-ocr page 1-

Vf'

DERDÉ BOEK

DER

RYM-OEFFENINGEN

VAN

J. DE DECKER,

INHOUDENDE
Liederen, Lierfangen j Pfalmen ,

cn verfcheydc Gedichten.

-ocr page 2-

opdmgéoQrtsdagvmefne^ onderdeHnm$
VAN

Η Α R ICL EA.

Geflelt tenverfoecke van fekeren vriend,

Ja^rneerntnu wederom begin ,
En's jacrsbeginlTeJ, mijn' vriendin ,
Was eens 't begin ook van uw leven j
Dcrhalven voel ik my gedreven

Watrijtnsu toe te (enden thans,
In plaets van ecnen rooiekrans:
Wen fiet nu nergens roofcn blaken ,
'T en wacr in 't ineeu yan uwe kaken.

All wat korts aerdig ftond op 't veld
Lege door 'c verloop des jaers gevelt,
All wat den oogen kon behagca
Van wind en winter nccrgeilagen.

Kom , ichoone, fct u aen mijn' zy ,
En overweeg hier op met my
Hoe fnel de jaren vliegen henen ,
Hoe haeft de fchoonheyd is verdwenen.

En daerom neem dit nieuwe jacr
Wat beter als air d'oude wacr j
Duld niet dat jeugd en friiTe jaren
U meer fpo vruchteloos ontvaren.

Niet dat ik (eg dat gy uw'jeugd
Verfietcn hebt in malle vreugd,
Of deurgebracht in ydelheden ;
Neen, anders leeren my uw' feden :

Macr

-ocr page 3-

I op dengehoortcda^vaneene,onder den name van&c.

Maerdacgy foiider wcderpacr
Vcrflecen hebi foo menig Jaer
En volgens dien uw' kncctyden
Hebe laten ionder vrugt vcrglyden»

Dan dat vergrijp is nu geichicd ;
En hege maer 'c een acn 'c ander niet;
Laer maer dc Sonier van uw leven
Ook fonder vrucht niet henen fwcven.

Vind, mijn'vriendinne , vind ecnsgoed
' Te dorn als all de wereld doet:
Lcrop den aerd van all de Dieren ,
Die ofdoorlugt of water fwiereu.

Wanneer de wi !de vogel fingr,
Het woeftewoud gedierte fpriiigt,
Het visken huppelt op zyn'vinncn ,
Dan noopr hun ibecc 1 uii tot minnen r

Sic boomen , bloemen, kruydcu?
Door minnen nnoct'et all beftaen ·■
Ja Hemel, aerde en aH'hunn'deelen
Doen niet als kuilen, niet als tcelcn.

Dies roep ik weer: neem dog dit Jacr,
Neem uws levensSomer waer;
Gy kunt'etnoytbequamer wagen;
De Somer is geichikt rot dragen.

Dan is 't all fwanger en bevrugt.
Dan draegi: de peerboom dat hy iugt»
Dan doet de hitte d'eekelfwcllen,
En krachtig berden uythact 'ichcllen.

lENTE-

-ocr page 4-

lente-LIED.

Ν υ fig den Hemd open doet
Me: iehucner lucht en fagrcr dagen ,
Eü 'c acrdrijk voor foo felle vlagen
Een minnend aeniigt bied ioo foec:

Nu 'c ligt gchuyil ontrent den Stier
Soo blye dagen brengt te voren ,
Gerekt, gemarigr naer bchooren
Met wintcr-koude en Somer-vier:

Nu 'tacrdrijk fijnen fchoot ontfluyt;
Nu laiiwc hctce en koele droppen
Ontlpringcn doen de friiTe knoppen,
£n itecken gceil ten wortel uyt :

Nu licffclijk in veld en bofch
Sig opdoen met foo vcrfche roken
Hier 'c ecrile groen nau half ontloken,
Daerfuyverwit, ginsaerdigblos:

Nu 't fchouvv gcvogelt wel gemoeti
Den nieuwen tijd mee vrolijk quelen ·,
Met mengelfang van duyiend kelen
Onthaelc, befegent en begroet:

Nu't vee den muffen ilal verlact.
En fpringt langs d'opgedroogde landen ,
Nu kalf en koe met grage tanden
In 'c nieuwe gas te bruyloft gact:

O die nu ook in opc logt
Van dicnft en enge dwang onflagcn,
Langs tuyn , langs duyn cn dorenhagen
Ecr.s 'c yrye veld bccredcn mogr.

Hoe

-ocr page 5-

lente-LIED.

Hoc ioude ik by Hees'Lenrc-Soft
Mijngreetig ooge fpcJcnleyden
Duor blaeuwen Hemd groene weydcn ,
Door berg en dal, door beek en bron»

Soo bly foo breed een uytgcficht
Sou niy mer heecer iang-luit treffen >
Sou mijn gedachte bet verheffen
£n mijn gedachte mijn gedieh:.

Een geeft genegetit'onderflacn
ïcn wei k dat eeuwen mag vcrduurcn
Wil niet beknelt fijn tuffchen muuren ,
Wil breed en ruymfchoots wcyengaen,

Wil met een onbelemmert oog
DoorAcrde, Zee cn Hemel fweven:
'T genot eens voorwerps foo verheven
Verheft fijn geeften hemelhoog,

Treckt iïjn'gcdachten uyt het ilijk ^
Doet fijn' gedigien kragt ontfangen ;
En maeki fijn' {choone maetgefangen
De ichoonheyd hunner ftofgelijk.

Js 't wonder dat mijn rijm als mat
By d'aercie kruypt, nadien mijn'oogen
Ons huyfdak nau pafferen mogen
Mijn'vcetrn uoy t den wal der Stad !

KLAGTE

-ocr page 6-

KLAGTE
Over de dood des

KONINGS

VAN GROOT BRITAENGIEN.

Uyrgeilort tegens de Koningflagters,

QuAlibet ahfcindi pars corporis agrajubetur j
Excipitmt Medki Theologique Caput.

i

WAs dan uw'wrcvelfugt geboren en gebroed
Uyt ik en weet wat grillen,
Mcc dat yan elk beklaegc biilchuppelijke bloed
En d'al te ftrenge (traf van Scraftort niec ceftillcn ?
Ach I πιοεΠ: uw' rafery noch
Γοο veel verder gaen,
Noch ioo veel hooger woeden ?
Moeft gy uw'klaeuwen noch aen dien geialiden flaeu»
Ell met dat heylig bloed uw'dulle byl bebloeden}
Gy knap: dc groote fuy 1 van uwen ilacc ter neer,,,
En derft foo vuyle vlecken
Noch decken met den fchy η van y ver tot Gods eer·.
Wat moet die mantel (laes!) all {chelmery bedecken ί
Hebt gy dan t'eenemael den (chaemfchoen uytgedacn ?
Hoe ? weet gy van geen blofen ?
Daer gy den textalom der goddelijkeblacn
So regt fiettegengaen uw'ayerechtfegloièn ?

Gantfch Chriftenrijkverbacfttooncuuwongelyk,

En tragt u af te manen < . ..

Van uw verwoe'd beftaen: maer,och I ganfch Chriftqjrijfc
Kau uw vcrfteeuc gemoed piet morwen mee fija'tranen.

-ocr page 7-

® Klagte over den Koning van Groot Britaengien,

Sijn' tranen zyn (helaes!) niet tnagtig van dat bloed
Uwmoordbijlaf re wenden.
Wat Turk, watThraxbeftond , watTarter fel van moedi
Soofchandigoytde vuyftaen zynen voriltcfchenden ?
Ontwijd hem , dwingt hem viy zyn' titels af te ftaen,
Jalcheld hem voor veriader ;
Gy fult, hoe feer Gy icheld , niet laten door te flacn
Den hals van uwen voift, javan uw'vromen vader.
Al watc fchoon uw ftaet van hoofde totdc voec
Verrot in alle zijn dcelen ;
Nog diende 't hoofd vetichoont: want iegt eens, blind ge-
broed ,

Wacrfetmen hoofden af om lichamen teheelen ?
Gy brengt uw eygcn Hoofd uytfinnig op 't ichavor.
Dat edel Hoofd, geboren
Ja tot de kroon gevormt van Brit, van Ier en Schot,
Dat hoofd van God tot Hoofd des eylandsuytgekorcn«
Gydreygt, gy brult en racfl:: hy daerentegen hy
Stact vaii cn onbewogen ,
Beklaegt den brand fijnsrijcx , belagt uw'rafery,
In rtapt de dood geniil en moedigonder d'oogen,
Hy fcnd vaft hemelwaertzyn'oogen en gebcêu j
Ais icheen hy te verlangen
Om vooreen aerdfch paleys een hemelfchin tctreêii,
En vooreen tydelykccn eeuwig rijk t'ontfangen. >

Ach ! ach ! daer mackt de Vorft iig tot dien ilag gercet, '
Die vyand ial bedroeven ; '

Daer bloot hy 't hoofd tan hoed , de borft van opperkleed :
Daer ftaet des njcx gefag verdrukt van fchuyin van bocvc«;
Daer fchut hy d'oogen af voor 't allerjongfte ligt,
Maer om terftond de ftralcn
In d'eeuwigheyd tciïen van 't eeuwigaengefigt:
Daet dnykt by ,macr ontduy kt met een al 's werelds qualcn
Amy ! daer volgt de flag , en op deij fiag het bloed >
JEn met het bloed het icycn ,

Slag,

-ocr page 8-

Kl^te over äcn Komn^ van Groot Britangien, 'f

SlajT , diegaiifch Chriitcnrijkin'troukleed duyken doctj
Slat;, van wiens wede lilag all 't eyl and noch ial beven ;
Slag, diemijnoogcnbeydoetvloeyenalseen'vliet
Langs mijn'beftorve rijmen.
Z,ce , loopr gy 'teyland om , en overloopt gy 'tniet?
Zon,kond gy iülk' een'hoon aenfchouwen ibnder fwijmcn?
De weerklank van dien ilag komt in een' oogenblik -
AH't aerdrijk deurgevlogen,
En ilaet de volkeren , all waer hy vliegt, met ichrik .·
Rijn, Ifter , Tyber , Taeg, 'tflaet all als opgetogen:
Hy doec den fieren Leeu zyn' fiercn moed vergaen ,
De frifTeLely treuren ,
De Sent vag enckel fpijt weeriijds haer boorden flaen, ,
ii)cn Iber nat beichreytzyn dierbaer purper fcheuren:
Daer (roept hy) ligt de Roos gerukt van haaren fteel,
Verdrukc van (noode Twijnen :
Noyc, noyt heeir onfe Euroopop haar bebloed toneel
Een treurlpel too vervloekt, foogroutaam fien verfchijncn.
Ach! (Tucht de Lclyblom) waer'c dat ik had gedocht ; ,
(Maer och ' wie kond'et droomen ?) >

Dat m ons Roolenrijk geneft had iulk gedrocht,
Myn Rons,tni;n Bruydcgom,gy waert my niet ontnomen :
ik hadiny voor dien flagweer derwaertsaen geipoed ,
. En u getracht c'ontrucken
De klaeuwcn van dai wreed dat raiendc gebroed >
Ofondcr'tl'elve incsmetugepoogttcbucken. t

Gyhebis Edgarius, van wolven Engelland
Vergeefs^eicchc te vryen :
Ach! wolven vocd'ct noch en beirenbit^ van tand,"
Wat fcg ik beir en wolfja tygersen harpyen.
Ja wacrlyk tygers fijn 't, die met ioo waerden bloed
Kunn' dullen blocddoril Icichtcn;
En hunn' gewijden Voril: verdrukten foo verwoed
AlsPhocaiicn, Rufijnsofdiergclijckcpeilen.

Τ Macr ^

-ocr page 9-

S EER-SPORE.

Μ«Γ , iïnncloofe, fegt, wat hebt gy dog voor loon
üw' dulheyd tocgefchrevcn ?
Denkt gy door Kareis val te ilijgcn op deu troon ,
En veylig door den dood van uwen Prins te leven ?
Gy hebt uw' rekening (denk ik) verkeert geinaekt :
Die hand aen Vorftcn fchonden j
Weet dat die fcldcn droog (een grave zyn geraekt,
Macr hebben mecft huiniTicl gefpogeu door huun'wonden^

EER-SPORE,

Of mocdigendc Acnipracke van 't Vrye Neder-
land aen fijne Zee-Hclden.

Vitamque voluut pro laude f actfct.

τ Ndicif gy flreeft na Pahïien cn Laurieren ,
* Die rtacl en fteen verduuren ongclchend ;
Alijn'Zeeuwen op; op , op, mijn'Batavieren ,
Ik toon u 't pad, waer langs iren die bereut.
Indien 't u lufl: de zee van watet-Vloeken,

Van Schuymeren cnRooveren i'ontllaen }
Gy hoeft Algier of Tunis niet te Toeken ,

Mijn'Helden , op , ik weet u nader baen.
Ja Γοο 't u ΙαίΙ) ik wil nog hooger fpreken )

Alcides fpoor tc volgen onvermoe'yt,
£n 't Ongediert bey nek en bek te breken i

Waer toe na Nijl ofLybicn gefpoeyt ?
Slaet van mijn ftrand uw oog maer eens renWeflcn>

En, Sonen liet hoe engeenwater-gragt
Uw' Moeder fcheyd van 'die verwoede Peilen >
Die
vyandcn van 'cmcnfchelijkgcllagt,

Die

-ocr page 10-

EER-SPORE. 5

Die onlangs nog hunn" Wettige Overhoofdcn,

Oen Vader en fijn' Wettelyken Soon
( O Grouweliluk 1 ) fo wredeJijk beroofden

Dien van fijn hoofd, deli Defen van dc kroon ;
Die onder iig foodieffch ten buyc verdeelden
Den Hooflchen boêl ja rot het miufteftuk:
Dic vol en dol van ongewoone wedden , ^ .

En dronken van hunnbinnenlandfch geluk
Nu buytcn ook verfnorken en verfnauwen.

Air wacquanfuys liunn 'wetten niéten hoort.
Ja hunne muylcn en nimmer-iatte klaéuwen

Nogdruypende, nog klam van Vadermoord
So greetig ilacn in mi jn'oegilrijke Schepeii,

lil my η befweet en eerclijk gewin;
Schoon ikniy noytacn hunn en heb vergrepen ,
Maeroytmy citocgals Bricrenlands vriendin:
Dieendclijk na lbo veel fcheimeryen

Als't Noord-fout fand aen hunnen oever fcnd > ^ .,ί
Sig niet ontfien den naem fig toe re wyen '

Van VryenStaet, van Agtbaer Parlement. j-

Hablindgebroed ! ontfchamele Barbaren !

Soo fuik een naem regt op uw' öaden ilaec,
Een heylloos rot van ielle Moordenaren

Voer dan ook vry den naem van vryen flaer.
Nu Zeeuwen , fegt, fegt eens, mijn'Batavieren ,

Wat dunkt η dog ? en is dit boos gedrogc
Niet ruym ioo boos als d Hydren , Swijnen, Stieren »

Die Hercules wel eertijds t'onderbrocht ï
En die door fugt tot waercn roem ontfteken

Sijn'pelen rekt, en inipantall'fijn'kragc, ^

Oui iulk gedrogt te ftuyjen ofFte breken ,

Verdient die min als Hercules geagc ?
Op, Helden, dan, valtacn op die verwoede»
Legt wackcf tóe op iluyten
, fluytcn, flacc»
Τ
ζ

-ocr page 11-

tö Ε Ε R-S ρ ο R Ε.

En veegt en ichuymt met mannclijcken moede

Dat Schuym uyc Straat, Canael en Oceaen.
Gy denkt miiïchieii dat fchuyinen en dat vegen
Heeft vry wat in; ik ken her , en 'r is waer :
Macr noyc word Eer gemackelijk verkregen ,

Die rooie groeyt aen doornen van gevaer.
En wat gemak heeft doch een fchandig leven !

Geen fachtet bed voor 't ecrelijk gemoed j
Als'tbedvanEer; teftrijden jatefiieven

Voor 't Vaderland is (leert ons Flaccus) foct.
Uw' goede faek fal u den moed verhoogen ,

Hunn' quade faek de ichelmen maken ichuw :
Noyt is'er ftael , noyt kling van leer getogen

Voor faek ido goed foo eerelijk als d'uw.
Gaet daeropaen, en ftelt u in Gods hoede

God is't, 't is God, die defen handel (bert,
En uwen arm bevolen heelt de roede

Ter ftrafFc van dat bloedig ongediert.
O 1 hoe fou korts hun 't bloed fijn afgevloten

Van rug en ftaert op dat verftaelt blanket,
Waer 't dat mijn Tromp de leydsman van mijn vloten

Sijn' handen llechs gehad had onverlet!
Maer (6 watfpijt 1 ) dieZecleeu voelt fich dringen

Van dubbel wee,· moet voor, moet achter aen,
Hier zijn en gïns, befchermen en befpringen ,

De kudde voor, de Wolven tegenftaen.
Noch evenwel weet hy ioo gaeu te waken ,

Dat hy den vloed doet ilrecken veler graff;
Het Ongediert bijt ftout met ope kaken

Totdrymaelacn , endrymaelbijt hy 't aii.
Wat doet hy vlijts met fijne Met-gefellen

Met Rny ter die foo ruyterlijk fich queet,
,Op dat hy itiag fijn' Schapen veylig (lellen >
£n hoeden
voor dier dullc wolven beer /

Macr

-ocr page 12-

EER-SPORE. it

Maer luyftcrt, ftil, wat komt de Faem verhalen!

Wat bly geroep is 't dat mijii'ooreu raekt ?
Soo , datgaet wei , foo , moedige van Galen,

Sog, beukter in , Γοο, luftig, dat hetkraekt.
Gelijk mijn Tromp in 't Noorden mee de roede

't iel ongediert vail rug en lenden tout,
Verft ook alioo in 't Zuyden met den bloede

DerTygeren het Middellandfche (out.
Livorne (ipt van ichrik om 't hert benepen

In vlam en rook fijn water ftaen en flrand >
En flux dacr aen de vyftien Britfchefchepen
Gevlugt, gevat, verfonkenen verbrand,
't Sict mijnen Held noyt fijnen mafl verlaten

Schoon hem 't gefchutaflhijtden eenen voet,
Maer fittende bellieren fijn Soldaten ,

tn ichoon hy fit, nog pal ftaen met den moed.
Waerzijnfenu , diefouden derven wanen

Dat d'oudedeugd in my befwijkt en wijkr?
Ik hcbbe nog Heemskerken, Heynen , Hanen,

Als aen dit ftael voor al de wereld blijkt:
Ik hebbe nog regtichape vrome Borften ,

Nogliên van raed , nog mannen van bedrijfi ,
Die niet foo feer na goud als glory dorften,
Ja d'cere verr' waerdeeren boven 't lyff.
En fialkc zijn 'c daer ik naeft God op hope j

Die füllen eens't verdrukte Brittenland
Tctheyl van my ja van geheel Europe,

Ontweldigen der wreede Dieven hand.
Maer't is genoeg: waer word ik heen gedreven I
Mijn'Helden , waer, waer of mijn'rcdcn loopt!
Ikwasvcrrukt,gymoet'etray vergeven j
't Is al te lang het willig ros gcnoopc.

Τ 5 S/oe/t'

-ocr page 13-

1%

spoed en Voorfpoed |

Aen mijnen Broeder David , op fijne reyfe
naer Ooft-Indicn met het Schip
denWalvifch.

Evlcuqelt vlot gaec glippen hccii,
VJ Rukt weg met oufer feilen een'.
Die uyt een ingewand getogen
Een' ielve moeders boriten fogen:

't Set fijnen loop na 't Oofter-land»
Om dacr fijn ledig ingewand
Met Water ce vullen , en te plucken
Dc geurige oegften der Moluckcn.

Vaerwel, vaerwel, 6 Broeder mijn ,
Gods Engel wil uw leydfman fijn ,
Die moet u^, waergy komt te trecken,
Een Wolk en Vier-Colom verftrecken :

Die neem uw'kiel in fijn behoed ;
Die ftiertfe vcylig door den vloed:
Die ila de buyen in deboeyen,
Die haer beletten voort te ipoeyen :

Die laetfe van den Oceaen
Noyt grimmig gins en weder flaen;
Noyt vallen in der roovers handen ,
Noyt ilooten tegens blinde fanden,

DiehelpfemetgewilTen loop
't Quaed Hoofd verby van Goeder Hoop ,·
En doefe fonder (eyi te ftrijken:
* ï Zuyd-cnd omfwieren van Airijkcn >

Eft

-ocr page 14-

spoed en Veorfpoed, jj

En vocrie dan voorts Ooftwacrt aen,
Tocdaerfe koom den geur c'onrfaêu
Der Nagel-bloelTems een Muicatcn
Van BaiWa, Tidor en Tcrnate:

Die fpaer uw lijf alom gefond,
Ook onder 's Hemels heecen Hond;
Die late u t'Scheep en in de baren
Noyc zee noy t fcheepscjuael wedervaren:

Die houde uw herte welgemoed,
Schoon gy allenken in den vloed
De Noorder-Kariietnederfijgcn
En 't Zuyder Kruys allenken ftijgen:

Want fchoongy door den windgepreft
Van fterren wiflelt en geweft;
Gyiultnogtans in ipijc der winden
God overal den iel ven vinden ·,

Dat is, een' Hoeder van de geen*
Die hem voor hunnen God alleen
Alleen voor hunnen toevlugt houwen j»
Alleen alleen op hem vertrouwen. -

Een man van deugd en kloek verftand
Heeft overal fijn vaderland ;
WantoveralisGod fijn Vader,
SijnHeyl, fijn Schutsheer en Bcrader, ,

Lact dat u trooft fijn wacr gy gact i
Enftelopmenfchcngeen verlaet,
En wilt noy t vail ftaen op gemoeden
Meer los cn vlot als wind en vloeden»

Τ 4 tact V

-ocr page 15-

spoed en Voorfpoed.

Lactomficht of voorfichtigheyd
Scaeg ftaeii aen 't roer van uw beleyd ;
Die deugd bcilier üw fwijgen, prareii s
Uw gaen en kecren , doen cn laren;

Schoon fy in allen word vereyfcht,
Sy dient voor allen een' diereyft ,
Die reyfen wil, moec fien en hooren
Met duyi'end oogen , duyfend ooien.

Laer noytlosmoiidighcrftcn uyt
VVatgy in kiilofboefem fluyt:
Leer hoon eu ongelijk verdouwen ^
En uwen toorn in teugel houwcii: .

Bejegent ieder heus en wel:
Vlied Venus , wijn en dobbel-fpel j
Op die bedriegelijcke fanden
Verfeyk inen lich ook wel te lande :

Want, Broeder, rampen ongeval
Ontvaert men met de zee niet al! ;
't Land daer gy ^zitt heeft ook iiju' klippen i
Geluckig, diefe weet t'oncflippeu.

God geve u kloekheyd en verftand,
Dat gy te water en te land
De platen meugc en banken mijden,
Daer vele ichipbrcuk tegens lijden ,

En deurgaens na de ftreek der deugd
Het roer uws levens wenden meugt,
En foo befeylen allerwegen
Der menfchcn gunil, des Hemels fegeni

Gy

-ocr page 16-

spoeden Voerfpoed.

Gy fcheyd nu van ons, cn tniiTchici
Ofoycd'tcii d'ander meer fal ficn;
Dog laec ons God dat overdragen,
Die doe daer in na fijn behagen :

Die doe uw vaert u wel vergaen ,
Jadaeruw welvaertuycontftaen :
Die laten u becer lot verwerven
Als gy althans ibud droomen derven:

Die hopen wy datoveral
Voor u cn d'nwc ibrgcn (al,
En Γοο gy Hem volhcrd ce vreeien ,
Die hoop en fal niet ydel weien.

Maer hier by moet ik 't laten: want
DeWalvifch, Broeder, wil van land ,
Hy wil mee u gaen henen rucken :
God (bid ik) laet'ec ibo gelucken,

Dat hy ü eerlang mag geruft ' '
Te Java loillm op de kuil ·,
En gy voorfpoedigen behouwen
Eens weder 'c Vaderland aanfchouwen.

Ts S O Ν Τ

-ocr page 17-

i6

S O Ν Τ

OOSTZEE

ONTBOEYT

Door den edelen en dapperen Zeeheld Heer

JACOB van WASSENAER,

Kidder, Hcere van Obdam, &c. Admirael
van Holland en Weftvriefland.

Fam^m ext enden e faäis,
Hoc virtutis opus.

At yflijk krijgs-gerugtof't lijn mag, dat wy
hooren

S^tó In 'c oord , waer overheen dc Wagen gloeyi
en glirr. c ?
Wat oorlogs-onweer klimt
Üytd'Ooilzecop , en huyitfofchnklijkinons'óoren?

Dus fprak de Sraec onlangs der Seven vrye Landen ,
Doen 'r wct'loos Sweedfch geweld met yicr , vuur
cn loot
Hunn' Dectirchei. Bondgenoot,
Den wectelijken Staf wou wringen uycdc handen.

Die verre fiende Stact wel könnende bevroeden
En rieken , dac de brand van zijnen Nagebuur
Ook dreygde fijnen munr,

Pougt door eén' fclvcn flag tvs^ee iampen tc verhoeden ;

Poogt

-ocr page 18-

Sont en Ooßzee ontboeit. 17

PoogtcJoorfijps naeilen heyl iijti eygen uytte werken;
En/ïjiie Ooftcrrchc«4)fNoordrchen Handdaer
Te vrycn voorgevaer

Door aêm te geven acn 'c aemcchrig Dcnemerken.

Derhahen rukt hy flux een'goede Zeemagc t'zamen»
Diehy den moed bevefclcen wijsheyd vanObdam
Een' Held, diczijnenftam
En ouden Adelichild-niec ligt cn fal befchamen :

Die al van kindsbeen acn een vier heeft voelen leven
En woelen in fijn boril, 'c welk mee een' fcherpe kragc
Hem noóptedag en nagc

Om van fijn eed'lcn aerd eens dapper proef te geven.

Hy gaerdan moedig t'feyl om noordwaertsaen te fwervetl
VeriVlfchapt met de Wit en ander' Helden meer >
Alle borften heet op eer,

Geiicygc voor'c Vaderland te winnen of te fterven.

Puskomthy cndelijk in d 'Orcfontfche golven ,
En valt, voor-wind , voor-flroom , met fijnen middelcogt
Op'cGotfcheZeegedrogt

Gelijk eeu moedig Leeu valt in een' kudde wolven.

En fchoon hem in dien ilorm een' ys'rt buy van kogels
De Wit (6 ramp! ) ontrukten Pieter Floruflbon , '
Bey perlen aen fijn' kroon ,
Slagved'ren allcbey acn iijn' mctalc vlogcls:

Hy vliegt'er nietremin al even wacker onder,
Scheurt, ichend en flremt niet eer fijn'overforflen loop,
Voor dat hy'r van den hoop
Een deel te gronde )aegt met fijnen kopren donder,
Een deel op 't kogel-fpel genade dwingt te fingen
Een deel in kolen fer met (ijnen blisembrand >
En voorts de reftäenilrand ,

Wecrfijds dien hectcn dans deurnagclc perfl: t'ontipringcn:

£n

-ocr page 19-

18 SotJt en Ooßzee onxloejC

En rukt aldus tor eer der fcveii Nederlanden ,
En tot verièkeiing van 'skoopmans Zeefortuyn
Deij Balcilchen Ntptuyn

En iijuen arm dfSontweeruyt dcGotfche banden.

Ja ielfs de blote galm van fijn gcfchur gedragen
Op Zeeland , niaekt ook daer de Svvecdi'che Vendels vlug,
Endrijit de pelt te rug ,

En geeft weer ruvmie en lugc aen 'c Rijxhoofd Koppen-
hagen:

'rWclkonfcn Admirael in iijn' verlofte wallen
Ontfangi: metioo vcil vreugd, ίου veel bewijs van eer
En juychens als weleer

Oud Roomen iijii'Caniillnaer'copflaen vandc Gallen:

'c En ka)) fig van 'r gefigr des Zeeheids niec veriadcn }
En houd fig bec verpligc aen fijn beroenu beftacn
AlsSyracuyfcn aen

Timoleons bedrijfen wackrc wapen-daden.

Dat dit u, Karei, leer aen uwen pligt gedenken :
Wat dunkt u ? Waer'c u niet wel ruym Γου eerlijk
Uw'eygen ftaer en rijk

Tc ίtieren na den eyich als uws gebuurs te krenken ?

'k Meen jae 't;op fulke wijs word ware roem verkregen.
O iage nu eens op de dappere Guftacf
Diekloeckaerd, diefoobracf τ

De Duytfche vryheyd fogc t'handhaven met den degen ;

Hy ibu gewiilelijk all uw gewoel verdoemen j
En Teggen u rond-uytin 't aenfigc fterk en (lijf:
Neef, all uw krijgsbedrijf
Is eer uytfinnigheyd als dapperheyd re noemen,

'ciswaer, ik heb weleer ook't oorlogs-ilael getogen,
Maer nimmer als geperit door reden van gewigt,
Noyc reukeloos nog ligt,
En heb oy t eer en eed en God gehad voox oogen.

Een

-ocr page 20-

Sont en Ooflz.ee onthoeyt. ip

Een Vorft, die noodeloos fijn biiuren loopt beftryen
En llegs liyt ftaetfugc, isin placcie van eenvorfb
Een loover in fijn'borfl,
En airfijn oorlogen maer loutre (Irooperyen.

Men wcrpmy hier nier voor eens Alexanders leven j
Men fnork my van 't bedryf eensCarfals niccte grof: ,
üm dat acn hunnen lof

Soo veel papiers en iins verklad is en verfchr^ven:
Noy t fal regtfchape fiel op fuiken lof vcrlieven :
Die icherp tot in den grond van hunn' bedrijven fiet,
Scrax riekt hy , dacfe niec

Als purpre moorders zijn , niet als gekroonde dieven.

O welk'cetrrafery ! hec ruyme rijk van Swedcn
Komt u ganich onverwagc iboruym als 'eisen grooc
Gevallen in dcnfchoot j

Nog is 'c u nietgenoeg, nog wik gy ruymer treden.

Gy hebt de kroon nog nau gekregen op uw'lockcn ι
Nog nau uw nieuw gebied geiët op hegten grond,
Of maekt Γοο wijden mond ,
Alsofgygulfiglijkal'tNoorden in woud flocken.
Nu doet gy Cafimier uw' dulle kling gevoelen ,
Dan gaetgy Frederik, dog weynigtotuw'eer ,
Dan Brandenburg te keer ,

Dan ibekt gy 't hier, dan daer: wacr toe dog al dit woelen ?

Ofoo gy'tampt verftond , wacr toe gy zijc geropen ,
En wat een'man betaemt van koninglijk bewint;
Bet foud gy zijn geiint

Den degen des Geregts als dien van Mars te ftroopcn.

G y foud niet derteli jk eens anders ftaet verwerten » .
Maerilaêgbeiorgen 't nut, de welvaertcn'ccieraed
Van uwen eygen ftaet ·, ' ' ' ''

Dat paft een'eerlijk'Vorft; foogaetmcnnadeStetrcn; '

r Gy

-ocr page 21-

20 Sont enOoßz.ee onthoeyt.

Gy foud in plaats van 't fwaard den wi jfen (ccprer iwiercn
En als u jemand dien uyt heerlch-luclu oubeiuylt
Wou rucken nyt de vuyft

Dan waer 'icerft cijd te ftacn na Palmen en Laurieren,

Hoe ? Heeft mijn' dochter ii den Rijxftai opgedragen,
C)p dac gy 'c Rijk , verdulc op buytenlandfch j^evcclu ;
Soudlaien onberechc ?

Soomagfe fich met recht haefs opdrachts wei beklagen,

Maer, 6 mijn' dochter, feg (dus fou de Vorfl: fijn' reden
Hier wenden tcgens haer) Chriftijne, leg 'et my ;
Wat nood, watfuffery

ßcwoog u van uw rijk en kroon-recht af tc treden ?

Docht dan het Koomfche kraem een lok-acs voor dc
fotten

U fchoonerals uw'kroonoi konïnglijcken hoed ,
En 't lecken van den voet

Des Tygerbods meer waerd dan 't brave rijk der Gotteii ?

Voor waer ik wachtte vry wat hoogers vanuw'fcden 5
En dachte dat gy eens geraekt aen 't rijcxbeftier
Het fccpter-güud foo fier

Soud fwaeycn over 't hooid van Goucu, "Wenden,Sweden ^

Als eer die Brave dé ; die aen den Teems verheven
Op 's Vaders troon,denftafdroegop ioobraef een' wijs ,
Dat haer gerucht en prys
Sal alle d'eeuwen door op alle tongen leven.

Ik hadde vaft vcrtrout en met my alle menichen ,
Dat fich Chnilyne iulcx fou quijceu in haer lot,
Dat noyt rechtichape Gott

Hcc Mannelijk gebied voor 't haer lou dorvcn wcirfchcn:

Ja 'c docht my dat hy dom en dik was achtel d'oorcn»
Die in fijn hert iet min verwachten dorft als braci'
Van d'afkomfl: van Guftaef:
Wwic noy t cn wicrt'er Duy f uyt Arcnds cy geboren;

Ook

-ocr page 22-

Sont en Ooßzee ontboeß. ζχ

Ook fcheen ik iet wac hoogs uyt uw gclaet tc ramen >
Waer i» iecitrengs geilroyt door 't lieffelijkcn fchoon
Iet ftarigs (lelt ten toon,

Waer in fich iet van Mars en Venus mengelt t'famcn.

Maerówat ydci'hoop ! haer, die ik hiel gefcliapen
Tot koninglijk bedrijf, tot heerfchen over maus,
O fchande ! fie ik thans

Aeu 't Rooiniche poppekraem fich kinderlyk vergapen,

Is dit dat groot gemoed foo dapper, ioo bedreven ί
Is dit
dat braefvernuh by velen (loo ik hoor)
Gekeurt voor't heylig koor ^

Der negen Suitercn eii Konden alle feven ?

Bctaemt dit een' Minervcuyt 's Vaders breyn géboren »
Die weyiiig frocpc men) fchecltofnietbyna met al j
Wat tael het Negental

Gcbruy kcjof met wat tong de wijsheyd fich !act hoorcn ï

Voorwaer, Chriftync.neen 't: ik mocte my bedroeven
Van wegen dit uw losen weyfFelfiek gemoed ,
't Welk velen denckcndoet

En twijff'len, of u 't hoofd al hecht ftaet in fijn' fchrocvcn»

Gewis indien u datgeflaen had nacr behoören ,
Gy had het roer uws rijks foo los niet aigeftaen }
.Maerbuur en onderdaen

En voelen docnenfibi, uytwicn gyzijr geboren .·

Dat roer verichafcc u ftof om uw verftand te uy tco
'rZyin'tbevorderenderwelvaerten 'ccieraed
Van uwen onderfaer,

'i Zy in een' oorlogs-ftorm pp uwen wal te ftuyten,

't 2y in 't verefieneu der nagebuur-verfchillen ;
Dat waere werk geweefl-'meer aciigenaem by God,
Als ineen kloofter-kot '
Te
iictcii revelen 'k en weet niet wat voor grillen,

^ Niet

-ocr page 23-

iz Sont enOopTLee omheejt.

Niet dar ik evenwel voor fulkc meen te ipreken ,
Die om hiinn" helfchen goud eiiftaet-dorO: te voldoen,
Als helfche tygers woén ,

Eed, treuen allen baud der menichlijkheyd verbrekert: ,

Neen, neen ; ik hebeen'waig van (ulke iuoode iïime"'
'JCverfoeije'teerloos graeu , 't welk alle iïjn'eere ilelc
In ftaer, in pragc en geld , '

En wat een kleene fiel als groot aenbid van binnen.

Ikpryieeen' braven geeit verlieft op weteufchnppcn ,
Die om de deugd , om God een aerdfch verganklijk tijk,
Een'kroon gegroeytuyrflijk ,

Eeii' ftaf uyt ftofontHaen groothertig derf vertrappen:

Maet, dogrer eenen ftaf, een'kroon , een rijk te wraken
Uyt fugt tot Babels lugt, of om datSwedcnsicliand
Te fchoycnagrer land i

Sulx is te ipoctelijk, ililcx kan ik niet als laken.

Dus (meen ik)(bii die Held Chriftijn en Care! groeten ,
Maer u , Verecnigt Land , van ver dus roepen acn :
Soo , mannen , dat kan gaen ·,

So,wacker,inaekt dien wo]f,dicnSneeu-bcer weder voeten,
'K en neem dat voor gecn'hoon, dat fpel vermackt mijn
Gogcn:

'Kenkendien Nafaetnicc, die nimmer hand en flact
Aen 'r roer van iijiicn ilaec,

Maer als een Snceu-beer komt^'iïjn buuren toegevlogen.

Dus fchroomt dien llindaerd nier kloekhertig toe treden
Maer hitfl hem vry op 't lijf uw'wakren Waterleeu,
En jaegt hem wternaar 't Inceu ;
Maekt dat hy iig voortaah hou met fijn neft: te vreden.

Duld niet dat Buren meer d'een d'andcr onderdrucken ,
Maer houd , fo veel gy kond , ganfch Chriftennjk in pligt,
En in gelijk gewigt;

laec u boven al den Zce-oegft nietontplucken.

-ocr page 24-

Sofit en Ooßxjee onthoeft» 25

'Zijt daar van recht jaloers; toont die u dien benijden,
Dat gy de Zeevaert houd voor echte bedgenoot,
En volgens om den fchoot

Der icive geen gefwerm van vreemdeling kond lijden.

En gy 6 eer en ligt van Hollands ouden adel,
Doorluchtige Waflenaer, die d'eere van uw land
Met hert betracht en hand ,
En voor den mailboom fit £bo fier als in den fadel 9

Die flrevende door zee na palm en lauwer-bladen
Opgeenenroemen pafi: van ftam ofadelfchild ,
Maer heerlijk pralen wilt

(Als Edelman becaemt) met eyge deugd en daden ;

Vaer voort; gy kond die deugd niet eerlijker beftedon,"
Als in het hooÉ ce biên een' roover ja een pcft
Van't ganfcheNoordfchgewefb,
Die alle mcnfcblijkheyd met voeten heeft getreden;

Die in den wind llechs fleekt fijn'rooverfche banieren
Uyt fottc fucht totilaet, uyt lufl; tot roof en moord:
Dus vaer
vrymoedig voort:
En hael op hem mee God Laurieren op Laurieren.

So fal het loof uws loh noy r (wichten voor dc jaren:
Kn als de dood beiluy t uw ridderlijk bedrijf,
In marmer fal uw lijf,

En uw' doorluchte ziel ten Hclden-Hcmel varen.

J. D.

MINS

-ocr page 25-

^"^MINS GEWELD,

Vertoont in·

M·^. WILLEM

VERJANNEN,

En

C Α Τ Η Α RI Ν

D Ε C κ Ε R S.

En ièytonsHatdeJagtgodin
Is veylig voor den fcHeut der Min >
Om datiê ganfche dagen
Met rennen flijc en jagen.

Men fpreekt de Suilers drymael dry
Van een' foo dertic kortfevry,
Om datfe ftaeg beilappen
Den Berg der wetenfchappen.

Men maekt ons wijs dat Venus fmcrt
Noytvaten heeftop'tbefighert;
Kortom men keurt het minnen
Voorwerk van lege finnen.

Maer watmen praec, ofhoemcn 't duyd
Ik merk aen
Bruydegom en Bruyd >
Dat ook verlette lieden
Dien evel niet ontvlieilen:

Μ

Want

-ocr page 26-

mins geweld. af

Want fchoon V ε R j α ν ν ε ν all den dag
Éen fchaer van Jeugd door School-gefag
De renbaen in doet treden
Van konft en goede feden:

Schoon dat hy als een Archihieed
Gedurig in de Tel-konft fweet,
En toewijd air fijn' uren
Aen
Bartjens oiVerfchurem

Schoon dar hy ganiche dagen door
Ten diende van het Koop-cantoot
üytkomften op gaetibeken
In ongeredde Boeken ;

Schoon dat hy tragt o{) blank Papiei'
Een'
van den Velde, een' Carpentier,
Ofandre brave Pennen
Kloekmoedig na te rennen:

Ja fchoon hy in het Heylig Koot
Mee ftem en iang ons wandelt voor^
En op den trant der Pfalnien
AH 't Kerk-gewelfdoct galmen:

Nog vind het Minneboeflccn voet
Omindat werkelijk gemoed
Te booren met fijn' fchichren.
En brand aldaer te (lichten:

Nog doet 'et voor de tweedemael
Een fcherpgewetten minne-ftrael
Hem ingewand doorrijgen,
En pen en ftem ontfijgen.

Schoon ook C at Η R Y Ν ftaeg even kloek
By naeldwerk fit of leerfaem Boek:
Noch kan hacr Vcnus vinden,
Eö acn hacr' Wetten binden;

Y 1 Noch

1

-ocr page 27-

MINS GEWELD-

Noch kan de Moeder van demiu
Na fterk weerftreven haeren fin
Vermeeffcren en vermannen,
En neygen totVERjANNEN.

't Blijkt dan aenU vereende Twee
Dat Venus vier dat fcldfaem wee
Ook fomtijds komt te woeden
Op befige gemoeden.

Doch weeft hier over niet vervaert:
Dit is een weevanTachten aérdj
Dit wee laet fich met kuilen
En foet om helfen fuflen.

Wacr toe gy Twee nu aengemaenc
; Van Venus word in Venus Maend;
Dus ibnder tyt veriuymen
Begeeft u na de pluymen.

Gaetheen, enmaektdacrallebey
Befchaduwt van een' milden Mey
Van friffen Mijrte-bladen
Beloften vaft met daden.

IkwenfchdatHy, dieManenVrou
Eer ft heeft verbonden door dcTrou ^
U in uw' Trou met fegen
Staeg mildelijk bejegen.

Raptim,

-ocr page 28-

EENSAEMHEYD IS ARMOEDE.
Gefongen ter Briiylofc
Van

JO AN DE DE CKER,

JufF^ MARGARITA

VAN
Β Ε L C Α Μ P,

In Echte veriaemt den 13 November j
des Jaer 1
657.

Mutuh fociant pracordiaflammii.

Orakel fprack al voor vyf duyfend jaren:
'Ten ts ntetgieddat menfchejy alleen. Gen.i.it·
En brack daer op heiïi fijner Ribben ccn'
Ten boeiem uyc om hem daar mêc te paren
Dat onlangs cerll geboude Ribben-bcen
Wierduytden man gebroken onder 'tflapen .
En vooriieu Man een' Vrou daer uyt gefchapen.
En een tot twee, twee weer gemaekt tot een.
Na 'c lang verloop van ioo veel duyiênd jaren

Blijft noch de kracht dier Gpd-fpraek onvergaen}
Elk voel tie nog door merg en beenen flaen »
Nog ritfelen door fenuwen en aêren.

Op 't klinken van die God-ipraek groot van kracht
Poogt noch de Man iiin'rib-been te bekomen,

Τ

V 3

Dt:

-ocr page 29-

3,8 "Benfamheyd 'ts Amoedel

De Vrouw deborft wacr uyt fy is genomen j
Tütftutcn fteun van 'tmenichelijkgeflagc
Ach ί dargeflagt fou flux vervallen moeten ,
'T en dê de kracht van da^ Orakel- woord ;
Dai houd'etftaen , darhoed, dat fee het voort J
Dat weet de breuk der fterflijkheyd te boeten j

bat 's luno die de Houwelijken bout j
Dat 's
Vemfsè'it de Borften kan verwermen
MeriTiinne vlam. en door een foet omarmen
De Menfchlijkheydin eeuwig weien houd;
Dat heylfaem woord kan 's levens leet verfoetcn :
AU' wat fich oyt daer tegens kanten dorfr,
Sal'tiFesgefpelivanSalems WijftcnVoril Ecles.4, jo.
Of Tong of Oud , of vroeg of laet ontmoeten :
Want die door
Echt fich niet en vind verfek ,
En by fijn'Rib fich heeft verfuymt te voegen,
Leeft hulpeloos, leeft ilaeg in ongenoegen ,
Ja lecfc maer half, en doet natuur geweld.
De
Bruydegom die kan hier af gewagen
Mergoed befcheyd, en noen Γ00 veel teber j
Vermits hy fich beroottvonden ontfet
Van Va.^erland, van Ouderen en Magen.

De dood had lang mfet haer' ys-kouae hand
Siji) Oudren in 'r dnyftcr graf geflagen ,
En 't Noodlot hem op wind en vloed gedragen

-.Van uyt het Ο0Π: in 't Wefter-Nederland,
Daer leerr hy klaer cn levendig beftfpen ,
Hoe quaed het fy , dnt Men(chefy alleen ί
Maer och ! wat raed » hy weet fyn nbben-beert
Syii' ander helft aldaer nier aen te treffen.

Hyfuii, hy'ucht, 't wanfmakelyk geniet
TitzEenf^emhc^dznkiïs hem nietvermaken 5
Het fwaerbewuit van ftaetelyke faken
Beneemt hem felis dacr aft eevpelcn niet.

Ottx

-ocr page 30-

Ïenfaemheyd is Armoede,

Om 't bang gemoed by wylen lucht te geven»
Heeft hy fomtydseen' wyfen kout geleyt
MetLipitusinzyn' ftandvaftigheyd
in vloeyend Roomfch temeefterlyk befchreven j

Somtyds gepoogc fijn feldfaem iielen-feer
Met
Tullmtn Themis te vergeten ;
Somtijds ter jacht 't wild op den hielgcfeten j

Maer al vergeefs: 't Orakel eyfchr wat meer.
'T Orakel dan na lang beraed van (aken
Draegt hem in 't end de reys naer Holland voor,
En vefelt hemarftillekensin't oor ;
Daer iult gy, Soon ι aen Toet gefelfchap raken.

Hy vat dat woord en flux den zeerogt acn
Met eeneboril: ontvonkten heel aen 't gloeden
Van Seldiaem vier, vier dat vrou Venus voeden

Spijtregens kon, fpijcwindenOceaen,
En naer een vaert van vyfmael negen dagen
Set hy den voet in 't geldtyck Amfteldam ,
En fiet vaft om na min-beek om die vlam >
Dat machtig vier eens van fijn hertte jagen.

'T Gefclichap by d'Orakel-fpreuk gemelt
Soekt, fpeurthy na bynaer aen alle hoeken ,
En endelijk heeft D
ε c κ ε κ. na lang foeken

Een blancke Perle ontdekt in Scboune vcM,
Hy flaet verrukt, hy wenfcht en wel ren rechten
Strax η
ccnVeld foo lieftelijk en Schoo»
Te weyên gaen, en aen fijn bupfche kroon
Soo hiyfterrijk' een'
Per/e te fien legten.

Maer op een' fprong cn wil dat foo niet gaen:
Men vifchten vangt geen'perle fonderduyken ;
De Roofe waflaen fcherpe doorne ftruyken ;

Enalleichoon heeft bil: en atbeyd aen.
Hy vlyd fig dan tot duyken en tot dienen ;
Hy vley t en fmeekt met neergebogen fin i
Y4

29

Oljßcilia
qua f »lehri'

Om

-ocr page 31-

go lenfaemhejfdii Armeede,

Om voor zijn loon de gunft en wedermin
Van Syn' M
argriet fijn Perie re verdienen.

Achl Sucht hyftaeg: war nut, watichar, watioct,
Scaeru, mijn licht, van d'
Eenfaemheycl te wachten ?
Ach 1 anders niet als naberou en klachten ;

Dus laetfe daer , en volguws moeders voer.
Ach ! had fich die niet beter willen fchickcn
Ter Echt als ghy , foofoude (fegthy) thans
(En wijft op haer) dees
Perle ryk van glans ,
Dit
Scboone veld ons' oogen niet verquicken

Soo Wysheyd , eer, vermaek en machtig goud
(Dus vaert hy voort met jammeren en ilenen )
Rechtfchapen hert noyt recht vermaek verkenen ,

Soo lang'c daer van'tbefit alleen behoud; ^^/„//,,
Wat fal 't dan fijn van jeugd en fchoone fine

Hoe kond gy recht van dcfe fijn gedient, fodaii,
'Ten fy gy daer een wenfchelyken Vriend
In echte bed wat deels aen laet erlangm ?

Sy die de boril van ftael en heeft noch fteen 5
Wordendelyk getroffen van medoogen,
En op 't gekerm des Jongelings bewogen s

In een foet Ja te widelen iiacr bieen.
Hy vangt dat Ja uyt hare fchoone lippen
Met eenen kus, die een foo foeten vier
Hem door al 'thert, door lever joegen nier.
Dat hem defiel van vreugde docht t'ontflippen.

Vereenigt Paer, wat zijt ghy wel beraên,
Dat gy by tyds het eenfaem hebt begeven
En trooft gefochtaen een geièllig leven l

Veel heyls en heuls fal u hier uyt ontftaen.
Ghy fult aldus uw' fegenrijke dagen
Opdagen fien met vrolijker gemoed ;
In tegendeel het pak van tegenfpoed
('T welk God verhoê) op fterckerfchouders dragen.

' Ghy

-ocr page 32-

Ïenfaemhejid h Armoede^ ..

Gy iulc aldus (d'een d'andcr hand en voet
Ten dienft aenbiênde in all uw onderwinden )
Deslevensgal min bits en bitter vinden ,
Den honigraet meerliefFelijk en foet.
Gy Bruyifegom , meugt u wel zalig houwen.
Dat u 'c geluk czn'Bruyd befchoren heeft,
Die u alree
zoo klare proeven geefr,
Van ware liefde en ongevaUchte trouwe ,

Diegloeyende van eenfoo kuyfchen brand,
Alseer deBtuydin Davids lied befchreven, Pialin.^jl
Om uwent wil nietflechsen gaet begeven

Haers Vaders huys, raaer ook haar Vaderland.
En ghy ,
Viou. Brujä, meugc ook uw lot mee reden
Aenfien vour puyk ; liadiende frifle blom
Van uwe jeugd eenfulckenßrKji/cg^w»
Is toegcfchickt, die in fijn frifle leden

Een' fiele draegt heufch , vroed , befet, beleeft

Dedkifp!
fideliter αΤ'
tes EmoUit
mor et, nee β··
nit eße/trit.

Die

Door letteren gemorwt en wijfe wetten ,
Van woeftheyd vreemd endiergeiyke fmetten.

Kortom een' Zieldaer reden vat op heeft.
Dus heb geen' vrees den water-tocht te wagen
Met fuik' een' vriend na 't ander Nederland j
Daer gy met kout en foeten minnebrand
Dat ilaetibrg dik hem fult van 'therte jagen:
Daer gy met hem de nieuwe volcker-planc
Verrijken fult (foo my 't gelaetvanbuyten
Niet heel bedriegt) mei hoopwerk jonge fpruyten.

Tot heyl uws huys , tot dienft van 't Vaderland.
En van foo waerdeen wcnfchelijke vruchten
Moetgy den bouw beginnen defen nacht;
Uw'
Bruyckgom heeft lang hier na gejacht»
Gy oock en hebt dien arbeyd niet te duchten
' Diemaereuis'ken weet wat foetcfmertj "
Die u met hem wat nader fal vereenen,

v 5

-ocr page 33-

Beeld eens vromen Mm^

jDie *t merg in 't been, de gecftcn in de zêncn

Sal mengelen, cn hechten hert acn hert.
Gydugtnogcans, en vat nu, wat ik melde",

Noch niet, fo 't fchijnt; maer morgen vroeg (ik Wc^)
Suh gy verftaen dat
Eenfaemheyd in 't bed
Ook
Armoede is in 't midden van den gelde.

Ikfluytmijnlied. Vaert wel, vercenigt Paer,
Veel iuks en hcyls wil u den Hemel fendoi;
Hy laete uw vreugd niet met uw'Trouieefl: enden
OfBruyloftsdag, rnaer duuren jaer op jaer.

Beeld eens vromea Mans,

Atifomus gevolgt.

Ε En vroom, een wijs, een eerlijk mao 3
Hoedanig nau deSonnekan
Aenfchouwen ouder duyfeiideen',
Een rechter van fijn' eygcn feên ,
Doorgronden peylt fijn hert heel nacu.
Paft op geen klap van 't lichte graeu.
Trekt iig der gtooten weynig acn,
Ofwatiy laten of bellaen.
Bcfit een herte rond cn glad ,
Waarop geen buyten-vuyl en vat,
Gedenkt wat dagen ons de Kreeft
Wat nagten ons de Steenbock geeft.
Wend roer en feyl na weer cn wind :
Wikt eer hy waegt, kent eer hy mint
Doet alles wat hy doet en laet
Door pasloot gaen en winckelmact.
Draegt op den hals geen' hollen kop ,
Geen vat dat klank geefc op den klop.

En

-ocr page 34-

Beeld eem vrome» Mam^ 3 j

En laet noyt woord ten tanden uyt

bac meer nier in heeft alsgeluyd»

Aleer de flaep fijn'oogenraekt, '

Bedenkt hy hoe hy heeft gewaekt:

En toetfl iijn vorig dag-bedrijft,

Eer hem de nachtrui!: valt op 't lijf/

Laet (fegt hy ) fien » hoedroegikmy?

Wat deM iKt'onty ? wattety?

Wat laken liet ik onverrecht ?

Ah! ditbedrijf en koujmet recht,

Dat werk met reden niet beftaen :

Niet meer alfoo , 't fal anders gaeu,

Waerom dog heb ik waen gevoed»

Die beft waer tijdig uy tgeroed ?

Waerom der armen droeven ftand '

Bejammert met gefloten' hand^

Waerom iet fchandelijcxbegeert ?

Foey my ! waerorn de deugd befeert

Slechsomeen'hand vol vuyl'gcwins?

Hoe blijf ik nogfoo fot, foo kindfch ?

Heb ik ook iemands fmcrtof fmaed

Met tong gevordert ot met dacd ?

Hoe lange (al dat woefte beeil

Gewoonte mijn' verleyden geefl:

Meer trecken als vernuft of leer ?

Mijn' (iele, fijt foo dom niet meeri

Dus wandelt hy met ftoute treên

Door all fijn doen en fcggen heen,

En rolt elck weer door fijn gemoed ,

inhoonthetquaed, en kroont het goed. >

Op't

-ocr page 35-

Op't Boek van

A. PALING,

Voerende den Tij tel van
MOMAENSICHT

ile Tooverije afgerackt,

WAerom toont dc Tooverije ι
Die vervloekte fotternije
lu die plactfen min geweld ,
Daei- de Godidieiift is herftelr;
Alsdaer menrchelijkegriiJeti
Sijneiiluy Π er raiooren willen ,
£n dc Schrift en haer verftand
Danilen doen op Roomfchen trant ?
Is't om dat de Droes de klaerheyd
Der van nieus hervormde Waerheyd
Vlied, en een'fooflerken dag
In fijn oog niet velen mag ?
Offou 'twefen omdatRoomen
By fijn bygeloof en droomen
Geen'geringe winften doet;
En derhalven in "t gemoed.
Van de letterloofe lecken
JMietals droonien poogt tec[ueken>
Om iijn'droom-en leugen leer
Bet te houden in haer' eer ?
Ja, dat
is't, van daerial'ckomen
Datmeii in dat miitig
Roomen

Dus

-ocr page 36-

OpU Boek^van Α. Valwg> 55

DusvariToovereflen hoort.
Dus uytiïunig pijnt en moord.
Dat de Rechtbank dit bcdochte,
En ditituckeensnaudeurfochte,
En niet meer met Papen-pract
Maer met reden ging te racd j
Syen foude t'hacrer handen
Haer geweten en haer' handen
^ Niet meer fchenden foo verwoed

Aen ίυο veel onfchuldig bloed.
Rechters averechtfche rechters,
Segt eens , iss'er wel iet flechtcrs
Als tedroomen dat een wijf
Week van herte, fwack van lijf.
Schouw voor fpook en gronfaemheden »
Scouteliick fou derven treden
Met den duyvel in verband
Dien aiichouweli jcken quant ι
En dan dingen iou vermogen
( O belachelijke logen !
Lafter al te grof'en bot 1)
Mogelijk alleen by God ?
Wie, wie iou ioo malle grillen
Selfs in kinders dulden willen ?
Maer waar toe hier veel geieyt ?
Wilt gy grondiger befrheyd ?
Gaet'et by Wieras ioecken ,
Of in Schots geleerde boeken ,
Laet u die tot leydsliên fijn ,
Geen'Spinarus, geen'Bodijn:
Ofkomtendelijkby Paling,
Die de dulle Toover-dwaling
' Τ Masker rukt van 'tacngefigt,
En al fchacrnrgod ileept voor"'c licht ί

-ocr page 37-

Boekyan Α. Val'mg,

Dietiyt liniën van handen ,
DieuyroiFer-iiigewandcn i
Vogel vliTgten oi geluyd ,
Noy tietwaers acht voorgeduyd j
Died'ontfindc Ceromanten ,
Hydroinancen, Geomantcn,
En all 't wichelfiek gebroed
Voor fijn' pen verftuy ven doet 5
Diede fpiegels, ialven , fifcen ,
' Ringen , beelden , tooverfchriftén
Van Zamoixis en Dardaen
Doet in ydelheyd vergaen·,
Toover-rechcers , als gy deien
Met goed opmerk hebt deurlefcn ?
En u dan noch even ftouc
By uw' oude parten houd i
En van branden en van blaken
Nog geen end en denkt temaken
Soozijr fekeren gewis
Dat de Prinsder duyilefms
U veel ieller noopt met iporen,
Vafter heeft by keel en ooren,
Dieper fit in 't ingewand
Alsoiegyaen flaken brand.

ROOMENS

-ocr page 38-

L·. ■■ " ■ - Ψ.

f

Ρ

roomens ouden yver,

ρ I Ε Μ O Ν τ

Vernieuwt.

Gtmja^erßitioniebnoHia, vdtgionibm adverfa. Tacit.

WAer vindmen ίοο onmenfchdijkc ftucken ,
So woefte en oubefcheyd,

Daer Bygdoovigheyd i

Des mcnfchen herc nict toe en kan verrücken ? ι

Wat grouwelen die dullederf bcfteken > ]

Hoeblindiy week en woed, " i

Is onlangs aen den voet
Der Alpen, laes ! macr al te klaer gebleken :
Sy heefeden Verft hier'tharnasaen doen gerpetï

Om fynen onderiaet ;

Te matfen , op den raed 'i

Van flechs een deel gekapte Klooftcr-wefpcu j ' |

Van een gefpuys alleenlijk geboten j

Om met een'grage tand t

De vruchten van het land j

Teicheren, en der rijken ruft te ilooren.
'T was niet genoeg d'onnofele tc jagen
Opeen' barbare wijs
Door honger, ineeu en ys,
Üy t huys en hof in 't hert der winterdagen ;
Τ was niet genoeg hunn goed ten buyt te gcvea ^

Aen plondcriiek gebroed;
Men hech hun neffens 't goed
Verraderlijk ook bloed ontrukt en leven.
Hcc moordiiek heit valt dul cn uytgelatea

Met

-ocr page 39-

. >1

iS ROOMENS OUDEN YVER,

Met vlammen, lootenftael
{ 'T hair rijk my in 't verhae! }
Opluiden acn van allerhande ftatcn ,
Sticht brand en moord in die beknelde fcharen ,
Sict lex nog ouder an ,
Hakt neder vrou cn man ,
Viert grijfen kop nier meer als groene jaren,
Doet wredelijkin lijnen bloede imooren
Hetceeder i'uygeling >
Ja verft de dulle kling
( O helfchen wrock! ) in 't bloed des ongeboren.
En ichoon een deel op bergen tracht t'ontilippen
De klauwen van 't gevaer ,
De wreedbeyd vliegcfc naer,
En flingertfe te morfel van de klippen.
Hier woed die pry meryIer , daer mctitroppen ,
En ilopt cn kopt cn keelt,
En boJt en rolt en fpeelt
Nu fat gemoord met armen , beenen , koppen,
'T getier des heirs, 't gcfchrey der vrouspetfooneu ,
Der kinderen geween,
Klinkt door de rorien heen ,
En ilaet het oor met yiTelijke toonen.
Selfs fchroomt dePoaen iulkegtouwel-vlecken
Te fchendenaren vloed ;
Sy fpoed iich om den voet
Van dat bebloed gebergre niet te lecken.
Wat Leftrygons, wat Turken , wat Maranen ,
Gaen met bu nn moord-geweec
Oyt vyandibote keer,
Als hier een Prins zijn' eygen'Ondcrdanen ?
Noyt droeg Bufier in 't woeden fich vcrwoedcr j
Hoe fel hy was van aerd.
Dan fulke vruchccn bacrt,

£o

-ocr page 40-

ROÓMENS OUDEN YVÉR. ^^

En koeftert ons'dic ibcte Roomfche !mocdcr;
£n 't is niet nieu; 't fijn al vän öudsdfe ftrckeö
Van die bloed droncke pop , ^
Miétyfer, vier «n ftröp s. 'j /
Haer Mifgeloofden volcken in te preken:
Want oyt en oyt focht fyfQpna wkoincQ J ,
Van weien al flè kon -
ί Haer voorbeeld Babylon,,,
Üiegroote Hoer fmpord-vol yan'éblded der f

Maer meen tiè dus haer ftoel- recht tc bewaren,
Soo fchietfè verre ipis^,
Sooheeftfe(naei-ïck'-^iss';^' ^ - ■
Niet veel geleert in vijfmael twintig jaren.
Neen, neen, s'ehial'taldushiét.ftaéndehóuWè!|j
Maer haar verrötte leef^' >

DoenftiHckehde^töhièiif^
Selfs in den neus van kinderéWért^ viröuxvek.'" " '
Ofchande^i; datfich ;Yo^e|:ijn^<ichycrgapetij:^

Aen een' sifT

Enhaerpop-kwr^,il
Sooichandeh)ckhandbavw»ic,t4?w^en
Hoe ? iienfe niet dat hen die Hoer der hoeren

SlécHs Vbbi häät»b8tifeiiÜötid, ·'' ^ . ■
Om blindelingertftbüt-":"·'
Haer helfche moord befluyten Üytkvoiétfehi'^^"!
Waekt, Prinflen, op, leeVicièviJém

Van fuick een lïclité ichtiyt}"' ^ · ä/jhI aiO
Wilt mét die vuyWbiiiydi.^·" ί5;π7.:·3Γί
Die lemtige doch langer Mit bódetcftt " i» srni. t xj3
Soo fal de brand haeitopgafen!^kli 'haer«WaiI«i^' ifi
SoofaldesEngelsftemjb^irJiK!'jtQ
Haeftkrijgenkrachtonfclein i/ ii w^ri jsrlipv·: -
En Babylon tea aljgroid nedcrvalcnu ,, ί ma j jo^r
; ί:v^fJd^!/v/ 'iJr naafT-ha
Χ %

-ocr page 41-

ί ..

4<3

Όρ de Wer eken
Van den edelen, achtbaren en
hoog-gefeerden Heere«

τ Α C O Β CA Τ S,

See,

I^^^iji^attpcnfukke JciOonuw^ -

Dieopgeen' onbeq^aiijewys c,',!':
Ons Hechts \vat,va^vfefi fclireven ,

"EnandersflietVedievm? : - · ::! ,;. :;; :

Is't däroocfcd'eet-ebttmans van ftdet ,^^·'··'"^·' -
Die wijsenwackei'is»i^a6a,'' 'f'^·]
Hoovt heerUjck ijyt te Ucïitèiu ' 'i ^ ^

Al vlecht li^fiihö^^eH^aiateft:·.· yf-f-J/'y^· -

Wat icV^n vev^iwjä^^^^
Die rijmen en die raden Itan »,',,. μ . .f,:. ,γι,
EnloHtocjerwyièn.; : .:

Die huyfeu en die, ft^tQci fticht,
Dees met iljn' tongj^metiljn dicht 3,,, ,, ^
En nimmer peti nochiippeii ' r on;.: - ! ''

let ongaeb.laetoïitglip^>m,:. ., ..:,·;.

Dicfijnenintdatedelndtflr,,!^' ! i.'i ; ?.
Noyt heeft aen vocfteM iofveckM j .!; - i.^-
Noyt met hunn' maMe daden, a
Befmciut fijn' wyfe bladen ;

Macr

-ocr page 42-

Of de wtrchn van im Heefe lacol· Catf,

Maer dien p;ebruykt heeft om de jeugd
Op'tfpoor te helpen van den deugd , i ; ; . lü
Ofom dehuyfgebreken , r. -/;7 i'j
M
De lendenen te breken j ,, - . , :, j .;, j,

Offomtijds oock tot hooger itof;
Te weten om des Scheppers lof ' 2 ' ' " .M
Te doen op fijn'papieren ■ ' '
Totaendefterrenfwieren; ■ i

Voorwaerecnibodootluch'ligmäii ' ^ " '
Verdient all watmen geven kan j .
Maar in wat oord of hoeken^ " , ' '' ^
In fuiken man te foekenj . ./. v^ ' ]

Waervihdmeneen' foo^vengeeft? . Ijj
Dus denckt ghy mooglijck, die dit leert:
Maar laat dat dencken varen : ' ,. ; . j

li'.

Want foo ghy maar de blaren

Van defen boeck eens openflaet ; j -·- u inoV
En't oor eensfteektinHollandiraed»! ·' ;·νν<'Ί
Rtrax fult gy können mercken
Aen duyiend fchoone wercken y ?·)' -r ' o" /

ΠΓ· "■(, lui! nJ

Dat Cats die geeft is en die man .

Dieraed en rijm verfchaffenkin';'·'·^ ; ί ■ i" "-1

Ja all wat rijm derf fpreken, /Ί'.α'ΐν^ α·:2; ^

De kroon heeft afgeftrekenj -

Meer blinde fielen brogt toelicht * , γ

Meerderteletotfchamen, ; /-ijji)^.]/^. -a

Alsair ons'Dichterst'fameri 5

En dat derhal ven hem de kroon
Toekomt, die Phocbus is gewoon
Den Rijmeren te geven ^ >

Die boven anderen fweven.

X 3 ^

-ocr page 43-

" Όρ ί/ί TDliYi^m van den Heere lacé Caul

Is't niet een wönder dat een geeft,
Die altijd is beflbtgë weeft
Met foo veel fwaare dingen
En ftact- bekommeringen,

Meer dichts gèdaen heeft als de geen*
Die nauwelijcx iet anders decij i
En in fijn befig leven
£00 veel en 1 gefch.reeven > , ,

Ja in fijn' rijmeft hécht en vaft
( Schoon hein een meer als Herdes lail:
De fchoudercn vermoede)
Gelijck een ^éió vloeyde ?

Is 't oock niet reden dat de geen,
Die ibo veel llaeidc voor 't gemeen,
Voortaen tot ruft iich geve,
En voor llch feWen leve j

Voortaen des werelds woel wrl3ct>
En ftel alleen in Hemelpraet
En Goddelijcke (aken
Sijin opperfte vermaken ?

Ja, Cats, dat is de waerdftc loon
Van uwen arbeyd ; dat'seen' krooft
Vooruwegraeuwé haireh ^ .
En Tiermacltiwiiuig jaren.

no; .

-ocr page 44-

I

τ

I \ylen den edelen , hè'Q^^gekerdenien
I W'ßd'beromdmHeere \

i ]· WE s Τ Ε R B' A E'N.

I Ridder, Heere van βκαν-τ,νν yk , .&c.

Of fekereßne Ferfin my dodr ffjm^ '''
' Ed. toe^ejondm.

< ί

■C'f?^

i .■ I,

WYd-berocmde Weflerbaen ,
Danck heb Panfaes fotterni je,
Dat wy op de leckernije

Van uw Rijm ter feefle gaen 3
In wiens kniymen , jn wiens korften
let wat fteekt dat inanlijck fmaekt ,
let dat bijtende vermackt,
Als de wel gekruydc werften.

Maer'k en hoop niet dat ghy gift ,
Dat ick Stoiiche grillen queke ,
Of in Zenoos fchoenen fteke ; · ; / v, ü

Neen , mijn Heer , dat waer gemifl: ·, f ';'
Neen , een Noodlot j dat ons' willen '
Onbefuyft geweld aehdoet ,
En niet kracht tot quaed of goed
Noodfaekt , hiel ick oyt voor grillen.

'T ware Noodlot gaet heel facht j · ; -

'T laet ons' willen onbenepen j ■ ^ ·

'T houd van leyden , niet van Hepen 5
® Lipfiu» 'T leeft met hun ( foo * Juftus acht )
Als het rad der vafte vieren
Met de geen' die leeger ftaen ,

Χ 5 Die 't

-ocr page 45-

Aen den edelen Heere I.Weßerhaen,

: 't met fic
ir quetfin
Thundelta

le fchepicls hier
Na fijn' ingebore iede,
En dienvolgens meniche mede
Als een recht Vry willig dier.
Legickt'huysinditgevoelen,
., wie vind dan méi reden quaed ,

DatickPanfa of fijn'maet
Oock mijn' Punten doe gevoelen,

En dien fondiaen den fot
Sijnen blauwen Ichild ontrucke,
En van 'theymelijck Noodlot rucke

Tot het openbaet Gebod ?
Maer ghy fc lijnt voor hem te fpreken,
Hoüg-geleerde Wefterbaen,
Dan'k en treck my dat niet aen 5
Jck verfta my op die ilreken.

Lamme , ftramme, kreup' le licn
Hectmen ibmtijdshaiewinden;
Somtijds ièj't men oock tot blinden,

Datfefcherp alsarends fien,
Uw verichoonen is berifpen:
Ghy en legt maer (dunkt my)toe
Oin foo meteen' dwerfchen roê
Zenoos fcholewat te gifpen.

Oni recht uyt en rond te gaen,
'Κ acht dien ti'cck voor fraey en aerdig,
£n uw' rijm-pen niet onwaerdig,
Wijd beroeradc Wefteibaen.

Die 't met fich doe| ommegaen
Sonder quetfing hunner fwieren j

ME RX

-ocr page 46-

m

Merx Tart a-re α, of

ONDERHANDELING;en'VERÖRAG,
TuiTchendenRoomfchen -
I

Β I S S G Η Ó^i P

■ ■ "c:!}·

En Helfchen

Κ/R Α ■ Ε R.

De roode Draeck, de Paus der heliche torren , ,:
Dietegens God noytafen lact van morren , ;
Die om den menfch ftaeg omf-s^iert als eeu Leeu^sri,
De Vorilderlocht, de Prince deièr eeuw, f

Had eens ίοο ver fijn fiime-wit verloren,
Dat hy Gods Soon dorft dropiflexi te bekoren /τ
Met aerdfchendraf, metkroonen, dieontfta^a
Uy t louter flijck haeft weer in flijck vergaen.

Hy dacht miiTchien , dat fijn'gefmume redeft -
Hier löo veel oors iou vinden als in Eden >
En dat Gods Soon had mogelijck aenvaerd
Met Adams vleefch fijn'vleefchejjken aerd:

Maer 't was gemift ; hy vond iich ver bedrogen -: -
Want met Gods Soon.gevaren in den hoogen
Vertoont hy hem de prael en heerlijckheyd.
Van alle rijck, dat in de leegte leyt,

En bied hem aen het hoog gebied van allen j
Indien hy hem te voeteneergevallen ^

(Oftoutverfoekl )aenbid en hulde bied:
Maer die God-menfch, die op wat hoogers fiet, ^

En fich van leur noch feur en laet betrecken, .
Gebied ftaens voetsdien vogel te vertrecken i . ^ r
En ièyt hem rond in 't aenficht aan; «hy fot, ^
Soodanige oer komt niemand toe als üod. -.
Λγ;^·' ^

-ocr page 47-

50 ONDERHANDELING

Op dat gebod ishy terftond geweken,
Maer van een' meer als helfchen ipijt ontftekcn:
Die weygeringnam hy vooreenen hoon,
Die C Γαρ hem docht) te na ging aen fijn' kroon.

Dat rönde woord dat heeh hy zints onthouwen;
Dat kond hy niet verfwelgen noch verdouwen ;
Datlag, datflack dien Wrevelfiéken kop
Veel eeuvyen lar^g als alflem in den krpp : „
t Dat dacht hy eens te fijner tijd te wrc' en.

Met foetelijclciijn' pöp kraem aen e preken
Een' uy t den hoop der fuylen van den flaet
Des Vorften , die iijn' vodden had verimaed.

Hy fag voortaen de ftormen vaft bedaareri,
Waertegens d'Arckder kérckefoo veeljaa/ΐα
Sop jaramerlijck gevvbrftehhad j hyijg ^
De zeevsn kruys rnin hol gaen alfle plag.
I

Hy fag voortaen ( in fpijte vaii fijn'kak^n )
Geen' Chriftenen meer villen bradèU-,J>laken;
Geeni' leeu meer klaeu in hunne lenden flaen;
Geen' lenimeren meer deur hunn' necken gaen.

Hy fa^ de kcrck, die van des wereld sgrooten
Korts wierd verfchopt, vertreden en verüooten,
Nu iächtelijckgekoeftertin den fchoot
Der geenen, die dewereld acht voor groot.

Maer onderdies ibo fagdie loofert mede ,
Datdefekcickaen ootmoed, liefde, vrede,
Juyft foo veel fcha ging lijden en verlies,
Ali iy in pracht, gemack en weelde wies.

Strax faafiy nijd in haer den meerfler fpclen»
In hoogmoedbroênkrakcelenuytkrakeelen;
Strax ('t welck hem nut tot fijnen äenflag fcheen)
Haer' Herderen uy t hcerfch.iucht tegens een;

De Biffchoppen van 't Weft en Oofter-Roomea
Strax van dien OTOCS geweldig iDgcnojnen i

Hu^

-ocr page 48-

EN VERDRAG. 47

Huns meefters les van noch na ftaet te ftaen
Noch heerfchappy was ftrax hun heel ontgaen.

Dees wilde dien geen hair te goede géven;
Eick wilde meer als ander fijn verheven ;
Eick floegen joeg met even heeten dorft
Den tijtel na van aller kcrcken vor ft.

Maer als na 't wocn de Myterkroon ten leften
Geplant op 't hoofd des Biflchops was vao 't Weiten „
Doord'eerloofe hand eensfnoodcnrijcx verracrs,
ilens keyfersbeuis , eens vader moordenaers;

En volgens dien fi jn'He yligheyd van Roomen
Sich 't vol bewind alleen had aengcnomen
Der fleutelen en floten ftout en fier
Van Henrielrijck, van Hel, vanVagevier:

Doen docht'ct hem recht tijd fijn en gelegen
Om fijnen krop van wrackfucht eens te légen:
Dien braven Baes fag hy vooral bequaem
Om ftout een bod te bieden na fijn' kraem.

Hy fag hem trots . verwaent en opgeblafèn ,
En als een leeu van dullen heerfch-fiic ht rafen»
En wentelen in vleefch-luft alseen iwijn,
En Chrifti beeld niet dragen , maer het fijn.
Dies had de boei licht rekening te maken
Dat nu fij n' waer wel aen den man fou raken.
Sijn' vodde knem haelt hy dan voorden dag ,
En fteltfe toe foo prachtig als hy mag.

Hy wil hierniet als goud en filver bLkcn
Niet blofen fien als purper en fcharlaken;
Voor op de marich ftelt hy wel prat ten toon
Eens konings ftai en keyferlijcke kroon. '

Hy raept enfchraept hiert' iamen all' delcurcn,
Daer iotten nu op ftofFen, nu om treuren
Daer wi jf
cn kind verwondert over itaen^
En (tapt'ermê recht toe aaVatikaen.

x S , Sijn'

-ocr page 49-

50 ONDERHANDELING

Sijn' Heyligheyd had even liggen droomcn ,
Hoe dat weleer de lupiters van Roomen ,
De julicnvol hoovaardijsen waens.
De Comiïioden , Vitells, Domitiaens, ·

Caligulen en NeiOOsfacht van moede,
All' kinderen uyt Romulijnfchen bloede ,
Μ iet juift alleen den keyieilijcken naam ,
Maar moedig kroon en mijter voerden t'faem.

Hier lag hy op en mymerde als de kramer r
Qiiam metiijn'marfchaanftooten inde kamer,
Diedrymael iluyt, en naer een'heufchen groet
Sijn' voddc-kritem ontdeckt en open doet,
En ilaende voets aldus begint te kallen:
Wat dunkt mijn Heer ?
en hiseft hy geen gevallen
Aen iet wat fraeys , iet raers, iet ongemeens ?
λΧ'γ fiillen tTaem den koop wel worden eens

Piek maer iet uyt van 't geen u ma» behagen.
Sy η' Hey 1 igheid doorinufrel t all' de laegen;
Siet iluck voor ftukeer dat hy munte bied,

En 't ftaet hem flux all wel aen wat hy fiet,
Maer boven al de beyde Rijcx juweelen;
Daer blijft hy pal metoogen en fiel op fpelen ,
En vraegt den quant metgrooten ernft van waer
Hem ware komt Γοο ongemeen cn vaar ?

Roem ( antwoord hy } van 't wyd beroemde Roomen,
Vnegnietioonaau van waardees'puyken komen ;
Hoor ilcchs een woord . enfijtdaarop gerurt 5
λ11 dit is't mijn en-'tuwwanneer'tuluit.

Dus fprekende wyft hy op ftaf en kroone,
D.'e breed voorop te prijck ftaenen ten toone ,
En fegt: myn Soon, vergaep u niet te feer
Aen 't bloote goud , hier fchuylt al vry wat meer ,

Hier fchuylt iets groots; dit fijn twee rare ftucken,,
Twee Machten, Soon, daer't> all voor buygen, bücke«

En

-ocr page 50-

EN VERDRAG. 4.9

En beven moet wat voeten fet op troon,
Hand flaetaenftaf, enhairen kreukt met kiOOn.

Dien 'tmy dies kroon geluilen fal te geven,
Sal keyferen oock met een woord doen beven;
Dien ick 't gebruyk van defen fcepter fchenck,
Sal koningen verbaièü met een'wenck ;

Sal als een God met 's werelds heerfchappyen
Doen wat hem luft } falftaten, monarchyen
( Dien gevende dat hy den delen nam )
Vanvolck, van ftani doen gaen totftam;

Sal endelijck all 'taerdrijck wetten ftellen ,
En alle macht vlack voor fijn'voeten vellen j
Ja derven treên met voeten als 't hem luft ,
All wat bedeeft fijn' voeten nieten kuft.

'T is al geleên een goed getal van eeuwen,
Dat ick den Vorft of Prince der Hcbreeuvven
Oock aenbod dê van een foo grodten goed:
Maerhyocharm i4e kleenen ilapvan moed

Koos voor een'ftafuyt louter goud geklöncken ·
Koos vooreen' kroon deurfaeyt van Saftyr voncken
( O fnoode keur! keur die my noch verdriet! )
Een'doornekroon , een'fcepterftock van riet.

Maarghy, mijnSoon, betoon nu daarentegen
Dat u het hert vry hooger is gel egen ;
ïïeem ( bid ick ) neem de kanfle beter waer ,
En grijp het luck, nu't fchoonftaet, bydeilhair.

Ghy hebt na prijs te vragen noch te dencken ·,
'T fal gifte fijn 5 'k heb macht u dit te fchencken,
En met all dit( want wat vermag ick niet ? )
■"T gebied van all,wat onder maen gebied

Sijn' Heyligheyd begint te kokermuylen;
Soo vetten broek en kan hy niet verpruylen ,
Hy watertand op dat gefegent woord.
En onfe quant die vaert aldus we«r yoort: '

Waer »ƒ

-ocr page 51-

'14 ONDERHANDELING

Waer't niet een' fchaud,dat ick mijn' ftad van Roomen,
Stad, die ick iny f ot fit plaets heb genomen,
Entot vorftinder vol ken opgerecht.
Slavin ibu ilcn van allen knechten knecht ?

Waer 't niet een'fchand, dat een'foo brave fchoone ,
Dicoytofhchngedragenheeitoi krootie,
En door die twee vtel eers behaelt en nuts,
SJechs onder kap fou ftaco ofMyter^muts >

Waafr't niet een Γρι jt, dgtfy die allerwegen
Heeft voelen doen de fnê van harende^en
Die met den voet vertrapt heelt foo veel land,
En
ioo veel vleefch vermaelt met ftalen tand j

Dat ( fag ick ) fy die haere veftcn heydde
Op broedermoord ea ftaeg door moord verbreyde.
Sy endelijck . wiens ftichters fijn gefoogt
Met wol ven-mekk , van fchapen wierd vervoogd ?

Neen , Sone, neen , wy moeten 't anders klaren,
En mannelijckde Majefteyt bewaren
Van onfen ftocl, en paren onvervaert
Den My ter hoed met Keyfcrs kroon en fwaerd.

Hoe i hebben niet de kcyieren van Roomen,
Uw' peteren , voor vaderen en oomen,
Defe ampien bey bekleed in een' pcrfoon,
En nefFcns 't rijck den dieniibeibrgt der Goon >

Hoe ? is de text by u van geener weerden ,
Die duydeli)ck gewag maekt van twee fwaerden ?
Word u dacr met niet fcffens in de hand
Bey'tgeefteüjck en tijdelijck geplanti·

Voorfekcr ja; welaep dan rep uw' armen;
Leer meerfterlijck met bey de fwaerden fchermen
Nu flincx nu recht na nood van faken port,
En befig 'teen daer ^ anderfchiet te kort.

Of komt'et η by wijlen ongelegen
Te fpelea met den wereldlijckendegen j '

Soo

-ocr page 52-

ÈNVÊRÜRAG.' ft

Soo draeg hem viy ('k en neem dat niet foo juyit)
Den voi-ften op >' en voer hem in hinm' Vuy ft.

Die füllen u'fals'tnaeutj voor betilehftrecken,

En op een' wenck het y iet· voor u trèckcn,
En Wackerlijck daer me te keere gaen' '
Alldieuw'leerofeeietegenftaen. ^

Indien u ook de haem van knechtdef knechten
Gevalt, *t is wel, 'ken wil daer niet om vechten ·
Debloote nacmmaektiemand min nochmeer j
Maer in der daed fijt aller beeren heer.'

Dat fult ghy fijn, foo ras ghy defè panden '
Neemt van mijn' hand; 'k belooit u aen uw' handen j
Jafweer't ; enwie, wieis't, die oyt den mond
Van Belfebub op logentael bevond *

Ghy fult'et all befitten, all verheeren:
Want (fegt de ten ; all 't aerdrijck is des Heeren :·
•Tfal, all fai't( gelijk hy elders meld)
Sijn onder 't plat van uwen voet geftei t. '

Ja füllen felfs des werelds hoOgfte machten
De Koningen fich hoog gefegent achten ,
Wanner ghv hun de gunft oi eere doet
Vanmeteeii kuS te eeren uwen voet.

Als ibmtijds pock uw Godheyd ftijgt te paerde,
WatVorft, mijnSoon, wat Prins foo groot op acrdce
Oie 't ftalknéchs-amptfal wraken, of vcrfinaèn
Acnftegel reep én teugel hand te flaen >

Of foo 't u luft op uwen ftoeluytfpelen
Te varen, Sooii, wat Key ièr fal't vervelen '
Met fulck een pack geladen ©p den «eek
Door dick» door dun, door flickte treên en drecki

Dus füllen u de wcreldlijcke Vorften
Liefkófen. kind'^i ennaeruw'ichoonheyddorften.
En blakende ja raiènde van min ' ·
U troetelen als minnaer fijn'vriendin.

Selft

-ocr page 53-

'14 ONDERHANDELING

Selfs füllen fy hunn' iccpteren en krooncn
U dragen op, en wanen ioete Sonen
Dat fcepteien noch kroonen hebben klem,
Als die ghy plant of toeftaet met uw' ilem.

Dus boven 't peyl der menfcheyd opgeilegen
Sult ghy na wenfch verhoogen en verleegen
Allwienghy wilt, en 'tkroon en fcepter-lot
Op uwen duym doen draeyeh als een God.

Sulcxdk ghy weer mijn lang befwijmelt Rooracn
Geeft geven fult, en tot fijn hert doen komen
En vorig h^l, en helpen met uw' hand
'T oud keyferdom weer in fijn' ouden ftand
^ Daniultghy, Soon , op uwe feyen Bergen
In pracht en prael all d'oude Cefars tergen,
En blofen in uw' purperen gewaed
Gelijck de mond van ·$ Hemels dageraed.

Djn fult ghy eerft omftraelt van alle kanten
Van perlen , goud engloênde diamanten,
Staen glinfteren en fchitteren van ver i

Gelijk een God of aerdfche Lucifer.

Wat dunkt u? he! en kan'tu niet bekoren J
'T gemijtert hoofd toont dat hem in fijn'ooren
Dat helfch gefpreck niet minder foet en klinkt,
Als 't vodcle- kr^em hem
khoon ind'oogen blinkt.

Gelijk een kind om koten of pm poppen
Iet groots, ietfchoons, ietdierbaersial verfchoppen:
Soo dimckt 'et hem oock nut fijn en geraên
Om 't aerdfch befit het hemelfch af te ftaen.

De Dioes, die 't merkt, yat bcyde Rijcx·juweelen,
Die hem voorop foo breed in d'öogen fpelen,
Fn plant terflond den Roomichen luytenant - ·
. .De kroon qp 't hoofd , den fceptef in de hand j - ?

En fegt: mijn Soon, hier met word « gegeyea 'j
Μ acht over all
wat adem heeft en Icveö:

Geen

-ocr page 54-

EN VERDRAG./

Geetiyolck, geen' täel, geen' tonge , geen géflacht,
Pat ongebuckt beftaen ial voor uw'macht.. j
Hier iler£ick u een glóry met belovm,;. 7
Die allen glans en glory fal verdooven 1 ?
Kortom hier met geef ick umynen troon^,. ^. j
En groet u nu voor prins der aerdfche Gooa>.' :, .
Eijfwieriuoedatghy.dientroondertrodncn ί ,
Suk eeuwelijk befittcn en bewoonen,
En yan dien troon uw'haters en de mijn'aa.·:'
Neerbiixemen gelijkeenGod Jupijn., . üis ;. Τ
Gby hoeft geen fins te duchten ofte dincken 1
Dat oytdie trppn uw.'|jillen fal ontfincken;.

,Neen.ii heb geen' forg; ick felvefal hem ftand.
Doen houden, , Soon, ja dragen op myn'handi '

Ick fal dien ftoel op/ulcke ftylen ftellcn ^ i
Dathem geen'mgchii^l J^achtigzijn tevellenj
En toi-4itn eyiide uyt:P|utpo§ onderhuys j
iMetJkfacht van dam ρ ^^j^en-een gefpuysi . i;' -

Een f^l gefpuys vatitRpgeleneninggen- „'v;: j...
Niet ongelijck den horfelen en muggen , .
Een Ipofe gefpuys, dat vangt, en niet en jaegt j
Eet, nietenwerk-i}'",^nwint, cnnietenwaegt;

Een vreemd geipuy«dat noyt en fbekt te tEouwcn,
Of fich invecht te koppejen^w vrouwen i - * r. '
En niet te^min wel voprtfet en wel tiert j ü^D r I
Jamet;fejiiJe/»r(i!ïwien fwiett.^:.; ÏJ· - '

Dit rtout gebroed >; diïes' kloeke kovel^c^creny
Soo fchalck van breytï^alSigrQfen ftcrk vajtipieren
Die füllen^- Soon,,' uvi^' kiOon en nionavcby i
Niet weynigkrachtsen ienuws fetten by.„3g v/ii

Maei-^yen al fel uw gebied Vermecren a.'^'fnh r.-ά
Een' andre foort yan httoggr vlucht cn sefeny ΐ.ν^ίΑ
Die fifh «jiianfuys na lernten heet g->i ooï
lVlaavuytdcn.pensVao judasisgerwwt: -^co'i
ff " ' De es'

m

■a'

wm

-ocr page 55-

'14 ONDERHANDELING

DeesTöort en fal met kloófteren noch koten ''
t' Oniperckenzyn , maer met Häer' hoornen ftooten
Door wand en dack, en vlichelen om buj't
Der koningen palyien in en uyt.

Sy fal den inuy t in alle gs teri üekeii,
En afgerecht op ilict erl oorlogs-trefcen
Selfs variiert fc irick aenja^en doodfch en fchumr i
Eu alle kroon doen duyckenonderd'üw*. ' '

'K en rep nu niet vari't ror der piirpre vaders,
Dat met in't rootte proncken in K.yn'aderi5
Sich dot-'ftfg toont na 't fnoode ketterfch bloed,
'T welck tegensons foo vinnig woelt en woed;

Dus, waerde Soon , en heb geen· vrees nriet allcii,
Metallfengfeen', hoe? foudeBabfelvallen,·
Die moedige, diefoogeriin en iioiit
Staatopderots van Luciiergebout?

Sou (fegick) dietequetiertiyiiofkfenckeil ? ''
Neen, Sonc; neen; 'twdpidulligl^dtfeMtrickerii
T^aet vry all 't heir des Hemfcls komfen voorti' '
En vanzyn veilen diamantepoort, ;

Op uwen troon zyn'dorïdei klooteti blakfcrii '
Fngeeflelenzyn'flylciidatièkraken, ' ·

Τ is al vergeefs ; me mach e gins en weer; ·' -
Wat hellen doen, maervellenniinmermcerr ■

Laet Gabriel, laet Rafel i^nnevocten^ "^
Laet Michael viy woelenV'woeden, wrofeteh j; '
Uw Vatikaen /alceuweiiiik teftiien,
j : ' ·'" ''
Spytdondei-buy, fpytbtuUèhdén Orkaeit*i'"^·

Indien fichoock dewcreldlijtkevorilen' ''
Aen uw gefag te dertel wry ven dorfteii · '

En dry ven i Soon, dat^ hurirti heerfchappy -
Alleen vah God entleerten j' nlèt van dy: '

Sooleg hun fïuxuw' fléutèlétiom d'ooreriv'■
En poog in tijdsdieketteryttfitiooreni ' ' '

tJrcttg

-ocr page 56-

EN VERDRAGo 55

Breng overzyds hun eenen braven flag,
Slag diehènknell, enheugejaerendag.

Van hunnen eed ontfla huun' onderlaten j
Draeg anderen hunn' liaven op en ftacet^j
lllufch hunn gefag, hunn aenfien en geloof ^
Bant, blixenitfe, ftel lijfen n'jck ten roof,

Ontfie u niet de quanten , die fulcxdryvea,
Selts door hunn' Soons t'onthullen , ja t'ontlyven:
Smyt, flingei tfe ten troon afin den dreck,
En crapfe fierals drakeri op den neck.

Doefulcke, Sooft, oock tot hunn'fchäde leereh,
Dat alle d'eer, wacr mede fy brageren,
Aiftraelt van uals van hier' rechte bron,
Gelijck all d'eer der Mane van de Son.

Uw' achtbaerheyd moet ghy vooral befchudden 3
Al fouci'er 't rijck van daveren en fchudden, /' *
AHoud'er, Soon, van wagen land en vloed ,
Ja ganfch Euroop om fwemmen in zyn bloed.

Doch om noch bet uw' achtbaerheyd te ftyvcn.
En uwen troon en kroon te doen beklyven;
Soo waek vooral forgviildig over d'eer
Van uw' Cabale of onbefchreve leer .·

Want Tonder die ibu all uw glimp verflerven,
Ja fonder die de ketel viel in fcherven 5
Die fijne leer die houd de fpit aen' t gaen ,
De keuken werm, de kaken wel gedaéri;

Die lieve leer doet buyk én buydel iwillen j
Sy is 't Nepenth dat hert feer weet te ilillen,
S'is'tMoy, Soon, waer af Homerus kout,
Ja 't Elixier dat loot verfchept in goud.

Dus rade ick u een verfken toe te richten
Van wonderen , van droomen en gefichten;
Waer met ghy, Soon, uw'opperkerck voogdy,
Uw' bevaerden , uw'beelden-kraroety,

Y Üw'

-ocr page 57-

'14 ONDERHANDELING

Uw'vagcvier, aflaten, oidens, millen,
Kesl fraeykens mengt blancketten en verniflen;
En helpen Γοο uw' waren aen den man:
En waer uw' koiift nietdeurgeraken kan ,

Paei'falick, Soon, demynegaenieleenen,
En fwecten bloed door goud, door houten fteenen,
Of prevelen door mond van pop of beeld ,
vjclijck ick eer te Delfos heb geipeelt.

Maer wat r my durkt dat ick alree de muylen
Der ketteren hoor bulken, brullen huylen,
En all'uw'waeruytfchelden vol van fpyt
Voor LeUch vergit in honig geconfijt.

'Ύ fchijntdat die guy ts, die boeven dryven willen
Dat meeft uw' leer op droomen ruft en grillen,
En in Schriftuur geen' grond niet al en heeft.
Ja regelrecht Schriftuure tegenftreeft.

Maer luft u, Soon een' nutte les te hooren ?
Laetu van Schrift noch Bybel rinizelooren,
By lyveniet, ofdoetenminRenSchrift
Öf iiybel -text eerft loopen door uw' iift.

Hoe ? fal de Schrift u tot een' muylband flrecken,
Die all' haer eer alleen van u moet trecken,
Die buyten u noch klem en heeft noch kracht,
En meer niet geld als ghyiê waerden acht ?

Sultghy by haerofwet of regel halen,
Die brieven hebt van noyt te können dwalen j
Want waermen loopt, ofhoemen leert of leeft,
Wiedwaelt'eroytdie my tot leydiman heeft ?

Sultghy tot haerom raed ofwijiheyd loopen,
Daer ghy doch felforakels fw^eet met hoopen,
Die elck verheft cn aenneemt voor foo vol, '

Als quamenfe uytdeh dry voet van Apoll ?
Neen , niet foo dwaes. En duld oock niet dat leeken
Den neus te diep in Schrift of Bybel ileken

Sint

-ocr page 58-

EN VERDRAG. 4.9

Sint feiten ! Soon, fulcx dient vooral gemyd ,
Weet dat fulcx kroon noch keuken niet en lyd:
Sulcx ioude brod haeft helpen in uw' faken ;
'T fou myteren tot Mïdasooren maecken ;
^ Τ fou iet ontdoen, dat noodig is cefmoort,
Dat nieten dient geroken nochgehoort.

En om den moed der ketteren te temmen,
En hun eens rechtde vleugelen te klemmen,
En is de Schrift u mede ganfch niet nut;
Dier fpreeuwen vlucht moet anders zyn gefchut,

Praet geld hier niet: ghy moet van beyde fwaerden ,
Die chy beiït, hier 'twereldlijckaenvaerden,
En ktincken 't hun door beek, door necken ftrot;
Uwgeeftelijck valt tegens hun te bot.

Ja felve valt all 't heir der Albertiftcn,
Thoniiften, Soon, Scotiilen , Occaniften,
Hier veel te licht, hoe gaeu het is en kloek,
Hoe diep het Iteekt in Ariftotels broek.

Dus, Sone, maentvan onderuytzyn'holen
Den Vier-god op met mutfèrden , met kolen
En blixemen; en voer dien held op'tflaen
Van uwe trom op 's vyands benden aen.

Treek Piracmons, treek Steropen en Bronten,
Ja felf God Mars met fwavel, loot en lonten
In uwen dienft, en doe den gantfchen bras
Der ketteren in rooek vergaen en afeh.

Poog eenrnael doch van 't wroeten deiér voflen
Uw'kerckt uw'bruyd, uw'Junoteverloflen j
'T vervele u niet dat ghy een weynig fweet
En forg hier aen te koft legt of befteed:

'K fal onder 't pack uw' moede fchouders fterkco
f'K belove't u) ja felve medewèrcken ,
En temperen fomtyds den wrangen fmaek
Der nioeyte met wat honigs van^vermaek,

Y ζ

-ocr page 59-

ONDERHANDELING

Met wat geflreels wat troetelings van vrouwen ;
Want fchoün ick u gneme fage trouwen
of met de bocy des houwelijcx belaft,
Gemerckt die Imet nnyn' priefters niet en ραΐΐ :

'Ken wil nochtansontraêu te minnen ;
Siikx waer te ftreng ; neen 5 neem van uw' bafinnen
Uw tydverdrijf foo dickmael als 't u luft ;
De forgdes rijcx dient iomtyds doof gekuil·,

Eurijii'er, foon , iet levends uyt dit kuilen
( Syn Geyligheyd die mêefmiiylt eens hier tuilchen )
Heb des geen' ibrg, weeft daer in niet bclaên
tact dat voor nicht of neefken henen gaen.

Nuvvilick, Soon, voor all'dees'groote dingen,
Die ick ufchenck, dit weynigilechs bedingen;
Dat van nu voort uw' Heyligheyd altyd
Tot Hoofd-monarch fal werden ingewyd

Metdefekroon , diehaer'veiguldeglanfTen
Atfchietende vandry verfcheyde tranflen,
U drymael 't hoofd met heylig goud omkroont,
En 't merck in u rayns trouwen Wachters toont.

Dit( wil ick) Soon, fal 'teeuwigteeken welen
llw's leenmanfchaps ; fulcxdat ghy wel na deicn
Slechs met den naam Stadhouder hebt te zijn
Van Davids Soon, maer in der daed de myn.

En och ! myn kind, wat fou'c van u gewerden
Indien ghy bleeft in zynen dienft volherden ?
Ach! 't waer haeft uyt met hoogheyd en gemack ^
'T liep haeil: met u weer tot den bedelfack.

Ghy mögt wel haelt met uwen vooriaet ieggen:
'K en heb noch goud noch filver byteleggen.
Haeft foude uw hoofd , 't welk nu van goude blinkt >
In plaets van goud met doornen zyn omringt.

De koningen, die thans uw' vriendfchap vryen.
En nederig iichyoor uw'voeten vlyen,

Die

-ocr page 60-

EN VERDRAG. 4.9

Die fouden I^eft vertrappen uw' banier,
En u te fwaerde ontfcggeii en te vier.

Sint Pieters boot dreef haeftweei-op de baren
Van martelbloed. Dus laet dien meefter varen,
Dien kruysheer, Soon , die mager , dieberoyt
Meer kruyifen deelt als goiide kroonen ftroy t.

Ghy fuk'etdoch noyteens zynmetiibeyden ,
U\v beyder aerd is al te wijd verfcheyden:
Hy ftond na fmaed , beroydieyd en verdriet;
Ghy vlamt op goud , op welluil en gebied;

Hy is den lait deraerdfchekroon ontweken;
Ghy hebt'eroyt groothertignagefleken ;
Hywiert weleer ( 6 wat verfchil van lot!)
Van God een menfch, ghy nu van menkh een God.

Ghy zyt in all's foo ftrydig, foo verfcheyden,
Dat wolf enfchaepeer tTdmenfiillen weyden ,
Eer vier en vloed te farnen zyn gepaert,
Eer ghy en hy eens werden iult van acrd.

Maer wy, myn Soon , zyn van gelijcke finnen ,
'Twelckonderling d'eend'ander doet beminnen ^
Wy zyn van kop bey even trots en ftijf;
Bey groot van hert > bey dapper van bedrijf,

Wy dencken b^? niet als op ftaet beflieren ν
Wydi'oomen bey niet als van fcepterfwieren ;
Wy hebben bey 't vernuft deurtrapt en kloeck ;
Kortom wy ayn twee billlen in een' broeck.

Dus het u, Soon, dit licht befpreck bevallen }
'Ten heeft geen' Ιηίΐ, geen' fwarigheyd met allen:
Soo Tullen wy doen buygen in den tijd
Voor onfen troon all wat hier troon befchrijd,

En naden tijd oock eeuwig heerfchen t'faaien·
Wat fegt ghy, Soon? de Myter antwoord: Amen.
En wierd daer op dit Toet Verdrag aldus
Van wederiijds verfegelt met een' kus.

y j o^f

-ocr page 61-

ίία ■

Op ^t eeyßeGodfdknftiggebrujckder

WE S TER-KERCK

t'AMSTERDAM,

In *t laer 1631. Op Pinxter.

cyNiê eeuwe had eenendertig j^ren;
) Doen d'eerileniael dit Gods-gefticht
Omvangen had de Chnltefchnren ;
'Τ geweltgeftut met tien pilaren
Klontkd'eerftemnel van'theyJig dicht.
Doen ons die waerde dag bellraelde .
Die ons vernieiit ^ hoe 's heeien geeft
Op fijn' Apoirien nederdaeldc ,
En wonderlijck fijn woord vevtaelde
Door hunnen mond op't Pinxter.'ecft:

O , dat oock hier ten fuyvren wangen
Sijn' waeiheyd lang uytvloeyen mag;
Η ev werdfe in 't wackeroor oiittangen j
Hier galmen d'Hemelfche geHingen
De laetfle mael den laetftendag.

D

Ni

Aer roept een' Stmme : Boet
']s u voor allen goed :
Wel, lïele , laet uwerckgn t
Wilt, achteloos gemoed,

Op Joannis Boec-itemme.

-ocr page 62-

Cp Joamis Boet-ßemme. ^

Niet langer, watghydoet,
ü\v' betemis veitrecken.
Dner loepteen' Stemme: ipoed
Is u voor allen goed ;

Ick wil mijn' Sonne decken:
Ecn' Stemme ilrengen foet,
Die u , mijn fiele , moet
Een'wet üf vonnis Hrecken.

SON Ν Ε-LOOP.

DEs Werelds Fackel voert haer vier
Eerft van Rams-hoofd na den Stier:
Van waerfe 't na den Tweeling wend,
En fluytende de Lmwe lent
Sich hooger op na 't noorden geeft,
Tot op den cirkel van den Kreeft:
Van waerfe 't hooger klimmen moe
Weer nederdaelt na 't Zuyden toe j
En draett met tweemael dertig trccn
Door Leeu en Maegde-tceckens heen,
Tot onder Waegen Middellijn,
Üaer dag en nacht een wichtig zijn:
Van waerle 't voorts met fnellen tred
Door Scorpioen en Schutter fet,
En fluytende den Herrcbll-tijd
Tot op den Boeken· cirkel glijd :
Van waerlè 't leeger dalen moe
Weerhooger klimt na 't Noorden toe,
En rent met tweemael dertig trecn
Door Watermanen Viikhen heen,
Tot in den Ram, van waerfe quam.

Y 4 STERRE-

-ocr page 63-

■IP

STERRE - BEELDEN.

vafte vieren van den nachf
Beftaen in beelden iesmael acht;
Waer vandes ilemels noordei· fij
Ons dryniael iès vertoont en dry:

Te weten Meer en minder Beir,
AViens fleert de feylen ftiert dooi-'t meir;
Eeirwachter, Draeck, AlcmenesSoon ,
Slangdrager, Slang, en Noorder-kroon,
Den Schicht, den Dolfijn fnel van vaert»
Het Veulen en'tgevleugeltPaerd ,
DeSwaen, denDryhoek, en de Lier j
Den Wagenman, en vluggen Gier ,
>^aer tuilchen Pevfeus en lijn' Bruyd ,
En bey haer Ouders munten uyt.

Des Werelds riem praek met een ly
Van Sterre beelden viermael dry,
Riem, die vermaelt met gouden viet
Ofvierig goud den Ram en Stier,
Den Tweeling, Kreeft, den Leeu en Maegd ,
Op fijne noorderkromtedraegt:
En voorts met Waeg en Scorpioen,
Met Schutter in 't vervolgen koen ,
I\1et Steenbock, Waterman en Vis ,
Op 't nnder rond bei' hildert is.

De beelden daer de Zuyder-fij
Met i£ beftickt fiin vijtmnel dry
Orion rijckelijck gegierd ,
De Wateiilang, 't groot Zee gediert j
DeH'ïi^ 'i Schip , de KleenerHond,
D. Grooter met iijn' klaren mond ,
DcRave, Nap. en Watervloed ,
Ce Wolf, en Chiron vlug te voet,
■ . " Waer

-ocr page 64-

Klachtevan Majanijfa.

Waei' nefFens 't Autaer ftaet ten toon ,
Jln Zuydervis, enZuyderkroon

Bchalven defefesmael acht,
Word van ons tegenvoetfch geflacht
Noch een getal van viei en tien
Rondom den Zuyderpool gefien.

Dees' zijn de gulde beelden all',
Die 't oog bereyckt van uyt dit dal;
Waei'met de Schepper wyd en fijd -
Borduurde's Herne sblaeuxy tapijt»
Ten roem van fijne MajeReyt;
Roem zy Hem oock in eeuwigheyd.

Κ L Α C Β Τ Ε van MASANISSA.

Stemme:

Ha ! cjue Ie Cieieß contraire α ma viel

Och! tot wat rampen ben ick geboren I
De Schoone , dieickalsmijn'fiele mïnn',
Ε η tot mijn" Bruvd my hebbe verkoren,
Moet i'. k helaes Γ ofdood iien of flavin.
Helaes! itk moet nu of gaenfchtjnen wreed,
Of met den voet vertrappen mijnen eed ;
O ramp I ohertenleetl

Doen iclina Cirtha fnelde mijn' gangen,
Had ick, oSophonisbe , vaftgemeent.
U Itaens-vocts te maken mijn' gevange,
Mner 'k wierde d'uw, ibo haeft ghy my verfclicent;
De God der min quam mijnen geeft terftond
Verftricken in uw' armen blank en rond ,
En in uw'vlechten blond.

Ys Uw

-ocr page 65-

(ίή. Klachte van Majanijfa,

m

Uw lippen, dieals de kerffèn blofen ;
Uw' kaken verfch befproeyt met tranen nat
Als rwee van dan befprenkeldc roofen j
Uw witte neck; uw voorhoofd hoog en glad ·,
Uwdroeivertüogvernungtmetvleyery;
Uw fedig oog en loncken wierpen niy
Plots neer in llaverny.

Ghy bad, ghy fmeckte niy mcnigwcrven,
Dat ick η doch in der Romynen macht
Nietlevren iou , maerliever doen fterven j
'T wckk ick verlieft u toefwoer t'onbedatht.
Ickmaekte ftaetdat icknlicht, Mevrou,
Den hoon en froaed hunns jocks oncrucken fou
Door 't heylig jock der trou.

Hierop fijn wy te famen gelegen.
Maeroch! mijnlicht, fy b ijven even ftraf.
Hunn krijgfrecht dunkt hun fwaerder te wegen ,
Als't recht dat myGod Hymen op u gaf.
Men arbeyd vail om u met fchimp en fmaed
In band en baft te flepen achter ftraet;
Helaes! mijnlief, watraed?

Helaes! wy füllen moeten fJieycien j
'Kben t'enderaedsindefenilrengennood j
'Keniiegeeneuytkonift ; eea vanbeyden
Dient aengegien oFllaverny ofdood:
Ghy keurt dedood u ruym ioo nut en goed ,
En wilt den nood niet wijcken eenen voet;
lek prijfe uw groot gemoed.

Wel dan, om , Schoone, van uw' ellende
(Ach! ach! ickichrick; 't hert geeft my klop op klop)
't Erlangen een facht en fpoedig ende;

Soo

-ocr page 66-

Klachtevan Majanijpi. (jy

Soo weet, dat u in deien gouden kop
Word toegefchickt een weynig koud fenljns,
'T vvelck mgellickc flechs met een weynig wijns
Verftickt met weynig pijns.

Wilt my dees' Trou-gift ten beflen houden ,
tj door den nood, niet by mijn' fchuld, geimeed.
In uw' omhelfiogen te verouden
Waer my geweell bet foetlk dat ic k weet: .
Maer 't Roomfch geweld , 't welck ( foo ghy weetcn
fict)
My wetten ftelt, en over my gebied,
Gunt my dien fegen niet.

lek poog u , als ick u fwoer met eede ,
Van 'tfchandig pack des Roomfchen jockst'ontilaen;
Sijt ghy daer onder getrooll te treden,
'T ftaetin uw macht, ghy kond de dood ontgaen:
Maer, lieh ick acht, datghyinde^nftrijd
Uw braef geflacht gedencken iult altijd >
En wiens en wieghy zijt.

Vaer wel, ο Schoone van leden en feden,
Vaer eeuwig wel, en draeg u kloek cn koen.
De bittere fcheydrbnck, dien u heden
De bitt're nood toebrengt en dwingt te doen , '

Sal ftaég met fmert door mijn' gedachten gaen.
Soo lang my 't hert (al inden boefem flaen,
Mijn'oogen open ftaen,
 i

J

' KLACHTE

-ocr page 67-

I .

^ppipp·

κ L ACHT Ε van SOPHONISßΑ.

Stemme :
Belle, qui me va martyrajn,

WAs 't hierom dan dat iijnc trou

MyMafaniiragif;

O ρ dat hy my doen klimmen (bu
Van 't bruyloftsbedde in 't grai';
En my helaes 1 den bruylotrswijn
Sou mengen doen metdoodelijck fenijn ?

'K neem niettemin ditdöod'lijck goud
In dank aen , foo 't behoort:
Schoo η hy my 't eerfte niet en houd,
Hy hpiid fijn tweede woord.
By quijtfichalseen eerlijck man ,
Die voor fijn' vrouwe doet foo veel hy k.in.

Ducht niet dat ick in dit geval
Als iemand van 't gemeen ,
Als een' flavin my dragen fal J
Keen, MafaiiiiTa, neen,
ïi een ; fterven fal ick ( houd dat vaft)
Gelijck'tdevi'ouenbruydeens koningspaft.

De droevedronck, dien ghy roy bied,
EndunktTgelooft'etvryJ
;My ver foo droef foo bitter niet
/.Is 't jock der flavetny.
Ach 1 't is my nutter dat ick fneef,
Ε,η eerlijck ftcrve als fondereere leef.

'T waer al t'onlijdelijck een fmsed ^
DatSyphaxgemalin

Eti

-ocr page 68-

KlachievanSophomsba. -

En Afdi-ubalsdoorluchtigfaed,

Met fchimp ftraet uyt ftraet in

En met de ftale boey aen 't been i

Sou voorden Roomfchen iègewagen trcên.

Een teug Cl iny hier af ontflaen.
Wat fchricktghy, mijn gemoed ?
Vaerd onvervaert het drinckvat aen ;
'T is u gefond en goed:
Geen gift en fal 't u geen fenijn
Maer tegengift voor all·· üw'quälen zijn.

Ghy fult dus doende niet alleen
Den Roomfchen trots ontgaen,
Maer all' d'onwederen meteen ,
Die 't fchip des levens llaen;
En naer uw' dood alom 't gerucht
Met uwen lof doen vliegen door de lucht.

Wel aen, hier op breng ick den dranck
Getrooft aen mynen mond.
O Goden, maekt mijn'pijn nietlamk.
Dat's uyt tot op den grond.
Nu fpoey t mij ns levens loop na 't end,
En met den loop mijns levens mijn' ellende

Ick lepge 't pack deslichaems af
Alleen met dit berou,
Dat ick my ichier als op mijn graf
Gaf tot de tweede trou.
Scheld my die fchuld, oSyphax, quijt,
En draeguftaêgals koning, waerghy fijt.

Λ my I wat word ray 't hert benaut!
'T koud fvveet dat breekt my uyt,
'T geficht befwalfct, de ftem verflaut,
'Τ oor vangt nau meergeluyd,

De

' II llilii

-ocr page 69-

8 Beklag van Monime,

De bccncn beeveii onder 't lijf}

i\ch! ach! ickfijge, en worde koud en ftijf.

Vacr wel mijn Vader, ick vertreck j
Mijn Vaderland, vaer wel:
Ickgadenftorm, dieuweniieck
Van 't Noorden dreygt foo fel.
Ontfchuylen onder 't iwerfte fand.
Vaer, Vader, wel; vaer wel, mijn Vaderland.

BEKLAG van Μ ONIME

Over haer koninglijck houwlijck met
MITHRID ATES.

Stemme:

Qtidfaux cour agie te furmonte,

Schoon my mijn Troudag heeft gegeven
All wat een praelfieck oog behaegt j
Schoon hy my heeft in top verheven ,
En my van een' geringe maegd
Of borgerin
Verfchapen in
Een' koningin,
En hoog gefet in 't goud :
Geen dag nochtans, die my foo feer bereut.

Want zints dien dag is my gebleken
Dat vrede, vrydomengemack
In koningskroonen noy t en fteken,
Noyt nelVlen onder gulden dack j
Mijn bly gelach

li

-ocr page 70-

Beklag van Monimt,

Iszintsdiendag

In droef gekbg,

In och! en ach I vergaen ;

En iiyt mijn' Trou my niet als roiionftaen.

Die meent dat uyterÜjcke faken
Pi'acht, welluft, fchatof veel bewints
Den menfch recht falig können maken,
Gevoelt (mijns oordeels ) al te kindfch:
Neen, groot gebied

Baert anders met - '

Als groot verdriet,

Als moeyte, forg en kruys ;

En rufte leyt by rijckdom Telden t'huys.

Het Hof heeft wel aen alle fyên
Vol-op van uyterlijck vermack ;
't Swemt ( ick beken 't) in leckernijen;
Maer 't nutiè fonder rechten fmaeck:
Wantop een hert,
'T welck eeuwig werd
Van vrees benart,
Van forgen afgemat,

Heeft lijfs vermaek heeft weelde oanich geen vat.

Of fchoon van buyten aen de ünnen
'Tgantfchrotder luften klopt en belt j
'T gemoed het geen van allen binnen,
Wanneer't fich qualijck voelt geftelt.
Ach! lichaemsluft
(Ick ben's bewuft )
Smaekt een omruil:
Een knagende gemoed,
Als Ictkre ipijs een* fiecke mage doet.

Indien ick om mijn'hooffche drachcen
Ofkoninglijcken pronkery,
Met recht mv falig hebbe fachten;

SO»

i

-ocr page 71-

j O Beklag van Monime.

Soo fchat ick hem oock fnTch of vry, >

üiemetdepijn

V^an 't flerecijn

In facht fatijn

Of purper fit en fchreyt,

Of op den haisin giilde boeyen leyr.

Neen , 'twaere foet heb ick verloren 5
Soo ras ick 't hof heb gehanteert,
£n louter roet daer vt-ior verkoren
Met flechs wat honigs overfincert.
Hoc vredig placht
De lange nacht,
Hoe foet et» facht
De dag my deur tc gaen,
Eer ick de kroon had op mi jn haiien ftaen i

Nu had ick luft met mijn' gcfpelen
Blygeeftig aen den rey te gaen,
Nu eenig aerdig lied te quelen ,

Nuluytofcijter fnaer te flaen :

Nuuiaeldeickmy

Met naeld en zy'

Een'fchildery

Of las een geeftig bocck,

'T welck met vermaèk my maeckte wijs en kloek.

Ofalsmy't ftê-gewoel mishaegde,
Gaf ick my uyt der veilen dwang,
En leende 't oor, terwijl het daegde,
Aen > nachtegaelkensfocten fang;
Of fag verblijd, '
Het veld tapijt
Het hooffch ibo wijd
Te boven grien in glans,
Als pauwe-pUiynï de veder van de gans·

Hier

mm

-ocr page 72-

Beklag van Meniptè^ 7 ί,

Hier fag ick'tv las langs iilvre beken
Öp fijn turkois-blaeudragen roem,
Daer't purper van de roos affteken
Op 't fneeu der blaricke lelybloem 5
En trock uyt fpijs " , '

Van flechten prijs . . ■ . 'i, ·

Meer leckernije

Meer voedfels en meer vet ' .

Als nu uyt dier en dertel hofbanket. > .,

Foey my I dat ick my liet bepraten,
Om voor een'koningli)eken hoed,
Voor leur of tytel te verlaten '
Een leven foo geruft en foétl'

Oraferyl ,

Foey 1 dat ick my , ,

Uythoovaerdy, , 1'.'

Uyt fucht tot malle pracht. ' '

In flaverny van hoven heb gebracht. /

Bood Mithridact my dan fijn' trouwe j ' ,

Öp dat ick in dit woeft geweft,
Gelijck als een'gevange vrouwe

Verquijnen fou mijns levens veft ?
lek fit veracht.

En tuflchen wacht .

En wal en gracht
Nu menig jaer en fucht
Verftekenvan mijn* foete Griekfche lucht.

Ick mag mijn' fchoonheyd wel verfoeyen,
Is'tdattereenigeisinmy, «,

Die my in defe goude boeyen: \ Γ ^ _

In dees'gekroonde flaverny - ' .

Heeft vaft gelegt,
Én my door echt
JHèlaes! gehecht

Ζ m

-ocr page 73-

η Bekl^gvan Monime,

Niet aen een' echten «lan,

Maer aen een' voogd of liever een' tiran.

Hetdocht my ichoon tefijn de vrouwe
Van eenen vorft ioo hoog geacht j
Maer och! wat heeft de band der trquwe
By groote meefters kleene kracht!
Het docht myfchoon
Rijcx-ftat en kroon
Op eenen troon
Te voeren met gebied ;

Maer nu ick 't proeve, is 't hertiêer en verdriet.

Verdriet, helaes! dat mijn'gedachten
'S daegs niet alleen met angft befwaerc,
Maer iny oock duyiênd bange nachten
En duyiend droeve droomen baert.
Noch deièn nacht
Wierd ( foo my dacht)
My fchrift gebragt,
Wacr by uyt 's konings laft,
My ftaende voets te fterven wierd belaft.

Doch 't ftond my ( docht my) vry te kiefen
Door wat geweld of door wiens hand
Ick liefß het leven wou verlieièn:
Diesmydekoninglijckc band.
Als die voorheen
Aen foo veel ween
En fwarigheên
Men leven had verknocht,
Oock tot dit ampt meeft nut en dienilig docht.

Ick ruck hem dan vankop en vlechten,
En wind hem flux om keel en krop,
En doe hem aen den folder hechten,
En my verftrecken voor een' ftrop:
Maer't ihger tefwack

Voor

-ocr page 74-

S?kkg van Honmi. 7% -

Voor fulck een pack . .j f

Gafkrack op krack ' , ;

Soo haeft het lichaem hing,

)a ( docht my ) brack eer 't my aen 't leven ging.

Hierop heb ick'tvanfpijt bewQg?n
Geflingert tegens wand en vloer >
Getrapt inet voeten en béfpogen:
En riep: ο boos, ο heyloos fnoer i
Daerick n^yt vreugd , /i , '

Noyt dien ft noch deugtl
Door all de jeugd
Mijns levens at genoot»
Stelt ghy my oock te leur in deièiti nood ?

Doen docht my dat ick aen den (Icgei*
Den blooten hals bood ionder fchroomi
Maerfiende (dochtmy) 'tftael bewegen,
Schoot ick verbaeft op uy t den droom.
WatoMeval
My treffen fal,
Weethy, die't all
Te voren weet en fiet *

Maer och! ick forg dat dit geen klcetibedicd·

Wel, leert hier uyt dan, ghyfpuinnen*
Die u aen ydelheyd vergaept,
Leert (ièg ick uws gehjcken minnen ;
Leert, datmenveelgeruilerflacpt
Ind'armenvan

Een'ambachtsman, ·

Dieeerlijck kan

Sich voeden met fijn' hand.

Als by een' voorft op purpre lédekant.

Als donder woleken woud doet)g:akejB,
Als ftorm en onweer huylt en baft,
Dan worden hoog geboiide d^enk

Ζ % Cemecni

-ocr page 75-

η ^ Κίachte vm Cmma.

Gemeenlijck heftigil aengetafl: :
Hetdackcierhut

jHoe fwack geftut ·

Word minft geichud

Van 's Hemels ftrenge roê.

Gedenckt hier aen, word wijs en fiet wel tóe.

Κ L Α C HTE van CÄMMA,

Stemme:
Ick heb de groene ßratm.

Nu isd'uure verfchcnen
Waer in ick eens fal verfacn
Mijn'wiaekluft , enmet cenen
My't pack des levensontflaen,
En tot mijnen Bïuygom gaen.

Diane Godin verheven,
^K Betuyg voor uw' majefteyt,
Dat ick dus lange dit leven
Alleen heb uytgebreyd
Om te volvoeren dit feyt.

En hadde my't vertrouwen
Van een foo wreeden verraed
Te wreken niet opgehouwen,
lek en hadde niet k>o laec
Doorfncden mijns levens draed.

Er

Want zedert mijn man mijn hope
Doordien fchelmachtigen flag
Iti iijiien bloede veifopcn

-ocr page 76-

Klachte van Gamma. 7 f

En koud voor mijn' voeten lag,

En had icknoyt blijden dag. '

Ach I zints en hadde de vreugde
Koyt toegang in mijn gemoed ,
Noyt vatten op mijne jeugde ;
Zints dochte my honig roet,
Engal-bitteralle foet.

Maer nu ick heb wraek ontfangen
Van 't bloed van mijnen gemael,
Spoeyeick t'hemwaertsmiin' gangen j
Hy ( dunckt my ) roept t'elkemael,
Dat ick al te lange drael. ^

Ick voel mijn ingewand fengen
Jafiedenop 't fenijn:
Dies hoop ick nu haefl te gaen mengen
Mijn' beenderen met de iijn',
Sijn' ailchen onder de mijn.

Laetu, Sinate, behagen
De wrake van uw bloed i'
Door my u opgedragen
Voor alle de
ounft en all 't goed
My
voormaeTs van u ontmoet.

Neem oock in danck aen 't ofFec
Van mijne trouwe feer groot,
ü binnen mijns herten koffer
Gelijck een dierbaerkleynood
Be wacrt felfs naer uwe dood.

Maer ghy verrader, ghy fnoode,
"Waerdom uwefchelmery
Te fterven duyfend dooden,
En beeld u niet in dat ghy
Oyt deel fult hebben aen my.

Ζ 3 Soud

-ocr page 77-

7 <ί Κ lachte vm Gamma.

Soiid ghy iiw' bloedige armen
Om mijne lendenen ilaen!
Ghy ghy mijn' iijde vei wermen l
Neen, neen: dieydelewaen
En luft fal u haeft vergaen.

Dien luft Tal u defe beker
Eerlange wel drijven af.
En helpen u foofeeker
Als ick hem ii toebrogt en gaf,
In pi aets van in 't bruyds- bed in graf.

Een' fake quelt flcchs mijn herte,
Dat ghy fchandvlecke van 't land
Door een' al te lichte fmevte
En door al t' cerlijck' een' hanci
Geraken fiiltonder'tfand.

Doch , fchclm , de Goden füllen
'Tgebreeck (gelooft 'et vry )
Der ftrai hier namaels vervullen ·,
En u uwe fchelmery
Eens boeten doen na waerdy.

Men fal u vloeken en haten >
My loven wacr men my noemt,
Soo lange by den Galaten
De deugd fal werdengeroemt,
D'ondeugd fal werden verdoemt.

Hier ga ick vrolijck op fterven.
Olaet. Godinne, laetthans
Mijn'ficl een' rullplaets verwerven
In uwen fuy veren glans,
Mijn' allché by d'alkhe mijns mans.

V Β

-ocr page 78-

77

τ> Ε KLAGENDE

Ρ RIN CE SSE

Overd'OnrijpeDood van haeren Manden

.PRINCE VAN ORANGIEN,

ÖHißapen den 6. 'November i ti 5 o.
Stemme: CeiTezmortelsdefoufpirer. "

GHy dieop Stam enStaetvertrout,
Op jeugde floft of
friflè leden;
Ick bid's u dertelt niet te ftout: ^
De Dood en viert ( geiijck ghy heden '

Aen mijnen Β R U Y G Ö Μ mertken meugt)
Noch Stam noch Staet noch ftiiTe 'jeugd.
Mijns Vorften hooge Titelpracht
In kan die ftoute niet vervaren}

S'en paft noch fijn oud geflacht,
Kelaesl noch op fijn'jonge jaren j
Maer overvalt en velt hem om
Als Winter-buy een' Lente-blom. 1

Sy ruckt met hem, mijnHeylom-ver; ^

Enbluilinhem, mijns Broedei-shoope.

Ach! moeftdees' eerft opgaande Ster,
Ster, daer 't geficht van ganfch Europe
Soo fchoonen dag van docht t'ontfaên ,
Voor haeren middag ondcrgaen ?

Soo langh mijn' oogen nutten 't licht,
Salick, O WILLEM, niet vergeten,
Hoe ghy dat dervende geficht

Ζ 4 Die

-ocr page 79-

KLAGENDE PRINCES.

Pie fwijmende oogen.nat bekreten
' Beweechel.jckent'mywaertsiloegt,
ïn na den leften adem joegt.

Och niochi ick; onder fand en fteen
Metu ontfchuyleh 's levens qualen.

Ghy laet myhierj en gaet alleen
Door d'EliTerchebecmdeq dwalen j
Λ Iwaer ghy in der helden fchaer
Uw' dapp'ren Vader word gewaer.

Ν My dunkt ik hoor dien ouden held r
Verbaefl: uytberften in dees' reden :

Hoe dus, mijn :300η ? dus jong gevelt I
Dus haeituw' Vader nagetreden ?
Voorwaer fulrx hvid ik noytgedacht.
Noch u alhier foo vroeg verwacht:

O jonger held , het doet niy feer
(Enwien, och ! wien fou't niet verdrieten ? )

Niet dat wy met ons'oogen weei'
Uw jcugdiG; lengeficht genieten ;
Maer dat het treurig vaderland
Moet derven een foo waerden.pand.

Maer foo ghy oock aen d'andere zy
Den geefl: mijns Vaders komt te naken,
O, groet eri kufl: hem e. ns voor.my j
Enfegberrt met betraendekaken;
Hoe ddt ick onlangs Wees alleen
■Nu Wees en Weduw ilt en Üeen;

En of hy mögt na 't overfchot
Van fijn' nfkoiiielingen vragen ,

Soo ieg hem , Vader, "t woedend lot j
Is noch niet fiit van hun te plagen ;
Ach! ach ! en't bitter ongeval
Van Stuards ilam houd noch geen ilal.

L Y K'

-ocr page 80-

- 79

LYK-K LAOTE,

over de dood van

DANIEL ARMI NIUS,

DoBor in Medtcijne.

TErwijl ghy aenwend allen vlijt,
En fchiei· al t'ernftig befigfijt
Om 't fwncke leven t'onderftutten,
En door de konft de dood te fchutten:

Terwijl ghy yail met ziel en fin
Onsbleeck beftorven huyfgefin
Verfchrickt door onfes vaders lijên
Verquikt met héylfanic artzenijen:

Soo breekt de koude dood geftoort
tJyt haeren duy ftren kerker voort,
En roept: hoe dus? wat wil dit weien i
Is jEfculapius verreien;

Sal deies jongelings verftand
Van meer bedrijf fijn als mijn'hand ï
Sal ick de vLigge voor hem ftrijken ,
En door hem derven ibo veel lijken >

Neen, neen: 'ken dulde'tlangerniet.
Nadien hy 't jo'ck vgn mijn gebied
Heeft füo veel halfen doen oiitloopen i
Hy fal 't my raetden hals bekoopen.'

Dusfpreekt dat wreed , datvinnigveli
En heeft daer op, δ Daniel, \

Den dood-ichicht u in't hert gedreven
In 't fchoone midden van uwleven.

Ζ 5

-ocr page 81-

So L Υ K-K L Α G Τ Ε,

Ach! acht darfedigegebet.
Die minfaeruheyd van taelen praet,
Waerin Galenusfcheen herboren ^
En kan die wreede niet bekoren :

S'en viert noch deugd noch kloek verftand.
Doch Ichoon fy om haer overhand
Vafl juycht en haftdklapt onbefonnen,
S'en heeft'ec noch niet all gewonnen.

Sy fchend alleen uw flechtfte deel,
Uw befte blijft io fijn geheel,
Het welck in heldren llerre-wagen
Haer'felle klauwen word ontdragen ,

En opgevoert nad'èeuwigheyd,
Daer noyt gefuchr word noch gefchreyt,
Alwaerghy aen den reyder vromen
Alrec uw' vader hebt vernomen,

Alreegekuft hebt en gegroet
Dien Medicijn van 't fieck gemoed,
Die 't feer kon uyt ons' fielen drijven,
Gelijk fijn Soon uyt onfe lijven.

Op de'Doodvan

GODEFROY Η OTT ON,

Leeraer der Franfche Gemeente
t' Λ Μ S Τ Ε R D Α M.

Is dan dat fedig hert gebroken ?
Leyt dan die wijfe mond in 't ftof,

Die

-ocr page 82-

op de dood ifdn Godefrof Hotm. !? ï

Die menigmael tot 's Hemels lof
Sog net, foo vloeyend heeftgefproken 3

Die menigmael mijn' oiorèn floeg
Met klanck van Goddelijks reden,

En mijn'gedachten van béneden ,

Tot boven 't dack der fterrea droeg;
Die afgerecht opbnderwijfen

Sijn'galmen na den eyich der ftof · '

Kon rollen doen nu fijn nu grof ,
Nu dalen doen nu weder ri jièn;

Die fijne texten was gewoon
Soo iedelijck als naèkt ontleden >
Maer op de woeftigheyd der feden

Te donderen met ikrcken toon j
Dieovevdaed, die hoovaerdije
Engeldfuchtdappreiiepen gaf.
Ja vuylcrwifttc malertat"
Als d'allervuylfte aigod«rije ?

Ley t {feg ick) defe mohd in 't fand ï
Helaes! de dood is niet t'ontflippen.
Dochfchoonfe nochbegaefde lippen

En fpaert, noch ongemeen verftand:
Noch moetfe laten onverbroken

Het geen die mond ons heef t gefticht;
Sy ruckt hem wel uy t 's levens licht,
Maer niet het geen hy heeftgefproken:
Wantfchoon hy met fijn ftem alhier
Niet meer en breydcltons' gebreken ,
En aflaetop den Itoel te preken ,

Hy fpreekt en preekt noch op 't papier.
WiltghyHotton, ο Chrifte fcharen,
Noch hooren menigmael voortaen ?
Vat fijn' *
Beproefde Godtvrucht aen, * U picif
En weyd met y ver doos die blaren, *fifreuvie.

Ghx'

-ocr page 83-

f ζ op de dood van Godef roy Hoiionl

Ghy fult uw' Leeracrs trouw bericht
Daer t elken als van nieus herhooien ,
En 't geen ghy voormaels door uw' ooien

Infoogt. infuygen door 't geiicht,
Ghy fult hem in die wijfe bladen
Des Wuerheyds ialigmakend woord
Recht deur lien fni)den, foo 't Ijehoort,
En inlijnilrafFen, trooften, raden,

Soo ernftig (ïen en foo gefchikt
Op fijne textvcrklaring doelen ,
Dat gliy u t'eiken fult gtvoelen

Verrückt, verflagen en vcrquikt.
Ghy fult hem daer niet by ficn bringen
Als 't geen ter fake diend en paft ,
En met een oordeel ipits en vaft
Sien booren tot in 't pit der dingen.

Ghy fult daer fijn' welfprekentheyd
In fijn' geleerde pen herfmaken ;
Kortom ghy fult daer alle faken

Soo fien gefchreven als gefeyt.
Self s fult ghy eenigfins vermogen
Tc fien den yverigen fwier
Van fijne mijnen in 't papier j
Siilcx dat ghy jnnerlijck bewogen

öytroepeniult: foo langde Son
Sal dagaen onien oogen geven,
Soo fal Hottonin Job herleven,
En Job ons leeren door Hotton.

J V B I-

-ocr page 84-

tf

fVBlLEüM,
Guide Bmylofc, ■

VmdenEerfamen ^

ABRAHAM de D Ε G Κ Ε R ^

Endé Deügdrycke .

MARIA vanden BR EMDEN,

Gehouden den derden

Dat is, even vyfcig Jaren na hünnen Troudagh y
die geweeft is den 3. April, 1 ëoj/

WEch Venusmet uw'blinden Jongen; ,.
Uw los gelaet en lichié fpron|en , . , \ "
Zynhieïonfmakèli)ic énlat'i ^ " 4';)', ■■■

Η ier eyfchtmen ftatige gebaren i , , . '' .'' .. ^
Hier kroont April de Wiptèr-jareft, ' ^^ ,

Hier fpreydmen 't Briiyiofts bed op 't graf.' " " ^

't Kan wefèn datde gulde fchichteh
Uws Soons iet witten uyt te richten ,
^ letwatvermbchtenopditPaer,
I

Doen zy gekroorif met Myrre-bladea j'

Na 't jeugdig Bruylofts bédde traden
Van heden over Vyftig jact;

Mm

-ocr page 85-

GULDE BRUYLOFT. gf

Maer ,iiie Apiil-maend is yerdweneii j
De jaren zijn gevaren henen,

En met de jaren oock d^ jeqgd:
Dies zy naer hooger weelde trachten ,
En befig houden hutin' gedachten
Met eene meer als aerdiche vreugd*

Ghy weet tiiet anderS tfe jjedrijven
AJs te verecnigen tvi'ee lijven,

Dat paft geen'iukkenniiderc|om ;
Neen', neen 5 dit Paerfiec elders henen j
Het poogt zijn' zielen te vereenen
Met Jeïus's Hemels Biuydegom.

En ghy i 6 RrUylcfs-ftiehteï Hijmen,'
Volg oock deklanck- maet van mijn' rijmenj

Dat 's, toon u niet te bly van geeft}
Befpreng met ftatigheyd uw' feden:
jWant deiè tafel beeld ons heden
£cn Scheymael af, geen* Bruyiofts-feeft,

Ghy denckt miflchién; wat 's dit te feggen ?
lek fal 't u nader uyt gaen leggen;

Dit Paer neemt ( meen ick) met dit mael
Zijn affcheyd vanall' d'ydelheden,
[Waer in wy fweeten hier beneden ·
En fucht na beter Bruylpits-fad:

't Sucht naer een' Sael, di? Criftallijnen
Gewelf met vlammende Robijnen

En eeuwig blinckend Sterren-goud
Befaeyt, heefi tot haer vloer-gefteente:
Daer Jefus 't Lam met zijn' gemeente
Induyfend wcelden ßruyroft hpud ·

Daer

-ocr page 86-

GULDE BRUYLAlpT.

Dacrd'Ouderlingen bjanek γαη haireft
De galmen van hmin' gulde ihmn» , i i

Ter eere van dat heerlijck Feeft .
Vermengen merdff Englen kelen j
En lieflijck op hunn'Harpen fpelcn,
Den lof van aller geeften Geei^;

Daer duyfenden fneewitte zielen

Stacg voor den Throon des HoQgfteq knielen;

Daer twee paer Dieren anders;üet
Als
HeyUg, Heylig, Heylig , gingen j
Siilcksdatal's Hemelsfolderiagen
Staêg dreunen van dat heylig Ued:

Daer Patriarchen, Martelaren,
Daer menigten vergode Scharen -

Te Feeit gaen in Gods eeuwig Liefet; j
Enweelden fmakenniett'ontvoi4vven,
Soomcnigniael alszyaenfchpuvien ^ , j
Datdrymael Heyligaengezicht;.

Dit is de vreimde , dit's't vermaken,
Daer defe TWee naer b'jgen , haken >

En (tadig't ooge flaen na toe.
Dat balling gaen langs 's Werelds banen,
Dat fwerven door dit dal der trancji,
Zijn zy al lange fat en moê.

Hunn' vafte woopingen en hoven
Zijn ( weten
zy ) gebout daer boven

Door Codes hand, jafelfsin Godj
s' En willen in deez' flijck-geweften -

Hunn' tabernakelen niet veften ,
Noch d'aerde nemen voor hunn lot.

Wat

-ocr page 87-

GULDE BRÜYLÖFT^

Wat heyl dodh foii hun d'aerde geven,
Die noch in't voóihoofd draegt geichreyeß

Het vonnis tegens haergevelt}
In hun , wat voetpad dstfe kofen,'
Meevdoornen heéit als fachte roofèn
In 's levens loopbaen voó-^geftek >

Zy hebben in hunn'Hyli* ks dagen
Hunn deel oock van den yloeck gedragen ,

Gefproken over 'teerfte Paer:
Ach', ionder Tüchten, Tonder f weeten,
En hebben zy niet afgefleten

Hunn' tweemaél vyfentwintig |aer.

Terwyl aen huyllelycke forgen
d'Een'middag, avond hingen morgen,

Moeiï d'anderdagelycx by ftraet
Het nut gaen van 't'gciïn bejagen,
Door Somerbrand en Wintërvlngfen,
Van 's morgens vroeg tot 's avonds laet.

d'Een focht van buytcn op te loopetï
let dat de Keuken mocht bedroopen ,

Of'deckfel fchaften aen 't gefin ;
En d'andere na deneyfch der redea
Van binnen eerlyk te belleden
He: eerlytk ingebrogt gewin.

Voorts, welcke moeyten dat'er fteketi
In 't Kinder- koefteren ein queken;

Wat laft het zy, de woefte jeugd
Te regelen door goê manieren,
En eenen huys-itaet wel tc fticrèn j
Jckmeene dat hun dat noch heugt.

-ocr page 88-

GULDE BRUYLOFT. Zy^

ζ y hoeven 'tinclcScde-boecken
DesStagirijsnietopte foecken .

Noch by iJe Spin te gaen pm raed:
Men msgtwee domme nieuwelingen
Van 't huys-ampt wat te voren fingen ,
Dccs Twee ver ftaen'tfichuyt de daad.

Zy z'jn al meer a's wel bedreven
Op 't droef tooneel-fpel van dit leven j

Zy hebben oog en biiyck al vol:
Hctfbu hun ( weetick wel) vervelen
{ Λ1 kond'etzijn ) noch eens t'herfpelen
Hunn' nu i'oo na volipeelde rol.

En evenwel in huim' gemoedcn
Bect;jncken zydien drymael Goeden > ·

Die in foo redelijcken ftand
Dus lang hunn' leemen hutten fpaerde ;
Dus lang voor't mes der dood be vvaerde
Hunn' levens-draed enHylicks-bandj

Ja 't dunckt hun wonder datfe beyde
Geraeckt zijn onderzijn geleydc ·

('t Welck weynig Paren beuren mag)
Door diftelen en fachte wegen,
JDoor fuur en ioet, door ramp en fegen,
Tüt defen tweeden Bruyloftsdag:

Want aengemerckt ons'brofie leden, i.

En air de rampen, fwarigheden . ,

En fiekten, diefoomenigvoud , ,

Onsdreygen, drucken en befwaven
Na ziel erï lijf, is vijftig jaren / ,

Vry lang geleeft 1 ick iwijg eetrout.

Α a ' * ' Helacil

-ocr page 89-

GULDE BRUYLOFT. gf

wemm

Helaes! wat heeft dit Paer al parcn
Sien door de Trou by een vergaren,

En weder fcheydeniïen door 't graf!
Wat tradt'er menig' Pcrfonagie
Op deiès levens Speel-ftellasie
£n naer hen op, en voor nun af!

'k Eniprecknu nietalleen van vremden:
De Stam-boom felf van
van den Bremden,

En van de Decktrs wij (i ons aen,
Dat verr de meefte Fruyt-gewaiicn
Vcrfticken, eerfc zijn volwaiTen,
Ja felfs al bloeyende vergaen.

Soo veel Gebroeders, Oomen, Neven,
>i/aerzijn, waerzijnfeCbes! ) gebleven 5

Air afgemaCyt noch jong gejaert,
All* in de Lente van hunn' dagen ,
All'groen ten grave neêr gcflagen;
AU' wechgerukt met blonden baerd.

En tVijl de Dood met hare pijlen
yaft nederichiet foo ftercke ftijlen,

Staet ghy noch vaft cn onvergaen >
Ghy {fegh ick ) oudeStam-pilaren,
yan drj'mael vijfentwintig jaren.

Och, of ghy noch een' wijl moch t ilaen;

Och o^hy noch wat tijds mögt duren,
Och of^en Henjel noch wat uren,

Ja jartn tot uw* jaren gaf.
Doch mits uw' krachtenbleven bloeyen:
iWant wat is 't of de jaien groeyen,
Als moed en krachten nemen af J

Soo

-ocr page 90-

GULDE BRUYLOFT. gf

Soo wenfchen gelden mogtyan me nrcl)en, ·
Iclc fou noch wel wat ftouter uenfthèn

En roepen: och of my die dag
Die fahgc ure mögt gewerden, "
Dat lek dees Twee hier oock ten derd«·«
Hunn' Brüylofts-fceftvernieuwerifag. ^ i'

Dochfulckewenfchingeöof beden
Zijn meer gegrond opTucht als reden:
lek laet dan 't ydel wenfchen daef.
En om denFeeft fang'mrjnerluyte
Meteenen wijz'ren wenfch te fluyten»
Soowenfchickdatghy, falighPaer»

Na bey uw'aerdfche Brnylofts-feeften
Verfelfchapt^van all' 's Hemels geeflen

Ind'onuytrprekelijkevreuga,' .-.·

Vreugd, die noyt menfch en-hert verftonde ο
Noytoor, noyt oog bereyckehkondé','
Uw' derde Bruyloft vieren
meugt.

, ê Dem»

Αλ % Smhm

-ocr page 91-

Suchten en Iranen
Over

'tLYCKMYNS VADERS,

Overleden den 16 Mey, ΐ(ί 5 8.

Hic me, Pater optime, fejfum
Oeferii.

Tegens de Lente des jaers i<?58.

At uure of van mijns Vaders leven
De jongfte oflefte wefen fal,
En d'eerfte van mijnongeval ?

Wat maend mag van de vijf en ièveii,
Watjaer, watjäergety, wat dag
Gefchickt fijn tot foo droeven flag'

Dus heb ick dikmael futen dincken :
Want ach! i( kkonde wel veritaen
Dat onsde Son haeft moeft ontgaen ;

Gemerckt fy lange was aen 't fincken,
En fchier foo naer hing alife kon
Aen 's levens wefter-horiion.

Maer 't lag my ganfch niet op dc leden,
Dat ons het voor jaer van dit jaer
Soo yss'lijck werden fou en fwaer;

Nadien de winter voorgetreden

( Hoe ftreng hy was geweeft en wreed )
Ons was ontgleden fonder leet. '

w

Na

-ocr page 92-

over V L^ck myns Vaders. ^ t

Na foo veel ftonnens op ons'daken, , ^

Na foo veel buy tèn ftraf en guur,
Sag ick verheugd liet heylfaem vu'uC
Der guldeSon'den
'Raiïi genaken, . ,

En dacht'et met cen'blyden lach,
Te wellekomen, als ick plag. -

Maer als het acht of negën flappen^ ,;.,·

oedaenhadoverdefezy' j

Der Middellijn, gcyoeldén v\y
Ons van eeti ander vuur betrappen,

'T welck onien Huys-voogd vliégende aen
Wel haeft my't lachen dê vergaen.

Het Koorts vuur quampns weer bjClagen , „, . . t
En hem veel feller gaen te keer\l;', .,.
AlsoytbyHerbftöfWinter
-weer, ' ' '
Ja foog in 't hert der Lente dagen '
HemenJelijck (ο bith-e fmert!
All 'tleven-voedfel uyt het hert, , j

.·Λ· -i: L'

Ovrolijckilederjaergetijden, , ν.

Envricndelijckilevapgelaet,^,;,;',^' . /
Dacht ickxlatallerhoogfte.^^ua^'d.>j-',.
Dien droefften flag in u te lijdén ï ^ . J':,. /
Dacht ick van Ute fijn gegroet' ,'IV
Als hagelbuydenbloeflèm doet ? ' ., j · V . . . , \·

Dejongftvoorgaendewintervlagen, . , ^jj.
Hoe^iel en bitter, vielen my . ^: ^, '·,.,.^ '·
q
Soofel foo bitrer niet als ghy.;"'·"
Ghy fuk my noyt ioo feer bchasen.V' \ . . >·;

Schoonghy myduyfentmaeVh?rfaegt, ,,
' Als «ghy my ditmael hebt niishaegt., . „ ^

^ α 3"γ" ■ ' ' Ghv

-ocr page 93-

' SMt^nènlUne?)

Ghyftelde my injilaetsyaH.roo^^^
Mijns Vaders ftcrVcnä aéngéficbt
Bleek-geel gëdoodverft yobr 't geffcht;
Of Γοο 't my fomdijiJs fcheen te blblen,
'T en was geen' blos, 't was niét als brand»
Dien 't kortßg hért na boven fand. ^

De wiltfang, dienghyonsdèed Mooren,
Was niet als ftervende geileen,
Was niet als:
OchVwaérfal ich heen)
*Ïhert moet in ^fänd enflü^meh fniooreh j
Ach\ all' rnijn trooß i»dit verdriet
li een teug biérs, 'en anders niet.

Dit waren itw'^iίiÏÏJ|)r geVüchten ί
En dien bedroefden jammer-fang
Genoot ick feVen' weken lang ,
Tot dat ghy endelijcfc alPt (uchtén
In't rniddelpunt van uwen Mey
Slootmet een huys vol-lijck gefchrèy.

O Mcy- Macn, als ghy rny in d'öpgen
Eerft vielt, ghy waërtkhier halVer drSgt;
Dies heb ik flüx'aldtógedacht:
ΛVanneer uw'ronde fläet Vól tegen,

Hoe of dan 't Ipt; ö Meyfche Maen,
Vanonsbeitorven büys fal ftäen 5

En ach ! ghy wsérfniet hêel voldragen ,
Of die benaude nacht wasdaér;
Na cht do ód' lij ς k, y ffe 1 i j ck e η niie r j
Nacht, dien ick éeüwigial beklagen} „
Macht, diemy (|ag en'nacht vóórtaen
inhertenkeuaUöcn'óntgacn j '

iiacht»

-ocr page 94-

QV& 'ί Ljck m'jns Vaders.

Nacht, die my heeft het pand ontnomen
Ter Wereld hoogft by ntiy geacht:
O, die na dien vervloekten nacht
Noyt dag meer op en had (ien komen»
O diymael falig , die na dien
De Son niet meer had rijfen iien I

Son, derft ghy 'c hoofd noch uyt de baren
Opheffen, nu dat vroom gelicht,
Diefedigeoogen, die uw licht
Ten allerhoogften waerdi" waren ,
( O fchade! ο jammer al te groot 1 )
Gelokenliggendoordedood i

Achl wiltuw'kartqruggeleyden j
Ach! drijf uw'roflen weer te koyj
De deugd ligt uytgeftrektop 't ftroy j
De Godsvrucht is te nacht verrcheydcn:
Waer will ghy met uw' Tortsdan hcén 5
Aen wien uw heylig licht beftöên;

Doch foo 't u nodig is te rijfèn,
Ε η uwen ouden gang te g'aen j ^
O, treek met onsdan 't loukleéd acii y
En help
my d'uyterftc eer bewijfen
Aen 't lijck mijns Vaders, aen gebéent
Soo eerlijck als ghy oyt befcheent.

Hang eenen mantel om van wokken j
Xreckaeneen nevelig gewacd, '
Dat duyfler, droef en deerlijck ftaet j
Werp in veel weken lang den yolcken
Den minften lonck niet toe noc h lach
Van eenen aengenamen dag.

Α a 4

-ocr page 95-

■ Suchten en Tranen

Patoock de droeve wind van'tZuyen
Metonsin'tfliehtenftem maethou:
Datall deluchtgekJeedinrou
Met endeloofe regertbiiyen

Ons help befchrcyen 'twäerde Lijck ^
En Lent geen' lerne en fy gelijck.

Hoeongelijck , ach! hoeverfcheyden
Is ray dit Voorjaar by 't voorleên.'
Doen ging mijn'penne wehe Vreên
In blijde Bruylohs ItofFe weyden.
Daer fy fich im in iloffe vind,
Die tranen eyfcht in plaats van int:

Doen fteldcn wy ons' Cijter-ftaren
Op 't vijftigjarig feeilbanket
Naereyfch van t iweede Bruyloftsbed,
Maar ach! gelijck wynu ervaren,
En doen niet t'onrecht wiei'd gefej'd)
Eea Bruyloftsbed op 't grafgefpreyd.

^'KHad oytin 't Voori aergoed gevallen ,
En hiei 't voor's jaers aenminnigft deel,
En tell'er oock al reed'Iijck veel i
Maar vond noyc foö veel foets in allen,
Hoe fclioon niy^elckvOor hooft verfcheeil
Als bitterheyds Iii dit allscn. ......;;■

-ocr page 96-

ο "Ver t L^ck myns Vaders. ρ j

Α Ε Ν

MYNEN EROEDER,

0/ Batavïèn in Ooft-Indien overleden.

o;

faliglighy, die ons verdriet,
'Ons bitt'ren huysrou nieten fiet,
En niet en hoort ons'Iijck-gebaren;

Maer facht en vreedfaem uytgeftreckt
In 't uyterft end der Oofterbm-en
Ligt van't Javaenfche fand gedeckt!

Dit, Broeder, was't, dat ick ufeyd«? , ,
Ten dage doen ghy van ons fcheyde j ν - ·- ί ■

Dat ghy wel gingt in groot gevaer,
Maergrootènroiióntgingtm^teenenj ; . j

tn vry foud iïjn vaiï Vaders baer ■ ,.

Te volgen op beiweke beeijen.

Τ ver af-fijn hiel uyt uw geficht -
Soofthadclijckeen blixem-licht ; .

Enomdendondei:niettehooren ,

Heeft oock de dood ged.aen het haer j
En gimftelijck by tijds uw'ooren
ijeftopt voor een'foo droeve maer.

Maer ach', die bittre en ongetrouwe
Rucktonsalhier vanrolaw in rouwe ;

Wy hadden nau aenu volbracht
Des treur gewaedsvereyfchte plichten; >

OiTy en lood op ons geflacht
Flux weereen' van haer' felfte fchlchten;

Aas Ei?

yüÉÜi

-ocr page 97-

enpi

Stichten m Tra^e^

En treft (oonverferlijck kriiys!)
BetHoofdcnd'eere van ons huys;
Sy ichiet degroote fpil in ftucken,
W aer op het hing als op fijn' as j
En kouniden kinderen ontrucken
Den beften Vader die oy t was:

Een* Vader > die befet van finnen
Ir 't heerfchen maet hiel en in 't minnen:

Een* Vader, die de teere jeugd
De deugde fiictitin 't bloed te prenten ,
Μ eer met wel voor teggenindeugd j.
Als door ontiich of drey génjenten:

Een* Vader, die op fijn gewin
( Op dat hy die van fijn gefin
Acn 't eten hiel en in de kleeren )

Oyt kloeken wacker heef t gepaft j
Die 't aen den diich noch in de veren
Noyt heeft verluyert noch verbraft 5

Die 'toockaen malle kraraeri jen,
Aen tulpen, ichulpe» , fchilderijen

Noytibttelijckenheefi verquift j
Die noyt oock om "t onnoodig flaefdc,

Maer voorden buycfc, niet voor de kift,
Langs d*Amfterdaraiche ftraten draefde;

Een'Yadervan beleyd en liioed,
Die, alsdewindvan têgenfpoed
Si|n Huys hwlkfchuddedatfe kraekte,
De hand ióo wift aen *t roer te flaèn,
Dat iy uy t oenen dweyßroom raekte,
li Äet iu fijn vergaen j

Die

-ocr page 98-

over't Lijektfi^nj Vaders, ijif

Jf!^

y"

Die oock, wannet hem voorrpoed ftieelde»'
Noyt fwol van trots» noytiaioltinweeldé}.

Diï alte wijswasetitevioed '
Om over kindtr leuren . » .

Van aerdfchen voorofte^nipocd
Te feer te dert'len oi te «»«αΛη;

Een' Vader ongeveynft van gtond,
Oprecht van handen» waèrvanmondi i.

Die elcken 't fi jnfe focht te geven i

Die fijn geiln t'outlafteafocht ·
Van'tpackvanfchuld» enaU(ïinlevcn
Soo graeg betaelthecft
als gekocht:

£cn'Vader, die (ich wel genoegde >

Met all wat God en Noodlot voegdti ·

Die alles Wat hertïovetquam
Droeg met een eÖèn
hertenwdèh»

Enfcggenkon: Godgef* Gsi mm^
De Naem des Heerenβ gt^rtft» :

, . _ , IJ ■ · ■

Een'Vader, die fi|tiOverheyd
Oytheeft gehoorfaemt, nöytgevleyts ^
Kortom eeu'Vader foo bedrevea

Op 't roer van HuyiTclijckin ftaet,
Alsoytd'AtheenfcheBienae'tleveii ^ .
Onstrockmethonigibeten praet.

Een'fuleken Vader, waeifde Broeder,
Een'fukken tróuwen
Kinder-hoedec i

En Voeder van fijn Huyfeeiin , '

Heb ick in't beddeneerßenTmytcn,

En door fijne oude vyandin ' ,

koonfe alkuctca wcch fienflyten. '

Dit

-ocr page 99-

S; Suchten en Ίταηαι

Die mond helaes J die t'elckemael
Plag op ons Noen cnAvondmael ■ ^

Des Heeren fegen uyt te fpreken , .

Heb ick op een'te droeve wijs
Ruym eenen tijd van drypaer weken '
Sien quijnen (ónder treck tot fpijs.

Die lippen , die beleefde lippen ,
Die noyt een woord en plag t'ontglippen

Dat niet na tucht en reden rook ,
Heb ick door ^t itadig op waerts wellen

Van eenen heeten galie-finoock
Peck iwert lien uyt flaen en vervellen.

Die tong, die tot ons onderwijs
Soodikmael iong des Hemels prijs } ^
Dieilem, dieonsdewetenfchappen' '
En deugden plagte preken acn , ■ -■ '
Heb i.k allencken hoeren fläppen i ' I
Allcnckcn flauwer hooren gaen.

Dat aengeficht, dat eerlijck wef^n , ■
Waer uyt d'oprechrheyd was te leien j

Dat A room en ongemaekt gelaet >
Soo aen^enaem , foo w erd by allen

Heb ick allencken fijn cieraed
Sijn' verwe en volheyd lien ontvallen j

Hebi.kallcnckenongedaen ν ,,
Allencken dor en doodici lien ftaen j
En denken iien fijn' oude trecken;

Jaendeiijck ('obitterkruysl )
Geheel van fter f miii: iien bedcckca
Die Son en gloiy Van ons huys.

lek

-ocr page 100-

l)vér^tL^ckmynsyadersl ^

Ick heb die handen fienverftijven,; κ · -
DieonfenHuys ftaetdecnbekiijvenj

Ick heb die beenen , die foo vaft
Den ganfchen laft der huys-forg droegen j *

Sien beven onder's lichaems laft,
En yskoud fich tot fterven voegen.

Ten laetilen heb ick 't waerde lijck
Sien domp'leii onder 't iwprte flijek «
Sien in den duyilren graf-kuyl,douwen 5

En noch, en noch fie ick den dag;
Noch derf ick harde 't licht aenfchouwen:
Hoe \ ben ick oock noch die ick plag

'T docht my een beeftighqyd voor defen
Ja een' onmooglijckheyd te wefen >

Te recken 't leven na de dood
Des genen, die'tmy heeft gegevenj
En (o verftecntheyd al te groot!)
Ick fie hem dood, cn bl.jve in.'t leven. ' · ? ~

Guicc. Ö brave Telg van Montpenfier,
Lib. s. Wat wierd uw hert van edel vier ,
cap. 5. Van roemens waerden rougedreven i
Doen 't niet allcen.wat tranen gai;
Maer-met fijn' tranen oock fijn leyen
Uytgootop'tvaderlijcke graf!

■ ■ 'i

Och of, och of mijn treurig herte
Oock aen foo glory■ njck' eeti' {Inerte'

En eed'len rouwe waer geilickt,
Doen ick de Vaderlijclte wangen,

Nae "^t verfch verfcheyden'ai vcrfchrickt
Metdoodfweet.drupp'Ien fagbehangen: -

Soo·

-ocr page 101-

1^00 ■ SHchten enTräffen

Soo mocht ick ondereenen fteen
By hem ontfchuyien all' mijn' ween j
Etiallde droeve en donckre dampen -

Ontdiiyken in dat Uil vertreck,
Die grof en fwanger van veel rampen
My hangen over hoofd en neck:

Soo lage ickvry en ongeflagen

Van vreefe en hoop, en'foü mijn'dä^eri

Niet meer vervliegen fien in finert,
Noch rufteloos mijn' nachten fly ten:

Maer't hert was al te boerich en hard
Om aen
foo edlen rou te fply ten.

Sie Broeder, wat all huys-verdrict
Ghy met uw Vaderland verliet j
Achi ilewatyiTelijke flagen,
V7at eenen Oceaen beroert
Van li jck-gefucht en jammer-vlagen
® SchJps U uwe* Wal vifch heef ontvoert:
mnn.

Merck oock wat oyerdroeve maren
Ghy in uw'graf-ruft'fijt ontvaren:

Derhalven meugt glw met goed rechf
Uw lot ver boven
*t onfe loven j

En ick alhier inißrooftig knecht
Noch eens uy troepen als hier boven s

Oialieghy, dieons^ferdriet.
Ons' bittren Huys-rou niet en ilet,
En niet en hoort ons' li jckgebaren j

Maer facht cn^vreedfaem uytgeftrecki
In 't uytcrft end der Oofter.baren
Ligt van 't Javacnfche fand gcd^cfet ί
& ...
J - ■ ftu „., TEKENS

i

-ocr page 102-

over L^ck nt^m ï^aders^ ' i ο r

TEGENS DE KOORTSE.

MOeftghy, oï^éftderpeftcii
Moeit gliy dan noch ten leftet»
( Gelijclc ick dik gedacht heb en geducht)
'T Licht onies-auysdoen derven h'cht en luchtï
Moeft ghy de Suyl mijns levens
Soo menigmael tot tevens
Tot fneuvlens toe getroffen van uw' hand»
Noch endelijck neerbonfen in het fand >
Moeit ghy na ibo veel (lagen
Gebrogt en afgeflagen,
Noch eeiien doen O ramp', obitterlotl )
Daer 't hert afbrak van mijnen aerdichen God
f
En waeit ghy niet te vreede
Hemt'ekkemael, owrecde,
In 't bedde neer te fmyten fti'eng en itraf ?
Moeft ghy hem noch neerwerpen in hetgraf f
Wat hebtghy hemdoord'aeren,
Zintsvijfen vijftien jaren,
Al viers gejaegt 1 hoe dikmael ingewand
En borft helaes! gefet in vollen brand I , .
Hoedilfliebtghy, verwoede,
Ons voelen doen uw* roede!
Hoe dikmael hem on'tfogen merg en bloed,
Hoe dikmael my onttogen hert en moed i
Hoe dick heb ickgeropen ,
Alsghy onsop quaemtloópcn I
OmoordereiTe, ο felle Tygerin,
Verfchoon, verichoondiefuylyanonsgcfia:

\Vaertoefoodikgeflagen " i

Dien Atlas mat vai) dragen ?
"Waer toe foo dik u over hem gefteprt ?
Trefmy veel eer, aen my is niet verbeurt:

^ . Wilt

-ocr page 103-

ïoi ' Suchten enTranen

Wilt wilt die grijfe jaren,
Dien hooger ouder fparen;
-Drcegdie niet pacx met ongemacx genoeg.
Ten wacrhy ook uw' ilrenge nepen droeg;
De lente mijner dagen
Kan eenén iloot verdragen;
Dus» Felle, wend uw'pijl-punt tegens my ·.
'T voegt dat de Soon wat voor den Vader ly:
Ja dus (ick wil 't belijden )
Sal iele te minder lijden ;
.Gemercktmy oytde Vaderlijcke fmert
Veelfcherper, ais mijn'cy^e, fnê door't hert.
Maer ghy en hadnoytooren
Om na dien eyfch te hooren;
Ghydongtna't Hoofd, en fchiept vermaak(foo't icheen)
Om all 't gefin te quijnen doen in een',
Dus quaemt ghy veele jaren
Ons drey^en en vervaren ^
Tot dat ghy ons't voorleden Voorjaer , ach'.
Gevoelen deed den lang gedreygden flag.

Docn'quaemt ghy aengevlogeh
Met twee vonk-werpende oogen
Gevolgt van all uw' benden vrild en woeft ,
VanHooid pijn, fprou, benaufteyd , longcr-hoeii,
En diergelijcke prijen j
All' afgerecht op ftrijen,
Air toegeruft op moorden en verilaen;
Envielt daermet weeronfenHuys-waerd aen j
En bruykende by vlagen
Befpringen en belagen,
Geweld en lift, hebt cndelijck
( ο fmcrt I )
Kem 't leven doen verhuyfen uyt het hert j
En my (O ramp;) te gader
Den (oetennaem van Vader

VoOi

-ocr page 104-

over V Lijtk tnÏjns Vdders^ ï o^

Voor eeuwiglijck geftplen uyj: den mond,
Naem dien een * Vorft veel aengénamer
vond * Eduard
Λΐ s dien van kindof fone, . d'ecifte.

ja als de Britfche kroonc.
ïs 't, wreede , nu naer uwen wenich geluckt.
Nu ghy dien Held mijn" oogen hebtontruckt,
Die middden in d'ellende
Van'c onge wroet Ooftcnde
Gemat van peft, geichut en waternood,
Op pefte pafte, op water noch op loot ?
Mier, onbefindeprije,

Toon unietal te blije, ' J '

Snorck van uw' vvinil of fege ri'i'et te veei,
Ghy oyerwont noch flond hem niet geheel,
Ghy hebt hem üyt mijn'oogen
Niet uyt mij η hert getogen :
Ghy hebt wel 't lijf geholpen ondet 't fand;
Maer 't befte deel ontvloog uw' bitièn tand ,
En vloog naer'c ander leven
Daer'tfichvaiThopen, beven'»
Van all' de ween en angften voelt gevrijt,
Die hier een'fiel in's lichaems kerker lijd.
Ja 'tlichaem ielfdeflagen
Des biftren lots ontdragen
Wcetnauwelijcx wie hem meer voordeels gaf,
Antwerp iïja' wiege of Amfterdam fijn graf.

Dus maek ons van uw' dadea /

Niet al te vee!'bravaden.
En fchoon ghy ons in welverdienden druck.
Gedompelt hebt, dat'S oockgeen helden
ftuck«
Geen werck van een-^Heldinné >
Maer eet van een' beulinne:
DieIcftenaem, dietritelkomtutoei'
Ghy waert niet meer als onfer fon'den róc.

Β b Λ ΐ

-ocr page 105-

Suchten en Tranen
ΛΕΝ

MYNEN VADER.

Virtutemprafentem oditntfs,
Sublatam ex octtlü c^mrimw invidi.

ICk heb wel hooreti melden *
Datdeugdelijckeliên
Dy ons niet veel en gelden,
Soolang alswijfefien,·
Maer alfle door de dood
G'efleept fijn onder d'aerdc,
Dat dan eerft hunne waerde
Groot word by kleen en groot.

Maer van die fotternije

Ken ick mijn' fiele vry:
Want oyt was uw' waerdi je ,
Mijn Vader, groot bymy:
lek fweer by uwen geeft
Aen God nu opgegeven,
Dat ghy my by uw leven
Sijt als een God gewecil.

Al van mijn' kindiche dagen

Heb ick van uwe deugd
Goê kennis können dragen,
Waer van my noch wel heugt.
Ick fmake noch de vrucht
In boefem en gemoede
Van uw' beleefden roede
En Vaderlijcke lucht.

Eick

-ocr page 106-

óverU Lijck m^ns baders, ^ t ift j

Eick woord uw' tong ontgleden

Docht my een' ftale Wet,
Een'Godipraek elcke reden:
En als ghy altemet

Uyt Oud of Nieu verbond 1

Iet heyligs ons deed hooren,

Hoe kleefden dan mijn'ooreii / . - (

Aen uweri wijfen mond I

t)an fat ick opgetogen ......

In uwen hoogen pract j
Dandochtmyinuw'oogen 1

Endegelijckgelaet ^
'T gelaet te fien herftelt
Der GoddelijckeVaders,
"Waer van in fijne bladers
De Geeft des Heeren meld ί

Dan docht my datiè fpraken »
En preekten door uw' fteiu
i)e wonderlijcke faken
Van't nieu Jerufalem ·
O Stem j die mijn gehoor
Soo dikmael floegt ma galmeft
Van Liederen of rfalmen
Geipeelt in Sions koor i

Stem, dieoockmenigmalen

Aen haerd of overdiich
Ons luft gaef in't verhaelen

Van Lands-gefchiedeniS,
Wat fit ick

aes! bedruckt!
Vf^at heb ick herts yerlooren,
Zintsdatdedood mijn ooreit
U^'toonen heeft ontruckti

Β b * Hfclacs!

-ocr page 107-

10ί) Suchten en Ttmen

Helacs! 'tbedrijfder Helden
Sult ghy voortaen niet meer
Ophalen, noch ons melden.
Wat Meteren weleer
Heeft op papier gefet.
Wat Bot ons heeft gegeven,
VVatFroiiTard heeft befchreven ,
Comin en Monftrelet.

Ghy fult niet meer die dingen
Verflacn met foeten kout,
Die in fijn' Tienelingen
OnsLiviusontvout,
Of in 't beknopt verhael-
Van uwen Florus fleken,
Dien ghy hebt leeren fpreken
Ons' moederlijcke tael.

Wy füllen met malkander

Nu niet, meeroverflaen»
Waer Alexander
In voor ofna moet gaen;
Noch met een foetgefchit
Verlijcken'theyloos leven
Der Monfferen befchreven
By Dion en Tranquiii.

Ghy fult oock ons gepeyien

Niet meer doen fpelen gaen
Doorjoos van Giftels reyfen
Langs Nijlftroom en Jordaen ,
Noen ons 't Beloofde LanU
Doen in ü el ort aenme reken ,
Die hunner voeten werckert
1 Befchrevenmethunn'hantl.

Kortom

-ocr page 108-

over Ltjck m^tts Vaders^ 107

Kort(|)m ghy ful t n^ deiên

Nipt meer befproén ons macl
Met fluiFcn uytgelefen
Van allerley veihael;
Waer in ghy veel vermocht,
Nadien ghy meeft de bladen
Van aller vülcken daden
En tijden had deuribcht.

Luft evenwel tot weten
En lefens gierigheyd
En deed u noyt vergeten
Den laft u opgeleyt: ·
Ghy gingt u in de blaên
Der Schrijvers noyt vermaken >
Dan als de nood der faken
En huys-plicht was voldaen,

Ghy, Vader, iets verfuymen.

Dat noodig was betracht
Neen , boeken , haerd noch pluymen
En hadden noyt de'macht '
Om Ute houden in.
Om u van ftraet te trecken,
Als 't uytgaen iets mocht ftreckcß
Totnutvanuvygefin:

En om dat na te jagen,

Enfaegtghynaerftigtnan
Noch fneeu noch regen-vlagen

Noch ftorm noch nevel an· - . - "

Waer koftmen fulcken een'
Schier onder duyiènd vinnen, ; ' /
Sookloeckin'teerirjck winnen, ^ ^·

, Soowijsin'twelbcflcen? . ν· ■'·

Β b 3 Meli

-ocr page 109-

3 öS Suchten èn Traum

Men houd een' Vor ft in waerd β,

Die 't heyl van eeneu ftaet
Of voorltaer met den fwaerde ,
Of ftut met rijpen raed:
En fal men Vaders min
">}7aerderen , eercn , vieren,
Uie wijflelijckbeftieren

Den ftaet van hunn geiln ?
"\Vat mag den ftaet doch baten

Een vorft foo vroom als vroed,
Als geen derondeiiaten

Sijn Huys-ampt recht voldoet}
Als dat niet welen gaet,
Vervalt de flaetvan bmncn>
ijemerktde huyfgeiinnen
De grond fijn van den ftaet.

Doch fulck verval te vrecfen

"Waer reden noch befcheeci,
Als elck fich queet in deicn
Als ghy u , Vader, queet j
D eugedtiurigdroegt
In allerhande faken ,
Die huys of huys-plicht raken.
Als een' goed' Huy s-voogd voegt·»

Ja fijn in uw'daden

Maer volgens waerd geweeft
Als Ariftotels bladen j
Noyt heelt die grootegeeft
Met woorden van fatloeri
Ons netter beeld gegeven
Vaneen'goed Huys· voogds
leve», j
' Als ehy ons saeft met d,ucn. ;. .

. ^ / ^ Owchw

-ocr page 110-

ever 't Ltjfk mijnsF^aders, ol 09

O rechte wijs van keren !

Wie ioude een fulcke deugd
Na wacrde können eeren ί
Al van mijn'kindfche jeugd
Heb ickfe naekt en klaer
Sienglinfterendooruw'feden, >

Gevierten aengeb^det^ ·

En, Vader, uomhaer.

Doch is by my van buyteti ;

Noyt veel ge wachs gefchied;
'JCenkonniet glory-tuytcn.
En ghy en focht'et niet.

Uw'feer oprechten grond , -

(Ach! hou my die te goede ^
Vierde ick met hert en moede
Meer, als met oog en mond»

Wat fijn mywd gebeden . .

Voor uw'gcfonden ftand
Niet nyt den mond gegledeii,
Maer uy t mijn inoewand I
De verfch bevrucnte Maeii
Vergulde noyt ons'daken, '· τ

Of mijn'gedachten fpraken r

Aldus den Hemel aen;

Ochl hoed, och! hoedvooiqualeft, .

(Terwijl de Zee-vorftili . '

Swelt van haers Broeders dralen;
Dit Hoofd van ons gefin;
Lact oock geen ongeval
Dien vromen Vader krenckeil» . · > x

Terwijlfe weder flencken s

En glans verliefen fal. ' ' ,

^ Β b 4 ^«at

-ocr page 111-

1 ΙΟ Suchten m Ir mm

Want zedert twintig jaren

Qaam u der kortfcn quael
Soo fnenigraacl befwaven,
En my loo menigmael
Met dood fchrick flaen in 't vleefch ,
Dat feld e η t wale ί Maneiï
My fwollen ibndcr tranen
Of ilonken fonder vrees.

Wanneer die pl^eg der plagea

■ U maer te dreygeri fehlen ·,'
Stracxütickals verflagen i

Mijn eren-luft verdween:
Eenvonxken uwerfmert
Joeg fchrick door all' mijn' leden:
Uw' minfte Tüchten fneden
Als mcflcn door' mijnhert.

Ach! dacht ick menigwerveti,

Als ick u quyncn ia^,
Hoe fal ick uy tilaen dtrven

■ Die lang gevreefden flag ?
Hoe ficn dien ouden Stam

Denleften doodfnick geverj,
Van wekken my't wel-levei^
Soo wel als 't leven quam ?

Salickmijn'Yader, voeder,

Mijn'ftut, mijn'üeun, raiin'flaf,
Mijnheyl, roijnheiil, mijn'hoeder
Sien ilulpen in het graf ί
Sal ick mijn kroon, miin' eer
Sien lev'ren aen dea wormen ?
Achi neen; voorfulckeftormen
. Is'thertc veelte teer. ' ·

KecK-

-ocr page 112-

over lt Ljck m^ns Vaders. iii

Ï^Jochtans die ftormen, itroomeqi,

Die wät'reu fijn geftoort
My over "t hert gekomen,

Aiaar hebben't niet verfmoort.
"Wacrismijn weeckenaerd, '
Mijn iacht gemoed gebleven,
Die 't hert lieb t' overleven.
Een' Vadfi' my foo waeïd ί

Hoe derve ick 't licht acnfchouweij,

Daer hy in't duyfter ligt,
Dien ick oytheb gc}iouv\cn
Voormijnes levens licht ?
Doch, Vader, ickvertrou^
Ghy houd'et my te goede,
Dat ick my van gemoed?
Dus hard cn moedig hou:

Want uwe fiel oiltflapen

Van 't pack der flerflijckhiyd
Schept Cweet ick) geen behagen
Inons t'onniatigleytj
Een rou , daei:'*thert van queel,
En kan haer niet vermaken j
Ach ! twee befchreydekakci| . .

Sij-n haet noch al te Veel:

Gemerckt opgeheven

In God het eeuwig goed , . -

Althans in ^t ander leven . - 7

Een rufte fmael^t foo foet,
Soo kommerlofesenbly; '

Datallonsbirter fchreyen ' ' .

Geplecgtomuw verfcheyen, . ^

Hacrdunckteen'fotternyV

Bb < Ick

-ocr page 113-

11% Suchten en Tramn

Ick iäl dan overleven

Sq^ lang als't God gedoog.
Doch fomtijds water geveti
Aen 't een en 't ander oog;
Dcdroefheyd fchiet beft af
Van 't herte door die kranen j
Dus duld dat ick wat tranen
Mag werpen op uw graf.

Laet nray Ibmwijlcn weenen ^

Dat fal my dlenftigzijn,
Laet oiyibniti|ds bel tenen
Niet uw verlies , niaer 't mijn.
Datghy Godsaenfichtnu
Geniet, is nay geen'imerte }
Maer 't druckt niy tot in 't herte , , · ^

Dat ick moet derven't uw}

*Tuw,'twelckdeluften'tleven

Is van ons huys eeweeft;
'T uw, 't welck altijd fal fweven
Voor 't oog van mijnen geeft ;
Τ welck 'sdaegsin mijn gedacht
Mag duyiend werven komen,
En in mijn'droeve droomen
My voorkomt elcken nacht,

Vaer wel, ηιΓ)η Hoofd j mijn Hoeder ,

Ruft iachtkens in den fchoot
Den aerde ons aller moeder:
lek mag hier naer uw' dood
Noch wat op fchildwacht ftaen j
Doch hoe mijn' faken loopen,
'K en fal niet lie vers hopen.
Als haeft tot u te gaen.

Ä Ë Ν

-ocr page 114-

over L^ck mijns Fadert. 11 j

aen myne moeder.

DAt ghy vertoont in uw gehet
Den rouwe, die uw' fiel doet treuren ,
Salniemand, Moeder, vreemd of quaed
Kan niemand buytcii reden keuren :
Ach! Tonder Sonne moet de Maen
Noodwendigdroefenduyilér ftsen:
Wieis'tdin, die de vrouw den rouwe

Om 's mans verlies verbieden kan;
Nadien de man de fon der vrouwe
De vrouw de maen is van den man;

Jafuchtvry, fcbreyviy» 't is nu ty-i, ι

Uws levens Son is u on tgleden 5

Uw licht en luyfter Γΐ)ί ghy quijt 5
Uw' kroon en eere leyt vertreden ·,
En ach! uw eertijdsbloeyend Huys
Gedompelc onder 't ièlve kruys
Treurt als een' uy tgeftorve wooning»
Gelijckteen Uchaem fonder hootd,
Een koningrijk Tonder koning ,

Een' Wereld vanhier'Son berooft.

Het Lijck vaneenen Vriend Γ00 waerd,
Metwienghyeenenvyftig jaren
In Echte lijt geweeil gepaert,
En die in's werelds woeite baren

Soo kloeck fijn Huys fchip heeft gcftiert,
Soo heuTch uw' Twackhwd heelt gevicrt,
Moetghy met tranen overfpreyen,

Soolaiig'tuhierin'toogTalftaen}
Mag onvefelTchapt van uw Tchreycn
En Tüchten niet ten grave gaen.

Ha

-ocr page 115-

114 ' Suchten tn Tranen

Hpt ftaetu vry in dcfen ftaet
Een'wijl uw' tranen nicttefpaien :

Maer rouwe , Moeder, Tonder mact,
Enendeloofelijck-misbaren

Sijtï ongcrijmt en Tonder l]ot,
Gaen tegens reden aen en God:
En Vaders geeft van 't lijf ontflageii,
Is hem noch iets yan on$ bewuil,
Word dooi" ons al t'onmatig klagen
Tluiis niet vetnoegt, maer eet ontvuft.

Het Tcherp gevoelen van ons kruys
Is oock in tranen niet te Tmooien.

Maer Tacht; wat hoor ick ? watgeruyTch,
Wjt ftenime valtdaer in mijn' oorcn ,
Oilieverinmijn' droeven geeft
Van uyt des Hemels Bruylofts feeft ?
Sou 't wel miftis Vaders mogen \vefen,

Die noch begaen om uw verdriet
Uw hert met trqoft-TaU komt gênefen ?
Ach! μ i die is 't; hoortghy-Te niet i

Ach iach I Ty klatert my wel ftijf
Door herte, iie} en finnen henen .

Vrou ( roept hy) vrou , ellendig wijf,
Waer toe dit overtolligh weenen
Waertoc dit ftcenen vroeg en iaet ï
Of meent ghydatdedood dendried
Mijns levens noyt had moeten kerven,
Maer my verichoonen moeft alleen?
Ach! neen ,'t moet all, wat leeft, eensllerver^ï
' Dien weg ftae^ alle vleefch te treêa. >:,

Ick

-ocr page 116-

I!l|pp|jll.l*|ipiillljl|l| II iLWIU,.^!!

ever 7 Lyck rhyns Vaders. ί r f

\

lek heb den gang oock moeten gacn
Van alle fterffe ijcke fcharen j

Doch heb dat niet te vroeg gèdaeri
Noch in den Somer mijner jaren:

Doods icherpe ièyn , diefel in't woca
Meert alles aima'eyt wrang en groen,
Liet myderi rijpen onder halen,
Daer Mofes in fijn lied af meld}
in trofmy eejit dicht aen de palen,
Die vrüu Natuur ons leven ftelt.

En volgens dien en kond ghy thans
MetganJchgeen'fchijn van reden klagen',

Dat u't gefelfchapuwesmans
Te vroeg ,t' ontijdig is ontdragen:
Dan 't mag oock wefcn dat ghy peyft:
Waeromme niet gelijckgéreyft ?
Waeromme ghy my voorgetreden ,

Dien 't leven nutter was als my ?
Maer 't was Godswil, hy had fijn' reden

Hoe ? wik wijfer fijn als hy ?

!

Hy weet hoe langhe, waer, wanneei»
Ons leven tot ons liut mag ftrecken,

Tot 's naeften dienft en"tot fijn' eer ,
Oock op wat uure en in wat plecken

Ons fterven ons meer deugds kan doetï {'
'T is hem bekent wie rijp , wie groen,
Wie vroeg of later dient fe fteven:

Sulcx dat de dood, hoe't oock maggaeif,
Noy t in den acker van ons leven
T' onty defeyiTen komt te flaeri .

( .
Hy

-ocr page 117-

11 <f Suchten en Tranefi

Hy fiiét veel grondiger als wy,
Waer in ons welvaeit ly gelegen.

En als ghy nu de flavemy,
Enr.lld'ei enden eensgaet wegen,
Waer met ons leven is belaft j
Soo fult ghy voelen van wat laft
Dc dood mijn fchoüders heeft ontladen ,

Alsfy 'tmy dwong te leggen af j
En hoe veel quellingenenquaden
Ons ftevflijck deel ontfchuylt in 't grafi

Dckoortie( alsmenigmael weleer)
Jaegt my door aderen en ienên

Haer vinnig vier voortaen niet meer j
'K en hoeve op afgeleefde beenen

Voortaen niet meer door fneeii en fl jck
Langs Water, Dam en Nieuwendijck
Omkleenen Makel loon te loopen :

En 't herté lange mat en moê
Van forgen, treuren, duchten, hopen i
Staetnuvoor alle tochten toe.

Ickliggeveyligen geruft ?
eti iïe niet dat my kan mishagen j
'Ken hoor niet dat my nieten laß.
Τ fy dat de Noorder-oorlogs-vlagen
Met^ofefl en wetteloos ge weid
De Sont doen dav'ren en de Belt j
^T iy datt'er onweer uyt den Weflen
WoedopdeVaderlandichekuii j
"K en vreefe land noch waterpeilen ï
Xck liggeveylig en geruft.

Uk

-ocr page 118-

oOtT "t L^ck m^ns Faders^ ι ty

ick heb mijns levens loop vervult,
En ben van ballingfchap ontflagen:

Geen quaed van itraffe, geen van fchuld
En falick meerofdoeiiof dragen.
En klaegt ghy over't lot iiwsmans ?
En fchreyt ghy noch om dat ick thaos
'T genot moet van een leveu derven,

Waer met ick niet als moeylijckheyd,
Ja niet als een geftadig fterven
Geluckelijcfchéb afgeleyt?

O wift ghy welck een heerlijck lot
Mijn' fiel van 't lichaem afgefchyen

In d' eeiiwigheyd befit by God,
Ghy foud felfslachen om uw ichreyen *
Te rechte noemde 't eeuwig Woord
De dood een deurgang en een'poort,
Waer door wy na den Hemel ftreven.

Wy hielden, Vrou, op ons manier
Tot tweemael bruyloft in ons leven >
Maer,o,wat Bruyloft houd men hier!

Hier word ick inSafFyreiael
Getoeh van duyfend Hemelgeeflen j

Hier fit ick aan een Bruylofts-mael, )

Waer by alld'aerdfche Bruylofs-feeftcn
Maergalle, roet en alffem zijn;
Hier nutteickHemel-fpijsen wijn i ^

Η ier fmaek ick Goddeli jcke weelde j

Hier proeve ick vreugde, die nojt fiel
In't vleefch geherberet fich verbeelde ,
En noyt in oog ηοΛ oor en viel

-ocr page 119-

j j g Stichm en Trmen

Het aerdrijck iloft op fijn mufijck;
Maer 't is maer wiltfang by de klancketi,

Waen met in 't onveigancklijck rijck
De geeflén 't Hoofd der eeeften danckeu,
lek hebbe meaigmaelgehoort
Van 't hoog eri heerlijck ftem-accoort,
Ketwekk de Sehe -»per aller dingen
Gcftort heeft in den fchoonen fwiec
. Van 's Hemels Onderfolderingcn;
Maer och 1 wat is't by dat van hier ?

Hier hoor ick David op fijn , Luyt
Den trant hcrtrecken fijner Pfalmen
Tot lof des Lams en fijner Bruyd,
Maer met veel Goddelijcker Mimen
Als eer ia Salems tempel-koor:
Hier ßreelen d'Engelen mijn oor
Met onuytfprckelijcke toonen;

Hier hoor ick Serafijnfchen ftnck }
Hier dreunen all des Hemels throonca
Van Goddelijcken orgel-klanck,

Hierheeft mijn oog het vol geniet
DesAengefichts, uytwelksaenfchouwen
Etnftroom van weelde vloeytcn vliet ,
Die door geen' tong en ii t' ontvouwen;
Hier naek ick met ontwolckt geficht
De Majefteyt van 't eeuwig Licht j
Licht, welcksonendelijcke ftralen

Nojn end'lijck oog bereyken kon ;
Licht > daer de Son min by mag halen ·,
Als't niinllc kaers ücht by de Se»,

Hier

-ocr page 120-

ovèr 't Lyck mi/fis Laders. li^

Hier ftort behouden Wierook-vat
Èen'zee van Iieffelijcke luchten ,

Wanneer't den koftfelijcken fchat
Sijns Toeten reukwerck« met dë fuchteti
£n beên der Heyligëti vermengt,
Op 's Heeren gouden altaer brengt,
Eh hem ter neufen in doet ftijgen
Soo aengenamen offerbrand»
Dathemdeblixemenontfijgen. ' · .

De roeden vallen uyt de handi

Maer, ο wat voelt mijn' fiel eeil' vreugd *
Nu fy't geiêlfchap heeft der geenen,

Die in Gods kercke in leer en deugd
Als Sonnen hebben uytgefchenenl
Want in't nieu Salem opgebout
Van perlen, dier gefteente en goud
Heb ick mijn borgerfchap bekomen »
Waer naer ick oyt foo vierig ftond ,
En tot met Borgers all de vromen '
Soo van het Oud als ie.uw Verbond.

Dies vinde ick ttiy alhier verftlt
Van all' d'Apoft'lenen Propheten,

Van all' d'Oud vad'ren , die in 't veld
per kercke lïch als Helden queten
χ
Hier ga ick met Belijders orti
En Lijders, die voor *t Chrifiendom
(Spijt all het branden, brullen, brieflchen

Derbculcn)il:reden, envolvlams
En moeds hunn' kleed'ren fneewit wieflchen
In'{bloed des onbevleckten Lams.

C c Maer

-ocr page 121-

ïio Suchten en Tranen

Μ act dit geièlfchap Toet eti fchoon
Blinkt noch veel fchoonerin mijn' oogen

Door 't heerlijck by lijn van Gods Soon,
Wiens vleefch den muyl des grafs onttogen
En op een' Troon van diamant
Gefet aeh 's Vaders rechterhand
My vaft en iékerlijckdoet hopen ,

Dat oock het mijn eens uyt den nacht
Des diiyihen grafkuyls opgeropen
Salglinft'reningeUjcken pracht.

Soo oock wel-weten en wel-doen
Dengeeft volmaken en vernoegen j

De wil heeft hier geen' fpoor van doen
Om na Gods wille üch te voegen ;
^Tveribndis klaerderals het was j
'T en fiet nu door geen fpiegelglas;
Τ kan hier den Eeuwigen aenmercken

Van bijds en by fijn eygen licht j
'T en kent hem nu niet uyt fijn' wercken,
Maer aengeficht aen aengeiicht:

'T begrijpt nu fijn' verboi'genthesên
Op andre wijfe dan voor deièn:

Dat wonderlijek DryvuldigEen»
Dat onuytfpreeklijck Eerfte Weien,
Daeralle wefen uytontftond,
Door ilet'ernu tot in den grond:
Ja ièlve fijner handen wercken

Kan 't in dien endeloofen dag
Veel fchcrpcr Infien en aenmercken,
Als'tdoor fijnslichaemsoogcn plag.

Soo

-ocr page 122-

óver *ί Lijck myns Vaderi] 12t

Soo weten anders niet en is
Ais in der faken oorfaek dringen ,

Waer weetmeii dan ibo diep , iöö wis
' Als hier, daerd'Oorfaek aller dingen
Doorluyftert word van top tot teen;
Uyt wie de formen niet alleen
Maeroock de floffèn fijn gefproteit

Vandefenwonderlijcken Al 1 ,

Die 't all houd in haer' vuyft beiloten
Wat was I wat is, wat werden fal.

Hier leert mert Wonderen verßaeh,
Daer all derSchoolgMeerden weten

Niet door en kan, fufvoor blijft ftaeti ί
Hier voelt, hiertaftnien aen wat keten

'Tgrof Aerd-rond hangt: hier word geipeürt >
"Wat kracht de wat'ren op hunn* beurt
Nu vallen doet, hu wfeder hoogen:

Ja door \vat\Vigt hét Firmament
Dat machtig Vuurwérck word bewogen
En op fijn' Polen omgewend.

Hier weetmen uyt wat eeuwig hout j
Uyt wat voor (tof of vijfftc wefen <

Des Hemels fold'ren fijn gebout
i>oor't eeuwig Woord des npyt Volprefen: \
Hier weetmen ooclc d'onfichtb're kracht
ElckHemclfch lichaena ingewracht j
En of der twee en dry planeten

Eick, als de Maen, haer gpuHeiiktans
Den Vorß der I ichten d?ink moet weten ^
Of praelt mét gpgeleendeti glans.

Ce a Htef

-ocr page 123-

HZ Suchten en Tranen

Hier weetraen d'ooriaek van den ftrijd '
Ell van de maetfchappy der faken:

Waerom de Stroohalm 't amber viijt.
De Seylfteen 't yfer poog te naken,
'Tquickfilver tochtig is naer 't goud ,
Word hier begrepen en befchout}
En duyfend andre vreeradigheden,

Air wond'ren van den grooten Al,
Die 't oog wel fiet, maer daer de Reden
De reden noyt van vatten fal.

Maer dat my bovenal bekoort

Is , dat hier d'oorfaek word doorkeken

Der Liefde, die'toncndig Woord
Woord door geen' woorden uy t te fpreken ^
Van uytden fchoot des Vaderstreek
In onlenvleefchelijcken rock >
Ja in den bittren nood vanfterven

Om ons van ftervens nood t'ontflaen,
Waer door wy hier thans vreugden erven ^
Die alle vreugd te boven gaen.

Maer wat wil ick u ftiick voor ftuck
Ontleden all* des Hemels weelden ?

Onmooglijckis 'tmijn iïel-geluck
Door klanck van woorden af te beelden j
Ick iegge dan alleen voorflot,
Dat ick" t all voel, all fmaeck in God.
AU wat een' fiele kan begeeren
In God befitte. of foo ick iet
In fiilck een' volheyd magontbeeren
ü
'Tisuwgeièlfchap, andersmet;

Dm

-ocr page 124-

0ver*t L^ck myns P^adtrs, ii |

Dan hier in neem ick licht geiuld:
Want kk wel rekening kan maken , \

Datghy my eerlang volgen fultj
Dus fchick vry nadiercysuw' faken >
En op datghy u wel bereyd ,
Soo treek uw hert en finlijckhcyd
Allenken af van d'aerdfche dingen;

Set 's wei^lds ballaii aen d'een' zy j
En fchat hacr' kindiche beufelingen
Niet foilijck boven himn' waerdy.

Watdunckt my nu gering en ihood,
AU 't geen wel eertijds in mijn' oogen

Soo breed, foo prachtig liep en groot J
SeUs als ick 't Aerdrijck uyt den hoogen

Soo kleen fie liggen in begrip,
■ Is 't C roep ick dan ) dat punt, die ftip,
Waerom een deel gekroonde narren

Dus fel metvieren yferwoên.
Die op dit niyme rijck der fterren
Noyt geefteli jcken acnval doen ?

Obotheyd altegrofendick! "

Wat rafery heeft u by d'ooren 1

O, faegtghymaerdenminftenbliek
Van 't geen wy hier en fien en hooren,
All't aerdich geluck docht u maèr ramp,
Haer'weeldeimert, hacr'glorydamp,
Haer' vorften- huyien verkens-koten,

Haer'ilaten forg en ilaverny,
Haer'ichatten kinder-tuyg cn koten 5
En all'haer'wi jsheyd fotterny.

C c 3 Wel acn

-ocr page 125-

124 S^i^^^ii» ί» Trauen over Ί Lyck mijm Faders^
Weisen dan , Vroii, treck uw gemoed
Ganfchafvan 'swereldspoppekramea.

En tracht na God het hoogftegoedi ^ *
Soo mogen wy hier haeft eens c'famen i ';
TotonfederdeBruyloittreên,
,i
MaerBruylbft niet gelijck voorheen
Aerdfch, kort en flechts voor luttel dagen',
MaerHemelfch, eeuwig, fondenend.
Trooft u hier met, en ftaek uw klagén
En neem voor goed wat God
u fend.

Ce fang aende H. Oryeenlghqi. Murctm gevolgt.

ONendeIi)ckDryeenigWeiên,
Daer alle weien uytontftond :
Dat boven ons begrijp gerefen

U felf alleen begrijpen kond :
Onmetelijck en eeuwig Vader,

Soon beeld van 's Vaders aengeficht,
Geeft uytgegaen van bey te gader ,
Ontwoik ons herten met uw licht.

Laet ons een blixken van uw'oogen

Als door een'lpiegel henen fien:
Geef dat \vy u ten hoogften mogen · ■

Believen, lievenenomfien. ^

Erbermu, Vader, oftferqualen:
Geley, όGeeft, methe dreflralen
Ons llib berende voeten voor. ^ j

Odatdooraerde, lochten water,
Jadoor'tgewelf des hemelsheen»
... pe gloryeeu\M'g klink en klarer
Van't eeuwige Dryvuldig Een.

G. ÜÜ!·

-ocr page 126-

US

G. Buchanans
Morgengefang aen Chriilus.

I

Vyt z.yn Latijn vertaeh, ^

OSoon, in wiens reyn acngeficht
Des Vaders eeuwig welen fpeelt,
Glans waere glans van "t wacre licht >
En wacre God uyt God geteelt;

Sie hoe de nacht weer henen vlucht
Soo ras Aurore 't voorlicht fpreed ;

Wiens blofend aenficht ί and en lucht
Alom in 't roofrood purper kleed,

En brengt te voorfchijn met haer'lamp '

All wat van fchaêuw lag overdeckt.

Macroch! eenmifteendonckredamp
Vanditke onwetenheyd betreckt

Ons'hcrtenfleeds; enhetgemoed
Niet aenj^eichenen als't behoort,

Ligt fchier als midden in een'vloed
Van duyftre dwalingen verfmoort.

Rijft, fuyvreSon, en toon uw'kracht I
Schenck aen de wereld dag en licht}

Verklaer en heldert onfen nacht, * -

En diijf de fchaduw van't gelicht i

Verflroy de dicke cn koude locht ^
Enfuyverteensdooruwenglocd ,

Van vuylen damp en drabbig vocht
Den acker van ons dor gemoed:

Op dat hy in dien dageraed
Van reynen Neftaroverdout, -f _

'T voorheen ontfangen Hemcl-iaetl
Mag wedergeven honderdvoud«

Cc 4 Jefus

-ocr page 127-

11(5 EpidorpiJes Scaligm givolgt.

Jefus aen de gelooyige fiele.

De fchoone Aurore en fteeg noyt fchooner uyt de baren j
Met perrel-ri jcker licht
ïsnoytdemorgcti fterden Oceaen ontvaren:

Noyt ßg men 't aengeficht
Der Son in fchooner goud op vollen middag gloeycn ί

Alsglgeyt, alsblinckten blaekt
Een' kuyfche fiel, die \ιγ van
's wereldsduyftre boeyen

Na't licht des hemels hackt 5
En hoort den Bruydegom uytgalmen in haer' ooreii

Ditiieffèlijckgeluyd:
Rijft, fchoone, rijft, fneeuwituytdiiyfendenverkoren

Rijft, onbevleikte bruyd ,
Weer waerdig dan fijn goud, meer Vicrig dan de vieren,

i)ie aen den hem· 1 ftaen :
Men hoort geen' regens meer, geen' hagel-buyen tieren ^

De winter isvergnen:
I>e Leote fwelt c η bot: bloeyluftig flaen de weyen :

Κ jck eens hoe blonde blom
Boor blancke leliën (ich mengen gaet en ipreyen :

Kom, mijnvriendinne, kom.
Dit oy t in iuyver wit de duyfkens hebt verwonnen,

Komdaereen bedde, daer
Een ruße u is bereyd , die nimmer ftooren konneti
Geval noch iel gevaer.

De gelpovige fiele aeq Jefus.

Twee, dry of meer vervoegen nimmermeer
Sich t'iame η om te bidden
^njefusnaem, of Jefus hunnen Heer
Is onder hun in'
t midden:

ïs't

-ocr page 128-

Epiderpides Scaligeriievolit.

Is'tdau'etdus, ofoetftejefu, (y^

Dat ick my dan vetiame
{Op dat gby u in 't midden voegt van my )

Met my in uwen Name. '

De felve aen Jefus.

Ε voflên vinden in hunn' holen hunn gemack,
I J De vogels in hunn' neftcn:

Maer niemand ifs'er die voor 's menfchen Soon oidacfc t

Ofdetkfel heeft ten beften:
Der dingen Vorft en Voogd kan nieteen'bieiènmat

Sich onder hoofd verwerven.
O die nu noch wat reyns in fi jnen bocfem had ·

O fal iels, fal ick derven i
Hier, foetftejefu, hier, mijn'borftisugcjondi

't Is waervanfonde-imetten
Tot in den grond vervuyl t, raaer fuy verfte, ghy kond ^

Die meteen wincken netten.
In mijnen bocfem net en van fijn'fmettenvry ν

Sal 't u te bouwen luilen
Een ruil-vertreck voor u, niet op dat ghy in my,
Maer ick in u mag ruften.

In Jefu alleen is alle volheyd.

Lsick dien Soon aen^chouw, in wicn het beeld
Des grooten Vaders fpeelt,
/an's Vaders hand herm:

A'

Dan voel ick my van 's Vaders hand hermaekt,.

Van beyder Geeft vermaekt: *

Dit maekt my groot, dit maekt my machtig rijck}

Geen goed is dit gelijck:
Ketwereldfchgoedisdraf,
is enkel dreck, >

ja buyten God gebreck.

Cc 5 Hierti

-ocr page 129-

liß

Heere, laet my een uwer hondekens ζψί.

VEel rouwci' als een Kond , alsrcdelo&ic beeft
Ben ick , ben ick geweeft:
Genade, oSoneGods," betoom mijn'domme treden,

Befnoey mijn' rouwe feden.
Dat ghy tot uwe feelt |een' woefte gaften bid,

Dit weet ick, maeroockdit.
Dat ghy den hondekens, die aenu voeten leggen,

Geen' kriiymkens kond ontfeggen :
Een'kcuym is my genoeg, ofeyfchicknochteruym,

Ce khadinv van een' kruym.
Ach 1 fult ghy onvoldaene en hongerende magen

Van uwen difch verjagen i
Niet, Heere, nictalfoo: wantbleveickonvoldaen,

Ick mocht h'cht onder'tga'en
Beiwijcken, ja vergfien ach! fla eens uyt mcdoogcn

Op mijn verdriet uwe oogen ;
Vcrtïêdentranen-dau,. dieuytde mijne vliet

Verftoot my, Jefu, niet,
My die uw' voeten kuss'ja 't voetTpoor uwer treden :

Mijn' vierige gebeden
Aenva«rd eens, laetfe niet tot niec en Tonder vrucht

Verdwijnen in de lucht:
Want, Jefu, *thoogfte, befte en vriendelijckfte wefen
Sijt, waertghy, fult ghy wefen.

Heere, V Bruylofts-kleed is uwe gave,

Λ * Yn Bruyiofts-kleed is flecht; fult ghy my daerom buyten
iVA. Uw'Bruylofs-kamerfluyten?
^i'aerom en hebt ghy my geen prachtiger gemaekt ï
Ja, Heer, ick wUoock nackt,

Ick

-ocr page 130-

Heere i 't BruyJofts kleedisuu/e^ave. 12^

Ick wil beroyt en naekt met u ter tifel treden:

Ach l fult ghy om mijn' leden
Om mijn' vei kleumden rug uw kleed ontiicn te flaen,

Die't mijn hebt aengedaen ?
Sulcxzikghy ongevveon , klaer beeld van God den Vader,

Gaetrijcke fegen-ader,
Die't all met ovevvloed vnn fegen overdout,
En noch genoeg behoud.

De tot God wakende Siele.

De gramme zee ligt ftil en üls van vaek vei'kracht j
Met vlerken houd de nacht
De fackelen beiet,
Die'tblaeu doorwandelen der lucht met ftillen tred.
AU wat fich hier om leeg op 't drooge land onthoud,
AU watt'er leeit in 't fout,
AU wat de locht dooriÄviert»
Ververfcht met vochteii ilaep fijngeiiften, ruft en viert.
Maerick> och armen S ick en werd geen'ruit gewafer,
W^nde aiigflig hier dan daer,
Onfekcr wat geval
Wat duyßer ongeval mijn leven treffen fal.
O tortfen van den All , fteeds wacker Hemelfch heir,
' O meer en minder Beir,

Beir, die met tragen voet
Staeg rondom 't Noorder-punt uw' trage ronde doet,
En eeuwelijck het diep mijd van den Oceaen,
Hoorthoorr mijn' klachten aen,
Mijn fuchten vol van vier ;
Ach! draegtfederwaertsaendaerickiêhenenfwier,
Dat 's Yoor den grooten voogd van 't onbepaelden rijck,
En legtfe eerbiedelijck
( Dat eyfch ick en niet meer ,
Dat dorflcniy alleen) yoor Jefusvoeten neer.

PetfHi

-ocr page 131-

x^o

Tetrus ontkerkert.

WAer , vierig geeft» feg, waerwiJtghy my henen trecken
Uyt 6 lichaems vangenis vervuylt van funde-vlecken ί
Hoe II uyt ghy my ioo rti) f
Dees'vleugelen om't lijf?
Waerben, waervaerickbeen ï watgalery, watdoren
Verfchijnen voor mijn oog? wat ruyfcht'er door mijn ooren ?
Wat juycheni wat gerucht
Slaet all d'omftaende lucht ?
Set Jefus hcrwaerts acn fijn' lieffelijcke gangen *
Hoe dick heb ick daer na met herteli jck verlangen
Gefacht in mijn verdriet,
Maeroihl gefacht om niet!
Och ja , hy is't. ick hoor't; hy roept my tot den Vader j
Kom I fegt by, herwaertsaen, ellendige, tic nader.
Ach, vreefe heeft my vermant;
Reyck » Heere , reyck uw' hand, .
Rcyck my uw' rechterhand, ο temmer der gevarcn-j
Duld niet dat ick befwijck in deiê martel-barcn,
Duld niet dat in dit meer
Den vyatid my verheet.

LIER-

-ocr page 132-

tjt

L I Ε R-S Α Ν G Ε ν

u)t Horatius veruelt.

Acn APOLLO.

Quid dcaicatumpofiit ApolUnem
?ates ?

WAt voov Fortuyn, wat luck of levenslot
Wenicht de Poët I wat vordert hy van God
Λ polio doch? en nieuwen ofFerwijn
Vaft plengende wat mag fijn' bede zijn ί

Hy wenfcht voorwaar geen vetSardinifch gräen:
Geert hoepen ves. die't van de Songebraên
Calabre cjueekt: het wit van fijn'gebecn
En is noch Goud, noch Indiich elpenbeen,

Noch d'ackeren, die Liris ftil én foet
Kn fleeht van ftroom fteeds knaegt met fachten vloed;
Een anders nutte en pluck de lieftjckheyd
Der wijngerden van 't luck fich toegeleyt.

De Koopman rijck in (chatten ibnder tsl,
En van de Goon gctroetelt overal,
Als die geru ft en veylig voor verdriet
D17 vierniael 's jaers d'Atlantfchegolven fiet,

Suygeals'themluft, enonbenijd vanmy,
Uyt gouden kop de weelde cn leckerny
Der wijnen frifch gewiflèltof gekogt
Yoor waren verre uyt Syrien gebrogt.

-ocr page 133-

132 L i Ε R-S Α Ν G Ε Ν

't Is my genoeg wanneer my tuyn ofwey
Schaftluchte Malue, Olijfen Cicorey.
O geef, Apoll, datickgefond en irifcli
Vanlijfen geeli mijn' haell bcreyden difch

Met blydfchap nutte, en vorder bid ick, lacf;
Mijn' ouden dug niet eerloos noch vcrfraaed»
Noch treurig zijn, noch onveriien van lied
En cy terfpel, en meer en Wenfch ick niet.

Aen 't S C Η I R
Sif te divapotens Cjfri,

SOo neem u Venus in behoed ,
Soo moeten u van ree gefcheyen.
Enaengcrand van wind en vloed
Die klare twecling-fterren leyen,

Gebroeders eertijds van Heieen ;
Soo, bid ick. moetde voogd der winden

( Noord wefteruytgeieytalleen)
Alle andre trachten in te binden j

Dat ehy, 6 Scheeuken teeder hout
Cefond, wel varcncf en behouwen

Virgilius u toevertrout
Meugtlevren d' Attifche landouwen,

En dat ghy doch op hechte kiel
Bedroefde fand en zee-.gevaren,

Mijn'vriend de weerhelft van mijn'fiel
«Seluckelijck meugtdoen ontvaren.
I Hy had voorwaer de borft wel ftijf
J^nmetdrydobbel ftaelheflagen.

Die eerrt metbroileplancken't lijf
Öp felle zee beftond te wagen j
in % noch 't buld'ren noch het flae.n

Van

-ocr page 134-

Up Homiusvrnadt. ï3J

Van weiter tegensnoorder buyen ,-

Noch droeve * regen -fterren aen, * Triiles Hyades»
Noch dulle ftormen uyt den zuyen ,

Die opden Adriafchen vloed
Alleen den meefter fpelcn willen,

't Sy datt'et hun fijn' grammen moed
Luft op te ruyen ofte flillen.

Wat ftervens wijfe of flach van dood
Vermögt dien ftoutaerd te verbafen,

Die 't zeeged roe ht foo wveed aïs groot
En 't meirdoor ftormen opgeblaièn

Endieiïeenrotien onbeducht
En fonder tranen dorft aenfchpuwen,
Die langs Epyrfchen boord berucht
Door ramp, den kielen ftaen te fchouwen !

Vergeefs vergeefs heeft God beftaen
Des aerdrijcksfchoot aen alle fijên . ., f

Te fchiften met den Oceaen,
Enwijilelijckvaneentcfnijên; ,

Nadien de volcken niet te vreên
Met eyge palen, andre hoecken. '

Α Is Godverachters overzeen
En forgelijcke fanden foeckcn,
't Stoutaerdig menielijck gebroed

All watt'erdreygt getrooft telijen ,

Streef t ftaeg met reukelooiên aaoed
Door dier verbode fchelraerijen.

't Geflacht van Japhet ftout en fier
Ging fweven boven alle wokkeD,
En ftal met quade liften't vier,
En brocht'et neder tot de volcken.

Α Is' t vier den He mcl wa s ontfchaeckt,
Stracx overquamen nieuwe ellenden,
Stxacx vielen kortfeii fchtael gdkaedct

Op

-ocr page 135-

1J4 L I Ε R-S Α Ν G Ε Ν

op 't aérdrijck neer met hecle benden : r

't Noodwendig fterven traeg van gang
En voormaels langfaem in 'tvernielen,

Verfnelde fijnen tred eerlang ,
En volgde korter op ons' hielen.

Dedael heeft wmd en lucht Joorrneên
' Met vlercken noyc aen mfcnfch gegeven ί
J.1 door verdoemden helftroom heen,
Dordd'Herculijnfchen arbeyd ftreven.

Daer is voor 't fterffelijck geflacht
Niet hoogs n'et wigtigs afgeichoten.

Ons' ftoiite dwaesheyd droomt en tracht
Wel ielfs den Hemel te beflooten:

En onic boosheên onbefuyft,
Die noch om heyl noch plagen ivvichten,

Enduldefinietdótjovisvuyft
Neerleg haer' gramme blixemichichten.

Aen S Ε Ρ Τ I Μ I U S.
Septimi G adei aditure mecum,

^ Eptimi vriend , ghy die op mijnen eykh
OU trooften foud een Gaditaeniche reys

Metmyte wagen,
Die»ibo de nood my na de grenfen trock.
Des Cantabei-s ν wiens ftijve neck ons jock

Ontfeyt te dragen,
Getrouwelijck en nunmer dolens moe
Met my tot daer, jatotdeSyrtestoe

Soud derven varen»
Dat wild geweft daerd' Africaenfche vloed
<iedurig bruyft > en tegcns d' ocveis woed
Metfèllc baren:

♦tSoei

-ocr page 136-

Hor mus vertaeh, 13 j

't SoetTibur van 't ArgiviTch volck gebout i
Och of \vy daer ten leiten, mat en oud

Eensfinaken mogten
Gewenfchte ruft, en vollen ililleftand
Van krijgs gewoel, van foo veel fware land-

En water-tochten.
Sog evenwel der Parken bitterheyd
Mijn'ouden dag dat luftig oord omiëyt.

De verfche randen,
Waer langs de ftroOm Gakfus fpeelt en fwlert
Verraakelijck om 't fneewit wol-gediert,

End'ackerlanden
WaervanPhalant wel eej-js heergewecil, ..
Sal ick geruft en wel getrooft van geeft

Dnn gaen bèföecken:
Dat hoecxkenlands datlacbtmy vrolijckan ,
Dat lockt, dattreckt, 'datduncktmy 'tioetilc van

All'5werelds hqecken: ; , t,

Daer grocyten vloeytden hónigoveral,
Honig vol geurs die geen' Hy metfchcn,ral

Hoe lecker wijeken: ^. -

Daer derf d'olijffoo .Frifch en groen als gras
ïngoedheyd by^tVenaferfche gewas ' " '

Sich vergelijcken : · - '

Daer ftort de lucht fchier fta^geientens neer J,^'
EnlevertlaeuenmafigWInterweer: . ' i

Daer fietmen fnijên '

Op Aulonskruynenwijng^rdrijckentop
Wijnen, die 't mild Fd^v^iche druyvenibp ,

Geenfins benijên. .
Die plaetfe .vriend , dat faligegeweft ■

Roept ons tot fich : . daer fujt ghy voor het left

Na't bitter fcheyen , Γ,.

Op d'aiTchcn vanuvv' eerdjdslieven vriend.

D d Gelijck

-ocr page 137-

L I Ε R-S Α Ν G E Ν

Gelijtkfijn' trouw en vriendfchapheeftverdient,
üw'tranen fpreyen.

Aen POSTHUMUS.

Eheti fugaces ^ Poßhumc ^ Poßhume^
Labmtur anni.

ACh 1 Pofthume, ach Jwy ilen de jaren
Ons met gefwind er vaert ontvaren,
En fchoon men tot den autaer vlied,
De rimpelen en filvere hairen
En komen dies te ipader niet,

d' Aenftaendcn oudervol van qualcis.
Sal u niet trager achter halen,
Oock fal d' onmijdelijcke flag
Der ongetemde dood niet dralen,
O vrind, algingtghy dag'aendag

Dryhonderd oiFer-ftieren flachten
En mengelde gebeên met klachten
Soo vierig als oy t iemand kon,
Om Plutoos ftrengheyd te verfachten $
Die den drylijfden Geryon

En Titius hoe grof iy waren
Qmringelt met de droeve baren;
Die 't all wat fich op aerdrijck voed |
Die Koningen, die bedelaren >
Die elck voor hoofd bevaren moet.

't Is al om niet dat wy voor 't woeden
Van den bloed-droncken Mars ons hoeden t
't
Is al om niet het fchor gefchal
Gefchuwt der Adriafche vloeden,
De dood betrapt ons oyerali

'tït!

-ocr page 138-

uptiéatiusvnïaéu' ^

'tlsaiomnietgtevrëëildèplagétj ^^
jDerongefbndeiüyVérvla^eri " ' r;;

Byherrebftijd :'t is al omniet - - '
Voor 't teeder lichaem fdrg gedrajgën i '
Cocytus met fijn'tragfen vliet

Dient eenis geilen, gekerit, gèwfctèöj
En air den arbeyd ongemeten
DeBelidesniet waerd génofemt.
En Siij'phus tot eeuwig fweeteii
En ileen om wentelen gcdoemt.

Ghy moet, ghy moet u eens bereyefi
Van aerde en huys en hof te fcheyen,,
Ja van uw' Eegae irifch van leên
En vandielommecmilde meyen
Die ghy hier viert, en fald'er geen

Sijrts Héereii treürigli jck geleyen
£n hem de laetfte ichaauw fpreyen,
Behalven't droef Cypréflen-groen.
Dah fal uw erfgenaem gaen weyert
Op 't breedße, en ruyterlijck verdoeil

Den wijn bevyaert met hottdeid iloten:
Dan word het vloer-albaft begoten
En met veel bet'tëri dranck befmct,
Als oyt Van monden Wierd gehoteti
Op prachtig pricikrli
jtk banket.

Aen BACCHUS*

Q^mt^ Batchty rapismi
Plenum?

6 Bacche, vol
loogvérhevüiii

D d % U

«T7Acrrucktghymy, i
WVaftöweGodheydhi

-ocr page 139-

158 L I E R-S A .N G Ε Ν

Inwatvoorfchemerafhtighol, ,, , ·ν .
Of fchaeuri)ck bos word icfc gedrèvcrt !

Door nieuwe geeften vlug ea licht ?
In wat rpelonck of achterpaden; j
Sal ick met helder heldendiiht
Den lofvanCaeiarshooge daden,

En d'eeü wige eei'van fijn'trophéèn
£n nimmer dorre l'egepalmen ,

Doen klinckendoor de wolckeriheen» ,, , , -
Entotin'tfterredackdoengalrrièn, '

' Jafelfstot in den raedder GoónV
'kSal een maelvry en ohbedwongen ^ '

Gaen fingen vaerfen hoog van töon,
Ennoytvanand'renmóndgefoiigen» '

Soo Iclaiet op hogen heiivel-tóp '''^'''-f - -"

Oock Eviasuythaetedröbmèn t isiv / ir . ; ..U

En diepen flaep yerwondertop , ;

Wanneerfe verfc 1 ontwaeekt de,ftrpomen ,, r
Van Hebrus fiet dien kouden vloed, ' ; ·
EnThracewitvan wintel-vlagen»

En Rhodopevanwpeilenvaet , - ;0

Alom betrappelt en geilggen. . .....

Hoe luft'et'mijnnieus gierig ^)0g ,, . ^
Ver buytens weegs ontlaat van kpmmec,' ,

Hier roΓfen fteyl en heibel hopg,
Daer eenfaem' boffchen mild vaii lommer » " .

Met veel verwondrens aéh te iïeri'I ■ *
O ghy die voogd aen alle kanten j - ;

En vliet goddinnen meugt gebicn,
Enteiig'lendullenacht-bachanten, ^ ,

Die maatig fijn van ugeraecki .
Hooge eiiche-ftammen om te wringen:
^K en fal niet dat na leegheyd fii;iaeckt,
Niet kleens, niet
fteriFelijcx gaen fingen. . "'Ι J f

w

-ocr page 140-

't Is ii>rgli,ck, O LiOi^,, ^

DienGodte volgeAgroptj^aij.dad?^ ^ :
Die't hoofd

Van ^Ujd groeii^wijngc^U^pn, ,, ?;

, yv/uiJSY/Ji.w ! f! >υ , «3 ' ·

Aen, T'

f η4 ■ ao nsA '

" . löj'jnin )

γ\Έgnffe ineeüiÄ^nuφ^^^]:"
L·) H?t facWtèrtéiitc-wcit·
Kleedmi^rnmß^,^

'T

aerdiiclf v^MéuF^f Ätiw^^ É^Mfetóiï'^

Η

Dedag, dieflÄteföfeßd^Ä

" Deihellellèii:;» ..„

slSiU-it::'

Zephyr

Vcrmeefteren de lauvN er lente-dagen , ^

Tot dat hy wiickcn moet
Ben appel-rijcken hcrrebft met fijn'vruchten,

Die oock ten lellen fal
Voor 't fnuyven van den tragen winter vluchten;

Dus rijft , dus d.elt'et all.
Doch 't Mane-rond met rollen op en neder
Door 's Η ernels Tcecken-ry
die fchade , en roept de tijen weder:
Maerwyj och armeί wy,

D d 3 Wy

-ocr page 141-

140 LIER-SANGEN 0 Hiiratjus Otrmh

■ Wy, alswy eens gae^ gHppen na ben^eii,
\>736ΓΤμ11ϋ5 groot en rijék ,

Wae? Ancus, waèi-iEiitasisge|le^^

Stra^friiefen'^ töt fli]^
Men wordt'er noyt'in "s weretäs licht herropen.

En, och! wat weten wy.
Of ·$ Hervels Goqn défl,morgen fülle« kt^oopcR

Aen onfer dagen ry;
AU wat ghy dan hebt n^betuinen,

Ofmet een'milden fin
Hebtuyigedfcelt^ 4acrilaen geei>'erfgename^

' ' Hunn'grage fclqeuwen in. ' ·

\Van;^eeir ghjp ijgt van,>, leVp.ns }ifhtj.V€rilekea ,, „ ^

En Min,Q5 een$ he) vonnis heef t gejftrêjkén;,., t

' UfaJnpchhpog^afHt^
Νρς^ iPil4e. <qii|noch deu^^uj;;t licht ^

' "Tbrqiiate ;,
Piane en kan vanonder uyt der heifen'; .

ßedroefdeduy^^-i^s.,. -
D.'en Htppolij^jhp^fejuyfchenyw^^

EnThef^UÄisni^tn^^gt,^

ητ^'πί.' i!:i-rs!lr!jjl Üï'sc^;·; nsCl

; ,:-;·,-!;!;!, ιοτπϊ//·?. i·^^ pc/ n: vvr,: : ; -i0c7

::sr>2f! rr^ Cio rn'ic-j ίΞ^Λ; 1;;υ·; ίί^Ο'Ί

ν·: η.:!: ,,^ίϊ·;ο:·/ =

-ocr page 142-

141

Stcrre der Oofter-Wijfen,

O F

PRÜDEN Τ I I L Ο F SAN G;

Qiiicm^ue ChriflUm quéeritis f ,

vertaelt. ^ ; ' ' ^

I^Hyfchaer, dicChriftusfoeckt, enfucht,
vJ Tot hem in uweeilenden,
Wilt van der aerden na de lucht
Uw'treurig oogen fenden ; . ^

Daer rijft een'Ster een teecken'thans ·
Van onverganckelijcken glans. ,, ^t i-jü

Dees'SterrCj die met fuyver licht i iv '

Eiifchoonheyd kanbefchamea:[ o;;·' t; - «

Der Sonnen biinckend aengefieht, IA

Betuygtonsairteramen, ,,ji , ·.'->«rirä!

HoeGodonsvleefchons'rwacIjenaerd

Om onfent wil heeft aengevaerd.

Dees Sieren dient geen'duyft'rèn nacht, /
Denbleecken Manewagen
Envolgtièniet, iykand6Wrachï'^-o
Van'tvierigSon lichtdr^en j' - ; τ : : rmj/
Denftercken middag wijckrienfet'i· '' ·"
Daer all'tgefterm voor hénen vïied, a-ia jan i

AUwieren met huftn'körten keer ,

DeklareNoorder-lampen - :'ν ·

Uytonièn cirkel nimmefmccr, 'a ; u iao'1

Noch können dicke dampen: iy/nn ru*

Enregenenhunnhelgeftf^Π .

Ons oogontfchuylenmentgmabllO) i-bni m-M^lU

-ocr page 143-

ï 4 i ^^^ Oößer'Wijfen.

Ditlseen'Stei-vanyafterftandj ■') .

Een Fackel die de kokken

Dei·zee veifmaênde ftadigbrand,

Die noch van ivyene wokken , .!.-· ,

Noch nevelen hoe dick e'n (ficht ^

liefwalcken laet haerkra^^hqg licht. ■ , ,iC>

Dat droeve ileert-iler- fich terftond
Totftervenftelof vluchtcnj: ,-■·:., '1 v'ï^

Dat ftef ontfteken Vah den Hond i; v.ii iv· r"C
Uytfmetteli)ckeluch^j^n,r , ^ ; ! ;i..v3!.''V'
TIux voor den ongemeènen,fchijn · ; ,, ■■

Der Goddelijcke(ïö^sycrdwijn, \ . jü: -i

Het Hemelkundige vetftand ^, _ '

Dcrrerijaenfche Wrjfen , . ^

Gelegenaendenooilèrkaiifc' ..ιϋ^-,η-,, .

Alvvaerdedrigenrijieri'^^"·'^· ',; ^ ; ' "

Siet met verwondering bevä'en ' ' " J i · ' r,

Dir Koninglijcke ttfeckefi'aèn. . ,'

.byi.-/si>tt·.. I i;·« jr. ■»loir* *

%

Waer voor foo ih^eft.hifftond tsii toon i o< r'. ï'j ' ü
Air andre lichten weken; ji f:;·.!.'· nt3>i'j'jriici:i''·!.
De fchoonen dag-ftegl^ifsi^gSiWOOn/l .iO'^i-Ι.^ίίιι/ί
Voor andere uyc te ftekon·, f. Ί t -o/groivj" Uf
En dorrt haer blofcnd aejngeficht i,!;;fii ,·ι:;ΓΤ

Nieteens vertoonenby dat Licht. , iif, -ϋΐ-'Ι

Wie ( vragen ry ,)i^,<Iö^:dieGod ;Λ

Die voogd . die's Hemels vieren ·; L i^oK s".·:-!: · '
Doet luyfteren na fijn gebJid-^-i.. . ί in i;)>i-(ij n jV'.o i ('
En ni iijn wencken iwiereni, ü-i . ^

V9or wienall't heir desH«itieI§beeft!i;r'ίv:;..;l;J-"·
Dielichten lucht totfdieniiörs heeft ί ο

Wy

-ocr page 144-

, β/, "PrudetiiU tof^ang, 143

WyAennièthoogS jS iètmèevalsaei-drch/ ; · ^ __
Iet eeuwigs opgereien, . u ,.- ^r".

letonbepaelts, ietvvohderbäers, - ''-i x

Iet dat voor 's Hemels wéfen , . >

Ja voor de fomielooiê · mafs' * Chaos.f ^ ■

Des grooten Alls in wëièn was. ·. -

Dit is de Koninglane verwacht, - . ?
Na wiens bevelen hooren:' - > < · iJ^i - >
Bey Heydenen en Joodfirb geflacht, - 'iiririH

Een Koning lang tevoren -'S'-j'' ·
Den Vader Abramtoegëfeyt , π i.

En fijnen fade in ecuwigheydvi' '· i 'j - ii-iW (ι^-λ

Dievadervan 'tgelóavig^föfeii" ; ab α3;Ι·ί3

Dieniet en fchroomde't leveh WO','. < .ίο:Ι:»·;·( 3

Sijns lieven foQns.öpi&Hernolsraed ''i ο '^ioofij
Aen'toflfer-mes te geven4' 'bb ;.»·.■;{'löbeV ν/Ιί
Wiil dat fijn'aikoittfliéiöigecaii to", nc! ddohv-i»^?
'tGefterntegeenfinswiickenjM·, t;·: r.o^f.rhlsT

De Bloem van Davidkonit nu aen , V ^Uig f
Een Bloemken ons ten goéde jil l -v ' ^ib)?'
Uyt Jeiïes wortel opgcgaen,.jv'· : if i-iOi' '

't Welck dooi fijn fcepter-roede. ;'> ; rivi sU^j^ sCt
Staeg groent en groeyi en'OpwaeYs iweeft, 14 «t * .
En 's Hemels troon tot fetel heeft, i - .>1 vU sCÏ

Dus volgen iy verbaeft vanjver · ι ν- ^ > if,5.1
Metopgehevene oogen i^jirn.., h\ i "-ii.bv.'c..·?,
De ipoorftreeck van de xyonder- Ster' ' vii iiD.
'1 "i
Door 's Hemels baen geto^ktiii "" --··_ <
\t "«ib r f;T
En honden ftaeg'den wegm't gaen r-r
/ü'?-jM^Ü ij
By 't nieuwe Licht eewcÉèn.aeo. {ui ri.<i

^ Dd ^ Maec

-ocr page 145-

ί44 SterrederOoßer'fV^fmt

Maer fiet, het teecken fchort gefwind

De fnelheyd fijner gangen ,

En I s ren leiten boven 't JCind;

Ootmoedig blijven hangen,

En heeft met neergebogen licht

Ont deckt dat heylig aengcficht. i ,

De wijfefien't, en blijven ftaen <

Verheugd en wel te Vreden: .

' Hunn'oofter-giftenbiengienlèaen, ' ■
En oiPren metgebeden .

En nedernejgenmenigvoud ■ ■

Reyn Wierook, Myrrhe en edel Goiid*

Erken de teeckens van het lot
En't rijcke u toegeweien , ι

Erkenfe, oSoon , den wekken God
Uw Vader lang voor dei« η
Drydobb'len flaet en heerlijckheyd ■ J'
' Befchoren heeft en toegcbyt,. ..

't Sabeefche Wicroock foet vaa geue ^ '

Stelt ons wel klaer de feden ir ..:'ii

Van uw'verborge Godheyd veur, · ' . \ ■
Deguldcfchattep inalen ·

Uw'koninglijckégrootheydaf ■ :.. · .: :

De Myrrhe fchildertoiis uw graf; ;; · ^

Dat graf waer in Gods raagtigc hand
Soo wonde rlijck vernielde

X Doen hy uw' le'en een' wijl vermant ί 3' ί

Van doods geweld hevilelde ■ ■ :;. 1; ζ'
Enfteldebuytenfteryensnood Γ ) li n:>ui/ i - '
Penduyft'renkeïckeT'Vandedood. : ■ , ^

h ^ OBeth-

-ocr page 146-
-ocr page 147-

efy ^rudmii tof-fang. f 4 5 f

O Betheiera boven groote fte'en
Uytftekende in
dc wolckenl,
Ó cirymael falig ghy hoe kleen J.
Die loo veel duyiendvólckeh ,

Den Vorft des heyls door's Hem^ kracht ,
Metvleeichomgort, hebtvöprtgebraclrt, Lr^

Den Soon des Hoogden leyert ghy
Ons naer een IWg verlangen > - ^ '

Dateenig oir, dien menfch als wyi ,

Doch uyr Gods Geeft ontfangen, ' ;

DienGod inmcnjchelijckeje'eiy
Pien God en ΜεηΓςί} en nocHwns Ew't ' ;.' ..

Die by Propheten isgefpeh, ,^ ; : ,

En klaer betuygt te weien , . : .

Degèen, a^^nw:iendeYadprftèJt , ■ ·,,'

HetooΓdeel"'alίe^weΓen;| ' ,, ...

En overlevert te gelijck ) ' · . j r j

't Bewind van datjgeweldig ^tjc^'j^''jI ; j- -.ij

Dat Rijcke nergens met ,λ, ; r r

Dat binnen fijne randen ,.,.! . , ■ .;-;:■·'?
Soo verderSotinerijft erid.aejt^jj.,''', J^^^· . iju^rnu i

Locht, aerde, zeen en ftra'ndeiti |' t 4 L al

Bevat, en onder fijn . , .rj

SelisheUnHemel, ; J^a

De wreedactd jamraetlyck^plii^^ ·,ly: - ^ 9

Van vreefeenqiiaedvénijocdeh " , .;!ί·.'ϊναΙ.

Hoort hoe der vorflen Vpogd .,··,<» ;f O

Die lacobs kudden hoedéii - '' \.Z.'t'^, _ [ ·
fnftierenfal, enechtf .$ooo, „ ,

•fi *

Befittpo Davids hopg^fttrew^V,;^ .■·.;:· nt'l

Hf

-ocr page 148-

'Hy bulkt omfind ί,>{*
Men ftormtons uyt on^s'ilaten ^''',].,,. Λ
^n naiaet dreygtons itiet Seyaèr:·;;;^;;^;^, , J
Opl^pljen, ορ,^Μ^,η,.^ ^^ . " ' ^
Slaethand aen tjièr, .mqyrd en wpcdj,, ; ^ ,■
En drenck t dé wiég 'aïöm m bloed/ ' .......

Geen' mannetin'isliVyjkome'i'yan'^iY,'" ^
DeaichoDtdervoeflei--Vrouwén, / ,.Γ.,^Λ,ί,Ί
TVorlnnfibl clckfbJri^tiy kan,', .^^^'UoO^uV-u'i

;! hc. ! i

•arn i:

Geen mach'er ^t leven houwen; i .".
Aen 's moeders borAeii'heien'wae^^
Ucbloede het teeder kiivd bet fwierd.''

-lii.-ji- i.Vi''( 'ySJ

TeBefhelmhoud ickVoor vei-da^t
Demoederlijcke liRefi j, ,, , · ^ ^d

Neemt, mannen , liëèmï'dah
Opfcoffèren enkiflen, ·- n^'^n'o^ri'^vo'^ ί

Opdatt ergcen door loofen treek f'j | n'wvü /
Demefie haer'mawèVrticfefóhtrc'clcl'

De beulen ruckeft^^^älTWoo rd ,5· 1
De lemmers uyt de fchee|en ■••isnn'-'g^èhr// uoU
En druekeiife heet op kjnderipqqrd ' „j".,",. ' -y ?
Ind'ecrft geboreledefi-V^'·. ; , ' 'Vd
Eft peHlea (ó verwoed bedpy^t! J" ] ^,;,].,'!-!
De iielkens nieu ter won'dén uyt.'........

Geen' plaetfc etïVirtd'de '"

Ind'a!tekleene_li]yeu',|^"^V" './".! t''VjS'./,"; 'o-Vï

OmdiephetwoeHidnde^äppiet ^^it't·' I -IQ

Ter wonden in te drijven: ' ^ " j ,

Deponjard-punten fijn veëlbreér .ig

.JDan'tkaiderkeelkcnkleit'ft'éntéctT ^ ' ,

1 Odce:

-ocr page 149-

Oj%' Prudemi Lof-fang^

O deerlijkichoufpel I dul beftaefti ' "J·
Syflaen dieteei-e nec-Icen iit.- i'j ί . · > . lif/v ·
Uytfinnigiegensklippenaeii ,h':;>' . ir ' j ·
Dat hookl en herflebecken " > h , ; -r' u i
Alomgebryiëkengekraeckt iui; ><'1'

't Mekk-witte brcyn en d' opgen braeckt, ;. ' ""'i

Of gaen ten leden fat va'fi bloéd -

d'Onnofeleverfticken : ί ν ν> u'·-»
In ftroomen diep en fnel van vloed- j .' ■'· ··

Ah 1 ah! hier hoort men 't fnicken . ■ .' ■ ."·.

Derengekeelkensnadelocht';f;.:; ,· ibÏ'rr.C

Doch't water weygejtadciïitócht;:^· '' »'·ί<,ν

Weefl weeft gegroet in uwenndod ' ·■' i
Gby Jonge martel bloemen\'ii(;i 'i!. Jt-·: ,
BieChrillushateren ter dood H .-..-i; . l· ο · .·ϋ',-Γ>
Op's levens dorpel doemen iC.
Ennederllaenibotijdeloostr'":";: )·■ ■ ■ ^ , ·

Alswinter-biiyeen'lentexoosMe'i 'v η 'λ

Ghy allei-eerft voor Chriftuseer
Geoffert, enbedoven
In martel-bloed Γοο jong en teer ?
Speeltengelkensdaerbovcni::-;.ii ' ' ff·?

Voor'sHemelsautervrolijck thans s

Metfegepalm en lauwerkrans.;Γί·ι?^·ί.

Watbaetditichelmflucknoytgehoo« 'Ι
Herodesoffijn'rijcken? r··- ;· ' '^in-T ' '

Wat helpt hem foo vervloeckt' een' moord ? ' fbi'·
Want tuiTchen foo veel li jckcn .! ■:
Word Chriftus noch , ho^ièer/t hem druckt , Η üi
Den wreeden fabelen ontwekt.Τ! ■ <

De

-ocr page 150-

ί4δ Sterreder ο ο ßer-lVyfent

De maëgdelijcke vrucht ontkooiut
Alleen } en blijft behouwen ,
Daer 't kinderbloed als beecken ftroomt«
En'tftael, dat ioo veel vrouwen
Tot kinderloofe moeders maeckt I
Bedriegtfe , en ils*er aigeraeckt»

Wel eer is Mofesoockalfoo
A' Üytfinnige geboden
Van den verwoeden Pharao
Als Chriftus beeld ontvloden j
Die Moies, die fijn' borgery
Omtrock der vreemden flaverny*

De wrcede Koning gaf bevel
Men foudoor all' fijn' landen,
, Geen' moederen in Ifi-ael
Haer' kinderlijcke panden,
Ofteere vruchten laeten vo'drt }
Waer verfch geboren gaeo verdoört»

Het moeders hert tot haeieß Sooft
Sorgvuldelijck genegen
Weerftreeft Godvruchtig die geboón »
En ftaetden wreedaerd tegen ^
En heeft tot hoop van een vefinaerd
En machtig lot dat kind geipaert.

Dat kind dat God na korten tijd
Ten Priefter onder velen
Sich heeft verkoren en gewijd,
Door wien hy fijn' bevelen
ρ ïn fteene tafelen geprent

Den volcken maken fou bekenn

iÏ·^*;,.···!·..----

-ocr page 151-

ofy Prudmii Lofrfang, >145

Enfoudemenvan Chrißüsdan ' ■

Geen'kennis können trecken ,
Door't voorbeeld van foo grooten man ? ν ' ' . ^
Die held heeit Jacobs neckea
Veiilaende den iïlgyptenaer,
Gevrijd van'tjock hun al te fwaer;

Maer onfe Leydfman , onfen Heli
Heeft tot ons heyl geflagen
Den helfchen vyand uyt het veld 1
En ons, die eeuwig lagen
Van fware dwalingen verdruckt,
De duyfternis der dood ootruckt."

Defe heeft fijn volck, fijn' waerde ichaer ·
Eerlt door de ibute plaflen
Der zee gefuyvert iijnde en klaer,
In ibeten ftroom herwalTên >
En voor- gelicht in veel gevaers
Door 't glinfteren eens vierpilaers.

Defe held heeft wonderlijck alleen,
Terwijl twee legers fchermcn,
En grimmig rucken tegenseen»
Slechs met gehevene ermen

Enfichvertoonendealseenkruys, ^ lail
Den Amaleck verplet tütgruys,

Defe is de waere lofua .
Die na veel droeve dagen
Na veel gelede fmeri tn fcha ?
Sijn' borgeren en magen
Heeft toegebracht met magtige hand
De weelde van'c beloofde iand.

Die

-ocr page 152-

I fo StemderOoßer Wijfen;

Die midden in den inellen vloed
Juyft vijf en feven {{^eenen ' '

JNa foo veel Stammen ftellen doet,
Eer-teeckens die met eenen
Ons noch een ander tal bedién,
En op d'Apoiklen doen iien.

De Wijfè dan die gaen gewis,
En hebben recht geraden
Dat dees der Joden Hooidman isj
Nadien de groote daden
Der ouder helden voor en naer
Sijn beeld ons fchilderdenfooklaer. - >

Defe is de Prins en Opperheer - '

Der rechteren en ftercke
Die Jncob hcededen wel eer,
De voril en Voogd der Kercke,
Wien heel't gebied IStoevertrout ' '
Der beyde tempels Nieu en Oud. · ..

Hem eeren fnyverlijck en kuyfch
VanH^phraimdcrancken,.!« ' ■ ..

Hem looft Manailesheylighuys, ·,''
Hem vieren, roemen, dantken,
De twalei Stammen't echte faed ■ '

Der twalef Broeders vroeg en laet.

Ja fèlfs'tverbafterde gedacht,
't Welck fpotteliick gebonden
Aen afgods-dienften waefdbelacht,
En ongefchickfe vonden,
Dus lang den Baal eere bood ,
En fijnen God feli vormde en goor. f

y,7

-ocr page 153-

SterrederOoßer4Vijfen,ofyPrudemiiLüf~fang,i<^l

Vedaet metael en fleen en hout
Hoe konftelijck gefnedén, , ' ,

Stormt afgods beelden feeuwen oud
Beroockt en aengebcden
Van fijn'voor-vaderen, terneer.
Uyt waere fucht tot Chriftus eer.

Ghy Joodfche ftammen weeft verblijd ,
Juycht Grieckenland en Romen, . ·:; i -

Thrax, Pers, ^Egypter, wilde Scyth,
Geen'voickenuytoenemen,
Maeckt handgeklap en bly gefchal j
Een eenigVorft befitt'etall.

Uw'tongen, falïge, bereyd
Om uwen Prins tc dancken ,'
Verdoemde, roemt fijn' Majeffeyt,
Prijs prijs, gefonde en krancke
Jadoode feUdien Koning geeft ,
Die doods geweld verwonnen heeft.

Jck Viiil voortaen met uwen lof mijn dichten
Enverfen, Heer, optoyen en verlichten

En'tlufimynutepajfenopdenklanc^ .
Van Davids herp den toon van mijn gefanck_.

Tfalm 8 gevo/gf. i "

God, grooteGod, hoeheerlijck blaeftdefame i,
Den hoo2en galm van uwen hoogeo Name '.

All'taerdrijck door , van wacr hy opwaerts dringt» ' _ ·
En door't gewelf des Hemels heenenklinckt! Λ

Ε e Chy

!■ !

-ocr page 154-

IJl Pfalmvi^',

Ghy doet den roem van uwe krachten dringeii
Seift door den mond der teere fuygelingen i
Dien hebt shy u ter eei-en opgedaan,
Tot fchanden ipot van die Dy tegenftaan.

Maer als ick ile hoe wondcrlijck uw' handen
Dat fchoon gewelf, die breede lengde fpanden
Der Hemelen, daer Sterren, Son en Maen
Met wiifen tred nu op nu ondergaen,

Mijn'fiele roept gelijck als opgetogen;
Wat is de menfcn die worm in uwen oogen,
Dat fuick een Geeft van fulck een groot beftier
Denckt aen foo kleen aen foo gering een dier ï

Ghy hebt hem, Heer, genoomeninuw'höedc^
Ja hem meteeren allerhanden goede
Soo heerelijck foo mildelijck verrijckt,
Dat hy by na een' kleenen God geli jckt,

Ghy hebt hem , Heerdoorall'des werelds landen
Ten vorft gekroontder wercken uwer handen:
Allwatt'erleeftin water, locht en veld,
Hebrghyhem, God, tot fijnen dienftgeilelt,

Ghy onderwerptfijn willen en beftieren
De menigten der wol-en horen dieren j
Ja 't fel gedrocht, dat wild en onbefuyft
in bergen woont en woefte wouden huyft t

De vogelen der hemel-hooge boomen :
De viiïcheh glad der grondeloofe ftroomen:
All wat de locht met fnelle vleugels ipout:
All wat de zee in haren boefem houd.

Gnd.grobte God , hoeheerlijckblaeftdefam«
Den hoogen galm van uwen hoogen Name
Door alle land , van waer hy ópwaertsdringt»
i:n wijd en iijd door all' de wereld klinckt.

Pfaim

-ocr page 155-

·< r

Tfaltn i^gevólgt, ,, -

Β Ewaer my I God, neem my in uw behoed}
Op u alleen ruft alle mijn vertrouwen:
Ü oock alleen wil ick in mijn gemoed
Voor mijnen Heer erkennen, kennen , houwen \
Doch fchoon ick u noch dieper hulde bode,
Den dienft eens worms en hebt ghy niet van noode,

Hun evenwel, die u ten dienfle ftaen ,
Believe, lieveenvierickalsuw'knechtcn:
Maer Ural op ftraf fal die ontfinde flaen,
Die alteren voor vreemde goden rechten ;
Hun offerbloed fal noyt mijn' hand befproeyen,
Η unn'namen noyt van mijne lippen vloeyen.

God is mijn deel, mijn hoogfte goed is God:
Ghy hoed my, Heer, en mijn beiu voor vallen.

O hoe gewenicht, hoe lieffelijck een lot,
Hoe fchoon em erf is my te deel gevallen!
't Is overfchoon: hoe kan i ck een gewinnen,
Dat tot mijn' ziel meeV vreugds fend door mijn' finnen ?

Lof, lofzy God , diemydusraedenred,
Die'sdaegsrayleyd, die's nachts door mijn'gedachtem ■

My onderricht ielfsop heteenfaem bed.
Ick wil voortaen als voor fijn'oogen trachten

Te wandelen: fijn'hand is aen mijn'fijde, ^

Op dat mijn voet niet ergens uyt en glijde. - , . .

Siet, hieromniaekt mijn' herteblygefchal.
Mijn'tonge juycht, mijn vleefchis
weite Vreden," u.
Veriekert dat mijn leven niet en fal >

In't duyftergrafneervarenmet mijn'leden: '.......

Stlfs iult ghy. Heer, de leden vry van vlecken
Uws Heyligen den ftanck des grafs onttrecken.

EC2 ^

\ .

-ocr page 156-

mm

I5'4 P/alm xc.

Ghy toont my 't paS, waei· langs men niet en faelt
In't luftig land des evens te geraken:

Het vrolijck licht dat van uw aeniicht ftraelt
Kan ons alleen ten vollen vrolijck maken;
De giften oock, die van uw' handen konien,
SijnTiefFelijck, fijn heylfaem en volkomen.

Ψfül1n i?o gevolgt.

GHy fijt'et, God, die al van voor veel jaren
Ons' toevlucht pleegt en toeverlaet te weien:
Vaneeuwigheyd is uw dmachtig weien :
Ghy, Heere, waert eer eens de bergen waren ,
Eerd'aerde was, ja eerde groote grond
Ontworpen was van dit geweldig Rond.

Maer och ! u luft alleneken te verkorten
Den levens draed der fterfFelycke fcharen ,
Tot
datfegmich in ftof ter neder ftorten:
Want, Eeuwige, byufyn duyfend jaren
Gelijck de dag van gifteren geacht ,
Ofalsdewaeckvaneenenfomei'.nacht. '

Ghy ruckt ons wech, en doet ons broile menfchen
Als eenen ftroom ten grave nederfpoeyen,
En onfen roem als eenen droom vervloeyen j
En alle vleefch gelijck als gras verflenfFen,
Als teedergras , 'twekkhaefttotflyckverfmelt,
't Welck 's morgens bloeyt, en
's avonds ligt gevelt.

Uw' gramfchap is 't door ons vergrijp ontfteken,
Die ons ΓϋΟ fnelioo fchichtig drijft te gronde:
Wantalsghy eens ons' lernten en gebreken
Stelt voor uw oog. en ons verborge fonde
Uyt haeren kuyl en fchuy Ihoeck ileept in 't licht,
Verj^uyven wy voor uw vergrämt geficht. ,; ;.

* Uw'

-ocr page 157-

Pfalm xc. 155

Uw'gnjmrchapjdan'dQetoiisfoo^fnelontvai'éri, , ,
Ons leven; laes I'het weTcke wy bèïledèn ■ '' ''
Soovi'iicliteloos als veeltijdsonfe reden:
't Word uytgebreyd tot tienmaelfiïyef) jaren, ./^.'J.
Of i" een' man van ongemeene kracht ., ,

Ten uyterÜentotachttnael tien gebracht. | ' ' '

Maer och t wat kracht ftaet ons voortaen té hQop.en.ï;^-

Dieiëlt de bloem de lente vauonsleyen .....i.i;!;^·' ·. ·

ïnmoeyte, forgenffnertefienverloopen,
En ons byna al vliegende begeven. >,

En wie? ach! wie erkent iu fijnen geeil

Uw'grimmigheyd, na dat ghy dient gevreeil> . ,,,,,,

O , leeronsdan eensertilldijck beträchten . ^ ';
Hoe haeftelyck wechvliegen onie dagen; ; , ^,ί^^ ^,
Opdatwyonsvooriichtig'leeren dragen , ', ... ...

En ons voortaen van misdriji mogen wachten. . . "

Keerutotons, hoe lange toeft ghy, Heèri .

Omarm en trooil uw'arme knechten weer. - 'γΓΑ /'

Van 's morgens vroeg van datwyeerftontwakeH
Stort over ons iiw'liefFelycken fegen;
Soofalde dagverloopenmetvermaken.
En op dat ons geen onlufl: meer bejegen, ;

Bejegen on j voortaen foo facht en foet,
Als ghy ons hard voorhenen hebt begroet,

Laer, Heer, in ons uw'hooge daden mercken >
En uwen roem in ons' nakomelingen j i ,

Veifchaf hun ftofbm uwen lofte lingen. "'Λ '

Eejonftigons, weeftonferhandenwercken -

Staeg met nw' gunft en fegening ontrent,
Kroon elcx begin met een geluckig end.

Ee? " Dank-

-ocr page 158-

Dank-lïed. Pfalm ciii, gevolgtl

*T7Elop, mijn fiel, \vy moeten weeriet fingen
VV Ten priiiê van den Vader allerdingen :

Op, iègik, op, en feg hem lof en dank.
Hem , die uyt fucht tot fijn' barmhertigheden
In lof en dank verkeert heeft uw' gebeden
En uw' gefacht verwiffck in gefank :
Hem, dieu vandefmcïtenuwerfonden ,
Uw lichaem van fijn' feeren heeft verbonden,

Uw leven als in 't ie ven heeh herbracht;
En u veel eer verrefen als genefen
Meerheyls, mecrdeugds, meer weldaeds heeft bewefênj
Als ghy of oy t vereyicht hebt of verwacht,

Hem endelijck, die beyde maeg en monde
Tot fp'js en drank weer luilig maken konde j

Su cx dat ghy als de h ilTen arend plag
Bcy moed en bloed in lenuwen en aeren ^

Toenemen voelt op 't afgaen van uw' jaren,
En ais verjongt aen uwen ouden dag.

Doch God, aldraegt, al heelt hy ons gebreken,
Weet ook wel (heng het ongelijk te wreken

Des oeenen die verdrukt fit van geweld.
Hy oefftnt recht, en heeft daer van de paden
Vertoont aen Mofe, en veel doorluchtedaden,
Sijn Ifracl dies wegen voorgeftelt.

Tracgevenweltraegkomthy tot de roede :
Sachc is fijn'hand , fijn'hertelank van moede,

En als tiy ons een' roede noodig fiet,
Hy geeiieit niet voor eeuwig onfe fonden,
Ja ('t welk wy dik en meermael ondervonden )
Hy geelï^lt onsnaer ons' verdien Iten niet.

S»·

-ocr page 159-

DAfick'lied, Tfalmci I ι gevolgt. ïjfy

Soo breed als Gods des grooten Scheppers handen
Groot hemeldak rondom den aerdbol fpanden ,
Soo bree'd breyd hy fijn' midden fegen Itaeg
Uyt over hen die oyt iijn' wetten hielen ,
En icheyd foo wijaons' fonden van ons' fielen ,
Als Ganges leyt verfcheyden van den Taeg.

Gelijckerwijs een vader wys van moede
Sijn kind verfchoont, en juyft terftond de roede

Niet vaerdig mackt, al dwaclt'etfomtijds grof:
Soo handelt ons die groote Vader, mede;

Hy kentde ilof daer hy den menfch van knede:

Wacr toe ( denkthy ) foo fel gewoed de ftof?

Stofisdemenfch: achl ach! fijn teeder leven
Grocyt als het gras 't welk voorden fickel fiieven

Bloeyt als een bloem die haeft verflenflen moet,
Ja dief ofmert! ) niet felden door de vlagen
In 'tfchoonfte word der lente neêrgeflagen,
En in hacr jeugd ten wortel uy tgeroed.

Maer eeuwig fal de milde goedheyd blijven
Des Eeuwigen, en eeuwelijck beklijven

Aen hun'die fteeds fijn' Wetten gade flaen:
Hy fegent hun die vlijttelijck fijn' wegen
Inwandelen, en doet fijn' rijcken fegen
Van hun tot kind ja kinds kind overgaen.

De groote God heeft boven all' de vieren
Die door het blaeu des wijden hemels fwieren,

Den ftoel gevoert van fijne Majefteyt.
En vaft geveft op eeuwige pilaren;
"Van waer fijn'hand locht, aerde, vier en baren
Ja gantfch den bol der wereld ftiert en leyd.

Op, Engelen, op dan ghyhuysgenoten

Des grooten Gods, prijft, pryft diendryrawlGrooten:

Ec 4 . Gly

-ocr page 160-

Ï58 ρ S Α L Μ II^.

Ghy Helden op, opgeefleiivol van vuur ,
T)ie op een woord > ja die hem pp een wincken
Ten dienlle ftaet; op, doet fijn'gloryklincken,
' Ja 't gantièhe rond doorklinckeii der Natuur.
Op d^Γge]ίjks ghy trouwe krijgs-genooten
Ghy knechten Gods , prijft, prijttdiendrymaelGrooteu:

Op endelyk ghy fchepfels al gelijk,
Wilt uwen
i'rins, elk op fijn'wijfe , danken.
Brengt overeen uw' goddelijcke klpncken;
En ghy, mijn'fiel , verfëltd^thoogmufijck.

Ρ S A L M 116.

IlefbebickGod , die mijn bedroeft gewegn
^ HcCit vriendelijck met open oor ontfmgen :
Dies wil ick hem in voorfpocd mijn'i^efangen
In tegenfpoed opdragen nnjn'gebëên.

lek lag beiet van Ichrick en fvvaren nood ,
Jck wierd alrce ρedompelt en getogen
In helfchen angft ; helaes! en voor mijn' oogen
En fpeelden nier als beelden van den dood.

Doch endeli jck heb ick aldus gcfchreyt:
Help, help mijn'fiel door angft byna verdwenen,
O ghy, mijn God, enitaende voeis verfchenen
Voorteekencn van fijn' barmhertigheyd.

Sijn'goedigheyd heeft my terftond omermt,
En mygeftercktm 't midden mijner fmerten ;
Ick voelde flus dat hyvei-dageneherten
En Hl den geeH vernederde be'chermt.

Sccr vaderltjck heelt myii-jn' hand behoed,
Doen allermeell mi;n' krachten nederlagen:
Opdin, uiijn'fielc, ev fchort uw droevig klagen ,
Weeft wel getrooft, en grijp'weer nieuwen moed :

Wantgroütis'thcyldatude Heeredoet;
'Tisovergr9pt: hy heeit u van'tveirallen

Der

-ocr page 161-

PSALM ii6. 159

Der dood bevrijd, uw' tranen afgewaflea.
En voor tien val verfckert iiWen voet.

Dies wil kk, Heer, 't verlengdelevens licht
Steeds tüt uw' eer beftedigen, en trachten
In all mijn doen , in woorden en gedachteu
Te wandelen als voor uw aengeficht.

Door nood geperftheb ick altijd gefcyt,
Ent'elckenweerherhaeltinmiihbcnouv/en :
Der menichen geen' en iss'er te vertrouwen ;
Ach! njenfchen-hiilp is droom en ydelheyd.

Soo dikmael dan met foo veel goeds bekroont, ' '

Soodikmaeldangévrijd viiniboveelqualen, '
Vi^atfal ick doen ? wat rriididèl om betalen ?
Waermê, waer mê des Hoeren gunft beloont» '

Den kelckdesheyls wiliokin'topenbaei· \
■Aengrijpende des
Heeren naembelyên: '

Ick wil mygien van mijn beloften vryên ' ' "
Voor'taeugeircht van fijn'beminde fchaer,

Der vromen fchaer hoe iêet'VÈiTchoven hier '
IsgrootbyGod j door wrakeloofe^vonden
Kn worden iy ten grave niet gcibnden, ' ■ '

Hiinn' döod is hem feer koftelijck en dier.

My uwen knecht, my uwer rnagetSoon
Hebtghy, ο Heer, denkluyfterenonttogen
Der droeve dood , en'tvroIi;ck licht
mijn'oogen ^
Van nieus herjont en gunftigaeniieboon. y . ' '

Dies wil ick met danckoffcr'thoog altaer
Benaendealomuw'hoogennaembelyên:
Itkw il mygaen van mijn" beloften vryên
Voor 't aengeficht van uw' beminde ichaei'.

In 't heylig huys van uw Jerufalem,
Sal ick verheugd op klanck van keel en fnaren
nw'hoogenlofdoen doorde wolken varen,
Ko
()it, vrome, en rroutuw'harpenaenmijn'ftetn,

Ε e y ^e»

-ocr page 162-

Jen den Lefer»
Over de Klaegliederen.

IS 't dat u , Lceier, in defe KU igltederm hier en datr vaerfeti
komen t'ontmoeten j äie ugelyckaismy y dat is, maerpaffelijck
en bevallen
: Jao denck voor eerß datmen in dusdanig werck de
handen niet -vry en heeft } en niet alleen den fin van den text,
maer oock. ι foo veeldoenlijck. is, des felfsphtafis offiijlvan/preken
gedwongen is te behouden : ten anderen foo \veèt ooc^
( V weUk
't voornaemße is ) dat defe dingen alhoewel hier de lefle in ordre,
d'eerfle nochtans in tijd fijn, en u maer en worden opgefchaft voor
een kl^en nagerecht van onrijpe fruyten gepluckt van mijne doen
noch feer jonge enbynakinderlijckejaren: derhalvenenmoetghy
hier niet al te keur tg ofte lecker van ooren fijn. felve verfoeks
ick oock ontrent de voorgegane Pfalmen , Hymnus van Pruden'
/ius , Lierfangtn vanHoratiusen eéngoeddeelvanden Dooper ι
fijttde alle dingen , die my heel vroeg fijn omvallen, endienvol·
gens niet en voldoen. Ia
V felve verfoecke ick^ oock. ontrent alle
4e refte mijner Rijm-oeffeningen ; overal ße uk mijne misßagen
en fwackheden t die V, E. gunftelijckgelievé teverfchoonen·, en
voornamelijck hou my te goede, dat tck, met mijn gering verfland t
kleene -wetenfchap en Ungs d'aerde kjuyp^ndenflijl foo vrymoe-
delijck ( vermetelck moefle ick wiffchten feggen ) op het tooneel
anfes Nederlands onder foo vele kjoeckf , dappere en hpogdravm·
de Rijmeren hehbe derven verfchijnen, en mijoe geringheden ten
isonefiellen ; *t beflaenvoorwnerisalteflout geweefi : maer ick
êidds andermaeif houd*et my ie goede: tn vaer weL

Dt

-ocr page 163-

61

De Rlaeglieden

J Ε R Ε Μ I ÜL

Op Pfaltnwijfen geftelt.

Inleydinge.

ALs Ifrael in boey en band
Vervoert was uyt fijn vaderland,
En Salem voormaels borgerrijck
Nu eeniaem lag en jammerlijck:
Heeft Jeremias de Propheet

Het ongeval en bitter leet |

Si)n' Stad en borgeren gebeurt

Befucht, bejammert en betreurt;

En endelijck foo breeckt en berft

Defmert, die hem van binnen perft,

Met vochtig oog en droei^eluyd

In dees' benaude klachten uyt.

Eerße lied of klacht e gevolgt

Op de wijfe van den 8i» f^e*^ Pfara.

Ach! hoeleytdeftad, wiensftraten
Eertijds krielden, foo verlaten ï
Eenfaem ifle en jammerlijck,
Ja een' weduwe gelijck.
Die vorflin erProem der volcken,
Die ioo moedig 'thoofd ten woleken

^ mi

-ocr page 164-

De Kldt^dm leremU.

Η ld geftreckt en opgebeurt >
6it in ilavernye en treurt.

'S nachtsdoecdiepe droefheyd leksn
Langs liaer' wangen tranebeken ,
'S nechts wanneerdeflaepdea roii
En HacrTorgen (achten fou:
Onder all' haer' waerdfte vrinden
Kanfe niet een' trooiler vinden;
Λ11' haer' naeilen fcheldeti, fniacn
En gaen haer als haters aen.

ketenen en banden
Prjngen Juda hals en handen·:
S' is in lammer weggeruckt,
En met fwaren dienlt gedruckt:
Op der vreemdelingen erven
Moetie woonen
Rondom wordfe van' t geweld
Haerer hateren beknelt.

Ledig, eenfaem en verlaten
Liggen bions wandel ftraten,
En hrier^poorten fonder eer,
En haer' outeren réi' neêr:
Hierom fmelten en verfmachten
Schier haer'priefteren in klachten.
Haer' gefpelen fien bedruckt
Om all 't lijden dat haer druckt.

Voorfpoed troetelt haer' vyanden:
Want met jammeren en fchanden
Heeft de Heere haer opgevalt
Om haer'fwareTonden fchuld:

Ach! ontelbaer fijn haer'fonden,
Dies haer' kinderen gebonden
En met boeyen overlaen
Voordenvyand henengaen.

ΐ6ζ

gaetfe fwerven :

PerfecuUris
ejus appre·
ifenderutit

eam tiittr
an^ußias.

Λ11

-ocr page 165-

JDeKJaegliedenTermU', té^

Allwat glans had eii bevallen
Is van Sions hoofd gevallen,
Is vergaenindreikendamp: ■

Haercvorften fowatramp !)
Sijn als rammen, fijn als hinden..
Die geen weydenvoeder vinden,
ITy tgemergelt, ongedaen,
VcK)r den dry veren gegaen,

Salem fchijnt van rou te fmachten,
Alflè ftil in haer' gedachten
Haer voorlede luilen meet
Met haer tegenwoordig leet:
Nu de Borgers haerer wallen
Si'in door 'svyands (lael gevallen,
V"yand, die den fpot te hout
Met haer' Sabbatieeften houd.
Mablles Om haer' grouwelen en fonden
fida ef, Isjerufalem gefchonden ,

Leytfe mat en fönder macht,
Smadelijck van die veracht,
Die haer plegen te verhoogcn;
Mits haer' fchande voor hunn' oogen
Is ontdeckt en bloot geleyt;
Doch fy treed te rugge en ichreyt.

Vuyligheyd kleett aen haer' foomen.
Och ! s'en kondc noyt gedroomen,
Noyt gepeynfen noch verftaen
Dat het haer aldus fou gaen;

Daerom moetfe fich vervallen ^ ■ ·^ ■ \.

' En verlaten fien van allen. . ,,.

Heere , merck mijn'tegenfpoed ,
En des vyands overmoed.

Laes \ de vyand floeg iijn' handen
Aen haer'diecile en waerdde panden: . ^

Want

-ocr page 166-

i De Klae^Uedtn JmmU,

Wa η t ter neer gevel t iöo ifel
Moefte tegensdijn bevel,
Tegens d' oude tempelfeden ,
Sien van Heyd enen betreden,
Sien ontheyligen alom
Haer God-heylig heyligdom.

Haere borgers flap van beenen
Gaen om brood aemechtig ftenen;
Hunn' juwee en hoog van prijs
Moetenfe om geringe ipijs,
Om een' mond vol etcns geven,
Om te laven't laffe leven.
Heere, merck , hoe ick verdwijn >
En mijn' dertelheyd bequijii.

O ghy , die hier langhs de wegen
Gaet, cy, gaet eens overwegen,
Off er ergens fmerten fijn,
Die foo (Inerten als de mijn';
Want Gods gramichap heeft mijn'dagen
Met geftoorde jammervlageii.
JVlet de ftormen overipreyd
Vanfijn'felle toornigheyd.

Hy heeft toornig op mijn'Tonden
In mijn' beenderen geionden
Vlammen, die hy vroeg en laet
Op mijn' leden woeden laet.
Hy ftiet my te rugge in 't nette,
Dat hy mijnen voeten iêtte ;
T»fuit mt Hy ver woeft my (bo verwoed»
defolatam, Dat ick iladig treuren moet.
tota die tné- Door fijn heet en hevig wrekeü
rort wftc· gjjtj flapende gebreken,
Sijnmijn'fondenopgewaeckr,
Eninyopdenhalsgeraeckti

Μ!

Π:

-ocr page 167-

De KlaegUeden JtremU, χζ^

Datiê ganfch mijn' kracht vertecren:
Ol de feilen arm des Heeren
Dringt en druckt my foo gewis,
Datt'er geen ontkomen is.

'S Heeren gramfchap heeft ten lefteii
Λ11' mijn' welbeboude veilen
Neergefmeten in den flijck,
En veriireden jammerlijck 5
En een' rijcksdag doen beichrijven
Om mijn' jonge manst'ontlijven;
En een wijnpers wrangen groen
Judaes dochter treden doen.

Daerom weene ick, daerom fchieten
tJyt mijn'oogen tranen vlieten ,
Datdentrooiier, dieden rou
Van mijn' fiele weeren iou ,
Niet en lüyftertna mijn wcenea,
Ver is van mijn droevig ftenen.
'K fie my fel ven onderdruckt.
En mijn' kinders weggerückt.

Sion il reckt bed ruckt haer'armeii
üyt om byftand i maer och armenl
Trooil noch byftand vindfe niet:
Want de gramichap Gods gebied
Rondom door all' Jacobs landen,
Datiè tuilchen haer' vyanden
Tuflchen dat verwaent geflacht
Alseen'ichandvleck fy geacht.

Doch rechtvaerdig is fijn roede:
Want ick ftout en trots van moede
Pafte op fijn' bevelen niet.
Hoort, ghyyolcken, enbefiet
Welcke fmerten my omringen;
Ach mijn' hiflè jongelingen

£it

-ocr page 168-

ï<?öi JDe Klaeglieden TeremU.

En mijn'maegden teêr van leen
Sijn ten keicker in getrecn.

'K riep mijn' vriendt η tot niedoogen,
Maer fy hébben my bediOgen.
'Kfiemijn' oudften welbedacht
En mijn' prieileren verdnacht;
Die om voed (el rnoeHen draven,
Om hunn' laflfe (iel te laven ,
Die om fich den nood t'ontilaen ,
Deerlijck fijn om brood gegaen.

Hecre, pijnt u doch t'aenfchouwen,
Hoe iny't nijpende benouwen
Tot in d'ingewanden eaet:
Hoe my't heite ley t cn flaet:
'K ben tot in mijn' fiel verllegen.
Buyten heeft my 's vyands degen ,
Binnen peft en hongersnood
Van mijn' kinderen ontbloot·

Schoon mijn fulchten word vernomen,
Trooft en kan ick niet bekomen:
■ Ja mijn' haters heet op wraeck
Sien my met geen kleen vermaeck
Onder uwe i oede quijnen:
Laet oock eens dien dag verichijnen:
Die hen onder 't ongeval,
Dat my druckt, fienfinoorcnfal.

Laet hunn boos en beeftig woelen
Voordy komen, doetièvcelen
*T knellen van dijn'felle roe ,
Trapfe keel en gorgel toe:
Even als ghy my, och armen!
Nat van Aveenen, mat van kermen
Om myn'ongercgeltheên
Strot en keel hebt toegetreên.

Tweede

-ocr page 169-

in

Tisueede Klachte
Op de wijfc des 2 5 Pfalms.

O Hoe heeft de hand des Heeren
Sions dochter oveiTpreyd ,
Met de ßormen en onweereii
Van fija' feile toornigheyd !
Heel Ki-aclsheerlijckheyd
Heeft hy in den dreek gefmeten >
En in heete grimmigheyd
Sijner voeten banck ver(j;eteii.

Laesde Heere heeft neeigehouWe«
Met een' gants verbolgen moed
jfacobs prachtige gebouwen;
 Omnia fpt-

En in gramfchap heet van gloed Jactb,

Judaes veilen om en om ,
Uytgeroey t tot aen den gronde j
En bey vorft en vorftendom
Gants ontheyligt en gefchonden.

Hy heeft in fijn toornig woeden
D' hoornen Hraëls verplet;
En fijn' Stormen tegen 'tipoeden
Van den vyand niet gefét:
Maer fijn' rechterhand geweerc
}a een vier met eygen' handen
Dat all, watt'etvat, verteert.
Binnen Jacob doen ontbranden.

Met vyandelijcke krachten
Heeft hy fynen boog gereckt,
En fijn'rechterhand tot flachten '
Als een vyand uytseftreckt:
Ff

-ocr page 170-

De KlaegUeden JtremUl

Ah! hy heeft verworgt alhier
All wat oogen mögt Bevallen?
En met toorne als met een vier
Sions hutten overvallen.

Als een vyand is de Heere,
O hy heeft iyn Ifracl.
Sijn befit, lijn erf, fyn' cerc ,
Gaen verdelgen al te tel:
Al te fel heeft hy geichend
Haerpaleyfén, veften, mureü}
En ellenden ibnder end
Judacs dochter doen befuren.

Sijnetente heeft hy verfmcten»
En als eenen hof verwoelt * ^

En fijn' wooninge verreten j
Ja te Sion uytgeipoelt
De gedenckenis alom
Aller feeft en Sabbath-feden ;
En bey vorft en priefterdom
Neergeblixemtcn vertreden.

God Cwiekond'etoytgclooyen; )
Heeft ja fynenoutaerfelf
En fijnheyligdom verichoven:
AU haer heerlyck hofgewelf
Ileefthy 't fchendendegedriiys
Dervyanden voorgefmeten;
Die in 's heeren heylig huys
Als aen eenen vierdag kreten.

God te grammelyäc ontftekea
Heeft gedacht-van fteen tot fteen .
Sions veilen te verbreken :
'T richtfnoer toog hy *er overheen :
Hand en arm heeft hy gepijnt
Tot uytdclgcn en vcifchewrcn»

Dies

-ocr page 171-

De KUeiUidtn Jmmia,

Dies de voorwal ftaet en qm'jnt, Luxitqtu

Dicsde mattemuuren treuren. mmméh' '

Haerepoorten, wekker floten
Welcker grendels hy vertrad,
Sijn geiacktenneergefchotcri.
Haere vorften afgemat
Schuylen onder vreemd gebied,
Daerdewetgebruycken fwichten,
Daer haer fienders
( ο verdriet! )
Onverfien fijn van gefichten.

Sionsoudftcn door d'ellenden
Sitten als van item berooft.
Sacken gordenfe om hunn' lenden,
Aflchen ftroyen fe op hunn hoofd j
Affchen is hunn hoofdcieraed.
Salems maegden bleeck van wangen
Laten 'tongedaen gelaet
DroefFelijck ter aerden hangen

'K heb fooleêggeweent mijn'oogen
Datt'et my aen 't herte gaet:
'K heb mijn' lever uytgeipogen
Over't jammer van dien ftaet i
Doen de nood (ο bitter wee! ^
Nood van noodelijckc dingen >
O ρ de llraten imachten dee
Kinderen ja fuygelingen.

Doenfe riepen gants verlaten,
Moeder, waer is brood, wacrwijn?
Doenfe ftickten op de ftraten
f Wekkeen jammer moeft dat fijn! )
Als verwonde: doeniè fwack
En onmagtig voort te draven ,
Laes I den laetften ademfnack
Tuilchca
's moeders armen gaven.

F f 2 Dochter

-ocr page 172-

y/G 1>ί Klaeglicdett UremU,

Dochter Salems roem der rijcken,
Maer wel eertijds,
wicn, och \ wien,
Wien fal ick u nu gelijcken ?
En waer fal itk, Sion, iiea
Eenig wee gelijck uw wee,
Om daer mê uw' fiel te ilreelen 5
Want uw' fchande is als een zee :
Ach! en wie , wie kan u heelen ?

Ydelheyd cn eyge vonden
Brachten u uw' leeraers voort,
S' hebben ja gefïneekt uw' fonden,
Immers niet geftraft foo 't hoort:
S'hebben dataenfta,ende quaed
Niet gearbeydafte keeren:
Maer ten lande u uytgepraec
Met hunn' dwafe leugenleere.

Die hier treden langs de paden
Schudden 't hoofd met bitfe ftem ,
Klappen d'handen t'faem en fmaden
Op't vernielt Jerufalem :
Ey! isdatdetrotfeftad,
Daermen foo van riep en roemde i
S' is de fchoonfle > ey · iflb dat,
Diemen 's werelds weil uil noemde ί

Uw' hoovaerdige vyanden
Juychen, maken bly gefchal,
Schimpen , toonen tongen tanden ,
Over uwen droeven val.
Wyzijn'tandersgeenalswy»
Die haer haeren trots verleerden :
Dit's het licht (dus fnorken fy )
Dit 's de dag dien wy begeerden.

Dan de Heere op ons t'onvieden
Dcdc '£ geen hy had gedocht j

Streng

-ocr page 173-

De Kfaeglteden TeremU. S^i

Streng en emftig heeft hy heden
'Tlang ^fpelde woord volwrocht;
Neergeitegen breed en wyd
Heeft hy (onder mededoogen >
En uw' nateren verblijd,
5η hunu' hoornen opgetogen.

Sion, roept uytgrond uws herten
God uw heyl en huiper aen;
Laet de tranen uwer fmerten
U en dagen nacht ontgaen,
Doetfe als beeken vloeyen neer ,
Nimmermeer bevang uwe oogen
Ruflensluft, ο nimmermeer
Moet uw vocht geficht opdroogen;

Poog des nachtsu op te maken
Schrey , en geef een droef geluyd,
Stort uw hert in d'eerfte wake
Voor den Heere als water uyt,
T'hemwaerts hals en handen ftreck
Om de kinderlijcke fielen , .
Die op ftraetdoor broods-gebreck
Stickten , en daer henen vielen.

Héere, merckwienghy met voeten
'T hert te berften hebt getrecn:
Sullen dan de moeders moeten
Tand f οgrouwel! ) in delecn
Vanhaer' teere kinders flaen >
Salmen dan foo Godvergeten
In dijn heyligdom verflaen
Beyde Prieftersen propheten ?

Langs de ftraten, daer wy gingen,
Lagen jonge en oude entfielt:
'Τ fwaard doorreeg mijn' jongelingen >
'T heeft mijn' dochtcren vernielt.

Ff i Chy

-ocr page 174-

l^i jD< Klatglieden JeremU.

^ Ghy Tertoornt en hoog geftoort
Hebt verworgt acn alle iijden,
Hebt geflacht, gematft, gemoor#5,
Sonder ecnig medelyden,

Ghy hebt als ter feeft geropen
Wijn' vyanden fel van moed .·
Niemand
jTs'et, Heere,ontloopen
Doen ghy toornde foo verwoed
Kiemand iil'er afgeraeckt
Die ick heb ( ο droeve plagen! )
Opgevoed en groot gemaeckt,
Heeft de vyand neergeflagen.

Oer de klacht e
Op de wij ie van Pfalm 51.

■'■■Sv. __

II Ch ! wat druckt my al angil en hertenleetl
^^Ellendig man ! hoe wee is my te moede
i^iy die alom Gods hoog-vergramde roede
Aloet woeden fien foo hevig en ioo heet.
In diiyfternilTe heeft hy en diep en veer ·
My afgeleyd, en 'tlicht ontfeyi mijn' oogen.
Sijn'hand fyn' hand myn' hoop en hulp weleer
Heeft regens my de wapens aengetogen.

Hy heeft mijn vleefch vermagerd en veroud,
Siilcxdat mi^n' huyd verilenil van top tot teenen
Niet anders deckt als d'iiytgequijnde beenen,
Die hy wel ftraf te moriel heeft gedout.
Hy heeft my gants omlegert en bebout
iv) et galle en rrjoey te en allerley gevaren ,
In duyilernifle heeft hy my wechgeflout,
Alj fulckc die ten grave fijn gevaren.

Hy

-ocr page 175-

JD e Klaeglieien JeremUl . 17 J

Hy heeft my foo betimmert en befet,
Dat nergens meer eene uytkomft is voorhanden:
Hypraemtmy, laes I met moeyelijcke banden:
En
of ick fchreye en jammer om ontfet,
'Γ is ionder vrucht: mijn uytgefucht gebed
Heeft hy verfmaed , en buyten 't oor gefloten :
Ja endelyck mijn' paên en wegen met
Grondfteenentoegemetfelt en befchoten.

Gelijck een beir noyt wo.cns noch flindens iat,
Gelijck een leeu die luymtcnleyt gcfcholen,
Beloerde hy my. Hy heeft my laten dolen
Van't rechte fpoor, en dolende gevat,
En ftaende voet vcrniekvanlid totlid.
Sijn' feilen boog, die 't all alom doet fwïchten >
Heeft hy gereckt, en my (och armen ! ) 't wit
Het eenig wit gemaeckt van all' fijn' fchlchten.

Sijn' fchichten heeft de fchrickelijcke God
My metgeweldten niereningefonden.
Ick moet (helaes! ) alom en t'allen flondcra
Mijn' borgeren en buuren ftaen ten fpot,
En 't
inhoLid fijn van all hunn fchimpgeianck;
Doordien de Heer na fijn' gcftrenge rechten
My heeft gedrenckt met droeven alilendranck .
En opgedifcht galbittere gerechten.

Maer, laes! bygalenalflenlaethy'tiiiet:
Hy heeft my oock 't gebit ontweegeftooten,
En mymet ilofenaflchenovergoten :
Sulcx dat myn' fiel noch ruft noch trooft geniet.
'T voorgaende goed en fpeelt my in 't gedacht Oi/ttat
Vooitaennietmeer; diesperfte my't benouwen ßtmteni'
Ten lippen uyt: vervallen is myn'kracht,
 r»m.

En op den heer mijn hopen en vertrouwen.

Gedenck, ο Heere, eerick geheel verdwijn,
Hoe diep ick ligge in ongeval verfonckcn,

Ff4 Wat

-ocr page 176-

1/4 ^^ Kke^Ueden leremU]

Wat ick al gals en alflens heb gedroncken:
Ghy ruil'et ja doch eens gedachtig fijn :
My fuldy, God ( mijn' fiele tuygt'et my }
Nieteeuwelijck vergeten noch begeven:
Dat neem ick aen, dat maeckt my duchtens vry j
Dat doet in my de hoop van meus herleven.

O , 't is alleen Gods goedevtierenheyd,
Dat wy geheel in jammer en ellende
Niet fijn vergaen ο , noch en heeit geen ende,
Noch even verfch isfijn'barmhertigheyd j
S' is t' elcken nieu met elckcn dageraed:
Groot, Heere, groot heb ick uw'trouw bevondeiii
Dies fpreeckt mijn' fiel: God is mijn toeverlaet,
Op hem alleen wil ick mijn' hope gronden.

God toont fich jadcnfiilcken goed en mild,
Die hem alleen tot hoop en toevlucht kiefeii:
Den fielen , die hem foeckende verliefen
i^ll' 's werelds hoop, ishycenfchermenfchild.
Goed is 'et dan en fonder veel gefchals
 Boitum eß

En 's Heeren heyi verwachtende te lyên ï ρτφίλπ
Goed IS 'et dan en fchouderen en hals
Van kindbeen aen na'tjock te leerenvlyen, J^

Dies moet een man van kommer overmant
Niet wan ckelen, maer d'opgcleyde plagen
Geduldelijck' en fonder morren dragen,
Enwerpenfichopfynenmondin'tiand :
Met fiel en fin móet hy ten hemel fien.
En wachtende van derwaerts foeter' tijden.
Hetaengefichtdenflaenden vuyftenbiên ,
]pn allen hoon nietweygerente lijden :

Want onfè God den fijnen wonder goed
Sal ons niet heel niet eeuwelijck verlaten:
Sal wel een' v\ijle ons onder 't lyên laten;
Maerendelijck weer vnendelijcken ioet

-ocr page 177-

De KiaegUeden leremia, ï^y

Ons kuilen met fijn vadérlijck gemoed:
jMer dat gemoed , dataendesiondaersfmerten
Geen lult en heeft; dat als het noodi^ moet
,Wel fomtijds toornt; n-.aernimmermeervan hertea.

lioe> foude God gedurig even koel
D'ellendigen fien kriiy ilen en verfmaden,
En buygen fien hunn' goede faeck ten quaden ?
Sou' t recht eens mans voor fijnen rechterßoel
Verloren gaen en gelden niet met all
Als of hy 't oog gewoon op ons te waken
Liet flu3™eren, en eenig blind geval
Vcrtroude 't roer der menfchelijcke faken ?

Wie IS hy dan die dwaeHelijcken fal
Des Heeren wil van defen handel fcheyden ?
En loochenen den hoogften te beleyden
Bey goed en quaed, bey heyl en ongeval ?
Wat mort, wat kijft; wat kibbelt vleefch en bloed ï
Wat vifcht en wroet in averechtie gronden
Het blind vernuft ? elck daele in lijn gemoed >
Doordelf fijn'fiel, en kibbel op fijn'fonden.

Laet ( feg ick ) ons doorgronden onfèn aerd , "
Laet ons wel nau all' onfen handel wegen ,
En, wijckende vand'oude wandeVegen,
t'Saem hand en hert gaen ftrecken hemel waerd,
£n bertten nyt, en roepen, Heere, wy
Wy hebben ons te fchandelijck vei loopen:
Daerom met recht met dubbel recht hebt ghy
Ons mifdrijf ons ten dierften doen bekoopen.

Daeromhebtghy ( fpijtallenlegenfland, '

Ons overftort met (ware toorn- vlagen ,
Onsnagejaegt, envreeflelijckgefjagen ,
En wijd en fijd vernielt met f eller hand.
Pacrom hebt ghy ons roepen , ons'gebeên
Mei eenen dijck van peyelen en woleken

F f 5 Toi

-ocr page 178-

De Klaeglieden y&retnU,

Tot dijn gehoor den toegang afgefneên:
En ons gemaeckt 't uytveeglel aller volcken.

Dc vyand nu verheugd èn onbevreeil
Spot, lachtengrimtengrenicktomonsruchte«.
Een hoogen angft, een diep en droevig duchten
Mat ftadig ai en geeiTelt onien geeft.
Ickdoeflielaesl)doorSionstegenfpoed,
Door Salems val tot in myn' fiel bewogen.
Gelijck een' beek een' opgefwollcn vloed ,
Het tranen-nat ontftroonien hooid en ooeen.

Hettranen-natontvloeytmy vroegen rpaê,
Lact nimmer af; maeckt vlieten van myn' oogen,
Mijn'oogen, och! die niet en füllen droogen,
Voordat de Heer fijn' oogen nederfla,
En ons onttreckget lijden dat ons mat;
Mijn'oogen,
ocIt"; die om den druck befcHoren
Dendochteren van mijn' vernielde (lad,
Mijns levens vonck intranevloeden fmooren.

Mijn'hateren belaegden my wel eer
Met ftrickcn als een' vogel, fondcr reden «'f

En (inverdient: die wreede beulen deden
In eenen poel mijn leven fijgen neer, innndAvt-

En gingen't voorts met fteenen lel te keer j ^^^^ ^
Jaendclijckdoenfydewaterftroomen ' j

Myboven'thooftópHiigen hoog en veer: neum.
Doen fprack ick. ah! nu moet ick omnitkomen.

Doch evenwel een fchreyende gebed
Heb ick, ο God,van uy t die moddergronden
Tot uwen troon met y ver opgefqnden:
Dat naemt ghy aen, en hebt niy flux gered:
O wiltoocic nu mijn hertelijck gefmeeck ,
Mijn diep gefucht niet van uw' ooren drijven:
Maeck u tot my, wanneer ick roep, cn Iprceck:
Si) t onbeducht, ick (al uw hul per blijven.

Verde-

-ocr page 179-

De KlaegHedm JeremU. % 77

Verdedigt ghy mijn' fake metter ipoed, *
©Heere, en vry mijn leven van benouwen.
Poog poog doch eens het ongelijck t'aenfchcmwen»^
Wacr met men my bejegenten begroet ;
En help my eens, groot rechter, tot mijn recht.
Ghy iiet hoe fel mijn' haters my beft oken ,
Ε η hoefe my een fchrickelijck gerecht
ΔΙ heymelijckm hunn' gedachten koken.

Ghyhoorc'et, God, hoefchandigfymyfma'en,
En watfe my in hun gepeynlen brouwen ,
En watiy uyt hunn'vuyle lippen fpouwen,
En dag aen dag tot mijn bederf beftaen.
Aenfchou doch eens hoe ick ten hoon moet ftacn
Denfchimperen, die aide vroeg ontwaken
My fmaed aendoen; diealiie flapengaen
Hunn dagbedrijfmec fchamper iingen ftaken.

Ontwaeck, ο Heere , cn maeck u op de been,
Op dat fy loon na hunn' verdienftcn krijgen.
Lae: hun het hertdoorfchrick en vreeiè ontiijgen;
Jaeg dijncn vloeck door all' hnnn' leden heen.
Dijn, gvimmigheyd, die oyt de booiè brack,
Moet" waerle vliên, hun volgen op de hielen
Met ft 11e wraeck, moet onder 't hemeldack
Hen allefins verdelgen en vernielen.

Vierde klagte
Op de wijTe van den 42 Pfalni.

HOeis'rgoudfoodoofenduyiler?
Waerom treurt'et ionder glans ï
^^ goud wel eertijds fchoon van luyfter,
'T helder goud hoe fiec'et thans I

Ahi

-ocr page 180-

'17S Be KUegliedmJeremta,

Ah! hoe leggen'tpuyn en'rgruys
Van het dryaiael heylig huys,
Ende Godgewijdeileenen
Overalle ftïaten henen I

Sions fonen welgeboren
En tot hoogheyd opgebracht.
Ja niet t'onrecht hier te voren
'Tedel goud gelijck geacht
O, hoefijnze nu gelijck
'Tongeacht gebacken ilijck.
Of den vaten kleen van waerde,
Diemen vormt van *t flijm der acrde

Felle zeegedrochten foogen
Soetelijck hunn' teêre vrucht I
Draken voelen fich bewogen
Van naturchjckefucht:
Maer de dochter Sions moet
Gantsontaerd fijn van gemoed,
E;n fich als de itruyfen toonen
Die in woeile wouden woonen.

'T fuygclingdoor dorfl: gedreven
Jammert , fchrcyten voelt fijn tong
Tegen 't klam ßehemelt kleven.
Kinderkens noch teer enjong
Afgemat door foo veel noods
Roepen om een· bete broods:
Maer vergeefs is all'hunn fmeccken :
S^i vefec- Niemand heeft'et hun te breken.
bantur vo- ■ Die met lekkernijeil'plegen
ίψ,οβ. sicii foo gulfig t' overlaen,

Smachten nu acn alle wegen ,
Sterven deerlijck daerfe gaen :
Die in purper rijck gewrogt
Dertelijck fijnopgebrogt,

Moeten

-ocr page 181-

De KlaegUeden fermia. tj^

Moeten nu ellendig quynen ,
En in druck en di'cck verdwynen.

Ο , der dochter Sions ionden
En verfoeyeli)cke fe'en,
Sijn veel fchandiger bevonden
Danall'Sodoms vuyligheêni
Die gefwind en t'eener ftond
Wiertgeblixemt in den gi'ond
Van de ftroomeloofe poelen,
Sondervyaßdshand te voelen.

Haere Naiareen voor defen
plegen reyner in der daed
Dan ofmekk of ineeu te weien :
By hunn altijd frifch gelaet
Was het blofende koiael
Bleeck en ongedaen en vael:
Voor hunn' blinckende aengeiichten
Sapphirt
Moeft de klare Sapphir iwichten. puldniora.

Laes! maer nu is in hun allen
All wat voormaels aerdig fcheeii
Soo verduyftcrt, foo vervallen,
Datfe langs de ftratentrcen
Gantsonkenbaeren veroud >
Met de vellen dor als hout,
Slap, gekreuckt en half verdweenen
Over d'uy tgedrooge beenen.

Sachter eyndden fy hunn' dagen
Die door 'tyferfijn ontfielt,
Dan die meteen langfaem knagen
Van den honger fijn vernielt;
Diemenmetveel'pijnen, ach.'
Dorren ea verdwijnen fag,
En den leften doodiiicht luchten
By gebrcck van ackkervmchtcn.

Ja

-ocr page 182-

ι S ο Ve Klaeglieden fermU,

Ja in Salems bange vellen
Drong de nood Γοο ftreng en (lijf,
Dat de moederen ten leften
Met de vruchten van haer lijf.
Meteen' vcrichgeborenfoon
Door haer' eygcne hand gefoón ,
Cexirmt β- (^ie kan 't hooren ioncer yfen ?)
lm fuoi; ^jgj. gjj fchrooaidenfich te fpijfen.

£f«Γ ^^^^^ (^"y )

uit mm. heet van gloed

Eens ten vollen willen koelen ,
Eens all t'feffens iiytgewoed.
Sion heeft hy aengerand
Met een vier, een'fellen brand,
Brand die oock haer' vaftc grondea
Heeft doorkropen en gefchonden.

's VX' erelds vorften noyt vertrouden,
'T quam noyt volcken in den fin ,
Dat door Salems poorten fouden
's Vyands benden dringen in:
Door da poorten van die ftad }
Die foo vaft Γοο feker iat:
S' hebben dat niet vatten mogen >
'T fcheen een wonder in hiinn' oogca.

En nochtans hoe vaft gefeten
S'is vermant, onièoogen iien't}
'T welck de boofheyd der propheten
Heeft veroorfaeckt en verdiejit j
Oock de grouwelen en quacn
By haer' priefterenbegaen,
Die daer binnen fonder fchroomcn
Schendig fpilden-'t bloed der vroomen.

Rechtals blinde en gants verwoede
Dvvacldenfy door ftraccen pad ,

Leelijck

-ocr page 183-

Di KlaegUeden feremu, iti

Leelijck zijnde met den bloede

Deronnooielheyd beklad;

jEn noch fchroomden fy, foo *t fchecn,

Aen te roeren generkleên,

Selve omhangen en verladen

Met ioo vuyle moordgewaden:

Want fy nepens' aen, en fprakeu
Vliet van ons, bevleckte, vlied >
Wacht u wacht u iets te raken >
Naeckt het Godgewijde niet:
Ja fy fchuwden hen alom :
Dies men oock in 't heydendom
Dorft voor vaft en feker houden,
Datfc 't land haeft ruymcn fouden.

'T is met hun oock foo gevaren;
Want des Heeren «irimmigheyd
Heeft verftroyt hunn' legerfcharen»
En fijn' gunfte hun afgeleyt;
Om dat (y uyt yd'len trots
'T aengeiicht der Prieft'ren Gods
Niet en eerden, noch der ouden
Sich ter nood erbermen wouden.

Stadig draeyden wy ons' oogen
Naer een losen bros ontfet:
Wy door 't Goddelijck vermogen
Meermails wonderlijck gered
Maeckten onfen fchild en fcherm
Van den vleefchelijcken arm»
Van eenvolck,dat van ditlyêa
Ons niet magtig was te vryen.

Vrye locht en ο pe ilraten
Dorßcn wy nietbruycken meer»
Moeften wy verbaeft verlaten ,
Soo iel ginemcïi ons te keer;

.OJvaft

-ocr page 184-

3 ίίλ De Klaegliedsn fsrerniiS,

Ο l van doen al quam ons end
Op met nachten van eilend:
Ach !'tisendelijck verfchenen ,
Eu ons'dagen fijn verdwenen.

Ons' vervolgers kloeck in 't rennea
Volgden ons veel fneller, laes ï
Dan een arend licht van pennen
Door de woleken't vluchtig
aes:
Op't gebergte ei) in woeftijn
j:)aermen docht gebergt tefijn,
Wiiten fy ons na te jagen,
l.eydenfyons leven lagen.

Onien koning , die verheven
En gelalft van's Heeren hand
'ï heulen heyl was van ons leven ,
Sloegen fy in bocy cn band:
Ach! iijn' vryheyd leyt ter neer,
In wiens fchaduw wy weleer
( Spijtden heydenfchen gedrochten)
Vry en vredig leven mogten.

Juych nu, wilt nu blyfchap toonen >
Dochter Edom, die uw erf
Vcylig moogt in Us be woonen,
Lach cn groey in ons verderf;
Maer fijt onder dies gewis
Dat de kelck dy nakend is,
Datmen dy van wijn verladen
Oock eens blooten fal en fmaden.

Uwedertelheyd vol fchanden j
Dochter Sion heeft gedaen;
God en ial u meer in banden
Niet vervoeren, noch veriaën
Met het jock der ilaverny ;
Maerdy, dochter Edom, dy

SaI

-ocr page 185-

Df JHUeglieden JermU, 181

Sal hy grouwelijk bcftooten , ' > /

En dijn' ibndevleckcn blooren.

^^fde en lefle Rlachte

Op de wijfe vanPialm 129.

GEdcnck > O Hcerc, aen 't geen ons is ontmoet,
Op oufen fmacd lla eens dijn oog ren leiten.
Men geeft ons erf ten toove aen vreemd gebroed >
Ons'wooningen uytlanderen ren beften.

Doch erf verlies waer noch een' lichce pijn :
Ons' vadeis ons Γοο waerd en uytgelcfen
Sijn ons ontruckc ,· bedruckte weeuwen fijn
Ons moederen, wy onderdruckte weefeii.

Men dringt ons geld voor een' dronck waters af,
Men doet ons hout ons koopen tcgens reden:
Men ftoot, men ftou wt, men maeckt ons moede cn laf,
En weygert rufte ons' aigepijnden leden.

Wy gaven ons (befchreyelijcke facck.') '
Om broods-genot, om graen en nodig koren»
Den AiTurop, enhun , diemetvermaeck >

Hunn'ackeren in'tNylnat fien verfmoorcn. . < ;

Ons vaders eer rot ibndigenvetleyd '

Sijn u niet meer, cn wy benaude moeren .'

Wy moeten, laesl hunn'ongerechtigheyd
En grouwelen met on(èn bloede boeten.

Wy moeten ons vermeeftert en vermant · . »

Van knechten fien : ons'onlangs vrijen neckc Γ

Befwaertmen hard, en niemand roert'cr hand, , .

Op dat hy dien den flaeffchen jocke ontrrecke.

Wy fij η geperft itü lijts en levens noon
Te gacn om brood en noodig voediel dwale» >

Gg >

-ocr page 186-

I

ipi; De KlaagUedmJeremU,

Ja moeten 't uyt de tanden van de dood ,
£n onder
't fwaerd in wilderniiTen halen.

Ach! hongersnood befpringt ons ίοο verwoed ,
Doet merg en bloed zoo jammerlijck verdwijnen>
Dat hy onle huyd als in een' ovengloed
Gerooft, gefchroockt en uytgedroogt doet fchijnen

De moedwil heeft met wctteloofe fcên
Der vrouwen eer te Sion gants vertreden,
En fchandelijck ontwijd in Judaesftcên
Der maegden kuyfche en onbevlekte leden.

lek Twijg hoefy den vorftcn hoog van bloed
Door fnooden ftrop het vrolijck licht ontroofden j
En hoe dat wreed en rafcnde gebroed
Selis geen onciag en droeg den grijfen hoofden.

'T was niet genoegden jongeling beftout
En overlaên te ilen van meulelleenen ;
Maer moeften oock befwijcken onder 't hout
En ftruyckelen de kinderlijke beenen.

Het heylig recht leyt krachteloos ter neêr.
De poorten'fijn met ftatige ouderlingen
Niet meer befet: men hoord de jeugd niet meer
Haer fnarenfpel op blije toonen dwingen.

Ons' blijdfchap is in tranen uyrgedooft,
In bang gefucht verkeert ons dertel fingen.
Ontkroont, helaes ! ontluyftert is ons hooid :
Wee onfer! wee ! dat wy ons foo misgingen.

Ons hert is mat, onfe ooge blind ge fchreyr,
Ons' borft vermoeyt van fuchtop lucht te loflen ,
OmSions berg , die droef en treurigh leyt,
En omgewroet van fchadelijcke voiTen.

Maerwaerom, God , ghy dieonendigzyt·.
En niet, ^Is wy , aen jaren-loop gebonden 5
Wiens troon ontruckt den tanden van den tijd
Staet eeuwig vaft, en rwfl: op wifle gronden j

Waerom

-ocr page 187-

De Klaaglieden van Jere^U.

Waerom doch is 't dat gy ons foo vergeet,
Soo gants verlaet, en met Γοο fware ellende
Soo lang ons druckt ? waerom hebt ghy ons Icet,
Onendige , gefielt foo traeg een ende ?

Keer, Vader, keer onfe her te weer tot dy ,
Leer onfen neck uw heylfaem jock gedoogcn}
Op dat wy van hetjdclc der vreemden vry
Eensendelijck weet t'hnyswaert keeren mogen.

y BT

Vernieu ons weer den foeten ouden tijd,
En't vorig heyl, waer van wy fijn vervallen.
Ach I Soud ghy ons verwerpen voor altijd,
En nimmermeer uw'gtamfchap laten vallen ?

ENDE.