-ocr page 1-

OF

OVERROMPELT SINA

TREURSPEL.

DOOR

J. Antonides vander Goes.

Vrhs JntK^UA ruit muitos dominatα per antïos.

t'A Μ STERDAM,

% Jan Rieuwbrtsz. , Pi&ter Arentsz. en Albert
Magnus, Boekyerkóopers.

U'

-ocr page 2-

INHOUD.

R Α 21L 5 door ^jne ykekvenvanten, na dat hy met
eigen handen den Sïneefchen erfyorfl had om-

\gebragt^ tot i\ei^er Van Ska Verkoren^ VerVolgde
alle Vorflen die, doorgunfl tot 'den erf keiler Namoli^ont, ^o*
neVan Z^mchln^ ^tjne mgemhtige ,kroonxncht tegenflonden.
Onder de^e fneuVelde mee rijxkant^r I\oja
; tot hy den
jongen heere , door Verraders hem ontdekt ^^ ^ de oogen dede
uitfleken^ die^ich^elfdoor "ivanhoop den kopte pletterfiiet^ en
heVal de ^jxprinfes te onthalzen ^ fiortende in de^e twee de
Icietfle telgen der keizerlijke ierffiamme TaimMga
, met de Sinee-
fche heerfchappj'e^ Μ ^mde ν * In de^ rij ^Verdeelt heit brak
Xunchi^ keiler der Tartaren.^ in hetJ^jk.^ ^overrompelde de
hooftfiad Peking met ïVerraet · trat Tra^il > noch leyendig ge-
grepen y daerhy^tch ^elf aen een'^Vjigéhoom meende te Verhan-
gen^ de lendenen in.: en gehood .^tjn legeyfiherprechters hem
mi een hof kolom tezi^erp^orgen 'latende,^ tot een eeuwige
fchandale der ,Vorfienfchenders y .een koper heelt Tra^d Ver-*
tonende ^ hen die \elfde filaer oprechten, Dtis jsde Overrom-
peling derhooftflad, en de opgaende ^on der Tarters het einde
Vanhet7reurfpeL

■■^'Ï'S*

m

Op

-ocr page 3-

op het Sineefch

TREURSPEL

vaa

J. Antonides vander G ο esI

lMISSUS m IMPBRIUM iMAGNUMi

Ykungzus bout lijn troon vol moedtj
Als hy Zunchin heeft kleen gekorven j,
Gehakt aen ftukken, zoo verwoet;^
In root ciment van "s keizers bloet:
Maer eer de rijxbouw is beftorven,
Barfi: Xunchi, als een hooge vloetj
Ten rijke in, floot het met den voet
Om verre, een rijk met kracht verworven
En dwinglandye, ftaet niet lang.
Wat's heerfchappy > een overgangV

J. v, VONDELo

/.

VER-

-ocr page 4-

VERTOONING voor hètTreurfpeU

IA · %

\

De keizer van Trazil daorftoken„ fmoort in bloet,-
Trazil wort Vorit gehuld van vele oprcerelingen.
Prins Koja zwijmt van rouw. zoo toont de tegenfpoet
Hoe los de Vorilen ilaen, in ftaetveranderingen..

Y Ε R Τ O Ó ΝIΝ G na 't vierde deél.

Trazil verhangt zichzelf om 's vyands bant t'ontgaen>
Maer wort van 't brullent heir der Tarters overvallen.

Hun velt heer kerft de koorde, al 't leger ziet het aen.
't Geluk befpot wel elky maer Vorilen· boven allen..

V Ε R Τ O O ΝIΝ G in \ vijfde bedrijf.

Λ ■

VorftXunchi fpant aldus de vierfchaer in de nacht ^^ ,
En treet den grootften Vorft des aerdrijks op de lenden..

Zijn hofftoet fchreit. het heir der Tarters zwelt en lacht.
Geen grootvorft noeme zich gelukkig voor zijn Ende.-

3-·

copye:

-ocr page 5-

ρ γ Ε

Van de

I Ύ I L Ε G I Ε.

ρ

Ε Staten van Hollandt ende Weilvrieil-.indt doen te weten. Alfo Ons
vertoont is by de tegenwoordigs Regenten van de Schouwburg tot
Amilerdam. Dat fy Stipplianten iedert eenige Jaren herwaerts met hunne
goede vrinden hadden gemackt en tenToonelegevoertvericheiden werc-
ken , foq-j^an Trcurfpelcn , BlyfpGlen als Kluchten, welcke iy lieden
nu geernéliiet den drückgemeen wilden maecken, doch gemerkt datdeiè
vvercken door het nadruckcn van atideren, veel van haer luyiler, iöoin
Tael als Spelkonft Tonden komen te verliefen, ende alfoo fy Supplianten
hen berooft fouden fien van hun byiönder ooghwit om de Nederduytfchc
Tael en de Dichtkonil voort te iëtte'n , foo vonden fy hen genootfaekt,
om daer inne te voorfien, ende hen te keeren tot Ons, onderdanigh ver-
foeckende , dat Wy omme i^edepen voorfz. de Supplianten geliefden te
verlenen Oftroy ofte Privilegie, omme alle hunne werken reets gemaekc
ende noch in 't licht te brengen, den tydt van vyftien Jacen alleen te mo-
gen drucken en verkopen of doen drukken en verkopen, met verbot
van alle andre op.feeekere hoDge peene daar toe by Ons re.ftellen ende
voorts in communi forma. Soo is 't dat Wy de Zake en 'c verfoek voorfz.
overgemerkt hebbende, ende genegen wefende ter bede van de Suppli-
anten, uyt Onfe i'Êchte wetenfchap , „Souveraine magt ende authoriteyt
defelve fuppliantengeconfenteert, geaccordeert ende geodroyeert hebben,
xonfenteren, accorderen ende oiSlroyeren mits defen, dat iygeduurende
den tyt van vijftien eerft achrer een volgende Jaren de voorfz, werken
die reeds gedrukt zijn, ende die van tiji: tot tijt door haer gemaekt ende
't licht gebragt iullen werden, binnen den voorfz.Onfeii Lande alleen

in

Tullen mogen drukken , doen drukken , uitgeven en verkopen. Verbie-
dende daarom allen ende cenen ygelijken deielve v/erken naar te drucken,
ofte elders naer gedrukt binnen den felve Onfe Lande te brengen, uic
te geven ofte te verkopen , op de verbeurte van alle de naargedrukte,
ingebragte ofte verkogte exemplaren , ende een boete van drie bondeit
guldens daer en boven te verbeuren , te appliceren een darde part voor
den Officiec die de calange doen (al, een darde-part voor den Armen der
Plaetfe daer het cafus voorvallen fal , ende het reileerende derde-part
voor den Supplianten.
Alks in dien verftandc , dat wy de'Supplianten

met

-ocr page 6-

met dcfen Onfen Oitroye alleen willende gratificeren tot verhocdinge
van hare fchade door het nadriicken van de voorfz. werken, daar door
in geenige deelen verflaen, den inhoude van dien te Authoriferen ofte
te advoueren , ende veel min de felve onder Onfe protedie ende be-
icherminge, eenig meerder credit, aenfien ofte reputatie te geven, ne-
maar de Suppllianten in cas daar in iets onbehoorlijkx foude mogen in-
fiueren , alle het felve tot haren lafte fullen gehouden wefen te verant-
woorden , tot dien einde wel expre0èlijk begerende , dat by aldien fy
deien Onfen Odroye voor de felve Werken fullen willen ftellen, daer
van geene geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie fullen mogen ma-
ken, nemaer gehouden fullen wefen het felve O6troy in 't eebeel ende
fonder eenige Omiiïie daar voor te drukken ofte te doen drukken, ende
dat fy. gehouden fullen zijn een exemplaer van alle de vooriz. werken,
gebonden ende wel geconditioneert te brengén in de Bibliorheeccj yan
'Onfe Univerfiteyt tot Leyden, ende daar van behoorlijk te doen blijken.
Alles op peene van het effeót van dien te verliefen. Ende ten einde de
Supplianten defcn Onfen confente Odroye mogen genieten als naar be-
hooren : Laften wy eenen ygelijken die 't aengaen mag, dat iy dc
Supplianten van den inhoude van defen doen,^laten en gedogen, ru-
ftelijk en volkomentlijk genieten en ceiTcrende alle beletten ter contrarie.
Gedaen in den Hage onder Onfen grooten Zegele hier aen doen hangen
den XIX September, in 't Jaer onfes Heeren en Zaligmakers duyfent fes-
hondert vieren tachtig.

G. F Α G Ε L.

Ter Ordonnantie van de Staten
SIMON vanBEAÜMONT;^

De tegenwoordige Regenten van de Sc η ο υ'w β, heb-
ben het Recht van de bovenftaande Privilegie, voor dit Treurlpel vergunt
aen
atbert Magnus, Boekverkoper tot Amfterdam,

Jn Amfterdm dm z.Jpril 1685'..,

korx

-ocr page 7-

KORT INHOUD.

TR Α Ζ ï L rukt Sina om door Keizermoordery;
Befnoeit de Vorftcikm en d'overige telgen.
Verraders vilTchen, in die kroontwift, op hun ty,
En noden Tartarie om Sina in te zwelgen.

Voril Xunchi breekt in 't hof van Peking met zijn magt,
En krijgt by avontuur 't Sinecfch gezach gevangen.

Zoo O v ε rro μ ρ ε l τ hy heel S i ν α in de nacht.
Haer keizer wort in 't hof beij"»ot en opgehangen.
De vreugde en rou ontmoet op 'c krachtigfl: hier elkander.
Zoo rolt de heerfchappy van d'eene Voril op d'ander.

persoonaedje n.

μaöve nlung
Κ o J Α, Rijxkantzclict·.
Τ r α ζ i l.
S o c η i d o ν.

Καμιζλιλε, Rijxprinfcs. ' '

SINKIO. lv„rade«

Hunguan^

Rei Van Sine-esinnen.

Namolizont, Erfkeizcr.

Van li. Trouwanten

(^UIZING^ '

Xunchi. Keizer van TaRtarie.
Ν ο j ο ζ a. i

R i D D ERS c η α ρ DER Τ α RT AR Ε ν. /

Q^u Α R ο Ν G, Velthcer van Xunchi. ;

Rei van TarταRiscHE Priesters.
Likungs, Vclthecr van T r α ζ i l.

urbaen. 5

Α ertswichelaer. i

ReiVanSinhëschePriesters. '
Celione.

Λ

Het Trcurfpel begint iii de morgeniton^, fpeclt
dien dagh en nacht, vvaer in het eindigt.

Het Toneel is in en om Peking, Hooftftad yan Sina,

li?"

-ocr page 8-

Fol. i

Τ R Α Ζ I L,

of'

OVERROMPELT SINA.

(JMAovenlmg, Koja. l'razlL

Oö wort de heerfchappy uw grootfcheit op gedrongen J
En uw naemhafdgheit 5 beftorven op de tongen
Der dankbare gemeente in hof-en burgervreugt,
Ten Hemel opgevoert! uw acngebore deugt,
Waer door gy d'aerdboom ftut met onvermoeide fchoudcreu
Trotzeert'de heldefaemvan uw doorluchtige ouderen^
Wier onbevlekte roem in alle harten leeft,
Yan yder aengebeén, van niemant nageftreeft.
Indien Thïenki, uit het marmergraf gerezen .
De mond des doods ontrukt, uw daden quam te lezen
Die 't overprachtig Hof met beeld en ichildery
Vcrfieren, koninklijk gegoten, ry aeii ry,
Hoe zou de gryze Heer zijn doorgewaekte nachten,
En tevens 't Godendom bedanken en grootachten,
Als hy zijn ftrijdbre Zoon Heer Vaders heideijpoor .
Met loffelijke drift, en dringende dwers door
De ilormen van 't geval, zoo moedig na zag ilappen!
Wie dorft den aerrstieran het hart te barfte trappen
Voor wie dees kreitsgodin bekrete neder lag,
En Vv^achte, half verkracht, den allerjongilen ilag?
AVie plante in Tartarie een bofch van krijgsftandaerden,
Op 't ruilig hoefgcklcp der briefchende oorloogspaarden
En olifanten, in den oorloge uitgeleert?
Wie heeft het dom ge welt grootmoedig afgekeert.
En dreef zijn hengil te wedde ind'yszee; en de plaiTeii
Daer 't barsNiüche,'rcets den nagebuur ontwafTen,

Α ,'tPvijk

-ocr page 9-

- τ R Λ ζ i L , of

'tRijk Ichuimdei öii zwkrde aibm zijn ftrengfe geefeIrQêa,
In vrede noit Vérnoegta in oorlog niiiimer móé?
Wie maeide zulk een oogil ontarnde wapenrokken,
Borftfchildcn, armgefpan, verbaeil van 't lijf getrokken 5
Vergifre pylerï op üW yzre bofft g€kdakt,
Als oorlogshelt Trazil, fioiC iii zijn moed verzwakt/
Koj, Wie heeft het hartebloct van Vorften ingezwolgen
Als keizerbeul Trazil ? de wmek ftapt hem verbolgen*^
Met gloeiende oOgen ml , en fpöokt iilet fakkéliichf ^
Berooft hem h^eft van bfdn of 't hatelijk gezicht
Die dus onwettig koomt
öp Sinaés heerfGhtroön brallen j
Maer die té fchielijk klimt kan fehielijk nedéffalleft.
De kroori, met blöêf gekoeht j weft Wéér met blöet betaelt.
De wrake raak' hem 't itteeft die^e eéfft heéfc aengehaelt.
Traz, Die necrgetfede'n leitleef flux zijrt tofl'g bétooilieri.

Is met het aeii2;ieii vaii üw ftarilhiiis; ömgeköomen.
Uw wieken zij β geköifr..

ïCoj. Die vloek treiFé ifwéri kop.

En leggen wyder tm. God fegtê ons Wedéf op.
Al lieptge daer de zoiigebule fni^'t: gotidc ifralen,
In haren rïïörgenfefit 't gtóehtè do^t verdwalen.
Tot daerze moe geftreefü haer daighi'eïs heeft' tdlbracht s
En blaekc iii reilen kkeril
iri 't niieriÏ Van onzen nacht:
Gy zult de Go^heit,· die 't verborgen kan doofgforiden s.
En wiem öiit2:a€'hbfe m^gf
op alle pflaefs en' ftoiïcfen,
Geproeft wert tiuir op tturj die 's afgrörits ingewaftt
Draeit uit de middelfpil: die holle zee tot land
En ftranC t^t
water fmelt, en 't onAveér kan gebie'den%
Die Godheiü kunt gy no'ch ontveinzen noch ontvlieden.
Hier Wört gy voor gedaegt'j daer cf ongereclitigheit
Met moort en tieranny haei byftant Weït ontzert.
rraz.. En gy' Vöor vort Trazil, die óverwönne duiken
En fchelmen fneïivlen doe, en zal mijn magt gebriiiken
Aen ydei; dk
mh jiiet gewillig nederftrekr.

-ocr page 10-

OVERROMPELTSINA. j

Koj. Vervloekte ftaetziigt, och ί wat hebtge al qiiaets verwekt,·
CMaqy..^ Hier WQrt in verrit T^m^ herftelt het recht der vojken.
De bloethond toooicje
inhlaet, uwnaem dripgt door de wol-
De rijken da.iikeii u voor 2;ulken heldendaet. " (ken.

Koj, Voor zulken moort die 't ligt der zonne in't aenfchijη flaet.
Die alle vorften z^l ten dpei der ZAvaqrden zetteii:^
En oefnen wraek en moort iq plaets vao eer' en wetten.
Koomt onderdanen fte^kt ημ 't leinnier ia zijn borft
En kroont een groot tiejan tat
allergroQtften voril.
Indien de vleyerj die de. Prinien. doet Yerwilderea ί
Die hare afgrijilijkhcién Zpo fchoon weet af tc fchilderen.
Om 't zielvefgif zulk een boQ§Jieit met zich fleept,
Wierd hatelijk ten Hove en Stedei^ uitgezweep.tr,
Men zou de. gr^Qteii in geen fchelmen
zim verkeeren.
Geen fchelmen,^ even tro^^ haer gruwelen verweeren.
Τraz. Gediilt te lang getergt haril uit in raze.i;n.y..
Voort, kniel geiwiUig vooï niyn op^perheisrich^py.
Erkenme voor uw yorfl;> en fpaer nw eigen leyen·-
KoJ. Ik zal my nimniejr· in uw vlpekverbojpd, begeven.
Ik haete u ^leei;: dan ee^a verflin.br^ krokodil,,
Of bloetziek l^ndgedrocht ^ on^ankb^re TraziL
Geen aengefokte wolf zou 't wddxDen min, vergelden.
Geen Tiger, woedende in hex zui4erbo&h„ en velden
Die Ganges wajterkolk. beknabkell: mf^t zijn vlpet y
Beloonde zoo de^D-epgt.,

Traz. Houdi het: zied^d· blpet-

Bruifcht door mijn aJreo-, viee§:de ftijenghfiitï vai^ mijn toren>

Of denk maer op uw dcpd.,

Koj. Pi^ hek ik aJ: verkoren.»

Ik leef niet langer nu heer broeder 't, vorftKjfc gjtaf, ,

De waren, erfgenAgift d'oBtw;:Qng^.fepterftaf,

Ontberen moet..

Koj. Tot gy den dooden Helt het 'leven weer zult geven.

Α 2 Geen

-ocr page 11-

^ τ R Α ζ I L, of

Geen baftertnazaet op ons erftroon triomfeert.
Traz. De wolfhont wort vergeeffch het blaffen afgeleert.
Mijn lijfibifiers fchiet toe. betoomt die lafterwoorden.
Schiet toe 3 en Vingert om de kop de taje koorden.

ICoj' Welaen ik zal mijn hals ontblooten
En moedig geven aen de ilrop.
Daer deugt wertuit'et rijk geilooten

Befteigert tieranny den top.
] k zie heer broeders fchimme zweven ^

Gewont aen res;te en ilinkerboril.
Ach ! daer 's de moortpook ingedreven

Met onwaerdeerbaer bloet bemoril.
Een bofchleeuw zelfs weet van ontfermen

En qnetft een droeve moeder niet.
Noch 't krooft > geftrengelt in haer armen 3,

Of 't fchoon den honger hem gebiet.
Trazil alleen wort onbevvOogenr

Beftookt zijn Heer op't ledekant.
Zijn vorft groet hem met iluimrende oogen.

Hy moort zijn vorft met eigen hand.
Thïenchiï rol' zijn donderklooten,
Ja heel den hemel op dat hooft
Wel waert in d' afgront neêrgeftooten,

En van zijn valfche glans berooft.
Zijn ftraf doe alle boozen beven!

Befchaf hem nergens trooft of heul..
Hy moet op alle tongen leven^
Gefchandvlekt voor een keizerbeul.
è Wee! ó imert! laet los.

^'raz. Knijp toe. gy herwaerts aen.

Gy zult met uwen voet op zijnen gorgel ftaen.
Maövenlung trap gy 't hartjoekkig hart om itpkken.

Zoo

-ocr page 12-

ο ν Ε R R ο Μ ρ Ε L τ S I Ν Α. ^

Zoo leer een onderdaen voor overheeren bukken!

CMaöv. 'tGact wel. de weereltkroon befchaduwt uwekmini

De tegenblaifer ftort in 't akelige puin

Van 't omgevroete kof. de laftermont, verlegen, ' /

Zoek heul aen uw gezach, of val voor uwen degen.

'ïraz.. Nu moet Namolizont my vreezen als zijn heer.

En oiFren voril Trazil het uitgedient geweer.

Of fterven. 'trijk vereifcht dat wy hem leeren buigen.

Hy moet gehoorzaem zijn, of alles valt in duigen.

Mév. De hoffpie, die ik zond aen 't zuiden van 't gebergt'ji

Dat met zijn fteile kruin 't gefpan der wolken tergt",

ïs weérgekeert, en zag in 't eerft een ilofwolk dry ven:

Daer na Namolizont de lucht en Goón bekyven.

'De reden wort gezuft] hy trekt na d'oude poort

Met al zijn kamerwacht en weinig aen hang.

Τraz. Voort.

Men dubbele de wacht aen bolwerken en muuren.

De poorten blijven toe. men zal hun wel verduuren.

Wy Hellen't aen uw zorg. ga heen mijn Xurian.

Een fchrander Vorft let ook op 't geen gebeuren kan;

Sochidon, Kamïmme~. '

Droog op die vochtepeerlemijnen^^^
Die d'overvloet der hertepijnen
Uitgieten op dat aengezicht,
Daer al wat fchoonheit heeft voorzwichn,
'tis vorilelik, gehard in plagen
Jtn fier te zijn in onheil dragen.
Dat paft uw zonneftam, heldin.
Ei toom de vrouwen aert wat in,
En toon dat nu de mannekleeren
U met een heldenmoet vereeren·.

Α 3 Kam

-ocr page 13-

4 τ R Α ζ I Ι,οΐ

Km. Een maegdewt|erte is teef, andre raet te g-ven
Yajt lichter aV dip die het leven

Noch zoet is luiiireV wy zijn 't moe^e. al onze pyn
Is om heer broeder, of l^n '^ie flauwhevtig zijn
Die fterven kanT

Soek Pie d^n l^n leven

Wanneer 't geluji hen^^ I^eeft begeven^
En onderdrukt met ^and ep vo^t/
E)4e is eerft dapper van gerriQet.
Klaekmo^digheit blijft onbewpog^iv.
En ziet la^t ongeil pndep d'pqgen,
Hoe yflilf het woed en barnt.
Al rolde d'aerdi^loot ρη,ι 't geft^rnt,
A\ Yiel de,i;i Hej;nel uit ^ijnj h^ken ,
Ai krielde 't ront van ilarig' eri draken,
Noch. biu^t de dapperheit voor 't wee,
^ei; fteenklip voor de ?ee.
■Kam. Hou οφ n>ijn dro.^ieit is te groot ogi rafCt te hooiden.
Zy barit teii 9Pgei^ ιμΐ[. e^ poogde ik die te fipipor^,
De vloer ζομ' iegen niy getuigen dat nuj.n hert
Veel harder was van aert als 't marmer in zijn imert.

'k Wil fter^ei^,
Soch. Sterf niet ongewroken.

Trazil wa'de eeclj: zijn kop gebrpkeu.
Ik wil niet di,tg? niet en. t:]:êurt}^
Maer dat- gy 't opkropt qp zijn-bj^urt.
Kam. Ach ! Spi:hid,9n is^ klagen

Als nu ? ik ben te zw^k, ζρα %rken rouw', ie dragen.
Of meintge dat mijn, kunne opk wiffeic mei mija K^eet ?
Soch. \ Ge duit rppet verder gaen als't leet..
Wan neer een. heete ftprin van rappen
De d^ugt b^r-cit.flaet-aen, te klaijip^,,
BeProeft, zy^ eerft ïi^^er ktacht te WhL,
Km. Een Vrouw bied v/eers genoeg die met haer tranen vecht.

Dat

-ocr page 14-

ο ν Ε κ θ Μ f Ε ii f S IN Α.

Soch. Dat toone u fcüHês: ftarrewigefi
Met haef téh Meihêi ópgédragen.

• Die heeft fefeiiig geböüt νοί moei:,
, Uit haer verilageh zööhéri Bidet.
Zy trat de mooroeiiaéi: pp 't KafCè
Die aile-vorften plaêgdé eti tafte :
Nu ziètge nocH iïicr itad Öiii Hoog
Geftegeri tot den fëgènfeöög.
Km, Gy zult veel eer een vludit van zwafïé i^angèi

Aen Croces oever, en de witte raéf zien Bangeii
En drijven op de lucht^ als zülk'eNank^e^ thëëé}
Dat toon haer lang geviert , niaér gadelqbs ge^èér,
Sic^A Het lijden ilijt door méèdig lijden*
Ei zet de dröeméit wat ter- zijdéri,
En trek in d€ze rufting voort
Na Pueheu iafigs de légefpoort.
Om uw heer Broeder te begroeten :
En a:ls dep helt u konit óntmóèten
Storf dan uw voiie bof ft ééns uit.
Terwijl de tent uW ifem Beiüié.
Hier kan oofc/"t zwijgen ü ye^^^^
Spöei yooTt. fpöei voort Hèldïn, 't is. ff ddë.
Kam. Aeh 1 mpèt ik dan by nacht déür fiafe boffcfieii wafeii
En itaen mifehién teri doel voor nachtviytüitènafên
Op moort gefch^rpt? Koe paft êéri riiaégC dit' itréng fevèl::
Doorluchte Sochidon '^aêrt gy mijn métgezét
S0ck Zoo i^'t mét u en my gedaén.
Gk tis zeer^ zorgiik'iii^P te ftaé^^^^^
Dé Goden ^tellen ^ïwe treden.
Maek haeft, uw leetis Kaeii: géledcn.

Hou moet hd'difl! vqlg Aiw gelu^^^^ --

^^ Zoo zie iS ons yerloft- yan ''t juk:
Ë|ï uw heer Broeder
met den degelï
Zijn erftroon ruftig op gafléegen.

τ

Dat

-ocr page 15-

^ τ R Α ζ I L, of

Dat moniler treden op den nek.
Maer ilil. 't is tijc dat ik vertrek :
Ik hoor de binnekamer kraken.
Nu Ican de noot ons voeten maken.
Km. Mijn voeten gy kunt noit godvruchter bevaert Iioopen
Als nu gy Bieder en u zeiven vry zult loopen.
Vaer wei dan eerloos Hof, ik ga in baliingfchap
Uw' Jceizer zoeken, zie zoo lang ten hoogften trap
Een vorilenmoordcnaer. bewaertme alziende Goden!
Soch. Dit hofgevaer worde eeril ontvloden.
De Held kan nu niet ver meer zijn.
ïk zal u beide hier, met pijn ,
Yerwaehten voor de middaghllralen.
Kdm. Vaer v/el dan moortfpeloni< ik ga in duiiler dwalen.

Sinkïo. Bmzïm^·

O

Ach! ryxvcrraet wat ileekt uw angel vol venijn,
Dat al mijn luften bluft met ingebeelde iehijn.
Zoo dilavils my de haet het icbelmftuk komt te raden,
Ontraet het d'achtbaerheit. maer 't is nu al te fpade.
Wat raer? en fchoon dit frrekt tot d'ondergangvan 't rijk,
Het vordert tot mijn v/raek, en die is loffelijk.
Bung. Wat doet Iheer Sinkio, daer alles legt gedoken,
Ia ruil , met zulkenMngil in zijne kamer fpoken
In 't zijden bedgew^aet en 't naerfte vande nacht
Hoe zoo fiauhartig: ei, herftel d'aeloude kracht.
De Hemel draegt ons gunil. de heldre ilarren blinken
Atn 't Hemelfche gewelf, de flauwe maen aen 't zinken
Rolt fieil van 't noorderas om 's aerdkloots andre kant,
Dacr 't zout met ys bevloert, aenftootei^de op het ilrant,
De hooge duinen beukt door ftorm op ftomi gezwollen.
Zoo helpt te felle fpoor het fpoorloos ros op hollen!
Süik. Zoo maekt de grijze zorg een ilaetheers brein verwan:

Ηίίίί^ξ.

-ocr page 16-

OVERROMPELT SIN Α. ^

Bung, Zoo baert verflofte zorg, als 't qiiaet wil,bktrefmert

Een wyzeii laet zijn voet de maet niet overtreden:

Hy toetft zijn levensloop int fpiegelglas der reden

Die 't alles evenaert na recht met onderfcheitj

Daer elk geketent wort van zijn begeerlijkheit

Toomt liyze, en leert het al hem met ontzach gemoeten.

De wolken tredende groothartig met zijn voeten :

Bepaelt de vuurigheit der hartitochte in haer maet,

Dat door haer drift het brein of niet aen 't quynen flaet

Of los fta zonder zorg.

Sink. Heer Hungüan, het vrcezen

Voor rijxverraet, dat, eer de tweede zon vérrezen
In 't ooften 't land befchijnt met een bebloeden dagh>
D'ontranfte Hulk van 't rijk zal breken met een flag^
Ontftelt rnijn harflenen. zal Sinkio dan baden
In't reutelende bloet3 afkeerig van genaden? f. i
Zal ik heel Sina, met de bloettoorts van veraet,
Ontfteken ? Ximchi, dien aertsvyant van den ftaet,
Met al zijn roofgevolg de grenzen open zetten,
Dat, door erfhatery heel 't landfchap zal verpletten ?
Verileende ziel zïjt gy 't die zulke gruwlen brout?
Roofzieke handen, zult gy dat^ezoedlent gout ^
Die moordbezolding dan ontfangcn met u vingren ? '
Of, razende van fpijt, die geene in 't aenzigt ilingren
Die u.met valfche fchijn, zoo fchendig heeft verleit ?
Hung. Hoe waeit de wêerhaeri om. van uw genegentheit!
Een helt, niaer eens gehoont is fteets van wraek bezeten.
Sink. Ik ken geen eedier wraek als zelfs de wraek vergeten.
Zoo God elk ilraiten zou die tegen 't hemels mort,
Hy fchoot aen donderen en blixemen te kort.
Ey keer de kiel na land eer 't onweer deur komt breken.
Hmg. Geen noot, al barften al de ftormen uit haer ftreken.
Die veilig ftranden kan daer 't lommerrijke bofdi ^ ,
Het water fehildert met een paviljoen van moich

' Β ' £n

-ocr page 17-

10 τ R Α ζ I L . of

En bkdren, vreeft vergeeffch de worftelende winden ^
Maer die geduurig wikt kan altijt oriruft vinden.
Die niet lafhartig is houd evenmoedig ilal.
Sink. De reukeioosheit ftort haer zelven in haer val.
Himg. Ik volg de zon, en haete een wifpeltuurig wezen.
Die grootheit voegt een man. wy hebben niets te yreezen.
Iiidienmen deze wraek maer heimelijk belegt
Zie ik de itanders voor Peking al opgerecht.
Zoo dra de donkre nacht 3 de daghtorts heeft verdreven ,
Zie ik den Tarter al tot hooft des Ryx verheven.
De ringmiiurwachters zijn in ilaep geziiil met geit.
Ku duikt hy in 't gebergte om al zijn krijgsgewelt^
Zoo haeft ik hem alom de wapenburgten open',
Met magt te preflen en de rijxftad afteloopen.
Dan zal 't oiidankbaer rijk, na zulk een langen haetj,
In Tarter en Sineefch verwiiTelen vanftaet,
Sink. Wel aen ik blijve u trou. zoo wort de wrok verbeten?
Die fteets de Tarter voede op Sinaes ingezeten,
Zoo lang de ringmuur hem, van alle kant benart>
Gelijk een marmerberg gefmeten wierd op 't harr.
Een oorloogsborftwéer die zijn razerny kon breken!
Die gadelooze muur, die
't daghlicht ziet ontfteken
Als d'oofterzon verrijfl: met roozen in 't gezigt^.
En dooven in het weft het uitgediende licht.
Tart noch, na zoo veel ramps, het woeden van de jaren ,,
En (leekt haer voorhooft by Korea uit de baren
Daer Galoos fnelle vloet, door 't uitgedroogde zant y
Met ongeftuimigheit, in Iratuzi ftrant:
Van daer wortze opgehaelt op hemelhooge duinen
En bergen,woeilen wilt met ongenaekbre kruinen,
Daer Xenzistigerlant het weft in d'oogen heeft.
Tot datze in 't fteil gebergt de Hoang deurtocht geeft,
En ftut dat trots gevaerte, op onverwrikbrc ftylen,
In eene fchakeling van driemaelhondert mylenj

Een

i
r

-ocr page 18-

ο ν Ε R R Ο Μ Ρ Ε L Τ SIN Α;

Een werkftuk dat met recht den vreemdeling ontftelt.
'Hung. Die muiirfchans buigt zijn hooft voor Xunchiskrijgsge-
Sink, Ik vrees heel Sinaes vloek my op den hals te halen. (welt.
Bung. Denkt nu de helt niet meer op al zijn ftaetfchandalen.?
Hoe hy, in ballingfchap ter ryxftede uitgejaegt,
Van't mandorijnsdom als een ichelm wierd aengeklaegt.
En 't opperveltheerfchap zijn dapperheit ontrokken?
Dat zy nu voelen hoe wy wreken na het wrokken.
Zal ik een zonneling mijn adelijk geflacht,
Dat onlangs noch aen 't eind der weerelt hooggeacht.
Van inheemfch en uitheemfch met vrees wierd aengebeden,
Van dit ondankbaer rijk dus op den nek zien treden .
En vorderen mijn val ? en ...

SïnL· Zwijg uws vaders doot.

De hoon is groot genoeg 5 maer onze wraek te groot.
Htmg, Ho&ferer wraek hoe nutft. zoo leertmen Vorften achten.
S'mk. Hoe hebt gy 't voords beleit ^
Hung. 'K vergaderde al de krachten

Van mijn verftant byeen> vervloekte Vorft enftad.
Maer aen de flykrivier wierd ik by 't hooft gevat
Van legerronden, my met kracht op 't lijf gevallen.
Men fleepte my geboeitin hare leger wallen,
Daer keizer Xunchi elk gebied na d'aert van 't land,
En d'oorlogsblixem zwaeit in zijn ontzachbre hand.
Daer heb ik, fteunende op uw eed en achtbaerheden >
Peking hem opgeveilt. hy komt vaft aengereden
De groote heirbaen langs met al zijn ruitery.
Ons landvolk valt hem toe, uit vrees voor tieranny.
Den grooten moor ....

Hou op. ik zie Trazil genaken.
Hy treetin zijn vertrek, het keizerlijk fcharlaken
Vloeit om zijn fchouderen. de gele tullebant
Die ftyf van peerlen ftaet met gout en diamant, >
Op 't heerlijxt geborduurt, verdooft de ftarrelichten.

Β a Zijn

-ocr page 19-

^ τ R Α ζ I L, of

Zijn zilver borftgewaet hoeft voor geen glans te zmchton.
Ik vrees befpieders. \^olgme in mijn geheimzalet>
Op datmen alles wikke en raedilage onbelet.

lid vm Sineezinnen.

EER.

Die

L κ

Hofjoiferfchap höiid op van zingen

En meng' een fcliielijk moorrgeklag ^
Opdat de weergalm door mag dringen.

Met naer gekerm van wee, en ach:
Tot daer uw vorft legt opgctoogen

In d'eerfte ililte van de nacht.
Wend na dit bloedtooneel uw oogen.

Barll uit. barft uit met al uw magt.
Rukt vanden hals de peerelfnoeren

En knooptze zamen tot een koort
Opdat den fchelm niet uit kan voeren

De gruwelijxfte vorftemoort.
Trazil, door kroonzucht aengedreven
Heeft reets de moortpook opgeheven.

I. Τ ε G ε Ν κ ε ε R. \

De bloetdorft luiilert na geen weencn.

De moorder heeft zijn wil volbracht.
Men zou de doove marmerfteenen

Eer fmelten door de maegdeklagt,
Als dat verileende herte, op moorden:

En keizerilachten afgericht 3
"V^ermurwen door gezochte woorden;

óMaen! verberg uw bleik gezicht,
Of ruk uw paerden om
in 't draven.
Wiens boezem barft niet van verdriet^.

-ocr page 20-

ο ν Ε R R ο Μ ρ Ε L τ S I Ν Α.

Die diis van aengefokte ilaven
De milde Heer verraden ziet.
Slaep nu geruft
Qp kamerlingen,
Die wakende uwe koets omringen..

II. Κ ε ε rv

Ja krab de blanke borilen open:

Ontzeg my niet die zwakke hulp;
Op dat het bloet, daer uitgeloopen.

Het hof en hofmagt overftulp.
Wie zal nu zuchten als wy klagen .

En, tot verlichting onzer laft5
Die op zijn fchoudrcn helpen dragen.

Nu ryxcham Koja leit vermaft
En onderdrukt van dwingellanden ?

Hoe heeft de nyt haer gal gebraekt/
ó Wreede en eerelooze handen,

Die eerft de koorden hebt gemaek't
Waer door nu onze zon gaet duiken!.
Maer wreedèr dieze dorft gebruiken. ^

II. Teegenkbek.

Dacr is noch hoop in onze rampent
Ons onheil is niet zonder trooft.
Gelijk de zon de bruine dampen.

Wanneer zy 't dorftig ooften rooft >
Doet vlieden voor haer heldre ftralen

En met een aldoorkruipent licht, '

Gedrongen door de hemelzalen,

Van 's aertryx duifter aengezichc;
De nevel vaegt en op doet klaren:

Zoo zal den Helt Namolizont, ·
Al wat ons hier kan fchaduw baren ·
Yerdi-yvcii in zijn morgenftont

Β 3 " En

-ocr page 21-

τ R Α ζ I L,of

En drukken die hem wou verdrukken.
Den Hemel doe zijn wenfcli gelukken.

Toekeer.

Hoe kruipt de wreetheic in de herten

Daer hoovaerdy gekoeftert wort!
ó Moederfmert van alle fmerten ^

Wat hebt gy menig neérgeilort!
Gy helpt Trazil door zoo veel klingen
Door zulk een heir van kamerwacht .
Den zoon der zonnegod befpringen

En moorden in de nare nacht.
Daèr kroonzucht wort in 't hert gelaten^

Krijgt'eer en deugt een wiiTe krak.
Waer op is toch een menfch verwaten!

Hy is een huis vol ongemak.
Een licht in dbopen lucht te branden.
Een bal, geftelt in 't noodlots handen.

TWEE D Ε Β Ε D R. y F.

Namolizont, Vanü. S^i^tng. Kamizame,

Ε morgenzon' beklimt haer luifterrijke wagen,
En heeft haer rofgefpan wéér in 't gareel geiTagen
Tot haer gewoone reis. de heuvelfchaduw fchiet
Allenxkens kleiner néér, en mis ik niet, men ziet
Peking daer rijzen met een kroon van zeven muuren.
Gelijk een Koningin de grijze tijt verduuren.
Met torens zonder tal, en Tempelen vol fchat.
Wy zijn ter goeder uur getrokken onder ilad.

.FanL Wat kon zijn Majefteit by nacht en onweer dringen
Tot reizen over üeil gebergte en woefte klingen,
En woeilinyen vol vernielent ongediert,
Dat, dol van hongor, in eenzame nachten tiert.

En

-ocr page 22-

OVERROMPELT SIN Μ ιψ

En grimmende om een proy, rukt met fchenzieke tanden 5
Al wat het vint van een als bloedige offerhanden ?

Een duiftre droom, of een vervaerlijk nachtgezicht,,
Dreef my, rampzalige, ten bedde uit voor het licht:
Een veltilangj docht my , in het zorgloos hofgekroopen.
En heimlik door den rang der helbaerdiers - geiïopen,
Schoot haer vervloekt fenyn Heer Vader in het hert.
Hy fterft en ftort ter neêr. ik ftond alzints verwart
En dicht bezet in haer gevlochte flangekrollen.
De blaeugefchubde rug was van *t vergif gezwollen/
De tonge fchuifelde met d'oogen gints en weêr.
Ik vluchte te vergeefs, en ploiFe in 't ftof ter neêr.
Zy kromt zich in de kroon, van Vaders kruin gevallen;'
^iz,. Daer 'sonraet.ik quam naeuaen geen zy van de wallen/.
Of een verrader dreefme een keizelfteen na 't hooft.
Ik riep. mijn ftemme wierd door wapenklank verdooft.
Ik vong tot driemael toe, met mijn verwonderdeooren,
'tGedruifch, gewrongen uit de dondrende oorloogshooren:^:
De fchorre krygsklaroen klonk driewerf moortgefchal j
Terwijl 't ontbreidelt grauw vafl: bulderde op de wal.
Toen ruk ik na de poort en vinde d'yfre ftaven
Op een geknarft. ik hoor een drommel ruiters draven,
En worde kreet op kreet dus fchandlik gebraveert:
Uw Hof is uit. Zunchin gedoot, gy overheert.
Nam. Wat hoorcn wy! kan dan den hemel dit gedöogen ί:
Getergde Goden 1 ziet gy zonder toornige oogen ·
Die moetwil aen ? ontfteckt uw blixemvuur tot wraek,.
En ftapel ftraf op ftraf dat alles dreune en kraek.
6 Droom 1 6 Heerfchappy i wat flag is diti

Kamizame. HméiziOnt. Seizing, Vmü.

Kam. Doet open.

Nam. Wit zyt^C^

Kam. Uw bloedverwant dc tierannie ontloopcn.

-ocr page 23-

Τ R Α Ζ I

Nam. Hiei' fchuilc verradcry. brengt wapens, brengt geweer."
ïndienme ilerven moet, men fterv' met wapenecr.
Kam. Doet open.

Ndm. Sta. wie durft mijn' hoogheit overvallen ?

Kam. Ik, die in dit gewaet neêrdaelde van de wallen..
Nam. üw looslieit is ontdekt, ik weet het ryxverraet.
Kam. Ik wil 3 ó helt! met u den jammerlijken ftaet
Der burgerij, gefplift door hof krakeel, beweenen.
Helacs! Peking is in een oogenblik verdweenen ι
Nam. Waerom uw boezem niet voor andere uitgeklaegt ?
Kam. Om dat ik 't hof vervloeke, enmyuw deugd behaegt.
Nam. Geveinsde3 uit welk een ftamenitadzijtgygefproten?
Kam. 't Ondankbare Peking, weleer de iloel der grooten,
Maer nu een tijgerneft, is mijn geboorteftad.
Ik ben een telg van god Taimingas ftamboom. had
Het nydig nootlot ons die rampen niet befchooren
Gy zoud de weerelden na uwe ftem doen hooren^
En draven op uw wenk.

7(am. Men melde my uw naem.

Kam. Ik ben een maegt, geen man. men noemt my Kamizaem.
d'Aertskeizer Zunchin was mijn Vader: gy mijn broeder
Tot ongeluk helaes: geteelt van eene Moeder.
Nam. Zyt gy 't heldin, wat wil dit mannehül^el? adii
Die roode lucht dreigt ons met een bebloeden dagh.
Mijn droom, en uw gewaet kan niet als rampen fpellen.
Kam. Geen menfchentong kan al d'afgryilijkheên vertellen.
Al klonk mijn ilem gelijk het dondren in de nacht
Of als een zeeftroom in het midden van zijn kracht 5
Noch viel mijn magt te zwak om zulk een wicht tc tillen,
'k Zal roepen dat de ftrant en wilderniflcn gillen,
De zeevoogdes het hoore in haer korale kil.
Zoo fchen het blixemvuur aertskcizerbeul Trazil,
Die al t'ontydig van Heer Vader opgeheven
Tot vorileiik bewint, van vleyers aengedrcven,

-ocr page 24-

i .

TT

OVERROMPELT S I Ν Α. iy:

In zijn geveinsde borft.een heimelijke vlam
Van heerfchappylufl: voede , en haec op onze ftamj
Die uitbrak reets als gy na Xuny waert gezonden.
De zon is driewerf van haer daghkarros ontbonden,
En voor de yierdemael geftegen op haer koets.
De Maen , die d^eerfte nacht het hof noch zag goedsmoeds.
En Vader met het liof in zachten flaep verzopen,
Zag ihem ten derden keer van moorderen bekropen.
En van Trazil doorpriemt met zijn verwaten' hand.
nam. Ai my wat fchrik doorwroet mijn pijnlik ingewantl
d'Aertsvogelwichhelaer heeft dat my niet gezongen.
De bleeke bofchnon die, in lanen op driefprongen,
Orakelvaerzenfpelt5 en, fchuw van onzen dagh.
Terwijl zy wetten ftelt voor 't onderaerdfch gezach.
Uit wiiTe tekenen 't gefchiedbaer' kan voorzeggen,
Quam zulk een bittren brok my nimmer voor te leggen.
Hoe ilorf de vorft .''

KA?n. Noch, pnbeteutert in die noot

Staroogende op Trazil, hoe, zoektge dan mijn doot,
En meentge, fprak hy, dus de Vorffen te behagen ?
Ontrouwe voefterling/ die ik heb opgedragen'
Tot zulk een eer.' ga heen fokt jonge tigeis aen.
Op datze in dbuderdom haer klaeuwen aen u ilaen^
Zoo lang men niet vermag is weldaet ongemeten;
Daer na wort niet zoo licht, zoo fprak hy, en 't vergeten
Smoorde in zijn ftyve mond. men kroone dan mijn zoon
Was't laetfte woort, ó fmert.'
isiam. BewaertmeiÏny de kroon ?

Hoe is 't mijn maegdelief? wat zal ons noch ontmoeten/
Ik haek na 't eind. vaer voort.
^Atn, Recht eerft my op mijn voeten

En luider, heel de lucht wort met gejuich vervult.
Trazil, voor d'ugtentzon, aertskeizer ingehult,
Van fchelra Maövenlung cn fchelmfcher kamerlingen,

C Ver-

-ocr page 25-

ïS τ R Α ζ I L, of

Verraders die om roof hun opperheer befpringen.
Men woedt dien gantfchen dagh en voornacht. Xanehioa
En Qiianki iheuvelen. de trotze Zoehtizon^
Bepleit uw kroonrecht met den fehitterenden degen,
En wort, terwijl hy pleit, van achteren doorregen.
Omringt de fchenders riep uw halsvrient Ozadis >
En boorde met het ftael Xarin door d'eechenis.
De nacht komt eindelijk met damp en fchaduw vallen^
De poorten worden toegebolwerkt, en de wallen
Met oorloogsvolk bezet, het ontrou graeu bewaekt
De kopre poort van 't hof. rijxkantiler Koja blaekt.
Beweert manhaftig uwe erfheerfchappy met woorden.
Maer och.' ik vrees zy zijn t'ontzinnig heet op moorden !
Men zocht alom na my, die dus onkenbaer was,
By Zochidon, en toen, by dbude waterplas.
Die niet bewaekt wiert, u in dit gewaet gaen zoeken.
VmL Afgryflelijke nacht.' wie zoude u niet vervloeken.
^iün. Zoo bralt een landgedrocht op uw verheven troon r

O Goden wreekt gy niet dien gruwelijken hoon!
iV^w. Ach / zoo men Goden vond die noch na 't menfchdom za-
Die weereltpeile waer al lang met blixemilagen (gen-

Te grond verplet, nu zijn de Hemellingen doot.
Den'aertftieran y die zijn gerechte Vorft doorftoot.
Op heldefchenkels treet, 's ryxerfgenaem doet vluchten '
En, harder als een rots, vaft fchatert om zijn zuchten:
Slaet heel de wccreltin zijn onvcrdraeglijk juk.
Zoo krijgt den grootften fchelm het opperftegeluk.
Maer daer geen Goden zijn zal ik een Vorft vertoonen^.
En klauteren, ten fpijt van 't noodlot, op mijn troonen*
VmL Doorluchte Vorft, waer drijft de fpoorloosheituheenf
De Goden geven kroon en fcepters maer te leen j . r
De leenheer mag met recht zijn leen verhecrgewaden.
Zult gy 's volks boosheit op de goede Goden laden
Dat niet elke ondeugt ftrax
haer ftraiFe is troebereit.

Komt

'tfi
•'■ji

-ocr page 26-

ο ν Ε R ROMP Ε LT SIN Α. ic^

Komt niet uit d'önmagt Göds iiiacr zijnlankinoedighcit.'
De vrye Godbeit is aen geenen fijt gebonden/^"- "" » ■
De boosheit krijgt baier loonj iBabr op%€paile"ftondcn.'
Mm. hou op. mijn'gfamfchap hólt/getrouwe'Kamizaem,
Is dit op vaders-troon j als wettige erfg^naem,'^' < - ν
't Zwaert gorden öp dt zy, ten fcbrik dérnagebuuren?
Is dit mijn ftanderdvlag van vyandlike muufën
Zien fpelen met de wint? zal zoo mijnlegerhaen
Niet langer onder dwang der Niülhanners ftacn.
En, moedig op zijn proi, de weerelt överkrajen?
Moet ik in zulk een ichijn,^'éfniart / de ryxftaf ^wajen?
Wat tooverboel hulp dus'mijn aenzien ift d^ gront?
OchV waer ik omgebfagt in «mijn' geboortcftont l
Kam. Heer broeder hier is niet met klagten uit tc rechten.
Nam. Brengt wapenen/brengt itael. 'k zal/t wolveneft bevechten.
Kam. Hoe brult gy dus ontzint? ei hoor hoe'dat geluit
De viaktcn overgalmt, en door de wederftuitr
Het ongedierte wekt 5 door iluimer overwonnen-
Vermomt u alle. koomt, ik heb een' lift verzonnen,
Waerdoormen zonder vrees belanden kan in ftad.
Krijgshelden, volgt my op dit ongcbaende padt.

1'

Ζύηώί, Nojoz^, I^dderfihap,

't Geluk begunftigt mi mijn triomfante vatteni«
Mijn tochtgenooten^, zoo", volhart met "moet. wy banen
Ons dus een heii'baen tot d'onft^riiikheit. 'mijn troon
Ruft onbe weegelij k op zulke zuilen ) fchoon
De weerelt dreunen zal door 't fchielijk nedervallen <
Van 't overtrotfch Peking met al haer oorlogswallen:
Daer Mandoryn Trazirde'dwinglandy herftelt, ^
En doet zijn 'Meefters ^t leet öpkroppen met geweltj
Of paeit het gierig graeu met goederen en renten .
En fcheurt het vlockgefpan met ftrenge dreigementen.

C 2 En

-ocr page 27-

2 ο

Τ R Α Ζ I L , of

En daer dc leeuwevacht zijn moetwil niet voltrekt
Blijft met de voflehuit zijn tieranny bedekt.
Peking i de grootfte ftad van vyftien. koninkrijken,
Die zoo veel Koningen voor uw ontzag doet wijken;,.
Strijk nu het vaendej voor mijn opperheerfchappy
Ik zal uw nek ontflaen van zijne tieranny
En met de tweede zon op uwen zetel ilreven.
Rid. d'Aertskeizer triomfeer.

j^jo, Lang moet d'aertskeizer leven

Ik zocht mijn heer.
Xu7h Trê toe mijn keizerlijke bruit.

jS(ojo. Ontzachelijke Vorft, wat wil dat naer geluit ?
Wat doet de Ridderfchap zoo groven keel opileken ?
Waer is de vyand ? of is hy met fmaet gewelcen ?
Xff^. Ontilelt u niet. ik wacht geen vyand voor de nacht
Of d'aenilag was te niet> die my heeft hier gebracht i
Maer dan zal ik hem zelf met al mijn heir beftoken :
Pat houd my in 't gezicht der bergen neêrgedoken.
En zoo^my Hungüan verzekerde in mijn tent,
Is noch 't oneenigh hof mijn krijgsliil onbekenc.
]N iet kan de vyand zoo van hoop tot winft ontblooten r
Als krijgsbeleit en hulp van oorloogslotgenooten.
Zoo moetmen de Sineefch in 't noorden met verraet.
Befpringen, dan met dwang de halfgefplitfte ftaet
Ontzenuwen, en haer regering onderdrukken.
Mijn oorloogskunde zal denaenflag doen gelukkend-
En Sina 5 dat door krijg of uiterlijfc magt ι
Van Keizer Tamerlan noit t'onder is gebragt,
Doen buigen voor mijn ftael. de bloem van mijn Soldaten,
En opperften van 't hof^ mijn moedigde onderzaten, ·
Heb ik op 't hïirnas dicht vermomt, met vreemtgewaet.
Die als een ambachtsman, deze,als een heer van ftaet,,
Waeghalzen altemael, ter hooftftede ingezonden.

Uw wakkre ziel is vol van oorloogswondervondens.

Ge-

-ocr page 28-

OVERROMPELT S I Ν Α. 21

Gewelc wort metgewelt verdreven, krijgslifi: meer
Ontzien als wapenkracht. ' ·

Zm Elk zal zich in 't geweer

Vertoonenj en de burcht met Sinkio bezetten, · :

Op 't hitfent ftormgedruifch van Hungiians trompetten.
Nop.. Uw krijgsdeugd evenaert met Tamerlans beleit '
Maer uw grootmoedigheit verwint zijn dapperheit.
Nu zie ik eindelijk de goude tyden naken, . .

Dat u de dankbaerheit ccn ftaübeek zal maken,
In hemelruim gewelf, de weerek door beroemt,
Xunchispagode, uw naem ter heughenis, genoemt.
Xtm. Dan zou zy u in<'t koor mijn zyde doen^bekleeden,
Daer ik in marmer noch op uw befnede leden
Verlieven zoude, en weer herleven vol van luil.
Die maer den nektar van uw rozelippen kuft.
Zou door die hemelfpys zich overheert bevinden
Al trotften hy de min gelijk een eik de winden. /
λ
Zijn boezem, fchoonze 't ys in koelheit overtrof,
Zou 5 door uw zon ontdoit, uw onwaerdeerbren lof
In vloeyent maetgezang door groene beembden zingen
Daer hem in eergefpan de bofchleeu quam omringen:
Het moortziek Tigerdier zijn hongerfnoot vergat;
De bergbofchflang met bloet en bloedig ftofbeklat,
'tGeftarde Nylgedrocht tot dat geluit ging nooden;
Nojo. Wanneer uw ziele is opgevaren tot de Goden
En in een God herfchept 5 zal d'eerlooze Sineefch
Uw naem niet hooren of noch popelen van vrees.
J^im. Wat krijgsman zult gy niet ontleeuwen door uwe oogen I
De vrouwefchoonheit houd ook Goden opgetogen.
Wat wilden Mexikaen wierd niet gelijk een lam
Indien hy opzicht op uw heerlijk wezen nam.
Heel Sina is te licht om tegen u te .wegen.
Nojo. Wat foudenier verneemt den roem van* uwen degen.
Diens middelrif niet blaekt in loflik oorloogsvier ?

C 3 Xu/f,

-ocr page 29-

22 TRAZIL,of

Ji.tm. Een oorloogsman trotzere op palmtak en laurier,
Behaelt op 't bloedig velt met moorden en vernielen,
Ik kieze een nachtgevecht van twee verliefde zielen.
liop. 't Sinecfche hooftpaleis fchokt door uw taje fpecr.
Gants Barbarie ftort voor wwe voeten neer. . j
Zoo worde uw grooten naem vermaert aen aiieikuflren,
Zoo lang de weereltldoot in d'arm der zee zal ruilen. '
Xun, Uw oogen, die te pronk ia 't fneeuwit voorhooft ftaen»
Zijn als twee zonnen die des nachts niet onder gaen,
Maer flikkren vol van gloet. '
Hojo. Die eer betreft de Goden I

Xun. Indien gy waert beftuwt met vlugge minnebooden,
En naeil de minvoogdes op 't fmookent kooraltaer,
Met vroolik handgeklap , feftoen en kerkgebaer ^ -
Bewierookt wierd, zy zóu haer rozenhoet vertreden
En kiezen voor 't albaft uw overfchoone leden.
'Nojo. Als 't goude borftpantzier uw ftrydbre fchoften dekt,
De purpure plumaedje uw helmkam overtrekt.
En gy aldus gehult de mingodin ontmoetten,
Zy zoude u voor geen menfch j maer oorlogsgod begroeten.
Xun. Zoo dra de zon noch'eens haer daghkaros beklimt,
En aen d'onmeetbre kreits der hemeltranfen glimt .
Zult gy, uit zacht robijn en leenig elp gefneden.
De koningin zijn van de koningin der fteden.
Ga heen befneden Moor verzei de ryxvorftin ·
Haer fchoonheit heeft mijn ziel göicijcetent aen de min!

Xunchi, RiMerfihap,

i ;

Geen oorlogsman vertrout zijn krijgsgeheim acn vrouwen 5
Maer u mijn Ridderfchap zal ik een iluk ontvouwen,
Waer van Peking .... , / '
Hidderf, Helaes! wat fchrikkelijk gcluit.
Galmt in al 't heir dat op dit woefl: geberchte Ituit ί

-ocr page 30-

OVERROMPELT S I Ν Α. 2 j

Xm. Hecfc Hungüan mijn kroon verraden, en de wallen
Geopent Toor Trazil om 't leger t'overvallen ?
'Mijn krijgsverwanten5 voort te wapen, yder fta
Voor zijne benden, of ontzie mijne ongena.
Mijn ftormhoet
ζγ u alle een ftander onder''tftrijden.
De vlucht ftaet yder vry, beweegt zich die ter zyden.

, NojozA. Xunchu S^arong, Rtdderfiha^,

De Keizer zy geruft V geen vyand zal zijn magt
Beftormen j maer de vreucht breekt teiFens onverwacht
Het volk de lippen op. de vekheer is'gekomen.,
Xm. Zoo is Trazil gevelt, de koningftad genomen.
Het luft my 't krijgsgeval te hooren uit mond.
^ar. De Goden zijn met ons getreden ίη verbond.
'K verdeelde aen 't balfembofch mijn iegermagt in benden.' -
Een groot gedeelte viel het landvolk, óp de lenden,'
En ftroopte, in *t aengezicht der keizerlijke ftad.
De waterdorpliê, van hun koopmanfchap en fchat.
Die langs de Noortrivier, voor wint en ftroom gedreven
Op vlottent rietgebouw, zich na Peking begeve^i.'
Mijn keurtroep brak verwoet in Xanzis ingewant,
En ftelde 't korenrijk geweiVe in rook en brantj '
Tor eindelijk Likungs, te velt gepreft door dringen
Der noot V en 't aengeklag der wanerdörpelingen, /.
Van overal een heir te been bragt, en gefart
Door d'oude wrok> viel ons afgr^flfelijk op 't hart.
Het oorloogsavontuur bleef lang in.twijfel hangen ^
Tot onze Iegermagt het fpits der aorlogsftangen
Had afgebeten, en hun krijgsgeleden wijt
Van een gerukt, de .wraekbegeerte-en.eedle fpijr
Ontftak het gloeiende gezicht'der Pekingezeav
Hun hooftman, blakende van oflgedult in. wezen,
Barfte als een blixem, of wanhoopig' bofchgedrochc

Ter

-ocr page 31-

s4 Τ R Α Ζ I L, of

Ter linkervleugel in, en moedigde op die tocht
Het woedent leeger aen. toen rukte ik mijn ilandaerden
En ruitertroepen om, die keerden met hun paerden
Den vyanden de rug, in een geveinsde vlucht,
't Sineefche krijgsvolk vulde op dat gezicht de lucht
Met kijgsgejuich , en volgde ons vruchtloos op de hielen.
Dat heet den Tarter *t rijk uitgeeilen en vernielen !
Al 't hof is op die vlucht geruft, de veltheer zal
Van daeg, hoogmoedig op 't gewaende krijgsgeval.
Het zegepralend heir onthalen, zonder vreezen
Dat d'eerfte nacht het eind van zijn triomf zal wezen.
Xm. Het leger blijft uw zorg bevolen als voorheen.
Verdeel de ronden, hou het oorloogsvolk byeen.
Maek al,het ftormgeweer in order om te rammen :
't Harpuisgereetfchap om de véftingen t'ontvlammen.
Bezwanger het kanon me.t dubbel fcherp. men zal
De poorten met gewelt beftormen, en de wal,
Om door die bolwerkbreuk de trosboeve en foldaten,
Begunftigt van de nacht > ter rijxftede in te laten.
Veelftedelingen zijn ons trouw op hun gevaer.
"Wy zullen onderwijl voor \ hooge bergaltaer
De wapengoden in hun veltpagoden groeten.
Ridd. Zoo worde Vorft Trazil vertreden van uw voeten!
^ar, .Den grooten Cham mag zich verlaten op mijn wacht
ó Zon krimp in uw reis, en maek een vroege nacht!

Rei vm Traturifihc Prieflen.
1. Zang.

Rontombekranfte bofchgodinnen j
En gy, ó vader van het woud.
Die het heelal in wezen houd
Door 't onderlinge wederminnenj

Gy

-ocr page 32-

m

OVER R O Μ Ρ Ε L Τ SINA.

Gy hebt het.opperaerdsbeftier
En fmelt de ziel in minnevier.
Vorft Xunchi.5 diehet al zal toomen,
Buigt, in het aenzien van de boomen ^
Die neigen tot elkaer,
Voor't brandent veldaltaer,

I. Tegenzang. *

De bofchgod die zijn minneiuften
In geene bofch-maer hemeltael,
Gepropt vol kerne en woordenpael,
Daer
hy zijn luftgenooten kufte.
Doet galmen door de landen heen.
En 3 over berggehuchte en Zeen,
Is van onze oiFe^rieiterreyen
Voldaen. nu met bebloede meyen,
Feiloen van lauwerblaèn,
De krijg ten dienft geftaen.

II. Zang.

De krijgsgod iluurt 'et al daer boven,
Gelijk onze oppervorft beneên.
Zy willen beide neder treên
Al wat hun luifter kan verdooven.
Dies fcheelt haer rijk. en fepteriet,
Haer grootheit, wil en aert, fcheelt niet.
Wat wil dit goude tijden baren,
Nu God en vorften evenaren i
Verlaet uw oorloogftroon.
Koom krijgsgod, help uw Zoon:

ii. tegenzang.

De Godheit hoeft geen ramp te vreezen,
Zy heeft al wat het oog verheelt :

D

De

-ocr page 33-

τ R. Μ ζ 1 troi

De weerelt van» baer voortgeteeïc
Moet aen haer wenk.geknevek wezen.
Haer heerfchappye is onbepaelt.
Hteü m«niGyy'k nooclOt klimt en daelL.
Al wie zoo trots als God wil brallen j
Denk hoe tierannen nedervalfen
Met yfelijken faiaL
Dit 's ftaetzLichts ongemak.

IIE ζακσ.

D E R-

Wie km 'tverfchil met reden wikken,
Dat krijg en
mm gefelieiden hond?
De krijg 5 die- niet als gruweï broutx
Verfchrikt het al met wreede blikkena.
Verhit op wraek en mooTt en bloet:
De liefde , vreedzaem van gemoet 3
Heeft luf in βη-ecken ^ vfeyen, ilreelen>
Haer wapenhuis zijn d'oogefcheelenj.
De tranen haer geweer ^
De tong; haer iïrherpfbe fpcer.

hl tesenzang.

Die d^ofcioog of maegden minnen
Zijn beide fïaven zonder wif j
Dies traehtrmen te vergeefs
*t gefehil
Te vind'en- m-et geflepe zinnen.
Een krijgsheit boort om foldeny
En legereere, door een ry
Van vyanden, ter dood verbolgen.
De minnaer moet zijn fchoone volgen.
't Geen d!''ecn om d'eere waegt,
Döet dsudeFe
Qm een iiiae^.

-ocr page 34-

OVER R O Μ Ρ Ε L f SIN A.

D Ε R D Ε Β Ε D R Υ F.

TraziL iMévmhtng.

't f^ Aet .d'aerlsveltlicer ftijft mbiedelijk mijii zydc

De priefters zijn te vreênin 'keizers overJ^den.
ΝII zal ik het heelal hetaojnen op mijn itoel
En heerfchen VorMijk.

Hoe kittelt my 't gevoel
Van zulk een eer' ^ met xecht ww dapperlxeit befcliooren /
Tr^s. Zy n^rderen. ik iaoor de blijde ze^ehooren
En hun triomibazuin xuiijja moedige oorioogslof
Uitfchatren -dattet klinkt cn wederklinkt in 't ho£
CMad. Al wie u tegeaüröeft Hort' neder voor .uw Vijeten.

Wy trotfen 't nootlot zelf. u kan geen ilorm ontmoeten.
Trdz. De j^eu^, g^t^^it niet goiit, bekraiifl: met lauwerblaciij
Preil d'^yjerwonne voort, d'aertspriefter ihpt vooraen.,
O m Γι 12,geit van een Êboet bejaerde wichelaren:
Manhafte defrigheit veriiert de zilvre haren.
Die 't ijeilig ampt bekleet moet andre met een licht
Van -ongerepte deugt 9 daer haet en ftnaet voor zwicht,
Waerop ck klicraers hain bitze tandeii brekeöj
Beitralen ^ om elks hert met deugdenvuur t'ontièeken.
De Sabel voegt Likungs gelijk een oorloogsgod.
MM:. Dt vyaodlijke magt is, door die fmak, gekaot.

Likungs. I^razil' Igmtms. Urbnen, ^erts^rkfier der
Smez,en. CMmvcnlimg.

Ik offer voor ww troon deesilaüderadekren,
Een oorloo^sproi, ontrukt de woedende Tartaren, ,
Luzzonners met de boog en fchiapyl toégerwft ?
En Molg-omzaj^i^, op 't Sineefclie Moet belnft.
Doorlucfete vorft die 't rijk ontlai: van tierannie.
Terwijl ik' t met het zweert van buitenftorm bevrye^

D 3 Die

-ocr page 35-

Τ R Α Ζ I L , of

Die indiaenfche booge en deze leeuwenhuit,
Die van mijn fchouders hangt, eifch ik van ai den buit,,
Omdat ik, die de plaeg van onze bontgenooren
Die weereltfchrik Qiiarong, in 'c heecite van het ftooten^
Heb van den hals gerukt, ik heb den Moreman
Beteugelt, dat 's genoeg.

Traz. Geen ry van eeuwen kan.

Beroemde helt, die daet uit ons gedachten vviffen.
Den naneef zal u noch in zijn geheucheniiTen
Bedanken. Sma fteekt het hooft nu moedig op,
En draeit de weerelt om van haer verheven top.
De roof is uwej gae, bezitze zonder vragen.
Lik. Men hoorde nauwelijx het dreunen van mijn wagen
Van duizent ruiteren omheiningt in de nacht,
Opdonderen met moort de zorgelooze wacht.
Of elk ilaet in zijn krits, er^ grijpt na beukelaren
En pantzers. zoo beroert een zwaren ftorm de baren !
Maer niets weêrhielt mijn magt. ik dreefze metdevuift,.
Tot daer de Hoang door de ringmuuriluizen bruiil.
Hier preite ik 't heir te rugge, en fleepte dees gevangen
Gerabraekt door den weg met krijgsgewaet behangen,
Geknevelt, twee aen twee, in 't koninklijk Peking.
Dien grepen wy by 't hooftj maer deze vreemdeling
Is uit zijn legerhut ons in de mond gevlogen,
Traz., Van zelfs en zonder noot ? zoo wortme licht bedroegen
Hier is al meer aen vaft. men doe hun herwaerts treén.
Zeg op in welke ilad u eeril de zon befcheen.
Jgn. 'tGevreesde Romen, dat van zeven heuveltranfen
De weerelt overziet, dat op zijn hooge fchanfen.
Of \ goude kapiteel van 't oude kapitool ,
De Kriileilander fteekt uit Cezars wapenfchool,
Daer 's hemels iledevoogt een trits gewijde kroonen,.
En Peters ileutelmagt op kruishelt Peters troonen,
Voert in zijn.hecrfchappyi heeft onslié voortgereelt,,

Ge-

-ocr page 36-

^mrnmfimmtmiff^^

OVERROMPELT S^INA.

Gevormt door onderwijs na kriftns Godlik beek.
Traz,. Wat dreef u hier zoo ver van uwe landgenooten f
Urh. Een blakende yver om Gods kerke te vergrooten-
Om door de kruisweg het oprechte kriftgeloof
In top te voeren, 'trijk des afgronts dus zijn roof
t'Ontweldigen, alom de kriftevlag te planten,
Den ongodift ten fchrik,. ten trooft der kriilverwanttem
^ertsp. Gy komt om Sina, door vervloekte tempelhaet
En priefternijt gefcheurt, te knoopen met verraec
Aen uwe koningskroon, betooverende onze oogen 5
Maer 't gulde masker is uw fchijndeugt afgetoogen.
Konfutius leerde ons wat Godsdienft fchorfe al dekt.-
Konfutius 5 die van de goden opgewekt,
En van een hemelvuur ontilooken: zonder miiTen ^
Een landorakel ftrekte in ftaetgeheimeniflen;
Die Goddelijke man voorfpelde ons uwen aert:
Want, die zoo verre "zeen en landen overvaert.
Zoo veel gevaren peilt, en eindelijk zijn leven
Durft in dé handen van verwoede krijgslie geven^
Bezeilt een andre hoek, al'zwijgt hy, in't verftant.
De Godsdienfl: is den menfch zoo diep niet ingeplant.
Jgn. De Kriftekerkplicht ilreeft door land en waternooden
En noodigt elk tot haer zielroerende geboden.
Zoo ging de kruisgod voor. wy volgen op die trant.
De Godsdienft is zoo diep den kriften ing^lant.
CHadv. Zoo wiert de goutkuft en de parelrijke ftranden.
Van 'tnoit getoomt Peru, met eervergete handen,
Haer iluimrende oorloogsleeu uit zijne klau ontrukt:
De fchreyende onderdaen meineedig onderdrukt,
Het land met bloet gemeft, de zee gepropt met lijken.,
ITrk Wy reisden hier om Gode, uit alle koninkrijken ^
Een oogft van zielen aen te fokken, kriftus kerk
In 't hart der heidenen te bouwen tot aen 't zwerk.
K^ertsp. Ontzinnig huichelaer wie timmert met den degénj?.

D 3 Die

-ocr page 37-

τ R Α ζ I L , of

Die pafl: een moorder , maer geen priefters. laet de wegen
In 't goudland fpreken van wat deugd uw boezem vloeit t
Oi zijn de lijken't zaet daer uwe kerk af groeit/'
Wat razernye heeft uw goden ingenomen ?
/ff. Wie kan 't baldadig grau en bootsgezel betoomcn,
Die 't gout viert als zijn God die onze kruisleer haet ?
De pnefter boet niet dat de gierige foldaet
Verbeurde.

^ertsp, Montezume, ó Vorft der Mexikanen j
En gy Qiialittinu voer bier uw Indianen
Met heele legers aen. kom Attabaliba,
Aenzienelijke geeft, wreek uw gelede fcha.
Hier zijn de beulen die u 't gout ten halze uitknepen,
Daer krygers pionderden en priefters 't lemmer ilepen.
Dat tuige Mexiko en haer verbrande kruin,
En 't woefte Paneania, en Kuskoos prachtig puin :
Dat tuigen d'Ingui3 uit Iiof en land verdreven.
En Magokappa, leeg van vorftelijke neven j
Toen 't volk van Tefluka veel liever fterven wou
A^s dien gebaerden hoop gelooven op haer trou j
Toen 't esmaraltebofch de vrouwen 't hair tot ftroppen
Zag ftrenglen, en de weg alom met rompen ftoppen:
Terwijl Tunie noch het albefpieglende oog
Der zonnegodheit fmeekt^dat zy haer wangen droog.
En fchuimhaer fchacrijk dal van 't juk der baerttierannen.
Flus komt dat ondier uit alle oorden 't zaemgefpannen ,
Ten zy men d'inbreek ftut , ons vallen op de huit.
En ftopt liaer wyden balg met ongercchten buit.
Vrb, Helaes i Avat konnen toch twee werelooze Haven.
(Op datge noit en kunt zalme u in 't gout begraven.
Ign. Gaftvryigheit geeft meer verfierfel aen uw kroon,
Als 't ftael uw yfre vuift, ο Vorft ó Zonnenzoon
Men ziet geen Adeker een vlucht van ringelduiven
Bevechten i ncrsn: Iiy grijpt een Havik in zijn kluiven.

De

-ocr page 38-

OVERROMPELT S I Ν Α. χι

De leeu valt in het bofch geen lammerkudden aen > ƒ
Maer bofchgedröchten die me klauwen om te ilaen>
Me tanden hebben om te byten en te wonden.
Zijn minder plagen paft bezete en dolle honden.
Ons harnas is 't geloove^ ons lemmer het gebed.
Die andre waepnen voert taft dieper als de wet.
Aertsp. Zijn 't dan geen kriftnen die met knggegroeide baerden,
Op 't geelgezengde vei den Japannees vervaerden
Aen 't rijk Firando ? die het veerrijk Korazaa
Uit pionderden, daer zy met zeekafteelen, an
En afgevoertj den buik der holle kielen laden >
En die met menfchenroof vervullen > niet verz,aden ?
ó Vorft ί ontwaek. 't ontbrak den kriften noit aen fehijiii.
Ziet toe ó vorft.

Ud. Wat braekt uw ilangetong fenijn.

Jerts^. Moet ik, die niemant als mij η groot vorft heb te boorcii,
Die lafter van een iïaef verzwelgen met mijn' ooren?
Hoe , zuft de νοκίΐ? ilae toe. jfla doot. een hand vol bloct
Maekt die u twijfFelig ? doet dat op mijn gemoet.
Ik neem de fchuk op my. zy vloeken onze altarem
Ontfronfch ww voorhooft, laet de vreezc en zorgen varen?
Tr^z. Hy heeft het masker zelf zijn boosheit afgertrkt.
'K merk die vermomde nijt. indien bun dit gelukt
Zie ik haer tempelhaeiï geruft de wieken klappen,
En van zijn pylerfop in mijn palleizen ftappén.
Dat lyde ik niet. wat maekt d'aertsoiFerwicbelaer,
Die eertij-ts yder placht te vrijen
in gevaer, ^
En nu in 't aengezicht des maerfchalks zijn Tartarem
Doodfchuldig na de wet des oorloogs dorfte fparen,
Wat maekt hem am
zoo zeer op kriften bloet belui!
Aertsp, Om^dat hy geerne zag d'bntftoke vlam gebluft.
Die haeft, genadigfte, zie toel door ^t rijkzai branden
En ftnijten wier€x>kvat, aharen,
offerhanden,
Gewijd en ongewijd dc godfpfaekkBil en koor

En?

-ocr page 39-

Τ R. Α Ζ I L , öf

En hulfels ondereen, en kerkgedichren door
En in de vlam. de Non mag dan haer loiTe haren
Gebruiken tot een ftrop. dan zullen wichellaren
Het wiipeltuurig grau veritrekken tót een fpot :
Haer kruisgod, op 't altaer bewierookt, onzen God^
Verbyten. 't volk is toch tot nieuwigheit genegen.
Gelooft my , haere tong is fcherper als een degen.
Ja fcherperwant zy ileekt de vorften uit hun troon,^
En hechtze aen haer tierans driedubble gruwelkroon.
Sla doot,

jgn. Ja doot ons vry > wy ilerven martellaren .
Kruishelden, die gevoert door zoo veel zeegevaren,
D'aertsrichter zullen zien, wanneer hyvan omhoog
De groote vierfchaer fpant, daer hy de regenboog
Met zijne voeten drukt en zit op zon' en Harren.
Maer d'almacht laet zich niet van 't nietich menfchdom farreni
Zy maekt zich fcnixen en teeltze uit martelbloet.
Verniel ons lichaem vry, maei: 't ongekreukt gemoet,
Dat menfchen menfchen maekt heeft God alleen in handen 3
Dat vreeft tierannen magt noch felle beeftetanden.
Houd ftant in 't martelperk. het eerfte apoftelzaed.
Mijn broeder, zal uit ons herfpruiten, uwe haet,
Afgodeling, ten trots.

Orh. De hofpaep brult van tooren.

Hy fchuimbekt , knarflctant, ilampeit en ftopt zijn ooren.'
Daer bar ft de lafteraer gelijk een donder nit.
K_Aertsp. 6 Blixemgod.' verplet dit kruisgebroetzel. ftuit
Die godenvloek.

Lik. ZoO) gy uw God zoekt in te dringen

Om elk te kriftenen, en uw verleidelingen
, Te binden aen uw wet, waerom in 't noortfche wout
Uw God geen volk gewerft !

Jertsp, Dat lantfchap draegt geen gout.

Zy redeneren veel van kruislot en verdragen >

Macr

-ocr page 40-

33

ο ν Ε R R ο Μ P.E L Τ SIN Α.

Maer 't is 't gekruifte gout daer zy zoó ilerk na vragen,
Is 'c mé niet ergerlijk'^en razend onbefcheit.
Dat God zijn' kinderen door kruis ten Hemel leit.?
Als of door klem van ftael zijn 's vyands kop te breken
Geen zeker teiken waer dat Goden voor.ons fpreken.

Urb, De vleeflchelijke menfch j van-geeftlijk brein berooft j,
Verilaet niet hoe het kruis hem zaligt die gelooft.

Aertsp. Verbaftert ketterrot bekeert de Mufkovyten ,
Daer d'onbezeilde zee yfbergen op kan fmyten ^
Ysbeeren, tuk op moort in fneeuipelonken aeft.
Preekt daer in Ruilièn de troeble· Fina raeil. ^
Gaet daer de Hollander, ter koopvaerdy geiïepen,'
De wilde baren fchuimt'met magt van oorloogfchepen j
En met een' handvol lands, gelijkmen ons vertelt, "
Behalven Sina, heel de weerelt wetten ilelt. ·
Gaet hene, bouwt uw kerk daer 't ongetoomt Afrij ken ^
Van monfters zwanger gaet,' de Mooren 't vel beftryken
Met oli fterk van reuk om 't blakre'nt zonnevier
Te trotfen op haer huit.

Tyaz. genoeg. ftafHers, komt hier.

Leit deze in't Kerkerhof. de vyandeiii beneden. - >
Dat niemant overlaft gefchiede zonder reden.
d'Aertspriefter ftelle nu zijn hart geruft, het hof
Beiluit der kriftnen ftem. hy heeft geen vreczens ftof,

Celione. Trm^iL ?. ν i

Wie roept mc ?

Genadigfte hou ftant.
Traz,.

Celi. . Ceh'one.

Traz., Gy meugt Namolizont uwi-wulpfch gezicht vertoonen.
Die gy zoo menigmaelan uwe dartle fchoot j Iwii
Gekoeftert hebt, als'ik van uwe gunft'ontbloot y^ro η κ>Τ
De fteencn klaegde. nu kan ik uw min verachten.

Ε Dat

-ocr page 41-

34, Τ R Α Ζ I L, óf

Dat die yerwijfde u vley met laffe .minneklaGhtcn
En geile minnevlam vergiftige zijn bloet.
De krijgsgodin befchaft my ander werk. ik moet
Met d'onVerwonne vuift de gryze tijt braveren,
't Roeiiiruchtige Kayr zal niy haer Fenixveren ,
En 't zevenmondig hol, waer uit de Nijl gevoét
Door zoo veel landen fpeelt, en fpoelt zijn zoete vloct
In 't zoute nat, doen zien5 en vorillijke mumyën
Chaldeeufche penningfchat van overoude tyën,
Graffpitfen, en wat meer de vreemdling wonder acht
Vertoonen. d'Indiaen, door dezen arm verkracht,
Zal met den Perüaen zijn fijne Zilverbaren
Uitftorten in mijn fchoot, en zich mijn ilaef verklaren.
Het Aziaens gezach bepaelt mijn oorloogsmoet,
En deugden niet. ik zal de weerelden in bloet
Verdrinken, of met kracht voor deze troon vereenen.
Die om de tranen lacht, zou die zich om het weenen
Van eenig tenger wicht ontzetten ? Ja i zoo zucht
Mijn hofrots alsze wort gebeten van de lucht.
Celï. Heeft mijn bekoorlijkheit dan uw gezicht bedroegen,
Of is de bloezem van mijn boezem al vervdlgen.^
Wie heeft de rozen van mijn kaken afgekuil.^
Tr^zi. De geilheit heeft het vuur der fchoonheit uit gebluil".'
De maegderoem ruil niet in welgevormde leden 3
Maer
is gegrontveft in aenbiddelijke zeden
En kuisheit, die vooral by fchoönte wort begeert.
Zy roemt vergeefich haer leeil die dit fieraet ontbeert.
Celi. Hoe menigmael hebt gy, vervoert door minneluilen.
Mijn maegdefchoot geilreelt als ik uw vlammen bluilea,
Daer gy beëedigde met duurbezwore trouw,
Dat gymeop 't huwlixbed zoud hulden tot uw vröuw*
Tr^z. Gy hebt mijn dertle tong dien loflen eed ontwröngen/
Toen uwe minnegloet mijn onbedachte loögen
En hart doorprikkelde. nu legt Namc&önt,,

Geboi-

-ocr page 42-

OVER R Ο Μ Ρ E L Τ SIN Α.

Gebolwerkt in uw ziel. ik heb de morgenftont
Van uw ontlöke jeugt met volle vreugt genooten,
Een ander kan my nu van d'avontluft ontblooten,
Die noch trotzeert dat hy, gedreven door de min.
De bod yan vorft Trazil , gebruikt voor zijn boelin.
Celi, Hou op groothartig Prins uw luftgenoot- te grieven.
Traz>. ^cn ander ftreele een Vrou , haer willende believen,
Of die haer weerzin vreeftj wy zij ή het minnen wars.
En voor die tokkeling verkiezen wy 't geknars
Van zwaerden? op heimet, heimet op ftael geklonken:
't Gekraek v^atf fpeér^ en knots, geknakte mertfchenféhonken
Voor 't poeiligilelivel, voor 't -zachte zwanenwit,
α
Voor armen, die een maegt, door minnebrant verhit,
My ftrengel om den hals. myne oor'heeft meer
Verlangen
Na 't yilik dreunen van metale^donderilagen, «
Die uit haer bolle maeg uitbraken vuur en moort,
Als na de minnetael uit maegdenmontigehoort; 3
Celi. 't is lulliger een maegt op 't ledekant te ftreelen '
Als met de wapenen om goet en bloet te fpeelen,
Tot datmen eindlik wort gevleugelt of gedóot.
7riiz>, Een krygsman vliet gemak, en zoekt zijn èer in noot.
't Is lofFelyker zich ten oorloge uit te ruilen, ■
Beftuwt van ridderfehap, dan dronken in de kiften
Op maegdevlees verzot, te koeftren geilen brant.
Celi, Zoek buiten twift, op dat een kamker't merch van't lant
Verteer, terwyl de Vorft veraf de wilde Mooren fi
Doet popelen van anxt en zijne wetten hooren.
Tot daer de noortftar peilt het eint van d'oceaen.
Loop daerze aen 't hemeldak de wiflelbare maen
Zien pryken, als wy hier de fchitterende ftralen
Der middagzon ontvliên. iieep binneni onze palen >
Die aen de Nylftroom vreeft een Krokodillebeet.
Zoek waer den Arabier zyn duure tyt befteet
In Artzenie
, en volgt het fpoor van Avicennc

Ε 2 Hun

-ocr page 43-

36 Τ K M % I L/ of ::

Hun grooten kruidenier, df die'de paerden mennen ' ·
Daer Taltarie in 't ooft haer' heerfchappy· beiluit, -

En vinr > wanneerge keert uw ryken gevrybuit,
Uw Yyand overal gekeizert > u verftooten.
"ÏYAz. 'k Vrees niet; ïsiamolizóni: is'in de haet der grooten...
Zijn magt is afgefneêii, ■ elk ziddert voor mijn ftaet.
Celi. Vergaep u niet o, Vorft i, aen Vorften^ min of haet. -

Bedekte veinzery houd meeft haer hof in hoven.
Traz. Elk heeft, my troa belooft,
CelL 'r ' , ( Volbrengen en beloven

Heeft'fverdêrituiTchenkreitfch als 't aerd ea 't-hemels rondt
't Is waer: elk valt u toe,en vloekt Namolizont > »
Maer vyanden zijn 't iclft die op haer luimen leggend . /
Flus zet hy u ^ dien gy, te vuur en zwaert ontzeggen
En dooden kunt, uwe deugt met zwaert en vuur betaelt*
Gelyk een roiTe Leeu, wanneer hy ademhaelt,-
Na dat hy langen· tyt heeft half geftikt-gelegen.
Zich prikkelt met zijn ftaert tot toren, alle wegen
Met naer gebrul doorkruift , en eindlik, dol van haet;>t
Zijn vyant overvalt, die zorgloos henegaet
En andre bezighéen befpiegelt met zijn zinnen,
Zich voelende te laet van weerwraek overwinnen :
Zoo zal NamoHzont, wiens ilagveer, half gefnuikt,..
Vaft aengroeit met de tyt, daer hy in Kanton d^ikt,,
Gy tot de middelriem des weerelts en daer bi^en.
Met uwe legers fpat, zich wreken, 't ryk beiïiiiten,,
De grenzen iloopen met een 't zaemgevloekte hoop
Meineedigen. de wraek heeft altyt bloet goetkoop.
Die binnen vyant heeft, hoeft buiten-geen te zoeken.
Traz. 'k Zal eerft Namolizont verneftlen uit zijn hoeken.·.
En dan Gujana zelf in d'andre weereltkloot,
En 't zuikerrykiBrazyl, van helden noit ontbloot,
Gena doen bidden met een bofch van ebbenbonien ,.
En in de boezem van de mexikaenfche ftroomen,

't Schuim-

-ocr page 44-

OVERROMPELT SIN Α.

'^t Schuimbekkent oorlogspaert verkoelen, dat, verhit -
En druipende van zweet, het goude mondgebit
Beknabbelt. Cehone/ een 'viam.van oorlogspere
Verteert mijn ingewant!
Celi, ) De'keizer triomferei

En ik in zijnen arm op't vogeldons vereent.
Zoo knaeg de nijt haer gal, , /
Ίυλζ,. Ach! hemelfehrager weent,.

De krijgsgod laet zich van de fchoonheit ringelooren.
De weereltwinner moet na-Celione hooren.'
Hoe qiialijk evenaert de" krijgsdeugd .enj de mini-
Ik die den hemel wil doen.luiftren na mijn zin.
Verzuim mijn zelf.

Celi. Ik zal uw wapendeugt niet breken-^

Maer eer volmaken, en met duizent onderdeken.
Uw vyant, die althans met ingetrokken ilaert,
Gelijk een bloden wolf, van moedigheit ontaert,
Geduurig bofchwaert- rent op 't ritflen van de bladren,
Terwijl het zwarte bloet ilremt in zijn' trillende adren,,
Door lokaes van mijn min betooveren, 'c verftant
Bedwelmen, dat hy zelfs zich geve in uwe hand..

Bungmfl·, Sinkioi

Zoo zachde rijxgezant, Namolizont ?■,
Smk. ' . De boomen

Getuigen wat ik zach^
Hung, En zonder iloet gekomen ?

Stnk. Zijn zufter, Sochidon en twee trauwanten zijn
Al zijn gevolg.

üung, Hoe vont gy hem ?

Smk, In andre fchijn

Als toen hy in mijn val hielp ftemmen met zijn Vader.
Ik dook in heggen neer. hy quam allenxken nader

' É 3 ^ En^

-ocr page 45-

τ R Α ζ I L, of

En toonde Sochidon, tot teiken dat hy 't was,
'cGeheele hooft ontbloot.
Hmg, Was dat vermomt ?

Sink. Zoo ras

Hy ftil ilont, zwoer hy by de hel en hemelgoden,
Dat hy den fepterdief den vaderbeul zou dooden,
Eer d'albeziende zon zijn hooft zou zien ontdekt,
Kadieontmomming. nu voort, eer hy verder trekt.
De Voril dit aengedient, zoo kan geen leet ons deren.
'K zal u de rijxvorftin in hare wapenkkeren
Vertoonen, zijt geruft.

Bung. Daer legt de heerfchappy

Daer legt Sunchins geflacht en wreede tieraenny!
Zoo blijft geen euvele regering zonder vallen.
Nu heb ik kans genoeg om, onder door de wallen,
't Gewapenc Tartarie en haer gehoonde magt
Te dringen met gewelt, in 't aenzien van de nacht.
O Starrevoogt ! die 't heir der ftarren helpt aen 't blinken
Zoo dra de zonnegod zijn henxften noopt te drinken :
Beilulp haer glanfen met uw donkre nachtgordijn.
Zoo tart uw licht voortaen de middaghzonnefchijnl
Wraekgierig hart volvoer zoo vreefelijk uw tooren,
Dat noch de nazaet fchrik als hy uw naem zal hooren.
Ontbint of breek de knoop die zoo veel rijken bint.
Zoo havene mijn hulk in fpijt van weêr en wint ί

ISlamolizont, Vanli, ^iz^ïng. Kamizme, Sochidon.

Het oud palleis wort weer befchaduwt van mijn voeten.
Bloeddorftige Trazil: hoe zultge 't fchelmftuk boeteni
Het Keizerlijke bloet 5 zoo fchendig uitgeftort,
Schreeuwt hemelhoog oni wraek. een eedle gramfchap port
Mijn ziel, om u in mijn onterfde kroon te vliegen.
Een opgekraeide keu is niet in ilaep te wiegen,

Hy

4ΪΛ

4

-ocr page 46-

OVERROMPELT SIN Α

Hy ruil niet eer voor hy zijn vyand ziet verheerü.
Verdruk den ftokebrant die met mijn roem braveert.
Turbano, hemelvorft, wiens goddelijke altaren
Ikplegtig heb geviert, zelf in mijn kinderjaren,
Verhoorme: of achtge maer de menfchen om 't genot ?
Zoo volgt het domme volk de flappen van zijn God.
D'erfrijxvoril kentme niet, maer 't hooft der dwingelanden^
Wort om zijn fchat gelieft, gedragen op elks handen.
Zoo raept men fpaenderen en takkeboiTen op;
Maer niemant poogt de boom te zetten in den top.
Wanneer de noordewint, die dolle, wolkendry ver.
Van Zunchins toppen nu bezadigder, dan ftyver.
Zijn kaken openfpalkt, en eindUk met een kreet
Zoo yilik uitbarft dat daer berg en bofeh van weet^
En rukt een dikken pijn die 's aerdrijx diepile kolken

Van onder ziet,^ 't lipoft ileekt deur't gefpan derwolken^

Uit 's afgronts nare fchooty^ nederploft

En plettert met haer val al 't omgelêg^roft:
Niet anders vult nu 't graeu haer volgepropte buiken
Met d'afval van mijn ramp, en weigert niet te duiken
Voor s'rijxgeweldenaer, indien het maer het wand
Uit mijne fchipbreuk deel' zoo dra mijn ftaetkiel ilrant-
Taimingaes vorfteftam is die zoo licht vergeten!
Draegt niemant in zijn boril een ofigekreukt geweten ι
De rechter, die in elk gefchapen is tot wacht,
Is die van yder voor zijn tijt in 't graf gebragt ?
Of is hy met de trou ten hemel opgevlogen ?
Helaes.' 't zy u geklaegt ό Tanzu, en mijn oogen.
Zoo kleinen handvol volx blijft,in zijn ongeluk.
Alleen de Vorft getrou en deelt in vreugt en druk.
Maer daer komt Sochidon de boomgaert doorgeiloopen,
Soch, Daer 's min voor ons te vreezen dan te hoopen.
Zoo 't zonnelicht noch tweemael onder gaet
Eer iemant u bgegene in dees ftaet,

Zie

-ocr page 47-

. 40 Τ R Α Ζ I L. of

Zie ik uw arm gedij fc van duizent grooten.
Den booswicht uit heel Azïen geftooten.
Ik heb, 6 Vorft i veel vrienden aen mijn zy^,
Die heimelijk die vorfteflachtery
Vervloeken, en het rot der dwingelanden.
Al neemt de haet uw deugden op haer tanden^
Al pronkt Trazil, die grootvorft vande nacht.
Met zonbanier en keizerlijke pracht
Al gaept het graeu na fchatten van ter zyën
En prijit om die de baftertheerrchappye:
Noch zult gy haeit, fchep moet ó zonnezoon,
Uw itamniegod bedanken op uw troon.
Dan zal Trazil u eerile troontrap ilrekken.

Nam. Zoo moetge om mijnentwil na Igaras vertrekken^
Die is mijn trouwe vrient en vaders bloetverwant.
Geen giften hebben 's mans geweten afgebrant,
Geen vrees het onderdrukt, hy ftaet in zwarigheden
Gelijk een eik die van de winden wort beftreden.
Ga heen ó Sochidon, ga heen, vertel den helt
Hoe d'erfvorft buigen moet voor goddeloos gewelt
Van feptervlegels. hoe de haet met duizent oogen
En 't beulenleger, dat haer 't gift heeft afgezogen,
Op onze vrientfchap loert, ga heenj maer hoor: de min
Die hy verfchuldigt is aen 't vorftlik hofgezin,
Betael hynu, en ilerk mijn armen met zoldaten,.
Mijn vrienden met zijn geit. dat hy het al verlate
En neme met uw raet een rijp, maer vroeg beleit.
Zoo waerlijk overleev' zijn naem dbnfterflijkheit
I
Zoo blink uw trouw in noot als 'tberggout in de vlammen
ó Pronk van uw doorluchte ftammen l
Gy toont dat d'adel metter daet
In geen geilacht, maer deugt
beftaet.
Gy pronkt niet met uw oudren wapenj
Maer laetze ilil in 't marmer ilapen,

Dis

-ocr page 48-

OVERROMPELT S I Ν Α. χι

Die met berookte beeldenprael
Bepronkt de randen van zijn zael,
Braveert niét and^'er naem en eerë;
Maer dieze met haer deugt ftoiFeren
Zijn edellingen, daer de ny,t
Haer bitze randen itomp op ilyt.

l^am. Ei ga. laet Igaras onze onderdrukking weten,
En ila den roofgriiFoen den helhond in de keten
Waer aen de blaiFer zich vergeeffch te barilen woel»
Terwijl ik hem de kop verpletter van mijn iloel.

, . Zon 3 die d'adren kunt -ontileken

Met uw aengename brant,. .. >. ^ ·
Leg nu, op het vorftlikfmekeni \

Uwe hengilen aen de band. ·' '

Doov' uw ftralen, kort de dagen.

Laet het hemelswagenfpoor
Rookcn van uw iiiellen wagen.

Geef mijn wenfcheri toch gehoor.
Eyt gy, albeziende klaerheit, "

Stamgod van ons oiid geilacht:
Zoo betoon ons nu de waerheit
En verruil' uw dagh in nacht.
Rooft onze aerdkloots tegenklingen:

Want uw zonnélingen zijn
Laes ! verkeert in duiiterhngen,
In een al te flaeffchen fchijn.

Nxrn. Verwacht d'aerdskamerling dieonsby hemzalleiden
Zoo dra de fchaduwen verdubbelen olft fcheiden.
Zoo wort Taimingaes ftam, in 't heimelijk geviert ,
In't openbaer gevloekt.

'^Am, ^ ~ Wat naer geklikklak gigt

My in mijne ooren. Mi hoe is mijn ziefbeladen! ,
Beicherm my broederlief! helaes i wy zijn
verraden. '

Müq*

-ocr page 49-

Τ k Α iz I L, of

MAovènlün^. 'Ttamoiizönü Kamizame.
Vmlu

Geeft 11 gevangen^
Ham. vérrMér. voort: fta af.

G^ét fleépt dé keizefbëul met ketenen ter ftraf.
Wat wrokt, Mt kant gy ü met koninklijke zielen.
Wet uw gèféchtig ftaél om fchelmen te vernielen.

Wie héét ü dat ^
Maöv. Ik volg niijn opperkeizers lafl".

Zeg bloethonds, die vervult van burgerbloet noch bail
En vaft na Vofftènvléèrch5 en> met moortzieke handen.
Niet vreeil zijn opperheer ïnêineedig aen te randen.
Kam. Trouloözé, zyt gy óók een hooft van 't moordgefpan?
Vertrek, en raek ïüy niet. zié toe. den hemel kan
De gruwelen niet zien. zy dreigt met donderklooten
Die bloedharpyen të verpletten, en te ilooten
In d'allerdiepfte kolk des afgronts. vrees den haet
Der ftarrelieden.

Oliaöv. Ha'd uw Vadéf niet den ftaet

En burger uitgeput, de langvergaerde fchatten,
Die zoo veel rijkeïi in haé'r rijken fchoot bevatten,
In gulzigheit verilèmpt, en, razende als verwoet.
De hairlok afgëzéiigt der vryheit, hare moet
Vertreden, en, oiitzach der itrijdbre bontgenooten
En 't vrygevóchtë land, hy was noch onverilooten,
Alet zijn meinèêdig zaet. nü dempmen beft dien vloec
Die zoo veel blöét vërllint, met eene hand vol bloet.
Nam. Zoo krijgt het fchelmftuk glimp, zijn al de razernyen

Te beené, om 't zortrienhuis vervaerlijk te beftryeni^
Kam. Zié uit het zielénhof eens op uw afkoomft neer
Heer Vader, fpokèn helpt! verfchaft ons tegenweer.
Fr.rJL Geweldenacrs rukt af uw fchitterende helmen,

Op

-ocr page 50-

ο ν Ε R R ο Μ: Ρ Ε L Τ S I Ν Α. ^^

Ορ datmeji zie wie ons als fcnevelers en fchelmen
Durft kluiilren. . ,

U^aév. Luiftert niet. fchiet toe. "

Hcim. : , ó Wat een hoon ί

'Κ moet lyden dat eenfchelmbeklautere mijn troon^
En voel mijn'armen van vervlo^te>oejen knellen. ^ ;
Waer wiltge njet ons heen? ί ·

Ik zal mevrou verzeUen.
Vml Ondankbre, fteek uw zwaert in mijn geprangde boril.
Niim, Verwijfde fchuddebol gy grieft uw oppervorft. -
LMaóv. Een laiFen die 't zich noemt^maer zonder kroon en ryken ·
Een ilaef van Vorft Trazil die voor mijne arm moet wij ken·
Sla. maek de voeten vlug.

Vml, Taiming^s ftamhuis ftort

Ter neer, nu tiejanny van élk,gehandhaeft-worr. ν ^ j

f Sinkio. Hmgüan, :

Zoo vlucht een hart den muil der aengefchonne honden
In't hartebofch.' terwijl het ο veriaën van-woncfèn. j, ^^
VergeeffcH eenïchuilplaets zoekt jvergeeffcli zijn fchorre boril
In koele bronnen wenfcht tot laving van zijn dorft.
Wat leed mijn ziel gewelt toen ik de rijxvorftinne
Zach vleugelen en ilaen gelijk een krijgsllavinne ι
Noit krijgt den morgendou meeriichöonheit van het licht
Als hare tranen van hacr tintelend gezicht.
Huftg. Heer Sinkio hou op. ziet gy door .aadere oogen
Als d'oogen van uw wraek, zoo is mijn wraek bedrogen.
Taimingaes tieranny moet fterven met de nacht,
Zoo datmen noit de naem vajj dat ^vervloekt geilacht
Meer hoore. deifl: gy nu ? pp Zintóoa de helden
Die hun weleer met my voor d'oudc VTyheit ftelden
G edagvaert! dat een troep i?y onzen wraekgenoot
Sarron verfchuil,
woont na 't ftiiTche morgenroot

F 2 Eea

1'

■ v.,

-ocr page 51-

m

^ TRA Ζ I L, gF

Een vleugel blyf by my, of"t zuiden' aen quam fpriiigenr
Keer gy den wefterhoek met uwe wrckelingen.
Die tegen 't noorden zien heeft Konzan-met het beil*
En iloutfte volk in 't oog. Zarin regeert de reft.
Al helden vvelgemoet te fterven of te wreken.
Deze aenilaeh is daer^by zoo Heimelijk beilekea , "
Dat ook d'inbooreling zijn ftedelingen haefj
En zelfs geen einde weet maer ileunt flegts op mijn raet.
Het onbekende volk, ons toegefchikt van buiten,
Zd op de hooxenklank het opperhof beiluiten,
't is alles zoo bekuipt dat liit noch ongeval
De haat veil: dezer wraek ons oit ontwringen zal:
Smk. Mijn legerhelden zijn gewapent ingelaten
Door Vadeus grafpoortael ^ door d'overwulfde ilraten,·
En door de w^atermuur in mijn verheven-ilot,
Waer draelc lieer Hungüan ?
F.ung, ógroote wapengod.''

Beituur mijn hand als ik den Tarter in zal voeren.
Door d'öndermij nde wal , om- eens de nijt te fnoerenj-.
En d'al t'ondankbre ftad te toónen wat het zy,
De deugd betalen met ge welt en fehendery.

ί

B^el ^dn Sineefiimem \

. 1

Nu't volk de voorfmaek proeft van vredê^ .

En dat Likungzus onvertzaegty
Den beer van 't noorden heeft vertreden -

En in zijn roofzi-ek neft gejaegt :
Nu 'hy een tór van vluchtelingen <

En ilrijders in de heetfte ilag,
^eboort door zulk een bofch van klingen^

Dê buigen voor zijn legervlag> '
Nu ilaetmen 't Vorfthkhuis in boejen.
Men
knot de buiienueraiiny-,

Efli

-ocr page 52-

OVERKOMPE L Τ. S Γ Ν Α

ν

En doet de binnetweeHrachc g^oejenl1a l;ίi./

Door d^omniezwaei der heerichappy.' ,
Dit voélden , voor een ry..van jaren> |

De barfche Siammiten meê, ^, ;
Toen Siani'3V4y van krijgsgevaren, r · :

Veriliktè'in izulk eem Holkn zee, i,ai jΤ
Namolizönt (ath! Ahert: nioet -brekcniisQ

Door -ziïlken jammerlijken iihaer i) ^
Namolizont, de krijg Ontweken ». ' , . .

Loopt in zyn eigen hof gevaen. J
Ik zag zijn hals'in^kètens prangen:y.r.tv. ikl

En-d'onverwonnen oorloogshèlt. og
Met onze iyxprinies gevangenμπ I

Haer fchouders buigen voor/t g?AvelL
De leeu u'ort in zijaneft. gegrepen i , j

Van>Tig%sv heet opileeu\venbtiit,fi
Hy hesft vérgeèfich'rgebit geiiepen': t ^ ^T

Hy poogt vergeefich zijn röiïe^huic '
Te dekken met zijn dikke-manen. ^

Nu perft hy. 't 'vuurruit zijn gezicht;.
Nu poogt hy zich eeniweg.te'bahen,.

En ilaet zijn klauweri lüt 't gcwrisht.
Zijn neftgeziii hout'op.van hoopcnj^ r

Dewijl het nergens/uitkomfl: ziet,.
De Tigerbende valt aen 't ftroopen
En acht zijn ftale kiezen nfet.^
Wie zal nu onze'niaegd€reijcn >K
Als wetteftelfter van .den dans,
Langs fchoon Jasmijne beembden leyen^

En^geven onze.JoiFers' glans?
Nu^iamizame in 't heldenwapenf y

En 't harnas op de blanke borft, .
(Schoon zy ten oorloog fcheén geichapen.
En heel in glinilrent ilael beichoril)

F 3

U f .t

-ocr page 53-

TRA Ζ I L , of

Geketent is in't hof gedr^vfiij, · ·
Met broeder als d'onbrachman'nyt
Den itier pleeg aen het mes te geven,
Hoe vreeflijk dat hy ftoot en Wrijt.
Ei donder uit uw hemeltroonen

Turbano, donder, onvermoeit ^ · -.
Den kerker ilukken, die uw zooneii ;

En zonnebloemen houd geboeit.
Gaet heen verlaet u nu op ftaten
En bergen ran vergankliik gout
En vrienden die u flust verlaten 3

Zoo 'tilinx geval zijn koers niet houd.
Noem nu gepurperde tierannen

Gelukkig, voor de zark te leet
Uit haer beiloten buik kan bannen,

Daer 't bleike rif. geen onheil weet. ;
Men moet ziqh aen geen fchij η vergapen,

't Geluk der Vorften is maer fchijn:
Geen bed van roozen doet haer ilapen.

De zorg, door.'t gloejende zattijn
Ε η peerelkleedren · deurgebroken,
. Verteert haer ruilloos ingewant.
Nu maekt zy .'t heetebloet aen 'tkooken.

Dan ileektze 't hariTenvat aen brant.
A¥ie zal nu onze maegdereyen,
Alswerteftelfter van den dans.
Door fchoon' Jasmijne beemden leijen.

En geven onze Jofter;? glans ? 1
Nu Kamizame, in 't heldenwapen.

Met broeder, die zijn vrient vêrwacht,
(^Schoon hy ten oorloog fcheen gefchapen)
Geknevelt is in 't hof gebragt ? )'

VIER^

-ocr page 54-

OVERROMPELT S I Ν Α. 4>
V I Ë R D Ε Β Ε DR Y F.

TmziL timoUzMnt, LtkungSi - ^iüng» VanlL . ',
Eeft oit de burgerliefde een marmer zegeteeken
Den Keizren opgerecht die> trots en onbezweken r..
Hun lijf verpanden voor het .Vrygevochte land: -
Zoo toont-uw plicht, gaet heen mijne onderzatenplanfc
Voor my een ftalibeek uit dkmant gedreven, % -
Daer mijn getergde wraek de MafTageet deed beven^
Op 't trotfe metzelwerk in 't aenzien van de nijt.
Wie heeft het vallend hof van monilerèn bevryt^ .
En, niet vernoegt alleen'de vyant tbvervalldu, · ;;
En op de hoogfte trap van oorloogslof te brallen ,
Het fchendig bloedjuk van zijn vryen hals g^chut ,.
En \ uitgemergelt grauw gelukkig, .onderftüt ? : ; r ί . _
Nu kryt een bailertzoonj diens moordluilireetsaeri/twaiTenv..
Op 't bloedfpoor vanZunehih,.,in burgerbloetwouplaiTeny.
Mijn deugt voor veinzery, mijn.moed voor wreetheit uit:
Maer mijn voorzichtigheit heeft zijn geweltgeftuit.·
De reukeloosheit heeft den onverlaet bedroogen.
Sta vait. men fléept hem hier. / v; " j . L ,

Nam. · ófmert! wie zal mijne oogen,.

De helft van 't leven, al t'onmenfchlijk uitgefnéen, .,
My wedergeven ? hoortge niet na mijn geween
Verftokte Goden
I wraek ί waer ben ik f koom verwoede
Koom ruk mijn boezem op. nu, ben ik 't leven moéde.
Wie heeft mijne oogen door zyn hölle keel geflokt ?.
Wie heeft het ftréng gezicht voor-lekkerny gebrokt.
Ia 't duurgeplengde bloet van God Taimingaes neven ?
Op, fluimrende onderdaen befcherm uw keizers leven.
Befcherm, neem wreek my 5 maer- beftorm» het monfterdier^.
Dat al de weerelt z^ngt en Hakert', met het vier
A^an vorftefchendery. boe is de tijt verloopen !:,
Heer Vader heeft het rijk verdadigt tegen 't ftroopen

Deri'

Η

-ocr page 55-

τ R Α ζ I L, of

Der rijkvrijbilkers die, verlekkert op den roof,
De boeren teifterden. zijn groote krijgsmoet itoof
Heel Tartarie doorj hyiloot de V-yand buiten
En Ram een erger plaeg met grooter magr te iluiten ,
De kiOonzucht binnen: ach: al t'onbedachte VorftV
Gy voede een Vyant op^ de kanker in uv/ .borft,
Die wrecder als het heir der wrevele Tartaren,
Den grooten v/eerelthcer in 't zonnefchilt dorfl: varen^
Vcrrije uit d'yfre llaep heer Vader, groote geeft,
Bezie eens wie ik ben en certijts heb gevveeft.
Her noodlot is beluil uw zonnenhuis tc knotten; '
Maer uwe heldefaem zal noit in 't graf verrotten.
Vertrê genade, recht dc wreetheits ftander op.
Al rukt gy alles neer noch fteigere ik intop.
Een Vorft leeft na zijn doot in 't hert der onderzaten,
ik zal de Burgeryj zy noit mijn naem verlaten.
Ik fchei met y^apenlof. geeft my mijne oogen weer.
Of pionder ook mijn ziel met ,uw bebloet geweer.
Scheur vry Namolizont met doodelijke wonden
En groulik foltertuig, zijn eer blijft ongefchondcn.
Waer dwaelt dc blinde Vorft? waer ben ik.^
Γraz. Daer uw Vorft

De troon békleet,

Daer't iiooft der vloekverwanten dorft
Na
't hcmclsbioct van God Taimingaes zonnefpruiten.
X/'i;/. Genade, Vorft. uw magt gaet hier haer zelf,te binten.
Rampzalige oorloogshclt, ik deel aen tiwe fmert.

Drukt u mijn zwarigheiti zoo tree Trazil >op 't hart.
Zijn ondergang alleen kan my weer vrolijk maken.
Troulooze huispeft. voort, gy zult Ket bloet weêr braken
Dat gy gezopen hebt.

Dit fchelden voegt u niet.

Ten paft niet dat een ilaef zijn opperheer gebiet.
Mm, Noch minder^dacr hetrecht verkracht den dwingelanden,

Door

-ocr page 56-

ö ν Ε & R ο Μ ρ Ë L τ Β I Ν Α. ^^

Door ilaerziicht opgeruit, de fepter geeft in handen,
ïk ben uw Vorft. geeft my d'ontwronge rijxftaf wéér.
■Buig, onderworpeling, voor uw aertskeizer néér.
Ύτλζ. Gy voert de naem van Voril en ket niet vorftlix "blijken.
Waer zijn uw ftanders? waer "uw groote koninkrijken?
De
V/ij de weerelt is met mijnen «aem vervult.
Geen menfche rept van «. wie heeft u ingehult.'*
JVa^. Al fchijnt my nu helaes ! een ander lot befchooren,
Ik ben tot heerfchappy geboren, niet gekooren.
Al ben ik in de plaets van Vorft een blindeman.
Mijn zonneilamgod leeft die k zien en wreken ^n.
Τ^ΛΖ: Waer zijn uw lijfilaifiers

Fa. Hier.

Trouwe lotgenooten J

Traz. Waer uwe kroon en troon ?

Na^/,' - Gy hebtm'erafgeilooten.

Traz. Uw rijxvolk ? f

iv^w. Gy, en al uw beulenmoordgefpan.

Traz. Uw lande^^f

Ato. Sina, en vat gy aïs aertftieran

Uitmergelt, onder fchijn van lieifelijk regeren.
Zoo grijpt en fchokt een wolf, gedoft in fchapekleeren..
Traz. Wat blaft gy? uw gewelt is onder mijn ge welt.
Gy zijt u zelfs geen meer j maer van mijn arm geknelt.
Of wiltge uw leven ook verliezen met uw leden ?
Lik. Ontzachbrc Majefteit, achi laet uw boezem kneden
Door zoo veel tranen, 't is wel fpa 5 maer niet te fpa:
De droef heit dringt mijn tong te bidden om gena ,
Verichoon den blinden helt, en raek hem niet aen 't leven,
Nnm, Gy weigert my geni met my gcna te geven.

Wie zijtge die alleen mijn kroonrecht gadeilaet?
Lik. Ik, die van 't ilaeffche juk ontlafte dezen ftaet
Eii nu mijn zei ven niet van droef heit kan bevryen.
Ik wcderilont met vreugt het buldrend' Tartarie.

^ g nii

-ocr page 57-

^O - τ R Α ζ I L, of

Ku parft iïiy laes,' mijn vrients geween en bitttre fmert ·
De tranen uk het oog, de droef heit in Eet hart.
Am. Verdelgt den dwingelant, dat· is mijn fmert verkleenen.
My helpt verwijft gefchrei noch troofteloos beweenen.
Eene artfeni alleen kan mj van ramp ontilaen ,·
De wraek van Vaders doot en 't leet my aengedaen.
Mijn rammelent gebeente eifcht bloet der vloekgezinden;
Zoo wort mijn wraek bekent aen alle vier de winden,
In zulk een vierfchaer wort dit kroonpleidoi beilecht.
'Traz^.. Wy achten geen gewelt. wy zijn hier zelfs 't gerechto.
Nam, Al onderdrukt gy 't recht 't zal eeuwig triomferen,
Terwijlge ó aertftieran dit moorden en fchoiïeren
Voor 't onderaertfch gericht in 't ledenloos gewoel,
Vergeeffch verdedigen, vergceffch den rechterilOel
Ontveinzen zult uw, door den hals getrokkene eeden
Tot düizendmael geftaeft en meermael overtreden.
Zoo flokt een vuilen beer zijn brokken weder in
Die eens zijn uitgebraekt. is dit de Vorftenminn' ?
Heeft Vader om die trou den baftert opgetoogen y.
Van het bezoedelt bed, daer hy vergif gezogen
En wrok en afgunft had met fmaek gelekkertant ?
Fy! hid u 't blixemvuur in 's moeders lijf verbrant ^
Zoo gaeftge tot mijn val, verwate fepterroover,
Niet al uw eeden op, en al uw woorden over.
Struikroovende Arabiers, hoe eerloos omgekocht,
Zijn noit meineediger als zulk een fchrikgedrocht.
Lik. hoe zal dit kroongefchil de rijken gaendemaken*!
T'raz,. Wie durf zoo lang ik leef my aen den fepter raken ?
mm. Die uw gezach nietvreeft.

Traz,. Ik zal my doen ontzien.

mm. Dat 's buiten uwe magt. my kan geen leet gefchiên.
Indienge my tot Ibaf het leven laet behouwen,
Zal ik tot dankbaerheit u ramp op rampen brouwen?
Maer als de doat mijn rif verbrijzelt in het graf,

^ Ver-

-ocr page 58-

OVERROMPEL Τ SIN Α.

Verwacht v^n ilerker hant. langvertraegde ilraf.
Zoo
Li in 't hoog pallais geen landzaet aen durft randen,
Zal d'altijtwrokkende Katajer van de wanden.
Noch 't roeftig oorloogftuig affcheuren met het ftael.
Ach! ' t godloos baftertzaet is. doof voor zulk een tael^ , ;
Dat denkt m onze doot geen. ongeniak te vre-ezen.
Maer wacht, een wreker, uit mij α wrokkende afch verrezen,
Zal u verweldigen. 't gaet wel zoo 4at gelukt^
Dien 't alles tegenloopt.

Traz. . 'K ben noch niet onderdrukr, ^ -·

Het onheil dat my dreigt verwachte ik zonder fchr0mei^·
Men zal die'ftoute. mont imiilband'en en betoomen. ' * ·

liUóverAung. Vmli. llSlam'olizont: 'irdUU
Vthmgs. ^Mzing,^

Daer is 't beilprven :hooft..van uwe Vyaridinn\
Vml. Heeft u in't mqnfterlant Afrijke, een "

Met tigeriTielk geaeft ? of bentge in fchér|)^ klippen
Van beeren voortgeteelt ? zijn dit de wijze lippen ,
Waeruit de zomerbie zijn :honig gaerde ? neen!
Het vriendelij k gezicht is in een marmorileen ^
Verandert, fpreek noch eens, het zy u geeft gaet.dwalen.
En fchorre donders fpreekt in plaets van geeftetalen,
In 't^duifter ziefenrijk, of droef en afgemat
Van bulderen , Qmhelft in d'onderaertfche ftadi j
Uw Vader, daer hy wêer ter heerftroon opgeklommen
By 't lichaemloozc volk zijn eertrompet doet brornmen ^
En ftampt de vloek en haet ter helle uit tegen \ hof.
Een kuf van keizerbeuls en fnollen, zonder lof, ^
DiCf s hemels taje rpiê zal plettren en yerflinden,
Dit bloedige , iiment der vloekverwantgezinden.
"Wat hangt een zwarte wolk ons over ft hooft-Vach iach l'
Wat heeft de weerelt voor dees yszelijken dagh
Een nacht
te :waghten. breek .^oor 4'aerde> Karaizame,

I

-ocr page 59-

52 rRA7IL,of

Befpook de ichc aderen, ik zal de ftraf beramen.
Wacr draelt gy ?

jSiam. 6 -aeh/ aeh! mijn bange boezem fcheuFt:

De maegden , overal in 't woeden vrygekeurt.
Zijn... maer de droefheit bint mijn tong. ik kan niet fprckcn,
Meziifrerjach/ mijn ziel! waert gy hun Idau ontweken.!
Traz. Maovenking 5 val aen. 't is-onze laft en wil.
Val aen , en ruk de tong, die d'afkomft van Trazil
Durft bafterden, en ons vol gruwel wed^rfpreken,
Ten barfchen gorgel uit. ik zal d^ koppea breken
Die ik laiec buigen kan,

X/7'. Hoef is-uw hert van ilael

Een blinden lieer op 't lijf te vallen altemael ?
Of is't niet licht genoeg noit zonneglans t'aenfchouwcn ^
T^raz. Durftge in mijn aengezichc verraderyen brouwen?

Is dit gehoorzaem zijn zoo 't onderzaten paft?
Lik Is dit het volk geftreelt, bewaert voor overlail: ?
Vermeng uw roet met heil, dat's't uiterft datwë vragem
Vaerwel, ontoogde Vorit, en leer uw leet verdragen^
J^am. Ikvolge u helt Likungs. waer gaet gy? 'tzalaenmoef
My niet ontbreken, ach / hoe kruipte 't kokent bloet
Door d'adèren.

Jraz. Die tong ten halze uit.

Nam. Wykt tierannen,

Verraders, wykt. u Vorft heeft alle vrees verbannem
Mijn Vaderlijke vloer zy tuige ναύ mijn doot.
Traz. Hy leit'er toe. dat 'suit. nu zijnwe buiten noot.
rafd. Nu zijn wy mé verdelgt, en fterven ongewrokens^
Rampzalig helt! uw dood heeft ons het hert gebroken.
Wraek! hemel! goden! wraek. nu't rijk een aenstieran-
Die al de weerelt drukt niet onderdrukken· kan.
Ί'ναζ. De lijken binnen, gaet en zegt dat Celione
Mijn fchoone luilgenoot my haer gezicht vertoone:
'K vtrwacht haer. zoo geen^ wolk dit helderlicht verdoofr,

- - Scheen

-ocr page 60-

ο ν Ε R. R Ο Μ Ρ Ë L Τ S I Ν Α.

Scheen noit de zonne my^met grooter glans op'thooft^ -

Tradl. Celione. CMaövenkmg. , ·

Mijn fchooncj 'kvrees nu niet. de vyanc is verv/onnen.
Namolizont is doot. de ilach met fchrik begonnen
Is juichende volbragt, én het gewek gcvelt.
cd. Hy telt het zant acn ftrant die uwe deugden telt.
iMdóv. 't Geluk fchijnt zelf belufl: om ii om hoog te heffen.
Cel. Nu wortge niet getreft om dat gy elk kunt treifen.
*TrAZ>. 'K zal met een andre voet gaen treden op'mijn troon..
Cel. Maek alle vlekken eeril van alle vlakken fchoon»-

Gy moet de wichelaers in harén vleugel byten^
*Traz>. Ik vrees'het kerk gezach.

CeL > Dat nioetge neder fmyten.

Traz, En ftorten zi j me op'tlyf ?

Cel. Verdrijfze met uw magt.

Traz. Zoo wort het gantfche rijk in rep en roer gebragt."
Maöv. Het grau draegt meer ontzach aen weereltlijke heeren

Als liefde aen Prieiterfchaer en kerk.
Traz. ' ^ Maer'tquam tekceren?.

Cd Dan raet gezocht.

Traz>. Dan is het zoeken, veel tè la^et.

Cel. Nu al te vroeg.

Trfi.Zi. Is *t ooit te vroeg tot beter raet ?

^Ubv. Uw Majefteit lijt fchimp en wort na 't hert geileken.
triiz,. Wat onze wil vermag is klaer genoeg gebleken..

Maer wie weérftaet het grau in har^ razernyj
^&bv. Men muilbant dat gedrocht met klem van heerfchappy..
Gy hebt de iepter in uw handen. . '

Traz.' Zy den. degen

Door dolheit aengevat. )

Cel. , Zet dacr nu krijgsliil tegen; ^

Τΐίΐζ,. Een zenuwlooze lift.

Hebt gy de Ridders niet ?
^^ G 3 ΤΤΑΆ.

-ocr page 61-

6o Τ R Α Ζ I L, of

Trax, Die waejen met de wint, en 2:waejen als het riet.
Hos kan ik onverfmaet der Prieftren magt befnoejen ?
CeL Roei haer niet teffens uit , belet hun maer te groejen.
Traz. Wat drijft u tot die haet bekoorelijkc Vrouw,
CeL Genade, keizer!
Traz,. Spreek.

Cel. Mijn ongekreukte trouw.

Een Vorft die van de vrees zoo verre is.ingenomen.
Dat hy den Tempelier moet vreezen in te toomen.
Die brantmerkt zijnen naem, draegt zich te bloode en la£
Uw wezen ila geftrekt gelijk uw lepterilaf. - ·
Een keizer kan op d'aerde als d'oppergoden leven.
Zijn wil is yders wet. hy moet de toen geven^
En nemen onberifpt. zal nu een weereltheer
Voor Priefters zwichten, die hem taften in zijne eer?
De hemel fchaft u ilof tot wraek. de vreemdelingen
Die zoo verre omgefolt door 's weerelts ommekringen
Voor 't prachtige Pcldng verzuft ilaen, daer die ftad
Een weerelt toont, gepropt met Sinaes eélftc fchat,
Daer 't al van paerlen blinkt, en riekt na boomkaneelen,
Die fpecerijen geeft aen alle weerelts deelen,, :
Zijn buiten hare fchult een doelwit van de nijt. -
d'Aertswichlaer, die om uw grootachtbaerheit van fpijt
En gramfchap zwelt, zoükt mi uw heerfchappy te fmoren.
Zy komen.

CMaëv. Schuilen wy. -

Traz^. Hier zalmen't alles hooren.

Rei τκ%η Sineefche Friefiers. Igmtius. K^£rtJprkfier,
TrauL OHaövenlung. Celione,

Wy flepen, op 't beitel van uwe heiligheir,
De kruisgodiften hier.

lm,

ui

Men hoor.

i^ertS'

-ocr page 62-

O V Ε Κ R O Μ Ρ EL Τ S ΙΝΑ.

^erfs: -- " • ' '^^- ^-'t Wór^^

Urb. Een vreemdèling helaesl^

Ign, Ontboeit... - ' - · , ^
K^erts. Men'knevele haer ftrenger'dan voorhenen.

Urb, De weit verbieÊl.'v ίϊ^Ίΐ···^'' ^ ■

K^erts. Houd'öp.- 'k heb my'die-wet geilelt.

Jgn. Wy ilaen, mijn bieder'r vooreen vierfchaer van gewelt,
liet. Men zal uw laftertong van'Goden vloek befnoejen.
Urb, Ontyzer' d'armen dan en ila -de tong- in-boejen.
Ign. De kruisleerzal de fpraek'voór by treên in hacrvlticht^
Al zou de dönder'zelf God roemen uit de'luGht! > ' ώ : ·
En zwijgen wy, zoo-zie ik-deze kerkpilaren^ ·
Eenparelijk bevrucht, een oogft van.tongen baren,
Die d'afgodiftery vervloeken door al't rijk, ΐι .
En 'voéren· Ύ^ krui^geloóf ten hémel uit rhet ilijk., - : ,.. \,
Rei. Zal een gevangé flaef, zoo fier en;onbezwekeh;^ ■ '
Met opgëhéveh'kruin de pxiefters'tegenfpreken? ' · ^ .
Die hem de doot doen zien ...
Urb. ' ■ - ~ Verfcheur mijn leden vry-

' Wit eer behaeltge'döör-die tóifteriflach^^
Wat zege hèbtge'door eenflavenmóök bevochten? io
Dat kan een winterwolf en dolle roofgedrochtén*!
x^erts. Een van u tweén verzoen het Prieilerlijk geweer.
En ilrek zich knHende voor·-t heilig outer neêr, ' '

Onzalige,'nïy kan geen marteldoot vervaren;
Maer 'k zal niet buigen voor uw^ goddelooze altaren.
XJrk Ach! fpaer dien grij zen helt, zoo vreedzaeni van genioet j,

Maer ik ben moedig en oploopende van bloet.
• Men fcheüre my vaneen en deel mijn ingewanden, · "
Ten zegenroem iÉ alk afgödaënbidaörs landénv i
Jgn. Neen!, kerft geen-jonge bloemf '^bo lieffelijk van aertv
Mijn ^vinterföózen zijn in doorenen hèrbaert. ' h .
Men buigt een lente fpruit, geen fcherpgepuntcn dooren.
' - -
 xfrb^.

ff

r »

Wy lachen om uw weenén.

-ocr page 63-

6o Τ R Α Ζ I L, of

Urk Men moet in halsgefchil de weérpaityeti hooren.
Mijn broeder kent, op 'c licbc der zeevaert afgericht.
De landilreek door 't kompas, de landen door 't gezichte
Door zeilileenkunde weet hy zich een weg te vinden
lil 't gapent pekelfchuim en ilormende onweerwinden.
Natiiiirv;eet opent hem de wegen waer hy ilrecft.
Ik ken geen Koomen meer.
Jgji, Ach! ik ben afgeleeft,

En lang genoeg gefolt in 's weerelts ongenuchten.
Ik fneuvele met vreugr.

Urh. XJ^ vreugde doetme zuchten.

Ik zal in broeders ileé 't moorddadig zwaert voldoen,
Igf^. Tree herwaerts pagodiil en neem mijn bloet tot zoen.
inerts. Dit prevlen duurt te lang. men val den jongften tegeji,
Urb. Hou ilant. Urbaen worde eeril van 't moordgeweer doorre-
Jerts, My dunkt gy ilaet vcrftelt,en fteekt de hoofden vail (gen.

Al zuirende by een, volvoertge zoo mijn ladf
Rei. Verrdioon uw prieilerdom, ó wreker vaa de. Goden.
Haer trou verlet mijn hand. ,
K^ern, En teiïens mijn geboden.

Docrfteek hun beide met het jzoenzwaerc. voort, iloottoc.
Stoot toe.' de Goden zijn die laftermonden moe.
Dit is het hof ten fpijt. i

Vrh. Wy teven martellaren,

Op 't fpoor der kruisgezant....
inerts. 'Kgebiede u in te varen.

Voort. . ·.

fgi». Achi mijn broeder, ach! omhelsme doch. ïkhoor

De vr.eugdbazuin alree in 't hooge hemelkoor.
Urb. ύ Hemel! geef my kracht om 't aengezicht te wenden.

afgodiich moortakaer bezwaeit mijn laetile elenden.
Igth 'kOntfang uw veege ziel in mijn befturve mond.

Verlicht dit blinde volk door uw genaverbond!
7nx,, Men fpreek haer acn, en ftraf die moetwil na't behooren.

-ocr page 64-

OVERROMPELT S I Ν Α.

Genadighfte,'vertoef.
Traz.. . . 'Κ miftrouwe zelf mijne ooren

In deze tieranny. verbaftert kerJcgebroet
Hoe zal uw kop hier na noch druipen van die bloet.
Cel. De keizer ftaet verilomtj maer 't zal noch anders dagen.
Daer rijfb noch zwarter bui met ongeftuimer vlagen.
Die zware donderftorm hangt uwe troon op 't hooft,
't Is alles my ontdekt.

K_,Aerts, Ik heb u lang belooft,

Pagodelingen en godvrugte altaergenooten,
Van 't voorrecht te-voorzien daer zy zijn uitgeftooten.
Terwijl de heerfchappy noch teer is, en 't gezach
Der tempelieren- veel by 't muitent hof vermag,
Zal ik op deeze wijs mijn tempeleeden ftaven.
Den keizer fmeeken.dat hy zijn vervloekte Haven,
Ten godenofFer geve op 't oorloogs dankaltaer.
Om Xunchis nederlacg en 't afgekeert gevaer.
En om de godbegeerte een beter glans te geven
Heb ik in verzen dit orakel uitgcfchreven.
Dat zullen nu, als'ik de Vorfl: in 't hof ontmoet'.
De kerkkoralen hem voorzingen in mijn ftoet.
Dan weet ik deze moorr den keizer op te dringen.
Het opgehitfte grau het hof>te doen befpringen.
Op mijnen wenE door haer, Trazil, verlegen, flus
Te dwingen na mijn hand tot hy mijn voeten kuif'.
Rei. De goden hebben dit u ingeftort van boven.
y^erts. Noch hel noch-hemel zal ons van dit recht berooven.
Ik zie Trazil dc ftaf gebroken in de hand.
Dan is de tempelhulk na onze wenfch gelant.
De Priefterliverei verwin de ftaf en degen.
Rei. Wy hebben langgenoeg gedoken en gezwegen.
Het duiken wort met rechtivan 't geeftiik volk gehaet,
Dat ruft niet voor de troon beneden \ outer ftaet. .
^erts. Elk make^ich gereet om d'aenilag kracht te geven >

Η - En

-ocr page 65-

^ : Τί Λ k Ζ I L, of

En toone zich vol lift. dat niemant onbedreven
Eten ^QÏmr nader, dat dit negens uitbuit ën breek.
rvaz. De wraek fla haer > en my, indien ik dit niet wreek t

i. V S'mkio. !

De Tartars hebben burgt en markten ingenomen,
En ftorren in de ftad als overlade ftromen.
Peking fchijnt in een zee van bloet en vlam hervormt..
Die langs de daken giert, terwijl men vechten ftormt.
Het-hof 3 dat als een ftad met wllen wort ibeilooten,
Hoort noch van d'oproer niet, door d'omgekochte grootcn.
En 't is gefchapen dat het eer geen onweer hoor >
Hoe lel het noorden briilt^ voor dat den grooten nioor y
De ftormbriig ο verruk om in 't palleis te wijken,
Wiens Keiüier 't flot bewaert van vyftien jKoflinkrijkenv

"ΪΥΛτύΙ. tdïone.

Ik zie haer int verfchiet.

Cel. Zy koomen herwaerts aefi.

Ύτλζ. Maer i^ullen zonder wraek .mijn haiideQ iiiet ontgaeiï.

Ik zal de gramfchap , die m* ositroert watïdoen bedaren.
Ma'óv. Breek teiFens nu 't gezach der v^che tempelaren.

Rei van Ttieflers. K^ertsmcheker^
'ftaz^iL Cdiom. Mit'èvenlmg, .

'i

Ik ben beluft op menfchen fchoniccni.
Biufch uit de vruchtelooze vonken» , 1 -

•Smakt beeftefpieren van 't altaer. , ·

iiachte my de kriftq^apen.^ ν , , . ■
2k>Q ftrek mijn gunft het rijk een wape%
! Waerop te af&ait al 't geyaet

Wuh.

-ocr page 66-

Ό ν Ε R R b k ρ Ê L f § I Ν Α.

Wich, Zoo zong de w^aetmond en zöo galmdé^t feóörgewelf:
Wy zagen eeh gerit van ftraleni en hem ^df
In 't midden van een vlam üitfÜkkreii , daer dé Zönne
Haer ο ogen blint
op ziet, door'gröbter gtos vérwoilneiü'
Zoo bralt in t middelpunt de tintelende nïaen ,
Als zy rontom haer
heeft de ftaf!*elicht«n· ftaen.
En met haer vier vérwint de kleiner hemellichfëii.
Zoo blonk de God
toen hy de HaetorakeldiGhten
Geeindight had, en vloog doör al de daken heen.
Wy volgden met ons oog kerkplichtig van bénêens
Dacr hy, gezvi^inder als een fchietpijl opgefchoten.
Door wolk en hemeltrans de'blauwe hemelklooten
Zijn zooien kiiifcn liet, nóch blonk in ons gezicht
Een goddelijke vonk vaW dat verqnikkent licht.
Als eindelijk
dit lïracl rftfet hem quam op té fteigefcn.
Wie durf d^e HemelVötft'die godbelbft^ wëigërett ?
Traz. Betael het ZOO gy wilt, men höu d^ ila^eii vry.
Ik zal niet lijden dat dïb outértieranily^
De lendnen' van' mijn ftaet, feets qüijneridc^ eri^ gebroken,
Geheef in itukken tii: het meiifcheno^cifiiïoken·
Heeft al t:e' qtiaden
geüi: daer is'al· mefer'aen^ v^ft.
Het gééft te vryeiï ^oet tot
grööfer everltó,-
Aen 't wredde papeirdbm dat, Vól· van feugën^Oirden.,^
Geduurig twiftvüur ffoökt, zith wetttlfeinde®iïivd€5Zöndëii
Daer't andrë fchu van maekt, en vólfe en^VoFit verdeelt»
Ja zeifis al latliende met fodon én· fept^fs^ fp^lt:
Daer 't, trèdendfe' ik djii goüï, noch dütft do'^^oït-befpóttè
Waer dreef oit. Wïchelier zijil
dblk dóór merifcheftróttéri i»
Waer wierdie 'ir möórtaltaer iïiet
vrecmdlïiigsbliöbt bégruift ?
Of hebtge daii alleen in uwe ziel géfiüift
Al wat de Sc jten' zelf verfniöörèii^ met htfer
li'ppeis
Laet zich d'braMgód die'griïwélén ο'ή^^
Ik zie door 'h wüivèri héeri·, en m^k die toeleg'weL.
. Elk hou zich
bf zijn dienit-cn l&k dit Heiloos fpel

η 2

Bezwan-

-ocr page 67-

6o Τ R Α Ζ I L, of

Bezwanger het altaer met plegtigc oiierlianden,
Betaft de vcezelen. doorfnuiFel d'ingenwanden.
Ik vier' bet prieilcarm^t j macr haet' hem die 't bekleet
Wanneer hy van 't altaer op vorftetroonen treet,
JVich. Gy durft, na dat gy X rijk met uwevloekverw^antea
Verweldigt hebt 3 11 noch met d'oppergoden kaattea 5
En, niet vernoegt de wet gelijk een dwingelant
En 't grau dat daer voor buigt te ftellen na uw hand,
My 5 ouc en afgeleeft befneeut van zilvre haren,
Met een gewaende magt, in 't ilikkrig godichilt varen!
De godfpraek roept oin vleefch , die ons deze infpraek gaf.
Het outer opent ous de lippen, niet uwftaf.
Dit 's ons bednjf: wy zien hoe laeg de zonneftralen
Keêrfchieien van om hoog. of deze fterren dwalen
Die op gepaften tijt voltrekken haren loop.
Waerom de maen, als met een diamante knoop
Vereeuwigt aen de zon , niet van haer zelfs kan lichten.
Of ^d'aerdkloot, hangende in zijn fpillen en gewrichten,.
Ha>er lichae m tuiTchen 'hooft der held re zon en maen
Kan dringen, en het licht der mane fchuil doen gaea.
Of't allcs^uit een ei, zoo Kochinchiners dry ven,
Geteelt is> of het wit weerzijts den doir kan ftyven
En fcheppen uit den dop het groote hemelvelt.
Of d'aerde, zoo tot noch by elk is vaftgeftelt,
Zich fluit in 't hemeldak in 't vierkant met vier punten.'
Dan ofze, om boven al wat vreemt is uit te munten >
Geftaeg om 't vaft gebou des hemels rolt en went.
Of dit heelal beftaet uit klooten zonder end.
Of Omtofers, die hier uit Indoftan belanden,.
"DaerGanges 't zuidereind bepaelt met goude ftrandeaV
Met recht d^ zielen doen ia andre rompen gaen.
Of d'aerde kleiner is als 't lichaem van de maen.
Of Panzon, d'ecrfte menfch, is door een ei gebeten.
Of van 't verwart gevaarte allcox by een gefmeten.

Of

-ocr page 68-

ο ν Ε R R Ρ Μ Ρ Ε L Τ S^ Ν Α, é i

Of van God Tain met ziel en lichaem aengedaen.
Of Wy na onze dood geheel en al vergaen«;
Met Lauzu, die de luft voor 't hooghfte goet bepalen;
Waerom het volk dat in Peru komt fchatten halen,
De zeilfteen flypen kan dat hy na 't noorden draeit 5 .
En fchoon 't getakelt bofch na 't ooft en weften zwaeity.
Noch viiit hy 't noorder as en ziet geen andre ftreken.
En zijnwe moede met den Brachman
't hooft te breken,
Men wekt Λο. zangkonft op 5 dat kerk ea köorgalm brom'-
Dan luit het ons voor 't rijk 't verbolgen godendom
Te zoenen, en haer gunft aen onze zy te trekken >
Dat hare magt den ftaet een pylcr mag verftrekken
En Xuiichi breidele, die vruchteloos zijn volk
Ter vleefchbank heeft gebragt, ten doel van uwen dolk.
Mijn leven is vergeeffch ten dienft van. 't land verileten.
Zoo gy ., door oude v/rok op 't Prieilerdom verbeten >
De Godheitj bronaér van al
't wenfchelijke goet.
Te leur durft ftellen om een handvol fmook en bloet.
Traz, Een godheit die gy zelf verziert in uw gedachten >
En oppronkt zooge wilt in ruftelooze nachten: .
Een godheit die voor al geen wichelaren paft
Een bloetgod die met een ondraegeUjken lift ■

Mijn fchouders dreigt, geen god,, maer huichelende papen.
Ontzeg ik 't menfchen fmook.
r/ich, Gaet voor iiiijn oiferknapen^

Wy volgen, maer ik zweer!
Traz. Ontaerde gryzaert leer

Uw keizer vreezen..

C^iaov, Hier en. helpt geen tegenwêer.

Beziet uw ftaetzucht daer, vermomt met papedroomecu.
Het offer is volvoert, dc moeite u afgenomen. ' ^ ^
Daer zijn de lijken, j- ^ ' ' S

Cel, Zietgy.....

Η 3

Smfiüi.

-ocr page 69-

τ R Α ζ 1 t, of

Traz.il. Cèlime. iJMdovenlung. x^ertsmchcker. '

Wapen ! wapen ! moorf ί
Traz>. Wacr wört dat naer gekrijfch dat moortgedruifeli gehoort?

Wat brengt ons Sinkio, dus fchielijk aengevlogen ?
Eink. Een woeften baiert vol rampzaligheit; mijne oogen
Zijn blint, en gruwen Voor de gruwlen dezer nacht. —
Het Aziaenfche rijk valt Xunehis oorloogsmagt
Ten roof. de trotze kam is ons van 't hooft gebeten.
De Tarter wort alöm voor rijxhooft uitgekreten.
De fchorre hooren fchreeut gedüurig moort en brant.
De wapenburcht weêrflaet haer magt aen d'oofterkaiitv
De veltheer heeft zijn heir rontom het hof geflügen·.
En ftreeft ter muurbreiTe in niet zijne hinderkg^B.
Uw middelhof alleen is noch· van invaï vry."
De weêrwraek van Zunchin dekt htm verradery.
Ze roepen niet als wraek. gy kuntze niet verdryVeri
Noch hare hand'ontgaen.

Trciz^. Wie zal m^n 5:ijde ftyven,

DatxVe in ons uiterfte de' plondraers- tegeniiaett
'CeL Laet af. gy gefpt vergeefffeh 't waiihoopig harnas aea.
Ik wil m^n bedgenoot als dood genoot v erzeilen.
Een krijgsman laet zich niet ai levende beknellen;
Van zijne weerparty.

q:rAZ Ga heen dan· fclïoone Vrouw.

Berei uw liefde ρliiets tot zegel van uw trouw.
Ik zal u volgen, gy koft hier mijn bloet ontVonfen
Met minneprilckelen. daer zalUiw liefde dronken
Van uw weiluftigheitv haer wit bereikeii·; gaé^
Gaê 3 dael na onderen-daer gy geen öngenaé
Geen Tarter in het hof der ichimmen hoeft te vreezenr
Waert gy mijn luilgenoot, gy zitlt zijn boel niet
wezm.
XMmv. Heeft u vervv^oede hant, ó zinnelooze V-pril!

Het

-ocr page 70-

OVER ROM F É L Τ 5 ΙΝΑ.

Het Idinkcnt ftael gedrukt in de^e'blanke b^^^
ó Korte heerfchappy i ik zalme een open maken
Door d'yzre drommen, of met it mijn ziek braken; ^ ■
Cel. Ach ivolgme: want de geeft ontilipt mijn doOdfche motit.
Of vlucht, maer hoe. begraef my ïn een andre gront.
En fchrijf op 't graf : dit kon Trazïl zijn Vrouw bewijzen'
In ballingfchap.' niét lïieer. ik fterf. ' ■ ' ' v ^

Traz. . . ■ De ichimmen ryzen' '

Ten afgront itit. ai my.' daer komt d'ontzielde Vorft.''
Hy daeltv en toont my in het dalen d'ope borft
En ribben , door'dit itael gefcheiden. \ ·
JVkh. ^ ' / ''t Zijn'de^ goden,'

Ondankbre rijxpeft die ü pynigen,'geen dóoden. '
Nu ftaet mijn wraekintop. het onTerzade graf
Ontfluit geen geeften als tot laetfte loon en ftraf
Dat komt van 't godendom zoo ftout te'heeten Itegen.'
Maer 't hemelfche gerecht xs%iet ïri'ilaep té .wiegen. ^
ó Hemelrechteren^ vermeerder hem-zijn'pijnr
Traz. Fortuin i hoe lang, hoé lang' zult gyme tegen zijn ! ^
iVkh. Sterf dwingelant j dan zuitge 't onheil met u ilepen.
De wraek ftaet fchrap om u ter weerelt uit te zwepen.
Traz. Mijn lijffchutbenden, ach ! waer zijnze.? vatden fchelm^)
En doet hem ziel eri blo'et iircftorten in «mijn helm , ^
Op dat die laetfte dronk mijn heete wraekzucht lave. ~
Wick Gaê nu zachtmoedig Prins, verlos uw kriftenflaven.'
Traz. Vertrek bedrieger 5' en verlaet'^ijn hof. voort, voorf-·
Ik blijve in al mijnramp TraiiirïEttiJnTorftlik woort
Is u een godfpraek. ik ben tot uvi' feét-geboaren.^ ' '
W^ch. ó Vrouwenmoordenaer, % zal haeft u fterven hooren. ■
Woed nu zoo lang gy wilt. ik gaê.
jraz. ■ - - . èiGodeny^achV

Verhoort my. tfÖpt'gy wt öw ooreri ? is mijndagh
Zoo draê in nacht wkeert ? €n ican ik't niet'onty^liichten,'
^Zoo luU het óns voor''t laetft -Mt herte eens viit te zuchten.

Ver-

-ocr page 71-

Τ R Α Ζ I L^ of

Vervloekte nacht die noit in mijn gcdachten zijt
Dac gy 'c geweten niet die keizermoort verwijt,
My dómpiende in een kolk van trooftelooze tranen.
Maer 't is pe^te laet bedacht, nu zal ik deze lanen
En liiftprieelen weer doen galmen op mijn kreet.
Ach.' had een Krokodil, zoo hongerig als vvreet.
De boorden van de Nijl bezoedelt met mijn fpieren,
En 't overfchot gefchaft aén hongerige dieren.
De doove hemel fchijnt te lachen om mijn druk.
Zy brout me dit verraet en grouwhk ongeluk.
Elk poogt den nieuwen Voril de voeten dwars te zetten,
'K zie paerdehoeven, en ik hoor triomftrompetten
Een doodlik ilormgedruifch ibhakeeren. wykme. ftil.
Daer ryil mijn gemaelin van ondren op. ik wil
Haer vragen wat zy met dat fakkellicht zal maken.
Ik zie Zunchia, befpat van bloet , de banden flaken
Van Koja, die noch nau zijn adem halen kan.
Wy zijn omfmgelt van een geeftenvlockgefpan.
Mijn kamerlingen 5 mijn trouwanten , mijn foldaten,
Waer zijtge? hebtge my met mijn geluk verlaten.^
Onzalig nootlot J foeii gy hebt my in uw fchooc
, Gekoeitert 5 om my nu in d'allerbangfte noot
Te flikken, en mijn vloek my te doen overleven.
Waer is mijn rechterbant Maövenlung gebleven ?
Of preft hy in mijn dienft zijn regementen aenf
Omring de Tarters. zoo. val in. ilaê doot. val aen.
Gy gaeft my eerft de kroon die ik nu zal behouwen.
Verheug u Celione ! ik heb 't vergif gebrouwen,,
Waeraen uw Vyant zich te berile zwelgen zal,
'tis woUefswortelzap en drakenspog met gal.
Groothartige Likungs ! is 't nu een tijt van vrijen?
Te velt. te wapen. op,, ruk uw foldaterijen ,
Uw forfe krijgilién met de nachtklaroen byeen.
Heeft die niet ilems genoeg ^zoo moetge zelfs te l>een

En

-ocr page 72-

OVERROMPELT S I Ν Α:

En van de toorentrans een groover keel opfteken
Als 't buldrent noorden, wen 't de bergen poogt te
breken.'
Verftom den donder met uw vreeilijk krijgsgeluit.
Maer ftil. wy vallen zelfs den vyanden ten buit.
Mijn heldre morgenftar is als een rook verdwenen.
Mijn zonn' die 's avonds rees is 's morgens uitgefchenenJ
Wat woek'er in mijn brein i óarm ! waer is uw krachti
Ontzenuwt, op de loop. ólange bange nacht.
Hoe treftge my, en doet my bloet en etter zweeten.
Helaes! 't is uit met ons. het hof wort opgefmeten.
De deuren met gewelt ter fpillen uitgetorft. <
Nu zoektmen Vorft Trazil neen Tigers, neen, mijnboril:
Is t'edlen roof voor u. geen Tarter zal ons toornen.
Wy gaen. hier
is de koorde, en ginder zijn. de boomen.
Daer rukt de nachtwolf voort. \ is al te Ung gemart.
Mijn eerfte vreugd helaes i is nu mijn laetftc fmert.

Rei vm Sineefinnen,

\

Zang. -

Ach! dat Turbanós geeft, eens uit
Het gulde grafgewelf gerezen,-
Zijn trotze hooftftad die, voor dezen,
Heeft fcheutvry op haer borft geftuic
Al wat zich kantten met haer kracht,
Dus jammerlijk zach t'onderbragt:
Hy zou met zuchten, fnikopfnik,
Dees klacht ten boezem uit doen wellen: '
Wat roofgedrogte komt my quellen ^
Dat· d'afgeleefde een oogenblik
De ruft misgunt, ó tigershol:
Is noch uw holle balg niet vol '
Gepropt met dierbaer menfchen bloet f
' Moeft gy mijn erfdeel mee aenranden?. .

I ' ' " ...... ' Achi

-ocr page 73-

™==5·

/ Τ R Α Ζ I L, of

Ach! fla veel liever uwe tanden 5
Met uwer moordenaren ftoet,
In mijn gebeente, wie gy zijt
Die my noèli na mijn dootbenijt:
En doet my, zoo langongeroert,
In mijn palleizen komen ipoken ,
(Was noch de wraek maer zat gewrokenij)
Van burgertranen opgevoert.
Mijn Vaderlooze burgerichaer!
'K zalu bedekken met mijn vleugelen.
Of ik die tigers kon beteugelen.
Momt Pekijnyten, komt vergaer.
Gy zijt mijn lendenzaet waer heen?
Maer noemtze eerft die u dus vertrecn.

X ε g ε ν s α ν g.

Hou op Turbano! vraegt niet meer.
(^Deeze antwoort zou den burger geven}
Gy waert helaes! gy waert in 'c leven
Ons wettig oppervorft en heer.
Nu maer een krachtelooze geeft,
Een nachtfchim die de middag vreeft.
Ik buig my echter voor uw laft. ^
D'erfvyant kruift op uwe ftraten.
Ach! Tartarie is uitgelaten 5
Die tieranninne brult en baft
En dreigt het al met wreeden muil
Te rukken na den afgront. fchuil
Ey fchuil, eer dat zy u, befchorft
Met borftpantzier en beukelaren,
Om brullende in de kroon te varen, j
Die gy zoo loflik hebt getorft.
Geen maegt of zuigling wort verfchoont.

Trazil,

-ocr page 74-

ο ν ET ROMPELT SIN Α.

Trazil, noch eerft tot Vorft gekroont, ^
Heeft , om de vyands hant t'ontgaen^
Zijn hand tot vyant moeten maken,
't Ver wulfzei van uw trotze daken.
Dat als een wonder pleeg te ilaen,
Is nu een moortkuil vol gevaer.
De krrjg maekt Yorften eigenmoorders :
Het vreedzaem grau tot vreêverftoorders;
De fteden hellen, doodfch en naer'.
Dit ^t einde; een ongenadig lot,
Waer mê uw jglori wort geknot. ^^

lo tz a n g'.

'T verraet heeft ons die ramp gebrouwen,

Geblinthokt door de fchat.'
Koom leer u nu'niet meer vertrouwen

Op fchóone fchijn , en wat ^
Het oog van buiten u komt liegen;

De broeder zelf is uit
Om zijnen broeder te bedriegen. - ^ i
Aeh! blixemilingrer ftuit \ \
Deze inbreuk die een veilig open -

Aen alle gruwel geeft.
Moet nu de burgcry bekoopen

Het geen haer Keizer heeft >
Gelijk de nyt verdicht j bedreven?

Geen'onheil duurt altijr. " c -
fï^t bittere wert in dit leven

Met honig gekonfyt.
Het rond is vol verwiiTelingen.

Die'feeren beurt om beiirt;^
Gelukkig die uit alle dingen ,

Het alierbdle keurt. v '

I 2

Wy

-ocr page 75-

6S Τ R Α Ζ I L, of

Wy trooilen ons al d'ongelukken,

En hpopen beter ftaec.
De Goden houden in 't verdrukken,
Altijt de middelmaer.

VYFDE BEDRYF.

Xunchu Traül. Nojoza,

Μ

At nu Peking, yol rook en vlamme^
Taimingaes Keizerlijkenftamme
Geheel vergete en fmoore in bloet,
Dat 5 als een doorgebroke vloet,
Of hoog^n waterval, komt ilorten
Langs 't neêrgeblixemt hof, en korte
Den roem van haer gedachtenis
Nu 't al door my vertreden is.
En gy 5 ó hooft der muitelingen: I

Hoe dorft gy na die glory dingen,
Meineedige, die zoo verwoet
Geplail hebt in uw Koningsbloet ?
Dat roept mijn armen nu tot wrake ^
Die ziet gy uit mijn oogen blaken, ,
En heft gy 't onbefchaemt gezicht
Noch ongedoodverft in het licht f

Traz. Gy hoeft my^'s Keizers dood zoo fchei;p niet toe te byten.

Ik deede een andre dact die moogtge my verwytenj
Dat ik, niet denkende op iiw Krokodillenaert,
De kroon, zoo duur gekocht, niet beter heb bewaert,
Xm, Ik heb mijn Vorfthk recht gewroken >

Maer wie heeft eerft 't verboud gebroken?
Toen na het Ningiveens gevecht
Voor eeuwig d'erftwift wierd beflecht,, . -
Heeft toen Zviflchij:| wiet op uw raden
V ..........'......... ; Den

-ocr page 76-

OVERROMPELT SIN Α.

Den oorloge op zijn hals geladen.
En, buiten alle recht, geilaekt,
De vredebanden, nieugemaekt ?

Tuz^, 'Τ i^ waer. ik heb hem eerft den oorlog doen beloovcn>

Om dat gy grooter buit mee plonderen en rooven
En land ontheiileren veroverde als in twift,
En 't rijk, in fchijn van vrede, uithongerde met lift.
Uw vreede ftont hem duur 3 en nu is 't eerft gebleken.
Hoe zuur die valfche vree het rijk komt op te breken.
Ach! had ik Sina, voor die zware donderflag.
Veel liever met haer Vorft verdelgt in eenen dagh ï
Xun, Ik fal die fiere tong bedwingen.
Wie kan van wederfpannelingen

En Vorftenvlegels, fnoot van ftaet,V ^ .

Dat tegenfpartlen zonder maet.
Verdragen , zonder zich t'ontftekeni ,
Traz, Ik zal dien hardeni kop haeft breken.

Dan zal ik, ftervende, noch wenfchen dat het hof,,
U en uw ryxboelin verplettere tot ftof.
Nojo/, Die kroonvloek ftuite al 't hemclheir der Goden
Die Tartarie in hare bergpagoden
En kerken jiert, de weerelt door i maergy
Rampzalige wat trotze razcrny.
Doet u aldus uw ilaeffche ftant vergeten ί
Voor, voort, men fla den dollen aen een keten,
to. Leg eerft al 't Vorftlik hulzel néér.

Hoe, bied een flave ons tegenweer.?
Waer zal die trotze moet noch enden ί
Voort, voort, men fcheur het van zijn lenden."
Traz. Moet ik in 't aengezicht van mijn verheerde troon:
Afleggen heerfchappie, en vrygeboortc en kroon?
En zien een hal ven man, verwijft in alle leden.
Ge wentelt in het gout, mijn eigen ftóel betreden
^ Goden i had. Xrazü noch voor een man gebukt, ■

I3 ■ Die-

-ocr page 77-

70 Τ R Α Ζ I L, of

Die hem al rechtende den fcepter had ontrukt:
Dan zou zijn mond zich niet van 't ilinx geval beklagen.
Nu is hem Sina niet ontweldigt, raaer ontdragen,
Verradelijk, gelijk een nachtbeer blode en mat
Een onverdachte proi in zijne tanden vat,
En zuigt het laeuwe bloet uit aderen en fchonken,
En hangt op 't lekker aes ten lialze vol gedronken.
Hoe heeft niy onheil iïeets éc voeren dwars gezet
En in dc doot, ook zelfs, de galgendoot belet.
Dces' goude koordenihOp was om mijn hals gewrongen.
Toen u\V€ hinderbeg my fchiélijk heeft befprong^n,
En deer vergeten Móor van d'cbbentak geiheen,
Om uwen Olifant, 'gekctcnt, voor te rreen.
Fy had den donder my veel liever necrgeilagen,
Als dat d'elendige Trazü u fchimp moet dragen,
De velthe,er, uw krijgsgee^zel vol van lof,
Zal, aenilonts zelf verfehijnen in het hof.'
i-'Hy 'moct zrch iii Pekings verdterf vermaken, i
Daer eene zee van vuur d'a^loude daken
'Aen dboflrergas verdrenkt in fmoók en puiri.
Met alle tlie liaTmekkig'hunne kruin -
Öpfeten, en dcii blïxtiti der Tartaren <
Ν iet
V reezen' iii zij η gru wlrk fehik te' varen.
Het grof gefchut ran geen gewelt geftuit
Bmela flrorm op ftorm zalpetcrwolken uit,
En döndeiT en rammeit de burgt en rotfen
In ihikken, die dc Noordfehe ftatiders trotfen.
Gy moet Peking,nocli ffikkende inden glbet.
De drooge keel verzaden met uw bloet.
Xm. Ik zal u eerft dat zegebranden

Döor 't hofverfchiet langs dees' waranden
Vertoonen, eirPeking, van hier,
Begi-aven onder 't oorlogsvier, '
Zoo ver' het my durft tegenkantten ^

Dan

-ocr page 78-

OVERKOM ΡΕ I Ν Α. . γτ

Dan moogt gy zelf uw vloekverwanten, ,
Gefleept , gefcheiirt op't moortfdiavot

Van ons baldadig legerrot ,
In uitgebroken razernye ,

Befchreyen met uw rijxvoogdy-e. ^ 1

De veltheer zal noch voor den dagb ^ ^
Dat fchoufpel, onder 't hofgeladi, ί

Met my bezien j maer dborlogshooren
Doet my de leger vreugde hooren.

Den grooten moor ftapt herwaert aen. ,
Ik hoor de zegetrommels ilaen.
No]op Ik zie hem zelf een legergod vertonen j

Om 't ilrijbaer hooft, bekranil met lauwerkroonen.
Xun, . Mevrou laet my een wijl alleen.

Trauwanten, brengt Trazil beneen.j

I

/

t^arong. Xunchi,

Dat alle landen voor dit krijgsgeluk verilommen.
Zoo moet uw majefteit gelijk een zon, geklommen '
Door d'oorlogsnevelen en 't harte van den nacht.
Al 't ondermaenfche volk doen fchrikken voor haer magt»
Nu vreeil uw ftaetgalei geen oorloogsbarreningen.
Gy zult het yzervolk in d'yzerryken dwingen,
En zwemmen 't marmer door aen fweerelts morgenftonc
In' t holgebuikte vlot. gy zult de goude mont,
Van mijn geboortevloet, daer 't middaghvuur de mooren
Braet in een andre lugt, doen na uwe krijgswet hooren >
En zien den Tiber, die de kriftenoevers fchaefc i
En op zijn Prieilerdom ten ilarrenhemel draeft.«
Ik heb mijn Keurebende, en 't leger van Tarutzen-
Vervarelijk gehelmt met ruige wollefsmutzen,
Daer eene beerenhiiit haer hopmans pantzer ftrekt,
En met bebloeden muil dat forfche voorhooft dekt^

Mee:

-ocr page 79-

yz . Τ R. Α Ζ I L, of

Met Nairos troepen, en die aen de watervlieten '
Van 't klippigc Luzzon vergifte pylen fchieten,
Ter ooftburgt aengevoert, daer 't winterleger iloiit
Het hooft durft bien ^ en in twee rotzen zich onthout.
De ftormklaroen ontvonkt de moet. wy 3 onbezweken ,
Slaen ftormgereetfchap in de burgtgehuchte, en ileken
De ftander op. en ftaet een krijgsman 't roemen vry.
De dubble rots bezwijkt voor uwe heerfchappy.
Dat nu d'onmeetbre kreits van vijftien koninkrjyken,
Na 't vallen van Peking, haer trotze vlag leer ftrijken.
Xun. Ik kenne uw wapeneer, en als na 't ongeluk
Der hooftftad, Sina zich zal buigen onder 't juk,
Zal ik uw oorlogsdeugd met grooter itaet bedenken.
Geen roem vergroot uw lof, geen lailer kanze krenken.

Dat ik uw Majeileit ootmoedig diene en eer,
Is 't opperfte geluk dat ik van haer begeer.

Sinkio, Büngmn. ^mng, Xunchi.

Ik koom den grooten Cham, 't Sineefch gezach, begroeten

Op d'erftroon van Peking, en kuife deze voeten,

Die beide weerelden doen davren op haertret.

Zoo w^ort d'aeloude wrok door nieuwe wraek verplet ί

D'erfvyandfchap j de haet en moort, gezuilerlingen,

Gedondert, door uw hand , uit alle wereltkringen !

Uw krijgsliê dringen vaft, gelijk een vogelvlucht

Die in de laegten ftrykt uit dbnbepaelde lucht j

Zich uitfpreit in het dal en vult 'et berggewefte.

Ter poorten in^ langs brug en neergefcliote veile.

Zy woelen in een ty van roof begeerte en eer.

Men telt de baren eer in 't grondelooze meir

Die d'yszee doet op ^t hooft door gryze beeren rollen,

AVen donderzwangre lucht zwart en om 't hooft gezwollen?

Het golvenrak beilormt met hagelbui en wint:

De

-ocr page 80-

OVERROMPELT SIN Α.

De koorenairen , die den rijken landman vint
En oegft, wanneer de zon 3 het leeuwenhooft doorreden j,
Vaftarbeitmet meer gloet den ftaert voorby te treden.
En geeft al 't koorenvelt een tabbert geel van gout.
Zijn minder als het volk dat Sinaes pracht befchout:
En, in 't befpiegelen der hooftftad opgetoogen,
Geen ilad, maer weerelt fchijnt t'ontdekken met hun'oogen.
De Neérlaeg van Peking zal alle ileden 't hooft
Doen onderhalen, eer 't de Keizer zelfs gelooft.
Sink, Hmg. Lang leef dc weereltvorft ·
Χημ, Manhafte wraekgenooten

'K zal u verlooren fchat herftellen en vergrooten.
Het Akkerlant, van daer Kanton in zee geftort.
Door duizent aders, fpeelt by d'Indiancn, wort
Aen Sinkio en u , die 9 uit de ftam geboren
Der Hunguannen , ileets de landlucht hebt verkooren
Voor 't ongeftadig Hof> om uwe dienft, vereert.
Wie wapenhandel kift , en allerliefft verkeert
Daer heele legers in ilagorden 't zamenhorten
Begeer het maer. ik wil nu niemands luft verkorten.
Sink. "Bmg. fVrmkg. Lang Iccve uw Majefteit.
Bmg. Wy zullen uwe lof

Verbreiden, zoo lang gy uw hofpoëten ftof
Tot rymery vcrfchaft om heerlik op te brommen.
Men zal aen 's weerelts kim noch Xunchis eindkolommen
Uit marmerrotzen zien ten hemel opgehaelt.
Opdat gy van die kruie ons als een zon beftraclt!
Wy zijn voldaen. \
 Bimen.

Xtin. Ik niet. 'k bemin 't verraet. maer hate

Verraders die hun Voril om wat genots verlaten:
Want die z^n vaderlant uit dolle wraek verkoopt^ ,
Zal zelf djcn dondenierj fchoon hy de bergen iloopt.
En aerdc cn honel mengt niet vicezen aen te ichenncn.
'T is racdzaem^ hacr dieiuft, eer 't meer gebeurt^ t'oaiweniicn,
: Κ ^ Zoo

-ocr page 81-

74 Τ R Α Ζ I L,of

Zoo lang die ilange my in 't ruftloos ingewant
Mag rieftlen, vreeze ik. volg haer op de waterkant,
Trauwanten, en breng my haer hoofden voor de morgen;
Een Vorft moet voor zijn ruft meer als zijnopfpraek zorgen.

T'ramL ^mng. Nefoza. Xmchi.

Betrokken hemel ftort een dichte watervloet

Een regenoceaen op deze zee van gloet.

En toom het ooften dat met opgefpalkte kaken ^^

Die fnelle vuurftroom jaegt door zulk een rift van daken·,,

Hoftimmerraedjen en Pagoden nieu en out,

Gepropt van peerelfchat, bevloert met zijde engout.

Zoo zult gy dan Peking begraven in haer aflen ·

Die koningin die elk was boven \ hooft gewaiTen >

Zal haer gefoltcrt lijk verliezen onder 't puin.

En gaen voor eeuwig fchuil met haer verbrande kruin=-

Zoo zal den dageraet de rijxftat zien verflagen

Die 's avonds noch de kroon des weerelts had gedragen

En als een middelpunt den weg te wyzen plach.

Door 't flikren van haer gout aen d'ondcrgaenden dagit.

Moft ik Peking in irnook en vlammen zien vertceren

Ter neer gefmeten van grifoenen die 't beheeren,

En na haer fterfnacht zelf op 't doodfche kerkhof ilaen

Die liever in haer brand zou ftikken en vergaen

Dan dus3 geketent en ontbloot van onderzaten,

Een halve vrouw te zien met zijne nachtfoldaten 5

Die, vreezende met my een tocht in 't oorloogsvelt

Grootmoedig uit te ftaen, mijn volk met kracht van geit

Heeft omgekocht, en als befchaemt zijn kop tontdekken,

In 't zonnelicht, by nacht ^ ter nachtftorm aen quam trekken /

De hemelvierfchaer wreek dat gruwlik landverraet.

Zoo blaft een dollen hond die aen den halsbant gaet.
Heb ik u 5 in 't gezicht der ringmuur, niet verflagen y

De

-ocr page 82-

OVERROMPELT SIN Α.

De leeiiwftandaerden zelf van uwe tent gedragen » (
En uwe benden zoo met ftryden afgemat.
Dat gy uw hielen lichte en bergde't lijf in ftad,
Daer gy uw ongeval en neêrlaege op mogt kroppen j
En wy met weinig volks, dat met bebloede koppen
U als een hartejacht vervolgden op die tret.
Den vlugter kennende aen zijn hoog gepluimt heimet ?
Traz,. Toen was mijn heir verdeelt, en, om die hoon te w-reken
Heb ik het krijgsgeluk daer na meê afgekeken.
Toen gy mijn hant ontfnapte aen'tbiezige moeras,
Daer d'ongenaekbre rots ter noot uw vryburg was.
Al d'oorlogsroem die gy in 'tkrijgsvelt hebt verkregen,
Toen d'eere u waerder was als uw bevochte zege
Legt, met het ooften van Peking, gefmoort in ftof.
Ik ben befchaemt dat gy, een krijgsman zoo vol lof.
Die met d'opftaende zon den naem der Morianen
Verhefte, tot daer 't licht de groote hemelbanen
Doorvlogen, 't gloeient hooft in zee verkoelt, uw faem
Dus brantmerkt, moedig op uw nacht verraders naem.
No;o/^Getergde Vorft die alle vier de winden,
Op uwe ftem ontbinden kunt en binden,
'' Gaet u die hoon niet boven het gedult ?

Verdraegt gy dat een Moordenaer, gehult
^En tegen regt op Sinaes troon gedrongen,
Van fchelmen die met hem hun Vorft befprongen ,
U zoo verwaent in aengezicht braveer?
^ar. Befnoei die hoogmoet, treê die trots in't ftof terneer.
Doorluchtigfte Monarch, zijn magt leit al aen mooten:
Zoo zie ik den Sineefch zijn wrevlig voorhooft ftooten.
Wie oit gelijk een leeuw met u te ftrijden quam
Zal, door die fierheit, zich hericheppen in een lam.
Want om uw nieuwe troon te gróotfcher op te treden,"
Moet dezen dwingelant uw trap zijn van beneden.
Zoo leertmen 't
al den kop verpletten

" Κ 2 , Dat

-ocr page 83-

τ R Α 2 I L, of

Dat tegen XuGclii zich durft zetten ^
En onverzeert op Tigers gaen
Die alle jagers tegenitaen.
Hoe brullende in getergde tornen.
Het moet haer kiften ons te hooren.
Zoo leeftmen draken, hoe verwoei,
.De lendnen intreén metde veif ί
Waer famlen nu mijn hoftrouwantenf
Taft toe 3 taft toe, van alle katiten,
En wurgt acn deze Hofpilaer

Den grooten Keizermoordenaer. Bimm-

Τυλζ, Mijn ongevallen zijn tot zxilk een top gerezen
Dat my de ftrengile doot nu moet genadig wezen.
Verraders, toeft niet, komt. verworgtme op deze fteê.
Ik walg van u ^ van 't hof en van mijn zeiven meé.
Wie zich te blint vergaept aen Éaet en ¥orftendomjgieii,j>
Zie my 5 weleer ten top van mogentheit geklommen'
Die met mijn fcepter reikte aen 't eind van d'oceaen:
Die andre weerelden deed in mijn boejen llaen,
Daer andre ftarren om een andren hemel waren,
Zie my 5 zoo groot een Yorit , in ketens des Tartai^.
Maer gy fcherpreehtcren zegt uwen dwingelant
Dat ik de doot oetfang gelijk een ^oritlijk pant
Zoo moet hem 't zelfdetichti dat hem om hoog zach klimmen^
Rampzaliger als my zien dalen jby de fchimmen.

^aromg, Xmchi,.

Dat Polizangi nu vry opzie uit ,zijii kil

En fpelemeie om hoog > hoe dwingelant Traiiilj

Geblixemt in zijn hof 3 ^wort op het haji-t getreden.

Hy hoore van zijn Érant de barffe wapens fmeden ^

A^oor hooft^ftad fCambaki-, die trots jecn

Van twalef voorfteên met 4aer poortes iécaegt tm tQap:^

En breit haer gren|;én uit aen % sziiiden bf de «JDten

Daer

Sp

t- i

-ocr page 84-

OVERROMPELT S I Ν Α.

Daer ganges padrie» t^dt eQ d'oeyers kroont ffietkopren
Of trapt de poolCche grpni s of 4empt Vizwl niéf^jftggq" '
Aen 't lentebtag'at W®, pf br^ékf ÜQpr Sin^t heen ^ "^''"
In 't üoften van Japan dat drieënvyitig kropnea
Voor groot Mcako doei y^TOfdmn en yertppjniêjj J ^
Zoo4ib»ael luex xkxm de grQÓiêlvikfcJiaer/p^Qt/^^^: ' '
Of z^t om^ipei^rk in der Molukkm . "

Of boort door 't lieet Peru en 't land der Patagpiifen'
Dat ftrijdbre Reuzenlant daer Polifemen woonenj
Tot daer het vierendeel der grootie wgereltkloot
Een eeuwig leven ftèlt in kruisgodkriftus doot.
Laet nu ó Hemelzoon! uw legerleeuw doen blijken
Dat gy befchermheer zijt van zoo veel Koninkrijkenj'
En dat Trazil hier ila, of zijn gelijkenis,
Ten fpiegel, welk den loon der Keizermoorders is.
Xun. Zijn koopre beéltchis'^bè^ake d^jés'pilare
Tot d'aerde in dio^e keel der omgelege baren,
Waer op haer afpuiit drijft, verdrinkesen ondergaéi
Maer 't Vorftelijke lijk ontfange ik in genaê.
Zoo lang Trazil verwoet het zwaert op zy kon dragen
: Was hy mijn gramfchap waerd, nu is hy neêrgeflagen.
Men paei zijn grootfche Geeft, en geef de romp aen't graf.
^ar. Genade maekt een Vorft aenzienlijker dan ftraf.
Xuu. De veltmacrfchalk daeg' voort zijn hoofden en kornetten^
In hunne vaendels met opHekende trompetten.
Verzekre zich met kracht den rijkftroom de Kiang^
En d'opperfteden in dien wijden ommevang.
Zoo wort een havixheir omringt van Adelaren*
Neem alle havens in en ileutels van de baren.
Wijk geen Sinezen als op d'oever van de doot.
Gy zult my zelf met een geweldige oorloogsvloot
De rijxrivieren als een blixem af zien drijven
Om uw grootdadigheit in oorloogsramp te ftijven.-
Wanneer ik Sina, die geilage vyandin

K- 3. . Van^

η

m

-ocr page 85-

Τ R Α Ζ I L, of 6cc.

Van onze dapperheit, het bekkeneel heb in

Getrapt, zal ik vol vuur uit alle weerelttranfen

Vervloekte Mahomet beiloken in Byzanzen,

En doen 't befnedenciommet haer gehoornde maen

En maenbannieren, in een bloedzee ondergaen,

Tot heel het aertrijk fchuile, in fchaduw van mijn ftandert,

Zoo blijft geen' heerfchappy ter weerelt onverandert.

EIND E.