-ocr page 1-
Bse^excU
Τ
:: . Χ
"ih
■CrC'-i ii«T!TUUT
......Γ i'--":cHT
-ocr page 2-
/ ^
1 i :
i i
1 ■
i
1 -T
-d
li
-ocr page 3-
jöH. VAN BEVER vvïiCK
schat
der gesontheydt.
Met veerfen versterf door de HEEI^
lACOB CATS, 2itd4efy
ajit'.s· helt MeiOarJrech-t χα verlichte
G-enees-T^Ti^:Jlreckteeei^a!ir,^ heelkj^vcareen baoL·
OJaeriiL tutlumteitn^l· eniyJgetu^ei-eftJl·ichte
Sn mengde tot meer nut die l^ot^en met vermnuL··
TOT UTRECHT,_
By Hdrmm Specht^ Kunil en Boeck-verkoopei'.
Aano i<Sfi,
-ocr page 4-
Alle de VVercken,
Soo in de
MEDECYNE
ALS
C Η I RU R G YE,
Van de HEER
D'. lOHAN VAN BEVERWYCK,
Oude Schepen der Stadt Dordrecht.
-ocr page 5-
ievenryck. Johaa vaii# Alle de werckea, sco in de ajadecyne als chirurgye.
fUtiecht enz·, 1651..7 9 dln. (1 M·)· 8®,
O. qu. 428t
lüst. Icon, oa Kark, Kuast
nooti Sclxat der gesontlieydt· M@t rrnrsen Ter^iert door £acob
Cats. — Schat der oagesontlieydt ofte Genees-feojaste va/i
de""sieckteii. Yer^iert raet historieii ende kopere pltn,, als oock
met verssefi van Jacob Cats» Cül. 1» 2») Lot der medici
-Λβ ofte geneee-T^oisfeT -- 7 Bergli-Taï ofte wederlegginge
van MicMel de njfontaigne tegens ïïe jc-oodtsakelijcklieyt der genees-
-konste, — Sölsi®^^ ongesojatheydt ofte Genees-koaste van
de sieckten, iDl, 2 (andere bewerking)» let?Lof der giclite, van
Hieronymus j3ardanusji -«yt het Latijn vert* Inleydinge tot
de'"Hollandtsclïê genees-middelen ofte kort hericM, dat elck landt
ghenoegh heeft tot onderhoudt van het leven ende'^esontheydt der
inwoonders, - Steen-stuck, aenwiisende den oorsproncJ^ tey
-ckenen» 't voorkomen ende ghenesen van steen en graveel, -
tj? ΗΜΧΚϋΧΜ Heel-konste ofte derde deel van de (jenees-konste»
ZIB TOLGMD
BLAADJE
(VKRVOl-3 VAH: Eeverwijck, Joh. Allé de wercken)
(vervolg nooti)
om de uytwendige gebreken te heelea· Met alderhande history-en ver-
licht ende met nieuwe pltn, verkiert, — Z"*!^· 7 Tervolgh
van de heel-konste, verhandelende wonden, gehardtheydt^ oorsDronck
van bus-poeder end© geschut, kout-3?ver, ontleden ende gebrok®
beenderen. Met; alderhande historiën veilicht*
nootïBe titels Alle de wercken die alleen voorkomt in het ex, Inst.
v. Icon. en Kerk, Kunst, bevindt zich cp eea toegevoegd bl^d ach-
ter het titelblad van: Schat der gesontheydt,
nooti öl, 1 heeft als ispressus»! tftrecht, Hax-man Specht, 1651, In/^ele
onderdelen van dl, 1 en verschillende andere dln, of onderdelen
daarvan hebben als impressuais Amsterdam, 1651, Da overige dln,
hebben geen impressum,
nooti Leg, Lofict 277| 62 S@ I syst# caté
4 Juli'62
-ocr page 6-
tafel
Van de Capittelen in de Voor-Reden.
Van de Capittelen in't eerfte Deel.
VAn debeweginghedes ghe- moets in't gemeen Fol.23
Van de Droefheydt 26
Van de Nijt 33
Van de Liefde 36
Van de Eergierigheydt 49
VandeGierigheydt Jj
VandeBIijdtfehap $7
Van de Gratiifchap éo
Van de Vreefe 66
Van de nootfakelijckheydt onfe verfcheydenheydt des luchts, ende uyt wat oorfake defelve veel veranderinge onderwor- pen is 73
Van de vier ghetijden des jaers, en wat veranderinghe fy in de Lucht ende ons Lichaem ma- ken 77
Van de Winden, ende de veran- deringe diefe in de Lucht ende ons Lichaem maken 80 |
Van hetonderfcheyt der plaet- ièn ende Landen, ende weicke de ghefontfte zijn 83
Van het voetfel.als ook de noot- fakelijckheydt ende verfchey- denheydt van het felve 88
Van Broodt.Pap, Bry,Koecken en alderhande Korenwerk 90
Van Moes-kruyden,Salaet ende Toekruyt 96
Van de eerbare Wortelen 100
Van de Aerd-vruchten 104
Van de Heefter-vrnchten 10^
Van de Boom-vruchten met harde fchelpen 107
Van Appelen,Peeren ende ande- re Boom-vruchten met fachte fchellen 109
Van Suycker en Kruyt 11 y
Van den oorfpronck van het flachten der Beeften, ende dat het vleefch de voedtfaemfte Spijfe is.
Van het onderfcheyt ende ver- kiefingc van 't vleefch 119 |
Van het vleefch der tamme vier- voetige Dieren I22
VanWilt-braet 127
Van de Vogelen 129
Van het ghene van de Dieren komt . Bloedt, Melck, Boter, Kaes,Wey, Beulingen, Ey eren ende Hönigh 13 3
Van Vifch.fijn gheftaltenis ende verfcheydenheydtj 138
Van Dranck, ende cerft van het Water 143
Van Wijn 145;
Van Bier 148
VandenTaback 149
Van Zout iJx
VandeBeweginghe cndeRufte des Lichaems 15:4
Van Slapen ende Waken j ff
Van af-ietten en Behouden, ofte van 't loiTen des Kamerg;anks, Waters, en andere overtollig- heydts.als oock van het Byfla- pen lif
Van |
-ocr page 7-
HOe by een yeghelijck in het ghemeen de gfaefont- heydc moet bewaerr wor-
den Fol. 163
Weerde Ouders op móetenlet- . len in het Telen der Kinde- 'iren 164
Hoe een bevruchte Vrou haer onderhouden lal 171
In hoe veel Maenden een Kinc , voidragen wert i/J·
Van den Arbeydt en het Amp!
.der Vroe-vrouwen 178 Dat het eerite fogh van de Kraemvrou dejonghe kinde- ren nut en dienftigh is 18^ DareJcke Moeder haer eyghen kinderen, fo het inogelijck is, behoort te fuyghc.n, ofce an- ders wat Minne fy fal verkie- fen 186 |
Hoe langh de kinderen dienen te iiiyghen, ende hoe fy tor haer feven jaren opghevoedt moeten werden 188
Vandemaniere van opvoedingc in de tweede ende derde feven
jaren
, 192
Van de maniere van leven der volwaflene ofte middel-jarige: ende voor eerft van de verkie- finge derSpijfe 195"
Van de Mate derSpijfe,ende hoe . veel men eten moer 199 Hoe dickmaels 'sdaeghs men eten moer, en op wat ure 202 Welck beter is des middaeghs ofte des avonts meer te eten, ende wat voor ofte na ghege- ten dient 203
Van den dranck fijn maet ende tijdt 205·
Van de Capittelen in 't tweede Deel. |
Van de oeffeningiende lufte des
lichaems 207
Van Slapen en Waken 20 9 Van hei lofendesKamerganks, Waters, &c. als oockvanhet By.flapen 211
Van de maniere des levens van Oude Luyden 214
Van de maniere des levens der ghener, die een ongematight, en fwacklichaem hebben 218 Manieredes levens der ghener, die van verfcheyde Sieekten gedreyght werden 22o Hoe de ghene leven moeten die even uyt een fieckte op- ftaen 22i
Hoe verre de verhaelde midde- len der Gefontheydt by een yeghelijck moeten waergeno- men werden. 223 |
Andere Tafel van de byibndere dingen die
verhandelt worden.
139 i]3
ÏOO 10?
103
104 ayó 103 221 141
109
110
111 ï8o 105:
99
140 140
98
III
onder-
172
Bevveginghc desGemoedts 23 Bier 14S
Bies-loock io_j
Λ Bberdaen ,T Abricots Achterklap Ael
Aëlbezien Aenbezien Aertbuyien Aertnoten -Aftreck 'Ajuyn Abc
Aly-kruycken Amandelen Appelen Appel-dranck Arbeydt der Vrouwen Articiocken rAfpergcs Azijn' ' Bacrs , Barbeel Beete Beetwortel ücrberis
Bevruchte Vrouwen houdt |
Bifcuyt Bittet-heyligh By-flapen noodtwendigheydc mate 213 Blieck Bloet
Bloets voedtfel Bloet-beulingen Blom-kool Blomme-pap Blyfchaps oorfaken
remedie Bockent Bockende-bry Boekende koecken Boeckweyt Boonen Boffè-krabben Boter Botten Braembefien Braeifem Brandewijn Brem-kappers Broodt Cabbeliau Caccia Cacifen
93
221
212
tijdt 213 221
141 m
134
97
93
58
59
140
93 93
9S 9f 140
134
100
100
139
148
107
91 139
150 1^4 |
Calcoenen Campernoelien Caneel Capoenen Gappers Caroten Carpcr Caftanien Cichorey-wortel Cidre Citroenen Concommeren Conijnen Corinthen Cornoelen Crabbe
Craeckbeen van wat voetfel 121 Crop-zalaet 97
Cruys-doren 107
Doodt fchrickelijck 4
Doodts oorfaeck ■ 2
Dranck 142·
fijn noodtfakelijckheydt 20^
fijn mate 206 tijdt 206
Drincken nuchteren quaet 206 flapen gaende quaet 207 Droefheydts kracht 27
oorfaken 28 remedie 29 Druyven
1x6 130 107 102
140 ' 109
163 iir 104 129
114
141 |
-ocr page 8-
40
TAFEL DER CAPITTELEN.
-ocr page 9-
TAFEL DER CAPïTTELEN.
-ocr page 10-
Fol. χ
Van de Verdorventheydt des Menfchen , ende
waer door hy de Sieckten , ende de doodt iêlfs,
onderkeurigh is ghewörden.
Ε menfch, het edel dier, hy Godes bant gefchapen, Wiw, OW mfl^ejeughtjijn lufi te mgen rapen, Was in bet Jchocn piel: en tvaer hj ittimermgh, Daerwas fy aengefien als heer van alle dimh. Hy vont ecnfchoongeficht alwaer de boomen groejden B)i vont een foet geluyt alwaer de be\en vloeyden: ' Hy vont een foeten reuckalwaer hy neder \at, Uy vont een foetenJmaeckalwaer hyfruyten at. . Waer dat hy quamgegaen de foete vcgeijfongen, De vijjchsn waren bly , de wilde dieren [prangen. Het fchaspjen met den wolfgingh fpelen inliet groen, Em oeck,hetfelfie heefi dat qnam hem hulde doen. J^ wart aen alk kantgetroetelt van de winden. En geen onguere lucht en waffcr oyt te vinden; Daerquamgeenfellevorfl die inde leden fneet, Daer blies geen T^oartfcbe buy die in de wangen beet. Geen kports ,geen vierigh:{eer ,geenfefl. ofpeper-kpren. Geen gicht ,geen kelijckfihurft, en wajfer noch gebaren : Geen damp, geen vuyle mifi, en vielder op den menfch ; Men vont aen alle hantfijn vollen herten-wenfch. 'Maer na dat hem deβύηφ met liegen had bedrogen, van fyn hooghfie goet door lifien afgetogen j Doe IVφ dat hy terfiont in alle quakn viel, 'Niet met het lijf alleen, maer even met de ^lel. ^ylaesl het was verbeurt, al wathy hadvenvarven, hy vol flimhejagh, en in den gront bedorven, in hem en is geen deel tot aen het minfle Ut, Oaer in geen fim verderf enflage kancker :{it. |
Soo ü dan uyter aert geen doot in ons gevonden: Maer fy κ in den menfch eenfiraffe van de fonden.
Van daer kpmt ons het ^uaet, en al hetfwaer verdriet^ Dat yeder menfclnn -kindt hier op da aerden fiet. Wikgh daerom een kports of ander quael,genefen. Of fieck^je langen tift in goedenfiant te ivefin, Gaet eerfl tot uwen Godt, en ïilaeght daer uwe p^n, So k^n het heylfaem kruyt u leden dienfiigh ^^n.
De menrchenadeneven-beeldeGodesgefcha- pen, en met alle heerlijckhey t der Ziek en des lichaems verciert, over de gantfche werek,en al wat daer in is van God geftek zijnde,indien hy die groo- te weldaden erkent hadde met danckbare gehoor- faemheydt, foude met groote eere en luyfter hier in deiè werelt gekeft hebben, en daer na fonder pijne- lijcke fieckten, en de bittere doot te ftnaken, in het , eeawige Vaderlant opgetroCken geweeft zijn. Maer om dat hy'tliftigefchoon-pratcnvandeduyvelte veel ghehoors gevende, het ghebodt fijns Scheppers fchandelijck overtreden heeft, fo is hy door 'Lrechr- veerdigh oordeel Gods aldcrhandefmerten ,ende doot felve onderkeurigh geworden : want het loon van de fonde is de doot, ende door de fonde is de doodt in de werelt ghekomen, ghelijck de Apoftel fpreeckt in den Brief tot deRomeynen. Het welc- ke feer aerdigh van den Heere van B/irwi vertoont wert op den eerften dagh van de tweede weke , naet deiè veriTen uy t het Fran9oy s aldus overgefet:
Waer Adam niet verruck^ tot ongeregelt malle». Den Schepper af-gegaen , den duyvel toe-gevallen, Sijn af-kornfi , fyngeflacht ,fyn bloedt en edelT^aei Dat ware nochgefont, en in een blijden flaet. Maer nu het cerfe paer heeft buyten alle reden Veracht den moten Godt fijn IVctten over/rede», Soo ts de bleecke Doodt en alderky gevaer Getreden in het perck^, gekgmen over haer. De Sond het leelijck.fpoock,, die hseftet al bedorven. En om dn ongeval po κ de menfch geflorvcn.
Van daer komt ons het quaet, van daergeflagen druck. Van daer kpmt allevleefch dengront van ongeluck^
De Sonde dan en de overtredinge heeft veroor- iaeckt, dat de menfche vervallen is van fijn vorighe weerdigheydt, waer door nkt alleen de glinfterende ftrakn van fijn verftant alfoo verduyftert zijn,darter naeulijcks een teycken van het Godüjck licht meer in gefien en kan werden, maer is oock daerenbovcn
Α fijn |
-ocr page 11-
J. ν. BEVERWYKS
fijn lichaem met foo veel qualen en fieckten befmet, dat het felfde ge weeft zijnde vol van heerlijcke ga- ven des levens, nu een poel geworden is van al!e on- reynigheydt. Daer-beneftens de Elementen, en de Creaturen van Hemelen Aerden oin des menfclien wille vervloeckt zijnde, fpannen van alle kanten te- gen hem in, en in plaetfe datfe te voren hem van al- les göets verfagen, en weten nu niet, dan wat onge- font, peftigh, en doodelijck is, tot 's menfchen gne- brü/ck voort te brengen. Het welcke mede aenge- welen is op de verhaelde plaetfe by de Hcere van 'Banas, in defe verfen:
Mei iat de menfch begon hem tegen Godt ttfiellen, Soo voeghtfich alle dingh om hsm te mogen quellen: Want een dktiyt de gitnfi van f jnen Schepper racckt, Oie heeftfiracks tegen hem al wat ter is gemaecki. De lucht gaf felle wint, het water fiuere vlagen. Het aertryckgiftigkhïujt, den Hemel donder flagen j Een yeder ff out den menfch ah in het aengefi^t. En denckt voortaen niet meer aen hem te verplicht. De fierren ^ijn vergramt, en laten droeve firalen. Door vreemt en naer beleyt hem in de leden dalen j
De maen verkputfijn br^n door vujl en felfaem vocht, En fchiet h^m in het lyf een ongefonde locht. Hier ryfl een hardefiorm, en treft verheve wallen, Daer fchiet een blixem uyt, en doet di torens vallen. En ginder blaeckf een vier dat uyter aerden kgomt, Daer voor dat yeder lont en al de werelt fchrootnt. Ach 1 hoe was eens de menfch in hoogen fiaet verheven. Doen hy mocht over-al gefirenge wetten geven! Doen kpnd hf met een wenck of met een kjeyneflem^ Al wat fijn ooge fagh, doen buygen onder hem. Het fipyn, den olifhant, de keu, en felle beeren. Die ftilde haer gewoel alleen op fijn begeeren.
En waren fiaegh bergt om hem ten dienfl tefiaen; J^u ksmt een kleyne mugh en doet hem oorlogh aen.
Alib hy dan moft miflchen den boom des levens, de remedie voor de doot, ende dat alles van buyten bedorven was; fo hingen hem geftadigh aldcrhande " " " I boven het hooft, waer door hy niet iè-
kerder als een vernielinghe van fijn lichaem, ende de doodt te verwachten nadde. Wekken ellendighen ftaet des menfchen de oude Pocët Hefiodus onder de Jfabule van Pandora bedekt heeft in fijn Griecxe dich- ten van de wercken en dagen, alwaer hy vertelt, dat <>m de dievery van Prometheus, (dat is den val van Adam) die den Goden het vyer ontftolen hadde, de Pandora in de werelt ghefonden is met een dooft vol van alderhandc quaet ,dewe]cke fy op-doende, me- nighvuldige ellendigheydt over dengheheelehaert- bodem verfprey t heeft:
'Na dat betgrilligh w'^feen misflagh had bedreven, Sm ivajfer al verdriet in dit ellendtgh leven ; |
TVant daer het eerfle vok\ mcht rufiigh henen gacn, So nam het aertfche dal een ander wején aen: Wantfieckfe, moiyte, [or^ en duyfènt ongemacken, Die φι amen uyt de tucht op aerden neder-fackgn ·
Siet daer , lylaes.' den menfih in druc\_en flagen ntot, En voor het lefle fpoockjb quam de bleeckg doodt.
De Prince der Medicijns beklaegt dan niet fonder reden de ellendigheyt der menfchen met delêwoor- „den: De menfclie is fwack in den beginne, ende ,, ichrey t om een anders hulpe : in fij η wafdom is hy „ onwijs, ftout, en heeft onderwijfinghe van doen: „ afgaendeellendig, als hy fijnen voorleden onvaor- ,,fichtigen handel overdenckt. Hierom plegen die van Thracien, gclijck Plinius, Valarm Maximus, en&e andere fchrijven,ende nabuerige volckeren, gelijck Herodotus betuyght, alflereen kindt geboren was rondts-om het ielve fittende,de gheboortetebe- ichreyen , ende te verhalen wat al ellende en verdriet het kint boven het hooft hingh : maer alfferyemant gheftorven was, dan hielen fy de uyt-vaerc met vreughr, als van de geen die nu veel fwarigheytende moeyte afgeleydt hadde. Waer toe defe veilen uyt den Poeët Euripides by-gebracht werden van Plu- tarchus in fijn trooft-reden aen Apollonim;
Sm haefi als eenigh menfch op aerden was geboren, Soo fcheen by al het volc^de vreughtte :{ijn verloren; Een yeder was bedroeft, en maeckte groot gel(lagb. Om datmen voor het kjndt niet als verdriet en fagb j Maer als de bleeckf doodt had yemant wech-genomen. Dan faghmen enckglvreu^t als van den Hemel ^men : Mennamhet voorgeluck,, men is geheel verbidt. Een menfch te mogenfien van alledruckjbevrydt.
Plinius is in de voor-reden van fijn fevendeBocck, der Natuerlijcke Hiftorie feet wijt-loopigh om des menfchen ellende te befchrijven, fo dat hy in twijf- fel treckt, of de Nature ons een goede Moeder ofte een quade Stief-moeder geweeft is; en feyt tot be- fluyt, datter veel gheweeft zijn, die voor beft oor- deelden niet gheboren te werden, ofte ras te fter- ven: Dit felfde is wijtloopigh van een Griecx Po&t Crantor met defe verifen, ende redenen aengewcfen :
Wat leven dat de menfch oyt ftelt infijn gedachten, Daer is maer enckel druck, en onlufi in te wachten j Hetgaet fo wonder vremthier in dit jammer-dal. Men vint fchier anders niet als druck^ en ongeval. Is yemant hoogh ingeeft, en deftigh in verftande, Soo wordt hy metter daedt eenflave van den lande ;
Doet hy gelyck.een dwaesfijn dingen fonder flot, So IS hy ftaegh veracht en aller menfchen fpot. Js hy van kloecl^n atrt, en ν ongefonde leden, Soo (Vil hy ftaegh het vleefch in vuylen luft hefteden ·,
En |
-ocr page 12-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε y T. j
En ü hy veeltijtsfieck, hy lijiteenflage doot, En κ een amm menfch, als üfijnrijckdom groot; Leeft hy ontrent een Prins, ofkiyghtlygrooteflatm Hy moet van flonden aen fijn oude vryheyt laten i Wiefich in' t Hof geneert dtefieUe defin voet, Dat hperingelt wart, en efter dancken moet. Indien hy fich bemogt alleen tnet eygenfa^en. Dat κ eenjlecht bedrijf, hoe kan hem dat vermaken ? Ishyeen acker-man die k{ren- landen hout. Dat κ een fiage firgh die nimmer op en hout. Indien hy krijghfmanwordt ,fi moet hy dickjiiael moorden, Oockdaer hy vort onthaelt met gunji enfoete morden j En foo hy myt en vecht, moer Heft de fiete rufl, Soo « hy maer een roof vandiehetmaer enlufi. - Indien hy over :{ee verhandelt rijcke waren, Soo lydt hyflagen angfl oock_van de minfie baren; Indien hy binnen' j landts een fiiSen handel doet. Die geeft hem fiaegh beflag,maer nimmer machtighgoet. Indien hy voorfpoet heeft ,fio wort fijn hert verheven · Hy won door foete wam en hooghmoedt aengedreven En wort hy heel befwaert met druck.en tegenfpoet. Wat ishyals een worm die in der aerden wroet ? Indien hy finder gele befieckt de vreemie landen, Soo treek} hem niem/mt aen door feyl van rijcke panden · En r^fl hy buyten 's landts en heeft hy machtigh geit,
Hy falmet grootevrees gedurigh:{ijngequelt.
Indien hy κ gefim om noyt te ivilien paren, <yedimgh eenfaem 7{ijn dat noem ick. droeve jaren ; Indfen hy trouwen wik , hy wordt voor eeuwivh ναβ. En t wijf, methaergevolgh, dat» een fta^tuii ■indien hy vruchtbaar is en kjnders komt te winnen, Al was hyeertijtsbly, hyk'jght bedroefde jinnen,' Enfin hy finder vrucht den echten acker bout, Sijn huys 'dat gaet te niet. Wat doet de man getrout ? irout hy eenfiboonevrou , (y baenhem duyfem plagen, Ho^licht kan hacrgelaet eenydeloogh behagen En datKftage forgh. Neemt hy een leehjck. wijf, Soo heeft hy nimmermeer een eerlycktijt-verdrijf. Is't wy fvan machtighgoet, de man van kleytie rentcr. Het mjf falfiaegh verwijt hem in den boefim prenten: En i ff 'e finder geit ,fie daer een ftagen lafi: Wamgoet van eene \y is vecrdigh opgebrafi. Is β van fnegen acrt, en leefifi: wijfie boeck^n Soo wilfe meefter :{ijn en haren man vcrkloeckfn, Siet daer een twfiighhuys, Indienfi· met en weer, 't Is Jpijfie fiondcr \out, en niet een fieten beet'. TfM lefienyismenjmgh, dejeught nonbedreven, Em Woelt als in eefi Xes van dit ellendigh leven;
E« worter yemantont ,foo niteckffiijn hooghflen noot, Eylaes ! fi,jn kranck geficlt dat wortelt met de doot. ^at dienter mei-r ge^yt ? wie kan hem nederflellen Pf hemfial eenigh dingh in geeft of leden cjuellen :
Geen menfch ύ fonder druck.· hoe vrolijck^dat hy leeft, Dewijl oock.even felfs een roosjen prickfils heeft. ^^ i>llifchap even -felfs die heeft een droevigh wefin : W/mt f^an gcfiage vrcnght enjieeftmcn noyt gelefia. |
Het is danalderbefienverdemnfiepij'n, Of n(f)t te ^ijngeteelt ofhaefl een lijcll KÜ"'
Silenus gevra^ht zijnde van M»iii«,wat voor den menfche aHerbeft was,gaf het felve voorantwoorr» niet gheboren te werden, ofte haeftelijck te fterven. Maer de Philofooph Efiurus had groot ghelijckoin met hem te fpottcn , dat hy fijn ièlven niettetftonc om en bracht, als hy meende dat fulcks het befta was. Ende daerom en werden de verhaelde verffen van Crantw met geen minder geeftigheydt, maer meerder waerheyt van een ander Griecx Poé'et,mcS namen Metrodorus, aldus verdraeyt:
Wat fiaet k^n eenigh menfih op aerden overkomen, Daer niet een fiet vermaeckM^n werden uytgenamen ?' Hoyt fio verbofien tijt of fio bedrorfden jaer. Of een die leven k^n die worter vreught gewaer.
Heeftyemant kioeck.'verflant,fio wort^ fiaegh geprefin. En voor een lant-juweel met vingers aengewefien · En κ hy fiouder breyn,fioo is hy fionder lafi; Menfilet oock,Princen fielfs metgeckgn welgepafi» Is hygedurigh wel en fionder kranckf dagen, Soifhy recht bequaemfijn lufienna te jagen · En is hy fwack_van aert, en dickfnaelniet te wel. Schoon hem de doot genaeckt i ten is hem geen gequel: . Indien hy in het Hof met Vorfien wU verkeeren, Hy kanfijn lagen naem en duyfier huys ver eer en Indien ly fiilheyt fioeckt, en maer het fijne dost,
Sijn eygenvooght te^ijndapisgeweldigh fioet.
Staen hem de velden aen, en gaet hy landen teleni Dat is een fiet bedrijf wie kan-het oyt vervelen ? Wil hy een kpopman :(ijn, en ^eylen van de ree, O wat een machtighgoet ontflaeter uyt de^ee! Indien hy winfie doet, fio mach hy vrolyckjeven, Hy krygt dan menigh vrient en meer als hondert neverii En lijdt hy fiaegh verlies hy wordt een deftigh man, Die^aldat werelt hiet,mi'tvoetentreden^an. .
0'il hy een kijjifman :{ijn ,fiokan hy dicksvils maeyen Daer hy noyt plocgh enfindt, en myt en dede :{ac]en ; En fioohy d'oorlogh haet en Heft eenβίΙΙεη geefi, Soo is hy wel gctroofi , oock als een ander vreefi.
Verreyfi hy buyten 'j Undts , en kan hy Wel betalen, . Wier dat hy komen mach, n:en fal hem wel onthalen i Of ts fiijn beurfi iicht,hy draeght te minder lafi, Soo dat hy hifiighisenop ocenrcova ρφ.
Indien fijn jeughdigh hert genegen js te trouwe», Waer vim menfioetcr vreught als by de jonge vrouwe B? Of is hy meer geneyght om niet te ^ijn gepaert, Soo is hy fionder fiorgh waer dat hy henenvaert. Indien het echte bed hem kaders heeft gegeven, tiy fiet, in harejeught ,gclijck een and» leven i Indien hem uyt het bedt geen echte vrucht en wafi, So heeft hy vrousvcn-lufi , cn eftergeenen Ιαβ.
Trout hy eenfihoone vrou, tvat kandcrfioeter Wefien ? Sy i^?ifiijn gulle jeught\ en heeten brandt gsnefien; _ Α 2 % |
-ocr page 13-
4 J. V. Β Ε V Ε R W Υ Κ S
Of ίβί niet ie tmf, η kim haer niet tenaeu, By nachte, lieve vrient, :{ijn alle kiften graeu. Krijght hy eengeUigh wijf, vaat k^n hy meer be^eeren j Op vrou0en machtigh goet daer k^n men Ικβίφ teeren. Heeft β in tegendeel mm wejnigh bygebracht, 'T 0 feka- dat het wijf hem des te meerder acht. Indien Jy geejiigh is, of heeftfe veel gelefen, Sy Ιφη, voor ai het htiys, gtlijcl^een S^ets-Heer tuefen. Of heeftfe geen<verfiant als van haer doeckfn huyf ne man lerft finder twifi by fio een foete duyf. Wm meer ? ssyemant jonck^, dat de be^e tijden. De jeu^ht κ enckel vreught en lufi aen alle \ijden} Indien den ouden dagh totfijnenheertgenaeck^, · Siet daer de rechte tijdt die hem eerweerdigh maeei^. Het is dan finder grent dat veel ónfoetemenfchen, Ofneyt te geiveefi, of harte dagen tvenfchen, Treetghy tn u beroep met onbedachte»fin, In wan-gemegen felfs daer is vsrmsgen in.
Voorwaer al heeft ons Leven na dea val den meeften glancs verloren, fo en is hen evenwel fooda- nigh niet, oft is ten minftcn noch wel voor de doot te kiefen. Wy lefen in de Fabulen van Efopus van eenoudt man, dat hy eenen langen wegh, hout ge- dragen hebbende ,het felve, (eer vermoeyt zijnde, by hem neder leyde, en om de doot riep : en dat de doot komende, ende vraeghde waerom fy geroepen was, hy voor antwoort gaf, om my dit hout op te helpen: fo dra was hem de luft van fterven overge- gaen. Antiflhenes fieck leggende, en van gioote pijn roepende, Wie fal my noch van defe ellende verlof- fen > Diogenes c:n ander Philofooph daer by Itaende, Dit, feyde hy, foo ghy begeert, fal het op ftaende ■voet wel doen, treckende iijn mes uy r. lek en meen niet, antwoorde Amijihcnes. van het leven, maer van tieiieckte. Want alhoewel veel Philofophen geen fbnde daer van en maecktcn, om haer leven te ver- korten, foo en ftont hem evenwel die remedie niet aen. En voorwaer Tamerlaen verbloemde fijn groo- te wreethcyt met een verkeerde barmhertigheyt, als hy alle de melaetfchen liet doodtQaen, om deièlve, gelijJs hy fey de, van haer cllendigh leven re verlolfen. Het welck ick wel geloof, genoeg tegen haren dank gefchiet te zijn, alfoo ick dickwils genen hebbedat pock ftock-oude, en daer by gebreckelijcke lieden, die iiyt onverduldigheydt van pijn dickwils om de doot geroepen hadden,deftlve beginnen te genaken, noch met groote begeerte na het leven joockcen, en voor het eynde van haren tijt feer fchrickten. |
Demenfchen,feydt deecrw. lofiph fi<j//in fijn de- vote Meditatienin't Engels befchreven (3 C<rni.3o.) cn lb«den voor het meeftedeel niet geerne fterven, jioch om werden. Wanneer wy een bedaeght men- fcbe iien, die daer overleeft heeft alle de tanden van fjjnen mont, de hairen fijnshoofts, hetghefichtefij- neroogfin, den fmaeck fijns gchemelts j danieggen wy, dat wy niet geerne komen fouden tot fuicken hoogcn ouderom,in dewelke wy beyde,oniê vrien- den,en ons felve een laft Ibudê zijn: nochtans indien ons de keur ghegeven werde op wat jaar wy fterven wouden,lb fouden wy het altijt uytftellen tot op het naefte, ende ons en ontbreken geen uytvluchten tor dat verlengh. En voorwaer, gelijck den lêlven Hall vermaent in fijn heylige Opmerckingen, het leven is in fijn fel ven goet, en de doot quaet, anders en fou- de David, Elias, en vele voortrefFelijcke Martelaers niet gevlucht hebben om het leven te behouden, en de doodt te ontgaen, Soo en foudeoock Ezechias daerom niet gebetkn hebben, noch oock onfen Za- ligmaker ons niet vermaent hebben te vlieden, om het leven te bewaren, noch oock Godt het felve aen den fijnen belooft hebben, tot een loon van gehoor- faemheydt.
Dewijl dan het leven een gefchenck ende fegen is van Godt almachiigh, en dat oock de Heide van hec felfde, een kctcingh is,gelijck Sencca fpreeckt, die ons vafthoudt, foo moeteen yegelijck de foece ge- meenfchap van lichaem en ziele met alle middelen foecken te onderhouden,en alle vlijt aenwenden,om den tijt fijns levens ingeruftheyt des gemoedts, en de welftant des Lichaems over te brengen.
Van de weerdigheydt des Menfcheii 11a Ziele en Lichaem , en met wat middel defelv^ in gefonthey t langh by malkander gehouden worden.
Her I I. Capittel.
MAer fchoon al it demenfih door οηνετβώιίφ?}ΐα11ίη, Wt fijngedurigh heylin fwaren noot gevallen- hloch κ des niL-t-te-mm het edel menfihen-kjndt. Het fchoonjie datmen weet, en of der aerden vindt. Hygaet des met-te-min metopgerechte leden, Is deftigb tn vernuft, en machtigh in de reden · Hy fist den Hemel aen met opgetogen geeβ, Dat niet en werdt ghefien in eewgh ander beefl. En Godt de rechte born van alderley genade, Noch gunfiigh aen den merifch en fijngeheelen^ade. En heeft niet al-te-mael dekruchtm wech-gerJickt, Die hy in alle dingh te voren haigedritchf ; Dasr ü , uyt encji^l gimfi, noch ^egen ingelaten. Die aen het fwackjie vleys fou namaels mogen baten : Ia waer een nieuwen quael in eenigh landt ontflaet, Daer geeft de goede Godt al weder nieuwen raet- Macr niet ah door verfiant, door vlijt, cn kloecke jinncn, En laet de wiife Godt ons eenigh voerdeel ivinnen ·■ Totfweet fijη Wy gedcmt, mits Adam tjuali-jcl^gitigh, En dat « heden mch de prijs van alk dingh.
So |
-ocr page 14-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε y T. j
Soo« dan b ^^^^^^ ''
Ηύί dat hy, door de kunfijtjtt quakn mach verfachteni Bos dat hy, doer de Ιφηβ, mocht weren ψίει bloet, Almt hem ongemackofeentgh htnder doet. 'T « vry een nutter facck. gefint te mogen blijven, Als door een machtighkruyt defieckfewech te drijven, 't If beter 's vjants h^rte weren uyttefihans. Als binnen aentegaen een ongewiffe kans. Men kan een linnen-l^eet, met looge, , en ajfen. Al waffet vttyl begaet, wel net en juyver waffm;
Moer denckt vry dat het werckjtiet infijnflant en blijft, Wanneer men in de wafch al vry wat harde wrijft. 'T ü eten met den menfch hier in aldus gelegen, Wantfclmn ly door de kunfi verlichtingh heeftgekregen, Hy warter doorverfwacki, hy wmer door ontfet, Enflaeghfooblijfter yet dat hem van binnen leti ^elaen dan, Hollants volck., leert na den regel leven, Üierü dat u ontbrack., in onfe Tael gefchreven: De Maegh van onfe Stadtj die gly hier vorenfiet, Die is die u de kltnji uyt enckelpmfie biet.
AI' isdetnenrcheterftondt naden val van fijne ■.p heerlijckheydt veel vervallen,en afgewe-
IWh r^® evenwel door fonderlingc barmhertig- ae^Tk gebleven de heerliickfte Creature des ^l i u alles wat daer in is tor fijnen
..fijner 3enneemt?Ghy iuh hem tin » over uwer handen werck: alle dingh Κ I^v S »Jr fijne voeten gedaen. SchapeftenOak^ «mael: daer toe oock de wilde Dieren. De Vow- »len onder den Hemel, ende Viffchen in der Zee >> en wat in der Zee gaet.De wijien onder de Hev- oenen hebben dit oock wel verftaen , ende roemen ooorgaens in haer na-ghelaten Ichriften degroone weerdigheyt van den menfche. Mercurius Trifme- mus heeft hero ghenoemt een groot mirafcel, een "lerGodfeergehjck : Pythagoras de Mate van alle oingen : Plato een Wonder der Wonderen : en met aierghelijcke lof is hy van ar derc Philofcplienbe- ichreven. Den ouden Zoroafiir,v.s. dat hy by fijn ièl- vcn langh overdacht hadde het konftigh maeckfel Van den menfchc, berftc ten leften uyt met defe ■Woorden: O Menfche, ghy zijc een heerlijck werck van dc ftoute en alles dervende nature! dele heer- lijckheyt beftaet fo wel in 't I ichamc, als in de Zie- 'c: alfo hy inetbcydc alk andere dieren verre over= treft.
De Ziele is foo edel, fa by-na Goddelijck, datiè ^aer fomtijcits verheffende boven alle natueilijcke lorrne en geftalieniiTen , de onlichamelijcke dingen, ei ciie van alle materie bevrijt zijn,door een won- «ibaerlijcke cn g^ntfch vryc kracht des Geefts be. |
grijpt. Sy wert alleen gefchapen; ly is fonder ma- terie, fonderlichaem, geen veranderinghe, geen be- dervinghe onderworpen ;maer wat wil ickvande Ziele veel feggen die Goddelijck is,en wy van God- lijckc dingen, gelijck Simonides eertijdts feyde,al!ecn konnen feggen, watfe niet en zijn ?
Ende gelijck de Zieledesmenfchen deedelfteis van alle andere Zielen, die onder den Hemel zijn, foo is oock een woon-plaetsvandefelve, te weten» fijn Lichaem, foo verre te boven alle andere Licha* men, dat het een regel en mate van defelve ghefeydt mach werden. De waerdigheydt van het lèlve be- toenen onder anderen, eetft dat het recht opftaende is naer den Hemel,daerd'ander dieren met het hooft na de aerde gaen buckenjwaer dooreen menièhe vermaent wert na den Hemel te fien, en op Hemel- iche faken tedencken. DePhilofboph Anaxagorat gevraeght zijnde, waerom dat hy gheboren was ? antwoorde feer wel, Om den Hemel en de Sterren acn te fchouwen. Sulcks is oock van den Poëet Cvidius aengewefen,daer hy fpreeckt van de Schep- pinge:
De beeflen van het wout die hfjcknna der eerden
Vry flechtcr als de menfch, en van geringer weerden i Maer hy, een edel dier, en van een hoogeraert, Siet na den hemel toe, waer uyt hy κ gebaert.
Ten-tweeden is het menfchelijcke lichaem her ge-< matighfte van allen, daet d'ander al te waterachtigh ofte te aertachtig zijn: fukx blijckt om dat het van alleuytmuntende dingen even dra beichadigt Wérv
als van deiclve even-veel afwijckende.
Ten derden heeft het Menishelijcke lichaena de fraeyfte over-een-ftemminge van alle fijn leden : fa dat alle Konltenaers na deielve alk haer wercken aenleggen. ;
Ten vkrden is de menfche in vele van fijn leden- veel beter en aerdieer,als d'anderDieren. Ende om niet langh te wefen in't verhakn van alle ; hy- heeft boven in 't lichaem feer grootc herffenen, alS' zijnde een reddijck cn verftandigh dier, foo dat die- van een kkyn menfch wel eens ίο groot zijn, als van · den groocften os. Hy heeft oock by-na alken fleii- tel-beenderen , en alleen open handen, om alles wat. de reden gebiet, daer mede uyt te voeren.
Ten vijfden heeft de menich in fich aUeen't ghene de gfhcelc AVcrdt begrijpt, en werdtdaerom van dc Fhilolophen wel re recht Μί^βί,dat is, kkyne vi'erelt, genoemt. Hkr is Son ,Maen, al de Plane- ten, al de Elementen ■ ohdijck breeder van ons aen- gewefen is in het Gcfprekvandenootfakelijckheyr der Anatomie.
Laet dan Epamis vry ftil fv.'ijgen,met fijn roepen dat d« Menfchen Lichaem by geval gemacckt fou- , J de zijn,· Laet avcdc \iyt-gelacchen werden de on- ,
Α 3 voor- |
-ocr page 15-
de menlche als hy gheboren is nergens van en weer, als van fchreyen: Dat de nature d'ander Dieren vèrfcheyde Deckfelen en beicherm-middelen gege- ven heeft,fcbilden, huyskens, borftelen, wol, piuy- men, hoornen, klauwen; maer den menfche naeckt ter werelt doet komen. Wy feggen dat dien fchrij- ver niet wel begrepen en hetfc de macht van de Goddelijcke gaven ,daer den menfche boven ander Dieren mede vereert is. De menlche is voorvvacr naeckt ghefchapen : maer om dat hy over alles, dat onder de wet der Naturenftaet, heeiichenfoude. Want gelijck de inftrumenten van de vijt finnen vry zijn van alderhande hoedanigheyt, om niet verhin- dert te werden in'^t fijne te oncfangen (gelijck in de chriftallinevochtigheytvan het oogh,èn is geen ko- leur,om datie alderhande koleuren foude kennen vafen j en fo gaet het voorr in d'andei finnen) alfoo en moft de Ziele des Menfchen, dcwelekc, ghuijck Mifloteles feydt, in macht by-na alle dinck was, met een byfonder konft verkiert werden. Het Lichaem pioft oock naeckt en Or gewapent weien,op dat het tiier't wekk over d'andere (oude hcerlchen, niet aen een foorte van wapenen foudc gheborden blijven. Want hoeongemackelijek, hinderlijck, ep quaJijck- \oegende foude het zijn , dat de menichcn ,,die lot wercken des veiftants geboren as, akijdt ghtwapent ftoM? Ware het niet beter dat hy fo gtfchapen was, dat hy alderhande wapenen aen en uyt konde tree- ken, als hy begeerde ? MaerGodt heeft han voor idcnaecktheyt ghegeveniwee ding hen, dact d'arder dieren af verfteken zijn. Voordenacckthcydtder Zielen, de Reden, dewekke een konft is voor alk konften: voor de naecktheyt des Lichaent?,dc Han- den, een itiftrument van alleindrumenten. Doorde redenen en't vernuft kan hy aldtrhandedcckfden en wapenen bedencfcen en verfinncn, door de handen maken en ghebruyeken. Al ift dan dat de Menfche fwack en naeckt ter werelt komt, fo kan by fij η Icl- ven door de Reden en Handen bevryen van d'^an- der dieren,en liacr geweltaf-flaen: maerdefelfte dieren en konnen met al haer kracht niet beletten,. |
datfe van de Menichen niet onder-gebracht en we-i den. Soo dat de Menfche meer hulp heeft van de Reden, als de ftomme dieren van de Nature: meer van de rappigheydt der Handen , als de ftieren van haer horens, de wilde beeften van haer tanden ende klauwen : dewijl hy haergewelt door de Reden en Handen onderwint, en onder fijn macht brenght.
Nu wat aengaet de fwackheydt en fiecktcn daer de Menfchen feer mede ghequelt werden,ja fommi- ^e het leven moede maken, daer toe is de konfte der , Vledicine van den barmhertigen Godt, die alles wat hy ghefchapen heeft, oock goedertierlijck onder- houdt , den menfche tot een groot gefchenck ende heelfaem behulp ghegevcn. Dewijl hy dan van fijn geboorte af fwack is, Ib heeft hy de middelen van defe konft ten ecrften van doen, la oock voor fijn geboorte, als de Ouders geleert werdt wat tot eene gotde telinge noodighis, en door wat middelen de onvruchcbaerheydt wechghenomen kan werden. Door defelve konfte ken de Menfche daer na fijn felven wachten van de quade geftaitenifledeslucht.«, onghefonde koft mijden, en andere dingen doen en laten, waer door hy fonder fivackhey t ende fieckten fijn Lichaem in larghdurige gefontheydt mach on- deihouvien. En alhoewel yemandt mocht dencken, waer de menfche dsfe vedichtinge van daen foude halen, indien alles em de fonde vervloeckt is ghe- vvcefti fo ftacthieropteantwoorden,datGodtde
•t v:h dat geeft ons hcylfaem groet!·, veel dat hm da plagh te doe»
Fontey ne van alle goetheyt,niet alle het goet dat hy ' ;e verleent hadde.do.T :1e vervloeckin- ge uytgeblult heefr,maer datter uyt ibndetlinge ge- nade noch ghenoegh overgebleven is, om het leven der Menfchen te onderhouden, en datter niet alleen quaet oukruy t en diftelen,maer oock gefonde kruy- dcn uyt de aerde ijjruyten, volgens het Jchrijven van den Potët Ovidius:
Hen Cock^
En WIS doch heefier myt gcgaen, Daer rofen by de dijhls Jtaen ?
Soo isGock ekk Landt verfienmet eygen en b?~ fondere remedie voorde (ieckren„dieakiaer naden aert van deplaetfe met il vallen: waer van den Boek der Naturen ons verfcheydene.xempekn aenvvijft. De Pocken,die in Wcft-lndicn (van wacrfedoor de Spangjaerts in de Landen van herwaerts-over gbebracht 7.ijn) haren oorfpronck hebben, werden by de Indianen gtnefen met lap van feker hout,al- daer veel waifende, 't wekk wy daerom Pock-hout noemen. Die van Motec/^e werden ft er gcquelc van een flange, wekkers beet doodelijck is, dien de in- woonders weten, te heekn met hout dat in 't f.ifde Eylatidt groeyt. De Blaeu-fchoyt een fieckte defe Landen byna eygen,yint hkrooek fijn eygen remc-
dien.
€ J. ν. Β Ε ν Ε R W γ κ S
voorfichtigheydt van Mcmui, die in 't maeckièl van 'tMenfchelijcke Lichaem veel wift te miiprijièn., Lact oock vry Plimtis, ende andere baftaen-Philo- fophen by ons uyt hebben, die de Nature berifpen, datiè den Menfche naeckt ende ongewapent op de naeckie aerde in fijnen gheboort-dagh gheworpen heeft tor fchreyen en krijten. Epicurui en Momus en hebben niet veel antwoort van nooden; laecie hon- dert jaren verfinnen om het fatfoen en het ftellen van een lidt te veranderen, fy fullen moeten beken- nen, dat het niet anders ofte beter en kondeghe- maeckt werden, en dat de minfte veranderingh het geheele werck fonde bederven. Wat bdanghthet gene Plinius feydt,dat d'ander Dieren terftont haer nature kennen met gaen, vliegen, fvvemmen; en dat |
-ocr page 16-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε y T. j
dien, Lepel-bladeren, Beuckc-bqom, Water-kerffe,
S dkrgeÏ^cke. lek hebbe in Italië.j buyten de ftadt NapelsTon rent het ftedekcn ?utcoh
Set^verre van de houve van Cicm. ghefien een kuyl. Sf alle dieren door eenen vergiften damp doet be- fwiimen: dan daer is een poel ontrent L^^e i'Agna·
«rgTnocmt,dkdehalf-geft.ckteb^^^^
dota bekomen. De inwoondcrs houden hier hon- den toe, waer v»n fy voor de vreemdelingen een of- te Bieer'in den kuyl werpeD,\velckers oogen terftont omdraeyen envierigh root werden, foo datfe voor doodt nedervallen, ende oockdoot blijven foudcn, ten ware fy terftont uytgetrocken, enindesPoels ftilftaende water geworpen werden, en dan beko- men fy wederom , en werden fris als te voren, Defe Kuyl wert hierom by de inwoonders Grom de Cani, ofte Kuyl der Honden genoemt'. Leandcr Albertus in fijn Italiaciifchebefchnjvinge van Italien.verhaelt dat Carel de Achtfte Koringh van Vranckrijck, als hy het Koninghrijck van Napels ingenomen hadde, een levenden Ëxei in defen kuyl liet werpen, en dat dm ie tden aldaer fubijtelijck doot bleef. lek heb op ^e plaets hooren vertellen dat eenen droncken Hoogh-duytfch die cygen proeve genomen hadde: maer dat hy fijn vrienden niet meer tn quam boodt- ichappen van fijn wedervaren, als de vrome Ga- ys, daer Seneca f verhaelt, wel voornam,maer niet en volbracht. Het foude al te langh vallen, om van «efe materie meer exempelen by te brengen, infon- «erheyt dewijl bet gene nu gefeyt is, in alle Landen aengcmerckt kan werden.
De Medicijne dan leert ons onderfthey t maken tuffchen het gene de gefoftthey t ende het leven dienl «igh ofte fchadelijck iS, ende haer kracht beftaet ofte om den Menfche in gefontheyt te behouden, ofte ^eck zijnde, wedeiom gefont te maken. Om alder- oande Sieckten en Gebreken te g€nefen,iirer van ver- im^yde Medicijns in onfe tael geichreven , en me- "igfate van remedien overhoop gehaek,tot feer kleyn voordeel van den Lefer; aifo het genefen niet en be- «aet in veel recepten, maer in de kenniilè van de ï'ecktcn,en de methode ofte maniere om de remedien Welen te gelegener tijttegebruyckcn,het welck alle jnans werck met enis. Maer van de Gefontheyt te öewaren,het welck een yegeüjck begrijpen,veritaen, enae volgen kan, en is by niemant eens aengheroert. Uaer nochtans dit deel der medicijne het oudtfte is als ^n het welcke , pa het fchrij ven van Hippocrates,
ae Kontte fijn begin en oorlpronck genomen heeft
en oock verre het nucft^en iekerfte. Want alhoewt!
Jn defe bedorven eeuweweynigh op de behoudenis
oer Gefontheyt gepaft wert, ende de Menfchen niet Veel en bedencken, wat een verborgen fchat de Ghe- Jonthey t zy, voor al-eer datfe iu eenige kranckhey t tomen te vervallen: |
( Siet! niemant kfnt fijn efgengoet,
Voor dat hyt eens ontberen met.) nochtans is het beter voor een vetftandigh Menfche» liever met wat forghvuldigheydt deièn Ichat te be- waren , als den felven verloren hebbende, met moey- te en perijckel wederom te gaen Ibecken. Demofihe- nes plagh van die van Athenen te feggen, datfe wa- ren ghelijck de boeren,die op het'fcherm-fchool haer oeffende,den fchilt eicke reys hielden voor de plaets daeriè den fteeck ontfangen hadden, ende niet te voren eerfe hem kregen. Niet anders doeade ge-. ne, die liever van Sieckten genefen zijn, als haer voor defelve wachten, Niemant fal den vyant in de Stade laten komen,om hem daernamet perijckel uytte flaen: maer fal liever alle neerftigheytaen wenden om hem daer uyt te houden. Alfo is het oock lich- ter met de waerneminge van het gene wy fullen aen- wijfen, de fieckten uyt het Lichaem te keeren en te houden, als defelve dacrna met de fcherpe wapenen der ghcnees-middelen uyt te jagen. De purgerende Medicamenten fuyveren het Lichaem wef, maer maken het daerbenevens oock fwack, gelijcker%vijs (als Plutarchus hier van feer wel feydt) afch en zeep het linden in den wafch wel fchoon maeckt, maer oock doet vetilijcen. Defelfde Plutarchus , als oock Plato, vermanen daerom met goede reden, darmen niet dickwils, maer alleen als de noot dringht, dranc- ken om te purgeren ofte te braken en behoort in te nemen, lek ken fommige, die alfle wel goet chierge- maeckt hebben, terftont met haer pillen in de weer zijn, als of het droncken drincken dan geen quaet en konde doen; daer het een foo wel als het ander het Lichaem ontroert en verfvvackt. Wie foude dan nier het befte ende lêkerfte kiefen, endede Gelbntheydc niet liever door goede ordre bewaren,als defelve, door onordentlijcke maniere van leven verloren heb- bende met onfekere middelen gaen foecken ?
Waerom de Menichen in de eerfte
tijden veel langher leefden, dan fy nu doen.
Het 1U. Capittel.
τ-γ Ε menfchen die Wel eer hier op der aerden waren, XJ^. Beleefden menighmael de negenhondeft jaren, Vol kyacht en groene jeught: men vont geen droeve pijn^ Geen pefi ,geen heete koorts ,geen wreedenfleregijn ^ Maer nu de gri fe tijt it hooger op-gekgmen, Sqo. heeft de fnelle doot de werelt m-genmen,
Gicht,fcheurbujick,^ kugh, graveel, en ander ongeval. Die vielen uyt de lucht, en vlogen over -al. Geef reden , Sangh-godin. De werelt eerfi gefchapen. Liet tfjt haer gulleβίοοι een machtigh voe^ei rapen,
Hei |
-ocr page 17-
S J. V. Β Ε V Ε R W y Κ s
Het was rf edel s^aedt, of wonder fchoon geffof, Al wat men uyt het velt of van de boomen Ιοί, Geen menfih en iverdgefwackt door lufl of gulfigheden, Maeryederfpit het lam,en oeffent fo de leden:
- Men at geen leckerny , maerflechts gemeenekpfl,
- En water Up de beek^dat was hun Jèete mofl. Defierren niet vergift met ongefonde qualen. Die gaven enckgl heyl, en niet als foete Jiralen:
Moer dat icl^hooger acht de menfche nu geplant, Quam eerfi als uyt de vorm van Godes eygen hant. Ό at van den Schepper kpmt, hoe k^n het licht bederven? Dat uyt het leven rijfl, hoe kan het haefligh fierven ? ' OgrooteLeven-vorfll O'smenfchenbooghflegoeti Koom woon doch binnen ons , doch meefl in óns gemoet.
k Ε meniche van eener vrouwe gheborcn (lèyde de H.ieèinfijn i4 Capittei) leeft eenen kor- ten tijt, gaet op gelijck alse;n bloeme, ende valt af: vlucht als een fchaduwe, ende en blijft niet. Opde- ftlfde maniere heeft de Prince van de Grieckfche Poé'ten de menfche vergheleken by de bladeren, die Van-de boomen vallen; en een ander ('t is nut de \>erfen van de Poëten met de fpreuckeri van de hey- Hge Schrifture te vetghelijcken, ghelijck ons na den Outvader Bafilius geleert heeft den geleerden Hollan- der in de voor-reden van Stobieus] te weten, Pindarm, feyt een menfche niet anders te welen, als een droom van een fchaduwe , met een bequame ghelijckenis, gelijck Flutarchus oordeek in iïjn troolt-reden aen » ApoHonim: Want wat ifler, feyt hy, flapper en min- » der als een fchaduwe ? en met wat woorden foude „nochyemant een droom van defelvekonnenuyt- „ beelden ? Gtocrfigevraegtzijndcnafijn geflacht, gaf eertijdts bydenGrieckfchen Homerm, ende nu bydenNederlandfchen ,dcfe antwoorde:
Ds dochter van het wout, defrijjchehomgewajjcn, S^ijn op bequamenj^rotit dc menfchen tce tefa£en: Haergroen, desfomers kroon, dat wort des winters reof, Enfiet een jonger blat verdrijft het oude loof. Wy groenen in der jeught ai hebben blijde dagen. Moer worden van de doot allencxken wech-gedragen ; En twijl de tijt verloopt, en onfevnichteu leeji, So won een nieu geflacht dat wy eens ^yngeweefi.
Iij deiè kortheydt van ons leven is welonderibec- kens waerdigh, waerom dat de menfche foo yeiye, ende tot eemghe hondert jaren fijn leven in de'i^rfte eeuwe plagh uyt te ftrccken;dacr nu ter tijt het leven der menfchen fo kort is , en voor groot wonder ge- rekent weit, ais yemant de hondeit jaren kan halen.
De ooriaken vt'erden verlcheyddijck by verichey- den Autheuren voorgeftelt, dan zijn meeft vervat in de veifcheyde leffen, die Fedro Mexa in 't Spaenfche befchreven heeft, dewelcke wy alhier kortelijck iul- Jenaenwijfen. |
O ns eerfte Voor-ouders Adam en Eva, als zijnde· fondereenigh ander middel van de eygen hant Gods gefchapen,zijn biïytén twijffel geweeft van de alder- gematighftecomplexie, die iy met goeden regel van leven te houden wel bewaarden, ende alib haer leven verre uytftreckten, Waerom oock de kinderen van ib gefondc Ouders geiproten, en van ib edel ftof op- geleyt, mitigadersoock de kindts kinderen , die van nature ioo lange leefden, moeften mede na haer ou- ders gematigde complexie aerden: totter tijt toe dat door veranderinge van eeuwen (door dewelcke ghe- meenlijck alle dingen vergaen en veranderen)de men- fchelijcke nature begoft te krencken en te vervallen, en dat de tijt van 's menfchen leven korter begoft tc werden. In dien tijdt hadden fy noch een iake , die haer mede te langer dede leven,dewelcke ons nu veel ontbreeckt, te weten; groote matigheyt in Spijs en Dranck,en van beyden luttel verfcheydenheyt.Want fy en wiften niet van fo veel foorterr vao ipijfe, noch oock om defelve op alderhande manierèp van lecker- heydt toe te maken j waer door by ons veelderley fieckten ipruyten, ende dien volgende de doet dick- wils verooriaeckt wert: gelijck lèer ftichtelijck aen- denwijfen Senecd, in fijnen vijf
ghewefen is by
tnegentighften brief. I^en ghelooft oock vaftelijck dat de kruyden en vruchten van dier eeuwen ongelijk van meerder kracht en voedtlèl waren, daniè nu ter tijdt zijn , vermits datfe uyt nieuwe aerdeiproten en wieifen, cn niet uyt weecke en ongefonde gront, ge- lijck die tegenwoordigh is : want deSontvloet heeft hap vettigheyt veel benomen, cn het zee-water ec- telijcke maendcii^daer op ftaende,hceft haer weeldige vruchtbaerheyt fter befchadight. Een goet vrient,~ die de natueriijckè redenen neerftigh onderfoeckt, meent dat d'oude haer Ipij fe al meeft raeu gebruyck- ten, en dat het vuur ons de voornaemfteooriaeck is van kort leven. Al wat wy eten werdt meeftendeel door het vuur gekoockt,het welck het befte en fijnfte eerft uyttrecktfgelijckmen fiet in de Brandewijn,dat de voorloop, het fubtijlfte en krachtigfte is) en doet vervliegen, eer dat het in ons lichaem ofte op tafel komt. Sukks bewees hy^ dat den reuck,die wy met den waelïbm van ghefode ofte gebrade fpijfe intrec- ken, ons niet alleen en verquickt, maer oock verfa- dight,gelijck in't volgende Capittel uyt bet exempel van Democritus falblijcken, en oock te fien is aen de ghene, die in de keucken langh over de Spijfe gaer, dat haer den honger geheel vergaer. So feyt de Poët Hsrdw/i,dar magerheydt ,koprtfen,en alderhande fieckten in de werelt gekomen zijn na dat Prometheus het vuur uyt den Hemel geftolen, ende de menichen medeghedeelt hadde. En datmen hier tegen ibude werpen, dat Oifen en Koeyen geen gefode ofte ge- brade en eten, en evenwel foo lange met en leven als de menfchen; dient voor antwoott,dat de menfchen, alioo fy boven alle andere dieren het aldergema-
tighfti |
-ocr page 18-
S C Η AT DER GESONTHEYT.
tighfte en volmaeckfte lichaem hebben, ghelijck in 'c voorgaendeCapitrelis vertoont,fo behoorden fy oock fo veel langer te leven als haer volmaektheyt oTOOter is; daermen nu ter contrarie fiet,dat vele en oock verachte Dieren in langduerighey t des levens de menfchen verre te boven gaen. Waer over dePhi- MoophTheophrafius dervende ( Seneca noemt hier qualijck Arifiotelem,dem]l defelve in 't vijfdeBoeck van de telinge der Dieren op 't loCap. fchrijft dat de Menfchen naeft den Olifant,de langhft-levenfte is van alle de Dieren) de nature befchuldigde,dat hy Herten enKraeyen, diedaer niet aengelegen was, een lang levenj en de Menfchen, die daer veel aen- hingh, een kort leven gegeven hadde: want indien haren tijdt langh geweeft was, dat fy van alle kon- ften en wetenlchappen volkomen kennifle fouden konnen bekcfmen hebben,ghelijck Cicero betuyght in 't derde Boek van fijn Tujculaetifche Quoten. Maer deNature te willen befchuldiger.,dac is een proces, ghelijck Senecrf wel feydt, een Fhilofooph ofte wijs man niet beramende. HierbenefFens ftaet nochaen te mercken, dat Adam de krachten der kruyden, Pjantfoenen,en fteenen bekent waren (het welk fijn kinderen van hant tot hant van hem leerden ) meer dan yemantfedert die tijt heeft konnen verltaenoft begrijpen. Het was een groot behulp des levens,en ®^tgefontheyt,en omdefiecken te genefen (alfler «erage waren) 'tgebruyk van flcchte,ongemengde, nochtans volkomen remedien; nalatende de fe- nijftige vermengelinge van Antinomy.Quikfilver en ^'ergelijcke, die nu ter tijt fonder oude tlcheyt in de ^'«ckten te maken, van de QMckfalvers, en andere ®wafen tot grootefchade deslichaems.en verkor- in"f ^ levens ingegeven werden. En dat meer is, r ^^voorledene eeuwen fo was des menfchèn ge- ontheyt en leven grootelicken geholpen en onder- ouden door den loop des Hemels, eninvloeyinge "er Herren en Planeten die doen ter tijdt jonftiger af Λ' ^^ "" · <i'efwille datfe foo veel ' P5<^ten>conjund:ien,eciipfen,en andere impreifién, I ''Jckfe by deSterre-kijckers genoemt werden,niet geledenen hadden, waer uytdefe veranderingenen
vernieuwingen op'taerdtrijck en d'elementen ge- stoten zijn. Boven defe,en andere redenen, die uyt ont^T^ fouden mogen getrocken werden,behoort oorfake van 't lange leven in dien tijde.toe- ë-ichreven te «;i>rr1<>n vrlnrfi<.nio.^.a„rI.- GodSjdie
en dat
s^icnreven te werden de voorfienigheydt G< "et beliefde dathy aldus lange leven foude, en aai «e voorfeyde oorfaken malkanderen behulpfaem = op dat van twee menfchen alleene veel ge- "oren iouden werden, en dat het menfchelicke ge- uacht vermenichvuldigen foude.Wy mercken oock den η menfchen niet fo lange leven en fou-
in d^A , van te voren,dat God Noê"
'e Arcke het gaen, en behiel meerder ghetal van ""«nen vrouwen,dan by ia'tbeginfelgefchapen |
hadde,opdat de werelt binnen korten tijt wedefom bewoont foude worden. Die noch ten tijde van Abraham fowoeft was',dattcr gefchrévenftaet,van hem en Loth fijnehOom, dat den eenén het ledige lant ten Ooften,den anderen ten Wéftén tot fijn ge- bruyk innam,fonderyemants tegèrifeggenjdaerde werelt in dê volgende tijt fo vermeerdert is, dat fy van menfchen krielt, endedat h'et fchq'ntindiender nooyt oorlogh, peftilentie, ofte diérgelijcke plagen den menfche over-quamen, dat de werelt den In- woonders te kleyn foude vallen.
D-n Oudt-vader S'. Augufiyfijfprekénde van defe dingen, feydt,dat ons voor-vaders meer voordeels haciden dan wy, niet alléenlick in gefontheydt ende langh leven, maer oock inftature en groote,gelijck dat blijckelick is in menige Boecken,graven,en ge- beenten die onder groote gheberghten ghevonden zijn geweeft,in fulcker voegê datmen waerachtelick gelooft, dat defelve waren gebeenten van de men- fchen die voor ofte ten tijde van de Sontvloet leef- den. De voorfeyde S'. Auiufiynieydt, dat doen hy was in Vtka (een Stadt in Afiyckengdescn) aldaer 't gebeente vaneens menfchen lichaem lag, 'twelck fo groote kaecx'^becnderen hadde, en ib gewichtig was als de beenderen van hondert menfchen van fijnder eeuwen. Hier op hebben miifchien gefien de fabulenen Poeé'ten.die ons veel van dé krachten, en ongelooflijke fterkten van d'oude ReufeH vertellen,
Antoni» deGuevara, Raet en Predicant van Keyfer . Carel, feydt in't jBoéckvan fijn Spaenfche Brie- ; ven de reden te zijn, dat de menfchen in die tijden gröoter waren, om datfe foo vroegh niet by énflic- pen, en dat de mans-perfonen niet voor haer der- tigh, noch de vrouwen voor haer twintigh jaren en trouden: en datmen nu dat werck begint,eermen re degen bequaem,en tot behoorlijcke jaren gekomen is, fo dat de ftoffedie tot de wafdom gedyen foude, doorhetbyflapenverdaen wert.Maerwatden loop van het lang leven aengaet, die is al over lange tijdt gefteut. Solon,een wijfe van At henen,heeft het men- fchen leven bepaeltmet feventigh jaren. Alfofeydt Mofes,en na hem de Koninglicke Propheet David „in den 90Pfalmdefe woorden : Ons levenduert „ feventigh jaren: wanneer't hoogh komt, fo zijne „ tachentigh jaren: en wanneer't koftelick geweeft „ is, fo is het moey te en arbeydt geweeftj want het „ vaert fnel wech, als vlogen wy daer van. Hierom beklaeght hem, fchrijft Sefteca, het meeftedeel van de menfchen over het ongeüjck van de Nature,dat wy voor een kleyne tijdt geboren werden, dat onfe jaren haeftigh doorloopen, fo dat het leven,bihal- ven in feer weynige, dickwils ophoudt als het maer begonnen heeft.
De machtighe Koningh Xerxes, als hy fijn gropt Lcgher overfien haddej fthreyde daer oveir, om dac foo veel duyfenden fo haeft föuden komen te fter-
B VCHo |
-ocr page 19-
ΙΟ J. ν» Β Ε ν Ε R w y Κ s
ven. Het welck feer aerdigh uytghebeèk wert iri den Spiegel van de Edele Heer lacoh Cats met defe verfen: Men houdt dat Xerxes,op den dagh. Als hy fijn grootm Leger fagh. Als hy fijn Ruyters over-al Sagh draven in het groene dal. Stom treurigh midden in het Hejr, Enfloegh fijn hooft en oogen neer. Men figh gemegh aen fijngebaer Dat fijn gepejs was toonder fwaer; E« van dtn B^edt, een de ftigh mant Dtievraeghter hem de reden van, Dievraeght ivat datter ü gebeurt Datfop een machtigh Prinfc treurt, Dasr hy geen man in h Leger fiet Die.hem niet lijf en leven biet. DeJ^ingh ffrac\_\ic\fie de macht. Die niet dan mijn bevelen wachti ïck.fie hier menich dapper Heli Sich moedigh toonen in het velt, Ickjie het, en noch evenwel Sobaertetmyeendroufge^uel; Want fegh doch eens, na hondert jaer, Waer falfe :(ijn dees groote fchaer ? Eylaesl verfloven als een kaf, Eylaes! verfchoven.in het graf: Dit fy de Vorfi,eri tot befluyt, Soo berfien hm de tranen uyt.
Dit dan aldus zijnde,moet een yegelijk vemiaent Wefen, dat hy dit leven, het welck van fijnfelven fo Rort is, door quadeen ongheregelde middelen niet meerderen verkorte ,maer dat hy veel liever alle neerftigheydt en forge aenwende,, om doo&matig- Ëeyten faberbeyt,texeeren Gods^en totdienfte van fijneneven-naeften,dekortheydt van het felveuyt ϊε ftrecken, en fo veel mogelijck is te verlengen.
Of het leven door de Konfte ofte
Cienigh middel verlengt kan werden..
Het IV. Capittel.
Η Et κ een hart-gefihil, en over langh gedreven,
Ho; ons de grondenflaen van dit ellendigb leven. En ofGodt aen den merifib, als door een fiale wet,
Syndagenheeftbefcheert,fijn falen heeftgefet, Enqfhy met beleydt,en door befette reden Een vafier leven-kracht h^n brengen in de leden, Danof eenyders tijdt fovafl verzegeltfiaet, Bat hemgeen-kunfl en helpt,geen hmder oyt enfchaet. My die van al hetfiuck.degronden fieckt te kennen. Die tale na het werck. van al de foete pennen Die onfe Be ver wijck te jitmen heeft gebracht, Daer tvert het diep geheym getogen uyt ter nacht. V Is dan mijn voorftel niet hier dieper in te treden. Want totfoogrooten werci behoeft een langer reden, Maer om hier kort te^jnjoo fegh ickheden dit, Eenyder nemei 0^ totfifn befcüydenmt |
INdicnde Natuere ons Lichaem, gelijck hef vaa'
Godcalmachtigh gefchapen was, hadde konnen onderhouden: foenfoude geenGenees-konfte in de werelt van noode zijn gheweeft. Dan alfoo het felfde niet alleen door inwendighe en aengheboren oorfaken de verganckelijckheydt onderworpen is, maer ook geftadigh van buyten befprongen en be- fchadight wert.fo ifler nootfakelqck een Confte ge- vonden om de fiecken te geneferi,èn degefontheyt te bewaren,en dien volghende 't Leven, het welck kort is,door goeden regel te behouden, en fo veel mogelijek is, verlengen. Maer hier tegen wert van fommige opgeworpen: Dat den tijt ons levens van alle eeuwigheydt vaft geilek is, en datteroverfiilcx geen middelen konnen gevonden werden,om'rge- ne dat God eens befloten heeft,te doen veranderen. Over defe gewichtige fake hebben velefraeye gee- ften haer herlfenen, en veritant ghefcherpt, en aen beyde zijde, fo voor d'e vaftigheydt,als voor de be- weeghlijckheyt van onfen tijt, fo veel redenen by- ghebracht, dat de aldergeieertfte genoegh te doen hebben, om dit ftuak eens gheheel vaft, en buyten eenighe twijfFelingh te fetten.
Dat den tijdt van ons leven vaft geftelt is,en dat onfe dagen bepaelt zijn, daer wy niet over en kon- nen treden, en betuyghtniet alleen de H. mun löb: maer vele van de wijfte Heydenen fchijnen in dat gevoelen te zij η geweeft.als onder anderen les, Se}jeca,Vlutarchus. Ende by Himmm geeft Heitor fijn huyivrouw, die,vreefende voor ongeluck,hem badt dat hy teghen den Vyandt niet flaeghs foude gaen, defe antwoordt:
Liefiveefi voor wy doch nist befwaert, Wmtniemminhet^afenvaere Dan |
-ocr page 20-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε y T. j
Dan als op hem de'Nüod'dwangh dmki. En hem ten grave neder-ïuckt s Dat κ van oudts een flale wet. Die alle menfchen üghefet ■■ Geen jongh,of I4oeck,of handtghman.
Die dit ghemldt ontivijcl^n km- En hyVirgiliumipteeckt lufiter de volgende woor- den : Gaetfielt dit voor een vafien gront, Eenyder heeft fijn wijfen flont, Eenyder flnghefetten dagh, Die niemant oyt voor-by en magh- En Turnui die nu deftighfirijdt, Die heeft al mede fijnen t^dt. En na de faken heden fiaen, Soo is het nu met hem ghedaen. Dit meenen de Medicijns de nootfakelijkheyt van haer konfte wat teghen te zijn, gelifckden gefetten tijt oock tot dien eynde haer.van fommige voorge- fchoten wert, en fouden bet daerom liever houden met de gene,die leeré dat den tijt van ons leven be- weegt en veranderlijck is;en gelijckeen kaers die in de fon, vvint ofregen ftaet, of een dief in heeft,hae- ftigh nytgaetoft v.erbrant,en diedaer van bewaerr, op fijn tijt gefnoten wert, veel langer duerr, dat "et even eens gaetmet het leven,en degefoniheyt ®nfes Lichaems. Bewijfen derhalven dat vele van Itercke en gefonde complexie door quaet leven, en ander ongeval vroegh tot haer doet komen,daer in ^^ghendeel fommige flappe ongefonde luyden tot cen hooghen ouderdom geraken, om datfe op de en volgens de regulen van de konfte leefden. Plato en Arifioteles ghetuygen van een feker Philo- looph,met namen H«ro&iii,dat,al was hy na 't oor- deel Van een yegelijck van d'alderteerfte nature, en geheel uyt-teerde, evenwel tot fijn hondert jaren gekomen is. Galenus verbaelt datter een Philofooph t fijnen tijde geweeft is, die een boeck uyt-gegeveri nadde, waer in hy leerde, op wat manier, en door Wat middel men den ouderdotn.en dien volghende, αδ doodt foudekonnen ontgaen. En al-hoewel dit »et recht van Galem befpot wert: fo heeft evenwel cl ervarentheydt gheleercdatde Konft niet heel te vergeets en was. Want de Philofooph nu al tot de tachenngh jaren gekomen, enfo uytgeteert zijnde, ciathy nietals vel over'tghebeenie en had, heeft evenwel fo veel met fijn konft te weegh ghebracht, dat hy niet als heel langfaemen foetjens ten langen jelten uyt en gingh. Het ielve getuyght Galenm,die *eer out geworden is, van hemielvenen andere,de- Welcke fchenen geboren te zijn om haeft teilerven, evenwel door de konfte langhen tijdt onderhouden w'erden.En de Philofooph Seneca,die op veleplaet- len de nootfakelijckheydt van den gefetten tijt feer "art drijft,alsof die noch door neerftigheydt, noch "yt genade eenigh verlengh konde krijgen, fchrijft «evenwelin fijnen f8 brieft Indien de werelr^die |
lï
„ niet minder als vvy fterffelijck en is.door voorfich- „ tigheyt buyten het perijkel gehouden wért.fo kan „ oock ten deele onfe voorfichtigheyt het lichaem „ langher ophouden, indien wy de welluften, waet „door 'tmeeftendeel vergaet, konnen bedwingen» „ en in den toom houden. Sulcks beveftigthy oock met 't exempel van Plato,en befluy t ten leften,dat de matigheydtdenouderdonikan verlengen. En F/V- gilius die te voren de daghen vaft ftelde, feydt van Dido deConinginne vanCarthago, dewelckeuyt onverduit over 't vertreck van Ewiöjhaerfelven het leven benomen hadde:
Sy ieydt verbeten van de doodt,
iet naden regel vandenNoodti Maer in der haeft-, en al te rat Oock. en haer tydt ghekpme» was.
En niet alleen dat de Wijfen onder de Heydenen hier in los gaen,felver deTheologanten weten nau- lijcks dit ftuck fo vaft te feiten, datter gheen waer- fchijnelijcke redenen fouden teghen gebracht kon- nen werden. De Medicijns wetende, dat hetlbrge- lijck is buyten de palen van fijn beroep te gaen, en fteken haerièlven hier lc)0 verre niet in , datfe haer fouden laten vooritaen dit gefchil te konnenneder- legghen. Evenwel overleggende,dat hare konfte niet te vergeefs van den al-wijfen God den ineniche gegeven is,fo'houden fy dit met de reden beft over- een te komen, dat Godt den menfche een tijdt des levens geftelt heeft, en dat hy hem, volgens die be- palingheeen geftakeniife engematigheydt des Li- chaems gegeven heeft, om tot foodanigen tijdt te moghen in wefen blijven : maer dat weynigh men- fchen tot haren bepaelden tijdt gheraken,fommige door verfuym en onachtfaemheydt,om haer goede en ftercke natuere wel te bewaren, ende met goede middelen haer Lichaem van fieckten te bevrijden, andere door vallen, verdrencken,quetfen,en dierge- lijcke ongheluck. Afclipiades (Cchn]ïiPlinius 7-38.) ftonteertijdts fovaft op defe konfte, dathy met de Fortuyne dorft een wedifpel aengaen,nimmerineer voor een goet Medicijn te willen gehouden wefen, indien hy oyt werde fieck bevonden : en dat oock winnende, viel in lijnen hooghften ouderdom doot van de trappen, fdnder immermeer van eenighe fiecktebévanghentezijngheweeft. So dat het ge- meen gevoelen van deMedidjns is,dat fy door hare Konfte den Menfche brengen tot fijn gefteldetijt, daer hy lichtelijck anders door eenigh onghemack niet toe en foude geraken. Alfo feydt D'cero, liè. de Fato,'mdicn het vaft geftelt is, dat den fiecken niet en fal fterven, dat oock met eenen vaft gheftelt is, dat hy den raedt van een Medicijn moet ghebruyc- ken. Op defelfde maniere fpreeckt Seneca in dc 36 natuerlijcke queftie van fijn tweede Boeck: „ AI fchijntdeGefontheyt door Gods fchickingete „ wefen, fo moetfe nochtans de Medicijns toeghe-
Bz fchrevcn |
-ocr page 21-
van Gods ordinantie ons toe-komt. S®o dat her ghebruycken van middelen gantfch niet en ftrijtte- ^hen Godts voorfchickinge. Daer van hebben wy een levendigh exempel in aen Koningh Hifl^ia, de- welcke al was hy wel verfekert door de bootfchap van den Propheet,dat hy niet fterven en foude, ge-
mandt van de ghene, die in 't fchip waren, blijven foude,of een hair van fijnen hoofde krencken:fien- de evenwel dat de bootfgefellen het fchip fochten te verlaten, ièyde hy tot den Hooft-man, ende de Krijghs-knechten: Soo defein ^t fchip niet en bic- ven, foo kont ghylieden niet behouden worden.
Daer zijn mede noch veel Medicijns, die met de natuerlijcke redenen de crvarentheydt willen ftaen- fle houden.datmen oock door de Konften den na- tiierlijcke palen van 's menfchen leven over-treden kan. Want al-hoewel men de fondamenten,op de- welcke ons leven gebout is,niet altijdr even gset en kan ptiderhouden : foo kan men nochtans defelve een langen rijt onderftuiten,dc natuerlijcke wermte tm ingeboren vochtigheyt ( waerin het langh ende kortleven beftaet) verquicken, verfterckenj en on- derhouden.Sulcx fietmen in de gene die aen een te- ringe ofuytdrongende Koortfe gaen quellen.datfc noch lange tijt door vochtige verkoelende, en ver- fterckende remedien iii't leven byna tegen de natu- re gehouden werden. Het exempel van den wijfen Bemoiritut is hier toe aenmerckens weerdigh. De- Welcke alshy van ouderdom uytgingh, ende doodt fehcen op de lippen te hebben,fiendeiijn fuiter haer feer beklagen, dat iy door lijn overlijden het aen- ftaende feeft van de Godinne Cires niet en fou kon- lien houden, ftelden haer te vreden, ende hiel lijn fèl ven noch in'^tleven tot dat het feeft over was door den reuck van werm broot,geltjck Laenius fchrijfr, ofte gelijck Athemtis,door den reuck van honigh,en ©ntfliep alfoo fachtjens na drie dagen, dar het feeft duerde, als hy hondert en negen jaer oudr ghewor- d'en was. Heeft dat I>oiwcwm ftock-oudt.en op bet kfte zijnde, in fijn leven, hebben dat andere Medi- cijnsin andere krancken konnen doen,ende met ee- nige hert-verquickende remediendeZiele,deweic- ke fcheen met geweldtuyt ce willen vliegen , noch een tijdt oggchoudee ; fomeenenfy datfulcks-veel meer ende bequamerin gefonde ende vvel-varende perfonen kan gefchieden.alfo 't lichter is de krach- ten te onderhouden,als te herftellen. Wy fullendan befluyten, dat het leven op die manier kan verkon ende verlenght werden. De Propheet David feytin den Pfafejdat de bloet-gierige en godtloofede helft van haer dagen niet enfuilen vervullen,ende in legen-deel b«IooftGod den genen^ie ha&r Ouders langh leven op deraerden. De gemclte Koningh Hifl^adootknuck leggende,en de bóot- fehap des doots door den Propheet EJSsm al ontfan- gen hebbende,werde even-wel fijn leven noch vijf- tien jaren verletight. lek en fal niet dieper in defen dool-hof treden j dan de gene die hier breeder af onderricht wil wefen.dic kan na ficn wat in een La- tijns Boeck, dat ick hier vanuytgegeven'hebbe, by veel geleerde ende treffelijcke mannen aen my ge- fchreven is. |
Dat het ichryven van de bewarin- ge der Gefontheyt, dknftigh ende nootwcndigh is.
Het V. Capittel.
MAer yemnt fal mijjchien hier tegen h$nnen dry ven Dat geenfins modigh κ van dit heleyt te fchryven. Vermiti dat kjruyt, en dranck.. en 7[alfif finder vrucht. Ten ^ datymxnt queelt, of in benautheyt ;(ucht. Dat noyt de Medicijn en dient te ^ijn gebeden Alsyemant teackgr is, en van gefonde leden :
En dat het waerheyt ts, al wat de TVaer^yt :{eyt. Maer,Vrienden,hoort een woort: Indien de menfihen μ'<!Μ« Als in den ouden tijt en langh voorleden jaren. Men hoefde geen behulp van eenig' Vermits en fpijs en dranck. vooryde Vermits oock^ boven dien meefl al de menph AlleenlijcJijvear den mot, en geenfins boven maten.
Dies was haer lichaem flerck., haergeeflen wonder fijrh Want al wat voedtfil was, dat was hun Medicijn. Moer nu meefl al het volck.genegen ü te brajfen. En met een flagen lufl op haren mom te pajfen,
X^ijn hun delede» meeps. Enfeght my doch een reysf Wie ijfer recht gefint en dat in voller eyfch ? Ganfchweynig,na men fiet: mijfhien van hondert menfihen En ίβετ niemmt foo gelyckj^et κ te wenfihen ; Daer hapert altijdt wat aen 'i een of't ander lidt. Vermits een flil bederf in ons verholen fit. Naer Godt de Sonefpreeckf van recht gefonde lieden^ En met hun t'haren dienflgeen mcefleroyt t'ontbieden, Maer, Vrienden, letter op, en vat de fake wel'. Wat eer tijdts isgefeyt κ heden ons bevel. Dient u van defen Boecl(, en loet de Medicijnen, Ghy l^nt u fmacken aen door kpnfle doen verdwijtten, 't Is ja fiogrooten deught datyemant 'tJynefpaert, Als dat hy over :{ee omgroote winfie voert.
ONs foude miifchicn noch teghen-gheworpen konnen werden, dat denghefonden alles ge- font is,ende dat wy derhalven te vergeefs fchrijven van de middelen, om de ghefontheydt te bewaren. Wanï gelijek de ?oët Ow'iiwxfey 13.4« ^omo 4.
,α J. V. Β Ε V Ε R W Υ Κ S
„ fchreven werden,otn datdoorfijn hantde weldaet |
-ocr page 22-
SCHAT DER GES ONTHEET. ij
Die ^oeyt, en bloep in goeden flaet.
En hoeft ^een dranck. of meeflers raef,
Maer ■voelteryemant droevepjn.
Die roept dan een Medicijn. Het felfde leert Plate, Celfits, en daer toe werden ook eenige plaetfen getrocken vanHippocratesMaer wat vvjllen wy grooter geiuygenis hebben, als van de Heere Chrifius, die by den Euangelift ghefeydt heeft, dat de gefonden den Medicijn niet van doen en hebben, maer de krancken. De reden fchijnt dit ook mede te brengen,dewijl men liet dar clck Dier Van naturen, en uyt fijn felven weet na te jagen dat hem goet is, en dat quaet is te fchouwen. Sulcks en bewijfen niet weynigh de huyflieden die ten platten lande verre van de Dodoren gefeten zijn, en even- Wel gefont en wel re pas tot beogen ouderdom ko- men,fonder immermeer eenigen raet vanDodtoren gedaentehebbé:daeraen d'ander zijde deborgers, (lie vol op hebben van alle remedien, en op haer ge- lontheytfchijnen te leven.dikwils fiek zijn. Dat ook de tiaemlHveva^a deMedidjne ofte geneef-konft Ichijnt deGefondenuytteüuyten.alfodefelve geen geneiinge van doen en hebben:maer welde Sieken wy lullen hier nu kortelick op antwoorden En wat het laetfte belangt: de gene die eerft de namen aen de Konften gegeyen hebben, doen fy maer be- gonnen, en noch heel rouw en onvolmaeckt waren, hebben de eere gehad,dat die namen gebleven ziin al gebeurde het, datter na wat by-quam, het welck onder die naem niet begrepen kende werden,gelijk ick met de meefte konften foude kennen bewijfen. Al ift dan, dat de Geneef-konft alleen fchijnt tè ftrecken tot genefinge derSieckten: fo moet noch- tans dit deel, 'twelck de Gefontheyt leert bewaren, niet uytgeflotenblijven : ja kan oock hetgenefen fo ghemecn verftacn werden, dat het de Hygieine be- grijpt, dewijlfe leert ghenefen de Licbameiijcke iwackheydt, ende de ontroeringe des Gemoedts.
Het is oock waer dat de nature ons wel leerr.het goede na te volghen,en het quade te mijdenj maer alfo defelveonsnietpertinenielijckde mate,hoeda- nigheyt,tijdt,en maniere aengewefen en beeft, fois de konftevan noodegeweeft.de Nature nier alken vergefelfchappende.maer oock ley dende.wijfende, en hare goede beginfeten voltreckende:dat de boe- ren lang iii gefontheyt leven,is orn dat fy van haer- Iclfs en onwetendeyec doen, 'twelck defe konft gcbiedr. Sy leven fober,wercken neerftigh, flapen wel, fo dat al wat fy eten fo wel verteert wert, dat- ter naulijckseenige humeuren kennen overfchieten om fieckten te maken.Evenwel als de fieckten haer overvallen,foo komen fy lichtelijck te fterven, om datfe niet wetende wat haer goet ofte quaet is>geen maetin eten, drincken,wercken,en fo voorts en we- ten te houden. De borghers zijn dickwHs om datfe meer letten om goet ehicr te maken, als op - haer gefontheydtjicverin de herberghen op dege· ibntheydt van anderedrincken.als datfe haer eygen gefonthcydt door foberheydt fouden bewaren. |
Wat aengaet deauthoriteyt van fommige treffc* licke Schrijbentcn.die ons tegen fchijnen te wefen. Wy feggé voor ecrftop Hippocratem,diLthy de konft vandeghefontheydt te bewaren nieten verwerpt: maer alleen te kennen geeft,datmeB de gewoonte, fomtijts eens dient te veranderen, om het perijckei dat door gewoonlicke dingen kan komen. Want de- wijl de menfche veel onverwachte dingen geftadigh onderworpen is,en het felfde met alle tijt gebruyc* ken en kan,fo moetnootfakelick een eenparige ge- woonte periculoos zijn. Wantindienmen gedwon- gen isfubijtyetonghewoone tegbebruycken,foo komtmendaer grootefchade door te lijden.
Op'tgene dat Hippocrates een fobere maniere van leven in de fiecken en gefonde mifprijft.feggen wy dat hy de geheele fobere diete verwerpt, om dat de fouten daer in begaen, niet wel en konnen verdra- gen werden, fo van de fiecken,als van de gefonden, gelijckGa/ewaidatbreederuytleydt. Maerwy ne- men hier de maniere van leven vry wat ruymer._In defelfde fin kan verftaen werden,hetgerie H^f .leyt van 't water.als hét niet fimpelik quaet en is,datmen hiet dan wel fonder onderlcheyt mag gebruycken.
Dat Celfus feydt, dat een die ghefont is, bem aen geen wetten en behoeft te binden, maer vry alder- ; hande koft mach ghebruycken, en moet niet toege- ftaen werden; alfa de leiTe van Galenusved beter is» dat me η hem van alle quade en onghefonde fpijfè moet Wachten: het welck Avicenna mede bevefti^.
't Gene Flato fchrijft, dat de ghefonde Lichamen geen behulp dér Medicijne van noode hebben, is te verftaen van de Medicamenten, die wy bekennen met onfen Hifpoaaies, dat in gefonde Lichaem niet - alleenondienltigh.maeroockfchadelijk zijn. Want alffe geen quade humeuren, feydt Galenus, in 't Li- · chaem en vinden,fo nemen fy de goede wech: waer door het Lichaem feer verfwackt wèrt. Ende defe, ghclijckde Heere Chrifius kydc , en hebben den · Medicijn met van doen. Dan dit is te verftfcn van de gene die heel wel te paszijn.endedealdervol- maecktfte foortevan gefontheydt hebben. Maer boe veel zijnder van defen üagh te vindennen die- der al ghponden werden, hoe lichtelick komenfc metter tijt oft door eenige ongelegentheyt te ver- anderen? Andere die op defen trap der Gefontheyt met gekloinmen en zijn, oft die van naturen fwack, > OTaveeligh,gichtigh, oft eenigh ander qudlinghon- derworpen zijn,moeten wel met gheftadige forgh- Vtridigbeyt onfe regulen waernemen, en volgen.het verhaelde exempel van Berodicus,ende andere; ais OBck van een Venetiaens Edelman,Loiiert'ij'cfcCer»»»-- n>, en den welgeleerden Leomrdus Leffm, die beyde
Β 3 w |
-ocr page 23-
14 J· V. BEVER WYKS
in openbare fchriften van haerfelven getuygen, dat fy van natueren fwackende fieckelijck zijnde, ende apparenc om haeft te fterven, nochtans door goede ordre re houden tot een hooghen ouderdom ghe- klommen zijn.
Hier uyt kan ghenoegh blijcken, dat de Hygieiné ofte de Konite om gheibnt te leven alle Menlchen van wat ftaet ofte conditie fy oock zijn, in alle hoecken van de Werelt, in oude ende jonge Licha- wen, ende t'allen tijden dienftigh en noodtwendigh is. Van dit deel derMedicijne moet na mijn gevoe- len verftaen werden 't ghene van Oemocrim gelchre- ven is,in een brief aen Hippocratm,dut alle Menfchen behooren te verftaen de Konite der Medicijnen: want dit en paft niet op het ander deel, het welck leert defieckten geneièn,alfo het felfde een kloeck ende ervaren Medicijn vereyft; maer wèl op her ghene de gefontheydt leert bewaren, het welck een yegelijck behoort te weten, die fiin leven liefheeft. Ende daeromme plagh de Keyfer Tiberius te fpot- ten met de ghene,die na haer dertigh jaren den raet van een ander van doen hadden,om onderfchey t te maken wat haer lichaem dienftigh ofte fchadelijck was. De Keyftr Antmim Philofophus had deiè Kon- fte foo diep in-ghefogen, dat hy tot bewaringe van fijn gefontheyt niet alleen niemandts raet van doen en hadde, maer dat hy oock felve aen andere raedt konde geven. Petm, na fijn natie toe-genaemt den Spaengiaerr,ende in 't jaer 1276. Paus van Romen onder den naem vznlohanms den XXI. was in defe Konfte foo ervaren,dat hy felve daer door in voor- fpoedige gefontheyt leefde, ende oock van die ma- terie voor de nakomelingen treffelijke boecken na- liet. DeOHden,feyt Rifpcrates,tn hebben hier van niet befonders gefchrevcn.Pteagetuygtdat de eer- fte na-rfatenvanijêw/^MWi defelve niet veel gebruyckt en hebben. Ende foo meent oock Galenui dat defe Konfte ten tijde van Homerus niet gheweeft en is. Het welck niet te verwonderen is, alfoo defelve, om de fterckte van de Lichamen,matigh gebruyck van goede fpijfe.ende andere dingen, niet feer noo- digh en was.Maer als de Menfchen haer matigheyt, en fobere maniere des levens begoften na te laten, en de koft fochten niet om den honger te verflaen, maer den felfden te verwecken, duyfent manieren vindende om de fpijiè op het leckerfte toe te ma- ken : foo zijn hier uy t alderhande fieckten,en quel- lingen het Menfchelijcke Lichaem over-gekomen. De grootfte van de Medicijns,feydtSeMec<i,fchrijfr, dat de Vrouwen het hair niet uyt en valt, noch de eicht niet en krijgen: het welck men nochtans bey- de nu fien, niet om de nature van de Vrouwen ver- andert is, maer het leven} waer door fy den felven kugenachtigh maken. Hy verftaet Hippocratem, op wiens tijt fulcks waerachtigh was,om de matigheyt en foberheyt van de Vrouwen i maeronwaeraciri' tigh ren tijde van Seneca, ghelijck Galemi de kort- bondighe Spreucke van Hippcrates mede uytleydr. De menfchen dan allenckskens afwijckende van de matigheyt der Voor-ouderen, en van erger rot er- ger vallende, fo heeft de ervarentheyt ten leften de konfte voort-ghebracht. Waer toe behooren de Hygieim of de middelen der gefontheyt van Diodes, Afckpiades,en Galenus: als oock de Hygieim Paraggel^ mata oftedeGhefonde vermaningen van Plutarchus. De wercken van Diodes, van dewelcke Suidas, ende Jfdepiades, van dewelcke Cdfia getuyghr, zijn ver- gaen. Die van Galenus en behagen fommige niet,ib om dat hy iu dit ftuck wat duyfter is,als ook om dac hy feer breet weyt in eenighe dingen, die nu niet te pas en komen,gelijck daer zijn badt-ftoven,vrijven, fmeren, en diergelijcke. Vza Ρlutarchus is ditwercfc wel en geleerdelijck uy tgevoert, maer hy en heeft in fo weynigh bladerende geheele materie niet kon- nen verhandelen: Wy fullen de voet-ftappen van defe fterffelijcke menlchen na-vol2en,en alles na de gelegentheyt van ons Landt reguleren. |
Van de Geibntheydt, ende hare weerdigheydt.
GEfimheytyedelάίηφ,ναη u ijl dat tfy fchr^-ven, * Op dat uJoete lucht by onsfiu mogen blijven. Op dat eenyedsr menfch mocht kennen twen aen. En hoeje dient geviert, en hoe te :(yn bewaert. Gefontheyt, fchoon juweel voor alle dingh te prijfen, Wie k^n na rechteneyfch α eermioegh bewijfen? Ghy ^ijt eenrijdigefchenckdat van den Hemeldaelt, ■ Dat als eengulde Son hier op der aerdenflradt, Schaonyetnant van hetvolck^tot hoogen jiaet verheven. Mach btrvenfijnsgd^ck^ in glans en eere leven,
Getroetdt |
-ocr page 24-
SCHAT DER GESONTHEYT. IJ·
Getroetelt van een Prins oock,nafyn vollen wenfch: Sooghy hem niet en flreelt, tvat ijjer van den menfch ? Schoonyemant machtigh vee, door Godes milden :{egen, Schoonyemam groot befiagh van landen heeft gekregen. Schoon yemantsrijck?fihat vervult eengamfihe ^ael. Ach! finder u behulp, wat ijjet al-te-maef? Gehoon yemant voor hem fiet een tafel vol gerechten. Die flaeghivert aengedifi met hondert flucxe knechten, Schoonyemam mrtgetoeft met alderhande wyn-, Sit ghy niet aen den dtfih, 't κ al moer enckel pyn, Schoonyemant hoort denpmgh van hondert fiete keelen. En hoort eengeefiigh volckop gulde[naren fpeelen, Alsghy-maer henen gaet enuytde kamers vliet, ^00 κ degantfche vreught niet anders als verdriet, ^ehoonyeniant κ geplaetfi daermet een aerdighjockgn Veel geeflen befigh ^yn om blytfchap uyt te locken
Eiyldes! de foete praet bevalt degaflen niet, ^^en^ghy aen het vokk.tt foete gunfie biet. ^oon dat definnefchijnt, dat alle kruyden groeyen, ^at al het boom-gewas fiaet lufligh om te bloeyen. En dat de kpelen May ons brenght denfiet en tijt, 't Is Winter even-wel fio ghy der niet en ^hoon yemant heeft de keur van duyfent fchoone vroumn. En mach het puyekjenfelfs van alle maechden trouiven,
Goditme finder u en heefiet geenen val·, ^^antalwathonighfchemenismaerenckehgal, ^at dienter, meergefsyt van alle tverelts fakpn, ■ Die nietgefint en ü wie Ιψη hem vroiyckjnaken · Wel aen dan, wieje ^jt,gaetfoeck} danaldermeefi. Gefonthgt aen het lijfgefintheyt aen den geefi. |
ΤΓγ,Ιε is den Lof-fan^h van de Godinne Hygieia, JL/ dat is, GefontheySc, die van Itiliu4 Scaliger feer geneuchelijck en vol van graden genoemt wert, en uyc het Griecks van Ariphron Sicionius mee defelfde gratie in onfe tale overghefet is. Diergelijcke Lof- Wngh ismede van dé Gefontheyt gemaeckt by den I oeet Orpheus. Want de G riecken fiend& op de groote gaven, en weerdigheyt,van dé Gefontheyt, hebben defelve onder het ghetal van de Godinnen gettclt, en een onder haer met namen Critias feyde delelve te weien, de aengenaemfte voor den Μεη- iche onder alle de Goden. In Sicyonia nlagh eertijts het beek van de Gefontheyt feer ge-eert te werden, alwaer de Vrouwen het hair van haer hooft fneden, en defe Godinne op-ofFerden. Wybevindèn oock uyt dc'fchrift van de Griecken, dat fy in haer mael- tijden na hét waifchen van de handen terftont mal- kander roe-brachten dendronck der Oefontheydt. Het welck wy wel fraeykens weten na-te volghen tneteen grooten roomer.die wy daerom oock een S<i«ienoemen,opeens anders gefontheyt; cn-dick- V^ls tot ons eygen ongefontheydt uyt te drincken: Andere onder de Keydenen.al hebbenfe de gefont- heyt nietaengebeden vooreen Godinne, foo heb- benfe evenwel, haer hooge.weerdigbeyc ende noot- fakelijckheyt genoeg te verftaengegeven. AkP^jr- riisde grooteKoning vanEfirwdenGodenofferden, en plagh niette bidden om meerder Koninkrijken» om vicftorie over fijn vyanden, om eere, geit, goet, ofte andere dingen, daer de Menfchen gemeenlijck feer na haken: maer vereyichte alleen Gefontheyt} gelijck of hy die hebbende,de refte wel volgen fou- de. De Koninck Antiochus als hy tegen de Galaten te veldt gingh, docht in den flaep dat hem Alexander verfchcen.en venTiaende,dat hy voor het flaen mee den vyant de Gefontheyt tot het woort geven fou- de; het welck hy volghende, een groote vidlorie over fijn vyanden verkreegh. De wijfe Philofooph Pythagoras en plagh anders geen groeten in fijn brie- ven aen de vrienden te gebruycken, als Vaert WeL Het welck oock daer fijne Difcipelen gevolgt heb- ben , als de ziele ende het lichaem niet beter zijnde, ende waer in alle onfe tijdelijcke welvaert in begre- pen i's.Ia het teycken datfy onder malkanderen ge- bruyckten,noemden fy Hygieia,dzt is.Gefontheydt, ende druckten dat uyt met drie circulen door mal- kanderen ghevlocht, uyt-beeldende de Griecksfche letteren van degefontheyt.En voorwaerfonder de Gefontheydt kan nergens volkomen-vreught zijn. Want al of deFortuyne al uyt een vollenfchoot alle haer gaven mildelijck op ons uytftorte, en de Ge- fontheyt alleen ontbrack, fo en foude van al het an- dere gheen recht gebruyck, noch eenigh vermaeck kennen voortkomen. Wat fal yemandt vermaken een tafel vol van de befte Spi)fe,die een quade ende walgendeMaeg heeft.^ Watgeneuehte kan yemant hebben in een fchoone Vrou die voor ófte achter lam is.^-Wat helpen kiften vol geit, voor een die fieck te bedde leyt?De Poet Horatius. ièyt feer wel :·
Bet vat moet eerftgefuyvm - Of foete mofi ivort fuere wijn; TVat baet doch rijckdom eenigh mari·,^ Als hy die niet gebruyekgn kan ?
Laet ons dan defégefontheyt in wéerdc houden, en vry denckendacwyin de wereltnietkofteliickcr en behtten, als defen verborgen fchat
't datwy gaen onderfoeGken watdefelve -
zy. Alle Menfchen, feyt Galenm, meenen datfe ge- font zijn,alife door het gebruyk van de leden,del-i- I tuerhjcke en tot het leven noodige wereken fonder ■ eenigh beletfel konnen uytvoerln. Soo houden wy 1 de maeg voor gefont allie wel teert,den Voet als hy i K^en k.an,het O02;h als het wel fiet.Maervoor fieck werdenby een yegeli)koehouden,diefulke werken oice met, ofte qualijck konnen doen. Ende alfoo in aegene,di2 delè gewoonlijcke en natuerlijcke offi- tiendeslichaems uyt-voert,twee dingen bevonden werden,de vvefckinge felve.ofte de machtdaervan: Wijckthier uyt,da:ds Gefontheytbeftaet,ofte in 'c ■
doen,. |
-ocr page 25-
16 J.V. BEV
doen, ofte ia 'rkonnen doen. Maer dat dc Gefont- heyt juyft aen 't doen felve nieten banght.kan men daer uyc aJf-meten, dat de ghene die flapen, ofte op eenige andere maniere ruften van vele wercken ftil ftaen, ende vele leden, noch roeren, noch op eenige ander maniere oefFenen, de welcke nochtans gefont •zijn. Soo dat Gdenus v/d feydt, dat niet in 't werc- ken, maer in het konnen wercken, de Gefontheydt beftaet. Horat. i. Sat.
Schoon dat Hermgenes by tvylenflille fwi ght,
Hy heeft een fiete Jiem dte in den HemelJiijght.
En voorwaer een yeghelijck oordeelt hem recht voor ghefondt, niet alleen als hy fijn behoorljcke werckinghe doet, maer oock als hyfe nieten doet, en flechts doen kan : en die en mach met recht niet fieck gefeydt werden, die de natuerlijcke wercken niet en oeffent, als hy kan maer dieie niet en kan OefFenen, als hy wil.
Om nu volkomentlijck de natuere van de gefont- heyt te verftaen, dient verder onderibcht,waer uyt defe macht om de natuerlijcke wercken te ocffenen haren oorfpronck heeft, en door wat oorfaeck den eenen tot die wercken bequaem is,den anderen on- bequaem. Dewijl dan tot alle wercken twee dingen van noode zijn,deFaculteyr,gelijck mendie noemt, of de Ziele mei haer faculteyten ofte krachten be- kleet, dewelcke de voornaemfte oorfake is van alle werckin ge, en waer door het lichaem werckt: daer na hetinftrument, daer de Zieie haer werckinghe mede doet,foo en kan men de oorfaeck hier van op de Ziele niet leggen. Want de ziele en kan niet be- fchadight werden, maer bli ft altijt even defelve, en onveranderlijck, ib laneh de menfche leeft,en doet de eygen wercken, alsly maer de eygen iuftrumen- ten heeft; daerom feyt Arijioteles dat een oudt man foo wel foude fien als een jongh man, wanneer hy maer het oogh hadde als een jongh man. Dat de menfche dan bu ghefont, nu fieck is, daer van moet de oorfaeck in de geftaltenis van het inftrument ge- focht werden. Want wien al de leden natuerlijck geftelt zijn,die is bequaem otn alle wercken re doen.
De gbeftaltenis ofte conftitutie van elck Lidt is tweedèrley, de eene effentiael ofte felf-ftendigh,de andere accidenrael oftoe-valUgh. De felf-ftendige ontftaet uyt de materie en forme van de fubftantie, waer uyt dat fy haer nature en wefen heeft.De toe- vallighe volght de eerfte, ende is een difpofitie van qualueyten oftegheftaltenis vangematighden ende ander toevallen in elck lid,en het naefte inftrument, waer door de felfftendige forme kracht heeft,en al- ie wercken uyt-voert, en volgens de verfcheyden-i iieyt van defelve verfcheyden werckt.ln de felfften- dige geftaltenis en beftaet de gefontheyt niet.Want defelve is, foo lange als dc menfche leeft,onveran- derlijck: alfode felfftendigheytofie het weien van eenfaekvermeerdejrtüoch vermindert enkanwer- |
ERWYKS
den, maer is gelijckeen getal,en allefins waer fy be- vonden werr,daer is fygeheelrmaer de Gefontheyt bly vende de felfftendige forme,en het felfde wefen, kan verandert werden,een en defelve menfche is nu gefont ende dan fieck. Daerom moer liever de Ge- fontheyt in· deaecidentek of toevallige geftaltenis geftelt werden. Want defe is veranderliiek,ende de felfftendige in haer geheel bly v€nde,vervalttot ver- fcheyden vele veranderingen „ volgens den ouder- dom,koft,lucht,en andere omftandighcdenien deiê verandert zijnde,foo werckt de ziele,hoewel altijdt even defelve en onveranderlijck bly vende,in een en het felve lichaem anders en anders: ende hierom en fiet het oogh van een out man fo fcherp niet als het oogh van een jongh man: een ende defelve Maegh teer nu wel, dan qualijck.
Hier uyt is nu lichtelijk te befchrij ven wat de Ge- fontheyt is, te weten, de macht om te konnen uyt- voeren de natuerlijcke wercken van 't menfchen li- chaem, vooi tkomende van een natuerlijke conftiru- lie of gefialtenis van alle Leden.De goede geitalte- nis beftaet daer in,dat alle de Leden wel getempert zijn in hette, koude, vochtigheydr, ende drooghte, dat fy haer natuerlijck fatfcen hebben, en aen mal- kanderen wel en bequamelijck gevoeght zijn. Als van defe drie yet ontbreeckt,dan wert de goede ge- ftaltenis van ekk lidt befchadight,cn van de natuer- lijcke gefontheyt berooft.Hoe fwkx te wachten zyj fal in't naervolgende geleert werden.
Waer in de Gefontheyt beftaet.
Het VII. CapitteL
'ytj Ie tsenfiht gefont te }(i]njie moet hem Paeggetfermë, W X^ijn wefen in tefien, fijn e^gen aert te kannen ; Hoe die fijn huys bemont, ü nut dathy verflaet, Hoe dat het met den gront, met dack., en kfimers gaet. Noch dient een handigh menfch uyt eyger aert te weten. Wat οοβ hem dient gemijt, , en wat te :{ijn gegeten, Defpijsgerft om het bloedt, en » het voedtfel quaet, 't Is feker dat het lyfin haefi te gronde gaet. Noch dieneer hy gevoeght hoe datter aen de leden Geen fpijs en dientgefchaft, als op befette reden; Een iieers gaet dickpsael uyt door al te gullen roet. Het leven van den menfch doorgroeien overvloei. Ten vierden dient befirght, dat ons de ^ade lufien Niet fiooren in den geeft, en al het lyfontruflen; Het vleys dient alle tydt gehouden in dm bant, Doch meefi wanneer dejeught in onfe leden brant. Ten leflen,fie ickjkon, iekwoud'een ydergeven De rechte wetenfchap om wel te mogen leven: Wel, vrienden, fooje wenfcht hier in te ^ijn geleert, Maeckt datje defen Boeck.enβηεη Schrijver eert.
De |
-ocr page 26-
S C Η
De vemiaerde Cicw heeft feerwel gefchreven in 'c tweede Boeck van de Offiden,dat de Ge- fontheydt gefteunt en onderhouden wert door de kennis van ons Lichaein, en wel acht te nemen op de dingen die ons vorderlijck ofte Ichadelijck kon- nen zijn: daer-beneffens ineen matigheyt van Spijs en Dranckjin 't nalaten van weliuft, ten leften in de konfte, dewelcke alle defe dinghen wel leert.
Alfo wy nu voorgenonrien hebben van defe kon- fte alhier te handelen,fo fullen wy oock na malkan- deren uytlegghen, waerin de kennifle vanons Li- chaem beftaet,en weick die dingen zijn,die het fel- ve vorderlijck ofte fchadelijck konnen zijn. Van
het laetfte fullen wy in't volghende Capictel fpre- ken.en in dit tegenwoordige van het eerfte.
De gene,feyiltHy»focr<tf«,die van de maniere des levens wil fchrijven, moet voor-eerft de natuere van den Menfche wel kennen, ende onderfcheyden konnen. Te kennen waer uyt dat hy beftaet: ende te oordeelen,wat deelen in hem de overhandt heb- ben. Want indien hy de geftaltenis van beginfel niet enkent, en wat in't Lichaem dé overhandt heeft, foen kan hy niet voorftellen.'tghene den Menfche dienftigh en beft is. Volgende dan onfen Leer-mee- ftcr, foo feggen wy, dat het menfchelijcke lichaem
Vvlr '^f^ Lucht en^
Vyer beftaet, en fijnen oorfpronck heeft. Enalift dat defe vier Elementen van verfcheyden, en con- mne hoedanigheden zijn, foo werden fy evenwel door een onderhngen ftrijr.niet anders als verfchey- deltemmen en inftrumenien in de Mufijcke,tot een goet accoort gebracht. Dit accoort moet wefen, na de nature van het deel vereyfcht. So fietmen dat in veefchenbeen meeft aerde is: in 'tbloedt meeft water: m de geeften,meeft lucht: in de natuerlijcke warmte,meelt vyer. En nahet Element,dat d'over- handt heeft, wert yet ghefeydt te zijn warm,koudc, E"'^^^^^ i'famen warm en ! „ff" f «joogh'koudt en vochtig, koudt en droogh; het welck acht foorten zijn van onghe- matighde lemperament: maer als de vier gheina- pgheden met boven malkander uyt en muyten, dat IS de rechte Gematigheydt. Defe Gematigheden werden in de menfchen verandert,ofte natuerlijcker wijfe, gelijckmen fiet in de jaren,datyemant anders van complexie is in fijn ]onckheyr,als ouderdom,en de jaren die tuflchen beyden zijn : Ofte door ver- fcheyden maniere van leven, fo kan goede koft een quade complexie verbeteren, en quade een goede bederven. Hieruyt blijcktdattettweedetley com- plexie is, een aengheboren, en een van buy ten aen- ghekomen, van welcke by de Ouden gefeydt is,dat deghewoonte de tweede Natuere was. |
Met defe vier Elementen komen over-éen de vier Humeuren van ons lichaem, te weten, Bloedt met de Lucht, Gal met het Vyer, Phlegma met het Water, Melancholy ofte fwarte Gal met de Aerde, Defe Humeuren, die al t'famen in de Aderen by malkanderen zijn, en oock ghemeenlijck onder den naem van Bloedt begrepen werden, hebben indé Lever haren oorfpronck uyt de Spijfe die wy eten.- Dewelcke het zy datfe Vleefch, Vifch, ofte aerdt- ghewas zy> van ghemenghelde Elementen eens voort-ghekomen is, óp die ordre, die de Poet Lu- cretius in fijn 2 Boeck aenghewefen heeft:
Warneer het dorfiigh Unit met regen toert bef^roeyt. Ban ü het datter kjruyt op alle vmengroeyt; Van l^ujde» toafi het Vee, en alle Wilde Dieren, Die weder aen den Menfchfijn Tafel kgnnen (ieren. Maer 't wort oockpel gefien dat in helgroene Wout, Met enckel menfchen-vleefch het Vfiltfijn maeltijt hom.
Wt dit bloet wert mede in de partyen der telinge hetzaet gemaeckt: fo dat de eygen Elementen ons Lichaem onderhouden, uyt d,ewekke het beftaet.
Bet Bloedt is warm ende vochtigh, root, foet,van matige geftaltenis,ende gematigheyt. Die van het bloet meeft hebben, zijn blofende van koleur.vlee- figh,vrolijck ende luftigh. Oock foudenfe d'alder- geibntfte zijn, ten ware fy om hare gefonde en ge- matighde nature te feer tot welluft genegen waren: en daeromdickwilsmetdrincken, Vrouwen, en an- ders haer leven verkorten.
Het Phlegma is kout en vochtigh, fonder fmaeck, van geftaltenis en koleur het wit van een ey gelijck. De Phlegmatijcke zijn faluw, vet en loom.
De Gal is heet en droogh, dun van gheftaltenis, geel van koleur, en bitter van fmaeck. Sy maeckc de menfchen bleyck, dun, rat, lucht ende haeftigh.
De Melancholieiskomen droogh,dick van geftal- tenis , fwart en wrangh. De Melancholijcke men- fchen zijn bruyn van koleur, traegh van lichaem, vol gedachten,ftanrvaftigh,ofte hartneckigh. Dele Humeuren werden, ghelijck gefeydt is, inde Lever gemaeckt, ende van daer tot voedtfel van deLeden door de Aderen het gheheele Lichaem door gefon- den, waer van elck na hem treckt, 'rghene met fijn nature over-een komt. En als defe Humeuren nu welen natuerhjck gheftelt zijn, dan werdende Le- den^bequamehjck gevoedet, en anders niet.
Om nu volkomentlijckteverftaen hoedeVoe- r r^f*^ maken van het bloedt en geeften ge-
wy dit alles wat verder verbalen. De ^ijle in dc Mont wel gheknaeut zijnde, wert in de Maeg gefonden, en aldaer verteert zijnde,gebracht tot een materie,den room niet onghelijck,van waer loo gaet na de Dermen, en werdt uyt defelve door kleyneAdeikensgefogenin deLever,diefe veran-
C dert
A T DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 17 |
-ocr page 27-
18 J. V. BEVERWYKS
dertinbloedr,vvaervan,gelijckgefeydc is.hetheele Lichacm ghevoedet wert. Dan, alfo het ghene wy befighea door de ongelijckheydt niet geheel inde gheftaltenis van onsLichaem en kan veranderen,fo ift dar veel overfchot blijft.
De eerfte teringe eefchiet in de Maegh, en in de Dermen, en daer van blijft de groffte marerie over, die ons door de kamer-ganck af-fchiet. De tweede in de Lever, en uyt defelve wert het dickft,dat tot voedfel onbequaem is,van de Milt na-ghetrocken, het dunne datgalachtigh is, van hetGalblaesjen,dat aen de Lever hanght: en dan de waterachtigheydt, na dat fy het bloedt door de kleyne Aderen geley- det heeft, wert gefuyvertdoorde Nieren, ende van daer iadeBlaesgeitort,en fogeloft. Nahetdan- fte en fubtijlfte van het bloedt verweekt eenen damp, die in de I.ever met de Geelten die daer van natoeren ingheplant zijn, vermenght zijnde,wertde natuerlijcke Geeft,gelijck wy hem noemen,en is een inftruinent waerdoor de Naiure, ende ingheboren warmte het verteeren werckt. Wat vandefen na- tuerlijcken geeft door deholle Ader met het bloedt na het Hert ghedreven wert, verandert daerby-i.a in de dunnighey t van de Lucht, en met de Lucht, die aldaer door deLongeningetrocken wert, vermengt zijnde, wert de levende gheeft, en door de Slagh-' aderen totbehoudeniffe van het leven bet gantfche Lichaem doorghefonden. Wat hier van door dc Slagh-aderen van den Hals in de Herffenen komt, wert van de Lucht die de Neus in-haek, verquickt, en verandert in den geeft,die wy Animasl noemen, en vordert het wercken van de finnen.
Dk IS wat belanght de kenniffe van ons Lichaem·. Cicero feyde vorder, datonfeghefontheydt beftont in 't wel acht nemen op 't ghene ons nut en fchade- fijckmocht wefen: te weten, wateenydersnatuere kanveKdragben, waerfynatrecktjwat haer helpt, wathaer befchadight ofte teghen is. Wat fpijs, wat dranck yemant gcec.ie ghebruyekt, en waer van hy een af-keer heeft, üefe verfcheyde eygenfchap der Menfchen,nopende fodanigh onderrcheydf,maeckt dat den eenen. geerjoe Kaes ofte yet anders eet,daer den anderen fo grooten teghenheydt van natueren in heeft,dat hy qualijck WOrt,indienhy oockonwe- tefide daer van eet. Welck verborgen vermaeek en legenheydt nietalleen tuilchen ons, en het voediel is : maeroock in dekruyden.ende plantfoenen tuf- fchen malkander,gelijck van Iheophrafim aengewe- fen wert: alsoock tulichen fommige Dieren.oehjck wy alle daegh aen de kat en muys fien. Socmoet dan een yegelijck fijn eygen nature kennen, en we- ten wat hem goet en quaet is. Gebruycken 't gene de nature aenghenaem is, en helpt; nalaten 'tghene haer teghen is en bercbadight,daer in volgendede nature,als een goede leer-meefterire,deweleke(;ge- lijcJi C<?« ieydjby Ckm in 'tBojcK van den Ouder- dom) den beften Leydfman is van ons leven,thoo- nendedoor veel teeckenen watfe wil, wat dingen fy foeckt,watfe begeert,en war haer tegen is. Wy heb- ben nu getoont.waer in de kenniffe van ons lichaem beftaet: de middelen waer door de gefontheyt on- derhouden wert, fullen wy in 't volghende Capittel verhalen. _„_____ |
Waer in het leven beftaet, en door
wat middelen het felve iti ghefont- heydt onderhouden wert.
Het VIIL CapItteL
O Ni 0elflant wart bewaert doorβί-der-hande fikgn^ Daer op vooryd'er mmfikeen regel is te maken j. Wel kpmt dan, wieje :{ijt, en leen hoe grooten fchat Light dooreen Ιφη verhael in defen Boecl{_ vervat. Wat lucht ons dienfiigh m, wat 1<ρ1ί ons flagh te baten, Hoe ai wat κ verteert, dient uyt te T^ijngelaten, Hoe langh men flapenfal, enhoemen ivakgn moet,. Wat oejfeningh den menfch of nut of hinder doet,. Hoe dat een edel hert fijn tochten moet beflieren. Omniet verivoefi tc^^ngelijck^deWtldeDieren, Siet daer wie hier ontrent Jijn regel houden kiin, Is in de leven-Ιψηβ eenfneegh eenhandigh man. Wel trect dan dieper in,engaet hier vorder letten Hoeghy op defèn wegh u voeten hebt te fetten, Ghy fult hier op een ry den gantfchen handelfien, Die u dit onderfieck^ten goede kangcdien. Want even als een lamp fob lan^e^lagh te leven, Gelijck^^den oly duert dte haer ü in-gegeven; En als het gek vocht allencxen ü vergaen. Vervalt van alle glans en l·^ niet langer flaen: Soogatet met den menfih, fijnfivacke leden buygen^ Soohaefl fijn edel hert niet meer. en heeft te fuygen : Want als fijn leven-fdf ten eynde wordt gebracht, Jsfiracx fijnfchoone glans.begraven in der nacht.. Wet, om dit edel nat doorkpnfi te mogen fparen, Te voeden mdèn e^fch,.en dat votï lange jaren,
Sif' |
-ocr page 28-
GESONTHEYT. 19
geboren warmte verfien is. Om defelfde reden le-
ven de Viifchen meeft fo lang niet,a]s de Dieren der
aerden,om datfe weynigh warmte,en waterachtige
vochtigheydt hebben, diebeydeniet langh teghea
houden, maer lichtelijck vergaen.
Dit zijn d'inwendige en ingeboren oorfaken van
ons leven: dewelcke indien wy onderhouden kon-
den,fo fbuden wy akijt konnen leven. Dan alfo de«
boom des levens met Adam vergaen is, en ons be-
ginfelen allengsken vanfelfs verteeren,en wy over-
fulcx van langer handt fterven: fo ftaet ons maer te
letten,dat wy defelve fo lang mogelijck is,door na-
tuerlijcke middelen foecken te verlangen. Waer toe
ick voorgenomen hebbe aen tewijfen.hoe delelve
uytwendige oorfaken zijn van lang leven,engefont^
heyt.wel en na onfe leeringen gebruyckt zijnde,ofc
van fieckten cn kort leven, indienfe qualijck en on-
matighghenomen werden. Defe zijn fes in getal,
waer van eene van de ziele oft het gemoedt den li-
chaemmede-gedeelt wen, te weten, de Ajfeclen ofc
Betveginghen des gemoedts,devijÏ andere den lichaem
uytwendigh aenkomen,aIs lMcht,Spijs,er\ds Dranck.^
Oeffkninge en ^tifle. Slapen en Wakfn,Af-fetten en Of-
houden. Hn dit zijn de fesdingeH,die by de Dodoren
B^sNon-vaturales genoemt werden,(als ofmenfey·*
de Niet-natuerhjcke dingen) om dat fy ons van na-
turen niet by en zijn, maer van buyten aenkomen.
Ende defe zijn tuflchen beyde van de Natuerlijcke
dingen, en die tegen naturen zijn. Want onfe nature
en beftaet uyt haer niet, gelijck uyt de natuerlijcke,
van welcke in 't laetft' voorgaende Capittel ghe—
Iproken isj noch fy wert oock van haer niet befcha-
dighr, gehjcK van de dingen die tégen nature zijn :
maeriy gaen aen beyde zijden, ende fonder onder-
fcheyt. Dengenen diefe wel gebruyckt, zijnfe goet
en gefontidiefe qualijck enonmatélijckgebruyckt,
zijnfe quaet en fchadelijck.
De nootfakelijkheyt van defe fes niet-natuerlijke
dingen, wert aldus bewefen. On$ leven, gelijck wy
begonnen hebben tefeggen.en is nietanders als een
brandende lainpe, die met eerder uyt en gaet voor
dat den oly of den lemmet en ontbreekt. En gelijck
de brandende lemmet den oly allencxkens ver-
teerr,even alfo werckt onfe natuerlijcke en ingebo-
ren warmee geftadig op de olyachtige vochtigheyt
van ons lichaem. Op dat dan onfe lichamelijcke
vochtigheyt met ras en foude verteeren, de warmte
uytgebkift, en het lichaem voor den tijt verKaen,eii
dedoot haeftigh overvallen: fo is van noode.dat in
plaetle van 't gene verteert is,yec anders tot onder-
hoitóinge geftek werr,bet welck gefchiet door Eten
en Dnncken,waer mede het harde en natte,dat ver-
gaen was,herftek wert: endoor hetintreckenvan
de Lucht, waer door de vervlogegeeften wederom
voort-ghebracht werden. Dewijl oock Spijs ende
Dranck niet en konnen gedyen tot voedfel van ons
C 2 lichaem.
SCHAT DER
Sw leejl dit aeriigh toerck. lek.bidde, vriendent lecfi.
Hier Η dat ugebreck.en fioack,en aert geneefi.
ALfoo ons Ziele enLichaem van malkanderen
veel verfchillen, en derhalven door de in-gebo-
renwarmte, gelijck met eenen bandt aen malkan-
deren ghehechc zijn, en defe warmte de vochtig-
heyt tot haer voedfel vereyfcht, mede indefe twee
het leven beftaet, enaendefelve oock hanghthet
langh ofte kort leven, gelijck Arifiotekshcmyght in
fijn tweede Boeck vandeZiele op het vierde Capit-
tel: fo is noodigh dat wy hier, alwaer wy voorne-
men te handelen van het leven in langhdurighe ge-
fontheyt te onderhouden.mede kortelijk aenwijien,
hoedanigh die beginfelen en fondamenten van ons
leven, te weten, wermte en vocbtigheydt moeten
geftelt zijn tot ons oogen-merck te geraken. Hoe
dat de ingbeboren vocbtigheydt wefen moet, wert
mede van Arifioteles geleert.die haer toefchryft defe
drie conditiën : De eerfte.datfy inhoedanigheydt
wel ghematightzy, ghelijckdaer is vette en dicke
olye, om dat delelfde niet fo licht en verteerr ende
vergaet,hei welck de Philofooph aldus beveftight:
Al wat luchtachtigh is.en bederft niet haeft. Maer
vett-e vochtigheydt is Iuchtachtigb,om datfe lichte-
lijck ontfteeckt en trandt. Het eerfte wort aldus
bewefen: Al wat na-by de nature des vierskomt.en
bederft niet lichtelijck; fo is 't gene dat lucht^h is.
De tweede conditie van de vochticheyt is,datle veel
zy, alfoo 't gene dat weynigh is, haeft verteerr,ende
verdrooght kan werden. Want gelijck de vlamme
van een brandende lemmet fo veel te langer duert,
hoe daer meer oly in de lamp ghegoten wert: foo
dueit oock ons leven langer.hoe daiterin'tlichaem
meer van de luchtige, vette en warme vochtighey t
is. En hierom ghefchiet her, dat de grootfte Dieren
geimeenlijck langhft leven, om datfe meeft van die
natuerlijcke vochtigheyt hebben: en het leven der
Menfchen oock langer is, als van fommige groorer
Dieren, om dat in defelve d'ingeboren vochtighey t
veel ghematiger is. De derde eygenfchap van defe
vochtigheydt is, datfe niet alleen veel en zy, maer
oo£k met wermte vergefelfchapt.Want de wermte
doet dat de vochtigheydt niet lichtelijck enftrem-
mek:en de veelheyt van de vochtigheyt belet,datfe
van de wermte niet rafch verdroogt en verteert en
wert. Om defe oorfake is de Menfche de langft-le·.
Venfte van meeft al de Dieren. En in tegendeel een
Paert,Os, en veel andere beeften,al ilt datfe veel
grooter zijn als de Menfche, nochtans zijnfe korter
van leven,om hare vochtigheydt,hoewelfe veel is,
eve nwel foo fuy ver en warm niet en is,als de voch-
tigheyt der menfchen. Het welck blijcken kanuyt
den adem,die, alfoohy in fulcke beeften langhfaem
gaet, betoont niet anders als eenüappe warmte, en
dat de natuerlijcke vochtigheydt met weynigh in-
-ocr page 29-
i'
20 J. V. Β Ε V Ε R W y κ S
lichaem, ten zy datfe doorkoken cn verteeren ver- andert werden, en dat fulcks infonderheyt gefchiet door middelen van d'ingheboren warmte, ende de Jevende gheeften, fo blijckt, dat hierom alle dingen die onfe natuerlijcke wermte, en geeften bewaren ofte vermeerderen konnen,feer veel vermogen om een langh leven te maken, en het lichaem in goede geibntheyt te behouden,gelijck daer zijn de bewe- ginge des Lichaems en gemoedts,flapen en waken, en merghelijcke. Dewijl oock deSpijfe, die wy ge- " nutten , niet al t'famen in de felf-ftandigheydt van onslichaem,om de ongelijckheyt,verandert en kan werden: foo ift datter noodtfakelijck eenighe over- blijffelen in het koocken oft verteeren, afgefondert werden, dewelcke alfooiè den lichame onnut zijn, moeten uytghefloten wefen, op datfe het felve niet en komen te befchadighen, gelijckfe doen,wanneer datfe te langheopghehouden werden.
Dit zijn dan fes dinghen, waer mede de Geibnt- heydt, wel ghebruyckt zijnde, onderhouden wert, wekkers leeringe de Griecken Higieine noemen,en is een Konfte om ghefont te leven, en het lichaem van alle ongefonthey t en fieckten te bewaren. De- wekke aifoofe van niemandt oyt in onfeTale be- fchreven is,foo fullen wy hier deneerften fteen leg- gen,en anderen een fpoor geven,om ten dienfte van onfe Natie yet beters in 't licht te brengen. |
S C Η Α Τ D Ε R G Ε S.
DefeLeere kan bequamelijk in twee lederiverdeelt werden. Want voor eerft wert vereyfcht de weten- fchap van de materie der gefonrhey t,oft van de din- gen die bequamelijck gebruyckt zijnde de gefont- heyt onderhouden. Maer alfo die dingen verfchey- delijk op ons lichaem wercken,en niet alleen dege- fontheyt en bewaren, maer oockdefelve bederven kennen, indienfe niet op de rechte maet, maniere,en bequame tijdt gebruyckt en werden, en datter een groot onderfcheydt is in de jaren, ghedaente,com- plexie, en andere omftandigheden,en dat alles allen, en een y eghelijck niet even nut en bequaem en is: fo iflèr ten tweede vannoodeeen Methode oft maniere om de gefontheydt wel te onderhoudenren op wat wijfe men die dinghen en middelen, die tot onder- houdt der ghefontheydtdienen,gebruycken fal om het lichaem in goede difpofitie en geftaltenis te be- waren,en den menfche.fo veel alft mogelijck is,fon- der fieckten tot eenhoogen ouderdom te brengen.
Van defe twee leden fiülen wy in 't volgende han- delen, en daeromons Werck mede alfo verdeden, In'teerfte deel fullen wy handelen van die dingen, door wekker bequaem ghebruyck de gefontheydt onderhouden wert: ende in het tweede fullen wy voorftellen de Methode ofte maniere, omdeielve COC onderhoudt der gefontheydt in ekken tijdt van ons leven bequamelijck te ghcbruycken. |
■i I
Μ I c Η Ε L Sr. de Μ O Ν τ Α I G Ν Ε,
au livr. 11. des ElTais Chap. x i i.
LEs fecmjfes & eshranlemems qusmfire ame refoit par lespajftons corporeUes^eHvant heaucoup en eUe,
maisencoreplm les Jtennes propres'. mfcjuelles elle efi β fort pnferqu'tl eft α l'avmtmefonflenabk^
quelk naaucmemtre nUme & mouvement que du foujfiedefesvents: φ· qtte fans leur agitation
elle refieroit fans aUien, comme un navire en pleine mer^qite les vents abandoment de leur feconrs. Et ejui
matntiendroitceU, fmvmt Ieparti de Feripateticiefis, ne nom feroitpoi beaucoup de tort, puts cjuilefl coguu,
que laplmpart des plus belles aElions de ^ame, precedent & ontbefom decefie impulfion despaffions. La
^^tllancÏ,difenttlsimfepeut parfairefansiafsifiance de la cholere, Semper Aiax fortiffimus tamen
1Π rurore. Ny ne court-on fus aux mefchans & auxennemüyajfex. vtgoureufement, β m n'efl courrouce*
Et vetiknt qttei'Advocat injpire les courroux aux juges, pour en tirer jufitce^ Les cupidite'^^efmeurent
Themlfloclesi efmeurent Domofihenes: & ont poujft les ThUofopbes aux traz/mx,veilléef &peregrinationS:
mus meinmt α thonneurrk la doilrme, klafmtérfins utiks.
-ocr page 30-
EERSTE DEEL
VAN DEN
H A Τ
DER.
G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T,
Aenwijfende
De klacht der middelen, door dmelch^ ^
Gefonthep onérhouénweru
t' Α Μ S Τ Ε R D Α Μ,
Gedmcktin'tlaeronfolW^T^ <551.
-ocr page 31-
Γ
ROB. BURTON.
In the Anatomy of Melancoly
part. I. fed. i. mcmb. 3. fubf. r.
It ^zs j as I faid, once wel agreeing wth rea- fon ,'in its, and there was an excellent confent and harmony betwixt thenijbut that is now mif- Iblved, they often jarre,re^on isoverborne by pailiopj
Fertur eqtiü aurigayttec audit CHrrus habenas ; as vfo many wilde horfes runne away with a cbariot, and will not be curbed,weknow many times what is good, but wil not doeit, as he faid.
Trahit invitam nova viiy aliudqae Cupido^
Mens aliud fmdet.' luft counfel ene thing, reafon an ether, thcre is a newreludancyinme. Wecannotrefifl:, butas Phedra confeflèd to hér nurfe, qH& loquem, ver α fum^edfuror fuggerit fequi pejora. Seneca Hipp. So David knew the filthinelTe of his faö:, what a loathfome, foule, cryingfinneAdultery was, yetnotwithftanding hewould commit murder, and take away another manswife, enforced againft Reafon, Religion, tot follow his Appe- titc.
pi·'
lil K" Ί
w \ I ip ' it! !
Ir ■ > |
Ε URIPIDES:
Te ^ξάοίΓίη, tfxer άνφαΧιΊ βίιΐί
R^s a§te multas, tuta vitx haud φ via.
D EMOC RITUS.
^m^iranquille volet vivere , nee privatim agat mulia, neepublice. ^
D I Ε G O DER O IA S
ÏrobUm» m T^hilofophia moraU XL IX,
Porque los hombres pacificos fondemaslarga vida,quelosotros?
Si es verdad, loqaedi'^en los Aiedicosjque las hiel de' fpar'(idapor las venas^da moleftiay atormcnto to- do elhombrc» TAmxagoras afirmana, que todes los dolores agudos della. Sera por ventura , por qtte los taks carecen de hiel, pues vemos , qne los animales qae no la tie»en,como los camelosy IosCa" vallosfon manfos,y biven muchoencomparacton de los otros,jf enel mifmogenerojlos ammalestque carecen de hiel, biven mas, que fus compannerosi O por que nmfiroSennor Dios ama alhombre pa- cifico, y lo quiere profper ar in efi^mmdo, yen el etro. |
' .1:
-ocr page 32-
aj
ν Α Ν DE
Ε G I Μ
Het I. Capittel.
Süeckt yemnt wel te die moet voor alle ding, S^n drift,fijn hertsgewoel,fijn hinne-tochten dwingen: Want als het innigh deel in goeden vrede flaet, ΪΛ» lijf en fijn gevolgh dat worter deurgebaet. Wel aen dan fchout verdriet, ennyt, en mmne-vlagen, t» wik tegfootenvreught en hevigh bloetverjagen,
Dryft eer engeltr-fucht wech,jaegt angfi uytuwengeefi, ^ Ew maec]{t dat ghy alleen den groeten Jchepper vreefi, Κβη wil noch even-wel vanyemant oyt begeren^ J^at hy uytfijn^moedt βΐ alle tochten twen. Een geefhigli hovenier befiiosyt het weeligh kruyty Maer roeytnoch even-wel geen flam of wortel uyt; Ben boom van wilden aert die kiin het enten baten, Hy kan doorgoet bel^tfijn wrange vruchten laten. Ghy moo^t dan,fioje k$r,t, verfetten uwe pyn, hert rmch even-wel niet ongevoelyck. ^ijn.·
De vermaerde Qrateurendc PhüoibophCicm, '7. Huf. verwondert hem niet ionder mercke- lijcke reden, dat, nadien wy beftaen uyt ziele ende lichaem, voor de fieckten des lichaems een konfte gevonden is,om defelve te genefen; en datter geen moeyten gedaen en wert οκι de Geneef-konite der zielen te vinden, en hare quellingen te hulpe te ko- men. De gebreken des lichaems werden ghemeen- lijck gerekent het werck alleen van de Doóloren of Medicijns te weien, ende dïe van de ziele voor de Theologanten gelaten. Miicr alfoo onfen Ga/eww wel ernitigh vermaent, datmen hem niet en moet inbeelden, dat het alken dePhilofophen foude be- treffen,de bewegingen der zielen te befitten: maer dat het oock bet werck is van den Medicijn, dewijl defelve niet alleen den Geeft ende het Gemoedt en befchadigen.maer ook het lichaem van fijn gefont- heyt beroovea: foo ift meer als reden, dat wy vol- gende de vermaningc van dien grootenLeer-mee- fter, oock alhier^daer wy het lichaem leeren bewa- ren voor fieckte, niet over en flaen van het gene ee- nighfins defelvige kan toe-fenden, gelijck daer zijn dePaflien ende Bewegingen desGemoedts, die van VerfcheydePfailofophenliecktenderzielengenoemt werden.
» Alle onfè macht, feyt de Romeynfche Hiftory- « fchtijver SaL·fiius,hd\ίttvί^ gemoet en lichaem. ï» Wy gebruycken mecft de heerfchappyevan'pgs- |
Dit behoorden voorwaer wel alfoo te ghefchieden. maer het gaet dickwils foo by de tnenfchen.dathec den Gheeft maeckt tot een dienft-knechi van de li- chamelijcke welluften. Ia de ^hrijyer felve van die eoede fpreuck wert mede fuleks te laft geleydt van den Oudt-vader Laaamius, dat hy fijn eygen goede fpreuck met fijn quaet en ongebonden leven foude te niet gedaen hebben.Daeromfeyde^w^^^^feer wel,dattergeen dier den menfchefchadehjcker was als de mfenfche felve, om dat hy heerfchende over alles,fijn felven niet en konde regeren,noch fijn be- geerlijckheytin den toom houden.Deervarentheyt leert ons dagelijcx de waerheyt van defe Spreucke. Ende wieiffer,die daer eenighfins aen foude konnen twijiFelen,daer oock felver den AiK>ftel tot den Ro- meynen bekent.dathy nieten dedehet goetdathv wel wilde doen, maer veel eer hetguaet dat hy niet en wilde, en dat in fij η vleefch geen goet en woon- de ? Voorwaer fijn gemoet is met foo veelPaffien beflommert, van foo veel ongeftuymigheden inge- nomen , dat defelve ons niet alleen de reden en be- nemen, ende de onvernufte beeften gelijck maken, maer oock van de gefontbeytjja van het leven fel vei, dickwils berooven.
Onder alle dePhilofophen heeft P/krö (vaö wèic- - ke by de Griecken een oudt feggen was, dat Af olie twee fonen geteelt hadde, te weten, Efculapius, om het Lichaem, ende P'lato, om de ziele te ghenefen) alderklaerft hier van gcfproken, en onderfoecken- de den oorfpronck van a fulke qualen,verdeelt (in't vierde ctide neghende Boeck van fijnRepublijcke ). onfe ziele in twee deelen, waer van het eene als de reden deelachtigh zijnde.van hem befchreven wert ftil, vreetfaem,ende meefter van de begeerten: het: ander als na de reden niet luyfterende, wildt, onge- · bonden, alle begeerlijGkheden onderworpen, ende tot alk welluften getiegen. In heteerfte, feydt hy, geen moeyelijkheyt te zijn: maer dat alles daer is in ftilte, en geruftheyt: alwaer hy daerom herberght de ftantvaftigheyt.die wy noemen de geruftheyt des · eemoetSi In het anderj'tvvelek hem laet leyden van de begeerlijckheyt > ftelt hy de plaetfe van alle ont- ftelteniflen ende ontroeringen des gemoets, te we- ten, Droefheyt,Gj?amfGhap,Nijt,Vreefe,ende dier-
Dcfe
D Ε S
G Ε Μ O Ε D Τ S in't ghemeen.
moet ofte den Geeft,en den dienft van 't lichaem |
-ocr page 33-
I: «
24 J'
DefeOntroeringen of Paffien,gelijk denGrieck- fchen a^emPathe by fonnmighe in 't Latijn Paffiones overgefet wert, maer beter AjfeEim ofte AffeÜtonm, fullen wy den naem geven,van bewegioge des Ge- moets, na het exempel van Cicero,άκ defelfde Cewi- motiones animorum, ende oock fimpelijck Permotiones geheeten heeft,met bequamerbenaminge.alshyde felve elders Perturbationes noemt. Want Ferturbatie betoont met den naem felve, datfe quaet is, gelijck Cicero oock bekent: teweten,fy turbeert,ende ont- ftelt de gerutthéydt,indienfe met recht Perturbatie gefeydt mach werden. Sommige en hebben mede niet beter defelvighe fieckten des Ghemdedtsge- noemt,dewijl fodanige namen alleen paffen op fuTke Beweginghen des Gemoedts,die buyten bet fpoor van de reden loopen. Maer hier wert eenbenamin- ge vereyfcht, die oock plaets kan hebben in de Be- weginge des Gemoedts,die binnen haer palen blijft, ende de Griecken Memopahtian,ds.t is,middelmatige Beweginge noemen, gelijck feer wel aengewefen is van mijn goede meelter, den hoogh-geleerden Ge- rard Vbjfim in fijnen vermaerden Retorica.
Als dan defe Bewegingen des Gemoets boven de maet gaen,fo ontftellen ly met eenen hetLichaem, en door de groote gemeenfchap,die daer is tuiTchen de Ziele en het Lichaem, die malkanderen foo het goet, als 't quaet,datfe hebben,geftadigh mededee- len. Alfoolinge wy hierin 't leven zijn ffeyde Plu- tarchus uyt Platone) heeft de Nature het Lichaem en de Ziele foo vaft aen malkanderen gebonden : dat de een niet wel en kan varen fonder de ander. Soo fchrijft oock Thsophafiw feer wel, dat de Ziele veel fware fieckten in het lichaem brenght,en datfe voor haerwoon-plaets quade huer betaeltrMaer dat het haer oock niet wel en bekomt, dewijlfe, als het Li- chaem fwack wert,mede verfwackt,en met het felf- de oock af-fcheyt.Hierom vermaende wel te recht ^amokxes een Koning en Wijfe onder de Geten,dat men in't onderhouden van de Gefontheyt wel acht behoorde te nemen, op de paffien en beweginghen desGemoets,gelijkP/ii«vanhemverhaeltinTi»2iee; alwaer hy ook felve de gefontheyt befchrijft, uyt 't accoort en de over-een-itemminge van het lichaem met de Ziele. Want felfs de dagelijckfche ervarent- heyt leert ons, dat het lichaem verandert ende ont- roert wert door de Bewegingen der Zielcn.Siet men niet hoe hat de menfche van een droevige of blyde tydingh haeftigh gebootfchapt,in fijn aengeficht en al fijn leden verandert? Soo gaet het met de gram- fchap,Vreefe,Liefde,en ander ontroeringen. Dat de ziele mede bevveeght en ontroert wert door het ii- chaem,enfietmen niet alleen in rafende koortien,en andere fiektenrmaer ook in droncke lieden,van de- welke dtPo'éiHorams aldus gefproken heeft i. Ερίβ. l^at leert ons drmckenfihap al vreemde lieren dry ven, Sj melt dat niet en dient,β doet de vrienden kijven. |
Sy tnaeckf dat meni^h menfch oock finder wapens vecht. En doet 'kgn weet niet wat, al ijjit tegen recht,
Sy weet een blejcken αη£β en droefle^t af te brekfn,
Sy kan een trage tongh bevalligh leeren fprek^n, Sy weckt degeeflen op, en gunt een fchamel man, Ό at hy geweldtgh rijck en vrolijck^fihijnen h^n,
Selver oock, feyt ΡΙαιατώια, de bewegingen des gemoets werden van her lichaem dik wils verweckt, en beteyckenen dat het lichaem niet wel geftelt en is, ende tot fieckten genegen. Men fiet dicKwils,dat fommige menfchen fonder eenige uyterlijcke oor- faeck,bedroeft of bevreeft werden: dat andere om beufelingen haerfelven ftarensn quellen. 't Welck gefchiet, gelijck Plato fchrijfr,bm datter eenige qua- de dampen, in de herflènen optrecken,en 't gemoet met de ziele ontftellen. De gene die alfulcke veran- deringh overkomt, moeten na de vermaninghe van P/af4rcè«i,haerfelven onderfoecken,en geen uyter- lijck oorfaeck vindende, dan vry oordeelen datter een in 't lichaem is, die 't gemoet alfoo beroert, en derhalven gheweert moet werden. Dit beveftight rnede Ariftoteles in 't eerfte Boek en Capittel van de ziele j fegghende, dat van alle bewegingen des ge- moets het lichaem mede komt te lijden. Ende dat fulcks daer uyt b!ijckt,dat wy d'een tijdtvanftercke en merckelijcke bewegingen niet en veranderen,de andere van kleyne en nietige feer ontftellen. Daer- benevens oock om dat fommige, al en is haer niet fchrickelijcks voorgekomen,nochtans dapper ver- vaert zijn: gelijck wy dagelijcks fien in de gene die geftadigh vreefen gevangen te fullen werden, al en iifer niet met allen aen.Dit felfdewert medeaenge- ,, roert van de wijfe Koninck Salomon,ózcr hy feyt: „ 't Lichaem de verdervinge onderworpen zijnde, „ befwaert de 2iele,ende de aertfche woon-plaets „ onderdruckt den geeft. En voorwaer gelijck een dicke wolcke de ftralen van de Son ftut,en verduy- ftert,alfo oock een quade geftalteniflè des lichaems bedwelmt het gemoet, ende de ziele, zijnde als het licht en de Sonne van ons lichaem. SoodatP/<iW feer wel beveelt het leven der menfchen in een ge- lijcke en eenparige mate te onderhouden,opdat het een niet waflende boven het ander, de gefontheydt geen afbreuck en doe.
Maer hier wert wel gevraeght,of dan alle bewe- gingen des Gemoets den lichame fchadelijck 2ijn,of datter eenige voor goet en geibnt mogen gerekent werden.Sommige meenen datter geen van allen tot de gefontheyt en dient,als de vreught ende matige blijtfchap. Andere zijn van ge Voelen,dat niet alleen de blijdtfchap, maer oock d'ander bewegingen, in- dienfe met maten gefchieden, tot gefontheyt kon- nen ftrecken.En fulcks wert van onienGalenus ooc)i beveftigt. Want als de ziele in een geftadige ftilte is fonder forge ofte begeerte, fo wert het lichaem tot
koude |
-ocr page 34-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y Τ.
koude Siecktcn bereydt: in tegendeel als defelve al i®' door gratnfchap, bekommeringb, bhjdlcbap al te feer beroert werdt, dan verwccktfe heete Sieckten. Hier by voeght Galenus.d^t hy veel lieckten genefen heeft, alleen door het matigen van de bewegingen desgemoedts, en dat hy fulcks oock vAnEfculapius geleert heeft.So dat ick voor vaQ: bou- de,dat het tweede gevoelen het befte is.daer in mede volgende mijnen wel-gemelten Meefter VcfTius, de- welcke fchnjft dat de wijfe Godt de Bewegingen in ons gemoet geftortheeft.omalsbehulpfeltn te we- len tot trefFebke wercken.Want het gene de wint is voor het 5chip , dat 3S voor ons de beweeinghe des gemoedts, in wekkers matigheydt de gefuftliey t,ia net geluck vanons leven beftaet. Door defelye we^ ^n wy ghedreven tot het ghene ons de reden leert, maer als de reden haerfelven van't roer laet ftooten, lo en brengen fy nier tot deught.maer tot alderhan- de ongeregeltheyt.en werden alforechte fieckten des gemoeds. Het welck nieten gefchiet in een wijs wan, die niet fonder beweginghe en is, maer defelve regeert. Van fulckcn een feyt men gemeenhjcki dat hy meefter van fijn pffien is. Wy hebben l^icr van cen tiotabel exempel in defe Sccww,dewelcke als hy van twee quade wiifs (die hy om fijn gedult te oeffe- nen, genomen hadde) ten buysuytgekeven was,en voor op de banck fittende uyt de venfter met water begoten werde, evenwel in geen gramfchap uyt en beifte.dan fulcx mét een effen gemoedt verdrceg.al- leen feggende, dat hy wel gedocht hadde, dat na fo veel donder, noch reghen foude vallen. Sodanige gerufthey t des gemoedts, en matighey t van paflien IS in alderharde conditiën van mcnfchen tot de be- houdeniffe der geiontheyt feer noodigh, foo<latmen akijt gereet en gewapent behoort te zijn, tegen alle ftooten en toevallen van de Fortuy ne, het zy goede ofte quade; overdenckende dat ons leven hier an- ders niet en is, als een oorloge op der aerden, en een reyiè vandenopgancktotdenondergangh. Onfe meeninge en is evenwel niet, den Menlchc als een fteenofcc ftock onbeweeghlijck en onghevoelijckte maken: want het fooonmogelijckis, ibnder eenige Affeden,ofte Paflien te zijn.als fonder eten en drin- ken : maer wy willen alleen vermanen,dat voorfpoet ende tege nfpoet met een eften gbemoedt op-geno- men moeten werden, dewijl alk dingen, ghelijck de Wijfe-man feyt, haren keer en weder-keerhtbben. Ende het is oock malligheyt hem tèquellen in't ge- ne dat wy niet en konnen beteren , en gantfch buy- ten onfe macht is, ghelijck ièer ftichtelijck vande wijfe Ep/fleiZü aengewefen werdt. Maer inionder- heydt is een effen ende kloeck gemoedt noodigh den ghcnen, die in Princen hoven verkeeren, ende die in ftaten ende groote ampten verheven zijn. Want als de kans komt te keeren,,, ende fy verlaten ofte afge- bet werden, dan vilTenfëgheheel induygen, ja fem- 2f |
mighe, ghelijck ick ghefien hebbe, door groote ver» flagentheyt in dedoot felve. Het welck ghefchiet, om datfe alhier haer finnen en al haer geluck ftellen in de hoogheydt en gunfte der Menfchen, die foo haeft kan veranderen. Men feyt dat tot geruftfaeyc des gemoedts eertijts drie dingen uyt dePropbeten voort-gekomen zijn, Sijn felven te kennen, iNiet tc forghvuldigh te begeeren, en Twift en fchulden te fchouwen. Cardamis fchrijft feer wel, dat de men- fchen alderlanghft leven, die na wereldtfche dingen niet veel en vragen, die eer ,ftaet, rijckdom, hoog-> hey t niet veel en achten, en in tegendeel, dat die an- dere regeeren, en altijt na hooger ftaet trachten, om datfe feer gevoeligh ende haeft geraeckt zijn, geenen hoogen bout en ichieten, en felden fo oudt werden, als de gene, die haer herr, ghelijck men ghemeenlijck fevdt,in een bonte lapjen leggen, ende Godts water o4tGodsackerlatenloopen. Sodatdegeruftheyt des ghemoedts het befte middel is, om langh in ge- fontteyt re leven: maer ick verftaeby dele geruft- heyt niet een ontblooiinee van alle genegenthey dt, waer door de menfche geheel ongevoelig foude we- fen: maer alleen de matigheyt in alle beweginge. So dat ickmeenedat Arifiotcles wel te recht betifpt de Stoifche Philofophen, die de deught ftelden in een onbew eeghlijckheyt van alle Paffien ,defelvighe be- fchrijvende voor onmatige op-looping; en mifprij- fe dethalven alfo wel defe ongevoelige (meeftendeel dom, bot en plomp) als de gene die geheel uyt den bant fpiingen. Want gelijck aen d'een zijde een ont- ftelt gemoedt niet bequaem en is,om fijn werck wel uyt te voeren, en door haet, nijt, gramfchap, ende dierghelijcke Paffien dereden belet, ende het oor- deel verduyftert werdt: foo en is oock aen d'ander zijde een traegh, loomigh, ende onghevoelig^ men- fche tot geendeihande fraeyigheydt nut, ende is by-na een moeyelijcken laft voor de aerde, die hem draeght: dewijle, als gheieydt is, de mate» lijcke beweginghe, een fpoor gheeft tot trefFelijcke daden. Het welck oock de leere is van de Philofo- phen , die j^ripotclcm na-volghen. Soo fegghenfe dat de gramfchap de viomigheydt fterckt, ende dac een gheftoort Sotóaet beter vecht, als een ander die met beweeght en is. Ende ghelijck de gramfchap. voor de ghene ν die traegh, loom ende kout van natiiren zijn, vcrweckendehaer natuerlijcke werm- te, lep nut is :;foo is cock voor de ghene, die al te korlet ende op-loopendc zijn, ofte die ghebeel vet zijn, leer goedt, dat fy met wat forghe, vreefe, ofte droeiheydt befocht werden jv op dat de hitte van haer gheeften wat mocht verkoelen,endedelafti- gne yettigheydt van haer Lichaem wat mocht ver- minderen. Die alle Eergierigheydt mifprijfen, fchij- nen wech te nemen den luit ,die de Menfchen fou- den hebben om yet loftelijcks aen te rechten, alfoo door het verachten van naem ende faem, ghelijck
D rackm |
-ocr page 35-
ii J- V» BEVERWYKS
Tacim feydc,de deught fdve mede veracht wert. De vi^oiien van Miltiades lieten Hhemifiocles niet fla- pen : ende defen is ghewrorden een van de vroomfte Helden van Griecken-landt. Demophenes plagh be- droeft tezijn,alirer een ambachts-man voor hem op was rende delen is de vermaerfte van al de Ora- teurs geworden. Selvet de Piincen der PhilofojAen^ en fouden noyt fo verre door haer ftadien gekomen hebben, ten ware fy met een grooten y ver, en mee een eerlijcke eergierigheydt waten ontfteken ghe- weeft. la oock de gbene onder haer, ghelijckCi'cem betuyght i.Jufi. iüe ghefchreven hebben van her verachten van eer en glorie, fetten evenwel haren naem voor fodanige Boecken : toonende dat fy de eere van haer werck niet en verachten. Om voort te gaenjfouden wy den Menfche van alle blijdfchap, rouwe,liefde,barmhertigheyt gaen betooven? Sulcx is onmogelijck, fulcx is ondienftigh, indien wy niet cn begeeren, dat de menfche alle fijne menlchelijck-, heydt met eenen uyt-trecke. Wy moeten dan ver- ftaen,dat de genefingc van de onmatighey t der Paf- fien, nieten beftaet in't geheel wech-nemen, of met de wortels deielve uyt te trecken: maer alleen in 't aS-fnijden en fnoeyen van het gene dat quaet ende overtolligh is, en het goet te laten blij ven. Daerin volghende het exempel van de goede Medicijns, die niet en purgeeren als de quade humeuren,en de goe- de bewaren : ais oock de Hoveniers die het onkruy t alleen uyt-wyen, en de goede kruyden begieten,om foo veel te beter te konneu walfen, de boomen mede wel fnoeyen van overtollige tacken ,^aer de- ielve niet uyt en roeyen. Alfoo moet men te werck gaen in 't bedwingen van ons Paffien, en niet fon- der onderfcheyt deielve rocken uyt den Ichoot der Naturen. Want in plaetfe van vordeel te doen, foo foude men achterwaetts gaen, en alles bederven.
Tot befluy t, en zijn de paffien niet anders als be- wegingen des ghemoedts ofte der zielen in haer ge- voeligh deel, dewelcke ghefchieden, ofte om yet te begeeren dat de ziele voor goet aenneemt, ofte te vlieden het genefy voor quaet acht. Hier uyt trecken fommighe elfderhande Iborten van Paffien: andere brengeniè tot feven : veele tot vier, te weten, Blijd- fchap, Droefheyt, Hope, en Vreefe. Met defe laet- fte houdi het Vam, en het meeftendeel der Phiiofo- phen, ftelleHde twee aen de zijde van het goet»ende ïwee aen de zijde van het quaet, het zy iulcks in der waerheydt alfoo is, ofte dat men 't hem maer laet voorftaen. Want de Droefhey ten Vreefe, gelijcklë feggen, zijnïwee quade opinien, betreffende het in- ^ebeelt qaaet tegenwoordigh ofte toekomende i en van ghelijcke Blijdfchap en Hope zijn twee goede •opinien, die voor oogen-naerck hebben het tegen- woordigh ofte rocko^mende goet. O ρ dele vier Paf*- fien fch'ijntde Poeët VirgiUus 9, ^ηύά. mede ge fieu te hebben in defe verftn : ' |
Daer κ een hemels vyer in hare borfi gefloten, Daer uyt een groot vermaeck. hun Jiont te ;(ijn genoten, Indim dit logge vleefch, daer inde geefl verjimcht. Geen quade toegen gingh, geen hinder in en bracht; Maer nu men vreefi voelt, en veelderley begeeren. En dat en druckjn vreught ons beyde plagh te deeren, Soo gaetet anders toe,
Wy fullen alhier, fonderons te binden aeneenige verd^linge, alleen verhandelen fulcke PalTien en Be- wegingen des Gemoedts, dewelcke door haer onge- regeltheyt het Lichaem meeft ontftellen, en de Ge- lontheyt befchad^en.
Van de Droefheyt.
Het 11. Capittcl.
LAet ons wat dieper gaen en in V byfinder fprekea Van al dit ^(lel-gewoel, en al de birme-flekgn 5 De droefheyt is voor eerfl die ons definnen ijuelt, Enmenigh teer gemoet in vreemde bochten fielt. Hiertegen dient behulp en goedenraet gegeven. Om finder eenigh leet en Jlil te mogen leven;
Maer 'tl^uyt dat aen den menfih in defefieckfe dient En l^mt niet iiyt het velt, maer van een wij fin vrient. Een mort, eentroofligh woon te rechter tijt gefprokpi, Dat heeft aen menigh hen dit onheyl af- gebrekenf nat κ de rechte ^alf die fivackemenfihen helpt. En droeve finnen heelt, enheete tranen fielpt. Maer Godes heyligh Boeck in dit geval te lefen, Plagh aen een treurigh hert een groot vermaecK^e Wefen; Doch boven alle dmgh, tot Godt een reyngekdt Dat Κ de rechte troofl dieeeninrufie fit.
ONder alle de AfFeden, die de Ziele cn het Li- chaem te quellen nemen,en iffer geen moeye- lijcker ofte fwaerder als de (iroefheyt,dewelcke onr- |
-ocr page 36-
SCHAT DE R
ftaet uyt hèt inbeelden van eenigh quaet ofte onge- luck, dat aireede overkomen is, ofte gevreeft werdt noch te fuüen overkomen: -wekke appprehenfie of- te inbeeldinge het herte terftont befpnngt, den geeft ontftek, alle ons verftanten finnen verderft,alle onfe U'ercken vergifright, en de hei-ffenen fo krenckr.dat de perfonedie hier aen vaft is, dagh noch nacht en kan ruften ,maer boomtjens infijneenigheytgaet tellen, endc alle gefcllchap fchout. Men fet hoe dat door defe Paflieeen fraey wefen terftont heel ver- valt : en een vee en wel-gedaen lichaem allencxkens tgedrooght wert. Defe ongere-
uyteeme^ek en uyt^-----^—, ^.^^cic-
gelde Pame en ontftek niet alleen op de geieyde maniere het lichaem, maer vergrijpt haer oock aen de ziele en het gemoed, en verbaftert al den geeft in degene die fy befit. Sy maecktden menfche traegh en fondereenige luft: ja onnut enonbequaemom yet aen te rechten dat deught, ook felfom yet goets aen te nemen ofte uyt te voeren voor hemfelven of- te voor een ander. Om kort te feggen, ghelijck een quade en vervuylde Mage, geen nut ofte voordeel en kan treckcn ook van de alderbeft fpijle: alfo wer- den alle goede en prijffelijcke wercken in den geeft van de gene, wiens hert van droef heyt overftolpt is, te niet gebracht. Indien defe Paffie niet by tijts ge- fteut en wert, fo krijgtfe fulcken aenwas.en maeckt allencxkens foo diepe wortelen , dat de Reden lèlve, waer door de menfche van de Beeftenonderfchey- den wert, heel komt om te keeren.en te bedetven.en hy wert gantfch ontfinnigh, enbuyten weften. Dit zy ghenoegh wat belanght de nature van defe pafTie, waer uy t volkomentlijck de tekenen te iienzijn,door welcke fy haer bekent maeckt. De voornaemfte zijn, een geftadige vreefe, fonder te konnen flapen, een fal uw wefen, droevige en ingevallen oogen; al- tijdt vol gedachten en fuchten te -zijn, en eenighey t te foecken j ghelijck Homerus van Bellerophon fchrijft V11. lliai.
Η τον ο xawn-eSieUTO «λιϊιβο αλάτΛ,
Ο» ïvfiif xeisSitf», ΛΊϊτ»» «nSgesrtJi' «Aes<y<ir· VerfcheydeGeeften hebben luft gehadt defe ver- fen uyt het Griecx in hare tale over te fetten, waer van wy voor de Lief-hebbers hier fommighefullen by ftellen, Cicero heeft aldus in 't Latijn gelét i-Tufc. Qui mifir in campts meretis errabat alew, Ipjèjutitncoredens, hmurmtn vefiigia. vitans. Fetracha part i. In Italiaens:
Solo ξ3 penfofii pit't deferti campi Vt mifurando i pajft 0 lenti; Egli occhi porto per fuggirintemi, Ove vefligo hitman la renaflampi. Bttrtun in 't eerfte deel van d'Anat. in Engels: C'üat ïoanïjtreb in tgc Ydooöö fab al aione/ 3Foifahins meniS focietp/malüng gceat moanc, |
Ey op'fijn borft te kloppen,ende grooten rou te ttel· Icn. Waer op ghevraeght zijnde van de Koningh Camhyfis, daer hy met goeden oogen aengefien had- de het ongheluck van fijn foon en dochter, waerom hy foo onverduldigh was over fijn vrienden ;ant- woorde om dat die lefte droefheydt met tranen te kennen gegeven konde werden , daer de twee eerfte alle midden , om den rou uyt te drucken, overtroi- icn. Seneca kydiv/ü in Hjpol.
hyemnts iruck, niet al te groot, So kan hy klagen fijnen noot: Maer als het leet te νίηηίφ bijt, So gast de mom haer fprakg qu^i.
Milfchien fal hier qualijck ten propooftekomen de Schilder, die als Ipkgenia, de Dochter van den Koningh Agamemnon, de Goden opgheofFert foude werden, uy tbeelden den rou van de omftaenders na de trappen van den intreft, die elck hadde in de doot van foofchoone endeonnoofele Dochterj dewelcke na dat hy in d'ander al de krachten van fi η konfte uyt-gheput hadde, komende tot den Vader van de Dochter, fchilderdc hem het aengheficht bedeckt, als of dien trap van droefheydt met gheen wefen uyt-ghebeeldt en konde werden. En daerom ver- deren oock de Poeêten, dat de rampfalige Niete.na datfe eerft feven fonen, ende daer na haer man endc feven dochters verloren hadde, door groote droef-
D 2 heyc
GESONTHEYT. 27
EndeonfenPoeëtin Nederlandts:
Hy gm veel in het eenfaem velt, Daer hyfijn droeve finnen qiiek. En even aKe menfchen fihout, Enfich met treuren onderhout.
Den bedroefden klopt gcftadigh bet herte: de Milte is og-geblafen : den buyck rommelt gelijek of hy vol wint was, de Mage breecktfuer op, ende is daerom meeftendeel hongerigh. Dan de gene die de Droef heyt gantfch ende gaer ineefter laten werden, verliefen oockheel den appetijdt, ende laten haer li- chaem uyt-teren. Even gelijek matige Droefheydt doet fchreyen en weenen, fo beneemt ililcx de over- groote en onverdraghlijcke. Pfammenitus Homngh van Egypten overwonnen enghevangen zijnde van Campjrfes Koningh van Perfitn.iiende voor hem gaen fijne gevangene Dochter gekleedtalseen flavinne, en ghcfonden zijnde om water te gaen putten , daer d'ander vrienden die ontrent hem waren groot mif- baer maeckten , hiel hem gheheel ftil, fonder een woordt te fpteken, houdende fijn geficht ftreck te- gen d'aerde j en fiende koi ts daer aen, dat men fijn Sone na de doodt leyde , hiel hem in dat eyge we- len : maer vernemende daer na dat een van fijn Hof- gefin geleydt werdt onder de gevangenen, fo begon |
-ocr page 37-
Dasr fit een bange vroti by vyfthien droeve lijcf^tj, Die al daer hmengaen, en»» het duyfier ivijchfn, En hy die β bemint, en met haer is gepaert. En wat β van der jeught voor kinders heeft gehaert, Dies ivort haer Iqlligh hert van droef heyt overwonnen, Haer hjffsfinder veriv, haer bloet dat ü geronnen, Haer oogen fiaen verfet, baer koude tong bevriefi, So dat haer bleeckg mont de fpraeck_geheel verliefl : Haer pols ü fonder flagh β j{an geen hooft betvegen, Want dat Ηφ in den jiant gehjck^het κ gefegen: Haer voeten worden vafi, haer ingeivant verfteent, Alken dit blijft hm by, dat β geduertgh weent. Ten leflen qtiam de-wint ontiem haer leden fweven. En heφβ wechgeruckt, en op een rots gedreven-,
Daer fiaethet fieenen beelt: en wie het immer fiet. Verneemt een droevig nat dat van haer wangen fchiet.
Wat nu aengaet de oorfaken van de droefheydt, die komen van buyten, ofte zijn van binnen in het lichaem.
De uytwendige oorfaken zijn eenige quellingen ende benautheden , die ons aenkomen van veelder- hande dinghen, als door af-fterven, ghelijck nu ver- haelr is, van man, vrouw , kinderen, ouders ende goede vrienden: door verliesvan goedt ,eer,ftaet, en door het veel en onmatigh ghebruy ck van Spijfe cn Dranck, melancholijck ofte fwaermoedigh bloet makende. En dit bloedt in't lichaem zijnde, is de jnwendighe oorfaeck van droefheyht ende Melan- cholie,
Wy fullen hier alleen hand-Ien van de eerfte foor- te , houdende de aoder voor ons ander werck, ghe- iiaemt de Gcnces-konfte.
De droefheydt en overvalt niet alleen den Geeft, itiaerbefwaertoock het Lichaem met fo vele fieck- ten en tormenten, dat het tot alle dingen onnut ge- maeckt wertj ja oock fo verre,dat de menfche door de grootheyt vandefelvedickwilsindedootkomt te vervallen.Daerom is wel gcfeyt vandeWijfeman „ Frov. 17. Een vrolijck herte maeckt het leven lu- ftigh: daerentegen eenen bedroefden moedt ver- „ dorret de gebeenten.
OBavia de iuftcr van den Keyfer Aiiguflus,^éÓQ fo grooten rou over dedoot van haren zoon Marcelhis, een Prince van groote hope, ende die van /ij η Oom den Keyfer voor een Soon aengenomen was, dat ly van niemant van haer vrienden eenig werck maeck- len, niet willende van haer of van anderen getrooft wefende.ftopte de ooren voor alle vermanigen,vloot het gefelfchap , en verbergende haer voor alle men- fchen, om alleen en eenigh zijnde in donckere plaet- {:n haren zoon te beter te moghen befchreyen, ghe- lijckfeook gedaen heeft alle de vordere tijt van haer leven,den fdven overbrengende met fü veel verdriet, datfe fonder fterven icheen alle dagen duyfent doo- den te fterven.
J. V. Β Ε V Ε R W Υ Κ S
heydt verftijft, vethart, cnde in een fteenrotfe ver- andert is· ghelijck feer aerdigh befchreven weit van de Eoëc Ovidius in defe verfen 6. Metam,
Ιΐ(, ^
11
Ι' I
f !' i il ' ,
|i ί
''ii Γ
η !■ ί ί· υ,
Β:;·
ti ■ Ί«ί <
Μ Ί
\ ! 1ι
rs (ΐ |
Maer laet ons eens fienhoedatomdierghelijck verlies de doot felve fommige overvallen heeft,door het groot gewelt van de droevige Paifie, Hoe veel vrouwe zijnder wel geftorven van droeC. heytjhebbende verftaen dedoot van haer mans.> \Vy mogen in dit getal ftellen de Keylèrinnelre»e,huys- vrou van den Keyfer Philips, die gehoort hebbende van't overlijden van den felven Keyfer haren man,fo gheperft werde door uytermate groote droefheydt, dat fy een mifval kreegh, en koitsdaer na fterf.
Dit en ghebeurt niet alleen de vrouwen, die voor fwacke vaetjens doorgaen, maer oock mans die het hert onder den riem gebonden is.
DeKoningh Antigonm fterf van droefheyt om dat hy van fijn vyanden overwonnen was:'t felfde is mede gebeurt den Keyfer i«yi/«w,cn andere,
Edoard de derde, Koningh van Engelant,verloren hebbende fijn foon Edoard, een braef en deughde- lijck Prince, fterf korts daer na van grooten iou.
Een van de fonen van den Hertogh van Montpen- ƒ er, zijnde buyten Pos^^^aola in'z Koninckrijck van Napels gegaen om fijn V aders graf te fien, beweegt met groote droefhey t, na dat hy veel tranen uy tge- ftort hadde,viel doot op het grafncder,gelijck Guic- ciardin betuyght in 't j Boeck van fijn Hift. der Ita- liaenfche oorlogen.
I π 't jaer ons Heeren 16 to,terftont na degrouwe- lijcke moort van Henrick de Groot Koningh van Vranckrijck, den Abt van Marmonfirier, natuerlijcke broeder van den Koningh,de tijdingh hoorende.viel terftondt te bedde , en fterf weynigh dagen daer na van groote droefheyt.De Heere van Vi)c,Vice-Ad- mirael van Vranckrijck, komende van Calais ,daer hem de Koninginne gefonden hadde na het overlij- den van den Koning, om ordre te ftellen in fijn Gou- vernement , paiferende voorby de plaets, daer hy de cerfte rey s het Lichaem van den overleden Koningh onverfiens had fien brenghen, hem dat weder inden fin komende,kreegh fulcken fchrick dat hy twee da- gen daer na q jam te fterven.
Voorwacr de kracht van de droef heyt,alfle fchie- lijck en onvoorfiens overvalt, moet de ziele dappr ontftellen, cn alle haer werckinge beletten. Ge ijck wyficn, hoewy ontfettcn, fitteren, ende beven, van een onverwachte quade tijdinge, ende fomtijts oock >elijck een popelfy op de hajs kiijgen,tot dat de zie- e haer los makende tot fchreyen en kermen, fchijnt haerfelven te hervatten en wederom te bekomen, en ten lefte de fprake weder brenght; alfoo werdt van Virgilius befchreven Andromache de huy fvrou van He- Bor, als fy in Griecken-lant Enem onverwacht fagh aenkomen. 3. JEneidos;
Mits |
-ocr page 38-
SCHAT DER G Ε S O ISI Τ Η Ε Y T. α?
Mits β ONS wapens f.ct, en ^^y haernaerder komen, Is haer de gantfche van tochten in-genomen. Sy wongelijckeenfteen, hetfchijnt datJ) vcrfiijft, Soo datfi lange tijt in eengeflaltc blijft. Sy fiaet en fuyfebolt, haer moorden blijven flekpi, Ênnaereenruymemjlbeganfe dus te/preken : ξ^α.
Ia men leeft oock van fomtnige die van een quade tijdinge, fchielijck gebootfchapt.niet bekomen zijn, niaer mtigh doodt bleven: om nu niet refpreken van de ghene, die uyt onverduit haerlèlven omge- bracht hebben.
Inden oorloge,dieKoningh Ferdinand (Keyfer Kareis broeder) voerde tégen de Weduwe van een Koningh lan van Hongarijen,ontrent de Stadt Bu- de, wert van een yegelijck feer geroemt en gheprefen de vromigheyt van feker Soldaet, die in den flag ge- Weven was: maervanniemant meerder als van een Duy tsheer,i^//ciiJc genoemt.die over fulcke dappere Vromigheyt leer verwondert was.Daerom wilde hy uyt curieuiheyt mede fien, wie het vvas.en 't lichaem ontwapent zijnde, fo fagh hy, dat het fij η foon was. Het welck alle d'omftaenders met een groote jam- merhey t ontftack: hy ftil ftaende,fonder hem eens te roerë,of fijn oo»en te bewegen,fag ftreck op 't doo- de lichaem ,tot dat het gewelt van de droef heyt hem overviel,en doot ter aerdé veldenjgdijk uyt de hifto- ric van lovii verhaelt wert by Montaigne zJes EJJhis 2.
lek fal hierbyvoeghen'rgheneonlanghsinden Hage gebeurt is , van een man die veel jaren buy ten 'slants geweeft had, fonder dat fijn vrou, met wek- ke hy macreenige maenden ghetrout gheweeft was, cenige tijditigh van hem oyt vernomen hadde, en fy daer over hertrout zijnde,en al twee kinderen by den anderen man hebbende, endeneetftendacropon- verfiens t'huys komende, en de vrouwen vader (die by haer woonde) in huys met de naem van vader be- groetende » fulcken fchrick den ouden man op het hjf gejaeght heeft,dat hy terftoncinfijnftoelvan fijn felven viel, en doodt bleef.
Dewijl dan de Droefheydt niemant en fpaert, fo moghenwy welforghvuldighzijn, om daer toe te vinden een bequame maniere van genefinge, die wy fullen ftcllen in tweederhaftde remedien.
De eerfte, om met redenen.het vervlogen verftant teghen te houden, en te trecken van'r gene daer de
quaet met bequame vermaningen te verfoeten. De andree fullen ghefchieden door exempelen, die men by fal brengen: om met \yat middel haren verflagen geeft te vctttercken, door den luy fter van eenige be- nulpfelen, die in diergelijcke faken geluckelijck uyr- ghevallen zijn. Want dewijl het ghemoedt indefe gelegenthey t meeftgeraeckt is, foomoetmen oock in't byfonder fijn oogh daer op hebben, en onfe ge- nelingedaer na ichicken. |
Maer dewijl ΌίΙανία, foude yemant mogen fcg- ;hen , een fufter van fo groeten'Keyfer, dewelcke iadde,en konde hebben vertrooftinge van de groot- fte en wijfte van de werelt, geen genefinge voöi haer' droefhey t heeft bekomen,wat fal het dac hel^n vèët.,
remedien en raettegens de Droefheydt te gheyen?
Het en volght niet, al en helpen de remedien nietal- tijt, en alle menfchen,dat fy daerom van geen kracht ofte vermogen fouden zijn: wanc ghelijck de fieck- ten desLichaemsineenyeglielijck niet gheholpen en werden, fo gaet het ook met de fieckten van de Zie- le ofte het Gemoedt. Hier komt by dat OBavia haer droefhey t alles toegaf, en obftinatelijck alle goeden raet verwierp. Livia/ds huyfvrouw vanden ièlfden Keyfer, verlöcht zijnde byna in defelfde tijden van d'eygen quellinge.en uyt de eygen oorfaeck,te we- ten , om de doodt van haren foon Drtifas, droegh^; nochtans met groot gedult en verftant dien rouw,ge- nefen zijnde van de doodelijcke onmatigheyt van dcfe paflie, door de goede remedien en trooftige ver- maningé van den Philofooph Arim. Marcia medehaer tot de doot toe quellende, over het verlies van haren foon MeteHus,worde in't laetfte noch geholpê,door de vermaningê,en vcrtrooftingen van den wijfen Seneca. Wt de Schriften van fulcke mannen.fullen wy fom- mige remedien, die fy gebruycken, alhier ontkenen, en van defelve eenige formulieren ftellen, dewelcke een yeder tot fijn gebruyck wijder mach uy tfpreyen na gelegenthey t en qualiiey t van de perfonen.
De eerfte en befte remedie is, datmen de dinghen die ons bedroeven veracht, en niet weerdighen acht om ons daer eens om te ontftellen : ofte die fo veel opfijngemoet niet winnen en kan,dat hy dan 't fel- " ve at- eyde tot foeter en vermakehjeker dinghen. Gelijck de Medicijns alfle de finckingen niet en kon- nen purgeren,fo trecken fy fe op een ander plaetsdaer minder perijckel is.
droevige ghedachten geftadigh op valkn, ende het neer en hoe het hem belkft: dat wy onsmoetên voe-
De gene, die te feer bedroeft en verflagen zijn om 't verlies van haer befte vrienden , falmen voorftel- len , de conditie en gheftakenis van het menfchelijck gheflacht ) wekke is in de werek gheboren te werden om te fterven: dat het Godt is, die den tijt van ons kven gheftek heeft, die nkmant veranderen en kan: dat hy alleen weet wanneer, cnde hoe langh het ons dienftigh is re leven ofte Iterven: dat hy den draet in de hant heeft, dk hy laet los gaen ofte breeckt, wan-
gen na fijnen heyligen wil: en dat anders doen, is te- gen hem murmureren,het welck een gtoote fonHe is. So, als een brandt-hom doet, herft al ons doen tsvee enden, Grijft hm 'i enfchm u met,grypt daer,h:tfal ufihenden. Die fijn vermeynt mij^al wel vat en recht doorfiet, Vmt vrcught en henen-lufi, oock.midden in V verdriet, Een Grijnfüetis,iiede kpp fiajghheeft vol mityfe■7teflen, Vtnt dan oocl^ l^agensfiof,als 'tgaet ten aldcrbe^ten: Die't alfmer overtceeght, κ noyt bevrijt van roa. 'tls befi datni alledingi
alle dingh jlaet tn de bsfe vau.
Daerbe- |
-ocr page 39-
30 ' J. V. Β Ε V Ε
Daerbeneffens dat het kermen ende krijten ydel 1 en vergeefs is voor de dooden, dewijl die niet weder en komen: ende dat het oock voor de levende fterf- fclijcke metifche niet en ken helpen, als om haerielvc fo veel té eerder onder de aerde te helpen.
Maer waerom beklaeght men doch de ghene die verloft zijnde uyc de ellendigheden van defewerelt, ongelijck geluckiger zijn buyten de werelt, als daer binnen, ghenietende in den Hemel de eeuwige ende volmaeckte vreught ? Waerom benijden wy de on- fterftelijcke Ziele verloft tczijn uyt de ghevanckenis van het fterflèlijcke Lichaem, om op te varen daer boven in haer rechte woonplaetfe ?
Indien men leyt, defe algemeene Wet wel te we- ten,dat wy allegader eens moeten fterven; maer dat - men beklaeght de haeftige doodt, die voor den tijt, ofte in de fleur van 't leven yemant overvalt ? dat is
ίί·· ■
j'i! 'ii !
ii Μ f
Γ,
i I
; werden ? De kinderen van Keyler gen, ftervenfe niet ib wei in de wiege,als die van boe- ren en Herders gheboren zij η ? De doodt, gelijck de Poëet Herams ieyt, klopt io wel opde Palleyfen van de Koningen, als op de hutten van arme lieden. Men heeft: dan geen reden van fich te beklagen,ofte feer te bedroeven over de overledene, hec zydatfelangh ofte kort met ons gekeft hebben. Want indienfe met veel en dochten, ib en konden fy niet te ras fterven: indienfe eerlij ck en deughdelijck waren, fo moeteufe ncch minder beklaeght werden, om dat fy ghegaen zijn uyt een bedorven werelt, alwaer fy mede noch hadden moghen bedorven werden: daerbenetfens levenffe oock door hare deught en gq^e naem, foo doodt alife zijn, in de memorie der ihenfchen.
Wy fullen hier by voegen, dat het wijfs werck is, ende dingen van flechteenkleynhertige lieden, hem- ielven boven maten te quellen: ende datmen ii^de groo:fte tegcnfpoet, fijn Itantvaftighey t behoort te betoonen: dat de tijdt, die alles ilijt, ten letten oock de Droefheyt doet ophouden. Endatineenyege- hjck de tijt vermach, dat behoort in een wijs man de wijlhcy t en 't verftant te doen,fonder te wachten,dat het meiter tijt üij ten fal. Men foude dan mogen vra- gen de gene die bedroeft is, of hy voogenomcn heeft eens een ey nde van de droef heyt re maken, ofte dat hy meent alle de dagen fijns levens daer in te volher- <len. Want indien ghy dat voor hebt {foude ick feg- gen) fo werpt ghy u lèlven door flaeuhertigheyt een volkomen en het aldetbittertte ongeluck op den hals: maer indien ghy t'eenigen tijde een eynde meent te maken van u droef heyt, waerom verandert ghy nu niet, ende waerom verloft ghy u felven nu niet van die ellendigheydt ? Want de redenen die u als dan fullen dienen , die kondt ghy nu ghebruycken, om u van diemoeyelijckheydc teoniflaen. Alfoooock inde lieckten des Lichaems de kortfte wegh van ge- |
R W Y Κ S
nefinge de befte is. 't G ene ghy dan de tijt toewijlèn foudet, fulcks de reden toe-metende verloft, u ièlven uyt de benautheydt. Maer fy ieggen, dat dit haer buyten hoop en onverwacht ο vergekomenïs. Ghy behoort daer opgewacht te hebbeD,by u felven over- leggende de oniête^eydt van de menlchelijcke din- gen: op dat ghy niet onbereytghelijck als van on- verwachte vyanden overrompelt en werdt. Thefem fchijnt teghen alles wat hem konde overkomen wel ghewapent geweeft te zijn , als hy aldus fpreeckt by EwWpiaw, gelijck Ciicro aenwijft 3. T«/ê.
Een man van pifys bel^t die heeft rrvj keren dencken. Wat my voor migeluckjOoortaenfiumogen hycnckgn·. En dm heb ic^ geleert te fej/nfen op de doot, Op druck., op baUittgfchap, op alderhande noot. En dit acht iciijbequaem om ivaer te ^ijn genomen. Om dat met onver heets tt^ over mocht e hgmen ^ Want die te voren denckf wat hem gebeuren mach, Ontfit hem niet te fier oockjvan een hardenflagk
Dan die bloode, kleynhertigh, ende onervaren zijn, eti w^enden haer ghemoedt noyt tot trefFelijcke en nuttige gedachten : maer laten haerlelvcn tot de uytterfte ellende vervallen, het onnoolèl Lichaem jlagende, Daerom raedt Plato Ceer wel in dierghe- ijcke toeval hem ftil te houden j om datmen niet en weet, of 't gene dat gefchiet is, goet ofte quaet zy, en datmen gheen voordeel en doet, met bedroeft te zijn, alfo de droefheydt belet datmen over fijn din- gen niet wel beraetflagenenkan: en beveelt, dat- men 't gene ons overkomt aen-nemena het oordeel van de reden, even gelijck dc gene die veticeeren , ne- men dar de fteenen geven, enloecken oock een qua- dc werp wel te fpelert.
Een tvijpelturigh hert ,''tttielck,dra^t nayederhlafen. Dat mach men (ick. bekptt) welflellen ly de dwafin: Maer die, fleegh als eenmuyl ,gaet hortentegenGodt,
Verfchilt van d'eerfiefeyl ,fiveel als dul, vani^t. Maecl^van dennooteen deugt,tenhelptgeentegenfireven, Waer ons den Hemel dry ft, daer moetmen henen fiveven, Gevoegelijckte ^yn, naer Godes handt ons leyt. Al iji verandertngh ,het ts gefiadigheyt.
De Nature felve leert ons mede datmen oock in de grootfte droefheydt regel en mate houden moet. De beeften van 't velt, en de vogelen, als fy bevinden datter eenige jongen uyt haren neft ghenomen zijn, toonen wel terftont een groote ontttelteniife; maer defelve gaet in weynigh dagen over,en dencken daer dan niet meer om. Welcke remedie nochtans haer niet geleert en is, als van de Nature felve.
Alle de verhaelde redenen zijnfo vele bereydende remedien om fich kloektiioedigh tegen groeten rou ende onverJuldigheyt te houden, ende defelvighe in
ons |
-ocr page 40-
SCHAT DER G ESONTHEYT. 31
ons niet te laten wortelen, Nuisnoch noodigh de exempelen voor te ftellen van de gene,die met won- dprlijcke ftahtvaftigheydt, ende tot haer groote eere, ditlaftigh pack ghedragen, en 't quaet overwonnen hebben: op datfe ons fouden moghen ftrecken tor navolginge.
De gene die om 't verlies van kinderen treuren, en groot mifbaer maken,fal men voor oogen ftellen het exempel van den Propheet Drtw'ii, dewelckefiende fijnen fone van Betfabee geboren op fijn uy tterfte leg- gen, waer aen hy Iterven moefte, gelijck de Propheet tiathan voorlèyt hadde,fo lange de ktanckhey t duer- de, niet en dede als vatten, bidden, en fuchten over fijne fonden tor den Heere j maer Ib dra als hy van het overlijden verftont, fo nam hy een ander gelact aen, en veranderde van kleederen, en ginck fitten eten: waer van hy aen 't voick , dat hier over feer verwondert was, defe reden gaf, dat fo lange het kint noch in 't leven was, hy gelctireyt en gevaft; hadde, verhopende door fijn tranen barmherngheyt te ver- werven , maer dat het kint, nu doodt zijnde, niet en kende door kermen, noch door vaften wederko- men j dat hy metter tijdtby fijnenioon, maerde foon niet by hem foude komen. De Poëet Horatius heeft feer wel gefèydt 4. Carm. 7.
Als yemant van de doodf is uyt hel licht getogen, Watfal dan edel bloet, Wat fat het geit vermogen ?
11 oe kan een kloecke tongh het tnonflet toeder-ftaen ?
Eylaes I het fftock^ doof, daer ή geen figgen aen. Geen Godts-dienfl k^n de menfch oyt uyt den gr ave t/ecken, Geen vriem kan uyt denflaepfijn dooden vrient verwecken ·'
Wie eens hier uyt het vlecfch de lefte reyfe doet.
Die is daa hy behoort, en daer hj blyven moet.
De ghene dieGodt vreefen , fullen in dit exempel van de Man na Godts herte, een goede remedie vin- den voor haren rou en droefheyt: dan w_y fullen evenwel tot genoegen van den curieufen Leier noch eenige andere hier by voegen.
Anaxagoras,op een fekeren rijt propooften voeren- de onder een deel van fijn goede vrienden, van de na- ture en eygenfchap van de dingen, krijght ovetfiens de weet dat fijn foon geftoïven was, wclcke droevi- ge' tijdiiige wel een oogenblick ftuyten de reden van den Philofooph, maer defelve terftont hervattende; Kk wifte wel, feyde hy, dat ick een fterffelijek men- fche voort-gebracht hadde.
Pericles een van de grootfte van Athenen, verloren nebbende in vier dagen twee jonge cn feer begaefde ionen,en liet daerom niet openbaetlijck voor het Volck te fprekcn , en dat met net ey gen wefen als te voren. \νϋ1ϊη w y ghedient zijn met de exempelen van de Romeynen: wie en fal hem niet verwonde- ren in diergelijcke foorte van befoeckingen en verlies van kinderen,over dc wonderiijke ftaRtvaftighey t van eenen Qumttis Fabim, eenen Horatim Puhilius, eenen Paului yEmiiius, eenen Cato den ouden, ghelijck men lefen kan in Flutarchus, Valerius Maximus, en andere. |
Indien de droefheydt, ontftaet door verlies, van rijckdom, ttaet, eere ofte diergelijcke, de remedien die uyt de redenen daer voorby ghebracht konnen werden,zijn voor-eerft: datfuldcedroefheytghe- ftelt wert om dingen van kleyne ofte geenewaerde. Want de Rijckdom en groote Staet en is in hemfel- ven niet, maer werdt allen verheven door de opinie van de menfche, dewelcke anders niet en is als be- droghen mifverftant, geheel tegen de natute,die haer ;enoeght met weynigh ,daer de opinie en begeer- ijckheyt onverladelijck is.
De Menfche ter werelt komende, werdt gevoedt en verfaedt met fogh alleen: en kan bequamelijck in d'ander jaren fijn kven onderhouden met water en broot, en fulcks is volgens de Nature: maer daer is vele van doen om te verfadigen eenen vraet, ofte een die met onnatuerlijcken honger gequelt is, dieby de MedicijnsHonts-hongergenoemt wert: een fieckte waer in men noyt genoegh en heeft, maer hoe men meer eet, hoe men meer eten wil: alfoo oock en ftopt veel goet geen Gierigheyt, danhoemen meer heeft , hoe men al meer begeert. Sulck een perfoon dan is nimmermeer te vreden; en al befat hy de ge» heele werelt, ibo Ibude hy evenwel arm en ellendigh zijn, want het geluck beftaet in 't genoegen. Het is een treffelijcke Leife van Epkurm: Indien yemant geerne njck, geacht, en oudt waer, dat hy dan niet loo feer en foude trachten yet by te doen tot fijnen rijckdom, reputatie, jaren, als wel af te doen van fij- ne begeerte. Want gewiffclijck in de dingen die daec: tneeft beftaen in opinie, fo heeft fulck een het meeft, die minft begeert. Een arm menfche die weynigh heeft, en niet meer en begeert, is waerlijck rijcker als de grootfte Monarch, die daer meynt, dat hy niet en heeft, het ghene hy wel foude ofte oock konde hebben, ofte die hem daer in bedroeft, dat hy nier meer hebben en kan.
Warneer watroos maer herfteen pijpTahackgedroncksn·, Hy juyfebolt, en fwtert, almer hy wel befchoncken, '
De Salamander keft aUeenlijckjvan den wint,
DeKxekslindendaufijn vosdtfit fieckt en vint. Een weynigh fpys en dranckkan :{iel en lijf vermaken Ekkheeftgenoegh, die maer fijngierigh hm It^n fiaksn 1 -
Die meefl begeert, heeft minji: des wilje \ijn gerufi,·
Vermeerdert niet ugoet, maer mindert quade lufl.
Voorwaer Sea/ifwavas geluckiger , endé haddè meer ghenocgen in fijn armoede, als de rijckfte van Grieckenlandt in al fijn fchatten.
Een ander Philofooph Diogencs woonde in een ton, en hadde anders gheen huyli-aet als een lepel daer hy water mede fchepten om te drincken: en eensfien- |
-ocr page 41-
J. V. Β Ε V
de dat de kinderen het water met de hande uy t: de tiviere fchepten, wierp fijn lepel wech, leggende, de Nature heeft hier oock in veifien. Dit is de man, die in fijn ton bleef fitten , als'c volck liep om den grooten Koningh Alexartder te gaen fien, tot dat de- ièlfde by hem quam, en vraeghde of hy yet van hem begeerden; maer Diogenes en begeerde niet van den Koningh,als dat hy hem de Son die in fijn ton fcheen niet beletten en Ibude; waerom d'omftaenders lacchende, feyde de Koningh: Waer ick Alexander niet, ick wilde Dhgeties wefen.
Ariflidis, een groot en vermaert Velt-Overfte, heeft mede den rijckdom foo veracht, dat hy m een ampt zijnde,waer mede hy veel fchatcen konae ver- lamden, evenwel fo arm gheftorven is, dat hy naeu- lijcks fo veel na en liet om begraven te worden.
Ick foude vele andere exempelen,fo uy t Ïlumchm, als uyt de Romeynfchefchnjvers kennen verfialen, dan wy lullen den lelèr wijlen tot l^alcTtus JS/iaxitnuSj die defdfde verfamelt heeft in fijn vierdeBoeck op het derde en vierde Capittel. Hadden fulcke wijle lieden gemeent, dat goet, goet was, fouden fy her Ib veracht hebben ? Maer wat moghen wy doch den . naem van goet geven een dingen,dat fo verganckelijk is ? Men feyt gemeenlijck,Koopmans goet, is ebbe cn vleet: maer dit fpreeck-woort mach wel verder getrocken werden. Want de Fórtuyne, gelijck Ίheo- pbrafius feyde, en mickt fo naeu niet, en Ichept dick- wils haer geneughte in 't wecbnemen van het ghene, dat ghy met eroote moeyten verkregen hebt, en in het overfiensberooven van al het wereltsgeluck.Op een dingh dan, dat foo verganckelijck is, en behoort 'niemant fijn hert en finnen te ftellen, en al verloor de rijckfte en machiighfte van de werelt al fijn goet, fo .en is hy nier wjjsy indien hy daerom groot mifbaer maeckt, ofte ,hem daerom tot de doodt toe quelt. Want by en verlieft niet, dat hem eygentlijck toe- .komt. Al. het gpet,van de werelt isons maer geleent , om. wederom te geven, als het den grooten Wtdeel- der hier boven belieft. Wat reden ilfer dan, om ons Ib feer te bedroeven,als hy weder ey fcht, 't gene, dat hy ons te voren geleent hadde ? lek weet nu niet van wat Philofooph ick gelefen heb, dat als hy verftont, ,_Öat fijn goet op zee verongeluckt was, ièyde, nu fie ickwel, wilGodt hebben dat.fck op mijnghemack ftudere: ja een andere.om dat hyfulcks met min- der verhinderinge foude konnen doen, wieip al fijn gpedt in de zee.
Al het felfde kan mede te paffe komen vpor dege- ne die haer quellen,ofte om datfe toteerenftaet niet cn konnen gheraken,pfteoni datfe door veran- deringh van het kuifen gebrocht zijn: Datter veel met ]of en eeregeleeft hebben, fonder ftaet ofte officie: dat dehooghfte ftaten deloftezijn, en hoemen hoo- ;erklimt, hoemen lagervallen kan. Sulckshecf: de loit SkudtantH feer wel ghefeydt. |
ï ^ijnder menighmael die teerden hoogl als baer valgenaeclii een meerder flagh
Dattcr in de werelt niet en is dat feker en vaft gaet: en dat in de Fortuyne niet gheftadigh is, alsde onge- ftadigheyt, Crcefm de Koning van Lydien ·, ?o!ycrates den Tyran van Samos j de rijckeRomeyn Crajfm ; de groote Pompeus, de ftrijtbare Ctefir, konnen hier rot exempel dienen. Is niet de groote Koningh van Vranckrijck op pnfe tijt in fijn caroife vermooit,een ander uyt fijnlandt verjaeght ? Den Advocaet B<ir- rievelt, de Nefior van Hollandt, die hier te lande by na alleen doen en laten was, heeft hy niet in fijnen hoo-
fen ouderdom, den krommen hals moeten uytflrec- en, om fijn kael en afgheflooft hooft van de beul te laten af-houwen ? Daerleytde groote ftaet.
Siet f hoe gaen des merelts fake». Op en neer, alsebb' envloet, Somtijts iffet al te goet, 'T fihijttt men k^n 't niet q^ualijckrnaken: Maer alfl rat eens omme-draejft. Wat men doet κ danbekaejt.
Voor het laetfte.dient tot diergelijckequelliiigcn, darmen den geeft aftreckt van de droevige ghedach- ten,en geneuchelijcke en aengename dingen voor den daghbrenght. Want, gelijck een Griccks Poet wel feyt, Voor een fieck gemoet is de praet een Medicij- ne. Het foet accoort van fingen, en op inftrumenten Ipelen heeft mede groote kracht om alle Droefhey t te veribeten, en het hert te verheugen dat met quel- linge beladen is. Alfo lefen wy in de H.Schrifture van den Koningh Saul, dat wanneer hy met fwaermoe- digheyt bevangen, ja van denboofen geeft gequelt >x;erde, terftont laeffenis en verlichtinge bevoe den aïs David de harpe in de hant nam,en voor hem fpeel- de.Het ièlven lefen wy by Plutarchumvzn Pythagoras, dat ais hy fijn gemoet wilde in rufte ftellen,ende ran alle ontroeringen bevrijden, de Mufijck by de handt nam. Dan een recht Godt-vreefende Ziele kan den meeften trooft fcheppen in het lefen van Gods woort, alwaer den rechten cn waren trooft voor een benaut hert re vinden is: ten zy {gelijck dickwijlsgebeurt) eenighe menfchen van fwacke herffenen door te veel lefen, in defe iwaermoedigheyt vervallen waren.
Ick en kan niet na-laten tebeQuy ten met dcatóer- wijfte vermaninge (na mijn oordeel) van de Philo- fooph EpiBetm met welcke hy fijn noyt genoegh ge- „ prefen Hant-boecxken aldus aenvanght: Van alle „ dingenzijnfommigeinonfemacht,fommige nier. „ In onfe macht zijn deopinie,het begeeren, of niet „ begeeren, en kortelijk al 't gene wy doen.Maerin „ onlè macht en hebben wy niet,hetLichaemiGelt, „ Eer, Heerfchappye, en kortelijck al 't ghene wy „ felve niet en doen. Nu de dingen onder onfe macht
zijn
Ε R w y κ s
Ό act ynder meni^ Om ' |
-ocr page 42-
V Τ,Γ cii uuyten raet
wefen. Maer indien men alleen voor eygen rekent
„ 't gene dateygenis,ende in onfe machtftaet en
„ vreemt voor vreemt houdt, foo falmen van nie- „ mant bedwongen ofte belet werden,niemant be- „ fchadigen,noch felver in eenige fchadeofte droef- „ heydt vervallen. Komteryemantteftervenvan onfe vrienden,men fal denckendathy fterfFeliick was, en dat hem in 't leven te houden buyten onfe macht was, en fo voort in andere faken, die ons on- "^f^droefheyt foude konnen verwecken.
Van de Niit.
igh deel ófmenfch, ofCkifien\ijt.
1 Ck^lipme mden Nyt»een van deflimfie tochten. Die oyt met boos vergif of onfe finnen wrochten: Daer üniet een gemc^oft heeft ten minflenwat.
Daer op het voor het wlckeen grontvan onfchultvat. De lull, aliffe vuyl, die kanhaer ranckenfrijfen. Om datter foet vermaeck.« gewoon te rijf m;
Degeh-fucht mrt gegront, ten minfien na. denfihijn. Om in denouden dagh ingeengehrecKte T^ijn. Maer voor de fwarte N/)i en κ niet eene reden Waermt β in de borfl vanyemant dient geleden: Sy κ haer eygen beul, en waer een ander lacht Daerfiet men dat het fpookvan enckgl drucl^ verfmacht. -Wel aen dan [wie ghy ^ijt) om defe ρεβ te mijden. |
De nijt is een droefheyt, gt\ï]ck Arifioteles ikydi^ 2. I^et.10.over eeniggoet ofte geJuck,niet om dat de nijdige fulcx mift, maer om dat het een ander heeft, die hy benijt. En al ift dat het hemfelven niet, en fchaedt, dat het fijn even-naeften wel gaet,fo en mach hy evenwel fulcx niet verdraghen. Waer uyt genoegfaem blij ckc,dat het de bootte en ongeregel- lle pailie van allen is, en die noch reden,noch fonda- ment en heeft, daer de andere (gelijck Vlpianus feydc op Demofihenem tegen L^piwew) noch eenigefchijn h&)ben van reden, ift niet tot volkomen onfchuldin·· ge, ten minften altijdt wat om te verbloemen.
Voor de droefheyt, al is fy noch fo groot, ende overloopende, hebben wy gefien dauer geen reden enontbreeckt.
De gierigheydt fal tot haer ontichult voorftellen, datter niet ellendiger, befchaemder en verachtelijc- ker is, als arm te zijn; dat niet fraeyer is,als midde- len te hebben, dat het geit alles vermach , en die het heeft, in eere en reputatie doet houden, en dat men fonder het fdfde de deught van miltdadigheydt met en kan oefFenen: In't korte, dat de ghene die geen gek en heeft, nergens wellekom en is, ende gewefen wert daer niet te koop en ftaet.
Voor de eergierigheyt foude bygebracht konnen werden, dat het is een fpoor en prickel tot deught en vromigheyt. Gelijck de Groot, noch
jongh zijnde, hoorende de vidtorien van fijnen va- der Philips Koningh van Macedonien, hem niet en plagh te verblijden,vreeiènde dat voor hem nier over en foude fchieten, om eer en lof te behalen.Téewji^e- cles mede nam fo ter herten de vrome daden van den helt Mtltiades, dat hy daer van dagh noch nacht ru- ften en konde. In 't korte,de eerfucht kan voor haer onfchult feggen,hoe weynigh wercks datterghe- maekt wert van de gene die niet en feggen.ofte geen ftem in 't Capittel en hebben, ende noch haerfelven noch hare vrienden en konnen vorderen.
Het foude te lang vallen in't befonder te verhalen,: wat redenen dat elcke paffie voor de dagh kan bren- ghen, om haer onmatigheydt een koleur te geven: Maer voor de nijt en iflèr geen ter virerelt te vinden, voor defelve en is geen uy tvlucht open. Sy en kan haer in 't minfte met verantwoorden, als men haer befchuldjght te zijn de vuylfte en leeüjckfte van al de Paffien , voor foo vele alle d'andere komen uyt een Iwackheydt det Nature, maer de nijt alleen uyt een loutere booihey t van onfen eygen wil.
DeNijt.feyt de Outvader Chryfiflomm, is een on- reyn , en vergiftight beeft, en een (ieckte van onfen wil, een moeder van alle quaet, en die in geender- hande maniere te ontfchuldigen is. Het welck oock beveftigt wert van de Grieckiche Orateur Ariflides, en andere. Hierom ift dat vele wel bekennen,dat fy yemandt haten, om datmen oock de quade haten kan.Maer niemant en bekent dat hy met nijt fwan-
E g«
SCHAT DER G Ε S O ISr Τ Η Ε Y T. |
-ocr page 43-
t een ander wel gaet: Wat ongelijck gefchiet den ,hene die de Fortuyne mede heeft ?
' A'eh ! hoeellendigh isdemarii , Die nimmervrolijcktvefin kan. Dan ah een ander ü beducht. Of in benautheyt Ipt en fucht ?
Ach! hoe ellendigh ü de menfch, Die als een ander kjijght fijn tvenfch. Van fpijtfijns hmenhloet venéert ? OHeer,dees flaegh doch van ons weert.
De Nijt en fiet niet aen, niet iffer dat hare wreet- beydt kan vermorwen, ofte haerdulligheyt tegen- houden. Gelijek wy in Dadales konnen fien, dewelc- ke in groote aehtinge zijnde om eenige nieuwe werc- ken, die hy gevonden hacWe, verhaelt by Flinim in het y 6 Capittel van fij η / Boeck, als hy fagh dat- men Talum om defelve konft, en fommighe nieuwe invennen tot den Hemel verhief, wert door de Nijt Jb verre wech-geruckt, dat niet tegenftaende hy fijn difcipel,en fuftersfoon was,hem van een toren wierp, gelijek Paufanim in Aiticis betuyght. Dat is recht het gene wy gemeenlijck leggen, dat lieden van een nee- lingh malkanderen veekijtsbenijden. Hierover zijn de verfen van Hefiodm wel bekent, die aldus in 't En- gels overgefet zijn:
% potter eitmlate^apotiÊc/ (©ne^mitö tma^ anotöer/ 3Ï 25es0et emiUatEiS α SSesgec/ ^ ringingnianöjjSöjottier»
34 J· V. Β Ε V
ger gaet, alfo'een vroom cn wel geilek man niemant en benijt, gelijck feer wel aengewefen wert van Plu- mchui in lijnboeck vp Haet en Nijc, het welck de oorfaeck is,dat ibmmige hacr nijdigh^t verbloemen met den deck-mantel van indignatie, al offe maer · qualijck en natnen dat eenige qüade menfchen tc feer gevordett wierden. Alfo feyde by Lucianum Timen van Athenen , dien grooten menfchen-hater niet reeht uyt, dat hy hem eenigh hiel en alle gefelfchaj) van menfchen fchoude, om niet tc fien het geluck e(i vooripoet van velen: maer daerom, ièyde hy, om niet te fien vele boven haer verdienften geluckigh. Ia den aert van de nijdige is fo vreemt ,lGhrickelijck, ja duyvels, dat hy het geluck van een ander rekent fijn ongeluck: dat hy hemfelven bedroeft in devoor- fpoet en blijdfchap van fijn even-naeften, hem ver- blijt in des felfs ongeluck en tegenfpoet. Bion fiende ' een nijdige bedroeft, ick en weet niet, feyde hy, of u wat quaets, ofte een ander wat goets ontmoet is. En hem volgende Publius, dewelck, als hy Mutiui een feer nijdigh menfehe buyten gewoonte bedroeft fagh , feer aerdigh feyde, of Muuus heeft eenigh on- geluck gehadc, ofte een ander wat goets. Hoe kan- oer yet onbiilijcker ofte onrechtveerdiger bedacht of gevonden werden,dan darmen niet en mach fien dat het een ander wel^ nijdigen vandegh |
Ε RW Y Κ S
Maer wat falmen feggen, datter een Keyfer ghe- vonden is, die mede een werck-meefter,, om de uy t- nementheyt van fijn konfte, benijt heeft? Dit is de Keyfer Til^erim. Dewelcke, als te Romen een|fraey Konftenaereen groote gallery die feer helde metaer- dige wetenfchap opgereckt hadde , den man wel be- fchonck, maer met eenen, gelijek de Grieckfche Hi- ftorie-fcbrijver Dion befchrijft, in fijn i6 Boeck, uyt nijt hem de Stadt uy t-joegh. la als defelve door ho^ pe van gratie glas dat buygenen niet breken konde< ('t welck noch hedens-daegsonbekent is) voor den Keyfer gemaekt had,is hy door fijn laft omgebracht; gelijek al voor Dion gefchreven is by Plinim in 't fes- en-twintigfte Capittel van fijn fesendertigfte Boeck, Wat fal men dan veel goets van de Nijt konnen feg- gen·, die fo veel in haer is, de fraeye wercken,en kon- ften wech-neemt ? Wat falmen veel goets konnen feggen van den Nijdigen,die daer lacht als een ander fchr§yr,die fchreyt alseen ander lacht ? Die groeyen noch bloeyen kan,als hy fiet dat een ander vet wort, die vet ende wel ghedaen is, als hy een ander mager fiet ? Wat Tyrannen hebben oyt meerder torment konnen bedencken.? Is de Nijdige niet fijn eyghen beul ? De Poëten v^rfieren van Promethem, dat den Arent hem de Lever gheftadigh af-knaeght: maer de Nijdige doet dit fonder ophouden aen fijn felven. Want de Nijt verteert het (peigh uyt de beenderen, fuyght, ghelijck een egel, het bloedt uyt de aderen, ende maeckt dien volgende den Nijdighen maghcr,, bleyck ,-en fo ongedaen, dat hy fchijut eenlichaem fonder leven te zij η, ofte een lij ck, dat uyt het graf gekomen is. Maer defe plaegh en kan niet beter be- fchreven werden,, cfan als van· den Poet Ovidiuighe-
' daenis, i.Metani ló.'· \
■ ■ >
Sjf« van bleeckff. v/eriv, en mager aen de Mem Baer tanden :^jn^gaet met duyfent vuyligheden, Haer bmfl ugrpin gepleck}, door uyt-gmrfiengal. En nop enfiheptfe vreught, als uyt een.droef geval. Het ff oock_K findér rufi , en nop gewoon te Jlapen, Maer uyt een anders druck. genegen vreught te rapen. Het fs fijn eygen leedt, er. voedtfijn eygenfmert, Veueertfijn innigh mergh, en eetfyn eygen hert.
Seggen wy dan niet wel re recht dat Haet en Nijt een quaet beeft isHet qualijck varen aen licbaem ende ghemoedt, op dat ick nu niet en fpteke van de grootfte iönde, behoort genoegh te weien, om een yeghelijck te doen verfoeyen , en af-keer te hebben van dees booiè en onnatuerlijcke plage.
De gene die van een ander benijt wert, en behoeft hem geenfins daer in te qudlen, alfo het, gelijek men gemeenlijck feydt, beter is benijt te werden, alsbe- klaeght, en de ellende alleen geen nijt en kent. Het welck feer wel by den Comedie-fchrijver Plautm ghefeydt werdt Xruculendo: |
-ocr page 44-
Al wordt ick^fchaon alfier benljt, ^och ben kk. des van drtick, bevryt: \ Heb liever dat het my gebeurt. Als dat mijn hert in af gunfl treurt, Wantdiebenijtfitindendruck,: Maer die benyt ivert, heeft ge lucl{.
Wie ifler dan, ièyde Eficharmm , die niet en ibude •willen benijt wefen ? Want daereB.leeft naeuw'iijks yemant onbemjt. Siet yemant een blint menfche, hy wert met barmhertigheydt otitfteken, maer nie- inant en benijt hem. Het gebeurt feerfelden,fchrijft Seneca, dat een menfche, die het welgaet, den nijt kan ontvluchten. Men leeft dat P/ato, als hy van fij- ne mede-diicipulen benijt werde, Socratem vraeghde, op wat maniere hy hemvanden nijtfoudekonnen beyrijen, en dat Socrates tot antwoordt gaf: Weeft ;elijckTÏier/ii«. tiet welckeenongelchickt, en on- lefchoft menfch was , ghelijck bhjckt uy t het ghene Homerus van hem verhaelt. Diogenus feyde tegen de gene,die by hem quam klagen over een die hem benij- ae, dat de befte remedie was om den nijdigen moede te maken, en hem over fijnen vyant te wreken, altijt wel te doen,en vromelijk in de deught voort té gaen. Voorwaer een die benijt wert, mach hem in fijn fel- ven verblijden; alfo hy bemerckt,datter by hem wat is, de nijt weerdigh. Dicverftont Themijioclesheü wel; dewelcke noch jongh zijnde , feyde noch niet met allen fraeys aengerecht te hebben , alfo hy noch van nieineot benijt en werde.
Maer al is het, dat de Nijt het geluck meeft,gelijk een fchaduwe volgt: fo geloof ick evenwel, datnie- nianc daer mede 1'eer vermaeckt is, en dat een yege- lijk, hoe wel dat'et hem ook gaet,daer lievcï van ont- ilagen blijft. Om dan den Nijt, ίο veel als mogelijck is te vermijden, en is niet bet^r, als dacmen het zeyl niet fo hoogh en treckt, als het wel bot heeft.
l^anneer defpin in't ront fprp/t.up haei hroofi netten, Ew gaet haer vliegh-getou gantfch ipi/i en breet nytjètten. Hier fmert een borfel tn , daer vlieght een vogel deur, En elders valt eenfleen, enmaeckt nochgrooterfcheur, Daer κ fhaegh dit of dat gebroken of gereten. En middHertijt ontgaen de vliegen door de fpleten. Al die vm ongeval, en druckjvtl t^jn bevryt. Die matige fijn net, en fpan het niet te wijt.
Wy lefen in de Italiaenfche Hiftorien, dat de ou- de Cofmode Medicc,dk in Florencen de njckfteen niachtighfte Borger was .enoockdeneerltentteen gcleyt heeft om fijn gedacht,gelijck het tegenwoor- is, tot Princen te maken, in kleederen en dage- lijckfchen omgangh fijn felven hiel, gelijckde ander Borgers, en dat hem iulcks by al het volck feer hef- talhgh maeckte.Daer andere door onredelijke trotf- »eyt een dapperen, en lechtveeidigen hact op haien |
Η
hals halen. Men fiet vele, die alife tot goede tnidde-, len, diefe te voren niet gewent en waren, ghekompn zijn, haer geboorte terftont vergeten, ende oock fel-^; ve by degnene, die haer, ende haer voor-ouders w^ ghekent hebben, voor Edel-luyden, ende lonckers. willen geacht wefen.
Soo haefl de rifp heeft afgeleyt haer f varte vellen, VHeght door geheel het hujis, en gaet de menfchen queHen, K^t ongenoot tegafl, en om de lichten fiVerft, Gaet neltelen int bont, en menigh kleet bederft. Als eenigfi flecht ghefel tot eeren mrt verheven,
Stracxpekthy'tL·ftomhoog:elkdιentvoorhemtel>eveίι,
En dencki niet me hy ms, maer fleygert in de lucht. En die van ki^yn ivert groot, maecktjwh te fier geducht.
Maer door defe maniere van doen wert anders naec ghewonnen, alshaet en nijt: enfo drae de kan-s wac aegint te veranderen, fpot, fchimp en verachtige.
Agathocles,z\]'nde: van een Potte-backers foon Ko- ningh van Syracufen gheworden, was hier in wijièr. Want wel wetende, hoe feer dat het de nijt onder- worpen is, als yettiant van kleynetothoogheftaec gekomen zijnde, fijn felven te feer verheft, liet over tafel onder degoudeenfilverefchotelen,medemet aerdeweick aenrechten: feggende, neerftigheyt en vromigheydt is foo grooten iaeck: dat ick, die te vorenaerdepotten plagh te draeyen, defelfde nu tot gout gebracht hebbe.
De Paus Sixtm de vijfde van dien naem, een loon van een arm huys-man, gheboren zijnde in een flecht huys, dat boven geen dicht dacken hadde, plagh te fegghen, dat hy uyt een doorluchtigh huys geboren was Ende Paus gheworden Jiijnde, als hy itont op het t^alteel vanEngelenborgh met den Ambaifadeur van Vrancknjck.en de Stadt Romen daer van be- fagh, daer hy doen Heer en meefter van was,en ont- iagh niet tegen den felven te feggcn.Mij η Heer.U E.
fiet in wat gelegentheyt ick hiernu ftae, en doe ick
d'eerftemael binnen Romen quam , en had ick an- ders niet, dat my was, als een ftuck droogh broot in mijnen fack. Dit ghetuyght EfiiennePafquierwCiin Fran^oyfche brieven, hem verhaelt te zijn van den Ambaiiadeurie Foix felve. Sulkg ronde bekenteniflè doet den nijt veel af-nemen. Ende in teghendeel maeckt yemant fich feer hatigh, dat hy fijn lèlven te veel voor laetftaen, enaltijdc fijneyeenaiitienin de mont heeft. Al was het waerachtigh dat Cicero de gemeene faken van Romen bewaert hadde tegen de t'famenrocting van Catalina,cnüin complicen,fojheb- ben evenwel ook fijn aldabefte vrienden niet verdra- gen , dat hy felve dien dagh altijt roemde. Men kan ten onder fijn brieven,hoe dat Brutus nenAtticus fchtij vende hem doorftrijckt, van dat hy alle uren de Kom Decembriü in de mont hadde. Met grooter wijiheyt hebben fommige,als fy fagen dat haerglo-
E 2 rie
S C Η A T DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. |
-ocr page 45-
J. V. Β Ε V
lie cn eere by andere met geen goet oogh aengefien en werde, eenige van haer groote daden de Fortuy- ne, eenige Godc toegefchreven. So feydt den Hek Achilks by denPoé't Homerus, dat hy door hulpe van de Goden yemant overwonnen hadde. En Timoleon houde te Syraculèn een Tempel, van toevallige fa- ken , over de vrome daden, die hy in Sicilien uytge- voerthadde, en toe-heylighde fijn huys aen den goe- den Engel. Een ander met namen Pjiifco, als hyöm feker fake ,te Athenen van de Orateuren feer verhe- ven werde,merckende dat fulcx hem Nijt baerde,en dat het ibmmige niet welen namen, foo Ichoot hy nyt, en feyde: Ghy bergers van Athenen, yemandt van de Goden heeft dat werck ghedaen, wy hebben alleen de handen daer toe verleent. Sj'lla placht mede den nijt van hem te fchuy ven.door dat hy fijn voor- fgoet op de Fortuy ne leyde. Want de menfchen,ge- hjck Plutarchus feer wel feydt, hebben yemant liever den lof van de Fortuyne, als van de deught toe te fchrijven : cm dat fy het goet van de Fortuyne ftel- len als vremt, ende dat van buycen aen komt, maer 't ghene aen de deught ontbreeckt, dat iiücks door haer eygen fchult gelchiet.
De nijdigaerts felve en konnen niet wel geholpen werden,om datfelï:hromê,als hier voren verhaeltis, haer gebreck te openbaren.Die pijn in't hooft heeft, feyt de Outvader Bafilm-,gtéi fulx aen de Medicijn- meefter te kennen: maer die van nijt fieckis,wat fal hy feggen.? Even-eens fchrijft een ander Out-vadtr Cypriams, dat de wonden die men handelen en fien kan, wel lichtelijck komen te genefen: maer dar de wonden van de nijt fo diep en verborgen zijn, datter geen genees-middelen bygebracht konnen werden. De befte middel evenwel oin yemant te benijden, is, gelijck de gemelte Bafilius feydt, datmen alle werelt- Iche faken weynigh acht,als gheen nijt ofte wan- gunft weerdigh zijnde:dat oockdealdergroorfte lijckdom verganckelijck is: en dat de gene (gclijck niet alleen in alle hiftorien te lefen is,maer dagelijx in alle landen bevonden werdn) die nu meenen gheheel boven de wint te zijn,plotfelijck omgeworpen wer- den.En op die manier moetmen oock andere dingen die nijt baren, fich felven voorftellen, en vaft inbeel- den. Tullus Hofiilm, gclijck de Grieckiche Hiftory- fchrijvei Dionyfius Η alk. betiiyght, feyde dat deee- nighfte remedie voor de droef heydt uyt een ander mans welvaren, was, fich voor te laten ftaen,dat een ander niet en had 't gene in hem benijt werde. Maer beft is, te gelooven en vaft in fijn gemoet te prenten, 't gene Cicero ièyt in fijn 14 Oratie regens Anteniim, dat de deught van uytmuntende perionagien weer- digh is nagevolght,en niet benijt te werden.Die hem met het eerfte befig hout,en falmet geen nijdige be- kommeringh befoetelt blijven. Het is lofweerdigh 'tgenePtó/o/M/W verhaelt van denOrateur /Efchines, Defe als hy eens in 'c openbaer las de O jatie, die hy |
Ε R W y Κ s
tegens Crefjphontes gedaen had, en dat het vokk van I^odes feer verwondert was, hoe dat fulcke welfpre- kratheyt kondeovcrwonnen werden,meeHende dat die van Athenen quaet vonnis gewefenhaddé.Maer feyde hy, ghy en ibudet u niet eens verwonderen,by aldien ghy Demofthenesdaertegen ghehoorthad. Waer mede hy niet alleen en prees de welfprekent- heyt van fijn wederparty : maerontichuldigen oock met eenen het vonnis van de Rechters.
Van de Liefde.
Het V 1. Capittel.
MAer dat óns verder treckt m ongerufie finnen Is Liefde, vuyle lufl, en ongeregelt mimen: Och merder'eenigh menfih vervalt in dit gebreck,, Daer worden met der daet de wijfie lieden geck, Haer krachten, haer verfiant, haer welgefinde leden Die worden af-geflonfl, die worden af-gereden -, 'k.En weet met, mijn vernuft, hoe menigh ongeval, Geduerigh oorfpronckneemt uyt dit eüendigh mal. Wat raet voor defe ftaegh ?fo haefi de finnen hellen, Om door u firn bejagh ugeefi te komen auellen. Si} dienter op gepafi om ditvergifti^t k(uyt Te demp?n eer hetgrocyt, enflucx te ruckgn uyt. Maer voelje door het ijuaetu finnen overlaften, Soo geeft u dan geheel tot bidden, waken, vaften j Dit ü een boofegeefi die nimmer oyt en vlucht. Dan als men nieten eet, en tot den Heerefucht.
De Liefde en is niet anders, als een begeerte ende verlangen van 't gene ofte metter daet goedt is, ofte ons goet fchijnt te wefen. Defelfde alflfe van de Reden geftiertwert , fo iife eerlijck, en prijflelijck : maer allfe van de reden verlaten is, fo en iffe niet an- ders als eenciuadebegeerlijckheyt: enwertonder-
feheyden |
-ocr page 46-
drie plagen ende petten van 'c gene by ons is, geeft, lichaem, ende goet: dc tv^nen van drie hooft vyanden van desinenfchen ruft ende welvaren , de Duy vel, de Werelt, ende het Vleefch.Defe drie zijn voorwaer de aldergemeenfte paffien, waerom oock den Apoftel in de feltde alles » verdeelt heeft. Al wat in de werelt is,is begeerlijk- „ heyt der oogen.ofte des vleefch,ofte opgefelafenr- „ heyt des levens. De eergierigheyt, als geeftelijcke IS eelderenhoogeralsd'ander. De welluftige liefde als natuerlijcker (want fy isoockindebeeften,in welcke de ander niet gevonden en werden, Virgilius in het vijfde boeck van de Lant-bouwinge: Al de tnenfchen ^al het -vee. Al de vijfchen in de Zee, Al de vogels in het woüt ff^enfihen om te ^yn getrom, Wenfchen om te ^yn gepaert. Want V κ vee en menfdien aert. ) is gemeenlijck flapper, en fo langh duerende nier. De gierighey t is de loifteen argh& van allen: Wy ful- len dit Capittel beginnen van de ghene, die de ghe- meenfte is, enden ghemeenen naetn vanLiefiie be- houdenheeft.
Dc Oude Schrijvers hebben tweederhande Vem geftelt, de eene Vranie, een Dochter van den Hemel fonder Moeder; de ander jonger, een Dochter van luptter ende Diane, met namen Pandemos ofte Alge- meene. Wy kennen oock alfoo tweederhande Lief- de, kinderen van de twee Godinnen, een Hemelfche, ende een gemeene. Van de Hemelfche liefde werdt ons in de H. Schrift geleert. Van de gemeene fullen Avy hier fpreken, dew elcke wederom eerlijek ende Qiatigh is, ofte oneerlijck en ongheregelt. De eerfte is goet, en van Godt defelve ingeftelt, waer door wy ®nfen even-naeften, ende infonderheydt de man fijn vrouw, de vrou haren man moet lief hebben. De an- der is quaet, en maeckt haer geheel meefter van den inenfch. So dat niet fonder reden ChrifiovaldeCa^ fiilejo fijn amoureufe wercken, in't Spaensgefchre- ven, aldus aenvangt:
Arm dulcey poderofo Ήο te ptiedo reftj^ir, y acuerdo tetnerendir,
defender me non o[e Sin ohligarme λ morir.
Y pues de nuefira pajficn- Eres abfiluto B^y, Mipenade ceracoH
fcheyden na het'gene daer doorreghedreven werdr. Gier. S.erboli nel Hitrauo d'Jmore, Confid. i. Charronau |
Ende niet alleen dat defe ongematigde Liefde den Menfche tot fijn flave rnaeckt, is daerbeneffens oock fchadelijckfo aen de Zieleals aen het Lichaem, ende brenght met eenen veel andere paffien, en ongerutt- heydr mede, Gelijck feer wel van een jongelingh by denplayfantenComedie-fchiijverP/rfHiia aldus uyt- gedruckt wert Mercatore:
Wat is de liefdemt de lufi f Alsfuchten. duéten, finder rufi, Alf groot verdriet, en kl^ne vreught,. Een rechte deal-hof voor de jeught. Een hoop, een men, een blijde druc^,. Een troofl vermenghtmet ongelttcki Een fchoon gelaet, maer enck^lfchyn. Een droef vermaeck, eenfiete pijn. Een dorfi die myt gekeft en wert. Een voedfel voor een yeder hert. Een honigh'-raet vol enckglg^h Een deerlyckfpel , een deftigh mal. Een fpoock dat niemant feggen kfin i Maer't is genoeg ickfcheydet van.
Indien de liefde opgeflagen, en wel ingefien wert,? feyt Plutarchuiimen lal bevinden datter gecnderhan-- de bewegingen des ghemoedts en is, dewelcke ofte fcherper fmetten, oüe heviger blijdfchap.ofte meer- der dwaeihey t onderworpen is. Sy is gelijck de on- ruft in een uur-werck, die nimmermeer ftil en ftaet.
De beroemde ApoUonius Tyancem,géii]ck Philofiratm lib.ïjcap.io. en uyt hem Ant.Verdter2..de diverslegons xé. belchrijft,heeft defe ongeruftheyten onfteltheyt van de liefde fo groot geacht, dat hy op een fekeren rijt gevraegt zijnde van de Koning van Babylonien,
wat ftrafte een die op overfpel met een van fijn wij- ven betrapt was,verdient had;antwoorden,Hem het leven fchenckende al laten beminnen, alfoo de liefde hem metter tijt genoegh fal ftraffen.De Italiaenfche Poet Petracha befchrijft de ongeruftheyt.ende ftrij- dende paffien van de liefde niet qualijck ;
Amor''cïi incende il coï d'ardente gelo, I Ï>i gelata paura il tion cofiretto
Eijualfia piufa dohbio all' intelletto, La fperan^a, ο il timor, la fiamina, ο ilgelo:
Dewijl dan de ongeregelde liefde den oorfproncfc is van fo veel anghft en onruft, en gelijck een wortel daer fo veel ongerechtigheden uytfpruy ten, fo en ift; niet vreemt,datfe boven ander ontroeringen des ge- moedts met vericheyden onweder onfen geeft en li- chaem ontitek.Sy ift,dewelke de finnen a fo beroer* I Ε 5
SCHAT DERiGESONTHEYT
Tornado ya de tu l(y Signetu fey apinm.
Doy me por fiervo y vafalle ï>e tu querer y poder, &c. |
-ocr page 47-
J. Υ. Β Ε V Β R W Υ Κ S
datfe ook de alderwij fte lieden fot inaekt, fo datmen
van fodanige feggen mach 't ghene Demodocus feyde
(Arifloi.ó.EthicM.) v^n deMilefiers, Zijnfe niet fot,
fy doen tenminften, dat de fotten doen:
' ' Luyden die mimen.
Hebben geen finnen.
Sofclwijft den Italiaenfchen Αήοβο van fijnen Or-
lando, dac die te voren wijs was, door liefde uytfin-
nigh werde :
Diro-iOrlanhin m medefmo tram,
Cofanon dem inpofa mM, neinritnAi
Chef er amor venne in furor, e tpatta,
D'huom, chefifiggiaerafiimatoprima.
De Vader van den Keyfei ViteUim, (gelijck Sueto-
nim betuyght) anders een fray maft zijnde., was foo
verfoc op een.feker meyt-, dat hy met haer fpeeckfel
onder honigh gemengbt, niet in 't heymelijck, maer
in 't openbaer alle daegh fij η aderen, ende kele voor
een remedie beftreeck, fohder hem eens teontfien
voor de fchande van'cvolck. ■
I Nu gelijck defe paffie de fraeyfte geeften haer ver-
ftant beneemt, epdedick'i^jFQvérrebrenght door
wanhope, dar fy haerfelven te kort doen : foo ver-
oorfaecktfe oock^ikwils vericheyden ongeiónthey t
in het lichaem.Want ali^e amouieufen alc^t d^j^
ken op de gene die fy lielfhël3ben,en dat haer^fiqi^
daer geftadigh op Ipelen, ib tjfecken fy de natnerMj^i
ke wermte van de maegh, (ié den koft aldaer iiiöa
verteeren, na de herifenen j en alfo fy oock nieten
flapen, en dagh noch nfcht ruft en hebbeft, fo verga-
deren fy veel rauwe humeuren in 't L^chaetp: de-^.
welcke daer na deaderen komen te verftoppeè,endie
hetaengeficht bleyck,bol,€n ongedaenjnaksaWaer
v.an de amoureuiè klaeght by niet
defe woorden:
Het der tel Venus kint dat is een menfchen plager.
Met maeckf de wangen Ugckj de gant[che leden mager,
■ jBeneemt den fietenflaep, verhindert etens lufi,
En maechi aen alle k^nt definnen ongerufi.
Derhalven in de gene, die te voren wel te pas ende
ghelont waren, werdc het bloedt (ghelijck Theocritus
ipreeckt) als van een egel uytgefogen, enfy werden
felve vol van fucht ende ongefóntheydt. ~
Dit zijn de vruchten,dle het Lichaem ende de zie-
le trecken uyt fulcke liefde: waer van wy nuooek,
tot fpiegel van een ander, fommige exempelen fuUen
verhalen.
De Po&ten,die gewent zijn onder het deckfel van
hare fabulen de waerheyt en goede leeringen te ver-
bergen, ftellen ons voor haren grooten God lypter,
die hem door de liefde fb verre liet vervoeren, dat hy
alle fijn majefteyt aen een zijde ftellende, hem moft
veranderen in een fatyr, ftier, gout, fwaen, arent,en
de hemeliche gedaenten in een beeft verkleeden,om
fijnen onkuyfchen luft met een mooy meysjente
boeten. Dk werdt levendigh aengheroert van den
amoureufê Poet z.Metam.dzet hy beichrijft hoe dat
lupiter in gedaente van een ftier by Europa quum:
Oegroote werelt-voTfi,de vader van de Goden,
Die al mtyemantfiet, houdt onder ^tjn geboden.
Om mens hevel alleen, wanneer hy maer en wilt.
De lucht infiuckgn fcheun,en al het aertryck_drilt.
Hj die met blixem flaet geheele Ksninghrijeken,
Die loeyt gelijck, een Os, en wil een fiier gelijck,en,
Diefpeelt ontrem het vee,en huppelt in het groen,
Gelyck^een weligh kalfofgeyle bockgn doen.
Siet wat eenféltfaem dincl(! in eer tet^yn verheven.
En aen het rrdnne fpel de finnen op te geven.
En wil niet t'famengaen : ^ten heeft oockgeenen val t
Geduchtheyt κ ge^rengh, en liefde veel te mal.
De Koningh Salmon, wien Godt fo begaeft had,
dat hy inde werelt was een mirakel van wijiheydt,
werde fo verre door de liefde der vrouvyen verley t,en
verviel tot fuiken onkuyiheyt,dathy fever. hondert
wijven, ende drie hondert by-wijven hadde, endoor
deièlve hem oock met de grouwelijcke iönde der af-
goderije verliep.
Wie iifer die wat nader dit exempel infiende, ende
overleggende de grove feylen en fottigheden van de
wijfte der werelt begaen.niet en fal foecken Godt te
bidden, dat hy hem wil bewaren voor her foet aen-
locken van defe boofe plaegh ?
Wil men fien hoe dat onder de Heydenen d'alder-
grootfte en verftandigfte gebeten zijn van dit fenijn,
. wy hebben een levend exempel in Marcus Antonius,
een man van groot vernuft, en rijp oordeel, als ge-
bleken heeft by alle vrome daden by hem uy tghe-
voert, doen hy de helft van het Roomfche rijck on-
der hem hadde. Maer na dat hy met de liefde van
Cleopatra befoetelt was, wert hy lichr,onachtfaem en
onbedacht in al fijn raetflagen, ende rechten na die
tijt niet aen dat prijs waerdig w^as. Want fijnen geeft
ftorf in hem om te gaen leven in 't lichaem van fijn
beminde, en fijn finnen waren ibbetoovert, dat fon-
der eenige ichaemte ofte jEchande, ofte oock het pe-
rijckel, dat hy liep, te vreeièn, niet en dacht ofte en
Iprack ,als van fijn Cleopatra, ghelijck Plutarchus dar
verhaeltin de befchrijvinge van fijn Icven.Maer wat
eynde op 't left ? droevigh eri beklaeghlijck voor alle
beyde.Want overwonnen zijnde van Auguflus,ü.ack
hy fijn felven 't hert af, en fy bracht haerfelven met
vergiftom.
Henrickde Derde Koningh van Vrankrijck,midden
de fwarigheydt die hem over 't hooft hingh, als
groot
-ocr page 48-
SCHAT DE R
groot en kleyn tegtien deborft wefende, vergat ille wijs beleyt dat hemnoodigh was, door fijn welluft, ÈtiOrtküyfcheliefde: door welck verfuym fi}n vyan- den de overhant kregen, hem uyt Parijs joegen.ende ten laetften door een Monick dede ombrengen. lek fal alleen hier van een exempel verhalen uyt de Francoyfche hiftory van d'Heere van Aubigne livr.^. chap. 2. van het derde deel. De Koningh wefende te Lyon,verliefde op een van de voarnaemfte Vrou- wen van de ftadt.De Grave van MalevnermAntraget werden hier toe in 't werck geftelt. Sy kregen lich- telijck de wil van de luffrou, maer niet de gelegent- heyt van de byeen-komft,vermitsde groote jalourt heydt van den man, die baer niet meerder alleen en Jiet.alsfijn eygen fchaduwe.DefeMakelaers foehten hem te betreckeninde koopmanfchap van'tizout, en hem voor gierigh houdende, verhoopten dat hy een reys aennemen foude op de plaetfe.daer het zout lagh: maer als het aenbieden van de winft niet wou- de lucken, foo komt men tot de eere, hem preiènte- rende een Reys voor den Koningh aen eenige Hen- ze-fteden, om vrede te makentuflchen dëW Hertoe en de ftadt vanBruynfwijck. De voorflagh van eer geen beter uytfcomft hebbende.alsdie van profijt,fo moft men komen tot den wegh van devotie. Daer op wert verfocht den Gardiaen van de Minderbroeders, met wekken fy fpraken, by manier van klachte.over een voornaem burger van de ftat, als of hy verachte tewefenindebroederfchapvande penitentienidaer de Koningh felve in was, en dat fulcks hem in ach- terdencken bracht, om wat na den mutfaert te ruy- ken. Als fyhevighby den Pater aenhielden, dat hy fijn ichaep daer toe met redenen vermanen foude^fo worp de Biecht-vader fulcx feer verre, feggende, Ghy moet dat op een ander foeeken, wy zijn van 't ambacht,· en meer drollery. Waer op ce Grava be- goft te fweren, dat de Koningh verheft was op fijn A?rou,ende datter geen middel was om hern uyt den huyfe te krijgen fonder fijn hulpe: derhalven indien hy eeneerlijek man wilde wefen,dat hy hem 'sande!- lendaeghs twee hondert dubbelde diicaten foude brengen , tot aflaet van die fonde. Dat is (feydede Monick) eoet S. Francoys gefproken.Ick fal 't wèl flanfen. Het welck by dede door een generale pro- ceffie , alwaer volghens d'ordre van deconfrarie, de roan als nieu in-komelingh,het kiuysmoeft dragen, Gndertuifcben ontfloopt de Koningh, met de Gra- w van Malevrier door een achter-poort,dïe de Gar- ^aen haer opende, en gingh na de beftemde plaets. De goede man, nadathy al eenighe ftraten ghepaf- l^n had, kreegh muyfe-neften in 't hooft, en nam ^jaloerlheyt voor uytleggingh van fijn devotie: fo by 't hooft lager liet hangen als een kruys-dra- l'ïr toeftondt, ende fijn iwaermocdige ghedachten g'Oeyden foo verre dathy komende op een hoeck ^ een ftraetjen,'t welck op fijn huys uyt cjuam, Co |
GES O NTHE YT. 39
dat hy de venfter van fijn ilaep-kamer fien konde, ibmmige feggen,dat hy fag een hoet door de glafei^ hoe het is, hy bleef ftaen met een groote fucht,waer op volghde een bangigheyt recht of geveynfl:,fo dat hy 't kruys ter aerden foude laten vallen hebben, ten ware bet behulp van twee Edelluydendes Konings, die hem 't eerfte paar volgden. Aldus werde hy in fija - huys gebracht,daer terftont toeloop was van buren, en vrienden,fo dat de Koning in'c kantoir moft loo- )en, alwaer verkleet zijnde in 't habijt van de ordre, segafhem in dé proceflie die noch niet voorby en was. Maer hoe liep dit, en diergelijck op 'tleft noch af? Dat de Koningh van fijn meefte onderdanen ge- haet.en byna uyt fijn rijck gheftooten zijnde,ellen- dighlijck in fijn'buyck doot gefteken werde.
Het exempel van Samfon èn van Hercules is genoeg; bekent. Phillii, Jfh^ > Hamon, Sappho, Bibl», Calluce^.· Ph£dra,Timagoras ,Cilice ,dk alle uyt oorfake van liefde haer leven verkort hebben, fullen wy voorby gaen, om eenige exempelen te verhalen die oncrenc onfen rijt gefchiet zijn.
Een feker Hertog in Italien,rijdende te Paviaovet een brugge, fpranek om een vryfters wille,die hy feer lief hadde, met peert met al van boven in een diepe^ wijde rivier,fonder eens tei ontfien de fekere doot.
Een j(jng fraey Franςóy s Heerj Amoureus van der Princeiiè vati Mantua, en van haer oock bemint,aen dewelcke hy door mifvèrftant gegeven had een ver- giitighen appel (dié hem vereert was om daer mede vergeven re werden) fiende dat de Princeifejdie hem opgegeten had,op haer uy terfte lagh,overvallen mer ^odelijcke droef heyt, en om vergiifenis biddende, fterfeerft inde armen,van d'lnfante,fijnen afem ver- fticktzijnde ,en de natuetlijcke wermteuytgebluft; door de overgrootedroefheyt.Sy volgde héterftont naj maer het amoureus fenij η was krachtiger,en had eerder .l^nwcrck gedaen,alshet ander.Een vaft tey- ■lieri vü^'t dapper geweltvan dees doodelijke paffie.
Het Klfde betuygt oock de Hiftorie van een jonr Ridder,genaemt BwrMtejdewelcke den Keyfer Sigip. mnd in Italien volgende,wert teSiena verlieftopeen dochter vande ftad.met namen Lucretia,hegadt met fulcken fchoonheyt, datfe van velen geheetenwerde de tweede Venus.Defe jonge dochter was niet min- der gefint op den felfden Euïialus,dk mede uy terma- zen fchoon, en galiard was. Het vier van de liefde brande aen d'een end ander zijde, het welckniec en konde geleft werden, dan door het gebruyck van de liefde. Maer ghelijck men fiet dat een weynigh water, daer een Smit het vier van fijn fmits altemec mede befprengt,dient om het felve meerder te doen branden,in plaetfe van uyt te bluifen; foo geviel het oock aen defe twee gelieven. Want na de verfame- linge werde de vlamme fo vermeerdett, dat Eurialin ghenootfaeckt zijnde door het vertreck van den Keyfer, hem-te volgen, ende een-droevigh af-iehej^r
le |
-ocr page 49-
40 J. V. BE V
te nemen van (ij η lieve Lucretiit, fy fo grooten rouw en fwarigheyt ftelden, dat her^ewelt van de droef- heyc haerin weynigh uren dede fterven: en hy hoo- rende die dtoevighetijdinge, foude den felven vegh ghegaen hebben, fonder de vertrooftinghe, dièJiy kreegh van fijne vrienden. Hy leefden evenwel daeï- na alrijt in groote dfoefheydt, fonder datmen hem oyt fagh lacchen, ofte vrolijck zijn.
En om niet over de bergen te blijven, geleden on- trent veertigh jaren,eenbraef en moedighjongh- man van Gorcum, fittende by de ghene die hy lange op goede hoop gevrijt hadde, en niet konnende op haer verwerven, doorftack iijn.felven in haer tegen- woordigheyt.
En als of het niet genoegh en was, dat de Vrou- wen ons mee haer lodderlijck gheficht, ende goede gratiën aldus verblinden, ende van ons verftant be- roofden : fo zijn fommige noch hier in verder ghe- treden/oeckende haerfelven over onfen wille gantfch meefter te maken , en met alderhande tooverijen ons in üavernye van haer Liefde te trecken. Dan leeft de Hiftorien van alle eeuwen, ghy fult naeu- lijcks een exempel vinden , dat wel geluckt is, en het lèlve te weegh gebracht heeft. Franciico Petrarcha, de voornaemfte Poët onder de Italianen, als yeder weet, in fekeren fijnen brief verhalende fijn weder- varen op fij η Franfche en Duytfche reyfe, vertelt dat by rijdende door de Sradt Aïx aldaer verftont van eenige Priefters, een fonderlinge gefchiedeniflè.die defeive Priefters verklaerden van handt tot hant van de voor-ouders te zij η ontfkngen, en mitfdien voor waerachtigh te houden: re weten , dat Karei de Groote,-anders Charlemagne, na veel landen te heb- ben gewonnen, eyndelijck fich fo verre vondt opge- nomen door de liefde van een flecht vrou-menlch, dat hy, alle fijne hoogheyt en achtbaerheyt te rugge ïtellende ,niet alleenlijck vergat de groote faken van 't Rijcki maer boven dien oock de forge van fijn ey- gen perfoon.tot groot leetwefen van fijn onderik- len,zijnde alleenlijckbefighin'tftreelen,en lieve- kofen van de vrou-perfoon. Dewelckc eenighe tijdt daerna komende t'overlijden, hebben alle de Princen < verblijt zijnde over de voorfz doot) feker gheftelt, dat de voorfz Koningh weder foude hernemen fijn voiige deftighey t, en ibrge van het Rijck. Maer de Koningh vondt hem fo vetflingert en verdwaeeft in de voorlzliefde,dathy niet af en liet hetdootlichaem van deielve vrouwe als noch by fich te houden,en alle maniere van vrientfchap aen tedoen,als te voren,het felveghebalfemt wefende, omhelfende, troutelende, kufferde, al op gelijcke maniere als of het felve noch in levende lijve ware gheweeft, onderhoudende het felve, in plaetfe van Gefanten te hooren.met duyfen- derley k uchten. Het voornoemde lichaem begoft niet alleenlijck quaden lucht van fich te geven, maer gheheelijck fich door verrottinge te ontbinden, en |
Ε R W Y Κ S
evenwel en waifer niemant van de gene die dagelijcks oHtrent hem waren.die hem van fulcks dorften afra- den. Hier op geviel het dat de Ertz-Biifchop Turpin, verder fiende als d'andere, begon te dencken, dat al het gene hier voren is verhaelt, niet en kondegefchie- den, als door middel van eenigefpokerije. Hy daer- om fijn flagh waernemende in 't afwefen van den Koningh, onderftont het voorfz lichaem te betaften, en van alle kanten t'onderfoecken, invoegen dat hy eyndelijck in den mont van het felve lichaem onder de tonge ontdeckte eenen fekeren ringh,dewelcke hy dadelijk tot hem nam. Dien felven dagh de Koningh wederkeerende in de kamer, daer het lichaem ftont, toonde fich gantfch verwondert te zijn,aldaer te fien een doodt lichaem, vol van ftanck, ende, als uyt een droom ontwaeckt zijnde, gaf terftont laft, het felve te begraven, gelijck oockdadelijck is gedaen. Maer 't is téfftont daerna ghemerckt, dat de Koning alle fijn ghedachten had overgefetopdenvoorfz^ttz- Biifchop.nu befitter van den voorfz ringh,niet kon- nende geduren fonder des ièlfs gefelichap.Het welck gemerckc zijnde by den felven Ertz-Biifchop, en vreefende dat defeive ring eens mochte komen te val- len in handen van yemant anders, die miifchien den ièlven mochte mifbruycken,wierp dien in een diepen moras, niet verre van de Stadtj na wekken tijt werc gefey t, den Koning fo vervoert geweeft te zijn doot de genegenthey t van defeive plaetfe, dat hy fich on- trock van deStadt Aïx,en bouwede in't voorfz mo- ras een fchoon Paleys,en oock een Kloofter.Gchin 't eene onthoudende alle de tijt fijns levens, enin'tan- derena fijn doot willende zijn begraven,eelijck oock is gefchiet. En met defe gefchiedenilfe hebben de lief- hebbers van de fwarte konftenaers feer wel haer voordeel weten te doen,als daer uyt willende bewee- ren , dat de boofe geeften in ringen konnenopgeflo- ten werden. Of dit alfo zy dan niet (feyt Pafyuier,da defe Hiftorie mede veihaelt in fijn ^cherchesdel* Frame) gedraegh ick my tot de waerheyt. En hec felve feyt oock Petrarcha. D iergelijcke exem pel is aen- geteeckent in het lournael,gehouden by de minifters van de Ooft-indifche Compagnie in deStadt Surat, Anno 16 2 3 , dat de groore Mogol, genaemt Cha Selim, mede Heer van Surat, by fich had een vrouw- menfch, genaemt J^ormael, dievanhem verkreegh watfewoude. Van haer wert verhaelt, darfehadae een fekeren gouden keten , ende dit η aen hebbende foo fcheen defeive gantfch fchoon, byfonder in het oogh van den voorfz grooten Mogol j maer die af- geley t hebbende, was fy geheel anders als te voren. Daer wordt vorder verhaelt dat de voorfz vrouW Noriwrfe/, op een feker tijt haer hebbende gewaflcheo in feker bat, den voorgemelten keten aldaer by veir- fuymenis had gelatê.en dat een jonge deerne van dèo lande den keten aldaer vindende, den felven hadde aengcdaen, en haerfelven toeghe-eygcnt: Dat de
groote |
I"!
-ocr page 50-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y Τ 4t
groote Mogol in die gheftake defelve ontmoetende, dadelijck met haer liefde was vertuckt, en geen rufte «n hadde gehadt, ter tijdt toe hy defelve by fich op fijn Kafteel had doen komen, om aldaer haer gefel- Ichap te mogen ghenieren. Het welck tot kenniffe van Me-vrouw Nortrnael gekomen zijnde, is defelve met foo hevigen onghefintheydt tegenshet vootfz vrou-menfch ingenomen, datfe niet en heeft geruft, voor defelve, door hey melijck beley t om den hals te hebben gebracht.
Dan fo verre is het daer van dat dees ketenen, rin- gen, caraderen, briefkens, ende andere duyvelfche middelen, ofte oock kruyden en minne-drancxkens liefde tot fekere perfonen fouden verwecken, (gelijck iy wel in't gemeen geyligheyt konnen re wege bren- gen: ) datfe in plaetfe van liefde, dickwilïdulligheyt en de doot felve veroorfaken. So dat de Poëc Ovidius wel raet in de konft der minnen:
F^hoet u , foete jeught van alle minne-dranchen ·■ Van daer kgmt rafery , en alle boofe ranckgn.
De Keyfer Cajus Caligula is een minne-drancx- ken hem van fijn Vrou ingegeven, fo qualijck beko- men , dat hy na die tijde noyt aen geeft, noch aen li- chaem gheiontwas: maeraltijtkey bleef: foo dat eenToovenaerfter, feydt lofephus 19. Jnt. dege- heele werelt veel verdricts aengedaen heeft.
Cornelius Galltts, ten tijde van den Keyfer Augufltis, Gouverneur van Egypten , werdc door dierghelijck drancxken heel rafende, en buyten weften.
DePoëet Luaetius is op den felfden wegh in fulc- ken raferye gerocht, dat hy fijn felven doorftack.
Behalven al 't quaet dat dees minne-draneken, en andere onbehooriijcke middelen doen in deghene diefe inneemt: fo zijnfe oock voor de liefdegantfch onnut, en van geender kracht: Citce de vermaarde ïoovereffe konde wel, na het fchrijven van Homerus, enandere Poëten,de gefellen van Vlyffes in verekens veranderen, maermet geentooverijen'y^jjfew iêlve tot haer liefde trecken. Meiea en had mede gheen macht om met al haer konft eens te beletten , dat fy van lafon niet verlaten en werde. Een yegelijck neme dan aen de leffe die hiei over van den gemelten Ow- Mus gegeven is j
Wilt ghy door onfe Ι^ρηβ geluckigh keren vryen, Soa treckf u fimen af van alle ff okeryen.
Op defe materie dient wel aengemerckt het bericht Van onfen Poët in't vijfde deel van'tHouwelijck:
Ksom [εφ ons of het dient de menfchen aengeraden Door wortels, felfaem k^yt, door onhekende ^aden, Of ander vreemt geheym, een flaemven mnne-hrant Te brengen tot de kracht van haren eerflen flant. Hier op een kleyn bericht: Nd vUjtigh onderfieckgn Ea van den ouden t^t en van de mum hoec^n, |
En Word ick, nietgetvaer, dat loof of felfaem grcts Oyt oorfieck tot begin van rechte liefde wm. Veel die in waren ernji van defin handel fchrijven. Verachten dit bejagh als t^ap van oude wijven: En figgen dat het moes dat menigh vryer brom Geen Hef de haren k_an, geen haet en wederhout. Een ander wil het kxuyt dat mime kan verwecken, Begraven in der nacht, en voorde menfche decken: Gelijckpien voor het vokkvangeen vergif en fchryfi. Dat kieyne kjnders doodt, en uyt de moeder drijft. Wie heeftfich immermeer vm defin onderwonden Te trecken foete min uyt defe loofe vonden,
Die naer een korten tijt geen klachten heeft gedaen Een fake vol gevaer te hebben onderflaen ? De vit die gifttgh aes hee ft in het Hjfgefigen, Wart naer men wilt gevoolt, en daer men wilt getogen ί Maer als men defe vanghaen gaft of vrienden biet, Soo dientfe voor de mont of voor de mage niet; Als yemant ü vergift door loofe minne-drancken, Hy fchijnt gemaccki te :{ijn tot enckel venus-janck.e»; Maer veeltij ts feylt de geefl ,fo dat hf niet en k^n Vervullen , daer ha dient, de plichten van de man, Al die met open keel hengeven om te drincken Wat fotte liefde menght, wat Circeplagh te fchenckgn, "Zyn doof en finder gesji, gelijclieen deujighfwijn, Soo datfe tot den buyck, alleen genegen s^^ijn. Een van het geefligh vokkjite met geleerde dichten Gingh fierenfynen tijt, en in het duyfler lichten Virviel in dwepery, om dat fijn jonge vrou Hem door een minne-drank tot minnen trecken wou Hier door κ (foo men houdt) Caligula bedorven, Lucullusuyt-gheteert, Sihanus mdgefiorven. Hier door heeft menigh Wijf, alfcheen de liefde oroot, iJoor onbedachte fucht een lieve man gedoot. Diesifferopgevolght, dat alle goede Wetten Haer tegen du bedrogh met harde ftraffen fitten - Soo dat hetjonghjte recht met al den ouden tijt' Geen liefde-rancken duit, geen minne-dranck^ Uk. S0 fielt dan liever vafl, dat onder echte luyden, '' Eenfoet en heus gelaet κ boven alle kruyden. En datter niet een gras in bofch of hey den wafi Dat beter op de Trsn als reyne liefde pafl. Het recht laetyeder toe, door foet en aerdigh joek^n Door minne, doorgeduh, malkander aen te locken, Maergunfi te wecken op door nare fpok^ry, En jiaetgeen echte volck, geen jonge lieden vry. Wte kan eens menfchen hert door kjruyt of dranken buygen ? Wie kander foete min uyt harde wortels fuygen ? Pluckt fioot, menght onder een, al watje mengen k$nt^ De befie minne, dranck dat u een heujche mont. Philips^ Grieckfchevorfi was op een tijt bevangen Mfitluft en minne-druck, met duyfent herteprang^i N/ei op een groote vrouw voor Princen opgevoedt, Het κ eenflechte maeght die hem de p^ne doet. Hy dicht op haren noem, loy fendt haer moye dingen, Hj doet meefi alle nacht voor hare venflers fingen.
F ίθ |
-ocr page 51-
i
4Z J. V. Β Ε V
H/ fit op haer en loert hy na dengantfiken dagh, ' In'tliorte,tmlgenoegheenvrjerflagh. Het Hofü hem een walgh en al de groote mouwen, By tvil eenflechte kap, hy wil eenenghe bouwen, ' Hy pr^ niet als hy plagh een vajt en Hoofsgelaet. Om dat het ^edigh oogh de maeghden beterJtaet.
Dit heeft de Klsningingcweldighfeer gefpeten. Te tneer om dat bet fluckwas over-algeweten.'
Geenflaep en kgmt hoer aen,geen honger,geen vermaeck,, Sogantfch κ haer de borβ gejivollen van de wraeckj En, nademaelde Faem liet over-al verluyden Dat hem de liefde quam uyt vreemde toover-kjruyden, So heeftfe door bdeyt haet fakgn foo geflelt. Dat fy ha^r vyandin eens Iqeegh in haer gewelt. De gramme ^ningin, metyver aen-gefle^n, isuytermaten guegh om haer te mogen melden, Sy laet haer finnen gaen door alderhande pijn. Die fel en boven al oockleelijckjnochten ^yn. Sy κ te mael verwoet, en op de maeght gebeten, Em fchynt oock_ingepeys haer op teJitllen eten, Sy wrockf in haren geefl ,fy vraeghtet over-al Hoe Jy de jonge maeght ten vollen plagen fal. Na wenfife {β het fchynt) haeroogenuyttepluckgn, Uaerocffen, haren neus, haer wangen af te rucken, Haer lippen met gewelt tefcheuren van den mom, E« al wat eenighfins haer ml en aerdighfient, Danfchyntfegantfèh het vcIt^o af te willen firoopen. Bn metgefmolten loot daer op te laten droopen,
Sy werfcht haer wel de doot, maer uyt een wreeds fpijt
wilfe met de doodt haer houden in de tijt. wijlen gaetfe facht, en finder haer te fchenden, Meym dat het beter is haer uyt het landt te fenden^ Ofwel te fiuytenop ineenigh diep gebou, Daernimmergulde fon ofmane Jchynenfèu. Na menigh wreetgepeys fy laetfe voor haer fetten, ^"gaet ingrooten ernfl op haer gedaeme letten. Sy fpreeckt haer bitter aen, en vraeght na alle dingh. Van waer en wiefi was, en watter omme-gingh. De maeght bericht Me-vrou met foo bequame reden, Met fo een fietgelaet en aengename %eden,
Met fio een ^edigh oogh, dat op den flaenden voet De l^ningin betoomt haer ongetoomde moet. Ickfie nu wat ter :{y van defe malle ranckgn De nare fpokgry, vanvyfiminne-dranckgn, lek"vinde (feytdevrou) ickvinde metterdaet. Dat al de liefde-gift κ enckel kinder-praet- 't^nügeenflim bedrogh,geenIqnifievan befweren, t>at U, beleef de maeght, van Vringen doet begeeren. Bier κ geen toover-kracht, geen lifl of loofi vont. Al tvat de Koningh treek} dat κ u foete mant. Bier was hei^dat de loop van hare gramfchap fiilde. De maeght gingh uyt het Hof, en reyfde daerfe wilde, En niemant doet haer leet, en fijt na dsfefaeck. X^o liet de Koningin de Kpninghfijn vermaeck. Laet drancken, jonge vrou, laet alleranckgn varen, En middel foecki om Τίώί te mogen paren
ï .fli
'l! > 'i-
I ^ ■■"ί ί [ι .1 |
Ε R W Y Κ S
In vafte gegronde fucht ,gaet jbefer Wegen in.
Kooptgunji met uwe gunfi, en mint om enckel min i
doende falfe befi u weder-paer belefen. »
De rechte minne-dranckjat ts eeneerbaerwefen.
Een onderdanigh hert, een fiet en reyn gelaet:
Geen kruyt dat inde min de min te boven gaet.
Men vint in de Kerckelijcke Hiftorie, dat een van de voornaemfte oorfaken, die Sinte Cypriaen tot de Chriftelijcke Religie riep, was, dat hy feer verlieft zijndeop Sintelufiine, een Chriftene, en geeftelijc- ke maeght, ende niet konnende tot fijn voornemen komen, ten lellen fijn toevlucht nam tot de toove- rye, daer hy op die tijt veel mede te doen had, en ge- bruyckte tot dien ey nde eenen geeft, die hy achte de grootfte en bequaemfte tor dat werck te zij η : maer liende dat al het gevveldt van fijnen geefte te vergeefs was,en dat lufiine ftantvaftighenonbeweeghlijck bleef, (b oordeelde hy, dat de Godt die fy diende en aenbadt.en die haer befchermde, veel machtiger was als de fijne, en door de ghebeden van lufiine werden hem de ooghen gheopenc, bekende fijn mifdaet, ver- brande al fijn toover-boecken, en aen-nemende het Chriftelijcke geloove,werde daerna van de H.Kerck, waer voorhy oock ten letten als martelaer geftorven is, vooreen Heyligh aengenomen.
Maer behalven alle de plagen , die uyt ongetoom- de Liefde de:ZieleendedenGeeft over-komen, en gaet het Lichaem oock niet vry, maer het felve werr hier door oock foo aengetaft, dat de menfch niet alleen in manieren, maer wefen foo verandert, dat men niet en foudc feggen, dat het defelfdc was. Dit wert vau Chariclea getuyght in de Hiftorie van Helio- rus. En van de magerheydt van Ammon, die op fijn halve fuftet Thamar verlieft was, lefen wy in het 2. Boeck Samuelis op 't 13 Capittel. Want alfoo de finnen geftadigh loopen op de genediefe bemninen, fo vergeten fy haeifelven, dencken naulijcks om eten noch drincken , hebben des daeghs gheen ruft, des nachts geen flaep in't hooft. Chaucer in the knights taki
JliiS tieepc / piS meai y fjiji D|inHe/ ijS Bim öerelï/
®i)iit leaUe öe luaceiD anö i5?p α
föafi^ fc»
Geen flaep, geenkofl,of dranken kan hemmeer vermaken, Hy 0ert van vaflen fchrael, en mager van te waken.
Sy gaen dickwils heele dagen fonder fprekcn, en nemen haer ghedachten tot ghefelfchap. la werden dickwils foo mager ende üap , dat fy het bedt moe- ten houden, fo dat van nooden is om den Dodoor te loopen, dewelcke bevindende de Pols ras,ende het water root en vievigh, van weghen het waken, vatten, ende de ongeftadige ongeruttheyt, waer door het bloedt en de geeften dapper ontfteken werden,
fal |
-ocr page 52-
SCHAT DER G ESONTHEYT. 31
fal oordeelen dat het Binne-koortfe, ofte een ande- re fieckte is, na de reeckenen die hy in den amoureu- fcn patiënt fal bevinden, endefullen dien volgende alle de remedien, die hy ordineert, te vergeefs wefen. Hier toe dient dan een fubtijle wetenfchap , en lan- ge eTvarentheydt, foo men wel fal kennen en onder- Icheyden defe amoureufe qucllingh, van andere ver- teerende fieckten. Het welck feer konftigh in het werck geftelt heeft,degrootePrincederMedicijns Hippocrates ,dk van weghenfijnhooge wetenfclaap door gheheelGriecken-landt vermaertzijnde, ont- boden werde van Perdiccas, Koningh van Macedo- nien, dewelcke aen een langh-duerige fieckte lagh, die voor de teringh gehouden werde, Hippocrates by hem komende ,ende neerftigh lettende op de nature van des Koninghs fieckte , merckte uyt feker teecken, datfe quam uyt eenighe ontroeringhe des Gemoeds: Want fijnen Pols an&rs flappelijck flaen- de, vermeerde fo haeft als een van de by-wijven van fijn over-leden Vader Alexander, genaemt Phyle, van fonderlinge fchoonheydt, ontrent fijn bedde quam. Op welcke de Koningh Perdiccas foo verlieft was (ionder het felve te derven aen haeroncdecken ) dat hy allencxkensalsfneevergingh: fo groot was het gheweldc van het bedeckte vuur, het welck evenwel aen de pols uyt-brack.
Hae datje Geit of Liefde fltiyt,
Sj fuil ,en fil, en moeter uyt.
HippoMtes dan hebbende uyt de verandeiingh van fijn wefen ende pols ontdeckt de oorfaeck van des Koninghs fieckte,heeft de remedie oock behendelijk bygebracht. Want als hy defelve aen Phyk te kennen ghegeven hadde, ende dat fy hem wd Itreelden ende caralfeerden, fo is de Koningh in kotten tijdt beko- men , en tot fijn vorige gefontheyt hetftelt.
Diergelijcke Hiftorie iifer befchreven van Plutar- chtis in het leven van Demetrius, die gehout hebbende fijn dochter Stratonke met den Koningh Seleucus, foo ghevielhetdat de voor-foonvan die Koningh, ghe- noemt Antiochus, verliefde op defe Stratomce iijne Stiefmoeder, een vrou van befondere fchoonheyt: ja defe Liefdegingh foohoogh, dat hoewel hy fijn beft dede om defelve te overwinnen, fo bevant hy hem nochtans de flapfte, alfo dat hy oordeelde dat- ter geen remedie en was als alleen de doet, ghevoe- lende fijn begeerte berifpelijck , ende fijn paffie on-
ghenefelijck. Op defe wan-hope beOnyt hy fijn le- ven ende liefde te ey ndighen door den hongher, ende vey nfende een ander fieckre te hebben, die hem den appetijt wech-nam, werde in korte tijdt heel onge- aaen,ende als uytghe-teert. Erafifltatus, eenver- niaert Medicijn,endenevevan Arijloteles ,ghehadt Zijnde om hem tegenefen, werde haeft gewaer, dat ae quellingh uyt Liefde ontftont: dan hy en konde |
43
niet weten, op wien hy verlieft was. Om daer ach- ter te komen, bleef hy een geheelen dagh voor het bedde van de jonghen Prince, feer naeu lettende op alle de gene, die in de kamer quamen, ende op al de veranderingen , die hy in hem voelde. Vorder ghe· merckt hebbende, foo dickmacls als Stratomce, ofte alleen, ofte met gefelfchap by hem quam , hoe dat Antiochui veranderde in lijn aengeficht, dat dan root, dan bleyck werde, hoe hy haer lodderlijck aenfagh, ende dickwils in fijn reden bleef fteken, hoe fijn pols t'elcken raifer ende hooger gingh.
Daer de fchat » het hert, B« de handt κ by de fmert: En het ooge fmert altyt, Daer een jeughdigh herte wijt.
R^np Belledu feydt, dat het ken-teccken van de lieiae in de borft gedragen wetdt:
Les Chevaux pour les mieux cogmifire, Bien jouvent h la cuiffe dextre. Portent me marqué de feu; Et moy aujji toji, que j'ay veil Vn amomeux, je Ie devine. Car tl potte α fa poiclrine Onfignal,qui paroifi psu.
De Medicijn befloot uyt defe, en andere dierghe- lijcke tekenen, dat het de Liefde van Stratonice was, die hem dus verre had doen verzeylen. Ende na dac hy langh by fijn fdven overley t hadde, of hy de oor- faeck van de fieckte aen den Koningh tekennen fou- ae geven, of met; ten laetften hem vertrouwende op de Vaderlijck liefde die hy fyncn fone toe-droegb, en fiende dat het anders den Prince fijn leven foSic koften, verftouten fijn felven, om den Vader aen te feggen,dat het niet als Liefde was,'t welckfynen foon quelde: maer dat het fulcke Liefde was, die niet voldaen en konde werden , ende over ililcks de fieckte onghenefelijck. Seleucus werde van deiè tij- diöge heel verbaett, en vraeghde na de oorfaeck van de ongenefehjckheyt. Om dat hy, antwoorde Erafi- flram, verheft is op mijn huyfvrou. Ey lieve, feyde de Koningh , daer ick u altijt voor fo goeden vrienc gehouden hebbe, foudt ghy niet willen haer aen mijn loon laten trouwen, om hem van de doodt te verlof- fen ? Ghy en foudt fulcks niet willen doen.antwoor- de hy, indien het Stratonice was, dien hy beminde. Och nep de Koningh , of fy het was! Het welck Eraftflram hoorende, ende vaft vertrouwende dat de Koningh fulcks feyde, niet uyt een beveynft herte, maer beladen met liefde van fijn foon, aengefien de tranen die hy ftorte: hem by de hant grijpende, fey- de ront uyt: Ghy hebt Heer Koningh hier in mijn bulpe aiet van doen: ghy kondt alleen,zijnde Vader, F Ζ Man, |
-ocr page 53-
44 J. V. Β Ε V
Man ,ende Koningh, oock Genees-meefter wefen van de fieckte van uwen foon, die op Stratonice ver- lieft is. Het welck by den Vader verftaen zijnde,laet fijnen Raedc vergaderen, en om fijnen foon te be- houden , doet hem kroonen Koningh van hoogh Afien, en geeft hem Stramke ten houwelijck. De Foëc Propertim heeft feer wel gefeydt 2. Eleg. 1.
Wat fieckte dat een menfche quek, Alühy mnder vyeemt geflelt-, Datjaeght een dranck^, een machtigh Iquyt, Dat jaeght een ktmjii^h meefler uyt; Maer brant van liefd' en minne-fijn, Diepafi niet op den Medicijn.
Wy hebben evenwel ghefien hoe die twee groot e perlbnagien door harenvernuftigengeeft ontdecken- de de verborgen quellinge van de liefde, daer van ge- nelen hebben twee groote Princen.
Maer met wat remedie ? haer toeftaende het ge- bruy ck van 't beminde , dat is, genefende een quaet door een grooter quaet, re weten, haer radende tot bloedt-fchant, ofte haer toeftaende ende ordonne- rende een vuyle onkuyiheyt: het welck was de Zie- le te doen verliefen, om het Lichaem te behouden. Maer dat was op fijn Heydenfch ghemedicineert: het welck niet en moet na-glievolght werden van de Chriftelijcke Dodoren, die tot fulckequellingen an- dere remedien moeten foecken, waer door Godts gramfchap niet verweckt en wert. En voorwaerhier toe IS wel fo veel bequamen raet, dat het alleen Ibu- de ontbreken aen de ongehcorfaemhey t van defiec- ken, ende niet aen 'c officie van den Doóloor, dat fy niet volkomentlijck geholpen fouden werden. .
Het ghemeen ende principael remedie, dat niet alleen in defö paffie, maer oock in alle Sieckten voor moet gaen, is fijn toevlucht tot Godt te nemen, als rot den oppefften Medicijn van alle kranckhey t, aen wiens goetheyt, almogentheyt, ende iègen behoo- ren alle Chriftelijcke'Medicijns, haer ende hare re- medien te bevelen: en fuicks haer fiecken in te plan- ten, datfe van fijn ghenade de meeftehulpe moeten verwachten.
Daerbeneffens moet den gheenen, die aldus met amoureuiheytghequelt zijn,vooroogen geftelt wer- den, datfe van haer linnen, verrtanr,ende oordeel be- jooft zijn; en dien volgende totter doot t oe kranck:
En als fy hier na beginnen te luyfteren, dan ken- nen fy vorder gebracht werden, tot het ghebruyck van befondere remedien.
Maer men moet wel letten dat defe vermaningen niet onrijdjgh en zijn, anders foudenfe iichtelijck in plaetfe van verlichten meerder doen befvvaren, ende 4en gepaffioneerden veel hertneckiger maken. Ge- leek feer levendigh by de η Comedicrlchrijver Ïtaii·· m aengewefen weit Ί/immno; |
Ε R W Y Κ S
( Het minnen » een felfaem^el.
Het brenght de minnaer in ge^uel. Het ü een los een leofe vont. Het fs een wefen finder gronti Al mt men aen de 'vryers raet. Dat duncktde jonckers enckgl quaet ^ Doch'wat hun af-geraden wert, Daer henen wU haer triUigh hert: En wat me» foo een Unckfr biet. Dat wil hy doch fijn leven niet j En wat hem niet gebeuren mach, Dacïhaeckt hy na dengantfchen dagh, K^eptyemantfo een vijjén quant, Getvis die w'jckf hem vander hant; En fchoon hemyemant henen fint, Hy js flracx mder daer ontrent ^ In 't l{one , V» een ivreedepijn In Vernis Hof verdoolt te ^ijn.
De reden van defe hartneckigheyt is, dat dc gene die minnen, leven na hare paffien, en fulcke, gelijck Arifioteles feydt 10. Ethic, 10. fluyten voor reden en vermaninge haer ooren. Daerom moet de tijdt wel befpiet werden,dat fy beft ghefint zijn, en hooft erh finnen geftelt hebben om goede vermaningen plaets te gheven.
Wat hier gedaen dient, en moet geenfins uy tghe- ftelt werden,maer in 't begin by de handt genomen, eer hec quaedt te diep ghewortelt is. Het welck de Meefter van de kon te der minnen wel leert in fijn eerfte Boeck van de remedie der Liefde:
Gefellen hoort een mort, Wanneer uteerefinnen Gevoelen eerfl den brant en hellen mn te minnen, So vint u metter daet ontrent het Weligh k[uyt. En eer het vordergaet β raeyt den wortel uyt. Gelooft het, dien het raeckf, met langh hierop te wachten Soo wert de hef de fierch^en boven uwe klachten. Dat eerjl een beeckje was, dat wert een groote flroom : Dat eerfl een tack_je was, dat wert een groote boom. Esnfieckte die wel eer flont haefl te ^ijngenefen, Κύίη heden buyten raet en fonde-f hope wejèn ;
Een diefijn tijt vergeeuwt als hy wat goets vermachi Salniet bequamer ηoock,op den naefiendagh. Wy :(ijn onachtfaem votck., en fleuren alkfaken. En willen als het dient niet aen het :{eer geraken :
Daerkrtiypt dan evenflacgh,daer kruyptde kamkervoorf · Om dat hetftim vergif met eer en.was geftoort. Jfoelt daerom eenigh menfih van Liefdefuh bevechten. Die flucx in de-weer en laet hem onderrechten ·, Maer doe het met bekyt, en eer het vinnigh quaet De finnen overloopt, en vafi gewortelt ftaet. In qualen van den geeft, infieckien van de leden, Daer wijfi de flage daet, daer leert de vafle reden Dat'yeder raet behoeft, en dat ter rechter tijt Al-eer het fiim bejagh tot in het herte glijt.
Dae^ |
-ocr page 54-
SCHAT DER G ESONTHEYT. 31
Daer^ynder onder u va» fi verdraiyde finnen. Die finder voor-bemt haer fielten om te minnen i Enalshstflimfenij η is aen het hnt gegaen. Dan ffreec'4 men om behulp de befie vrienden aen. Dit :{ijn, onwijfejeught, dit T^ijn verkferdefiagen, Chj dient van eerflen aen om roet te kgme» vragen i Het li van outs gefiyty het lieht dat voren gaei Dat geeft in alle dingh voor-al de meefie baet.
1 zijn,haer te onthouden in koude vodvtige lucht: geen bont,veloers,ofte eenige heete kleederen te dragen : geen mufcus, ofte tuyck-ballen by haer te hebben, maer liever Campher. Raden ocekfa- ber te leven, en liever water ofte kleyn bier, als wijn te drincken, alfoo de wijn, na het fegghen vanden groocenPhilofooph i. ProH.18. anrvouieusmaeckt. Waer van het fpreeckwoort komt,dac Venus verkout fondei' Cern ende Bacchus, dat is, dat de liefde fonder eten cnde drincken geen deegh en heeft. Her welek onfe groote vrient Heer Danid Htynfius, Ridder.&c. in fijnen Lof-fanck van B^ccto aldus uytghedruckt heeft:
Bacche fondet u licht Vernis als gebonden, Cupidooi vyef^et uyt,fijn pijlen ^ijn gefikondem Maer als ons aenfiet, [0 ^yn wy blj -vanfim Becjuaem tot fietenfraet,envyerighindemin. Bierom ίβ dat men fleeght hier voorttjts op d'autare» Van Grieck^n wijt vermam, met Venus u te paren- Wantfonder Bacchi nat, en Ceres, utve vrucht, yi met de mingedaen, tyt Vernis op de vlucht·.
En daerom is by de oude wet-houders gheordi» neert, dat een vrouwe die wijn dronckjcnde een die overfpel dede ,met gelijcke ftraffoude geftraft wer- den.Leg.ia. Tabb.apud Halicarnajf.lib.z. Pijs.14.19. ■Agell.i.2·^. evenwei lbo lact de vermaerde Medicijn Gordonius toe, dat de Amoureuien wijn mogen drin- ken, maer weynigh,en niet tot dat fy dronken wer- den. OvidtM fteeckc in contrary gevoelen , daer hy temedie voor de liefde geeft:
De wijn, de fiete wijn ü dienfiigh om teminne», Maer neemt hem niet teveel tot ondien^ van de finnen. Door wint fo leeft het vjer, en 't brant naer onfen lufi, Maer ü de wint te groot Jo tvoïfet uy tgeblufi. Ende hy raet verder tot reniedie voor de liefde, ofte gantfch nietdroncken te drincken, ofte Ib , datmen om geen iwarigheyt meer en denken,welkê laet een Poëet die fo nacu niet en fier, Itcbtelijck toe te geven is: maet foo licht niet den Pktoniichen Philofooph Marfiliui Vicimis, dewelcke over het Bancquet van Blato raet geelt voor de liefde , hem altemet dior.c- ken te drincken, om nieuw bloet, en nïewwc geeften te maken, in plaetfe van het bloet en de geeften, die door het verlieven befmet zijn. |
Defen raet en is niet alleen quaet,maer oock god- loos, kerende de eene foute door d'ander ghehefen, ende dat totfchadevandegefontheydt. Behalve» dat de bloedt-lchande van Loth den felven volko- mentlijck overtuyght van onwaerheyt. Men Γ»1 dan de foberheydc voor een beter remedie aelinemen, hem van alle heete ende ghekruyde fpijfe wachten: weynigh vleefch ,eyeren, ende 't ghene veel voedtfel geeft ofte winden maeckt, maer liever falaet, ver- koelende kruyden»ende fpijfe van weynigh voedfel gebruycken.
En dit is een van de drie remedien, die Crates gaf ^ aen de gene, die met Liefde te feer gequelt waren, te weten, den Honger, deTijt, ende de Strop. Want ghelijck gatten en braifen het voornaemfte voedfel is van de lieWc, foo is haer remedie, de honger, het vatten, en de foberhey t. Indien dat niet en helpt, fo fal de rijdt het allencxkens (lijten, wiens manier is alles te matigen, veranderen, ende te doen vergeten. Ende by aldien oock defe remedie geen baet by en brenght ,dat men dan tot den Strop kome,datis, dat den amoureuien hem uyt mittrooftigheydt ver- hange. Wy vervloecken defen laettten letten raet, als geheel ftrijdende tegen het Chriftelijcke gheloove : hoewel hy dickwils van defe rampfalige in 't werck geftelt wert.
Fliniui fchtij ft in 't 3 ο Boeck van fijn Natuerlijcke Hiftoricop't 16 Capitreijdat de liefde verkeert met een dronck van Bocks-water,tot meerder tegenheyt Nardus onder'r lelve gemenght.
lan de F2;go,Chirurgijn van de Paus lulius de twee- de^neemt den drek van de gene daer yemant op ver» lieft is, ende brandt die, feggendedat dien reuck den amoureufen feet goet is, om de Liefde te vergeten. Maer defe vijgen ichijnen gekomen te zijn uyt den winckel van de Meefter , die by Artfiofhanem dat is, Stront-eters ghenaemt worden. Albertui Magnus, ende Cardanus^njkn hiertoe ver- fcheyde geiteenten. Sommige het bloet van de gene die bemint wert: het welek wy lefcn by M. CapitO"- linum,\n 'twerk geftelt te zijn van den Key fer Marcm> Aurelius, om weehte nemen de onghetoomde liefde die fij η huyfvrouw Faufiina een feker fchermer toe- drocgh door raet van de Chaldeers. Defe raden den Keyler,dat hy den fchermerin't heymelijckfoude doen doorftek€n,en pMflina van fij η bloet late drin« ken den felfden nacht als hy by haer flapen foude. Het welck wel na haer feggen uy tviel: maer van dat by-flapen is gekomen Antonim Commodus, een van de bloedt-dotftighfte ende wreedtfte Keyiers van Ro- men : die hem altijt onder de fchermcrs begaf, ende meer den fchermer gheleeck, als den vromen Keyfer AureUmi die dat quaet alleen aen fijn vaderlant dede,
F j ■ dac^ |
-ocr page 55-
Hy dede moer een eenigh quiet lot nadeel van den I^omfchen flaet t Ό at WM vermits de goede man Eenjoen bjfijn Faujiine wan.
Voor een van de befte remedieii wen geraden le- digheyt te fchouwenhet welck het oor-kuffen van de liefde is. Daerom iullen de amoureufen haer altijt befigh houden met het een ofce het ander te doen» na haer beroep ende gelegentheydt. Welcke leffe oock gegeven werdt van den meer-gemelten Meefter der Liefden i. de remed. amor.
'Al me door liefde tjueelt, en isenft te ^^n genefen·, Die moet in flaegh bedrijf ennimmer ledigh wefen : Door luy te fi mji het weligh Venus-kint, En daerom is het wicht hier wonder toegefint. Vraeghtyemant hoe het komt, dat, na een dertel maJlsn, Veel menfchen tnenighmaelin vuyle luflenvallen ? De reden κ bekent: om datfe ledigh :{ijn ; Want dat κ aen dengeefl een wonder boos fenijn. Indien het water flaet, fo moet hetftratks bederven, E« jonckjjeyt fonder werck.die Jal het licht verkgrven j Hetyfer roefl terflont indien het maer en rufl. En wie daer ledigh κ die valt in vuyle Itift.
Hierom feggervde Poëten dat Cupido Boyt en heeft konnen overwinnen, ofte doen ver icven Vefia?alias, ende Diana, daer hy over alle d'ander Goden ende Godinnen meefter geworden was: willende ons met die fabulen leeren,dat de gene, die haer vermaeck hebben in de jacht, ftudie, huys-houdinge, het lief- koofen niet onderworpen en zijn.
De Spinne-kip en Jal de flange niet genaken, Als fy die befichflet, ofneerflighvim in'twakfn: Maer β deflang haer eens door ledigheytgeeft bloot, Defpimevalter op, deflangekpmtinnoot. Die fchouwen wil de min, of van haer :{ijn genefen. Dient, fenderyet te doen, totgeener tijt te Wefen: Dat kleyn vergifiigh dier, dat dertel Venus wicht, Neewi ledigheyt te :{ijn een wet-fieen fijner fchicht.
Daer zijn evenwel eenighe oeiFeninghen , die feer khadelijck zijn, als het Mufijck-finghen ende fpe- Icn op inftrumenten: als mede het lefen van amou- reufe Boeckenjhet welck oock niet vergeten en is van den leltde meefter der liefde :
Ghy die van minne-bram begeert te :(ijngenefen. En wilt geen dertel j»ck, of geen Poet en lefen. Al ben ick.evenfelfs van dat gefelfihap een, "Noch fegh ickevenWel dat ick.van herten meen. Wy dichters in 'tgemeen befchryven vreemde faken Die Qickeen eerbaer hert by wijlen gaende makftt.
4ί J. V. BEVERWYKS
dachjr ÖJwmeiJtó voort-gebracht heeft. Aufin, |
Wie leeflTibuSus werc\diettiet en foertgewont. Als hy fijn lieffie pryft en haren rooden mom? Wie leefi Catullus boeek.. die niet en wert ontfleken. Ah fy van liefde fchryft, en van haer foete treken ? Ons rot κ del tel vol, en lieversvanden doeckj> Ghy laet diengeylen hoop, en leefl een deftigh boecl(.
Noch erger zijndeComedien,bancquetten, ende het danffen. Want fodanige oeffeninge opent ende veiheught niet alleen het herte, maer oock het ghe- heel lichaem, waer door de liefde, ghelijck als door een gheopende venfter, lichtelijck ingelaten werdt. Ende 't gene in fulck gefellchap het gevaerlijckfte is» dat is het mallen en foenen: Waerom onfe maegh- den qualijck feggen, dat her foenen maer een afve- gen is, ende met de Herderinnen van Theocritus, dat een foentjen niet om het Hjf en heeft: want door foenen en mallen werdenfe aen bey de zijden gaende gemaeckt,en komenlichtelijckverder. Deltalia- nen ièggen:
Donua bafciata, Me^a ώία vat»,
Ende de Poet in fijn Spiegel:
Eenwijngaert dichte byde ftadt. Een boom met fruyten aen de pa^, Eenflot dat op degrenfin flaet,
Een wijf dat veel laveyengaet. Een fchoonè, jonge, vlugge maeght, Gekiifl, geleekt, geflreelt, gevraeght, ^yn dingen die een handigh man Met toefien niet bewaren kan.
fchandigh houwelijck.
Die dan fijn felven geen flavevan Cupido wil ma- ken, moet fulck ghefelfchap, ende diergelijck gebaer fchouwen. Daerom en woude Alexander de Groot, als hy Darius den Koningh van Perfien overwonnen hadde, fijn vrou ende dochters niet eensonder iijn
oogen laten komen, om door hare fchoonhey t niet verley t te werden, Prop. z. Eleg. I2.
Het οοφ κ in het minnen Eenleyts-man vandefirmen.
En gelijck onfen Poet feyt in de nimmermeer ge- noegh geprefen Self-ftrijdt:
Het oogh, alleen het oog, kangamfch den menfch ontrufle>h Het β een open deur, een ingmckvan de luflen; Die fonder goet beleyt, die venflers open doet, Kiught, lichter als hy meynt, een diefinfijngemet.
Hier- |
-ocr page 56-
SCHAT DER G ESONTHEYT. 31
Hierona ftelt de Ghenees-meefter van de liefde, her afwelèn van de beminde voor een remedie:
Segeerdy los te van Vem meeie handen·, Verlaat u vader landt, befieck} de vreemde landen, Seyt i^afi, Venm tokkj dat Txeepjé Venm ki»t Airtcib tegen 't rejfi» niet.
Hier toe hooren oock eenige aaioureuiè en licht- veerdige fchilderyen, die mede lichtelijk tot onkuyC- heyt verwecken: Waer van Eunucho Terenty een no- tabel exempel is.
Avicenna, Gordonius-, Arculanus, Villanova, tnit an- dere Medicijns raden de gene,die te ièer opyemant verlieft is, tot de Liefde van een ander te trecken, en hem een nieuwe vryfter te geven, door welckers vriendelijckheydt hy allencxkens vervreen:itmochte werden, ende van die weder tot een derde, ende foo al voort , om de Liefde t'eenemael te verdeden, tot dat hy het vryen geheel moede wert, ende hem vry gevrijt heeft: gheloovende met Anfioteles,d^t de ge- ne die veel vrienden hebben, geene en hebben, ende alfoo die vele Vryfters verfoecken, op geene fullen veribtten. Wekkers raet te voren gegeven was, by den Poë t Ovidim in β j η remedien der liefde met defe verfen:
Ickjade, tot behulp van u veriwaelde finnen. Dat gbj op eenen tij t twee vrjfters Jiettemimeni Een dieder tweegelyckyoor hem verkjefin kan. Dat κ een lujii^hert, dat κ een rujltgh man. Scgiyeenvltes verfpreyt invee'derhandetacken, Haer kap,hoer fnelle firoom die fat terfiont vcrftvacken, Soo ghy een vyer verdglt, daer κ geen twijffel aen. De brandt [al minder :{yn, de vlam ter neder flaen, Indiender ttveegelycliin u gedachtenfpelen, Ghy fult te vryer ghy juk te minder quelen, Ghyfult niet vrolijck_^ijn,fchoon d'eene qualijck^Ut, En fut, m dit gewoel won u άegeφgeβilt.
Maer ofdefen raet wel fomtijdts ten beften luckt, foo en is hy evenwel nier fonder perijckel. Want ge- Ixjck de ghewoonte de tweede nature is, fo is te vree- fen dat de Liefde door defe middel niet akijdt ver- deelt ende foo vernnindert, maer oock altemet ver- dubbelt ende vermeeidertmochte werden. I>wijl
defe amoureufe gewoonte, eens vaft in de herffenen gheprent zijnde,den amouveufen gheftadigh op fijn plat doet vallen, en fijn finnen ioo wel hier, als daer vaft kan maken.
-- «au IIIÜIVCII.
Parü by den Frar,ςoyfchen Schrijver Honore'e in fijn AJiréeoke Bérdcrfche vryagie ,konde ~®f'aerdigh met alle winden waeyen,endefo vryen, h altijdc vry ende bleef,,ende niet lichtelijck van ietde mal en wejde. Maer den amoureufen Poeec 'Chcenen aldeviijftersbequaemom van hem bemint |
te werden, in elcke feyt hy i.Am<sr. 4. een ootfaeck van liefde te vinden: ende z.yiwof. 10. klaeghthy fijnen vriendt, dat hy op eenen tijtop twee vrijfters even verfot was.
even venot was.
Ia vorder dienftigh voor de ghene, die opyemandt te feer verlieft zijn, dat fy haerfelven dickmaels voor ooghen ftellen, al de fouten ende ghebreken van de ghene die fy beminnen, en gheftadighoverdencken al 't gene haer misftaet. Het welck van den genees» meefter der Liefde oock nietovergheflaghenenis, i.de remed. Amor. daer by gebruyckt defe verfen:
Indien φι wilt den geefl van ü geminde kieren. Leert hter hoe datje meugh deJinnen over-èeeren, Siet datje wel bedenckf, en u voor oogen fielt. Boe datfe menighmael u dapper herftgequek, Hoe datfe ranckcn beeft en wonderflimme grepen. En datfe met bedrogh u dicl^ael heeft genepen · In 'i k$rte pafier op dat φι veel overgaet Al dat aen haer gebreeck>^^^ qualijckjiaet.
Die alfoo gheftelt is kan niet beter fichinbeelden, feyt Cicero ^.TuJc.zU hoeweynigh, hoe verachtelijk, hoenietighdat het is, daer hy foo feer naverlanght,. en hoe licht dat hy dat ontberen foude konnen, ofte op een ander verkrijgen.
Mra fal oock overdencken dat het nietalvyokn en zijn dieder ruycken j en dat dickwils onder een fchoon aengheficht wel een vuyl ende onghefont li- chaem gedragen wert: ook dat men voor leer fraey acht, dickwils niet anders en is als vuyligheydt ende blancketfel. Waer toe dienen kan het exempel (by SaiWrii befchreven) van een jonge dochter van Alex- andryen,met namen Hypatia, dewelcke foogheleert was datfe openbare lelfe dede. Hetghebeurde,dar een jongh ftudent door haer uytnement verftant en fchoonheyt feer op haer verlleHe, ende haer tot fij- nen wil verfochte : dien fy de vuyle ende de befoe- telde doecken van haer ftonden toonende,feydejSiet daer 't gene ghy fo bem.intj en maecktenhem alfoo een af-keer van 't gene hy nageloopen hadde.OBiifwi. fiet hier mede op in 't tweede boeck van de remedie der liefde:
By fagh eens op een tijt haer vroutvelyck? deelen^
Die wat een man gelijcktgenegen ü teflreelen En&vendatgejkhtvtelhem fofelfaem in. Dat hy een af-li^er kreegh van fijn begonnen tmn.
S.lfidorus verhaelt inden 23 brief van fijn tweede boeck,hoe dat een fekcr }onghman,feer rot de vrou- wen ghenegen, fiende een leer fchoone dochter, op haer quam te verlicven, ende alles in 'r werck ftelden om tot fijn meeningh te geraken. In 'teerftefloegh fy hem plat af: want het was een dochter, die rey- nighey t belooft hadde. Maer als fy vernam, dat de
vryet |
-ocr page 57-
48 J· V.
vryet ftont om van liefde dul en rafende te werden, fo bedachtfe een middel om haer eerbaerheyt te be- waren, ende met eenen fijnen brandt uyt te bluffen. Voor eerft doetfe haer fchoon hair af-icheeren,ende af-fchrappen, ftreeck haer aenficht met ratte afch: daerna laetfe den fot by haer komen,feggende,Hebt ghy noch fin in dat leelijck backhuys? Hy door dtfe vrage ontlaft zijnde van de rafernye, die hem quel- den, voelden dat den brandt van fijn liefde uygingh en vervloogh.
I{ayrmindm Lullus, een feer gheleert ende vcrmaert Spaengjaert, van een dochter daer hy feer op verfot was, dagh gefet zijnde, quam met groote begeerte na haertoeloopen. Maer by haer komende,toonde fy hem haer ilincker borft, die geheel van de Kanc- ker opgegeten was, waer door lijnen brant verkoel- de, ende nam daer van ooriaeck, om in de Medicijne te gaen ftuderen, 't welck hem foo wel geluckte, dat hy remedie vant,om dat fchrickelijck accident te geneièn.
Hier by fal ick noch een kluchtigh exempel ver- tellen, van de genefinge der liefde, gettocken uyt de vertellinge van de Koningin van Navarre, Nouvelle ao. In't Lantfchap v&nDaulfhim'mYïancknjck, was een Edelman met namen de Heer van Riant, den huyfe van den Koningh Fran^oys de eestte, een jonghman van fonderlinge fchoonheydt en eerbaer- heyt. Defe tpacckte langen tijt de vryer aen een fe- kere Inffrou, weduwe zij nde, dewelcke hy foo feer beminde ende eerde, dat uyt vreefe van haer goede gratie te verliefen, hy haer niet en dorft moeyclijck vallen om 't ghene hy aldermeeft begeerde. Ende wel wetende dat hy fraey, ende waerdigh was om bemint te wefen, gheloofde vaftelijck het ghene fy hem dickwils fwoer, te weten, dat fy hem meerder beminde, als alle de Edellieden van de werelt, ende dat by aldien fy yet foude moeten doen voor een Edelman, dat Ivilcks alleen voor hem wefen foude, als de volmaeckfte, die zy immermeer ghekent had- de, hem biddende daer mede tevreden te houden, ionder te willen treden over die ea-lijcke vriendt- fchap, hem verfekerende, by aldien fy vernam dat hy yet voorders verfochte als redelijck was, dat hy delelfde t'eenemael verliefen foude. Den armen Edelman en hiel hem niet alleen daer mede te vre- den, maer fijn felven oock voorgeluckigh, van ge- wonnen te hebben het herte van de ghene, die hy meenden fo eerlijck te zij n. Het foude te langh val- len te vertellen alle fijn langhe vryagien ende reyfen, die hy dede, om haer te veribecken. Maer,om te befluyten, die armen martelaer van een aengenaem vyer, van 't welcke hoe men meer brandt, hoe men meer branden wil, verfocht altijdt te vermeerderen fijn martelaerfchap. Op feker tijdt krijght hy een inval om te gaen befoecken de ghene die hy liever haddeals fijn eyghen felven, en die hy achteboven alle de vrouwen van de werddt. Aldaer ghekomen zijnde, gaet hy in haer huys, en vraeght waer fy is. Men feydt hem, datie even uyt het Lof ghekomen was, ende in den hof haer wat gingh vertreden. Hy treet van 't paert, ende gaet recht na den hof daer fy was, en vint aldaer bare kamenieren, die hem ièyden datfe alleen was gaen wandelen in een lange gaelde- ry van den felfden hof. Hy begint meer als oy t te voren te hopen op een lecker beetjen. Ende foo ftil, als hy konde, foeckt hy haer, uytermaten verlan- gende om haer alleen te vinden. Maer komende on- trent een fpeel-huysken van ghevlochte boomen, treedt hy daer haeftelijck in, als een die niet en wift hoe hy tijts genoegh fien foude de ghene, die hy feer beminde. Maer met dat hy intreedt, fo vint hy fijn juffrouw in 't groen legghen, in de armen van haren ftal-knecht, etn menlch foo vuyl, leelijck en onbe- fchoft, als hy was een fraey, eerlijck, en aengenaem Edelman. Ick en fal niet aenvanghen het fpijt, dac hy hier uyt nam, af te fchilderen : maer 't feilde was foo groot, dat het kracht hadde om op een oogen- blick uyt te bluifen een vyer,'t welck 16 lange tijde ghebrandt hadde. Ende nu foo feer ontfteken door ί'pijt, als hy te voren gheweeft hadde door liefde ; feydt hy haer, Me-vrouw,wel bekometu :door uwe vuyligheyt, dieick van daegh gefien hebbe, ben ick genefen en verloft van mijn geitadige pijn, daer de eerbaerheydt, die ick meende dat by u was, oor- faeck van gheweeft is. En fonder ander adieu, keert hy raffer wederom, als hy daer ghekomen was. De arme vrou, ende gaf hem anders geen antwoordt, als dat ly haer handen voor 't aengelicht hiel. Want al- foofe haerfchaemte niet en konde decken, ibo deck- ten fy haer ooghen, om niet te fien den ghenen ,die nu fagh hoegheveynft fy haer te voren ghehouden hadde.
ifii.:· tiSi
li
■if,
M
I
Ν
i ' 1 '■! t i |
Nu om te befluyten, ghelijck door de onkuy fche liefde Huyfghefinnen, Steden, Landen het onderfte boven gbe wo rpen zij n, als te fien is aen larquinim de fefteende laetfte Koningh van Romen Dio^w, de jonge, ende Hieforymus, tyrannen van Sicïlkii,Appius Claudius , Thien mannen van Romen , GalleaT^^i* Sfm^a, Hertogh van Mi\an,Alexander de Medici, eer- fte Hertogh van FlorenQen, Petruccio lyran van Syena, het in-nemen van Trojen, het verwoeften van Spaengien door de Mooren, het vermoorden op eenen avondt van al deFran9oyiènin Sicilien, ende dierghelijcke, daer deHiftorien vol van zijn: foo fiet men aen d'ander zijde wat goet ende voor- deel dat het aen Alexander de Gtoot dede, dat hy de eerbaerheydt bewaerdevan dehuyfvrouwende dochters van den Koninck Darius, die fijn gevange- nen waren, als te lefen is by Quintus Cuniusin fijn Hiftorie, ends Plmarchus in het leven van Alexander; oock mede hoe dat Scipio al de herten van de Spaeneiaerden wan,met dat hy eenfchoonelof- ^ ^ fiouW |
-ocr page 58-
SCHAT DER GESONTHEÏT. 49
;omtehuysfondt, Ie in 't leven van
.. - --------------------1 haer Hiftorien be-
khrijven. Het felfde dede Pompeius; oock Totiloi Koningh derGocthenjals hy Cuma in-nam,ghelijck by Sigoniumte fien is, in fijn neghenthiende Boeck van "t Weften-rijck.
Volaterranm vethaeltin het vijfde Boeck van fijn Geographie, dat de Keyfer Ottho, wefende in de Kerck van S. lan den Dooper te Ρίοιεηςε, aldaer fagh een uytnemende fchoone jonge dochter,doch arm en van gemeen volck^ wacr op hy verlievende, de Moeders confent bequam: Maer de Dochter, daer fterck tegen ftrijdende, feyde.datfe liever arm, als oneerlijck wilde zijn. De Key fer over die ant- woordt verwondert zijnde, willende fulcke deught beioonen, dede haer terftont trouwen aen een van fijn fraeyfte Edel-luyden, en lietfe met fijn voor- naemfte Heereni'huys leyden,en gaf haer eenighe Kafteelen ten houwelijck.
Selim de wreedeTurckfche Keyfer,die Vader en broeders om doen brenghen heeft, werdt evenwel over defe deught gheprefen van den Spaenfchen Schrijver lllafias, in het leven van Leo X. De groote Capiteyn ( ghelijck hy in 'teerfte als hy in Italien quam, van de gróotfche Spaengiaerts ghenoemt werde,en daerna dien naem met het in-nemenvan het Koninckrijcke van Napels wel verdient heeft) was medefo vroom en eerlijck.dat hy niet en wilde waernemende goede gelegentheydt die hem voor- quam van een Wder,maer arm Edel-man,hem pre- lènterende twee fijne Dochters van fonderlinghe ichoonheydt, meenende daer door hemfelven uyt den noodt te helpen.Maer de groote Capiteyn holp hem, ende hylickte die tweeloffrcuwen aen twee
ende voor haer eere,
[ t het 7 Capit- chvanhembe-
fchreven is; welckedaedthem'by een yegelijckee- nen grooten en goeden naem maeckte, ende was hem fonderlingh vorderlijck tot fijn aenflage^ In Spaengiaerts,Italianen,ende andere Natiën,die wat heet van naturen zijn, is dit vry te verwonderen. Maer onfe Nederlandtfche Natie heeft defedeught meeft van haer ingheboren aert, en wert derhalven by alle volckcren over hare eerbaerheydt geroemt. Gelijck onlanghs oock van de geeftelijcke Maegh- den in Brabandi ghedaen heeft de Cardinael Bemi- ""oglio,Nuntius van den Paus alüaer,infijnltaliaenfch yertoogh, dat hy van den Nederlanden aen fijn H. doet. Daerom ift ons fo veel te fchandelijcker en Ichadelijcker, als wy ons van de Minnc-iucht laten overwinnen. |
Het V. Capittel.
DAer is een ander plaegh om onlufl in te voeren, Die kffmt manneer den menfch op eer begint te heren, Opflact-facht ü gefit, want dan ijl dat de geeft Voor ick. en weet niet wat, voor alle dingen vreefl. Siet daer eenfiaeghgequel, de wooning van de fterren Die heeftmen even^filfs, die herftmenfien verwerren By dit onrufli^ ff oock, fo datter twiftomftont Ter plaetfindaermen mytahfoetevreei' envont. Wet omdit grilligh bloedt uyt onfingeeft te drijven, so dient eenyder menfch infijngemedttefchryven, Dat Godt van alle tydt verwaende finnen haet. En trotfe lieden ftraft, en met den donderftaet. Wie dan metfijnen Godt in vrede fieckt te wefen. Moet als een ftage les dit aen fijn herte lefen: Ey waerom dus gepookt tot eer en hoogen top Wy ^n {hoegroot wy ^n) maer aerd' en enckilfiof.
De Eergierigheydt, dewelcke niet anders en is als een groote liefde en begeerte van eere en ftaer, ftort haer lichtelijck in de fraeyfte geeften, ea kan feer qualijck uyt defelve ghetrocken werden. Het is wel datmen oordeelt, dat wy het gene goet is, behooren te omhelfen : Maer wy ftellen de eere boven alle goedt, en daerom loopenwyfe met alle gheweldt na. De Eergierige is altijdt ongeruft, hy pijnight hemfelven gheftadigh met hope, begeerte, en forchvuldigheydt: Hy wil allefins de eerfte zijn, ende en kijckt nimmermeer achter hem om, maer altijdt voor uyt na de gene, die hem voorgaen, en meerder zijn: en het is hem grooter verdriet, datter een voor hem gaet, alshethem vreughtis, datter hondert achter hem komen. Het welck de eer-
G fuchtige |
-ocr page 59-
luchtige luim cajar wei Detoont neerc, alsny tegen fijn volckj't welck al lacchende vraeghden of infe- ker kleyn Dorpken, daerfy door reyfdien,oock wel gheloopom iiaet en olEcie was, antwoorden, dat hy in die plaetfe liever de eerfte was, als te Romen de tweede; Sijn begeerlijcl^iieyt is volbracht,maer hoe en met wat eyndePNa'datb'^ door den doodt van veel duyfenden, en met duvicnt perijckelen van fijn eygen leven, dat hy felve in Spaenjen eens met fijneygen handen meenden te verkorten,ren leften naeulijcks meefter gheworden zijnde, werde in den vollen Raedc, vanl^n vertroude vrienden,met drie- en-twintigh'fteken om-ghebracht, neder vallende voor het beeldt van PoOT/'e/w, dien hy te voren ter doodt vervolght hadde.
Defe eergierigheyt en begeerte om akijt meer- der te zijn,heeft voor eenige jaren den manhaftigen Hek ieMarefchaldeBirothop een Schavotgebrachr, en daer belet door een flagh van een Bourgoignon, (gelijckmen voorgeefr,hsm voorfeyt te wefen) dat hy gheen Souvereyn en werde, daer hynatraehte. Stellende alfö fijn leven en groore ftaten in perijc- kel, om yet dat heel te los en onièker was. Hiertoe en paft niet qualijck het gene de Koningh Philippm vanMacedonien gebeurde van den Phrlofooph Dio- Ifnei. Dewelcke komende in 't Konings Leger voor de Stade Gheronca, werde v-an de foldaten aengetaft, en voor Philippus gebracht: die een onbekenr man fiende, riep verftoort, O ghy Verfpieders! Waer op Diogeties feyde, Voorwaer een verlpieder: Want ick koom hier om u fottigheydt te fien,die niet te vre- den zijnde met het Koninckrijck van Maeedonien, na andere ftaende, u ièlven in perijckel werpt, om u Rijck en leven te verliefen. De Koningh verwon- dert zijnde over fijn vry fprekeq, liet hem los gaen. En milTchien door defe vrye berifpinghe verbetert zijnde, feyde eens, als hy.'czantjdaer hy in gevallen 9> was, fagh degrootevan fijn Lichaem:0 watmo- « gen wy de geheels werelt begeeren,daer wy maer j,iakleynen plaetfe aerde van naturen van doen en „ hebben! 'c ^'elck ί'ήη fone Αlexander de Groote niet wel en bedacht, als hy fchreyde,doen dePhilo- loophAnaxagiffas leerde,datter ontallijcke werelden waré,om dar hy noch van geen een meefter en was. |
De eergierigheydc is-,van fo groocen kracht,datfe alle ander Paflien te hoven gaet, en overwint, fclfs oock de liefde, dewelcke het.nochtans naeuwlijcks kampwilgeven. Gelijck wyfien mAkxanderJcipia, Bompetm en foo veel andere, als 'm "tJaeifte van het voorgaende Capittel gefeydc is, dewelcke met een groote ftantvaftigheydt en kleynmoedigheyt haer onthouden liebben van d'alderfchoonfte Vrouwen, die in haer.niacht warén, daer fy,anders.· van eer£>ie- rfgheydr branden , ja defe Viitorie over de Liefde dienden haer tot de eergierigheydt, {Nihil domi im- ^tdicum,mfi domimtim ex^edetit.Jnüx., deAgrippim,) voornamelijck lulius Cafar." Want daeris noyt ye- mant meer genegen geweeft tot de amoreusheydt, evenwel had d'eergierigheyt in hem altijdtd'over» iiandt, fo dat de wel~luft hem niet een ure dede ver- liefen, die hy hefteden konde tot fijn vergrootingh, Wy fien aen d'ander 2yde,dat in Marcus Antonius^m andere de krachten van de liefde, alle beleydt ende forchvuldieheydt wech-genomen heeft. Maer als dslè twee Paffien in twee ghelijcke ichalen geleydt waren, men foude fien dat de eergierigheydc de fwaertfte foude wegen. De liefde kan verfadight.en door verfcheyden remedien genefen werden:.maer deeergierigheytis nimmermeer te verfadigen.ja fy vermeerdert door het verkrijgen en bekomen van 'tgene,iiaerfe eerft om ge wenfcht heeft, «nde daer en is gheen remedie om defelfde uyt te bluffchen, zijnde gantfch.gewickeit felve in de ziele en reden. Sy en overwint oock de liefde, niet alleen nopende degeruftheyt engefpntheyt (wantglorieuiheyten ruft, zijn dinghen die niet t'famen en konnen woo-. nen) maer oock het leven felve, gelijck AgrippinaAe Moeder, van Ner? betoont heeft, dewelcke, gelijck Tacim verhaelt, onderfoeckende en vernemende by de Cha|deers,xiat haren foon Keyfer foude werden, maer-dit fulckSs haer het leven foude kofen , ant- woorden met de rechte woorden van d'eergierig- heydt: Laet hy my maer doot^flaen^ alshymaer IK^eyfer-ü.
t', ^
■i , ' . ■ ;
! 'i i ! ■ ·!
Vordersdoet d'eergierigheyt gewelt opde Wet- ten, ende de confcientie felve, fegghende deLeer- meefters van d'eergierigheydr, datmen altijdt ende in alle dingen de Wetten moetghehoorfamen.be- halven in het ftuck van regeeringe,als zijnde fo lec- keren beetjen, dat het wel [de pijne waert is,daerom fijnen vaften te breken. Cafar plach dickwils in de mont te hebben, der verfenvan Euripides, verhaelt en vertaelt by Cicero, in 't eerfte Boeck" van de.Offi- cien.
Indien men''t recht oyt fchenden mach
Het dient gedaen om 't hoogh gefigh :
Maer ivatter anders mach gefihien,
Laet daer u deught envroomh^dt fien.
lek fal hier een exempel ftellen ay t den doortrap!" ten Ρolnijiik NicolaesMachiavel, het welck hy ver- haelt in.'t Boeck van den Prince op 't achtfte Capir. Inonfe tijden,feydthy,regeerendede Paus Alexan- derdeSefte , na dmOliverette da Perma, veel jaren kleyn gebleven wasjo werde hy van fijn Oom van- Moeders wegen, met namen GiouamtiFogliani, on- derhouden, e,n in fijn jonckheydt gegeven aen den Veldt-overfte Paulo Vitelli,op dat hy fijn krijgs-han- delingh fiende en leerende,,ge vordert foude mogen werden. Na de doodt van Fttelli, diende hy daerna. onder fijn brocder,cn zijnde gaeu van ver-
ftant, en wacker van perfoon, werde in korten tijdt onder d'eeifte van fijn Legher. Maer hem inbeel- dende
i Q J. V. Β Ε V Ε R W Υ Κ S
fuchtïge Itilini Capir wel betoont heeft, alshy tégen |
-ocr page 60-
SCHAT DER G ESONTHEYT. 31
iendc dat het dienftbaer was onder andere te ftaen, nam voor, met hulp van eenige Boreers vanFei-wo, by dewelcke de flavernye van haer Vaderlandt acn- genamer was, als dc vryheydt, en met de gunft der Soldaten van fijn O verfte,hen:i meefter van ¥exmo te maken. Schreef derhal ven aen fijn Oom Fogliani,^- foo hy veel jaren van huys gheweeft was, dat hy nu eens geerne hem en fijnVaderlijcke Stadtfien fou- de, enalfo hy anders nergens na getracht en hadde, als om eer in te leggé.op dat de borgers fien moch- ten,dat hy fijn tijt niet te vergeefs befteet en hadde, fo wilde hy wel eerlijck inkomen, vergefelfchapt met ontrent hondert van fijn vrienden en dienaers; en badt dat hem geliefde ordre te ftellen,dat hy van de Borgers eerlijck mocht ingehaelt werden,het welck nier alleen tot fijn eere en Toude ftrecken, maer ook tor eere van hemfelven, van dewelcke hyop-ghe- trocken was. De Oom dede hier in voor fijn Neve al wathy vermochte,en doende hem eerlijck inha- len,liet hem in fijn huys k)geeren,alwaer na eenighe daghen,in dewelcke hy ordre ftelde tot fijn toeko- mende fchelmerye, hy een groote maeltijdt gaf, Boodigende fijnen Oom, ende alle de voornaemfte van de Stadt, op 'tleft van 't bancquet werpt hy op de baen van de grootheydt van de Paus Alexander, en Citfir fijnen foon, en van hare aenflagen,waer op fijn Oom en d'andere gaften antwoordt gevende: foo rijft hy fchielijck op, feggende, dat defe dingen waren, om in fecreter plaetien van te fpreken, eh vertrock alfo in een Kamer, daer hem fijn Oom, en alle d'ander Borghers volghden; ende fy en waren naeulijcks gefeten, ofte daer quamenuyt verborge plaetfen Soldaten, die Fogliani, ende alle de andere doodt fmeten: na welcke Moort begeeft hem OU- verom te paert,rijdt door deStadr,en belegert in het Paleys de Magiftraet, fo datfe door vreefe genoot- faeckt waren,hem voor haren Prince en Heere aen te nemen, en na datfe allegader omgekomen waren die hem konden tegen weien, ftelde hy fijnen ftaet, na hem dochte, geheel vaft. Maer wat eynde ? een jaer na dit fey t, laet hy hem (teghcn den aerc van de Italianen) van fijnen verfoenden vriendt CcefarBor- gia bedriegen, fo dat hy met Viteloi:{o, die hem den oorlogh en fchelmerye geleert hadde,te Sinigaglia na fijn verdienften geworght werde: gèlijckin het byfonder medebefchrevenisby den ieUcnMachia- vel. DevermelteBcr^w.rone vandePaus.fiende dat fijnoudtftc broeder den Hertogh van Candien,fiin eergierigheydt in de weegh was,liet hem op een fe- ï^eren avondt, als fy t'famenby haer Moeder Van- "occMWelvroliick gheweeft hadden, in den Tyber fmijten,en leyde daerna fijnCardinaels Koet neder, omeenSoldaet tewefen,totdatby na veel avon- 'uers tenlaetften inSpaenjenghevanckehjck ghe- bracht zijnde, in de belegeringhe van eenilechte pJaeis in i^avme om bals quam. |
Soo dat wy hier fien,dat de eergierigheydt wech- neeint de eygen Wetten van de Natuere. Van daer is gekomen het vermoorden van Ouders,kinderen. Broeders; gelijck getuygen Abfilm, Abimel€ch,Atha' Ha, Rpmulus,S^,Komngh van Perlfen, en meeft alle deTurckfche Keyfers. Siet verfchey- de exempelen in de Hiftorifche Meditatien van C<i- merarius in bet 8 Capittel van fijn vijfde Boeck van het eerfte deel·
Cere/de acbtfteKoning van Vranckrijck.had een eenigh kint,dat heel jongh ftierf,tot blijdtfchap.feg- gende de Hiftory-fchrijvers, van de Vader, om dat hy vreefde dat het hem te gaeu wefen foude. En hy felve was vaa fijn Vader Lodetvyck^de Elfde,in geen- derhandefaken op-g«trocken,om dat by geen par- ty aen fijn Soon hebben foude, ghelijck hy aen fija Vader Care/ de Sevende gheweeft was. Soo dat wy fien, datter nieten is, dat het geweldt van d'eergie- righeydt kan wederftaen.
Men fiet hoe defe Paflle, die haer in de werdt de alder-eerfte ingedrongen heeft,God miihaeght,aen de groote en fware ftraffe, die hy altijdt over den hooveerdigen gedaen heeft.
De quade Engelen, om dat fy haer wouden ver» ghelijcken metGodt haren Schepper, ende haer te hoogh verheffen , vielen in 't diepfte van den Af- grondt der Hellen, fonder hope van ghenade ofte barmhertigheydt: dewijl fy door haer eygen booC· heydt en bedorven wil alleen, vervallen zijn tot foo fchnckelijcke foute en ondanckbaerheydt. Soo is oock Adam onfe eerfte Vader, van defe rampfalige eer-giengheydt ghebracht zijnde tot de begeerte omGodt ghehjck te zijn, ten rechten gheftraft van fijnevermetenbeydt en leelijcke ondanckbaerheyt, foo feer vernedert als hy hem verhoogen woudc,en ontbloot van alle heerlijckheydt. Gaven des Geefts en des Lichaems, daer hem de Schepper fo rijcke» lijck mede verfien hadde. Na het exempel van Adam zijn alleanderemenfchen,Koningen,Princen, ende andere opweblafene,die al te hoogh gevlogen hebben, in 't lette neder-gheftort, en ellendigblijck om-gekomen. De grootfche en eergierige die God braveerde: Sennachmb,HolephernesAie. ver- blint zijnde, van hoovaerdye teghen Godt op-fton- den: 0:{ias,die met te vreden zijnde met den Ko-. ninckhjcken ftaet, wilde oock door eergiedgbieydt Over-priefter zijn : Aman, om dat hy hem liet aen-, bidden: Herodes,om dathy hadt toe-ghelaten,dac hetpluym-ftrijckende volck hem fo veel eere be- wees, als aen Godt: en onder de Keyfers eenen Caligula, eenen Domitiams, eenen HeUogabalus-,άΐ.'. welcke niet willende gerekent zijn onder de fterffe- lijcke menfchen, baerfelven hebben Altaren doen bouwen, beelden op-rechten, gebeden uytftorten. ja onder het getal der Goden ftellen: defe alle,iegh ick,zijn fchandelijckomgekomen,en in ellende haer eynde gebrocht· Ga Ea |
-ocr page 61-
5 2 J . V. Β Ε V
En voorwaer de Poeren, die onder de woleken van haer verzieringhen en fabulen de waerheydc plegen te bedecken, veitoonen ons genoegh welck bet eynde zy, en den ellendigen omloop van den eergierighen. Soo leggen fy, dat Phatthen met den blixem geflagen is, om dat hy fo hoovaerdigh was, dat hy dorft beftaen Wagen en paerden van de Son ie voeren : luttel denckende om de goede verma- ninge, die Phcebus fijn Vader hem gegeven hadde.
Het felve is ons voorgebeeldt, door den val van ham de fone van Dedalm, die,om dat hy al te hoogh wouvl iegeniin de Zee gevallen is. Welck ongeiuck van den Poëet Ovidim befchreven is 8 Metam.^.
So baefi de jongeling een Wejnigh heeft.gevlogeHf Js }y tot aen de Son en hooger of-getogen.
Hy kreegh een moedigh here, hy maeckt een fnelle vlucht. Het dom hem wonder moy te fwervenin de lucht. By lietftjn Vader daer {die wou geen :{ome raken) hy dadit in fijn gemoedt, hy woudet beter maken: Hy fiet dat helder licht, en 't Jiom hem wonder aen, Hy wou, indien hy mocht, tot in den Hemelgaen. Maerals degulde :{on fijn vleugels quam befchijnen. Se fmolt de loofe fVas .fijn veren die verdwynen, EnhyK finder hulp, fijn leden worden bloot; Daer κ va» fionden aen de vlieger in den noot. H> roept totfijn behulp de vleugels van de winden. Moer daer en is geen troojl in Jij η verdriet te vinden. Achl i wijl hynederviel, en om fijn Vader riep, So lagh hy metter daedt te midden in het diep. Baer liet de jongeltnghfijn onverfichtich leven. En daer is moer alleen de bleote noem gebleven. De naem vanicarus, die nam het water aen..·· Sie daer een droef beftuyt vm onbedachte waeth
De Poëten, fegh ick,hebben ons door foodanige vergierde Hiftoiien willen leeren, dat de uytkomtt en heteynde van de eergierige akijdc ellendigh is, en datGodt den hooveerdigeiiniet en kan verdra- gen, fonder hem ftrengelijck op deen ofte d'ander maniere te ftraffen.ja fonder hemteflaen met fieck- ten en kranckheden, den Domoren gantfchonbe- kent, en tegen dewelcken alle remedien van dgMe- dieijne krachteloos en onnut zijn. Alfoo kreegh de Koningh O^iascen ongenefelijcke laferije, Antioclnts Efifhanes eenonfienlijcke quetfure, ende Herodes de Juys-fieckte. In onfen tijdt is mede ghebeurt, dat grootePrinceneH Heeren verteert en op-gegeten zijn van vreemde en onbekende quellingen, die na geen Medicamenten wouden luyiteren, om dat de Gorfakenvan defelfde niet gewoonlijck,maer bo- ren naturen waxen.
Ia ooek fonder defefttaffe, zijn de eemerise in geftadige bekommeringh.om van hooger tot hoo- gér te komen, ibnder dagh oft nacht te konnen ge-
juitzijn, het welck haer dickwiis fwackfaey^dt van |
Ε R W Y Κ S
demaegh.enanderqualijckheydtveroorfaeckcreó· niet komende tot haer voornemen, vervallen in droefheydt en fwaermoedige fieckten: ja inde ra- iernye ende de doodt felfs.
Willen wy dan ons lichaem en gemoedt in ruften houden,foo laet ons dencken, dat de Deught geen grooteroft heerlijekerTonneel en behoeft,om haer te laten fien, als ons eygen confcientie. Hoe de Son hooger is, hoefe minder fchaduwe maeckt, hoe dc Deught grooter is, hoefe minder glorie i"oeckt,die de fchaduwe ghelijck is, dewelcke voight de gene, die haer vlieden, en vliedt de gene, die hier na-loo- pen: datmen hier in de Werelt komt {Epiilet. Ench,. caf. 22.; ghelijck in een Comedie, daermen niet en fpeelt de perfonagie diemen wil, maer men let al- leen om die wel te f'pelen, die ons gegeven is: ofte gelijck in een maeltijdt, daermen eet de Spijfe, dié voor-gefet wert, fonder aen 't ander eynde van dé Tafel te reycken,ofte deSchotelen uyt deTafel- dienders handen te trecken. Als onseenighampr t'huys komtjdaer wy toe bequaem zijn,laet ons dal met fedigheyt aen-nemen,en vromelijck bedienen, denckende dat Godt ons daer op de Wacht geftelt heeft,op dat andere onder onfe forge fouden mogen ruften : en laet ons anders geen loon van onlèn ar- beydtfoecken,alseen confcientie van wel gedaen te hebben,beter achtende dat het getuygenis daer van gheprent zy in de herten van ons mede-borgers, als in eenige openbare wercken. In 't korte,laethetons· daer voor houden, dat de Deught haerfelven loon genoegh is, en dat fy daer buyten geen loon foude konnen bekomen, dat haer weerdigh was. Groote ftaten te weygeren, en te mifprijfen, en is fogrooten noch fo fwaren faeck niet: maer te ièer begeeren, en degrootsheyt te veel toe te geven,komt uyt een qualijck geftelt gemoedt. Die ffjn felvenlief heeft, en wel oordeelr,houdt fich te vreden met een mati- ge gelegentheydtjin dewelcke de meefte gerufthey t te vinden is. Otaneseen van de feven,die rechthad- den tot de hooge heerlijckheyt van Perfien,liet fijn recht aen fijn mede-broeders over, behoudens das hy ende de fijnen fouden leven in dat Rijck buyten allcfubje(il:ie,als alleen van de oude Wetten,onver<' duldigh om over andere te heerfchen, ende om van andere gheheerft te werden. EreiJenc4.Hertogh van Saxen,werdehet Key fer-rijck van de Keur-Voriten^ aen-geboden;,het welck hy weygcrden aente ne- men, en bracht fo veel te weegh, dat het quam op doen Koningh van Spaengien, gefeydt Carei de Vijfde, die het felfde Keyfer-rijck mede daerna noch by fijn leven, en niet feer oudt zijnde,over-gaf aen fijn BroederEerdinand, en fijn anderRijcken aen fijnenSoonPèi/i/iide Tweede,en gingh alfo,onifla·· »en van alle moeyten, op fijn ruft leven. Diecletiae^i iet het Keyfer-rijck varen, om op fijn gemack te Wefen,CeMwhet Paufdom,(hoewel d'Italiaenfche
PoêE |
-ocr page 62-
Poê't Datitcs van hem feydt Canto 3. dat hy in de hel fagh,
> L' ombra di eolviy Chefeeeper -viltat ilgfan rifinto.)
en andere hebben andere ftaten verlaren,fiende dat degrootfte eere dickwils de grootfte onruftende moeyte is mede-brengende.
CICERO iix. Tufc.
7)e contemnendo hotiore, mnbi inhonorati proferm - tur 3 & quidam propter idipfum honoratiores, ewum<^ue qui privatum ot 'mm negotijs publicü antetHlermt-^nomimtim landatm vita. Neeβ/e- tur illudpoteHtijfimi regis Amp£flicum, qui lau- datfenem, & formnamm effe dtcit qmdinglorms fitiatqueigmbilis adfufremumdiemperventHrHS^
Van de Gierigheydt.
Het V I. Capittel.
De liefde tot het geit heeft vry geen minder larachfenj Om tot een vreermgewoel te rucken ons gedachten : 't Is wonder om te fien wat dat het aertfchegoet Door al hetgamfnhe landt, door al de werelt doeti f^at ίβετ menigh menfch die nachten ende dagen ïi befich over-al met ryckdom na te jagen .-
Enfchoon hy't eens verk^yght dat fygeduerigh focht, ^ Sooühy mast alleen in meerder anghjl gekoeht.· * is oly in het lyer al wat hy heeft beamen, Onfijn gehgierigh hert κ dieper ingenomen: Hetgoet dat hy befit dat 0 dat ty ontbeert,·
he hy meer verkrijght, hoe dat hy meet begeert^, ^at raet voor dit gebreck.? Siet op tt vluchtigh leven, - tifat een engvn btiyckjs aen den menjch gegeven, Siet wat hy moer en hoeft, en, wHje ^ijn gerufl, l-mht niet tot meerder geet, maer mindert imnkifl. |
Ε derde Liefde, gelijck wy die hier voren ver- deelt ende onderlcheydèn hebben,is de gierig- heydt. Een onmatige liefde tot eelt ende goet, als ofte aen 'tfelve al ons wei-varen hingh.Defe onma- tige begeerlijkheyr is als het kout vyer; want gelijk 't felve door fijn fenijnigheyt het lichaem verdooft, en verteert, alfoo verteert oock de gierigheyt on- fe natuerlijcke genegentheyt, ende vervult ons met quade humeuren. So dra fy in ons herte komt her- bergen,foo vliet daer uyt de eerlijcke en natuerlijc- ke affedie, die wy ons Ouders, Vrienden,en ons lel- ven behooren roe te dragen.AHe andere dingen ver- geleken by 't proffijt, fchijnen ons niet met allen te wefen,wy verachten ten leften en mifprijfen onsfel- ven, ons lichaem ende ons ziele om het goet,en wy verkoopen, gelijck men feyt, het paert voor 't hoy.
Maer watte fottigheyt is het,datmen voor fijn af- god hout 't gene de nature felve, feyt Seneca. Ep. 94. onder onfe voeten geftek,ende in de Aerde verbor- gen heeft,als niet waerdigh om gefien,maer om on- der de voeten getreden te werdenP'Het welk de gie- righey t alleen den menfche geleert heeft uyt het in- gewant der aerden te rocken, en in 't licht te bren- gen,om malkanderen doot te fteken.Daerom feydt de ?o'étOvidius,dat dit eerft ghefchiet is in deylèret eeuwe,als>dedeughtatheelverbaftcrt was^r.Met.^»
DoenfagBmenalhet voick^ingierigh^t tférhittem · Men roert het aertrijck_<m, mmfidt figh om te fpitten. Al wat verholen was en in het duyfler Ιαφ, Dat haeltmen aen het licht en aen den hellen Ααφ^ De werelt lijt gewelt.- mengroeffer diepe kftylen, Daer in (gelijckhet fcheen)veelmoeye dingenfchuylen : Van daer quamhyfer voort, van daer quam ons hugout j: Dat meer als 'tyfer felfs ons quade rancken brout. Hier ^ijnvan doen voortaengebreken uytgekpmen,· Die hebben met gewelt de werelt ingenomen;
So dat het gantfche landt in vreemde bochtenβοηκ Betyfir doet het werck^ het gom dat kyt den grom,
Wat een vreemde dwaef heydt is het, al fijn levert te befteden om goet te vergaderen,daer de begeer- lijckfaeytnoytvan verfadightenkan werden ? Wat is dan't goedt, 't ghene datwy naeulijcks felveren konnen befitten fonder eens anders armoede, ende daerwy een andernietmedé konnen helpen,fonder ons felven te verarmen, en den vergaderden fchat te verminderen? Wat een arme ende beklaeghlijcke
flaverny is het, fijn felven foo verre te verworpen,
darmen een flave werdt van't gene hem behoort re dienen ? Wanteen gierigaert dient lijnen rijckdomj ende den rijekdom hem niet: Ende hy en heeft met meer ghenuis van 't goet dat hy befit, als van het ghene dathy niet en heeft: dewijl hy hetfelfde niet en derft gebruyckeni^t vreefedat het vermin- deren foude.
0e |
-ocr page 63-
pe bange Tantalus flaet midden in de bek^n, Èn pooghtjijn dorren mont daer aen te mogenfleie», Maer't κ cm niet geficht al mat de man betracht, Soo dat hj in het nat van enck§l dor ft verfmacht. Waerom bdachje dit ? Al warem malle grillen, By, leert wat onder dit de geeflen leeren willen, Geloofiet, lieve vrient, verandert maer den naem. De fabel κ voor u en u bedrijf beqaem. ^ huys is volgetofl met alderhande waren, y'y meer als eens genoegh om wel te mogen varen,
Maer, vrient, wat iffer van > Ghy leghter op enflaept, ■ Ghy leghter op en dut,gfy leghter op en gaept i Het flhijnt u heyligh broot,gly mooghtet met genaken, min tot u vermaeck^door mont of lippen fmak_en, 't ls u maer als een beek gefihildert aen de want, Daer in welyemant waen,maer niemmt wefen vant.
Jckheb-hierindeStadteenmangekent, die fijn verre vrienden kiften met geit na-het, ende in fijn uy terfte fieckte hem ontiagh geit uyt te ge ven voor een pinte Rijnfche Wijn.my vraghende of hy 't niet met Franfchen foude konnen doen, alfoo den Rijn- fchen hem te koftelijck was.Wie foude al fijn dagen om rijckdom flaven,gelijck defe goede man gedaen Jbadde, om ten minften niet in 't laetften van fijn le- ven,,daer van gedient te werden ? Veel Ambachts- lieden zijnder beter aen, die feggen datfe wercken voorden fieckendagh,en derven danoockvan haer winfte leven,ende't'ghene haer noodigh isgebruyc- ken. Veele arm, om rijck te fterven. Ofditwijs- heyt is, laet ick een ye^felijck bedencken. |
Ariftoteles heeft feer wel ghefeydt dat alle fouten fpruyten uyt eer ende gelt-fucht, ende dat die twee de beulen zijn van de menfchelijcke nature, dagh en nacht defelvepijnigende,allec]uaet in de werelt ver- oorfaeckende, ibo aen hetlichaem als de ziele. Sy zijn beyde rechte peften van bet menfchelijcke ge-, flgcht, waer door Landen en Steden ten onder ge- bracht,ende verwoeft zijn. De Eer-ftcht van lulius £ajar heeft de Repüblijck van Romen te onderge- bracht: foo heeft een Bagijn uyt gierigheyt het Ca· ptolium van defelveStadtaen de vyandenovergege- ven.een Koninkin Africa uyt Romen fchey- dende,,keeck dickwils om na de Stadr, ende.fcyde, « O veyJe Stadt! ende die haeft vergaen faLfooder „ maer een kooper gevonden wert. Wanrhyhadt bevonden, dat,alles daerom gek te koop was,ende dat hyfijn wel-verdiendeftraffe over de doodt van fijn Neven, met gek hadt konnen afkoopen. Maer dat is by-na 170c jaren geleden: dan'ten gsetet mi niet heter. Alexander dc Sefte werde door gcltPaus: verkoft wederom alles voor gek: ende als hem eens gelêydt werde, dat fijn baftaert-zoon, CafarBorogia looduyfentducaten op eenen nacht verfpeek had- „ de, feyde: dat zijn maer de fonden van droncké Duytichen. Maer die Duytfchen hebben daerna grooten af-flagh indekoopmanfchapgemaeckt.Als ten tijde van den Paus Leo de chiende.die het In-ko- men van de af-Iaten over eenighe quartieren van Duytfchlandt aen fijn Sufter Magdalena gelchonc- ken had, de af:laet-brieven tot vergevinge der fon- den feerlchandelijck door de gehuerde Commiffa- riien gheprefen, haer krachten om de af-geftorvene uyt het vagevyer te verloiTen, werde opgepronckt door dc gene, die een deel van 't gek in de herber- gen iaten enverfpeeldenenverdroncken. Soo dat defe ongefchickte en onbeichaemde gierigheyt het volck fo miihaeghde,dat daer dooil^ninus Luther een Monickden meeften aenhang van Duytichlant kreegh.en allencxkens oock na de aflaet-brieven,de macht van den Paus dede verwerpen.
54 J. V. : Β Ε V Ε R W Υ Κ S
De fabule vanTiWWto is by éen yegelijk bekent. tucianm feyt wel 'mJimone, dat een gierigaert even als niet toegelaten werc te eten of tedrinc-
ken, maer dat hy alleen droogh-monts fit en gaept na het gout. De Poet Horatim gebruyckt mede de- fe gelijckeniffe, i. Siii. j.
Waer toe en fal dan de gierigheydt den menfche niet brenghen, als fy de Religie l^lve doet aen een zijde ftellen: het Vaderlandt doet verraden, ja hec leven van de gierigaertsdoet verkoopenJDaer en is niet boofer, feyt Ecclefiaflicus Cup. 10. als een gieri- gaert; dewijl hy fijn eygen ziele verkoopt. Het is gebeurt in ons eerfte Oorlogen.gelijckBerctóai een JËngelsfchryver getuygt4.S40r.4..als den Hertogh van Alba al dèSoldaten die hy van den Prince ghe- vangen kreeghjop dede hangen,dat,om hemfulcks of té wennen, men eenighe gevangens dede brief- kénstrecken, waer van't derde-part met de Galgh geteycként was , ende hangen moeft. Onder dele was een Spaengiaert die feer kermde, ende dapper ichrickte voor een quaet lot: dan een Engels-mati by hem komende, die fijn Ièlven al vry-getrocken hadde, vraeghde of hy eenige kley ne fomme gelts wilde geven,hy foude voor hem trecken.Het welck deSpaenjaertblijdelijck toeftaende,en by deOve- righeyt toegelaten zijnde, trock noch eens, en we- derom vry. Voorwaer by-na fulck geluck onweer- digh, die foo met fijn leven fpeelde.
Wy lefen by Stobteumvm eencn Hermecrates, die kranck leggende, vaft befigh was met rekenen wat hy, gheneien zijnde, denDodior al te geven foude hebben, en hoe veelhy in fijn fieckte verteren foude- Maer bevindende, dat fijn ghereet gek meeft in der kaers löude vliegen: Het is beter, feyde hy,te fter- ven,en werde terftont ftijf. Maer de vrienden deel- den fijn goet met vreughden: al-hoewel dat hy by Teftament fijn felven erfgenaemgemaeckthadde/ Waer op ftaen de verifen van den hoogh-geketden lul. Scaiiger 'xnfarrag. Epigr. 31.
ΑΙαββτ |
-ocr page 64-
ΆΙαβοϊ haihem felfs als erfgememgejchïeven. Door noot en \arigheyt tot in den doodt gedreven,-
Die vmrfijn eygen felfs nojt eens en heeft ge leeft,
Ιβνϊεοηΐί dat fa een vreckeenweemdeuytgangh heeft.
De gierigheydt en is geen fimpele pairie,.fnaer is
eeltadelijk vergefelfchapt met miftrouwen, vreefe, ekommeringh, ydele hope en wan-hope ' welcké vijf forieh den gierigaert dagh en nacht qudien,en nimmermeer te laten ruften. Eengieri»aerrfevdr hfeph Hallm de derde Centurie van fijn^Engèlfche Meditatien, is even ghelijck een Spinne, niecalleen hier in, dat hy anders niet en doet dan fijne Netten Ipannen om al de vlieghen te vangen , alleenlijck trachtende na de proye des ge\vins,maer noch veel meer hier,dat hy, terwijl hy fijne netten fpam voor de vlieghen, fijn eygen in-gewant verquift, in-vor-> ghen dat hetghene, 'twelckfijn leven is, fijne doot wort. Indien daer eenige creature miierabelis,foo Ut de gierigaert,ende nochtans is hy nainft te bekla- gen,,om dat hy fijn felven ellendigbmaeekt. Want boe vele dat hy heeft,hy en is evenwel nimmermeer te vreden, noyt verfadight, vol nijts, als hy fietdat een ander wat meer heeft: ende hoe hy ielve meer- derkrijght, hoe hy altijdt meerèebben wil. Altijdt ley ter een ftuck lants naeft het zijn,dat hem wel die- nen foude,mifgunnende alfoo dac fijnen even-nae- üen mede wat heeft..
Weryt oen den honit eenfluc\, ly faPt terflotit op rapen-. Enfocken't infijn lyfen mcr een ander gapen-,
Hy proeft niet eens boe'tfmaejcki, 'tenglijt rmer dm Hy loert altyt na meer,al kpmter noeh fo veeh (fijn keel, ^reckjonverfad'ltjckhert,0atgoets doenu-dijn fchatten,
Vaniatg^omenK niet fiets met den fmaecktt
Gdermichr\)it dat fijn Vader defe groote begeer- "jckheydt om te hebben,plagh te vergeiijcken met een gulfige maeg,die meer.inilickt,alire verfwelgen ^an. Want wy en hebben de fpijlc,feyde hy,anders ïiergens toe van doen,alsom het lichaem te voeden: ende die voedi bet lichaem,al fy wel; verteert is: fy Verteert wel, als fy matelijck is. Maeronmaielijck genomen zijnde, en verteert niet, dan bederft in de Maegh. Gelijck in 't lichaem gefchiet^foo gaet het oock met hetghemoedc: wekkers onverfadelijck- neyt alcijt meerder foeckt, als dieniügh is, en is een ^nighe oorfaeck van onraft ende bekommeringh. Want die met eenen gierigen duyvel befeten zijn,en jóuden nimmermeer op van berghen, indienfe yet 'bubbelt hebben,dat foeckenfe terftont driedubbelt te krijgen . en daer toe gekomen zijnde,looijen fy
^ t vierdubbelde.
Wat quaet fai 't groot goet dan wechnemenifeyr |
Plutarchus in fij η Boeck van de geit-liefde, indien het felve de begeerlijckheydt van het goet nieten kan wech-nemen ? Honger en dorft doen wy met eten ende drincken vergaen: maer de gierigheydt en rs met geen goet te verfadigcn. Het gaet met de gié- rigaerts ghelijck met de Water-fuchtige, dewekke hoefe meer drinckeh.hoefe meer dorft hebben: al- foo ift volgende het fpreeck-\voort,hoe rijcker hoe gieriger.
Ellendigh voorwaer, fcyt Hippacrates, is het men- fchen leven door de gierigheydt: dewekke erghet fieckte is als de Rafernye. Ende indien die met de wortel wel uytgetTocken konde werden, foo datter' niet over en bleef, men foude beyde de lichamen eti de zielen der menfchen wel fuyveren.dewelke door de gierigbcyt beyde befmet,en verfwackt werden. Alfoo een gierigaert noch een ander, noch fijn fel- ven eenigh goet gunt, ende liever honger lijdt, als dat hy te veel- geks uyt fèude gheven. Maer ick wenfchte dat onfe groote Medicijn den wegh ende kruyden ghewefen hadt, om de menfchen van defe plaegh te genefen.
Ick gelooye datmenal veel ellehrm van doen fóu- de hebben, eer men foo veel uyt foude rechten, als dePhilofooph Crai« met woorden dede hyDemetrius ■ Phaleriui. Defe, volghenshetfchryvenvanP/aw-- chus,tti dat hy met koopmanièhap veel jaren befteec hadde oni goet te vergarèn.quam eens by géval ter plaetfe daer hy den Philofooph Crates in't openbaei " hoorde !eeren:ende na dat hy met groote aendacht ende verwonderingh aengehoort haddë den lof en' „ weerdigheydt van 't Geettelijck goet; O ongeil „ luckige ! riep hy terftont, dat ick dus lange on~" „ wetende ben geweeft.ende dat ick gantfch geen'
werck gemaeckten héb van foo koftelijcke goe-- M deren, als die van de deught zijn, daer de andere „ ydele en die alleen maereenfchijn'^an goeten- „ hebben,met foo veel arbeydt verkregen,met foo „ Veel forge bewaertjen met föo veel verdriec ver^· „ loren werden.
Hoe weynigh fóudendör d<fn Philofooph Anacreon·· gelijck gemaeckt konnen w«rden, den wekken de Koninck Po^o-iim vereerde ontrent negen duyfenc ' gulden. De Hiftory verhaelr dat hy 't ghefchenck - wel aen-nam, maer fy doeter oock bydat fiende de vreefe, ende bekömmeringh daer hy buyten ge- · woonte mede.beladenwas, en dat in pla&tie dat hy ■■ plagh gerufirte flapen, nuiniet en dede als fweeten, ende fchierlijckwackerwerden, meenendedatter·: al een diefin de Kamer was , om hem de keel af té fteecken: ofre dateer yemandt van 't volck in huys ■ achter fijnKoffer was, om't gek daeruyt te ftelen: hy, fcgh ick, fiende fijn felven iVr defe benaucheydt en ongeruftiheyt des gemoets,en docht niet anders, dan boe hy wederom geraken foude aen fijn vorige vryheyt; tot dien'eynde neenut hy het gek en geeft -
fee-isr |
-ocr page 65-
^é J. V. Β Ε V
hec Ρβ/ΛΤΛίί weder,feggende,dat in deweynighda- gen.die hy dat rijck gefchenck gehadt had,het hem meer onluft, vreefe, en fchrick gemaeckt hadde, als het hem oyt vreughr, blijdtfehap ofte genoegen by zoude konnen brengen.
Hoe veel verfchelen hier van on fe gierigaertSjdie niet allcene haer ziele met onrufte van goet by goet te vergaderen geftadigh quellen: maer oock haer lichaem met veel ongefonthéydt vervullen. Want die geftadige ongerultheyt, gelijck men in Eucliohy den Comedie-fchrijver p/awiw, ende hedenfdaeghs in vele andere fier,befchadigt de natuerlijcke werm- te, ende belet het verteren van de ipijfe, behalven datfe haerfelven niet veel goets en doen: Maer de- wijlie noch wint noch weer dickwils en ontfien,alf- ier maer voordeel en proifin te doen is, dagh ende ioacht door regen en fnee reyfen , fonder oyt ftil of geruft te zijn: fo vergaderen ly vele rauwe humeu- ren, fiiickiDghen,ende verfcheyde fieckten. Horat. t.Epifl.i.
Wat doet een menfche niet om gmtte mogen iVerden?
Hj leeft in flagefir^ en wilder in volherden,
Hy γςφ door \ee en Undt, tot oen de laetfie 1<μβ,
En Ιβφ om rijck, te gedueri^h ongerufl.
En dan mach noch naeulijcx eenigen deeghaen^t lichaem,ofeenige konften totdegefontheytgedaen werden.
O arme menfchen oock middenin den rijkdom! Maer fiet eens hoe u gierigheyt by Godt ende den menfchen geftraft wert. Het exempel van den rijc- ken gierigaert, daer het Euangelie van (preeckr, is by een yder bekent. Metridates de Koning van Pon- 4US gevangen hebbende een Capiteyn Aquilus, heeft hem om fijn gierigheyt goutin iijn mont latégieten, als Plinius befchrijft in 't derde Capit. van fijn drie- en-dertighfte Boeck. Het felve getuyght Ben:(o in 't eetfteBoeck van de Nieuwe Werelt,den Spaenjaer- den gefchiet te zijn,als fy de Indianen omhaergout fo wreedelijck vermoorden. De Indianen,feyt hy, Xmeten al de Spaenjaerts diefe kregen,infonderheyt de Capitey ns, handen ende voeten gebonden op de aerde neder, en goten dangefmolten gputin haren mont, met dit imadigh verwijt van gierigheyt, Eet, eet,gout, Chriflen : en dan fneden fy haer het vleefch van 't lijf,daerna de leden aen itucken,die fy braden en aten,en fetten de beenderen tot teken van yióto- ïieteproncken.
Een van de Overften van Alexander de Groote onteerende met gewelt in't in-nemen van de Stadt rhebe een Edele luffrou, vraeghden haer of fy geen gout en Cl ver verbergt en hadde: fy fulcks beken- nendcjleyden hem alleen in den thuyn.en daer wij- fende op een put: Hier in, feydefe, heb ick al mijn koitelijckheyt geworpen. En als hy boekende om
ip:' Γ' ί-ί
^liiiifiiil·! X S: i ΐ 11 I ii
m iiii^shi |
Ε R W Y Κ S
de plaets te befien het hooft daer in ftack, ftietfy hem van achteren over,foo dat hy gout noch filver meer van doen en hadde, ghelijck in't leven Van Alexander by Plutarchum befchreven is.
Maer eer wy befluyten, is weerdigh dat hier by- gevoegt werc 't exempel verhaelt by Willem Ifengrin, van eenen vervloekten gierigaert Haton, Aertz-bift» fchop van Mentz, de welcke moede zijnde bet ghe- krijt van eenige hondert arme Lieden,die in een tijt van honghers-noot om aelmis baden, belaften dat- men de ratten, ghelijck hyfe noemde, in een fchuet foude fluyten, 't welk gedaen zijnde,dede hyfe alle- gader met de fchuer verbranden. MaerGodt Al- machtigh font hem haeft de ftrafFe. Want een on- ghelooflijcken hoop ratten quam hem terftontden oorlogh aen doen: waer hy was.waer hy fat,aen ta- fel,in't bedde,fy waren by hem. Hy meende hem te verberghen in een befloten kamer, daer noch deur noch venfter aen en was,de ratten quamen der even- wel in : al wat de knechts en omftanders deden om defelfde wech te jagen,en wech te flaen,'t was al te vergheefs. Hy dede ten leften ontrent Hingen een toren bouwen midden in den Rhijn, meenende ibo Gods geeflel te ontloopen, maer een heel leger van ratten fwom hem na, ende vervolghden hem in den toren, knabbelden, en aten hem ten leften op j ver- laten zijnde van al fijn volck. Boven defe fienlijcke ftraffe., heeft Godt oock andere, om de menfchen van haer begeerlijckheydt te ftraffen, waer van de porfaken dickwils verborgen zijn , ende de regelen van de Medicijne te boven gaen,ende de remedien oock uyt andere Boecken als van Hippocrates te ha- jen zijn.
Gelijck defe plagen een yegelijck behooren een fchrick te geven van gierigneydt: foo kan oock de ifilve een afkeer maken als maer de reden plaets gegeven wert. Want de liefde dei wijfheyt, gelijck Augufiinus wel feyt 7. de civ. Dei 12. fuyvert van alle vuylnisder gierigheyt.Derhalven moet het gemoet voor eerft wel geftelt, ende de redelijckheyt aldaei ingeplant werden.Seer wel feyt de Griekfche Hifto- ryfchrijver Ps^t/iwin 't 13 Boeck.Gelijck den dorft van de waterfuchrige niemant met eenige vochtig- hey t en kan iliflèn,als die eerft de lichamelijke fiek- te geneeft : fo en kan oock de begeerlijckheyt van geit ende goet niemant genefen,als die eerft het ge- breek, in't gemoedt door de reden verbetert heeft.' De Poet Horatiin fchrijft dan te recht i. Ερίβ, i. . Indien u tmn-fieckhert van gierigheyt befeten, Aen u verheerdengeeflfijn plichten doet vergeten', Soo dat ugantfche :{iel als van begeertenbrant. Of woelt,gelijcieen X^ee ontroert het dorre flrant. , Weet datter woorden :(ijn en welbedachte reden, Waer door eenydel hert gewont tot beter Xeden, Stelt die maer in het werc\, ghy fult tn harten tijdt Alvry gemfier als ghy op heden
Defe |
-ocr page 66-
SCHAT D ER GESONTHEYT. S7
Deiê middelen hebben wy hier voor al aenghe- roerc m 't tweede Capitcel. Hét bette is,datmen niet foo feer en ftact om het goet te vermeerderen, als wel om de begeerlijckheyt te verminderen.De wij- le Socrafw gevraeghtzijnde.hoeyemandt rijckfou- de Werden? gaf voor antwoordt: Indien hy arm is van begeerten. Het felfde wert oock Plato en Epi- curus toe-gefchreven, en wel te recht geprefen van Seneca en Plutarchus. Al wat onsnoodigh is,kan lich- telijck bekomen werden. Die leven wil volgens de nature, fal nimmermeer arm wefen: die volgens fijn opinie, fal noyt rijck zijn. De nature vereyfcht wey- nigh: de opinie en begeerlijckheydt kan nimmer- meer verfadight werden. Die maer een konft ofte wetenfchap en heeft,ja die den arm uyt demou kan fteken, behoeft die van gebreck te klagen? Al 'tge- ne tot ons onderhoudt noodigh is, hebben wy by derhant: maeral'tgene daer wyom woelen,ftreckt maer tot overvloedt. Arifiippus plagh te feggen, In- dien yemandt veel etende en drinckendei.iet verfa- dight en werde, dat hy dan gaen foude om raedt by de Doéloren, Indien danyematit vijf Bedden heb- bende, thien begeerden, en thien Tafels hebbende, noch foo vele daerby kocht, en metaenkomen van veel landt en geit niet verfadight en werde, maer al befigh was om meerder: defe en foude niet eens dencken, dat hy een Medicijn van doen hadde, die ? hem d'oorfaeck vandit ghebreck foude aenwijfen. ï>!ochtans dendorttigen, die noch niet gedroncken heeft, wert verhoopt dat hy met den dranck fijnen dorit fal lillen: maer de ghene.die geftadigh drinc- kende, evenwel dorftigh blijft, die houden wy geen drincken.maerpurgatie van doen te hebben: der- halveii laten wy hem braken, om dathem geen ge- breck en quelt, maer eenige hitte oft fcherpigheydc teghen de nature. Op defelfde wijfe. by de gene die befigh zijn met goedt te winnen,fchijntdat een arm oft benoodigh man ophouden fal,indien hy eeney- gen huy s kan krijgen,indien hy een fchat vint,indien hy fijn fchulden kan betalen: maer die meer als hem noodigh isbefittende,noch meer begeert,die en kan door gouc noch filver, door Koeyen noch fchapen, oft eenigh goedt,genefen werden,maer heeft aiisen van doen fchade enpurgatie. Maer fijn gebreclg;en beftaet niet in armoede,maer in onverfadelijcke be- geerlijckhedcn, fpruytende uyt een quade en onre- delijcke opinie des gemoeds, dewelcke,iiidienfe met als een harde qualt uytgehouwen wert, fo en fal fo- danigh menfche nimmermeer ophouden, alles te begeeren in overvloedt. Laet ons tot befluyt alnjdt inghcdachtenhouden, 'tgene AfolknimTyan^ns de Goden plach te bidden:G«/i dat ickniet mynkh mach hebben, engeen gebnck.en lijds- HetWelck oockover- genjwomt met ^tgebedtvan de wijfeKoningSa/owo».
'~HO RAT flTs: Ï>anda efi eMori mnlto fars maxim gvarfs. |
Het Vll.Capittel.
MAerghy moet niet alleen verdriet envreefe mljien, Ghymooght u bovendien niet al te fier verblijdsth Wam üinu gemoedt de blydtfihap al te:groot, Sy l^dt u menichmael tot aen de bleecke doot. Degeeflen enhet bloedt die kffmen op-gevlo^en. En mrden van het hertgeweldigh in -getogen ; So dat de leven-kracht, oock midden in de lufl, Worthaefiighoverfiolpt, enveerdigh uytgeblufi, Maer wat k^n doώ een merfch op aerden over-^ömen. Om met fi grooten vreught te teerden in-genomen ί Eylaesl wat hiervermaecIigeneught,ofblyfchapfcbijfi(^ Datfietmen dat inhaeflgelijck een roock. verdwijnt. 'T « niet de pyne waert, om aertfche beufel fakpi Ίε roeren fynen geefl, en groote vreught temakgn. M^n^ielyfchoonghy bequaemt lufl, esr.engrootenfchatt 'T Η al maer enckgl droom,hebt of jet niu en hadt.
ONder alle beweginghe des ghemoedrs, is de blijdtfchap wel de befte, de levende ghecften door al deleden verfpreyende, ende 't gantfche li-, chaemverquickende: maeralife evenwel tegrooC enonmatighis, foodrijftfe metfulcken kracht de warmte en de geeilen van 't hert na d'uytwendige leden, dat het fel ve van de natuerlijcke warmte ver- laten zijnde, den menfche doet van fijn felven gaen, ja fomtijdts oock haeftigh doodt blijven.
De blijdfchap gefchietom verfcheyden oorfaken. Meeft om ons eyghen, ofte vrienden geluck, voor- fpoedt en welvaert, het welck de rechte blijdtfchap is. Somtijdts oock om dat het ons vyanden qua- lijck gaet, om haer doodt ofte ongheval. Alfo lefen
Η wy |
-ocr page 67-
wy in Suetonitu dat verblijdt geweeft is.cnde groote vreughr ghemaeckt heeft het volck van Romen, over de doodc van deTyrannige Keyfers, Jiierius, CitliguL·, Neri?,en Dmitianm, van welckefy hardteni wreedelijk getradeert waren. Cufiurniam befchrijft dat de'blijdtfcfaap, die door gantlch Italien,en rontr om daer ontrent, over het dootflaen van denKeyf ferCoM^iW den Tweeden, foo groot was , dat de Gouverueur van Italien, ende de Capiteyns, niet en dorften het minfte teecken van droefheydt voor het volck toonen. Senec. Oedip.
Wieyemandt heeft gevreeft ivameer hy plagh te leven, Ote filnoytaenJijn graf bedroefde tranen geven.
Groote en onverwachte tijdingh,en die haeft ge- boodtfchapt, maeckt een verbaeftheydt, en gelijck als eenen fchrick in de ghene diefe ontfanght.
Als Philips, Koningh van Macedonien, door de Romeynen overwonnen wasjfo liet QuinBus Flami- nius opeen plaers,daer gheheel Griecken-landtby- een vergadert was,cerft door'tblafen van deTrom- pet ftiltegemaeckt zijode,by een bode uyt-roepcn, dar het volck van Romen, en haren Veldc-overften Flamimis, alle deCrieckfchefteden, die onder het gebiedt van Philifs geftaen hadden,geboden voort- aenvryenvfanck tewefen. Twekk deMenfchen hoor€nde,itonden door de groote en onverwachte blijdtlchap geheel verflagen: en in 't eerfte geloo- vende,'t ghene fy gehoon hadden, niet gehoort te hebben, fwegen heel ftil. Maer als hetfelve weder- om uy tgeroepen werde,foo fchreeuden fy aiïegader met fulHk een keel, dat de Voghels, die boven haer vlogen, van fchrick ter aerden vielen, gelijck Vinle- rius Maximus befchrijft in't 4Boeck op 't 8 Cap. Livius in fijn 3 3 Boeckvoeghter by,dat de bitjfchap
frooter was, als datfe van de menfchen geheel kon- e gevat werden : da: den eenen den anderen ver- baeft aenkeeck, ghelijck ofi eenen droom was; dat elck eenden anderen vracghden, wat het wasjfon- der fijn eygen ooren te gelooven: dat niemant oock op het fpel, 't welck daer ghefpeelt werde, eens acht en nam, gheen oogen noch finnen daer toe verlee- nende; fo verre had de blijdtfchap alleene ingeno- men het ghevoelen van alle andere vreught.
Doen Dionyfius de tijdingh eerft kreegh èsxAk' ifiJKiier de Groote tot Babylonien over!edéwas,bey- lighden hy de blijdtfchapeenen Auraer, ende op de eerfte tijdingh werde hy foo ontfet van blijdtfchap, dat hy al fuyiende van fijn felven viel, ende fcfaeen gheheel wech te wefen, gelijck uyt de Hiltorie van Memrmrt verbaelt werdt, in de Bybliotheecke van VhotMs.
En als d'uytdampingh van d'ingeboren geeften, ennatuerlijckewarnite te groot en gheweldigh is, dan werde het leven felve baeftelijck «ytghebluft.. |
Van ditghetal zijnde ghene die van te veel lacchen fterven. Menfeydt dat de Comedte-fchrijver PW- /e»M«(w3nt dat lommige hetfelvigedenPhiloiboph Cbiyfjpfus toefchrijven, en kan niet wel aenghcno- men werden by de ghene, dien de ftatigheydt van de StoifchePhilofophen bekent is.) Alshy byghe- valle een Ezel onverfiens fagh vijgen eten, den felf- den oock wijn dede voorfetten,om dat hy drinckcn foude: en dat als den Ezel die beleeftheydt oock aennam, den anderen foo vol laghs werde, dat hy daer in ftickte. Voorwaer my dunckt dat den ar- men manvry watonwetendegheweeftis in werelt- lijcke dingen, die om fo kleynen fake wilde fterven: daer wy alle daegh fien, dat de Ezels wel beter ont- haelt werden.
!^euxii,die al fijn konft en verftant by-bracht,oni de fchooneHe/e«a met alle haer fraeyigheyt wel te fchilderen, hebbende eens heel na 't leven uyt-ge- beeldt een oude Bes van het leelijckfte fatfoen, en fiende dat die groote leelijckheydt uyttermaten wel getroffen was, berften by hemfelven fo uyt toe lacchen,dat hy al lacchende fijnen geeft gai
Wat belanght de gene die geftorven zijn door al te grooten blijdtfchapj die fy Itelden om haer ofte den haren grooten voorfpoedt ea geluck, daer van fijn verfcheyde exempeien.
Wt den flagh van Catina, daer de Romeynen een fchrickelijeke nederlage gehadt hadden, quam een, die doodt gefeydt was,onverfiens t'huys,waer over de Moeder van de blijdtfchap foo verfchrickte, dat fy doodt bleef.
Sophocks, dien vermaarden Poet van Droevigh- eynde-fpelen, die fo dickwils den Prijs gehadt had- de boven fijn mede-Poët: hebbende ten laetften met fijnalderlefte Tragedie mede den Prijs gewon- nen, werde foo veel ghelucks van een yege ijck ge- wenft,enfijn hert met fo grooten blijdichap bevan- gen, dat hy op de plaetfe ftierf.
Philippides, geen flecht Pocc van Bly-eyndc-fpe- len, nu oudt geworden, fiende dat hy buyten hope» in den ftrijdt tuifchen dé Poëten, de vidiorie beko- men hadde, ftelden fulcken blijdtfchap,dat hy midr den in de vreught verfcheyde.
Maer feeraenmerckens weerdigh is deHiftorie van een Vader, die door al te grooten blijdtfchap diehy maeckte,omdeeer-diehy aen fijn fonen iagb ghefchieden, in haer armen ftierf, ghelijck dat van y4ge&«xmede befchreven is. Defe Vader hadtdrie fonen jongh van jaren, wel opgevoedt,en wel veï' ftaende'tgene fy ter handt crocken.fo dat elck voor fijn hooft in d'openbare fpelen van Griecken-landt van een byfonder dePrijs verkreegh, en de kroone van viétorie. Maer als fy alle drie quameaom haer kroonen te fetten op het hooft van haer oude Va- der, en hem vrolijck te omhelfen.fo werde den ou- den jnan fo wech-genomen van blijdtfchap, dai hy
onder |
-ocr page 68-
SCHAT DER GESONTHEYT. <ίί
onder haer handen voor al de werek fijn geeft gaf.
Ende om foo verre niet te gaen: Leo de Thiende, Paus van Romen, zijnde een groote vyandc gewor- den van deFran^oifen, en verftaende dat de Stadt van Mi/<i«,haer van het vokk van KeyferKarel ont- nomen was, daer hy uyttermaten feer na verlanght hadde, werde fo dapper verblijdt,en fijn hert ont- ftack met fuicken vreught, dat hy terftont een koortfc kreegh, en korts daer aenfterf,noch jongh vanjarenzijnde.gelijckonder andere verhaelt wert vanMowWgnei. desEjfaÜ2.
Alfonfus,tienogh van Ferrare.verftaen hebbende dat de Paus Clement de Sevende, die hem groote vyandt geweeft hadde, overleden was, ende in fijn plaetfe een van fijn befte vrienden, Paulus de Der- de, gekoren was, werde foo uy ttermaten daer over verblijdt, dat hy bipnen weynigh daghen quam te fterven. Waer op defe verflen doen gemaeckt, en nu uyt het Latijn aldus overgefet zijn:
Soo hacfi Alfonfus tr ifl dat Clement was gefiorven. En dat fijn befie vriendt de (leutels hadt verworven, Soo wen hy fio verheught dat 'y te bedde vid, la in het duyflergraf den Paus gefelfchap hiel. Het wert {'t κ waer)gehrft en over-al gefchreven Dat, ja de Prins, uyt rouw,verloor fijn dterbaer leven. Maer,vrienden, hoort een mordt datick_u feggen derf. Het tvas uyt enckel vreught dat onfenHertoghflerf.
Defe exempelen hebben wy voorgeftelt.om een yeghelijck te toonen de groote macht,die d'onma- tigheydt heeft van onfe bewegingen des gemoedts, daer oock dealder-ghefontfte (gelijck oock onder de complexien de vrolijcke de gefontfte is) alfle de mate te veel te buy ten gaet,niet alleen hetlichaem van gefontheyt.maer oock van het leven berooven kan. Waer uyt te leeren is, datmen fijn felven mati- ge, en hem wenne met een effen gemoedtop te ne- men, 't ghene hem van Godts handt toe-gefonden wert, het zy goet oft quaet,fonder hem te verheffen, oft den moedt te laten fincken,re feer verblijden oft bedroeven, en gedencken datter noyt recht volko- men vreught en is,OnM· 7· Λί^^·
Oaertsnoyt rtyne vreught, nop recht volkgmenlutly
Daensgedurighyet dat óns den gecfi mrufi:
En dat daer blijdtfchap in huys is, de droeflieydt voor de deur ftaet: en dat na droefheyt, de blijdt- fchap oock een beurt krijght. So dat hier waerge- nomen dient delelfe van den Poét Borat. 2. Carm.l.
Wanneer ghy wert beficht met iruck. en tegenjpoet,
Sooflijft utnetgedult,en houdt eenvafi gemoedt, β" als het foet gelmk, op u kpmt neder-dalen, ^"fchtjnt in u vertreck, ah met verguldeβταίιη^ |
Soa bint den hooghmoedt in, en toomt u windich hert, In voerfpoedt w'eefi gèfet, en lijdtfaem in de fmert.
De nature, feydt Symmachius in fijnen :;4briefvan 't vierde Boeck,heeft alle menfchelijcke b ijdtfchap een wet gheftelt, dat de forchaltijdt na de vreught volcht. So dra het kint gheboren is,zijn de Ouders verblijdt, maer terftont volcht vrees en bekomme- ringhi
ter en Staet wert in 'c aennemen met blijdfchap aenghegaen, maer terftont vaker veel moeyte o ver denhals. Ende fo gaet het voort in andere dingen, Maer de vafte en rechte blijdtfchap beftaet alleen in de deught,feydt Seneci» in den 27 Brief. Waerom oock een wijs man, gelijck ?hylo fchrijft, hem ver- blijt in fich felven,niet in de dingen,die ontrent hem zijn.Het gemoedt van de wijfe is even-eens geftek, iey t de gemelte Seneca in den f 9 brief.ais denHemel boven de Maen. Het is daer akijt helder: Ghy hebc dan waerom ghy foudet willen wijs wefen, om dac defeive nimmei^meer fonder blijdcfchapenis. Die blijdtfchap en fptuy^c niet als uyt een deughdelijcke co.ifcientie. Die niefdêü^hdelijck en is, ofte gheen goede coilfcientie en heeft,en kan niet recht vrolijk wefen. DeKeyfer Tiberius,d\e maer verfon wat fijn hert lufte, en in alle vvelluft leefde, en hadde even- wel noyt de rechte vreugt,door dien fijn quadecon- fcientie hem als een Wormgeftadigh knaegde. Het welck hy felver heeft moeten bekennen, als hy in fekeren Brief (ghelijck Suetonius betuyght) aen de® „ Raedt van Romen aldus aen vingh : Wat fal ick u „fcbnjven, oft hoe fal ick fchrijven, oft wat fal ick ,,oock niet fchrijven.op defe tijt? De goden moeten „ my, die den ondergangh.alle daegh ghevoelde, „ ftraffen, indien ick het wete, Scc.
Wiens hert η overjlolft met ongejchickte htfien, Draeght eengeduerigh pack, hoe foud' hy kgnne» ruflen ?
Al wart hy fchoon gedient, al κ hy Prins of Graef,
Almaechi hy and're vry,fo blijft hy doch een flaef. Een menfch beivufl van quau, leeft tngefladigh beven, Hy fucht, hy hrucht, hy ducht, hy vluchtMck.nietgedreven.
Door 't ruyjfchen van een blat verfchiet fijns hertfen
Verdrietigh is den fiant eens goddeloos gemoedt. {bloet,
Ick hebbe fommigegekent, die gcftadighfwaer- moedigh waren, door quade daden,enfochten haer vermaeck in droncke drincken,om alfo haer onruft m üaep te wieghen. Een vermaeck voorwaer dac haeft overgaet, ende dan wederom in devorighe fwaermoedigheyt verandert. Maer een menfch die gheftadigh de deught alleen voor ooghen ghehadc heeft,blijft akijt vrolij k,en fijn hert,als vaft fteunen- de op een goede confdentie, blijft oock felfs inte- ghenfpoedt verhenght,en met geen fwaermoedige dingen ontruft. Derhal ven die een vafte ende ware blijdfchap foeckt, moet akijt trachten wel te doen.
HZ |
-ocr page 69-
En om dit ml te doen,fio weeght u eygen fchult. Soo weegbt in u gemosdt den fiaet van uit>efaken. En hoe ghy 'f hy den Heer of eldersplagh te maken. Peyfl datjemenichmael voor defen hebt verdient Met fihimp te :{ijn onthaalt oock van u beften vrient, Spout hy dan mamme ^ucht, gelijck. als heete kolen, Seght inuftil germedt,Godt heeftethem bevolen, Godtgevemygedult. 'Dit na deneyfch betracht Heeft menich Chriften hert tot [achten aert gedacht.
De gramichap is een duIlePaiTiejdie ons gantfch buyten ons felven ftelt, een begheerte, feydc Jriftoteles.men fpijt verghcfelfchapt otn Gch te wre- ken over eenigh ongelijck oft verachtinge , die ye- manc meent hem ofte den fijnen buyten reden aen- |
tedasn re zijn. En op een ander plaetfe aenvvijfende e materiale oorlake van de gramfehap, feydt hy defelve te zijn, een ontftekinge van het bloedt, dat ontrent het herte is, waeruyteenige heete dampen in de herflènenopftijgen, die den geeft ontvellen, en verrocken tot alles, dat dewraeckgierigheyt yoor- ftaet. Sy is veel hevigher als cenige andere Paflïe, oock als de Liefde, om dat het bloedt in haer meer verhit is. Een geftoort menfche fiet wit noch fwart aen, alleen lettende om hem van een ander te wre- ken, fonder eens te dencken wat hemfelven van een ander over foude konnen komen. Waer mede hy dickwils te kort fchiet.
Onder de Philofophen die van de Sedigbeydt en Manieren ghefchreven hebben, zijnder gheen van welcke ons de Beweginghen des Gemoedts beter voorgeftelt zijn, als van Seneca onder de Latijnfche, en Plutarchusondeï deGrieckfche.Defebeyde heb- ben infonderheydt haer beft gedaen,om boven an- dere Paffien de gramfehap na het leven te fchilde- ren: ten eynde wy haer ichrickelijck wefen, gelijck als in een Ipieghel, aenfchouwende,deielfde fouden foecken met alle middel te fchouwen en te mijden,. Sy befchrij ven haer als een onvertfaeghde, wreede, en rafende fiïrie: Stellen haer te zijn een wortel en oorfpronck van alle tweedracht, twift, oproer, oorlogh, rooven en moorden, ja die de werelt in roeren ftelt, en den menfche van alle menfchelijcke reden berooft, ende de Wilde heeften ghelijck maeckt.
Om nu wel in te beelden de leelijckheyt van defe Paifie,folet eens tedeghen op bet ontftelt wefen, -enal'tgebaer vaneen verftoorten vergramt men- fche : hy raeft en tiert of hy dul en uytfinnigh was, hem dan herwaerts dan derwraerts drayende, dan root dan bleyck werdende, fchoppende onder de voeten al wat hem ontmoet: hy bijt op fijn tanden: klopt op de borft: treckt hethayr uyt hethoofr, het welck hem nochtans niet mifdaen en heeft. Wilt ghy hem noch naerderin het geficht fien: ghy llilt dat dapper ontfteken bevinden, de oogen glin- fterende als een Fackel.en gantfch root, niet andere als in de dulle honden: ende alft wat hooger gaetr mede den mondt van quaetheydt ichuymende: fo datter niet een lidt aen 't geheele lichaem en is, dat niet en fittert ofte en beeft. Perfm in fijn derde fchimp-dicht:
Wanneer de gramfehap komt, dan fchijnt het bloet te fieden. Men ka» fijn eygen hert,fijngeeftm niet gebieden.
Men vier-ooght als een kat, de mont die baertgeluyt
Dat vremt, datgroufaem ii, dat niet met al en ftuyt.
Dit aldus gheftelt , wat iflerdathy hem ontfien foude te doen? Sietmen nier, Godt betert,alle dage» hoe dat de befte vrienden, door het op-loopen van defe korte doliigheydt,malkanderen komen te ver- moorden ? Siet eens hoe dat den verftoorden Geta aengaet hy Terentiw Adelph. als of hy al de werelt foude opflocken, AS. 3. Se. 2. Qchof nu defen hoop my tegen moeke kpmen, Ttrivijl ickfia en briefch, met gramfehap ingenomen.
ick |
-ocr page 70-
SCHAT DER GESONTHEYT. <ίί
Ick^fouv/mflonien oen, met wonder fel gebaer, Jclifiu mijn vimigh hertgaenfpouwen onder hoer. Jckfia met groot vermaeckjmynleet ten voUen wrel^ Ickfou dien ouden boef den kppin finck^nbrekgn. lck.fou hem met den voetgaen treden op het lijf. Om dat hy ü degront van al hetflim bedrijf. Hoefiuicl{_Syruiβαεη ? Hoefou ickhem■verfiheuren ? Hoefoü kkmetgewelt hem gins en wederfleuren ? Hoefou alfijn breyn doen vlieten over firaet. Om dat het Jpel begon door fijn door-trapten roet. Itkfou hem over-al, om mynen brant te kpelen, lek fou hem voor gem mijn krachten doen gevoelen, lck_ brack, hem galen blaes, en al met eenen fiagh. Tot dat ick aen den guyt geen leven meer en figh. Watnoώ!den jongen lttf trock.ick.in honden [luck^n, lek fou hem uyt den kopfijn oogen kgmen ruclign, Engoyen in den griel: maer al het vorder rot Datjoegh ickop de vlucht, alleen tot enchgl fpot. Cffoo mün tvrange \iel haer vorder gingh verhitten, lek maeckter bancken van om fcherlincks op tefitten. Of dreef hem in de lucht, gelijckeen lichten bal, Siet daereen kleyne preufvan mijn verwoede gal.
De oorfaken,die yemant ras te paert he]pen,zijn voor eerft kleyn verftanr,ende fwackheyt van oor- deel ; ende dat fien wy aen Vrouwen, oude luyden, kinderen,ende fiecken die moeyelijck ende dra ge- raeckt zijn. Daerom is het een groot aiifverftant te meenen, datter couragie is, daer gewelt is. De ge- weldige bewegingen zijn gelijck her op-vliegen van dê kinderen en oude luyden,dewelcke loopen alsfy meenen te gaen. . ,·
De tweede oorfake is fieckte des gemoedts, die yemant maeckt dat hy korfel is, en niet veel en kan verdragen. En gelijck den ichorften, als men feyt, haeft gheraeckt is, foo gaet het ooek met de ghene wiens gemoet niet wel gefteit en_is. 't Verlieten van een penningh verftoort een gierigaert, een lachjen, ofte een vriendelijck gefieht van fijn wijf, vergramt den jalourfchen. Sulcks fchrijft de Poet Frojienim van fijn ièlven:
lek ben inflagen anghji, ick'voele vreemdefirek^n, Ookin een vrouwen-kleet, dunckf my een man tefiskpi, Indien u moeder kgmt en u wat hanigh Ιψβ, Seo henickmetter daedt geweidié ongerufl .- VSuli er, ofu nicht (indien het mocht gebeuren ■ ^atfy mtrem u floept) doetmy de finnen treuren, lafiodermaer een vlieoh ontrent u leden koomt, lek bender om ontfit, ickbender in befchroomt. Ten derden maeckt oock definnelijckheyt, ende ®ygen liefde denmenfcbe moeyelijck, en ras ont- helt. Dat een glas,daer yet anders,daer fulcke luy- den fin in hebben,gebroken wert,daer lullen fy haer ^erftont feer in ontfetten;geliik men leeft van Pollw, daerom fijnen knecht in de vijver foude doen |
fmijten hebben om aes voor de viflchen te zijn, ten ware Auguflm, die over tafel fat,fulcks belet hadde: Ten vierden fo doet oock licht verftoren,datmen al te licht gelooft, dat een acngebracht wert. Ende ten vijfden,
Die trots ^ynuyteraert, en groot en hooghmoet dryveni ^yn, om het minfie dingh,genegen om te \ijven ;
Maer diefijn herte proeft, en kentfijn ^genfchuk,
Alworthyfchoengeterght,by toont geen ongeduU.
Maer infonderheydt datmen hem laet voorftaen veracht re zijn,doet oock een eerlijk man verftoort werden. Soo verhaeltlzi/imHiinfijnij. Boeck, dat na het overlijden van Alexanderdc Groote , alSde Overften befloten na de verlofling vanfijn weduwe te wachten, ende deRuyters fulcks toeftonden, het voet-volck fiende haer geen plaets van beraden ge- geven te 2,\]n,Arid<eum de broedex van hlsx^nder uyt fpijt tot Koninck aen-nam.
De gramfchap werdt by de Philofophen niet op een manier ghenomen. Sommighe meenen datfé gantfch quaet is,en alle menfchen fchadelijck. Van welck ghevoelen de Steici gheweeft zijn, dewelcke ooek andere berifpen, die Platsnemende Arifiotelem- volghende van andere gevoelen waren, gelijck in 't breede te fien is by Seneeam m fijn Boecken van de Gramfchap. Want wat belanght, dat wy hiér voor' in 't eerfte Capittel van de fterckte en krachten, die door de gramfchap foudè moghen toe-nemen, by-· ghebtacht bebben, daer op feydt Ptercto, gelijck die hitte in de Kotirtfe is, maer onghematight ende Ichadelijck, dat oock alfoo de fterckte in de gram- Ichap is , maer een quade. Ende den Oudt-vader hrnobimm fchijnt mede niet vreemt van dat gevoe·. len te zijn,als hy fchrijft,dat dé gramfchap niet fon- deriieckte en is, endederhalvenin de Goden geen plaets en kan hebben.Maer deféleere vand<!5/o)/E^g Philofophen werdt wederom berifpt van eén ander ' Oudt-vader L^Bantim, daer hy leert, datfonder gran-vfchap defonde niet gebeterten wert;vanwelk gevoelen oock de andere Oudt-vaders zijn. Daer- onn dient de gramfchap wel onderfcheyden te wer- den. Want voorwaeï fodanige,als wy in 't beginfel van dit Capit. befchreven hebben, is altijt ende een yegelijck feer quaet en fchadelijck, en maeckt niet alleen den menicheduleti uytfinnigh,maérbrenght hem oock dickwils om ^t leven, géliïck wv teritont met verfcheyden exempelen fullen bewijfen. Dan matige gramfchap,kan dienen voor een Soldaet om lultigh te vechten. Defe wert by de gene, die Pm^ patetici ghenoemt wérden , geftelt te zijn een Wet-- Iteen van de dapperheyten fterckte,en aengewefen dat yemant die gram is met meer kracht tegen den' vyandt gaet, als een die met een koel gemoet maer ' denckt,dat hy voor't Vaderlandt.ofom lijn foldye · vechten moet: Ovid, ι. hmor^ ?·
Η r: |
-ocr page 71-
Λζ J.V. BEVERWYKS
Degramfchapmeclifdenfaackenfierck. Daer ügeen vroot^evaer en openharen haef,
Omweltevechtcninhetperck. Maergramfihapdiemendeckt data een vinnighquaet.
Achilles was de vroomfte,ende fterckfte van al de Grieken,die in de belegering voor Troyen quatnen, ende werdt foo haeftigh van den Poet Homerin be- fchreven, dat hy na veel fniadige woorden hem ook riet ontfienenfoudehebben,fijn handen teilaen aen 4ga>nemmn,den Overften van't gantfche Leger: ten ware op 't lefte de Godinne Pallas, dat is, de Reden, hem teghen gehouden hadde. Sy feggen oock dat het geen goet Ad vocaet is, die niet met hevig heydt fijn fake voor en fpreeckt, ofte ten minften defelve mpt fijn gebaer niet na en bootft.
Wyheb ben onlangs in defeStadt gefien,hoe dar de vrome, en fcer welfpreeckende D.BalthasiarLy' dius zalr. ged. met geften en manieren van hevig- heyt de fonden foo wift te beftraiFen, ende de con- Icientie der toe-hoorders daer mede fo ontroerde, dat veele de tranen uyt de oogen berfteden; 't welk andere, ook de aldergeleerfte Predicanten met haer tonghen, noch hy felve met de penne niet en foude konnen te weghe ghebracht hebben. Soodanighe gramichap (indienfefoo ghenoemt mach werden^ ofte hevighey t en is niet te mifprijfen: Maer de an- dere, die wat boven de kerfgaet,en kan in niemant goet doen.als miifchien in de gene die wat te bloo- de , Ipom, ofte vreefachtigh is, die daer wat mede opgeweckt kan werden ; gelijck aen d'ander zijde oock de gramfchap door vreefe in-getoomt vsert. Het welck de Poet Claudianus mede aenwijft in defe verifen^
Schoon dat de gtamfchap woedt met uyt-gelaten geefl.
De fpijt die Itjopt haer in indienfe maer en vreeji.
Anders en kanfe niet als alle quaet voor den geeft, ende het lichaem veroorfaken, hoedanigh fy oock ïs. Want fy verandert en is verfcheyden na de ver- fcheyden complexie van de ghene daerfe in valt. In de ghene die vol gals,heet,korfel en haeftigh zijn,is iy als het fpringent vyer, ende barft ras uyt, gelijck inengemeenlijck fietin de Francoyfen:inandere die veel melaRcholijcke humeuren hebben,wertfe ghe- lijck als vyer gefmoort,ende eet in gelijck een ver- borghen kancker ,die daerna fijn fenijn openbaert, het welck in de Italianen plaets heeft. De eerfte, die jnetopen fchuttelen op-dift, en loffer uyt de mont fpreeckr,ende al datter op't hertis,uyt laet berften, ende haerfel ven alfoo ontlaft, is beter te lijden als d'anderej alfo beter is geen vuyl water langh op't hert te laten ftaen,ende ons oock geboden wert, de Son over onfe gramfchap niet onder te laten gaen: van fulcke feytmen,dat haeftigeluyden geen verra- ilers en zijn, daer men hem van d'andere niet ghe- noegh en kan wachten. Seneca Meden. |
Alle Gramfchap, maer voornamelijk de haeftige en op-loopende, van rafende dulligheyt,maer in de tijt en geduerfaemheydt verfchelende, ontroert hec bloet, ontftelt al de leden, en humeuren, infonder- heytde gal(dieby haeftigeluyden veelis)dewelke, >elijck offe fwafel in hadde,eerder als eenigh ander lumeur ontfteeckt:waer door veroorfaeckt werden brandende koortfen, pluris, boorts, roes,geelfuchr, popeify, en dickwils de doodt felve,gelijck uyt ver- 1'cheyde exempeien blijckt.
DeKeyferNera<ifieckelijk gaendeaen een quade maeghjfoo dat hy dickwils fijn eten overgaf, werde eens lbo feer gettoort op eenen fekeren Regulus, en over hem roepende, dede fulcken gheweldt met de borft, dat hy terftont de koortfe kreegh met ver- volgh vanfweet, en de doot.
Het felfde is gebeurt den Keyfer Va/entimaen,de- welcke donderende en blixemende vanquaetheydt in den vollen Raet regen de Polacken,om datfe Sla- vonien berooft hadden, en dreygende haer te ver- derven,ende ^antfch uyt te roeyen, quam door die hevigheytaen't bloetfpouwen, metfulckgeweiten menighte, dat hy doot bleef.
Wenceflaus Koninck van Bohemen ontftack met fulcke gramfchap op fijnen fchencker, dat hy hem met fijn eygen handt woude door-fteken : maethy verviel in een popeify, daer hy van fterf.
De Paus Paulut de derde, ghefien hebbende een brief van den Hertogh Oiiavio (Vader van den Prins van Parma, die hier te lande geweeft is) fijn Soons Soon, waer in hy fchreef te willen accorderen met Penante Gon^aga-, om in Parma te komen, welcke Stadt de Paus dede bewaren, in den naem van den Roomfchen ftoel, werde foo dapper ontftelt ende verftoort dat hy van fijn felven viel: en na eenighe uren wederom bekomende, openbaerde hem de koorts , van de welcke hy in drie daghen fterf: ge' lijck beichreven is van P.Paulo Servita van Venetien in het derde Boeck van fijn Hiftorye, die hy ondef den naem van Pietro Soavein Italiaens uyt-gegeven heeft van't Concilie van Trenten.
Dewijl wry nu den aert ende natuere van de gram- fchap genoegh befchreven hebben,foo is het mede tijdt de remedien voor defelfde aen te wijfen. Defc werden van Se«ec<itweederley geftelt, in 't tweede Boeck van de gramfchap op het iS Cap. Datmeii hem voorde gramfchap wacht, ende datmen hein in de gramfchap niette buyten en ga. Gelijck in de genefinge van 't lichaem ander geboden zijn om de gefontheydt te bewaren, andere om defelve te hef' ftellen.alibo moeten wy oock op een ander manier^ de gramfchap afkeeren, en op een ander bedwio'. een en overwinnen,
^ Het |
-ocr page 72-
SCHAT D ER GESONTHEYT. S7
Het eerfte is dan,niet grana te werden;'t welk wy lullen konnen nakomen,indien wy alle defeylenvan <le gramfchap wel voor oogen ftellen, en al't quaet dat door toornighey t komen kan, wel by ons over- leggen.Daerom falmen de eerfte prickelingh van de gramfchap niet verachten, maer het zaet en de be- ginfelen tegen ftaen,en den vyandt buyten onfe pa- len houden t want ingelaten zijnde,maeckt hy hem heel naeefter, ende doen ons yet aen-richten, daer van wy daerna gtoot berou hebben»
Dies acht kk_'t oude fpreeckrtvo(trdt nut.
Bet fchaep dient voor den damgefihut.
So dra men dan gewaer wert eenige beweginge van defe Paflie, dat de pols harder klopt, het herte begint te beven,het gemoet te cmtftellen,foo moet- men om defen brant te bluifen terftont by-brengen het water van de Reden : ghelijck Socrates plagh te doen, die foo facht-finnigh was, ende fijnen toorn foo wel wift te matigen (als Plutarchm,veth&ek) dat hy haer beginfelen maer gewaer werdende.fijn we- fen ende fpraeck terttont veel fachtes ftelden> als te voren.
Defe Socmeto^ een fekeren tijdt gefchoptzijnde van eenen moet-willigen Iongelinck,als hy fagh dat fijnvolck dat heel qualijck nam,en datfy het wilden wreken. Want feydehy, indien my een EzeLach- teruytgeflagen had, wout ghy dat ick weder tegen hem achter uyt flaen feu ? De felfde Socrates-, als hy in eenComedie fat van Arilio{hanes,d^ez alle befpot- tingen tegen hem uy t-gefproken werden, ende een van fijn vrienden tegen hem fey de: Neemt ghy dit nietqualijck Saaates? Niet met allen,feyde hy,want ick werde op 't tonneeUgelijck in een grooce mael- tijdt, met woorden wat overgehaelt. Defelfde als hy eenkinne-back-Qagh kreegh, feyde niet anders, als dat hetmoeyelijck was, dat de menfchen niet en wiften, wanneer fy met een heimet moeiten uy t- gaen.
Eenfekerjonghman (/Ê/iw-g.r.H.^Ó.) had lange Verkeert ter fchole vandenPhilofooph ;?^e«ow,t'huys ï^omende vraegden hem denVader,wat wijiheyt,hy g,eleert had: en antwoordende, dat hy 't noch wel toonenfoude,werden de vader fofeer geftoort,dat h hem floegh. Het welckde foon met fedigheydt
«nlijdtfaemheytverdrao-cirde,dat felfde (feyde hy) Heb ik geleert.miin vaders gramfchap te verdragen. . -Leop^eieen wijfeGrieck, ghevraeghtvan twee jongeliDgen,goede vrienden met malkanderen zijn-
«^'Op wat manierc fy beyde in onderlinge vnendt- 'chap fouden mogen volherdenjgaf voor antwoorc, ■Indien den eenen des anderen gramfchap kan toe- Reven, gelijck defelfde befchrijft in fijn ver-
|cheydenHiftorien4 23.S0 is my|verhaelt vantwee «aeftige jongh-getrouden, datfe aiet malkaudeiin |
beflooten een teycken te geven,a!s by een van bey- de den toorn heel hoogh gingh, ende dat de ander voor die tijt moeftftil welen: met welcke fy daerna geruft en in vrede leefden.
Achterklap en befpotting dunckt my, feyt nuf y. 8. van gheender krachten te zijn. Wantin- dienféop een vaft gemoedt vallen, foo brekeflfe,ên vergaen:maer komende op een die't hert onderden riem niet en beeft, dan doeniè haer werck, énde en veroorfaken niet alleen droef heyt, maer ook dick- wils de doot ielve. Gelijck blijckt uyt Soaates.dic ire een Comedie befpot zijnde,daerom loegh,ende Po- limm, die fijn felven daerom verworghden. Archi-· Zoete een Grieks Poet,maeekte eenfchimp-dichtop Lycamben,om dat hy fij η Dochter,die hem toegefeyc was,aen een ander gegeven had.-Hetwelck den ou- den tpan foo ter herten nam, dat hy fijn felven uyc wan-hope verhingh.
Ick ken een eerlijck Heer,die my geklaegt heefr, dat hy om een feker pafquil op hem gemaeckt.eeni-
fe weecken niet en had konnen flapenrdaer een an- erin gelijcke fteck anders niet en dede, als al lac- chende fijn fpotters felve uyt te fpotten.Andeis ge- ftoort 2ijnde,hadde hy de penne vaaArchilochtisv/d. konnen gebruycken.
Defelfde Mlianus verhaelt 11. ïo. van ^oilus, die fijn werck maeckte om Howerw ende P/^w over te halen ; ende gevraeght zijnde van een geleert mana. waerom dat hy van de befte fo qualijck fprack:Otn dat,feyde hy,daer ick qualick doen wil, niet en kan. Waer uyt wy konnen leeren,dat ons genoegh moer wefen.dat ons vyanden geen quaet en konnen doenj ende dat het ons nièc en raeckt, als fy haer gal mer quade woorden uy tbraken. Die een ander meynt te jagea,jaeghtfijn felven-.ende het ishem een groote fpijt,als hy liet dat de gene die hy meynt fpijt aen ts doen,hemfelver befpot en verfmaet.
Maer fal yemant leggen,dit is niet licht nate vol» genjen waer foudemen fuik kruy t vinden,'t welk de haeftigheyt, die van haerfelven fcherp is als pepera fo foude verfachten? Men moethet plaetfen,en wel onderhouden in den lof van ons herte. Ende gelijck door de bowwinge, en het verplanten bittere kruy- den foet werden,alfo bouwende allencxkens in ons defe matigheyt,en ons gemoet wennende tot facht- moedigheyt, foo fullen wy onfe Paffie konnen ver- anderen , en heel af-trecken van het gene daerfe te voren toe genegen was. Omfijngenegeatheytte leeren bedwingen, plagh defelve Socme), als hy al- dermeeft verhit was, waterte putten, en datlangh te laten ftaen fonder drincken, al-hoewel hy groo- ten dorft had, fijn felven alfo gewennende tot ma-
tigheydt enlijdtfaemheyt.
Defelve matigheydt is foo wel geplant geweeft' in't herte vanP/afo, ende had aldaer lulcke wortels^ gemaeckt, dat hy alle fpijt en iinaet, die hsm, doe»
far |
-ocr page 73-
é4 J. V. Β Ε V Ε R W Y κ S
hy in SicUien was.van Denijs denTyran aen-gedaen werde, niet foo veel en vermocht, datfe hem eens quaet oft gettoort maeckte. Een an der exempel is van defelfde befchreven in defe verffen uyt 't vijWe
Deel van het vermaert Houweiijck.
Als Ρ lm fynen knecht door tvel-verdiende flagett Eens Wilde tot de deught en vm de wrevel jagen. En dat hy wertgewaer, eer h)i den Itnckfr floegh. Dat hem een vinnigh bloet door al de leden joegh, Speufippe {fpracl^de man) ontneemt myde:{e roeden, En doet wat hier behoort^ want tck. begin te woeden: Geen menfch en ijfer nut teflrajfen eenigh quaet. Indien \yneygen T^ielhaer ampt te Hjtengaet.,
Ariflippus berifpende op eenenfeeckcren tijdtde gebreken van Detajs den Tyran, maeckte hem foo quaet dat hy dén goeden Philofooph in't aengeficht Ipoogh , dewekke gewapent zijnde met de deught van lijdtlaemheyt, foo verre was van eenige gram- fchap of ontftellinge, dat hy het voor jock op-nam, ende niet en dede dan lacchen, feggende» Indien de viiTchers om een kleyn vifken te vanghen wel heel nat worden, dat hy 't hem niet en behoefde te Bel- gen een weynig befpreright te zijn,om eenen groo- ten Salm te vangen.
Ende om te Bethoonen dat het niet alleen Philo- fophengeweeftenzijn, alsluyden geen machtheb- bende om haer te wreken, die defe deught oxnhelft hebben; maer datfe oock van groote Princen, na- ghevolght is, fiet wat Plutarchus befchrijft van den Koninck Antigoxus. Defe als hy eens op eet) Winter fijn legher geüagen hadde ter plaetfe daer van alles groot gebreck was,en dat de Soldaten daetomqua- lijk van hem fpraken,fonder te letten dat hy fo dicht by haer vvas.Hy fij nen ftafuy t de tente ftekende,riep „ haer toe als ghyqualijk van my fpreken wilt,gaet 8, ghy dan niet verder hier van daen ?
Charillus de Koningh van Lacedaemonien, als hy 5> van een van de Qaven qualijck bejegent was: By j, de Goden, feyde hy, ick foude u doodt flaen, in- M dienicknietverftoorten was.
_PhilippusK,orimck van Macedonien gewaerfchout pijnde van een van fijn volck, met namen Smicythus, dat een feker NiMwhem geftadigh verachte, ende .quahjck van fijn Majefteytfprack,en overfulcks ge- raden werdende, om hem dacr over fwaerlijck te ftraffen; mcanor, antwoorde de Koningh, ende is van de quaeiile niet.Ick moet eens fien of de fchult nietaen mijn zijdeenis. Verftaende dan dat hy in groote ongelegentheydt ftont, ende van hem ver- geten was, foo fondt hy hem een fraeye fchencka- oie. Waer door t^ecanor beweeght werde om den Koninck aliefins hooghlijck teprijfen. Hetwelck Ibem door Smycithus, ende andere aen-ghebrocht „ zijnde, kregen defe antwoorde; Nufiet ghy^dat |
„ het in onfe macht is,een goeden of quaden naem „ te hebben.
Diergelijcken exempel werdt van een ander Kói· ninck van Macedonien, met namen Archelaus, ver- hack na ander autheuren by Montai^e i.desEjjaüf. ende van den Keyfer Conflantims by üibadeneyra 2. de laf virtudes del Principe Chrtfitano i8. Verfcfaeyden andere exempelen van verdraeghfaemheyt in Ko- ninghen, ende Princen zijnder te lefen by Plutarchus Valerius Maxirmis, en Eurafmus in fijn Ipreucken.
'T » vry een grooter eer fijn eygenhert te dwingen. Als tot een vafle fihans met kirachten in te dringen t 't Is ■vry een grooter helt, die fine tochten hint. Als die een machtigh heyr met wapen overwint.
Maer feer aen;nerckens en navolgens weerdig is het exempel van den Koninklijken Propheet David, dewelcke vluchtende voor fijn Sone Ahfilon.beipoÏ en vervloeckt werde door eenen S»>»M,die van hem een bloedt- hondt maeckte, ende op hem met flick ende fteenen wierp. Het welck foo verre van daen was.dat het David met toornigheyt ontfteken foude hebben, dat hy oock verbodtdede aen fijn volck, „ feggende: Laet hem geworden, dathy vloecke: ,, want de Heere heeft het hem gheheeten , Mif- „ ichien fal de Heere mijn ellende aenfien, en my „ met goet vergelden fijn huydige vloeckinge: Al- Ibo fagh David : ρ God, ende en flachten de honden niet,die op den fteen bijten, fonder te fien op de ge- ne diefe geworpen heeft, ende nam verduldigh aen de ftrafFe die hy door fijn fonden verdient hadde. hopende dat door Godts barmhertigheyt de faken veranderen fouden: ghelijcknafijn geloof daerna oock gefchiede.
Niet minder prijifelijk is het exempel van den vro- men velt-overften Phocion. Defe na dat hy langh en veel goede dienften voor fijn Vaderlandtghedaen had, werde evenwel door ondanckbasrheytjgelijck wel meerinRepublijcken gebeurt is,ter doodt ver- oordeelt. Als hy nu in de ge vanckeniife vergif foude drincken,ende den beker hem van deBeul gegeven werde,eenige goede vrinden by hem gekomen zijn- de vraegden hem,of hy fijnen Sóneyet bevelen wil- den : Dat bevele ick hem, feyde hy, dat hy met het gedencken van dit ongelijck.die van Athenen niet te pas en brengt def:n dronck,dieik nu drincke.Selve oock over fijn doot, noch na fijn doot geen wraeck begeerende, als befchreven is by JBlianum 12. 49.
Die nu fo haeftigh ende op-loopende van finnen zijn, datfe haer niet en konnen matigen : die fullen alle oorfaken en gelegentheden vlieden, waer door de gramfchap eenighfins verweckt foude mogheo werden.
Veel fahen van het huys, of dienen niet gemeten. Of door een [achten aen in haefi te :{ijn vergeten,
jVjnt
J |
-ocr page 74-
SCHAT DER GESONTHEYT. <ίί
i^ant dk niet alle daegh en faeckf te gefioort. Moet dickpmlfejlenjien, en fpreken niet een tveort.
Tegen de meeninghe dat ons eenigh leer ofte on- ghelijck ghedaen is, falmen ten eerften fttijden, ende niet lieht ghelooven al dat ons aenghebracht werdt. Lact de foute van de menfchelijcke nature altijdt by ons voor fufped: ende bekent ghehouden werden: dat het ghene wy noode hooren, geerne ghelooven · ende eer wy oordeelen, ons vergrammen. Daerbe- neftens inoet men niet al te curieus alles onderfoec- Γ f I datmen alle dingh weet, alles
u*· r j g^st ondervraghen wat van hem
fneleydt is, waer hier of daer 1Π t heymeliick van , en} gnepraet wert, onttuft fijn felven. Dat niet om t lijf en heeft, werdt fomcijdts verdraey t of het vry wat was. Oock falmen fchouwenhetghefelfchap van haeftjgeluyden. Want gelijck het battbn van een nont.zeydedenOutvader Bajilius, andere honden mede gaende maeckt, fo fal een gemoedt dat nu ge- ftilt is, tot Gramfchap verweckt werden, door het ghetier van de ghene ie vergramt zijn. Maer het is evenwel goer, na de leffe van Plutarchus, ghelijck die van Lacedamonien hare flaven droncken over tafel lieten komen, om dat haer kinderen daer door een afkeer van dronckenfchap fouden krijgen: datmen oock alib hetontfteltwefenvandegheftoordefich voorftelt. En gelijck onfen Hippoaates zeyc, dat het de periculoofte fieckten zijn,daer het aenficht van de ftecken veel verandert: fo moet men hem oock in- beelden, dat het gaet met de gene die vergramt zij n, die in wefen, coleur, ganck, en item haerfelven niet en ghelijcken: maer fchijnen heel dul en rafende te 'Jvelèn. Daerom raden oock fommige, dat een ver- ftoqrt menfche fijn felven in een fpiegel befie, op dat hy fijn felven,zo kelijck verandert fieride,fi)n gemoet mocht lecren bedwingen.
Een van de grootfte remedien voor de Gramfchap is het ny tftellen, datmen den eerften brandt wat laec verwaeyen; waut daer na komenfe wel tot beda- ren. Ovldius in het eeifte Boeck van de konft der Minnen :
Indienje ki'tjght een gr^n gémet. Wint tijt, dat li de bejie voet: Het Ys dat fmelt door enckgl tijt.
En foo doet oock.de 0rangefpijt.
, De Philofooph Athenodorus fijn af-fcheyt
™ys te treckenvanAuguftovei-foeckende,
van den Keyfer verfocht hem een goede vermaningh Joor 't leftc^ven; En de Philofooph gaf hem de- Dat alshy verftoort was, met doen noch feg- gen en zoude, eer hy bet heele A. B. C. by fij-n fel- venopgefeythadde. Hetwelckden Keyferzoowel behaeghde,dat hy hem op de fchouderen kloppende, : lek heb u prefcntie noch van doen j Blijft |
poch: Plutarchm in Apopht.Aurel.ViBor in Eqitom. Hifi.
De Philofooph Plmarchus, in fijn Boeck van de Mufijck, bewijft met Homerus, in het exempel van Achillü , die gheftoort zijnde op Agamemnon , een deuntjen fpeeic, dat de Mufijck en het fnaren-fpel bequaem is pmeen toornigh gemoedt te doen beda- ren; en felver een Muficij η zij nde,fey t JElianus 14.13. neemt uyt den rooi der vyanden.voor eerft den Cij- ther. Het felfde verhadt hy van eenen Climus,vm de Pythagorifche fede. Defelfde als hy begon te voelen de ontfteeckingh des;Gramfchaps,nam,al-eer datfe noch heel in brant quam, terftont de Cijther in de hant en fpeelden daer op. Ghevraeght zijnde de oorfaeck: Om dat, antwoorde hy, ick voele dat het niijn gemoet ftik.
Wy fullen dit Capittelvande Gramfchapbefluy- ten met de veriiën van onien Poëc uyt het vierde- deelvan 't Houwelijck, flaendeop het gene wy hier voor ghefeydt hebben, datmen de ooriake van den toorn mijden moet, en fchouwen fulcke dinghen, waer door wy lichtelijck haeftigh werden:
Hoort noch een dignfiigh tooordtvoor alle teere vrouwen. Die niet en gsleert haer fucht te wederhouwen, Dte licht en inder haefi, em eenigh klejn geval, Gaenfiellen in het werck.de vlagen van degai. Menfietet menighmad datyemantjchijnt te rajèn. Wanneer de plompe meyt ontrent de fijnegla:{en Of by het porcelejin haer dingen qualMdoet, Men fiet datjeder een deflraffe lijden moet. Gj, die ufwackhep kent, vcrfihoom u eygen feylen, 'E'ntrecki de finnen af van al de blauwe'teylen. Van al dat China ,^ent. Hetbroofiporcelem En κ u geenfins nut, al ijjht wonder reyn. 0/, \oo u weerde man vim eenigh fiet vermalign In lack, of aerde-werck^ of disrgelijckg fakgn, Soo gaet van eerjlen af, en wapent ugemaet Met vrede, met gedult, en met een :{edtgh Moet. Gewent u met verdragh enfondetgramme vlagen N« eenigh ongeluck, dan ongelijcktedragen; Hu dat een haejligh kpecbt ufynfie fihotel breeckf N« dat een plompe meyt uglafin omme-fieecki - Ntt dattet eenigh kint fal over-hant verkgrven, Enfiroyenuwen vloer iwt kpfleiycke fcherven, N« dat defihuerfler :{elfsde dingen omme-fioot. Of fimtiitseentgbvrtem, of ander du-genoot. Set vafi m u gemoedt u niet te mogen auelTen, Wanneerje nu en dan kgmt uwe dmgen tellen 1 En ,Jchoonghy menighmael u bejie panden miffl, Onthoutu nm-té-min van alle wrangen twiji. Hier κ gedurighfiof, om uyt de daet te keren Hoe datmen alle jp^t moet krachtigh over-heeren, Hoe datmen alle fucht van kfft:{et onverfiant Moet houden in den toom, en leggen aen de bant. Denck hier tot uwen troofl, dat broofe vaten brekgn. Dat wreedsfioffe fmelt, dat rntte dingen leeclii» i |
-ocr page 75-
é(S J. V. Β
Al matvan defen aert of ü of kgmen Jal, Dat heeft alree gevoelt, of wacht gehjckgn val. Al wat άϋ iVereltfiet moet vallen, breken, fierven. Wat fietmen evenflaegb , wat moeter niet bederven ? Al wat men hier befiet κ icl{_ en weet met wat, la fiet de meefier felfs ü mm een aerde vat. Waerom dm door de fpijt fio vtnnigh aengedreven ? Ey Hevel breecl^eryet ,het flaeter opgefchreven ; Hoe diep ooci eenigh dingh u Wortelt tn den fin, De doot, de bleecke doot, die fitter midden in. Doch fio ghy Hjchgweluniet en weet te dwingen, Soo keert de finnen af van alle broofe dingen. En des al niet-te-min, verfieckt aen uwen man Dat hy doch niet en kpopt dat haefiigh breken kan. 'i Is beter, jonge vrou, 'i is beter rogge-fippen nutten finder twift iiyt hier-gemaeckfe lappen. Als treurigh ongefint, en met een vinnigh breyn, Te nutten Hooffihe.kofl uyt fijne porcelcyn : Wat China backen kan, Veneetjen weet te blafen Van l^nfligh aerde-teerck.. van koftelycke glafin. En dient aen geenen menfih van tochten opgebuh Dui laet dat broofi tuygh , of eejfent u gedult.
Van de Vreefe.
— -......-•-^•■"....ι,ί. uvgamjcae
En dat tvel meeflen-deel om eenigh ongeval. Dat mtfyn leven ivas en nimmer wefen fal. Wie ijfetniet beks^t, dat evenfloute lieden By wylenfinder gr ont en bifyten reden vlieden ? Men feyit ons van sen Prins, die noyt gewelt ontfigh, Mder van. een kjejne muyi als doot ter aerden lagh, |
Hoe dickrnael Wort eenfiagh, oockjegen hoop, verloren. Vermits een ra£che fchrick. het leger quam bekgren ?
Wel, vrienden, leeft gerufi, enfiilt u bangengeefl ;
De vrees is dickpils meer ah datter wort gevreefi. Het befte dat de menfih hier over bedenckg», Is dat hem buyten Gid niet machtigh ü te Itrenckgn:
En waerom dech befihroomt voor druck.offwarepijn ?
Het quaetoockjven-felfs moet ons ten goede \ijn.
De vreefe is een benautheydt ende ontfteltenifle die wy hebben van voegen eenigh quaet,dat wy meenen ons over het hooft te hangen. Wy en (pre- ken hier niet van de vreefe Godts, die een beginiêl der Wijllieydt is,ende ons fo feerin de H. Schnfture belaft werdt: noch oock van de ghene die deonder- faten hebben van hare Overheydt, als prijifelijck zijnde: maer van een quadeen oi^eregelde vreelè, dewelcke is een broedtlél van de ionde. Ghelijck Adam, na dat hy Gods bevel overtreden hadde, ende „ daerom vluchtigh was, feyde: lek vreefde om „ dat ick naeckc was, ende daerom verberghde ick „ my. Sodanige vreefe is een wei-bekende Paffie, ende die by-na alle d'andere kort op de hacken volght, ghelijck de fchaduwe het Lichaem. Want fy vervoeght haerby den gierigaert, dewelcke altijc vreeft dat hy te kort fal komen. By den Eer-fuch- tighen die gheftadigh in vreefe ftaet voor verkley- ninghe. By den Amoureufen, diedaghende nacht bekommert is, uyt vreefe van een blaeuw fcheen te loopen. Ten kortften , fy is een paiiie die haer wijt ^reyt, ende daer weynigh perionen afkonnen ont- ilaghen zijn. lafy is van de quaetfte ende moeye- lijckfte van allen , dewijl dat d'ander paffien niet quaedt en zijn dan ib langh haer oorfaeck duert, en defelve tegenwoordigh is: en die wech-ghenomen zijnde mede op-houden : maer de vreefe is een quaedt ende ongheruftheydt die komen kan van yet dat niet met allen is, en miifchien nimmermeer we- ien fal.
Dit quaet dan, dat geen quaet en is alleen in mee- ninghe ende inbeeldinghe, ende dickwils t'onrecht houdt ons evenwel akijdt gaende, ende berooft ons niet alleen van alle ruft ende vreught, maer vervaert ons oock folèer als het wat over dekerf gaet,dat her ons memorie, reden en verftant doet verliefen ; het minfte neemt onfe moedt wech, berooft ons hert van krachten, en doet het foo bevriefen, dat het alle kou, al het fchudden en beven van de koortfe te bo- ven gaet, Lucret. lib. 3,
Door vrees ü dat het bloet als in denmenfch vervriefi,
So dat hy menighmael fij» gantfihe klacht verlieft.
la het verweckt dickwils fuicken fchrick dat de hairen.gelij ckmen fey t te bergen ftaen^ maeckt vleu- gelen in de voeten,en fomtijts fuicken verbaeftheyr, |
-ocr page 76-
SCHAT DER
dat de kloeckfteloopenalofdevyandtachteihaer
was, die nochtans daer ontrent niet en is. Van defe Vreele, d^ewelcke Pankus mm genoemt werdt, zijn vcrlcheyde exempelen in de oude en nieuwe Hiaó- nen te lefen , en zijn daer uyt vele by-een vergadert Symn Gouian, in het eerfte deel van fijn vvon- derlijcke Hiftorien, die uyt iiet Fran9oys in onlè ta- ie overgeiet zijn.
Wat een groote kracht de Vreefe heeft, om ver- andennghe lo ons Gemoedt en Lichaem te maken bbjckt uyt het exempel van Perd. , verhaek hY PontusdeHemer^n het ievenvan UtlL· i l i Wijckt oock aen verfcheyde, die door vreefe vaii doodt gheichoien te werden, onverfiens van haer gicht genaien.betuyght by rhuanmHifi.ii. Cd KhoBd. 12. Am.ua. IJ. en Valetiol.z. Oè/.V van andere, die uyt Ichrick van de fententie des doodts in eenen nacht gheheel grijs werden, befchreven van ^caltg.exerc. 112. Jhuanm Ηίβ.τι. lunim de Co- m^o. Lmn.2. de Complex.z. Cal. Kjpod.t}. Αηι.ζγ.
Het is een vreemde Hiftorie, die ly fchrij ven van een groot Heer, dewelcke een vroom ende kloeck Knjghfm^ti Zijnde , evenwel als hy eerft voor de vyandt quam, en den flagh foude aengaen, fob ver- baeft werde, dat hy fijn ièlven vuyl niaeckte. Het welck hem van een ander voor den flagh van Pavien verweten zijnde, gaf voor antwoordt, dat hem mif- fchien dele fwackhey t wel over foude komen, maer dat hy evenwei al vechtende voor de voeten van fij- nen Koningh blijven foude, tnde dat den anderen de eerfte foude zijn in't wech-loopen, ghelijck korts daer aen oock gefchieden.
Gitrfia de vijfde, een van de vroomfte Koninghen van Navarre, bevende,als hy ten corlogh foude gaen, gaf voor antwoordt aen de gene, die meende dat fulcks uyt blooheyt ghefchieden, en hem inoedt » wilde geven: Ghy kent rnyqualijck, indien mijn >, vleeiïh wift waer mijn couragie bet brenghen fal, 't foude plat van fijnfelven vallen. Sodanige byfondere Vreefe, zijn fommighe per- fonen onderworpen, en defe foorte van Schrick en Vreefe komt haer uyt onbekende oorfake,waer van hetonderfoeckenfeer fwaeris. Want daer zijnder, die hoorende alleen den naem van een krijghsbaer vyandt,fullen vervaert zijn: gelijckdennacmvan ^Λη Himiades, die fo gevreeftwas van deTurcken.dat de Minnen daer mede de kinderen plachten te ftillen. yy fien dat de kinderen ( die geen verftant en heb- ben, en dien volgende fonder vreele behoorden te Wefen) feer vervaert zijn voor yemant die gemomt, fwart is, en datmen haer beter doet fwijghen '"et een fchoorfteen-veger ofte diergchjcke, als met andere dreygemen ten. . „ ,
, I^efe foorte van vreefe en komt met alleen over de Kinderen fonder verftant,maer oock de grootfte
"lyden van ftaet, jafelvede SioïfcheFhilofophen, |
die onder alle andere de ftantvaftighfte waren, foo datfe niemant, wie het oock zy, en Ipaert.
Plumchm befchrijft in 't leven van Akxander, hoe dat Cajfander, die hy al in fijn leven vervaerc had roet quade onthalingb-in^abylonien, uyt eenige fufpicie die hy op hem hadde: daerna gheworden zijnde Koningh van Macedonien , ende van gheheel Griec- ken-landt, ende wandelende op eenen fekeren tijde te Delphis, wierp fijn oogh onder andere beelden, die hy daer ftont en bekeeck, op het beek van Ale- xander, endekreeghdaer fulcken fchrick van , dat hem al de Leden beefden , cn men hadt al de moey- ten van de werelt, om hem wederom tot fijn felven te doen komen. Defe vrees ende fchrick en komt niet alleen den menfche over door het aenfchouwen ofte deheughenisvanhaerghelijckemenfchen ,van dewelcke, als zijnde haer gefworen vyandcn, fy eer- tij ts ο ntfange η hebben, ofte noch ontfangen, eenigh quaedt, onghelijck, ofte ftraffe, maer daer zijn noch andere verfcheyde faken die materie en oorfaec k ge- ven tot deièpa.ffie.
Want men vreeft niet alken de Leeuwenj Tijgers, en andere wilde en wreede beeften, dieons konnen om-brenghen , 't welck oorfaeck ghenoegh is om te vreefen: ende men vreeft oock niet alken flangen, padden, Ipinne-koppen ,dewelcke al zijn het feer kleyne beesjens onsevenwel konnendooden,aenge- fiendatfe venijnigh zijn ; maer daer zijn oock eenige die van naturen een fekere tegenheyt hebben , dat fy foo vervaere en verfchrickt zijn van beeften, die wy ghcftadigh in huys hebben, ende waer van ly niet befchadight konnen werden, dathetongelooflijck
Werdt verhaelt van een groot Prins, die in de Le- gers teghen den vyandt groote vromigheyt toonde, en evenwel dapper verfchrickt als hy een Muys fagh ofte hoorde in fij η kamer.
Een Enghels Edelman zittende aen tafel, werdc qualijck, ende hieren daer hem keercnde, tot dat hy van benauthey dt fweete, ghelij ck of hem yet quaets oveikomen was: ten leften verftont men van de gaften, die mede aen tafel waren, datter een kat in de kamer mocft wefen,vertellende h^e dat den Edel- man ghewent was altijdt foo t'ontroerèn allfer een kat ontrent was, alhoewel hy die niet en fagh, zoo drae konde hy ghewaer werden 't ghene hy vreefde ofte hate, ende na dat men ghefocht hadde, werter een onder't bede gevonden, dewelcke uyt de kamer gejaeght zijnde, quam hy wederom tot fijn felven, ende befchaemt zijnde, bekende daer in fijn fwack- hey t. Defe dinghen moet men wij ten eenige lècrete antipathie ofte tcgenheydt, die fommige hebben in eenighe beeften ; even ghelijck wy vand'anderezij- de fien fommige heel verzot en verfnoc zijn, fonder te weten waerom , op honden, katten ende andere beeften,
I 2 Defe |
-ocr page 77-
68 J. V. Β Ε y Ε R
Deiè paffie ftreckt hem noch verder uyt: Want
den eenen vreeik het water, ende 't verdrencken, an-
derezijn feer verfchrickt, ende niet ibnder oorfaeck,
voor den donder. De Keyfer Caligula en kondegeen
kelders diep ghenoegh vinden om hem te verbergen,
als her donderde.
lovius fchrijft van een die foo vreefachtigh van na-
turen was, dat hy gantfch buyten poftuer ftont als
hy maercen flagh van de donder hoorde, en ghelijck
een die buyten fijn finnen is, focht de donckerfte en
diepfte holen, om daer in te kruypen.
, lek heb ghefien de kloeckfte Krijghflieden (ende
wert mede van een vroom Prince vertelt) dat fy niet
en konden fien.datmen haer ofte een ander bloet liet,
of fy werden qualijck , en waren nochtans ghewent
haer degens bebloedt te maken tot het geveft toe in
de ribben van de vyanden.
In 't korte dele pailie befprenghtende ontftelt de
menichen op verfcheyde manieren, ende men vinter
weynigh die op d'eenofted'andcrwijfe daer mede
niet bSaden en werden: maer de Vreeie komt ibm-
mighe uyt kley nhertighey t, andere met eenigh fon-
dament ofte reden, als oock van wegen de menfche-
lijckheyt, ende dat is. 't welck de Philoiboph \eno
een tot antwoordt gaf, die hem verweet dat hy voor
een baffendé hont.die hem meende te bijten, be-
„ vreeft was gheweeft : 't Is feei fwaer, feyde hy,
„ den tnenfche heel uyt te trecken : willende ons te
verftaen geven, dat een menfchenoyt fo ftantvaftigh
ende noyt fo vyel op fijn hoede is, dat hy niet al-te-
met en toont dat hy de paflie onderworpen is. En
Agellius ig. Nöfl. Art. i. vertelt hoe dat doende
Phiiofooph Arrifiippm, eens over Zee voer, daer een
groot onweder op-ftont, foo datter niet verwacht
en werde,als dat Schip en menfchen fouden vergaen,
hy van vreeièverbleyckte: het welck gemerckt zijn-
de van een Soldaet, daer by zijnde, hem al lacchen-
de ende fpottende feyde, dac hy hem niet fee r Philo-
löophachtigh droegh,fo feer voor de doot vreelènde,
en vanfijnen't wegen,dat hy gantfch nieten vreef-
j> de. Dat gheloof ick wel, feyde Aniflippus,
„ want ghy en hebt oock foo grooten oorfaeck niet
„ van vreefe, als ick doe: Want ghy niet feer be-
„ kommert en zijt om te verliefen de ziele van een
„ boef, maer ick vreeiè voor de ziele van een wijs
maiij^· Wt welcke woorden licht af te nemen is, dat de
Stoifche Philofophen foo wel als andere beweeght
konnen werden, door de inbeeldinge van 't quaedt,
voor Jo vele fy menfchen waren, maer dat fy evea-
vel haer conlent daer niet toe en gaven.
Cicero fcydt, i Tufc. Dat een wijs man niet en
\erfchnckt voor de doodt, dewelcke van wegen de
onfekere tpe-vallen ons gheftadigh over het hooft
hanght, en.om de kortheyt des levens nimmermeer
ierre kan af-wefen.
W Y Κ s
Geen leys man vreefl de hleecke doot,
Sy fielt de menfchen buyten mot;
Men weet niet ivat voor ongeval
Ons uyt de werelt ruchgn fal.
Maer, hoe het κ ojvoefcn mach
Otis naecki wel haefi den lefien dagh.
En dat vermits ons k$rten tijt
Gelycl{,eenpofi daer henen ryt.
Het is waerachtigh datter fommige ghevonden
werden, die een fo ftercken, ftillen, ftantvaftighen
ende onbeweeghlijcken gheeft hebben, dat fy van
deiè paflie niet ontroert en konnen werden, al iit
oock dat haer op het alder-onverfienfte yet over-
valt : maer alfulcKe perfonen zijnder weynigh, ende
elck een en kan niet wefcn als Fabricius, dewelcke
(gelijckPtorcfoiJin fijn leven befchrijft) vandeRo-
meynen gtieionden was voor Ambalfadeuraen den
Koningh Pyrrhus: defe Koningh willende beproeven
het groot hert, ende de kloeckmoedigheydt van Fa^
bïicius,\ïet achter het tapijt een Olyphant verbergen,
ende hem op fijn onverfienft brielfen, zls Fabricim
daer voor-by gingh , en minft op dachte. Hy
. die niet met allen verfchrickt en was,ley de al lacchen-
„ de: Heer, u gout en heeft my gifteren niet kon-
„ nen beweghen , noch minder van daghe uwen
„ Olyphant. D:erghelijcke exempelen fouden noch
konnen ghevonden weiden, hoewel datfe felden ge-
beuren.
Om nu mede wat te fpreken van de remedien tc-
gens de Vreefe. Wy moeten in 't eerft ons voorftel-
len, dat wy ons miifchien bekommeren ende onge-
ruit maken in dinghen, die niet te vreefen en ilaen,
ende waer uyt ons geen ongemaek over bet hooft en
hanght. Hier van lal ick een kluchtige gefcbiedeniiïè
by-brengen, uyt de vertellinghevandeKoninginne
van Nayarre, Houvelk. 34. Daer leyt een dorp tuf-
fchen Niort en fórs, genaemt Grif, toe-behoorende
den Heere van Fors. Het gebeurde op ièkeren tijdt,
dat twee Cordeliers, ofte Giau-monicken, komende
van Niott, heel laet quamen in 't voorlchreven dom
van Grif, en t'huys lagen by een Slager. Ende alio
tuifchen haer Kamers, en die van de Slager maer een
dun befchot was, fo waren iy begeerigh om tc luy-
fteren wat de man al teghen fijn Vrou in't bedibu-
de praten, ende hielen derhalven haer ooren dicht aen 1
het bei'chot. DeSlagher, die om fijn gaftennieten
dochr>praten van fijn nering,en zey de onder andere:
wijf ick moet morghén heel vroegh opftaen, om te
gaen fien ons Cordeliers: daer is een heel vette,die ick
moet ilaen, wy iullen hem dacrna zouten, en daer
mede ons profijt doen. En al veritont hy dat van fij η
verekens, die hy Cordeliers noemde, zo hielen even-
wel die twee arme broeders, aenhoorende iulck be-
fluyt,voorvait,dat het ophaerkapaenfoudekomen» ·.
en verwachten mee groote vreeie en anghft den da»
geraei.
-ocr page 78-
SCHAT DER G
geraet. Een van haer beyde was heelver, den ande- ren wat mageracbtigh. De vette wilde bem aen fij- nen kammeraer biechten, feggende,dat een flagher verloren hebbende de liefde ende vreeie Godts, geen meerder wetk en foude maken van hem ona te bren- gen , als orneer. Os, ofte eenighandei beeft; Ende dewijl fy in een kamer beüoten waren, daerlè niei; uyt en konden, als door dekamervan de waert ^ wel verfekert mochten wefen van haer doodt, om haer zielen Godt te bevelen. Maer de jonghe Mo- nick die fo verre niet overwonnen was van vreeie als fijnen maet, feyde: dewijl de deure voor haer geflo- ten was , daife moften fien door bet venfter te gera- ken : ende dat in allen gevalle haer niet arger en ibu- de overkomen, ials de doodt. Het welck de vette oocktoeftont. Hier over doet de jonge het venfter open, ende fiende dat het niet leer hoogh van de aer- de en ftondt, was met eenen fprongh terftont om. leegh , ende liep wat hy mocht, ionder fijn maet te Wachten: Defe waegden het mede,maer de fwaerte Van het Lichaem benam hem het loepen : want in ilaets van fpringen viel hy foo onbefuyit neder, dat ly fijn een been dapper quetfte. Ende fiende dat hy van fijnen maet ver aten was, ende hem niet volgen en konde: fo keek hy rontom,waer dat hy hem beft Ibude verberghen, ende e η lagh niet als een vercke- fchot, waer hy na toe kroop fo hy beft mochr,en de deur open doende, fo liepender twee groote Verkens uyt, wekkers plaets de Monick innam , en floot de Deur achter hem toe, verhopende, als hy eenigh Vokk foude hooren voorby gaen , om hulpe te roepen. Maer foo haeft als het daeghde, fleepde Slagher fijn groote meflen.ende feydeteghenfijn wijf, datfe hem ghefelfchap foude houden,om twee vette Verekens te flaen. En alshy aenv'tkotquam, daer de CordeHa verborgen was, begon hy wel luyde te roepen,opende de deur:Spring uyt mijn Cordelicn, fpringh uy t,ick moet van daeg van u beulingen heb-
•^en. De Monick niet konnende op fijn been ftaen,
kroop op handen en voeten uyt het kot, roepende foo veel hy konde om genade. Ende was den armen Monick in grooten anghft, de flagher met fijn wijf hadden niet minder: want fy meenden dat Sint Franqoys op haer vergramt was,doordienfe van een beeft een Cordelief gemaeckt hadden, ende fy vielen op haer knien voor den armen broeder, biddende ^ergiffenis aen St. Fr<mfoji, ende fijnordre: Sodat oe Monick aen de een zijde riep om ghenade aen de «agher, ende de flagher aen de ander zij de om ver- giftenis aen den Monick ,tot datïer wel een vieren- deel uurs door liep, eer den eenen dea anderen ghe- pift konde ftellen. in't laetfte de goede Monick, «ende, dat de flager nietquaets voor en hadde, ver- telden hem de oorfteck, waeroφ hy in 't fchot ghe- kropen was, waer door haer vreefetetftondtinlac- chen veranderde, behalvendat den armen Monjck, |
ESONTHEYT.
die fijn beengequetft hadde, niet wel vrolijckkonde wefen: maer de flagerleydenhem in fijn huys,alwa« hy hem dede verbinden. Den anderen Monick, die hem in den noot gelaten hadde,liep alle de nacbt,toc dat hy 'srnorgensquam ten huyfe van den Heer van fors, al waer hy klaeghden over de flagher, die hy meende dat fijnen maet vermoort hadde,alfo hy niet ghevolght en was. DeHeervan Forj fandt ceiftonc na de plaets, om de waerheyt te vernemen. Defelve verftaen hebbende, en vondt gheen matetie om te weenen: maer alleen om voor een klucht te hove te dienen. , ^
Vele zijnder,die ghelijck defe Monicken uyt mif- verftant, ofte verkeerde inbeeldinghe , haerfelven ichrick ende vieefe op den hals jaghen. Maerwac willen wy ons doch quelleu in dinghen^die noch niet en zijn, en ons noch onbekent zijn ofle komen ful- len ? Miflchien fal de tijdt trooft by-brenghen, ir» plaetfe van droef heydt daer wy voor vreefcn. Hoe veel kander noch tuflchen beyde komen,'t gene dac het quaedt mach beletten > Eenenomgangh van het rat, ftelt het onderfte boven, ende dickwils van daer wy onfen onderganck verwachten, komt de behou- denis. Als de Koningh Franpoys de eerfte.in den flagh vanPavien gevangen was,meenden eenyegelijckdat heel Vranckrijck in handen vanKeyferi^<re/foude komen: maer het viel heel anders uyt, dewijl elcfc een,oock die te voren fijn grootfte vyanden geweeit waren, den Coningh te hulpe quamen. Daer en is nier dat lichtelijcker bedroghen kan werden, als des menfchen voorfichtigheydt. Her gene datfe hoopt, miftfe, datfe vreeft, ontloopt: het ghene fy niet en wacht, overkomt haer. Godt houdt fijnen raet by- fonder, 't gene de menfchen op d'eene maniere be- raemt hebb en, befluyt hy op een ander. Laten wy ons niet ongeluckigh maken voor den rijt: miflchien en fullen wy het gantfch niet eens fien. Het toeko» mende,'tv/ekke foo veel menfchenbedrieght,fal ons miffehien foo drabedrieghen in ons vreeie, als in ons hope. 'tlseenvermaerden regel in de Medicijn ne,,dat in heftighe fieckten het voorleggen nimmer- meer feker en gaet: foo ift oock met de hevighfte dreygementen van deFortuyne, SoolanghealflTer leven js, fo lange iiler hoop. De hoop blijft fo lanae alfl"erademis. ^
Maer alfoo defe vreefe niet altijdc en komt uyt de gheftakeniiTe der Naturen, maer dickwils van al fachte ende teere op-voedingh (want om datmen van jonghs op nietopghevoedtenistotmoeyteen arbeydt, vatten wy dickwils de dingen fonder reden> fo moeten wy ons van langer handt gewent maken het ghene ons foude mqgen verfchricken, ons voor oogen ftelknde fwaerfte perijkelen,daer in wy fou- den mogen vervallen, ende de ongelucken met een mannelijcke dapperheyt van felfs tegen-gaen. Het is ons veel lichter de Fortuyne te wederftaen, als wy
1 3 haes; |
-ocr page 79-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
70 J. V. Β Ε V Ε R W Υ Κ S
haer befpringen, dan als wy ons tegen haer moeten verweerenAVant wy hebben dan tijt om ons te wa- penen,en wy letten op ons voordeel^ maerals fy ons verraft, fo leeftfe met ons gelijckfe wil, Wy moeten dan toeiien,dar wy haer befpringende ons leeren we- ren, dar wy ons dickwils een vallchen alarm maken; dat wy ons voordellen de peri ckelen die groote Perfonagien gepaffeert hebben: dat wy overleggen, hoe fommige de grootfte ontkomen zijn, om dat fy in defelve met feer ontftdt en waren, ende andere in de minfte bieven fteken om datfe haer kleynhertigh hielden,
Daer en is geen fake ter werelt, daer de ir.enlchen door de banck meerder voor fchricken, als voor de doodt: evenwel en iifet, dat minder oorfaeck geeft van vreeiè, en daer in tegendeel meer reden is,om de felfde aeo te nemen , en hemfelven daer toe te bege- ven, Soo dat wy nootfakelijck moeten bekennen, dat het maer een enckele opinie, en algemeenemis- flagh is, die de wereldt aldus ingenomen heeft. Wy- ftaen op 't gemeen los gevoelen, het wekk ons wijs maeckr, dat dedooteen grootquaet is, ende wy en geven geen geloof aen de wijiheyt, die ons leert,dat- ie een verloflingh is van alle quaet, en de haven van het leven.
Het beftaet dan alleen maer in een verkeerde opi- nie, die ons reden wil benemen met het mom-aen-
feficht van de doot. Seer wel feydt de wijfte onder e Heydenen,dat het vreefen voor de doodt, was, hemfelven wijièr te willen maken,als een ander; dat het was veynfen yet te weten 't wekk geen meniche en wift. Dit feggen betoondehy oock in fijn felven. Want aengeport zijnde door fijne vrienden, dat hy doch fijn laeck voor de rechters foude willen verdc- dighen, om het leven te behouden,fiet daer fijn aen- „ fpraeck: Mijn Heeren, feyde hy, indien ik u bad, 9, dat ghy my niet ter doodt en foudet brengen, ίο 5, Ibude ick vreefen te Ipreken tot mijn fchade,want s, ick en weet niet wat lerven is, ofte wat daer ge- |
beua die voor de doot-ichricken, fchijnen te wil- s, len wet«n watfe is: voor my,icken weer niet wat- „ fe is, noch oock wat men in de ander werelt doet, „ miflchien is de doodt een dinghen fonder onder- .^ fcheyr, miifchien oock goedt en aengenaem. De „ dingen die ick weet dat quaedt zijn, ghelijck fijn „ even-naeften te befchadighen, vliede ick, maer de „ ghene, die myonbekent zijn, ghelijck de doodt, „ daer en kan ick niet voor vreefen. Derhalven ftel „ ick het aen u. Want ick en kan niet weten, wekk „ voor my beter is, te fterven, of niet te fterven,der- hal ven kondt ghy luyden daer in doen, wat ghy ,, begeert. So fprack hy, en fo ftorfhy. Maer een Chriilen kan hem noch beter trooften in de doodr, dewijl hy weet deièlfde te weien, eenen inganck van een beter leven. Dan ick en fal indefe materie niet breeder gaen,dewijl onlanghs van de verachtinghe des doodts ghefchreven is by den hoogh-geleerden Heerc Daniël Heytifm ,Kiddex, &c. na wienvan die materie yet te willen handelen, is van Troyen te fchrijven na Homerus. Dethal^en fo fullen wy 'thier by laten blijven, en befluyten, met dit dicht van on- fen Poet,
i: !S! : h :
.}.' 'è! I!
ir»Si>f.....
y
Het fcbrickfn mor de doot dient mede ffech-genomen. Om dat voor haer gewelf meefi al de lieden fchromen: En wie dat voor het graf geduerigh fit en vreefi. Die heeft tot aller jiont een ongeruflengeefi.
Wat raet voor dit verdriet ? leert in u herte
Hoe datiet met de menfch op aerden iigelegen. Stelt in u finnen vaft, dat flecht, dat edel bloei. Dat al wat adem heeft in afchverkf eren moet. Leen fo met ftage vlijt utot de doot bereyden, Ghyfult als fonderfchrickvan aertfche dingenfcheyden ; Want datmen menighmael in fijn gedachten fiet, Hoe fwaerheteerftgelijckt, het κ ten leftenniet. Maer boven alk dingh begint een beter leven, Ghy fult u aen het graf vrytvilligh overgeven, Ghy fult geduldigh s^ijn tot in den leflen noot. Een die wel heeft gekeft wat fafi die op de doot?
S Ε Ν Ε C Α 7. de Benef i. Mors omnium dolorum & folutio,& finis eft. |
üiiM;!
iiii
-ocr page 80-
i
HET
tweede Β O EG Κ
V Α Ν D Ε
L U C Η Τ.
ΤΆΜΤ£^Α Μ,
Gedruckt ia'tl^w^^iiiëslïi^i^iiji.
-ocr page 81-
C I G Ε R ο
Lib. I. de Divinatione.
i,
Altte terrapefiilentes, alia fikbres, aha qua acuta ingenia ignant, dice qu/s retufa. om"
niafiunt ex coeli varietate, ï3 ex éjparili afpratione terrarum,
Μ O Ν Τ Α I G Ν Ε
au II. livr. des Eiïais chap. X I L
Si par experience nous touchons a Ia maiu quelaformedenoftreefpritdepend
de l'air, du climat, & du terroir oü nous naiiïbns :noii feulement Ie teint, la
taille, la compleótion, & les contenances, mais encores les facultes de l'arae.
Etpïaga cceli non folum ad robur corporutn ,fedetiam animorum facit, dit Vegece.
Idem AocQnt Mib.Vih.i^.Cicer.2. deDivinat. Livim lib.44. BarclaiusSatyr.z·
Bodin.<). de Rep.i.
Η U Α R Τ Ε
en el exam. de iiigenios chap. 11.
No iblamente fe conoce efta variedad decoftumbres en regiones tan apartadas,
pero aun enlugares quenondiftanniasqueunapequendaleguanonfepuede
creer la differentia, que ay de ingenios entre los moradores.
-ocr page 82-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
Van de Noodtiakelij.ckheyt, cnde verfclieydenheytdes Luchts,ende
uyc wat oorfaketi defelve veel veran- detitige onderworpen is.
Het eerfte Capittel.
NAdien dat oen de Lucht ü wonder veel gelegen, Soo dient van fijne Iqachthter mede met géjwegen. De lucht fpeelt in den menfchfio Imgh fijn aderjlaett Het dat by fich rufl, of óf en neder gaet, Wy nemen ff ψ en dranck^ alleen by kgrte Jtonden, Νλ dat de tijt vereyfcht,en dienjiigh tvert bevonden j Maer yeder nut de lucht door al den gamfihen dagh, So6 dat lyyjijngebruyckjniet eens ontbeexen mach. ^tfiaetdanyeder menfch met alle vlijt te letten, ^aer dat hy, na de kunfi ,fijn Wooningb heeft te sletten j-
hy fich begeeft in ongefinde lucht, * .^^eetdatfijnkffrtet^tinhaeji daerhenenvlucht ί | ^ietdat uyt vuylenflancken ongefinde dampen i^iet anders ryfen kan als veelderhande rampen, '^efi dan voor't Element enfynelqachtbevreefl: ^m uyt een dick§ lucht ontjiaet een dommengeefl.
ONder de fes verhaalde middelen der Gefont- hey t, en is de lucht de minfte niet. Sy gheeft onlenatuerlijcke warmte engeeften, bequacmvoed- fel, en de verkoelingh onrfanght oock daerenboven de roockachtige dampinge,die onslichaeai uytgeeft. Wt deie drie oorfaken is de lucht een van de middelen om onieGefontheyt te helpen bewaren : het welck Zy doet fo van wegen datfe ronts-oni ons fweeft, en
öoor de kleyne fweet-gaetjens van de huyt binnen
ons lichaem dringht,alsinfonderheyt datfe door den «ièm ingetrocken werdc. Op defe maniere heeftlè •ie meeitemachtomonslichaemteveranderen ,al- ibiè mei meerder hoopende kracht indringht. Door het adem-halen, vervult fy eerlt de mont, neus, herf- fenen, de ftr®ö te-pijp, ofte lucht-ader, longe.herc, cn alle de flagaderen,uyt dewelke fy alsin een oogen- fclick door het gheheele lichaem verfpreyt werdt. , Van wat 45etlalteiiiii ofte ■™cht is deiëlve geeftfe eerft aen degeetten,daer- aen de humeuren, ten leften oock aen de geftalte-
nisvandedeelendeslichaems.
De befte lucht is, dewelcke in hitte, koude, voch- "gheydt, en drooghte gematight is, die dun, ίuyver «n klaeris.die met fachtewindenbeweeght,ende i'onitijdts meteen gefonden regen ghedoopt werdr. Want door de winden, infonderheydt ώε uyt her ^oorden waeyen, te feer beroert zijnde, !s fy al te «■^oogh. Maer alffe met matige poofen door-waey c «nde fomtijts. doch niet lange, beregent werdt, dan werdt de drooghtedooï den regen veiveift, en we- deromden regen door de drooghte ghematight. So- danige lucht behoudt onfe natuerlijcke warmte in haer marigheyt ,verquickt de geeften, verdunt het bloet, verheught het herie, vermaeckt het gemoedt, verweckt den geeft en vcrftant,bewaert het gantfche lichaem in volle gefonthey t, en maeckt het felve wac- ker tot alle werckinge, en is yeder menfchen van wat jaren, en gematigheyt hy zijn mach, nut en gefont. |
In tegendeel is het quade ende onghefonde luchc die te heet, re kout, te vochtigh ofte te droogh is, al- fo defelve ons lichaem doet veranderen van haren na- tuerlijcken ftant, ende haer ongematigheydt ons in- druckt. Evenwel is fodanige onghematighde lucht den eenen ibo onbequaem niet, a s den anderen, ge- lijck hier na in het tweede Deel ghefeydt fal wer- den.
Noch ergheris de befloten lucht, ghelijck in Ka- mers die langh toegheftaen hebben. Soo verhaelt Albertm Magnus van eeti PutdietePadua gheopent werde, waer uyt foo quade lucht quam , datter vele menfchen af-ftorven. Dicke, miftighe, onfuyvere lucht, verdonckert de geeften, verdickt ende ver- fwackt het bloet ende de humeuren, benaut het her- te, befwaert het gemoedt, ende maeckt het gantfche lichaem loom en traegh : ende overvallende ende verfwackende de natuerlijcke warmte, belet alle haer werckinge, en maeckt den menfche grof, dom, ende plomp,
Hecte lucht vethet onfe lichamen, verdunt ende verlmek de humeuren . vermindert de krachten: ende indienfe heel heet is, maeckt daer-en-boven een kort leven. Daerom feyde Arifioteles dat de Mo- ren , ende die van Aftica, daer de Son de aerde ièet verhet, woonen, niet langh en leven, om dat haerna- tuerlijcke warmte door de groote hitte van de Son vervlieght, en haer lichamen haeft verdrooght wer- den. DaerbenefFens doet de heete lucht fweeten, ende het waterrmaken verminderen,verweckt dorft, krenckt het verteeren van de fpijfe, ende alle natuer- lijcke werckinge.
In tegendeel de koude lucht verkoelt, treckt toe, maeckt vaft, befluy t ende vermeerdert deinaerlijcke warmte, en doet daer door alles beter,verteren ^ ver- weckt het water,foo om dat de vochtigheyt niet uyc en fweet, als oockinfonderheydtom datfe door hec toelluy ten ende toedringen, gelijck als met de handt
uyt eennattefpongie na beneden uytgheperft werdt. Daerenboven maeckt de konde lucht dat de licha- men fterck en van goede coleur zijn, het welckmeB fiet aen de Luyden die in 't Noorde woonen.
De vochtige lucht vervochtight het lichaem, ver- facht de huyt, doet veel overtolligheydt groeyen, maeckt de menfchen van geeften en leden traegh.
De drooge lucht verdrooght alle de geftaltenis des lichaems, vennindert de overtollighey t, maeckt hec lichaem rap, en ras, en den geeft wacker.
" K. Hoe |
-ocr page 83-
felve I---------------—- 7 — —") ·- <- «V.
andeit uyr vetfcheyde oorfaken. En voor-eerft is ly vericheyde na de fituatie ofte gelegenthey dt ende nature van de plaetiè.
Tot de (©eïegentljcpt behoort eerftciijck op wat climaet ofte hoeck van de werelt de plaetfe gelegen is. Het eene Landt is heeter ofte kouder, na dat het verder ofte naerder leyt van den Citckel EiiuinoÏliael ofte Ίτοροο Cancriytnèc op watgraet ende breete,
fhelijck de Sterre-kijckers fprekcn. Want hoe een .andt langer de Sonne heeft, en hoe de ftralen daer rechter en vlacker op vallen, hoe het warmer is: en in tegendeel, kouder.
Wt defe gelegentheyt voornamelijck, iffer niet al- leen groote veianderinghe onder de menfchen van iangh leven,fterckte,engefontheytdes Lichaems, maer oock in verftant en manieren. Sb feydt Hip^o- cmes in fijn Boeck van de Lucht, Wateren en piaec- fen, dat de ghene die in de Noorcfche Steden woo- ii'ïn , wat wilder ende woefter zijn , ende niet foo van verftant. als die van 't Ooften. Het wclck Poè't Lucams mede aengheroert heeft in fij η acht- fte Boeck:
Wat m de foete Lucht van Όοβεη werdtgebaen, Dat κ van fachte flof^n van een h^ifchen acrt; IMaeruyt het Noorde-.fack^daer komen harde menfchen. Die fpatten met de ddodt, en met als kï^h en wenfchcM.
Tot beveftingh van die leeringe, hcék Galmus eert Boeck gefchreven, bewijfende dat de manierendes Gemoedcs,volgen de complexie en gemangheyt van 't Lichaem , en dat na gelegentheyt van de wermte, koude, vochtigheydt, ofted:ooghte van het Landt, ^er de'menlchen woonen.endevandefpijlediefe eten,en het water datfe dnncken,ende de Lucht diele in-trecken, de een mal is,en d'ander wijs; d'een ftout en d'ander bloo: d'een wreet ende d'ander barmhcrcigh: en zoo voort. Ende om fulcks valt te maken, brenght hy verfcheyde plaetiln by, uyt Wffocfates, Plato, ende Arifloteles, dewelcke bevefti- gen, dat het onderfchey t der natiën zo in de gheftal- ïenis des hchaems, als in de conditiën der Zielen fpruyt uyt de verfcheydenheyt van de gematigheyr. £n men fiet klaerlijck door de ervarentheydt, hoe veel de Gnecken verfchelen van de Molcovicas, de Fran^oyfen van de Spaengjacrts, de Indianen van de Duytfchen , de Moren van de Engelfchen. Ende falcksen blijckt niet alleen in Landen zoo verre van malkanderen gelegen, maei oock in na-buri»e Pro- vintien. Laet ons maer aenfien dc Brabandefs, V la- mingen, Hollanders, Walen, Vriefen, en andere na- feurighe volckerea, wy zuUcb daer in bemej-cken ver- fcheyden wefen , manieren,en conditiën, en dat om de verfcheyde gematigheyr, die elcke van defelvige Provintien heeft. |
Die dan tuilchen beyde in een ghematight Landt, daer het niet te heet oitete kout is, woonen,zijnder belt aen j ende niet alleen ghefonft van Lichaem, maer oock van verftant, manieren, ende vvijllieydt béft begaeft. So feydt een Egyptifch Priefter by Plato in Tinhgo, dat de gematighlte Landen de wijfte verftanden voort-brengen. Arifloteles fchrijft mede dacfe woeft van wefcn ende manieren zijn, die in te heeteoftein te koude plaetfen woonen : want, ieyt „ hy 14. ProW.i. de befte gematigheyr is niet alleen „ het' Lichaem, maer oock het Verftant der Men- „ iêhen nut: dan al wat uytfteeckt, verandert, en „ Verkeert zo de ghemacighey t van 't Lichaem, als van 't Verftant. Verghelijckende evenwel de heere plaetfen met de koude ^ feydt, 14. Probl. 15". dat de Luyden inde warme Landen wij lèr en verftandiger zijn, als in de koude. Diergelijcke wert van Galenui bygebrachtjin het tweede Boeck van de Gematighe- heden, op het fefte Capittel. Als oock in het tweede Boeck van de behoudenis der Gefontheyt, op het fe- vende Capittel,alwaer hy beiluyt, dat de beft-geftel- de Lichamen niet als in middelbare, enghematighde „ Landen gevonden werden : Het befte Lichaem, „ ieyt hy,'c welck is als een regel van Pofycletm, heeft „ in onsLant, als wel gematight zijnde, veel fijn ge- „ lijck. Maer by de Fran^oyfen, Scythen, Egypte- „ naers, Arabiers en is fulcks gantlch niet te vinden, „ En hy voeghter by: Het gene in ons Landt, het „ welck wijt en breet is.in't midden gehouden wert, „ is voorvvaer aldergematighft, gelijk het Vaderlant van Hifpocrates. Hier uyt hebben fommige nieuwe Schrijvers ghttiomen, datter buytai Griecken-Iandt noy t, oocje door mirakel, een groot verftant voort- gekomen is,dat niet van vele verftanden der Griecken overtreft zoude zijn. Dewijl in ander Landen van wegen de Philofophie, niemant tot de hoogheytvan P/4ieofte Arifioteles noch oyt gefien en is: noch uyt de Medicijns yemant ergens uytgemunt en heeft, als Hippocratesen Galemts: gelijk oock uyt de Orateurén niem^nt her en kan halen by devloeyende wel-fprc- kentheyt van Demofihenia : of uyt de Poëten by de , aerdighey t van Homem, en zoo voort in ander kon- ften en wetenlchappen. Maer al ift waer, dar Galc nus gefeyt heeft, datrer by de Scythen van aller men- fchen gedachten maer een Philoiboph ge weeft is, en te Athenen veel diergelijke.Oock dat te Abdera veel dwafen geboren zijn^ en weynigh te Athenen, waer van Apuleim fchrijft, by de plompe Scythen is de wijfe PhHofoöph Anacharfis gheboren, en by die van Athenen den dwafen Cato Melicides : des niet tegen- ftaende,zo en beboeren evenwel andere Landen nier veracht te blijven, infonderheyt fommige, dewelcke indienfe piet berer>altijï zo wel gematight zijn, als
pndei
74 J· V. Β Ε V Ε R W Υ Κ S
Hoe nn defe onmatighey t verbetert werdr, fullea wy in 't tweede Deel aen-wijfen. Wat vorders de geftakenis des Luchts aengaet, de- •elve en is nier allefins, en altijt even-eens maer ver- |
i·:
-ocr page 84-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
onder een dimaet gelegen; gclijck het uy ttetfte deel | van Italien, 'c welckden wijfen Pjthagoras, en vele - van fijn
na-volgers vooYt-ghcbracht heeft. ïvlaer Wijckt lulius wel voor Akxander ? Is Cato min- der als Socrates ? Cicero als Demojihenes ? Vifgilius als Homerus ί Ende nu om van andere Landen te Twij- gen , ende te toonen dat de Lucht alleen het verftant niet en geeft, wert tegenwoordigh met minder ver- wonderingh in de Staten van Hollandt aengehoort de welfprekende tonge van d'Becr Raet-Penfionaiis Cats, als eertijts die van Dernofihenes te Athenen, ofte die van Cken te Romen? Heeft dezelveHeerede Nederhntfche Poëfie midden onder fijn grpote en laftige ampten, niet zoo veelluyftersghegeven , als Momrus deGrieckfche, Vtrgilius de Latijnfche ? Wy volghen Virgilium, Virgiltus Homsrum, en die heeft ontallijcke plaetfen vandeheyligheSchrifture ghe- volght, ghehjck aenghereyckentisby den Hoogh- gheleerden Heere Daniël Heinfius, dewelcke met fijn Grieckfche ende Latijnlche verffen al d'oude Poëten de Croon van 't hooft ghenomen heeft, daer by bezittende de gheleerthey t ende de talen van Ooften ende Weften. Wy zouden van andere weten- fchappen mede treffelijcke Lichten uyc ons Landt konnen by-brengheii, dan alfo wy hier geen Lof- dicht en fchri)ven,zoo fullen wy 't daer by laten. luveml. Sat. lo.
Democritui een ieftigh man. Die ifi die 'i ons beivijfen kfitty Dat even uyt een ftearte lucht, Daer onder ψΐ en lichaem fucht. Dat even in eenrouwe Ιφβ De geefl niet uyt en aertgeblüfi J Maer dat oockineenfilfaem lant By tvijleu rijft een groot verjiant.
Maer hoewel de Lucht verfcheek.na dat de plaetfe van den gefeyden Circkel gelegen is, en dat elck ch- maet een bcfondere gematighey t van de lucht heelt, zo zijnder evenwel noch andere dingen, die oock in
een en het felfde climaet de Lucht doen veanderen,
en dien vokende oock de geftaltenis van het lichaem ende Gemoedt in de menfchen. So feyde Cw^-o de ^ato, van Qriecken-landt, dat te Athenen een dunne Jucht was, en 't volckdaerom icherper van verftant, als te Thebe, maer 2o mijlen daer van daen, alwaer een dicke lucht was, en bot volck. Horat. 2. Efifl. 2.
Men :(ouivelfiiDeeren voer gewis,
Dat onfe Fop geboren « In eenigh rou en felfaem lant,
Daer met en woont als onvetpant,
Daer nitt als dickf lu^t enjfieeft, En daer geen menfch vernuft m beeft. |
Soo en woonen oock nerghensïneeii climaet de fwarteMoren, als alleen in Moren-landt, en dat om den befondere aertvan de plaetfe. Want aldaerkomt by andere oorfaken, die met d'andere, onder een cH- maet gelegen, gemeen zijn, dit nochby, dat het lant van naturen zandigh en favelachtighis, hét welck de ontfangen hitte langer behoudr.en de Lichamen van de inwoonders verdrooght en verbrant.
Soo dat dan ten tweeden ben epsiji" aeröt enöe J^atureöan 't ï-ant mede wat doen kan tot de ge- matigheyt van de Lucht: Waer in ghemerckt werr, van wat nuthetzy,oftehethooghofleeghis,hoe de bergen oite valeyen gelegen zijn: wat voor win- den daer meeft waeyen: ofte het ontrent de Zee, of by MoeraiTen leyt. Want daer is veel aenghelegen of het een vette, kleyige, fteenachtige, zantachtige, ofte magere landfdouwe is: offer metael gevonden werdt, ofte niet, of het effen en vlack landt is, ofte vol berghen en valeyen. Dewijle zandighe ende magere grondt een drooghe lucht maeckt, ende vet- te grondt een vochtighe lucht. De Landen daer Mijngn ghegraven werden, gevendickwils eenfenij- nighe ende quaet-aerdige lucht van baer, ende ver- Wecken zo in de naeft-gelegen Steden eenige fieck- ten, die aidaer Endemy, ofte dat Lant eygen werden. Hooge plaetfen zijn gemeenlijck kouder, ende wer- den van de winden meer door-blafen. De leege zijn- heeter, ende ontfanghen raifer ende krachtigher den weder-flagh van de ftralen der Sonne, ende die on- der den bergh teghen het Ooften ende Zuyden haer woon-plaets hebben, voelen veel meer hitte, als de ghene die achter den bergh in't Ooften ofte Zuy- den woonen, ende dewelckc het Noorden en Weftea öpen hebben, ende van het Ooften ende Zuyden, door den bergh afgheOoten zijn. Want die op de vorige wijfe gelegen zijn, ontfangen terft )nt de ftra- len van de morgenrzon, ende moeten oock de hitte van de middagh-zota uytftaen: Maer die op de laet- fte maniere achter dén bergh woonen,zijn het mee- ftcn-deel van dendaghfonder Sonne-ftralen,ende legghen ondertuiichen voor de Noordtfche.winden open, ende krijgen eerft de ftralen van de Son, als fy daelc ende aen 't ondergaen is. Siet hier van breeder by Dodor Sep{ii/i«i, in fijn uyt-leggingeopH»>i. deaëraq. ΐ3locis, enop Arifl. i. Probl.
Deji^ergen veroorfaken mede dat fommige Lan- den fekere winden min ofte meer onderworpen zijn, ende alfoo volgens den aett van alfulcke winden,a]ire ontlangen, heeter ofte kouder zij n. Want indien de Bergen den Noorden wint fteuten ende uyt-hauden, ende den Zuyden wint in-laten, dat maeckt de plaetK warmer en vochtiger: ter contrarie indien door het leggen van de Bergen den Zuyden wintden toegang' benomen wert, ende den Noorden ontfangen, dan is 't landt kouder en drooger.
De Steden die na4e op-gaendeSonle^ghen, zijti K, ζ gefonder. |
-ocr page 85-
76 " J. V. Β Ε V
gefonder, als de giiene, die na het Noorden, ofte na de heete winden toe ftrecken: en hare inwoonders zijn levender van wefen, en hebben een beter koleur, cndedder komcrnmnder Sieckren. Dewijl hitteen koude aldaer ghematight is : Daerbeneftens fo is al het water, dat na den Ooften, ofte den op-gangh van de Son leyt , klaer , zuyver, ende lieitelijck. Maer de wateren die na het Weften, ea den onder- gangh van de Son legghen, ende voor de winden die uy t Ooften waeyen, bedeckt zijn, werden dan van heete, dan van koude winden licht overwaey t, ende maken derhalven dat fodanige Landen vele fieckten onderworpen zijn. Want fy en hebben de glans van de Sonne niet, voor datfe heel hoogh is. Ende des Somers waeyender 'smorgens koe e winden, ende den dou valt: ende voorts de Son tot haer komende door-braetdemenfchen. Hierom feyt Celfus oock wel, dat de gene die de gefontheyt liefhadden, haer Jnoeften wachten voor de morgen ende avont-lucht.
Onthout my, LeT^n, defen raet.
En geeft u niet te vroegh of .firaet,
Maef vroegh des avonts onder 't dack}
Dat ü gejónt en groot gemack-
Alfoo hebben oock een befondere gheftaltenis des luchts, alfulcke Steden, dewelcke legghen op heete winden, ende die tuffchen des Winters Sonnenop- giingh, ende ondergangh door-blafen : Als oock die contrarie gelegen zijn , ende koude winden tulfchen den Somerfchen opgangh en onderganghder Son- ijen ontfanghen. Van'c welcke breeder verhandelt ■wert by Hippocrates, in 't Boeck van de lucht, wate- ren , ende plaetien, niet verre van 't begin : ende by Cardanm en Septalim, in haeruyt-Ieggingen.
De gee ende IBoeraffen ontrent eenighe plaet- fen zijnde, maken aldaer mede een befondere ver- ^nderingh in de lucht. Want uyt fulcke vochtighe en waterachtige plaetfen werden veel vochtige dam- pen in-ghetrocken, dewelcke haer onder de lucht vermengen,en defelvevochtighmaken: Ende dat te meer, indien de Zee ofte Moerras in het Zuyden leyt ; want de winden daer van daen waeyeude, vermeerderen de vochtigheydt. Dat indien de wa- teren in 't Noorden gelegen zijn, fo iai fondertwijf- fel de kouwigheydt door de Noorde winden ver- meerderen. Maer foo de Moeras, oftcdeZeein't Ooften leyt, ende fulcks niet verre, dat lal ftoffe van overvloedige vochtigheyt aen-brengen ,endedeop- gaende Son fal hchtelijck de vochtige dampen in de plaetfen daer fy na toe komt, met haer flepen, Dan by^aldien darter meer weghsis tuffchen de Zee ende de plaetfen die in 't Ooften legghen, foo wetden de dampen, die daer van op-komen, van de ftralen der Sonne verhit ende verdrooght, ende brenghen een drooghte in de plaetfen, daerfe komen. Maer daer |
Ε R W Y Κ S
komt minder vochtigheyt van de wateren, die in 'c Weften gelegen zijn. Want de dampen, die daer uyt waeifemen, werden van de ondergaende Son vvech- ghevoert; ten ware de ftercke winden het contrarie deden. Dit is evenwel infonderhey t te verftaen van effen, ende velt-achtighe Landen. Want indien der oock berghen zijn, lbo en konnen defelve niet wey- nigh de matighey t, daer wy af gefey dt hebben, des- luchts,van de Zee, ofte andere wateren voort-ko- mende, vermeerderen of verminderen. Want indieii het landt van voren de Zee, ofte ander water heeft,, ende van achteren Bergen, foo verminderen fy de qualiteyt ofte hoedanigheydt van de lucht, die door de by-leggende wateren aengekomen is, door dien datfe beletten ende verhinderen, dat de dampen end& winden,die uyt de Zee ofte waterachtigheplaetfen waeyen, niet voort en konnen gaen, maer aldaer ge- lijck als met eenmuur tegen-gehouden werden, ende alfoo verfamelende , ende vermeerderende haer krachten, meerder uytfpreyen. By exempel, indien een Poel, Zee ofte Moeras in 't Zuyden van eenige Stadt ofte Lant gelegen ware : en dat defelvige van achteren , ofte uyt het Noorden met Berghen befet was, foo ibude den Zuyden wint in fulckenghele- gentheydt als beflotenzijnde»veel groote hitte ende vochtighey verwecken, als in eer> open en vlack velt, daer hy voort-Ioopen mocht. Soo oock indien in 'c Ooften ofte Weften een Moeras ofte de Zee het lant bepaelde, en het ièlve van achteren met berghen be- ^ingelt was: fo fowden de winden haer gematighe- den veel krachtiger in-ftorten, als in een vlack veldt.
Alfoo gaet het oock met de IBÖneiU Want de ftinckende damjien die daer gemeenlijck op-gewor- pen wordenj mengen haer onder de lucht, ende wer- den door de winden in de na-burige plaetfen gedre- ven.daer toe niet weynighen helpt,de gdegentheyt, gelijck gelèyt is, van de bergen.Maer defpeloncken, ende hollen der aerden^fenijnige dampen van haer ghevende , konnen de lucht aldermeeft bederven. Daer van hebben wy hier een notabel exempel· aen- gewefen, dat ontrent Napels in Italien een plaets is, die foo vergiftighe dampen op-geeft, dat alle dieren, die daer wat over blijven ftaen, op ftaende voet dooc blijven, ten zy datfe terftontin een ftil-ftaende Poel daer ontrent, Lago d'Agnano ghenaemt, ghevvorpen werden. Leander Albentu, die de plaetlèn van Ita ie» in de Italiaenfche fprake feer wel befchreven heeft» geeft hier van goede redenen: lek geloove, feyt hy, dat de dieren hier aldus fterven, om de ftinckende en fenijnighe dampen, die gheftadigh op-trecken van onderen uyt de aerden, daer Mijnen zijn van fwavel, aluyn , ende dierghelijcke : dewelcke daerom te ichadelijcker zijn, om datiè op eenkleyneplaetfe, ende daerom dicht by malkanderen gedrongen zijn- de, op-komen, Waerom fy lbo veel meer den adem Iluyten, ende de Dieren doen fticken, Maer datfe
daer |
-ocr page 86-
SCHAT DER
daer na in dat water geworpen zijnde, wederom be- komen, meent hy, miffchien teghefchieden,.om dat de levende geeften door den fenijnigen damp beflo- ten zijnde, blijven gelijck al flapendc: en dat daerna door dekou van'r water fy^terftont bekomen,maer fo men daer wat te langh mede vetoeft, dat dan de levende geeften gantfch onderdruckt werden,en den eeuwigen flaep volght, fonder van het water eeniee baet tekrijghen. Niet verre van die plaetfe is noch een ander lack ofte ftilftaende water,eertijts Avernm ende nu Lago aMi;emgenaemt,omdathet door fijn Itinckende dampen alle de voghelen, die daer over vlogen,neder dede doot vallen. Hier van fpreekt de Poet Virgilim in fijn fefteBoeck, daer ^neas en Sihjl- la na de hel gingen, waer van alhier de mont by alle oudeSchnjvcis geftelt wert:
Wat vogel oyt beflmi op defen fadte fweven, Die viel in haejlen neer, en liet terfiom het levert; Sp groufaem was de fianckdieu/t het water quam, Hat gantfch het Griecken-lant hem voor denafgront nam.
Macr de Keyfer Auguftus heeft deBoflchen ,.dte daer ront-om ftonden, uyt doen roeyen,en alfoo al den flanck ende ongefonthey t van het water wech- genomenjghelijck ick gefien hebbe dat het noch fep defe tijdtis. Want dichte boffchen beletten dat het fchijnen van de Son ofte Mane daer ontrent niet en komen, ende oock dat de lucht niet beweeght kan werden,het welck iiootfakelijckverdervingeende ftanck moet verwecken.
Van de Vier getijden des jaers,en wat veranderingli fy ia de Lucht, ende ons Lichaem maken.
Het I 1. Capittel.
Η Et laerwertafgedeelt in vier derley getijden, Die om des wcrelts-kjoot met rajje paerdenrijden, Gebruycktt na rechten eyjch ujaren,fietejeught, Geen deel ή fonder leet, geen deel κ finder vreugh. Geen deel κ fonder vrucht, geen deel k finderfchade, Gly, dient u van den tijdt, eer dat het ίί tefpade. Let met hoe raffen ffoet u leven henen glijt, Cfyfult myt weder ψμ datghji op heden :{ijt.
lanuarius 5lOU-macnt,
Κ etjaer is weder niett, macr met de nieuwe jaren heraut ons hjanckgefiel, dat tvy daer henen varen; Maer't ή een kjeyn verlies alrimpelt ons het vety merdegeefivermiitfigaendefakpi wel.
Februarius ^pioc&el-maent»
^^komdegulde:{m eens kijckc» doorde fpleten, f^ochheeft &e firengeνοτβ hact kpude nkt vergeten r |
Martius arentc-maent*
De Meert,hoewel onweert, kpmt inhet velt getreden. De Meertfieeckt met denfl-eert, en treft de fwackeledem De Meert brenght aen het licht dat in het duyfier lagh j Ghy^ maeckt dat u de Meert geen hinder doen en
Aprilis <i5?ajS-maent.
Ickben dermaetiden mae^t, en moeder van de bloemen. Wat ka» de nieuwe moft,watkim het koren roemen ? . Menprijfi wat denHerffi en wat de Somer wint. Het groen, het eerfie green κ boven al bemint.
Mayus SSIoep-maent,
Ickben de foete Mey, een huyloft van de dieren, Het:{ydie in het wout, of in het water fwieren ;
Welpaert, Ojeughdigh heyr j en geeft u uyt den nefi. Wat out is mach bet doen,mer' tvoegt de jonkjoeyt befi.
lunius SSiaecft-maent*
De Lent is al te kpeh de Somer plagh te branden. De k?ors heerfcht in den Herffi,des winters klipper-tanden% Ickben de middel-maet, niet heet of niet te kout j Hy doet een edel dingh die maet én regel hout.
Juiius ï|op-mamt*
Waeitom hom ickvoorquaet mijn doenvmyemantfihelden, Almaey ickkfuyt en bloem, ivat fchaet het aen de velden ? Gelooft het,flage jeught en heeft ηψ menfch geluckfi Al wat op aerdenivafl dient eens te^ijngeplucki.
Auguftus i©e3|i-ma£nt*
Al wert het bloem gewas van alle mangeprefen, Haerbladtvalt in het flof, mijnhgren wert gelefen, Eenyeder ή gepafl oockmet het dorre graen, Maer is de roos verlept, fo wilder niemantiicn.
September JFrupt-maint*
^mt fnoeper ,gragen hoop, ickbrenghu nieuwe vnichtén, JAaer etet niet te veel, of ghy fult namaels fuchten, Dus foghy qual^ck. vaert, het is u eygen fckult. Al wie geen raeten volght die lyden metgedult.
Oöiober 3IDïjn-maeHi,
Ic\fchenck. het edel nat, hetfap van foete druyven. Dat druck.enjwarefirgh doet uyt dengeefl verfihuyven Het leven w van 't broot, 't wel-leven van demvyu, len dede mijn gewas, tvie f9udervroïijck.^jn?
November ^ïacljt-macnt.
Hoefiaeht mm dhet vee om ons te mogen laven! De mont verflint het al, ons buycken worden graven;
I_____α____________1 .1..... |
I
-ocr page 87-
ΤΛ Ε Vier-getijden van 't jaer maken oock groote J-^ verand^ringh in Lucht, ende met eenen in ons Lichaem. Sy zijn van Godt ingheftek om alles by beurre om te doen gaen, om nieuwe dingbenvoor te brengen ende rijp te maken, ende hebben haren oor- Ipronck uyt het draeyen van den Hemel en Sterren, infonderheydt van Son endeMaen.ghelijck Plato in Timceo, ende daer over Chalcidiui bewijfen, Virgil. I. Georg.
■ ..........Vüs δ clariffma mundi
huma., labentem ccelo qua ducim annum.
Het welck van Mofis oock beveftight wert in het eerfte Capittel van het Boeck der Scheppinge, met defe woorden: Ende Godt foack: Daer worden 3, lichten aen het Firmament des Hemels en fchey-. ,, den dagh ende nacht, ende fijn teeckenen, tijden, „ [te weten, de vier laer-getijden ] dagen ende ja- icn. Gelijck dan een jaer gerekent wert; als de zon met fijnen geftadigenloopin de tijt van drie hondert vijf ende tfeftigh dagen de twaelf tekenen van den S^odiacus doorloopen heeft; fo werden by de Sterre- kijckers die twaelf teeckenen met het jaer in vieren gedeelt, ende elck jaer-ghety drie teeckenen toege- ;ht. So dat by haer de Lenten zijn, als de Son £n Ram, Stier ende Tweelingh is (alfo noemen
Γ ι:
ι
MM''
sl· li-Ni iii:;
welcke de Son fijnen loop heeft:) de Somer als hy gaet door de Creeft, Leeuw, endeMaeght: Den Herfft, door de Schalen, Scorpioen, en Pijl-fchieter j de Winter door den Bock, Water, ende Viffchen. Dit is de verdeelinge van de Sterre-kijckers, die elck |aer-getijde even groot rekenen. Maer de Dodo- ren , alfoofe niet alleen na den loop der Sonne, maer voornamelijck na de ghematigheydt des luchts dele tijden af-meten, foo noemen fy de
--------------rooghis^________
alffe kout ende droogh ofte liever ongeftadigh is ; Winter,alffe vochtigh en kout is. Welcke hoedanig- heden op vele redenen alfoo door malkanderen ver- deelt zijn, als oock om dat de aerde des winters nar ghemaeckt loude werden, in 't voor-jaer hetzaedt ontfangheB,in de fomer rijp maken, in den herfft
vruchten geven, ende gelijck Beëiiiiw wel feyt 4. de eonf.Philof.6.
De Lente geeft om rieckntkxuyt, De \ormbren^}t het l<$ren ujt. |
Ε R W Y Κ S
Den herreffl doet de fruyïen waffen,
De winter mecki om volle plajfen.
Nu wat een groote voorfienighey t is het, dat om dat de winter alleen met haer koude niet en foude doen vervrielên, ofte de Somer alleen met fijn hitte verbranden, de middele gematigheyt van de Lenten ende Herfft taffchenbeyde ghevoeghtis, opdat de dinghen door de felfde voetftappen onbefcludight ■wederom fouden keeren! Maer alfo de landen in ge- matigheyt veel onder malkanderen verlcheelen, föo en ftellen de Dodoren oock de getijden des laers, in alle landen niet even gelijck.
In het eylant Thafus,d^er onfen Hippoaates woon- de, werde de Winter bepaelt van den ondergang van de leven fterren»ofte het beginfelvan November toe dat in 't voor-jaer dagh en nacht even langh waren; Ende van die tijdt de Lemen tot den opganck van de feven fterren, dat is, ontrent den fevenden dagh van Mey: De Somer van den opganck van de feven fterren tot den opganck van de fterre Araumsgbc- naemr, het welk is ontrent het midden van Septem- ber : Den Herfft van die tijdt tot den ondergangh van de feven fterren. Ende na dele rekeningh foo werden den winter toeghevoeght vier maenden ende thien dagen; even-veel de Somer, de Lenten maer twee maenden ende eenige dagen: den Herfft naeu- lijcks twee maenden. En in veel Noortfche Landen en beginnen de lenten en de gematigheyt des luchts, waer door wy niet en beven van koude, noch en fweeten van hitte, niet terftont met dat de dagen en nachten in't voor-jaer even lanck zijn, maer een ruymen tijt daer na; want wy dan noch dickwilsfit- teren van koude, ende na het vyertoe kruypen,ende de Somer en duert daer geen vier heele maenden- noch de Herfft en begint niet van den opgangh van ArBurm: noch de winter en is in de vierde nsaent niet uyt. Preker ^//)i'n«i,een treffelijck Doétor ende PiofefFortot Padua in Italien,daer ick hem weynigh voor fijn overlijden heb hooren leien, fchvijft in het eerfte boeck van deMedicijne der Egyptenaren op het levende Capittel, dat in Egypten, daer hy ghe- weeft hadde, de lenten, of het gematighfte deefvan het jaer in de maenden van lanuarius en Februarius ghefien werden dat de Somer aldaer b^int in de Maert,en duert tot het laetfte van Auguftus: den ^erfft September en 0<aober;dat dewintermct November ende December uyt heeft.
Om nu in 't befonder van elck laet-gety te fpre- ken, fullen wy beginnèn van de Senten/ die de ander in aengenaemheydt te boven gaen; deweicke alfoo- fe alle dinghen^uyt doet komen, ende gelijck als een nieu leven gheven: lbo hebben lofue, ende andere onder de loden (Siet Gar:(oni, neBa Pia^:(a univerfale, difiorfi 38. ende Cal. Bhodig.t.Ant. LeB. 9.; gemeenc dat hei begin van de wcrelt in de Lenten ^weeft is,
het
J |
-ocr page 88-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
het wekk den Outvader Amkofim oock bevcftight, eti de Poëet Virgilim mede aenroert, Z.Georg.
Men houdt het voor getvü dat ah die diepe gronden Bes werelts fijn gelyt, en eerfi beveflight jtonden. De Lente doen begon. Hettvas defiete t^t Die in de kruyden Jpeelt, en of de bloemen rijt. Die met een foeten reuck.de menfihen Ιψι vermakgn. En nyt door harden vorfi het velt en laet genakgn.
^ Alfoo dan de Dodoren de viertijden van het jaer in elcke plaets bepalen nadeghematigheydt van de Lucht, ende de veranderinge van defe ve in de hitte, koude, vochtigheydt, ende drooghte : foo nemen fy de lenten voor den tijt, die fo kout nieten is dat hy doet beven, noch fo heet dat hy doet fweeten: ende werden van Hifpocrates gefeydt werm en vochtigh te welen. Ende alhoewel i. denat.human.
C· 33.ende I. de Tewfer.4. ontkent dat deLenten Werm ende vochtigh zijn ^ om dar fodanige geftal- Knis en gematighey t niet alleen de gefontlte niet en IS, gelijck na het oordeel van Hippocrates, de Lenten zijn, ^.Aphor.^. maer de ongclonrttt van allen: ende lèyt dat ly heel gematight zijn: foift evenwel fulcx, dat Hippocrates ende Galetnis niet veel in defe faken en fchijnen te verfchelen: Want die werme ende voch- tige gheftaltenis is alleen cngeiont, en de bedervinge feet onderworpen , in dewekkede hitte ende voch- tigheyr fecr uyt-muyten. Maer daer de hitte maer matelijck boven de koude is , ende de vochtigheydt boven de drooghte,dat is een gematighey t nitt ion- der reden van de Oude geprefen , en voor den men- fchen,wiens leven in wermte ende vochtigheydt be- ftaet, feer djenftigh ende derhalven voor mangh te houden. Ewle fodanige is meeftendeel de gematig- hey t van de Lenten. Want na dat in't voor-jaer de dagen ende nachten even langh zijn, foo begint na de Winterfche kouw de wermie te veimeerderen, en is tuflchen beyden van de hitte van dé Somer, ende de koude van den Winter. Oock begint dan de vochtighey t, die by de wintier vergadert was,van de Wermte verteert te werden; maer alfoo die werm te noch niet groot en is, foo werdt de vochtigheydt fo Wel niet verteert als in de Somer.' Ü ndertulfchen en ^ett by ons niet ontkent, dat alfooder een verande- ringh gefchiedt van de grootfte kouw ende vochtig- heyttot de grootfte hitte ende drooghte, met op ee- •ijge tijdt van de Lenten die felve ghematigheden tot een vofkomen middel-mate en louden konnen ko- eien. Maer lodanige matig&yt en kan naeulijcx ee-
"ïgetijtdueren.
In de lenten dan fchijnt lucht en alles wat uyt de aerde fpruyt, ons vriendelijck aen te lacchen: want gelijck de Poëet OOtdius feyt ïJafl.
Dan kpmter ah een jeught in aüe dingen fijgen, .
Men fut van fionden aen den rnjngaert betten mgcÈ, |
Men fiet dat alle ^aet, dat alle femel fpruyt. De boomen geven loof , de velden edslkïuyt. De Lucht ü in vermaeckjde fiete vogels fingen^ Het veefpeelt in het groen, de wilde dterenjpringe». De f valu0 tijt te tverck.èn bout hoer kernen ηψ. Die fy ontrent een balck of aen den gevel vefl. De bloemen geven reuck., en doen het oogh verbidden, Soe datter niet en ή ah lufi aen allen :{yden.
Dan beginnen de lichamen, die in de wintct door de koude by-cen getrocken waren, allencxkens haet te ontfetten, het bloet wert vermeerdert, de geefteo verquickt, ende na het winterfche ys ende kou alles verheughr. Waeromme de lenten gehouden werden voor de gefontfte yan de tijden des jaers. Ende al ift, dat dickwils in de lenten vele fieckten opkomen, foo en zijn daer evenwel de lenten byhaerfelvengheen oorfaeck van. Want de lenten en maken van we- gen haer eygen nature geen nieuwigheydt, en als fy een lichaem van goede vochtigheden krijgen, dan behouden fy 't in dien goeden ftaet: maer de quadé vochtigheden beginnen in de lenten ghelijck als te fmelten,ende werden van de binnenftedeelendes lichaems na buyten toe gedreven. Waerom Galenut de lenten feer wel met de oeffeninghe verghekken heeft: deweicke oock ghefont is, alliè in een fuyver lichaem ghefchiet, maer in een lichaem volquade vochtigheden ilfe oorfaeck van fieckten.
De ^omet is heet ende droogh, om dat de ftra- len van de Sonne recht oponfentop neder-vallen, ende orn dat de Sonne dart langer boven onfen Hofi- font blijft. In deiè tijdt des jaers werden de licha- men heeter ende drooger, ydelder, lolfer, maffer ep fwacker,de humeuren werden verdunt enontfteken, ende veel galachtige ende fcherpe vochtigheydt ver- gadert.
Den ï^er ffi is na de leerc van Hippocrates droogh van de Sómerfche lucht: volgens Gd/enmongema- tight in eematigheden. Wanc 's mo! gens ende 's a- voiits ift dan kout, ontrent de middagh w arm, ende de geftaltenis van den Herfft is gcmengt uyt hitte en kou, ende op verfcheyde uren heeft de hitte deover- banr, en op verfcheyde de kou, ende vallen niet ghe- broken tot malkanderen, gelijck in de gematighey t van de lenten. Om welckeongelijckheyt van lucht is den Herfft aldermeeft den fiecken onderworpen» en op defe tijdt des jaers wert het bloet vermindert: en de melpcholie ofte fwarte galle neemt ds over- hant, de lichamen werden in een gedrongen,ende de
fweet-gaten gefloten. Hwdi.z.idt. 6,
Wanneer den mtten Herrefβ kooint.
rrefβl
Dan ifl datyeder fiecktenfihroomt; Want a'k de wint bet velt ontbloot. Dat ή een oegfi-m,t£nt voor de dooi.
De |
-ocr page 89-
«ο J. ν. Β Ε ν Ε
De JPintec is kout ende vochtigh. Want de Son verre van onfen top zijnde, fchiet van dwers haer ftralen,cnde blijft niet lange boven onlènfio«;iöBi. Waerom dat het dan kouder is, als op eenige ander tijde van 't jaer, om dat van de minder wernite de overtollige vochtigheden niet en konnen verdreven ■werden, fo vermeerdert de fluymerighey t, en het li- chaem wert met finckingen gequelt.
Her gene dusverre van de ghematigheydr van de lijden des jaers gheleydt is moet veritaen werden, alffe haer natuer ijcke geftaltenis behouden, ghelijck ons Hippocrates feer wel in fijn kort-bondigefpreuc- ken gdeert heeft. Want het gebeurt dickwilsdat de laer-ghetijden haerielven onghelijckzijn, de iomer gelijck de lenten, {yAph.6.) de winter droogh ende Noordelijck, de lenten nat ende Zuydelijck {l-Aph.
11.) ofte de winter Zuydelijck, regenachtigh ende Werm.de lenten droogh en Noordelijck,(3.
12.) De fomer droogh en Noordelijck, den Herflt regenachtigh endeZnydelijck, En dan komender oock veifcheyde fieckten, na de verichey- denhey t van de laet-getijden, dewdcke van Hipjio- crates op de gemeke plaetfen, en uy t hem van Anjto- teles in fijn Problmam aengewefen werden.
Van de Wind en, en de verande- ringh. diefe in de Lucht, ea ons Lichaem maken.
Het 111. Capittel.
"ΛΛ Aer hier dient van den wint almede wat gefchreven, Kadien hj veel vermach ontrent des menjchen leven. Die blafirs (fchoon haer ftofü vangelyckpt aert Als ujt den eygen damp en eenen geejtgebaert) Verkrijgen haren naem, en ftaegh een ander wefen, N/i dat de plaetfen :{ijn waer uyt die ^ijn gerejen. In vier fiaet haer getal, daer ons door wert beduyt Het Oofien, en het Wefi, het oorden, en het Zjijt. ï^'fi datter maer alleen ^yK vierderhande winden, Nee», die ter ^ee verkeert die kitnder dertigh vinden i E» twee noch boven dat j en fi men verder gaet Men vint het vluchtigh rot ontelbaet in der doet. Alwaer dat waefem κ, offiielle dampen ryfin, Daer κ een nieuwen wint de menfchen aén te wijfin, Maer viergelyckf-wel dat κ haer gront-getal, Hoe veel daer heden κ, of namaels wefin fal. Maer let hier naerder op, ghy vinter tn befchreven Defionden van den menfch, de deelen van het leven, iieemt acht opyeder wint, en watter is ontrent. De loop van tnfen tyt die flater tn geprent. Uy die van Οοβεη h$mt, kan ons de leughtbeduyden, Die van het Wejien r0, den aèrt van rype kruyden, tweernt voor den ouderdom die uyt het T^yden blaefi, lAatr voor de k^ude dooi die in het Noorden ταφ. |
R W γ κ S
Haer kracht is menighfout. Sy kpfUien regen tm^n^ Sy kannen wederom een langen regen faken .-
Sy doen de hoornengoet^ en oock.het jeughdigh h^Uyt, Sy jagen flim vergif en quade dampen uyt. Sy kgnnen aen den menfch {als fy daer henenftieven) Sy k^rnien aen het vee een nieuwen adem geven ^ Al watter na verderf of na verrottingh helt. Dat wort door haer behulp in beter aertgefieh, Maer wilt ghy defen gront wat nader onderlegden, So leefi dat onfe Vnent hier op befaet te figgen, Myn pen die fluyt haer op, vermits fy is beducht Dat haer den fnelle wintmocht blafen in de Ιηώ(.
Ε Winden zijnwel de voornaemfteoorfakeo die de lucht veranderen, ende dien volghende oock onfe lichamen. Ende 't is feer noodigh dat wy niet alleen en letten wat winden datter waeyen, als wy ons in de lucht begeven, maer oock in't bou- wen van huy fen, het ftellen van deuren en venfters, ende alle uytficht,in dewelcke de winden konnen waeyen, om met haer goede lucht ons te verver- fchen,ende met Avaren reuck ende ongefonde dam- pen ons niet te befchadigen. Het webk als Hippocra" tes in de Peft, die gheheel Afien ende Griecken-lanc doorloopende, feer veel volcx om hals bracht, waer nam en in 'r werck ftelde,bewaerde menigh duyfent Menfchen van defelide. Marcus Vano mede, als hjr te Cercyren was, en daer over-al de huy fen vol fiecken lagen, inlatende door nieuwe venftersden Noordt- ooftcn windt, ende fluytende die op't Zuydefl fton- den, ende vetanderenxle de deure, bracht fijn volck £nde huyfgefm gefont t'huys. So is het hier te landt ontrent de Zee, om datter veel fteden op het Zuy- den,ende Zuyt-weft leggen, ende dat fulcke winden hier uyt Zee op ons landt waeyen, fo gaen de men- fchen de meefte tijdt van 't jaer fieck, ende zijn de iinckingen leer onderworpen. Waer toe mede be- hoort,'t gene Vitruvim feydt in't vijfde Capittel van heteerfte Beeck: In 't Ey landt Lefhos is een ftadt „ Mytilene trefFeliJck gebout, maer nittvoorfichtigb „ gheftelt, in welcke ftadt, alifer de Zuy den winde „ waeyt, foo is't volck fieck ; (want die wint ver-, „ oorfaeckt bedervinge) alifer de Noordt-wefleu» ,, dan hoeft het i als den Noorden endeNoordt- ,, ooften, dan wert het wederom gefont. Waer uyt merckelijcken blijckt, dat de ongheftadighe winden het lichaem onghefont maken,endeveelefieckten toebrenghen: ende indien men alfulcke kan vlieden ofte uy tfluyten, dat men ipinder van fieckten ghe- quelt fal werden : ende als men by ongheluck mec eenige beladen is, den toegangh van quade winden gheflotenzijnde,foo fullenfe Tichtelijcker ftillenen 'enefen. Soo dat niet fonder reden Hi));)ocr<if«be- aft een Medicijn goede kenniife te hebben van de winden , om wel tc veiftaen de natute ende dej> aert van d'algaueenc fieckten, van de ghefonrheydt
ofte |
-ocr page 90-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
ofte ongefonthey t van de Landen,van de veïfchey- dentheydt van de jaer-getjjden, uyt welcke veran- dennee.cnde hetwaeyenvan verfcheyde Winden, verfcheyde fieckten ontftaen. Want alfoofe veel verandenngh in de Lucht maken, en bet Lichaem verlcheydehjck veranderen in hitte, koude, voch- tigheydt en droochte: dickwils oock eenige quade ende vuyle dampen uyt nabuerige oft ver-gelegen plaetfen mede-brenghen,foo isfeer noodtfakeliick dat wy letten op de natuer van elcken wint, en van wat oirt dat hy waey t.
De Philofooph Ariflotdes feydt de Wint niet anders te wefen als een hoop drooge dampen uyt de aerde rijfende, ende rondt-omde aerde fwevende.
volgens de opinie vzn Anaximander,meent dat hy IS een vloeyende Lucht, wiens fijnfteende vochtighfte deden van de Sonbe.weeght endeghe- fmoltenzijn·. Soo ftelt oock Senecadc wint niet an- ders te zijn, als Lucht die na een ayde drijfr. De ©orfake van de Winden houdenv4ri/io(e/« enSeneca alleen te wcfen, waeffem en dampen,van het water ende d'aerde, deweicke in de Lucht op-treckende, ende ten letten verdunnende, ruymer plaetfe haer- felven maken. Al wat de Rivieren,ende andere wa- teren, ende open velden waeffems doorkracht van de Sonop-gheven ('twelck veel ende geftadigh is) dat verdickthem alle des nachts,ende tuffcheB de Bergen befloten zijnde.vvert in een Landt en plaet- fe vergadert. Als die waeffem daer foo vol ghe- propt is, datfe geen plaets genoegh langer en heeft, wert uyt-gheperft, ende breeckt dan met geweldt d'eenofted'anderkant uyt, welckuyt-breken de Wint is: deweicke hem daer na toe begheefc, daer hy beft uyt kan, ende alwaer de plaetfe demeefte openheyt heeft,om de by-eeri-vergaderde dampen te ontfanghen.
De Ouden,om datter vier quartieren en bepalin- ghen in den.Hemel zijn, hebben oock vier winden geftelt: gelïjck van de PoëtOvtdim befchreven is, ï.Metam.
ΌβηΟοβεη mm die mmt daer hem de Son omdeekf, É« met een roofe-hleedt jljnpaerden over-treckf; ^aer daer haergulde Ksets in't water plagh te dalen, tfaer heeft denWejienmnt gefet fijnvafle falen-. De Noordtjchejiokirraeft, en heeft fijn f ketsgefleh Daer Η iJs en dicie fnee fchier noyt tot water fmclt, ^aer't rack. dat regel-recht hier ever is gelegen, Gevoelt een dicke mifl, of fchier eenfiagen regen.
So heeft oock defelfde, als mede haren aert.feer aerdigh aenghewefen d'Heere van Bartas, op den tweeden dagh van de tweede Weeck, wiens verfen uyt het Franqoisin Nederlandts na-ghevolght zijn Ki'tbegin van het jegenwoordigh Capictel.
DefevierWindendanhebbenharenoorfpronck |
8i
van vierhoecken van de Werelr, Oo/, Wefi.^uydt, en Nosrdi, waer van fy oock haren naem trecken, ende veranderen elck na fijn geftaltenis verfchey de- lijck de Lucht met regen, nevel, woleken,on weder, klaer weder, vochtigheydr, droochte, warmte ende koude: waer van wy alle daghen zijn,ende gevoe- len dat onfe Lichamen mede anders gheftelt zijn en komen te veranderen. Dele vier deelen des He- mels worden wederom van de Sterre-kijckers ver- deelt, ende fy doen by elck van de vier principale winden ηοΛ twee andere, ende maken foo twaelf Winden. En onfe Schippers die nu de geheele we- relt door-reyfen, hebben den Hemel kleynder ge- fplift.en twee-en-denighWinden geftelt,diefe oock ophaerCompas doen teyckenen. Maer voor ons, die geen Reys na Ooft-Indien voor en hebben,ftaet niet fo veel te letten op bet getal, als op den aert en krachten van de Winden. Want eenyegbelijck, die, volgenshetvoorfchriftvan Hippocrates,\ooiΓήη ge- fontheydt goede forge wil dragen, die moet letten, watWindendatind'eenoft d'andertijdt ghewenc zijn tewaeyen,en of fy warm, kout, zoel,vochtigh, droogh, ofte anders geftelt zijn. Want met alleen de
ghelonde anders gheftelt zijn, Lucht droevigh enontftelt is,en als het fchoonen droogh Weder is, anders als het uyt bet Weften,an- ders als het uyt het Zuyden wa.eyt,Virgtlius i .Georg. Alfo dat niet alleen de Lichamen radder zijn, maer hét gemoedt luftiger en vrolijcker als een klaer ende heldere Lucht, met een fachc windeken door-blafen wert. Wy fullen dan den aercen kracht van elcken Wintin'tbyfonder aenwijfen.
'©entöOflcnïBint is meeftendeel gefont, ver- heugt het gemoedt: is 'smorgens vroegh wat koel, 'smiddaeghs en als de Son na het Zuyden gaet,wat zoel: maer midden in de Somer als deSonfteeckt, dan verhit hy, ende ontftieeckt de Gal, waer uyt de brandendeKoortfen voort-komen : dan des Win- ters is hy wat fachter.ende niet fo fcherp endeftraf als de Noorde wint. Hy komt een groot eynde weegs uyt hetOoften,het welck als hy door-waeyt op hetheetfte van den dagh, en het jaer.fooneemt hy onderwege veel drooge en heete dampen mede: deweicke hem groote hitte mede-deelen. Van ge- lijckenoorfpronck ende natuer isby-na den (©o|l- gUpt-<©OflcnilDint/ behalven dat,gelijk hy aen de ftincker zyde wat na hetZuyden daelt,ook van het Zuyden een weynigh deelachtigh wert. Hy is in de SomerfcheMaenden heel heet, en verweckt heete Koortfen, ende maeckt dickwils hier te Lande, alffer een algemeene fieckte in fwangh gaet.gelijck gemeenlijck beurt als hy waey t.bloet-fweren,puy- ften,quade en befmettelijke g'èfwellen in de.lielïen, en onder de oxelen,enquadevierighcydten vlacx-
L kens |
-ocr page 91-
«a
kens over de hïiyt: Want alfohy een zoele warmte heeft, door eenighe vochtige vermenginge uyt het Zuyden, foo ghceft hy eenige oorfaeckiii 't bloedt van ontftekinghe en bedervinghe. Maer indeWin- terfche Maenden brenght hy een Icherpe kou aen, waer op veel fnee plagh te volgen, en foo fcherpen rijp, dat de ghene die over de ftraec gaen, genoegh te doen hebben om neus, ooren, oogben,ende aen- ficht daer voor te bewaren.De naefte plaetfe na het zuyden beflaet den gupt-<©Open/dieSomers mee- ftendeel klaer is,al ift dar hy fomtijdts niet alleen de Lucht, maer oock ons ghemoedt met woleken ver- duyftert: want dewijl hy altemet ongeftuymigh is, fo maeckt hy wel fwaermoedigheyt, maer die lich- telijck vergaet; alfoo hy fo fcherp ofte ftraf niet en is als wel andere.
Onder de Winden, die de Lichamen der men- fchen tegen, ende de gefonrheyc fcbadelijck zijn, is de gupbell 3®mi/ van naturen en krachten warm en vochiigh. Want als hy waeyt, wert het aertrijck met reghen beftort, ende feer vervochtight, waer <ioor de humeuren deslichaems lichtelijk bederven. Hy verweckt oock catarrhen,ende finckingen,vvaer uyt heefbeydt, ho»ft,fuyfelingh,popelfy,gicht,ende andere iieckte ontftaen. Men liet oock dickwils, als hy lang acbrer een waeyt, dac de Vrouwen mif- dragenjcnde een grootcn vloedt krijgen. Want al- foo de fteunfels van de vrucht door de vochtigheyt verflappen, en deLijf-moederoock door defelve gladt en allengskens open werdt: foo en kan bet naeulijcks gefchiedeii,datde nature voldraegbt,en teghen-houUt, infonderheydt als na een groote «Irooghtenat Wederkomt: het welck, ghelijck het voor drooghe en galachtige Lichamen niet ónbe- ^uaemen is, fö is het feer fcbadelijck voorde voch- tige en phlegmatijcke, te weten, kinderen en Vrou- wen, ende die op mocralCghe en vochcige plaetfen Woonen. Ende dit en ghefchiet niet alleen in onfe Licham«n: maer ons gemoedt is mede,als de Zuy- ώη wint waeyr, traegh, loon-ijilaperighjea heel on- luftigh. Welcke kracht wy oock aen andere dingen ^aghelijcks fien. Inhuys is alles vochtigh,dekens, kkens, kserten, papier; de mueren van veel huy- fendruypen;hecwareris allefins onklaer. Daer al- les , ats de Noorden wint vsaey t,fuy ver,klaer,ende |
flinfterende is, fo datmen in 't water tot dé gront en kan. Bet fflfde ghefchiet in 't bbedt ende de humeuren,weiekers onfuyverheyt met den Zuyden wint haer op-werpt, ende eendonckerheydt inde Énnen veroorfaeckt : maer blijft onder met den Ooften oft Weiten,oft andere fachte winden. Hier® om iü, darmen verheught ende vrolijck van herten js, als de Son door een helder Weder blinckc: ende datmen benaeac van herten, en fA'a«rmoedigh is, "wanneer het roa ende duyfter Weder is,ende onge- ftsyiöige ■windenwae^en^Alfo 4at,aish«ialiege- nen,ende dat de wint Zuyden, ofte Zuyt-Weft is» foo Itincken de fecreten. Goten, Grachten,en an- dere plaetfen,daer vuylnis en onreynigheydt door- loopt, ende dan bederven de eetbare Waren, foo datfeibo langh niet bewaerten konnen werden- De Winden van ter zyden,ofte tuffchen beyden.die wat van het Zuyden af-gaen,ende een weynigh na het Wellen wijeken, hebben defelve kracht, a s den Zuyden, ende Zuydt-Weften, waer onder is, den gupt-gupt-3©efiin/ het wekkeen ongeftuymen ende vochtighen wint is, beyde het Lichaem, en het, gemoedt fcbadelijck : Want dat hebbende wreve- ighe en ongeituymige winden, dat fy de humeuren in 't onderfte van 't ingewant, gelijck de pomp in de Schepen, om-roeren: door wekkers dampen de finnenfeer ontftelt, ende het ghemoedt ontroert en ontruft wert. Het is hier te Lande feer gemeen,dac fommighe die niet wel by haer finnen en zijn, drie daghen eermen eenigh onweer ofte wint gbewaer werdc, feer malen en rafen; waer van men dan ghe- meentijck feydt, Het fal wayen. En in tegendeel,als het fchoon Weder en ftil is,fo iietmen datde gecken dan oock bedaren,eride haer ftil houden. Nu onder de voorfeyde winden, en iffer geen heviger, als den gupt-i©ejlen: want hy in de Somerfche Maenden donder en blixem voortbrenght, en groot onweer verweckt, maer en duert evenwd Somers fo langh ' niet als 's winters: want gelijck hyfubijt op-don- dert, foo is li) η rafen oock haeft gedaen. Maer den 3©eji-Eupüt-3©êfien gaet hem noch te boven, en duert meeft het gheheele jaer deur, dan midden io de Somer is hy wat fachter.
'©e a©intjen zijn foo vockigh niet als de
Zuyden, maer vochtiger als de Oofte, dewijllè ko- men over een groote lenghté van de Zee, ende dat de dalende Son foo veel niet en drooght als de op- gaende ofce middagh Son. Defe zijn in 't begii^el van de Lenten facht, Heffelijck, aenghenaem; want door de gematighde warmte der Sonnc verwarmt zijnde, brengen bloemen en kruyden voort, maken alles wederom leven, foo datfe oock het bloedt ende de humeuren,die 'swinters gelijck als gedoken waren, verwecken; ende verftroyende de wokken van 't gemoedt,'t felve verquicken ende verheugen. Evenwel alft na de Winter gaet, zijn de Wefte winden dapper onftuymigh^en beroeren het Landt ende de Zee met een groot onweder t ende zijn oock foo fcbadelijck om koude fieckten te verweC' ken, als de Zuyde.. Nu de Winden die tuflchen de Weften ende de Noorden zijn, werden drie geftek»
a©efl-|goo?lit-3©Êtï / J^ao?Dt-3©e|l /
33MO?i>t-3®£jt/ alle ftercke winden, en dk de bareo van de zee fo omroeren, datfe de Dijcken dickwils doen inbreken, en ons Lichaem oock veel fieckten toebrengen. Want in de Lenten en Hei:fft,en infon- derlieydtia de Masrr,makeïïfe gijn iniènuweneo
gevricfc·: |
-ocr page 92-
■hevnchten, beven,fcfcudden.ende treckinge in de eden, foo dac de gene die fuicks onderhavigh zijn, weer-wijs werden,en heconweder weten te voor- legghen.
By defe is naeft de ^OOIÏtttl 3©int/kouten drooo- van aert.als komende van plaetfendieinetijs ende fiieeu bedeckt zijn, ende die met geen Son beiche-
nen enwerden.meeftendeelklaer,hoewel fomiijdts wat reghenachtigh, hy verfacht de woeitheydt van denNoordr-Weiten,ende Weft-Noordt-Weiten · want als fy langh ghenoegh gebaert hebben, endè by-na moede zijn, dan boudenfe met een Noorden windt op, foo dat het Weder dan Itilr, hoewel dat hy oock 'swinters fomtijts ongeftuymigh geaoegh IS, en dapper waeyt, waer door hy oock fmckingen verweckt, maerheelop een ander manier als den i^nyden windt. Want door deien, fmelten de hu- meuren, ende vallen van felfsuyt het hooft. Maer oe Noorde-Wint perft de vochtigheyt uyt,gelijck- men uyt een fpongie het water druckt. En op wat tijdt van 't jatrdat de Noorde-Windt waeyt, foo Verkout hy de Lichamen, treckt de openingen toe, fuy vert de Lucht, ende de natuerlijcke warmte na binnen dringende, helpt de verteerlnge. Endedaer de Zuyde Winden de geftaltenis van 't Lichaem los maketide,en de Leden verflappende,de menichen leu ,traegh,.ilaperigh,ende onbequaem tot eei igh Werck ofte oeffemng maken: daer ftellen de Noor- de Winden de Lichamen vaft, fterck , luiligh ende tor alles bequamer, voornamclijck in de ghene die watvochtigh van naturen zijn. Want infoodanighe werden alle werckinghen dan beter uyteevoert,en alles gaet ghefonder toe.ghelijck oock de vochtige Lucht beft is voorde ghene,diedroogh en dor zijn, want dan beven fy minder van kou, ende werden minder van de hitte verbrandt.
Dewijl dan defe twee Winden,Zuy den en Noor- den, en de gene die defelfde na-by komen,by-na in geheel Europa met jaerlijckfche gebeurte waeyen, (want als den eenen ophoudt dan begint den ande- ren, enal ift datde andere medehaer beurt hebben, •foo en duerenfy evenwel maer eenen korten tijdt) foo moeten wy op defe twee meeft acht nemen, niet alleen in de bewaringe dergefontheydt, maer cock als wy ons opReys willen begeven. Want de ^rvarentheydtleert,datden |ïOO?Öt-(©oiien ï^iHt die'snachts begint te waeyen,geen drie dagen fo en iilijft Itaen: het welck Hotnerm, na de ghetuygenis Van Arifloteles,z6. Probl.Q. oock aenghewelen heeft in fijn dolinghenyznVlyp. Den |^00?tlt-©0flill 's demiddelftetuifchen Ooflen en Noorden,wat ®eernahetNoort is den |^00?öt-p00?t-(©otten; ^ meer na het Ooften den
Defen en is foo onftuymigh niet, als den Noordt- Ooften: nochfo fpits kout niet,om dat hy 4e ion nader is. |
Behalven de gemeene Winden, zijnder noch ee- nige Landen eygen en befondere Winden, die niet verre van daer haren oorfpronk en hebben,ende en waeyen daerom oock niet buyten die palen. Defe doen den aerten nature vandevoornaerofte winden veranderen.
Veel en fterck in de wint te loopen,vermoeyt het Lichaem niet anders alseenfterckeoefFeningh.Ee» ftille Lucht, en die met gheen winden beweeght en werdt, al fchijntfe (acht en lieflijck te zijn, indienfe- evenwel niet gins en weder beroert en wert, komt mede ghelijck ftil-ftaende water te bederven. De Philofooph ?latt>, fchrijft in 't vijfde Boeck Van de Wetten, dat door het veel waeyen van verfcheyde Winden , de Menfchen ftout ende korfeJ werden: waer uyt af te nemen is,dat niet alleen het lichaem, maer oock het gemoedc door de winden verandert.
L U C Α Ν U S Lib. i.
Vnie vmttTitiin, 0 nox ubi ftdera condit; Qud^us die medtus, flagrantibui tefluat hom j Et qua bmma rigens. Λα nejcia vete renütti, Ajiringtt Sythicumglacidi frigore Ïontum.
Van het ondericheydt der Plaet-
f€n en Landen, en weicke de gefontfte zijn·
Het IV. Capittel.
O Ooghy miffclnen een huys voor u begeert te bouwen, O Soo let wel op deplaets, oft ηιβώ( u mei berouwen-. Want dit een quaetgewefi tot fijne wooniugh ksefl, 'T isfehfr dat hjvsel vanfijnen lufi verliefl. Indien ghy neder-flaet ontrent ongeure poelen, Ghyfult als metter handt het ongemackgevoelen; En βο ghy neemt verbluf ontrem eenfikighfiram,. Het [al u fchade doen,fo haeft de Sonne brant. Die in een vochttgh dal fijn mon-flaets heeft genomen^ HemfuUen voor gem/s veel fieckten over-kpme»; Maer die op boogeflal haer Tenten neder-flaen. Die ^ijnder in 'tgemeen al vry mt beter ae». Maer op ditgantfcb bdeydt κ vry al meet tefegaeh, Ghy dient hier met vcrftmt ti faken ae» te le^m i Doch voor een kprte lesjiet datje neder-fla^, Daer Vocht en daer het Droo^ κ in gel^cke mtet.
WT het gene in de voorgaendè Capittelen ver- klaenis, en ift niet fwaerlijck af te nemen, wat plaets ofte Landt voor ons lichaem Jaequaemft enghefonftis: namelijck.in 't welck de geftaltenis desLuchts foodanigh is, dat de vochtigheydt ende· drooghte by-na gematigt zy,maer een weynigh na de warmte trecke,endewekke (foo fpreeckt Ιφ'-
t Ζ «β» |
-ocr page 93-
pus, van Egypten,in't tweede Boeck van fijn Hifto- ry) noch door groote hitte ons Lichamen verbran- den ofte verdrooghen, ofte door groote koude kan doen verftijven ί maer matelijck onfe warmte on- derhoudt ende verquickt, ende de befte ftoffc geeft tot onderhoudt van de levendige geeften; ende de
Ëeftaltenis onfes Lichaems met geenuytmuytende oedanigheden en verandert. Daer de Lenren ge- matight zijn. De Somerfche hitte bequaexm, om de vruchten rijp re maken. De Winter wel kout: maer die nochtans door te felle koude onfe Lichamen «iet en befchadige. Alwaer de Lucht alfo geftelt is, daer is voorfeker hetLandc vruchtbaer,endedaer vintmen van alles in bvervloedt, ende daer zijn de Luyden van bequame gedaente ende fatfoen, blo- fent van aengefichi, niet te wildt ofte te loom van manieren, geeftigh en bequaem tot alle konften, en leven derhalven aldaerdoor de banck lange ende in voorfpoedige gefontbeydr. Soo dat een yegelijck, die fijn gefontheydt ende leven lief heeft,wel mach letten op wat plaetfe hy hem nederflaet. Waer op {itnde -Arifioteles feydt {^.?olmc. ii. ) datmen in het bouwen van een Stadt, voor-al behoort te fien, op de ghefontheydt van de plaetfe. Want datmen infonderheydc moet forge dragen voor de gefont- heydt van d'Inwoonders: ende dat defelve hanght aen goet landt, hoogh gelegen,in goede lucht.ende water, ende op gefonde winden. Daer geen Moe- raflen, itil-itaende ofte ftinckende wateren ontrent en zijn.
De fteden die teghen deopgaende Son, en in het Ooften leggen, werden van Hipfoaates de aer. loc. ξ3 atjm, en Arlfloteles y. Polit. 11. voor de gefontfte ge- houden : om dat defelve (ghelijck Varro feydt) So- mers de fchaduwe,en 's Winters de Son hebben. Na defe komen de gene, die in 't Noorden leggen, om dat de winden daer van daen komende, de Lucht fuyveren, ende de lichamen verftercken, ende voor bedervinge bewaren.
Die op heete plaetfen, en in 'tgupDeilghelegen, haer woon-plaets hebben , en de Noorde winden nieten voelen, fultigh ende dick water befigen, die ïiijn flap, en hebben fo grooten lult niet tot eten en drincken, ghelijck Hippocrates fchrijft. Soodanighe zijn veel finckingen, loopen, ende koorcfen onder- worpen: en indien het Landt feer heet is, ghelijck Moren-lande ende meeft heel Afrijeken , daer zijn d'Inwoonders noch veel flapper (door het vervlie- gen van d'inwendige warmte, die van d'uytterlijc- ke hitte uytgetrocken wcrt; van kort leven, kleyn- bertigh, bruy η en verbrant van coleur, gekrult van hair: maer lucht en vhjtigh vanLichaem. Indien LeaA fer,ei-ide Fr. iAhare:{, die gefchreven hebben deHiftorien van Afrijeken ende Moren-landt, acht genomen hadden, op defe natuerlijcke reden, fy en fouden foo grootelijcks niet verheven hebben, de ongelooflijcke foberhey t van die volekeren : want fy en zijn niet gulfigh, om dat fy gheenen grooten appetijt en konnen krijghen, door dien dat haer de innerlijcke warmte ontbreeckt. Het felve moghen wy van Spaengiaerts, Italianen, ende dierghelijcke feggen. |
Die in de |500?ΜΓΦ6 ende koude Landen woo- nen, worden met kou we ende ghefonde winden doorwaeyt,zijn van deZuyde winden bevrijdt,heb- ben kout en ftraf water, maer dat evenwel loet is. Defe zijn wackerendefterck van Lichaem,haer na- tuerlijcke warmte is veel, fy zijn ftout, kloeckmoe- digh , bleyck van koleur, vleefigh, poefelachtigb, inlonderheyt fo by de kouwigheyt van 'tLantfchap eenige vochtigheyt is. So zijn de Duytfchen.Fran- 9oyien,en Engelfchen.en voornamelijck de Neder- landers. Defe zijn van naturen groot van eten,feydt Hippocrates: maer waerom en heeft hy daer niet by-ghevoeght, en groot van drincken waht 'tis beyde waer. De Grieckfche Poët Jwdcreo», noemt hierom een grooten , ofte (ghelijck deDuytfchen feggen) een ftatelijken dronck,eet)Scythifchen dronckj , na het Landtfchap Scythia,m't Noorden ghelegen; ende die van Lacedtemonien, aliTe luftigh vcghen wil- den, hieten dat Scythit^eren, ghelijck Atheni. fchrijft IO.I2. Siet Erafmus Ch. 2. Cent. Adag. 17. De Hiftory-fchrijverTrfc«?«, in fijn Boeck van de ma- nieren der Duytfchen, feyt dat defelvigeveel drinc- ken, ende weynigh eten, om de kouwigheydt ende onvruchtbaerheydt van haer Landt. Maer hy heeft onghelijck. Want dewijl den Dorft niet anders en is, als een begheerte van kouw ende vochtigheydt, ende den hongher een begheerte van warmte ende droochte, ende datfe in 't Noorden onghelijck veel grooter in wendighe warmte hebben, als die van het Zuyden, foo en ift niet vreemt datfe oock meerdei driücken. Soodanige Luyden, feydt HippeemeSjZija naeer wildt, dan ghefet van manieren, fy zijn langb van leven, om de fterckte van haer natuere, ende krachten : evenwel plucris , loopende ooghen, bloeyen uyt de neus, en heete Koortfen onderwor- pen.
Die haer op vochtighe plaetfen onthouden, zijn glat van huyt,los en flap van gevrichten,maer fraey van aengefichte, gelijckfeydt. Defe wer- den met langh-duerighe fieckten gequelt, en vallen dickwils in (inckinghen: gelijck in tegendeel de Li- chamen in drooge Landen hart, vaft,itcrck,en wac- kerzijn , ende foo onderwerpen niet de ghebreken die uyt vochtigheydt oft bedervinge van humeuren- komen.
Die hooge en berghachtige plaetfen bewoon en» zijn fris,fterck,ghefonr, moghen wel teghen den ar- beydt, leven iangh,ende zijn tot alles bequaem.
Die ialaghe ende holle plaetfen leven, infondeï' heyt in volleyen, die in 't Ooften oft Nooiden Ber-
ghe» |
-ocr page 94-
SCHAT DER
g^n voor haer hebben, alfoo fy van geen gefonde winden door-waeyt en konnen werden, en t ghene niet door-waeyt en wert de bedervinge onderwor- pen IS, foo eniit nier mogelijck, of foodanige men- fchen moeten veelfieckelijk zijn. Hebben daerbe- neffens geen moedt,noch ftoutigheyt.gelijck die op de bergen woonen. Sonder reden verwondert hem dan de vermelte Leo, dat de inwoonders van den hoogh^en bergh Mege^a in Afrijeken, blanck, groot, ende fterck, en die in "t platte landt woonen, kleyn, flap, en fwart zijn. Want de menfchen, de beeiten, en de boomen van 't geberghte zijn door de banck van veel fterckcr nature, als de andere. Ja, d'oude luyden van hondert jaer op den Bergh , zijn noch kbeck, ghelijck Leo geiuyght. "Defefterckte van de bergh-luyden, maeckt dat fy feer voor haer vryheydt ftrijden, ende haer niet Ikhtelijck onder eens anders gebiedt en laten brengen. Gelijck men hedenidaeghs aen de Switfers fiet:ende de Romey- nen eertijdts geproeft hebben,aen de bergh-luyden van Genua, die haer geweldt meer als hondert jaer tegen-geftaen hebben,en en konden geenfins over- wonnen werden, voor datfe in't platte landt ver- plaetfenj doen warenfe eerft ftil,ende onderdanigh, jehjck in de Romeynfche Hiftorie van T. Livius te efen is. SoO fiet men oock dat de vruchtbaerheyt ofte d'onvruchtbaerheydt van een landtfchap, de natuerlijcke inclinatie ende genegentheydt van den Hemel eenighfins veranderc.Daerom feyde de ver- melte Livm>da.z de luyden van een vet ende weligh landt door de banck loom ende plomp zijn. In te- gendeel maeckt de matigheyt, ende onvruchtbaer- ley t van een landt,de inwoonders door noot fober, ende daerom gaeu, neerftigh, ende forghvuldighi gelijck waren die van Athenen,alwaer de ledigheyt oiet de doot geftraftwerde. De onvrachtbaerheyt Was mede oorikeck dat Athenen foo groot ende vol volck was,het welck ook aen ander fteden gebeurt. Want de vyanden en willen foo niet aen een dor en klager landt, en het volck levende in rufte vermeer- ^erCjende is genootfaeckt handel te drijven ende te arbeyden. Soo fien wy dat Norenhergh, het welck in een feer onvruchtbare plaetfe leydt, de grootfte Stadt van 't Rijck is, ende vol van de befte Konfte- van de V/ereldt, gelijck oock zi η de Steden l^moges in Vranckrijck, 'Gent in Vlaenderen, Genua italien. Ende gheli}ck men fiet dat in een dor en ^oeft landt, 't welck vol klippen ende boflchen is, lieden woeft endê wilt van manieren zijn, oock si'gh, behendigh, ende gaeu van verftant: foo zijn jnede haer lichamen haiï', ende fterck tot allen ar- oeyde.Of nu beter is een ftadt te bouwen in mager, olte in vet landt,fiet daer van het difcours van het 12. Boeck, in Italiaens overΤ<ί«ί«/Μ gefchreven by ^"pme Amirato. E>ie aen de Zee woonen, zijn wat geoiaiiger van |
GESONTHEYT. S;
complexie,foo evenwel dat de wermte de overhanc heeft. Want de plaetfen aèn de Zee-kant, zijn wer- mer, als die binnen in 't Landt leggen. De alderquaetfte woonplaetfen zijn ontrent moè- raifen, ofte vuyle ende itinckende wateren. Want moeraifen, poelen , ftil-ftaende wateren, ofte die heel facht loepen, gheven Somers werme dampen op, ende hangen 's winters vol kouwe, nevel ende woicken,dewelcke indienfe door de kracht van ge- fonde winden niet wechgedreven en werden, bren- gen het vee en den menfche de peft aen: ende doen ook kleyne en fcherp-bytende vliegkens grpeyen, die met groote menighte ons beftormen. Daerbe- neffens groeyen in alle moeraifen vorflèn.aelen,pad- den,flangen,ende diergelijcke qiiade gedierten,de- welcke de Winterfche vochtigheydt in de Somec miifchende, de moeraifen door de hitte verdrqoght zijnde, de Lucht vierigh maken, ende met fenijnig-- heyt ontfteken: waer uyt veel· verborge en befmet·»: telijcke fieckten voort-komen.
Die in 't (©Ofleil woonen, zijn de aldergefontfte ; want haer wermte ende kouwigheydt, gelijck Hi^- focfates ic\iü]{z, is ghematight. Daerby hebbenlè, feydt hy, klaer, fuyver, wel-reyckent, ende lieffe- lijck water, om dat de op-gaende Son het felve verbetert. De luyden zijn daer van fraeye ende blofende koleut, om datfe van binnen het befte bloedt hebben. Want de koleur van buyten iseen feker teecken Van de humeuren, hoefe van binnen gheftelt zijn , ghelijck Galenm betuyghtin fijn uyf legginge op de tweede kort-bondigefpreucke van Hifpotrates in 't eerftc Boeck. Sy hebben een klaer ende klinckende ftemme, met de goede geftaltenis van de deelen door dewelcke het gheluyt fchiet, fy zijn vier-fchoten ende ghematight van lichaem» om de gematigheydt van 't Landtfchap. Dewelcke^ alfoofe de Lenten aldergelijckftis, ende in de ghe- matigheydt van hitte en'de koude ghetempert, foo· moet volgen datfe menfchen van de befte natuere voort-brenght: ende derhalven al dat daer groeyt van kooren» vruchten, plantfoenen, vee, ghefteen- ten, moet in den eerften graet van goetheyt geftelt werden, volghens hetgetuygeniflevan in fijn meer-gemeke Boeck van de Lucht, Wateren ende Plaetfen. Daer vallen weynigh fieckten, ende die niet doodeüjck: foo dat de menfchen al- daer in een voorfpoedige gefontheydt langh leven. Voor foodanigh, te weten, voor het alder-ghema- tighfte Landt, wert gehouden 't gene dat onder de Linie leyt, recht in't midden tuffchen beyde de po- len, hoewel daer vele Schrijbentèn tegen zijn. De Prince onder de Arabifche Medicijne-ji'^j/ceBWiJ leert fulcks met klare woorden. Maer Ariftoteles Ms' tcox. J. ende Averroes in Comm. ^ Z.Coll.uh. zija foo verre hier van , dat foodanige plaetfe de be- quaemfte foude zijn om te bewonen, datfe fegghen
L 3
daï |
-ocr page 95-
nochtans dat Eylandt onder den Circkel Cttpricornui
leydt,alwaer meer hitte als onder de Linie behoorde
te wefen. Het welck oock van 't Landt Parias ghe-
noemt, Amerkm Vefpuccim fchrijft in 't eerfte Boeck
van fijn Reylcn. Daer de Luyden, na de getuyge-
nis van andere, over de hondert ende vijftigh jaren
leven. Die oock feggen datter onder de Linie wel
gewoont werdt, enae geen groote ongematigheyt
en is, maer dat die Landen meer na de hitte als na
de kou hellen, om dat twee-mael des jaers de Son
aldaer recht boven den top ftaet, ende haer ftralen
recht neder fchiet,waer door die Landen nootfake-
lijck feer verhitten. Dit zy ghenoegh van de woo-
ninge onder de Linie.
Die in't woonen,Ieven heel ongefont,om
dat fodanige Steden de gefonde winden,die uyt het
Ooften waeyen,niet en hebben,ende voor de heete
winden open leggen.Defe hebben geen klaer,maer
dick water,oin dat de Son in die plaetfen de Lucht
lanckfaem verlicht, waer door de wateren nootfa-
kelijck dick blyven. En in de Somer waeyen koele
winden, en den dou vale: dan de Son verbrandt de
Luyden, waerom fy guaet van coleur, ende onghe-
font vau Lichaem werden. Sy treckeii dicke, grove»
en onfuyvece Luchtjom dat defelve niet veel van de
Son verklaert, noch van de Noordtfche winden
doorwaeyt en wert, Waerom de menfchen aldaer
lichtelijck heefch en haerfch van ftem zijn, en veel
finckingen, en verdervingen onderworpen.
J. ν. BE VER WYKS SCHAT DER GES.
darmen daer gcenfins woonen en kan. Het weick
^vtrro'es met vele redenen foeckt te beveftighen:
maer alfoo defelve volkomelijck weder-leydtzijn
van Manardui 7. Efifl. Med. i. ende datie oock ftrij-
den tegen de ervarentheydt, Γ00 en ift niet noodigh
van de waerheyc hier over langh te difputeren. Het
is kennelijck uyt de vaert van ons ende de Portu-
gijlen, dat onder de Linie groot volck woont, feer
rijcke ende groote eylanden leggen,ende daer heel
gefonde Lucht is, te Samatra inlonderheyt.'twelck
om hare groote eenijdts voor een ander werelt ge-
houden werde, (Plin. 6. Nat. 22.) ende :{ailan, waer
van Ludovim Rgmanui fchrijft 6. Navigat. 4. dat het
leydtonder de Linie, ende van foo goede ende ge-
Miatighde Lucht is, dat hec fchijnt daer alrijt Mey te
W.efen. In dit Eylandt, Icyde hy, dat de inwoon-
ders noyt hitte, noch koude en voelen. Defelfde
{jetuyght 2. Nav^. 9. van Beamen, een Stadt in ge-
uckigh Arabien op het Ootten gelegen, een wcy-
nigh boven de Linie, hebbende het vruchtbaerfte
aertrijck, ende de gematighfte Lucht,dat de luyden
aldaer over de hondert en veercigh jaer gheliKkigh
leven. Dat Canciem foo getempert is.datmen daer
Somers over gheen hitte, noch 's winters over de
kouw niet en klaeght, wert ghetuyght by Colunéus
in het hondert ende thiende Capittel van fijn Rey-
fen,ende dat daer goede,eeuvoudig€,ende oprechte
Luyden woonen. Het welck al te famen een groo-
te ghematigheydt van 't Landt beteyckent. Daer
HOMERUS Iliad. xix.
Αλλα TitcmtS^ οίνωγβι
'Έ.'ιτα ^ otvoio, Ti ê5ï ^ αλκη,
--Sed vefcijube
fane ζβ vim; hoe enim robur efl (3 fortitudo^
Ρ L Α Τ O VIII. de Rep.
h'T» (paynv ShQvi^iAftixi/Lv^^cei-nKc^
éjsPiaii W oü/f^(ήτατι % εψ» ο/ίΛγχ,ίΧΑως
3 /
Cupiditas utique eommenendi, cibique (S
wfonii ujque ad falubritatem & bomm οοΤ'
ponshabitumnecejfariaefi.
ARiSTOTELESi. Polit.
Ow aióf, Ti ^Itu <^<sC/ τςοψης.
Non enim fieriptefi^ut vivatwfme dimentt.
-ocr page 96-
HET
D Ε R D E Β O Ε C Κ
VAN
S Ρ Y S Ε
En
D R A · Ν e K.
-ocr page 97-
SS
Van het Voedfel,als oock de noot- fakelijckheyt en deverfcheydeii- heydt van het felve.
Het eerfte Capittel.
DAer K nuvan de Lucht envm de Wint gefchreveriy En 0at daer aen de menfch door beyde ivortgegeven: Hier dient nu door de kunfl de kgucken op-gedaen. En hoe mm met befchtyt aen tafel heeft te gaen. hien vim het in der doet, geen menfch en leener eten» Gm dat hetyder menfch en alle menfchen weten: Maer hoemen evenwel ten beflen dientgevoet, Dat ü het dat de kunfi de menfchen Ie er en moet. De menfó tsals eendijck^daer of de baren woelen, Mn :(ooden alle daegh :(yn befi^ af te fpoelen: De menfch κ als een pot die aen den viere flaet, Daer uytgeduerigh vocht enflaege waefem gaet. Indiender niemant pooght ons dyckm aen te vullen, 'Ί ü fiker datfe kprtsgeheel vervallen fulkn ^ En foo men in den pot geen ander nat en dost, 'T Η fekgr dat het jlrackj gantfchydel wefen moet. Daer Ü een edel vocht in onfe binne-leden. Dat flaegh wert afgeteert, en van den tijt heflreden; En foo het niet geflaegh door voedfel wertgeflyft, Eylaes! ons kranckgeflel dat Η terflent ontlijft, Soo dient dan ooc!{_ de kunfl hier regels in de. ramen, Want dranck^en nuttefpys hoUi lijfen ^ielte famen; Wel aen dan, weerde man, befchrijft deH rechten voet, Wtt datmen eten fal, en hoemen mnckgn moet.
Na de lucht ftellen wy wel te recht ^pijjS en ®?ancU/ als dewelcketot onderhoudt des li- chaems niet veel minder als de lucht van noode zijn. De lucht wert wel veerdigher, ende rafler in het li- chaem ghetrocken, maèr Spijs ende Dranck, alfoo fy het felfde een bly vende ende aenklevende mate- lie gheven, konnen dat ftercker ende langer bewe- ghen. Dewijl dan de gheneghentheydt van ons li- chaem fodanigh issdat het felve de verderfFenis on- derworpen zijnde, gettadelijck flijt als een kleet, en dat door de onge voelijck tranfpiratie of uyt-waeC- lemen onfe natuerlijke wermte geftadigh vervliegt, ende de olyachtige vochtigheydtallencxkens, ge-, lijck den olye in de lampen , van defelfde wermte verteert wert; foo heeft de voorfichtige Nature, op dat den menfche niet terftont na lijn gheboorte en fou komen tefterven,alseen remedie voorde ver- ganckelijckheyt, gegeven het ©oebtfel/ om 't gene door geftadigh uytvloeyen vergaen was,door Spij- feende Dranck wederom te herftellen. Hetwelck van de Poet Lucretim feer wel aen-gewefen is in fijn vierde Boeck:
De menfch die flaegh verflijt gevoelt fijnfwacke leden Geduertgh afte gaen, en hellen na beneden.
■i Π; ■■^itliiiM
islfiï^'i' li ί ■■ΙιΙ',ί'· ;!iiiilr! ■ ; |
Want indiender niet met allen in ons geftadig en vergingh,ende menfche altijt in eenen ftancbleei foo en foude het voedtfel gantfch niet van nooden wefen, ja wy fouden van den Ouderdom ende de doodt heel bevrijtzijn : Maer alfoo wy bemerckca ende ghewaer werden dat door het geftadigh uyt- vloeyen van onfe fubftantie.onfe krachten vermin- deren , ende daer uyt volgende is een flappigheydc van de deelen onfes lichaems, foo ift nootfakelijck dat wy defelve foecken te hermaken ende te ver- nieuwen. De fpijfe hebben wy dan van nooden, om te herftellen 't gene van de harde ende drooge fubftantie wech-genomen is: den Dranck, om het ghene dat vochtigh is. Gelijck oock de lübftantie, die in ons uyt Vier en Lucht beftaet, door het ha- len van den adem, en 't flaen van de pols ofte flagh- aderen onderhouden wert.Waer uyt dan blijckt dat wy fonder die middelen tot geener tijdten konnen ons leven behouden,ende dat wel gefeytis van den ÏoëtHoratimz. Sat.^.
Stelt vaft dat u den ader-flagh Alleen maer weynigh dueren mach. Ten :(y dat ghy met goeden k^ft Van flaeu te worden haer verlofi.
Soo fien wy dan, gelijck als een dijck die gefta- digh af-fpoelt,ende niet geftadigh onderhouden en werdt met nieuwe aerde, het landt als dan komt in te breken, ende verloren werdt: ofte ghelijck een ketel met water, die geftadigh over 't vyer hanght en fiet,allencxkens geneel uyt foude waeifemen,in- diender geen verfch water by gegoten werde: alfo foude het oock gaen met het geftadigh uytvloeyen ende verteren van de fubftantie van onfe lichamen» indien het af-gefpoelde niet met goede zooden va" broot en toe-ipijfe, en het uyt-gewaeffemde met vochtigheydt van wijn ofte bier onderhouden ende vernieut werde. Defe vernieuwinge alife wel, be- quamelijck, en volghens de regelen van de Konfte der gefontheydt, die wy hier befchrijven, gefchieO foo ift dat de menfchen in een langhduerighe ende voorlpoedige gefontheydt leven, ende anders fon- der ordre, ende in 't wildt levende, haeftelijck, ende voor haren tijt komen te fterven. Waer uyt blijckt dat dit deel van onfe Konfte feer noodigh is te we' ten,en datter veel aen gelegen iswatfpijfeofdrancli ghebruyckt werdt. Het welck daerom oock wat wiidt-loopigh van ons fal verhandelt werden. I""
fon-
j. V. Β Ε V Ε R W Y κ S
Verlicfen haren flant, en miffen hare kracht, Totdat haer nieuwejeugt door voedfel wort gebracht, Verlies van vafte ftof dat leert hemkgft begeren. Om weder op een nieu daer op te magen teren ;
Enfruyt van eenigh vocht dat geeft hem groote tuft. Op dat fijn heeten dorft mocht werden uyt^blufi. |
-ocr page 98-
SCHAT DER
fonderheyt tnede.om dat de menfchen in geen din- gen, die de behoudenis der gefoniheydt betreffen, meer bekommert en zijn, en van geibntofte onge- font en weten te fpreken, als van Spijfe en Dranck, eq evenwel ingheendinck haer meerder te buyten gaen. Wantfy nemen de Lucht, endede andere ainghen.(i^« Uonnamrales genaemt) foofe komen : maer in Spijfe ende Dranck hebbenfe groot onder- fcheydt. ende kiefen het een voor het ander,hoewel met juyft altijt het befte. Want alfoo fy meeft op de fmaeςk en leckcrheydt letten,foo ennucten fyniet altijt de befte en gefontfte koft,maer alleen die haer beftluft, en leckerftfmaeckt. Ende ick hebdickwiis bevonden, dat de gene, die d'een ofte d'ander quel- nngh onderworpen waren, meeft altijdt luft hadden tothetghene dat haer quaetftwas. Hetwelck de tnenkhe, fo in fpijfe, als oock in andere dinghen meeft van naturen ghewent is, gelijck Ifecrates ieydc tor Nicoclem.
Φε ïiOft dan, ofte Dit ©oebtfcl/ daer wy nu van lullen handelen) is, 'tghene dat de fubftantie van ons lichaem kan voeden,ofte,dat door onfe natuerlijcke Warnite verteert zijnde, in de fubftantie ofte felf- ftendichey t van onslichaem verandertkan werden. Waei doorliet van de Medicamenten onderfchey- den wert: dewijl defelvige niet en veranderen in de fubftantie van ons lichaem , maer beroeren alleen bet felfde.En dat is het oprechte Voedfel.het welck alleen kracht heeftjom door de gelijckheyt van fijn fubftantie met ons lichaem, het lëlfde te voeden,en piet dat met eenen ons lichaem kan beroeren, ofte veranderen. Gelijcker oock fulck een Voedfel is, 't welck de Medicijns daerom Medicamenteus Voedfil noemen. Het felfde voedt ons lichaem wel, maer heeft daerbeneft'ens noch wat by,dat in de fubftan- tie van ons lichaem niet verandert en kan werden; dan evenwel niet ftil en is, maer eenighe alteratie en Veranderingh veroorfaeckt.
Wy fullen dit nu wat naeuwer gaen infien. Al 'tghene wy nuttighen ende ghebruycken,doet fijn kracht.ende maeckt in ons veranderinge, ofte door fijn complexje'ende ghetempertheydt, oite door de geftaltenifle van fijn ftoffe ende materie, ofte door fijn gheheele fubftantie; om hier in nu te volghende pertinente diftincSie (hoewel by velen befprongen) van den hoogh-geleerden Doótor Fernehus, eertijts Raedt en Medicijn van HiKrwii.deTweede, Koning Van Vranckrijck. Door getempertheyt,complexie, ofte hoedanigheydt werckt het kout waterende de Latouw in ons verkoelinghe, bet Vyer ende de VVijn verwerminge. Door de ftotte werckt het ge- ne, dat door dunnigheydt van fi)n fubitamiedoor- ^ringht, ende de humeuren ofte vochtigheden ver- dunt; dat door fijn dickigheydt verftopt, door iijn •taeyighevt beflijmt, oft door fijn fcherpigheyt iuy- vert en afveeght. Door de heele fubftantie werckt |
G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T.
her ghene,'t wekk door d'aengenaemheydt ende deghcmeenfchap van fijn gheheele fubftantie ons lichaem voedt, ofte door ftrijdt en tegenheydt be- fchadight en verderft. Waer van het eerfte Voedt- fel, hetlaetftefenijngenoemt wert. Sooisdanhec rechte Voedtfe],nietdat door fijn getempertheydt, ofte ftoffe, maer door fijn gheheele fubftantie met onfe nature over-een komt,ende daerom in de fub- ftantie van ons lichaem kan verandert werden. Het welck een fimpele veranderinghe is : maer daer is verfcheyde Voedtfel, her welck op twee, ofte drie- derhande manieren ons lichaem kan veranderen.' Op tweederhande, den Azijn, door getempertheyc ende ftoffe, want hy verkoelt, en doordringht mee fijn dunnigheydt: de Latouw door getempertheyt en gheheele fubftantie, want fy verkoelt en voedt: onghedeeffemt Broodt door ftoffe ende gheheele fubftantie, want het verftopt ende voedt. Op drie- derhande manieren wert veranderinghe ghemaeckt van de Wijn, dewelcke verwarmt, verdunt, ende voedt. Het ghene dan, dat door de gheineenfchap van fijn gheheele fubftantie, in de fubftantie van ons lichaem verandert wert,is eygentlijck Voedtfel: het gene, dat de natuerlijcke geftaltenis van 't lichaem eenichfins beroert, iseen Medicament: ende 't gene, dat, terwijl het in 't lichaem verandert werdt, hec felve met eenen wat verandert, is, ghelijck ghefeydc is, Medicamenteus Voedtfel.
Nu de naam van ©Oibtfcl wert by Hipp. de AU- memo, op drie manieren verftaen , te weten, voor 't gene dat voedt ende Voedtfel is, voor 't genedac als Voedtfel is, en 't gene dat voeden fal. Soodac hetware Voedtfel is, het welcke komt, ende blijft in de plaetfe van het ghene dat vervloghen is : als Voedlel, is het ghene, dat aldernaeft is om Voedtfel te wefen, gelijck het bloedt: toekomende Voedtfel is, alle Spijle die ghebmyckt werdt, dewelcke als fy verteert is, voeden kan, en in de fubffantie van ons lichaem verandert werden. Derhalven werdt alle Spijfe die wy gebruycken, voor Voedtfel gerekent, niet dat de menfche daer nu af ghevoedt wert, ofte dat hetfoodanighis dathet dadelijck voedt, maer om dathet weivan de nature verdout zijnde,voed- fel geven fal.
Al 't ghene dat ons lichaem voeden kan, beftaet ende wert ghenomen uyt tweederley dinghen, uyc rebm anmatii, de gene die leven hebben; ofte inani- ir^iJi», die gheen leven hebben; als zijn Water ende Zout. De ammata, of die leven hebben,zijn, ofte Vegetabiha, aerdt.ghewas,te weten, Kooren.Moes, Wortelen, ende Vruchten, ofte Dieren, van de- welcke fommige gaen, vliegen, ende fwemmen, te weten, Vier-voetige Dieren, Vogels ende Viffchen. Ende het voedtfel dat van defelve ghenomen wert, is wederom tweederhande, ofte de deelen en leden van defelfde, ofte 'tghene van haer komt, als Eye-
M ren, |
-ocr page 99-
J. ν. Β Ε ν Ε R W y κ S
9Ö
ren, Bloedt, Melck, Wey, Boter, Kaes, Honigh, en dierghelijcke. Maerin al ditvoedtfel,iseen groot verfchil enonderfcbeydc. Want de eeneSpijfe is van goet, d'ander van quaet fap ofte gijl, en gheeft derhalven goet ofte quaet voedtfel: d'eene is licht, d'ander hardt om te verteeren : d'eene verderft lichtelijck in de Mage,terwijlfe verteert wert,d'an- der niet. Dan de alderbefte Spijfeis, deweicke licht is om te verteeren, veel ende goet voedfel geeft,niet licht en bederft, en weynigh overfchot laer. Daer isoock harde ende hertelijcke Spijfe, deweicke wel veel voedtfel gheeft, dan groote kracht van warmte van doen heeft, om in de Mage wel verteert te wer- den, endedaerom bequamer voor de gene, die veel arbeydt doen, en fterck zijn, als voor ledige,ilappe, ofte oude Luyden. Daer is mede flappe koit, die wel ras verteert ende voedtfel geeft, maerhet is Weynigh, ende niet langhdurigh. Het felvebederft oock lichtelijck in een itercke ende heete Maghe. Daer is oock Spijfe al ifle noch foogoec, evenwel vooreen yegelijck niet nut en dienitigh, om dat de nature der menfchen foo verfcheyden is^ waer door komt dat van eene Koft, den eenen meniche fieck fal werden, die een ander wel bekomen fal. Defe verfcheydentheydt in de nature, maeckt dat de Scheerlinck ofte dulle Kervel, daer de menfchen van fterven,endede wijfe Socr-ifw mede vergeven is, de Spreeuwen voor voedtfel dient, ghelijckGa/e- wai fchrijftin fijn Boecken van de Gematigheden: ende dat een kruydt voor het een Dierfenijn, voor het ander Mcdi9i)ne, ofte Spijfe is, ghelijck feer aerdigh befchreven werdt van den Franfchen Poet dfi Barm, in den derden dagh van fijn eerfte weke:
Wat heeft de goede Godt, ii'at heeft hy fchome Iquyden Gefihapen voor dm menfch, voor alderhande luyden I Kiet eenfi fchralen Wey, niet foverwoeflen Velt Daer niet een grooten hoop van planten wertgeteh; ' Van Planten a^onder nm voor yder aen te merck^n, Verfcheyden in het loof verfcheyden in het wereken, Verfcheyden m de vermv, verfcheyden in den aert·, Siet wat een aerden klomp de menfchen wonders baert! Laet yemant aert gewas uytTuyn en Velden lefen, ^'^ί^ηΨ'^ ^^y^i'iemkruyt.en dien vergiftighwefen; '^J^hemandt dienfiigh ;(ijn, oockinfijn hooghflenneot, TJatyemandt hinder doen, en geven aen de doodt. Men vont wel eer een Iquydt dat Ojfen dede flerven, Maer maeckt een e^el vet, m deed' hem bloedt verwerven. Daer ^ een ander kruydt de Spreeuwen wonder toet, Maer dat tn haefl den menfch de lefte püne dost Een ander wederom dat fal den Muyl vergeven, Mn brengen aen den menfch een nieu en vafier leven, , Schoon dat hy is vergift. Let op den Aconijt
Die ruckf als metgeweldt de menfchen uytter tiit i hndefin onverlet foo worter niet gevmden,
Diitym^ndt nutter ii ontrtnt de felle mnde» |
Die hem een fiange fieeckf, of in de leden bijt, Tenvijl hy door het WbUt of in de Bojfchen ryt. Siet wat een vreemtgewm vanongefinde lyrachteni Gantfih buyten ons begrijp en boven ons gedachten!
Het doot terflont een menfch, een vrou, een man,een Jfint, ' Indien het geen fenijn in hare leden vim: Maer iffer gif ontrent, het laet de menfchen blijven. En fooght met alle macht fijn vyandt uyt te dryven. Het worfielt met het gif, het divinget met gewelt. Tot dat het op het lefl alleen behoudt het velt: En als het heylfiem bladt den vyandt heeft verfiagen. En d'eerevan'tgevecht ten vollen wech-gedragen, Soofcheytet, uyt het lijf daer in de krijgh befiont. En door haer b^der doodt foo wort de menfch gefint. Wat dienter meergefeydt ? meryemandt kpmt getreden. Daer vintmen diep geheymen faken boven reden,
Daer vimmen hoogh beleydt: entot eenkgrtbeituyt. Men vim den grooten Godt oock.het minfle Iquyt.
Van wat aert en kracht dan dat elckc Spijfe is, in welcke lichamen fy gefont en voedende, ofte quaet en ongefont is, en op wat maniere fy genoten moec werden, iiillen wy nu vervolgens aenwijfen, op dat een yeghelijck foude moghen aen-nemen,'tghene hem nut en bequaem is, en fchouwen, en wachten hem voor het ghene dat hem ondienftigh en onge- · font is. Wy beginnen bier een groot werck, (feydt de Schrijver van de natuerlijke Hiftorie,in de voor- reden van fijn 20 Boeck) ende fullen denmenfche fijne Spijfe uyt-leggen, en hem doen bekennen,daE onbekcnt is,'tgene, waer door hy leeft: het welcfc fo flecht en gering niet geacht en moet werden,al ift dat (uieks foude mogen fchijnen den gene,die door deflechtigheydtvandenamen bedrogen was·.
Van Broodt, Pap,Bry,Koeckenj
ende alderhande Kooren - werck.
Het 11. Capittel.
De tijdt, beroemde vriendt, begint u aen te manen TeJpreken met befiheydt van alderhande granen, Te fihrijven hoemen eerfl het edel Kooren vont. Ten dienfle van de. maegh, en fmakfn van den mont. De menfchen hebben eens alleen maer kiruydtgegeten. En vry een ruymen tydtgeen beter kp[i geweten. OÓciin het aert-gewas verneemtmen vollen lufl, Indienmen (lechts alleen den'grawn honger bluft. Het woieengulde tydt, wanneer de menfchen faten Te midden in het velt en met als vruchten aten, Met kleynen k^fi gedient: het tm een guldetijdti Als met een fchotel Moes een Prinpe was verblijdt. Het was eengulde tijdt, wanneer een Itjidde Schapen Gingh onder eenen Beommet haren meefler flapen, Ofweyden door het VFout en voor en nevens hem. En firmgh of op het ff el of o^ een blijdefiem. ^^ |
-ocr page 100-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
Het tffaS eengülde tijdt, eer ejt de Lieden dachten Ben Os, een jonge K9_e,of ander Vee te flachten. En dat geen jprigh Lammet fijn onnoafel bloedt Haer mondén hadt befmet, haer magen had gevoedt, 'T κ m een ander eeuw: het vee dat mrt verjlonden 'Tendienfievan denbuyckjen vandegragemonien : Men wilgeen Iquyden meer tot ffijjè voor den noodt. Men (oildefietefiniteckjoan nieu-gebacignhrooit: Men ml dat lecker κ. ml gaet dan vorder treden. En tafl hierin het Graen als met de^antfche leden, Doorgront den rechten oen ναηϋίρφ, en Spett,enR^Si
------J.../..α ^ , ^ .
'· Y lullen de befchrijvinghe van de Voedtfelen VV beginnen van het ghene, 't Wekk de aerde tot onderhoudt vandemenfchen voortbrenght.als van het geaieenfte en oudtite van allen, met het welcke de Menfchen van d'eerfte tijden haer alleen plach- ten behelpen, na het gevoelen \antlippocrates,in "jn Boeck van d'oude Mβdiςiine. En daer is oock ■^yt de H. Schrifture niet wel te mercken, datmen ^ordeSont'Vloedtyet anders,hetzyVleefchoft V ilch,gegeten heeft. De Luyden van die tijdt eten- de alleen om te leven, endeniet levende om te eten ( gbelijck Socrates van fommige plagh te feggen) en lochten gheen leckernyen ofte vreemde koketten : f"aer alleen middel om den hongher ende dorft te '^ffenjen ghebruyckenderhalvendeSpijfe,die ge- ^"^etft Was,en niet veel toe-ftellen van doen en had- als kruyden, wortelen, vruchten, die akijdtby ^ handt waren, ende en aten gheen bloedt, als van J>eriren,ende Moerbefyen : niet zijnde van de dwa- 7."'daerdeGrieckfche PoetHcM» vanfpreeckt, niet en weten,datter oockin flechtkruydt wel goets, ende van groote kracht is. Soodanigh };oedtfel is oock by de ghene die foberlijck en hey- i^hlijckgheleefthebben, altijdt genut en geprefen. ^enophon, deGrieckfche Hiftory-fchrijver, vertelt «lede van de Perfianen, datfe voorfpijiê broodt.en |
SI
voor toe-fpijfe de kerffe plachten te ghebruycken,: en dat, om dit fober leven het onder haer fchande was, indien yemandt fnoot ofte fpoude. In Indien is noch hedenfdaegh verfcheyden volck,dat niet en éet van't ghene leven ontfangen heeft. Defen fiih- pelen koft fchrijft Phjtagoras de gulde eeuwe toe, by den Poet Owto, in 'r vijfchiende Boeck van fijn Transformatie: maer den felfden is daerna allengf- kens verandert. Soo ghetuyght Varro, de geleerfte van de Romeynen, in'teerlte Boeck ende Capitfel van fijn Landt-bouwinghe, dat her menfchen leven , van d'eerfte memölfie met trappen ghedaelt is toe onfen tijdr.en dat den eerften trap den natuerlijck- ften geweeft is, doen de menfchen leefden van het gene de aerde van fclfs en ongequelt voort-bracht. „ De eerfte Menfchen, feydt Luctanm Amorib foo „ drafy gheboren waren,fochten een dagelijckfche „ remedie voor dep hongher; en aten uyt gebreck „ heteerfte kruydt datfe kregen. Daerna fochtenfe „ na de malfte kruyden,als oock de eeckelen. Maer „ de later eeuwe heeft defe koft voor beetten gela- „ ten,ende de naerftigheyt van de huyfluyden heefi: „ het zaeyen vanKooren en Gerft gevonden, ende „ den middeI,om defelve alle jaers wederom op een „nieute doen waiïen. By de Poëten wert hetviie- den van het Kooren de Godinne Ceres toe-gefchre- ven, het welck daerom oock van Virgilius, het Zaet van Cirw ghenoemtwerdt, fchrijvendein 't eerfte Boeck van fijnLandt-bouwinge aldus:
De teerelt leedt hier voormaels noodt, "Men vonter Graen noch Witte brooit. Men at of kiruydm uyt het Wout, Of vruchten van het eycken-hout. Of Bramen van een Wilden flruyck,·, Slecht voedt fel voor eengragen buyckt Maer doen quamCeresm het lant» Dieeerfl dm ploegh en hMter vant. Die heeft den ramven hoop geleert Hoe dat het lant dient om-gekeert^ En hoemen Offen t'fimen-vought. En naden kunfl den Aekerploughtt Sietdusβο wies het edel Graen, Dies had den eeck^l flracxgedaen.
En al ift dat in fommige Landen,daer geen Koo- ren en waft, broodt gebacken wert van ander meel, gelijckin 'tEy landt van S. Dowiw^o, van een witte wortel, genaemt Ca;{ave, als befchreven wert in de Chinefche Voyagien, by den Spaenfchen Schrijver Gon^ale:^ de Mendoxa,endt van andere wortelen, by andere, oock Nederlandtfche Schrijvers: foo en komt evenwel foodanich broodt geenfins noch van Imaeck, noch van kracht by het broodt, 'c welck van Kooren gemaeckt wert.
Onder het Kooren zijn al van ouden tijden,ende noch ghebruyckeliick Tctwc, Spelte,Rogge,Gcrft,
Μ 2 als |
-ocr page 101-
J. V. B E V
als eock ander aerdr-gliewas,RijSi Geers,Haver, Erweten, Boonetij ende diergelijcke.
CcrttlÊ/is warm en vochtigh van aert, ende gheeft meer ende vafter voedtfel, als eenigh ander Kooren, en wert daerom oock meerder geoeffent. Want al ifle wat vochtigh, en daerbeneffens eenighe taeyigheydt en klevende vettigheydt heeft,fo wert nochtans defelve door bereydinghe verbetert ende wech -genomen: infondcrheydt inhetBroodt,het welckde befte Spijfe is, die van Terwe ghemaèckt werdt, ende oock de oudtfte van alle, na de Vruch- ten. Want wy lefen in de Boecken Mofis, dat Adam in het Paradijs Boom-vruchten at, ende daer uyt- gejaeght 7ijnde,dat hy de aerde boude,ende moeit ,> aenhooren de ftemme, in 'tfweetdijnsaenfchijns » fultghy ubroodteten. Welckfweet AbenE^ra uytleydt van dien arbeydt.door dewelcke het fweet meeft verweckt werdt, als daer zijn, bouwen, wan- nen, malen, kneden, backen, foo dat Adam te ghe- lijck de ftrafFe, ende de konfte van broodt maken gegeven is. Van die tijdtis het broodtalcijt in'tge- bruyck ghebleven : en voor de befte Spijfe bevon- den. Want in het felve werdt de Terwe alderbeft bereydt .· alfo de taeyigheyt door den deeffem ver- betert wert, en de vochtigfaeydc,fofy veel is,neemt het backen wech , waer toe mede niet weynigh en helpt her zout, datter in komt. Arifloteks fchrijftin fijn Pxobkmat. dat het onghefouten Broodt fwaer- der weeght, als het ghene, daer zout by ghedaen is, wel verltaende, als het anders van eenderley ghe- wicht is : hoewel dat het tegendeel waerfchijnelijc- ker mocht aenghenomcn werden , dewijl het zout fwaerder is, ais het water. Maer die de faeck wel infiet, ial bevinden dat de reden goet is. Want her zout verdrijft en verdrooght alle vochtighéydt, de- welcke door de warmte.ghewoon is te bederven. Sulcks blijckt merckelijck aenVlecfch, Vifch,eiide ander Spijfe, die langb in de pekel bewaert werdt. Op defelve rnaniere verteert oock door het zout de vochtighéydt in 'c broodt: en als defelve by-blijft (gelijk gefchiet in ongezouten broodt) fo befwaert- ie het gewichte. Défelfde vochtigheyt wert oock in 't broodt gehouden, als het niet genoegh gebacken is. Het weick fommige backers al willens doen,om dat het foo veel te fwaerder foude wegen. 'T cn is öock niet beter, dat het door te grooten hitte van den oven, al te hart ghebacken wert. Want daer door en wert met alleen de overtollige vochtigheyt ■verteert, maer oock het liefFtlijck fap, 't welck is ais de ziele van 't meel, uytgewaefiemt ende verbrandt. Soodanigh broodt is hart te ve rceeren, geeft wey- nigh voedtfeK fchiet langhfaem nabeiieden,en ftopt denbuyck. Maer her gene niet genoegh gebacken en is, befwaertde maegh, wert naeulijcks verteert, verweckt veel wints, ende taey flijm. Maer fciiiet i4S na beneden door fijn fwaerte,endemaecls.t der- halven dén buyck weeck. Waemyt blijckt, dattef op het backen wel moer ghelet werden. Ja daeris' by-na fo veel ghelegen aen het bereyden ende toe- maken, als in de ftoffe, daer het af gemaeckt vverr.. Want al is het broodt van't befte Kooren gemaekr, indien het evenwel niet heel wel ende konitigh ge- backen en wertjfo kan het tot onghefonde koltge- dyen. De heele faeck beftaet inlonderheydt in het rijfen,en backen-en daer is een groot onderlcheydt tuifchen ijgeiieeiTemt en onsljcDceffemt 25?ooW. Want door den deeiTem weraen de grooffte deelen verdunt, de taeye lichter ende luchter ghernaeckt, endebequaem om wel verteert te werden. Maer onghedeeifemt Broodt, is fwaer, grof, hardt om te verteeren,maeckt inhetlichaem rauwe ende grove humeuren, ende veroorfaeckt véle verftóppingheO. En al geeft het vaft voedtfel,ende dat niet lichtelijck f en vervlieght :foo en is het evenwel niet bequaem»; als voor heel grove ende ftercke lichamen, ende die ^ Avaren arbeydt doen. Het broodt dan,dat wel ge- ï kneet, gerefen,ende met matelijcke hicte gebacken; is, wert met recht voor de befte Spijfe ghehouden j - ende is voor een yegeiijck, van wat jaren ofte com- plexiehy zy, nutendienftighj ende wertbequame- - lijcktot alle toe-fpijiê als Vleefch, Vifch, Boter, Kaes, Fruyt, Moes, gegeten; ende fonder het felve wert niet anders,als met fchade van de gefontheydt genüten. Het is mede-de Maegh feer aengenaem: ende daer alle andere koft, indienmen hem dickwils kom te eten, ten lêften teghen wert, het broodt al»' leen en wertmen niet moede, ende wert gheftadigh van deghefonden metfmaeckghegeten; endede fiecken verliefen alderlett den fmaek van 'r broodr, en wederom bekomende, krijghen die eerft weder. |
Maer alfoo het broodt niet alrijdt van eenderley Meel gemaeckt en wert,eniifer tuifchen het felve oock groot onderfcheydt. Galenus feydt, dat onder alle de gheflachten van broodt, bet 3©itte-il?00Dt ofte ï|eeten-B?00ï)t / van de fuyverfte ende fijnfte Terwe-bloem gemaeckt, het meefte voedfel geeft.
Daer aen komt het (©eÖUpIt-ÖJOObt / te weten? daer de groffte femelen niet by en zijn. Dan volght het ghemeen CerUJCn-bjOObt/ dat al fijn bloemen» en oock al fijn femelen noch by fich heeft. Hier na werden gherekent de foorten van Broodt, die by- na niet dan femelen in en hebben, fulcks als is het Broodt, dat daerom(02UpSf-b?OOl)t ofte ^miel- bjOObt gemeenlijck genoemt wert. Sulck broodt is het flechtfte vanallen,en voedt veel min,dan eenicb van d'andere foorten van Broodt; daer-en-boveo foo gaet het haeft ende ghemackelijck van onderen af, ja maeckt ende houdt den buyck ghemfeenlije·' heel weeck. Maer al ift, ghelijck wy gefeydt heb- ben, dat het Witre-broodc het fuyverfte en voedt- faeinfte van allen is, foo en dient het nochtans van de delicate Luyden, ende die gheen werck en
doeo |
·.; I:
-ocr page 102-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
doen of haer lichamen niet wel en oeffenen^etge- ftadigh gegeten, alfoo het fel ve de Leverende Milt lichteiijckdoet verftoppen.ende oock graveel ende gicht verweckt,om de taeyigheydt ende foetigheyi van de blom. Soo dat het gemeen Terwen-broodt naer beter is, het weick om de femelen, die her by hem heeft, minder verftopt ende lichtelijck na be- neden Ichier. Ende dit is een van de voornaemfte oorfaken, waerom de groote Heeren ende Witte- broots-kinderen veekijts met graveel en gicht ge- queli zijn, volgens het gevoelen van onién vrienr, dp hoogh-geleerdenHeereDoè:orLoiiw^'cilNii«- nm, feer vermaert Medicijn tot Antwerpen.
Daer is oock onderfcheydt te maecken tuflchen verfch en oudt-backen broot. Het gefontfte ende iKfelijckfte is dat daeghs te voren gebacken is. , ï|eet 3©itte-Ö?00t ι ofte ander heet broot, fwelt w de Maiigh, maeckt dorft, verftopt de Lever, ende het ander ingewant.Heel oudt-backen broot is on- «eflijck,hert om verteren,ende maeckt fwaerbloet: gelijck oock doen de korften van broot,die daerom opvele Heeren taeffelen werden afgefneden. , 25ifCUpt/ ofte twee-back, is niet quaet.infonder- heyt voor de gene die wat vochtigh van connplexie zijn, ofte veel vochtisie humeuren by haer hebben.
Alle ander dingcn,die van Tarwe gemaeckt wer- den , als daer zijn pappen, waeffelen, panne-koec- ken , korften van paiteyen , ende dierghclijcke > en konnen van deuchden en gefóntheyt by het broodt niet vergeleken werden : alfoo in vele het vermen- gen van meJck, boter, ende diergelijcke de taeyig- hey t van denTerwe niet en verbetert,maer eer ver- ineerdert, ende dat den Terwe oock foo wel niet cn rijft ofte gekoockt en werdt. Endealift» dat de felvige w el goet voetfe) geven,indien fy een ftercke Wermte ende goede Maegh bekomen'oochtans de- ■wijl het naeulijcks en gebeurt, dat fy geheel in een fwacke Maegh, ende in de ghene, die geen ftercke Wermte in haer en hebben, ende haer niet fterck en oeffenen, verteert werden, ende datter eenige dee- len onverteert Wijven: foo ftillen defelve fondef twijffel een raeu en taey voetfel maken, 't welck de naeuwe aderen,infonderheyt van de Lever verftop- Pen fal, ende ftof tot graveel verwecken, ende de Voedinge van het gantfche licbaem in roere fteilen.
By ons isfeerin 'tghebruyckde251ommc-pap/ Vanterwe-blom metYoete-naelck ghekoockt: de- ^elcke veel voedtfel geefr,en niet ongefont en ts,by al dien fy foo heel dickwils niet gegeten en werdt. Anders doet fy graveel en fteen fgeUjck nu gefeydt
) in de Nieren groeyen, en verftopt de Lever, als Galenm getuyght Ende van defe natuer zijn meeii alle andere pappen ende brijen, diemen van ander meel met Terwen-meel vermcnght, gbewoon is in melck te koken, als van Rijs,Haver, Oeers,t,erlte, |
««andere, Want veel van defelve voeden Wei ende veel: maer fy doen den buyck dickwils fwellen, en maken grof ende fwaerbloet.
De gefontfte pap, die niet van meel,maer kruyai Van broodt gemaeckt werdt, is de Panada (alibo'na het broot g.enoemt) bequaem foo wel voor de ge·» fonde, als voor de gene die fieckelijck gaen.
Φε ^pdte komt van nature aen de Terwe, en gelijck als tuifchen de Terwe ende Gerfte. Wanc fy geeft meer voedtfel als de Gerfte, en minder als de Tarwe. Soo dat het broot daer van gemaecktial ift goet in de maegb,oock minder voedtfel geeft als Terwen-broodt.
φε iüoggc is wermer als Gerft, maer koelder als Terwe, het broot daer van gebacken geeft meer en vafter voedtfel als het Gerften-broot, dan heefc eenige taeyigheydt ende verftoppende eygentheyr, door dewelcke dat hart ende fwaer om verteren is, infonderheydt dat het gefift ofte gebuylt, ende vaa fijn femelen afghefondert is. Want 'c gene dat van ongebuyk meel gebacken werdt, ende alle fijn fe- melen noch heeft, foo dat van de Molen gebrocht wort, alffet wel ende behoorlijck gedeeffemt, ende door-backen is, dan iifet min taey ofte fwaer, ende en is niet heel moeyelijck om verteert te werden,en gaet haeftelijck van onderen af: bet en is nochtans dies aengaende niet al uyt met het onghebuylt Terwen-broodt te verghelijcken: want het is noch fwaerder als het felve,ende moeyelijcker om te ver- douwen.
Dan dit J5O0Sen-B|OObt gheeft den lichame een vaft, ghelijvigh, ende fterck voedtfel,niet quaet van fap ofte gijl, welverftaende als het van goede Rog- gen gebacken is: Wanc Broodc van quade verdufte ofte bedorven Rogghe ghemaeckt, doet in het lijf quaet ende haeft verrotbaer bloedt groeyen , ende veroorfaeckt verfcheyde langhduerige verdrietige fieckten,infonderheyt de geiae die wy Scheurbuyck ofte blaeufchuyt noemen.
Maer om het Roggen-broot fo veel te aengena- mer ende lichter te maken, mengen fommige daet Terwe by, 't welck fy iBïfïeUupn noemen , al of- men gemenght broot feyde.En dat Broot is ίο taey en fwaer niet, als het ongemengelt Roggen-broot^ ende blijft langer verfch,weeck offacht ais hetTer- wen-broot felf.
Bifcuyt van Rogghe is voor de fchippers, ende fteden die belegert zijn, ende voor de menfchen die grooten arbeyt doen.
<©e Merite feytP/imw 18.7. is van d'alderoudt- fte koft.wen van Galenm 7. 8ίηιγ. kout en droogh in den eerften graet geftelt.en is de Tarwe van krach- ten gheenfins ghelijck. Want de Terwe verwarmt inerckeiijckrDaer-en-tegenen verwermt de Gerfte gantfch niet, en daer-en-boven in wekker voegen die gebruyckt wert.'t zy ook datmen daer broeden van maeckr,iiienfaidaer eenige verkoelende kracht
Μ 3 ® |
-ocr page 103-
94 J· V. BE V
in bevinden. Voorts foo verfchilt fy van de Terwé ook aangaande de ftoffe van haer voetf?l,dat fy den lijve gheéft. Want de Terwe is dick ende taey van ftofFe:maerdeC;erfte doet in ons licbaem ende dun, endeeen weynighfken afvagende vochtigheytofte gijl groeyeniwaer van nergèns na foo veel voedtfel komt, als van de Terwe. Soo dat niet fonder reden de Gpft ηονΐ in fo grooten achtingh geweeft is,als de Terwe. Plutarchm verhaelt vanMdrcitoin fijn leven, ais oock Livim in het 3 7. Bocck van fijn Hi- ftorie,dat hydecompagnien.die haer vaendels quijc 'geworden waren, in de tjtede van Terwe, Gerft liet uy t- deelen. Het felfde ghetuyght Plutarchus mede van Antofiius in fijn leven, endeD?oin't49. Boeck van fijn Grieckfche Hiftorie.Alroock delelfde Dio, ende Suetomus van denKeyfer-<4a^i//?«i. Soowey- nigh was de Gerft by den Terwe geacht, dat fy de Soldaten die haer qualijck gequeteu hadden,tot een ftraf enfchandael gegeven werde.
<!3ertl£n-b?00t plagh by de loden heel ghemeen te zijn, ende foo lefen wyin'tEuangelie, dat het bv de hant was,als d'Heere Chriflus daei mede foo
groot mirakel dede. Het is noch heden by ons in 't ghebruyck, dan foo heel gemeen niet, als Terwen, en Roggen-broodr, het voedt noch minder. Doch de gene, die van de befte Gerfte gemaeckt werden, en verfchillen dies aengaende foo veel niet van de Terwe brooden : Maer die van voolè ende lichte Gerfte ghebacken zijn, komen van aert en voedtfel met deSemelachtigeofce grove Gruyfachtige Ter- we-brooden heel overeen. Dan hetBroodtvan foodanige Gerfte gemaeckt,gaet feer haeftelijk van onderen af: 't welck in de andere foorten van Ger- ften-broot oock plagh te gebeuren,als men die met de Terwen-broodcn fonden willen verghelijcken. Plinius oordeelt op de verhaelde plaets, hier al te flechtvan,alshy derft feggeh,dat het Gerftenbroot gebruyckelijck by de O'uden.van 't gemeene leven weder-worpen, ende voor voer van de beeften ge- laten is. Biibuyt van Gerft is feldengoet, tenzy daer ander koren,als Terwe,Rogge ofceMiftelluyn by gedaen wert.
<©ecfle-pap wert gemaeckt van het Meel in wa- ter, vleefch-fap, foete ofte keerne MeIck,Wey,ofte yet anders gefoden. Maeckt vochtigh, ververfl:, en voedt matehjck : verweckt oock de rufte (daer de Koggen-pap mede toe gebruyckt wert) dan is wat windtachtigh, het welck met een weynigh venckel- zaet kan verbetert werden.
De Philofooph Arifioteles fchrijft, dat wy alder- langft fonder tegenheyt konnen gebruyken de fpij- fe,die van Terwe ofte Gerfte-meel gemaeckt wert, om dat het ghene den menfche vo gens de Nature voorfpijfe toegefchickt is,altijt begeert wert. Der- halven foo ghefchiet het van wegen de Nature, dat aJ ift dat Wy fukks geftadelijk gebtuycken,evenwel |
Ε R W Y Κ S
't felfde nier moede en werden,gelijck Wy Wel doert de alderbefte ende leckerfte fpijfe.
De ander Aert-ghewaflèn en zijn foo voedende, noch fo bequaem niet,als de gene daer wy nu af ge- handelt hebben, en daer'i broot afgebacken werr.
JSÖ^ die in fommige Landen gebruyckefijek is, in plaetfe van broot,wert gehouden te zijtj weina in den eerften graet, ende droogh in den tweeden. Hy voedt middel-matigh, ende meer (ghelijck men heel Nederlant door gewoon is) in foete melck ge- koockt zijnde. Wert heel lichtelijck verteert, endtf maekt wat grof voetfel,is daerom jonge luyden die arbeyden bequamer; en dickwils gegeten veroor- faektverftoppinge.Daerom moethy wél gekoockC zijn, en is beter in vleefch-fap, als yet anders.
Rijs half gefoden ende dan gedrooght,wordt wel drie of vier jaer lanck goet bewaert, ende heel Inr dien door (infonderheyt bydeNrf^VwofHeydenen^ wort die Rijs veel geacht; en fy verfien haer fche- pen daer mede, als fy een lange reysaennemen.ge- lijck wy met Bifcuyt of twee-back.Sy eten dat mei heele handen vol: ende het fmaeckt feer wehdanfy doen daer gemeenlijck Suyckerby, ofDaeyen, of eenigh ander ooft.
Die van Makdiva weten nu van dit foo ghefoden en gedrooght Rijs, verfcheyde koecken,Krakelin- gen,en Marfepeynen te maken. Dit felve aifo gefo- den , en in de Sonne gedrooght Rijs,ftooten fy foö kleyn als meel,en depappe daer van gemaeckt,noe- men fy Avela.
•iBeerjSisvan nature kout en droogh,niet onaen- genaem van fmaeck, infonderheyt in foete-meick, gelijckaienby ons den (i5ecr1lcn-lJ?p maeckt, ge- foden,en dan geeft hy geen quaet,doch geen over- vloedigh voedtlel.
By gbebreck van ander Koren, isfonstijdtsoocfc van Geers broot gebacken; maer't felve geeft feet luttel \^oedcfel,ende is kout van aerdt.feer dor ende breuckiaem ofte morfelbaer : want het en heeft gantfch geen gefmijigheydt, geen taeyigheydt ofte klevende vettigheyt. Ende daerom ift niet vreemt, dat het den buyck,die te weeck is,ftoppen ofte ftel- pen kan.
ïldbetis werm van aerr,en van weynigh voedfel. Wert in defe, als oock in andere Landen gehouden
doet, ende defe noemen fy Habermoes. Diergelijcke wert hiermede van de Boerinnen langs de ftraet vef- koft, ende uyt-geroepen als nockin
Switferlandt, te weten, van de bloeme van Haver- meel. Γη Wals-Engelandt werter oock broot af ge- backen, dan geeft luttel voedtfel,
De |
-ocr page 104-
S C HAT DER
De Haver werdt in een Vijfel gheftooten ofte in een molen gemaek, en ©O^t ofte <©^Utteil daer af gemaeckt,'t welck alleen ofte met vleefcb gefoden wert, of in veel andere dingen gebruyckt. De Gort van Haver of Gerft gemaeckt,is lichter om verdou- wen, en geeft den lichame min voedtfel,dan't gene dat van fpelte gemaeckt plagh te werden.
SBocchtöept werdt voor werm, ende niet feer droogb van aert gehouden, voedt min dan Ter we, Rogge of Gerfte, maer nochtans meer dan Geers.
Van't meel van Boeckwtys met water wortSS^p gemaeckt,en ïttoechen gebacken,die gegeten xijn- de,liichtelijck verteert worden,haeftelijck van onde- ïen afgaen, lichten kamerganck maken, veel water doen lofen, en den lijve wel luttel voeifels by-bren- gen, waerom gemeenlijck gefeydt werdt,Boecken- den-bry,isverradery,alfoo de gene die daer van ge- geten heeft en veriadigt is,haeft weer honger krijgt: aan het voedtfel, datter van komt, en is niet qaaet, bedorven, ofte onbequaem.
'T broodt dat van Boeckweyt in feer diere tijden gebacken werdt,ofte 't gene dat by ander meel het Boeckweyt-meel vermenght heeft, is vochiigh en waterachtigh, ende finckthaelter na beneden, ende heeft meer windtachtighey ts in, dan't gene dat van den Rogge gebacken werc.
Onder de Pluck-vruchten, ièydt Plimus i8» 12. Werdt de meefte eere aén deJSoanen gegeven , als vaa dewekke men ook heeft gefocht broot te bac- ken. Sy zijn kout ende droogh van aert, als Galetm getuygt in't eerfte Boek van de krachten der voet- leien, op het 19. Capittel.Ende dat de groote Hip- pocratei fchrijft 4. de viEi. acut. 92. dar alle Pluck- yruchten wintachtigh zijn,heeft fonderlingh plaets in de Boenen: als oock dat hy fchrijft 2. en 4.. Epid. dat in tijde van hongers-noot,fo mans als vrouwen, door het gheftadigh gebruyck van Pluck-vruchten iwack en traegh van beenen werden. Want fy ma- ken grof en raeu voet fel,en zijn fwaer om verteren, Daerom zijnfe ongefont en fchadelijck voor de ge- ile,.die met colijck, aenborftigheydt, ofte pijn in 't hooft ghequek zijn. Hfer-en-boven verweckenfe noch een loom.igheydt, en ongeruften flaep, gelijck ^tofiorides ghetuyght 2.98. ende daerom meenden fommighe, dat de Pythagorifche Philofophen haer Van het Boonen eten onthielen, als of (feydt Cicero) door fulcke fpijfe met alleen den buyck, maer oock
ons. verftant op-geblafen werde.
Onfe groote Boonen boude ick voor beter ende gefonder, ende zijn oock lichter te verteren, als^de Rooaifche boontjens. Daerom foude ick raden dat defelve alleen voor arbeyders, ende die ftercke Wagen hebben,gelaten wierden: en nier gebruyckt Van de gene die ledigh gaen, goet ouwers, ende flap van mage zijn. De Hiltory-icbrijverloviW verhaelt
dat 4t3dreA Gritti, HercogU van Veaetien, over de |
GESONTHEYT.
tachtigh jaren out zijnde, uyt groote lufteenfcho- tel met boonkens at, endr dat fay daer van groote krimpingh in den buyck kreegb, en alfoo ftorf. Om de windtachtigheydt ende raeuwighey t wat te ver* beteren, werdenfe gemeenlijck toe-gemaeckt met verwermde ende dun-makende dinghen.als Keule, Orego, Carvi,Cumijn, Peper, Olye,,Azijn ende Zout gefooden ofte anders bereyr, en groen zijnde met haer fchellen, ofte rijp zijnde uyt defelve ghe- daen. De roode ofte rootacbtige diehaéft mprruw werden,houtmen voor de befte; de wicce houtmèn voor vochter, en nochtans voor harder om tc ver- douwen.
De Pluck-vruchten zijn by de Romeynen in foo goeden eftime gheweelt, dat oock treftelijcke gise- 'flachten van defelve,haren naem ghenpmen heb- ben. Soo zi'n,feyt Plinius op het derdé Capittel vih fijn acbtiende Boeck, de Faly genöemt, óm datfe de; Boonen, en deCicerones om datfe de «écVOetin wel wiften te zaeyen. Defe léfte werden.mede veel by ons ghegeten foo groen," (raeuw en gekoockt):als droogh.Sy zijn wintachtigh infonderheyt de groe- ne : dan de drooge en zijn foo wintachtigh niet, en maken beter voedtfel als de Boonen, maer foo veel niet. Anders zijnfe, gelijck Galemis fchrijft 6. Simp, voor de ghene diewerm vancomplexieis, ais die kout is. Sy werden gelooft de zenuwen hinderlijck. te zijn; alsoock de gene, die weccke ende loterende tanden hebben. De wintachtigheyt kan mede ver- betert werden, ghelijck van de Boonen gefeydt is. Evenwel is 't fap van de Erweten beier, als de fub- ftantie felf.
Η I Ρ Ρ O C R Α Τ Ε S
de affeitionibus;
Tanii parm ex furim, ad robnr & virium rt- feSwnem magie canfert, ψατη qui non efl inoer- mctilo per pwgMm, & reeens quam ireflerms, φ- ex farittü recentil^m , qmm ex vetufitffmii*
PH ILO ]VOM V S <ieViaimus:
CMpédiajiflacentit hellariaiCondimentitque dia mm- fa pijiorum φ· coquomm gufim fermentium conciliam Tijjorbos turn corpoei, xum Ληιτηο. in- Jambiks*
Van |
-ocr page 105-
Het III. Capittel.
VEmaerde Beverwijck, hier κ het nugéraden Te firecksn uwe pen m alderley faladen: Ick^ bidde weygert niet; degróotfie van het Lam Die hebben menighmael het edel k^uj/tgeplant: De Vorflen even-fi^s, en wydt-beroemdemyden. Die hebben onderficht de kxachten van de kjuyden. Die hebben na-gefpoort tot aen de minfle bies. Al mtter in den hof, of in de boffen wies. Al mt hier nadeel doet of dienfiigh ii gegeten, Is dienfiigh,Hollants volck, voor u te s^t/ngeweten · Want die hier i}ualijck.gaet, enfonder kennispluckt, Ή erftfich des levens draet niet felden afgeruckf. Wel leert dan na den ejfch de k^uydenonderpheyden, even aen de heert tenbeflen toe- hereyden; t^ant fooje dat begrijpt, en na de Ιφηββ doet, Hetflijft eenfwach maegh, en kgelt onfluymigh hloet.
"^T Α het Koren ende de Pluck-vruchten worden ΧΛ ook voor fpijfe gebfuyckt de Moes-kruyden, bladeren, uyt-fpruytfds, wortelen,aerdr-vruchteii, boom-vruchten, ende dierghelijcke die uyt den hof komen.Onder dewelcke vele al te medicamenteus, ende geen goet voedtfel en geven, geenfins te ver- ■gheJijcken met het ghene, dat van de voorfchreven vruchten komr. Alfoo defelve meeft al goet voedt- fel geven, ende foodereenige onder zijn, daer wat aen ontbreeckr,dat is weynigh te beduyden. Maar in defe iffer naeulijcx y et,dat geheel goet van ftof is. Daer zijn wel eenighe boom-vruchten, dewelcke alfle in de maegh wel verteert werden, geen quaet voedfel en geyen:evenwel foo goet nietalsde voor- verhaelde. Van de Moes-kriiyden is by-na de La- touw alleen, die goet bloet kan maken, ende dat is noch koutachtigh. In teghendeel zijnder vele, dat quaer kruyt is, eenighe cock heel Medicamenteus, en bequamer voor den Apoteeck.als voor de keuc- ken, en fommige en fchelen niet veel van fenijn. So datter naeulijcx een Moes-kruyt is, dat t'eenemaeJ
Van de Moes-kruyden, Salaet, en Toe-kruyt, |
êoet ende gefont voedtfel geeft. Hierom dottde bmedie-fchrijver Plautus den Parafitus ofte Block- volgher de Moes-kruyden de krancken toe-eyge- nenj en by den ièlven leyt de Koek op die kruyden de oorfaeck van een kort leven. Ρ feudale
Daet l^mt een fnelledm oock.op de jonge luyden, ,
Om datmen voedtfel maeckf van aUe vreende kjujdsn. En datmen eten derf van afderhande groen. Dat even in het wout de beefien niet en doen.
Wy befigen in fpijfè onder anderen de bladeren van Latouw, Kool, Spinagie, Beet, Maluwci Suy- ringh, Porgcleyne, Kervel, Peterfelie, de uyt- Ipruytfels van Afpergés, ende Hoppe: de wortels van Radijs, Knollen, gele, roode ende witte Peen» Suycker-wortelen, Loock, Α juyn, ende foo voorts, ïatouüje ofte ;èalact wert gehouden voof het befte van al de Moes-kruyden, ende is kout en vochtigh,cnde daerom de gene die wcrm van com- plexie zijn bequamer, als de koude. Verkoelt een heete Maegh, ende matight de fcherpigheydt van alle humeuren; is derhal ven gefont voor jonge luy- den die heet en vol gal zijn, ende een heete maegh hebben, ende in de Somer,en alft heet weder is,fee* aengenaem.
Grataque nohilium retjuies laBuca ciberurH.
Sy verweckt den flaep, verflaet den dorft, ende neemt de geyligheyt wech: waerom de Pythagori* iche Philofophen haer g-enoemt hebben Etimchum» ende de Vrouwen Aflylida, als belettende ton fiylo^ te rechten, ghelijck Cielim i^W. fchrijft 27. Ant· heil. uit. Daerom is fy btquamef voor Papen ende Monicken, als voor mans die jonge vrouwen heb" ben, ende derhalven goet huys moeten houden· Sy maeckt oock overvloedigheyt van fogh, te we- ten in de voefters en fuyghende Vrouwen,die dool onmatighe hitte ofte drooghte geen ofte feer luttel fogh hebben; want door dien dat fy de hitteen ds drooghte,door haet vochtige kouwigheyt matight» foo dient fy feer wel om de melck in de borften r® doen komen. Dan in de vrouwen die kout van aert zijn, en dient fy fo wel niet.felfs fy belet haer mel^s te krijghen. Men eet de Latouwe ghemeenlijc" raeuw met oly, azijn, ende wat zout, ende dat nie·^ goede fmaeck : maer voor de ghene die een koU'^ de maegh hebben , ift beter datmenfe koockt-
^ alfo" |
-ocr page 106-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
al&o vele dinghen die raeu goetzijn, haerdeught tnet koken niet en verliefen, maer veel eer verbete- ren. En dan is fy oock beter om re verteeren,en geeft iTieer voedfel; inibnderhey t met een hoen, ofte dier- ghelijcke gheftooft, daer by kruyfdosen, ofte lap van liemoenen doende, 'r welck een feer aengename foiaeck geeft. Men brenght de Lattouwe geineen- "jck op tafel in't beginlelvandemaeltijtjenmen eetfe voor alle andere Ipijfe: 't weick de Poet Mar- HaIk oockbetuyght in fijnen tijt gebruyckelijckge- Weeft te zijn, ende dat het in fij η Voor-vaders tijden net lefte van de maeltijt plagh te wefen. Enftelc derhalven in't derthiende Boeck van fijn dichten defe vrage voor:
Latou-falaet, beminde vrient, Wen voormaels alderlcfl gedient, Maer komt nu eeerfl op οηβη d^ j SeghmthiervanderedenK?
^''aer op wy antwoorden, dat de Ouden, die gaiitfch fotjerlijck leefden, de Lattouwe niet uy t luft en aten, maer alleen om beter te ruften,het welck be- guamer was op het laetfte van de maeltijdt, als fy te bedt gingen. Maer daerna is fy gebruyckt in 't be- ginfel, orn den appetijt en luft tot eten te verwecken. |Jan in't laetfte gebelight,kan fy oock de droncken- ich^,die door onmatigen dranck van wijn gekomen IS, doen vergaen , door dien dat fy de dompen ende Waefdommen van den zei ven wijn belet te klimmen, en teu hoofdewaerts op te ftijgen.
De Lattouwe, na de leeringe van Galenm, en ftopt den buyck niet , maer en maeckt hem oock niet Weeck, om dat fy geen wrange ofte fcherpe eygent- heden en heeft. Evenwel door dien fy den buyck Vochtigh maeckt,zo verweckt fy hem oock tot lofin- ge, en tot het uytdrij ven jler overvloedigheden, ofte doet hem ten minften lichten kamerganck hebben, t Welck dezelfde Martiale oock betuyght, als hy eenen vrient te gaft noodende, feydt, ii. Efiger. 5'3.
Als kkhebeen vrient ofgafi, Sco fvort dus op hem gepafl .- Ick^wil dat eerfi kfop-pilae Voor hem op ik tafel fiae; En het dient alfoo gedae».
Om wel af ie mogen gaen:
Maer parede met F^ket Dienter mede bjgefit.
yaer in hy aenwijft't gene noch gebruyckt wert, ^"de oock behoort te ghefchieden, dat in fwacke en Koude Magen, de falaet ghegeten weit met pereye, ö^oock, rakette, kers, ofte diergelijcke beete kruy- «εη, om haer koude war te matigen. |
, De Crop-falaet wert voor de alderlieflijckfte, en «Weredelfte van alk de fooicen yan Salaet ghe- houden. Maer de Roomfche Lattouwe is bequamer om den kamer-ganck te verwecken, als de ander,ge"· lijck Lobe/ betuyght.
^ε ϋΟΟΐ houden fommige voor kout en droogh s maer werdc van Cardano ( fuïcks Hippo^ates mede leert 2. de diata) en andere met recht voor werm jheoordeelt, om datmen in het iap gewaet wert een Jitterheyt en fcherpigheyt, bequaem om den buyck weeck te maken: dewelcke in de ghefoden Koole altemael in het fap treckt. Door deze falpeterach- tigheydt maeckt het eerfte water daer de Kooien in ghefoden werden, den buyck weeck, en doet eenen lachten kamerganck hebben : 'tzefvedoet oock het fap gedrpncken. Dan alfmen dit eerfte water daer de iSooIeninghclbdenziin af-giet,dandroogende den buyck, ende make η nem hart. Aengaeiide het voedfel dat de Kool ons Lichaem by-brenght, dat is feer weynigh, ende de gijl ofte bloedt dat daer van komt, en is niet goet of prijfelijck,maerdick, fwaer^ grof, en melancholijck: waer van donckere dampea m 't hooft op-ftijgen, die de herffenen oncftellen, fwaredroomen verwecken, de ooghen befchadigen, ende het gelicht fwack maken, hoewel dat de Witte zoo groven bloedt niet en maeckt, alsdeRoode: endé daerom is fy beter en bequamer om in fpijze te ghebruycken: en noch beter en aengenamer zijn de 25Iom-tooIen/en lichter om te verteren. Daer alle d'andere foorten hart zijn om te verdouwen, en niet en dienen als voor de ghene die fwaren arbeyt doen, en heel fterck zijn.
De Kool werdt by vele Ouden zeer geprezen, om de dronckenfchap te beletten. En Athenceus fchrijfc z.Deipnof.dat de Egyptenaers allTe haer begaven om fterck te drincken, plachten gezoden Kool voor af t&, eten. Arifloteles zoeckt hier reden van 3. Probl. 17. daér hy voorftellende waerom de kool de droncken- fchap belet, om dat, zey t hy, de Kool an zoet, ende drijvend zap in heeft, ende door datze kout van aert is, zoo treckze de wijnige ende raeuwe humeuren in de dermen, de dunne na de blaes loopende, ende zy zelve in de maegh blijvende, verkoelt het Lichaem j derhalven dat de humeuren in twee wegen na bene- den zackende, en het Lichaem verkoelt werdende, de dronckenfchap vergaet. Maer ick en zoude even- wel niemaat raden dat hy hem hier op te zeer verla- tende , al te veel dronck,
^ïtinagieis kout van aert, ende zy wert gerekent onder de Moes-kruyden, die wat waterachtigh van ftoffe zijn, ende gheen merckelijcke eygentheydt in het fiiiaken en vertoonen. Daerom finckt zy haeft nederwaerts, ende maeckt den buyck weeck.
Men eet de Spinagie ais zy ghezoden is: maer zj brenght heel luttel, ja by kans geen voedfel by. En dat is noch kout, waterachtigh, ende windachtigh j do« daerom de Maegh haeft om-keeren ende wal-
ghen,ten zy datze met gember, peper, zout, ofte
Ν ycs |
-ocr page 107-
yet dierghelijcksbefpreyt en verbetert werdt. Men gebruyckc de Spinagie oock in het raeuw Salaet, te weten, alfle eerft uyt-ghefp roten is, ende eer dat de breetfte bladeren gewaffen zijn.
In Vranekrijck wert de Spinagie lucht opgeibden, ende kleyn ghefcherft zijnde, tot een rent bolleken
femaeckt: ende alfooteParijs,eninfonderheytte )rIeansvoor de Studenten van de Paftey-backers in de Vaften verkoft, Maer de maniere van toe-ma- ken is Verfcheyden. Want fommighe kokenfe op in een potjen met weynigh vuur, in de boter ofte olye, en keerenfe geftadigh met een lepel om, daerna gie- ten fy, om de geur, een weynigh azijn, ofte verjuys daei fay,en fttooyender wat zout over. Andere fruy- tenfein de pan met boter of olye»endandoenie daer mede wat voor de geur by.
25eeiê werdc gemeenlijck ghefoden gegeten: en dan fincktfe haellelijck na beneden, en verweckt den buyck tot het uy tlaten ende ai-drijven van de overvloedigheden, fonderlingen alffe met her fap, 't welck èenige brackigheyt ofte falpeïerachtigheyt in fich heeft, daer fy in gefoden is geweeft, genoihen wordt. Soo klaeght Cicero z.Epji. dat hy van veel Beet en Maluwe te eten den loop ghekregen heeft. Maer alfmenfe fonder fop eet, veeght fy min of, en en maeckt den buyck fo weeck niet, door dien dacfe, ghelijek mede van deKoole nu gefeyt is, haerfalpe- terachtigheyt in het water af-geley t herft. Dan het Voedfel, gelijck Galenm fchrijit in het tweede Boeck van de krachten der Voedléien ,dat van de Beete komt is heel weynigh,ende by 't ghene de Lattouwe gheeft niet te vergelijcken. Mmialis- maecktfe met wijn en peper toe, ij. Epgr. 13.
Hy noemt de Beet daer imits koft, alfo de Smits defelfde veel plachten te eten , om de hartlijyigheyt, diefe, van geftadigh by de vuur te zijn, kregen, daer door te verdrij ven.
^e iBaluVoe wordt by fommighe voor Moes- kruyt gebefight 1 dan is hedenfdaeghs in foo groote achtinge niet, alfle wel in voorledentijtgewedt is. Den ouden Grieckfchen Poet Hefiodus heefcfe in fijn gedichten feer geprefen,haer tot €en exempel nemen- de, dat oock flechte kruyden den menfche feer nut met den wekken de Latijnfche Poet Horatim oock ftemt, wanneer hy feydt dat de Maluwe het - verladen en verftopt ofte fwaer lichaem dienftigh en gefont is.
Maluwe in fpijfe ghebruyckt, geeft redelijck veel voedlel, feydt Galenmq.. ds Alim.fac.^2. dan het fep ofte bloedt dat daer van komt, is wat dickach- tigh. Sy maeckt den buyck weeck, ende doet lich^ ten kamerganck hebben. Want fy finckt haeft na beneden: iiiet alleen om datfe vocht is, maer om datfe flijmerigh en flibberigh fap in heeft. Mmidis
J
■ϋΐ'ίίΐίΐ,, Ίί!
[ liïlffll ma |
haet Malutv m Lattoup tot mneniügemhgn. Dat βΐ u door het lijfee» ragen t^-gangh tnd^n:
Vergeet dit nimmermeer, het n een eutgebruyc\i
Want naer u toefen toont,ghy hebt een harden buyck-
Die van Siena in I taliën waren foo hardt belegert ende uyt-gehongert, datfe al haer paerden ophad- den moeten eten, foo dat de Borgery alledaegh feer verminderde,ende vele fonder fieckteopftraet,dc leden haer onverfiens begevende, bleven legghen: het welck de Medicijns, de ooriaeck hier van on- derfoeckende, op het eten van de Maluwe leyden, dewelcke iy feyden dat den buyck te los macckten, en het verteren belette, gelijck belchreven is van den Prefident de Thau in het if Boeck van fijn Hiftorie. Hier van komt miffchienjdat Phjtagoras het eten van de Maluweveiboden heeft j ofte, om dat, gelijck JElianm fchrijft 4. 17. by het bladt van Maluwe voor heyligh keurde.
Φε ^upringö of ^urrhtl is kout en droogh,^ verteert ep opent. Dit kruyt dickwils ghebruyckt, verfterckt de Mage, verquickt het herte, ende ghe- neeit alle de gebreken van 't lelve: verüaet den dorft, wederftaet en belet alle inwendige onti^ekinge efi verrottinge, als Salaet ghegeten, maeckt dat de gal nieten breeckt.
De bladeren van Suyringh, als oock van ^αίίφ/ Pdtientie/ en g^^hetl-bloeDt/ alle kruyden vaneen gheilacht, gefoden, en voor fpijfe ofte moes ghebe- iight, maken den buyck weeck,ende veroorfakcn eenen fachten kamerganck. Het welck de Poé'ei Horartimmedt betuyght 2. Sat. 4. daer hy feyt ,dat yemant die hartlijvigh is, dient te ghebruycken het kort ofte mals kruyt vanPatich ^ waer mede hy ver- ftaet de bladeren die ghepluckt zijn, eer dat de fteel uytgefproten is : want dan zijn de bladeren van defe kruyden alderbequacmile om te eten, ende op haer malfchfte.
pojcelepnc is kout in den derden graedt, en vocht in den tweede. Men eetfe dickwils raeuw. 't zy alleen, 't zy met andere kruyden in falaet, met olye, edick, ende zout. Men doet daer gemeenlijcK wat Kerife „ Rakette, ofte eenigh ander heet kruyt by, om haer koude eygentheydt te matigen ofte te bedwingen, door dewelcke fy fommige maghen al te laftigh, ende hart om te verdouwen valt: anders en heeft fy geen merckelijke fchadelijckhey t in haeï, 4an alleen dele, dat het langh gebruy ck van defelve, het gheiicht wat vcrduyftert. Sy verkoelt en ver*· fterckt de verhitte Mage, maeckt appetijt, ende ver- weekt de luft om te eten j dan 't voedfel dat fy geefr^ is heel weynigh, gelijck Galenm betuyght in't twee- de Boeck van de krachten der Voedfelen op bet 46 Capittel.
g^C lltetöel werdt ghehouden voor werm in den
derden, ende droogh in den tweeden graedt. Sy |
-ocr page 108-
wert hedenfdaeghs overal voor een ghemeyn Moes- kniyt ghegeten: ende in fpijfe gebruyckt zijnde, is aenghenaem van fmaeck, ende de Mage goet en be- quaetn. Sy wert nuttelijckgemenght in 'c wcrmoes met beet en fuyringh.ende geeft het een goede geur, ende raeuw met Laitouwe ende andere falaec, het wekk den appetijt verweckt. Met andere kruyden ghefoden ghegeten, ofte met meel en melck vet- menght, ende daer een pap van gemaeckt, ofte oock Ccn taerte ofte paftey gebacken, doet wel üapen: en het fchijnt datter gheen kruy t bequatnelijcker by de melck gedaen wert, om daer een fmakelijcke meel- pappe van te maken, dan de Kervel. Sy is fonder- linghe om het bloedt te fuy veren, oock om de oude verkoude mans te paert te helpen, en dat om dat fy eenigewintachtigeftoffe heeft,die tot fulcks niet on- bequaem zijn.
'©ε ©eterfelic en wert niet alleen met haer bla- deren , maer oock met de wortelen in de fpijfe ghe- bruyckt. Sy is werm en droogh van aert, de monc κει aenghenaem, opent alle vcrltoppinghe, fuyvert de nieren, lijf-moeder ende inghewant, dan is hart ^ verdouwen, ende gheeft feer weynigh voediel. Paerom plachtfe van velen ghegeten te werden tuf- Ichen andere fpijfe, om defe Ive te beter te doen ver- teren. Sommighe meenen dat de Peterfelie door naer door-dnngende kracht in alle haer deden feer nuttelijck ghebruyckt fal werden Van alle menichen, om dat fy foo goet is tegen den fteen ende graveel: Want ( zeggen fy ) men vint weynigh menfchen, die geenen Iteen ofte graveel en hebben, het zy luttel of veel. Daerom raden iy dit kruyt , ende oock de wortelen met vlcefch en vifch &c. te eten. Maer fy hebben groote misflagh. Want indien de Peter- felie veel onder de koft ghegeten wert, fo brenghtfe met haer af-drijvende kracht de rauwe humeuren, ende half verteerde gijl in de Lever, ende Nieren, ende yeroorfaeckt aldaer verftoppinghe. Soo datie lïieer in de Nierendoet drijven oni graveel te maken, als fy uyt defelve verdrijven kan. Dan die Peter» föie, ofte yet anders ghebruycken wil om water te lofen, ofte graveel at te zetten, fal dat nvjchteren doen, de Maegh te voren van alle raeuwe humeuren ^vel ghefuyvert zijnde, om reden nu verhack. En defe leilé fal oock dienen voor de ghene, die ghefta- ^igh gebruycken Brandewijn met aert-befien,hontf- draf.ende dierghelijcke,als oock Genevcr-water, ^aèr mede fy haerfelven voor het graveel meer fcha- , als bate doen. Sommige meenen dat de wortel ^an Peterfelie beter is gefoden dan raeu, en het kruyt beter raeu dan geibden, . ^e <ieniJi\)ie werdt mede dickwils voorMoes- Kruy t gefoden, ende in de winterfche maenden, als % door konfte wit ghemaeckt is, laeu met Olye en Ëdick in ftede van ander falaetop tafel gebracht en gegeten. Sy is de Mage feer nut, ende de Lever be- 99 |
Jjuipfaem , en neemt de verftoptheden beter wech als eenigh ander moes-kruyt. Dan het felfde doen noch beter de jonge uy tipruytièls van de tamme, en wilde CiC{)0?ep.
^tfperge^ zijn van oudts aitijt in goede ach- tinge geweeft, fy verwermen, noch verkoelen merc- kelijck, zij η aengenaem van fmaeck, en verwecken den appetijt j dan fy geven weynigh voedfel, en dat noch vocht en waterachtigh. Sy openen de ver- ftoptheyt van de Lever, en van de Nieren, en zetten 't water af. Men kanfe eten in vet vleefch-fap gefo- den ; dan gemeenlijck werdenfe alleen in water ge- zoden , en met olye, azijn, en wat zout, ende peper gegeten. Maer men moet wel paiTen op het koken, alfl'e te langh koken, zo worden fy bitter ende taey, anders zijnfe haeft ghenoegh^ waer van de Keyfet Augufius een Ipreeck-woort had: RafleralsAlper- ges gekoockt werden, {Suetonius in fijn leven, ende Erafm.Oai\.i. Cent. 7. AAng.'^. ) Even-eens wer- den de fcheutkens ofte jonghe uy tfpruytfelen van de ï^oppe voor fpijfe gebruyckt, die in goetheyt van fap d'andere kruyden verre te boven gaen. Want fy zuy veren het bloet.en reynigen het ingewant, infon- derheyt de Lever. Sy werden toegemaeckt, en ge- geten alsAfperges.
Noch zijnder eenighe kruyden, die men met de fpijsbefight, en gemeenlijck Coe-hcupt ghenoemt werden; als ii)tö:tTe/Kaiiette/^?agon/endiergelijc-. ke: maer en konnen geeniins onder de voedfelen ee- rekent werden. Want alle planten, die niet veel in hitte ofte koude uy t en fteken,die kan men noch een plaets onder de Spijfe laten : maer niet de gene, die rot den derden ofte vierden graet heetoftekout zijn, dewelcke niet voor voedfel, maer alleen voor medi- cij ne en konnen gebruyckt werden. Alfo is de tec-hcrflfe / die van fommigc onder andere fpijs ghe« bruyckt wert, feer heet: en op de tongh bijtende, en kan qualijck VAn de maegh verteert werden, loft het water, zuyverc de Nieren,en ftilt de pijn van dezelve, verdunt de grove en taeye humeuren, crt bcreytze tot toe-fluyten. En daerom, alifer zodanige in'tli- chaem niet en zijn, zo is fy onbequaem. Degemee- ne ofce ilof-hecffe / is mede fcherp en bijtende van fmaeck j en daerom isfy oock fterckelijck verwer- mendeen verdroogende van krachten; infondérheyc als fy out en groot geworden is: want terwijlen dat- fe noch teer, jonck, malfch, en groen is, en is fy zoo heer en droogh met, en dac om de waterachtighe vochtigheyt die daer noch by is,door dewelcke haer fcherpighey t wat bedwongen en verduyftert werdc. Invoegen datze dan bequaem is om met Broodt te eten als een toe-fpijfe, zo Gakmt daer vanfchrijft ; en al hedenidaegs in Nederlant alkfins gedaen wert. daermen de Kerffe {infonderheyt in de Mey-maent) op BpKr-en-broot pleeght te leggen.
Men doet deiverife oock veel by de Salaet-kray- N ζ den |
-ocr page 109-
JOO J. V. Β Ε V
den, gelijck Rakette en Drag^on daer mede by ghe- daen werdtj en toe dien eynde wercfymecftghe- zaeyt: te weten, om de koude kruyden,als Lat- touwe en meer anderediergelijcké, door haer hitte wat te matigen ,€nde te beteren. De Kerfle is feer ghefont den ghene,die het ^cöeuc-öupcftonder- worpen zijn: daer weynighe bier te Lande,het 5zy wetende ofte onwetende , gheheel of bevrijt zijn.
jBOjiaert is heel heet en droogh, heeft een fcher- pe ende brandende kracht,daeromwert zy met zoete dingen bequamelijck gemenght, ende infonderheydt itiet molt, of zap van peerenen queen, werdt hier te lande meeft met azijn tot een Ιαηςε ghemalen, die Moftaert gheheeten wert, dienende tot alk hardeen louwe fpijze , het zy Vleefch,'t zy Vifch : want 2y doet die verteren, ende is de Mage goet, dezelve verwermende,ende maeckt luft om te eten. Maer fy moet met de fpijze matelijck gegeten werden, op dat fy de herlfenen niet ontftelle. Want haer fcher- pighey t trekt van ftonden aen na den neufe opwaerts, gelijck men aen het nielèn dick wils gewaer wert, zo dat de herffenen zelve door de fcherpigheyt en tree- kende kracht merckelijck ontroeren , ende dick wils gebruyckt maeckt pijn in 't hooft ,ende verduyftert de oogen, door dampen die zy op-brenght. Dit fal nu genoegh zijn van de iVIoes-kruyden. Wy zouden zoo mede van Roiinarijn, Saiie j eude alderhande Vleefch-kruyt konnen Ichrijven, dan om niet te langh te \^'ezen, zullen wy den Lezer wijfen co: de Kruy t-befchrij vers^ en infonderhey t tot den Kruyt- Boeck van I{emhen Dodonaus, wiens ichriften wy ook alhier gebruycken, ioibnderhey t daer hy de leere van de Oude nagevolght heeft.
Van de eetbare Wortelen.
Het IV. Capittel.
Hierfie ickna tny imckt een Vorflfijn knolten braden, Hy eet metgrooten lufl, hy kan hem niet vcrfaden : Hy mlgeennjckghefchenck, veracht het edelgout. Vermus fy du geuias in groot er ivaerden hout. J)e tvortels, lieve vrient ,die inder aerdengroeyen, Un Ky» hetfwyn of voor de grove kpeyen
Maer yn oockevm-felfsgefchapen voor den msnfch, En menigh bilhckbert dat vinterfijnen wenfch. Veracht dan geen {{adijs, en min defiete KjioHen, Veracht geen Hof-Ajuyn metfijngehairde bollen. Veracht geen roode Peen j maer leert het rechtgebruyc^ M^n Vintfi dick^aelmt ten dienfievm dm buyck, |
Ε R W Y Κ S
Veracht geen Cichorey, veracht geen PaflinaJ^m Sy kgnnen voor α voickj'equame (pijfe makpi : Siet al dit tvortel-tuygh heeft oock, fijn voedfil in, En die het wel gebruyckt, veraeht het νφ gewin.
ONder de eetbare Wortelen zijn al van oude tij- den de IfïapÉtt ofte iilloUen meeft in'c ghe- bruyck. Wy lezen dat R^mulm,den eeriten Konineb van Romen, hem met Kollen plagh behelpen, en c&t hy noch in den Hemel dezelve eet, heeft na Senecam in Afocolr den Poëet Martiale ghefchreven 2J. EpgY. i6.
Hoe! wiljedangeenwerckvanfoeteknollenmakgn ?
Sy hebben meni^mael oock_Princen konnenfmaken ; Menfiyt dat noch de Vorji die B^men heeftgebout, OocJi in den Hemelfclfs hier vanfyn maelttjt hout<.
Alwaer hy met recht de Winter-knollen prijftj^ als dewelcke door nevel, rijp, ende kou waflen, en groot worden. De Koningh van Vranckrijck, Lo- dewijck de elfde, plagh mede zeer geerne Knollen te eten , ende begiften uytermaten een Boer, die hem met een groote Knol vereert hadde^ waer van Erafi mus van Rotterdam een zoete klucht vertelt in iij" t'Samen-fprekingen. Deze Lodewijck, als hyin't leven van fijn Vader t'huys niet geruft konde wezen» zo onthiel hy hem in Borgoinen, en op zekeren tijt by gelegentheyt van de jacht kreegh hy daer kennis met eenen Koen,een flecht éenvoudighhuyfman. Want in zulcke luyden fchejpen de groote Heeren haer vermaeck. In de jacht quam de Prince Lodc' wijck dickwils aen des huyfm^ns wooningh, en "ge'
lijcK |
-ocr page 110-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
lijck de Groote in flechte dingen dickwils luft heb- ben , foo act hy daer veekijdts knollen met gtoote fmaeck. Daer na, als hy nu door het overlijden van fij η V ader tot de Kroone van Vranckrijck gekomen was, fo werdt Koen van fijn wijfvermaent, dat hy den Koningh foude gaen vermanen van fijn oudt onthael,ende dat hy een deel groote knollen mede foude nemen, om hem te vereeren. Koen was hier eerft teehen, feggende dat het vergeeffche moey- teh foude wefen : want dat de Princen om fukken kleynigheydt niet en dochten. Maerde vrouw hiel 200 langh aen,dat Koen eendeelvandegrootfte knollen uy t-koos, ende hem daer mede op de reys oegaf. Maer zy fmaeckten hemfelfs onderweegh ioo wel, dat hyfe allencxkensallegaderopat .be-
kalvencen gheheelgroote, Als Koenin'thofghe- drongen was,daer de Koninghmoftkomen, wer- de hy terftont van de Koningh gekent, ende geroe- pen. Hy gaf terftont met een grooten yverfijn pre- ■ ^nt.'twelck de Koningh met noch grooteraengc- naemheyt óntfingh .bevelendeaen yemantvan (ijn Welen , om het lelfde tefluyten by fijn koftelijcktte dingen. Hy hiel Koenen by hem ten eten: ende na de maeltijt,als Koen wederom na huys woude gaen, oedehybem voor de knol tellen duyzent Franfche ktoonen. Doen de maer, ghelijck ghemeenlijck ge- ^urt, hier van door het gheheele hof liep, foo quam den hovelin^h ,en fchonck den Koningh een fchoon paert. De koningh wdmerckende,dathydoorde tnildadigbeydï aen Koen den boei bewefen, opge- Vreckt was, ende mede een fpieriiigh uyt-wierp otn een cabbeljau te vangen,nam het geichenck met een zeerbly aenficht aen, ende verga&ende fijn groote teeren began te beraetflaghen, wacr mede hy ioude tnogen volftaen, om zo raey en koftelijck paert te Vergelden. Ondertuifehen, die her paert gefchonc- ken hadde, boude vaft Cafteelen in de lucht, aldus by fijn felven overleggende: Indien hy 7,00 vergol- den heeft een knol ghefchoncken van den boer, hoe veel mikdadigher zal hy wezen voor falcken paert gliefchoncken van een hovelingh ? AlsdenKoningh §elijck over een groote faeck raet houdende,elck het l)jne ièyde, en dat de profijtdoender vaft wat groots Verwachte, zoo feydc de,Koningh ten laetften : My komt daer in den fin,watick hem vereeren zal: en ïoepende een van fijn Edellieden, luyfterde hem in 't oir dat hy yet halen foude in fijn kamer(op de plaet- fc die hy aenvvees) in eea zijde üuyer bewonden. Öaer quam derf knol voor den dagh: die geeft de koningh met fijneygen handt zo bewonden aen den liovelingh.daer by doende,dat hem dochte het paert vergolden te zijn met de gift: üie hem duyzent goude kroonen gekoft haddc. Den hovelingh fchey- «ende,vindt in de fliiyer de knol, al vejdrooght ζψ- Het welck lange tijt te hoof een kiucht bfeef,en % werde weldsg&lijcküyt-gelacchen. Wy lezen cock het ghene hier voor in 't Dicht ftaet, van een Romeyns Veldt-overfte, Manim C«r»»i,dat hy al fijn leven geerne Knollen at: en dat op een fekeren tijdt hem groote geichencken gezonden zijnde, daer |
aicitc κ,υιι wti muvin..
Knollen raeu gegeten , maken wint, waer van bei fpreeck-woort komt. Mei rapenijigoetreyfin', want β :(yn vroegh voor de poort,en opblafingein den buyck, ende geven den lichame dick ende kout fap. Gheib- den ofte anders gaer ghemaeckt zijnde, en verkoe- len fy zoo zeer niet: felfs zo weynigh datmen daes geen verkoelinge in gemercken oft ghewaer worden en kan:nochrans zijnfy dan oock vochten windach» tigh. Dan daer is veel aen gelegen hoe ende waer in datmen de Rapen fiet ofte gaer maeckt. Wanc in water oft eenigh fop of vleefch-nat ghefoden, zijn fy Tochter van gheftalteniife, fincken haeft na beneden, ende maken den buyck los ende weeck. Dan op de kolen, oft op een roolter ghebraden , zijn zy drooger van aert,ende en brengen zo veel winden niet byjhoewel dat zy als dan noch niet heel vty van alle windachtigheydt in zijn: maerzulcx beterde Gember en Zout datter over gedaen werdt. Even- wel hoe dat zy gaer ofte ree gemaeckt zijn,zy geven het liehaem veel meer voedlel, dan als zy raeughe-
feten werden ; zelfs dat voedfel en is niet overvloe- igh, maer nochtans redelijck goedt, wat werm en vochtigh, ende daerom die aen d^e derden-daeghfche koorts ofte aen fwaermoedige fieckten gaen.ofte een quade borft hebben, niet onbequaem,inionderheydc met weren-nat.
55c iiiaöÖ.Ïf is merckdijck verwermende en ver- droogendevanaert :en heefr een dun-makende ende openende kracht , deordien dat defcherpeeygen— heydt ende gheft^teniiTe daer zoo ,vee) krachts in heeft,aengefien dat hy fcherp en bijtende op de ton- ghe is. Dan Galenus ftdt hem in den derden gtaedc van de verwemiende, ende in den tweeden van de verdroogende dinghenj ende zeydt dat hy bequaern is om andere fpijze als een fauce ofc falaet in te ley- den,tnaer zelfs voor geen ipijze oft voeiizel ftreckea en kan.
De Radijfen verdunnende dicke ende taeye huw raeuren, doen water maken ende breken den fteen, ende doen den zelven loifen ende rijzen. Omdees af-zettende kracht (gheiijck ickin de Peterfdie hier voren vermaent hebbe) moetmen de Radijfen in "t beginze! van de matkijdt voot d'ander fpijfe eren,al- hoewel dat de gheleerde Dda««i« van.contrariege- voelen ,s, ende zufcks verbiedt, la zy werden oock meeft gegeten tuifcben de maekijdt 's middaghs oft rp κ ' ^"^^er fpijfe, om dezelvs
te Dster te doen verteeren, ende na dar zy verreerr uet gantfcheiichaem door te zenden ofte ver- N j ipreyden,- |
-ocr page 111-
fpreyden, fondeilingen (gelijck Oodenaui feydt) alf- menfe in 'c laetfte van de maelcijdt eet. Dan oit en kan ick niet goet vindenjalfofe de Radijfen tufichen ander fpijfe, ofte op het laetfte van de maeltijt ghe- geten, de fpijfe eerfe te dege verteert is, neer-dtin- gen, en in plaets van te helpen teren, defelve half raeu na de Lever drijven. Daer iy in'tbeginfel van de maeltijt voor ander fpijiè genoten den appetijt ver- wecken , cnde matelijck met zout ende broot gege- ten gheen walginghe, ende omkeeren van de Mage meer en maken, als of fy onder de maekijt gegeten werden. Dan ick fegge matelijck, anders te veel ge- geten, konnenlichtelijck doen braken. Maken oock alffete veel ghebruyckt werden, den menlchen ma- ger, veroorfaken eenen ftinckenden adem, doen de 1'wangere vrouwen mifvallen, verhitten 't bloedt, luyfen groeyen, zijn de tanden, herflenen ende ooghen fchadelijck, en doen de melck in de Maghe runnen j daerom moetmen voor, oft na, oft met de Radijfen geen melck eten. Sommige maken van de cerfte teerc uytfpruytfels metolye, zout ende azijn een falaet: dewelcke wel niet onaenghenaem van fmaeck en is, dan brenght het lichaem geen voedfel aen.
©e Peper-iüO|td/ofte Meradigh,als of men fey- de Meer-^ijs, werdt veel ende wel gebruyckt voor een lau^e tot vifch,en andere vochtighefpijie. Is al- dernutft voor de gene die een koude maegh hebben ofte kouten vochtighvancomplexie zijn.
<©£ zijnmiddelmatighinwermte,
ende wat vochtigh van aert, werden meeftendeel in vleelch-fop gheloden ghegeten. Sy geven wel geen overvloedigh voedfel, doch redelijcken goedt, ofte immers beter dan'tgene dat van vele ander wortelen komt. Sy hebhen nochtans oock eenige windach- tigheyt in haer, doch niet foo veel, als de Knollen j en fy en fincken oock foo haeft niet na beneden, als defelve Knollen doen. Sy moeten langh koken, an- ders zijn fy hart om te verdouwen.
3l800lii-|pein/ofte<fl;at0ttin/ werden oock veleghefoden gegeten , doch feldenmet vleefch, ge- lijck men de Gele doet: maermen eetfe nu meeft met Olye ende Zout, en fy dienen in de winterfche maenden voor een goede en bequame Salaet. An- ders fo zijnfe van krachten de Geele-Peenoock heel gehjck.
ψε a©ittÊ-®êen ofte patlinahen /zijn mate. li) ck werm, ende eer droogh' dan vocht van aert. Sy voeden meer dan de Knollen, ende oock dan de Peen ofte Caroten jende dat felve voedfel is oock wat dicker cnde grover, doch geenfins quaedtoft onprijfeJijck. |
Men eet delè Paftinaken gefoden of immers niet raeu: en foo gegeten behouden fy eenige windach- tigheyt. Aengaende het af-gaen. cnde fincken, foo £n dakn fy na beneden noch te haeftelijck, noch te tragelijck; ende aengaende den buyck, fy en makert dien noch weeck, noch hart. Dan fy verwecken de piife , ende loifen't water :end^ zijn de Maghe, de Nieren, de B.!aie, ende oock de Borfte ofte Longe" ren merckelijck nut en bequaem. Men kanfeeen jaer ofte twee in d'aerde goedt houden, om in deo Winter ende Vaften te fruy ten, ofte in Meel en Bo- ter ofte Olye te backen , in ftède van Vilch: en foo gegeten, zijn fy nut de fwaermoedige menfchen, en vermeerderen de luftighey t en vleefchelijke begeerte der mannen en vrouwen.
1||||
F^itiP i'il
I' (SI ^iii j.jL«:'; |i||i
g^e ^upchêc-peeu ofte ^upcfter-tDOitden/ om haren foeten ende liefFelijcken fmaeck alib ghe- noemt, zijn redelijcken werm en vocht van aert: fy werden haeft ende lichtelijck verdout ende verteert: ende fincken niet tragelijck na beneden. Sy geven tamelijck veel voedfels, ende en zijn niet quaedt van fap. Sy hebben oock eenige windachtigheyt in haer, waerom dat fy den luft tot by-üapen verwecken, en werden daerom van de goede vrouwen de mans dickwils teeten ghegeven, feggendedatfe ièer gefonc zijn.
Men eet defe Suycker-wortelkens ghefoden ofte anders gaer gemaekt zij nde: te weten, fomtijts mee Azijn, Zout, en wat Olye, als men deander Salaec doet: fomtijts fruy tmenfe oft rooftmenfe in Olye, ofte Boter, met blom van meel, ofte fonder j en op veel ander man ieren.
HOCCh is feer fcberpvan fmaeck, heel verdroo- gende ende verwermende van aerdt, wel tot in den vierden graed ,als Gaknm betuyght: voor fpijiè ge- bruyckt , verweniit het heele lichaem fterckelijck, ende doet de grove taeye vochtigheden, die daer in verfpreyt zijn,fcbeyden ende rijfen, ende maeckt die dun en los. Het opent alle verftoptheydt, doet water maken , winden fcheyden, ende de kindci' wormen fterven , ghelijck ick dickwils verfocht hebbe. Dan fonderlinge als het raeu gegeten wérdr, geeft het gantich gheen voedfel: maer doet daet quaet, feer heet en fcherp fap ofte bloet in groeyen. Daerom al de gene die heet van complexie ofte ge- ftalteniife des Lichaems zijn, moeten hun vooï aueo wel wachten van 't Loock veel tegcbruycken.Maef alifer gefoden ofin 't watergekoockt wort,tot dat" tet fijn fcherpigheyt verlieft, dan iifet foo krachtigl" niet, ende en maeckt niet meer foo quaet bloedt, als Galems betuyght, hoewel dat het den lijve dan oock feer luttel voe&ls by-brenght: nochtans fo voedet meer dan alfl'et raeu ingenomen werdt. Sommigl^'' lauderen het gebrade ν eefch met Loock, het welcK een aenghename fmaeck aen het vleefch geeft ,ende het is felve dan foo fcherp oft verhittende niet ,enJe is ièer goet ende ghefont voor de ghene die kout van maghe zijn. Ende infonderheydt in tijde vanpeft^» waerom het Boeren-Theriakel van Galems genoemt
wert. 'T is oock goedt, feydt Serapeion, den ghenf
flie |
-ocr page 112-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
die te fcheep een verre rey fe doen, voor den ftanck van de pomp, ende her verdorven ende ftinckent water, dar fy dickwils drincken moeten, ende de walgingh die de Zee in de Magbe maeckr, als oock om haer ftercktetevermeerdeien. Daerom plach- ten die van Athenen alife een verre reyfe fouden doen, veel Loock in voorraet mede te nemen. Maer voor een yegelijck, hoe bet oock bereyt wert, is het veel gebrnycken fchadelijck.Maéckt pijn in 't hooft, befchadight de oogen, en d'ander finnen, verweckt dorft , en is onbi.quaem om fijn dapperen en onver- draeghlijcken ftanck. Daerom plaghby de Griec- ken eeitijts, gelijck getuyght,ver-
boden te zijn, dat memandt in den tempel van de Moeder der Goden en mocht gaen.die Loock gege- ten hadde. DePoëet HwtWi vervloeckt het oock met defe verffen : Ben die fijn vader heeft gedoot. Die ete Loock_uyt hongers-noot · Dat acht ickflinmir Ι<οβ te s^ijn. Als duüe-kervel, 'tflimfenyn. Hoe grof ü oock_den acker-man, Dte't hart gewas verdouwenkM!
Een Medicijn van de voorgaende eeuwe,I<icob van ^orly, plagh door de reuck van loock niet anders te ontftclien, als of hy een peftilentiakn reuck inghe- irocken hadde. Hoe dat het Loock ftinckt, foo ift evenwel, gelijk oock den Ajuyn van de fuperftitieuie Egyptenaers voor een Godt ghehouden, volgens het fchrijven van 19.6. Waer mede de Poëet ia- "Venalü ipot Sat.j.leggende dat het wel heyligh volck öioet zijn, daer de Goden in de hoven walfen.
Me» rnach Ajuyn nochLcockhier brekgn tnet de tanden, Want'{ » een fihellem-flmkdoor al d'Egypfihe landen.
Ifl niet een heyligh volcli, en van een grooten lof.
Dat voorfyn Goden eert, gewajjin van den hof?
%)upn is fcherp van fmaeck, heet en droogh vafi *ert,doch wat minder als loock, maeckt de grove taeye vochtigheden dun, ende doetfe fchey den. De Boeien etenle raeu.dan geven -wey nig en laeu voed- fel enontftekenhet bloedt. Maer gekoockt zijnde, ■^etliefenfe haer fcherpighey t, ende geven wat meer en beter voedfd Voorts foo zijn de Ajuynen quaet ^eot de menfchen die heet en haeftigh van aert zijn, en veelgalachtigh bloedt in't lijf hebben: maer zijn goet enbequaem voer de gene, die veel raeu, dick grof, taey ende Qijmersgh bloedt ofte oniuyver- heytin 't lichaem vergadert hebben : ende zijn oock »eer tiut de vrouwen, die haermaent-ftonden door koude ootfaken achtergebleven zijn: want ly ope-
»en al 't gene dat verftopt is, verwarmen t gene dat Verkout is, ende verwecken de maeni-ftonden door
^ïenbefondeienaert. |
l^arepe is warm van aert, oock droogh-maken- de ende verdeylende, alfo we] als den Ajuyn: Sy verwermt het lichaem; ende doet oock de grove taej'e vochtigheden fcheyden, ende maecktfe dun, fuyvert de Maegh van flijmigheyt, opent, en doet water lofen. Maer fy maeckt quaet ende grof bloet, veroorfaeckt fware onruften ende vervaerTjjfce droo- men ί verdonckert hetgeficht ,enisdeoogenfcha- delijck. Sy isbetergefoden, alsraeugegeten,alfop fy door haer fcheipigheydtenwindachtigheyt wac verlieft.
25ie^-3i.OOi6 is van naturen dePareye feer gelijk : te weten, verwarmende, verdroogende,dun maken·»^ de, openende, ende de piiïè verweckende. Wert ge- lijck dePareye in ipijfe ende moes ghebruyckt,ende vermach in 's menfchen lichaem al 't felve dat de Pareye doet^ behalven dat den reuk wat tegenftaen- de is. Daerom raedt de Poet Martialis een die Bief- loock gegeten heeft, met een toe mont te kuffen:
Aldieoyt biefloock_mlkneten, ~ Behoeven defe les te toeten. Dat haer geen kin en dient genoten, 'Ten:{yhaermmyitoegefloten.
Thadeus van Florenpen, een trefFelijck Medicijn in fij nen rijdt, fchrijft door ervarentheydt bevonden te hebben, dat Biefloock in 't eerfte van demaeltijdE raeuw met zout gegeten,de maegh ontlaft van kou- de,taeye,en flijmerige vochtigheden. Dient evenwei lelden gebruyckt.
In't voorgaende Capittelis van de Beete-blade- rcn ghehandelt, hier dient oockwat geièydt van de wortel. Men gebruyckt meeftinfpijfede JÏOOiie-' ^ert-to0?tel/ te weten, ecrft gheioden, ende onder de heete aflchen, ofte in den oven ghebraden jende daer na in dunne fchijfkens ghefneden, ende mee Azijn, 01ye, Zout ende Peper ofGember ghegeten. Men fiedtlè oock weleerft, ende daer na fnijt menie in ftucken, ende men ley tfe te weycken met zout jrn ftercken Azijn,om daer na met het gebraedtte eren» om den appetijdt te verwecken, dan voedt weynigh. Sy wert gehouden voor een goetSalaet voor de gene die graveelachtigh zijnjwant fy doet het water dap- per loièn.
€tCOtip-iBO?teIen werdenmede gcfoden tot Sa- laet bereyt, en debitterheyt der felviger met Corin- then gemat^ht. Sy verkoelen, en openen,infonder- hey t de lever.
m Sert-Bupïen ofte lubera terr^ zijn by-na. van de eygen nature als dc Campcmoeïien, Want ly z!)n beyde kout, fonder fmaeck, geven een wa- terachtigh grofvoedfel. En dat fy gekoockt zijnde,, de tonghe aenghenaem zijn, dat komt meer dooi de fau^e.als door haerfelven. De Aerdt-buylen- werden boven de Campernoelien wd ghehoudeni
om.· |
-ocr page 113-
104 J. V. Β Ε V Ε
om dat bekent ts, uatter niet weynigh van de Cam- pernoelien gheftorven zijn, macr niemandt van de Aerdr-buylen : nochtans makenfe beydegrefende fwaermoedi^h bloet, ende diefe te veel befigcn, val- len in Popelfie, Gheraecktheydt, Colijck, Aembor- ftigheydt, Gicht ende Droppel-pis. Ia het veel ge- bmyck van dc befte Campcrnoelien, die men voor onfchadelijck houdt, heeft menigh menfch om hals geholpen, ick laet nu ftacn de gene die van aert ende nature vergifdgh zijn. Daerom en behoorenfe ofte gantfch niet gegeten te werden, ofte heel weynigh, ende wel gekoockt ende toegemaeckt, daer goede U'ijn op drinckende : Want daer en zijn geen jaren van 's menfchelijck leven, geen gheftalteniife des Li- chaems,in't welke niet meer rchade,als voordeel uyt het ghébruyck van de Aert-buylen ende Camper- noelien voort en komt.Het welck ook uyt den oor- fpronck lichtelijck te verftaen is. Want fy groeyen liaeftelijck en in eene nacht uyt een grove aerdachti- ge ende dampige materie, foo datfe noch van de in- wendige wermte, noch vande Lucht gerijpt enwer- den. Daerbeneffcns, konnen fy lichtelijck uyt eeni- ghe verrottinghe daer ontrent zijnde , alsoock van llangen, padden, ende diergelijcke vergiftige beeften, eenigh vergif deelachtigh werden. Waer uyt dat blijckt, datfe xiaeulijcx fonder eenigh perijckel, ende buy ten lufpitie van vergif konnen ghegetén werden, iCnde darmen noyt genoegh toe en kan fien, of men kan befchadight werden. So dat feer te verwonde- ren is,datter hedenfdaeghs noch fo veel af gehouden werdt, ende eertijts oock foo veelby de Romeynen afgehouden is, gelijck men uyt de verfen van de La- tijnfche Poëten fien kan , ende wijdtloopigh uyt Fliniui, ende uyt andere autheuren aengeweien wert by de gene die op Suetonim gefchreven hebben, in het leven van den Key iër Claudim, die met Campemoe- iien, die hy feer garen at,vergeven is.
É^t-nOtcn zijn matelijck werm,maer wat meer verdroogende,daer een niet kleyne t'famen-treckin- ge bygevoeght is, en maken daerom den buyk hart. Gefoden ofte gebraden, ende voor ipijfe ingenomen, zijn harder om te verteeren dan de Knollen oftede Paftinaken en andeie Peen, dan fy geven wel fo veel voedièls als defelve, ende fy en veroorfaken foo veel winden enopblafinge niet in den buyck.
Van de Aeit-vruchten.
Het V. Capittel.
WY komen meen vrucht gewoon m ΐαεώ te mfTen, Daer voor eenyeder menfihümoiigh cp tepaL·: Men fietetm'tgemeen, het iseenfelfaemf-injt Wat langs der aerdengroejt, en noyt om hoog en fprttyt. Pompoenen die bykans aen niemant oyt en fmaken, ^n echter gantfch be^tam om letters op te maken. |
R W Y Κ S
Ontrent haergroenejeughf, want als de fihórfi^afi^" Sogroeyt met een het fchrift, enfiaetten leflen-vafl·^ Maenvilder eenigh menfch haer laffen aert verfchoonen, So moet de kguckgn-meyt alvryhaer kunjien toonen: Hier dient een goedefius van peper by te :{ijn. Of anders laet de k^i totvoedfel van hetjivij». Hem die Meloenen fhickt, ii nut te ^ijngemeten Dat naeu van duyfent een vs nut te ^ijn gegeten. Comcommers (feyi de Ιψηβ)κ van der maeghden aert·, Sy dtemn haejt gepluckt, en niet te langh betvam. Een tragen hovenier die kan het hierverkgrven, Wantbeythymt te langh de vrucht die fil bederven i Sy dient als van de fleelte werden afgeruchj, Sy dient en jonck} en groen, en verfch te gepluckt. En verfch te :{yngebruyckt. Denckt hier op goede luyden, Die lufl enfinakefieckf ontrent degreene kruyden: Maer druckt het boven alioel diep in ugemoedt. Indien ghy dochters hebt, of jonge mae^den voedt.
Ε CoitlCOttlttlÊCetl zijn kout en vocht van aert, ende foo is het voedlèl, datfe voort-brenghen, ende veel gegeten maken quade vochtigheden in de aderen, waer door fbofte van verfcheyde koortfen vergadert werdt. Sy zijn beft om te eten, terwijlefl dat fy noch jonck, verfch, groen, ende onrijpzij" 'want als fy rijp ende geel worden, dan zijnfe onbC- [uaem om te eten) met azijn, olye, zout en peper, ieelkleyn zijnde,werden zy veel in azijn met vvac fenckel ingeleydt, ende om appetijt te maken vóoi ofte tuifchen ander fpij fe gegeten. Sy doen de min' fte fchade aen de gene, die werm van complexie zijn» ende een heete Maegh hebben : maer de ghene, die de Maegh flap is, moeten haer heel van Comcorn- meren wachten. Ia, volgens het oordeel van G^/i' nm, is beter voor een yegelijck, dat hy de Comcom' meren, ghelijck alle koit van quade gijl, laet varen: ofte altijdt weynigh , ende felden befight. Griecken hebben een ipreeck-woordt,dat mende Comcommeren voor de Spinfters moet laten, oifl dar de Spinfters meeftendeel, zoo men Arifiotelef gelooven mach,geyligh en onkuysizijn.Nu de Com- commeren hebben kracht om dien brant te verkoe- len , ghelijck Diphilm, een oudt Griecx Medicijn by Athenaus getuyght.
'©ε USelOencn zijn lieffelijck van fmaeck, ende aenghenaem vanreuck, alffegoedt en rijp zijn: he' welck oock maeckt datfe te meer ghegeten werden- Maer fy zijn kout en waterachtigh van gheftaitenis»' ende verflaen daerom den dorft ais het hca is, deö' water lofen , ende zuyveren de Nieren. Het beurt niet felden, dar de menfchen haer met Mslo^' neneen fieckte op het lijf eten. Want fy bederve" lichtelijck, en in den buyck bedorven zijnde ,ηε" nsenze byna de nature van vergif aen, ende veroor- faken een fieckte, die wy Boortsnoemen, ofte eenj- ghe quacdtaerdighe koDrtfen ^ ende men leeft i" |
-ocr page 114-
i':. li!·:
SCHAT DER G
Hiftorien van veel Keyfers ende vermaerde mannen, die dooï het eten van de Meloenen gheftorven z^jn. En my ghedenckt dar ick, vliedende de peftikntiale koortfe , die Anno i 6 i 6 in het gebiedt van de Venetianen feer in fwangh gingh, my op de rey fe na Romen begaf midden in de Somer, en evenwel on- derwegen daer van betrapt zijnde, en te Siena gene- ièn ,en als van de doot verloft zijnde, door het eten van Meloenen weder inftorten,en al defperaet geilek V/erde by ^oroafiroTinello, vermaert Medicijn aldaer, en door fijnichriftenalleiinsbekent. Soverhaeltde Fran9oifcheHiftorie-fchri5ver P. Matthku, in'teer- fte Boeck der Hiftorien van Henrick de Vierde, dat de gemekeKoningh feer kranck geweeft zijnde, en in de gallerye van Monceaux wandelende, door het eten van Meloenen , wederom ia-ftotte, met groote perijckel des levens. Waeruyt blijckt,hoefchadelijck de Meloenen zijn voor de ghene, die uy t een fieckte opftaen. Maer men dient oock te letten, om de Meloenen voor alle andere fpijze te eten (het welck oock in de Comcommeren, ende Pepoenen dient waergenomen te werden) op dat fy te lichtelijcker, alüer eenighe bedervinghe in haer begint te komen, van beneden zouden moghen af-fchieten. En dan ^oetmen daer goede fpijze na eten, op dar haren quaden aert verbetert, ende de verdervingh voor- gekomen mochte werden. Tot wekken eynde beft > datze met zout en broor gegeten werden. Om naer fchadelijckheyt te verbeteren, prijzen eenighe den, Wijn, andere niet. Maer voorwaer de Wijn is de rechte remedie, om het quaet, dat van de Meloe- nen kan komen , te helpen. Maer het moet ftercke Vijn zijn , als Seck oite andere Spaenfche-wijn, ende die wat veelachtigh gedroncken, op dat hy de jchadelijkheyt van de Meloenen zoude konnen ver- beteren en verteren. Want als men maer een wey- "igh zoude drincken ,ofte van kleynen en flappen zo en zoude de fchadelijckheyt van de Meioe- "e» niet verbetert werden, maer de raeuwe en ver- dot ve vochtigheden zoudeuyt deMaghe na de bin- dende deelen ghevoert, ende alzoo de fchade , die «eMeloenen veroorfaken, vermeerdert werden. An- ders doen fy oock veel winden in den buyck groey en, ende krimpfel in de dermen komen. Daerom de ênene die Colijck ofte Scheurbuyck,ofteccnigh gnebreck in de Mike hebben, ende voott alk oude koude menfchen, die vol wateiachnghe over- ^'Oedigheden zijn , moeten hun van de Meloenen wachten. Dan de jonge en heete menfchen mogenfe JV'Jcker eten,om dat fy kout zijnin'tbeginzel den eerften graedt, ende vocht tct in den derden, op hertelijck drinckende, gelijck gefeydt is, heel icercken Wijn. By Mekk, ofte andere ipijze, die gege?'^'' kan bederven, zijn de Meloenen penculoos
^e ©epoenmen zijn geenfms niet zoo vochtigh |
Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. tojF
of hinderlijck als de Comcommeren , doch ycel vochter dan de Meloenen : maer men eetiè nim^ mermeer raeu gelijck de Meloenen en Comcomme- ren : dan men fruytfegemeenlijck in de panne ende men beltrooy tfe met Med j of men fiedfe in vleefeh- zop, ofte Soete-melck met Safteraen,en andere war- mer Specerijen en Kruyden vermengt,om haer kou- de ende vochtige eygentheydt te beteten. Alzoo bereyt zijnde , brenghen fy evenwel weynigh, dun, vocht, ende kout voedzel by. Endealife in een flap- pe ofte koude Maghe niet wel verteert en werden, konneaze het Lichaem, infonderheyt de Magetnde de Darmen zoo ontftellen ,datfy mededeBoorts komen re veroorfaken, dewelcke meteen ghedurige brakinge en buyck-loop komt. Sommighe fchrij- ven dat de Paus PauliM de 11. van veel Pepoenen tz czeii, geftorven is: en dat Clemens de VII. oock veel daer van gegeten hadde in de laetfte fieckte.daer hy van fterf. Daerom zij nfe nutter ghebruyckt den gtnen dieeenige hitte in de Magehebben : Sy doen piifen, ende genefen de droppel-piife; ende beteren aliegebreken van de Nierenende Blaiè : maer dick- wils ghegeten, maken den menfchen onvruchtbaer. Dan op dat de Pepoenen ons min fchade doen, zoo zalmen daer mede goede vafte fpijze na eten, die de Mage verfterckende,ende'tLichaem voedzelghe- ^encle, de Pepoenen uytdrijven mach. Anders als de Pepoenen niet haeit na de darmen en fincken, zoo doen fy lichtelijck vergiftighe vochtigheden in den lijve groeyen. De vochte koude menfchen moeteniè dan heel laten,ofce itercken wijn óp drincken,gelijck van de Meloenen ghefeydt is; d^ heete menfchen zullen 'c met de Rijafche wijn konnen af-fien.
^e SJleriiCiOChtn plegen heet 'raer te wezen, zoo dacze ten njde van Hermolaus Barbarus te Venetieti maer in een hof te vinden en waren , nu zijnfe ailefins, ende werden byeenyegelijckvooreenge, meene ipijfe ghebruyckt. Sy zijn warm en droogf,
van naturen werden van iommige raeu met Peper ende Zout, dan meelt ghelbden in vet vleefch-fop ende met Peper vermenght, gegeten voor een leckere fpijze,en gebruyckc tot verweckingedervleefche- lijckeluften. Maer fy en geven gheen goet voedfel,
noch en maken gheen goet bloedt, want fy hebben een groote oveivloedigheydt van galachtighe ende warme vochtighey t, en doen over fulcks oock zoda- nige in 't Lichaem groeyen. Zijnevenwel beter alflc gdoden, dan alife raeu gegeten werden. Raeu en ouc geworden, zijnfe feer quaet, en moeyelijck om ver- teren , en brengen onreyne vochtigheyt by, daer de menfchen machteloos en onfterck af werden - ende zijn ionderhngequaet den genen,die veelmethooft- fweergequehzijn.NahetgebruyckvandeArtidoc- Ken looftmen gemeenlijck veel en ftinckent water.
ttect-bejlen zijn kout en droogh, maer hoe rijper hoeBiatiger. Sy zijn goet in een heete Mage,
9 ly |
-ocr page 115-
,06 J. V. Β Ε V Ε
fy verkoelen den lever,fyverflaendendorflr, ende matigen de hitte van het bloedt. Daetomzijnfe al- leen bequaem voor jonge Luyden, en die van geftal- lenis des lichaemswermzijn : maerdoenfchadein een flappe Mage. Sy zijn dun van fap, zuy veren de ISlieren, doen water lofen, ende zijn de Milte be- quaem. Nochtans bedervenfe lichtelijk in de Mage: daerom ift eoetdatfe met wijn en zuycker gegeten Tyerden .En dat nier op het laetfte gerecht,gelijkmen gemeenlijck en qualijck doet, maer in 't beginièl van de maeitijt, om reden hier voren meermaels verhaelt.
Het is een zeer quade maniere, dat fommighe de Aerdt-befien onghewaffchen op tafel doen brengen, meenende dat alffe droogh en met een zuyvere hant geplockt werden, beter zijn, als gewaffchen. Maer behalven dateer fomtijts eenige kleyne fpinnen, ofte wormkens (gelijck ick wei gcfien heb) onder ken- nen wefen: zoozaltot waerfchouwiughemoghen ftrecken het ghene hier over verhaelt werdt van den iioogh~gdecrdcn Fabrititis Hilcknm^. Ohf.7,%. Een jonge en kloecke vrou in S wicfer-landt, als ïy nuch- teren een handt-vol ofte twee Aerdt-befien gegeten hadde, kreegh drie uren daerna grooce pijn voor 't hert, dewelcke tcrftont zoo zeer vermeerderde, datter flaeuten op volghden. Die daer ontrent wa- ren, hier over oatftelt zijnde, gaven haerterftont Theriakel in, tweemael op dien dagh j den volgen- den nacht eens, maer al ce vergeefs; want de pijn ende flaeuten namen al toe , daer nochby komen- de draeyinghendefwiji-nelingh, groote fpanningh, ende fwellingb in de Maegh ende buy ck. Als die des anderendaeghs noch heviger was, zoo werde de ge- melteDoótor Fabritm gehaelt,die alle d'accidenten eerft door braken , daerna door hert-fterckenden middelen dede overgaen. De oorfaeck van deze qualijckheydt is waerichijnelijck gheweeft, dat de Aerdt-befien door eenige padden vergiftight waren. Want de padden, ghelijci; Paré getuy ghc, icheppen fonderlingh vermaeck in de Aerdt-befien. Soo lien wy in onfe Hoven dat fy haerotiderdezelfde mee- ilendeel onthouden. En het fenijn, datfe met haer Water, fpceeckfel, ende aeflem uvt-weipen, is doo- delijck, gelijck geichreven is by I^ndckt, in 't eevfte Boeck van de Viffchen, en Paré in 'c twintighite Boeck van fijn Chirurgie op't 30 Capittel. Dit kan oock ander fruyt gebeuren; en derhalven ift wel de pijnewaert,dat heteeift wel ichoon gewaffchen werr.
Van de Heeiter-vmciiten.
Het V 1. Capittel.
BErejt hier,, geefligh mm, een velt tot goede wiichten, Vooor menfchm die in bram en heete koortje» fncbten: Denckf om dit hlcyn gewas, eer datje boomen ρ lam. Het dient oockpisnighmael ten dienfle van het lant. Al wafl het aerdigh tuygh alleen aen lagefimjckcn, Men k^n het m den e}fé mePgmtsn mt gehruych^n - |
R W Y Κ S
De minfie dingen felfs en dienen niet veracht, Sy hebben menigh menfih in beter ftant gebracht. Daer κ een tijtgeweefi, dat tot de wilde bramen, De jonck}jeyt met alleen, maer alle menfihen cjuanun, Als tot een rijckjbank^t, meri fluckte met vermaeck. Men vonter heylfaem vocht en evenfiete Jmaec\.. De vrucht met fuyver ivaes en koelen dau behangen, Wert bydegrootfit felfs ingrooten dancl^ontfangen. Als hun dteyemantfchonck- Sietoock.eenflechtenbrdem, Gehandelt na de ktmfl , was Princen aengenaem. Maer boven dit gewas foo vintmen nutter dingen. Die aen een fwack^gefiel geen minder voordeel bringen, Dekappers van den brem f jn lief-tal aen den mont, En wte graveeligh κ die achtfe voorgefint. De fuer-boom wel bek§nt in al de naefie dalen. De beyers in haer veruw foo root gel^ckJ{oralen, De fivarte krake-bey, en ander Itleyngewas, Bevintmen menighmael dat grooten bram genas. Hou fiille, fnelle pen, en blijft in uwe palen, T«2 Κ u fal{e niet hier verder in te dwalen ■■ Gefellen, watter meer tot defen handel dient, Gaet haelt dat uyt den mom van onfen weerden vrierit·
ONder de drie foorten van 2teIÖe(Ïm / Witte, Swarte, (die gheweldigh het water ofte püfc doen lofen) en Roode, zijn de lefte verre de befte, en de ghefontfte. Defe Roode Aelbefien zijn kout en verdroogende, verre in den tweeden graed, ende vi'at t'famen-treckende van naturen, met eenighe dunnigheydt ofte fijnigheydt van deelen. En zij" daerom zeer goet ghegetentegliensalleverhittinge des bloedts, ende tot alle heete koortlèn: want fy verkoelen den brandt, ende bedwingen de hitte vaU de Galle, ende het verhitten van de galachtige voch' tigheden , ende zijn goet om de heete Mage endfi verhitte Lever te ververfchen, en het bloedt te tem' peren ofte matighen. Sy wederftaen oock alle i"' wendige verrottingen, ontftekingeof infiammatii- Van den zeiven acrt, ende tot a het zelfde zijn be' quaem de Befien van Berberis, diefe ^aufeÖOani 0' ^uerÖOOin in Brabant noemen, ende wert hier t^ lande in veel hoven onderhouden.
v©e 25iaem-i!£flcnzijnlicfFelijck vanfmacck,afli wel rijp zijn, ende hebben veel faps dat matelijckeP werm van aert is, ende daerom zoet, ende de M^g^ aengenaem, te meer om een kleyne t'famen-treC·' kende kracht,diefe noch behouden. Maer alsyeman"- dclèlve in wat te groote menighte eet, dan zal daer pijn in 't hooft van krijgen.
fmaite iiMl«-Be(ien/ zijn verkoelen de va" aert,en dat tamelijck verre in den tweedengraet- ende daer toe oock, met een tnerckelijcke t'fame"' treckeninge, drooghmakende van krachten. Sy z'P feer goet voor een verhitte Mage, verOaen den dorit» ende fy verkoelen den brandt van d'heete koortK"' Sy ftoppen de loop, cn maken den buyck hardt: 'i fteipen ende beletten het braken , walgen, ende op^ |
-ocr page 116-
SCHAT DER G
■worpen van de Mage. Men eetfe ghemeenlijck met wijn endezuycker,dan dieaieer verkoelinghe begee- ren, konnen rolen-water nemen.
tDOöe en zijn hiet te lande zoo
gemeyη niet als de fwarte: maer op fommige plaet- ièn van Duytüant werdenfe veel gevonden. Sy zijn mede verkoelendeen verdroogende, maer wat meer tTamen-treckende van fmaeck, ende daerom wat meer ftoppendevan krachten.
©een-befien/ die in de Veenachtige plaetfen van Hollant gevonden werden,zijnrnede van dier- gelijcken aert ende krachten.
^iEteï-befim ofte Ci'oe^-befien / ofte ghe- lijck wyfe hier gemeenlijck aoemen Ccupsi-bepen ofte CmpjS-öOOjnen / eer fy rijp zijn, zo fy meeft ghebruyckt werden, zïjn kout en droogh, heel verre in den tweeden graet, ende t'famen-treckende van ^turen, de onrijpe Druy ven vol na ghelijckende: t/aerom worden ly by de Tpijfen in ftede van de on- "ipe druy ven ofte voor Verjuys ghedaen : ende het Weefch-fop ofte andei nat,daer ly in ghelbden zijn, uehoudt daer van eenen feeraengheiiamen fmaeck, ende maeckt luft en appetijt om eten : verkoelt de "Sete Mage ende Lever, en doet vergaen de over- vloedige inwendige hitte,en isgoet gebruycktden genen die koortlachtigh zijn.
Men roercfe oock onder eyeren met zuycker, en beiey tfe op verfchey de andere manieren. Dan "Oe fy toe-gemaeckt werden , fy doen altijt raeu en
kout fap ofte gijl in den lij vegroeyen.'twelck heel luttel ofte niet met allen tor de voedinge van 'c Li- chaem en ftreckt. De rijpe Crays-doornen, gelijck fy zoeter van fmaeck zijn, zo en zijn fy oock by-na l^iet met allen t'famen-treckende van aert, èn heb- ben eenige kleyne wermte: oock zoo gheven fy den "jve dan meer voedlels als de onrijpe: endedaczel- ve fap dat fy by-brengen en is zo raeu niet, als 't ge- dat van de onrijpe komt. Nochtans werden fy Je·^! zelden gefocht om by de fpijfen te doen, en voor ^^^teftrecken, ofte alleen gegeten te werden.
^e CappetSÉ zijn warm van aert, ende zijn van «offe,ofte dun van deekn. Als fy verfch zijnde ë^geten werden, dan geven fy den lichame niet ièer ^'^el voedfels: ende de ghene diemen in Pekel be- ^^aeit, voeden noch veel min: maer zij η alleen goet met andere fpijiè voor een faufe gegeten te wor- ll^n.en zijneen medicinale toe-fpijze,oftefalaet, ^'<inendeom den verloren appetijt wederom te doen peren. Sy zijn nut voor devochte Mage, ende be- 'j^tten het walgen, ende op-werpen van dezelve, en onmatighfeeuwerenoftefpouwen: ende doen «'e koude fluy men ende taeye flijmerigheden die in ae Mage zijn, fcheydcn ende verteeren. Sy zuyve- rcn oock en ontfluy ten de verftoptheden van de Le- «ie Milte: en met andere ipijfe ghegeten, zijn Mike-zuchtige zeer nul, ende de ghene die de |
Ε S O Ν Τ Η Ε y T. 107
vierden-daeghfe koorts hebben. Maer alfmenfe eten wil, dan moetmenfe eerft met zoet water wel af- waiichen,en daerna moruw ghefodenzijnde,met Olye ende Afijn , als andere Salaet eten: ofte tnen fiedtfe,ende ftooftfe met ander fpijze. Degrootc, mits darfe meer fap ende vleefch hebben, zijn oock ongelijck beter ghezonder, ende voeden meer als de kleyne, hoewel dat de kleyne meer luft om eten en appetijt geven, en liefFelijcker zijn van ftnaeck.
^ε zijn van dezelve kracht, en
daerbeneffens zecrgoet voor't graveel.Sy werdé by vele voor gefonder gehouden, als de rechte Gappers.
lek heb ghefien dat fommighejndezeStadtde Vlier-knoppen, ofte bloemen alszy nochgheflotén zijn, mede in Pekel ofte Afijn bewaren, en in plaetiè van Gappers op tafel zetten , dezelve den naem ghe- vende van ©iter-Capperi?. Zijn mede de Maghe niet onaengenaem, maken luft en appetijt om eten, verdunnen en doorfnijdendedickeraeuweofteon- rijpe vochtigheden. Dan te veel gegeten beroeren fy den buyck, en maken hem weeck.
Van de Boom-vruchten met harde fclielpen.
- Het V11. Gapittel.
Hier is een ander vrucht, hier α dat Amaryllis Ten hooghflen ivel bevalt, en befl va haren mlü: I\gmt hier, 3 Coridon, en hrenght de lieve maeght Eenfruyt dat weynigh kpfl, en efter haer behoedt. Het ts een Herders gift, ghy kpndtgeen beter kjefin, Gaet leghtet in den kprfgemaeckt van groene biefin : En giert dan u gefihenckmet woorden van de Soo vinje voor gewK haer ongeveynfdegunfl. En foo ghy tvenji hetfluck.ien b^ien voor te flellen, Seght dat het is een f rujt van byfler harde fihellen » Maer dat het evenwel κ binnen tvonder fiet. En dat β tegen U aldus oock^ wefen moet. Dat fy een lange tijt met wonder harde fireken V liefde tot dengrontfcheen af te willen breken; Dat nu dien Jiegen aert dient af te ^ijnieleyty En eens tot uwen troofi het foete la ghefeyt. I{gmt op een andertijt, enbrenght haer Ocker-noten, En als ghy in haerfchopt de vruchten hebt gegoten, Soo feght haer dat het fruyt κ dienfiigh voor fenjjtl, Maer dat ter by de Nooi oockSiffte dient te s^^'n. En fietof dit beleyt is mede wat te feggen, Daticiniet voor en heb hier breeder up te leggen: Ghy voeghter weder ly den keefl van uwen mont^ Enfiet hoe φ hetfluckje^ffe brengen kpndt. Weefi^het boom-gewas, laet haer de ruyte Wefen. En feght dat dit vermengh veel qualen kan wefen, Seght vorder lieve vrient, dat hier tepggenvalt» Maerfiet dat uwe tongh niet al telos en malt. Spreeckt niet als na de kunfl, en om het wel te leeren Sso mmkt tot defen Biecl^ein νΙφίφ oogh te kseren;
O ζ Geji |
-ocr page 117-
>08 J. V. Β Ε V
Ghyfult hier kannen fien, fe l{laer gelyckden dagh. Al wat het boom-gewas en tv at het kauyt vermagh.
De «iecheun zijn byalledeheydenfchelchrij- vers niet alleen gehouden voor de outfte vruch- ten , maer oock voor het eenigh voedfel, waer by de cerfte werelt alleen plag te leven,Lficref.in't jboek: Al wat ie finne gaf, en watt er van den regen l\omtfprujite» uyt bet velt, daer ü een rijck^n fegen De tnenfchen aengenaem, enin het eyckgn woudt Daer ü dat al het volckjijn blydefeejien houdt. En hierom ift dat defe vrucht haren naem heeft na den Hebreeufchen 3theï/ oft CecHel / dat Eten be- teeckent, in't Latijn van het Griecx Fhagêin, idat oock Eten ghefeydtis. In een wet van detwaelf tafelen (dewekke de outHe wetten van de Romey- nen waren) ons bewaert by Plinim in fijn 16 Boeck op het vijfde Capittel, wert toegelaren, datmen de Eeckelen , die op een ander mans acker vielen, ver- mochte op te rapen. Op wekke wet de groote Rechts-geleerde Caius L. qui venen, ff de verb.i^ rer. ftgn. aenmerckt, dat by het woorclc Eeckelen niet alleen de vrucht van de Eycke, ofte alderhande Eec- kelachtigh ghewas, maer oock van alle andere boo- men moet verftaen werden, na het exempel van de Grieckfche ipraeck , in dewekke alle ioorten van boomen Akrodrya, dat is, Eycken ghenoemt werden. Dit fchijnt wel plaets te hebben in die wet, dewekke jck gheloove van de Romeynfche Thien mannen ghemaeckt te zijn, om den honger van de armen re verlichten, haer toelatende alderhande afghevallen vruchten op te rapen j dan ick twijffele,oftedat alle- fins foo uyt te leggen. Ovidius in 't begin van fijne boecken van deTranjf^matie,d3.exhy \nn dcguidc eeuwe fpreeckt,en van 't gene dat de meufchen doen aten, onderfchey t de Eeckelen van d'andere boom- vruchten, met defe verfen:
Het aertryckmet denfloegh of egge niet getvont, Droegh uyt een gullen fchaot, en uyt eenvettengrom. Al wat den menfche fpyfl: ivatk[Uyt en boomengeven . Dat κ aen al het volck.genoeghfaem om te leven :
De vrucht van 't cyeken-hout,en van den wilden braem. Die waren even-jèlfs dePrinccn aengenaem. Maer daer na her koren ghevonden zijnde, en de maniere om het lant te ploegen ,ende te bezaeyen, hebben fy de Eeckelen voor de verekens ghelaten. Daer van ift fpreeck-woordt by de Griecken ^ Eeckelengenoegh, als offy wouden feggen, alfer beter komt, dan laet men flechtet ftaen. Nochtans ghe- luyght Galenm in bet tweede Boeck van de krachten der V oedfelen op het aGhtendertighfte Capittel, dat die van Arcadien , als de ander Griecken al koren aten, noch lange haer aen de Eeckelen hielden: ends Wlinim fchr)jftopdeaenghewefenp!aetfe,datnoch in fijne tijdt vek vokkeren by Eeckelen leefden : ja datfe den' Spaengjaerden foo aenghenaem waren, dar fy die voor ^nckei op de taeffskn lieten fecccn» |
Ε R W Y Κ S
Sulck bancket, feydt Er^/MW van Rotterdam in de uytlegginghe van 't ghemelte Spreeck-woordt, was heel btquaem voor degene, die de pis tot fpoel-wa«· ter voor haer tanden gebruyckten. Maer al ift, dat niemant de leckere koft uyt Arcadien fa) gaen halen, fo zijn evenwel de Eeckelen dickwils feer wel te pas
fekomen in hongers-noot. By aldien die van Ley·* en Eeckelen in haerftadt gehadt hadden,men fou- de van foo veel ellende in haer bekgeringe niet ghe- hoort hebben Waer van Galenm eenfchooneghe- tuygeniiTe geven kan, in het vermelde Boeck en Ca- pittel , alwaer hy oock de maniere om de Eeckels „ tot ipijiè te bereydé bekhrijft.Als op fekeren tijt, „ feyt hy,ons lant van hongers-noot geplaegt wer- „ de, en datter groote menichre van Eeckelen ende „ Mifpekn gewalTen was, foo begroeven de boeren ,, deièlve in kuylen, diefe in de winter en in 't voor- ,, jaer in plaetfe van Kooren aten. Te voren waren ,, de Eeckelen maer koft voor de Verekens. Maet „ alfoo de huys-luyden defelvighedoen, gelijckfy „ pleghen, niet en konden voeden, foo ateniè het „ Kooren voor eeift op. Daer na de Winter op „ handen zijnde, ontgroeven fy de Eeckelen, en be- „ reyden die tot fpijfe op verfcheyde manieren. „ Wantfy koockenie ibmtijdts in water, ende bra- „ denfe wat onder heete aifche, lom tij ts ftieten fyiê „ tot meel, en maeckender papen bry van, fomtijcs „ befproeyden fyfe alleen mee water, ende dedendei „ een iauqe by; fomtijtsatenfyfein mekkgefoden> „ ofte in honighgeleydt. Voorwaerfoindeftadt van Numantia eertijdts, oft in onièn tijde te Sanurri in Vranckrijk (daer niet ongegecen bleef) maer Eec- kelen hadden geweeft, fy waréonwinbaer gebleven. Want cie ftad 'Chios in 't Eylant van den felfde naero, hiel de belegering ib lange regen met Eeckelen eten, tot datiê ontfet werdejals uyt Cornelius Alexander by Matthiolum te kfen is, in de uy tlegginge van Diofiori' des 1.121. En G4/e««i feyt op de ghemelte plaetfe, dat de Eeckelen niet minder voediel geven, als veel fpijfe die van Koren gemaeckt werdt. Maer 't felfde (als hy fchrijft in't Boeck van goede en quade gij} oft fap van het 4 Capittel) is dick, raeu, en kout, e» gaet lankfaem na beneden, waer uyt volgt datfe hart om te verdouwen en qualijck om te >verteerenzijo· Alfo wy om d'buthey t,van de Eeckekn eerft gehan- delt hebben,fo fullen wy dit Capittel vervolgen met ■ de boom-vruchten die mede harde fchelpen hebbe"» in 't Latijn met een gemeenen naem van Noten bc' teeckent, aengaende van de gene, die den felfden ey- gentlijck gegeven wert.
^e ©chet-notcn zij" warm ende droogh , J"' fonderheydt alfle wat verdrooght zijn. Want li^ veriche hebben meer vochtighey t, en minder warin- te. Derhal ven zijn de yerfche de befte , hoett'elfy oock moeyelijck ona te verteeren zijn, en luttel voe- den: maer ώ diooge to^en veel-galle,ende zij"" |
-ocr page 118-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 109
een heete galachtige Maghe fchadelijck. Daerom Zoude men mogen dencken, daize voor oude luyden bequamer zouden zijn, als voor jonge : Maer om dat iy dekropvandeMage,Keel,endeStrooibe- fchadigen, hoeft verwecken > en pijn in 't hooft oia- ken,zoo zijniè oock onnut voor dezelve. Syzijn een goede remedie teghen vergift, met vygen ende Xvijnruyt, ende wat zout ghegeten. Ende dit ift fe- creet dat Pompeius vont, in 't Cantoir van den over- Vionnen Koningh ΜζίΠίί««, met fijn ey gen handt ghefchreven, ghelijck te lezen is by Plinim in het 23. Boeck van fijn Natuerlijcke Hiftorie , op het
8. Capittel. Sy werdengemeetdijckgeprefen, ende
toet gehouden op vifch gegeten, om dat fy deverga- eringhvaneenigeüijmerigheydt , ende bedervinge van vochtigheden, die lichtelijckop het eten van de vifch in de Mage ghefchiet, met haer warmte ende drooghte beletten, ende indiender miifchieneenige vergiftighey t ofte quaet-aerdighey t,gelijck fomtijts gebeuren kan, in de vifch is, dezelve met een befoa- dete kracht kan tegen-ftaen.
•©ε i|afel-noten ghevenmeervoedzeIs,dande Ocker-noten , maer zijn wat kouder : evenwel ^arm en droogh. Sy zijn harder om te verteren,en maken grover ende aerdtachtiger zap of gijl, als de Ocker-noten. Veel op andere toft ghegeten , diij- , venzein de Maegti ,ende veroorfaken op-blafinghe, brakinghe, ende pijne in 't hooft. De verfchezijn beter als de drooge, en maken de gezonde menfchen haeft vet.
Tot de Eeckelen en Noten behooren oock de Cajïanten (P/»». 2,3 - 8.) de Eeckelen van lupiter, in het Griecks genoemt,en in 't Latijn Caftanie-noten.
De Cattanicn, zeydt Galenui, zijn de edelfte van alle de Eeckelen, ende onder alle de wilde vruchten brenghen fy den lichame alleen een redelijck voedzel by, in het tweede Boeck van de kracht der voedfelen. En in'tBoeckvanhetgoetenquaetfap,op't vier- de Capittel., feydt hy ,dat fy goet voedzel geven, als iy wel verteert werden. Maerfyzijnfwaeromte Verteren,en finckenfeer tragehjck na beneden.Geven oock grofen durende voedlèl,maken den buyckhart, ftoppen de loop.en veel gegeten,verwecken veel win-
, en pijn hooft. De raeuwe hebben een by- cen-treckendekracht, en zijn dapper windigh, daer- om zijnfe beter gebraden, of gezoden. Ickhebbeby
huyüuyden, daer heele boffchen van Caftanien «aen, en meeft voor de Verekens geworpen werden, ghefien Broodt van Caftanien-meel ghebacken, het ^'elckezeer fwaer en hartom te verteren is.
®iHatien ofte f ititcen zijn mede hart te ver- «eren,dcch minder als de Noten. Anders zijn fy goet van fap,en geven prijfelijck voe^el, doch noch-
«fnseenweynighskenSickachtigh. Oock't voedfel «lat fy bybrengenistamelijckveel: endaeromkon-
wn fy kracht geven,en wedexomveifterckenalde |
gene die door lange fieckten ofte anders onftcrck en flap geworden zijn: ende zy maken wederom vet ende gelijvigh die door dezelve oorzake mager zijn: Daerom zijn fy zeer nut de uy t-droogendeofte uyt- teerende menfchen. J{abhiMofis houtfe voor de befte van alle vruchten, om datze de walginge beletten, ea de Maghe etensluft doen krijghen. Avicema zeydt oock datzede Mage zeer verquicken : het hert oock verftercken, en goet bloet maken - ja zoo goet zijn als de Amandelen. Dan Gaknut twijff'elt zeer ofze zoo ved deughden hebben. 1 mmers men moet be- kennen, datmen daer niet veel t'feffens van eten en mach. Want fy vullen het hooft met dampen, ende fchaden de kinderen,en de heete menfchen,om datze haer't bloet ontfteken, en draeyingein't hooft ver- oorfaken. Maer alfmer Conferve of Roièn met ofte na eet, dan en fchaden fy nier.
Te Venetien maecktmen een fborte van Marce- peynen uyr deze vruchten, Piflaixiare genoemt, die goet gehouden werden, om de koude mans wat luit of krachts te geven om met de vrouwen om te gaen.
Onder de Noten , werden mede gherekent dc Amandelen,.en zijn tweederley , Soete en Bittere. Onder alle deiborten van Noten, daer nu af gehan- delt is, zijn de ^Oête3Cmaniïelen.de aldérbefte, ma- telijck warm en vochtigh»ofte een weynighnade drooghtetreckende. G^enm fchrijftin het 2. Boeck >andekrachr der voedfelen op het 29 Capittel, dac de Amandelen niet veel voedfel en geven. Maer de ervarentheyt leert,en zoo veelderhande ipijze,die van Amandelen gemaeckt wert,betuygt volkoment- lijck,datze veel voedfel maken, en dat van matige en goede ftofFe. Sy zijn leer goet voor uy tgeteerde ]i- chamea met Suycker ende Rofen-water ghegeten,. ofte tot Marcepeynengebacken.
De Soete Amandelen, als oock al de voor-ver- haelde foorten van Noten , zijn door haer windach- tigheyt en fubftantie bequaem, om den luft van by, flapen te verwecken ,-en te vermeerderen : dan het is een quaden put, daermen 't water in dragen moet, 35ttter SUmanöelcn zijn onbequaem om voor fpijze gebruyckt te werden, hebbenevenwel gefien, Marcepey nen daer van gebacken,die men at om nier hchtelijckdroncken te werden, dan heb niet konnen mercken, dat defelve ofte fo toe-gemaeckt ofte uyt de hant gegeten, daer toe groote kracht hadden : al ift oock dat van defe kracht veel befchreven is by Pltitarch. x.Symp..qu.6. Athen hb.z.en Plm.%i.mt.L·
Van Appelen , Paxn7ënde ande£ Boom-vruchtén met fachte
fchellen. Het VIII. Capittel. Qm hier me immer was genegen om te fiwepen, Gh;/ won hier m mfeefi'
" ~ --------- 03 ίί»^· |
-ocr page 119-
IIO J. V. Β
Hier ü hevalligh ooft, en acYdigh hoorn-gems, Ew WAt men imtnermeeï van gulle tacken las ·, K^om pluckt nu metter ham, en eet met volle kitkgn, Maer tsiltet niet te grof of met tegulfjgh makfn: Enfrujten mt befcheyt, en na de rechte maety En let mt hinder doet, en tvat de leden baet. J[iaer denck{ oock.boven dat, hoe fier het κ ts fchromen Dat eens deti appelman flaet omfijn geit te kgmen j En daerom meefl befet, op datje niet en eet Voor datje van het frityt de ware gronden weet. Ghy dient van al het ooft den rechten acrt te weten: De Perfen ^ijn vergif door onvoorfjchtigh eten,
De Quee, de Vijgh, de Druyf, de Mifpel dient gem^t-, Ten:(ymen diegebrttj/ckiop haren rechten tij t. De vroegen Abrtkffck, den Appel van Granaten K^n defcn hinder doe», en genen weder baun; De kunfl geit overal. En waerommeergefiyt? Geen fake dient gedaen als met een goet bel^t.
GElijck onder den naem van N«ji nier alleen de noten,maer oock alle boom-vruchten met har- de fchelpen,in't voorgaende Capittel befchreven, begrepen werden: alfoo enfaeteyckent de naem van Pomum in 't Latijn niet alleen de appelen, maer oock alle de boom-vruchten met weecke en fachte fchel- len,van deweicke wy nu fullen handelen. Defe heb- ben meeft al fap dat lichtelijck komt te bederven. Galenus verbiet daerom hetgebruyckvandefelvige den genen die pp haer gefontheydt willen leven, lin ghetuyght van fijn felven., dat als hy door raet van Sjn vader hem infijnjonckheydtvanfruytonthiel, altijt in gefonthey t bleef.Oock,als hy eens by gefel- fchap van jonge luyden, wat te veel fnoeyden in een ftercke koortiè verviel. Waerdoorgewaerfchouwt zijnde, by daer na fulcx naliet, ende wel te pas bleef. Het vak evenwel fwaer voor de ghene die wat goet fruyts zijn ,infonderheyt in fo groote verlcheyden- heydt en liefFelijckhey.dt, die het oogh en den mont felve fchijnen te noodighen, haer gantfch ende gaer daer van te onthouden. Derhalven die denluft wat willen to^even, moeten niet gulfigh, maer mate- lijck ende foberlijck van 't ooft ghebruycken. Want uyt quaet voedfel en konnen niet als quade vochtig- heden in ons lichaem voors-komen. Nu appelen, ende ander fruyt voedt weynigh, ende derhalven die haetfelven daer mede opvu len, werden veel eer befwaert, als ghevoedt. Daerbeneffens loopt dun cn vochtig voedfel al te ras door het geheele lichaem, en daer van wert een raeuwe gijl veroor&eckr, waer uytlichrelijck koorfen,ende andere fieckten ont- ftaen.En de fnoepers van 't fruyt en komen niet licht tot eenen hoogen ouderdom.
Dan voor al moet gefchour werden rauwe appe- len , en ander fruyt, dat noch niet rijp en is. En het fcheelt oock veel of de rijpighey t gemaeckt is,of dat- fe van naturen komt. Want 't gene in kaf of hoy be- wim wert om te naeucken, dat mach vryelijck voor gantfch ongefont verworpen worden, Maer dat rijp van den boomgepluckt werdt, is beter, Ghelijck in tegendeel 't gene wik, wrangh, en ghewormfteeckc is, niet gegeten en dient. |
O m nu van 't fruyt in 't befonder te fpreken. De Stippelen zijn allegader kout en vochrigh van natu- ren, ende hebben daer by een overvloedige warerig- heydt. Maer ghelijckfe feer verfcheyde van fmaeck zijn.wantfommigezijn foet, fommigheiuer,andere wrangh, eenige tuiTchen beyde, foo is oock den aerc en nature van deièlveverfcheyden, na de verfchey- denheyt en het onderfchey t van de fmaeck.
De ibete Appelen zijn min kout ende vochtigb, ende fchiermiddel-matighlijck geftelt.Defe behou- den de vaftigheydtofte gelijvigheyt van haer vleelch of ftoife, als fy gefoden of gebraden zijn, en bren- gen den lijve overvloediger voedfel, als andere. De fuere Appelen zi η kouder ende oock vochtigher dan d'ander: Ende het vleefch of de ftofFe van deiè, als iy gefoden of gebraden werden, valt van een, ende weidt heel gefmijdigh, ende en behoudt geene gelij- vigheyt met allen. Sy en geven oock ibo veel voed- fe s niet als de foete, en 't gene dar fy by brenghen, is raeuen kout. Dan fy flibberen fo haeftelijckende foo lichtclijck door de dermen ('t welck de ioete niet cn doen) dat fy den Buyck die te hart was, week en los maken, infonderheyt als fy vooralle andere ipijie genomen werden.
De wranghe, wringhende ofte t'iamen-treckende Appelen, als zijnde de Wilde en Onrijpe, zijn kou- der van aert dan de voorgaende: ende iy doen dicker en heel windigh gyl in't lichaem groeyenjCn ftoppen den buyck.
De Appelen die niet fuer, ofte foet, noch oock wrangh, maer tuffchen de voorfeyde fmaken geftelr zijn, en dickwils twee ófte drie verfcheyden eygent- heden ofte befondere fmakelickheden op de tonghe vertoonen, lullen die werckinge van die eygentbeyc die hunnen fmaeck meeft openbaert, oock meeft voortbrengen: hoewel dat fy van de andere eygent- heden oock mede deelachtigh zijn.
Dan voor allen zo zijn de gefoden ofte de gebra- den Appelen aki dt beter dan de raeuwe: want de fchade ijckheyt die meeft uyt de wintachtigheyt en overtollige vochtigheydt komt, werdt door de hirte des vuurs wechgenomen; en dezelve mach dan oock bedwonghen en verbetert werden door goede ende bequanie fpecerijenende andere dingen diemen daer by doen kan.
Voorts zo kan mende appelenbefighen, als me- dicamenteus voedfel : allegader alifer verkoelingh van nooden is, ghelijck in een heete Mage : de fure, alifer dun-makinghe van taeye vochtigheden van doen is: de wrange ofte t'famen-trcckende, ais deo Buyck tc weeck is, ende verftoppinghe ontbreeckti Maer evenwel zijn fy allegader van quaedtfap, endi
vooi |
1;
-ocr page 120-
SCHAT DER
Voor de Mage ende zenuachtige deelen onbequaem. Dan de fchadelijckfte zij η de gene, die geen linaeck en hebben, ende gantfch waterachrigh zijn, *t welck haer lichielijck doet bederven. De zoete wel-riec- kende, ende die een fpeqeriachcighen fmaeck heb- ben, zijn de alderbefte : wantiy geven het lichaem redelijck voedzel, zijn de teringe der Maghe niet te- ghen,verftercken het hert, verheughen dengheeft, ende zijn in fwaermoedighe fieckten bequaem, voor dewelcke cockinde Apotheken ghemaeckt wert een Syroopvan Appelen. Sy verüaen den derft, openen de borft,doen de fluymen rijfen.en ftelpen den hoeft.
2llppel-ö?ancfe / ofte Ciiire,ghelijckinen hem in Vranckrijck noemt, werdt van hetuytgeperftezap gemaeck, en is op fommige plaetfen, daer wey nign ^ijn waft, als in Normandien, zoo ghemeen als by oris het bier, is van fmake wijnachtigh, ende houdt faeni oockgbelijckde wijn. Want metten eerften is •jy 2oet, daerna teert hy, ende is dan wat fcherper. .ren iaetften heel gheklaert,zijnde, heeft hy eenen ïcherperen fmaeck: dan metter tijdt verandert by fmaeck ghelijck de wijn. Niettemin is hy in 't klaer worden veel lieffelijcker , dan als hy heel klaer ^· Als ick Anno i 6 i y te Caen ftudeerde, kon- Qe ick geenfins fmaeck krijgen in defe Cidre,dan de Proiefforen zeyden my^dickwils ons bier ver- Zocht te hebben, maer dat zy her mede niet en kon- den drincken. So getuyght de Heere van Mon- ïagne, i. des EJfais 2j. dat hy hem tot alles wat Voedtfel gheeft fonder onderfcheyt hadde konnen Vrennen ,"behalven tot het Bier, het welck hy niet en kende verdragen. De oorfaeck van beyde is de ge- Vii'oonte van jonghs op, dcwelcke met recht voor de tweede Nature gehouden wert. Dan men moet voor al weten dat de Cidre niet goet ghedronckenisden g™en, die 't flerezijn hebben.
I^Cïên zijn 'mede niet min als de Appelen in «nature ende fmaeck verfcheyden. Want men vindt Zoete, Zure, w range, ende die een gelijck watetach- tige zoetigheyt hebben. Waerom iy oock van geen «enderhande kracht en zijn. Alle Peerenftoppcn den t>uyck en maken hem hart, inlbnderhey t de gene die Wtanghen farpvan imaeckzijn j fy veikoelen meer als dc zoete, maer zijn niet goet voor de Mage, dar- 'i^cn, en de zenuachtige deelen. '^liiender jemam κ begeerigb om te weten ^«i peer, of ander vrucht , κ nut te :{ijn gegeten, ^
Die neme ditgemack_ ■ lletfrityt dat met en kraeent
Ö'K hommen in t gemeen dat alle monien fmaeckt.
De zoete Peren zijn meer ghetempert: maer zijn ®''egader meeft van kouden ende vochtighen aerdt. fommige zijnevenwel warmende vochtigh, als de Mvifcatel-peren,ende daerom de bedervingbemeer onderworpen. Galenus, in het 6 Boeck van de droo- ^en, fchrijft de Perea een ongelijcke geteinpenheyt |
GESONTHEYT. in
toe na de deelen, en feydt dat eenige deelen aerdach- tigh.eenige waterachrigh zijn. Maer 't fchi nt even», wel dat in demeeflren de koude,en vochtigheyt, de foetigheyt en drooghte te boven gaet. Sy en zijn de Mage niet onaengenaem : Alffe eerft ghegeten wer- den, dan ftoppeniè (om fulcx te beletten, ftovenfè fommige met Corinthen) maer ghegeten na d'ander Ipijfe, makenfe los, en fluyten de krop van de Mage: infonderheydt de ghene, die wat treckende zijn. Sy geven door de banck meer en overvloedigeï voedlèl dan de Appelen, maer 't ièlve is mede kout en water- achtigh. £n dickwils alffe bederven veroorfaken roo-loop en boorts: infonderheyt alffe niet heel rijp en zijn, en oock al te vochtigh,ghelijck van de Mui· catellen geièydt is. De foete, vette,en fmoutachtige Peeren voeden meer dan d'ander, Sy zijn alle beter gefoden ofte gebraden, als raéu gegeten,om reden ir^ de Appelen verhaelt. Maer de ghene die met Colijck ofte krimpinghe des buycksonderhevigh zijn ofte graveelachtigh, moeten haer van het Peien eten wachten, om datfe kout en windigh bloedt maken, en iteenen doen groeyen; anders weynigh ghegeten t laetfte van de maeltijdt, en nimmermeer nuch-
it' ■ ;' liü-ii I 'γ
!
ilin
in
teren, met Kaes, Zout, Suycker, Peper ofteCaneel, raeu, ghefoden, gebraden oftegeconfijt mogen van alle menlchen (behalven oude, ende koude) in alle tijden ghegeten werden, mits daer ftercken Wijn op drinckende.
Men maeckt oock ^eer-VOgn/ als van Appelen, (Peer-dranck of Ci<ire-reere geheeten) die voor biei of Wijn ftreckt.
Van de Citroenen ende %imaencn en beiighen wy in onfe ipijfe niet als het fap, in plaetle van Ver- juys ofte Azijn. En foo ghcbruyckt, kan het de heere ofte galachtige vochtigheden die in de Mage leggen krachteloos maken of bedwingen : doet den veriorcn appetijt wedetkeeren ,ende is de Mage feer aengenaem. Van deielvige handelt de Poet Virgilm brcet in het 2. Boeck der Lantbouwingc:
Wt Meden is een vrucht in ouden tijtgefproten, Dte heeft een egger fap in haren fihors befloten. Dae-f kan geen beter dranck_of nutter julep ^ijn Voor narejfokery of ander flimfenyn: Wantfchoon aen eemgh menfch door gif de leden [wellen, Η et fop datfal het lijfm beter wefen flellen; Het kan nieer bate doen als eenigh hcylfaem krnyt. Het Η eer. vinnighfuer, het bijt dcnfivadder uyt. Dm als een hef-m>er pooght, door feilen haet ontfiekiti, Hae-f voor-hint quaet tedodn^en haerverdrtettewréke». 0/ dat een fpoockfler grolt,en vreemde lagen brout. Du Jap κ dat de doodt met krachten wederhoudt. Dejiam daer aen het mft u keefligh opgerefe>h En fchijnt aen:{ün geway een lauiver-boom te wefeiV, En foo trien uyt en reuckgeen onderfcheyt en nam. Het mreja dmboomdteeerfivan Daphnequam. |
-ocr page 121-
Iiï J. V. BE V Ε R W Y Κ S
En fihom al myfi de lucht mt isonder harde vlagen. Het bladt dat ka» een floïm en harde buyen dragen-.
Het bloeyfel even-filfs dat houdt getveldtgh ναβ,
Seo dat het op geen ^uoffiueren wint en paft. Oe Meden achtent hoogh, en 't tvort van hengeprefin, Vermits hst van denfianck_denademkangenefen.
Van ^efelfde kracht is het fap van de fure φ^ΜΪΙ» gie-appelen: dan 't gene dat van de foete komt en is Γοο verkoelende, nochoockfooverdrooghende niet, maer komt eer tot een matelijcke of redelijcke ■warmte ende vochtigheydt, enisaenghenaem ende behaeghlijck van fmaeck. Maer het fap van de half fuere ende half foete is mede van aert ende krachten tuffchen beyde. Sy zijn allegader feer nut om de fieckte die van quade of bedorven fpijfe ende ftinc- kent water gekomen is te genefen: dan de Citroenen zijn daer welfo krachtigh in. Soo lefen wy van oniè Reyfen op Ooft-lndien, dat foo haeft de Schepen een Eylant aendoen, daer Citroenen ofte Oraengie- appelen waifenjhet fcheeps-volck dat van dè Scheur- buyck onbequaem was om yet te doen , tetftondt geneeft, en fris en gefont tot haer werck keert. Defe ibete Oraengie-appelen zijn qeck feer goet om alle verftoppinge te ontiluyten , en worden nuttelijck de fwaermoedige melancholijcke menfchen gegeven,en de oude lieden, en de ghene die veel finckingen op de borft onderhevigh zijn. Maer de fuere vcrkouwen de Mage, floppen den buyck, en maken de borft,en de aelfem-aderen engh :dan als men daer niet veel teffens van en eet, of darmen wat geconfijte Oraen- gie-fchellen daer toe eet, dan zijn fy de heete jonge ïnerifchen, ende dat in heete tijden des jaers nut ghe- noegh. Defe geconfijte fchellen,als oock van de Ci- troenen , ftercken de Mage, en zijn goet voor de ge- ne die een ftinckenden adem hebben.
De binnenfte fappige keernen van de <©?anaei- appelen zijn tamelijck goedt van fap oft gijl, ende de Mage oock aengetiaem: doch gheven luttel, feer dun oft oock gheen voedfel. Dan alle de foorten van Granaet-appelen zijn verkoelende eene wat t'fa- men-treckendei maer allegader niet alleen. Want de foete en verkoelen zo zeer niet als d'ander, noch en zijn oock foo t'famen-treckende oft zo drooeh-ma- kende niet, maer vochtiger dan d'ander, en bequa- mer oni het Lichaem te voeden : dan fy maken feer haeft winden, en fwellingen in den buyck. Daerom en zijnfe zo nut niet om van de kooïciige menfchen gebruyckt te werden, als de andere. Dc fuere Gra- naet-appelen , ende ibnderlinghe de gene die eenighe wrangigheyt in hebben, zijn merckelijck verkoelen- de , droogn-makende, ende een weynighsken t'fa- men-treckende van aert. De vochtigheydt of 't fap is de Mage zeer bequaetn: want fy fterckt de weeke Mage, en verkoelt de verhitte, verdrijft alle walgin- ge, en doet het braken op-houden.
pi
[f ^ -
■iiii:^^: 4 1'.··:
ïf!:
■ifijl· rVB ^ΊιΙ''.
f
i-rlJ. |
^C «iSueen zijn kput en droogh tot in den twee- den graed, van iieffelijcken reuck: daerom geboodc de wijfe Wet-gever Solen, dat allede jonge dochters, eer zy met haerBruydegomste bed gingen ^ in deze vfncnten bijten zoude, om daer vaneenen goeden aeiiem te behouden. Raeu en werden zy by-na ner- gens ghegeten, en zijn fchadelijck voor de lènuwen, ende maken krimpinge in den buyck. Gefoden ofte gebraden, of oock met fuycker geconfijt,oftetoc marmelade (datmen oock (^lee-vleefch ende Quee- kruyt noemt) gemaeckt,zijnbequamerendelicfFe- lijcker om eten.Men eetiè veel tot hutipot,met icha- pen-vleefch geftooft. Sy zijn hard om te verteeren, ;even luttel voedfel, en dat felvegrof en niet haeft n« aeneden gaende: fy verftercken de Mage, en hou- den het braken op, en indieniè op het laeiftevan de maeltijt genomen werden, gelijckmengemeenlijck doet, met wijn geftooft, fo fluytenfe den mont van de Mage toe, en beletten dat de dampen van de fpijfe niet na dc hetflenen op en ftijghen, ende maken den buyck weeck, de fpijze neérdringende: maer in hec eerfte en voor ander fpijze gebruyckt, ftoppenze en beletten dat de koft traghelijck uyt de Maghe gaec. Dan is oock ondienftigh datze na andere fpijze te overvloedigh gebruykt werden: want dandringen- ze,door het geweldigh toetrecken van den opperften krop van de maegh,delpijze na beneden al-eer zy volkomentlijck verteert is, en veroorzaken krimpin- ge encolijck.
g^e ©etfen / oft ^erfgcften werden gemeenlijck veel gegeten, om haren Iieffelijcken en aengenamen fmaeck, fy zijn bequaem om door haren reuck het herte te verquicken, ende oock om den ftanck des adems te beteren, die van dc maghe komt. Dan de gene die hun gezontheydt liefhebben, moeten daer zoo luttel van eten alft moghelijck is, ende dateer nuchter als anderfins, om datie haeft in de maghe bederven, ende geen goet voedfel en geven, inzon- derhey dt alfmenze na ander fpij ze m' t laetfte van de maeltijt eet : want dan maken zy dat de ander fpijze met haer in de maegh bederft , waer uyt koortfe, boors, ende andere fieckten ontftaen. Maeralsmen- fe in't beginzel van de maeltijdt voor alle andere fpijze eet, dan en zijnlê zo quaet oftezo hinderlijcl' niet: want gemerckt datze vocht en üibberigh zijo» daerom fincken zy haeft, endelichtelijcken na be- neden , ende midtfdien den buyck weeck-makende» zijn oorzaeck dat de ander fpijze te eer en teghe' mackelijcker nederwaerts gedreven, en van onderef uytghelaten wordt. Sy moeten foberlijck ende rne^ zorge gegeten werden, ende men moeter geeii bie"·' water, ofte kouden dranck, maer goeden wijn oP drincken. Gedrooght zijnde en zij nie zo fchadelijck niet, maer bequaem om het walgen en braken va" de mage , ende den buyck-loop te beletten. door het verdroegen werdt de overtollige vochtig^ |
-ocr page 122-
SCHAT DER
jieydt, deweicke oorfaeck is datfc foo lichtelijck oederven,Verteert,ende eenige fuerigheydr, ent'fa- men-treckende kracht gelaten, infonderbeydc in Wijn gekoockt, waer doar fy de fchadelijckheydt, ^^gten behouden hebben,komen te verliefen. «P?iCOti^/by ecnighe vroegePerfen gehee- ïen, zijn de Perfen feer ghelijck, maer beter als de- lewe, ghelijck Galems betuyght, in't 2 Boeck van Qe krachten der Voedlelen op 't 20 Capittel. Want y en bederven fo haeft in de Mage niet,als de Per- zijn lieffelijcker.ende de Ma^e aengenamer. want al ift dat een Italiaens Medi9ijn Pifrneüi, van ontrary ghevoelen is, (die oock gevolght wert in °y-voegfcl vanonfenNederlandtfchenDaJo«ie«i) ofte dat den text van Galetm bedorven is, dat hy fijn fmaeck verloren hadde: fo kan noch- anseen yeghelijck die Perfijcken ende Abricoofen «ent, lichtelijck fien, dat Galems hier i» te vergeefs i^eriipt Wert. Want de Perfijcken hebben ongelijck eer vochtigheyt, en zijn derhalven debedervinge eer onderworpen: Maer de Abricoofen werden ^ et minder perijckel gegeten, geiijck de ervarent- ƒ eytielve leert. Dat isevenwel de waerheyt,datde- eive, als oock andere fruyt, het befte voedifel niet " geven, Ende alfo fy kout ende vochr zijn in den j^^^'ien graetjfoen dienenfe niet als jonge Luyden, ^^^eet bloedt hebben, en fterck van Maegh zijn. . we Jlgtrpelen zijn kout en droogh in den twee- ^en graetjvan den boomgeplukt,zijnfe heel wrang, " önbequaem om te eten, voor al-cer fy inoruw sneworden ende verrot zijn. Sy werden tragelijck erteert, en gheven weynigh voedtfel. Sy zijn be- ^"^"^er den genen die een heete Mage hebben, als ZiinY^·^^" ved gegeten,befwaren fy de maegh,en J," ^quamerom voor Mediiijne,als voor voedfel seoehchtte werden.gelijck G4/eK«i feydtin'ttwee- "e eoecic van de krachten der Voedtfelen op het ^^apictel.
inj^^^Oinoeïten zijnbijfterfarp ende amper van trp^t ^'ende dien volgende, foo verkoelenfe ende quap wat t'famen. Zijn daerom de Maegh be- Ln!)"' wat verhit is. Maer de ghene die een iijck ^^'■^"yJ'ie Maegh hebben, zijn fy fchade-
ofc ?Cr!icitf«zijn tweederhande,fuure, fiiin» iuurachtigh ofte vvijnachtigh van
by η in Brabandt gemeenlijck ftriecfien/
de b»a ^Ö05a«lJ-Uerfen ghenoemt werden, zijn geft 1 werden by vele boven alle ander fruyt Ie'p^Sy zijn licht om te verteeren, en gaen ras na den H n' de Maegh en Lever, verflaen
oorir Γ ' verwecken den appetijt; verderven VQplV°?^'chtelijck niet,dangheven geenoft luttel VoX- !· DefoeteKerffen zijn, om haergroote uitigheydt, nerghens nafooeoet als de fuure, en '^roexven lichtelijck : Doen quade vochtigheden |
in den lijve vergaderen, waer van niet alleen veel ghewormteen onghedierten in de darmen groeyt, maer oock dickwils quade en befmettelijke koort- fen veroorfaeckt werden. De arghfte zijndekley- ne ofte vroege Kerflèn, ende de fwarte, die wy den naem vanKriecken, ofte fwarte KeriTen geven,ende waer van de lippen feer geverwet werden. Dan de iBorcllÊtt zijn heel goet en ghefont, verkoelen en verftercken de Maegh,ghelijck oock doet den Wijn van defelve ghemaeckt.
De 3^|Upmenzijnoock in veel foortenverfchey- den. In ouden tijden plaghtmen meeft te houden van de Spaenfche, en die in Syrien,ontrent de Stadt van Damafio wieiTchen: maerdefe werden nu mede in Europa onderhouden. Hedenfdaeghs walTen feer veel Pruymen in Hongaryen, te weten,de lan- ghe Pruymen,die veel in andere Landen veribnden, en feer geprefen werden. Maer men moet niet foo ieeruyt de plaets, als wel uyt baren aert en krach- ten de Pruymen eftimeren. Sommighe zijn foet, fommigefuur,fommige een weynigh wrangh, fom- mige gemenght van fmaeck : en daer zijn fwarte, blauwe, gele, roode, ende groene.
Alle Pruymen zij η kout ende vochtigh : maer de Süete, en zijn fo kout van naturen niet. Sy benemen den dorft, matighen de fcherpigheydt van de galle, ende zijn derhalven de heete en galachtighe men- ichen bequamer als andere: ly zijn niet hart te ver- teeren, en gaen lichtelijck na beneden.
Dewrfihe Pruymen verkoelen wel meer, ende ma>» ken den buy/tk weeck, nuchteren,ofte in't beginfei van de makijdt ghenomen, maer maken door haer overtollige vochtigheyt quaet en ongefont bloedt. Evenwel zijn d'eene beter als d'andere.Die vol raeu enwaterachtigh fap zijn, ghelijck de witte ofte gele Pruymen zijn ongefont. De Bwamezijn heel vierich, en werden daerom in tijde vanPeft met recht ver- boden. De-groote en roode Eyer-pruymen zijn de befte, en ib vochtigh niet als andere: tuflchen beyde gaen de gene, die wat groenachtigh zijn,die feer fappigh en redelijck gerempert zijn. De gedmghde Pruymea zijn veel bequamer om te eten, ende brengen beter voedfel by, 't.welck niet feer haeft bedorven en wert: en houden evenwel een open lichaem. Het welck Mmialtf oock aenwijft in defe verfen:
iViljs buycli en mage mymen. Eet by tvtjlen drooge Pruymen.
De gene die een weeke Mage hebben,mocteti de pruy mé laten,door dienfe defelve los en flap maken.
g^ê,iiKaecBerien zijn verkoelende en vochtigh makende van aert: fy verQaen den dorft, matighen de hitte van deGal,geven weynigh voed fel,fchieten ras na beneden: maeralffe te langh in-ghehouden werden, dan verderven fy lichtelijck,en krijgen een quaden aertj by-na geiijck de Meloenenen Pepoe-
P r.en.
li it!!')!
li
m
, ίί'Ιίΐ ; i-iilll |
-ocr page 123-
214 J. ν. Β Ε ν Ε
nen. Daerom moetenfe altijdt genomen werden in een ledige Maegh, en daer gheen quade vochtighe- den in en zijn, op datfeterftont neder mochten fac- ken, ende niet bederven fouden alffe te langh in de Mage bleven, ofte eenige quade materie aldaer vin- dende, van defelve niet mede quamen te bederven. Dan tn't left van de maeltijdc konnen fy mede ge- geten werden, alflè niet volkomen rijp en zijn, ende noch wat op de tonge t'famen-trecken.
Al die tot haren nutMoer-beyers willen eten, Beboeren na de kunfl het recht gebruyck. te weten,
Dit fruyt niet ai te rijp ύ dienflith voor het lefl,
Maer anders etet eerji, 't κ voor den eten hfi-
Fythermtts heeft befchreven, ghelijck Athenus be- luyghc op het lo Capittel van fijn 2 Boeck, dat de Moerbefy-boomen in fijn Vaderlant twintigh jaren onvruchtbaer gheweeftzijn.en gantfch geen vruch- ten en droegen,en dat daer door de gicht ib dapper over de huyfluyden quam, datlè niet alleen mans, jr.aer oock kinderen en vrouwen overviel.
Onder al het Ooft zijn de ©flgcn altijt in groote achtingh geweeft.fo om haren lieffelijcken fmaeck, als om dat fy van beter fap zijn, als ander vruchten. De Philofooph Plato plagh fo veel van de Vijgen te houden, dat hy daerom Philofycos ghenoemt werde. Volkomen rijp, maer noch verfch, zijnfe warm ende vochtigh, geven meer voedίeI,a^s andere vruchten, en gaen haeft beneden af. Sy hebben een doordrin- ghende, ende fayver-makende kracht, fuyveren de borft en nieren, ende fetten 't graveel af. Maer te veel gebruyckt, maken fy winden en opblafinge in den buyck, en zijn derhalven niet goet voor de ge- ne, ^die methetcolijck veel gequelt zijn. Sy maken het Lichaem vet, maer het vkefch datfe maken is fachten bol.OegedrooghdeVtjghsnziin warmer ende drooger, ende hebben meerder kracht om te fuyve- ren, openen, ende dun temaken. Nochtans ma-» kenfe mede den buyck facht, ende zijn heel foet, en daeroni niet beqiiaem, als de Lever ofte Milt ont- fteken is, om datfe verftopptnge veroorfaken: wek- Jce onbequaemheydt verbetert kan werden, alfmen daer eenige dingen bydoet,dcwelcke doorfnijden- de en dun-makende van kracht zijn. Dickwils ende veel gegeten,maken geen goet bloedt, maer't gene dat lichtehjck bederft ^ ende daerom wert gelooft, datfe luyfen doen groeyen ; foo dat niet vreemt en is, dat P/4ioghefchreven wert, van de Luys-fieckte gheftorven te zijn. Dan die fchadelijckheydt wert verbetert, alfle met Amandelen ofte Noten ghege- ten werden.
^C '©iUpÖen volgen de Vijgen in gefontheydt, fo van fmaeck, als van goet voedtfel,infonderheydt alffe heel rijp gheworden zijn. Dan in defelvighe is groote verfcbeydenilieydt. Want eenige zijn foet,
lm.,. É'lili'
U 'l'iv: ,3
MM
ii-lLi |
R W Y κ s
andere fuur, fommighe wrangh, ende vele die i« geene fmaeck uyt enfteken, en wijnige Druyven genaemt werden. Defoete hebben warmer fap,ende verwecken daerom den dorft: de fuure en wrange zijn koude: de ivijnighe zijn tulfchen beyden. ST werden verfch van den wijngaert ghepluckt en ge- geten, ofte ghedrooght, diemen ^OJïjncn noemr. De verfche Druyven zijn van weynigh voedtfel, ende windachtigh,bederven als fylangin den buyck blij- ' ven, ende verwecken aldaer fpannrngh ende krim- pinghe, doen de Mik fvvellen, ende vervullen de Maegh en Lever met raeuwe ende quade vochtig- heden. Anders maken fy den buyck weeck: ende moeten daerom voor andere Spijfe ghegeten wer-. den. Maerde verfche werden meeruycluft, alsoiiï de gefontheydt, gegeten.
Onder de Rozijnen iffer mede onderfcheydr, van wegen denaerdt en fmaeck. De wrange zijn kouder,· verltercken de Maghe, en ftoppen den buyck: de fiete zijn warmer,en geven meer voedtfel. De gene die een ghemenghden fmaeck uyt fuur ende wrangh hebben, zijn van krachten mede tuifchcn beyden. Want door hare wrangigheydt verftercken fy de Mage, met hare foetigheydt tempcreren fy de hu- meuren en vochtigheden, εη nemen alfoo de kleyne fteecktenvan de Maghe wech. En onder defe zijn de foete, die een weynigh treckende zijn, de alder·» befte. Sy zijn de Maegh goet, de Lever foo aenge- naem, datfe met de eyghenfchap van haer geheele fubftantie defelve helpen , en voor de Levers-ziele by velen ghehouden warden. Sy zijn oock goet voor den hoeft, verfachten de borft, en verftercken alle de natuerlijcke Leden, Die fonder keernen ofi fteenen zijn, en CoriUtgcn geheeten werden,maken den buyck loffer: maer die fteenen hebben , ver- ftercken de Maegh meeft. Nochtans is van d'oude meefters den nakomelingen na-gelaten en geleertj de fteenen, eermen de Rozijnen gbenut, uyrte ne^ men, ofte metde vellen uyt te fpouwen, Wantge- merckt dat de geftalteniffe der ftoffe van de Rpzij·» nen dick en ghelijvigh is, daerom en konnen fy niet lichtelijck door het gantfche lichaem gefonden eu veripreydt werden, maer zijn oock wat onderhe- vigh,en forgelijck om het ingewant te verftoppenf welcke verltoppinghe door het by-weièn van de keernen vermeerdert wèrtraengefiendatde Druy- ven fo veel te ongemackelijckerverdeyk, en doof het lichaem verfpreydt werden, en het lichaem fo" veel te haefter ende te meer verftop.pen, hoe fy te meer t'famen-treckings by haer hebben.
Me» heeft van lange ervarentheyt bevonden,dat
deRozijneaen Corinthen dickwils des'fmorghenS nuchteren tïietmenichte van de jonge kinders, fon·^ der eenighe andere fpijfe daer by te doen, gegeten» de wormen van defe ve ombrengen,alfo wel,als ee- nighe bittere diaghen foude koflnen doen. Sy ° \00ï* |
-ocr page 124-
iry
Al wat den Hemel fint, of uytter aerden groeyt.
Dat komt ons met de ^ee ter Haven in-gevlo^jt.
Godtügelijck^een Son die duyfent guldefiralen
Laet op ons kjeynen Tuyngedurigh neder-dalen;
Wat oyt aen beomen hingh, of op den velde βοηι.
Dat kpmt hier aen het vokkgevallen in den mont.
Wat lijdt het heet Brafil op heden feJle flagen.
Om aen dit verre Landtfijn vruchten op te dragen!
Hier ü geen Suyckfr-riet dat in de dalen mft,
Ennochmrthier de jeught met Suycker overlajl·.
Het Indifch rijck_gewas van Peper, Foeiy, Noten,
Worthier,gelijck. hetgraen,op folders uyt-gegoten:
Menpluckt hiergeenCaneel, geen ander edell^ruyt,
Wy deelen 't evenivel metgantfihs Schepen uyt.
Bedencktdit, HoSandtsvolcl^, bedenckt den hoogen^egen
Die u door Godes handt foo wonder is verkregen:
In alle rijck,gewas \un uwe Velden fchrael,
Ghy noch die niet en hebt, die hebbet altemael.
Wüyemandt nu de kracht van heete ]<iruyden weten.
En hoe veel in de fpijs ii nut te :{ijn gegeten,
EnwaertoeGember dient,en waerdeSajferaen,
Die leen uyt defen Boeck. rechten grmt verfiaen.
Η Et Aerdt-gewas fullen wy met Suycker ende
Kruyt befluyten : het welck oock dickwils by
het felfde in Spijfe gedaen wert.
ilet^UliCfter is een traen die uyt een uyt-landts
Riet loopt. Varrohy Ifidorum 17. Origin.
Sy d'Indianen wafi een Hjet
Daer uyt Syroap en Suyck^ vliet.
Een vocht dat Seem en Honigh-raet
In fietengeur te boven gaet,
Defen traen oft fap geven de riet-pijpen uyt,door
haer overvloedige vochtigheyt ter zyden de knoo-
pen ofte kleyne fweet-gaetjens van de halmen ofte
Riet-pijpen, fonder die te quetfen ofte te fnijden,
en daer komt hy te ftollen oft dick te worden door
de hitte der Sonnen: en dit is feer goet Suycker, erï
fukks als de Oude alleen fchijnen ghekent te heb-
ben. Sier Matthiolum,in fijn uytleggingen op Diofcor.
Want't ghene dat wy hedenfdaeghs meeit
hebben, wort uyt defelve Riet-pijpen metgeweldt
gehaelt: want men pluckt defe halmen op bequa-
men tijdr, men doutfe in de Perife, en 't fap dat daer
uytvloeyt, werdt vergadert, en door de kracht des
vyers wert daer van Syroop,Grof~Suycker,eBde daerna
verfcheyde foorten van Fijn enWit-Suyck^, ghe-
maeckt. En dit is de eenighe wijfe om Suycker te
krijgen, te weten, de halmen oft ftelen van dit Riet.
als voren gheperft^ijnde, ofte inkleyne ftucxkens
gefneden,enop'tvuurfolanghgefoden,totdat alle
de vochtigheydt door het vuur verdrooght zijnde,
een droogh fap (dat is dit Suycker) na hem laet in
den bodem van de Pot ofte Ketel.
2 2 Aen·.
SCHAT DER GESONTHEYT.
voerwaer beter en ghefonder als de Druyven ofte
Vijghen, en men fal nia: lichtelijck van defelve ee-
-ni^ ongemack gewaer werden.
<©Iybm in Pekel ofte Azijn met Venckel be-
waerc.gelijckfe hier te Lande,daerfe niet en waffen,
ïebtocht, en gegeten werden, verftercken de weec-
dfe ^^A ghetrocketi hebben : daeronn zijnfe beter
•n Azijn gheleydt zijn, en veel bequamer om de
se te ftercken, ende de walginge te benemen.
Ρ die vcrfch is, en uyt heele rijpe Olyven
ov getempert, en by-na met oniè nature
er-een-komende, foo dat hy ons Hchaem een be-
^«aetnen getempert voedtfel kan by-brengen. En
tj " daerom by veel fpijfe gemengt, infonderheydt
te υ boteris,om haer uytftekende qualiteyc
verbeteren, en te matigen. Men houdt het cock
^^'voor,dathydevergifiicheytwederftaet.Waer-
fch Α gebeficht wert, rot verbetering van jie
^^jlu^^J^^iieyt van fommig voeHfel, en om de raeu-
cneyt van deSalaetteverminderen en te matigen.
Van Suycker ende Kruydt.
siii·'!!!
I'U ■ i
li·.··
iïl
il^li
ιί.ι!:·
-ocr page 125-
Aengaende den aert en krachten van 'tSuycker, het is warm en vochtigh in den eerften graet,afva- ghende, ontdoende, en teerende, als Honigh, maer en maeckt foo veel derft niet, ende en bijt ofte en fchrapt de pAaghe niet als den Honigh, ende en is oock foo heet niet, alsdefelve: 't en zy dat het door het fuyveren ofte fijn maken, eenige fcherpwgheydt van de Kalck behouden heeft. Want als het grof bruyn Suycker door de fcherpe Loóghe van Kalck gemaeckt, gefuyvert worr, ende de vuyle en fwar- le Syroop daer uyt-gedreven is, foo krijght het ee- ^ nen vreemden fcherpeo fmaeck, waer af het bloedt verbrandt wert, énde het hooft befwaert: wekken quaden fftiaéck bock fomtijts is in het beft Wit In- diaens Suycker,dat te Venetien,Genua,enMarfilien ghebrochtwort, hoewel dat het van wittigheydt de Canarie Suycker befchaemt. Soo dat het ongefuy- vert ofte Grof-Suycker fomtijdts beter is, dan 't ghene dat de fcherpigheyt van de Looge, in het fuyveren behouden heeft. Daerom falmen eer hetbruynach·. tighea tamelijckenwk verkleien. Want dat isuyt- termaten goet inSpijfe en Dranck, en om dat het foo heet niet en is als den Honigh, foo wer: het be- quamelijckghedaen, fopby heete als koude Spijfe : alfoo het noch de hitte, noch de kouwigheydt van defelve en vermeerdert, maer eerder beyde ma- tight. Het en is even wel elck niet even nut. Want in heete lichamen verandert het mede haeft in gaüe. Het grof ofte Ïocr-^uych^r is meer afvagende als het Broodt-Suyckfr, en oock fcherper, 't en ware,gelijck
£hefeydt is, in defelve eenige fcherpigheydc van de ooge gebleven was. Het houdt den buyck weeck, cn is de borft feer toegedaen en nut,a!s oock de bia- ie en nieren. Hoe het meer gekoockt en gefuyvert \vert,hoe het meer van iijnwarmte, en afvaghende kracht verlieft.
By de Suycker dient het Kruydt, met wekken naem alle Specerijen verftaen werden, alsCaneel, Naghelen,Nüten-Muicaten> Foelie, Peper, Gem- ber, Safferaen.
De Cancel waft met gheheele boifchen in 't Ey- landt :^eilon, alwaer oock de befte van daen komt. Den boom heeft twee baften, maer de Caneel dat is den tweeden baft: wert af-gefneden in vierkante ftucken,eti alfo te droogen geleydt, ende rolt dan in malkanderen, gelijck wy hem hier krijgen. Den boom daer den batt afgedaen is, laetmen fo ftaen, en heeft onder dne jaren wederom andere baften, als te voren De Caneel is heet in den derden graet, droogh in den tweede. De befte is, die wel ruyckt, by-na als Rolen van fmaeck, eerft wat foetachtigh, daernaop de tonge bijtende. Heefteen verwarmen- de, openende, ende dun-makende kracht, doch met
eenige t'famen-treckinge: waerdoor hy de maegh ende al 't Inghewant verfterckt,ende de Spijfedoet verteeren. |
φε Ragden waflen alleen in de Molucfche Ey- landen, aen boomen ghelijck de Laurier-boomcn» die veel tacxkens ende overvloedigh veel bloemen hebben , welcke veranderen in defe vruchtjcns, die wy na de ghelijckenis, diefe met de Naghelen ofte Spijckers hebben, Naghelen noemen. Sy zijn vaiv ghematigheydt heet en droogh, niet verre van den derden graet, ende hebben een verfterckende, ope- nende, doorinijdende,ende doordringende kracht, dun-makende met eenige tTamen-treckinge: daer door ftercken fy de herffenen, ende het gantfche in- gewant. By de Spijfe gedaen, beteren fy de gebre-^ ken van de Maegh, Lever, Hert,en Hooft,uy t kou- wigheydt veröorfaeckt zijnde : verheughen't herr, en doen de Spijfe verteeren. Sy zijn beft gebj-uyckc in den Winter, van oude en koude menfehen , die met flijm overladen , en met finckinghenghequelt zijn. Oock falmenfe beft by de koude vochtighe- Spijfe doen. Dan de heete galachtighe menfehen zijnfe quaet: nochtans in tijde van peft zijnfe goet
teknaeut, om ons tegen dequade Lucht te behoe- en. By de fpijfe en machmenfe niet met al te groo- te menichte doen, midts datfe defelve wel eenen· goeden reuck doen hebben , maer eenen bitteren fmaeck geven, en den buyck al re hardt maken.
^e^riOten-lBufcaten ende jfoelpe waflenniet verre van de Molucfche Eylanden, in£<?«£iit,oock in de Eylanden van lavus en Suda aen boomen, onfe Pere-boomen nier ongelijck. Sy zijn met drieder- ky baften bedeckt, den buytenften is ghelijck den bolfter van onfe Ocker-noten, als defe rijp werc,fo fpout fy haer open, en dan fietmen een dunne ichor" fe ofte baft ghelijck een netken, ende is de Foelye, 't welck om de vruchtgaet, te weten,deNote. De- feNotenzijn warm ende droogh, in'tlaetften van den tweeden graet, ende wat ftoppende ende t'fa- men-treckende. Van ghelijckenaerdt isdeFoelye oock. Defe Noten verftercken en verwarmen de koiidé Maegh, ende maken dat defelve de koft be- ter kan verteeren. Doen kortelijck meeft al 'tfelve, dat van de Nagelen gefeydt is. Dan deFoelye is in haer werckinge noch veel fijnder, ende meer door- dringende.
We Peper is vierderley, te weten, fwarte,.wittc, langhe, ende Canarijn. De fwarte is de gemeenfte, en.die wy in de Keucken gebruycken. Waft meeft in de Kuft en op 't Landt\z.nMdabar, de bladeren van den boom zijn de Orangie-bladeren gelijck, de vrucht waft in trosjens ghelijck de Aelbefien. De Peper is heet ende droogh in den derdeugraet, ofte beginfel van den vierden. Dient daerom befl
in 'tl
de oude koude Luyden, infonderheydt in koude landen, en in koude tijden des jaers: en wertalder- bequaemftghedaen in koude en vochtighe SpijfeOj doch niet heel kleyngeftooten,m3er alleen wat ge- knutft zijnde: en dan is fybequaeinom een koude
ende |
-ocr page 126-
"7
SCHAT D
er GESONTHEYT.
endevochtetnaegh te verwarmen > en te verfterc-
Ken, en alle flijmerachtigheyi op te droogen. Dan
Qe I e^r en dient niet te veel ofte te dickwils ghe-
oruyckt.ende infonderheyt kleyn geftooten, want
öan verhit hy lichtelijcker de Lever. Voorheete
ende in heet weder is hy fchadelijck.
^e <©en0bet waft meeft door gheheel Indien.
öan de befte komt mede uyt Malabar. Sy waft ghe-
«JCK Water-lies , ende de wortel, wekken onfen
^engber is,gelijkt tnede den wortel van water-lies.
ei,engber is heet ende verdroogende in dender-
«en graet.en doet al dat Peper vermagh, doch wat
"agehjcker, mits datfe grover van ftoffe is dan Pe-
Cf' en altijt eenige onverwinnelijcke vochtigheydt
" ^'i'it'door dewelcke fy foo lichtelijck vermelu-
hh-f l" ^ wormen geftekeη: dan de warmte
vn i! ■ valtelijck by: maer de grove oft raeuwe
vim· P^y ^ is als de gene die men in de lange Peper
komt 1 ^^^ warmte, die van Gengber
da ' begirnende, oock langer duert j
tenis Gengber bequaem om de koude lidtma-
V^^envarmen, ende niet om het lichaem haeft
nöe heel warm te maken, ghelijck witte en fwarte
»JP^'^^oen. Sy verwarmt en verfterckt een koude
«aegh, doet wel verteren, ende appetijt krijghen.
VVe'iden'"^^ koude, ende vochtige Ipijfe gedaen te
. ^e ^affcracn is wat t' fatnen-treckende van
«achten, maer de verwarmende kracht, gaet daer
»» alle de ander te boven:fo dat fijn gantfche wefeii
«n eygenfchap fulcxis^dat hy in den tweeden graet
^^rjvarmt, en in den eerften verdrooght: en daer-
Om heeft hy eenige kracht om te verdouwen, en te
tr v^"' helpende de matelijcke t'famen-
^ecktnge,die daer in bevonden wert,gelijck Galenm
bv IH^^ Landen veel gebruyckt
fpijfe (infonderheydt die fwaer van
g ρ dick bloet maken) niet alleen om fijnen
Herr fmaeekrmaer oock om darhy het
minrf ' ende de fwaerte van de fpijfe ver-
liefF t)oven dien alle gerechten in'taenfien
^ I· I C U R U S apud Se-
necam Epift. ex. ^lianum, Stob;
Laërt. & alios.
^'^abeamus aquam, habeamuspolentam, lovi
ψβ de feelicitate controverfiam faciamus.
Van den oorfpronck van het flach-
ten der beeften, en dat het Vleefch
de voedtfaemfte fpijfe is»
A tfoo wijtloopigh genoegh gehandelt is van her
Voedtfel ofte Spijfe, dewelcke van Aert-gewas
genomen wert.foo ift nu tijten plaetfe,volgens on-·
fe verdeelinge hiervoren gefteh.tefpreken vanDie-
ren,die ofte door baer licbaem,te Weten vleefcbofte
vifch onsLkonnen voeden, ofte door yet.dat van de-
felve komt,als eyercn,bloet,melck,wey,boter,kaes, ~
honingh, en foo voort.
Alle ander Dieren vervolgen door haren aert en
in-geven van de Nature maereenderley koft,ende
fchouwen alle ander. Die kruyden, wortelen, ofte
•vrucbtèn eten, houden haer van't vleefch ^ ende
'die vleefch etenrlaten het aerdt-gewas ftaen'.Maer
de menfche trecfct al tot fijn fcecl wat hy op d' Aer^
j dein de Zee, ende in de Lucht vinden kan, ende
{ fulcx doet hy noch op veelderley manieren toema-
' ken. Waeroa-i,Gry//«f,een van de gefellen \mViy0ei,
die van Circe in een vereken verandert was, de hee-
ften feer prees by Vlmmchum, ί in fijn Boeck, Dat
Ρ j oock
-ocr page 127-
ll8
oock debeeften reden gebruyken) tegen fijneMee- ftér die hem wederom in een menfch woude doen veranderen, ende verhief de nature der heeften bo- ven de menfchenronder ander mede verbalende het gene wy nugefeydc hebben, van de verfcbeyden- heyt,wulpsheydt,ende leckernije van de koft.die de menfchen g'ebruycken, dewelcke foo veel fieckten veroorfaeckt ^ daerde beeften lichte, fimpele,ende eenderhande voornemen. Wel is waer dat de grop- te verfcheydenheyt, en onmacigheyt van de§)ijie, veelongefontheydt by de menichen veroorfaeckt;^ - lïiaer dit wert feer qualijck van fommige alleen het vleefch te laft geley4r,als of de Liiyden indé eerfte Werelt daerom alleen foo lange leefden, om dat fy haer alleen met Aert-gewas behielpen, ende fonder bloet te ftorten haren honger verfadighden. Al foo fpreeckt hier van Pythagaras, die geen vleefch en at, by den Poêt Ovidius ly. Met.
Hier voormaels inden gulden tijdt Doen WM de menfch met kfuyt verbidt. Of teel met ooft en fiet gewas, Datysmantvandebaomenlas i "Moer niemant mjfer foo verweet. Dat hy verma£ck,nam in het bloet.
Want eerft langh daeina,ende,in de yfere eeuwe, •gelijk de Poëten {preken,hebben de menfchen defe matigheydt overtreden, ende de Dieicn om te eten geïlachtet.
Al-hoe wel defe dinghen in de Fabuleh gewickelt zijn, nochtans zijnle iiyt de.fonteyne der waerheyt geput. Want op de plaets van bet Boeck der Schep- pinge aen het eerfte Capittel, het 29. vers, alwaer God tegen onie eerfte Ouders feyt: Siet daer icl{_hebbe »liedengegevenallerley kfuyt dat hem befadetop dergant- fcher aerden, ende allerley vruchtbare beamen, ende boomen 4ie hen befaden, tot uwer ende aller gedierten ff ijfe: Ende pp het 3. vers van't 9. Cap. alwaer hy totl^e defe ■woorden fpreeckt: Al tvat hem roers ende keft, dat iy We fpijfii Ols het groen kriiyt, hebbe ickM.lieden ghege·' ven, dilputeren de Theologanten ofte in den ftaet der onnoofelheythet vleefch-eten by de menfchen gebruyckelijck foude.geweeft^ijn - en of het voor de Sont-vloét geoorlóft was te eten.
het eerfte aengaet, vele fegghen, dat wy in .den ftaet der onnoofelheyt niet.anders dan kruyden ,en boom-vruchten gegeten foudeniiebben.Maerin de andere qucftie en komen fy niet over een. Want fommige {L·yranψ,£mhufianus,^:ϋflatus in i.Gene- fis) meenen dat 't vleefch-eten voor de Sont-vloet ongeooflpft, endeongebruyckelijckis geweeft. En van defe opinie zijn onder de Out-vadersTm«//ww. tpifl. decibü ludaicü ^ en Hieronym. i. ad. Iwinianum. Andere {Caietamis com.in i\..GeneÏ.V4tabl. in 9. Gen. |
Bomms. Soto. 5". de juftit. & jtire.franc. deKiSoJ-w relecft. de Temperantie) zijn van heel contrarie ge- voelen,ende meenen dat het oock op die tijdtghe- oorloft en gebruyckelijk is geweeft vleefch te.eten- Eenighe den middel-wegh in-gaende, fegghen, dat Wel het vleefch-eten voor de Sont-vloet niet ver- boden en was,maerdat evenweldedevotigeluyden geen vleefch en nuttighden, omdat Godt, doen hy den menfche de fpijfe toe-voeghde, alleen gewach maeckte van Aerdc-vruchten.
Soo dat na het ghevoelen van vele Wijfen in de Godheyr,het vry vleefch-eten eerft begonnen heeft, na dat Godt tegen Noë feyde ·. Al wat hemrom ende • leeft, dat.^ uwe fpijfi. Het welck uyt verfcheyde Rabbinen met verfcheyde redenen beveftight werE van Manaffeh Ben lfrael, gheleerde Jode tot Amfter- dam, in de ioquettie op Genefis.
Porfhyrius, die tegheti het vleefch-eten «veel in't Griecx geichreven heeft,vertelt in fijn vierde Boek» dat in Phomecia ende Cypers eerft de manier plagh te wefen niet dat leven ontfanghen hadde de Goden op te offeren: dan datililcks allencxkens af-quani» ende het vee begoft geoffert te werden, doch datfe 't felve heel door het vyer lieten verteren. Maer dat ten tijde dat Pi^»i4/ic«regeerde,eenftuck van de of· fcrhande op de aerde viel, het welck de Priefter met Jiaeft op-nemende om weder op den Autaer te leg-
fen,en fijn verbrande vingeren juyft in de mont fte- ende,om de fmertete verfachteojen hy proevende iie fmakelijckheyt van 't vleefch, ende oock op den •reuck verleckert zijnde,Diet alleen vleefch gegeten» maer fijn huyfvrou oock te.eten gegeven heeft, hei SNt\c\iPigmdlion vernemende,heeftie beyde van een fteen-klip doen werpen. Dan alwaer het dat Pigmii' lion defe nieuwe leckernije met alle macht fochttc beletten.ende de vleefch-eters met gjoote tormen- ten dede ftraftèn, dat evenwel de menfchen eens de licffelijkhey t van't vleefch gefmaeckt hebbende, fy door geenderhandeftrafte,tot haereerftefoberheyt konden gebracht werden.
Het zy daer mede hoe het wil: indien wy wel ;overweghen de authoriteyc van de alder - oudtit® fchrijvers, foo fullen wy bevinden datter infonderf teyt twee oorfaken zijn, die de menfchen gebracht hebben tot het dooden van de Dieren. De noodt·^ fakelijckheyt van haerlèlven te befchermen, alfo 1>'
ke fy eerft de eerft vruchten, ______
>eboorene van bet vee de Goden op-offerden. E" lier van heeft hetflachten van de beeften fijnen ooi' ■ fpronck genomen, en aIfoo,gelijck gefeydt is,tTie<i® het vleefch-eten. Het welck daer oock uyt blijckt» dat fy niet een beeft voor haer eyghen gebruyek flachten,of fy offerden de Goden daer eerft een poj' tie van: én die fulcks niet en dede, werde voorgoy' loos ghehouden, als een <iic van ongeoffert vleei^:» |
-ocr page 128-
„ -^-.-.Ulll IC twccucii lUlWUS VUIJJ^UC f^iu-
poolt; al ift dat de gulfigheydt der menfchen licha- l^en veel fchade en ongefontheyt aenbrenght.fo en Denoort evenwel het gebruyck van't vleefch daer- om niet wech-genomen te werden. Want het mif- Dfuyek kan ooek de aldèr-beftre, ende nuttighfte wngen den menfchen onnut en fchadelijck maken, ^le niemandt evenwel daerom oordeelt dat gantfch "yt alle ghebruyck behooren ghefloten te werden, vorders wat bet Vleefch belanght, indien het wel, V? '^^^^oren ghenut werdt, foo falmen niet 'ctitelijckyet vinden, waet uyt het Lichaém meer- oer ende beter voedtfel trecken kan. Want fal de P'lie ons goet voedfel geven, fo moetfe ons gelijck 2ijn,loo in de maet van haer fubftantie oftegeltalte- oock in de matigheyt van hare hoedanighe- In de mate van haer gheftaltenis heeft het *'eelch ongelijk meer gelijckenis met dc-s menfchen "Chaem, als eenige ander fpijfe. Hierom werdt het ®®ekiicbtelijck in onfe geftaltenis verandert. In de jnatigheydt heeft het vleefch, behalven de gelrjck- "Sydt in deeerfte hoedanigheden van hitte, kou-de, ^OGhrigheydr,ende drooghte,oock noch een ander gnemeenfchap met ons : want het heeft, doen het •^ceft leefde,een edelder forme of gedaente gehadti als'yet anders dat w y eren: dien volgende oock een getnatigheyt die oniê natuerlijcke wennte gemeen- der-ende aangenamer is.Hetfelfde wert oo'ck door bloedt betuyght, de ftoffeende matiere van't ^«efch: want iiyt de naderheydt van defe materie, Kan mede de gelijckhcyt van de gematigheyt beilo- ten Werden. Daerbeneffens dewijl het van den aert de fpijfe is, datfe warm ende droogh is,ende op honger accordeert, die een appetijt is van war- endrooge dingen,fo heeft het vleefch veel meer .^over-eenftemminge van defe hoedanigheden,als
ofte moes-kruyt. . L'ewijl dan het Vleefch van hoedanigheyt warm tuffchen de vochtigheyt ende drooghte ge- , aiight ten aenfien van ons,en van andere dingen, li ri^l^ gemeenlijck eten, foo werdt het om de ge- JCKheydt van fijn voedtfel lichtelijck in goet bloet J^^ndert. Want hoe dateer meer gelijckheydt is e^*^^'®" voedtfel,.en 't gene dat gevoedet wert, minder ftrijc, hoe dat de Maegh oock minder ^erck heeft om 'tfelfde te verteren , de voedingbe ^J^r^toe-gaet, ende minder overfchot vergadert
. E>atter oock meerder voedtfel in 't vleefch is, als viJ blijcktoock hier uyt, dat de gene die
«■eich gegeten hebben, foohaeit geen honger en "Igen, als die van vifch ofte kruy t verfadight zijn. |
GESONTHEYT. 1x9
Want alfoo het vafter felf-ftendigheydt, meerder warmte, ende luchtige vette vochtigheydt heeft, fo kan het 't gene dat vervlogen is vafter herftellen met yet anders in de plaets, dat wat langher ftede hout, waer door de leden haer fterckte langh be- houden, en vermeerderen.
Daerom zijnfe feer bedrogen die daer menen dat de menfchen in voor-tijden foo oudt werden, onn dat fy haer onthielden van vleefch te eten, haer al- leen onderhoudende met 't gene d'Aerde gaf.Wanc alfooder in de Spijfe drie trappen gheftelt werden, de eerfte van de iterckfte ftoffe, de tweede van de middelbare, de derde van de flapfte behalven Er« •weten, boonen, en 't koren-werck in't beginfel van de werelt noch onbekent, foo en brenght de aerde niet voort van de fterckfte materie, oock feer wey- nigh in de tweede, maer meeft al 't gene onder het flapfte gerekent wert.Hier by is waerachtigh dat de groote Hipfoerates kyZjAzt flappe fpijfe een kort le- ven maeckt. 6. Epit. f. zo.
Swackg kpfl den mmfih gegeven, Maeckt hem veel een kprter leve». Soo dat het langher leven van d'eerfte tijden en foorre van fpijfe niet te wijten en is,maer liever an- dere dingen, die hier voren aen-gewefen 2ijn.
Hipp. (i.Epid. f. 20, Κ^ίύςΐζ^ σιϋα, οΚιγοχξονίΙι/υ βιοτίω
Iwbecilles cibi brevim wtam yr<tflant.
bn oj Det-tn mt uojchJijn vryheyt heeftgt Dan of het in de kpy flagh op te :{ijn gèfl
Siet. dit loopt op het vleefch. Maer lêer.......-.
Is-'t-jongh, en kort, en mals,foo κ het aiderbeft.
Η
"Et onderfchey t van't vleefch wel te makê hef ft ; ons Oribafim met koite woorden geleert: De
ksrtigheyt
Vaa het onderfcheyt ende verkie- iiage vaa 't vleefch.
Het XI. Capittek
Η Et ■vleejch dient met hefcheyt en onierfcheyt gegeterty En dit« wonaer nut voor 11 te ^(ψ geweten - Bet κ een groot verfchilwaer figh.een dteronthout. Of op eenfihrale» hergh, efm het groene wout. En ojfet heeft verkeert omrent de dorre landen, Oaeryeder voelt de Son met heete firalen branden, Dan ojfet in de liougedusrigh ügevoedt. En daer bet in de fneefijn woontngh hebben moei. En of het hruyden eet, of anders harde bafien. Die maegh en inge0ant geduerigh overlaflen. En φηεη eenigh heefl omrent den winterflacht, Damfmen langer toeft, en tot den fimsr tv acht. En ofhet-in het t-ofchfijn vryheyt heeftgenotertt ^... .CL·.. j- / tlagho^ te:{ijn gefloten.
t vleefch. Μασ leert dit voor het lefi: |
-ocr page 129-
BEVERWYKS
,10 J. V.
ksnigheydt ende Mdsheydt, feydt hy, zijn twee teec- kenen van het vleefch van alle dieren wel te kennen; waer op letrende.fo meught ghy van fuiken vleefch daer ghy die twee teeckenen in vint.vrijelijck u be- komfte eten, daer ghy geen van beyden in en vindt, dat moet ghy laten ftaen:daer een van beyden maer in en is,daer meught ghy,alffer anders nieten is, wel af eten, maer niet mede verfadight werden. Dan defe algemeene wetenfchap en is niet genoegh tot het gebruyck, 't welck in elcke faeck befonder aen- gemerckt wert. Want gelljck wel te recht Arifiote- tes 6. liicomach. 8. vermaent,indien yemant weet dat lucht vleefch wel te verteren, ende gefont is : ende niet en weet wat lucht is,die fal de gefontheydt niet maken: maer ïe falfe eer maken, die weet dat het vleefch van de vogelen lucht en gefont is. Op dat- men daer van te vafter foude oordeelen, foo fuUen Wy het onderlbheyt wat nader uytleggen.
Voor eerft ifler verfchil tuffchen het vleefch der vogelen en vier-voetighe dieren: daerna oock tuf- fchen 't gene dat wilt ofte gemefl: is. En niet alleen in 't gemeen van malkanderen, maer oack tuifchen het vleefch van een en 't felfde dier, het welck me- de verfcheeltna de jaren, het voer,hetlant,den he- mel, de geftaltenis, ende de leden.
Het vleefch van de vier-voetighe dieren is vafter en fwaerder als het vleefch van vogelen; en hoe het dier van beyde grooter is,hoe het ftercker voedtfel gheeft. DaerbenefFens is het tamme meeften-deel beter, als het wilde; het welck weyniger, en fwaéi;- moedigh bloedt maeckt, Rhafis 2. ad Almanf.endè Ιβαα de mherfal. diam Cup. 13. OaienGaknm J.de Alim.facuk. en lib. deatten. <ii<eiii,feyt dat het vleefch van de wilde dieren droogher is, als van de tamme, om dat de tamme minder gheoefFent werden, ende gemeenlijck in vochtiger lucht leven: ende d'ander veel loopen , door bergen endeboffchen haer ver- meyden, ende in open plaetfen haer onthouden. Waer uyt gefchiet dat in een foorte van dieren, het wilde ende tamme vleefch veel verfcheelt.
Het befonder verfchil fullen wy beginnen van de /(ire»,dewelcke in elck dier groot onderfcheyt ma- ken. Want in al de gheflachten der Dieren, is het oude vleefch hart, droogh, ende fwaerom te ver- teren : het jongh-geboorten al te vochtigh, en vol overtollige vuyl^heyt: 'tgene tuffchen beyden ïs, ende noch fijn volkomen wafdom niet en heeft, hout de middelmaet. Soö darmen defe rekeningh moet maken, dat elck dier hoe het jonger ende Ιηη geboorte nader is, meerder vochtigheyt heeft: en dat de vocbtigheyt allenckskens met dc jaren ver- mindert wert,tot dar denOuderdom een heele ver- drooginge in-brenght. Elck dier dan, 'c welcke te vochtigh is, behoort in de fleur van fijn jaren gegc- ïen te werden; en dat te droogh is, voor die tifdt. Daerom heeft Galem wei gefeydt, dat het vleefch van Verekens in 't left van haer leven beft verteert wert van luyden die op het beft van haer leven zijn, en haer lichaem veel oefFenen:Maer dat voor ande- re bequaemft zijn de verekens die noch groeyeti. Vorders ghelijck dc Verekens in de fleur van haer jaren, nut zijn voor de jonghe luyden die wel ghe- daeti zijn: alfoo zijn oock de Offen, die tot fulcke jaren noch niet ghekomen en zijn. Want een Os is van gematigheyt veel drooger als een Vereken,ge- lijck oock een man in 't beit van fijn leven droogef is als een kint.Al bet onderfcheyt van de jaren ftaet tuflchen defe palen, waer onder ofte over de verkie- finge van 't vleefch nopende de gematigheydt niec en mach gcfchieden. |
Ten tweeden maeckt het Voer geen kleyn onder- fcheyt. De Dieren, dewelcke teere ende eerft uyt- fpruytende kruyden, oft jonge looten van boomen na haer genoegen eten,zijn vet en wel gedaen,ende dien volgende bequaemtt om ons te voeren. En tet contrarie die groote kruyden, en al in 't zaet ftaen- de geerne eten, die zijn meeftendeel bequaem orti in de Somer, of't eerfte van den Herfft géflagen te werden. Het welck HiffoctMes oock aenwijit op 't eynde des vierden Boecx van de maniere van leven in haeftige fieckten, alwaer hy ièyt dat het geyten- vJeefch Somers het befte is, ende in den HerUt het ^juaetlte. Alfo, gelijck Ga/eww dat uytleytin'teyn·· de van de Lenten, ende in de Somer de geyten be- quaem voetfel hebben,aen de jongelotenen malift uytfpruytfelen van de boomen , dewelcke in de" Herfft verharden,en in hom veranderen. En in'tt^ gendeel, fcydt hy, is het vleefch van de Dieren die kruyt eren, quaet in de na-Somei, om datfe niet meer groen gras en hebben.
Ter derden hebben wy't onderfcheyt geftelt in't Landt, na wekkers neut den aert van 't voer treckt. Want fchrael en dor landt,ende dat magere bergen heeft,fal ander dieren uy tleveren,als weelige en vet- te weyen.en vruchtbare hoSchen. Ar^oteles feyt dat heet vleefch van de viervoetige dieren.die in vochte» en broeckachtige plaetfen weyden, erger is, als van de gene,die in tooge plaetfen gaen. Hy feydt oock op een ander plaets, dat de dieren die op bergeti e» klippen loopen, veel wilder zijn, als die haer in'® vlacke velt houden. Welcke veranderingh van ma- nieren na de verfcheyde woon-plaetfen oock in de menfchen in het tweede Boeck aengewelên is.
Voor't vierde is den Hemel: die niet weynigh deO aert van het voer, en de Landtdouween verander^ Ende al-hoewel defe drie foo aen malkanderen va» zijn,datfe al tefamenmaereen onderfcheyt fchijnen te maken: foo brenght evenwel ekk den lichanie wat befonders by, 't welck in de ervaringe lichter ^ bemercken is,als te befchrij ven. Want dat veel dm' gen in eenige landen niet waffen en willen, dat fonJ' mige op de een plaets weeldiger waffen,als op d'a"' |
-ocr page 130-
SCHAT DER IfP
^ dmftigh voor het Vee: maer dat ick. hooger acht, J^ê η Ί ^ S^^^fi onbekende kracht, ^"Jnl en vreemt eeheym als uyt de Lucht gefegen, <^niema»dt redit en meet tvaer in het li gelegen: ^jetdaerun heeft het Schaep hier vry al beter hseft, ^'ders daermn eet van dit onnoofel beefl. vijfde, deGe^rf/ie»»; Wam een vleefch is al- Wt beter en meer voedende vet alsmagher. Al- "oeweldat hier oock maet moet ghehoudenwer- want Platina heeft feer wel,en na de konfte der ^ed^ijns ghefchrevcn, dat het befte vleefch is, het ^«cke niet al te vet, ofte al te mager en is. Alfo de groote vettigheydt den appetijt en luft om te eten, oederft, het verteeren ontroert, ende de Maegh los waeckt. Hierom,feydt hy, falmen van het vetfte yeefch het maeerfte, en van 't gene dat heel mager "S» het vetfte eten.
, Hier toe behoort het Lubben, 't wekk wondere ^facht heeft, om de gematigheydt en de geftalrenis I® veranderen. Want het vleefch van de ghelubde ^'eren krijghtgantfch eenen anderen fmaeck ende "^euckiende is derhalvcn niet alleen aengenamer,als ^ande onghelubde, wekkers vleefch een fware en wercke fcherpigheyt van hem geeft,maer oock veel gefonder, gelijckGa/enui betuyght,enMd«. 3.24. ^et beeii dient Wfif afluL·. Aan ül hpt heter Cniaken,
allp u^" doen. En ten is niet by de mannekens 'een ghebleven, maer oock rot de wijfkens geko- ^^en, gelijck by Arifioteks%. de Hifi. anim. f o. ende ^ "we/Zii 7. de re ruft. 9. te fien is, wekkers vleefch te foeter en aenghenamer is.Galenus fey t
on^^ ' als van andere wijfkens. En nu is dat by s oock ghevonden, om aen de hoenderen in het .^k te itellen, die daer door feer vet werden, is vp^r ^edm. Want ekk deel van een Dier
pjcheyden in voedtfel, ten aenfitn van 't gehee- i'chaem.
2iin deelen, als®oeten/^nupt/€>oten/
njL'^^yfndehardt re verdouwen,engheven wey- fn^" Voedtfel. De voeten zijn evenwel beter als de krJ 1 , deooren,dieeemeenl!jck niet als
wck-beenen en vel zijn.
^ ofcejptïaecft-ii«nen van yol-wafle
wat ooïfacck iffer anders te vinden, als in de giieftakenifle des Hemels? Dat by ons de livn j grooter als andere zijn, kanmen op |
G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. lai
Dieren,en konnen geenfins verteert werden : Maer vantle gene die noch in de groey zijn, indienfe in de mont wel gheknaeur, en in de maegh wel verteert werden, fogevenfe den lichame voedtfel, dan wey- nigh.
De Congé is aengenaem van fmaek, licht te ver- leeren, maer gheeft weynigh voedtfel.
De ïtïieren zijn malfch en liefFelijck: de lieffe- lijckfte, die ontrent de mammen vol mekk zijn. Sy geven voedtfel het vleefch gelijck,indienfe wel ver- teert werden. Anders maken fy raeuwe.en flijmer- achtige vochtigheydt.
De Jiie«n werden gehouden van quaetfap,hart om te verteeren, en met de hoedanigheden van het water, datter door moet loopen, wat befmet, het weick de fmaeck oock foude uytwijfen, na het feg- ghen van Arifloteles,zn Aerim. Dan ick diefegeerne, en daerom veel ete, heb fukken fmaeck noyt kon- nen proeven, ende kan oock niet fien, alfoofe een vaft, ende door veelkleyne aderkens wel gevoedet vleefch hebben, waerom datfe niet onder het goet voedtfel ibuden mogen gerekent werden.
De i^erflenen walghen in de maegh,maken kout en flijmerigh voedtfel. Evenwel de HeriTenen van de vogelen lucht gebraden, en met zouten Peper, om de vochtigheydt te matigen,gegeten, en werden niet mifprefen. Daer van feydt een Poet: Eet d'oogen van een vier-voet Dier, Gebraden aen een luchtigh vyer: Maer van de vogels eet het breyn. Dat ^ u dienftigh, foo ickjneym Doch op dat het gefonder Soo doeter :{out en peper by.
En in't alghemeen, diegeerne Herflenen eet, la! daer by doen peper, orego,ofr diergelijcke,die ha- re taeye ilijmerigheyt, en kouwicheyt konnen ver- beteren, hebbende een doordringhende en verwar- mende kracht. Anders zijnfe onnut tot voedtfel.
Het in de beenen,is warmer,vetter,ende lieffelijcker als de HeriTenen. Wat veel ghegeten, doet bet wralghen, gelijck de HeriTenen: het geefc evenwel meer voedtfel, als 't wel verteert wert.
DeMootenvan vier-voetighe Dieren zijn harde om te verteeren, en van quade gijl»om eenige fenij- nige ftanck, diefy ofte door het maken van 't zaet» o&doorhaereyghen voedtfel bekomen hebben. Maer de klooten van de jonge Dieren,die noch niet ^hefpeelt en hebben, zijn daer vry af, en derhalve» jeter. Dan de alderbefte zijn de Hane-klooten,en infonderheydt de gemefte, die goet ende lieffelijck voedtlel geven. Maer van defelvige fulkn wy on-
Lr Vogelen breeder handelen.
Het ifert is hart van vleefch, en met vele vefelen doorweeftrgeeft wel veel,en geenquaet voetfel,als her wel verteert wert, dan is fwaer om te verteeren.
De ItÊÜec is mede niet licht te verteeren, gaec
C^ lang-
I
i
liif·^
'.■'ii! f 'i'ï' i-h |
-ocr page 131-
laa
langiaem nabeneden,en maeckt grof bloedt. Men placht hier voormaels veel te houden van de Lever vaneen Vereken dat met Vijgben gemeft was: als oock vanGanien-lever, waervan wy hierna fullen fpreken. Cardanus prijft onder alle Koft de Lever van de Vogelen, fommigeoordeelen voor de befte de Lever van een Hoen, een Gans, ende End. Bap. Ïieragedt dit oordeel:
Een Hoen, een Gans, een End, die heWen goede Levers,
Moer van een ander beefi die^yn maer voor de wevers.
De iBiibt is van quaet ende fwaermoedigh fap, oock onaengenaem van fmaeck,als hebbende eeni- ge wrangigheydr.
Van de
fpreeckt Galenus aldus : De Maeg wert meer in Spijfe geprefen als de Darmen, infonderheydt van gem?fte Hoenderen, ende noch meer, van Ganfen: want fy is liefFelijck, evenwel dick en hardt, en derhal ven fwaer om te verteeren, maer diefe verteeren, geeftfe veel voedrfel.
De Ïongeis foo veel lichter om te verteeren, als haer gheftaltenis yelder is. Sy gheeft weynigh, ende koudachtigh voedtfel.
Watbelanght hec ander inghewant, buyten de Verckens-darmen,is derefl niet byfonders.
En aldus het onderfchey t van de leden aengewe- fen zijnde,fal ick dit Capittel eyndigen,alsick eerft ghefeydt fal hebben datter in 't vleefch felver ver- ïcheydenheydt gevonden wert, want anders iftaen den hals, aen de fchouderen , aen de heup,aen de Jenden, en andere deelen, hier malfler,daer harder, ende foo voort. En in't ghemeen wert heï vleefch dat aen 't been ftaet,voor het lieffelijckfte ghehou- den : waer van.ons fpreeck-woott is, Het vleefch dat aen 'i beenflaet, κ foet: het welck al van oudts her- komtjwant Athenteus verhaek daer van een versjen, uyt een Griecx Poet.
Het vleefch dat naefi ie aen het been. Dat houdtmen beter in Η gemeen.
Van het vleefch der tamme vier-voetige Dieren,
Het X 11. Camttel. TT om kmhier Hollams volk.,weerom dataende loden, i^Het etenvanh» Swijndoor Mofen κ verboden,
Enhoehetdtemgenut,cnhoenarechten eyfch
Men eygent aen den mom het machtigh OffenMch Leert mjders dat het ^alf. iUnJUgh οί tejachtef En dat geen mfe KsAhet Schoep cn mon verachun
Geen Bock.!e van gelyck.tertvyl het keesje fuyght
En na de Gepe-mekk, en na den eldet buyght. ' Een Hamel van een jaer trilt dien oockjiiet verfmaden JBJ kan met nutte Spijs een boHe Maegh verf^m: ' ' |
Maer wat het Lam befanght, het dient te ^yageJjHiert, En tot een ander tydt en meerder nut bewaert. Maer fiet ionnoofel Dier en kan het niet verwerven, Hetmoetoockjvoordemenfch [geltjckjijn moeder) fierveni- O meedtheydt van het volck.i wat gaet de menfchen aett Een Dier dat niemant let, een Schaef je doodt tefiaenf My dtinckthet heeft befcheydt eenfw^n te laten dooden. En op fijn vetten rugh eengragen mom tenooden; Het κ eengulfich beefi, en dat nietgoets en heeft, Terteijlen dat het wroet, e» hier op aetden leefi. Maer 'ttseen felfaem werck.etn Lam offchaep teflachteni Die geven ons de vrucht van hareruyge vachten.
Die geven ens haer Melck? en daer uyt goeden K/tes, En dat is aen den Menfcheen nut en voedfaem aes. Maer des al niet te min fchoon fy ons fchattingh geven, Symoghen evenwelby ons niet bhjven leven-,
Onsbuyck.K foo een wolf, ons mom foogrooten vraet, Dathemgeenfachtenaert,geen dienfl te doen en baet>·
At de Beeften alder-eerft gheflachtzijn totde offerhande, ende dat daer van het vleefch-eten fijnen oorfpronck ghenomen heeft,is het oudt ghe- voelen, hier voren verhaek. Het gene dan,dat al- der-eerft tot d'offerhande ghebruyckt isgheweeft. fchijnt waerfchijnelijck oock het eerfte voedfel ge- geven te hebben : en fulcks wort van de tretFelijck- ite Autheuren het Swijn toegefchreven. Het welck· nochtans voor de Heydenen verfta^n moet wor- den : want anders in 't alghemeen genomen, foude het valfch zijn. Alfo de H. Schrifture ons leert dat de eerfte offerhande van Schapen geweeftis: Want in 't beginfel van 't vierde Capittel van het Boeck der Seheppinge, wert gefeydt,dat Abel een Schaep" herder was, en dathy d'eerftelingen fijnirSchapen denHeere offerde. Waer uyt blijcktdat het Schaep alder-eerft geoffert is.
Hetweick andere fchrijvers, dien GodtsWoord·^ onbekeniwas, van de Swijnen ghefeydt hebbe"· Varrein't zBoeckvan fijnLandt-bouwinge opheï 4Capittel,en hem volgende Athenaus'm fijn pBoek» hebben fulcks uyt den oorfpronk. van de Grieckfch® benaminge, ais oock uyt d'alderoudcfte ofFerhan<3^ van de Godinne Ceres, en andere oude Ceremonie» foecken te bewijfen.Daer vanfeydt Qvidius ί.ΐΦ*
'Τ is Ceres eerfl gheweefl, aen men het gulfich fwij^'
Een offer plagh te :{ijn. Om dat het vroetigh beefi den huyfman fchade doet, En in het K^oren Wroet.
Maer 't fchijntwel dat deNatuer de Swijnen g^'^ fchapen heeft,om den flager opgeoffert te werden- alfo fy tot het gemeen gebruyck van het leven, nie^ anders als haer vleefch toebrengen en konnen. G^' lijck ook Ïlato de Comedie-fchrijverfeydt, dattne» gcenviér«-vostige Diëten en behoort te flacbten^a'^ |
-ocr page 132-
SCHAT DER GESONTHEYT.
gefwijnen: want.feydt hy, haer vleefch is liefie-
iijcii,en wy en hebben van haer niec anders,als bor-
TO en, flick.en gheknor. ^fipus,gdijck wy lefen by
^liMus, in 't lo Boeck van üjn verfcheyden Hifto-
rien μ t y Capi:tel, plagh te feggen,dat het Verc-
het gegrepen wert, luyds keds fchreeuc,
dS ^jf reden. Want alfoo het geen wol en
terft ' ^^^ anders dat nut is, fo droomt het
'tont van de flager, wel wetende waer toe het al-
«en dienitigh is. Daer en is gheenDier vuylder,
ji'omper.en botter, foo dat de Fhilofooph Chrifippus
^yae (c>r. 2. de nar. Deor. Vam, Plin. &c.) dat de
acure het een ziel ghegeven hadde in plaetfe van
^"^t.op dat het niet en foude bederven. Wert daer-
qÏ ^"'ler de onrey ne Dieren gerekent.die noch ge-
rt, noch gegeten mochten werden,en derhalven
volckby Godt verboden, Levitici 11.
vi.r"'^^""· 14·· Waer van nochtans andere fchrij-
ib redenen verfiert hebben. By den Philo-
j vijfde tafel-vrage van'tvier-
j^oeck.wii CallifimmsdeG^üca doen gelooven,
j de loden haer van'rverckens-vleefch onthiel-
. ^.ooidcreeren wil, om dat fy het Swijnalsden
er-meefter vanhet zaeyen, en ploeghen.de aerde
letdenmuyl omwroetende, in waerden hielden,
op fchijnt de Poet luvenalis gefien te hebben.
•Me»fiet als dat het gulfi^ Swijn
De loien fchijnt een Godt te :{ijn,
Maer Lamirias feyde,dat fy fulcksnalieten (in
«elck gevoelen Ïacitus mede tteeckt, in 't 3 Boeck
pn fijn Hiftorie) uyt vreefe van de laferije enme-
3eclheydt,diefe feer onderworpen waren^ ghelijck
en^ ^eVerckens zijn,die lichtelijk gortigh worden,
^"de de melaetiheyt veroorfaken: het welck oock
na vele fchrijven, het veel etenvangoet
Vp V Andere zijn van meeninghe,dat de loden het
njgJ^'^^ns-vleefchverftooté hebben.om dat het beeft
alleen gheftadigh inQicken modder leydten
l) oock dat het fo vratigh is,dat het alder-
dri f ^"y^'gl^eyt eet,en 't vuylfte water met fmaek
'icicc, en daer van vet werdt. Het welck de Poêt
f»srus oock aenwijft met defe woorden:
Het dronckmyj nat dat niet en vloeyt.
uiuncK^'Vuyi. nm uanMi,
^er vanhet Swijn in vethejit groeyt.
Sene^'^'^"' van Alexmirienj.Strom. wederleydt de
ken ee deloden de Verekens in fulc-
haer-n*^ "Jelden , om dat fy door het wroeten met
Woe^ 7"" fi'aerde, den Menfche de konft van het
de lo j " houden aengewefen hebben: en fchrijfc.dat
Otu4 Verckens-vkefcb en gebruyckten,
Van allen ^ quaden beeft is.dathet meeft
Caeti bv vruchten uytroeyr en bederft. Hier op
ƒ-na cie verfenvauOwto iJ.Mi^
De fiugh fvas V eerfle Dier dat op den Autaerflorf,
Vermidts^ bet met den muyl 'tge\aeyie landt bedorf.
En dit is de oorfaeck, dat het Swijn aep Ceres
deGodinne van de landt-bouwinghe placfa geoSèrc
te werden. Even-eens als denBock,diede Wijn-
gaert af-knabbeit, aen Baccbus: en denHaen.die
den dagh boodtfchapt, aen de Godinne des nachts.
Van'teerfte is eenGriecx dicht inde Antholog. Efigt,
Van het ander is dit uy t Owiii«i i. Έαβ. vertaek.
Soo wert de firinger van de hm
Geoffert aen de nacht-Godin,
Vermidts hy uyt-roept metter daedt
Den aenvangh van den dageraedti
En daer me raeckt hy in der noodt,
Enwort oock,voor dendaghghedoodt.
Sommige meenen dat God delodenheeft willen
te kennen geven, dat de Menfch,die ra Godes Wet
fijnleven wilaenftellen,hem van leckerny, wraet-
hey t, en alle gulficheyt, daer het Verckens-vleefch
veelftof toegeven kan, behoort te mijden. Want,
ghelijckC/'cerofeydt, daer en is in een Swijnniet,als
om te eten : en wert derhalven geftek als een teec-
ken en beelt van een beeftige gulficheydt.
Wy fullen niet langer wefen in 't verhalen van an-
dere redenen,die de menfchen op debaen brengen,
waerom dat Godt de loden het Verckens-vleefch
verboden heeft: Maer komen tot her ghene hier
moet verhandelt werden : te weten,'of het ons ge-
font gegeten is, cn wat voor voedtfel bet den licha-
me gheeft.
De oude Romeynen, eerfe dertel waren, hielden
wonder veel van het Speek, (ghelijck noch hedenC.
daeghs fommige volckeren, me de gulficheydt niet
bedorven heeft) en aten dat opfeeft-daghen, ja hec
was haerTaertopde gheboort-daghen van haer
vrienden. Ghelijck de Poet luvenalis betuyghc
Satyr. 1 r.
Ahyemantfijn gheboorten-dagh.
Of ander feefi te vieren plagh.
Dan mjfet dathyfieck^enHam
Wtfijn beroocktefchoor-fleen nam,
Enfettet voor een heven vrient.
En die hielt fich dan welgedient.
Vele volghende haren Ieer~meefter Galenam, dac
een dapper Speek-eter geweeft is, ftellen het Verc-
kens-vleefch boven alle ander vleefch, en fegghen
dat het al de conditiën van een goet voedtfel heeft.
Dat het in de eerfte hoedanigheden van hitte, kou,
de,vochtigheydt,en droocbte gematightis,ofte eea
weynigh treckt na de warmte en vochtigheydt mee
onfe nature ο ver-een komende: dat het goede, ve-
Qjt, Ie,
-ocr page 133-
t24 J. ν. BÉVERWYKS
Ie,en langh tegen-houdende gijl heeft, ende licht te verteeren is. Én fegghen derhalven dat het niet al- leen onder de viervoetighe Dieren, maer oock on- der alle vleefch de kroon fpant. En alfo het vreemt fchijnt tewefen, hoe een Dier, 't welck gheftadigb inflick ende modder leydt en wentelt, nochgoet vleefch foude hebben: fo befluyten fommige daer uyt, dat,indien hetSwijn niet van een feer ghema- tighde ende gefonde complexie was, nimmermeer quaet voedtlel in goet vleefch foude veranderen. Gelijck onder de menfchen,die wel gheftelt.en heel ghefont zijn, niet ièer befchadight en werden, al ift datfefomtijtsquadekofteten: omdathaer goede nature, 'tgene quaet was, mettertijdt goet maeckt. Indien wy evenwel alle de conditiën, die in recht goet voedtfel vereyfcht werden, te weten, dat het gematigt van aert zy,licht verteert wert,goetvoed- fel geeft, en niet lichtelijck quade oft vreemde hoe- danigheden in en voert, ende weynigh vuyligheydt over laet ichieten;indien wy.fegh ick,alle defe con- ditiën in'tVerckens-vleefch willen onderfoecken, wy fullenfedaer naeuwelijcks in vinden,en wy fullen het felfde de kroon boven alle vleefch niet lichte- lijck toeftaen. En 'ten is niet fonder oorfaeck, dac lulmCafar Schali^er,in't beginfel van fijn uytleggin- ghen op van de Planten, fulcke ghenees-
meefters van malligheydt befchuldight, die het Speek boven de Patrijfenprefen. Want al ift mif- fchien dat het Verckens-vleefch het Menfchen- vleefch van fmaeck feer gelijck is,daer uyt blijcken- de, dat fommige dat in een quade herberge voor- gefet zijnde, daer af aten,fonder in reuckof fmaeck eenigh onderfcheydt te konnen maken, als Gaknui ghetuyght ^.de Alm. facult.2. en 9. de Simp. med. fac. 13. ghelijck hier over eenighe jaren een Paftey- backer van Heufden gherabraeckt is, die mede van defe vervloeckte konft was: fo moetmen evenwel, gelijck Cardanm feer wel feydt, in Spijfe meer letten op de fubftaniie oft geftaltenis, als op den fmaeck. En welcke, en hoedanighe Spijfe voor goet gehou- den moet werden,betoont de ervarentheyt alder- beft: endedatishetbefte voedtfel, dat wy voelen dat onfe lichamen beftvoedet. Indien wy dan met deervarentheydt te rade gaen, foo blijckt datter ander vleefch is, het welck een yeghelijck fonder moelijckheydc ofte hinder gebruycken mach, ende lichter verteeren, en beter vodtfel uyt-trecken kan, als van Verckens-vleefch. En al ift fchoon dat het Verckens-vleefch fterck ende vaft voedtfel gheeft, cn daerom de jonghe.ttetcke, gefonde Luyden, die |
i nuyiiuyden, gravers, arbeyders, een goet ■ evenwel alle menfchen niet bequaem: ende de ervarentfaeydt leert ons, dat de gequetfte, fchorfte, en die andere feeren ofte leem- ten hebben, veel ander vleefch fonder eenigh hin- der mogen eten,en van hetVerckens-vleefch greo- tcfchade lijden. Want het heeft vele overtolligbe vochtigheydt, het gheeft een groven en flijmerigen gijl, en die het veel eten, vergaren veel vuyligheyt ('ten zy, datfe defelfde door hardenarbeydt ver- drijven) waerdoor lichtelijck eenighe verftoppingi ii de Lever, en graveel in de Nieren veroorfaeckt werdt. Daer noch by komt, dat het Verckens- vleefch gemeenlijck uy ttermaten vet is, 't welck de Maegh los maeckt, den appetijt doet over gaen, walg:nghe aenbrenght, ende lichtelijck galachtighe vochtigheydt doet groeyen. En dat hetftijver en vafter voedfel geeft, als ander vleefch,isfijn groote taeyigheyt meer te wijten,alsdat het met hetmen- fchen-vleefch meer gelijckhey dt foude hebben,dan Weren ofteKalfs-vleefch. Derhalven al ift dat wy toeftaen, dat het Verckens-vleefch bequame koft is, voor de ghéne die fwaren arbeydt doen: foo is evenwel voor de gene die haer matigh oeffenen het Weren-vleefch, om nu van Hoenderen, Patrijfe"» Phafanen, en diergelijcke koftelijck vleefch niet te fegghen,veel bequamer, en kan beter verteert wer- den, en geeft oock oiigelijck beter voedtfel als het Verckens-vleefch: het welck voor den ghenen, die heelftil zijn, en haer lichaem niet en ocöenen, al te iwaren, en ongefonden koft is.
Het dient wel dat wy in dit Verckens-vleefcli een weynigh onderfcheydt maken, foo na de jaren» als oocic na de deelen. Wat de jaren belanght, ick bevinde dat al van oudts de biggen, ende fuygende Vercxkens voor feer leckere Spijiè gegeten zijn, ef dat door verfcheyde plaetfen, die uyt diverfche theuren byghebracht werden van Athenam in fij" 9 Boeck. EnCalius Apitius, als oock de PoctMifl*" iwtó, die doorgaens Veel in fijn verfen prijft, 't genc op fijnen tijdt te Romen voor lecker gerekent wcr- de,ftelt een fuygent bigsken boven een vet verckeD· i^.Epigr. 41.
Terwij leen tmhtigh Swijn eengierigmenfch vmuygtr
Set my eenBi^e voor die nochJe moederfuyght.
Ende de Philofooph Pythagoras, die van alle tijdeP^ gelooft werr,niet gegeten re hebben dat leven ont- fangenhadde.plagkleyneBigskens enteere Bo'^^ kens te eten, fo het waeris dat Arifloxems van hei»" gefchreven heeft by Agell. lib. 4. cap. 11.
Men vertelt van Henrickde VI i 1. Koningh Enghelandr,dat hy eenen aechtenQuidam groote ftaet verhief, om gheen ander oorfaeck, om dat hy hem een lecker gebraden fpeen-verckc voor-ghefet hadde, welcke Koft hem fonderling" fmaeckte. ,
Evenwel zijn de ^peen-ÜewilCtt^/veel ongh^ fonder, als de volwaifenen.om datfe veel vochtig" zijn, eude derhalven meer overEolligbeydt,en q"^' |
-ocr page 134-
SCHAT DER
^e voditigheyt in't lichaem verwecken. Het weick oe vryers vmPenelope wel wetende,lieten de biggen Voor de boeren,ende deden haer van de volwaffene Ukoff^^^ opdiflèn.gelijck de Poet ffomm ver-
DaeromfchrijftG^&Mitf feer wel.datmen de verc- "ens van middelbaren ouderdom n:ioet gebruyken, j" dat de fuicke goec bloet maken, 'c welck Simeon
houd " de Hammen in groote weerde ge-
oj^ ^®"· Sommighe fettenfe in't eerfte op de tafel, , den aoneriir re vprwprlcpp · "«J--
'Jnen te h art om te verteren, en maecktgheen Woct.De ervarentheyt leert ons,dat verckens- tifh verfch geQagen, en ongeiprengt,feer mach- w " ^waer te verteren is. Wat nu de deelen belanght.gelijck wy hier voren ^eröaek hebben, dat het magerfte vleefch 't welck oy t aldervetfte ftaet.her be te is: fo zijn de ï|am- ond ^pecft. En daer het Speek
^/luyden van foorte weynigh gheachtis, daer
werden evenwel ' " Sommi
, -«-'n appetijtle verwecken: ander in 't left om vermoecie Maegh te verquicken, en dorft te ma- Hier toe werden meeft de Weftfaelfe ham- ghenomen, die al ten tijde van de Romeynen »ermaert zijn geweeft, gelijck uyi de verfen van de *^oët Mmialü 13, Efigr.
j^renght hammen voor den dagh'> t>ie ujt Wefifaelen kgmt die hou ickvoer de befiën.
In Italien en Vranckrijek werden hedenfdaeghs^ 'ie Hammen van Ments meeft gefocht, ende voor go^e en aengename ipijfe gegeten. En voorwaet OeHammen en zijn niet alleen bevrijt van de groote Vochtighey t die in 't gefoden verfch Speek is, door Qat fy vleefachtigh, ende foo vet niet en zijn, maer ' Shene datter noch foude wefen, werdt door den 'oock verteert. Suleks kan oock ten deele doen het ^"ten, en fulck ghefouten Vercken-vleefch is goet vcor arbeyders en foldaten: ende werc daerom hier Voormaels onder de legher-koft gerekent, gelijck ende Gallicanus verhalen in 't leven van de ^eyfers. De Romeynen hebben wonder veel ka- retten van een Vercken gemaeckt, dan alfoo die nu ^'et in 't ghebruyck zijn, ibo en ift niet van noode «aer van alhier veel af te fpreken. Een fekeren gaft ^er maehijdt zijnde,Livius,Plut. Scc. berifpte den ^aert dat hy al te veel koketten opgefet hadde, en j^y ggjj jfgg ^egj verfcheyden wildt-braet quam, kreegh antwoordt, dat het al te «ttien van een tam Vercken was, alleen in het toe- "iaKeii verfchelende. Soo kan men nu mede noch op-letten Speek, Ham, Saufijfen, Scc.
S wijnen, gelijck gefeyt is, en hebben niet dat |
ε s o ν τ η Ε Y T, JH
tot nut van de menfchendient,aJs alleë haér vleeich. Maer de Oflènjbehalven 't gene de Koe in haer le- ven geven kan, betoooen met de gedaente van haer Iichaem,datfe tor wat anders geboren zijn,als tot de flachtinge. Want her fchijnt dat haren kals tot het jock gemaeckt is j ende dat oock hare krachten en breete om de Ploegh te trecken, en den menfche in de Lant-bouwery te helpen van de nature gegeven zijn, gelijck blljckt uyt Cicero 2. de nat. Deor. Vans 2. de ruft. ende Columcll. voor in fijn 6.Boeck. Oni dit groot voordeel datmen van de Oflen en Koeyen treckt, pleegh het ongheoorloft te zijn,ja voor een fchelm-ftuck gerekent te werden, OlTen-vleefch te eten. Defe onnoofele barmhenigheyt wert van de Poëten den gulden tijt roegefchrevenidie oock kla- gen dat in de yfere eeuwe defe goede gewoonte ge- broken is, met defe verfen:
Als £ eeuw mnyfer nm hegin. Doen kjreegh de menfch een harden fin, Hy fineed' een fweert metfellenge^y En at den Os het trouwe beefl.
Noch heviger is de klachte van denPhilofoop&i Pythagofiis,dev/dcke aldus van den Poet Ovidiw ver- hack wert, IJ. Metamorph.
Waer heeft doch oyt een Os een boofi daet bedreven. Dat hem foo licht de menfch gaet brengen om het leven ? Hjf ü een neerfiigh dier dat onfe landenploeght, En flaegh fijn trmivoen hals totfmare laflen weghts- De mtnfch die κ onweert te nutten vette granen. Die be^en moorden derf die ons den acker banen ^ Den Os heeft ugedient, en vry een lange wijl. Meet hy voor fijnen loon nu vallen door de t^l ί Hy heeft een kfllen hals in uwen dienfl gekregen. En kan oockeven dat u herte niet bewegen ? Gewü, foo trouwen heefl, en van foo goeden aert. Was nut te ^ijn verfchoont, en weert te gsfpam:
Hier te lande zijn de Oflen van den arbeydt ver- ioft,maer werden alle ghehouden voordekeucken, fo datter geen vleefch en isjdat van alle foorten van menfchen meer gegeten wert, alfoo van 'tfelve een, yegelijck tegen den Winter fijn provifie in de kuyp doet. Men fier in den ouden Poet tlomsrm, dat de Helden aldaer luftig fchranften van'tÖffen-vleefch, en 'ris hedenfdaegsin gemeene maeliijden veeltijts het hooft-ftuck van de tafel.
Het ©(fen-öleefcö ichijnt eertijts by de Griecken in achtinghe gheweeft te zijn. Want wy fien in den Poet Hamerm, dat als den Koninck Agamemnon,oitQ Menelm maeltijdt hielden, het rib-üuck altijdt de eer bewaerde. Werdt evenwel van Hippocrates, Ga^ lenm, al de Grieckfche en Arabifche Medicijns ge-. looft, dat het qualijck, te verdouwen is,dick en grof 0^3 bloet |
-ocr page 135-
lifi j. v. bev
bloet maeckt.en dat niet lichtelijck door de aderen en fchiec: dat evenwel niet taey, ende flijmerigh is, gelijck het Verckens-vkefch: dat het veel eten van het felfde groye,drooge,ende fwaermoedige voch- tigheden in'tlichaemdoet groeyen.endefeerdick- ■wilsverftoppingeindeMiltveroorfaeckt.Infonder- heyt 't vleefch van een Koe, ofte mageren Os, ofte die door ouderdom ofte arbeyt hartendroogh van vleefch geworden is, ofte vleefch datgeroockt is,ofte langh in de Pskel gelegen heeft. Maer 't gene maer eenige weken in 't zout geitaen heeft,en is fo onge- foncniet,endaerbeneftens feer liefFelijck van fmaek, en matelijck gebruyckt, kan de flijmerachtigheydt van de Maegh af-vegen,en tameiijck goet voedtfel aen 't lichaem geven. En gelijck het vleefch van de jonge OiTen gefonder en beter te verteren is,als het vleefch van de oudeOifen en Koeyen · foo werdt het felfde oock over-treft in beyde van het ïtalf^- WeefCÖ / ende dat nhach by het Lams en Hamelen- vleefch wel gherekenr werden. Het is gematighr, mals- van goet fap, van goeden fmaeck, ende licht om te verteren.· Want de kouwigheytendrooghte die het OiTen-vleefch heeft, en is noch in de Kal- veren niet, die van weghen hare jeught (in dewelc- ke wy hier voren ghefeydt hebben dat alle Dieren warmer ende vochtigher zijn) -een matighe ghe- ftaltenis houden tuifchen warm en vochtigh, welc- ke ghematigheydt onfe natuere aenghenaemft is. Maeckt evenwel een weynigh grover bloedt, als het Lams ofte Hameien vleefch. Dan beter als het Geyten vleefch. Want de Geyten lbo dra fy niet meer mekk en befigen, krygen terftont eenen fwa- renreuck, ende hart vleefch : daer in de Kalveren den lieffelijken fmaeck, en de malsheyt van t voet- fel langer blijft, die ook veel langer jeught houden.
Vorders iifer groot onderfcheyt tuifchen den ou- derdom van de Kalveren.Ick heb gefien dat in defe Stadt met groote menichte de nuchteren Kalveren te koop gebracht zijn: waerom de verkoopersvan't Gilt van de Vleeich-houwers voor de Kamere judi- cinael gecaufeert werden, ende by defelve op mijn ad vijs,als geen vleefch maer louter flijm zijnde, voor ongefont gefchout en verboden zijn. Soo datfe ten minften twee maenden out behporen te wefen,eerfe goet zijn om op tafel gebracht te werden. Sukke, ofte wat ouder fuygende, of met mekk alleen eeni- ge maenden ghevoede Kalveren, werden omhaer leckerheyt leer begeert, en geven het lichaem goet voecfel: Infonderheydt die noch fuygende gelubt werden, dewelke in malsheyt het ander Kalfs-vlees te boven gaen.De ©eecffen worden van den ouden Poet Hefiodus mede onder de fpijfe gerekent, in fijn Boeck van de daghen en wercken,daer hy vefhaelt den overvloet, en welluft van 't landt en boeren le- ven : dan haer vleefch en komt in goetheyt niet by iiet KalfS"Vleefch. |
ε r w y κ s
De onnoofe Schapen,al ift dat fy levende met haec wol,melk,kaes,denmenfche koft en kkeren geven, foo en hebben fy evenwel foo vee! niet konnen ver- werven , datfe riet gefteken en werden. Die oock daerom van Pythagoroi beklaegt werden by den Poëï Ovidim in defe verien i^. JW^i.
TVat heeft het Schaep gedaen? 't en leeft maer voor de men" Te geven vette melck,, en watfi vorder wenfchen, {[ώ(ΐι
bijn Wol is aen het volckeen deck^el in der noot j
'Th nutter dat het leeft, dati als het isgedoot.
De Epyptenaers plegen haer eertijts van 't Scha- pen-vkeich te onthouden, gelijck de Poet luvenalif getuy gt Sat. i j. daer hy fpoc met haer fuperftitien-
Al watter WoUe draeght en moet niet s^ijn gedoot ·
Het geeft aen menigh menfch een deck^elvoor den noot.
En daerom flater gefchreven in't 48. Capit. van het Boeck der Scheppinge,dat de Schaep-herders by de Egyptenars in groote verachtinge waren.De Schapen zijn by ons veeltijdts waterachtigh, als het veel ghereghent heeft, ende daerna de Son fchijnr. Want als fy dan uyt de plaiTen drincken,die vol on- reyne gedierten ende bedorven zijn, foo krijgen fy terftont eenige blaeskens aen de Lever,vol van geel water, waer door het water de heelen buyck vol loopt. Dat kan men van buyten weten aen de rin- ghen diefe om haer oogen hebben. Ende behalven dit, fo is het ^Cl)apcn-Ulecfc0 niet al te wel te ver- teeren, noch en gheeft oock het befte voedtfel niet. Want door gebreck van fijn eygen ongematigheyr» ais oock van fijnen aerdt, ende om dat het dickwils jongen gehadt heeft: foo geeft het een taeyen ende flijmerachdghen gijl, ende die niet wel door het li- chaem verdeelt en wert: gelijck oock het Êamii-' ÖtofCl) eer het een jaer oudtis : Maer daer boven zijnde, dan is 't Lams-vleefch van 't befte voedtfel, van veel en goet fap, wel te verteren,ende matelijck tegen-houdende: endeisderhalvenbequaem, om van alle menfchen, infonderheydt die matelijckea haerfelven oeffenen, van jongs op tot het lefte van haer leven gebruykt te werden.En daer fal niemanr lichtelijck eenige qualijkheytvan't felfde vernemen» ghelijck van Speek ende Runt-vleefch wel gebeurf· Evenwel in de gene, die grooten arbeyt doen, wert het lichtelijck.verdreven, en blijft gheen vaft voet- fel. Oock en ift fo gefont niet voor de gene,die een koude ende vochtige Maegh beeft, alfoo het beyde die hoedanigheden foude vermeerderen:maer is be- guamer in een warme, ende drooge Maegh, dewij' in defelve fijn overtollige vochtigheydt gematigh·^' ende aifoo tor goet voedtfel gebracht wert.Soo dat het fchijnt,dat het Schaep niet gegeten en wil wefen>
eer het door-fijn ander gaven denmenfchenvordeel |
-ocr page 136-
SCHAT DER
S^bracht heeft. Waer op fiende de Wet-gevers τ ^Ï^'^-en.verboden hebben 'c eten van een jong het jaer, ende dat fijn wol noch niet
gnöchorenenwas
Om dan dit dier gefonft, en aengenaemtt te tna- Ken, Ico is van nooden geweeft, de natuerliick ge- "akenis te veranderen. Want wat groot werdende, Deipringhc terftont de Schapen, waer door't vleefch «erck ende na den Bock ruyckt, ende quaet voetfel : het weick door het lubben belet ende voor- gekomen werdt. Wekkj^anielen-toleeftljvanhet oelte voedtfel gheefr.infonderhcydt als den Hamel ^aer een jaer oudt en is. Want ontrent die tijt af- |n<-;leydt hebbende fijn overvloedige vochtijiheyt, 'jght een middel-matighe gematigheydt, en een malsheyt van fubftantie of geftaltenis,foo dat fulck te^^ i/ ons na'ure gelijk wen, enbequamelijk ver- j.®" l^an Werden. Maer gelijk men geen Lam voor Jf inaenden en behoort te lubben,alfo indien fulcx "pet jaer gefchiet, fo en fal bet vleefch fo lieflijck et wefen. Want met den Suderdom vermeerdert ^e drooghte, en het vleefch wert harder. Maer dit verandert veel na de verfcheydenheydt van plaetfe y oetfel.Xe Momfelliers hoog inVrankrijk,tuffehen *talien en Spaen)en,heb ick gefien aldaer ftuderen- ^^'dat de Lammeren fo vochtigh niet en waren,om fy daer weyden in velden van Rofemarijn.Hyf- °P> Marioleyn, Thym en diergelijcke welrieckende ^arme kruyden befet, die haer vleefch feerkort, ''^^s.en byna welrieckende en van eenen aengena- geur maeckten.
Cicero h. de Nat. Deor.
"^mta futahatw utilitas percipe ex bohts, ut mum vific' f'bus vefii fieluf haberem, ^cc.
luid habet prater efcam ? Cui tjuidem, ne putref- "^^tianimamipfam pro fale iatam dkit eβeGhrJflppus, pecude-, quoi ejfet ad wfienètr» homtnihus a^ta, genuit natura fmcundius.
Van Wildt-braedt.
ÏHetXIlI. Capitrel.
J Et isik-hraetdientsdachuenhier ookpUets geg> X Vermits dat hedenfdaeghs hier van de Prtncen h J gingh emijts anders toe, mnt-, namen elders lét "00 κ het tamme vee al mede wilt geveefi.
ü ons de jacht in ouden tijdlgeksmen, ^ heden wel te rechi vee I msnfchen ts benorrten: ^ «« is niet voor het volck.· ten dient eenyeder ntit J ^"t hy met honden jaeght. cf wilde dieren fchiet. ^" Heeren van het landt en groote Frincen jagen, "'finnen dat Icflagh enfmre kpfi^n dragen -·
dat het volck fijn fpijs in flthe kffopt, dat het m het mh in poejiehojfen loop. |
DUs verre ïiTer gehandelt van't vleefch van de tamme viervoetige dieren,nu fuUen wy komen totdewilden.DeoudeSchrijvers{.<ir27?.P/»».Scc.)lee- ren ons, dat in alle foorten van dieren, daer tamme af zijn, oock wilden af gevonden werden. So feydt „ Vam a. de re.raft. De Schapen die wy houden ,, zijn van wilde Schapen gekomen; en de Geyten „ die wy weyden, van wilde Geyten .Waeruyt waer- fchijnelijk is,'tgene P/«M)-c.feyt,dat'teeritevleefch' dat de menfchen gegeten hebben, is wildt geweeft. Wy lefen ook dat heele natiën anders nietgebruykt en hebben. Hier door is de Jacht op-gekomen, die nusmaer onder Princen en Edelen gebruyckelijk is» van dewelke ook het wilt-braet meeft gegeté wert.
Wy fullen van't a©ilöe ©ercheilë-ülcefcg begin- nen,om te il4en op 't tamme Verskens-vleefch:daer mede wy het vorigeCapittel aengevangen hebben. Defe Wilde verfchillen van de Tamme daer in,datfe drooger vleefch hebben, gelijck ook al ander Wilt. Want door haer veel loopen, en vergaderen fy foo· veel vets niet, en oock minder overfchot,als de ge- ne die ghemeft worden, en ftil zijn, en krijgen door haer geftadige beweginge en open lucht,een harder en vafter vleefch,'t welck daerom oock langer goec kan gehouden werdeu,gelijk Galenus feer wel fchrijfï
't J. Boeck van de krachten der Voetfelen ophef _. Capittel.So dat een Wilt Vereken alle dedeugh- dén heeft, die hier boven van het Tamme verhaek zijn, en die fouten die uyt groote vochtigheydt ko- men,niet en heeft; en daerom ieydt Hippocrates met korte woorden, dat het Wilt Verekens-vleefchten aenfien van het Tamme, drooght, verfterckr,en be- neden wel af-ichiet.
- - |
1
-ocr page 137-
J.V. BEV
i^ertm-bleefcö is hart, droogh,fwaer om te ver- teren,inaeckt l^waermoedigh bloet.infonderheyt als het wat oudcachtigh is, en niet wel verteert zijnde verftopt de Lever ende Mik, en is daerom njec be- quaens om van oude,ofte fwaermoedige luyden ge- geten te werden.G<i/e««i feyt dat het naby 't Ezels- vleefch komt, en verwijft het aen de ghene die met lijf en ziel wat ezelachtigh zijn.Welcke Heerfchap- pen feer aerdigh befchreven zijn in den gulden Efel ■van den Heer Daniël Heinfius Ridder, &.c. en fulcke Werdt het Herten-vleefch oock veel voor-ghefet.
Het Öleefcl) van een mt! ofte 3©ilDe ^epte/ Werdt van Ibmmige voor het gefontfte wildt-braet gehouden. Want het is goet Vanimaeck, licht om te verdouwen, ende geeft den Lichanie goet voedtfel, ende laet weynigh overfchot. Waftt door haer ge- ftadigh drubbelen wert de overtollige vochtigheyt verteert, ende het vleefch veel korter. Het is even- wel wat droogachtigh,en doet daerom wat fwaer- moedige vochtigheden vergaderen.
De geeftige Efiput vertelt, dat de ^afim by een vergadert zijnde, klaeghden over haer ellende, als datfe waren den roof van de menfchen, vogelen,en wilde dieren:dat het beter was eens te fterven,alsin geftadige vrees te vergaen. Daerom namen fy met gemeenderhandt voor, om allegadernaeen feker moeras daer ontrent te loepen, en door die middel een eynde te maken van haer ellendigh leven. Hier over tijdt elck aen't loopen na de beftemde plaetfe, daer komende,fo raeckten eenige vorfl'en.die op de kant van de moeras onder't groen faten, in alarm, en fpringen al te famen in't water. Waer op een van de bedaegfte,en verftandigfte Hafen luyt uyt riep, Holaca«imeraets,en gaet niet verder. Wy en zijn- der 20 qualijck niet aen, gelijck wy meenden : men vint noch ander dieren,die ellendiger zijn als wy,de- wijlfe ons vreefen. Door defen raet.te rechter tijdt gegeven, behieldt meefter-Haes het leven voor fijn ie ven, ende Voor al het Hafen-geflacht. Al ift, dat defe fabule fou konnen gepaft werden tot verfchey- de goede leeringen:fo bewijftevenwel de ervarent- heyt datter byna geen dier fo veelderley gevaer on- derworpen is als den Haes: felver oock met vreugt van de ghene, die hem in gevaer brenght. Daerom fpreekt de jagerin.de Spiegel de volgende woorde:
Ai heb ick. tot het mldt een banier groot verlangen, ïiochfal tckgeenen Haes in fijnen leger vangen, Jckfiheppe meerder Ιηβ wanneer fy vaerdigh lom. Want V heeft ώώ beter geur al mt men diere koopt. Wel op dan, vluchtigh dter, waerom hierflilgefeten ? €hy dient niet finder fiveet, enfinder fiof gegeten. Dat is u befie fauh ufpier enfmaecki ons niet. Als ghy u fonder loop dus aen den jager Biet.
En vooisvaer den Haes is foo aenghenamen dier. |
Ε R W Y Κ S
dat hy, al ift tot fijn eygen fchade, altijdt vermaeck geeft, het zy in't foecken ende op doen, het zy in 't jaghen en vanghen. Daer is altijt ghevaer in't jagen van andere beeften : maer den Haes en kan gheen quaet doen, en heeft anders gheen toeverlaet als het loopen. Plutarchm 4. van de Tafel-redenen feydt dat de loden haer onthouden van Hafen te eten, om de gelijckenis, die hy heeft met den Ezel- Want de koleur is in beyde gelijck, de ooren langb en groot,de oogen groot en glinfterende,foo dattel geen dier en is van kleyn tot groot,diemalkandereB meer gelijcken. Nu de oudcheyt heeft altijt gelooft dat de loden Goddelijcke eere aen den Ezel bewe- fen. Hier van feyt de Romeynfche Hiftory-fchrij* vetTacituf,het beelt van't dier,door wekkers aen- wijfen fy van de dwalinge ende den dorft ontflageö zijn, hebben fy in den Tempel gheheylight. En dit
(hoewel tegen de waerheyt) wert oock beveftiglJt door Appion,-Pafidonius, Molon,Strabo,ende tarchus ielve. Defe feydt vorder van de Halen, ten
zy miflchien datfe onder defe ghelijckeniffe daer i" noch volghen de Egyptenaren,die voor GoddelijcIC houden defnelligheyt van dit dier,en de volmaekt·· heyt van fijn natuerlijcke finnen. Want fijn geficbï is foo fterckjdat hy flaept met open oogenrdaerbc' neffens heeft hy oock een fcherp gehoor,foo dat de Egyptenaren, die hem in waerden houden, het gbC hoor uytbeelden met een Haes.
De Hafen zijn van alle tijden in weerden gehoö' den geweeft, foo dat oock de Poet Martialü defel*® ftelt boven alle andere viervoetige Dieren;
Van al dat om den Hemel fioeefe Is*t Sneptje 'i bejie datter leeft, Maer van het wilt-hraet uyt het mm Den Haes men hooghfi in weerden hout.
Maer de Medicijns en fullen dat MartiaU toeftaen ( hoewel dat Doétor de Beer van Luyck fijn Boecxken dat hy van't Spae-watergefchreve" heeftjdie meeninge foeckt te verdedigen) dewelcK® hetHafen-vleefch ftellen onder de drooghefpiji^^ en die fwaermoedigh bloet maken. Het is heqüi^Jr voor de ghene die wat vochtigh zijn j dan voor d» droogh van natueren zijn,en is het fo bequaem '
I nrilisri f ΑΙΤα*Λ<ΤΤα1 «Τ^αΙ ^Ti^ — faa*·*· ITTAxt- /λι-»
datmen van't Halen eten feven dagen fchoon bW'' Daer den felfden Poet al af gheweten heeft, als in fijn verfen geckt met deJeckerheydtvanG^''' ' alias Griet ii.Epigr-Zi.
Ghy fent my veel een Haes, en laet my vorder weten Dat hy faljchoone ^^n me daer van herft gegeten Tot feven dagen langh. Maer Griet,dits enckel Offikrghj en aet u leven geenen Haes. |
-ocr page 138-
SCHAT DER
FSmwmeentdatterredenvanmoetwefen, om h f u u®^ glielüoft wen, dan ick wilde wel dat nyie by-ghebracht hadde. De redenen die hier van ^icagnm, als oock Lewwiwi, Medi^jn van
iirfk^^ " j* en anderen af geven, fluyten feer wey- VerdeS " onnoodigh.datie hier gebracht
r' ^'^'leydt Gaienus, dat het Hafen-vleefch grof «niwaermoedighbloedtmaeckt.foo ift nochtans frh ® Schapen-vleefch. Simeon Sethi
Lever en Milt verftopr, deLonge ^«aaelijckis, en den flaep belet. Daer nochtans ^«oleydtby Plinius 19. datmen van Hafen- de ^^ flaept. Ia men befichi oock hier onder ehpl' j Hafen-oörcn onder den hooft-peulen sueieydt, om te Oapên. Dan hoe veel dat het helpt, wyalle daegh.
voormaels hieltmen de fchouderen van den fnn de lendenen,gelijck verhaeltende be-
Jerdt van dén Poet Hwatius z. Sat.t Dan he- dat houdtmen meer van de Lendenen,ende
Γ, fonder reden. Want een Haes is ontrent de ^nouderen droogh,en niet vleefich, 't welck in te- gcndeel is aen de Lendenen. J· "^iongnen werden byfommige onder de Ha- no zijn defelve feer gelijck,fchelen
°i^tans veel van vleefcb,gelijk de fmaek wel uyt- als oock van den Hiftory-fchrijver Poljbius «engewefen is in fijn izBoeck. Sy zijn aengenaem feiaeck, witter van vleefch,als de Hafen,en foo ^■^Oogh niet^ infonderheyt de wilde en jonge; want ^ tatnme, die gehouden werden,al ift datfe wel vet ^^Jo.foishaervleefch wat harder en onaenghena- "«r: de oude zijn mede hart en taey. In Spaengien indeConijneneertijts in fo groote menichte ge- ^^eft, {CatuUus 57. noemt hierom Ceitiberiam cuni- .j 'y^wj dat fy een Stadt ondergraven hebben: en eens genoodtfaeckt is geweeftaendenKeyr ^^ pgufius, om hulp van Soldaten tegen defelve te -Hgggl^. InHollandtenisdaer geen noodt af.
Van de Vogelen.
Het XIV. Capittel. Υγ V komen tot het heyr behjsedt mt dichte veren, * Enfien wat aen de maegh iS beter om verteren, ψΊ^αΐίετ dientgenut, en mmr ëentgemijt, VoT datyderdinghheeftfijnbefetten tyt. t>af'T·^ '«et ic\het volei een nutten regel Vleten,
^"'^'^kffpyjè van den Haen eer hy met Hennen ff eek, ' i^n^ *'* ^^^ ^^ wanneer fy jongen teelt.
Tot inmodt,\en ml u nimmer raden,
Zt^diemet vkefch haerhollen krop verfaden: ^ "oetnvoorde maegh d mt van ^oren leeft,
'^^mten fsgemefi.mrn m hsMfmifh |
GESONTHEYT. 119
Maer vraeghjetvatter mach de befie Vogel wefen ? Phaifamen weerde vriendt, die tvorden hoogh gefrefenz Maer des alniet-te-minfoo houdt eenjon^ Patrys Noc& beter voor de maegh, en vry in hooger prijs. Men feydthoe0ei een menfh door ongeregeltmallm De f lage van Sint lob ten deele toot gevallen. Dat hygenefsnfou alwaerhy diepgeval.
Indien fy maer Patrijs en anders niet en at. Wat dat dePau belanght, die heeft te fihoone veren, My dunckfdataenhetDiergeen tvraet behoort tederen:
Byète byfler fel, te wonder onbeleeft, . Die aen een wreeden Kickfiofchoonen Vogel geeft. Maer mt de vogels mecki die in het water leven. En des al niettemin oock, in den velde faeven^ Al maeckf dit gantfche rot een grof en machtig bloet. Het κ noch evenwelgsfonie lieden goet. Ons Stadt, ons eygen Stadt die ka» het ons hetuyzen. Dat hier meefi al het volck. weet voedfel uyt te juygen. Dat nuten dienfligh ü. Wel acht dan onfinBout, Die oockje Franfe kufi in grooter weerden houdt. Wat voorts deGanfefiraeckf,en wat de wilde fwanen» Datfalu mijn gedicht in't lange niet vermanen: Al wat vanMt beflagh u ncch te weten flaet. Dat geeft u Beverwijck, en dat in veSe daet.
'IM
i.
I 1
ISi, i 'i
t' I
I ,
Η Et voedtfel dat de Vogelen geven,is weynigh teghelijckenen by het gene, dat van de vier- voetige Dieren komt.infonderheydt het Verekens- vleeich : maer het is lichter te vérteeren,en van feei goet fap, principalijck van Hoenderen, Capoenen, Phafanen, Duy ven: fommige hebben wat hardet vleefch.te weten,Ganfen,Enden,Swanen,en kleyne Mosjens, die boven in de huyfen.en torens neftelen. Die lichter te verteeren zijn,maken dunder bloedt, enfuyver ftoiFevoor onfe geeften: en geven der- halven bequaem voedtfel voor luyden die ftuderen, veel futenjhaer lichacm weynigh oeifenen,aIs oock |
-ocr page 139-
13© J. V, Β Ε V Ε
die fieckelijckgaen: ghelijck het vleefch van vier- voetige , bequaem enfterck voedtfel geeft den ge- nen, die grooren arbeydt doen. Want ander voedfel vereyffchen de krachten des lichaems,ander den luft desgeeftstvoorbaeris vaft voedtfel, ende dat niet lichtelijké en verd;vijnt,aldernutft,dan de geeft ver- eyfcht, 'tgene dat dun en klare geeften maken kan.
Maer het dient wel, datmen aennrierckt het on- derfcheydt datter onder de Vogelen is, van wegen den Ouderdom, tijdt des jaers,li)ijs,plaets endeJucht.
Oude Vogels en zijn om hare'groote hardigheyt niet te verdouwen: de even ghekipte, zijn vol flijm. Tuifchen beyden zijnfe goet: en ald^rbeft, wat voor de helft van haer leven. Want alfoofe wat drooch- achtigh van naturen zijn, foo wert defe natuerlijcke droogheydt gematight door de vochtigheydt van de jeught.
Op de iyWioock als fy heet zijn, zijnfe mager: mede alifebroeyen en kippen, zijnfe onaengenaem gegeten te weraen. Want vol arbeydt en forge,om voorde jongen aes te foecken, vergeten fy haer- felve,waerdoorfy mager werden. Gelijckmen da- gelijcks aen de Hoenderen fien kan.
Sommighezijn oock aengenamer in denOegft, omdatfe danDruyven, en andere befyen eten, als Snippen, Vincken: fommige in de Somer, die Koo- reneten,alsPatrijfen: fommige fmaken beft inde Winter, als Lyfters, Meerlen, Wilde Ganfen.en alle water-Vogels.
Van haer Doer wert mede geenkleynonderfcheyt genomen j want eenige eten vleefch, die niemandt van verflantlichtelijck: voor fpijfe en ghebruyckt: eenige Kooren-gewas, als Hoenders, Duyven, Pa- trijfen, en diergelijcke, die oock het befte voedtfel
fhcven-eenige halen de koft uyt het water, als de wanen,Ganfen,Enden,Talingen,ma€rdefehebben veelcijdts eenen vifchachtigen, ofte grontachtigen fmaeck, en zijn wat hardt om te vetteeren.
De plaets maekt mede grootonderfcheydt: want die op de Bergen opge voedt werden, zijn beter als die van 't Velt, want ify gebruy eken heMer lucht, en vafter voedtfel. Soo moetmen oock letten offe in dekoy geftaen.ofte vry geloopen hebben: want die inde koy te meften fta-en, ofte naeu in huysgehou- den werden,, al ill datfe lecker fmaken, zijn even- wel met gefout, om datfe vol overtollige vochtig- heden 7!]n. Maer die de vrye lucht hebben,ende op 'I landt haren kolt foecken,geven beter voedtfel,om dade de overcolhcheytdie in'tlichaem groey t,door geftadige beweginge. lichtelijck ^oen verdwijnen.
En om in t kort van alle foorten van Dieren te fee- ghen: al de vettigheydc die in de Koven doorhet roèften verkregen wert, al life de tongh fmakelijck, fo ifle wel het lichaemniet gefont.
Het is nu tijt in'tbyibnder van de Vogelen,die in ©nfe fpijfe komeDjteiprekeDjWy fullen danbegin- |
R W Y Κ S
nen van den ïlaetl/ die waerhy komt, hem meeÖer maeckt,ende na het fchrijven van fommige eerft uyc Perfien gekomen is, ende daerna in alle Landen in weerden gehouden. De Fran9oifen, gebruycktenfe eertrjdts niet fo feer tot fpijfe als tot v£chten,daerfé Ib yverigh in zijn, datfe haer eerft doot vechten, als opgeven. In Engelantgaet hetHane-vechten noch hedenflaeghs feer in fwanck. Hier te lande wel foo veel nier,dan fommige maken daer evenwel al haer werck af. _
De Hanen en komen naeulijks op Tafel,dan alflc noch heel jongh zijn. Eerfe de Hennen kippen, is haer vleefch, infonderheydt van de gene die tame- lijck vet zijn, van goet fap, licht om te verteeren,ap- petijt verweckende,en goet bloedt makende. Maer dit en duert in dit heete Dier niet langh : want alfle groot werden, ende daerna alffe groeyen, ende de Hennen befpringen, foo gaenfe met een vollen ftap na de drooghte.
Daerom üeïtHippoc.l. dediat. het Hane-vleefcn onder het drooghlte vleefch. Wt defe drooge ende heete ongematigheydt.krijght hetvleefch een fna- felachtige hardigheydt,meerder ofte minder na den ouderdom, foo dat het oude Hanen-vleefch meet voor Medi^ijnejals voor fpijfe gerekent wert. Want morruw gefoden zijnde, geeft het eenige falpeter·· achtigheydt in 't fap, het welck af-veecht, opent, en den buyck weeck maeckt. Welck fap daer m andere purgatien te boven gaet, dat het met eenen de ongematigheydtverbetert, voedt, ende fondet walginge ofte tegenheydt genomen wert,ende ae Maegh niet om en keert. Is daerom feer bequaef^ voorfiecken, die aen de beter-handc zijn. De deUg' den die de Hanen ontbreken, werden overvloedig" bevonden, alffe by tijdts gelubt werden, te weten.ui de kapoenen- Want haer vleefch dat anders dooi haer hitte ende gheftadighfpringen op deHinnefi» droogh, mager en hardt is,werdtdoor het lubbe" vochtighen mals, en uyt-treckende de hitte eno^ droogte, wert in alle gematigheden volkomen g^' matight,licht om te veteeren,goet voedtfel geve"' de, het befte bloedt makende, en onfe na'tuerlijcK^ warmte vermeerderende. So dat de Capoenen ^^^ groote reden onder 't befte dat op Tafel mach k^' men, konnen gerekent werden. Hoewel dat een ^ ge gelooven, onder andere oock lohanCrati>,Iy>jp^
diiijn van drie Keyfers, dat het Capoenen-vleeJC niet goet en is voorde ghene die gichtigh zijpj^ dat fy oock met Podagra gequelt zijn, al ot vleefch niet in ons Maegh, Lever, en aderen,vera dert werde. De Gicht beftaet in de neervloeyn'fe van vochtigheden , ende in de fwackheydt van ontfanghendedeelen, deweicke door het eten ν Capoenen-vleefch in oniê lichamen met verwe^j^j. en kan werden. Indiendet evenwel yemantmo door hetghcbtuyck van 'tfelvc, in Gicht vervaJj |
-ocr page 140-
SCHAT DER G ES O NTHEFT. ijt
aijn.dat ts Rekomen.omdatfukke Capoenen.in de vel^ gheftaeii hebben, wekkers vkefch
eie overcollige vochtigheydt heeft,waerdoor ver- "gfïe in '£ Ikhaem veroorfaeckt. Waerotiv ooctc alle vieefch dat in de koysn gemeftis, van Gd-
®^refen wert. ^ Ue Jloenbéren volgen in goetheyt na de Capoe- Gm^roudrs ifeer gemeen op tafel geweeft. «1 die teneerften kort te maken, pkghen deRo- defelve inMottte verdrencken, gheliick «^i'jcktuyt Horatius,xn defe verfen 2. Sat4.
Kiijght ghy mijfchkn eenJpadengafi, Op wkn gl:y niet en had gep^'; Soo doodt een Hin en fieeck^f in Μοβ, Ss9 ivon kaer vkefch noch maljfekpjt·
Vil» piegenfe, om ras kort te werden, aen een ige-boom te hangen, geiijck blijckt nytPlutarchus lo. Sommige fnijdenfe hedenfdaegs <iae werpenie terftont in 'twater,om
m ΐφ'" ^l^'p-fpringende te, fterven.enalfo korter en n^auter te werden. Maer 't felve gefchiet veel raffer de wijn, fo om de warmte,als om eenige s meenfchap der naturen, die de Hoenderen mer vvijn hebben. Wantghelijck ifi/www getuyghc V-ee Anitnal.Zg. een Hoen dat in de wijn gevallen, ^ gcflicktis, entreckt daer niet quaets uyt,noch tiruyckt niet: maer'tgene dat in 't water tterft, S^it een Itanckyan hem, en befmetde lucht, j ^e Hoenderen zijn beft,die op de boeren-werven °open,en met haver en gerft gevoed werden:daer- n-tegen niet gefonr, die in doncker geiï)elt,en met ellage^ meel,gelijk deCapoenen gekropt werden, ^"jck hedenfdaegs veel gefcbiet, en al bydeRo- ""eynen gebruyckelijck was. Martiale 13. Efigr. 6%.
H?(Tf in 'f duyfter vet,nietflechti vangerflen-meel, ^'Jneegh « kcker-tant ten dienfte van de keel.
O
C "'"^'gc hebben de Hoenderen oock wiUen tot ^^poenenmaken, cnde dat meteen heet yfer.waer Onri ^ ^eel vet werden, ende, na de dunne tongen JJrcieelen, feer liefFeliick van fmaeck zijn. 'T weick tWT getuygtin 't eerfte Boeck van't Zaet, olif, y %dt, dat de wijfkens van de Dieren mede and datfulcken vkefch foeter is, als
foo r^· ^'"een eynde van deHoenderentemaken, fp '®ggen wy, datfe onder ander vieefch de kroon ,'Jf"'behaivendat her nietvaft en hertelijck ge- die I gene dk fwaren arbeydt doen,
fpeck eri runt-vkefch gedieni zijn,om
hier boven verhaélt- deren beflnyt, dat onder de Hoen-
n^^Capoenen-vleefch het gematighftc ende ^ 'onttte IS. Daerna komen de Kuyckens, die kort |
en malfch vkefct» hebben, maer wat vochrfgh: de Hennen zijn wat drooger. Soo dat wy wel doen, met de Kuyckens gebraden.énde de Hennen gefo- denop de tafel te brengen, lek had by-na vergeten yet tefeggen vande JIanc-isammen/ daer al van oudts veel af-gehoudcn is, ende men ftooftfe, ofce backtfe inPafteyen. De vrouwen maken ons wijs, datfe een man te paert heipen. Maer foomenhaer geftakenis aenfiet,fy zijn quaet te verteeren,en van vi/eynigh voediel. Want haren aert is tuifchen bey- den, vfeefch en geen vieefch, wat komende aen de nature van de knor-beenderen,gelijk oock betuygt wert by Arifloteles^ia fijn tweede Boek van deHifto·' rie der Dieren op het 12 Capitrel,enP/t«j«j in het 11 Boek van iijn Natuerlijcke Hiftorie op 't 37 Ca- pictel. Waerom mede feydr, dat deHane-
kammen niet te prijfen, noch te laken en zijn. Maer hy prijftfeer de J|ane-ftloaten/infonderheyt de ge- melle, en daer wert ook b>y leckere luyden veel vaa gehouden. So dat veel Hanen te langer leven fou- aen, en waerhet nietom haer klooten, ófte indien fy defelve, gelijckmen van de Beversfchrijft, by ge- leghentheydt felve af-iseten. Ooö:ot Jtnatuuijeen Portugijs Medicijn,fchtijftJcW. ad Cent.2. Curat. 8r. dar een edele]oifrou,na datfe een deel wackereHa- nen tot Capoenen had gebracht, den af-val, als een fpijfe van goet voedfel,het bereyden met honighen Ipe^erijen; waer mede als de man fijn avondtmael gehouden hadde, quam te vervallen ineen gebreck, dat de Griecken Έΐίψβταα oft Priaeps-ftuypen noe- men j door dewelcke hy de vrou fo moede maeck- te, dat fy ten leften niet meer konnende, genoodt- faeckt was de kamer uyt re loopen. Hyals rafende haer na. Maeralfofy haer in een ander Kamer ge- floten hadde, fooliephy op een Kamer, alwaer drie vier meylfens lagen,die hy allegader afveerdighde. indendageractalsde fpanningh noch niet over en was.liet hy een Doótor halen, die hem in-gaf zaec van Cayfchboom met Campher,en de lenden dede Weren met Popelioen-fali·; want door het gefwel ten leften aen 'tflincken quam.Maer of dit altijt vaft gaet, laet ick de vrouwen oordeelen, die ghewoon zijnfulke fnuyftering voorhaer mansop te koopen. Siet van haer voedtfel b reeder, Sifodi Comr.%.
De ©atri)ffn oft Vddt-hoenderen.zijn noyt foo gemeen geweeli:,als andere Hoenderen: en werden daerom mede van aiie tijden in groote weerde ge- houdei'i. Mmialisx\.Epgr.6y
Patrijs en wert niet veel op onfiti Όκ gevonden ; Dat vieefch κ Hcerenfpijs, en kpfl voor lecksr-nrnden.
Haer vieefch is gematigbt, maer wat droochach- tigh, en moeten daerom jong gegeten zijn, en dan werden fy lichtelijck verteert, geven veel, ende van 't befte voedtfel. Derhalven ift feer bequaem desi
R 2 gene. |
-ocr page 141-
13»
gene, die uyt een ficckte komen, ofte van Sint Jobs trappen ghevallen hebben. Soo dat een vermaert ïtaliaenfchMedi9ijn gefchreven heeft, dat yen:iant die daer mede beladen is, een heel jaer anders geen Spijfeen ac, nnaer alle dage een Patrijs,fonder eeni- ge andere huipe foude genefen.
De Caltqenen zijn hier te Lande redelijk gemeen, ende noch jongh zijnde, ghevenfe veel en feer goet voedtfel, ende en wijeken noch in fmaeck, noch in goetheyt onfe Capoenen niet,dan zijn een weynigh narder van vleefch, als fy vi^at ouder beginnen te Weiden, en dankonnenfe van ledige luyden foo wel niet verteert werden,het wélck onder de groote vo- gelen gemeen is.Maer fommige maken defelve ook kort,met de fnafelen van haer vleefch om ftucken te ftooten, en gedoodt.'s nachts in de lucht te leggen.
De ^Ö^fanen oft Fafanten zijn eertijts uyt Cokhis van de Helden van't Gulde Vlies, in Grieckenlandt cebracht.e^n hebben haren naem behouden van een Riviere aidaer, by dewelcke fy haer met menichte onderhouden. 13. Efig. 72.
Alslafon 't Gulden Vlies uyt Colchishadgenomen, Doen ben ickjnet den Helt in Grieckgn-landt gekomen: Te voren was alleen mijn Huys en Vaderlandt, Daerhy tot fijn gerief een J^nings Dochter vant.
Sy zijn a·! van outs in fo groote achting ge weeft, dat de Koningh Ptolowieus, hem roemde noyt een Phafaen geproeft te hebbe, maer dat hy den ielfden onder fijne vreemdigheytbevvaerthadde. De Key- fei Partinax, gelijck Cii^iio/i«;«getuyghr,heeft noyt voor^jn eygen mont een Fhawen doen reede ma- ken, oft aen yemandt gefchoncken. Lampridius'vtx·' haelt, dar voor den Keyfer Severns de Phafaen niet als op groote feeft-dagen aengerecht en werde- En voorwaerdefeldenheydnen leefc defe koftelijck- beydt niet gemaeckt: maer de goetheydt van haer vleefch. Want dat is lieffeiijck van fmaeck, en geeft ■ van 'talderbeftevoedfel,en isfacht omte verreeren. En^ derhalven bequaem.voor de gene die uyt een fom hare krachten weder te krijgen ir^ Γ / r" hebben, die flap in ^t teeren is,
aJlo ly defelve veritercken, en de fwacke luyden op de been helpen kan. Men feydt dat dit vleefch,hoe- wel her d alderbefte deugden heeft, de huyiluyden kort van adem maeckt: maer het perijckgl en is
i" ' haren neus en komt.
De ©upüen hebben verfcheyde foorten. De ramme hebben al te veel overtollige vochtigheyt: daerom zi] η de wilde de befte, die ioor het vlieden |
de vochtigheydt verteeren. Nochtans is het vkeïch van allegader ttoorachngh, fwaer om te verceeren geeft grof en fwaermoedigh voedfel,en daerom eó iltniet goet, veelnjdtsDuyven te eten. Aldroandus /chrijft van een Medicijn C«r««i, dar hy door het dagelijcks eten van de Duyven, fijn leven verkort heeft. Sommige verhalenvaneenC<#j3:, dat hy ge- ftorven is, om dat hy driemael op eenen dagh van > een gebrade Duyf gegeten hadde. En ^imeonSeth) feydt, datfe verhitten, koortfe maken, het hooft en de oogen befchadigen.en veel gebruyckt.de laferije veroorfaken. Want alfo {y{Arifl.^. de part. animd.?·) heet van maegh zijn, van heet, dick ende verbrandt bloedt, fo en ift niet vreemt datfe ons lichaem vet' hitten en ontfteken, en tot de laferije gereet maken, Evenleeren fommige, dat haer vleefch goet is voor de gene die beroert zijn, oft de iènuwen getrocken werden: andere,dat het luft tor byflapen verweckr, en dat daerom (Plutarch. de Ifide) de Duyvefi van de Ouden, de Godinne Venus toeghe-eygent zijn. Hoewel dat van de Ring-duyven, ofte Kiies-Auyvettf het contrarie van den f oet Martialü, die niet oner- varen in defe dingen fchijnt geweeft te zijn,gefeydi •wenx^.Efigr.ó/.
De Ringh-dujf ü een fpijsditkan de kïacht vertragen fVaerdoor een eerlijck_ man fi]n vrouwe moet behagen:
Ghy die het echte Bedt wilt fchudden na den eyfih.
En eet de ^ngh-duyf niet,jy maeckt onwiliich vleys.
Sy zijn op haer beft, alflè beginnen te vliegen, en het podden-hayr niet allegader quijt en zijn: en fi? wordenfe bequamelijck gebraden, ofte, gelijckmcO ghemeenlijck doet, met eenige verkoelende kruy* den geftooft.ofte met geroerde eyeren op tafel ge- bracht. Het A;hijnt datmen al van oadts veel van de Co^td-öupöen gehouden heeft, gelijck onder vel® uyt iwww^te en andere blijckt. AlfofyV»''
naturendroogh zijn, fo zijnfe de vetfte,de befte,e'' degefontfte.So dit Martiale wel ieydt i^.Epigr.^j·
Wanneer id(tVilt-braet eet, of vette Tortel-dtCfven Mach met een fietenvriendt aenTafel fitten kluyven, Daer Wtl ick. geen latowv offleckfn voor verkjefin, 'K en ivil aen jlappen kffi mijn honger niet verliefett·
De ^ailïuen plegen in 't Eylant Samos,m 't wiW'^ te loopen, en van daer zijnfe door geheel Europ^ gekomen.Sy zijn om de fehoonheyt van haer ver^" vermakelijcker in'toogh, als gefont in'tlicha^ Worden oock op bruyloften, en groote maeltijde^ meer uyt pompeuihey t gefet, als om de leckerheV van haer vleefch. Want Galenui in't 3 Boeck van O krachten der voedfel,feyr,dat het felfde fnavelacö' ligh, en hardt om verteeren is, en oock fwaerfflO^ digh bloedt doet groeyen. De ArabifcheMedi5j]^ leeren defe hardigheyt wech-nemen, met de eenighe dagen in de lucht te hangen. De jonge Z'J beter, en fo hardt niet te verdouwen. evenwel in een ftercke maegh komen, W ^^ vleefch wel verteert werden.
De Poët Horatim, fchrijft ovei het eten van ra» wen-vleefch aldusj ^^^ |
-ocr page 142-
S C Η Ai:
Usht ^y een jonge pauiff voer uffen dis gebraden, En dat kl^ met een {-wen u mage qmm verfiden. Of vet kapoenen vleefch in plaetjè brenpsn wou. Weet dat myn gerecht u met bevallen fou, Maer opent doch een reys den grom van u begeren, iji om fijn fleert en om fan gulde veren ?
Of φ omdat hetbeefl fio dier u hgmt te flaen ? Hoe dat het wefen mach, h en κ maer enckel men. Kijn de pluymen fihoon fy doen geen vogel fmakgn, netoogb wert u verleyt door fchiju en beujélfmken i «et vyuchtbaerhoender-iot verdientfigrootm prijs ^Is eenigh paumen-vleefch ofdtergelyck^fpys.
pe ÏÖftttiSpleghen in meerder weerden vopr- naelste wefen,doenfe ghehoudeo.ende vet gemeft hedenfdaegs eettnenfe vet ofte mager, ge- cnd Snevangen werden. Sy zijn wel te verteren, fonH ^"de valt voedtfel. Soo datfe met
naer reden van de?oeienH<rratimeaM4rtial^keT
SWen werden.
wert by fommige van deLijfters ver- f - dan fcheelt wat. Want het vleefch van de is niet alleen lieffeiijkenniaerookmalffer
De ©inchen/en HeeuVüÉriien en diergelijke kleyn I Deent, zijn tneeft al licht re verteren, ënde geven gjY F^Voetfel. De ,ίΒοφπ zijn wat harder. De Araf , '-ne Medicijns verbieden deièlve tot fpijfe ,· om kort leven en geyligheyt. Vele meenen datfe a^om een traegh man te paert helpen. . knippen/ of ]^aut-i§»nippett/gelijcken fom- "'gne by de Patiijfen, hoewel die dierder zijn. Sy darmen en ingewsnt gebraden, en het ^^ypfel op geharft witte-broot ontfangen. En dit deT gefont gehouden, als fmakelijck, by
meenen,om dat fy her fuy verfte uyt het nier frecken,en geen gal en hebben,datter ook by haer en is. Het welck ick evenwel fo 3en en kan nemenj want hoemenfe bereyt, dienf ^ Y.uyligheyt aertachtigh, infcmderhey t in- >j. gclijek fommige feggen, pier-wormen eten, ' et ^ ^^ roodigheydc van haer vleefch fchijnt te "ygen.Haer vleefch is wat hartachtieh,dan goet gefont.
en,' ° "•'^^'«ervieeicBis wat nartacntign,dan eoet
felijck gefont. ^
Onder de Water-voghels zijn by onsmeeft in 't gvbruyck de OEnbm/ die oock met den gemeenen aeai van Vogdby ons bekent zijn.Sy werden on- jent onfe Stadt Dordrecht overvloedigh ghevan- f. ' "P de manier die hier voor dit Cap. afgebeelt Utt (gclijck. Plutmhm verhack) gl-ag!^ fijn fieck |
huyfgefin te voeden met Enden, en Hafen-vleefch. Maer hy toonde daer in,als oock in 't kool eten,dac hy den beften Doótor niet en was. Want het Enden- vleefch is heet ende vochtigh, fwaer te verteren, en van grof voedtfel. De achter-bouten zijn morwft. De Poet Martialis i^.Efigr. $2. prijft deboritende den hals.
Is u een Ende toe-Bereyt, Soo eter van met onderfcheyt: De borfi enhals is alderhefi. Dus fent de kockal watter reβ.
De <!0anfen zijn by-na van den felfden aert. De Oude Romeynen (het welck Cafar oock van de En- gelfchen betuyght) plegen defeltde niet te eten,am datfe eens oorfaek geweeft hadden,dat haer CapitO' hum niet over-römpelt en werde.Maerdaernaheb- benfe die fuperftiue laten varen, en de Ganfen ghe- meft, en in voorname maeltijden aengerecht. Larri' prides verhaelt datfe voor den Keyfer Severus op feeft-dagen plachten gefet te werden. Diodorm Sicu- /«i fchrijYt datfe gefoden, en gebraden alle daeg op de Egyptenaers tafel guamen. Evenwel zijnfe feer hart te verteren: dan in de ftercke Maegh wel ver- teert zijnde,geveniê veel voetfel.Men heeft eertijts feer Veel ghehouden van de Lever, dewelcke als dc Ganfen gemeft werden,feer groot woïCjende is een aengename gefonde fpijfe, en licht om te verteren, ende in Duytibhlandt is defe koft noch feer bekent, fonderlinghe by de Joden. De ghemelte MdriMtó fpreeckt van de Ganfen-Lever aldus 13 . Epigr. jS,
Siet wat een Lever heeft de Ganr, Sj overtreft het dier bykans : Diesfeyd' als ick die hefigh, Ey fegh my mer dit fihepfellagh ?
De ^toanen hebben fibreus ende langh vleefch» dar feer hart om verteren is. En gelijck alle vogels die haer in't water onthouden,overtollige vochtig- hey t by haer hebben: fo is defelfde in de groote foo veel· te meerder. Men backtfe gemeenlijck in kor- ften, om haer vleefch door de fpe9erijen korter te maken. Dienen op de tafel, gelijck wy van Pauwen gefeydt hebben, meer tot §ieraet, als tot fpijfe.
Van 't ghene van de Dieren komt: Bloedt, MeIck,Borer, Kaes,Wey,
Beulingen, Ey eren, en Honigh.
Het XV. Capittel. Hy moet {ten ^ghy pilt) w^t levend dier verfiinden, Daer is Qockbuytendat pel voedfel m te vinden;
R 3 |
-ocr page 143-
534
Daer κ kfl^s, boter, mekl'^iney, efcrs, honigh-raet, Waer van oock_ menighrmel een Prince wert verfaet. Het nut van defi kofi ή metter daet te wijfèn, ■Maer dat het K^e-beefl geeft κ boven al te pryfin; Wie hier aen twijffel flaet en fie maer HoUandt aen, ■ -Dat laet aen alle kant fijn edel fuyvelgaen. Dat flor t fijn rijck. geWtn in alle verre landen, . Vermits het dienfligh κ voor alle grage tanden: Datflort aen alle kant, uyt fijnen vollen fchoot, Een dienftigh enderhoudt,een voedtfsl in dernoct. Prijfl Sfaenjen, fryfi haer ooft,en tvatterplagh tegroeyen, Ons HoSandt fryfi te recht de vruchten van de k^eyen · Van daer komt nutte kpfi, ten goede van den menfih. Van daer kgmt mont-vermaec^en vollen herten-wenfch. Het ooft dat Sfaenjen fint en » maer eens te fluckgn, £» ü maer of een jaer voor eenmael uyt te druck?» : Maer dat het K^e-beefi fchenckt κ vry al rijcker fichat. Want tmeemael op een dagh foo geeft het edel nat. "Benijt dan Sfaenjen niet, benytgeen vene landen. Al ivafler enckfl gout of ander rycke panden.
Danckt God, O Hollandts vokkjen houdt u voortsgerufi-, Hy regent enck^el heyl op u vermaerde kufi.
WY hebben dus verre wijtloopig gefproken van alderhande vleefch: het ie nu tijt dat wy ver- volgende onfe verdeelinge van't voetfel.mede han- delen van 't ghene dat wel ghcen deelen van dieren zijn,maer evenwel van defelve komt,ende tot fpijfe
Êebruyckt werdt: als van Suyvel, te weten,Melck, oter, Kaes, Wey, Eyeren, Honigh, ende Bloedt. Alle het 25loet is hart om te verteren, infonder- heyt, 't gene grof en dick is, gelijckOjfTwJ-fe^ende meer het Stieren-bloet, met't welckdeGrieckfcfie Vorft Themijiocles fijn felven vergeven heeft. Galenus prijft het voor het lieffelijckfte:maer Ho-
merus geeft hefGejiten-bloedt de prijs, de manier van fijneeuwe völgende. Wanthy vertelt dat de Vrijers •van Penelof e, darmen met bleet en vet van Geyten igevolc aten. Van het bloet eten der Ouden is te le- ien by den hoogh-gheleerden Heere van der Putte in Serm.GeniaUbus.liedenida.egshout men meeft van Verckfns-bloet, 't welck men met vet en fpecerijen in de darmen volc, ende bioedt-heulmgen noemt. Defe efide alderhande Beulingen,Woriten,ende Saufijfen zijn meeft hart om te verteren,en maken grof bloet. By den Poèc Homerus eten de Vrijers van Penelof e Geyten pénflèn met vet en bloet ge volt. Daer en is geen fpijfe,feydt G4/e««i,die qualijcker verteert ka» werden Maer het vi^as volck, die niet veel voor de maeltijdten betaelden. |
Onder allö vpchtigheyt. feyt Varro in fijn tweede Boeck van de Lant-bouvvinge op't n. Capittel.die tot fpijfe gebruyckt wert,is de HgelCh de voerfaem- fte. βς Poet Homerus maeckt ghewagh van eenige s'olcferèn:, die niet als Melck en aten. Ende Strabo yertelr,44tfy eertijts dc oieefte fpijfe geweeft is van > de Francoyfen. By ons is de Mekk, ende 't ghene daer van gemaeckt wert, in οvervloet; foo dat den Hertog van Alva.als hy eerft in't lant quam.dreyg' de, dat hy de Nederlanders in hacr melck en botei foude verdrencken. Sy is gematight van aert, doch wat meernakouwigheyten vochtigheyt trecken' de, het bloet, waer van fy met kleyne verandering^ in de borften gemaeckt wert, en aldaer van de bor·* ften haer witte koleur krijght,in aert niet ongelijck» behalven datfe wat kouwer is. Daer is geen fpijft» die hier te lande by alle foorten van cnenfchen, io' fonderheyt vrouwen, gebruyckeiijcker is. Sy geef*^ feer goet voetfel,indienfe in de Maegh wel verteert wordt, ende indien gelet wert wat voor melck me" neemt. Want daer is groot onderlchey t tuffcben dc Melck van't een dier,ofhet ander,deKoeye-inelcIf fcheelt veel van deSchapen-melck,Geyte-melck of andere. Niet minder en fcheelt oock de melck van een gefont dier, en van een dat ongefont is : of van een dat korts geworpen heeft, ofte dat langh gele' den is,dat Somers,of 's winters gemolcken is: wae"^ in oock de verfcheydenheydt van 'r voedtfel gheen kleyn onderfcheyt en maeckt.
mè'·^
mi-..
•irm,··.
'mm.
Maer men vint in de melk driederley deelen,Bo* ter-sWeyjCnde Kaes. fSotet is van warme ende oly achtige geftaltenis. De 3©£p is wel waterachtig^» maer heeft eenige foutigheydt by hem , gelijck lij'' fcherpigheyt uy t-wi jlt. De Mae^ is kout en droogh» en aertachtigh van naturen. Maer defe drie deel^" en zijn in al e dieren melck niet even-eens. En oii> alleen van Koeye-melck, Schapen-melck,en Gey ten-melck, die by ons alleen in 't gebruyck zijoj fpreken:de Koeye-melck is de vetfte ende dickft^ en geeft de meefte Boter: ende voet daerom ooc^ meeft,en werdt met recht voor de melck gehoude'' die tot voetfel van ons lichaem alder-bequaensft Schapen'^melck hééft mee kaesin. Geyten-mel'^'' hout hem in alles tuITchen beyden, fo in 't vertcre''' als in't voeden.
Geen minder onderfcheyt werdt in de melck g^"' maeckt, als de heeften ghefont, ofte ongefont zij^' Want van een ongefont beeft, en kan niet als melck komen.De melck verandert oock na't vo^r» dat de beeften eten.
Hetisdebefieme!ck.ffM»eerdegragekpeyen .
Te midden in de Mey de groene kruyden [ηος/en ;
Want als het dorrefirgp de ktidde 's winters voedt ι
Danishaervoedfaem fiogh in verre niet foo goet.
Wantdrooghe kruyden, als hoy, gheven dickef melck: maer groene ende fappige boter: waefo» de befte melck is, dewelcke in 't left van de L^nte'^ ofte in het beginfel ghemolcken werdt, als het ^ jongh gras en de vette klaver-wey voor haer tie^
ben. Hoe dat de melck van 't gene dc fceeiten.e^ej'^ |
-ocr page 144-
I
SCHAT DER
jerandert kan werden,leert Hifpoaates 6. Epidem.^. lti?hr ^ ^^ dagelijcklche ervaringe beve-
een d " ^^ de vrou,die een kint fooghr.en
do ffi"!'^®'^'^neemt,het kint door haer fogh me-
Ho"^"" purgeren.
hoef ^ melck oock dunder en weyachtigber Verft "^hter verteert, raffer door gaer.en minder vogj.®?·^· i^naer oock minder voedt ^ en dat minder Voedr'^^^^^'· buyck weecker; en dat meerder daer ' buyck minder weeck. Men fal
Van Γ ? ^^ andere,na gelegenthey t
De Μ verkiefen.
fjj, ^^Ick dan,die liefFelijck van reuck is,foet van te ƒmiddelbare geftakenis,niet te dick ofte blan"u ' ^^ weyachtigh ofte te kaefachtigh. Van coleur, ofte, ghelijck Arifiotelesichnjh, hoyi^'^^en biaeuwen, geeft goet,veel,ende tegen- 'iiae k u het vleefch groeycn,,ende
'ïiefn Γ lichaem vet,en is derhalven een bequa- ïn tïi iiyt-teren>en verdroogen.
de ^^^^^ lichamen,ende die,gelijck men feydt.van deg^^'^^^llen.en iffer geen bequamer voedtfe],om ïvlel ®etten eerften te doen begrafen, dan de Yq · als dewelcke door foo veel kokingen al te Hjj de natuerlijckewermte bewerckt.en onfe liick Α en gelijck gemackt is. Maer ge-
oock r u lichtelijcken verteert, alfo verderttfe 'n ee u ^l'jk in onfuyvere lichamen.Indienfe valt teer ^ maegh,ro wer-tfe lichtelijck fuer,in een pi η > ° veranderife lichtelijck in galle.en maeckt fcj, ΐ ^..^ooft. Waerom het gebruyck van de Melck bedn is de gene, die aen een koortfe gaen,uyt ende ^"^chtigheden.ofte die met pijn in't hooft •JuaetS^Ï^^ oogen gequelt zijn. Sy is oock niet be- en V · ^^ fteen,veritoppinge van Lever ofte Milt, ftev "F^^ncopgeblafeohebben.Maerde quaet- lïielen ■ de melck is,alire komt te Itrem-
fotj^jj· " oe Maegh : waeropqpade acCidentenj,en korne^ '^elve volgt. Maer dat kan voorge- mender v^'at zout (gelijk ge- lietii'i'^ ^Sefchiet) fuycker, ofte honigh by doet. en jj datfe gegeten wert i-n een ledige Maegh, de m"·*^®" dan niet anders op en eet, voor dat fpjjC heel verteert is. Want indiender ander de jLi ^ftont opgegeten wert, foo komt lichtelijck ^erde^ ende d'anderkoft met de Melck famen te daitt/-^'^· Infonderheyt,isdickwiis ondervonden, Soo d ?P Melck ghedroncken fcer fchadelijck is. ï^edi Tonder reden Dodor Lew«ii«,eertijdts berjC^'J" Sicrick-zce, de jonge lieden
otti '"^.'^^^'^■^atwamirac. 47. die na den eten
gietg " gaen,en den viiijn onderden room
4e wii, g'Oote fchade van de gefontheyt. Want heyt VT ilremmelen ende de dickig-
Oende V j ^^ '^"Jgen. 't vyelck de Maegh niet kon- ^ ercJouwen,blijft daer leggen bederven,ende |
verweckt verfcheyde fieckten, en doen fomtijdts, met het braken den aeffem fticken.DeMelckis me- de niet goet voor de tanden, en het tant-vleelch,en brengbt daer in de verdervinge,om 't wekke voort te komen, falmen na het melck eten,den mont met wijnfpoelen.
Waer de Mekken is niet alleen in't ghebruyck, aldus in 't geheel, ende die drie deelen, wey, boter, en kaes by haer houdende; maer elck van dit werc lichtelijck ghefcheyden, endebefonder gebruyckt. Het wekk heel bequaem is, alfoo dan het een, dan het ander ons dienitigher valt. Voor eerft foo befi- gen wy de 250ter in defe koude landen voor fpijfe, en fauce: in Vranckrijck en andere-warme landen, meett alleen voor fauce.Sy is warm ende vochtigh, ende byna van den eyghen aert ende nature van den Olye. Dan voedt evenwel meer, ende is om mede te koken veel bequamer als den Oly. Sy vervoch- tight ende verfacht, rijpt de materie in de borft, en doetfe op-komen, doet de keel, ende de pijpkefis van de Longe verfachten; daer den Oly,indien hy niet heel fuyver ende verfcb en is, dekeel ende de borft fchrael maeckt, en dost eer den hoeft komen als overgaen. De Boter is mede aenghenaem van fmaeck,lieht te verteren van veel voedtfel,ende dat niet licht en verderft.Met dit deel van de Melk wor- den wy van kints been af meeit gevoet. Nochtans en ifle voor ckk,noch op elcke manier niet even be- quaem. Want die vochtigh ende weeck van Maegh zijn, en dienife niet: alfo fy defelve noch weecker, ende fwacker foude maken :.irifonderheyt indienfe wat veel gegeten werde, ende boven d'ander ipijfe dreef,ende vvalginge veroorfaeckre. Waerom oock; beter is datmenBorer vooranderfpijiê'eet, als daer na,ib dat dit klippel veerfken in den regel van Ge-^ fontheyt niet en fluyt:
Boter voor, en loter mer
Doet ons leven hondert jaefi
Want op'c left gegeten, beletfe dat de Maeg niet wel toe-iluyten kan,waer door het verteren van de fpijfe lichtelijck verhindert wert: dan eenweynigb kan niet veel quaets doen. Oock en is deBoter ibo goet niet voor de gene,die heet van naturen zijn,als voor andere. Want fy werdt lichtelijck ontfteken, ende in een galachtige Maegh in gal veranilerr, ea doet alfoo walginge veroorfaken. De bette manier van boter te eten, is op broot, dat wy Boteram noe- men, want dan geeftfe 't befte en beq^iaemfte voet- fel. Maer in't koken blijftfe fo goer niet, en verlieft wat van haer deugh^-al ift dat iy geen fpijfe en ver- ergert, maer,als gemeenlijckgefeyt wert,onfe lieve vrouilacht.en alle dingen verbetert. Sy heeft oowk die deugt, datfe hetfenijn wederftaer,infonderheyt voor 't felve ingenomen: waerom oock by vele ge-^
prefen |
-ocr page 145-
13 δ J- V. BE v
prefen wert in tijt van pcft'smorgens een vetten bo- teram gegeten: 't vvelck mede goet is voor de gene die in de Mijnen werken.Want of «lu haer verbor- gen kracht niet te onderfoekê,fy kan door haer vet- tigheyt de kracht en fcherpigheyt van't fenijn ver- dooven,en door haer flibberighey t de deelen des li- chaems bevrijdetij darfe fo lichtelijk niet befchadigt en werden,en met eenen beletten dat het fo dra niet beneden en fchiet,maer lichtelijkuytgebraekt wert.
Als de Boter gekaernt,en van de Meick gefchey- clen wert, 't gene datter dan overblijft,wert iHattle- llieicft ofte Boter-tnelck genaemt. Dewelcke alfo fy van de Boter, dat is van haer warm deel,berooft is, ib volght datfe veel kouwer is,ais de Soete melck-En is derhalven fchadelijck in een koude Maegh. Maer de gene die een heete Maegh, ofte van nature, ofte daerna gekregen hebben,en is fy niet alleen gefont, maer oockfeer aengenaem, infonderheyt in de So- mer, ende alft beet weder is. Daer toe ftreckt oock den I{uytmgh en Zjienen, die in Zeelant heel gemeen is,en veel verkoelt. Dan de Biefl is een vuyTen on- gefont eten.
De ïtatiS is fwaer om te verteren, en gheeft dick en hart voedtfel , ftopt den buyck en de aderen, en is graveeligh. DaerbenefFens geeft den ouden Kaes quaet voetfel.ende erger ais de jongen,als hy fterc- ker,heeter énde drooger geworden is. Waerom hy ook de fpijfe in de Maegh doet veiteren, maer felve niet wel verteert en werdt. Jonge en fachte Kaes is kout,ende vochtigh.ende wintachtigh van naturen. De heel oude, is de quaetfte. Die tuflchen beyde, ende niet te hart, ofte te facht en is, matigh foet en vet, is onder d'ander de befte. Dan hoe dat hy is,hy moet altijt op 't lefte, en met kleyne ftuckskens ge- geten werden. Maer de Kaes is feer verfcheyden na de dieren, daer de Melck af gekomen is, de wey, en 'tlandt, en de manieren van toemaken. De befte is Schapen-H^aes, die fo fwaer niet en is om te verteren, en foo grof voetfel niet en geeft. En al voetfe min- der,3ls de Koeye-kaes,foo geeftfe nochtans fo veel beter voedtfel, ak fy minder geeft. De K^eye-kaes yolght in goetheyt de Schape-kaes: maer de Ge^te- kaes is erger als die alle beyde. De manier van be- reyden maekt ook dat de Kaes niet op alle plaetfen even eens en is, en 'c gebeurt dickwils dat fommige kafen met foö feer om de fonderlinge deught van't fuyvel.als wel om het vernuftigh toemaken.'tweick in eenighe plaetfen de huyfluyden gemeen is, boven andere gehouden werden. Gelijk de Pamefaen al uyt Itahen m ons Landt heel vermaert is; ende hier de s'Grave^anfe, en Goutfe ka:{en boven andere geprefen werden. De bequaemfte manier, om goede Kafen te maken,is,als de vettigheyt,ofte room niet van de melck genomen is, maei te famen tot Kaes geron- nen wordt. Want alfulcke Rsom-kaes en fcheel niet yeel van den aert van de Melck.Maer als den Room |
Ε R W ï Κ S
ofte Boter daer van ghefcheyden werdt, foo zijn ^^ Kafen fchraelder, grover, en veel erger. Dickwils krijght de Kaes ook wat quaets, van het toemaken. Want die te zout is, maeckt veel ftof.en materie tot graveel en fteen, is fwaerder te verteren, ende ver- brandt de vochtigheden. De Suere, verfwackt dc Maegh ende Lever. Maer alfoo men niet juyfte" kan weten, hoe de Kaes gemaeckt is,foo fullen w/ die Onder andere kiefen die middelmatigh van ge- ftaltenis is,eer de fachte als de hardejliever met oo- gen, als die al te vaft en taey is : liever die foet van fmaeck is ende een weynigh zour heefr,als die al te zout,of al te laf is. Maer infonderheyt fal men hem wachten voorK3es,die al te oudt,ofte verrot is:de·* wijl fodanige fwarte gal doet groeyen.en verfchey de fieckten veroorfaeckt. Want al ift dat den oudeO Kaes fterck is { komende door de lub ofte runfel» "t welck is melck in de Maegh verdorven, en ftercli geworden) ende op de tonge bijt, ende overfulck® mocht fchijnen lichter om verteren te zijn, ghelijc'' men by andere grove en dicke fpijièn dun-makeo·' de dingen doet, foo en treckt evenwel de Kaes uff defe fterckigheyt geen voordeel; maer hy doet vc^' meer fchade met fijn quaet fap en fcharpe hitte, a'® de dun-makende kracht voordeel by kan brenge"» noch en doen ook niet minder het graveel groeye"' Want graveel en fteen groeyt,als flijmerigheyt ttie'^ gfoote hitte vervoeehtis. Soo dat wy niet fotidei reden, met onfen GaTems,en andere Medicijns, ouden Kaes feer af-raden. Daerom is het een gr"?^ mifverftant van vele metifchen, die de deugt van o,® Kaes rekenen na de outheyt en fterckheyt. Dan komt hier uyt datfe met de keel te rade gaen,enO® foecken meer 't gene daer een dronck op fmaecK'·' als 't gene gefont is. Waerom de dronckaerts de^ oudtften Kaes, ja daer de maeyen uyt loopen, vo"' den beften keuren.
Gtiyon fchrijft van de Kaes feer wel, dat hy goe^^ ghereede koft is voor Ambachts-lieden, arbeyti^'"^' Soldaten ende andere die ongemack en arbeyt g^^ went zijn,om dat hy lang hy in deMaeg duert eer^? verteert is,en belet dan den honger fo dra nietW^^ der en komt: gelijck verder te fien is in de verfchey^ de LeiTen, die de voorfz Guyon in de Franqoifche t^* Ie befchreven heeft,in't 4.Boeck van'teerftedee'' op't zi.Capittel. .
De 3©ep en voedt niet, ende is meer te , onder de medicamenten, als onder de Voedtfe'®*! Want fy wert nutteiijck gebruyckt om betlichae van waterachtige ende verbrande vochtigheden fuy veren. Maer van haer hoedanigheden en ko^ de Autheuren niet ο ver-een. En Gaknus en ich'l felve altijdt niet in een gevoelen. In 't 4. Boeck ν · de krachten der ongemengelde genees-dingen oP 7. Capittel feyt hy dat de Wey kout en vochngn'' Ende in'i 3, Boeck van de krachten der Voedtl^c ^ |
-ocr page 146-
SCHAT DER
War' ^^ Capittel fchrijfihy dat de Kaerne-inelk de hoiilT^ j " hoedanigheydt nier meer en be-
hp l' J? Meick van haer weyachiige vochtig- W k ■ ^^^^ dingen enftrijden nier. Want fche ^^ uyt twee deelen, het een zout ende
jflèr » ende buyten twijffel warm; ende al
ende ^^ ' dewijl evenwel haer kracht
Werc ^^r^kinghe merckelijck in de Wey bevonden djj Ί'ft niet buyten reden datter gefeydt wert, derd r ^ eenige warmte deelachtigh is. Het an- ti5 waterachtig, en verre het meeft,en daer^
Q^'^^c Wey gefeydt te zijn kout en vochcigh. Ehele werden wel van verfcheydeDieren
ftoen^ · maer wy en eten naeulijcks andere» als ajj ""er-eyereB,ende dat niet alleen gefont zijnde, de^L °°<^kfieckelijckgaende. Endaeren is geen- nande fpijfe, fgydt Vlinim 29. 3. die in fieckren kraru*®^'^'^' en minder befwaert, en met eenen de der van fpijfeendranck heeft, Waervanbree- uerfig ς " is by Dodor Silvaticus, in de 11 Contro- 't ^ooimighe hebben na het onderfcheydt van fcjjg ' de deught van de Eyeren willen onder- I Someenden de ? oêtHoratius,icydt Ρ li- fn, ®·5'2.· dat dc langhachtighe Eyeren beter van ichri f "'ai^en. Datfe van beter gij! ofte fap zijn, Horatius in defe verfen 2. Sat.4.
Een Ey verfch uyt het Hoender-nefi, jv £» langh, en mt, κ alderbeji. Kien^^ "yt de langhwerpige Eyeren de Hanen ko- ' "yt de ronde de Hennen, getuyghtoock Colu- be»"*' . ^wel Arifloteles in contrary gevoelen is. Die ^eer^"^^ is om meerder van de Eyeren, ende hare fcj,^ "'gheydt te weten, die lefe 't gene daer van be- fijn Π is by C^/. R^iodigimm, in 't 27 Boeck van hev^ jdeLeffenop 't 17 Capittel: maer infonder- Vvaer Γ· 5°· Oratie van d'Hcer Er>««i ?uteams,z\- deli; i'^-" ^· lof van 'i Ey feer geeftigh en geleer-
'Sifgeftekheeft. ^ ^ ^
ï^oor η uyt twee deelen,het wit ende den «ηρ·ρ V matelijck warm en vochtigh,
kott "/^"'talderbefte voedtfel. Maer het wit is tïjg^" droogh,het geeft wel veel en vaft voedtfel, ^'in d ^if ^^ verteeren.De verfche eyeren
ti η j® befte,en geven veel,ras,en goet voedtlel,en al e p'^l'alven allemcnfchen, op alle tijden, en in geen bequaem. Want fy hebben gantfch
Ban ' ®"de en maken geen verftoppiiige.
L °"der zijn, hoefe erger zijn: ende de be- fajinp^^-^eyt der eyeren is feer fchadelijck, daerom ten vuyle eyeren, als van fenijn wach-
ven. f aJ ift> dat de eyeren het befte vpedfel ge- »«akVn ®^enwel noch onderfcheydt »n 't toe- de fachV®'' degefontftemachmenwel rekenen datir,„„r ^^'eren, die in 't heet water gefoden zijn, heibeft dorpen- Want fy geven
en meeftc voedtfel: zi^n wel te verieeren, |
GESONTHEYT.
en laten weynichovertolligheyt: en zijn infonder-· hey t feer goet voor de gene die uyt een fieckte op- ftaen,oude Luyden,ende jonge kinderen die tering- achtigh, ofte door andere fieckte onderkomen zijn, yoornamelijck den Door. Maerdie onder de aflche gebraden werden, en zijn fo goet niet,als die in wa- ter gefoden zijn: wantfy lichtelijck de kracht van 't vyer gewaer werden, en verliefen oock meer van haer natuerlijcke warmte en vochtigheden.
Sommighe hebben een manier van eyeren toe te maken, die fy oock boven de florp-eyeren prijfen, Sy doen deEyeren uyt haer fchalen in een pot,doen daer wat wijns by, en noch minder azijn, een ftuck boter, foo veel fuycker, en zout alft behoort-dit by malkanderen gheflagen.ttoppenfe de Pot met een deckfel, en fetten hem in een ketel ofte grooter pot vol water, ςη laten 't foftaen koken.tot dat de eye- ren een middelmatige dickighey t krijgen. Het welk voorwaernietquaet en kan welen. Gelijk ook doen de Vlaen, van Eyeren onder Soete-melck geflagen- en fo op een langfaem vuur dick ftaen werden: een joede en aenghename Spijfe voor fwacke en teere uyden, maer voorarbeyders foudefe nietlang te- gen-hóuden.Daer dient ook geen wijn op gedronc- ken.van wegen de melk,gelijk hier voren vermaent is. De eyeren zijn medcgoet in wijn en water gefla- gen, en tot Suypen oft Candeel gemaeckt. Oock ge- roert met boter, en op een kool vuurtor die dickig- heyt laten komen, datmenfe even op broodt vatten kan. Als oock die op 't water,of anders gedopt zijn: alfroenfe niet te hart laet werdé. Want harde eyeren, al gevenfe vafter voedfei,fo zijnfe evenwel hoe har- der,hoe erger .Maer de ergile van allen 2ijn,diein de Pan gefreut zijn; en noch erger, als fulcks metoly, dan als het met boter gedaen wert. Want al dat in de pan gefreut wort, geeft een quaden geur, alft in de maeg verteert,en diebederftd'ander fpijfe die daer by is, en maeckt een quaden gijl; ende verweckt in fommige het colicompas, en pijn in den buyck.
Onder de voedfelen,die van de Dieren genomen werden, is voor'tlefte oock den ï|0nigÖ, Defenis vinarm endroogh van naturen in den tweeden graet; dan den witten, en is foo Warm niet, gelijck met de reden en ervarentheyt bewefen wort by denSpaen- fchenMedi9ijn Vega, in't zBoeck van fijn Geneef- konft. Den beften is den Gelen, die klaer en liefFe- lijck van reuck is, na geen kruyden oft bloemen en ruyckt,oft nergens na fmaeckt.Maer den Gelen,als wat warmer zijnde, is bequamervoor de Medica- menten: en den Witten in fpijfe voor den gefonden. Nochtans is alle Honig medicamenteus voedfel,bc- quaem voor oude Luyden.en de gene die kout van naturen zijn.Wantin fodanige wert hy in goet bloec verandert. Maer om dat hy Uchtelijck ontfteeckt,cn in gal verandert, foo en is hy voor heete naturen fo bequaem niet.Hy enis oock niet nut voor de Lever. |
-ocr page 147-
138 J· ν* Β Ε ν Ε
om fijH groote foetigheydr, die de Lever doet fwcl- len,maer nutter voor de Longen, ende, Borft. An- ders heeft hy kracht om te iuyveren, ende de ver- rottinge te wederftaen: het welck den raumn beter doet, als den ghefoden, maer hy maeckt meer win- den,en om fijn jngeboren fcherpigheydt gaet rafler van beneden af, als hy verteert, en door 't lichaem verfpreydt kan werden. Maer dengekoofien, alfo hy die fcheroigheydt meeftendeel verloren heefticnde maeckt den buyck fo week niet, en geeft den licha- me meer voedfel, gelijck Gaienus betuygt. Siet ver- der van de kracht van den Honigh, Gupn^xn 't eerfte Boeck van fijn verfcheydeLeflen op 21 Capittel.
Van Honigh en VVater wert de iBeöC gemaeckr, een ftercken dranck, en die in 't hooft klimt, infon- derheyt als daereenige fpeςerijen by gedaen wer- den, diekGekruydeMede noemen. Völght den aert van Honigh, dan is fo veel heeter, alffer greyn, Ca- neel ofte andere fpe^erijen by gemenght werden.
Van Vifch, ίΐ jn geftaltenis, en verfcheydenheydt.
Her XVL Capittel.
Tli^ijdt, '•jermaerde vtimt, te kpmcntet de Vipn, Die emUu menich Vorfl fchier nqyt en kpnde mtiïen: hucuUus hold'een I^ts tot in de woefle Zee, Omvfm up het diep te locken aen de Mee. Een-Utfch heep meerder prys bymjlen moeten gelden Als Schaf enuytdenflal, ahOffin uyt de veldet lamt aeneenen vifch wel eer k uyt-gelèydt Daerf kén em groot banquet nu wordt» voohereydp. Maer wat van defin aertgeduerigh plagh te melén Of in een modder-llöot, of jn vervuylde Poelen, Bandt die mn uwen Dis : maer vaneen klare heek Vanght ep 't t^ndivMdemK^ |
R W Y Κ S
De yijjchen van de^ee die werden hooghfl geprefin. Enfio diefchubben beeft, daer kfingeen beter wefen ; De vifch van defen aert die houdtmen wonder goet. Doch meefl die fich onthoudt ontrent den hellen vloet. Ιβ niet een felfiemdingh! een vifch gewoon te rufien. En die in flilte woont als ingeftage li^ien,
Is grondiih, finder kgefl, en van een vreemden fmaech En geen befètte mont en vmter ooyt vennaeckj Maer die met harden fiormgedurigh wort gédreven. En door het woefie diep gedwongen κ te fweven. Die heeft een beter vleys: en worter om geficht, Enwortoock.Wel te recht om hooger prys gekocht. Het κ hier met den menfch oock. even dus g^egen. Hem dient geen flille rujl, maer eer een fiaegh bewegen, Hem dient gheenfiille :(ee, maer eer een holle vloeti Want finder vorigh leedt en is geen vreughde fiet.
Ε Vifch is wel by vele voickeren in achtinghc geweeft, maer komen gantfch niet by deRo- mcyncn, die foo veel daer van hielden,dat fominige de namen van haer gheflachren van de Viffchen na' meiijfommige met ongeloofFelijcke koften Vijvers maeckten , daer het Zee-water door d'uytgehou' wen fteenrotfen in quam, gelijck Plintus van de Vij' ver van den derrelen ghetiiyght, waer va"
ick nochd'overblijffelen {Pifcina mirabilo genoemf) buyten de Stad: Napels in Italicn gefien hebbe. J® eenighe hebben wel derven de waerde van een ge' heelen Os vooreen Vifch betalen. VVaer over de" ouden Cato oock klaegr, gelijck uyt Volyhius van PtU' tarcho verhaelc werr,feggende:dat een Stadt niet kondebehouden blijven,daer een vifch dierder ver- kocht \verde,als een os. Maerren tijde van C^wgif? het noch redelijck toc.indienmen het met de navd' ghende tijden wil verge!ijcken,docn cenen vifch,®^ die niet groot, tot hooger prijs, als thien oiTen vef' kocht werde. Plinius fchrijft dat een Borgemeefte^ van Romen, Afmius Celer, twee hondert van oni^ Philips guldens gegeven heeft voor een Barbel. ^^ zijn oock voor gefont gehouden geweeft, om dati^ minder fieckten onderworpen waren, als de Die^^" deraerden,waerom men oock voor eengheme^" fprecck-woordt feydt, Soogefint als. een vifch. En 9"' 'tgortigh Verken,denaengewaifen Os,het wareri'^» Schaep, de koortfige Gey t,en andere over te fla^"' de Peft,d!é dan in 't Vee,dan in defe oft die beefte"; dan in de Vogelen valt,en heeft deViiTchen noyt vangen, gelijck Arifloteles betuygt in 't achtfte Boe van fijn Hiftorie der Dieren op het 19 Capirrel. .
Evenwel foo is het voedtlel, dat van de komt, kouwer en vochtiger, als 't gene het vle^^ gheeft. En men fafnaeuKjcks eenige Vifch vindf^ die vanfoo goede gijl is, ende foo metdegemati^ heydt van de nature dermenfchen over-een-koip'j als defpijfe van Kooren-werck,vier-voetigheDi^'
ren, en Vogelen. Sy be^etvenoock lichtelijckjen^ |
-ocr page 148-
SCHAT DER GESONTHEYT.
fcolangh niet aJs het vleefch, goet ge- oun^^" werden : en bedorven zijnde, krijgenfe een iiind ichadelijckegheftalrenis. Anders verfch niet alleen lieffeiijck endedemont luvd"''^'^ ' bequaem voor ledige ftille
■Veel ff arbeydt en doen,oft haer hchaem
ders(? if"^"· voorhuyfluyden.en arbey-
lan!>'r voedtfel moeten hebben, dat
en rafter, nutter, als fpeck,Ham,
fonr?!
en is het vifch-eten niet ge- flijmd^"'^'^^ gene, die een koude,vochtige,ofte be- iiin nf hebben,die met finckinghen gequelt
Daer ■ hebben.
4e Vif geen minder verfcheydenheyt onder Werd · onder het Vleefch. Want fommighe iornm" v? ^^ ^^^ gevangen, fommige in de Riv ier,
De"^ Slootenenftil-ftaende wateren,
daj j ■^^ε-bifct) wert voor de befte gehouden, om ^at ^*· kouden, en vochtigen aert
Zee^vT k'·^'^'· verdrooghc wert. En onder de haer" -j voor beter ghekeurt, die
IjewV u in de Zee houden , en van de vi'inden het ftr^ gedreven werden, als diemen ontrent ^oord^T ^^"g'^f· Al de oude Medi9ijns houden trent j gefontfte vifch, dewekke hem on-
heef l^iippen onderhoudt. Akxander Afroiis, Ier _ ^F Van i^efe reden 2.Probl. Om dat het wa- Weph ftiiAVeder,oncrent de klippen ahijdt be- ' ^ert. Want alfo hardt en facht recht tegen al(j· ®"Qeren zijn, foo en konnenfc niet ftil weien, ijverj'^fl'^^ideren raken. Nu'tgenedat beweegt.
werr .>1 .. ; ΙΛ·»^··. -Ö------------—o '
Oockd ^ dunder, als 't ghene ftil blijft. Soo dat noodir l· ^^^^ roerenen bewegen,
ïeverr 'i^^%verderwerden,ende oock lichter %s-erfT"®j"· Viffchers weten oock wel te Saet j'v'^'^uffchen de platen.en alwaer groote tye een S?^ ^^ vifchghevangen wert. Daer van is Wefte Zeelandt: hoe verderby
^cbeK ft ^^ befte.Went ontrent de Viaem- Van », ""'^ae-r vele platen zijn,is grooter fchuering Watev. jg de bette vifch.
den Zeevifch: ende on-
dei
fterdf'fzijn mede de befte, die in groote ende ftee ofte in wateren die een
^Verd zantachtighen gront hebben, gevift
dacr j"· Maerdie inkleyne Rivieren,ofte Havens, Uyj if gotieren ofte fecreten van groote fteden op Wor ende daerraen allerley vuyligheydt in
bnrf^' S'^'^vangen werden, zijn quaet en ongefont. otiH '^^"^fte van allen zijn de Viffchen.die haer in en f'f ^ booten,ende ftil-ftaende water onthouden, ande '"^ondcrheydt,dat gheen ververflingh van iigUp^^aterenkrijght, endaermen allerley vuy- worpt. Mnefuheus feydt by AiheixemAzt de ftaen J ' 'Ie Zee in de Rivieren, ende ftil- |
wateren op.koa«,al ift datfe vetter eivfma- kelijcker wert, evenwel hardt om te verteeren is.
Men vintook onderfcheydtinde Vifch naharen ouderdom,geftaltenis.en Ieden,ende de tijdt. Want elcke heeft iijn tijdt van'c jaer,dai hy op fijn beft is. Sommige kan wel te groot zijn, en niette betenge- lijck de Snoeck: fommighe wel te jongh.gelijck de Salm: maer door de banck is de oudtfteVifth de befte niet. Die fchobben heeft, ende fchilftert,is goet. In fommighe wert het hooft geprefen, in an- dere de ftaerr, de kuyt, ofte yet anders.
Van Zee-vifch.
De <iEabBclWU\M ende jg»Ci)el-ÜifClJ / verfch ende in haren tijdt, zijn fchiiferende en kort van Vifch, van goet en bequaem voedtfel, ende wel om te ver- teeren, infonderhey t met moftert, gelijck gemeen- lijck gefchiet, gegeten.
Den SiiJbei'Dacn ofteghefouteCabbeljaeuw, is harder en droogher.Dan de ^tOcU-ÜtfCÖ ofte ghe- drooghdeCabbeljauvv is foo hardt, dat hy, eermen hem koken kan, met hamers ghekIopt,enin water" gheweyckt moet werden. Soo dat hy niet als grof voediiel geven kan en fvvaerlijck verteert, en alleen nut is voor de gene die een ftercke maegh hebbenj ofte veel wercks doen.
De ^rtim is de eerfte onder de ViiTchen, die fmaeck in 't foete water hebben, en daerom uyt de Zee in de Rivieren komen: Waerom hy van fom- mige onderdeZee-vifch,van anderen onderRivier- vifch gerekent wert. Hy is krimpende verfch zijn- de, ende fchiltferende van vifch, goet van fmaeck, tamelijck om te veneeren, en goet voedtièlgeven- de : Soo dat de Salm met recht onder de ghefonde vifch ghettelt mach werden. Hy werdt ontrent defe Stadt veel gevangen, ende fo verfch in de naburige plaetfen gefondc-,maer meeftgefouten en gedroogc metmenichte vervoert in andere Landen,en is alf- dan oock wel aenghenaem,en den appetijt verwec- kende: maer veel harder te verteeren,ende en geeft oock fo goet voedfel niet, als de verfcbe.
Het hooft,ofte (ghelijckmen 't noemt) het neuf- jen van den Salm, werdc voor het delicaetfte, ende leckerftghehouden: dan wy meer lettende op de gefontheyt als op de fmaeck,feggen,dat de fnee ofc moten veel beteren gefonderzijn. Alfoo alle vet- tigheydt, en infonderheydt van vifch de maegh los maeckt. En het neusjen, als zijnde kouten ilijme- righ,en kan oock geen ander, ende dien-volgende den lichame geen goec voedtfel geven.
De ^teur komt medeuyt de Zee in deRivieren, en is de grootfte Vifch , die op ons tafel ghebrachc wert.treckt met de fnuyt fijn voedtfel,'twelck wey- nich is, alfoo een klare lucht hem ghenoegfa is, om van te leven, waerom hy oock een nauwen buyck en kleyne darmen heeft,in dewekke niet gevonden werdt als eenighe taeyigheydc, die hy erghens uyt-
S a gefogen |
Ü
i
-ocr page 149-
Ε R W Y Κ S
oock beter verteert werden,rafler na beneden gaen»
en minder overtolligheydt doen vergaderen. Soffl·*
mighe hebben ghemeent, om datfe den lijve koude
gijl geven, en niet onbequaem om het heet bloet en
lever te verkoelen,datfe daerom,de gene die hetfige
koortfen hebben, gefont zijn: maer alfo de Vorens,
infonderheyt de groote,door haren vochtigen aert,
lichtelijck komen te bederven: foo foude ick beter
achten, datmendefelvein fulcke gelegentheydt lie*
achterblijven.
De ^noech noch kleyn zijnde,is vrongeligh van
vifch, niet hardt om te verteeren, en wert lichtelijck
door 't lichaem verfpreydt. Dan de groote en oU'
den en zijn foo goet niet.
Den is malfch en vrongelich van vifcn^
fonder eenige vettigheyt of taeyigheyt, is licht oiiJ
te verteeren,en geeft goet voedtfel: 't welck noch*
tans flap is, en haeft vergaet. Men houdt voor de
befte, die fcherpft op denrugh zijn,ende in fchoo"
water loopen.
De CnrperjS werden veel in deVijvers gehouden»
en fetten wel voort. Sy zijn facht cn vochtigh van
vifch, en doen oock eenige overtolligheydt verga'
deren. Én daerom en dientmen gheen ander Car'
pers te eten, als die in klaer water ghevangen wer'
den, en oock, gelijckmen meeft alle Viflchen doeti
warm, op datfê de maegh niet te koel en te voch-
tigh en maken: daerom en dienen fy onder andei
koft niet ghegeten te werden, ende en dient oock
niet datmen daer kleyn bier op drinckt, maer goede
wijn. En is oock beter datfe met wijn en fpeqeryjge'
lijckmen ghemeenlijck doet, gheftooft werden, al^
fimpelijck in water gefoden, en alfdan geven fy geen
quact voedtfel. De Carpers, werden in 't La^n C^
pini genoemt,onder welken naem mede den
fan begrepen wrert, by fommighe Cyprinus latw, en iS
denCarpervan voedtfel niet feer ongelijck.
140 J. V. Β Ε V
gefo^en heeft. By onsis een fpreeck-woort, vati de
gene die weynigh eten, Hj/flacht de Steur, hy leefi van
de wint. Hy is evenwel vetter van vifch als de Salm,
en kan onder de vifch in die graet gheftclt werden,
die het fteck onder het vleelch heeft.
De ^cöoiien/iConsen/ Patijfen/SSotten/ziin
allegader wel te verteeren, ende van goet voedfel.
Danghedrooght, zijnfe harder en Iwaerder om te
verteeren.
Den ïlaring wen veel onder Engelant van onfe
Buyfen gevangen, en is goet van fmaeck, niet hardt
te verdouwen, van goede, en geen grove oftflijme-
rige gijl. Hy wert meeft gefouten, en dan raeu ge-
geten, en wert foo oock voor goet, en ghefont ge-
houden van Bouwen van I{onJJen, eertijdts Medicijn
ter Goude. Epifl. Med. 29. Dan gedrooghden Ha-
ringh,ofte25oc{ient/en is foo goet niet.
i Jen <lEIft is de Salm niet van koleur, maer wel
van vifch en fmaeck ghelijck. Om haer menichte
(ghelijckmen mede vertelt, dat eertijdts de Salm in
defe Sudtplag te wefen)zi)n de Elften in vee) plaet-
fen wey niel^geachtjnochtans vallenfe moeyelijcker
teeten,om haèr veel graten,als datfe ongefont zijn.
Want alffe vet zijn.gevenfe redelijckgoetvoedtiel,
ende dat wel verdeelt werdt. Een vermaert Poet in
Italien, Bieronymui Vida, zijnde over tafel, alwaer-
men van 't verttant van de Vilfchen fprack, feyde,
dat hem docht datter geen wijfer Vifciien was, als
den Elft,om dat hy hem van ons niet en liet iien,dan
alshy vet was, ende dat op de bequaemfte lijdt, te
weten, in de Vaften , als 't vleelcli-eten verboden
is. Den Elft flacht dan fommige menfchen,die door
haer verftant om den hals raken.
Den J^rt) is vreemt van ieuk>die evenwel meeft
vergaet, als hy wat ghehouden wert. Daeromge-
looftmeninVranckrijck.dathy beter is te Roiian,
en te LyonsalsteMarfeiüe; en dat hy, door het ver-
voeren, maliièr en fmakelijcker wort, dan wy heb-
ben hem hier te Lande liever verfch. Yemandt by
Athen. lib.%. feggende dat deRoch een goede vifch
was, antwoorde liorien, even ghelijck ofte yemandt
een ghefoden mantel at. Hy is wat koortfich, veel
gegeten: dan fijn Lever wert voor beft geacht.
VanRivier-vifch, en die in het
foete water leeft.
De ©OCm wert gehouden voor de eefontfte vifch
die hem in>t verfch en foet water onthoudt. Hyis
ieffelijck van fmaeck, wel te verteeren, en van gL·
en dun vcedtfel. Dan de groote Vorens hebben een
ilijmench vet, encken τψχ fo goet niet: de kleyne
«jnde befte,en infonderhcydt die wat rootachtigh
van vifch zun.oft veel roode vkcken hebben. Want
die onthouden hacr in de klaerfté wateren, en heb-
ben geerne vettigheyt gft flijwrigheyt^waerom fy
Den 25arÖeeI wert by ons niet veel ghegeten» ^^
oock weynigh gheacht. Vele hebben van hem e^"
fpreeck-woort, dat hy noch warm,noch kout.nocB
gefoden, noch gebraden, goet en is. Welek fegg^"
miifchien daei van daen ghekomen is, om dat de
kay t van defelve niet alleen krimpinge in den buy^''
maeckt, maer oock doet braken en ter ftoel gf·^"'
ende de boors verweckt, ende de eygen wercking
veroorfaecktjdie van feniinighe,en geweldigh-p'^'^'
gerende Medicamenten komen. Waerom de kuy
van defe vifch gantfch niet ghegetsen en moet we^'
den., Macrde vifehfelve.alfoohy van geen qua^
gijl en is, machraen welifonder fchroom eten:
den ouden wert tegeneden aert van andere
voor den beften ghekeurt van den Poet Atéo»»*^
deleverfen:
Barheel, dh in u quaetflat t^
frj beter ah te voren ^ilh
Cftf
-ocr page 150-
SCHAT DER GESONTHEYT. 1
lil
Gfy Mt eengaefin u alleen Die geen dier oyten was gemeen ■ Dat is, dat u den ouden dagh Γ) qj ΛίΛρφ ieter als te voren plagh. eddft ofte ©?iclte/werdt by vele voor de
luydèn ^ gehouden, ende derhalven by delicate als tjy geacht,is van goede en leckere fmaeck, ke de 'oegcmaecktis, en in den wijn ('i welc- ceriien bereydinge is) geftickt, en met fpe-
ook Q g?"Ooft wert. Maer evenwel en verlieft hy
hy 'manier niet al fijn flijreierigheyt:· fJ^jp ®et recht van de Medicijns onder ^ derh ^^''^n nier gerekent en werdt, ende infon- 3en die gicht, of eenige quellingh
ΓΛρ ^enuwen hebben, voor onbequaem gekent. acj,.- hout hem mee ft in Oickige.ende moer- en is®'^ g'Ont.daer hy oock dickwils'na ruyckt. Hy goet van Imaeck, noch van voetfel,maer Jïieri l· '^"aden gijl,die licht verderft,en om fijn flij- ftop^ y t niet wel verdeelt en wcrr,en daerom ver-
«ige g --"«uciijK.iviaer aie naer in poeien en iiic- letijfo « κ " ^"^^''houdenjzijn de quaetfte van al- Dg ^ V3er eygen nature,als van wegë de plaecs, ;n j- wert mede voor fleehte vifch eehou-
beter van fmaeek , om dat'hy een leliiru heeft, die in't fchoon-maken lieh-
JjJJ^reeckt.
teren l^leyne vifchkensdewelke lichtte ver- I^Qft/ '"i en goet voetfel geven, werckn gerekent enderhal '®?«nï'ei/die fmakelijcken gefont zijn, "^en vr,^ ίο wel de fiecken als de gelbnden kon-
Van frrT" zijn wel Keffelijk en aengenaem
fyo ?®^ck,maer vol van taey en glat vetfwaerom Werd "^i^^elijcksindehandenkonnen gehouden V^o lOnder te ontglijen, waer van het fpreeck- Ven " ^engladden aelh) deflaert tehMca.Gc- ken beyden goet voetfel, en zijn den fiec-
hgy den gefonden goet om te eten infonder- y Wat veel.Dan alderquaetft zijnfe voorde gene, maegh hebÏ)en,en die met gieht ofte Vrou^^^^'^elt zijn. Oock houdenfe den loop der en fn Sy zijn beter gebraden of met wijn
door L ^"Jen gheftooft, dan gefoden,.om datd'aer oaer overtollige flijmerigheyt verbetert wert.
Vau de Vifch met harde fchelpen.
^iin^'^er de Vifch,die in harde fchelpen beflotenis, .^'^CHcrif voor alle tijden voor de delicaetfte «««ouden Want fy verwecken appetijt, en luft om by tellapen, 't welek alle beyde de lufti- 14Ï |
ge en delicate luyden wel aenftaet. Sy hebben een lultigh iap,ende daerom maken fy oock den buyck weeck.maer fy en voeden niet veel,cn zijn de maeg, terwijliê verteert werden befwaerlijck, en doen in een kouwe maegh vèel llijm vergaderen,en veroor- faken Hchtelijck>erftoppinge. En moeten daerom met zout,peper,ofte ander fpecerijen gegeten wer- den. Dan beft zijnfe met boter,peper,zout,en wijn, ofte tuifchen twee fchotels, of in haer eygen fchelp op den roofter gheftooft. Die in een korft, 't welck wy Oefter-paftey noemen, gebacke» werden, en vallen foo goet niet: noch oock de gefulte, die ee.· nigen tijt in pekel bewaert zijn.
De l^^ffelcn en zijn noch van fmaeck,noch van fubftantie by de Oefters te gelijken.Raeu dienen fy niet anders als voor facke-dragers, ende diergelijke die een ftercke maegh hebben. Sy zijn beter gefo- den, en dan met peper en azijn gegeten. Doch het voetfel darfe geven is taey, en flijmerigh.
De Ctabbe/^teuc-Crabbe/ Stceefte/«0atnaet/ SSMiffÊ-Crabbe/geven al meeiteenderhande voedt- fel. Sy zijn, infonderheyt de groote,hartachtigh te verteren: dan wel verteert zijnde maken fy vele, maer groove gijl, ende moeten der^lven gegeten worden met een verwarmende endjè dun-makende fauce, om haer grovigheydt eo taeyigbeyt te bene- men,alsis azijn met geper. Sy moeten allegader le- vend in een Ketel gelineïen werden,anders en doo- gen fy niet.
DelHIphtupfecn werden medeby vele voor groo- te delicaets gegeten.Sy zijn taey en hart om te ver» teren,behalven 't achterfte dat facht isien isbeft al- leen gegeten. 'tWefck ooek waergenomen wert bjr de ghene, die de wijngaert-fleeken voor fpijfe ghe- bruycken,gelijck ick in Italien dickwils gefien heb: dan alfo wy hier te lande fuicken koft niet en fnoc- pen/o ift ookonnoodigh daervan veelte fchiijven. Alle defe koft wert weynigh tot voetfel, ofte om den honger te verfadigen, gebruyckt: maer meefe toE veranderinge, en leckerheyt.
Oeflers, Garnaet, Alykfuyckftiy Js geen kpfl voor hoUe buyckev;
Want dat tvoont in harde fihelpen Plagh ien hongerniet te flclpen·. Kreeft, en Steur,of Bojfe-li^fabben,
Schoon β ons-de mage fchrabbeni Z^jn alteen voor geyle luflen. Die ons noyt en laten rtiflen j. Ghy die na den regel leeft. Eet dat beter voedtfilgeeft,
S Ε Ν Ε C Α Epift. cvur. Qfirea non cibi·, fid obleflamenta funt, ai edendum fatUïK cogentia: quod gratijfimum efl edacibus, ultra quam capiunt farciemibus, factie defcenfumfa^ redt-
Si ^^ |
-ocr page 151-
J. V. 'B Ε V Ε R W Υ Κ S
Het XVil. Capitrei.
W y kpnm mden Dranck, dekpeltevanhet leven. Die kan een dorfligh menfch als weder adem geven, Die ka» een dorre s^iet vernieuwen hare klacht, Schoon datfe le)it enfncht en van den dorfi verfmacht. JAaer leert hier HoUandts volck.·. eer dat wy vorder kpmea, Wm vocht tot uwen dranckji dienftigh aengenamen ; tiiet alderhande nat en dient tot dranck.bereydt. Dm maeckidit geval een noodigh onderfcheydt. Het Water wat voor-eerfi een dranckpoer alle menfchen. En niemandt van het volck. en kffude beter wenfchen : Het Bier was onbehgnt dat heden wonder doet. En daer enwertgheenDruyfgetr^n met den voet. Met wiflgeen Honigh-raet met water op tefieden. Om voor een-fieten dranck.de gaflen aen te bieden-, Heen, neen, een fuyver nat gej^roten uyt den grom. Dat wasgeneenen dranck^enyder bleef gefont. l>och na het eerfle volck. "oan God κ af-geweken, Soo woonterfiim vergif oock.««reyne belten ;
Mier vintmen felfiem vocht dat fuer of bitter fmaeekt. En elders kjlligh nat dat dickg kloppen rnaeck^. Ghy, wilje,na de kiinfi,gefonde wateti kiefen, Waer van haer fchoone veruw myt maeght en fal verliefen, Hoyt man fijn jeughdigh bloet,foo kgmt geminde vrient, En leen hier wat gekgock} ofraeu gegeten dient. |
DEn Dranck is voor dc menfciien fo noodtfake- iijck, als de Spijfe. Want gelijck door de Spijfe de drooge en vafte geftaltenis die verteert was,her- ftelt wert: fo doet oock den Dranck in 'tghene dar van onfe vochtigbeyt vergaen was.En dit is 't voor- naemfte gebrUyck van den Dranck,de vochtige ge- ftaltenis van ons lichaem.dewelcke gheftadigh ver- leert enyergaet. te herftellen ende te veroieuwen. Waerom oock dé Nature onsdendorft ghegeyen heeft, die een appetijt enbege^teis van 'bochtig" heydt, en dranck, te weten van foodanigen, die niet alleen uytwendigb,maer infonderhey t in derdaedr» ende krachten vochtigh is,noch oock in hitte uyt en fteeckt. Want anders enfoude hy de verloren voch- tigheyt niet konnen wedeï-geven, of dendorft over doen gaen. Hierom het Vleefch-nat, al kan het mii* fchienal uyt-rechten, dat den dranckdoet: fooen kan het evenwel den dorft niet liiTen, om dat het eenighe drooghte behouden heeft uyt hetaf-koken van de vafte d^eelen van 't vleefch. Het felfde ver- mach Zee-water noch minder,'tvvelk door het zoUt drogmakende kracht heeft. Als by die vocht-ma- kende kracht van den Drank kouwigheyt is,ib kaU hetveel meer den dorft liflèn,alsof den drank warnJ ofte laeuwas. Waerom een koelen dronck oock veel aengenamer is,infonderheydt als het heet We- der is,oft dat het lichaem door veel gaen,of arbeydt vermoeyt en verhit is. Want alfoo de hitte dievaa buyten in ons lichaem komt, groote kracht heeft om ons lichaem te verfwacken,ende de vochtigheyt te verftroyen: om fuiks te voorkomen,en de krach- ten die uyt het vervliegen van de vochtigheydt ge- krenckt werden, weder te verfamelen, is koude'' dranck fonderlingh bequaetn» en doet het gene,dat warmen drank nies en foude konnen doenjdewijlf·® vochticheyt in den dranck alleen niet genoech en is> ten zy fe van de kou geholpen wert. Maer hier moet evenwel maet inghehouden,en op den tijdt van jaer. Weer en complexie gelet werden.
Van den Dratick; ende eerft
van het Water.
Behalvendit gebruyk, te w.eten,den dorft te vef' flaen,en de vochtigheydt te herftellen,fo heeft den dranck noch fijn andere nuttigbeydt,maer gemee" met ander nat en vochtigh voedfel. Want hy help'^ dar die vette en dicke vochtigheyt door de naeuw'e aderen kan fchieten. Doet mede de Spijfe in ds maegh onder malkander mengen,en verdunnen,®? dat iy lichter foude verteert werden. Verhinder^ oock dat die vettigheydt tot voedtfel van 'tJichaeW' gefchickt, van de hitte niet ontfteken en wert.
Tot Dranck wert infonderheydt Water en Wi)" gebeficht, en 't gene na de gelijckeniife van de Wij" van Tarwe, Gerft,en Hop gemaeckt wert,te wetc"» Bier: oock Mede van water en honigh, en fap va" Appelen, Peren, en diergelijcke.
Van Water.
Het WSiet en is niet allaa den gemeenen dranci' van debeeften.maer ook van vele menfchen. Als een fekeren rijt de Romeyηfche Soldaten om \yi)" riepen, feyde Pefcennius Higer, Hebt ghy de Rivi^r» en eyfcfat ghy noch Wijn F Het felfde had by-na
ivoHien, aisiy uc — . .
den Wijn, met defe woorden: Mijn Swager Agm* heeft fo veel waters in de Stadt geleydt.dat "iei^^^j^ |
-ocr page 152-
SCHAT DER
dorft te lijden. Ende te voren, ghelijck 'm tïomims getuy ght,gebruyckte fy anders geen am / water, datfe uyt den Tyber, ofte uyt de j^"· InVranckrijck.Italien, Spaen- ^ " " «"ncken de Vrouwen naeulijcks yet anders, 't Wei ν aldaer beter en klaerder water, en
tans u te Lande. Noch-
r, "^^omt het een ycgelijk niet evenwel-FiSor ?en ^"^weede deel van fijn Hiftorie der oorlo- Vqo Jl·*^ Henrick de 4. in Fransois befchreven,ende vanv 1 in fijn Italiaenfche befchrijvinge
rim d Paufen,verhalen,dat de Paus Grego-
eeHr achthien jaren af niet als water
de " fiadde.en dat by vele geoordeelt wer-
lïiêt d ft meefte oorfaeck te wefen, dat hy feer geen gequeltwas: oin datter feydt Cicarelli, fgjj J^^fer foo iuyver en is, ofte het heeft eenighe daer j se vuyligheydt, dewelcke in lichan^en, die baei-1 genegen zijn, (en een fteenachtige vrucht- te];; κ i^ebben.gelijck Areteus fpreeckt) feerlieh- Dg . graveel ende fteen konden te veranderen, die in!^een ghemeene fieckte van wormen, ^etto beenderen groeyen,welkers oorfpronk op ^an O aldaer drincken.geleyt wert: waer
Voy. te lefen is by Linfchoren in fijn
te lef^'®" op het fefte Capit. Daeroin ftaet ons wel onfe ^f "·^^*· ^^'aïer \vy gcbruyeken, en waer in wy Sem fj'-'^aten koken. Het gemeen water is van kout envochtigh, gcefchet lichaem
^„„.^^'■^"derineh.alsdeLucht: om dat het water /"gn in een nuJï,· j» τ
Ve |
bi water. Sitt Cafiuhon Animad. in 2, Athen. 7. Gelijck oock is, dat den buyck niet op en bIaeft,noch langh daer in blijft, maer ras gelooit wert. Siet Cal. ^hod^ 27. Α. L. f. Voor het befte water, wert van Hiff^ gehouden, 't welk niet veel wijns en kan verdragen; dat is, 't welck by een weynich wijns gemengt zijn- de, noch fterck ghenocgh is, als breeder gelien kan werden by Cafaubon. o^ Athen.dt. Sommige w^en bet water, en houden het lichtte voor 't befte^ cü. Andere nemen eenige ftucxkens linden, en ma- ken die in verfcheydenwaternat, en'tghene eerft droogt, keuren fo voor het dunfte en lichfte water.'
vervr Itede houdr,daer de Lucht haeft
binn ^ en die van daegh in Vlaenderen is, komt hl tlagen in Afrijckcn.en foo al voort
iii fi· Landen, als uyt Anfmeks. aenwijft Hume ^Paenfch onderfoeck 'der Verbanden. Ende nicJ^. "^P^ilofophen feggen.dst geen ftiyver eli- oock ofte voe^dcfel wefen, fo&gaet het
onvp vvater,dar by ons nergens fuy ver,ofre
sron ghevonden werdt, welck ir.enghlel
Η k verfchilin 't water maeckt.
«et befte endegefontfte water,fcyt P/initó ^i.?· oóeir'^^^ de Lucht alder-gelijckft is,dat klaerin 't eeen "ergens na en ruyckt of en fmaeekt. Die van^'^" en drincken.zijn debequaemfte,om hie^ ^ate f , dewelck het onderfcheydt vaa 't
Vat, "^eu konnen proeven,als yemandt anders ben^-'" ofte bier. De Autheuren befchrijven hier Xvetpi! u"® "och andere keuren van goeï water. Te c^ Jw ras heet,ende ras kout wert. Mipp.
vanr·^^·ende18. Want^tgenehet gelo^f^r^" «loorde uytterlijcke warmte lijdc.dat is te lij het ooek van ons innerlijke warm-
het inghewant niet befwaren en fel. ten η h «orfaeck foo werden vleefch en Vruch- Vet eer moruw in goet water. So dat dra
Snenoeghfieden jwedaeen teeeken isvan goet
Defe teeckenen van goet water, werden minder oft meerder in de wateren bevonden, na den aert en de verfcheyden nature van defelvige. Want daeris Fonteyn-water, Rivier-water, Regen-water, Put- water, Moerafch-water, Snee-water. *
5foniepn-iuaiet heeft aldermeeft de teeckenen van goet water, indien 't befte gekofen wert. Wanc alle Fonteyn-water en is niet even goet: maer het befte is, dat de verhaelde teeckenen heeft, by de- wekke noch andere gedaen konnen werden. Hip- pocrates in fijn Boeck van de Lucht, Wateren, ende plaetfen, prijit voor het befte, 't welck fpruyt ende loopt tegen het opkomen van de Son, iniönderheyc de Somerdaeghfche: dat oock uyt fuyvere aerde voortkomt, ende door gheen flickerighen gront en loopt, maer dat över zant en fteenén vloeyt,en geen modder mede en fleept: (foodanige van de bergen komende, zijn krachtiger, feydt Pliuarchus,&\sdie in Grachten, ofte in'tvlackloopen, S.ijwfoi da» des winters laeuachtigh,ende Somers koel is,waer van de oorfaeck de diepte, ende dien volghende de fuyverheydt van de aderen toe-gefchreven werdt. Maer de wateren die eenigen finaek hebben, wijfen aen den aeit van de plaetfe (Senec.^. Kat. Qu-20.) daerle doorloopen, en brengen m.-t haer de krach- ten van 't minerael, als aluyn, fulpher, koper-root, en diergelijcke,en moeten derhalven niet voor ge- meenen dranek^ maer voor Mcdiςinalen dranck gebruyckt werden. Gelijek wy hier het Spa-watej doen. Siet daer van breeder by Doöior Langius in fijnen 43 en 44. Brief van fijn tweede Boeck.
iiiiJtec-iuatec is ghemeenlijck het meeifendeel Fonteyn-water: want uyt vele FonteynentTamen- loopende, groeyen de Rivieren. Ende om dar alle Fonteynen, die in een Rivier loepen, niet juy ft van een nature en zijn, foo heeft het Rivier-water ο ocfc eenen vermengden aerc, en krijght daer-en-bovea noch verfcheyden naturen van de aerde, daer het dikwils noch een groot ftuck weegs dooiioopr, deweicke fomtijtskleyachtigh,fomtijts modderich, fomtijdtszandigh vat» gront is. Altemec wert hec Rivier-wateroock feer vermeerdert door 't Snee- waterdat van de Bergen komt vallen, oft door her ftorcen van veel regens,- Maev dat voordeel fchijnt
even- |
-ocr page 153-
Ï44 J· ^'· KE V
evenwel het Rjvier-water te hebben, dat,dewijl het een gróót reek loopt, door dat fcholpen en bewe- ghen verdunt, (P/iw.j i.?.) en fijn raeuwigheydt als gebroken, en met eenen van de ftralen der Sonnen verteert wert. Maer men moet daer op letten, dat alsmen Rivier-water wil gebruycken,infonderhey t dat uyt onfe havens.daermen alle dingen in laet vi- len.gefchept wert,het felve eerft in den Emmer laet ftaen befincken.op dat het ffick ende vuyligheydt in den bodem mach blijven.
ÜCgÉn-toateC werdt van Palladm, Avenoïs, Scc. tovê alle andere water geprefen,infonderheyt,feyt Avicema, het welck des Somers met den donder neder-valt, als zijnde het dunfte cnde lichfte; ge- lijck te voren oock Hip^Ocrates geleert heeft 6. Efid. Ende het is waer, indien men maer op de dunnig- heydt en lichtfgheydt foude willen letten , daimen 't felfde voor het ander water foude moeten ftellen. Maet alfoouyt de aerde door de hitte verfcheyden dampen op-ghetrocken werden, die tot den regen ftof ende materie by-brengen: foo fchijnt wel dat het Reghen-water foo heel fuyver niet enis. Om welcke oorfaek het oock lichtelijk komt te beder- ven , gelijck Plinius mede feyt op de gemelte plaets, €nde de redenen.daer van aen-wijft Ctel. Bj^odigen. 27. Ant. Seil. 2. En ons Reghen-water dat van het dack gemeenlijck in een loo goot valt,en fleept niet alleen daer van een deel vuylighey t,maer treckt ook dickwils eenighe ceruylheydt uyt het loot, ons Li- chaem feer fchadelijck.
§pUt-tttilteryalfo het onder de aerde is,en boven d'aerde niet verheven en wert.maer inde diepte.en ftil blijft, tot dat het met een Emmer uy tgeput wert, 3S grof ende fwaerj waerom het langh in den buy^k blijft hangen, en het ingewant belchadight.
^til-flaenüe-JiOater/ en dat uyt Moeraflen ghe- haelt werr,zijn van de alderqi^etfte. Want des So- mers zijnfe nootfakelijk {ieyrHippoaamdeAer.igc.} heet, dick.en ruyckende.des Winters kout,beroert, en bevrofen. En dewijliè ftil-ftaen, ofte niet als heel langhfaem beweeght en werden,foo komenlê lich- lelijck te bederven: als ook geKjck Pktmhus fëhrijfc Sympoβ y. om datfe veel aerde in-genomenheb- benj en zijn derhalven ïaeH,dick,en veeltijts quaet- aerdigh en peftachtigh. Anders befwaren fy even- wel de Maegh, verftoppenhet ingewant,verderven de Iwmearenj waer uyt niet lelden quade koortfen voort-komen. |
^nec-ïaater/ende dat van ghefmolten komt, wert mede voor feer ongefont gehouden, (Hipp. cit. ende Ariflot. by Ageaium 19. Nofl. y. en Muretum 9. Var. Lfff. 9·) als heel grof ende dick zijnde. Want als het water door de kou foobevrieften verdickr, dat het fnee of ys wert, foo werden de fijnftc deelen daer uyt geperitBehalven dat in het felve oock een groDte kou is, ikwelcke de Maegh ontftek en be- fchadight.Ende al ift dat jonge ftercke luyden hac* fchade niet terftont ge waer en werdenrfo vernemen fy die evenwel met den ouderdom, en krijgen foo' danige gebreken in de gewrichten, zenuwen,en het ingewant,datfe dcfelve niet lichtelijk en verwinnen- Doen ick uyt Italien over de hooghe bergen quanij Alpes ghenaemr, fagh ick al 't volck aldaer met feer groote kroppen, het welck my meerder foude vet;* wondert hebben, had ick niet te voren by den Poii·^ luvenalü gelefen in fijn 13. Schimp-dicht:
|
|
jil |
.■ · 1 |
■ t i'' Ei·,' : |
|
|
|
«i |
|
■ 'i.· "t |
1 |
'•ί ι |
Wie vont oyt vremt de dicks kyoppetJ,
Als hy genaeckp de kgude toppett.
En onder hem de klippen fiet
Die ai de werelt Alpes hiet ?
PliniiH fchrijft datfulcks komt door foute van't water dat fy drincken,in fiijn ii. Boeck van de Nat· Hitt. op het 37. Capittel. De gemelte LangiusM^'' dicijn van den Palsgraef, in den43. Brief van fij* eerfte Boeck, en den 4. Brief van fijn derde Boeck» geeft hier van de oorfaecfedat het volck aldaer wa" ter drinckt, dat uyt de berghenjdaerveel metael'" is, afkomt loopen, en dat veelquickfilver by heöi heeft. Maer al en kan niet ontkent werden, dat he*· quickfilver een befondere kracht heeft om het flij"^ na de monten keel toe te drijven, foo dat het oodt van buyien geftreken zijnde^doetquijlenjcn de taO' den los maeckt,gelijck onfe Chirurgijns wel beken* is : dewijl evenwel in Hongarien,Se ven-bergen, andere plaetfen daer het quickfilver in groote m^* nighte voort-komr, die kroppen niet gevonden eH werden,foo dunckt my beter te zijn.datmen fimp^' lijck de ooiiaek leyt op de raeuwigheyt van't fnee' water, dar van de hooge bergen komt af-loopen,e'' van die Luyden aldaer woonende van jongs op g^' droncken wert.
Om alderhande fouten te verbeteren, endeau^ wateren bequamer tot den dranck te maken, wef' bet op-fieden feer geprefen; waer door niet alk^" de kouwigheyt en rauwigheyt verbertert en v/ctoU maer de aertachtige en ongefonde deelen, die daei in zijn,ende foo naeu onder een ghemenght blijvc·'» datmenfe niet ghewaer en kan werden , komen t^ fcheyden, ende de warmte over zijnde, gaen op d® gront ritten. Plinim feyt op de meer-gemelte p'^^g dat de remedie voort quaet water is,indien 't op ^ helft gekoockt wert.Dit gekoockt water is al by 0 oudeGriecken in't gebruyck geweeft,gelijck blijc"' uyt Hipp. 6. Epid. en Athen.^. Deipen. 34. maer
op de manier, als de Keyler Nero dat toe-maecK
ten (CapMb. in Animad. ad Ath. cit.) ende te men gebruyckelijck was,na hem Decoaa Nerof^ë^' noemt, Hetiseen vont,feyt P/wiwi van den Princ® Nero, het water te koken,ende dan in een glas gw' daen in fnee re koelen, Waer door men het ver |
-ocr page 154-
SCHAT DER G ESONTHEYT. T6i
ftiaeck van de koelte heeft, zonder de fchade van het inee. luvenal. Sat. 5·.
Hei water eerfl gekoockt, en dan met fnee verhgelt, Hier iiyt fs dat de Vorfl geen Khne luft gevoelt: Je weten, alsfijn maegb, verhit door dranct{enf^^'s, ^ereyfcht tot haer behuli de k$ude van het ijs.
Maeï dezen leckeren dranckenquam Nero niet te pas, als hy vluchtende uyt Romen, ende om J" tyrannije ter doodt vervolght werdende, onder- og Water uyt een plas roet fijnhant dronck, feg- ° Ethocefl Neromdecoda. En dit is het lecker Κ Koockt waterken vanNero, gdijck Suetonim in fijn ^pw befchrijft. In Italien is noch leer gemeen, de Vs'".^" dubbele glafen te doen , daerin't buytenfte inf ^ · "^aer hy is a! te kout, ende doet oock Ichadcj ^ onderheyt als men leer verhit zijnde, die groote ^ «in-neemt. Sommigemilprijfenbet koken van 't her ' "leenende dat daer door de dunfte deden van jjig uyt-waeiTemen, en de dick blijven: maer dick niet te vreefen, dat het water met fieden
fjgf^ zal werden : want het zaleerallegader ver- 'c eh ' uyt-waeffemen, als dicker werden cn snene uy twaeifemt en is niet het dunfte deel van 't
^ate
"atte----"CLIICCIC WrtLtl , v-uu». vit
te fi vermenght is, dat komt na het koken
tg flf van de fuyvere fubftantie des waters
y^^n. Maer zoo vemant het water met een
'citri nuo» ^ , „■'11________:i ___/-__
tjf.j. . Olic tlllLtUCJ»." WJI, wv-iai HV-I.
, en veel beter maken. U S Lib.Kxxi. Cap,.iii.
·w decoÏlam utiliorum effe convenit. Vitisjx aque ,fi iecoquatur aidmtdioif artes.
Van Wijn.
Het XVIII. Capittel.
be l ly 'j
% t^"^ ''ifc^cw in al κ l^ maer een kalis, c ^^^^^niemant fijnsgelyck- "J^o^fiete mofi dat ts een Kpnmghryck· Ghy fi^u? u krachten komt te fmaken,
j it haergu'Jeieufht. haer luiinn aaende maken:
lult U /^V'/j»- --j......V-
, haer luflengaende mak»
Sy , maet haer met u vocht begiet,
Ohy t^! eygen man, haer echten hoeder niet.
Qhy kond eendommengeefi verlichten,
Ghy m verflant een veersjen keren dtchten,
fijt hoogenftaet vergeet,
"" öem betaemt fijn plichten nieten mt. |
Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. ΐ4ί·
Maer ghy noch evenivel, geliick.«>y kinnen merckiit. En pleegh niet óver-al op eenenvoette tverck^n: Hier wort een deftigh man door u geUjckeenfihaep, ' En daer em heogh gemoedt gelijck, een rechten aeps En ^ooje noch een reys voor hem wilt laten tappen, Hy falin korter flont gelyckeen ex ter klappen: Enfighyvoorier gast, een menfch die won eenJtVy»i Siet daer, O fiets jeught, de klachten van de wijn.
IΕ wij η is beter ende bequamer dranck, dan het ' water. Want al iit, dat het zelfde den dorft fo wel vcrflaeralsdcwijn: indien men nochtans op de
fïfonthey t wel wil letten, zo zalmen den wijn verre oven het water houden. Want de wijn en is niet al- leen de nature aengenamerjOTaer het teren,en verièn- den van het voedfel wert daer door meer gheholpen.
Van den aert ende nature van den wijn zijnde autheuren van verfcheyde ghevoelen. Sy itaen wel allegader toe, dat hy warm is: maer of hy warm en vochtigh, ofte warm en droogh is, daer in verfcbelen ty. Wy zullen de redeneu van beyde zijde , ooi "kortheydts wille, overflaen, endeallsen voorftellen, 't geenonsdunckt met de waerheytover-een te ko- men, houdende het met de ghene,die van opinie zijn dat de wij η kracht gheeft om te vewarmen ende te veidroogen. Ende indiender niet anders en was, dat fulcks betoonde , ende dat de wijn ved van de nature van 't vuur Jiadde, dit alleen zoude ghe- noegh wcfen ,dar de'geeft, die daer uytgetrocken
wert (en waer van de wijn alle fijn kracht heeft) en de fijnite Brandewijnen die meeft vandegheeft heb- ben , leer hchtdijck branden. Van weghen defen gheeft, ende de brandige, heete ende drooge nature, werdt de wijn dickwi s ved jaren goet gehouden. Maer het zelfde bewijft oock ghenoegh,'t gene hy doen kan. in wonden ende fweeringhen werdt de wijn bequamelijck ghebruyckt, ende infonderheyc ' Τ den |
-ocr page 155-
U6 J. V. Β Ε V
den geeft ofte brandewijn, die dezelve fchoon hout, ende van alle vuyligheydt zuyvert. Oock maeckt ftercke ende milde Wijn dorft, belet den flaep, ende toont oock door andere weghen, zoo als medicijne, zoo als voedfel, fijn verwarmende ende verdroo- gende kracht. Want hy en verdrooght niet, gelijck iommigemeenen, als medicijne, ende vervochtight als voedfel. Want hy heeft een nature, ende toont dezelve krachten, 'tzy dat hy als medicijne,'t zy dat hy als voedfel gebruyckt wert: en voor voedfel ge- nomen , maeckt hy bloedt, maer van fijnen aert, te weten, warm endroogh. Alzo de Wijn, ghelijck wy hier voor ghefeydt hebben , is van die foorte van voedfel, her welck niet alleen het bloedt en vermeer- dert, maer oock fijne hoedanigheyt eenighfinsver- andert. Want als hy ghedroncken wert van yemant die ghematight van complexie is, zo maeckt hy fijn bloedt warm ende droogh: van een die zelve warm «nde droogh is, zoo vermeerdert hy die complexie: van een die kout en vochtigh is, zoo verandert hy aliiilckp complexie.
De Wijn is dan een medicamenteus voedfel,warm en droogh: den eenen in den eerften, den anderen in den tweeden, cn fommigein den derden graed. Soo dat de Ouden, om dat hy niet met fijne hoe- danigheden het lichaem zoude veranderen, de Wijn met water pleghen te drincken, gelijck noch hedenf- daeghsin Vranckrijck en andere plaetfen ghebruyc- kelijck is, en in Italien wert hy met water geperft. Waer door infonderheyt fijn droogende kracht ghe- broken wert .Want al wert fij η warmte ook wat ver- andert, zo en wijft die zo veel niet voor de kou van 't water, maer dedrooghte werdt lichtelijckerveran- dert, en tot matigheyt gebracht: zo dat gewaterde Wijn niet t'onrecht voor warm en vochtigh mach ghehouden werden.
Al het ghene dus verre ghefeydt is, moet verftaen werden van rijpe Wijn. Wantalle Wijn , van wat aert en nature hy zy, als hy maer rijp is, heeft kracht om te verwarmen en te verdroogen: maer als hy onrijp is, ende meer na het ver juys, als na de wijn fmaeckt,zoo wijckt hy veel van de nature van den rechten wijn.
Ondertuffchen ifler oock in 't verdroogen en ver- warmen van den rechten wijn gheen kleyn onder- fcheyt, niet alleen van wegen fijnen ouderdom, maer oock van weghen fijn nature zelve. Want den eenen ■wijn is ftercker, en mach meer water verdragen, eer hy verandert, als den andere: ende zulcke zijn oock meerder verwarmende en verdroogende.
Maer men telt zeer veel verfcheyde Wijnen, na den fmaeck, reuck, koleur, dickighey t ofte dunnig- hey t, dat is in de gheftalteniffe en gant fche ftoife van den wijn, als oock na het Landt, daer hy waft, waer door wy van fijn hoedanigheyt oordeelen. |
Wat de fmaeck beianght, de rechte ^octe J^ijn voedt beft, ende alzoo hy niet alleen de tongh end^ mont, maer oock de maegh en inghewant aenghc- naem is, zoo werdt hy begeerlijck van haer ontfan- gen. Maer alzo hy wat dickachtigh is, zo verftop·· hy, ende is derhalven de gene, die een verftopte oft^ verhitte lever ofte milt hebben, feer fchadelijck; ver- weckt Oock fpanninghe en opblafingein den buyck, ende verandert oock lichtelijck in gai. Maer is ghe*
ibnt voor de Longe.ende verfachtderaeuwigheyt van de keel: endeen is niet te heet, noch en vliegbi zoo in 't hooft niet, ofte en befchadight de zenuvve" niet. JIDjange 3©Ön/heeft onder al de wijnen de minfte warmte, blijft langhin den buyek, ende5" gaet niet haeft door de aderen, noch en fchiet niet ras door het water af. Soo dat hy goet is voor den buyck-loop · maer quaet voor de gebreken der bot" ende longe. Want hy houdt het op-fpouwen tegcf?' Het is de befte wijn, zo veelde fmaeck beianght, «1® tnlTchen beyden gaet, en niet al te zoet, noch alt® wrangh en is.
Daer en is oock gheen kleyn onderfcheyt ondef
de wijnen van wegen den reuck. Want die eej* wijnigen ende goeden reuck hebben, verquicken krachten, vermeerderen de geeften, verheugen hC' gemoedt, ende verftercken alle de krachten van ö^t JLichaem. Maer de wijnen die geen reuck en hebbe"» zijn flechter, ende en zijn toe volmaccktheydt v^ de veel-rièckende wijnen niet gekomen. Waeroi»'® oock met fuicken begeeren van de maegh niet« haer genomen en werden,nochzo wel verteert,no^P en geven oock zo goet voedfel niet, ofte zo goe»^ ftofte voor de geelten, noch en verftercken het heri^ zoo veel niet, noch en verquicken zo niet het lichaem. Maer die eenen vremden fmaeck hebb^^J her zy na her vat, ofte verdervinghe, ofte datter ondergemenght is, gelijck de geiblpherde, zijn gader fchadelijck. ,.
Wt de koleur en kan men zoo veel van de WJ) niet oordelen, als uyt den reuck ende foii^cck^^- daer kan men oock wat uyt raden. Want W^n verwarmt minder als de geelachtighe: daer is noch onderfeheyt in de witte. Sommige ^ waterachtigh, ende niet alleen wit, maer oock a» Defe en zijn niet fterck, trecken niet veel in 't noo, ^
ijciccu/iijnmetitercK, trecKennietvcciiu ^^ maken welwater, ende zijn deheeteendegaiac^^ tighe complexie bequaem. Nochtans werden eenige onder de witte wijnen ghevonden,diein ^ nigheyt ende klaerheyt het water zoo ghelijck dacmeniè met het oogh daer van naulijcks
fcheyden en kan, ende evenwel fterck ende heel^
warmende zijn. . j· ^
De ^iüam / of 25iupn-roi(iie van gheftaltenis, js mecftendeel zoet, ende 'ξ meer dan eenige andere: maer maeckt dick en g bloedt, blijft langh in de maegh hangen, verftopt" lever ende cailt, end^ vervult het hooft ^Ί^ρ,^ο. |
-ocr page 156-
^ SCHAT DER
f^i^P®"· Hy is de OBgcfontfte van alle wijnen, in- ^«naerheyt a s hy door outheyt noch dicker gewor-
of ©ierige 3©ήη/ dar is na den gelea of ^ «en treckende, is mid'dei-madgh tuffchen den bl» ^nde Swarten te rekenen. Die noch wat tiiW ' Witten meer treckr, by de Lz-
ag^n vinutn fulvum genoemt, gelijckde iSijnfcÖie / is de befte en bequaemfte, om het hert, ende ""grachten te verttercken. derh ^ ^gn is gemeenlijck zo warm niet, infon- etid Bleeck-rooden, inacckt goet bloedt,
ftia^ k" fae·^ hooft niet,is demont ende dc
tre 7 ^engenaem ,die hy mede door-fijn t'faoien- ^ ^^^"de kracht wat verfterckc. Maer indien hy τ dick van gheftaltenis is, zo en is hy de
^^ >Milt, om de verftoppingendiehy aldaer iP'^iaeckt, niet feer bequaem. tg^j deze koleuren gaet gemeenlijck de ma-
in j ^geftaltenis^ Dedunnigheytisinionderheyt
dg bitten ende waterachtigen wijn: daerna in
j^j^^jnigen: de dickigheytiu den Swarten, ende jj^den. Dick zijn oock de zoete ende wrange. Q j*· is oock niet wey nigh aen ghelegen, datmen ^ ^edunnigheytende dickigheyt van de wijn lette. 9ld dunne fchjeten haeft door , ende zijn Jj ®^~Dequaemft, alffer haeftighe verfterckinge van j^'sn van nooden is, fy openen, doen fweeten, ters maken, ende reynigen den loop des wa-
j^®» dan gheven den Lichame weynigh voedtièls, de dicke gheven veel voedfels, dan blij ven lan- ^ro de leden fteken, ende verwarmen ende ver- Vp^Pgen dezelve , ende veroorfaken dick wils veel ™ingen.
tittoh " ouderdom maeckt mede gtoote verande- acf.· °"der de wijnen. DejjBollisdick.en wind- maeckt colijck.ende graveel, ende belet buy ^®ter-loop : maer maeckt ghemeenlijck den et/g Weeck, en die dat niet en doet, is zoo veel te in^J · en veroorfaeckt dickwils groote krimpfelen brek > en root-melizoen, en diergelijcke ge-
fjjj.^"}·. Het welck meeft van Moft komt, die uyt
^chtige en warme druy ven vloey t, =5oei · vi^® die noch wat van de moftachtige
behouden heeft, en wertniet lichtclijck ''^deni verdeelt, en maeckt rommelingh
Uier . "yck, de maegh, en het gantfche ingewanc
Winden vervullende, doth Γ ^ 3©i)n / te weten, de ghene die door ouder- de ^p'^herpendefterckghewordenis, befchadight f cn ^""wen , en vervult de herffener met vele dam-
d^wy.^i^hithetlichaem. . .
alles rf ti" i" ouderdom tufichen beyde is, js tot ^PeiiK ^"^'ïuaemfte. Want door den ouderdom Wt ^^^ wyη fij" warmte : dewelcke weynigh oeeft in den nieuwen, meer in degbene, die |
G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. ht
wat ouder is, meeft in de ghene die over het jaer is. Doch hier in valt mede veranderingh na den aert, en nature van den wijn. Want fommige zijn fteick en wij nigh, die feer verwarmen, en feer goet zijn voor een koude maegh, deteringehelpende,endeflijm- achtighe humeuren verdrijvende : dan fy klimmen wat in't hooft. Sommige zijn flapper,ende hare krachten zijn oock in alles minder. Sommige gaen tuflchen beyden. Eenigemoghen tegen'tlegghenj fommige werden terftont fuer, ofte verfchaelt,
Behalven alle defe verfcheydenheydt der wijnen, maeckt het Lande daer dezelve waffen, noch een groot onderfcheyt. Hier te Lande is de Franfche de gemeenfte; de Spaeniche, de Malvefey, en de Muf- catel de ftetckfte: maer de Rijnfche (die van den Profeifor Baudius voor den beften Borgher van Dordrecht plach gerekent te werden) den licftelijck- ften, zo van fmaeck als van reuck.
De IBalÜafep komt uyt een Griecks Eylant, te- gen woordigh Candia,en eertijts Creta genoemt, al- waer groote ketelen langhs de Zee-kant ftaen,daerfe in gefoden wert. Maer die niet verder als lialien en gaet, die wert niet gefoden. Sy is tweederley, de eene zoet, fuicks als eygentlijck Mahafia \\eet,oiMalvaftit dolce: de ander is rinfch, die niet ghefoden en werdt, fuicks als Mahafm garba, ofte Ltatk» ghenaemt is. Defe heb ick veelte Venetien, dan hier noch noyc ghefien. Mufcatel Wijnwaft mede in hetfelfde Ey- landt, en op andere plaetfen. Die van Frontignac in Languedock, heb ick op deplaets felve gedroncken, en is dén aengenaemften dranck, diemen zoude mo- ghen wenfchen, ende daer voor oock door gheheel Vranckrijck , en elders vermaert.
a©t)n Ctnt/ofte 3©9n üan «ifcattteti/komt uyt den Zee-kant van Spaengien, en waft meeft in Catalonien, en by Alicanten, ende van daet wert hy hier te Lande gebracht 5 maer meer gebruyckt om den buyck-loop te ftoppen, dan om veel van te drincken : anders, als hy noch jonghen moftigh is^ fmaeckt hy fejr zoet, doch ontftelt deherifenen feer.
Dewijl dan zo grooten verfcheydenheyt onder de Wijnen ghevonden werdc, zoo is lichtelijck te fien, datfy niet allegader even gcfont, noch allegadereen yegelijck niet even bequaem enzijn. Dan in 't ghe- meen zijn dat de befte wijnen, die van fmaeck tuf- ichen zoei; en wrangh zijn, wel ruycken, klaer ofte wat na den gelen trecken, niet te dun ofte te dick, nochtans meer na de dunnigheydt komende, niet te fterck ofte te flap, niet te jongh ofte oock al te oudr.
Alioo de wijn voor vele te fterck valt, zo is al van ouden tijden in ghebruytk ge weeft, den zeiven met water te mengen : enden dullen Godt, ghelijck Flutarchusfpreeckt (lib.an fint fit gerendarefpuhlka ) door den nuchceren en foberen te bedwingen. Hec welck den Wijn niet alleen lieffelijckei en maeckt, gelijck Athen^sus betuyght ly. Detpnof^, maer oock Τ 2 veei |
-ocr page 157-
Ε R W Y Κ S
14« J. V. Β Ε V Ε
veel geibnder, te weten, dat goec water is. Want gelijck Hippocrates, in 't Boeck van d'oude Genees- konft betuyght,denongemenghden ofte ongewa- terden wijn veel gedroncken, maeckt den menfche eenighfins flap, en beneemt een groot deel van fijn krachten. Het welck de Poëet Ovidim oock te ken- nen w'il geven met defe veerfkens: Gelyck, onmatig fpel ontrent de jonge vreumn menigh mgmackj en vremAe plagen brouwen ;
Soobaert ons oock^de wijn, gedroncken finder maet,
Verfwackinghin denk^cht, en menigh ander quaet. _Maer hier re Lande,daer wy met welverfienen zijn van zoo goet water, mogen wy den wijn liever ongewatert drincken, dan daer raeu water by doen- de.onfe Lichamen gichtigh,ofte ten minften rappigh cnde fchurft maken. Want de Rijnfche Wijn ver- eyfcht immers gheen water om te verkoelen: en de Franfche hoe heet hy is, heeft zoo veel waterachtig- heydt ende flijmerigheydt, dat hy de menfchen van Vranckrijck, al doen iy daer goet water by, al te lichtelijck vol krauwagien maedcr. Voorts oock de heeteSpaenfche wijnen werden wrangh ende onlief- felijck als men daer watei bydoet: endedeltali- aenfche wel-rieckende wijnen, als oock die fy Vino Creco ofte Grieckfche wijneri noemen, die fijn van dcelen zijn , worden onliefFelijck van fmaeck,alIFer water by ghedaen is. Dan defterckedicke wijnen verdragen wel water, infónderheyt de Si§iliaeniche, die dan oock beter van fmaeck worden, dan fy fon- der water zijn. Dit heb ick ook ceMontpellierhoog in Vranckrijkgefien in onfe ordinaris tafèl-wijn,die ick noch d'ander Studenten niet en konden londer •water drincken, hoewel wy fulcks poogden te doen^ fonder dat evenwel yemant van allen eenigh fchurft
fewaer werde, door dat her water heel fuy ver ende laer was, ende de wijn ilerck ende volkomen rijp.
Soo verre ift by luyden hier reLande van wijn met water te drincken, dat fy zelve het water, dat de nature daer in doet waifen, daer uy t-trecken, en drincken alleen den gheeft , die wy ghemeenlijck SSianbcVogn noemen, waer mede menigh dronc- kaert fijn leven verkort. Infónderheyt degenedie heet van complexie is, ofte met galachtige vochtig- heyt overladen, die hy noch meer ontiteeckt, ende verdrooght, ende de Lever, gelijckmen fey dt, ver- brant. Want hy is by-na warm tot in den vierden graedt. Anders is hy feer bequaem in koude licha- men , cnde koude ghebreken. Want in zuJcke ver- quicktende vermeerdert hy de natuerlijcke warmte, verilerckt alle de krachten deslichaems, ende doet yemant die flaeu is werderom tot fijn zeiven ko- incn.Siet verder van den 25j£inbe-a©ljn by Dodor Lemnim, in fijn tweede Boeck van de verborgen mi- lacujen der Naturen op het 34 Capittel.
Van zueren wijn wordt (JEöiCh/ofte 3©0n-a59n getnaeckt.die verkoelt en maekt de maegh graeyigh.
m
■j .n.u.iiti* 1!;
Φ'ί "^jiili.!'
lill:;;
ί' IJ |
ende luft om te eten. Sulcks doet mede het iapvan onrijpe druy ven, ©£r)UPSf genoemt, maer en is nieï bfquaem, alifer eenighe verftoppinge in de milt ofte lever is. Dan geen van bi^yde wert tot dranck, maer alleen tot fau^e gebruyckt. lek heb evenwel gelefen in de Hiftorie, die Anno 1632 van onfe Neder- landtfche Oorlogen te Romen gemaeckt is, by ΈΛ- mianus Strada ,in'tachtfteBoeck,datdevermaer- de Chiapin Vitelli, zijnde boven maten fwaerlijvigi^' ende zoo vet en dick van buyck, dat hy den zeiven met een fwachtel om den halsmoeft op-fchorten, en daer verdriet, als in denoorlogh feer ninderlijck, krijgende, hem gantfch van de wijn hiel, ende de reit van fijn leven niet als azijn en dronck: waer doot hy rancker werde, en fijn lichaem feven-en-tachciga pont af-nam.
Van Bier.
Her XIX. Capittel.
Ie kande-r van het Bier den rechten aert hefchrtjve'f^ En of het dienflighü voor alderhande lyven ? Dewül het Wortgek$ockt uyt alderhandegraen. En datter filfiem kruyt oock.onder toortgedaen. De Waters even^felfs :{ijn nietvan eener krachten, Het eene wart geput uyt ongefinde grachten. Het ander uyt een beeck^, of uyt een drifiigh Het ander uyt een poel, of uyt een filtigh landt. Ickfal' dan , Hollants vokk, inweynighhier befluyten^ En op dit gantfch beflagh een kprten regel uyt en ; Maeckt datfich uwen dranckin defe palen hout, met al te bijfier jongh, niet al te lijdigh oudt.
Μ En kan niet wel in 'tghemeen fegge"^'®^^^^* aert en nature het Bier zy .dewijl bet |
%
-ocr page 158-
SCHAT D Ε R G Ε S O Ν Τ Η Ε Y Τ. Μ9
ftheyd,
"leyden is, van wegen de ftoffe, het water,den ou- j '°9®>demanicre vanbereyden. Het wext hier te jj^ande geKieenlijck gebrouwen van Water, Gerfte- ^iJt, lomtijdts oock Terwe ofte Spelte,en de bloe- dee? u Hoppe. Defe vericheyde
ten \ ^lck hun eygen en befondere krach-
Wer'fl ■ het water daer het Bier van ghebrouwen Vao kout en vocht: her Mout is droogh en af- lïiifH , ' wermte: de Terwe en Spelte zijn
end werm en droog: de Hoppe verwermc
^^rdrooght in den tweeden giaed, beroett het W'ar^ vervult dat met wafdommen,verweckt het ner, , en heeft oock een afvagende en ope-
ÏV^kfacht. , tti^V^ ^^^^ dat van Terwe gebrouwen werdt, geeft voedfdals'tghene dat van Gerfi; komt, ver- Xviil vervocht ght oock meer,infonderheyt de- XverH Terwe gemeenlijck minder hop ghedacn tapv ' '^y de Gerft. Dewijl oock de Tei we wat bigijlheefr,als de Gerft: fo maeckt het Terwen- licj, ®?ck taeyer humeuren in't Lichaem . maeckt heg] ^fKker verftoppingen, infonderheyt foo 't niet j,?laer en is ,ende drijft het water niet af. öier.van Gerfte gebrouwen en verwarmt foo feer Veel weghen de gerfte: maer alfooder dickwils een ν ^^^ ^^ gedaen wert,fo kiijght het daer van iHij, j^'^^ermende en verdioogende kracht.hct voedt, ■^varp^L^" maeckt;dunder fapin 't lichaem.en fet het «en Γ af. Het ghene van tarwe en geift ο nder δ^ΐοίέη wert,: heeft ooek een gemengdè kracht.
O * Van __'illis.sn 1Τ·5ΤΛ liT4f-i=n in rii»
Son gheen mout, maer alleen van koren in de Vocli^-''°oght,gebrouwen is,heeft meer overtollige klevh ' ea maeekt dickwils vêrftoppinge in de
ö)ee, liS^^ïkens, en korthey dc op de borit. Hoeder ^Γοο,ν^^ΡΡ® ^y ghedaen werdt,hoe het meerder ftohJnt i waer minder voedt, foo licht met enver- ƒ en
^^i^^r doet liiaken. h onderfcheyt van de Bieren komt
pWf ".^ater. Want dewijl het water van d'een ana d'ander feer verfchey den valt, en het Bier den. ^"^rsen is als water met mout en hop opgefo- het w '^an het met gefchieden, ofte den aert van natvii·^ oock in het Bier. Daerom die van de
dethpv^^^^^^'^^" wel wil oordeelen, die moet infon- ^aat^· lerten op de nature van de wateren : ^VRetif k foramighe Bieren eenige byfondere '^anie PP^"· Waer toe niet weynigh en helpt de
J^Jan brouwen, en het Bier toe te maken, fen e^SÖ ofteBeifc'ö 2Sier/ dat noch niet wel gere- gelij , S-^loncken is, doet den lichame veel hindernis, HiaecW wy van den Moft gefeyt hebben. Het nieren ^^'«den in dén buyck, doet het graveel in de g'öeyen,en veroorfaeckt velever-
jj. JUeu SSiei· is de fenuwen ende de nieren hinder- ' Deroert de maegh, ende doe: in'^t lichaem |
quade vochtigheden groeyen. ^ |Ba£ttsS-®t£r/ dat in de Maert gebrouwen zijnde 'niet voor de Somer en plag gedronken te werden, is fo kla« als wijn en by-na foo fterck,wert hier te lan- de by fommige voor engefont gehoudei5,a!s krimp- felen in den buyck makende: maer de gene die 't ge- went zijn, en voelen dit ongensack niet. Maer men • moetwachté,dattet niet al te out en te ftraf en wcrt, want dan wringht het te feer in de kele, en buyck, en is de fenuwen quaet. Voorts is het dunfte en lichtfte Bier wel kout en vocht van aert,door dié dat de wa- terige eygenheyt en ftoffe in't felve wel de meefte is: het is nochtans niet gantfchfonder eenige warmte, Maer de dicke Bieren zijn veel warmerjdoch minder als de wijn, die oock veel dunder en fijnder is.
Bier dat wel gefoden, en klaer is.niet te jong of oe out, is voor alle menichen bequaem om te drincken.
Van fuer JBier wert mede ÉjQn gemaeckt,daoen is zo fterck niet, als Wijn-azijn.
Onder de Grieckfche Epigrammata lezen wy dit fchimp-dicht van luliams tegftens den wijn van ger- fte, by ons Bier genaemt:. Wie φ ghy, lieve vrient ? fout ghy welBacchm ivefen. Van alle mm bemint, vanyeder een geprefen ? Van lupiter geteelt ? neen die en ^ijdje niet, Gelijck^men aen u vertv en alu ivejènfiet- Ghy :(yt van quaden reuc\, en utve dampenflincken, O! 'tis een ander nat waer van de-Goden drincken. Dat heeft eenfriffchengeur, en vry al heter fmaech^ Mydunckf ickjvord een God ahick.het vochtgenaeck, Voorwaerghy :{ijt geteelt daer nqyt etn druyf en groeyde^ En dasr noyt α cker -man hoer gulle rmckenfnoeyde, Ghy kreegh u pjefin niet uyt 's wijngaerts edelhaiit, Maeruyt een brouwers kjiyp, en vunflighgerfen-mout.
Van den Taback.
Het XX. Capittel.
De Taback-blafer fpreeekt, •WjAt tnacher eeiiig volkfpek>'"^ees>of hammen Wenfcheny ^^ Al dat maekt drabbig bloet,en onvermeuge menfihm, Voor n^ weet een Jpys die ick.al beter houw, Dse draegh ick in rr^'nfack,, of in myn wijde mouw, Koom let op myn bedrijf, 't en \yngeen fechtejkken, Dekpekdien ickgebruyck.dat \yn myn ^/gen kaken, Myn keucken κ een pijp, een doos. myn fchapperae, D-iedraeghick.altijt met waer dat ickhencngae: Es» blat IS myngehaet. Van hier, O grage monden, Defchoorfleen κ mynneus, κ datnietwelgevonden? En roockdatismyn dramk, wat pas ich^op den wijn, IckXan oockjonder hem geruft envroltekj;jn. 'K^en hoefden geenfervet myn handen af tè vegen. Een Ueyntje welgeb-ruycks dat is een groeten fegen; Wd laeckl my dien het luft. Bet κ eenrufligh maw Die met de minfte kpft hem vroUck, mAken k^n.
Τ ί De- |
-ocr page 159-
Ewijl wy nu van alderhande dranck gefproken _ hebben, foo en fal niet ondienftigh wefen, hier «en weynigh by te voeghen van den Taback, die wy mede in onfe tale feggentedrincken,alift dat wy daer van geen vochti^eyt, maer alleen den rook af in trecken.
Cabach heeft den naem van een Landtfchap van Weft-lndien daer hy wel waft, even geli ck de wor- tel Cim, endc Mechoacan heeft, beyde in de Apoteken bekent. Hy heeft mede den naem van JJicOttaCtl/ na eenen I^icotm, die den felfden, Ambafladeur in Portugael zijnde, van daer aldereerft tn Vranckrijck bracht Anno if 60. ghelijck de Ridder en Admirael Drakg, den felfden mede in Engelandr gebracht heeft ontrent het jaer ï5'64. Daer na is hy oock in Hol- iandt gekomen, alwaer met den felfden nu een fterc- ken handel gedreven wert.
De Taback en is niet kout van aert.om dat hy den ttienfche flaperigh maeckt, gelijck Dodonam eertijdcs plagh te meenen, maer heet endedroogh, ghelijck hy daer na oock door reden ende ervarentheydt wel geoordeelt heeft, ende dat wel ontrent den derden graet, gelijk hy ook geftelt wert van den Engelfchen fchri ver Edoard Done, hoewel hier in wat verfchil- len den Italiaenfchen Cafalpintis , den Spaenfchen Monardes, ende den Fran5oyfchen D' alechamps, van welcke de twee laefften niet verder en gaen in beyde de ghematigheden als in den tweeden graedt, de eerfte houdt hem wel voor droogh in den derden, lïiaer alleen werm in den eerften. Defe hitte blijckt genoeg uyt de bijtende fcherpighey t.die men in den Taback ghewaer werdt, als oock door dien hy foo gheweldigh alle vochngheydt en flijmerigheydt uyt het hooft treckt. JMaer behalven dcfe kracht, heeft hy noch een verdrooghende eygcntheydt ,ende den roock in't lichaemkomende (infonderheydt inde gene, die hem ongewcnt zijn te drincken) werpt dc maegh om,ende maeckt den buyck heelloS.meC ;tooie ontroeringe van'tgheheelelichaem. Daer- jenefFens wort hem noch fonderlinge kracht tegens het vergif toe-gefchrevea. Het is t'Antwerpen ghe- beurt dat een Inoepige kat een broek met rottekruyc toegeworpen was, die fy in-flickende op ende nedeC fpronck, foeckende den felfden uyt te braken, maö: te vergheefs. De vrou fulcksfiende.maecktedeo mon t op re krijgen, ende ftacker Taback met bot^ in, waer door de kat aen't brake komende, te lij' bleef. Maer dit foude alleen op 't braken konne» geleyt werden. Dan vele vctfekeren,dathy wondeï goedt is tegens het peftilentiael fenijn. En my is geloof-weerdige luyden verhaelt, dat ten tijde ali^' lèer groote fterfte te Londen in Enghelandt was,d5 Taback-huy fen heel bevrijt waren. *
«Vü·^
iir^fSiril'
ι · J , 1 · ! II · |
Het is aenmerckens weerd^h 't gene de ghemelt® Monardes fchrijft.dat de Indianen honger ende dorft met den Taback verflaen, op defe maniere. Sy bran" den eenige fchelpen van Rivier-flecken, die ftooten" fe fijn als kalck. Hier van ende van den Taback ne- menfe even-veel, dat knaeuwenfe tot dat het gb^
lijck deegh aen malkanderenhanghr,daerrolieofe
ronde bollekens van, als er weten, de welcke fy dé fchaduwe drooghen, ende wech leggen. Als 1/ dan door eenighen boifchen moeten reyièndaet ƒ eten, noch te drincken en is, foo nemenfe al gaeno® een bolleken tuifchen de lippen ende het onderft® van de tanden, ende de vochrigheydt daet van ko·* mende, flickenfe door: ende met dat middel koo·* neniè drie vier dagen Ibnder de minfte fiaeuwighey* honger ende dorft wederftaen. Deinwoonders V?» Florida doen het felfde met den roock van den
back. Den felven drincken fommigheflaven en af
beydersin Indienen Spaengjen.alsfy heel vermocy* geweickt zijn, fo veel tot dat fy fuyfelende daer va" in flaep vallen : en wacker werdende, is alhaer vet' moeytheyt over.
De Taback moet des morgens gedroncken den, ende als de maegh ledigh is, niet van kio"^ ofte die fwack van herllenen zijn, ofte die een be^'^ endedrooghecomplexie hebben : maer van de ge" die fterck , kout ende vochtigh zijn, ende veel^ finckingen gequelt werden. Indien evenwel rage hem te veel drincken , foo fai hy in plaerfe va^^ de fluymen op te brenghen, ende de herfiénen pi^'· ^ lijck op te drooghen, het verteeren van de maeg beletten , (waer door vele raeuwe vochtigheo verweckt werden) de herlTenen ontftellen, j fluymen in de borft verharden. Soo heb ick ono andere een man in defe Sadt gefien, die alle daegh g ^ went was inde twintigh pijpen te drincken,her weic hy foo langh dede, tor dat hy fijnen adem niet me halen en konde, en in de fluymen, die hy door ge middel op en konde brengen, ten leften ftickten.
De Taback wert van de Indianen gezaeyten ve |
-ocr page 160-
GESONTHEYT. ift
SdHATDER
Ifo r jc^by ons deKoole.daer na eer hy bloeyt, -igeineden, de kleynfte bladeren, ftelen, en knoppen " wijn, Malvafey, ofte oock lopen-bier
y^ Y hebben hier voor gefeyt.dat alle voedfel ge- aerri, werdt van dingen die leven hebben, als |
'«-gewas ende dieren j ende die geen leven heb- ben, als water ende zout. Ende alib wy van't wa- ter na d'andervoedfelen o«der den Dranck ghehan- delt hebben , fo is het Zout alleen overigh, wekkers nature wy in dit Capittel nu kortelijck fullen uytlcg- gen.
' ' " " gebruyk
;raven met
werm water daer een loogh van makende, trocken daer feer wit ende blinckent zout uyt, het welck ly gil ofte 01t-5OUt noemden. Defe manier van zout maken faghick noch onlangs te Ziericzee (het welck hier van groote neringh hadde) in eenighe oude fchildetijen feer aerdigh uytghebecldt. Daer na heeft hetSpaenfchendeTFranfchzont,'twelck hier te lande gebracht wérde, het gegraven zout te niet gemaeckt. lek heb gefigi in Lanfftedoc.een Pro- vintie hoogh in Vrancknjck, ontrent de ftadt Mwf- pellier, dat fy't Zee-water wat diep in laten vloeyen, 't welkfe ronts-om met een leegen rant aerde befet- ten, en als't felve door de Son uytgewaeffemt heeft, het zout met aerde gemenght opfcheppen, ende foo gelijck tot eenen heelen bergh vergaderen. Nu heb- ben wy hier te lande, endeinfonderheydt ontrent defe ftadt Dordrecht, de Zout-keeten, in dewelcke het bruyn en grof zout uyt Spaengjen , en Vranck- rijck met Zee-water (waer door den hoop vermeer- dert) gekoockt, en alibo tot geheel wit en goet zout gebrachr wert.
Van alle oude tijden isghelooft, dat het zout het noodighfte was, dat in de Spijfe gedaen werde, ende dat wy fonder het lelve niet en konden leven. P4im 31.7. En noch hedenfdaeghs en wert niet een tafei gedeckt fonder zout: lbo dat de dienftmaeghr, die dat veriuymt,,gemeenlijck gefeyt viert geen maeghr te zijn: het welck haer niet aengenaem zijnde, wel foige draeghtjom het zout eerft op te fetten. Het is eertijts in foo groote achtinghe gheweeft, datfe met zout, in plaetfe van Wieroock,plegen haer ofFerhan- de te doen. Waer van noch tot deièn tijt gekomen is, datmen 't voor ongeluck rekent, als het zout-vat over tafel komt te ftorten, als of de tafèl daer mede ontheylight was.
De groote nootfakelijckheyt va» het zout,bevin- den wy alle daegh :ende fonder het felve en foude niet alleen dekoftonfmakelijckzijn,maerghehecl bederven. Het is de alderbefte fauce,en een feuce voor alle faucen, ghelijck Plutmhm feydt y. Simp.^\ Voorwaer het gene in de oogen de groenigheydt is, in de ooren een accoort van ftemmen, in den reuck de liefièlijckheydt, en de fachte wermte in 't gevoe- len, het lélve doet het Zout merfijnen aengenamen geur aen denfmaeck. Want het houdt hem foo on- der de faucen, dat al ift, dat de foete fubtijlder ende volkomender den fmaeck beweghen, evenwel voor een yedcr foo aengenaem niet en zijn, nodi oock by
ver·" |
-ocr page 161-
S SCHAT DER GES»
ïja J. V. BEVERWYK
verfcheide fpijfe fo niet gemengc konng werden fon- der wa1ging,als degene,die va 't zout deelachtig zijn, ttewij! zout alleen gemeen fcjhap heeft met aldethan- d« fmaken. En fchoon onder defelve Ib ontallijk on- deifchey t is, alffer in al d'ander finnen kan gevonden werden, fo maeckt het evenwel in aldprhande faucen een aéngename proportie en ovcr-een-ftemminghe. Daerom feyde de Philofooph Plat» feer wel, dat de Cocks volkome meefter van de fpijfe zijn, gelijck de Sang-meefters letsen op den toon vande verfcheyde ftemmen,en hoe die beft 'tgehoor bevalie n,fy ook fo acht namen op de verfcheyde fmaken, rot een goedt accoort, en een aengenaraelicffelijkheyt te brengen, 't Is nodig dat al de finnen niet alleen met een maeg- fchap enoorfprontk over-een-komen,raaerookeen gelijckformigheydt onder malkander hebben. Want gelijk in een ronde circkel, hoe delinien verder van 't middel-punt afgbetrocken werden, hoeiè verder van malkander wijken,nochtans haer evenheyr,of gelijk- hey t die fy onder malkander hebbé,daerom;niet ver- liefcn: even-eens de finnen.die van een gemeene fon- teyn af-vloeyen,al ift datfe door verfcheyde dienften gefcheydeo, en in befondereampten verdeelt zijn, fo verftaenfe niettemin malkander door een ghemeene gelijkheyt en over-een-ftemtning.So gaet hetinfon- derheyt met de fmaken,al ift dat haer kanten en uit- fteekfels feer ver van malkander wijeken, zo werden fy evenwel van't zout door een aéngename over- een-ftemming tot accoort,en eenlieftèlijckefmaeck gebracht.Waer uyt merckelijk blijkt,de deugt van 't Koutjdie zo groot is,dat het zelfde ook door het fta- dig gebruyk nimmer tegen valt. Welckers treffelijk- heyt noch elders blijckt. Wantalfoo de fmaken haer w oon-plaets hebben inde vochtigheyt,gelijk de reu'- ken in droogte, zo wert nootzakelijk die fmaek,bo- ven alle anderegeftelt,die de mecfte vochtigheyt om te proeven detongengehemelt kanaenbrengen.De- , wi j 1 dan de zoutighey t dat meeft doet,gelijkmen uy t •watzout onder de tonggeleytsgewaerwertrwaerom zalmen dan 't zout,als een geitadige voort-fetter en ley tfman van den imaeck,eerft op tafel laten fetten ? Derhalven ift niet vteemt,dat vele hier te lande de Kaes in 't left eten om de maeg.te fluyten,en in't be-
finfel van de maeltijt wat zout,dat zy de fleutel van c maeg noemen,gebruyken,om t'openen,en'tot ap- petijt te verwecken.Maerd'Óude heibben't zout niet alleen voor een fauce, en om luft tot eten te maken.
gebruykt,inaer ookvóor toe-fpijze genut, ('t welck noch onder gemeene luyden gebruykelijk is,alire yet willen gelijck als met eedc beveftigen, datfe daer op aout en broot eten) en daeiom werde Cereseu Kep- tunus in eenen tempel ghe-eeit, gelijck in Plutarcho 4. Smp4· te lezen is. |
Maer dit was,gehjk't noch is,allecnkoftvootücch- le luyden,hoewelook de njkfte het zout niet miffen fconnen. 't Verwekt d'3ppetijt,endoet de Spijs wel fmakeo, zuyvert de maeg van alle flijmjja maefcc een wacker verftant.en vetlichaem.vi/;i'//ii»/«idifcipe] van HerophUus ,tcn der grootfte Medicijns, verboodtde magere luyden de foetigheydt, maer geboodt zoute fpijvce tegebruycken, om dat diens dunnigheydt van deelen 't voedlêllichtelijck door de kleyne aderkens fou voeren,gelijk Plutarchus verhaelt /{.Sjmp.^. Zoot maekt niet alleen 'tlichaem vetter,maer wert ook ge" houden onder de dingen, die de vruchtbaprheyt ver- meerderen. Oeheel vette, en fwaerlijvige vrouweo» ^die gemeenlij k on ν ruchtbaer zij n, w erden door ma- tig-gebruyck van Zout vruchtbaer. Want het fty·* vert en verdiooght alle overtollige vochtigheydt dcS lijfs-moeders, fo dat de verglaeftheyt (gelijckfe dac noemen) daer door vergaet, en fy in een fuyvere eifi drooge lijf-moeder daer na beter ontfangen.Dat het in de naans de lenden ook wacker maekt, bevintffle" genoeg aen de gene,die gewoon zijn veel zoute koft te gebiuykë.Daeromplacht mende Spring-henfte"» die te traegh in 't werck vfaren,zout onder haer voec te geven: ende de honden oock zout vleefch voor tc werpen, om haer te ritfiger te maken. Dit is de oOi' faeck, dat de Poëten veriieren, dat Venm uy t de zes
feboren was: alsoock,dat de Priefters van Egyp?®.'^ ie kuyiheyt beloofden, haer veel van't zout onthief" den, zo datfe oock ongezouten broot aten: om het zout door zijn warmte en icherpigheydt de löi^" tot byflapenontfteekt,alsP/«Mrcè»s getuygt 10. of ook gelijck hy in fijn Boeck van Jfis en Ofif^ fchrijft, om dat hetzout appetijt verweckende , ^ Priefteren tot gulfigheydt en dronckenfchap moc»·^ brengen.Maer met defe fuperftitie en hebbenfe ha^i geibntheyt geen voordeel gedaen.
Het zout maecktmecaileenaiderhandeipijfeaengen^®^ en fmakelijch, raaer kan oock lange tijt van cle bederving waren, Gelijckmen fiet aen gefprenght vleefch, en gei^u'® vifch., Want het verdrijft en verteert d'overtolligheyt, heeft êenpackende ende toetreckende kracht. Derhal^i"
Vele geIooven,datden adem vande gene, die geen eten,, een vierighcnaertkrijght: ende dat daeroro de ι ^ een Ainckendenadem hebben. Die de hifborie van de n> ^ Wereldt befchrijven , verteUen dat de Swarte «"^eo haer ghefontheydt bewaren, ende hetfelye by-na ^'^Só gout op-\vegen. |
-ocr page 162-
HET
Vierde β ο ε c κ
VAN DE
Beweging
Ε Ν D Ε
RUSTE
DES
L I C Η Α Ε Μ S,
S LAP Ε Ν
Ε Ν D Ε
wake Ν,
AF-SETTEN
Ε Ν D Ε
BEHOUDEN.
V
-ocr page 163-
3/4 J. V. Β Ε V Ε R W V Κ S
Van de Beweginge endeRufte
des Lichaems.
Het eerfte Capiitel. "C E« diegepnthej/t Wenfcht die moet hemflaeg bewegen-, -C' Dat ü den rechen gront vanfiogetvenjien s^^egeu; Sfeeltjonckheyt met den tol, efmet dm harde» bal. Of jaeght een vluchtigh wildt in eenigh lufiigh dah Cf roeyt een fchuytjen voort, ofryt op fnelle paerden, Vf opent met de fpae den boejèmvan de aerden Ter eeren van den Hof, op hope van de vrucht, So tijit het bleeckgefpuys, defieckten, op de ν tucht: Sa» vert het innigh vier , de gronden van het leven, Verivackert ,fris gemaeckt, en uyt den βαερ gedreven, So wort het lichaem fiercl^; en al de binne tracht Indien hetfomtijts flaeut, in beter fiant gebracht. Wel, vrienden, rep je dan ■. Want flil en ledigh wefen En ivert noyt, door de kunfi, de menfihen aengeprefen: Het water als het ruft, dat wart in l<prten vuyl. En van een kjare beeckj>ntjlaet een modder-kiiyl.
De Beweginge ende Rufte des Lichaems, ofte Arbeyn en Ledigheyt,eniiebbenmedegheen kleyne kracht om het Lichaem in Gefonthey t te on- derhouden.
De Beweginghe doei infonderheydt het Lichaem driederhande voordeel. Ten eerften, maeckt het al de leden door het pnderlingh vrij ven vafter en ftijver. Ten tweeden,vermeerdert het de natuerlijke warm- te. Ten derden, roert en beweeght het de gheeften, Wt dewelcke wederom ander voordeel fprsyt, te weten,zodanige geftaltenis des lichaems,die niet lich- telijck van eenige uytwendige oorfaken befchadight en kan werden, en die geheel bequaem is tot alder- hande adien en wercken. Door de vermeerderingh van de warmte werdt het lichaem oock beter gevoe- det: ende door het bewegen van de geeften, werden de dampen en de vuylighey t door de gaetjens van de hnyt uyt-gejaeght.
Met den naem van Bewegingen des lichaems ver- ftaen wy alderhande arbeyt en oeffeninge, ghelijck ■wandelen, loopen, fpringen, rijden, vaten, en dierge- lijcken. Tegen malkanderen te loopen is een oette- ninge onder ghemeene lieden, en daerom prijft Ciefar in 't eerfte Boeck van de Fianfche oorlogen de Sol- daten \nnyimvifius,datiy haer houdende aen de ma- ns der peerden, met dezelve voortliepen. Maer onder ^lle de Beweginge heeft elckefij η befondere kracht, in oeffent oock befondereleden. Met wandelenen loopen werden de beenen meeft beweegt: met fcher- irten en roeyen meeft de armen, ende bovenfte leden. Siiigen, roepen, ο verluyt lefen, oeffent infonderbeyt de borft en keel. Maer al het lichaem wert bequame- lijck gheoeffent door het fpel van den kleynen bal: welke oeffeninge daerom tot bewaringe der Geiont- beyt feer gepreien wert van Galenm, die een gheheel |
Boeck van het fpelen met den kleynen bal ghefchrc- ven heeft. Maer dat fpel en is het eygen niet, dat nu in de Kaets-baen met net racket gefpeelt wert.Wan'^ in het oude plegen fy veel met malkanderen te wol' ftelen,en dê eenenden anderen by den hals te grijpe"» 't welktegenwoordigh in onfe kaets-banen niet ge- bruyckelijken is. Danick hebgefien te Floren5en i" Italien dit noch gebtuycken in een out fpel, datfe w Caccia noemen, en werdealdaer Anno 1616 gelpeel·^ voor twee Cardinalen, Ubaldini ende de 'Medici,^^ Hertogh, de Hertoginne, ende het eantfche Hoi, de bruyloft van den Hertogh van Mantua, met de^ Hertochs van Florencen lufter. Het welck evenW^' niet en ghefchieden met een kleynen bal, maer een grooten ballon, die door twee partyen (elc" beftont uyt twaelf Edelluyden, van d'eene was d^® Hertoghs oudtite foon , teeenwoordigh Hertog"' van d'ander (ij η tweede broeder. Don Lorenfo de W' dici) in gout en filver-laken gekleet,over malkandf ders palen gheüagen werde. OnderPrincen,ende groote Heeren is de acht feer gebruyckeüjck, end® die oefFeningh werdt voor feer gelbnt ghehoude® by Xenophon, in fijn Boeck dat hy van de jacht be' fchreven heeft. Hier komt by het te paert rijd^" ende voltigeren, ofte op het paert re fpringhen, he^ welck de leden hardt ende fterck maeckt, als ooc^ alderhande harde ende ftercke oeffeninge : ghelij'-'' een fwacke het Lichaem verfacht, ende verfwackt- Alfoo maeckt een haeftige beweginge het LiehaeoJ vaft en dun: en een lai^hfame vermeerdert en ope"^ het vleefch. Maer dit is al te famen te verftaen va® matelijcke oeffeninge. Want die te veel is en bov^' de kerf gaet,verftroyt de gheeften, ende verteert^ krachten van de vafte deelcn,en verkout het gantfcP lichaem, verfpreyt de kracht van fpieren, zeno^i? en banden : Ipant fomtijts devlieienzoiecrjii®" fcheuringh verooifaeckt: beroert het ingewant iH^ fulcken gewelt, dat de aderen open barften, waer «y^ bloet fpouwen,bIoedigh water maken, pleuris, eo"® diergelijcke fieckten ontftaen. So dat nootfakeü)^.^ op den Arbeyt de Rufte móet volghen. Ovid. I· ' Ponto f.
Metruflen ü degeefi enoockhet lijf gepaflt En beyde die vergaefi door al tefiagen lafl.
Vorders de Ruft en veel Stflte, ofte het langl'^P^ fchorten van oeffeninge, gelijck daer is onder de luy aerts, maeckt de geelten traegh , benaut de lijcke warmte,en maeckt hetgantfche lichaem jo" en onluftigh. Hieropvolghc raeuwigheyt,verftoL pinge, veel oyertollighey t, het welck oorfaken Z') van alderhande Sieckten. Ovid. i. de Ponto 6.
Wanneer htt water fliUe flaet, Wk^neer de menfche ledigh gaet, _ Waanneer het yjèr rtiflen moet, t^iet m "'^an drig m blijftergoit.
IS Ti |
-ocr page 164-
CHAT DE R G Ε S O Ν Τ Η Ε Υ Τ, tff
Α R 1 S T. i.Probl. xlvh. cibumminuere , laborum mtemagere fdubte efl ? An cauffam agmandi excrementorum habet nimie- (]Ute tune certè exultat, mm aut eibm fuperefi, aut labor deefl ?
Van Slapen en Waken.
Het 11. Capittel. Oe Jf^Yt if fvreught en van hoe weynigh uren I X Al tP4t blydfchap hiet en k^n niet lange duren J ie middenin het ff el of in een blijdefeefl "erfietmen menighmael een lichaein finder geefl. ,'<iefl tot u verrmeck.hetpuyckje vm de lujien,
y^'fihap ,foete tvijn, gefingh en fmren-fpel, Q ^^ht-waeck.fonder meer •verk.eertst ingequel. ^Uh^'^ Knt een falf voor alle droeve fak^n, ^J^t de finnen nieu en weder lufiigh maken: y >fi)ght dan over ons wanneer het licht vergaet, ïj λΙ met te-min foo doet het in de mast:
OW alleb^ onnut en deufigh makgn. ^^llen niet een woon, de mast geit over-al, 3 waertnen die vergeet dm baertet ongeval.
Elijck in de krachten, Γο volght oock de Be- ^^ Weginge en Rufte naeft in ordre het Slapen en dewijl de Slaep niet anders en is, als de Vgn de Sinnen, en het waken de Oeifeninghe V3„ De Ziele gebruyckt tot uyt-voeringe
«leth wercken, den dienft van de gheeften : ende j werden in't waken degeeften van binnen h y^^^-itiftrumenten der finnen gedreven. So XVc ^^'^oiatigh waken degeeften, ende finnen op- ^oor α 7®ppei· maeckt, de geeften ende warmte j „ lichaem verforevt, de verdeelinge van het
1 van de vuyügheydt verr""" WaKen, aat onmatigh is, verftroyt HaerT^-^^^ geeften , en verdiooght het geheele eriQ J^» ^nibnderheydt de herflenen, vermeerdert Hoqj. "^^ckt de gal, en is dickwits ooïfaeck van W^ti^^' andere heetefieckten: en als ten leften de "te vervlogen is, van koude.
^^'^enuant juvenum vigilat£ corpora noBet,
dc^a^^t Waken komt de Slaep. Want alzo door cn de ifvan dendagh demenfche vermoeyt wert, ^^fckp vergaen, ende door het gheftadigh
de S] " ^'an de finnen de geeften vervliegen, zoo is Siiog^ ghegeven als een remedie voor de ver- |
^'^neyt, Want de matige Slacp doet den Men- fche veel goets. De verinoeyde krachten werden als dan verquickt ende herftélt ^ de geeften die door den daeghfen arbeydt vervlogen waren .werden dan weder gemaeckt, ende de natuerlijcke warmte wer c na binnen getrocken, endedaerom zijn deflapende van buyten koelder, geli ck Ariftoteles feydt, en heb- ben meer deckfeLvan doen als de ghene die waken. Hier door gefcbiet de teringe des voedtfels, ende der raeuwe humeuren in 't gheheele lichaem beter; ende in alle deelen, infonderheyt het ingewant, werdt in den Slaep goet voedtfel gemaeckt., ende het lichaem fachtjens vervochtight, zo dat, gelijck Hipfocrates fchrijft 6. Epid. J. de Slaep voor het ingewant fpijiè is, ende wy ghemeenlijck iègghen, dat de Slaep zoo wel voedt als het eten. Want uyt de Spijiè, die door den Slaep wel verteert is, wert beterende overvloe- diger bloet: hetbloet vermeerdert zijnde, vermeer- dert de warmte, ende alzo wert het gantfchelichaem wel ghevoedt en gefterckt. Door den Slaep werdc de ibrge wech-genomen, de gramlchapgeftilt, ende hetgemoedt geruft geftelt. T!tbull. 3. Eleg. 4.
De Slaep-godt κ gheweldigh foet, Hy doet de kiranckg finnen goet.
Dezelfde houdt alle lofingen tegen, behalven van het fweet. Maer de flaep is infonderheydt dienftigh voor oude luyden, en daer is naulijtksyet, dat de drooghey t van den ouderdom zo vervochtigen kan, als de Slaep. En dit voordeden genieten niet alleen de ghefonde, maer oock de fiecke : alzoo door den Slaep de krachten toenemen, het voedfel verteert, en de overtolligheyt gefcheyden, en de pijnelijckheydc geftilt wert. Maer onmatige Slaep is het lichaem feer Ichadelijck, verduyftert ende vertraeght de geeften, maeckt een dom ende bot verftant, en door verga- deringh van raeuwe humeuren, ende inhouden van overtollige, foo verftolpt hy de natuerlijcke warmte, gelijck een vuur dat geenlucht en heeft.
Van Af-fetten , en Behouden, ofte van het lofen des Camergancks , Waters, en andere overtoliighey ts, als oock van het By-flapen.
Het III. Capittel.
rj Oe nietig is het vleefch , hoe veerdigh om te fler-ven !■ Een wint tefeergeperfi die \an een menfch bederven : Het water in de blaes dat brenght hem in den noot. En ick.en weet niet wat dat brenght hem aen de doot. Doet wat natuervereyfcht, hetjal u kgnnen haten. Wat pooght om uyt te dient uyt te :{ijn gelaten ■■ M^ngeeft noch watverdrags fchoon datmenhongerlijt,. Masralffer afgangh mfl dan fihaedt de minfie tijt.
V ζ indien- |
-ocr page 165-
Ε R W Y Κ S
ïji " J. V.
ÏNdiendcr cenige Spijfe te vinden was, die gbeheel
in de fclfftendigheydt van ons licbaem konde ver- andert werden, zo en fouder geen overfchot blijven, Maer alzo alle fpijze eenige ongelijckhey t heeft met ons Lichaeni,zo tnoeter noocfakelijck yet van over- ichieten dat aen ons Lichaemniet ghehecht en kan ■werden. De grove en onfuy vere koit laet veel ο ver- ïolligheyt, de liiyvere weynigh: maer meeltendeel gaet het derdepart, ofte wat meerder van onderen af: en ontrent het derdepart gedijet tot voedfel, het overige gaet tot ander vuyligheyt, flijm, water, gal.fweet, roockachtige dampen, &c.
Dewijl dan dé Spijze om de ongelijckheydt, diefe ïiiet onslichaem heeft, niet altefamen in goet voedt- fel en kan veranderen: So is noodigh, dat het quaer ivan het goede ghefcheyden, ende net een behouden, ende het ander gelooft wert. Alsfulcks na behooren gefchiet, zoo wert het lichaem in natuerlijcken ftant onderhouden: maer indien 't gene ingehouden rnoet werden, af-fchier, ende dat gheloolt dient, in het ïchacrn blijft,als dan komt de Gelbnthey t een groo- ten af-breuck re lijden.
Maer gelijcker vericheyde kokingen,ofte teringen in 't lichaem zijn, te weten, de eerfte in de Maegh, de tweede in de Lever, de derde in elck van de leden : Zoo werter oock verfcheyden overfchot vergadert, als kamerganck,water, gal, mela.ncholy, drooghe ende dampige, vuyligheydt, die de huy t uy t-werpc, ende waer van de hemden vuyl werden, ende dick- ■wils het fweetjdewelcke altefamen uyc de algemeene verteringhen voort-komen, ende boven defe noch eenighe die de befondere verteringhe van de leden voortbrengen,gelijck dieuyt de herffenen door neus en mont dickwilsgeloft werden. Deze dan indieniè wel af-fchiet,end0en niet weynigh tot de bevvaringe der Gelbntheyt : maer indienfe ofte op-ghehouden, ofte ontijdigh afghedreven werden, zo komenfe de- zelve te veranderen.
Den af-treck, ofte het overfchot van de Maegh ende dermep, indien het niet t'fijner tijt af en fchiet, (dat is voor fobere luyden eens daegs voor den ecen, «nde voor de ghene, die wat veel eten, tweemael) belet het teren ; alzoo daer van quade dampen in de Kiaegh ende by-leggcnde deelen opftijgen. Sulcks befchadight oock voornamelijck een Iwack hooft, ende vak mede d'andere deelen moeyelijck,verweckt winden, krimpinge in de dermen, ende dierghelijcke quellingen. So verhack Alexander BenediEiui 19.de eur. morl·. 36. van een vrou die in d'eene zijde ghe- meckt was, ende in een geheele maent geen af-:reck en hadde, darfe daer van uytermaten opfwol. Ende een voornaem Magiftraet van defe Stad Dordrecht, na dat hy een wijl ghefeten hadde op een winderigh fecreer, bevoelden hem met wel, endeen konde door geenderhande middel gebracht werden, om ter ftoel te gaen^ zoo dat hy daer van og den fevendea^gh quam te fterven. Het zelve is mede in kort er dagf» te Middelborgh aen een jonge dochter gebeurt. S^^ Schenckiuml. Obf.27i. |
Den Buyck-loop ofte LoQijvigheydt is dickwi» gefonderalsongefonder, te weten, wanneer deNa- ture voelende in de Maegh een beginfel van verder·* vinge der humeuren, haer terftont ontlaft, ofte oocK door haer kracht de quade humeuren uy t anderepar- tijen af-drijft, ende alzoo dickwils de oorfaken va» vele fieckten voorkomt: maer wanneerfulcksveel en langh aenhoudt (want als de nature wel werckt' ende den buyck van zelfs weeck is, zoo en duert di® loop niet langh, en de Nature haerbntlaft hebbende houdt terftont op) zoo werdt het Lichaem nootftj kelijck van fijn voedfel verfteken, ende begint hee' af te gaen, de krachten verminderen, en de derme" werden daer door verfv/ack, en af-gefchrapt. uyt Petfinghj Bloedtganck, en diergelijcke quale'' voort-komen.
Op dezelfde maniere als het Water op fijn hoorlijcke tijr gelooft werdt,dat is het Lichaem nUt ende dienftigh: maer indien het te haeftigh afgh^' dreven, ende infonderheydt re langh op-ghehoude" wert, zo en verweckt her geen kleyne fchade. fulcks en befwaert nietalieen deblaesendede n^bü' rige deelen: maer vervult en fpant de blaes dickwu» oock zoo feer, datfe daernahaerfelvea niet toetrek' ken, ofte het water uyt-dtijven en kan, (welc·'® oorfaeck Galenus welftek ó.loc.aff.^. hoewel van Pdrwtów berifpt wert, ó.Pathol. 13. gelijck
in't Sceen-ftuck breeder met redenen, en ervarfiOj^
heydt, uyt de Anatomie zelve bewijfe) waer «y dickwils een ontftekjnghe in de blaes komt, ja ervarenrheydc leert, dat door ontijdige befchaetP··^ heydt in maekijden ende ghefeUchappen het ter zoo langh op-gehouden is, dat het de door ooriaeckt heeft, lek en kan niet na-laten, een pel hier by te brengen, het welck mymede-ghede^ heeft in't lefte jaer fijns levens mijn weerde de Heere Gerard van der Laan zaliger, Borgermecft^ van Haerlem. Deze fchrijft van fijn Oom van. der. Laan.mtde Borghermeefter, dat als h/L Delft, zijnde Landt-raed ende ghebeymen van fijn Excellentie, ghenoot wastermaeltijot ^ den Grave van Hohenloo,ende aldaer boven fij" mogen tot drincken gedwongen werde, zoo fijn water op-hiel, om andere niet op te do^" ^ dat hy daerna doorgeenderhaude mi^elen Jy en konde werden om water te maken : ende ^ van pijne te bedde geworpen zij nde,daer by de lp en ontftekinge in 't aenficht krijgende, alfo fij" eyndighde. ^^
Geen minder perijckel konnen. de Winden vc' oorfaken. Het welck de Keyfer Claudiiis beweeg»^ de, om een Wet te maken, waer by yemantoocK tnaeltijden, het welck tc voren ongheqorlof^^^ |
-ocr page 166-
SCHAT DER
aeni^ii^®^^^" een wint te laten : want hem was gedient, datter yemant met groor perijckel een wint uy t fchaemte ingehouden hadde, ghelijck Sue- n'^^erhaelt in fijn leven. Daerom feyden de Stoi- ^p.^Wofophen, (Cic.9. Ep.ad¥am.22.) dat de onf ΐ· behooren te wcfen als het riipen. En «en Erafmw fchrijft dat de gene, die uyt fchaemte als > tneer letten op de beleeftheydt,
^ de gefontheyt: en raet als lulcx in gefelfchap overkomt, den felfden met een gemaeckten
iiui veut vivre longuement, Doit donner Ie eul au vent.
, Wilje Ungh en lufiigh leven, Aen den eers dient wint gegeven.
VfP®" ghelijck wy van den Camerganck ende het Veel t^ebben, dat het teveel af-fchieten fo
Ooj.K'ï^^e'it doet, als het ophouden, foogaethet de winden. Doétor lernelius fchrijft 6. ïen d ^'^y vele, die geftadigh gewent wa- öen h op i^e houden, na haer doodt bevon-
üyt» '
-(vi^^'^^'^kt was: ende andere ghekent heeft, die de ^atfr onderen in de Maegh op-fteghen, foo
Heer woorden uyt-brachten. De
Hoj L Montaigne verhaelt x.desEjJais 20. een lioki," l^^^mpel van een, die veertigh jaren ghedue- ftLi'^^ Winden loofden, rot dat hy tenleften al vij- Vati - ""f· Soo fchiijk de Oudt-vzdeï Auguβinus ende r "i ^^^ winden liet, als hy begeerde ·
voeghter in fijn uytleggmge een Wind ^ Py fijnen tijdr, van een die op dc maet '^ondé laten. Diergelijckehebickgefiente de in een Nederlants^childer,die boven door
V?jnd lucht in-halende niet alleen ontalhjcke
handpr ^^erley geluytenliet, maeroockalder-
jiien d foo perfedl wift na te bootfen, dat-
j^ae wijfédaervan lichtelijck kondeveiftaen. Vuyij^, verhaelt is.heeft mede plaets in ander
ren f ^en gemeene wet der natu-
ot, 'j^'^e vuyiigheydt moet uytgeworpen werden, ftticv Γ ^''^n^em een fuyver voedtfel krijghe. Als '«Vel fo verreert de fpijfe,het lichaem blijft
en gelbnt gehouden, Maer werdt, loo vervuylt het voedfel, •f5 ^ verfchf yden fieckcen fpruyten. «ien j behoort tot het af-drijven ende behou- het byflapen,in 't welck-hei zaet af-fchiet. het", ^ ièlveeygentlijckgeen vuyligheyt,fois overfchot van de derde tennghe, ende die af cock geftelt werden onderdedingen
binnen blijven,alfo het zaedt,ghe- ^ "^Pfocrates. betuyght, van den ganifcheii lijve |
G Ε S O Nt HE YX IJl.
en allededeelenaf-ichiet. È η dewijl bet af-fchietfn en behouden van het zaet, groote veranderingh in de Gefonthey t kan maken, fo is billick, dat alhier mede van het byflapen gehandelt wert. Alle dieren is van naturen gegeven een begeerte tor verfamelingh, cn een grooie genuchte in het telen, om datie dat wetck geerne zouden by de handt ne- men , en alfo voort-letten. En fulcx matelijck ende na behooren gefchiedeiKle, is den Lichaem nut ende ghefont. Hoewel dat de wijfeEpicttm meer op de fedigheydt als de gefontheydt fiende, zeggen dorfti datter geen byflapen dienftigh en was,volgende daer in miflchien den Philofooph Pythagom, dewekke
fevraeght zijnde,wanneer men by een vrou behoor- en te komen. gaf voor antwoort, als ghy fwacker wilt werden. Daer mennochtansfiet, dat de mans en vrouwen, infonderheydt weduwen, het zaedt te laingh opgehouden zijnde, 't gantiche lichaem fwa« en loom maeckt: ende metter tijdt komende te be- derven, fware accidenten, als op-ftijgingh vaii de Moeder in de Vrouwen, ende dierghelijcke mede in de Mans verweckt. Soo dat Ar^oteles onghelijck heeft, als hy ontkent, dat man,noch vrou met fieck en werden, ofte èn fterven doo r het ophouden van 't zaet.Een ander Philoiboph Diogenes veröont dat wel anders, gelij<!k G^/eww in een onbefchaemt exempel van hem verhaelt ó.loc. ajf.^. Ende Arifloteles felve maeckt gewagh 4,PiOW.30.van verfcheyde fieck ten die de Mans door onthoudinge over-komen.Wy le- fenvaneen feer geleert Spaengjaeit MichklVeriniu, dat hy hier van geck zijnde,niet en kocde beweeght werden tot het byflapen, en diathy daer over quam se ftetven.
Ni fe folltteret, mdluit ille mvri.
Een ander BtiTchop had daer geen fin in,dewelcke als hy door raet van den Doóïor, ende fijn vrienden, defe remedie tot geriefinge gebruyckt hadde,en daer na fchreyende, van fijn vrienden, die meenden dac fulcx quam uyt berou van de fonde,getrooft werde, fo gaf hy haer tot antwoort,dat hy niet en fchreydë om de fonde, maer om dat hy niet eerder begonnen hadde, gelijck verhaeltwert by Fulg.in l. fi.ultfa.fi.ff.
■dapB. aB. Sο dat het welfwaer te begrijpen is,hoe ftercke en ghefondeluyden haer kuys ende eerlijck konnen houden fonder qaetfinge van haer ghefont- heydt. Seer wel fey de de Paus Pius de Tweede, dat om ghewichtighe reden den Houwelijcken-ltaet de Prieiters benomen was j maer dat hy ono grooter reden haer wederom behoorde toeghelaten te wer- den, Want het is meer als feker, datfeallegader niet en konnen zijn als de vromeKardinael Dewekke, als hy yet hoorde of las de Honwelijck- fche faken betreifende, wasaltijtsgenootfaeckt een ander ïevragen, wat itilcke wootden beceyckende,
V 3 waet |
■ ii··
-ocr page 167-
Jrv: BËVIRWVK
waer in hy foo onwetende was, als in de fake felve, gelijck onlanghs infijnleven befchreven isvan een lefuijt f «%it«o,en is uyt fijn Italiaens in Latijn over- gefet, en t'Antwerpen gedruckt Anno 163 j.
Wy fieti by de Pocten, hoe mildelijck datfe een deel van haer jaren geven aen de gene, diefe bemin- nen. Sy gevenic, (ëy t Senecaó. van de weldaden 2f. en fy en wetent niet: en fy gevenfe foo, datfe haer af-gaen, fonder aen haef Lieven te vermeerderen. De Percrijs, feyt Plutarchm, werdt van dit fpel ver.
1 Capittei aldus in rijm ge
Een Jacht, een reyn een wolbek, bedt, Daer voormen tweefaer fihoenenfit. Dat is de menfch een nutte faeckj En kan hem dtenen tot verrnaecll, Indtenhynadenregelgaet, En houdt degulde widdelmaet: Maer die, met luften opgevat, Sptlt al te ruym dierbaer nat, Dient rijcken kan niet langefiaen, Maer fal in kprten ondergaen ; ; Wantalsdelufitedertelfpeelt, ,
De geefl, en oockhet lichaem queelt, ! En:^ydje fwacker alsjeplaght
Eer datje by een vrouwe Ιαφί, Soo le^t u fikfn beter aen ■ Want, vrient,ghy hebt te veel ge daen. Weefi daerom hier en ovet'al Ή iet al te wijs, niet al te mal.
Want die in dit werck onmatigh en al te driftigh zijn, verdrijven de natuerlijcke wermre,verkouwen «n verfwacken haer gantfche Lichaem, vergaderen veel raeuwigheydt, befchadigen de fenuwen, maken haer lichaem vol gicht, en lammi2l:ieyt,en veroorfa- keneen fwackheyt in verftant en linnen: ja dickwils . {daer van wy hier en elders exempelen hebben) de doot felve.
Het :{aet is dierbaer nat ·, laet vry een ader fieken, Cockveel gelaten bloets en fal u geenfins brekgn, Qf fo veel binders doen, als hier een drof alleen; Want vocht dat menfihen teelt ü hondert tegen een. Het fijnfie levens fap, bet befie van de leden. Won in een kprtenflont door lufien af-gereien .- Alwmer overblijft en κ maer enckel draf, Enftet > dan k?mt de doot, en fnijt het leven af. Js niet de wijfie vorfl met een-en-vijfttgh jaren Inhaefien wech-geruckt, en in het gr af gevaren. Alleen maer ouit gefeyt (fio memgh man gelooft) Om dat hy door de lufl van krachten woi berooft! Wel aen dan, weligh volck., wilt uwe Jeught befnijden, Enop een rechte maet·, enop iequame tijden; |
S SCHAT DER GES,
Want als het echtepaer geen regel houden k^n, 't Is fchande voorde vrou, en fihade voor de man.
CASTIGLIONE
lib HL del Cortegiano,
Xenocrate fu tanto continence, cheunabelliifimi donna,eifendogli colcataacantoignuda,Sc &«· cendogli tutte Ie carezze, & ufando tutti i modi, chefapea, dellequaicofe a-a boniffima maeftra f nonhebbeforza maidiefareche moftraffepuruo minimo fegno d'impudicitia, averigo, cheellai» quefto dilpenfaife tuttauna notte.
MONTAIGNE
I I L des Effais V.
Et en outre j que mus avons apris de leur profït hoKche la preuveqiten firent mtres-foisen divers fiecles m Empereur, & vne Emperiere de Romer mmflres ouvriers & fameux ett cefle befongne: lm depHcela bien en vne nm£h dix vierges Sa f mates fis captives: maü elle fourmt reelletnettt en menuiü α vingt & cinq entreprifes, chatt", geant de compagme filon fon befein & fon goafi- —adhuc ardens rigide tentigine vulv»* Et laiTata viris, nondum fatiata quiefcit.
Et quefurie different aventi Λ Cateloigne, entre uf^ femme fi plaignant des efforts trop afftdnels di fin mary : α laqmlle plainte Ie mart refpondit qu aux jours mefine de jenfne ilne f'enfgafiT"^^ pajfer α moins de dix: Inttrvient ce notable αΐϊφ de U "^jne d Arragon :par lequel apres mettf^ deliberation de confeU , cefle home Royne po^'' donner regie & exemple α tout temps-de U deration & modeflie reqmfi en mjtifie mariage· wdonna ponr hornes legitimes & necejfaires mmhre de fix par jonr, Relafchant & heancoup dn befiin & defir defonfexe, pour blir, difoit elle, meforme ajfee, & par confeqf^"^ permanente & immmble, £n quoy fefcrien^'^ doBenrs, quel doit eflre l'appettt & la concupij' cence feminine,pmfijHe leur raifon, leur YeforW^' tion, & leur vertu,fi taille ace prix ? confideriif^^ Ie divers jugement de nos appetits : Car S^ patron de l'efcole legifle, ne taxe qu'a troii fof^ par moü,pour nefaiHir point, cefle htmttfe conj^l
Eynde van 't eerfte Deel. |
-ocr page 168-
HET
TWEEDE DEEL
u -
VAN DEN
S C Η Α Τ
DER
G Ε S O Ν Τ Η Ε Υ Τ,
^aer in verhandelt werdt, hoe en op wat manier
verhaelde middelen in elck gedeelte des Ouderdoms tot
de geibntheydt moeten ghebruyckt worden.
ΤΆ Μ S Τ Ε R D Α M,
Gedruckt in't laer onfes Hceren, ι6$ι*
-ocr page 169-
3
η ip. II. Aph.LI.
Mail 7s «ϊλύ τρ 'ηλψιον/ êmne nimium miura inimicum.
Α R I S t. VII. Ethic. xi.
iiWê^ φύσις η^η H^ 1$·^. Tanqmm enim mturajam confuetuda efi.
η I Ρ P. VI. Epid. i v. xx.
Sanitatis exercitatio non mplmcihus, ζβ impigfüf^
ejjh ad labmm.
'iS :: / c i -c ε r ο i. offidov.
VUndum exercitationibus modicis: tantum cihi ^ptimis aSihehdum, utreficiaiaurvifl^*
non opprimantur.
C E L S U S 1. de re Med. ii i.
Turgatioms utinterdum nece£ari<s [unt, fc uhi fre^ientes funt,pmcuïumajferunt
cit enim non alij corpus, (3 oh hoe infimumerit» cum omnibus morbis obnoxiama}^^^
infirmitas fit.
W
'in;..
-ocr page 170-
Hoeby een yeghelijckin'tghemeen de
Geibntheyc moet bewaeit worden.
Het eerfte Capittel.
^ ^etdkper in de ktinfl, en ken gemeenegronden, ^jJte tot uws lijft behoudt de reden heeft gevonden, eert hoemen ff ψ en dranck_·, en lucht gebruyckgn moet, ^n O " een ft li en jeuchdigh bloet.
^ we^w^è hier tefiggen,
^^ "et vorder werck.degront te mogen leggen, In heden aen, als voor den beflen raet,
Geen te gaen na rechte middel-maet,
"Ïot ν luy.geen menfih en moet de leden
tegrooten werelden flagen lafi hefteden: niet te fchralen Kocl{, oockmet te gullen keel ^ Gfifl,^ "2e» al te langh, en tvaeckt niet al té veel, "Se^^ " »iet te licht om opgefette fionden ^ machtigh nat, en vaft te :{ijngebonden
van ^^ g„ neemt geen drancken in, ^oo^' "^a "" luchten fin,
Vt^or^A·]^'^^^ ie :{ijn, en door geruft te leven, jp. finder meer een k^ortfe wech~gedreven.
dertel volck^ighy kpf^^f oock,finder kpft "" fa»> van ongemack. van fteckfen T^ijn verloft.
β Waniere en ftofFe, waer mede de Gefontheyc piöL °"derhouden v.'ertjs in't eerfte deel wijcloo- din h^'^'^andelc; endealdaeroockaengewefen wat tich het zijn, en wat kracht fy hebben om ons heyd®"^inGefontheydtte bewaren, oft ongefont- ^ fieckten te veroorfaken. Nu is overigh, tien r ^^i'thoont wert, hoe, ende op war manier '^oet en dranck,ende d'ander middelen
ende i ^^'pi'uycken, om 't Lichaem langh in 't leven, Werct ^"eduerige gefontheydt te behouden. Dit algjjg J^reyfcht twee dingen. Voor-eerft,dat in het aenghewefen wert, het ghene alle men- lijck j °"derhouden moeten. Daerna wat een yege- '^oyibnder dient waer te nemen,volgens het etide datter tuffchen den eenen menfche
ofcg anderen, nopende de jaren, de complexie ichijP^'^atigheydt des Lichaems, als oock 't ver- Dj®"ManenVrou. |
allej -f, Semeene leeringen zijn feer weynigh.alfoo ftiae ende eenen yegelijck niet even nut en is: iicW-f^/en eenen goet en dienftigh is.bevintmen datdei, ^^^ eenen anderen befchadichc en hindert, dat is aengenaem is ende heel wei bekomt, befvv/®" ander heel tegen, ende hy wert daer van Boeck Hierom feydt onfen Hipfocrates m fijn ieve,·, „ de ghefonde Diete, dat de maniere van «len Refont te blijven, moet gepaft werden na ^«tledT η ® vand€menfch,dentijdt van tjaer, ''ε geftaltenis van 'tlichaem. Derhalven fullen wy oock weynich van de algherneene maniere van Leven fegghen, maer defelvemet een lichten armi over-loopen^ en fooder miffchien yet mocht ont- breken, dat hier toe fcheen te ftrecken, dat flü hier na in de maniere van Leven van een gematight vol- waffchen menlche verhandeltwerden.Want gelijck in andere deelen derMedicijne, fo wert oock alhier een gematight menfche als tot een regel geftek, en hem een bequame maniere van leven voorgefchre- ven, ende dan falmen daerna beter kennen fien, op wat manier die geregeert moeten werden, wekkers lichamen van de gematighde geftaltenis afwijcken.
De ghemeenfte Wet, ende die van een yegelijck moet onderhouden werden, is altijdt ende in alles maet te houden: al wat teveel is, valt ons tegen, en is de nature vyandt, ghelijck Hipfocrates fcydt 3, Afh. jz.
ΑI watter nyt den regelgaet. Dat ή voor alle menfchen quaet .- En daerom dient na rechten aert Begulde middel-maet hemert. .
Want al-hoewel de ongematigde lichamen door contrarie ongematigheydt tot natuerlijcke ftant en jheftaltenis, gebracht werden,even gelijckmen een srom hout, aen de vveder-zyde ombuygt.om recht te maken,foo en fchaet evenwel aen geenderhande complexie de gematigheyt,maer 'tgene dat buyteti de maet gaet, kan aen vele fchade doen. Hier komc by de Gewoonte, die by-na de andere nature is, {Arift. 7. Ethic. 11.) ende het gene men van langer- handt gewent is, feydt Hipfoc:.2. Afh.'^o. al enift van'talderbeftejuyft niet, envaltfoo moeyelijcls niet, als het gene datmen geheel ongewent is.
Al mt de menfch flaegh meder-vaert, Wmt alsfijn in-geboren aert.
Na defe twee voorfchriften falmen het wit ftellen van de fes middelen der Gefontheydt,die in't eerfte deel befchreven zijn, en na defelve micken en aen- legghen een gemeene maniere van Leven, die voor allen en eenen yegelijck nut en bequaemis.
Voor eerft wat de ïucijt belanght: Voor alle menfchen iseen klare, fuyvere, ende ghematighde Lucht dienftigh en ghefont,ghelijck e^nonfuyvere,
donckere,enonghematighde, fchadèlijck en onbe- quaem. Voor Lichamen die heel gematight zijn, is oock de alder-ghematighfte Lucht alder-ghefontft. Maer de gene,die van de middel-maet wat af-wijc-
ken,
X |
-ocr page 171-
J. ν. BEVERWYKS
%6z
ken, is bequaemft lbodanighe Lucht die van con- trarie hoedanigheydt is : gelijck voor koude licha- mgn warme Lucht, voor wanne koude, voor voch- lighe drooge, en voorde ghene, die re dropch zijn, een Lucht Γοο veel te vochtigher, als de ghematig- faeydt van de Lichamen in drooghe hoedanicheydc uytfteeckt. Evenwel al is fulcke Lucht in ongbe- jnatichdeLichamen bequaem,foo en is nochtans degetemperde haernietfchadelijck, gelijckfe voor de getemperde Lichamen alder-bequaemft is. Dit is de ooriaeckdat deLenten voor een yeghelijck aengeraem vallen, dewelke degematichfte zijn van al de ghetijden des jaers, en oock de gefonttte, ge- Jijck wy uyt Hippocrates hier voren vermaent heb- ben. Elck een moet dan, foo veel als moghelijck is, kiefen een fuyvere en klare Lucht, als de alderbe- quaemfte, tot behoudeniffe der gefontheydt.Want een vuyle en ftinckende Lucht, die miftigh en met quade dampen vervult is, en kanniemantgoet ofte ghefont welen, en moet daerom van een yegelijck gelchout werden. Inibnderheydr, indien op eenige plaetfen de Lucht altijdtongefont is, fo fal de gene, die fijn leven eh gefontheydt liefheeft, hem wach- ten om aldaer te gaen woonen. Maer de ghene die nootlkkelijck in alfulcke onghefonde plaetfen haer woonplaets hebben.en dat haer gelegentheydt niet toe en laet, om defelve te verlaten, die fuUen haer beft doen,om de quade Lucht,fo veel alft mogelijck isjte verbeteren, het welck gefchieden ial met deu- ren en venftersjdie in't Ooiten en Noorden ftaen, open te fetten, ende de Son en Winden, daer door teontfangen, als oock in de kamers veelrijdts vuur ïeftoken vanwel-rieckent hou r. O ρ foodanige ma- nier heeft Hippocrates de Peft uyt Griecken-landt vejaechr, ende de Lucht met vuuren gefuyvert. En Empedocles, gelijck Plutarchm befchrijftjmet het fluy- len van een gat in fekeren Bergh.die over de gant- fche Landouwe een fwaren en onghefonden damp wyt-gaf, floot mede de peft uyt dat Landtichap.
En al-hoewel wy het nytnmyten van de Lucht, ïn hitte, koude, vochtigheydt en droochte niet ge- heel en konnen vlieden ι fo kan falcks evenwel ten deele vAandert en verbetert werden.
DeLucht die ai te kout is,kanmen met goet vuur ■verwasmen, van eyeken-hour, ofte genever-hour, het welck oock een aengenamen reuck geeü. Soo kanmen oock een Kanjer beroocken met nagels te branden, oft gencver-betien: oft oock op een yfere fcbop heet gemacckt zijnde, te laten druypen van den bruynen Balfena, die veel uyt Weft-lndien ge- bracht wert. InDuytaant gebruycken fy hiertoe de Badr-ftoven, lo datfe van haren Winter een So- jner maken, en dat met alleen in haer huyfen, maer oock midden in 't landt. Gelijck daer zijn de Hoven ïeHeydelberghin den Pais, en te Gaffel in't Landt ^an Heifen,dienen '&Winters met plancken befluyt. |
hebbende op de vier hoecken ftoven, die het bil" nenfte mateiijck verwarmen, Γοσ dat daer waiftu Orangie-boomen, Citroen-boomen, Vijghe-boo- men,Granate-boomen,alfo groote en goede vruch- ten dragende, als ick op de Grenfen van Provenfs in Vranckrijck, ofte by Genua in Italien gefien hebbe·
Indien oock de Lucht al te heet was,deièlve kan jhematight werden, met kout water geftadigh van , iet eene vat in 'tander te gieten,oft over de vloC te fprenghen, ofte oock linden dat in 't kout watef geftcken heeft, in de Kamer op te hangen, ende d®" vloer te beftroyen met verfche Rofen, Wilge-bl3', deren, Bieiên» Wijngaert-rancken, Bloemen va" Plompen, en diergelijcke verkoelendekruyden. Italien wert over vele Tafelen een deur oft bart bo' ven aen de folder vaft^ zijnde, op en neder ghehael'^» by-na gelijckmen de kloek luydt, welcke wint, g^' ]ijckals eenwaeyer, groote verkoelinghen aen gaften geeft.
Al te vochtige Lucht kan met vuur en reuck va" verwarmende fpe9erijen,en wel'-rieckent hout vC' betert worden, gelijck terftont van de koude Luch^ geiéydt is.
Al te drooge, weit met nat-maken, ende ftroy^''^ vanbiefen, en andere vochtige kruyden gematigh^'
Ten tweeden, wat ^pijji en ^janch aengae^ alhoewel mede een en defelve Spijs een yegel'j^ niet bequaeni en is,en elck fijnen eygen koft heei^' gelijck hierna gefcydt fal werden: fo is nochtao® hier oock yet, dat alle en een yder dient wel te ο·'' derhouden. Want voor-eerft foo en kanSpijfe ^^^^ quadengijl voorniemant gefont zijn. Alioow"?^ oock het langh gebruyck van grove, taeye,flijnii^t'^ ge,koude,heei vette,en (cherpe Spijfevan eeny^g^ lijck gelaten werden. Want van foodanigeKoft)^ ^ foo hy niet wel en verteert, noch oock.gheen g"^ voedlél en geeft, groeyen veel quadej humeuren ο vochticheden, oorfaken van menichv.uldighe e"". verfcheyde fieckten. So dat de befte Spijfe is, eo hetbeftevoedtiêl geeft, de welcke niette dickol te taey van gijl en is, oft oock al te dun en te w-at rich. Want die te dun is, alfoofe weynigh voedt geefr, ende, gelijckmen feydt, niet aen de ribbe" kleeft, foo maeckt fy de Lichamen flap en tnsg ^^ Die dan tuffchen beyde gaet„dat is de g^fo""^^? > ■ foodanige maeckt mrddelmatigh bloer, en een _ ^^
gefont,en{terck lichaem. Wy moeren dan alnl.
geibnde en goede koft voor de quade en onge de verkiefenide befte voor de flechtfte. Maer " dient evenwel oock eenich óogenmer-ckgenO",^^ te werden op denLuft. Want defelve maecK de aeegename Spijfe fterckelijck van de ^aeg ingetrocken, we en vaft omhelft, geluckelijcKv ^ teert,.en het quaet datterin is, overwonnen en ν betert. Daer onaangename Spijfe, hoe oods is, allfefonder fmaecken luft g'-ge^^^'^et |
-ocr page 172-
SCHAT DER G ESONTHEYT. T6i
^oet walgenj en alfoofe de Maegh met tegenheydt ciangt.en niet welen verteert,fo en konnendaer L^ anders als raeuwe en quade humeuren in Q Lichaem groeyen. Ten anderen, dienter op de evvoonte gelet, gelijck terftont gefeydc is. En het gnene wy van de Spijfe nu verinaent hebben, tnoet ^ocivvandenDranck verltaen werden. Hier-be- etis ftaet dit oock by een yegheüjck waer te ne- ^atmen Γοο vee! van de Spijfe nuttight, waer We '^'^^chten verquickt, maer niet overladen en Bn u"' ghelijck Ctcer» feerwel feydt in het eerfte bru , Üfficien. Want alfmen de Spijfe ge-
te /'ïr'· behoorlijcke mate, en niet te veel oft te in en üockt, fo wert de natuerlijke warm-
in e ftant bewaert, het welckden menfche
vafte gefontheydt onderhoudt, en doet alle Vel'^^S vlijtiger gefchieden. Maer als door te ^g^.^pijfe de natuerlijcke warmte ovetftolpt wert, 'it dat:er veel grove ende raeuwe humeuren ■nch^^^" > en dat alle werckinghe der Zielen, en des hevH^"^^ vertragen, oock een vvanckelbare gefont- ito! en veelvoudigefieckten voort-komen. Alfoo ^to ®ede door te veel vaften het lichaem te ver- ijyjj cn uyt te teeren. Dan hier en is foo dick- Veel fwaricheydt af te verwachten,als van het ^ej. ""^siTen en flempen,waer toe den eenen den an- ^elH^ Gelagen en Maeltijden dickwils metghe- ïaf I gantfch tegen de Gefontheydt,endede 'el-Wetten van onfen Poët:
^l^^^t,naonfenraet,diemi)et ten eerflenfchouwen, ^"fien aen den Difch met kracht te willen homven; ^ Gaflen tegen meugh te ponen tot den dranck., β Qafleti in het Hujs tefluyten tegen d.inck.·
E
Water in denWijnd^et, om fijn ^ V® breken,fo is oock nut en dienftigh dat het ^ec" Tafel niet juyft met drincken.maer
ende bequame redenen overghebracht foetg'l^engende alfo den feilen God met de
1.5 "^ufen en Gratiën, gelijck Pto^reè;» fpreeckt, iiiej Tl·^' Pefe redenen moeten vermakelijck.ende difp ® diepfinnich wefen, noch oock met fubtijle Vermenght, op datfe de finnen niet feer en lie ü ofte de geeltente veel van de Maegh na de ^^.''.'jfenen op-trecken,en alfo het verteeren van ïifel"^ beletten. Sulcks is mede in de ftichtighe ^at "'et vergeten :
b^y^^^^'groote kiflnoyt heefter vreucbt ontbroken, j^Pete Tafel-praet ivert geeftigh uyt-gepoken·
öp τ y" ^^
öoc/j even-felfs dieka» een Schok ^^n.
'"'Kht u over Difch van diep gehym tefpreken,
H^n ueen oudt feggen, Α poculü abfittt feria, dat- y «en dranck gheengroote wijiheydt moet |
voor-hebben. De GrieckicheOrateur Jj3cr<i/ffj,over maeltijt verfocht zijnde,dat hy wat foude uy tleggen van de wel-fprekentheyr,gaf voor antwoordt: Het gene de tegenwoordige plaetfe en tijt vereyfcht, eti verfta ick niet: en 't gene ick verfta, en paft niet op de tegenwoordige tijdt,noch plaetfe. Daer zijn veel dingen uyt de Hiftorien, uyt voor-vallende faken, uyt exempelen van Wijfen voort te brenghen, die een ftilftant in het drincken maken, en evenwel den gheeft verheughen.ende ons manieren nier minder nichten. Alfoo plach ghefeydt te werden van de Maeltijden van den Philofooph Plato, datmen van defelvenoch 's anderen-daeghs vrolijck was. De Grieckfche Poet Homerus, brenght tot den felven eynde de Mufijck en het Gefpelover de.Maeltijden, niet fo feer tot vermaeck, feydt Plutarchu5,Tnaer om het ghemoedt op te Viiecken, ende de heete kracht van de Wijn te matigen. Daerom feydt Arifioxenm, dat de Mufijck over de Maeltijden ghebracht was, om, gelijck de Wijn het Gemoedt ende 't Lichaem van de gene die daer van te veel drinken,verfwack- len,dat alib de Mufijckdefelve door haerfoet ac- coordtftilde.ende incontrarien ftant bracht.
Van de ^affieit ofte de Beweginghen des Ge- moedts, kan dit in 't gemeen geboden werden, dat een yegelijck vreefe, fchrick, dr0i.fheydt,0Dmatige blyfchap en diergelijcke foecke te fchouwen,indien hygheibnt van lichaem, cn geruft van gemoedt wil blijven. Hiei van heeft de vrome Boetfciws wel ghe- fchreven i.ds Conf. Phil. 7.
Pooght ghy een flillen geefl, en tvel-geflelde finnen, Pooght ghy een "vaflen jiant in ugemoedt te 0mnen niet bier een kprte les die wonder veel befluyt, laegt hopefaegt den angfifaegt druck. en bhjfchup uyt. Daer ngeen beter tvegh om wel te mogen leven. Als Aen ditgrilltch volck een plaets in u te geven t Pikant konje dat gewoel niet wijfen van der handt, Ghy wort gelijck.een flaef gehouden aen den bandt.
Op den Caimrgancïsmoet mede wel achtge- nomen werden, dat hy fijnen loop houdt, en niet te langh achter en blijft, op dat de hardtlijvigheyt,en het in-houden van de vuylicheydt niet en kome de natuerlijcke warmte te overvallen, verdervinge van humeuren te veroorfaken, het verdeeien van het voedtfel te beletten, en alfo aen onfe ghefonthcydt een groote krack geve.
Van d'ander Niet-natuerlijcke dingen, en kan in 't gemeen niet veel vermaent werden. Want voor kinderen, jonge Luyden,oude Mans en Vrouwen, en is geen een maniere van oeffeninge,flaep,en dier- gelijcke te befchrijven. Dan dit fal ick hier evenwel noch aenroeren, datmen, volgens de leife van Celfus I. de re Med. i. welmoet wachten, de behulpfelen voor de ongefonthey t en fieckten, niet te gebruyc- ken in tijde van gefontheydt.
X 2 Het |
-ocr page 173-
s
J. V. Β Ε V Ε R W y Κ S
pet« iy wïjlen nut met drancken of de dry ven Uet in de maegh «f elders plagh te blijven:
Maer ülfmen dat teveel offinder regel doet, Soo mn narecht en eyfih het Ikhaem nietgevoeti Ïndaerom 0ort de menfihverfwacki in al de leden. Dat leen de ware daedt en oock. de mjfe reden.
En faackfiiydt κ degront, en als een vruchtbaer :{aet, iVaer uyt de bleecke kports en ander quael ontfiaet.
Want ghelijck Gd/ewii welfeydt op de 37 Kon- bondige Spreucke van Hippocratesin 't 2 Boeck.een Medicament oft Purgatie, geen quade oft ongefon- de humeuren in eenlichaem, dat wel te pas is vin- dende,fo purgeert bet de goede, en doet het bloedt en vleefch verteeren, waer op volgen groote krim- pinghin de« buyck, draeying in 't hooft, en dierge- Ljcke accidenten. Soodat wy hier uyt konnen fien, wat voor een quade ghewoonte dat fommige heb- ben, die haer fonder eenige noodt dickwils purgee- ren.ende buyten reden juyft alleMey haer licbaem met laten, en purgatien quellen.
Al die haer billen Gewennen tot pillen, Oiemoghen tPelfiillen Uaefmalle grillen ·, 'T en ^y fy mllen Boer leven fpllen.
Ditts even-eens ofmen ichoon en wit linden in de wafch fmeet,en liet dat buyten noodt door de Seep en Wafters handen af-vrij venjgelijck Flutarchm dele
fhelijckenis bequamelijck ghebruyckt. Het is dan eter 't lichaem dagelijcks matelijck tebewegen,op darter geen overco lige vochtigheden en komen te vergaderen, maer veel eer verdout en verteert mo- ghcn worden.
Die'tlyfgefint behouden wil. En wefen niet gedurigh flil: Maerplcgen fiaegh een mttich werckj Dat maeckt de fwackg Leden fterck; En voert oock_ niet te feer gevost. Dat is voor ^iel en lichaem goet.
En indiendereen weynighongefontheyt fchijnt onder de Leden te willen komen, Ib is deft raec van Bifpoctates den betten, dat door ftike en vaften veel groote fieckten voorgekomen werden.
l^aer de Ouders op moeten letten
in het telen der Kinderen»
Het 11. Capittel.
Ε En die genegen è n& rechten eyfih te fihry ven, Hoe datmen langen tijt rmhfm enjmhdigh blijven, |
Dien Η ten eerflen nut dAt vlijtieh :(ygelet. Wat regel modigh κ ontrent het echte becS. Aldiemaervunfiigh \aet in haren acker ^aeyen. En kunnen anders niet als fnoode vruchten maeyenr En wie dat huyfin bout, en quade gronden leydt, Weeftfichmaerenckelketen moeytetoe-bereydt. Ghy die eens Ήφ laefi om wel te keren minnen, Leefihierte dei ^ertydthoe kinders^yn te winnen: De kunfi heeft wonder in. Wie nutte dingen weet Bern dienen even hier-definnen in befieet. K^m leert dan na den eyfih een jonge vrou heflapen. Om uyt het Echte· bed bequame vrucht te rapen. Want die hierna de lufl, en bieten reden gaet, Bekjaechtfijn dom gewoel, wanneer het κ te laet.
Na dat wy in't voorgaende Capittel aengewe' fen hebben, wat in't gemeen by een yegelijC"^ tot lijn gefontheydt dient onderhouden te werden; foo fullen wy nu vorder gaen verthoonen, wat clcs in't byfonderna de jaren, ghematigheydt desL'" chaems,ende andere omftandigheden voor maniej·^ des Levens moet ghebruycken, beginnende aen beginfelen van den Menfche, en tot den ouderdo"J op-gaende. Ende voor eertt fullen wy volghen^^ exempel vandenvoortreffelijcken Philofooph ff^ ta^'chm, die in het Boeck van d'opvoedingh der K'"^ deren,fijn leeringen aenvangt van de telinge ver, als van een fake, daer veel aen gelegen is: wijl in defelve de fondamenten geleydt werden bet gantiche welvaren der kinderen, en dat de Oh^ ders de beginfelen van goede oft quade geftaltf" des Lichaems en Gemoedts, de Vrucht in de mede-deelen. Soo dat het aen de telinge hangt» ο de Republijsk met vrome en ghelbnde, ofte bo^ en fieckelijcke Luyden verfien wert. Waerom J?? fchien Arifiotdes de telinge demiiirgian, een P^^ fs ofte ghemeen werck ghenoemt heeft, ghefijck Scaliger meent, in fijn uytlegginghe over her e^'^ Boeck van deHiftorie derE)ieren,op het derde ^^ pittel van den gemelten Ariftoteles. .
Dewijl dan het welvaren der kinderen meelp^^^ deel hangt aende goedegematigheyt derbeg'"--^ len,iiy t welcke fy beftaen.foo is voor al van ooo^ ' dat wy aenwijfen , hoe de Ouders gheftelt wefen,om gefonde endefterckekinderen brengen. Want daerisfo veel gelegen aendego·^^ geftakenis van de itofïe, en werckende wel-geftelde en gematighde kinderen te is aen ftercke Fondamenten, om een goet Huys te bouwen. Daerom raden de groote .1 η ^^^ fophenP/«rt,in fijnBoecken van de Pohue,cn de Wetten, ende Arifioteles. jn fijn Boecken va· ^^ Póluie,inden Houwelijcken-ftaet info"^erlieyu letten, op de behoorlijcke conditiën van IWan ^ Vrou.Want de kinderen,die een quade gemaW" > ^ der voornasmfter deden hebben,ende van w^g' j |
-ocr page 174-
SCHAT DER
l'aer innerlijcke beginfelen qualijck geftelt zijn,en «onnen haer niet welin de wereh behelpen:Dewijl- « niet alleen onbequaem eji zijn tot de wercken «es uchaems, maer oock des verftants. Waerom fy ocic ghemeenlijck van andere menfchen veracht alderhande menfchelijckeleélijckheyt, naienfe wat te verre gaet, komt het eene beeft ofte ^ ^„^"der te ghelijcken. Na wekken regel plegen «"Jioiefe.end'andere Philofophen niet fonder re- en uy t het uyttcrlijck fatfoen van den menfche te j^proeelen van fijnen aert en manieren, Wy feggen v/n ghemeenlijck, datmen hem wachten moet j® p^e gene, die Godt geteyckent heeft. Derhalven fOetHoOTerMijbefchrijvende den ongefchickten beft ^'^tiefchoften Therfites, die niet en dede als de ■Jie, te na te fpreken, gheeft hem een leelijck en lichaem. In tegendeel gaet het met de δ ne, die fchoon en wel-gemaekt zijn,want tot de- j^J'ghe hebben wy een natuerlijcken treck,en ver- nie^*''^" vanLacedemo-
η focken dit wat te verde. Want de Regeerders j aecktenterftontonderfcheydt inde kinderen,en j, e goede nature, ende van lijf en leden wel ge- eiEwaren,hetenfe op-voeden, maer aen d'andere gJ^'^nfe die moeyten onnoodigh, en dedenfe aen kant helpen, gelijckwy lefen hy Dioiorus Skulm, ^ I7 Boeck van fijn Bibliotheke. Dit hardt en als^H·^ volck en wilden onder haer niemant hebben, j met raet en daedt fijn vaderlant konde dientt f vaft ftelknde,alleen daer toe bequaemte we- " de ghene, die wel gefchapen en wel gematight 3ren. De Poëten hebben fulksoock wel verftaen, bef ' Helden fraey van lichaem tnaeckcen. So (Igj^^^^iiftHewjOTH den vromen en ftrijtbaren Achilles., "^hlJes, den Graef van Hoornen, Mene- 'andere treiFelijcke mannen: Virgilimget^i >j ''jnen Mneas, by-naeen Goddelijcke geitaltcnis. tyg^^ekfoo vreemt niet en is, als zijnde een na- hg "Jekefoon vanVenus,deGodinne der liefde,die en V goeden Anchfa met groote begeerte,
den T^^^iseek ontfangen hadde, gelijck te fien is uyt ii„^°i-fanck diehaerghemaecktis van den Poet ίι-ήρ^*^· Ε" fofietmen dat de baftaerden veeltijdts h " Seeftigh zijn, om datfe gemeenlijk komen glj jT^et en drbogh zaet: bet welck rijp ende wel Vq °°ekt zijnde, oock volmaeckter vruchten V'il/, ^g^^r, als ander, datteracuwis, en dick- ten ^ vroegh (farfeYmed'acquit,{'cYdtMontaigm) Oua werdc. Want uyt de ftoffe der |
2iin T^' het,dat de kinderen kloeck ofte flap t;/ · derhalven heeft Bommn wel gefchreven, dat kracht aen fijneu foon Telemachus gege- reti ft willende te kennen geven, dat de kinde- fy vl!fu ® aenkomt uyt de eeritebeginlekn, die tlep Oudersontfangen. Het felfdebetuyght ^^iHoraduSf als hy feydt, dac de ftsrckekomen van de ftercken. Derhalven heeft Gaknusgroot ge- lijck, als hy (in 't 10 Boeck,en Cap. van'rgebruyk der deelen) klaecht, daer de huyfluyden groots neerftigheydt aenwenden in't zaeyen, ende goede forghe dragen om de aerde wel te bereyden: maer dat in het leven van den menfche fo naeu niet gekt en wert, en dat eick meer fijn eygen welluft volcht, alshetgenebehoorlijck is. Yemant foude hier wel te recht mogen vragen, indien,volgens het gene nu gefeydt is,en ons gemeen fpreeck-woort oock me» de-brenght, dat het kint heeft een aertjen, na fijn Vaertjen,hoe 't dan komt,dat wijfe Luyden{'twekk oock van Alexaniet Afhrodifam voorgneftelt werdi, Probl. 26.) gemeenlijck de wijftekinderen nieten krijgen? Op welcke vrage feerqualijck geantwoorc wert, dat wijfe Luyden, veel in haer hooft hebben, en oock feer eerlijck en befchaemt zijn, waer door fy dickwils in de teiinge de finnen tot het werk nier en geven, ende dien volgende mede eenige dingen overflaen,die noodigh zijn tot volmaecktheydt van de vrucht. Sakks willenfe bewijfen met eenighe plompe en onbefuyfde vaders, die, om datfe al haer kracht en macht van lijf en ziel, tot de telinge aen- wenden, veeltijdts wijle ende verftandighe kinderent voort-brengen. Maer defe antwoordt en komt niet over-een met de natuerlijcke Philofophie. Derhal* ven om wel te antwoorden, moeten voor-eerft eei- nige andere dingen vaft geflielt werden:van dewelkij een is ^ dat de redelijke raculteyt is contrary de ha<?- ftige en begeerlijckerin voegen, als een man geheel wijs is, fo en kan hy niet weien van groote couragie, van dappere krachcen,een grooten eter,noch fterck om te telen, alibo de natuerlijcke gheftaltenilTe, die noodigh is om de redelijke facuheyt te doen werc- ken,gantfch eontrary is van'tgene,dehaeftige ende begeerlijcke vereyifchen. De couragie ende de na- tuerlijcke fterekte, ghelijck Arifloteles wel feydt 14. fVoKif.beftaet in warmte : maerwijiheydt ende . verftant, in kou en droochte. So fien wy oock da- gelijcks,dat d'alderftoutften weynigh verftant heb- ben, niet veel en fpreken, niei wel jocken en ver- ftaen, en haeftgheraeckt zijn, foo datfe terftont de handt aen den Degen flaen. Maer die verftandigh zijn, ghebruycken veel reden, aerdige antwoorden, endeeefiighe kluchten; waer mede fy vermijden, handtS'^ghemeen te werden. Van foodar.ieen aert fchrijft Salhijtius, dat Cicero wa&, feggende, dat hy 't veel in de mont hadde, maer feer licht in de beenen was : waer in hy gelijck heeft; want fnlcke wijlheyt en konde niet beftaen, als met blooheydt om te vechten. Niet minder en ftrijdt de Animak facul- teyt met het begrijp , foo dat een Man van groote fterekte des lichaems, niet en kan een aerdigh ver- ftant hebben: de reden is,dar de fterekte van armen ende beenen, komt door harde ende aerdtachtighc herffenen. En ^ is waer, dat door de kouw ende
X 3 drooghte |
-ocr page 175-
s66
drooghte van de aerde het'vèrftant goetfoude kon- nen wefen, foo werdr evenwel bet felvc verloren door de gravigheytjendedoordekouw komtdaer- beneffens de koragie te vergaen.Soo fietmen fom- tijts eenige, die groote fterckte hebben,ende noch- tans feer bloode zijn. De ftrijdcbaerheyt, die de ve-
fetacive ziele heeft met de redelijke,is noch beken- er als al d'andere: dewijl hare wercken fte weten voeden ende telen) beter gheichieden met wermte ende vochtigheyt.als metcontrarie hoedanigheden, het weick de ervarentheydt klaer aen-vvijft, fiende hoe fterck de kinderen,ende hoe fwack d'oude luy- den zijn: ende in de kintiheydten kan de redelijcke ziele niet wercken, maer in den ouderdom (dewijl daer hitte noch vochtigheydt en isj doerfe wonder- Jijck baer vverck. In voeghen, dat hoe de n^enich krachrigher is in 't telen, ende in veel koft te verte- ren,hoe hy meer verlieft van de redelijcke facukeyt. Hier op flaet het geene Pkto feyt Dial. de nat.dauer g;cen vocbtigheyt in den tnenfche en is, dat fijn ver- ftant foo vermindert, als vruchtbaer zaet j alleen, helpt het> feydc hy in Sophifla,om verffen te maken. Sulcks fietmen oock dagelijckSjfoodrayemant be- gint re lief^koofen, dat hy terftont een Poê't vvert; ende die te voren een flons was,dat hy terftont heel net is, en den heet op drie haerrjens fet. De reden is datfuicke dingen hangen den d'imaginative kracht, dewelcke waft,ende allencksketvs op-klimt, met de groote wermte,die de liefde veroorfaeckt heeft. En dat de liefde, een werme alteratie is, fietmen klaer, iiyt de fterckte ende koragie, diefe in de amoreufen iiiaeckt,en om datfe haer den luft tot eten doet ver- ] iefen, en niet en laet ilapen. Ten laetften, al de fa- culteyten of krachten,die den menfche regeeren.in- dienfe geheel fterck zijn, fo verjagen fy de redelijc- kt. Ende daer uyt komt het, dat wijfe luyden, met eenen oock bloode ende maf zijn, kleyne etens, en onfterck om te telen. De oorfaeck is, om dat de hoedanigheden, die haer wijs maken (ghcHjck ziin kouw en drooghte) de andere krachten d©en ver- fwacken, gelijck men fiet aen Qude luyden, die, be- halven in raet en wijiheydt,in andere dingen kracht sioch macht en hebben. Defe leere vaft geftelt zijn- de,leert Gaknus i. de Semine 8. dat tot de telinge van eenigh volmaeckt dier tweederley zaet van nooden :is,het eene,om te wefen het werckende ende fatfoen gevende, het ander, om te dienen het voetfel van 't felfde.Even-eens gaet het in de eyeren,in dewelcke het kuycken uyt 't wit komt, en den doir tot voet- fel ftreckt. Het vrouwen-zaet behoort tot voetfel; maer dickwilsis het krachtiger als het mannelijcke, 't wekk het dan oock overwint, en felve tot voedt- fel gebruyckt. En dit is de reden, dat de kinderen van wijfe vaders veehijts bot zijn,om datfe opgeleyt zijn van haer moeders zaet:dewijl dat van de vaders (uyt oorfaken verbaelt) onvruchtbaer is, en iade
:l|ltifi
iiSliilf
ii·;)!.··!')
'iVil |
telinge nieten ftreckt als tot voedfel. Ende di' men- fche die uyt vrouwen>-zaet gefproten is, en kan nie!^ verftandigh oft geeftigh welen,om de groote kouW en vochcigheydt der Vrouwen. So dat vaft gaet,als een kint verftandigh is, dat hy van fijn vaders zaet komt,en als hy bot is, van 's moeders. Daer op fiende miffchieri de SVijfe-man, leydc Prov. lo. E^" ivijfe pon verblijdtftjnVader: maer eendtvafefoon,^ dnrfheydt van fijn Moeder.
Indien dan de Lantman,eer hy den acker bezaeyt» wel acht neemt om daergoet zaet iote werpee,we- · tende dat van lichc tn voos zaet geen goede vruch- ten en konnen voortkomen, hoe veel te neeritig^^ en forchvuldigher behooren de Ouders' daer op t® letten in het telen der kinderei-.'dewiji de kinderef niet alleen en aerden na haerOuders, in wefen ende manieren, maeroockin de gebreken des lichaeBis- So is dickwils gefien, dat maer een uytterlijck teeC' ken op het lichaem, 't welcke de Vader gehad t had- de, de kicderen en alle de nakomelingen behiclde"* Het gebeurt oock fomtijdts dat de kinderen haef' Groot-vader ofte Over-groot-vader gelijcken, o^ datter in het zaet van de Vader noch eenige krach'^ van de Groot-vader, oft Over-groot-vader gebl^" ven is, en Arifloteles feydt, dat defe gelijckenis tot i» den vierden graet voortfet. Wantghelijck deSey'' fteenfijn kracht over drie, vier en meer naelden ae^ malkander leggende,verfpreydt: alfo wert ^ kracht van de gelijckeniflè van heteene zaet tot h^ ander overgedragen.Solefen wy,dateen Vrou,<li by een Moor geüapen hadde, geen fwarte Doc^^ en baerde,maer dat de foon van die dochter wi·"^*^^ om een Moor was, gelijck fijn Groot-vader. E^J!' cens.heeft dePoëtNw«i,geboren van blanckeO"_^ ders geaert na fijn Groot-vader,en is fwart ter
relt gekomen. Defe kracht van't Zaet ftreckt he"^
fo verre, dat het feive oock de lichamelijcke ë^^^fil ken en onghefontheden doet erven,gelijck «T r: daegh gewaer werden, in de gene die geboren z') van Üuders,ja oock van Voor-ouders die met Gt^
veel. Steen, Gicht, Vallende-fieckte, Melaetlhey^^j
Teringh, en diergelijcke quellingen zijn befmet $- weeft. Daerom indien de ghene, die fware en ae" klevende Sieckten onderhavigh zijn, haer onthiei^^^. van het voort-telen,het foude haer gerufter, en menfchelijcke geftacht, beter wefen.
De wijl dan de Lantman niet alleen en zaet niet voos ofte verduft en is, maer oock volkomen rijp,ende niet al te oudten is,ende.. ^j.; beneffens dat hy daer toe Vuchtbare aerde kr% ^ fo moeten oock de gene, die gewen fchte vt"·^ van haer houwelijck willen fien, wel acht jg
de jaren, ende den ouderdom van haerfel ven.e ^ van de gene daer fy mede paren. Het welcKe " Leere van de Philofophen en Mediiijns (te ; denHoogh-geleerden Heere,Raetf-hcer van^^^^ |
-ocr page 176-
ρ SCHAT DER
feer enMmai^nez. des effias 8. Maer
by Tiraquel in 6. Leg. Conmhial. f^^-'i-P'irt.6.enloh. Gerhard. Loc. Commt.j.) Sibylle «et vermaert Houwelijck aldus bepaeh heeft:
Indien ^hyfieckt em aerdigh faer,
geeft de Maeght drie feven jaer- Oelonghtnan fiven boven dien, ^groetfe dan voor echte lien-, Een weynich meer, of iveynigh min, "ttmaeckteen eeïltjck.huyf-gefin.
jong oft geheel oudt zijn,en bederven leyg®' haereyghen nature, en verkorten haer ^leenP het by-flapen,maer haer zaet is ooek ge- ni(j· onnut en onvruchtbaer. Defe gefchiede- gaen ^ylefen, die hier wattegen fchijnen te a)g ' ieer feldenjfo dat niet voor waer opgeno- tlac ^'^ftlenjhet gene men gemeenlijck feydt,
βη fi fijnmnt kfinbU'
'een kim kan telen. En dit fpreeck-woordt»
jonge 0^, een ouden Ham, Dat viel wet binnen 'sjaers een Lar».
niet van flappe,en ftoek-oude.nnaee en welvarende oude Luyden, ende die j^'^etmet het been in't grafengaen. (ig^^GrieckfeheWijfen hebben denTrou-tijt van Ifg ^an ontrent de derrigh, va^n d« Vrouwen on- fcventhien jarengefet,als-denoudenPoëc "««s in defe verfen betuyght: ^erl-Ln ,
Èe^V' "equamentijdt om wel te mogen paren, ^an beginne werck.ontrentfijndertighjaren, ^J-^njftermach het doen
ontfent de feventhieni- ^^ {om Wel tegaen) enmagh het niet gefchien^
en^^i"^^"'·^ moet tijt hebben om haer te bereyden tiier, d ^"sem te maken tot het werek.fonder dat- ^atha ^ haer beginfelen yet moet verghen, lerf^Q een nieuwe,en eerit opgaende vlamme, lajcij wude doen verdwijnen ende uytgaen. Ge- ecf oock fiet dat nieu-gheplante boomen niet ^otn "gefnoeyt, voor defelve in vollen waf- fe^Degrootei^hilofoophAi>«/M, heef® alte η ,§e®erckr,7.P«to.2. S i 6. dat de jonge en en voa" κ niet als fwacke kinderen en telen,
otn ci^ ■ meerendeel, vrouwelijcke fehepfelen : VoItïja'fJ" ii'èerfte natuerlijcke warmte noch met lek- "^at defelve in de tweede vervalt.
Wf ® ™ niet aenwijfen, hoe de luft tot
^«ckt kanwerdèn,ghelijck M^.Am-
opht-t '"'n geclaen heeft,infijn grooteChirurgie ^εηρ' van fijn 2J Bbeck: 'twelckon-
e'^eden Dr. are/Bwin de FransoyfcheTale |
heeft laten ftaen, alshy dat werck in 't Nederlandis overfette. lek en wil oock niet veel fpreken,in hoe- danigen geftaltenis des lichaems,de telinge behoort te gefchieden,alfo fulcks onlangs by fekere geefti- >he JofFrouw onnoodigh geacht werde, dewijl, ge- ijck haer Ed. feyde, het werck fijn felven leerde, en die het niet en konden, mochten laten. De l.atijn- fehe Poëten, Hwatius i. Sat. 2. en Ovidim g. deAne^ die beyde hier in gheen idioten en waren, prijfen de ghemeene fleur. De natuerlijcke Poet Luretiuihc fchrijft mede,dat de gerieffelijke Godinne Vem4s (dier het befte immers wel op haer duymtjen behoorde te weten) met haren Mars,een wackereCabouter.fo langheomjockleyde enworftelde, tot datfe ten leften, als de fwackftejde ondwlaghe kreegh. Waer op fy van haren Man, den mancken en beroockten Vulcimmichielkkt betrapt zijnde, in een fijn Net re famen werden toegheftrickt, ende tot haer beyder fchacmte van den onbedachten dwaes fo ten toon geftelr voor alle de Goden. Onder deweickeeenen drol was, met namen Mercurius,die wenfchte.dat hy oock eensib mochtebefchaemt werden, gelijck na het oudt geloof betuyght is onder anderen by Ovi- diiis· inMetam, en Lucianus, in de t'famen-lprekinge der Goden.
Noiw in ccelo fabuUnuL· fuit,
Dfe aeng^roerde geftaltenis wert alleen voor goet ende natuerlijck op-genomen van denSpaenfchen Jefuijt Sanc})e![,.in fijn groot ende grouwelijck werek van 't Houwelijck : en hy maeckte een groote fon- de, van 'tgene defelfde Fo'étLticretius fchrijft in fija 4,Boeck, als of hetgantlch tegen de nature was.
Dder Kvry wat aengelègen
Hoemen tot een vrouwe gaety Hoemen door bequame wegen
In haer brenght het edel ^aet^. Even als de Dieren paren
In het bofch of jeuchiigh groen, Soeplagh in voorleden jaren
Man en Vrouwe wel te doen: En daer. ^tjnder die gewagen. Dat een wijf alfiogeraeckt, Al vry rajjer plach te dragen. Als een die het anders maecii}.
Mercmialü,eex\ feer vermaert MedÏQÏjn in Italiec, houdt het mee Lumtius,en fchrijft,Lzl». de liominü ge- nerat. cap.i^.Et i. Var. LeB. 6. dat defe manier van doen, met te verwerpen, maer in reden gefondecrt is, fo datfe fchijnt onbequamer fgelijk oock het ge- heele werk)om van te rpreken,alsom tedoen.Sulks- wert mede van fommige Grieckiche Medi9ijns ge- prefen: ende ick heb eenige gekent, die dit de oor- faeck gaven datfeVader geworden waren,daerfe te
voren |
-ocr page 177-
Ε R W Y Κ S
16% J. V. Β Η V
voren niet toe enhadïlekonnengeraken. R^dericus van Cafiio, een Portugijs Medicijn te Hamburgh, berifpt in 't a Boeck van de Nature der Vrouwen, op 't f Capittel, den vermelten Mercurialem: dan van fijn reden werdt in teghendeel by de Vrouwen felve geoordeek.
Hier en dient ook niet vergeten.'tgene na Hippo- crates in 't Boeck de fttperfcstat. en Flato,in 't a ende 6 Boeck der Wetten, Plutarchm feer wel vermaent, dat,die fijn Vrou wil genakcn,fuIcksnietbefchonc- ken, maer nuchteren moet doen: alfo de gene, die van volle en droncke Ouders geteelt zijn, gemeen- lijck dronckaerts werden. Het welck Diogenes oock re kennen gaf tegens een onbefchofcen jongen: ge- lijck uyt Plumcho aengewefen k in het.derde deel Van't Houwelijck:
'Genaeckt β^Ββη EchteVm mmeerje ^ι/ί hefchonckgn, Ghy ^ijt dan niet beijuaem, als an te leggen roncl^e»; 'T K hinder aen het Landt alsyemandt qualyck_ mint, Een ongeregelt bed,eenongeïtgeltl<jnt. Sy doeneen dubbelqmet die vande Wijnverwonnen (^t met eendmicken hooft dit mchtigh fluckfie^nnen. Watk^nhetanderszijn alsfihuymvan Itchtenaert Dat Bacchus heeft geteelt, en Venus heeft gebaert, Oiogenes vernam een onbefüyfdenjongen Die met een vreemt gebaer op flrate quam gefprongeu.
lek heb een Man gekent,die fijn vrouwe,noyt als wel droncken zijnde,en beiliep, ende vele kinderen teelde, die allegader de vallende fieckte kregen, en ten laetften daer oock van ftorven. Evenwel alfo dit een werck is, het welck niet veel en fchijnt re paf- fen een langen baert, oft een ftatige troonje van een Philofooph, fooen foude het miöchien niet ongera- deHwefen,datmen bier toe quame wat veryrolijckt, en na datrer een kleyn glaesjen ghedroncken was, om met geen gefronft hooft een heugelijck werck te doen^ het welck van Plutarchm felve oock toege- ftaen wert. Ende is wel gefeydt van Ovidius, in het tweede Boeck van de K-onfte der Minnen :
De iPijn verheugt dmgeefl,de wijn geeft jeuchdich bloet> De ivyn maeckt dat de forch uyt ons verhuyfin moet. De wijn ontfronfihet hooft, de wijn verwelft de vreucht. En fiort ia aHe dingh gelijck_ een nieuwe jeucht.
Dan dit is te verftaen van den Wijn, die met ma- ligheyt gedroncken wert, dewelcke niet alleen den geeft en verheuchr, en tot een vrolijck werck ver- Weckt: maer maeckt oock goede ftofFetot detelin- ghe, infenderheydr, na het oordeel van den Spaen- icben Schrijver Huarte, om gauwe en verftandighe kinderen te krijgen. |
De wijn, de foete wijn η dienfiich om te mimen J Maer neemt hem niet te veel tot ondienfi van deJitifteH' Door wint fio lerft het vyer, en hrant na onfen luli? - Maer κ. de wint te groot fio wor tet uyt-gehlufi. '
Even-eens werdt door veel fuypen den luft minnen wech-genomen,enals den man heel dronC" ken is, foo ift gemeenlijek al droncken, om datjgc" lijck Arifioteles feydt, het zaet tot water verfme»^' Dit is de oorfaeck dat veekijdts dedronckaercs o^ de vrouwen niet en gheven,gelijck in tegendeel o® gene die vrouachtigh zijn,het droncke drincken ha- ten, Het een heeft plaets in de Italianen en Sp^e"' giaerden, het ander in de Duy tfchen. Van Aleuni" de Groote lefen wy in de Hiftorien, dat hy een gtoo^ ten dronckaert was, maer feer kuys ten innchte van de vrouwen, lulim Cafar was een dapper vroü" wen-man,maer ondertuffchen heel ibber: food?·^ CrfW van hem feyde, dat hy't alleen was, die berheydt de Republijck onder-gebrachtbadde-
Is vorders van noodentotbequame telinge,"^'· de Ouders haer Lichaem matelijck oefFenen.van befte en voedfaerafte Spijfe eten, en evenwel nie·^ veel. Moeten oock metteti vollen buyck niet tef' ftont van tafel jia bedt gaen,maer wat tijts tuifcb^^ beyde laten. Een fekerMedi^ijn vanfijn vrouweg^' vraecht zijnde,welck beter was 'savonts oft 'so?" ' gens ? antwoorde, dat het 'savonts vermakelijck^ ' maer 's morgens gefonder was. Waer op het ioj^ hartjen repliceerde, Doet het dan 's avonts on:i ο genuchte.en 'smorgensomdegefontheyt. Dan^/g (ijn duplijcke hier goet op viel, en fal ick op plaets niet verhalen. Ter eeren van defe Matf'^ zijn eertijts eenige verfen in Latijn gemaeckt,c£i ^ aldus over-gefet:
Moy Geertruyt eer ft geirout die was gefint te WetetI,
Wanneermen alderbefi den echten ackgr fpit: Eengeefiich Medifyn, benevens haer gefeten,
Bedacht hem op de vraech, enfey ten leftendit: Wanneer den dageraet haer rofen kgmt ontluyckftt,
Danühetfpelgefiatfi en voor de leden goet i Maer dk ontrent de nacht haer echte deel gebruycks«>
Genieten dieper luft, en vinden meerder foet. Wel fey de jonge Vrou,foo wil ick. dan befirgen.
Te pluchen in het bedt de vruchten van dejeucbe^ ^ Voor-eerft,omwelte ^ijn-, ontrent den roodenm^i^·'* En als het avont wert, dan om de foete vreucht. ^^^ Dan is ghefontft niet alleen voor den bou- ^^^ felve, maer oock voor de vrucht, enf^e offvo^-^^^ linghe bequamer te maken, dat de Venus- 's morghens gehouden wert, als de Spi)'^ egb teert is, en datmen geen raeuwigheydt in de m ^ en voelt, ghelijck breeder te fien is by ^'"/.Lfs^ des Erreurspopulaires 7. Ende daerom raet ^r»/ g les in defe gheleghentheydt, des avonts weynig' , eten j ende om niet flaeuw te werden,Jw vore» . |
-ocr page 178-
schat der g ε s o ν τ η ε υ τ.
datlpèi niet wel in fijn oor en klonck, Soen isoock
onder ons niemandt rouwigh, dat de kinderen hem
gehjcken, en fulcx werdc de vrouwen tot een teken
van eerbaerheyttoegerekent. Cdi«//Kj in het Bruy-
lofts-dicht, dat hy tttetïenv&nManliusTorquatus^
ende luha ghemaeekt heeft, ghebruyckt dele toe-
wenfchiiige:
lck_0enfihe dateenaerdighkint.
Het fchoonfle datmenjewers vint
Hetjoetfle van de gantfchefiadt,
In uwen fihootgedoken fat:
Endathetmeteenfoeten lagh
S ij η vader wenfchte goeden dagh :
Sijn vader even fcogeleeck.,
Datyeder die het eens bekeecl^
lerflont aen 't kroos en wefen figb
Wie dat de vader wefenma^, ι
Ter eer en van de rechte trou,
Enu ten goede, weerde vrou.
Om de eere , die de vrouwen in dele ghelijckenis
ftellen, fo en is het kint naeulicx te werelt gekomen,
of elck roept: Ie! hoewelgelijcki dat kjntfijn vaertjen·
Het kalofhetnytfijn aengeficht gefneien was.Htt welk
Theophraflus oock aengenierckt heeft Eth. Charaïi.ft
Tor defe ghelijckenis doet feer veel, dat de gehoude
malkander wel gefint hebben, fonder haer finnen en
onkuyfche ghedachten op een ander te laten loopen.
Tibullus τ, Eleg. 6.
Met defen befigh in het minnen, -
Op genen kopen haer de fmuen.
Want dele inbeeldinge heeft foo grooten kracht,
datfe de ghelijckenis oock aen de vrucht kan geven,
van de gene, die over het werck niet gheweeft en is.
So is't gebeurt, dat een vrou dewijlfe met een ander
doende was, oiKlertuifchen bekommert zijnde, dac
de man onveriicns mocht t'huys komen, ende haer
betrappen,op de neghen maendenghelachvaneen
kint, niet den Pol, nfiaer den man welghelijckende.
Waer van een feer aerdigh Dicht in Latijn gemaeckr
is by To7nas Monii, weerde Cancellier van Engelant,
en een feer groot yrient van onfen grooten Erafmue
van Rotterdam : het welck in onfe taie mede overge-
fet is Dy de eer van de Hollandtfche Regeringe endö
Poëfy in defe verfen :
Νλ dat lan Al-befchick.getrout was binnen Lornien-,
So had hy metter tijt al menigh kim gewonnen j
Maer als de goede lan den gantfchen hoop bekgeeks
So vont hy onder hem niet een dat hem leleeek.
I « middaghmaei te houden. En hier toe en moet
geen ongeruftgemoedt,geen bedroefden geeft, geen
"^otc voi muyfe-neften bygebracht werdep.
^^nongefluymigh hoeft, geen omgeroerdefinnen,
"^'J^^Mnfiigh in hetvolck^aen :{aette mogen winnen; .
V dcittnen menfchenflant, ofdamen haver :{aejh
fj- "de befle tijt wanneer het niet en waeyt.
jy^ «iewi een JiiUe \ieldii niet en κ bewogen.
K^nm^^ dafals% wijfi mannen
diepeCorgh geduerigh ingefpannen,
ψ He leveifap m al hetfyn% bhet
O/-'j ®gel^ckhet \oH,ofdaerhet Wefinmoet,
i)eY ^"^fihoonhet wèrckfer rechter uren plegen.
j^"«»reyfenuyt,of blijven onderwegen,
^iel κ elders ναβ, het lijfé maer een romp j
-------y-?'-- ........ -- - / J
^erter yet geteelt, het κ geweldigh plomp.
Soo^^'β aerdi^ beelt te malen,
^^t in dit geval geen finnen elders dwalen:
^«cae^ ^^^ echten wijf als met een vollen wenfch ;
itg t! die menfchë teelt behoeft een ganfihëmenfch
^'Sen ^^ lijf moet hier te famen werckgn,
No^ "^«"emin de buyte-ledenfiercken;
j^^'fietmen datter menfch of eer of danckbehaelt,
den lijve werck^, en met de finnen dwaelt,
Miiey '"ü meer te lefen.
Η
iiklj®^® aWernatuerlijckft, feyt Anfioteles,fijnsge-
^tftieh ' P'^^·^® fchrijft hy,
ïen.de u·" ^^'^erlant daer de vrouwen ghemeen wa-
öpV'^'ieien een vader toe plagh te wijfen, dienfe
seieken, als of de gelijckenis teecken ghenoegh
'■«««j Γden rechten Vader aen te wijfen. Vrlater-
Van P/ V^ft ?· Geograph. van lacobo Appiano, Heere
enT"" Italien,dat hy geen kinderen hebben-
niet ft^ ®eenende dat fijn boel, die ondertuflchen,
r^dcle ipeelman, wefendeeen Moor, ghefpeelt
«ürig'iy hem fwaer gingh j de gefanten van de na-
«int di j^^ïen op de geSoorte ende den doop van het
%art iJ-^nooden: en dat fy ondertufchen van een
cii uat ly uiiuvu."'------ ----
'jl'ndt. de vader ghelijck, verlofte, tot lacchen
S^noode, ende fclacmte van Heer lacob ,dje
„ . , .............ihemwertgefgt,
HePjmkbj/ hm gelooft en wert hem niet ontlat.
Y 'T ge^ie^
-ocr page 179-
^ηο J. V. Β Ε V
'Ί ge-viel otn defen tijt dat Trijn een fiontjen boerde Datfchier in aüe dingh na fijnen vader aerde. Dit heeft het griütqh hooft in volle daet bemint, Hy meynde dat alleen dat was fijn eygen kjnt. Maerfiet een kluchtig quant die quam met hem te fprek^n, Enfeyde, lieve moet, ghy feylt verkeerde flreken: Hebtghy een ναβer grom ontrent een echte vroUy Sowaerje beternoyt gekomen in de trou. Siet ah een dertel wijf laet haren ackfr telen, Vanyemant wel gewoon met haer te kgmenfpelen. En datfi feker weet haer man κ in de fladt, So iffè van den angfi geduerigh opgevat; Sy ü geheel c»tfet,en al haerfinnen fihromen Pat hy fal daer ontrent en by den handel kgmen; Hierom fi toert fijn beek fo diep in haer geprent, Dat !ly het aende vrucht tenvollen overfent. Haer man is dacr te fien. Siet dmfogaén deJak§n, 3Vle« kit" op ^it geh^m geen vaflegronden makgn ^ Oft kint fijn vader lijcki, of dattet anders gaet, lenmaekfgeen vrouivegoet,tenmaektgee vrouwe quaet> Het gieter felfaem toe als mans enjonge vrouwen, len goeie van het lant, den foeten ac^r bouwen ; li at ure doet haer juerclt., doch waer, en hoe, en wat. Dat heeft tot heden toe geen menfihe recht gevat. Oaer flont doen lan en keeck., en gaf dat flttck.gewonnen, E« heeft fijn ouden luym na defen noyt begonnen: Wel, vrienden, alsje fchcrfi, offoete reden drijft, Maecliffiaegh dat man en vrou in goeden vrede blijft.
Staet oock te letten, ten aenfien van de vrou, dat het dienftig is puys te laten flapen, wanneer de maen achter de Kerck is, Me/êj ij. Levit.19. Alfóindie tijt boven de tegenftaer,de vuyligheydtjhet ontfan-
fben nier en kan ghelucken , om dat de vruchtbare rachr van'r zaet niet alken verdooft,maer oock ge- ftickt v/ert,Ioubert.2.de Erreurspopulaires f .dat indien het mannelijck zaet met gewelt doorbieekt.en door fijn fterckte de kracht van de vloet teghenftaec, lbo werter een ilappe vrucht geteelt, en fuicke kinderen werden by geleydt tegendeMaen gepift te zijn, en xijn ghemeenlijck Ma aetlheydt, ende ander onge- mack onderworpn, Avicenna 4. fen. 4. c. de Lepra, lavin. Lemnius f. de occ. Nat. mirac. Mercurial. de hmi. gencrat. 5·. Siet hier brecder van by loh. Gerardm tom 7. Loc. comm. 438. Daeromiswelgefeydtvan den Poet in't noyt-genoegh-geprefen Houwelijck.
Daer :(ijn in 'i echte bed veel ongeleve flonden. Warneer u hinder:fucht κ dienfiigh ingebonden: Het κ een oude wet oockvoor een jonge bruyt. Viert Mena, rejnejeught, enfielujaienttyt. De lant-man mocht te-mets het ^aeyen beterfiaien, om dattet nutter κ by wijlen eens te braken ; Daer Ü een feker tijt te tocmen uwen brant, Daer ή een feker tyt wanneer men menfchen plaat. |
Ε R W Y Κ S
Nu en is oock niet alleen van nooden, dat wel of den tijt gelet \vert,te weten.korts na dat de vrou ge- fuyvert is, ende dat bcyde de Ouders geruft van ge' moet en gefont van Lichaem zijn, niaer dient oocK wel waergenomente werden de vermaninge van de" grooten Philofooph , datmen de vrouwe
met lèdigheyt en befcheydelijkheyt genake,opdat' fè door degroote dertelheydt .endeketelige melluit buyten het ipoor van eerbaerheydt niet enkoine fpringen. Dele leffe is by den moralen Poet nieo?
niet vergeten:
Men heeft van outsgepooght de vrouwen aen te praten Datflucx een echte wijf haerfchaemte dient te laten So haeft fy maer de borfi des avonts open doet, Maer datfi met het kleet die w^der nemen moet. Voor reden wortgefiyt, en metter daetgeprefen. Dat vrouwen op den dagh wel eerbaer moeten wefin, Maer als de fwarte nacht bedeckt degamfihe kuflt Dat dan het echte wijf machfijgen in de lufi, Mach uyt een volle drift met haer gefelfchap mallen, En met een lojfen toom inminne-Jiuypen vallen. Mach fpringen uytten bant, en plegen metter daet Al wat een lichte koy by-wijlen onderjiaet. Maer hoe falonfi vrou Vlyjfes wyfgelijcken ? En als bet duyfler wort van h^e plicht en wijckgn ? Sal oyt een reyne \iel gaen breken in der nacht Al watter op den daghtengoede was gebracht ? O neen, vriendmne,neen, ten ü u niet te raden. Het fal u in dengeefi en aen de fedenfchaden ^ Siet als de jonge vrou haer kleet heeft uytgedaen, So moetfi metter daet de fihaemte trecken aen. Sy moet oock.als de fongaet in het water fincken. Met des te meerder glans in reyne feden blincken: Xj moet, al κ het licht fchoon uyte weegh gebracht» Haer firalen laten fien oock.in de rtdddernacht, ^y moet in ware tucht met haren man verkeeren, Hoe duyfier dat het De nacht is oock^des Heeren, De nacht üenckfldagh voor Godes heelgeficht i Ghy, viert dan alle tijt een reyne vrouwe-pUck"·
Het gene die geleerden voor de goede ièdcn^K eerbaerheydt gebieden, wert by de Medici)η voor feer nootw^endigh tot de telinghe ghe"''' Want de overtollige wcHuft, dewelcke met te g ten drift gefchiet, bekt het ontfangen. Lncti* vierde Boeck.
In 't bed te weligh :{yn belet het vruchtbaer telen> En daerom moet het wijf niet al te dertel fpele» i Want in een loffe doel, daer na datyemantjc" En treft men noyt het wit daer op defchutterj
Nu oock te dickwils hervat zijnde , het zaedt, ende werdtonvruchtbaer, alloonev fijn rijpigheytgeloft werdt. De Philoiboph
cbus feydt feer wel m 't leven van JLuculMs, |
-ocr page 180-
SCHAT DER G ESONTHEYT. T6i
onmatigh fprekcn de reden ydei ende dwaes rpaeckt, j.!:. het zaedt van dceene. die oneebon-
wutK alloo het zaedt van degene, die ongebon- "' t byilapen zijn, ghemeenlijck voos ende on- ^fuchtbaer is. Soo dattër niet beter ende bequamer te om welzaeyen, enoock wel
als de matigheyt, ende niet te plockcn voordat het rijp is.
^nmaet in alle din£) verveelt, ^ochmeefi wanneer men kjnders teelt.
Q^® Koninginne ^embia wert in dejiiiïorien hier op^! getoemt» Defe als fy eens by haren man 6 Weeft hadde, wachte de maent uyt om tefien offe Ιοίτ"^^"^ vvas, ende fulcx zijnde, beyde na de ver- jP "ge, om geen vergeefs werck re doen : maer niet zijnde,lbo namiè wederom een proefken maent, gelijckTofrefc PvBo getuyght. En y lefen by Sefimenui van een vreemt Philofooph " "smen Aeas, hoe dat hy een fchoone vrou heb- haer maerdriemaelen bekende, en drie fonen ο-,ρ^· Van dit exempel feydt een gheleert Rechts- Lf.""einVrancknjck, [Tiraqueüui in j<i.Leg.Con' kin 83·) «Ie rebublijckalle jaer een
de Tif"'^^ boeck maeckte, (gelijck de Prefident k ^w«infijnHiftorie vanhem fchrijft) indien dat ^ ^ L Ibuden willen navolghert, dat de vrou- tiie"' ^^ eerlijck fy oock mochten -zijn, daer mede ^ Wel vernoeght en fouden wefen : en dat het bc-
, heel vergeten , als zoo ielden ghegroet te ff' ·, ^Vant ghelijck fommighe hier van pleghen te 'Joch ' ^^^ ' hongerde. Populla de ghe' van den vermaerden Romeyn M. Agrippa ϊοη'i^^Sht zijnde, waerom de beeften nadatle met κ w^ren, niet meer en fpeelde? antwoorden ^">■«'1 Om dat het beeften zijn. Mamb.z. Sa-
^ Teel-konft.
Q^r de gene die genegen zijn haer ge- - "ij en met eene de werek te vermeerderen.
« ^ewwwi ü genegen om te weten
dat de minne-plicht behoort te ^ijngequeten, j^^'let op ditgefchrift,enopde bedde-wet r ^^^ " door de kjinfl voor oogen wertgefet. Öe "^Λη de Mey wanneer de velden bloeyen,
^"yden jeughdigh fiaen, de jofige boomen groeyen, g dan hebtgerufl, u rnage welgetèert, Ifj "^"geenverdriet offwaergepeys en deert, ^"da^· vermoeytheyt wech-genomen,
ie? Τ fdegeefien :{yngekomen;
dit u jeughdigh bloet, als van den flaep verweckt, Ψ' ^^ OTöWiPe treek, / J " dujf heeft wei-gefieldefirmen, ^ vJel bequaem om ^aet te mogm wirmen, |
Soo roept tot u behulp den vader van de troa. Begeeft u dan met ernji ontrent u jonge vrou, En doet dat u bctaemt: en naer u reyne luflen, Soo blijft noch op het bed een tveynigh leggen ruflen, Enfluymert noch een iVyl ■ of ^oo u flaep omhreeckt, So niaeckf datghy alleen van fiete dingen fpreeckf, EenqueEyckbet'gepraet en dient geen jonge vrouwen. En pafl geen echte mans die haren acker boufuen. Ghydanjaeght bange firgh endrotfheytof de vlucht; Een ack_er eerfl be^aeyt die ml een fachte lucht.
Η U Α R Τ Ε
en el exam. de ingenios cap.If.§. La crudeza que mas danno haze a generation ,es la del vino : por que efte licor, por fer tan vaporablc y fubtil, haze que cllos demas alinientos, vayan cru- dos alos vafos fcminarios, y que la fimienteirrite faifamente al hombre , fin eftar cozida y fazonadar y por tanto loa Platon una lez que hailo en la repu- blica de los Carrliaginenfis, que el hombre cafado ni fu mugher, no bevieilen vino el dia que fe peniavan llagher al οΛο dela generation :entendiendo que efte licor hazia mucho dano a la falud corpora! del niao: y que era buftanre caufa para que faliefle vi- ciofojy de malas coftumbres. Pero fifebevecon mederation, de ningun man jar lè haza tan buena fi- miente como del vino blanco, efpecialmcntepara dar ingenio y habilitad,
O V I D 1 U S
Lib. III. de arte amandi.
Mille modi veneris. fimplex mimmique lahatk, Cum jacet in dextrum femfupina latus.
Hoe een bevruchte vrou haer onder- houden fal.
Het 111. Capittel.
ALs nu de teere vrucht κ binnen u ontfangen, So k$mt, O jonge vrou, en leert bequame gangen, Leert regels tot het wercki want aljjèryemam draeght, Seo dienter aen de kjinfi vm niéuwen roet gevraeght. Dm als het u gebeurt dat naer een diep verlangen, Ghy voelt een teere vrucht in u te ^ijn ontfangen, So neemt met alle vlijt u fwack^ leden Wacr, En doet niet alle dinghgelijck^als voor en naer. Een vrou die fwanger κ die moet haer leeren myden Van ongeregeltfpel, van rotfen ende ryden, Van al ttfwaren pack, van al te rafen gamkj Vin al te goeden reuckj van al te vuylenflanck; Van aie mal geraes, van alle der tel fpringen. Vandoor een vreemt gehaer de leden om te wringen, Vanover-alhet oogh te willen latengaen. Van angfi, van alle fihrklQ van onbedachte Wdsn,
Y 2 Een |
-ocr page 181-
V Ε R W Y Κ S
τηζ J. V. Β Ε
vwu die fiaanger ή moet even dan geiench^n Vooï fïaetn van enge dracht hm niet te laten krenckfn: Geen dingh fi oièequaem ontrent een teere vrucht, Όαη Als een jonge vrou in naeuwe kleeren fucht. EenvrM dieftvangertsmoet haer geduerigh wachten, Van nare divepery, vm alle droeve nachten. Van door een gramme fiicht te werden omgevoen, la van een ffoote vreught te werden omgeroert: Want als hetfaanger wijf κ hefighmet de tochten, So kromt de fwackegeefi'inveelderhande bochten ; Ë» wat ontrent de vrucht ^ijn kracht befieden moety Vergeet fich in de gal en aen het vinnigh bloet. Ghy, maeckt« daerom flerckom uyt te mogen jagen Schrick., wrevel, gramme fucht, en alle quade f lagen: " Gewent u tot gedult, en wacht u van defpijt, ' Schoon datje licht te f eert. en Wonder haefligh ^ijt. Wanneer het jeughdigh hout met vruchten ü beladen, Een vltjttgh hovenier die vint terfiont geraden, • Met allerley behulp den boom enyeder tack.
Te fiijven tegen wint en ander ongemack. 5 Want als hy dat verfuymt, fi K^n het licht gebeuren ' Dat van den eerjien florm de tacken f '4llenjcheuren .·- Siet daer een jonge fiam , en al het teer gewas Geflingert Of het velt, gedomfeltinhet gras.
Τ Ck fal my wel wachten om in geen ongenade van -ï eenige happige wijfste vallen het gene in 't voor-
faende Capittel van de Coningiiine,ende den Philo- )oph verhaelt is, hier veel te prijfen : nochtans cn kan ick niet verfwijgen, dat alhoewel de Vrouwen ^en Beurtman riier aen i-ant en laten ftaen al heeft let Schip fijn volle vracht in {gelijck bynaplaghie ièggen lulia de dochter van den Keyfer Mgufus,hy Macrob. z.Saturn.^.) en dat iulcx haer vernoeght als tevoren, om reden by Andreas Laurentius, en andere te lefen: zo is evenwel beter,en behoort oock onder- houden te werden de kfle van de Dod:oren,dewdc- ke in 't Houwelijck met deze gulde verièn uy tghe- druckt is:
'T ts voor het echte vokkgeraden om te rufim. Wanneer het fwanger wijf gevoelt haer eerfie luflen: Wanneer een jonge vrou hae-r maegh en herte klaeght, Έη voelt in haer geheym een teken datfe draeght. Wam als een teere vrucht haer eerjl begint tefette». Al wat de vader doet dat fal de mieder letten; f^te veelden ack^rflocght warneer hy κ hetfieyt, Bie bteeckj fijn eerfie werdi^enmaekfhet al bekaeyt·.
Dan in 'c Icfte van de dracht en kan dit fpel gheen quaet doen,en wett oock gelooft,dat het den arbeyt alfdan lichter, en de baen gladder maeckt. |
Ai de Konft om de vrucht te behouden ftaet daer in , dat de fwangere vrou welonderhoudt het recht ghebruyck van deNiet-natuerlijcke dinghen. Want 'tghebeurt dick\vi!s,dat een ghematighde en wel- ghsftelde Lijf tnoeder de beSte beginiekn van ons leven ontfanght, en een volkomen fchepzel voort- brenght, het welck daer na door verzuym ende on-^ achtzaemheydt van de Móeder qualijck bejeghent wert. Daerom raet Hippocrates zect wel in fijn eerft® Boeck van de VrouweJijcke Sieckten, dat de Vrou" wen zonderlinge forge dragen, om de vrucht te bc'
houden ,ende welteondeiiioudentotdentijdtvan de verloiïinghe. Het welck gefchieden zal indieflie haer gezontheyt wel gade flaet,en haer lichaem niet en pranght met naeuwe kleederen. Want dat pran- ghen befchadight de vrucht op dezelve manier, ai' andere uytwendighe ende inwendige oorzaken,"i® de Lijf-moeder drucken ende benaeuwen. Daerofli
zeyde Arifioteles zeer wel in fijn eerfte Boeck van de
telinge der Dieren op het 12 Capittel dat zeer is voor het welvaren ende groeyen van de vrucn"^» geen zwaerte op de Lijf-moeder te brengen. Ena^ daerom is den buyck met geen been bezet j ghelil^' het hooft ende den botft, op dat de maegh en UF' moeder haer vryelijck zouden konnen uytzette·'· Daerom leydt oock de Lijf-moeder op den cynd^'" darm,alsopeen lacht kuffen voor de hardigheyt den ruch-graet,gelijck Galenm aenwijftin't4Bo^' van het Gebruyck der leden op het 14 Capittel-
Maer inzonderhey t dient een iwangere vrou hae te wachten voor groote beweginge des lichaeins» ^
des gemoedts^ als rijden, rorzen,loopen, danirenf"
fpringen : van verfchricken ende haeftelijck ot^^-w len. Want hierdoor krijghtzedickwilsvoor deaarbeytöp denhals. Ick en prijs evenwel leuen leufigh leven, waer door vele ongezonde" meuren vergaderen, cn de natuerlijcke wermte ftolptwert : maerdebevruchtevioudientwelJ" eeiitemaenden weyniger ,in 't lefte van haer drag^ ' ende tegen dat den arbeyt komen zal, haer me^"" dickwiider te bewegen, en veel te gaen wandelen·
Hier en boven heeii een bevruchte vrouW j, ook te wachten voor te grooten hitte en te ë'^^^^Qf koude. Want dewijl iy zelve fieck kan werden do^^ het langduerigh inhalen van al te heete ofte te ^^^^ lucht:foo fal vcellicbtelijckerde teerevruch^ door befchadight werden : inibnderheydt indien r het langh inhalen van hitte ende koude, ^'^^^f.L·
volght het intreckenvanvochtigeendroogeW ■ Wantdatisdeoorfaeck, waerom, alsopeen ende foelen winter drooghe,
endekoudelentenv :
gen, dat de fwangere vrouwen, een mifdracnt ^^ gen, ofte by aldien de kinderen levend ter .((s- men, daer na lichtelijck fterven. ghelijck ^HfP""^, leert in 't derde Boeck van de Korc-bondige 'Ρ^^,^ΐς ken, ende Galenus in fijn uytlegginghe.
hy feyt alfo te zijn, om dat de lichamen cliey^
wermte ende vochcigheyt los ende facht zijn, lichtelijck tot haer binnenfte roe koenen fanghen de koude, drooghe, endefcherpehoeciai
heyt van de lucht, Dcrhalven de teere kindere^. |
-ocr page 182-
SCHAT DER
JWge tijdt aen een foele lucbt ghewent zijn, komen κ ^ outftellen van een Ichierlijcke en drooge rriff'i" ^erheyt die wat tenger zijn, ea door haer ^'oectershchaem, en kleedèren niet forghvuldigh be- D Λ bewaett en werden. Den Spaenfchen Γ hier te vergeefs tegen, alfoo men
g^^^'^'^^lijck moet toeftaen,dat de kinderen niet ^ "-eens geftelt en zijn,of de moeder gematighde, jj J '■^^uwe, heete, ende onghematighde lucht in- niai· 't iy die ongematigheydt in haer niet en Q^^jgntj tnaer foodanigh de vrucht toefendt. Daer- ttio ^ een vruchtbare vrouwe haer, ib.veel als hevri ^^ is, uyt de lucht, die in eenige hoedanig- derh uyt-ftreckt te onthouden, maer infon-
tj "^yt uyt cjiade, onfuyvere, ftinckende, ende mii- üv^ wachten voor ftanck van
Ij^ïênedaen kaerilen, fwavei, beverfwijn,en dierge- Qe k "'■'^ende dingen : als oock van zeer ruycken- ghelijck munte, poley, ende andere, in- IjjJ] ^'leyt van muskeliaet, amber, civet, en ruyck-
^Pjdie daer van gemaeckt werden. Van ^^'ze voor haer eten ghebruycken Spijze de m vocdfel, ende een wey nigh verdroogende, ^^«lenichte moet wezen zoo voorhaerfelven, als ^ dc vrucht, zoo datiè de mont dickwils al wat moet,al heeftfe de grootfte luft niet om te da h behoeft haer oock zoo naeu aen de vaft-
d^Snen niet re binden : v/ant door veel vatten foude
e ,· I .-1-- I_ η____j- _______j- _
Vlucht liehtelijck flap ende fieck werden, ende f «Jen tijdt uyt wülen, om fijn voedicl buyten te ^^^cken, dat hy binnen moft derven. Sy moet haer Λ ^Wel oock wachten van al te veel te eten, al/oo ft:""^ al teveekvoedzelhetkindtlichtelijckkomtte
r. · η . _ J____J____ ^. . _ r-
ofte wertten minftendaer door zaogrof, - len °P plaetsniet wel zoo langh en kan due- te ' jPi» '.voldragen te weiden : ofte valt daer van in Vejf ^^^^te, dewijl te veellpijze niet wel konnende ΐϊ,,ρ ^Jt Werden, haeftelijck bederft, en ^uaet bloet ^tu Κ ' onghefont voedlel voor de
gl)JÏ?>die dat na hem treckt, nootiakelijck moet "Spii is noodigh haer te mijden vooralle
fonri ^ te kout, te heet, ofte :e vochtigh is,en in- nigj ^«eyt zodanige in'cbeginfelvandemaeltijdt ley eten. Gekruyde fpijze, en die in korften ghe- dient haertiet.De Specerijen machfe oock S J-S^°mycken, als alken op 'tlefte de Caneel ende loQ^^en. Andere icherpe fpijze moetfe ook laten,als Ui J.' aiuyn,en d!ergelijcke,infonderheyt die eenige kracht heeft om water te doen lozen, en ^ ■P'^ge ofte nieffen verwecken kan. Want, gehjck (jgj^foo-ifw fchrijft in 'c eeiüe boeck van de fieckten de fwangere vrouwen die wat fcherps, Hen buyten gewoonte eten,of drinken, kon-
in'c ïeere vrucht bederven. So feyt oock Gakum slejen^^^ftc boeek van de ongemengde genees-mid- «at. wildc,Comcommers,en ^c andere butere |
g ε s o ν τ η ε y t. 173
dingen, als ook die fijn van deelen zijn,inzonderheyC de heete,de vrucht doen fterven. Daerom vermaent Avicema Lib. 3. fèn. 21. tr. 2. de bevruchte vrouwen, om haer te wachten van allefcherpe en bittere dingen, gelijck Cappers ende Vijgh-boone« het zelve leerr oock Paulus in 't eerfte boeck ende Ca- pittel. Want dat bitter,ende heelfcherpis, heeft; een kracht om in te eten,ende om te brengen de tee- re dieren. Ende daerom heeft Aloë, ende diergelijc- ke kracht om de wormen te dooden. Derhalvenen bedervenfe niet alleen de vrucht, om datfe den buyk beroeren en kamerganck verwecken, gelijck Merca- m meent, ende oock van Eippocmm te voren ghe- lèydt is, allbo door de beweginghe de Lijfi-moeder mede komt te lijden; maer oock om de bittetheydc felve, deweleke de teere vrucht gantfchteghenis. Geheel zoute dingen dienen mede van een fwangere vrouwegeichout te werden. Want, ghelijck ie/« feydt in 't 7- Boeck van de Hiftorie der Dieren op 't 4, Capittel,als delèlvige te veel zout gebruyckt, foo werdt hetkintfondernagelengheboren. Met- welcke woorden hy fchijnt te kennen te gheven, dat het gene zout is , kracht heeft om na hem te nemen ^ het klevende deel van de ftoffe der telinghe. Ende- HifpficratiS: in fijn Boeck de fiperfat. ftek onder de teyckenen,dat een kint niet op en lal komen, indien het fonder nagelen geboren wert. Derhalven is feer noodigh, dat een bevruchte vrou hatrfelven daer van wacht. Dan indienfegroote luft kreegh tot eenighe koft, die juyft van de befte itoffe niet en was, dienen moetmen haer niet gheheel onthouden, maer hier in viy wat door de vingeren fien. Want by fwangere vrouwen heeft het meeft plaets, dat wy in't eerfte Capittel uyc Hippoeratef vande luft en aenghenaem- heydt der ipij Ie ghefeydt hebben. Staet evenwelt& letten, datmen by haer gheen praet en maeckt van onghefonde koft , ofte die niet te krijghen en is,, om niet te vergheefs haer tanden watengh te ma- ken.
Noch is dienftigh dat een fwanghere vrou nier hardtlijvigh en zy , ende datfe alle daegh, 20't mo- >helijck is, eens te ftoel gaer. Ende indien dat van : elfs ende uyt de natuer niet en wil komen, foo falfe 's morgens nemen iap van pruymen,ende corinthen, appelen facht ghekoockt wel ghefuyckert, ende een goedt ftuck beters daer in. Ende dat niet helpende,. foo en zal men niet licht tot fet-pillen, ofte kleyfte- ren (als in 't alderlefte.en wanneer den atbeydt voor de handt is) komen , infonderheydt die wat fcherp zijn, alfooze de Lijf-moeder, die op de darmen leyt lichrelijck louden befchadighen ,enrie een mifdracht konnen vcroorzaken.Daerom ift beter datmen haer van boven ingeve eenighe fachcemedicijne, alsdaer- is Jvianm. in wat hoender ofte weren nai gefmoken, ende dan weldoorgedacn. Den Bjiabarkrcnisoock niet ondienftigh met wat lange rciijaen intrcnomcn
Y 3 " her. |
' I ■
-ocr page 183-
R W Y Κ S
174. V. Β Ε V Ε
hetghewichte van ccn lialvenFranfchen kroon, ofte wat meer. Her is een grooc niisflagh, dat fommige ineenen,een bevruchte vrouwe fchadelijck te wefen, het Lichaem te purgeren ende ader te laten: daer het beyde niet fonder perijckel van de vrucht ende de vrou dickwils nagelaten wert. lek bekenne even- wel, datmen hier in met grooteforghvuldigheydt moet te werck gaen.
Men fal haer dan, na de leere van Hippocrates 4. Jlphar. I. als het den noot vereyfcht van de vierde tot de fevende maent matelijck moghen purgeeren, om dat de vrucht in die ti) t op het fterckfte is j maer Vroegher ofte later, als deièlve iKich fwack, ofte al te rijp is, zalmen daer mede niet licht doorgaen.ln- dien men dan mach purgeeren, het lichaem vol hu- meuren zijnde, zo mach men oock wel laten, alzoo het zelfde minder ontftelt, als het purgeeren, infon- derheydt in 't beginfel, alfler overvloet is van bloer, cn de vrucht noch teerzijnde, weynigh voedfel van doen heeft. Dewijl de Nature felvefomtijdts het lichaem van de fware vrouwen door het btoeyen uyt de neus, het fpeen, ja oock fomtijdts door de Lijf- moeder, fonder eenigh letfel ontlaft, waerom foude de Konfte fulcx niet moghen navolghen ? lek ken verfcheyde bloedt-rijcke vrouwen, die alsfyfwaer zij η, haer ghemeenelijck twee drie mael doen laten, oock in de lefte maenden, ende als iy dat overflaen, zoo zijn de kinderen vol vierig^heyt. Ia de ervarent- heydt leert ons, dat fommighe vrouwen zo bloet- rijck zijn , dat indienfe niet terftondt op de tweede maent ghelaten en werden, mifdraghen, ofte vaneen' doodt kint verloffen. Een fekerMedicijn verhaelt, dat hy over twee bevrjiehte vrouwen ehegaen heeft, waer van in de eene door ο vervloedighey t van bloet vier kinderen op de achtfte maent verftickt waren, inde andere twee op defefte maent. Dewelcke, als hyiè op de vij fde maent veel bloedts afgelaten had- de , daer na verfcheyde rey fen geluckelijck van vol- draghe kinderen verlofte. De aderen van de voet en «loeten in fwangere vrouwen niet ghelaten werden, om dat fulcks het bloedt met gheweldt na beneden treckt, entte de vrucht doet facken. Op de achtfte en negenfte maent en mach men niet fonder groe- ten noot laten, infonderheydt in deehenediedoor fwackheyr ofilibberigheyt van de Lijt-moeder lich- telijckeen miffchienis krijgen.
De Slaep (om geen van de fes Niet-natuerlijcke dingen over te flaen) ftl wefen by nacht, om de Ipij- fe wel te verfpreyen: want het waken veroorfaeckt raeuwighey t en fieckten, daer de mifdracht dickwils op volght: met terftondt na den eten, maer 's mor- gens vry wat langer aip gemeenlijck gewent is.
Eer ick dit Capittel befluyte.zoo en dient gantfch niet vergeten de nootwendige leffe, die de Ed Heer Jacob Cats geeft m lijn vermaert Houwdijck,met de- fe verfen: |
Wanneer de vroum draeght fi dient de nwi te letien> Dat nkmant door het huys mijjchien en \otfie fetten Yet datmnfihapenK,eenwreeteffdfaem beell Dat ons het ooge terght, enfi de finnen fleelt. Al mt oubollig jtaet,of vreefekfinverweck^n. Of met een fnelle fchrickons in de leden trecken. En dient een jonge vrou voor al niet daerfeJlaept, En van de reyne trou de foete vruchten roept. Wilt oock^ om defe tyt u niet te feer vergapen Een eenigh felfaemdier,alsfimmen,katten,apen: En draeght met in den arm, en leght niet aen den tno^ 'Een vreemden baviaan,'of plat-geneufden hont. 'T ü by de vrouwen felfs in geenen deel te merckgn, Hoe dat een vreemtgeval kan op de vroutven tvercken: Hoe onverwachte fchric\_tot aen de vrucht belent. En hoe een fel^^aemfpeockfich in de moeder prent. Wanneer een vrouwe draeght ,hetfchynt dat alle krachtet* ^n befigh aen de vrucht, en op de moeder machten i Dies waerder eenigh dinghfich in de finnen vefi, Datfackt vanJlonden aen, en druckf in datgewefl. De Schrift getuyght het felfs, dat lacob voor de dieren Van Laban heeft geleyt gejireepte populieren. Om even als hetfihaepfiuparen met denram-, Deplecken van het hout te drucken in het lam. Ghy die genegen :{ijt om :{aet te mogen winnen, Hebtgeen wan-fchapen dier,geen monfter in de finnen' Stelt liever voor het oogh, wamieerghy vruchten teelt' Een fchoon e<mgeefiigh kint, eenaerdigh menfchen be^^^' Hier door ifl wel gebeurt datyemant van de Moren Vont in voorleden tyt een witte vrucht geboren: Hier door ifl wel gebeurt dat van een leelijck, pt^ Men wertoocl{, tegen hoop, eenaerdigh kintgeWA^· Een wyfbyalhet volckjvermaert in leelijckheden. Wiens man haer niet en weeckjn onbefchofte leden, Kreegh evenwel een kjnt het fchoonfle datmen v0f' Een penei van defiadt, een wonder in het lant Een kint gelijck.een beelt, dat alle menfchen prefent En namen in den arm, of met de vinger wefen.
Een kint na vollen wenfch, een gaeu en aerdighfieti En niet te byfler fchrael, en niet te lijdigh vet: Eenyeder flont verbaefl, en faghdefriffche leden, Enfagh defchoone verw, onxé^r van de reden } Dies gincker over-al een fpreucke door de fladt. Als qf hier in de vrou haer eer vergeten hadt. Een mandievorderfighginghalhethuys befchouWe"' Gingh letten op het fluck: ^eren van de vrouwen '■ Hy vinteen fchoon vertreck., daer op een fchoon bdjj Een aerdigh kinder-beeltflont geefligh afgebet Hy vont een ledekant behangen met gordijnen, Een leger voor den weert, gelijckhet machte fchynen : Hy vraeght wie datterflaeot? hem wort befcheyt geda^"' En flracks !{pgift de man hee dat de ^al^enflaen.
Hy fpreeckttot al het volckjlckXal het oordeel veliett.,
haet maer het jonghfle kint hier tnde k^erflellen, De mg^t die loopter om ^00 veerdigh aljfe kan, En brenght het in de i{ael, en geeft het aen den man- |
-ocr page 184-
SCHAT DER G ESONTHEYT. T6i
^'gaetn metter daet ontrent den heeldefitten, 'ynaent een jeder aen hier op te willen letten, '"fiet, die nu het beek en dan het kint bekgec\, ^ vont noyt eenigh ey dat β een ^geleeck, jjf'^gaet dekloeckjie seefi met vaflereden wi/fin> "t dat ter ujt het oogh kun in definnen rij fin: ^ hoe een diep gepeyfl, door onbekfnde macht-, Str f beelt kan prenten in de dracht.
jj fefirgroote vreught,ikboofe tongen [wegen ^^rou heeft metter daet hoer eere weergekregen: Waer doen eenigh paer te fimen tvert gefit, Was eenfihoon geficht ontrent het echte bed.
Q J^^^fgtielijcke hiftorie wen mede verhaelt by den Sielv ^'ei'onymus, en zey t de vvaerhey t van de- den*^ °"tdeckr te zijndoor vernuft en wijiheyt van ejjg^'^fffelijcken Meó\(i\]nHippocrates. Soodanigen ^.gj^pelisook telezen by P/^Mrc/ws.alwaer veihaelt Jij j een vrou, die ontrem haer bed eenen Moor kinr^^L^^'^'^^'i'^ert hangen, en daer door een fwart heeft. So Ichrijft Galenus in fijn Boeck kijjj Theriakel, dat hy eenen Moor om een fraey Vo j·^ krijgen,geraden heefteen fchoon beelt acnde pen Η hangen,en dat de vrou in't by fla-
Qaer fterk op kijcken foude: en dat fulcx by den lefg°^"3gekomen, enoockweluytgevallen is. Wy dat andere by Montaigne i .des EJfais zo.
^en aen den Keyfer K^arel de 1V. vertoont is
öjj^°chter,die heelruygh was: hetwclck demoe- Vjj, ς gekomen te zijn,doordien datter een beelt den Dooper in haer bed gehangen hadde. Hifi exempelen oock beveftight werden door de Caof"® van ί acob in't cerfte Boeck Μοβ op bet 30 ^aefd '' gc"oegh bekent,en in de ver-
υ L ρ I Α Ν υ S
^^g Quasritur 14. 1. ff. de foetib. ed.
h
tueri
ac pracifuttm munusfatninarum efl, accipere cencepitim.
Ρ L 1 Ν 1 ü S 8. Epift. 10.
^^^fi'cupis ex mbü pronepotes videre, hoe triftior au- tenil^*'^ i«<iW2 abertum fecijfe,dumfi pragnan- da Jf^f^'^llariter nefcit, ac per hoe (jucedam aifiodien- rer^^&"''''tibusom»tit, facit omittenda, quem erro-
ktn ^»rimntfs e;cpiavit,infummumfericu. |
Het V I. Capittel.
Et ü een out verfihil, en over langh gedreven, _ Waerom men in het recht niet fielden heeft gekeven, Hoe langh een echte vrou haer kjnders dragen kit». Om niet verdacht te van eenigh ander man. Daer κ een vafte tijt dien alle beefien dragen, Een hom en heeft niet meer als hondert twintigh dagen, Thien maenden houdt het poertfijn vullen in den bant, Ί tv ee jaren geeft het volck.dengrootenOliphant. Be tijt van hare dracht die wcrt hun langhgegeven tiaer mate van het beefi, ofnaer het ρΐαφ te leven j Ιβ groot, of leeft et langh, fi hoeftet ruymer tüt Alsyet dat kleynder js, ofhaefl ter aerdenglyt. Doch wat de menfichen raeckf, men kent geen vafle fionden Daer aen een vruchtbaer wijf in defien κ gebonden ; So dat haer goede naem niet eens in twijffel fiaet. Schoon :(y een langer tijt als negen maenden gaet. Doch wilder eenigh menfich dit naerder onderfieckfn. Wat hoeft men vreemde tael, ofver-gefiSte bo^ckgn, V pen, en diep vernuft, geleerde Beverwijtk Is hier een votlen born en uytermaten rijck-
De Nature heeft alle dieren eenen fekeren ende bepaelden tijt geftelt, om haer jongen voort re brengenjdoch niet alleen den felven.De oorfaeck van die verfcheydenheyt leyt Arifioteles op de groote van haer Lichamen,ofteop de langhduenghey t van haer leven. Zijnde waerichijnlijck dat een groot dier en van langh leven langer tijt moet hebben,om tot fijn volmaecktheydt te komen, als dat kleyn ende kort van leven is. Soo fietmen dat een Hondtdiekleyn ende kort van leven is, op de vierde maent ghewor- pen wert, het Paert, 't welck groot is, al en leeft het niet langh,op de thiende maent: maer den Oliphant die groot is,en van langh leven,wert eerft volmaeckt en voldragen in twee jaer. En by aldien dat fulcke dieren weyniger tijdt in de Lijf-moeder blijven, als haer bepaelt is, foo en blijven fy niet te lijf. Maer de Vrouwen en hebben geenen fekeren tijdt om tc verloflèn, ende kennen op verfcheyde ftonden haer kinderenter werelt brengen:hoewel fy niet alle even bequaem en zij η, en de kinderen niet van alle drach- ten even kloeckendelangh-levendegheboren wer- den. Want de ervarentheydt leert ons, dat het kint, 't welck minder als fes maendeti gedragen is, niet op cn komt, ende dat eerft op de fevende maent, eert kint dat leven fal, ghcboren wert, ende dat de ver- loifingh haer oock op de elfde maent kanuytftrec- ken; dat nochtans meeftendeel ontrent den uytgang van de negende maent, en het ingaen van de thiende de natuerlijcke veiloffinge gefchiet, ende dar defen
tijt
In hoe veel maenden een kint voldra- gen werdt. |
-ocr page 185-
117^ J. V. Β Ε V Ε R W Y Κ S
foenerende kracht, daer by komende een wel
koocktematerie.dewelckedewerckingevandege-
feyde kracht lichtelijk aenneemt, en haer met herbe-
hoorlijckfatlbenlaet bekleeden. Maer alhoewel het
kint van feven maenden van goede ftoffe opgeleydc
is, en van goede kracht voortkomt,ibis het evenwc'
wat flapper, om dat de formatie van al te haeftig^e
beweginge gevolght wert.
Een kint vun acht maenden en blijft niet te lijfj iêyt
Hippoaat&s, om dat het twee ftooten korts op wfi'
kander nieten kan verdragen. Want dewijl het kint
op de fevende maent gearbey dt heeft om uyt te ko-
men, en daer over vermoeyt is,ib kan het den arbeyt
daer terftondt wederom op volgende niet weder"
ftaen: maer om fulcx wel te konnen uytftaen,fo wa®
van noode, dat het de achtfte maent noch beflo tee
bleve,om middeler tijt fijn krachten te verhalen. A"'
dere dies niet tegenftaende houden het daer voor,dat
oock een kint van acht maenden wel fomtijts og ka»
komen. Want indien de breete van de menfchelijcfe^
gematigheyt,én de verfcheyden geftaltenisderlicl»"
men ooriaeck is dat fommige op de fevende maent»
andere op de negende, eenige op de thiende voldra*
gen werden: foo en iffer naeulijcx een noodige
faeck te vinden,deweleke beletten foude,dat «y·
haerfelven of de nature van 't zaet den tijt van vol'
draghen en verloflen niet op de achtfte maent fo®^
tijts en fbude vallen. Het- fchijnt oock datter n^eU'
lijcx een bondige reden by te brengen is,waeroni da^
een kint op de achtfte maent niet volkomen en vo''
dragen foude zijn, ende wel geboren zijnde, niet op
en foude komen, en over fulcks voor onwettigb
een mifdracht foude gherekent werden. Want Pe
genedat men feydt, van de beweginge opdefeven''
maent, heeft grootelijcks fijn bedencken, of het val
gaec, dat alle kinderen nootiakelijck op de lèveni^
maent haer roeren om uyt te komen. Wantalhoe'
wel de kinderen op de fevende maent, haer eerlt
volkomenheyt ,ende beginfel van perfedie krijge^
zoo enzijnze nochtans allegader niet zo volkotnen»
datfe pogen gebosen te werden: maer die alleen «e
welcke van krachtige gematigheyt en fterck
zei zijn, porren om op de fevende maent uyt te κ
mea, te weten, die haeftigh volmaeckt zijn.haeffJé
bewegen, en haer uy tkomft haeftigh vorderen, g"
lijck Avicema fchrijft Lib.i.Fen.Zï.trail.ï.MP-f·· ·
de reit en is gheen waerfchijnelijckereden,
dat de vrucht zoo vroegh foude Ibecken gheioï
zijn. Het en gaet mede niet feker, dat de bevt"*-
vrouwen ftercker beweginghe voelen op de ie^e^
maent, als op andere. Ende indien het kint van ^
beweginge zo zeer verfwackt op de fevende ^^
dat het in gheen gheheele maent fijn krachten vc^
fcheppen, ende daerom op de achtfte maent gM^ ^gf
ren zijnde niet te lijf en kan blijven, veel rnm
zoude het 't leven konnen behouden,als het in ac w
tijt de natueiiijckften is van des menfchen geboorte:
alzodedinghen.die meeftendeelghebeuren, meeft
volgens de nature zijn, gelijck zeyt. Hier-
om hebben alle goede Autheurendcnegbende ende
thiende maent voor den wettighen tijt geftelt van de
natuerhjcke verloffinge. Want alfoo her fatfoene-
ren en het bewegen van de vrucht in de Lijf-moeder
^et akijt precijs op eenen dagh en valt, maer eenige
breete heeft, als Hipperates en Ariflotsles ghetuygen,
en men ghewoon is met Hippoaates van de formatie
te tellen tot de beweginge, van de bewegi^e tot de
verloffinge; zo en kan detijt vande verloiïinge zoo
mcu aen de negenfte maent niet gebonden werden,
maer loop gemeeniijck tot in de thiende. Want de-
wijl datter groote verlcheydentheyt is in de gema-
tigheden en gheftalteniiTen der Lichamen, zoo ghe-
beurt het, dat de eene vrucht raffer, de ander lanck-
lamer volbracht ende voldraghen werdt en de vol-
draghen vereyfcht meerder voedfel, ende luymeï
lucht. Ende "alzoo de moeder hem van beyde door
de aderen, en flagh-aderen van den navol niet ghe-
noegh en kan toeienden ,ζοο foeckt hy uyt lijn hol
le ipringen j ende de Lijfmoeder niet wel konnende
verdraghen al dat ijaringen ende uyt-trecken, foeckt
haerfelven van datlaftighpackteontlaften. Als dit
voor het half jaer gebeurt, zoo en kan het kindt nier
eut werden. Ende by aldien altemet ghefchiet ,dat
in 't begin van de zefte maent, gelijck Dodior Spie-
ièydeghekent te hebben een bode van Zeelandt
op Hollant, of een weynigh voor de feventte maent,
gnelijck andere ghetuygen, een kintop-komt, lulcx
moet gerekent werden onder de dingen, die heel fel-
den ghebeuren. De redenis, om datzodanigh kint
al te flap, ende noch niet völbracht en is. Daerom
om indien het ofte uyt ghebreck van voedfel, ofte
door eenige andere oorfaeck alfdan uyt-komft moet
ibecken,zo kan het liehtelijck in den arbeyt verftickt
of verplet werdenj en al geboren zij nde,en is het niet
bequaem om de lucht, en nieu voedfel te verdragen.
Een kint van feven waéhden (wy rekenen voor elke
maent derngh dagen,gelijk deRechts-geleerden ook
doed, Mynjinger.6. Oè/40.wert wel geboren,om dat
tot volmaektheyt van zijn leden,niet en ontbreekt.
Want de twee volgende maenden en werdter niet
meer bygedaen tot volmaektheyt van de leden,maer
aileen tot volmaecktheytvan de kracht en fterckte.
oo dat fulck een kint wel in 't leven kan biijven,ende
oudt werden, (fiet Cuiacium 4.rec. Sentent.IuL PauB.
1.9.) inlonderheyt, gelijk Hippocrates dat bepaelr,het
welck IS van twee hondert en thien dagen, dat is van
£ laetfte van de fevende maent.Nu de oorfaek waer-
om dat lommjge fo lang voor den tijt komen,is fon-
der twijM in de gematighey t van het zaet en bloet,
waer aen de natuerhjke fterkte en fwackhey t hangt.
Den tijt van den arbeyt wert oock altemet verhaeft
door de fterckre van de fimatrice fmilt^t of de fac-
-ocr page 186-
SCHAT DER G ESONTHEYT. T6i
fom glïeboren werde. Daer-benefFens en
mt met ds ervarentheydc niet wel orer-een, dat tej, ™eeft op d'achtfte Maent quilijcker
<Jerhfcvende, oftenegende. Schijnt Van f1 datter uyt de nature van de vrucht ende gep· "^°2der,naeulijcks bondige redenen konnen a^t ^ bechoonen.dat een kint van
niet en foude konnen in 't leven
XjP^^ettighfte tijdtom te verloflen is de negende en iulcke kinderen leven gemeenlijck lang:
^en en genieenfte tijdt wert gehou-
ng L^^ijn van den vijien-twintichften dagh in de Maetit, tot den vijf-en-twimichlte in de l^^^nae. Maer of defe tijdt noch verder uytgeftreckt ftgi' ^^i^fien, en blijckt foo klaer niet. Hipfocrates en Q denlangften tijdt in de thiende Maent, ijj . Ρ ^εη ander plaets komt hy tot in de elfde,ghe- rnpt '^oet Arifieteks, 't welck van verfcheyde te 1 exemplen bevefticht wert, hier al
^e verhalen; ende is oock by eenighe
4y^^""~gheleerden voor wettigh geoordeelt. Bal- . «· Hevard.en andere in Leg. ï2. Tabb. P. Vido- Cittell.
Tkw illa, qaam comprejferat,
^ecim fojimenfe exaiio hk feperit filim.
jj^jl^'^oewel dat de knoddige Dodlor I^abelaa daer j. Qe fpottgn^g feydr,dat de jonge Weduwen twee .jenden na haer Mans doodt, moghen met vryer nja fpelen opfijnrekeningh. De Keyfer hifli- en houdt een kint van elf Maenden niet voor Auth. de reflit. & ea cjua parit. ίηιτ. menfe. tien »•^· ^^^^ a's wreedt zijnde, wert van Pr pooten Rechtf-geleerden^wiirerfi Alciatus πλιΓ- 3 Parad. 7. en uyt hem Menoech.2. de arbit.
Caf.6<). N. ^o. SoberifptoockDodor i. i ^ deformatofcem 7. Vlpianum, om dathy
ivia & leg h<ered. Een kint dat thien
flu na fijn Vaders overlijden geboren is,uyt-
«tem Vaderlijcke erffenis, en hy brenght een dra^^P^' by van een Vrou die fefthien Maenden ge- ^Hk· '^adde: g^ielijck Avicenna van veerthien, ^^deCardanus vanderthien, Augenius\zn ^«rf I 'Maenden. In defe gelegentheydt moet on- tiipj^'leydcghemaeckt werden, wat de Nature ge- Man; werckt, en wat felden gefchiet. En op die Μ J®^ heeft Hippoaates wel gefeydt, dat de thiende den "dt den uytterften tijdt was om te verloiren,als de f|.^«ieenftenen natuerlijckften,alfo de vrucht na envn^'^aent nu groot zijnde, naeulijcks plaets Al ia Γ gcnoech in de Lijf-moeder kan hebben. |
«dan dat niet alleen kinderen op de elfde maent, Vilfi.°ock op de twaelfde,derthiende,veerthiende, fliende,endefefthiende,gheboren,van de Medi- gijns en andere hefchreven werden: fo moeten wy fuicks nemen voor dingen die heel felden gebeuren, oft oock dat de Vrouw en haer rekening qualijk ge- maeckt hebben, ofte datter wat van Rabelais ofte Sint Annen onder loopt.
Wy fullen nu tot befluyt wat dieper onderfoecken de oorfaeck van defe verfcheydenbeyt van 's men- fchen gheboorte. Vele legg en deielfde op de ver·· fcheyden gematigheydt en geftaltenis, daer by ko- mende dat de andere Dieren een fekeren tijdt heb- ben datfe ricfich werden, en dat na die tijdt de wijf- kens fchouwen de by-komfte van de mannekens, daer de menfchen defen bepaelden tijt niet en heb- ben, ende de goede vrouwen, gelijck Doólor loubert feydt ^. desErreurs fopulaires Z. fo vriendelijck ende gerieftelijck zijn, datfe geen tijdt aen en fien; en niet en weygere als om welitaens wilj datie daerbenef- fens alderhande kofbeten, verfcheyde veranderin- ghen door de beweginge des gemoedts, en inbeel- dingen onderworpen zijn. Maer Doder Sp/e^e/van Brulfd, onlangs Profeifor tePadua, meent dat defe oorfaken al te verre van den wegh gaen,en brenght een ander by,die hy voor nader houdt,te weten,dat de vrucht rijp en voldraghen wert op onfekere tijdt, en dickwils op verfcheyde Maenden, na dtfaculteyt oft kracht, die defelve regeert en onderhoudt, flap- per oft ftercker is. Welcke kracht flap ofte fterck is, ofte door haerfelven, te weten uyt het zaet, waerin iy als in haren oorfpronck vaft is; ofte door toevaI> te weten, by gebreck van goet voedtfel, waer door de beenderen niet verfterckt en konnen werden, en de andere deelen niet wel en konnen toenemen, fo dat het kint op den rechten tijdt als het behoorde gheboren te werden, hem niet buygen, noch roeren en kan. Dit gebreck van voedtfel komt, ofte door foute van de Moeder, te weten, uyt fieckte, vaften, en diergelijcke, oft door fieckte van de Vrucht,ver- oori^eckt uyt quaet ofte te veel voedtfel, dat het van de Moeder naghenomen heeft. Want dat de kinderen oock in 's moeders lichaem verfcheyde fieckten onderworpen zijn,blijckt niet alleen uyt de Schriften vandeOuden, maer oock uyt de Anato- mie ofte ontledinghe van haer lichaem, {Sylvim in Ifag Amt.) Alfoo wy dan fien in ons die gheboren zijn,dat het fwacke lichaem dickwils weynich.fom- tijts niet metallen en groeyt,infonderheydt als het aen eenlanghequelling gegaen heeft, ten zy het de krachten wederom verfamelt: fo konnen wy lich- telijckbemercken, datop defelfdemaniere door eenige fieckte de njpicheydt van de vrucht op-ge- houdenjen het voorkomen uytde Lijf-moeder uyt- geftelt kan werden, ter tijdt toe, dat het verfterckt zijnde tot fijn volle perfeétie gekomen is. Wy fien oock dat de gene, wekkers lichamelijcke krachten ftercker zijn, raCPer volbracht, ende eerder geboren werdenj en dat die op,de fevende Maent ter werek
Ζ komen. |
-ocr page 187-
17« J. V. Β Ε V Ε R W Y Κ S
komen, meeft knechtjens zijn, felden ineysjens,en ëefelvige niet langh levende. Men fiet oock in Ap- pel, en andere Fruyt-boomen, dat niet alle vruch- ten, die op eene tijde bloeyen, gelijek rijp werden, cnde afva len: maer eenighe, om datfe niet wel ter Son, ofte feer op den Noorden-wint gheftaen heb- ben , ofte door- haghel ende bevel befchadichc zijn, haer voedtfel niet wel nabaer nemende ofte verte- lende, langh na d'andere op de boomen blijven hangen, eer datfe volkomen rijp werden. Waer uyc af te nemen is, dat de raificheydt ofte de langfaem- heydt van het rijp werden,den arbey dt doet verhae- flen ofte vertrecken; ende dat de oorfaeck van bet nytkomen van de vrucht niet fo veel en is/ijn groo- te, noch ghebreck van voedtfel, ghclijck de Oudan gemeent hebben; maer de volmaecktheydtenrij- picheyt felve van de vrucht,deweicke,infonderheyt ontrent de levent-makende en natuerlijckc deelen foodanich zy , dat het in de werek komende, door neus ende mont fijnen eeflem balen, endefochuyt 's moeders borften fuygen konde. Wy fien dat vele Moeders dickwilskleyne kinderen baren,die noch- tans daerna met de jaren feeropfchietenjfomrijdts oock groote kinderenden twee inglien: ende na de verloiiïngdetweelingen,degroore,endedekieyne alleen met foch uyt haer borften voeden, niec een Maent of Ewee, oiaer oock een gheheel jaer: het Welcke nieten, foude gheichieden , indien de Vrou verlofte, ofte het kint uyt-quam om de groote van fijn }ichaem,ofte om ghebreck van voedtfel. Want dat bloedtj't welcke 'na deverloflinge met fo groe- ten mcnichte na de Borften loopt, konde het oock niet loopen na de Lijf-moeder, om de vrucht noch Ineer te voeden ?
Vorders degene,diede onfekerheydtvahde ver- loifing flrellen in den onfekeren rijdt van het by-fla- pen, verfcheydenheydc van Spijfe, in beeldingen, en aldeïhande bewegingen des gemoedts, zijn in haer
fevoelen g^tfchelijck bedragen,om datfe meenen at de vier-voetige Dieren, die een ofte twee jon- gen werpen,als deiVlerrye,Ezelinne,Koe,01iphanr, op een lekken tijdt verloiTen.te weten, de iVlerrye ©p het eerfte jaer, den Oliphant op het tweede, en dat fulcks den bepaelden ti jde van haer geboorte is: het welck de reden, ende de authoriteyt van de Scribenten beihoonen onwaerachtigh te wefen. Want de ialilcheydt ofte langhfaemheydt van de a;heboorte,kan in dele Dieren om oorfake komen, hen met de menfchen ghemeen. Daerom al ift,dat Jbf)rm,een goet Vee-meeiter,fchrijft,daceen Vul- len elfMaendcn en thien dagen gedragen wert, ib doeter nochtans Varro een Iviaenc by, en feydt, dat de ghene, die later komen, meeft onnut en onbe- quaem zip. Alfoo heeft Ariflouks. ghefchreven, dat 4en jongen Oliphant twee jaer gedragen west, dan Smba^ ^Oiokm SiQuliÜ Ï en Afrimm-, fegghen van |
fefthien, ofte ten langften achtbien Maenden; ande' re als Plinius ghctuyghr, van thien jaer.
PLAUTUS STICHO:
Audivi Jkpe hoe diBum vulgo dicicr, Sokre Ekphantumgravidam perpetuos decent Ejfe armos.
Van den Arbeydt, ende het Ainp^ der Vroe-vrouwen.
Het V. CapitteJ.
Η Et wonderbaergeheymydeninganck.'van hetleveth Dient mede vóongehracht en na de Ιψηβ befchre^^"' Want ah fich quaet beleydt omrent het baren vitit» Het fchater tiveegeleek,, de Moeder en het kint. Wel aen de vrucht κ ryp,J} kan nkt langer dueren In dat 'uer:{egeltβοΐ, bereydt de kjnder lueren; \ ^ ^ De Moeder voelt gewoehhaer Leden ^ijnomfleltt Het kint ml meerder lucht en foeckt een open velt. ' · Hier dient een handich Wijf in defe kunfi ervaren. Die fchickt voor-al het werck^om wel te mogen batsti, Die leert de jonge Vrou hoe fy haer voegen moet Als fich de vrucht beweeght en tot de R^yfe jpoet- Die weet het teer gewas al fachtjens af te leyden. En kan het van de pees en van de Moeder JcheydeH ·' Dic weet het tanger lyf, het kiecken-nieuwe Te vatten daer het dient, te kieren na den ejffih. Ghyweefl da» hier befircht om wel te mogen kiefith Indien ghy niet en wilt u goeden flant ver lief en: Het raeckt u, jonge Vrou, en u, ο deftich Man, Dus roept hier niemant toe als die het ambacht
Η Et Kint tot fijn volmaecktheyt gekomen de, foo eniffer niet overich, ais dar het ë" kelijck geboren wert, waer in geen minder vvof j^ van dc Nature, en wijlheydt van Godt Almacn' en blijckt, als in de formatie van de vrucht. ^ welck niet onbekentenis gheweeft λ,.
die,na dat hy onder andere plaetfen, i f. de met groote reden hem verwondert, over het g de Nature werckt,in het formeren ende l^j'^^^of van de vfucht, ende de maniere om defelide bequame wephen ende middelen te voeden : ' daerna op het' 7 Capittel van het elfde Boeck,lU'L grouwelijcke wonderen van de Nature ^
bevdt, dathvfevdc.datfè het menfchelijcKe |
I. '
-ocr page 188-
SCHAT DER G ESONTHEYT.
n'fll-nGodtsajn. Want hetdunckt hem vrcemt.dat eielvige kracht, die de vrucht gefchapen en groot p.^^eckt heeft, daernaoock wonderbaerlijck de- »«irae foeckc uytte fetten: te weten, dar eenende "«lelyighe faeck, fonder eenige veranderinge te lij- in een gheheel contrarie manier van werckinge verandert. Sulcks is merckelijcker in een Hoen te εη jjgj. ji^ i^gj^ jj^j ^rjt, cwintich
P^ghen dat het broeyt, eer van honger fterven, als "etcie eyerenfoude laten inperijckelvan breken ®"everkouwen: maeralshetmercktdathetkuyc- volbracht is, en tijdtis ghekipt te werden, dan
fy r ts.uycK.en uyt te krijgen,op aat net niet en Ljjr ^'^kenjcn van honger vergaenjeven-eens de ^' "'^^oeder, die de yrucht negen Maenden foo wel gl^®^··!: heeft, heel vafttoegefloten zijnde, foo dra dlWaer wert, dat de vrucht voldragen is, ende
j. wert, aat ae vrutm vuiuiagcu i5,eiiuc
en ft. ^^ Leden ende deelen des lichaems kloeck gljg zijn, foo foecktfe haer van dat pack met Vojjj ""^cht te"öntlaften. Het kint mede nu tot fij η lanp.L "Ipicheydt gekomen zijnde, foeckt met jj^ guer in den naeuwen buyck befloten te blijven, bej. ^acht in de ruyme lucht te komen. Daer toe pgjj iiet handen en voeten, en breecktal φπη- teij j® fpartelende de vliefen, daer het ingewen-
ghe*^ ftrijt oft arbeydt (gelijck die wel te recht j). ^^^ftit werdr) is de Kraem-vrcu iu groote be- ^^heydr, ja in grooter als eenighe van d'andere kon'^^"' en fulcks tot ftraffe van haer fonden. Hier natuerlijke redenen by-gevoegt wer- deij' eerfl:en,dat de vrouwen veel teerder ende Wiif?®^^*·» veel banger en kieynzeerigerzijn.aJsde en h van alle andere Dieren, die tterck,moedig, Icj^'^'^'gh zijn. Nu om te verloifen,is moedt ende tv^g^^^an nooden,ghelijck Hi^pocmifjfeydt. Ten Wrf ^^^ vrouwen meelt fitten, en veel van houden, en als het op den arbeydt aen- gg^ ' dan ftaenfe vreemt toe en kijcken, als niet tte^^"·^ zijnde pijn te lijden. Boven haer ledicheyt ^Uad onghefonde Spijfe, waer door fy veel kgfj ^ ''Umeuren vergaderen, en defelve veroorfa- het aeirem,dewelcke feer moeyelijck valtin
ter»^,^^"· Ten derden,dat het kints hooft groo- ƒ'sde reft van't lichaem.in vergelijckingemet Dtij ^'^'■Dieren,gelijk Aïbenm Magnus fchrijft: waer- ho^^^^-^nfiotelej de kleyne kinderen dwergen ge-
(jej^J^t^heeftren het hooft eerftuytkomende,maekt
Rroo openingh en fcheuring.en dienvolgende P'jn· Het welk meeft gewaer worden,feydt die het haer eeriten is, om darfe fuicken ^tia/ gewent en zijn; als mede die oudt en fooom dat in foodanige de Ys-becnderen 'ctitelijcic niet en wijcken, als in de jonghe : de |
Pefen ende Banden harder en drooger zijnde.
Dewijl wy hierfpreken van den arbeydt,fo fullen wy van hetAmpt derVroe-vrouwen een wéynich aenroeren. De dagelijckfche ervarentheyt laet ons fien, hoe dat vele vrouwen verloifen fonder hulpe van eenighe Vroe-vrou. lek hebverftaen uyt een j^oerin van Dubbeldam,die eenige jaren in Yerlant ghewoont hadde, dat de vrouwen aldaer fommige vande buer-vrouweninroepen,en dathetkintvan defelve onifangen wert, fonder daer toe te hebben een befondere Vroe-vrou: endatfe oock van in de Kraem te leggen, ofte haer wel te laten koefteren, niet met allen en weten. So fchrijftvande vrouwen v&n Ligufirie, datfe fonder pij η baren,ende alibo haeft fy verloit zijn, wederom tot haer werck keeren. Linjchoten vethaelt op het 39 Cap. van fijn Indiaenfche iieyfen, dathy een van de Canaryns vrouwen gefien heeft, een kint datfe terftont alleen ghebaert hadde, felve ftaen waifchen, en weder tot haergewoonlijck werck gaen. Siet Cluvemm i.Ger' man.antiq. Zi. ende Montaigne i. des EJJaii/p. De Hiftory-fchrijvers van Ammca, ghetuyghen van de vrouwen aldaer, datfe na de verloffinghe, de Mans haer plaetfegeven.en defelve carefferen en wel koe- fteien, gelijckmen hier de Kraem-vrouwen doet,en dat die mede alfoo van de vrienden en goede kennis gevand werden. Dit felfde bevintinen oock in ande- re Natiën. Des niet tegenftaende wijft ons d'Oudt- heyt aen, datter van alletijtVroe-vrouwen geweeft zijn. Wy iefen in de Schriften van Plato, Laërtm^Vo' lerius Maximus, ende andere, dat de Moeder van den wijfen Sflcmex een Vroe-vrou was. Menvint oock datd'o«deR.echtf-geleerden gagie toegeleydtheb- ben aen de Vroe-vro\iwen,a\sVlpiattmgemyQtL.i. deextraoïd.cognitme. en oock ftraffe voor de gene, die haer ampt qualijck bedienen, L. Itemfi obftetrix.
De Vroe-vrouwen plegen in oude tijden drie din^
f en ter hande te trecken.nade getuygeniifevandeti hilofooph Plato in The£mo,enae den Medicijn Ga' knus, in fijnuytlegginghe op f. Apher. 6z.
Haereerfte ampt was, de Man aen de Vroii te koppelen, en te oordeelen of het een goet paer wc- fen foude, om fraeye kinderen voort te brenghen-
Men fiethuydenfdaeghs verfcheydeLuyden gcet> kinderen in haer houwelijk voortbrengen,die noch- tans beyde wel vruchtbaer zijn, gelijck blijkt datfe, of voor oft na,de vrou by een ander man.of de man by een ander vrou, kinderen verweckt hebben. Otn rot fuik ongeval niette komen,haddenfe hier voor- maels haer Vroe-vrouwen, die oordeel konden ge- ven, of de complexie en gematicheydt van beyde wel op een foude üuy ten, ende alfo een vruchtbaer houwelijk wefen.Want 'tkomt deneygen bou-man toe.feydt Plato,de vruchten le verfamelen,en goede aerde te verkiefen,om het een of't ander zaet daer in te werpen. Dit foude feer wel te pas komen
Ζ ζ voor |
-ocr page 189-
tSa J· V. Β Ε V
voor Koninghen en ΡΓΪηςεη : als oock andere die haer geilacht geerne vervolcht hebben: maer onfe Vroe-vrouwen en zijn hier in gantfch niec i'huys.
Het tweede Ampt van de Vroe-vrouwen was.de Craem-vrouwen in barens-noodt by te ftaen, de kinderen van haer te ontfangen,en eenige remedien in te geven, gelijck blijcktuyt Andria. van Termius, alwaer een Vroe-nsoer aldus fpreeckt:
Νλ kk^hier teyckgtisfie en alle dingh bemerck., Soogaen de fak^n wel en'tis behouden Wercl^; Cm hier danmeltegaenfi loet de Kjaem vmi wajfen. En milt na rechte» ejfch op hare dienflen pajfe»:
Oockfihenckhaergeenendranckdie ickhaerheb berejdt, Maer laet de mate :{ijn geltjckpr ü ^efejdt.
Dit volgen oock fommige van onfe Vroe-tnoers, maer mecft tot haer eygenfchande,en groote fcha- de van d'arme Craem-vrouwen. Maer haer ampt was irifonderheydt om met de handt het werck van den arbeydt uyt te voeren, ende het kint in de ghe- boorte te ontfangen. Suicks en vermochte niemant te doen, als de gene diefelve kinderen gehadt had- den, alfoomen, gelijck Plato feer wel fcydr, niet foo wijs noch foo bequaemen kan wefen om fulcks by- der handt te nemen, als door volkomen kennifle en ervarentheydt van het felve. Sy en vermocht oock het Vroe-moers ampr niet ce oeffenen,voor al-eerfe uyt het kinderen ghefcheyden was : alfoo het een vrouwe die noch kindert ende fwangher gaet, feer moeyelijck valt de kraem ende arbeydt van andere waer te nemen.
Het derde, dat de Vroe-vrouwen deden, was re Onderfcheyden of een Vrouwe bevrucht was, ofte niet. Endedaerom ordonneert de Wet ghegeven, ά D. D. fratribm, dat drie eerlijcke Vroe-vrouwen, en in haer konfte welervaren, fullen befien, en on- derfoecken den buyck van de Vrouwe, en oordee- lenvan haer fwangerheydt.
Maer de Vroe-vrouwen zijndaerna, boven de gefeyde, noch in een ander ampt getreden, en heb- ben tot haer getrocken het oordeel overdcnMaeg- dom van de jonge dochters. En al ift, dat deMedi- ^jns alle de teec^enen voor feer los en bedriechlijk houden, fo Weten fy evenwel wonder daer af te fpre- ken, en veel voor den dage te halen; het welck al te famen weynichflots heefc, alfo de fondamenten,op dewelckefy haer kenniffe bouwen, gheheel los zijn, en d'ontlediiigb van 't gheheym der Vrouwen, by liaer met verftaen en wert, ghelijckklaerlijck te fien is in de atteftatien, die fy gheven van Dochters, die gefeydtwaren verkracht te zijn, in dewelcke fy foo veel dinghen over-hoop haleo, al of die plaetfe den Walvifch van Luctamu was. So dat hec meeft louter bedrogh is, dat de Vroe-v rouwen de Luyden wijs maken, datfefekere teeckenen hebben, omtekon- |
Ε R W y κ s
nen oordeelen of een Dochter Maecht is,ofte niet- "De teeckenen zijn te fien onder andere, by den It®' liaenlchen Medicijn Bonaciol. Ennead. mul. 3. en de" Spaenfchen lefuijt Sanche:{/. dematrimmiadif.lï}· 10. Maer de onfekerheydt van defeJvige wert aeo' gewefen in Latijn by den Cnn^ellier I{anchin (dieicK te Montpelliers gehoort hebbe) i. demorbw vffg- 'tFranQoys hyloubert,^. des Err. pop. endeiniiet Spaenfch by den Chirurgijn van den KoninghiF»'''' gofi 2. Chirurg. Univerf. tit. para conocer la virgi»*^^ en la rmiger.
O maeghdom, dier juweel, wie k^n u recht befihrijvefit Wie k^n u in het gom of in het kpper drijven, Wie kanderfihiider :{yn van datmen noyt en fach. En datmen nimmermeer met handen raken mach ? Ghy ^jjt een diep geheym daer van de rechte gronden Bj niemant :{ijn gefien, by niemant ondervonden: Men lefi, men befte, men foecke watmen wil, Ghy fielt noch evenwel dewcrelt in verfchil. Wat iffer al te doen, wat iffer al te klappen Van u befchey den aert, en wonder eygenfchappen! Maer "t is al finder flof,want u verholen fihat En won door geen vernuft na rechte» ^fch gevat. Ghy wacht dan wie ghy :{ijt door ver-gefochte reden, Of dooreen diep vernuft in dit Paleys te treden', Demaechdom heeft te veel dat niet geweten dient: Een die haer niet en. raecl^i ^^er befie vrient.
Den Ouit-xader Arnhrofm feydt feer 64. darde voornaemfteDoöloren altijt geoordce
hebben, dat het befien van de Vroe-vrouwe
bt
gantfchgheen vafticheydten heeft: endegetuyg ^ lelve gefien ce hebben, datter foo groot verfchil der de Vroe- vrouwen was, datfe meer difputeerde' over de ghene diefe befien, als diefe niet hadden. Want ghelijck een ander Oudt-vadér O' prianusCchïiifi i.Epifi. 11. hetoogh ende dehan" van de Vroe-vrou kan vecltijdts milTen. het voornaemfte is, dat de teeckenen felve, indien!^ al vailgingen, lichtelijck na-gebootft konnen wef' Óen, {üet Armldum de Villanova ^.Breviar.6. en mrm. in c.fraternitatts, ξ^ c.fi. defrig. & malef.) "
welck in Italien dickwiis gebeurt,alwaer de ma^g dom vaneen jong meysjen.aen verfcheydenei' Ρ verfcheyden tijdt verkocht wert. So brenght een exempel by in den ] 6 Brief van fijn ^ van een moy meysjen , dat vijftigh mael te rio verkocht, 'r phene fvin de School verloren
,'t ghene Ty in de Schoof verloren ftacn.·-
IJe wijfeKoningh Salomon, feydt in fijn Spreucke" ^0.18. datter vierdinghen zijn, van dewelcke ge^O fpoor ofte teecken te vinden en is, des Arents weg» in de Jucht,der Slangen weghop eenen Rotz-fteen. den Schippers wegh midden in de Zee, ende eenei Mans wegh tot eene Magher. Dit en brenghen niet byjOojdaE de Dochters faei daer op aen fouden |
-ocr page 190-
SCHAT DER GESONTHEYT. i8r
^ten Icoinen, al offe, watghebefichc zijnde, even- Weicu goedeMaeghden doorfouden gaen {het breed Γ en is, ghelijck op een ander plaets te ve aengewelen werden :) maer alleen om Vroy^^''?^" de neufwijfigheydt van eenige Vroe- ladp '"et defe laetdunckentheydt be-
hiert ^^^^ ^^ Italiaenfche Dodoren gaen is de Vroe-vrouwen. Voor de Fran5oyiche
Rechtl-gheleerde Cujacius 17. Ob- i^g daer hy feydt,dat de macht om van den haer te oordeelen,by de Borgerlijcke Wetten gegeven. Daerom behoortmen dat en f '-'^'ckt bekijcken en betaften, als oneerbaer Wen te verwerpen, ende de Vroe-vrou-
Vqq' haer met foodanige vuylicheydt behelpen, ^QQ^^^tieghfters te laten loopen. Alfo niet alleen Ond f ' tOe-vrouw, maer oock door het curieus ^'ckw^*^ van de Maeghden felve, de maeghdom
Ëls
die wougeduerichiveten, s'^r ^^^^ "ƒ <^'Krfe wasgefeten,
'^J^de tnenichmael, Indienmen 't haer verfweegh, jj ^^ d wou elders gaen, tot β dees kfnnKhjeegh. ^^''-ooefier was beducht om dit naeu-keurich magen, dat het Dier het elders mocht gewagen i '"flootβ in een Doos een ongetemde Vinckj , aer medeβ in haefl tot οηβ vrijfierginck. (fiydeVrou) hier binnen leyit verhole» "j " door mijnen raet ten dierfie wen bevolen ■. ^\doe noch (fioghyfiet) ten lefien uwenfin,
fi dat wonder dingh, hier fit de maeghdom in. X;t^^^dtsghy dejegtinfl van my nu hebt genoten, ^'^ku bidden mach,fi>o laet de Doos gefloten; j^^'^tfoo dat fchoonjumeel eens krijcht de rUjme lucht, C>e ^ewiiew aen gaen tijden op de vlucht.
öe ^ fi^ f^td gefiiydf,maer β was naeu vertogen, ''OS ts Op-ghedaen, de vogel uyt-gevlogen:
flont doen Els en kf'ecivervult met enckelJpijt; " die haer maegdom vim, die ü haer maegdom qu^t.
n^^f^'sdan beft,dat de Vroe-vroiiwen haer alleen tg "3erampt bemoeyfn datis,nadekunft het kint ""anghen. Tor vvelck werck iy nier en kennen ^e F ' i'Jlcks wel verftaende. Én daerom heeft bo^' ^agiftraet defer Üede Dordrecht fecr wel ge- hf datter gheen Vroe-vrouwen in hacrStadt
en mogen bedienen,als die te voren by de hek, ondervraecht zijn, en we! gheantwoordt nipf Γ "· Een Spaenfch Medicijn Gallego beklaecht, C, reden, dat fuicks in Spaengien met ge-
en is : ende datfe daerom met veel ^ etende Vroe-vrouwen geplaecht zijn.
een Vroe-vrou dan (de naem felve brengt tiii^r-^ rneaejby een
fwangere Vrou,die op haer |
\ IS ende den arbeydt krijcht, ghehaelt zijnde,fal haer bequamelijck ftellen ende niet verfchricken, indienfe na ftercke ween heel bangh endequaliiclc wert, alfo den arbeydt daer gemeenlijck op volcht» gelijck ick noch voorleden weeck in mijnHuyfvroii ghefien hebbe. Die flaeuwicheydt en kan gheen quaet teecken wefen, alfoofe niet veroorfaedct en wert uyt eenige quade dampen ofte fcherpe voch- tigheden : maer alleen door het kint, het welck nu negen Maenden befloten gheweeft zijnde, en uyr- komft foeckende, buytelt met het hooft, als het fwaerfte wegende, na beneden, en ftoot alfo regen de maegh, het welck de Vrouwe qualijck maeckr, maer gaet haeft over. Ende als het kint aldus ghe- boren wert,fo konnen d'andere Leden fonder be- let wel volghen, ende dat is den natuerlijckften ar- beydtw En hier van komt de oude manier, datmen de dooden met de voeten voor uytter aerden draecht, als wefende de doodt recht teghende ge- boorte, Perfius in fijn derde Scbimp-dight:
Wanneerder eenich menfch op aerden wort geboren^
Hy huytelt onder uyt, en met den hoofde voren : Maar aljferyemant fierft en fijne dagen fluyt, Soo reyfliy nahet graf de voeten voren uyt.
Als het kint aldus gheboren is, fal het terftont (na de kunft) van deftrengh gefcheyden werden, fonder onderlbheydt te maken van knechtjens ( die vele vrouwen meenen , dat hier na verfien blijven) ofte meysjens, ghelijck te fien is by Doétor Spieghel, dg firmatofatu,en loubm 4 desErreurs populdires i^. Daer- na falmen het by-hangende ftück met linde doec- ken bewinden , op dat het met fijn koude het kint geen pijn in den buyck en make,gelijcktgelchiet,als dat vêrluymt wert, tot dat het van felfs af-rot,ende alfoo af-valt. Hier foude yemant moghen vragen, waerom dat den menfche voor het af-fnijden den navel gebonden wert, ende andere Dieren niet, de- welcke allegader na de verloffinge, den ftreng met de nageboorte op-eten, fonder eenich ongeval van bloeyen. Op defe vraech dienen twee redenen, Eerftelijck, om dat in de navel van de menfchen dc vaten van de navel veel grooter ende wijder zijn, infonderheydt de ader, die eenigh is,door welcke vaten het bloed r, ende de levendige geeften lichce- lijcker konnen uytvloey en. Ten anderen, bijten de Dieren den ftrengh af.dicht aen den buyck van haer jongen, foo darter niet over en fchiet, en dan trcc- kenfemet licken het vel dat rondt-om den navel leydt, over de uytteifte eynden van de navel-ade- ren , het welck daerna daer op en over groeyende in fommige vier-voetige Gedierten, in ftede van de navel een knoopjen laet, in andere maer een kleyn teecken, foo datmen het in eenige naeulijcks fien en kan. Dit is de rechte reden, waerom dat de men- fchen een grooten navel hebben, ende d'anderé
Ζ ι Dieren |
-ocr page 191-
J. ν. Β Ε ν Ε R W γ κ S
Dieren een kleynen oft geenen, gn niet de gene die van^nyiotó/wby-gebractit werc. 3. Ρ^ί/.φ^".
Na dat den navel wel gebonden.ende de ftrengh afgefneden is, fo fa! de Vroe-vrou terftont het kint
fi 'itiy
■ ;U,iU ft
ϋί Ί:;
reynigen. Want als het ter werelt komt, foo is fijn
feheele huy t, mont, neus, ooren en oogen, vuy 1 van ijmerige vochtigheydt. Hippocrates beveelt fulcks re doen met laeu water, in iijn Boeck van de gefon- de manier van leven: het welck Galenus in fijn uyt- ^^gg'nge opck toeftaet, ende met reden bevsfticht. Defelve berifpt feer de waffinge met kout water,en ichrijft ï.Sanit. 10. dat de maniere van de Duyt- fchen , die fulcks deden, beter is voor de Ez: Is, als voor de Menfchen. Waer op flaen defe verfen van Virgilim 9. ^neid.
Wj s^ijn een hartigh volcli, gemon in kpude Beken
Een nicu-geboren kint of m hetys le fieksn:
Dat maeckt de Leden hardt,enge^ eenraeuweherfi, Dieop geen kffu en fafi,eock. midden inde varfi. |
Van welcke manier breeder te lefenis hyCluve- 4'«»j,ia't.eeTfteBoeck van fijn befchrijvinge van oudt Duytflantop het 21 Capitcel. Arifioteles, in 'tfeven- de Boeck van fijn Politien op het laettte Capittel, fchrijfr, dat het goet is, de kinderen van jonghs op tot de kou te wennen.ende dat iiilcks gefonde ende ftercke Lichamen maeckt. Want hét is feker, ghe- lijck Galenui feydt, indien de warmte yan de kinde- yen foo fterck is, datfe van de ko.u niet overwonnen cn werdr, dat defelvighe noch ftercker worden van bet kout, als van het warm water. Maer alfo fulcks geen plaets en heeft als in geheele ftercke lichamen, ,en dat andere daer door lichtelijck om hals raken, (die OQck van de koude Lucht felve befcbadicht werden: fo ift wrect en onmeHfcheIijck,gelijck G<i- ïenus wej vermaent,,om een onfeker en kleyn voor- deel, de jonge kinderen in de waech-fchael te ftel- Jen. So dat alderheft is, datmen defelvige met laeu water alleen, ofte met wijn ghemenght, afwafcht. Want fy fullen lichtelijck van felfs, ende door 'tge- bruyckvanuytwendige dingen, gelijck lucht,linden, μη diergelijcke, komen toe fulcke gematigheydt des huyts, die van Galenta vcreyfcht wert tot gebmyck van een deckfel. Maer die dit wat nader wil infien, moet letten op de natuer, geftaltenis, ende manier yan Ieven,daer ekk.kint in opgetrocken fal werden. Want voor teere vrouwen,cn ledige tfians,is bequa- iner dat de huy t facht en open is, als vaft en hardt: voorde ghene, die in den oorlogh ofte op't landt opgevoedt werden, is de yafticheydt en hardighey t beter, als de openheydc, daerom moetdefelve van begin gefloten werden, met dingen die toetreckeii, in 't water te laten fieden. Na het waflchen fmeerc- inen gemeenlijck het licfeaem met gefmolte boter, jsfte olye van foete Amandelen. Ende tot meerder yerfterckinge met olyê van Rofen, of diefgelijcke' Het kint aldus gewairchen,ende gefmeert ïlijnöf» fal fachtjens indeluyrengeflagenende opgebaker·- werden. Waer aen vry veel ghelegen is, om dat de teere en fachte Leden,na datfe ghehandelt werde"» niet anders als Was, mede-geven, en buy gen: fo Ι®·· door het qualijck bakeren, de kinderen veeltij"^® een flim lifi, kromme beenen, en andere ghebreke" krijgen. Wt de verfcheydentheydt van 'tbakere" in verfcheyde Landen , fien wy de noodtfakelijck·" heydt. Meeft geheel Spaengien door,fwacbteltn'5" maerden buyck met de korte ribben,en men beW·"·· oock de armen in de Winter tot de vierde Maenot» in de Somer tot de derde. Want alfo die beentjen* heel teer zijn, indienfelos hinghen, foo foudenJ^ lichtelijck breken oft ontleden.'Evenwellateofe eenige plaetlèn defelveheellos, om datie door ftil houden, niet en fouden vertragen. Want do"^ het bewegen komt de kracht beter,als met ftil ï')·^' Maer hier te lande, als oock in alle koude Lande"' worden de kinderen van den hooft tót de voeten i'' de luyren gheüagen, en foo oock met de armen {in heteerfte) en de beenen metfwachtels bewondeO- Het welcke mede in Vranckrijck en elders ge^'^H'^^' ende werdt gheprefen van Plato, Galenus, Mofi^'"^^ Erotiui,Bonaccio!ui-,en andere. Want door delein^' nier vaniakeren zijn al de Leden beft befchern'^; en weiden oock recht gehouden. Maer onder ^ de uytterlijcke Leden moet fonderlinge acht ge"''.' men w£iden op het hoofi:. Want als het lèlve in de ^ Landen met wel bewaert en wert, fo vatten detee^ re ende fachte herflènen terftont een koude, door een geftadige ongefontheydt veroorfaeckt· ^ Als het kint nu op-ghebakert is, en behoeft^5 het niet terftont tequellen met in-geven van W')'' Mithridaet,Theriakel,ofte diergelijcke:nochooc Syroop van Rofen,ofce yet anders,om eenige vuy' licheydt af te fetten,ghelijck gemeenlijck j
wert: alfoo fulcks ghenoech en beft doen kan η ^ eerfte fogh van de Kraem-vrou, ghelijck «ry in volgende Capittelaenwijfén. ,
lek en foude mede niet raden de Kraem-^'^;, terftont met veel ingheven te quellen. Dan men ' haerin 't eerfte op-bedden, wat hooch met'tj^^^^ en de voeten leggen, op dat de vuy licheydt af-fchiete,den buyck fwachtelende meteenKiY^ tafel-laken dubbelt, foo om de Lijf-moer op ^^^^
plaets te houden, als om de vuylicheydt loe J ^^
neder te perifen: wel toe-fiende, dar de geen wint en var, het welck feer lichtelijck en fulcks doet de Moer op-blafen, demondeK« ^ van de aderen, door dewelcke de %veringhg fchiet, toefluyten, waer op dan volcht pi)n, m^'J^ krimpingh, opftijging,koortfe,en veel andere.c noch qutder accidenten, ghelijck ickin verfchey"
Kraem-vrouwen gefienhebbe. |
-ocr page 192-
SCHAT DER
na dj"^,^®" Kraem-vrou drie ofte vier uren SehmJ^ (evenwel fonderflaep)
HoenH " '"^'^^"len haer wat Weren, ofte
fige "®'^~"at.ofteeen Eyken Lombaerts doenbe- fters inede laten flapen; dedeurende ven-
njcjjjj L zijnde,dattergeen wint.enwey-
jngt,· ^ Ifome. Sommighe hebben een quade Veel e ' ^^ Kraem-vrouwen rerftont mee Vend of fyfe kroppen wouden; ghe-
Wedp^ ^®®·^ reden, dat de Lijf-moeder ledigh is, en nioed werden. Maer de Lijf-
ontUft V ^^^*· daghen na de verloiïingc
breekt niet meer overigh en is, fo fluytfe, en
^ollich by-een : foo datter gheen ledigbe
En al r blijft.noch oock vervu lingh vereyft. ^yt d f h doenhadde,foo en foude fülcks
IfOQ^^ . "apperaey niet te halen zijn. En 't ander en halve ^^^ P^^' ^^ Kraem wel uytis. Der-
iljg. " 'ft niet dienftigh, infonderheyt in d'eerfte deKraem-vrouwen foo veel te doen eten. atide boorde koortfe,quade tepels,ofteyec ir, ^· datfe fouden mogen hebben, kouit re ver- %a inficht nemende op het gene
Hj^J''J"^gheworden zijn, machmen defelvewel wat end voeden na d'eerfte feven ofte aeht dagen: meerder, alife, ghelijck't behoort, ielve
jy^i ^y nu alles gefeydt van den gemeenen en na- dg y^l^en Arbeydt: dan het gebeurt fomtijdts,dat Ich fwaer valr,ende datter yet anders tuf-
J^omt, dat de vrouwen 't ey nde raet zijn: in Q Sueleghentheydt moetmenfijn toevlucht naeil otis Dodroren nemen. Want het en is hier
te niet, om alles wat tegen de natu-
teleeren wcGh-nemen,ente huipekomen,
I^at het eerile Sogh van de Kraem- jongh-geboren Kinderen nut ende dienftigh is.
Het VI. Capittel.
jW ^erfiet het hint κ hier, het kint dat η gefchej/den· ^ ^andaer bet tVdi geplaetfi. Wilt i^edjelgaen berey- teerc mnt, die dient te :(^ngevoedt, (den, "'^^gelyckmen ρ lach of alfmen heden doet; bJl^oo» menmenichmael ten hardtflen heeft gedreven geen Moeder félfi het voedtfel dient te geven,^ dat aen hare borflgeen kt»t en dieritgeleydt-, ΙϊΛ^ ^"ftnidts haer raeum melcK »iet recht en κ bcfeydt : ^kvr'^^^^ wat naerder overleggen,
y'^ltet anders doen. ghy fultet anders figgen; fc Godes handt, die mtet watfe doet, >i hoe een fwack^ vmk khmt te ^ijn géu |
x8j
Het niiu en bieflichfogh ü nut aen teeremagen. Om daer het taeyeflijm met l/^achten uyt te jagen: Syroop van Rofènfelfi, of ander Medifyn, En kan in dtt geval nietgoetof dienjii^ s^yn. Waerom foeckiyemam baet in kruydt ψ vreemde dramki?^ Gebruyeiitmaer Moeders borfl,gh^ fullet u bedancken: Gaetfieteens Ambachts-mans, of boer, of herdert Iqnt» Hoe dat hetgeen behulp, als aen de Moeder, vim. De Moeder fiocht haer vrucht by-naefi ter tyger uren Dar β met harens-noodt haer vreuchde moet befurem En des al niet-te-min het kjnt dat is gefont, Alfooghthet enckel biefl oock ntet een teeren mm. Al wat nature teerckf dat heeft hefitte reden, Daer kgmt geen hefl om niet in tiwe teere Leden Wel aen dan, jonge Vrou die op u baren saet, Waer toe hier vreemt behulp ?gehruyckthier eygenraeU
SOo dra het kint geboren, gefuy vert,en opgeba- kert is,geven fommige het felve,dewijl de Moe- dervan den arbeydt vermoeyt is,een weynigh Sy- roop van Violenjof wat verfehebotermet Suycker,. ofte een weynigh Honigh, ofte wat oly van foete Amandelen:oft oock Syroop van Proven5y-Rofen, om de vuylichey t, die het kint in de darmen heefr,af te fetten randere meenen dat diebruyne vuylicheyt fenijnichis,ghevenhet kinteen weynichTheriakel ofte Mithridaet in, het welck in Ambrofim Paré feer, mifprefen wert van den Spaenfchen Dodlor Gallego de la Sema, De alend. inf. cap. 7. De Boeren befighen hier toe mede haren Theriakel,te weten het Loock» Soo lefen wy in de Franqoyfche Hiftorie van Vi^lor Cajet, dat Hendrick. d'Allket, Koningh van Navarre, iijn Doehtersfoon (die daernageweeftisdeGroote Henrick.de Vierde, Koningh van Vranckrijck en Na- varre) fo dra hy geboren was,aen een bollen Looks- liet fuygen , en vorder als een Boere kint dede op- voeden, welcke harde opvoedingh hem daerna wel te pas quam , als hy met veel onghemack, ona de Kroon groote oorlogen molt voeren.
Wat belanght de taeye en bruyne materie, die de kinderen terftont na de geboorte, ofte binnen 24 u- ren daerna, van onderen quijt werden; daer van en zijn deDodoren allegader niet van een ghevoelen. Sommighe Ouden hebben gemeenr, dat de vrucht in 's Moeders lichaem foogh, ende doordemont gevoedtwerde,alfoofy nieten konden bedenqken, waer defe vuylicheydt anders van daen foude ko- men. Οοά,οΐ Andreoi Laurentiui,.cnde meeft.alle de nieuwe Medi^ijns feggen, dat het een overfchoc is, van onfuyverende grof bloedt, her welck door kleyneaderkensuytdeMilt inde Darmen ghefon- den werdt. Andere gelooven dat het uyt het heek Lichaem door de aderen van het mefenterium, in de Darmen loopt. Maer al-hoewel ick niet en onken- ne,dat het uyt de Mik ende het gheheele Lichaem, in de Darmen kan komen, foo ben ick evenwel
van |
-ocr page 193-
i
Ε R W Y Κ S
x84 J. V. Β Ε V
van ghevoelen,dac foodanige fuyveringh van fvs'art en grof bloedt door de aderen niet en gefchiet, foo lange de Vrucht noch in de moeder befloten is, wel geilek zijnde, gelijck de nature altijdt pooght: alfo niet fonder fwaricheydc de openingh der aderen in de vrucht foude konnen gefchieden.en dat oock de grove en dunne vuy licheydt meeftendeel bequamer door de wijde fweet-gaetjens van de huyt uytghe- worpen w^rt. Daerom houde ick het liever daer voor, dat defe vuylicheydt uyt de maech en dunne darmen voort-komt. Wt de maech eenige ilijme- richeydt, aldaer uyt het hooft gevallen,uyt de dun- ne darmen de galachtige humeuren, die aldaer uyt het gal-blaesjen gefonden zijn. Dit beyde haerin de dicke darmen vermengende, ende langh onder- wege zijnde, wert allengskensdoor de hitte harder en bruyder, gelijckmen fiet, dat het de kinderen af- gaet. Ende alibo defe gal groenachtigh wert, alfle minder aenghebrant is: ende daerna meerder aen- ghebrant en verdroocht zijnde, fwart wert,daerom ïsde dunne vuylicheydt in de dunne, ende eerfte darmen geelder, ende de dicke in de onderfte ende dicke darmen fwarter. Hier uyt kan dan blijcken, waerom de kinderen terftont na de geboorte, ofte den eerften dagh, kamer-ganck van verfcheyde koleuren quijt werden,eerft bruyn en hardtachtich, daerna geel, ten leften dun en wat witter.
Defe vuylicheydt, alfoo iy nootfakeliick af moet fchieten, fo en is evenwel daerom niet te prijien,het quaet ghebruyck van de Vroe-vrouwen, ja van vele Medi^ijns, die defe vuyligheydt uyt de maegh en darmen van de nieu-gheboren kinderen doen pur- geeren, met Syroop van Rofen, en diergelijcke, als ghefeydt is. Want fy gaen voor-by de groote ende fonderlinge voorfienigheyt der natueren, deweicke voorwaer het kint, foo dra het ter werelt gekomen is, van de Moeder niet en ruckt ende de Apothekery overgheeft; maerheeft het in defe noodtfakelijck- heydt verforcht met de bequaemfte, ende natuer- lijckfte Medicijne uyt des moeders borften,deweic- ke veel aengenamer, beter,en gefonder is,a]s eenige andere: die deVroe-vrou foudemogheningeven. Want indien dit bieftich fogh, dat de eerfte daghen in de Kraem-vrous borften komt, terftont van het jongh kint gefogen wert, fo fal het defe vuylicheyr fonder eenige fchade, ende lichtelijck loffen. Alfoo het fogh van de Kraem-vrou een Medicijnael voed- fel is, net welck de nature tot dien eynde voortge- bracht heeft, omdathetmatelijck voedende, met eenen fachtelijck, na de fwackheydt van 't jonghe kint, eenjghe dagen foude fuy veren. Daer de Me- dicijne, die wy fouden mogen ingeven, te üap oft te fterck kan wefen, als de krachten vereyffchen. Daer-beneffens foo verleent de nature fevens, daer wy verfcheyde reyien fouden over in-gheven; ende Vermindert allengskens de kracht van luy veren, en vermeerdert die van 't voeden. Soo dat met groot onverftant ghelooft wert, dat het kint de eerfte da' ghen het moederlijcke fogh niet en behoort te fu)"" ghen,en dat van fukken bieftigh fogh de kindere" lieck werden, dat het in de maegh ttremmelt, en"® met de gefeyde vuyligheydt vermengt zijnde,kotf te bederven, en alfoo quade dampen in het hool^ doet opftijgen,oorfake van verfcheyde accidentep · dat het oock van geen oft quaet voedtfel is, als nie hebbende de teeckenen, die de Aucheurenhet goe foch toefchrij ven: te weten, van matige geft^l'^^'^'f^l wit van koleur.lieffelijck van reuck.foet van fmaCN· maer ter contrarie grof, geelachtigh, onlieffelijc·'' Wat het eerfte quaet belangt,dat wen by ons ont' kent.en oock door de ervarentheydt bevvefen.W® letfel hebben de kinderen van de Boerinnen, dierghelijcke, die defelfde de eerfte dagen geen ao' dere te fuyghen en gheven, maer terftont aen ha^ eygen borft leggen.? Dat het van 'c befte, dat iS het voedifaemlte Toch niet en is, werdt by ons to^' geftaen: maer wy feggen dat het evenwel vopr eerft-gheboren kinderen beter en bequamer iS; y het ghene dat ouder is, ende meer voedtfel \ Derhalven fo moeten de Kraem-vrouwen enVro^ vrouwen vermaent zijn, dat fy het eerfte foch n' en verwerpen, als of het onnut en fchadelijck wa»^ en haer ondcrtuiTchen dan laten fuvehen van jopgj^ |
iiyghe
Hondekens, ofte Soochfters, tot dat het goet komt, alfoo de Nature het eerfte foch de Vrou^.^^ niet te vergeefs, maer tot gelbntheydt van ^ gegeven heeft, om het felve van d'eerfte vuylicn^^ te fuyveren. Behalven dat het oock niet goet vo ^ het kint en is, dat het terftont met fukken welck veel ende 't befte voedtfel gheeft, gevo?®, ^ werde, voor al-eer het te voren met bieft eef'S" dagen gefuy vert is. En alft gebeurt dat de kindei de eerfte dagen na de verlofling niet wel gei")'*'/·^ en werden, gelijck dickwils gcichiet,daerfe de M' moeten fuygen, die al over eenige Maenden uyi Kraem ghekomen is, ende dit bieftich foch
heeftjfo gebeurt het,datfe lichtelijck fieckwerde"^
en veel koortfen, ftuypen, vyerkhcydt,quaet-je,-^^ en diergelijcke quelhngen onderworpen zijn/oö ^ heteennaeughenefen is, of het ander op. Want hoe het foch ouder is,hoe het meer en minder fuyverr^ fo dat het kint daer van "Λ' f, lijvich wert. Waerom oock van nooden is, geen verfche Kraem-vrou (gelijck Paulm en-i*'! p, m feer wel vereyiTchen) tot een Min kan krijg" haer eens fachtjens te purgeeren, en iomtijdts kint wat Syroop van Violen ofte uyt een lepel met foch in te geven.
pat |
-ocr page 194-
HAT DER
^at elcke Moeder haer eygeoKJn^
fea, foo het moghelijck is, behoort te ftiygen: ofte anders, wat Minne £y ial verkiefen.
Het V11. Capittel. γ\ 7 Ameey de milde Godt u hinders heeft gegeven, „, En dat u beyder jmght in haer begint te leven, daer eenfoetevreught, een wetttgh tijt-v er drijf, goede van de man en van het echte mjf. iicl '^^i^yfle ftont dat alle moeders foogen ,y'^"~geboren kim met eygen borjt tejuogen. onrecht dat het tvijf ontrent een teere vrucht Xj hechten feit te werck.de ware tmederjucht, '^peh gemaeckt niet om u bcrji te peren, ^liever tot gcbruyckyan uwe teere dieren ; y '"oedt met utve melck.de vrucht van meen bujcl^ Si eygen iverck.,f'jn recht en reyngebrujck..
j^j dieren aen, die in de diepe kf'ylen, ht woefie bcfch of in de rotsen jchuylen. ^^ een van al den hoop foo vianigh of vermet Si ^niet met eygen borji fijn l^eynejongen voedt. t>ie Α ^^ bogert-man verfieyt defnoode tac^en, ^"erge^a£enfruyt ter aerden latenfack^n J^'^ttettsgefpeent: geen boomemfj'ergoet, fj niet het jongh gewas ter vollerrijpte voedt. γ ^"iugrootevreughteensbinnenu te dragen, ' "^^en Weet niet wat, dat noyt de menfche fagen, ^at het u hefiet en op fijn moeder lacht, j·^^"» Uet u moeder-fucht vernieumn hare kracht: iV' ^gen vleefch en uwer vrucht erbermen, ς^η het aerdigh dia tot u begint te kgrmen, H]n handen reyckt, en klopt aen uwe borfi, 'γ ■'"daer ( gelyckhet dient) te lavenβnen dorfl.
^ verfchil als eygen moeders fiogsn, ^f^^^nhpen borji eengunfiigh hertetoogen, g een vreemde Min het kint te voeden heeft, hdi' ongefint gefioorde borfien geeft.
Sul t Ύ ■vrucht laet eygen borfien Jitygen, ^^pffieteplicht haer leden Willigh buygen, ^ Jchoon het doet haer wee/s en acht de pyne niet, Al^'^'^oelt eenflage vreughi alsfy haer maeckfel fiet. Tekleynemont nu wat begmt te quelen, ^"Pen na de mem, en met de borfi tefpelen, Q®,een geefiighfigh al Wajjet ecrfl befwaert, Ge^j^'^w^üüe Son een droevehHemel klaert.
' ^ge^ruycki, u reyneflejfen,
fW mogenrteffen - . ^ die haer kinders baert« moeder 'voor een deel, die hasr kindersfioght κ modcr in 't geheel.
dan,gelijk wy nu bewefenhebben tegens <5ersO Gewoonte, het Sogh van de Moe-
laetjT^ m de-eerftcdagen,als het noch van't voed- ^^e niet en is, voor de nieu-gheboren kitideien |
gesontheyt.
- t
evenwel bequaem cnde dienftigh ghevóndentverc; hoe veel te meer is her te gelooven , dar her felve a!- lencxkens verbeterende, oock tot beter voedfd van de kinderen kan gheraken. Daerom en hebben niet fonder groote reden de Wijferj van alle tijdén én na- tien hertelijcken alle Moeders verroaent, datfe doch hare kinderen geen vreemde,maer haer eyge borften , fouden laten fuygen. De Philoibop h Phavorinus by ^gell. 12. Noiï. /in. 1. gaet fo verre, dat hy wey- nigh ondeiicheyt maeckt tuffehen de ghcne, die het verveelt haer kindt te fuygen, ende het berooft vati fijn natuerlijck voedfel, daer het al in 't Lichaem me- de gevoet is geweeft: enfodanige,de'welcke het om- brenght fo drae het ontfangen is, om het ongemack van het dragen te ontgaen. Want hy meent datiê ib licht haer bloedt weyeeren foude aen de vrucht, die noch in't Lichaem beUoten is> aiffe weygett aen het gheboren kindt haer fogh, 't welck niet andersenis als bloet, dat in de boiften een witte koleur krijght, als de vrucht rijp geworden is, om van het felfde, ge- boren zijnde, fijn voedfel re trecken. Maer fommige faeriè ende cantatige wijfs,die haergeernevande tnoeyten ontüaen, iiillen hier mogelijck op ant- woorden , darmen het kindt wel een ander kaa laten fuygen, ende felve het oogh daer over laten gaen. Maer ick bidde haer datfe willen letten op de onge- legentheyt en het ongeluk dat hier uyt kan ontftaen. Siet voor eetft op de verwiirelingh,die feerlichtelijck kan gefchieden. Het kint wert aen de Min gegeven, als het naeulijcks kenbaer en is. Het kan in haren flaep, gelijck fy het dick wils aen de borft leggen, en foo in ilaep vallen, verftickt werden (waer van niet als ai te veel exempelen en zijn, en een oock verhaelc wertin het leven van luHuj Scaliger) oft dooreenigh ander verfuym verongelucken ( alfo fy fo veel forgh niet en dragen als de moeder lèlve:) waer over fy vreefende van geftrafi te werden, lichtelijcfc het een bedelaerfters kuu , ofte het ander de Vrouwe t'huys brengen. Men ieydtghetneenlijck van de kinderen, die haer Ouders noch in wefen, noch in Lichaem en ghelijcken, datfe by de Minne verwiifek zijn: hec welck fomtijts wel op fijn hooft geraden wcrt. De Hiftorien getuygen van Arthebar, denKoningh van Epirus,diLÏ hy out zijnde eenfoontjenhadde,het welck verwiffelt -werde.met een foont jen vaneen Edelman, die de Min daer toe met groote gefchenc- ken om-ghekoft hadde. Maer na het overlijden van den Koningh , de Mm van't feytberoukrijgende, bracht de verwiffelingh uyt: het welck foo fware oorlogen verweckten tuffchen den verwiirelden, en wettighen foon , datfe beyde in eenen flagh om- quamen. Hierom kofendievan Lacedxmonienuyc de twee fonen, die Thomifte harenfevenden Koning'^ na-iiet, de 30nghften,die van de Koninginnefijn Moeder gefooght was, tot Koningh, voorbygaen- de den outften, die een vreoade vrou gheiogen had-
A a dej |
-ocr page 195-
Ε R W Y Κ S
J%$ J. f. Β Ε ν
de,vteefénde of hy mocht verwiffelt èijn.Ten twee- tkn, foo jft onmoghdijck dat de liefde nier feef veel en vernjjndert, ofte foo vierigh en is, foo van wegen de Moedér tot het kint, als van wegen het kint tot de Moeder, indien fy het felve niet geiboght, en op- gebracht en heeft. Want foogende geefe ly het kint van haer eygen bloet: ondertuiTchen groeyt de ge- jneenfchap ende ghenegentheydt ,endedaer andere kinderen krijten, als de Moeder haer maer eens wil nemen, en geftadigh na de Min joocken, fo en tracht het niet als by de Moeder te zijn,ende haer alle foete Vrientfchap te 'bewijiên:het wekkeen vreught bo- ven alle vreught is. EncieP/iiito en feydeniet fonder reden dat de kinderen nimmermeer foo leer haer ou- ders en beminden , dan als fy van de Vader dickwils op den arm gedragen, ende van de Moeder felve ge- iboght waren. Sulcx wert mede betuyght door het exempel van den Velt-oveiften Cornelm Scipio ,de- welcke verwefen hebbende thienvan fijn braeffte Capiteynen, en achte nier eens op het voor-bidden van fijn broeder Sw^ïw , maer lietfe los op
het verfoeck van de ghene, die met hem een borften gefooght had : het welck hem van fijn broeder ver- weten zijnde,gafvoor ant\voort,dat hy meergehou- den was in fij η Minne-moeder die hem geiboght had van fijn Moeder verlaten zijnde, als in die Moeder die hem wel ter werck ghebracht, maer daerna een ander overghegeven hadde. Dierghelijcken exempel leien wy van een ander RomeynGr<iccè«i;gelijck het felve met veelvoudige redenen in't houwelijck van de Riddetlijcke Poet, Heer lacob Cats, feer aertiigh ver- haelt wett.
Wat vorders de manieren betreft.Daer en is geen ghelijckenis tuifchen het voedfel van deMtn, en van de Moeder. Galenm, ende andere hebben ghefchre- ven, dat de manieren volgen degematigheyt van het licbaem, welcke gemangheyt gebeur is op het goet voedfel j ende gelijck de humeuren geftelt zijn , ibo zijn oock de manieren. Men moet dan ghelooven, dat een kindt, het welck de borften fuyght van een Minne ,!die niet veel en ftuyt, met het fogh haer fou- ten en gebreken infuyght: en daerenboven , als het verftant begint te krijgen, en let op het gene de Min al feyten doet.dat het fulcx oock onthoudt, nafeyt, _en na aept. Nu al't gene dat van jongs op ingeprent is.exi kan men daer na nimmermeer,ofte ièerqualijck uyt krijgen. Daerom raet Plato de kinderen niet te feggen ol te toonen, dan dat fraey en eerlijck is. Soo verbiet ook Anfiotek^, datmen haer geen ongefchic- te fchildersjen en fal laten fien. Hoe veel te meer kan dan tot het bederven van de goede feden doen het geftadigh by wefen van een ongefchickte mir/. Men fchrijtt van een kindt, dat een teve ghefoghen heb- bende , 's nachts op ftont ende met de ander honden gïngh baflèH. |
Laetyemant eenigh lam eengeyten-elder fuygen. Het Krijght eingeyten-aert de wolk [al 'tgetujigen. Wamfihosnfijn eerfle bom was uytermatenfacht,
Het kjfijght doorgeyte-melck^een harde geyte-vacht-
Men leejl vanfek^ kint in boffchen of ge togen. Dat uyt een vuyle feughfijn voedfel hadg^gen, En als hetgrooter wert en booger was bejaert, Soo haddét inder daet een rechten feugen aert. Ten was niet uyt en dreck., uyt modder met te kieren, Het rolde in het flick.·, oxkjnet de hefie kleeren, Het vontfijn beflendranckontrent een vuyle En niet en achtet fchoon, als datter leelijckwoi. Het ü een Frans gebruyekeengeytjen uyt te kiefen> Wanneer de voefler-wijfs haer eerflefogh verliefef^ En danfoknomt het kjnt,fo dickpiaeTals het dorfii En voeghtfijn teere mmt omrent dege/te borfl. Het wicht aldus gevoed heeft wondervreemde grillcTi> Heeft, icken weet niet wat, dat niet en κ tefltllen, Het trippelt alle tijt, enflaegh een nieuwen fpronch En heeftfich over-algelijclieen geyte joncl{_.
Plato willende reden geven waerom dit Alcibx^'^
fo ftout en onvertfaeght was, zijnde van AtheP^ ' daer de luyden vreefachtigh en bloode van n^tui· waren, fcyde, dat hy gevoedt was van een vrou ν Lacedaemonien, dewelcke voor ftetcke hay-baf gehouden werden. Waer op de Ρ hilofooph eensgaende van Lacedsemonienna Athenen, ieY" ' dat hy quam van de mans, en gingh na de vrouwe ' En Tacitm fchrijft, dar de Hooghduytfche ondef ^ Ie natiën in groote en fterckte plegen nyt temunte ' om datfe haer moeders {ogen, die mede gi"®?^ fterck waren. Men bevint oock dar eenige kinoef die kleyneMinnê gefogen hebben,niet fo groot tiO fterck en zijn, als die de moedef felve op-breOg'\^ De Griecklche Hiftorie-fchrijver Dion en wijt " wreetheyt van den Keyfer Caligulavzdcï noch der, maeralleen de Minne. En defesvoorfaetT'^^p rius was een dronckaert, om dat hyeendroncKe Minne ghefogen hadde. Alfo leert ons dedagelijc^^ fche ervarenthey t, dat de Min niet alleen haer qiJ^'
manieren, maer oock haerongefontheytengeor ken de kinderen mede deelt. Soo ghecuyghr 1 mtthieu in fijn Franfche Hiftorien, dateengrfo Koningh van onfen tijdt fijn Minne de Pocken» foogh.
Leert hier, O jonge vrou, wat onbekende vleckm Vkinders uyt de mekkvan vreemde borfientrecken '. Leert hier, O jonge vrou, gelijckje daet betuyghty Datyemant beefligh tvort wanneer hy beefienf»yi^*' Hoe menigh enbaer wijf heeft dochters opgetogen. Die buyten alle tucht en in het wilde vlogen! ■ ^ r Men wifi niet ho&.het quam, maer dte hetonderjocPf Vont dat haer voefier-wi/fniet veel en hadgedocpt· Hoe menigh aerdigh kint,gefont en welgeboren. Heeft doar een fnoade min fijn ejgen aert verloren ■ ^^^ |
-ocr page 196-
SCHAT DEK C ESONTHEYT. »87
^et is een goede leer, het ts een oude vont, "e fi^diaert nade ^ee, deplante na degront.
^at moeder en foude dan niet vee! liever haer j,?'· pijnigen, om haer kindr felvei tefoghen, ende fch* g'ieheele moeder te wefen : als het onnoofel 1 ^ep al defe perijckelen te onderworpen. Niemant ^^"oeft te dencken, dat fy te edel, tetijck, ofte te let f ^f^' om haer eygen kint op requeecken, en met I moey te hebben. Ick heb met yreught
^^'efen in de Memo tien van Margueritede Valoü, q van Navarre, dat doen fy veynfende
te pas te zijn, maer inder daet om haren lan den Hertogh van Alenfon meefter van het ^ J· Blaken, ghelijckfe oock door haer beleydt te jg gebracht heeft , een rey fe op Spae dede, en in Nederlandtfche Stedenquam, verhaelt dat fy, fg '?'· fittende met de grooifte vrouwen en Princef- fuv bancket, defelve nier en ontfaghen haer
den^"'^^ kinderen over tafeke laten brengen, ende ^'yighe aldaer de borft le geven. Een van deiès ^ °^ginne,als oock van haer mans Henriet de Vtsr~ lj^°or.ouders,deKoninginne Blancche van J^afiilien, Y^^Ou van Lodetvijck. ^en achtflen, Koningh van fQ^'J^'^rijck, fooghde felve haren foon, met fulcken ^^'ivulciiiheydt, dat hy eens krijtende in haer af- die h ' de borft gefogen hadde van een groote vrou, ϊς^ wilde ftillen,ry fulcksvernemende,ftack ha- ijy ^'"gher in fijnen mont, ende dede hem dat fogh y'^-fpouwen, gheftoorc zijnde, ende qualijck ne- j, ^idedat haren foon yemandt anders borften ibude j^yghen, als de hare. Ende defe is daer na gheweeft Lodetvyck. de legende, die om fijn vroom cig^^tiodtfaligh leven na iijn doodt onder 'tghetal «igf "^^yiigen géffcelt is. Maer wat wil ick hier bree-
weyden, daer dit alles volkomentlijck in djj-J^oawelijck vau onfen Poet aengewefen is met
draeght,fogeefligh op-gefmllen, ^ "J"gh uytgetvmht, gelijckjvotre bollen, ^ dienenniet alleen tot ckrfelvan het lijf, t^e^· ^^^^ t«tte fronck.van eenigh der tel wijf: i)ig <*>eerde fchat, die lieffelijcke bergen, ' foppen van de roos κ ander dienfi te vergen Weetniet wat, als hant en ooge-lufl, ^ k·^ vrucht die dienter mee gebluft ;
eygen wit. Eylaes! de kleyne dieren . vermaecknoch in de fware bieren,
m de Sjjnfche druyf, i^och in de mahefey, «een u reyne melckj(fir. ftiBen haergefchrey.
daS" ial ick hier nochby voegen: dat al ift, |
ren f, Vrouwen wel te vredenzijn om haer Kinde- \VX5H ƒ ^^ iüyghen, fulcks even wel fomtijdts.belet ^«c door de Mans, die het ghekrijt van dc kinde- ren 's nachts niec en mogen hooren, endedaerom al- leen gaen flapen, het welck de Vrouwen niet geerne hebbende, haer kinderen liever aen de minne geven. Andere zijnder foo delicaet, datfe haer vrouwen nier en willen laten fuygen,om den reuck van 't fogh niet te ruycken , of om dat de boiften niet te flap en fou- den werden. Maer fulcke quanten (ghelijck leakrr feyt ^.desErretirs /?o;'«/.i·) en zijn dickwilsinbeyde niet te vijs ontrent de Minnen, dieveeltijts als 't kint algefpeent is,van haer niet ongefpeent en blijven.En daerom zullen de Vrouwen wel doen, datfe met aile middel trachten haer kindeten felve te foogen. Het welck wy evenwel verftaen willen hebben, indien fy gefont ende ftcrckgenoegh zijn. Want vele zijnder die het hert wel goet is, maer dewelckeofgeen fogh ghenoegh enkrijgen , of het zuygen niet en konnen verdraghsn. Als de moeder oock met geyligheydr, haeftigheyt, of eenige quade manieren bevleckt is, in fulcke gelegenthey t ift veel beter na een goede min- ne uyt te fien,om zo veel mogelijk is voor te komen, dat het kitit de quade gebreken van de Moeder mee de melck niet in en fuyge.Dan men dient wel forg te d|-agen,datmen van het water niet in 't vier en loopt. Dewijl de kinderen die de min quaet fogh affuygen, de fteen , gelijck Hippocrates feydt, en andere onge- fonthey t krijgen. Sulcx gefchiet, als fy ofte van na- ture, of door quade manieren van leven ongezont is. Want na dat het voedfel is,zo is het bloet, na dat hec bloetis,zois het fogh : waerom oock van Ariflcteles gefchreven is,dat een dronke min zo veel quaetsdoec aen het kint, al of het felve wijn dronck. So dat wy, gelijck Cicero zeyt, gemeenlijck navolgen't gene wy met de melck ingezogen hebben. Daerom zalmen zulckeen minne kiezen,die deze conditiën volkomen ofte ten naeften by heeft. Te vleten, datfe van een goeden tock is, van goede manieren, van luftighen geeft, goet fogh heeft,en van een knechjen te voren in de Kraem gelegen heeft. Elcke van defe conditiën en behoef ick niet nader uyt te leggen, alzoo zulcks volghens de leere van Galenus i. de lanit, tuend.9. P/awrctef de educat. lib. Avicenna i.Fen.j. DoSor
z.cap.i). en andere, al te voren,volkomentlijck aen- ghewe/en is in de moeder-wetten van de meer-wel- ghemelte Heer Iacol> Cats met defe verffen^die ick al- nier uyt het Houwelijck zal by-brengen:
Vf^ goede kinders heeft, en niet en wil verliefin. Die leere metiefihcyt een rechte voefter kiefen,' En dat op defe wys; Verkieft een handigh wijf Van leden welgemaeckf, en van een vleeftgh bjf. Van aengenameverw, enfuyver aen de tanden, Cekrentnden rmgh vanonfe Nederlanden, Niet rootontrem den neus, niet elders ongefint, EndKgeen vuylenftanck_ en aeffemt uyt denmont, ^letal te byfter fihrael, niet al tefiergeftvollen, Metbraffen niet gewoon haer ledenop te vollen
Α a 2 Nwi |
-ocr page 197-
,88 J. V. Β Ε V
tiiet in haer eerfiejeught, niet al tefeer bejaert. En die voor defin maol een foontjen heeft gebaert. Die niet en κ gemm, door fpyt, ofhevigh kjjven. Of door een mallen angfi haer vruchten af te drijven ·■ N«i treurigh uyter aert, ofdiegeduerigh klaeght, Of die een verjjen rou in haren boefem draeght, ïiiet tot onguere lufi, tot fnoepen niet genegen, Die voor een der tel wicht niet bloot en heeft gelegen, Die in onknyfche jockhaer vreughde niet en raept, Die niet te veel en drinckf, en niet te ναβ enfloep, iiaer tepels root engaef, haer horflen blaeugeadert, Bn van een vaflefiof, en ront in een vergadert,
Haer figh vanfietegeur, nietfchrael en niet te vet, "Maer dat fich op een hair, of op een nagel fit. Siet daer een rechte min, gelijcker naer het leven Bji lieden van dekunfiü geefligh af-gefchreven: Doch foo ghy defen fla^ niet byder hant en vont, Tenntinfien brenght hetfiuckfo naeughy immer kffnt.
Hoe ladgh de kinderen dienen te fuy- geaf, en hoe fy tot haer feven jaren opgevoedt moéten werden. Het V 111. Capittel. Elaen de t^t verloopt, het kjnt begint te Waffen, Du4 moetje des te meer op utoe dienflen paffen j O moedér, getroofi al weent u te^e vrucht, Ghy des almettemin en fit geen droeve fucht, Ghy i^nt tot fijnen troofl veYfiheyde dtngen plegen, Ghy ksntet met de wiegh of met ter hant bewegen, Ghy k$nt of door gèf^anck., efdocr een kinder-lm Verjagen fijnen druck^enfiiHen ^ijn vei'driet. De menjch bemint denfangh fio haefi hy ts geboren. Eenfiem, een fietefiem die kan hem licht bekeren. Of als dat niet en helpt, fi leghf het aen de borfi. Want 'i Ιίοφ voorfek^r fijn, of anders heeten dorfi. Alleen een tv^mgh foghs dat kan het al genefien. Een dronck^uyt uwe borfi die geeft een ander wefien. Het lacht :{ijn moeder toe, en met hetfichaep/e lacht, Soo mrt ufiieaèrgemoedt in beterfiant gebracht. Vfat breeder van den dranck.· J^Ht voor de late jaren, Wilt vooreen treurigh hert het fiap vandruyvenfparen: Het is een oude fpreuck- Het ktnt met wijngevoedt. Dat krijght eengriUigh breyn, ofongefiinnigh bloet, De blydfihap van dejeught die komt haer van hetfipeleti. Geen jonchjjeyt dient verdriet,geen kim en dient tequelen, Betfielontfluyt dm menfcb, enoejfenthsm het lijf. En dat is al het huys een eerlijek, tijt-verdryf. Voor meysjens ü de pop, den hikickmet dc men, Voor knechtjens rauwer werck, de ballen met de koten; Ey laet dejonckipeytdoen, benijt haer vreughde niet. Defihool die naer der t vafl, en dat is haer verdriet. Ousgaetet over-al, dtisgaetet hier beneden, Stracx naer een mnigh vreughtsfö worter druck.geleien, Waer ons een klaren dagh een vroltck, uyrtjen fint, Daer is van flonden aen een fiuere vldegh ontrent. |
Ε R W Y Κ S
HEtfchijnt (feyt G<i/e»Hi in't eerfteBoeckva» deonderhoudingedergefontheytophet 7 pitte]) datde Nature niet alleen 't ^Cg^ tot voedtl^ voor de kinderen bereyt en heeft, maer oock van t>e' ginfel haer een natuerlijcke kracht heeft inghcft^i·^' om hetfelveteghebruycken. Want alfoeneenkin*^' zo drae het geboren is, den tepel nnaev in de mont cO fteeckt, zo weet het terftont te zuygen, en het fog" door te fwelgen. Ia als het moeyelijck is,zolaet h^ hem datelijck metdebotftftillen.By welckeremecü^ voor de krijtende kinderen noch twee andere zijn, weten, matelijcke beweginge en fangh. AVaer dooi de Moeders ofte Minnen niet alleen de kinderen e» ftillen,maer oock in flaepfuflen: de naturedaer we", te kennen gevende, datfetot Mufijck enoeffening van haren eygen aert genegen zijn.Wat nu belang" den tijdt, en hoe langh de Kinderen fuygen moeten» die en isfoo heel precijfelijck niet te bepalen. daer toe isnoodigh, datmen infiet.ofhet kint kloe'^'' ende fterck werdt, en andere koft (diemen heto"' dertuiTchen al dickwils moet geven) garen eet, ofde tanden vroeghuyt komen. Want infodanig gelcgentheydt vereyfcht het vafter fpijfe, ende pac" veel eerder gelpeent werden als een ander, dat niet oP en wil, ende fw ack ende onderbleven is, ofte lang"^ faein tanden ktijght. Paulus van ^gina een Medicijn fchrijfr,dat een kint twee jaren nrioetlii^ genj het weick oock beveiligt wert door den ArsP^' fchen Jvicenna,als hy feyt dar denatueilijcke lijt te fuygen is twee jaren, om dat op die tijt de L uyt komen,fulcx beteyckende, dat het meerder en"^ vafter voedfel van doen heeft. Maer als men Iet het ghene ick nu verhaelt hebbe, foo fal men 't o^^ vroeger, te weten, op het ander half jaer.ofte op jaer ; en wel voor het jaer, foo de vrouwe bevrüC wert, mogen van de Mam nemen.Waer tos het n' ^ t'fevens, en op een bot,maer allencxkensmoet g"^^ bracht werden: dei hal ven falmen het felve hoe^oë^ hoe meer met bier-en-broot, pap, panade.en lijcke voeden, en ondertufi'chen met bier laven," ielve uyt een lui laten drincken,fonder te vree/ên, g lijck den Enghelfchen fchrijverBdrctoi uytgeeft, dat het daerom van jonghs op aen ct- dronckfoude flaen. Op defe manier de kinderen g- houden zijnde, foo fullenfe allencxkens van wennen, en van het rpcenen,daer fy anders fieck e moeyelijck af zijn,niet eens weten. Hoewel "^^Jyjg hem oock niet te feer en behoeft te ontfetten, at kinderen op defe tij t,als oock voor ofte naer r jyg men te krijten, dewijlhet weynigh fchreyen - niet ondienftigh en is,gelijck na de redenen van /
fiotelesm't γ Boeck van fijn Polinen op het Jaec
Capittel, Avicenna, ende andere Medicijns.met ο
verflen aengeweien wert:
De moeder dient dejeught niet alle tijt te vleyen.
Het is de kindersgoet indienfi matigt fchreyen: ^^^^ |
.1
-ocr page 198-
schat der
[na de kwjie km) als ymant tranen krijt, Λ0 tvort het vachtigh breynfijn quade dampen quijt. mage vpon verweimt, en al de taeyefluymen Worden even dan gedwongen omteruymen, milte doet haer op ahjje fchoon verjlopt: maeckf dan dat het kim geen tranen op en kïopi.
'lient men wel neerftelijck te letten, dat- kn gehouden werdt, alfoo het veel ende
() ^^ l^iijten ende fchreeuwen de kinderen dickwils j^o^t Icheuren, ende verlufc werden. Want alfoo fy j^Qj^^^opt niet klagen en konnen, pijn van het uyt-
legh,"^"" ' '
^er tanden ofte anders hebbende.moede ge-
als k " vuylleggende, foo en doenfe niet
jjQ ^"jten, het welckwy nietlangh en moeten aen- defelve op-netnen, ende foofe vuyl der ί ^'^'^^'^^oonen, de borft geven, finghen.ende met "«vefpeien,endealfo her krijten ftillen.
oêfFeninge der kinderen 'lal wefen,het wiegen, bewe ' " ' ■
njten 1 nlalw
arm'"' van de Moeders ofte Minnen in de
de i ^"'^«erder bèroeriiigh van rijden ende rotfen is ofcp^^Sh-geboren kinderen te fterck: dan dienu drie VPap·^'^"^ jaren oudt zij η, mach men wel vryelij ck op ^ae fT ichuytcn mede nemen. En men machle (3g J '^εη wel laten oetfenen, alfle beginnen op han- bL·^"'^^ voeten te kruypen, ende noch meer, alffe ttiQp^r^^. ^εη ftoelen en bancken tegaen. Dan men liet al te vroegh tot het gaen porren,(gelijck Vg Minnen feer welvermaent jn het 7 Boeck "'etten,) op dat door de fwaerte van het li-
ch,
dg, "ie teere en üaj)pe beenen niet krom en wer- Vi'ar' men hecoock in deeerfte kintsheyt,
oeffp^?·^ gemeenichap dat onfe nature heeft met de , daer de kinderen, al zij nfe in een plaets \vaerr " ' "iet en laten te fpelen, ende ginsende her- lugi. J^e loopen. Soo heeft oock elck dier een na- dereer ^^enegentheyt om yet te doen, waermede
^ j ""^ney t ondeihouden wert. - ies τ - L ^^"tleren die van de gematigfte complexie haren ' Jiebben oock geen feylenaen
itioey^- ft ende manieren. De gene die haeftigh, en heb! korlfel, bot, ftout, ofte bloode zijn, die ■ Higij " de deelen des lichaems,waer mede zoda- kitn gefchieden , nier wel geftelt. In een
Dieren^"· S^matigt is,alfo men geen van fijn ma- Ve [j belioeft te verbeteren,zo m.oet men dezel- niet bedorven en werden. Elck met het evghen bewaert, daer door hec
jj^'^nwert.
^OoL'^®"^^'·'®" werden bedorven door quade ghe- ^Ooren c" ^'i'bruyck in 'c eten, djincken, oeffenen, ^^letten ft diergelijcke. Op weleke dingen wel Vel 5.3, "3etvoordegene,diedekindfrsgeiontheyr liietiil^ ^"aernemen. Want geftoortheydt, krijten,
^ndej^'Verv^ckt koortfen, ende beginfelenvan bekten: en aen d'ander zijde te groote ftilte |
gesontheyt. li?
endeloomigheydt maeckt de kinderen flap, bleyck fchrael en mager, van wegen de fwackighey t van de natuerlijcke wermte, dewelcke in de palen der Ghe- foncheyt moet gehouden werden.
Daer toe fa men dan de kinderen van jonghs op haer laten oeffenen in alderhande vermakelijck kin- der-fpel. Om haer Lichamen allencxkens friifcher ende ftercker te maken. Want hec fondament van eenen goeden ouderdom, te weten, eenfterckeghe- ftaltenis des lichaems, moet in de jeught geleyt wer- den. Maer behalven de forge des lichaems, zo moet men oock wel letten op de volmaeektheydt des Ge- moedts. Want ten is niet genoegh om de volmaeckt- hey t te bekomen, dat de redelijcke ziele alle fij ne na- tuerlijcke krachten heeft, die noodig zijn tot Isehou- denilïe des levens, ten zy oock alle de begeerende, en kennende faculteyten door goede oefteninghe toe volmaecktheyt gebracht werden. Derhalven moet- men begeerte, memorie, wille,ende verftanc terftont in de kintiheyt door goede oeifeninghe wel regule- ren. Want al de natuerlijcke werckinghén werden door oefteninge ftercker en volmaeckter, ende door ftike trager, als P/iiw leert in Tiwi^o. Endeghelijck het Iichaem,fey t Ificrates,door matelijcke oefteninge, alzo vergroot oock het verftant door goede leerin- ;e. Want alle konften ende wetenfchappen verval- en 't gene aen de Nature ontbreeckt. Arifioteles 7. polit. i^. wil hierin ghegaen hebben na de ordre, die de Nature houdt in de telinghe. Derhalven, gelijck in defelvige de Nature eerft voort-brenght 't ghene onvolmaeckter is, en het weleke om yet anders dac volmaeckter is, gelchapen werdi: alzo oock dewijie het lichaein gemaeckt is om 't gevoelijck, en dat om het redelijck, zoo moet het iichaem eerft voimaeckt wezen om fich wel te hebbsn rot de ghevoelijcke werckinghén, ende die moeten mede volkomen zijn, op datze goede dienft ende ghehoorfaemhcyt mogen bewijfen aen de redelijcke. Daerom beftaet al het fondament van de menfchelijckc volmaeektheydt in hec matighen van de ghevoelijcke begeerlijckheyt. Want door die matigheyt wert de begeerte gebracht tot ghehoorfaemheydt van de reden. Ende defelfde maeckt den menfche vroom, ende geluckfaligh : al- zo hy alfdan niet onbehoorlijcks en zal aenrechten, Derhalven moeten in de kinderen ten eertten de paf- fien bedwongen werden, die anders door gewoonte de overhant nemen. En alife daer toe vervallen zijn,
zalmenfeeerder breken als büygen.
Ï^empe adeo in tenerü conjiiefiere mukum efi^
Gelijckmen dan (feyt Plutarchus in fijn Boeck van de opvoedinge der kinderen) ingoet weder reefchap. maeckt voor het onweder : alzoo moetmenoock inde jonckhey t reys-gek ree maken voor den ouder- dom met fedigheyt ende matigheyt. Want ca de kin»
Aa 3 deren. |
-ocr page 199-
RW Y Κ S
J.V. Β Ε V Ε
deren van jonghs op gehouden werden, zoo zulleniè daernainhaer oude jaren wefeη. Siet Guyen^. des dherj'. le(on^ i9· En een wei-geregelde opvocdingfa en hoadt niet alleen hetlichaem in een gtoote gema- tigbeyt en gefontheydt, maer geeft oock een vroom ghemoedr, en rnaeckt de kinderen luftigh en aer- digh van gheeft. Daerom dienen de Ouders van jonghs op de kinderen in eenen goeden regel te hou- den , alzoo het licht is teere gemoederen te leyden: maer fwaerde feylen vvech te nemen, die met ons opgewaflèn zijn:
Tewijl het τψ is }οηφ enfwack,^ En heeft niet eenen harden tack^. Terwijl het [fruytjen huygm kan, So moet een neerfligh bogert-mta Bet boomken leyden metter ham, Ή et boomkm houden in den bant: Te» eynde dattetfinder bocht Ter voller hooghte k$men mcht.
Lejt, vrient, en leert u weerde kjnt Soo haeflfijneerfie jeught begint Want hiomt het dan, en rechtghy 't niet, So ifl een eeuwig huys-verdriet.
Even gelijck de paerden (fey t Plutarchiu op de ge- iïielte plaets) indieniè niet van jonghs'op getemt, en wel geleert en werden,altijts hart inde ment blijven, en na den toom niet en luy fteren: zo gaet het oock met de kinderen, indien men haerden vollen toom geeft, en in'c wilt laet opwaffen:
Met kjnders, die men heeftgeteelt. En dient niet alle-tijtgefpeelt; Wantfchoon men die ten hooghflen mint. En boven maten heeft gefint, Noci) k^n het efter niet befiaen Het ongetucht te laten gaen^ ψ^αΜ ouders van te [achten mont
\ijn voor de jonckheyt ongefont.
Men houdt dat meefl de kinders zijn Gelijck een mat en iveligh Jhijn, Dat,foo men't troetelt in denneckj Gaet leggen middenin den dreck.i Dusfi ghy tracht na deught en eer, Enjireelt u tenders niet te feer.
Hier in moetmen den middeWwegh in gaen, ende niet al te mal met de kinderen wefen,om haer niet te wulps en te ftout te maken: noch tegen haer oock al te hart en ftuers, op datfe daer door niet al te bloo, «n vreefachtigh en werden: altijdtacht nemepde op den aert en nature van deièlve. Sommighe kinderen zijn dom en loom , die moeten met foetigheydt op- ghe weckt, en haer moet gegeven werden: andere al ,te wilt, die dienen ghetempt, ende tegen gehouden. |
Sommige moeien onder vreefe, en de roede gehou- den werden, het welck andere verhart. En het doet door de bank meer quaet als goet,datmen de kinde- ren met veel flaen meent na fijn iin te krijgen: alzo" zulckehardigheyt de befte kinderen quaet maeckt» en de fraey fte verftanden verftockt. Ende voorwaef het flaen voegt beter boeven en flaven ais kinderen; die met goede vermaningen geleyt,ende met wre^t- heyt moeten gedwongen werden.Die dan al teftout onvertiaeght, oploopende, ende, gelijck men zeydt» te heet gebakerc zijn, moetrnen met ibetigheyt on- dergaen, ende door ftilte, finghen, ende Ipelen, 3'® oock met fpeultjens te vertellen,tot iachtmoedighey· brengen. Maer den GoddeJijcken Ρώίο (zeydc Pii*' tarώm) heeft de Minnen zeer wel gheboden, niet derhande fpeultjens ende fabulen de kinderen re vei* tellen, op dat haer verftant niet van jonghs op m^·· beuzelingen en zoude belemmert werden. DaeroiM
en iit niet goedt, datmen een luys in eenpelszet ^ maer men moet de kinderen van jonghs op het beft® in ftampenj volghens de lefle van den Grzeck/ciie" Poet Phocihdes:
Ais V kint ü jcnckifijn leden teer. Dan ijjet nut tot goede leer j Ghy vaders onderwi/fl het dan, Soo wafi het tot een eerlijckjnan.
Alzo zalmen dan mede de kinderen die al te de, en vervaert zijn, met oeffeninghe des Lichaein^ met vermaninghen, ende het hert onder den tie® ^ binden, op-wecken, ende wacker maken. DiejL befchaemtzijn.by 'c volck veel doen komen,efl"5.v ghefelfchap laten fpreken. Waer van in Vranckf')^^ ende elders beter manier is, als hier te lande, kinderen het ipreken in gezelfchappen g^emeem''^ verboden weït, waer door zy bloode, endeverbW , werden, ende dickwilsaltijt blijven. Wantgbeli] het zegel (zeyt Pltitarchut) in 't wafch lichtelijck g ^ druckt wert,het welck daer na als het waich droog geworden is,niet lichtelijckuyt en gaet, zo in het gene, de kinderen van eerften aen ing'^'^P^Lt wert.Waerom men oock Ibnderlingh wachten ^ de kinderen met een buikman, ofte diergelijcke ^ vaert te maken.
Daer is een vreemt bedrijf in tAenigh huys te vindeiit Bequaem,gelijck.men acht, om kjnders in te binden. Om kinders, fo het fihijnt, te houden in den bant, En'ti! (na myn begryp) eenenckelotrverfiant. Soo haefl men in het huys een kint begint tejiiHen, So brenght men aen den dagh een deel verfierdegrm^' Eenfpoeck} MJeman, een lyvekofegeejt, Ofeenigh vremt geffuys, ofeenigh felfiem beejt. Dit mrtfio vaflgedruck} in alle teere finnen, Dat niemant machtigh η die weder in te mmnen: ^ |
-ocr page 200-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. ijj
'^^'^iterlmdefchïkkdooraldekdenfchiet, j{l ^ ^""^er mm een tkt, al ruyfter maer een riet. Sgi ?''"<iefenangfl is eenmaé} ingenomen,
en Weet niet wat,fal alle dingen fchrmen,
dat >11 et en is, en uyt een dwajè waen, ' ' '
Un
j^"«en-nat: florp-eykens, en diergehjcke. ketc^f/ na zalmenallencxkens totvafterenfterc- tirie la ^omenr altijt lettende dat de fpijfe de eerfte teyjy ^"^atvochtachtigh is, en m.etdegematig- Voch jonckheyt over-een komt, ende datfe de
ί ait öedroghgeen vaer en heep gejogen, middenin da nacht,gaet vl^igh evsr-al, geen ydelffoock^ of ander ongeval. öe rf ^''nge "vrou, hier op te willen achten, J^wtck van defen aertverbaflertalle krachten, j^^o'ijft een edel hert,fo dattetniet en rij β ^ deught en vryefucht of daer de reden wij ft. Èen^'^^®" >^yjfen toe met enckl vijfe ναβη ^ge\outen angft de kinders in te blaf en;
Korter eenigh menfch van defe waengeraecki, ^erhT"^·^"^ySife ψρ defmnengaendemaecki. Ge^ f' alle vlijt dat aen de teere fpruyten jj ^eyn en vervoert, geen oor en mogen tuyten j^!''ryetdat Fauftus doet, ofWagenaer verhaelt ; GL, 'bitter aen dejeught meer in de finnen tnaelt t hee^^^fl^en tijt-verdrijfaen uwejonckiieytfoecken jyj 'iVpoockgefthrifi, ofdiergelijcke boeckgn: De7 verhael, dat.fcheon in jockgeftyt>
Jannen evenwel tot goede faken leyt.
δ^ιΓ' voort het voedfel daer van wy hebben be- klat fpreken, aen te wijfen: Het is dienftigh '^sbh kinderen, na datfe de borft verlaten,
^ati f ^ooi· eerft met pap opgebracht werden, niet feetv "ε melck entaiwebloemghemaeckt,diete of maer met wel-gebacken witte-broot.
Ofte tarwen-broot : fopkens van hoender
jj^eren-nar · flr.rr>.pvlfpns pn dier^eliicke.
VQci^ ·joncKfleyt over-een Komt, enuc uauc uc ttJaj.j^'êoeydt en natuerlijcke wermte vermeerderen
ri· J ^n hfif Τ'^/^ί^ιΐ'ίΛΐν·. t»-i O L- or-1 r>i rv-1
" -] VIL Cli uaiuenijci^c Wtl.lill.\-
lern gantfche lichaem bcquaem maken,om t>eh ^ i^es levens het zelve in Gefontheyt
j^noiiden.
ete^," oock de kinderen wat dickwilderlaten ^OtA^?· i. Aphor. 14) om dat zy waifen en groot Vh n! "toeten,en haer van de befte fpijze geven, Jcieer ρ ^^ '"aten, alzoo fy van al te veel eten, met te oleven groeyen, ghelijck men meent; maer onder- 20 veel te kleynderblijven,ende daerbe- ende plomp werden. ύαΆ '^eelgenut is meerder hoop bedorven, ''"m doorgebreokoyt menfcheu » gejlarven.
^«nie^tH^^'^^^enmoermenaltijdt zorgé dragen, dat-
Shefo ende lecker en werden, maer alles, dat « en goet is, leeren eten. Het wdck oock met |
over-geflagen is van denPoetinfijnleeringeavoot
de kinders.
Hom noch een ht^s-gehodt, hier mede nut geweten ; Enmaeckt noyt eenigh kim meu-keurigh in het eten. Wet lecker in defpijs, niet dertelinden dranck · Het bl^ hun andeYs by haer leven dagen lancks Siet! als men wort genoot in rouwer lieden huyfen, Daer fal u teerejeught ellendighfitten pluyfen ; ' Een mont van kjefchen aert dat is een laftigh packf En voor haer eygen felfs een droevigh ongemack- Noe^ moet ickjooor een les de Moeders hier belaften Geen kinders immermeer te fetten by degaften · iVant onder dit gewoel gebeurt niet felden wat. Dat by de teere jeught niet op en dient gevat ζ Het kint in defen ftantgaet buyten alle palen. Het laet een^etigh ecgo op allefchotels dwalen, Heteyft, e^edergeeft, endit, en weder dat,. En hier af wort de maègh tot aen de kgle fat : Dit hindert, jonge vrou, dit hindert aen de leden. Dit hindert aen de geeft, dit hindert aen de feden: Ey '.ftreelt niet al te feer , al is de liefde groot; Doet kinders uyt te weegh wanneer men gaften noot.
Dit laetfte dient oock daer toe, dat, als de kinde» ren over tafel komen, elck een van de gaften haer lichtelijck wijn laet proeven: het welck leer fchade»· lijck is, om dat de wijn haer lieffelijcke wermte op de manier van een purgatie overwint, den ouder- dom verhaeft, de vochtigheyt vermeerdert, en haer teere gheeften beroert. Hierom heeft ?kto infijn tweede Boeek van de Wetten verboden de kinderen voor haer achtien jaren geen wijn te geven, feggen» de datmen geen vier in het lichaem ende de ziele en moet ftorten, voor al-eer fy mannen gheworden zijnde,beginnen tearbeyden: alfofy anders raiènde werden. Maer dit en is de rechte reden niet, dewijl de lichamen op het 18 jaer heeter zijn, als te voren, fo dat om die reden van geen vier by vier te doen,op die tijt het wijn drincken noch minder plaets foude hebben. Dan miffchien is de Wijn dan beter,om dat in fulcke jongheluyden de natuerlijcke wermte ende geeften daer döor vermeerdert ende ghevoedt wer- den , daer hy in de kinderen beyde verineeftert ende verilint.
Ick en wil evenwel onfe kinderen foo naeu aeti defe wet niet binden, vooreerft om dat onfcnordi- naris Rijnfchen ofte Fraufchen wijn nergens na zoo heet en is, als de Grieckfche wijn , daer ?lato van fpreeckt: daer-bencffens, om dat onfe kinderen foo- naeu nier gewacht en werden,of fy fnoeyen tuifchea tijden veelraeuwigheydts in , waer door fy dickwiis een koude efrAijiiierige maegh hebben. Daerom en foude ick n;e,t ongeraden konnen vinden , fóodanige kinderen altemet een weynigh wijns over tafel te geven, op dat haer maegh wat verfterckt,en de raeu- wigheydt te beter verteert mochce werden. Dan·
hiei |
-ocr page 201-
I9Z
hier dient tnet grooteforghvuldigheydt in ghegaen. Want indien de kinderen te veel wijns drincicen zoo werdenfe heel wilt ende woeft. Oo&or Gallego de la Serna, Medicijn van den tegenwoordigen Koning van Spaengien Philips de Vierde, verbiet (in het lO Capittel van fij η Boeck, dat hy onlanghs uy tghege- ven heeft van de maniere om dc kinderen op te voe- den) heel met allen het wijn drincken, de kinderen die men verftandigh, gheir.aniett, ende vaa goeden aert wil hebben ,· inibnderheydt ghematighde ende heete Landen. Want in deNoortfche Landen, feyt hy, zijnië gedwongen wijn te drincken, zoo om de groote kouw, als uyt gebreck van goet water, waer door gefchiet dat het meeftendeel met andets, als de beeftenjhaerbegeerlijckheytvo!ght,denmeeftentijt met braflën en flempen overbrengende. Wt welcke maniere van leven, ièydt hy , werdenfe zoo verby- ftert in haer verftant, datfe verlatende de Roomfche Kercke, alle nieuwighcy t ende ketteryen aennemen, de tijdelijcke vreughtvoor de eeuwighe verkiefende. Maer of de ketters ende ketteryen alleen uyt het Noorden ghekomen zijn, lact ick den Lefer oordee- len : ja oocK of by ons door debanck de kinderen te veel wijn drincken. Het fchijnt om dat hy gefta- digh van ons raeu en quaet water praet, dat hy niet en weet van ons bier , ofte daer moft oock de kette- ry uyt te halen zijn.
Wat den Slaep belanght,die moet mede in de kin- deren meer wefen, als in de volwaifene. Dan hoefe ouder werden, hoe men hem allencxkens moet ver- minderen: anders fouden fy door al te veel flapen, onluftigh, loom, en traegh werden.
Maer ghelijck alle menfchen fin hebben in fraeye ende aengename dingen, foo fiet men dat de kindt- Ten infonderheyt, aUbofe levendtende vrolijck van aert zijn, groot vermacck fcheppen in yet dat blinckt ofte flickert, als oock in vriendelijcke woorden, ende andere dinghen, die den gheeft verheughen, ende het gemoedt vrolijck maken. Sulcx bevintmen dat allTe moeyelijk zij n,lichtelijck door een brandende kaers, ofte yet anders glinfterende tot ftilte gebracht, ofte oock met een deuntjen in flaep gefuft werden. Daer' in tegendeel fware,donckere , ende onaengename dingen haer vervaert en verlchrickt maken» So fiet men,dat ais een oudt,cndeverfchrompeIt besjeneen kim op den hals neemt, en daer mede wil fpelen,hoe dat het terftont fal fpattelen en tieren , om wech te wefen: maer by aldien dat het van een fraeye, ende opgefchickte vrougenomen wert,fo neyglit het daer met beyde armen na toe, en is wel tc vreden. Der- halven doen iommige feer onbedacht, die haer kin- deren aen moeyehjcke en leelijcke Minnen geven, of van oude Wijfs laten kauwen, en by de felve flapen. Want alfofe eenen fwaren en vierigen adem hebben, en na den bock ruycken, zo gebeurt her, dat wat uyt fodanige lichamen komt, van de kinderen nage.troc- |
Van de maniere van op-vóedingh inds tweede en derde leven jaren.
Het I X. Capittel.
U kim doetfijnen loop tot ttveemael feven jaren, En fiét hier komt degeefl :{ijn iqachten opeté0sn · Wel op vu, vader op,geleyt defrijjchejeught Tot kunfl, en tot vernuft, en tot de ware deught. Dit is de rechte bloem van al bet vorder leven, Ghy hsnt nu aen deftaet bequamefieunfilsgeven ; Gaet oeffent haren geefi en eygent haer verfiant. Ten dteiifle van de K^rck^en van het vaderlanti Maer wilt u gantfch bednjfmst reden overmegen. En let waer toe het kjnt van eerfienis genegen,
Doorgront \ijn innigh hert, en waer het henenfijcefi» En wat het voor een dnft in fijnen boefem heeft. Wat defen Wel bevalt dat doet den genenfiichten. Geen grom en iff.r nut tot alderhande vruchten, Htcr ΐΐαβ het k$ren befl, en ginder fieten wijn ; De leught dient aengeleyt na dat haer tochten Geen dwa^^gh en κ bequaem ontrent de jonge finnen, Weefl fiet inubeleyt al watje wilt beginnen: Hoe menigh geefiigh kjnt is van de ktinfi geruckft Vermits het in dejchool wert lijdigh onderdxucki- Een hoogh een edel hert en kan geen felle flagen. En migeen harden dwangh offlure woorden drage/i -
Wanneer eenmoecHgh paert ήgeeflighuyter aert,
Soo dient het vinnighJpoor een fiveep te ^ijn geff^ '
O Et kindt nu in fijn tweede feven jaer ghetf^'j^^^^
·*-zijnde, is noch werm van complexieendeg , matigbcydt in iüicken graet als het te voren maer zoo vochtigh niet, alfoo alle dieren van η geboorte af allencxkens drooger werden, oock de vochtigheyt van de Ipijiè, daer wy - j, ren af vermaent hebben, allencxkens een vermindert moet werden: evenwel neerftig" fiende, dat de natuerlijcke vochtigheyt, daer wy behoudenis van 't leven groote iorge voor te hebben, door teveel droogefpijfe niet verteeir, ^ al te feer verdrooght, en den wafdom daer gé- kt en werdt. Om welcke oorfaeckmede de nioghe van'tlicbacm wat minder ende lichtei^^.,, te wefen, als de krachten wel fouden konne .·^
dragen. So moet ook gdet werden,datfe op met teveel hippelen,en fpringen,geen ken, of,gelijckick dickwils tot groot verdriet ν ouders ghefien hebbe, in eenigh fcheurfel en ν
Alzo nu met de jaren het verftant mede jp
vermcrderen, zoo zalmen niet alleen letten ο ^^
kinderen ghefont ende fterck van lichaem^o^^p^
J.'V. BEVERWYKS .
ken werdt. Het .welck de tcere ichapen tot grooti ongefontheyt gedijt. |
-ocr page 202-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. ijj
tnaer haer ziele foecken te verςieren met OüH goede manieren,op datfe haer goede
gjjj''®''Sgelijck,en daerna tot vreucht van defelve, "■aken*^"^ <iienfte van haerVader-landt mogen ge-
tiie^f? Republijeke goede Borghers te geven, is t)^" gheleghen aen de opvoedinge der kinderen.
iegghen de vermaerde Wijfen, L««<r^«i, do/'"' Plutarchus, dat de ver-
^j.L^^^theydt van de Republijcken,komt door oh- ■lyaetnheydt ende veriuym van goede opvoedin- ni'^i'^edatdefeylen die de jeucht ingeprent zijn, 4gp,"chtuyi:ghewift en werden· ghelijck in tegen- na 1 dedeuehtdaerbytijdtswelworteltjdaer-
A^li vruchten voort-brenght.
alsh Öuders moeten dan vermaent wefen.dat, tt een kintgheboren wert, daer van wel mo- «eu hebben, dat het verftandigh ende
ken ei
Want
Jg j ^ _____
is h gebruycken, als voor alle de Vogels
öct vliegen, foo moeten wy oock voor vaft hou- o?"Jat,gelijcker feer felden Vogels uytkomen, die ^p zijn om te vliegen, dat oock alfoo feer
O y^ich menfchen geboren werden,die,alflè goede j^PVoedinghhebben, onbequaem fouden wefen tot fi'echt gebruyck van de reden. Want al ift dat a^ighe kinderen in 'teerfte loom, bot en plomp , foo werden evenwel vele fwaricheden y^""Wonnen, door langh en geftadigh onderhoudt ^oede dingen, door goede exempelen en na- ,11 §'"ghe. Want, geiijcki4ri^o«/«fchnjfr, x.Met. Ten "^^"^chen zijn van naturen genegen om te lee- fo?^·, Derhalven dienen alle vrome Ouders wel Q^r^^ldigh te wefen, om hare kinders van jonghs iich ^^ fcherpen. Want gelijck het teere
"aetii van de jonge kinderen, als hier voren in het 4^^^telghefeydt is, indien het niet van beginfel ής S^wachtelten onderhouden wert,in verfchey- Ool^'^^^cktheydt komt te vervallen: fo gaethet We) ghemoedt;'t welck van beginfel niet
Rer gheflagen zijnde, tot geen deught en kan de ^.«n· De kinderen die fonder fnoeyen, gelijck ,j,^"deboomen, gehouden werden, brengen ge- bittere vruchten voort. Want ghejijck " Schrijft, in't tweede Boeck van fijn Republijc- als'f^^ ^'jn van nature meer genegen tot de feylen, enH deuchden. Debaentot de feylen is glat, komtmen lichtelijck toe, maer voor de fteiH'/eydthy, hebben de Goden het fweetghe-
tij. ) Hetfelfde getuyght oock Arifiotehsi.magn. |
Ende reden gevende Ó.Polit. waeromde een "S^^erniet en behoorde toe te laten, dat elck fijnen fin leefde, feydt, fuicks behoorlijck te '' om dat alle menfchen de boolheydt aengebo- ren is. Dewijl dan in de kinderen de Reden,dewelc- ke is den toom van 't ghene ons tot quade begeer- ]ijckheydtlockt,nochgheen krachten heeft,maer dat haer ghemoedt, ten aenfien van de werckinge, weynich verfcheelt van het ghemoedt der beeften, gelijck Ariftotdes leert, in het achtfte Boeck van de Hiftorie der Dieren op 't eerfte Capittel: foo is nootwendig datfe ten eerften door een goet leydtf- man tot de deught geleydt, ende van de feylen af- geleydt werden. Want gelijck gwwi/M/iw feydc, wy zijn van nacueren feer vaft houdende,van 't ge- ne wy in onfe jonghe jaren aengenomen hebben: even gelijck de ko eur, daer de witte wol mede ge- verwt is, nieten kan uytgewaffchen werden. Ende ghelijck de Poet Horatius feydt in fijnen tweedea Brief van 't eerfte Boeck:
Een ton, of fles, of ander vat Smteckf veelt^dts na fijn eerfle nat.
In dele opvoeding en onderwijfing moetmen de kinderen niet al te naeu houden, maer haer d'oefFe- ninge van de kintiheydt toelaten, op dat wy niet en fchijnen de nature te willen befchuldighen, (die de jonckheyt fwack gelaten heeft) en met ontijdelijck zaet den onbereyden acker des verftants bederven, Laet haer vryelijck fpelen, en het School meer ge- bruycken tot veranderingh van fpel, als tot tegen- heydt: anders werden fy het leerentegen,eerfe we- ten wat leeren is. Ick hebber veel gekent,die om de hardighey t van de Meefters, de Scholen en Studiën verlaten hebben, daer over fy haer daerna, als over wreede beulen , altijdr beklaeghden. Een die de Roovers ontloopen was,die hem gedreyght hadden op te hangen, gevraeght zijnde, met wat gemoedt hy de doodt verwacht hadde, antwoordej gelijck ick eertijts een kint zijnde, de flagen van den mee- fter. Daer-beneffens fo verteert de geftadige vreefe van de kinderen, haer natuerlijcke vochtigheydr, waer doorhaerlidcmaten moeten groeyen ende rac werden. De maegh en kan oock haer werck niec doen als het vuur optreckt,tot hulp van d'ontftelde herflenen; het bloedt en kan doorhet lichaem niec verfpreydt werden, maer werdt door de gheftadige benautheydtonderdruckt. De veulens laten wy na haren luft in de wey fpnngen ende fpelen , om haer aenkomende kracht met voor den toom vervaert te maken. Dat wy in de beeften toelaten,fullen wy dac in ons kinderen met doen ? Met recht wort dan ge- prefen d'Heer Chriftiaen Huygens, Secretaris des Raedts van Staten, die fijn kinderen al fpelende ge- leert heeft, waer van wy de vruchten noch onder andere fienin fijnen fone, de Httr Conflantijn Huy^ Ridder, Heere van Zuylechem, Raedt en Se- cretaris van fijn Hoogheydt, den Prin^e van Oran- gien. Het wéick mede aengeroert wert in't vijfde Deel van't Houwelijck:
Β b Ick. |
-ocr page 203-
Men moet evenwel defe eerfte jaren in geen on- ghebonden vryigheydc laten loopen. Laec haer al- tijdt ontfagh hebben, eerbiedingh tot haer Ouders, en niet verltaen wat fy doen mogen. Maer inlbnder- heydt moet ghelet werden, alffe yet fullen leeren, waer mede fy haer daerna ibuden moghen genee- ren, op haer nature en ghenegentheydt, en waer op dat haer finnen meeft loopen.
En om metgoet beleydt hier dieper in te treden, ioo prorft u jonghgewas en fijn gencgentheden. Hebt acht met alle vlyt, en dat van eerjien oen, Waer op de :{ielefpeelt, en hoe de finnen gaen. Het κ om niet gepoocht door ongetydich kfjven Een kint vangoedm aert geduenchaen te drijven; Alivaer het innich hert ύ tegen aengekant, Dat wart te geener tydt de menfchen in-geplant. Wie κ fijn leven oyt tot hoogen lof geligmen. Die tegen fijn vernuf heeft jaken aengenomen ? Wie heefter oyt beroep ter eeren uytgeflaen. Die tegen fynen aert heeft dingen ondcrgaen ?
Men vint eenige verftanden die tot d'eenekonft oft wetenfchap heel bequaem van natuerenzijn, en defeivehaeft vatten: daer fyeen ander me: gheen moeyten ofte arbeydt en fuUen konnen leeren. Want daer en kan geen konftetotvolmaecktheydt gebracht werden,fonder natueriijcke genegenthey t van de ghene, dicfe leert. By aldien dat Cicero had moeten Verffen maken, ende Oviditis Oratien,geen "van beyde foude daer mede foo grooten naem ver- krcghen hebben. Soo feydt Hippocrates in fijn Wet, dat het verftant van de menfchen defclfde proportie heeft met de wetenfehappen.die de aerde heeft met het zaet. Want al is de aerde vruchtbaer, fo moet- menfe evenwel bouwen, en befien watfe voor zaet beft draeght: allo alle aerde niet bequaem en is om alderley zaet evenwel te dragen,fommige heeft lie- ver Tarwe,andere Kogge.Garft.oft Haver.Maer de Lantman enfiet met alleen op dk onderfcheyt:macr na dat by-d'aerde in goet Weder omgeploegt heeft, foo verwaclit hyoock goeden tiidt ooi teaaeyen, |
R W Y Κ S
(alfo alle tijdt mede niet even bequaem is) en als be' op-gekomen is en wel ftaet en waft, fo doet by b®' wyen, op dat het den verwachten Oegft mocht lO- brenghen. Soo moetmen oock doen met dejeucbt» en alfmen gefien heeft haren fin en bequaemheydt» fo dientmenfete doen leeren in haer eerfte jaren, de bequaemfte daer toe zijn, gelijck Arifloteles fey" 3o.ProW.4.en oock om dat de konften langh zij"'^" ons leven kotuHtpp.i, Aphor.x.E\enwelett W®*^' men geenhoy over de baick eten,ende dekin^^^^" al re veel oplepen. De gene die haer kinderen al t® vroegh wijs wjJlen hebben, fiendickwilsdat bet ƒ ders uytvalt. 'T en is niet ghelegen, om wel ge»??^" te werden, in 't vee l eten,maer dat matelijcke ip'r® van binnen wel verteert wert. En gelijck gras ende kruyt (om de gelijckenis van Plutarchus te gebr^Y'^.'' ken) met matelijcke nattigheydcwafcht,met te vei® verdruckt wert: alfo wert oock de geeft, door ni^' telijck arbeydt verfterckt, ende door al te groot®" overlaft. De Italianen fegghen wel, Chi va fai""''' va lomano. Als oock de Poet Hefiodus:
Doet by een hleyntje dkkinaelwat,
Soo wortet tioch een groote fchat.
Men fiet, feydt Barclaius ^..Sat. i.
datdeVerftao-
den, daer de krachten uy tgeput zijn, fo ftil ftaen."®^ de gene,die boven andere kinderen in wijiheyt ftaken, daerna fonder mannelijck verftant half teren. De Prefident Thuams, in 't eerfte Boeck va fijn leven, berifpende de Ouders, die haer al te vroegh gheleert willen hebben, brengbt " exempel by van Quintilianm, die fijn Soontjc" groote hope door veel Üuderen om den halsbraC"^
Van het tweede feven jaer, tot den uytganck v» het derde, feydt G^/eww,is het tijdt om het re vergieten met aliegavcn.die de wetenfchap ef wijiheyt betreften, en om het Lichaem tot fijn vo" krachten en fterckte te brengen. Daerom fal "oc een yeghelijck op defe tijdt foodanighe maniere d
levens aenvangen, als hy denckt voortaen te owc'^ houden, en hem ghewennen tot fukken oeifen>"|' aen te némen,en daerna den regel van fpijSj^r^" j J endiergelijckeaen reftellen. Opeen ander man^ moet een die ftudeert, en fijn tijdt meeft "i^^f'Lo ende ftillicheydt overbrenght, hier in gaen, als foldact, en een die yet ter handt treekt, daer ^ ^ arbeydt medegemenght is. Want defe moete" ^ haer derde feven jier meerder eten,ende haer oo toe fulcke fpijfe gewennen, die veel en fterck ^ fel maecktjals mede met meerder oefièninge. na lichamen ftercken, op datfe daerna bcquaet^^, den zijn alderhande werck en arbeydr,als oo^a ^ derhandegeftaltenis des luchts te verdragen. ^^^ andere, dieftil op en nedergaen, is foo ftercK oe feningheoBbcquaein, aj|oockfoo |
-ocr page 204-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. ipr
^oedtfel. Wat onder fodanige, de Studenten aen- «aet, die moeten in defe jaren forge dragen, dat ha- ..Seeftenen inwendige finnen altijdt fuyvcr cn net j om veel te konnen ftuderen. Het welck fy Q J'Ngen fullen, aUTe.fo veel alft mogelijck is,haer jj '^uden in een fuyvere en klare lucht: en daer- ^neifens gebruycken geen grove ofte taeye fpijfe, jj "^cr Veel vuylicheydt van ο verfchiet: maer fulc- fo i^y^^cr en goet bloedt kan maken. Wantuyt ^ odanighe Lucht en bloedt werden oock fuyvere Soedegheeften ghemaeckt. Noch moeter gelet i"'dat alle d'overtollige vuylicheydt op fijnen tijdt l^^ft wert: alfo infonderheydc.die itudeeren,daer jj "ghelegen is, dat haer lichaem van de onreynig- de werckingen des geefts belet, gefuyvert · En haer ftaet oock voornamelijck te wachten, ^^tledoor ongetijdigh ftuderen geen raeuwicheydt ^^^rgaderen, en het lichaem flap en fieck maken: jj men moet de finnen alfoo oeiFenen, dat oock jichaem in fijn volle kracht ghehouden wert, op ^^het etn beqaame woon-plaetfc mach blijven j.oor jjg ^iele: Want als dat gebou begint re vallen, J'jdc den heelen Ichat der zielen groot ghevaer. alfoo defe dinghen oock in devoli;endejaren P'^ets hebben, foo en behoeven wy van defelvehier letbreeder tefpreken. Alleen fullen wy hier voor . ^tlefte by voegen, datmen hem ïn defe tijdt ont- Oüde van by-flapen,alfo het de natuerlijcke warm- is °ntij<ieli;ck verilint, het lichaem verfwackt, ver- Out, en verdroocht, ende den behoorlijcken waf- j^iïi belet: daer-beneffens door het aenlocken van ^f'"el-luft'de finnen verdraeyt, ende hare werckin- verdooft, ende die gebreken de volgende jaren •^^de-deek.
^an de maniere van leven der vol-
^aflene, oft middel-jarighe, en voor eerft van de verkiefinge der Spijiê.
^ Het Xl.Capittel.
\y ^ kmen tot de kofi en watter dient gebeten, Q ^mt dat moet ydermen^cb op vafle gronden 0eten, "p dit K^ttcken-tuych behoort te \ijn gelet; «leert dan van de Ιφηβ een nutte Tafel- mt: j^-^Ygeenflappebeurs,geenfivackemaech bevechten Spijs, of veelderl^ Gerechten: eniander fchaetighy[et op uwen Dis
Τ^·^" menkhmael, al mt ie Lieden achten ^'et in de daedt, maetflecks in men-gedachten: at ons van buyten kgmt ü dickmael niet foo gm dat even hier geringe lieden veef. |
Men wil Fayfanten-vleefch en dieren Ι^οβ gebruycl^n, En V » een Uckpr aes voer élle luye buycken ; Ons Bout Hal tefiecht, een Gans en achtmen met. Om datmen het geflaech op onfeTafel fiet. Wat uyt een vme Kufl Hollandt wert gefonden, Dat Kgemenfle Κββ voor af-gerechte monden: Men acht voor-al deWbrfidie onsBoloigne fenti Om dat hy filfaem Ü en niet te fier bsk^nt. Men fiet hier derfelvolck_met grage tanden byten In raeuwe Kaveat een vont der Moffovyten, Daer vifch uyt onfe en vleefih uyt onfeβαΐ, Is beter in definaeck_ en verre bovenal. En wilt geen vreemde feö^ uyt verre Landen halen. Al wat ons noodich ύ dat wafl in onfe palen: Eet neen rechte wroet, erfdertel weelde-kint. Die wat hemvoedtfil geeft in Hollandt niet en vim,.
En ouderdom,die het derde feven jaer volcht,
_ ende door vier-volgende feven jaren, gaet tot
het vijftigfte jaer,houden wy voor de middel-jaren, in dewelke eenmenfche op't beft van fijn leven ge- rekent wert. Daerom fullen wy nu vervolgens gaen befchrijven de maniere van leven, die wy dienitigh achten voorde gene, die in het midden zijn foo van jaren, als oock van ghematicheydt des Lichaems- Want defe vier feven vereyifchen meettendeel ee- nen regel van leven: behalven dat d'eerfte helft van het veerde feven-jaer, ghelijck oock de laetfte helft van'cfevende, watmeerder over-eenkomenmec de maniere des levens van die jaren, diefe naeft ra- ken. En in defe middel-tijdt des levens, werden de meefte fouten in eten, drincken, endiergelijcke be- gaen,ende vele halen alfdan door braflen, fuypen, ;ramfchap,en ander ongeregekheyt de doot opden lalSjoft maken ten minften,aatfe vroeg oudt en on- ghevallich werden. Want de fouten van defen tijdt moet den ouderdom daerna mifgeIden.P«^»i .2,
Indienghy langen tydtgefint hgeert te leven,
Ghy moet u nimmermeer totflemfen over-geven; jVant die tegulfiph dfincki,en al te dicltptael braflt. Won in derhaeflen oudt en van de doodt verrafl.
Op dat dan fulcks niet en gefchiede, fo heeftmen te letten op een goeden regel,overdeNiet-natuer- lijcke dinghen. Onder defelve en valt hier van de Lucht niet fonderhnghs te feggen boven het gene, dat al te voren vermaent is. Wat nu de Spijfe be- langhr, daer in ftaet te letten op de Hoedanicheyt, Menichte.den Tijdt,Maniere van eten,ende dierge- lijcke omltandigheydt.
Men fal dan uyt de fpijfe,van wekkers hoedanig- heyt en kracht in 't eerfte Deel gefchreven is, ver-, kiefen de gematighfte.en die met onfe nature meeft over-cen komt. Onder dewelke wel de voornaem- fte isjhet wel-gebacken Broodt, dan het Vleefch en
Β b 2 al |
-ocr page 205-
J. V. BEV
al wat van de Dieren komt, daerna de Vifch, ende van 't gene de aerde voort-brengt. In defe foorten van Spijfe zijn verfcfaeyde deelen: fonimige trecken na deaert van't been,en zijn bequaemom bet been te voeden:fommige zi] η van den aert van zenuwen, van kraeck-been, van bloedt, van geeft, en werden van de natuerlijcke warmte gefcheyden, verandert, en door de ghelijckheydt met de deelen, diefe voe- den moeten, daerna toegetrocken. Het welck wy oock bevinden in dinghen die buyten ons fmelten van de Son, ofte een matelijck vuur, dat fommighe haer na de lucht, fommige na het water,en fommige na d'aerdé begheven. Maer wy moeten weten, dat alle voedfel meer in heeft om ce voeden fuicks.daer het felfs uyt ontftaec. Ende derhalven.al ift dat van Kalfs-vleefch alle de deelen van ons lichaem gbe- voedet werden, fo krijght evenwel het vleefch daer het meefte voedtfel van : ghelijck van kerflcn ende druy ven, het bloedtj van longen en vijgen, de lon- ghe^ van pluck-vruchten het gebeente^ van eyeren en piftaden, het zaet· van moftaerc de gal; en foo voort. Daerom, dewijlder in den Tarwe eenighe vettigheydtfs, yet beenichs, ende vleefich, als oock geeften, en dathy ghematigheydt van ons lichaem niet te buyten en gaet, foo werdt hy een bequame Spijfe: maer alfo hy al de deelen van ons lichaem, dat defelve van nooden is, niet ghenoegh aen en brengt, fo wert by deTerwe, ofc 't Broodtbe^ua- melijcke toe-fpijfe ghedaen. De gene, die haer ge- wennen tot vleefch of ander fpi)fe,weynig broodtte eten, krijgen gemeenlijck eenen ftinckenden adem. In Engelandt is een eygen fieckte,diefe Confumption noemen, dewelcke gheftadigh meerder menfchen wech-ileept, als eenighe andere,geliickmen uyt het aenbrengen,daer gebruyckelijk,kan weten. D'oor- faek van defelfde wert geleydt op dequade manier, die d'Engelfchen hebben, in veel vleefch te eten, en naeulijks geen broodt,daer-benefFens in veel vettig- heydt en foetigheyt te gebruycken. Het welck veel gals,bedorven humeuren,en walginge veroorfaekt. So datfe fchierlijck, gelijk als van een boors,komen te fterven. Voor de befte Terwe wert met de reden gehouden de gene die vaft en gelijvich is, ende van haer gantfcheftoffe en geftaltenis fohardtjen dicht in een ghedrongen, datmenfe met de tanden naeu- lijcks breken.ofiin ftucken bijlen kan.Want fooda- nigeTerwe geeft in kleyn gewichte het lichaem veel voedtfel. En indienfe in geen vuyle, moeraffige, en feergemifte: maer in een drooge en gefonde aerde gewaifenis, fo bewaertfede jeïicht,hetleven,en de gefontheydt: anders brengrfe weynich ende quaet voedtfel by, ende verhaeft den ouderdom
Van gelijcken
de Moef-kpuyden, en vruchten die uyt een fuy vete en met gemifte aerde fpruyten, zijn mede gefonder,als d'andere.
Het vleefch van jonghe Dieren, maeckt jeuchti |
Ε R W Y Κ S
van oude,ouwelijckheydt. Van heel jonge, terfto·}^
na de geboorte, iwackheydt; van loofe (na fomn^'' ghe meenen) gelijck Voflchen looiheydtjvan bloo' de, gelijck Hafen, bloodicheydt: en fo van andere- Derhalven, indien het vleefch van fenijnige Dier^" niet om en brenght, fo maeckt het mede 'tlichae»'» dat het voedt,fenijnich,ende en heeft dan geen icW' de van vergif te verwachten. Gelijck aen den Ko' ningh Mithridates wel gebleken is. Want als hy vao deRomeynen overwonnen zijnde, hemfelven wj"· vergif wilde ombrengen,fo bevont hy dat het fe^T op hem gheen vatten en hadde, door dien dat nf Lichaem van langher handt daer toe ghewent waS· Het welcke dcÏoei ΜαηίαΙκ oock aenroert in del^ verfen:
Een Vorfl die Mithridates hiet. Dien κ een vreemde faeck gefohiet · Hy was fio tot fenyn gewent. Dat hem V vergif liet ongefchent.
Maer het en is niet waerfchijnelijck dat foodani' ge langh konnen leven, om datfe fa verre van haC' eygen nature afgeweken zijn.
Veel leckere Luyden laten het vleefch dtie, dagen, ofte oock langer hangen, om dat het kofc^ cn malifer foudewerden. Maer fulcks is feer ong^' font,alfo die korticheydteen begiiïel is van bedei' vinge, gelijckmen aen den reuck wel gewaer vve^' en daer zijn genoech andere middelen om 'tvkei'^'^ kort te maken.
De deelen en leden van de Dieren, door de g"^ meenfchap diefe metdefelfdeleden vanons lichae·^ hebben, konnen defelve beft voeden. De voet^A van de Dieren voeden onfe voeten: de levers, lever: vleefch maeckt vleefch, en fo voort. om dat te letten ftaer,aJirer yet aen eenige vao.P" ^ Leden hapert,defelve met het eten van diergel')'" te onderhouden.
Dat de Vruchten oock op haren tijt de menftlj^" van't Landt daerfe waiTen, infonderheydt van fcij^ nut ende dienftigh zijn, fchijnt ons de Goddehf^^ voorficbtigheydt te vermanen. Want in 'ε voor-H^- bloeyen de bloemen, op datfe door haren lieffe'iJ^ ken reuck ons lichaem, dat hem dan mede ïO'^L· ontfet, fouden verquicken. In de May en Junio zij de Kerifen, Kriecken, Aerdt-beiien, bequaem vo^^ ons bloedt, van nieus dan ghelijck als bloeyende·
luliozijn fachte Vijgen, en daerna de waterachtig^
Pepoenen, Appelen, en Peeren, nut om de hum ren, die door de hitte verdroogen, te ververflen: ^^ oock, alfo de natuerlijcke warmte dan flap is, om voeden. IndenOegft,aIs het lichaem na de ^ ^ fche hitte verdrooght is, ende de gheeften met donckerheydt e-nfwartegal bedwelghtzijn,hee
God de Dray ven verkent, die het lichaem νεπ^ι-» |
-ocr page 206-
SCHAT DER
ftg"; ^^eften verheugen, ende de humeuren her- felfrf l'^*· volgen de Granaet-appelen tot het reoh : maerfoo fappich niet, om dat het
Weder dé lichamen begint te ver- hard"^^"· ^aerna komen de Kaftanien, en andere «e vruchten,om dat de lichamen nuovervloe- hebben, door het aenkomen van tg winter. VolgendedeQueen,en Mifpelen,hardt omdat den buyck warmen vol voch- (ƒ r^^is: en in defentijdt bcwaertmen betWinter- 'Och'· welck door de overvloedighe warmte en "gheydt genoegh verdouwt wert. De Oraen- beginnen ghelijck rijp te werden, en te 's datfe het heele jaer door dienftigh zijn.
fcfj ""srs, om de grove taeye vochtigheden te geil ^ ' ^^ fetten, als oock om te openen de Vej,®*·® "bondekens van de aderen, die den appetijt ^oen i*^'^^"· Somers om te verkoelen, de gal te J^ ende de bedervinghe te weder-ftaen.
tg '^ewaert de Oly ven,en de Kaes om de maegh it5(j-^"tercken, ende de fpijfe neder te fetten. Ende op alles wel acht neemt, men fal bevin- t)ie' '•'Ρεη t'allen tijde in kruyden, vruchten ende tUr "^^P'^^quameSpijsjengeneef-middelen vanna- ^g!j " hebben,'ten zy de gaven Gods misbruykt en J^®"· Ende de genedaer geen Orangie-appelen hgc L .' cn behoeven daerom haer Landt niet te ^g^chulcjjgjjgj,: wantfy hebben in de plaets Azijn.
dat het een Landt foude konnen bekomen, Ζ "ec ander, het ghene dat het felve niet en heeft, eIcW r" '^^ε'^βεη door de Schip-vaert. Hoewel dat Wo ^^"dt genoegh heeft.om den honger van d'ln- VgiP'^ders te verfadighen, ende de fieckten die daer 's.d " '^egenefen. So dat het een grootedertelheyt vérf "^^^nfijneyghen koft, en fijnen eygen dranck end"^^^'^^' komt,
koft,tot ondienft niet alleen van de lieha- gefontheydt,maerdickwils oock tor be- gro huyfghefin. De Romeynen, doenfe in
ign®*·^ tnatigheydt, en foberheydc leefden, brach- len] ^geheele werelt onder haer gebiedt^ dan zijn ^«εη door haer groote weelde ende overdaedt agf^^ ^°"dergebracht, geJijck onder andere feer wel khy i(}badene)ra lib. 2. deU vinudes bg Chrifiiano cap. 2. Ende de Poer luvemlü,·
j "'pt lulcks in fijnen tijdr, mctdefe verfen uytfijn
"•^chimp-dicht:"
^reelen haren Ιηβ, en foeckn aJlenvegen '^'i^rtoedatevenflaech hm bupkenK^nghenegen; ^etfihym dat fy alken tot vreten ^yn gemakt, fi" hoeyet dierder é,hoe dattet beter fmaecki.
'P^inige hier te Lande houden meer vanCavaiar Van ^"'^ovien.als van onfen verfchen Vifch: meer "" ^au9ijfen van Bolonien.als van de gene die hier |
197
gemaeckt werdenj ende foo voort al wat van verre komt,is foet. Het welck in de Romeynen mede be- rifpt wert van Petronim ArBter in Sat.
EenjonghFaifantgehaelt uyt ver-gelege Kiiflen, ψ Dat κ een foete beet voor hare grage lufien. Dat ή gewenfchtekpfl mor lanceer leckgr-tant. Om dat hy niet en u te vinden in het Lant.
Daer nochtans ons Landt van alles overvloedigh verfien is, de Nature haer oock met een weynich te vreden ftelt {Cic. 2. de Fin.) ende lichtelijck haer be- komfte krijcht. Laet ons water, laet ons Meel heb- ben, fey de de wijfe en fobere Epicurus, by Senec. Ef. ïio.Stob. 17. Laert.in. vit.) en wy fu - len ons geluck tegen lupiter ftellen. Seer prijfelijck zijn defe verfen van den Poet Eanfidw,verhack by Athen. lib. 4..ende Agell. 6. NoS. 16.
Hebje water, hebje broodt,
JQaecht dan niet van hmgers-wodt.
Behalven water en Broodr,daer mede de Nature kan verfadicht, ende ons lichaem ghevoedt werden, heeft de goede Godt noch veelderhande Lijf-tocht verleent, die ons evenwel niet aen en ftaet, of hy moet op verfcheyde manieren, waer door dickwils groote ontfteltenis in 't lichaem komt,toegemaeckt 'werden. Maerandersen foude het nietw?el fmaken; de fmaeckmoet voor de ghefontheydt gaen. Daer nochtans den Hongher de befte fau5e is voor de Spijfe, ende den Dorft voor den Oriinck,Socrates by Cicer.2. deFinib.en Athen. lib.4.. Als ^^deConin- ginne van Carien, veelderley Spijfe en alderhande Bancket van haer Kocksièer curieulèlijck toe-ghe- maeckt, dickwils font aen Alexander de Groote} foo feyde/4to«iieï·, dat hy by fijn felven al veel beter Kocks hadde,het reyfen by nacht, waer door hy fijn middagh-mael.ende een fober middag-mael, waer door hy fijn avontmael foet en fmakelijck maeck- ten, Platarch. in Apopth. &. Hb. ηοηρφ fuaviter vivi fee, Bpicur. Men hiel te Lacedasmonien feer veel van een fekere bruyne fop j om dewelcke te proeven, liet Diünyfim den Tyran van 5ίςϊ1ϊεη, een Koek van Lacedxmonien komen, hem belaftende dat hy gheen koften fparen en foude, om die ibp wel roe te maken. Maerdefelfde geproeft hebbende,fpooch- fe uyt. Waer over de Koek feyde: HeerKoningh, die fop moeteerft gegeten Werden, als het lichaem op de maniere van Lacedaemonien gheoefFent is. Cicero j. T«/c. en Vlutmh. mLacon. Inflit. DeKoning Darius, van .^toHiiej-in de vlucht gheflaghen zijnde {Cicer.^.TuJc.) als hy met troubel-wateren dat van dedoode Lichamen noch vuyl was, fijnen dorft ge- lift hadde,feyde nimmermeer met beter fmaeek ge- droncken te hebben. Want hy en hadt noyc met
Bb 5 |
-ocr page 207-
i ERWYKS
8 J. V. Β Ε V
dorft gedtoncken. Noch PtoJmam en hadt oyt met honger g^etenidewelcke,al3 hy door fijn Koning- rijck van Egypten reyfde, en van fijn ghevolch ver- dwalende , hem in een Boeren hutte grof broodt voorghefet werde, fey de nimmermeer ghegeten re hebben,dat hem beter fmaekte. So feggen wy voor een Spreeck-woordt, Honger maeckt raeu beonenfiet. Derhalven falmen de fpijte niet gebruyckê totwel- luft, maer als een remedie voor den honger.en altijt Rieer ietten op de gefontfte,als op de lecketfte koft.
OockJJechtendr/mcken fachtenky
Verfaet denmenfih,en maeckt hembty.
DePhilofooph ApoBonmTCyan^tm, fcydthyPhile- firatum: Ick ghebruyck luchte en üechte fpijs, die my veel beter fmaeckt, als de leckere koketten van andere, faetwelck mijn verftant wonderlijck ver- klaert, Γο dat ick oock alle duyftere dinghen.gelijck als in eenen klaren Spiegel,voIkomentGjk kan fien. Maer inibrvderheydt moetmen hem wachten voor Spijfe,die van quaet ftof is. Galenm heeft ons dat wel uytdruckelijcken gheleert in het 2 Beeck van de krachten der Voedtfelen op het 6 Capittel. Een ye- gelijck, feydt hy,moet dat altijdt onthouwen,dat,al itt fchoon dat yemant yet verteert.'t geae voor een ander quaet te verteren is, foo behoudt degijl, die daer van door'tlichaem verfpreydt wert, evenwei de eygenfchap van 't voedfel. Want het en kan niet gheichieden, dat de gijl, die van een Pepoen komt, grof en dickfoude werdcn,aliftdathy wel verteert was,en die vanLinfen, oftOiTen-vIeefch komt, en ïs noyt dun ofre waterachtigh: En daer is veel voor de gefontheydt aengelegen. Om die oorfaeck dan, ^fcydt hy vorders, rade ick, datmen alIeSpijfe van quaet fap ofte gijl, lact varen, al ift datfe van fom- inighe wel 'verteert werdt. Want terwijl wy minft daer op acht nemen, foo vergadert ondertuifchen na langerhandt quaet fap in de aderen : het welcke de minfte ghelegentheydt tot bederver krijgende, quade koorrfen ontfteeckt. |
Maer onder de Spijfen, die van de gematigheydt Wat afwijcken, befchadicht de eene veel lichter als de andere, meeft uyt oorfake van de gewoonre,ge- lijck wy hier voorin 't eerfte Capittel gefeydt heb- ben, dat het gene men gewoon is,fo moeyelijck niet en valt, als het ghene men ongewent is, ichoon ge- nomen het beter was. Soo datmen vooreenen al- gemeenen regel houden moet, dat in het verkiefen van de Spijfe gheen eencn voet voor alle-man ge- raemt en kan werden. En al-hoewel de Spijfe,voor fooveelnetSpijfeis, niet feer en behoort uyt te fteken; dewijl nochtans de gheheele ghematighde Spij&n fcer weynich zijn, ende de Lichamen ver- fcheyden, foo konnen oock de hoedanigheden en conditiën van de Spijfen , na haer verlcheyden na- ture, mede verfcheyden zijn. Want de Spijfe, die i" een fwacke Maegh en Lever qualijck verteert, kaf in een goede en ftercke feer wel verdouwt werden· En een vafte en ftercke warmte in de Maegh eod^ Lever, en een kracht als van een vuur door arbey' den, iiifonderheydt bekomen,verteert aJles,en g^f" harde oftfware Spijfe en deert haer: ja flappeip.'j foude by haer bederven, ofte al te ras verteert z'l"^ So feyde Arifioteles, dat, die een heete maegh hai·' deti.beteren gefonderwasOlTen-vleefch te eten,ai eenige delicate Spijs. Maer indien den harden k" een ander die hem niet gewent en is, oft niet beydt, noch te ftercken en is, een drie dagen W"·^^ eten, die foude, den felven nietkonnende verdo"' wen, feer lichtelijck fieck werden.
Men dient hem evenwel niette ghcwennen, oi" flappe Spijfe, dewijliè wel te verceeren is, altijdt t eten: want alfoo defelve gheen vaft voedtfel by , brenght, fo en kanfe tot geen langh leven ftrecfeei'» ghelijck Hippoaates feer wei feydt, 6 Epid. f. Ë" defe oorfaeck meent Cardanm, dat Brafavolm vet'J maent de Medicijn van den Hertog van Ferrarai'f^ deneerften ouderdom niet en konde geraken: de^ wijl hy meeft altijdt de Ptifane,oü gepelde gerft K^l bruyckte, dewelcke weynich ende kout voed"'· geeft, en in een koude maegh lichtelijck fuer we""^' Hier ftaet vorder aen te mercken. Of het bet«' op eenen tijt eenderhande Spijfe te gcbruyciiei^o verfcheyden. Vele mèenen dat de fimpelfte k"" ^ befte is, ende datter naeulijcks yet anders en is. meer fieckten veroorfaekt,als veel verfcbeyde ipi) op een maeltijdt gegeten, (Senec. Ep.z.(3 9ί ■) , „ de nature van verfcheyde Spijfe oock verfchey»^^ is, van dewelcke eenige ras, eenige langhfaein vef' teert wert, (Αηβ.τ. Prob/.if.ubi multaSeptalit'*}^ dewijl de eene verteert,fo bederft de andere: fo de verfcheydentheydt van Spijfe veel quaets end^ ongefontheyts, welcke de raeuwicheydt en bcdoi'
ven teeringhe,endeverrotcinge van humeuren g®' meenli)ck volcht, den lichame inbrenght. Gal·^' acut. i8. Waerom feer wel ghefeydt is vari de" Poet Horatiusy in het tweede Boeck ende ScbirTiP" dicht:
Kpm leert hier uytter daedt en uyt dereden ïVat voordeel datter is infihaers en matigh eten } Een menfih diefiber leeft die κ gedumchffts. En door het gamfche lijf gefint gehjck.een vifi JAaerveelderhande kfifl in eenen buyck.tetnengef> ^ En k^in niet anders doen alsleet en hinder brengen i Ey denckt hoewel het gingh düenghy eetts0(ynichA«f> En fonder groot beflagh aen uwe tafel fitet. Maer nughy vifih en vleefch u voor beflaet tefetten> En eet als fonder maet en buytenaUe wetten, En nut of eenen tydt gefiden en gebraet, Soo doet het aen het l^, en aen de finnen ^uaet. ^^^ |
-ocr page 208-
^ SCHAT DER GESONTHEYT. is>9
Onti'f^'"^"^ wgaJ.ew byfler ta^^efluymeit £ ^/'"j " rnnegh, onaülkh om te ruymett: JMAi>oe bleyck k?fiet, hoe vol van ongeval, Dj '".^^'dt-ftaet over Dis wat kpfl hj etenjal.
^"'i en onlequaem oock^op dendagh van heien:
η als het Ikhaem queelt en na der aerde» helt, "^i^efi, ons befle deel, κ even fio gefldt.
hPl®'^"en-boven,feggenfe,dewijl de verfcheyden- ö>en u^" aengenaemheyt by haer heeft,en gelijck- ^en feydr, nieuwe koft maeckt nieu-
lU^^PPetijt, foo noodigh defelve den mont,om de tng op te vollen,en doet mieer eten als den licha- ®"ftigh en gefnnt is. Hierom rade Socrates feer Qgf 8"elijckP/aMrctefchrijfr, (in fijn regulen der dat^^'^^eydt, en fijnBoeck van deC'urieuiheydt,) tote ^em wachten foudevanSpijfe, dewekke he^,'·^^ Verweckt den ghenen, die geen honger en ^jjj en van dranck, die tot diincken verweckt
xK^ien, die niet en dorften. Voo d'anderzyde houden het eenighe daer vgj^'^atdeveranderinghe van Spijlè, niet heel te werpen en is. De Poé't feydt feer wel in de ^"nelijckeachtbacrheydt:
Q
^^n bevalt de maegh, al ijje noch fiogoet, "^'ennisn dagh aen dagh niet anders eten moet.
Vg^^nt alfoo fimpeleende cenderhandekoft baeft jjj '^dicht, en lichtelijck doet walghen^ende daer- tjj'^^gen de veranderingh aengenaem is»en'rgene ^^^ntnetftnaeckeet, vandenvaegh beter omhelft hgj^i^teerc wert: foo en fchijnt de verfcheydent- Spijfe, fo ondienftigh niet. Hier-beneffens ^ei 'tlichaemgroote verfcheydenheydt van
Volp ' deweicke elck met befonder voedtfel, ien haer eygen nature, moeten gevoedet wer- HoQ^^er toe de verfcheydefpijfe fchijnt nut en van
j'ie te wefen. 5ef ^ ^^^tarch.^. Sympas.j. en i^t hem by Mactob.7.
dcfe redenen onder de Tafel-queftien ^eer ghedifpureerc, doch niet gedeci-
bet, Ons dunckt datfe beyde plaets konnea heb- Un» . wel verftaen werden. Want foo veel be- Vitif gefeydtwert.datdevericheydenbeydc
fulJP'jlefchadelijck is,en veei fiebren veroosfaekr, «Ifm te verftaen van foodanige verfcheydenheyt, VeJ^'^fevens en onder malkanderen, eet fpijfe van i,J^7denaert,en gheftaltenis.alfmen onder ep Otïi, en dun, heet ende kout, dat fwaer en lichc VjfpJ® Verteeren is: Kelijck ofte yematidc vleelch. Val' '"elck.en foo voort onder malkanderen ai.
, "ytfoodanighe verfcheydenheydt komt het,
««•^.^"^alhitl verteert is, als d'andere noch het welck niet andfersals |
een quaet mengelmoes.en een verdervingekan ver- oorfaken. Ende moet daerom foodanige verfchey- denheydt van Spijfe by een yeghelijck, diefijnghc- fontheydt liefheeft.gefchout werden. Maer indien de Spijiè van aert en gematigheydt malkander ge- lijck is, foo dat tot het verteeren van defelfdeby-na een warmte en tijdt van nooden is: dan en fchaec het niet op eenmael verfcheyde Spijiè te gebruyc- ken. En defe verfcheydenheydt is de nature aen- ghenamer: infonderheydt, indien de toebereydingh mede foo bequaetn is. Maer mea moet letten dat- ter niet te veelghegeten enwerdt: want de Spijiè alfdanqualijck bekomende, moet fukks niet den aert van de Spijfe, maer de tonge dermenfchen,die haer door de leckerheydt laet verleydén, gheweten werden.
Van de mate der Spijiè, en hoe veel men eten moet.
Bet XII. CapitteL È-ïs dejpijfi goet, en even hier gewajfen, Ïioch moet een billil{ menfch hem geenfins overbra^^ i Wantfiomenal teveel fijngulkluflenbiet. De maegh'tvert overlafl, en doet haer plichten niet. De-kgfl die licht gepookt, menkanfi niet verdamvmi. DiefiJJitalderbejl· fijn lufl te mderhoumeni De maet κ over-al en in de fiijfigoet: Dus leert-op vafle» gront hoe veel men eten moer. Wiltglpgeenl^derdoen.aenLever, Maegh, en Longer, En drinckt niet finder dorfl, en eet niet finder honger',. En nut oock.niet te veel, dat is voor ugefint; Ύ κ quaet den vellen ejfih te geven aen den meni^ Doch als ghy s[ijt befivaert door al de groote laften, Gaet betert u-gebreck, en fieltu om ts vaften.-. Is u het lyfontfit, of anders-als,het plachi Maeckt dat het wederom te rechte kpmen mach. Wilt oock, geen vreemt beflach en grage faucen mak^n^ Door hanger fal u moes en raeuive boonen fmaken s. Onthoudt dan dat dehiinft en onfen raetbela^,. Eet niet dan als het dient en als de mage baft^
'f-r^ En is niet genoeeh dat gelet wert op dfe hoe» X danigheydt van de Spijle, endatmen de ghe- fontlte- verkJeft: maer men moet oockJorghe dra- gen, datmen van de befte Spijiè niet te veel en eet. Want alite veel op malkander gheftout zijnde, foo bekt de eenede andere, datfe niet wel verteert en ka« werden, bet welck verfaheyde fieckten veroor- faeckt. Cicero fchrijfc fukks in 'teeifAe Boeekva» de ΟίΚςιεη:
Doorfpijs en haer gemt, en dranck. vdn goeden wijn, dim het lyf vertptkkt, en met belap te
MeB |
-ocr page 209-
400 J. V. Β Ε V
Men moet dan niet meer eten,dan de nature ver- dragen kan, en waer van men voelt gefterckt, ende niet befwaert te zijn. Het welckmen,gelijck Hippo- crates fchrijft in iijn Boeck van d'oude Medicijne, niet door 't gewichte of'tgetal afmeten en kan,maer alleen na datmen fich bevoelt. En na dat de Spijfe verteert is, en ift niet quaet te raden, of de maet in eten en drincken wel gehouden is. Wanc indien fes oft feven uren na den eten bevonden werdt, dat de maegh ledigh is, en men honger krijght, en datter 'noch rifpen, reuck, nochbefwaerte by en is: indien de ilaepniet ongheruft en is, indienmen niet veel wacker en wert, indien het hooft 'smorghens niet fwaer, ofte den menfche niet üapengh en is, maer gaeuen vsracker tot fijn dingen, en datter oock geen vreemden fmaeck in de mont en komt: foo irt een teycken dat de Spijfeop fijn behoorlijcke mate ge- geten is.
Maer waer van men de maet van de Spijfe nemen fal, terwijlmen nocheet,dat en is fo licht niet te be- palen. Sommige meenen datmen fo lange behoort te eten. alfmen honger heeft. Andere zijn van ge- voelen, om dat Hipfocrates feydt, 6. Epid. 4. dat de oefFeningh der Geibntheyt.beftaet in niet te veel te eren, en niet traegh tot den arbeydt te wefen, dat- men meteenich overblijffel van honger van Tafel nioetgaen,gelijck kvkenna leert, 3 primi. άοίΐ.%. c.y. Dan dit en is fo in't gemeen niet te beramen, maer om de mate der Spijfe te ftellen, foo dienter op drie dingen gelet te werden, eerftopden aertendede nature van 't voedcfel, ten tweeden, op de geftalte- niife des lichaems, ende de maniere des levens ende oeffeninge,ten derden,op detijdt des jaers,ende ge- daente des Hemels.
En voor-eerft,foo iifer groot onderfcheydt tuf- fchen de Spijfe. Harde Spijfe te veel gegeten, doet meer quaets als fachte,en die licht te verteeren is. Ten anderen doet her oock minder quaet, als de fpijfe alleen te veelis, alsof fy oock daerbyeen quade gematigheydt hadde. Want indien de Spijfe eenige quade gematigheydt beeft, en te veelinge- floc^ wert, fo en kan 't niet wefen, oft fy moet den lichame befchadigen. Dan hier dient niet weynich gelet op den fmaeck,en aengenaemheydt.Want al- foo de maegh de lieffelijcke en aengename Spijfe met begeerte ontfanght, ende verdouwt: foo wert daer van grooter menichte lichter verteert,als veel minder hoop van de gene,die niet fmakelijk en aen- genaem en is. Doch al is hetBroodt,geIijck op fijn plaetfe gefeydt is,ons foo aengenaem,dat wy het geftadigh tot alle Spijfe etende, evenwel het felfde nimmermeer moede en werden: fo en ifferdies niet tegenftaende niet quader oft ongefonder, als van te veel droogh broodt vervult te zijn^dewijl het door fijn taeyigheydt te feer op malkanderen packt, en alfo niet wel konnende nederfchieten, leydt en be- |
R w y Κ s
derft, lek heb gefien in fommige bevruchte wen, die uyt groote luft langhe tijde veel droog» broodt aten, datfe heel vol wormen wierden. " y en fullen alhier miflchien niet buyten propooft derfoecken. Dat, dewijl de lieffelijcke en aenge"^' me fpijfe,gelijk nu gefeydt is,met meerder begeC^.® I de maegh onttangen,en beter verteert wert.a'*
frove ende üechte koft, waer uyt dan komt, dat de pijfe,hoefe leckerderen fmakelijcker is,gelijk cia^* zijn Hoenderen, en Perdrijfen,hoe wijfe raifer m^f, de werden, en hoe datfe de maegh eerder tegen is · En waerom wy in tegendeel het geheele jaer üoo Kaes-en-broot,Runt-vleefch,en andere eien,fonder de minfte tegenheydt ? Daer faken en vafte gront-fteenen in de hatuerlijcke r » lofopbie,opwelckede beancwoordinghe voorflagh geboutmoet werden. Den eerften is> K® al 't ghene den menfche regeert, bloot is, en (on^t eenige eygenfchappen ofte hoedanigheden van n® OèyeSjdaerhetop werckt,op dat het wel foudek" nen kennen ende oordeelen van alle fijne verfr"®^ denheydt. Sofietmen aen deoogen,dewijlfe hande figuren en coleuren moften ontfangen»^ noodtfakelijck daer van ontbloot zijn: want bV dienfe geel geweeft waren, fo fouden haer alle ^ ;en, diefe fagen,geel gefchenen hebben,gehjcIfPjj bevint in de ghene, die met de Geele-fucht zijn. Soo moet oock de Tongh (zijnde het ίη'^ ,ς ment van de fmaeck) gantfch fonder eenige wefen: endewy bevinden door de daghelijc^Lgt ervaringe, alsdefelve foet ,ofte bitter is, dat al jj ghene wy eten ofte drincken, den eyghen heeft. Her felfde gebeurt in 't gehoor, reUcK, e ghevoelen. Den tweeden gront-fteen is, D^t dingen, die gefchapen zijn,haer behoudenis ^^l^ga turen foecken, en beforgen dar fy altijdt .,^χί blijven, ende dat den tijdt die Godt ende de , haer gegeven hebben, niet afgefneden en was het oock datfe daerna tot beter natucre jn mogen geraken. Door defen gront-fteen, alle natuerlijcke dinghen, by dewelcke eenige J^^ niffe oft gevoelen is, een af-keer van al 'cg®^'^ ofte natuerlijcke tTamen-voegingh kan veranderen bederven, en vlieden van het felfde. De ontbloot endeverfteken van het wefen» ijjcfe hoedanicheden van al de Spijfe der werelt (g^^ ^jj hetOogh is van de coleuren en figuerc") f.^ ^Qcf wy een van defelfde komen te eten, ende "''Jj.^foö van de Maegh overwonnen ende verteert V/ ' ^g defelfde Spijfe evenwel oock haer werck teg ^^^^ maegh (als hebbende contrarie beginfelen; e ^^^.
andert ende bederft haer gematicheydt en i
dewijl geen werckende faeck foofterck en js.^ lijdtmede van'tgene daerfe opwerckt. ygf- caetfte en lieffelijckfte Spijfen maken ff
anderingh in de Maegh, fommighe, ten |
-ocr page 210-
zii^^f ' fommighe om datfelelver feer Jubiijl de f ka overtolligheydt .fchuyven hacrin
kon van de Maegh, waer fy nietuyten
dafr" ë'^^^'^ken. De Maegh daer na ghevoelende, voedfel haer natuerlijcke gheftakenis ^«eft ' berooft van de proportie diefe
en^g voedfel, krijghter een tegenheyt in,
foo i daer op acnkomt om fulcx te eten,
Ie verl?" f met veel zout of fuyr den appetij t ' · - - · · . ■ ^^ Al het : dewelc-
lansi aeiicaet ende liefFelilck eten, noch-
de j^'^faen't de kinderen I fraels in 't laetfte fo moe- dieii %denNum.2i. Onfet^iele mlghtmvan broQ. j W- Het tegendeel ghefchiet in 't terwen- hal hal ^ wy eten, ende 't vleefch dat wy uyt de ftalte · gtof eten, ende dat van de befte ghe- Veein en is (ghelijckKoeyen-vleefch) heeft
fulj.jfJ'^^ollighey t, ende en wert van de maegh met "^geerlijckheyt niet ontfangen,als leckere en daer fpijfe: en heeft oock langer werck om veranderingh van te voelen. Van deze tvijf T® vreemt noch een andere, te weten, De- Xsrapv dinehen de natnre zo aengenaem zijn,
' - -roverdoen 1 zoete koft
^oedn ende amperedinghen .alzoofe niet veel hebhi geven,maer veel overtolligheydts by haer Vet,,"' et^en, ende onfen hongher met wel en fpijfc ^igen, maer dat zoete dingen geheel bequame ie/e/.-'J"· Waeruyt blijckt de tneeninge van Ariflo- - wefen, dat zoete koft daerom den hongher
ras
ftrej.)!^'^ doet gaen, om dat hy gheheel tot voedfel fchigj Maer het voeden en kan zoo ras niet ghe- ghe d^^t^^ honger wel vergaet. Ende zommi- ^Qude ^ ' voedzel geven, als fuycker en
gaen '^μ'.'^'^^ϊεη den appetijt zo drae niet over doen Γγ9Λ "'.ε'Ό'η meent Nicander loffim in een kleyn
«n ag „het raken van zoete Ipijfe
zo liefFelijck in de maegh is, dat'défelfde daer toe "aitip^ te werden,daer by komende een aenge- by f, "y^-dampinge door den geheelen buyck,waer Oor^a al ofhy niet alsfpijze en was.en dat dit de ^ezelf? den appetijt zoo dra vergaet, dewijl
lila ghefchiet door matelijck toetrecken van de ^ie ξ· hier op paft alderbeft defelfde antwoort, ^enhV^ftontvanalderhandeleckereSpijfegege-
^oebben.
moet oock ghelet werden op de nature JiineL SP^em, de maniere van leven, ende d'oeiFe-
toiTo' : koude maegh heeft ghemeenlijck meer
alffe kan verteren: daerom zuUen de ghene
SCHAT DER GESONTHEYT.
en vJ'^ ^oockt endc omhelft met grootebegeerte |
2ΘΤ
die een koude Maegh hebben, wat minder eten, als fy wel zouden na baren hongher, ende ftaen van ta-< fel op eer zy volkomen verzadight zijn. Maer die werm van maegh zijn, alzoofe gemeenlijck weyni- gher hongher hebben, alfle verteren konnen, die mogen wel zo langh aen tafel blijven. tot datze wel verzadight zijn. Want indien zulcx niet en gefchie- de, ende de wermte meer verteerde, als de Spijlc herftelde, zoo ibude het Lichaem verminderen ende af-nemen. Maer de gene die een gematighde maegh hebben, alfoofe gheen grooterappetijt en hebben, dan fy konnen verteeren, die moghen na den appe- tijt de mate van haer eten ftellen,ende geen fpijfe nutten voor datden honger en komt; ende die ko- mende eten , tot dat hy over is. Want hy en ver- eyfcht niet meer, dan hy verteren kan. Maer het is altijt beter,dat de wermte desmaeghs wat boven de mate der Spijfe is,als dattei rauwe humeuren verga- dert werden door de fpijfe die boven defelve wermte was. Sodatheteengeiondelesis,noytfatteeten, ende op te houden, eer datmen voelt dat de maegh befwaert is.
Ten leften moeter op eheen een maet ghegeten werden van de ghenedieTedigh gaen, ende die veel arbeyts doen. Want die ledigh gaen, verteren miiv· der: die wercken, meerder. Soo dat die ftuderen, ende al de gene die ftil op en neder gaen, fonder bet Lichaem veel te oefFenen, minder moeten eten,a]ire wel hongher hebben: maer die ftercken arbeydt doen, moghen zoo veel eten als haren hongher ver- eylcht.
De tijdt van 'tjaerkomthieroockinachtingh: lbo datmen na de leere van Hipfocrates in het derde Boeck van de Dieren des winters meer moet etenj ende minder drincken, ende regel-rechts anders des fomers, Alfo, gelijck hy meer in de 6 Kort-bondi- ge fpreuck van fijn eerfte Boeck, hetinghewant des winters ende in de Lemen de meefte wermte heeft, ende de Slaep langhft is, waerom de Spijfe dan beter verteert wert,
Daerom fal de gene, die fijn Gefonthey t liefheeft, wel neerftelijck letten , hoe veel Spijfe hy verdragen kan, op dat by door te grooten hoop fijn natuerlijke wermte niet en ο vetftelpe,en dooi braifen en fuypen fieckte op fij η hals hale.
Ende ofhet gebeurde dat yemandt of door quaet wenfel ,ofdoor fmakehjckheydt van de Spijfe, hem hier wat in te buyten gegaen hadde: dat lal hy daer na verbeteren met vaften, foberhêydt, flaep, ftilte, braken, Daerom is goet voor de gene die fomtijdts wat te veel eten, datfe eensin de weeck haer avont- mael over ftier laten loopen, ofte ten minften fober eten. Want op die manier werden de raeuwighedea verteert, etide de oorfaken van fieckten wechgeno- men. Ghelijck oock dienftelijck is/als yemandt ce- nighe raeuwigheydt buyten gewoonte voelt, dat hy
Cc dan |
-ocr page 211-
Hoe dickwils daeghs men eten moet, endeop wat ure.
Het XIll. Capittel.
Wlltgh^ nu vorder gaen, en m den handel Itffmen Hoe dickmael of den dagh de fpijfi dient genmm, Weet dat oock.dit bel^t na reden moet gefchien, En 't ïs hier alderbefl de lieden aen te jkn. Wie rappe gaflen /(ijn, of met den lijve werckgn, iaet die oock,viermael ^eghs haer jonge ledenflercken ; Een ambachts-man verteert denü^fl infyn bedryf. En vangefiageJpysfoo waji eenjeugdtgh lijf. TMaer een die met en woelt, en heeft nu rype jafen, Pie mocht foo ruymen kpfi na defen beter fparen, iJy ete fomtyts loet, en dan eens weder vroegh. Moer ttveemael op een dagh dat» voor hemgewegh.
DAer ftaetoockte letten op den tijt, wanneer men dient te eten. Hier wert eerft gevraeghr, Of het ghefonder is maer eens des daeghs, ofte dickwil- der te eten; waer in oock eenige verlcheydenheydt valt. Want men kan dickwils en veel, ofte dickwils ende weynigh, ofte veel ende felden eten. Dick- wils ende veel eten, ghelijck eertijts de ichermers en worftelaers deden , en is noch voor het lichaem, noch voor de geeft ghefont. Wat de ander manie- ren belanght, het is beter dickwilder.alsecns te eten. Want alfoo falder niet fevens te veel fpijfe ingeflockt en de maegh overladen werden, noch het Lichaem εη fal niet uytteren. Het is een misflagh dat fom- mighe meenen, datmen in Ouden tijden maer eens daeghs plach te eten-: her welck gefptotcn is, (Ma- m. 4. Var. 12.) uyt den Brief van Plato, in dewelc- ke hy fchrijft, hem feer miibaeght te hebben, dat- Kien in Siςilien tweemael daeghs fat werdt. Maer ïiet ïs een ander dingh te eten , een ander fat ofte vol te eten. Siet Dempfler. over I{ofm. Antiq. 7. Hierom feydt Celfus feer wel, dat het beter is twee- jnael, als eens daeghs te eten : en beyde genoeghj als het maer verteert wert. Maer ofmennuoock sneer als tv^eemael eten mach, en wanneer, daer van Ican dit in t gemeen gefeyt werden: datter foo vele ïijts moet gaen tuifchen heteenmael enhetander, dat de voorgaende koft heel verteert kan zijn, ende dat den honger, de befte faufe, wederom gekomen is. Want foo lange men geen honger en krijght, dat is een teycken, dat de Spijfe noch in de maegh, ofte in de aderen is. Evenwel en moetmcn niet, lö haeft beyde fchadelijck. ^e eten foo drae men honge^ begint te krijgen, veroorfaeckt veelraeuwighef ^ Want de krop van de Maegh zijnde feer gevoelig '
J.V. BEVERWYKS
dan wederom wat goede fpijfe neemt. Want de Nature wert door de nieuwe, en goede Spijiè ver- weckt tot de teringe,om 't gene fy niet en konde verwinnen wederom aen te grijpen, en geluckelijck uyt te voeren. |
wert haeft beweeght, en al wacker gemaeckt, al ^
maer wat voedfel,het welck hen noch niet verde
en heeft, overigh is. Langh oock honger te lip » vervult de Maegh met quade humeuren, diele het lichaem rreckr. '
Soo men nu vraeght,hoe dickwils datme" moet ? 't ghefontfte is, voor een menfche van i" . delbare jaren, ende die wel ghematight is, daeghs te eten. Want daer door kan alfaetong mack, het welck door te langh vaften, ende te ai wils eten veroorfaeckt, voorgekomen werden. ^ is oock niet fchadelijck tweemael daeghs fij" komfte te hebben: als men foo veel niet en eet, ^^ het de Maegh befwaert. In de reft, moetffi^" ig jaren, de ghematigheyt, demaniere van leven, ^ de gewoonte wat toe-gheven. De kinderen lO^f ^^ dickwils eten, want ly niet veel fevens verteren · ^^ hebben veel van doen, niet alleen om g^^^^^ck' werden,maer omtegroeyenente waflén. ^^ oude Luyden, die mede flappe krachten y.d-
veel koft niet verdraghen en konnen, moeten "
wils ende weynigh fevens eten. Maer mi^.^' Oude luyden konnen beft tegen het vaften. ^ij" middelbare jaré.dewijUe tulichen beydengefteit ^ als fy tweemaels alle daegh eten, fo konnenie ^ honger verfadigé,en haer krachté genoeg verlte^^p Daer en is nu oock geen minder onderfcbey ^^ weghen de Complexie. De ghematighde, dae
hier infondeiheydt van fpreken, hebben b^er jj middel-maet. De gene die warm van nature ζ Ρ ^^
konnen niet wel hongherlijden : maergaenili' ^^^ veel vatten lichtelijck van haerfelven. die
derhalven dickwils eten, infonderheyt deghei^':^ de gal veel op-breeckt. Maer die kout va" ^^^^ plexie zijn , konnen langher honger hjaen· Ichaet oock de vochtige met, datfe wat lang» va 1 Want den honger verdrooght. Die dnnenico^^ 'iij Π, en een open huy t hebben, in de welcke het ^^ ^^^^
fel veel vervlieght, moeten dickwils eten :
vet zijn, en dicht van huyr, fo dickwils („ge, benefl'ens moet oock gelet werden op jjg i^et arbeyt, en maniere van leven. De ghenc weynigh, ofte tamelijck oefFenen . hebben g ^^ aen tweemael daeghs te eten : maer die m grooter arbeyt doen, mogen 's morgetts ^e ten, en na den middagh fchoven: want als ly ug^ niet en doen, foo en zij η de krachten niet lter«- & noegh om den arbeyt te wederftaen.
Hier moet mede grootelijcks acht gen®®; feyt
den op de gewoonte. Wanr.gelijck Hippocratc
in het tvf%ée Boeds vau de maniere van ^^
Q XV V* X IN ^ ,
men honger begint te voelen , aen het eten valie
noch oock den honger lange lijden. Want o& |
-ocr page 212-
^^^^ SCHAT DER GESONTHEYT, 10|
ioa twee-en-twintighften Texr,
^ 'ie ghene, die eens, als die tweernael ghe-
fchi r^'" ^^ ' fchadelijck ende ongeiondt de ^^ veranderen: en die niet ghewenr zijn- ^fgj^^'^^sgh-mael te houden, evenwel 's middaghs Ênd' "io"'^ . loom, ende befwaert.
ijqq'^.^"dien fy daer op des avonts wederom eten, ï^l ly iiier, ofte krijghen den loep. Want de
werc buyten ghewoonteoverlaft,ghewenr ^Vell op te drooghen, niet tweemael te
bgj, c?' ^nde tweemael fpijze te verteren. Daer- en.t ' ghelijck hy daer mede verhaelt, in de vier- glj'^'^iCigbile Spreuck, die tweemael des daeghs liet ^^ ' fy ^^^^ middagh-EDael
'c h > werden flaeu, eside krijgen pijn voor
Wr* ^^*· ingewant hanght, ma-
waterj en veibrandenkamer-ganck: Ibm- flj^L "^bbeneenen bitterenmont, hole oogen, de
v^f ^ ^· ^ooft klopt haer, en de buy tenfte'deelen Vol' zijn kout. Veleoockjgeltjckhyinde
iiQ^^'^^efpreiickleeit, die geen niiddagh-mael ghe- hebben, en komitn desavonts niet eten: de- «n V fy avonts eten , werden feer befwaert, ^'^'eten de fpiize qualijcker, als of iy 's middags hadden.
Ujj, ƒ'ivijl nu voor een gematight mcniche, ende van Jij i^baren ouderdom,bequaemft is,tea zy de noot '^edwongh tl. werckcn, tweemael des dacghs te ïte " gaen fien op wat ure van den dagh hy
de Α Alzo eenen natuerlijcken dagh ( gelijck
^^Autheuren dagh ende nacht noemen) beftaet uy t jjT uren; zo en Ichijnt niet ongevoeglijck den lèlven iif '■'■^ee gehjcke deeienat te meten, en datter twaelf " Suamen tuiï'chen den noene en het avontnaael. 'n/' '•ewij Ider ook acht moet genomen werden op jjg .^fe dingen, tot de maniere des levens behooren- (Jq ' heeft het gemeen gebruy ck vaft gettelt, dat IjQ J^H.t van het middagh-mael tot het avont-etcn ^an ' ^^^ ^^^ ^^*· avont-mael rot den middagh. kra-u Slaep denmenfche gegeven is, om lijn
te verhalen, en de geeften die door den da- arbeyt vervlogen zijn, te her-feheppen: en tijt de finnen ruftende alleen, de levende
Vejf^^^i-^^^fiijcke kracht haer werck doet, ende om de te te volbrengen, en alleraeuwe humeuren
Iqj ^"^douiiven veel vermach: zo moet de Slaep wat etef ^^S^ven werden. Maer alzo men terftont na den eti °' gelijck hier na breedergefeyt zal werden, niet tl, flapen, en dat wy met terftont uy t het bedt de f- en moeten loopen: zoo is nootfakelijck and ^ tuffchen het avontmaelen middagh-mael des HiJ/®'^ daeghs langher, als tuifchen het middagh- ende avontmael den zelfden dagh. |
Welck beter is des middaghs, ofte de? avonts tneer te eten,ende wat voor ofte na gegeten dient.
Het XIV. Capittel.
Η Et« een eude vraegh en everlangh gedreven, Daer tnenigh edel geefl heeft deftigh op gefihrevcKp. Te weten of de noen, dan of een avont-flont Is beter om den eyfch tegeven aen den mont; Voor my ickviniefiof, en dat ter weder :{ijdm. Om met eenruymen toom ep defe baen teryden : Maer als ickpp het fiuckjnyn oordeelvellen moot, Ιο]φοΗ den nacht bequaerrfiom wd te :{ijngevoet | Dan flaen degeefien flil, dan ruflen al de leden, Dan mach de binne-kracht fich aen de maegh befleden. En dat ν ry langhgenoegh ■ want (β eenyeder weet) Het ii een lange Wijl eer datmen weder eet. Doch wilder eemgh menfih hier in geleerder wefsn. Die moet eenmeerder werck^engrooter hoecken lefen, lek, hebbe maer alleen den eer fien grom geleyt; Gly ,fm wat onfe vrient op defen handel feyt
Μ En heeft veel ende langh gnedifputeert, welde van beyden beter is. 's nuddaghsofte 's avonts meer re eten. SommJgc willen met veie redenen be- wijfen, dat het middagh-mael ruymer behoort te wefen: dan alzo dezelve van verfcheyde Doitoren volkomentlijck, gelijck wy meenen, wederleyt zijn, zoo fullen wy dezelve alhier οverflaen. Andere dan feggen, datmen des avonts meer mach eten, als des middags.oin dele redenen : dat na het avontmael de ruft en flaep volght, dat alzo de natuerlijcke wermte en geeften door de kou van buyten na binnera gedre- ven werden, cndat het uur-werck van de finnen ftil ftaende, de natueriijcke werckinge de meefte krachc heeft,en daerom de verteringe ge uckelijckuytvoert. Dat daerbeneffens de tijt tuffchen het avont en mid- dagh-mael veel langer is,alsdie tuifchen het middagh en avontmael komt. Waerom oock Hippocrates van datmen in de Winter en Lemen meer eten mach, deze reden geeft, i. Apher. IJ. dat den flaep dan op fijn alderlanghft is. Sο dat de wermte na den eten niet alleen ftercker,maer oock langer tijt werckende, genoegh is, oock om vele fpijfe te verteren. Ntiraeer 's middags als 'savonts te eten, fchijnt niet weynigh ongelegentheyt mede te brengen. Want indiende» op het middag-mael maer wat meer fpijze gebruy kc en werr, als m die korte tijt tuifchen middagh ende avontmael niet wel verteert kan werden, en datmen dan daer's avonts wederom van nieusopeet: zoo moet nootfakelijck volgen,datter veel raeuwigheden vetgaderen,en dat daer door de gefonthey t te kort ge- daen wert.Dieook maer even ib veel 'smiddags en at, als tj3t 'savonts wel verteert konde werden,ib dattet tegê't avontmael gants geen raeuwigheyt over was. Cc ζ cndc |
-ocr page 213-
Ε R W y Κ s
»04 J· V. Β Ε V
ende dat hy daerna 's avonts noch minder at, die cn foude in geen minder ongelegentheyt vallen. Want alffer minder des middaeghs, als des avonts gegeten wett.ende 't gene welck defpijiè moet verteren, on- ;he]ijckkracntigeris,en den tijt langer, foen kan ïec anders niet zijn, als dat die weynige fpijfe in kor- ten tijt vertere, en in de geftakenis van her lichaem verandere. Welcke tijt verftreken zijnde alifer noch niet weynigh tijts overigh cn is tot het middagh- mael, fo fai de'natuerlijcke wermte, die niet ftil en is, werken op de vochtigheden van 'tgantfche lichaem, en het voedtfel der leden verteren, het lichaem ver- droogen en mager doen werden.
Alfoo defe redenen niet flecht fchijnen te zijn, foo fouden wy het oock houden met de gene, die leeren datmen des avonts meer moet eten, als des mid- daghs. En by de Ouden is d\t fo vaft gehouden ge- w^ft, datfe het felve niet alleen in geen twijiFel ghe- trocken hebben, maer dat oockby haer defe manie- re van leven neerftelijck onderhouden is, haer befte mael-tijt des avonts doende. Op dat evenwel niet foude, dat wy hier te licht mede deur gin- gen,en IoiiJ^, eenigh onderfcheyt.dat hier verey Icht werdt, yet ftela^, fo feggen wy al voren: Dat als ■wy het avontmael wac^jjyiner nemen, als het mid- dagh-mael, dat wy dat verftaenvan eengefonten •wel gematight menfche, en die fijn eygen meefter is, cn niet en vraeght watter gedaen wert, maer watter
ghedaen moet werden, eq^ die het befte wil kiefen. (aerbeneiFens en ishet ruymeravontmaelaifoniet te verftaen , als ofmen de Maegh alfdan met ipijs en drank mocht overlaften: maer dit is otife meeningh, indien de fpijlè, daerde menfche eenen dagh aen ge- noegh heeft, in tween gedeelt werde, datmen het grootfte deel's avonts en het kleynfte 's middaeghs nemen foude. V orders ftaet dat hier oock aen te mercken, dat wy in defe queftie van de menighte der fpijfe fpreken. Anders ftaen wy toe, datter fommige koft is, de welcke, fo men op fijnen aert en nature let, miirchien beter'smiddags als'savonts gegeten wert. Want ghelijck Cardanus hier van fchrijft i. de tuend. ffn-l- indien yemantuyt vreeièvanvergifWijnruyt wil eten, dat fal hy met minder fthade, ende beter 's middags doen,als 's avonts.So pök indien yemant Α juyn, itercke wijn, ofte andere koft, daer Icherpe en ftinckende dampen van opftijgen na de herifenen, wil befigen, dat fal mede bequamer 's middaghsge- fchieden. Want alfo by daegh de montopen ftaet,en de wermte van den dagh uyt-treckt, fo fal het mid- dagh-mael minder fchade doen, als het avont-mael: om dat savonts na den eten de vuyle, fcherpe, ver- brande, quade en fenijn^e dampen van de Lever in- getrocken, en in t hooft op-ftijgende, en wederom door de rouwe flagh-aderinde Longenghefonden zijnde, een fchade die niet te verbeteren en is, in defe vier byfondere deelen deslichaems verooxfaken. Ook fo en ontkennen wy niet, dat de gene, die de gefo»·?'' fte niet en zijn, en een fwack hooft hebben, ende vee» met finckingen, fu)?felingh, en andere quellingen 1« de herifenen gequelt zijn, minder des avonts moe'^^ eten, als de gene, die fo fwack van herifenen niet e ^ zijn. En hier moet mede op de Gewoonte gelet vpe ' den,alfo 't gene datmen langh gedaen heeft,de natu re al gewent is, en fo vele niet en fchaer; ten zy n^-^ de gewoonte allencxkens verbeteren wil. ^ |
So wy oponfemanier ende gewoonte fiet datter 's middaeghs langh genoegh over tafel ^^ feten, en veel gegeten wert. Want alfo de el gen de middagh aen tafelkomen»na dat de fpij'e u verteert,enden buyckheelledigbis,zoo hebW" grooten honger, ende fonderophetavont-mae dencken,verfadigenfy denfelven volkomelijck^^ veel te eten. Ende dewijl die fpijfe om de van de tijt niet welverteren en kan, zoo „jgc 's avonts niet veel hongers: en daeromindienle fieck willen werden.fo etenfe noorfakelijk des wat wey niger; ofte indienfe dat niet en doen,zo η benfe een ongeruften nacht, en werden '«"^"""o^js raeuwigheyt gewaer. Der,halven alzoo het tweemael op eenen dagh heel verfadight te j-fc
_ zo ift noorfakelijk,na de huyden-daeghfche mani van leven, dat op een vol middagh-mael een ioo
der avont-mael volge, en dat van het felfde wat > mindert werde. ,··λ
Ten leften wener oock ovet dΌrdrevanaS Jm^ onder de Doiftoren verfcheyden gedifputeert.dew fommige een pretij fe ordre onderhouden ν/ψ" " jj^ ben, ende andere meenen datter niet aengeleg^' , welck voor ofte na gegeten wert. Om hief van' de in 't kort wat te zeggen, datter wat aengeleg deze ofte die fpijze eerlt ofte left eten, toont
ghelijckfche ervarentheyt zelve, dieons doet fien
men walght, weeck of hart in denbuyck wert ο het voor ofte na eten van eenige fpijze : datmen ^^ loock,ende ajuyn minder ofte meerder ruycW»
en dat van 't befte voedfel niet en is, licni v<.« - j haelt uyt de Maeg fchiet: waer op dan jet te
't gene den buyck kan hart maken, zoo licnt ^ ^^^ verteren enis,langfamernabeneden gaet, en
ter gijlis. Want zo deze ordre niet onderno ^
werdt, en de fpijzen, die eenige
op't left ghegeten werden , zoo wert de κι Ρ tj
Maegh los gemaeckt, ende daer door ^^
braken veroorfaekt.Indien oock de
verteren is, en hacft na beneden fchiet, tege &
den, endegelijck alsbefloten wert; ^ozaiic ^^^^
in de Maegh blijven, ende van de wermte, ^^^^
ftil en ftaet, verdorven werden, en n:iet eene ^^^^^^ |
i'
-ocr page 214-
SCHAT DER GESONTHEYT. '2e>r
is, ende zo heel goer fap ofte gij] « en heeft. Maer zoofe in 't eerft van de maeltijt k wert, al verderftfe al, zo zalfe lichteiijck een End vinden, en andere fpijze nier bederven. Verte ^ '^auniet ontkent werden dar de Koft in 't 'Hen '^choniermalkandervermenght: zomoet 'liet ghelooven dat de ordre van het befigen
der ] Maèr als'r gene glad-
is v' > ofte de bedervinge meer onderworpen
S^geren wert, als dat verteert is, ofte dat de Van ^ befwaerte voelt, ofte eenigh ongemaek tot t-- ^^dervinge gewaer wert, dan ichicktfe haer
y^-Jtiijten, ende kanhaerzo lichtelijckerquijt ""ri . '· gegeten is. De redenen die Merce- DverT 1 tegen in-brenght, werden wijt-loopigh ^aerleyt van Augeniw J. Efifi. Med. y.
^an den dranck: fijn mate, ende tijdt.
Het X V. Capirtel. / algenoegh : laet ons te drinckgn brengen,
nat met droogeff ijs (maer m den regel)mengeni mee^è ^ewiiwf de maet, het κ een edel vat, tiet m maeckt en dient niet al te nat,
öie>j datje maeckt dat met de muren bouwen t>ie' . ^^ ^^^ jachten motten houwen, Qjj '"^f'den :{^ngevoeght doorfio eenfwackgn bant} ^^an» ' ' '*^^^ verflant.
^tohj^l"'^ fpijfi nut danijjetbefi tedrinckgn, ƒ het droogh en nat tefamen neder-finckpn ; % J ^^^ ^^ wmoe)'/, ofuyter maten heet, tilf^^^h geen kjlligh vocht terwijl het lichaem fweet, ίου /g ^^ ^if ioi flafen wort genegen, Oj 7 " den dranck,ntet oj> een nieu bewegen: Pfr ^"^^eckt u niet gewent tedrincken tnder nacht, "^srom wert de maeghals uyte:{ógebracht. t>/it ίβί ^lle-r tijt de leden vol te fuypen, fjp^eclft een grillighbreyneniaen ongure flujpen: ^hyT'·^^befle deel al wie onmatighgiet: J '*ieram, Hollants volckjverdrenck} u :{iele niet.
Il) ^^"^sr fommige diere zijn,die gantfch niet^rinc- Éoert "' °ver lange bewefen van Arifloteks in fijn ''elfde r ^^^ Hiftorie en Deelen der Dieren. De- 'Isfl.f-JPU'^emen vergeefs met den dranck quellen, icij JJ'^endc tegen haer nature.Maer fulcx heeft fel- SöieyP^^^indemenfchen. De Raets-HeerfiT? Paf- Ven ae Λ^®^"^ 'n'r ig Boek van fijn Franςoifche brie- Joch ^ ^· '^«i'ww, dat dc Marquis de Pifany fijn leven it) j noch wijn, noch yet anders en dronck.
^^ ''^'ergtlijcke exempelen zijn te lefen by Plin. S deipiO'Cael. Rhod.13. Am. leil.z^. Montaigne Maer al ift datter fomnjtseenigemen- gevonden wejden, die ofte nimaieraieer ^ofte |
in vele jaren (gelijck oock van beteren getuygt wert by Qnercer.2. D/^f.4.Schenck.3,OtJerw.39.)gantfch nier en drincken, ioo en is evenwel fulcx daerom niec gefonr : dewijl den dranck foo welalsdefpijfe tot onderhoudt des levens van nooden is,ftteckende niet alleen om den gijl van de fpijfe te verdunnen,en beter te verfpreyen, maer oock om felve befondere deden re voeden.Ia den dorft is fo qualijck te lijden,dat wy in de Hiftorien lefen, dat daer doorniet anders als door hongers-noot, ilerckten,en fteden overgegeven zijn, Lyfimachm hy onder de Scythen (ghelijck Plutarchus verhaelt) groot gebreck van drank lijden- de, hem en zijn gheheel leger in handen der vyanden overgaf, ende doen eens kour water dronck, O Go- denl lèyde hy,om wat een korre vreught heb ick een groot geluck verloren. Maer het is nu fo verre met ons ghekomen.dat wy niet alleen fondernooten drincken, maer oock eenighe dinghen daer toè alleen eren, om op den dranck re komen, Daer van lèyden de Scytifche AmbaiTadeurSjhoedeParrhers meerder droncken,hoe datfe meerder dorft kregen. En haretï Koningh Antheas fchreef aen den Koning Philips van „ Macedonien, Ghy gebier deMacedonyers,die ge- „ leert hébben oorlogh voeren: maer mijn gebiec „ ftreckt over de Scythen, die tegen honger en dorft „ konnen ftrijden.Het is voorwaer te verwonderen, dat onder alle dieren,de menfche alleen,daer hy nochtans met reden ende verftant begaeft is, fondef dorft kan drincken. Daer van is een Spreeck-woort in Vranckrijck, Darmen een Efel,als hy geen dorft en heeft, tot geen drincken fal konnen krijgen. Het welck oock in der daet alfo bevonden wert. Set hem voor het water, en flaethem fo ghy wilt ^ hy en lal fonder dorft geenfins drincken.Dedronckercsfou- den hier op miffchien feggen (ghelijck wy byna van lulia in een ander materie verhaelt hebben} dat hiei uyt blijckr, dar her rechte Efels zijn.
Het voornaemftegebruyck van den dranck is, ge- lijck wy gefeydc hebben, de vochtighey t,die vervlo- genis, tehetftellen. Infimpelevocbtigheytvinthet bloet en andere humeuren alleen haer voedtlèl, maer niet het vleefch, been,of fenuwen. Want indien men fuyver water met een helm wil overhalen, men fal onder in de gronc niet vinden. Daerom en voedt het water niet anders als de geeften, daeuachtigehumeu- ren, en de wey van 't bloet. Maer de wijn ofte dicfc Bier niet alleen defelfde, maer oock het dicke deel van 't bloet, als mede het vleefch,beenen er>de fenu- wen, Het welck de oorfaeck is, dat de gene die veel Wijnoftedick Bier drincken wcynigh eten,ende dat de water-dnnckershongerighzijn; Sodarhetwa-
ter-drincken bequaem is vóór de gene ,die verfchey- de harde en welncckende fpijfe ghebruycken, en in hecte Landen woonen. Maer de wijn voorde gene, welckers Ipijfefimpelis, van weynighfubftantieen fonder reuck, ende welckers Landt, ende complexie
Cc| |
-ocr page 215-
Ε R W Y Κ S
J. V. Β Ε V
kout van aert is. Daerenboven is de Wijn nutter voor den genen, die haer maegh ende ingewant wat fwack en teer is: en het water voor den genen.die de maegh vaft en ftcrck is.gelijckmen fietaen de hoen- deren en voghelen, datieoock fteenkens verdouwen, door de groote hitte en fterckte van de Maegh,ende door datter niet licht uy t en kan ichieten.
De wij η is als een genees-middel gegeven voor den fwacken : en om datter weynigh zijn, die niet eenige fwackheyten hebben, fo ishy een dranck geworden van alle menfchen. Hy verfterckt de krachten.ver- vochtight het lichaem, onderhoudt de geeften, helpt tot het verteren en verdeden van de fpij fe, doet het water lofen, verwermt degematigheydt van ons li- chaem, verweckt den flaep, is een remedie teghen de . kouwïgheydten drooghte van den Ouderdom, ver- quickt her gemoedt, en maeckt vrolijck. Is daerom leer goet voor de gene,die ofte van nature,ofte door ongeluck melancholijck en fwaermoedigh zijn ,ge- lijck Salomott, ende Plato ghetuygen. By den Poet Homerus (die van alle tijden voor de fontcyne van al- le geleertheyt gehouden wert) drinkt Hdenaen Tek' machus den wijn om de droefheyt te \ergeteü:Vljffes, om de moeyigheydt, die hy, fchip-breuck geleden hebbende, ghekregen had, te verdrijven. Timothem drinckt hem, door raet van den Apoftel, om fijn fwacke maegh te verftercken.
Dedeugden van den wijn fijn leer aeidigh beichre- ven by d'Heeie van Barm, wiens vexflèn uyt Fran- ^oys aldus overgefet zijn:
Oe mijngaen die geen bom en fchijnt te mogen toefen^ Maer om Dn edel vocht ten hoovhflen ngeprefen,
De tvijngaertdie den Olm alsfijn vriendin omvangt En even als verheft aen hare tacken hanghi. Die planie geefi vermaeck,, en door haer fiete vruchten Geneefife rnentgh hart dat eertytsplagh te fuchten, Geeft eet-fucht aen de maegh, en baertgefuyvert hloet, Enisfo voor deblaes als voor de lever goet. Verweck} bequame veriP, en maeckt de geeflen mckfr, Eit tsgelijckeen dau ontrent een dorren ack^r, Verquickt het deufigh brp/n, en maeckt de leden Werm, Enmaeckt eenfachten buycli, en maeckt een epen demi, Έη maeckt de leden frü, al fchijnt de ^ielgeweken. En leert een flommen mom betjuame re^n^reken: In 't kort, het edel nat dat van den tvijngaert kgomt Maeki dat eë 'smenfchë hert-geënoot of doot enfihroomt.
Maerom den wijn zijndeugden te behouden,moet fonderling gelet werden op de maet.en tijt van drin- ken. Want ghehjck hy matelijck gebruyckt zijnde, alle de verhaelde deughden over hem heeft: foo is in tegendeel fijn onmatigh ghebruyck,en het droncke drincken een peft voor des menfchen ghefontheydt. Dewijl door hetfelvedenatuerlijckewermteover- ftelpt wert, veel quade en rauwe humeuren vergade- ren, de finnen ontftellen, en de menfche byna dul rafent wert. Gelijck falcx de Poet Lucretim ièer W^' befchreven heeft in fijn 3 Boeck: |
Wanneer een grage mom te gulfigh heeftgedroncke"> EndatalfademenfchtenleJienKbefihonckpi, So mrt het lichaem fmer, de beenen wonder [«Ά Oockjyfler onverflant, en ander ongemack De mont ή ponder flot, het oogh begint te fit'ieren, Menfihreeutvter over-hoopgelyck^ls Wilde dieren.
En snoder yemam fieckt de gronden vanhet quaett
Het ksmt ons van den wijn gedronckgn :{onder m^^^·
' de
Daerom ift een fchadelijckeleere.eerftelijck^^gn, Arabifche Medicijns en Avicenna ge-
en oock by Όοά.οϊ Sjlvim van Parijs
lijck Mmtaigns getuygt van hem verftaen te zdes Effaü z.eens of rweemael 's maents ftelt eens 's jaers) droncken, ende gelijck de dro kaerts fpreken,den buyck uy t de kreucken ^ ken, als of de maeg daer door wackerder foude w ^^ den : fo dat dit gevoelen wel te recht wederleyr
van Syhatia. C<'Wc.i4.Beterwasdevtrmaninng
de v/ijie Androcides dede, (Ρ/ίΜ.ΐ4.Ν4ί.ΐ Χ-ίΟ^,,π, Koninghs Alexander dronckenichap in te t^o» Gedemkt Heer i^pninghkyde fy,alsghy ^ijttfi'^ ken ,dat ghjih et bloet der aerden drinckt. Eo van den Philofooph Anacharfis (by Plin· if- sféer- Senec.Epifl.'è^. Sc 94. S tob.5irw. 18) dat ^V ^ f fte glas rekende voor degefonthcyt,het tv/^^f tOt de luft, het der toe de ftiaeck, ende de vorder dulligheyt.
Maer hier en dient niet alleen op de maet, oock op de tijt gelet te werden. De beqai»' ι,^ι: om te drincken is over maeltijdt, ende tuiicö^ j,n
eten. Want dan helpt den Dranck tot het ver ^
ende verfpreyen van de fpijfe. So dat het een q manier is van de Touonpinambaoutlts.dcfidc^S befchreven wert by i.eo- infijnFranfcheHiH-· jg America chap, p. als fy fitten en drincken uuj^ eten, en over maekijt zij nde nimmermeer εη" kei^ even gelijck depaerden. , iB.
Nuchteren meen ledige maegh, (ΗφΡ-^ "Ijjdt
acut.Gilad.z. Aph.Hi!] ofte oock na de maWi-^
drincken, en is fo goet niet. Want als den ^jfe, een ledige maegh komt, fo befchadigt hy ö^'^r- nenendefenuwen: na de maekijdt gedrooCK-e ftoorr hy het teren van de maegh (niet and^ë. een pot die men van de zo brengt,als "ΖΛϊί-
ftaet en fier,daer eenige vochtigheyc m
ten) waer door veel rauwe humeuren veroon ^
werden. Somtijdtsis het evenwel dienftigö,« ^^ voedfel door 't lichaem te verfpreyen, na den e drincken : maer alken den ghenen, die de fp^
lichtelijk na beneden engaet.Nochtansen α ent ^^
dan oock niet te drincken voor al-eerde |
ii
-ocr page 216-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 207
^olkomentlijck verteeit is. Want anders wert de te- (j δε niet alleen belet,maer de koft noch raeu zijnde ^en ^^ 'ίε gedreven. Het is ook beter
len , n^en over maeltijc drinckt, te verdee-
fo eenen groocen teugh te drincken.Want
ft) d hem bequamer onder de Jpijlê vermengen, gro beter verflaen. Maer met een reys een
li^'^lasgedroncken, maeckt fchommelingh in de fp 3 welck 'c inhouden en verteren van de fpii- ®gadelijckis. ^
^ ^^en moet hem oock onthouden van drincken,als ^g^'^j^aet om te gaen flapen,ofte tebeddeis. Want d " "Oift, diemen dan mocht hebben, fai met den ^ jP Wei overgaen, ghelijckH?)i/)i)cw« wel leert f.
•"^Vï'elcke het gene,dat den dorit verweckr,doet Of Κ infonderhey t alsmcn heet gewerckt is,
Ich j gcgaen heeft, fo is het koutdrinckcn heel jjl^lijck, [Celfus i.3.Dwjrè.6,33.;ja fomtijtsdoo- iifj^^'^· Alio fchri^ft Buonfiglio in 't derde boeek van j-jj- ^Weede deel van fijn Italiaenfche Hiftorie vanSi- fra"''^^'· Dolphijn van Vranckrijck.de ibon van Ve!"Soysde eerfte Koning van Vranckrijck, geftor- > om dat hj' heel heet geipeult aij nde, kout ge- had,waer door fijn bloet iubijtelijkflrem- j)<· Het felfde is in onfcn tijdt mede gelèy t van den van Walles, defoon van lacob de eerfte, Ko- ^^ go Van Engelant, en is oock fo aengeceyckent in
t tweede ftuck van de Franfche Mercure. ^ yiaer 't gene gemeenlijk gefey t wert van de gene, Oy ^avonts beichonken geweeft zijn,en's morgens gj·^ t hooft klagen, het hair vair den hont ('r welck w^tweit öpden beer, die den honr yemant gege- " heeft) te gebruyken,dat is^de onluit van de wijn fe wederom te doen vergaen: heeft alleen Uy i^in fcrfanige,die door fwackheyt van de maegh de wijn »savonts te voren gedroncken.niet 't en hebben, waei van rauwe dampen na
%t ^^'■.g^fonden werden. Sodanige gebietfJi/ifo-
op 't laetfte van 2. Ef ideeën roomerken wijn te drincken, om het koken van't voed- d rauwighey t te verbeteren,cn de rau-
van 't hooft re doen vervliegen. Aen de- «nfj,· ^«aet oock het vaften, dewijl het de menighte •iett t van de opwellende dampen vermeer-
Vetf' ^^'elckede ingenomenIpijzetegenhoudt ende ^u^ej "^· So mede als yemandt die door te ved ofte {^a^. j^oedfel genomen te hebben, rauwighey tin de t?tet f y^^Jt^j wederom een weynigh Ipijze nut, van iiieii ïj '^^"t^ie.zulcx zalderaeuwigheyt weeh-ne- h de nature neemt het koken ea verteren 'int ρ ®^"komen vannieu voedzel van nieus by der •liii ênl daer door het gene fy te voren |
i^U^r konnen uytvoeren. Dan rauwighey top "^^«r I geleyt,overvalt de kracht van de maeg: '^ïtute 'Jï'^y "ig en goet genomen wert,brenght de wedexom tot teringh.en vejri)etert de rau wig- heyt. In deze dan,ift goet, datze'fanderendaehseea wijn-fopken, of een glas alffen-wijn nemen, ofte op eenbifcuytjen een roomerandere wijn drinken. Dan voor de gene die zodanige rauwigheyt in de maegh niet en voelen, ift veel beter datzehaernetten van zelfs laten dro ogen.
Wat den tijt des jaers belangt.dewïjl in de winter door de uytwendige kou de inwendige wermte ende dar^pen ingehouden werden, ende daer door her in- gewant wermer, ftercker en vochtiger is, zoo is dan wel veel fpijze, maer weynigh dranck van nooden. In tegendeel des Somers,wanneer 't ingewant flap« per en koelder is omdeiiatucrlijckewennteende daiDpë door de uiter^jke hitte uy tgetrocken werden» zo moet dan weynigh en van luchte ipijze gegeten, maer vry meerder ghedroncken werden. Maer ten behoeft juyft niet akijt van 't kleyniïebiérte wezen, of oock, geiijckmenfietdatdelüydendanfoecken
feheel koelen dranck, alzodèweynige weraitevan; e maegh daer door lichtelijck uytghebluft werdt. Derhalven machmen zelfs in de honts-daghen, weï Spaenfche ofte andere ftercke wijn drincken : het welck met Hefiodus ta Püniasdeervarentheydtfelve oock voor goet keurt. In de tijden die tuflchen bey- de komen,moetmenhem oock hier in tuflchen faey- den reguleren.
Vaa de Oeffeningeende Ruft d^·
Lichaems.
Het XVI. Capirtel.
HEilichaem, lieve vrient, isnittaüeen tejfyfin^ Ick_ml u boven dat almerderondertvyfen ^ Indien een mter-futgeduerigh flille flaet. Het vocht dat kjijghe een reucl{,en ifort ten lefl'en quaet^ Maer fije wilt den born bywjlen ledigh maken, Hetnatfalklaerder ^yn,endej t« beter finakgn;
Dusgatet met den metifch. Hem dient geenfiage ru^. Ten if hem niet genoeg dat hy de» honger blufi. Geen lijf dient altijtflii, het dient te :{ijn bewogen, Maer dat oockmet befé^t i want ijèt volgefigerty En met de kgfi belaft, fo dimtet metgefoert. En geenfins door gewelf met horten emgevoert. Verwacht een beter tijt, ofdoetet voor den eten^ franneerhkedelgijltenlejtenisgefcten.
De mage finderfpijs -.gaetdan en roeitt het lijf. Dat lis voor alle man een noodigh tijt-vtrdrijfi Oock^ in dit geval, en diergelijcke faken, la meeft in alle dingh een onderfihejt te maken ι Want een die ledighgaet, ofdiegeAuerigh meckt» Endienen nietgeUjckjn defin aengeraecki·' Een ivackeramhachts-man diemach degantjche leden,. Oeckdan wanmerhj/fweet, in eenigh ff el hefteden: Maer die niet ved en doet, ofiy de boecienfit. En dient maer of de mm en niettefier vsrhth |
-ocr page 217-
Λοϋ J.V. Β Ε V
ψ dient oac\bemsrckt, mm in de mnier-vlagen Soo dienter meerder klacht te dringen op de magen: Maerah de fimer blaeckt met heeten fonne-fch^n, So moet het lijf-geroer mm i^rt en matigh :0η. Een tvoort mch tot befluyt. Al dit geduerigh fpekn, pie met de weelde felfs in kprten tijt vervelen. En die geduerigh werckf befuert te grooten lafl j De menfch dient alle dingh met beunen toegepafi.
GElijck de putten die uytgheput ende beweeght werden, veel klaerder water gheven, ende in tegendeel, die ftil blijven, komen te bederven: ende ghelijck het yfet ftil leggende verroeftjCnde met befigen fchoon gehouden werdi: fo maeckt oock de oeflïeninge dat het Lichaem ende den Geeft iii eenen goeden ftant blijven, daer de gheftadige ftilte defel- vige a&brenght. Evenwel enisalleüefFeningeeen yeghelijck niet al even dienftigh. Voor magere en Ichrale l ichamen is weynighe, ende voorftercke meerder beweginghe nut ende bequaem. Die kout van complexie zijn, moghen haer oock meer oefFe- ren, als de ghene die heet ende galachtigh van aert zijn. Vootdengeibndenis tot behoudenis van haer gefontheyt, het wandelenen diergelijcke fachtc oef- feninge genoegh, alzoozulcke beweginge genoegh is om de wermte te vermeerderen, de geeften te be- weghen, en de vuyligheydt af te fetten, tot wekken eynde het lichaem gheoefFent werdt. Maer de gene, die ghefonr zijnde haer veel ftercto oefFenen, die putten het Lichaem uyt, ende ontroeren eenighfins fijne gheftaltenis. Dan hier moet oock na de leere van Hippocrates z.Aphor.^^g. op de gewoonte oogen- merck ghenomen werden, alfoo de gene, die dage- lijcks ghewent is je arbeyden, al is hy oudt ende iwack, daer minder of weet, als een ander die jongh- ende fterck is,)én niet ghewoon te arbeyden. Men dient oock te létten op den tijdt des jaers. Want in de Somer mo)èt de oefFeninghe lichter, ende korter welèn,en dat liyt de lucht: in de winter vry meerder ende langher. De maetzal zijn, tot dat het aenge- ficht begint te blofen, ende het fweet maer even be- gint te komen : en in ftercke OeiFeninge.als den zef- ftm begint te veranderen. En als men défe teeckenen gewaer werr,dan is het tijt om op te houden. Want onmatige Beweginge verftroy t de geeften, krenckt de krachten, en verfwackt het Licnaem : verhet en ontfteeckt oock het bloedt, infonderheytin de heete naturen.
Al te ilappe ofte weynighe beweginge beweeght ende roert de overtolljgheyt.maer en kanfe niet uyt- werpen ί)ο dat hier, gelijck in alle dingen, de mid- delmaet beft IS. ° ' & '
Dewijl mede de OefFeninghe de overtolligheydt uyt-fluyten kan, ofte door het lichaem verfpreyen, zoo dient wel waerghenomen te werden, datmen geen v©l lichaem toe de oefFeninge ea brcnght. Der. |
Ε R W y Κ s
hal ven is de bequaemfte tijt, als de Spijfe en 'c voe^' fel in de maegh al verteert is,endehetl!chaetn''^
dermen ende deblaesvan hare overtolligheydt oni-j laft heeft. Want alzoo de verdeelinge van't voe^J" door het lichaem van de ofFeninghe veel ghel"'^ " wert, fo moetmen zorge dragen,dezelfde niet te ρ ' ginnen,als de maegh noch met onverteerde fpip' ofte de aderen met raeuwehumeuren vervult z'J^· Maer als de verteringe van beyde ghedaen is, dan » het beft het lichaem te oeffenen. Sulcks blijckc ^
"CL UCll. ilCL iltUitClU LC UCUCUtll. OUH-iv^^-, de koleur van het water. Want als het fonder κ
leur, ende gelijck gemeen water is, fulcks beteycKe" ' dat de gijl, die de maegh na de aderen ghelona heeft, noch raeuis. Maer als hei geel ende is, iiilcks beduyt, dat defelfde gijl ghekoockte"»
verteert is. En 'tgene maer war bleyckachHg» ' toont dat de tweede kokinghe maer volbrachte" ^
Als nu dan blijckt uyt hetged water, datoocs·
derde gedaen is, foo ift de rechte tijt om het te oeftenen. Want alfdan werpt zodanige jo
fe, de ovcrblijffelen uyt, ende de vuyiigScydt, . e kleyue fweet-gaetjens fteeckt. Maer "^,ι het Lichaem oeffenen wil eer dat de Spijfe vef^^j, is, zoo werdt het verteren belet, en het voedlel η niet wel verdout zijnde , door het Lichaem ν fprcyt, ende alfoo vele raeuwe humeuren in de ^^^ ren vergadert, ende daer doorverfcheyden^cs λ veroorfaeckt. Nu ghelijck de oeffeninge beq^^^^^p, is voor den eten, ende als de Spijfe van de voorga ^^ de maeltijr volkomentlijck verteert is j zo en n^ men oock met defelve niet al te langh wacht^ te tot datmen al wederom honger heeft. De "^^^^fs me tijt dan om het lichaem te oeftenen,kan ^^^ eenige wet bepaelt werden: Daer honger,ofte π ^^^ raeuwe Spijfe in 't Lichaem is, en moetmen nje beyden. Hipp. 2. Aph.ió. Daerom is de mogen-t ^^
de bequaemfte om het Lichaem te oeffenen ai
maegh ledigh, en de vuylighey t en 't water ge'
' Defelfde tijdt is oock bequaemft om te Λ" I met de finnen te arbeyden. Want de wetm ^^^
dan wackerder, en niet bcfigh met bet verteren de fpijfe, en de geeften konnen dan vryer in de if] Tenen opgetrocken werden, die oock doordcn aildan vermeerdert zijn. Maer indien men terlto" na den eten wil gaen ftuderen, fo werden de en ^wermte van de maegh af-ghetrocken, ende « herffenen met dampen vervult: het welck raeuwJg hey t in de maegh, fwaerte in 't hooft,en ander quae··
veroorfaeckt.
1" de Oeffeninghe moet dit oock waef-genom^
werden, dat vele beweginge in dc Son het Lichae^
verbet.de humeuren imelt ende beroert, ende dei
ghenen die een fwack ende vol hoofthebben, zee
fchadelijck is. Daerom is her nut ende oorbaerdat
«nen hem oeffent in de fchaduwe. Hierenbove
aioei" |
-ocr page 218-
SCHAT DER GESONTHEYT.
den I if^ten dat in de oeffeningen de meefte le- en werden. Want alffer maer een lidt Ifgfg ^^'feghc, ghelijck de armen in de fchoenma- dooi j in de loopers, dan wert datlidt alleen cefFenH ftercker: ende de ander onghe- ^uad κ iwacker, ende trecken na haer al de om w fiecktenvandeftercke. Daer- ^'jden ^^ gheloofc dat de Napolitanen, die meeft eet, ft' 'f gelijck ick aldaer gefien hebbe, met het p i Stadt gedragen werden, feermet haej ^"^gra gequelt zij η, en niet al te bequaem, om te ^ '^""wen, ofte veel liever, om haer eygen werck welck Bippoaates vermaent van de Pketfe^n fijnBoeckvandelucht, wateren, ende
^^'ifck lichamelijcke beweginge niet prijf-
en Lp Jlalfle teluttel, te veel, ofte maer in een lidt · ίο gaet het oock met de oeiiemnge van niet e ^^^^ verftant. Die haer verftant gantfch ten ,zijn in alle dingen los, ende moe-
Uiet e dickwils fwijghen, daer een ander
ten %eeckt. Die het weynigh oefFenen, la- tïja,, ^^^ veel voorftaen, ende meenen dat fy alle Van zijn· SoofeydeeeitijtsdePhiloiooph
Studenten, die alffe eerft te Athenen gingen" wijs waren, ende alffe daer van daen leb^ half wijs: want daer een tijt geftudeert ^^Vor" ' %hei)fe wat haer ontbrack, ende die leer^™ beenden alles te weten, verftonden na veel tioyt ^*· 'levijs van den Hoogh-gheleerden ende gheprefen Heere Daniël Heinfiusj ^^'etenl^ 2«ο.ίί nefcimm ! Wat iffer al dat wy niet
de^i^-.'^^èr in een deel van de Ziele geoeiFent wer- ftuciie''" ander. Die alleen iien op de
ken o"' gemeenlijck heel bot in den borger ijc- als, zoo datfe by 't volck eer voor zot, ^'il phouden werden: die een Hovelingh alleen ooc]^ ^'Cn, blijft ghemeenlijck ongheleert. Het is der'ey^a" "^'sflagh, dat fommige meenen door een- Vetap . het zy de Rechten,Medicijne,ofte len . alles te weten, ende van alles te oordee- cen atjf "^· '^ie altijt in een konft blijft hangen, is in onervaren. Maer dewijl alle Weten- cfc/g ^ = gelijck Cicero feer wel gefeytheeft pro Ar- iiiae'g^meenen bant hebben , en alsrnet een |
203
ten de Romeynen, gelijck Sallufimhe.myght, den Geeft noyt te oeffenen ionder het Lich'aem,
Die het verftant te veel oefFenen , ende haer fin- nen al te veel te doen gheven, verteren haer geeiten, ende krencken haer Lichaem : ghelijcTc menfietaen het teer wefen van de ghene, die fonder op-houden gheftadigh met den neus in deboeckenfitcen. Laer fulcke luyden na de vermaninge van haren Seneca kiyfterfen,die aldus fpreecktin't laetfte Capittel van'c boek van deGeruitheyt des Gemoets: Men moet, feyt hy,het gemoedt wat los latenigeruf^ hebbende fal her beterentevlijtigerop-ftain. Ghelijck men vruchtbare ackers niet te veel en reipet vergen: want de vruchtbaerhey t noyt braeck leggende,roude haeft uyt-geteek zijn, alfoo breeckt oock den geftadigen arbeyt een wacker verftant: Waer uyt blijckt, dat de Ruft niet minder noodighenis, als den arbeydr. Want defelide is de toevlucht ende remedie van de moeyigheydt, ende herftelt de vervallen krachten, Daerom gaet het feer wel met den Geeft, ende het Lichaeui als arbey t en tufte bequamelijckdoor mal- kanderen gaen. Ovtd. Epifl. Her. 4.
Die altyt woelt, en niet en rufi. Hort veel in haeflen uyt-geblufl; Maerfomtijtsfihoven tujfchen bey, Is als een regen in de M^.
Vaa Slapen, en Waken.
Het X V 11. Capittel,
De nacht daelt uyt de lucht, en noot ons om te flapem Ghy doet na fijn bevel, hj ijjer toe gefihapen: En jcboon dat u ie geefl tot lejen κ belufi, Ghy des al niettemin begeeft u tot de rufi. Doch eer ghy dat beflaet ,βύ buygbt u fwacke leden, En gaet tot uwen Godt, en ojfert hem gebeden ; Wat weter eenigh mcnfch, die hedenflapengaet. Of hy fal mogenfien den naejien dageraet ? Ghy neemt tot U gerief een flaep van fevenuren, Maer laet u bedde-rufi vooral niet langer duren: Wie fiven urenflaept, die heeftfifn volle maeft Hetdejonckheyt rijfl,of datfe neder gaet. Het gantfche lichaemfluyt wanneer defonne-paerden Sichgeven naer de;{ee,en wijekin van der asrden ; En hy weckt op een nku de finnen uyt den droom. Wanneer hy weder kpmtgerefen uyt defiroom. Verfet u diep gehigim, verdrijft defwareforgen, Maer laetfe weder toe ontrent den vroegen morgen, Maeckt Η dan veprdigh op, dat η de befie tijt Die van der aerdènfitjgbt, en na den Hemel rijt.. Is u de fnelle pen genegen om te fchrijven, of Wilje dijnengeefi tot in den Hemel drijven, Ofhebje diep gepeys ten goede van den flaet, Daer u geen nutter tijt als in ienhterAet.
D d TTdmeeit |
-ocr page 219-
210
VPanneer ^y nederfyght, β wilt u matigh deck^n. En fooght noy t al te[eer de 'leden tip teflrecl^en: En leght niet op den rugh alsghy denJlaep verwachty Dat maeckp umenighmaeleen ongerufie nacht. Hetfloft iegeeflen op, en baert onguere droomen, Die,fchoon het u verdriet, ghy niet en kont betoomen; Enlaetgeenvenflerop en foo het wefen mach, Έ-η floept niet in de Maen, of midden op den dagb. En wilt oockj alsje rufi, den mont niet open fetten, ' Dat' fal u inder nacht den fchralen dorfi beletten ; Want die in fijnen flaep de lippen niet enfluyt. Die jaeghter onverhoets de bejle dampen uyt, OockJioghj geneyght den ack^r van de vrouwen, En onder ditgeheym u eygen huys te bouwen. Dit κ de nut/ie tijt, nu dient het lant be:{aeyt j Het lichaem κ gertifl, degeefl die κ verfraeyt. Gelooftet raeuive jeught: dteechte vruchten telen, Gaen tot een deftigh werck^ en geenfms om te fpelen ; En doet het nimmermeer ( het κ eenqtiaetgebruj/ck) Of met een dronckgn hooft, of met een vollen buyck-
A l ift dateer van fekervokk,Troghdyten genoemr, ghefchreven wert datfe nimmermeer en flapen ; en dat Plinius mede getuygc 7.Kat.')i. datMice^i in geheele drie jaer niet een oogenblick geflapen heeft, zo is zukks evenwel gheheci tegen de nature. Want de Slaep ons niet veel minder noodigh en is, als het eten. Mair om hem wel te gebiuycken, moet voor cerft op den tijt gelet wetden.
De bequaemite voor den Slaep is des nachts, om dat het als dan duyfter, ftil, en koel is. Laet dan de Oefïeninge, gclijck gefeyt is,voor den eten gefchie- den,ende de Slaep na den eten, doch evenwel niet terftont, maer een uur ofte twee naer het avoni- inae],want het hooft foude anders met veel dam- pen vervult werden, gelijck Galemis feer wel feydt op 4. Aph.67. De wijfe Socrates feydt by Ftooinfijn boecken van de Politie, dewijl het deel van onfe zie- le,'t welck de reden deelachrigh is, in den üaep mede gelijck flapende wert,fo komt het decl,dat wik ende woeft is, door veel fpijfeendedranckoptebiafen, ende in den flaep heel vremt te ontroeren, waer door quadc ende ongherufte droomen veroorfacckt wer- den. Daerom raet Plato dat als men flapen fal gaen, het lichaem fo te fte]kn,datter niet in en is, 't welck ons ghemoedt eenigeontfteltenisaen kan brengen. Maer dit fal gefchieden, indien wy wej geruft rot de iuftegaen,en met matige engefonde ftijfe gevoèdt, doch niet overladen en zijn.
De Slaep over dagh is mede om defelfde reden voor den ghcionden ongefont, alfo hy de dampen in't hooft doet opftijgen,die anders door het waken lichtelijck verteren , waer uyt finckinghen,pijn in't hooft,en andere qnellingen voortkomen. Maer ye- inant, die door veel arbeydt vermoeyt en vetflapt was, ofte een cwgeiHite nacht gehadt had,en wacker 9erom in-halen. ^ |
Men moet oock letten dat de Slaep niet kort q»^ te iangh en zy. De rechte maet is, tot dat deSpjj'^ in de Maegh en Lever verteert is, en de vervlog^"
geeften herftelt zijn. Maer defe tijt moet wat vei""" andert werden,na dat denatuerlijckewermrevee ofte weynigh is. Minder als fes uren te flapen,' naeulijksgenoegh: al wat boven de negen uren g^e ^
dat is te veel: feven uren mogen door de banckbc'
ftaen , fo dat die de middel-maet mogen ft^»^"' Hier dient vorder aenghemerckt, dat lömffl'g"^' infonderheyt de gene die ftuderen,feer qualijck doen»
de
alfle 's avo'nts laligh na den eten op-blijven daer-en-tegen des morgens na het op-gaen va» Son blijven leggen, ende alzoo, gelijckmen feya > een gat in den dagh flapen. Want fy veranderen a» ^ de ordre der Naturen: dewijl den nacht om ΐ^ιψ'
pen, ende den dagh om te waken gheordineerri- Want als de Son op-komt, ende d'aerdebefcbij"^^ foo opent fy door de warmte de kley ne gaetjens v^ de huyt,en trecktdé vbchtigheden ende S^^^ van binnen na buy ten, ende noodight ons alfoo t waken ende arbeyden. Maer als fy wederom der gaet, dan werden dezelve gaetjens gefloten, de vochtigheden ende geeften in-ghetrocken, den meniche alfoo tot de rufte vermaent. Die ι
's morghens als de Son ende de Werelt ons opiVt
ken, üaept, ende diep in den nacht, als de Nat:" ons beveelt te ruften, waeckt, die ftooc de g?»^® ordre, ende de byfondere in fijn zeiven, ganticb ο ende verfwackt de humeuren, ende gheeften contrarie bewegingen , dewijl hy alles na buy ' treckt, als de Wature 't zelve tot ruft binnen tO^V^^ De gene,feyt de Placonifche Philofooph ticinus c·^^^ Vita,7. die den nacht,tegen de iiature, voor de" ^ag ^ en in tegendeel den dag voor den nacht wil g^bW^^ ken, gelijck de uylen: die volgen oock tegen hai^^ danck daer in de uylen, dat gelijck de oogenva"
feivige in'c licht verduyfteren, alzoo mede het J"^
van haer verftant tegen het blincken ende van de waerheyt verduyftert. Daerbeneftens vve het verteren van de fpijfe, door die manier van ^ Jj feer verhindert. Want van de Lucht, die bj wermer is, ende van arbeydt ende Waken, z')' geeften wat vervlogen , zo datfe van nieusvveda ghemaeckt,en herftelt moeten werden : j,eyc de gene, die 's nachts langh op blijven,jnfonder ) die ftuderen beletten^.alfoo dat haer gheeften tot ^^
teren van de maegh, ende her over-dtnckeo n'S .
konnen genoegh doen. Want fy trecken een gr deel van dezelve uyt de maegh na het hooft,« vervollen met eenen de herifenen met dampen, door verfcheyde raeuwigheden door her gben^ Lichaem, ende finckingen in het hooft gi'oeye"·. Die een ilappe maegh hebben (onder welck g« ^
J. V. Β Ε V Ε R W Y Κ S
gehouden was,die mach fuicks bydaeghwelwe- |
-ocr page 220-
SCHAT DER G ES O Ν THE YT. 211
Si^oot deel van 't Steedts-volck is, ende byna hi ftudien) moeten infonderheydt op
üapen wel acht nemen: opdat het ghene, van egen het lichaem, de plaets, of de ftudie af-neemt, de? y^^ghvuldigheyt herftelt mach werden. Onder foiiH ^ 's nachts fijn fpijze wel verteert hèeft,mach Ver wel opftaen: die niet wel
ind"'^^^'^'' ' ruften: ende
^ i^n hem de noot ghedwongen heeft om vroeger wi*^^ ftsen,mach vry wederom wat gaenlegghen. geh geheel niet verteert en is, die moet hem
gen houden, fonder het lichaem veel te bewe-
op^'^'f moet oock gelet werden, hoe men hem leg- teflapen, {Hipp. 2.1'rognofl. Arifl.·;. arm ^ ■ ^ weten, niet heel Itijfuytgeftreckc, maer jj^ en beenen een weynig gebogen,het hooft v/at di^^^f' en het lichaem opeen zijde. Siet Guyon.i. de is f ·7· Het flapen op den buyck, en op den rugh Ijl ^yde fchadelijck. Als oock het flapen onder den j^^üWen Hemel,ende onder het fchijnenvan de ^ien"'^" met openvenfters: maerdeilaep-katner fuv lucht, damp, ftanck en vuyligheytge-
Üin gehouden te werden. Het bedt moet lacht dgV^" na den tijt des jaers gereguleert. Wat belangt ^edH ' Landen niet even-eens. De
iQ matreifen werden gemaeckt van wol, ka- aji^"» ofte pluymen. Elck mach gebruycken daer hy f Went isjfonder te letten op t gene hier over ge- or B^dertckyia Έοηβςΐί, eertijts l«ir te Padua,alwaer ick Anno i 6 i 6, fijn jjj^® gehoort,en fijη praótijck gevolght hebbe. Men ^ hem wel wachten, fey t hy, hb. de tuend. valet..
ïe flapen op bedden die met pluy men ghevolt j^. ' gelijck in Duy tüant: alzo zulcks graveel in de doet groeyen, onnatuerlijcke wermtever- ti.^j^^jen her lichaem tot de teringhbereyt. Maer ïeti geleerden Heere hier in bedrogen is, blijckt y^el duyfenden van menfchen in Duytüant, en in gefl.j^'^laiidt, die alle haer leven op zodanige bedden Otio"^^'^ hebben, en evenwel nimmermeer zodanigh gewaer en zijn geworden. Behalven dat
ü· VIJ JJljll ^S-^WV^AWiV,
gher^^ der Nieren geen oorfaeck en is van Graveel, i'Jck ick breederaengeweièn hebbe in het Steen- ~ ^· .Dit ftaet hier evenwel waer te nemen, dat
fo,
IQtj, . —iiatl. Hli-I "^"'tll , uat
Vr feer qualijck doen,die te bedde gaende, "Ooft met bonte mutien, en diergelijckeheete hej^® i^edecken, ende al te feer broeyen, waer door 'ten '^effemen zijnde, verfcheydecatar- ^en finckingen veroorfaeckt werden.
dezelfde oorzaeck meenen fommige dat het |
is, alzo dezelvige door toe-vloeyen van vochtighe- den op-fwellen: zo en doet oock geen minder icha- de aen de gefonthey t het flapen met een open monr. Dewijl de Longe door de ftroot-pijp de lucht daer ontrent in-haelt , dewelcke des nachts meeft on- fuyver en troubel is, waer van de lucht-aderen ver- vult zijnde, een heefe, ofte verdoofde ftem maken, Maer als de nnont ghefloten is, zo en ichiet de liichc niet Tevens in, maer gaet allencxkens door de krom- me wegen van de neus, en zo van langer handt wat opghehouden, en daer door berey t zijnde in de lon- gen,en matightalzo de hitte van 'c herte. Waer door gefchiet, dat de ghene, die met een toe mont flapen, zoo dorftigh niet en zijn, Maer die met open kelen flapen, door dien den adem en lucht tegen malkan- der fpelen ende verhitten, wert tongh en gehemelt droogh, ende krijgen derhalven 's nachts veel dorft. Dit ghevoelen kan met vele, ende vafte redenen be- veftight werden, maer met geen vafter, dan dat het teren in de Maegh veel beter ghefchiet, als yemanc met een gefloten mont flaept: dewijl daer door de natuerlijcke wermte ghefterckt wert, dewelcke haer kracht dan oock op de fpijfe ftercker uyt-voert. Want ghelijck potten en vleefch-ketels.veel eerder de fpij fe gaer maken, wanneerfe een deckiel op gehadt hebben, om datter gheen wermte, ofte waelfem uyt en ,vlieght: op defelfds manier gaet het toe in ons lichaem, dat als de wermte ingehouden wert, de fpij- fe veel eerder en beter verteert.
Vorders als nu door den Slaep het verteren vande Spij fe volbracht is, en de geeften ende krachten ver- fterckt zijn, zo moetmen tijdelijck op-ftaen, en aen fijn werckgaen, fonder langh re blijven leggen fnor- ken, om met alleen gheen ituck van den dagh , maer gheen grooter deel van het leven door den flaep te verliefen j volgende daer in de neerftigheyt van den Grieckfchen Orateur Demoflhenes, die hem bedroef- de, als hy fagh dat yemant van de ambachts-lieden voor hem op was. Arifiottks prijft mede het opftaen voor den dagh z.O^on. 6. en feydt, dat het nut is voorde gefontheyt,goede huyihoudinge,en de ftu- die. Die flaept, fchrijft Plato in 't ièvende Boeck vaa de Wetten, is niet vveerdigh, niet meerder als of hy niet en leefden. Want recht foo langh leven wy, als wy waken. Evenwel zo moet het waken mede ma- tigh wefen. Want teveel zijnde, verteert hetde na- tuerlijcke wermte, verftroyt de geeften, verdrooghc het Lichaem, verduyftert de finnen, en befchadighc alle werckingen des Lschaems.
"Van het iof^dë^ Kamergancks, waters, &c. als oock van het By-üapen. Het XVIIL Capittel.
Et iiohaem κ gemet, het moetfynaf-gangh hebben, Almer het κ gevloejt, daer mm het mder ehben,
Ddz En |
-ocr page 221-
zia J. V. Β Ε
E« als dit in den menfchniet over-hant en gaet, Soo iffit aen de maegh en al de leden quaet. Ghy, als dit qudijck,wil, s^o wilt den af-gangh toetten Diotfruymen, lang-rofijn, of mes, ofvioletten. Van beete, van latou, van ander hejlfaem kïuytt, Datmaeckt de wegenglat, enjaeght betfwadder ujt. Wilt vorder t'uwer baet in alle vlyt befirgen, E'1 kemmen daer het dient, en wajjen alle morgen, Maechi en oiren reyn, en Jpoelt voor al den mont, Dat is voor eerji de maegh en al het lyfgefont. t^cch tjfet wonder nut om dampen üjt te dry ven. De leden alle daegh met doecken af te wryven: Al dit ü wonder nut, en even wonder net. Dusfiet dat ghy gejlaegh op de^en regel let.
NU is noch overigh tot ondcrhoudinge der Ge- lontheyt, dat het ovei ichot, 't welck alie dage na het verteren van deSpijfevergadertwerdt,af- fchiet.otn het Lichaem fuyver te houden. Daer- om ift dienftigh, datmen des morghens op-ftaende terftont te kamer gaet, op dat de vuylighey t door het werck van den dagh nieten kome te verdroogen, en veritoptheyt te veroorlaken. Indien den buyck wat hartachtigh is, zo zalmen hem verlachten, met in 't beginfel van de maeltijt ofte wat te voren te ne- men, lange.; rofijnen , hanen-nat, kool-wermis, ofte dat van groen ktuyt ghemaeckt is, als beet, maluwe, violen, ende diergelijcke, pruymen met kotinthen gheftooft, ofte oock eenigh vleelch-nat met wat iene-bladeren gheweyckt, een uur voor den eten ge- nomen.
Soo moet oock het overichot van de tweede tc- TÏngh, die in de lever ende aderen gheichiet, ais me- de van de derde, in elck deel afgheièt werden. Ende dewijl dit iefte naeulijcks van de "Nature ghedaen en wert,zo moet dedagelijcklcheoiïeningehaerdaer toe helpen. So drae dan yemant op-ftact,zal hy fijn hooft kemmen , den mont fpoelen, de tanden ende tonge reynigen, oiren ende neus fchoon maken, de oogen ende 'tgheheeleaenficht met kout water af- waffen, het lichaem, en inlbnderheyt armen en bee- Jien wrijven : en aldus bereyt zijnde hem tot lijn ge- woonlijcke oefFeninge begeven.
Hier toe behoort mede het af-fchieten van het Hatuerlijck zaet. Want als het zelve in fijn vaten overvloedigh is, zo moet httt nootfakelijck by tijdts gelooft wrerden, ofte bederven,ende een fenijnige na- ture aen-nemen , infonderhcyt in de gene die gefont ende fris van Lichaem , werm ende vochtigh van complexie, en dien volgende van bloedt (het welck de materie van 't zaet is) overvloec hebben. Want in zulcke 5 indien het zaedt niet by tijts af en fchiet, werden veel fchnckelijckeen doodelijcke accidenten verweckt, te weten, kortheydc van aeffem , fwaer- moedigheyt, loomheyt, gheeuwen, fuchten,benaut- heydtj ydelhey t van hooft, ende dierghelijcke. Dan als fy dat quijt werden, zoo zijn fy mede van alle ψ qualijckheyt licht, ende werden wederom fris end^ wel-ghedaen; te wet.cn, als fy daer van over-lade" |
zijn gheweeft. Ende men behoort het oock niet eer
in't werck te ftellen. Doch men moet de nature e»
krachten aen-fien. Want daer den eenen over krocht ende fteent, daer gaet den anderen licht mede deur. Men vinter fommighe die in dit werck meer arbeyr» als plaifier vinden,daer andere by-nagheftadigboP haer neus fouden legghen. Waer van ick eeniS mede heb hooren roemen, dat fy den amoreuj® Poëet niet toe en gaven,die van fijn felvenaid"^· aengaet. ^. Jmor. 7.
So veel daer yemant telt van οηβ fangh-godimen, Soo dtckmaelgafick_tol aen die ickplagh temtnneti
Moy Aeltje, nette Trijn, en Boosje weter van,
Enyeder hout et vafi dat tckhet ambacht kan.
Dan diten is geen ordinaris werck,maer een bu}" rekansgewedt, gelijck Sofia by Plutum fpreeckt Ar"^ f/jw/ow van den langen nacht die lupiter by Alcu*"^ hefteden,om den fterken Herculus voort te brengt"'
Ήαΰ noxfeit α, exercendo fcorto conduBo
Maer dit en komt noch niet by 't gene van ee" keren Springer verhaelt wertin de Franfche F^P^^ van d'Heer van Mmtaigne 3 .des Ejjaii f - die van vrouin recht bettockenwerde. Waero^^^ de goede Koninginne van Arragon vonnis w'Jr" eens fo veel daeghs ftek, als de wet-gever Solo^' maent.
De Keyferinne MeffaÜna was hier gantfch . fadelijck, foo dat de Poët luvenalis van haer fcw'i
Sy was gefiacgh aen Vernis dans, Eneervermoejt, als fat vanmans.
Een Dominicaner Monick Thomas Catrtpane'0^^^^ Medicijn-boeck onlanghsin'r jaer lójj ven, ftelt de maet voor de gehoude 's weecks na - ^ ghetal der Gratitn, voor de ongehoude, alfoo le/ j hy, fy minder daer toe verweckt werden, loo ^^^ 'smaents,a]s de Maen in die rijdt om loopt· ^ dan de Geufen vry ftil fwijghen,met haer venyi)^^^ dat de Monicken onwetende zijn, dewijify ^^Jlj^a weten te bepalen oock die dingen, in dewelcKe onwetenthey t fo geheel fchandelijck niet foude ^ fen.Maer om de verfchiDendegeftakeniiTe der rie- . men, en de verfcheyde gematighey t d^r me^f kan hier in geen algemeene wet geftelt werden ^ is altijt beter fijn niture te weyn.gh toe te geve", ^ te ved, en men vinter feer weynigh, die de ftantva^ ftigheyt van dePhiloCooohXenoaatej navolgen,^ Wdckc met geenderhande careifen van een ichoo^ |
-ocr page 222-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. 207
Wackere bafin tot welluft kondebeweeght wcr- L "' waft dat fy haer fulcx wel verftonr,en eofien "acht daer toe hefteden , gelijck, uyt Laërtim lia pVin het derde Boeck van fijnen Ira- beelt · Cortifaen, en isnaet defe verffen uytghe-
^enocratci die mas eenflrengh en eerhaer mm, j) '^*'^fteenhoogenmoetdeivellufloverwan: ιΡίβ tn fp ^g fihoonfie vrouwen,
^nden Princetifelfi en vorflen oyderhouwen:
i-'nt dat was haer bedrijf, dat fy tot inden grom, >" "" den rechten aert, en na de Ιφηβ verfimt, ^t hem te bed bedecht met fyde ffreyen, eerfl fyn gemoedt metfachte woorden vleyen, yfl^eeli' hem na den eyfch hynaden heelen nacht, θ w " "f degantfche kjfacht.
Hig"*" ^^ vollepreef van alderhandefak^n
dertel menfch de luflengaende maken, ^P'eeghdeflim bejagh en alle vrouwen lifl, ler noyt een echte wyfofvryfieii· van en tvifi, fj^i^at fy pogen nmcht,fy hnhem niet bewegen, ^oi dertel jocktot mallen met genegen, hem ondergingh, of watfe nam ter hant, Ijy teyc\cninden man van lufl ofminne-brant, rf^fg^lijckhy wai, en van haer dertel woelen β. βίΐgemoedt in 't minfie niet te voelen; ^es fvoYi ijgj. fpyfgefloort, en feyd in fchamper j ock} " ^yfen κ geen menfch, het κ een houten block^.
Vaft liefjen, met namen Califo, meende al
««s Γambacht te wefen. Defe, ghelijck Mlta- y^rhaelt in 't 13 Boeck van fijn vericheyde Hi- alffe eens tegen den Philofooph de/'"%de:Ick vermach voorwaer vry war meer- kol öhy. Want daer ghy niemant van mijn voick (Jifo ^«fvrennden, Ib kan ick,alft mijn luft, alle uwe eeti " trecken. MaericcMfw gaf haer
^Vaf^^'^^^niwoorc: Wat wonder is dat, feydehy ? 'ck Shy treckcfe na een kege en vlacke u egh, en Wgg^^.'ie deught, 't welck een fteyle en ongebaende
ciat h tnaet in 't byflapen is, tot datmcn voelt w^t lichaem hier van verlicht ,ende veel luchter ^^^ '*'"oren, maerdie na het werck een fwac- fyl^yt voelen , moeten weten dat fy meer doen als tijg verdraghen, endehaer krachten toelaten. Van ^ door feer verminderen.Die kout en droogh Ulo "^owplexie zij η, oude en fieckelijcke luy den, en ^ gen hier niet wel tegen, ja voor de lefte en is het Va fchadelijck, maer dickwils doodelijck. fhfj"'^ot een werck, daer uyt een menfch een ander
(P;-|^'^'Rhelijck de Philofooph Diwocriw fprack, fulr 'j^ö.ó.) behooren al vry wat krachten. So dat eeni. " Paft de ghene die kloeck van lichaem zijn, Rie en vochtige coinplexie , gelijck gefeyt is, |
ende dien volgende veel bloets en zaets hebben·: ai ook die phlegmatijck (Hipp.6.Epid.6.)zn fterck zij"' en infonderheydt die in de fleur van haer leven zij"» ende daer van feggen wy gemeenlijck: oude luy de" mogen het doen, maer her is jonge luyden werck.
Niemandt en dient hier toe fijn nature te verwec" ken : maerlanghte beyden,feyt ^M^efefo, tot dat hy daer toe van ielfs geprickelt weet. Petronius fchrijfc van het mifbruyck wel te recht.
Een diefijn vleys miflruyckt door hitte van de jeught. Die pleeght een vuyl bejag en heeft maerkgrte vreught J WantfMoon hy lufl geniet oockh een fcheone vrou. Wanneer het tsgefchtet dan 0 het maer berou.
En weefi in dft geval geen onvernuftigh dier, Maer houdt u lufien in en blufi het fchendigh dier. Het k van outsgemerckt, dat naer een vuyle daet Men dickmael heeft gefpeun uyt liefde mangen hdet.
Wat de tijdt des jaers belanght ·, al iffer weyn^gh fchijn, dat fommige hare uytpuylende drifte daerna fullen uytftellen: foo en dient hier oock niet over- geilagen,dat het by flapen gefonder is 's winters ende in 't voorjaer, als des Ibmers ofte in den herfft. Het welck na de leere van Celftis in fijneerfte boeck ende Capittel aldus uytgedruckc is:
Wilt ghy gebruycken na den eyfcb De krachten van u jeughdigh vleys, Soohoudt,0 vrienden,defewet Die u de kunfl voor oogen fet:
Wanneer de groene lente-tijt Met haer gebloemde wagen rijt, bf dat de ftuere 'Noorde-tvint Een groote meyr te famen bint, Soo dat de jeught glijt op devefi. Dan ή een by-flaep alderbefi.
Maer als een heete jonne-brant Komt firalen op het dorre lam. Of dat het jaer ter neder helt. En ons met droeve fieckfene}uelt. Of dat de wint het velt ontbloot. En foeckf u dan geen bed-genoot.
Maer hoe hetgae, ofwieje ^ijt, De ^omer li de ifuaetfle tijt; Maeekf dan u leden niet gemeen, Maer leeft gerufl, en fiaept alken. Al fchijnt het oock dateer verfchil is onder deoude Doctoren, of het gefond^ is hier toe met een volle, ofte een ledige maegh te romen: foo is evenwel her befte gevoelen, dar het nier ghefont en is terftont na den eten met een vollen buyck, maer's motehens als de ipij ie verteer: is, het lichaem lucht ende de gheeft luftigh, dit heugelijck v;erck te beginnen: ende daer dan wat op te flapen : ofte altijdt wat te ruften, fon» der reritont op te ftaen, volgens het Spreeck-woort, Op gedaen mrck, ü goet ruflen.
Dds Van |
-ocr page 223-
J. V. Β Ε V Ε R W y κ S
»14
"Van de maniere des levens van Oude luyden. Hec XIX, Capittel.
Aerfchoon op cns bedrijf wen neerflig achtgenomen, lyX 'Moch Uet den ou^en dagh niet over ons te kpmen j ^ifiaetde keerfe fiil en bu^en alle mm, Menfiet dat eygen vier ten leften haerverpnt. De doot tvoont binnen ons, en dèfifioacke leden üie [nellen naef het graf, en hellen naer hemden: Al won een outgebou by wijlen eens vermaeckt, tioehfiet men evenwel datjynen valgenaeekt. Wel om dit kranck^eflel te mogen onderhoutven, So moetmen na den eyfcb verfiheyde dingen fikouwen, Verfiheyde faken deen. Van beyde dientgewaeght. Voor u die van den ttjt en eade dagen kjaeght. Voor eerfl wilt ugemoedt vm alle tochten keer en, En laet u nimmermeer van luflenover-heeren; Al wat dengeefl beroert dat is geduerigh quaet. Doch meefi wanneer de mer.fch tot hooge laren gaei. Voort, hoet U van de fpijs die fwaer » om verteren. En laet geen harde ksfl «teere leden deren: Siet ooch^ dat ^y voortaen u niet en over-brafl. Want voor eenftnacke maegh en dient noyt fware Ιαβ, Van tafd naer het bedt. Vermijt u van de vrouwen. En laet defiijfche letight den echten ack^r bouwen - Bet ü een mre fpreuck, Wte offijn leerfen pifl' Oien ifjet mm als nut ^t hy fijn boeltjen mifi. Ofwel een fchoone maeght Ipi David was gelegen^ De vcrfi en dede niet, dat jonge luyden f legen:
Sygunihemjeughdi^ bloet,doch bleefgelijck^fe tvas, Sodat hy noyt een bloem van haren maeghdom las. De vorfi verflont hetfluck, hy wifl hoe dep fiken De klachten hinder doen, en fwacke leden maken: De menfch is kout en droogh ontrent den ouden dagh, Soo dat ly heet en vocht niet meer ontberen mach. Wel oejfent dan het lijf, maer door een facht bewegen, Em voet een langer flaef, dat isü beflenfegen: 'Neemtmch tot u behulp de geejien van den wijn, Maer die moet evenwel naer eyfch gedronckgn ^ijn. · 'Betracht een open lijf, en dat met fachte Iquyden, Een vocht dat krachtigh rtiyckf en dient geen oude luyden: raet de kunfie myt als in een hoogen «ooi : ^am aen een kranckgeflel en dient geen harden fioot.
,_____S)tnafijneynde,--------
derdom komt ons chverwacht, en gelijck als al fla- pende op den hals.Het is dan oock dienftig en noot- ■wendigh,dat dewijl wy van d'ander jaren gehandelt hebben, nu alhier befchrijyen de maniere van leven, die by de Oude luyden dient onderhouden te wer- den Want alfo de natuerlijcke wermte in defe jaren llap'is, ende de kracht ende fterckte vaa't ghehcele |
Lichaem nu verfvvackt: foo openbaren haeriic!it«^ lijck in defelve de foutee endeongheregekheden)
in de vorige jaren begaen zijn: en die noch in begaen werden, en blijven niet langh verholen, en verfuymc en geen acht geflagen zijnde, ibo koa^f alie dage te vergrooten. Waeroin wel ghekc datmen op deie tijdt een goede manier van lev waer-neme. . - riwf
Dewijl dan in den ouderdom (wiens beg^^t^^^ rekenen na het fevende feven jaer, ofte het jg jaer) het lichaem alle jaer meer verdrooghc, natuerlijcke wermte verteert: fo moeten alle U ^^ luyden in 't gemeen letten, om dedrooghteyoo ^^^ komen, en de wermte fo veel als mogelijck is, waren: derhalven dient alle haer maniere van te ftrecken na de wermte en vochtigheyt. . ug Laet dan de oude luyden een werme en vochf'&g^ llUCÖi foecken ^ ende die van haerfelven foo is,na de gematigheydt toemaken, in den j^o fonderheydt enae winter, dewelcke de oude ^ aldermeeft regen is. Want al is de winter ^^ot
foo werden evenwel op die tij t de oude luyde" ^^y
de kou, die onfe natuerlijcke wermte tegen is > ^ weynigh hebben, feer befchadight. . . „.-jo,
Het ©oeiJfel moeroockwermenvochtigö 'Jjj
van goet iap en licht om te verteren: ghel'J'^". λ-Ιι-. broot dat wel gerefen ende gebackenis, her vie . nat, vleeich van kiekens, hoenderen, en c^^P^^gpje als oock kalfs-vleefch, geyten-vleefch, eyeren» diergelijcke, die haeft in de felfftandigheydt van lichaem veranderen, ende denlichame y^^'^j-^^eU voedièl gheven, ende in de maegh niet feef
bederven. Vele prijfen hier, als de Oude lu/ff Ver' nut endedienftigh, den i|onigÖ/dewijl , ^^ude wermr , endedeflijmerachtigheydt, die ^^^ , luyden is, af-veeght ende fuy vert. Alk g^^^f? jo di taeye fpijfe, oock die licht in 't hooft vh die
maegh fuer wert,en lichtelijck bederft hoedanig^^j^ oock is, moet gantfchelijck gefchout ghe-
zoo veel te meer , hoe-den ouderdom hoog , klommen is. So dat op'tkftedeStock-ouw den haer alleen dienen te onderhouden met ^ nat en ilorp-fpijze : alzo de wermte in delei^p^
afgenomen heeft, waer'door fy niet wel en ve
ende de tanden oock, om vafte fpijzete breKe^
te knauwen,haer nu ontbreken. Hier en m ;
niet alken ghekt werden op fpij fe van go?^; ■ ^eit _______.„ih^tot^nrrie verm·»'
maer oock datdeghewoonhjckeportievermjno.^'-
werr. Want ghehjck het licht van een Lamp, die by-
"a uytïs, noch onderhoudenwerdt,met weynigo e»
diCKwils oJy€ by re gieten , ende mer vee] ende
iens over-gieten uyt-gaec : zoo wett oock in O""®
jtiyden de weynighe ende byna uyt-gaende vverffl^^
door weynigh endedickwils voedtfelte nemen ver-
quickt, ende door te veel uyrghebluft. Deihalve"
moerende Oude luyden ten minilen tweeinaeJ, oit^
jievei |
-ocr page 224-
,. SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε Y T. aij
S daeghs eten, ende den koft diefc be- <
huT i" dnen verdeelen. Eerft voor den on-
mc eemgh fop ofte vleefch-nat, ofte een ey , ofte
η Inee broots met boter ofte honigh,ofte yet dier- ë ^lijcke dat in drie vier uren ontrent kan verteert W^*^ κ iulleniè op de middagh wederom
: als oock des avonts, ende als dan fullcn ^^ grootfte deel van drien nemen. Maer hier j ^onderlingh waergenomen werden, dat Oude Jijden niet al te veel en eren, maer in de hoedanig- D J"· fy fomtijts wel wat verandering maken.
Ig, ί ^^ ieer qiuedt, fijn gewoonlijcke maniere van de ? ouderdom te veranderen. Het wekk als ne de Sevende beftont door raet van fij-
J;; quam daerover tefterven, ge-
Sleidanm betuyght in fijn 8 boeck. °udeluyden mogen voor haren nemen
L ^^t Bier,waeruytfymedevoedtièlvoorhaer ^ ctiaiïien ko nnen trecken. V an fodanigh Bier feyt Ij "g^meenlijck ,datmenfoo goet koren brout, als ^ De Wijn is mede haer niet min dienftigh, en j^^ut derhalven de Melck van de oude luyden ghe- Gtnvi'^· EndewijfePtoofchrijftinm ζ boeck van Wetten, dat Godt de oude luyden den Wijn ge- L heeft als een hey Ifame remedie tegen de ftraf- iti ouderdom, en om haer bei waertheydt
y, J^olijckhey t te doen veranderen. Maer dit moet Rh ,-'^®atelijckgebruyckverfl:aen werden. Want ° ^'ijck het felve den geeft en 't iieti veiheught, foo in ^^^ drincken, hooft-pij η, linckingen, Q "'Oor deièlvige veelderhandefieckten : ende doet lid "^^^i^de hitte van den Wijn de vochtighey t des tj i^'^öis te raifer verdroogen.S y fullen dan met ma- ■ i-l^ydt drincken Wijn ,die werm, dun, van goeden ende fmaeck, niet te oudt ofte te nieu en is. ΐί^ο^"· ^'cke wijnen, die een verftoppende, oftefa- hQ^''^feckende kracht hebben, ofte het water tegen dgr fijn Oude luyden feer ongefont. Ende alfo Ijijj^jJaren veelfiecktenondeïworpenzijn,alsfinc- ''chn^ ' ' graveel, ileen, droppel-pis, beven.
(Jig ""«en , ende diergelijcke ; foo moeten de wijnen, 'aïh I ^ yet konnen verwecken, in defelve heel OQ°?^«ten werden. Voor oude luyden is de Mede ^at ghedroncken. Men leeft by Flin.zz.
-^4· dat Follio B^mulus,o\cï de hpndert jaren out ) vai) den Key Ier Auguflus ghevraeght werde, Ji middel inlbndethey t hy foo lange die frif-
iy" ^an geeft en lichaem bewaert hadde: ende dat tenZ^'^Woorden, van binnen met Medc,en van buy- r^etoiye.
^«fTeninge ise^ ïicljaemii is voor oude lay- kley nut en dienftigh, op dat, ieyt Galenus, haer WeL ï'ermtedoorte groote ftilte niet vaddigh en ' Jti^p^^-yan defe Oefteninge moet niet te fwaer zij d, ^etto windeken de nacuerlijcke
te doen ontfonckenj ende niet uyx te blafen. |
Evenwel die den arbeyt van jonghsop gewent zijn, en moeten hem niet terftont ièvensachterlaten,aen- gefien deghewoontehaerden ièlven beter doet ver- draghen , als andere die jonger en ftercker zijn, maer onghewoon te wercken (Hipp. 2. /Jph.4^.) Dienen nochtans den felven allencxkens te verminderen (Ci- ceroCatone) en wat lichter arbeyt aen te houden toe haer feftjgh jaren, te weten alfukken, op dewelcke geen groote vermoeythey t en volght. Daerna is het langh wandelen genoegh, evenwel niet achter een : maer tuflchen beyde*» at ruftende ,op dat de krach- ten niet en komen te verflappen. Want oude luyden en dient gantfchelijk geenen arbeyt ofte oefFeninge, die vermoey theydt maeckt, of fwaer en laftigh valt, Maer infonderheydt is het wrijven, endefulcx meeit 'smorgens de oude luyden ièer goet.Want alib door den ouderdom haer kracht van het voedtfel te verte- ren en te vetdeelen feer fwack is, zo wert de wermte door het wrijven 's morgens na den flaep meer ont- voncktjcn de verteringe en verdeelinge van'tvoediè], ende dien volgende het voeden van het lichaem ge- fchiet alfdan zo veel te beter.Maer dit wrijven moec heel matig zijn,'t welck de wermte alleen verweckt, en het voedfel na haer tïeckt, maer het nagetrocken niet en verftroyt.
De ^iacpis de oude luyden hoogh-naodigh.ende moet in haer oock langher wezen als in andere, om haer droogh lichaem te vervochtigen, de raeuwe hu- meuren te doen verteren, en de beginfelen des levens te veritercken., En dat yemant ons bier tegen wilde •werpen het FranQoy s Spreeck-woorr j (^uand jeune wille, © viel dort, Cefl figne de frochaine mort.
Als lofige luyden niet en flaperr,. , En oude luyden niet entvaken, Sy Ιφηηεη 't bey niet lange mkfn.
Daer op antwoorden wy,dat fukx waer kan wefen van fieckelijcken en onnatuerlijckenllaep, gelijcker dickwils veroorfaekt wert door verftopcheyt en veel vochtighey t in de herflenen: maer met van de gene die matelijk en natuerlijk is.Want daer is naeuHjx yet anders,dat de lichamen deroude luyden fo verfacht,. alsjde Slaep; en daerom hebben fommige den ilaep het leven van de oude luyden genoemt, ende Galenus prijft den Poet Homerus dat hy hierom den oudé Ne- ger befchrijft,dat hy gewallén en gegeten hebbende» na bet toeging,als fulc?: het-recht zijnde van de oude luyden.Maer het waken is haer feer tegen,als 't wel- ke drooghte.dïe d'oude luyden alderfchadelijckft is,, ■verooïlaecki. Waerom,fo veel als mogelijck is,gelet; dient, datmen hare Oaep behoude ofte weder doe komen.Waer toe bequaem zijn de foeteamandelen, latou, en dil. De Latou om datfe kout is, moet ge- itooit og hetlaeifte van de maeltijt gegeten werden.
De |
-ocr page 225-
R W Y Κ S
maninghevan Galenm, fomtijdts verandert werde"^
ende men dient niet altijt een, ende het felve te be»'
gen. Want als de Nature, door het veel ghebruycK'
een dingen gewent werc, fo en falfc ren laetften na
kracht van het felve niet vragen, of daer door
fins beweeght werden^ Daerbeneffens moetenfe n'
al te veel daer van nemen, om in haer fwacke '
men geen loop te veroorfaken. En dickwils hoe "
buyck van fuJcke dingen loifer werr, hoe hy de V '
gende dagen meerder ial ftoppen. , ^
Oude mannen die in haer jonckheyr welg^'^
hebben, ende geen afgheflooft lichaem aen den ο
derdomoveren geven,konnen noch wel tot
jaren, ende verder vruchtbaer zijn. Soo verrelc '
dorLemnim dat te Stockholm inSweden,eeO® .
van hondert jaren , een dochter troude van dertig.
• .....
iake van onkuyiheyt doen hy lof jaer out ^j·,
een wit hemt m de Kerck ten toon geftaen.Env'O^^^
waer op den genen, die fij η pijlen niet te vro^g".^;^]^
fchoten heeft, van den wejcken menghei»efi™"
fey t, Vroegh henghji ,vroegh ruyn, kan wel gepaft ^
den het geaieene leggen:
Geen Schip β oudt, fey Schippers nteysjen,
Of doet noch :{omtijis wel een reysjen.
SokfeawybyPl/n./.Nat 14.dat Ow^n^iij"^
jaer, ende de Koningh Mafimjja op fij η 86 jaei· jj,
een foon teelden. In de Kempen, daer de lüf^'^ jj^
een gefonde lucht leven, en heel fris en fterck va
chaem zij η, ift by-na ghemeen, dat oude wans
tachtigh jaer jonge meysjens trouwen,ende ff „ζ,
kinderen verwecken. Dan dit en is niet over al de L·
meene fleur: ghelijck de Poet Horatius oock vao J
felven getuyght ^.Od.26. in defe verfen:
lck,was in mijnen tijteens lief-tal aen devrouweti,
Ickkpft met goeden lof, de vnjfters onderhouwen 5
Maer dat ή nu gedaen, dewijl een grijfen baert
Voortaen my niet cn raet om meer te gepaert-
So dat den Ouden man groot ghelijck heeft'®'
by aldus fpreeckt in den Spiegel van onfen Poet.
Wel vrienden hoort een woort: wiefiil begeert te
Dtemoet dit mal gewoel dejonckjjeyt overgeven.
Want uyt de daetgeleert,fo roep ickjnet beroU,
Ontrent een grijfen baert en dient geen jonge vroU.
Maer men vint huyden-daeghs veel oude hafe"^
dfeop defe leffeniec vee] en palfec, en meer
luft als op haer krachten ende ghefonthcyit
ten· jAe»
• ,Τ. ν. Β Ε ν Ε
De Dii en is niet alken goec, om dat hy doet flapen,
itiaer oockomzijn wcrmtcen vochtigheyt. Het is
mede dienftigh de voeten te waffchen, eerfe flapen
gaen,in werm water,daer bloemen van plonipen,dil,
inanckebollen, wilge-bladeren, ende diergeüjcke in
gefoden zijn.
Voornamelijck moeten haer de oude luyden wach-
ten vooralle^tljYlOTen ontroeringen desgemoeds,
dewelcke de iwacke wermte lichtelijck vcrftroyen,
ofte verfticken, en oock de vochtigheydt verteren,
den flaep beletten, en de doodelijcke drooghte ver-
haeften. Laetdan de Oude luyden meeft letten, dat-
lè met eerlijck vermaeck haer lichaem ende gemoedt
oefFenen, en geen van beyde metarbeydt oite oiige-
nuchten quellen. De liefde paft een oudt man ghe-
lijck een harnis. So dat Ovidius feer wel feydt, in de
Konft der Minnen:
Een out fildaet en voeght niet ml,
Hy mocht al beter rufien;
En min noch dient genmpelt vel
Ίοΐ amoreufe luflen ;
Is yemant kael ofk hy grijs.
Indien hy vrijt, hy is met wijs.
De gierighey t is hem geheel onnut: dewijl de gene,
die niet veel weghs meer reyfen en moet, wey nigh
reys-gelt van dóen heeft. En waervoor wiljyemant
vreefen, die fijn broot op een ftuck na op heeft.
Tenleften dienen de oudeJuyden daer oock op te
letten,datfe haer vuylighey t wel quijt werden. Want
om de flappe wermte blijft in haer veel overfchot,
ende haer uytdrijvende kracht is fwack, ende het li-
chaem droogh.waer door fy dickwils hartlij vig zijn.
Derhalven is dienftigh haer den buyck,de noot fulcx
vereyiTchende, met vochtige fpijfé weeck te maken :
het welck in de Somer ende den Herfft ghefchieden
kan,met rijpe vruchten,gelijck druy ven en pruy men,
's winters met rozijnen, corinthen, vijgen,pruymen
van Damaft, ofte het fap daer van, in't eerfte van de
maeltijt ghenomen. Sulcx doet mede den Honigh,
ende de "Mede die van Honigh ghemaeckt werdt:
als oock fommighe moes-kruyden, ghelijck kool,
beet ,fpinagie, latou,ma!uwe, ende foete olye, ofte
verffche boter alleen ghenomen. Den Honigh van
Provency-ioofen is hier toe mede feer bequaem :
want hy heeft van de Rofen de kracht om den buyk
weeck te maken,ende van den Honigh om te fuyw-
ren, ende af te veghen. Maer ftercke dinghen, ende
die heel Medi9inael zijn, cn moetmen Oude luyden
niet gever,ten zy de groote noot fulcx heel vereyft:
en, ghehjck Galenm oock gebiet, indien met de ver-
haelde dingen den ftoel-gangh komt, al en ift jüyft
niet alle daegh, maer alleen over den anderen dagh, ,
fo en is niet dienftigh yet Medicamenteus in te ge-
ven,Her gebruyck van defe dingen,moet,na de ver-
-ocr page 226-
SCHAT DER GESONTHEYT. ii7
Pcn^" (fpreeck-woordt) hoort
iich^rf" vs^^V· Maer hy en kan evenwel de volgen. Oude Luyden moeten dan tg , ^"""ftigh vermaent zijn,haerftil te houden, ende y pcken datfe haren tijdtghehadr hebben, die nu reken is; en dien volgende, mogen iy dit werck JijLuyden wel overgeven, ofte anders by En Γγ^ eendoodt-kiit uyt-fien. Hier op hebben de εε" aerdigh fegghen, het welckin defe
«"enuyt.gebeekis:
Een ouk man die een vryfisr mut,
Gabaren gullenacker bout.
Indien fjjnltiachtfoo verre ftrechf,
Diii hy een vrucht by haer veriveckf,
I>anijjst datmen figgen kan,
Hy maeckt een kint, maer breeckt esn mm,
'^'Ochtgeen machtig km^geen drMKofi<-'ortel Mtcn,
beV > dan dat hy iulcks wei haeft met de doodt «ocht. P.Iovius, fchrijft van lohames Manardm, Q/^aert Medicijn \inFerrara, dat hy krom van en met het een been in't graf gaende, noch oq frilTche deerne, daer beter een hupfe baes jj^gnefaftfoude hebben, tot fijn huyfvrounam: ^dat het fpel met hem haeft uytghefpeelt was. i-a.tr'^"'® op dit of dierghelijcke veers, volgens het Jn>doen gemaeckt, kan gepaft woiden : |
Syn kracht κ uyt-gepit,fi]n leven heeft gcdaen, Hy mofi de jonge vrou en al fijn vreuchde laten:
Hier riep doen al het volc^ ·· ^Tfy Hncl^rs vuylen hmp. Die fich door al het landt van waer te feggen roemen.
Van hier met u bedroch·, 't en heeft geen vaften loop. Men hoort u al gelyck.maer letigenaers te noemen.
Maerfekgrgeefiich quant, bewufi van defe dogt. Die ffrackj De kunflenaer en heeft u niet bedrogen,
Degraft ivaer vanhy fprackdat ü een vroume-fchoot, Daer, daern onfeFob d^gantfche^ielontvlogen.
Maer het is evenwel goet en prijffelijck, datmen by itock-oude en koude mannen,om haer lichamen te verwarmen, en de weynige warmte die fy heb- ben te vermeerderen, jonge kinderen,gelijk Galenm feydt y.Meth. of een friffche jonge Maegt leyt, vol- gens 't exempel van den Koninck David. V/ant de Oude Luyden hebben koude en drooge lichamen, en luttel natuerlijcke warmte, dewelcke door klee- deren eu deckfel wel wat bewaert {Plutarchus de ven. & vitio) maer niet verfterckc ofte vermeerdert en kan werden: ghelijck geichiet door het by-leggen van een jonge Maeght, welckers lichaem warm en vochtigh is, ende overvloedt heeft van natuerlijcke warmte. Daer-beneffens hebben de oude Luyden eengooren enftinckenden aelTem, van veel raeu- wigheydt diefc vergaderen, en om d'onfuyverheyc van dclevend'-makende de€len,ende dequade ge- ftakenis van 't gantfchelichaem: noch is haer huyc droogb, ron, en ftraf. In tegendeel hebben de kin- deren ofte jonghe dochters,een foeren en liefFelijc- ken aeirem,een vol enpoefleJachtigh vleefch.eneen fachte huy t. So dat in alle manieren defelfde groot vordeel konnen doen aen ftock-oude Luyden. Want dewijlfe defelve van haer warmte mede-dee- len,fo helpen fy veel tot het verteren-.waer toe fom- mige jonge honden op haren buyck plegen te leg- den. Sy verquicken oock het hert met haren lieffe- ijcken aeifem: en de beginfelen des levens worden door haer vermeerdert. Want de groote drooghte, ende de kleyne warmte,diein defe oude mannen is, treckt als een fpongie, ofte een kop, na hem d'aen- gename en lieffelijcke warmte uyt het maegdelijke lichaem tot fijn voedfel: waer door die kinderen of dochters daernauyt-teeren, alffeeenjaer ofte wat meer by d'oude luyden geüapen hebben, gelijck de ervarentheyt ons leert. Even-eensfo gaet het mee jong-mans die by oude wijfs üapen: ende dat is de kortfte wegh na de doodt. Maer om d'oude gheen goet te doen tot verderf van de jonge, foo is'beter datmen hier toe neemt vette jonge honden. Want 3.1 ift dat fy de natuerlijcke warmte foo wel niet ea konnen vermeerderen, dewijlder foo grooten ghe- meenlchap met tuifchê beyde en is,fo kan evenwel oock haer warmte, ghelijck Galenus ghetuyght, veel helpen, en de vertèringe te beter doen gefchieden.
Ee Van |
-ocr page 227-
yan de maniere des levens, der
gener, die een ongematightj ende fwack Lichaem hebben.
Het XX. Capittel. TT 7 ^nneer iefieteflaep van u begint te vluchten, VY Dat voor een bly gefeys u t^uelt een angflkh duchten. Dat u geen k^fienfmaecktgelijc^fe voortijdts flach. En dat geen jonge vrou u meer bekegen mach: Cf dat u blijde veriv nu krijght een ander wefen, Of dat een witter hair in u kpmt op-gerefin. Of datje niet en ίοοβ dat van u flach te gaen, Gelijcllje menichmael voor defen hebt gedaen j Soo fieltet voer ghewis dat uwe faken hellen. Datum klachten gaen, u ledenhaer ontfieüen. Dat u bo'jvailich lijf, en u geheelenflaet, niet meer en isgeplaetfl in haer befcheyden maet. Om hier in wel te gaen, foo dienter waergenomen Hoe dat u fnelle val mach werden voor-gekgmen; _ l{oom leert oock^ dit geheym van uwen Beverwijck, En wenfiht hem voor fijn loon het eeuwich Kpninclayck,
WY hebben dus verre ghefchreven de maniere des levens, die van kindtf-been aen tot den hoogen ouderdom moet tor gefontheyt aengewent werden by Luyden,die van goede complexie,en ge- matigt vannatueren zijn. Maer alfo vele menichen, oft van haer geboorte, oft daerna,door toevallende oorfaken van de befte gematigheydtafwijcken : fo en fal niet ondienftigh zijn.dat wy oock alhier voor- ftellen, op wat wijiè, ende door wat middel ly haer lichaem beft voor de fieckte en kranckheden fullen bewaren.
De Lichamen, die van de befte gemaricheydt, en gefontheydt afgaen.zijntweederley.
Voor-eerft werden daer fommige lichamen ge- vonden , dewelcke wel ghenoech uyt-voeren alle werckingen en ampten des levens,en waer van luttel vreesis.datfehaeft in fieckten mochten vervallen, Kiaer wijeken evenwel van die befte gematigheydt, en Zijn ofte te heer, ofte te kour,oite tevochtigh, öfte te droogh.
Daer zijn noch andere Lichamen, dewelcke de onweiondeenfieckegeftaltenis wat nader komen, als de voorgaende.en zijn wederom tweederhande. De eene helle door de groote ongematigheydt ge- heel na de fieckte, en fouden in defelvige lichtelijck vervallen ten ware de Medicijn door fijn konfte lulcks belettede: de andere,die even uyt een fieckte opftaen.ende noch fwack en flap zijn.
De teeckenen van alle defe geftalteni'ifen.zijn feer noodigh wel re weten. Van d'eerfte fchrijft Ga/enw overvloedelijck in fijn Boek van de Geneef-konfte, en wijft volkoinentlijck aen, hoe dat te kennenzijn |
de uytmuytende hoedanigheden in 't rL·-
chaem,als ook in elck deel van 't felvige m tbH
der. Maer om de lichamen, die van den natueri'}^^ ken ftandt na de fieckten toe-hellen, wel te kennen, fo dient fonderlingh acht genomen op α fe drie toevallen: Indien eenighe wcrckinge ® " ^ Lichaem verandert, indien hongher, dorft, fl^P waken, geficht,reuck,fmaeck begint te verander^ J indien de Leden fonder ooriaeck moede zij"' ° feer doen, iHipp.2.Aph.s.} ofte diergelijcke verai^^ deringhe vernomen wert^ fuicks is een teycken> ^^ denatuerlijckegheftalteniffe deslichaems λ vervallen. Daer-en-boven wert het felve hier oo uytghemerckti indien de koleur van 't lichaeffij o^^ eenige andere hoedanigheyt verandert^ indie" ° het lichaem felve af, ofte toeneemt. 1'en ^^^ jg betoont het overfchot oftede vuylicheydt, !"^^, veranderingh in de ghefontbeydt,als die oftei" nichte, oft in hoedanigheyt,oft in de wijfe van loj®^ en af-fchieten, oft op eenige andere manier vaO" natuerlijcken ftant begint af te wijcken- t
Wat nu belangt de lichamen van den eerftengp j (van dewelcke wy in dit teghenwoordigeCaP'^ . fullen handelen) die van de natuerlijke middeW ^^ geweken zijn, ten aenfien de complexie ofte gf"^^ tigheyt, fulcke zijn foodanigh (ce weten,heetejK de, vochtige, drooge) oft van d'eerfte geboorte' door gewoonte, fpijfe, ende diergelijcke., ^^π fuicks darmen een ghematigheydt dieaeng^o is, ofte, ghelijckmen feydt,die al in't gebeend^^^ en by-nahetnatuerlijcke wefenaengenomen ^^ niet wel en kan veranderen, foo en iftevenwe' onmogheiijck 5 dewijl wy alle daegh fien, da^ ° ^f chamen niet alleen met de jaren, maer oock Spijfe, en manier van leven, verfcheydelijck te veranderen, en daer door, die te voren heet ren,kour,ende die vochtigh,daerna drooehj jj^ teghen-deel, de koude heet, ende de drooge vo tich werden. Maer fuicks en kan niet haeltighj j^g fchiedenj dan daer toe wert langhe ende forchvuidigbeytallengskens vereyfcht: en ot» roe te geraken, is deftilreoock noodigh. - nda' Nu met wat middel en maniere van leven ^ nige lichamen geregeert, en onderhouden ino^i, werden, en zijn de Medicijns allegader niet ^^ ghevoelen. Sommighe willen baer gelijcke, a ^^^ contrarie dinghen gegeven hebben. Maer gene nu by ons gefeydt is, en fal 't niet fwaer w ^^^ ditgefchil neder re leggen. Want indienmeng ^ gelegentheydt,tijdt,ofte wil en heeft,om maticht Lichaem tot een beteren ftant te foo moet het door ghelijckc onderhouden wer te weten,de heete gemangheydtmetheete c» | g de koude met koude, ende foo voorts a> ghematigheden. Waer in nochtans die"twaer| nomenjat niet alken in'tghemeen, ofte vanJ |
-ocr page 228-
SCHAT DER GESONTHEYT. ii7
di» r ®enichte, maeroockin den felfden graet bet f ^ dingen genomen werden; te weten, als VPfP L gematigheyt niet al te veel en
Want fulcks zijnde,falmengeüjckedin- ] j , ®^"«ersen in lager graet van gematigheydt be- boo ft , indien de Lichamen, die op den
ongematicht zijn,gelijcke dingen ge- Vcr^i fo rallenfe lichtelijck in gelijcke iieckten toul weten,heete inheete,ende koudein in b ^ser by aldien men pooght om defelvige Lj i^^^ren ftant te brengen, foo moeten foodanige g^en allengskens tot contrarie dingen gewent def 1 •'^^'^haiven wilmen warme ïchamen in beo complexie houden, foo is warme lucht haer ^Mlaem, evenwel niet heel heete ofte brandende. Jjj^?"*· in foodanige geftakeniffè des !uchts,ibudenfe in koortiën, ofte andere heete fieckten vallen. Maer wilmen de bitten t<3t gematigheyt daer toe is koele lucht bequaem. dient evenwel acht ghenomen op dever·^ jj ®ydenheyt van de complexien of gematicheden.
^arme en vochtighe komt met onfe nature beft f en alfo defelvige geen fieckten en veroor-
^iil moet gantfch niet verandert werden, de- ® langh leven veroorfaeckt: maer de tg^.Piexie, dcwelcke veeltijdts oorfaeck van fieck- din ^i'.'^oet in de kintlheyt en jeught met vochtige jj in minder graet,in den ouderdom met voch- LicV" ë^lijcken graet onderhouden werden. Dan liid ' vervallen,moetmen al-
J^^^fi foo veel alft moghelijck is, en al den tijdt des ^ün"^ vervochtigen. Het welck niet ondienftich fal dat wat nader aengewefen wer:.
gene die beet van complcxie zijn, dewijlièal loop van haer leven tot den ouderdom toe, ^^^erder en fcherper hitte hebben, infonderheydt in ende middel-jaren^ vergaderen oock veel jg^''peovertolIicheydt,ende werden na haer jonge ,^,®^a]Jedaegbdroogher. Daerom dient wel ghe- din^ dat door het gebruyck van heete en droogc ^ ongematigheyt niet toe en neemt. Soo-
fullen dan fchouwê heete lucht,heete fcber- q i^pijfe, die gekruyt is, ende alderhande, diegal- g j.l'ge vochticheydt in'tLichaem doet groeyen : f: }ick daer zijn loock,ajuyn,moftaert,ende dierge- ft '^®· Sy moghen wel tamelijck veel, maer gheen „^"■Fii^endranckdrincken. Den genen, feydc Gale- £ fijn uytlegeinghe, op de lelte Cort-bondighe ^Pfeuck van Ηίρροσα. in't vierde Boeck,diedroogh oiyck ofte ioghewant zijn, machmen wel veel η,ν^·^ gheven, maer die daer vochtigh zijn, wey- n,,"· Voor Ibodanigbe Lichamen IS fulck Bier be- ^"^mft, hetwekkmen fiet dat de Lichamen vet ^^^ckt.geiijck op vele plaetfen van Tarwe gebrou- fra" ''ert, bet welck vervochticht,en redeli)ck ver- •"^"it.DeOefFeninghe moet matélijck, cn met te fterck wefen, ofte te langh dueren. Hier is oock dienftigh, hetLichaem dickwils in foet water te ba- den. Defe moeten voor-al den toorn en gramfchap mijden: haer hooft oock niet breken met diepe ge- dachten. De lange flaep is haer goet: maer het wa- ken quaet, Waerom fy juyft niet op den gheiêtten tijdt en behoeven te letten : maer üapen als fy beft ilapen konnen. |
Als u de Slgp niet toe en lacht,
Alsghy difnut en dienflich acht 3'
Soo maeckt ten minflen datje rufi^
Wanneer t u fieck^Lcden lnfi.
Nu als niet alleen de hitte uyt en fteeckt, maer oock de vochticheydt oft droocbtebuyten de maet gaen, fo dient op defelfde mede acht ghenomen te werden. Die heer en drooch zijn,moeten alle heete ende drooge dingen fchouwen,ende toefien.datdc droochte niet door groote hitte ontijdelijck en vermeerdere, ende de kou te ras in plaets komende» den ouderdom verhaeft wert. Derhalven doet een heete endedrooghe geftaltenis des lucht, en fulcke Spijie, als oock ftercke oeffeninge, aen foodanigen complexie veel meer fchade, als aen de ghene, die ofte alleen heet, oft te famen heet en vochtigh zijn. De warme en vochtige gematigheydt,indien beyde die hoedanichedenniet veel boven de maeten gaen, is den Menfche alder-bequaemft tot een langh le- ven : ende als dele hoedanicheden al een weynich uytmuyten, foo en ftrijdt evenwel foodanigen ghe- ftaltenis niet tegeneen langh leven, dan is vele vuy- licheyt onderworpen.daer uyt lichtelijck verfchey- den iieckten, en infonderheydt eefiighe vcrrottinge veroorfaeckt wert, daer op dickwils de doodt hae- ftelijck komt te overvallen. Daeromme is noodich, datmen de vochticheydt, indien de/elve matélijck is, neerftelijk onderhoudt, en nier en laet verdroogen, op dat den ouderdom niet voor fijnen tijdt en ko- me: en datmen meerder forgedraecht, dat de hitte en vochtigheydt niet toe en neme,ende alfoo fieck- ten veroorfake, als dat de tegenwoordige warmte ende vochtigheydt door verkoelende,en verdroo- gende middelen vermindert fouden werden. Want door den onvermijdelijcken loop derNaturen,ko- men wy ten laetften ailegader tot de drooge ende koude geftaltenis des lichaems, en daer door tot de doodt felve. So dat defe noot-dringende vyanden, die ons over 't hooft hangen,en de nature geftadich dreygen.niet ontijdelijck dienen van ons aengehaelt te werden: maer men moet de warmte ende voch- righeyt,in welcke hoedanicheden ons leven beftaet, met alle forchvuldicheyt foecken te bewaren. Dan hier op dient wel ghelet, dat de maet niec en werdc te buyten gegaen, waer uyt verrottinge, en andere fiekten groeyen.Defehebbendaeromhaer cewach-
Ee Ζ ten |
-ocr page 229-
J. V. BEV Ε R W Y Κ S
tenvanheete en vochtige lucht, infonderheydc die nier wel doorwaeyc en werc. HaerSpijfe fai zijn, dewelcke eenige dun-makende kracht heeft; neer- ftich lettende, datfe in de Maegh wel verteert, op datfe anders komende aldaer te bederven , gheen verrottinge oftèfieckteen verwecke. DeOeffenia- ge nioet foodanich zijn,datfe de overtollicheydt en vuylicheydt wel doet fchieten.maer de vaftc Leden niet en verdroocht. De andere dingen dienen alle- gader oock matigh te wefen, qiéer kracht hebben- de om defe complexie te behoii'den, als ö'm te ver- anderen. Infonderheydt moet forghe ghedraghen Werden, dat de kamer-ganck ende het water haren vryen doorgang hebben. Ende de ghematigheydt mach beter teghen drancken, als eenighe andere. Wanneer dan purgeren,ofte ader-laten,in fodanigh Lichaem van noode is, dat dient terftont in de Len- ten te gefchieden. Want als de hitte vermeerdert, dan werden defe lickamen door overvloede van vochtigheden met alderhande fieckten gequelt.
Die kout vanaert zijn, moeten met warme fpijfe ghevoedt werden, oeffeninghe ghebruycken, die de warmte alleen kan verwecken,maerniet verteeren· indiendereenighe flijmericheydt vergadert, defelve by tijdts af-fetten.
Diedroogh zijn,Tullen vochtighe fpijsen dranck gebruycken, dickwils in foet water baden, en haer . van ftercke oeffeninge wachten.
De quaetfte gematigheydt is de koude en droo- ghe.die van begin af ( len ouderdom gelijckr, ende lot den felvigen haeftelijck loopt: ende by aldienfe niet verbetert en wert,aile den tijdt des levens üap- pe werckinghen veroorfaeckt, ende denmenfche iieckelijck maeckt. Soodanighe moeten dan met alle neerftigheydt verwarmt en vervochtight wer- den : warme en vochtige Spijfe gebruycken,en het Lichaem alfoo oefienen, dat daerdoorde warmte alleen opgheweckt ende verfterckt wert, maer niet en verdwijnt. Langhe flaep is haer dienftigh; maer het by-flapen feer ichadelijck.
Indien de gematigheydt kout en vochtigh is, foo falmen de kouwicheydt foo veel als moghelijck is, verbeteren, ende de vochtigheydt evenwel behou- den. Waertoe infonderheydt helpt matighe oeffe- ninghe: alfoo defelve de warmte beweeght,ende gaende maeckt, om van de overtollige voclitigheyt meefter te werden. Dewijl oock in foodanighe ge- jnatigheydt des lichaems veel vuylicheydt groeyt, foo moetmen forghe dragen, om defelve wel ende njdelijckqmjt te maken. Ende dit is, foo vekbe- ianght demamere des levens» vanonghematighde tichamen. ^ |
Maniere des levens, dergener, die
van verfcheyde fieckten gedreygt werden·
Het XXLCapittel.
WAmeer u flant verfwackt, en dat de laetfiejaren Ontrentulqmck.geflel hasr krachten openbaren, Soo datter dit enguht aen Maegh of Lever fchorti Of datter (juellicb vocht van bovenneder-fiort: En laetunktterjionteen dranck^of filkn brengen; En laet geen hitter Jap met vreemde l^uyden mengen '· Maer oeffent ugedult, en houdt de Leden flïï. En let hoe dattet gaet, en waer het henen wil. Gehuyckt maer weynichβτρ, en tracht gerufl te mfett i Dat kan oock^memchmaeleen faare quaelgencfen. Weet dat een kjancKgeflel niet hardt en dientgedrucki» En dat eenk^rachtigh tmw niet fiyf en dient gsruck·
De lichamen,die noch verder van de gefo"'^^^^ gheweken zijn, en door de minfle oorfae'^'' ^^ fieckten vervallen fouden,ten zy fulks doordek/'" fte belet werden, fullen wy nu mede in dit CaE'^"· , haren regel van leven voorfchrij ven. Waerom nige lichamen de fiekten fo onderworpen zij"'·^" ' infonderheydt op twee oorfaken geleydt werde > te weten overvloedr,en verdervinge van'c A!s een van beyde ons met eenige fieckte fchij" tedreygen,fodienenfe terftont weeh-genome" ^ werden, al-eerfe het lichaem van den natuerlij^l^^j
ftant in een fieckelijcken verwerpen. Maer hier
wel aen te tnercken, dat het niet altijt noodig fijn toevlucht terftont tot de medicamenten, neef-middelen te nemen: alfo door ruften en ^^ ^ alleen veel groote fieckten konnen voor-i^'^^^ werden,fo dat dickwils genoech is,in defe geJ^S^ili, heyt niet te arbeyden, en luttel te eten. Maerjg 'c verval grooter is, als dat het op defe manier io^ verbetert konnen werden; dan falmen to^de voornaemfte geneef-middelen van den overvlo^'*^'
en bedervinge des bloets komen,te weten,het a^^'
laten, en purgeren,en alfo de volheyt verminder^^' en de quaetheyt verbeteren. Het wekk niet aUe^^^ nopende 't geheele lichaem, maer oock aenga?", de byfondere deelen re verftaen is. Dan hoe dit ^ les dient in 't werck geftelr, datgaet een ^nder ^ ^ derMedicijne aen,het welck van de genefinge dek: en daer over falmen te rade gaen met „ leert en ervaren Medicijn. Alhier hebben wy a-'^ voor, het lichaem voor ongefontheydt te be^^f. ^ ennietvan defelvigete genefen. Derhalven lai^^^ daer van hier geen breeder gewag af maken: iO alleen twee dingen vermanen. . j-
EerftelijckdatdeLenten.ofte het voor-jaero bequaemfte tijtis, om de fieckte voor te komen, e dan is het goetbloet te )aten,en te purgeren,ge"^ Hi^poaates leen in fijn 47 Spreucke van 't 6 |
-ocr page 230-
SCHAT DER G Ε S O Ν Τ Η Ε y T. 22.1
^an het is bequamcr de nijmerachtige.ende fwaer- 2 in · , tochtigheden, die in de winter vergaderc hetl'" „"^^^"''^'IvandeLentenrefuyveren : en op {j 'aetfte, de galachtige,die alfdan infonderheydc foert werden. Hecis oock goet.defwaeraioedi- ly^ochtigheden.en fwarte Gal, in den Herfft te ^"^^"'Cnde alfo de fieckten,die daer uyt plegen gfoeyen, voor tekonnen. fo ^ " ^".deren dient ook wel t'onthouden.dat het niet en is als fominige voorgeven. Aloe,Bit' \o J'^^'' iJis daer van gemaeckt werden,
lch°''f ■ S^fontheydt dickwils in te nemen. Galemis lïiidÜ V" ^ JBoeck van d'ongemengelde Geneef- als ■ -^^ède Maegh fo aengenaem is,
^^enich ander geneef-middel: en de Biner-heylich tj L*·^^·^ vele feergeprefen, om de bedorven voch- iiin r"' fiuyfen van de maeg gebacken
5}^"'^^%veren.DeArabifcheiMedici)nMeJ«e,houdc gen r ^^ aldergelontfte
L ^'•middclen-Want alfo andere purgerende din- W L^plegen te verfwacken, en de leden te ^^..^hadigen: fo meent hy dat den Aloë daer van be- ^ 's,alsdewelke nier alleen nieten foudebefcha- is ^^"''^^^erdaer-en-tegen ooek veritercken. Ia hy bfu^" gevoelen, dat de gene,die hem geftadich ge- ► geen fieckte overkomen ial.dewekke niet g P^sbaer en is. Maer dit wert wel te recht weder- <3at Oi-iJ/iKitf i. de Sanit.4.^. alwaer hy fchrijfr, de, ^"'«««i feer qualijck geleert heeft, dat den Alce ijlj-P^aegs vrient is: en dat hy door die dwalinge ori- jj^'Kke menfchen, die door fulck behulp tot een ouderdom meenden te geraken, vroeg om Ren Η ^ gebracht heeft: Want dewijl de focte din- ter aengenaem zijn: en den Alo'e feer bit-
lijj®' ^en volgende oock onaengenaemen fcbade- fom' · 'Bitter-heyligh mede, al itfe verbetert, ende Oq^J'Ks niet onnut: fo keurt hy evenwel defelvige o^^Wnderlijckaendemaeg en'tleven. Endaer- lQ„i^eent hy dat Mefue,als aen Galems te veel ge- too ^ Begeven hebbende,niet alleen geenen hoogen fcg^l^ichoten heeft,maer in de fleur van fijnjonck- Van u v^/os geftorven is. Dat de Lever daer
lu" "efchadicht wert, gaet wel fo vaft,enfulcks ge- teïi •S'caW,veertigb jaren langh ondervonden te tj: ende dat hy vele verloft heeft,
v,i,"oorhetgebruyck van/l/tiein groot gevaer ver- ich Waren. Dan dit wil ick alleen aennemen van p.ple en maghere Luyden, in dewelcke den Aloë, ^^"lck oock alle purgatien, als mede andere heete deii-°°8e geneei middelen,ganifch onnut en fcha- ^/l'ck zijn. Soo fchrijft Galenm fee. /oc. dat den fo^^.a'der-hinderlijckft is, alfulcke menlchen die d^^er eenige quade humeuren van een heete ende η gematigheydt gequelt werden. En dat de |
iiin Schade komt over de gene,die kout en droog ' '*enm'tgemeen aUe dié alleen uytq,uade hoe- danicheydtineetiich deel befchadichiiS'.Want daer geen overvloede van vochricheydt en is, daer werc door het ghebruyck van Aloë, het lichaem uyt-ge- droocht. Maer de ghene die veel met catarrhen en finkingen gequelt zijn,een flijmerige maeg hebben, en vochtich vancomplexieziin,konnenden Aloë,\rx- fonderheydt als hy wei bereydt is, ofte daer hy in- komt, als Biiter-heyligh, en Pillen F^affi, fonder hinder ghebruycken. Dan die aen't fpeen valt zijn, kan hy door 't openen van aderen, niet altijdt dienftich wefen. Siet van die kracht breederbyMdffto/wi op het ^ Boeck vaaDifiorides cap.2%. Vdefius<). Contr.·^. taDodoncem in't ii Boeck van fijnenKruyt-boeck; op'tweede Capittel.
Hoe de ghene leven moeten, die even uyt een fieckte op-ftaen.
Het XXII. Capittel.
HOortnoch een korte les u nu t te :{ijn geweten: Waenghy noch onlangs fteckjfi mlt met oordeel eten .- Maeckt datf hetfleackeflerckt,en fachtjens henen drijft. Dat u noch van de ([uael in Maegh of Lever blijft, ^jtghy langhfieckgetveefl, en metter tydt genefen, Soo moet oockjefgeltjcks u voedtfil langfaem wefen Maer was ufieckte kprt, en waerje roigefont, Soo geeft invollemaet het voedtfel aen den mom. Ghy hebt nu weynich bloedts, en dat moet weder groeyetr. Dm wilt u niet te ras met fware dingen moeyen .· Gehruycki meefl fachte Ιζρβ, enβρ van gulle jeucht. Of datje buyten forchufakfin redden meucht. 'Hsdienjiigh even-felfs voor alle jonge vrouwen, Haer jonfle tot den Man met kracht te wederhouwen, TVanneer fijn broofe jeucht, nafieck. te :{ijngetveefl, Vernieude klachten voelt, en wederom geneefl, Bieriffet tegen recht u vriendt fijn recht te geven. Want wie hem dm gelieft die tafl hem aen het leven : HierKdefoetheydtivreedt,de mange fluerhgdt fief, Hier ishet geven quaet, hier ü ontfeggengoet. Noyt dienter eenich vuur van vuur te \ijn genomen. Wanneer degulde vlam eerfi uyt begint te k$men:
Geen boom van nieuws geplant en dient te T^ljn befnoeyi. Tot dat het jeuchdigh hout in volle toekangroeyt.
De gene die van eenigefieckteontflagen zijnde, weder op debeenkomë,en dienen niette denc- ken,dac het genoeg is,datfe,geduerende de fieckte, haer van alles-welgewacht,en nergens in vergrepeu hebben,en nu fo naeu niet en behoeven te fien.maer vryelijk baren kift mogen volgen. Sulks heb ikdik- wilsgeiien eenige feer qualijk bekomen te zijn. Men fiet hoe haeft dat een kaers die even uyt is,wederom aengeblafen wert. Even-eerjS gaet het met de Gek- ten. Derhalven die uyt een fieckte even op-ftaen, moeten met goede manier van leven, wel forge dra- gen voor twee dingé,da;fi; niet weder in en Itorten»
Ee 3 ende |
-ocr page 231-
Ε R W Y Κ S
j. v. bev
en datfe haer vorige krachten wederom mogen be- komen. Voor-eerft,gelijk {als Hippoaates wel feydc infijn izSpreuckevanfijn zBoeck;) 'tgene,nahec fcheyden van de ficckte noch overfchier, wederom doet inftorten: fo ilt noodich allfer wat van de ftofFc der fiekre overblijft,al fchijntmenal wel te zijn,dat- menhetfelvigeallengskensen met foetigheytvveg- nemejen de voornaemfte deelenondertuffchen ver- itercke. Maer wanneer datter gheen quade materie meer overigh is, dan falmen ''ijichaem alleen fijnen deegh doen. Want ineen lichaèm.'twelck weder- om bekomt,is wel goet bloedt,maer weynigh,en in de vafte deelen is meerder droochte. Derhalven is alfdan van nooden vochtige Spijfe, die licht te ver- teeren is, en goet voedtfel geeft: gelijck dacr zijn doren van eyeren.panade, kuykens.capoenen.ende diergelijcke. De öaep helpt het teren, en derhalven mach hy in defe gelegentheydt wel wat langer zijn, oft oock dat aen den nacht ontbroken heeft,by da- ge ingehaelt werden. Men fal de maegh voor den eten ftrijcken met verfterckende olyen; niet te veel ipijfe fevens ghebruycken, maer defelve liever ver- deden, en is beter driemael daegs weynich,als eens veel te eten. Hiffocrates heeft ons wel geleert in de lèven-kort-bondighe Spreuck van 't weede Boeck, dat de Lichamen die van langer-handt uyt-geteert zijn, mede van langer-handt moeten herftelt wer- den : maer de gene die ras vervallen, mede haefte- lijck. En alfoo de gene, die uyt een fieckte opftaen, leerilap enfwack zijn, fo moet infonderheydt gelee werden, om de flappigheyt met verfterckende din-
fenwech re nemen. En al ift, dat,'t gene voor het ert aéngenaem valt, ende de natuer ijcke warmte vermeerdert, foodanige lichamen nut en dienftigh is: fooen moeten fy evenwel alles fonderonder- fchéydt nietgebruycken,maerfienop deoorfaeck van hare fwackheydt, en befigen 't gene het over- Ichot van hare fieckte wederftaen kan, enhaerfeer wachten, van 't ghene d'ongematigheydt, van de- welcke haer fieckte ghefproten is, ecnichfins foude wederom doen komen.
. Maer dewijl de gene,die uyt een ficckte opftaen, nietterftont en fevens haer krachten weder en krij- gen,en de fwackigheyt uyt de fieckte veroorfaeckt, allengskens door goede maniere des levens ver- wonnen wert, alleen de deelen der telinghe terftont kracht krijghen, en groote courage vertoonen, foo moeten evenwel defelve oockteghen danckinden tootn gehouden werden, ten zy datmen niet alleen met de gefontheydt,maer oock met hetleven felve wil fpelen.Alsdie deelen verrijfen.en vol levens zijn, daer al d'andere noch fwack en üap blijven, is een feker en ontwijffelijck teycken van gefontheydt,en dat hetleven behouden is. Het welck daer uyt ge- fchiet, om dat de verftoppinghe van d'aderen geo- pent zijnde, Lever,Nieren,en d'ander deelen,die het |
voedtfel door het lichaam verdeelen, alder-eerft^® Spijfe nutten,en voor d'andere verfterckt werde"^ waer door fy krachten bekomen, ende met natuef', lijcke, en levende geeften oVervloedichlijck len, van wekkers bèwegingc,ende voort-drijveno beroeringe de gefcyde deelen op-blafen,en gj ketelende begeerlijckheydt verweckt werden,da de verfte Leden, gelijck armen, beenen, fchouder» dye, hals, later het voedtfel en 't levende fap fangen: behalven oock dat de nature de natuerli)^^ deelen vry naeuwer ghevoelen heeft gegeven» g lijck hier voren verhaeltis, waer door defelvig^ " , wel ofte qualijck varen van 't geheele lichaem ^^ eerder ghewaer werden. Alfdan de gefeyde dee* door gefonten fuyver bloetvan de Lever beg'"" re verquicken, fo brengen fy het eerfte teycke" ^^ / dat het lichaem nu gefont en wel geftelt is. He^'^jj ve en is de goede vrouwen oock niet onbekent, ^ fy de kinderen voor heel ghefont oordeelen, w® neerfe wel opgelchort zijn. Al ift dan dat den ge" die even uyt een fieckte bekomen , al de kr^'^^^gu door de ficckte ghebroken, 't lichaem vervallc^ ^^ ongedaen, en alle de Leden heel verfwackt zij" '· brengt even wei dat lic de eerfte tijdinge van g^'^ hey t. Maer ingevalle dien eerfte luit ingevolge ^^^^ fo krijghtmenterftonttijtsgenoechvan beroU. weet verfcheyde exempelen van Heeren vanq^jjg rey t,die aldus om hals gekomen zijn: fommig^' ^jg naulijcks een uur daerna geleeft hebben: andere'^^^j jaer en dagh gingen quelTen. De reden ϊ^,ο"^® befte en fuyverite deel van 't voedtfel,ende de achtighe vochticheydt s waer door de fchfal^'X^, droogde, en door de fieckte,uytgemergelde ^^^ befprengt en vervochticht werden,het lichaetp j trocken,en gelijk den room van de nielk φ
wert: waer door gefchiet, dat de krachten, begonnen wat aen te nemen, vervallen ende te gaen. Maer 't is een geheel ander faek met de vr wen, die van het by-üapen fo niet en vernioey ^^ alsde mans,ja daer door bekomen en fterck"'"'''jjj, den, fo dat fommigc, die hier toe wat jjcijn
(gelijck de meer-gemelte Doólor van Zierickzee, fchrijft) haer fomtijts fieck om datfe wat deegs fouden gedaen werden. van fy veeltijts dit fpreeck-woort in den ben: Men moet defieckf vroukens altijdt ^let
Daer mede verftaende, feyt Lemttiui,dztf2 altijt met hoender-nat, candeel.ofte fpijfe moeten gekoeftert zijn, maer datter dic^^^^ wat anders hapert, daer de nature natreckt. ^^^^ gelijck eeneerlijck man,veel doet om fijn j^ey- te believen, fo moet hy evenwel van dit werc lich avont nemen, als hy felve fieck geweeit is.^ ^^ fijn vorighe krachten noch niet bekomen en π ■ anders doende, brceckt hy 'cfondament van
gefontheydt, en fpilt al fpelende fijn leven. ^^^ |
i·.
-ocr page 232-
SCHAT DER GESONTHEYT.
^Qe verre deverhaeide middelen ^er Gefontheydt by een yegelijck
moeten waer-genoinen worden. Het XXIII. Capktel.
J ^t aengevangenWerck.uyt enckel gunfi hefihrevcn,
L^iiaer.hetVaderlandt up liefde tvcrt gegeven. ^ goede vanhetvolck., dat k^ijght hier fijn befluyt,
jj " van nieus gecien gelijd(eenjonge briiyt.
ufchatten met en alderley juweelen, alwaer het k$omt,de vriendenmede-dcekn; "Λ Lefer wieje :{ijt, ontfanght het edel fant, ^^^}tetetovey'dutroucoe yechtef'hant. . l'in de regels veel, e» foih u niet ontfetten, ^"K'jn met al-te-maelgelijckalsfirenge wetten, ^ime een kunflbefchrijft die geeft de vollemaet ^^er oordeel met befch^dt dat brenghtfe tot de doet.
^"IperB ι van den vermaerden Heere
ee ' on-uyifprekelijcke gheleert-
deren „ is te vermengen,en geiijck als te lar- fatfoen f κ ^-r aerdighe geeftichcydt. Op dit fienhadd ^ my onlangs, als hy dit werck ge- lev ' 3l!e de werelt preςijs na een regel tiienfch r"' ghedaen foude wefen met het
yec onge^ g^eflacht, het welck a
al te geerne tot
een g'^^^oons verandert: Dat hy veel houdt van luiTch^^ V^^^iej· van leven: maer foodanighen, Valt · r^^icke fomtijdts wat onghelijckbeydt oefFenen en ftercke wet in eten, dnncken,
pijn.i^g ' ^ften Ac. een rechte tyrannije is, en een drincice verftant. Laetfe eten en
lacchen"'i "
irbevdt · een gefetten tijdt ruften, dien het
^eranH verroeren : laetfe letten op de
de Lucht,ende de trappen van de Op jjg ' "iis Leeuwerken begeeren te wefen: laetfe et) heuf flapen, die 's nachts noyt te fchrijven goet η "· laetften befluyt hy, dat, geüjck een deckr konfte van wel-fprekentheyt be-
beft ' «Ie maniere om ghefont te leven,
IVleH^^-wert by de ghene, die de wetten der w'^'Jns fo heel naeuw niet en ondêrhouden.Defe ick iv van foo treffelijcke perfonagie, en hebbe felvi konnen over het hooft fien, fonder de- i yJf^ ^^^ nauwer te overwegen. Men hoort vele Shpf ^^^ hebben, dat die meelt op haer & ciontheydt leven, dickwils eerft fterven, en dat- «^n meer oude dronckaerts vint, als oude Dodo- 22 1 |
ren. Wat het laetfte belangt, dient voor antwoort, datter mede vry meer dronckaerts gevonden wer- den, als Dodoren. Behalven dat oock de Dod^- ren niet akijdt en leven na de ghefontheydt: ja in' 't gene iyeen ander belaften, haerfelven dickwils te buyten gaen. Een foodanigh Doder, als hem fuicks van een ander toe-gefchoten werde, engaf nieton- gherijmt tot antwoordt. Dat hy een ander rade, 't ghene de konfte derMedicijne behaeghde, maet dat hy felve dede, 'ty ne den Medicijn behaeghde- Hetisoockonwaerlchtigh, dat, die op haer ghe- fontheydt leven, rafler fterven. Want indien de ge- ne, die fwack van naturen, ofte eenich quael onder- worpen zijn, (hoedanige gemeenlijck wat meer op haer ghefontheydt letten) onordentlijck quamen te Ie ven; men foude wel haeft fien, hoe weynich haer leven foude dueren, daermen nu in teghen-deel be- vint, dat foodanighe met een goede manier van le- ven, oock buyten hoop van alle metifchen, by-na teghen de nature het felve verlengen, ende andere, die wat betergeftelt zijn, tot den hooghften ouder-· dom geraken. De beroemde Medicijn en Hiftory- fchrijver Paului lovim, verhaelt in 't leven van onfen Paus Hadrianus V 1. van Utrecht, dat hy fo naeu de ure van fijn maeltijdt waernam,dat,al was hy doen- de met de alder-gewichtighfte faken, defelvige ter- ftont liet ftaen, fo dra den Hoof-meefter hem aen- feyde,dat deTafel bereydt was. Hy leefde over de vier-en-feftigh jaer (ghelijck Fanvinio in fijn leven ^hetuyght) noch kloeck en gaeu,feydt loviui. Ende foude lichtelijck veel langer geleeft hebben, by al- dien het hem niet verkort en ware gheweeft. De Hiftory-fchrijversen maken daergheen ghewach van, dan my is te Romen felve de plaetfe ghetoont, daer hem de vijgh, na dewelcke hy sheen andere meer en at, gegeven foude zijn. Maerty lovius wert de oorfaeck van fijn fieckte qualijck geleydt op het bier drincken. Hoe aenghenaem fijn doodt de Ro- meynen was,bleeck welaliTe by nacht het huys van fijnen Doótor,y4«i)-<ic/«ff, met groene Mcyen befta- ken, en daer by fteiden defen tijtel, Liter^ior» ƒ4-· tria S.P. ciat is, Den Raet en 't volck van Ko- men heeft dit geftelt tereeren van den Verlofler des Vaderlandcs. Wy fullen wat nader komen meteen ander exempel. Een deftighVenetiaens Edelman, LodotvyckGornun,ulshy noch jongh zijnde,feer fiec» kelijck gingh, werden by de Dodoren geoordeelt, haeft te moeten fterven, by aldien hy gheen nauwe en fcherpe maniere van leven en hieh Welcke ver- maninghe hy wel ter herten nemende,paften op al- les, 't welck fij η gheiontheydt aengingh, fo naeuw, dat hy felfs alle fijn Spijfc ende dranck'smiddaeghs ende 's avonts dede wegen, en die maet in 'r minfte nimmermeer te buyten en gingh. En hy,die anders gefchapen was, jong te fterven,quaiTi met de voor- leyde manier« van-leven tot den hooghften ouder- dom. |
-ocr page 233-
dom. Doen hy die feive in Italiaans befchreef fhet welcke in't Latijn over-ghefet is van den Hoogh- geleerden Lej(72tfi, en by üinHygiaflkon,ÏQAiKwer-
een ghedruckt) was hy al in de tachtigh jaer, ende eeft noch vele jaren daerna geleeft. En dat meer is, altijdt wel-geftelt van gemoedt en licbaein, vro- lijck en geibnt. Het gebeurde, dat hy eens by on-
theval met fijn Karofle om-viel, en hem feer quet- e," vvaer overdeDodoreri, hem wilden na ghe- vvoonce purgeren en laten. Dt>i) hy dc gelegentheyt van fijn eygen lichaem beter kennende, feyde haer. Heek maer de wonden toe, fonder eens te vreefen, datter eenighe quade humeuren mochten na toe iincken, alfo ick die niet en hebbe. Het weJck oock alfoo gefchiede. Diergelijcke exempelen foude ick meer konnen verhalen, dan fal die, als haeftende na Iheteynde, tegenwoordigh overflaen. Nukomthet bier op aen,ofte het wel geraden is,dat een yegelijck fop nauw op alles foude letten, en fijn felven by-na toteenflave van fijn lichaem maken. Om dit wel te verftaen, foo moeten wy weten, datter tweeder- hande foorren van menfchenzijn, wekkers gefont- heydc in achtinghe wert genomen. Sommige zijn fris, fterck, en heel volkomentlijck gefont, andere fwack, teer, en fieckelijck. De laetfte, indienfe haer uyteen teere enweecke gefontheydt nietinfieck- ten willen werpen, moeten noodtfakelijck na Doóloors raet leven - vlieden, 'tghene met haer iieckelijcke genegentheydt over-een komt, en ge- bruycken 't ghene, daer tegen ftriji: volheydt van humeuren,ofte quaet bloedt,als heceenige fi'eckten fchijnt te dreygen, by tijdts wech-nemen. En die een fekere en vafte maniere van leven aengenomen hebben, moeten die niet te buyten gaen, maer haer aendefelve vaft houden, anders komenfe in onge- Jegentbeydt te vervallen. Soo fchrijft de vermelde Corrmo, dat hem feer qualijck bequam, als hy door aen-raden van fommighe, die meenden dat hy te weynich at, fijn gewoonlijcke mate wat vermeer- derde. Het is aenmerckens weerdigh, 'tgene Celfm verhaelt in fijn 3 Boeck op 't 21 Capittel, van een trefFelijck Medi9ijn,dieby den Koningeen die de water-fucht began te krijgen, befoeckende ( diehy kende voor gulfich en onghebonden, daer die fieckte vereyfcht lijdtfaemheyt,honger,dorft,en |
veel andere moeyelijckheydt) hem voor onge"-^ iijck oordeelde. En alifsr een ander die hein beloofde te genefen, foo feyde fach op de fieckte,maer hy op den fiecken. Da^ bevintmen oock, dat fommige, die khijnen op n®
gefontheydt televen, tot haer voornemen, daer /
anders wel toe foude komen, niet en geraken, Wijlfe ofte niet en volherden, ofte haer erge"^ ^ mifgrijpen. Om nu oock te fpreken van de ^ die dapper fterck en volkomen ghefont zijn> ^^ ^ behoeven haer foo naeu niet te verbinden: t"^^ ghewennen haer lichaem vry tot alles; g^r
vaften, d'ander vrolijckzijn^ fomtijdts ' ι,ε- meeftendeel doende zijn; alderhande Spiji^J-^c bruycken, die het volck eet,alire niet heel ong^k en is, evenwel fuicks niet te veel, alfo quao^ geen lichaem goet voedcfel kan brengen tweemael daeghs als eeus te eten. En Le»
wel wachten, gelijck mede vermaent,dat
de middelen, die tot de Sieckten van noode Z'J tijden van gefontheydt niet en verbeficht. M^e lijcker feer weynich gevonden werden, die rn ^^^^ een volmaeckte gefontheydt,enfl;ercke ^
fien zijn,ende degene, diefeal hebben,welverj ofte verminderen, foo dient. een yegelijck ^ waerfchout, indien hy juyft alles fooprecijs ^^ kan onderhouden, dat hy immers foo na k® hem mogelijck is. Dc Heer Borgemeelter ^ tc daer hy befchrijft een volmaeckt Orateur ^ j^a blijven by de gelijckenis vanden Hoogh-g^» - ^^
Heer Bi^r/^ew) feydt,dat hy den felvigen fte^r» jj^
datfe gemeeniijck zijn, maer geiijck ^y^^r^l: ef ven overleydt heeft, datfe behooren te we als yemant juyft niet en kan komen tot fte volmaecktheydtjdat hy evenwel S^^^^"·^]. ooc^ Ieydt,die van de naefte is. Het felve fegge '^be' in defe materie, te weten,dat ick 't gene my dochte dienftich ende g^""'
bewaringe der Gefontheydt, en ""^^krchv'i^ die alles niet wel en konnen na-komen,de' ^gf- dichfte zijn, die het meefte en voornaerott nemen. Na welcke leife hem een yder ^^^ va" ken, altijdt voor oogen hebbende de waer^
'tgemeenfeggen,dardeGESON TiiE V
verborgen Schat is. |
Ε Y Ν D E.