TWEEDE
Ert
\
L Ε ST Ε Β O Ε C Κ
T>es vervo/gs
DER
VAN
Begrijpende verfcheyde
GEDICHTEN;
m
i ·
-ocr page 2-L IE S Ε
Ji
"Et keeß my goeä geducht ^ Lefer ^ dt vdl'
gende R'^m-iPercken van Jeremias de
Decker wet eenen in den Druck e»
voor U hcht te brengen ; hcewcl ick dtLcb-
te , datle in foo ^teden fehict^ en ordne
niet te voorfchijn en kotnen, als den oerd der
fehe is vereyfchende, lek hebhe hm onder eenige fijner
Gefchriften opgefocht ^ en met geen kUene moeyte by een
'i'ergaJert ^ alfooje by dc D ECK ER aengeteekent waren ^
ßechs in^t rouwe op verfcheyde ßucxkenr papier ondereen
"herwen en verßroyt, en daer en boven voor éen greotge·
^eltegeene» name of tijteien voerden: is */ dat ik in def t dan
cfgeene fake gemiß hehbe , en laet κ julcx niet feer vreemd
^uneken, ick hebbe getracht u te voldoen, infonderheyt in U
gene daer meeß op aen komt, en hebbe tot dien ende meeß
«lle dt vohende Gedichten größte en kletne fender onder*
I X fcheyi
VOORTREDEN.
fcheydntet rjauweofmerckingen in ftet uytgefchreveit na de
Copye» des Autheurs van woord tot woord» oocktot ha al-
lermittße toe ; fulcx dat defelve , vry zijnde van grove en
groote misßagen , het hoofd wel mogen tn de lucht ßeken en
ßch aen u vertoonm , alwaer ^tjake dat ick in andere dee-
lengemiß hadde y ^tZYindetijtelen ^ die elckGedichic voor
ßch in 'i bef onder vereyfcht, niet na den eyfch gefielt, U
in de Gedichten felve hunnen vereyfchten fchick niet gege-
ven te hebben ^ dew^le dit alla alleen mijn verjuym en niet
des Autheurs zijn foude. Maer voorfeker , by aldien de
Decker noch een wijletyds geleeft immers deje» Druck
overleeft hadde , hy foude deje fijne lefle Gefangen of onder
fijne voor henen gedruckte Rijm-oeßeningen gefchicktelyk in·
gevoegt, öfter deferplaetfe inbetere ordre en met iet merke'
lijks verrijkt en vermeerdert voor licht doen komen hebben;
maer dat gehtck en heejt hun niet mogen gebeuren y dc dood
is den Dichter daer in voorgekomen^en heeft β jne feer aerdige
en vaerdige ferme in 't midden van haeren loop geßut en ge-
fluyt. Dit moeße ick u voordragen, Lefer eer gby voortgingt,
op datghy de misßagen ( food^ereenigezijn ) voor all éc
Decker niet toefchrijven^ en de^alven alles ten gadt
(duydeftjond. Gaet nu vry voort, en vaer wd.
Mor-
-ocr page 4-^ Ε Sonne wederom verfcheften
ί Drijft nacht en naerheyt voor fich henen,
<5 UwJ^ roept met hnergedienftiglicht
^«eOQ^ Eick weder tot fi nampt en plicht.
De Landman gaet fich weder voegen
Totipitren, pooten planten, ploegen;
Sijne Eega m '· niet luy noch loom
Ontlall d^e koe van haéren room.
De Maeyer maeckt fich weder reede
Oin met fijn feyflen fcherp vui fnede
Door 'tgrastegaen, 'twekk verfch gevek
Een roofengeiu· ipreyd over 't ve!d.
De KoopmanTet fich weer tot fchryven j
De Woeckeraer wroet in fijn ichyvea
Alree foo befig als hy mag
'T gewoel vermeerdert met den dag.
Ickhoorediilcl, bijl en hamer
Aireede galmen door mijn' kamer;
lek hoor de mriet op 't aenbeeld ilaen,
lek hoorde faegdoor d'eycke gaen.
"Tisall'wat lag ^eerop debeenen,
'T poogt all' fijn digwerck als voor henen
Op hoop van lof of luttel loon
Te fpoeyen by een lamp foo fchoon 5
Pn falfe jny vergeefs ftaen blaken ?
Sal ick gedoken onder 't laken ^
Alleen verfuymen mijnen plicht ?
En dutten by foo muten licht ?
Neen, neen, ο Voerman van dc dagen,
Ghy fult met uwen gouden wagen
Van daeg niet aen den middag lija
Of immers niet dier ovev zijn .
I 3 ■■
Gf
MORGENSTOND,
of ick en fal by uwe ftralen
Di« 'i al 1' vergulden , all' doen pralen,
Oockietwés hebben uytg^wrachi
Tot nut van 't fterffelijck geflacht ,
En daeropvliegeick uyt de véren
Of uyt dg η pluymneil in de kiceren j
Uw foon de'^ortelijcke tijd,
Die ons ίο O fpo edel ij ck ontrijd.
Dient n,et verlegen noch verfcten,
Dient n;et al flapendeverflcten ,
Maer wackerlijcken nagefpoort:
Want fchoon wy ftil ftaen , hy ruckt yoon«
En mekt met nimmer ftaendeti^de
Ons nimmer ftaende Jaren mede ,
Die henen fchieten als een vliet,
Ja waer van't beft ons eerft ontfchiet:
En 't geen ons eenmael is ontlchoten,
Dat word noyt meer van ons genoten,
Dat blijven vy voor eeuwig qiiijt ^
Achonhcrhaelijck is de fij'd.
De tijd eens vruchteloos verkopen
Word wel beklaegt, maer noyt herröpcn,
Verfpilling ot vérlies van geld
Word noch van hier ofjaer herllelt,
OF't valt ten min Hen , alsick'tquifte
Jn mijnes evennaeften kifle:
Maer quiftingh of verlies van tijd
En ilrcckt noytiemand tor proffijt,
Ja geld-verlies doet onfe finnen
Aeii deuchd en tucht niet fèlden vyinnen \
Daer rtuckloos ti|d· verlies altijd
Ons bey tot icljande en fchadedijd,
En fiet watkinders dat vey bjijven !
VermiiTen wy een hand vol fchijveii,
'Tgaetons wel diep acn vleefch en bloe4»
Terwijl w y met gerul^n ιηος;_4
Optima
diei 7»ifi -
rii ntr-
taliéuj
avi
PH-
mafugit.
Vlfjr,
MORGENSTOND,
inflaep, micdighcyt, in grillen
Een goed deel van den dag verfpillen j ,
Daer nochtans ieder dag ('t gaei wis >
Een goed deel onfcs levens is.
Soo wie den werektijd hem gefchonkin
Vcrfpeelt, verflaept of blijit verroncken,
Veripilt zijn leven, en wat fc hat
Is ons ioo kofteliick als dit ?
Want leven eygentlijck is waken,
Is jet wat heyliaems dóen of niak«n.
Om dan foo kofteliick een goed
Niet meer te treden met den voet,
Wil ick aen nutte beiigheden
Voortacn mijn korten tijd hefteden >
En boven all' met allen vlijt
Waernemen mijnen ochtend-tijd.
En met herftelde kracht en finnen
Mijn dagwerck tijdelijck beginnen,
'Tverfuym, dat iemand's morgens doet,
Word felden op dtn dagvergoed.
'K fal tijd en vverck alioo verdeden,
Dat met de perle der pinceelen
* Geen dag, geenoogenblickvoortaen
My kome londer tieckt'ontgaen.
O Vader vander tijden Vaders, '
Van Son en Maen, gy die de Raders
Van 's Hemelsuurwerck hebf gewracht,
En ons den tyd hebt voort gebracht
l^yt d'eeuwigheyt, ο wilt my Üercken,
Om in den tijd alfoo te wercken,
Dat ick mijn tyd werck afgeleyt
Riift vinden mag in d'eeuwigheyt.
V{t<Êa£ke
tß, epf
TAtii ,
tjuedat»
I .
1.
'^icifine
Untit*
Te vroegb ofluykende
: Eer blocmeken, iïe wat ghy doet,
Ghy derf t'et al t'ontijdig wagen;
April heett oockfijn' wintervlagen
ί £n geeft noch wel éen' witten hoed ,
Ghy geeft u al te vaerdig bloot j
Dacr kan noch wat ontftaen van 't Noorden
■'T welckquetfenkani ja gants vermoorden
Uw geeltig wit en aerdig root.
Bekla^eniult ghy noch miffchien.
Dat ^hy op dVerfte l^ntelleide
Of laeute uw fwanger knopken klielde,
En ons u blos foo vroeg deed lien.
Een Mnertiirhe lach dient niet vertrout j
Laet j foo'tuveyligluft te pralen ,
Apoll den {]:ier eerft achterhalen.
Ghy flacht den Zeeman die te ftout
Opcenenfchoonen dag of twee
Zijn' ancker licht en valt aen 't varen,
lilaernau gekomen in de baren,
Weer roept om zijn verlate ree;
Wanneer hy al beftorven (let,
Hoe fel van dc Oüvenvachte vlagen
Syn vlot gebeuckt word en geflagen,
En heen folt daer 't de wind gebied:
Wanneer hy in veriuype.ns nood ,
Van land, vaniout, enfchuymbedolven
Meent, foo veel doón te ilen als golven ,
En t'elckens w acht den jongden ftoot,
Ghy flacht den Hoveling, die prat
Op 't eerfte ^unitig oog fijns Heeren
Flux valt aen 't pochen en bragcren ;
Maer duuren is een fchoone flad. i
'T^aet
9
Tevroegopluykaidebloemc. 5
'τgactinhethof als mdenhof^i
DeHoveling"n en de blommen J·!
Te haeft ontloken of geklommen , :
Die vallen dick weer haeil: ia'c ftof.
Kortom ghy flacht ons allegaer?
Die ons als nechthoofden en ichapen
Aen 't tegenwoordige vergapen,
Hetzydan vyelvaertofgevaer.
Die fich van ramp gegeeflelt vind,
En dert fich gants geen heyl verbeelden ;
ün die gcftreelt word van de weelden ,
Drouint niet als moy weer en voorwind.
Maeralle lief fleept oock iijnleet,
En alle leet oock fijn'vermaken.
God heeft de were dlycke iaken
Met honing.fap en gal doorkneed,
Soo volgen bitter winterweer
Ell foetcSomerop malkander; Li
So volgen dag en nacht d'een d'ander 5 ν i
Süo gact'et all nu op , nu neer.
Dusbloemkenofu'tinniglot, , ■.,.; >
Wnervoor, ickduchtequam tekrencken , ' ;
Soo hebt ghy 't ipreeckwoord te gedencken :
Vroeggrpcn, vroeggvys, vroegrijp, vroeg rot. ■
Α Ε Ν D Α C Η Τ , '
OFDEN
KERS DAG
Des Jaers 1659.
Gloria in altißimi: Qeo , Ac in ttna fax , imminilus
bona voluntat Luc. 2.
Li wat iet in Rijm kan ftellen,
All wat (ilben weet te tellen,
Heek'et ihans geweldig druck '
Met ons Noorder krijgs geluck>
I 5 Met
-ocr page 9-Met den zegen op tp krdcj-cn,
Die van Funen af konjt waeyen,
lederbladcken papier η ■ .
Roockt van yfer, loöt en vier:
Ieder vaers daer op gewreven
Schyntmet breyn en bloed geichreveli:
lederregel, iedci wooid
Sniiyft Ichiei- niet als brand cn moord«
Kk van defen dag genegen
Om iet diefgelijckste plegen ,
Voelde (tuyten mijnen trant
Van eens goeden Engels hand,
r)ie my fachtjensbeet in d'oorcn:
Dichter, hoe? wat hebt ghy voren?
Wiltghy oock met domnien meed
Oly gieten in den glóed ?
Wacht u aen foo wreede grillen
Gods Geboorten-dagte ipillen}
üa veel liever daer fijn Woord
Word gefproken cn gehoort;
Oftegeei u tot de blacren,
Mtildersvandebiijdfte Maren;
Siedaer hoe een' Magetbaert;
Sie hoe God uw' fwacken aéi t
U wen vleefch-rock om komt gorden ,
En uytmenfche menfche worden,
O ni den menfche ( feldfaem lot! }
Eens te worden doen met God.
Merck ( δ wonder boven wonder 1 )
Hoedefendervanden donder,
Smeder van den blisemfchicht,
In wat hoys verfchoven ligt.
Wiltfyn Kribbe nader treden .
't Sal α dicnfiig aen de icden
£η een toom zijn tegens trots:
Merck hoe hier de Grootheyd G ods
O ρ
üwcnt-
DEN KERSDAG.
üwcnthalven fich vermindert,
Hoc de Wysheyd God? v?ri:i«dert,
Hoe hier 't Woord derteuwjabeyd
Stom en woordloos ligt en icoveyt *
En ten trooft van Adaros neven
Soo haeit lijden kortit al« Jey^n.
Merck dit alles aen met vlijt i
Dat is wertk voor aefen fijd i
Maer van dage niet te
Als van kerven , fchleten, fteken,
Nietalsoorlogs-toon teilacn»
Kan den fulckeo niet wd ft^f^i^ !
Die fichgaerne noemen hoor^, ,
Na den Vorit van daeg geborea, ,
Die m et recht by d en Frqph«t
Vre-vorft, Vrede-koninghecf,, .
Als wiens konincklycke flate.}i,
Slechs beftaen uy t onderfaitey , . ,
Die geweld en euvel daitli
Liever lijden als begaen j
Waer inct oock dcc hng'kn tongen.,
Die iïjn bly Geboort liet fongen,
Lieflyck Hemmen overeen,
En uen volcken hier beneén ^
Niet als peys en vrede wenkh^n,
NiÈtals buyafiiemheydden m^nfchen
Toe en juych^n , tn all' d'ecr
Wyden aen des Η emels Heer.
Tracht derhal ven 'ζ !ic4it V5n hedèft
Aen iet vreediaeiiis te bieden }
Smeek den Priftce yan dfn vre
Dathy 't bloedig OQvlogs.vvee
Stuyten wil, en"*!; rrjopvülieck vroedcn
ITyc de Chrifte-wereld rpedqp:
En bevecht uw Vaderland . ;;
JErgenseevlijckd'ovcfhami., - ^ · ■
'aj
δ C Α τ Η Λ Ν Ε S Ε
't Zy ορ ftroomen of in velde»,
PriiU den Hemel,, die uw'Helden
Aenblies eeneiT helden · moed:
Dat ivilruy!■ wel zijn foo goed,
Alsmetfnorcken, roeaien, rafên,
d'Oorlogs-voncken op te blaiên ,
ïn in menfv.hen, hoe bedaert ,
Aen te voên eens tijgersaert:
Dat fal 't koop-heyl doen herleven ·
Ja ^s lands heir meerh'erte geven '
Als all' 't hitfende gefchreeu.w ,
Als all 't fnoeven Va'frden Leeuw.
Dit iMydus^efteltvooi^bügen,
En een weynig overvvögèii,
Vond ick heylfhem en gefond ,
En in reden gegrond:
Heb derhal ven int en vedér
Staendevo. ts geley t ter nfcd er ,
En voor 's i ands welvarentheyd
Stil den Hemel danck geieyt.
Aen de Gunftelingen.
SOrftelijckeGunftelingen \
Troetelkind'ren van het hof,
Die der t/jooten gunft uyt ftof
fOphieitot aen't roer der dingen ί
Die van voori poets dampen droncken
Streeck in 't ftieren houd noch raaet,
Maer uyt fucht tot hooger ftaet
Staet cn Steden itelt in yoncken s
' Die
-ocr page 12-historie: ι
Die door hovaerdye aen't mallen
Af kond peylent'elcker ftond.
Tot hoe hoooh ghy ryiën kond
Niet hoe leeg ghy kond vervallen j
Leert uw' feyl eens tijdig I trijc ken,
Word eens wijs en wel beraen
Door de Schipbreiick van Sejaea:
En van duyfent fijns gelijcken:
Of foo ghy fijn' droeve rampen
Al te flecht achten gemeyn.
Om t'ontnuchteren uvv breyn ,
Van fijn'waen-en glory-dam pen, ;
Lact ten rainden dan dees' blaren
Wat doen vallen van uw' feyl,
^cneensvr'\]isrampjalig heyl
Uwen waen-mift op doen klaren, o"/
Merckt hier hoe een Cathamje
V an den wafchtop afgehaelt,
Rij li, en weer foo yllijck daelt |
Dat ick yfe , wan ick 't lefej —
Hoefe trouheyd en geloove
Afleot met haer flecht gewaed,
End' onnoofele ootmoed laet
Aen den dorpel van den Hove,
En daer voor in weynig weken
Aentreckt eenen hooffchen aerd«
En volleerd is metter vaerd,
In de fchool der hoi^ebreken.
Merckt hoe fchoondy weet te vleyen ,
Hoe te veynfen na de kunft,
En om hofFelijcke piinft
'T roer na alle kuft te fwaeyen;
Merckt hoe ftuuten opgeblafen
Datfe met 's rljcks ftaten fpeelt«
En die ichenckt en ommedeeli
Aen een volcxken van twee afen» r ■
Merckt
-ocr page 13-Mcrckt Hoe lifligTy de flnneö
Van haer jonge Konifigin
Poogt te prick len totde min
Om aen Rijcx-bewint te xvinneri;
Ja bemerckt, hoe fy gedrevên
Van haer wrevelfiecken kop
Haren verft door (iideti ftrop
Rilck af händigt maeckt en leven*
Maer aenmerclct doch boven allen
Hoe de{ê heyloofe helleveeg
Noyt foo fteyl in top en ftecg,
Als fy hel diep is geval éti t
En leert hier uyt eens bevroede« (,
Dat der Heeren gunftgeetïerf
Maer een poel is van verderf
Voor verydeldegemoeden,
Leert u kleen en fedig houwen,
Leert wel achtflaen op u ftuck,
En uforgelijckgeluck
Hoe't meer lacht, hoe min vertrcHlWirt»
Schep oock defe les met eenen
Uytdittreurfpel droef ertbang»
Dat der Grootetl ommegang
Vol gevaersisvoorden kleeneft ,
Uyleii, die hun neileti maken
BydenValck, enzijnnietvröeii
"T is den aerden pot niet goed
Den m etajen te genaken.
Al te dichtte zijn gel«geft
Onder Ethna hoog en fier
Stact het leeg Catane dier,
En op vier en foUer-regen.
' Γ is gevaerlijck te vcrkeeren
En t'onmatig viy te zijn
Metden donderaer jupijn ;
Bacchus moeder kan 't liker««.
Micf
HISTORIE.
MäCi- voor al leert Her vcrmi jcn
(Soo ghy veylig (beckt te gaen )
Voiften oyt te« dienit t« ftgea
In vervloecktefchelmcvyen ·,
"VV^ant het quaed , datfy bcfteke^i
Streng te ftraffen in de ^cen*,
Die 't hun te gevalle deen,
Zijn der groote Meeiiers ftrekeo.
'T blijckt hier aen de fchelmichc lagen
Vaneen Koninglijcke Vrouw >
Die f om van den band der trouw
Haeres neefs te zijn ontflagen,
En des vokksgemor tc fmculcn,
Hem doet Ilicken ίη een koord,
Endefmette deler moord
Affpoelt tn het bloed der beuieti,
Uyt den nafleep deièr dingen ,
Leert oock. Vorftcn, voorufienip
Hoe ghy fucht draest en tot wien :
Setnoytdert'le gunftwingen
Nevens u aen 't roer der faken;
Maeckt noyt onderdaen (bo groot;
Dat hy buy ten kliramens nood
Aen uw' kroon ibu können raken.
Leert uyt dit vcrhael bevroeden,
Dat het hoogeftaets-bewiai
Sich heel iêlden wel beving
Ey een volck van leegei^ bloede,
blijckt aen defe Viflchersnette,
Die door treken ftout en valfch.
Τ Rijck van Napels tot denhals
In een Zee van rampen ièttc.
Maer 't is tijd te laten ftcken
En te ftaken mijn gedicht:
Wilt ghy n?der zijn bericht
Hoort den otnÜch^Sl:htijver fpreken.
IZ
GE.
IZ
Voor . de deuchclrycke J u F F Ε R.
Choon Magdaleen, fchoon fchoone vänder
Μ Ε Ε RS CH
' Uw Boondag in 't vergeten fchijnt verloren j
De maend nochtans, waer in ghy zijt geboorcn,
Moet ick van dacg vereeren met een veers;
En waer die maend loo rijck van bloem-cieraeden
Als mild van (neeu, mijn fchreumende gedicht
Trad. foete Macgd , niet onder u geficht
Als in een' kroon van blancke lelybladen:
Die frifiche kroon op uw'paruyck geftelt.
Sou ons doen fien, hoe wijd in allen deelen
De lelien, die op uw' kaken fpelen,
De lelien te boven gaen van't veld:
Maer defe maend en kan ons dat niet geven j
Derhalven komt mijn Boorte-fang alleen,
Enwenfcht. datghy veel Jaren achtereen
Dees' maend herfien en vrolijck meugt beleven ,
En dat ghy ons, eer'tjacrfijn'hielcn licht,
Eer'toud verloopt, eer't nieuw weer is herboren ^
Wat foeters noch, wat vrolijckers doet hooren,
En ftofverichaittottrou of bruylofts dicht.
'K verfeker u by uwe lely-kaken
En Roofen-mond, foo dat gebeuren mag ι
Terwijl ick leef, datuwe bruyloits dag
Oyt leven ial, noyt in't vergeetboek raken,
Noyt Magdaleen , ontgaen fal onsomhoud,
Noyt, fiere Maegd, alsuw'geboort dag varen,
Maer eeuwelijck op ancke blaren ,
In plaets van im, flacnglinftercnia'tgoud.
G E*
-ocr page 16-Den I. November. Ao. ïö^t).
Roeder, die den Naemüws Veders,
Naem ons allen liefen waerd ,
Voert, en oock wat in uw aders
Voért van fijnen vroomen aerd ί
Slachtmaend is nu weer verfchenen j
En op Slachtmaends eerften dag
Sag uw' Moeder u eerit weenen,
Gaf fy u den eerften lach:
Dies moet ick eentrccxken toonen
Van mijn' broederlijcken plicht»
En van daeg uw'hairen kroonen
Met een kraniken van gedicht,
'IC hébbe by gebreck van rooien
( Want al't veld leyt bloemeloos)
Slechs wat Rijms hier toe verkofen,
Rijrn verduurt oock wel een'roos i
O, waer is de tijd vergleden? '
Lieve broeder, iegeens, vvaeri
Deièn dag fet ghy uw' treeden
Is u viermael thiende |aer >
En het ftaet my noch wel veuren,
Dat ghy verr te (beken waert}
Hier aen mogen wy befpeurcn,
Hoe ons leven henen vaert,
'"Twelckin Jaren, maenden , dageti ^
Ons ontrent met fnellen draf,
Eb van 't uurklock ftaeg geflagen
En gebeyert word in.'tgrjif.
Κ Athj
-ocr page 17-Ach ! \vy zijn gelyck de roofen,
Daer uw' hairen op defe uur
( Leê 't de tijd j mê fouden blofen ,
Schoon van kleur, maer kort van duur,
Laet ons vry ons buys bereyden,
Eerde fterf-uiirons venaft;
Air 't geboren moet eensicheyden ,
Μ oer eens flerven, dat ftaet vaft.
Maer hoe dus? is dit Volbringen
'Tampt, waer toe ick ben verplicht >
'K moefle een bly Verjaer-lied fingen,
En ick ichrijve een Graf- gedicht.
Al genoeg, wechlijck gefchreyen.
Treur-gefangen , wech van hier j'
Deiê dag vereyfcht geen' meyen
Van Cypres, maer van Laurier.
'K hebbenu by na twee Jaren
Alle Feeit· gelang vermijd :
'Tis nu tijd, dat wy ons fnaren
Wat verftellen na den tyd.
. Veelgelucks, veelheylsdan, Broeder,
In uw vyfmael achtfte Jaer:
God uw' aller Jaren hoeder
Hoede dit oock voor gevaer
En Avil fulcx den omloop wenden
Van u doen en onderwind ,
Dat ghy 't meugt ioo vreedfaem enden ^
Als ghy 't aenvangt en begint,
Sieckten, rampen en gcvaeren
Moet hy ttreng uw huys verbicn,
Dickmael moet ghy noch verjaren,
Dickmael defcn dag herfien.
Lauckfaem moet u hert verouden,
Lange moet ghy uwen moed,
Lang uw Jeuchde-icracht behouden ,
Lange können dat ghy doet.
Lans
op de vcrtalinge van Florus cn EutiOp. η
Lang moet u uw' trouwe Gade
Helpfn ftieren uw gefin,
Helpen lichten 't pack van fchade »
Helpen fwaren he t gewin.
Lange bijve uw' beyder leven
Veylig voor der parcken fchaer >
Sulcx dat ghy een goed deel Neveri
Sien meugt uyt uw' Dochier-paet,
Die u oud en afgefleten
Sullen ilreckeii tot verraaeck,
En u vriendlijck Grootvaêr heeten ;
Op hunn' kinderlijcke fpraeek.
(Endlyck om aen't flotte raken)
Wenfchick, dat wy hier vergaert,
Menigmael noch moeten imaken
'T foet van uw' Geboorte-taert. ι
O Ρ D Ε
VERTALINGEN
FLORUS en EVTROT IVS]
Gedaen door mijnen VADER
üft u tot befchcyt te komen,
DuyticheLefer, wieghyzyt,
Hoe voor veler eeuwen tijd
___ ^ 't Rjjck"van 't Sevenbergig Roemen
Uyt den grond is opgehaelt t ^
Is geklommen en gedaelt ï
En van all'fijn wedervaren
Grondelijcktezijnbewuft ? ^ ,
En noch tijd en hebt noch luft
Om den gtooten ftapel blärea
Κ X yaiï
-ocr page 19-3 ^ Op de vertalinge van Florus en Eutrop.
Van den grijfen Paduacn ,
Ofdenfwijger, omtcilaen.
Siet hier komt u kans ontmoeten r
Om dacyflelijck gevaert
Door te loepen metter vaerd,
SeUs op wandelende voeten,
Selfsop wagen of in fchuyt
Van begin at tot beiluyt.
Florus fa! u onderwijfen
Van fijn' kindiheyt, van fijn'Jeuchd,
Van fijn' mannelijcice deuchd,
Van fijn' groenen, van fijn grijfen,
Van fijn wclyaert en gevaer ,
Grondig, bondig, kortenklaerj
En u met gcfwinde flappen
Leyden, eer ghy ommefiet»
Van fijn Koningüjck gebied
Tot fi)n BorgermeeHerfAappen,
En van borgerUjckgewoel
Tot fijn Keyferlijcken ftoel.
Wilt gy dan noch verder komman
En de Bafen bovendien
Oockeensonderd'oogenfien ,
Die dien ftoutcn ftoel beklommen Σ
Soo vervolg uw' eerften'loop,
En treed over tot Eutroop j
Die u vry een'lange ryc
Vandiegaften floaten fier
Sal doen volgen op 't papier r
Ja van heelde Monarchye , ^
Eerftop broedermoord gedicht,
Doen fal kort en goed bericht.
Als cydnn dit hoopken bladen
Eens ten vollen hebt doorrent,
'k Wedde da r gy ftrax bekent >
Dat ghy all' de krijgs bravaden
Van'c
-ocr page 20-Tranen op 't graf van mijnen Broeder.
Van 't geweldig roomfch pcvaert
Noyt beknopt 'er iaegt verklaert,
En dat dier met yf're tanden,
'T welck by Daniel ibo woed
Soo veel vleefch verflind en bloed,
Soo veel fteen vertrapt en landen ,
Nergt-ns metvolmaeckterfwier
Afgefchildert faegt als hier,
'k Wedde, dat ghy moet bekennen,
Dat het Nederduytfche kleed
Aen dees' fchrijveris beiieed.
Kroont ghy dan met prijs hunn' pennen,
Soo deelt, lefer, ( ditsmijnbê;
Des vertalers oock wat mê.
TRANEN
Op *t Graf van mijnen Broeder
Door de Pefte wechgeruckt den i July
Ao. I (J 6 4.
Onder den druck'v»n Vlorus en Eutropius.
I Oegroflijck doolde mijn gedachte.
Hoequalijck greepick uw'natuur»
Wanneer ick van dit fmetlijck vuur ' ,
' Haernaulijcxvattelijck en achte I '
Hoe luttel dacht ick boven dien» ,
Wanneer ick onder uwe boecken
Den Franfchen Florusopquam foecken,
Dat ghy den duytfchen noyt fóud iien \
Dat ick met afgetreurde fchreden
Aleer de Pers aen'tgaen gevocht, , τ
Hem eens ten halven had gebrocht»
Uwdoodbacr> Broeder, nafoutreden I
Κ 3 Mehesl
17
18 Tranen op 't graf van mijnen Broeder.
. HelaesJ tcrwyl ick op'i papier
Den naem des Vaders doe herleven,
Sie ick hem in den Sone fneven
Door dat verviocckt Algierfche vier;
Vier, 't vvelck uvsr leveniap verflenfchen, ,
En wech quam teeren met een'fccj
Vier, 't welck ( ο kruys) my heeit belet
U 't eeuwige vaer wel te wcnfchen.
Waer quam dielucht-iaietuvandaen ï
Ach! uyt wat vodden , uyt watlioten.
Quam u die peft-flang toegefchoten j
WaervlüogdieBafiliskuaen;
Ghy hebt dat gift altijd gevioden,
Ald)d ten uyterften geichüUt,
En liept noyt reuckeloos nocht ftout
Daer ampt of plicht u niet ontboden.
Achl moed die felle Schorpioen
U oock gevoelen doen haer nepen,
£n u Γοο vroegh van d'aerde fiepen,
Daer ghy ibo wel noch waeit van doen,
Soo vele goeds noch koft bedryven ,
Helaes! wanneer ick 't wel befpeui' >
De nutte Byen moeten deur,
En Hommeien en Horfelsbh'jven.
O die van dit Hiilory-we rek
Uw' oordeel eens had mogen hooren,
'T had meer gegolden in mijn' ooreri <.
Als dat van menigh taelrijck Klerck.
Ick weet te wel war ghy vermochte
In eenen ongebonden flyl:
Ick weet wat keurelycke vijl
Ghy over uw ontwérpiels brochte.
Ick weethoe bondighdatghy wiil;
In uw'papieren, brieven, flucketi '
Uw hert en meèhillg uyt te drucken :
, En waerelijck wat wonder ift,
Dat
Op *t Grafvan mijns S wag^ Soontjen·
Datghyhiergrondigwaert bedreven,
Die onder 't Wefterfche bewind
Aen een goed Itylwerck Γοο veel int
En foo veel pennen hebt verfchreven. I
Och ofghy noch een' goede ry
Van Jaren fiilcx had mogen plegen f
Tot 11 wer huys genooten zej^en ,
Totdienftder Wefter-maetfchappy :
Maer ach! die vloek woud niet gedoogen,
Of liever't opperde beftier,
'Twelcku door dit onfichtbaer vier
Veel fichtbaeronheylsheefi: onttogen.
Lig . Broeder , dan geruft en iacht,.
Ontduyck en iorg en fmerc te gader
Niet wijd van d'afch van uwen Vader.
En eeuwelyck hier mc goe nacht. .
: < V ^ Ν · ί
Al etende en krijtende gebleven.
Oeftdanofbrockofkinderlijckgeichrey,'
Ofliever alle bey
U, jonge Bloem, den gorgel als verftrickeh,
I Enfittendeverfticken?
'T is over 't Jaer, dat ghy wierd afgepluckt,
En in het graf gedruckt;
En noch helaes! noch klinckt my door 't »edachte ^
Dekreet, waer aen ghy (machte 5
Κ 4 ' Noch
-ocr page 23-� Op 't Graf van mijns Swag. Soontjen,"
Noch vloekt mijn ziel die bittre bete brood ,
Die u den aemtocht iloot ;
Noch ken mijn hert dat deerlijck middag eten
Vcriwelgen noch vergeten,
lek liet u h-ifch , gefond en weloedaen,
En ftaende voets dae'r aen
Vond ick u wech, en onder 's moeders kennen
Verftickt op's vaders ermen.
ITw' kleene mond, die itracx noch voor dien flag
My toewierp eenen lach ,
Eevon ick Paerfch , gefwollen , neergefoncken
En als in ichuym verdroncken,
Uw' kaken, ilracx befprengt van levend root,
Soo koud en blaeii w als loot,
Uw' handen ftijf. uw' oogen toegeloken, /
Uw teéder hart gebroken.
Onnooielheyd, moeft dan foo fel een weep
Uw' bloeiïem flaen ter neer ?
Moeft ik u nieu, u eerfl: begonnen leven
Soo pijnelijck fien fneven ί
Ick had gehoopt, dat ghy op 't blanck papiei
Den wack'ren veder-fwier
Uws Vaders eens foud hebben nagetreden,
Ja fel fs voorby gefchreden ;
Mserachl 4e dood dreef al re flvengenftraf
Mijn hoop met u in 't graf:
Die bittereIkt u niet toe te toonen ,
Wat geeft in u mocht v^roonen.
Ruft, WiiLEM. dan, hgyredigdaerghyligij.
En leefin dit gedicht
j4et ipt doormengt van tranen dou gefchreyen,
Soo lang ons Rijm fal leven.
Oo eeuwelijck der doodeti vroom bedrijf
Hoort door'toedacht der levenden te fweven;
Soo hunn gerucht hun fterven t'overleveii
En niet en hoort te rotten met hunn lijf;
Dat Emmerick dan in gedachten houwe
Dieaerdige, diewaerdigede^ α ss,
En eeuweliick m^ttranenfprenged'afch
Van die foo kuyfche, ^Is overichoone Vrouwe}
Die van haerdeuchd en deuchdelijck bedrijf
Meerluyfterstrockop haer volmacckte iedeti j
Als van de pracht, en fien dê door haer' fedcn
Wat rphooneziel fy droeg in't fthoone lijf.
Ach! rnoeß de dood die lely- witte kaken,
Ach I moefte iy dien roos gelijcken mond,
Dien blancken hals, die vlechten dicht en blond ,
Voor haren tijd befwalckenen mlfmaken ?
Ach! moefte fy dat vriendelijck geiicht,
Die lodderlijcke en nochtans iedige oogen,
Die met hunn licht ekxherte tot iich togen;
Soovroeg'tgebruyck verbieden van het licht?
Ach mpette fy ( hier WO rd mijn pen in't draven
Bynageftuyt van druck en herte pijn j
Uytbluflchen in een eenige C η r i st γ n
Soo groot een tal van Chriitelijckcgaven >
Als ickbedenck haer ongeveynft gemoed, ^
Jiaer nederig, haer facht en buygfaem herte ,
Haerlijdfaemheytin ongeval en Imerte ,
Jiaer in hacrp Echt te meniumael oiitmoet;
Κ 5 Sao
0
ZI
Soo voel ick my bewogen dtis te ipreken:
Schoon Naem en aerd verichelen in 't gemeen
Sy dragen oockwel fomtijtsover een;
'Tis aènde W ass fooiachtalswafchgebleken.
Als ick bedcnck , hoe wijs en wel bedocht
De W Α s s oock \^"as ontrent haer huys-beftieren;
Hot:lyden Man believen kon en vieren;
Wat ploy van deugd ly inde Jeugdebrocht;
Soo ipreeck ck dus: wat mag oud Roomcn pralen,
En moedig treen op fijn' Cornelia 5
Na mijn verbanden mag'top verre na
Bydefeniet, derGracchen moederhalen.
Als ick bedenck , hoe vreenit iy was en yry
Van't geen nlom meeft hieckbaer vair in Vrouwen,
Van tong niet welin room re kunnen houwen
Van belgfücht, fpijten achterklappery:
Soo fpreeck itk dus in mijn bedruckt gedachte :
Schrey , 'Emhierich, fchrey op foo luy ghy meugf.
Ghy zijt in haerde fpiegel van de deugd ,
Het voorbeeld quijt van 't Vrouwelijck geflachte.
Als ick bedenck hoe edel moedelijck ,
Dees brave Vrouw haer lijden heeh gedragen,
En all haer leet vei fvvolgen fonder klagen,
Soo roep ick uyt, wat Man washaergelijck 1
Wat wil ick h'erveel tijds of vlijtsbefteden
Aen'tbreeed vcrhael van haer' weldadighcyt,
Of melden 't geen fy heeft te koft geleyt
Aen'tondei houdvan Chriftusarme leden ï
'T fou doch haer afch maer ftrecken tot verdriet ï
Sy focht hier in noyt glory by haer leven ?
Macrgjf bedeckt, jawatin'tftuck van geven
Haer rechte dede , en wifl; haer ilincke niet.
Meer O wat geeil, wat Redenaer of Schrijf er
Sou machtig zijn met toiige , pen of hand
Te fchilderen den ongemeenen brand
En vierigheyd van haren Godsdienß-yver ?
Hoe
Juffr.ChnilinadeWiiiT.
Hoe menigmacl fprack fy met luyder ftem,
Dat iy den fmaed van Jeius haren Heere
Voor haren roem , haer hoogheyd hiel en eere,
£n all haer heyl gelegen hiel in hem j
En buyten hein ofbuyten fijn'genade
All -'s werelds goed vpordraf-waerdeerde en dreck ,
Alle overvloed voor armoede en gebreck,
Alle eer voor fchande en alle wind voor fchade.
Als dees Marie haey y verig gehoor
Ter Kercke leende aen 't heylig woord des Heeren,
Dan icheenie m vlijt en aendachtte pailereh
Marie felfs, die't befte deel verkoor i
En aliTe dan ter aerde neergebogen
Haer diep gefmeeck God opdroeg al bedruckt,
Dan was de W α s s als buyten haer vernickt,
Dail wierd C η r i s τ i ν ε in Chriftiis opgetogen.
O fchoone ziel, ghy die ibo menigmael
Met Gode alhier zijt in gefpreck getreden,
Watipreecktghyiui, nu ghy van't pack der leden
Ontflagen zijt, een hoogerHemel-tael 1
Wat fmacckt ghy nu van forgen vry en imerten '
In Gods Paleys een onbegrepen fchat
Van vrede en ruft, vanluft die noyt gevat
Van ooren wierd , van oogen, noch van herten \
Den loop van'tlot, of h'ever van Gods hand
Uopgelecht, hebt ghy wel vroeg voltogen ;
Maerzijt daer door uw' ballingfchap ontvlogen
Naer'techt , naer't recht ,naer't eeuwig Vaderland.
En of wel't lijf verilenfchen moet ind' aerde,
En onder't fant ymSamen ial vergaen;
Uw' deugd nochtans fal bloeyen en beftaen
Byall' wat deugd en vroomheythoud in waerde.
Neem dit voor lief. Had ick u bet sjekent,
Mijn ftijl miflchenhad hooger mogen (weven ,
Maer aen't befcheyt van u lofwaerdig leven
Geraekkteickeerft , nadat ghy'thad:voicnd._ ·
O?
Aen de Voorfeggende
Tlammifenm trahensjpatio/o Umitecrinem.
HY die in 's Hemelsaengeficht
En in den fwiei· van ieder licht
Der dingen Noodlot acht gcichreyen ^
En in dei'Sterren vender·boeck
V roemt deur-oeflfent en bedreven »
Nu hebt ghy ftof tot onderioeck;
Nu hebt ghy kans om yets te fchrijven,
Om ietwes op 't pipier te wrijven ,
Om eenigpraetjeuuytteflaen,
Tot tijdverdrijf der goede luydcn ,
Dievierigwenfchen te verflaen,
Wat ons dit Staert-licht aen wil duyden»
Wat yliegt'ef heden menig oog
En acngefichte naer om hoog!
Wat (letmen menig' bloed Itacii ftaren
En opwaertsfien na 't Firmament,
Die anderfins in icven jaren
Noytoogna 's Hemels oogen fend!
De woeckerier laet thans fijn fchijven ,
Sijn'goudeen filvrcdaeldersdrijven,
En ftaeroogtftijfop't eeuwig goud ,
Daer 't blaeuw tapijt met is doorweven >
En dat, hoe grijs hy is en oud.
Voor d'ceiftereyfc van fijn leven,
Een
-ocr page 28-Op de Staert-fter-kijckers.'
Een fuypfiek beeft of droncken fwijn ,
Dat fijnen j»ifteravonds-wijn
Noch niet heel fchoon heek uytgeflapen »
Heft oock fijn' fchelen naer om hoog j
En komt het Hemeldack begapen
Met een nau hali ontnuchterd oog,
Dejoffeikens, die diamanten,
Die perlen, booten en pendanten
Oyt keurden voor het hoog Π e fchoon,
Verlaten't bed, en komen kijcken ,
Wat diamanten in den troon
Des klaren Hemels iiaen en prijcken.
De Jonckerkens, die door hunn hair,
't "Welck meeft maer is gekochte waer,
Sich noyt gewaerdigden hunn' oogen
Na's Hemels oogen op te flaen,
Staen thans en fien als opgetoyen
Wat * Hairen hem aen't voorhoofd ftaen.
't Saet all verwondert en verflagen >
't Is all verlet met toonen, vragen,
En't geen noclrnoyt en is gedaen
By's Hemels fuyverhjckfte lampen,
Sulcx doet althans een'torts , ontftaen
Uyt vuylen fmoock en aerdfche dampen,
Soo verre ilcltons nieuwsgier oog
Het feldiaem boven 't groot en hoog j
Soo krachtig kan ons't nieuw ontfteken,
De Son en Maen, hoe fchoon en groot,
En werden nimmer aengekeken,
Dan alflè zijn in fwijmcns nood.
't Gcenverfchverfchijtitvooronsgeflchte,
Al is't van foberen gewichte,
Is ftaendevoets by ons vermaerd;
Maer dingen in gebruyck gekomen
Schat onlè fotheyd luttel waerd, -
Hoe groot fy zijnen uytgeaomen.
* Stella
tomara'
ciwdata.
.Op de Staert-iler-kijckers;
Niet dat ick dit geftaerte Ifcbt
Wil houden van gering gewicht,
Neen toch : all wat aen ^s Hemel«; daken
Vei'ichijnt, is overwegens vvaerd:
Maer 'k moeft eens' in 't verbygaen rake«
Ons'al te kinderlijcken aard $
Die aen een licht van nieus gefchapea
Ons foo nieusgietiglijck vergapen,
En ondertuflch^eii na dat groot
Dat heerlijck heirvan Hemel-vieren,
't We]ck eeuwig draeyt om onièn kloot,
Noyt een verwdndert ooge ftieren.
Maer och ofoock met ons geficht
Ons hert wou rijfen na dit licht ,
En fich voor d'aerdfche leuren iluyten,
Waer naer het al te vierig neygt j
Soo mochten wy de roede ftuy ten >
Diedefe roe ffoo'tfchijnt) onsdreygtj
Soo fouden wy raiflchien de quaden,
Die ghy mocht fmeeren op uw' bladen,
Ofdeyfen doen, ofgants ontgaeii;
En all uw kakelen en kaken ,
AVaerieggeren , doen fchaemrood ftaen,
En u totleugen-feg^ers maken.
Maerzijtdiesha'lven onbeducht:
Ons' oogen gaen wel in de lucht,
. Wel felts tot in den Hemel fweven
Maer't hert houd hier beneden ftê,
~ Blijftin den aerdfchen modder kleven
En, watmenpreeckt,'tenwilnietmê.
Men geat wel eens na't Staert-lichtgapen,
Maer valt ftracx weer aen't eerloos fchrapen ,
Stracx weer aen 't fuypen even vol,
Stracx weer aen't proncken en brageren,
Stracx weer aen 't fmijten e%'en dol.
En weet van boet doen noch bekeren.
Der-
Herilellinge en Krooninge van K. 11.
Derhalven, Mannen, duchtickdit,
Dat ghy byna foud creiFen 't wit,
Als van onraed quamtte fprekenj
Endcfe fackel lang van ftaert
Onstoteen'voorboo! teeken
Van peftvier, hongersnood en fwaerd.
VAN
Koning van Engeland , Schotland
en Ierland.
' « Rege inc-olumi mens omnibus ma,
|Et Hoog Beftïervan volckeren en fteden
Wil overal nietgaen op eenen toon;
I 't Bevoelt iich beft hier by de befte Leden,
__j Paer by het \'olk en ginder by de Kroon.
Die Sta'en pooght op vaften voet te velien,
Neemernftig waerdérvoickcnaerd en fecn ;
En fie waer 't roer vertrout dient aen de Eeft:en ,
Waeraenhetvolck, waer aen de vuyft van Een',
Had Engeland ditStaetpunt recht geweten,
En recht gevat waer in fi'[n hcyl beftaet,
't En hadde niet lichtvaerdelijck verfmeten
Den Konings ttaf om eenen Vryen Staet;
't En hadde ni« tot fijnen grooten hoone
27
Enleetgeleert, hoe dathetflaverny
En woefl:heyd moeft ontduyken in de Kroone,
En buyten die noch Staet en v^as noch Vrjr.
Hoe
-ocr page 31-Hoe jammerlijck, hoé fpottel ιjcken fwierde
Dehulck des Rijcksdoorzee van roof en moord s
Zints dat helaeis! de Stierman, diefe rtierde,
Soo fchandelijck gefchopt wierd buyten boord I
Een eerloos graeü door eervergete liften
En helkh gewfeld $»eftegen aen het (tier»
Ruckt haer op't fand Van biimenlandiche twiften,
En regens banck VJüi uytheenifchs ootlogsvier:
Houdfeldfaemhuj's, fielt Parlementen , Staten
Nh aen , nu af, al naer't hem fchiet in't hoofd j
. Scheurt, fchendenflirid; én laetgecnOnderfaten
Onuytgeput. geen Buuren onberooft:
En niettemin noch word hetaengebeden,
Gevleyt, gevierttn ftatèlijck begroet
VanganichEuroop, terwijl (ο fnoode feden!)
Het Wettig Saed vcrfchopt ligt met den voet.
Den Hemel fiet ditfpelvan uytdenhoogen
Elf jaren lang als door de vingers aen j
Maer endelijck niet willende gedoogen j
Datdul geweld fal boven reden ftaeii
Daegt hy gcfw ind , i ot ftuyting defer blume,
Het heyloos Hoofd dei müyfers voor't gericht,
Datmoürdfickhoofd, nawelkersKR ommen Name
lek niet en wil doen hincken mijn Gedicht j
En blixemt hem, die tegens Gpd en reden
Het Wettig Bloed ontruckt had Kroon enStaf ?
En (feldfaem lotl) ten Troon was opgetreden
Door foo veel bloeds, iel fonbebloed in't graf.
Dat nut verlies ontnevelt ieders oogen ,
Die wifTeling maekt Briten Ier bewuft ,
Hoe 't flaet gebou en all'tgedroomtvermogeti,
Dermuyterenopeenen fandgrond ruft.
Dies Veldheer Monck en alle vrome yroeden
Na langberaed en rijpen overflag,
Aenfien voor beft dat ellef jarig woeden
Te teugelcn door't oude Kroon-gefag;
En
Endat Gefagwien kan het toebehoren
Met hooger recht als S τ u α «. τ s öudileti Soohj, ^
Die tot de Kroon ja met de Kroon geboren ' ' '
Oiiwettelijck verfchoptwierdvan'de Kroon 5'' ■ ^
'tBefluytdanisdeBritfche Kroon t'herplantetï '
Op Κ Λ R Ε L s hoofd , op datfe feker fta :
Dies komen flux de Londéftiche Gefanten ^ηι : \
Hepi hulde biên in't Princelijck Breda*
Men voert hem af naer Hollands vette Weyeh,' (tuygt;
't Welck door fijn' vreugd fijn'gunfte t'hemwaerts
De Meymaend leent tot defe Feeit haer' mfcyen > ·'' -
En't hert alom van boer en burgepjüyéht. •
Het grol"gefchut looft uyt metalö'kakéri ' " ' ''
Niet als Triomf als juychendegeraes> '
Daer'tkle^nopftemt; datdonderéiiv dat kraken'
Schudd'oeveren van Merwe, · RijnetiMaes.'
Twijl Maie, Rijnen Merwedusbragèreti : ·\ - -
Verlangt de Teems met duldeloofendórft " " '
Van nieus t'herfien, te wellekómen i t'eeren
HetgeAgeHcht vau fijnVerfcho^en Voffl:.'
Hykomts ο Teems, % komt, vêrlanöehd Lönde;i
Dus maeekt uw' pronk eri zegt-poorf^klaér';
Unv' Rijcx-Sonkomt mét heelfalf'voor iatv^ wöiideii'''-^
En ( rade ick recht) een guldéne eeuw mét'haer.
Uw'Tweede Son rijft ( feg iele )'iiweri,veßen -·' -
Thans op im't,ooit foo heucheKjck én foét',' '
Als d'eerße (laes!) voor ellefjaertfen weflea ' -
Bedrucktïnzee van tranen fonck en bloed, ' Γ _
Sy rijft en k limt tot welftand mvet vloeden ''' ?' ' > "
En ackeren; en wil haer heufch geficht '
Soo vrolijck flaen op quaden alibpgoeden, ' ; -
Op vyanden als vrienden van haer licht* ' " ^ ■^
Syfalden injft en nevelen doen valleni '
Van buigertwift, die ufoo dapper fmieft. "
Daeriiïe; op , op, ontfang hacrirt· uvr* wallen y' ■
Maer boven al ia een eerbiedig hert. '
icj i'.oG
.!/,{> si V
■Ür.'I
Doch Londens vreugdgefteygert tot de woleken
Vecnoegt fich niet aea cen. gemeen onthael,
't wil oocK lijn Hoofd, Hoofd van dry groote Volken
Omkranflèn fien met Konincklijcke praet ·
W^nt Ica^i die prael gefagen aenilen barejx 3
Waer dientfe meer, waer epr in 't werck geflelt
Als in een Rijck» waer ininu foo veel jaren
't Oud Rijcxgefag irioeft duyken voor geweld ,
Waei: in een rot van fnoode boevejachten
's|Lij'cksOppermachi^etvoetenheeft getreên ,
Terbijlgedoemtj^en alled'OppenBacKten
Schclmachtelijek geichondcn in die Een ί ^ -
't Recht evenwel wil hier eci'ft paen fijn' gangen;
EnvandatduU„diUmuyténde gebroed i
Een kleeii getal fijnifti'aiFe; doenontfangen.
Om'tgrootere temaken wijsenvroed :
Te verr verruckt van Mènós malle drift r- -
VanMunflersgee/lieaKnip^rdolliaigsdroómen
Paft noch o:pflraf i» optedenBüchopSchrift' ;
'i Groeyt a;?n ( fiHï't fchijnt >by.bylenen byftroppeni
't Slaςh.t Hy4raciitials'»■daeir HercülesTich möe
Enjoaataenhkijijo^ijWtÄfibyverUesvanko ■
b.'eep is naja af , oC d'ander hapt weertoe;-i r !
*t Word dan hoog tijd de Kroonfeeft voort te fpoeyen,
Om 't qμaed, da^ï'Schrift noch reden tegens mag',
En 't welck doorßrafma^iiaen cnfchijht tegroeyen,. -
Te matigenkdQQi" Staffen Kroon-gefagi ^ ■ ' >
Van dat de Vorftwiecdinßjn Rijck herropen, -
Tot dat hy 't hoofd fteiekt in den Koniiigshoed»
Heeft Phebyseens den.I3wersriem om^eloopen·,
En Vrou Dianehem twalefmael ont moet.
De Meymaenddan, dicmethaer'beftekleere» ''
't Geley hem heeft tot in fijn Rijck gedaen ,* >
Is oocjc gefint.fijn Kroonieeft te vereeren ,
En Tchiet daer op haeï' fchoonften tabberd acn -
Een
Een bloemtapijt gord fy om hare leden,
Een'groenen rock om haer' verliefden (choOt i
Alom beilickt na d'overoude iêden
Des Roofenrijcks metroofen witen rood.
Selfs Phebiis doetde drift der wokken wijcken^
En voert ons toe een' held'ren dageraed ,
Als had hy luft van uyt den Stier te kijcken «
Hoe Kareis vuyft wil paffen 't ftier van StóetJ
Terwijl ftaen Teems en Londen opgetogen
Om all den drang ^ die hun op 'c Kroongerucht
Is toegevloeyt, eu fien himn' Segebogen
't Voorhoofd vol moeds opbeuren in de lucht!
Sy fien den Vorft naet oud Weftmunfter draven
('t Welck van verlang na fijne komfte bernt)
Omringt van Lords > van Hertogen en Graven ι
Gelijck de Son van 't mindere gefternt.
HynaeckthetHof, daerkercken, kooren, ialen
Gepropt volpracht en juychend feeftgebacr
Opoaen, om Hem met Opper-eer t'onthalen,
Écr niet gefien in icsendertig jaer.
Hytreet'erin, en geeft fich tot gebeddn
Eti Hemelkput. 't Voegt dat men alle wercfc .
Begin met Göd: maer boven alis'treden > x.,
Tot Kroon en Troon te treden door de Kerck-i- ··
Want om naer eyfch een' aerdfchen God te fpeleny ·.
Enwifiëlijcktéftieren ftaetenland. i ι
Voornamelijék doodkranck in all' hunrt' deelen»
Sulcx eyfcht by naer een meer alsaerdièh Yerftaild j
En dat en word van d'aerde nietgelefen:
Hier diént iet Hoogs, ietHemelfch omgemoeyt|'
En met den Soon van Jefles Soongereien . 1
Tot God de bron waer uyt het tooomt eii vloeys*
NadatGebedenGodsdienftisbefloöten, . ■l·':!
Word endelijckden lang verdruckten Held ■ i.
Eerbiedeh'jckdeRijcxrockaengeichooten, Τ
De Staf in d'hand ^ de Kroon op "t hoofd gcilelt.
-ocr page 35-Daer op roept elck: lang, lang moet Karei Uvea,
Lang heerichappen op iljncr Vacl'ren Troon,
En na fijn' dood noch voeien in fijn' Neven
Veel eeuwen lang de Brittenlandfche Kroon.
Op defen wenfch klapt Ierland in fijn' handen,
Juycht Albion met uytgelaten geeft,
Verheugen fichde Caledoonfcheftranden,
Gaen d'Hebiides en Orcadcs ter feeit.
Nu legt my eens, watduncktu, Londenaren?
En heeft de Kroon niet ruym foo fchoonen glans
Op Κ Α R II L s hoofd ; op S T U Α R D s edele haii'en»
Als op den kop eens ftinckenden tirans j
Die eeuvvelijck gelijk een Phocas ilincken
En walgen fal in ieders neus en mond ,
En in de blaéa der Tydgefchriften blincken
Als JudïS blinckt iii die van 't Nieu Verbond;
Die'tvie'cvantwift , 'twêlck door all'd'aêrenwoedde
Van uwen Staet, en alP fijn krachten fchier
Heeft afgfteert, inplaetsvanbluilchen, voedde,
Ja nieten was als Oly in dat Vier 5
- En was 't geen tijd ( wat duncktu ? ) dat de Krooningcn
Die breuken heelde of immers hare pijn
Een luttel ftilde-, en'toog.van uwen Koning
In uwen wonde als oly viel en w ijn ?
Enghy , cVorft , die by dees'wiilelingen
Beieft en proeft,, hoe verr'tgeluck nu daeltr
Nu weder ri)ft, fchijritmet in velen dingen
Uw-lotop'tlotvan Jofefafgemaelt >
Eey fincktghy neêr ind'uyterfte gevaren ,
Bey klimt ghy weer op 's heyls doorluchtften trap,
Bey even oud omkomt ghy 't bang befwaren
SijnS kerckers hy, ghy uwer ballingichap·
Dit lotaccoort doet veler hope groeyen ,
Dat Jofephsdaugdoockhuyit in uwverftand >
En Engeland eens onder u fal bloeyen ,
Als onder hem wei-eer EgyptenUnd :
Want
-ocr page 36-Want een gemoed van foo veel'ongelucken ^
Soo dik beftormt, ibo felden fieergeleyt,
En fal't geluck niet lichtelijck verrücken
Van 't fpooi· der deugd in 't ilijck der dertellicy'd.
Dat Hofgeluck hoe hoog in,top verheven , '
Vervliegt als wind, vcrvloeyt gelijck een ftroom»
Hebt ghy geleert al in uw ballingleven
Ja al daer voor in't hol van uwen boom.
Dat juychen oockniet verr en woont van klagen , " ;
Hofprael en rou dik treên in een gelid ,
En alle roos haer' doornen heeft te dragen ,
Sulcx leeren u uw' Rooien rood en wit s
Sulcx leert u felfs de blyde dag van heden ,
Van uw Triomf, waertoegy nietenmeugt
Als over 't graf van Broêr en Sufter treden ,
Bey neergevelt in 't ryfen van hunn' vreugd.
Achl ydelijckfichfelven te vergapen
Aen blooten prael van Kroon ofScepter-ilaf,
Is wichters werck; een dapper Vorft gefch apen-
Tot iioog bedrijf leert hun iets anders af.
Hy keurt hen eer voor laften , doornen, pijnefi.
Als voor cieraed of prael van hoofd en hand* ^ ,
Hy leeft fijn amptüyt perlenen ïobynen , .
En fchept een'les uy telken diamant.
Hy veft noch vorpit fijnaenfieh op geen' poppen;
Hy weet dat raed, dat wijfheyd Troonen bout,
En dat de deugd blinkt in gekroonde Koppen ^^^^
Als Sonneftrael gevallen in fijn goud. . ·
Ja, machtig Voril, dat ghy u defer lefle ',,
Verftaet in top, wie flaet'er twyfFelaen i' J
Die onder 't kruys die ftrenge leermeeflreiTc^ ^
Soo menig jaer ter fcholen hebt gegaen;
Piefone zijtdesalderwijftenK α κ el s.
Die les by les u naliet in gefchrift,
En neef van Hem, die met foo dicrbre parels Saßtiktn
Doorweven heeft fijn Konincklijcke Gift, Dirtn.
Gift waei-dlger gekift en opgeflotcti
In edel goud als'tvechtboeclc van Homeer ;
Ciit waer.d bcwgcrt in 't hert van alle Grooten,
Van all wat iCroon te voeren tracht met eer.
God t die u dan op iulcker Oud'ren Troone
Weer heeft herfet, de fel ven groote God
Schenck (wenfchen wy) u met uws Vaders Krooné
Uws Vaders deugd > maer niet uws Vaders lot.
Hqt Schip uws Staetsleer hy u Γοο beftiercn,
Soo handelen den toom der Heerfchappy,
Soo wijlTelijckden Britfchen Scepter iwieren,
Dat nietalleen uw' Rijcken alle dry
Maer Holland oock gevoelen mag en proeven
Bevrucht, die 'tfichvan uw beftierbelooft,
En juychen mag dat na den val der boeven
DeBritfche Kroon weer ftaet op 't Wettig Hoofd.
\Amdenupnemmdtn en wijt-óeroemjen
quntdictregraUs,
rcftrrt parem ί
Oo grootfch was voormaels 't hert des grooten
Alexanders,
Dat niemand hem vermocht
Te malen als Apell; Apell en niemand anders
Heefthy hier toe gefocht.
Sijti' trotsheyd liet niet toe, dat mindere pinceelen
Sulcx fouden onderftaen.
jV En voel wel in mij n' borft foo trotfen geeft niet fpelen
$Q0 grootfch ?en he« piet :
■ En
-ocr page 38-Acn Rembrant van Rhijtii ^if
En nietemm't geval t( 'k en wilder niet om jocken )
't Vernoegt my wonder wel,
Op 't vlack penneel te fien mijn weien nagetrocken
Van onies tijds Apeli:
En dat niet om wat loons daer iiyt te mogen ipinncn,
Maer loutevlijck uyt gunft,
Uy t eenen eed 'len treek tot onfe Zanggodinnen ,
Uyt liefde tot de knnft.
Odie nu metdiekunftuw'kunfte konbetalen
ïn plaetfè van met goud,
En u foo meefterlijck op mijn'papieren malen
Als ghy my trockt op hout!
'kEnibuweluwgelaet, HeerREMöRAUT, metvertoogerti
Maer uwen ab'len geeft
En aerdige handeling afmalen voor elks oogen,
Spijt nijd die boofe beeft. ^
Macr boven mijnen leeft ibo hoog te willen fwcven ___
Wacr voor my vol gevaer:
Dat werck vereyfcht een' geeft in Schilderkunft bedreven *
Een' Mander of Vafaer.
En uw' beroemden naem wat roems te gaen bejagen
Door rijm of regel-trant,, ^. ; ,
Wacr water in de zee, waer hout m 't wovid gedragen,
En fandgevoertop ftrand. '
Gelijck voor puyk van Wijn geen' krans en hoeft tc hangen
Van klim op altijdgroen j
Soo heeft uw puyk-pinccel geen' vreemde lofgezangen >
Geen pen-ggtoy van doen. .
Dat braef pinceel en hoeft na niemands lof te vragen j
't Is door fich ielf vermaerd,
En heeft fijns Meefters naem miffchien foo wijd gedragen J
Als't vrye Ne6rland vacrt,
Sijn' kunft-faem over 't fpits der Alpen heen gevlogen '
Totin'troemruchtïghRoom. " ( '
Doet felfs Italien ftaen fien als opgetoogca : _ .;
Aen fijnen Tybcrftroom.
Li
-ocr page 39-'|6 Acn den hooggeleerden Heer
Daer doet'et iluyfenden de vlagge yoor hem ftiijckcn j
Daer mag't fijn'ftreken vry
Bydie van Raphael en Aiigeloverlijcken,
Ja ftreeftfe bey verbyj
Derhalven waer 't, ν α ν R ηV ü, een al te kenlijk teekeis
Van roekloos beckeeheel
Door rijm-pen of gedicht den roem te willen quekeii
Van u beroemd pincéel.
Sulcx dat ick voor althans niet anders weet te toonen
Voorwaer om uwegunfte en kunfte te beloonen
Een'al te flechten prijs.
Wel, heb dan diymael danck voor uwe gifte en gunfte,
En neem dit kort gedicht
Slechs voor een teken aen van dat ick aen uw'kunfte
My eeuwig acht verplicht.
Op fijne gulde
ΙΤρ Joßph Hall vertaelf.
En fijne
HOf-BLOEMEN
t My door'fijn E, toegefonden.
MM^^O s τ Ε R \v γ κ uw' gulde Spreuk«»,
Hefa!
En uw'3/oewe»rffck van finj
»Die vry meer als bloote reuken,
} Meer als verwen houden in,
1 O..
37
Heb ick blad voor blad dcurvlogen
Als een Bie , en blad voor blad
Vry wat fiel-daus afgefogen
Maer noch benick verr van fat;
"Want wat fiel kan fich veriaden
Aen dien honig fondei'gal,
Acn die Ijeffelijcke bladen,
Aen dat merg gehaelt uyt Ηλ//?
Lact vry d' aerdichetuynen roemen
Op nunn'geuren op hunn'verw j
Oost erwyck IchaftHemel-bloeme»
Ja de bloem uyt's Hemel terw.
Roofen weet hy uyttekiefen,
Daer het geeff'len van den wind t
paer het nijpen van het vricfeji
Nimmer vatten aen en vind:
Maer die ftadig gloeyen, leven,
En den geeften wijsen heufch
Tienmatl mcerverquickings geven,
Als oyt Bloem-hof oog oi neus.
Leliën heeft hy gevonden ,
Wekker wit en fuyver fneeuw
Noch op *t vlammen paft der honden >
Noch op't gloeyen van den leeuw.
Tulpen weet hy op te fpeuren ,
Die 't gemoed van angftbenart
Meer verftercken met haer' geuren,
Als oyt amberwaeiTem 't hert.
'T goud, waer met fijn' Spreucken pralen»
Acht ick weerdiger te fijn,
Als all 't geen de Spanjaerts halfen
Uytde Peruacnfchc Mijn.
'T goud ten Mijnen uytgegraven
Maeckt ( ο blinde raiery i)
Dick van vrye zielen flaven;
Dit maekt flaef fche zielen vry.
L 5 .
OOSTE V
Tegens de Poëten i Venusjanckers
Oost Ε R WYK om u te loonen
En te kroonen echt cn recht *
yallen bloem en Lauwer-krootieii
En all' 't Mijn- goud veel te flecht:
Soek uw' loon en kroon daer boven
In des Hemels bloemen, oeft.
In die noyt verwekkende Hoven ,
In dat goud dat noyten rocil.
Daer der Eng'len keel uw' bloemen
En uw' Spreucken nut en rijck
Eeuwig fingen fal en roemen
Den Roemwaerden Oqsterwyck,
Tcgens tic
TOET Ε Ν,
Vcnusjanckers en Loftuyters.
AendenfelvenHEER
Chaemtclooie Venus-wichten ,
Die met uwe vuyle dichten
Smet der Leiersoog en keel,
Die de Muien met uw" Verilen
Maekt tot fnoode koppeleriien
En Parnas tot een bordeel;
Die ja peften van de Steden
Kanckers zijt der goede ièden ,
Welcke Plato met goed rccht
Als verderflijck fchuym van guyteft
üyt fijn veilen plagte fluyten,
En vcrftack van 't Burgerrecht >
Hoe
Hoe lang fal u fchandig fchrijvcn
d'Ontucht koefterenen ftij ven >
Hoe lang fult gy 't blande papiei
Met onkuyffchen intbevlecken,
En uw'pennen folverftecken
Sijn van Venusdertel vier;
Is 't u niet genoeg tc branden
In uwe eygene inge wanden >
Moet ghy oocK eens anders geeft
Rooften, en uw' geyle vieren
Overfenden in de nieren
Van den gcnen, die u leeft I
Schaemtge u niet uw' vuyligheden
Op te ichuymen van beneden,
En den ichoonen klaren dag
Uwe middernachtfche fmctten
Stouter in 't geficht te ietten,
Als oyt geyle Lais plag?
Of verilaet"ghy dat uw vryen»
Dat uw' Venus-janckeryen,
Datu dertel min-gefucht
Schoonerluyfter, fterckcrieven
Aen d' eerwaerde Rijm-raed geven j
Als een ftof van ernft en tucht ^
Mannen broers, ghy zijt bedrogen«
Rijm uyt Hemel-ftof getogen
Door een' geeft , die 't ambacht wecï«
Weet all 't voetrijck minne-fuifen
Van een' Nafo te verbluffen,
Schoon het noch foo gecßig treed.
Hier voor moet Tibullus wi j eken,
Hier Properts het feyl voor ftrijcken,
O ghy dan, die uw gedicht
Siel en luyfter poogt te geven ,
En uw fterven t'overleven,
Staetnaftof» die leert en ilicht.'
------------M4e?
-ocr page 43-ψχ Tegens de Poëten, Vcnusjanckers
Maer waer is die ftof te ioecken ï '
Van hetdobbele verbond;
Dat 's een bvon van aerdigheden, '
Dat 'ß cen zce van lijcke reden ,
Die nochftrand en heeft noch grond,
Luft u aen de leer derfeden
Een deel Verfen te befteden,
Luft u braver helden lof,
Luft u 's hemels prijs te fingen,
Of tien duyfend andre dingen
Daer is ο ver vloe d van ftof.
Ja indien 't u iuft te minnen ,
Stoffe kond ghy daer oock vinnen;
Daer is fchoonheyd ioo gewenfcht
Als uw' oogen oyt befchouden 9
En die veylig voor 't verouden
Altijt Irifch ftaet noyt verflenfcht,
Daer ontmoet ahy V Lied der Lieden,
'T welck de zielen helpt aen ""t lieden
Niet doof dertel dans- geluyd,
Maer door klanck, die d'ooren ttecken
Uyt de vierige gefprecken
Tuilchen Chriftus en fijn Bruyd.
Leert, ey leert uw' minnedichten
Voortaenwijflèlijcken richten
Naerdienkuyflchen minne-toon;
Staéckt uw' vuyle Vcnus rancken;
Volgt met OosTERwvcKde klancken
Na van Dayids wijfen Soon.
Soo en fult ghy uw' gefangen
Miet alleenlijck doen onttangen
Leven , luyfter, keeft en kracht;
Maerfal bovén dien by allen
Ieder vers uw* pen ontvallen
Als een Godfpraeckiijn geacht,
En
En ghy Gnathoos, vuyie vleyers, ' ^
Roockverkoopci-s, wind-verfprcyers , '
Die uw'Rijm maeraen en legt,
Om de monden van uw'Heeren
Met wat lof feems tc befmecren;
En op alles amen fegt;
Die den grooten tuyt in d' ooren
Niet als 't geen fy gaeieii hoorcn,
Niet als't geen lumn'mOHd en fmaekt j
Die van Sijllen Afiicanea
VanTibericnTrajanen,
En vanNeroos Nerven maeckt j
Die de fchandelijckeblamea
Doopt met eerelijcke namen,
En met glimp van deugd verbloemt j
Die duellen dapperheden,
Steurilicyd flemmigheyd t van feden
En verfpillen mildlieyd noemt j
Die als hoofiche lichte vogels
Sweeftop allerhande vlogels,
En by alle winden feylt, .
Enlichtvaerdelijckuw' kunite
Omecnamptken, omwatgunfté
Allen grooten meefters yey 11
Diemetitrijcken, ftreelen, imeeken,
D'ydelheyd poogt aen te queken 5
En 't aireede windig breyn
En verwaend gemoed der dwafen
Noch met waen-windop te blafen,
Soekt ten kofte van't gemeyn :
O, indien ghy uw' gefangen
Aen wat hoogs te koft woud hangen,
En in plaets van Vorften-loi
Uwen rijm-fHjl woud belleden
Aen 't hervormen van de feden ,
Ot aen keur van Bijbel-ftof j
■n
O) f03
i^t Tcgens de Poëten, Venusjanckers, Sec.
O, ioo mochten uw'gedichten
Noch iet fchoons, iet nuts verrichten ,
En der broilè fterfliickheyd
Heylfam fijn aen fiel en finnen;
Daer ghy nu gelijck de fpinneti
Nutteloo ie netten breyd:
En och oflè meer niet waren i
MaerHelaesJ ghy {pinteen garen,"
'T welck met eenen in ons hert
B' heyhge ootmoed doet verfticken
En onf nerflens in de Üricken
Van laetdunckentheyd verwert.
Vind ghy u belaft op loven ί
Looft den Koning van daer boveft»
Die is loyens waerd voor all':
Metden mallen menfch teprijiên
Doetmen fijnen hoogmoed rijiêii
Moeder van fijn' droeven val.
Ach ! hy heeft de fchouderbladen
,Veel te fwack om lof te laden.
Om hem dan niet geck te broén
Moet ghy hem in plaets vari fmckert
Naektontplacft'ren fijn'gebreken
En fijn'feeren voelen doen.
Stelt hem klaer fijn onvermogen
En fijn* lernten onder d' oogen,
Toont hem fijn' verdorven aerd.
Doet hem fijne fotheydfinaken j
Sulcx fal hem verfVandig maken
En uw' rijmen lefèns vpaerd.
Oofterwijck, dit moeil ick fpreken
Tegen onfèstijds gebreken:
Neem' et ( bid ick ) aen voor goed
Of ten minften voor een teeken
(Soo 't aen goed hier mocht ontbreken)
Van εςη toegeneygt gemoed.
Op de
-ocr page 46-Opdigeeftelijcke . ..
Of reyie dci lundcien Godts
Na 't Hemelfche C Α Ν Α Α N7
Ceßglf door den Koog-gelterden Heere
Hy ChriftenPelgrims die door'twoefte fand
; Der wereld treed n^er 'teeuwig Vaderland
1 Ea door een', zee, 'die grond en heeft noch ilrand
Zeylt näer een* feede,
Waer op noyt ftorm Cjn' ifdle fchigten fchiei j
Eu daerghy mat van,'t lange reys-verdriet»,
Ten laetften iiilterlangen't vol geniét
■ Van vreugde en vrede;" .....
Geluil'etueensgtondigtöverftaèn, ' ,,·.,·
Wat Zee-gevaec u kiel neeft aeri tegaeri; „
Wat banckenhaeralom t^ontmóetenftaenji . , - . '
Wat blinde klippen s
ί aer d reygen met gewiflfeii oiidqrganck:
Maer bövenall'hoeghy dea tobverklanck ^ , . , ,.
Van der Sirenen vl eyenae gefa^ck'" ' ' n'
Beftfultohtflippcn?' ' '
Oock hoe uw'reys en Schipvaërt dient gefpoed.
Schoon wind en ftroonihaer veeltijds tegenwoed}
Tot dat ghy 't uyt des werelds Ixpllèn vloed
Set in de, Kay en,.
Of op de kuil van't Hemelfch ,
Λ1 waer ghy na veel fwervens man voor man,
I^e Vrucht fult fien en 't heylfaem eynde van
Uw heylig flaven.
So^
-ocr page 47-Op de geeilelijcke Schipvaert.
Soo flijc wat tijdsaen 't geen li hier μ α r μ ε r
Schrijit op dit ftuck. Hy toont ujuyft en net,
Ka ν?·3ί voor ftreeck uw kiel-roer dient gefêt.
Hoeghydezahdeh
Vermijden moet, wijft hy u grondigaen,
Hy leert u fors de Itormeri tegenftaen,
Den tover-fang der Μ erimin ontgaen
En veylig landen.
Dus, Mannen, kieil op defes mans bericht
Viynioedighzee: fijn helder Zeevaert-licht
Ontdeckt en ftelt heel naeckt voor uw' geficht
Klip' banckendïoogte,
Oock wijft u hier 't Kompas aen, van Gods woord,
Hoe'tdient gewend Ooft, Weftaen, ZuydóCNoordi
En waer uw fchip fal opdoen 't falig Oord, ' ; , ,
Ofop wat hoogte.
Datnudereftdervo tkenaltemael ι
Vry over zee en zanden henen dwael,
Om wat Guineefch of Peruaerïfch metael
Sichbpteipoóren:
'IC verfeker 'tuehyzeykna rijckeroeft,'?
Ghy gaert eén fcnat, die noyt en rot noch roefl;,
jdatth.i. Endoorwienswanddedievenwildenwoeft
40.
Noytincnboore'ri:
Dus fchroomt geen wind, géén rouwen Oceaen,
Maer iëylt op't licht vandefe Noort-fter aen,
Soo fal u uw hoog oogmerck en beftacn
Noyt können feylen.
Hiermêf voor flot) wenfchickugoederey«:
Door'swerelds zeena'trijckvan ruft en peys:
Gods voorwindt doe u't hemelfche paleys
Met lief befeylen. . , .
-ocr page 48-4ί
TER
Van den HEERE
Β RECHT
En de Deugdrijcke JOFFER
^ MOR O HNJBVS IDEM.
»Ls Adamonfefi eerilen Vader
k Eei'ft fag fi jne Eva voor hem ilaen,
iHy had om 't herte niet een' ader,
. _ »Die miniucht niet en hielp acn 't ilaen.
Hy ftond verbaeil en opgetogen
Om een foo onver wachten fchooii,
Twee ilenen dochten hem haer' oogen ,
Twee rooien d'een' en d'ander'koon.
't Robijn der hppen deed hem branden >
Voorai als op een Toeten lach
Hydüordie twee korale randen
Twee rijen perlen blinckenfaß;.
Hetglans-rijck golven van haer' hairen,
Daer 't verfch geboren Sonnelicht
Op neerviel 'dis op gouden garen ;
Sloeg hem met Weerglans in't ge ficht.
Μ Hy
-ocr page 49-Hywenfcht iïcheeuwelijck te vinden
Onnent dat wefen ioet van tteck ,
In duyfendinael den erm te winden
Om 't wermalbafl; vanhaicn neck ,
En duyfend kuskens te beileden
Aen' t mals en geurig mond- robijn,
Vooral als hy foo net haer' leden
Sietuytse'neden opde I jn".
Ten leften heeft hy dus geiproken
Verrückt doorfoo veel aerdigheên:
Defe is mijn' Helft iiyt niy gebrokea ,
Vleefch van m jn vleeich, been van mijn been»
En daer op nader toegetreden
Lonckthy haer aen , enfljet enfluyt
Sijn armen om haer' fachte leden ,
En kuil en keurt hoer voor iijn' Bruyd.
Bie groene fucht tot heylfaem pären
En is met Adam niet verdort,
Maer riu kelijck op al de fcharen
Van iijn' Naneven uytgeftort.
Die Minne trots kan't all ontfteken,
't Swiertallom haer hoe fchuw, hoebloo:
De Bruygom weet bier af te fpreken;
Watzej^tghy, ALB RECHT? is'tnietfooï
Alsf'hy u eerftmael onder d'oogen
Vtp uw'aenminningt' EVA vond»
En ftond ghy doen nietopgetogen
Alsonien eeriten Vader ftond ?
En fpr.ick uw herte doen uw' ooren
Aldus niet aen : ó defe alleen, .
Defe IS mijn' HeKt voor my geboren,
Waer met ick wenichjte werden een ?
En woud ghy oock nietOracxgenaken,
En d "armen om haer lenden flaen ?
Ick vedde ja : maer iulcke faken
En willen heden foo nietgaen.
Schoon
d'Hr. Albrecht van Schoonderwoert. 47
Schoon ghy ten Min-doel wenfcht te fpoeden,
't En dunkt uwe EVA noch geen tijd;
S'en kan foo ilaens·voets niet bevroeden
Dat ghy hner' Η elft haer Adam zijt 1
S'en kreunt fich aen geen' Minnaers mijnen /
Maer eyfch van trcuwhcyd naerder blijck 3
Die koelheyt doet 11 quelen, quijnen
En hooger branden te gelijck:
Enonidaiqiielen, quijnen, branden.
Niet al telijdigaen te voên,
Eefiet ghy nu en dan uw' landen >
En hoe uw flacht-vee tiert in 't groen j
Het welck phy fwellen fiet en winnen
Aen vleefch en vet foo breed als 't mag j
Terwijl fijn eygenaerdoor 'tminnen
Verfchraelt en afneemt dag voor dag.
Ghy vind geen' heelfalf voor uw' fmerte
By wiiTeling van grond en lucht:
Ach! Venus wee gehuyd: in 'therte
Word eer gevloden als ontvlucht.
Loop na de Waterlandfche dorpen;
Kruyft vry , den Yilroom fonder ruft,
Kier jock word foo niet afgeworpen ,
Haer' vlam door geenen vloed geblufcht;
Uw DORP geplaetft in d'Eerctórfleden ,
Uw' Β Α Ε R S D O R Ρ kan alleen die vlam ;
Die koortfe jagen van uw' leden,
Geen Sinderdorp of Nieuwendam.
AU't gaen , all't varenen all't vletten
Van dorp in dorp en baet u niet;
Stacg moet ghy 't roer al weder fetten
Na U Α Ε R S D O R Ρ aen den Amftel-ylief.
Hoe dikmael wenfcht ghy te vernachten
In dit fchoon D O R l·! hoe legt ghy toe
Om defe Β Α Ε R S uyt all' uw' krachten
Te krijgen aen uwe angelroe l
Μ 2 0(/ucht
-ocr page 51-48· Ter Bruylofs-feefte van Sca
O ( fiichtghy ; mocht ick dat erlangen
( Hoe wel 't my felden is gemiil
In 't viil'chen macht van baers te vangen )
'k En haddc noyt foo wel geviTcht.
Macr Ε V Α , dieaen menig teeken
NuSCHOONDERWOERTS getrouheytfict,
Begint te moi wen en te weeken ,
En krijgt verdriet in fijn verdriet.
Sy voegt en neygt allengskens d'ooren
Om tot fijn imeeken te verftaen,
Ja doet hem end'lijck 't Jawoord hooren,
En neemt hem voor haer' Adam aen.
Sy trooft fich in den ftaet te treden
Waer roe Natuur en God ons raed ,
Staetingeftelt in 't lullig Eden .
Staet nut en heylfaem voorden Stact.
Geluck, ó Α LBRECHT , metuwe EVE,
Die glans en tuchtin 't vonrhoo|-d voert:
Geluck, óBAERSDORP, daerbeneven
Met uv\enfchooncn SCHOONDERWOERT,
Veel il'gens moet u wedervaren
In ?,11 uw huys-bedrijf en dóen :
Uw' Heide groeye met uw' jaren,
En blijve Itadig even groen.
De fnoode imet der Huysgcfchillen
Moet uwen dorpel noyt betreên:
Uw' Trou band knoop foo wel uw' willen
Als uwe lichamen aen een.
Gaet nu in VenuslufthoFweyden
Door 't recht der Echt u opgedaen, i
In maeckt'et foo dat uyt u beyden
Eeilangéen derde mag ontftacn. ,
703
EdeUn^ Achtbaren enBoog-gdetrdett
HEERE
Van fijne
Keur-vorßelijoke Doorluchtigheyt
VAN
ß^-^jegSK Hy moedigt my vaft aen om in de Rruylofts-
kooren
y^g Van 't HofFelijcke Kleef wat fangs te laten hoo-
ren.
Wel aen, doorluchteMan, ickfal'tdan onderftaen
Op hoop dat onder uwe en andere puyck-geftiigen
Mijnfobreftcm oockfal eengimiligoorontfangen ;
En üp die hoop, mijn Heer, hefick mijn Liet dus aen.
Μ j
BRUY-
-ocr page 53-Voor den
DoorlUchtiTfleu e» Hooi gebore» Vorß
c^HEkVli
HERroGE va*
En dl
Poorluchtjgfte en hooggebore Vorilinne,
MARIA
Princcße -vm OK^NyΕ K.
Ρ ) op , doorluchtig Kleef , doe uw' doorluchte
l^^piVaii blijdfchap ichateren en all' hner' wanden
feS^i^ pralen
Met puyck van Bruyloftsprachcvermits gy door de trouw
Thans binnen uwen wahwee (lammen fiet verfamen,
Die in doorluchtigheyt alle andere befchamen ,
En 't Huysvan Simmeren fiet hechten aenNaflbu.
Vrou Juno poogende na lang verloop van j uen
Eens weer een Vorftlijck paer in Echte te vergaren ,
InGodsdienft, fiel enfin, inüamenftaetgeiiick,
Sprack dus in haren geeft: wat paer is h er beneden ,
\Vaer uyt ick echt Γοο hecht, ίοο vriendelijck kan fmedea
Alsuy t Vorltin Μ α r i ε en Hertog Lodewyck/"
De?-
-ocr page 54-BRUYLOFTS-SANG. 55Γ
Deihaiven neemtfe voor de beyde rechterhanden
Van defe twee aen een te vlechten met haer' banden,
En fpantdaerop terftont haer Pauwen voor haer'koets t
En is voorts re^ehecht na Paphos toegeftceken, -
Om Venus rot die werck wat by liands af te fineecken,
Wat boefem prickeüngs, wat brandsi^f minnegloeds.
Soo haeft de Trouj>odin gedegen uyt den hoogen
In VenusTempel quam en Veiius kreeg in d'oogen,
Groet iy haer heuilelijck en fpreeckt aldus tot haer.
Minqueeddler, fooghy oyt twee wijdveriTiaerdcStammen,
Door minne fmolt tot een , oyt met uw'kuyfche vlammen
Een edel paerontftaeckt^ liet hier een edel paer.
Daer fit een Jeugdig Voril aen 't roer der vruchtbre landen j
Waer langs de Neckar flroomt en fijn wijnrijcke randen.
Ter wederzijden leekt en fachtjes fchuurt en knaegt,
Die, al vanouds heratdoorluchtelijckgefproten (
U3't Karei, die nietrechtdenbynaem droeg van Grooten, ·
Des gi ooten Kareis moed noch in den boeièm draegt,
Die van fijne Ouderen tot hoog beftier van Staten
En landforgopgeqiieekt. 't heyl fijncrOnderfaten
Geduiirighlijck beforgt metonvermoeyden vlijt.
En fijn' Voorvaderen de Palatijnfche Graven
Soo verre in deugde fchijnt verby te willendraveqi
Als fy zijn voorgcdraeft all' die van hunnen tijd
Dien Held geluft'et my in echte te verbinden
Meteen' Heldin Toobraef, als ergens is te vinden.
kkwil (om rond tegaen; doorhuwelijcxfchetrou
Hem met de puyckbloem doen der Chriite wereld paren 1
Die in den vollen bloey en lente van haer' jaren,
Althinseen perle ftrektacn 't Stamhuys van Nailoq.
Vereyfcht ghy hier bericht, datklaerder gaet en nader,
Welaen, ick meen Μ α r i ε . een Dochter van dien Vader,
Die tegens Oollenrijck van kindsbeen aen gekant,
Het Caftiijaenfch geweld foo wackerlijck beftrede, '
Dfit na veel Hrijds en ftorms de Vryheyd en de Vrede
Door hem bevochten wierd yoor 't Vrve Nederland.
Μ 4- ' Wat Λ
-ocr page 55-Watduncktuvanditpaer? heb ick oytpaer veroonden
Door Houweüjckfchen band , ghy immer paei· de wonden
Enflag en voelen doen van uwen ibeten brand ,
Dat halen mag by dit, in edelheyt van bloede ,
Inaerdigheytvan leên , in s^rootheyc van geinoede ,
In dcugdfaemheyd van fiel, in fpitsheyt van verftand ?
Indien dit edel Paei· op uwe \ gulden Wagen
Dwersdoor de bruyne driftdei' wolcken wierd gedragen ,
En hadde tot gei'pan uw' Dnyfkens wuft en icuuvv ,
"Wat handen foudcn (Ich van wieroock brand onthouden ,
.Wat beenen van »eftuyp , wat oogen ((eg ick ) fouden
Hem niet voor uwen Mars , haerniet aeniicn voor u?
Soooockin ftuck der Echt geiijckheyd dient gewogen,
Bey zi)n iy in eenioort van G idHlienll' opgetogen ,
Hey komenfe argedaelt vau Duytich doorluclui^ bloed ,
Bey ('t welk niet weynig (luis wil geven tot hunn'vlamme )
Beftaenfe van na by den Brandeaburgfchen itamme.
Stam, waer voor alle flam de vLigge (Irijcken moet.
Om dan voor defe twee een' weg ter Echt te banen ,
Komeicku, ο Godin, verfoekea en vermanen ,
Dat ghy ons rtaendevoetsen aerdig Schutter wicht
Afvaerdigt na dit Paer, 't welck fix op branden , blaken
Etï fchieten afgerecht, braet pnllé wat te raken ,
En beyder herten tref met een' geli jcken fchicht.
Hierop heeft Cypris haer een' foeien lach geboden ,
En dustothaer gciegt: ο Koningen der Goden ,
Op geen ghy vereylcht, heb ick al langgedocht.
Tckhebbe langgewenicht dat PrinH'lijck paer t'omvoncken,
En had ick laft gehad , het foude lang gekloncken
Ja fchier foo ras verricht ßeweeft zijn als verfocht.
Dit VorlVlijckHouweliikfal ( hope ick ) vafter houden.
Als 't geen wy koppeldenen voormaels t'famen brouJen
UytTyrusedel bloed en Troyens edel zaed.
Pat quahjck aengeleyt, η et wel cn koude klemmen ,
Oock hadde God Kipijn daer toe noyt willen ftemmcn ;
' Maer du's alieo bclkait in lijneu vollen raed.
Daer
-ocr page 56-BRUYLOFTS-SANG. 55Γ
Daei' op i-oept fy tevftond een* van haer Schutterwichten,
Ell (ecit, itiija' Sone , tfa , tfa grijp my dit pnei· ichichten,
Enfpoeytuna't Paleysdtsdapp ren Lodewy ck s,
Ell drijft liem eenen bout door lever, milten nieren ,
En geeft u dan van daer na 't Hoi der bata vieren ,
En vaar Marie toeeiidoe haer defgelijcks.
Hei ihick is nau befchickt, cl bey de Minnaers voelen
'K en weet wat foete pijn door iiunn'gewrichten woelen ,
'K en weet wat pijnlijckroet door mer^enbt-enenilaen;
Een Torgeloofe forg doorkruypt htm all' het herte ,
Ecu lio^e ionder hoop, een fmerte ionder fiiierte
Doet in hun te gelijck bey vreuchd en druck ontftaen.
Verft Lodewvck vooral rót in fijn'zie! getroffen ,
Schijnt om de Minneforg alle andere teverfloffen,
Hy ieent geen' ooren meer aen nioeylijckpleytgeichil,
Hy wet geen herlT'ens meer op ftaetbekommeringen,
Rapp.erenSwijnfpriet r^eft, kortom alle oeffeningen
Het zy van jock , van emrt , (taen bot tot fijnen 't llil,
Hy voelt fijn quijnend hert tot eenfaemheyd genegen ,
En d'eenfaemheyd nochtans in't quijnend herte tegen,
Stacg tocht hy na fijn vier , na fijner qualenbron.
Ach ! fegr hy menigmael) ach ! ( fucht hy; 's Gravenhage»
Die LI dooiliiciite Tciupe eens wederom,heringe ,
En door haer groen den ghus van mijn' doorluc^teSon.
O die eens v^edcrom die heldce floncker oogen,
Die ftcrren , die Γοο veel op bloed en moed vermogen, ^
Op mijnen Horifon mocht werpen ilen haer licht.
O die eens wederom die fiickcrendc vieren
Saegdoordelelien en ronde rooien fwieren,
Gezaeyt door 't Henielrijck van haer fchoon nengeiicht I
O die eens wederom op't lodderlijck ontglippen
Yan eenen Toeten lach door 'tnials robijn der lippen
D:e kas vol perlen faeg! O die eens wederom
Van uyt die perle k^s geboorte met twee koralen
Mocht hooreneenen klanck van tweederhande Talen, »
Die felfdc Dcmullheens en, Ciceroos verilotnm' 1.
Μ S OdiQ
-ocr page 57-y4 BRUYLOFTS-SANG.
O die eens wederom die Vorftelijtke ièden
Befprenckelt met het fout der drie bevalligheden
slot geven fneg én val at η alles watiè doet,
En een mael wederom i iegblinckendoor defwieren
Van haer verht. ven tred en edele manieren
Haer e ^ciherti; heyd en grootheyd van gemoed.
Dusklaegfde jonge Vorit, diis wenfchthy't vier te naken.
En ichoon hy hevliz blaeckt, noch heviger te blaken.
Helaes ! waer iiil by heen 5 want nadert hy de bron
Sijnsliidcns , 't leven vocht wil hem by na verdwijnen,
Enhoud hy't vanhaeraf, hy fwijmt en ilaet aen'tqui/nen,
En vaert gelijck een' Maen verfteken van haer' Son.
Maer Cypria begaen met al ditdeerlijck fwiimen,
Verdagvaei t endelijckden Bruyloft-ftichter Hymen,
En maent hen met de Trou en Bruylofs defer twee
Op 't inelüe voor te flaen, enfy met hulp der minne
Metickt midlerwi; 1 het hert derjeugdigeVorilinne
En maekr haer hetrgemoed meer boogfaem tn gedwee·
De blijde Sruyloftsgod iiyt Venus Hof gefcheyden,
lïeitaet fijn iluckfoo wel cn abel te beleyden,
En drijft dat heylfaem werckfoo vierig voort en graeg,
Dat hy de Bniyloftsvreugd ten leden op doet dagen ,
Juyit als der lichtt η Voril op fijnen gouden wagen
Ten derden male fteeg in 't Teeken van de waeg.
Doen ßg hy 's morgens vroeg van fijn' robijne raden,
Hoe Bruydegom nnBrnyd na 'theyligTrou koortradcn ,
Van ieder toegejuyc ht met zegen , gun ft en eer.
Hiinn' lijven flickerden bynaeraen alle kanten
Van perlen , klinckklaer goud en gloënde diamanten,
Maerhunn' gemoederen van deochden noch veel meer.
HetHoiielijcke/-(/fe/, 't weickijchinboffchen , boon eii
En heuvelen verfchuylt, wierdtot dees'Feeilgenon en,
Weshal ven fich weerzijds all 't Vorilelijcke bloed
^lad derwacrts nen vervoegt, ook liet fich derwaerts nooden
De Moeder van de Min rnet all' haer Minnegoden ,
Om ia 't vereenigt Paer te flokcn gloed op gloed.
Terwijl
-ocr page 58-BRUYLOFTS-SANG. 55Γ
Xevwi'il de kameren en ruyme falen klincken
Van fpel en Bruyloftsvreugd cn wand en welffel blincken
Van Hymens Fackelén op 't Vorftelijck fecft bancket;
Soo komeiiendelijck de djy Bevalligheden
Meteenenfchoot vol tijms eerbiedig mgetreden
En fingen 't Vorft'lijck Paer op defen trant te bed.
Lang, lang vereende Twee ( dus hebbenfeaengeheven)
Moec ghy gefamentlijck in weelde en voorfpoed ieyen.
'Tgekick ftautendienüe in all'uwonderftien ,
Een wederz jdfchemindoeftaegiiw herten gloeyen ,
En groc)edeurgaens aen Γοο vefel uw' Jarengroeyen,
J a bloey iclls als de kracht uws bloeytijds is vergaen.
Toont, tpontdatghy uvv' iucht nietop de loile vloeden,
Nietop den broffen grond van lucksoHichaems goeden,
Niet op iet vyanckelbaers te veftcn hebt gepoogt,
Maer op een vader goed in fiel en g^eeil gile^en,
VVaer met nochtegenfpocd noch j jren henen vegeiï,
Op 't goed, dat groent cn groey t, als 't I ichaem dort en droogt,
Τ is ft^aer, doorlachte Bruy.l, milTchien na luttel dagen >
Saluuw' JJyw/i/ii'owafruckenvanuw' magen
En uyt uws Moeders fchoot, maer zijtdes onbelaen:
Weetdat ghy niet dien Held iult naer eeiioord vertreckep ,
AKvaer u 't Aerdrijck fal een fchoonen Hemel ftrecken,
Van wekkenhy de Son, ghy wefen fult de Maen.
Men fal uw' komftedaer omhalen met all' d' ecrc
Die Eegemael verdient van Γοο doorluchten Heere.
Uw Hoogheyd fal aldaerde volcken wijd beiaemt,
Die langs den Ncckerftroomfoo dicht en dick als mieren
Krioelen ondereen, groothertighelpenftieren,
Gel ij ek'teen Hertogin van S ι μ μ ε r en betaemt.
Dus (ong het drytal valt, wanneer de Bruyloftsdichter
Qiiam aentreen met een' torts op eeiien gouden lichter ·
Om't Vorftelijcke Paer te leyden naer hunn'koes:
Die 't lied aldus voHong: treed (ieyd hy; Nicu gepaeide
Tieed aen, ick ftsp u voor, na Venus myrten-gaerde,
Daer u die fchoone nood op «enen ichoot vel ioets.
Da«
-ocr page 59-Op den Trouwdag van d'H· J. Blafius.
Daerfali ghy van gewoel cr oni'uftafgercheyden ,
Na (oo veel uiinnc-ior^s uw' zielen fpelcn leyden
Doov vrolijck myi'te groen en (rillche rooièblaen.
paei· wenfche ick vöur befliiyc, dat uyt Vorftin Μ α r γ ε
En Hertog L ο d ε w γ c κ eene endeloofe rye
Van Vüdlen . Hercogen , enPrincenmagoncftacn.
o/f den
Van den fJEERE
AN BLASIUS
OMHl^ VI NC ΐτ ^MOR.
i
At Themis Β l α s ι η μ van top bcfat tot teen ,
Dat hy der Muien min foo diep lad ingefogen,
En kon Vrou Venus niet verlwelgen noch geJo-
J O
ïloe ? fpraeckfe fa! een Held foo frifch en hups van leên
Si|n' ginfchen lententijd aen Recht en R-jin befteen 1
Neen ·, neen 't is tijd getoont, wat wy op hem vermogen:
En daeriip ftelt fy hem ti)n W ι ε u ο ix τ s onderd'oogen ,
Hn (ègt met fulck een' Nymf wil ick u maken etn.
Oe Jongman opdat woord voelt Hracx fijn' borft verkrachten;
Stiacx ruymen Bartolus en F5aldus fi)n'gedachten j
Stracx ihijckt i'arna s de vlag voor Venus hooien naem >
Die (iiec op volle winfl· van daeg de rechterhanden
Der twee Gelieven vat en ilrengelt met hacr' banden
Hunn'li) ven niet alleen j inaer oock hunn'zielen t'faepi.
-ocr page 60-'η
Van den jehen HEER
Tapinianus α tyranno caditur : SeJ fecuris HL·
Securttatemnobis imprimit proju/hti»
tnoriendiLipf.liè. i» Conß,cap.^.
Aer zijtgHy Pleyteren , die beydc kour en heet
Uytfucht tot viiyl gewin , dertt blafen uyt uw
keri;
Die uwen mond verhuui't acn allerhande iaken ,
En Voor de Rechtbanck feUhet i'echtmet voeten treed ?
Schaeint, fchaemt u in viw herq, dat ghy uw' toBg befteed
Om't geen dar krom is, recht, datrechtis, krom temaken,
En weet dat boven u eens Rechters oogen waken , '
Die u eens jooneo fal, hoe verr ghy u vergeetj
Geleerde Blasi us, vermijd die boofe klippen,,
Vermijd u heet en kout te blafen uyt uw' lippen ,
Maer laet 1'apiniacn u dienen tot een' baek, ^
Die als een Martelaer veel liever had te ineven j . "
En voor het heylig Recht den hals aen 't ibel tc geven,,
Α Is eerloos voor teiben een' averechtfche faecic.
J. Β L Λ
ka-
Op d'Oude HoUandfche Gefcèiedeuijfèft, _ i
Befchievcn in den Latiincdoor
Enin'tKeerdaytßhuytiegevindQor
Mr. Ρ. ;B R U G Μ Α Ν Rechts^gekerde.
lerwordu, Bataviers , Staetkundiglijk berchreven,
Hoe't Schip van uwenStaet door's werelds golven
voer,
__^ j- Terwijl de dapperheyd der Graven ftond acn 't roer I
I^ieforsmetpijUnpijkhuna'kroon en aenfienftéyen: ^
T.
En hoe't van Stam tot Stam ftaegfwervenmoet cnfwevetli
£n end liick na veel ilorms, krakeels enkrijgs-mmocr.
De Spaeniche Mogentheyd van 't roer ftiet en verfwoer,
En 't on Η eer op de ree dti r vryheyd is ontdreven.
Welaendan, Bataviers, koopt leeft en overpcyft,
Merckt Iiyt dea ouden tijd , wat defe tijd vereyicht,
En maekf dat u dit boek een Sfcaetkompas gedye:
Indien ghy uyt dit werck, henevens ioet yermaek ,
Iet heylCieins fchcpt voor 't fchip van uw' gemeene-faekj
Oznck^. Sehr ij vers pen daer voor en druckeryé.
GRAVEN
Fan
HOLLAND.
Bey
ICk, D I Ε D R I c κ eerfte Graefder vrome Batavieren»
Een Vranckennnckontflaen uytTxoyensedelfaet,
Kon en de vrede vaenen 't oorlogs-vendel fwieren j
Dochhaelde winft doordit, door dieder Friefenhaet:
Dies ick van 't rijck verfchopt den byÖand heb verworven
Van 's Kalen Kareis dolck, die 't my hcrlevcrt heeft.
Ick heb den vrê herttelt, en ben in vrê geßorven,
En jong een oorlogsman, heb oud geruft gelee ft,]
Ick hebmi jns vaders deugd en fijnen naem gedragen ;
Bey waren wy alopi in krijg«· bedrijf vermied j
5»
Der Graven van Holland.' Vi
Eey hebben wy den Fries bevochten en geflageti j
Bey hielden wy wel 't veld, maer hy fijn' ftegen aerd.
Mijns Vaders graf verbrand , heb ick weer uyt den gronde ,
Van marmer opgebout, en iijgdaeropin'tgrai.
Nu tuygt de Faem alom, dat ick niet hoogers konde
Noch voor mijn' Vader doen, noch voor mijns Vaders flaf.
VEel Oorlqgs ftond ick deur met onverfchrockenmoede;
Tot Vrede was ick traeg, maer vaerdig tot den Krijg.
De Fries een vyand van den Phrygiaenfchen bloede
Gevoelde wat het wastekimpen meteen' Phrijg,
Aldus heb ick geleeft; en alsick quam t' ontflapen ,
Droeg Holland myin 't graf. Mijn Grootvaer vroom yanzecn
En Vader ftiert· in pey s, ick moedig in de wapen :
Τ gefchicdebey met lof: kieft. Naneef, eenvantween.
DEij Vaderlandichen Leeuw heb ik met kracht verdedige
En alseen Leeuw befchut yoorfchendig hnd verlies>
Paep Adelbold geftraft, van wien ick was beleedigt,
En forsmijns Vaders dood gewroken op den Fries; ι
Schoondees een krijgsman was, die een cleurtrapt verradet'j
Sy ruymden cehter't veld : een Staert-fterr weesfulcx aen.
Dus ftreed', dys queet ick my voor Vaderland en Vader:
Eick kan door deier een oock voor een' God volftaen. '
WAtluftu, wandelaer , mijn'wapcndaên te laken ?
't Vernoeg u, da t ick leg van Vyands hand deurwond,
^ant dat ick 'tLuyckfche fpel tot kat-ipel quam te maken >
Enwytemennietmy, maer hem, diemy weerftond.
λίεη komt my evenwél niet met geweld beftreyden,
Maer met bedeckt verraed , waer door ick (leydér! )ly,
Het geen ick had gedaen;fet flechs diedaed ter zijden ,
Eft dat dan Cato fcli roijn leycns rechter zy.
FLO.
-ocr page 63-Ick bey der Frieren Voogd en 't Hoofd van Hollands fleden,
Beforgde beyder licyl; maer 't Kercken- hooid van Luyk
Benijdde iny dat heyl; en in verbond getreden
Met dat van Agrippijneen metdenGraefvan Kuyck,
Ontbied fijn Krijgs-gewcld flux op iiytallewijcken ,
Maer tor fijn grondbed -rf, niet tot fijn zege-vreugd ,
Want( laes!} een veldflag ging met all' fiinHioopenfinjcken:
Ga heen, vermande nijd ^ endraegnii^t jock derdeugd.
'IcwTyAsd'eerfte diedenlaft derGraefFelijcke kroone,
\/V Twee jaerlangdroegop'thoofd alleen en Weduw-
vrouw ;
Maerendelijkbeduchtvoorniijnen teeren Sone
En GraefFelijck gebied, ging ick een'tweede Trouw
Met Robrecht aen de Fries, die 't Graeiichap Γοη berichten .
Als Momber van mijn kind f'n Schuts-heer van fijn Land.
Ten leftenhielp de dood met hnere fiielle Tchichtea
My by mijn' cerften Man en Vaders onder 't fand.
YAp eenen Vlaemfchen Graef ('t is waer) ontfing ick 't
leven ,
Maer voer den nnem van Fries, als winner van dat Land*
'k Heb Hollands grensverbreyd, en hadde meer bedreven ,
Enhad fich regens my geen dobbel heir gekant.
Vreeft, Lotharijcker , vreeft ; bet (chrick uw' fteegheyd buigen»
Gy Mytermuts van 't Sticht: geweld en wrocht noyt goed.
Ivly leken roem ick niet, mijn' daden lullen tuygen,
Datmyde macht ontviel, maer nimmermeer de moed.
Atfmaeltghy op 't gebied onvvettelijckTerkregen ?
Wateyichtghymyterßraf; mijn'dood was flrafsg^
neeg. Merck,
(ίο
W
Der Graven van Holland. - ^ 61
Meik, Vreemdeling, op 'tVedit, merk op den dapp"^«!! degen,
Waei' met 'ick Holland ftierde, en Vriefland temde en floeg,
Merk op mij η bou0èl Delf, 't welk mét fijn' Kerkgeyvqlderi
Eft Toren-fpitfen flux fal reycken tot de Son.
Die wilde ick dat ghy wiit j ga feg nu by u fel ven ,
Hoe wel heeft hy gefterckt, het geen hy qualijck won J
Hy was nu vytde weeg, die mijnen Voogd verdreyett
En my uyt 's Vaders troon geblixemt had met kracht." .
Watfoudeickdoeni' de deugd was't niet gefint te geveh;
Sy ftonde weernaei"t haei·, maer 't feyïde my aen macht.
Ten ketften hielfe 't veld , én heeft het Sticht doen braecken
All wat het häd geflockt, en twcemael 't Friefch geweld
Doen duycken door de Lee uw. Wie wrocht nu hooger faken j
Of hy die 't GraefTchap fchonck, of ick die 't heb herflelt \
MYn Vader heeft fijn Rijk of Graeffchap weer verkregen
Door Troyfche dapperbeyd j ook heb ick dat bewae«;
Soo trou, als hy 't my gaf: maec 't (cheel was hier gelegen, '
Dat hy een Oorlogsman , ick'Vreedfaem was van aerd.
Dus poogde ick heyl-rijck Vorfl: elck 't fijne toe te leggen ^ ^
Dusheb ick bey Gerechten Godsdieilft wijd én freed '
Gehanthaeft en verbreyd dus was (ick derf 't wel iëggen )
Mijn leven ieder liet, mijn fterven ieder leet,
At ichuylt m 't Rijckal yaers I nau zijc gby't licht oiitdo-
Nau, Vader.' onder'tfand, oPtFtiefchekrijgs.géwcId
Vi^il mymet kracht te lijve ; e'ii nau is dat gebroken, ' ^
Oft Bisdom'yaii het Sticht draeft tegeas ons in't veld
• ■ —--- V- ■ N-· ' ' '
- f|
En fleept u, S wager, met, en doemt mijn hoofd tet hellen,
Soo verre ick uontiêt'; diesftaek ick mijnen tocht.
Nu fal de volgende eeu«r noch melden en vertellen,
Dat Godsdienft op my won 5 dat oorlog noyt vermocht.
WAtftaetghy, Vreemdeling, gelijck als opgetogen
Enftaeroogtopditgraf? hier ruft die Chriften Held ,
Die Florus, dievolyievsin Aficn getogen
Tottweemael heeft vertrapt het Sarraceenfch geweld,
En fich den Fries den Vrê ootmoedig ai doen fmeeken,
Maer, laes! de dood jaloerich van Γ00 veel oorlogs-Iof,
En bang dat hy oock haer eens mocht na 't herte i lekeo
( Want Mars lag al vermant) ÜTieet hem alhier in 'tilo£
HOe vlamt elck op gebied! Γ00 ras ick 't rijck aenvaerde,
Strax heeft mijns broeders fvvaerd fig tegens my ge iet,
En als ick d'eei· daer na des Stichtfchen Stoels bewaerde,
Stack OttQ ftock in 't wiel, en dede my belet.
Na't grijpen van den Bofch word ick in'tlandgefmeten
Door dobbel krijgs-geweld, die noyt en weeck voor een.'
Heeft iemand oyt als Held in 't oorlog fich gequeten,
OfalsPrelaetiupeys, ick, ick dee'tbey alleen.
HOe ongeftelt Ick was pmaen het roer te ftijgen
Des liatavierfchen ftaets, noch echter greep ick 't aen;
Maerhoe'r,mv ftond ter hand, datfalick nu wel iwijgen.
De nakomlt fal 't hier na eens tuygen en verflacn,
En melden j hqeinen vocht, hoe fel men floeg en ilrede ,
Om, Lodevvijck, onfe echt te ftooren vol van nijd.
O, wai| verfchil van lot! Vrou Geertruyd heeft in vrede
, Dehftafdes Rijcksgefwaeyt, ickjlaesi nictalsinftrijd.
WILLEM
Ck was der Riefen Vorft en Piins der Batavieren,
Doch hadde niet genoeg aen dubbel' heerfchappy;
lek wilde oock over zee den Schotfchen Scepter fwieren»
Die door mijns Vaders trouw vervallen was aen my;
Diedoe ickduyfend pond aen 'tStichtfche Bisdom tellen,
Op dat ick hier den peys , en daer de zege winn':
Waer willende Loys dien breek fpel nedervellen,
Vacrt my de dood in 't hert, mijn geelt ten Hemel in.
•TT 7 At wilt ghy, Vreemdeling , hier langer blijven flepin >
W Sie mijnen naem flechs in : want elck vermeld mijn*
daên:
De Zeevoogd tuygt'er af, die met dryhonderd Schepen,
My 't fporelooie vlack fag ploegen en beflaen j
Soo mê de Stadingers , die ter neder velden ,
Vermits iy ons geloot flechs rekenden voor klucht.
Sie daer mijn' dacn s mijn' dood fou ick nu oock wel melden >
Maer'tlieiven deert my niet, ftaegleefick door't gerucht.
WILLEM n.
ALreedroef
En hadc
Tot recht en raed vertreck heb ick den Haeg genomen,
O ρ dat en twift geweert, en Vrede wierd bewaerd.
Ick heb ih ecnen flag de Vlamingen doen fneven, . η
En weder t'hiiysgefchickt ontkleed en moedernaeckt,
^ochliet, gelijck een Held» in'tFriefche veld het leven, ,
W'atfuchtghy, Vreemdeling? geen'dood die foeter fraaékt.
FLORUS V.
WAèrom . Nakomeling, v^iltghymytweemaétWiÖOtdéti
Ómeenerley Ycrgryp? achl cénsjsalgehóegP^ '
Ν 2 Wacrom.
I
effick den ftai van Batops Rijck en Roomen,
1de kin en koon noch glad en ongebaerd.
Waei'om en luft u niet veel eer met pnyck van woorden
Terr.elden, hoe ick eer met Vn'es en Vlaming flceg 3
'K en wil mijns Vaders gvat u niet voor oogen leggen ,
'T vvelck tiiyge weien fal van mijn' godyruchte feên:
Hier (hope ick ) dat ghy my om roemen fiilt ι en feggen}
De fchelmdieuvertrad, diefaloockdifvettreên.
N' adat mijns Vaders dood
AU't volk O lom verbaeft, ontroert had en ontrqft,
\Vord ick alserfgenaem der Batavierfche landen
Weer t'huyswaert aen ontboon van d'Albionfche kult»
Ickkome , en make flux den burger twift te fmooren
Door mijnen trouwen raed , en breydel reys op réys
Den moedwil van den Fries. Nu, Vreemdelinglaet hooren ,
Waer (dunckt u) gold ick meer in oorlog of in peys ?
Ie fwicht'er niet voor twee > nochtans vertrad ick beyde
En Brabands overmoed en dy . verwaende Gu»,
Die ruckende bey 't ftael doorheerfchfucht uyt de fcheyde j
Oock wacker allebey geroskamt wierd door die.
Dat kan noch binnen Delfde Vlaming-AraetdoenbUjcken,
Dat tuygt noch 't Mannen- pad door mannen-flacht vermaerJ.
Dat nu deStaetluchtgaen fnorckop wind van Rijcken:
Een, die fijn Land befchermt, is hoogerglorywaerd.
y Gerecht heb ick met vlijt gehandhaeft allerwegen
J. En Tonder ondericheyd een' ieder't zijn verichaft:
Ick heb 't dien Dortfchen Droft doen voelen w cl te degen ,
En om fijn'koe-diefte hem in goed en bloed geftraft.
Oockhebick, groote Phlips, uvv'oorlogs-machtgefteven
Met macht van onderftand in 't Vlaemiche krijgs rumoer,
Waerom ick na mijn'dood > foo wel als by mijn leven,
Noch all d e wereld deur den naem van voert.
verhaeft doormöorders handen, |i
w
' willemU^. "
y "-p Gei'ucht, al fwijg? ick ftil , fal el.ck genoeg doen hooten
J. Hocdanigh ick m.y droeg , watman ick was in 't veld.
Het weflen haelc noch op miïn' ftrijden met de Mooren }
Het Ooftenfiet den Tuixk door mijn geweer gevelt... i ' L
Wat wil ick veel van 't Sticlit, wat van den Noorman fpi'cken
Die ekk beftand en peys my quamen frneeken ai ?
Doch bleef te Staveren dc loop mijns lévens ftektn , ' ï
En Mavoi's, die 't my nam, die v^as 't d'ie 't my hergaf. - ^ ' "
MARG'AREW > ' : '
t
N' Α mijns Heer broeders dood fteeg ick! aen't roer der landen,
Doch ftracx word mijn gemaél oock van my af^^ j
O fnel, O fel verlies van twee ipo vva^rden paiüdc»'l · ,
Ochi had dé dood obck my met hiin in't graf gedruckt!
'Κ enhadde mijnen foori niet tegenslmy. fieh woéden ,
Niettegens mydefpruytiienopftaejvvanmijniaed. · ; -
lek heerfchte niettemm ^ maer, vrouwjen, wilt u hoeden,
Merkt, merktaen my, hoe dier dp vrouvven t'heerfcheü ilaet.
wihLEur: .''--ΐί^!;:^'
Ick uytdenhoogenftam van Beyeren'gerefen ' '' ,
Heb Henegouw als Graef én Holland geregeert j ,, i-
En had hier door ( Γοο Μ fcheen ) geluckig mogen wefon j"
En hadde d'heerfchfücht my niet al te.dom verheert.
Hier liier uyt is my eerft all' 't ongemack gefproten i . ,
Hier uyt is: maer ick fwijg' j ick weet mi jivmisyerftand
Nakomers j nudedoodmIjn'oogenl·ίeéftgéΠooten,' .
Ey > dompelt dit met my vooi' eeuwig onder 't fand.
! ί
ν·\ΐ
. Γί
D
■'■••l'u
• ·. · . - > - .....
Er Belgen heeerfchappy heb ick na't overlijden - '
6y
ϋΙ
η
Mijns Droeders aengevat, want d'cen was d'ander.waerd»
^ N"3 Hcbfe
■■■Λύη.ί
-ocr page 69-Op d'Afbeeldingen
Hebfe oock metbuyt gciteifckt^n mei gekickig ftrljdeti,
Terwijl ick GelderlaiiH met vier deuritroop en fwaeid.
VVatwilick, Vreemdeling, veelVandenFries'verhalen,
Dien ick totdrymael hd) met krijgsmacht onderduckc \
Ma ioo vecjl dapperheêanoch na mijn graf t€ talen,
JsfufFen: want mijn'deagd die heeft my 'tgrafontruckt.
GHy Vreemdeling, die kprts van verren hoeck oi haven
Hier aendreeft, tawatftil , enluyfter, fooghyraeugi.
Hier ligt Graef Willem , d'eerdesßeyer-ftams begraven,
Sijn' Vaderen iielijjlc- jn dapperhcyd en deugd.
Voor hem hectt Gelderland en Luyck de vlag gelUxken,
• Doen't fijnen Broer veifchoptyan Mijter had eti Staf. % ■
Nuligt %door dedood^lhiervari'tH^^^^^ ,
Ma?r merek op fijn bedrijfj, niet, Reyfer, op fijn graf,
Ick hoogPrélaet van tuyck . uytBeysrfch bloed geboren,
Schoorna rnijns Broeders dood teritond herhafnafch aeiijf
ï^iet om den Myter-hoed'te planten op mi jrt' óoren
Maer om mijn'heerfchfieKehand aen Baioos ftaf teilaen.
en fchroomde Dordrecht niet en Leyden aen te randen,
'K en fchroomde niet mijn' Nicht t'onrkleeden van haer Rijk·
En ree waer Jaquélijn gefchopÈ uyt all'haer Landen,
hadde my de doud niet eerft gefchopt in 't flijck. ,;, [
Λ * ^rs fiende Taquelijn aen't roer des iiaets geftegen
iVl · Hoe (riep hy; ial dit Wijf den Rijcx-ftaf fwaeven ? neen,
i>ieentoch: waer op hyfti-acxhaërOom den dullen degen
Doet trecken , om haer 't Rijck t'ontrucken tegensreên.
Daer na komt Phlips haer oock met nieuwen krijg beftooten,
Die korts den Vrede floot. Dusword(è(laes!)eenlijck.
Q, waerd'erdocheen Soon uythaeren fchoot gefprotèn,
Εβή'Aibrecht waer 't gewcèrt, pp ieiwes l>cm geÜjck.
Ρ ΗI'
-ocr page 70-67
Der Graven van Holland.
PHILIPS.
Wilt, Reyfer, 'tgrafvanPhllpseerbiedelijckgenaken,
Die met het gulden vlies eerft uytblonk op derilioon»
Die op den Stichtfchen Stoel mijn' Soon heb doen geraken,
En 't hoofd van Lodewijck hielp inde Franfche kroon.
Wat wil ick u op 't ruymft mijn' deugden gaen ontvouwen,
V7aer door ick noch voor't grat dennaemvatiGicii vérdfien?
lis noodeloos , dus ga, en wilt voor zalig houwen ■ ' ^
En dit verheven graï', enudie'thebtgefien. " r - _
GRaef Karei was in 't Veld een moedig Alexandery ;
Ben Hannibal in 't heir, een Cefar in 't gevecht ' ' ^
Dus voerende in een' borft dry herten by malkander ^ "1
Heeft hy den Luy ckfchen wal ten gronde toe geflecht.
Voor hem moefl: Gelderfman en Lotharinger fvrichten.
Doch endelijck ( ο ramp! ) gaf hy 't v.oor Nancy op ;.
Nuleehhy, als wel eer door fabelen en fchichtén,' ' ' f ί
Nóch doof den naem van Mars, en geef het gtaf de« fcHOf. ,,, :
n:;·
'-pErwijl de Krijgsgod Mars van krjjgstuych ligt verflfékcn i'''
X Sooflaetdè Minnegod een'and'renoorlpgs-foon·,': ' ..
Wair op en Duyfchen Vranck Marie komen fmeeké'n ^ ' ~ '
En vryen elck om 'tfeerft, doch eick Voor iijnèti ioö'h,
Maerop den raed en keur der thien en feven Landen
Vak Maximiliaen foo braef een lïruyd te deel'
O drymael zalig paer:'ten waer de dood de banden, -j ,,,
Gefdienrthad, diedeyran^iiioe ' ' ^
-ocr page 71-Dit dede lek fimpcl Vorft, en wat ick Keyfer dede,
Da«r ial 't gefchrey mijns volks van geven goed befclieyd :
'T zijn teekens van mijn' dood, maer van mijn leven mede:
O, wel dien Voi ft, wiens volck flechs om fijn fterven fchrey t.
Wanckel, Rijcx-cieraed 1 oIosbefitvanTroonen J
Nau vat Philips den Staf, of hy en ligt gevelt.
'T en \vieid hem niet vergunt fijn dapperheyd te toonen ,
Noch op fijns Vaders fpoor te draven door het veld.
Sucht, Nederland, eniegt: ο dood, ghy zij t den Groeten,
Den luyden,( laes I ) van hert, te bitrer ceo' party:
Ach! hadghy tiietfoo vroeg, foo vaerdigtoegeichoten ,
Philips waer fijn' Vader yeyr in deugd geftaptivoorby.
D Ε'Godsvrucht en God Mars die hieven op uw leven
Ell·., Karei, op uw dóen korts eenen woord-ftrijd aen :
Hy keüfcJë u lovens waerd, fy woud'er tegen ftreven,
Hy voerde Roomen in , fy brogte 't kruys ter baen.
Tenleften buldert hy: waer toe dit wederftrijden ?. j. i ■
't Gerecht fa] rechterzijn ( fprack Godsvrucht ) iän 't yerfchcc;.
De waerhèy^ {fprak 't Gerecht ƒ heeft plae.ts ter wederzijden:
Maer, p i. wat nadert μ een gj-oufaem kiijgskrakeel \
i'/I ;
Adders,
Ε Godsvrucht en God Mars dié hieven op uw leven '
' Ertongetneenbedrijfkortseenen woord fttijdaen :
Eick wilde dat hem d'eer moeft wei-den toegefchfeven
Van ^t geen ghy.. Karei, hebt grootmoedelijckft,gedaeii. .
Mars weydde wond'erbreed door all' iiw'oorlog^'-daden.
De Godsvrucht ^rak: ick ken't, die maken hèin verinaerd:
Maer fbo veel ^.cepteren en kroonen te verfinaden ''"'
]Εα jif te ftaeK'om God, is hooger glory waerd.'
^ Μ Α-
-ocr page 72-Der Graven vanr Holland.
MARIA.
DAt Spaengien d' afch van * Phlips dicht toedcck mct fija'
ièrcken,
Ghy' Vijfde Karei, oock ruft vreedfaem ondet 't fand;
Op dar de Vader ( laes! j noch Grootvaêi- niet en n^ercken
Den heerfehl uft van den Neef, en hoe mijn Nederland
My düs veel jaren lang komt ma'tten cn beftrijen,
£n 'tfier Batavien mijne Indien bereyft,
'T welck voormaels uytgeftroopt door Albaes raieryen
'Tmet bloed verkregen goed ten laetilen wedereyicht*
"V "Τ Α mijns Heer Vaders * dood h^ ick 't gebied der Belgen
-IN Geërft, maer nevens dat een' hol-gaendeoorlógs-?;ee.
De Batavier alleen kan onfen Taeg verfwelgen
En paft , gelijck een Marsop geen verfoeck van Vrê.
Al komt hem Spinola met krijgsmacht toegevaren,
De Vrê blijft achterweeg, hy geeft dien Held niet toe ; Τ
Jagnntmynauwelijcxeen'riiit van'twalef jaren, ^
Nadien de Vrede traegt, dat dan mijn'^dood fichfpoê.
Er Staven wanckelheyd , 't gevaer"van!'s werelds faken
Dien endelijck eens recht gewogen na den eyfch.
Gaet, Ti'iortlpheerders, gaet: men leert my 't ftrijden ftaken;
'li en fal geeri queker zijn van oorlog, maer van peys.
Ick doemden fuyp-bloedMarstotfendelooiebanden> ■'Ή
Den hoed ( ick ben's gewis róy ioó'dier niet ftaen. :
IZi)tvzT|tdan(iegick) i
Soo mag iqk vryer hand aen mijnen Scepter flaen. ' l
Dusverregetroc^en uytde Latynfche veerfen van
P, SckriveriuSf nopende d'jißeeldingen ?
der Graven·
'I Ν ƒ
* Dicni
naemi
everltdm
ï f r. <t,
i
1
ί
i
ή
f Inden
leflen ja·
re van
*t ießand
I6z\, i
deK^.
ninsgf
(lervtK,
D
f il
I ,
-ocr page 73-ηο
VAN
Α
Ls Spanien Nederland fijnjock focht op te drucken,
__Sochtickdat Vrye Volcktevryenvandienfmaed;
£n hadde mogelijck mijn opièt fien gelucken
So 't my acn inachtniet meer gefeylt hadals aen raed.
Τςι·νν»ίΙ ick dän den nood en iwarigheyd der tijden
Het hoofd biê dag.voor dag, envaftnietilutbyilut
De Vryheyd onderlett', word binnen Deli (o lijden
Door 't moord geichut eens ichelras foo groot een werk
geidiut.
5 "pWei'ck, 't welck mijn Vader liet dooreenen moord-
X fcheut fteken,
Heb ick heel jonguytlaft van hooger hand hervat:
En hebbe kans by kans den Spaenjaerd afgekeken,
En Parnia ichans by fchans λ en^Stad ontruckt by Stad,
Indien ghy , Lefei', hieij wat tijds te köil woud leggen ,
En in dees' biacren fien , wat man ick was in 't veld ;
Al waer 'tghy d'afgunft felf.n'ocli ioud gy moeten fe^jgen:
Pnns Μ Α UR I τ s beet door'tipits van'tArragonfch
peweld,
PRINS
-ocr page 74-I
Op d' Afbeeld, der Princen van Oranj. 7
PRINS HENRICK.
Ck inhet Velclheers-ampt mijn' BroeJe»' iia»ietreden
Hebop fijn ipoormijnftuckoock mannelijtk verricht;
BattuygenBofch , Maeftrichtenfoo veel and're Steden,
Dat ickfe i)iet en weet te vatten in "ediclit.
Decs' Helden-d'apperheyd brengt Spaenjen tot bedaren,
*En dwingt den Iber 't ftael te ftcken in de fchee:
En ick van arbeyd mat en iat van hooge jaren
Sinck wel-yernoegt in 't graf ojp 't ri jfen van den Vic.
D
α
kiemy eens wackerlijck had draven lïen te paerde ---
_/ Die my of in een Land-ofin een Zee-gevechc
Eens had fien blix'emeii m^t fchitterenden Twaerde,
Al wrockt hy nochioodiep , hy hadaldusgefegt:
^ch ! had ghy , jonger Held , wat rijper mögen ineven ,
Ach i laegt ghy piet gevélt in 't fchoonfte van uw' jeugd,
Men had in u 't verftänd u ws Grootvaêrs fieq herleven ,
Uws Ooinsbeleyd'én raoed, uwsVadersoorlogs-deugi·
2
IN dien men in 't gcrtieën van Vorfleïijckéloten '
Iet Vorfleli jckfch, τ iet hoogs ^ iet ongemeens verwachtj
W^atwachtmenciarivänir,die, Willem, zijtgefprotea
UytΚeyferlijckenftamen IConinj»lijckgeflacht'. . ..
Waer fal, Nafloufche telg, uw' fäem niet henenftrevca \
Wien fal uw lof-gerucht niet vliegen te gemoet.
Indien hier namaels eens uw hoog bedri jfen leven
U Γ00 doorluchtig maeckc, als uw doorluchtig bloed ί
OP.
-ocr page 75-— - -
OP
VAN
MYn vroed en vroom beleyd in land en oorlog-faken
Heeft Vricfljiid klarelijck doen voelen en verftaen,
Dat vvaer 't Naflbufche bloed te roer heeft mogen raken
Datdaer het fchip des Staetsnoyt nood had van vergaen.
Dus fchoon mijn \Vackerheyd in 't holfte van de baren,
Van oorlogs ongcmacken onweer overftort,
Een'poos te rnere iiond van vierendertig iaren ,
Noch docht den vryen Fries foo lang een tijd te kort.
IN'tFnefcheLand-belieraen ray te deel gevallen
Eh hielde ick niet alleen mijns liroeders wijfen voet *
Maer volgde boVen dien voor allerhande wallen
De Veld banier desLeeuwsmetonverfchrocken moej.
,'S Lands ys'ren oorlogs arm heb ick alom geileven,
Alomniy als een Held geqiieten inden nood j
En d'ecr des Vryen Volcks gehandhaeft met mijn leven,
"ißt datmen 't uy c Roermond my affnc door eea lood.
HEK-
-ocr page 76-op d' Afbeeld, der Stadh. van Vrieii: ,
HENRICK: CASIMIR.
HOewel II d' eerße w ol noch nau aen kin en kooneni
Eensuytbrack alsghy trad in'tFrieiche Staet-bciller j|
Ghywift u niettemin terftondeen' man tetooneri ,
Een' Held in raed en daed, een' foon van Cafimier.
O bloem van Chriftenriick! ο perle van Europe I
O tweede fchuteii icherm van 't Vrye Nederland J
Wat wierd mctual dengd en op uw' deii^d al hope
Door een' piftool fcheut ( !aesl jgcveltin't VlaemichciandJ
En heb voor't Vaderland mijnbloed noyt dier gehouwen J
Maerop mijns Vaders fpoor. en op mijns Broeders voet,
Deblixemen gepuft en donders van kartouwen ,
En dvversdoor kloot en kling geflreefc metForiTcn moed.
Geen Spaenjaerd was 't nochtans, geen vyand die 't my dede ,
Geen oorlogs onv\'eer was' t, 't welk my ter neder fchoot
Dat alles ftond ick deur, maer viel in vollen vrede
( O vreemd, ο feldfaera lot!) door ej'gen vier en loot.
S^Chietop, NaiToufcheSpruyt, tot heyl der ièven landet»
Tot eer van uwen ftam, tot nut van uwen ftaet,
Tot uwer Vrienden vreugd , tot fchrick van uw' vyan len ;
Ditwenfcheick, en mijn wenfchfal meer zijn als maer praet)
Indien ghyin 't beftier van uw'Stadhoudcrfchappen ,
Verlieh op waren lof, enfchuwvoorvleck van blaeni
IJw' dapp'ren Vader poogt en Groötvaêr na te llappen, '
En uwen Öom in deugd (oo na komt als in naem.
Oi>dë
-ocr page 77-Op de
RIB
r O
Vaft
H l S
Van 't leven en bedrijf van
Alexander den Grooten,
I Eluckig jongeling, die 't puyckftnck der Poëten
Ontmoet liebt, om uwe eer te dragen wijd en zijd:
Riep y4eximder uy t genoopt van Ichoonen nyd >
__________ En van eergicriglieyd rot rafens toe beiêten ,
Op 't graf van Thetis Soon. Macr had hy doen geweten,
Dat eens een Qujntus noch niet Γοο geleerden vlijt.
En foo veel eeuwen lang na fijnes levens tijd ·
Sjjn L even en bedrijf i'oü hebben uytgemeten:
Hy had al.ius gefegt :hoewelde Blindeman
Den Lof desPeleaensfoohoogtrecktals hykan.
En op iijn' vaerfcn doet door ieders ooren (weven:
Decs vrye ilijl nochtans heeft vry wat meer öm 't lijf.
't Vernoegt my meer als wel mijn Leven en bedrijf
Soo levendig te ilcn in C u R τ lU s herleven.
Op de Afbeeldingen der
HEEREN
Van
WAerheeftVorft Frederick oyt Leger neergellagen,
Datick Hicttrouwelijck en hebbe bygewoont,
Daef
-ocr page 78-op de Afb. der Η. van Brcederode.'
Daer ick niet vromelijck mijn lijf heb derven wagen,
En van mijn dapperheyd geen proefen heb getooiit ?
Al voelde ick 't Graefflijck bloed noch door mijn aeren ryen >
Itk hebbe niettemin den Nederlandfchen Stact
Van 't GraefFelijke jock kloeckmoedig helpen vryen,
En hembey met rappiei'gehandhaeitenmet raed.
ALiien wy Mars niet meer op oniê veilen woeden,
Nietmeer te velde gaen j noch heeft Heer Wo l f α r ο
kans,
Om den doorluchten Noem en Stam der ßreederoeden
Te houden door fijn deugd in hunnen ouden glans.
Laetfijn' Voorouderen oj) kogelen en klingen,
Op Veldflag en Beleg vry roemen oveiluyd;
Een groot en edel hert fpint lof uyt alle dingen >
En munt foo wel in peys als in den oorlog uyc.
Op den Pijl-voerenden
Met de Spreucke:
t Oo lang de L ε ε υ , die voorde Yryheyd vocht
I En haerbevocht, fijn' pijlen alle fèven
Wel hecht aen 't fnoer der Eendacht hoiii ver-
knocht t
al hy gants vry en Onbefcommert ftreven ,,
Door veld en vloed , jatienmaelmeermiflchica
Met fcven doen, als Ooftenrijck met tien.
Op
-ocr page 79-■fi
Met de Wapenen van
JfJolland, Zeeland en Vriefland.
Aei'om of hier de Leeuw de Wapens flechsen Leeu-
wen
Der Zee-geweften voert? is'torn dataen de vacrt
DerFriefen, BataviersenonverfaegdeZeeuwen
Sijnhcyl of onheylhangt, iijnwel ofqualijckvaert?
Soo is 't, in 't Zee-gebruyckis all' fijn kracht gelegen;
De Zee ftrekt hem voor lucht; indien hy die wetichoon
Van fnoode fchuymeren en dieven weet te ve^en ,
Soo ί al noyt macht, hoe fors, hem taiten aen de kroon.
RED
Ε
V
; Raegt ghy, watghy hier flet, ick fal ii 't ftuck verkla-
■ ren;
Sta, Lefer, ilechs wat flil. Alhier word door den
Vre
Een onrlogsvier gertuyt van viermael twintig laren ,
En 'tSpaenfch en Neerlandfch ftael verfegeltin de fclieê.
Enluftu van deplaetsoock watbefcheydsteweten ,
Alwaer foo nut een ftuck voltoy t is en verrecht ?
Te Mww/er wierd God Mars geflagen aen de keten,
En 't monfler van den krijgin boeyen yail gelegt.
Op
-ocr page 80-%
QOoghy , Aenfchóuwèrèn', fóö grötiifig in de borft ' ' i
A^ vlakop 'tacnfichtlaegt vart äefe^l Düytfchen Forfi t "
Ghy foud dacr dapperheyd met wijsheyd' ficnVérfamen»
Ja aU'de deugden fièn , die éenen Held betapien. ' ' ; ^
ïs'tvvonderdan, datóytfiinyorilelijckbeftaen' ' 7
Na wenfch, ja fijneo weiiichté'bovên isgegaen ï ' C
Op £^(heeldifige
Van den Ëd: HEERE
dUs trock de Teekenkunfl; H^eer Η ε r Μ β Α c Η af na 't
leven,
D» fix en Meefterlijglf op Phebus lier bfdreveri
En op Vrüu Themis bhc&, den ferandenb^irgfchenStaet C
Met fijn Gedichte flicht, en ftijft met fijnen racd.
Η'
f
lt-pevkemei}t draegi^|Qt\shet eeréHj£^^ ''Η a
D Van Raedshe^r. HeVmbach yoor: <ius jftaet fijn ftatieji^^,
^.}. Als hy met ßr^n^^ftioxg in Anh^.txccd te ,/tr
EnkanckcrsindenSta^'lielptralvénen , /
Aenfchouwers «ert^liétbceid'des veVrejieodenMans,, ^^^^^
En fpgt I hieriiij'ii njfitäqnais Phebüs^auWcrkrans*, '
Opt'die W fiji^^^Ö .
I^r- hebt ghy 't: ,Beeli van Β l aó'ici'i ..die niettié'ftercfc«!
.lon/ken (,,,„, ' r,;,,. r ·: ( fontypnckend
Van twee fchooxie oógen 'thert Vjali, Heim back weet '
Doch dit'smaeriètramecos. Sy fethfim .heel in vier,
Alsryhacrduyticnenfang^nengtraètiyn'roQinfch^ '
η :
lil
78·
Op^defeïve.
WAer 't.dat dees'Teekening met verwe waer voltoyt,
Wat fou dit pèfkem^t 'blos en blanks ontvouwen »
Wfif fou men lelièn metrooièn fieh deurftroyt I '
Nu geeft'et iQéclis'dèa treek van,Β Lp c κ s gelaet t' aenfchouweni
Maer treek, die Η β i m β ach is hertgedurig treckt en zengt,
En bey van Pallas iets eQ Venus i'fameii mengt.
ii 'n
•Vf
Hy Vorften . die met iorg noch arbcyd zijt ver»
J Pie aïté foèt b^ lüft', den laft^ër hóogé dingén;
SchuyftppdéfchoüderenvariuVvëGunlftelingen^^ '
En van tiw'fchcjpiels 't Roer laet wringett dyt uw'vüyft;
Die uwen dierén tijd verdknftivcrfculti'vertuyicht j
En ufoo iuftiétoomtotStaetbekoranieriiigën -
Alsfy, die vóór eéri'kVobnvvel eer èeiiicruynontfitigen^ -
En uy t het Rijcksgew^efi zijn itvdefep^fediuy ft; ,
Komt, leek hier van TiEèèr^n^jn' vérvvarde fikèn,
Dat'Meefters, die(al$'t^(l')den Meeflerhietenmakeiti^ ·"„ ·
■ Hunn Diehaers menigmael tendienftcmoetenftaen, J- i-
Erighy, diealsiej^enuytftofzijtopgetogen.
Leert uyi fijn blind bediMjfeens kiaer fienuyt uw'oogcn,
En üy t fijn' droeven val recht in uw fchocnen ga««·
t 'V - y
Of
-ocr page 82-^ - Des Jaers ι f 7 7·
Aen^äe KohinginhcMoeder
(f^r^iéMii^tUe mÉmtrns,
TEi-wijl de'SrieitftërfpVeytlïaei^^rèttdoo^^ lucht»
En van-toekümend quaet ν
WürdKömiigiVCVTWiii
Voo.r 't korten Wri^eftdraed rantóferijiiffëdróckend leven
Watduchtghy , Koningin, foohier watquaedsuyt word 1
Soo ftact uvi?9 levens loop eer lang te zijn, als kort.
^οα'νεΙπ-'ίοΗ nt.7 -iv.VzióX wCI
, '»^i-ib^nrtil f-Vi .yffZyl bbv/og- ox\ j'. -joob ara
HOcTriél öh^^da^ri ftaeg iH-üffcö'^i'ont^p^ cp
Hoe ieder a3
En hoe on/'f-ÏSióckttiïfpid
Dat by aldien wy vbóVBig raStëhifttttiken n^RowD
OmuytderfonUéttïliflgbhf iiièfe^^ i^nhhbW
Soo forg ^iy'^^ mii '»c W
Dateer yiÏÏdöaiöïftis Wd m^tOacn.'
. .: 5 j: :· Λ ?i r ε? Λ w α&γai9En aot 39ifJ
O s Gedencfc
-ocr page 83-Gcdenckteekcn
,ν.ο ο R
7)en wel-edelen en dafperen
_ ..^idder^iHe^ Opdam;, .
^'ΪΓΑGΕΝΪίί 4Xt·. : ^
, lit-vvij dei Yer^^igde.Niederlanden.,, , . . /
-.Ι:; -.Vp3,';Vi-i£,iiC;') .■ ; ,>;"'>;' · '· "
'.Jiv r' . li, , ii'is Λ'ί^'^Ψ'^^/^Κ'^^χΦβΜ . ...:!
'//èc vinutis optis.
leid^ßerbeeUQytjpiet recht aenZeehel4o|)gedragen s
Soo dièiit iiilcÄ bóVén 'al .Ifeiv Héld 'O ρ dam ge-
daen,, .
Die fors de vu^'-aW't roei· van Hollands Vloot
7 r^dorft flaen, .
En dooriljn'dapperbeyd/ZQ5t,, Belteq,Oc5aep.,.5|j.. ^ -
VanΓchuymél«η;hee^rφQö|^,^α.a '
EnnsevendeeiideV»i^dwïereii?9r,4e -h.iA
GetrofFeriiiidienflflCf^^va^yfecwie^^^ ' ·,■'(
..Tmiit^'^hinv^er hovid^wel 'tjijf,
Niet den Doorluchten naeni van W α s s t ν λ'β r begraveti.
Opd'Afbceldingc
Dapperen Zeeheld . ^irv/ i „
DUs leefde S τ ε i- l i κ g w e r f ï die in verfcheydc tochten
Den Zeepn)s heeft bevochten ;
En ondei' Hollands vlag liet Sweedfche Zeegeweld ^
Hielp flaenuyt Zont en Beid; ·*·ί
En cndelijck als hoofd van Vrïeflands porlogfchepen <
Den Brit'heeft aengegrepen, ι ■- ' *
Alwaer een kogelbuy fijneerlijck leven floot ' ■ v.'; " :
Meteen'doorluchtedood. ' r , ;
~ -- ■ τ .VJ j..j'i ■
- Op den Τ yds i.f τ ε r : .7 .^v» ^
VAN
Aen de 'n·» ..
VErd rij vers van den tijd, verquifte^ van uw leven , ^
Merckt, hoeTR AuoBNiusden tijd hier heeft verdreven j
Mcrckt, hoehyd'eeuweniplijt,· de jaren deelt et» ichift,,
Ja, fchierinitofden Tv li doetftuyvendoorfijn f*tV
Ghy fpilt uw'ganichen tijd aen vruchtelooiè grillen j
Hy wil niet een miniiy t, nier een fec«n4e ip^'l^^'^j-f·;,·.· o!/. ·»'/
Die fijnen tijd beileed aen land-nüt tijds-.yerklacr,r
Neemt fulck een manden tijd nièt'diibbel over wacr ?
O 3 Acn
-ocr page 85-Al wcctghy 'tgoud te zijn het fwaeiile der metalen
Wat, Zeno, baetudatfwatkanmendaei'voorhalen?
Wathaerc word daer van werm? watfchoorileen vuyl
en (wert? .
lek achte vry wat meer de weet van fijn' waerdye / · > ,
En fchoon die waen mag zijn ontftaen uyt ibtternyc
'K en kreune my des niet, men gaet'er nk te mert.
ALsick, Quin τ ix i Adebeemdenenuw'käken
Befchouw, voel ik mijn hert van dubble vreiigdé raksn ,
Wy fagen 't Land onlangs heel droef en treurig Haen,
Onlangs uw' aengeficht hepl doodfch en ongedaen ,
Nufien wy d' aerde weer haer groen gewaedondangen.
Nu roos en lely weer herleven op uw' wangen 51 '
Sulcx datickiiw gelaet befchouwende en het veld »
Twee winters fie gevlucht, twee lentens fie herftelt.
ί
Ρ
s.
Μ Et fijn vergulden ooft kón Paris ilechs gewinnen
^Degünft van een^ Godin: maerj'Ph γ lx J dieu't
pand
Vereerde van fijn Troii?\voriiri utwee Godinnen ,
Een'Vcnus in gelaet een' Pallas in verftand,
' · ^ ί, \ί· a;.iU.iH il·.·'—i
Op
-ocr page 86-^ ' ·
DER
1
De Schilders in 't gemeen die malen of verfinnen
Een Engel by Matthijs of Seratijnfchen Man,
By Marcus eenenLéeuw, verhit op ο verwinnen.,^
By Lucaseenen Os, een Arend by Sint Jan.
En 't is niet vreemd gemaelt, 't is ( dunckt my) wel vcrfoniien
Want Jefus 't Opperhoofd der Serafïjnfche fchaer
Wierd als 9en Os geflacht, heeft als een Leeuw verwonnen ,
En vpei^ ten Hemelopgclijck een Adelaer. _ ( ^
\ ■ '-y - ■ · - -
■I · ■ ----
; : i··. ; . y :-·· . i,· ^ ii .· i
UW Dochter is van daeg in 't feile Jaer getreden:
Derhalven moetickhaerbeftckendeien dag
MetdeesTesreglen Rijms, en wenfchendat fe mag
In jaren nemen toe, maer meeft in goede feden ,
Endatghy voor't verloop van noch eens vijfen tien
Haer, tot uw' beyder vreugd meugt Bruyd en Moede^ fien»
■T'·'·;, ' Α :ii
. . · . · . . . . '
-ocr page 87-Γ .
En
Over 't leven van
Η
Ε
V I
Ε Pen van Cicero heeft ons wel eer beichreven
Een' redenaer gévormtop een' volmaekten leeft :
Maerdienfe nieten wift tctoonenofte geven j
*t En was maer fchildery, maer beelciwerck van den geeft.
De veder van Matthieu gaet vry wat hooger fweven,
Gcmerckt iy niet alleen ons wift ta mali-n af
ien' man volmaektelijckopStaet bedrijf bedreven ,
Maer ooek in V 11 l ε r ο y een' fulcken man ons gaf.
ANS.
O R L
Ε
Uyt
Vertaalt. ·
$ Hoofd van een machtig tijk kon Orleans niet wefen ,
JL Sy dê dan datfe mögt, en wierdt'er 't herte van.
Bellone geeft haer macht, 't hof woorden uytgelefen.
Geen' konft, geen' wetcnfcbap , die haerontfchuylen kan.
Soohcufch is haer vernuft, foo wijs, foo waerd^te prijfe».
Van't geen fy niet en kent, voert Gallien geen'kout.
pe Vader, die den rey op 't fpits aenvoert van Nyfen,
Brocht of van hier, of hier Öjn' giften menigvoud.
S'en
-ocr page 88-Op d'Afb. van Chriilus en Maria Magd.
S'en laet in haer nietkleens, nletonverhcyensblijcken ;
'T voick ielfs draegt eenen moed gelijck«en Pn'ns ibo viy.
Stad, die u niet en wijckt, en fal voor niemand wijeken :
Gy hebt voor niemand oock te wijeken als voor dy.
..· . · τ
Op d' Afbecldinge ■
Van de»vcrrefen , ^
CHHISTUS en MARIA MAGDALENA»
Geiatn door den feerupnemendm /
Micat inter ümnes^
' Ls ik d' Hiftorie lefe onsby Sint Jan bcichreven,
En daerbeneven fie dit kunftrijek tafereel,
I Waer (denck ick dan) is pen foonetoytvan Pinceel
IGevolge, ofdoode veiwfoonagebroptacn'tleven?
*T fcliijnt dat de Chriftus fegc: Marie , en wilt niet beven»
ifk ben 't, d^ dood én Heeft aen uweiï Heer geen deel': ^
Syfulcx geloovendè', maer echter noch niet heel,
Schijnt tuilchen vreuchde an druck , cn^yreefc en hoop te fsre-
ven, ·
De grafrots na de kiinft hoog in de lucht geleyd
En rijck van ichaduweh, geeft oog einMajefteyt η --
Aen all de refi: van 't werck. Uw' meellcflijcke iïreken. ^ ^
Vriend R ε μ β r α n'd , heb: ick eerftiiiea gaen langs^dit pa-
neel 5
'1 n-'t f ! h i-li.
Dies moeft mijn pen.wät Rijmsv^nub&^aeftpinceel: ^
En mijnen int wat i'oems van uwe verwea fprcken.
"Of
-ocr page 89-.u
In tmui hbor, ac teouis non gloria.
DESpraek-kondisdegrond, waeropdatheclltenvaift
Der Muien Tempelbquw tot aen de wolcken wnft ;
Waer *t oock acn defen grond ontbreken mag of fchortcn ,
Daer ftaet de Terapelbouw der Muien in te ftorten:
GhyjA c o Β , die dien gronddanindejonckhcy^lqgt,
Moogt van dien Tempelbouw den Hevblock zijn geiègt.
HOewel deZeyn der dood V er j an ν ε ν heeft doen (he-
ven,
' En hem als lentebloem tc vroeg heeft afgefnoeyt:
Sijn' naem fal in den naem fijns Vaders echter leven ,
En blocyen op 't papier, foo lang de fchri ji-konft blocy t. ·
Vir.
-ocr page 90-.ν......Γ-
Verfoeck Vitn ä$ . . : -f
ΜID D Ε L Α Ν D S CH É!'z Ε É'·
Aendc ' "
Van Η ο L LAND.
Et pionder-neft Algier word vaft op 't rooTcn ftout,
Omveyligt vail alom mijn' hobbelende wejjen ,
En ftelt mijn'handelaers bekommert en verlegen.
Wat raed, om eens dat fchuym tc ichuymen van mijn
fout ?
Hollanders > die foo veel van nette ilraten houd,
Soo ieer tot fuy veren en boenen zijt genegen,
Eyraaekt dat Turckfcheilijck eens uyt mijn ftraet te vegen,
't Welck my foo veel belets , u ioo veel onheylsbrout.
'T is wind met fulcken fchuym verbond te willen fluyten i
Dat Gomorrijtfchgefpuys verhit op heyloos buyten-
En weet van eer noch eed ,en paft op geen verdrag;
Dus fchrobt dat wolyenneft eens vai;i mijn ftraet als leeuwen,
En plant dan wederom, gelijck als voor twee eeuwen
Uen beffem op den mailin'plaetfe van de vfeg.
Raed tegtns ä\ingebrachte ., - . ,
It Peft-vierwaerallänguytonieStadgewied,'
En had naer allen ichijn inaer weynigen dpeniheven^
En hadmen nietibo dorn fich in den brand begeven.·,
'T graeu fpeelt .; wäer toe gefchroomtib^rgéen men
nietenfiet» Ma«
ril
Maer giftin fpijs en dranck eh fiét'men mede niet j
Sy tarten evenwel hunn'Swelgeren aea't leven;
Soo doen oó'ck lochten damp,' wanneeric zijn vergeven.:
Dus wacht u, wie ghyzijt , daerichuylt een Slang in'trieE.
Gods hand kan ( feggen iy j ons overal behouwen ;
' Τ is wel gefegt (ick ken 't) oock moetmen fulcx vertrpuweu,
Wanneer ons ampt of plicht roept ineen quade locht.
Maei· roeckelooielijck den plaetfen toe teloopcn,
Waer heen men niet en word door plicht ofampt geropen»
Is niet op God vertrout. 't is hem veel eer verfocht.
GRAFSCHRIFT-
Voor ·
Ints Corax fijne Bmyd fo fchiclijck fag g^velt,
Zints hy fijn Bruyloftstorsin lijckrouw fag verbranden
En ach! voor 't Bruvdsbed graf en doodkifl fag voor
handen'
Hiel hem een fchroef van drucklle geeften als beknelt;
Τ bloed itremti de moed befwijckt; de droef hcyd wint het
veld,
En taft allenckenaen fijn'edelfteingewanden.
En maenc den klaeu dcrdood't jong hert ook aente randen ]
Die vat'ten lellen toe , en fluyt'et met geweld.'
Dit fterven evenwel fchtj nt dffen twee gelieven
Meer als hun Β ruyloftsda^ οί Troud ig te gerieven :
De Troudag liet niet toe , datfy hunn'jongéle6n·
In 't wettig Bruyloltsbed vervoegden d'een by d'ander,
De fterfdag helptpai hoog hunn' geeften by malkander i
En njcngclt-hiey om leeg hunn' aiTchcn Onder ccn, ν .
ß9
Van den
__________Tredteantjtot Eybergen.
ί "-Tl Sluyt ( fegtmcn )jniet jnft,al^ 't2ijjv ongerijmde dingen ,
_L Wanneermen ietWs ioVs ot fpelen hoort of fingen.
Maerall'wat S t UV τ β κ fpe^ltop fijn' geleerdeLuyt,
All' wat hy quinckeleerr, galmt ons een Rijen in d'ooren ,
Dat fielen ftreejt cnfticht: ny la^t 0,ns hier niet hopren ,
Dat niet op'lijn beroep , niet óp Gods woord én fluyt.
' ' * '"' ' '' » . i, . t -«
TROOST
r 100'j fi:· · :·Ί· .nt'ü'jfi:·, .♦q,«
Aendmfäven
; ita; ■
DEii HerricVuW' siByiifi'ÜwVjiede Margarete
Soofay^'S'^ytèr'f".nihäfe,.ëaheyïigvange^efeV'!^ ' '
Sprach endUjcic,;'dit juwjeèiy^ iRjckverteöujtj
Decs perléisaljtè fchoonöm^^ "
En doet haer'iéëme kas diei öp in d' aerde fincken ,"·" ''
En vat uw' penei op, en fetfe in 't eeuwig goud
Op 't: Graf van
'550
Van de Pcftcgcftorvcn, Ao. ι5ί4.
η Ad Waterloos de lucht noch wat genieten mogen,
H); had den^engfte-brpnallN't water afgefogenj, ^ 'yy
DathyinfichVrntrmaefoch!eeniellfebrand, ■ ^
Die voor geen water fwicht, dreef hem alhier in 't fand.
X'-'X',. , ■■ . Sr··
- i' Opd'onmäskerde Dood ■ " ' ■
■ ■'•Λ'.:/. .O ■ .f- :r ^-i,;· ■ Ti·;';. Vi ■ '/
' Viii 'den '
il t.
■-·;; i
'ii;;^ Ίί
■ ''mog-geUerien Η Ε Ε R E '^ ' - Η'-
.j .ji. f.v -o, ώ ...f; j... .5··.. ,, (>') VXr. UAj
'.V ·: ' > ί > .·
I Omt herwacrts Chriftenen, die noch door't vleefch
ί r bèl^brt ·\
De dood niet tegentreed foo ruftig als gliy hoort;
, Komt, wiltuherwaeitsacnnaérOosTERWYGK bigc-
ven >
Hy leertu-^iatdédoodeendeürgangis ten Jeven» ' ' * ·.
Haer wee is Γ wiift Ky aan) hertfalfvooralle wee,
Haerprickellbnderpuni;., haer^ckel fond^
Entoontda|:Chiiftidopddcdqod'deadoodftecligrfr .
τ O
-ocr page 94-^ Heyl Vn v'ior/poed ah
. ι Λ \ .,';Ρρ fijne reyfena^Tï . : '■[
OO S Τ, indien
^ ,· f-·^. Met htt Schip r ^ , «
. , ί . ■■ ik ■ · !. ^ " ... . . V , ·>
Den Ρ Η t Ν I Je.
'i; ■ / t ■ ·, f· r··
ge Ε Phenix,, ,.tlie vaa hier gget iVcven op fijn wieken §
Na fijnen geurigéncanneel·ennagel.neίl, ν
^SA Ρ o s τ Ε R w τ ς κ eerlang in 't Ooftcrfche
En doe hem daer verheugt den Oofter'kmyd-oégft rieken'
Sijn kiejen moe,top reysnp,yt,Gafthup, fijniVan lickcn ji iV
Staeg werde fy van ipoed en voorwind voOrtgepreft;
God deck haey ,;ji«aerfe'dftjftof w^erf^i'tancker ^yj r-l
Voor onheylengevaerj g?lijckdeklofk'Wn'ckieken*« 1 ηΐ:ΐ
En fqo de fonevpJgt fijns vaders nutte leer ^-c. ,-^ΰ&Μ
Verfek'ren hera gewin «n éer - 1 r;..
Sal volgen \y^er Ijy.yeyft, < of heneni:omt te trccken > .5 i'i^Vi
Gods hand faJ , pU wat hy^fläettcr hand* r. <.
En doeh Ooftrijftd^ e^io tweede Vaderland ,, h , ν Γ
In wenfchelijcke wijck aea Oosterwitck verftrecken.
Α Ιλ ick üw'letteren ioo.hechtaencfijj;gejfloten, ii λ ^
Sooinediguy^éwrpcht, Γοο wacker op haer koten ; hi.^
Cicplant ue en geboort mékloek van iwier ί!
Soo derf ick onder^aen aldus van α t& rpreken:^ >
De Β R u Y Ν ftaet boven 't puyck der Sqhr«jvers uyt te fteken 7
Sooklaer, alsbruyncaintuytileekiop blanck papier.
SCHIL^
-ocr page 95--, .Tegeas-de^ ScJnmpfchicht uyi^efchot^it
' ·■ ' OP DE
NEERDUTT^SCHE PROFESSIE
Üer-'Wiskunft van den È.
WAet 'tdatmeh 't onderwijs der Wiskunft dê gefchiedeii
In Lands-taclëfNëcrduytfch , wat fonmen in on§ Ιι^ηβ
Al Tellers, Meteren, al BouU^crsgaeu tei^hand{
,, . i. Al Archimedenfiéri, Hipparchen e'nEucHden'i !
Muhoudmen niet alleen voor'toorderdüytfdie lieden ' *
Ηaer nutte regelenverfchölen onder't fand ' ^
Van't Griekfch en oud Romeynfch ; maerfchrölt oock op'i
verrtand - ■ i·'· ■ ,· ■ ' . -
Des genen, dicie wil in louter DnytfcHbediëden.'' - ''· ^
Van Sorge ν , laet u fiflcx libchforg-hochjièi-tfèer iljni"-'
Maer volg kloekmoedig na den voorgang vaft SteVijrt, ■
Wiens faemcngloryftreeftverrboveniallé Wokken, ' ■·'
Nietcm datheniMntopde Wiskunibwäsbewuft , 'Ijr
Maer om dathyfe braef in Üuytfch heeftu^gèrud.
Tot eer der DuytVche Tacl, tot leer de^Düytfchfevolekerl.
P;;L'E.M E-M S/aRGE^N«
Cerio numero, menfura^ pondere OeHSrfmnia diffofuit*
D Ie grooten handel ^drijft, ofyeeltêi; handen'flaeti- ,
En in -fijn rekenen-nièt vafl of iekér gaet · ^ ' ƒ«
Licbt'snachtn'anfotgendik gernattotäen deriiiiörgeli: ' '
Dies wenfiht'er iemand fix fijn Telkün'ft té'verftaen ^
De leiien van C t ε m'e ιί τ heeft hyflechs toe té gaen: - -'V
Va« S α ft G Ê t? legt dcri etOnd om hem t'oritflaen van forged.
9}
Op Afbeeïdinge va» een doodkiß op een haer,
DEmenfch, ioo lang hy leeft, wioét ionder ruft en vrede.
Op dat hy fchat op fchat, en goed by goed vergaer j
En och 1 wanneer hy fterft , wat draegt 4e, wroeter mede?
Niet als een planck ofvier, een doodkift op een baer.
Van Kijck'
RYck acht mijn Rijmkens goed , Rij<ik foude wel begccren J
Dat ickmy nu en dan wat milder hooren liet:
Maer Vogels, diemen flaeg wil hooren qüinkeleren,
Verforgt men van den koft oi anders doenfe niet.
L
Op de
ilyEneis van Ψ. Virgilms / ■ -
Vevtaelt door'den - niini
Edelen en Hoog-gekerden HEERE
Ridder, Heere van BRANDWYGK.' '
ITR uin Helden-dicht eens helder te verrtaen,
Hoe Troyen wievd vernielt, hoe Dido quam te fiieven/
■J En wat Anchifes Soon door all fijn balling·leven '
Te Land heeft uytgerecht, te Water uytgeßaen ?
Wat hoeft ghy School daerom of Meeiter toe te gaen ,
Ofaen't Lntijnfch verhael oyt fluyver uvt te geven ί
'Τ word u infuyver Duytfch hier foo volmaekt befchreveri,
Als waerc Maroos geeft verhuyft in'W ε s τ ε r β α ε N.
Veel' hebben wel Firgtjl hunn' Moedertaeldoenfpreken, .
Ehhemin Duytfch, inFraoich^ inSpaenfch gewacd gcfteken.
En .WΛrotoeger^ftelck na fijns Landsmanier: j,. _
Maer, Lefer, foq ghy eens dees'blaeren wilt doorrennen,'
Ghy fult ('k èn twijfïcl niet) rond uyt met my bekennen, , ί
Dat M^ro nergens bet na Maro fweerat als hier. ·
Ρ Ofief
-ocr page 97-Η
En op den
Van
GHy hateren van dwang, ghy vryeevochte Friefen,
Die voormacis niet cn ihooft ajs krijgs-cn oorlogsyicr >
Niet als van flaeii en wift, en menig Batavier,
Hoe wacker hy fich queet, het fpel hebt doen verliefen;
Doch die geen Krijgslof thans voor Ictterlof foud kiefen,
Thans niet Bellonacs volgt, maer Pallas Krijgsbanier»
En liever d' oorcn leent aen Phebus goude lier »
Alsaendenkop'rentoon, dien Mavorsgaftenblieiên,
Meïckthier, hoe <3 α l α ma dewoeftheydgaettekceri
Die om uwMetteifuchtt' ontvonckenmeerenmcei,
Sijn' Ictterèn foofijc wift in 't gelid te iêtten,
Dat hy daer uyt nut Ernß deé rijiên en ioet locht
En uyt fijn' wackre pers de Broynens Wet fieen trock,
Niet om uw' fabelen, macr om uwbrcyn tc wetten.
Op de
Van den Hooggeleerden
De Sedeli jcke deugd en all' haer' fchoonfte daden
Nietin 't geloofgedaen, niet Chriftelijck betracht
Uytyvertot <3ods eer, fijn kranck, fijn kleei»van kracht >
Ja veeltijds weynig naeer als opgefmukte quadcn.
Dit
-ocr page 98-DitftuckTag VisscHiRinjdiesdochfethemgeradea
Tot hooger nut en heyl van 't fteriFelijck geflacht
Een hoog're Sedekunft te yiflchcn uyt dc gracht
Of onbcvleekten grond dergoddelijcke bladen i
Waer in hy ons foo klaer als kloeck voor oogen ftelt,
Hoe Borgerlijcke deugd van Godtsvrucht onvefftlt
Denbloemeu isgelijck. die vruchteloos verflenfchcn j
En Meefterlijck betoont, dat hy aen allm kant
Op' t Viflchen lieh verftaec, en met de pen of hand
Niet min als met den mond een Viflcher is van Menfchen
Op d' Amileldamfche
BÖRSE.
Hier heft fich uyt den grond des Amflels na dcwolcken
Een plaets die 's Middags krielt van allerhande Vokken,
Een wandelperck daer Moor met Noorman handel drijft.
Een Kerck daer Jode, Turck en Cht iften in vei'garen,
Een allerTalen School, een Mercktveld aller waren
Een Β ο R s κ die alleen all 's werelds boricn ftijft.
Op dm aenvfAi ende Hytbreydif^t
-pv ΕKoopmercktvanEuroopdiingt weerhacrveft vaneen^
ly En doet hacr' ouden wal haer floop-fpaê weerbeiituren »
Djevoorhaer'iolderen, haerkelderenenfchuuren,
Hoe ruym hy was en grootweer t'eng wierd «n te Ideek«
Dits nu de feile mael, zims dat haer eerfte fteen
Gelegt wierd i
Soo Γί
Vn\
Soo. groöteStad, groeyacti in Burgers eii Gebouwen,
En wilt u hecht en pal op uwe palen houwen,
Soo langden Hemel fich om 't Aerdrijck henen kromt:
lek wenfche dat ghy noyt van ftorten weet noch dalen,
Of, foo ghy dalen moet en ilorten op uw' palen,
Soo langfaem dalen moet, gelijck ghy vaerdig klomt.
Τ O Ε G I F T,
kA Μ S r Ε ΙαΊ) Α Μ fpreeckt,
VAn maften diene ick my te lande en op de baren;
Op maften houde ick I tand ; met raarten vlot en vlug
Voerickden Oofter oegft en all'des werelds waren
Mijn'AMSTEL in den mond, mijn'D α mop fijnen rug.
Nuiêg, wat maßen zijn't, die meeft Mijn welvaertftijven.
Die onder d'aerdeftaen, of boven 't water drijven j»
op het
NIEUW
Lact ons goed doen aen alle. G^/ii.T'. lo-
VRacgt phy , wat Huys dit wil of Gods-peftichf e wefen ?
Hierworden, Vreemdeling, de giften van de ichael
Godvruchtelijck hefteed aen 't vriendeliickonthacl
Van Vondelingen {laes!) en Ouderloofe Weeièn.
Wcldadigheyd word hier aen ieder-een bewefen.
Dit Gods-gebouw ftaet op voor Duy tfchman , Deen en Wael:
Het zy van wat geloof, 't zy van wat tong of tael,
All wert'« hier ge^ijft, all ftichtig ondcrweefen. ^^^
Op de Geboortd. van d' Heer B. Abba.
Soo haeft had Amßeldam haei' veften niet verwijd,
Niet wijder uytgefet, oify en-wijd en fnijd
Totditgebruycicditerf uyc haren rnorwengronde ;
Derhalven, Vreemdeh'ng,feg,eerghy fteekt van Land:
Lang hoiide God die Stad in haren ouden (land,
Die foo Godsdienftelijck haer' nieuwen wal begonde.
op den
Van den Η EER
ALs Α β ε α d' eerfte reys het dag licht op fag dagen,
Reed Phebus door den Kreeft op fijnen gulden wagen ,
Dat is , iiy reed te rug of ging der Kreeften gang:
Maer Α η β α sgeellverlieitopdeugden puyck vanicden>
Op kund en wetenfchap , fal noyt te rugge treden,
Maer daer in voortwaerts gaen fijn ganfchc leven lang.
Dcï-
Acn den felvcii, op fijne Promotic
Tol
K^'DVOCAEr
Of
WAt zijt ghy wel-bedocht, dat ghy de Zang-oodinnen
Met haren Zing en Rijm foo tijdig geeft denfchop!
Want by die Sufterkens valt anders niet te winnen
Als een' beroeyde beurs , als een' verfuften kop
De Poëfy , mijn Heer , doet Telden fchootfteen rooken j
Neen, 'tisjuftiniaen , 't is Baldus, die dat doet.
En onder Themis muts werd vry meer fneeus ontdokea
Als onder'tfoberdak vanPhebus Lauwerhoed;
Ρ 3
P7
Leeuw beiprongen van de Doggen.
Derhalven laetkk my uw' opfet wel behagen,
En wenfch dat ghy den trap of naem van Advocaet
En tijtel van Jurift verwerven moogt en dragen
Tot eer van uwen Stam, tot nut van onfen Staet.
Ί)
Aen den
Statque canum rabies.
1Ε Vogstn roonen fich weer bijfter bitsen fel,
ι En komen weer foo dieffch op hunn' üeburen biiy·
i ten ?
'Alsofeen Kromwel weer of eerloos rot van guyten
De Kroon droeg ν ·η hunn' kot, en Meefler waervan 't ijpel.
Sy happen als verwoed den ficren L ε ε υ w na 't vel,
En willen hem mer kracht doen daniTen nae r hunn'fluyten»
Of anderfins fijn' Vlag uyc Stroom en Zee- ftratt fluytcn,
Ja heelden Oceacn doen ftaen tot hunn bevel.
Leeuw, lijddatinoevenniet, Le euw, laetunietverfnacu-
wen;
Maer toon nu dat ghy punt cn nagels aen uw' klaeuweiï
En wel gewet gebit hebt in uw' kaken ftaen.'
Vat, vat die Rekels eens foo wacker in hu n' ftaerten»
Dat fy noyt muyl meer flacn in uwe vrj'c vaerten ,
£n bijt'er u eensdoor > oft fpel is noyt gcdaen.
EEUW·
Movct arma Leo.
D O
Λ/,
IΕ Water - L β κ u w dus lang gemuylband al te fel,
j Stuyft weder uyt fijnneft al brullende na buyten,
, En vaert der D ο c g ε ν rot, die Godvcrgete guyten
Met tand en nagel toe op'tfchooHftc vanhunn fpcl,
En flaet die allebey ibo wacker in hun η vel,
Eti fpeelt foo mcefterlijck op fijn metalen Fluyten,
En weet hunn' macht foo ftrickt te knellen en te fluy tea»
Dat hun de de neerlag blijft en hem. 't vol zee bevel.
Soo, Doggen, dicVen, lbo j dat hebt ghy voor uwfnacu»
wenj
Datkomt u van den L Ε Β u w te piilen aen fijn'klaeuwen,
En na fijn Zee-gewin en Water-kroon te flaen.
Druypt, Rekels , druypt nu deur met ingetrockcn' ftacrten
En houd den muyl voortaen uyt fijne vrye Vaerten ,
Ot foo ghy anaerswilt, 't is glad met ugedaen. i
ρ 4
ICO
ZEGE-TEEKEN
Voor
T>en dapperen
ZEEHELD
w
Fama fuper Athtra netus.
Aev'-t datmen voor Michiel een beeld van filver
goot,
Waer 't dJtmen hem op goud ofdiergelijcke ftoffen
Den Britichen hoogmoed faeg ten afgrond nedcibofFen,
Noch ware voor fijn' deugd die gift niet al tc gi oot:
Vermits die Held Γοο braef met kling en donderkloot
Den Zeedraeck heeft verleert iijn fot en ydel ftoften , _
En hem Γοο levendig heeftin den pens getroffen ,
Dathyvaftligtengaept, enaêmtocht nadedood.
Nii Heickweer eerlang ons'Zeen van Koopvaeri-kiclen,
Ons'fleên van handelaers, ons' reên van bootfliê krielen j
En Thetiseens ontboeyt van 't Britfche roof-gewe ld ,
Sal onfen Admirael bedancken all' haer'dagen ,
En fijn' doorluchte faem tot aen de Polen dragen ;
Ja waer ons Zeepaerddraeft, falR u y τ ε R fiju gemeld.
ZEE'
-ocr page 104-ιοι
Vincentt corona.
i
Aar 't davde Nymfen nu van'c yr^'e Nederland
Voor onien Viyheer Tromp een' guldenzeekrans
' vlochten.
En hem oerbiedelijck dien voor fijn' voeten brochten >
Noch waer fijn' deugd beloont met al te flecht een pand:
Want waer hiel Zeeheld oyt op Zee Γοο moedig (land ?
Waer heeft Alcides oytioobraefeen' prijs bevochten :
Als onie dappere Tromp, die 't neft der Zee gedrochten
Gevaegt'heeft uyt de zee , geja^gt heeft regens ftrand \
Gelijck een biixemfchicht uyt lovis vuyQ gedreven
Qiiam hy tot mecrmaels dwers door 's vyands kielen dreven,
En donderde op den Brit, dat hem het herre kromp ;
Die, fchoonfijntongeveynfl, vaft fegt in fijn geweten,
DacT ROMP fichalseenMarsin'tZee-veltheeftgequetelt *
Ot liever dat Mars felf vocht onder ichijn van Tromp.
op
Vrbs antiqua ruit
. Elaes I fal Londen dan noyt komen tot bedaren ï
ïoa
Sal 't eeuwig tegens God en reden ftaen gekant ?
I Dus fuchte Europe vaft en 't vrye Nederland:
Met komt de wrake Gods fijn' ftraten ingevaren ι
Ση iet het pionder- neft van all' des werelds waren
EnalPdenpIonder-buytmeteenet) fet inbrand;
En ruft niet, voor die plaeg 1 igt plat ge velt in 't fand,
In uytgcroeyt door 't vier in 't midden van haer' baren.
Sog, foo, dat korat'er af van tegens de natuur
Tedert'lenin 'tverderivan fijnen nagebuur.
Zeefchuymeren, waecktop en fpiegeltu aen L ο ν D Β Ν ;
Leert dat de Zeevaert vry en veylig blijven moet;
Leert oock dat brand met brand by wijlen word geboet»
En waterrooi door 't vier niet felden word verflonden.
I.0|
Aen fijne
Keur-vorflelyke Ooorluchtigheyt
VAN
'Tandem v€nias , frecamur^
Ands kielen braken va(l van blijdfchap vicrea
vlam,
Enfchencken BRANDENBURG dewel,
komft met hun allen,
O dat my ook defe eer eeos mögt tebeurte val-
len;
En Keur vorft FR.EDERICK eens herwaertsover quanj.
En fijn verblijf een' poos aen mijnen Y - ftroom nam ,
Hoe foude ick oock 't kanon doen ^elen van mijn' wallen »
En mijnen Α μ s r ε t doen met vlag en wimpel brallen,
En van de welkomft vreugd doen Juychen mijnen dam!
] ck bid u. machtig Vorft , en fchey niet van οηΓ palen ,
Ol doe my d'eereerft aen, dat ick u eens omhalen,
Eens wat ieefteren mag alleenitjck voor wat tijds.
Ghy fult mygrootclijcx verplichten en vervreugden »
Indien ick u mijn' fucht tot uw' doorluchte deugden,
Dus lang van yerr betoont, eens toonen mag van bijds.
104
Van
Uytnemende
SCHILDER,
Gedaen door iijnen S O O N.
^ Us trock Colijtis alhier fijns Vaders fwier en we fen,
Die tot het hoogfte pcyl van ouderdom gei efen ,
'T pinceel noch even vlug deê vliegen van fijn' hand;
En grondig afgerichtin all de Jwaerftedeelen
Deryryebrhiid^erkunft, opdoekenenpenneelen
De rijcke vonden wierp van fijn begaeft vevlland.
Op defelve-
tt's 'r beeld van dien Col ν ns die beelden, beemden , beecken
Deê ichieten van 't palet, en mettje ioete iheecken
En ilagen fijns pinceels elcks oogen heeft verblijd·
Is 'r raer, als kunll en deugd in Schilders t'ficm vereenen ,
Soo heeftmcn hier wat raers, te weten 't beeld van eenen,
In wien en deugd en kunft uytbloncken als om ftrijd.
D
En
Op d'Afleeldmge
Sijner
Gedaen door den felven.
DUs heeft de Soon 't gelaet der Moeder afgeteekent,
Die twee en vijftig Jaerzïnts haren Troudag rekent,
D
In't StamboecktanD. Nieuwendal.
Enophaer'vloernoyt lijck , noytdoodkift fagnochbaer.
God wil liaer leven voorts van ongemack verfchoonen ,
En haer met haren man in 't ander leven kroonen,
Met onvergancklijck heyl; dat ( wcnfch ick ) werde waer.
' ï
In 't Stamboeck van den
//cog ^geleerden ï).
Remonfirant(ch Predicant in
FREDERICKSTAD,
Doctre nonfacere nonfolum lucr 't nihil, fei
damnt plurimum confert. CHRtSOST.
En Preker, hoe befpraekt, en kan geen'vrucht verfchaiFen,
Dieieliaen't evelhinckt, hetwelk hy komtbeftraifen:
Maer die met woord en werk fijn' hoorders leyt tot tucht,
Enfal, oNieuwendal, geen dal zijn fonder vrucht.
^uU
Van
DOorluchte Luci λ, konde ick op u Verjaren
Uw' glory na waerdy verheffen op mijnTnaren,
Wat fou mijnluyte flaen een ongemeenen trant,
En uw' Gefcoorte dag doen klincken door al 't Land 1
Μ aer een foo fwaren werck moet ick nu laten leggen:
Ick fal dan maer dit woord, in p|laets van fingen, fcggcn :
Geluckig wasdiè dag, doen binnen Amfteldam
Soo braef een groene Telg fptootuyt foogrijfen Stam
105
lO<i
Aula vitiorum cauk,
AEN IEMAND.
ι
GHy hebt uvV oudften Soon korts hofwaert acn gefonden,
dat de icnecht aldaer fijn' boerfchen aerd verleert
Maer beter boerfch van aerd , als hoerfch en ongebonden :
Die eièls fend teft hoof, krijgt veeltijds yerckens virecr.
'ti^ Ind , 't welck^di-zi//«; korts ter wereld brogt of baerde,
Jv Voer uit fijns moeders fchoot ftracx in den fchoot der acrdej
Waer over fich all 't hof thans in den rouwe vind j
Gemerckt fich elck aldaer voor vader houd van 't kind.
Κ L Α C Η Τ Ε
Der Hedendaegfche
Och! of de dertelhcyd had willen overwegen,
Hoe veel den Paerden is aen hunnen ftaert gelegen ,
Wat nut fy hun vcrfchaft, hoe aerdig hy hun ftaet >
S'en had ons achterlijf miflchien niet van cieraed,
Niet van de fweep berooft, «wer met wy vliegen, muggen
Endiergelijck geipuys af kletften vsn onf ruggen.
Nu ftaen wy wccreloos voor ftceck en feilen beet.
O wreedheyd al te fot! ο fotbeyd al w wreed.
Tct
Van den fetr uyimmmden
L Ε Ε R Α Έ, R
Der Gemeente Chrißi
Tot
Prov. io, 7.
De gedachteniflc der Rechtveerdigen
blijft iu den zegeu«
I Igtdan L Α Ν G Ε LI u s ook neergevelt in 'tftof5
[ Ja na den lijve flechs is hy in 't fand gefegen:
I Haer fijn oprechte seeft jsopwaerts aengeftegcn
IT Verbovenall'tgefterntin Gods doorluchtig Hof.
Daèr fmaekt hy nu de vfucht van dat hy tot Gods lof'
De Godsvrucht ftadig ftcef, d'ongodsvrucht daer entegen
Te keer ging met^ds Woord, als meteen' ftalen degen,
En dwers door d'oorcn heen tot in hct herte trof.
Derhal ven dat de naem des Leeraers hier beneden
In goeden geure blijf, is| duncktmy ) meer als reden:
D'eenhoudanvryinprintfijn'heugenisinecr, j
End'ander in gedient; maer niemand hoe ervare«,
Sal fijn' gedachtenis foo levendig bewaren,
Als die fijn leven fchickt na 't voorfchrift yan fijn' Leer;
■ΗΜ
lOj
ή Η
SOo shy L α ν g ε i, i,u s iïen leeren had en leven ,
En dan, Aenfchouweren, hier onder facgt gefchreyen
All'wat tot lof en roem van fijn'weliprcke'ntlicyd
Metherfienenbedochti met tong kan zijn gcfeyt,
All' wat oock pen vcimagop blanck papier te leggen
Ten prijfe van fijn' deugd ; noch ioud ghy moeten iej'.gen:
De Dichter fpreeckt teverr benecden'sMgns waerdy;
Een dicht van hoogcr toon vereyfcht dees' Schildery.
By Willem' Ldmsvelt , Boekverkoper aen
de Nieuwe Kerk. Anno 170z.