^^^—^^^^—■■-'τ juiistsxjiajic,
_ y Gag-RiT SziAAXS Boele-veAgpef qp L·
IJ .·
'i· " "
, I
-ocr page 3-bygerrit Slaats, Boekverkooper, op
deSchagerMarkt, 1701.
AAN DEN
DEN Η Ε Ε R E Ε Ν
■ ^ GOOILANDT, RAADT en FISKAAL van't g
^ ED: MOG: KGLLEGIE ter ADMIRA- ■ : ΐ
LITEIT T'AMSTERDAM. ri
WIen lal, wien kan ik beft myn Poëzy betrouwen ^ ^
Dan u, doorluchte Droft , nooit kan die keur my
rouwen, .
^ ^ie de kunil van out en nieu ïoo gade flaat
Ρ' doorgaans in een beemt van boeken weiden gaat.
i ΪΛ loo hoog een rang op 't Muiderflot geteten,
MjJ'oet met eerbiedenis het bloempje der Poeeteu.
^"'cfheaeenMaro, hier een Naibïyne kruin ^ ^
l}^ grafzerke uit, my dunkt, ly berften door het puin
! iji^t hunnen lykafch dekt door kracht van kunil wéér heenen:
(ïe glans en eer van uwe liefde ontkenen,
^geert, wanneer hy zich van landtzorg eens ontflaat,
ρ aangenaam op hun muiyk ten reie gaat, ^
^« tiel en lichaam van uw vrinden heenen leien
^ ί ^rgel van uw tong en doet ic fpelemeien,
ν
.■■ i'
Hollantfche Poèzy, die miilende dat Η ο ο F τ,
Dien meefter, endienvoogt; vankunitiieraatberooft,
Vcrftout in dit gedicht met ichrik en fchrooin te naedreii
Den wakkren Droft, en hem te groeten in haar bladren.
Hier leeft en zweeft, hier ν loeit vol vreugt een heldendicht:}
Gins ftaat een outer dat ter heerlykheit gefticht
Van Koning Willem, lefte en beile eer van Oranje,
Die, Vorft en vader vaii het gloriryk Britanje,
Dat ryk verloll: heeft van veel ziele dwinglandy,
Toen 't fel genepen en ellendig in de ly
Zyn rechter arm verzocht, en 't fchitterende flagzvvaart,
Waar door hy reis op reis zyn vyandt heeft gedagvaart.
Hier doetzich Jaardicht op voor vrinden, Bruildftzang,
En Treurdicht, daar de geeft beknelt zoo droef en bang.
De droeve lykbaar volgt van vrinden en vrindinnen»
Noch overw^aardig, zelfs na hunne doodt te minnen.
Hier giet ik traanen op 't gebeent der braave vrou,
Uw zalige Droftin, het voorwerp van uw rou;
Ik doe het ftom papier door haar noch Godtsvruchtpreeken.
Hier blyft geen wysheit van verdienden lof verfteken:
Ik fchets in Byfchrift, ruim zoo duurzaam als in plaat,,
De Letterhelden, die ons Neérlant gade Haat.
En, wyl myn ampt my leidt om anderen te ftichten
Sluit ik myn Poëzy met heilige gedichten.
Deez keurftof, fchoon ze niet draaft op een hoogen leeft,
Verftrekke, bid ik, voor uitfpanning van uw' geeft,
Die, fchoon altoos gewoon hoogheerlyker te draaveii,
Noch agting hebt en houdt voor minder kunft en paven.
Ontfang dit klecn bewys van dankbaarheit en plicht f · -
2oo ry ft op uwen naam veel hooger myn gedicht.
Ih
-ocr page 6-I Ν
APUD REMONSTRANTES
Μ IΝ I S Τ R I.
Α Ggrefns fanBi vitam modo fcribere PauU
In Concionihus Sacris\
Diverfi generis mmeros mm exhibet orhi ,
Hoe Ίη libello Β R A NTIÜS.
OrAtor mdior nnm fit ^ meliorne Focta,
Homm peritus ambigit.
Exifiunt alii nature munere vates
Hareditate, BRANTIÏ.
I Ν
Tia ηίΛΐογΰ^ non degenerantia curas
NohileMufarujn Β RANTIOS editopus.
BRA NT ΙΌ S ingeniis haud impar gloria primis,
Hmd rtidis argutas increpuijfe fides,
Hic Lepor, h'w Batavi dos illa domefiica PJmH
Spirat^ Cr e noflro gurgite nam Fenus.
Miraris, fludiis fimul invigilare fiveris»
Oneer e sulta fimnl carmina ^ patris habet.
Janus BroükhüSius.
VIRO
-ocr page 8-I Ν
J^ Mramides magno divinos ore trmmphos,
Alerfaque fub rubris agmina, dixit, aquis.
EtLjricaSj ajflante Deo, fe mifit in artss^
Ille fimul vatum maximus ille ducum,
'}(j[ms quoties divina oracula Praeful
Accipit, cr [m^is exhihet illa chorls,
hnuweros fertur^ mira ratione ligatos^
Et dignum tanto mmine fudit epos
Q^t Sdomonis opus (fed quid fapientius illo ?
Perlegit, auBorem mm neget ejfe Deum ?
Scihcet ipfe Deus dedit his in carmina vires
Q^os voluit populis rite praeejfe fiiis.
doceant mmtes teneras^ C^ carmine fleEiant^
^nlcibus aptantes jujfa fevera modis,
4 Hd
ί
)
■ Λ
ts]
Hei mihi! facrorum mc honos nee copia vatum efl,
Et defunt mmeris tempora ηοβτα fuis.
Ut magis haec defunt ^ major Tibi gloria partaejl;
Oui ρopulum prifca carminis arte doces.
Qui PatrisjO^ veterum, BR .ANTI, vefiigia avcrimf
premis.
Ne non credaris BRANTIVS
Oehita, qua pojfem, meritis praconia vefris
Reddere, amicitia jura modefia negant.
Nee tarnen ingenio quondam fua praemia deerunt
Jam peraget partes quaelibet ora meas,
Adrianus Relandus. ;
VIRO
reverend^
-ocr page 10-1
AMate Mufis BR ANTI y amMe Gratiis ^
Totique dotiorum choro,
Β RA NT It meoYum magna pars foddium,
Quem facra junxerunt mthi·
Non fal β amoris vincuU concordiae,
Chelyn quid invitas meam^
Qnid praedicari verfibus cupis meis ^
Te mrba vatum praedicat,
Quos ora nofirae continet Bataviat. . \
Te novit omne Belgtum
Clarum Parentis nommey O" clamm tm.
Povere te vaten» fmu
Oulces Camoenae·, Delphica, comas tihi
DevincH?nes laurea,
Tihi ora finxit imhuitquc nelhare
Suadcla dudum Belgica,
Canttis paranti pleniore jam mam*
Applaudit omnis civitas,
Quae fapc mot α ej vi tuae facundiae^
Quae β urnen ingenii tm
Siticulofis faepe traxit aurihus^
O digne Barlaeo nepos,
O digne patre Brantio, prodi foras«
® Meritaque carpe praemia,
Mmei perennis fama te ^ BR Α NT I, maHct
Cafura numquam gloria,
David H oogstra τ anus,
* 4 OF
VAN DEN EERWx\ARDEN HEER
remonstrantsch predikant
te amsterdam.
Ρ atrium fervavit honorem.
OP, xingt op nu, brave geeften,
Niet dc minften, maar dc meeilcn,
Die Apolloos kimlt vcrdaat,
Kuilcli met maagden ommcgaat,
Negen zangfters, daarze π lokken;
Nu uit Griekenlant vertrokken
Naar dc prachtige Amikliladt:
Die verrykt door 's wcrelts Ichat,
Winlt en voordeel weet te vinden,
Daar men waait met alle winden,
Ooftwaart leilt, en wcftwaart loopt,
Alles inkoopt en verkoopt.
Gaapt dc Beurs hierom naar tyding,
Uw gewin en geeitverblyding
Is een naams onilerflykheit;
Die door dichtkunft uitgcbreit,
Hoven 2werk en 7.on gaat zweven, ®
Om veel Ncilors t' overleven.
Juicht nu Β R Λ Ν Β τ toe, wiens gedicht
Zyn vernuft ons brengt in't licht,
Taalkunde cn geleefde gaven :
Β R Α Ν i> τ , die, als een fpruit der braven, ^^^ ^
d'Eer, in geeft noch vlyt ontaart,
Van zyn vaders huis bewaart,
't Eergeluk, hem aangeboren,
Zag men vveuiigen befchoreiii·
Zeldfaam luidt, hoe's Gravenhaag
IMoedt noch op Secundus draag*
En 2yn broeders, dry poëten,
Van gene ev^en te vergeten.·
Vint dus Gent ook gloriilof
in twee Heinfen, ryk van lof
Üp Parnas, 't is iet byzonders;
En voor Korduba iet wonders,
Dat een enig itamhuis baart
Vier Anneüiiën, wel waardt
Elk een kroon van Dafnces blaren.
■Anders brengt een ry van jaren
Pas een' dichter voor den dag,
Dien men dichter noemen mag.
Rome en Grieken, zo doorluchtig,
Streeft onze eew, hoe glorizuchtig,
Met dat lofgerucht voorby.
Maar geen Neerlants Poëzy,
"^Vilzc van die meefters leren,
Α loet verdienden lof ontberen.
En, verhief weleer de Faam
Een gellacht dus, groot van naam,
Brandt is d' eer door erfrecht nader
^'un zyn grootvaar, broer en vader;
Toont, hoe van een* leew geen lam,
vSpreew noch mufch van zwanen quam.
Heldenwerk, van hem gezongen,
Zweeft dus verder op veel tongen. a
Groet hy een geboortefeeft,
^ Wie juicht daar niet, bly van geeft?
Komt zyn lykzang rou beklagen,
't jammren zelf rnoet elk behagen.
Spreuk en byfchrift, heel beknopt,
En met kracht van zin gepropt,
Dienen voor ambfoosbanketten.
Wie wil hier den mout aan zetten?
Dit 's voor ieders tong geen koil.
Vondel en de Muider Droil:
Schaften ïulkc lekkernyen.
Raaktze niet, die, als Harpyen,
Deze fpys bemoril, of wraakt:
Daar de ryrnklank beter fmaakt
Van veel revclaars en rymers,
Lamme en lafte woordenlymers;
Licht voldaan, wanneer't flechts rymt,
Daar een kenner fchier van zwymt.
Gy vint vrengt hier, vrucht noch voordeel,,
Λ1 te blint, berooft van oordeel,
Die een' Vos met lauren kroont:
Schoon hy't heilig kunilwerlï^hoont,
Stout van mont; met vuile voeten
Dreigt den dichtberg om te wroeten,
Toon van eedle zangers itom
Schrewen wil met wilt gebrom;
Uit een dolhuis fchynt gebroken,
Als Medea aan komt fpoken,
Kluchten en afgryflykhcén,
Aarde en hel mengt onder een.
Durft dees dolheit, niet te llillen,
Flakkus dichtkunft noch bedillen,
Des bekreunt zich geen vernuft,
Dat, als Β R Α Ν D τ, noch raail, noch fuft-
*k Stel de zaak aan ons Drymannen ,
Met geen heerfchzucht aangefpanncn
Tegens recht en vryen Staat,
·* Maar om kloek met kuniliieraat,
Letterkunde en taalgeleertheit,
In te tomen dees verkeertheit.
Ken ik anders Francius,
Janus en Hoogftraten, dus
Faamryk in Latynfche dichten ,
Die voor d' ouden naawlyx zwichten;
^ brandt
-ocr page 14-Brandt vcrnocgt hun fcherp gehoor,
Kieft op Pindus't rechte fpoor;
By verwaantheit, ftout in't roemen,
Op geen' enen dag te noemen.
Juicht, gygeeiten, die't verilaat,
Met Apol ten reie gaat.
Houdtge in ere, 6 Amilerdammers,
Zee - en koopvaart, daar veel jammers,
'tZy u lailt-of ïeefcha drukk%
Zich vermengt in 't koopgel uk;
Eert de kunft: ook, die geen' luifter
Van uw grote ftadt in 't duiiier
Ooit liet fmoren: vlecht een' krans.
Door geen gout verdooit in glans,
Brandt ten prys, van lauwerbladen;
Onverwelkbre pronkfieraden,
Daar geenTydt, die iteen verfllnt
Met iyn tanden, vat aan vint.
LEERAAR der REMONSTRANTSCHE
GEMEENTE T'AMSTERDAM,
Op het uitgeven van zyn Ed: Poezy.
ft
fTf Y zien dan eindelyk uw Poëzy in 't Hcht j
Een werk, waar door ge ons land, beiOcmde Brandt , verplicht.
Gy volgt uw vader en uw broeders in uw toonen,
Handhavers van de kunll, Apolloos waardfte zoenen.
Gy, van den grootften man gekweekt en opgevocdt,
Beichaamt uw afkomft niet noch 't vaderlyke bloedt.
Dat tuigt Gods Predikftoel, die waarheid fcheidt van logen,
Daar gy met honig , uic uw Vaders lïiondt gezogen ,
Uw diicligencoten fpyft: dan juicht de tempelfchaar,
'Vervrolyict door de jlem van zulk een redenaar.
Indien't u luft aan't Y den kerkdienil te verjoozen,
Verlieft op maatgezang, dan ftrooit de zangber» roozen
En lauren op uw kruin, Hoe treurt Melporaene,
Wanneer ze uw lykklagt hoort op Pindus! zy fchreeuwt, wee.
En helpt Apollo zelf aan 't klaagen met zyn reien :
Dan zwelt ds paardebron van trnanen , die ze ichrcien.
Hoe ftreelc uw heldendicht, zo hoog van wyze en toon,
't Oor van Kalliopé! zy vlecht een zegekroon ,
En wenfcht u in triomf op Helikon t'ont^ngen,
Hoe luiftert d'Amftelnimf, ja d'Ygodr naar uw zangen'.
Hy ftelt Antonides (den dichter, die zyn ftroom.
Zo fierlyk heeft gemaalt, wiens aangenaame droom
De golven kluiftcrdc, en de winden nam gevangen )
Ter zyde, en blyft verlieft aan uwe fnaaren hangen.
Vaar voort, geleerde Β r α ν τ, in uwe Poëzy}
Voldoe ons vaderland, en Gysbrechts burgery;
iVerpikht ons meer en meer j hou nimmer op van zingen:
Zo moet uw zuiyre galm tot in den hemel dringen.
KLINKDICHT
LEERAAR DER REMONSTRANTSCHE
GEMEENTE T'AMSTERDAM,
Ε Eu moedig veeman ploegt geruft den Oceaan,
Wanneer het daglicht fchuilt , op 't branden van dc
baaken,
Om zonder tegenfpoed ter haven in te raaken,
't Gevaar te myden, en de bank en klip t'ontgaan.
De M^aereldt is een zee , waar in veel klippen ftaan,
Gcvaarlyk voor den menfch, 20 hy niet op wil waaken;
Maar Br ant , dat helder licht, verbiedt ons die te naaken:
2yn hcmelfch vuur wyft ons die hinderklippen aan.
•
Gy, die door ebbe en vloedt op dcic zee moet zweeven,
Schoon lang de nacht der zonde ons licht heeft wechgedreven,
Bezwykt niet, maar houd m<^ed , en ziet uw baak in
Brandt;
Die Zal u lichten op deze ongeftuime baaren ,
En gy ïult, door dien glans beichenen, veilig vaaren;
1 ot ge in de haven van uw zalighcidt belandt.
®
OP DE
MENGELDICHTEN
GEleerdheids voorbeeldt, braaveBRANT,
Die vaak tnyii zinnen kunc bekooren,
't Zy dat uw pen fpFcekc door uw hand,
'tZy dat ge u van den ftoel laat hooien.
O welk een liefFeiyk onthaal
Geniete ik door uw zinryk ichryveii!
Uw onbevlekte en zuivre taal
Doet myn gemoed in weelde dry ven ,·
Zy zet, en proze , en Poëzy
Aanlokkelyke luiiler by.
Uw geeil bezit natuur en kunil.
Wie kwam Parn^ilüs top ooit nader \
Λροί Ichonk uw geilacht zyn gunit;
Dat tuigt het ichryven van uw Vader,
En van uw Broeders, wyt vermaart,
Die door hun pennen zullendecven,
Gelyk ook gy, meé van dien aart,
Alle andren tracht voor b^te itrecven:
Dat toont gy, wyPer mets ontbreekt,
Wanneer gy fchryft, wanneer gy fpreekc.
Vaart voort, vaar voort, begaafde Β r a ν τ,
Opdat wy fteets, met welluft, fmaaken
De vruchten van uw ryp verftand,
Dan 2:ullen wy in yver blaaken',
En volgen uw voorzigtig ipopr;
Dus kan de kunft haar hart qphaalen ;
Dus kittelt zich het fynft' gehoor;
Die u zo volgt zal nimmer dwaalen.
Wie blyft dan niet aan u gedicht.
Welfpreekenheid, en taal verplicht ?
J. Ρ l υ i μ ε r.
DEN EER.W:
Η Ε Ε R Ε
OP HET UITGEVEN ZYNER
; TttttQ Fuogo^ T'utto Fiamma.
Eeft ooit de daad een Naam met vrugt bejegend,
Hebreeufche wenfch der ouderen gezegend,
En
-ocr page 19-En 't voorbefchik aan goed gevolg verpand,
Het is volmaakt in Brand.
Al 5 waar zyn ernft op 'i Godgewyd komt ftralen,
Of, afgefloofd, door Digikunft aam wil halen ^
In welkeen ftof zyn geeft te ipieglenquam,
't Werd alles vuur, en vlam.
ö
Ja vuur, en vlam aan hemel-gloed ontdoken i
't Zy dat zyn pen, vol y ver door gebroken,
In 's Chriilens ziel geloove, en levens-pligt
lü^Ïi^ixFauhis Leeven rigt.
'n Zy dat hy fmelt in ziedend hete tranen;
Den Batavier, en Brit om rouw komt manen s
En zugten doedop't lyk der Koningin,
Hun beider hoop en Min.
Hoe blaakt hy weer, verheven in gedagten!
Om vrede, en heil, naer lyfen ziel te wagten;
Als de ommering der eeuwen gaat voorby
Op 't Emwig jaargetj.
f !
i
Dushoordenwy, dus zagen wy hem branden; »
Als waszyn tong, tot lippen ofFerhanden ,
Van 't Outervuur, dat in 't geheyligd blaakt,
Of Pinxtervlam geraakt.
Dog zie hem thans de lieiFel ykc vonken,
Die in zyn Digt zoo ziel-bckoorlyk blonken,
Door vrienden beê, verzaamlen tot een ligt 9
Daar 't zoet het nodig iligt. ' ^
Nu treed zyn drift, met hoogverheven vaarffen s
Door 'c Heldenfpoor, in Sophokleefcht laarflèn;
Of daar hy vlegt oly ve- of laure-krans
Om 't hoofd eens Braven Mans.
Öan fchynd de liefde aan hem haar toorts te leeaen»
Of Nafoos geeft in zyne pen vericheenen,
Als hy, ontvonkt in kuifche vrolykheid,
E-en Bruid ter kamer leid.
^yn zoete lier, gefnaard op Flaccus maten»
^ec dankbren toon onthaald dc Maccenatcn·
Zyn Hefder-fluyt verluftigdt Thcocryt i
Daar Min om Weermin ftrydt.
Het hcugcblyk heil van zyn verjaargedagten
Den Mantuaan zelfs volgt in zegekragten.
Schoon onderfteunt door zyne Zanggodcs»
En Cumaas Prophetes.
De grafzerk zweet, door 't ah I der lykgedigten,
AI ftond zc haar zelf alle ogenblik te ligten:
Tot dat het lyf opvloog naer Gods Aucaar,
En met de ziel vergaar.
Blaak voort, myn vriend, in zulke fchoonegloedenu |
Zoo zult ge uw naam voor ondergang behoeden.
Gelykdezon, door vuur, en ligt in (tand,
Al brandend'niet verbrand.
LAMB. Bidloo.
; r: ;·!
-ocr page 22-Pag. I
BEVEILIGT EN BEVESTIGT,
DOOR GODS ZEGEN,
Wiens geeft door mondt en pen, of edle Poëzy i
Te breet wil weiden in veel dwaze vleiery:
Wie buiten 't fpoor holt, in lyn vreugt al te uitgelaten,
Verheft een Prins als Godt, die wys, dit zelfs moet haaten:
Ik, volgende op den toon der Dicht'ren laag van zwier,
Vlecht voor Oranjes Helt een duurzamer laurier,
Hem als een menfch, niet als een Godtheit opgedragen:
Gewis zal dk hem meed met zyn Vorftin behagen,
I)ie,fchoon ze een kleenen tydt het aardfch gebiedt noch derft,
I^oor zedigheit en deugt meer dan dry kroonen erft.
Gewetensdwang voor heen ten afgronde uitgefprongeii
Hadt Jefus dierb're kerk lang naar den hals gedongen;
Gewetensdwang, die, fterkgehanthaaft, 'twlaarcmerk
Van valsheit indrukt in het voorhooft van een kerk.
J^e Rome quam ze, daar haar dochter werd geboren,
^ie wyd en zyd een ftem vol bloets en wraaks liet hooren,
Eiil Ν Q_u I c I c y, met een hart vol fchriks genoemt,
^Jet valfchen fchyn van deugt en Godsdienft ging verbloemt:
^y vloog in Neerlant, en ftont haar naar 't lieve leven,
^oor Flips plakkaten, meer met bloet dan inkt befchrevcn.
E)e Godsdienft, jaaren lang elendig in de ly,
^oft i^chteu onder 't j ok van meiifchen dwinglandy.
Α Tfcheen
-ocr page 23-% j. β r α ν τ s
'Τ fcheen met ons Vaderlant en vryheit omgekomen,
Het rokend martelvuur was door geen volle ftroomen
Van btoet te leiTen; enin'theetfte vandienbrant j
Trok Vader Wit lem op, verloffervanonslailt. '
O vrée, ó vryheit, uit den Hemel begenadigt,
Zo trou altoos van hem met lyfen^iei verdadigt,
Hoe reeft gy als een zon ten fpyt van Spalijes haat,
Den volke aankundigende een' blyden dageraat,
Die met 's Helts doodt helaas! te raS te vroeg verdwenen,
We] glansryk, maar te kort in 't duifter hadt gefchenen
Van 't bygeloof! de Staat ftont op een' gouden gront
Eer \ kerkgefchil 20 dier de ïeven landen ftont.
Gcmoetsdwang quam weerom en holp Gods huis verdeden,
En lacchende in haar vuift toen broeders aan 't krakkeeler;,
Aan 't Icheurcn raakten, daar de vredelieventheit
Met heeie tranen nu to dik wils noeh om fchreit,
Jk'gafzetiGh, nooitmoêvanmenfchenbloetvergieten,
Jn hof en fchoolen van de felle Jefuiten;
Die, 's afgronts vorft ten 'dienft, fteeds leggende op hun It'ini,
De heele werelt graag omdraaiden op hun duim.
Zy hitfte Prinifen aan, om door fpitvondig lyen
't Geloof te dempen, vals gevloekt als ketteryen.
Zyftelde, zy alleen, een ongehoorde wys,
Waar op de bloetdorft zong ter bruiloft van Parys.
Hoe hoorde Piemont zyn inborelingen fchreien!
Wilt zag 't al ranip en rou toen landen en valleien
Van traanen vloeiden, en van bloet te milt geplengt!
'K zie 't bloejend Yrlant in een moortgloet droef verzengt,
Toen hondert duizenden van Chriftenen vergongen,
De befte fnaaren van zyn harp aan ftukken fprongen.
De heldrezon verfchoot haar glans op 't naar gefthreeu
Van out en jong; de moort fpaart droeve wees noch weeu;
De fteenen fchreien, maar de wreetheit onbewogen
Perl t wie dit dicht of denkt noch traanen uit zyn oogen.
•' Zo trok ze, root bebloet, in 't endt naar 't Frailfche ryk»
En koos een woonplaats in het hart van L υ i d ε w y κ >
Die, wat hy door zyn* naam en daaden hadt verworven^
-ocr page 24-μ ε ν g ε l d i g η τ ε ν.
Verraaden door haar raadt bekladt heeft of bedorven.
Wie maakte, als hy, lo ras xyn' ftaat een levend lyk,
En blixemde de bloem der burgren uit het ryk,
Of zocht hen helfch met kracht van wapens te bekecrcn,
Als waar dat in Gods naam de werelt reformeren ?
Men zegt, 7e vondt zicht ook by 't fluiten van 't verbont,
Dat al de ketters ïou verdelgen in den gront.
Meer dan een Attila ( wie melt het zonder fchroomen )
Dreigde als Gods geeflèl met een bloetvloet t'overftroomen.
Ons Ghriftendoni, om bly te deelen voor een roof
Der volkeren, den fchat van ons hervormt geloof:
Om 't licht tc bluflèn, veel te fterk de duifterniilen
Van'sPausdomsbygeloof, legenden, biecht en miflèn.
Gelukte dit, licht waar heel Neerlant niet gefpaart,
Hii nu door onder-dan door opgang meer vermaart.
De groote Godheit, die zo hoog in't licht gezeten,
De Koiiinkryken met haar vuift heeft afgemeeten;
Wier aldoorftraalend oog, al wat om laag gefchiet,
^^eel klaarder dan e?n menich by 't helder zonlicht ziet,
Was lang genoeg getergt door d'averechtfche zeden
Der Chriilnen, die hervormt, veel heiligheits beleden
En minft beleefden, 't hart wert door veel vrede ftout,
^geloof, hoe fterk, was zwak, de tedre liefde kout;
pnsHSllandts Sion, als een Sodom boos verbaftert,
JiJlQog Godt in 't aangezicht, en heeft zyn naam gelaftert,
Der inenfchen moetwil, ver gefteigert bo^n 't perk,
y^rdiende al lang 't bederf van Chriftus dierbre kerk:
l^laar 's hemels goetheit, die uit enkel mededogen
De v-olken fpaart, met Neerlants j ammeren bewogen,
^ief over onzen ftaat zyn vrindlyk aangezicht,
schiep uit de duifternis dit wonderbare licht
^an kerkverloffing, ons kpeftrende in de ftralen
V an zyn gena, gunt elk nu vrolyk aêm te halen.
'T nabuurig Engelant, die wakkere Eilandin,
Die trots de Zeekroon fpant, en nooit naar Csf^s iM
Haar edien hals boog onder 't juk van flavernye,
Wert loos eerlung belaagt van ziele-dwinglandyc.
4 J, BRANTS
Gelyk een wolk, die lang omzwevende in de lucht,
Half2wart en root, in 't endt in yffelyk gerucht
Uitberftend', neerilort met een 7,ee van regenvlagen,
Al 't landt verduiftert, als ïou 't nooit wéér helder dagen,
Terwyl een zwakke kiel door ftormeerft hemel hoog
Getoril, zo laag weer zinkt dat d'afgront gaapt voor'toog:
De befte ftierlui, doodfch van fchrik, zien op malkander „
Men wenfcht,men hoopt, en bidt dat't onweer eens verander,
Elk ziet rmm uit in zee, tot dat een kleene boot
Gebouwt, beproeft in ftorm hen bergt in zynen fchoot;
Wiens ftuurman tegen laft en arbeit opgewalièn,
Den boot en 't fchip gelyk ftuurt door de waterplaifen
Des hollen Oceaans, geleit ze naar hun zin,
Laveert, en voertze in 't endt een ftille haven in.
2o dreunden onlangs al de Kaledonfche ftranden-
Het ganfche ryk wert krank in al zyn ingewanden,
Het daverde op zyn' gront, de ftorm itak op verwoedt,
De witte krytberg vreefde een droeve verf van bloet.
Elk zag voor uit, toen kleen en groot, en't puik des ;ide!s
In goet en lyfsgevaar, afzittende uit zyn zadels,
Niet wetende waar zich te bergen, hoe te moe,
'T erbarmenswaardig oog went naer ons Hollant toe.
Vindt geenen toevlucht dan in Neerlants Stedehouder
En legt den laft hem van dry Ryken op zyn fchouder.
Men valt aan 't %ceken, dat hy zich toch eens ontferm,
En ftrekk' den Godsdienft,hun het dierbaarft,fchilt en fcherm;
Bewaar hun lyf en goet, en fcheur de looze netten
Gebreit tot afbreuk van 's Lants recht en oude wetten,
Herftel z' in kracht, en breng' door 't wettig Parlement,
cve ftigt door zyn hant, al't ryxgefchil ten endt.
De V orft uit Koninksbloet en Keifers van Germanje
De lefte en grootfte telg van 't Prinfelyk Oranje,
De dochters zoon zelf van een Britfche Koningin,
Gelukkig uitgehuwt aan d'eerfte Ryxvorftin,
(Dat Englant juiche en zich m zulk een heil verblyc
Dat vrolyk afftraalt uit het aanfchyn van Μ Α R ï Ε,)
Die, ryzende als het licht der vers opgaande zon, ^
mengeldichten. 17
Het hart van haaren Prins en to veel volken won,
Neemt voor na rypen raat den grooten tocht te wagen,
Die eewen lang lyn' naam den aardkloot om zal dragen,
Bedient zich van de magt der Staten en hun vloot,
Die bergt al 't Kriftendom in haaren ruimen fchoot.
Geladen met de bloem van Neerlants oorlogshelden,
Steekt 2' afin zee. wat pen kon toen naar waarde melden
De dierbre vracht, die zich begaf van hof en huis,
Het heele Vaderlant by een te Helvoetfluis ?
's Lants zeemagt, uitgeleit door't zegenend gefchater
Van out en jong, voert vree en vryheit door het water,
Een onwaardeerbren fchat, naar 't bloejend Englant heen.
El k volgt; elk vliegt 'er na door kracht van zyn gebeên.
Maar welk een ftorm dreigt al t'ontydig te verdelgen
De fcheepsvloot ? zou de vorit des afgronts zich 't wel belgcn,
Die onder hooger hant de zee en lucht regeert,
Dat Jefus befte zaak op aarde triomfeert ?
De groote Heilant, in zyn kruiskerk fel beledigt, _
Stilt ylinx 't onweer, met de winden haaft bevredigt;
Blaaft door zyn' adem met een voorwint in het zeil:
De zee, heel gladt gekemt, voorfpelt twee volken heil.
Dacht's menfchen wysheit dat ze in't Noorden aan ïou
landen,
De hemel voert de vloot in 't Weft met eige handen;
Dekt dooreen houte muur ons ondergaande Atheen.
De zon in 't endt ziet Vorft en volk te lande treen.
pi 't ftrant, als waar 't voorheen in kluifters bang gevangen
gevoelt zyn vryheit, hoort den galm der lofgezangen,
naveit een effen weg, uit zuivre eerbiedigheit,
' ot Londen toe, daar 't volk van enkle vreugde fchreit.
«n lang geflopte ftroom in 't endt dus aankomt bruizen,
W anneer hy weg vindt door een reet van fterke fluizen,
, als gedagtig 't leet dat hy voorhenen lëe,
^et met een ζ waaren vloet al 't lant rondom in zee.
pe groote Ryksftadt, in haar blyfchap uitgelaten,
«n vreugt zo lang gefluit, vliegt langs haar ruime flratcii
grooten Helt te moet, en kent dees dag geen perk.
6 j. β r α ν s
Het gaiiïfche Koninkryk in een' Kapel te kerk
Bezeft het groot geluk, dat afgedaalt van boven
Elk aanzet, om Godts naam door Burn et s mont te loovcn;
Die, van een wercltfch Vorft voor eenen tydt vertreên,
Een hooger gimft erkent met lofzang en gebeên.
Na.hondert rampen en het barnen der gevaaren
Begon de lucht van 't heil door nevels op te klaarcn:
Wat ziet de kerk, gekocht, gewallèn in het bloet
Van 't groote Krmflam, niet al zegens te gemoet ?
Ik zie gewetensdwang voor eewig uit^bannen,
DeJcerk geveiligt van den wrevel der Tyrannen,
En of't door Gods beftmir eens zalig zo geviel,
Dat al 't Gereformeert een hart wert en een ziel ?
Wie durft in 't huis van vré noch twiftftandaarden planten ?
Wat doet de naam van Re- en Contraremonilranten,
En andere, waar door de Roomfche kerk haar luft
Aan al 't krakkeel ziet, dat ons Chriilenryk ontruft ?
Dan zag 't vrelievend hart zyngrootfte welbehaagen,
'T hervormt geloof van al zyn fcheuringen ontflagen.
Wie twiften wil hy twifte: ik treê in 't vredcfpoor,
De Biflchopplyke kerk van Englant gaat ons voor.
Wien zal myn zangheldin dat groote werk betrouwen,
Dan Wi l'l ε μ , én 't juweel der Koninklyke vrouwen
Μ Α R y £ ? ó groote Helt, wat ftrydbre lauvi^erkroon
Met bloet behaalt, ftont om uw hairen ooit zo fchoon
Als zulk een vreêolyf, die lauren gaat te boven ?
Dan zal u Englant eerft als KerkyerloiTer looven,
En Neerlant volgen, dit zy ook uw nutfte zorg,
O edel Ryxhof van 't Keurvorftlyk Brandenborg;
Τ erwyl heel Vrankryk, met den afgront opgezworen,
'T gezÏiivert kruisgeloof in martelblóet wil ihiooren.
Μ λ r γ ε, help den Prins in dat doorluchtig werk y
Zo j uicht myn dicht u toe als Voedfter vrou der kerk.
V Α Ν D Ε Ν
* !
Erfstapihouder ÊN Kapiteïm , <3eneraal de».
Verenigde Provinciën. &c.&c. &c.
Regeerders van het fchoonfi dat ooit de zon hefihoude,
Degroote Koningswieg j 2.0 V nimmer u heroude
Eengunfiig oog te jlaan op laage Poezy 1
Aanhoort de taal van uw verheugde burgery.
ÏK treurde toen gy, Prins van 't heldcnryk Oranje,
Nu Koning, my verliet om 't quynende Brittanje,
^eklenit, genepen van den allerj ongften noodt,
Tc bergen in den fchoot van Hollants oorlogsvloot,
öie groote tocht daar al de vi^erelt wijt van vraagde;
rerwiji geluk en kracht dry ryken onderichraagde.
ƒ 's G R ΑV Ε Ν Η Α Α G, UW wieg, geleek zint naar een graf!
Wijn en al 's lants geluk ftak deerlijk met u af.
^ly trof die ilag voor al, toen burgers half beduien
y aft d'uitvaart hielden van hun winkels uitgefturven.
diezelfovcrmydelykkloktrok, fchepkm,
8 j. brants
En rys weer over end op uw* beroemden naam;
Nu't my gebeuren mag u heerlyk in te haaien,
En zulk een ïonnefchyn myn glazen komt doorftraalen.
Al 't Lant vliegt langs myn ftraat. de zilvere trompet
Verpooft myn klokken, en de maatklank van *t musket.
Myn huizen zwellen van het endeloos gefchater.
De blyfchap vliegt in 't vuur om hoog, en daalt in 't water.
De nacht, geen nacht meer, heft by't Hof gefchillen aan,
En eifcht, dat hy nu met den dag gelyk moet ftaan:
Neem heufch in dank 't iieraat yan myne ftacibogen,
Die, groote tekens van het kleen en zwak vermogen,
's Lants burgers lokken, lang gezint om even graag
U met heel Ënglant te begroeten in den Haag. ·
Blyf lang ó Koning, blyf! myn heil blyft dan in't leven;
Die u uit mynen fchoot de werelt heb gegeeven:
Of laat op uw vertrek, in uw doorluchte fteê,
Tot Stedchouderes, de langgewenfte vreê,
VRE:
-ocr page 30-mengeldichten. jj,
τ o ε g ε w γ τ
DEN EDELEN GROOTMOGENDEN
HIEEREN,
VAN
W Ε S Τ V R I Ε S L Α Ν D Τ
VADEREN
DES
WlenzAli wienhanik^hefimynVredezAngenwjen ""
Danu^sLantsStaaten^ die^ inhaccheljketym,
Met dappre voorz,icht, Hollandts wichtige gevaaart
^oor barremng en klip groothartig heht bewaart:
^ie, ζ,οο onkreukbaar in 't belooven als in 't dreigen ,
't Gemeene befi veel meer bezorgt hebt dan uw eigen :
^enhtilk., u hulp betrout ^ uit eenewoefiezjee
Geborgen hek, gevoert aan deeze flille ree.
Myn Zangheldin verf out eerbiediglykje nadren
groeten y maar van ver, Lams hoogverheven Vadreni
^iet doétr u, aU wel voorheen, met urgm overlaên,
u/at 'cr omgaat in de weerelt, gade βααη j
Cevreefl, terwyl ae 't roer van z.00 veel volken fiuuren,
Cemint door ZAchtigheit, hy vremden en gebmren:
J\4aar daar z.e deezen dag als Goden aangezet,
Het hoofl omfronjfen op hetvrolyk^vreehank^t;
Zich nu ofitflaande van al 's lams hkommeringen.
Vergeeft toch , bidt z.ey 'thaar^ nuzy^ bekoort tot zingen y
Jüet al het vaderlant, de vree vernoegt en bly
Verwelkomt door een fnaar van Neerlants Poëzy.
Zy wil door bafiaartzjtng nw ooren niet verveelen,
Jkaarpoogt met lufl in d'algemeene vreugt te deeltn:
Terwyl de heldre zjon, daar zjop en ondergaat,
U, als handhavers van den vrygevochten fiaat,
Begroet en eer bewj^ in adeldom en β eden.
Verhoort de Hemel nu ons wenfchen en gebeden,
Hy [paart u jaar en lang als Vaders van de vree·
Het bloetziekjorlogzwaart, gefloken in de fchee
Zal nooit door 't rok^nen van de fwifi tevoorfchjnfprin^i^.
De vreé bloeje onder « en uw '(i^l^Tneltngen \ *
Gezetelt op de heup der arbeidzjtamefaam.
Dus ziert dit nedrig dicht zyn vowhooft met uw naam,
Vtnit ροβ multas unaferem dks, Tibul:
2r Oo cencn tydt lang, toen de vfeè u was ontWfon^,
^ De befte fnaaren ν aii de harpe lösgefpóngen
En't onbruik waren, wydt het ons niet, ÓEuroop!
Te droef met u gelluit in't midden van den loop.
De Zangheldimien Ichuuw van bitfe en boo^e tyen i
Reikhalsden om zich eens in ruile te vetblyen: , ,.,..
En, fchoon dekunfi wel wys op vrede en oorlog;ïet , ^ ^
Veel liever ^feekt itwen de fchone moordttföiTipÉt
MENGELDICHTEN. ü
Aan'tï^vygeii is, 7y dan, ten hemel ingevaareii
Bewierookt beft de lucht op vrederyke altaaren.
Geluk myn waarde dan, geluk myn Vaderlaiidt,
Die 't oorelogsgedrogt ter goeder uur aan bant
Gekliiiftert7.iet, enxooveelonweers weggedrevca.
Geluk myn Vaderlandt in 't leven van uw leven.
Wat bieePer onge^engt by't bernen van dien gloet ?
't Is lang genoeg gebaadt in dierbaar menfchenbloet.
Wie wint'er ïelfs die niet gefchat wort te yerliexen,
By hen, die ilechts de zy ν an 't Euangeli kiezen ?
Dat fchreeut van liefde en vrêe by na zich uit den aêm ,
£ii dagvaart Koningen by Jefus hoogen naam;
Diei)nen rok niet liiit van 't booze krygsvolk deelen,
Euvyandt bleef van 't noodloos Staat- enKerkkrakkeelen.
Wat helpt het dat men waage een hacchelyke oorlogskans ?
Een heeten veltflag, daar 't vergote bloet de glans
Der zonne in't aanzicht fpat, enheelenalontluiftcrt,
D'opgaande fmook met ftank den aardtkloot zwart ver-
duiftert,
Die, alsinarbeit, volvanpyn, nietbaarenkon,
Maar fteent en loeit, terwyl het zwangere kanon
^ail duizent dooden fpuwt uit duizent kopre keelen;
Geleden net gefchaart van een fcheurt zonder heelen;
Het gantfche velt, voorheen door 's lantmans zorg gemaait,
Beploegt, nu met een oegft van lyken legt bezaait,
Met Hyk en bloet bemorft, onkenbaar voor elks oogen,
ten deerlyk onderwerp voor 't menfchlyk mededoogen.
Al 't aardtryk wordt te naauw voor zo veel bloet en moordt;
Eerlang wordt zelfs ter zee de krygsklaroen gehoort.
krimpen berg en duin, en dalen in elkanderen.
y Ρ ïulk een weergalm moet de zee in velt veranderen:
^d'eenegolf bruifcht taai uitdroefheitd'andrctoe,
^i" duikt in een, vervaart voor geeflelzweep en roê
^P haaren rug gemunt; 't zal ylinks haar verveelea
ie torflèn zulk een laft van zwaare zeekaileelen:
Gcfmaldeeltdry vende den vyanden op zy,
^Uvan, danbydcwindt, nuloefwaart, dan»anïy.
IX J. β r α ν τ s
Menfchietenfcheurt, wat om en by is, fluks aan flenteren:
D'een geeft de volle laag, een ander paft op 't enteren.
Een derde fpringt, (hier is geen open voor de vlucht)
Door eige kruit, en kieft voor 't graf de ruime lucht.
De bange brander woedt in 't midden van het water.
Het ftoutfte hart verfchrikt voor 't grouwelyk geklater.
Daar vliegen been en arm en merg en brein en bloedt
En zwindien onder een: den dappren valt de moedt
Niet eer dan 't leven: 't bloet der braaven ftremt in d'aéren.
Het oorlogsvuur iift uit al tintlende in de baaren.
Dus ftont de Noortzee meer dan eens in lichten brandt:
De weerfchyn flikkerde op het een en 't ander ftrant.
Het dreunde en daverde van boven en van onder.
Men ftaat in 't midden van het blikfemvuur: de donder
Verdubbelt zyn geluidt: men ziddert flag op flag,
En elke waterberg dreigt elk den jongden dag.
Wat Helden d'Üceaan al in zyn ingewanden
Begroef, of ilingerde aan de vyandlyke ftranden;
Daar ty, veel duurzaamer dan op panneel of prent,
Hun glori fchilderden op waterparkement,
Door roeft der tyden, haat noch afgunft uit te wiilèn;
Dit tuigen jaar op jaar ons 's lants gefchiedeniilèn.
Of flaat men 't leger om een welbemuurde ftadt,
Die in een zoete ruit voorheen gebakertzat;
Al wat, ten menfchdoms fchaê, de hel hadt uitgevonden,
Vertoont te vreeflyk zich op zyn gevloekte (tonden.
Daar beukt het zwaar gefchut een hemelhooge wal.
Gins beeft de bnrgery, en ziddert voor den val
Van huis en dak, gedreigt door bomben en granaaten.
Hier vliegen z' over endt die itraks noch nederzaten.
De vrees kaatft zuigeling en moeder als een bal.
Men vlucht 'er vruchteloos, de doodt is overal.
Men ziet zelfs onder d'aard de buskruittonnen rollen.
Men mynt 'er wederzyds om ftrydt gelyk de mollen.
De grondt berft op in 't endt door brandt van 't booze kruit.
Het aartryk braakt en beeft en buldert door 't geluidt;
Als t'onvree, nu het kint, getorft door zyne vloeren,
-ocr page 34-mengeldichten. jj,
Zyn moeders ingewandt door delven durft beroeren.
Uit gramfchap waallcmt het een damp uit ïynen grondt:
En 't fchynt als of de hel hier opent zynen mondt.
Wat moorttuig berft 'er al uit zyn gefpannen navel!
Buspoeder, yzer, loot, hout, ileen, harpuis en zwavel.
Van rou en ramp op ramp bezwangert, baart zyn fchoot
Voor zoo veel duizenden veel meer dan eenen doodt.
De ftadt gaat endlyk fchuil, en 't oog kan niet bemerken
Het onderfcheidt van huis, van toorens en van kerken.
Die monfters bragt het onmedogend oorlog voort,
Bevrucht van gruwlen ongezien en ongehoort;
Die onder 't momgezicht van veinzery zich kleeden.
Dan volgt met langen ftoet verwildering van zeden,
Geen paaien kennende, geen regels voor haar werk.
De deugt raakt uit het hart, de Godsvrucht uit de kerk.
Groot is de breuk, en door geen kracht noch kunft te hceicn.
I^e Vreê heeft uit, en gaat den Hemel zich beveelen.
De Godtheit, langgetergt door afgeperil gedult y
Boet door het eene volk het ander zynen fchult.
Dan wint het dit, dan ziet men 't ander weer verliezen,
En leert hen beide dus het zekerft te verkiezen.
Hoe zwierde buiten fchaamt de dronkenfchap langs ftraat!
Hoe ftak onkuisheit op haar lodderig gelaat,
Als was ze niet om nacht noch duifternis verlegen!
Wat rold^l van de tong, dat beter was gezwegen.,
Den evenmenfch ten fchaê, uit eenen klomp gevormt!
Waar berg ik my, daar 't al van haat en afgunft ftormt!
Daar gier'ge baatzucht uit het dor en fchraal gebeente
Het merg noch afzuigt van de fchamele gemeente!
De zotte mode, die zich reis op reis verkleet,
tn in de dwaasheit van den nabuur zich vergeet,
V erciert met quik en ftrik der wifpeltuurge volken,
^tak 't hooft te dertel op en tcrregde de wolken.
Dus droeg men fpaanders aan, daar Gods geftrenge wraak
iJevlam in itak» den Xurk en Heiden tot vermaak i
^γιε door geen water dan van traanen uittebluiTen,
> A-ants burgers riedt 4e roê v^n 't hoogft gerccbt te kuflcn^
14 J. Β R Α Ν Τ S
Te vlieden voor de v^raak, eer rou en ramp en kruis
Met laft op laft beval het fehuldig hooft en huis.
DeHemelmajefteit, neêrftraalende uit den hoogen,
Alleen ontiloken door genadig mededoogen,
Herftelt de ruft, verhoort der vroomen vs^enfch en beê,
En fchenkt ons onverdlent de vrindelyke vreê.
Nu keert de welftant, van 's Lants kuilen weggedreven,
In veiligheit te rug; 't fchept alles aém en leeven:
De koopmanfchap, loo lang geknevelt en geboeit,
Spreit ha^re vlerken uit, 2,00 ver het water vloeit.
Zy fteekt niet meer in zee op eigen ban en boete,
Benaaut omziende of haar geen vyants fchip ontmoete.
Men zendt geen ryke vracht bekrompen achterom.
De reis valt korter en de buit meer wellekom.
Men haalt Ooftindïe weer in met oope deuren:
De zee, van fmook geftikt, wort door h^ar ryke geuren
Geholpen en verquikt: matroos, zyn verre reis
Met vreugt vertellende, fchreeut anders niet, dan peis.
Geleertheit groeit en bloeit, nu fchrandre letterkloeken
Met luft te weide gaan in eeue beemt van boeken:
De Rechtsgeleertheit zet gefchillen aan een zy
En fchynt nu fchuuw van twift. Geneeskund komt 'er by,
Weet met meer y ver al haar kruiden uitteleezen,
Nu 't kranke Vaderlandt %oo vroolyk is geneezen.
De bouman is verheugt, nu d'aard zyn vlyt betalt,
Geen krygsknecht vetten buit van zynen akker haalt.
Hy fchrikt niet langer voor het fchitteren d?r zwaarden,
Voor kling noch kogel: geen gebriefch van duizent paarden,
Die zynen ryken oegil bederven en vertreén,
Jaagt hem met al zyu fchat 1 angs berg en dalen heen.
De kaas en melk, het ooft, dut eige handen entten,
Betaalen niildt op nieu zyn zegeryke renten.
Geen harnas noch heimet verftooren zynen droom,
Verwekt door 't ruifchen van een kriftalynen ftroom:
Hy laat zyn zorgen met zyn beeken heenen vloejen:
Die mindren, naar gelang zyn vette beeften groejcn.
Dc Herdér Damon trekt zyn opgehange fluit ^
Μ Ε Ν G Ε L D I C Η τ β Ν. i f
Ten wande af, wil de kling, die op den weg voor buit
By hem was opgeraapt, haar plaatfe doen bekleeden.
Ga hang daar, zegt hy, plaag van landery én fteden: '
Blyf altoos door de roeft gegyzelt in de fchee:
Gy 7,ult de ruft niet meer verftooren van myn vee.
Straks heft hy 't vreeliet aan: de hemelhooge duinen
Bewecgen op het zoet getuit hun blanke kruinen.
Maar waarom raakt, helaas! nu'tkrygsvuur is gebluft.
De diergekochte Kerk niet endlyk eens aan ruft,
Vantwiftzucht, dooling, enonwetenheitontflagen?
Dan zag 't rechtfchape hart zyn zin en welbehaagen.
Diiar Jefus zoen en doodt den vaften grondtflag houdt,
Bout d'een wel hout en hooi en ftoppels, d'andergoudt;
Maar beyde zal 't in 't fchrift van Paulus ftaande blyven.
Kan hier de broederwrok van Efau tegens dry ven >
Zal, daar een Koninkryk en ftaat elkander kuft,
De twiftvlam nimmer in Godtsvrêehuis zyn gebluft
Dat Nederlanders nu met dankbre vredeklanken,
Met zang en fnaarenfpel, den grooten Gever danken:
J^ie, hoog in't eeuwig licht gezeten, uit zyn troon
De vrede zond. Erkent dcA dienit der mjndre Goón,
Die door en onder hem de volkéren regeeren,
Veel heerlyker in vree dan oorlog triomfeeren.
poont grooten Willems hooft, lang topzwaar van laurier^
Met eene olyvekrans: een minnelyke zwier
Straalt 's Konings oogen uit: na zo veel oorlogstochten,
jn 't uiterfte gevaar ftrydthaftig afgevochten,
Haakt endelyk de Helt naar langgewenfte ruft,
Daar Grootbritanje hem in d'armen vangt en kuil.
^P Withal hangt iiy op't alomgevreefdeflagzwaart;
^^aar langer niet, dan dat een vya,ndt hem weer dagvaart, .
De 7.even ftraalen van 's lants Hooge Mogentheit
j^erfpreiden nu haar glans zoo ver het aardtryk leit.
poe wakker roert de Leeuw van Hollant klaauen maanen!
^^chreit al van blyfchap dat noch onlangs fwom intraancn.
Ρ op fteekt overal het vuur de pekton aan:
ïonneryke glans verdooft het licht der maan:
De vlam verdubbelt en ontliet geen regenvlaagen:
De nacht tert door haar licht veel heldre zomerdagen:
Het hart ontfloten tend een vrêegalm naar om hoog,
Die heen en weer gekaatft, rolt door den Tempelboog.
De ftraat is vol van j ong en out, die vroeg en laater
Getuigen tyn van vreugt met vuur, lucht, aarde en water.
Al 't landt is over endt. wie blyft 'er op zyn fteé ?
Al wat geluidt kan ilaan, roept anders niet, dan vrêe;
Een algemeene vrêe: hoe onverwacht een hoope
Verblydtnoch endlyk eens het afgezolt Europe!
Dat, in de lendenen gefchudt, en't oorlog moe,
Noch lang gevoelende de naween van de roe
Die haar kaftydde, nu gewaarfchuwt, zich zal wachten
Om ooit gerechtigheit of Godheit te verachten.
Zoo wordt dit Vreêverbondt, in duurzaam diamant,
Geftaaft ten nutte van ons dierbaar Vaderlandt.
'Zjoo moet ons Hollant nydt en tydt en twift verduuren:
Het zy en blyf de trou en trooft der nagebuuren.
over het vrtspreeken van den
EERWAARDIGEN VADER IN GODT
ζamt zes andere
BISSCHOPPEN VAN ENGELANDT.
'Ie helpt my beft met uitgeleeze klanken,
Met kracht van taal, op een verheven toon, ^^
w
mengeldichten. 17
Als David hief, of Davids wyie Zoon,
Den yver van die BiiTchoppen bedanken,
Die, vuurig voor Gods eer en voor Gods Huis,
Al zou men ook den haat eens Konings laaden , j.
Egyptens ryk met Α μ r α μ s zoon verfmaaden.
En ruftig treên in *t fpoor van J ε s υ s kruis!
Zyn'Heer, als't al naar wenfch gaat, te bclyen;
Zynbloetbanier te volgen, ais een kroon
Van wereltfche eer, en weelde, lieflyk loon
Van kruisgeloof verilrekt in gulde tyen;
Wat's daar, ómenfch, vsrat's daar toch veel aan vaft?
Maar goet en bloet, en huis en hof te wagen;
Zyn Godt meer als zyn Koning te behagen ;
Dit, dit alleen, is*t werk dat Helden palt:
Een SANCRopT,'tpuikvanEnglantskerkjuwcden,
Zyn achtbaarheit, voorEnglant wellekom,
Het voorbeelt van het edel Biilchopdom,
Dat even diep in't zelve lot wil delen.
O Kantelberg, hoe groeit uw fchool cn kerk,
Gelukkig door de ilaf van zulken Herder,
Den Koning trou, naar Gods wil, en niet verder,
Iii rykdom arm van geeft, in lyden fterk!
Hoe zal die naam ook na zyn fterven ftichten!
Hoe ftraalt die glans door duifterniflèn heen
Van 't bygeloof, en duizent booze zeen!
Hoe geeft hy nu noch weêrfchyn op myn dichtcn,!
Wie vlyde zich meer naar zyn Konings zin,
Gereet zyn Vorft in alles te behagen,
Zo lang getrou als't goet gemoet kon dragen?
Dat was, dat bleef de hoogfte. Koningin.
ïn zulk een fpoor treet dry paar Amptgenoten;
Recht over endt, gelyk een fteile rot$,
Die al't gewelt der golven fteets ten trots,
De zee veracht, en zee houdt onverdroten.
Het groot gemoet, lo ongefchendt bewaart,
Kan beft ïich zelf in lief en leet regeeren,
En blyft, alleen gewyt den Heer der Heeren,
Voor boet en ban en kerker onvervaart.
Wat ongeval die vroomheit ook bèjegent,
Gods zorg, Godtzelf, houdt handt aan zulk een werk,
Herfchenkt de blom der Leeraars aan zyn kerk.
Stantvafte deugt bleef nimmer ongezegent.
Geen waarheit week zo vaak voor eigenbaat,
Ontftak men aan hun licht zyn geeft en oordeel;
Men volgde dan zyn Heilant niet om voordeel:
De peit waar door de kerk te gronde gaat.
Gy leert ons hier wat anders door uw voorbeelt,
O Biiïchoppen! ó Vaders van de kerk !
Wier deugt, den nacht des afgronts veel te fterk,
De laauheit van ons Ghriftendom veroordeelt.
Hoe groeten w'u in Neerlant dan van ver }
Zo fel beticht, als ruftig vrygefproken,
'tVervolg des haats door's Hemels gunft ontdoken;
Wy zien op u als op een * Zevefter.
*Apoc. ii:i.
-ocr page 40-mengeldichten. jj,
Op zyn Ed: Geboortedag.
Η Als over hooft bedolven in myn werk,
Ten dienfte van onze Amfterdamfche kerk,
Wil echter ik myn fchult noch plicht vergeeten;
Terwyl myn vrint, met vrinden aangezeten,
In eene kroon vaft viert zyn Jaargety.
Hendryne, met acht kinders op een ry,
Haar echtgenoot en Vader bly ontmoeten,
Zyn waarden hals omarmen en zyn voeten.
Myn zang, zoo't fchynt, fchoeit opeen hoogerleeft.
Is't lichaam niet op uw vryhartig feeft,
Myn liefde en wenfch zal dan de plaats bekleden.
Wat is 't myn vrint, wat is 't ? 'T is altydt heden.^
En, is deez dag ons allen wellekoom,
Het léeven fchiet voorby vaft als een droom.
Wat ftaat'er zelfs op's weerelts grootfte zaaken,
Op eer,.geluk, en rykdom zy te maaken,
i-rcert zy, die zelf meefti'es der dwaazen is,
De vafte en welgegronde ervarenis.
Veel beter is 't het deugdzaam hart naar boven
^e heffen, om met geeft en mont te loven
Hem, die op nieu u deze zegen geeft,
Wiens alles is dat leeft en niet en leeft:
Hy wil u noch een langen reeks van jaaren,
Jen befte van uw huis en vrinden fpaaren:
Hy ciere uw hooft met eene zegekroon:
Hy doe u haaft herleven in uw zoon:
j^y gunne in't left u plaats in's Hemels kooren
jj^Daar niemant fterft, daar niemant wort geooren.
M* December 1696. en leisvaar-
'8 iaat mVnnieu bitocpt'Amfterdain.
10 J. Β R Α Ν τ S
AAN DE JICHT T£ BEDDE LEGGENDE.
December, guur door al uw ilorremvlaagcn,
Daar d'eene buy den anderen komt jaagen,
Die't aartryk van haar befte kleet berooft,
Misgunt ons gras, en loof, en bloem, cn ooft.
Wat deden w'u, dat g'onze vreugt gaat ftooren,
Daar in uw maant De Wilde wiert geboorcn?
De Wilde, die verlieft op wetenfchap,
De penningoudtheit heft van trap op trap,
En vyzelt xe op, door't keurigtte vergaéren,
Ten fpyt van d'afgunft en den roeft der jaarcii.
Heeft hy 't dan ooit aan u verdient, dat gy
Zoo droevig fleurt zyn vroolyk Jaargety,
En iiem een bui van jicht op 't been durft jaagen,
Op decïen dag, iyn grootfte welbehagen?
Die 't eerft hem voerde in 's levens lieve licht;
Heeft hy u niet altoos op't hoogft verplicht?
Op deezen dag onthaalde hy ïyn vrinden,
Die nu bedrukt ^ich by zyn ruftplaats vinden:
Hy ftookte vuur ter eere van uw kou :
Hy weerde door veel vreugt uw winterrou;
Of waart gy gram, dat hy langs 2,yne vloeren
In uwen tydt de zomer in kon voeren!
Zoo gy hem in vervolg des tydts niet fpaart,
Dan geeft hy aan een andre maant zyn taart.
Bedrieg ik my, of zie ik blyder dagen,
Die door een zon decï nevels fluks verjagen, 'y^Q^,
mengeldichten. jj,
Voorfpellende u, dat gy, met uwHendryn
Noch lang bevryt ïult ïyn van kruis en pyn,
Dat uwe vreugt en min noch aan zal groeien,
De boom met al haar takken vroolyk bloejen!
Dit wenfch ik u, van's Levens hooghften Heer;
Dat hy uw tydt door zyn genaê vermeer;
Die u zoo veel milddadig heeft gegeven:
Gebruik het tot een grondt van beter leeven.
Amftctd. τ IV. DecenDb;
^ dc xcvi ii.
AAN DEN HEERE
Üw Jaarzon, weer ter goeder uur aan't klimmen,
Hoe guur ook zy deez barre Wintermaant,
Steekt, u ten nut, haar hooft op uit de kimmen,
Dat, voor uw huis, den weg tot blyfchap baant!
Het juicht van vreugt, en ΛνεηΓο^ u heil en zegen,
Gezontheit, en geluk op dezen dag:
pat vreê en voorfpoet, als een morgenregen
Uw dak en haart altoos befproeien mag.
Dit wenfcht u ook een meenigte Van vrinden
Met hart en ziel, in onrym of in dicht,
Die zich in uw gezelfchap dikwils vinden,
Aan uw onthaal en heufcheit hoog verplicht,
ik wil myn wenfch ook met de hunne paaren:
Verheug u lang in's Hemels milde gunft:
Uw outheitszucht groei aan met uwe jaaren.
Maria ftrek uw rechterhandt b kunft i
Gelyk "ze vail, door hare puikpencedeu,
'T graafyzer, dat Egyptes bedden frhetft,
Dingt naar de kroon der Rafelfe taatirelen,
Of liever die in diiyriaam koper etft.
Beleef in haar en andren veel genoegen;
Verxel noch lang uw groot en kleene krooft,
Dat haar verftandt by uv^re kunft ïal voegen,
U tot vermaak, uw ouderdom tot troolt.
Blyf vry van kruis, en veel ontelbre rampen,
(Wie noemt het al dat onze blyfchap ftremt ?)
Met helfch gefpuis heeft vaak de deugt te kampen,
Daar boosheit in een 2ee van weelde zwemt:
Blyf vry van al haar rechte en ilinkfche laagen,
Verheug u in 't geluk, gegunt van Godt,
Die weer dit jaar gehecht heeft aan uw dagen.
En wacht hierna noch veel volmaakter lot,
Amfterd: 14. De-
cemb: 1699. i
SUUM NATALEM DIEM CELEBRANTI,
Q'
Ui fibi föli vivit
Diiiiidiam vitas partem impleviiTe
haberi nequit'i
Vivere Deo,
Sibi, ' '
I Aliis,
I Vera vita eft.
Ex hifce tribus vita hominis cenfetur.
ViveficDeOj Wildi, qui,'vit®tuffi ^
Sator & ilator, te in lucem protulit j ^^
Gaufae primse, per fecundas agenti:"' ^^
m
μ ε ν g ε l d τ c η τ en. ij
Te in alteram lucem trariilulit.
Sdlicet bis jam nafdmur: ' -
Semiiie primi Parentis Adai,
Semine altèrius Chrifti r . '
Per illum , vitam ingredimiir mortalém:
Perhunc, immortalem adipifdmitr ,
Unus, typus altèrius. ··" ·
Moriare ipfe, ut vivas Deo.
Moriare mundo, ut vivas cselo.
Vitam dedit tibi
Ut ipfi vivas ibii; ·τ ί . ^ ) i '
Creatöri,'Benefaèoiri.'·
Qui iibi moritur, vivit Deö éju^ue legibus obfecundat.
Qui fic vivit Deo ; Τ Τ .
Vivit optime fibi ' ■■
Bene vixit qui bene latuit. - ^
Vivas diu iic tibi, vivas conjugi, 4iberis & amicis.
Sibi vivere vita jucunda.
Sui ipfius fe ver as j udex ^ fmiiinui^ eo clementiorem
Expierietnr.
Qui fic vivit fibi^ vivit fuis.& faluti corporis
& animse confulit optime.
Vivas fic diu tibi, titjeo melius
Vivas aliis. ' ' ■
Non foli tibi natus es:
Hoe novit'familia, hoe norunt neCeiTarü."
' Sic albö'· iapillo notatur hic diés. _ _ t
Vivis antiquitati prifcas, qu® multum tibi debet.
Vivis amids, quiDuscordis penetralia .
reièras:> · " ' -· ?"'·' · ·'
Vivis omnibus, qui amant elegantias.
r Hoc die natus, vivas diu: ^ r; . - ^ ' · '
Scnexannis, animo juvenis:
Corpore, mentisfanas, fano hofpitio. ■ .
Decurrant multi pofthac Iffiti foles,
Ut èxcipias amicos ut foles.
Florcatdomusj Mufseum, Nummophylacium:
B4
Γ
'Cre·
Crefcant nummi cum annis Domini;
Crefcant liberi, nummi vjvi,
Referant imaginem Patris melius,
Quam^s, aurum, & argentum Imperatorumrcfcrunt.
Vale, vive, diu interfis nobis, donec annorum
Satur & nummorum
Vivas seternum.
tïv. Dec:
1700»
Wie wil ik beft myn dicht- cn jaargezangen wycn
Danu, Vrindin, van zoo veel jaarenengetyen!
Ter goeder uure al lang D ε W i l D ε s echtgenoot:
Die 200 veel vruchts en vreugts uitleverde uit uw fchoot.
Myn Zangheldin, in -tnlk een ftof al onervaren,
Kan echter haaren wenfch noch wil z'ook voor ufpaareu,
Ten minfte voor bewys, dat vrintfchap onderhoudt,
Als 's menfchdoms oogelyn, en 't fmaakelykfte lout.
Bevallyke Η ε ν d r y , wat kan een menfch aan menfciien
I Meer doen, meer zeggen als de hartelykfte wenfchen ?
I pie althans vloeien min ter penne uit, dan 't gemoedt.
I Wie iluit nu Poexy in haaren drift en vloet ? = ρ f
mengeldichten. 17
Durf ik my in de fchaal der befte vrinden weegen,
'k Bid van den Hemel af zyn milde morgeregen,
Leef lang ten nutte van uw bloeiend huisgezin.
Blyflang het voorwerp van De Wi ld ε s vreupen min.
O voorwerp van de liefde en vrintfchap uwer vrinden,
Diexich nu wel genoegt aan haart en tafel vinden:
Daar dochteren om ftryt daar ïooneii even bly
Haar Vaders ftrekkenen haar Moeders fchildery.
Uw aart, uw ieden, in ïoo veel gevals gebleken,
2oo ongeveinft, 2,00 vry van Haagfche enHooffche ftreekcn,
Verbieden my (watwas*er anders ryke ftof?)
in uw gulhartigheit te weiden en uw lof,
Uw vlyt en yver, uw verftant en fchrander oordeel.
Veel vrinden tot vermaak, uw huisgezin ten voordeel.
Ik fteek niet meer ia zee, als die wel deeglyk weet,
Dat ik voor Predikant niet gaan zou, maarPoeet.
ik fluit, laat dit my in uw achting niet doen mindren,
Leef lang, leef eeuwig, leef lang by, cninuwkindren.
J' Novembi
1698.
voor
Van den Heere
HpDRYNE, met een ftroom van gaaven overgoten,
In vjintfchap, huisbeftier, en weldoen onverdroten:
Β s Uw
a<5 J. R R Α Ν Τ S
Uw huis groet, nefFens my, met blyfchap deexen dag
Die met veel vreugts u eerit i'n't lieve leeven zng; *
En grondilag ftrekte van het Moederfchap der looten,
Ter goeder uur geweufchi uit uwen fchoot gefprooten.
Ik zegen uit myn hart dit heuglyk Jaargety,
En wenfch, in eene kroon van vrinden op een ry,
Dat dceze dag met vreugt en voorfpoet meer verfchync,
En vreugdeftraalen fchiete op 't voorhooft van Hendr yne ;
2y leef geruft, leef lang, leef vroolyk, wel te vreé :
Hier na onendig, dit'sdeez dag myn wenfch en beê.
Amft:). Nov;
1700.
■ AAN JUFFROU
DEN HR. Ε Κ MR.
Jo Α Ν Ν Α, die verlieft op wetenfchap en deugt,
Weleer't fieraat waart van onze Amfterdamfchejeugij
Gy, deezen dag aan 't Y ter goeder uur gebooren,
Zult van zyn friifchen ftroom nu zegewenfchen hooren.
Deex dag keer dik wils met veel blyfchap wederom,
By man, uw kinders, en uw vrinden wellekom.
Gy ïelfs moet deezen dag metvreugt en vrede ftichten,
En wij en z'in door kunit en'keur van puikgedichten.
De Hemel fpaare u met uw Echtgenoot en krooft:
'T groei langs ioo meer in deugt, uw ouderdom tot troeft.
Uw kinders, wenfch ik, dat in geeft u noch verwinnen.
Zoo leeft gy na uw doodt in Paauwen en Paauwinnen,
Ama: 19.Oftf ; _ '
1700. ■ ^ '
Haarj
MET EEN OOST-INDISCHE GORDEL.
GEluk, ο vrindlyke Μ α R y!
Geluk, met dit uw Jaargety,
Ter goeder uur verfchenen:
De dagen vliegen heenen.
Wat wenfch ik nu op deezen dag,
Die't eerft uw lieve leeven zag !
Ei laat het u niet hindren, .
Ik wenfch 't u als myii kindren.
Vólg fteets uw lieve Moeder na
In huiszorg zonder wedergd:
Erken haar groote gaven:
En anker in die haven;
Daar zoo veel goets en heils uitfproot,
Zintvzy u koefterde in haar fchoot.
Heel laat moet z'u begeven,
En fcheiden uit dit leven!
Verftant, en cdle weetenfchap, ^
Herleeve in u by trap op trap;
j. β r α ν τ s
Haar fyn en fchrander oordeel ,
Strekk' u en't huis tot voordeel.
Dus trekt gy aller vrinden gunft
Door teken- xang- en fchilderkunil:
Zoo tarten uw penfeelen
Haaft Tintorets tafreelen;
Daar Rome thans ïoo trots meé pronkt,
Door uw gezicht wort elk ontfonkt:
Uw minnelyke zeden,
Gehuift in blanke leden.
Verbeelden vroolyk op een ry
Een overfchoone fchildery,
Daar Moeder en uw Vader
Zich leeven zien te gader.
Deez gordel daar gy u meê bindt
Verbinde hem dien gy eens mint.
Godt wil u't befte geeven
In dit, en't ander keven.
Den 7. Janaar]^
1699.
♦
Maria, die in't eêlfte van uw jeugt,
Uw ouders en veel vrinden ftrekt tot vrcugt;
Die, fteets verlieft op kunft en wetenfchappen
De meefte van uw fex voorby kunt flappen;
't Graafyzer en het keurige penfeel
Vaft bezigt, om een aangenaam taaifreel
Te leveren van Goden en Godinnen,
Om uws gelyk dèa lauwer af te winnen. .. . .
mengeldichten. jj,
De heilzon, die op uw geboortedag
Aan't klimmen is, rys, blyder dan 2e plag!
Kiim al uw kunft, hoe groot ze zy, te boven,
Leer nu ter tydt den milden Schepper loven,
In wien gy u beweegt, en zweeft, en leeft:
Die u om laag zoo veel genoegen geeft.
Vaar voort, en groei in gaven, kunft en zeden;
Vergaap u niet aan zoo veel ydelheden,
Die gy befpot in d'Amfterdainfche jeugt:
De zedigheit, u eige, blyve uw vreugt.
'Zoo tart gy uit d'aloude Zanggodinnen,
Die niemant mint, van elk om ftryt te minnen.
7' Jinuaty
1700.
DEN XXV. JULÏ 1Ó82.
IK groet den dag, die zoo veel weelde
Ten nut van huis en kerken teelde:
Den dag, myn wenfch, myn hert en zin,
De blyfchap van ons huisgezin.
Of zou ik allerwaardfte Vader, " .
Die niemant heb ter weerelt nader
Als myne welgeliefde vrou,
Myn lichaam en myn ziel door trou,
Myn fchuldt myn dankbaarheit vergeten,
.Nu ik ben buiten's huis gezeten.^
Dan was ik't licht niet waardt, dat gy
Agnfchout hebt op dit jaargety:
n
ιο J. Β R Α N T Si
Die dag waarop gy wiert geboren
Zal nu myn ïegewenfchen hooren.
Wat zalicheit gaf zulk een dag!
Dien ik het eeuwig danken mag,
Dat ons, dry Broedren, wiert gegeeyen
't Genot .Van 't alleriieffle leven. i
En toch geen leven, 't welk te zadt
Zich zelfs in ledigheit vergat;
Maar, door uw hulp^ wiert aangedreevcn,
Om boven't gros van 't volk te ftreeven*
Toen gy ons aanvoerde op den trap
Van kenniiren en wetenfchap:
Van ledigheit, door u veroordeelt,
Affchrikte, door uw eigen voorbeeldt.
Dit weerde ramp, dit ftuitte druk:
Dit was de weg naar ons geluk.
Ik dank dien dag ook, dat ik heden,
Onlangs naar wenfch in d'echt getreden,
U in dees ftaat begroeten mag:
Zoo teel dees dag een andren dag;
Waarop myn dochtcren of zooncn .. ,
Uw ja-virdag met hün wenfchen kroonen
Van ledigheit en ondeugt fchuuw,
Daar gy in leeft, en zy in u:
Die door Godvruchtigheit en zeden
Het heilig deugdefpoor betreden.
Zoo wenfch ik uwen Ouderdom
Met vreugt en vrede wellekom.
BÏlÜl·
il'·
-ocr page 52-mengeldichten.
BRUILOFTDICHTEN·
Van den
eerwaardigen gootvruchtigen
geleerden heere
Leeraar der Remonstranten te DELFT,
IN ECHT VEREENT MET
öen derden october 1649. en in't zelve jaabl
Predikant geworden te HOORN.
Rara avis in terris.
Oe ftel ik nu beft vreugdefnaaren
Op twcderhande Jubeljaaren!
Η
Om
Een voorval, dat men ïclden zag,
Doet zich te Delft op deezen dag.
• Een halleve eeuw^ de kerk te fchraagen,
Zoo lang den lail der echt te draagen,
λνεΓΐ, als het aangenaamfte lot,
μil i υ s gegiint van Godt.
2oo rioopte hy Weftvrieslants Η ο o r ε ν
Ter Godtsvrucht aan met fterke fpooren.
Dit was het werk der eerfte jeugt.
Toen fmaakte hy de huwlyksvreugt.
Maria holp zyn dienft verlichten,
ρ, J. Β R Α Ν τ s
Om neiFens hem Godts kerk te ftichteri:
Zyn hart en ziel, zyn luft en min,
De moeder van zyn huisgezin.
Hoe veel zyt gy de Godtheit fchuldig,
Die u verplicht heeft menigvuldig,
iE Μ I L I υ s! hef, hart en oog " i
Met diepe eerbiedenis' om hoog.
Leer nu vooral met dankbre klanken
De goetheit van den Hemel danken;
Die u zoo veel gaf, en noch geeft
Dat gy zoo blyden dag beleeft:
Een dag, dien onder duizent dagen,
Zoo zeldzaam fterfflyke oogen zagen,
Merk deezen dag met vaatten fteen;
Deez' dubblen Troudag ongemeen.
Gy ziet de vrucht noch van uw draaven,
Uw arbeidt, en trouhartig flaaven:
Een eeuw verneemt, hoe fchier haar helft
Ten nut gebezigt is van Delft:
Dat kon uw wyze leiïèn hooren,
Zelf ua het fterven niet verlooren.
Gy leeft in een* en andren Zoon:
De parels aan uw Hiiwlykskroon:
't Sieraat van uwe zilvre haaren
Den trooft van uw bedaagder jaaren.
Zoo groet de Stadt haar HippokRAAT
In uwen Oudtften, die met raadt
En daadt veel zieken en gezonden
Aan zyne heufcheit houdt verbonden:
Wiens trou in't nypen van den noodt,
Ook op den oever van de doodt,
Myn zwaare becnfmert holp verzachten.
My byftondt dage lang en nachten.
Ondankbaar was ik , dagt ik niet
Aan al zyn dienft in dat verdriet.
Wert immer lof myn dicht gegeven,
Hy zftl'er altoos noch in leeven.
-ocr page 54-mengeldichten. jj,
Uw Jongfte viel al vroeg aan 't werk,
En ftichtte meer dan eene kerk;
Vol yver, om op 't fpoOr der braaven
Veel anderen voorby te draaven.
Nu toont hy in ons Amiterdam,
Dat nimmer duif van arent quam,
Met my vereent, door't amptgenootfchap
Van Jefus liefde-en vredebootichap.
Ik zwyg nu, hoe in ander zaat
Uw dienft en deugt getekcnt ftaat.
Uw ernft en onbefproke leven
Heeft too veel kinders opgeheven
En ingelyft in 't Heilverbondt,
Daar gy de hielen in de vondt
Van haare fmetten hebt gewaiTchen,
Niet in Jordaanfche waterplaiTen,
Maar van's VerloiTers dierbaar bloet,
Dat noch, na't ftorten, wondren doet:
Die 7,ullen noch, met heele reien,
Hun Vader op lyn graf befchreien;
Als loons en dochters, door Godts woort
Geheiligt tot de weérgeboort:
Dan zegt gy eens, in't ander leven;
Zie, Heer, de kinders my gegeven,
'k Ontiloot hun telkens vroeg en fpa,
Het kabinet van uw gena:
Zy wandelden op uwe wegen,
En wachten nu met my de zegen.
Wat helpt het, dat men's levens tydt,
Iii h®ogen ouderdom verilyt!
De jaaren tyn maar ydle droomen
En wint, 't zyn altoos vloeibre ftroomen,
Die, ftortende in den Oceaan
Der eeuwigheit, ons ftil doen itaan,
Om, met godvruchtige gedachten,
Een ondoordenkbaar heil te wachten.
Ditzy, iEMiLius, uw hoop,
G Die,
-ocr page 55-Die, haafl; ten ende van uw loop,
De fchoonfte heilkroon, met verlangen
Door 't vaft geloof ziet opgehangen.
Dat 's bruilott in het vroom gemoedt:
De voorfmaak van het hoogiie goedt,
Dat, in den Heilandt noch verborgen,
Μ α ri ε en' u oncllaat van xorgen,
Ten dienil van kerk en huis belket,
'l'erwyi men aardfche vreugt vergeet;
Daar niemant w^et van doodt of t-rouweni,
En bruiloft by het Lam zal houwen.
Dat heen, 6 Vader! dan gezien.
Nu Godt geprezen op de knien.
Laat 's levens zon, zoo haall; aan 't zinlien >
Op't left noch allerheerlykft blinken.
V Α Ν . D Ε Ν
NIEULÏNKS GEKOREN PREDIKANT IN DE -
REMONSTRANTSCHE KERlvE TE TIEL,
en nu in echt tredende mex
JUFFROU ®
'jl· ·
NEGET ^IS CAtiMlNAl
G Yvergtmy,vrient Van Goch, myn tooneö
Te zetten pp uw' hoogcn dag, . :··
Zo
i
-ocr page 56-MEN G E L D I C Η Τ Ε Ν. ^
7.00 bly als 2uivre min ooit zag;
Myn onmagt wil zich niet verfchooneii:
Al is het lichaam zwak, ik deel '
Noch in de vreugt van't huisjuweel
Dal haait uw echtverbont zal kroonen:
Ik, onbequaam tot zwaarder werk,
Den dienil der 's Gravenhaagfche kerk,
Laat dus myn geeft eens fpelevaaren
Op 't huwlyk van een' trouwen vrint,
Dien onze tydtjheel felden vint ;
En, wil ons Godt de krachten fpaaren,
Wy vallen haail aan hooger ftof,
De glori van'het Hemelich Hof:
Wie dan, als boos of onervaren,
Misgunt my zulk een kleen vermaak,
Nu ik uit noodt den Kerkdienft ftaak ?
Geluk dan, waarde vrient, en zegen;
Geluk in deze dubble trou; ^ ι
Geluk met twederhande vrou,
Niet op een wys van u verkregen: , ; r
Uw kerk kocht Jefus met zyn bloet, «
Haar bruitfchat was het hoogile goet ,
En daar zy't meeft u aan gelegen:
Die geeftlyke Ε ν α ga dan voor, ^
En d'andre volge op't heilig fpoor.
De Tielfchc vreêkcrk op te bouwen ,
Is't werk dat uwen yver paft,;^:^ ,
Sta daar in als een pyler vaft;;
Dat heet Gods eige bruit te trouwen.
Wie mclt de glori van die trouw ?
De geeftlyke is de waardtfte vrouw,
Om eeuwig bruiloft mee te houwen,
'T geluk t'erlangen, dat geen tong, , ; * '
Geen toon van Énglen ooit voizong! . .j,,
Wie zal in't endt dat heil verwerven?'. ,
Die hier getrou in zynen plicht
Zich zelf, zyn huis, zyn naaften fticht,
, G ζ Hier
J. Β R Α Ν Τ S.
Hier 't al verlaat om alles t'erven.
Hier, hier, Van Goch, is fchoone kans
Tot bruiloftskroonen rykft van glans.
Die gy noch uwe Bruit kunt derven,
Zo 7.y, aan Je sus mecft verlooft,
U mint als man, hem eert als hooft.
Dan fpelt myn dicht u blyde dagen j
Als gy de bloem van uwen tydt
In't fchool der befte wysheit Ilyt,
En Eva u uw laft helpt draagen;
Haar vriendlyke aart, haar huisbeleit.
Haar liefde en trou, haar minzaamheit
Uw lorg verzacht, uw huis helpt fchraagcn;
Terwyl u elk het mcefte werk
Ziet maaken van u lieve kerk.
Nu zal die minlyke gemeente.
Die nooit genooten dienft vergeet.
Zich zelve altoos zo dankbaar queet,
Goet tot in't merg van haar gebeente,
Trou voor haar Leeraars tot den doodt,
U bly ontfangen in haar fchoot.
Uw Tielfche kerk, een eêl gefteente,
Dat in de kroon noch gloeit en brant
Van't Hertoglyke Gelderlant,
Ontmoet u met uw dierbaare Ega,
Verwelk'omt u met zachten toon
En vlecht een tak aan uwe kroon;
Ze wcnfcht met my u, en uw Eva
Gods zegen in dees dubble trouw,
Vree zonder twift, vreugt zonder rou:
Uw Bruit verkeere uw laft in hift,
Leeft lang, leeft vrolyk, leeft geruft. ,
GetrOut ter Goude den
XX vil. van Zomêrinaant
Μ DC XC.
I
VAN DEN HEERE EN M«.
EN JOFFROU
Viv 'iU feit ces.
HOc noó ïich geeft en pen ontvoude in Neerlants taal,
Om in het midden van de blyde bruiloftzaal,
tn't heuchelyk gejuich van hondert vrindetongen,
Een' toon te zetten op een wys lang afgezongen;
Wy voelen echter ons genoopt door zucht en plicht,
Den grooten Godt ter eer, die 't hu\vlyk heeft gefticht,
^eri dag te vieren, die, in't endt noch eens geboren,
Op maat en zonder maat myn zegenv^renich zal hooren.
^^Bruidegom! die, vrient van myn vriendins vriendin,
Het loon geniet van uw ftantvafte en zuivre min;
Hoe weidt gy in 't verfchiet van keurelyke zeden ?
zielfieraden, die met welgemaakte leden
Jjcpaart, de ftof en ziel verftrekken van myn dicht,
J η waardiger in't onbenevelde gezicht
' aii't zuiver oordeel^ dan vergangbre hnvt^lyksgaven,
afkomft, eeuwen lang getrokken uit de braaven,
Uw' geeft bekoorden; die, verlieft op edle kunft,
J^P wysheit, wetenfchap, nu alles om de gunft
aii uw beminde Bruit voor cenen tyt laat vaaren,
f ji geen befpiegling kent dan van uw echt vergaren.
geeft wort vlugger^ en ontvonkt van zuiver vier,
^tort liefdegeuren uit langs't velt van myn papier. '-
J. Β R Α Ν τ S
Hoe fel 't vergift zich fpreit der oorlogsraïernye,
Ik volg het vrêverbont der nieuwe maatfchappye
Nu verfch gezqgelt door het fluiten van de trou;
Daar Α l i d α zich als een walikre en kuifche vrou
Begeeft, om Bisschops huis met zucht en zorg te ftlercn,
Zyn hart zet in een gloet van heldre minnevieren.
Is'twaarheit, ofbédrieg ik my dooreenen droom:
Ik zie de gryze Scheld by Bergen op den Zoom
Veel zachter vloejen, en zich koeilren in de ftraalen
Van 't oog der Br tiit, hy leidt dit paar in 's Droifaarts zaaien,
Die wedergalmen van het aangenaam geluit
Dat Bisschop heil wenfcht met zyn uitv,erkoi:e Bruit;
Daar Broers en Zufters, daar vriendinfen en veel vrinden,
(Hier blyve d'afgunft uit) zich vrolyk laaten vinden:
Daar zende ik ook myn hart, dat vliegt uit 's Gravenhaag
Naar Bergen toe, om met de vrienden even graag
Den dag, daar Bisschop en zyn Bruit zich in verblyeii,
Hun Huwlyksdag, met myn gezangen in te wyen.
Een ander lirooy hier palm en verfche mirteblaën,
Ofroosenlelibladt, zoo vluchtig in't vergaan;
Ik eigene u myn hart, gewenichte trougenpten,
Gelukkig in een zie], een zucht, een zin vergoten.
Myn hart ftort ongeveinit zich uit in wenfch op wenfch:
Wat 's levens Heer ooit gunde aan eenig levend menfch,
Dat geef u bei de handt die 't eerfte paar zelf troude,
Eer lult en fmaak,van 't fchoon,maar zorglyk ooft hen roudc.
De Hemel giete een' ftroom van zegen op uw huis j
Goen booze twifl: bezwaare u echt met endloos krujs,
Die aangevangen in Gods oog, en hemgeheiligt,
Van 's werelts rampen, door zyn hant ^eft blyft geveiligt-
De groote Zegenaar, die eeril in 't Paradys
Den menfch inhuldigde, en zyn'grpqten naam ten prys,
Den zegen uitfprak, kroonc uw trouw met braaveloten.
Die niet veraardende van Bisschoppen en GrootEn?
De werelttoonen, dat nooit duif van Α κ ε ν t q^ain:
Zo groeje en bloeje fteets de wytbaroenide ftam,
Waar uit de Fenix der gdeertheit wertgeboren, ^^
'j '- i
-ocr page 60-MENGELDICHTEN. 39
Aan wien de faam op haar trompet, in duizent ooreii,
Zich over lang, doorganfchEuroop, blies uit den aêm
Eeiijonge Ρ i ε τ ε r , diexyn Grootvaar in den naam
En daadt gely ke, trou handhaver van 's lants v^retten,
Wiens eer d'ondankbre nyt met vloek noch vlek kon fmetten,
Verheuge Bisschop haait en zyn geliefde vrou,
Met al't geflagt: dit wcnfchtmyn dicht en hart uw trou.
Getrout te Bergen op den Zoom
«ieu η Mey 1689.
VOOR
Remomstrantsch Predikant
te Rot τ er dam.
t
OStadt, daar Defideer uit is gefprooten,
Wiens glori tot de volgende eeuwen ftraalt,
Zoo helder als 2,yn koper pronkbeelt praalt, ^ .
Dat mecfterftuk loo kunllelyk gegoten:
üntfang met gunft dat u van Amilellandt
wordt toegeftuurt, en met verheugde tongen
Uw Rotte en Maas en kerken toegezongen,
^p't huwlyk van uw jongften Predikant.
C 4 Deez^
-ocr page 61-40 J. Β R Α Ν Τ S
Deeï* zal van daag naar 't heilig echtbedt treden,
Zyn boekery fta ftil om lyne Bruidt, '
Die nu vernoegt tyn llinke lyde lluit,
Verciert met keur der minnelykfte 2,eden.
Gun hem een wyl van zynen arbeidt ruft,
Nu hy belet door dit gelukkig paren.
De ichoonheit trout in 't frifte van haar jaaren,
En kuifcheil brandt door xuivre liefde bluft.
VfiRDUiNcnBRANDT, door2,ulk een vuur aan'tbltakcn,
Ontfonken myn gedachten en gedicht.
Hier zingt de ïucht, en myne broederplicht
Vindt ftof om met vermaak dit feeft te naaken.
Nu 2,al hy haar het voorfchrift van haar' plicht,
De nedrigheit, bqft leeren door zyn voorbeelt,
Het ty dan wat de weerelt hier van oordeelt
Wanneer hy dus 2-yn huis en Kerke fticht.
Zoo ftrek 7.y hem een noodthulp hier beneden;
Terwyl hy zich ten dienil: W7dt van Gods Kerk ;
En door geen vrou verflaaut om 't heilig werk
Tc vordren, tot hervorming van de zeden.
Zoo volgt de Bruidt geen Roomfche Porcia,
Maar, leerende de deugd van ondeugd fchiften,
Treet ιγ langs 't fpoor der Goddelyke Schriften,
Een Sara, ofRebekke, of Rachel na.
Dus trekt de Kerk noch vrucht van zulk een trouwen;
Wanneer hy door het Leerampt's Hemels poort
Haar opent, met den*ileutel van Gods Woordt,
En zy door deugd een fpiegel ftrekt voqr vrouwen. ^
Ik wcnfch haar't geen by menfchen wenfchlyk is: ^
Godts zegen daauwe op 't minne^ik vergaaren:
Een gryze kroon cier hunne lefte jaaren:
Een braave krans van zoon?n hunnen difch,
Getroutte Roiterdatn,
deijzo.Novenib,i68o,
mengeldichten. 41
UITVAART
WEDUWE WYLES DEN
Η Ε Ε R Ε Ν M^
Wie helpt my het eerwaardig lyk'-geleien?
Wie d'afgeleefde en milde vrou befchrcien ?
Bediukte wees en arme weduw, ga
Voor aan, en volg van ver de rouwkoets na.
Wy lagen dan de Haagfche D ο r κ Α S ilerven.
Een ander mag een ydlen naam verwerven
Door aanzien, itaat of wankelbaar geluk;
Dees vond haar eer in't draagen van den druk
Der armen, zoo mildaadig onderhouwen: ^
Die na haar doodt ook op haar gunft betrouwen.
Dees was't die ftervend leefde, en levend ftorf,
Een edlen naam by ryk en arm verworf;
Tcrwyl de glans van't onbezoedelt voorbeelt
De boosheit van haar eeuwe heeft veroordeelt.
Bedrieg ik my, of zie ik om het graf
De kledren en het zilver datze gaf,
V an d'arme wees en weeuw dat heen gedragen ?
Ofïy haar noch door traanen weder zagen.
4ζ J. , Β R Α Ν Τ S
Maar fcheidt bedroeft van dezen waarden xerk,
'T geloof 2iet nu geen Petrus in de kerk.
Nu fweeft^haar vroome ïiél op gulde wieken
Van gaven en hantreikingcn, den ïieken
Blymoediglyk gegunt'in't uiterlle endt;
En ilrykt den prys Heldinnen toegekent.
Hoe ileetze vier paar kruiilen hare dagen ?
Godvrugtig, en geduldig in het draagen
Van 209 veel pyn, als 't zwakke lichaam trof.
In Jefus' kruis vond ze altydt ryke ftof
Om haren Heer te bidden en te loven:
Dus was ze omjaag een burgeres van boven.
O 's Gravenhaag ons Neerlants luftprieel!
Dat uw cieraadt en glori niet verveel,
Al eert men haar als een der hooftpilaaren,
Behoedtiters van uw uitcrile gevaaren,
Juweelen van ons Statenhof en Lant,
Veel fchooner als van goudt of diamant.
Men gun dan ruft aan zulk een vroom gebeente;
Ge-eert, befprcngt met traanen der gemeente.
Schoon't lichaam ftorf, haar ziel leeft by haar Godt;
Het lyk vergaat, de naam blyft onverrot.
©verleden den en begraven
, dcB io.Novemb,i68<}, ;
ίΊ
/ '
OVER HET AFSTERVEN VAN DE
WELEDELE VROUWE,
VROUWE
GEMALINNE VAN DEN WELED:
EN GESTR: HEERE DEN
Drost te Muiden, Baljuw van Gooi-
lant, Raadt en Fiskaal van het
Ed: Mog. Kollegie ter Admi-
raliteit t'Amsterdam.
Lasrymas dileB^ felle Creufa. Virg.
parel aller vrouwen!
Die,
GY legt dan onverwacht den laft des leevens af, '
En zinkt gewillig in'tVoorouderlyke graf!
onverwacht! die, eer deïielvan'tlichaamfcheidde,
^00 lang gy leefde lelfs uw' Heilandt al verbeidde!
ueertruid ! die 200 bly weleergehuuwt aan Hooft ,
υ w luft en tydt fteets aan den Godtsdienft hadt verlooft';
ί loc taai wordt nu uw Droft, na 't lieftelyke trouwen.
i-L· gefcheurt van zulk een parel aller vrouwen!
10e blonk haar vriiidlykheit ten oog en aanfchyn uit!
^ue wort IC door 't gefchrei van weêuw en wees beluit!
4φ j. . β r α ν τ s
Die, hooger opgevoert ten Piemel, ons beneden
Het voorbeelt achterlaat van onbefproke zeden.
Hier was het minlie, fchoonhetveelis, huisbeleit;
De blanke deugt was meer, ver2;elt met minzaamhcit;
Meê warigheit ontrent verlegenen en armen,
Die paar aan paar om (ΙιγΙ op4iaaren grafzerk kannen;
En altoos denkende op haar liefde, vroeg en fpa,
Vaft bitter fchreien aan het Y, haar Dorkas na.
De Muidfche lindeboom fchudt uit verdriet zyn toppen.
De Zuiderzee giet uit haar opgezwolle kroppen,
Klaagt vaft haar weedom aan het Y van wyk tot wyk.
Befproeit voor 't lefl: met golf op golf het waarde lyk.
Degroote Hooft, die 's Lands Hiftori heeft befchrcevcn
In louter goudt, begint zelfs in zyn graf te beeven:
Hy look ook eens bedroeft, het oog van zyn Droftin;
Zyn lief .-zyn luil in laft, het voorwerp van zyn min:
En kon zyn geeft, van 't geen 'er voorvalt, kennis draagen,
Hy trooftte u in 't geval van uv/ bedroefde dagen,
O wakkre Droft! zyn neef, zyn naam- en amptgenoot,
Die nu de befte vrouw moet miiTen door den doodt.
Tcrwyl de bedden van ellendigen en kranken
Haar voor veel zucht, en trouw, enaalmoeft^n, bedanken.
Wie timmert met veel prachts een huis van hout of fteen!
Zy boude een tempel in het harte van 't gemeen,
Die, dierbaar opgehaalt met goude en zilvre muuren,
Den roeft en kanker van alle eeuwen zal verdu-uren.
Dat heil, doorluchte Droft, dat vrouwlykhu'isjuweel
Viel in het opgaan van uw jeugt u al ten deel:
Maar 't opperfte bewint, dat over doodt en leeven
Gezag behoudt, en u dat voordeel hadt gegeeven,
Ontrukt u deezen fchat, maar 't is met eige handt,
Herejfcht naar recht, dat lang uit gunft geleende pant.
Geen glori helpt, gecngoet, geen af komft uit de braaveti;
Al, wat 'er was, vondt in deii doodt op 't left zyn haven:
Maar blyfchap volgt 'er, in de plaats van bittren rouW,
Die zoo gezeilt heeft als uw deugdelyke vrouw.
Zy, uit de ftam geteelt der edle η α s s Ε L Α Α R ε ν,
MENGELDICHTEN. 45
Zoo ongewoon hun bloedt voor Staat en Stadt te ipaarcn,
Roemde in haar 'z,iel al lang pp heerlyker geboort,
Getrokken uit het zaadt van 't eeuwigduurend woort:
Dat vi^as haar adel, dat haar glorirykile w^apen,
Vanedelbloetgeteelt, door'tedelfteherfchaapen: "
Tcrwyl de deugden, die haar ficrdeneven fchoon,,
Gevlochten hebben d'onbedertfèlykile kroon.
2y zal niet meer uw Landt- en Hofzorg nu verlichten,
Geen vrint noch vremden door haar heuTcheit fteets ver-
plichten.
Ü koefteren door loo veel arbeidts afgeilooft:
Die glans, dat licht, ging uit, en blyft altoos gedooft:
Ging uit, oneen! maarichyntmetheereiykerftraalen:
Zy 2,iet een ydele eeuw op valfche fpooren dwaalen:
Zy:uethet, maar met leet, en blinkt u toe van ver
Iii 's weerelts donkren nacht, als eene morgenttcr;
Die, uit de kimmen van de doodt 2,elfs aan het ryien,
De dwaaïe Joiferfchap den rechten weg wil wyzen.
Zoo leefde ze vernoegt, zoo ilurf ze vol van vreugt,
Ryk, edel in 't bezit ν an onbevlekte deugt.
VVort nu het kabinet der ziel in 't graf gezonken,
ï)c zerk mag voor 't geflacht met zulk een wapen pronken.
Overleden den i8. en
begraven den - -
January.MDCC.
«
GY hebt dan eindelyk't frifchc leven,
Zoo korten tydt te leen gegeven,
Verwiirelt met een blyden doodt:
Daar elk in al uw dan en noodt,
Noch levendig , u ïag bereiden
Ten uitgang door dit ïalig fcheiden:
Die van het weerekfche berooft,
Uv^r Maagdom Jefus hadt belooft.
Gy vindt dan dus geruft uw haven
Κ O R Ν Ε L ί Α, met 100 veel gaven ί
Een fpiegel van Godtvrugtigheit,
Vergeefs van ons van elk befchreit,
Die ftrekkende der Joftren voorbeeldt,
Geen vyandt hebt die anders oordeelt.
Hoe vlug, vloog uw gerufte tiel,
Toen vriendt, noch vreemdt, haar wederhiel
En paffende op geen ïufters kermen,
Haar trouwen Schepper viel in d'armen!
Die haalde door dit korte kruis,
Zyn liefifte dochter't vroegftet'huis,
Terwyl gy door uw zachte xeden,
Uw rype geeft en, fchoonc leden,
Elks hart, en 7,inncn hadt verplicht.
De graficrk ty 't gebeente ligt.
Novemb: 1681.
·■ ■ i ί·'.. \
LYK-
-ocr page 68-MENGELDICHTEN. 45
νΛΝ'ίϋΕ,Ν ;·;'ί.'ί')" /
Ε Ε R W Α Α R'D I G S T E^N
■ 1 ··
„fioi;.!'ji!
:■> .i(
O Α
AARTSBÏSS C Η O P;^ ν α n,^
KANTELBER 0^'lcc.
. .-.oriil·:· - ^
BEdroog ik my, of zag ik u ten grave dragen
Joannes! die de bloem van MO veel vruchtbre dagen
troii hadt toegevi^yt aan Kriftus en zyn kerk. w
(^iy vondt daar na veel ilryts'hier 't ende van uw werk: ' ·
En wacht hierna den prys van uw trouhartig flaaven:
Tcrwyi uw.deugt en dienit, voor eeuwig onbegraven, ^
DcKriftewcrelt, die beft oordeelt, houdt verplicht,
Eii wy 2omtyts een kaars ontfteken aan uw licht.
Hoe weinig dagt ik op dit onheilons befchoren! ■
Wat heeft de kruiskerk in dien Herder al verloren!
Het Kriftendomïoekt wei zyn heul aan pen eii mont *
Wil Leeraars, maar hoeongexouten, ongezont,
Uert fteets d'ervarenis: menvalt aan't fcheiden; 'fcheiiren
Wnjefusrók: hoe hoorde ibdit van u betreuren,
j^'c, als een BiiTchop met den naam niet maiat de daadt, Ν
kerk van Englant onderfchraagde met uw raadt;
Hoe bleef heel Londen, voor veel jaaren, met verlangen'
Aan niïi--1 J _ - 1. - r . t· _ . -
uw vergulden mondt-^ eri wyie lippgn hangen! . '
-ocr page 69-4« J. Β R Α Ν Τ S
Toen y ver, ernfl:, en deugt met Godtsvrucht aan haar zy,
Den ftroom geftopt heefc van de Godtverzakery,
Waarin die groote iladt te deerlyk lag verzonken:
Toen heeft uw tong de kerk zo vafl; aan een geklonken,
Datzy, ontheven van de dooling, haar gezicht
Zag opgeheldert en gezuivert door dat licht.
Dit was uw arbeidt toen een langen reeks van jaaren,
Om't edelfte juweel van Godsdienft te bewaaren:
Toen boude uw predikdienit op geenen andren grondt,
Dan waar - en zekerheit van Jefus heil verbondt:
'T getal van fpotters was toen wel vermenigvuldigt
Maar Kriftus kerk te meer aan uwen dienft verfchuldigt.
Dat heet zyn Schepper te gedenken in de j eugt:
- Dewaarheitveiligen, en d'uitgebanne.deugt
Weêr in te halen, en die monfters te verjagen:
Dien lof hebt gy vooral ö Vader! weggedragen:
Toen wert uw ernft en vly t met eer op eer gekroont,
Met dankbaarheit erkent, naar waarde nooit beloont.
Uw wysheitholp de hulk der kerk daarna bewaaren
Voor rots en klippen, in het barnen der gevaaren;
Toen *t befte Kriftendom hing aan een zyden draat.
Hoe ftuitte uw trouwe hulp het vreeilelyk verraat,
'T rampzalig onheil, dat dry Ryken was befchoren;
Waarin 't geloof bynazich zelve hadt verloren!
Dc groote'W i l l ε μ , die het roer van 't ryk in klein
Bewaarde, gaf in 't endt zyn Koninklyke ftem:
(Nooit zal heel Engelandt die blyde dag berouwen)
Om 't hoogile Aartsbisdom uw oprechtheit te betrouwen.
Uw diepe wysheit, geeft en oordeel zonder erg,
Rees ruim zo hoog als 't koor van 't heerlyk Kantelberg;
Dat van uw tedre zorg t'ontydig laas! verfteken
In hare kerken treurt, en rou draagt zonder fpreeken.
Wie maalt met verwen beft zyn rechte fchildery ?
Wie etft naar 't leven hem, maar buiten vleiery ? '
Geleertheit, nedrigheit, quam met zyn deugt te gader,
En maakten 't beelt op van dien vrindelyken Vader.
By andren τφ^ hy groot, en by lich zclven kleen: ^
Troii voor iyn Vorfteii, en lieftallig voor 't gemeen:
Geen grooter haater van het noodloos kerkkrakkelen:
Geen trouwer helper om die droeve breuk te heelen:
Dit fchreef, dit leerde hy veel jaaren: op dien grondt
Trok hy 't getimmer op van 't Oudt en Nieu Verbondt.
Dus 2,ag men hem in boek op boek zich zeiven prenten,
Zyn beeit uitdrukken op gewyde perkementen.
Ik Iteek niet verder af: dit iterven viel ons bang:
'T wort over tydt dat ik myn harp met rou behang:
Τ vuur van zyn lof, tefterk, zou licht myn veder zengen.
'Klaat Burnet beft naar eifch dit wigtig werk volbrengen:
Salsburys Biffchop eert 's mans heugnis by het lyk:
Toen elk een naaren rou vernam van wyk tot wyk,
En op de vleugels van zyn lippen zich liet dry ven;
Heel Londen in een kei^ te kerk, hoort hem befchry ven,
Bcprcdiken 's mans deugt, geefFent met de vyl
Van wysheit, en vergiert met kracht en klem van ftyl.
Dc droefheit wert vernieut, en onder 't vlytig hooren
Hing zyn geflepe tong de Rykftadt op by d'ooren:
Elks nagalm fmoorde in't hart: Myn Vader, Ifrcls wagen
En ruitren, wort gy dus voor altoos weg gedragen!
Overleden den i. en begraven,
deng. Dcceinb. 1694. N. S.
viatores,
Siftite gradum: aut non abfque pio
ialfeem horrore venerandum moriu-
mentum accedite:
Ipfum buftum fpirat pietatem.
Clauditur hoe faxo.
AR-
Quicquid mortale & fragile circumtulit
joannes,
D
fo J. Β R Α Ν τ S
ARCHIEPISGOPUS CANTUA-
RIENSIS,
TOTIUS ANGLIiE PRIMAS &
METROPOLITANUS:
qui, poft quam ab incunabulis do61:rina3 & vir-
tiitifetotum
dediiTet, tandem per omnes Eccleiiafticse
dimitatisgradus, ad
ARGHIEPISCOPATUM,
Suo merito&grada
AVGG. ANGLI^ REGG:
GUILIELMI ET MARIJE
Eveftus eft.
Adfurgitead JOANNIS nomen
Nemini gravis, omnibus gratus vixit.
Subjedorum Princeps, & fidus principum
SubjeÖus.
Eö major, quod etiam quorundam invidiam
fuftinuerit,
Non, nifi magnormri hominum fortem.
Major fortuna, animo femper idem,
Magniisaliis, fibi exiguus vixit:
Sanftifque moribus, fubaöojudido, &
vafta rerum divinarumfcientia, fe toti orbi
meliori probavit non folo nomine
EPISCOPUM. ,
Quem qui bene noverant uunquam fatis aiilimare;
Et qui non fatis scilimavere nunquam fatis
noilèpoterant. '
Felix hoe paterno nomine
ANGLIGANA EGCLESIA,
Speret huicfuceeilbrem parem: quippe ma- ·
j orem & meliorem vix deiiderare poterit.
ABI VIATOR,
Tantique viri nomen & memoriam colc,
Virtutes imitarc.
LYK"
-ocr page 72-MENGELDICHTEN. fi
L Y Κ Κ L Α G Τ
over den
WELEDl^EN EN GESTRENGEN
HE ERE EN M^
PRESIDENT IN DEN HOOGEN RAADT.
Multi in te amiffi. Ovid.
Wk toom zyn lykrou niet by d'uitvaart van dit lyli ?
Terwyl de droefheit door den Haag van vi^yk tot wyk
Zich by wie deugt waardeert alom laat zien en hooren.
Gy zinkt dan in zyn graf uw' Druif, uw ingeboren,
O Alkmaar! die voorheen in 's levens morgenilonti
's Lantsliaat-vergadering verftrektc uw wyïe morit;
Toen hy met andrén, in een barning van gevaaren,
Üen hulk van^'t Vaderlant voor klippen holp bewiaaren Γ
Tot dit in ryper tydt gefchikt tof hooger ftaat,
Hy 't heilig recht veritrekté een trouwe toeverlaat
in Hol] ants hoogfte hof, ten dienft der goê gemeente·,
Als in den ring des Raadts een edel puikgefteente
Wel dertig jaareti lang, en tién jaar ïelf aan 't ftuur
Het recht handthaVéndè, als een wyze Palinuur;
Daar hy, als Raatsheer, voor al d'andren aangezeten;^
^otrou altooszichqueet, en zuiver van geweeten.
Nu Itort die Hofpilaar_, door arbeit afgeflooft,
Legt al'^yn zweet en zorg geruft neer met zyn hooft ,
Voert's levens fchip, door zo veel ongéftuime golveü
Van oorlogsrampen, daar als 't Lant in is bedblv^ilV
Met een behoudé vracht ter zaalge haven in',
c-nttOoftzich, in *t verlies van't lichaam, om't gewin ·
k
-ocr page 73-J. Β R Α Ν τ S
Van ïyn doorluchten geeft, de ilarren ingevaarcn
In d'endlooze èeuwigheit; beperkt door tyt noch jaaren;
Waar uit zyn v/akkre ziel een ichoonen ftraal van licht
En onbefproken naam noch fchiet in elks gezicht.
Wy zien dan zulk een fchat van overdierbre gaven,
Die hem vercierden, in een uur, een graf begraven,
G egronde er ν arenis van zaken nie u en oudt,
Verziende wysheit, die voorzichtig, nimmer ftout,
Gebeurde dingen wifl: te wikken en te weegen,
Min met zich zeiven dan 't gemeene beft verlegen:
Gefpraakzaamheit, die milt voor vrinden kleen en groot,
Zo openhartig zich uitboezemde in hun ichoot:
Het dankbaar hart, dat dienft en deugt, voor heen genoten,
Tiendubbel elk vergold' in wel doen onverdroten.
Maar al de gaven van het ongekreukt gemoedt,
Nooit van myn zangheldin naar hcur waardy begroet,
Zyn liefde tot de deugt, zyn y ver om de waarheit
Altoos t'aanfchouwen in haar onbezwalkte klaarheit,
Zyn onvermocitheit in het opOaan van Gods bladt,
ïn 't heiligdom, dat oudt en nieuw Verbondtbevat,
Ijefchaamende den waan der dwaaze \vereltwyzen ^
Die, dat hun brein met ftraks begrypen kan, mispryzen,
Braveert de werelt, en 't gewelt des doodts te fterk,
Schiet noch veel gcurs uit door de reeten van zyn zerk.
De hoogfte Raatftoel van ons Hollant zag verdagen .
Zyn' grooten Ν i d ε κ noch zo korts ten grave draagcn,
En davert nu weerom van deezen nieuwen flag.
Gelyk een huis, berooft van pylers, fchoon het plag
Noch over endt te ftaan door andren die het fchraagen,
Haaft aan het wanklen raakt, en naauw zyn kap kan draagen.
Het recht, in 't miiTen van dien Vader bang te moe,
Verlangt vaft naar een voogt, die dit verlies vergoê.
Of kon de vriendewenfch geen uitftel hier verwerven ?
Έη moft onze eeuw te boos, zo vroeg dit raatslicht derven^.
Zo vroeg ? dit 's taal, die zweemt naar ongedult, ó neen.
Godt gaf 't en fchonk het lang, doch fchonk het maar te leen·
Wat tegen 't hoogft bcftuur geklaagt wort, is verloren. ^ ^
mengeldicht en. ^jr
AI foept hy die hier blyft, de grafkerk heeft geen ooren.
Wie, wys, misgunt hem dan zyη weergaloos geluk ?
Een langer leven was maar rekking van 7,yn' druk,
Daar hy gelukkig uit verloft, al d'aardfche dingen
Om hoog belacht, en vry ν an Staat-bekommeringen
Een andre wcrelt tiet, als met een arentsoog:
Terwyl de rechtfchaal, hier gehouden, nu om hoog.
Door damp of nevel van geen afgunft ooit bevangen,
Ver boven 't zwerk in 't blaau gelternt wort op gehangen.
Overleden den «νΰι. Sïo-
verabet 1690
Over. 'τ Afsterven van den Achtba-
ren Hooggeleerden voor zien ί-
ο en Heere en MR·.
Raadt en Vroedtschap der Stadt ROT-
TERDAM, en Bbwinthebber D Js R O O s t-
Indische μ aatschappye : voorhee-
ί nên Afgezant wegenshaar
ihoogmogende aan HEthof
van Spanje,
OM Α Α S! trek nu vry 't roukleet aan,
Kunt ge anders naar waardy beiefFen,
Hoe zwaar u deze flag zal treffen,
Hoe dier dit Staatverlies u ilaan.
Zoo 't wonderlijk beloop der tijden
Eeneedqlegedagtenis,
Waarin men veel gehouden is,
Niet al t'ondankbaar zet ter zijden;
Beril dan vry uit in naer geklag:
Wilt gy niet droever dan voorhecnen '
D 3 \ Een
-ocr page 75-14 J. Β R Α Ν Τ S
Een grooten Burgerheer beweenen,
Zoo haal uw hooft niet voor den dag.
Stort uit, giet uit met veel gejammer
Uw zilte golven langs uw knft,
Als of .ie dood en ongeruft
*t Lyk volgden van uw Rotterdammer,
Jk zie de neeringrijke Stadt,
Gelukkig 't onverilant onttogen,
Ku iien uit veel gezonder oogen,
Als of ze al 't voorige vergat,
^s Mans dierift, wel eer onheufch bej^cnt,
Valt beter vonnis nu ten deel,
(Als 't weg is kent men het juweel)
Wordt niet gevloekt maar fteeds gezegcnt.
• Loopt uit, fchiet toe mijn Zoonen, houdt
Dees uitvaart; 'i Zal u nooit gebeuren
Op zulk een burgers Lijk te treuren,
Verfchynt^er^ eer het u her out y
IBeval Metel dit aan zijn Zoonen
'BySdpioosdoorlugtig graf,
Dwong deugt dit woordt haar vyant af,
Zoo zal ze PAATS in't endtnochkroonen.
Zyn zucht tot vryheit, blanke trouw,
Verilant en geeft, en zoo veel gaven,
Op eenen ei-Sclen dag begraven,
Verdienen ongemeenen rouw.
Maar 't is vergeefs beweent, dat d'aardc
Met kragt niet langer houden kon,'
h Is boven Maan en boven Zon
Gevoert, als.al .te hoog van waarde.
Zyn deugt hadt Stadt en Staat verplicht ;
Zy blinkt door haat noch nydt betogen,
Schiet haren glans in zuivere oogcn,
En geeft noch weêrfchyn op myn digt. 2yη
* IteFtlii, celehrate exeqteoi > mnquam majerit civii
^ èitis. Woorden van Metellus zijnen zoonen tóegefproken, teruirv
i ï?an SdpioiEmilianu5, met wienhy in vyandfchap gekeft hadt.
^ ._________________
-ocr page 76-Zyn ilcl, ten lichaam uitgetoogen,
Schept nu haar aêm in beter lucht;
is vry van pyn en zucht op zucht :
Belagt de weerelt uit den hoogen.
Hier vielfe 't enge lyf te groot;
Door fchrandere befpiegelingen
Konfe in de diepfte zaken dringen,
Toen 't al zich voor dien geeft ontiloot.
Maar'tvirereltfchheil (wiekan'tveellovcn?)
Vergaat, de wyitevindt*erniet,
Dan doling, droefheit en verdriet;
Dit dagt uw ziel en voer naar boven.
Daar leeft ge; ó PAATS, daar blijft ge vry
Van al die droeve twijfelingen,
Die groote mannen zelfs befpringen,
En ziet de Godtheit van naby.
Daar wordt ge omhelft van al uw vrinden .
DE GROOTEN, PESSERS op een ry
En al die Helden hemels bly;
Daar fult gy ook mijn' Vader vinden,
Die, nu de doodt hem heeft verboón
2ij η vrient met deze lefte plichten,
Naar 't graf te leyen in zijn dichten,
Dit overgaf aan zijnen zoon..
τ
Ovitlccïen den g, oaober, 1686.
-ocr page 77-^748 J. Β R Α Ν Τ S
VAN DEN
Η Ε Ε R Ε
REGEEREND BURGERMEESTER EN
RAADT DER STADT AMSTERDAM.
Intarninaüs falget honorihus.
Ε Burgerrou aan't Y, van wyk tot wykgevlogen.
Beweegt den vreemdling 'zelfs tot bitter mededogen;
Die heete traanen giet op 't koude lyk des mans,
Zoo ryk van trou, van deugdt, van onbezwalkten glans.
Hier vindt hy'tendt, in'tendt, van'zyn trouhartigflaiven
De burgery ten dienit: hy zelfs blyft onbegraven.
DeGodtsvrucht, StaatkHnde, en Hiftoriwetenfchap,
poor's Burgermeeilers vlyt gevoert op hoogentrap,
ijewaaren heilig -zyngebeugnis onbederiïlyk,
\^ooral den geeil in Godts gedagtenis onilerfFIyk.
In weedom lydzaam, en gedufdig in haar lot
Verfmokdegrooteïiel dus weg in haaren Godt.
Gcrturven in Amflcrdam den n.'
en begraven den iS-Jannary,
Μ Ρ CCI,
LYK-
-ocr page 78-mengeldichten. 57
lykged agtenis
VAN DEN AGHTBAAREN, WYZEN,
VOORZIENIGEN HEERE ;
OUTPRESIDENT SCHEPEN, RAADT
en BEWINTHEBBER der OOSTINDISCHE
MAATSCHAPPYE.
ΜΥη quyneiidt Vaderlandt, door oorlog afgeflooft,
Wort van haar kroon, haar luft, en leven half berooft
In 't bitter fterven van de blom van Hollants braavcn;
Wen al de nutte vrncht van hun trouhartig flaaven
In 't end ^o jammerlyk gemiil wort met de doodt;
Die fcha, fchoon dikwils licht gerekent, valt te groot
Als 't mindere getal der beften uitgeftorven,
Al hadden ï'eers genoeg in 't oog der deugt verworven,
Een kranke Staat of Stadt te deerlijk laat in ly.
Mijndichtkunftftelteenfnaar, om, vryvanvleicry,
In 't ruime velt, den lof en overedle gaven
Kloek te weiden; Kloek , wiens heugnis onbegraven,
^iens deugt en dienften, niet beilooten in een kerk,
Haar geur uitfchieten door de reten van zijn zerk.
Wie melt dat groot vernuft, die wijsheit, fchrander oordcel,
^let voor zich zelf alleen, maar'talgemeenten voordeel!
trnfthafte minzaamheit, die niemant haaten kon:
^P^^chte vrintfchap die de twiftzucht overwon:
J^e Hollantfche imborft, ver en vry van Hooffche ftreeken:
jJe galde tong die voor de vryheit plag te fpreken:
jje Lhrille déugdzaamheit, geen Chriften met den mont
Ma^in het zuiver hart, Godsdienftie in den gront.
5δ J. Β R Α Ν τ S.
Dus heeft de groote Kloek, nu in het graf gcïonkcn,
Een reeks van jaaren als een iler aan 't Y geblonken.
Dit, naar 7ijn waarde niet in 't kleen papier bevat,
Vernieuwt flechts droevig , hoeeenoverdierbrefchat,
Van weinigen gekent, geftulpt wordt onder d'aardc.
Men acht geen parel; geen j uweel van deugt naar waarde
Dat by ons is, maar vlucht en vliegt het uit ons oog,
J)an merkt de dwaasheit hoe ie meefl: zich !z.elf bedroog.
Wat dankbaar hart, in deugts waardy niet onervaren»
Zou echter heilig niet uw heugenis bewaaren
O Kloek? en vieren in xij η geeft, ^als't waardig is,
Al voer het lichaam heen, uw zielgedachtenis.
Een ander veil voor eer, voor rijkdom, hooge ftatcii,
Mag 't heiligdom van't welbewuft gemoet verlaten,
En fteunen op de gunft van menfchen, die haait llijt,
Als flaaffche dienaars van de werelt en den tij dt;
Gy, door een hoger geeft en y ver aangedreven,
Gewoon ver boven 't zwerk, j a zon en maan te χ weeven,
Vond zelf op aerde niets, dat ooit u wederhiel;
Den fchonen Hemel in een welvernoegde ziel.
Bedrieg ik my, of ftor t de ftroom des Amftels droever
Zij η golven uit, en krimpt in bogten langs den oever!
Hy fprengt beknelt, benart maar druppels op het,lijk >
En legt zij η plicht dus afin rou van wijk tot wijk-
Wie komt deez kouden zerk met hete traanen nader
Dan wees en weduw ? hem betreurende als haar vader,
Haarman, baarraat, haar hulp, en heulin hogen iioodt;
Ja 't leven zelf valt hun verdrietig in deez doodt.
Het Raadthuis, miiFendc een van zijne hooftpil^ren, ^
Toont weedom, ziddert en veroudert voor zijn jaaren:
O Vrêkerk, hy zal nu uw dorpel niet betreéii,
U raakt ze nader, maar de ramp is algemeen.
Wat raat helaas! is in dien Helt zo veel verloren,
mengeldichten. 59
TER GEDAGTENiS
ACHTBAAREN HEERE''
ridder , oudschepen per
stadt amsterdam.
Γ
Mdtis Uk bonts flebilis occidit*
DAt nu de burger van den Amftel ween: de dag,
Die't lijk yanARN OUT opdefwartedoodtbaarzag.
Peilt vriend en vreemdeling tot kermen; 200 veel droever
Als 't Y meer watren giet en fchreit langs haarei^ oever.
Ik meng mijn traanen met den vaderlijken vliet.
De rouw voltrek het geen te kort aan 't dichten fehict.
Van waar begin ik beft 's mans deugt en eer te dingen ?
'tZy ik de telgen v,an'tgeflacht, die hem omringen,
Befchou, o^phaal de voorouderlijke deugt,
Zoo flooft myn pen zich af. Oudt Amfterdam noch heugt,
Hoe braaf zyn Grootvaêr klom op 's Raadhuis hoogftc
trappen, "" " '
ereert tot twalefmaal met Burgermeefterfchappen.
^Beftevaêr! gy waart de tong van Hol landts mondt, ''
ten ftyi des Raads, toen g'op Leicefters moordrot ftoncit.
I^Aarzagu^ Amfterdam, in befte enbooftetyden
^^ vryheit voorftaan, en om 't recht der vryheidt lyden.
^ vader van uw Stadt! de fchamele gemeent
oyubezorgt, beweende ook't vaderlyk gebcent.
^iis roemdeRoome,in't fchrift des Vaders van't welfpreeken.
Ρ t ongekreukt gemoedt in Kurius gebleken;
Pyrrhus gaaf en goudt met oog c^ hart verlaat,
En
)
^752 J. Β R Α Ν Τ S
En liever aan den haart lyn eige raapen braai.
Maar komt myn Treurzanggres de laater tyden nader:
Wat ziet ly daar al groots in 't wonder van zyn' Vader ?
Die onze moedertaal gezuivert en volbout,
En lands Hiftorien befchreven heeft met goudt:
Doch die't doorluchtig Hooft der Hollantlche Poëten
Naar waarde roemen wil, zou licht zich zelf vergeten.
Ik ween dan om zyn Zoon, den Ridder: d'Edeldoni
Geërft en wel verdient, is by zyn deugden ftom;
Die gierden hem, toen hy in Schepensbank gezeten,
Zichqueet, zooonvermocit, als zuiver van geweeten;
Zint bleef hy ampteloos, van ontrou nooit befmet,
Λ1 wierdt hy hier geplaatil by d'afgertelde Wet.
Men ween', wanneer men denk'aan al d'aanminuighedcii.
Te leezen in 't gezicht der vriendelykite zeden;
Aan zyn oprechte deugdt, en liefde voor 't gemeen;
Aan zyn meêwaarigheit, die groot verplichtte en kleen.
Zyn groote ziel, nu van het iterflyk pak ontilagen,
Vloog naar het hoog vertrek daar tyden zyn noch dagen,
Maar eeuwigheit; en draaft als Ridder op een fpoor
Daar Jefus haar den weg van wees, en zelf ging voor.
Hy was hier Ridder van een Sint Michiel geworden,
En geeftlyk Ridder volgt nu Chriftelyker orden.
Mengun Heer Hooft dan ruft, de telg van zulk een ftam,
Gewoon te eieren 't kruis van 't zeilryk Amfterdam.
Gelyk de DroiTaart zich in Arnout zag herleeven,
Zoo leef hy eeuwen lang in Zoonen en in Neeven.
Overleden den 19. van Februarius, en begraven
den I. van Maaxt ,MDCLXXX.
Μ Ε NO Ε L DI C Η Τ EN. 6i
UITVAART
van den achtbaaren hoogge-
leerden heere
judijfmus unus
Qui fuit in Teucris fervantijfimus aqui,
Η Ge luidt de rouwklok zoo verbolgen,!
Moet dan myn ziel de lykkoets volgen
Van Limborch laas! al t'onverwacht, '
Met lucht op zucht naar 't graf gebracht.
O 's Gravenhaag! 6 Hof, vol hoven!
VVat onheil komt uw' glans verdooven,
Uw eerkroon die te veel nu lydt?
Haar belle parel is ze quyt.
Hoe klinkt dit Limborch in fyn ooren!
Die 't Y zyn wyze les laat hooren,
De School der vrêgezinden fticht;
Den Leeraar, voor wiens geeft en licht
De duiftre dolingen verdwenen:
Zyn broeders zon heeft uitgefchenen.
Hy vond dan eindlyk hier zyn ruft.
En is zyn luifter vroeg gebluft,
Hy is ten ende van zyn lijen :
Wie kan hem dat geluk benijen?
Wy alle flingren op den vlqet
i^er weerelt, daar de boosheit woedt,
Te helfch op edle deugt gebeten:
Hy, boven ïon en maan gezeten,
Belacht als 'swerelts ydelheit,
. Die welen moort, terwyl 7,e vleit:
Daar ïal geen lokaas 'thart bckooren,
Geen pleitzorg zyn genoegen ftooren.
Al zwygt de honigzoete tong
' Die voor 's lands recht en vryheit dong,
Ai worden hier 's mans wakkre gaven
In dit bekrompen perk begraven;
Hy heeft in eeuwig perkement
Zich zeiven, als hy was, geprent.
De deugt, gewoon om hoog te ilreeven ^
Bewaart hem na zyn doodt in 'tleeven.
Een ander mag in eenig werk
Den Staat verplichten, of de kerk;
Dees klom met vlyt lai^s fteile trappen
Ten top van alle wetenichappen.
'sMans hooft, wiens uitvaart elk nu viert,
Was lang van Themis gelauriert.
Het pit der zuivre Godtgeleertheit,
Bevryt van ydle fchoolverkeertheit,
Lag opeil voor dat groot verilant:
Het wonder van ons Nederlandt.
Voor hem alleen mogt d'outheit fpaareh
Een' fchat van Griekfche en Roomfche blaren.
Dan vloog zyn vlugge geeft weer heen
Zelfs door de fchriften der Hebreen.
Maar niemant zal zyn huis en drempel
Weer optreén, als en heilgen tempel,
Het Raadthuis voor den gantfchen Staat;
Als zocht een Griek tc Delfos raadt.
Hoe helpt men my nu onder 't fchreieii
Der Rechten Tolk ndar 't graf geleien ?
Lykcedels, zoo gy naamen meldt,
Weleer geholpen door dien Heldt;.
^ ^ Waar zou de menigte vcrgaareni' · ' Ρ
Dan volgt heel Nederland by paaren. . i
Wie zal mi 's mans gèheugenis
Beft vieren , als hy v/aardig is? .
Geen lykgeichrei noch'dwaas gejammer
Eert naar verdienft dien Amfterdammer.
Elk houw hem in zyn ziel een beeldt,
Dat allerininft van't leven fcheelt.
En ziet men van ^n» bloet geen kindrcn ,
Hoe kan dit 'smans w'aardy vermindren? ·
Zyn raadt, zyn fchriften op papier,
Verilrekken kinders , 's vaders zwier
Verbeeldende, uit zyri brein geboren ;
Men mag hem lang zien, langer hooren,
Al is hy kinderloos geweeil,
In duizent kindren van zyn' geeft.
0«ilfdenden;r.vanMaatt, ,
' ^ · VOORDEN
' GELEERDEN HJEERE
OUDSTEN ΡΑΕΌΙΚΑΝΤ BY ί>Ε REMONSTRANTEN
GEnaaky órLcezer! met een diepe, eerbledigheit iy·
En droeve klagt, de plaats daar Ντ poort, legt
^ begraven,' ·., : .^ΐ/.. ·
Herder ; vanioo menig fchaap befchreit,
Η hier in'töidEte rttft j» iia zyii goèthartig flaavenl x· ,;.
D^r
-ocr page 85-Daar vondt hy nu, dat nooit zyn werklyk ampt hem gaf,
Een reeks van jaaren trouw en vriendlyk waargenomen.
De waare wysheit met de vreê fchreit op dit Graf.
Liefhebber van de deugdt, gelieft van alle vroomen,
Ontydig treft uvi^ dood heel Uitrecht met uw Kerk,
Daar bleef uw gulde tong alleen niet in beflooten.
De gantfche Burgery bedankt zich van uw werk, (
Dat heerlyk proef noch houd by klee^n en by grooten.
Uw vroome ziel, verloil van'slichaamskranketibandt,
Van zoo veel ziekte, en zucht en martelpyn ontilagen,
Rechtfchape Martelaar, rechtfchape Predikant,
Leeft beil nu in de vreugt van 't Paradys gedraagen.
>
VAN DEN
TIGEN HOOGGELEERDEN HEERE
REMONSTRANTSCH PREDIKANT
GEleerHe wysheit, die, door waan niet opgeblaazen,
De gunft van 't ydel volk ooit zocht door 9ierlyk raazcn
Met woorden zonder pit van zaaken; diederi gront
Van 't hart deé ftemmen met d'uitdrukfels van den mont·
Oprechte vroomheit in het hoogeerwaardig wezen, !
De waare nedrigheit in 't zedig oog te leezen:,
Het oordeel j uift en net dat zaaken weegt en wikt:
\ üoaichtigheitdie op het zaligde oogmerk mikt ;
Een ftille werkzaamheit voor Godt eii zyn gemeente:
üoetaardigheit tot in den gront van 't vroom gebeente :
Zo dit en noch veel meer op aarde in wezen is;
Dit was penfeel en verf voor Ρ es seks beeltenis;
Eer ons zyn fterfuur van dat groot juweel beroofde,
Dc glans en idiler van die fchoone zon verdoofde.
Tc Nieukoop blonk ze in 't ooft en beile van zyn jeugt.
'T vermaaklyk Alkmaar, dier verbonden aan zijn deugt,
Zag hem in 't middagpunt een reeks van j uarcn fchynen,
Zich bakerende als in een gloet van Serafijnen.
Dc Maas beicheen hy leit, en 't zeilryk Rotterdam
'Zyn wieg, waaruit hy ceril voorheen zyn opgang nam
Ontfangt hem in iiaar ichoot; noch dankbaar voor zyn gaven,
Miiilt op haar bodem, meeft in 't hart van 't volk begraven.
VOOR DEN EERWAA.RDIGEN GOD-
VRUGTIGEN GELEERDEN
I^eeraar ΏΕΚ Remonstranten te HOORN.
r
STa Lezer, enbefchreihier BORREMANS.
De Zon gedooft in 't fclioonfte van haar gl ans.
^V"at wierden hier al wonderbaare gaven,
Al teffens met den vroomen man begraven!
Dc vrient der vree, dien niemant haaten kon:
Wiens minzaamheit de twiftzucht overwon :
Wiens naam men by het puik der Letterhelden,
Noch hoorcn zal in volgende eeuwen meiden,
js 't wonder dat zoo deugdelyk een Tolk,
Beluit wordt door de traanen van het volk ?
ov erleden te Hoorn den
^i. Gftobcri68?.
Ε
GRAF-
-ocr page 87-^66 J. Β R Α Ν Τ S
VOOR DEN EERWAARDEN, GOD-
VRUGTIGEN, GELEERDEN
I
Leeraar der Remonstranten
in den HAGE.
j Ier fluimert Ny ε ν daal: ó Haagfchc vredekerk
1 Gy derft dien Leeraar, en ilort op zyn kouden zerk
I Ü w heete traanen; maar 't verlies zou winlt verwerven,
Als gy zyn voorbeelt volgdeKii Iceven cn in iterven.
Overleden -icn XI· en begraven
den XVI. Mei, 1Ó90. ,
LYi^'
-ocr page 88-Μ Ε Ν σΕ L D I C Η τ É Ν. %
"Τ·
OVER HET ONTYDIG AFSTERVEN ·
ν α ν υ Ε ν
In het XXI. Jaar zynes Ouderdoms
te BERGEN OP ZOOM Overle-
den den XL JüLY MDG LXXXIX.
Oiï/V defiderioJit pudor aut modus
Tam Civr'i capitis. Horat.
'■V '
O Dag die my veel vreugts ontroofde,
Myn Grotius, die in zyn jeugt
V erlieft op wetenfchap en deugt,
Den vaderlande iet groots beloofde!
O dag, die in myn hart een nacht,
Een naa^c nacht fchept, droef betoogen
Vanrou, lich gietende uit twee oogen,
En door veel klaagen beft verzacht;
Gy Ïaagt dan hem xyn oogen iliiitcn,
V^iens vrintfchap, my zo lief en vs^aardt,
Twee harten zaamen hadt gepaart,
Oprecht van binnen als van buiten.
En komt gy dus van Bergen af,
Mynvrint, heel anders als we dachten ?
Wie kon uit vreugt deex droef heit wachten,
U uithetbruilofts-huisin't graf?
Ε 2 Ik
-ocr page 89-ikdagt, gy waart ons weergegeven,
Toen gy te Cambrits left in noodt;
En op den oever van de doodt,
Ons fhuis bragt uw verlengde leven.
Maar 't ondoorgrondelyk befluit
Des Hemels, van wat leeft t'aanbidden,
Weerhiel en iluitte u in het midden
Der vlucht, en trok uw flagvcer uit.
'T is waar, gy zyt ons vroeg ontwrongen,
Te ras van myne zy gefcheurt,
En door myn droeven 7ang betreurt:
Myn fnaar, aan ftukken halfgefprongen
Klinkt dof en ilaat verwart geluit:
Maar 'k wil hier maat en kunft vergecten,
Myn ramp en droef heit, taay verfleten,
Beril allerbeft natuurlyk uit.
Mogt my geen affcheidt dan gebeuren
V an myncn allerwaardften vrint,
Zo broederlyk van my bemint,
Ofisditfcheiden? neen, 'tisfchcurcn.
Ik holp uw ïiel niet, toen de loop
Des levens afliep, zuiver waiTen
In d'onbevlekte goude plaiTen ο
Van Jefus kruisbloet, onze hoop:
Ik mogt u niet een trooftwoordt geven,
Uw krankbedt fterken door gebeên,
Om door de barreningen heen
Van 's levens onruft, hoog te ftrevcn
Naar 't heil, dat paal noch perken kent.
Daargy, met waar bcrougeflagen,
Zo jong uw' Schepper koil behaagen,
Gelukkig leven zonder endt. ^ ^
-ocr page 90-mengeldicht en. ^jr
β·
Maar waartoe dit dntydig klaagen ?
Men kus de joê der hoogfte haiit,
Die aarde en hemel overfpant,
Zyn wyie wil moet ons behaagen·
Hy, moQglyk, is veel ongeluk
Door 2yn gerufte doodt ontweken,
Wy levenden, geendooden, fteken
Noch over hals en hooft in druk.
Met al ons vaderland bedolven;
Hy, jonge ituurman, heeft zyn vracht
Zo wel geladen ingebragt
Ter zaalge have, door de golven
En ilormen van de werelt zee,
Daar al ïyn vrindennoch op zwerven,
Terwyl ic warezielruft derven,
Voor, uitzien naar een beter rcé.
Dit was ik onze liefde fchuldig . ^
O Grotius, ditlykgedicht,
Een kleen bewys van grooten plicht.
Dankt u voor vrintfchap menigvuldig.
Vaar wel dan vrint, vaar eewig wel,
Ruft zacht by Vader en by Grootvaêr,
Uw naam, my heilig na uw doodtbaar,
Eifcht dat ik kort dit graffchrift ftel:
Hier vondt de Groot geruft zyn haven,
Die zich veel graven heeft gebout
In vrinde harten, trou als gout,
Daar blyft zyn heugnis onbegraven.
^«n ao.juny,
Ï685.
Ε 3 GRAF-
-ocr page 91-voor l> ε ν i p. ε ν μ®^.
Η
lerleit, Broekhuizens minftedeel geïonken
In wien zoo veel geleerde deugden blonken.
Wie tong en taal bemint van 't Griekfch Atheen
En weent niet, is veel harder dan dc fteen
Die zulk een licht der taaien houdt begraven,
De grafzerk, die hem dekt en zoo veel gaven
Mee vroomheit en Godvruchtigheitgepaart.
Is 't wonder dat die wetenfchap der aardt
Ontzeit wordt, en ten hemel opgenomen,
In 't zalige gezelfchap van de vroomen ?
Den ji.Ofiober,
-ocr page 92-AAN DEN
EERWAARDIGEN, GODVRUCHTIGEN
HOOGGELEERDEN HEER
D^ der H.Theologye, en Predikant
van 'sgrAVENHAGE,
OVER DE DOOT VAN ZYNE HÜISVROUWE
OVollenhove! óvrient, óvader!
Vergun, dat ik de doodtbaar nader,
En 't lyk befchrei der brave vrouw,
Die u gedoinpelt houdt in rouw.
Gy hoopte bly met fecftgezangen,
Haar in gezontheit weêr t'ontfangen ,
Te groeten, yry van pyn en kruis, ^
Als moeder in uw hart en huis:
Vergeefs, helaas! als't godlyk oordeel
Ons aftrekt van ons tydlyk voordeel.
W"ie wederftreeft de hoogfte handt,
Die aarde en hemel overipant? ^
Ik weet de prikkels van uw fmarte,
Ik voel het fcheuren van uw harte;
Terwyl men in het itof bedelft
De befte en onwaardeerbre helft.
Wacht niet dat ik hier keur van gaven,
Die met het lichaam nooit begraven,
Den tydt braveren en den doodt,
Ten top ial voeren, die, hoe groot,
Ε 4 ' I^c
-ocr page 93-^764 J. Β R Α Ν Τ S
Dc fmart vernieuwen, verfch geleden:
De kroon van uiigeleze ïeden
Verftrekken 't wapen, dat haar fiert,
Beft door verwondering geviert.
Terwyl al't Lant in zyne wooning
Met vrengt ontfing den grooten Koning,
En gy uw^ koninklyke lier
Noch onlangs huwde aan zulk een xwier
Ontviel u, och! uw Koninginne,
Die met vcrftant en zuivre minne
Het ryk beheerfchte, dat nu viel,
Van oog, van zinnen, en van ziel.
Zo ging die zon, dat vrouwewonder.
U vrolyk op, maar droevig onder;
En, die een blyden daagraat bragt;, > '
Schept nu in 't hart een naaren nacht,
Met wolken van verdriet bevangen,
En laat uw harp met rou behangen.
Hoe wort gy in uw werk gefluit!
Uw lieve Roze boom ging uit;
Berooft van blaren, bloem, en lover.
Hoe ? uit ? zy ging niet uit, maar over:
Die hier aan Godts genadeilroom
Geplant, een hemelhooge boom,
En met een kroon van heil geladen,
Nu eeuwig pronkt met bloem en bladen,
En, van geen wint noch florm geplaagt,
In 't Paradys haar vruchten draagt.
'Tis waar; zy, uit nw oog verloren
Liet in uw hart een' fcherpen doren
Van droef heit, die met bang gfewclt
Uw ingewanden drukt en knelt,
U fchier u zelvcn doet vergeten,
Zo diep geraakt, als taai geflcten.
Maar gy die duizent andren leert,
Wien 's Gravenhaag als Leeraar eert,
Dat, nooit verzadigt in verlangen, ^^^
-ocr page 94-μ ε ν g ε l d γ c η τ ε ν. φ
Aan uw geleerde tong blyft hangen; ' : jJi
O V O L L Ε Η O O F ! leer nu u zelf.
Uw waardfte, boven*t grafgewelf,
Ja boven 2,on en maan verheven, ;
Zal op uw fenixveder zweiven, .
Vier zelf haaft haar gedagtenis,
Als't puik der vrouwen waardig is. , . . ;
En wort myn dicht óóit lof gegeven,
Dan leeft noch leven van uw levert.
Overleden den XX. cn begraven " ^
den XXVI. Februari 169 r,
MANIBUS ET MEMORliE
s α c r u m.
-U
ΙΡΓ0 hoe marmore durior es quifquis vcnerandum ;,' ^ i'
Accedis monumentum & a lacrymis tempcras t
Viator. 'η^^,^ΐΤ
Proh dolor: .. . .
Hac urna facri cineres
Μακιλ Stüart^::
Reginarum optim® maximsconduntur.'^'S S II
lila quondam
Angliae, Scotiae, Hiberni®, Batavias delicïunc:
MaGNI GuiLIELMt TeRTII
Gaudium
Melioris orbis amor, dum fuperftes;
Nunc, mortua, juftitium.
Huic parem non coluit Anglia:
Hac majorem nunquam Batavia venerabitur
„ . * Reginarumfol
wnis avibus orta, malo omine ante diem occidit.
Ε s
-ocr page 95-^766 J. Β R Α Ν Τ S
Huic nil Relligione, Pietate, fancis moribus antiquius,
Morum excmplum, malorum flagelluin.
Reginarum Heroina, Heroinar um regina.
Sed quis omni laude majorum laudare fatagit ?
Haec Europas mcliori & Pientiffirao marito
Longumfui deliderium Reliquit
Teftctur pietatem fuamjam oratoria! teftetur Poeiis.
Nee major nee triftior unquam data materies;
Sed propius accedatis hoe fepulcrum cavete,
Qui infulfo fono barbai'ae miifgB litantes
( Rarum etiam in hoftibus excmplum )
Regïnse cineres violare conamini,
Eamque fub inepiis chartarum acervis
Ètiam ante fepulturam fepelire.
Sacer hic locus cft, nee illotis manibus accedendus.
Rclligio, fides, pietas, munificentia,
Omniumque virtutum chorus hac humo contimiujantur,
Procul efto impie, profane
Muti hi cineres te increpabunt.
Abiit tamen, non obiit
TriumRegnorum Mater fuspicienda·:
Fulget in caslo novum fidus
Et avitas domos illuftrat.
Lumen tuum ad iliius radios acccnde
Viator, &
Ab i.
μ dc xcv.
lof-
. i;tt'
-ocr page 96-7S
Ε Ν
OP DEN
GERICHT TER PRAKTYK, BESCHREVEN
door den Hooggeleerden
HEERE
EN NU UIT HET ENGELSCH VERTAALT.
Maar
OH α μ μ o ν d, Engelantsjuweel,
Wy ïien u dan op nieuw gloren!
Hier laat uw groot verftant iich hooren.
Al viel uw lyk het graf ten deel,
De geeft, ten kerker uitgevlogen,
Stort op uw'doorgeleert papier ; ' :
Noch Hemelval en Pinxtervier,
De duifternis des nachts onttogen.
O Londens Leeraar, Guldemondt!
Gy tradt op 't fpoor der Chrifte tolken,
En opende voor 's werelts volken
Denfchatvan Jefus heilverbondt.
Gy volgde Sions eedle galmen.
Door u leeft Ifrels Harpenaar,
Zoo net vertolkt, ïookorc, 700 klaar,
In zoo veel Koninklyke Pfalmen.
^76 J. Β R Α Ν Τ S
Maar uw' godtvruchtig Onderwys,
Het iiutite van uw' befte Schriften,
Die fchyn van waarhei t leeren fchiften ^
Verdient den palm , en wint den prys.
Dees fchat van Godtgeleerde blaren,
' Die zoo beknopt den Chriften plicht
Ontvouwen, ondcrwyft en fticht,
Ten nut vanj onge en oude jaren.
Hier wordt nu Godt in 't eeuwig licht
Befchout, in wezen en in werken:
't Geloof fwecft hier op fnelle vlerken
Van deugdt, ver boven 't aardfch geziciit.
Hier vaart de vlugge iiel naar boven:
De Zondaar, die zich hier bekeert,
Zyn minder mint, zyn meerder eert,
Zyn Schepper bidden leert, en loven:
De Hoop van 't allerhoogfte goet
Verfterkt de ziel in zwaarfte lyden: '
Hier kan de Zondaar zich vcrblyden,
Gereinigt door zyn Heilants bloct.
Dees pen, die tegen 't vleefch leert kampen.
Slaat d'onboctvaardigheit in 't hart:
*t Geweten voelt alree de fniart i
En dreigt met eindeloofe rampen.
Dit boek, het befl; dat Eng'landt z»g,
Van weinigen alleen gelezen,
Van nicmant naar waardy geprezen,
Komt nu in Neerduitfch aan den dagh.
Gebruilit's mans onvermoeiden yver.
Gaat met dit dierbaar boek te ra.
Leeft vroom, gefterkt door Godts genS^
En eert de heugnis van den Schryver>
aan
MENGELDICHTEN. 105
hooggeleerden εν eer-
waarden heere
bedien aar des h. evangeliums
' in*s gravenhage,
OVER ZYN E'ERW. GUNSTIG OORDEEL
VAN MYNE POEZY.
HOe'kanmyn pen haar fchult endankplicht nnvergetca?
Beleefde Heer; wiens geeft zoo hoog in top gebeten,
Den mynen moedigt tot de kiinft; ik bid u, ly
Dat ik de handen kus van uwe Poëzy;
Die ϊ,οο vol krachts en geurs na Hoofts cn Vondels tydcn,
Geen ouden hoeft hun eer noch luifter te benyden.
Hoe wierd ik door uw fchrift zoo onverdient verplicht!
Myn ilechte Zangeres befturf in 't aangezicht,
^y iiooptc nimmer op zoo groot een gunft en voordcel,
Van opgebeurt te zyn by uw doorzichtig oordeel.
Dit maakt haar echter niet hoovaardig op haar dicht.
2y zoekt te volgen, als de fchadu op het licht,
^y queelt op lagen toon, en denkt met kleene fchrcdcn,
Van ver den zangberg van uw dichtkunft na te treden:
jEn komt zy nimmermeer tot haar' volmaakten top,
^ytrooftezich, endenk', Apollozit'erop,
Öen . j^ny,
-ocr page 99-78
------
Der Mejdicinen Doctor, en Conrector der
Latynsche Schoole t'Amsterdam.
OP HET UITGEEVEN ZYNER
nederduitsche gedichten.
TT Oogstraten, die, aan Amftels itroomcn
De jonge telgen queekt tot boomen:
Die, ter bequamer tyt en ftondt,
Met eer een welgemeften grondt,
Beflaande, d'eelite vruchten teelen
Om Staet en Kerk die mee tCvdeelen;
Hoogstraten, die op kunfl; en deugt
Verlekkert, ikets de graage jeugt
Uw' wyze leiïèn aan laat hooren,
En noopt haar met de ilcrkfte fpooren,
Of doet haar daniFen, bly en vry,
Op maaten van uw' Poëzy:
Die, door een keurige geleertheit,
Noch llant houdt in de Schoolverkeerthcic
Der bafterteeuw, die, vol van nydt
Op kunft cn kennis, barrt van fpyt;
En dat iq ^elfs niet na kan volgen
Als dwaasheit uitkryt, fel verbolgen;
Gelukkig gy, die dit noch fruit,
Een ïuivre Nedcrduitfche luit
Uithuwlykt aan Latynfche fnaeren;
Zoekt als een honingby te gaaren
\ Beft, dat d'aaloutheit als een fchat
(Maar van hoe weinigen gevat:)
Noch overliet voor laater eeuwen. ^^^
79;
Laat d'afgunft bulderen cii fchreeuwen,
Uw nette Dichtkunit , droef en bly ,
Vloeit met de golven van het Y.
Zo zagt en zuiver , als bezadigt. i.
Blyft door zich zelve alom verdadigt, ^ ,
Van gunil ontleenende geen lof
Voldoet ze beft door keur en ftof.
De Maas laat vaft een dankgalm hoeren
Ter eere van haar ingebooren.
KONING VAN GROOT BRïTANJE, ..
VRANKRYK EN YRLANDT,
BESCHERMER DES GE-
LOOFS, enz. .
In Heldendicht beschreven
doordenHeere
)
Famam qui terminat αβηχ.
RYs nu vry hooger, dan uw Domkerk met haar tooren,
O Uitrecht! op den lofvan uwen ingebooren^
^^vZoon, Apolloos zoon, die door zynNeêrduitfchdicht
w Stadt en Statenhof onendig heeft verplicht. ".
Η ü ö ^ -
oe bleef haar aandagt vaak als opgetogen hangen
't ? beroemde Lier- zyn Zege- en Herders-zangen!
qP hy de dapperheit geleidt in 't oorlogsvelt,
I lantvermaak zyn zachte fnaaren itelt,
«cipt de Ryksvorftin bedrukt naar 't graf' geleijeii,
-ocr page 101-80 j. β r α ν τ s
Een halve weerelt met haar volken aan her fchreicn ^
Niet uitgelaaten wilt als 't ongeftuimig ryk
Van zoo veel dichters, maar zich zeiven ileets gelyk;
Zoo vloeiende als de gladgekenide ^^echterftroomcii
Daar in hun kriltallyn zich jpiegelen de boomen.
Men ziet dan endlyk noch zyn uitgewrochte werk
De driefte onwetenheid en boozen nydt te fterk.
Nu zweeit deStichtfcheZwaan,beil aan haar wiek tc kennen,
Veel hooger dan voorheen op haar vergulde pennen:
Hy zuivert, daar zy met haar vlerken klapt, de lucht;
En naakt de zon zelf als een arent in haar vlucht.
De wakkre dichter is ter goeder uur geboren ,
Die zynen toon, opugeitelt, alom laat hooren
^ O Groote Willem! die alle eeuwen door, uw naam
Vcrfpreidde, en ftof' verfchafte aan d'onverzaadbre Faam
' Zyn edle zang zal uw bedryf en leven melden,
U eeren als 't j uweel van oude en nieuwe helden-
't Zy hy in eene beemt van deugden weiden gaat,
Of uwe llrydtbre kruin met lauren overlaat,
Zyn zangheldin volgt zelfs in Yrlant uw banieren,
' Terwyl uw vyant vlucht langs 't velt van zyn papieren,
Van fchrik benepen: daar in 't heetfte van dien gloet
li De Boyne zelfzichzietbepurpertmetuwbloet;
li En gy in't open velt den tegenilrever dagvaart,
Die ziddrehd wegdruipt op het zwaaien van uw ilagïvvaar:.
j, Gy kooildandeeze Hofzoo waardig voor uwdicht^
i; O R O τ g Α Ν s! om uw licht t'ontlleken aan dat licnt, ^
ji En vieltmet luiï aan 't werk, om 's Konings krygsbedryven
Door uwe Fenixveer in louter gout te fchryven ; _
Den Helt naar'tleeven, ruim zoo duurzaam als in prent.
Net af te fchilderen op eeuwig perkement.
I Dit hooftwerk tart den nydt en 't roeikn van de jaaren.
i! Al wat uw geeft en vlyt van langer handt kon gaaren,
Uw keurig out en nieu, een onwaardeerbre ichat,
Ontdekt zich ylinks in het opflaan van uw bladt.
Een ander oordeel'vry, dit raakt kunftkenners nader.
Hier vloeit een bron, hier fpringt een onuitputbaare
Ht
'k Verneem het puikftuk hier van Ncérlants Poëzy.
Een ander lymc aan een veel hondert regels vry;
Als was 'er zelf een prys op Helikon te winnen
Ten koile van den naam der Helden en Heldinnen,
Gclyk hier af, helas! getuigen kan de tydt;
Uw werk blyft duurzaam werk, en d'eeuwigheit gewyt.
't Is waar, veel waagt gy, die in zee u durft begeeven,
In zulk een zee, daar gy zoo groot een Konings leeven
Als een Arion op uw zuivre fnaaren fpeelt,
Op welke klank de vis zich roert, de vogel queelt;
Maar, kon men ergens den bequaamen dichter vinden,
Gy waart alleen het, die 't u zelfs moft onderwinden.
Wy zien hierop, hoe fel een Scyll' van afgunft bernt,
Eerlang uw harp om hoog ophangen in 't gefternt;
Terwyl uw glori by den naneef wort voldongen,
Die d'Agrippynfche Zwaan zoo groots hebt nagezongen,
Dat elk by zulk een ilof ook roemt de taal en ftyl.
Zoo Jeeft Ε Ν ε α s door de puikfchacht van V i r g y l-
Labor improhus.
Wie kan, wie wil, wie moet uw arbeidt niet bedanken
De B r u.1 ν ! wie zet althans geen nette toon noch
^ klanken
^P uwe Reisluft, die op wetenfchap en deugt
l^crlicft, 't fieraat vcrftrekte aan uw opgaande jeugt!
^le voor den tydt vroeg wys en kundig, vroeg ervaaren j
keurig voor hadt om juweelen te vergaaren,
^774 J. Β R Α Ν Τ S
Als lich Ycrtoonen in het opilaan van uw bladt.
Wat doet xich hier al op, watheerlyks, welk een fchat,
Verfchiet van kennis, langs het velt van uw papieren !
De nieuwe en oude tydt vlecht om uw hooft laurieren,
Met 2.00 veel arbeits, zweet, en koften zuur behaalt,
Byedlekenners, rykvanglori, wcêrbetaalt,
'Taeloudt, ó wonder! worthierjong en fris herboren.
Hier vindt men dat een reeks van eeuwen hieldt verloren.
Hier leeft de wetenfchap in levenloos gefteent,
De kennis zelf zuigt bloet en merg uit dor gebeent,
De vlugge geeft zweeft met gemak op uwe veder,
Dan vliegt zy Hemel v/aarts, of daalt op 't aardtryk neder;
Vaft fpelemeiende in een opgezochte fchat,
Ontdekt, vergaart zy goudt en zilver uit uw bladt.
Hier ziet het oog zich blint in zonneryke glanffen,
Hier trekt men zonder moeitein 't gloriryk ByzaniTen,
Nieu Rome, 't edel werk van grooten Konftantyn;
Daar Mechaas halve maan dc hcldrc zonnefchyn
Vergeefs in 't licht ftaat van 's VerloiTers Evangeli,
De doorens ruimen 't velt: die onbefmette leli
Verfprcit haar kragt en geur dwers door de muurcn heen
Der Turkfche Tempels, en de daken der Mofqueen. ^
Waar wendt myn oog zich eerft, naar boven of naar onder,
De naaldefpitzen van Egipte, 's weerelts wonder,
Hoe oudt, vernieuwen, toen uw onderzoekzucht zag
Met eigen oogen dat zoo lang verborgen lag :
Daar onder dorft gy, met gevaar van 't leeven dooien..
En openbaart ons nu, dat d'outheit hieldt verholen;
Kleen Aiië hangt zelf haar zegel aan uw vlyt,
De zeve kerken, die Johannes in zyn tydt
Door laft van hooger handt, met brieven tot haar plichten
Vermaande, hoort men noch dc volgende eeuwen ftichten.
Terwyl ze in uw gefchrift, haar zwaar begruifde kruin
Ten hemel heften, en luidtruftig uit haar puin
De boete preken: dat het Chriftebondtgenootfchap,
Een diepontzich draag' voor 's verloiTers iiefdeboodtfchap·
O volk! dat met den mondt na by, maar't har te ver, ^^
MENGELDICHTEN. 105
Uw heer belydt, fteroog op deeze zeveiler;
Wel eer ïoo glansryk door den Heilant felfgeluiftert,
En nu door nevels van een valfch geloof verduiilert:
Och! 't zette uw zeden, hoeverbaftert, paal en perk,
Hoe deerlyk vielen 2'uit den hemel van de kerk;
Hoe droevig heeft haar, toen zy zyn bevel vergaten,
De Koninklyke handt van Jefus los gelaaten!
Wie zondigt noch, als met het uiterfte gevaar ?
Geen ligt, geen vonk blinkt op dien gouden kandelaar.
Betree ik met veel fchriks de heilige laiidtsdouwen;
Wat zal uw tekengeeil daar wonderen ontvouv^^n ?
Eeril komt Egipte my te vooren, met het zant
Der roode fchelfzee, zoo verheerlykt door Godts handt:
Aan welker oeverzoo veel ruyteren en helden,
Hun grafitêe vonden, daar ze zeetropeën (telden
hl hun gedagten, diep verzonken in de kolk
Van Godts geduchte wraak, verdadigiler van 't volk.
Hier zie ik van na by de Godtgewyde bergen,
Die met gefpitfte kruin de lucht en fterren tergen:
DaarlC^rmel, Thabor, en't beroemde Moria
Getuigen (trekken van de Hemelfche geni.
Noch valt hier't Manna, naarden geeitin woeitcnijeni
Noch kan het water uit de rotfen 't volk verblijen;
En zoo veel wonders dat 'er voorviel, laag en hoog,
T"iekt nu 't aandagtig hart, als toen der Englen oog.
O Paleftyne, met uw' godtgewyden tempel,
Hoe vaak betradt de vorit MeiTias uwen drempel,
Hoe fmeekte en badt hy u, met meer dan menfchen (tem,
O booze burgers van 't veritokt Jerufalem!
Om'c moorden van Godts Zoon, van Godt gevloekt; ver-
Ρ . waaten
j^uim zeitien eeuwen, wordt uw huis u woeit gelaaten,
Noch laat zynpredikitem zich hooren: lantenzee
^t^igen met wat kracht hy gulde leife dee.
^at vloeide 'er uit dien mont een pel van heiige fpreukeo i
^y tFarifeesdom, hoe weerbaritig, niet te kreuken.
^Qor hitaren Heer zag hier natuur haar loop geftremt,
Fa En
-ocr page 105-En ylinks, hoe het ilormt, de golven gladt gekemt.
Gethiemaiie daar wee voor wjelde ging, gaathoven,
Waranden, tuinen, jahetParadystcboven.
't Verlies van zweet enbloet^ zyn doodtftryt, won ons vree.
Een godtheit was het die voor elk daar fmarte lée.
Ik zie den kruisberg, hoe gevloekt, voor ons gczegent,
'k Zie liexdedruppels, Ichoon 't hier bloet als v;^ater regent.
Ofdaal ik dieper inet myn gx-it in Jefiis graf:
De Chriftenheit vernecmr dc geur die 't van zich gaf.
Dat graf heel t 't waar ge'oof voor graf en doodt beveiligt,
De waarlie grafilêe tot een bedt van ruft gchciligt,
't Gebalzcmt lyk geeft kracht cn leeven aan 't gebeent
Der vroomcn, waar toe dan hun zalig lot beweent!
Wie fou in fuik een ftof zich zclven niet vergeeten.
Voldoe De Bruin, voldoe uwreiszuchtongemeeten.
DAAR
ZYH vooknaa^iste werken op louvestein 5
uit geschreeven heeft.
Monumentum are perennius.
Ecs zil vere inktpot,daar de Groot weleer uit ichreci, j
__Zelfs toen de boosheit hem in bange kerkers dreef,
Getuigt iioch van, en voor dien ΛvéergMoozen fchryvcr,
En ftrekt een fchiidery van oordeel, geeft en yvcr.
Dit was het wapentuig ν an Fenix HuigdeGrooi
De pen 'zyn degen, inkt het bloedt d^t hy vergoot. ^^^ j
μ ε ν g ε l d τ c η τ εν. 8,
Hocnaarrtigzag men hem^yndierbrcn tydt beftceden !
Hier uit ichreef hy 'zich moe voor's iaiits gerechtigheden.
Zyn wakkrepen heeft Jood en Heiden uitgetart,
Trof't ongodiitendom in 't diepfte van zyn hart.
Men zag hier uit geen inkt, maar loutren nektar vloeien,
Een onuitputbre bron, 't papiere velt befprocien.
Hier uit fchreef GiioTius, zoo kort, zoo klaar, zooron t
Zyn gulde les, tot licht van 't oudt en nieu verbondt.
Dus vloeide uit zilver goudt, langs Godgewyde blkren:
Geen Epiktetüs lamp tart meer den roeft der jaarcn.
1687.
DER
VAN
VAN
Ε i.cven wondren van de weerelt zyn vcrdweenen:
Jj-^ Men vindt geen tekens meer van Rome noch Athencn,
Hiibriblaen een flaauwe heugenis,
^r ^let de w^eerelt iet, dat wonderbaarder is.
Wk^ ^ Α Α s wakkre gceil tart d'outheitmeteenilingcr
KUnitfchaar, ongemeen gevoert by duim en vinger.
F 3 Hoe
-ocr page 107-Hoe groots en krachtig toont natuur vJch in het kleen ?
Elk ziet en denkt en ïwygt, en gaat verbaafl: wéér heen.
Men repp' nu van geen kunft der Griekfche zanggodinnen.
Hier zal de kunft zich zelve, is 't mooglyk, overwinnen.
Amft: i8. Julius
169J.
Courante la bare.
OVrintfchap ! die hét zoete zout
Van d'aarde zyt en al die daarop leven:
Pe befte raadt van Godt gegeven :
Die 't menichdom van verderffenis behoudt.
Gy zweeft ver boven perk en petl
Van ons verftandt, door al uw heul en heil.
Gy zyt ons van naturen aangeboren;
Der zielen luft,
Die eens verloren
Al 't genoegen bluft.
Maar vafter iilerat de nauwe bandt
Van't huwlyk, zoo gezegent t'allen ftonden;
Wanneer zyn trouw zoo ongefchonden,
Als heilig, 't hert zoo wel iluit als elks handt.
Het huwlyk is des wecrelts luft. ,,
Als elk zyn weerhelft mint wordt 't vuur gcbluu,
Dat eenmaal in de ziel ontftoken ,
Het befte geeft,
'Tgecn onverbroken ,
Al verheugt wat ieefr. . pic
Die vrintfchap zoek ik, ó myn iiel,
Myn hertenwenfch, de welluft van myn zinnen!
Op uw gezicht iloeg ik aan 't minnen.
Gy waart het daar myn oog het eerft op viel.
Uw tong uw item met haar geluit
Trok mynen geeft door kracht ten boezem uit.
Wie zal hem aan het lichaam wedergeven ?
Hy zoekt en vindt
Een ander leven,
Daar hy lieft en mint.
ALLE GOEDE GAVEN
KOMEN VAN BOVEN.
Wie kan volmaakte gaven geven
Als d'Opperheer, in wien we leeven?
Wat weg is hier toe opgezet >
O menfchen, zoekt ze door 't gebedt.
OJongkheit fchuw't vergift der logen :
Haar eigen meefter wort bedrogen.
Laat nimmer valsheit u ontflippen,
Maar plant de waarheit op uw lippen.
'594.
-ocr page 109-^780 J. Β R Α Ν Τ S
'Ie kruïpt nog langer met 2,yn xinnen laag langs d'aardc,
En moeit zich onvermoeit met zaaken kleeii van
waarde!
Veel liever eens gedagt waar uit men oorfpronk nam:
't Is onze ziel, die van den hooien hemel quam.
Gebruik ze dan om Godt haar ichepper, fteets te loven,
Enhefaltooshethart, het oog der ziel, naar boven.
1694.
W ie is zoo dwaas, die met zyn eigen lof gedient, _
Alom een walg verftrekt voor vyant en voor vriendt.
Verdient gy 't door uw deugt, laat anderen u waarderen.
Zich zelf vermindren, is by andren zich vermceren.
Wacht uw voor eigen lof, die in kleenachting raakt.
Die zelfs zich pryft, heeft nooit het wyze wit geraakt.
1694.
ON-
-ocr page 110-MENGELDICHTEN. 89
De milde hemel heeft met zegen overgooien
Ons menfchdom, en het in geen engen perk geflooten.
Al wat men heeft en vindt kan ilrckken tot Gods eer.
Gebruikt de fchepfels dan, tot glori van haar Heer;
Nooit moet een Kriften zyn verlangens hier bepaalen.
Hy leeft hier niet, maar zoekt zyn adem flechts te haaien.
Hy bezigt 't al met maate, als eenen heilig paft.
Al wat'er buiten is, verftrekt natuur een laft.
1694.
GY, die in glori by de menfchen zoekt te leeven,
En uws gelyken ver in lof voorby tc ftreeven:
Hoe ongevoelig legt gy in een iluimering!
Wat is, ó menfchen, 't hart een boos cnliftigding!
't Is dwaasheit uit een myn van koper gout te delven.
Op aard bekent te zyn, is'tminft, maar kemt u zelven.
1694.
^^ Oo ik de waarde van iet onwaardeerbaars ken,
^Li Ik kus het bekjevan het groot juweel, de pen
Uc nette letters, trek, en fwier en kunftig ilingeren
Aoovlug, zoo los gevloeitvan'smeeftersduimenvmgeren.
swerk 6 ouderen voor uw krooft, de pen is't zout
i^es vrmtfchap, 't nut, de vreugt, die't menfchdom
F S
on-
der houdt.
1694.
-ocr page 111-^90 J. Β R Α Ν Τ S
GY ïondigt als't geen menfchen iien,
Maar wie kan ooit zich zelfs ontvlien?
't Gemoedt is, hoe gy 't ook moogt buigen,
Meer, dan veel duizenden getuigen.
>694.
WAt timmert men al in de lucht kaiteelen!
Wat laat men zich al dierbren tyd ontfteelcn!
Wat maakt, en breekt, wat bout, en plant een menfch!
Hoe haakt, hoe zwoegt, hoe hygt hy naar zyn wenfch!
Hoe fchildert men met zoo zeelvalfche verwen!
Leer wysheit, door eenfpreuk, Gedenkt te Sterven.
van pen heere
Wlcnluft beving tot zien van landen, volken, Stécn,
Hy reize nergens heen,
Naar Rome noch Atheen,
Ρ ε Wilde heeft het in zyn penningen by een.
169 j.
-ocr page 112-mengeldicht en. ^jr
OP
DOOR
BISSCHOP VAN KONSTANTINOPELEN,
gedurig by zich gedraagen.
CHryfoftomus, Konftantinopels Guldemont,
Den SchriftgeleerdenTolk van 't Out en Nieu Verbont,
Kon Ρ Α υ L υ s deugt en dienft 200 fterk weleer behaagen,
Dat hy 2yη lichaams fchets alotn moft by ïich draagen:
Als blonk in 't G^dtlyk oog de wecrfchyn van de vlam
Zyns heiligen yvers, die voorheen zyn aanvang nam
In 't Farifcesdom, op de kruiskerk fel gebeten,
Gevloekt als vyandin van Wetdienft en Profeeten:
1 erwyl een fchoone rei van deugden hem geviel,
Geftadig draaiende uit den omtrek van ïyn ziel.
Wat zuiver Kriiten, dooreerbiedenis gedreeven,
Vint zich niet aangezet om zyn Bedryf en Leeven
T'aanfchouwen! afgemaalt op 't wit van dit papier.
Hier ziet men't lichaam minft, een Goddelyke zwier
aii't vroom gemoedt,vertoont zich voor verhelderde oogen.
jJe Kriltenheit gelief genadig te gedoogen,
J^at hier een zwakke pen verftrekk' voor 't ruw penfeel:
^el Afie en aarde en zee 't wytuitgeftrekt panneel,
Waarop myn Ρ α υ l υ s voor de werelt, hoe verwildert;
^ich zelf zoo leer niet heeft befchreeven als gcfchildert;
^784 J. Β R Α Ν Τ S
Met inkt noch verwen, maar rrict heilig rnartelbloet:
Verbeeit u 7dfs een rnan, verllonden door een gloct
VanSerafyns, infmaarverheerjykt, zwakheitllerker:
Die oavermoeit, door ban en boei, en kruis ea kerker
Heenflxevende, al op aarde een voorfinaak in de ziel
Van't hemeifche geluk gevoelt heeft: die zyn kiel,
Zoo ryk geladen, heeft geborgen in de haven
Der eeuwigheit: die, na zyn i L'.rven onbegraven,
Op Englevlerken langs den vi^ydcn aartboóm z weeft,
In'tParadys, vanGodtverheerlykt, eeuwig leeft;
En fchïmpende met hel en wee» elt, hoe verbolgen,
Verlangende afwacht al de vroomen die hem volgen.
Van den He ε R'E
Historischryver yan zyn Kon: MaJT·
van Groot Britanje, Hoog-
leer aar der Historiën en Wel-
spreekenïheit &:c. in d'AKA-
DEMIE van Uitrecht.
De parel aan de kroon van't AartsbiiTchoplyk Sticht
Strekt G R yE ν I υ s, wie trekt geen licht uit zulk een
licht?
Die Roomfche en Griekfche kunft ooit naar de kroon wii
ftckcn
Leer% door's mans pen en mondt,'wel fchryven en wel
fpreeken.
14. Icbtuary,
1701.
MENGELDICHTEN. 93
OP D'AFBEELDING
VAN DEN HE£RE
HOOGLEERAAR DER HISTORIËN
WELSPREEKENTHEIT EN
GRIEKSCHETALEi,
T'AMSTERDAM-,
D
16,
It 's 't beelt van F r α ν c i υ s, fieraat vanNederlant:
Dus fteekt hy d'outheit naar de kroon op Nafoos trant.
Wat vloeit 'er van zyn mont en lippen ? heele beeken,
Rivieren, ftroomen, van het keurigfte welfpreekecu
'99·
Van den Heere
len ftreeft deez in ïyn puiklatyn niet al voorby!
Broekhuizen levert ons Propertiüsaan*tY,
170Ï.
VAN DEN I
" EERWAARDIGEN EN HOOGGELEERDEN
Η Ε Ε R Ε
^ D^. DER H. THEOLOGYE EN PREDI-
; KANT IN'SGRAVENHAGE.
DIt'sVoLLENHOVES fchcts, 'tmiiiftvanzynmin-
ftc deel;
Maar waarom fchildert hem de kunitenaar niet heel!
Gebruikte hy mans tong en geeil voor zyn pcnfeelen,
Hy maalde lyf en ziel, en trof dus bei de dcelen.
Af·
-ocr page 116-mengeldicht en. ^jr
van den
EERWAARDIGEN EN HOOGGELEERDEN
Η Ε Ε R Ε
LEERAAR VAN GODS KERKE TE
DEVENTER.'
DEct plaat verheelt hem die door Chrifte herdersiangcn,
De keurigfte ooren aan ïyn harp heeft opgehangen ?
HieriietgyMooNEN, dieopmaat, en zonder maat,
hl Neerduitfch, naar de kroon, met Η ο Q F ï en V o N'
del ftaat.
«5'^cbmary,
1701.
AF-
-ocr page 117-VAN DEN
EERWAARDIGEN EN HOOGGELEERDEN
BYNA EEN HALVE EEUW, LEERAAR
DER REMONSTRANTEN
T'AMSTERDAM.
V·
Horat; Quando nllum htvementparcrnl
Ermeet zich iemant deze eerwaarde beeltenis ^ ^
, Te fchilderen; hy fpaar penfeelen, verf, vernis, ^
Dekunftwyktvoornatuur: wie wil wat wonders hoor
Font aan hing aan zyn tong de kerken op by d'oüreii.
ANDERS.
Myn Vader noemde deez' een Chriften Demoilheen, ^^
Och! hadtzynzoon, gelyk zyngunil, zynkanltte
if, Februaqr»
3701,
O?
-ocr page 118-van dem heere
KOMMIS tot de Hoofdelyke Betaling
ΙΝ'γ Ed. Mog. kollegie ter admi-
raliteit t'Amsterdam.
• t
T^ Onooit dekunft in plaat de Wildes omtrek geevcn. I
^ Men trof d'Aëloudtheit, in dit wezen, naar het leevca. <
DE PRINT
vAn den Heere
• ÜER MEDICYNEN DOKTER en KONREK-
TER DER LATYNSCHE SCHOOLE
T'AMSTERDAM. " i
m.
J-ΧΟοςstraten , die op't fpoor der Ictterryke braavcii
Dc }cugt des Amftcls naar veel wetenfchap leen draavcn,
J enoont lich minft in fchets en koper van deex plaat j
"«^ugt, cruft, gelcerthcit ftraalt om ftryt uit dit gelaat.
AF-
-ocr page 119-VandenHeere
J^ Ie Koning Willem heeft vereeuwigt in zyn dicht
Maalt beft zich zei ven als den Hooftpoeët van 'i Sticht.
Van den Heere
SCHILDER EN REISIGER.
^^-^t zwier fpeelt in de Β r υ i ν s opmerkende gelaai
Een halve weerelt doet zich voor in deeze plaat.
Laat andere Reizigers bekladden hun papieren.
De Wysheit kroont dit hooft met zee- en lant-laurierei^·
Uit beter oogen ziet ons Neêrlant als het plag
Dces tekende dees fchreefniet anders, dan hy zag·
169?.
-ocr page 120-Μ Ε Ν G Ε L D I C Η Τ Ε Ν. 99
LYKGEDAGTENIS
Predikant onder de Remonstranten t'Am"
sierdam, overleden xi· october lósf.
en in'T 2elve graf met ζυν zoon
GERARD BRAND in'de Fran-
sche Kerk te Rotterdam
OP
begraaven.
'JO
En terk, helas! dekt hier myn Broeder en mynyader.
Wicn komt met rede toch deez dubble rou nu nader
den leften Broer, en Zoon; een eeuwig merk
Van wcêdom in myn iiel, vcrftrekt de Franfche kerk.
VAN ; '
REMONSTRANTSCH PREDIKANT TE
ROTTERDAM.,
In een ouderdom van zó jaa-
Ren overleden; '
At hing 'er niet al volks aan deez gcflepe tong ?
' Myn Broeder; waarlyk, fturf voor onïe zaak te jong: ι
14. Fcbr.
1701,
ζ Μ Ε Ν S Ρ R Α Α K.
yAarwdohof! daar gy als Koningin, ik Koning,
^an d'Oppcrgodtheit milt verkrcegcn onze wooning.
'J'^J^clfch flaghzwaart heeft den ingang ons bdct
· kinders, fchcndt toch nooit dc Goddclyke wet.
\\ Y lelfs vermoorde ik toen ik Abel cerft deê fneeven,
i; * Och hemel 1 helpt och berg eu dal helpt my om t leevea.
|>-t heeft de Godthcit, och! dit fchelmftakiy gezien:
vrees cn vlucht, maar boe kan ik ray ielf ontvlien!
G 3
ABELS
-ocr page 123-^102 J. Β R Α Ν Τ S
ABELS
^^ Yflieuvelde 200 jong, door broeder Kains handt:
En mefte met uw bloet, te dierbaar, 't cerfte lant:
Gy hebt de martelkroon zoo vroeg ïo cêl verwurven;
En fprèekt de jeugt noch aan, na dat gy tyt gefturven,
Κ wandelde onder 't volk, dat boos w^as, maar met Godt,
Was 't Iccycn ongel yk, ook ongel yk was 't lot.
Datmoft, 't was wel verdient, de gunft des hemels d«ven.
Ten Paradyze voer ik in, doch londer fterven.
^At leed myn droeve ziel ο! wecreltal verdriet!
Ik preek, verniaSn, en fmcek en bid bcUs ί om niet,
öoornagcls, %opi]ag, aand'Arkcvaftgeklonken,
Hadtgygchoortgy waart in 't water niet verzonken.
li
fi.'
Hf
MENGELDICHTEN. 105
ABRAHAM
OctIfakdan, van Godtïooonverdicntgegeven,
Door 's vaders eige handt verliezen 't lieve leeven:
Ja, 't is de wil van Godt, natuur, 't is hart, bi yf doof,
En fmoor uw driften voor de krachten van 't geloof.
J Κ kryg ter goeder uur 't geiegent zaat weerom,
Myn Ifak, drimaal my en Zara wellekom:
1 ^ch! komt gy t'huis, wat zult gy vreugde galmen hooren,
1 ^w Moeder droegu eens, die tweemaal zyt gebooren.
ongezoute, fta hier als eeii Zoutpilaar:
^^le naar geen Zodom om, en wacht uw voor 't gcva^
my hier vaft klonk, al te beefig in myn flaaven,
G 4
^^yg} hier fpreek ik, in myn eigen graf begraaven.
-ocr page 125-^796 J. Β R Α Ν Τ S
κ cerfl: door Gods, cn toen door Faroos dogters handt
Ten water uitgerukt, lei heel Egipte aan bandt;
^ Ρ lulk een gruwelftuk komt Mofcs half gevlogen
Ten berg af, wacht u voor het vuur der brandende oogen.
C) Ifrel, zegt hy, waar toe dient u toch Godts wet
't Juweel tyt gy niet waart: 't is beft dat ik 't verplet.
Ρ Reng nooit vreemt vuur voor Godt, hy wil het niet gc-
hengen:
Hoe digter by die vlam, hoe meerder noodt van zengen.
Dit leert u Nadab en Abihu, Aarons krooft,
Pie fteedts door 't vreemde vuur van luftcn kookt en rooft.
-ocr page 126-mengeldicht er lo^
ρ Rkcnt eerbiediglyk de krachten van 't Gebcdt,
Dat ftclt natuur in zon en maan en fter de wet.
HoecrnftigbadtdeHelt, die voor Godts erfdeel ftrccdt
Wyl, onder'ε luiileren, de zon haar loop vergeet.
1
Ie heilig vuiir hadt uit zyn Moeders borft gezoogcn,
Wertin, endoor het vuur, van't aartryk opgetogen;
2ynleven, vol van vuur, Godts waren dicnft ten prys,
Wcrt xonder fterven zelfs, verlengt in 't Paradys.
CHRISTUS
Erwyl de heldre zon door duifternis verdwynt,
jv Ryft de ongefchapc Zon die 't aartryk over fchynt,
j Zon en Maan is in den nacht geboren,
"^slalmoft anders in een nacht van droef heit fmoren.
G y
CHRI-
-ocr page 127-^798 J. Β R Α Ν Τ S
ί CHRISTUS
XII JAAREN OUT LEERT IN
j DEN TEMPEL.
O Ocrypis Jefusjeugt vroeg wys en vroeg ervaren;
ί' Zy η vraag en antwoort kan om ilrydt ver wondring baren.
{ Hier worden Leeraars zelfs geleert Godts zaak bepleit;
l· Maar fcheen de Heilant jong, hy was van eeuwigheit.
DRYFT KOOPERS EN VERKOO-
PERS UIT DEN TEMPEL.
I VI/Eg met dit ruigt,weg,weg,van Godts gewyden drempcj:
g ^ Maakt gy een koophuis van myn Vaders eigen Tempel,
Een wiilèlbank, wort hier het vleefch op prys gezet ?
Myn Vader eifcht het hart, dit huis dient voor 't gebedti
D
I Eez fcheen in 't eerft een fleen om kerken op te bouwen,
Maar fchoot ait zyn verbant, de minfte van de vrouwen
Een dienftmaagt bragt hem tot het loochnen van zyn Heer
Dit merkt dit voelt hy en keert tot zich zelven weêr:
I Boet zulk een misdryi· met een ftroom van bittre traaneflj
ί En plant te Rome in bloet zyn Heilauts vredevanen. ^^
1Λ Eez fchreeudc en blies uit neus cn lippen brand cn moortj
^ En vuur en vlam; 't gerucht wert boven 't zwerk gehoort:
De Hemeldonder floeg van 't paart hem af ter aarde.
Geen Chriften fpaarde hy toen Godts gena hem fpaardc.
Gamalielhaduit, hy raakte, ophoogertrap
Verheven, d'eer de pronk van al 't Apoftelfchap.
É
è
|!i
r.
i
1.1
i-
si
Γ Λ Ρ dezen lieveling viel Jefus oog en hart.
^ Deez lag zelfs op zyn borft in 't bitterft van zyn fmart.
Een ander zou vergeefs naar zulk een voorrecht dingen,
Hy v\ras verkoren uit al d'uitverkorelingen.
I
ΤΛ It is een dierbaar lyk, zoo fchreeut cn weeu en wees:
Maar wie zag ooit dat een geftorvene verrees ?
Och is 'er dan geen kans om haar weêrom te haaien:
;^oofchreitvaftelk omftryt, de droefheit kent geen palen;
^ent toch om Petrus toont het een en 't ander klcct,
j^je zullen bidden dat het zelfs de Hemel weet,
ïal ons Tabitha noch m©oglyk wedergeven,
^nftonts verryftzcomookhaarilerfda^ t'overlcven.
107
SB
^ SYNODE
TE
I ^Ematigtheit, cn liefde, en machte rekklykhcit,
Toegeventheit, eudeugt, diebroedertwiltbefchrcit:
: Voorzitfters op het eerfte en belle der Synoden,
; Bcfchamen 't fors ge welt van 't laater ketterdooden.
' Oen \ nacht was, was het dag in dezer helden ziel:
Geen boei, geen kerker hun gezangen wederhiel:
I Zy zingen dat het klinkt tot in den hemel heenen,
En op den weerklank beeft de gront, en fpreeken lleencn.
GE·
-ocr page 130-1
MENGELDICHTEN. 109 |
GELUKKIG ^
•f 'T
\ ■
^^At noodt is 't dat men wort beloopcn v^^de baarcn,
Van wint en ïeeftorm: die met Paulus maar^ wü vaaccn, 11
©
Reift altoos veilig vry en vrank voor fandt en klip ^ <
Een overdicrbre vragt, een Paulus is in 't fchip.
Wat kan gchoprzaamhcit en Godtsvrucht toch rcrnielcn,
Aancencn Paulus fchcnkt Godt honderden van zielen.
i'
I
1
η
iii;
-■) 1
\ ■ ' ' ■ '·
' i ·».
Ir
i
■ ■■ '
11
%
w
ϊιβ
LEZER.
AAN'
It aanhangfel myner Mengeldichten als
buiten orde dejr voorigen hier achter ge-
voegt, zal LI veel licht vreemt dunken:
Maar terwyl ik van eenige geen affchrift dik-
wils bewaarde , andere gedrukte Gedichten
mynen vrienden dikwils zo rykelyk mededeel-
de 5 dat 'er geen voor my zeiven overbleef?
cenige weinigen, later voor den dag zyn geko-
men , na dat het werkje voor een goet deel
was afgedrukt, zoo zyn deze my, door d'een
en d'andre handt zedert noch toegevoegt j
en heb ze nefFens d'andere hier nu achter ge-
plaatft : Gebruik het een en *t ander tot een
cerlyke uitfpanning en vaar wel:
Amft: IJ. Juni,
1701.
MENGELDICHTEN. 105
VAN
AAN
^ Go gaat, ïoo loopt, zoo vliegt het een jaar voor
^-^En't ander houdt en volgt het zelve fpoor !
Uw Jaardag weer op nieuw zoo bly verfchccncn,
Leert ons hoe fnel de voorige verdweenen.
^00 ftrekt, ο Neef, dit wenfchelyke licht
Een Noortftar en Kompas voor uwen plicht.
De jaren, die dezelve nimmer blyven,
Doen dezen wenfch aan u en my beklyvcn,
Dat ook de menfch dezelve niet en zy,
J^aar nieuwer werde op zyn geboortety.
Dees nieuwe Zon die Godt op nicu laat lichtca
JJoet nieuwe deugt en nieuwe zeden ftichten.
^•e houden ftant, als't ander heenen vliegt;
^^ blyven trou, terwyl het aardfch bedriegt.
II?
1
Uw Jaargety verfcheen tot vreugt van velen:
Maar leer nu ook de vrucht der deugden telen.
Een Moederdeugt breng veelc dochters voort.
Dat 's voor de ziel een zaliger gcboort.
Wacht dan een dag, veel fchooner dan dc dagen,
Wen d'aarde 's Ilchaams vrucht voorheen gedragen.
Uit haaren fchoot zal brengen in het licht:
Een dag die daagt na't fluiten van^t gezicht.
De Fenix die vyf eeuvs^en kan verduuren,
^En ryit uit d'afch van zyn kaneele vuuren.
Verheelt den tydt, dat d'aarde zich ontfluit%
En lever' zoo veel doode kinders uit.
Wie dan v^^el leefde cn heilig is geilorvan
Heeft't heugelykile Jaargety verworven;
Dat door verloop van eeuwen nooit veroudt,
Waar af men in den Hemel vierdag houdt.
10. M«act»
A«
/ΓΛ Vrient en Vader; veel geluk
^^ Veel heils in dit verjaren,
Getuige van veel vreugt en druk;
Hoe vloeid dc tyd ? als baren;
mengeldichten: ii^
Als golven van de ïcc, nooit ftil,
Steets volgende op malkander,
Dit was des Hemels wyiQ vi^il,
Dat al het aardfch verander.
Waar ging, waar liep, waar vloog uw tydt.
Een tyd van tachtig jaren!
Wat tyt g' al rou en blyfchap quyt,
Zint't uur van uw vergaaren.
Zoo ilerft men vaft terwyl men leeft,
Men leeft al onder't fterven.
Gelukkig die als't aardfch begeeft
Een beter tydt kan erven.
De werelt is maar enkle fchyn,
Al haar geluk en voordeel
Is onvolmaakt, gemengt met pyn
Vcrdwynende in ons oordeel.
Heeft vleugels als de fnelle tydt, '
Vloeit weg als waterilroomen,
Glad ys, daar imant over glydt,
't Is ydeler dan droomen.
Vermaak uw hart met beter goet,
Dat, nimmer hier genooten,
Verworven is door's Heilands bloet,
Zoo dier aan't kruis vergoten.
Uw tydt, gerekt door Gods gena,
Blyf Gode alleen geheiligt;
Zyn gunft bedauwe u vroeg en fpa,
Van ramp en rou geveiligt.
Η BRUI"
-ocr page 135-^114 J. Β R Α Ν Τ S
Voor myn Broeder.
EN JOFFROU
O's Gravenhaag, myn welbehagen,
Die al myn zorgen kunt verjagen,
Myn arbeidt tefFens en myn luft,
Door nydt noch afgunft uitgebluft:
Weleer de ftoel van Hollants Graaven;
Eer ge uit uw nedrig flyk en puin
Verhieft uw adelyke kruin,
En't luilhuis wierdt van Neérlandts braavcn.
Wievondt besiin of endt, die hier
Zo 't een als 't ander wilde melden :
Uwbofch, uw duin, met zee, en velde»,
Zyn veel te ruim voor 't naaü papier.
Maar wat genoegen gy mogtigeven;
Noch raakte dit myn broeder niet:
Hy vond in uw vermaak verdriet:
Hy vond zyn fterven in uw leven.
. Geen Haagfche vreugt mogt halen, by
Zyn waardtfte pant, zyn uitverkore,
Zyn minnelyke L ε ο ν ο r ε ,
Het voorwerp van zyn Poëzy.
Zy had alleen, met een paar oogcn,
Die twelingzonnen, als een zon,
Die druk en damp verdryvcn kon,
Zyn zinnen uit zyn ziel getogen. pi
MENGELDICHTEN. 105
Dus gaaft gy, bloeiend Rotterdam,
Hoe trots ook op het puik van maagden,
Die immer keurig oog behaagden,
Hem niet, dat hy den Haag benara.
Een jaar lang fleet hy naarc nachten
En droeve dagen in den rou;
Toen elk, op 't fterven van zyn vrou,
De Maas zag luiilren naar lyn klagten:
Die, door een lüüVgc reis, voor w^int
Naar's Gravenhage toegevlogen,
\^ervulden't hart met mededogen,
Dat in 2,yn' dienft zich nu verbindt.
Zoo fchikt de hemel tydt en ilondcn:
Verkeert den blyften dag in druk:
Verandert rampen in geluk,
De lykcipres in bruiloftfponden.
Nu, Broeder, weer met luil: aan't werk.
Uw Ega zal uw laften dragen:
Haar vrolykheit uw zorg verjaagen.
Ten dienft van Godt, en Jefus kerk.
Zag Vader op, te vroeg gcrtorven,
( Schoon zyn vernuft en arrebeit,
Befteet ten dienft der Chriftenheit,
Al lofs genoeg hem heeft verworven )
Hy hing zyn zegel aan uw trou:
Hy zou zich in dit heil vcrblyen;
'T begin voor u van gulde tyen ;
Hy wenfchte u zegen met uw.vrou.
Wy wenfchen 't zelve menigvuldig,
En binnen 't jaar een' wakkren zoon^
Zyn moeders vreugt, en vaders kroon:
Wat zyt gy Godt dan niet fehuldig?
Η ζ TER
-ocr page 137-ii6 j. β r α ν τ s
TER
V Α Ν D Ε Ν
grootagtbaren heere
heer van wimmenum en
vromade, oudt burger-
meester en raadt
t'AM ster dam. ^
D
OP^
Ε wytc SIX, wiens onbefprooke Iceven,
Een fpiegel ftrekt en baak, voor zoons en necvcn,
Die keven aan gefturvcne outheit gaf,
Vcrlieft op deugt en kunft ruft in dit graf.
Geen print quam ooit zyn ware beeltnis nader;
Betreurt hier'Y ea Amftel uwen Vader.
MENGELDICHTEN. 117
OP Ε Ε Ν I G Ε
GEËTST
door zyn edts. dochter
J O f f R O U
De wILDΕ bragt ïyii dochter ecrfl in't licht; j
Toen d'ecrile ftraal fchecn in haar lief gezicht:
bevallig van gelaat, van leeft en zeden,
l^ie elk om ftryt de befte plaats bekleeden:
2oo lang vcrlieft op vi^cetenfchap en deugt:
Een baak reets voor de Joiferlyke jeugt
Zy etft voor't oog, ze fpeelt voor keurige oorcn,
Wort nu, als voor de tweede reis gebooren.
Hier baart ze zelf, ο wonder, door de kunft
"ecl kindcrs voor dc weerelt, en veel gunft.
^810 J. Β R Α Ν Τ S
AAN DEN
WELED:.EN GESTR: HEERE
DEN HEERE EN M^
Drost te Muiden, Bailliuw van Gooilandt,
Raadt en Fiskaal van het ED: MOG:
KOLLEGIE ter ADMIRALI-
TEIT t'Am ster dam. &c.
Η
Oc kan myn pen en hart 7,yη dankplicht nu vergecten
_ Doorlachte Droii, die op het Muiderflot gcleetcn,
Hollantfchc Poëzy ver boven waarde loont
Haar kruin met eenen tak van wyngaart ranken kroont:
Teiwyl de heldre vocht vafl: uit den druif komt vloejen,
Den geeft verquikken, efl 't papiere velt befproejcn:
Uw ilot was luilin lafi: van uwen voorbaat Hooft
Wiens glans in Nederduitfch noch nydt noch tydt verdooit;
Daar hy met Vossius met HuigenS,Ba arle en
Veel künften by zich floot op 't flot, als in een bondel.
De wakkre Ρ hj i μ ε r bragt my cerft deez nieuwe niaer
Myn Zangeres verbaail, liep 't uiterfte gevaar,
Veranderde in 't gelaat, verfchoot haar blyde verven,
Befvv eek, befweem, cn fcheen in zynen arm te fterven.
T9en quam uw fuivre vocht op zynen tyt te pas,
Diezachtenreinenrypenglinftreudeinhetglas Qp
-ocr page 140-MENGELDICHTEN. 105
Op uwen welftant haar gebragt weêr deê herleeven,
Daar z'ovcr lang al dagt den lellen fnik te gecven.
Ik treurde op 't lyk van uw Hoogwaarde Gemaali π,
En maalde een fchets van uw', nu zalige Droftin.
Gy, lang gewoon ten dienft van Lant en Hof te ilooven
Neemt dit in gunft aan, fchoon een ftof nooit vol te looven:
Daar Francius de roem der Roomfche Poëzy,
En Ρ LU IM ER inzyndichtzovloejendeaanhet Y,
Metmy, die't niet verdiende, in blydfchap aangczecten
Vkit wachten uit uw mondt de fpreuken der Poeëten:
Neem deze regelen, HeerDroft, toch aan in dank,
Gocdt zyn de wil en 't hart, al is 't vermogen krank.
Amfterd: 24.Mei»
1701.
©
VOOR
D Ε befte rymkunft die myn oog ooit kon behagen
Wordt mer haar Meeller aan den Amftel uitgedragen.
Myn ziel bezwymt, en zucht op 't koude lyk des mans,
Die 't oog der Dichteren verblindde door zyn glans.
Hy fturf veel ouder dan zyn groote tydtgenooten.
1 ontfluiten van zyn graf houdt mynen geeft beflooten.
Geen wonder dat in hem deDichtkunftlcgtgedooft,
En op geen voeten ftaat, door 't ftcrven van haar hooft.
^verleden den 5, enbcgtaTCn
8 Pebmarii ι679#
^120 J. Β R Α Ν Τ S
üt faciam hreviora, moms^ JEpigrammata,
OMuiderberg! verhef uw kruin op uwen Droft.
Wat fchaft uw kleen begrip al ongemeeue koft!
Hier worden oog, en oor, en mondt en al de ïimien
Om ftrydt gevoedt. ο Landftreek, waardt van elk te minnen
Die kunft waardeert! de geeft op uw vermaak genoodt
Meldt nooit de welluft, die gy bergt in uwen fchoot:
'T oog fchemert, ja wort blindt, in al uw pronkiieraden
Van velt, en water, loof, en bloem, en boom en bladen.
Het oor gaat op't gezang van't pluimgedierii^egaft:
Hy heeft geen honger die in al uw weelde vaft.
De mondt verluftigt ïich in aerbii, kers, en piuimen.
Gezoehte lekkerny, moet hier het velt voor ruimen.
Vyf zinnen worden hier op 't hartelykll onthaalt;
De geeft noch beter, in geen perken ooit bepaalt,
Die zuigt uit 's Droften mondt eerbiedig d'oude fpreukeii
En dichten van V i r g y l , door nydt noch tydt te kreuken.
Hoe! zoeken vrinden hiervoor geeft of lichaam koft?
Wat lyf en ziel begeert vinde ik in ecnen Drost.
AmftercT; i.Juli,
17e I.
U:
-ocr page 142-MENGELDICHTEN. 105
ρ
erfstadthouder van vries-
lant, stadthouder van
groningen en om-
melanden,
VELTMAARSCHALK der VEREE-
NIGDE NEDERLANDEN,
Virg: « Non iUi qutfqmm fe impme tuliffet
ObviHs armaio, feu cumpedes iret in hofiem :
Η Oc kraakten davert, op deez doodclyke boodtfchap,
D'onwrikbrc gront en trou van Neérlants bondtge-
^ uootfchap!
Wie riddert niet voor dien ïoo lang gevreefden flag!
^orft Κ Α s IΜIR is niet de ielvc die hy plag.
goe 1$ die heldre ion, die Vrieflandt heeft befcheenen,
i ^P t onverwachtft gedaalt, en uit ons oog verdweencn!
i η y ter.
^814 J. Β R Α Ν Τ S
Terwyl ze droevig langs de kimmen nederzonk,
En 't Heldeviiur verloor dat uit tv/ee fpiegels blonk.
Was dan den vaderlande al meer verdriets befchooren!
Was onlangs over zee noch niet genoeg verlooren,
In't bitter fterven van die Koninklyke vrou;
Toen ilaat en kerk om ftrydt zich dompelden in rouvir,
'T verlies betreurden van het edelfl: puikgcfteente,
In traanen balzemden dat weergaloos gebeente ?
Zoo fchudt een zwaare boom, door windt en ftorm gebeukt,
Op zynen wortel, dat rontom het aardtryk kreukt
En kraakt, en fmyt in'tendtden allerfchoonften ceder,
Wiens loof zoo bly befchutte, op 't onvoorzienft ter neder.
Wat leverde uw geboorte, ó Vorft, al ftof van vreugt
Voor't edel Vrieflant, in het opgaan van uw jcugt;
Die dagcraat, waarin zich Neêrlant kon verblyen,
Al vroeg beloovende aan uw volken galde tyen!
Een parel aan de kroon van't edele gcflacht,
Dat door veel zweets en bloets al't landt aan vryheit bragt:
Voorouders, ftrecvendc door deugt naar waareglori;
Terwyl met Prinsflyk bloet bepurpert, 's lants hiftori
Hen als verloiTers eert, daar't aartryk wyt van waagt,
En hun verdienden lof tot aan de ftcrren draagt.
Gy, als een Fenix uit uw vaders afch gebooren,
Liet overlang't geklap van uwe vlerken hooren:
Gy zweefde in kryg en vreê fteets luchtig naar om hoog;
'T Voorouderlyk gcfternt blonk krachtig in uw oog, j
Om zulk een glans om laag manhaftig naar te ftreevcn;
Dus deed uw kling het hart en heir des vyants beeven:
Dus hingt gy in uw jeugt, en't bloedig oorlogsvelt, j
Geduurig op de zy van Necrlants ftrytbren Helt: j
Een braave ilagpen, aan de wakkre rechter vlogel. |
Van grooten Willem, nooitvervaartvoor kling of kogc'· |
Dit tuigt Senef, en't velt van't bloedige Flcury: |
Toen't bondtgenootfchap, fel befprongen en inly, |
Door u verdedigt wert met fchitterenden zwaarde: I
Dan fteegt gy met de bloem des adels trots te paarde, |
jpn draarae dapper met den vluggen hoef in 't zant, |
-ocr page 144-mengeldicht en. ^jr
In blanken harrenas, voor 't quynend vaderlant:
Zoo zag men u aan *t hooft van uw beroemde Vriezen
Het leeven eer getrooft als veltflag te verliezen.
Hoe dikwils ftuitte uw zwaart het bruizen van den vleet
Des aardfchen d wingelants, en zette voet by voet!
Of naamt noch nieulinks in den ftraiFen flag by Landen,
Zoo trouw als eerelyk den landvloek op uw tanden.
Vloogtalseenblikfem, en verfcheurde de geleên
Des vyants, als een flang zich krongkelende in een.
Wat kon de nazaat zich van u niet al belooven!
Was leeftydt u gegunt, gy gingt uw ftam te boven;
Die, zedert z' eeuwen lang vermaarden oorfprong nam,
lil u deê blykcn hoe geen duif van arent quam.
Men zag u eenzaam ook, in krygsbouwkundc ervaren,
Zelfs buiten 't velt uw volk vaak in flagordens fchaaren;
De landen kennen, en de ftroomen gadeflaan,
Om teffens wys en kloek den vyant aan te gaan:
De gront waar op weleer de grootfte helden bouden,
Hun oorlogslift- en kunft ontleenende van d'ouden.
Dus zweefde uw deugt alom op wieken van 't gerucht,
Maar Hortte nu, helaas! in 't befte van haar vlucht.
treft deez droeve maêr oprechte Vaderlanders,
Die met hun liefde en zucht uwzegeryke ftanders
Naeroogdcn, en wat groots ten befte van Euroop
in u ver wachtten, nu verhindert in uw loop!
Wat winft haalt op, by zulk een jammerlyk verliezen!
^ ie trooft in deezen ramp u nu, 6 vrye Vriezen!
^e dappre Κ α s i μ i r , dieniemantslaft, elks vreugt,
^•ks liefde en luft was, trou hanthaver van de deugt,
J^er boozcn fchrik, zal nu uw vryheit niet befchuttcn,
u- noch inheemith geweldt metzyne wysheit ftutten.
gyn rype raadt bcfteedt ten nut van ftaat en kerk,
^ g-'ltülpt men droevig met een vorftelyken zerk:
' y ^ ^yn weerzin niet meer toonen in het deelen
zT h^^^^ dierbrenrok, door heilloos kerkkrakeelen:
i Yp'^ "jpüich bejegenen, met veel toegeventheit,
f ^rplicht noch vrint cn vremt die op zy η grafterk ichreit:
rix4 J. Β R A Ν Τ S
En 't wcrcltfchc gewoel befchimpende uit den hoogcn,
Perft hy welmeenenden de traanen uit hun oogen:
Of draagt menkennis van de xaaken hier beneên;
Hy wenfcht veel heul en heil onx' volken, landen, fteên:
Dat d'Oppermogentheit een' langen reeks van jaaren
Britanjes Koning, 'tLant ten nutte, wilbewaaren,
Voor lift cngruw^elen van Vrankryks roofharpy,
Op edel bloet beluft, door Priniïènmoordery;
Daar al, wat deugt bemint, voor fchrikken moet en
fchroomen,
VanMacedoniërs noch Roomers ondernoomen.
Een milde zege ftroome op xyn doorluchtig zaat:
Zynafkomftzy, enblyf, dezuirvauftadtenftaat.
Wyiwygen, want, terwyl de traanen't graf befproeien,
Verheelt zich elk hoe daar olyf en lauren groeien.
De Vorft fchiet op zyn zoon om laag een ilraal van ver,
Hier boven blinkende, als een heldere avontfter.
DRüK'i
lasiltaét De Vocys:
V'ior. Nederlandse TaaU
Leiierkunde aifl df:
' iRi/i'^f.-'Sivcrf
Pag: 3. lin: 30. zyn, leeft haar. en 3 3, zyn, leeft hanr. ï
Pag: 4. lin: 30. eveftigt, lecü. gevejiigt.
Pag: 5. lin: 23. houte, leeft houten,
Pag: 11. lin: 16, de glans, leeft den glans i i
Pag: 14, lin: lo. ene beemt, leeft enen heemt,
Pag: 17. lin: 20. de ftaf, leeft den βαβ
Pag: 19, lin: 21. deze zegen, leeft dezen zegen.
Pag: 20. lin: 2. denanderen, leeft veel andere. lin: j. hMar, leeftaiy»;
Pag:2 3.1in:20.i-ii/>/if/if»f, X&t^experietur.
Pag:2 5.1in:2. wJiWi, leeftwai/iJiw. enXnv.z^,detreofi, ht^identrwfi.
^^g' 3 3. lin; 28. de zegen, leeft den zegen.
Pag: 3?. lin: 10. hy, leeft xy.
Pag:45.1in:25,rt'<iw, leeftr/»Mj>,
Pag: 46. lin: ig.r^p?, leeft ry/if».
I'agHS. lin: 19. de hulk, Xtt^idenhulL
Pag: 57. lin: 3. haar, leeft
Pag: 58. lin: 28. /&««, leeft haar.
59. lin: 4. haren, leeft zynen.
lin: $.zyne, leeft zynen.
lin: ilMt^delicium.
74· lin: 4. majorum, leeft majoretn.
P^g: 80. lin: 10. Ay, leeft zy. en lin: 18. sene, leeft eenen.
81. lin: 20. nette, leeft netten.
Λζ·82.1ΐη: 12. fc^i, \ttt&hy. enlin: 13.opgezochte» kc&:opgeMchte£
84. lin; 11. waarfle, leeft naarffe.
88. lin: leeft
Xm: ig,oudtre», htOioudren. cn lin: 20. , leeft
3g5 9s. ^mi de kroont ksfk den prys.
lip;4./fi», kcft/wi.