li!
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-'^^AIÊÈÈ:
,— r ι isEri·!
-ocr page 6- -ocr page 7-vi'«
-ocr page 8-Verdeelt in dry Boecken,
Vervattende
van verfcheyden flyl en ΛοίΤε^
i
Den derden Druk.
By\^iLLEM de Coup, Willem Lams-
Velt en Philip Verbeek,
Boekverkoopers. 1702.
Den edelen y achtbaren en hoog^
geleerden Heere
RIDDER,
HEERE van BRANDWYCK
G γ Β L· Α Ν D , &C.
Myn Heere,
Et heeft my goed gedacht de Ge-
dichten van j. dc Dcckcr wederom
van nieus op de druckperifc en eens
te degen voor't licht te brengen ; cn
mitidien de felve den dagh nu fien
füllen onder eenen anderen tytel] in
anderenichick en ordre en met noch iet anders merc-
kelijck verrijkt j foo vinde ick niet onraedfaem de
felve op te dragen aen een'perfoone niet alleen van
aeniien, maer ook van letteren en wetenichap, en die
vooral grondelijck vèrftaet wat toteenaerdig Vaers
gehoort, en wat in een mannclijck, meefterlijk en
wel-deurwrocht Gedicht word vereyfcht: ca wien
Mijn /i/ifri,wien(ieg ick) in ons Vaderland kan ik tot
iulcx beter ofbequamer uytpicken als U. Εφ., die
niet alleen en zijt een' perioon van feer doorluchti-
gcnaenfien, maer daerenboven in alleGoddelijcke
H
en rneiiichclijke letteren en voomaamli;ckiii''tftuck
van Poëiye tot in top bedreven ? onnoodig fijn hier
vele woorden; U. Eds. geleerde , geeiirijke en
alom wijd-beroemde Rijmen getuygen fulcx vol-
mondig. En gevalt mydeie mijne keuredes noch tc
beter, om dieswille dat ick wete dat de Deckers Ge-
dichten byU.Eds, inwaerdefijn,gelijkmyoock acn
d'andre fijde niet onbekent en is de Teer eerbiedige
genegentheyd die hy U.Eds, is toedragende; iulcx
dat ick gantich niet en derve tvvijfFelen ofdefe mijne
opdracht en ial U. Eds. lief, en hem ten hoogften aen-
genaem fijn; ja ik veriekere my ten vollen dat hy iel-
ve, indien 't hem gelufthadde hand aendefen druck
'U
l·
'i I
tc houden,
korep
noc
Seenen anderen Schutsheer en ioude ver-
het Voorhoofd fijns werks anderen
name doen dragen hebben als dien van U. Eds. Ont-
fangdan,* achtbare Man . met eengoedjonftigooge
de Reekers RYM-OEFFENINGEN, en
neemfe aen als eene gifte van hem ielfs tot U. Eds.
komende doch door de handen van
U. Eds. ootmoedigen Dienaar
A. VänBLANCKE Ν.
Ii
In Α Μ S τ Ε L· D AM,
deien Eerilen July
d'Uyt-
i
-ocr page 11-Lfoo ik tot verfche^de malen veifcheyde·
ne Liefbebbere» der Digtkunfe fiih dap~
per heh boor en beklagen ^dat defe Gedig-
ten [00 feer fchaers waren te Ifekptnen of
/immers niet tol [od redelijken prijfe als
ly wel wenfcbten:foo bebbe ick^begintiefi
te denken dat iemand de felve in beknoper formaet her'
druckendeybungenen ondienß en [oude doen^en fig felveH
miffchtengeen fchade. Hier over kennijfe met den Digter
gemaekt en altemet iet nieus van fijn maekfil bekomen'
hebbende,hebbe hem endelij komijn voornemen voorgeflelt,
'i welk^ b^ niet'alleen heel heftig beeft wederfprok/fJ,
maer my ook. tP^l ernflelijk^gebedenja befworen, dat
ick^myvanfulcx foude willen wachten·, alfoo 't (feyde
hy)totgeenen andere eynde faljtrecken als om den voor^
gaenden druk achter de bamk^te helpen ^, en i*eemfnael
onnut te maken tot geenengeringen riadeele des diuC'
kers, mjt'eUkemale tegemoete voerende defpreuke:'
Quod tibi fieri non vis, alteri nefeceris. lek"
bekende wel fijn feggen niet heel ongegrond te [ijnimaeT
niettemin verfiaende dat eenige andere fulcxookyoor
hadden, foo bebbe ik^my eyndelijkyerßoutihet werk niet
alleen tegen fijnen wille, maer ookbayten z.ijne ks^m
fiijfe op de perjfe te doen komen: Hy falcx vernemen-
de , geliet fich upermate qualT/kje Vreden, ftcb hooglijk^
beklagende datmen niet alleen den voorgaenden drucket
* 4 *t groot'
d'Uytgever aen den Lefer.
't^rootße ongelijkjer wereU^maer ook hm felf kragt en
gemeld aendede met tegen fijnen wille te gaennadruc-
\en dingen, die (foo hem dogt) hier en daer de ffongie en
deargaens vty een andere ordre verei[ihtenAk vertoonde
hem dat hy in die dingengeenen wil en hadde^datfe bui-
ten fijne magt waren-yookjdat het ieder vry flond ongepri-
yilegeerde boeken voornamelijk^den drukst wee of drjj)x~
len out ^tjnde^weder van ntcus te herdrmkenyen mpendê
d'ordre, dat de fake nog fo verre niet en was gekomen^
ofh) en kpnde daer in wel ordreßellcn, By fiende dat 'i
was un faire Ie faut, lietfig tenleßennavedmor-
7ens en weerfirevensgefeggenom't werk^foodantge or-
dre te geven als U E. hier fien tneugt, en 'i felve nog met
iet tnerkelykj te vermeerderen, ikjenrouwe, lefer,
dat defe mijne geoorloofde fioutmoedigheyd UE: niet
e^ualijkjn fat bevallen^en datgy u aen 'f mifnoegen van
de Decker of fijnen Drucker niet eens enfult floaten, nu
gy fijne Werden meugt hebben tot uwen foo j^/ffKf«
kpße; wat mj belangt, tk^hebbe U E. getracht genoeg
te doen, en hope in 't toekomende fulcx meer te doen
In all wat my eerlek en doenlijkjs. Vaart wel.
Ί i
ΐίΊ
fi
(ι
i|l>
O Ρ
\V Ε R C κ Ε N. 'i '
I
1 Was Griekenland een ongcvocligh téeken
Van overtopt' en cicyzcud" heerfchappy
Toen topwaai'ts fteegh He Griekfe Poëly.^
Enmachtighwas, air eeuwen door te breekenr: /
Deef Moogenthcyd,leYd'' ook te werk haar macht
Aan Hemel hoogh'en dartele Gebouwen,
Uyt ftaal en ileen, geklonken en gehouwen,
In kracht en konft , en koftelheyd, en pracht:. - "
Peei"* Oppermacht verkroop allenghs te gaader;
De fteun des Staats nam trekken kenlijk af; ι
Het Metielwerk dook in fijn eygen graf;
En Poëfy verloor haer geeft en aader. , -
Auguftus-èeuw behiel den felven trant:
Dien Flakkus ftond (wen hy ter pal gekoomen,
Nu 't marm^'re gaf voor "t tichchel-fteene Roome ,)
Aand'een, enzyn Virgielaan d'and'rehand: .
HetFlaviichhuys geviel den laft van't fliehten .Ir,·..·
Des Schouw-tooneels; na dat gefwind en los
Lukaan, gelijk een ongeteugelt Ros,
Bergh-iprongendeed' in zijn verheeve Dichten:
5
Domi-
-ocr page 14-Domltiaan het hoofd ontzachlijk, dus,
Hief door de lucht, van af den koop" ren ïGepper,
Maar hooger op de maat der Zangen-repper
DeeP onvermoed' en inelle Statius:
Van toen begon de Roomiche grond te fpattqn,
En hield" een wijl hei draagend" afen aan;
Tot eynd' lijk, op de maat van Klaudiaan,
Zonk heerfchappy, gebouwen, konft en (chatten.
Behoef ik hier Petrirch", of Arioft',
OfG iiarijn, of Dantes aan te rijgen,
En nieuwe pracht, died'oudeichierdeeiwijgen.
Te zaam vergaan, gelijkie iaam begoft ?
Mijn'Vaaderland gy ichijnt aan "t eynd'geklommen
VanMoogentheyd, die vveerelden en zeen
En oover-ichrijdt, en oover-hcerft met een,
En oover-treft een ry van Vorilendommen:
"Wat in die ftand uw" luft ter handen nam,
Ennogvermagh, in konft, gevaart", en krachten
Van Metfelwerk, blyk aan zo vecle Grachten,
En "t Raad- huys meeft, van "t fchatrijk Amfterdam.
Wie zagh, als hier, der Dichteren heyl' gen Tempel,
Α po los kerk, gefteegen tot aan "t dak ?
Wie zulk een fchaar bewieroken het vlak
Van haar Altaar, of kuflen haaren drempel ?
Waar aan de hand van Spiegel y> d^eerfte fteen
En gronden ley, en ichuymde van "t vervuylen ;
Daar Hoofd, en Heyns, en Zuylichem de zuy len
Aan veftighden, van marmer uyt-gefne" en;
Daar Vondels geeft het prachtige muiaadjc
Trok
I'l
L ο F-D I C Η Τ.
Trok uyt de grond, als met vergoode ftem;
Daar ^t Brandwijk ί Brand, en Anflo dreef in klem;
En Cats "t Gebou met kracht dwongli in fpannaadje:
VolmaaktGebouwlwaarzagh het oude Room, .
OfGriekenland, oft y ver-ziek Italien
Uw'weedergaa? men legge goudeichalien, j? <
(Dit refter noch) ö dat de D ε c. κ ε r koon?!
De Deckerkoomt;hoeichitt'renzy^nefcHilden
Van goud en glans, als dak van Salomon;
Een gouden bergh in 't weerichijn van de Zon,
"Waar op de Nijd vergeefs haer pijlen ipilde:
Het hof-tapijt in purper-verf gedoopt
Van 's Doopers bloed, van C'hrißus dierbaar Lydcn,
Dien Tempel hier bekleed aan allen zyden,
Daar 't oogh helaas 1 van traanen overloopt:
Ik zie de Lier van Flakkus opgehangen;
En 't Punt-^edicht gereegen aan een inoer:
VolmaaktGebouw , gyzijt van uyt de vloer
Ten t ~ ρ gevoert door zoo vergoode Zangen.
Zal uw^ Geluk van nu te rugge gaan ^
Datlaate zich den Heemel niet behaagen:
Hy geef u macht uw Moogentheyd te draagen,
O Vaaderland, om ftandzaam te beftaan:
Maar dat geen menich (hoe zeer zijn Geell verlekker'
Op Poëiy) hier toe te ftygen poogh',
Zy daalt en daalt; en niemand kan zoo hoogli
HetTempel-fpitsbefteyg'renjdanDE Decker.
op .
-ocr page 16-DAt hier mijn ^^an^hcldfn de Dekkers digte digten
Volmaakt :{oujv looven in Appollos diiitfche t{etk^.
Dat na^^t-en-da^iPerk^ was voor my een eeuwtg
wert^:,
De ^ßw is met geen kaers , ojf:^warte lamp te lieten j
Het bloedt^ treurjpel van den aldereerßen Dooper,
li door :{ijnputkepen leevendi^^ontfouwt,
En ajfgebeeit, dat ^ inplaatt van klinklaar gout >
Niet leev'ren:^ouiv als loot > eny:^er , tin ^ enl^ooper.
Zyn Vrijclag> die Strij-en-Lijdag wel mag bieten.
Door dten den affgront, en den duivd, e« de doot,
En d'onver:^oenden God yfiWijk,op hem fchoot ^
Dat hem het laauwe bloe't ten aanjchljn affquam vlieten :
Dietvreede Vrijdag ir als met metaalepunten.
Gedopt in s^iveet, enbloety befchreeven} engeßelt
tiiet tn hetßoff^ en Zant, maar in 'i (neeufvttte velt,
Om daar alsIteventgitopU heerlijkß uitte munten,
"ZouTvik d^t β α at e lijkten god lijk volioovcn,
'T tvas noodtgdat de f^eeß, die :{ijnen , engeeß ,
Me/ pinxterto7igen is in 'i gingen bygeweeß,
JAijngeeßien b»rß, en brein^noch beet er quam doorfloovcn ,
"Maat dit genaden wer t^lt^t eeuwi<( mtffen:
Dies tvil ikjmet mijn geeß door bebloede blaan
Na'tyflijk Gulgotha,dten fleilen kruisberg ζ^ααη ,
En pinken door het ^werk der dikke duißerni(}}n.
Daerimmers :ζαίik<lanGodsXuor.,mijn :{otn,:^ien hangen,
, JV4 dat hy was verradn , befpoogm, en befpot >
Met
ff
li <
Op al de werken van Jeremias de Dekkci.
Met lii'ênjieoeejfe/t, en {;e^reepfn by de flrot,
Wanneer hem als etn dit-ff' en Moer der , qiiamen vaneen.
Daar ^λ/ mjjn :{iel baar heer , en heiland, uit \im rtkji^n %
En digt, en na-elvaßp^cjpijkirt an het l^uii-
Daar heiltg blm , a·) my , wat :^waarder ktüis\
Langi 't moedernaat{te lijjfmet jlroomen aff:(ienlelj^en.
Daar ^al ik, 's hetmls heer alleen niet hoor en roepen t
Mijn God, mijn God, waarom? waarom verlaat
gymy?
Maar moedi^door^eßrecn de Rjtfe I{aa:^ery
Desheljchen halsheers , en ^tjn ^odvergeetetroepen^
Zal ik^dien vreedevorß, die leevendi^e aader
Van Melf^t en Μυβ^ en Wijn, ook^hooren uit de bot β,
Verdroogt van helfchen αη^β, uitroepen ach my Dotft >
Als waar hy ^amfch en^aar vergeeten van vader »
Op dee\e Schreeuw , ^al ik^het louire fchuim der guiten
Zien dringen om Gods Zoon, in plaats van Roeten wijn >
Te laaven met een [pons vol aljem, en ,
En dan met eenen oiik^\ijn lijden 7;ien befluiten.
Dan :{al oo^ s^ijn doot, en lijden :{ien voltoogen ,
Wanneer Hähern voor 't laatß' > met volle moedisn magty
Hoor inriepen mt de borß : bet is nu al volbragt:
En :{ijn doorkruiße :^iel doet vaaren na den hoogen.
Hier op \al i\het lijjfvan 'f kjuishout ajf:(ien laaten i
Als ool^dat vel, en vleefch, en al :{ijn lieve leèn
Wei wreed doorJpijl(eit , maar dat het minße Been
Niet is verbrool^en, door den moedwil der foldaaten,
En:{oik^my ©oor ^t laatß i^ijnl^l^Ser laat ^elußen,
dat doorna^^elde, en verfch gebalfemt /
In ^o:(ejfsholle rots \ienneemen 7^\jnen wijk^%
Om in dti iuißre t^mb drie da^en lanv te rußen.
WUik^ie B^ifgenm 00^ van Maria wee\en *
Eö
-ocr page 18-i
op al de werken van Jeremias de Dekker,
Enloopen ογ den Zoeri-en-Zondagnahet ^rajf^
Dan :{al het leed dat my de Dekkers vrijdag
Verfmelten , wijl mijn heer , en harder ts verree^en.
Dan il^g^olootha , en naarepjaffverg^eeten,
En vallen mijyi verree:(en heiland weèt te voet.
Il{ :(al op 'i nietnp untfun!{t door :^ijm η2,1 ans > m gloet j
Die blijde tydinj^ oül^ mijn broeders laatcn ivetten.
Dan ik.tveer op 't niemv j na dat ik^al die haaren
Van laß , enlteff ,enleed^ dooroetvorßclt
Door Godsgenaadeniroot, en uit^fgooten wyn,
i Als tekens van j^ijn kruis ) wijn 'ieefl en jonnen gaar en·
^Idusgemoedigt, vlteg tl{ door de jcherpe punten
Waar mee het'9untd\givanóc Dekker ii ^cpruikt·.
Offichuon mijnßagveer hier gequetß wierd^engefnuik^t >
"Zo :{altk 't op :{ijn laatflebyhd^^oü-ivm munten.
Daar '^al i!{ m den s^eeß > met David my vermjtaken j
En :^in^en met dicn vorfl ^ engrcoten Ilarpenaar,
Den alderlmgflen toon van ;{ijne qoudc [naar :
Dat God ^entny , an 't her te raaien,
Dan t^nog al vry wat hooseer 'laan, en rijj^en.
'Ki^al eeuwigßtrren op die kpmnl^lijkejier >
Die ons degodheit in de menjcheit ivijß van ver.
ΙΙζ^^Λΐgodvrugtig met de Perßaanfche tvij:{en
Mijn Bsgterham, en hart, enojßrkiß ontßuiten ί
dat Gods Zoon, mijn wieroot^,mtrh\engouii
Door ![yntn Eeutvgen g^eeßmet heiltgheit bedoutvt,
Zo dankl^kjojf'ren , dat het eeutvig uit muitm.
'bia^ulk^emlange^i vanheiligzgc^an<^en ,
Vergeet i^Pofthemus, en Bachiis, en Torquaat:
Maar als de Dekkers broer, na d^and're wereltgaat >
Danik,om:^ijn leedmet traanenop defvangen.
Οΰ\ ^inkf ffiijn Ziel, en :{inn\ tn (oegemongej'chrocven,
W. Wan-
op al de werken van Jeremias de Dekker.
Wanneer ik^maar gedenk^dat de S^odoogde B^iuuf
De eer van Stuarts htm , die kjmml^itjlievrouw,
Op'*t uitterfle bevrugt ^ :(o bij[ier komt bedroeven :
Zo byßer, dat de doot haar [effent kpmt berooven
Van vader, en van man , en tpee:^, en weeduui& Wort,
En als die kpmngin om Welhem traanen flore,
Dan word de nagtgordijn my op het hatt gefchooven.
Maar als ik, Piimonty in 'i bloedbad (laas!) 7^emmen%
Dan dort mijn Regterhand, de ten^ mrdjlom» en ftijff'y
Dat overduiveljcij, en onmenjcheJijk.bedrijff> - '
Doet mijne bloetrevier tot tvatcrpaerlen ßremmen. , \
Aldus vzrflompt, en ßijff, in al mijn leeventheeden»
Bekprt mijn 'Zangheldin de Dekkers eeuwig werkji
En eert het eeuwig in Appollos duitfche /{erk^,
Met geur van danl^aarhetti en heil fgegebeden. ' '
' i
-ocr page 20-Jan de Perdzpeci^ers t
Gepaft op
WFeduikfernogdoor blaauwe baren,
Of boort fehler door de werelt heen,
Om zuivre peerlen op te garen,
Τοπ derlei voor het vleefeh alleen ?
Hyblijve t'huis. Papiere bladen
Zijn nu met peerlen overladen.
DE DECKERS fv/artgenebdc veder
Zaait vvirte peerlen, recht van aart,
In harilcnfchulpen, by fchoon weder,
Uithemelszaat, metluft, gebaart.
Wel, Duikers, duik na deze gronden,
Zo wort dien ichat van u gevonden.
Geen rampen zijn hier t' overwegen ;
Wie toetaft vint een peerlefnoer i
Net op de maat aan een geregen i
Geteelt in levend parlemoer:
Ja peerlen die cieraat en leven
Beide aan de ziel en 't lichaam geven.
Wik
i
rn^
Wik gy dan noch de grondt bewroeten»
En zoccken peerlen vol gevaar ?
Vaar wel. 'k gunne u uw luft te boeten.
De peerlen, die gy haalt van daar»
Die zuilen wy in lauren vlechten,
En om DE DECKERS hairen hechten^
De Nydt mach uit heur holle kaken
Dan vry een gloet van blixemvyer,
En gal, en edik ftroomen braken,
Tot ónet van peerlen en laurier
Geen edik kan heur glantz verteeren ?
Noch blixemvyer de lauren deeren.
H. S WEERDS«
# #
.op
op dt funtdichun van I. de Dekker.
D En eerelijken ftijl van ftichten en vermaaken
Bevalt my becer, als d'andVe dichters maaken.
Een dicht van ontucht ftinkt, en fmec tot in de lucht.
Een zedich dichter krijgt al om een goet gerucht:
'T zyn gulde app'len die hy fchenkt in zilv're fchalen.
Geen gout en kan de vrucht van 'r ryp vernuft beraalen j
Wanneer'taan zedeftof zyn fweet re koften leyc.
Ue Dekker die ontdekt een zee vol nutticheyr,
Op foeeneed'le wyz' antworpenop de blaaren.
Zyn zucht tot ftichcen heeft geen arbeyt willen fpaaren ,
Wanneer hy 's werelts fchurfc Γο geeftigh biet de Punt
Dat wie her treft noch denkt, 't is op hem niet gemunt,
Of is 't op my gepaft, hier valt geen tegenfpreeken ,
Hier ftaan met waarheyts verw'gefchildert myn gebreeken.
Doch buyren vlek van eer: Dank hebb' die dichters vly c
Die fo myn fchand' ontdekt dat niemant my verwy t!
Daar is niet dringender, niet krachtiger in 'tftichten
Als 't volkx gebreeken te ontwerpen in gedichten,
Quanfuys met defe mom, men (preekt van imant aêrs:
Dat baart omzichtigheyt. menlyt dat in een vaars.
De rympen is fo naauw aan ftof, noch fty 1, gebonden ,
Oft ftaat haar vry een knip, dan heelfalf op de wonden
Te leggen na 'et vereyft. dunkt imant dat te vry ?
T'aenftootelijk voor hem ? die ga het dicht verby ;
Hy Iaat den dichter doch fijn ruymen adem haaien
Van vader Phoebus zelv' noch onbepaalt van paaien.
OBraveDfH'ir, die onseerft die vont bedacht;
Gyzytaan d'Amftelftroom , van Martiaals geflacht
De eerfte , die met lof door foo een veder praalde j
die met fijner ichaghtibo grof geen Punten maaldcj
Hy dichte punt op punt, tegeyl in fijn latyn.
Ik houd' u Hollantfch dicht veel waerdiger dan't zyn.
op den geboortedag vm eene j onder de name
VA Ν
Gepelt ten verfoeike van[ekeïenvüend.
»ΠΡ Jaer neemt nii wederom begin ,
J- En's jaers beginflel j myn'vriendin ,
Was eens 't begin ooek van uw leven ;
Derhalven voeiick ray gedreven
Wat ryrhs u toe te fenden thans,
In plaets van eenen roofekrans:
Men fiet nu nergens roofen blaken«
'T en waere in 'c fneeu van uwe kaken.
All wat korts aerdig ilond op 't veld
Legt door 'c verloop des jacrs gevelt j
AU wat den oogen kon behagen
Van wind en winter neergeflagen.
Kom, fchoone, fetuaenmyn'zyj
En overweeg hier op met my
Hoefnel de jaren vliegen henen,
Hoe haeft de fchoonheyd is verdweflcnó
En daerom neem dit nieuwe )aet
Wat beter als a 1Γ d'oude waer i
Duld niet dat jeugd en friiTe jaren
U meer foo vruchteloos ontvaren. - ' ^
Niet dat ick feg dac ghy uw' jeugd
Verfleten hebt in malle vreugd i " ■
- Ofdeurgebrachtinydelheden ,·
Neen, andersleerenmyuw'feden:
Maerdat ghy fonder wederpaer
Verileten hebt ibo menig Jaer
En volgens dien uw' lentecyden
Hebt laten ibnder vrucht vergi y den.
**
Dan dat vergrijp is nu'gefchieJ;
En hecht maer 't een aen 't änder niet,
Lact maer den Somet van uw leven
Oockfonder vrucht niet henen fweven. ^
Vind, mijn'vriendinne , vind eens goed
Te doen als all de wereld doet:
Let op den aerd van alle de Dieren ,
Die of door lucht of water fwieren.
Wanneer de wilde vogel fingt,
Het woefte woud-gedierte fpnngr ?
Het viskeu huppelt op zyn' vinnen
Dan noopt hun foete luft tot minnen.
Sie boomen, bloemen, kruyden aen.
Door minnen moet 'et all beftaen ;
Ja Hemel, aerde en all' hunn' deelen
Doen niet als kuiTen , niet als teelen.
Dies roep ick weer: neem doch dit Jacr ,
Neem neem uws levens Somer waer;
Ghy kunt 'et noyt bequamer wagen ;
De Somer is geichikt tot dragen.
Dan is 'tall fwanger enbevrucht:
Dandraegt de peerboom dathy fucht j
Dan doet de hitte d'eekel Iwellen >
En krachtig berften uythaer' fchellen.
Wel aen dan, myn' Chariclca,
Vertreck het vrieudelijcke ja
Niet tot den winter van uw leven j
Ach ! 't word dan al te laet gegeven:
Want, foo ghy heden mercken meugt,
De winter heeft noch vrucht noch vreugd.
EER-
DER
VA Ν
I Navolgïiige der i/^Satyre van Juvenael»
ζ vier de Scbimpdicht van Perßus nagefpeelt.
5 Baptißes of Duoper Treurfpel.
4 GoedeVrydagof'tLydenChrißi,
5 Bedenckingen op de vjffle Bede van Ί Vader onfe,
6 Lucretiusgevolgt /»'t begin fijns i boeks,
7 Brief van Dido aen Mneas.
8 GalatheaofVifféirS'klachfg,
-ocr page 26-FoI:i
Der vecrthiende Satyrc van
Α Ε Ν
Vervattendeeenebeßrafßngeder Ouderen , denvelke voorä'oo^
gen hunner kinderen 'fchandeiijck , fottelijcken qualykleven-
de^defelve tot quade^ fitte en fchande/ijckeβucke» ah aenley-
den,en njoornamelijk tot eenemeer ahrafendegeldgierigheid,
SChandvIeckenzijnd'er.veel, veel'peften voorde jeugd,
Veel' lern een , die 'c gewaed befoedelen der deugd >
Die thans geen vader fchroomt iijnTonenaen te wryveii.
Indien de grijfaerd groeyc bv't klappen van de icbijvcM,
By kaert en dobbel-Ipel, zijn bierdeloos gebroed
Vat ook die wapens aen , en vind dien oorlog zoet.
Van iulk'ecn jongeling fliaetniec veel goeds te hopen,
Die aen zyns vaders haerd in leckerny verfopen
Geleert heeft in wat fop de pricke fwemmen moet,
Wat faufle lyfteren en vincken fmaken doet:
Een bende predikers cn fal hem die gebreken,
Die keuckcn-'kettery noytuyt den hoofde preken ;
Noytfal hy avondmael aenrechten op de maet.
Die totzijn' feven jaer foo vet te weyde gaet.
Wacduncktu, feg , Fufcijn , acht ook Rutill zijn' leden
En zijner flaveil lijf liyt eenen tronck gefneden ?
lek bid's u, leertdie man het kinderlijck gemoed
Sachcfinnig zijn van aerd of vinnig en verwoed,
4. Die
Mi
2 Islavol^inge der vecïthiende Satpe
Die felve bitter menrch zijn' weeltic maekt van 'i woecien ?
Die geen' Sirenen-lang voor 'ckletfèn van de roeden
Enftclt, enmetzijn volck, da: voor zijn" ilemme bcefc,
Gelijckeen Anciphaereen Polyphemus leeft ?
Die groeyt,wanneer hy ilechs om'c milieu van twee blanken
Urand-yibren alom en fweepen mag doen wanckcn ?
Wae konflof Canniuszijn' kinders leeren mag,
Die fich by zijnen foon doet foecken in 'c gelag ?
Sal niet die quant eerlang het dunne bier verfoeyen ,
Die zijnen vader fiet van rijnfche dampen gloeyen ?
Sal * Larga 'c hoofd haers mans doen ongemy terrgaen ,
Ofongekroont van 't beeld der derdendaegichemaen ,
Die riiym totdertigmael den adem fou behoeven ,
T' herhalen in 'c vcrhael van all' haers moeders boeven ?
Geenfins , fy lal eerlang den moederlijcken voet
Nadanflen > en eens doen als nu haer moeder doer.
'T ftaet dusmet onfen aerd , de vuyle fonde-vlccken
Der ouderen , of dier , die ons voorouders ftrecken,
Diekleven onfen geeft en ras en grondigaen.
Dees' imet mag hier of daer een foon oi twee ontgaen ,
Den wölken Titan juyft uyt beter' kley wou kneden :
Maeroch I het meerendeel treed in zijns vaders treden ,
En volgt lichtvaerdelijck der fonden wandel-fpoor.
Hierom jghy vaderen , treed treed voorfichtig voor.
Ghy doolt u niet alleen ; recht dient ghy op uw' foJcn
Tegaen, op dat met u uw'vruchten niet en dolen.
ΛΙΓ zijn wy kloeck in 't geen dat krom is en verkeert,
AU' in der Ibnden fchool van ftonden aen volleert j
Enal waer menfchenzijn , zijn Catilijns met hoopcn:
Maer Brutus oi zijn' oom zijn nergens te beloopcn.
Maeck, vader, datde deur der kinderkamer fluyt
Voor all wat ichandig fchijnc, voor all wat leelijck luyd.
Ontuchtige van hier,' van hier bordeel-gebacren.
Een kind dient meeft: ontficn: veracht geen' kindfchc jaren:
Soa
* Larga Junior,
-ocr page 28-Soogliy iet fchandigs wilt, bcd.eck'et , houd'et ftil,
En coom uw' fonHcn in om uwer ionen wil.
C liyfljne vadec fchcld , foo d'uwe iicli vergrijpen,
Dac's, doen gelijckalsghy, dat 's , danflennaer uw pijpen ,
iWaticuwerleden beeld , ly zijn dan goed ofquaed ,
Vloeyt oi cot uwen föon , alsdar van uwgciact j
Ghy fchcld , en ftrafcin hun wel dapper uw' gebreken,
Ja würfe van hunndeel als bafterden verfleken :
Maer, befte man, van waerkomtudie vader-recht, /
Die'tllechcer maeckcalszy , of immers alfooflecht ?
Sulr ghy hunn' heriïenen hunn' dompen doen verheien ,
Die (élved' uwe tioyteens fuyveruyc kond niefen ?
Men glafe-waften wiet tot uwen: all' den dag.
Raeg (roept uw wijfj en vaeg , laet nergens ftof noch rag.
'T en mag by witielquaftenbeilem noch niet bly ven ;
Men poogt'er 't hout als goud tor glimmens toe te wry ven'.
Men boent 'er banck en trap , foodatt'er felden voec
Mag dalen onbegraeut, noyt ftygenmag geichoed :
'T moet tot de vloeren toe all blincken , blaken, blofen,
Sulx datmen nieten weet waerop zijn' fluymen lofen ,
Sulx datmen tot ontfet van hoofd ot middel-lijf,
Nau vuyler hoecken vnid als "c backhuys van uw wijf.
Wat vruchten fal uw huys van defe grillen oeftcn,
Die'c ipinwiel ruften doen , de nutte naelde rocllen ?
Die d' onruft vorderen in plaetfe van 't gewin ?
Watduncktu J fouuwwijidiederrelefotrin
Tijd , vlijt en naerftigheyd niet vrugrigerbefledeii,
Ontrcnthetfuyvereuderkinderlijckefeden ?
Of ioofe boenen wil, waerom dan nier gelet
Dat uwe kinders'c huys foo heylig (ïen a s net ?
'T is nut, den vaderlande een' borger te verweckcu >
Indien ghy hem tot nut des fel ven op kond trecken, ·
Hem makende gefcbicktioo wel van geeft als lijT
Tot nutten ackerbouw, totftad en ft'aet-bedrijf.
• * 5 'T is
-ocr page 29-4 l^AVolgwge der veerthiende Satyre
'T is geen' flechte faeck , geen faeck van kleen verlangen,
Hoe ghy de jeugd gewent: van vorilchen, padden, flangen >
Verfag de Storck wel eer zijn vederloos gebroed ;
Het welcknu vlug dien koil noch lecker vind es fcet.
De wreedegier vind fmaeck in vuyle galgen-afen ,
Enfieeptdienbuytte neft, waetinzijnbroedfelgraien,
Waer naer het taien (al fo lang het gier fal zijn.
De Valck in tegendeel en vogel van Jupijn
Gaen of met Gey ten-bout of lendenen van Haien
Al werm en verfch bebloed hunn' teere jongen aefen
Dieoockopalle 't geen dar vuyl is of onguur,
Koyt tocht en füllen doen. Gewoonte word natuur.
Centroon plag in zijn' tijd van timmerlui!: re blaken,
Staeg was de man verier met breken of met maken,
Nu op een' heuveltop, dan aai een'dorren ftrand ,
Nu weder in de ftad , dan wederom te land ,
En overal op 't ryckft: fijn' hoeven gingen hoven,
Syn huyien tempelen in marmer-prael tcboven·.
Dees' malle befighey t fleet metter tyd het goed,
Heeft metter tyd in 't geld een dapper hol gewroet :
Doch liet hy evenwel zyn' Soon genoeg te fpillen j
Dieerfgenaem nietmin van all'zyn vaders grillen
Als van zyn'goederen all 't Jiageblevcn goud
In marmer heeft gequift , en fich beroyt gebour.
Wat fpilde Verres geld , wat hing hy fware fommen
Aen luchtig Kriftalijn , acn Porceleyne kommen ,
Aen fchclpen , horenkens, aen ick en weet niet wat I
(Wie derf dan loochenen dat Verres hoornen had ?)
Èn tot een nur beflag en had hy niet te geven.
Syn Soon oock van dien geert of van dien geck gedreven
Is reuckeloos bloemiil; fpiltaen een' brolFe waer,
Waer van een' weke duurs de winll: van menig jaet;
Kan van veel' honderden gernil en vrolijck fchcycn
Om wat papiersgenaemt na Dureroi Van Leycn:
Die
-ocr page 30-van Jmenael. |
Dieaeii foo lichtewaer zyn' boriè licht en leegt,
Is 't vreemd dat fijn geloof terborie weyuig weegt ?
Hirpyn had groot geloof by all' onfe handelaren ,
Men dede heaiop geloof en menigten van waren
En fchyven fonder tal: hy koopt, hy brceckcè hy bout,
Hy is een dapper man met ander' lieden goud ;
Hy vind fich wónder facht in zyii' geleende pluymen;
Enliende , foo met hem die weder drong te ruy men.
Dat hem die hooge vlucht oock weder fou vergaan ,
En hy veel kaeler als Efopus vogel ftaen :
Soo veynfl: hy dat de banck genooddruckt is te breken >
Eu weet zyn' ichelmery foo geeftig te befteken ,
Dat hy fijn' eyfcheren met vijf voor twintig paeyt,
En fich wel vaften dicht in hunne veeren dracyr.
Ontfagdie boevedan noch kluyfteren noch bailen?
De haften (wifthywel) zyn flcchs voor flechte gafteii,
Voor diefkens diede konft niet grondelijck verftaen i
Oock was die felve treek zyn' vader wel vergaen.
Pompilius brageert in 'r onbetaelt fcharlaken :
Wel, Tal hy vromer fijn, of fal hy 't minder maken
Als die hern heeft gemaeckt; die (ioo menpnsverhaelt)
Syn' fulpebroeck veel eer verilonfl; had als betaelc ?
Hoe fijn kan Dafius in D Α R Y redeneren !
'Tisnoodig (fegthy) weer tot moeders fchoot tekeeren>
Nadien myns vaders mond vermaeck vond in haeriaus.
Sluyt dat niet als een' broeck om 't hoofd van haren Paus ?
Waer,vraegt gy,leert myn Soon dit ftout en lelyk fprekciij
By u , die fijn gebreck met fchelden poogt te breken:
Vriend , wilt gy dat de ftraf hem nut zy en geibnd,
Sooroertde rocdeflechs ; en fnoeruw'quaden mond.
Tot allen laet de jeugd vry willig fich verlocken ·, ,
Maer word totgierigheyd als met geweld getrocken :
Een quaed, dat onder fchyn van deugd uy c mommen gaet',
Een quaed , dat flech t en rech t van weien en gewaed
Deu
-ocr page 31-6 l^avol^igeder veerth'mde Satjïe
Den vreckaerd achten doet voor ingctoomt van leven»
Voor magtig, een' man in huys-beftier bedreven,
len' man, die bec het 7yn kan hoeden voor verlies ,
Als d'een' cn d'ander' Slang den Appelhofeii 't Vlies:
Ja die oock ilreken weet om 'c zync ce verxneeren,
Waer door hy aerdig fchijnt en waerdigaller eercn,
En onder 'c graeu den nacm van kloeck verkrygc engaeu.
Een Ryckaerd lottcr dan en {noodcr als her graeu ,
Die'c geld iet heyligsacht, die'cgoud zyn'god laec ftreckenj
'Die niemand falig acht als llechsde rycke vrecken ,
Die niemand hey Hoos acht als llcchs den geldeloos,
Beveelt zijn' foon dien weg te houden voor altoos,
Vermaent hem nimmermeer de fchraep-kunft te vergeten ,
En doet hem flucx 't Λ Β. van hare wetten weten j
Daer na de regelen van't ftinckenfte gewin,
En ftorte hem endelijck den heetilen geld-dorfl: in.
Dog fchoon 'yn' tonge fwygcjyn werken docn't hem wctcii:
Hy bindaen feker tal van teugen en van beten
Soo wel zyn' eyge maeg als zyner knechten buyck :
Geen als verichimmck brood is by hem ingebruyck;
H/ laet zyn bier noyt verfch noyt voor het fuuren drinken,
Syn' hutfpot en krawey noyt etewals na 't ftincken:
Hy koopt een' moilèlso vooranderhalven duyr,
En reckt'er met geweld twee middagmalen uyt,
Of fchoon zyn' berfe berft, of fchoon van verfche foden
De vifchmart krielt en leefc, hy foeckt'er niet als doodcn j
Watrocis tieckthem foetil: meteenenipiering-vifck
SrofFeerthy, alshybrail, tot twcemaelzyneu difch :
Van zyne tafel gaet verfegelt met zyn teeclcen
Kaes , daer geen bedelaer füu mond aen willen fteken.
Maer, armegeldfack, feg, waer toe foo fchrael gebraft?
%Vaer toe met foo veel py ns war gelds op een getafl ?
Gewis hy racilen fufc, ja herflens moet hy derven,
Die armelijcken leeft, op dat hy rykmagfterven.
Ter
-ocr page 32-van 'Jiivenael, y
Terwyl de borfe dan vafl dick en dicker fwelt y
Groeycoock degeldfuclu acn ua'c groeven van het freld;
Want die maerweynig heeft, fal oock niet vee' begeercn.
Dus tracht hy geld en veld en hoeven te vermeerenj
En 't is hem even hoe ; zyn ell-ftock , mact en wicht
Syn meerendeels , Fufcijn, lekort, tekleen, te licht;
Syn'waren mecft vervalfcht en fchijn-fchoon ilechs voor
d'oogen,
Verneemt hy datde Mart van 'c koren isaen 'thoogen,
Hy iluy t zyn' foldcren , vent niet een' fchepel graen ,
Al foude'cganlche land van hongerinood vergaen;
Ontfiet iichniet verblind door 't blincken van de fchyven
Met toevoer van geweer en oorlogstuych te ftijven
'S lands felfte vyanden (δ handel al te vuyl,
Daer rug of hals voor plag te bloeden , niet debuyl I)
Kan om een kleen profijt een groot verwijt verdouwen j
Speelt met zyn'ganfche fiel op krijgen , hebben > houwen;
Is als verwoed na 't geld , fweert om des gouds genot
Bloedvriendichap , vaderland , ja Godfdienft afeu God;
Verfint en ftelt te werck tien-duyfend loofc lagen
Om tot zyns naeften icha zyn voordeel te bejagen.
Indien zynsbuurmans land hem vetter als het zyn
Hem overvloediger in granen dunckt of wijn ,
Hy poogt'etaen het zyn door koop of lift te knoopen;
Kan hy'den eygenaer niet locken tot verkoopen,
Soo jaegt hy hem by nacht (onmenfchelijcken vond l)
Een' kudde mager vees op zynen vetten grond;
'T weick in dien milden oegft foo gierigh flaet zyn' tanden ?
Als waerhet fickcl-mes daer door gejaegt met handen.
'T en kan nau recht bedocht veel minder zyn geiey t,
Hoe fcer dien overlaft befucht word en befchrcy t,
En hoe veel lands hy doet beneden waerde gelden. ^
Maer vreeftghy, wrecdegier, het lafteren en fchelden
DeronderdrucktcHiet? wac(iegchy)fchaedmydit?
•Khcb
-ocr page 33-8 iSl4Volgmge der veerihiende Satpe
'Κ heb van veel Jaiids cn fands veelliever 't ruym befir,
Als door myn ganfche buurt den iiaem van man met eeren j
Eo met myn ieyiTen flechs een ackerken te fcheeren ;
De deugd en geeft my niet, ick irecke foeter vrucht
Van 't klincken van het goud als van een goed gerucht.
Dat 's recht, myn belfce man , 'c geld fal uw' kortfen heelcHj
'T is tegengift, 6 jae 't, voor gichten en graveclen ,
Ontflagen (oud ghy zyn van forgen en geiteen ,
Ja leven menigten ven eeuwen achtereen ,
Sooghy ilechs foo veel lands mocht voor uw hoofd befictens
Als onder Tatius ganfch Roomen plag tefpicten.
Welcx borgerendaer nabcfprongen cn gequelt
Van 't Punifche geweer, en 'c Epirorfch geweld,
Voor veele wonden nau twee bunderen genoten
AU 't fweet en bloed nochtansfoorijckelijckvergotert
Docht allen in die gift oocfc rijckeli jck beloont j
En geen van all' heeft des het vaderland gehoont:
En lbo een ftucxkens lands verfag zyn' heer van voeder
Voor twee paer kinderkens en een' bevruchte moeder j
Syn' ander' ouder' foonsdiefmuldengerilenbry
Na 't keeren van den ploeg voor hoogde leckerny.
Maer nu , nu duncken ons om cenen tuyn te maken
Twee bunders niet genoeg. Ach I hebluil hol van kaken
Is moeder van all 't quaed dat door de wereld woed ;
Gcen'fchelmery heeft oytmeer moordsen brands gebroed ,
Meer ftaels met bloed bevleckt, meer w.yns met gift ge-
ichonden ,
Als die verwoede pry , die wortel aller fonden.
Die vaerdig rijck wil zyn , wat laet hy onbefmet ?
Wat vrees, watfchaemte, laes I ofwatontfich van wet j
Sal oy t een' goudiieck' fot doen buygen onder reden ?
Houd met defe huttekens, δ kinders , u te vredcn
Heeft * Marfu s overlang en Hernicus gefègt.
0> laet ons, riep Veftijn die goedegrijfcknecht
Laet
♦ Marfus, Hcrnicus, &c. populi funt apud JuvenaUm,hic
antiqua virtutc homincs.
laet laer ons niet meer graens doen fpringen over *t iêyflep
Als nooddriifc en natuur tot onderhoud vercyfchen;
Sulcx prijft deGraen-godin , iulcx achcfe vroom gedaen>
Die oiifen dich Γοο mild gefcgent heeft, met graen >
Dat hy nu 't eeckel-brood kan miflen > ja verimaden,
Hy fal geen' handen flaenaen fchandclijcke daden,
Die op een' graeuwe py , die op een' blaeuwen hoed
De wintervlagen ichut, den hagel iluyteudoet.
Geloofc'et, kinders, vry , 't is 't'is het vreemd fcharlakene
De zy'n , de felpen zyn 't, die ons tot ichelmen maken.
DuskIonςk der oijden ftem in d'ooren van de jeugd.
Wat doet een vader nu ? wat wetenfchap , wat deugd
Tracht hy zyn' fone doch van jongs te doen betrachten ?
Op 't fcheyden van den herbfl:, in 'tiangfte van de nachten
Weckt hy voor dauw voor dag den fluymeretidenop:
Tfa jongen, (roept hy ) tfa , dat Baldus by den kop ,
Doorloop uw' reden-konfi:, leer hoemen (fpijt de rechten}
Een' rechte krommen fal een' kromme fake rechten ,
Dat ftyfc den buydel beft j de wetenfchap, mynkind,
Dieonsgeen'windenbaert, en acht ick maervoot wind»,
Of zyt ghy bet beluft tot vechten als tot pleyten ,
Maeckueen'grooten naem doormannelijcke feyten ;
Taft weftwaert eens met ernft de mooren nabuur aen >
En help hem ruftig uyt Panamas engdeilaen ;
Ga, ga hem in Peru dat 's in zyn hert beiloockcn j
'T beftooten van Brefil en is maet wind gebroken » ^
En gaet hem niet aen 't ïcl: laê goudin plaets van hout *
Soo word umettcrtyd eens hopmans ampt vertrout,
Dat fal u metter vaerd den buydel op doen loopen ;
Dan kond ghy als de reft oock honderd kop verkoopen »
En vyftig leveren of immers weyoig bet
Doch ibo u 't herte krimpt op 'ckunckcn der trompet,
Of voelt ghy u te fwack om leger-laft te dragen :
Soo derf ceuftuy verken , mynSoon , acn wacco wagen ♦
Die
-ocr page 35-1 ο Kavclginge der veenhicnde Satpe
Dieghy voor twee of meer weer kond geraken quijc:
En om den handel ilaeg te drij ven met profijt,
lekTal u (luyfter toe) een' treek of tv/ee doen weten;
Ghy moet met al te vies, niet t'eng zyn van geweten.'
'Tis heylig , net en goed all waermen niitaf maeyt:
De wind van winft lieckt foet, 'r iy van wat oord hy waeyt.
Des dichters goudc fprcuck klinkt eeuwig in uw' ooren ,
Vüorwaerecn' Goden-fpreuck uyt jovis mond geboren :
,, Het hebben itiaeckt ons moed , het derven valt te fwaer ,
,,Elckmaek flechs dat hy heb,men vraegtnu niet van waer.
Deesgoude les en word by d'ouden noyt vergeten ,
\Vord byde jonckheyd lang voor 'rA.B.C. geweten,
Eenvader, die dus prceckt, eninzjn'fone voed
Soofchoone meeningen , is waerd aldus begroet:
Uytiinnige, waer toe dus vaerdig voortgevaren?
Waer toe in hem vereyfcht de wyshcyd voor de jaren ?
Ghy iegt, op dat mijn foon eens hier mijn meefter zy :
Dat (al hy , vrome man, dus ftaeck uw' moey te vry ,
Eerlange ial hy u loo ver re boven weien
Als Ajax en Achill hunn' vaders oy t voor deien.
De kindsheyd dient verichoonr, ghy perft hem al te vroeg ,
ï-Iet ingeboren quaed vind noch niet herts genoeg,
Vmd noch tc weynig hairs om recht zijn' kracht te tooneh :
Maer toef, totdat liy eens de ichaer op kin enkoonen
Gebruyckc, en door den kam de knevels trecken mag ;
Dan ial hy tuyge zijn van't geen hy noyt en fag,
Dan ial hymin zijn leer als zijnen eed vergeten ,
Dan falzijn valfchc tong zijn lierteliegen leeten
Voor Ceres outerbeeld , ja dan dan lal hy lijf
Slechs om de morgcn-^ift verbinden aen een wijf,
En om die gift door gift flux weer dien band ontbinden.
Want datghy hem belaft door Zee door fand te vinden,
Daer raecKt hy onder dack en met gemack wcl aen.
Een' groote fchelmery vcrcyfcht geen groot beftacn.
'Ken
-ocr page 36-'K en heb hem (roept ghy) noyt tot Γοο veel quaeds geraden.
Ghy , grijfaerd , fijt nochtans grond-oorfaeck aller quaden.
Wancdie mei geld-begeert de teere jeugd ontfteeckt,
Die noyt van andren text ais flechs van nebben fpreecktj
Die haer den buydel leert door quade nucken vollen,
Die geeft haer tooms genoeg om heel te flaen aen 'c hollen ;
En fchoon ghy wederroept, fy weer dan van geen ftaen
Hoort dan na ftem noch fweep, fiet dal noch heuvel aen. '
Soo ghy de jeugd van deugd een hair-breed laet vcrvremcn
Syfaleerlangeen'duym een'hand breed derven nemen. '
Als ghy by uwen foon dien voor een'flechtaeid fcheld,
Die zynen armen vriend trooft met een' hand vol geïd j
Soo leert ghy hem met een den armen 'tzynoncrucken ,
Ja reden, recht en all om 't (noode geld verdrucken ,
WelcK minne fnoode gier, in dy niet min en brand , . '
Als in de Deciëndemin van 't vaderland:
'T geit geld by u veelmeer (foey, fchaem u eens ten leften) ■
Alsby Menoecusoythet heylvanThebesveften, ■ " ®
( Daer man en fchild weleer uy t Slange-randen fproot)
,'Twelckhy, fooGrïecken feyt, dê leven door zyn'dood.
O £bey I dat ghy uw'fiel uw'redelycke krachten , ΐ'!-' '
Geichapen om iet hoogs iet hemelfch te betrachten, '
Op'tgaêrenvanwat dreksftaegwettenbeiig houd, ( ' '
Ja tot een voetveeg maekt van 't ongefielde goud! = Μ
'Τ vier, dat ghy voedfel gaeft, fal dan eens gewinnen,
Sal woeden wijd en fijd, fal watt'er vat verilinnen; '
Ghy felf, ellendige , ghy fult'et niet ontgaen,
'Tfal eenmael als de Leeuw zyn'meeilet vliegen aen. ( - i
Uw foon doorfnufFeltvaft dekeeren der.planeten, '
Omuytderfterrentreduw'ftervensuurteweten ;
De Parken fpinnen hem te traeg, te lang, te laet,
Hy wenfcht, eer 't rocken dunt, hét mes door uwen draed ;
Ghy fit hem in zyn licht, hy is met u verlegen,
Uw harten •ouderdom ftaet hem in 'c hertc tegen:
• * * Indien
-ocr page 37-I ζ Να volginge der veerthtende Satire
Indien de kom poft eeril door Mithridaecgemengt
υ weer op'c nieuwe gras, u door den, winter brengr,
Soomifl hy zyn geduld ; 't feu hem in 't herte drucken,
Sou ghy meer roofen rookt,meer vygen quaemt re plucken:
En al om llechswargouds te puren uyruw'tefch :
Sie daer de goude vrucht van uwe goude les.
Die 'c ooge fpeien leyd door 'c leven van de menfchen ,
Hy fal geen foeter fpel, geen' fotter' kluchcen wenichcn :
Dieiien kan hoemen fweet, hoe feer men draefcen wroet
Om't noodelooie veel, om mallen overvloed ,
Om llacffch, om kinderlijck wat Tchijven op te hoepen ,
Waer mede menigmael een loofe dief gaet loopen,
Waer met een boofer boef licht na Vianen ftrijckc,
Is Tot indien hy geld aen apen-fpel verkijckt,
Mag (feg ick) fpeel-tooneel en fpelers wel verlaten: '
Want heeft hy lachensluft, op borfe , mart en ftraten
Ontmoet hem ftofs genoeg die hem de lippen treckt.
Of meent ghy dat de geeft racer lufi: en weelde treckt
Uytkoorddans, guychelfpelof diergelijckerancken'? '
Alsuytuw'fotterny, die op wat brofle plancken
Nuvan een'zuyderbuy, dan van een'wefter-vlaeg ■
Gefolt, om 't inoode geld het lyf ftelt in de waeg,
Ontfiendeblind door iuchttotichrapen en vergaren
Noch ilrooperen in 'tbofch, noch roevers in de baren'5
Hy, die te koorde klimt, tracht ftrenge winterkou
Of bitter brood-gebreck t'ontfpringen op die rou,
En oefFent flechs uyt nood foo forgelijcke grepen -·
Ghy breed gehuy ft, gegoed geeft u in enge ichepert
Om honderd ftuckeirlarids, om honderd duyfend pond »
Om meer te fwellegen als ghy verteeren" kond.
Kijck , kijck hoe ree enzfce van maften kriel ten vloteti,
Hoemenfchzyn'vaderftad, zynhuys, zyn'huyfgertoteily
Kortom zyn element het vaft land begeeft y
En vlammende na winftop winden water fweeft:
Thans
-ocr page 38-va» JtiVenael, 13
Thans fal hy niet alleen de Lybiaenfche baren
Doorfnyden met de kiel, maer Hercules pilaren
Soo verre weftwaercaen ontryden op een hout,
Totdaerhy 't Sonnevier hoort kiflcn in het fout.
En veel is 't mag hy weer behouden thuyswaerc dry ven
Verladen met een' bors gebult van goude fchy ven ,
En ons van Meeremin of Triton iet vetflaen j
En wathy vorder fagdoor all' den Oceaen. ''
De raferijebroeyt verfcheyde mymeringen. ·'
Deesfiet zijns moeders geeft,en tracht haei'trots t'ontfprin-
gen:
Die geelTelt ftier ofkoe, en mcynt hy tout een poos
Den rug van Argos vorft, of van den Ithakois:
Een ander mogclijck fal kleed en mantel fparen ; '
Maer futt niet min als die, als hy zijn fchip met waren
Tot iinckens toe verlaed , en om een' hand vol goud
Sijn heyl, zijn heele lijt d'ontrouwe zee vertrout.
De Peperkooper roept: nu is de wind ons mede ,
Licht, licht uw'ankers, maets , engeeftu van dereede ;
Offchoon de lucht wat bruynt, wat weerlich t,mort en racftj
'T is maer een' fomerbuy, weeft daer in niet verbaeft.
En bloed hy fal het licht den naeften nacht beklagen >
Entegensbanckoi klip zijn vlot te berften jagen. '
En houdende de bors met lip en tand gevar '
Op kifte, berd ot planck tot aen de kin in 't nat
De kaken van de dood ter natiwer nood ontfwemmen,
En die fyn' gierigheyd noyt ftoppen liet noch ftremmen
Met all het gouden fand datTagus fchuurten wryfc,
Met all dat oyr Paclool aen fynen oever dryfc,
Sal met een' oude liet om zyn' verkoude leden,
Sal met wat flechte fpys dan dubbeld zyn te vreden ,
En foecken onderftand van munt en nodig brood
In 't droevige vertoog van zyn' geleden nood.
'Tgeld nu met foo veel leets met iöo veel fweetsbekomen
Word met geen minder' forg bewaert en waergenornen ,
14 Navolginge der veerthiende Satpe
Worci vee] onruftiger befeten als vcrgaerc.
Licyn foo ryck van goed als arm en vrcck van acrd
Doet deur een bende kncchs^yn'huyfdeur 's nachts bewa-
ren ,
Sorgvuldig voor fyη goud , zyn' oofl: en wefter-waren ,
Syn' huyfraed, huys en hof eti wac hem meer gehoort.
Nu dunckthcmdat dediefzyn' kamer-wand deurboort.
Dan droomt hy , komc'er vlam ten daktn uytgevlogen;
Flucx fcliopt de vreefc flaep en flaep-luft uyt zyn oogen ,
Flucx voelc hy fich van fchnckin 't ingewand geraecktj
Soo dat hy t'elckemael ontiluymert en ontwaeckt.
Het huys des Cynicus kon vier en vlam ontloopen ;
En 't oud vervallende 't viel licht een nieuw te koopen,
Ofwicrd'ercens verlood., foohield'et eeuwigftand.
Dit fag der Perfen roé diegroote dwingeland,
Als hy dat groot gemoed in 't enge vat ontmoete,
'T welk met genoeg /ernoegt noy t om te veel en wrocte,
Geluckigeralshy , die't aerd-rond focht t'omvaen ,
Maer macckte zyn verdriet niet minder dan zyn' daen.
Een wys gemoed weet raed om zyn fortuyn te maken >
Maer onie fotheyd fielt fortuyn aen 't roer der Giken.
Wenfcht iemand te vetftaen wanneer begeerlijckhcyd
Ofheb-luildientgeftuyt, de mond deswyfen feyt :
Als wy ons ficn vcriïen van fpyfe, drancken kleerea
Soo veel als noodig is om onfen nood te weeren ;
6ocraet en iocht niet meer, niet meer oock Epicuur ;
Dit wyft de wysheyd aen, dit leert ons de natuur.
Dochacht ghy ualdusal t'engcnftrengbefneden .*
Soo mengt'er ibo wat by der hedendaegfche leden:
Hoop op, en breng'et vry , foo ghy meteeren kunt.
Tot daer u Othos wet de ridderbanck vergunt;
Of dunckt u dit miflchien noch nier genoeg geWommen ,
Wel aen,hoop noch eens op,en maeck twee ridder-rommcnj
J^dry, indien't u luil: ioo'tioo noch niet kan gten ,
OffoD ghy uwen balg noch nieten voelt voldaen i
Soo
-ocr page 40-vanjuvenael, ïf
Soo is hy tydgeftopt met tacyc kenncp-Jradlcn j
Soo ial u all het goud van Crocfus niet vcriadcn,
Noch 'c rycke van den Pers hoe ryck en ruym het is,
Noch air deichattenvan diendertelenNarciis,
Daer Keyfer Claudius Γοο wonder veel af hielde,
Dat by op fijn bevel fijn' Meflalijnontfielde.
Τ VIER^
-ocr page 41-ι6
Waer in Socrates uytvarende tegem Alc'ihiadts de vermetele
onivetetihevä, der jongelingen bertfpt, der feher braßery,
fronkery . ydele laetdmckentheyd en •vertcyfdeydelhcyd
een lutteldoorßrijckende.
HOe dus ? zijcghydemandieftaet-roerhebt: aenvaerd?
{ Neem , Lefer , defe vraeg als quaemfe door den baerd
Des meeilers, die weleer in 't kervel-fap verfmachte)
Maer, feg, Alcibiaed, feg, kael-kin, onbedachte,
Wat konft maeckt u foo koen ? of heefc d'ervarentheyd
In u alJeen den baerd en jaren niet verbeyd ?
Kond ghy denmond als 't paft nuopeiien dan fluyten ,
En 't hollen van hetgraeu op uw' beipraektheydftuyten ,
En feggen wijflelijk: nu , mannen , laec u raên ,
Dit's, mannen, regens recht , datkand'er metbeftaen ?
O ja, ghy fijt de man, ghy weet'ett'overwegen
Hoe verre d'uyterfte fijn van de deugd gelegen ,
En hoede wet gerecht wanneerfe kreupel gaet,
Eu hoe de ftrafie dient gewogen tegen 't quaed,
Enfchatghy als een wijf den ruyter na de veeren ?
De waerde van den man na 't gelden van de kleeren ?
Het hoofd na kap of hoed ? de noot na dop of huyd ?
Looploop naerAnticyr, enniesuw'dompen uyt.
Wat is uw hoogftegoed ? flampampen , fwelgenjbraiien.
Wat zijn^üw' iludien ? op hair en klecrer. pafi'cn ,
Ver-
-ocr page 42-' r vleïda Schimpditbi van Petfus ndgefpeelté
Verlchcyde maékfelen van hoen en broecken broên ,
En wol cn linnen kneên op allerley fatfoené '"
Hoor nu op die gevraeg een' van de minile ilooren . ' i
Een' groenmeyc of haer' maet j ghy iulcniecanders hootert
Als dat na weelde rieckc en malle kleeder-pracbc: ' ,
En roemdy noch Γοο breed op uw beroemt geflacht ?
En fijt gy noch de man om mannen te verkloecken , ;:
Die als'een dertel wijf uw'lappen en uw'doccken
Naer alle fnufienichickt, en van het hoOgftegoed r M
Niet hooger denckt en fpreekc als Fem of Eotis doet ?
Hoe fclden kan de raenfch zijn eygen oog mifhagen ί
Wy zijn als bulttenaers, wy fien niei wat wν dragen ν
Maer wat een ander draegt. Staeglaftert ghyden vreck
Vedidius, enbijtengeeifeltzijngebreck!: i.
Die gier, dieoyt meer lands bebout hecic'enbeièteii ,· <;
Als gier of kiéckendief ter vlucht kan óverraeten » ■.■■\'f2:.i
DieTich noch "andéren n6yt deugd en heefc gedacn » . ?(; V;'
Ploegt (fegt ghy) eeuwelijk, fiet fon noch vier-dag aen j
Schroomt eenen goeden teug van all fijn fweet te trecken ,
Doet voor zijn huyfgefin den diich met meel-pap decken
Als hy den milden ipeelt, nut als de minfteboer
Syn'uyen met de huyd , zijn wijnen met demoer.
Dus weet ghy op d ien bloed te fchieten en te ichempcn:
Terwijl een ander weer niet minder op uw llempea
En mallen toy en doet, en op dien ruygen neck
Vaftuytipoutbinnenslips: ioeydy, vervroude geckl |
Foey u ! die met dien boich , die onbefnoeyde locken
Niet hoogers voor en hebt als vrouwen te verlocken ;
Diemeermetpoeyerenen krullen fijt verlet.
Als met het onderfoeckvan land-ree κ of van wet.
Wat nut, wat kloek beleyd, wat mannelijck betrachten,
Staet onfen ftaet van u of uws gelijck te wachten ,
Die liever 't werren faegt in 's lands gemeene beft j
Als in uw YUnftig hair dienvuylenneten-neft ?
Sie;
-ocr page 43-18 * Γ vierde fch'mpdicht van Perßui nagefpedt.
Sic ,dus word u geichut u weder toe gcfchoten.
Dus gaetuw' fchamperheyd uw' eygefchande blooten ,
Doch niet foo nackt als 't hoort: uw goud en rijk fattijn
Deckt lernten, foo ghy weet, die vfy noch vuyier zijn. '
Verbloem nu, fooghy kond, uwkindfch enkranck ver-
mogen :
En verg uw ichoudercn meer als fy dragen mogen,
Als (vraegt ghy) my mijn' buurt als iet wat edels looft,
Hoe ? io'u 't iet ydels fijn dat niet en dient gelooft >
Niet anders , ydcle , «hy fult niet anders vinden:
Soo lang ghy uw gefi^t van geldfucht laet verblinden,
üw' nieren gloeyen voelt van Venus vuyle gloed,
Uw' woeckerenden klaeuw flaetin uwsnaeften goed ,
En voet en voed fel geeft tot twifl: en pley teryen,
Sal u de lof des volcx tot ftanken ichande dyen ,
Let wat ghy niet en hebt, niet watmeu van u fprecckt:
Woon inu lelf, en fie wathuyfraed u ontbrecckt.
ο F
TREURSPEL,
-ocr page 45-Na dat de Vicr-vorft Herodes lohannes deudooper in den l<crc-
ker hadde doen werpen ; doch deüdvei) leven nuch een wijle
tijds vciTchoonde, eensdeels wcdeihouden door vreefe dcs
Volcx, 'twelckden (elven voor ecnen Ptoplieet hielde , tensdtcls
oortcwedtrfpcokendootfijneyge gewifle,die hem dien JMaii t;c:uyg-
de heylig , onnolel en des dtods onwccrdij^ te wefen > waerum hy
hem ook niet ongectne en fcheen tc Uooren : Γοο cn littcii fijne ver-
volgers de bloeddorftige Phaiifïen ntftcns dc bloedlchandigc over-
fptclfter Herodias Ondertufichen niet af, den Vorü dagclijx lot ver-
derf des onfcliuldigen op te luyen , roepende dat iici langer leven of
behotideniile defes mans den ondergang, foo van VVercldli|kcn als
Kerkdijken ftaet, eerlange foude vtroorlaken. De Voiftdan ende,
lijk i foo doordefci aenhitlingen , als ook door de vrymoedige ver-
nianiligc van loannes , die fijne gebreken nieten vleyde > maer als
*t pas gaf, dewaerheyd hem dede hooren ; beginnende le waggelen ,
cn na deftrengfte fijde le hellen , tieed met beroerden gemoede tot
fijne Geboortc-feeft , aUvaer liy bekoort door 't ligtvaerdig danllen
van Herodias dogter, ccneligtvaerdige en reukelo'ofe belofte, Jvan
hact alles te lullen geven , wat fy foiiden cylchen, in de Wllii uyt-
fmijt, en met cedé haer toehvcert: dewelke m;t hacre Moeder en
den Pharifacen te rade gaende , den alree waggelenden , en van Wyii
verladen Vorft , in ecnc fchotcl eyfchi het Hoofd des Doopcis , 't
welk hy na eenigeblaeuwe onifchuldigin^ea haer toeÜaet, de na-
wrake rafende overfpeclfter denvrdinen man Gods overleverende,
die hem ranftonden aan in denkerker voor't fwaerd doet bucken ,
en met den bloede van foo uytnemenden man, als ( na 't gctuygc-
nifleder waerheyd Iclve ) oyt in de natuure is geweeit, de Koning-
lijke Geboorte feeft befnedelt.
Deplaetfe ofiooneel defes Treur-ipelis 't fiot C^acherKs- De tijd
om defehandelinge ftaendc is of een konfteli)ke of natuurlijke dag ,
te weten de geboott-viennge van Hciodes.
De Treuripelers zijn
Pharißt» "f ^'»tijnct^.
R Ε γ van toekoor der ι.
HisouiAS, de l\omnginne.
Hekodïs, de Κ^ηίχζ of Vierverß.
3 o α n' ν ε s , lie Dooper.
i>eDochtek, van Herediat.
ÏJ O D z.
I^ïWAERDtKs van loennet.
5 C Η Ε R ρ X ί C κ 1' s K,
DOOPEB.S
-ocr page 46-Fol.1
MALCHUS. GAMALIEL.
REY Viin Toehoorders,
iMy verouderde, ixiy aigcquijndc Man ί
ί Wat ben ik levens fat! och, moed gy, moefl:
I gy dan, (gen,
iRanipfal ig iiood-geval vermeerderen myn' da-
Op dat ik iaeg met dieuft mijn Vaderland geflagen,
Gods Tempelen befmec van God-vergete iecn,
Gewijd en ongewijd gefmecen onder een i
Ik heb verbreken üen van boven tot beneden
't Verborgen Heyligdom der Kooren noyt bcrrcdeff ,
De Tempel-ftylcn lien ontkleên van t' heyliggoud;
Al v/3.iGabinius{'c,o heet op roof alsftout
Alom bereycken kofl, Anteniui verfmooren
In Iuilen Tonder maet, ftond aen , en liep verloren 5
Ja (Irekrcn wy (foey fchande!) een fpot, een tijd-verdrijf
Der wuIpfcheNijl'Vorflin , dat eer-vergeren Wiji >
Maer dit cn is 't niet al; op dat van geene fycn
Ons fmaed noch hoon ontbrack, wy moeien ficn en lycn
Dat hier een wreedeHerooi/den wreeden Sccptcr fwicr;
Een ncve Ληίϊραίβηζίη halven Arabier.
Ach ! van een'Edomijtfietjudafich verheeren j
iict iedig Sion meet een woeil' Araber ccrcn,
D ο ο ρ Ε R.
Jcruralem ontfien een heylooièn gebod ,
Gods volk ren dienlte ftacn een wrcedacrd fondor God.
Doch fchoonwy dus gewond , gegeefleiren gcllagen f
Van'c rafende geval bed rukt ter neder jagen?
Verdruckt van een' verachte en fwaretiienftbacrheyd t
Een voucxken blonk'crnoch de oude Majeileyr;
Een ftraelken ipeclde'rnoch dervaderlandichcieden
Doorfoo yeel nevelen en dicke duyHerhedcn ,
'ί Welkookons' vyanden vcrbaefdemecontiag:
Ja d'overwinner felf bellend van dag tot dag
Met meefb den gantichen raed den glans der Joodfche
wetten
Te vieren ent'ontfien, en fich daer na te fetten.
Wy door defe hoop verquikt en haddeti onfen hals
Elleiidelijk gemat van foo veel ongevals
Noch nauwelijcx beftaen t'ontwnngcn d'oude plagen
Of vinden ons verraft van nieuwe jammer vlagen ,
Indatuyceenen hoek, van wacr men niet als goed ,
i^ls heyl en had verwacht, noytonhey! had vermoed.
De nieuwe Dooper komt ons onverhoeds beipringen ,
Niet van de quaen geteek noch onder vreemdelingen
IMaer een onbooreling , van afkomil een Lcvijt,
Van kindfchebeenenGodeen Gods-dienft toegewijd.
EenPriefterlijkeSoon , die felvc fonder duchten
Dien ftaethaertmogt bekleen, en had hy d'eere vruchten
Nier liever wrang en groen te rucken van den tak ,
Als rijpen oegil van roem te plucken met gemak.
Defe afg^reckte Vos genegen fich t'onthouden
In berg in heuvel-hol , in fchaduwcn van wouden ,
Heeft air het dom gemeen bedriegelijk verleyd
Door fchijn van een geftrenge en hevige heyligheyd.
Met in een hairen kleed in vellen fich te ftcken ,
Met wilde en vreemde fpijfe en ander' toover-treken,
Trekt hy vcrbaeft tot fich elcx oogen aengeficht.
(Jod heeft eeü' nieuw' Propheetjeen'lccracr hoog-verligt
(Dii
-ocr page 48-TREURSPEL. 5
(Dit maekt iïg 'c volcxken wijsjdcn volcken toegefondcn.
I)e lolfe menigten heeft hy door loofe vonden
Gekregen aci) fijninoer: men 1 aetalreedcile^n :
Hec graeii verwonderc, eert en troccelr hem allcea ,
Degroote vieren hem , de Koningen verbaien
Sicii ree voor fijn gefag. Hy ftout en opgebJafen
Bey op breed gevolg en 's volcx verdulden fin ,
Stelt nieuwe wetten als een tweede Mofes in :
Waent door den water doop het fonden-vuyl re vvecren:
Derfd'oudcTempel-feêndoor nieuwen vond onteeren:
Vakalle Vadeten met bitter fchelden aen ,
Om beter met het fchuym des woeften graens te fhaen :
Misbrnykt tot ons verderft gehoor der domme lieden.
Kortom , indien wy niet wel crnilig 't hooft en bieden
En tijdig tegenftaeii der loofen boefs beleyd ,
Vafldertelend' en woênde in fijn' moedwilligheyd,
Ons'heyligeachtbaerheyd aenfienejijk by allen,
All 't aeidrijkdoor vermaerd, Cil eer iet läng-vervallen,
Moet korts vergaen, vergaet, ja is alree vergaen.
Ca. Iet Tonder rijpen raed loshoofdig tebeftaen
En voegt ons' orde niet: lacht gaen in allen dingen
Bctaemt den Vaderen : in woefte Jongelingen
Word woefl en los bedrijf noch eenigfins geduld :
Maergeen ontfchuldiging deckt hier der ouden fchulci. '
Laet ^ bid ik , uwen toorn een weynigfken verkouwen >
Wilt doch uw'hevigheyd wat in den breydel houwen.
Ma. Engy, Gamaliel·, na dat ik kan veriben»
Schijrtt ook de werringen des Ketters toe te ftacn.
Gä. 'K en houde, Malchcyrnti van toeftaen noch van laken.
Voor dat ik recht verftade waorde van de faken:
Wat dien Propheet belangt, hy fchijnt niet al te quacd j
Men hoort hem niet foo hard met algemeenen haec
Tc treden op den neck , noch dus op hem te tieren.
Md, Oacrdel ©zee! olocht! eeuwige hemel-vieren !
Α 5 WftE
-ocr page 49-t(5 D O O Ρ Ε R.
Wae hoor ik ? wilmen ons een' muyrcr in fijn bloec? ,
Een' boofwicht in fijn hert noch keuren doen voor goed?
G4Ï Die uyc het herte rrachc de boosheyt uyc te rocyen ,
Die (aden doet in 'c oor van goede (eden vloeven ,
Die ons geen'wegen vvijR· dan die hy felveecrft gaet ,
Kond gy my fuik'een' man doen rekenen voor tjiiaed ?
Ä/4. Died'oude Wetten imaed ,die noyrgehoordc dingen ^
£n nieuwe vonden drijft, die ftaeg met lafteringcn
De meeileren des volcx en prieftercn begroet,
Kond gy my fuik' een' guyt doen rekenen voor goed ?
G'j. Waer 't datwy regens ons en tegensons' gebreken
Soo ftrenge vonniilen als tegens and re {treken ,
Ons'lernten lagen nietfoo fchandelijk ten toon
Voor 'topenbaer verwijt. Geiooft'et, oi wy fchoon
Ons felven ketelen cn wonderlijk behagen,
Pen naem van Heyligen , van halve Goden dragen ,
Van fijne Broederen , van fuyver , reyn enkuyich ,
'T en iilerevenwel 'ten iller niette pluys;
Wy alle riecke« na geen' kleene vuyligheden.
Ma. Genomen 't waar alioo, moetdacrom fijn geleden »
Dat iemand van't gemeen met onbefuyfdcn moed
Sijn opperherder fcheldecn imadelijk begroet ?
Het Volcxken iwijgenduyk; het hebbe flechs te letten
Omftadig fijnen drafnaer onfen toom teietten :
Soo'caverechtfen weg mag komen in te flaen ,
Sijn hoeder breng het weer op d'echteen rechte bacn ;
Die iy fich ielf een wet, en komt hy felf te dwalen ,
Godfietdenfchuldigen, die fal't hem wel betalen.
»4. Riektdat nabillijkhcyd?yW<r. Hetkand'er met beftaen.
G^, En hoedoch?/Miï.Ovcrmitsin't volksken nietals waen,
Als blindheyd , dolingen en onverftand kan ftekeu.
Ga·. Daer zijnd'er onder 't volk,die geen der hoofden wekea
In wijsheyden beleyd , waer 'tdatmenfc eens verfocht.
Ηλ. Waerom fchaepwagters dan niet op den ftoel gebrogt?
Schaep-
-ocr page 50-TREURSPEL. 7
Cl. Schaep wachters waren Moie en David , als wy leien.
Alri/ih wacr,maer vanGodsGecft heel feldfaem onderwcicii.
Gl. 'c Kan weien dat Gods Geeilookdeiesleeraerzy.
Mti. Sal God tot delen gaenen loopen ons voorby ?
Cr?. God fietiniulkgeval geen'uytrerlijckegaven, (ven;
Gcen'lchoonheyt, genen ichar, geen itammcacnnogfta-
'T gemoet dac iïct hy aen , 'c onnoofelc gemoed,
Het welk noch moord noch lift noch vuyle luiten broed;
Dac heeft die reyne geeil tot üjn vertrek verkoren,
Daer laec hy iijnen raed , fijn' wonderen in hoeren.
j{j„. Opdatikrondelijk ; wat ik gevoel, bely ,
Gy hebt Gamalicl, dees vreemde kectery
Dunkt my al overlang voor niet te vreen^d gehouwen;
'K en kan hei langer niet ftilfwygende verdouwen ,
Dewyl gy merckelijknaer handelingen tracht
Onwaerdig uw' beroep en loftelijk geflacht:
Gy die van allen meeilons aenfien foud vcrweeren ,
Poogt meefl van allen thans ons aenfien tebcfeeren;
En dat ter liefde van dien jongen onverlaet;
Om Gods wil, iegmy doch, waerom gy fulksbcftaet»
Wae nut of wat genot gy hier van hoopt cc ftri jc^en.
Hy fal u mogelyk vereeren of verrijcken ,
Die air ons' achtbaerheyd ten wortel toebeinoeyt,
Ons vafttotarmoe preekt, en door ons dorren bloeyt.
Ga. ^y hoeven om genot dien voet niet eens tc houwen ,
Men weet fig hedendaegs voorfichtig rijk te trouwen;
O Kerckelijcken trek ! öliefielijk gewin !
Een ander fweet'er om , wytrecken'tvandemin.
En , befte man , gy dwaelt, uw' ftrenge pijlen miflen
Het rechte waTheyd-wit, wanneet gy komt tegiflen t
Dat Kerckelijk gefag kan werden v^ geftelt
Door troisheyd, hoovaerdy of wereldlijk geweld:
Geenfins, ons' Ouderen zijn al door andre wegen
Tot fuik een' Majcfteyt cu achtbaerheyd geftcgen.
^ D ο ο ρ Ε R,
Μα, Dieoude wijfe en heeft deii Ouders nictmisfl:aen>
ί,η ons gebruykpall ons: eJk fiel fijn' faken aen
lS!a tijd cn feden zijn , die hem te voren komen.
Ga. Wae vroom is in der daed paft alrijd allen vroomcn.
Ma. Och hadden wy een'trek der Vaderlijcke feén.
Ga. Wy fouden icdig<;acn als eer de Vaders dcên,
^l'/rf.Necn,neen,men fou dien boef dat fpcrrelen dat wroeter.
Flux met den hälfe doen en niet met banden boeten :
Ga, De wreedheyd paft voor al den Kerckelijcken nier.
Δ^α. 'Ti"; heylig , nut en goed al wat om God geichied.
Ca. 'Tis heylooieheyligl leyd onnoolelen te doemen.
Ma Derft gydienfchende-vrcdiepeilonnooiè! noemen?
Ca. Waetom enftraft gy hem niet in iïjn acngefichc
Is 'tdat hy fïch vergrijpt ? waerom het helder lichc
Van uw'gewet vernuft alhier niet eens ontiloten ?
Gadaer met eens dat plomp dat ongewer beftoocen ;
Val daer met eens geleerde en welbedacgde man
Dien ongeletterden dien jonggejaerden an.
Gy fult hem mogelijk fijn' dwalingen doen flaccken ,
En uwen naem aldus by elk doorluchtig maken.
Ma. Een'foo vervuy 1de wondeen wil geen facht onthael,
Men moetfe fiiy veren door baften, vieren ftael,
Ofdoor ier wreeders noch alsyier , vieren haften.
Ga. Schoon dat hy all' herquaed waer met wy hem belaften
Beftaen heb , of miffchien noch erger heb beflaeii,
Het voegt 11 evenwel den Man eerfl toe te gaen
Met (ächte middelen , cn onberoert van finnen
Dien dolenden te fien door heufhcyd te gewinnen,
En minnelijk verroaen : op datmen niet en meen ,
Dat gy den liggenden veel liever gantich vertrecii
Als mee een' eenige hand tot ryfen foud bewegen :
Voorwaer daer is uw' eer niet luttel aen gelegen,
Dat ook d'afjonftige verftaen uyt uw' beleyd ,
Met welk' ecu' liefde cn fuchcgy nadelaligheyd
Van allen doril en fhakc, cn niemand wenfcht verloren ,
Dat die uioecwilliglijk geen' raed en willen hoorcii.
Ik bid'su overleg, eer gramichap uw gemoed
Noch verder buy ten 'tipoorder rede rennen doet,
Wat vruchten gy van uw' hardneckigheyd fulc pluckcn,
Ala. Dees' namelijk, datik mijn' vyand (al verdrucken,
De vromen wel getroofl lal maken in den geeft,
De cwijiiclendeltetk > d'onfchamelebevreeft ,
Ten leften door dit bloed de vaderlijcke wetcea
Sal veftigen , eii opgewifle voeten fectcn.
Ga. Neen, vriend , dit füllen eerde vruchten zijn hier van,
Dacelkgelooven fal, datgy een eerlijk'man.
Dien.gy niec machtig waert door reden te vermannen ,
Gecragt hebt door geweld van wreed heyd uyt te wannen.
Ma. Hyzy foo eerelijk ioo heyligalfmen ièyt,
Van Goddelijcken Geeil en word hy niet geleyd,
Nadien hy d'oude fcên der Vaders deri verachten.
En aengenen van u geen hulp en is te wachten ,
Soo loop ik weer ten Hove, om Koningli jcken raed
En bvftand, tegens dit inkanckcrende quaed.
Rt-y. Geen quaden raed leytu Gamaliël te voren ,
Na mijn gering begrijp: dies, bid ik , neyg uw' ooren.
Maer neen,deurgaethy. Laesl degramichap vyandm.
Van redelijk vermaen verduyilert fiel en fin , (len.
Drijft nut ten raed van't oor, doetbreyn en geefben hol-
Ca. Deur gaet hy, fchrikkehjk onifteken en gefwollen
Van toornigheyd en trots. Ik heb naerall'mijn'magC
Dien raienden vermaent, dieniiarden geefl: getracht
Door (ächte fmeeckuigcn te morven , te belefen ,
Getrouwen raed vertoont, en ernftigaengepreien :
Doch hebbe niet alleen voor mijn' getrouwen raed
Geen grooten dank behaelt) maer ook geen kleenen haet.
Dus leeftmen hedcndaegs, eu wy (wie fou 't geloovcn I )
Zyn van ditevel meeit belbedelt en beiloycn ,
t(5 D O O Ρ Ε R.
Wy,dic met fchijn van deugd verblindcn't plomp gemeen
Sien koel cn y ver-loos Gods Wetten overtrccii;
Maer kiktmcn tegensons'iufettingen offchriicen ,
Wy ftiiyven hutigop , wy ^oogen door vergiften ,
Door goud, door leugeiien, door tuygeo boos en valfch,
Ons' tegcnfprckeren te taflcn aeu den hals.
Wy vülien het gehoor der Koningen met kluchten ,
Metvalfche tydingen , met foete rtraet-geruchten :
Soo iemand wat te hard derf drucken op ons feer,
Wy wreken 'tmeefterlijk met Ichelden op fijn' eer :
VVy weten 'ifclie vierder raiery te voeden ,
ïn helpen 't grimmig hertmci lafleren aen 'cwoeden,
Dacr ftnyh hy nu na 't hof met onbefuyiÜenmoed ,
Dacrfal fijn tongegaen ; hier word wat nieuws gebroed,
JMen wijkt van 'c oudgebruyk, dc Vaderlijckeieden
Verachrmen fmadelijk , ja trachtmen te vertreden ,
Μ en drijft den fpot met Vorfl: en Vorilelijkgefag:
Kortom , wat eenigfins fijn' fake ftijven mag
Sal hy uyrbuldcren , endoor al 't Hof trom petten ,
En met gemaektgebaer fijn' boevery blancketten ,
En toont de Koning fich hier weynigin belaên ,
Soo (al hy fijnen toon vry hooget laren gaen :
Dat ganiche menigten van opgeruyde troepen 5
Na 'c hoofd ftaen van den Vorft,ial hy beitaen te roepen ;
Ja darmen 's nachts al ftil vaii: roten t'iamen (preekt :
Iet grouwelijcx bewerpt iet forgelijcx befleckt:
Bedekte lagen brout: door fchadclijcke liften
's Lands algemeen profijt ileeptm fijn'eyge kiften,
En vette winften trekt uy: dit vervloektgemuyt,
Sulcxialhy, ofmiilchicn ietdatnoch fchcrper luyd
Verdichten, als een geeft, dien 't noy t en heeft Ontbroken
Aen geeft,om flucx tot wraek de wreedheyd op reftoken,
Infchietende 't vergifvan fijn verkeerd verftand
Door d'ooren van den Verft tot in fijn ingewand.
TREURSPEL. 11
En achrcrklapperen iichtveerdig'toor teleenen
Is ecn der evclcn , waer van men ichier niet eenen
Der Vorflen fuyver vind, en 'cgecn mcii in her hoofd
Hun bIacn:,lioe'c wreder klinkt.iioe'tligrcr word gelooft;
Sy vrecfen fchaduwcn en ingebeelde kluchten,
En fcylen naden wind van lofleland-geruchten :
Die tróuwelijkbericht, dien houdmen voor bevrcefl,
Voor flap en flaeuw van moed, voor grof en bot van geeft.
Wy weten ook vanouds cetoyen ons' gebreken
Met namen van de deugd , van waere deugd verfleken ,
Doch trots op titelen, cu ilout op enckel (chijn
Doenwyby 't botte volk meer als wy waerdig zijn.
Wat dien Propheet belangt, och of wy van iijn' faken '
Met meer bcfcheydenheydi, ea^vatbedochter fpraken :
Want vaogt hy Gods gefant met God dien handel aen ,
Geen Menfchelik «lewcld en kan hem wederftaen :
Maer jaegt hy eenigcjuaed door di^ bedekte wegen ,
Hy fneu velt eer iet lang in fijnen eygen degen.
Elk oordeel van dit (tuk gelijk hy dat veriiaet;
Maerdie geen'ooren iluyt voor mijnen goeden raed,
Sal niet lichtvaerdelijk het bloed des vromen plengen ,
Noch met foo waerden vocht fijn' vingeren befprengen: j
Op dat dc itraf, die wy een' ander* ichuy ven op »
Ten leflennieten vall' op onfen eygen kop.
Hoe ? is Herodes dan niet wreed genoeg i-ti 't wreken»
Ofhoefcmen fackelen vangrimmigheydt'ontfteken, ,
Waer met dewreedheyd werd gekoefterteu gevoed
Van dat van felis verhit en rafende gemoed ?
REY van Toehoorders.
Wat nevelen wat dampen dik en dicht
Belemmeren het ftcrlFelijk geficht I
Ia welk' een' naclit vervliegt ons bros en licht
En vluchtig leven!
ΙΟ D ο ο ρ Ε R.
Geveynide fchacmt deckt onbeichaemd gebroed;
Schijn-godsvrucht weer het goddeloos gemoed,,
En iiil gelaet hecliflig eu verwofd
Een' glüTip te geven.
Hy , die metdroefendegelijck gelaec
Een fpiegel fchcen van fèdigheyd cn mact,
Schuymc , knerilerand cn raeft , vandullen haet
En giamicbap droncken»
Gelijckde damp uyc JEma. wijd gekaeckt
Steen-ftucken drijh cn nadc wokken braeckt;
Gelljck de gloed Vefevus knaegc en blaeckt ,
En maelt tot voncken :
Soo perfl: hem oockdc blinde wraeck voortaen
Na 'r leven desonnofelen te ftaen ,
En hitilhem op de naeckte Waerheydaen
Met wrecde treken.
O Sraetfiicht moeder aller ichclmery,
Diebinnen kriek van ydeleiioovaerdy;
Maeraerdig toyt mecichoone buyten-zy
Uw'ziel-gebreken ;
Soo ras ghy eens in onfe Sielen boort,
Scracx zijnfe door uw' foec vergif bekoort,
De rede wi jckt, de Siel- ruil Jey t geftoorc
En ganfch gefchonden:
Dc waerheyd , ichaemt en Gods-vrucht kent gy niet
i Noch trouw noch haer , die wachtende't geiiiec
I Yan betere eeuw' , de laetfte'taerdrijck liet
' Vervuylt van fonden.
O , konde een kloeck en geeftig konftenaer
De deckfclen aflichtende vertoonen
De quellingen , die 't herrenhol bewoonen »
Ontblootende foogrondelijckalsklaer
Het blind vertreck der heymelijcke tochten,
Wat fuud ghy ilcn van allerley' gedrochten
τ R Ε υ R S ρ Ε L. n
In kiccnen fl:al een' ovcrgroote icliaer!
Men (ouae aldaer meer oiigcdiers licn doien,
Als Ganges laeft, als in den Nviftroom leeit.
Als Lybien oycuyrwclevert heeft,
Als Caucafus in diepe en duy fiere holen
Oyc hiel vcricholen.
Men foude aldaer fien onder een vergaert
En raiëry van Tygers en Leeuwinnen ,
En ^iiliigheyd van wolven wreed van aerci ,
En heet op roof, en nimmer fat van iiniien:
Geen Balfilifk , wiens adem, wacrhy treed,
Beek , beemden lucht met peft-gifr kan ontfteken ,
Geen' Aipicken , wier doodcli/ckebeet
Dendood-flaepbaett, en foiidend'er ontbreken ,
Geen Scoipioen met yiïclijcken ftaerc
Geen Crocodyl, die met bedrieglijk weenen
Op moorden loert, geen loofer Voflenaerd ,
Geen liftig ipel , geen' braeckingen of ftcncn
Van wreedc Hyënen.
Schijndeugd dekt mcnigmael den wreeden ,
En 't iedig kleed onfuyvre feden :
De naektedengd eyfcht geen cieraed ,
Haer' kleeding is gering gewaed.
Haer' wooiiing fchaeuw van (Iroye daken ;
Geen' titel-prael kan haer vermaken ,
S'en fraet niet veyl: al ftil , al koel,
Bclachtfe 'c hittig pleyt-gewoel:
's Volcx handgeklap en ilraet-geruchtcn
Vcrachtfe als iotte Kinder-kluchten:
Geen' voorfpraek fmeckcfeom fpoedig end;
Maer flijt fich iel ven flechs bekend
Te velde in lommer-milde blaren,
Yer buytcnStaden ftaet-gevaren.
t(5 D O O Ρ Ε R.
KONINGINNE. HERODES.
Κ O Ν I Ν G I Ν Ν El
TJ· Ν vrclc gy .-lan noch niet den fteun van uwe Rijcken
-^"Uw'Koninglijkgefag ; flap-liertige, befwijckcn ?
En fier gy, blinde , niet de lageu , diemcn ley t
üw' hoofd cn uwen flaet, wancfoo de denelheyd
Vandefen ftoocke-brand dus iiogeen wijl mag waflen j
Gewis op kluyfteren noch kerckers fal hy pailen ,
Ja dreygement eerlang van galg en kruys verlmaên:
Hoovaerdig fiet hy valt fijn" krachten groeyen aen :
De menigten , die hem van allefins omringen ,
Vcrduyfteren den ilcep der prachtige hovelingen.
Her. Wat onheyl vreeit gy van een wapenloofe fchaer ?
Kon. In alle rorcery (gcloofc'ct) fchuylt gevaer.
Her. 't Volk vale fijn leere toe van fclfsenongebeden.
Kon. Hoehy meer toevals heeft,hoe min hy dient geleden.
Her. 's Mans deugde ipreekrdenman van bofe nucken vry.
Kon, Schijn-deugd dekt menigmael de (noodde ichelmery.
Her. Gewéld en liil llaen ons van machtigen te vreefen.
Kon, Ook van fchijn-heyligen hoe ftil en iiuurs van weien.
Her. Een arm en weer-loos man, diedorlt mee water boet.
Die 't hji by kroydercnenborch-gewafTen voed,
En 's nachts fijn' leger maekt van weyen of van hagen >
Sou die nae Kroonen flaen of Scepteren belagen ?
Kon. Gy ziet iijn'Mantel wel, cn wathcm iaeften voed^
Maernier wat hy geveynll· in zynen boefem broed.
Her. De Voritelijckeftaet fa! feer ellendig wefen ,
Soo Telfd'cllendige den Vorilen ftaen tc vrecfeu,
Ma·«
-ocr page 58-Kon. Maer door te luttel vreefe eens neygendc ten val,
Dan is hy allereeril ellendig boven al.
Her. Waer füllen Votrten dan fia veylig op vertrouwen ?
Kon. Op alles, foofe llechs geduurig nederhouwen
Watrufhe tegenftaen of vrede qucticn kan ,
Her. Dit fchifc en onderfcheyd een'Koning en Tiran,
Dat die vyandcn fpaert, dcfe eygc Borgcrycn
Als vyanden verdrukt. Kon. 't Beleedigen en lyen
Valtbeyde moeyelijk: maer dient'er een gedaen ,
So kieilmen wijffelijk vernielen voor vergaen. (komen.
Her. Men hoeft hier noch (God dank) tot geen van cween tc
Dient dan infulkgemuytnietilrengster handgenoinen»
Daer 't lichte volk vafl: flaet aen 't hollen dag aen dag
Diier wetten, kerk-gebruyk en Koninglijk gefag
Her fchuym der menfchen ftaen ten fpot aen alle (yen ?
Wacht, wacht u buyten 'c fpoor der billikheyd teglyen
Door fchi jn van eenig iacht of redelijk gebied,
' t Welk niet als wreedheyd is, wanneer men 'c we! befiet.
Gy trekt, ilapmoedig Vorft , gy trekt veel ongevallen
Om eenen wrevel-geeft te fparen , over allen,
Die ree tot uw' verderf by hem fijn opgeruy t:
Maer als gy 't woefte graeu (want dit wil doch' t befluyE
Noch worden van dit fpel) door fijn'doonrapte treken
In wapen fietalom , alom uw' Rijkontfteken
Van 't vier des droeven krijgs, verlaten 't platte land,
DeDochceren gefchend , de Steen in lichten brand ,
Met twijftelachrigloc d'een heirkrachtd'ander druckcn t
Moedwillighcy d van een der wetten breydel rucken ;
Dan fult gy lovende mijn' redelijken raed
Uw redeloos geduld verdoemen, maer te laet.
Dan facht, hier komt hy weer die ftaet-peftaengeilreken»
Die fijne tucht-heer, die beinoeyer der gebreken.
Gy fult (gerade ik recht) vry meer uyt hem verflaen;
Als wel 't gerucht noch meld. Geen wonder is'tvoortacn
Ui
t(5 D O O Ρ Ε R.
Dat vele alom denfpotmet uwcti Scepter cirij ven ;
Gemerckc uw ilap beleyd dcboolhcyd rrhijnt te ftijven y
En ais verfnorcken laec 's RijcJcs hoogheyd cii gefag.
Her. Sijn' magr te matigen wanncci men veel vermag
liat pafl: een vromen Vorft./LO«.Sal dan die quant de ilaven
Beteugelen na wenich , ja 't ganiche Rijck doen draven
Na 't klappen van fijn' (weep, en dri)vcii daer 't hem JnO: ?
Hadgliy eens Konings hert. Nuièc 11, zijc geruit.
En ftel dit Ituck aen my, 'k weer daer wel deur te'booien»
Waeroni doch luft'er u , u felve dus te ftooren >
Waerom mv nu gcmoeyt vait beiigmet den geeft
Ontrentd'aenftacnde vreugd van mijn geboorte-feeft: ?
Dit werck geeft nu geen pasjdu<;,bid ick,ruil: uw'finnen.
En tre wat aen d'een 7.y. Kun. lek geefmy dan na binnen,
Eer die vermetele weer eenig bits verwijt
Als menigmael voorheen , my tegens'caenficht fmijt,
Maeralseen Koningin aldus hec ieyl moet flrijcken ,
En Ongewroken Iclfs den allermmften wijcken ,
Wat hoop van billickheyd trooft dan den onderdaeü }
fjer. Vertrecktfe oock ? ja. Nu wel, En treek u dit niet aen,
'Ten klinke ook niet re nieuw of vreemd in uwen ooren,
Dat een' getergde Vrouw rijk, machtig, hooggeboren ,
Dat meer is, een' Vorftin van een" beroemden flaet ,
Haer gramichap boven 't peyl der reden ilijgenlaet.
Hoe feer ick tot aw heyl geneygtwasal mijn leven ,
Des kond ghy felve beft getuygenifle geven :
Wantheei hetHofdoorhaetgeweldigopgeruyt
Is lang op uw verderf met all" zijn' krachten uyt,
JHet woed, en wenfcht u haeft te fien in 's regters handcoi
De rijcx-raed Itaecbedruckt, de Priefters kner/Ie-tandcn ,
'K fal d'ooriaeck van dit fwaer dit algemeen beklag
Soo kort eens open-.n en bondig als ick mag.
TREyRSPEL, ïf
vaert in 'c openbaer als wild en uytgelaten
Met bicrer fchelden uyc op allerhande Staren :
Het Volk det oude zeen en \Vettcn onbeviruil
Bedriegdy jammerlijk , wanneer «iy nieten ruil:
Van niéuwe dwalingen vol gift en ga! te braken :
Met woorden die na twift en dullen oprqér fmaketi
Verfwakt gy te gelijk den grond van defen ilaet
En d'algemcene ruft: nn Teerdy den Soldaet
Noch op fijn' Overften noch hunn' bevelen ^aïïen ,
Dan wederom het Volk den Keyfer tegen-baflen ,
Wanneer gy 't graeu alom' van nieuwe Rijcken preekt »
En met verloiTnigen vaïr't jok der vreeraden fmeekt.
En helpt door ik en weet wat ydele hoopaen 't woeden
Die dulle en uyt'er aerd wederfpannige gemoedcn.
En juyft als hadmen hiertioch niet genoeg verdriet
En rampen uytgeftaert , en Ichroomdy, dwafe , niet
De Roomfche wapens weer te tergen met uw' treken:
En hoe gy mijnen rugverfchöont van lafter-fteken
Bevroed ik lichtelijk , na dien gy my te Qiijc
Mijn' Bruyloft my foo ftout in 't aengeficht verwijt.
Gy hebt den haet des volcx gefocht op my te fpitien:
Ja regens rhy gepoogt mijn' Broeder op te hitfen.
En even ofi'er noch al weytiig waer mifdaen
Met regens aller heyl en welvaert aen te gaèn j
Met ajie ichelmery te derven regens alleti,
Beftaet gy noch wel trots den Hemel aen te vallen.
En 'r Kerckelijk gebruyk , waer door dit kijk,befton(l
En heeft befbaen tot noch, te ftormen in deti grond.
Hier over valt het volk aen *t bits en bittér fpreken:
Hier over fcheldmen my voor flap en craeg in 'r wreküH
Der Vaderlijcke wetdoch hoemen woelt en woed,
Noch is u evenwel van my niet ftrengs onrmoet:
En warmen van de gunft eens Rechters facht van finnen»
En minnelijk van aerd, noch vorder kan gewinnen,
Β ' Dac
-ocr page 61-t(5 D O O Ρ Ε R.
Dat werde u mildelijk gejont en metgedleelr,
'K ben van jEgyptenacr noch AiTyrier geteclt:
'K en ben ook dwingeland noch dorfte-bloed geboren.
Een felve Vaderland is my met u befchoren >
Een felve Werelds-deel is my met u gemeen,
Heefc u en my gevoed. Soo dikmaelalfs'creen
Van het geringfte volk komt doodelijk celyén ,
My dunkt ik voel een lid als van mijn lichaem (iiycH ;
En moet hier fomtijdsquaed met bloed gebeterc zijn,
Mijn herteklopt'er van , my dunkt men ilort'et mijn.
Herodesfal u dan (dieshebdy niet te vreefcn)
In all's een buygelijk en billijk Rechter wefcn.
Indien gy na deneyieh de reftderboevery
Slechskond verdedigen, all'watt'er tegens my
En tegens air de mijne hier voorraaels is f!;efcholden ,
Daer van bevrijde ik u , dat werde u niet vergolden,
'K wil datt'et klaer en u en all' den volcke blijk ,
Dat ik alleen't gemeen , geen eygen ongelijk
Teftraffenbengefint. Och ofgy d'ander'vlecken '
Soo klaer mögt fuy veren, of immers foo bedecken,
Dat alle droeve weg tot ftrafen hardigheyd
Myafgefneden wierd door uwe onnoofelheyd.
7?^. Soo, foo, doorluchtig Vorfl:, maek u voor alle faken
Liefcallig en bemind, dat wil u heerlijk maken
By den nakomeling. Gelooft'et, moedig Hèld,
Noytilaet'er ftaetibovafl:op gouden krijgsgeweldj
Als op lieftalligheyd en trouheyd , die de rijcken
In billikheyd aenvaerd bewaren voor befwijcken.
^oß' Dien God der volcken toom vertrouwt heeft,zy gewis,
Dat hy veel hooren moet, maer niet verbonden is
Om alles wathy hoort lichtfinnig waer teachten.
Gewin en haet en gunil en vrees en pijn verkrachten
Dewaerheydmenigmael. Meent iemand van't gemeen
Oi ccn der Vaderen, men heb fijn' leclijkhecn
TREURSPEL. 17
Te leclijk afgemacit, re vinnig doorgeftreken ,
Die laek cn lafter eerft fijn' eygcnegebreken >
Eer hy mijn' leeringen met lafteren bciwaer.
Het openbaer miibruyk ftrafi' ik in 'c openbaer.
'K en leer of handel iiiec in 't heymelijk inhoecken :
't Was mijn'gcwoonte noy t fchuyl-winkelen te ioecken j
Laek ook de Menfchen niet, maer hunn' verdorven fecn.
De ktijgfliên vragende wat nut en dienftig fchecn
Om trouwen dienftbey Godeen Koning op tc dragen ,
Heb ik mee allen ernfl: van ftrooperyen , lagen»
Geweld en overlaft geraden af te ftaen ,
En met behoorlijk iold den gcld-dorR te verflaen.
Noyt heb ik oieuwighecn, noy t ander' hoop gedreven,
Dan die gy klaer met my by d'ouden vind befchreven ,
En nevens my gelooft. Men heeft ook, hoemcn focht,
Uyt füo veel dürfenden noyt eenen voortgebrogt,
Die uyt mijn' redenen veel minder uyt mijn' daden
Oyt voet of voediel nam om Koningen tc fmadcii;
Dit alle of door 't gerucht gefnatert, of verfiert
Van blinde grimmigheyd , wanneerieraeften tiert
Door wreekluftaengeportjvereyfchtgeen wijder fcggen,
De waerheyd iel ve ial 'i ten vollen wederleggen ,
En vellen 't lichtelijk meteenén flag ter neer.
Hoe kuyich en lieyliglijk ik God en Godsdienfl: eer ,
En d'oude ieden vier, word klaer hier aen bevonden ,
Dat die vermaerde Man die keffer op mijn' ibndcn
Nieteens voor 't lichten treed , in 't duyfter fit en knorfj
Daar vaKheyt icheutvry is, eii licht verdedigt word.
Dat gy mee d'eegemael uw 's broeders gingt veriamen
Heb'ik ('t is waer) wel fterkgeloochent tebetamen:
Maer weeg, δ Koning, eens, weeg met een rijp gemoed
Of ik ot Code of u hier in gelievén moet:
Eu och of ook de tong van allf'défehoVclingén , ;
Dje ilaeg om Yorftcü-gunr foöwóclën,dravcn} dfingcti,
V' Meet
-ocr page 63-t(5 D O O Ρ Ε R.
Meer waerheyds hooren liet al baercfe. veeltijds h act,
Meer (cberpe redenen, maer heylfacrn voor den ftaér,
Als fachte Imeekingen,doch die ten boogiten ichaden ^
Wat foudeii fy verhoên all ongemacx en quaden !
Doih; foo ik nu en dan wat vry heb aengegaen,
En mecte grooten erufltde waerhcyd voorgeftacn ,
'T.iß,billikdatde Vorft j (alswien de fcherin en hoede
Dei' billikheydbetaemt,) dienyverduy ren goede,
En make dat fijn' macht ui alle fijn bedrijf
Sraeg,binnen het beilek der wijfe wetten bliji.
Gy hebt wel hict de macht om anderen te dwingen,
Maer weet, dat God de Vorfl en Koning aller dingen
Dat recht ook over u en alIeVorften hecfr,
Daerom gelijk gy hier met mijnen hoofde leeft,
Soo Al God met het uw ook eens ten leiten leven.
lier. Praet hemellch als gyzijc ten Hemel opgeheven r
Soo lang gy in den tijd en noch op aerden zijt,
Verdraeg hetaerdfch gebied , endraegu naden tijd.
^o^, ik. viere'taerdfch gebied yenbiedetegelijcke
Den Koningen ontfich : maer achte 't eeuwig rijcke
Mijnbcile vaderland , en vier dien Koningmeeft.
Hert' 'T blijkt hoe gy Koningen en Vorflen viert en vrceRp
Die Koningen foo ftout foektnaer uw' hand te fetten
Hun wetten fchrijvende./ö^.Waer't mygeoorloft wetten
Te fchrijven voor den flaet, ik boog met mijn gebod
'c Volk onder fijnen vorft , de vorften onder God.
jUer. Al langgenoeg gepleyt. Leyd defen weer na binnen .
Dit werk leyt feer verwerd : 'ken weetniet waer ontgin-
nen,
Men fiel dees' duyfttiC faek voor beih dan noch wat nvt,
En Icoom voor naerder blijk hier in tot geen beiluy t.
Jiej, Die op het fnatereneensdwingclands wil bouwen ,
En door fijn' redenen fijn herte meent c'aenfchouwen ,
, Vertrout fijn aengeficht een onklaer fpicgelglas.
Och of des Hemelsgunft meedelen handel was I
Mae:
-ocr page 64-τ R E U Κ S Ρ Ε L.
Maer 't herce vreefl:,heiaes!h'ctgecn het vreefir^'tHfp.éllen·
Hêr, Geen' tong hoe itiild -van tael is magtig te verrellen,
Noyt hebben 't herflencn hoe kloek terecht beclocKt^
Aen hoe veel jammers 't lot der vorften is verknocht.
'T lichtfinnig volk houd ons alleen voor vrye lieden i
Alleen voor lalige, die middenin 'tgebiedeiv ' . '
Van armoede alrijdzy η belegert en beknelt'j"-' ··'''
Van vrees altijd geknaegt, van bangen dienrt gei].uek >
Wanneer gemee'ncliên iet ^enichen , vreeftn V v'ryfcn ,
Sy derven 't opentlijk en oh^èveynft belyen, ^ ^ '
En gaen in alles rond ; hun middelmatig góed ® '
eenietaife onbefchroomt eiimet een vry gerrtoéd.''' ■
'Tgaetanders meteen' Vorfl:,hy moet fijn'· togteii'hélen;
Men perft hem uyterlijk den tuchtigen te TpélciV^ ' _
Met minnelijk gelaet belüften aen tegaen ,' '"'f'»' i
Gerechtigheyd geveynft rnet woorden t;oe te ftaèii: flcen,
Men dwingt hem menigmael fijn' gramfchap' te vertrec-
En haet tot fijner tijd voorfichtig te bedecken ; ' '
Hy dieni, als vrees en angft fijii' afgepijnden geeft \
MeeO; gecffelen en flaen , tedreygenallernieefti
'T gemeen gepeupel blind in all zijn doen en laten '
Veracht een' iedig Prins, een' ftrengen fal het hatén:
Men mpec twee ftrijdigheên in een te fmelten fcn,
En 't wifpelruurig volkbey d^ςnen en gebien . ^
Kortom in all mijn doen 'ken doenietdat'ik Wehfche.
Genaek ik met het ftael den bals van defen mcnichcy
Ik ial den haet des graeus flücx op den mijnen liên:
Indien ik hem verfchoon en wijder laetbegaen', ' ''
'T fal d'achtbaerheyd eerlang van mijnen Scepter ichadcn
Watracd ? hoe kies ik beft het befte van twee quaden ?
Maer waerom hiergeftaen vertwijftelt en verbaeft ?
'sRijcxhoogheydga voor all,ik ben my felven naeft.
Indien wy voor het volkom d'eer des Scepters flaven ,
Wat dwaesheyd waer het dan de Majefteyt dcc ftaven
Β ,} Te
-ocr page 65-Te quetfen om de gunftvan't los en licht gemeen ?
Hec volkishaeftgcftoorc, haeft weder wel tevrcen.
Wel aen , 'k ben nu geneygc de faek eens door te drijven,
En 't Koninglijk gelag geunt met bloed re flijvcn :
Het volk fal lichtelijk te paeyen zijn dacr na.
Indien ik dit verderf niet tijdig tegenga.
'T fal allen raed eerlang en tcgenbaet verwinnen.
Hy heeft onfe echt gedoemt als ongercgelt minnen ,
Ja in mijn aengeiïcïit dacr tegens aengeblaft:
Soo verr' ik dit aldus laecd^urftaen ongeftraft,
Sijn' onbefchaemtheyd ial gedurig wijder weyen,
En my den ftaf eerlang doen na fijn' wetten iwaeyen
Hy fal fijn' vangeren haeft vatten doen en vaên j
En rocckeloos de vuyft aen 't roer der faken flaep,
En met der Wetten toom felfVorften ringelooren ,
Ja alles, hoog met leeg vermengende, verflooren :
'T ial daerom'raediacm zijn dit al te groeyfaem quacd
By tijds eer 't wortel ichiet re fticken in fijn faed.- ,
Een' verfch opgaende vlam dient veerdigneergeflagen: |
Men koeflcrt nieuwen hoon met ouden te verdragen. ^
Doch ioo de ftraff e kan behoudens gunft beftaen, |
De goede gunft des volcx en fal ik met verfmaen : =
Soo r.iet, net rijke zy voor gunft voor all te fetten. '1
Wat deièMalchusraeft van ik en weet wat Wetten , i
Wat duyfter kijf-gefchil hy neus-wijs brengt ter baen, i
Dat, acht ik, raek'tmy niet,'k en trek my dat niet aen j
Wanneer ikilechs het volk aller.cken kan gewennen,
Pees' eénige opperwet voor wettelijk t'erkennen,
Dat my geen' wet en bind , μ tegens alle wet
JMy vry Itaet wat my luft te plegen onbelet.
REY van Toehoorders.
O Bouwer Tan 't ruym Wereld-rond!
Die met een woord ja met een knicken >
Da^
-ocr page 66-Dat prachtige getimmer kond
Van angfl: doen zidderen en fcliricken.
Die 't moedig Hemeldak den moed
Kond doen ontvallen met een wincken ,
Den vaften aerdboóm beven doec,
En d'opgeblafe baeren ilinckcn:
Heeft niet het vliegende gerucht
Uw' hooge daden lang hier voren
Gewrocht, geblaiendoordclucht,
En klincken doen in onfen ooren ?
Doen gy de Voicken trots en prat
Op fchatten , door uw' machtige handen
üytroyde, en inden grond vertrad.
Om ons te fetten in hunn' landen:
In hunne landen niet vermant
Door ons beleydof onien degen: ^
Maer door des Hemels gunuige hand ,
Die vriendelijk tot ons genegen
Ons d wers door wreede benden heen
Geleyde, en hoede voor befwaren:
Si jt gy die God niet der Hebreen ?
Die Prince niet der Joodichefcharen ?
Door wiens geley wy menigmael
De trouweloofe legerbenden , Λι
Verraden, en ons grimmig ftael ^
Den vyand drukten in de lenden.
Gewis het is uw'hand alleen,
Alleen uw' hand, niet onfc degen,
Die 't Vaderland foo veel tropneen
En fegepalmen heeft verkregen.
En weygertgy in ditgevaer, λ
O Vader, nu uw'helpende handen ?
Ah! fteltgyuw'gemindefchacr
Ten ipotder fpottende vyanden ?
D O'O Ρ Ε R.
Godvruchtigheyd leyt aen d'een zy
Defuyv'rcGods-dienil iic verfchovcn:
Deurcrapt bedrog en vcynfery
Vermeefteren de purpere Hoven.
De vrome bücken mec veel fpots
Voor wrede bijl als offer-dieren:
Dewreedheyd doet de boden Gods
Door fwaerdenfiieuvelen cn vieren.
De vyand lacht in ons verdriet.
Die fich 't bewind der heerfchappyen
Toeeygenen , verdienen 't niet,
En die 't verdienen doetitien lyen ·,
En all dit weetmen onder fchijn
Van Godsvrucht'aerdig te befchicken.
Sta op, ό Heere , hoe lang fal 'c zijn;
Laet eens uw' hulp uw volk verquicken;
Sta op , vertooii uwaenfichtweec
Soo ftreng en toornig den vyanden ,
Gelijk't de Vaderen weleer
Vernamen aen de roode ftranden,
Alwaer uw' golven 't magtig heir
Van Pharo dekten en bedrogen.
Vertoon u op die wijfe eens weer ,
Hoedanig u nief opene oogen
De dienftknechcfag van den Propheet»
Doen gy vierftralende Karofltn .
Nacr uwen breydel luyftren deed ,
En vlammen joegt door beemd en boiTchen.
Op dat de duyllerniiien dicht
Der dwalingen eens weggeichoven »
Wier dick^ nevelen het icht
Vau 't menfchelijk vernuft verdooven,
AU watt'cr leeft uw' Godheyd vier:
^ AU't acrdrijk ueiiandersgeenen ,
r R Ε υ R S ρ Ε L. η
('c Sy datt' ec van het morgen-vier -
Verwermt, vercjuikt word en bcfthenfHj
Sy datt'etfiecniecraoeden ren
De Soiirtorts in dc baren dalen,)
Voorden Almachtigen erken, V
Wiens rijk noch tijden kent noch palen.
fi
. 1
Β 5
Μ Α L C Η υ S. 'J O Α Ν Ν Ε S,
Μα.
DEr ilerfFelijken loop hond vGehijdsdcfén voet, ^^
Dar, gave God u keur van vooi: of tegenfpocd,
Gy fond ,' /choon defe rweeonendelijkverichillen ,
Nau weten wat van tween ofweygeren of willen :
Gy wcnfehc u felven eer , den uwen macht van goed,
'r Welck fij n' befitceren niet felden fneven doet:
Uw' vyand vloekt gy toe vlugc, ballingfchap en banden:
En 'tbaert hem loon en lofju nietals fchaên'en ièhanden.
Dat dus de fake leyd, heb ik maeral te klaer
(Om niette ver te gaen ) geleert met mijn gevaer.
Want als die tuymèlgeeft die borger der loreeften
Sich eerftmael gaf vOor 't licht, en nu alom dc geeften
Van 'tlichtgelooviggraeu vervoert had en verleyd ,
Heb ik alleen beiVaeti voor d'eer en waerdigheyd
Des Pharifa;rchen naêmsi, elk fwijgende;,> tefprekcn,
Niet fwichtende vöor dat mijn vyand door mijn' treken
Van enge koten iatcn ketenen beknelt j
En heb met fchelden 't hofals overpnd geftelt,
Macr ochl't isal Om niet,hier geld noch kot nog keten ,
Geen fchelden heeft hiet kracht; als 't graeuis ib befeten
Vandees'vervloecktepeil, enaileborften zijn"
Sooganfch doordronken van dit doodelijk venijn ,
Datelkfijn' rampen viert,' en fucht. om fijn' ellende:'
Men vloekt, men kftcr £ my vwaer ik my keer of wende,
14 ' D O O Ρ Ε R.
Men krijt my fmadig na, men kijkt my leelijk acn:
En defen Tempel-dief die dertel heeft beftaen
Het noodig onderfcheyd der dingen tc vermengen,
En werringin 'cverichil der ordenen te brengen ,
Betoommen alle gunft ; het graeu houd dag en nacht
Voor 'sboefsgevange-kot wel yverig.de wacht.
Ach ! Wy wy boven all zijn waerdig te beklagen ,
Die om't gemeenenutonseygcn nut vertragen ,
Ja die ondankbaer graeu als laven met ons fwcet;
Noyt achte man van ftaet fijn weldoen wel beileed
Aen fotte menigten , die boos en onbtraden
Den fnoodengunftigzijn, d'eerwaerdige verfmaden.
Waer wende ik't voorhooft nu?wat neem ik voor befluy t?
Opwien fal ik mijn gal en gramichap braken uyt ?
Wien hulp en byftandbiên ? wat allereerfi; befchreyen ?
Ik iïe ons los gemeen den loofen ketter vleyen
En troetelen om 't lèerfl:, ons' leeraers ilom en fl:il j
Den Vorft al veynfende nau weten wat hy wil:
De grooren forgeloos om 't onkruyt uyt te wieden r
En daér geen' voeten fteun, geen' handen baet en bieden,
Daeronderichooren noch mijn' ichouderenalleen
Alleen dees' fchouderen de Vaderlijcke feên ,
Die thans pen 't wagelen haeft dreygen ganfch te vallen:
Alleen helaes! alleen bcklaeg ik onder allen '
Het algemeen verderf. Wat ial ik.beftbeftaen ?
Sal ick dan mijnen plicht verfakende vcrraên
De wetten, kerckenfeênen waerdigheyd der orden ?
En dulden my ten fpot mijn'vyanden te worden ?
'K ial 't dulden, toch ik ial, en toorien my re vreên ,
Wat kan ik nutters doen ? fal ick een man alleen
My geven onder 'tpak, dat alle fchouders fchouwen ?
Ene lien gemeenen val alleen gaen wederhouwen ?
'K en vind 'et niet geraénsneen,neen,nie: meer foo ilechi.
God fta voor iich en 't fijn, by felfbehoefijn recht;
TREURSPEL. 27
Ik heb voor my eii 't mijn (dus doer elck nu) te duchten,
Myfelvenben iknaeil. Is'cdatc'er quaden vruchteo
Uyc mijnen goeden raed (als dick gebeutc) ontflaeu»
De llag komt my gewis op neck cn ooren aen :
tn die my voor den val de meeftegunfte deden,
Die füllen eerfl en meeft den liggendcn vertreden:
■üoomymijn'vondenookgeluckelijkvergacn, .
Noch ial ik nietals nijd op mijnen hälfe laên.
Nu iïe nu merk ikeeril mijn' averechfe ilagen ,
Nu kan mi
y eeritde raed GamaJics behagen ,
Maeral te
aet, helaesl 'eenzymen noytceiaec
Veroude dwalingen verbetert of verlaet.
'K wil liever hier voor los voor wifpelturig loopen ,
Als mijn' halsltarrigheyd met mijnen hals bekoopcn,
Men dencke wat men wil, 'k fal my der moeyte ontilaen,
En maken weder wel met dien Propheet te ilaen :
Dat flechthooid fal feer li^t (geloove ick) zijn te winnen.
Doch houd hy fich teftijiT ióo wett ick all' mijn finnen
Om 't woefte volk dien waei^e praten uyt her hoofd ,
Dat hy door mijn bedrijf van vryheyd fit berooft;
En kan ik met het graeu aldus weer vrede maken,
Soofieikeenigfinseenopeninmijn' faken,"
Maer facht wat,fie ik recht, hier komt hy , ja voorwacr
Hetisdeboeve felf. Ey fie eens welk'een'fchaer
Dien Tempel'fchender volgt,hoe fietmen 't hier kriolen!
paer wy verftootenbloedsin 't midden van ons'iloelen
Én lége fetelenverflenfl: en ledig ftaen, ,.·,
Janauwelijcxdenroeftenfchimmelenontgaen. , ·
Nu lacteens hooren war diemeefter voort lai bringen.
loa» O groote Schepper , δ beleyder aller dingen ;
All wat de locht omvangt, all wat het aetdrijk voed
Erkentuw'Godheyd, voelt uw Vaderlijk gemoed.
Ook alks wat de Zee doet ademen en leven ;
'T volgt all de groote wet fich cenmael voorgefchreven
<
t(5 D O O Ρ Ε R.
Met vaftcii tred , van iëlfs, en vol eerbiedigheyd ;
't Knielt ai!, all buygt'et fich voor luik' ccn' Majefleyt.
Op uw bevel borduurt de Lente loet van Iuchten(vrugtcij
Met bloemen 'cbcemdcn-groen , difcht ons de Somer-
En irüy ten allerhand, den Herbft-tijd wijnen op ,
Bekleed her Winterweer en berg en heuvel-top
Mc: fneeuw en grijfen rijm , gaen alle Watervlieten
En vloeden krom van loop met vóllen ren fich gieten
En welKclen inZee , bevloeytden Oceaen
Sijn' oeveren by beurt, en loopt nu af nu aen ,
Ontfteektde Maen den nagt, de Vorft derHemel-lichtcn
De goude Son den dag voor ibo veel' aengefichten ,
En dry vende te rugbey duyftcrnis en damp
Verguld den aerdbol met die Goddelijcke lamp
En nimmer ftilletorts,: 'tgaetall (om kort cemakeu)
'T fy datmen 't oogefend na 's Heqielshooge daken ,
'T fy datmen onderfoekt Locht, Acrde, Water, Vuur,
Ja heel dat grooteRond die magtigc Natuur ,
'T gaet all gewilhglijk voor fijnen Koning buygen,
En iiilk'een Va<ier recht beminnende betuygen
Sijn' lieffclijcke fucht ten Schepper liei en waerd j
Elk in fijn' cyge tacl, elk na fijn' cygen aerd.
Maer laesialleen de Mcn(ch,de Menich die meefl: van allen
. Gods Wet t'omhelfen hoort met lud en welgevallen.
En fijn' gehoon t'ontzien , vertreed van allen meeft
All watt'er is gehoon : wil wilder als een beeft
Sich na geen' teugelen geen' wetten Iceren vleyen :
Vervalt met vollen wil tot alle fchelmeryen :
Acht redelijk all 't geen waer na fijn vlees-luft helt :
Waerdeerten weegt zijti recht na ': wigt van zijn geweld:
jWrt. 'T begin tot noch isgoed en waerdig datmen 't pryfe.
Ir/a, Dogdunktmy met ίο vreemd der vreemder volken wyie
Door dwalingen verrukt van 't rechte fpoor alom ,
Als defes volcx bedrijf, het welk Gods eygendom
Sich
-ocr page 72-Sich roemende te fijn all' aiid're fcheld en laftert <
En uytkrijtals van God en iljnen dicnil vetbaflrert.·
Dacr doch foo verr'de Son rondom den Aerdboliwcefr,
Geen volk te vinden is dat breydelloofer Jeefr.
iW/i.Voorwaer nog hoor ik niet als loutre waerheyd fprekenl
ha. Doch iulcx fijn niet alleen des lichten volcx gebreken:
De blinckendc Levijc in 't wit en fuy ver kleed,
De Schriftgeleerde Man die trots en moedig treed
Op wetten-wecenfchap en kennis aller dingen ,
En gy door grijfen kop eerwaerdigeouderhngeii ,
Dwaeltalle jammerlijk van 'crechre reden-fpoor:
Defaek der weduwen noch weefen vind gehoor
Voor uwen rechterftoel, men duU'er dat de rijcke
Den armen deerlijk pluk , verdruk, verongclijke : ν
Onrecht en recht ilaen veyl: de goudfucht (chend'etall.
Ma. Ikberftbyna van fpijt, en hoorik iulkgeral,
En fnoer ik mijnen mond ? loa. En gy en gy, Rabynen >
Die boven anderen geleerd en heylig (chijnen
Veel liever wilt als fijn ; gy Priefters allegaer ,
Eu gy Aerts-prieiler prins der priefterlijcke fchacr,
AU' fijt gy mans genoeg, all' fpeeldyfraeydenkloeckcn
Om van het veld-gewas uw' tienden op te ibecken.
Anijs > en ruyteen munt en gaetgy niet voorby,
|a fijn noch diftelen noch hoy noch knoplook vry .·
jMaer alsmen komen moet tot leeren, ftraiicn , raden ,
En 't wit verklaren fat der Goddelijcke bladen ,
Of roepen ial tot boet en betering van feêii,
Dan fpeelt gy itommen hond, of y vert foo wat heen:
De wolven weert gy nier die naer uw' fchaepskoy togten»
Wat roer ik van den wolf? vleesilindende gedrochten
En wolven fijt gy felf. Gy gy verfcheurt en vilt
De kudde, en plukt de wel, gy wreede gieren ftilt
Met fchapen-melk en vleefch uwe altijd heete magen.
En vuU u fel ven, niec de kudde u opgedragen.
aS D O O Ρ Ε R.
Ma. Wech wech nu aencen' galg metallen vre en Hjci·! -,
Jk fwcere by mijn' fiel 'k en ial, 'k en wil 'c niet doen ·
Hoeis 'c my mogelijk te dulden dat mijn orde
Soleelijkafgemaelr, Γοο vuyl gcfchnndvlekt worde ?
Neen , neen , indien ray God van uy c den Hemel foud,
Bepaelt mci dit befprekdat ik mei flillen mond
Dien grouwel hoeren moeit,'t had liever t' overfchrijen
Het Goddelijk bevel, als iulk'een'hoon tclyen,
'K veriiefe mijn geduld: hier hey , gy vromen Heer,
Seg , mecflerfloockebrand, isdit uwTchoonelecr ?
Enkondy 't plompe volk foofuy vre Icflen geven ?
Joa. Onsfeggen raekc u niet, zyc gy gefond van leven.
Ma. En raekt en pail'ec u den pncfteren te fmaen ?
loa. 'Τ paft niemand qualijkquaed te (preken van de quaên.
Ma. 'T paft dar de joiigelinggehoorfaem oude lieden.
Joa. Het paft ons allen Godeontfichen eer te bieden.
Ma. Heeft God u dan belaft dit muyt ilek veld-gepreek?
Jon. God vordert en vereyfcht dat elk de waerheyd ipreek.
Ma. Van waerheyd ai te ftaen heeft velen doen bedyen.
Joa. 'Ken pafl'op geen gewin vermengt niet ichelmeryen.
Ma. Euachtge 'tlchelmery van fchelden af te ftaen ?
Joa, Ik acht 'et ichelmery re fien verloren gaen
Soo vele duyfenden , als ikfekan bcfchudden ,
En voor den dwaelweg hoén./W«.Gy hoeden onickuddcn!
Sijn wy niet herderen en hoeders van 't gemeen ?
Joa, Gy foud'et feker zijn , waerhoêncn villen een.
ΑΊα. Raekonfen handel niet, beibrguw'eygefaken.
Joa. 'T geen mijnen naeften raekt,agc ik ray ook te raken.
Ma. Wie fijt gy? ofvan waer komt udees waerdighcyd ?
Sijc gy die Chriftus dan den Vaders toegefeyt ?
Joa. Geennns.^/e.OfrekentgyudienPropheettewefen ?
Of Elias? Neen toch.yl'/Λ Is 't datgy geen van defen ,
Elias, noch Propheet, noch Chriftus zijtonfehoop >
Wat ftoutheyd drijf u 4an totdcièu nieuwen doop ?
TREURSPEL.
Seg endelijk eens op waer voor men u fal houden.
Joa. Ik ben de ftemme die daer roept door woefte wouden:
Bereyd des Heeren weg, maekt fijne paden recht,
Op welckes roekomft hol en heuvel word geilechr,
Hei-diepe dcllingen tot ple;fnen opwacrt ilijgen,
Top-hooge bergen vlak ter aerden nederfijgen.
Het is in iïjnen Naem dat ick de Volken doop,
Die ookonwaerdig ben den riem of neftelknop
Van fijnen fchoen als bückende t'oncbinden:
Hy is noch onbekent, noch nauwelijcx te vinden ,
Schoon dat hy onder u omwandelt en verkeert.
Ma. Wacftrickenbreyddiefchalklhoeklaerisdat geleert i
Hoe dubbel klinkt fijn'tonglmaer feg tergoeder trouwen.
Met welke wonderen kond gy doch ftaende houwen
Dit al te breed gefag dat gy u fel ven neemt ?
loa. Ikvrageudefgelijcx , 't en dunck u niet te vreemd,
Met welke wonderen gy 't uwe kond beweeren ?
Ma. Halsftarrig ftoockebrand! hoe weet hy 'c af te keerenï
Dan veynftfoo veel gy wilt, wat u tót woeden port
Siec ieder klaer genoeg, raen weet wel waer 't u fchort.
Gy poogt door onfcn valaen 't klimmen te geraken ,
En tot ons achterdeel u fclven groot te maken ,
En ftaet na macht door lift j doch leg daer vry op aen .·
Uw' ichalckheyd fal niet ons, maer haeren vinder ilaen.
De eerfteen fijt gy niet die nut focht in die nucken,
O , die u left daef voor moge boeten fien en bucken :
Doch liever foud ick u beweegt door mijn vermaea
Sien wiiTelen van fin , fien op de rechte baen
Soo veel'verleyde, laes ! herleyden en herftellen,
Wy hebben roeer gefien duidanigegefellen ,
Die door een flecht gewaed , een rock of vreemden hoed
Vertooncnde quanfuyscen flechten recht gemoed, ι
Den naem van fedige van tüchtige verkregen :
Macreudelijk tot ftaet cn ach tbaerheyd gedegen ,
En
-ocr page 75-3ö b O O Ρ Ε R. 5
En rijckelijk gegoed door foo een' foete klucht^
Verfmetcn iy'wel haefb hecmaOccr van detuchcj
Én hebben opentlijk d'ontlecnde deugd verdreven ,
En hiinnen eygen aerd den lolïen toom gegeven.
Gy zijc my veel te fot j te boe j en t'onbedacht.
Sog gy door fuik een' weg iiaer hoge dingen tracht',
'T cn is de middel niet om fich vermaerd te maken .·
Soo my d'ervarentheyd de icydfman van de faken ,
Of wel den ouderdom , die van d'ervarentheyd
dOprechtemoeder is, nietganichen hecfcmiileyd ;
Ik ibu 'tu ialigcr jaloiFelijckerachten
Veel meer na veyligen als hoogen iiaet te trachten.
Joa. Sijn mijnewoordenwaer,mijn'werken kuysenvroom,
Wae wilmen dan mijn' tong dus pramen met den toom ?
Maer dool ik, ftruy kei ik , gy wijfe zijc gehouwen
Te toonen waer ik feyl.yW/ï.'T fal u in waerjheyd rouwen
Als u de draf der dood fal fpelen in den geeft.
loa. Dreyg met de ftraf der dood den geenen dieie vreeft,
Αία. Indien ik leven mag , dit bits en bitter fprekeu
Sal ik u (('weer ik u) wel bitter op doen breken.
Gy (ulc gy fult eerlang al voelende verftaen
Hoe dapper dat het Imert den Ouderen tc imaên ,
De Schriftgciieerderchaer foo fchandiguyc tc krijten ,
Den meeileren fooftout hunn' lernten te verwijten;
En aengefien gy onsen onfegunft verimaed ,
Sooproeftenleftendan de kracht van onfenhaet.
R Ε Y van Toehoorders.
Dieeenigdieiftukonderftaen,
Sijn ichouw voor fterre-glans en maen.
De moorder haet het fackel-lichc,
Als 't welk hem al ce naekt en dicht ^
Sijn' rafery voor d'oogcn leyt.
Om weynigaliTen-bitcerheyd
TREURSPÈL.
"Veripöut de kinderlijke mond
Genees-drank hercert maeg gefoiid,
Êbn' iweer ; èeri' wonde ofopen' huyd
Is bang voor ialve eo hey|iaetn kruyd.
Die in fijn' borft verborgen draegt
Een hert väh fclielinery geknaegt,
Dien is dé viraerheyd enckcl fmcrt,
Als die Heiii dat verettert hert
Ontdekt en bloot léy t met haer' kacrs;
Maergy fchijn-ftatige huychelaers.
Dievangeveynfden yver brand,
Die uyt des volcx verblind verftand
üvir' ichandelijke winflien trekt,
Hoenaüw gy uwe lernten deckt,
Hoe leeg en diep de vuyligheyd
Van uw getiibed gedoken ley t,
Noch iiet noch boort tötöp dien grond»
(Al lóochénen'tgeiaeten mond)
Uw' altyd knagende gewiss',
Die u eri beul en rechter is,
Die u itiet hcymelijcken tand
Dooreet gebeente en ingewand,
Die met haer' f oede taey gcpeeii
Staeg flact en geeiTclt uwen geeft.
O dry eii vicrmael falig hy,
Wiens fielefcyn vaii fcheTmery;
Noyt voor de rechtbank van fijn hert
Betrockcn noch verwefen werd 5
Noyt beul, die eeuwig pijnt en placgt 4
In 't ingewand verborgen draegt.
VIERDE
VIERDE Β L· D RV F. ^
MALCHÜS GAMALIEL.
KONINGINNE.
ΛΙα, ΓΛ Es Vorftcn handelin.? is gaiiich by my verdacht,
Hy heefrhet ftuk verbrod,en zijn vergrijp eetracht
Te rechren met mijn' icbade.Om ''r voicxken te behauen,
En by de menigte war gunfl-wind te bciagen,
Heefc hy my, onder fchijn van fachtheyd ais ten buyt
Aen 'tongenadiggraeu doorgramichap opgeruyt
Gefocht te leveren, en met verwoede treken
Sijn eygen lecngepoogt door mijn gevaer te wreken,
Want ingevall her dom gepeupel om de moord
Des Doopers fich geliet t'ontvreden en geftoort.
So had hy voor (fo 'c fchijnt) metdic mijn hoofd te fufTen
't Volx onwil,en dien brand ftrax in mijn bloed te bluilen:
Macr droeg bier regens "t graeu die dood met koelen
moed,
So wilde hy voorden man erkent zijn en gegroet.
Die loffelijcke wraeck had van fijn Icet genoten,
Soo waerd is borger-bloed by Koningen en grooten »
Waermerfy overhainl gaen fpelcn onbeducht j
En decken mocrd met nioord en agten 't maer een' klugt»
AU wat het domme graeu verricht acht na behooren ,
Dat 's,roemen fy wel breed, uit hunn' vernuft geboren,
Uythun verftand gevlocyt, ehdoor hunn' handgegacnj
En nemen fich aldus alleen de vruchten aeii
Boor onsbeleyd en fweet en xtackerheyd verkregen:
Maer valt de winider gunft' hunn' handelingen icgen,
Enkeurtmenhunn' bedrijf voor (chandig, wreed of vals;
Soo fchuyven fy 't vergrijp hunn' dienaers op den hals,
En weten 'r met wat bloeds onfchuldelijck vergoten ,
En een' geringe fiel van hunQCn neck teftootcn.
Refteert
-ocr page 78-TREURSPEL
ReReert ons dan ten trooft alleenede Vorftin ;
Diemcdeeltinons leet, en als een'Tygerin,
Hacr jong vermifTende vafl rdinymt en brult van fooren»
Doordien deDooper heeft voor 't Konings eygen' ooren
Gefcholden vooreen eer en trouweloos bedrijf
Het trouw verbond gemaeckt met 's Broeders echte wijf.
En 't breken heeft verdoemt der eerfteBruylofcs-banden,
Terwijl om dit verwijt door bloéd en ingewanden
Α1 verfch , al heet en werm de gram fchap weyd cn woed,
Sal ick dat'omgeroert dat rafende gemoed
Toegaen met fackelen j en met geweld van fpfeken
Tot vollen brand eerlang die voncken uyt doen breken.
Maerfie, ter rechter tijd verfchijnt haer hoogheyd hier.
Ga. Nu voegt fich gift tot giTt, nu vlijd iïch vier by vier.
Het uiterfte gcvaer ftaet Hucx hier uyt te wachten.
Ma. Doorluchtigίl·e Vorftin, ghy glory der geflachtcn ,
Ghypeirledeiesrijcx , weeii vriendelijck gegroet.
Kotf. Ghy j Malche, deigelijcx. Maerhocdiisongemoed?
Αία. Ick achte een felve faeckons' beydergeefl: te flooren.
/Cm. 'Tkanzijn:maerfchuylt'eriet,roIae[ u klaerder horen.
Ma. Hoekondy foo goeds moeds foo koel uw' majefteyt
Met voeten lien vertreên ? end'heyligeachtbaerheyd
Des Koninglijcken naems foo deerlijck fien verflenilen 3
Eu uwen ftafilenftaeii ten fpot van'tfchuym der men-
fchen ?
Kon. Wat fal ick döenPwat racd,war middel acht gy goed ?
Ma. Laet eens een' hcvigheyd , die dit uw hooggemoed
Uw' echten afkomft voege , uw edel hert beiloken.
Ron, Ach !dat 's al lang gefch ied,mijn hert is lang ae»'t koken ^
Ick beril van enckel fpijt,ick ichfey,ik ki j ve , ick tier,
Maer vordere met fpijc noch tranen niet een' fier :
De wind vcrftroyt mijn klachte als lichte fpinnewebben.
Ma. Soo ghyfulckaenfien had als gy wel hoorde t'hcbbcn
By uwen man den vorft, hoe foud hy magtig iïjn
Uw Icct foo koel tcficn, en in het uw het fijn >
54 D O O Ρ Ε R,
Kon,Gy fpeurr (iegunft des volx. Dc Koning Jagtmet boeyeß
Dien Icherpen geeft miflchien een luttel te bernocycil,
En wat te matigen fijn' ftoiuheyd door den band.
Ma- Soo ghy den dert ien geeft van defen ftookebrand
Door kercker-ketcnen beiadicht acht te wefen.
Soo ζψ gy ver verdoolt. Veel meer ftaen elck te vrcefen
Gedrochten , die maer eerfthunn'koyen zijn ontvloön ,
Als 't v/ild , dat bofch en berg en vrydom is gewoon.
Wat fal hy vry en vrank niet aenflaen en vcriïeren
Die 't gracfi fijn' banden fiet men fuick' een' yver vieren?
Oock word een bitter hert door tergen niet verfoet,
En fmact baert dulngheyd in alle trots gemoed.
Kon, Dees'wcldaed fal nogtan·? tot morwing iets vermogen,
Wanucer hy namelijk door Koninglijck medoogen
Sich beyde vrydom fiet en leven toegeley t,
Bey meer als een verbeurt door fi^n" hardneckigheyd.
Λία. Allwatghy weldoen aclit, acht hy voor loute krenken j
En fal fijn' vryheyd min als fij^^neï>band gedencken.
Kon. Gy meld onseen verhard een fchierverfteend verftand,
Mii. 'T is all wat fteriflijck is (gelooft 'et ingeplant,
Deweldaêndankeloosen vaerdigte verdouwen;
Maer eeuwig rekening van 't ongelijk te houwen.
Eick haet de weldaed oock in wekker heugenis
Hem 't ongelijk verfchijnt dat hem bejegentis:
DeDooper, als hy fal uw'gunft<ied'arhtig wefen ,
Sal oock fijn' boevery in fijn gepeyns herlcien »
ΐίη wanen nimmermeer dat ghy hem gunüig wacrt
Of van den band ontflocgt om fijnen boeffchen aerd j
Maer dat gy voor een'wijl uw'wraekfucht ingedreven
En alle ftraf veel eer gefchorft hebt als vergeven. ' .
Kon. Gocdhertigheydvermorwtoock felfseen fteenen herr.
Ma,^ Een hert door langgebruyck in fchelmery verhard
Word niet foo licbtelijckgebogen als gebroken.
Kon. Wat racd dan is ons uuc, of hoe ons'beft gewroken ?
Icfc
-ocr page 80-TREURSPEL. 37
AU. ick weet uw' hoogheyd raed,en reci u licht hier door,
Soogymy hoeren wilc. Kon. Wel äen,feg op, ik hoor.
Ma. Gyweecwacthans de Vorit van wijnen vreiigc begoten
üw aerdigdoehterken voor all' fijn' difch-genoten
Ueloofr heefc aen haer hand. Kon. Ja niet alleen belooft,
Hy heeft fijn woord gefterckt met eeden by fijn hoofd-^
Ma. Defeeed-belofte dan ichoon uyt den wijn geboren
En dient gewiijlelijck niet in den wijn te fmooren;
Maer (na mijn oordeel) verfch en by den wijn voldaen:
Wat hoeft fy KoningsKind naftaetofgoiidteflraen ?
Sy eyiche uws vyands hoofd:men doe dien muyter buckcn
En buygen onder 'tftael, en leg hem in twee ftucken :
'c Heyl van dit heek tijckend'algcmecne iäek
Eyfcht dat fy om dat hoofd het halve rijck verfaeck.
Kon. Die eyfch en lal den Vorfbdus ver niet kennen buygen.
•^a. Hy is nochtans verplicht door'eeden en gctuygen.
Kon. Door eeden inden wijn geborenen verimoorc.
Ma. Maer van fin-nuchtere getuygen aengehoort,
'Ken twijfFel niet die eed ial uw' gemael bewegen :
lek vind hem tot dit ftuck van felis genoeg genegen ;
•c Ontbreekt maer aen wat fchijns, hem ichortalleeneeu
kleed
Voor d'oogen van hecgraeu , dat vind hy in dien eed :
Dieeed geeft fchijns genoeg ; wie derf hier tegens balFcii?
Het pail een' billijk' Vorft op eer en eed te palFen.
Kon. Maer tgraeufal tegens myuytfmijten gift en gal,
Ma. Een' vrouwe is haeftvcrfchoonr,datagt ik niet mer all.
'Κ en fiegeenandergatnochdeurkomftinons'dingen.
Kon. Uw voorflagdie gevalt, ik fald'erookop dringen,
Doch, vreefe ik , fal de Vorft niet ligt hiér toe^erftaen.
Ma MiiTchien ten eerften niet, maer hou geduurigaen.
Wat geen geweld en kan fal loosheyd wel verrichten.
De klimmende eyck en wil voor eenen »lag niet fwichten:
De feilen oorlogs-ram, hoe grof hy is en groot,
Enveltgeen' vefteu om juyil met den eerften ftof»t:
C ; Al
-ocr page 81-D O O Ρ Ε R.
Al ficn wy menigtiiacl geen" deurkomilin ons' faken,
Detijdoncwertfe , red/een wecc'er deur te raken.
Dieaenhoud , overwint; wacr reden voorblijft ftaen>
Boortftaegaenhouden deur, dies hougeduurig aen:
Soutuw' vermaningen mei: heec^nhevig fpreken ,
Meng tranen met gebcên , en bits gekijf mee fmeccken:
Tre tre de Koning toe met allerley gebaer:
Neem vlijtig uwen flagaen alle iijden waer.
Indien de iacck noch lichtnoch waerheyd kan verdragen,
Eeklcedlc met bedrog, fpaer leugenen noch lagen.
Wae mijn' perfoon belangt, 'k en denk niet af te flaen,
Voor dat de fake fy ten vullen aigedaen.
G Α Μ Α L I Ε L.
Waer heefcmen oyt gchoort van ib vervloekte treken ,
Als ilrac.v. die fijne man gefmeed heeft en beiteken
Mee dat heerichfuchtig wiji ? q raed vol helfch verraed I
GewilTelijck de nijd en houd noch fpoor noch maet ,
Voornamelijck in 'c hert van Kerpkelijcke luyden;
'T is waer ^ hunn' rafery heeft luttel te beduyden ,
En breeckt en bcrft flechs uyc iii fchelden fonder kracht ,
Wanneer hun klem ontbreeckt van wereldlijcke macht:
Maer alfle zijn geilij fc van Vorftelijcken degen ,
Men hadde dan foo lief leeu , beir of cyger tegen,
Als PrieflcrofLevytof fuicker wefpeneen'.
Derhalven fie ick hier geen' raed met allen geen':
Want hier word Prieiler-nijd van hooffchen haet geile-
ven :
Dees beyde dinggen vafl d'onnoofelheyd na 't leven ;
En fal het wijf den Vörden haeft winnen op haer' zy:
Want wat vermag een' vrou eenfulcke vroualsfy
Niet op het herc eens mans alrec gcftelt tot woeden,
Aireede vol en dol van wijn en quaed vermoeden ?
Ick fie (helaes ί) ick fie het Koninglijcke fwaerd
Eerlange met het bloed des leeracrs vroom van aerd
TREURSPEL. 37
Tcndienft van haet en nijd fich fchandelijckbevlccken,
En 'cafgefneden hoofd all 't hof tot fchouipel ftrecken.
KONINGINNE,.
Dien Phariiieichcn vond cn vind ick ganich niet flechti
Waerom ick oock tcriVond mijn' dochtet heb berecht,
Dat iy den Koning beft fou by den dranck betrapen,
Eerhy diemilde luim die dampen heb verflapen j
En hem voor 't endigen van 't vorftclijck bai)kcc
Afvorderen voor loon van haren vluggen tred
Het hoofd des ftookebrands,des muy cers ftijf van finnen
Sulcx heefcfe my belooft, en trad daer op na binnen.
En ial de Vorft gewis dien eyfch niet tegen fijn,
Soüick fijn' Inymen ken. Hy heefc nu fiofen fchijn,
Om tegens my alleen den wrock des graeuws te draeyen,
Enickgetrooft my dien , mag ick den mijnen paeyen:
De vreugd der wrake maeckt dien wrock>hoe bitter foer.
En 't eer-verlies word ruym met iijlck gewin geboet.
'Tis fchandig voor een' vrouw fo heet na bloed te dorften,
Soo wreed te zijn, ik ken 't, maer'fchandiger dat Vorften
Soo koel en wrakeloos fien trotfen hun gcfag.
Dacr treden vorft en maegd te famcn voor den dag.
Hoe naerder ]^oop,hoe vrees en twyfel fwaerder drucken.
God iêgen ons belluyt, enlaete het wel gelucken.
HERODES. DOCHTER. KONINGIN.
Her. Hebt ghy u nu genoeg op uwen eyich beraen ?
Dcc. Genoeg, indien op eed van Vorflen is te ftacn,
Enfooeens Konings woord word Koninglijkgeho.ijjy?n.
//if .Mijn woord ftaec hege en vaiV, gy meugt u vry vettrou-
't Is over vollen difchgeftercktmethoogen eed: (wen:
Eyich vry mijn halve rijck, of watghy waerdeis weet,
'tSal uwe zijn, ick wil 't: 'k cn ial gcenfips beiwijcken ,
Nog wijken van mijn woord. Do. Dat ial eerlang wel
blijken.
C 4 Nu
-ocr page 83-^S D ο ο ρ Ε R,
Her. Nu pyfch, aen' mijn belofte en fal geen' mangel zijn „
Ooc. U w'ri jk en hoeve ik niet, dat houd ik als voor't mij u,
Soo lang gy dat behoud j die eyfch waer tegens rede ;
Gering, grootmoedig Vorfl;, en billijk is mijn'bede.
Her, Gy draelc, cn houd^ vaft van uwen eyfch beroofc,
ï)oc. Geef in dees' fchoteldan terftond des Doopers hoofd.
Htr* Watlaetgy reukeloos uwTchopen mond ontfpringen.
Doe. 'K en eyich niet reukeloos. Her. Gy vordert,dochter.
Die u een'teedre maegd te fchandig fouden ftaen. (dingen
Voc. 'c Staet niemand fchandelijk fijn' vyaiid te verilaen.
Her. Kond gy voor vyand dan een' foo geringen houden ,
Niet waerd dat Koningen fich daerom ftooren fouden 5
Doe. Soo hy 't niet w^erd en is, fijn' boosheyd is het waerd.
Her, Alwaerfe'tfchoon,om'tvolkfodienthy noggefpaert.
^acmiddelom den haet des woeflen graeus c'ontvlieden.
Ooc. Verdragen paft het volk ; den Koningen gebieden.
Her. 't Paft Vorllcn te gebiên wat billijk is en wel.
Ooc. Een Vorft kan door de kracht van Yorilelijk bevel
Onrechtvoor louter rcchr pafferen doen en geilen.
Her. De wet kan Vorften ook welmaet en regel ilellen.
Ooc. Strekt ons der Vorftpn wil voor regel, foo en fct
De wet den Vorft geen' maet, maer wel de Vorft de wet*
Hff .'tGerugt fal my de naem van wreedaerd doenverkri jgcn.
Ooc.'t Sal uwen ftai ontfien. Her.'t Sal om geen ftave fwijgen»
Doe. Betoom en fnoer met vrees van yfer fijnen mond.
Her. Die ftaten veft op vrees, bout op een' loifen grond.
Doe. En 't ongeftrafce quaed verfwakt den gront der ftaten.
Her. Der ftaten kracht beftaet in gunft van onderfaten.
Doe. 'T is noodig voor een' Vorft dat hy fich vreefen laet:
De gunft is nodeloosj Wifr.Maer wreethey d maek gehaet.
Doc.Èa flapheyd maekf vcraqht,jadoet met Vorften gecken.
Kon. Dees' tegen-redenen (geloovcik) iullen ftrecken
Om fijn' belottenis in rook te doen vergaen·
Voorwacr gy dunkt my noch niet grondig te verftaeii
Wat
-ocr page 84-TREURSPEL. 41
Wat vorften-ampt vereyfchtiwanc waenr gy dat die faken
JuyitVorften eerelijck cd fchaiidig können makcii,
Die 'c volxken met den naem van eere doopt en fchand I
Soo dwaeldy dwaeirdijck; de titels van verwant,
Van broers, vanborgeren, vanvyandeii, vanvriudeii,
Sijn ketenen die llechs gemeene iielen binden:
Maer zijn by een' gehert' en ruftig Vorft geacht
Voor ftroye kabelen > voorklanckeufondcrkiachr.
Wie eenmael maer het hoofd heeft iu de kroon geileken;
fyioet alle banden van gemeene plichten breken :
Acht noyt voorfchandelijck wat nu geei'c en profijt,
Noytdaedvoor eerloos die hem tot heyl gedijd.
Aen 't Vorften heyl alleen is aller heyl gelegen ;
Die 't heyl dan van den Vorft beforgen allerwegen ,
Beforgen ook'tgemeen. Hoe.^ ial een hand volbloed >
U kollelijker zijn als een geruft gemoed ?
Ot wildy omeen' boef het leven te verlengen ,
Uw leven, rijck en ruil als op de waegfchael brengen ?
Keer, bid ick, defe vrees eens van oiiiè halfen af,
Wafch van die fchandvleck eens den Vorflelijcken flaf,
Sny af den weg tot roof, verfeker uwe wallen
Voor't nakende verderf, voorborger-krijgons allen,
Een' flrafte van belang dient eens geltelt ten toon >
Opdatelckvolontfichsde majcfleytder kroon
Alsietwatheyligsviere : hy heeft fijn'fchelmeryen
Daer tegens aengekant, hy dient'er om'te lyen.
Of heeit hy nietmifdaen j dathy ten minflen ly.
Om my uweeegemael; geef: mijnen vyandmy.
pi acht gh' uwe eega niet, foo wil ter goeder trouwen
Uw' dochter uw' belofte als vorfl en vader houwen.
Her. Het geen haer is beloofc, en ial haer niet ontflaen:
Alleene rade ick haer iich beterte beraên
Op'tgeneiy vereyfcht. Kon. En is éy wil beraden,
Sy fal piy om dat hoofd hof, rijk en all ver fmaden.
4® D O O Ρ Ε R.
Mer. Moefl: ick lichtvaerdigman in fweercn tc gerccdl
My acn de maegd foolichc verbinden gaen door eed ?
Ach i moeft ick have en rijck, ja welvaert,dood cn leven,
Een wifpelturig wi jf foo los ten beften geven ?
Kon, Belofte van een' Vorft dient hecht te gaen cn vaft.
Her. Nadien my dan mijn woord t'herroepen niet cn paft,
Soo bid ick u noch eens dat gy in defe (aken
Wel toefier en betracht, dat u noch laft tot wrake,
Nochgrimmigheyd verrück toteenigichandig feyt,
Onwaerdiguwen bloede en 's rijcx eerwaerdigheyd ,
En dien gedweegen acrd vereyicht in alle vrouwen.
Kon. Weeft daer in vry geruft; wilt ons de reft vertrouwen.
Her. Is 't dac ghy den Propheet aen hoofd of leven taft,
De fchuld en het gevaer zijn beyde t'uwen lait.
Kon. 'T fy io:wy denken nu 's rijcx hoogheyd ίο te wreken,
Dat niemand meer den fpot met Scepceren ial fteken:
Wy lullen 't graeu voor raen, hoe trots het is en koen,
Met meer eerbiedigheyd van Vorften fpreken doen ;
OfVorften biliijckgaen , of tegens het betamen >
'tGepeupcI dulde en duyck > en feg op alles amen.
REY van Toehoorders.
Rijk Davids, torenen van Salem vaft geiètcn ,
PaleyfenSalomons, hoe meugdy foo verwoed ,
Soo bitter tegens Gods fiel-lievende Propheten ,
Soo heet, ioo dorftig zijn naer hec rechcvaerdig bloed?
Gy, die een richfnoer hoort van Godsvrugt te verftrec-
Verftreckt een voorbecld,laes!vanalIe ichelmery. (ken,
Hetprocfftukvauuwampt, uw' eerftemeefter-tree-
ken,
Sijn moord en overlaft, bedrogen ftroopery.
Uw' Priefters können felf hun'n'roofluft niet bedwingen,
Geen geen van allen paft op fchaemce noch verbod.
Het volck verlaet den voogd en vader aller dingen ,
Vervalt tot afgods-dienft, mackt van iijn goudfijn'God:
u
-ocr page 86-TREURSPEL. 43
Ja als iet Goddelijcx word fteeii en hoiu verheven :
Mdiftuypt gelijckvoor God voor 't werk van xnenichen
liaiid:
Men ioekc befpottelijck by doode blocken 't leven ,
Berigt en fpraeck by 't geen dat tong heefr noch verftand.,
Degroote zijn geperft voor rruuderen ceduycken,
De knechten meefteren en trotfen hunnen heer; /
Die oude majefteyrderKerckenland-gebruycken
Is laug aen 't wagi>;elen , ja leyc by na ter neer.
Het bloed der Hèyligcn (ghy lult 'et niet ontvluchten)
Daegt u voor Gods gencht,cn dr^ςgc uw' boosheyd voor.
Der fchamelen gekerm , der weduwen verfuchten ,
Galmt door den Hemel heen, en klimt tot Gods gehoor.
Dies füllen u('t gaet vaftjhaeft op ,de lende komen
De fweepen van de wraeck te recht aen u beilced.
Want God de grote voogd van Hemel, Aerd en ftromen
Die allen dertelen en ftouten trots vertreed ,
Siet neder, en gedenckt de tranen en het imeecken
Desonderdruckten volcx, en volgt met inellcn draf ,
En geelTelenden arm de vuyle boeven-treken
Kort op hunn' hielen na , en koppelt fond en ftraf.
Des vyands moedwil fal uw' veilingen verderven ;
Uw' veilen , daer ghy u te dertel op verlaet.
Eerlangefult ghy iien uw' ackeren en erven
Ten beften geven aen Barbariichen ioldaet.
Een vreemde fal de vrucht van uwen wijnftock garen,
En vrolijck nuttigen. Daer nudefuylen ftaen»
Waer op her tempeldack ten Hemel fchijnt te varen >
Daer ial de fickel eens door weeldige oegften gaen.
Terwijl de Godheyd u door foete jonfl gedreven
Noch tijd van boete bied enuytftel van de ftraf,
Vetmyde ftraf door boete, en laeckuw leelijckleven.
En ftootden afgods-dienft eens van uw' alters af,
Leer uwen heeten derft na 's naeften bloed bedwingen:
Β etoom eens en vertrc met mannclijckeu moed
Uw'
-ocr page 87-D O O Ρ Ε
Uw'goud en iïlvcr-fuchc recht kiiidcrlijcke dingen $
Daer gy te goddeloos naer hongert, raeii: en woed.
Macr gy (bedachte ik) iult noch leelijk leven laken ^^
Koch vreemden afgods-dienft uy t uwen tempel llaen,
Noch grouweiijcken dorft na Broeder-bloed verfakcnf
Noch dulle iucht tot goud grootmoedig tegeuftaen.
Dies fal het hittig gift der peft uw hert bevatten ,
Dies ial u hongerfnood al rafend en verwoed
En oorlogframp foo lang uy tmergelen en matten,
Tot dat gy hebt betaelt uw' booiheyd met uw bloed.
VYF DE Β Ε D R V F.
GAMALIEL. REY van Toehoorders,
ONreyne dronckenfchap ! verfoeyelijckepryc I
O wel vry willige, maer droeve rafcrye f
Die wyfe lieden fot, die bloode trots van moed,
Die trocfe korfel maekt, en koriele verwoed ;
En dooreen' felven gift ons' quadeieden fwillen
On?' reden ilinken doet;vvatbroeyt gy ons all' grillen!
Watbroutgyons(helaes!) all ongevals en ramps!
De Vorft van u gevat hec^ uyt een hoofd vol damps
Beloften uytgelapt ganfcnfocen tegen reden.
Die hy beveiligt heeft met noch teel iotter eedcn ,
Doch met geen' fotterny betalen ial of boert.
Rey. Segeens, Gamaliel, wat is't dat u ontroert ?
Wat heeft de Yorft belooftPwat vart gematkt met eeden J
Ga. Dat fot is t'eenemäel, en flot en heeft noch reden.
Terwijl hy heden vaft met uytgelatengeeft,
Sijn' difch-genoten toeft op fijn' geboorte-feeft ,
De goude bekeren, als groote meefters plegen,
Staegginsen weder gaen , ftaeg vullen doet en legen ,
En onder't nuttigen vanfpijsenfriflen drank
*T gehoor laet ketelen met fiiarenfpel en fank;
Soo
Ca.
TREURSPEL. 45
Soo doét de Koningin , om nevens rong en oorcn
Ook d'oogen tot vermack en weelde te bekoren ^
In 'c midden van de fael toeruften cenen dans,
En voert haet' dochter in tot tijdverdrijf der mans
Die in de kunfl: volleert , cn op die kaft bevaren
Soo wacker treed cn fwiert op kknk van keei en fnaren/
Dat haer de Verft den prijs ftracx toekent boven all'y
En toefey t boven dien all 't geen fy eyflcben ial j
Ja (kinderlijk bedrijf ί) belooft met hoogencedc
Dat hy haer niet en fal verfteken van haer' bede ,
Λ1 foude 't ook dc helft hem koften van fijn rijfc^
Rey. De fpruyt is als dè ftafn , gelijk broeyt fijns gelijk.
Een' fulcke moeder, vriend, wat fou die anders telen
Alsdochtersafgerechtop fingen, fpringen, fpelen?
'T is recht en reden ook dat lichte daniTery
Beloften krijg te loon veel lichter noch als fy.
De Vorft fal na den (ïaep niet eenen heller geven ,
En achten fijnen eed als in den wijn geichreven ;
Hy is (geloove 's my) foomild niet van fijn goed y
Als hy wel fomtijds is van vromer lieden bloed.
Ga. 'T geviel dan ook wei lichtdat hy des dochters bede
Met Bloed in piaecs van goed nog voor den ilaep voldede,
En uytditdertel fpeleen treurfpeldeêontftaen.
^ey. WeIhoc?wat 's ditgefeyt ?hoe ialmendic vcrftaen ?
Ga. De liftige Vorftin fel 'op den Man gebeten
Die hier in banden fit, en boven band en keten
Hem wenfchende lefien beknelt van doods-gcvacr ,
Mögt dees' gelegentheyd wel grijpen by den hair,
En eer des Vorften breyn noch aflaet van tc malen»
Hem fijn beloften doen met 's leeraers hoofd betaieu;
Ofhem foovuyleneyfch tenminften dragen voor:
En och 1 een droncken hoofd geeft lichtelijk gehoor,
i^fy. O grouwelmeeral heKchliiilx wil den Hemel hoeden
G«. My leyt hier van op 't hcrtalccnigiwacr yernaocden.
Eß
-ocr page 89-44 D O O Ρ Ε R.
En met een woord geièyt, 'k heb al van fuik beiluyt
letheymelijk verftaan .· denijd ishieropuyt.
Rey. Een yflelijcke ichiik bedwelmt ons all' de finnen ,
Het hert ontfinkt ons, ach! Ga. Ikgeef my flux na binnen
OiD van de faak eens recht re hoeren wat of hoe.
Rej. En wy van Ronden aan ons na den Leeraer toe,
Om hem re doen verilaen het geen hem word gebrouwen
Och waer het mogelijk dien ilag te wederhouweni
Ten leflen hebben nijd, en leec
Van helfche rafery befeten ,
Air hunn' verwoedheyd uytgeimeteii
Op dien Godvruchtigcn Propheet.
Daer fcherra r de felle laftermond
y\en dulle tiramiy verbonden
Met lengcnen en valiche vonden:
Hier wil de waerheyd reyn van grond.
Hoewel van icherm en fchild berooft i
Gecnfints voor dreygementen fwichtcn»
Een btiy van ioo veel lafler-ichichten
Beftormten drukteeneenighoofd :
Men jaegt bedekt vail: na de dood
Eens jongelings met foo veel netten:
Doch geen gevaer kan hem verfetten ,
Hy houd het hert al even groot;
En ftaetfoo vaftalscycke-plant
Gebeukt van dulle noordervlagen ,
Of ftercke ileenrots van de flageii
Der woeile golven aengerand.
O Waerheyd Goddelijcke maegd
Van allen weerdigaengebeden !
Die fchoon' van kfi jgs-geweld bedreden,
En van bedrog alom oelaegt,
Kloekmoedeli jk derft houden ftal ;
U} υ alleen cn kan geen raièn
Geen
-ocr page 90-TREURSPEL, 45
Geen' buld'ren der Fortuyn verbafen,
Ver fweefdy boven'c losgeval.
Gy wapent borft en fiel en lïn
Metonverwinnelijcke krachten:
Gy kond der Parken hand verfachtcn 9
En hacr verbieden , ó Godin ,
Ons neer te drucken al te fwaer.
Maer dralen wy dces'droeve maer,
Dcfeallerdroefftemaer denleeraer tevcrilacn ?
Daer treed hy uy t de poort des kerckers tot ons aen,
O fpruyt noch vromer als de vrome die u teelden ,
O eenige, in wiens aerd oyt ware tceckens fpeeldcn
Der oude onnoofelheyd: neem neem uw wel vaert wacr.
De valfche Malchus fpani vafl: ftricken hier en dacr ,
Het radeloos wijf broeyt moord in haer' gepeynfcn,
'tHof vleyt haer'fellcn haetTdeVorfl: doet niet als veynfcn,
En geen van allen fpreektde waerheyd rond en klaer:
Kortom u naekt het hoogde en uy terfte gevaer.
Wat dreygt ons voor gevaar ? Rey. Het uy terfte van al-
len.
De dood. loa. Die is het flot van all'ons'ongevallen.
Sey, Maer niec foo fchrickclijk niet foo vervloekt als fy.
loa. Schoon lagen mangelden, geweld en tiranny,
De dood ftaet niettemin onsecnmael op te komen, (men.
De dood der booièn fchrik,de wenfch co vreugd der vro-
Rey. Al is uw leven u gering en luttel waerd ,
'T is ons ten hoogften dier, en dient om ons gefpacct.
Ey, toom wat, matig wat uw'al te fiere ièdcn.
En poog des Konings hert tc morwen door gebeden j,.
Tot fachtheyd ial het licht (verhopen wy) verftacn
Door vrienden-tuiTchcnfpraek. loa. Leg ik daecnict op
acn ?
Och
-ocr page 91-^é D ο O Ρ Ε R.
Rey. Och of"den Hemel u fulci ggve te betrachten !
ha. 't Is a! om niet getracht den Koning te verfachtenc
Door fmeecken , doorgebcên: fijn brandende gemoetl
Wilhy toch endel ijk eens koeJcn in mijn bloed.
En ikgetrooftmy des. Wat kan hem bet vernoegen,
, Alsdatik mijnen wil na fijnen poog te voegen ?
Kiy.Voorwaer een Ichoone trooilieen'fraeye voegfaemheid!
Joa. Hoe dunkt α dienen dan mijn' faken aengeley t ?
Want fiei, twee Koningen die wonderlijk verfchekn,
Betrccken my om ftrijd tot ftrijdige bevelen :
D'een Hemelich , vriendelijkcn van eeijiacht gemoed ,
Maef d'ander aerdfch en boos , hoovaerdig en verwoed.
D'een dreygt met felle dood my aèn den hals te komen ,
En d'ander wederom vètbied my die te fchroomen
Met prijs belovende de fulckc te verfien,
Die noch geweid noch dood om fijnen 't ^il ontiien ;
D'een kan het Jichacm flechs verderven en vernielen ;
Maer d'ander heeft de macht en lichamen en fielen
Te pijnigen met onontworftelbaren gloed.
Van dées twee ftrijdige feg wien ik Booren moet.
'Tfal nimmermèerhelaes! na defenfijngelegCR
Om tot verdragen ioen HerodCs te bewegen,
Soodees' gelegentheyd ons vruchteloos ontglijd :
Hier tegens is 'tmet Gode altijd vcrfoenenrtijd. ^
Joa. Gods gramichap ial de roe wel tragelijk verhellen ?
Maer doetie dalende ioo veel te feller treffen.
Rey. En is de dood by u dan ibo gering geacht ,·
Wiens grouwel God nochtans all 'tTterfEelijkgeflacht
Sog diep heeft ingeprent ? op dar geen' lichte iaken
Het heylighouwelijk van Sielen Lichaem traecken,
Heeft God daer in voorfien , enmetiijn'eygene hand
De Siel aen' 11 ijf verknocht door ftercken liefde-band.
'K cn acht geen dood gering;maer trachte doorditlijden
Dit derven kort van duur het eeuwig te vermijden :
'Tgc-
-ocr page 92-τ R Ε υ R S ΚΈ L.
'Τ gebruyk van 's levens licht eyfcht God my Weder af,
Tk geve 'cgccrne weer den genen die 't my gaf.
Rey. Verlaet gy , Vader i dus uw' trooftclooie wetiên ?
Jod. Die God voor Vader houd falnittimerweefewefen.
Rey. Bewegen u noch vriend nöch vrienden-trantn daii >
Die gy begevende ten buy t laec eeri' tiran ?
lea.'K begeef mijn vrinden niet,maer Wort van hun begeven
Den weg van aenbegin óns allen voorgeichreven
Den fterf weg trede ik in. Men is aen ftervenswèc '
Verplicht, foo ras men voet in't licht des levens ftt:
Op defevoorwaerdeis , all watt'er leeft',ίgeboren ;
Diedwingt, diebind'écall jdaermoet'et allnaer horeOt
VVy rennen naer ons end ook als Wy blijven ilaen:
Ja ieder oogenblik die jaegt ons derwaercs aen.
De dood is wel een' ftraf voor alle werelds ilaven ; '
JVIaer den Godvruchtigen een' toeverlaet j een' haven ,
ï en end van fuckeling en allerley' eliend ,''
Een ingang, een begin van 't levèu fonderend,
Een' deure , die ons nietgeftorven maet herboren,
In '[ bliuckende paleys van achteren tot voren
Van eeuwig licht doorftraelt verheugd en vrolijk Icvd 5
En ons van donckeren en droevea kerker Icheyd ,
En in etn leven brengt daerdood noch quälen koraeii;
Deganiche menigte der Vaderen en vromen
Is lang hier door getrecn ; wy volgen achter aen.
Wat looper hijgt'er niet na 't ènde van de baen ?
Wie weygert'er vermoeyi van fuckelen en varen
Door nacht, doör nevelen , door bulderende baren,
Hcc veylige genot van ree en haven-ruft ?
Wie balling dwalende langs onbekende kuft
Door woede wildernis, fal wederom de daken
Sijns Vaderlands bedfuktaenfchouwen en genaken ?
Μy dunkt ik ila verheugd en welgemoed alrèe
Acii 'c ende van mijn' baen: ik ben des levens zee
Vol Tanden > vol gevaers ten naeften by ontvaren:
Ik fie , ik iie al land van uyt de wocite baren.
Mijn ballingichap heefc uyr,ik laet Jen vreemden ftrand,
Γ En geet my weer naer huys en naer mijn Vaderland 5
Op dat ik (6 wat vreugde 1 ) het aenichijn naek en nader
*T verquickend aengeficht van mijnen goeden Vader,
, ? Dien Vader, diedeZeeaenAerdrijk lieeitgerrout,
Den Aerdbol met hec dak der fterien overbouc,
Op wiiTebeurren draeyc des Hemels folderingen ,
Als Schepper ^ Vorft en Voogd en Hoeder aller dingen ;
Den wekken alles leeft , wat leeft en nieten leefc,
..i",· Gelijk het lichte vier van felis na bovenfweefc,
De fwaere wateren fich na beneden fnellen ,
En alle ichepfelen naer hunn beginilcl hellen ;
Soo ftrekc fich ook mijn' fiel toe God en Hemclwaerr,
En hijgt na't eeuwig licht, waeruyt fyisgebaert,
Waer in haerSchepper woont,wiens aengeiigt verwerven
Is leven , dacniec iien volmaekten louter ftervcn,
, Geen Caucafus befet van rijm en winterfnee ,
Geen'donderende locht , geen' fteygerende Zee ,
Geen brandende,geweft fal ray te rug doen wenden.
'vVicis 't, dieom tefien foo veel'vergode benden
Van leeraers , Koningen , van helden overleên ,
Niet vrolijk rennen iou door duy iend dooden heen ?
Mijn fiele fiet vaft op , fy fuchc nadiegeweileu ,
Daer 't all,'t fy vroeg, 't fy laet, eens komen fal ten leflen,
Ja noodig komen moet: ik acht (gelooft'et vry)
Het langer leven flechts een langer' ilaverny.
O ließelijcke dood i 6 ftilfter aller ii-nerten!
O haven , ree en ruft der afgequynder herten ί
O winftmaernoyt bekend, (he aesl) by menig'menfch I
O aller boöfen fchrik 1 δ aller vromfen wenfch !
Gun, guninuwen fchoot diclichaemken een'ftede»
Eulcy'etnaet het huys vau endelooien vrede,
TREU R S P Ε L. 49
Daer noch geweld noch lift noch lafter komen kan.
Rey. Ovail, ο groot g!!moed ! ο drym^el falig man 1'
Ο wy rampfalige, c le van de vrees verwonnen
Van a! te traeg een vrees', dit heyl niet vaten können!
"Nadienghyfelvewatu beilis, beftverdnt,
Vaer wel, vaer eeuwig wel van God geliefde vrind t
O wat verfchilt een hert bewuil van quaed,
Van een gemoed dat rechtgaet in iijn'wegen !
Die fchuldeloos de dood ontmoeten gaet
Treed haer gernflren onvcrfchrocken tegen;!
Maerfoo de dood den fchuldigcn ontmoet
Slechs met den klanck en fchaduw harer flagen ,
Stracx falfe van fijn' kaken blos en bloed ,
En kouden fchrick door all' fijn' leden jagen.
De boosheyd dracgt voor doodsgevaerbevrceil
Een' fiel vol angft door bergen , vier en baren:
Maer deugde ilreefc met onvervaerden geeifc
De dood getrooft door allerley gevaren: -
Want fterven is van geen gewin ontbloot»
'tWclckhet vernuft der boofen hoe bedreven
Geenfins begrijpt, en aller vromen dood
Verfelt en volgt een altijd falig leven.
Doods felle klaeuw vernielt ons niet geheel,'
Het gierig vier, de nimmer fatte graven
Onrgaet en fmaed ons alletbefte deel i;.
Recht gaende na den hoogen Hemel draven:
Daer lechtmen voor d'oprechteiicleen*ftoel
Op vaften voet en eeuwige pilaren, . ...
In't midden van het vxohjckegewoel
Der lichaemlooie en vierige Hemel-icharcn:
Maer anders is heel anders is voorwaer
Der boofen lot, wier zielen al verbolgen /
Met tackelen en groufaem flangen-hair
Door helichcn pocld'Eumenides vervoJgca:
50 t) O O Ρ Ë Rj
Alwacrlc voorts verbeten en verbaft
Van Cerberus , in onderaerdfche keucken
By Tanralus ellendig gaen te gad:
Op bloot geficht en ydelheyd van reucken.
Ditmaeckt het hért den boofen moedeloos 3
Dit kan met hoop der vromen borll vermaken i
En doetie voor dit wanckelbaer en broos
Na duriger en vafter leven haken. '
O leven vlug en vluchtig in uw' treen ,
Tc vieriglijck verliefe op fnoode goeden »
Siel-tooveres > fin-treckende Sireen ,
Die krachtig kond bekoren de gemoeden ;
Gy zijt'etgy , die onfengeeft belet
Verlecker op«w troetelen en vleyen
Her quaed t'ontvliê, ghy houd den weg beiet,
Die ons vermag in 't eeuwig heyl re leyen ;
lo vrede land daer nimmeroorlogs-wee,
Noch bulderen van heefche moord-ttompetten
Door d'ooren ruyfcht, daer rooveren de Zee
Noch ftrooperen het ftille woud befetten:
Daer dwalè Vorfl: om ipottelijcken ftaf
Noy t degen treckt door ftaetfucht dul en droncken
Noyt volckeren verftroyt als ydel kaf,
Om meteen* kroon belachelijk te proncken;
Noyt op hetfweeten afgedrongen bloed
Der fcharaelen die voor hem nederknielen,
Pracht, ledigheyd of fnoode luften voed.
Noyt om den prijs van onvermaerdc fielen
(Ach ydelheyd 1 ) vermaerde titels koopt,
Skchs titelen en fchaduwen van trponen;
Maer daermen ruft en niet meer ducht noch hoopr,
Daervoediaem heyl en fiel oprechtheyd woonen
Daer reyne Siel geniet een' hellen dag,
Pie nimmer duycktyoornevelea noch «achten ,
Een
TREURSPEL». jï
Een leven daer geen fterven op vermag,
Een' vreugde noycgevolgt vancfroeve klachtciip
O lichaem ons een' herberg al te focc,
O vangenis den wereldfchen verftanden
Al t' aengenaem » ontfladocli ons gemoed
Dat hemelich deel eens van uw' cooverbanden ;
Hetweick, helaes ί niet meer fijn'vader-ftai
Gedenkende noch iemand van de fijnen,
In hwen fchoot fmoordroncken leyr en mat
Van Lethes ftrammeen doovende fenijnen >
Te blijde met ioo inood een houwelijck,
Te Tot op u omhelfen , kuiTen , vleyen :
O kernen kleed , (choon overichildert ilijck
Scuyfwcgtocftof, verdwijn, en laet u fcheycn^
Op dat de fiel gevlogen opwacrt aen
Oprechten lufl mag trecken uy t de ftralcn
Van'tfuy ver licht, waer iiyt fy is ontftaen :
Ach ! poog u eens van doodelijcke qualen
En onfen geeft van droeven angfl: t'ontilacn.
KONINGINNE. DOCHTER.
Kon, Ik heb al heymelijck terilond bevel gegeven
Denmuyter'in fijn kot te helpen om het leven ,·
En aen de maegd belafl. my hier op ftaende voec
Sijn hooft te leveren al laeuen verfch bebloed ,
'c Waer dulligheyd hier op te ilapen ofte roncken,
Soo, ίο , dar gaet na wenich» ik fic,'t is al geklonken
Met onfen ftookebrand, Daer komt mijn'dogter aen
Met dien verwaten kop.Döc.Dus,moeder,moet'cigaen
Met allen muyreren die na 's rijcx onheyl dorftcn.
Kon.Y&n air de fchoielen die thans den Dilch des Vorften
Met overvloed beflaen van hooffchc leckerny,
En iis' er geeii', mijn kind, fooacngenacm voormy»
' Ali»
-ocr page 97-Als (iefe, die het hoofd mijns vyands heetc geladen ,
Wielbu om dir banket geen hoi-baiiket vcrlmadcn ?
Waer fraaekte difch-gerecht hoe lecker toegemaakt
Oy t tong ibo liefFehjk , als dit mijn' oogcn imaakt ?
O wenlcheli)k gerecht! gewiil'elijk ik houde ,
Dat noyt Antonius ίοο blijdclijkbefchoude
Het hoofd van Tullius iJien (e^^ge-iieckén t]uanr,
Als ik den bleecken kop van delen ftooke-Biand.
Maer , dochter, fegmy eens , hoe heeft hy iich gedragen
Op 't naderen der dood ? En ftond hy niet verflagen ?
Voc. Verflagen, moeder ? neen, Noyt icheen hy het geniocdo
Ik (fprak hy) ben bereyd met inijn vergoten bloed
Soo wel als met mijn'item de waerhcyd te beveiten ,
En geefgewiiliglijk den hals voor haer ren beften:
'K weet datmen niet alleen de waerheyd nackt cn klaer
Belijden , maer als 'r naut ook lijden moet voor haer ;
Tot lijden riep my God niet min als tot belijden :
Doch dit en fal den Vorft van blocd-ichuld niet bevrijden,
Die maer en fiet en fchiet na fijner tochten wit.
't Is waer hy neemt my 'c hoofd.maer God fal hem 't beiït
Eens nemen van fijn rijk, fijn' kroon een' ander'geven ,
En hem in ballingfchap ellendig om doen fweven ,
Ik daerentegen ik verloft van boey en band
Vlieg uy t mijn' ballingfchap rerht na mijn vaderland
Dat eeuwig vaderland , dacr weelden zijn te winnen ^
Die noyt en zijn gevat van ilerffelijcke finnen
Van oogen noyt gefien , van ooren noytgchoort
God Vader, breng mydaer. En even op dat woord,
Word hem het koude ftael door nek en ftrot gedreven >
En end met eenenilag fijn'leugenenen Ie ven.
Ko», Ta,dorft dieflouteichalk noch Weyen gaen fobreed»
En onder 't dreygend mes noch fpelenden Propheet ?
't Was tijd dat ik den boei dus korten deê fijn' vinnen.
Scherprechter, volg ons flax met dit gerecht na binnen.
TREURSPEL, ν, ƒ ^^
BODE. REY van Toehborders. ' =
Bod, Waer vind ik nu't gevolg des trouwen Jeeraers,waer,
Orn hun te doen veiftaen defe overdroeve niacr ?
Ïtey. Laec ik uw' fnellen cred(niag 'c zijnle^n luttel ftooren.
En meld ons wat gy brengt,wy hebben 't luil re hooien.
Bod. U luft te hooien dan't geen luftig is noch bly.
Fcy. Ey toef, en mcireronshet fydanwatt'ctzy.
Bod. Wel,weetgy watdemaegt verfogt heef t te bekomen?
Rey. Ja, 't vroom en heylig hoofd des heyligen en vromen
Bod. Sy is ook met het hooid des vromen doorgegaen. ,
Rey. Hoe? met dat heylig hoofd ? O góddeloos beitaanl
:>oo ligt dan dat gelaet, ach ! ach 1 dar ftatig wefen ,
Waer in iet meer als aerdfch iet hemelfch was re leien,
''Door droeve dood verflenfl; die tiiond , obitrerlof i
Die goddelijcke mond noch onlangs vol van God ,
Ligt nu door helfch geweld voor eeuwig toegellotcn,
Bod. Wat weent gy?laet vergeefs geen'tranen zijn vergoten.
Rey. Helaes! is't redelijkmy'tweenen teverbiên ,
Die rampen weerd beweent en hoorenmoeten ficn ?
Bod. Is fterven weenens weerd,laet weenen'swereldsllavcn>
Wier hope met het lijf verfmoort leycen begraven j
Wier monden loochenen da^ die verdeelde leen
Naer eenen korten llaep weer füllen worden een:
Laet weenen, jammeren,laet om hunn' Dooden fchreyen,
Die ftervende na dit geen leven meer verbeyen.
De rafery der dood heeic op de deugd geen' macht:
Hetuyterlijk geval hoe ichandighoc veracht
Befwalkthaer'glory niet,ilaer naer ook niettefchromcn
Of fchoon de levens loop der fchuldigen en vromen
Hier menigmael helaes ! gelijken uytgang beeft ,
Noyt fter^c hy fchandelijk , die eerlijk heeft gekeft:
Indien d'ellende recht na 't ende word gemeten,
Men fal veel' Heyligen ellendig moeten hecten,
14 D ο ο ρ Ε R, τ R Ε υ R S ρ Ε L
Die door verachte dood,door vieren vloed ep fwaerd,
Door ftrik en ftroppen fijn' gevlogen Hemelwaerr.
Die voor de waerheyd kampt getrooftden hals te fetten
Voor God , voor Tempel-dieiill; en vaderlijckc wetten ,
Heeft boven all wat leeft den hoogftcn Ιοί begaen,
En all wat leeft behoort na iülk' een' dood te Ihen.
Hey. Uw' redenen zijn waet , gy hebt ons niet gelogen,
Maer wy van loiTen waen en dwalingen getogen ,
Wy dwafe vluchtenfe » doch loopenin ons'dood ,
Wy fprijigep uyt denbrand in erger' warer-nood :
üyc water-nood in pefte en doodelijcke iuchten i
En deert ons't oorlog niet,dood-fiekten doet ons fuchreu.
God geeft vanitervens dag wel uytftel, geenontvlién .·
En och ί dewoecker-winft, die wy van't uytftel fien
Sijuquälen, quellingen , fijnforgencngevaren.
*T lang leven uy tgerekt tot menigten van jaren
Is maer een' keten-koord van langen angft en nood j
Met jammer-fchakelen gefchakelt aen de dood.
En wy ellendige wy vaftaen deie keten
Sijnflaven voor altijd , en willen 't niet eens weten ,
En voelen 'i nimmermeer j derhal ven fchroomen wy
De flaverny veel min als 't end der flaverny.
ENDE.
-ocr page 100-SJ
Tanta molis erat fee^ttum confiingere mortis,
Adien ons defedag re noodcn fchijnt veel eer
Toe klachten als tot kluchten:
Soo voel ik my beweegt uw bitter lijden, Heer,
Eu in uw lijden, laes! mijn' fouden re beiuchtciii
Een ander, Chrifte mag (indien 'c hem lufl;) een lied
Op vorflen-daden fmeden .· ' \
Voor my (ik iprekerond) 't en raekt'ten roert my niet
Wat Csefar heeft gedaen, jiiaer watghy hebt geleden.
Ik dencke menigmael nu aen die felle roêii.
Nu aen dat valfch betichten ,
Nu weer aen kroon en kruys; wat kan ik beter doen,
Als die gedachten eensuytweipen in gedichten ?
En ik en hoeve hier toe 'ken weec wat Mufen niet
Om komft en kracht t'erlahgen:
Neen, neen: uw geeft, die kracht in alle geeilen giet,
Geefkrachtaen mijnen geeft, en geeft aen raijn'gefangen |
Op dat ik, onvermoeyt van aerdfche forgen > iing >
Hoewel niet fonderfchreyen,
Hoe iwaej: die fmerte was die u door't herte ging,
En welk' een' dood ons moeft in 't eeuwig leven Icyen,
Α Ls Jefus nu den Tijd ten leilen iag vervult,
JlX Waer in hy door fijn lijden I
Voorfien voor alle rijden ,
Voldoen moeft Gods gerecht om o»s t'ontflaen van fchuldj /
Eu iich derhalven nut tor flcrven badbercyd, i
En d'ure fag genaken,
Wenfclit hy nocheeril tp fmaken
Met l7jn' Apoftelichaer dir icheymaal eer hy fcheyd:
Hem luft , eer hem de laft iijns lijdens overval,
Met hun het Pafcha t'eien;
Want (legt hy) gy moet weren
Dat ik geen Patcha meer op aerdrijk nutten fal:
Dus iprcekt hy , en begint daer bp door wijnen brood
Hun levend al tc malen
Sijn' naerderende quälen,
En all'd'omdandighcên van fijn aanftaendedood:
Beveelchen ook daer dcor gcduurig in 't gemoed
Der Chriflcliickc Icharen
't Gedencken te bewaren
Van fijn gebroken lijf, van fijn vergoten bloed}
En leert hen onderdies foo ernftig als hy mag
Hen felven niet vergeten
Aen't Pafcha dat fy eten ;
Maer op her Paicha fien, waer op dat Pafcha i'ag ·,
Dat is op hem alleen , die't Faefchlam is, wieus bloed
Aen ons gemoed gewreven
Ons' fielen houd by leven ,
En voordeflaende vuyd van dood en duyvel hoed.
Dus voed, dus laeft hy hen ook geeftelijcker wijs,
En doet hunn'fielen imaken
Een meer als aerdfch vermaken,
Ja eeiiig hemclicb heyiook onder aerdiche fpijs:
Riacf
-ocr page 102-JESU C tï R Ι S τ I. 57
Maer taiHfcarioch wel heftig in't gemoed i
De valshcyd'van dien vuylen
En kau hemniec ontfchuylcn ,
Hy fiec door 't veynfcn bcen wat hy in 'cherre broed.
Schaemtgy u ,boo(wichc, niec dacgy uw tandenllact
Gehjk als knecht met eeien
In 't heylTaem brood uws Heeren ,
Met wiens bederffenis uw' fiele iwangergaet ? ^
En gy, oelleftal, fietgy uw'Meefter aen ,
En houd gy u van wecnen ?
Uwen goeden Heer gaet henen
Om all'des werels i(;hult op fijnen hals re laen.
Ghy fult ghy fult eerlangdai ftatig aengefichc,
Die JieiFelijcke kaken
Sien fchenden en mismaken ,
En dcetlijck breken fien dat Goddelijck gefichr.
riy ilapt gelijk een held fijn lijden te gemoet;
Óch houd hem, fchut fijn'fchreden ;
Neen , laet hem henen treden, ,
Sijii gacnis u en my cii all' de wereld goed,
UW'pijneüjclicbanden,
Uw'doorgellagehanden , '
Uw een en ander voet doorboort als eycke plank >
U w drooge mond gelacfr met ga! en alilendrank j
' En wat ghy in uw' feden
Noch vorder hebt geleden,
En dunkt my niet foo (waer als dat befwaert gemoed ,
'c Welk η in plaets van iweet afpcrfte louter bloed.
O Jeiu, welck'een'imerce
geknelde doen uw hertc ,,
HETLYDEN
Doen ghyfooangftig riep, ach Vader ! Vader, ach?
Weert defen bangen kelk foo 't immers vvefen mag.
Doen wierd de laft der fondeu
U op den hals gefonden
Van Noord, van Zuydcr-oord, van't heete Middelland ,
Daer d'ecn en d'ander Hond ileyl over henen brand. |
Doen klonk ueerft in d'ooren ί
De ilag van 's Vaders cooren:
Doen wierd u' fiel bcftormc van hel en helfch
Doen 5 doen nam fy allen all' 's werelds fchu dophaer.
Die ichuld die lang te voren
Uyt hoogmoed was geboren
En dat in cenen hof, die loed gy ionder fchiild
In ecnen hof op u met ootmoed en geduld.
U WS Vaders wil in Eden
Sog (chandelijck vertreden
Recht ghy alhier weer op, wanneer ghy facht en ftU
U vv' wille vli jd en voegt naer uwes Vaders wil.
G hy ligt hier als verfchoven:
Maer een gefanf van boven ^
Terwijl dat Simon ilaept cn Judas lagen leyt,
Veifterkt u onder 't pak uw' fchouders opgeley tt
Hoe kon'tu, Simons lüften
Soö fachtelijk te ruften ,
Daer ghy uw' Meefter faegt foo bang foo wee te moe,
En in iijn' droeve fiel benout tot ftervcns toe ,·
Ghy die ie korts voorbenen
Soo moedig had gefchenen ,
Soo korts voorhenen noch met hem in bocyen barid
Ja in de dood woud gaen , ligt van den flaep vermant.
Hef op uw'oogtn-Ieden;
Kom fie eens hoe hy heden
Dien grooten ftrijd begint by 't flaeuwe licht der Macn ,
Die morgen' t m iddag-lich t de Son lal doen ontgaen.
Kom,
-ocr page 104-JESU C Η R ί S Τ Ι.
Kom, fielen hoogmoed vluchten
Voot fijn ooimoedig fuch ren :
Kom , fie den Adam hier, niet die 't verboden eet;
Maer die u 't hemelfch brood verdient mee bloedig fweet,
Dat fweec daer geen' korajen
In prijs by mogen halen , ' '
Dat fweet dat hcylfaem fweet ,'t welken den helfchen gloed
Gebluft heefr en gefuft des Vadejrs gram gemoed >-
O Hofkendrymael boven
Dien eerden Hof te loven:
Gods felle wraek aldaer ontvonkt door oogenlufi:
Is hier cenideels ïtiet fweet en tranen uytgeblulK
OGcldfiicht boofe pi;ye,
Waer vind men fciifcimeryc . .. i
Soo (chaudig , fooveracht,'
Waer toe ghy niet en rukt bet fterfFelijk geflacht ?
Wat derft ghy niet bedrijven ,
Die om een'hand vol ichijvÉn '
( O boosheyd al re groot l)
Des levens Vorft: vcrraed , en levert in de dood >
Meyneedige, waer henen,?
Ghy iult' et feyt beftenen , ■ -' -'i r
Waer henen > Juda ? keer, ν
Bevlek uw' handen niet in 't bloed van uwen Heer j '
Wacht u des vromen leven
Oni geld ten roof re geven: ·
^ D US rede η t uw gemoed:
Doch ghy van geldfucht blind ghy fict niet wat S»y *
Ghy hoort na geen geweten:
M»cr loopt gelijk befcten
6o HETLYDEN·
Tot dat vervloekt beftaen.
Daer kómt het rooversrot ^ en, booswicht ,ghy voor aen :
Ghy komt met ftaven, ftockeu
En fackels aengf.trocken
Als op een'dul en hond 5
En kuil: (dit was de lens) uw' MeeRer voor den mond ;
Die op dien kus in handen
Stracx valt van fijn' vyanden,
O valfche Joabs kus !
Verkoopt ën levert ghy des menlchcnSoon aldus ?
Verkoopt ghy op dees'wijie , λ
En tot ίοο iiiooden prijfe
Dat koftelijcke bloed,
Dat bloed, dat ons den iocn des Hemels koopcn moet ?
En kau dat iedigwefen
Uw herteiiie: beleien ?
Staer (dunckt u) fijn gclaei
Min minnelijk als 't plag om dat het droever ftaet ?
Ghy vind hem dus beftreJen
Noch cveofacht van iedcii:
Hyfacckc, e» macktgcibna
Een' nytden woeften hoop door Simons ftaci gewond ,
iHet yfer op te itekcn.
Wie met den fwaerde llacf, die fald'er met vcrgaeu. J
Geen'duyftrc proeve geven i : .
Van Goddelijck geweid, -.M&y^ 't
Wanneer all 'tkrijglche rót, waer met ghy komtverièlt,
Op fijn eenvoudig vragen , i ·. u'-ï
WienJoeckighy,? wordgcflagen « < ; . - ' , .
N^jetdoodichrikin'tverftand, ' '
En op het woord Uk l/enflux nfcrgevelt in .'tfand. J
Macr j .
'é
-ocr page 106-JESU C Η R Γ S Τ Ι.
Maer , och ! uw'ftijve finnen
Si jti nergens mé te winnen : '
Hec bloed'Ioon dy beloofc
Heeft, Jiida , binnen dy de reden uytgedoofc.
Ghy doet hem flux de banden
Om armen llaen en handen,
In banden laet ghy flaen
Hem , die u van den band des duyvels fochr t' ontflaen
Hy word aldus gebonden
Si j η' h atcrs toegefonden:
En ghy op ftaendevoet ·
Haelt ir.erde buyi vol geldseenbeulin uw gemoed.
Hoe vele zijndet heden
Die dy gelijk in feden,
Gelijk infchelmery, .
Een ftrop om hunnen ftroc Coo waerdig zijn als ghy I
Men vint' er noch met hoöpen
Die God om goud verkopen ,
Die om het vuyl genot L··
Van 't ongeiïelde goud noch fiel ontficn noch GoiL./
O geldfuchr, boofe prye ,
Waer vir.d men fchelmerye ,
Soo lelijk, ioo veracht,
Waer toe ghy niet en rukt hec fterfFelijck geflacht ?
Chriftus beichuldlgt. . .n ; ή ■
OdsSoon-verllijtden nacht in duchten, ipchten,fórgciie
Maer och ! de dag vanmorgen '
Genaektvail, komt vaftop, en met dien droeven dag* X
Een noch veel droever flag. ^ '
Hy heeft den gantfchen nacht flechsin fijn'fiel geleden;
Nu geld'et fiel CU leden, ν
i>·· ..
Men fend Hem fmadelijck nu hier , nu weder gtns,
Nu Priefter toe,nu Prins,
Men fteli hem voor den Raed der Schrift en wetgeleerdeti,
Die Schrifc en wee verkeerden:
Hier word hy , die de Wet ook to: een flip voldoet:,
OntwectcHjk begroet.
Men komt hem Vallcheiijk met ichelraery betijgen,
Hy wederleyd metiwijgen.
Meneylchc hem waerheydaf, hy fpreecktfeklacrcn ronds
Men fmijc hem voorden mond.
De Prins der Priefteren , het hoofd der huychelaren
Befweert hem te verklaren
Befcheydelijck , recht nyt en Tonder veynfery
Van wicn en wie hy zy,
't Welk als hem Godes Soon komt Tonder veynfen leeren ,·
De veynTerc ichenrtfijii kieeren,·
QuanTuys , cu onder Tchijn van Tucht tot 's Hemels eer.
Én roept, wat wil men meer
Hy heeft iich d' eere Gods ( ο lafter !) aengemetcn ^
Daer op word hy gefmeren ,
BeTpoogen en beipot, en lafteraer genoemt,
En voorts ter dood gedocmt.
O grouTaem lailerfluck ! de vuylfte lafterareri
Die oyc ter weteld waren ,
Verdoemen hier GodsSoon , die nieten fprakals wacr,
Vooreen'Godsiailcraer.
Hy vind fich (ibo wy dik in onTpoed ondervinden)
Verlaten van fijn vrinden .·
Ja Petrus, die Too korts noch proef van trouieydgaf,
Verfaeckt hem , Tweert hem af.
Wy kunnen Chriftusnict alshy van 's werelds Groeteo
VerTchoptwerd en verÜootcn:
Maer als de Koningen hem troetelen, 6 dan γ
Dar.kennen wy den Ma"·
Hj
-ocr page 108-JESU CHRIST!.
Hy derfde tong nu niet voor fijnen Heer bewegen ,
Flusdorfthy handen degen.
Ach ί Simon , die nog ftrax den mannen wpu te lijf,
Bcfwijkcnu voor cen wijf.
Hy blijfc in'cloochenen trouweloofclijk volheide«
Ten,tweeden , ja ten derden,,
MiiTchien cen vierden ook, ίοο't kraeyen van den haen
Hern niet en had doen gaen.
Het kraeyen van den haen komt fijn begrijp ontdeckcn, ^
En fijn geweten wecken , ...
'tWelk nergens ruft en viiid, voor dat foovuyl cen fmec , ;
In tranen is genet. ~ . . ' )
Sijn Heer word onderwijl gekluy ftert en gebonden
Den Landvoogd toegefonden .·
Hier fcheldraenop^de deugd, hier fteltmen God terecht ,
Voor't menfchelijk gerecht.
Hier hcch hy wederom all' 't onverdiende fraaden t
Air d'opgcdichccc]ua(ien ' λ'^
Väa-ftaj&ifucht, muycery en wederipannigheyd, , ^ ^
Met fwijgen wederley t.
Diegroocen Advocaet,dievoojons'quadcfeyteil , ,
Soo magtig weette pleyten,
Brengt voor fijn' gQe|de faek oock niet het minfte woord
Uyt fijnen boeièm voort:
Maeroch! wat kond hy ook veel vóór fijn'fake iprekcn ?
Hy hadde fich geileken '
Als borg in onfc Ichuld, diembefte fijn voldaen ,
Daer gold geen fpreken aen ,
Al is hy onbeïwaer. van eygene miidaden >
Hy ftaet met d'ons'verladen}
E^e hggen hem foo fwaer fo laftig op 't gemoed ,
Dat hy verftommen moet. " j
Hy hoefde geen verfchoon voor fijn bedrijf tc weven ,
Hy hadde niet mifdrcvcn, " '
«4 Η ET L Υ D Ε Ν
En och \ -der gencr fchuld, die hy alhier vertoont j
En kon nicc iijh verichoonr,
Dus fchoon de réchter hem tot fprekeu wil bewegen ,
Het,dunkt hem beft gefwegen :
D'oprcchtheyddes gemoeds, al llacthygeengeluyd ,
Straelt hem ten oogen uyt,
Blinkt door de woleken heen van laftcringen logen
Tot in des rechters oogen.
De rechter merkt terftond, hoe liftig hier de Nijd
D'onnoolelheyd verbijt.
Pilatus hcefc hem voorts geknevelt en gebonden
Herodes toegefonden ,
Herodes wederom bfelpotcelijck gegierd
Pilatus toegeftierr.
Dus kaetft men met de deugd , dus wordie van de Grooten
Vaft gins en weer geilooten,
Geen'voorrprack vindende die voord'Onnoofclheyd ,
Geen'.die voor d'onfchuld pleyc.
OJefu, laet'etons, ons dievol ichulden ftekcn
Aen voorfpraek niet ontbreken;
Wilt, wilt, als ik tc recht voor Gods gerecht verfchijn
Mijn tongen voorfpraek zijn.
Want om des voori'praeksamptdaer boven te bckleeden ?
Soo moeft ghy hier beneden
Voot'tmenfchelijkgerechtuw'fchuldelooie faek
Sien doemen Tonder iprack.
Dc
HOe krachtig weet de Nijd her oog van ons gemoed
De Reden te verblinden I
Dat mergeloos gedrocht kan ons het quade, goed,
Het goede, quaed doen vinden.
De Booshcyl ibet acn d' ccn , de Deiighdaen d' andcrzy ,
Ghy door den nijd gedreven , ^
Verwoede Phariicen , ghy fpreeckt de Boosheyd vry,
En fteekt de Deugd na 't leven.
Om aen d' onnoofelhsyd des Heylands lang verwacht *
Uw' moordiuchc te becoonen ,
Getrooll· ghy u een'peft van't menfchclijck geflacht
Een'moorder te verfchoonen.
Hoe kond ghy, wreed gebroed, hoe kond ghy onverichrikt
Dien Artz ter dood verwijlen ,
Die mee een woord , een wenck uw' kranken heeft vcrquikt,
Uw' doodeli doen verrijfen ?
Noch mackc ghy fwarigheyd(iao teer fijt ghy van geeft) .
't Gerichte te verfcllen >
Om onbeimec quanfuys te treden tot uw fecfl: y
En iiiyveregefellen,
Ghy ruyd van buy ten vaftbey rechter open graeu "
Om d'onfchuld t'onderdrucken,
En hebe geveynftgeboeft't geweten niet tcnacu . -Γ
Voor moofd en boevcftucken.
Hy dan, die u wel eer gewitte graven :hiet, ' '
Had kennis van uw'perten ,
En wiftweldatghy meerd'onfuyverheydontGcc .'.{
Der handenalsdcs herten. ..
De rechter ftnet verftelt, en met d'onnoóicllieyd j> ' />
Beladen en verlegen ·,
Hy poogt het lichte graeu door pricftcr-nijd vcrleyd· ' 7 f f
Tot reden te bewegen: 1
Maer och ! hy poogt om nitc; die opgeruyde fchaer ^ /
Wil ua geen'reden hooren. ' ' fraer ?
't Roept al kruyft'i kruyft den boef, kttiyil,kruyft denlaftè-
Of wacht des keyicrs toren.
Wicht, Rechter, wacht 11 wel uw' handen acn het bloei _
Des vromen mans re fchcnncn, ^ ,
i " Ei ï^icrt
-ocr page 111-yS HETLYDEN
Dien uwer vrouwen droom , uw 'Jippen en gemoed
Vau fchulden fuivci: kennen.
Ofwiltghy, dwale , meerden Priefterlijken rrot3
Als uw' geweten fchroomen ?
Hoe ? ial des Keylèrs gunft u waerder zijn als Gods ,
Ofals het recht des vromen ?
Helacs I ik iïe wel ja : och of die hoofiche kunffc
Met u waer overleden >
Hoe vele vindm'er noch die om der Grooten guufi:
Der kleenen recht vertreden !
Ghy werpt hetSchaepken dan ook tegens uw gemoed
Den wolven op de tanden
Eu meent de vuyle vlek t'ontwijken van dat bloed
Door waiTchen van uw'handen,
Jawafch uw' handen vry tot blijk van fuyverheyd,
Ghy lult al veel verplailen ,
3Ser ghy de imette fult van iulk een fchandig feyt
Uyt uw' gewifle waflchcn.
En ghy) ghy, die de wraek van dat onnoofel bloed
Hebt over u beropen,
Ghy fult (geloofi'et vry ) ghy fult'et, boos gebroed ,
Eens met uw bloed bekoopen.
Helaesgeen veertigmael en fal de Son den Ram
Verwermeude doorkruypen,
Of'tuytgeftorte bloed van dat onfchuldig Lam
Sal u in d'oogen drtiypen.
En ghy, die nu ioo mild voor 't leven van een' man
Derft dertig fchij ven tellen ;
Weeil icker en gewis dat uwer dertig dan
Maer een' en lullen geilen,
rilattisevenwel, Ifcarioth cn ghy
Dient tegens uw'begeeren,
Ja yordett en volvoert ook door uw fchelracry
Den grooten raed des Heeren,
Hcï
JESU CHRISTI. 67
Het hoofd der huychelaers en wilde felf Γ00 't fcheen
Gods raed niet tegen vallen ;
Hoewel hy 't anders vat} hy oordeelt dat' er een
Te flcrven dierit voor allen.
Dus weet de wijfe God fijn allerwi)ilen raed
Door focheyd te voltrecken t
Dus weet hy foei iiyt fuur j dus weet hy goed uyt guacd >
En heyl uyt hel te trecken.
Dus heeft hy tot een goed en heylfaem wit beleyd
Dermenfchenboofe vonden ·,
Ε η ons > al door de hand der fon Jaers, toebereyd
Het tegengift der fonden.
ChriilusgcgeeiTelt, beipogen, befpot,
Ocft gy de ftrengheyd ook der Rootnfche iede fmaken,
O Jefu overgoed'? 4
Ach '· .moge uw lichaem nietaen 'tfchandig hout geraken,
't Enzy door felle roêngepurpertin fijn bloed ?
Had dan de Rechter iich niet grof gfnoeg vergrepen.
Dat hy u dus verwees ?
Dus fchuldeloos verwees ? ach I moeft hy noch met fwepen
En roedenmorfelcn uw teeren edel vleefch ?
De beulen toonen fich elk even feer verbolgen,
Hunn'krachten heulen t'faem. ' .
Ik fie op eiken flageen'ope woude volgen ,
Op eiken wederflag een'purper-roode ftraem.
Amy ! amy 1 die iweep komt op de teere lenden ,
Die op de ribben aen.
Om mijn'verfteende fiel, fie, fie op wat ellenden
El) fmerten uwen Heer uw' vuyle luften ftaen.
Sie, fie hoe d'onfchuld moet voer uwe fchulden bloedci),
Eh ilil cn fonder ftcm
X Ε 3 ^
-ocr page 113-De groüwclijcke breuk vergelden cn vergnerlen,
Die Adam had gemaeckt, en ghy helaes ! in hem.
Hoe kond ghy, kijckeren ,dat fmijten langerdulden t
Ach 1 weet ghy wien men flaet ?
Men flaer de cronvve borg , die voor aü' 's werelds fchuldcn ,
De borge, die vour mijn , die voor uw' fchuldcn ilaec.
Men llaet den teeren rug , die merons' fchelmerycii
Belaftisahefwaer?
Men flaet de fchouderen, died'ons' vanflagen vrycn ·,
Men flaet een' God in 'c vleeich,een' God en meni'ch re gaér.
Wilt, beulen,aen dit vleefch uw'hand niet vorder (chendcii,
Roert, roettie niet foo vlug :
Die flag (geloot "et vry) viel nutter op uw' lenden,
Die op des lechtersborlt, en die op mijnen rug.
Verkeerde rechters, feg, is't niet genoeg gefmeten ,
Niet lang genoeg gewoed ?
Chyfiet (6 wreed bedrijf"! )den rug vaneen gereten >
De fchouderen gevih , den boefcm rood van bloed :
Ghy iiec de lijden bey doorfweept aen alle zijden »
En fiet ghy dit verdriet
Dit bitter lijden aen ontkleed van medelijden.?
Dit weenende gelaet, en , wreede , weent gy niet ?
Och 1 noch al, noch al klinkt dat kle'-fen in mijn' ooreij
Van fweep en taye roe :
Daer valt dc Icfle flag ,of foud ik qualijck hooren ?
Ach neen ; men bind hem los gemat rot fwijmens toe.
Maer fa! de wreedheyd nu door 't woeden op de lenden
En fïjden zijn vetzaed ?
Neen , neen , nu falfe iich tot hoofd en acnficht wenden,
En die voorgaende fmert verdubbelen met fmaed. {wen,
De deugd fchier uytgebloed, fchier t'cenemacl aen 't Hau-
En afgemar^ek fchier,
Valt van defèllc vuyft der beulen in de klauwen
Pcs woedenden foldacts, dat 's van den vloed in 't vier.
Hier
6Z
Hier wordle weer befpor, befpogcn en geilagcn ^ .
■ Ell van gewaed berooft j
Hier doccmen baer om 'cliji een ilet van purper dragen
Kl'ii'ipoc-flaf in de Hand , een*fots-kroo'n om hethooid:
Om 'c hoofd,dac binnen iÜgeen' wijsheyd houd verholeuj
Waer by de wecenfchap ,
l")c wijsheyd cn 'c vernnf: van all' des \yerelds fcholen
Niec, niet als fothey dis, als wind, als kinderklap.
Hier hoortfe fich in fpot Vorit, Prins en Koning nocmcuj
Maer, ongenadig rot,
C.hy lapc de waerheyd uyt en meentfe te verbloemen:
Hv is hec inde daed , 'cgeengy hem noemt in fpot.
1'lus riep ghy , lafteraer, tfa wik ons prophereren ,
Wie was het die u fmeet ?
Nukroontghy hem mec fmaed : dusitioethy ficb onteercn
Sienin fijnamptvan Prins, vanPrieiler, van Propheet.
Schaemrghyu , boeven , niet met fluvmcn tebeimetcen
Dar iuy ver aengeiichr,
Waer voor de hemelen fichichamenenontfetcen , , *
Waer by de Herren (elf onfuy ver zijn van licht ?
Macr wat onfich, helaes! wat ichaemteroud udwingen,
Die felfsde vuyil verwoed
Soo fel daer tegen drijft, dat neus en mond ontfpringcn ,.
tn 't blond ge'flagen oog fijn' tranen mengt in 'c bloed ?
Noch meer. de diftelkroon hem op het hoofd gewonden
(Ondraechelijcken hoon !)
Dieilaet. die drukcghy neer, op dat hy foo veel'wopden
Mag dragen aen fijn hoofd , als prickelsaen die kroon.
Ó ghy mijn fchuldig hert terftond van Ipijc ontflieken
Ook om een kleen verwijt,
Sie wac uw Koning lijd, ja lijd om uw' gebreken,
Ja fchuldeloos, ja ftil en fonder morren lijd.
Ja iie hem vry te deeg van boven tot beneden, . . . -
Sulx is des rechters wenfch ,
Ε 4 ' Dfc
-ocr page 115-70 Η E T L Υ D Ε Ν
Die hem aldus verciert doet voor clcxoogen treden ,
£n elk vermacnt toi (\zï\-,tx\xot^v.Sietdaerdeninejjfch,
Siet däer den menfche , menfch , ach I ftel uw' ydelhedsn
Een weynig aen d'een fy.
Wilt flechs een ooge'iiblikaen dit tooncelbcfteden, '
'S.nfie den menfch, iie God, maer mcniche, menfch, om dy.
Hier ftact de Sone Gods des Hemels welgevallen
Vcrdiukt vaii helfcheii nijd ,
Voor allen ftaet hy hier, hier ftaet hy om ons allcp ,
Aen allen doende iien wat hy voor allen lijd,
Hier ftaec hy, die by God voor onfe ichuld moet fpreken >
Als ftom en Tonder mond :
Ach!ach!die'tall vertrooft,ftaet hier van trooil verfteken ;
Die'call verlort:, geboeyl: die'callgenecft, gewond.
Isdithetaeiigeficht, 'zijn dit de friile kaken
Vati 's Hemels bruydegom ,
Waerophetblos in 't blank foo vieri'g plag te blaken ·
Het purper van de roos in 'c inceu derleliblom ?
Is dit die fchoone vriend die ieder deed ontvonken ,
Die beyde rood en wit,
WiensoogeulicfFelijkals duyven-oogen blonken ,
Wiens monn was als korael , wiens geurig hair als git ?
Ach ! ach ! hoe fiet hy nu , hoe jammerlijk vervallen,
Hoe flaeu en ongedaen I
Van air die aerdigheyd en Tien wy niet met allen ;
*i Is al door Gnerten imaed, door hertfeer all vergacn?
Helaes! men fietaen hem van boven tot beneden
Geen lid dat niet en lijd;
Sijn voorhoofd is gebuylt, fijn'fijden zijn doorincden ,
$ijn' oogen vol verdriet, fijn' ooren vol verwijt,
Sijn' lippen doodfch en bleek, fijn' kaken ingevallen ,
Sijn' hairenftijf van bloed ;
En 't welk noch harder drukt, ja iwaer valt boven allen,
Hy draegt in 't fecrig lijf noch fecriger getiaoed.
Ogy, die fp'ottclijk, all'raerdrijk loopt beroeren
Om ik cn weec wat kroon , (vöeren,
Siet we!k' een' hoon-kroon hier der Vorften voogd mocc
Ja voerc vrywilliglijk , om onst'ontilacn van hoon.
Leert eens de focte fucht tor 's werelds ccc vergeten
Door liefde tot de fijn',
Die t'uwen belten heeft een' (laf een rijk verfmeten,
Daer all'uw'ftavcn ftoft uw'rijcken rookby zijn.
Ach 1 die om ydel'eer met vier cn yfër woeden,
Oi om een' lichten hoon
De wereld jammerlijk hier rooken doen , daer bloeden»
'i Sijn rovcrsjilroopers fijn't,al draegt hun hoofd een' kroon.
O gy , die kinderlijk op hairiok of op klceren
Verwaende luiten voed ,
Trect toe tot dit toneel, fiet j fiet, hoe 't hair uws Heeren
Om uw verwijft gebaer deurpoeyert hangt van bloed:
Hy moet om uwen 't wil een hoofd vol wonden dragen ,
En ibud gy wel een fchaer
Ter liefde van dat hoofd door uwen hairbos jagen ?
Neen , neen ; uw Heer is u min waerdjg ak uw hair.
O gy die uwen buyk tot God niaekt van uw' herten »
Treed ook al hetwaertsaen ,
Siet eens hoe uwen Heer uw'quade luiten fmerten ,
En op wat wonden hem uw' weelde-vonden ftaen :
Sijtgy nietfraey gefteltom voor fijn'eer te lijden >
Dienietdenminflen luit,
Den minflen buykluft foudom fijnent wil befnijdcn »
Al mögt fijn' fmert daer door en lijden fijngefuil ?
O gy , die't goud als God verheft inuw'gemocden„
Gy word hier ook genood ,
Komtby, fiet hoe om u de Gever aller goeden,
Die 't a|! aen allen fchenkt, van allen ftaetontbloot.
Gy j die ioo vierig fijt in fchijven op te hoopcn ^
Gy {heb ik dik gedocht)
' Ε j· En
iiUüäKüi
En fond den Sone Gods van 't kruys niet wiUen kobpen
To t noch geringer prijs als Judas hem verkocht.
En gliy, betoont ghy u noch even ilijfvan finnen,
Onmciifchclijkc fchaer ?
Kan dit dfoei fchouipel dan nier op uw' herten winnen ?
Is'r noch aU kruyft den boef, kruyft, Jhrruyftden lafteraer ?
Ghy liet iijii cceder vJccfch toe Itervens coedoorilagen ; ί'
Op dien gcvildcn ru^ 'c vervloekte kruys te dragen |
Tot die vervloekte plaecs , alwaer'c hem dragen moer, \
lin ichier toe elcken flap befwijmelt dien hy treed , j
Siet hoe de wrectheyd hem met iwCpen groet en roeden, }
Soorashyiet vertraegt.
Soo, Γ00 , Cyrener, ioo, vat aen en help dien moeden
'c Kruys dragen, 't welk hy ook tot uwen beften draegr.
Ghy helprhetOfferlam iïjneygenalrer dragen,
Dien alter, die terftond
Een ofFcr dragen fal, 't welk God met ons verdragen ·;
En d'offcrsfchorten ial vereyfcht in'toud verbond.
Dus trad hem Ifac voor, die op fijn' moede leden
Hier ook fijn ilachtbaiik brogt, .
Dus treed hy 't voorbeeld na > maer och 1 op dat hy heden
Dar grooce werk volvoer , 't welk Ifac niet vermögt.
Meudrijhhem als een boef verachtelijk nabuyten
Ach ! kond gy , kond ghy hem
Hem , wreed Jerufa em , uyt uwe veften iluyten ,
Die 't kruys den lleutel draegt van 't nieu jerufaiem ?
Hy word gelijk een' peft een' fchandvlek uytgeilooten ,
Nochtans met reyner bloed
En hebt ghy, Joden , noy t uw' alteren begoten,
Dat cuygt u Pontius, dat tuygt u uw gemoed.
Soo
-ocr page 118-Soo wierd de roode Koe oock voormaels uycgfdrevcn j
Sog iagmcii haer voorheen
Door'c bloedig offermes oock buyten 't leger fnceven.
Hoc gceiligkomen beelden leven overeen 1
Hoe dringt, hoewoelc men hierldeSradichijiituyrgelatcn
En over 'c veld geiprcvd ;
't Krielt hiervan vrouwen, inaiis, vsp Prieftersen foldacen :
D'cen icheld hier, d'ander Iwijgc j d'ecn lage hier, d'ander
Ichreyt:
Maer 'c vrouwelijckgeflacht voornamelijckbewogen
Met 's Heylands diepe iincrt,
Volgt fijn' bebloeden liap met rood bekrerene oogen ;
't Welk hem omfiendcnoch dees'vvoorden wringt van'thcrt:
Ghy Salems doch teren , laei((egthyjafvanwcencn,
Lact ai , bedruckte f'chaer ;
Soo'tu om rampen lud: of jammeren tc fleenen ,
Steent om de mijne nier, maektover d'uw' misbaer:
Want dagen iiaen uhaeften tijden te verwachten
Soo bange , foo befwaert, ^
Dat elck die bor ft en buyk fal voor gefegent achten >
Die noyc gefoogt en heeft , die noyt en heefr gebacrt.
Dus nackt, dus nadert hy met fwecten eii met ilencn
Den heuvel, dien de dood
Met ichedels heefc befaeyt, en half verrottébeenen»
Op dat hy haer aldaerals in haer veit veriloot.
Daer klimt, daer houd hy (lal, foo mat in all' fijn' leden
Α Is in fijn' fiel bedroeft:
Daer word de Deugd geblooc van boven tor beneden ,
Daer ilaetfe moedernaeckt in 'i midden van 't geboeft.
Daer ftrekt men haer op't hout:waer lae: ik uu mijn'oogenï
Soo wreed een' rafery
En is mijn teer geficht niet machtig te gcdoogen :
Amy ί mijn hert befwijkc i ickgeei'my aeu d'cenzy.
Chri-
-ocr page 119-74 Η Ε Τ L Y D Ε Ν
ΪΚ hoor defpijckercii metyflclijke flagen
Door liouc cn handen jagen :
'c Geklop gaec overhand ;
De wreedheyd treft by beurt dan d'ecn dan d'andcr' hand.
Nu faliegacn aen "t hout de teere voeten hechten;
' Daer fmijcfe door den rechten,
Daer door den Hincken heen
Amy ! watilacnisdat! dat knerfl door vleefch en been >
Mcu rcchr het hout om noog:ach i achidat dreunenjdraeycn,
Dar waggelen en fwaeycn
Dan van dan na den grond ,
Is elk hier weer op uieu een ilag in elke wond,
Sic daer het kruy s gerecht, fie daer des Heeren kdcn
Van boven rot beneden
Soo jammerJijk gerekt,
Dai laes ! het vel geen' rib geen" ieiiuw houd bedekt;
Sie daer het wonden-blocd vef fprey t in twee paer beken
Langs hout en armen leken ,
Datfuyver wonden-bloed
Geflorttor fuy vering van onsbefmetgemoed:
Miin fiele (feg ik) iïe, inacrfiemet eeuuw'fondcn
Den oorfprong van fijn' wonden
En onverdiende pijn:
Hier fiet gy warfe fijn , en waife waerdig fijn.
Want füodegrammcn God deilraf vanons'mifdadeiï
Had liever op te laden
Een' fchuldeloos' perfoon,
Ja fijnen Sone ièlf, ja ielf fijn' eeiiig' Soon,
Als ongeflraft de fmet der fonde te gedoogen j
Soo moecfe voor fijn' oogen
Scer leelijk fijn en fnood ,
Ja leelijkej als hel , ^Is duy vel fijp cn dood ;
Olact
\
Ο laet u dan niet meer van fuik' een vloek verheeren.
Nu wiltu weder keercii
Na 'tkruyfle , mijn gemoed ,
En lïe wat uwen Heer hier iien én hooren moet;
Hier fiet hy in fijn'fmert fijn'weynig' kleedcrs ftelcn»
En of door ' ftael verdeden -
Van 't woeilb krijgers roe,
Of wat oudcelbaer is verfpelen door het loc,
Twee moorders fiec hy hier met fich ter wederiijdcn
Een ielve ftrafie lijden,
Als waer de miidaed een ,
Tafich (oipijtl )als'thoofdgefpijckerttaiichen tween.
Hy fiet fijn' moeder hier mee half gebroken' oogcri
Tot in haer fiel bewogen
Om't geen hyuyt moet ftaen ,
Ja door haer' droeve fiel een fwaerd van droefheyd gacn.
Sijn' Vader iiet hy hier , maer toornig cn ontfteken »
Maervaerdig om te wreken
Den ichandelijcken hoon,
Sich aengedaen by ons , op fijn' beminden Soon:
Hier fiec, hier voclc hyhcm foodanig als de poelen
Des afgronds hem gevoelen
Hy fiet, hy voelt hem hier
Als een' vergrimden Leeu, als een verterend vyer.
Hier iiet hy 's Hemels boon als tuygen van fijn lijden
Vergaert van alle fijden
Maer och I van allen geen j
Geen 1 die hem hier vertrooft, hier lijd hy *tall alleen.
Hier hoort hy , nu byna van helfchen angfl: vecflondcn j
Der lafteraren monden
Sooonbefchaemt als wreed ^
Noch fmaden op fijn' fmert, noch lachen in fijn Icet.
Hier hoort hy: dit 's de man die tempeleo kan flechtcn >'
Eö in dry dagen rcchtcoj
Die
-ocr page 121-7(5 Η Ε Τ L Υ D È Ν
Die goddelijke man
Dacl ncdci vaiilieckruys, eu toon nu wat by kan.
Hier hoor: hy : die 's de man die raed vvift toe elcx pi jne,
Enfufchy op de fijne ?
In God heeft hy vertrout,
Laetfienccnsüfhem God nu liclpcn fa! van 'thout.
Ongoddelijk gebroed , die pak van pijn tedragen
Is thans fijn welbehagen ,
Ja weet dat hem dc pijn,
Die ghy aen hem verdient, meer drukt doet als dc fijn'.
Hy bid hier niet alleen dat God u wil vergeven
Den hoon aen hem bedreven
Maer boven dien hy pleyt.
Voor u , en fchuyit uwfchuld op uw' onwetcnheyd,
Hy dalen van het kruys ? 'ten komt'hem niet gelegen ;
Hy istekrnys gcllcgen,
Onmenfchelijkgeilacht,
Om meer fijn'lijcifaemhcydte roonenals fijn' macht,
Gods Sone wil ons thans door lijden en door fterven
Gods iben aen 't krnys verwerven;
De liefde tot dien iben
Houd hem aen 't hout gehecht meer als uw'nagels doen
Dc bangemifl ('t is waei) dermcnfchelijkequalca
Houd hier een wijl de ftralen
Van fijne Godheyd doof :
Maer waert gy niet verblind door nijd en ongeloof >
Ghy foud in hem iet meer ah- nvenfchelijks fien ihalcn
Ook door den miilder quälen :
Sict maer den moorder an ,
Die (lijgt een boei tekruys, en flerft een eerlijk man ^
Dieu weet hy van een leen teritond een lam te makcn>
Sijn dat geringe faken ?
Ja heden (i weert hyhem)
Word u mijn Rijk gcm«en 3 is dat eensmenfchen ftcis i
En
-ocr page 122-Enluftuiticerreficn? fooflacruw'duyfter'oogcn
Ecns opwaerts naden hoowen,
Éiiichacmru, ichandigroc>
Voor'taenfichc van deSon dien iieiielijken god;
Diefieiielijcke god dieprincederplaiieten ,
Taft u in uw geweten j ' . v
Encoonr u nackt ciiklaer ::
Dat of Natuur οί God in angflisen gevaer ; ^''
Hy fuft, ach! hy fwichr-vüor's hemels ttiinder'Iampei; 5
'z En zijn nochtans geen' dampen , i - ' - }'■
Geen' Mae«', geen' fwijmel-vlaeg 5 »
Λροΐΐ huyft in den Ram , iijnSufterii)deWaeg:
Ja heel ons* Halve rond fiethcm den moed oiilfinckfii:
En die den Nigerdrinckcn , i- , ; "
En die aen 't Witte Meir ■ ti ■ > ·' - i'.-'
Gcpjaefl: rot f toppunt heeft de Vieren van den Beir,
Endieden Tygerltroom , en diede Itnalle baren
Van'Hercüles bevaren, : iM.A
Sien in iij» flaeu gélaer ; . » ,'1.
Den grouwel, dien ghy thans aen iïjnen Heetbegaer.
Wegroept ghy) hoe ? \vat'sdit > fal ousnu gebeuren i
Wardoet den hemel treuren ί :
Wat οί hem fchorten mag , '"vi- i
Dar hy ons dag ontfeyt op 't fchoonfte van den dag »
Den hemel, wreed gebroed, treurt om fijns Heeren lycn
Schaertlt lichuw'i'chelmerycn, i -,-
Εη ilitytfijn grootgeficht , » ^ )
Om niet te fterven fieivden Vader vat) fijn licht.
Dc woleken , die de Son thans deckcn voor de volcken »
Sijnuwerfondcnwoleken.' · . -i
Wat h'oqr ik ? watgeluyd, χ. ; L j
Wat angftig moordgcfchrGy beril tot die woleken UVt ?
Ach 1 'cis des Heeren ftem', dieuu in lid en leden .
TeniiytedVehbcftredcn " 'C>
-· Hcraifpheiium. tZ^enitii" C^P
-ocr page 123-yS HETLYDEN
Van 's duyvcls rafery,
Roept uyt: Myn God, myn Gtd tViaerom verlaetgymy !
Ja. 'c is der menfchea ftem , dc ftemme van ons allen ,
Die all' in een' vervallen >
Tot vóyleafgryflijkheen ,
Air weder voor een' wijl verlaten zijn in een'.
GodsSoon hangt defen dag (o lijden niet om vaten
VanGodesioen verlaten,
Op dat hy defen dag
Ons , ons vcrlaters Gods rnet God verfoenen mag.
Hy fiet het aengeficht fijns Vaders als becrecken ,
En met de Sub bedecken,
Dat heylfacm aengeficht.
Waer buyten ièli de Son noch leven heefc noch licht;
Ofioohy 'c hier en daerby wijlen doorilet breken,
't Vertoont hem een ontfteken
Een toornende gcket:
Ach! achl het hooglte goed dreygt hem het hoogfte quacd.
Aen d'eenzy voelt hy (ich van Godes wrack gedrongen ,
Acn d'ander zy befprongen
' Vanduyvcl, hel en dood j
Helacs! wacr wend hy nch ? wat raed in defen nood,
Hy rookt van heeten angfl:, hy voelt fijn ingcwaridcn
Van binnen braên en branden
Als ineen' ovengloed,
Vanbuyrenfmilthy wegintranen , fweetenblocd.
Kortom hy voelt fich nu benauwen en beknellen
Als van den angft der hellen j
Datdoet hem uyt fijn' borft
Uyt fijn verdorde long uyrfuchten , ach 1 My dorfl.
U dorfi:, maer', Jeiu , meeftna 't eeuwig heyldcr herten
' Waerom gy fijt vol imertcn :
Iktwijiiel (ikbely't)
Of gy of hooger lieft, dan of gy hoogcr lijd. ^
Uw'dorre longe dorft: terwijl wy als de fwijnen' .
Tot walgens toe met wijnen
Befwaren maeg en moed;
God ftikt hier van gebreck de menfch van overvloed.
Hy, diefooree, fooruym, fooraildismetfijngaven, !
Om al wat leeft te laven ' ^
Met melk en foete wijn , "
Word ftervendegelaeft met aliTen en azijn.
Ik hoor, ik hoor hem na den leften adem ftenei),
Noch ftrijd hy als voor henen, ' ,
Noch toont hy moed en macht:
Dacr fingt hy 't fege-lied : Het is nu all volbracht.
Ja, Jefu, 'tisvo bracht, ghy hebt iij fielen leden
Den grooten ftrijd volitreden,
En als een dapper held
Hel, duyvel, ionde, dood geflagen'uyt het veld,
Ja, JeCu, 't is volbracht: ghy hebt met roode plaiTcc
Onsvleckenafgewaflchen, ..........!
Het handichrift tegen ons ten vollen uyrgewift :
Ghjr hebt den vloek der Wet op uwen hals gedragen,
Van klem en kracht berooft, 1 *
En Sinaes blixemen op Sion uyfgedooit.
Dies gaet fich nu u hert vernoegt tot fterven ftreckcn;. ^
Ach ! ach ! ik fie het trecken
Van mond en aengeficht. y ^ , '
Daer bluft , daer blüft de dood dat levens waerdig Licht ,·
Sy iiuytdieoogentoc} maerfiet meteen dcdeureó
De dooden wederom herleven door die dood.
De voorhang rijt van een op *t fluy ten van die oogen,
En komt ons klaer becoogeo
, ι
-ocr page 125-8o Η Ε Τ L Υ D Ε Η
Dat Japhct nevens Sem
Nu toegang heeft rot God en 'cnieu Jerufalem.
Wat 's dit ? het aerdrijck beeft, het word door all' fijn' leden
Ais van een korts bereden :
Steenrotfen hard van fteen
Verftnelten door den rou en morrelen van een!
Ach 1 ach Nature gaet om 't lijk haers Vaders quelcn}
Air air haer' groote deelen,
Locht, Aerde, Water, Vuur,
Bejammert de dood des Scheppers der Natuur.
Enghy, verfteende Joon , ja harder als de fteelieii
Onthoud gy u van weeiien ?
Dit lijden, fooghyfiet,
Breekt hardeÏVeenen felf, en breekt u 't herre niet ?
Hetganfche Wereld-rond vanboven rotbenedeu
Weeripreekt uw' dulligheden ,
En doemtu fchelmery,
En fpreekt hem dien ghy doemt, van quade treken vry.
Ja 't hoofd der Roomfcheichaer tot fpot thans ongenegen
Roept ernftig en verflegen
Voord'ooren van fijn rot :
Die menfch was fchuldeloos,wat meer als menfchjwas Godj
N<?ch laet men na fijn dood fijn zy niet ongcfchonden :
Maer weet dat foo veel wonden ,
Als ghy hem flaet en fteekt,.
Soo vele monden zijn waer met hy voor ons fpreekt,
Soo veele druppelen als uyt fijn' fijde leken,
Sijn foo veel friiTe lieken
Op ons verdort gemoed :
Sijn foo veel emmeren in 's afgronds hceten gloed.
Dees bloed en waterbeek fpoelt wech het flijk der fonden j
Beek in de twee Verbonden
Verbeeld aen ons gemoed,
Dooi water nu in 't Nie« ^ m 't Oud voorheen door bloed.
Mäci
-ocr page 126-Macr och ! wie faJ mijn hoofd nu vochcsgenoeg verkenen'
Op dat ik ftadig weenen.
Op dat ick dagen nacht
Beftenen mag 't vergrijp van dat verftccntgeflacht ?
Ghyhebt, halftarrigiaed, nature, wetenredea
Α Is met den voet getreden, .
En finneloos den tand
Geflageu in uv?s Gods uws Vaders ingewand:
Des Vader s , die u heeft uyt llaverny getogen »
Gemint heeft als iïjn'oogen, j
En met veel foeter fucht ;
Getroetelt en omhelil als moeder oy t hacr vrucht.
En evenwel nochtans ghy hebt, vaaerde loten ,
Noyt oiFerbloed doen vloten !
Uyt koe, ofkalverilrot
Soo heylfaem voor de menfch, foo aengenaem by God»
Dit offer heefr alleen de gram fchap Gods doen vallen.
Alleen alleen ons allen
Mcerfegensaengebracht, ' ..
Als all hctoiFer-vce by Aren oyt geflacht.
Bloed moeftoiis (ik beken 't) vanonfe ichuldeulciTcn ;
Maerochl geen bloed van oflen , j
Van'lam, van ram of koe
Neen,, neen, foóHanigbloed wasdaer refn'oodetoe.
'f Moeit bloed zijn van een menfch , die God cnmenfcU»
gader
De wrack van God den Vader
Kon uytftaen met geduld, _
En fchiildelooie menfch voldoen der nïcnfchcn fchuld.
'tMoeft bloed zijn,wreed gebroed.uy t Hcmcliaed gefprptcns
GelijH ghy nu vergoten, fi..... .
Vergoten ? ja verwoed , , '
Gelijk als iet wat fnoods geichopt hebt met den voe^
U w dulle boolheyd dan cn onrcchtvaerdig yrocdcn
Heeit God b^leyd ten goeden3
.:■} f % ' ie
-ocr page 127-yS HETLYDEN
En fijn' rechcvaerdigheyd
Eiiwijsheyd uytgevoertdooriiw'uyciïnnigheyd.
Maer hoe ? (dus mort alhier de vleeichelijke reden)
Hoe ? d'onfchuld te vertreden ,
De fchuldenaers t'ontflaen.
Heet dat rechcvaerdigheyd ? kan dat met recht beftaen ?
*t Schijnt tegens recht (ik ken 't) onfchuldelijk te moeten
Eens anders fchuJden boeten :
Maer die fig borgen ftelt,
Indien hy boeten moet, lijd onrecht noch geweld.
God wou ons ftraffen doen naer onfe ichulden lijên f
GodsSoon, om ons te vrijen,
Diebadfe vanonsaf,
En nam defchuld op fich en metdefchuld de ftraf,
Dc Vader floeg den Soon met recht dan foo veel wonden,
Niet om fijn' eyge ionden,
Hy hadde geen' begaen ,
Maer om dat hy als borg voor deonie wilde ftaen.
Hy was wel fchuldeloos ten opficht van fich ielven ,
Ja in fich d'onichuld felvej
Maer om ons' fchelmery
En wegens onfe ichuld geen ichuldigerals hy.
Ook was hy 't offerlam van aenbegin gefonden
Ten offer voor de fonden
Van 't menfchelijk geflacht,
Derhalven moefthy bloên, ja noodig fijn geflacht.
Maer ghy, 6 volckeren , van Japhet afgekomen >
Die ook iet fcheent te droomen >
Dat namelijk roet bloed
'Defondemocftgeween, Godsgramichap zijn veribcr>
Spaert fpaen voor taen het bloed der redeloofe dieren,
Der kalveren en ftieren;
Hier vloeyt het rechte bloed,
't Welk en Gods gramfchap blufl: en'smcnfchcn ichulden
boet.
Hier
-ocr page 128-Hier vloeyteen bloed van focn, 'cwclk als ccnmilde regen
Van'tkruy s-hout afgeiegen '
Teelt vruchten voor de iiel
Veel beter, als de dau die oyt in Eden viel.
Het kruys-hout hoe veracht draegcnutter vrucht op heden »
Als oyt het hout van Eden
Hier voormaels had gelaên t
Dat hout brach t ons de dood, dit hout het leven aen.
"Wat ging u aen , ódood. uw'doodelijke flitfcn
Op deien Held te fpitfen ,
Die door uw' eygene hand
U overweldigt heeft, en ftervende vermant ?
Wat, dwafe, ging u aen dien Samion aen te randen,
Die 't hert van fijn' vyandeil
Met fijnen val verdrukt,
En moedig door fijn'dood hunn 't leven heeft ontrukte
Engy, ο oude Slang, en imeltgy niet van rouwe ?
't Beloofde iaed der vrouwe,
Hoewel van angfl: en wee
Gebroken en gemat, breekt u den kop in twee.
Enghy, O hel, wat heyl ftaet u voortaeo te hopen ?
Her Paradijs fpringt open }
Ikfie, ik fieden gloed
Van 't vlammende geweer gebluft in Jefiisbloed.
En ghy, mijn fiel, wat ramp ftaet u voortaen tc duchten
Uw'vyanden of vluchten , j.
Of liggen in het fand j
Hel, dood en duyvel fijn verlopen ofvermant.
Ontlaft fijt ghy van fchuld, dienvolgens ook van forge .·
Uw'lchuldeloofe borge ^
Heeft uwe fchuld betaelt,
En met een ftreke bloeds het fchuld-blad deurgehaelt.
Op, geef u naer hetkruys, genaek uws Heeren wonden
De plaefters uwer ionden,
F 5 OmheU
-ocr page 129-S4 HE Τ L Υ DEN
Omhels fijn heyliäcm bloed
Een' fal ve voor 't vetfecrc en etterig gemoed ,
Maerpoog, eerghy genaekr, uw'luften te verfakcii;
Dic't kruyire wil genaken
Moet uyt iich fel ven gaen :
Men kan de vrucht van 't kruysnietongekruyfl: ontfacn.
Men kan hem onbebloed nietkulTen , niet omarmen j
Hoofd) /Zijde, voeten, armen,
't Is all van bloed befprocyt,
Hyis cenleliblom, dictuflchen diilels bloeyr.
Ten minden laec lijn' imert wat tranen van mcdoogcrs
Doen leken uyt uw' oogen ^
Nadien uw wanbedrijf
Heeft ioo veel beken bloeds doen ftroomen uyt fijn lïj£
Indien ghy vleefch en bloed genegen fijt teminnei:,
Wend herwaerts uwe finnen ,
Hier hebt ghy vleefch en bloed,
Bloed 'twelkons'geeften laefr, vleefch't welk ons fielen vociä.
Schep in dat vleefcn en bloed uw hoogfte welgevallen:
Want of ghy 't ichoon van allen
Alhier verfloten vind,
Uict dient'er boven dat, niet buyten dat bemint:
Ja leven > liji en bloed moet u foo waerd niet wcfeta
Als d'eere menfch, van defen ^
Die leden , lijf en bloed
Soo mild ten beften geeft, op dat hy u behoed,
Pie tuflchen u en 't flael op uwen hals getogen
Kloekhertig ingevlogen,
Den houw ( ο trouw beftaen !)
Uyt liefde t' uwaerts heeft op fijnen hals ontfaen.
üai God aen menfche denckt gelijck aen iet befonders
Hiel David voor wat wonders:
Maer dathyte geval
J>ts «enfchen lijd cn fterit, dat 's Wonder boven all.
JESU CHRISTI.
-seiB-
En och ƒ hoe menigmael ('tiswaerheyd ,da£ wy fchryvcn)
Schat ghy een' hand vol fchijven >
Een damp van ydel' eer j
Een' vuyle verkens luft ver boven uwen Heer 1
O Jefu , help ons eens ons vleefchelijke finnen
Bevechten, ja verwinnen,
En geef dat mijn gemoed
U keure voor fijn heyl, iijn all, fijn hoogfte goed,
ün als ik nu dew weg van vleefch becreede,
Soo laet (dit is mijn' bede)
Door dit uw fterven 't mijn
Geen fterven, maer een weg na 'c eeuwig leven zijii.
De dood hoewel vermant, hoewel ter neêr gcvelt '
Schijnt meefter van het veld ,
En air de vreugd en hoop van 's Heeren bondgenoten
Met hem in 't grafgèfloten.
Ghy huysgenoten Gods en jammert niet foo fgcr
Op't graf van uwen Heer;
De ruftdag nadert vafl:, 'c fal uwen Heergcluften
Diendagin't graf te ruften:
Maer denke niet dat fijn vleefch fal iu het grafVcrgacn,
Oneen, 't fal anders gaen:
God ial dien heyligen weer op een korts vctwccken,
En ftof en ftanck onttrecken.
En ghy, die uwen Heer neemt van hctkruys-houtaf,
En levert aen het graf>
Het graf, O Jofeph, moet voor fuik een'deugd uw'bcencn
Steeds iachtc ruft verlecnen.
Van nu voortaen en heb ons bros en teedcr vleefch
Voor 't duyfter graf geen vrees;
yS HETLYDEN
Hoe fchroomelijk hetgaepr, en ichroomc'ct niet,mijn' leden
ÜW hoofd is voorgetreden.
De Son -torts verfch gercien
Toont vriendelijker wefen >
Geefclicffelijker licht als iy op Vrydag gaf,
De vrouwen rijfen ook, en geven fich na 'r graf.
Geen bed en kan hen binden :
Sy fpoedenom te vinden
En om te balflemen het lichaem van dien tieer *
Die in haer' fielen goot den balflem van fijn' leer.
Haer y verig vertrouwen
En weet van geen verflouwen ,
Haer' liefde breken fy om dood noch leven af;
Daer zijnfe lefl: by 't kruys; hier weder eerfl: by 'tgraf.
Ver zijt ghy vroukens, boven
De trage mans te loven ;
Die ghy in Godsvrucht ver en moed te boven gaet:
Doch fchoon ghy vaerdig komt, noch komt gy al te laet,
Ghy vind dien uytgelefen
Dien grooren Held verrefen
Eer eens des wereld torts ons' kim genaken kon ,
En fchoone morgen-ftergerefen voor de Son^
Watibektghybyden dooden
(Dus vragen 's Hemels boden)
Ofin het duy fleer graf den Vorft, die eeuwig leeft,
En nu al voor een' wijl het grat verlaten heeft ?
Siju lichacm hoeft geen' kruyen
Geplukt in't werme zuyen:
Het heeft al ander kruyd , al beter baliTem-fout,
"£ Welk fijn verheerlijkt vlecfch in eeuwig wefen houd.
De vrouwen op dit vragen
Staen angftig en verflagen,
En oife fchoon de wacht gevelt fien en gevlucht,
Sy blijven niettemin voor haeren Heer beducht.
Schept moed, fcheptmoed, ο vrouwen,
Hy heeft het veld behouwen;
Uw Jefus heeft de dood ook in het grai vermant.
En nu volkoroelijk verworven d'overhand:
Want alhoewel de kuyiche
Soo moedig aen den kruylle
De dood al ftervende vermant heeft ja gedood j
Wat waer 't, en waer hy niet verrefen van de dood ?
O dood waer is uw prickel,
Uw nederflaende ficKel ?
Waer, hel, isd'overhand, die ghyu had belooft j
D'een is (God dank) verfl:ompt, en d'ander uytgedoofc.
Juycht, juycht, ο Chrifte fcharen,
U w Ρ rin s is opgevaren j
Hy heeft u los gemaekt van 's duyveis flaverny.
Wat fnorktgy, CxCat, doch ? wat, Alexander, gy ?
Wat wilt ghy onberaden
Uw' daden by de daden
Verlijken van dien Held , dien temmer van de dood?
Wcch, purpre roovers, wech , 'c verfchil isai tegroot,
Ghy overwontin ftrijden
Door leet doen, Hy door lijden :
Ghy hebtu eygenee«r, Hy 's Hemels eer betracht:
't Verderfwaertghy , Hy't heyl van raenfchelijkgeflacht.
En ghy , verkeerde Reden
Wat fpant ghy fonder reden
Uw' krachten tegens God en fijn vermogen in ?
Swicht, wereld-wijsheyd, fwijgt, ghyfufter, gyfottin:
Dit wonderlijk verrijfen
En laet fich niet bewijfen ,
S8 HET LYDEN JESU CHRïSTL
Als door 't gcioove alleen ; ghy blijft hier in den dut ;
En waer 't gcioove fpreekt, daer is u 't fwijgen nut.
Heerjefu, hoor mijn'bede,
Geef dat mijn aerdfchc rede
Sich in uw hemelfch woord foo gantfch gevangen geef 5,
Dat iy geen punt daer van geen ilipken wederftrceiV
En geefmy daer beneven
I^at lelf in defen leven
Ik eens vcrrijlen leer uyt mijner Tonden graf;
Treek, trek my buy ten my en van my ielven af i
Op dat ik na dit leven
In (iel en geeft verheven
Dit af^eleyde vJeefch vergaen totftofen flijck
Ook eens verheffen fie, en worden 't uw gd\\k.Ameti.Ame}i.
ENDE.
-ocr page 134-SCHULDEN, ALS ^ Ύ
VERGEVEN ONSEN
SCHULDENAREN.
^ Ϋ baden ilaende-voets om't dagelijkfche BrooJ;
Dan dac is iiiec genoeg ; ons driukciioch hoo-
ger nood ,
• Nood, die den nood van brood foo ver fcMjnc
voor te treden ,
Als ons onfterflijck deel ons' fterfFelijcke leden: {pijn>
Schoon ghy dan , Vader ,'tvlecfch verlicht van hongers-
U ftaet noch meer te doen ; de geeft verey fchc oock 't fijn:
Het leven is ons ver foo nuc niet aJs 't wel-levcn ;
Het geven voeght u wel, maer ruym foo wel 't vergeven ·,
In 'c geven toont ghy η een ' vorR loo goed als rijck,
Maer in't vergeven oock een vader te gelijck: ^
Ghy wilt het dom gediert jafelfsdefondaers voeden ;
Uw'Sonne rijftfoo welden quaden als den goeden: Matth,
Uw 'giften deelt ghy toe uw' fchepfelsin \ gemeen, f-
Maer uw' vergiftenis uw' kinderen alleen,
O, /aet ons, Vader ^dan ons'fchulclenßjn vergeve» ;
Scheld uwen kinders quijc all wat fy oyt mifdreven:
Doe op ons wanbedrijfgeenernftigonderfoek;
Hou van ons' fmetten , Heer, niet al te netten boek;
Doorloop niet al te naeu de blaren van ons Ie ven
Weerfidjsmetdebetcntejammerlijckbeichreven , '
Van top tot teen helaes ! van vuyle ichuldeniVvcrt j
En och wat wonder is 't ? nadien des menfchein hert
Een dti^ isfo verdraeyt, fo vol van llinkfchcftreken, Jw.17'
Dat felis ons' deugden fijn befoedelt met gebreken^
Ons'
-ocr page 135-90 nedemkingen op de vijfße Bede
Ons' feylcn al te grof, te veel, tc meenigvoud
Gaen boven ons begrijp, gaen buyten ons onthoud
Derhalven gaet' et ook ver boven ons vermogen
U biechts-wijfe een voor een dcfelve te vertoogen:
Doch Γοο gy echter wilt het quaed by ons begaen
In 't gros flechs ter loops uy t onien mond vtrilaen,
Watrichtfnoer valt ons dan foofeker natetreden,
Als 't geen ghy hebtgeftclt totrkhtfnoer onier ièden»
Als (Cegik) uwe Wet, Wetdieicknoytenlees
. 'Ais rood van fchaemte helaes ! oi doofch van fchrik en
Wy hebben, Vader, dan in allebey haer' Jeelen {vrees?
Of TafcJen op 'c hoogfl gefchonden uw' bevelen:
Wy hebben voor uw' oog ja op uw' eygen troon
( O grouwel meer als helich 1 δ fchrickelijcken hoon!)
God heden nevens u ja boven u verheven,
Des Schepperseygenichap den fchepfels toegefchreven,
Ja (inoodfte afgodery 1) buyk-welluft, pracht en goud
Veel meer als u gemint', veel meer als u vcrtrout;
Wy hebben , Heer, uw' eer onsmaekfelsaengeboden,
En verwe en houten fteen ons opgerecht tot goden :
Wy hebben uwen naem , daerall van juycht en roemt,
Schier niet als lailerendeals fpots-gewijs gcnoemt:
Den Sahbat hebben wy , in plaets van hem te wyên >
Metontuchtftaêg ontwijd en vuylefwelgeryen :
Wy hebben eer en dien ft weerfpanniglijkontièyc
En aen ons' Ouderen en aen ons' Overheyd }
Ofichenen wy fomtijds wat buyglaem van gemoede ,
'Twas niet uy t fugt ter deugt,'twas uy tontfig der roede:
Wy hebben menigmaeldoor wraekluft: als verwoed
Ons dulle vuyft geverfc in onfes naeften bloed :
Wy hebben dertelijk fijn Hylicxbed geichonden ,
De vrugten van fijn fweet of met deurtrapte vonden
Of openbaer geweld gefleept in onfe kift,
5iju iäem door achterklap befwalckt en uytgewiicht.
Ell
%0
χ
Ell gy, die nier cn hert kónd peylen en gronderen , J".
Weet dat ons miidnjf was de vrugc van ons hegeren ·, *7·
lïuyk, tonge, voet of hand vergreep fich niet alleen >
Neen, Heere, wil en werk die Iftemden overeen ;
Hebt ghy ons uyterlijk by wijlen vroom gevonden , ■
Ach!Heere,'t quam llegs by dat wy niet anders kondenj
Of hebben wy ibmtijds niet ichandelijcx gewragt,
'T en fchorteniet aen wil, 'tontbrak ons aen de magc.
Sie , dus , dus is 't met ons van binnen en van buy ten
Geftelt; is 't dat ghy nu uw rekenboek wilt lluyten»
En ons ten vollen wilt ons breuken fien vergoên ,
Ons rekenfchap afeyicht, en aendringt op voldoen j
Rampfalige als wy fijn ! wat fal ons ftaen t'ontmoeten?
Wat anders ais dees' ftem:tfa,bind hem handen,voeten ^®'''·
En werp hem in een gat, daer Son nog Maen en ftraelc,
Tot dat de booswicht heb tot eenenduytbetaelt? ^^
Enwie is'rdiedatkan ? wie tafl: hier niet met handen '
Dat dit wil loopen^yt op endeloofe banden ?
Offoo 't u in't Gerecht met ons geluiltegaen ,
Watraed? waer blijven wy ? hoe Tullen wy beilaen ?
Het Licht der Heydenen ichroomt ielve niet fijn' faken
(Schoon generfchuld bewuft)Hwregrbank te genaken μ Cor,
De Man felf naer uw hert wil hier aen 't pleyten niet.
Soo fulke Cederen hier ziddren als een riet, Pfilm
Wat fal 'tdan fijn van ons, die heel na 'tfond-feer hin-»4J·
ken?
Wat vonnis fal ons hier door d'oorcn anders klinken
Alsditvervaerclijkfl:; vervloekte, gaet van hier,
Wech met de duy velen na't eeuwig heliche vier. -
Achl Heere,niet alioo:achl met den naem van Vader
Begonden wy ons' bede, en dat wy u te gader
Begroeten met dien naem,naemtgy noitop voorhoon>
Ook fijt ghy 't waerlijk in uwen ieven Soon; '
En foude u nu de naem van Rechter bet bevallen ?
Hoe ? ibudghy vanuw rcchc afftaende niet met allen
Den
-ocr page 137-Eedenkin^en op de v^ffle Bede
Den ftrengen cyich der Wet ons weder dringen opj
En ons weer rucken wech na Sinadroef van top ,
Die niet als wraekendamp,die niet als vlocke-vlagen,
Hcbf. Alsblixemen van doerr^» als feile donderdagen
Ï1.28, Van dood en van verderfnaeronfe koppen fchiet ?'
Niet Heere,niet alfoojiulx voegt een' Vader niet
Oock heeft u uweSoon dat recht op ons ontwrongen,
Den vloek derWetgctotfl:,den foen voor ons bedongen.
En uw bloed-rechteifchap tot Vaderichap geraaekt.
Wy door dit overleg weer tot wat nioeds gcraekt,
Weer door wat hoops verquikt vliên met ons pak verle-
gen
Hebr. Van Sina dor van heyl tot Sion rijk van fegen *
ii.xa-Van Nloies tiwen knecht tot Jefus uwenSoon >
Vanu\^enRcch;eriloeI tot uw' Genaden-troon , (gen;
Hier \verpen wy ons neer op hoop van trooft i'crlan-
En even als de geen die op den hals gevangen ,
Enovertuygt van 'i fjiiaed fijn' fchelmery vervloekt.
En 'tpleytcnvarcnlaet, en heul aen'timeeken ioekt;
Soo gaet'et ook met ons j wy vallen op ons' monden
Verladen van 't gcwichrder boeyen oiifcr fonden,
En roepen uyt niet droef cn nederig gebaer,
Met oogen rood geichrcy , met kaken bleek van vaer.
Met neergeboge knien, met iTaemgevouwene handen.
Van uyt den diepftcn grond cn van ons' ingewanden
^'®'"^En_vandcnfwarcnangn:die ons op'c herte leyt:
p|-°l^Getiade / grooteGod , om uw'barmhertigheyd j
fi. Genade ! grootcGod, ó goede God, genade!
Om hem, die onie fchuld op fijnen hälfe laedde ,
Om hem, die uwen eyfch ten vollen heeft voldaen ,
Om hem die 't hals-gerecht voor ons geeft tiy tgeftaea;
Sceek»fteek het grimmig flael op onfen neck aireede
Rechtvaerdig uytgerukt om hem weer in deicheede;
Ach! ilade wormen, Heer, die ghy hier kruypen fier,
Omfiin' vcrdienften wil nacr hunne' vcrdicnften niet·
■TdrukE
-ocr page 138-Τ drukt ons rot in de fiel met een geduurig wroegcii
Dat wy ons regens uloowedcrfpannigdroegen ,
Soo booflijk terregden uw vaderlijk geduld:
Dies fien wy in ons felf niet als verderf en fchuld ,
En fchreyen om genade uyteenen mond rc gader ;
O Schuldhecr (echt van aerflc, 6 vriendelijcke Vader,
Treek uw' Genade-pen doch eenmael van uw oor.
En dopfe in*' bloed uw Snons,en haclons'lchulden door
Laet laetic grondig/y» vergeten en vergeven; «
Scheld uwen kinders qui jt all wat fy oy t mifdrcven ;
üw'kinders, leggen wy , nadien wy nu voortaen
Den gang van kinderen genegen fijn te gaen.
Van iulcke namelijk, dienaer hun kranck vermogen,
De Vaderlijke deuj^d van ver re volgen poogen,
Deugddievooralbeilaetineenbarmhertig, foct,
In een verbiddelijk cn vriendelijk gemoed ·,
Doordeiewenfchenwy, ο Vader alle vromen ,
'T beeld,daer gy ons na ichiept,wat nadef by te komen;
Uw Soon uw Evenbeeld racd ons dcurgaensaen,
Jadwingt'crindces'bedeuw'bi.dder^nateftaen: /
Want hy bepaeltfc foo, dat niet de minfte nevel
Van wraekfucht op ons hert mag hegten of van wrevel,
,Οί ilrax word ons gebed een vruchteloos verfoek. {
Ja ('t welk vcrvaerlijk is) 't gedijdous rot een' vloek:/
Wantalswydc.re beten Hemel opdoen varcp: ,·
Vergtefans onfefchuldahmy ons'fchuld«nare7iy ' ^®'"·
En het beiprekder bê nieten word betracht, τ '·^'
Sookeertfenietalleeflre rugge'fonderkracht, '
Macr trekt met cenen ook'tafgrijiTelijke weder
Van ftrafFe bey en fchuld weer op ons'koppen neder;
■Su'.cx datt'etons daqgaetgelijk dien boolen hnecht,
Waer vanin 'tnieuw'Verbond dcSaligmaker iegt, '
Die fijnen medeknecht met fcheldenjkij ven,krijteiJ ,· r *
Qm een'geringe fcimici deed in den kerker imijten i i .
Da«
4.
-ocr page 139-Daer korts voorheen nochtans hunn beyder Opperheer
Hem quijcgefcholden had onendclijk veel meer,
Die toornig om dar fey t flux wilde dat die wreedc
De quijtgeicholdeichuld hem tot een' mijt voldede.
Hoe dikmael houden wy al mê dien ièlven drai!
Hoedikmael vloeyt dees' bede ons van delippenaf,
Terwijl ons herte word van nijd en Ipijt gedreven ,
En heeter toeleyt op vergelden als vergeven !
D'cen om een dus of Γοο op fijnen broeder cjuaed ,
En gaende tegens htm ftaeg met een hert vol haet
Derf defe bê nochtans foo ruftig henen feggen ,
Als of hy niet met al had op fijn'lever leggen ,
Een ander, eer de ilaep fijn' oogen heeft verkracht,
Verhaeltfe ftoutelijk i en in dien iel ven nachc
Sal hem de fpijt in 'c hert tienduyiend vonden dichten
Om 's andrendaegs voor recht fijn' naeRen te bctigten.
Een derde mogelijk , wanneer hy is onrwaekt,
Speelt ook fo,dog ter vlucht, waerom?hcr uurgenaekr,
Waer regens hy tc veld fijn broeder heeft beropen
Om hem een s.im,gy liegt op 't dierft te doen bekopen,
Isdit, heetditdeichuldafbidden in ons' tael ?
'T is grofFeliick de fchuld verfwaren t'elkemael;
En fijn wy Chriftenen, en fijn wy Leerelingeü
Math. Van hem die in fijn' leer ons bovenalle dingen
18. 't Vergeven heelt belaft van onies naeften fthuld ,
Endeiirgaensaeiigemaent tot iachtheyd en geduld ;
Die ftadig ook fijn' leer gefterkt hecft met fijn leven ,
En anders niet gedaen als lijden en ve^cveiv>
Ja doen hy leed aen 't kruys fijn' kruyileren vergaf,
Kortomme van de wieg iulcx pleegde tot aen 'tgraf ?
I Sijn {ieg ikandermael) fijn (vraegik) wy Scholieren
Van fuik' een' Meefter ? wy ? Ja woefte tygerdieren,
Jamonftersfijnwyeerverftockt, verftaelt, verfteenr,
Of liever duy velen in menfchelijk gebeetit.
Selfs
-ocr page 140-Van^l Vader, onfe, ^^
Selfü fijn wy ίαο vervreemd van oniès Meéfters leere j
Dat (iulle fucht tot wraek by ons paiTeert voor eere j
Die wrack pleegt, keuren wy voor dapper van gemoed}
Die Chriflelijk vergeeft, voor eenen biboden bloed.
Foey onfer I dat een Turck hier veeltijds meer bcfcheyden ,
Meer ièdig gaet als wyl foey onfer i dat een Heyden,
Een Ariitides , een Phocion, een Socract
Ons in fachtiinnigheyd foo wijd re boven gaet ί
Hoe willen fuicke liên fich tegens ons beroemen >
Een ons naem-Chrifteneu befchamen en verdoemen ,
Wanneer ghy ons beroept, Groot Rechter, voor 't gerech t
Hoe falmen dan ftaen fien, hoe fchaemroodj droef en flecht I
Wat fondaers werden wy dan in uw oog bevonden,
Die booilijckfondigden felfs als wy onfefonden
En onfer fonden ftrafafbaden met dees bê I
Met recht meugt ghy ons dan ook afflaen uwen vre,
En dit ons bijten toe: ghy bad my all uw leven
Om een' vergiffenis gelijk ghy hebt gegeven,
En hebt noyt iet als wraek gedaen , gefegt, gedocht,
Nu geefick ufuick een', hebt dat ghy hebt verfocht.
En waerlijck ons en ftaec niet beters te verwachten, > ~
Indien wy ons beipreck niet beter en betrachten:
Want als men henen bid en daerniet op en fiet i
Het is ioo veel gefegt als, Heer, vergeeft ons niet;
Wy vonniiFenonsielf, ons' tonge ipreekt ons tegen,
Wy maken van ons'bede een'Goliatichen degen :
Ja als men in't verding fich niet en quijt voor God, J-
' Τ en is hem niet gebeên , 't is klaer met hem gefpot,
'T is meteen ftout getal getergt fijn' heylige ooren : ' ,
En hoe waer 't mogelijk dat God ons fou verhooren ,
Daer 't blijcktdat wy ganfchflaeu gelooven of ganfchniet
Dat h y ons' woorden loort en onfe werckejj fi^t:
Want foo 'tonsaen geloof hier nieten quaem t' ontbreken,
Wy fouden ons gebed met ander'omficbc {preken.
G ö grou-
-ocr page 141-96
Bedenck'wgen op de vijffle Bede
O gruwels als wy fijn I vervloekte Epicureen I
Gewis wy bidden ons in 't eeuwigegewcen,
Is 'c dat wy ons gebed niet emfliger beleven ,
En allen wrock en wraek voortaen geen' oorlof geven,
O Heere , geef hier toe uw' bidders macht en moed ;
Verkoel wat, matig wat ons al t' ontfteken bloed;
Schenck ons een druppelken der Iiefielijke fcdcn
Des genen, die dees' bede ons etfrft heeft voorgebeden:
'T betoutons dat wy hem niet beter naer en treên ,·
Wy vloecken bey ons' fondc en fondigegebeên ,
En wenichen van nu voort (gelijk wy boven feydcn)
Ons' feden na den draed der uwe te beleyden ,
En allen bittren trots te bannen «yt ons bloed,
Als itinderen betaerar eens Vaders, die foo goed ,
Soo langfaem is tot flaen, ibo ree tor foen te ichenken,
Dat hy fijn'agtbaerheitdaer deur als fchijnt te krenken:
Wat een barmhercig hert, een vriendelijken aerd ,
Een haeftycrfoent gemoed fijn u in ons ίοο waerd ,
Dat, alswy 'tongelijckvergeten en vergeven.
Het welkmen tegens onsonsmenfchkcns' heeft bedre-
■-4
Η
ven
Ghy ons oock 't ons vergeeft bedreven regens u ;
Daer ons' vergevingen verleken tegens d'uw'
Matt. Maer fpelle pricxkens fijn by diepe iabel-wonden ,
i8. Of honderd penningen by tienmael duyicnd ponden.
Ten opfigt van 't Teer groot vati 't endloos onderfcheyd
EeiÏS meiifchen ja eens worms by fuik eeti' Majeiteyt i
En nochtans luft' et u , als wy ilechs liefde plegen ,
'T leet u eu ons geJaen op een gewicht te wegen.
O dry ο viermael meer als vaderli|ck gemoed.
Die foo veel min den naem van groot acht alsvan goed ,
Dat ghy, om aen gewormt uw'goedheyd tebeitedeii,
Uw'grootheydeenigfins met voeten fchijnt ic treden'.
O, namen wy van u een enkel trexken aen,
Ons' ecuwe fou wel haelt in andre ployen ftaca,
Hacil
-ocr page 142-Haeft beter fijn gefielt,· een deel gekroonde dwafeii^
Die niec als brand en bloed als laud-bcdttFen blafen,
Vertrapten eer-iet -lang hunn moord-fiek ftael en loor,
En y verden veel meer om goed te fijn als groot;
Toorn, haet, wraekgierigheyd, r^veefpalten, muytcrijenj
De windige hoovaerdy de broeyneft fqlcker pryen ,
Die wierden flux verfchopr, verfpogen en verfoeyt,
Fluxuytden daggerucktj enftrengelijkgeboeyt
ÏIuX weder in den nacht des aigroads ncergedxev«« ί
Maer och ! wy iulleii fulcx eer wenfchen als beleven ;
* Τ en iy gy eenmael, Heere , uw' oogen neder fiaet ,
En d' ongetegeltheyd en woeftheyd tegeiigaet;
O Vader , 't is hoog tijd , hoogtijd is 't te beginnen ;
Strem onCen wrevel-fucht, tem onie woeftc finnen ;
Geefc ons een buygfaeni hert, een haefl: verfoenden geefl: i
Op dat wy van nu voor uy troepen oobevreefl:,
Soo dikmael 't fchulden-pack ons' fielen komt befwaren :
Vergeejonsonfefchuttalswy&m^fcbitldenareH^
Dan, Vader, falons'bedeeerftgangbaerfiin^Ooidy,. '
Eerfl: klemmen in dijn oor: δ dan dan füllen wy
Ons niet alleen van 't pack ontlaft fien olifer ichulden *
Maer onfen ys'ren tijd fien wis'len in een' gulden i
Waerin'Lallvrêialfijii, all vreugd, allVriendlijkheydj
Waer in uw hooge ^aèm, Naem vol van raajeiiey t> «i. ·:
Naem boven allen naem van allerhande tongrti ' r; ^
Gi^ey//^/werdenfal, geviert, geroemt ^ gefongeni ''
Waer inuwüTöwiwciryiibuwgecftdijckgcÜed ' '■'"j
Sal werden uytgebreyd foo ver de Sonne fiet j '
Waer in wy onfen wil naer tewen füllen boogen i
En willen dat^^ if^i/i, foo veel als wy vermogen ; (·>
Waer in oasdaeg/^ckfcb Broed t en wat ons lichaem meet
Vandoen hcefc, ons tot nut, u ftrecken faltac eer. ' t;
O Vader, foo fulck hey 1 ons eenmael mag gewerden > '
O lact 'cc over ons ftaotvaftelijck volherden} ■ - ■ ^
G % . L. ■
η
c,8 LUCRETIUS GEVOLGT.
rfalm Weeft ons eer rechterhand , neem ons in uw behoed j
lö. Ghy weet hoebtoich wy iijn vanlichaem en gemoed ,
Oock vrtit voor vyanden ons om en om belagen
Om ons met kracht en lift ons fiel^geluck c'ontjagen:
Om fulke, Vader,dan t'ontfctten van hiinn wit,
Soo bidden wy voor 't Sefte en leftenoch om dit:
En ley ons niet in, &c.
GEVOLGT
"TT Is fcet van ftrand te fien of van gerufte ree
Des Stiermans worfteling met wind en wilde zee 5
Niet dat wy ons geficht in iemands druck vermaken,
Maer door eens anders kruys ons heyl te beter fmaken.
'T is foec het veld te fien vol meords vol krijgsgebaer,
Doch fonder metgenoot te wefen van 't gevaer r
Maer foet is 't boven al de Kerfken hoog van tinnen
En heldre Tempelen der Wijren te gewinnen ;
Van waer ghy onbelet het oogefpelen leyd »
Door air de deelen heen van 's menichen ydelheyd;
Van waer men all 't gewroet, all 't woelen, all het woeden .
Om forgelijek bewind, om noodeloofe goeden ,
Qm roock-gelijken roem, om fotte kinder-pracht,
Soo mackelijkbefchoutals mannelijk vrerachr, *
^ O duyfter menfchen-breyn ! δ blindheyd onfer herten ί
Ach! in watdwalingen, watquellingen, wat fmerten,
Ontfchiet ons onie tijd en korte levens dag !
Hoe' roept Nature uiet fookrachtigaHte mag,
; Dat
-ocr page 144-LUCRETIUS 'GEVOLGT.
Dat haer niet waerders kan gewerden hier beneden
Als een' gerufte fiel in ongepijnde leden ?
En om of ongemack oi fmérten te verhoên
Is luttel licht genoeg, en is niet veel van doen. ^ ^
A\fchafc ons luttel fchoon geen' overvloed van luftcri, ^' '
Natuur vereyrchcfé niet , fy wil nietmeerals ruilen.
Of fchoon ons' braflery en dertel nachr-gcbaér , ■,
Nict toegelichten wort van gulden kandelaer ; .
Offchoon ons' wooningen van goud noch filverbüncken,
Ons' gouden welffelen van Luyt noch iCyter klincken : v?'
Men treckt in 't fachte gras,langs vecfchen waterkant, ^
Belpmmertofvaneykofdichcelinde-plant , "
Uyt luttel niettemin veelvoudige genuchten ,
Als lucht en Hemel lacht, en 't voorjaerfoec van luchten .
Met bloemen't nieuwen groen befchildert overal. i
En denck niet dat de korts uw'felpen vieren fal > \ ; / ■
Of rug en lendenenfachtfinnigcr. beryen ; . i; j
In purpre tabberden als in afchgraeuwe pyen. ! r. ir i'
BRIEF VAN
■ ii^jaS
DUs fing ick als de Swaen door fieckte necrgeflageii , .r
Ontrent Mccander fingt aen 't ende van haer' dagen,·/?·
Niet dat ick hoop uw hert te morwen met mijn lied:
Mijn ftervende gefang en fal u nier bekoren.
Maer aengefien ick ee're en kuyfheyd heb verloren; ν · 7' ■
Verlies van ilem en fang is een gering verdriet. . ' ■ ·
G 5 Ghy
Ί
Gliy rufl u dan vail toe om Dido te begeven,
En met de felve wind los iieen te laten Iwevcn
Uwfeylen dieren eed. Gliy ruit u dan vail toe
Om met uw' tou uw' trou troulooielijk t'ontbindeiit
En eenmael 't lang gefocht Italien te vinden ;
Hoewc] ghy met en weet of werwacrts aen of hoe.
Carthagoverfchgeflieht, zijn'fchier voltoydewallen
En 'taengeboón gebied en acht ghy niet metallen.
Een' opgetechten ftaec vetlaet ghy onbedocht,
Verfmaed ghy om eeu tijck noch ecrftmael te bcgnmcn , ,
Noch rou en ongegrond , en (δ verkeerde finnen !)
't Land dat gevonden is om 't geen noch dip:c geiocht.
En fchoon gy vind dat land, wiefal u daer beneven
Het vredige be^it des felven overgeven ?
Wielichteeq vreemdeling voor meefter nemen aen ?
Ghy fulteen' ander' min, een' ander' Dido moeten,
Een ander goed, gelooft in dat geweft ontmoeten ,
Waer metghy andermael een' ander meugt verraen.
En wanneer fult ghy dan een' zulcke ftede bouwen ?
Wanneer uw' bürgeren van uw paleys bcfchouwen,
En onder uw geiag fien krielen dicht en dick ?
En of al fchoon 't geluk u liep in al len mede,
Waer fult ghy ergens vrou ontmoeten, feg eens, wreede,
Die u loo hertelijck ioo vierig minn als ik,
lek brande, laesik fmilt door al te vierig minnen:
^neas fweeft en fwicrt geftadigdoor mijn' finnen ;
Die my nochtans en 'tmijn ichopcuytzijn' loflenfin;
Endienick, wacrickwijs, fou laten en verlaten i
En echter niet en kan na zijn' verdienften haten i
Maer zyn' meyneedigheyd beftenende, bemin,
OVcnus demp miji3';lmerr, verlchoon , δ foctemocdcr ,
yWS foous verloofd^ doch: vlieg uwen harden broeder
Eens
-ocr page 146-Eens om den hälfe, Min ; δ dat hy uw banier
I>ocheenmael volgen leere, en doealsick, wicnsfinnen
Alree('ken fchaemrmy niet) vcrleckerszijn op 't minnen :
Geef dar hy iloffe gevccu voediel aen mjjn vier.
Maer och', ikdool, ick mifs': 't hard herre van dien wreeden
Heeft nier den minften treek der mcederJijkcicden.
Ghy Venus ίοοη ? neen neen .· Yoorwaer ik acht veel eer
Dat gny oi van een' ikcn beginflel hebt geuomen ,
Of van een rotfe fijt ofeycke voortgekomen ,
Of van het wreede wik , of van het woefte meir.
Ja van foo woeil een meyrals zijn de wocfte vloeden,
Die ghy daer ginder fietopduynen oever woeden;
Waer door ghy echter poog cevlicden onbcraen.
Uytfinnige , waer heen ? de Winrer is u tegen,
De wini'er roept vaft : blijf, en fchijnt tot mygenegen.
Kijk hoe de wind de vloên de vloên de ftran'den flaen.
Laet toe dat ik den dank , dien ick voor 't langer bly ven ^
Utoetcfchrijven wenlch, denftormentoemagfchrijven.
Ach! zeeenftornienzijn min ftrengalsugemoed,
'Kenben foo veel niet waerd , hoewe uw' valfchelagen
Wel waerdgegeeifelt zijn metyllelijke vlagen ,
Dat ghy, om m^ t'ontgaen , vergaen ibud io dien vloed.
Ghy wilt uw' wreeden hapt wel hoog en dier bekoopen,
Indien 'cn.dunkt gering ook in uw'dood teiloopen >
Opdatghy my ontloopt- Sie toe wat ghy begint.
Dewind ('ken twijffel niet) fal eer iet lang bedaren.
En Triton over 't vlack me·^ blaeuwe paeroen varen :
Och of gy wreede woud bedaren mct<len wind.
Bedaren fult ghy eens , ick derve'smy beloven ,
'T en zy uw hert een' eyck in .hardheyd ga.et te ΐ3θνςη>
'Τ waer iet, foo 'tiWoên der zee u nier bcw;nft en<wacr;
Vertrout ghy u foo licht den dik beproefd«in baren?
G 4 En
-ocr page 147-102 ïiRIEF VAN DIDO
En ichoou u weer en wind al ried en riep toe varen ;
Soü groot' een' zee nochtans en heefr geen kleen gevaer,
'Tenbaet oockfulcken niet die hunnen eed verbreken
Te vlieden over zee, de zee vermag 't te wreken ,
En vordert ftrengeftraf van die iich dusmiigaen j
Van fulcke boven all' die min of trou-verbonden
Trouloofelijcken fchelmsontiuyverden offchonden ;
Door dien de Mingoddin is uy t de zee ontilaen.
Ickduchte,laes ! ik icbroom mijn' fchender te befeeren,
Mijn'fchader tebefchaen ; 'cfou my van hertendeeren ,
Waer 'c dat die wrecde quaem te (heven met zijn' vloot.
Leet, leef, meyneedige ; 't fal my veel fachcer nopen
Met rou, u levende te derven als veribpen :
Draeg ghy veel eer den naem van ooriaek van mijn' dood.
Bedenck eens of uw' vloot (den Hemel wil 't verhoeden )
Eens wierd tot berilens toe geilagen van de vloeden :
Hoefduncktu ) fuhghy danom 'c hertezijngeiklti
Stracx fal uw valfcheiveed, ilracx ial uw eerloos liegen ,
Scrax Didoichrickelijckudoor 't geweten vliegen
Door 'cPhrygiaenich bedrog te deerlijckneergevelt.
Ghy iult mijn' droeven geeft fien voor uw' oogen waren
Bleek, bloedig, ongedaen en met ontvlochtene hairen ;
En roepen 5 mackers, wijckt: mijn' valsheyd, ik gelooft.
Valt my nu op den kop; dit fijn verdiende plagen ;
Dus fult ghy mymeren» en achten alle vlagen
En alle b] lixemen gefchoten nacr uw hoofd.
Ey 1 laet uw' varens lufl: flechs noch een wijlken varen ,
'T aieir en uw hard gemoed fal midlertijd bedaren :
'T nut van een kleen vertoef fal groot en feker iijn:
Ghy fult eerlang door zee geruft en veyligiweven :
Verfchoon mijn leven nier, maer fpaer ten minften 't leven
Van Julus uwen Soon j ghy hebt genoeg aen 'tmijn.
Wat
-ocr page 148-Wat heeft Afcaen verbeurt ? wat fehuld is by den Goden ί
Sal 't water meefteren die 't vier fijn als ontvloden ?
Maer neen, ghy voert met u geen' heyligheden, neen :
Uw vader noch uw' Goön en perftennoyi: in't vluchten
Uw' ichouders: tchelm , gy liegt, gy paeyt opsllechs met ^
klugten :
En ickbend'eerftenietdieuw' bedrogbcileen.
De moeder van Afcaen waer ifle doch gebleven ί
Van haren harden man verlaren en begeven
Gerocht de vrou om hals. Sulcx dorft ghy my verflaen.
En onbedachte noch, noch lierickmy bepraten;
Derhal ven heb ick oock verdient te fijn verlaten:
Noch is die ftraffe min dan 't geen ick heb mifdaen.
Uw' Goon ('k en twijffel niet) fijn fel op u gebeten
Die feven winreren jefoK fijn en geimeten
Door zee, door fout, door fand. Ik heb u uy t den vloed
Gev/orpen tegen ftrand in mijn beichut genomen ,
En nauwelijcx een lucht van uwen naem vernomen,
Ofheb uinmijn rijckvoorrijcxgenooigegrqets ,
Én och hadickhierby mijn weldoen laten ruilen ,
Enwaere doch'c geruchcder forte mumeluften
Begraven en verlmoorr, en ick noch die ick plag.
Die dag ( helaes 1 ) die dag, doen ons die regenvlagen
Neer joegen in dat hol, en braken 't vorder jagen ,
Was my rampialige wel een vervloekte dag·
Ick hoorde door dat hol veel droeve galmen ryên:
Dc Nymphen ( foo my docht) bejammerden mijn lyên:
De Raferyen iclf voorfpookten my miin' imerr.
Gequetftetrouwe, kom, kom wreek mijn' vuylefonden ,
Trouw die ick mijnen man foofchandigheb gefchonden ;
Tot wien ick ga, maeroch i beichaemc tot in mijn hert.
Hier by ftaeteen' kapel op marmerfteen verheven,
/ DacrmijnSicha:us ftaet in afgebeeld na't leven,
G j Be-
-ocr page 149-104 BRIEF VAN DIDO
Bedeckt met fne win vachten feeft-loofom en om.
Van Herwaerts heb ik my (ick nioet'ct hier gewagen )
Uy t wel bekenden mond toe viermael hooren dagen:
Hy riep met facht geruyfch: kom , mijn Elifa ,kom.
Mijn Echtgenoot, ick kome , ick kome t' uwaerts treden,
Maer kome langfaem aen en met befchroomde ichreden ,
Door fchaemte van de fchuld waer met ick ben belaen.
Vergecflè my , mijn lief. Hy, die my heeft bedrogen ,
Is kloek, heeft ook milTchien dat ambac|it meer geplogen;
En vrijt eensdeels van h^et het quaed by piy begaen.
'K en kon van Venus Soon geen quaed gevoelen voeden i
Sijn vader dé my niet als alle goed vermoedet^,
Gelijckiijn' Huyigooii oock getorft op zijnen hals.
Indien ick 'reeren-fpoorte buyienben getreden,
'T waerom waseereiijck: want hadhy flechs zijti'eedcn
Getrouwclijckbetracht, hy waer volmaektinäll's.
Mijn lot rok als voorheen , de loop van mijn'ellgndc
En wil niet endigen als met mijns levens ende. /
Achlachimijii bruidegom fneeft door mijns broeders flaelj
Hy fneeft [o grouwelftuck) voar 't alter van de Goden ;
En ick bedruckte vrou dien wreedaerd nau ontvloden
Verlaet mijn vaderland en d'afch van mijn' gemael.
Ickfwerveginscnweer, en endelijk ontvaren
Mijns broeders rafery en 'rruyflchcn van de baren
Lande ick in vreemd geweil, en koop den ielven (hand
Dieu ick u, wrcede, fchonck,en boueen' ftad, wiens muuren
Met doodelijcken nijr ontfteken mijn' gebuuren ,
En worde ftaende voets van oorjogaerigerand;
Van oorlog voel ick my my vreemde vrou beknellen ,
Eer ick eens magtig ben mijn',poorten vafl te ftellen ,
Of wapenen te fineên rot weerfland van geweld ,
'K heb duyfènt minnaren ontfeyt en afgeflagen;
Blek
.......
Eick mort, elckis t'ouvrêen , niet konnende verdragen.
Dat een, 'k en wcec nau wie, hun worde voorgeftelt.
Wat draelr, wat mart ghy my beknelt van felle handen
Hyärb te leveren? houdaer , daerzijn mijn' handen ;
'K en fal uw' fchelmery hier in niet tegen zijn :
Of draeg my (ioo 't u luft )dc wreedheyd op mijn broeders,
Die druipende van 't bloed mijns mans mijn tiouwen hoeders
Sijo' klamme klaeuwen ook te verwen wenfcht in't mijn-
I-cg, leg dc Goden neer en goddelijcke faken .
Die ghy noorwendig moet ontheyligen mee raken :
'Tenpaft geen boefde vuyftaen iergewijds te flaen.
Indien , meyneedige , de Goden 't vier ontgingen,
Op datfedienft van dy van fulcken boefontfingcn i
Gewis foo rout' et hun het vier te zijn ontgaen.
Ghy fult miflchien ook, fchelm, eenfwanger lijfbegeven j
Iet war van 't u miilchien begint in myn te Ιενςη ,
'Τ welk ghy voorrijn 'geboort fult maken tor een lijk. -
'T ellendig kind fal deel aen 's moeders lót verwerven:
Debroeder van Afcaen fal met fijn moeder fterven j
En door een' felven flag twee fiieven tegehjck.
Maer ghy vertrekt quanfuysuytlafte van de Goden: ' " .
Och of u God veel eer te komen had verboden ,
Dat waer mijns herten wenfch , en dar hier nuyc Troyacn
Voet had opland gefet. Sijtickerdatde vlagen ,
Waerdoorghy dus lang word ginsen weer geflagen ,
U komen van dien God, dieugebied tegaen.
gehoon Troyen flondfoo vaflgelijk by Heclorstijdcnv
Noch waer 't niet waerd gefocht met ioo veel Jccr en lijden >
'T en is geen Simoïs daer ghy het roer na wend ;
Neen neen, 't is't land waer door de Tyberbarcn ftroomen:
Sulxidat ghy, fchoonghy komt daer gy begeert te komen,
Een uy chcem (ch gaft fult zijn,uieu, vreemd en onbckent.
'Tland
-ocr page 151-io6 BRIEF V AN ,DlDO
'Tlanddaer ghy hencnvaert fchijnc u veel eer t'ontvatcu
Ghy füll de grenfen eer genaken van uw' jaren
Als van Italien degrenién , lbo ik meen.
Poog liever hier 'c gtbied der volcken aen te varren,
En 'rwenichelijk geniet van air mijns broeders fchatten,
Eu fmelc uw ilium en mijtV Tyriers in een.
Vacrd vaerd den Scepier aen ; ot zijt ghy bet genegen
Tot piek en trommelfpelen 't fwaeyen van den degen ,
En fnayfc üw Sone nier als krijg enoorlogs-lof:
Wel aen: op dat hy des ook niet en heb te klagen ,
Ik fal hem middelen tot oorlogs-eer bejagen ;
Hier fchaftmen krijg en vrê , tot beyden is hier ftof,
Alleen befweer ick u en bid u onderwijlen
En by uws vaders afch , en by uws broeders pijlen ,
En by uw' Goon met u gevloden herwaerts aen
Dat u mijn lijden 't hert eens raek met medelijden.
5oo moet uw ftam beftaen cn bloeyen t'allen tijden:
Soo all uw ongeval met Troyens val vergaen :
Soo uw Afcaen in heyl fijns levens tijd voltrecken;
En 't grafAnchifes ftaeg een' fachte ruftplaets ftrecken:
Heb deerenis met haer, die η all 't haer beveelt.
Wat mifdaed als de min kan u in my miivallen ?
Mijn vader noch mijnman beftreden noytuw' WQlJ|n :
'Kenben noch uyt Sparcaen uochThciTalcrgeceeit.
Soo u de naem van bruyd mögt ftinken ol mifhagen;
Wel aen: ick ben bereyd den naem van boel te dragen ;
Als Didod'uw'magzijn, dat's haer een kleen verdiict,
Ickkendcluymenvveldes vloeds, die ionder ruften
Staeg buldert, woelt cn woed op d'Africaeniche kuften;
Hy weygeriiomtijdsieys , cn ibmtijds weder niet.
Soo rasals maer de wind fal reysbaerwcer verlchafFen
Soohijss uw'zeyknop, 'ken wil 'tdan nietbeftrafïen.
Nu houd het lichte wier uw' vloot noch als gevicn.
Het
-ocr page 152-Het ga-flaen van den tijd lae: dat op my beruften ,
Ick weet wanneer hy dient, en οί't u dan mog: luden
Te coevennoch een wijl 5 ik fal u heeten gaen.,
Uw icheepsvolk togt na ruft ; 't hert walgt hun nog van 't
varen;
Uw' vloot totberftens toegeilagen van de baren
Is noch niet heel hermaelcc, is nau ren halven ree.
lek bid u om de gunft die ik u heb bewefen,
En om het geen wy u tioch mogen fchuldig wefen ,
En om ons trou-verbant, hou noch een wijlken ftê.
Terwijl de zee bedaert, terwijl de lufl: rot minnen
Sich matigtdoor'tgebruyk , fal ik met ftercke finnen
Ellendig leeren zijn en lijden met geduld.
Is 't dac ghy my ontiègt; foo neem ick voor in korten
Met mijn ontftcken bloed mijn leven uyt te Itorten.
Weet dat ghy tegens my niet lange woeden fiilt.
Och iäegtghy hoeikfchrijve, het fou η 't hert bewegen :
De vuyft draegt thans de pen'de fchoot den Troyfchendegen;
Ell ach ! het tranen nat yloeyt langs de kaken heen
Tot op 't getogen ftael, het welck ik , 6 verwoede !
Eerlang voor tranen fal befproên met mijne bloede.
Hoe wel komt met mijn lot uw gift thans overeen ί
Voorwaermet kleenen koftbefteed ghy my teraerde.
En nieuenis'-tmy niet, dat mijn'van druk befwaerde
Mijn' feer bcnaude borft doorgrieit word op dit pas:
Ach ! ach ! de wreeden min floeg my daer d'eerfte wonde.
Sus Anna, Anna ilisgetuyge van mijn'fonde ,
Ghy fult de jongfte gift haeil geven aen mijn' aich.
En als door'tlykvier't lijf nu fal verllonden wefen ;
O geef den wandelaer dan niet aldus te lefen:
Hier ruitSichseusbruyd of eegemael in't fand. .
Ach ! neen : maerlaet alduszijn op mijn graf gefchreven ;
jEneas heeft en 't fwaard en ftervensiVofgegeven,
^ En Oido tot haet'dood geiecnt haec eygen hand.
G Α L A-
-ocr page 153-iö9
ν I S S C Η Ε R S-K L Α C Η τ Ë,
Uyt l·Jct Latijn van Zannaz^arius.
Τ Eft hadrle Lycon fich een jonge viilcher- knecht
-^Vcrmoeytin'c moflïg holder rocieiiecrgelegt,
Van waer fich Mcrgillijndat landhuys rijck van blairti
lil 'c vlack kan fpiegelen der Middcllandfche baren ;
Enraidlerwijl zijn' maecseen deel by fackel-brand
D' inhammen van de Zee of kromren van den ftrand
Beiïchligen in 'c rond, een ander deel geilepen
Op vilvangftftrandewaerc hunn' volle netten Hepen,
Slijc hy den ganfchen nachc mee die misttoofliglied:
Oniachte Gelacee, bewegen u dan niet
Mijn' giften , miju' gcbe'en ? ach i iulleu eeuwig varen
Mijn' i'uchreu in den wind , mijn' tranen in de baren ?
Sal op uw fteenen hert ftaeg breken mijn geileen ,
Gelijck de golven doed op rotfen hart van fteen ?
'T llaept air , all'is s'et ftil, de zeegedrochten ruften,
'T zeekalfleyt ftemmeloos en lluyniert langs de kuften j
De wind ten wcften fwijgt, de zeedat woelfiek nat
Leytiedig, leyt gedwee, en als van vaeck gevat:
Ja ièlve fchijnt de flaep den Hemel te verkrachten,
Maer ick ellendig knecht hervattende mijn klachten
In 't ftilte van den nacht, ick ben 't ,och ! ick alleen ,
Die flaep noch iluymering voel kruypen door mijn' leen i
Ea> wreede, ghy en paft niet eens op mijn benouwen,
Helaes i Praxinoë plag meer van my te houwen ,
Soo plag haer dochter oock, ioo oock Amyntas· vrou ,
Hoewel van borft foo blanck als iemand wenfchen ibu r
lafelve-/£naria ('t is waer, watick verhale)
Spelt dickmaels mijnen naera; maer boven all Hyale,
Die aerdigc gedaelt van edel Iberich bloed,
Daer foo veel lands en ftrands fich onder buygenmoer,
Die GodNeptunus felis doet in fiiu' golven fwichteo,
Prijft
-ocr page 154-' /o Q
GaUtea, of viffcbers kla,i7te.
Prijfl: mijnen viiTchers-fang , verheft mijn'zcc-gedichtciï.'
Doch oHckichoon dus groot by allen ben geacht,
Wat baec 'ecmy, iooghy (wiehacld'etoytgedacht.^)
Ghy, Galacee, alleenunietenlaetbekoren?
Ghy van mijn' fluyt alleen afkeerig wenduw'ooren >
Alleen mijn' min verfmaed , die nict en is als kuyich ?
'K fond , noch niet lang geleén u duy fend oeflcrs thuys
Verleb van Mifeen geruckt ; en deyfenden bewaren
EupJoeevan Paufilijpmy dieper in de baren j
Zee-clegen noch meer, die bol en welgedaen
Noy t krimpen voor de kracht der omgekeerde maen»
Noyt op de bittre bläen der maflik-boomen parten.
Ick kan den purper-vifch in 'c foutejdiep vcrralFen:
Hoedatmetimet het iap vanTyrusommegaet»
Hoe d' oefters voi bewaerc, dat weer ick op een draet.
De wol voor u bereyd fal eerlang purper driiicken j
Wat vluchtje dan foo fthuw ? een' wol waer in ghy blinken»
Ja boven andre fult uytmunre».i, Gelatee,
Wol die in fachcheyd trotfk het fachte fchuym der Zee:
Dees' heb ick ('t heugt my noch) van Meliieegekrcgcq
Dien ouden herder-knecht ioo wel tot my genegen,
Soo ieer tot my gefint, wanneer hy overlang
Gins van dien hoogen duyn eens hoorde mijnen iang:
Neem (ieyde hy) de wol ce loon , b viflcher-jongen,
Voordat ghy allereetftons'daden hebtgeiongen:
Van doen afheb ick die in mandekens bewaert,
Van doen u toegefchickr: maer ghy te ftraf van aerd
Ghy hebt, om alle hoop my t' fefFensafte fnyen,
Bey 'tja-woord my ontieyt en alle vorder vryen, '
Ditditis'tdatmykruyffc, ja dat my fterven doet:
Gaet, Mufen, gaetvryheen, datfpijtigegemoed,
Die trotfefmaed en imaekoponsen ons gebeden.
Helaesl om dat ik met een kleentjcn wd te vreden
My loberlijk geneer by net en angelroe ,
En flechs een bootjen voer, verftoot je my: maer hoe i
Heett Glaucus thans een God der opgeblafe baren
Ook niet in 't fand gewroet, «n met den boot gevaren ?
Aeo'
-ocr page 155-Aengaende't valich gerucht, 'c welk tor mijn groot verdiiec
Vau tny en Lyda loopt, dat's wind, enacht'ec niet,
Enacht'etniet, 'uswind; al fchijncfe breed tc roemen
Van kranskens my gefchikt en ik en weet wat bloemen :.
'Ten is (gelooft'et vry) geen' Lyda , die ik meen,
Ik fweer 't u by de zeen , by alle Goon der zeen ,·
Engaenmijn' eedenlos, oftegens mijn'gedachten ,
Soomoer mijn boot «ergaen , en il? in zee verimachrcn.
Amy I wat ial ik doen ? 'k wil over zee en fand
Gaen foecken eenig vreemd en vergelegen land ,
DaernoyteenvifTchersmaetnoytbootihian is verfchencii,
Daer fal ikonbelet mijn treuriglot bcfteiien.
Ach ! werwacrds wend ik 't beft, na 't yllijk noorder ys,
Daer onder 't noorderpunt 't vlak veld gedurig grijs
Vanfqeeu en hagel leyt, noyt groen van gras oikruyen ? ·
Ofnaer het dorre iand van 'takijd vierigzuyen ,
Door 't drooge Lybiën , daer beek vloey t noch rivier,
By 't fwcrt gerooile volk , dicht onder 'tSonne-vier ?
Watra^s ikarme bloed? wat mag mijn tong ontllippen ?
Sal niet dat iiek gemoed door vier en vloed en klippen
My volgen waer ik vlucht, my eeuwigzijn ontrent?
Wind, regen, Somer-brand word eenigiinsont-rent,
Maernictmijii'quelling, och! die fal myftaeg beiwaren,
Die fal die kan ik niet als in het graf ontvaren :
Weemy! deraferyvan mijn benauwt gemoed
Sai my noch van die klip afftorten in den vloed ,
Gewiflelijk fy ial. Oguntmy, Zee-voogdeiTen,
Een fachte dood , en wilt die wreede vlammen lefTchen.
Als dan de ftierman van Cajetas krommen ftrand
Of Cuma komende geficht krijgt van dit land ,
Sal hy met heefche Iteel tot fijn gefellen fchreyen :
O laet ons, mackcrs, maets, laet ons ter rechter'fwaeyen ,
Mijd, mijd dellinkerhand , matroofcn , mijd den nood :
Laet ons de klippen vlie'n berucht door Lycons dood.
Dus heeftde viflcher-knechtden ganfchen nachtgefleten,
En aendendooven wind fijn'klachten uytgeimetcn;
Tot dat de morgen -fter de fchadu wen verjoeg,
En 'tganfche vlak der zee met roofen-glaiisbefloeg.