1
- %
LOF
DER
OFTE
VERVOLG
Der
VAN
Verdeelt in
Behelfcnde Gedichten van verfcheyde ßoffe.
t'AMSTELDAM,
By Willem Lamsvelt, en Willem de Coup, ca
Philip Verbeek , Boekverkopers. Anno 170».
EERSTE BOEK
^es 'Verfolgs
DER
ν Α Β
]. de Deck ε r.
Vervattende den
L ο F
GELDSÜCHT.
-ocr page 3-! ·1
Acn den
3
HLofäirGeldfucht^ Lefer, is
by 't leven van fijnen jiutenr
Jeremias de Decker
al ter Druck-peiffe verwefen
gewecft i maer eenigeverhin-
deringen in den wege komen-
de, Wierde de Druck des fel-
ven voor fckeren tijd uytge-
ftelt; ondermflchenisdie feer geleerde en boven
allen uyiftekende Dichter door den verwoeden
aenval van eenefeer heftige koortfein weynige da-
gen uy t defe Wereld wechgeruckt, tot geen klee-
ne fchade der Ν eerduy tfche Dicht-kunfte, welke
hy aireede tot in^^top verheven en op haren hoogften
trap doen klimmen hadde, tot groot genoegen
van vele Liefhebberen der felve j cn op dat deTulc-
ke niet lange in 'l verlangen fouden blijven ^ heb ick
de Druckperfle gedurig aen 'tgaen gehouden, ver-
fekert zijnde, dat de D ε c κ ε r s Vervolg der
Rijm - oeffmingen u levendige proeven fal geveji van
iijn doorluchtig verftand en oordeel, en,dat*et
derhalven u niet min vruchts en genuchts opdif-
fchen, ja ruym foo vriendelijck toelachen jial,
als eenigc fijner voorgaende Gedichten oyt heb-
ben
-ocr page 4-d^Vytgever aen den Lefer.
ben mogen doen: ja'tvolgende Werck, Leferi
fal u als eenen held£;ren fpicgel helder en klaer
voorsd'oogen ftellen fijne Iter grondige kenniiTe
in alle Gpddelijcke ennienfchelijcke faken, uyt-
geftort in eencn dierbaren fchat van uytgelefe
Vacrfen. Maer wie fouds ook iet anders verwach-
ten van eenen die fèlfs noch een kind fijnde een
pieer als kinderlijck, een mannelijk oordeel blijc-
ken liet ? die in fijne jongelingfchap deLarijnfche
en naderhand de Franfche, Italiaenfche en En-
gelfche talen "fonder iemänds hulp of onderwijs
alleen door de boccken uyt fich felven grondig
iiecfü geleert? die vele fijner rijm-oeiFeningen
gemaeckt heeft all wandelende in fijne eenfaem-
heyd fonder veel arbeyds of moeyte? die dood-
vyand fijnde van vuyle en ongefoute redenen,
noyt'eenig onnut woord uyt fijnen mond liet
gaen? endelijck die foooprecht van inborft, infij-
nen|omnicgang foO iêdig en nederig in fijnen
handel en wandel· foo godvruchtig is gewecil ?
JVIaer wacr loop ick henen! lek meende ilechs in
een woord of twee U E. fijn overlijden bekent te
maken, e.n foude foo voortgaende vry meer pa-
^piets vereyfchen. De verwonderings-waerdige
gaven fijnesgeeites bewogen my iet wat tot fijnen
lottefeggcn , hoewel 'tbclachli|ckfchijntdcSon-
né met een Jiaerfe re willen toelichten ; hoor nu
den Auteur fel vefpreken, in fijne voor-reden, en
' vaer wel.
Ó'AV'
-ocr page 5-F. η Tij t elf Lefer, dejes R^mwercks fult ξγ
bviyten t wijffel wat vreemt vinden, en u lichts-
Hjck aen den dorpel van dit myngebouw karnen
te ßooten ofte ßooren, want indien oyt gebrek "f
ziel evelfoo in deUoddeltjcke Bladeren,ah in de Schrif-
ti η der oude Philofofen en Poeten , 'ja ook in de gemeene
wandelinge, en f üp by degens die meeß fie· kgaan aan Ί
/ehe, dapper gefmaed is geworden en word^t is het gene
dat wj hierfchijnen tewillenprijfm. Doch eerghj oor-
deelt ofrny veroordeelt) tree binnen,pjo Ί u belieft^ en door-
kljck mtjne tirnmeyagie van boven tot beneden, van ach»
teren tot voren\,ghyfult wel haeß eenen Silenus^ wel haeß
wat beiers vinden als ghj weende \ of ten minßen bevin-
den, dat nevelen binnenwcrck^ tijtel emnhoud ('/ welk^
wat feldfaems fchijnt) niet weynig en verfchillen , en dat
ickbïer geene l'aradoxen of iVonderfpreucken en fchrij^
ve, noch atnhope tegens 'i gemeen gevoelen, vtaer met
geen ander inßcht de Geldfucht love, offichfelven doe /0-
ven, ab om de Geldfuchtige te laken : en op dat gy dit
wel 'uat, en niet en vervalt tot een ander uyterße, en my
aentijgt dat tk te ßrengit'algemeen en fonder cnderfcheyd
iike . enalteblindelingdenklippelin'thonderdwerpCf
foo dient geweten, wat geld fichttge wy hier meenen, na -
meWjCkdelHlckeßechs, die 'talte vieriglijck,al t'onma-
telijck^zijn , die ßaeg hunne buydelen vol floppen , nooyt
hunne begeerhjckheyd, die Ugeld al te hitßg uat rächten ,
altehefüg.beftnnen'^ op ^t geld alhmherteßellen ^ alk
hunne hope bouwen; van Ί geld hm hoogße goed, van 't
goud hunnen God maken \ om't geldeere ^ deugde jaal-
len plicht tegens God en hunnen n-aeflen verwaerl oefenen
als met voeten treden j het dan om wet den gdde hmne^
htj]&n, kißtn en kofferen op te vullenJonder op ander
bruj/k of eynde teßen , U Weickede rechte tn volmaek}^
gierigheydis'^ofwelomin den gelde doffe er langen om
overdaed, hrajprye en proncker'^e te plegen sfjlaende te
houden: defe z.ijndegeldfugtigedie hier werden gemeente
daerji^yh hierop hebben y en die e)gemlijck onder defi
Dantegehooren: djtghy em van deje, Lezer, (oo weet
datghy in dit Werck kier en daer niet ßrengelijckgegcel·
feit, rnaer jlechs van ter%ijden enmet dwerfcheßaegs-
kem een TVeynig wordgequifpelt, en dat noch in 'i heymt-
Itjkoffonder wwennamete melden, niemand genaemt,
niemand gchl^zmx.^ endienvolgemniet tot uwefchande
en als vuyl z.ijnde, maer tot uwebeieringe, en op datghy
aßaetvuyl tèztjn : dcch fooghy u fuyver kent van defe
fmette, foo en is defe roede voor uwtn rugge niet 5 alle dit
gerabbelengaet u dan in 't minlie met aen, en hebt'er
uniet een tittelvan aentetrecken^t zy van wat (laetybe-
roepofgelgentheydghyoockmeifgt z^tjn y of wat 00 ck defe
Klappeye komt ujttefnorken of mt te bulderen ; diewy
van alle ßaten enfoorten van lieden moe β en do en [pre-
ken , orff dat onder meeß alle daten en fiorten van lieden
( och of dit weer ßoutelijc\ als waerachteUjckgefeyt wier ·
de)nietweynigvan[uicke vuyle giervogelen nedelen:en
door dien wy haer fnoevende ten pleyt-ofPraet-floele voe-
ren en fich felven prüfende, foomoeße fjnaderfmeve-
ren wijfe hyperhoUjerm, hreed opgeven, ßch êem hehyd-
per roemen van alles, en alles onder haer trachten te treC'
hn, oQck dingen die geenfins onder haer en gehooren:
want alle fucht voorwaer of begeerte tot den gelde en is
geenegierigheyd,, en is niet verwerpelijckfelfs niet alle be-
geertetüt r^kdont.(z) Nonqu£elibet(inquit Ameüus)
divitiarum concupifccntia avaritia eil. fa tot eent
"Wettige en matige natrachtinge van nooddruftiggeld is ie-
der ten hooghßen verplichten verbonden, (b) Is 'r dac ie-
mand fijn' huysgenooten niet en verforgt, die is
erger dan een ongeloovige, fegt d' ^pojiel '.derhaU
ven dat β foo hier, foo daer. envoornaemhjck ontrent de
kmßen en handwercken, ookeenig z.ins onder haer gebied
fchijntte jpillen vervangen de gene die door wettelijcken
iveg en eerelijcke middelen 'tgeldnatrachten, riet om V
geld, maer zjifipeli/ckomdenoodwendighedendie voorat
geld werden verkregen, Julcx doetfe {woet ^hy denken)
ais eene ßofßcr engrootfpreekßer, die iich aenmeet^ Ί ^e-
nehaer in geenen deele toe en komt y ofals eene diefelve
niet deugende meent dat oock alle andere niet en deugen :
doch word op die plaetfen 'tgefpreck^dfoo gewatigt ^ dat
ieder lichtelijck rieken dat' et al daerniet en werd
gemeent, endat/èzich aldaervertaflcfmiftafi^ en haer
beßeck te buyten ίοψ. Dit moeß ick u fegten, Le(cr,
eergh) voortgingt: treedfe nu -vry / oe de vuyle Poppe, en
lees of hoor rnet oor deel {ivant Ie fers of hoorders van oordeel
z,tjn hier voor al van mode (ghy en (uli fe ) meene ick.) foo
vuylnict vinden ^offjenfalu noch wel %vat fchyons doen
* 5· horen
fa) Lib.deCaCConfc.
(b; i.Tim.5.8.
-ocr page 8-koor en ^ en hmeve»s genueht oock "vrucht toehrengenidoch
feofij't hier ofdaer wat te vuyl of te grof mochte maken,
gedenek alfyd datfy 't is die fpreekt, en datmen haer
woorden m den mond legden moe (ie ^ die haer hetaemden^
offoofe nu en dan onder haer dwcrsdrijven, morren m
kip. η wat f' uytfporiggaet -weyden, of wM tefeerfcham-
perjockt, en mtt hare fchijven fpeelt endertelt, fbo weet
dal dit maer eene ( * ) oeffeningedes verßmds, maer[pel
is en tijdverdr^f. De daelderm en ducatons en klinken
noch en rammelen w^y met feer in buydel ofkaffe, derh^l-
fuen moe β ickfe eenweynigdoen rammelen enkUncken
door mijne Gedichten ; niemandenfalmy {^hopeick)
't 'vermaekjjan eene foo onnooßle of liever ellendige ram-
melinge mtsgunne»^ Een Rotte)dammer heeft weleer den
Lof der Sotheyd gefongen, een Hagenaer den f dven in
Ncerduytfchen R^m nagefongen, en beyde tot uw ver-
maeck en weige-vuilen j derhalve» en laet^et u niet misha-
gen dat hutj nage huur, dat (figkk) een Dortsmanden
Lof(peek van hareSufier of tenmmßen van hare Speel-
genoot e , nadien oock d'onmatige Geldjucht de w^ße niet
en is van hare magen^ cften minfien eene Kontnginne der
fatten is, oock naer 'i qe'uygenijfe van den ouden Satyriß,
wanneer hy {egt : (^) Danda eft elleborimuko pars
maximaavaris. En dracx daerna : Quidavarui.^
ilultus & iniiinus. Maerdeßiorckßer flapt te ßoele,
fy he^int te gap en't is tijddat kk^afbreke. Luy ßnvly
telijck, oordeel wijßelyckjn vaer wel.
{*) Declamatio.
(c) Horat. Scrin.Lib. i.Sat. j.
-ocr page 9-Op het
Der
RYM-OEFFENINGEN
Van Wijlen den E.
Nac des fclfs overlijden
OrTGEGEVEN
Door fijn Broeder
D. de DECKER.
Α dat de D Ε c κ Ε R was dees wereld ονεΓίεο·-
den
En iijne hand met hem ging ruften in het ^raf,
iDicuyt eennetie pen, daerRijm in ftack civ
reden,
Doe hy in 't leven was ons veel Gedichten gaf,
So diende na zijn dood niet in de nacht te fmoorcn
Wat hy des achter liet: dies vond lijn Broer geraen
Wat uyt die heriTcnen noch verder was gebooren
En noy t het licht en zagh ter pers te laten gaeu,
Gelijckalshy nu hier'i Fervolghder Oeffemngea
Zijns Broeders door den druck doet koomen voorden
dagh
Dat ick den levenden endcnnaekoomelingen
Nietaen teprijien fchroom Icho'önick 't noch niet en
2agh,
Die
-ocr page 10-Die noyt yct van die pew, wanneer hy wouw beklimmen
Apulloos Helicon of toppen van Parnas,
Geiien heb, dat de Ni)d uyt fpi)t niet moftbegrimmcn
En alle lof en eer nictdubdeld waerdigh was,
O onvcrfocubre Dood, die deftige verftanden
Niet mcervcri'choonen wik als 'c grove bóeren-bloed,
En Koningenzowel alsHuys luy aanderftranden
En Spaeen Scepter treed inet een gelijke voet,
Gy hebt α boog ^c lofl; en hem de fchoot gegeven
Die niemand kan ontdaan: maar evenwel zalhy
Al hebtgy hem gevelt in aller monden leven
Die rechte keudersiyn van edle Poëxy.
op de
En vervolg der
Γ Doordeubeioemden Dichter
In fijn leven befchreeven, en na fijn
overlijden uytgegceven.
Dignum laude virum Muß vetat mm.
Α iöveel hc riTen werk , na foo O effeningen
In't loflijk RijmperckisdeD ec κ ε r eindelijk
Gcfcheyden van de aard na 't hooge Hemelrijk,
Dnarfch trercnd Crillal bedekt deioldcringen .
D-ier blinkkeiid Starre goud , daerleenig Feerle-
Daer vlainiiietid Diamani geiaeit is langs dc vloer. (moer,
Wat
-ocr page 11-Wat fcheelt dat Iceven van uw keven hier op aerde, ^
Wel-faal'ge Decke r ! daaruwftem nugaetterfecft
MetfooveelChcrubijns by allergeeiien Geeft, ^
ByChriftus, onfeGod, die't eeuwig heil ons baerdej
Wiens ^Wi^e f^^yi/«^ gy foo hei lig onderhield
Toen gy met li) fcn fiel laagt voor fijn kruis geknielt.
Dat Lot benijd ik u, mijn vriend, ingeene deeléi.
Waer aan ik , wen God roept, oock deel te hebben hoop^
Maar ik beklaag de rei, die door Apolloos knoop
Met u verbonden fich gewond fiet fonder heelen ;
Om dat uw duytfe Tong , die eerft flocg d' oppermaat,
Nu, door de dood verkleumt geen Rijm gcluit meer flaati
De fchelle Cyter van God Phaebus leit gewonden
In 't kronkkeligc floers. Het Sufters negental
Verlaat baer Pindas door uw droevig noodgeval,
ïn Cirrhaas filvre ftroom toont fijn verdroogde oronHen.
So was uw Sangkunft by al 't Godendom geacht.
So waartghy daar al lang tot Burger ingewacht.
Schoon uw fnee -witte fiel ten Heemel is verheeven,
Endaar Choor-iangen galmt, foblijftuwoudenaam^
Geeft-volle D ε g κ ε κ, tot ons laatite leevens aam,
Doch om uw vaarfe-puik en vroomheid by ons leeven.
Een waardig Dichter met den Heemel wordgeloont.
Wiens naam word nimmer met vergeetelheid gehoont.
Eer u de doodfchichttrof gaaft gy daartoe uw proeven,
En't geen daar aan ontbrakfou'sleevens nawerk fijn;
Die Sangfter treed nu uit, en fchenkt, ter kim toe, wij» ï
Als 't nat van Helikon geperft door herflen fchroeven. i
Üit een verachte kern plant gy een wijngaard voort j
Doet yeder hooren, noyt voor dceien meer gehoott»
•I
De GeU'Jucht fo veracht cn fo vervloekt by allen
Stelt gy op 't Lof.tooneel, doch dekt haer fchande niet
Vriend Decker , even als een die veel eer geniet»
ï-aat gy haar tegen keur van dk u welgevallen,
10
Niet uit een GeU-fueht ,maar teft teekkeri, dat uw fchacht
Dc Geldfftcht had van nie t tot wörelds iet gebragt.
Die opgefmukte Pop word achtervolgt van Rij men ;
Schei-pendig , kort, en lang, blygeeftig of bedrukt.
Na 't voorwerp van de Menlch, vcrheeven of gebukt»
In fchaaw der Parkken of op 't ramlend fpel van Hymen,
Nu op's Lands Helden, dan op ander, danopmy.
Uw breyn den Teugel voert van Duitfche Poeiy.
Maar ick verdwaal ind'eervanuwe Sanggodinne
Dicick eerbiedig met liefhebbend inborfteer ,
Gun my dan faaT'ge Ziel, datik weer rugwaarts keer ,
En tre van 't outer van uw Ri jm-ftof my te binne ,
Gy van Heer Brmdtpijk, My en U een oude Vriend,
En Dichter boven my, word waerdiger gedient.
Dit ieg ik noch, dat gy Vriend D ε κ κ ε r in uw leeven
En na uw leeven troft het rechte Tempel-fpits
DerduytfeDichtkonft, die, ichoonudenijdisbits,
ü lbo veel hooger ee;r heeft boven ons gegeeven,
/Is sy nu hooger iit, en, oi^derons vollecft,
Godu daar hooger plaats, aJs ons op d'aarde, geeft.
Advt.
Op
-ocr page 13-op *t j4f-fterven
Van den
J oeg ook dc Doodbaar ichicht door Dekkers ingewanD?
Ε ilaas! zoo wort eenfchatvan Vaarfen , groot van waerd Ε ,
R echt lekker , en vol geeft, met hem bedekt in 't zan D ;
En, ach I wy miiïen 't brein dat eed'le vruchten baard E.:
Maar dubbel leeft hy nu ; dat 's in het HemelnjK,
I η eeuwig heil , en in zijn Schriften te gelij K.
Al wie hem zien wjl , lees hetgeen hy voor ons fpaerd Ε :
S choon hem geficht verloor, 't oog hoort.raen ziet door 't oo R.
OP Ζ YN AFBEELDING,
Gefchildert dooc
Aan den zelyeui.
ORcmirand, fchoon uw vlijt de Dekkf heeft gemielt,
Soo künftig dat de ziel als uit het aanfchijn ftraalt;
't Is maar een (chadu w van de fchors, die hem bedekte :
Zijn pen was maeti^erdanart pinceel bedrijf:
Zy fchildcrt zelfziju geeft, dielangei voor het lijf
Te groot viel, wworaooktijmeiiten Hemel ttiekte.
J. V.PETERSOM,
Op
Hy diefoo vierig weit m uyt fpant all* utt>' krachten
Slechs om ut»^ k'ß^"· "^ol te ßapelen met geld,
Έη fcboon tot berfiens toe uW baydeldeckt en fwelt»
Nochtans niet naer en laet na meergemw te trachten,
Per halven noyt enfend ten Hemeluvo' gedachten,
Veel min verändert oyt Gods wonderen vertelt,
Maer hene, fiel en fin met dingen houdverfeli >
T)ie voor iet kmderlyc\s doorluchteßelen achten:
Komt, leert van Decker hter, hoeflaeffchghyfijtenfott
jilsghy ( 0 rafery j) 'tgoud maeckt tot uwen God,
En al uw' heyldaer in en wélvaeyd acht te vpoonen,
Sooghy de Geld/ucht ßechs in 't lefenfchort e« fiaekt >
'k Mccnghy foo levendig u voelenfidt geraeki,
rAls hare hmten fith hier levendig vertoonevn
Ooghy i/ff D Ε c κ Ε R noyt en faegt in fijnen tijd,
Siit hem hter afgebeelt met meefierlijc^ ßreken·,
Dochßoghy met dees' verVn' noch niet te Vreden fijt»
Ση nevem 't fien beluß om hem te hoor en fpreken;
Soo lees de wreken deur vm dien door luchten getß.
In fijn' Gedichten leeft <ieDECKEK allerme^.
D. D,
-ocr page 15-LOF
DER
|E Geldfiicht, clic wel eer op hoonen , finaalcn,'
fchelden,
Heel luttel heeft gepaft , en alle fchamper
woord
Op 't klinckklaer rammelen afkaetfte van haer' gelden.
Scheen onlangs dapperlijck verbolgen en geftoort:
5y quam uyt Plutoos rijck al morrend opgevaren.
En trad met een ontftelt en vlammende gelaet,
Dwers door een'dichten drang van fterffelijcke ichatca
Van allerley beroep , van allerhanden ftaet,
Den hoogen pleyt-ftoel op, en ftclde iich totfpreken;
Elckfweeg, elck hoorde toe, foo wacker als hy koft :
En nadatfyden hoop eens ftreng had overkeken,
fca drymaelhadgchemt, heeft fy aldus begoft.
LOF DER
Aer'tdatick mijnen lof mijn daaden
vond gelijck,
I En mijnen roem fbo vérr faeg reyken
als mijn rijckj
Onnoodig waet 't geweefl; my her.
wacrts aen te itiellen ,
Onnoodig waer't den vcet op defen
ftoel teftellen,
Onnoodig tot uw oor te lenden dit
gcfpieck:
Maeraengefien men myalom voorfnood gebreck,
Ja C 't welck onlijd'lijck is ) voor fnoodftc der gebreken
Uytfchrecuwt, foo voel ick my gcnooddruckt om te fpreken ,
En eens my van den laß der laHeren t'ontflaen ,
Waer met mijn' fchouderen t' ontrdiuldig zijn veriaën ;
En klaetlijck te doen fien, dat ick geen borte prye ,
Geen'boofebroeyflei: ben van alleichelmerye,
Geen' brouiler ben van ramp, van ongeval en druck,
Maer een in tegendeel de bron van uw geluck
De grond ben van uw' eer, vernoegingen en vreugden-j
Derkunftehvindfterbeii,^ de voediter ben der deugden ,
Ja C 't wekk noch hooger klinkt} een' groote Koningin,
Jaeen'Godinneben, ja d'opperfte Godin.
Ea om dit wel te doen, en fal ickin de boecken
Der oude Redenaers geen' keur van woorden ioeken ;
Geen'bloemen laf van geur, geen windig School gewas ,
Veel min de Sufteren af roepen van Pariias.
Neen , neen, de ipijt en hoon , dien ick my fie gefchieden y
Spijt, dieray'thertebloed rechtvaerdelijckdoet fieden ,
Sal my thans» voeren doen een' mannelijcken kout,
En aendoen mijn Geipreck met Zenuwen en zout:
Sulcx dat ick my voor u van all' de vuyle fcyten,
Waer met men my beklad, wel fuy ver meen te plej ten ,· ^
'oor-
-ocr page 17-GEL D S Ü C Η ΐ. 5
Vooral indien ghy my foodanige óoren leent,
Nictals ghy nu en dan den predikftoel verleent
Maei- als ghy naer uw' Scheéps-uW' Zee-én water-marèH >
Nac'r't9p en nedergaen der wiiTelen en vviaren
OpBorfe, BrugenMercktgewoon te wenden zijt.
Doch eer ickweitk begin, lartnoodig zijn vrat vlijt
Eu woorden aèngewend om u te laten hoofen,
Van v/aer ick ben , en wie, en uyt wat bloed geboren:
Wantrchoonghyklaerkondfienaenallwatmyverrelt,· ^
Aen mijnen weytfchenileep", mijn'itockbors ftijfvsngeld» ,
Aen mijnen gordelriem die wonder kart bedrijven ,
En niet van fchakelenaen een hangt, maèr van iehijvén,
Aen mijnen filv'ren rock met soude müntdeurvvracht,
Dat ick niet flechts èu ben noen oock vaii flecht geflacht:
Soo moet ick u nochtans, op dat ghy op foud letteii,
ïn nefFens d'ooren 't hert fchrap na mijnTeggen iëtteii > "
My felven bet do^n fien, en u wat meer befcheyd, ,
Toehoorders, hooren doen van mijn'gelegentheyd.
Wel aen dan luyftert toe : ten eerften fult ghy weten,
DatmijnvrouMoederisvrou (i) Overvloedgéheeten j
Defe heeft my niet alleen ontfangen en gebaert,
Mae; (als eeri' Moeder voegt van moederlijcken aerd )
Oock naerftelijck gefoogt meteygen {og en fpenen,
En met haer groeyen (2) groey geibnden door mijn' beeilen:
Hoewel ick fomtijts oock vaii Prafel-fucht trots van moed >
Ooek fomtijds met wat brijs van (3 ) Brasf^cluben gevoed.
Mijn Moeder hebt ghy wech. Mijns Vaders tiaem te noemen
Staet my wat duy fter voor ('k en w>l het niet verbloemen)
Dan menig moeders kind heeft dat niet ffly gemeen;
Den (4) Ouder niettemin (foo ick nietïnisen meèn ;
Al,
(1) Dc vrjy, cc n'eft psrla difettc, c'eft pluftoft l'abonda'ncc
qjiproduitl'avaticc. MONvTAIG.
( 2) Crcfcitamornumml, quantum ipfapecunia ctefcit.
Et minushancoptat, quinenhabet. ]UVE.N. SÄT.I4.
(5J Inavaritiatn piacepsluxuriacft. SEN. Epift. 9?. ^
(4j Hoe vitiumadfert Scneftashominit>us; ,
Atteniiores fumusadremomncs^ quam^fai cft. TER» %
Α OEI,. ACT. j..
4 L O F D Ε R
Meer van voorfithtigheyd als krielheyd aengedreven
Doet iets, heelt iets gcdaen aJs Vader tot mijn leven.
Voorts foo ghy weten wilt, waer ick eerft trad in 't licht >
Aen een' geboorteplaets en ben ick niet verplicht:
Men fcgt dat Bacchus eerft te Nijfen heeft gekreten»
God Mars ia Thraciè'ii, God Jupiter in Creten :
Maer waer fich , Hoprderen, mijn' moeder d' Overvloed
(f) Neerfet, word ick geteelt. geboren en gevoed.
Soo oock door ouderdom wat aenfiens is te winnen,
'K en wijck in ouderdom fchier geene der Godinnen,
Εή C'twelck wat feldfaemsis ) mijn kracht en groenen moed
Houd ick (fpijt ouderdom ) al even groot en goed.
Kan oock d' onfteiflijckheyd cicraed en luyfter geven,
'K ei;i heb geen' ftervensnood . foo langd'cr menfchen leven.
Indienmen oock een' Vorft oi machtig' man waerdeert
Naer't heerlijck Hofgevolg 't welck onder hem verkeert,
Of daer hy fich van dient foo hebt ghy licht te fpeurcn
Aen mijnen JofFerfleep, waer voor ïck ben te keuren.
Voor al cn boven al aen dees' vermaerde dry,
Dic, waer ick henen ga, geduuriggacn metmy'·
Maer weet ghy wiffc zijn ? d' eerft t die met dorre kaken
Mynailapt , is d e Sorg; de tweede'tbefig Waken j
De derde, die daerdraelt al hijgende en befweet>
Heet WoeUucht, alle dry tot mijnen dienftgereet,
All volcxken knap ter hand, en rap van breynenfinncSj
All wackerafgerechtop rapen , fchrapen, winnen.
AVat diinckt u r kond ghy nu niet eenigfins geraén
Wat Godheyd da tick zy? ofmoet ick klaerder gaen ?
Wel aen , ick ben bereyd my naekteraf te malen,
En u oock rondelijck een trecxken te verhalen
y.in mijnen droogen aerd j de goud-en filvcr- dorft
Ligt my foo peperit^, foo brandig op de borft,
Pat ick daar aen ( helaes! ) geen leilchcti fie, ge«n layen.
Al hadickindcn balgall wat Peru kan graven,
(j) Vidcïlutarch. dcAviriih.
-ocr page 19-Al goot ick over 't hert all 't goud fmd van den [ijTaeg,
Al wat Paftolus fchuurt, noch bleefick even graég j
De vloed van Hermus fou met al fijn goudc plaiTen
Wijn'fuypfucht nicfverilaan . yerflaen? ja eei doen vvaflèn.
Pan dit 'seen' gulfigheyd, dieick my nieten fchaam,
?viaardie heel aerdig fluyt op rnijnen braven naem ,
Dienick, Toehoorderen, unuwillatenhooren.
En in twee fiiben flechs uytwcrpen in uw'ooren.
IckheeteG Ei. D S U C HTdan, oianders, S'^rhttot Geld,
Geld. 'twelkby my, byu, by all de wereld geld ,
Geld , 't vi'clk in fïch 't hefit vervat vr.ii alle dingen ,
{lek fieu op dit woord aireede nader dringen' ' *
Aireede met meervlijts opfteken hoofd en hals )
En als een Proteus fich verandert in van all's,
Geld, 't welk rondom in 't rond hcfel kundig uytgeilagen
Het merk van iet volmaeckts, iet eeuwigs (aiijnt te dragen,
En 't welk noch boven dien niet fijnen minften lof,
Treckt uytde duurfaemheyd cn dierte fijner ftof,
Stof, die in edelheyd voorby ftreeftalle ftofFen,
Stof, daar Schrifture felfgewoon isop te ftofien 1
Want fchoonick niet en ly, datghy aen h^rc blaên
Veel tijdsof vlijts verfpilt, foo hebt ghy wel verftaen
Ten minflen by geval, hoe trots haar' pen de flraten
Van "c nieuw jérufalem plaveyt met goude platen ,
En hoe s' oprechte liefde en ware leer verlijckt 21.
By filver en fijn goud , 't welck voor geen vier en wijckt;
Stof , daer uw' Koningen hunne achtbaarheyt met fterc-
ken:
Want hoe ? fijn iiafen kroon geen* teekenen. geen' mercjicn
Van K.oninglijck gefag. van majefteyt en macht,
ïn bey diemercken niet uyt^del goud gewracht ?
En werpen oock niet dik degeeilen, de Poëten ,
Dieaerdignafijnaerdelckdingtenoemenweten ,
Α j Den
<
[1] Fluaibosami
ïxplcticalonllc ne^uit. CLAUD. in RUF.
-ocr page 20-L ο F D Ε R
Den Bynaem van (i) vcrgvild by all wat nut en gosd ,
Byallwatheerlijck, Tchoon, wat lieflijck is en foet ?
Soo doenfe jeugd en deugd den naem van goude diagen j,
Soo.heeten Venus , Son, ioQ dageraed en dagen
By hen naer't helder goud. Maerfacht, nietal tegrof:
Wantick en komehiei- niet, Toehoord'ien om den lof '
Vanfilver, van rood goud ofdiergelijckedingen,
Maerommijn'eygen Ιοί eens ruflig op te fingen, ,
Als die iulcx bet verdien : want waerlijck fonder my,
"V/aer filver en rood goud van magere waerdy.
Oock is 't my noode oosmy veel den kop te breken,
Om tot dat rijck metael veel trecks u in te preken ;
Nadien "t doch word by u gelieft uytall'uw kracht,
Ja verre meer als eer, als wijsheyt word geacht,
Als deugde word geviert, ja meer by u verheven
Alsuw'gefondheydword, ja meer oock als uw'(i) leven.
Wat feght ghy ? is 't niet foo j maer, mannen , dat ghy my »
My uw' Godinne icheld voor een' verachte pry,
My ( feg ick) door wiens hulp ghy foo doorluchte goeden
Betracht, bejaegt, befit, fulcxdoetmyfchierverwoeden?
Schier fpringén uyt mijn vel: want al ifl "t Iievte mijn,
De lippen ( na my dunckt) bchooren 't oock te zijn ,
En niet foo finadeüjck mijn lofkrans te befmetten.
Om lippen dan en hert op eenen toon te fetten,
En my voortaen te flen eerbiedelijck begroet >
Set ick (als is gefegt J op defen floel den voet;
En falunuvooreerflgaenfteilen onder d'oogeii f,
Met redenen van wicht.. met termen vanyermpgen,
Hoe veel gelucks en heyis mijn' meer als menfchen macht
ΓΓ toebrengt, en in u all' tmenfchelijck gcilacht.
. Soo
(τ) Aureus axis erat, temo aureus, aurea fumroi?.
Curvatura rotx. OVID. decutiuSolis.
Quod Optimum videri volui« feculura, aurcura appellant.
SF. Ν- Epiit. iij. ^
(2)Quisaudec /
Argentopixfcrrccafut, lebufque ftlutem ? JÜ,V EN. Sat, 12.
-ocr page 21-GELDSUCHT. 7
Soo dom en zijt ghy niet in menichelijcke faken t Dt Geld-
Ofghy en weet welliaet en rekening te maken, ficht
Hoe nut en heylfaem iy den menfchen in 't gemeen, \eeßert
Dat menfchen fich alom verfamelcn byeen, deint'^'
En welck' een' kroon van lof zy wacrd zijn by den vroedcn, 'I^JÜ'
Die die veriamingen meeft vorderen en voeden : gtfellk-
Nu dat ick die ben, ick, die met een facht geweld» . ^eyd, t»
Door mijnen penning-klanck, mijn lieflijcklockaes'tgeld,
De mcnichen t'famenlocke, en door dien band van goude dien vtl-
Hen vriendelijk t'famenknoope, en muurvaft t'famen houdej^eni
Salickunudoenficn, enomditklaertedoen,
De fake ftuck voor ftuck af-hand'lenmet fatfoen.
De grondfleen{'ditftaetvafl:)vanalleMaetfchapijen I
Is't wettig Houwelijck; dit by gevolg van tijen Ho«w/-
Heeft huyfen, dorpen , fteên ja ftaren voortgebracht. lücken ί
Wat nut, watheyl, wat trooftairtmenfchclijck geflacht
Uyt eerlijck trouwen treckt, uyt kuyfch en wettig paren
Blijcktby dOrakel fpreukGods mond voor foo veel jaren
OntvloQyt:'t En is niet goet dat menfchesLyalleerJ. Gen.z.
Oock by des Wijfen fpreuk ; V Is beter tWee dan een. EuL 4.
Hier door ( foo Paulus fegt) word hoerdóms fmet gemeden, i. Ccr.j.
Hier door de vrêgebout, hier doordetwitt vertreden,
Hier door de lekerheyd der kinderen behoed,
Hier door de breuke beft der fterflijckheyd geboet,
En menfch alom hier door vereeuwigt in fijn' neven, (ven ?
Maerhoe?waer loopt mijn' tonghvaer \yordik heengedrc.
Ick toone met een'kaers den vollen middag gloed,
En wachte vaft dees' vraegtehooren mét dien bloed.
Die al te diep in 't lot van Hercules geraeckte ,
Klappey, waertoe gelooft, ietdatnoytlipcnlaéckte:
Ick trê dan tot mijn wit, en fegge ja beweer,
Datnaeft vrouTeelfucht, ickC vvant in eens anders eet
Of ampt (ie feyn te ilaen en fou my niet betamen)
Soo heylfaem een verbond , foo falig.cen verfamegi
Voort lette boven al, en dat'er , uytgefegt
De Grond-echt op den grondvan Eden yail gehecht,
A4 (Want
<..
-ocr page 22-s L ο F D Ε R
( Want doen was ick noch ver te foecken, fooick meenc)
Heel weynig Hijlicken (ick mocht wel feggen. geene )
Te famea fijn geknoopt, voltoyten afgedaen,
Daev ick niet ovcr heb geadcmt en gegaen ,
Oock hedendaegs noch geene en kleven of en klemmen,
Daer ick niet ovei'ila , ■ niet over koom te ftemmen j
Sulcx datdetijtelprael van Houwelijck-godin
JVly beterpaflèni<jjualsJovis Gemalin,
Die daerom (gifle ick) d'Echt gefegt v/ord voor te drijven
Om dataen haei' 't bewint geftelt word van mijn' fchijven:
Want fegt eens , Hoorderen, is't bloed, is't goed gerucht,
Is 't wijsheyd, wetenfchap, is 't felye deugd en tucht,
Waer op de minnaers thans hunn' vryeryen fmeden,
Wae rep ghy bid en mint, gemint word en gebeden,
Waeropghyhoutentrout? bymijnen l'lutus! neen:
Vron Geidfucht is 't, ick ben 't, die twee thans fmelt tot een.
En of ghy fchoon dit ilnck wat verwen wilt of helen ,
Ghy iult voormy nochtans den kreupelen niet fpelen ,
Die in de krenpelflraet veel eeuwen heb verkeert j
Gelooft my. Mannen broers, ick weet wel, wacr'tii deertj
't Gelaet en flreckt voor my geen masker der gepeynfen j
Ick rucke 't momtuych af, doorboor den miil van 't veynfen,
Sie neder tot in 't hert, en les't my bloot en fchoon;
Is't wonder? 't is het hert, waer in ick vvaereenwoon.
Ick feggedan noch eens, datghyiiw'Trou-verbonden
Gewoon zijt op'tfoet geld , niet op de deugd te gronden;
En dat ghy door den bant den voet van 't bruylots-bed
Op [ IJ goude fchijven meer, als goede feden fet.
Wanneer ghy by de Trou wat munts wectop te fteken,
Al komt'ct fchoon verfeit met vuyle zielgebreken,
Met fedenfondertucht, metherffensfonderfout,
Met fchandelijck gerucht, 't heet dan al wel getrout; _ ^
En waeiom foud^et niet ? want, Mannen broérs, hiijn'fch'j-
Sijn 't, die de lendenen des nieuwen huys-ftaetsflijven
Ufi
tO^i^o''""' cenfum, de mcïibus ultima fie^
GL^citio, J UV. Sar.
GELDSUCHT. ^
Die kelder en fchappra van droog verfien en vocht;
'Τ is 'tgeld, 'tgeld is 't waer voor de. boter werd gekocht j
Gaeteensvan eere, deiigd en wetenfchapwateten.
Irs 't vreemd dan dachet volck op Pinduskruyn gefet^n
De minn aevs van Apoll en fijn' beroyde fchaer,
Hunn'fchenenmenigvnaelaen dorpelsftooten, daer
Mijn' Mutus kinderen met hunne verckens-feden
En efels-heriienen facht over binnen treden ?
Want als ghy flechs aen rijck en wel gegeid geflacht
'Tuwkopp'lenmeugtdoorecht, ghy flaetdanweynigacht.
Aen wat voor fwageren uw' dochteren geraken ,
0( wat voor wangebroed van neven fy u maken:
Daerghy nochtans op 't lijf fel fs van uw menj-paerd
Noyt elcl lleyg'ren laeit ot hengfl: van eiels aerd,
Sciioonhynoyt anders had als guldefaêl gedragen i
Schoon hy met goud getnomt, met filver waer beflagen >
Van forge dat ghy flechs een vuyg en traeggefpuys
Soud vorderen in 't licht tot ondienft van u vsr huys:
Sulcxdat^rhy, Mannen, fchijnttenaenfiendeferfakea*
^ Meer wercks van uwen ftal als uwen ftani te maken.
Wie van u allen doch gaet thans aen 't evel fieck
W.ier aen die wi jfe ging of liever vy fe * Grieck, *
Die fijiie dochteren v^eeï liever aen fag fpannen c7co'iBe
Mer mannen fonder munte, als munteTonder manaenï
O, die my iulcken een'thans wilt te wijièn aen,
'k Wees hem een' witte rave of fchoorfteen fwerie fwaen.
Jupijn en foude felf thans nergens ingeraken,
Tenwacrhyquameinft) goud gedruppeU door de daken.
De geldeloofe deugd mag iomtijds by geval,
En na veel fweets en pijns by 't fobere getal
Van harekenneren wat (3) ydellofsgewinnen :
Maar , mannen, dat is't all: ontrent het ftuk van mmnen
Gold oy'tmvn geld by elk, noyt geldeloofe deugd.
Enwatoffciiooneverw belangd, ofh:iflche)epgd>
A^ f Pi«
(i) Aureconciliatyramor. ovid.
(3) Vittusfliudïtui&algct.
10 L ο F D Ε R
Die fonder geld fijn oock van geen of kleeti vermogeri.
De blonde Venus mag wat fnorken, pochen, boogen,
Van Hijlicken gebout op enckel oogenluft:'
Maer hoe veel blos en blancksverflenfcht'erongekuft,
Endatalleen (ofpijtl) door 't derven mijner fchijven 1
Hoe dik in tegendeel help icktweenaeckte lijven
En onder eene fprey, en achter een gordijn,
Diebeydegantsmifleeltvan hare gaven zijn,
Die bey van aengeficht gerimpelten getrocken,
Die beyde grijs enkael (ickmeeneflechs van locken)
Die beyde flap van moed , en dor en droog van leên,
Hunn goed meer als hunn bloed gaen mengen onder een!
lek lache dat ick nau kan komen tot bedaren ,
Soo dik als ickherdencke hoe veel verflete paren ,
Ick menigmael aen een gekoppelt heb door Echt,
Dat 's fachtelijck te bed of flapen heb gelegt*
SiilcxdatvrouTeelfiichtfelf, diefulckeflechsgedoogcn
Of dulden wil in d'Echt, die tot haer dingen doogen,
My in't bevorderen der Houlijck-maetfchappy
Verracliterzeylt (foo'tfchijnt) en ick haer verrvooiby.'
En als fich al een grijs ibo rijck van geld als jaren
Met eenig ichamel fchoonkomt echtelijck te paren,
Of (walgelijck verbond!) een fchamel jong gefel
In trou treed met een rijck , maer oud gerimpelt vel :
De Cijperfche Godin moet ( fpijt haer hert) gehingen ,
Dat ick in 't lof-genot van fulcke koppelingen
Ten minften voor de helft met fchoonheyd-komen moet.
Weshalven fy met recht voor (i) goiide werd gegroet,
Gemercktfyibnder'tgoud van mijn'geminde ichijven,
Niet veel in 't ftuck der min gewoon is te bedrijven.
En wat haerSoon' belarfgt, 't gaet noch al als van ouds,
Sijn pijleu treffen beft, wanneerfê met wat (x ) gouds
Gehard
(J) Nihil auio efficaclus prsfcrtim in amore, ubi Sc Cupid'»
aureusnominatur& autca Venus. EVPliOR.
(2) Qiiodfacitauratumeft , &cufpidcfigis acut«, OVID-
MET. 1,
G Ε L D S υ C Η τ. ii
Gehard zijn en gefpitft ? ja al voou vele jaren
Heefthy pijlkokier, boog en pijlen laten varen:
Wanthy, al is hy blind, fagweldatfulckgefchut
Hem langer noch rot eer en ftrecktc noch tot nut:
Hy weet met tellen meer als fchieten te verrichten ,
En treft metichijven 't wit veel beter als metfchichtén
Ja om den fchrick t'ontgaen van fijnen Bytebaeii
(lek meen een'blacuvveicheen J telt hyiijii'vingers blacu.
Die jongen plag wel eer op 't klappen fijner yeeren
Tefnorkenalseen Man : de Min k^n't Μ verheeren.
Maerick, ick heb dien quant, hoe trots weleer en koen,
Dien roem-luft lang verleert, dien pauw-ftaert dalen doen.
Doch 't is my niet genoeg uwe Hylicken te bouwen, Houdß'
lek kanfe oock fijn in ftand en op hunn' koten houwen j >» flund;
My niet genoeg dien knoop te leggen in datfeel,
lek ftrengel hemfoovait als 't Gordiaenfch gareel.
De Liefde ffegtmen) deckt veel lernten, vele vlecke«}
Maer in 't bemantelen, in 't plaeft'ren, in'tbedccken
Derfeylen, die foo't lijf befwalken als den geeft,
üenick veel meer bafins, als liefde oyt is geweeft.
lek kan u iondcr hulp van Circes wetenfchappen»
En fonder kracht van kruyd, en macht van tooveriappen >
'^yt eene Baucis fmeên een' Venus hupfch en fchoon,
Uyteen' mifmaecktTherfijtcen' aerdigen Adoon,
lek doe den rijcken grijs, hoe ftram van gichte-pijneti,
Ind 'oogen fijner Bruyd een'friiTchen Paris fchijnen»
fevale, leelijcke, doch wel-gegelde queen
In't oog haers Bmydegomseen'lely-blanke Heieen.
lek weet met (i) munt-vernis, met glimp van piftolcttca
Een kreuk-rijck aenfichtglad en buyten ploy te fetten,
Met poeders van Peru he'tfilverhairteritond ι
Te will'len in vergald, het grijs in jeugdig blond»
(3) Omniavincitgtnor.virg.iüEcloff. Datliegfte, ftgtT«^ ,
unia, 8ic.
C') FoimamKginapccunudonat. HOR.
-ocr page 26-tl L O F D Ε R
Kortom den ouderdom met goude munt gefegcnt
Word viin my met meer dienfts , met meer geriefs Bejegent,
Als van rtature felf: want iy hern onbequaem
Enonfoetmaeckitermin, isjkioetenaengenaetn,
Ja foo bekoorlijclc foet, dat hy om luft t'ontfteken,
"Vrou Venus niet en hoeft om haren riem te fmeeken,
En, mannen, nopende de lernten van't gemoed»
Hier kan ick (als 't my luft J ook aerdiglijck en foet
De Maffalijnenin Lucretien verkeeren,
En Caracallen doen voor Curién paiTeren :
Ghy kent het Spreekwoord wel : 'Tz-y hoere, boeve, dieft
Diegeldheeftindenhkylt isachtèaer, WMrdenlief.
De Liefde (iegtde text) en voed noyt quaed vermoeden,
i*p. 13. j^jgj.. fy verdr3ei;t, fy duyd'etal ten goeden ^
•ί· "y-ickoock, ja draeg minchiendiUlieide nieten kan.
lek doe de vrou 't gebreck van haer' bedelden man,
Den man fijns rijcken wijfs onrechtelijckc flagen
Heel verr, ja iomtijdswel tot onder Horen dragen,
Of onder Cornewal: tot tuyge kan my zijn
De goede [2] Keyfer Mare, dewelke fijn' Fauftijn
Sijn' iuyvereFauIlijn fijn bed niet op en feyde
Omdat hem 't foetbefit der morgengift vcrleyde;
Sulcx dat de Bruydfchat hem ffoo -tfchijnt) veel fwaerdcr
woeg.
Als 't eerloos hoornen paer't welk hy in ^t voorhoofd droeg·
Die Echten hechten beft naer aller wijfen feggen,
Daerdoove mannen fich by blinde vrouwen feggen j
En fulckc zijn de mijne J in mijne brengt het wijf
Noytvalcks, noytarendsoogontrentdemansbedrijf:
In mjjne fpeelt de man, wanneer van fpijt en toren
'Twijf uytvaertdat'etklinckt, hetf^] hart met hangende 00-
Waer toe veel kals gefpilt ? ick ben het, ick alleen, (ren.
Pic man en vrou in all's doe dragen over een ,
Die
i] Siuxoiem(fcydehy)dImittimus, reddsmus&dotfm.
j] De harten d'oorcnopftekende, hooien fcerfchcrpelijck;
roaarzijndoof, alsfyfclatcnhangen; ftgïPlinioslib. 8, cap. 32.
ϊ· Cer.
G Ε L D S υ C Η τ. ii
Die gal voor fuyckei' leer vci-rwelgen en verdouwen,
EiiHouwel^jkenmaeck, die kleven, klemmen, houwen.
Gaethenennu en fcheld vrou Geldfucht uyt voorfot,
Die Γ00 veel Hylicken, en Hylicken niet vlot, ( prijfen,
Nietwankelbaar, maerhechtjmaergocd, maerwaerdom
Geboutheeft; daer nochtans de wiisheydallerwijièn
( Dus fpreeckt een wijic Vorft) gefmolten onder een
N;et machtig füude zijn een eenig goed te imecn.
Lcat nu hier (foo 't u luit) de Hylicken eens tegen
Door deugde, wetenichap oi wijsheyd t'faam geregen :
Maer loshoofd als ick ben , wat kome ick uyt tc ilaen J
Waer zijn foodanige ? men wijs' my fiilcke eens aen.
En wat de geen' betreft die flechs aen fchoonheydhangcn /
' Aen blanken nek, blond haer, aen blos van mond en wangen ,
De(e oock zijn dun gefseyt, en ilacn heel los en bros:
Wantbovcndien(ofpijt'Jdatblanck, dat blond en blos
Seer menigmael vervloeyt in't midden van fijn bloeyen, - »
]a byverloop van tijd noodwendig moetvervloeyen,
,Soo heefnnen oock wel haeft lijn nieuken afgfkuft j
: En dan komt dickmaels liefde of He ver minneluft.
^ {Voor al als oock de bors fich ruym foo rijck van vouwen
Als van ducaten vind ) foo verre te verkouwen,
Dit (als het Spreekwoord fegt u allen ieer gemeen)
' ■ De klippel ichcyden moet, dat Venus dreef aen een.
Al tijds en tonos genoeg met hijlickenverfleten. MdtH
: ïcktrêtot een verdragdat Vriendfchapwordgeheeten;'
^; [ 11 Verdrag · t wekk (als de Soon van Ν icomachus fegt)
En Steden veft en bout, en Staten t'iamenhecht; fcbZp'iN'
fi]Verdrag'twelckair'tbeiitvan^elden,hoeven,hoven, "
|| {Dus oordeelt Herodoot) in waerde ffijgt te boven;
I L?! Verdrag {roept Cicero )'t wekkdefèn leven ilhier,
I Ja fonder fchier, ioo nut als water is en vier,
, Waer,
oj ['] Civitatibus neceiTaiiz funt amtcitia. quia per Cis conftituun-
1} tut & confetvintur. Α R l s T. Ub. 8. Ethic. c. I/ - · .
I UJ Omnium poflcüionum prOiolT. eftamicitia. Η Ε R O D.
s _l-']Nonaqui, npnigaiplimbuslocisuttmutquam imicitU
ί4 L Ο F D Ε R
Waer toe hier veel gefiioeft? de rampen felve melden,
Die (4 ) vyandkhapons broeyt, wat Viiendfchap hoort te
gelden.
Maar dat ons Cicero voorts foekt te iliaken vroed,
Hoe dat'et {$) deugde zy, die Vriendfchap teelt en voed,
Wat fchijnt de man hier met doch anders voor te geven ,
Dan dat hy inden boek van 't algemeene leven
Een onbedreve gail, ecii ongeoeffent geeft,
Ja grove botterik} jawee: niccisgeweeft: ,
Want, Vrienden, flaat dien boek roaer eeiis ten halytn open.
Ghy fult'er nauwelijcx dry bhderen^deurloopen,
Óf ftaendevoets foo klaer erviiiden als den dag ,
Dat [6) alle Vriendidiap daer, Verbond en Vre-verdrag
Hoe /latigopgetoyt, hoe hoog en dier befworenj
Van boven tot beneên, van achteren tot voren,
Niet op den grond der deugd (als Marcus kracyten krijt)
JMaer puiirop baetfucht ftaet, op hope van profijt.
En dat'et met die hoop nu lengen fal, nu korten ,
Nuop , nunedergaen, ja ρ atin'tvoetfand Horten.
Den armen iult «hy daer niet felden om 't i?enot
De Vriendfchap vryen ilen van een' begelden iot,
Van eenen rijken boef, den rijken noyt den armen,
Hoe deugdfaam, hoe geleerd. iien om fijn' deugd om armen.
GhyfuhdePrincen daar op geenen and'ren grond
Sien komen tot Verdrag, fien treden in Verbond ,
Alsom hunn rijckin'trondtenbreedftenuyttebreyen :
Ghy Tuit hun daar alom huim (i) machtiger fien vleyeri,
Daar dapp're vrienden fien en vorderaers van 't (iuk
Des genen, niet die 't recht te vriend heeftj maer 't geluck.
(4) Quant! vis amicltis: concoidiiquc fit , ex diflcnfionibus
percipipoteit. CIC. in Loei »
(5) Virtusamicitiamgignu Sccortinct. CIC. inLoe).
(6) Omnes quippe amicitia; tales nunc funt, qualesiliaPli'-
lippi Regis Macedonix » qui eas foia urilitate n;etitl'aïur «<"'
' fide. S Α Α V Ε D.
(i) jMiferisautinfirmisqii'idte jungis? nrs.
-ocr page 29-G Ë L D S υ C Η τ.
(ζ) Denraadflag vanPhoti}n fiiltghy nu hooren loven
len in aller Vorfte
En wacker vord'ren ilen in aller Vorften hoven,
En d'onderdruckte deugd by volk van allen ftaet
Met voeten ilen getra pt, veripogen enverimaed;
Ghy fult in tegendeel de fchelmery verheven
In toppunt van 't geluk { fchoon hare klaeuwen kleven
Van Vorften Vader-moord ) by allerhande lién
Geviert, gevrijt, gekuft ja aangebeden iien:
I Sulcx dat ghy grijpen fult inet oogen'en inet coren,
1 Dat Vriendfchap, die uyt deiigd geteelt is en geboren j
1 Die (feg ick ) niet en fteunt op lucht tot eygenbact, ( raed,
I Mjarf 3 ) weeripoed ftrekt tot trooft , en voorfpoed tot cie-
[ Met haer vrou moeder deugd al lang en voor veel jaren
• Na Platoos Π ad of ftaet verhuyft is en vervaren.
' VVeshalvenSalomonhier'twitvry nader raeckt,
: Wanneer hy fegt dat goed , datrijckdom vrienden maeckt, f"*"·«·
Ja C4) vele vrienden maekt. Maer, Mannen, broêrs genomen
Dat fomtijds al uytdeugdwatvriendichaps voort mocht ko-
Sulcxvaltfofeldenvoor, eniseen(aekro(5) raer, {men3
( Als felve Tullius ons toeßaet rond en klaer)
Daticknietfienenkanwatnut; watibet vermaken
Het menfchelijck geflacht daar uyt fou können fmaken:
: Want van alle eeuwen af, van aller jaren ry
En \ycetiiin' pen onsmaerecn (0) Vrienden-paer twee ,drj'.
Of vier ten uyterften ten hoogden toe te tellen,
WierVriendfchapnietop ietsdatbuyl of buyk doetfw.ellen, \
' Maer op de deugd alleen (fijns J oordeels ftont geheyt,
' t Welck noch al niet foo licht beweert word, als gefeyt:
Voegt
(2). AufusPompejum lethodamnalTePhotinus. LUC AN.
t-ole teliccs. mifetos fuge LUC AN.
(?) SccundasresfpkndidioresfacitamiCitia, &advafaslc-
Viorcs, CIC, in Lal. ' . ^
14; Datcenrushonores.
Cenfus amicitias. OVlD.
^ (5) Kaïiqiiippeboni, alt Poets.
.C') Ex omnibus farculis vix ïria aut quataornominaatSiip»-
'li iinicorum. CIC.* in Lal.
i<r L O F D Ε R
Voegt hier hu David by uy t d'ongevalfchte blaren
Met ifijnen Jonathan , die maecki in all's vijf paren.
Wat dunkt u ? heeft de faeck niet dapper wat om 't h'jt,
Om dus verwaent hier van te fnorken en dus ftijf ?
Gnet nu hier tegens eens mijn'vriendichappenbefchouwciij
Ghy fultfe na den voet, dien goede dingen houwen,
( Die hoefe uutter zijn, hoe meer iy zijn verfpreyd )
Hunn' wandeling fien doen door all de menfchlijckheyd >
Ja ( als by't drijven blijckt vanuwekoopmanfchappen ;
Hier woede baren fien , dacr bergen overftappen,
En vrienJelijck alom de willen van dc geen',
Die vvijdfl:yerfcheydenfijn, fienfchakelen aeneen.
Nu dat de Vriendfchap oock by meeften en by miniteft
Niet langer voet en houd, als d'hope doet der winften ,
Sulcx kon de Dichter al voor ieflien eeuwen fien,
Alshy bedrucktdusfongaendOeversvanEuxien:
(i) Sooläfjg 'tgeluckuäient, fultghy urijck van vrinden^
Maery als uäatverlamt vanelcliverlaten vinden.
Dit is, foo lang de bors u rond ftaet en wel fwelt:
Want, Mannen (Γοο ghy weet) 'tgeluckbeftaet in't geld :
Soo lang (en fegt hy niet) als deugd u by fal woonen,
By wift wel waer 'turchort:want(hoemen 'twil verfchoonen)
Als luck ofgeld verloopt, al houd dc deugde ftand ,
Soo ftort de Vriendfchap ftracks op haren neus in't fand,
Itk wift hier over wel wat ftaelkens op te halen ,
Maeroch! fy zijn foo veel, ick foud'er in verdwalen ,
En wat behoeft dat oock ? het Spreekwoord ielve feyt,
'tWelckftaeg uw'tong ontglipt , dat Schaede Vrietjd/chu}
Jcheyd,
|a felfs wel Vriendfchap icheyd niet van gevonden vrinden,
Maer die (2) natuur en bloed op 'tnacft aen een verbinden.
Mier
(!) Donecerisfilix, multosnumerabisanjJcos:
Temporafi lucrintiiubila , folusetis. OVlD,
(i) Paupertas nee Ulos habet amicos, qnos natura conjunïh
Ε IC Α SM, inadag. Felifciumofliincsconfinguinci.
G Ε L D S υ C Η τ. ii
Hoc dickmael héét den broer den broeder henen gaeh! -
Hoe dickmael fietde ioonmet necken ooren aen
Den ftam, waer uyt hy is gefproten en gewailen,
Als diens of defes nood komt kloppen aenhunn'kafleni
Schoon by Periclesdande Vriendfchap haergebied
TotaendenOutaerflreckt, dat'svandefeeeuweniet,'
Dat's van Saturnus tijd; thans breyden fich de randen
Haers Rijcks niet wijder uyt dan tot de buydelbanden.
Eer ickditfluckbefluyt, moet ick ueerft den aerd
V.in myne Vriendichappen, en hoe ghy 't ftelt en klaerfc '
Metuwe Vriendckens, ilechs door twee finncbeeldert
Kens naekt en levendig af fchild'ren en verbeelden^
Met uwe vrienden dan gaet ghy den felven gang , ' '
Die;i gier of ra ve gaet met gilge ftaeck of ftang,
üi dien ghy zyt gewoon te gaen met utiré paeroen ;
Dc gilge ftack die isby rave en gier in waerden,
En word van hun befocht, foo anghenaesverrijcktÏ
Maer dat ontbrekende, ilaet hy alleen en kijckt.
Uw'paerdendoetghyvoén en onder dak vernachten , ' (teni
So lang ghy [ 3] nut en dienft kond trecken van hunn' krach,
Maeiniec meer konnende, ftraxwiicht ghy al hunnlwcct|
Tot uwen dienft en nut foo mildeiijck hefteed
; Uyt uw' ondanckb'ren fin ; ghy weygert hun uw* weyden»
; Ghyftoothenbuyten'sftals, jajaègthenaenderheyden
Ofaen eenMorren dijck. Verklaers en hoeft hiergecnj '
; lek meene dat ghy vat en inneemt wat ick meen.
De (chick van mijn Gefpreck roep my tot burgerijen ρ ^^^^
TotRijckin, Staten, Steên, totgrootemaetfchappfien: Stauntm
\ Hier ben ick oock de wind diedoor all 't pypwerck waeyt, Steden.
Hierbenickoockdefpildaer'tallop drijftendraeyt: . ß*i*fi£*i
i fel ver lof alhier ten breedrten uyt te meten, . >
uw gehoor misbruyckl, en tijd vergeefs verfleten:
; ^antallefchriftendichtishiervanopsekyt.
' Alleenlijck dient my dit met Cicero getóyt,
I Β I>at
i CO Amicos tinquam pecudes eos potiffimum deJigunt j ex
I quibus Iperant fc maxiniium fiufturo eflccaptuioj.CI C.in
tl L O F D Ε R
Dathy, die't all beftiert, all heeft in fijn vermosen;
Geen'aengcnamer weick befchouwt van uyt clenlboogen»
Dandatdemenfchalom» als foo een dier betaamt.
Sich biirgcrlijcker.wijs met fijns gelyck verfaemt.
Maei' dat welfprekentheyd oi klanck van ydel klappen
Grond-oorfaek foude zyn van Steen ofBurgerfchappen,
Gelyck als [xj Tullius met vollen monde iegt;
Sulcxluydtekinderlijck, te fpottelijck, tefledit.
Dan, Hoorderen, is't vreemd dat een, die aller wegen
Syn' glory in wat toys van woorden acht gelegen,
[2] Die bet van 't tongenblad als van 't laurierblad roemt,
[3 j Die fijn' welfprekentheyd voogdes der dingen noemt >
ja haer den titel deri van gtjddelijcke geven j
Dat (feg ick) iulck een man wel eer heeft toegefchreyen
Een' aerdïge, niaeroch! lichtvaerdige klappey,
't Geen my de ^aderen der wyfen allebey,
Alleenc(fegick)my toemeten met hunn' pennen,
[4] Die ioo waerachtelijck als rondelyck bekennen,
i)at nut of foet profyt de menichen niet alleen
By een lockt en veriaemt, maeroockalslymtaeneen?
En waerlijck, als men 't ftuck wil infien naer behooren,
Nadien de menfchen d'een om d'ander zyn geboren.
Dat 's tot elckanders hulp en onderlinge baet,
En defe baet en hulp voor meerendeefbeftaet
In 't geenfy onderling ftaêgd'cenaen d'ander' winnen ;
Wie is 'er dan ioo vredmd, die vreemd fal können vinnen,
Dat
[1]Qii«!vis alia potuilaut(J\fpcrroshcminesuiium inlociitn cod-
gregarc, iuta fm, ftcc. CIC. lib. I. dc OR Α T.
Hxc nos urbium focietatc dc vinxit;hxc a vit» immaniSc fei'
fcgregavit. Idem2. deNAT-DEOR.
[2] Conccdat laureallngiii.
ti]Jnm vero domina rerum Eloquendi vis quam eft prsclarj
quamque difina. CIC. lib. 2. de Ν AT, D Ε O R.
[4] Fit utiquc dviras, ut exiftimo : quandoquidem nunus
nolttumexSeipfo fufficiens eft, Icdmultoium indigct, Ρ L Α-
Τ O 2. dc R Ε P.
Societatcm cirilcm jam ab initio utilicai concivlt & continet»
ARIST.
G Ε L D S υ C Η τ. ii
Dat Ty fich metter woon vervoegen nevens een,
Alleen op tiefen voet, met dit ge merk alleen, ^
Om ofte wackerder te winnen, te vergaren,
Ofom't vergaderde te beter te [5] bewaren ?
Dit echter fta ik toe met mond en met gemoed,
Dat tong en tael deii menfch feer dienftig is en goed
Om de genegentheyd tot onderling verfellen,
Hem ingeftortdoor my, met fchick in 'twerck te ftellcn."·
En wat Ρ hilofophye ot School-wysheyd betreft,
Die Marcus in dit ftuck oock hemelhoog [6] verheft,
Diedoethiermé nietmeerals kunftvan aerdigklappen.·
Want fegt eens; fchoolt ghy t'faem uyt fucht tot wetenlchap-
Ofvoelt ghy utorStaet-en Stê-luchtaengeport, (peftS
Op dat ghy tüchtiger, [7] geleerder, wijler word )
Och, mannen, verr van daer; uw onderling verkeeren,
Uw' Burgermaetfchappy en ftreckt maer om te leeren,
Niet hoe ghy 'tlooiè goud groothertigmeugtverfmaên »
Maer hoe ghy beft daer met uw' kiften fult veriaën,
Niet hoe 't in 's aerdrijcks fchoot geteelt wort en gebackert »
Maer hoe ghy 't voegeÜ jckft fult ftouwen in uw' fackcn.
λνat flaet ons Flaccus oock een deelChimeren uyt:
Wanneer hy feot en fingt, dat [8] lied, dat lierof luyt
De domme vokkeren fteenhardenwild vanfeden
Vermorwt en uyt het woud gelockt heeit inde Steden ,
Ja, waer'thaerbeeft gehift, by d'oorénomgevoért:
Dan dat's Poëten-klap niet waerd eensaengeroert.
Gelooft my, Hoorderen, ick ben op machtigfpclen
liet afgerecht alleen, alsall'deGriekfche velen ;
Β 2 Ick.
Γj]Spe cuftodia: rerum Awrum urbiumptsefidii quäerebiBtho."
minci. CIC. Offic.2.
[6]Ovit2Philofophiadux , tu urbeis pepeiiili, tudiifipatosho-'
mincsinfodetatemvitxconvocaftL CIC lib.y.T V S C. QV. ,
[7]Homines rocicmemintcr fe communitaiemque coierc ope-
"ndi ciufla non tpeculandi, niagis obcommoditatem fubfidiime-
5ui, quarathcorixfubtilitatem. SAAVED.
[S]Sylvcfticshomincsiaccriotcrptcfqucdcarom. Stc.HOR: ie
Artcpoi
ao L O F D Ε R
Jck > ick den Orpheus luyt, de ware Amphïon ick j
lek brenge 't woclle vokk tot burgerlijckeii fchick j
Ick doe de menfchen fich alom by-een begeven ,
En onaffcheydelijck aen-een als kliflen kleven ;
Ick heb op 't rammelen op 't klincken van mijn goud
Bey Stad en Staet gefticht, ja Staet aen Staet getrout:
Weshalven ick my oock nietluttel heb teitooren
Aen 't al te flecht befcheyd dier efelen en dooien,
D4né· Die drijven dat de iucht tot Godsdienft voedfterfou
K» vide Of vordereffe zijn van Staet-en Steden-bou ,
'hL t. En'tnienfcheli)ckgeilachthiertoealsaenibuleydeii:
Cl·*/! Ja j'thiidde watom'tlijf, foofy dengouddienftfeyden:
| ·'"'' Want waer mijn igoud-aesblinkt, het zy dan waer't ook zy
j Daer maken fich teiftond mijn'goud'harpijen by.
j Daer vliegen fy op aen, daer timmeren, daerveften
Sy flux hunn'wooningen , daer bouwenfy hunn'neftea.
LaetPotofidor, droog, onvruchtbaerztjn en koud
; 5f6. 4. En volgensdien onniittot 's menfchen onderhoud ;
' Ιίβί'β. Soohaefthetmaer en komt fijn'fchatten'c openbaren,
Sijn'mijnen rijck van ftof, fijngoud-eniilver-acren j
j Strax (uit ghy 't krielen fien van menfchen om 't gewin,
I Strax huys aldaer by huys, gefin fien by gefin j
i Strax fal 't in drang, in woel, de vetfte lahdgcwefteu
: i Eefchamen van Peru, ja van all 't wijde Weiten.
Macr waer toe om bewijs Γ00 verr van honck ge^jaen ?
Waer toe hierom gekruyftden Weiler Oceaen ?
f En is mijn Amiteldam('t mijn feg ick en met reden ,
VermitsmijnPlutusdaer foo trouw word aengebeden,
I Enmijngeiag aldaer niet kranck en is noch kleen)
I Schoon uyt de waeilemen van fijnen bracken veen,
(ij Schoon uy tiijn' grachten oock (die echter zijn te pri jfen
Om haer' bevalligheyd) geen' ambergeuren rijfen,
Niet fchier als op een' fprong of in (eer korten tijd ,
Totiljner vrienden vreugd, tot fijner hat'ren fpijt,
Έη tot venvonderingvankleenen en van grooten,
Sijn* ouder Sufteren, fijn' friflcher' Speelgenooten
VciT
1
-ocr page 35-G Ε L D S υ C Η τ. ii
Vei rover'thooidgegvoeyt, enwijdgeftaptvoor'oy,
Soo wcUa riiym begrip, als tal van burgery; ■
Sulcx tlat die brave Stad thans uycfteekt onder velen
fSo Maroos veld fchalmey van (i) Roomen plagtefpelcn)
Als onder'tihuylc-gewafchcypres of ceder-ftam? . (■ ■
En wat's hier d'ooifaeii: af ?'t isdat mijn Amfteldam
TotZecvaert, koop - bedrijf, tot rijcken handel plegen ; ■.
En lieflijck geld gewin is wonder wel gelegen.
Wat heeit dit ) menigten naer Hollands rijcken ftrand
Getiockenengetoont, die in hunn vaderland j Γ
lUelflen, weefgetouw, bynaelde, fchae ren garen, .
IH'feyfleii, ichup en ploeg niet mans genoeg en waren
Ter winftc van droog brood, en hier nu boud en ftout
Tqt aen de kneukels toe gaen weyden in myn goudl f
N'i'ywilliglyck nochtans word dit vanmy beleden , .; i;
l'iat van dien Maften grond, dat van die Stad der Steden >
De wasdom niet zoo Teer aen mijn beleyd en ftaet, , v/
Als wel aen 't wijs beleyd van haren wyzen Raad,
Die voorden vreemdeling noyt poorten heeft gefloten , ·
Maerhem onthaelc, omhclll: als eyge landsgenooten j ; :}
Die als een' ftaetpeft oock gewetens dwang vertoeyt, , . f j
Γη iïjnenGodsdienftelcklaet plegenongemoeyt. '
'T is liope dan van winft, die menfchen t'famentrecken
En t'famen houden kan , en, waerdie gaet vertrecken ,
Hoe goed het land oock zy, hoe lieffehjck de lucht, ν
Daci- (èt ghy 't ncfFens haeroock ftaensvoetsop de vlucht; r
Dier ftaèn de Steden doodfch, de ftroornen onbevaren, <'
I ^e flraten zonder volc}c , de merckten fonder waeren;
Daer packtfichelck vandacn, gelijckaisluysen muys, ' >
Van eenen dooden romp , uyt een bouvallig hüys:
'K en hoef geen' hulck vol praets om u dit aen te duyden;
^'et Vriefche Staveren en 't arme Zeeufch Armuyden
Β 3 Die
(7) Hictantom alias intcrcaputextulit Urbs· ^
Qiianuim Icnta folcnt intec viburna cupteffi. V IR. E-
C'LOG I.
(5) Quam multos pattia elicuic Lutïius ille Deus! Lip.
Conft. C3p. II.
-ocr page 36-21 L O F D Ε R
Die geven met de daed u hier af vol befcheyd,
Enwaerdedaedbetuygt, waer toe daer veel gefeyt?
^ E« düetft Dan 't is my niet genoeg bey Stad en Staet te fliehten ,
^ lek iètie met mijn' munt oock hecht op hunn' gewrichten,
En geef dien lichamen [ijbewegen, geeft en kracht;
En Ichoon eenStoifche School ditmaer voor praet en acht,
Een [2] Cato rny den naam van Staetpel t toe deri byten,
Een iluuriche [3 ] Seneca my voor de fchenen fmyten
! Dat Stad en Staet door mygefcheurt word en verdeelt?
I 'Ten doet mygants geen (eer; 'k^ben daer al op vereelt.
j En hou't met [4] Muciaen , die rondelyk myn'fchyven
1 Voor Senuw- banden houd die Staet en Steden fly ven,
j En waerlyk met goed recht: want hoe? en is't geen geld .
j Waer met men oorlog voert, waer met men woeft geweld
i OFafkeertofbeftoot , waer met men iïjn'vyanden
{ Of van fijn' ftranden houd , of toevaert op hunn' ftranden,
I Waer met men vrede koopt, en 't vier des oorlogs bluicht,
i Waer met men Ipndel drijft op Ooft en Wefterkuft ,
I Waer met men vrienden wint, en haters weet te krencken,
t , Waer met men't all' verricht ? maer moog'lyk iult gby denc-
i Datdit het geld veel meer als my te danckenzy, (ken,
Maer, mannenbroeders, 't geld wie gacrt dat fondermy?
I Wie fonder tor GfZrf'? o, foo ghy maerde Steden
En Staten metgemerck een weynig gaet deurtreden ,
Ghy fult wel haeft verltaen en fonder lang beduyd ,
Dat ick de Segsvrou ben in alle raedsbefluyt.
Dar all wat aenflag heet by Koningen en Grooten
1 Opitifichttotgewinen voordeel word beiloten >
Op inficht tot gewin en voordeel uytgevoert,
Wat glimp, wat tytel-toy het oock in 't voorhoofd voert.
Waer
[i] Comme nar la tefolution ouleretirementdesnerfslccorps
! phyfique elt quclque fois piivcde momrcment & de fcmiment, aum
Ie poli lique fans aigentnefc peut remucrny ibufteuir. Μ ΑΤΗ· in
Seiin.
>J CatoapudLI V.
Societatcmavaritiadiiliaxit. SEN, Epift.gOi
,4] Apuddiou , inVeïp.
Waer toe veel tijds verquift met overtollig praten ?
Hetheyl van 't algemeen is 't opperwit der Staten»
En (naerden overfljg ielfs van den [ i j Stagirijc )
Wat wil dat anders zijn als't algemeen profyt >
Totdusverrheb icku ten deele laten hooren,
Wat nut, wat heyl iiyt my den menfchen word geboren,
En fnl des in 't vervolg u hooren doen noch meer.
Staet ons nu oock teilen, watglory, glanseneer
U u)t vrou Geldiuchtkomt en haere Muntgerefen.
lek hebbe ilracx geiegt, en (meen ick) klaer bewefèn,
Dat ick op 't klateren, op 't W incken van myn goud
Devolckenheb vcriaemt, de Staten heb gebout:
Maerdat'snoch niet genoeg, 't e η zyiy oock door orden
En door der wetten toom in tucht gehouden worden;
En wyilèlyk geftiert ten nutten van 't gemeen:
Want, Hoorders, fonderdat, wa;t(oudenStaten, Stcêix
En Ryken anders zyn fdus vraegt [2J hy , die de veilen
Verdedigt van GodsStad) als grootè plonder-neften ?
En vvaerelyk myn volck is al een vreemd gebroed;
' Γ en foude ;al feg ick't feit) hier toe niet al te goed,
Niet al te nau gefet, noch veel zyn te vertrouwen;
'T is dan noodfakelyk om ongemak te {chouwen.»
l^at liiyden't roer van Staet in handen werdgeftelt,
Die met oeing bekleed en wettelyk geweld
Den rooffucht breydelen , een ieder 't fijn vcrfchafteft ,
En't weldoen vorderen met [ï] loonen en mét ft raffen.
Maer weicke roeptmen doch tot ioo verheven trap ? «■
pe befte van den Staet, het puyck der burgerfchap t
En weicke zyn doch die ? zyn 't niet de beik-gefte de
[+j Ce rijklte van beiït, de machtigfte van gelde ?
Dacr
i. I ■·
n] Ariftot.-J.ï'ol.c,-^. >.....
[ï] Maxim»regnaabsqueordinejuttiti«quid aliud fuut quam
magnj Uirocinia ί Α U G· de Civ, Dot lil», cap. . -
[jJ Fnndamenta rerutnpub.prxmiïScpocnx. SOL ON.
[4] Divitcs laudant & admirintat 8c ad Magiftratus cvchunt,
pjupciesvcrodiipiciunt. ïLATOdcREï. 9, ^· '
DtGtli.
fucht
vtrfchdfê
ure e»
athtbtur»
htydt
34 L ο F D Ε R
Dacr hoortghy albereets flechs in een woort of dry,
Dat wy mijn' mimte en ick, alleene ( ieg ick ) wy
De lieden met den rock der aciitbaerheyd bedecken,
Tot nmpten vorderen , en aen het flaec roer treckcn:
En fchoomen ['j·] 't roer eens fchïps den genen toevertrouw,
Niet die den buydel {lijfvan.filver heeft en goud ,
Maer die bedreven is op kuften , ftreken, ftroometi,
't En word ontrent den ftaet niets eens foo nau genomen.
Dat zommige verftaen, dat met den Toeten lalt
Van land-beftier de rug des rijcken nord belaft,
Om dat hy min quanfuijs na giften gijlt en gaven,
Dienvolgens men fich la?t verblinden en verflav en,
Als {;6] iemand dieniet wel met mijnen Plutus tlaet,
Is louter kmdeiklap , isnietalshennepraet.
Hoe ? heb ick in 't be^gin u niet rond uy t doen hoeren >
Dat ick uyt overvloed geteelt ben en geboren \
Gelopftmy, Hoorderen, het gaet ibo'tfpreekwoort leert,
Hoe dat de droes meer heeft , hoe dat hy rnter begeert.
Die voorftel heeft dan niets of luttel te beduy én.
Maer'tzijn[8] mijn'daeldcrerendieu op'tkuflen kruyei.
Mijn' ronde ichijven zijn 't vi^aer op ghy foecen fiicht
Ten ftaecbeitiere rolt, en die alleen n.eer kracht
Inhouden om een' man gefag te doen gewinnen,
Als Pallas, als Pnrnas met all' fijn Kunßgodinnen.
'Τ is ^ael*,, en ick beljj 't, dat wel na delen voet,
Een,[51]. Midas nu en dan ofeen wat grof van bloed
Op 't kuilen klav'ren komt, of aen het itaetroer rollen }
Maci· wat'sdaeraen verbeurt ί keurtnietde * Griek debolltn
Gebac-
[Vl r'LATO ibidem.
[f.] (^uod quad iinpoffibilc iït qui egenus exiilat, eum bene
Magiltratumgerere, aucquietem opiate. ARIST, _
NeuirUmmihiinitti placet , qniaalter nihilhabet , alteii nini'
cft Satis: ait Scip. Ämil. de Coia & Galba apud Val. Maxim, lil?·
6cap 4. (TAING.
7] Tout hpmme pccuiiie ux cfl: avaricicux i.mongre ΜΟί>-
JD Qu^MagiftiatusSc judicesfacir, pecunu*SE.N. Epi'l:· ί'ί·
C9j, Ignari Tophis ' craifique cerebii
Sceptra tcneijt, pr»!unt pppuli» ^ S^c, MAR. PAL- 5.
1
yhuctjdi·
dst.lib 3
i
GELDSUCHT.
Gebacken en gevormt uyt deeg niet al te fijn.
[io]veel nutter noodiiicrendienltiger te zijn
Tot loffèlijck beßier van volkeren en landen ,
Alsdiecieurflepe, fpitfeendeiteleveritanden ί
En lijn ontfich oock niet, gefag en achtbaerhcyd
Ali kioonen op het hoofd' van luyden , daer 't beleyd
Van Stad op Staet op ruft? ja troonen , kroonen ftaven,
Nietlout 'reinoolicken, onduyftert van die gaven ï ' ^
tnomby'tvolcxken dietequekenoftevoên,
Wat lieeft een geldrijck man met wetenfchap te doen ί
Wat legt hem aen de deugd ï voorwaer den braven lieden
Gekoren tot bewint, geboren tot gebieden > ;
Is vry iet anders nut, ten minden ietwes meer
Als wijshcyd of als deugd, fooverrefyineer, ■ '
Eu achtbaerheyd, pefag enaenfien willen leven » >
F.iihunn'geboden klem byd'ondei fatefl geven· ■ '
Wat glans heeft doch de deugd by 't roekeloos gemeen ?
AVat lucht door draegt'et grae»de wijsheyd toe ? gants geen' i
't En kent die dingen nietj 't is al te plomp van aerde;
Derhalvcn houd'et oock van kleene of geene waerde
Γ)β geeften die daer met beiprengt zijn ofbedout:
Mijn geld in tegendeel, mijn filver ei:( rood goud
trkent'et op een prick ; het fiec de glinfleringen,
Het voelt, het fmaeict'etfoet van foogewenlchte dingen i .
Het weet dat ftaet bedt, buyk-wellult, kleeder-pracht, ,
Die't doch al leen befint; aÜeqn voor goed'i:en;aclu , ; ,
Veylftaen voor myne munt, met geld zijn te gewinnen j
Dieswe^en 'tjanktnaer't geld uyt all' fijn'zielen finnen ,
Endraegteen'geldrijck'man, wiens borfe veel vermag.
Een meer als menfchelijckjagoddelijek ontfaj». .
Kortom en met een woord: laet iemand noch foodnyftet
Van wijsheyd zy η en deugd, myn' mimte geeft hem luyfter
En aenfïenby't gemeen j foo iemand oock met deugd
En wijsheyd is begaeft, en boven dien de vreusd
Β j " : - Gcnicc
Γ'ο] Hebctiorfsquam acutioresutplutimummeliusReropub,
»dminiftiaicmultiscrednuineit. TAG. , ,
LOF DER
Geniet van wel te ftacn met myn' gewilde fchyvcn,
Watfal een ful eken man niet weten door te drijven ?
Gemerckt een wyze deugd geliijit met ede! goud
Een" wonderlycke kraciic van majelUyt ontvouwt.
Waerorn 't(myns oordeels yook der Godheyd raediaem dochtc,
Doen Salomon aen haereen' wyzen geeft veifochten,
Datfy hem nevens dien oock macht van rijckdom gaf,
Opdat hy namelyck den Koninglycken ftat
Met des te meer geCigs en majefteyts mocht iwleren :
Sy wiile wel dat gtJud de wysheyd moet vereid en j
En datze fonder goud noch klem en heeft noch kracht«
Noch glans en heettnoch glimp by 't menfchelyck geflacht.
Isiemandouck beluftop [ i] Adel , Ridderfcbappen,
Of Dodlor-tytelen. hy fald'er eer toe flappen
Door'tgeld alsdoordc deugd ; de deugde fwoegtcn hygt.
En heeft veel jaren werck , eer fy ten eer-top ftygt i
Myn geld in tegendeel kan korte mijlen maken.
Voorwaeraen ty telen of teekenen te raken
Van eere door myn' munt, is dat niet ruym foo foet,
Alsmoeyelyck doorfweet, ohvreedelyckdoor bloed ï
Doch hebben niet alleen wel hertelyck te dancken
Degroote Meefteren foo my als mynen Manckeii,
Voor hunnen glory-glans, gefag cn achtbaerheyd ;
Maer 't gaet alom al mê gelyck de Dichter ieyt:
z] Naer 't inhoud uwer ^as fd uVn'geachtheyd wefen.
j ] Alom word ieder man na fijn bellt gepreien j
Heeft ieder ibo veel eers , als hy ducaten telt;
Ghmt ieder na fijn goud ·, geld ieder na fijn geld.
Men mag met bloot gelaetof'uyt bedwang de grvzen
En wyfennuendanwatfchijn eersgacn bewylen j
Maerd'eer denfockeren of rijckerden verleent
Komt uyt het merg der ziel, word hertelyck gemeent.
Chorocbea , buffelen, jafchandelyckeboeven, ^^^
Schimliggeld maektedel·
'zj Qiiia taiui, qiinntumhabeas , SIS. HOR. rliRlP
"5} Ubique tanti quilquc , quiiuum hibuit, imt. Ex EUKH·
apudSEN. Epiit, 115.
26
GELDSUCHT. 27
Soo 't mynen Pluto luft hun vriendelyck te toeven
Syn overal ontfien, verwondert en geëert 5
De oeeti in tegendeel, diefijnegunft ontbeeit,
Hoc wys hy zy en yroom, wovd overal verfpogen,
En iiet noyt hoofd entdeckt, noyt knie voor fich gebogen.
Het zy men bruy loft houd, 't zy gaftmael of banket,
Een geldryk man word eerfl:, word boven aengcièt,
En pronkt aen 't hooger end, van waer men all fijn kouten *
Hoe fpottelyk en flecht, hoe fot en ongefouten,
Mctfoo veelaendachtshoort, foo veel verwonderings.
Als [4] Didoos difch 't verhael des Troyfchen Vluchtelings;
Den geldeloofen bloed dien wyftmen na beneden,
[ s ] Dien ichuift men in een' hoek,van waer[<i]iiin wijfe reden,
Hoe konftelyk beleyd, hoe vol van grond en flot >
Ofnietenwordgehoort, offchamper uytsefpot. Ectl.etff.
Λ11 't andere gediertwaerdeertmen na de fe3en 9.V.16.
Van fijn gemoed ofgeeft» ten minften na fijn'leden»
Terwyl (ie nienfch alleen ( ο wonderlycke kracht
Van my en myne munt I) geacht word ofveracht
Slechsnad'uytvvendige, na d'om hemftaendedingen.
[7]'tl'acrdlooitmenoip fijn'form, fijn rennen, draven.
Niet om fijn' gulden toom oifadel i-yk vantoy; fpringen,
Den Vogel om fijn keel, niet om fijn ebbe koy i
Den hond om fijn vernuft, niet om fijn' hals cieraden;
Waer menfch treckt all' fijn eer van fiju gegeide laden,
Van buydelen wel ftijfgedaelderten gekroont, .
Van 't kleed waer in hy fteekt, van 't huys waer in hy woont:
Hier door is 't dat een man fich aenfien moet verwecken»
En, Mannea , niet alleen bykinders, vrouwen, gecken,
Maet
C^] Conticuereomnes, intcntiqucoratencbant.
ndctotopares, &c. VIRG.
Λ] Pauperubiquejacet. OVID.
OJ Cbinonhï, non ia.
.7] Idinquoqueoptimumeftcuinarcitar. SEN. Ep. 76-
Eo quodque laudaiui, cuicompacatut, quod illi proprium eft.
Ja, ibid.
Voluctetn.
Siclaudamus equtttn, ]UVt Sit. 8,
-ocr page 42-23 LOF DER
Maei' by de wiiiên felfofdie voor wyzen gacn j
Die , ichoonfe my wel ftrcng met pen en tonge flaen,
En op den lijckdom fmacn; nochtans metheelc troepen
Geduurig hengelen ontrent der rijcken Roepen,
Der ryeken dorpelen betreden dag op dag,
Den rijcken niet cn bicii alsootmoedenontnig,
En iiiet veel lofsgetuyts hnnn' penne-kladderyen
Den rijcken tOckeren opofFeren en wyen,
Orn van denrijckdom glans te trecken op hunn fchi'ift,
Of liever in hunn' borfe een goede rijcke gift.
Mocht dan [ i] Simonide« de wijfen voor de rijcken
Niet wel met dubbel recht de lof. vlag heeten ftrijcken }
Watdimktu? blycktoock nietby't geen ick heb gemeld,
Dat geld geen wijf heyd hoeft, maer wijfneyt mach: van geU
Van doen heeft, om by 'tvolckin eereengunft te bloeyeii'.
Derhalven hoeven fich mijn' fockersnïette moeyeii,
Omaenfienoptedüen, met letter fiifFery ,
Noch toe te gacn om eer de Sufters drymaeldry:
Neen, mannenbrocrs, laetbloeds, wiensbuydclsnoytbc-
DeMufen troetelen , devrye kunften yryen, (dyen,
De fterren gade flaen en cel len over-nacht:
Mnerghy, fietdat ghy ilechs uw' khraepkunft wel betracht»
Envvackerlijckfvhoe 't Ra)by 't tellen maecktte blijven
Van uwedaelderen en fchitterendc fchijven :
V7ant als ghy maer dien greep de Tclkunft af en leert >
Datghy geiiadelijck wel bytelt, wel vermeert,
En bóven dien wel vaft den regel hebt vnn dryen
Van dapper grabbelen, bewaren en bedyen,
Hetzy dan flincks of rechts j daer ligt my weynig aen ;
Soo fult ghy niet alleen voor wiife luyden gaen,
Maer by't gemeen alom als goden zijn verheven,
En wyd all 't lettcr-volck in eer te boven ftreven.
^ En
[i] Simonides rogatus ab Hieronis conjuge, utrum fapicn'^'
Tr^tltarent an diviics; disitcs refpondic, cum lapientes lemp«
pr® foïibus divitum conipiciuntur. VOSS. 1 Ν S Ί-
Ο R Α Τ. lib. 2.
G Ε L D S υ C Η τ. ii
I En die oock door een and're of hoog're wijsheyd tracht
1 Voor gecftrijck deur te gaen, voor wijs cn wel-bedacht j
I Of wel deur d'enge deur der ware wetenfchappen
1 In' t ruy m-gebout Paleys der eerc meent te Üappen,
I Ofendeüick door deugd fteckt na den glory krans.
Treek naer ütopiën; want hier en is geen'kans-
Düchfoo mijn fockeren fich fomtijds oock bevh'jten
Om uyt hunn' herilènen wat op 't papier te fmijten j
Eer kan hun niet ontftaen, al heeft'et geurnochfoutj
Dewijrtall glinft'renmoet, wat vcorikomt uyt het goud.
Sciioon hunne vindingen maer lompen zijn, macrlcurciii
Eick ialfe voor iet hoogs, iet overvliegends keuren j
'i ei wijl de Phenix pen van een' beroyden bloed
De keuie nauwelijks opieylen kan van goed.
Is 't oock niet heel wat groots, dat ielfs de rijcke ileden
H,iie ingefetenen met achtbacrheyd bekleeden,
Vooral haer'licn van flaetenkerckelijckeliên?
'^00 maekte Roomen eer fijn' Myter hooggefien, \
En gaf Iiem glansen gloor by kleenen cn by grooten,
Sulcx dathywierdgeviertvanair iljn'Amptgenooten;
Nietdathymeergebieds. meerdeugdsofjarenhad,
Maer om de macht en pracht en Majefteyt dier ftad:
ii] V/antwatte Roomen wierdtoteenigampt genomen,
'iiOckioemenachtbaerheyd van't geld-en roena-rijck Roo-
Eii dit is 't, mannen, dit (het dient rond uyt verklaert) (menj
ι W'elck dien Kabouter eetft geholpen heeft te paerd.
Sietdaer, mijn'Hooideren, watickenmijne fehljven
Vermogen, om uwe eer te vord'ren en tc ftijven ;
Itk meen die güldene eer , die uyt den goude vloeyt,
Niet d'eerc die ons deugd pf wijf heyd baert cn broeyt j
Neen . die en lutl u niet: want wie doch van u allen
Sou thans een ftuy verken aen iulck' een eer vermallen \
Wie van u allen fchopt. wanneer hem hoop ontmoet
■Blechs van een'vuyft vol winft, diecer niet met den voet?
Ali
Aug inquell.fup. vet.2cnov. Teiïament.qucft, lol.
-ocr page 44-^o L ο F D Ε R
Als ghy uw' kofferen en kiften vol meugt Houwen,
(I) 't Gerucht kali dan foo 't wil, ghy kimt'et all verdouwen;
En fpeeltin all uw doen gelyck Vespaiiaen:
(i) Devomd vanV^mftrtektJoett 't zywaer hywaeytvandm,
Èn by myn' bors ! ghy doet als luyden van verftande «
Want geldeloos te zyn, is fchande boven fchande,
En ftinckt voor alle' man, gelyckick heb gemeld.
Ja felfs voor recht (foo'tichynt) ofrechtbanck geld myn geld
Vry meer als eer ontdaan uyt deugd of goede feden:
Want die hunns naeften faera vertrappen en vertreden
JVIettonge, penne, daedof metoneerlykfpel,
Kailijtmen lichtkens wech of immers niet aen 'tvel:
Maer die fich aen myn geld, myn edel goud vertafteii,
Die gaetmen daer te keer met boeyen, roeyen, baften ,
Ja heyl gefchied hun noch , foo 't graf hun word vergunt.
En, beorderen, is't vreemd? men weet'er dat myn'munt
Uyt rijck en dier metael, uyt ftoften word gedreven
Vaft, vattelyck en nut voor't menfchelyke leven,
Daer d'eer in tegendeel, 't zy vsraer uytoock ontilaen,
Maer klanck, maer los gerucht, maer wind en is en waen.
Ocek Veel van het lijfsvermaek te fnorken en te fnoeven,
•vTtttgi* Waer met myn' munte en ick u troetelen en toeven,
•vermaek^ Is niet de pyne waerd , gemerckt ghy taften kunt,
^^^^^^ verfchaft, verfchaft word door mijft* munt.
Ick roere flechs een woord van 't (onderling vermaken,
Waermet uw geeft door't fien, door't rammelen en'traken
Vanmyne lieve munt, vcrquickt worden gevoed >
Ey Plutus 1 een vermaek foo uytermaten foet,
(j) Dat ghy daer door vergeet, ja 't fteken voelt verlichten
Van tand-van lendenpijn, van rampen, krampen, gtchten.
Als
( O Poptflusmefibilat, at mihi plaudojfimulac nuncmoicen-
templorinarca. HOR. Scrm. i.
(2) Lucii bonus eftodor ex rc
(il'alibet. ]UV. Sar. 14. ,
(3) Van iekeren Kononik te Worms word vertelt, dathym t
heviglle van fijne gichtpijneeen deelgoude penningen doende uyt-
ilonenineenbeckcn , en in defelve met fijn handen wocleadc, al-
du» vcdichiinge meende te geroelen.
-ocr page 45-GELDSUCHT. 3ï
Als ghy mijn' goude munt met volle vuyflen vat»
Halinckerenl watluft, wat fielverroacck is dat ί
Ο dan, dan bolt'et u te wonder in uw' kruynen,
Dan zijt ghy in uw' fchick: dan gaet ghy in jjvasduynen;
O (roept uw herte dan ) wat raËng itreeltfoo foe't»
Als 't raken van dit gl ad , dit gliniterende goed}
(i) Wat Uelvidere mag by dit te zijn verleken ί
"Voorwaer Arions luyten nialffe vedel-ftveken
Sijn by dcef' rammeling met als geruyfch van ftroo t
Geflagen van den wind. Watiegt ghy ? is'tnietfoo?
Maerlaetonseenmaeloock tenKunften-bergetreden.
En fien , of ick fooί)t, foo bot en onbefneden,
Soo ietter-hatig ben, gelijckmen fnapt en fnoeft, Ιιτ^^Γ
En oi ( als Flaccus meent) (z) mijn yolcxkennieskmythoeft.
Dat in 't begin de nood veel faken dê deurgronden > ßcn en
Dat vrou nieusgierigheyd en weetfucht kunften vonden > Treten-
Dat oock dedertelheyd hierin wat heeftgedaen.
Ja felve 't wild geval, word van niy toégeftaen :
Maer dat ick velen oock wat levens heb gegeven,
Of immers d'oeifening vanallen hou by leven,
ïn allen volgens dien bewaer voor Leihes grond ,
Heeft nau bewijs van doen, 't gaept als een ovenmond:
VJ'antfegt (om vanderoufteotgrooiftete beginnen,
Doch nutfte foo voor ftaet als borger huysgefinnen)
\Vaerom word Handwerck doch geleert en aengegaen ï
Waerom het fickel-mcs door gras gejaegt en graen ?
Waerom het ftael gebeukt, de wol en 't vlas geweven ?
Waerom de ploeg'door 't land, de bijl door 't hout gedreven ?
Is'tomvermaek, omluft, om lof of lauwerkroon?
Geeniins, toehoorderen, 'tgefchiedomwinft, om loon:
pit eyfcht de reden oock, dit'willen (^j d'ordeningen
Uy Gode feligeftelt den mcnfchelijcken dingen i
Die
Mihiplaudo, ilmuhcnummoscontemglorinarca.HOB..
(i) Dandaeftcllebori multopais maximaavaris.HOR. SER.2.
(3) d Arbtyderisfiinsjoous waetdig.Luc.IO. 7. zTiro.y, I»·
oock Lev. 19.13,
fchäfptu.
Vm
mnd-
vercktM
L O F D Ε R
Die daerom ftaet en lotgemaekt heeft ongelijcfc,
En met befcheyderiheya in arm verdeelt en rijck,
Op dat de rijcke man des armen kracht ên kunfte,
End'arme wederom des rijcken geld en gunfte
Staeg hebbende van nood om nood t' ontgaen en pyn $
d'Een d'ander dienftig, nut en vorderlijck mocht zyn j
En opdat alle fi'aeye en landnμtte oefFeningen
Geduuriglijck in treyn , noyt buyten fwang eii gingen,
En all wat dient gedaen, verforgt wierd en verrecht:
W. ni ibnder deien nood den menichen opgelegt
Laeg fchuur en ioldering eerlange fonder waren,
De beemden onbebout, de ftroomen onbevaren,
Stond biil en beytel (Hl, verflaeude 't aenbeeld-fpel s
Liep alle nutte kunft en ambacht in bordel;
Waer-op dan oock eerlang noodwendig fouden (neven
Uwheyl, vermaeck, gemack, ja felfuw aller leven.
Maer licht, datuwereennietal te plat noch fleclit
Uyt defen kout befliiyt, en by iich fel ven fegt,
Dat Ambachflieden dan in'tvoorflaen hunner werckeii
Soo fecr niet op het geld, als wel op noodruft mercken,
Ea om hunn'tanden wil hunn'handen laten gaen,
En meer na vollen buyck als vollen buydel ftaen.
'k En wil dit, Hoorderen , al-uyt niet tegenfpreken j
ïck kenne dat de nood hand uyt de mou leert ileken ^
lek Weiedat gebreck tot arbeyd perft en preft:
Maer mits gebreck en nood bequaemft, gereedft en befl:
Ontgaenvrord doormijn geld, 'twelk tot gerief fijns HeCï^^
ΛΙβ eenVertumnus fich in alles kan verkeeren ,
Inkoft, in kleederen, irihuysraed, huysenhof;
Sulcx dat de geen die 't heeft van all's heeft in een' ftof:
Wie kan dan loochenen, dat ïck benevens 't dringen
Des noods, oock 't mijne doe totd'AmbachtsoefFeningeils
En dat het Ambachtsvolck of 't Havende gemeen
Het geld, foo niet om't geld . ten minften mint om'c geen .
f'd» *T welck in en om het lijf word voor mijn geld verkregen r
iij<,f>· lek fcheyde hier af, en wenfch d'Handwercken heyl en 1«'
banütl i gen,
F η laetfc fweeten elck flechs om fijn daegelijckich bi'ood i
Dewijl fy in getal Γοο endeloos en groot
Als 's levens cierfelen en fyn noodwendigheden >
Vereijfchen foudenichiereen'endeloofe reden,
I Ell t.i;c twee Kunften toe by myinhooger gunft,
I Tc weten, Koopbedïijf en mute Zeevaert kunil;
I Die fchoonfê wel niet veel van d'arnbachten verfchill^n y
I Den büijdel evenwel vry meer en eer doen (willen;
^ nieickloGnoodigoock, fooautenheijlfaeni ile
Voor 't menfchelijck geflacht, als eenige van die;
• Die niet alleenelyck all' d'ander' doen beklijven,
Maei· oock de lendenen van ganfche Staten flijven,
i Jn Koningen hunn' kroon doen fluyten om hunn' kruyn i
Kniweereby Mercuur, en fweere by Neptuyn,
Dat boven al aen my 't beftier ftaet van die beyde,
Dat ick de koopen fluit, de kielen t'zee ge leyde,
Eu vaiunijiv wackerheid bey Vaert en Handel hangt:
Want, Mannen, wat voor eeril: uw Koop-bedryi belangt?
Wie is 'er doch beluft op koopen of verkoopen,
Als hem geen' duifenden daer uyt en ftaen te hopen ?
Wie fluit fijn pakhuysop omwinftkensvoor den nood ?
V^'ie ruft'er Schepen uyt alleen om daegelijckfch brood ;
\Vic treedt'er na de Borie om flechs een' hand vol fchijven
Te trecken in fijn' bors ? neen , neen , 't heet Handel-drijyen,
yaniieermen kofferen en kiften propt vol geld,
'T een pack op 't ander taft, en 't goud by tonnen telt.
Een Handelaer vnn my rechtfchapen aengedreven
Leeft om te gaderen, en gaêrt niet om te leven j ^
Enhecttdaerftrekenopen treken fondertal,
Diev ick wel vele weet, maer geen'oyt melden iäl:
tndatghy, mannen broêrs, ioud uvyen handel drijven
^Jytruchtomnagebuurof naeften te gerij ven
Van'tgeen hemnoodigis, maektdatuvr'ganfenyroed*
pe Stad Γοο prat gebout op Y en Amftel-vloed , ·
J^ie heden 't packhuys is van alle 's Werelds waren,
^ betor, Hoorderen; en mag met recht verklaren
C i)at
-ocr page 48-34 LOF DER
DatOoft, ^Ji^'eft, Zuyd en Noord haer wel van ^l^s befteh,
Maer niet uyt fucht tot haei-, maer tot haer machtig geld.
Dat Afiën haer laet met heele vloten halen
Sijn kruyden mild van geur, fijn' fteenen rijck van ftralen,
Dat haer America fijn fuyk'ren maekt gemeen,
Dat haer Afrijcke fliert fijn goud en elpenbeen,
Dat haer Europeiènd fijn'iruyten, granen, wijnen,
Syn wollen , vlas en wafèh, fijn' fulpen en fatijnen,
En wat' et nuts of foets in water queekt ο f veld ,
Is niet uyt fucht tot haer, maer tot haer machtig geld 5
Die fucht doet haer gerucht all 't aerdijck overfweven,
Die maekt den Amftel-yliet f^efien en hoog-verheven
By alles wat'erword befchenen van de Son,
liyNijlen Nigerftroom, by Donau en by Don ;
En doet hem veel meer gouds toevoeren bey' fijn' randen,
Als Tagus en Paftool oyt rolden aen hunn' ftranden j
Ja fvveven op die fucht fijn' feylen nimmer moe
Doorall'de Cirk'ien heen tot aen de polen toe.
Dat hy de Koopmerkt dan beipoelt van gantfch Europe,
Dat hy iijn winft foo hoog fiet vloeycn als fijn' hope,
Dathy infchat, in pracht, in weeldeen leckerny
Tot over d'ooren fwemtdaer voor bedanck hy my.
Het Koopbedryf dan ftaende (als blykt) aen mijn beJry-
Soo doe ick by gevolg oock ρ verende blyven ( Y«"»
De nutte Zeevaert kunft « als die geen kleen gerj'f
Ja 't groDte wercktuyg is van 't groote koopbedryi.
Men gaet ( gelyckgy weet) op Zee niet fpelen varen}
Men werpt uyt luft uch niet in d'armen van de baren j
Kiet om wat adems oock te fcheppen of wat lucht;
©ock niet. Toehoorderen, uyt yver of uyt fucht
Om 't Chriftelyck Geloof all't aerdryck door te fpreyderl,
En dat kleynood gemeen te maken aen den Heyden,
Gelyck by dOuderen wel eertyds is gedaen;
Die yver is al koud, al dood, al langvergaen.
Μ en geeft fich oock niet t'Scheepom van uytheemfche palen
üythecmfche wetenfchap of letteren te halen,
Als
Van Zet
vaert.
GELD SUCH Τ. 33
Alseci· Pythagoras, als Thaiesoock eer.
AlsSolon, Plato plag enfulckeiufFersmeer:
Neen , neen, men weet'er tlians wat anders uyt te flepeu:
Men bed nu en bevracht met goede waer fyn Schepen,
Wner, die goed geld, goedgoiul, f^oedillvervOerttekas.
Men gaet met inlandfch oeft en buytenlandfch gewas.
Van 't een in 't ander land, ja , om de winft te ftijyen»
Van't eene Werelds-deel in't anderoverdryven.
En dat geviriiïèlyck ( naer ick het gryp en acht)
l ot onuytfpreeklyck heyl van 't menfchelyk geflacht i
Want mits dat alle land niet alle vrucht kan queken;
'T een overvloeyt van't geen, dat'tander komt t'ontbrekenj
{I )'T een graen teelt, 't ander wyn; 'teenfuyker, 'tander
'Teen fyde , 'tandervlas 5 'teenyfer , 'tander.hout; (feutj
En dat dienvolgens'teen, omongemackt'ontvluchten,
Gcduuriglyck vereyfchtdes anders ackervruchten:
Wat niiddcl kan dien nood foo mildelyck vergoên ,
En alle land van all's alsovervloeyen doen,
Ja mnken tot een' merkt van allerhande waren,
Als 't bouwen van de zee, als 't ploegen van de baren ?
üe nutte zeebouw is 't, die ryckelyck all 't geen ,
Dat ieder eygenheeit, aen allen maecktgemeen;
Dc kiel is 't, die den ploeg en landbouw doet beklijven i
En hem fyn fwcet vergoed met macht van goude fchyven.
Wat dunkt u, Hoorderen? die aen de vordering
Van een foo heijUame ja heylige O effening
I^ehand houd , is die niet tiendubbel waerd gepreièn,
Ja (oude ick {dunckt u ?} 't fpoor al ver te buytcn weien
Sco ick den vond der felve oock aen my lenen liet ?
Is 't dat ghy nu en dan maer ilechts ter loops doorfiet,
Het geen onsd'Oudheyd meld van d'oufte Waterhelden
En ecifle ploegeren dci· Amphitritfche velden ;
Ghy fultltacnsvoetsverftaen, datfucht totfoetgewirt
Hunn' kielen van de ree geruckt heeft t'zeewaert in.
C X Wa«·
TJ^ fegetcs, illic yenlunt faclicius uvsc, VlRG. t.
f Ε O li. G4
-ocr page 50-40 L O F D Ε R
Waerom heeft Tirus eer met riemen ^t meir gefineten >
Waerom Trinacrten, Garthago, Rhodes, Creten
Den maflboom opgerecht, Galey en Kulk gebout,
Doorlopen vloên en zeen , doorfworven foet en fout ?
Alleenlyck, Öoordereu ( dits d'antwoord derKronijkeh)
Om iich by koopbedrijfen Zeeyaert te verrijcken:
Alleenlijck om den oegfl: van 't overzeeiche veld
Te flepen binnen 's wals j te maken tot goed geld,
Ja't Ranis· vlies ( foomen iegt )gedoft metgiiide vloeken ,
'c Welck Jafon met fijn' maers na Colchos lieeit getrockeiï,
Wat wilde 't anders z)'n als macht van goud, als buit
Of waer, die machtig was goed goud te kv'ren uy t ?
Of wel wat geeft men ons hier anders met te rieken,
Dan dat al van ouds tl jds by Scijtcn en by Grieken
Het goud het edel goud de bruid was (dit Itaet vaiï )
Waerom raen'tieyl-tapijt gehecht heeft aen den maft ?
Heeft oockdewijfcVorftgeen' vloten toe doen ruften
Nad'Ooiler lndiaanfcheofAfrikaeniche kullen
( Gemerkt men een van tween voor't mijn rijk Ophir houd)
Om goud te laên of waer foo waerd en goed als goud ?
Sukx dat niet duyfterlïjck hier uy t en is te vatten,
Dat fucht tot foet gewin, tot ο verzeefche fchatten,
Het aller eerfte fchip gelockt heeft van de ree ,
En 't allereerlte feil Joen fweven overzee.
Va» de Hier met laet ick de kiel de golven οverfpringen,
Vierkonjl En koom tot ftatiger, totifilleroefïèningen;
t>J.yi!c- icktredelCunftentoe , daerherfi'en , daerverftnnd ,
tffymie', ^Qg ^grd vereijfcht, ten minften geefl: en hand j
En die ten mcerendeele, om met wat grootfer mijnen,
Enmet watmeer ontfichs voor 'tvolcxken te verichijnen,
Om haer ktm ft woordekens by haer in oud gebruik
£en' Griekfchen mantel flaen of een' Latijniche huik,
\Vy hebben ftrax op zee getobbelt en gedreven ;
'Tis noodigvan den vloed my na den gloed te geven,
En nu te doen verftaen , dat aen mijn' kloeken raed
De vaer-konit nietallecn, maec oock de Vier- konft ftaet:
En
-ocr page 51-G Ε LD SUCHT. 37
En ick enhoeve hier op geen lang bevvijs te fmedeii;
Die konfte ielf belijd , en heeft altyd beleden,
Dat fy vooral op my gegrond ftaet en gebout»
Ja roemt fich, datiè fweet en ftaeg fich befig houd ,
En oytiichbefig hiel met koken, ftoken, blafen,
Ontrenthaer'ovenen, fmeltkroefen, gieters, glaiên,
Om ick en weet waer uyt te puuren met haervi^r
Dien vreemden xMidas-Ueen, dat feldfaem Elixier i
'Γ welck machtig foude zijn ( ο wat gewenfchter faken!)
'Tonedeler metael totedel goud te maken:
Fnfchoonie buyten't net tot noch toe heeft geyifcht,
En om 't onfeker goud het fekere verquift,
En air haer' hoop yerftooktaenaflchen, roock en ftanckcn :
(f j Soo heeftmen 't nietemin en haer en my te danken >
Dat ons haer' Oefienaerseen raerckelijck getal
Van ftucken fraey en nutopfnuften by gefal j
En onder anderen ons wiften op te jagen
De folfer-blixemen en kopre donderflagen,
Ick meen kortouw en bus en buskruyt, en dat wis
Tot geen' geringe vreugd van onfen Heerfchap dis j
Vermits op dat groi tuich , op die metalen velen
OJifeaerdiêhe Jupiters ioo wacker können fpelen,
Dat thans fijn rijck daer door van borgers oven'loeit,
En in dry eeuwen tijds veel meer is aengegroeit,
Als door all 't blixemen, all 't bulderen en baeren
Deshemelfchen Jupijns in vijfmaelduiiénd jaren:
Su!cx_datmen met goed recht voor vaft houd en gelooft,
Dat hy 't was, die dien vond den Monick fliet in 't hoofd,
(Want die gekapte broers fijn veel al Geberiftert )
Op dstmen 't menfchen-bloed wat ruymqi· mocht verqui-
ilen ,
C 3 Sijn
{ ï ) Non irficior fx hat arte multa admodum cgiegia artifi-
cia oitum habere traxiffcqec oiiginem· AGRTP'dc VAN.
S C1Ε Ν Τ. cap, 90·
-ocr page 52-38 LOF DER
Si) Π Veerman wat meer wercks ontmoeten mocht op Siijx,
y^y^ Enhy fich ichrijvenmocht: Vermeerdercttr des Rycks.
fleüe- 't Gevolg (mijns oordeels) eyicht, dat ickhier oock wai:
«cii- fpreke
^unjle, Van Heel-kunfle , Artzejiy en haer kockin d'Aphteke ,
Herftelileren voorwaer van uw' verflacude kracht;
Die ichoonfe doov den nood zyn in gcbruyk gebragt,
En uyt de quellingen, de fieckten en de iceien ,
Die 't lyf, en nevens't lyfden geeil niet fclden deeven,
Ontftaen üijn en gebroey t: door ray nochtans alleen
Sich geven op de baen, fich houden op de been;
Want fegt my eens, wat Avtz fou 't bedde van de fieken
Oyt willen nadei-en y en hunnen waefiem rieken i
Wat Doftor machtig zyn goedsmoeds en onbeducht
'T aenkhouwen hunnen angft , t'aenhooren hunn gefuchi:
■\Vie können fondei- felf te walgen en re braken ,
Het geen hun aigaet, fien , ja roeren, rieken, raken,
Ofnochietergers doen, gelyck als werd gepraet
Van hunnen Prins, hunn' God, hunn' groten Hippocraet,
'Ten waer ick wackerlyck hier onder mede werckte,
Hun moed fprack in de borft, en hun het herte ilerckte,
En hunvoorelckbefoeck, voor elcken gang goed geld,,
Goed goud of illvcr wierd ten ruymften toegetelt ?
"Wat ftout Para cel lift foo ftout, die opiyn kranken
Sou proeve derven doen van fyn vergifte dranken,
Hen ftellcnin de waegvan doods en levens üryd ,
Enfpclen (alsmenfegt) ofdobbeloi heel quyt.
'T en waer ick hem en vreefe en wroegen dé vergeten ,
En goed gewin by hem meer gold als goed geweten ?
'T en is, myn' Hoorderen , 't en is, gelyck gny fiet,
De broederlycke fucht tot hunnen naeften niet;
"ïcnis'tmedoügennietder menfchclycke pynen ,
'T wekk d'^fculapien voor 'tkrankbcd doet vei'fchyncn j
Neen, neen, 't geen hen dacr tieckt, is treek tot ί oei gf'
win;
Die gloey t hun foo om 't hert, die caet hun foo diep in,
-ocr page 53-G Ε L D S υ C Η τ. ^^
Dat fy noyt pen om niet in hunnen int en fteken, (ken j
Noyt itap om niet endoen, noyt wooi'dom nieten f i) fpre-
Die hielp dier Helden (i) een' noyt met de fiekten iïaegs
Als om een eerlyck fold vau vyftig kroonen 's daegs:
ja trock een ( 3 ) ander nietyan iynen fieken Koning
In luttel maenden tyds ( vyf meen ïck ) een' beloning
Voor fijnen trotfen dienft, foohoog, foo ongemeen.
Dat voor een'föm foo groot mynrym-maet valt tckleen»
Behal ven noch veei ftaets en voordeels daer beneven ?
En ioo wy ons watdiep in d'oudheyd wilden geven j
En de genefingen of euren fien, gedaen
liy een' Erafiflraet, Sertijn ofCalpitacn,
Ghy Ibut'er diiyiènden fien tegens nederleggen.
^at dunckt 11, mannen broers ? en magmen niet wel fegget»
Dat vrou Geneeskunft noyt kael' oeiFenaer en had»
En roepen op oud Roomfch: Galenus opes dat ?
Watheel-artsoockfouhandaenfchorften flaenof feeten,
Urn' wonden meefteren, en fiiijveren uw' (weren»
'T en waerdoor'tfoete loon de bitterheyd en't roet
Van een ίοο walg'lijck werck een weynjg wierd verfoei
'T en waer mijn daelderen den gaelfchen geur der fappen,
I^erfmouten, oliën, der plaefteren en pappen^
Hem mufcus fchijnen deen, en 't kermende getier
Der teere lijderen, mufijck van luy t of lier ?
C 4 Met
(i ) Jacobus Sylvius Lefer tndeGeneeskonftctcParyswas (fegt
«sen ) ίοο vcrfmacht gierig, dat hy oodei twee of dry hondetd.
toehoordcren geene twee en wilde dulden , die hem niet enbad-
oenbetaclt, maei dcfelvc hier uytdryven, of anderGns wcygCr-
de met delen voort te gacnj waerovcrhcm noch by lyn leren dit
Graffchriftverecit Wierde; ο
Sylviushic fituseft, gratis qui nil deditunquam:
Mortuus & gratis quod legis ifta, dol«,
(i) Tetrus Apponiusof (na demeningevanandere) Thsddeus
riorcntyn.
(3 ) DefewasJaqnesCottierMediGyiivinLodewyckXI. d|e in
nj niaenden tydsvanfynen Koning trock j4· duyfend kroonen be-
miven nochveei amptcn envooideelcnvooihcmcaroordcßjac,
»egt Coramincs.
Vaa
Htelksa·
pc.
40 L O F D Ε R
Met fage , vlam en vlirn door been en vleefch te dringen,
Zvn fomtijds noodige, maer yflèlijcke dingen j
Etidie iich hand boe kloeck noyt onderwinden fou,
'T en %vaei-re wievd beiprengt met mynen gulden düu.
Maer wie fou machtig zyn te ftoven en te imeren
Uw foo beimettelijcke als vuyle Venns-fecren,
'T enwaei'ick vreeieen walg dêftuyvcn in de vlucht?
En dat tot uw groot heyl en geen' geringe vrucht
Dei' Pa!ons van althans, die hunn' profijten heden
( O tijden al te fnoodl ο walgelycke ieden!;
In hunne bnydelen niet min fien gtoeyen aen
Door Venus, als door Mars; doorkuiFen , als door ilaen ^
En kanfe fien tot w inft by oorlog en by vrede.
Ghy ipeurt mijn macht oock hier, en hoe ghy u al mede
Niet vveynig vind verplicht aen my en mijn bedrijf,
Tenopficht vaneengaef, een g.'veu en wacker lijf.
lek , die der Artzen pen kan vlug en gaende maken i
Help by gevolge mede het kook-fornijs aen 't blaken,
Den vijfelftockaenwerck, d'Aptheek vol Idchts en geurs»
En haren Oeffenaerde dalers in de beurs;
"Wiens ampt oi ambacht is den raed tot daed te brengen,
En i) jne iimpelen voorfichtelijck te mengen
Nae 't voorfchriit van den Artz, en na den eijfch der kunil;
En fulcx (ick prijfl hem oock) en doet hy niet om funlt,
Maer om uvy goud en gunil. Sijn kniyderen en droogen
Soo droog fomtijds en dor, dat fy niet veel en doogen ,
En maken nipt alleen een opening in 't lyf,
Maer in de geldbors oock, al ilootfe noch foo (lijf.
Ja 't geen hy leeft en pluckt van wegen , weiden , velden j
En hen3 maer 't gaen en koft kan hy foo wel doen gelden,
Dat in 't genaeefi v-an waer 't onmatig dier betaelt,
By fpreekwoord word gefegt: 'tisind'Aptheekgehaelt.
~Van
d'-^pthe
hi'
Doch 'tis my niet genoeg« 't leven te verlengen:
Ick doe al mede wat om u daer in te brengen,
wiwwen- jgj^ i^y bäi-ens „Qod een vroed en wracker 'Svijf»
' Dieherlleneii in 't hoofd en handen heeft aen 't lijf»
Vroet
i>:e
-ocr page 55-G Ε L D S υ C Η τ. ^^
Die künftig afgerecht op foo verhole faken
Ό blijde Vaderen en Moeders weet te maken,
En 't pramende verdriet des arbeyds licht en kort,
I n fchoon hetfelden hier aen hand of byftand fchort.
En alle vroukens fich dies handels geerne moeyen,
J.i velen onder haer vermaeckt zijn met dat roeyen:
Het roer dient niet temin een' Vroede tocvertrout,
Diemet goed recht daer voorgoed filver treckt en goud.
Genoeg hier af gefnorkc: icklaetde iiekpn blijven ;
Met kermen ben ick fat. lek wil gaen hooren kijven,
En van het fiekhuys recht naer 't woelfiek Raedhuis gacn,
En iien hoe wy met Recht en Rcchtsgeleertheyd ftaen , '^ψί^
En oi ick oock aldaergeen' tongen kan bevyegen , ceabejft»
Geen' pennen kan doe'n gaen; ick meene, wel te degen j
Jn fweere by de kroon van Vorft Juftiniaen,
By Baldus, Bartholus en by Triboniaen,
Dat ick alleen 'tgebruykhier nieten weet tequeken ,
Maer oock niet weynig kalks heb aen den grond yerftreken
Der Wetten-vpetenfchap: want» mannenbroeders fegt»
Ruft niet het grootfte deel van't burgcrlijcke Recht,
Op geld-en goed-gefchil, op twiften en kr^keelen ( leti?
Om 't mijn,om 'tdijn,om't fyn, om 't hebben» houwen ,dee-
De goede wetten zijn ( foo 't fpreek woord fegt) ontftaen
Hyt fèden niet te goed, en 't is hier foo gegaen.
En word oock fijn praktijk ( men moet fich hier niet ilooren
Aeneeaonduytfchen term) niet meeft uytmy geboren?
Waerom is 't dat ghy ft:aeg, d'cen d'ander roept voor recht j
Geding knoop aen geding, *t een pleyt aen 't ander hecht,
D'een d'ander 't een gefchil op 't ander komt te brouwen ?
Is 't niet om 't mijn en 't dij η, om 't hebben en om 't hou wenï
En foo ghy nutten dienft ontrent uw'pleytery
Treckt van uw' Pleyteren, wien komt cies danck als my I
Die 't hert dier vogelen foo morwen kan en weeken, ;
Dat fy tot uwen trooft voor alle faken fprekea,
En all verdedigen wat hun van u ontmoet.
Het zyd^n krom of recht, waer» onwaerquaed of goed *
L O F D Ε R
Sy brengen 't al ter banck» fpijt knobbelen en qiiaften,
"Wanneerghyilechs wat diep wik inden buydel taften.
lek, lek ben't die hunn* tong bewege, ftiereenley',
En(alsmen himde vuyft befmeertmetguldekley)
Soo wacker draven doe endanilèn, datfe faken,
Die krom zijn,'weten recht, die quaed zijn , goed te maken,
Tenminilenna den fchijn.Het goud ( fo 'tfpreekwoordfegt)
Het domme ftomme goud maekt kromme dingen recht.
O wonderlijcke deugd, ο goedheyd noytvolprefen
Van my en mijne munt I die 't all ίοο fijn beleiën,
All wat wanfchapen is, glimp geven kan en toy,
En alle iheck, hoe quaed, ilaet m de befte ploy- (henen ?
Van 't Raedhuys na de Kerck. Maer lioud: wacr wil ick
l^rcfr- »X fal (ducht ik) in dienhoek te heet zijn voor mijn' fchenen.
gebruye- Doch als ick my bedenck: waer toe doch roep ick: houd 5
Houtj rijs en mutiêrdenzyn lange doof en koud j
Men brand geen' ketters meer; die raiery gcftegen
UytPlutoosfwavelpoel, is lang weer neergefegen
In 't hel.hol daer fy hoort: Ick Sap dan moedig heen ι
Enroepe t'mijnen roem , dat Roomens Tempel leen
(Ick Ipreke nu van 't Oud)door my tot wafdom quamen j
Datfijn'Orakelen, fijn'Wichelaers, fijn Flamen,
Veftalen, Heyligvier, enall dekramery
UytNumasbreyngebroeyt', wierdonderfchoort doormy.
En wat het Nieuw belangt, 'k en kan niet anders giflen.
Dan datfijn' Bevaerden, fijn' Beelden-dienUen, Miflen,
Aflaten, Vagevier en all 't Cabaelfch gebroed
Geteelt is uyt mijn faed, en met mijn fog gevoed.
Ten minften 't blijckt altoos, dat dit de keuken rooken»
Den braedfpit draeyen doet, en pot en ketel koken.
Om winfte f fegtmcn) gaet de Koopman te kantoor,
Om winft de kiel ter zee, om winit de Paep te Koor.
Vaa de Van 's koors gewijden "rond licht ick hier mê mijn' folen,
Vr^e En ftappe van de Kerck recht henen na de Scholen.
^njlen Laet fien of ick hier oock niet vry wat lofs en. treek,
^^^EnoocknietvrywatfteunsdenVrijenKunftenftreck,
Vm
I
School joffetkensfoe ecl (ickmoet'etfelfbelijên )
Dat voomiaels maer alleen dea edelen of vrijen
Het Vlijen vry mocht ftaen van defe vier en dry;
Waerom haer oock de naem gebleven is van Vry;
Die oock niet uyt den nood haergrond-begin ontfingen,
Alslandbou, koopbedrijfen d'ambachts-oefFeniiigen;
Maer dochters (meen ick}zijn van 't w^eelderig gepeyns
Eiiwccifiek onderfoek des menfchelijcketi b^reyns ;
Waeron:! oock 't meerendeel van deeP vermaerde feveii
Dcnalgemeenen loop van 't burgerlijcke leven
(Mijn oordeels) nietfoo feer tot nut, gemackenbaet.
Als wei totwclluftftreckt, toteere , totcieraed.
lek wedde dat ick felf de drymael dry Godinnen,
Schoon wy den anderen niet al te {eer beiinnen, ^
Belijden doe rond uyt, dat fonder mijn beleyd
Dees' Bloenikens hiipfch van blos, dees'teedere aerdigheyd
Λ1 lange van den tand der eeuwen laeg verbeten ;
Al lange laeg vcrflenicht, begraven en vergeten,
Soo ick η et altemet met mijnen filv'reil dou
Haei·' blaeykêns had befproeyt: wanteerftelijck wie fou
Belüil zijn om den neclc derjonckheyd fteeg van moede
Te boogen onder 't jock van Schoolplack ot van roede ,
En d' eerfte letteren te planten in de jeugd
En met de letteren de iaden van de deugd ?
Wien foud'et onder 't flaen en fmijcen niet vervelen
Uen Diomeed , Donaet of Prifciaen te fpelen,
Der Reden deelen-recht te leeren onderfcheên,
Vervoegen na den eyfch en fchakelen aen een ?
Soo niet wat eerlijck loons dien hoofdiweer ondertuffchc»
Wat wift te matigen , te fuyckeren, te fuilen ,
En met iijn'devigheydVroiiSpraekkonft hiel aen'tgaen
i^^ie v/aerlijckfonderdatheel kamperlijck fouftaen,
ΐ π i-.iet haer Griekfch en Roornfch haeft laeg tn Lethes baren 5
] 1 foiule fonder dat voor tweemael vijftig jaren
Al! 't Roomfch en Grieckfch papier geraken op den bril >
En nergens nut toe zynalsilechtstotftoelofftill J
Ten
Sfraek^
kunfit
44· LOF D 'E R
Ten mmftenfou't(o ramp !)ftil, itom en ongelefeü
Niet, niet als btiyt vooï tand van mot of fchietei· wefen.
ßiwys' I'it lockacs is 't al roê, te weten , dat van 't loon,
'Τ welck Viou Bewijskuniloock noch hupichkens houden
Welks Definiticn , Subjecten, Prxdicaten , (fchoon;
(Verj^eeft my, Hoorderen, mijn woeft en onduytich praten;
Goed Duytfch is hier wel toe , maer't loopt my nu niet veur;
'T komt my nu dus te pas, hetmoet'er dus mê deur)
rrn:dicabilicn, Abihadtenen Concreten
En diergelijck gebroed lang, langverflenfcht, verfleten,
Lang foudcn zyn verrot met Atiftotels breyn j
Ten waer 't ioet Jeerloon hen in ftand hieren in ti-eyn ^
Het welck eensklaps al mê de Rhetori)cke rooien
fieden- Doet blofcn voor als noch , hoewel wat flau doet blofen j
. mfl. Vermits VrouRedenkonil thans vrygefacktin prijs
Slechs onder 't Schooldack pleyt en niet ais fpeelsgew3'S,
Want voor den Rechierftoeloi onder hooffche daken
Hceit haergebrnyck meeft uyt, en oock wat fouCer maken ?
Sy foude 't ende aldaer van hare pleytery
Of fwarelijck, of niet bereiken Tonder my ;
Geldredcn klinkt daer befl:; 't Hom pleyten mijner fchijven
Kan voor veel hoven thans veel meer alleen bedrijveji,
Als duyfênd Ciceroos met al hunn tael-cieraed:
fij Watton^verftomt'erniet, alsgoudoffilverpraet 5
Hy is in Redeiiknnft thans fix en welbedreven
Niet die wel wackerfwetft, maer wacker weet te geven;
Niet, Mannen, diedaiimuyl. maerdiedebuyl ontiluyt:
Waei" munte't woord thans voert, daer heeft de mond haeil
uyt.
'K en laet den mynen oock hier in niet wijder weyen;
Reien- Al klaps genoeg gcfpilt aen defe dry Kbppeyen:
kunß. 'ï word tyd dat ick wat tyds aen Tal en Maet beftê.
En van de Redenkonll terRekenkonile trc ,
Waer in ick vry wst lofs my hebbe toe te ichrijven;
Geniirckt die ioo wel paft; ontrent mijn' Ichoone fchyven j
{ï) Auxo loqiiente nihil pollet quxvis oratio.
-ocr page 59-GELDSUCHT. Υί
En met mijn koopbedrijf ίοο noodigh dient gepaert'.
Als waetfe met die twee of uit die twee gebaert;
Oock wordiè meer geleei t om in en uitkoop-boeken
Teftellennadekunil , als om war hoogs te Toeken,
Meer, meer om rekening te houden juyrten net
Van mijner ichijven gang, alsvan der Iterren tred.
De Sterren roepen my tot haere Sterrewijfen Sttrre.
EntotdeSterrekunft, ICunft die kk feit most prijfen , hunjt.
Kunftdiefoo landnut word alsGoddelijck geacht.
Doch min om 't God'lijck word, als om 't foet nut. betracht:
Want wacrom fpeurtmendoch de fwicren en de keereii
Der Hemellichten na? is't om daer uit te leeren
Na's Hemels erve ftaen ? is'tomnictflechshetoog
Maec nevens 't oog den geeft te fenden naer om hoog,
En in den fdioonen icliick van 's Hemels folieringen
' t Geichickt beleid te fien des Scheppers aller dingen,
Die haerfoo künftigtrockd'een'rondom d'andèr' heen ï
Neen, neen. Toehoorderen, yanhonderdennaueen,
Naii twee van duiienden die dit hier in betrachten,
En boven 't peil hunns oogs doen rijfen hnnn' gedachten;
Een' forg foo fchoon en hoog beklimt uw herten niet j
'T is maer om d'aerde wil dat ghy fen Hemel fier $
Om'rnutis'tdatghyilechshemnatrecktopuw' kaerten;
'T is om uw' vaerten flechs en met uw* verre vaerten
Uw'winft te vorderen, dat ghy hem mectcn peilt
Ghy ftae t in 't gulden dack op dat ghy goud beièil t i ]
pe Sterren telt ghy flechs omrijckelijckaen 'nellen
Te raken van mijn'munt j dit, mannen, dit, gefellen,' _
Is meerendeels het wit, hoe fteil ghy opwaevts fiat, (fchiet.
Waer op 't Quadrant thans mtckt, waer na de Griedboog
En wat die Maets belangt, die uit des Hemels lampen
Nu helder weer voorfien, nu regens, donders, dampen, -
3-1 dic(wic lacht hier niet :)voordiiiden svatgevaJ,
Wat ongeval of heil u overftorten ial j
Sy leggen oock maer toe om methunn' twalef huifen
thinn' huis tc fegeneo, en u de tefch te luifen.
Men
-ocr page 60-46 LOF D Ε H
Men roept dat ick altyd in aei'de wroet en flick:
Miier wie ticckt ibo veel oogs ten Hemel op als ick ?
DeMeetkunft, diedeMaecvanaerdeneemten Sterren,
Ja 't Aerdrond fich vermeet te lichten uyt lyn' herren,
Streckt oock haer' OefFenaers geen' brodeloofe kunft ,
Speelt met haer' paileren en palloón niet om fünft,
Ροο£ζ met haer'Bogen oock, haer'Hoeken, Slangetrecken
En Ronden, in haer' bors myn rond metael tc trecken;
Enfy, die'tallnamaetfchikt, afpaft, vormenboiit.
Houd fomtyds luttel maets in't gylen na rtiyn goud.
Maet maent my aen voor flot oock wat te berd te bringen
Van Zangkunft of Muiyk; want mact geld oock in 't fingen.
Maer ( fegtghy ) wat gaet keel, watgaet u veêlfpel aen ?
Dat werck word om vermaeck nletonigewm gedaen.
Uiet altyd, Hoorderen; en wil tfoo bout niet fpreken,
O, klonck myn' munts niet, wat foude u klanks ontbreken'.
Wat ibude krygstrompet, wat bruylofts-vedelfnaer,
Wat orgelpyp, wat kloek bedryven fonder haer ?
Doch'tfpytmy dat ons keel, veel, orgelfiuyt en toren
Meer nieuwe voddendoen als oude wyskens horen.
Tot fpel dan Steraaccoort en wat dies meer mag zyn,
Brengt vreugde wat van 'thaer, enickoockwatvan'tmyn.
De Kunfte hebben 't haer (ick fpreke van de vrye)
^K tre van die vi7fters dan tot vrou Philofophyé
Die ftatige Matroon, die , 't zy dat fy de feeii
Bcfchaek, of vrou Natuur doordraeit van top tot teen,
Van haer' Leesmeeftereti niet voor en word gelefen
Uyt fucht om heriTenen en herten te genefen
Van waen en onbefcheyd, maer oock alleen om 't loon,
't Welk jaerlykfch hun daeï voor fo foet aenblinkt als fchoon.
En waerlyck (ickbely't) een deel dier Schoolgefcllen
Doenmy den galle-gift nietfeldenoverwellen
Wanneeriè met den mond voor d'oren van de jeugd
Op hunnen ftoel, godwouds, hoog fnorken van de deugd,
En echter in hun doen niet min als deugd doen ipeuien.
kkfoude. Mannenbroêrs. bynaermyn'reufelfcheuren>^
Mett.
Ifuvßtn
Tjmg·
Van
de Phih-
fifyci
GELDSUCHT. Υί
Bynaer hunn' ftouten beck met nagels vliegen aen»
Als fy de mildheyd doen in 't gulde midden gaen,
En daer op wel een bet my hekelen enfche den
Voor een, onheelbaer quaed 5 daer ick nochtans die helden
Niet felden treek te ftoel, fen woedea doe aldacc
Gelyck een God Jupyn op fynen adelaer j
En lbo hun nu en dan een goed woord komt t'ontfnappen,
Men dancke my daer voor , die geeft geef acn hunn klappen,
O, ftond de faeck aen my, ickioudatSchpolgebroed ^
'T welde tegens my ibo iel met mynen degen woed,
Eerlang een fchoots vel doen voor eenen fchoolrock dragen:
Ick meen, 'tGemeenebeft en fonfich niet beklagen
Van fuik' een' wiileling, maer ftracx aen oud en jong
IVIecrnuts fien uyt hunn' hand onftaen alsuyt hunn' tong.
Doch laet ons van de fehool en van die kryters fcheyden,
En liever in v(rat verws met ons geficht gaen wpyden, Schildtr-
En fien, of ick 't Pinceel niet iomtyds voort en dryf, ii*ȧM
En oock Vrouw Schilderkunft den rug niet waten ftyf,
Die Nymphe bly van blos, die als de vrye Seven
Meer cierlyck zynde als Hut voor 't menfchelyeke leven,
En meer {foo 't ichynt op eet alsgeld-winft afgerecht >
Geen wind ·ey even wel haer oeflFenaers eo legtj
Die myne leffen oock foo verre wel hanteren,
Datiy luinn'kunftom niet niet wech en (uilen leeren;
En oock foo wys wel zyrt; dat fy noyt treek op berd,
Noijt ftreeck op doeck en doen , diegeen goed geld en werd.
Men fiet Candaules hier met foo veel gouds betalen
Eenkunft-ftuckvanBulai'ch, als'tin gewicht maghalen:
^'at verder fietmen flaen voor weynigdoecksofhouts
Kcftreken van Apell, een' ganfche mudde goudsj
En ginder fesmael tien talenten nederleggen
Voor 't werck van Nicias. en noch den koop ontfeggen.
w at dunkt u, Hoorderen , van't geen ick u hier mell'ï
Verkoopt dit gepftigvolckfyn'fchaduwen niet wel ï
Helaes! oni^ Dichterkens hoe feldfaem opgenomen Dicht.
ingeeft, en varen verr foo wel niet me: hunn'dromen: ^»"fli
Ver.
-ocr page 62-48 L Ö F D Ë R
Vermits (want, Mannen broêrs, deftomraePoëi^
Die voert my tegeinoet de fprekende Schildry)
Vermits men ffeg ick)hun niet ai en hoeft te leeren j
Op hoe veel voeten't Rijm fijn' treden doet enkeeren 5
Dat voetpad ligt te glad voor alle man gebaent;
De vrouwen wandelen't, de kinderen verftaeη't.
En't geen den vaerfen ziel en zenuw doet gewinnen ,
Is een' verborge drift van opgevatte finnen,
Is (fnoevcniyj een'kracht; die niet geleerten word
Macr krachtelijck den geeft van boven ingeftort.
Ja fy ontfjen fich nietvermetelijckterafen ,
(ij Dat hun een' Godheid dient den boeiem aen te blafe".
Om iet te doen dat puik en lefens waerdig zy.
Envloeyt'er watgewinsuyt hunne Rijmery.
»T vak hunnen buidel mis, en doet de borfe fw ellen
Der looier druckeren en hunner metgeiellen:
De Dichter faeit en plant, dedrnckermaeitenpluckt.
Kortom van all hunn' fweet (als 't noch al wel gekickt)
Vermag dat lichte volck geen ander nut te trecken
Als flechs wat waens van eer een fpeelpop voor de gecken.
Dandatick menigmaelal mede Godheid zy.
Die hen verrückt en treckt tot heiige rafery ,
En hun den moed verheft, kan by hunn' rijmkcnsblijcken»
Daer fy den rijcken 't zeem mê om de lippen ftrijcken
Om 'tJiefielijck genot; enaliie bouten ftout
Hunn' vonden fonder geeil, hunn' vaerièn ionder ibut
Den grootcn meefteren aenvaerden op te dragen,
Soo hopen iy wat meer als eer-wind op te jagen:
Hoewelfe met die jacht thans niet foo wel en vacn
Als eertijds een Virgijl, alseereenOppiaen, (ten,
Dien voor elck vaers fijns dichts een' kroon w/ierd toegeimc-
Wacrom die vaerfen noch de gulde vaerfen heeten:
Ja 't beurt wel datmen hun den buydel vry wat licht,
En voor opvullen leêgt, wanneet hunn ichamper dicht
Λΐ
(i)EftDcusinnübis, »gitantecalefcimusillo. O VID.
-ocr page 63-G Ε L D S υ C Η τ. ^^
Ai t'onvoorfichtig fleekt in plaetiè van ic fireelen.'
De Rijmers wenkenmy naer hunne Speeltooneelcn , Χι»-'
De Speeltooneelen voorts naerKoorädans, Guychelfpel neel-en
EnfcldfaemBuytelwerck, all kunften die leer wel Guychtl*^
D'een'd'andere verftaen, en by eickander voegen, i^«^«»
En ick al mede queek tot uw feer groot genoegen.
Tiswaef, deie eer iskleen, en heeft niet veel om'tlyfj
Maermitsdat uwer veel beluft op tijdverdrijf
Met iulcke grillen meer vermaekt zijn als met wercken ,
En ten tooneele gaen veel liever alsterkercken;
Soo dtinckt my dat ick des niet gants en dien gelaeckt,
Wat Kaertfpel, Dobbelfpel en fulcke rancken raekt j
k En fie my gants geen'eer uyt dat gefnor te ipinnen j
üock is men daer 't verlies veel itader als het winnen.
'Tis beft dan dar ick verr van (ukkc klippenblijf,
En my een'voedller toon van leerfaem tijdverdrijf,
Tfh laetonsdan oockeensde Druckpers gaenbefoecken, ytnie
Die in twee eeuwen tijds meer vuyl papiers, meer boecken, I>r«e4-
Meer wits befmeurt met fwert den dag heeft laten ilen, kmfitn
Als voor dien tijd de pen in eeuwen vijfmael thien. ^ynd·«' ,
Nu dat ick die al mc doé wiggelen en kraken ; l^kvm
ßlijkc by de ftucken beft die't veeltijds op geraken,
Die hoelè meer beftaen in fouteloofen praet,
Meer klinken na dc vcft, meer ftinken na de ftraet;
Hoe datfe greetiger by haer zyn opgenomen.
Waerom ?om dat vanfulcxvee Idick 're dalers komen.
Als van ietwes dat geeft, geur, gracy heeft en fchickj
yant daer toe hebt ghy meeil het heriïenvlies te dick:
Kurt die u finaken iafdient grof en laf te wefen.
tFraey word wel wat gelooft, maer't lompige gelefen.
"tSwijn tocht naer eekelen? want, mannen, wat verftaea
Die botte beeilen fleh Dp 't eten van faffraen ?
Ja fchoon de Druckpers u een deel verficrde quacken,
Uyt praetgiens opgefchept, gevifcht uyt Almanacken,
KonitKckenindevuyft, enonbefchaemt en bot
öoet deurgaen op den naem van Huyg of van Marot j'
jo L ο F D Ε R
Rocta- Ofoude kluchten voert op nieuwe fpeelftellagien \
En ipelen doe t quanfuys door nieuwe perfonagien
Verkleednaer'tπieu fatfoen : ghyneent'etall voorgoed»
Voor echt aen en oprecht, voor finakelijck en foet j
*tHeet byu al wat nieus ; en dat kan'thcrt vermaken,
Siet daer ofick de Pers u n.et te nut doe kraken, [
Die u ter handen ftelt foo menig lecker iluck,
En ioo veel kermisvreugds u broeyt uyt haren Druck.
Kr 'i- ° ■ puyckftuck deler Keten
^β.' De Kriigskunit, Mannen broers, dichebick glad vergeten;
Hoewel ick van 'r gefchut hier voor i et heb geiegt;
By Mavors! datverfuymis al te bot en flecht.
Doch hoe 'thier paft of niet, my ftaet voor al te toonen,
Dat oock dees' br^ve Kunil;, dcie oppereer der Kroonen >
Dees' Vörden-oeiFening alleen beftaet door my:
Wantfeker, Hoorderen, gijy weet foo wel als wy,
Datmoorden, pionderen, verwoeden, branden, blakeni |
De Steen en 't platte land tot wilderniilen maken ,
En alles wentelen in ailchcn, puyn en bloed.
Voormanlijck , princelijck, vocrbraefpafieertengocd,
Ja voor een dapp'reKunftgerekent word by velen ,
Als'tmaernaKri|gsgebruyk , enonder de bevelen
Van een gekroonden Kop doorluchtig word gedaen
Door handen, die daCr voorgoed fold of loon ontfaêti:
Watiêgickdapp're kunft > lioekichrijversen Pocten
Ontfien 'tiich niet voor deugd ten breedften uyt te meten j
Waei door hunn Helden-rot recht in den Hemel vaert,
(Daer {gisick)ScinisvoerenScironfel vanaerd)
En poogen met hunn' pen en lofgetiiygeniiTen
Oock tot foo fchoon een fpel de 'nakomft aen te hiilen,
3a Wierde d'Oorlogskiinft by Cyrus niet geacht
Soo nut als lanbou-kunftvoor'tmenfchtlijck geflacht?
't En kanonsdan het hoofd niet als metglory krounen,
Dat wy ons dcfer Kunft ooi k voeftervrou betoonen.
Eneeril, wie weet'er niet dat Oorlog aen te gaea
Meteen' beroyde buyl offondet munt te flaen,
GELDSUCHT. Υί
Sno raoog'lijck is om doen ( een kind fou 't kunnen rieken)
Als funder voeten gaen, als vliegen fonder wieken ?
Waer werft men krijgslién oyt, waer Hoplicn Tonder geld?
(I) Geld is de fenuwpees, de ziel van't krijgsgeweld.
In wie kan tot behoef van fijne legerfcharen
Geld fonder fucht tot geld, dat 's, ibnder wy vergaren;
Men oorlogt niet alleen met geld, ( 2 ) maer oock om geld»
Want waerom gaven fich de Koningen te veld
Vanouds? of waerom gaen onfe hedendaegfche Grooten ^uiJer»
Nu nagebuurmetkrijg, na vreemdeling beft ooten, focmju-
\Λΐη wienfe noyt en zijn beleedigt noch gemoeyt ? vandi, re
Is'tniet (3) omdatfijnrijck vanrijckdomovervloeyt? λ««»*
Is't niet om dapperlijck met fabelen en fperen ( ven, f""'"·
Hunn rijck , en met hunn rijck [4] hunn' inkomft tc vermee- ^"»fe
Hier fal Vrou Eerfucht nu ontfronifen haer gelaat, ïTr/ίί
En meenden dat haer fpel heel fchoon en feker ftaet, z'^caf.z*
En klappende van vreugd haer'handen in malkander
My ftellen voor de borlt haer' grooten Alexander.
En ïoepen: Stoute veeg, Vfut faorckfghy vun uvpgeld ?
Wat vatten hadghy oyt op defen braven held ï
ii'/c v^as 'tdoch , Vite , alsick, dit hemt en ßrtj de por de y
Die hem in 't harnafch klonck, en 't fv^aerd op fijdegordde 5
Na wat voor ander goed heeft oyt fijn ziel geJucht,
See, ecrlofe, alsnaereer^ alsnaereenhooggerucht 1
Of foo hem nevens dat iet anders migt bewegen >
ShIcx was een edle forg om met den ilancken degen
D 2 De
{1) Pecunia rcrvus belli,
Uenaiifannolaguerra.
(2) Non malemeriti, fedbenefottunaticiperuht maxime belli
periculis efl'c obiioxii, & jam pixlü fcopus non lauselTc, fed fordi·
dumluciura, Erafm. inAdag,
(3) Ulis maximumdiicrimen , pcncsquosaurum &opespratcl-
puibcllotumcauii, Τ Α C.
Arma in omneshabcnt, acerrimaiDCOS .quibusviftisfpoliafunt.
S AL LUST. inFrag.
. Una & ea vetus caufa bellandi eft, profundacopido Imperii δε dx-
•liarum. ld. Ibid.
(4) Hoc ergo furore
»•fgesatqueducesdiraimpdlunturinarma. PALING· iQ.
-ocr page 66-jo L ο F D Ε R
De vpilde volckeren te maken tam van feên,
Euroop en AfiëntefchakelenaeneeKf
Niet door een woeflgevaert, een fdteepsbrug op te rechten,
Om wederßjds daer met hum' fooment'/aèm te hechten,
AU eertydf heeft èefiaen eenXerxts dul van moed,
Maer door den HijUcxhand» door in den echten bloei
Oeheyde volckßren op 't hechtflaen een tefmeden,
VoortsomdeGrieckfchedeugd, geteerdheyd i Wetten^ feden ,
Te planten met het flaelfoo verr de Sonnegaet.
J{ortom om-coijs te zijn met wer eken, ntet met fraet,
lek weet wel, Hoorderetl, enwil't oockwelbclycn»
Dan gantfche wagens vol van fulke fnoeverijeh
De goede knecht (i) PUitarch ons toevoert iiyt fijn' Γαιίίί' j
lek lagche, als ickie lees, dat ick my fchiei- bepifl',
En meene waerli/ck niet dat hyie felye meende.
Dochofmend'Eerfucht fchoon dit voordeel al verleende,
Dat Alexander d'eer heelt nagetracht vooral;
Wat wintie doch daer met ? niet veel, of niet met al:
Want hy ( gelyck als oock der Perfen Hoofd verftonde )
Was maer eeneenig dier; en wat vermocht, watkonde
Een tegensduyfenden; hy moeit den Perfiaen
Mét hulp van Overften, van knechten tegengaen:
Maerhadded'EerfuchtoockdieOverften, die knechten
Soo by den hals als hem ? en fnuyfden die iri 't vechten
Niet , niet dan eer als hy ? byMars! ick denck wel: neen.
SelfoockParmenio lag daer niet t'huys, foo'tlchecn.
Die liever had gehad voor diy gevange lyven
Diymael thien duyzcnden talenten goude fchy ven.
Als d'eerevanquanfuysuytedelmoedigbeyd,
Den vrydom hun om lunft te hebben toegeleyt.
En by aldien dat dier foo hits om op de wieken
Te fweven van de Faem, acn fijn' gemeene Grieken,
Thraciers, Macedoniers ( doen 't brandende van moed
Hen overfchepen dê den hals van Helles vloed )
(i) lib; dcFortuna live viitutc Alexandti
-ocr page 67-G Ε L D S υ C Η τ. j^j
Dit hadde voorgeftclt; dat fy nu henen ilreefdeii '
Oind'OorHei-volckeren, die woeil als heeften leefden,'
f Te brengen totbelul, en burgerlyck befcheyd ,
Om Godsdienft , deugde, tucht en letteraerdigheyd
Vcrroverde Euphraet enTigerteverfpreyen,
ja totaen Indus toe en Gangesuyt te breyen
Wat dvMickt u? ,Γοα dat volck door hoop van buyt bekoort
Niet hebben vreemd gefien , en vreerader toegehoort,
En hem hier op met recht defe antwoord mogen geven:
Heer Koning, op die kuil en zyn vi^y nietbedreven j
Ghy moet( gekiii u fulcx ) naer andre galten fien,
Naer Philol'ophen ftaen, en niet naer Oorlogsliênj
ΐ Wy fpitfen op de piek, niet op de pen, ons'finnen;
^^ Wy onderwijfennietj ons wit is overwinnen?
'.iS Otbyaldien hy hun op't punt vaneenen flag
w Omijdelijck van d'eer gemaekt had veel gewag, ' '
Ί En hen op hoop van lof gehitft op'svyands troepen; ^
1 Sy hadden {en voorwaer met i-eden) mogen roepen:
4 Üie is voor knechten niet, die gaet den Veldheer aen;
'f Wyflekennageen'lof; om buytis'tdatwy flaen.
Neen, Alexanderielfen wilde fooniet praeten ί
Hywasvoorfichtiger; hy v^ifte , dat (i)Soldaten ' -
^ Op goê noch quade (aek, op ichande fien noch eer ,
Maerilechs om fold en buyt de hand flaenaen 't geween ?
Dies hy hen willende recht moedigen en trooften
Tot flaen, den rijcken roof hun voorhoud van ganfch Ooflcnj
En met den vinger him vertoonende onverflout
HetheirderPerienglocndein purper en rood goud.
En dragende eer een' roof als wapens aen hunn' lijvenj
Soo roept hyuyt de borft; dat fy die bloode wijven ^
Te keere moeften gaen met mannelycken moed 'j,
En hun ontweldigen dien goud-en-purper-gloed. - ■
Wat dunkt u , Hoorderen ? is dat om eere'v'echten )
Streckt dat om vrede, tucht en Godsdienft op te rechten,
'· ^ - D' 4 ' ' - 'Gclyck
{O Vsnalefque minus : ib» fas ubi maxima mcrces. Luc»«.
-ocr page 68-L O F D Ε R:
Gelijck rUitai'chus ihoeft ? ja Godsdienft is de huyk,
Daei'ick by Koningen niet felden onder diiyk·
Ghy meikt dan hier v\'e}klaer, dat ick en niemand anders
DeCefars, Hanibals, Ponipejen , Alexanders,
(2) Lucullen , Tameilaensen andev' Helden meer
In'tharnafchhebgegefpt, doen rucken heb van leer j
Dat ick oock heden noc i all 't oorlog broed e en voede.
En een' foo brave kunft voor ondergang behoede j
Kortom dat alle (3) ftael, 'twelck van mijn goede mimt
Niet aengenoopt en \vert, noch fnede en heeit noch punt.
Ja met mijn (4) goud alleen kan ick veel nneer verrechten,
Als Mars met all iijn ftael, met all fijn fmijten , vechten,
Met all fijn dqndertuych en lellen bljxembrand.
Geen (j) veft (00 fterck envaft, die't geld niet overmant:
Metgoude kogelen word zelden mis geichoten 5
(6) En illv're hameren braveren ftaleiloten.
Het oud Orakel roept: ("7 ) wilt ghy met voordeel flaen,
Soo taft uw' vyanden met filvre pieken aen.
* Philip' ^^ * Macedoonfche vosverftond fich op dat kallen,
pw. En vónd'etoock gegrond, en hiel daerom geen'wallen
Voor onvermeefterlijck, hoe hecht en vaft gebout,
Daermaer een efelkefï deur mocht gelacn met goud.
Sy heeft Doch heb ick niet alleen door mijn feer diep belchouwen
(/ήβΓίί- £n IConften opgefnuft, en in gebruyck gehouwen j
zLvaert verciert, voltoy tvol wrocht,
verk- Eo tot den hoogften trap van aerdigheyd gebrogt,
teTt> fult dit ftaende voets ervinden foo te wefen,
Verlijckt maer ( foo 't u kift) de Schipvaert eens van defcn ^
(2) Lucullusteiaug» cupiditateduitusinjuiUCr. belIumHiI-
paniseintulit.
(3) Non fauciat gladius, cujusaciesauteanoneft. SAA.V?D'
(4) Aiïrum peraiediosiïc fatelütes,
Etpcrrurnpercamat faxa jpotentius
lÄufuImineo, HOR. lib. 3 . . r
Ci) Nihil tam municuni , quod non expugnaii pecunia pO'-
f,t. 6IC. 2 inVERR.
(6) II martel d'argciuofpcfla Ie portc difcrro.
(7) HiitispugnaargentatiS} aiquponjniayhiccs^
-ocr page 69-G Ε L D S υ C Η τ. j^j
By die des ouden tijds. ach! d'ouders mannen maets, ' i. \
En dorlten nau den neus eens fteken buyten 's Straets}
Sy hadden 't herte niet goedsmoesen onbewogen
Den woênden Occeaen te ki jcken onder d'oogcn;
Nu daerentegen word die grondeloofe kolck,
Dat iporelooie diep by allerhande volck
Veel (louter , moediger en fekerder bevaren
Alseertijdsot-d'EuxijnicheofMiddellandiche baren."
En wat doch anders was't, datinder menfchenbreytl
Betrachtingen onftack ibo hoog , foo ongemeyn,
Als iuchtom foer gewin tot hunnen 'tin te flepen i
Dees, defe heeft allereerft de L uiiaenfche fchepeii
Niet min met ftoutbeftaen als fchrander overleg
Afrijcken oai gemekt langs noyt verfochten weg ,
Den «rooten Evenaer en iTey de Sonftand ringen
Op 't hobbelende iout grootmoedig deur doen ipringeo »
En onder'tSonlicht deur ja'tSonlidWverrverby '
Gevoert in Aiië ns welriekende O )ilerzy,
En met Muluckichen oegft ten boorde toe geladen
Weer noordwaert aen gefchickt, en totgcea'kleene fchade
Soo van Venetiën als Alexander-ftad ,
E>en Tagus toegevoert all' Indus ri jcken fchat.
Op wier onfpeurlijckfpoordwevs door de pekelkolken
Eerlange 'tmeerendeel der Europfche volken
Vooral de Bataviersfoo kloeck zijn aengegaen ,
Soo wacker toegetreên, dat fich de Luiltaen
Den handel van denoegil der Nabatheiche landen
Althans voor een goed deel geruckt fiet uyt den handen. >
Maer dit, hoewel in fich een groot en braef beflaen,
Is klee nochtans by 't geen wy nu vermeidet! gaen.
lek wil, Toehoorderen , van wonderen gien fingen,
En landontdeckingen en Riick-veroveringen dnillvt
Enfchatnntgravinsentoefchriivenmiin beleyd, _ «««α«
Daerallderouden^fchat, pracht, rijckdom, majeileyt,
Daer alles wat iy oyt of wonnen of befaten, iMde»
Soo veel by halen mag als duy ten by ducaten ί get/·»-
D 4 ïckrfi».
-ocr page 70-5(5 L ο F D Ε R
lek fegge mijn belcyt niet fonder reden: want
Wat de vroLi Ifabell, wat Koning Ferdinand
Sich na veel weygerens in 't end genegen toonen
Een fommeken vanfes ofachtthien duyfendkroonen
Te wagen aen den bouw van flechs een kiel opdry ,
Alshoopof foetvermoén , dat's Werelds Wefterzy
Met heeie vloten gouds die koften fou vergoeden ?
Gelijck oock warelijck dat hopende vermoeden
Hen nieten heehmifleyd : want met fooKleen een geld ,
Mee foo een vlootken heeft de groote Water-hcld
De dappere (ι) Columb ons in d'Atlaniche baren ,
Gelijck een' Noachs duyve eerrt komen openbaren
Niet ilechs een' ftroom , een' ftraet, een' ree oi havenmond,
Nieteenigeyland flechs, maereenenvaftengrond ,
Die liggende uytgebreyd ren Züydenen ten Noorden
( O ièldf^em Helden ihick' daer d'oude noyt af hoorden I
O wonder daer ick fchier all prekende in ν erdool! )
Sich van deneenen ftreckt tot aen den and'ren Pool;
Sulcx darde ftréke lands foo machtig groot van leden
ï>én tijtél niet alleen verworven heeft met reden
Van's Werelds vierdedeel, maer oock met dubbel recht
Een' nieuwe Wereld mag ja gulde zijn gefegt,
Ten aenfien van all 't' goud en mijn-fchat niet om gron-
den ,
Dien 't uytgelevert heeft, en Spaengien toegefonden.
Weeif, weeft gegroet, Columbe, oduyvegroot vanmocd,
OfonevanNeptuyn, weeft:hertelijckgegroet,
Die door u hoog bedrijf my en mijn' onderdanen
Met Peruaenfch gewas, met onderaedfche granen
C Ick meene granen gouds) wel nier geheel verfaed
(Want dat's onmogelijck, daer toe is gams geen raed )
Maer
(O In den jare 1492heeft Chriftoffcl Columbus Wcft-Indien
ontdekt : voofwaetcengrooteu dapper bcilaen. en wacr by my all
^t gewoel der Alexanders en Calais oyt klccn en gering heeft ge*
'docht. · '
GELDSUCHT. «87
Maei*altoos eenigfins wat herts hebt doen bekommen.
Van 'tl and veroveren heel breed te willen brommen >
Oi fiioevende uyt te flaen all wat'er is gi'fchied
Soowelom'tMexicaenfch, alsPeniaenfchgebied,
Wat Helden mijne Dons , Piznrren en Corteien
Aldaerop raijnen raed enaeudrihfiJi bewefen ,
Ea hoe manhafteiijck met ftael en loot verilen
Sy vielen onder naekte en w apenloofe liêii,
Sulcx geeft alhier geen pas, oock ibu 't wat leelijck luyden,
Doch'khebbe niet alleen ten Weften, Qorten, Zuyden,
De Zeevaert uytgebreyd, en ftout en onverveert,
Den brand des Middelriems en donJers gebraveert,
Maar oock de bittre koude in 't Noorden derven tergen ,
ί.α d vvers door fchoilen ys foo dik en hoog als bergen,
Dwers door den Pool ring heen mijn' ièylen loet op munt ^
Docnfweven, tot byna ileyl onder'tNoorderpunt,
Tot daer de naelde ftuyt en aflaet van te fwieren.
Tfa, tfi, treed hier "er voor ghy mijne Batavieren,
Mijn'Britten, treed'er voo); ^ tiä, fegt eens op, watis?t.
Dat u bewogen heeft doOr hagel, ineeuenmift,
f^oor damp en duyfternis uw' kielen af te jagen ^^^^^
Verr buyten 't fpoor der Son in nachten foilder dagen, ^^^^
In oorden, die geen licht by wintertijd ontfacn, Se%«e
Als nu en dan een bliek van volle Noorder-maen, vw.
En buyten de natuur als fchijnsn wechgefmetcn ? ■ ^ VIR.
Was'teerluft dieu dreef, ofleerluftomteweten, i.t^N.
Wat Sterren om den Pool geduurig gaen te wacht,
En hoe daer 't jaer beflaet uyt eeneii daghen nacht ?
Of noopte u luft om Vin, om Lap en Samojeden
^^at fmaeks te krijgen doen in uw geloof en feden >
Wel wijfer (gis ick ) Maets; neen , by mijn' bors I defchoen
En wrong u daer geenfins : maer 't was u fiechs te doen »
Om achtePt Afpunt om een nader pad t'ontdecken
Na China, na Japan en andere Oofterplecken
Rijck van geileente en"goud, en (choon ghy (onder vfucht
(Gelijckick doenmaels al gedacht heb en seducht; '
Dj " Dien
-ocr page 72-L O F D Ε R:
Dien omweg hebt verfocht, en tegens 't ys te wiileti
Niet anders konde zijn als koften arbeyd fpillen;
Soo blijft des niettemin in faken hoog van aerd
'tBeikcn , hoewel raifluckt noch altijd lavens waerd.
Maer 't moeyt my datick u niet eens en kan bekoren
Om oock in 'i Ziiyderoord wat dieper in te booren,
En eens te fien , vvat kan tot winit van machtig goed
SichtuiTchen Stecnbock ringen Zuyd ring open doet.
Ghyv^randeltjaerelijcxlangsd'Ainphitrijtfche paden
't Hoofd om van Hoop op vijf of iesendetrij/ graden
Zuydbreedte j waerom niet wat hoogeropgegaenl
Dat ghydaer nier als zee, als woeflen Oceaen
Soud opdoen, Hoorderen, en kan ick niet vertrouwen;
En foo fcihy daerontmoot wiidUreckende landouwen,
Gelijck nw' kaerten fel ve u willen doen vcritaen,
Diedaer'ken weet watkufègenoemt n.i Magallaen,
Ofonbekentgewett in 'trou llechs henen malen:
Soo moet'er altoos 'teen of 't ander fijn te halen,
Indien g'. en' macht van goud : gelijck ick oordeel, neen,
Tenminften waer bequaem 0rt)}40uddaeruyttcfmeên>
Of ander nut gewas daer buydelen affwellen:
Dewijl iy 'tZnyd waert aen meeft op een' hoogde ftellen,
Daer niet hec flechtfte deel in ackervruchtbaerheyd
Van 'r handelrijck Euroop ten Noorden open leyt.
Ick fnacke na de winil dier onbekende ftreken
Als'tafgeronnen Hartnaverfche waterbeken:
Derhalven mane ick u by 'tglinft'ren mijns gefags,
Dat ghy ons van dat oord meer lichts opjaegt en dags.
Η et roeren van uw' land-uw' kuft-of water-kaerten
ëƒ '4erd wijfters u wer paên, beleydftersuwer vaerten t
hefihl"^y eenen oock 't verbet'ren te gemoet
vinge A,erdbefchriiving-kunft, kuail: niet min nut als foct:
voltoyt, Waer in ick oock wat roemsmy hebben toe te meten:
Nadien 't verbeteren dier Kunile ( moet ghy weten )
Op 't bloot verbeteren der Schipvaert ftait gegrond.
Hoe konde d'Oudheyd doch 't ganich Aerdiijck ons in 't rond
G Ε L D S υ C Η τ. j^j
Befchiijven na den eyfcli, die bot en onbevaien
De Stvaet van Gibral tar of Hercules pilaren,
En d'Oofter Indien voor d'enden hiel van dien J
UtVat afbeeldingen vermocht fy ons te bién
Van alleboefemen, inwijcken, hoeken, ftranden.
Rivieren, havenen der eylanden en landen / ,
Gelegen in en op den grootenOceaen,
Nadien fy hem met kiel noy t toe en was gegaen ï
Ten weften van den mond der der Middelaniche baren
fi) Is (roept Pindaer ) de zee Vin niemand tebevareu.
Men kende doen ter tijd de Wereld noch niet heel,
De Nieuwe ganichlijck niet, en d'Oude maer ten deel.
{2) Men hiel den Middelilen der Oordelen of Zonen
(^) En beyded'Uyterftenonhandfaem om bewoonen,
Defe om de bit're kou , (4) dien om den feilen brand.
Sint (5) AuguftijnvenvierphetTegenvoetigland:
(6) Laèans ( ο grof begrijp I ο botheyd I ) onderflonde
Den Aerdbol boven dien t'ontvormen van fijn' rondde.
'T is geen twee eeuwen noch , datonseeril wierd bewuilj
DatZuydv/aerd aen de ftreeck der Afiicaenfche kuil
Den open pas ter zee de kiel niet afen fnede
Na 't kruydrijck Indien ; vyaerom oock Jan de Tweede
Haer' leften zuyderhoek of verften ommeloop
Vol hoopsden tijtel gaf van Hoofd van goeder hcop.
AU wclcke grove, dicke en taffelijcke dampen
Van onbedrevenheyd flux moeften henen fcharapen >
Flux vluchten voorde Scheep-of Zee-vaert van althans,'
Als nacht en nevelen voor vollen middagglans.
De Zee vaert heeft vol moeds ons alle zeegeweften» Ltfdet
Ons all wat eyland heet ten Ooilen en ten Weilen,
Za-
vaert.
Ons
(1) Nazunz. Epift. 17. adPofthum.
(2) Nonelthabitabilis^ftu. OVID. Lib. I. MET.
(3) Nixtegitaltaduasld, ibidi
(4) Totndafemperabigoeeft. VIR. Lib. ïl GEORG,
(f) Lib. 16. dèCivitat. cap. 9, · ·;ο n.
(^) Lib. 3. divin, Inftit. cap, Z3.
-ocr page 74-η^ L ο F D Ε R
Ons al het vaile land langs heel den Oceaeii
Metall'fi,n' boefemen enbayen opgêdaen.
De Zeevaei't heek wel klaeren helder ondervonden ,
Dat's Werelds Middelriem inbey fijn' halve rondden ,
Voor onbewoonelijck by d'Ouderen gehoont,
Iky overvloedig word en met vermack bewoont.
De Zeevaert oniês tijds heeft door haer' Waterhelden
Draek, Candifch, Magallaen , Le Maire waerd om melden,
Spilberg , iVIahu , L'Hermiicen Oliyier van Noort
*t Vergrijp van Atigufli)n (touthertig nagefpoort.
Ontdecktenachterhacit, en'c kinderachtig kallen
VanFirmiaen Laftans doen door de mande vallea,
Doen fuFen fchaeinro ->d ftaen, niet na der Ouden wijs
Doorblootefnappery , doen enckel woordbewijs,
Maer, Hoorderen , door kracht van dadelijck ervaren
En moedigeommevaert van ganfchen Acrdbolsbaren.
DeZeevicrtendelijckverrpreytvan ree totïee
Heeft als een' heldre fon gerefen uyt de 7.ee
't Ganfch Aerdrijck uyt den nacht des onyerftands getogen,
Sich iel ven als doen iïen, en aen fijne eygene oogen
Vertoont all wat'et heeft, en tot hacr' grooteii lof
Den Aerdbefchrijveren thans macht verlchaft van ftof
Om hunn' befchrijvingen den rechten eyfch te geven,
En na den top te doen van een' volinaektheyd (treven ,
DaerStrabo, Plinius , daer Mela , daer Solijn ,
Noch geen' der Ouderen oyt toé geiiegen zijn.
Doch heeft ons nu en dan met haeren houten paerde
, De Zeevaert niet alleen iet nieus bejae^t op aerde,
Maerinden Heiiiel feU : in 't Zuyder Hemeloord
Heeft die grootdadige Gefterntcn opgefpoort
Ontrent de Punt der afle of Zuyderpool geieten ,
Noyt by Hipparch gefien, by Thales noyt gemeten ,
By PtoleraiEUs noyt in tafelen geprent ,
Kortom by niemand oyt der Ouderen gekent:
Siilcx dat wy hedcndaegs, door toedoen tnijncr vaertcn j
De Sierretaielen of rug der Hemelkaerten
^ ' Met
-ocr page 75-G Ε L D S υ C Η τ. j^j
Met een merkwacrdig tal van beelden fien vermeert;
Λ11' peerlen, daer dekïoon der Schipvaertmê bi-ageert,
En mê bragcren fal, foo lang de klare vieren
Van 't Hemelfchip rondom den Zuydpoolfullen iwieren,
De Pacu den Slangenftaert ial drucken met den klaeu,
Έη d'Exterbeck de borit Tal dre^'gen van de Paeu.
Sog't kunit-verbeteren rot eere kan geleyden, ^ ^
Soo dienenfe oock geéertdie kunft alom vcrfpreyden , ^Trevd
Diekunft vankufttotkurt , vanland tot land doen gaen. mtLm
Alaerwieheeftoockhierinoytrooveelgoedsgedaen, ^ volckerm
Als mijn'doorluchte vaert, mijn Zeevaert rijck van Schepen? geßc^ertj
f i) Dat vokken voormaels rou thanslooszyn en geflepenj
Dat thans America iijn' woefte luymen laekt,
hn met de letteren gemeenfchap heeft gemaekt;
Datairdewetenfchapenwijsheyd, die voorhenen
TeBabelleiTenlas, te Memphis eiit'Athenen,
En namaels Leermceftres desTybers quam te zyn,
Tiiatis leden leeft op Teems, opllier, MaesenRhijn;
Ja dat Minerve thans fich (jeder heeft geflagen
Steyl onder 't fpoor bykans van 's Hemels held'ren Wagen,
En by den Beir ringfchier haer'fcholen opgerecht;
öaer voor dient boven al de Zeevaert danck gefegt.
Noch meer. WatGrammatiftheeftoytfoo veelbedrcven
Om Babels werringen alom den fchop te geven, TaUngt'
Als onie Seylkünft doet > {z) die in ditftuck (dunkt my ) Zaié''
Verr all regelen der fpraekkunft feylt verby , ^ '
En jagende na winft, door hare Palinuren
EnTyfen niet alleen heel nagelege buurcn
Gefcliift flechs door een' beek maekt tong en tacl-getheen ι
Macr volkeren verdeelt door wijde wilde zeen
D'een
(O Maiisbenefïcionationcsoninesad moriim maniuetudinem
aaducuntur , qu® inculta alias effent ac barbars absque natiga-
tioniscommcrcio. SA AVEDRA.
Inde communis fit iinguarumuius; idquoddocere voluit
ïetiquitas , dum clavucn navis Argo icrmone ufumfniiTefinxit.
saaved, ibid.
-ocr page 76-L O F D Ε R:
D'eend'ander leert verßacn, ent'famendoetverkeeren
Als burgers eener ftad. Waer uyt ons ftaet te leeren,
Hoedatd' aloudheyd niet al heel en heeftgefuft,
Wanneer fy (i) Argos roer tael toefchreei en verftuit.
Vyt- Noch meer. Watluyt, watlier, datis, wat wijfe reden
heemfiite Hceit lbo veel menfchen oyt veriamelt m de Steden,
tiatien by ^ij niijn' welvarende, inijn' handelnjcke vaert
ten ver- Aj^el fteden heeft verfaemt, wel volcken heeft vergaert?
famelten sy weet den Abiflïjnnaer Amftels boord te winken;
SydoetdenDuytichdenNijl, (zjdePerfen d'Elbedrinken!
Sy maekt { om kort te gaen j all 't aerdrijck tot een' Stad :
Wat tong heeft oyt op oor ioo veel gefags gehad ?
oudé Noch meer. Wat Philofoof heeft oyt Poe ten-kUichten,
fabelen Oyt Griekiche fabelen foo rnannelijck doen vluchten
doen ver- Voor waerheyds hellen dag, aisdoor haer braef beftaen
fchoyen, Zmts dryuiael vijftig jaer mijn' Vaerkunfl: heeftgedaen ?
yide Voor haer is all 't gefnor der Tritons en Sirenen,
Tim. satijrs en Pijgmeen als fmook en fpook verdwenen.
' ' Waer vindnien thans dat hals en mondeloos gedrocht,
'"f'^' 't Welckdoor fijn'niamnien keeck, en 't lijf flechs hiel by
locht? (bruyken
Waer, waer dat vreemdgefpuys , 'twekkd' ooren wiftte
Voor huyken, om een fneeuw ofregenvlaeg t' ontduyken:
De vaert heeft metter vaert ons all dat wange.broed >
Ons all dien fpinrock-praetgejaegtin Lethes vloed.
Noch meer ? neen al genoeg, "k ben fat en mat gevaren;
lek werpe'tanckeruyt, engeefmy van de baren.
Γ Myluft, Toehoorderen, eens wederom te land
va» in vollen Raed te toonen mijn verftand.
Siaetfa· moet eens in uw' Raed en Staet-vertrecken wefen,
j^g» , Daer iiw' Staetkundigheyd in Zenith fitgerefen}
lek moet u eens doen fien, dat oock in flof van ilaet
VrouGeldfuchtniet en dut, niaerruytn haer deel verilaef,
(l)irapquevocemperdiditArgo» SEÏSf· MED.
(z) Albimperfx i
KhcnumquebibuBt. SEN. MED.
-ocr page 77-G Ε L D S υ C Η τ. j^j
En ftadigbefig fit met ftatelycke dingen . '
Ja vooriït in uw'ftaet en Raed-vergaderingen:
Want waeroni gaetghy doch foo nu , loodanteraed?
En is niet n^eetendc els om d'inkonift van den ftaet
OFotti de bor·; des Rvcks heel rijck en vee te «laken ï
Men mag foo nu, foo dan de ftofien of de zaken
Geworpen op tapijt o! in beraed geleyt,
Met redenen gefchept uyt hare billyckheyd,
Eeren r jemiwaerdigheyd optoyen en veiheffen j
Maerdievan 'tfoet profijt dat zynfe die eerfttrefFen ,
Eerft klemmen aen het hert. Als iemand drijft of fegt
Dat deieofgene faeck ftoutmoédig uytgerecht
Den Riicke, Kroon of rtaet met ettelycke tonnen
f lek nieene tonnen gouds ) den rug fal ftijven können j
Dan fteekt ghy d 'ooren op foo bly, foo wel gemoed,
Als by den Kluchtpoet de foon van Simo doét; _
Hoe eer, hoe wetteloos. 't:s dan ftrax met u lieden:
Goed is'tj dat dient de Kroon, tfa)?«/, laetgcfchieden
Ghy neemt'et niet loo nau alseertydsAriftied
Die fijns geièllen raed en redenen vei-ftiei
Om dat iy hem meer nut als recht en eerlyck fchenen: 3, q^^^
Neen, neen; men loopt'er thans wat ruygeroverhenen.
Waer toe hier lang geteeniti 'tfoet lockaesvan't profijt
Is 't lieve Staetgeheym, daar gy foo trots op zijt:
In dat wel t'overflaen, te vvuken en te wegen tiutm.
Xagien
gepraet) di utatf
I den Staet.
Doch als ickmy bedenk i wat had ick meer te leggen Haren
Oin u mijn diep verftand en wijsheyd bloot te leggen, ew^«»;^
Als dat ick namelyck 't gefclfchap door defi bant
Der wijfekoppen foeck, derluydenvanverftand» »yfio,'"
Of ('t welck eens meenings is) my gaerne voeg by d'oudcn 5 W· ^
Indien vrou Venus word voor een'malloot gehouden ,
Om datiè door den bant fich met haer dertel kind
jonge domme liên, byhockelingenvind
In't
tiuT» peli-
64 L O F D Ε R
In 't wereldlijck beloop nieu. rou en onervaren
En foo veel afneemt ftaeg, als oordeel groeyt en jaren:
Soo dienen \vy niet min voor wijs gekeurt als rijck,
(Oocknacr het fpreekvpoord felf: geli;ckfoekt fijns gelijck)
Die itaeg metgrijfe, wijfe en ftatige verkeeren,
In met der jaren tal (i )aengroeyen en vermeeren.
De wijfe ervarentlieyd heelt al van ouds 't gemoed.
Des ouden ingefcherpt j wat dienft mijn' munte doet j
Sy heeft hem nu en dan gevoelen doen en fmaken,
Hoe fuur haerfchaers befit ons 't leven weet te miken »
En dat een man fchoon jong, die niet met al en'heeft
( Wat fal een gi7faerd dan ?jmag fchroomen dat hy leeft:
Dcrhalven(2ymint hy haerals 'tpuyckftuck fijner have ·,
En fchoon hy op den kant gekomen van den grave
Aea 't uyterite befteck van 's levensreysbaen ftaet,
Noch( dunkt hem ) komt de forg voor ('3) teergeld niette
laet,
Nach(duchthy/mocht de nood hem onderwegen druck'
ken;
Sulcx dat l-.y ru^'m foo lief fijn' oude fpaerpot ftucken,
Sijn'noytbefchenenfchat, fijn'fchimmelendemunt,
Een deel opfnnpperen van erfgenamen gunt
Of nalaet ff èrvende, dan dat hy voor fijn flerven
Een redelyck genot daer af fou nemen derven ,
UcGeW-Of eenenduytbefleên , tot lichting van het leet
Eens armen viomenvriends, daer't wel aeη waer beileed.
i"* Vir- y^y^^ jy^l^j _ Hoorderen , van myn kunflkundig preken?
beroem dubbelt-oaen ? en heb ick u niet flreken
^^^ Genoeg van myn veniuFt en abelheyd doen fien ?
ifeld. Ja al genoeg aen ronde en licht gepaeydelicri:
fdiw- " ^^
htydl) (i)Tout fediminaeen vieilleile,
ketßtrtf- avatice & fagefle ,
fete^ijn (i)Hoc Vitium adfertSeneftus hominihus ;
vandeug- Atrentiores fumus adi rem oitiiks, cjuam fat cft. TER·
den, «Λ·DEL. ACT. 5
VJtl^ck^ (3)Potcft quicqüam efle shTudius, qiiam quo mimti vii»
vatide ftat, co plus viatici quKieie 5 C 1C, dc Scnefl·.
G Ε L D S υ C Η τ. j^j
De niuggefifteren die mogen keffen, kallen
En dencken wat hun luft, 'k en kreun 's my niet met allen4
ileftecrt nu dat ick my voorts onder Plutus gunft
ISJietmineen' koefteresvan deugd bewijs als kunft.
'T IS waer dit is een ftuck, dat tongen fou doen flaeuweti;
Daer dapper wat aanvalt te knabblen en tekaeuwen ;
Een' Wonderfpreuk (foo'tfchijnt)die wonder doornig ftaet,
En ibnder moffelen iich qualijck hind'len laet:
Want om u uytWenkop ofuyt het herilebecken
Dien diep gefeten waen, die kettery te trecken ,
Waer door ghy uw' ineefteriche helaes.'al t' onberaêa
Voor quaed aenile t, ja fcheld voor wortel aller quaên j
By Pliitoos fwerttn ftai en iijn'berookte kroone ,
Daer hoort een' tonge toe van Tuliaenfchen toone
Ja van noch hooger klanck 3 en eene min als ick
Bedreven op haer pleyt fou hier bed welmt van fchrick
't Spoor dapper bijfterzijn, en 't ftuck licht Lten fteken 7
Of heel den Helikon om byftand moeten fineeken:
Maer ick , die (foo ghy hoort) vry meer ben als gemeen >
Entotdusverr mijn pleyt hebb'uytgevoert alleen >
Verhopehet oock alleen enfonderïangfottinnen
(Godinnen meen ick, houd j wel af te füllen fpinnen,'
Ick trc dan tot de faek met eenen luchten fin ,
En itappc vol van moed den weg der deugden in ,
En denk hen verr foo eng en Itreng niet voor mijn' fchenen
Te vinden, als een deel vermufte wijfen meenen.
Hier is 't dat my vooreerft de Naerfligheyd ontmoet, Sttrßig'
Die iMoederdeugd die frifch all' d' andre deugden voed htyd,
Gelijck in tegendeel de luyheyd vuyge prye
(1) Een rechte broeyneR is van alle fchel merye. (quae:d.
Niet doen (foo 't fpreekwoord fegt Jen leert niet doen als
't Vuyl Venusvier heeft vat op all wat ledig gaet:
't Bleek eertijds aen (2,) vEgiit en David wel te degen.
De Droes maekt (fbomen fegt; fijn' hoofpeul van den legen, a Sam.
Κ Maer Mf. II.
(1) L'ofioèpadredi tutti vicii.
(J) Quxritur Jtgijllus quare fit failus adulter ?
In prompt« caufa cltj defidiofui cm. O V I D. de Rcmcd.A·^
mor, ib. 1·
^iJ L ο F D Ε R
Maerwie, wie, mannen, fweept de logge luyati-dy
Uyt haren vederneft foo wackerlijck als wy ?
Wie doet haer bet , als ick , den vaek uyt d'oogen varen J
Dit is 't dat Hefiood al voor veel honderd |aren
Geiien heeft en gevat, wanneer hyooede knecht
Tot mijnen grooten lof volmondig heeft gefegt,
Da t onder alle gift den menfchen toegevallen,
De Geldfucht eenc zy der waerdigile van allen;
En foo ghy vraögt: waerom ? omdatie vyandin
Van luye ledigheyd , hand (fegt hy ) ziel en fin
Opwackert boven al, en uyt de mouw leert fteken :
Endathy iichgeenfinsmifpraet heeft noch miskeken,
Leert ons d'ervarentheyd foo levend alile mag :
Want waeromruymtmen't bed fo vroeg voor dau, voor dag;
Waerom en doetmen niet als loopen , rennen , japen ,
Doorregen, vvindenmift, door fneeu en hagelvlagen ?
Wairomis'tdatmen flaeft, draeft, arbeyd , woel ten wroet;
Is'tomden fchatderdeugd en wijshej'd , datmen'tdoetï
Gefchied'et, Hoorderen, oockaltyd en by allen
Om in geen bang gebreck van noodruft le vervallen ?
Om koft en kleederen : om eerlijck te belfaen 5
Word alle vlijt uytiuchttot noodig Geld gedaan ?
Neen, vrienden, verr niet all: wat fien wyvlijts bedrijven
Om overtollig geld, omnoodeloofe fchijven 1
Wat fweet'er menig man by nacht foo wel als daeg
Meer om fijn' kofteren te vullen, als fijn' maeg 1
Soo'tlucku ergens komt wat geldgevvins beloven ,
Al zijn' uw kiften vol van onderen tot boven,
O dan verlaetghy felfsuw' difch welluften ftracx ;
Uw' hoven vol vermaeks, uw' hoeven vol gemaks
En können langer dan u houden noch omvangen.
Om deugd in tegendeel of wetenfchap t'erlangen,
Waerafghy noyt en hebt veel voorraedsopgedaen,
Luft u noyt ftap te doen, noy t halven trê te gaen.
Beftaetmen u of tucht of Godsvrucht in te preken ,
Ghy fic en gaept, en geeut, ghy tuygt ook fonder {preken,,
Dat
-ocr page 81-G Ε L D S υ C Η τ. j^j
Dat 11 die preke walgt, of immers niet en greyt, ■.^f,""·/,^'
En fchutop uw' kapmyn all wat'er werd geieyt:" ', ' ,
Maer fpreektmen u van geld , Ihacx rijft ghy op,uw' beenen»
Vraegt ernftig waer 't iicli houd , vliegt yvrig detwacrs he-
nen
Siet om'rbefit van dien noch pyn noch arbeyd aen | .
Geettditniecduydelijck , niet helder te verftaen, ' ..
D.n liefde niet tot deugd j mner tot mijn'lieve ichijven.
De Iweepe is, om den menfch tot wercken aen te drijven >
De fpoore is, die u noopt tot menig dapper feyt,
De rechte v\,'etfteen is van uwe arbeydfaemheyd ?
En waerlijck als gliy recht den pols eens gaet betafteri
Van 't leven en bedrijf dier geeflen ofdier gaften,
Dieniec den mond quanfuys mijn' daelderen verfmaén.
En na de deugd, goudwouds, en wijsheyd willen ftaen i .
Ghy (uit. Toehoorderen, haeft rieken, raden, ramen.
Dat hun de tytelen en koflclijcke namen
Van wijfheyd , deugd en tucht flechs dienen voor een'huyfe
Van vuyle vaddigheyd. van eenen luyen buyk :
Luft u hier af wat proefs ? waer toe veel keurs van boeken ?
Gaet maer Diogenes eens in fijn' ton befoeken ;
Ghy fultdaer niet veel nicer ontmoeten, alscen'floef,
ten'doeniet, bedelbrock, een'vuylen lodderboef.
Die uyt den truggelfack van jongs genegen t'eten
Noyt hand aen wercken doeg, maer op eens anders iwecten;
Kn tot fijns naeften keft voor't deurgat van fijn' ton
Stacgluy en ledig ligt en loddert in de Son ,
( Als waer hem'ilechs tot fulcx foo fchoon'een'kaevsont-
ftcken)
Ja vol van hondfche fteekten onbefchaemde ftreken.
En dat all onder glimp van om de deugd (qua nfuys)
En wijsheyd te verfmaén mijn' munten lieiliick kruys,
Aen welcken lieven iilimpoock eertijds onder ander'
I^ermaten fich vcikcek de grootvorft Alexander,
r^it by om luttel klaps van geen' onab'len treek,
t weick d ien boeye mag gerolt zijn uyt den beek:
£ ζ (Want
j
-ocr page 82-LOF DER
(Want blad en fag ick noyt van dien rabout befchreven,
Daer(giire jck)was de guyt te vadfig toe van leven)
Gefegt heeftCfooraen fegt, ofibo 't oud Spieucxken luyd)
Waèr Alexander niet gehuysveft inmijn'huyd,
'K en fou niet weygeren Diogenes te wefen.
Wat dunckt u ; waer die man , wiens bloed en aêren refcn,
Als't beeltvan eere ilechs hem oprees in den geeft,
Βγ zulck' een* Avifleling niet braef vereert geweeft,
Wanneer hy uyt een' menfch, die menfchen hiel in orden,
Een onbefchaetnden hond of verken waer geworden ;
Maer waer toe of ick u naer 't fel jfaem ton-ver; reek
Van dien onnoos'len ichalk, dien valfchen munter treek >
Treed flechsCindien't u luitjde klooflers, kluyfen, cellen ι
Eensvan uw' Papen toe^ghy lultindiegefellen
Dien gaft herboren ilen gelijck als uyt iijn graf.
Sy ftaen de wereld oock, dat is, denarbeydaf.
Om totbefchouwingen hunn' finnen te begeven ,
Dat 's , omgemackelijcken Icckerlijck televen:
Die wefpen wercken niet, en trecken foet gewin j
Sy minnen mijne munt, en fchijnen niettemin
*t Bloot handelen van dien voor heel wat vuyls te doemen ,
Ja hand'len onderwijl ,'t geen ick my fchaem te noemen.
Is't, is'tmijn'Hoorderen, nietfpottelijcken flecht,
^Kiet tegens de natuur, niet tegens God en recht,
Datgaften jongen flockfchby kudden, benden, fwei'men,
Totichade vandenStaet, tot kruys des waren armen ,
Op 't fweet van anderen hunn' luye buycken voên,
Tendiflche(regick)gaen , en niet met allen doen ?
Cewis foo elck den tred dier vuyge Bedelkappen,
Dier kloofter hommeien gefint waer na te flappen;
Soo elck genegen waer dien onweg in te flaen ,
Ghywaert van hongersnood geichapen tevergaen;
Ghy mocht uw'buyken wel of-kelen toe doen knoopen :
Want all fou't in bordell, all, all in 't wilde loop en:
Men fou geen' koopmanfehap , geen' waren fien gcveylt,
Geen' velden fien befaeyt, geen'vloeden fienbefeylt,
Geen'
/
GELDSUCHT. «87
Geen' fickelen ilen flaen in gras en voedfaem koren j
Menfou geen'fage , bijl, geen'muten hamerhooren ^^
All wachetlijfvereyfclit, hec leven doet bei taan.
All wat gedaan moet zyn, zou blyvenongedaen.
Neen, neen, denienfcli vooral moet fich tot werken geven:
Hetwerkenisiynlot, (τ) ja't werken is fijn leven: ^ ^ '
In 'c werckend leven werd lijn menfchlijkheyd genjercktj
Ky leeft niet menfchelijck, wanneer hy niet en werckt.
Plant is tot ililleftand, tot ledig zyn gefchapen,
Beeft meerendeclsgemaekt tot eten, telen, ilapen.
Maer 't edel dier de menfch in licht geftelr en lucht
Tot wercken , tot wat doen ^ (2) als vogel tot de vlucht:
Dit leert hem fijn vernuft, die toonen hem fijn' leden
Tor wercken als gerormt van boven tot beneden.
Sietinaer, Toehoorderen, fietmaeruw'handen aen :
\Vai fegt ghy ? is de menfch een dier om leêg te gaen ?
God feit heeft al van ouds dees' werck wet hem doen weten:
(ihy fult Hl» dagelyckfch brood in 't fvoeet ures aenfchijns eten. Gen·
Nataurvermaent hem dies, jaftapthemopditfpooc 1.
Door air haer' deelenheen met vlijt en y ver voor ,
Die all', 't zy groot ,'t zy kleen, ftaêg wercken als om prl jfe,
Staêg woelen, ftaêg wat doen, elck op zyne eyge wijfe.
't Geweldig Hemelrond weet noyt van ftil eftaen j
Syn tackelen doen niet als op en ondergaen.
Als d'aerde koefteren, als tijd en ßonden mercken,
Enop de lichamen der Elementen wercken:
'i Licht vier en is noyt ftil, de koude middellocht
Met maken ftaeg verlet van wolken, wind en vocht j ^
't S waer water laet noyt af van ebben en van vloeden,
't Noch fwaerder aerdrijck noyt van telen, baten, voeden ;
Ε 3 En
^ (i) Vita eft aitio , vitaeftquxdamoperatio. Atiftot. l.pol,3.
Extendamus vitam ; hujus 5c officium & argumentumaftus
eit. SEN. Epift. 122.
(2)Homonarciiur adlabores, ut avis ad volatum.
Tam naturale eft homini laboxarc , quam avi vohje. AVT.
IRÄADAMIT.
L·.
-ocr page 84-yo LOF DER
£n all wat In 't bevang dier beyde groeyt en voelt,
En is niet op fijn' dreef, wanneer het niet en week.
Doclrwaer toe menfch alhier verr buyten menfch geropen ?
Hy heb ilechs binnen fich met iijn vernuft te loopen .·
Send uw'gedachten , mènfch . ilechs in uw ingewandi
Ghy fult daer ceuweh'jck fiën kloppen fonder hand,
Sien koken fonder vier; ghy fult daer alle doofen
Geduurigbefigfien met laden , houden, lofen.
En onï dit binnenwerck aldus te houden gaen ,
Daer dient wel dapper wat van buyten om gedaen.
Nood noodfaekt u dan oock tot wercken en tot fwecten:
Wantdaer moet noodelijck gekleed zijn en gegeten.
Waerom oock teelt Natuiu· ouswerck-ftoMntnigvoud ,
Vlaich C méeneick) verwe , wol, metalen . fttenenhoiit?
Is 't niet op dat ghy die ioud glimp en ronekfel geven,
Tot nut, totfchut, totfcherm, tot cieriel van uw leven,
En hand daer in foud ilaen. nadien ghy fonder dit
U vangerief verfteekt, Nature van haer wit ?
Als oock der lichten Vorft vrou Thetisbed ontweken
Des morgens ftijgt te koets , en fchijnt hy niet te fpreken:
Op, hiijaerds, uyrdenneft; aen't wercken met'er vlucht ?
Sal u foo fchoon' een' lamp ilaen blaken fonder vrucht:
Menfchdanmoetnoodelijck (gelijck wv ficnen mercken)
Jvlct hand of met veriland , ofwel met beyde wercken ;
Gemerckt hem God veriagbcy van veritand en hand ,
En hand het wercktuigzy yan.'t menfchelijck verftand ,
'kEnkanmy, Hoorderen, alhier niet wel vermijden
Een weynig buyten 't fpoor van mijn Gefpreck te fchr-jdcn ,
lef dir vveynigsken die blocds te gifpen van ter zy,
Die al te prat op School-ot letter-futieiy
verc/ien. Hand- arbeyd niet alleen noyt datelijck betrachten ,
Ivlaeroockna fijn'waerdy den felven niet te achten.
Ja foo hunn fnorken gold, foo fotide menfch van beeil
Alleen verfchillig zijn door't wercken met den geeft,
Door redenkavelen, befpiegelen, befchouvven,
■ t Welck fy alleen de foort der menfchen eygen houwen:
GELDSUCHT. «87
Maer ο wat flecht befcheyd! hoe menig fchoon gedacht
Ontfangen in den geeil, bleefln den geeft verfinacht, ( den,
So 't niet door hulp dei' (i) hand vooi 't licht en quam getrc-
Die 't wercktuyg niet alieen, maei-'tmerckoockisdei· reden I
Men kome ons hier niet voort met aep of baviaen:
'T is eygenth'jck geen' hand, daer dier op heeft te gaen ;
Hand eyfcht een'vryen greep, om allerhande wercken i.
lieworpenin't verftand" verftandiguyt te wercken,
Maer dat hand-arbeyd zy des menfchen eygen lot,
Tiiyghem 't Orakel feit, of liever tuygt hem God ,
Als hy hem heet iijnbrood in't(weet fijnsaeniichts eten.
W'at dunckt u? doet die wet hem niet wel helder weten,
Dat hand bey en vcriland tot wercken dieni bedeed.
Nadien dit fonder die noyt aenficht ftaet op fweet ί
Oock heeft hem God befet, en dat niet fonder reden ,
Aiet legeren van nood , vanduyiènd fwarigheden,
Diei- hem 't verfland hoe fpits niet deur en weet te flaen ,
Maer daer hy met de hand fich maken moet riiymbaen.
Waer hondmen ftaet in ftand , waer vvordt'er huysgehou-
Op bloot befpiegelen , bedenckeneri befchouwenï (wen
Watbaet'etonderfocht, bedocht en overlegt,
^at een Copernicus , een Ptolomeus fegt;
VV''atommeloop ons teelt der tijden wiflelingen ;
EnofdeDag lamp ruft in'tmiddelpuntderdtngen,
Dan offy onder Mars door 's Hemels vierden trans
Eu boven Vernis doet haer'jaerelijckfchen dans ?
tXu'sall maer lirantgeploegt, all maer gefu! top faken,
Daer menfchen-herflenen noytdeur en füllen raken ,
Λ11 werck datnoytgewin, noytfoete muntenbaert,
Noytfpit en brengt te vier, noyt torven aen den haerd :
^iner datmen by die Lamp, die eerder Hemellichten
Handreppe, iweete, poog wat nutbaers te verrichten,
En toeleg , dat fy ons niet winfteloos ontgaet,
üat ftijft een huysgeiin, dat fterckt een' ganfchcn ftaet,
Gm.
(αρ. 3.
Ge.
Ε 4
(1) Manus inihumentum fapienti«.
-ocr page 86-η^ L ο F D Ε R
Gelooftmy, Hoorderen , de menfchelyckc faken
Zijn met geen boek-geiiif, geen dutten groot te maken :
Gelooft niy , dat tot heyl van huysgefi η en land, ( ftand.
Meer doen als dencken hoort, (i) meer hand hoort als vet-
Dat boekliên door den bant goê ftierliên zijn van Haten ,
Poog plato ( ioo 't hem luit) iljn' ganien in te praten.
Indien (i; Alionsde viiyftgeflagen had foo kloek
Aen 'troer van fijnen ftaet ^ als wel den neiisin 't boek.
En met den ftaf foo wel als graedboog können leven,
Hy ζ lude niogeli jck wel ftierman zijn gebleven.
En nopende 't beftier van hun en humi gefin,
Sy ziin nau mans genoeg voor 't noodige gewin ,
Voor koft en kleederen ; waerom men onck die gaften
Heel feldendecken fietvan fulpenen damaften :
Een' grove wolle broek, een kale mantellap
Zijn meerendeels Je vruchte des booms der wetenfchap
Want kunft heeft thans geen heyl uyt vorlten-buyl te hopen ;
En valt'er fmecrig ampt ontrent die meerfters open ,
ïR-ASM., j^jgj. ^ 200 vrou Sothcyd kalt, die flechthoofd is noch floor)
Gaen thans de buffelen en efelen mê door.
Derhilven Westick niet, waermetdelCunftgodinnen
Die kale jofFerkens noch ioo veel minnaers winnen,
En locken in haer net: waiitalle landfchap leyt
Van onnut lettervolck verlaft en overfpreyd.
Het zy uyt zynen deeg jj,eb acken oi uyt groven,
't Loopt tegenwoordig all na Leydenofna Loven;
'tWordall, 'tzymaT, 'tzyvroed, ter Study aengefloutj
Als aierd Mercuur gefneên uyt alle foort van hout;.
Ja fnijd'ren, v\everen verlaten en vcrfpouwen
Hunn'nutte tafelen cn heylzame getouwen,
En
(1) Non funt fortnnatx Refpab. exeoquodingeniumpene-
trat fede eo quod inanus perficit, S Α Α V Ε I>. . . .
(2) Conexir Rex Alphon!"us fapiens motum iiepidationis in
Cxlo ; at ifgnum fuum emendaie non potuj^ : Oibcscxlel«®
ingenio fuo pcnetiavic, atoblatum übümpeiium tueiinonoovc-
JMOR.
ENC.
GELDSUCHT. «87
En vliegen fchoolwaertaen, en legten mê watbreyns
Te ko(t aen wat HebreeufchjWat Griekfch en oud Romeynfch
ja dei'ven oock wel deel iien pley t ofpreekftoel hopen, ,
Waerwildtt> mannen broers, ten leiten henen lopen ?
Dus doende valt eerlang de dryflut van 't gemeen
Koophandel, Ackerbouw en Handwerck plat daer heen j
Dus doende krielt all 't land eerlang aen alle kanten
Van lediggangeren, doenieten, lanterfanten.
Doch licht treckt dit fich d'een of d'ander boekfot aen ,
En mortvaft binnen'slips: hoe? is dat ledig ga en,
Dit blocken met den geeft, dat my.meren, dat malen?
Neen,neen,geen arbeyd mag'tby heriicnarbeyd halen.(fchiin:
Voor my, 'k en vat dat niet, 't heeft ( dunkt my ) gants geea'
Wanthoe ? daervolgt geenfweet: maer laet'et al(oozijOi
Laer herflèn-arbeyd vry foo iwaer zijn als iy droomen :
Wat vruchten zijn 'tdoch veel die van dien arbeyd komen ?
Wat huyswaerd raekt daer door uy t zyner fchulden laft ?
Wat Rijcxvoogd uytden nood ? voorwaereen ambachts gaft
Schaft met een' kunft meer goeds aen 't burgerlyke leven.
Als menig fchoolgefel oytichafte met fijnfeven.
lekfalnoch hoogergaen. (i) Een ambacht doetmeer nuts
Aen 't menfchelijck geflacht, als all wat uyt de mms
Der Griekfche wyzen oy t gebroey t is en gefproten,
Als all wat Ariftoot heeft uyt fijn' kruyn geftooten.
VVatfoo! dus glad, dus rond moeit ick hier eens mê door.
Fn om allencken weer te raken op myn fpoor,
Voorwaerdie neuswys volkmoet ( meenick) giflingmaken »
Dat hun de koft van iefsial vallen in de kaken,
En feker aen den praet, die by hen in 'tgemeen
Infwanggaer, dunckt my half, dat ick niet mis en meen.
fi) Al wat'er nodig is, om buyten nood te leven,
Moet (ieggenie ) Fortuyn oocfc fpijt haer herte geven ,
Ei· (3) En't
{ Olngcniaicientïus excultahaudfaciuntptoyindas lerum
copia affluete aut incolis frequentari, fedariium 8c mercimo·
Jiiorum indufttifc S Α Α V Ε D
^ (i)Quodnccc!iiutifateft| foituBactianaiiatadcbet, SEN.
ïpifljxviij.
m
f3' En't geen natuur vei'eyfcht, is nergens ongereed,
Iskrijgsbaer overal. Maer hoe ? oock foiider Iweet:
Oock funder vlijt daer om ofmerüigheyd te plegen ?
Neen , neen , tl'ei'varentheyd leert regelrecht hier tegen,
Hier tegen leert oock God, die f als gelekt is ) brood
Brood 't welk .illeen maer ftrekt tot noodweer tegens nood,
Gen. Den inenlch niet toe en Itaet te iwelgcn Tonder fweeten ,
eap. ί. Maer wil d;u hand voor tand, en wercken ga voor eten.
2 Thef- Doch Ncroos nieeller had fijn' fchafic n over 't quaed ;
fal.cap.i, J^y pi-oeWcnoyt, hoefum·oockblootenooddruftftaet:
Helaes! wat word hierom .iKiofs en fiijck doortreden »
Λ\ waters overfwiert, g1 ongemacksgeleden 1
'Tenisi gelooi'etvry ) met altijd ovci vloed;
'T is dikmael noodig geld , waerom men draeft en wroet,
Waerom men vlet en vaert, waerom men koopt en handelt)
Waerom mendagelijcxna merckt en borfe wandelt,
Waerom men handen rept, en uyt de mouw liet gaen,
Ja noodig reppen moet, indienmen wil beHaen;
Hieraen moetelck voor hoohi een'goeden vlijt befleden:
Want dat 's hem opgei egt van God. natuur en reden:
Dat is een'deugd, een plicht, die noodig dient betracht,
Dien Paulus Celt {Γ00 'tfchijntj meer alsgeloovenacht :
Wie ( fegt hy) niet en forgt voor hu^'S ot huysgenooten,
Doet e ger als de geen', die 't waer Jeloof verilooten.
Maer moet dit forgen ilechs voor heden zijn verftaen,
Voor elcken d.ig atleeu ? neen toch, 't moet verder gaen >
!Tmoet vvyder van ikh fien: men moet oock wat voor mor-
gen ,
1· Tim.s. voorden ouden dag, wat voor den fiekeniorgen ,
En eerde koude knelt, in voorried zijn van vier ?
Want anders droegde menfch fich dommer als de mier.
Sclfs dat dit forgen ga tot over d'erigenamen ,
Ση 't leven overleef, kan oock niet als betamen.
^Tis
(3)P>ïabi'eeft quod natuta defideijt. &ad'^anum quodin
ift. I D Ε Μ·
G Ε L D S υ C Η τ. j^j
'Τ is vadei'lijck vöorvvaei·, 't is recht en meer als recht,
Dat voorden kinderen ietwes werde opgelegr.
Hierlieeftgeen neuswijs'bt, geen fcmelknoopertegen.
Ach! weeièn fonder goed zijn ieders voetevegen :
Sy dienen dan verforgt elck van een rui tig deel:
\Vant (om weer rond te gaen ) ick houde veel van veel .·
Iclc werde meer endeels iiyt overvloed geboren,
En draeg mijn' moeder iucht, als goede kinders hoeren.
Sog lang men van 't gebreck benart fit en beknelt,
En dencktmen hooger niet als middelmatig geld;
Maer alsiiicn tot volop van nooddruft is gekomen.
En dl .etmen anders niet als goude bergen droomeii.
Een, die van honger raeft j vercyfcht vooreerfl: maer brood »
Maer tocht na leckerny op 't deyfen van den nood.
Waei om doch foumeij veel, dat lecker veel, verfmadcn ?
Dat middelmatig baet, kan immers veel niet fchaden.
Is 't goed vijfdayfend pond vergaert en opgelegt,
Soo mag oock thien geen quaed j en wer dc'er met goed recht
Om buydels vol gedraeft, waerom oock niet geronnen
Om ganfche tonnen gouds, om tonnen , Mannen, tonnen >
Ha ! ha I dat tonnen ftreelt tn ketelt uw gemoed.
Hy Mammon.' ick vermerck'tj dat doet u wonder goed:
\V at komt ghy öp dat woord vol y vers aengedrongen I
Hoe fteektghy d'ooren op ! wat maeckt ghy blijde fprongcn!
Ey! fiet dien iMidas eens met fijn' fluweele broeck ,
Hoe juyckt, hoehandklapthydaerg'nderindienhoeckl
Ja, Mannen, tonnen zijn't' ghy kunt'et niet ontkennen)
Waerom dat uwer veel dus loopen , - draven ; rennen;
'T is fuchttot overvloed, die u nietfelden noopt,
En die ghy metdennaem van facht tot nooddruft doopt:
l''erhalv nickben't, ick (gelijck ick boven ieyde}
^ie u tot ietwes doen ftaêg porre , locke , leyde,
Ja l oorilouw niet alleen veel krachtiger als fucht
OHuft tot wijf heyd doet, totGodsdienii, deugd en tucht
Maeroock tot iulcx meer fpoors uw' geeften weet re geven-,
Alskift totuwJlluft, gefondheyd, heyl, ja leven.
Indien-
-ocr page 90-LOF DER
Indienmeti 't wandelen uaenprijft alsgefond ,
Ghy wend u pijnen voor, en loochent dat ghy kond;
Bereyd of biedmen u een' heeldranck voor uw' pijnen ,
Ghy walgt, ghy fchrickt'eraf, en gaet veel liever quijnen:
Maer word u hoop tot winft, of kanfle voorgeftelt
Om ruym en rijckelijck te ranim'len in mijn geld , (ten,
Stracx werd ghy vlug te voet; ghy denkt dan aen geen' gich-
Geen' Steen, geen' fteekten meer in nieren oFgewrichteu j
Ghy iïetdan('i^nevelennochquade luchten aeti.
Een dertel Sybarijt laet dan fijn dert'len ftaen;
Geen fang , geen fnarenfpel vermag hem dan te houwen,
Geendiich, geenruoien bed, geen troeteling van vrouwen.
Men fietdan geene moeyte hoe moeyehjck en fwaer
Ja ielfsgeen'arbeyd aen vermengt met lijfsgeyaer :
^aj Men vind dan, hoorderen , langs wateren en wegen
Geen' reyfcn t'ongereed, geen' tochten t'ongelegen > ι
Geen' bergen al te iteyl, geen' baren al te ftoud ,
Geen' Sirius te heet > geen' Boreas te koud.
Siet daer, hoe wacker ick op't klincken mijner fchijven
U uytuw'neilenweetenkamerente drijven: ,
Siet daer, hoe ickalom de fnoode luyacrdy ,
Die vqyleii, vuyge , geyle en leckertongde pry,
Die aller fteden peil:, die fchandvleck Jler ftaten ,
Uyt uwe ftaten tjoene, en vege van \m' ftraten.
En handen overal doe kycken uyt de mouw,
En beyde lyf en ziel geduurig befig houw.
All wat de Befigheyd kan winneri en vergaren ,
Dat weet de Spaerfaemheyd voorfichtig te bewaren;
Een' deugde die ickoock voet, voedielgeefen kracht >
(5 J En die voorwaer niet min als 't winnen dient geacht i
(4} Weshalven ook de vorft van 't weytlch en cierlyk fprekeii
(t)L'ocvientil abrillonner. 'il n'ya pluyc, gtcflc., ftitnas,
orageny tcmpefte, qui Tubfilte. Chol i.Matin.
(2)Hyems, jgnis , mare, fertum,
Ni\obftettibi, dum ncfit te diti'.n ahcr. HOR. Sat. i.
(3) Non minor eft vilt US, quimqu3e:ere . pSiu tue«· OVID«
(4-} Cicero parad. 6
faem-
hejdt
GELDSUCHT. «87
(5)Haet byeen' grootè rente of inkomft heeft verleken j
En feker mer groot recht j nadienmen ondervind,
D.it fonder Spaerfaemheyd all 't winnen niet als wind,
wyn en is geilort in bodem loofe tonne:
f6)Macr watmen heeft verfpaers, dat is alree gewonnen.
De Spaerdcugd brengt te weeg dat alle winil beklijft:
Sy is 't, die Staten fterckt, en heysgeiinnen ftijft:
Gemerkt fy vyandi η van 't overcollig teeren,
Yanoverdaea inkort , van dwafe pracht in kleeren,
Noyt buyten het befteck der gulde middelmaet,
Noyt boven fedigheyd enfoberheyd en gaet.
lek werde droeffa'gram, wanneer ick langs de weyên
My iondaegs nu en dan war komende venneyen,
Oinmydergeldforg, laes ieenweynigsken tOntflaen ,
Vememe, hoegufengrof äldaerword aengegaen ,
Hoe kufen kroege krielt van magt van ambachtslieden,
Die in de plaets van 'toor den predikltoel te bieden,
Eu indes Heerenhiiys Godsdienilelyck verfaemt
Den iluftdag heyliglijck te vieren, foo 't betaemt,
Hier op vier wielen 't gek verrollen en verhoiTen ,
Dr.er door een' yf're poort de vrucht hunns fweets verklolÏen,
En gins aen bieren rook(o-roeckeloos beftaen!)
't Gewin der ganfche week door neus en keelgat flaen.
Als ick oock fomtijds ga langs 't wijnhuys henen flappen,
En hoore tot op liraet de ticktackfchi jven klappen:
Ach I (denck ick itracx)de die zijn machtig om de myn'
'T en buydel uyt te flaen, hoe talrijck fy oock zyn.
Indien ick door de flad by wylen heb te treden ,
De kleeder hoovaerdy verrückt my, en met reden,
Tot lachen om haer dracht foo gekkelijck als wild,
Tot (chreyen oiii myn geld fo vruchteloos verfpilt;
Ick fegge vruchteloos ^ ten aenfien dat myn' fchiiven
Vervliegen meerendeels niet aen 't verdeck der lijven,
Niet
(T) Diviriasgrandcs homini funl vivere paree
Aquoanime LUCB.ET.
(fi) La (pargnoeil piimo güadagno.
Nullustantusqujeftus, quamquod habespircere.
Magns opcs , non tam tniiltacapiendo, quam haud multapfifs
aendo.quxrumur.DiO. L ii,
Jegtns
de quilte··
Tyen en
«verdam
den»
78 L O F D Ε R
Niet aen dat koude keert, nietaen dat fchaemte fchut,
Maer acn een voddekraeiii tot geen van beyden η ut,
Aen ginfche meerichen lincs, aen kanten, koorden , ftricken,
Aen ved'ren. wimpelen en diergelijcke quicken ?
Waermetdewind fleclisipeelteii derteltvan terzy.
Sukx datmen voor den prijs der poppekramery,
Der kinderbeufclen of liever narrebellen ,
Waer op fottin of fot van yd'len hoogmoed fwellen
{Want thansgaen mans (ofchande!) ookaendatevelkrank)
AVel cenen laken lap bekomen fou foohmck ,
Dat hy genoeg fou zijn om feven naekte lijven
Te decken voor de kou, te hoeden voor verftijven,
Is 't dat ick (omtijds gi ten huyfe van een' vriend,
Die of van my verfocht, of aengefproken dient ;
^tChinefcheteylen kraem, dekoppen, deplatteelcn ,
Degoudelederen, tapijten, tafereelen,
De glanlfen van 'talbafl; en dierbaerebbenhout
Deuriaeyt van perlemoer, van elpenbeen en gou d,
Doen my van ichrick byna ftockftijt ftaenen verilommen;
Wanneerickoverda wat macht van geld , watfommcn
Acn huysraed zijn verquift, die zijnen heer geen' deugd,
Geen' dienft met allen fchaft, dat ilechs wai kermis vreiigi.1,
Wat vreugde fonder vrucht, als kinderen en fotten
Sich uyt hnnn fpeeltuyg broên, hunn' poppen en marotten j
( t) Die niet ioo waerd nochtans gegifpt en zijn met fmacd,
Om dat hunn fott vermaek hun niet foo dier en fiaet.
Oud Roomei) plag wel eer in 't weeldrigft van fijn leven
Dc waerde vaneen' os voor eenenvifch te geven:
Maarthans (foeydertelheyd ! ) vermaltmen aeneenvat
Uyt brofien leem gekneed wel drymael meer als dat.
Α s ick ter kercke ga , of na den tempel trede,
(Want om den fleurquaniuys beurt dit by wijlen mede)
XXier werd ick eerft gewaer, wat heymeli jcke pracht
Ootk in de fchrijneu fchuylt, en kofieren vernacht:
Daet
(i)Nos circn tabulas & ftatuas infanimus , carius inept'
S Ε Ν. Epiit. C X V.
G Ε L D S υ G Η τ. 79
D.iei' doetmen 't Sabbath licht in goud en fteenen fchijnen:
Daar fehl jnt all 'tingewand der Ooft en Wefter-mijnea
Als op een' kermis-merckt op 't breedil by een vergaert:
Daer konu'et voor den dag all wat de kift bewaert:
[). erflitkert *et alom van perlen, diamanten,
Van b gi'.en , ketenen , van boiten en pendanten ,
Vnii ann-ring , bïallèlet en dieiOelijcken bras,
All vcegfters van de beurs, all leêgfters van de kas;
Daerkomtmen opgefmuckr aenhals, aen hoofdeiileden,
Als hadinen op toot.eel of in bordeel te treden:
Men acht d e pikets (füo 'tfchijnt) gebouten toegeruft
Niet tot der ooren les , maer tot der oogen kift;
't Schijnt dat men(ieg ick)daer niet om te hooren fpreken,
Maer om te ky eken komt, en om te zijn bekeken,
kk hoorde Ieit hier opeen' Prekerlaeu noch laf;
Die dees' brooddronkenheyd d'een neep op d'ander gaf.
{ fprjck hy Tiende 't heir eens ftrengh en ernftig oyer)
^'••lerwiLdit 1 Hoorders, heen\ die loopt hoe Langs hoe grover^
Gbj treed (feey ydelhey,l! ) in 's Beeren hoyhg huys,
^Isi'er een Thrnjo trad ofThais op 't radnys.
<''hy virul tl hier -voor God, cm door 't gebeu de quade»
^'eßuyten f die hy (heygt, en druckt mtm''govctden ^
N.rc, niet een trecx^en 'uyt der neäerßachtigheyd,
ii'it-r met men hoort eetreefi voor 's Hemels majeßeyt.
T'eiaemt dtt Chnßenen ? paß Jefe prael den ledeii ■
Viin' ι Hoofd, Ί Welch, alle prael als peßvier heeft gemeden ?
^^ > is dit de livreygedragen en vertoont
l'cin Hem , die 't hoofd met fmaed en doornen droeg gekroont ?
neen, dedert'le pracht is eer't hUfoen enteeken
^'•whemt die God vol trots heeft m de kroon geßel^ent
tn den afgrond ntipint veergeblixemt ligt
f 'erßcken vnn Godsgtinfi en heylfaem ciengeficht^
^y IS de vlag der hoer, der huychelaers gemeente ,
^''e mee haer purper , goud, haerperlenen geßeenti
voil^en heeft verleyd , de vorflen brogt op hell,
Λίη der vromen bloedßch dronckenJoop en voL
Wend
^po. rap
17. »•4.
δο LOF DER
Wendherwaerts Ηϊρ' geßcht, CGods arme ledematen
Wees hy hun daer op aen , die voor den preekftoel faun
Verhackelt en vetfchem ten deerlyck afgevaft )
Vees'fchare moet den laß, den noodeloojen laß
Van uTOt ketentn en k,oßelijck^efleenen,
Tebitterlijck, [^helaes\) bejuurenenheflene»:
Want denckj ntet dat Godsgunfi dien overvloed van geld
alleen tot wwgeirujck uVv''kas heeft toegetele,
Veelmin op datghy dien dusderteljoud misbruycken:
Geenßns ; de naekteleên^n hongerige huyken
Va'iuVve broederenveil hy gedeckt, gevoetl
kn mutigßenverforg/uyt uwen overvloed:
T)HS als men dien xier/pilt aen overtolligheden ,
Jn plaetje -van ten troofl desnaeßen te hefteden;
Ick Jegge ja rond uyt, al/chtjhi'et hardte zijn,
Men pleegt kerc^dtevery, men fteeltder armen 't zyn.
Dus fprack die brave man ; altoos'ten klonk niet fachter.
Wel ( dacht ick ) by tnijn' bors, dit is geen itomme wachter,
Maer een die balTen derft, wanneer hy onracd fiet.
Doch quantendert'ledanten kreunden fichdes nietj
Sy ftaken even trots hunn' koppen op en necken,
En wiflelden van verw gelijck een tinne bécken:
Want dees' verdorventheyd heeft lang al eelt gefct^.
Ick ftreek ten tempel uyt na 't fluyten van 't gebed j
Daer ftond'et over al vol koetien en karoflèn,
Gefleept van een, van twee ja wel van dry paer roflën >
AU dertel toegeruft, all vaerdig en wijd op,
Omfachtelijckmijn' heer met fijn flinveelepop
t'Ontfangen op hunn fulp en weer naerhuyste rollen.
T|a( dachtick ) vanditf^elisoock noytbuylgefwollen >
Maer veeltijds plat gerecn, hoe rond iy ftond gegeid:
Derhalven 't is al mê een roeyken waerd , dat knelt.
Wanneer vroudertelheyd de tempel kloek hoort luyên »
't Gaendunkt haer al te flcgt >men moctie derwaerts Icruyen j
En fchoon men d'engte daer haer toont van 'tHemel-p^d j
Sy wilt'er echter deur met wagen, lOS en rad.
indien
li
II?
i|ii
■ i
I .
; Ii
ψί:
G Ε L D S υ C Η τ. j^j
Indien ick oock terfcefte ofmaeltijd werd gebeden,
Ickiled'erd'overdaed Γοο verr gaen buyten reden,'
Datceii Lucullusièlf, hoegrofhy eingenguf, ' ^ '
1a een Apicïüs ftaen kijcken fou als fuf.
|i] 'T moet koften, datdaerfmaekofetensluftdoetrijren-
Men foit veel dagen lang veel hongerige fpyzen,
Voor't geen verquanflelt word aen blootefnuyflery, ^
Aeiiuytheemfchhofgeback , aenfuyker-leckerny,' _
Die meer den mond veilult, als mage ftelt te vreden ,
F.n veeltyds niét foo feer genut word, als vertreden..
Ick vvete wel dat thans all' deef' verotte feên,
AllMeef' verfpillingen en ongeregelthecn
liv velen zyn geacht voor feer geringe feeren , · '
ja by den rneeiten hoop voor heel wat fraeys pailerea,
Eiidatdienyolgensoockmyn'feei· gerechtek aclif '
Salweideniiytgejouwt, inplaetsvan nagedacht:
JVlaer houd dit, Hoorderen , voorzoo gewiil'een' fakCj
Als offe God Apoll iiyt fijnen dryvoet iprake, '>
[ij Dat lulcx all'teeckenen, air mercken alte quaed
\'ai·! cenen ileken zyn ja ftervens reeden ftaet.
Hoekandeftnet beftaen, als'tmetdenhuysgeiinncn, '
Waeruytde (bet beilaet, nietwel en ftaet vanbinnen?
En hoe kan 't daer wel ftaen j wanneer den handwercksma«
Meerinde kroegen brengt, als hy verdienen kan V '
Wanneer de koopliênmeer verhotfteên en verryên , ' ^.
V e rb ra Π e η e η ve rkl e ê η , al s ta fch of k as k3 η ly êp ;'' ·';; ■. \
Wannecrdelandhên meer ten kermisdanffegaeh, ^
Als voeten in den veen ofhand aen 't feyflen flaen"^' '
(?) Wanneer men bouten metil:, alsfoumcneeü,wiglevcn»
i--»fmctft, als ofmen dacht den geeft eerftdaegs.te geven >
γ -■in"
l·] Magisilh iiivantqiix pluris cmuntur.
C^J Conviviorum luxuria & vciliumxgr;
Epift. 114.
Imofaditli
pfius) moriturac. PoHr. lib.
Dit's
______ lUV, Sit. ïi.
xgrx civitatis indiciafiuit
f ? ] S tratonicus feyde van de Phodienfctij xdificant qOlfifcmptt
Viitiiii, Scepulanturquaficrasmorituii,
.1 if'if:
$z L ο F D Ε R
Dit 's imrriers all vergrijp, all dertel wangelaet,
Welck met geen ftyl altoos van huys- bcHier beflaet;
'tZijn, 't zijn wanorderen , die 't rechte voetpad banen
Ofhicr na Sint Reynuyt', ofginder na Vianen,
(ι) En veeltijds middelen doeii aenilacn foo verwoed,
Om pracht en overdaed te houden op den voet,
(i) Dat fy met eenen ilag den ftam des ftaets ontilellen
Tot in den >vortel toe, ja plat in 't voetiand vellen.
All dit en heeft geen' plaets , ter plaats daar matigheyd
De broeck en bouwen vormt, het noenmael toebcreyd.
Oud Roomen vondfich wel, en ftond op vaiiegronden,
Soo lang de Curiên aldaeraen 't ftaetroer ftonden,
Die of een raep-kokett, of fchotel gerftenbiy
Vcrr ftelden boven keur van hootfche leckemy ;
Maer als het Aden fijn jock had opgedrongen,
En weder Aiiën de Roomfche leckeitongen
Slavinnen had gemaekt van fijner luften foet,
Doen ftond'et eer iet lang op waggelenden voet.
(3 J Vrou weelde ( dit ftaet vaft) heeft met haer' wecke feden
Meer fteden omgebcukt, meer ftaten plat getreden ,
Meer brav^e ridderen geworpen uyt den zaêl»
Als 't woedende geweld met all fijn vier en ftael.
Wie heettdekracht verflenfcht, der twee paer Monatchyen ■
Vrou weelde met het gift van hare leckernyen.
Wie Hercules vermant ? al mc die felve pry.
WieHannibal ontdaen ? geen'ander'oock als fy.
Sy, fy, Toehoorderen, is'tbroeynefl: aller rampen.
Eer hebbe dan de deugd, die defe pefte fchampen
En hielen lichten doét; eer heb mijn' Spaerfaemheyd >
Die pen' fbo bboiè fmet bey difch en dack ontfey t,
En wackerlijcken weet uyt ftad en ilaet te vagen.
Maer (fal-miiTchien hier d'cenof d'ander fpil-nmnt vrage^)
(1) Movcntcompofita,& res novas rccIeribusacquirunt.sall.
(2) Fium in repb. murationes, cum hominesiuaconfumunt
frodige viventes ARISTOT. V. FÜLIT.
(3) Qujc uibs voluptati pluiimum tribuit , impeiium maM'
raum imifit- VAL. MAX, Liö. IV.
GELDSUCHT. «87
Wie treckt doch vrucht of vreugd van eènen rijcken yreck»
Vaneenen Eu ch'o, die nood lijd of gebreck
In 't midden ν ίΐη fijn munt en vol geftouwde kaflèn,
Ja 't water fchier beklaegt, het welck hy iiet vcrplaflcn >
Maer, gilden, metverïöf, ick vraegu weder iet j
Wie isde gene doch, die vrucht of vreugd geniet
Van u of uws gelijck ; voorwaer (om niet te liegen )
Niet als een deel l»ufbns, difchnarren , tafeMiegen.
Weshalven Crates fich al uyt niet mis en keek,
Alshy de quifteren by fruyt-gewas verleek ,
Het welck op fteylten groey t, en anders geenen dieren
Totnutenvoedfeldient, alsfpreeuwen, kraeyen, giereiï.
Eu khoon een fpaerfaem man of taeyaert {loo ghy fegt^
Niet feer veel munts tor vreugd van vrienden aen en legt,
Soo lang hy leeft en duurt, ten minften na fijn leren
Maekt hy fijne ervers bly , doet hy fijn' naefte neven
Sija' doodbaer achtergaen verheugd en wel gemoed,
Teivviilghyd'awebangendeerlyckkijckendoet.
Met recht dan handelen de burgerlijcke rechten
I^efpillepenningen alskinderenen flechten,
Als volckdatiii voogdy noot wendig dient geftelt.
Om dat'ct niet en weet, hoe leven met fijn geld.
figiiu de
geldver-
βτΜάϊηζβ
V4H fim-
mige «I-
diStei.
fiheen *
Cytiifcht
mufi.
fhtn^
Al lang genoeg de roê op licht gefpuys gefletcn;
rJeStoifche rtatigiieyt dient mede wat geimeten,
Die met haer ftuurichen baerd enironllèndegelaet
^iyn munte niet foo feer verfinult heeft als verfmaed,
En fpottelyck veraerd bey van natunr cn reden
Myn goud , mijn edel goud met voeten heeft getreden:
Suicxdatdie wyze meereen' wijs' vöocd heeft behoeft»
Meer nieskruyds nood ig had , als 't malfte fpil-geboeft,
Hier loopt my al terflond die hondfche Crates tegen ,
Die met tnyn' kley ( foo 't fchijnt; of fijnen key verlegen
('tLeft ( gis ick ) quelthem meeft ) nae 'tftrande fneltfijn'
Waer heen, uytfinnige ? rampalfalige, waer heen ? (treên,
^oe > gaet ghy in den vloed uw' nutte munt verdrincken >
Jif antwoord hy) dat's't wit. waerora wyderwaershinckeni
F 2 En
84. L O F D Ε R
ïn om wat reden doch ? op datiè (fegt de bloed)
Mijn'deugden niet verdnnck in haren overvloed.
Hoe? ftaen uw'deugden dan fookampei'op haer'koten^
Dat haer een'hand vol gouds feu weten om te ftooten >
Of hebt ghy't hert fookleen, iooinoode, foomisbout,
Datghy van luttel gelds 't bcfit u niet vertrout?
Watflechtbefcheyd is dit? wat hielp u dan all'tleeren,
AU 't hoog befpiegelen, en diep Philoiopheren !
Dochfoo ghy met geweld uws gelds u wilt ontflaen ,
Wat hoeft ghy ftroom daerom of baren toe te gaen >
Smijt eenen armen buur, fchud uw'verlegen vrienden ,
Die tegen 't winterweer wel wat ge wapent dienden,
Uw' fchijven in den fchoot, in pïaets van in den vloed;
Soo doeniè noch altoos aen iemand eenig goed
't Geld luil: u f foo ghy fegt) om deiigds befit t 'ontbeeren;
Maer mildheyd , die ehy oock voor deugde doet pafferen,
Ja op de ry quanfuys oer volle deugden fielt,
En kond ghy immers niet betrachten fonder 't geld.
Ghy hebt nu middelenbm defe deugd te queken,
En gaet ghy u daer van foo fpottelijck verfteken ?
Maer (fegt hy ) d'armoê ilrecktaen ouderdom enjeugd
Al mede een' leermeerilcrkhe ofoefFenfchool van detigd ,
Leert goed genoegen meer als macht van ri jckdom achten ,
Leert ilerkheyd,leert geduld,leert lijtlfaemheyd betrachten,
't Beurt fomtijds; ick beken't, 'tisnietalmisgefeyt:
Maer hoe veel ihciiter is 't de deugd van mildigheyd,
Als die van ftreng geduld of lijdiaemheyd te plegen ?
Ja hoe meer god'li jck is 't ? God f als't hem dunkt gelegen )
pleegt wel |ïiildd.idigheyd, deelt macht en overvloed
Van goed en rijckdom uy t: want hy is ri)ckil gegoed i
Maer oefFentnoyt gedold : want hy heeft niets van noodc.
Een rijcken machtig man kan dan den aerd van Gode
Navolgen in dit fluck, niet een beroyde bloed ,
Die veeltijds uyt de vuyft des rijcken eten moet.
Hoe kleen is oock 't getal der gener, die de flagen
Van armoede en gelireck geduldelijcken dragen!
Hoe
-ocr page 99-GELDSUCHT. «87
Hoe groot In tegendeel vermercken wy den hoop
Der geiler, die daer door geraken op den loop ,
Daer door op't wilde flaen, ten minften Γοο fy Tcgeen!
Koe, roover, moorder, dief en valfcheniunter leggen
Het pack himns wanbedrijfs al op den mag'ren neck,
Al op den naeckten rug van armoede en gebreck,
Die dunkt hun reeft en breedll, die heefet all te dragen ,
En mag ilch iijner vracht met reden wel beklagen:
iclioon fy voor meerendeel hunn" fchelmery begaen
Of door hunn' khelmfchen aerd, ofom te houden ftaen
Hiijiii ledig, lecker, wulpfch en ongebonden leven,
't Is: armoede en gebreck heeft ons hier toe gedreven.
Ooclc können fedigheyd en ibbevheyd en maet
liifpijfe, indranck, inhuyiè, inhuysraedengewaed,
( ') Niet als in overvloed haerdapperheyd doen blijcken,
recht geoeftènt zijn als van 't vernuft eens rijcken
En wel gegelden mans; de fulcke mag met regt
Niet matig zyn genoemt, niet fober zyn gezegt;
Dic foberlyck beiproeyt van onzen gulden reegen
Nocli macht noch middel heeft om overdaad te pleegen.
M ier 't is om niet gepreekt, de zot geeft geen gehoor,
Hy wil (O fotterny) met fijne fbtheyd door.
Is 't niet een' rafery, die feven Democrijten
De milt fou kittelen, en foo veel Heraclyten
'^oen fchreyen fnot en quijl, dat dit verileend gebroed
'"^l-t fijnen harden kop en wrevelfiek gemoed
Altijd heeft voort gewilt, altyd heeft liggen woelen
Vlack regens wind en ilrooiri van 't algemeen gevoelen ί
ï^oyt liet die Stoyfchen hoop myn' fchij ven ongefmaelt,
^|oy t lieefc hy moogen fien, dat fy foo wel onthaelt,
Gewild zyn en gewenfcht by allerhande lieden ;
Noyt heeft hy haerden naem van goed'ren willen bieden}
Maermetdie tytel eerde deugd alleen begroet.
Hoewel ( mijns oordeel; meer met mond als met gemoed.
F_ } 't ßlyckc
O) Foftius tcmperans eft , quem parita copU non jjotcftcor-
lunii-cic ÊRASM. in COLL.
LOF DER
'tBh")cktk!aeraenSeneca, die van de deugd veel roemd«:,
(2) Ja 't allerhoogftc goed , ja 'teeniggoed haer noemde >
Enmidlerwyl myn' muntm iuLk eeaweerfienhad,
Dat hy daar in foo diep fchier a)s iïjn' * Leerling fat:
Groot fnoever als hy was! hy hadd'et foo goet feggen;
Hy voelde 4'armoê niet op hals en fphouders leggen;
Maer had hem die miiichien wat levender gekne t,
Hy hadde licht fijn lied op and'ren toon geftelt.
Voor my , al heb ick 't hoofd miiichien wat meer gefouten
Als buyskool of pompoen, nochtans dat feldfaem kouten
En heb ick noy t verftaen , veel minder toegeftaen.
Der Wandelaren kali ftietmy wat beteraen j
Wier Leydsman niet alleen het ruym befit van gelde
Wel ernftig op de ry der goed'ren ftelde en telde,
(3 ) Maeroock wel heftig dreef, dat machten overvloed
Van lichaems goederen, van goed'ren van 't gemoed
Niet mans genoegen zyneen heylrijck'man te maken
Ten zy die van 't geluck oock in fijn kas geraken.
Ja ( mag ick oock rond uy t eens uy ten 't geen ick meen )
(4) Dfcs' lefte zijn tot fuicx fehler mans genoeg alleen.
Hoe vele zijnd'er thans, die ander geen en wenfchen I
Hoe vele, die by na voor halt vergode menfchen
Sich derven rekenen, en oock by ieder een
Voorfulcx gerekent zijn, door die en anders geen'!
(<) Oock zijn 'tinwaerheydfchierommogelycke faken
Volmaccktelyck aen d'eerftc en tweede te geraken ,
Ten
(2) Summumbonumquodhoneilum cil, 8c qiiod magisadmi'
tcre, folum bonum quod honeilum elt SEN·
(?) Cumtiiafintbonorum genera , externafive fortunas, col-
poris& animi, iftaomniaadcflefelici hominiopoitet. ARiST·
(4) Nee finedivitiisfascuiquam ducerevitam Fxlicem.FALlN.
(f) Deniqueconandum prO viribus ut bene fdnum
Sit corpus, przcepta animi ut bene cunfta faceilatj
Ciuod facile liaud ficri poterit, fi dura vetabit
Piupcïics. PALING.
«NE-
B.O.
GELDSUCHT. «87
Tenzy menvandederdeeerftwel Invoorraedzy :. . -
Men praten watmcn wil, artgocdbeftaetindry."
Helaes! hoe kan een man, die feldenhaerd fiet tilmcken.
Die veelcyds niet als gift en diOcilém heeft te drinclÏen '
DienietalsgiOveneercnongefönden'koli,
Diearmeli.ck gehuyften foberlyck gedoft ·
Meer hagels op fijn' huyd atkaetft alsop fijn' kleerën,
De iieckten of-ontgaen , of haren aenval keereri,, " ' '
iich vindende van munten middelen ontfet .
Om artzofGnlenifl: te roepen voor fijn'bed ? ' '
(ö) En, Hoorderen, hoe (chaers ficlvby den fchaei-sRegelden
De deugd generen moet, is noodeloost'hermelden·
Iclc lieb' t u ftaendevoets doen hoorén rond en kigër ''" .
Als ick de rafery van Crates fat in 't hair. '' ' i"' ',
Men, (eggewatmen wil, hctgeld is (na myngifleti')" "
Ken wercktuyg, 't welck de dctigd te qualyck magverrHiflen;
(7)'t Goud is'thaer verguld , en in hoogachting houd ·
Die puvkfleen heeft geen' glans, geen' luyfter biiyten 't goijd.
i n wat de letteren belangt en wérenrchappen, ; ' ·
Wat tyd doch heeft een man , die vroeg en laet mbet ftappen
I η draven om den kolt, indien hy wil beftaen,
1 nh-jMtlen leppen nioetofnoodelyck vergaen , ^ · ·' ■ .■'
Om boecken op te flaen of letteren t'hanteren ? '' · ]
!' f) heeft hy ichoon 't vernuft heel abel om te leereii-',''ί'
Dengeeft vol hemelfch vier hoogdravend, ongemeen,
ί 9 j 't Gewicht der armoe druckt en ruckt hem na beneén/'
Sot, fot \v3s Zeno dan, hoe %vi)s hy heeft gefchrevenH' '
Die fchipbreuke arm en naekt ontfwoniiTicn of ontdl'évên,
Fi^rtuyn godwouds, noch tianck geiègt heeft ( fooiiien meld)
Datiyhemvandenlaft, te weten , van fijn geld
F 4 Ont-
. . 1
(i) hen quam faspegemitrerumindigavirtiis?
Ciiiam comtempta jacct, fi facrapecunia dtfii I PALING.
f7) L'ordoreksrertus. JART. ' ' ,
Nonevirtu? chcpovertanon guafti· —fbn O
f^) Haudfacilcemcrgunt, quoium vittutibusobftet , J3i t
Res anguftadornt. lUVEN.j. i;.;>
(9) Pauvrctcfontdc feisauxpiedsd'unboncfpriti " " ""
χ.,
ι ο
δο LOF DER
Ontlaft had of verlicht, en voeten doen ver!, rijgen
Eequaent^bm opPamasof Helicon te Itygen.
Recht kupilock als hy was 1 met even ίου vee! recht
Mocht ook matroos den ilorni wel hebben dant-k gefegt,
Dat hy hem maft en fpriet, dat hy hem kiel en lieven
Te beriten fmytende bcquaemheyd had gegeven
Om't voorland aen te doen, waerophy 'riiad gemunt.
Süt was die * Neuswijs oock, die Alexanders munt
Of fchathjckgeld-gefchenck ai-mhertelyck verfmaedde,
Uyt vreefe van quanfuys daer door of brcuke of (chnde
Tc lijden in fijn' deugd. Maer fchijn ick fdt niet fot,
Die met een'fotten hoop lang dood en lang verrot ,
Lang van den mol vertrapt en van de maey dt urgeien,
Soo langgeherbeckt heb en foo veel tijds verileten ,
En dat metfuicke noch , wier fotte kcitery
Soo ganfchelyck met hun(mendanckdieshalven niy)
Verrot is en vergaen, dat nietjjen eenig teekcn ,
Dat niet de minlte finet daer van en is gebleken
Of nagebleven is in all het nageflacht,
Hoe waerd hetzy befchreyt, hoe waerd'g uytj^elachr ?
Ofwel hetaerdrijckkhoonindeie laetfledageu
Geen' kleene gecken heeft op fijnen rug te dragen:
Soogroote(datick \veet)cn draegt'etechter geen',
Die't geld iiycfucht tot deugd met vqeten derven treên ;
Maei'dieuytfuchttot geld, deugd , ecre^ recht en reden
Ja alle menfchlyckheyd vertrappen en vertreden ,
Hol hol van iulckenllach is thans verfchietsgenotg.
Maer hola ! niet te hoog. 'tQuaedhert; datickoyt droeg
Den fouteloofen klap dier Stoyfche raiebollen,
Verrückt my buyten my, en helpt mijn' tong aen 't hollen,
En heeftfe lang vervoert verr buy ten (poor en bacn.
'Tis tijd weer op te trecn , en wackcr voort te flaen.
Mild- '^"^y Mildheyd geven fonden,
heyd, Om dat wy ((oo ghy hoort) wat veel van fparcn houden,
Gaet, Hoorderen, nietvaft, Ghydencktmiifchienalhier.
Die Mildheyd wacht van u, verwachte yloed uyt vier.
Wen.
G Ε L D S υ C Η τ. j^j
Maei· ey doch ! hebt van my geen al te quaed bedencken :
Al ben ick niet goed fchencks, ick ichafie ftof tot fchencken,
Enmakedatde buylalleiicken hoogerfwilt.
Hoe ? fegt het ipreek woord niet: de vDtmende hand is mild ?
En wie doch , Hoorderen , .noopt handen, voeten, finnen,
boo wacker acn als ick tot foet en heylfaerti winnen,
Tot winnen niet alleen van n^i iddehnatig goed > /
Van wat nooddruftig gelds, maer oock van overvloed ?
Ell rekerliet'etekkbykoft en kleeren blijven ,
Eiiliadde niemand treek tot overmaet van ichijven i ;
Vrou Mildheyd had eerlang tot weldoen lintei ftof, " ;
En Vrou * Grootdadighey d hiel noy t meer open ho;
Is't deugd den dorfti^en een laver te verdrecken,
Den^'aüendentevoen, den naekten te bedecken ,
Den vreemdeling aen difch te roepen en aen haerd ?
Istatel niildheydgoed, gaftvryheydloveiis waerd ?
Vüorwacreen fchstrijck man, die macht befit var»fchijve"»
Weet hier in 'als 't hem luft)wat anders te bedryven,
Als een die hooger niet als blooten ncodruft heeft,
En nuodelijck daerom llechs voor fich lelven leeft.
Hy kan den letteren een nidd Meccen veritrecken ^
En Γ00 men op fijn land den degen komt te trecken,
Hy itijftniet fcliot en lot deichaikilt vangemeen,
En hoed'et voorgevaer, en hoiid'et cp de been.
Hoe mild de rijcke Stad .len 't icheeprijck Y geieten
Indcfen mcu!gmaeliidi ielven heeft gequeten ,
Knd'oorlogsiriachtvan'tlandgefieltheeften geftijft,
E^ic at tot haere eer gemeld, Γοο verr haer kiel hout dryft. .
En a's ick om de ibrg foo wat van 'i hert te lichten
Ga langs haer grachten treén. en all' haer' Godsgeilichten
Enae'iiiis-huyien teile, en koften \vinterbrand ,
üytdeelen fie aldaer met een' foo milde hsnd;
lil waerhcv'd ick beke.i 't, ichoon ick van laven , fpijfen .
En geven luttel hou j ick moet'etfel ve prüfen,
Endencke menigmael; is't wonder dat die Stad
Soo mild gezegent word met all des werelds fchat, ■ ,
. < F 5
• Mn^nh
fiicntta>
yo LOF DER
Die foo veel fchats verfchenkt, en oorl'aeks fcluit tot luchten ii
En zijn dit, Hoorderen , de loifclycke vruchten,
Diejonckvrou Overvloed uyt haren Horen ftort?
Waer toe dan dus op fuchttot overvloed gemort ?
Inden Ootmoediglieyd en Sachtheyd van genioede
Oockdienenaengcqueekt'.ick, ickbcn-'t, die evoele
En aenqueke in uw' borft. ick demp den trot'en aerd .
En vliege fucht tot ftaet iloutmoedig in den baerd:
Waer ik den meefter fpeel, daer moet dat verckcn fchampen'
DatnietalstwiÜenbroeyt, als krijg en oorlogsl ampen ,
De vorften tegen? een aenhitft meteuv'len moed ,
En alles oyeral in brand fet en in bloed.
HoeSylla, Mariusendiergeïijckepeften
Van't'menfchelyckgefiacht, hunn' vaderlandfche veften
Doorheerf|:hiuchtaengenoopt, alswolven dul van tand
Aengrepen', en verwoed door borgerbloeden bratid,
Door lycken , afch en puyn tot troon en kuiTen traden ,
Befucht oud Roomen noch in fijn' Hiftory-bladen.
En ach ! hoe bloedelyck de ftaetiücht thans krakeelt,
Wat yilelytke roll fy by de Grooten fpeelt,
Wat twiften fy berockt, vat land-cii water-kvygen,
TuygtonsdVrvarentheyd , fchoon alle tongen fwijgen.
Maer('danck zy mygeiegt)aeneen iooboosgefwih
En hinckti-ni)nvolcxkennoyt; wanneer dar flechs na wil,
Het zy dan rechts of flinks fijn 'kiilen yolmagftouv/en.
En vredelijck den bucht beiitten en behouwen ;
Dan is 't heel wel te vreên, dan fal 't om tytel-waen
Noyt pieke fchouddcren, noyt hand aen degen Ω,ιει\;
't Paft dan Op ftaet noch eer, 'ja felfs op eer noch blame ;
•tHoud dsii veel meer van't goed, als van een'goeden nanici
't Roept dan gelij(,kd!e gail, daer Tlaccns af vermeld :
(I) Larr locl-en all wat wil, ^ecn' cerefoncltr geld.
In 't winnen acht mijn vok k foo hoog een foet te (leken ,
Dat geen verwy t hoe inood, geen hoon, geen' laiter ftrckei^
Ottmtt-
digheyd ■
Sacht·
ßnnig-
heyd en
Ver-
draeg'
f*:tn·
hejid ,
i-lem
(O Populusmefibilat, atmihiplaudo. HOR, Sat.i.
-ocr page 105-GELDSUCHT. «87
Hem werden toegedoiiwt, die 't niet heel koel verfet,
Nietgreethgopeiikaeiitvooi-ruykei' en banket.
Wanneer hem flechs daer by wat voordeels mag gebeuren.
Hoe } fou'tom een diergelijckeleuren
De viiyft flaen aen 't geveft, en doen gelijckerwijs
Ons' hooffche pvonckers doen ? neen, daer toe is 't t e wijs.
Dat malle punt van eer, daer narren, forten, gecken,
Malkand'ren om by kraeg, by kuyf en ooren trecken,
Om dagen voor't rapier, om kerven, (leken, flaen.
En voelt; en acht'et niet , alswinden hooffchen waen.
Nten, 't kan wel een^hy I/e^'f (want liegen,moet ghy weten,
Komt hem h<;el hupfch te pas) vergeven en vergeten,
Ja vry noch al wat meer, als 't maer de buyl verheit.
En wat de jaloufy die hijlicxpeft betreft,
Die niet en weet te doen, als quaed vermoên te cjueken *
Mijn volck is van die wefp oock Telden hard geileken;
't Enfpeeltden Argus niet ontrent het fluck dettrou:
't En ioekt na faken noyt, die 't noode vinden foii:
Het heeit'et al te druck met ramm'len i^ fijn' kaflen:
't Heeft liever op fijn' bors als op fijn' eer te paflen;
G'jed-rijck zijn acht'eteer, (i) en alle midd'lengoed,
Eneerlyckallen weg, waer doormen komt aen goed :
(2) Derhalven 't kan oock wel verdouwen of verkroppei;,
Dat een Mecenas komt op fijnen ketel foppen,
Als maer de buyl daer by goed voordeel vind een bact.
Wat dunkt u Mannen broêrs, enweetickgeenenraed,
Geen' meefterlijcker flag van regelen en ftreken,
Om u Sachtfinnigheyd en Ootmoed in te pre'ten ,
En vredelyck te doen verfwelgen alle leet,
Als eer een Seneca, Socraet of Epiöeet}
En leere icku niet fijn verdragen, dulden, lijden,
£n niet alleenlyck 'f flaen, maer oock het fchelden mijden ?
£n
(1) LuctiboRuscftodor ex re.
Qualibet. JUV. Sat. 14.
(i) Doftusfpeftarelacunar.
Poäus öc ad caliccra vigilantiftertcrinjfe, JUV. Sat. Κ
-ocr page 106-yo LOF DER
» En kan my iemand noch verwijten met goed recht,
Dat ick een'Ln'oeyiler ben van oorlog en gevetbt,
Een'brouiterben vantwiften eerloos haflebafl -n r
Neen, by mijn' Midailè;i, mijn' Crefeii en mijn' CraiTen!
lek hate twift en itrijd / na peys is 't dat ick fta ,
Wanneer men flechsdeborsmynietenkomtte ni.
Sterck· Doch 't is my nietgenoeg, dat ick mijn onderfaten
moedi<i. Sachtmoediglieyd van geeile en ootmoed in kan pmten
heyds^t kk ipreekden bloodaers oock een Helden-hertin 'tlijf,
Eu maek mijn volck gefchickt tot alle braef bedrijf,
En leer hen allen nood , gevaeren fwarigheden
Groothcrtig regengaen, en onder d'oogen treden ·
Wat hopman, wat ioldaet ion tegen ftael en loot
Aenvliegende . vevfinaên het Grijnfen van de dood 5
Indien hy niet veel meer om biiyt en docht als flagen?
Wat koop:nan , wat matroosfou 't bulderen der vlagen
En 'tgeeilelendesvloedsgetrooftzijudeurteIhiea ,
't En waer hem hoop van winfl: den fchrik van 't hert dê gacn!
Ntemt wech het foet profijt of 'tloc kaes van den gelde,
Geen zeeman fal ter zee, geen krygsman geen te velde,
'c S.il iiytzijnopeenTprongmetalle kloeck beleyd ,
Metalle iloutbeflaenen Helden dapperheyd.
De bloedeloofe vrees ial flucx weer heerfchappye
Gewinnen in OüS bloed, O VroiiPhiloiophye,
^'ifc.j, ί Roept ergens Tulliusfoo fier als onbevreeiij
Ghy hebt den fchiick der dood gefchopt uytonfen geeft.
Μ ler goede man hy (ufc, hy heeft fich misgefchreven:
Lk,icKbcn'tdiedatdoe, dielofdientmygegeven:
Want waer toont oyt de dood met haer' drypunien fchitht
Suo bitter een ^elaet, foo bits een aengeficht,
Als op den Oceaen, vooral als hy op't porren
En ftoken van Moo\, aen'tfieden valt en morren,
Eavan vcrwoedheyd fchuymt, en wit word om fijn hoofd:
/lis 't helder dag licht word gclijck als uyti^edooft,
De iixht alom betreckt, alom in droeve fmuyken,
Pcckfwerte dampen komt en nevelen te diiycken :
Als
-ocr page 107-GELDSUCHT. «87
Als iiyt hunn muy tfiek hol de winden alle vier
Opbulderen en woên met yiTelijck getier,
En 'tgrondeloofediep tot in den grond beroeren.
Ja fand en fout en flijck tot aen de flerren voeren:
Als paeifclie blixemen met fchor en heefch geliiydι
Metdonderflag op flagten wokken ^rfteti uyt >
De gulde folderenen diamante dakeri
Dcsl^lemels fchuddende , dat bey de polen kraken :
Als d Elementen fchrap ftaentegens een gekant,
Bi-and tegcns water woed, en water tegens brand ?
En even wel ghy fiet, hoe fonder eenig wancken
De zeeman op wat hoius wat t'iaemgekliitfte plancken
Air die gevaren tergt, en ruftig 't voorhoofd bied >
En manlyck tegcns al! aenworftelt, wat hy fiet.
Of fcliüün iijn houten huys van winden, regenvlagen,
V.in fnelle blixemen en felledonderflagen
Geilageii en gefchockt, geflingert en gewiegt,
V;in gulfin golve fpringt, van hel ten hemel vliegt,
En v,\n den hemel weer als nederploft ter hellen:
ΛΙ1 Jatontileltgebaerenkanhem nietiontfl:ellen ;
Hy houd in all dat woên, datdreygen van dedood ,
'r Gelaetal even fier, het hettal even groot;
En, Hourderen, waerom ? oradathyofvoordefen
De Tuf ulr.nen heeft van Cicero gelefen,
Of itof tot moedigheydin Platoos Phaido fiet ?
Tnt! rut! Matroos en kent die (ufFerijen niet;
Noyt heeft fich koopman 't hoofd met dat gelei gebroken.
Neen, neen ? het geen die maets 't bloet heet houd en aen 't ko-
Het gicn hun't hert vol moeds,*t gelaet verfekert houd, (ken,
Is lioop , dat eens een' bors van filver en rood goud >
Van daelderen wel ftijfen kroonen opgefwollen,
Hun rijckelijckenfal vergoedenalldatiollen.
Soo werpt de kri jgsman oock en dappere foldaet
Sich met verheven moeden onvertfaegtgelaet
Dwersdoordeitormen heen van yfer, vierenlooden, (den.
Van pijken, fwaerden, roer s, dat's dwcrs door duyfend doo-
Hoewel
-ocr page 108-LOF DER
Hoe wel all 't vlacke veld van moordgeichreyeo klinkt,
Van kopi-e donders dreunt, van ftale blixemsblinkt,
Van yi'ren hagel word beiaeyten overladen :
Hy niettemin braveert en pu hall' die bravaden;
Hy laet daeromme 't hert niet finken in den fchoeft ,
IVIaer hoiid'ct boven's riems en even hoog e» koen ?
En, Hoorderen, waerom? is'tofom'trechtiijnsheereri
Oi om trouhertelijck 's lands welvaertte verweeren,
En ecreloos geweld te keeren niet geweld 5
Geenfins 5 een braef foldaet feu oock de droes om geld
(Soo 't oude fpreekvvoord meldjgetrooft zyn na tc flappen;
Neen, 't geen hemofin't vleefch fijns naeUen port te kappen,
Oi fèlve fteekof houw te krijgen in fijn' hiiyd ,
Is flechs een' hand vol fold, is flechs een' fack vol buyt.
(I^DatTulüusonshicrderfvoordefchenenfinijten,
Dat die fterckmoedigheyd niet waerd eiiis twee my ten,
Die 't gapende gevaer uytfucht tot winft veracht,
En meer haer eygen heyl als 't algemeen betracht,
Dat acht ick niet een'myt; want waer doch vindmen huydi«·
Die foort van moedigheyd, die hy onsaen wil duyden!
Voor my, 'k en weetfe niet. Men treednu ίη gevecht
Om goud en goeden buyt, en niet voor God ofrecht.
Derhalven ick ben 't, ick, die 11 den moed ontfleke,
Die dapp're mannen make en brave borften queke,
En allen fchrick der dood verr uyt myu' helden drijf ^
Ja 't geld hem verre doe waerderen boven 't lyf:
't Bleek aen dien Britten Held, 'dieworgens nood ontkomen
Door't blinde lot geluck, noch eenmael ionder fchroomen
Voor fijnen medemaet, en dat flechs, om 't genot
Van luttel gelds , den hals vertrout heeft aen het lot,
Enweetdoor'tlot den hals den ftrop-ftrik heeft ontdragen.
Ha 1 waeghals al te ftout! dat was den hals eer ft wagen;
(2; Dal
(OEaanimieUtio, quscerniturin pericuÜs &: labonbus, 15
jultitiavacit, pugnatquenon ptofalutccommuiii, led prefui*
commodis, invitioeil CIC. offic i.
G Ε L D'S υ C Η Τ. 9S
(i)Dat toont cerft dat Fortuyn de ftoutaerds helpt en mint,
(3}En dateen' ftoute borsfthaer heylooslot vexwint.
Sterkinoedigheyd nochtans, die ruftig deri bfeginnÏn ^
Doch 011 volltandig blijft, kan loon noch lof gewinnen.
Ja is dien nacm on ^vaerd: maéi' dat het moeoighert >
Het vvelck ick porre en prick , foo ridderlyck To'lherd
Alsmannelyck bej|;,int, blyck t weder wel te degéh' '
Acn 'c Vülck tot Mars, Mercuur én tot Neptuyn genegen.
Wat Zeeman yrord oyt mat van wor( t'len met de zee,
Wanneer hy d oogen heeft op cene rycke ree ; " ^
Watkrijgsman lactoytaf van waclier aen te vallen ?
Wanneer d'er macht van buy t ligt achter veft of vyallen ?
(4) Wat koopman word oyt fat van rotfen uyt en in ,
Wanneer hy hoop of wind in 't hoofd heeft van gewin J
Geen heete Syrius kan hem fijn' jacht doen (laken,
Geen koude Boreas hem die verdrietig η aken ;'
Neen, neen, allwaticknopeenaenprickmetdefpoor,
Bijtopgecn'nobd-fpitsaeh, ofbijt'eriich oóck door:
Dacr fy in tegendeel, die deugd ofwiisheyd jagei^,
Van ftonden aen op 't yverck verflauwen en vertragen,
Terftond verlegen ftaen, yerbyftert en befchroomt,
Ja Itaken'tveekydshcel, eer'teensten hal ven koörat.
Tot ftoiien had ick noch al luttel ftof en reden ,'
Indien ick flechs alleen de deugden fteef der feden,
En niet met eenen oock bey Ooft en weft alom
De Deugden ommedroeg ν an 't heylrijck Chriilcndom:
Want datmen thans en üofl-en Wefter-Indianen
Vanhunnenaigodsdienflallencken affietmanen , '
ï Den waren Godsdienftfietallencken nemen aen ,
^Vie kan da er van den danck met hooger recht ontfaea
I Als ick, die jaer op jaer een goed deel Chrifte borften
; Naer Ooft en Wetten treek : Ick weet v^el dat de vorften
Vot^dn"
di^beydi
Oeckjaer-
ireydßcT
tezyn
dir Chri-
fielytke
Ictre ,
En
I
,2) Audcntcsfortunajuvat, Virg. lib. 10. i" '
(ï) Corfoiterompecattivafonc.
(4) Impigcr extremoscurris mercator ad Indos.
«tniarepaupcrieinfugicns.pci faxa .pciigues, HOR, ΕρίίΙ. I·
^ O F D Ε R
En groote meefterei dkn roem , indien niet heel,
Ten minften veeltijds iich aenmeten voor een deel >
' Opgevende wel hoog, hoe datfy na de kiiften
Vanbeyded'Indiënhunn' vloten uytdoen ruften,
Verr niet foo fèer uyt iucht om hunnen ftoel of ftaet
Te ftyven met mijn'munt, alsom dendageraed
Der Chriftelijcke leer langs Thetis vochte wcyden
Oock op den Horizon te voeren van den Heyden: ^
Maerfeker, Hoorderen 'twordminftom'tleftgedaen:
'k Heb metdie meefteren te langte raed gegaen,
En laetmy al te veel in hunn geielichap vinden,
Om my d it op de mouw foo ilèclit te laten binden.
Soodanigisdeverw, die fy hunnkrijgs fiekftael
Enoorlogs toefteloockaenftryckenmenigmael.
De vordering quaniiiys van 't Chrifielijck Gelortve
Is door den Mnt de huyck, waer met men ons ten hove
My en vrou ftaetfucht deckt en overhangt wel dicht,
Om ons wat fijn en ilecht te treden doen voor 'ilicht.
't En is den y ver niet om 't Kruys licht te verfpreyden ,
Die hunnekielen doet van hunne palen kheyden ,
Neen, 'tgeenhunnvaertuygnoopten bfuyilen doet door't
Is of 't Möiuckfch gewas, ot 'c Peruaenfche goud· (fout»
Indien d'er over zee geen'wind en waer te halen,
Noyt liep'er vloot van ree, noy t fchip af van hunn'palen.
Het is dan mijn bedrijf, mijn mijn beleyd alleen,
Dat met de letteren en burgerlijke feên
Oock'tChriftelijck Geloofden Occaen ten leilen
Dw^ers over is geflapt ten Ooftenen ten Werten.
Sulcx datmen. Hoorderen , hier by wel helder fict,
Dat felfs de wijsheyd Gods door rny haer wit befchiet,
Enmyeenwercktuygdoetennoodigmiddel flrecken,
Omd'oudeOrakel ^reiikdesKoningste voltrecken,
Die al voor menige eeuw voorfegt heeft eii voorfien,
Dat alle volcken God noch hulde fouden biên.
Maer foumen 't oock al heel voor fbutheyd keuren mo
Dat wy noch defe inaar een toonken hooger togen, (g^"'
^ccß.
lib. 4.
eap. 2.
Pfalm
8S. ·
U ht
leydßtr
En toonden, datoock'tftuckdeiOpperfaligheyd 'tfiuci^
Niet weynig Is verplicht aen ons en óns beleyd ? derßli^·
Want om dit beylfaemftuk recht krach ttcdoen verwervetlj
Soo moefte noodelijck de Saligmaker ftcrveiij
En op dat 's levens Vor ft de Kruy s-dood fterven mocht,
Moert hy van Judas eerft verf-aen zijn en verkocht:
iWaer hoe kon Jadas doch dien helfchen koop beginnen ^
't En waei· de Geldfucht heii\hert, herffen, fiel en finnen
Tut in den hoogflen trap verheert had op dat pas f
Vermerckt en vat ghy wel, dat ick de Satan was, , '
Die den Ifcarioth is in de büi'ft gevaren,
En die hem tot een ftuck den fterfFelijcken fcharen
Soonoodig; niitengoed, alsoytwierduytgewrocht,'
Soo heet heb aengeprickten hevig, als ick mocht J
Is 'toock al mc geen fteen, die my de kroon doet blinckeu ρ
(DeChriflelijcke leer die doetmy des gedincken )
' ^at ick mijn volk foo net, foo fuy ver hou w en vry
Van d'ongefonde fmet der fnode kettery ?
"i Ell zyn ( gelooh'etvry ) geen' vliegers by der aerden,
Gocn' ichraperen gevveeft, die ons die pefte baerden,
By mijnen Pluto neen 't; 't zijn vogels hoog van vlucht *
't Zyn geeiten meeft gev/eefi: vol waen'en glory fucht.
Hoe foudc een volxken doch, dat noyt naer eer en trdchte,
Dat infijii' buydelen ilaeghuysvefl; fyn' ged'achte,
Datboven fijne munt noyt opheft fijn gemoed,
Dat onder d'aerde ftaeg als aerdmuys ligt en wroet,
Dat altyd met den neus hangt in fijn' rekenboecken,
Noyt moeyte neemt om Schrift of Bybel t'onderfoekcn
Dat noyt om God en denckt, altijd om 't goud fich quelt
En den Gekruyften volgt flechsom 't gekruyfte geld ï
Hoe (feg ick) fou een volck Γοό fireng van my bereden
Tijd , vlijt of wackerheyd beluft zijn"te bededen,
Ora keuriglijck Schriftuur t'ontleden lit voor lid,
Haer' texten valfchelijck te draeyen van hunn wit,
Of fijn te fchoeyen doen op averechtfche leeflen ?
Nesn, neen by Mammons borft! daer worden and're geefteti
l^ck^fuy
■verte
k^turjtt^
Üi
G En
-
-ocr page 112-III L ο F D Ε R
En gaften toe vereyfcht; 't heeft toe dat loos bedrijf
Niet eerfuchts , nietbeluls, π ie t ga] s genoeg in ^tlyfj
Oock kan 't de ledigheyd wel beter koop verinyên,
En vind wel ander werde, alsd'ouderaferijen
Vaneenen Mardon, een Manes, een' Moptaen,
Een'Arrius, Cerinth, Pliotyn. ofTadaen
Of diergelyckgeboeft uyt Styx weer op te viiidien,
Ofnieuwe Yoorttc broentotaeftftootdergewilTen
Enonheijlvandenflaet 5 neen, 'theeft'ec al te noefir
Met grafen in fijn' munt in fynen gouden oeft,
Met mfyii' raillions veel dieper te verdwalen,
Als een 1'ythagoras wel eer in fyn' getalen:
] η 't korte, 't is een volck dat niet te hoog en fweeft t
Een vol ck dat gaiits geen' lucht na pael oi'niutfaerd heeft.
Totdiisverr, Hoorderen, hebick u ( na inyn meeneii)
En grondig doen verliaen j en toe doen ftaen met eenen,
Dat ick der volcken Heyl, der Maetfchappyen Rand,
De Styffte;E van Gefag, de Queekfter van veriland ,
Der Kupilen Koeftereil, de Voefterv-rouw der Vreugden»
Ja Vordereife bey der Borgerlydce deugden
En Geeitelycke ben; en heb u boven dien
Alom.door niyn Gefpreck veel trecken laten fien
Van myn recht koninckjyck ja Goddelyck vermogen,
En helder blycken doen aen ooren en aen oogen ,
C I) Dat Geld de mert en wet aen alle faken ftek ,
(%) Dat alles werd gedaen en uytgeftaen om 't geld,
Dat om 't gewilde geld de veders door de blaêren,
De kouters gaen door 'tland , de kielen door de baren
Datom 'tgewenfchtegeld'derpelerlichtte voet,
Sich fotaenftelt end Waes, de priefter wys en vroed 5
Dat kroonen, fcepteren ; dat hoo^; beftier van landen;
Verbonden, peys en kryg Öaeg vliegen van myn' handen,
Sta«g draven na myn'fweep, ftaêggaenfoo ick begeer' j
Kortommc dat de beurt, de keer en wederkeer
^ . Van
(1) Pccuniai obediunt omnia.
(2) Hscc cit illa cui famulatut maxitnusoibis,
Divapoiensrerum, lo. Sccund*
Bcc'es.
10. ν,
1'J'
GELD SUCHT. 125
Van all den horlement der menfchelijcke faken ,
Sy zijn dan groot of kleen , lofwaerdig of te laken,
(i) Gewijd of ongewyd , ttaêg ftaen aen mijnbewint, ^^ ^^^^^
Gelijck als doy en vorft aen 't wenden van den wind, ( ken ß^f^g '
Wat fegt gliy, Mannen broérs, en kond gy uyt mijn werc- ß^gtop
Noch nietVat groots in my, wat goddelijcx bemerken ? ' h*ren
En klapt ghy noch van vreiigdj^w' handen niet te faem ? hoogßen'
En buygt ghy noch geen' knien voor mijnen hoogen naem ï
En roept ghy noch niet uyt met nederige finnen :
Lofzy Vrou Geldfucht, lof de grootfte der Godinnen ?
Maer ( dencktghy mogfelijck) fooghy een Godheyd zijt j
Wie heeft u akaer oyt, wie tempel toege wyd,
Wiew/erooktoegefvvrertwy hebben wel vernomen,
Wel nu en dan verftaen, hoe 't by geloovig Roomen
Wel eertijds kercken heeft en outers opgerecht ( d'Echt,
Aend'Eendracht, aen de Trouw, aen't Krijgs-geluck , acn
Aen d'Eer, aen d'Eerbaerheyd,aen Deugde, Jeugd en Vrede»
Ja ( 't welck noch vreemder Hinkt) iêlfs aen de Koortfe medeJ .
(2) Maer vonden nergens oyt een eenig woord gemeld
Van kercken toegewijd aen Geldfucht ofaen Geld.
't Kan weien Hoorderenj 'ken wil 'tniettegenfprekenï
Maer dat ghy iulcx hierom f oud duyden voor een teeken
Van iet gemeens in my , of hierom denken foud ,
Dat tempelen uyt leem, uyt hout of fteen gebout,
Of alteren gekroont met lof en verfche xoden, ■
Van meer vermogens zijn om iemand te vergoden ,
Als fijn beroemt bedrijfofgoddelycke macht,
Sul.x waer te boerfch geduyd, te kinderlijck gedacht, '
Tegrofgeredeneert. Maertfa, watfultghyfeggen,
Indien ick u wel klaer koom onder d'oogen leggen,
Dat ick meer tempelen, meer kercken heb alleen,
AlsalldeGodheên oyt en Goon gehoopt op een;
(') Divina humanaque pulchris
liivitüs parent, Η O R SERM, -
(2) Funefta pecunia templcï.
Nondumhabitas, nullas nummorumereximusaraï. '
UtcoliturpixatqucHdts, &c.]UVEN.Sit. i-
trap , en
betoont
fich Go-
' dinnttt
ιοο L ο F D Ε R
Ja dat ick als Godin ben binnen't koor geiètcn
X Ctr t Des tempels, die met recht Gods tempel werd gehecteii,
* 16.Hemel fmaed, tot 's Allerhoogften fmert,
' Mi jn' ondetaerdfchen trooiiheb opgericht in 't hert ?
God wilgecn'tempelengemeft met menichen-handen j
't Is 't hert dat hy begeert, hy wil geen' offerhanden ,
1. SrtKt». Hy eyfcht gehoovfaemheyd: maer dat na mijn gebod
IJ.21· Gehoorfaemhcydenhertmaer^uyfteren, alsna God,
Hof.6.6, Endatghy'tgoud, nietGod, uytall'uw'fiel en finnen
EccL· En altijd hebt gemint, en altijd meent te minnen,
*7· Word Iclaer hier uyt gevat, dat ghy mijn'gulden kout, '
M^tth. j^/{ijfi'innegevingenvoordryvoet fpreukenhoud;
^· Gods Woord integendeel, Gods leeren drcygen , raden,
En all'dOrakeleiider Goddelijcke bladen
Niet meer cn acht al s vv/ind; en foo verhit en gaeu
Uin den Goud-dienft toont; als in den Godsdien ft flaeu.
Laet Paulus vry op ftrengft vermelden en gewagen,
1 rimoth. ^ die na rijckdom ftaen, na macht van fchi jvcn jagen,
^'la ftricken flruyckelen, tot dwafe luiten flaen,
Enlijf.en ziel bederf befwarelijckontgaen !
Wie is'er onder u, die fichof om die ftrïcken,
Ofomdatgrond-bederfvan 't fchrapen ai laet fchricken ?
iTimw/j. Schoon hy alom op'tielft my hekelt, nijptenfmaed ;
^ja my voor worrelicheld van allerhande quaed j
Wie roey t of ruckt my uyt; fchoon hy den wocker-giiy ten
Des Hemels deuren fluytj wieftoot iich aen dat fluyten ?
Celolf. 3. Schoon hy de gierigheyd voor afgodsdienft waerdeerr:
" " j' Waer word haer' afgodin niet vieriglijck geifert ?
^ , Ja fchoon uChriftusfelfbelait uyt all uw'krachten
ßll,' Eneerftcnbovenalna 'themelichooed te trachten:
Ghyfpeelt, gelijck wel eer het heyjcnfch Romen plag:
(I) Geld geld dient voort tegaen, de deugd volg aljfe m»g'
Schoon hy de ftapelen van mijn' gemunte Rucken
Ey doornen vergelyckt, die 'c goede'faed verdrucken:
P>
(i)OcIves. cJyes, quxrcnda pecuniaptimumeft.
Virtuspoftnummos. HOR,Epilt.lib. i,Epift, ;,
-ocr page 115-M:atth.
GELDSUCHT. ÏOI
Al ibucle 't goede faed noyt opgaeti uyt den grond j
Iciilen moeten vol, de buydels Iiijf en rond..
Schoon Hy welernftigleert, äat nietnand hier rWee heeren,
D.itniemand God en 't goud kan dienen, vieren , eeren:
Al fou de Godsdienft plat in 't voedfand nederflaen j
Dcgoiid-dienft moet vooral op'touter blijven ftaen.
ji ichoon na fijn bericht, de deure van den Hemel
Denrijckengierengaept, als 't naelden oogden kemel.
Wie (iremt daerom de fucht tot aerdfchen overvloed ί
ja wiecn keurt hem niet voor't all erhoogfle goed?
Ja wie, mijn' Hoorderen , ( ick derf noch hooger fpreken )
liejaegt hem veeltijds niet door duyfend iltnckiche ftreken ?
Diefoo ick ftuck voor ftuck ii wilde doen verftaen,
't Waer'tfand aen flrand getelt, ickhadde noytgedaen.
Men fpeelt vail overal, ja roept mesx vollen monde :
Wat fonder (chaê gefchied, gefchied oock Tonder fonde.
Üoch 't vleefch geworden Woord en fijn' Apoftel fchaer
En lieten 't niet Gy praet en ydel woard-gebaer,
Gelijck men heden doet, fy poogden oock met werken
% wel ernfthaftelijck te fchoppen uyt mijn' kerken,
% van mijn' alteren te bonièn plat ter neêr,
f 11 immers fal ibo ftreng met leven als met leer
l^in Mammon te vertreên, den rijckdom te verachten,
Eiideurgaens hoóger niet als nooddruh te betrachten:
Maerghy tot Mammonsdienli: geneygtal even feei'
^^eemtfeggcn aen noch doen, volgt Ie ven na noch leer ^
ß'es beu ick overend en in mijn'eer gebleven.
God eyfcht tot fijnen dienft ilechs eenen dag van feyen ,
De fciie zyn geichikt ren dienfte van 't gewin ;
i^laer, by mijn' bors! ick moet in plaats van een' Godin ^
Öe inoodlle geld hoer zijn van all mijn' nagebuiiren,
Indien gliy 't derdendeel van uwe Sondag - uuren
Hem opdraegtfoogeheel en vol, als ghy behoort :
Giiy vind u dan naer 't lijf wel fomtijds daer fijn woord
Vcdtlaert word of geleert, maerz'el cn finnen loopen
Omtrent uw'kofferen, uw'soud-enfilyerhoopen:
G 3 Want
IJ.zz.
iiatth.
6. 24.
Mare.
10.
I Ti/no.
6,S.
10% LOF DER
Wantby denfchatis'thert, gelijck de text vermelci. »
Gaet henen uu en fegt, dat Juffrouw facht tot Geld
Of Geldfucht gants geeii' keur van kercken heeft en kooren;
Ja s' heeft'er foo veel als hoorders om haer ooren,
Als vlamraers op haer' tefch, als Janckers naer haergoud :
'T is nu wel klacr betooni:. 'T is wacr, nien metft en bout
Der Godheyd nn en dan wel hier of daer een' kercke
Sookoilelyck vanftof, als konilelijck vanwercke;
Men bied haer fomtijds oock wat fineers van ram ofvaers»
Wat vvierooks aen^, wat fangs, wat uyterlijck gebaers:
Maar, mannen, wat is dat? dat acht ick niet met allen j
De ware tempel 't hert is my te buyt gevallen ;
Dien heb ick bcyde God en Godsdicnit teenemael
(Ickielvefchaem'tmyfchier, jaichrick, alsick't verhael j
Doen ruymen met mijn' mimt, en my daer in gewrongen ;
Daer worJ mijn rijk metael geviert, geroemt, geforigen,
Niet met een deel boehaes of uyterlijck geruchts,
Maer met een ziel vol viers, volinnerlijckgefuchts, (tef^-·
Ci)'t Welck weite recht eerft mag de rechte Godsdienft hee-
Daer ben ick in mijn' kracht als koningin gefeten;
Van daer is 't dat ick fix all nw beleyden raed ,
Allwatghy feghten iwijgt, all wat ghy doet eniaet,
Ka mijnen wil beftiere en eenig welgevallen
Watfegtghy? kand'erwel ietmeertev^enichen vallen»
Om voor een' Puyk godin al om te zijn begroet;
By Midaskluyten.' neen't. Derhalven dan ghy moet
( Het zy u liefofleet) met all uw hert en finnen
My toeÜaen, dat ick ben de puykblocm der Godinnen >
En datghy tempelszijt ( als boven is gemeld )
Niet van des Heeren geeft, maer van Vrou Sucht tot Gelu·
Nu dat Vrou Sucht tot Geld oock wel God in lal blijven ,
En datnoyt tongen-ftorm haer uyc haer' tempds drijven ,
Of van haere outeren haer bonfen fal in 't ftof,
Vloeytal met een hieruyt tot mijnen grooten lof. >j7ant
(i) QuodunufquifqueprxcaiteriscoUt. quod fuperomma mi-
tatur&diligit, hoceideuseit, Orig· fuperjudic. Honi. 2.
Matth.
6.11,
EnG«-
äinmte
füllen
ihjvcn.
G Ε L D S υ C Η τ. io<>
Wantaengefienoockfelfsdeflagenendefteken ^ >
Van Gods tweefiiedig woord op mijnen muntfchild breken,
En my (' foo't blijckt; niet eens aen vel en gaenof huyd j
Wat, Hoorders, fullendan's woordsDienaersrechtenuytï
Lact uwe Predikers vry ftampen» tieren, kryten,
Dat lloel en kerckgewelf bynaer in ftucken iplijten;
Watfal 't my hinderen ? 'k en kreun mygeen gekijf;
lek flachte God Termijn; die wei is (fpeelick; blijf.
Lact, laetfe vry mijn' munt voor eenen afgod doemen»
My eenen afgodsdienft, u afgodiflen noemen,
En voor den inooften hoop uytfchelden, dienmen vind.
Ali' fukke fcheldingen en zijn by u maer wind,
Maer ibrmen fond er klem, die flechs van buyten d'ooreti
Enluttel flaenmetlucht, doch niet in'thertenbooi'en.
1-aet, laetievryelijckuytbuld'ren , dat'etklinkt:
Ofnoodhtyd I dte voor God en alle reden fiinkt \
O fchamle, dat een menfch πλ 't beeide Gods gejchapen
Slechs toelegt, omwatfl^ck, wat drecksby eeniefchra^enl
O laßer, dat een dier tot een onfierfllijk lot ,
Gevorder t en gevormt, een dier, dat met als God,
y>ct als d'onfierflijckheyd behoorde te betrachten,
^"jn ziel dat hemelfch deel^ fyn' edele gedachten
Soo flaeffch, foo beeflelijck langs d'aerde kruypen doet,
^nvanhetßelloosgoud f 'fwdck.d'eeredervenmoet
Van £)ƒ) dery te (tae» derfterjfelijckeßkef",
Sich niet en fchaemtßn' God , Jtjn hoogßvgoed te maken 1
Hetklinkklaer rammelen, het klappen en gebons
Van uwe daelderen, ducaten, ducatons, ,
Ontfegtdat bulderen den toegangtot uw' ooren,
Ja laet u niet een woord van all datfnorken hooren.
Laet, Laetfe vry op'tfcherpft af vragen uw gewiffS
0/V eenen Ghrifien oock» een' die gero epen is /
Tot hoop van ick en weet wat endeloofegoeden ,
Alleen fijne hoop betaemt met aerdfchen draf te voeden
P-nallfijne heylen troofi te veftigenalleen
In Tv^t gemunt metaels teßapelen op ecn\
G 4 E»
-ocr page 118-' I04 L O F D Ë R
En of dat immers nm fio fpotti^e gebaren,
Seo malle driften zijn, als of een man van jaren
Geroepen tot W^tgroots , totßaet-ofhuys-bevel,
All'fijnen ernß uerfmolt in kaot-ofknicker-fpei ?
't En ial my al niet fchaên , niet dceien , niet doen flouwcu ?
lek ial mijn tempel-koor wel weten in te houwt ο j
Enmijne munt byii wel houwen haer' uaeray;
Des ben ick wel geruft; ja ickverfekermy.
Dat velen onder u veel meer vertrouwens fteUen
In eenducaetot vier die hun de bors doet iwellen,
> Als in all 's Hemels fchat, all 't goed der een wigheyd "
Hun in Gods feker Woord foo ieker toegeieyt.
Derhal ven laetfe vry wat winds met fwe'tren breken;
Sy füllen my doch niet uyt mijnen tempel preken
Of praten uyt uw' borft , hoe ftijf iy zijn gcinoud ?
'k Sit al re val l· en diep gewortelt in dien grond,
En oock wat iouden hier die broeders veel bedrijven,
Die ielf geen' hateren en fchijnen van mijn' ichijvcn >
En anderenquanfuysgenegen zijn t' oiitflaen
Van 't evel, daerfe fel fveeltijds aen hinken gaen ?
Hoe ? fotuii'erhieren dner u niet wel toonen können ,
Die vele duyfendcn van goude kroonen wonnen
Met eenen hylicks- kus, in eenen bruylofisnr.cht:
, lek bid'su, fegt my eens , wat.vat, wat klem , wat kracht
Heeft all het ka'k'len doch , all 't li raeyen en all 't tieren.
Vanfiilckevogelen, opmyofopnvjn'gieren?
Men mocht die meefters dus met reden gaen te keer :
Luc. eaj). fachtjens Μvdic^n; falfeerß uvo ey^m feer:
4. 1/. Z3 Indien dan noch'tgeCig der Goddciijckeblaêren^
Noch oock der Piedikers, d.c a hunn wit verklaren ,
En by de uwer veel' nochtans niet vreemd en flaen, ■
Ja by de vroukens fchier voor halve goden gaen ,
My uyt mijn teinpelkoor niet machtig zijn te botfen;
Veel min danfal ick my van School-klap laten trotfen.
Gaetviy, mijn'Hoorderen, mijnOnderiinen , gaet,
Leent bev uw' ooren vry aen uwer wijlen praet:
Sv fulleni weet ick wel)iuet all'hunn'fwetferyen
^ ' Uw
-ocr page 119-G Ε L D S υ C Η τ. io<>
Uw' fchouwd'i-en van mijn jock noyt machtig zijn te vryen·
ja {foo 't u niet en luft die fnoikers toe te gacn )
lek felf wil u alhier gaen melden en veiflaen *
Rond uyt en onbeducht, wat fy al lang voorhenen
Ons wreven in den baerd. lek was wel eer t'Atiienen,
En voelde my bekifl: dc wijsheyd van die Stad ,
Daer elck den moed foo groot, den nmnd foo vol van lud ,
Uyt jock, uyt tijdverdrijf van verr flechs eens te rieken :
Derhalven ftaek ick my llracx in een' fchier van Grieken,
En trad mê fchoolwaert in , alwaer een fwetfer (iond ,
Die van de deugd heel breed ging weyden met den mond, '
En ( naer ick mercken kon aen fijn gewäcd en praten )
Meerfterrcn hadgetck, als dalers ofducaten.
Ickhcorefnedigtoe. Ten ecrllen ging'tal wel,
Ahoos niet tegens my : maer op het flot van 't fpel,
Begint de Griek van toon te wiflelen en inaren,
op mijn breed gebied heel hevig uyt te varen.
Wie (riep hy ) Hoorder en, ivte -van u alle ßnd
Oyteenaendachtigoogna's Hemelsblau-meTent,
'i'ent ilie des Schef-pen handfoo prachtigging bordtiuren
foo veil vurig goud s, mei f«o veeL^goude vuur en,
En foo groot dadclijck doorv^rocht aen allen kuyU
Λίρ/ vlammenden robijn en gl,oênUen diamant,
indim ghy ntet ah goud genfygt zij t na te trachten',
Send na dat Hetnelfch goud uvo' eogen engeJachren:
^>cter ach 1 tot iet Vvat hoogs en hebtghy hert noch treci^
iVatgouds uytßtjmgegroeytr watglmfierenäen drecke
i'erhe^t, lertoondertghy (o fpoitelijckedinge» ! )
l'eelhoogcr alsaU'tgouüvan's Hemels folderingm.
E» is 't ( dus voerhy voort ) nietfchandig , dat een dier
^•'n binneri als een God gefit It met hemeljch vier,
buytenmet het hoofd recht hemclwaert gefchapeny
Sooßechtelijck fichgaet aenfiym en flvck vergapen ?
G 5 En,
(i) Oshomini fublimcdedit, cxlumquctucii
Jufllt, & freftoï ad fydeia tollere vultus. OVI D. MET. 1.
1'rovidentia naturxhomines humoexcitatos celfos&ercilos con-
üituit, utdcerum cognitioncmcslum intuentes caρςrc poflent.
Cic. 2. de Nii.dcoc
Ji(S LOF DER
Έη, als vergetende %,ijnv(ulerlanclen lot,
In fUetfe vnn fijn hert nafynen oorjprong Gód,
J» plaetfe van fijn ooggedurtglijck te richten
Nu nad'opgaen Je, nu na d'ondergaende lichten,
En uytderfelvermachte volmaektheyd, majeßeyt
De majeßeyt, de macht ert het voltmekt beleyd
Ties Werckmans duydeitjci^ te leerenßen en mercken,
ILnhem eer biedelijiht''erkennen in Jyn' werckfn >
Soo plat op d'aerde valt met finnen en gemoed ,
{i) fa onder d'aerde ligt als mier of mol en -aroet
T^O'jtItifttg^ nojtgeßnt omöockdeminfiefwteren
Van een vervnondert oog nae 'tSterrendack te ßieren
Noyt eenmaelfcggende tan minfien infyn' geefi:
IVdtgeefi, vaat hoog vernuft ^ wat hand is datgeweefi
Die tot dat heerlijck, werck bey flofen form verleende >
En form enßofdaer in foo meefierlyck vereende ?
Noyt n&yt eens denckende V/at "Wyfe kracht is dat ί
Die dat onmetelijck, dat machtig Hemd-rad
Met all' fijn raderen engloêndeflerre-bollen
Rondom den aerdbol doétgeduurig henen rollen \
Die met de Son karofffiaêggins en Weder fireeft,
Nu na den Zuyder-bock, nn naden Noordet-kxeeft,
En ons iiyt datgeßreef^ datgins en "weder rijden»
De nutte beurten baert der trvepaerjaergetijden ?
Die langs der Bvfferfchriemsvloer met beeldvoerck^gephtvtyt
Den onverdwaelden dans der Dvoaleren beleyd ?
Die V aengeficht der Maen toyt met gekende ßralen,
En fnaendelycli^ verkuit ? die d'oeveren tot palen
Der vooeße Wateren voorfichtig heeft geflieht'{ >
Die 't wichtig ^erdrijcli heeft gehangen in gewicht,
Έη ^ml· en Hemelryck, hoe wijd van eengefeten ^
Aen eengeketent houd oock fonder koord of lieten ?
Dus fnoevende wicrd hy in't harnafch dapper heet,
En trock fyii' hoosen trantnoch bet in top, eiikreet;
( i( Talpa bipes, alta fempcr tuilure fepultiis.
AfpicitnSnunquam fublatolumiueciluin.
MAR, Ρ AL ING. Lib. 10.
Hom,
eap. ι,
τ. 20.
GELD SUCHT. 125
(i) Foey gieren l miermfaey! foey goud-enßlver-mollm!
Die.noyt een hoohgepeys Uet door «»' herffens rollen,
En 'i Hemeljche paleys dat ongemeten fchoon >
Welck d'etr des Eemvi^en fo prachtigßelt ten toon, Tßlm^
Endoor fijn kUer gewelffool^laer doet henen fchijnen, ip. t». ι
Met foo -veel fuchts befchout alsefels , büffils , ßv^nen 1
l^aeromghy toaerlijcl^ oock, wel waer zyt oogen > mond ^
Ση kop,gelyck als fy, te dragen na den grond j
felfs van top tot teen in buffelen ^ in beeren 3
In hoeden , efelen en -verkens te verkeeren.
Cihy hebt niet meer heluls van all watghy aenfchout,
Dan ofghy maer de ziel in 't lyfen droegt voor fout.
Hoexoel Η dag -voor dag in V Werelds rupne Rondde,
IVuer inde Codheydfelfuals ter Schooien fonde, '
Soomenigleerßuckvoord, alsfchepfelvoorgeßel't,
IViit baet, wat helpt'et doch ? de Snoode Sucht tot Geld
Houd in die hooge fchool uwe oogen vußgeßoten,
l^Ui* oor en dicht geflopt, en hottd « «e« uW koten,
Hat^s aen uWfchrapery: kortom en voor beßuyf.
Ohy k^mter kind'ren in, ghygaettr kind'ren uyt. /
Dus dorft die kale vinck ons varen in de véren.
3 a {docht ick) raièbol, di e doen fou naer uwe leeren,
Bleef die niet eeuwelijck een geldcloofe bloed,
Een kalis kind, als ghy ; hiel die niet braaf den voet,
Om 't lllver met de fchup wel hoog op een te ta Π en 1
En 'tgoud by tonnen vol te flepen in fijn'kaften!
Neen, neen ; ioo wie ria macht van ithij ven dingt en ftact,
Wie luft heeft in mijn'raunt te weyden fonder maet,
Of in d'ontelbaevheyd der dalers te verwarren,
En mag geen meter zijn, geen teller zijn van fterren·
En ghy, mijn'Hoorderen, gevoelthierinmetons:
En ( by de majefteyt van mijne ducatons i;
'T is recht en wel gevoelt. Ghylaet den Hemel drijven.
En hef t Uw hert en oog noy t hooger als uw fchijven,
Uyt
(2) Dcfoimicisindicis autura colligcntibus vide Plinium Lib,
n.cap.j I.
8% LOF DER
üyt wekker glans en gloorghymeer vemiaecks geniet ^
Als oyt uy t fterren trock, all wat na ilerren fehlet;
Wier brave teekens oock en princelijcke beelden
Met veel meer majeiteyls u oyt in d'oogen fpeelden,
7\lsairdie't Hemel-rond op fijnen gordel draegt.
Ofbiiyteadjen vertoont, wat mag'teen Leen, een'Maegd,
Een Reus, een Hercules in pracht en gcootsheyd halen ,
By 't hoflijck bedde werck waer met uw' dalers pralen,
By 't glimmende gelaet der vorilen fier en Hout
Gcflagen en gemaelt in fil ver en rood goud.
En met hunn' wapen prael ten breedlten iiytgeftreken ;
Dochfchoon ick my dus hard geraeckt voelde of gefteiccn
Van die Atheeniche wefp; ick itapte niettemin
Van daer uytgaende weer een ander ichoolneft in;
Daer(naerick merckenkon)een (uffer ftond en teemde
DienadeSroällonck, enheelnaZsnofw^emde,
Gekapt en toegeruft ioo vreemd , 'k en v/eet niet hoe ,
En ruygeii lang gebaeid tot aen den gordel toe j
Die my aldadelijck dwersdoor lijn' knevelhairen,
Daerfdiaerof mes(foo 'tfcheen)noytdoorgeg3en en waien,
En die hem fchier't gebruyck benamen van den mond,
Dc hoorendatmy ipeet, en gants niet aen en Hond.
Indien ((dus fprack de bloed) tot eerJuckjalig leven
(l) Dedetigd allecnval pp VAnmiäcleUn kan^even ,
IVaersoe dm duf verhit dnor vloed en over veld
Die tnidJelen gefacht ly overvloed van geld ?
V Enxiijn de flapelen der om ons flaende fake»,
Ï>e-volle kißenniet , die onsgduckjg maken ;
Ne;« j ^tgeen ons vredig , vry m vrolijck leven doet >
Huyfl binnenin ons hert, ießaet i» ons gemoed,
't Ontbreekt den Tvijfén noyt aen vollen trooß en vreugde ,
Oock als hem munt ontbretk^t. Hy "Cf 'tnd fich tn fijn' deugde y
Ditt's in 'f wxeracht tg goed, en oordeelt (chat en flaet
{Schoon goederen gènoemt') noch goed in fich noch ^uaed.
FoT'
XpJ^i Vixtus ad e.'cplendam beatam vitamfoU faiis efficax. S EN.
-ocr page 123-G Ε L D S υ C Η τ. io<>
ïoriuyn dat lichte velen mnd op hem geen vatten ·,
Hy acht h^et^ giften vreemd, en ßuyt en kiß fijn fch at ten
In 'td/epßevat! zijn' ztel, äaerfy met aen tn \m.
Stet daerhet rechte beeld % an een' recht heilryek'man»
Gelooft my, Hoorderen, (i ) dai heyl, geluck en fegen >
l^iit rijci{dom niet en is tn mächt van goud gelegen:
Ntethy·, dieveelbefit, mutr hy ^ die metßjn deel i
Sich vergenoegt, ts rijck.. Genoeg ts meer als veel.
{%)Sooghy Η felvenwenjcht ten vollen te verrijc^en ^
la fooghy eemgfins der Godhepl Wtligelijcken,
Koeythebjuchtdat quae^l kritjd met ernft uytumngeeß:
W^nt die mhfi hehßek is > gelijckt God aller meeß.
/H er beer ick( icic belceii't) van fpijt fchiei·op mijn'lippen,
En dachte : iottebol , loop maek dat uw' t hryfippen
Knuw'Cleanthenwiis , wierfufenmaelfielc breyn
Meernieskruyds noodig had , alsyemand van 'tgemeyn,
Düch hier by bleef't noch niet; hydorft noch hooger llngen-
in riep al vragende ; Zijn V, zijn'tgeen' malledingen
Dus hits met etil z,ijn hert na macht van munt teßaen,
Die all' haer' waerde t recht van onfen loßen Waen ,
En op dergrooten keur en eenig velgevallen,
Teel Xvaerdig is van daeg , en morgen niet met allen \
ΐ.η is dit niet een k^laer en levendig bewijs,
Ï>at fihtr all' fijn eer, dat goud all'ßjnen frijs
Van onfe fotheyd treckt, 't -ivelck anders na fijn' waerde
Gnechtclijckgefchat, niet meer moeß doen als aerde ï
laaerdeis'/ dteghy dient , dieghf voormeeßer houd,
Soo dickmaelghy uw hert aen filver hangt en goud.
GodJielde d' aerde 't k.ruyd , de kruyderen den beefien >
Ï>e beeßenwederom der redelyckengeeßen
Ceé
OVivitutexiguomelius. CLAUD.
S divicias per contcmtpum divitiaium yiacft.
Satisdivitiatumeft, niearopUusvcllc. QUINT.
Multa petentibus dcfunt multa. HOR CARM- Lib. 3.
Ode 16. ^
1 Tim, 4
110 L ο F D Ε R
Cefchickielijck tendienfi ; maermenfch foo fchoonm{chick
En crderfchendende valt metßjn hert in 'iJlick ,
EnonderWerptfijnßelwat blanche en bleekgeeleaerde »
Ote foo veel trappen Jiaet beneden fijne weerde ;
Weshalvenhy fich ooc^ (o fnoodhejd waerdgelaeckt! )
Oer beeßen meeßer/chap onwaerdig heefίgemaeckt i
Nadien hy fitoodeßaefßjn hoog vernu ft en reden
Den vodden onderwerpt diefy met voeten trfden«
En die Natuur beforgt voor onf' begeerigehstnd
Wel diep verborgen heeft in 's aerdrijcks ingevrnml:
(i) Want all wat in onf borß den hebluß aen mögt queken,
Beeft fy voorfichtelijck voor onsgeficht verfieken-.
En 'tjilvefen het goud tVveo fioffen , die 't Gemoed
Neer drucken in hetßof^ doendrucken tnet den voet >
Sy richte in tegendeel en hief ons aengeficht en
Na 's Hemels aengeßcht en ζψι door luchtelichten«
Έη wilde dat dat groot, dat -monderlijck geflieht.
't Hoog vooriverp foude z^n van V menßhelijck geficht.
Maer "ivy van oudsgewoon haer' Wetten te vertreden,
En t'eenemaelvervreemt^vanallenfchick^nreden,
Enfmod en ßaeffcb van geefi , gaen flaêgmet neus eft neck,
Caen ßaeg met z>iel en ßn na draf gebückt en dreck ;
{2)E» fchamenons met eens een deelvertrapte leuren.
Zen deel ontgravenßijcks voor 'i oppergoed te keuren,
la daerom menigmael nu Welbefpraeckt j nuficm;
(3) Ntt gted, m q^uaedte zyn-j m rechtte gaen ^ nu krom'
Sifit
(1) Nihil quidem , cfliod avaritïam noAram imtaret, in aperto
natura pofuit: pedibusaurum & argentum fubjecit, calcandum-
i que ac premendum dedit, quidquid cft , proptet quod caieamur
ac premimur· lila vultus noftios erexit in calum, & quidquid
magnificum miruitique fecerat , vidcri a fufpicientibus voluit.
SEN, Epift. 94.
{i) NonerubwM'ciraus fumma apudnoshaberi, qusfuerani ima
tcrraium. IDEM ibid.
(3) Ad mercedem pU ftjinus} ad mcrccdetn impil IDEM
Epift» IlJ.
GELD SUCHT. 125
Siet daer ten naeften by een ftaelken van de rede,]
Die bits ÓUS op dat pas die bulker hooren dede,
Eadatmeteene Stoifche en ftatige manier,
£n luypende Γοο novts geliick een ftootfche ftier. ,
Ick meende by mi)n bors l fehler uyc mijn vel te ipringen
Eu morde binncn's tands : wel hqe ί die nioye dingen,
Dr.t lieflijck blinckende, datklinckende tóefael,
Doopt hy datraet den naem van vodden in fijn' tael ?
Dat lilyer en dat goud , 't welck all mijn' gaften keuren
Voor ietaenbiddelijcks, hoe ïichatthy dat voor leuren?
Wat bul, wat uyl is dit ? en datnien dat waei'deert
Ve rr boven eer en deugd, hoe ? is dat fchamens wecrd ?
Watduyiènd ducatons! wat mag de bloed doch praten 5
Ja \vy ( te weten ick en ghy , mijn' onderTaten^
Staen hierom foobefchaemten foo verfielt aarifchrick,
Als treckpaerd dat fijn' kar geflingert heeft in 't ilitk,
Dus morrende liet ick dien Stoifchen fnorkér varen ,
En quaai op ftrate weer allencken tot bedaren,
En dachte onaengefien dit al t'onheufch ontliaèl 5
Noch eens een' proef te doen, en voor de derde mael
Een weynigsken gehoors aen fchoolklap te verqulften;
Waer toe de Wandelaers of Ariftoteliften
My dochten reedft en nutil > als wefende meeft viy
Ontrent het il uck dergoên van muggefifteiy,
En minft verfchillende van 't algemeengev^oèlen ,
Dienvolaens η;ιϊηίΙgeiteltom onsdenbaerd tefpbelen.
lek ipeel dan; foo gedacht, foo dadelijckgedaen,
En wandel wackerlijck recht op Lyceum aen,
Stapiri, neem vaardig plaets, enheb nauplaets genomen 5
Of fieden prater ilracx op fijnen Praetftoel komen;
Het welck een baesken was,heel frifch en hoog van blos,
ßaer by heel burgerlijck en deftig in den dos >
En voorts aen kin en koon heel nettekens befchoren ,
(4) Sulcxdatde Stagirijt in hem als fcheen herboren j
Wiens
(4) Veftc infigni & anulis actonfura utcns· DIO G.^L Α Ε RT.
Lib,). de Aiiftotele,
III L ο F D Ε R
AViens ièdeboeck hy trockuyt fijnen ichoolrock-Land ^
En juyfl: nam hy daei" in het hoofdftuck by der hand,
Waer in de milheyd word befchreven of verhandelt,
En beyde d' uyterllen , waer tuflchen datfe wandelt.
In na dat hy een' poos vertel t had ofvertoont,
Welckvandic beydennaeftaen'tgulde midden woont,
Hoe verr oock 't midden ielf van beyden is gefeten,
En hoe 'tna't ooi deel dient des wijien afgemeten,
Gaet hy al flillekens het fpil gebreck verby,
En komt al mê fijn' gal uytwcrpen tegens my.
Wel(docht ick)hoe?vvat's dit?dit goedt heeft yoorgenonieii
Gelijckerhand (foo't fchijnt) ons thans aen boort tg komin,
En onseensdegelijckte boenen kin en kop.
lek fteke niettemin mijn' ooren wacker op,
Enluyflertoe, watfchimpop nieasonslalverfchiinen.
(τ )Hoewel( dusfcief hy aen met welbedaerde mijnen
En plantende den' hoed wat fteylerop fijn' kruyn)
De fcbatien? ^goederen en gaven derfortuyn
Voorgoed'renmetgoedrechtpajjerenby den iroeden ·,
£»'/ menfchelijck geluck | fchoon Umamlvan de goeden
' Vts Itchaems engemoeds een booräevolie maet
Cefchept heeft i fonder die nochtans niet vol en flatt %
Sy zijt des niettemin de tjjtnße "van de drije.
Berhalvcn ts't een' meer als kindfche jotternye ^
Oat elck dus xteriglijciide noodelooferwjmf
Na'jogendeviin 't ßeeht , het heter goed ver fuyjnt
En om het goud de deugdgetroeß is te verfchoppen ,'
Gelijc^ de k'ffders 't goud om koten doen of poppen'
Want of Ivel (foomen fegt) hexgout het hert verheugt;
Geen' macht vangoudnochtansmag't halen by ie deugd.
(aVK en kon dit hoorende niet laten my te ftoorcn,
Temeer, omdatickfulcxhiernietendachttehoorens
Doch
(1) Cum tria fint bonorum genera , externa fivefoitun« · Corp®"'
&animi, ifta oirmafelici hómini adefle oportet. Α
(2)Nulli vis aud & argcnti pluris quam virtus xRimanda eu. '
TAE..T{.
Doch bond my iel veti in. Endusvoerhy weer yoort? rr
llaer echt er evenViel hoe't goud dient nagefpoort-y
Olm hoe verred geldvvordnagetracht niet etren ,
EnJonder d^nchtbaerbeyd der deugde te befeeren, i·., v,; l
[Wam alle fucht tot Gelden isgecngierigheyd )
IsoverWgensVi/aerdfnmtalhierge/eyn ,, ,-
Indien wy ons ge ficht een weynïg lafenwercken ,,ι ;
Op'tmreid/yckbeloop , flracxfüllenwyvermerckeniv^r
Dat all wat menfchè denckt, dokt, aenßaet of befiüt ' '
Ό fop nooddruftig fiet, of op onmatig Geld.
Het eerfierooord hem felfs als tianndtuur geboden· \ p· .
Want leden dragende gedreygt 'van duyfend nooden y . ■ , ν ■ .
Stelt hy voorfichtelij'ck, gev^ecks door haer vertnaen, .■,.
Verdmd m hand te roerck.» om fich des neods t'ontfiae».
Ennademael het geld een'maet is aller Jakeuy
Endatmen thans door'tgeld tot alles kmgeraken*
Bn alles heeft voor't geld-y fofiaet'et niet alleen
Έεη'ieder'menfchevry , maerisoock^ieder een
Wilftrengel^ckverjdichtdoor dègelfckekrachten
Onlangs oprechtenViegnafooveelgelds te trachten^ '
•^Ishemofdienßelijc^ofnoodigdtmkt'fezyn
Ία eerlij ck. onderhoud van fich en van de ßjn',
Wiedefen plicht verfuymtt enniet en poogt met eereft
Sich en fijn huysgefin behoorleek tegeneeren»
Is vyand vanfichfelf en van ftjn eygen nut i
Ja, heeft de menfihelyckheydgelijck als uytgefchud.t.
•Die 'tgeld dm en foo 't hoort en niet om 'tgeld begeren >
Maer om de vrucht des gelds\ om [feg ick ) i^ofi en kUeren j
fim't geen de nood vertyfchti ofwel den nood verhoedt
T>oen wel en tot dtss verr is oock de Geldfuchtgoed·, s ν
fomtijds iäef/e met noch verder goed te blyvtn., <
(I) Want alle fucht voorwaer tot overvloed van Jcb^vert»
Weer fireeft de deugde niet. Op dat gefegent woord
Gaf ick my oyerend, cn voelde my bekoort
Η Om
concbpircentii ayititjaefti A-
''lES. hb, de c»f, CONSC.
■Arlßot,
Hb. s.
Ethie.
\
4% LOF DER
Om mijn' kapriiyn wat bet te ichuyven van mijn' oorea,
Te fonderlingbeluft wat ick hier voorts iouhooren.
En dus heeft hy vervolge: tia macht vßngeld engoej.
Word nu en dungefiaen oock met een goed gemoed,
Als namelijck de weg, "W^et langs vey derrvaerti treden
Recht, deugdig is engoeii de winfucht bttytenreden
Ό/ιηΛίβ Ïtiet en fethaer'yverige treên,
Ση V eerlijck Viinnen fiet op V hierelifck befleên,
En met dit infichtgaet na ma^ht vanrijkdom trachten,
Om mildelijk den nood desnaeflen te verfachien.
Voorwaer ßoifanig man is silier eere» werd,
Die door eert goedenvlift Jyn' goederen vermeert *
Om rtjckßlijck dcier uyt den armtn mé te doelen,
En als eén aerdfche God veèlgoeds te doen aen velen!
Doch voerden /ulckergoSn althans niet veelgeleh:
Viant voaerofnßiteft en draeft degrooten hoop tttngeU \
Is 't niet om dat in 'tgeld rechtfiaffe voord vtrkrege»,
Om weelde, dertelheyden overdaed te plegen >
Is V niet om pracht te viên ? is 't »iet am Vroeg l^iv
Met ros, ^itrot en k_oets te drillen achter
Is *t niet om maeg en èuyk metßetupen t'overladen,
En uyt te eick^erenirt pronkendegewaden ?
I(ortom en met een svoord . is 't niet (a fneod ΙιφΗ.')
Aleer om Vvellufiel^ck te leve», «// om \vel ?
Hier, hier (om rondelijck de roaerheyd tt belyên)
Hier doet ßcbbroepiefl op van alle fehelmery^n,
Gehecken is het niet, neen, neen, 'tis d'overdaèdt ·
Ό ie V flerffelückgeßacht fot ttllefmodheyd raed.
Diefich met-meten brood ofnaodruft fielt te vre Jen ,
Έα falnmlichtom * tgeld tot grove feylen treden ;
(I) Maer dieniet anders fnuyft alt pracht en overdaedy
^4ls heßen aen den dijch, als pronc^en by defiraet,
(i) mt
^O^^^fcelusatqucnefas, quodcunquccft, pucpura dueit, JU-
-ocr page 129-GEL DSU CHT. ity
( i) Hoe kan die min als heet»/»volle buyMs trachtih 't ( ■ '
£» in die hittefich voerflinckfche gangen v/achten ? _
Wat ts «TV benJe oock.groqt, geld-gitren, die verèlind
Het geld (οfnoode liefde! )alleen om 't geld bemint,
En (Inders niet e» droomt als rnmt op munt te tajßn,
Endichtop eengetaß teßuyten in «n>' k^ßen^
Daerfe eeumelijck van dag verßeken ligt en lütht ι
En niemanden, helaes! to^vreugd enftneckt noch vrußht.
Menmoet (dus geeft ghy op ) Wat voor de fmacl^e jaren ,
M^at voor den ouden dag t wat voor den jieken'gaêren,
Oock voor de kinderenwat, leggen aiend'eenzy,
'Tiswelgefegt [ie^ ken't)o quam'er^voeldvenèy i·
Masr och !enßreckt u maer eenfchootsvel, lieve vrinden»
't WeUkghy uwfchraepfuchtvoeet heelaMvoor tebinden·»
Omhaerwat degelijck te. tted^en doen^oor 't licht f
Men l^e^n'ei voor een plicht, een' vaderlycken flicht
{En dien ickoocli alheel^iet wraken ivil nóch weeren )
Den kinderen, hunn ^rfjorghvuidig U vermeercn: *
Maer och ƒ hoe memgkjndnftinfyns vaders erf
Inplaetfe vanßjn heyl» ßjnjijf enßel-bederf\
Hoe vele zijnd'er, laes I die doorbunnganfihe levpt
Maer boeken, btiffèlenja verekens x-ijngebleven .
Om dat hunti Ouderen hun te^root* een' macht 'ψχηfihat
i^nlietennaer hunn* dood y die andere fondßr dat
De deugdbaenjouden zyn heel wacker ingetreden i
^»luydenzijngeweeflvanloffelijckjefeden. <
■^ch 1 waer en dómmfi jeugd en (3 ) rijckdom t'famenkpmtt
Daer hollen meerendeeljide têckten ongetoomt y
^ aer houdmen maet noch ßreek in tuyffchen en l(rakeelt»,
D^er fnuyftmtn anders niit aU kroegen en bofidtekn , <
Η 2 Duif
(2) InavJtitiara przcepsiHXutiicft. SE If Epift.gf.
(3) Tutpl fregfiunt facculaluxu
Divitixmollcj. J U V Ε N. Sac. vij.
lllx opes itquc divitiaeafflixcre isculi moies, Flor. Hb. 3. «ρ, il.
-ocr page 130-ιιβ Lp F DER
Daer Word verbraß, verpronckt, ter ff edt ^verheert, νίκΙφηί,
Enr^ckd^ckverjpilt, watkari^wierdver/paerf. .
Wat dunckt u, fchraperen, enfoudghyfchier of margeh
't Heyltmer balgeren niet ruymfoo -welbcforgen,
Indienghy duchtenile den Woeßenaerd der jeugd
Wat minverfchietsvmgeid i VDut meer beßts van deugd,
Hun poogde natr uxo' dood ter erve πλ te laten >
MenfoH{ gebeurde dat) van moeiwïl onfeflraten
Wat beterfiengevtegf 5 menfoa {gebeurde dat!)
Soo Veel verdorvenjeugds niet hollenfitn door find.
Doch 't Jorgen voor uw ßted of voor uv» nagcßuchte
Js veeltyds tnair eenvervo offchootvel ( foo ick achte
£n öevenhebtgtfegt ) waer achter in derdaed
De vuylefchraepfuchtfchuyli dat Undhederflyck qtiaed.
O gaef'tmy pas althans''t Gefchichtboeck door te treden.
(l)W^atfottdghy, Hoor der en ^ al rij eken , ft aten, fiedén
hoor die v^rwoéde fry vertrapt fien met den voet,
Cewentelfien in afch, "Verfopen ßen in bloed! ( V^alhn»
(z) If'aer'tgeld te veel vermag, daer geld geen'' macht van
Daer moeien ftad enftaet motwendelijck vervallen.
Maer om verloopen mr vtreyfchi dat ick ver treek,
Έ,η defeßoffefpaer voor 't volgendegefprec^.
En daer met is hy af en vaerdig uyigetredeh.
loey ! ( dacht ick by my felf) wat wifpekurighedea ?
IMii wend hy 't over d'een', nu over d'ander' zy;
Nu ki-aeyt hy ius, nu foo, nu voor nu tegens my;
Ja gifptons al foo ftréng, als een' vatid'aiid'ré fchoièn.
Ach! 'k had een' fchat verwacht, en vind maer doovc kolen,
Ick hadde lofverhoopt, en hobre niet dan fmaed:
Deihalyen 't is my beft 1 datick de fchoolen laet;
Sy
( l) Quod Apollo Tijthius OMCulum edidir. Spartam nulla re
alia njfiavaritiae0epenturain, idvideturnonfolumlaccdemoniis,
fed&omnibus opulentispopulisprxdixiflre, ClC.offiz.
(2)Eaciviias, idregnum aeterno in gradufacilelkterit, ublmi-
ntmumviriumvenerijpecuiiisque cupido fibi vindicavcrti: VA-
LEäiy, cap. III.
G Ε L D S υ C Η τ. io<>
Jy hebben ons verderf doch als om ftrijd gefworen. : ac.·:>
lek mocht in Platoosplaets noch wel wat anders hooreni ' ■ ,
Ea dat my vry wat min fou bollen in mijti' kruyn,
Ja mogelijck oock wel in Epicurus tuyn.
Hoewel 'tmy , Hoorderen, niet veel had können deeren: .
Want (om eens weer tot u, eens weer naerhuys te keerea. ii
Naer een' foo lange reys) wat dunkt u van die dry,
Die ickfoo verfehl! heb doen hooren op de ry? ' . ,
£»aijn 'miet dappere maets ona onsgefag tequetièn >
Of om ons uytuw' borft ons tempelkoor cefwetfen j
Neen, neen; ick merk'et wel, hun'inorken heeft geen'kansi
Ghydaet'er voor verfetgelijck als mergenlands: (men.
Sulcx dat ick gants geen quaed heb uytdien hoeck te ichroo-
Maer watons oock al mê wil aen de veren komen 1
Selfs, felfs de Dichterkens, die vogels los en licht,
Die derven oock quanfiiys wel droomen men hunn dicht i
Mijn outer vaft gebout aen 't hellenenaen 't hotfen.
Te helpen, en my plat in 't voctfand neer te botfen.
ß'een komt ons regelrecht gevlogen in den baerd,
En valt ons aen met beek; metklaeuwenenmctftaerti .
En fchreeuwt uyt all fijne macht: (r) ο fnoodefucht totfch^vtni
^<ter toe en kondgy »iet der menfchen htrten dryven I
Een and er loopt of vliegt foo wat ter zijden af.
En neemt'et op de ftof, die ons de Goud-mijn gaf,
(i) De felve fcheldende voor noopfler der gebrekeo»
Eenderde willende wat geeitelijcker fpreken ,
En volgende (goudwouS's ) der Godsgeleerden tred ,
Vaert u , mijn' Hoorders, toe,/ en krijt u wel een bet
{Naer eer ft fijn' San gfottin te hebben aengeropen .
Godinne meen ick houd, ick had my ichier verloopen )
f 3) Voor aerdfche zielen uy t, voor vleefchelijck gebroed»
Voor viiyle Epicureen, die gants geen' hoop en voed,
Η 3 Gants
f') ^iid nOn inortaliapfftora cogis. .
Aurifacra famcs? VIRG. lib. 3.ÄNEID.
{2) Efiodiuntut opesiiiiramciUamalorura.OVID.MET·
(3)0 viles criffafque animis^& ab xthcrc proriu»,
Avcrfas, &c· MAR.PAL. lib.9.
LOF DER
Gantsgeenen treck en hebttoteenig beter leven ,
Maerhierin 'tilijck flechs blijft uïct ziel en finnen kleven,
Slechs hier uw' woningen en tabernakels bout,
Endaerom ftadigfchraept;, ftaêgillyei· taft op goud,
Staêg goud op filver hoopt, en fthij ven iiuwt op fchijven,
Alsot ghy eeuwig hici- in leven docht te blijven ,
Ofte bereycken docht der kraeyen jaren-fpm,
OfwelderPhenixen eeuw rij eken ouderdom.
Macr och 1 wat mogen doch die vincken liggen krijten ?
De ketel wil den pot iijn' Twerten neus verwijten. ^
Indiend'er volcxken is, dat Vleefch en aerde mint,
Datvleefchelijck, dataerdfch, dat wereldfch is gefint,
Dat in den flijcke wil fijn tabernakel bou wen,
En hier beneden wenfcht voor eeuwighuys te houwen ;
Soo Tal'tdat waenwijs zijn, dat roemfiekletter goed,
Dat iladigfchrijften wryft, ilaêgboeckcn baertenbroedi
Want waeromichriyft en wrijft, waeromdoch broed'et boe-
Om een langlevenden, een'grooten naem te foeken ·, (ken!
Om C O belachelyck, ο ipottelijkbefcheyd 1)
1 'erlangen in den tijd het lot der eeuwigheyd.
'T en is dat raai gefpuys, door naemfucht aengedreven >
Niet heyls genoeg, alhier te leven by hunn leven,
Sy lieven 't leven hier oock naer hunns levens tyd,
Soo lief is 't aerdrijck huu, ioo noode gaenfe 't quyt.
Ja, Hoorderen, ick moet in plaets van een' Godinne ,
Een' Sloor zijn, een' nialloat,, een'drymael aertsfottinn^i
Indiende fotten hoop niet drymael meer en doet
Óm eeneu aerdfchen nasm, als omairtHemelfchgoed ,
Nietdiymaelernftigeraen't pefen valten flooven,
OmhieronfterfFelijcktewefen. alshierboven.
Oock ipeurtmen dat fe ftaêg, verrückt van mallen waen,
Meernaereen grootgerucht, als goed geweten ftaenj
(I) Meer befig zyn om wel en cierlijck te ieggen ,
Als eerlijck ea wel hunn leven aen te leggen j
Kortom
ΓI) Oratio vultus aniftii eftjfi circumtonra eft & jucita & nianufjc'
oltcnditilVunquoquenondiefincerum. SEN-EPIST. CXV»
G Ε L D S υ C Η τ. io<>
Kortom en met een woord, meervlijts en aTbeydtdoen,
Om hunnen praet na niaet te vormen * als himn doen.
Maer wien en fou de gal van fpijt ichiernietöhtfteken ?
Opdat'et nergens ons aen kraeyersibu ontbreken,
Daer is onlangs geleên een Decker opgeftaen,
Een Dichtevken van Dort, 't wekk oock wel derfbeftacii
In fijn' NeerduyilchenRym onsfoo wat af tCitouwen,
Eu hier en daer een ftreekoffteekskeh toe te douwen.
Dat bloeyken, 't welck noyt recht de foetheyt fihaken kon
Van mijne foete munt, en nau een' DucatOn
Van eenen Patacon fou weten t'ondericheyden.
Liet fich van defen waên al mê by d'ooren teyden, <
Dat hy een' ïlinger eens met pen fou doen ai -hand:
Die my van't outer plat neerbonfeli fou in't fand,
Of die voor 't minit altoos zijn' wae'rdenLandsgenoten ·
Mijn jock wat verder fou van necken fchouders Itooten.
Watmochcdat bloeyken doch fich voren laten ftaen.ï
Hoe ? hy mijn' Bataviers eens van mijn jock ontflaen ï
By Midas gouden baerd 1 dat overweegt fi)n krachten ,
Al ftiet hy met fijn drien, ja met fijn driemal achten:
Oock fluy t dat hunner veel ( fpijt wagens vol vevmaens )
Veel vafter om den hnls. als oy t voorheen het Spaenich.
Vi'at foude een goed getal van Uatoos br^feefpruyten
Niet doorftaen , niét beftaen om mijn' V^üide kluytenü
ten dapper Hollandfch borlt (na luydiy^l 't ipreekwoórd )
Om'tgeld wel onderdeur, maerhola! niette hoog^ (vloog
Niet al te lang en breed mijn'ftuckenuytgemeten,
Maer iou dat bloeyken ielt al vry en onbefetcn
VaiunijneGodheydzijn? miflchienniett'eenemaej;
Het giet by wijlen wat van d'een ind'ander tael,
En fulcx en doet'et oock niet voor een bloot bedancken ,
Maer't ilaet van Blanckens bors wel rijcklijck op twee blattC-
Devhal ven 't fnackt al mê na 't ioete muntgeniet. ■( Jcen,
En fpeelt (ick prijs'them oock) men doet nu niet ömnieti.
Ghy merkt nu (meeneicfe ) klaeriu't all mijn doen en dry-
* Dat ick Uodinne ben; en welGodin fel blijVfen, {yen,
Η 4 En
-ocr page 134-Ji(S LOF DER
En dat noch all 't gekef van 't Rymende Gebroed ,
3SIoch al bet bitsgekijf der Scholen heet van bloed,
Nochoockal 't bulderen des Preekftoels, nochartbaerer^
En grouiaem dreygen felfs der Goddelijcke Blaêreti,
My van mijn outer oyt Tal ftormen plat ter neer,
0|fny ttiiin kerck , vw'borft, doen ruymen immermeer.
En waerlijck , Hoorderen, foo ghy den mift van 't ineenen
Wechdoende , my eens recht van top doorkijckt tot teenen >
Boos , eerloos moet ick ftaeg en fnood ζ jn voov altoos,
Indien ghymyioo fnood, lbo eerloos vinden boog,
Als defe my met tong affchild'ren en met pennen.
Hoe? isde rijckdomgoeJ, er* moetmen dien erkennen
Voor een' der gaveu Gods, gelijckmen waerlijck moet,
Tnvnh. (Gods zegen ( fegtGods Woord )maektriick in overvloed)
Ï0,2Z. Wat duyienddae deren ! hoe kan dan'tveel begeeren,
of 'tftaennaer overvloed foo quaed zijn, alsfy leeren?
En zijn d'Aerdsvadïenoock, gelijck de Schrift vermeld,
Niet luydenmeeftgeweeft heel ryck en wel geflelt? i
f I) En is' t de plicht oock nieten 't ampt der Overheden,
Dat fy vvel wackerlijck te velde en in de (leden
Beforgen dat de win ft der onderdanen groey,
En't heel Gemeenebefl in rijckdom overvloey ?
Vermits noyt flafebdcn nood ontworftelt fijner laften
Met een deel Iriiflm-en geldeloofe gaften ?
Is 'toock niet redelijck dat huysvoogd fijngefin
Vanietwes meer verforg als noodelijck gewin,
En ietvvesinnebreng · dat boven koft en kleeren
Sijn volck ietwes oock mag vermaken en veteeren ?
Endit, mijn'Hoorderen, kanimmeisgantsnietgacn
Meteen foo fmallewinft, alsfy ons prijienaen.
Defe altefamen zijn ibo redelijcke faken,
Dat Momuslaek-fucht felfdienietfou können laken»
Hiertegens aen te gaen, 15 louteronbeicheyd, ^
Ismeeïalsiotterny, ismeeralsdulligheyd, ^^
(OMagiftiatyi incumbit cura, ut omnesditioniäpertesdi»ij"$
abundenr.Sc fint quam pluiima: domus opulentK.ECK.ΓΟΐΊ ·
SïST.Lib.ï. ί
GELD SUCHT. 125
Wat poogtmen ons goed recht met inorken t'overl^i'aeypn ,·
En u een vlaiien baert of ooren aen te naeyen ?
{2)Natuuvlijfk, billijck is't. datelckfijn'winftbevlijt'.
Dat dek fich trecken laet door' t lockaes van 'l profijt.
"ViOU Wijsheydtigtonsop, omonsnochbett'onteeren, ,
Dat wy de wyslieyd verr beneden 't goud vvaerderen,
Ja dat ons hert meer vreugds en welgevallens neemt
In'tgeldalsinde deugd ; maerhoe? isdatfoo vreemd J
Wie neemt'er geen verinaeck, geen' vreugd en welgevallen
In 't geen hem glory, glansen aenfien baert by allen ?
Maet baert ons fulcx een wijs of deugdelijck gemoed?
Geenfins, 't geachte geld is' t dat ons achten doet.
Vergadert overhoop, wat breyn oyt kon verfinnea,
Brengt all de kunften by der negen Kunft-Godinnen,
Mengt all de wetenfchap en wijsheyd ondereen
Der oude Egyptenaers., der Grieken, derChaldèen,
En fleeptdan bovendien noch all' de deugden t'iamenj
Die èen' Fabriciqs, een' Curius betamen,
Ja doet de heyligheyd hier toe noch, foo ghy kond,
Van all' de Heyligên van't Oud en Nieuw Verbond ,
En {pint uyt all' dees' ftofop 't wiel van uw' gedachten
Een heerlijckziel-gewaed, daer all' deslichaems prachteR
En drachten dreck by zyn, en hangt'et het gemoed
Van eenen (?) Codrus om, van een' beroeyden bloed,
Van een', die niet diep mag taften in mijn' gelden,
Ey fegt; wat fal 't hem dochby klcen en groot doen gelden ί
Sal hy daerom iet meer , iet hooger zijn geichat,
By Mammon! niet een myt, niet cenen duy t. niet dat.
Stelt nu hier tegens eens een Nabals Herflêbecken,
EenChimondom van breyn, een'vanuw'groofftegeckeiii
Een' die meer maljigheyds huift onder 't v/ltendack,
Als in de fotskap oyt van een' Choriebus ftack
Ot van een' Tiribus, en die noch darenboven
Van alle fchelmery veel dicker is beftoven,
Hf Als
(2) Omnes expetimus utilitatcm, adeamque tapimur. CIC»
Offic,lib.3.
{3 )Tota domus Codïi iheda cojnpönituruna. JUV.
-ocr page 136-Ji(S LOF DER
Als all wätirrtineV «ierd van ondétigd opgeleyt:
Wataf breuk ihl 't hem doen ontrent fijti' achtbaerheyd,
Indien hy ruym en^ijck te wey gaetin mijn'ilhijvea
Ja wie en falie n?èt tnet nediig ftuy pen ftijveia 5
Wie faleen Midas inaet hoedeugdeloos, hoe iot,
Nietceren , tróetelen, niet vieren als eén' God ?
En ,Hoorderen ,is'tvreemd ?€lck voelt en proeft van buj'tcn
'T verborgen Elixier van mijne Midas-kluyten,
Lick weet, wat, wonderen rnyn machtig geld verricht,
En hoedat trioaifèert, daer deugd en wij^ieyd fwicht.
Hoe geerne wenfchte ick thans wat dieper in te treden
in fijnenrijcken lof! niaeroch! mijn'langereden
Hoep lang al lang genoeg; fluyt. iluyt uw'plèytery.
Doch tfa, totfiViÏén róeirl alleen een woord'ofdry.
Wat foude hy al verdriets, al ongedefs verwecken,
Die 't heyffaem Geld-gebruyck den menfchen quaem t'ont·
Waer 't niet by na [ó veel, ak ohnen ons onttoog (ti-ecken I
'Tgebruyck van lochten vier > *tgenot van vocht en droog}
Waer 't niet een (chdöh gemack met waer te mart te loopen,
Wanner ons wa'er óntbrack, én waer óm waerte koopcti,
Alsin Satuvnviscèuw mag ( denck ick ) zijngefchied :
Die t'om'echttictt na 't goüd , die naem en pail haer niet,
Cl) Die liefFelijckti haeni is defe toe te fchrijven,
Daer 'tall in blinldtn klinkt van macht vangoude fchijven,
paerin heteiiél golid van 't iHenfchelijck geflacht
Soogierig Vóld S'ferfpaert, als vierig nagetracht i
Daer in hen handfaeih goud heel net in 't rond geflagen
Gemant, torgeldgeitiaekt, enmartwaertaen gedragen)
Tot ieders groot ger/eï verwandelt en verkeert,
ίη èll vifaxi nöod vereyfcht. in all wat luft begeert.
Hoe dik, hofmitiigmaelyevfietghy uytuw·* kafle
Slechs met eeri weyrtig mun^s uw dijfack, borsof tafTche,
Engaet'ermetemart, en voelt u onder't gaen
Sooweynigmet diè waer j als met üwhair veriaën,
tefde,
i^Uds.
' ® En
(O Amcanunc vcre funtfatculaplurimusauro , &C.0V1D·
-ocr page 137-GELD SUCHT. 125
En brengt'er weer voor thuysop wagensofop fledeii
Soo veel verfchiets van goed, foo veel nootwendighédêa >
Als voor het ganfch verloop van 't wihtè't fche fayfoeh
Uw' kelder rolderihg en kèukén hééft van dóen.
Owonderlijckevondl die van dfe fv^ijei^e faken,
Van goud en filyer konci èen' Iklit' Vértuninus maken I
Die 't geen dat in fichièlï , ο meêr als raè'nrchen-yond
Niet meer en is als een, tot allés rfii^èrt'kóüd !
Want ais lek, Hóórderieh.,. h« géM'èó'öV iii'jdedeel^^,
Van 't menfchelijck bedrijf fóo gróbt éen vol fie fpele>, ' ..
lek tvvijffel menigmaêl, pfnièt éea i^e^èlfch Gééft , .' , f
Of niet Gods Wijshéydifelfs invoér^^^
λ'αη een gebruyck fob groot, foo h ui, tóó 'waerd geprélèn ^
Ofclatvoor't miiillaltoosinftandla<oüd'èninwefen,
Opdat des handels treyn én all wat menfchen doen,
Soutoegaenmetgémackj liiet ordre , tóètiatiben.
En by gevolg al ojii in rijckéh, ftaten , ftedén ,
Bey wanfchick werdén mógt en 'ort;iemack vermeden:
(2) Wantwaerlijk'tishetgérd, 'iVélk'alseéhhéyifacinfout
Der nienfchen maétfchapp'y ih géur enwef^houd,
Die anders in 't verderf eei-lahgè qüaém té ifhevén.
'T geld is f roepr H^-fioódl dër flèif'éliicken leven i
in {eker wel te recht? efeh man van geld öntblööt
Is in dit leven laes I gelijck als levend dóód :
Hy kan fich niet als eng, alsafmélijck bewegen j
Hy ftaet alom benart, beladen "èn yérl^éh;
Hy word van elckgcichüwt, yanelckmét fchiOÓm genaékt,
Gelijck een''plaats van pèft-ofblixem-vier^ériiekt.
Derhälven eyfcht natuur én rëdeh daer bïneyens,
ï^atelck'tbeïïtfijnsgeidsfóbvry héb. alsfynslévens:
Wie oniëchtvaerdélijck dSér ih bfcfchädigt wèfd»
pien werd hethcrte bloed als afgetapt van *t heit.
'T ^eld algemeene maet om handel me te drijven
Müetfuyyer, ongevalfchtenongefchbndéh blijven 5
(2) Nummus hpminum imei fc (odetwitt coaferyat. KE^Q-
KERM. SYST. ETH Lib. i.cap i.
(3} Fccuoia amipaéA raiferls moital^bas.
LOF DER
Derhal ven draegt'et oock op 't aenficht wederzijds,
Als iét ortilchelijcks, ietheyliss, iet gewijds.
De beelden, t<|t?lcneq grootfche wapen prachten
Van Vörden, Koningen, vaa's vyerelds Oppermachten-
Defprake(ioomenregt)ontdecktdenaerd der liên:
Spreecjc, foonffpiack Spcratesjop dat ick u inag fien:
Maer hoe vee! abeler weet dat mijn geld te klaren 1
Voor vvaer de róiide niuntgaet rpnduyt openbaren,
All wat geveynidelijck ide mond verhelen kan. Cnun.
(zjDetoetfteen proeftwel 'tgoud,maer'tgoud beproeft den
(l) I ast Venus in haer blauck noch eens foo viei'ig blofen j
En eenen lonck en lach uvt lellen en roofen
Toefenden haren Mars of haren man Vulcaen ,
Die hun door aderen, door mcrgen beenen flaen :
Wathaeltdat by den glans en liefFelijckeloncken
Van mijne daelderen, die borfl: en bloed ontyoiicken
Meteenen gloed, een vlam , die vry wel anders blaekt.
En hunn'moosjanckeren wel anders gaende niaekt.
Weeft, munte, weeft gegroet, ofchoone boven fchoont»
Die foo veel' ßelen treckt naer uwen gouden troonc,
Die veel meer minneviers , als Venus, queekten voed'
C4]Meeflerirche, ja Godin der wereld, weeftnegroet'.
Dus helder moefl: ick eens haer' glory op doen klincken.
Doch niet alleen en ftichthet lieiFelijcke blincken
En 't klincken van mijn'inuiit den brand alom alhier ,^
Maer oock 'k en weet niet waer, 'k en weet wat vagevier,
Het welck den fielkens 't yuyl moet lieden, braden, blaken,
En rooflen uyt her vleefch, en 't welckiè weet moet flaken ·
Schoon qualijck uytgebrand, fchoon nau ten hal veri fchoon,
Slechs op den blooten klanck van't ioete ilelmis-loon-
( 2j Quod index auro, id amum homini'
{35TamduIce fiquid Veneiisin vultu micat, &c. Euiip
SEN. Epill. iiy
(4)In mundo futnmus, icxeft hoe tempore nummus. „,
Fiiw pecunia ilt die Königin ikunit «ad tugcnt fiad irc ichulieJ,
wafcheitn.
apu4
-ocr page 139-GELDS U,C Η Τ. iz^.
Dus fnackt om fijn profijt, dus quackt mijn heyüg Jloomen,
'T welck foete winft o'ytwift te puuren uytfijn' diOomch','
Twelckfijn'yerfienngenweldiervemertenflijt, ' f -
(i jEn veyl heeft of té koop gewijd én Qhgewijd >
Ell loofen handel drijft mét ki-uyfTen , krooiien, kmyitiéri»
Met ftaven, mijteren, kafuyfels ert kapmyneit, ' 4
Metoutei-s, tfeitipelèn, metklanck, métfanckgebaer,
Met hel, met Hemelrijck, metallerhahde waeiv ' ,
Enfeker, Hooidei-en, van giiieren noch heden
Was Roomenfoó goéd ventS} 't is eeuwen lang gelcdenV ^
Twee duyiend eeuwen lang, of imtnersdaer omrent,
Dat d'Africaenfche * vos, dip rêclit deurflepe vent * Ugat»
DienRoomfchcn vent-luft iag, ehuytrlep voor elksooren : tha.
O Roömën I Roomen Ttgeldialuwverftandverdoorêni Flor.Hi/i.
Jafood'erkoopmanquaem, dié ubètalenmocht ■ Λ^.3·ί·ί·
Van myofmijne muht foo diep iHngehomen; ' ' ' |
'Twelckopfijn'luiienfoetenfotvanhoovaerdy ^ , ^
Geeahoogergoedert kent als pracht enfwelgery'j
'T welck eer fijri'Lölliaes eüdertelis Lucullen
Verkleênlag aen een kleed cn op een maelverfmulien
£en'fomföo'machtig groot i dat een Euclides naeu'^· -
Sich flaem'len (ou daer deur, al waer hy noch foo gaeu;
'T welck korts een'fpéelpop noch van C 6) een' derroodeSaa- ^pmt.
Met perlen fag bèfchoeyt, met goud en diamanten; (teii '«Ρ· 17·
'Τ welck 5 als een ey een ey, die droncke pry gelijckt·,
tiiepratop'ttoode beeft in *t purper fit en prijckti
(0 Vcnalia Rómè.
Emeratilla piius, vendere jurepoteft· ' ■ ·
Sictafuaextrema, fiforterequiritis, hora
Cur Leo non potuit fumcre ? vendiderat. SAN.
(6) De Cardinael Ruerigs dede ßjne hoere Tiicfia fchecncfl dti·
i«anietgQud, perlen endininwtcngiboidHun. t
Ji(S LOF DER
Maertioiid, waerwilickljéeii ? mi|n' ouden teem lierhaleü
En weer op d'overdaed gaen donderen en fma^len,
En d'oiimaet hekelen t neen toch, ick fcheyd'er yyt:
'T is hoog tijd dat ick fluy t,, en, oock met vriendfchap fluyt.
Wel aen ghy vroukensdan, ghy vriendelijcke dieren ^
Die Γοο geweldig veel van toyen houd en eieren ,
En in het moygaen vind (bo iond,eriingenroet,
Wilt ghy te kercke gaen raetdierbaerpoppegped ,
Met geele, groene, bheuwe en rood? lyde mouwen,
Gelijck een Switièrs broeck deurhackelt en deurhouwen,
. Met hangers (waer van wicliit». tnctboitenri)ck van glans.
Ai ipv^'erfchier de banck afkraken uy((?i; man&.
Met eetien regenboog een'heelemeerCfli,yanftri,cken»
All deien kerniis. braskan-umijn geld b,e{chic|?rt j
Dit ganifhe poppekraeft» getaft op eenertKppp,
Staet V9qr mijn' rnunte v^eyl,, is voor raijp go.üd te koop.
Enghy Apicien, Slampampers, Noiinentanén, ,
Die altijd flem-pteu dempt f enhalfeti vvenfchc v^n kranen,
Opdatdeh^desfm^eckf iijettragentred vectréik,
En hooger lefièn piet, als biiyc^ ltude?rtenb,eck;
Luft u uw' tafelen of ιίίίϊςΗεη te verladen
Met macht Van tam en wild geioden, en gebraden,
Met keur vanfuyker^erck ,"metpayck v?,n wijngaerd vocht,
Metall deleckerny vanaeiide , zeeenlocht.
Ε η (*t welck niet Telden beprt) ij fel ven en uw' gaften
Tot overfwalpens toe da^r mede t'overlafleni'
Hier geld miijn getd al ηρ^, kan μ dag voor dag
Verforgen van all 't geen een léckipit wenichen mag,
Ghy hoere- kateren, ghy vuyie Venus-brocken,
Die fonderachterdocht, enalsjnfpijtderpocken,
Hoedickmae'lghygeftooft, gefweet hebt èn gequyit.
Staêg na den geylen f^hootder veyle nymtengijlt
Geluft u alledaeg verandermgvan hairen ,
En allerhande foort yan haycnsaen te varen ,
Totdatghyhincktenftmckt, en wechvaltyandegraet ?
Mijn' munte weet tot fulcx al mede kans en raed.
G Ε L D S υ C Η τ. m
Gliy grooteMeeftereq, ghy Ri%s-.cnpqr^s-lianflen^
Dieom eenleuroffeiir, om lofoilauwerkranlten, .U)
Den vrede geeft den fchap , het kalisvel kl|i^Gl^e;i|d(;)9t, >
£n wind van tijtelskoopt met(^?rba&i· m^nfchen bloeci}
Wiltghy uycdertelheyd uws n^i)uurs ftae^^
Ofeenigblcxeyend ri>ck hier bJpe<^er^ , daer ro^keji :, ,
Nietoaidgtghy daervanin'tvpinftezütmisd^ ?
Mserom vóórheld quaiiruys, voorkloeck^erd dcuitCgaea5
Wantecpeyytifmnigheydiöpraieiideiiiberew.n, ^ (te^? ?
Worci tha.'ns v<)(o,r Heldenideiigd , vq^-klGecl^i-iiejjduytge:^^
Wat kond ghy fonder geld I by M^voi'S I n^et een" yijg j
'T geld is (iöo 't fpveek\*opv4 (egt J de icnuw v^n (ka fcrijg.
Waei toe nKcr tijds gefpiftΠ^?t9Verto]]igk^^pe^■^>
Het geld y^\fchait'et all , eer,. 7\4el. ^i^deJ'ftba.ppeii: ·
Tzy liaet-'t zy tempel.?,mpt ,, 'tword all o^pfijsgeftelt* _
Jn lelfs SiptPipters ftoel y^ylf Ropme\> op oiv^g
Vi^'ac duyfepd daeldisvpn J yirat yalt'ef meer le wmfel^fΒ J
Wat dunckt u, ^opiderea ,,ζϋο 'tds^fi g^eti'^ijtie uieinfGh^B,
Die'tgeenpnsfpqve^iciet?, Ofnsiöqy^llilöysörigfoGW ■
En koltelijcks verfchaft^ Myi/chre^uvis'^fl V^Tf ie^ (upods, i
En'thitfighengeien en l^ijgerii^anïijn'gelden r·,
Voorfnoodevuyli^^eyd, vg\iK¥yyl§iReo4hey4lèhölden ^
Sulckeefels, by mijn'bors 1 vergießen
Te proeven vao mijn' rnyntj\qyt ιηβξ een kaftgf hoe4
Van thien pond vlaems ofmeer hunn' ooren te bedecken j
Noyt fulpen innocent, nQyïftwek bwekaenrie trecken,
Noyt diich met wijn te (Ten en wildbraed dfcht beftöuwc,
Maer hoy re nuttigen in plaets van hoenderbout.
Doch laetdie bulkers vryall bulken wat fe weten,
Laet, laetfe vryelijck itaen fwet(en dat fe fweten,
Datmenfch dat edel dier tot eenig hooger lot,
Tot ietwes edelers gefcha pen is van God .
Alsoniwatrondmetaels, watleuren, bagatellen,
Te (tapelen op een , en hert daer op te (lellen,
Sy Mammons gouden hoold! al haddeniè den praet "
^cyvan DemofthencsenTulIiuste baet,
Dat
-ocr page 142-"üS L ο F D Ε It
Datfullenfe my noyt in'therilebecken praten,
NochCken icku te recht)u oock, mijn' Onderfaten.
Ghy ichud het hoof3, 'tisgoed;maei·toont met uvr' gelaet,
Dat ghy na 'c flot verlangt van mijnen langen praet.
Ey Midasl ghy hebt recht: ick toon (ick ken't) dat wijven
Heelfeldenmatiggaen, wanneerfeflaenaen'tkijven,
En wey te machtig breed ; doch hoemen 't vat of duy d,
Gal lag my in de borft, die moeft'ér grohdig uy t.
Wel aen dan, voor befluyt, ghy trouwe Mammons knapen,
Speelt äls ghy zijt gewoon, doet niet als rapen, ichrapen,
Als grijpen overal na't allergrootile deel
- Recms flincks-om, al fco 't valt, 't geil iial eveiaveel..
Soo fultghy u van elck fien troetelen en toeven
Om ^t feeril, foo fult ghy hier, fchoon ghy de boofte boeyen
In bötfte buffelen zijt vah het gahfche land,
Voor vrome lieden gaen, voor lieden van verftand·
En namaels nevens my naer uw' verdiende en waerde
In 'tonderaerdfche rijck(want in en onder d'aerde
Heeft doch uw' fiel altijd gefworveh eft ged waelt)
AlsTantaleh u ilen senPlutoos difchonthaelt,
(I) Als Tityons u fien begroeten en vereeren,
Èheeuwigipijtdenbeck des wreek-giers triomferert."
Maer paft dat ghy voortaen met meer eerbiedigheyd
yanuw'Godeilefpreeckt. Vaertwel. Ickhebvolièyf^
{I) Pixbet volucïi Tityus»tcïiws dapes, S Ε N»