■it:
,/> //
- ^ .Ai
rf
v
ΐ
De tyd en heeft noyt \veghpenornen
c
π)
ω
(ü
bjo
CU
Ό
tr
O
iiog|.i9Ao nfiz Xz ^BpBii
O
co
liK'm
D Ε
VAN
iU
μ^ί. , .
-Λ "Ι',ί» iV^i
TE Η Α Α k L Ε Μ,
% J. BOSCH, Boekverkooper in de Groote Houtteat 1751,
AAN DE HEEREN
VAN DER
HULST.
Ε Ν
beminnaars fan de beschaafde letteren,
de dichtkunst, en ALLE NUTTE KUNSTEN
EN fVEETENSCHJPPEN.
KLINKDICHT,
^^/^ien zou myn Zangeres haar' Mengeldichten wydenj
Die zy gezongen heeft aan Sparens groenen boord,
Dan Kunftbeminnaars, dien het pit en merg bekoort,
Der letterwysheid, zo van de oude als nieuwe tyden?
Wier
-ocr page 4-Wier keurig oordeel, vry van vitten en benyden,
De taal der Duitfche, Britfche, en Franfche geeilen hoort,
Wen zy van Hemelfch vuur verrukt en aangeipoord.
Met wapens van 't vernuft om Lauwerkroonen itryden..
Myn tedre Zangeres die in dien itryd dorilgaan ,.
En flegts den naam vervvorf dat zy het heeft beftaan^.
Kon niets dan Bloemgewas, in plaats van Lauwren leezem
Zy, uwer Vriendfchap, meer dan zy vermag, verplicht,.
Brengt, onder uwen Naam, die bloemen in het licht 5
Zo ze onverwelkbaar z^^, zult gy oniterflyk weezen.
VOOR-
-ocr page 5-ndien myn Zangeres aan Sparens groenen boord
Der landjeugd heeft bekoord.
Als zy bekranit met veil haar Veldgezangen queelde^
Het oor der Nimfen ftreelde,
£n 'tlö Pëan zong, op Syrakuzer wys5.
De reine min ten pryz' j
Indien zy waardig bleef datFebus grootfte zoonen j
Gehuld met Lauwerkroon en.
Haar leidden by de hand als zy ten Zangberg kloiO j
Na Klioos heiligdom;
Daar zy held Kato deed, in yvervuur ontfteken,
Voor Romens Vryheid ipreeken,
En volgde in Neêrduitfch dicht de taal van Addifon ^
Den roem van Albion j,
Of Cezar en dieii held, om 'tilaatsbelangvanRomenj
In Utika deed komen :
Ν G.
Daer
VJ
Daer Katoos deugd niets voor'zyn Vaderland verworft
Maar met de Vryheid ilorf;
Het zy ze in heufchen boert op leemten en gebreken
Ten Schouwburg plag te fteeken,
Of volgde Plautus na van verre in ernft of jok,
En voedde d' ouden ilok,
En 't Weeske te Amfterdam, als andre Honigbyën
Met Pindus lekkernyën,
Daar zy 't genoegen fchiep dat Spelen van haar geeft
Niet zyn onnut geweeft 5
Dan zalonsLeeuwendaal 't vervolg der Mengelzangen
In zyne gunil ontfangen,
En zuigen als een bye den Honig en het wafch
Uit Bloemen van Parnas;
Dan ziet de Batavier, die zich heeft vrygeftreden,
En ruim een eeuw geleden
Hec
VIJ
Het juk ontworfteld is der Spaanfche dwinglandy,
In deeze Poezy,
Dat zy haar veder heeft der Vryheid toegeheiligd.
Die Kerk en Staat beveiligt,
En Hollands Vaders op wier deugd zy zich vertrouwt,
Geen Lauwerlof onthoudt;
Noch 's Lands verkoren Held by zyn doorluchdg leeven
Geen deugd heeft toegefchreven.
Dan die zyn Hoogheid, die by d' Allerhoogilen leeft,
Op Aard bezeten heeft.
Zyn itaatsbelang was één met dat van Neêrlands Staaten
En alle de onderzaaten.
Zyn voorzorg trouw en deugd, veriland, doorzichtigheid |
En wonderbaar beleid.
Om Hollands zegen door den handel aan te queeken,.
In zyn ontwerp gebleken.
Gefield aan 't overleg der wysheid van den Staat,
En yder onderzaat,
Doen
-ocr page 8-Doen zyn doorluchten naam, in Neêrlands hart gefchreven;
Onilerflyk by ons ieeven,
Terwyl 's Lands droeve Maagd in rouw de kleedren fcheurtj
En Haaren Held betreurt.
Wie zou dan deezen Voril verdienden lof ontzeggen 5
Den veder laaten leggen,
Niets zingen tot zyn roem? gewis 't waar' onbefcheid,
- Of eigenzinnigheid;
Dies vaert zy voort , ten φyt van grimmende Söylen,
En laat de dwaasheid quylen.
Behaagt dit aan Parnas, dan acht zy zich voldaan
Voor 't geen zy heeft beitaan,
Zy kent het onderfcheid van kunit en kunilbetrachting.
En ruft in die verwachting:
Dat druk - of taalgebrek, indien men 'c hier ontmoet,
Werd' door de ftof vergoed.
Wel ver van met Apol als Marfias te ilryden,
Wil zy de klippen myden
Van eigenliefde en waan, en ilreeven na de gunil
Der kenners van de kunft.
AAN
-ocr page 9-.Λ ΑΝ DE Ν ti Ε Ε R. &
ίι
Op het uitgeven des DERDEN DEELS zïner
G y die door yindirrg, rTaal en Maat,,. elks por en' zinnen
Met zagte ketens boeijt ; vérheven Pinduslicht!
Gy, die door Held:,,. eti Putit, m Klink., -en Liergedicht,
Den prys in Heidenpéïrfe^van'fië'rdén
Wat fchenkt U SparénBiNimF,^ ó LANCEiSfD-Y'&tert loon?
Zy kroont dit <!erde Deelraet een driedu^jHej
~ " ΑίίΓίΑ FREDRIQA^RGÏÏART,
. L
de'LANGE. "
-ocr page 10-ο ρ II έ τ D Ε R D Ε D Ε Ε L D Ε R
VAN
DEN Η Ε Ε Pv
ó Κ Wmei, Hout! roer loof-noch kriiids i
De wildzang zwyg' in uw priëelen ;
- ^Zèift het chóor van J^ilöfabélön.^.f'^II loob oil; ^
Uw Orfeus itreelt-opnieuw de Iqii;*-, , .
Staeg duikeltj dobbert, ipringt en zingtj
Duikt fttfraTctó^V^ 3ποο·ΐίΙ
Beluiilert weer den galm derfnaren.
Die uw Λτίοη künftig dwingt.
• . £n
}
❖ if
-ocr page 11-En gy, ó Hofftat van 's Lands Gmtnl
6 Haerlem I 'Öp uw krygsdeugcit ftoiit,
Boog ook op uw' Amfions gaven,
Die weder, om uw' roem te (laven ,
Met zyne lier uw muren boüwt.
Bleeft ge immer opgetogen hangeii '
Aen LANGENDYKs Vergode lier^ '
óNeêrlandt! boet dan uw verlangen ;
Hy nood u weêr op edle zangen,
Op kunilmuzyk, vol geeft en zwier.
Zie hoe de Roem der Dichteresfen, '
Zyn Zangnimf, met lauwrier getooic,
Tot vreugdt der driemael drie Godesfen,
Weêr mirten, palmen en cipresfen,
Gebloemt en ïachend Kunftöoit ftrodit.
Strykt neder, kiefche Lettêtbyen,
Daelt op dit löóf, gêbióèmte en fruit.
Vol Hemelgeur en lekkemyen,
Wel waerdig dat wy 't Godheên wyen;
Puurt, zuigt 'er nieuwen honig uit.
Hier
Hier vloeit.ook balfem voor de beten
Der jammerfpinn', TarantLila;
De Kunil verblyd hier 't droef geweten,
Leert Rouw en Leet zicii zelf vergeten,
En komt het kwynend hart te ilaê.
De Tydt moog* lebenden, de Afgunil honen,,
üees Dichdmnil tart den Tydt en Nydt.
ó Kunil men kan met glorykroonen
Noch lofgezangen u b^loonen j , ; i i
Wyl ge.: allen lof ootw^feg.^yt.: ^ . :
OP
Μ D C C L·
D.. SMITS.
-ocr page 13-ο ρ D ,» ,
υ I Τ G Λ V Ε d ε s d ε r d ε ν DEELS
DER
van den heere
't Ijeletterd Neêrland heeft uw dicht voor puik gekeurd;
De zangberg uwen lof ten hemel opgebeurd:
En de ed'le dichtkunil zelfs u reeds de deur ontfloten
Des tempels der geheugenis,
Daar voor 't geweld des tyds uw naam geveiligd is,
En praalt in 't blinkend koor der eerite lettergrooten.
^ * 3 Myn
-ocr page 14-Myn Zangiler, daar ze u dus met eer bekroonen ziet ^
Wydt uwer Zangeres haar' dorren lofkrans niet:
Die ongefchikte tooij zoü haar gelaat ontfieren.
Uw nooit volprezen Poëzy
Vol krachts, en viers, en zwiers, fchafc ernil en boertery^
En breit zich zelfs een kroon van eeuwige laurieren.
W. KOPSPhz.
I7H5I
DE
-ocr page 15-DE DICHTKUNST,
aan den heere
OP de UITGAAVE des derden deels
ζ γ Ν Ε r
De Vichtkmfi, de allerfchoonflemaagd5
Die immer oogen kon bekooren,
Heeft 's waerelds morgenftond behaagd
Pas als zy even was gebooren;
Geen wonder, want haar hemelglans
Gaf byna Goddelyke ftraalen.
Als zy uit d' allerhoogilen trans
Der zaligheden afkwam dalen,
En by haar tintiend ilerrenlicht
Den luister van haar minlyk wezen,
In zielverrukkend maatgedicht,
Den ftervelingen gaf te leezen:
Haar fchoon heeft ftrydbren zelfs verrukt
En Vorften in haar min ontileken,
Haar aanzicht eenmaal ingedrukt
Is zelden uit de ziel geweken:
Zy is eenftemmig van gelaat,
Betreed haar voet de tempeltrappen;
Zy toond haar minnaars op die daad
Een Tafereel van wetenfchappen,
* * 3 Dat
-ocr page 16-Dat ben door lucht èn wolken voert s
Of is haar hert tot vreugd genegen,
Ze ontfronil het hoofd tot geeftig boert
Daar nut en vreugde in is gelegen;
Ook treed zy wel eens ten Tooneel,
Maar zelfs om door vermaak te ftichten,
Schenkt daar de deugd haar wettig deel
En doet de vuige fchyndeugd zwichten.
Wat dunkt u zulk een heeft myn vriend
Heer Langendjk, met hert en zinnen
Altoos gelieftkooil en gedient,
Stantvaftigin't pryswaardig minnen;
Zo'n minnaar is zo'n fchoonheid waard:
Ook heeft die liefde ons vrucht gegeven
Die Amftels Schouwburg maakt vermaard,
En Hollands Graaven doet herleven.
Met recht, ó ed'le Poezy i
Moet Néderland uw minnaar kroonen.
Die ons zo menig Schildcry
Door zyn penceelftreek deed vertoonen ;
Tans noodigt hy ons weêr te feeft.
Op keur van nieuv/e lekkernyen ,
En fcbenkt door gaaven van zyn g^eil
Ons keur van dichtkunft Schilderijen.
Dat dan vry de Amftel en het Spaar -
Een kroon van Mirthe en Lauwren vlegten ,
Om voor een brandend dankaltaar
Haar Dichter op den kruin te hegtén;
Maar neen, dat eifcht de Dichtkunft niet,
Zy wil haar minnaar zelfs beloon en,
Het Dichtwerk dat zyn geeft ons bied ,
Zal beft zyn zilveren ichédel kroon en.
JAN OLTHOF.
OP
-ocr page 17-OP HET
DER
GEDICHTEN
VAN
DEN HEER
Was 't vreemd datOrfeusLier,gelyk de aloudheid droomde.
Het wild gediert'betoomde?
Hoe woeft van aart, hoe wreed?
Ja, dat Amliöns luit de il^enen hupplen dt ed?
Kadien de Poëzy, gedaald uit 's Hemels transfen,
Haar fchitterende glansfen
-Den Sterveling vertoont.
Wanneer zy't kwaad beftraft, en 't beeld der deugd bekroont.
Haargroote doelwit is vermaakende te ftichten.
Door geeftige Gedichten:
Dit wit hebt gy geraakt
Heer Langendyk, terwyl gy flichtendc elk vermaakte
* * 3 ■ Gï
-ocr page 18-Gy tradit de waare deugd in 's menfchen ziel te kweeken i
En geesfelt de gebreekcn;
Vermits de boertery
Voor zedenmeeiler ipeelt, in uwe Poëzy.
Men heeft in vroeger tyd, dan Neêrlandfch Hoofdpoëeten
Zien y veren en zweeten,
Die alle te gelyk
Uw ichedel kroonden, ó beroemde Langendyk!
\¥anneer de Drukpers uw voorgaande Boekjuweelen ,
Die keurige ooren ftreelen,
De Waereld heeft vereerd;
Met keur van Mengelilof op *t koniligft gefchakeefd,.
Tans zingt men .weer uw lof, ó gadelooze Schryver! ·
Die, door uw vlyten yver,
't Bataafiche zangpriëel,
Met lauwerlov'ren ^iert, nadien we uw derde deel
Der Mengeldichten , naar een uitgerekt verlangen,
Van uwe hand ontfangen;
Een Dichtftuk "t welk Virgyl,
Homeer en Flakkus tart-, in vinding, trant en ftyL
Gy quetft door vuile taal noch baftaardklank onze ooren.
Λ1 wat zich hier laat hooren
Strekt enkel tot vermaak
En ftichting, en 9ieraad van onze MoederφΓaak.
Nu
-ocr page 19-Nu klinkt uw' veldfluit aan den groenen boord van 't Spaafen,
Als twee Gelieven paaren;
Dan iïaat uw Meipomeen'
Vol rouw den treurtoon, op het graf van liaiTr Meeeen.
Doch, zoud ge, ó Zangheldinl deez' Letterbeemd betreaden,
Kn ijder iluk ontleden,
't Ontbrak u aan de macht,
Eer gy zo groot een werk ten halven bad gebraGhfé
Wy nodigen dan all' die Hclikon bewaaken.,
Of, die vol yver-baaken -
Den Bloemhof in te.treên , van deeze Poezy.
Om aan Parnas vrucht, aan geblocmte, en Dichc9ieraadcn
De Zinnen te verzaaden.
Hier bloeijt geen blad, of kruid,
Hoe klein, of 't roept den lof des fchrandren Dichters uit.
Hier vloeijt een Nektarbeek van Pindus heuvelkruinen.
Hier klinken Feeftbazuinen.
Maar», hoe! bedrieg ik my?
ö Neen ï ik zie de Maaz^de Rotteftroom en 't Y
^it nooit vohOcmde Werk met bloeijende Lauvvriereii
En letterkransfen gieren.
Dus werd des Dichters naams
Al 't Aardryk omgevoerd, op vleuglen van de Faam;.
Maar zagtj myn Zangeres, gy moet uw' drift bèpaalen,
Om liiet van 't fpoor te dwaalen ;
Ontfnaar dan uwe Lier ,
Voor zulk een Heldenwerk te laag van ilyl en zwier,
'k Beken rondborflig dat myn Zangnimf, menigmaalen,
Aan 's Dichters zonneftraalen
Haar flaauwe toorts' ontftak,
Schoon tot het volgen van zyn hooge vlucht te' zwak.
Laat dan, ó Spaarzwaan! laat uw zangluft nooit bezwyken;
Maar toon dat Trouw moet Blyken:
Zomaaktge, óLangendyk!
Uw Konil, én door uw Konft, uw Naam oniierfFeiyk.
N. BEAUMONT.
-ocr page 21- -ocr page 22-Tk loof de kunit die hart en zinnen ilreelt .
Al 't ondermaanfdi door maatgedicht verbeeldt,
Der goden lof, en die der helden queelt.
Voor leerzieke ooren;
Die voor de deugd, met kracht en majeiteit,
In zuiv're taal, vol wysheidfpreuken, pleit,
En lachende om de driefle onweetendheid,
Zich vrj^ laat hoeren.
Zy is gekroond met eene lauwerkroon,
Vol ilraalen uit god Febus zonnetroon,
Wanneer 't gefternt ten rei gaat op den toon
Van haare klanken.
De Redenkunft is haare kamenier,
Wier dochter met een Redenryken zwier
Den geeft verquikt, om op de goude lier
Den goón te danken.
Het zy ze op 't zoet van Hyblaas bloemen aaz%
Of in een beemd Admetus kudden graaz'.
Of in het veld den krygstrompetklank blaaz'
Voor Mavors zoonen,
Of dat zy treure op 't hoog Tooneel, en woed',
^it's dwinglands mond, die vliegt met trotfchen moed
t>oor eene zee van edel helden bloed,
Op konings troonen;
ίΠ. Deel, A Of
Of tokk' den vreede uit 's Hemels hoogen trans j,
£n leid Aitré, op de aard gedaald, ten dans,
En haal' met vreugd bet yzer van de lans
Om't land te ploegen:
Het zy ze treede op 't boertig blytooneei
Of eene bruid geleid naar 't miiiprieel,
Daar Hymen't, paar verbindt in 't ecbtgareel,
Met zielsgenoegen;;
Haar wysbeid looft het goed,, en öraft fiet quaadj,,
Zo in den vorft, als in den onderzaat,,
Dien zy met punt-en hekeldichten ilaat^.
Of roemt nad waarde.
Maar als haar oogna't fchoon gefternte ziet,
Vergeet zy al wat hier beneên gefchiedt^
En heft het hart door haar geheiligd lied,
Van 't ftof der aarde.
Haare hooge troon op Helikon geplant.
Blinkt niet van goud ofkoftlyk diamant:
Maar pronkt en praalt op 't fchoonil aan allen kant
Met wysheidbloemen:
Met bloemen die verquiklyk zyn van aart,
Wier geur elk nuten fchrandre zinnen baart.
Wanneer het oog op 's waerelds wond'ren ftaart
Om die te roemen.
De beeldeipraak der fchrandere Kaldeen,,
Daar Plato hieldt zyn wysheid van te leen ,
iJie als een zon in 't oog der Grieken fcheen ?
Staat, aan haar' zyde..
s
li
W
1 if, I
I i
[lih.
I"' ρ'
ίΐΙ !
rn^mmm
De
! ïl
'Il ί
1
•De Wysbegeerte, opfpooriler der natuur,
Van alles wat uit aarde, water, vuur.
En lucht beilaat, befchut haar als een muur
Ten allen tyde.
Hiftorikunde en oudheid , overbloemd
Met fabelverw, daar zy de deugd door roemt
En gruwelen ten diepen afgrond doemt,
Zyn haar' vriendinnen.
De Schilderkunil, haar zuiter, ftreelt zich 't meeil
Wanneer zy maalt de vruchten van haar geeft,
En wysheid uit haar' kunftverdichtzels leeft,
Die fchrand'ren minnen.
Wat volken zyn te vinden in 't heelal,
Die niet verliefd op haaren hemelval .
Met handgeklap en aangenaam geichal
Haar krachten loven?
Haar krachten, uit de hemelen gevloeijd,
Als dauw daar zy de Dichters mê befproeijt,
Waardoor de bloem der vinding weelig groeijt
In Pindus hoven.
Haar liev'ling heeft de onfterflykheid gemeen
Met grooten, die de heerfchappy bekleên;
t)och mag geruft op zachte roozen treên,
Als Vorften vreezen.
Bomeer trompet geruft den Trooijfchen brand,
Verzekerd hoe 't ondankbaar vaderland,
Wanneer 't de domme onweetendheid verbant,
Zyn werk zal leezen.
3
He-
Α
ï6 Ρ. LANGENDYKS
i
i
BefioduS y zyn tydgenoot, die veld-
En akkerzang voor dien des oo-rlogs ftelt,
En op 2:yn fluit den roem der goden meldt,
Zal eeuwig leeven.
Arion, die Dolfynen lokken kon,,
Pindaar, die eerft de renbaanlauwer won
Als lierdichtprins,, zyn beide op Helikon
Ten troon verheven.
Zo blinkt de naam van fchrandren Theokryt,
Door 't herderdicht verheerlykt wyd en zyd.
Maar 'k zal den roem der dicht'ren van dien tyd.
Hier niet verhaalen.
Indien ik van Thebaanich' Amiion zang»
Dié 't wild gediert met cyterklanken vong.
En wetten gaf met zyne nektartong,
Waar zoude ik dwaalen ?
Dat Mantua vry roeme op zyn Virgyl,
DerDichtl-en vorit, zo goddelyk van ilyl .
Dat Momus noch de bytende Soyl
Hem kunnen krenken.
De brommerwie trompetklank van Lukaan^
De vloeijendheid der Venuzynfche Zwaan ^
Noch dichters naa hun tyd, als KUadiaan 5
Zal 'k hier gedenken.
De hekelpen van fcherpen Jwvenaal^,
Het puntdicht van den fpitfen Martiaal^.
Ïo , of die in Toskaanfche taal
Parnasfus ftichteng.
t
Nodi
iï
-ocr page 26-G Ε D I C Η Τ Ε Ν. 5
Noch Sannazaar, verheerlykt door de Faam,.
Guarini, voor alle ooren aangenaam.
In 't herder^el, Poeeten altezaam
Die nieraant ZAvichten.
Ook roemt de kunft in 't magdg Leliryk,,
Met lof beloond van koning Lodewyk ,.
Corneille met Racme te gelyk ^ ^
Als Sofok/esfin.
Molliere volgt Terrents Qn PlauUis mi
2yn blyfpél flaat bedurven'^ zeden gaê,
En hekelt van den fchepter tot de φ^ f
Met fcherpe lesfen.
Is Miltons geeft beroemd in Albion ?
Lauriert de Brit het hoofd van Addisfon f
Den Batavier befcheen ook Febus Zon
Met diehtkunllftraalen.
Dit tuig' van ouds der Beneden oorlogsdicht,-
Dat moed in 't hart der heldefl heeft gefticht j,
Hn Batoos heir genoopt tot zynen plicht >
Om roem te haaien.
^an Vondel wykt voor geen Euripides
In 't treurfpel, noch den geeft van Sofokks ^
Hem ingeftort, als hy door les op les
Zyn vaers laat vloeijen:
Of Hoofd y vol taal van Hooffche majefteit,,
^^ykt de ouden, noch in kracht noch deftigheid,,
^^'aarom hem word den lauwer toegeleid^
Die fteets zal bloeijene.
Α 3. M&L·
-ocr page 27-Met welk een kracht zingt de eed'le Goefche Zwaan ^
En zwemt en bruifcht den Yilroom af en aan.
Hoe heerlyk volgt hem Rotgans op de baan.
Met hooge toonen.
Hoe blmkt de geeft van Brand en Trekker uit!
Of Jmlo, vol van goddelyk geluid,
Mqi Folknhove, en de eed'le herdersfluit
Vol kunft, in Moonem
Hoe kittelt ons de wonderlyke geeft
Van Fockquenbroch, op fnaakfen trant en leeft.
Hoe bromt Jan Vos ^ met ipreuken, vol van keeft
En redenbochten.
Hoe ftrekt de pen van d' oudheidkenner Smids
Den minnaars van de Dichtkunft tot een gids!
Zyn roem fterft nooit, fchoon hem de nyd te bits
Heeft aangevochten.
Maar welk een lof verdient het godtlyk dicht
Van Baak , dat deugd in zuiv're harten fticht,
Die zyne toorts ontftak aan 't hemellicht ^
Om 't hart te blaaken ?
Een taal gevormd naar die van 't Paradys,
Die 't hart verquikt met reinen Hemellpys,
Verdient dat elk haar naaoog', loove en pryz'.
Als 't fchoonfte baken.
Maar zacht 1 'k fchep uit een onuitputb're bron;
Wie telt en maak de ftraakn van de zon ?
Die meerder eifcht zie 't Panpoëticon,
By heer vari Halen,
Een
li
6
G Ε D I C Η Τ Ε Ν. 1104
Een kabinet , daar zyn pengeel in maalt
Öe dichters , van Apolloos geeft beftraald „
In Nederland; waardoor hy lof beiiaalt.
Die ileets zal praaien..
%n fchilderkunil paart zich met5/^te pen;
Hy wil dat elk der dieht'ren aanichyn kenn',
Die, dat de nyd hunn' vaerzen nimmer fchennV
Of doe verliezen.
Zo word door kunft Apolloos kerk gebouwd.
Van marmerfteen noch uitgegraaven goud:
Maar door'tpengeel, en pen, die kunft ontvouwt,,
En 't beft kan kiezen.
Hier zien we ook van uw KuDftgenooten ftaan,
Gehukiigd met des fchilders lauwerbladn,
Befchermers van den trouwen Pel li kaan,
In Haarlems wallen.
Uw Κ Α Μ E R 5 door ganfch Nederland vermaard 5
"Was al beroemd eer Aïvaas heiloos zwaerd,
^P 't bekkeneel der burgery gefchaard,;
De kunft deed vallen.
Fa5ior, heeft door fchimp en hekeldicht
huichlaary het masker afgelicht,.
Babels fchande ontdekt voor elks gezicht
Doch 't koft' hem 't leeven..
Hoe heuglyk waar 't, indien de kunft voorheeii'
pP deeze plaats gevierd en aangebeên ,,
^^ Vollen glans en defdgheid verfcheen,,
Om nooit te fnee ven«-
ΛΪΙ
-ocr page 29-ï6 Ρ. LANGENDYKS
Al ilruikelt zy, men hoed' haar voor den val.
Ons Haerlem queekt nog geeften in zyn wal,
Wier dichtwerk nyd noph tyd verOinden zal,
Maar elk beminnen.
Van Mander heeft in deeze iladt gebloeijd,
Schrwerius^ van Pindus vocht befproeijd j
En Korenhart wiens pen van honig vloeijt,
Een ipys der zinnen.
Is Rixtel niet (dien elk met eerbied noem)
Door zyn vernuft de ilad geweeit ten roem?
En Schermer die kunilryke en jonge bloem
Te vroeg bezweken 1
Die kunft ontbreekt, verflrekke een Mecenaat;
Zo bloeijt zy weer in haaren ouden ilaat;
Doch in een fchoon en deftiger gewaad ,
Om elk te ontfteeken.
Maar echter eifcht de Redenrykkunil niet,
Dat, als van ouds , hier mommery gefchied;
Dewyl de kunft daar ze ongefchiktheid ziet
Allengs zal wyken.
Zy ilaat door deugd na onverwelkbre bladn,
En voed haar Jong, gelyk de Pellikaan
Met eigen bloed, en poogt het voor te ftaan,
Daar trouw moet blyxen.
Uitgefproken in de Karnm-
Όαη 't KunfigenoQtfcbap,
den I Jamt: 1722.
LO F-
iii
i' i
mk
-ocr page 30-GEDICHTEN. 9
OP HET EERBEELDVAN
Door G. van HEERSTAL gebeiteld , en in den Artfenyhof op-
gerecht binnen Haerlem 1722.
Τ aurens, de vinder van de kunil
^ Die alle wysheid doet herleeven,
Hem van den Hemel ingegeeven,
Wordt loflyk, door der Artfen gunil,
In 't Prinfenbof uit fteen geklonken.
Om als een prins der kunft te pronken.
Nu ziet's mans Vaderiladt haar wenfch
Vervuld, naa fchaars driehonderdJaaren;
Nu ryft de glorie van het Spaaren,
En lacht om d' yd'Ienwaan vanMentsz,
En Guitenbergers adelbrieven;
Dit beeld braveert de Letterdieven.
De Kenmerlandfche Kadmus leeft
In vollen luifter, na^ zyn waarde,
Zyn naam vliegt over zee en aarde,
Zo ver de naam van Holland zweeft;
Zo ver de Letterkunil, en boeken
Vol eedle wysheid, zyn te zoeken.
• III. Deel. B Dat
ΙΟ ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S.
Dat Memfis roeme op zyn Chaldeen ^
Of Hermes eere als lettervinder;
De Hemlheimer roemt niet minder
Dat in zyn muur een licht verfcheen,
Zo heerlyk als by de Asfyrieren,
Om 's waerelds wysheid te ver9ieren.
't Hebreeuws geflacht wil Abraham
Met de eerfte lettervinding eeren,
Of tegen de Chaldeen verweeren,
Dat zy uit Seth eeril ooriprongk nam
En naa den zondvloed in het leeven
Door Noachs voorzorg is gebleven.
Maar zulk een ydle roem is mis:
Η et blykt, wyl Godt zyn' wil en wetten
In ileene Taf'len zelf wou zetten,
Dat deeze vinding Godtlyk is,
Om zyn en wil elk te openbaaren.
Tot 't eind der eeuwen en der jaaren.
Dus was het ook des Hemels gunil,
Vol goedheid, liefde en welbehaagen ^
Om ons in deeze laater dagen
Te zegenen met Koftcrs kunit .
Die duizend zielen zou verlichten,
En met het woord des Bybels ftichten.
gedichten. η
Hoe menig fchoone Letterfchat
Is door den roell: des tyds verflonden:
Die waar* deez' kunft eer uitgevonden.
De waereld nog behouden had ί
Geleerdheid zou zich nu nog ftreelen
Met veele aêloude boekjuweelen.
Het deftig werk van Livius,
Hiilorifchryver van oud Romen,
Vertoonde mooglyk zich volkomen,
En 't overfchot van Tacitus,
Het puik van alle Roomfche pennen ,
Deed elk 't vervolg der zaaken kennen.
Helaas! verflindendkrygsgeweld
Der Gotten, Hunnen en Wandaalen!
Brandftichters in de Lctterzaalen,
Uw drieile domheid hield het veld I
\ Barbaarifch leger koelt zyn driften
Aan tempels, kunit, en eedle fchriften.
Apols
De Chriilen bergt het dierbaaril: boek,
Door s Hemels hulp, in donk're holen,
^t Romeinfche Wetboek legt verfcholen.
De Wysbegeerte maakt zich t' zoek.
Staatkunde, kunft van redeneeren.
Noch deugd kan 's krygsmans woede keeren.
Β 2
-ocr page 33-ï6 Ρ. LANGENDYKS
Apols geneeskiznfi: volgt dat fpoor.
Minerf ziet fchool op fchool vervallen,
Die Attila misbruikt tot ilallen.
De Noortlfche Leeuw heeft geen gehoor.
Het kunil:pen9eel, of's Dichters reden,
Behoudt, als eer, geen ryke iledcn.
En fchoon het woedend Noordfche zwaerd
Waardoor ontelb're helden vielen,
Vermoeijd van iteden re vernielen,
In 't eind een weinig is bedaard ;
De kunil ontbrak nog veele jaaren
Om haar beminnaars te verga^ren.
De Geeftlykheid wierd wel herileld«
Maar 't bygeloof ten troon verheven.
De waare wysheid bleef verdreven.
De onweetendheid behield het veld.
Men paaijde 't volk met beuzelingen,
Om nooit tot zaaken in te dringen.
's Lands Ov'righeid gebruikte een Klerk
Om alle wetten voor te leezen,
Wie dit weêrilond had fluks te vreezen
Den ban en vloek van zulk een'kerk.
Die 't volk door fchyndeugd kon verblinden,
Ea 't al wil binden en ontbinden.
O
GEDICHTEN. l! η
ó Droeve! ó naare! ó duiftVe nacht \
Rampzalig lot van kunft en taaien I
Geleerdheid, die zolang moeit dwaaien.
Wie heeft u 't eerfte licht gebracht ?
De vvysheids fakkel van'Athenen
Was in 't Romeinfche puin verdwenen.
Wat was 't een treiFelyke fchat.
Die in den tyd van twintig jaaren,
Met arbeid, zo veel kon vergaton
Dat hy flechts twintig werken had:
Nu vind gy, wakk're letterkloeken^
Een eindeloozen fchat van boeken..
Nu ziet gy ^ door d^s Hemels gunil· ,
De wysheid op haar troon verheven 5
Verftorven'taaien weder leeven 5.
Het raenfchdom bloeijen door de kunft
En van een reeks geleerde mannen
De driefte onweetendheid verbannen..
Wien zyt gy zulk een treflyk licht j
è Kerk! ó wydberoemde fchoolen!
Die de eedle wysheid is bevolen
Naail Godt,^die alles fchenkt,. verplichtI
\ Is Haerlems Kadmus die vol luiileE
U als een fakkel lichtte in 't duifter.
Β 3.
-ocr page 35-ï4 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ a
Indien de vrygevochte Staat,
Zyn wydberoemde waterhelden,
Die zich in 't fpits des oorlogs ftelden,
Een graf uit marmer klinken laat,
Om wakk're mannen aan te fpooren
Die tot 's lands glorie zyn gebooren;
Verdient dan de eedle letterheld
Laurens, niet binnen Haerlems muuren
Een beeld dat de eeuwen kan verduuren,
Wyl hy de wysheid heeft herfleld ?
Verdient hy by de Batavieren
Dan niet een eerkrans van laurieren ?
Doch
Niet by den Batavier alleen :
Die eer is ganfch Euroop hem fchuldig:
Dat dan de Brit en Frank hem huldig ,
Itaalje, en Spanje, ZΛveed en Deen,
Germanje, en waar ïiu rchoolen bloeijen,
Die doör zyne eedle vinding groeijen.
Had hy geleefd in Cezars tyd,
Men mogt zyn beeld in goud aanfchouwen,
En tot 's mans lof een tempel bouwen,
^ Zyn eedle Drukkunil: toegewyd,
Daar voor ftond: hkr "s de wysheid veilig»
Befchermd door Haerlems Letterheüig.
gedichten. 15
Doch zwygt vry uit ondankbaarheid ^
En veinft geleerde vreemdelingen.
Maar, Haerlem, kat u nooit ontwringen
Een glorie die uw' naam verbreidt.
De glimp van Mentz zal. nu bezwyken.
Befcherm dit beeld; uw Trouw Moet Blykek,
Uitgefprohn in de Kamer
van 't Kunfigmootfchapy
den i Jami 1723..
OP DE
In d e Lettergietery van de Stads-Drukkers Izaük
en johankes enschedé t ε HAERLEM..
^ o Koiters eedle geeit zich na driehonderdJaarea
^ Op nieuw mogt openbaaren,
mm
deez' Matrijskas zag, met haaren Letterfchat^,
Die Wonderea bevat;
1%
-ocr page 37-ï6 Ρ. LANGENDYKS
Hy fprak gewis aldus: 'k laat Ments de glorie over
Met haaren Letterroover,
Dat hy myn Boekdrukkunft befchaafd heeft en gevoed;
Nu elk bekennen moet:
Dat naa drie eeuwen tyds myn kunft van net tot netter.
Ten opzicht van de letter,
In haar geboorteilad, zo zuiver, zo volmaakt
Ten toppunt is geraakt.
Hier zyn de Moeders nu, hier toont men de Matryzen ,
Die openbaer bewyzen
Hoe myn ontilolen kunil, de Waereld door veritrooijd,
Te Haerlem is voltooijd.
ο ρ D Ε
Geleerden zoekt gy 't hart in Haerlem op te haaien ?
Zie daar de Moeders dan der Lettren aller taaien,
ïn 't huis der Enfchedees, die, Koilers kunil ten prj^s,
Uw fchoolen voeden met de fchoonite letteripys.
Α Ν D Ε κ S.
'k Bewaar de Moeders hier der Lettren aller wyzen.
Die met haar letterfpys vier Waereldeelen ipyzen.
O ρ
-ocr page 38-GEDICHTEN. l! η
OP DE TYTELPLAAT VOOR
Derde Jubeljaar deh uitge-vonfien
MiiNERVE omheliÏ het beeld van Koster, die aan't Spaaren
De DRUKKUNST eeril bedacht voor ruim driehonderdjaaren,
En als een achtbaar Lidt in zyne Vaderitadt,
Ten nut der Burgery op 't stedekussen zat.
Men kroone vry Laurens met eeuwige laurieren ;
Men zie het voetstuk met zyn edel schild vercieren;
Men beelde 'tEeuwfeeft met drie slangekringen uit;
pe faam blaail boven al, met zegenryk geluid,
s Mans roem de Waereld door, in doorgeleerde bladeren,
^oor dien, die honig uit de wysheidbloemen gaderen.
ï^E zon der waarheid brak door alle nevels heen,
^a dat het edel licht der Drukkunil: de Aard befcheen.
I^e ONWEETENDHEiD des volks van allerhande ftaaten,
Verdween door d^eze Zon, by die het licht niet haaten.
Met recht word Kosters naam dus, na drie eeuwen tyd,
^oor eene fchrandre pen aan de eeuwigheid gewyd:
^en pen die haerlems roem derDrukkunft kloek verdedigt,
f η ilopt den laitermond van die haar eer beledigt,
Deel, C Met
-ocr page 39-Met klem, met kracht van taal, geleerdheid, en befcheid.
Zwyg mentz, en straatsburgzwyg'tgedingisuicgepleitl
Gy hebt uw falëiel eerft aan haerlems Zon ontfteeken.
germanje mag met roem van peterschoiffer ipreeken
Die de eerfte ilempels fneed op kosters nieuwe wyz'.
Dat ENGELAND met recht den wakk'rencAXTON pryz',
Die daar deDrukkunft bracht met lift uit haerlems muuren^
Zyn naam zal, als het School van oxfort eeuwigduuren^
Heeft jenson de eedle Kunit italië aangebracht
En wordt uw mentelin, ó steaatsbueg niet geacht
Als Kunftverbéteraar ? Élk zal hem de eere geeven
Dat hy met aldus en feoben lus zal leeven;
En in Minervaas School, waar in zy zyn geteeld.
Met luiiter pronken, by myn kosters edel beeld.
18··
is. :
rit
D
Ν
at
iü'
ύ α
D ο R
G. Μ Α R S Η Ο Ο R Ν:
Ζ'iet Kofters beeld ώΑ 't leven ^
^ Zo kunitig en verheven
C Ε D I C Η τ Ε κ Σ9
Geilempeld op deez' plaat.
Dat elk verwonderd ftaar,
Hoe dat het edel Spaaren
Een kunftenaar kon baaren,
Die buiten onderwys
In kunit, ilreeft na den prys
Met de eerfte ftempelfnyders.
Maarzwygtnu, kunftbenyders I
Klopt Kofter door zyn Vond
U zelf niet op den mond?
Laat Mentz, laat Straatsburg fchreeuwen.
Hier zien de volgende eeuwen ■■
Den Letterheld vergood,
Door zyn en Stadtgenoot. ï
Hy giert Minervaas tempel
Mer zynen eerilen ftempel,
Daar Kofters fchild op ftaatj
De Drukpers tot 9ieraad.
Drie eeuwen zyn verloopen.
Het Spiegelboek legt open,
Dat Haerlem nog bewaard.
De Pers heeft geen laurieren ?
Marshooren wil haar gieren
Met Sterren, Kruis en Zwaerd.
C 2 SA-
I
-ocr page 41-1117 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s .
V Ε R W Ε Ε R S G Η R I F Τ
DER D&tE ALOüDE h AA RLEMSGHE
Tegen de sameisrgpanijing \'λν acht nee ringi-ooze
Die door een ingeleverd vcrzoekfchrifv aan de Regeering,
de Kamers, ten hunnen voordeele, door zekere belas?·
ting zogten te vernietigen.
1i
η
1
ίΐ
IF
RETHORICA SPREEKT.
TJoe durft dit achttal van het Tappers volk beflaan,
'Zyn klaauwen aan de kroon der Broederfchapteflaanr
Die ïigt drie Eeuwen lang gebloeijd beeft, aan het Spaarenj..
En de achtbaerheidder kunίΐ tot heden blyft bewaaren.
Hoe vryfc de laflerzucht, ons in hat aangezicht.
Dat de oude Kamers, voor de Redenkunil geilicht,
In misbruik zyn geraakt, en nu, in allen deelen ,
Tot plaatfen ilrekken , om te drinken en te fpelen ,,
Geiyk men daaglyks in de huizen van fatfoen,
Ais diü der Τ appers zyn ^ gewoonlyk is te doen.,
Waer"
-ocr page 42-GEDICHTEN. 2:1
Waer door huiin' neringen zo jammerlyk verloopen ,
Bat aan hun haard fchier nooit van burgers word gezopen.
Een jam merlyke zaak, waar aan, naar hunverftand,
Misfchien de welvaard hangt van 't halve Viiderland.
Beroemde Broederfchap! ik voel myn geeft ontfteken,^
Om voor uw eer en recht in po'ézy te fpreken,
En dus de onwetendheid, die de ezels ooren vreef
Aan uw alouden roem, te toonen dat ik leef,
En vaa uw Kamers nooit verjaagd ben of verbannen.
Gy, waarden, die misfchien na 't klappen van de kannen:
Veel fneller luiftert, dan na Febus heldre lier ;
Indien uw ooren niet verdikt, door wyn of bier,
Bekwaam zyn om de kracht der reden plaats te ge even,
Zult gy begrypen, dat de kunil nog is in 't leven,
En niet verdient zoo vuil te worden afgerrmald
In uw Vcrzoekfchrift, dat van 't ipoor der reden-dWaalt..
Wanneer wy in den rei van onze braave leden,, '
Uit liefde tot de kunft, met vreugd ter Kamer treden,
Zien wy de teekens van onze oudheid aen den wand,
In fchilden, rj'k van geeft , en fpreuken vol verftand,.
Waer uit men d' adeldom der Kamers klaar kan kezen
Die door verdienfte tot dat toppunt zyn gerezen
Ten tyde dat het Volk door fnoode Geeftlykheid
Wierd dom gehouden, en door bygeloof miileid;.
Ja 't kerkelyk gezag zo hoog rees in vermogen,,
öat zelfs de grootfte vorft den Paus nioeft zien naer die oogeni
Of^yn vervloeking, ban en blikfem ondergaan ,,
5, vogelvry verklaard , ten doel der moordzucht ftaanv.
■ ^ ■ C 3: EHfe
J
22 Ρ, L Α Ν G Ε Ν D γ IC S
Die rugileun gaf toen klem aan ongebonden Iderken,
£n baarde een grooten zwerm van redenlooze werken ;
Men hield den Bybelvoor de Leekenaan een kant.
En flopte groot en klein hun grollen in de hand ;
Lengende boeken, die vol lompe fabels fteken,
Een aas voor klooilerbroêrs en de allerdomfle leeken,
Waardoor de onwetendheit zoo aenwies in 't Gemeen,
Dat niemandfchryven kon, dan pas de Klerk alleen.
Die daardoor voet kreeg om her Raadhuis op te treden,
En ringeloorde daar de wet en Overheden,
Was 't wonder dat een Klerk de Leeken overwon,
Daar Aelbrecht Hollands graef, byna, niet fchry ven kon,
Dan de eerite letter Α, in eenen kring gefchreven ?
Maar had de Geeftlykheid hier meê vernoegd gebleven,
Geen Overhelt befchimpt, geen Burgery geraakt.
Door referynen, uit baldadigheit gemaakt,
De Kamers hadden nooit de hoofden opgeftoken,
En, op hun beurt, het leed hun aengedaan gewroken,
Want als de Redenkunftfweêr fmaak vond by 't gemeen.
En in dien duiilren tyd (fchoon onbefchaafd) verfcheen,
Wiil zy de onwetendheit der klooilershaaft te ontdekken,
Door referynen die tot ieders leering ftrekken;
Waar op de kunft int kort haar Mecenaten vond,
En ilopte door haar geeft de lafterzucht den mond;
Ja dorft de leemten en gebreken der gezellen,
Die in de kloofters zyn, in 't openbaar vertellen;
't Zy door een Zinnefpel of door een zotte Kluit;
Dus brak de bommel van de fabelgrolkunft uit»
GEDICHTEN.
En die niet dwaas was zag nu uit zyne eigen oogen,
Hoe 't volk, veel eeuwenlang, miileid was en bedrogen.
Dit is gefchied , eer 't licht der Euangelileer
"Wierd op den kandeiaer geiteld, tot 's Hemels eer,
Waar voor de Kamers, die tot heden overfchieten,
Met dankbaarheid, de gunft der Magiftraat genieten.
'tis waar, de loop der kunil wierd vooreen tyd bepaald;,
Wanneer de Geeillykheid, nog meer van 't ipoor gedwaald,
Met zwaerd en miitfaart dacht de waarheid te vernielen,
ï^n 't treuripel aanving, dat veel honderd duizend zielen,,
Verwezen om 't geloof, het leven heeft gekoft,
ï^er dat de kerk, Gods bruid. werd van haer angil verloih
(*) In dezen tyd wierd een van onze Kamerleden,
I)ie de ongebondenheid had op haar zeer getreden,
(Me-tt
(*) Te Haerlem zyn den 19 van Zomermaaod des Jaars ΐ<68 drie man^
Hen met de koorde gedood, onder anderen Hemj Jrfn'aamooK,Factor op
Redenrykkamer Trouw moet blyken, die eenige refereinen of. liederen,,
onder anderen een echo of wedergalm tenfmasddergeeilelykiieid had--
gedicht. Hy was een Schoenmaaker van zyn handwerk. Zyn moeder.
Stads vroedvrouw, bad den Burgermeefter Quiryn Tbalefiusdcithytog
lïiedelyden wilde hebben, ten minile om zyn acht moederlooze kinderen;
haaren tachtig Jaarigen ouderdom; Wantveele dingen,,zeidezy, zyn;
Selchied in den vryen tyd. In den vryen tyd^ was zyn andwoord, tóen:
"^'aj·· 'i een tyd om door de vingeren te τ,ιεη : maar nu is 't een tyd van Jufii- ■
^ie, Hy Λvierd na dat de. twee eerften den geeft gegeeven hadden, we-
l^ns een fchielyk gerucht, en daar op volgende beroerte , van het:
^chavot na Burgêmceftcrs kamer gerukt, en aldaar aan een ladder geworgd,
^ct antwoord van den hurgemeeiter wierd opgekropt, maar niet vergee-
want vyf jaaren daarna, is hy uit de ^tads gevangenis gerukt (ten ι
Jyde dat Haerlem door de fpanjaarden belegerd was) en onder een fmaadelyk.
^oewerpen van de voorfz: woordenter galge geileept zynde, wierdhy op her
^'^Iwerk zoD,dereenig pleitgeding opgehangen, . door deAvraak eener raa—
zen-
-ocr page 45-'Μ ρ. l α ν g ε ν D γ κ S
fMet tegenzin van 't volk beklaagt van klein en groot)
Op 't Raedhuis dezer ilad, om zyn geloof gedoodt;
Door aandrang en geweld der iiioode kerkelingen ,
Die met gewetensdwang de harten willen dwingen :
Doch hunne dwinglandy heeft nooit de kunft verdoofd ;
Zy is de onwetendheid gewasfen boven 't hoofd.
Zy is begunffcigd van onze achtbare overheden,
Byna drie eeuwen , en ligt langer tyd geleden;
Zy toont nog, jaar óp jaar, de blyken van haar kunil,
En roemt met dankbaarheid der Burgervadren gun ft.
En kuil de vryheid, van den Hemel ons gefchonken,
Zy zoekt haar leden tot gehoorzaamheid te ontvonken,
En Godt en de Overheid te dieneR volgens pligt.
Zy eert de deugd, fchoon haar de lafterzucht bedgc.
Dat deoudeRedenkunfl der Kamers is verdreven.
Een lafter door den nyd onsfchendig aangewreven;
Doch die zich zelve fchaarat, zo waarheid fchaamte baart,
In 't hart eens logeMaars, of half verzopen Waard.
Wel ver, dat wy de kunfl der Kamers niet zien bloeijen,
Wy zien haar dagelyks door braave leden groeijen ,
In zuiverheid van taal en welgevoeglykheid.
Maar is't geen dwaasheid , dat de Redenrykkunft pleit
Met volk dat raadloos fchynt, en zo wanfchapen blind is.
Dat de allerwysfte zo onnozel als een kind is,
Om
zende gemeente. HywOTcl van verfcheidefchry vers, onder anderen P.C.
Hoofd, om zulk een raiTjipzalig lot beklaagd, "zyndeeen man van uitmun-
tende gaaven, en een lieveling geweeit van den onpartydigilen onder de
koorofchgezinden. naamlyk den geleerden Erasmus. M. S. Zie bier ook
. over. Hoofd. Ampzing. Brands rsform: en de Martelaarsboeken, der Room-
fcben en Hervormden.
gedichten. 25
pm van onze edele kunil een regel te verilaan;
't Word tyd, om ons van hunne onwetendheid te ontOaan.
Gy V/aarden , die misfchien wat fchryven kunt of lezen,
Uit wiens verzoekfchrifc zoo veel onheils is gerezen 3
Maakt u de baatzucht, of de onnoozeiheid zo blind,
Dat gy durft klagen, hoe ge uwhaartileê ledig vind,
ï^n dat een vreemdling moet te bed gaan, zonder drinken,
ï)ie geen gezelfchap vind om met het glas te klinken;
't Is waar dat vult geen beurs, 'tismooglyk'tgeengy zegt:
Maer durft gy hoopen, als gy op uw luimen legt,
Dat braave burgers in uw kroegen zouden fluipen,
Om daar een vreemdling, tot uw voordeel, te bezuipen.
Ciewis, ik ken niet een der Broederfchap zo laf,
Dat hyu immer voet tot die gedachten gaf;
K.omt tot u zeiven, en befchouwt, met nuchtre zinnen ,
Of gy bequaam zyt om weêr nering aan te winnen j
Weeft ny ver en beleefd; verbant krakeel en nyd;
Tapt uwe kannen vol; fchryft nooit,met dubbel kr^a;
Êefteelt *s lands inkomft niet door looze fluikeryen;
Heult nooit met volk, dat zweert om bekken op tefnyên ;
Oedoogt niet dat de jeugd om groote fommen fpéelt;
Of houd geen duif op 't ilag die flimmer onheil teelt,
^o gy dus eerlyk zyt, gelyk wy zouden hoopen.
En dat uw neringen dan evenwel verloopen,
^yt dat de Broederfchap der Redenkamers niet,
Maar denkt veel eer, dat gy 'er zuiver overfchiet-
ï^n zoo gy langer van den tap niet weet te leeven,
^unt gy bezoeken om een kettingbje te weeven,
liï. Deel. D Daar
j
-ocr page 47-26 ρ. LANGENDYKS
Daar meenig eerlyk man in Haerlem zich meê voed;
Die werken kan, en wil, verwind de tegenfpoed.
Gy moet de Kamers nooit uw neringloosheid wyten i
. Silenus graauwtje moet naar Pegafiis niet hyten.
m^mfmmmBmn
S Ρ O
tg τ ε ε ν α l g ε me ε ν ε ν
è ΤΛ ierbaar Vaderland , dat in des Hemels zegen
De aloudeVryheid , door uw goed en bloed verkregen^
Met hart en ziel befchermt, tot heil van Kerk en Staat;
Dewysheid zorgt en waakt, in 't midden van den Raad„.
Om 't alverilindend vuur des oorlogs af te wenden.
Dat ganfeh Europe dreigt te domplen in elenden.
Zy ziet het Duitfche i^k met fchrik, met deernis aan,
Wiens vryheid heden moet verwinnen, of vergaan ν
Dewyl de heerfchzucht en de hoogmoed duizend ilreeken^
Verzinnen, om de kracht des Bontgenoots te breeken>
Die -t gantfche Chriitenryk wil zien in evenwicht
Men fpuuwde Godt wtl eer verwaten in 't gezicht,
Doot
-ocr page 48-GEDICHTEN.
ί, Door 't fchenden van de trouw en heilige verbonden f
Óat heeft 's Lands vvyG Maagd eertyds met fmert bevonden;
Is 't wonder dat zy waakt, en in de wapens ftaat;
Opdat het oorlogsvuur tot haar niet overilaat?
Is 't wonder? dat zy, om dit fnood geweld te breeken,
Den Godt der Vaderen poogt zyn byftand af te fmeeken,
Om 't hart der Koningen te roeren, 't Volk ten vreugd'.
Tot vreedelievendheid, de grootfte heldendeugd.
Hoort, boort, de item van Godt , 6 koninge η der aardd
Wat is uw roem? uw macht? by Hem van geener waarde.
i)at u de hoogmoed met een kroon van lauren 9ier:
i>ie kroon bedekt u niet voor *s Hemels blixemvier.
Ach, dierbaar Vaderland! mogtgy de vreugd eens ftnaaken
Dat gy den nagebuur gered zaagt uit de kaaken
Van 't dier der Staatzucht, dat het Duitfche ryk verfcheurt:
Die Krokkedil, die nog in fchyn haar roof betreurt:
Die goud, die wapens leent, aan winden tegen vrinden.
Om als zy machtloos zyn hen alle te verflinden;
Die nooit verzadigd is, die na geen fchreijen hoort:
Maar itof tot glorie zoekt in d' algemeenen moord.
ύ Eedle Vorften, die onzydig hebt gezeten,
ï^n de eer zult hebben dat gy 't laatft word opgegeeten;
Indien gy met den wolf wilt treeden op de jacht;
Waakt op! en ziet waar toe uw vryheid is gebracht !
Laat u door ydlen glans van ftaat noch goud bekooren:
Stelt u de vroomheid der Germannen fteets te vooren.
Lafhartig Azië mag in de ketens gaan:
^et edel Duitfche bloed zal die in itukken flaan.
D 2 Waakt
-ocr page 49-2δ Ρ. L Α' Ν· G Ε Ν D Υ Κ S-
Waakt op ! 't is tyd, om ü ontfiichelyk te toonen ;
Dan zult gy haafc het hoofd met vreedeolyven kroonen.
Of't fchrikdier vellen , dat uw ingewand vernielt,,
En ileden omkeert, als 't uw helden heeft ontzield.
HoortRyn.hoortDoDauw,Elve,enMoldauwdeerlykkermen,
Wat hart krimpt niet van fchrik ? wie moet zig niet erbermea
Om al 't vergoten bloed van d'armen onderdaan?
Waakt op, ó Kreitfen ! eer uw kragten zyn vergaan.
Beeft voor het dreigen niet van fnoode vreemdelingen ^
Die 't ryk verdeelen; die 't elk oogenblik befpringen»
Vereenigt uwe kracht, en word één ziel één hart.
Verbreekt de ilrikken daar de liil u in verwart.
Ach! dat uw vorften recht hun ftaatsbelangen kenden,
Wat zou men jammersvan denDuitrchen bodem wenden!
ö Hoofd des Kelzerryks, wiens waggelende kroon
Ligt voor de voeten valt der Weener Amazoon,
Indien de Godtheid niet door kracht der vreedeilraalea
Het quynend Vaderland in tyds doe adem baaien:
Hoe ydel is de hulp daar gy u op verlaat;
Wyl 't zwaerd des Hemels al haar pooging nederflaat.
Uw ryk, uw leeven, blyft ten doei voor veel gevaaren^
Uw Erfland is verwoeft door woedende HuiTaaren.
Vliegt niet uw Bontgenoot voorvluchtig uit het veld?
En laat Bohemen aan den Lotharingfchen held t
Zou u de Godthcid niet door wondren overtuigen
Dal deAardfche Majeileit voor 'sHemels ilem moet buigen?
Klinkt zyne ftem niet in het Duitfche vaderland?
Zengt zich uw Adelaar niet in den oorlogsbrand?
GEDICHTEN. 29·
^oet gy uw ryksgebied door ilaalzucht zien verdelgen ?
^oet kyn, moet Donauw zo veel ftroomen bloeds verzwel·
Ontvlucht de kroonharpy, die u dien ramp bereid. (gen!
^erquiiv den onderdaan uit edelmoedigheid.
Steun op geen vreemde hulp.Zoek beul by vroomeStenden,
ï^ie reed ftaan om het ryk te redden uit elenden :
^aar boven al by Godt, den rechter van 't Heelal, ,
pie, (zo gy Vreede zoekt,) u Vreede fchenken zal.
Laat u door vleijery noch ftaatsl^il meer mifleiden,
^lyf van het waar belang des ry^ niet afgefcheiden..
verzoen u, groote Voril, met Duitflands Amazoon;
Opdat haar ftem u eens beveilig' op den^ troon;
ï^n't maagfchap, dus vereend, de wraakzucht mag vergeeten·^
■^Is 't oorlogs ondier werd geklonken aan den keten.
Monarch van Vrankryk, die uw trouwen, onderdaan,
In 't vuur van Fryburg zaagt by duizenden vergaan;
i)ie om uw vyand tot herwinnen niet te dwingen,
Öe fterke muuren door het boskruid op doet fpringen;
Ach ! vloog het oorlogsvuur met één dus in de lucht,
Hoe juichte 't Chriilenryk, dat nu in rampipoed zucht!
Ach I laat uw goedheid door geen vleijers meer misleiden.
I^emerkt gy niet dat als ge uw macht poogt uit te breiden,
^en 't ai te dierbaar bloed des volks ter flagtbank brengt ^
^n gy uw vleug'len in het vuur des oorlogs zengt?
^sn uwe glorie, uw laurier , de fchade boeten
duizend weduwen gebogen voor uw voeten ?
^^at voordeel wint gy voor zo veel miljoenen fchat?'
Verarmde landen I en een omgekeerde itad 1.
D
S
-ocr page 51-30 Ε L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Die alle vorften van Europa u misgunnen .
En gy met al uw macht niet zult behouden kunnen,
ó Grootile Koning van de gantfche Chriftenheid,
Erken de goedheid van de Hemelmajefteit,
Die u in 't ziekbed door vennoeijdbeid neêrgeilagen,
Heeft vveêr gegeeven aan uw ryk en eed'le maagen.
Ei laat uw kroon een kroon van vreedepalmen zyn ;
Opdat die vreugd niet uit het hart des volks verdwyn.
Laat de edelmoedigfte van alle lioningionen,
U in grootmoedigheid, óVorft! niet overwinnen.
Schyn, fchyn, ó Franlche Zon, op de Ooftenryfche Maan
Met vreedeftraalen; dan zal de oorlogsdamp vergaan.
En gy, ó Dappre Held, ó Salomon van 't Noorde,
Ach! dat gy na 't geblaas van geen Tyrtëus hoorde!
Die met den toverklank der Franfche Poezy
Den geeii wil vangen in het net der vleijery;
„ Gy zoudt als hoofdderKerkmetKonilantyn ver\vinnen,
„ Indien geweetens dwang den Oorlog dorft beginnen ;
Nu word gy, dappre vorft (daar al her ryk om fchreijt)!
Door Staatsbedienaars van ^t heerfchzuchtig bof mifleid,
Die u, iints 'c vreeverdrag van Breflauw, vinnig haaten,
En nu, uit wraak, in nood befchimpen, enverlaaten;
Die 't Hoofd van 't Keizerryk ilegs byftaan in den fchyn,
Om meefters van het lot der koningen te zyn;
Die hunnen eigen Vorft met fchyn van glorie blinden,
En middlèrwyl zyn fchat, en 't bloed des volks verilinden;
Die 't bun belangen is, om 't vuur van belfchen twift
Steeds aan te ftooken, door e^n Machiavelfche lift,.
GEDICHTE Ν. 31.
En oor te ftoppen voor de klaagende gemeente,
Öie uitgemergeld word, helaas 1 tot aan 'c gebeente.
Stuit, dappre Koning, ftiiit den oorlog in z}^ loop.
Vervul door uw beleid de langgewenfchte hoop
Van 't Duitfche Vaderland, ja van uw onderdaanen !
Wifch edelmoedig af dien vloed van bittre traaiien,
Die Duitfchlands vryheid voor uw voeten deerlyk fchreijt..
Voeg by uw heldenmoed den geeft van tederheid.
Herwin de harten die van u zyn afgeweken;
2o kan uw Majefteit zig op den vyand wreeken,
Die uwe kroon befchimpt; die u in nood verlaat;
Het ryk, zyn Bondgenoot, en ook zich zelf verraad.
Had gy, ο machtig vorft, uw waapens kunnen paaren
Met de ed'le Koningin der dappere Hungaaren,
Gy waarc beiliiier van den maagichaprwift geweeft,.
En 't Vaderland behoed dat nu veel onheil vreeft.
't Is tyd, volg 't Staatsbeleid van uw doorluchte vaderen^
Laat geen Belisles, geen Voltaires tot u naderen,
Of hoor, en zie, en zwyg. Vertrouw niet op Bourbon,
Voor gy met Cezar zegt, ik quam , ik zag, ik won^
Voor gy een vaften, en een vreederyken zegen
öoor uw verwinning hebt voor 't Vaderland verkregen;
^aardoor g' uw haaters tot uw vrienden hebt gemaakt,
als Auguftus tot den top der glorie raakt.
Heldin van Ooftenryk, die op den troon getreeden,
JVierd van een Keizer en vier Koningen beitreden,
J^anneer Fleury, het hoofd der Franfche Geeillykbeié,
flaaffche ketens had voor 11, en 't ryk, bereid;;.
Wkns,
-ocr page 53-■3"2 ρ. LANGENDYKS
Wiens vreedelievendheid de Waereld is gebleken,
Door 11 en uw Gemaal te valfch na 't hart te fteeken.
Die zich met de yd1e hoop geftreeld heeft tot zyn dood,
Dat uw doorluchtig huis, van alle hulp ontbloot,
De koningklyke kroon zou moeten overgeeven,
En flaaffch in ballingfchap op zyn genade leeven:
Maar Godt die in den nood uw kroonsbefchermer was,
Vermaalt dien hoogmoed, met zyn lyk, in ftof en afch»
En gy, die dus verdrukt, met neêrgebogen leden
Den Godt des Hemels in uw angft hebt aangebeden ,
Vond heul en byiland by de Britfche Majefteit,
En Neêrlands vryê Maagd ; terwyl gy nat befchreijd
Te Presburg in de Kerk de Bloedvaan op zaagt fteeken,
Om door't Hungariefch zwaerd uw ongelyk te wreeken.
Zints hebt gy 's vyands macht gegeefleld uit het veld.
En door Prins Kareis arm uw zwakken troon herfteld :
Dien Godt met eenen wacht van englen wil omringen,
"Wanneer uw haaters u verraaderlyk beipringen.
Uw Veldheer, Prins Eugeen gelyk, in heldendeugd,
Volgt de overwinning naa, in 't bloeijen zyner Jeugd;
Zyn vyand, daar by treed, word door den fchrik geflagen;
't Zy dat hy d' overtocht des Ryns beftond te waagen.
En Vrankryk beeven deed op Elzas vetten grond;
Of moedig trok te rug, en zich verwinnaar vond
Van't machtigPruiffiefch heir, datdoor den fchrik geweken?
Den brand des oorlogs ziet in S'leziën ontfteken,
En 't Ooftenrykfche zwaerd, tot wederwraak getergd,
Ontwykt in 't naare bofch of tusfchen 't koud gebergt.
B2
te
m
GEDICHTEN,
De Hemel geev', Vorilin, dat haail de wraak bedaare
vreedelievendheid met de overwinningpaare.
^y hebt uw macht tot uw befcherming uitgebreid.
Staatzucht bracht u nooit tot ongerechtigheid;
Öe Hemel wil u dan uw wettig erfdeel fchenken,
Qm aan zyn trooft, zyn hulp, voor eeuwig te gedenken,
lang gy in uw ryk de vryheid van 't gemoed
^ult fchenken aan een volk dat uwen troon behoed;
I^ien gy, naa Godt, alleen de Glorie hebt tegeeven,
I^at uw doorluchtig huis nog is in iland gebleven.
V erwisfel uwen helm haaft met de Vreedekroon ,
volgt de Aertshertog u met luifter op den troon,
^m na den Vreedepalm tot ruft van 't ryk te dingen,
^en roem van Ooftenryk, en 't huis van Lotharingen,
Roemwaarde Koning, die het Britfche ryk regeert,
Wiens Majefteic het Hoog en Lagerhuis waardeert;
•i)!e door uw wysheid zoekt het vreedefpoor te baanen;
pie door den arm en 't goud der heilryke onderdaanen,
't Verwarde Daitfchland poogt te redden uit den nood;
^ie Spanje en Vrankryk in den toom houd met uw vloot;
^ien de overwinning volgt te lande en op de baaren;
j^ie 's Vyands hoogmoet fluit by Herkules pilaaren,
l^n met uw Zeemacht floegt de Vlooten van Bourbon,
^aardoor Sardinjes Vorii: zyn ryk befchermen kon,
't Spaanfch en Franfch geweld, befloten in zyn klippen,
P^ed vluchten voor zyn zwaerd met doodverw op de lippen,
i'en fpyt der Koningin, wier hoogmoed haaren zoon
Lombardyën wil verheffen op den troon.
iïL Deel. E De
34 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s .
DeRtis^ HuBgaar^ de Pool, cie Sax, de Nederlanden^
Begroeten u; elkktift mv zegenryke handen f
Gy hebt de glorie dat gy 't Kelzerlyke bloed .
En dat van Ooftenryk, voor zyn verderf behoed.
Gy trokt met wederzin het ilagzwaerd uit de fcheede;
Zou u tnyn Zang^ieldin dan fmeeken om den Vreede?
Neen ^ Zegenryke Yoril, zy is 't daar gy na haakt;
Zy is 't^ om wien ge u zelf, voor elk ontfachlyk maakte
Geen Vreede met blanker van fnoode lift beftreken.
Die als een Spinneweb door Stratskunft is te breeken:
Maar die een evenwieht aan gantfch Europa geeft,
ïs de eedle vreede daar uw heldendeugd naftreeft.
ö Hemelmajefteit I wil eens de macht bepaalen
Der fnoode heerfchzucht! laat Europe eens adem haaien.
Zy fdireijt in haaren nood,. 6 Vreedevorft, u aan!
Verquik door uwe gunft den armen onderdaan 1
Ach I laat uw Vreedezon i^n 't hart der Vorften fchynen,
En 't Ooiiogs ondier in den afgrondskolk verdwyneii.
Ontdek de ftreeken der Verleiders, die het zaad
Van tweedracht zaaijen,, tot verderf van Land en Staat;
Opdat de Koningen in vreede 't ryk regeeren,
En geene Schepters,, dan uit uwe hand, begeeren..
Weêrhoud den Engel des verderfs, wiens brandend zwaerdi
Helaas i in Nederland die droeve Veepeft baart !
Verquik den Landman , dre zyn Rundervee ziet fterven.
Laat hem de flraalen van uw Liefdezon niet derven.
Ruk, ruk de helden eens de zwaerden uit de hand,
ύ Sions Yreedevorft, tot heil van 't Vaderland I
LV
te
Uw volk zucht met een wolk van zonden overtogen I
Uw Sulamite roept u aan om mededoogen i
Kus, kus uw droeve Bruid. Geef Vreede aan Israël;
2o looft u Davids huis met Pialm en Snaarenfpel
Uitgefproken in de Kamer
van 't Kup.figenootfchap ,
den 1 Jani^ 1745-
OVER DE
ζ Α Ν G EK
ó TVyreiker, die geruft in uwe klaverweiden,
1V_L Of in den warmen ftai 5 uwrunderveemoogtleiden,
En quinkeleeren langs geboomte, berg en vliet.
Daar ik, armzalig knaap, moet fmelten in verdriet!
Myn have en wollig vee voorvluchtig altoos derven,
En zonder uitkomft in myn rampfpoed deerlyk zwerven.
Ach! Melker, Melker, ach! vertrooitmyin den nood!
^o zegen Godt uw hutte, en geeve u daaglyks brood.
Ε S MEL·
-ocr page 57-1133 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s .
melker.
Hoe, Zanger, moet ik u aldus berooijd ontfangen?
U, die voor dag voor dauw mee uwe veldgezangen
De nachtegaalen lokte, en by de lieve jeugd ^
Beroemd wierd om uw geeft en oDbeiproken' deugd.
Uw affcbeid viel ons zwaan Ikmoeiluw vriendfchapdervcnj
Toen u de reisluft deed na vreemde landen zwerven:
Maar 'k voel nog in myn hart geen minder tederheid.
'k Omhels u als een viiend, die ook uw lot befchreijt.
G j beeft, verkleumd van kou. Zie ginds myn iclioorileen roo-
Laat ons een arm vol houts op onzen veengloed ftooken. (ken.
'k Heb zuivel, eijren^ moes en brood, in overvloed.
Yerquik 3 verzadig u, vergeet uw tegenfpoed.
ζ J Ν G £ R.
Geloofd zy Goël, hoofd der herders, heer der landen ,
Die my gered heeft uit de felle vvolvetanden !
Wiens engel me uit het vuur des oorlogs heeft gerukt.
Na deez' landsdouwen ,: daar men lyf noch ziel verdrukt Γ
Geloofd zy Goël! die gewis deez' wooning zegent;
Die u, myn hartvriend, fteets met heil op heli bejegent;
Ja , in dit hoekje lands, daar nog de vreede woont,
En Salems kudde graaft, zyn kracht en wondren toont.,
Gelyk het morgenliclit met 'aangenaame ftraalen
De nevelen verdryft van beemden, bofeh en dalen,
Of VEolyk de uchtenddauw van gras en kruiden likt ;
GEDICHTEN. 3;
Zo word myn droevig hart door uwen trooil verqnikt.
Gy wifcht myn traanen af. Gy doet myn hoop herieeven.
Myn weiden, vee en graan , zyn my van Hem gegeeven,
Die alle fchepiëls voedt, op de aarde en in de zee.
hy fclionk my overvloed; ik deel u daar van meê.
Kan ik myn gaaven op een nutter wys hefteden?
Ik geef ze aan Goël weer, in u^ één zyner leden.
ZANGER,
2^0 groeije uw zegen aan; zo treiF' nooit ongeval,
^ Melker, 't rundervee op 't veld of in den ftal.
Hy geeve u 's zomers gras, en hooij in wintertyden.,
Hy wille uw Beeften voor de veege peit bevryden;
Opdat gy tweemaal daags de volle Jadders ruimt
Van vette melk en room „ die in uw emm ren fchuimt
Μ Ε L Κ Ε R,
Helaas 1 wat mag uw mond van veege peil gewaagen.
Myn Runders zyn al meer dan eens ter neêr geflaagen.
ik heb al. meê gevoeld, myn vriend, Gods ilaande hand
Ên deel ook in den rouw van 't lieve Vaderland!
Maar laat ons voor een wyl dat droef geheugen finooren;
'k Verlang uw ongeval uit uwen mond te hoeren. ή
Ε 3,. ·Η
'I
. f ■
Ί
1135 ρ, langendyks
Dat ik tiiyn maagfchap, vriend en vaderland verliet,
'k Beken 't, is uit een drift van myne jeugd gefchied.
De vroome Guldenmond, van heilig vuur ontfteeken,
Die in den landkapel het hartfte hart kon breeken,
£n de omgelegen' ftreek door leiTen heeft gefticht,
Vertrok , het heugtu nog, met Zedegund zyn nicht.
De fchoonfte herderin die ooit onze oogen zagen.
De liefde tot de nimf was my om 't hart geflaagen.
Zy zag me, eer zy vertrok, met vriendiyke oogjes aan.
Die ze, als ik zuchte, fcheen uit fchaamte neêr te flaan.
Dit gaf me een vonk van hoop, dat ik haar zou bekooren:
Maar, ach! zy, ver van hier, in 't vruchtbaar land gebooren
Dat de Elveitroom befproeijt, trok derwaart weder heen.
Ik klaagde langs den vliet met jammerlyk geween.
Myn veldfluit klonk vergeeffch, zo lang zy diekon hooren:
Keer! keer 1 myn Zedegundl keer', keer! myn uitverkoorenl
AchI waarom heb ik niet aan Guldemond gezegd,
Hoe teder ik u min? hoe gy me aan 't harte legt?
Ligt wierdge my tot bruid, op zyne beê, gegeeven;
Nu klaag ik myn verlies aan deeze groene dreeven.
Ach! vroome Guldemond, koom herwaart weêr, invrêe.
Keer! wyze Vader keer! en breng myn zieltje meê!
Zo vloog myn ydle klagt, op vleugelen van de winden.
Hier was geen heilzaam kruid voor myne quaal te vinden,
'k Verkocht myn have en vee, met al wat ik bezat,
£n vond my zelf voorzien van tamelyken fcliat.
Toen
5>
3»
3»
g ε d i c η τ ε 3n. 39
mmm
Toen zogt ik Zedegund , myn noorüér, op te ipooren,
In 't Zegenryk geweft, waar in zy wierd gebooren.
Het heugt u, Melker, hoe ik affeheid van u nam,
Ên van de gantiche buurt, die treurig by ons quam?
Ik dwaalde op Godts genaê, nu over dorre heiden,
Of door een aaklig woud; dan over vette weiden.
\ Vond kromme wegen, daar de karren, zwaar gelaan,
Tot de as in glibbrig kleij, en diepe fpooren gaan.
'kZag't hemels blaauwgebergtjOmtrent denElv'ftroomjleggen^
Hier fprong een luchtig hart, uit kreupelbofch en heggen
ï^e groene heuvels op. Ginds was een flot gebouwd,
•Öaar zich een ryksgraaf met zyn hofftoet op onthoudt.
Ik zag daar boekweid, tarw met geurig moeskruid groeijen,,
't Zegenryk geweil van alles overvloeijen,
Daar ik, ter goeder uur, den wyzen Guldemond,
En myne herderin, omringd van't maagfchap, vond.
Maar ach! hoe wierd myn hart van zorg, van angftgenepen,;
Toen ik de ryke waar, ontladen uit de fchepen
Op wagens voeren zag, in haare ruime fchuur..
Ach ! dagtik, dwaaze min, helaas! gy ilaatmyduur!;
pp zulk een ryke bruid kan Zanger nimmer hoopen „
*ïy heeft vergeeffch om haar door bofch en veld geloopen-
Jk fprak haar aan met fchroom, doch zy verilond myn taal.,
I^e onnoofle liefde deed de lieve nimf verhaal,
^Vaarom ik derwaart quam. ó Melker ! welken zegen ,
^ierd Zanger toegebragt! ik heb myn wenfch verkregen !:
^e vroome Giildemonci was voorfpraak tot myn heil.
rees myn aartfcn geluk ver boven maat en peil.
40 Ρ. LANGENDYKS
Ik had voor zulkeii lot geen Konings kroon gekozen,
'k Woonde in een Paradys. 'k Sliep op een bed van roozen.
De knaapen dienden ons. Ontelbaar was ons vee.
Als dat van Abraham. De SeiiTen, fcherp van fnee;
Sloeg van den vetten grond de gulde koren aaren.
'k Zag duizend fcbooven op het akkerland verga^ren.
Gy hebt by zomertyd, ο Melkerbuur, mifchien
De nyvre byën om den honig-korf gezien?
Niet anders zag men daar de vlugge knaapen loopen.
Om onze ruime fchuur met waaren op te hoopen.
Wy teelden hennip, vlas, en wol en edel graan,
Dal: in de fchepen op den Elv'ilroom wierd gelaan,
Door handelaars, die 't meeft na vreemde landen bragten.
O Melker, Melker, zeg, kan ik meer heils verwachten?
Gewis de Hemel heeft ons opgehoopt met vreugd.
Hy fchonk me een lieven zoon, een fpruit van onze jeugd.
Dien leerden wy al jong den grooten Goël vreezen.
riy kon in 't heilig boek de wet van Sion leezen.
Hy dichte een morgenlied, op onzer herd'ren wys.
Als hy zyn fchaapjes dreef, Godts grooten naam ten prys.
Waarom de lieve jeugd hem om zyn zangkunit eerde.
En de eedle landheer zelf zyn byzyn meeil begeerde.
Die hy door zuivre klank , door maatflag van zyn tong,
En ving'rendans der lier, het hart door de ooren vong.
Zo zalig was ons lot, ο Melker, twintig Jaaren.
Maar, laas! ik beef van fchrik! myrt hart kan naauw bedaaren?
'k Bevond na zo veel vreugds, die ons het harte vleijt,
Hoe wankelbaar, hoe los, en hoe vol ydelheid
GEDICHTEN.
Het aardfch geluk is! dat, hoefchoonhet onsmoog'fchynen,
Een fchaduw is, een fchim, die fchielyk kan verdwynen.
melker,
Oy fchreijt, myn Zanger! ach! wat rampfpoed trof uw ziel?
ïk vrees dat Zedegund u onverwacht ontviel.
Ei! wees getrooft, gyzult, in zaliger Landsdouwen,
in't Hemelfche geweft, de lieve nimf aanfchouwea
Öe Godtheid heeft voor my, dat fchoon, dat dierbaar pand,
'iot nu behouden in haar lieve Vaderland.
2y is op Landheers Slot met Guldemond geweken.
Het is een andre ramp die my het hart zalbx-eeken.
Wy zagen onvervvagt een krygsman, wreed van aart,
Die aanviel op myn' zoon, en trok het blinkend zwaerd.
2yn blikken itonden fel. Hy wrong uit zyrien gorgel
Een grove ilem, als uit de baspyp van een orgel.
Eluks 5 zegt hy, flyg te paerd. De koning trekt te veld.
Gy moet ons volgen, 't zy met goedheid of geweld.
Hoe Zedegund hem fmeekt, de kryger heeft geen ooren.
ik ftond ftokilyfvan fchrik! myn zoon, myn eerftgebooren,
^yn vroom, myn eenig kind wierd van myn hart gerukt ,
En na den kryg gevoerd; terwyl't myn knaapen lukt,
in hooij en kreupelbofch , den preflers macht te ontvluchten.
Denk, denk, hoe Zedegund om deezen ilag moeft zuchtenI
iii Deel. F Zy
iai
4:2 F. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Χγ zeeg, op 't leiï vaarwel, van baar bemintietT zoon ^
Voli doodfckrik in myn arm; Zie neder uit uw a'oon,
(Dus bad ik„J groote GodtÜ dat ons uw byftand nader I
Yerquik in deezen· nood een: moeder en een vader !
Befcherra een vroomen zoon (op dat ik hem niet miiï'J
Die in myn: Goëls bloed u toegeheiligd: is 1.
3Ί Ε L Κ Ε R.,
HeilTooze itaatzucbt van de machtigen der aarde ,.
Die zo veel: jammers voor alle onderdaanen baarde!
Brengt gy geen wroeging, geen; vertwyfling, in't gemoedW
Als gy een vorfl: befmet met 's volks onfchuldig bloed?
Heeft hy geen rekenfchap van yders dood te geeven?
Is Godt geen koning die de koningen doet beeven,
En door één blixemilag hunn* hoogmoed paaien ftelt ?
Onnooz'le herders > die uw lamm'ren in het veld
Vol liefde gade flaat^, by 'treizen van den morgen,
Hoe zalig is uw lot I want gy hebt niet te zorgen
Voor pracht, voor ydele eer, of fcbyn van majefteit,
Pie menig ziel verblindt», en na den afgrond leidt.
óUe^
ζ J Ν G Ε R,.
tant ons hetoord'eei aan den Opperrechter laaten,
Pie recht fpreekt over vorfl en over onderzaaten,
't Gefchreij der weduwen en weezen hoort Hy aan.
De vorit vreedes zal de hoogmoed aederiiaan.
GEDICHTEN, 43
ύ Melker i Melker:! moet ik al myn ramp verhaaleiiF
ö FrifTcliebeekeni ówaranden, vruchtbre dalen,
ö Weeldrig Paradys! daar ik myn lieve bruid
Omhelsde op groen kamil, en verfch ondoken kruid,
i>at, door den dauw verquikt, ileets oprees voor haar voeten.
Als wy met morgenzang den Grooten Goël groetten,
Terwyl het blaatend vee de malfche klaver fcheert,
Èn 't minziek pluimgediert met ons den Schepper eert;
Hoe wierd gy onverwagt van fchrik ter neer geflagen,
Wanneer wy aan 't gebergt van verre een ilofwolk zagen,
iin voorts een blinkend heir, dat ons allengs genaakt,
Het landvolk vluchten doet, en elk vol doodfchrik maakt,
ïk tragt myn Zedegund met Guldemond te bergen,
Op 't ilerke landkafteel, en moeft den ilotvoogd vergen
i)ie dierbre panden te bevryden in den nood.
En fchoon my weinig tyds tot vluchten overrchoot.
Begroef ik mynen fchat omtrent twee olme boomen ,
En ben vol fchrik, vol angft, 't gewaand gevaar ontkomen.
Het was des Konings heir, dat wierd ik haaft gewaar.
Ik fchepte weder moed, in 't midden van 't gevaar.
Men mogt op ilraf des doods niet op de velden ilroopen;
Maar elk moeil voor zyn geld van ons zyn nooddruft koopen;
i^us trokken wy na 't heir met ons ontelbaar vee,
^n boter, melk en graan; dit bragt de welvaard meé.
Ontfong een buidel gouds, zo zwaar als in myn dagen
J^chien noch gy noch ik, ooit met onze oogen zagen,
^at bragt ik op het flot, met d' opgegraaven fchat,
I^n voorts in zekerheid na eene fterke ftad.
'Μ ρ. l α ν g ε ν D γ κ S
Het heir was naauwlyks weg, of zeker flag van benden ^
Die 't volk Huflaaren noemt, bragt alles in elenden.
Het brandfchatte overal. Het vloog te paerd om buit.
En plunderde, helaas', degantfche landftreek uitl
Ik zag myn wooningen, myn fchuuren , vinnig branden.
De paerden trappelden op veld en akkerlanden.
Men laadde wagens vol met graanen en gewas.
Men maaijde velden kaal van loveren en gras.
Men zag 'er overal ontelbre vuuren ftooken.
Men keelde 't wollig vee. Men viel aan 't braaden, kookeiT^
Zoop ganfehe brouwten leeg, en bracht ons dus in nood ^
Dewyl 'er voor ons volk geen nooddruft overfchoot.
Dus wierd die Landftreek, by het Paradys geleken >
Een woeile wildernis, dus wierden frifTche beeken
Geverwd met menfcheiibloed, en daar men had gemaaijd,
Was 't veld met fchenkels,. en met ftinkend aas bezaaijd.
MELKER.
tloe drukt uw ramp myn hart! ó Zanger kan het weezen I
Hoe was die felle kryg zo fchielyk opgerezen ?
Dit is myn onbekend. Men zegt door eigenbaat
Van groote heeren, niet te vreeden met hunn' ftaat.
Doch 't fchynt meeen raazerny, onmoog'lyk te doorgronden·
Hoe 't zy, het is een itraf, een geeffel onzer zonden ;
Want als ik vluchtende, myn Melker, herwaard quam,
Liep 't volk van ooft en weft j zich bergende uit de vlam- ^
't is
-ocr page 66-GEDICHTE R 45
't Is my onmogelyk , dat kermen, al dat zuchten,
Dat naare veldgefchreij, die fchrik, dat angilig vluchten,
Te melden naar den eifch, myn hart fraelt van verdriet;
't Herdenken treft myn ziel, nu ik hier ruil geniet. '
Ik was op 't hooge flot van Zedegund gefcheiden,
ï^n zogt na wegen om haar herwaard vry te leiden,
ïk naaijde goude munt in myne ichaapevacht,
Öie iloeg ik om het lyf, en reisde by dennacht^.
liit vrees voor roovers, die in bofch en velden zwieren,,
Ên onbarmhartig zyn gelyk de wilde dieren..
Myn voorzorg was vergeeffch, ik viel in hunne hand.
Gelyk een felle wolf den fcherpen klaauw en tand
In 't vacht der lamm'ren zet, zo greep één deezer benden,
My, die zich niet verweerde, als raazende in de lenden.
En plunderde my naakt tot aan de voeten uit..
Ja, fchonk my "t leeven pas, en ftreek den iiiooden buit.
Ik zocht, en vond een ftulp, wiens warme fchoorileen rookte
Waarin een ftokoud paar wat brij, en moeskruid kookte.
^ Hemel, dacht my , hoe! ben ik verblind door fchyn?
^ou dit Filémon met zyn Baucis kunnen zyn ?
Waar van myn lieve Zoon een velddeun pleeg te zingen,
Als 't feeittyd was op 't land by onze veldelingen,
^y dekten myne leen met deeze herders py,
inzetten me aan den difch; daar moes en roggenbry
My uit een houten nap, myn hartvriend, beter fmaakte^
^an wildbraad op den difch, eer ik in armoe raakte.
'k Nam affcheid met een kus van 't oud eenvoudig paar ^
ï^n wenfchte, dat hen Godt, onze opperzegenaar,
F 3 Hiej:
-ocr page 67-4Ó Ρ. LANG Ε Ν D Υ Κ S
Hier naamaals met de kroon der zaligheid zou krooiien ,
Daarik, armzalig knaap , onmachtig was te loonen.
Dus zworf ik heen en weer, tot ik hier toevlucht vind,
En my in de armen werp van myη getrouwen vrind.
Μ elke R.
Blyfop den Leidsman , die u herwaard bragt , vertrouwen.
Gy zult, (dit ipelle ik u) uw Zedegund aanfchouwen.
Maar zie .. . wat zoekt die hond , my vreemd en onbekend?
Hy quispelftaart, hy fpringt , hy :fchynt aan u gewend.
ζ Α Ν O £
Ei my! kan 't moog'lyk zyn? dat dier komt my verrafTeru
't Is Waaker! die getrouw ons huis pleeg op te paiTen.
't Is Waaker! die alcyd myn Zedegund verzelt.
6 Melker! Melker! gy hebt myn geluk voorfpeldl
Daar loopt hy weder heen. Zie daar, myn haazewinden:!
Hoe likt boe ilreelt gy my ί boe kunt ge uw meellrer vinden?
ó Onverwacht geluk 1 is 't waarheid of is 't droom !
Zyt gy 't ó Guldemond? zyt gy 't eerwaardige Oom !
Waar is myn lief ! myn hart ! myn Zedegund gebleven ?
G υ L D Ε Μ O Ν D.
Zy komt. 'k Heb my voor uit na deeze ilulp begeeve^i;
Dewyl ik uit den mond der buuren had veritaan,
Dat gy, myn lieve neef, hier flus waart ingegaan.
Ei zie de itulpdeur uit; ginds treed zy van den wagen.
G Ε D I C II ï Ε R 47
ζ Α Ν 0 Ε R,
Ik vlieg voor uit. Ik zal haar op myn armen draagen.
Heb dank myn Goël, die Godcvruchtigen behoedt,
En boven alle hoop ons troofl: in tegenfpoed!
Ik zal·uw groeten Naam langs beeken, duin en weiden.
^0 lang ik adem blaas op mynen halm verbreiden.
ζ Ε D Ε G υ Ν D.
Myn Zanger!
ZANGER.
Zedégund!:.. . Zy zygt ter neêr van vreugdl-
Jk kus uw lieven mond , ó welluil myner Jeugd I;
k Omhels myn lam,, myn duif, reis op, myn wedergade 1
Godc, aller herd'ren Godt ,, verquikt ons door genade.
Ζ Ε D Ε GUN D,
Alleen door UW' genadö, ó HéerI:
Vind ik myn lieven herder weêr ;
Gy bracht my over dorre heiden,
En woeftenyën vol gediert,,
Dat om zyn aas van honger tiert»
Om me in dit Kan aan te leiden,,
Dat:,- door uw Hemeldauw beiproeijd j
Van melk en honing overvloeijd .
Zou ik uw lof dan niet verbreiden
Heft aan, en looft met zang en ipel.
Den groeten Godt van IsraëL.
jj
-ocr page 69-48 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s .
Hy zal myn zoon my wedergeeven»
Gelyk hy nu den Vader doet !
Hy heeft hem in den kryg behoed;
Godts engel is hem by gebleven,
Nadien de koning hem ontfioeg,
Als hy zyn vyands heir verjoeg,
Zo ons de Landheer heeft gefchreven.
Myn Goël, myn verloifer, leeft!
Die onzen fchat behouden heeft.
Hy geeft ons ftof zyn roem te zingen.
Hy heeft ons voor 't moorddaadig zwaerd,
En 't alverflindend vuur bewaard,
Toen dorp en floten ondergingen.
3VIen oirer dan een deel van 't Goud,
Dat ons zyn gunit heeft toebetrouwd,
Tot nooddruft voor de vluchtelingen.
ÜW
G υ L D Ε Μ O Ν D.
Knielt neder in het ilof, erkent met hart en ilem,
De macht van Hem die heerfcht in 't nieuw Jerufiilem!
Laat deeze ruime ilulp ons tot een tempel ftrekken ,
Om 'thart tot eerbied, en tot aandacht op te wekken.
Verloifer van mv volk, dat uwen naam belyd!
Gy die ons wonderbaar van rampfpoed hebt bevryd,
Wil dit gezegend land met Englen wacht omringen;
Laat Moabs machtig heir u Sion nooit befpringen.
Aartsherder 5 ach! behoed uw lamm'ren uit genaê !
Behoed hen voor den wolf van Dan tot Berfeba.
GEDICHTEN, 49
^w tuchtroê ftraiFe ons niet naar maate van de zonden.
^ HeerI hier worden nog rechtvaerdigen gevonden !
ï^irukhet vlammend zwaerd uw' Engel uit de hand.
^^erioiTer Goël koom 1 verquik het vee en 't land.
^erloifer Goël, koom! beveilig hier den Vreede,
raak' het Oorlogszwaerd der helden in de fchede.
Ei roer, ei neig het hart der vorften tot de ruil.
^ie hoe uw Hemelbruid de roede uws gramfchaps kuil.
I^oom, Salems voril, uw berg der heiligheid omringen ^
^y zullen uwen lof met dankbre harten zingen;
yec vee zal hupp'ien op deheuv'len der Jordaan,
^n Moab nooit zyn tent op Judaas bodem flaan 1
heerfche uw Hemelvreede in de omgelegen ryken,
^iiar ongeveinsde liefde, en waare Trouw Moet Blyken.
Uitgefproken in de Kamer
van 't Kunflgenootfchap
den I J^anu: 1746.
OP
G
Deel.'
Over DEN
GESLOOTEN BINNEN AKEN.
Bes nachts tvjfchen den zemntunchn en aekienden van PFynmaandy
des Jaars 174B.
J oof Godt, ó Nederland! het is zyn welbehaagen,,
Dat gy de Olyfkroon , tot zyn roem alleen, zultdraagen-
Hy legt den blixem van zyn gramfchap uit de hand,
En geeft den Vreede aan dit, voorheen gezegend , Land..
't Is zyn genade alleen , die op het vierig fmeeken
Der vroomen, 't heilloos zwaerd doet in de fchede fteeken r
Het is zyn Almacht, die de Koningen bepaalt,
En op den hoogmoed en deilaatzuchtzeegepraalt.
Een held mag zich een weg tot yd'ie glorie baanen:
Al zyn verwinningen verdienen niets, dan traanen..
Zyn de Alexanders en de Cezars, hoe geacht,
Geen aarts verdelgers van het menfchelyk geilacht?
Laat Rome zulken door een ydle praal vergoden ,
En met een treurgalm 't volk na \ blaakendLykviiurnoden V
Een Koning, die het heil der volken recht bemmc.
Vergood zich door zyn deugd, hy vyand enby vrind.
Hy
Τ R I υ
50
Ρ. LANGEND Υ Κ S
O P DEN
GEDICHTEN, 51
«aasS^ss
Hy ziet met deernis de Aarde onfchuldig bloed verzwelgen.
Ai kon hy met één ilag zyn vyands macht verdelgen,
Hy zou, "in 't midden der triumf, deraazerny
öer ftaatZLicht maadgen, en de opperheerichappy
Van vreemde volken, ooit aanvaarden nochbegeeren.
t)oor, als verwinnaar van zich zeiven, te regeeren,
En de onderdaanen te zienbloeijen door zyn deugd,
"VVint hy een lof, daar zich zyn wysheid in verheugt.
Hy onderwerpt zich aan het Godtlyk alvermogen,
Hat alle vorften kan vernedren en verhoogen;
Hie waan en trotsheid in de ilerveüngen iiaat,
Ell d'ydlen hoogmoed met zyn blixem nederflaat
Looft looft dan Hem alleen, ó Koningen, en Grooteo,
Hie u met balfem van gend heeft overgoten;
Hie uwe machten met zyn Scepter heeft bepaald ;
Hie uwe harten roerde, en over heeft gehaald.
Om 't uitgemergeld volk te trooilen en verquikken,
l^er 't in den helfchen damp des oorlogs mocht verflikken.
He Seine kuft de Theems, den Donauw, en den Ryn,
Met alle itroomen die aan hen verbonden zyn!
Maar hoe? helaas! verminkt, verarmd en afgeilreden*
l^üropa zucht op 't puin van omgekeerde Steden,
^n fchreijt den Hemel aan, om 't dierbaar Chriftenbloed,
•ie dwaas vergoten , in een kryg, nu uitgewoed.
Men heilig uwen naam, ö groote Vreedekoning!
Verquik ons dorre Land met Salems melk en honing !
bedruip met Hemeldauw ons koren, vrucht en wyn I
^ch! mocht dit Vreêverbond altoos beftendig zyn 1
52 ρ. langend yks
En Vorft en Onderdaan , in fchaduw der Olyven 1
Geruft, in elks bezit, door't heil des Vreedes, blyveni
Ach! dat de ilaatzucht, als een booze hofharpy.
Nooit weder oorzaak van een biitren oorlog zy i
Laat groote Koningen , laat fchrandre Hovelingen!
Voor eeuwig na 't genot van ziiivren Vreede dingen;
Dan zullen ze in uw gunft, ó Hemelrechter itaan,
Als alle Rj^ken, op den Jongften Dag vergaan I
ó Dierbaar Vaderland! dat zonder mededoogen
Onfchvildig wierd gefleept in heillooze Oorelogen,
Gy hebt vergeefsch getracht door Vreedelievendheid
Het zwaerd te ontduiken, tot uw ondergang bereid.
Gy hebt vergeefs getracht, de Staatzucht te oven-eden ^
'Die op haar luimen lag, omtrent uw ilerke ileden,
Verbitterd om de hulp die gy tot byftand zond,
Aan 't huis van Ooftenryk tot ftaaving van 't Verbond..
De dappere Amazoon, de glorie der Huflaaren,
Getrooft te fterven vóórhaar haardfteên en altaaren.
Streed met den Keizer en vier Koningen gelyk,
Tot onverwelkbren roem van 't huis van Ooftenryk..
De macht van Vrankryk quam haar Erfland fel beilooken'
Maar wierd door dapperheid en ooriogsliil verbroken.
De Britfche zeemacht dekt de watren met haar vloot.
En dreigt het Franfche ryk eerlang in hongersnood
Te doen vergaan, door 't volk te helpen aan het muiten.
De macht van Sp^mje wierd verydelddoor'tvrybuiten.
De fcbepen overal genomen of vernield.
Het puik der helden,, door het oorlogs lot, ontzield,
jjt-
-ocr page 74-De ilerkte van Breton veroverd door Brittanje,
Dit alles fnuikt de macht van Vrankryk, en van Spanje.
Elk wenicht om Vreede: maar de hoogmoed v/ederftaat,
Door 't Punt van Glorie, dat zy recht ter harte gaat.
Hier door, ó Nederland! had gy het meeil te lyden.
Gy zaagt door 't Franfche heir u onverwacht beilryden.
Het grootfte heir dat ooit dit ryk te velde bracht,.
Viel op uw iteden aan; uw kleine en zwakke macht
Wierd fchielyk overftroomt, en gaf zich krygsgevangen.
Dit trok u egter niet in Vrankryks ftaats belangen:
Gy hielt ilandvailig, in het midden van den nood.
Het heilige Verbond, dat gy voor deezen floot.
Die glorie moeten u de Bondgenooten geeven
Dat gy getrouw zyt, aan uw woord van eer, gebleven.
Maar welk een zwaare ilag, ó dierbaar Vaderland,
Trof uw benepen hart , toen Vlaandren wierd vermand Γ
Als Sluis, het Sas van Gent en Huift wierd ingenomen.
Elk riep verbaasd: verraad 1 't is met ons omgekomen!
's Lands Schatkift vind men leêg, en 't volk van moed ontblood!'
Waar ziet men uitkomft in den algemeenen nood?
Door angil, doorrazerny, begint men op de Helden
En Vaders van den Staat, te vloeken en te fchelden,
Als of 's Lands onheil fproot uit averechts beleid.
Toen kon noch trouw noch deugd, moed en ftantvailigheici
's Lands fchrandre Ciceroos en vroome Katoos baaten.
2y ilonden veeg, ten doel van raazende onderzaaten.
De Kerken loopen vol. Men fchreijt den Hemel aan I
iaat ons, laat ons, ó Heer, niet in dien itorm vergaanI
G 3 Laa:
-ocr page 75-1151 ρ, langendyks
Laat Neêrlands Ifi-aël in Moabs hand niet vallen.
Zet Michaël, uw held, op Sions veege wallen.
Hoor, hoor na 't fmeeken van uw uitverkoren' Bruid,
Zy heeft geen hoofdcieraad! zy trok haar kleedren uit.
En legt in zak en afch deemoedig voor u voeten.,
Om uwe gramfchap door gebeden te verzoeten.
IVIyn Koning zegt ze, die de Hemelen regeert;
Heeft Neerlands Israël uw grooten naam onteerd ,
Door dartele 3^delheid, en duizend zielsgebreeken f
't Belyd zyn zonden , die het blixemvuur ontfteeken
Van uwe gramfchap : wend de welverdiende itraf,
Op 't fmeeken uwer Bruid, ó Heer, nog éénmaal af,!
Helaas! zo wy uw gunfr en goedheid moeten derven ,
Waar zal uw Tortelduif, berooijd en heilloos, zwerven?
In vreemde landen ? neen , el keer, ei keer dien ilag.
Verhoor de ftem, die u zo na aan ^t harte lag.
Gedenk aan ,uw belofte: als ik in liefde brandde,
En gy my kroonde als Bruid in Sarons luilwarande,
"Dan zal uw Sialamite, en 't quynende Israël,
U loven, in hun heil, doorPüilm en fnaarenfpel;
Dan zal deez Vreedegalm opreizen in uw kerkers:
Loof., loof Jehova! die ons red door wonderwerken.
Loof loof 5 Jehova! die alleen den Vreede geeft.
En ons de Vryheid door zyn guniÏ gefchonken heefc.
Een Vryheid ons zo waard, ja waardiger, dan 't leeven ,
Een eeuw geleden aan de Kerk en Staat gegeeven.
Na rachtlgjaaren krygs, verzegeld door het bloed
Der Helden van het land, in voor-en tegenfpoed.
ó Sii'
-ocr page 76-G Ε D I C Η Τ Ε Ν. 55
ό Salems Vreedevorfti, verhoor, verhoor myn Bede;
Zo word de Chriitenheid vereenigd door uw Vreede!
Dus wierd het Vaderland op 't vierige gebed,
Door wonderwerken op het onverwachtil gered.
't Gemeen dat door den fchrik aan 't woeden iloegen raazen.
Deed Hof en Raadhuis in één ogenblik verbaazen.
Het recht en de achtbaarheid verloeren kracht en klem.
t)e Leeuw van Walchren brult, op 't hooren van een ftem.
Hy worftelt en verheft zyn maanen boven 't water;
En hoort den eifch des volks met juichen en gefchater.
Zeeleeuwen, roept TEE VEER, herhaalt uw ouden moed!
Vorft Frizo bied u aan, om zelfs zyn goed en bloed.
Als Leenman, in den nood des Vaderlands, te waagen.
Ik heb 't iladhouderfchap den Held eerll: opgedraagen $
Erkennende de deugd van 't Vorilelyk geilacht
In hem, die zich alom bemindmaakt, en gea cht.
Men heeft de Oranje vlag doen waaijen van den toren.
Elk volg ons fpoor, eer 't heil der Vryheid gaat verboren.
ï)e Maasilroom vangt terftond dit zegenryk geluid,
En roept Oranjes prins voor Stedehouder uit.
^t Gemeen, door ëénen geeft van yver aangedreeven
E)eed Hof en Raadhuis door zyn dreigementen beeven,
Tot dat de Prinfe vlag de toorentranfen ciert.
En elk den blyden dag van die verkiezing.viert.
Vorft Frizo had het hof van Vriefland nu verlaaten j
En zag in Amfterdam de vreugd der Onderzaaten.
I Oranje lint, dat op de borft en hoeden pronkt,
betuigd dat 's Prinfen komil; het hart des volks ontvonkt,.
Om
-ocr page 77-1153 ρ, langendyks
Om onder zyn geleide alle onheil af te keeren.
Hy, nu verwelkomt door den rei der Burgerheeren ,
Vond met verwondering voor het fpeelende gezicht,
In 't midden van den nacht, de huizen i^anfch verlicht.
Wanneer men de aankomft van zyne Hoogheid had verno-
Is Haarlems Burgery m wapenen gekomen, (men,
En langs de ilraat gefchaard; waar op hy door den Raad
Geluk gewenil, tot heil, en zegen van den Staat,
Na 's Graavenhage reed: dat hem na lang verlangen.
Verrukt van blydfchap, heeft in 't Staaten Hof ontflingen.
Zints heeft zyn fchrandre geeft en wysheid klaar getoond.
Wat zucht voor 't Vaderland in zynen boezem woont.
Zyn edelmoedigheid doet yders hart ontfteeken.
't Gemeenebeft, verarmd j verward door Staatsgebreeken,
Verheft hem meer en meer, na mare zyner deugd.
Het Erf-Stadhouderfchap, en de ongemeene vreugd
Des volks, toen hem een Prins wierd in het hof gebooren,
Toont dat hy door de gunit des Hemels is verkoren.
.De Godheid geev' dat hy, en 't vorft'lyk nageflacht,
Altoos vereenigd met der Staaten oppermacht,
's Lands Heilpalladium, de Vryheid, help' bewaaren,
AVanneer men ilryden moet voor haardfteên en altaaren.
Dan fchiet de Oranjeboom zyn wortels in 's lands tuin;
Dan zet de maagd een kroon van lauren op zyn kruin,
Die onverwelkbaar blyft, tot aan het eind der dagen.
Ditzy, 6 Hemelheer 1 uw Godtlykwelbehaagen.
Is niet de item des volks, de ftem van Godt geweeft,
ïn die verkiezing ? Ja. Maar is 't de zelfde geeft
Die
-ocr page 78-GEDICHTEN. 57
Bie't land in oproer brengt, en deinkomfl: durfc befnoeijen,
Öoor buitens tyds verwoed de Impoiten uit te roeijen,
ï^er beter middlen tot verlichting zyn bedacht 9
^ Neen, dit is een geeft die 's Hemels gunit veracht.
Die als een hollend paerd doldrifng voortgedreven,
2ich 't einden adems loopt, zelf op gevaar van 't leven,
ï^en geeft die onbefuisd, door opgekropten haat,
ïln wraak, na d' ondergang van eedle huizen ftaat,
Of door fchynheiligheid het twiftvuur aan durft fteeken ,
Om alle banden van 's Lands eendracht te verbreeken.
^ Hemel! tem dien geeft in zyne raazerny 1
Maak alle vroomen van hun lafteraaren vry.
^lufch, blufch het vuur van twift, te fchendig opgerezen,
Ïïan heeft dit Vryë volk geen dwinglandy te vreezen.
Blaas d' Erfiladhouder ileers den geeft der .wysheid in ;
Opdat hy, naar zyn wenfch, elks hart door deugd verwinn'.
Al worftelt nog de Held met duizend tegenheden,
Al werkt hy onvermoeijd, tot heil van Hollands Steden ,
öe Hemel geeifelt nog den armen onderdaan.
Al ziet men Bergen aan den Staat weêr overgaan :
ï^e borftweer van het Land, de onwinnelyke wallen,
Na negen weeken ftryds verraft en overvallen
ïn 't midden van den nacht, (Godt weet doorwiens beleid,)
ï^e gramfchap blaakt nog van des hemels majefteit,
Maaftdcht, het pronkjuweel van Hollands fterke Steden,
t)oor zo veel heldenmoed verdadigd, en beftreden,
^n, om de glorie van den Koning, 't onderpand,
pes Vreedes, naar 't verdrag met VrankryksAfgezant;
i^L Deel, H Ver-
1155 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s .
Wenfcht met fcaatsVIaandrenjOm van 'tFranfche juk ontilngeii.
Den aangenaam en dag der Vryheid te zien daagen ;
Denlang gewcnichen dag, waar op Eiiroop, vercierd
Met Hemelpalmen, 't Feeil van AKENS vreede viert.
ó V^oril des Vreedes door wiens almacht, door wiens zegenj,
En wonderwerk, Euroop dien VPvEEDE heeft verkregen:
Gy, die het Vaderland in d' allerhoogften nood.
Uit goedertierenheid, uw hulp en byiland bood;
Herflel de ruil des Lands, na 't fluiten van den vreede^
En houd het oorlogs zwaerd voor eeuwig in de fchede.
Befcherm de Vaders van den vrj^gevochten Staat.
Befcherm Oranjes huis, en ilerk hem in den Raad ί
Wil met uw zegendauw d' Oranjeboom befproeijen,
Opdat de Kroonprlnfes, en haare Spruiten, groeijen.
Befcherm de Kerk, uw Bruid, voor rampipoed en gevaar^
Terwyl ze u wierook zv/aaijt voor 't heilig Vreedealtaar.
Dat Neêrlands maagdenreij, dat wakkre jongelingen,
Triumfl triumf! 't is VREEDE! in alle Tempels zingen.
Laat de Engel des verderfs niet langer 't runder vee
Des Landmans nederOaan. Verzacht zyn hartewee;
Hy zal op 't Vreedealtaar zyn melk en boter brengen 5
En 't met de traanen van zyn kinderen befprengen.
Befcherm het Britfche ryk, en 't koninglyke bloed.
Te water en te land, befaamd door heldenmoed.
Bewaar de Koningen , 's Lands hooge Bondgenooten ,
Die te AKEN in uw naam 't Verbond des \^reedes iloten.
Stort vreugdenolie uit, op dit verarmde Land.
Breng Neêrlands handel, breng deneeringen in iland;
G Ε D I C Η TEN.
Opdat zich de Ambachtsman verquikke in alle Steden;
Behoed den Zeeman, op zyn vuurige gebeden;
Opdat by ooft en weft, van ilorm en roovers vry.
Den handel uitbreid', van de nutte koopvaardij.
Zo werd uw groote Naam in Chriitenryk geheiligd!
Zo werd uw Kerk, uw Bruid, gekoeilerd en beveiligd.
„ Verzegel dit Verbond , ó Hemelmajeileit!
„ Tot heil van 't Chriftenryk, nu en in eeuwigheid.
Trouw moet blyken.
OP
Uitgefprol'en in de Kamer
van 't Kunflgenootfchap,
den 1 Janu: 1748.
6o ρ. x.angendyks
VAN ZYNE DOORLUCHTIGE HOOGHEID
ρ rins ε fan oranje en nassau^
erf-stadhoüder, en kapitein generaal fan
FRIESLAND, &c,. ^c.
Κ L r Ν Κ D I C Η Τ..
Ζ
_f O groeijde Oranjes Prins,'s Tands hoop, elf zonnekringen
In heldendeugden op , tot glorie van zyn ftam:
De Fenix, die uit de afch eens dapp'ren Vaders quam,
Wiens moed door boffchen vloog van vyandlyke klingen.
De Hemel wil geftaag deez* beldenipruit omringen,
De hoop, den roem, en ilut, van Hessens liefdevlam,'
Het bloed dat Hollands ramp het diepil ter harte nam.
Wanneer de dwinglandy 's lands vryheid doril: beipringen.
De Koning Wilhems trouw, VoritKARELs wakkerheid.
En Henriks heldendeugd, doen u vol Majefteit
Ten nut van 't Vaderland, doorluchte Friso , leven.
Hun moed, dieu bezielt, verftrekk' de Kerk en Staat,
Naafl Godt, eeriang een fchild, door dapperheid en raad;
Zo werde uw naanj in 't hart des Bataviers gefchreven,
- . OP
-ocr page 82-op de verheffing
v α ν ζ y ν
DOORLUCHTIGE HOOGHEID
pr/nse fan oranje, forst fan nassau,
enz. enz. enz^
Verkooren den 5. Mey 1747, dooi· de Ed. Groot Mogende
Heeren Staaten van Holland en Weilvriesland^
TOT stadhouder, kapitein generaal, en ADMJ·^
kaal generaal fan holland, en westfmes^
L· Α ND y Ε Ν Ζ. Ε HZ. ENZ. '
Op! vrj^gevochre Batavieren Γ
Herhaalt uw ouden heldenmoed-
Laat nu 't Oranje vaendel zwieren.
Godt redde u uit den tegenφoedï
Gy zaagt u lang genoeg misleiden,
Door ftreeken van 't meinedigho£
Gy moet uw arm ten flryd bereiden,
En ilaan den hoogmoed in het ftof;;!
't Momaanzicht is hem afgevallen.
Door 't trouwloos dond'ren op uw' wallen^
Ui
ίΙ
62 ρ, langendyks
DanktGodt, ó Vaders van den Staat !
Zyn geeil der wysheid zweeve in 't midden
Van Hollands Eedlen en den Raad,
Die hem om kracht en byitand bidden.
Nu geldt het Godtsdienft, goed en bloed 1
Op! op! beroemde Batavieren !
De Maagd van Holland zal haar Hoed
Nu met de Oranje ilrik verderen ;
Zy vlecht een krans voor d' eedlen Heldj
Wiens naam alleen de ruil: heritelt.
Die naam befchermt 's lands trouwe Vaders
Voor raazerny en onverftand.
Wy kennen hier geen Landverraaders.
Elk waakt voor 't lieve Vaderland.
Geen logen kan hunn' naam bevlekken;
Hunn' trouw, en ongekreukte deugd,
Zien wy aan al het volk ontdekken,
In Neêrlands algemeene vreugd :
Een vreugd, die dondren moet in de ooren
Van Vrankryk , en zyn hart doorbooren.
De wantrouw vlucht, 's Lands Eendracht leeft,
In al de Nederlandfche iteden,
Daar elk 't Oranje teken heeft.
Der Zondie rans word aangebeden:
^ Een Prins uit Naflaus edel bloed,
Een zoon en naaneef veeier mannen
Die Kerk en Staat, met heldenmoed,
't
-ocr page 84-gedichten. 63
'ί Geweld ontrukten der tirannen;
Gelyk men ook van F r i s ο wacht, .
Ten fpyt van Vrankryks overmacht.
ó Bentinck! Wasfenaar! wat klanken»
Verdient uw edelmoedigheid,
Hoe zal men uwe trouw bedanken ?
Terwyl ons hart van vreugde fchreijtl
Gy hebt den Mond der Heeren Staaten ,
's Lands wyzen (*) Palinuur bewaard;
Hy kon zich op uw deugd verlaaten.
Dank Godt 1 die ilorm is nu bedaard 1
Die liefde, in 't hart des volks gefchreven ^
Zal ileets op alle tongen zweeven.
'sLands Leeuw, onzacht ten ftryd gewekt^
Begint van eedlen moed te brullen,
Terwyl hy zyne leden rekt.
Zie hoe zyn ilaart en maanen krullen I
Hy grypt de Zeven Pylen aan,
Met een Oranje fnoer herbonden.
Hy voert zyn zwaerd, gereed tot flaan.
En ftaroogt op het hof van Londen,
Wiens hulp te water en te land,
Een fchild verftrekt voor 'tZeeuwfcheili'and.
Men
C^} De Raadpenfionaris Gillis, die in den Haagfchea oo-
iland in levens gevaar was.
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
Men ziet de zee bedekt met fchepen!
Godts Eng'len vliegen op de wacht I
Zenacherib werde aangegrepen.
En eerlang op de vlucht gebracht,
Indien we, ó Neêrlands onderzaaten!
Ootmoedig buigen voor den Heer,
En, fmeekende, ons op hem verlaaten.
Jehova Godt, zy altoos de eerl
Hy zal de Bondgenooten iterken,
En redden door zyn wonderwerken.
Komherwaard braave Oranje Spruit,
Aan 't hoofd der Zeven vryë landen:
Men roept u tot STADHOUDERuit,
Elk zal u draagen op de handen.
De blydfchap is hier algemeen.
De weg gebaand om ons te naderen.
Godts Engelen zweeven om u heen.
Volg 't φοοΓ van uw getrouwe Vaderen;
Dan houd de V R Y Η ΕID akoos itand,
In 't vrygevochte Vaderland!
or
-ocr page 86-gedichten. 65
fief Ziiptebeeld op HOL SHEIS groofen Qedenkpenmng
voorzyne
HOOGHEID.
Hoe inc olvmimens Het leevend amfch'^n fpeelt Zo lang dit vorfiel'jk Zaad |
Vnus traho Septem De Zon der deugden fpeelt Getrokken en geflreeld, |
Op de TEGENZYDE
De Zon die zich van 'their des Hemels ziet omringen,
Die, draaijende opbaar as, Pianeeten in Iiaar'kringen
En vailen loop bepaalt, naar de evenredigheid
Hen ingefchapen, door de Hoogfte Majefteit,
Doet alle nevels uit den kring des damps verdwynen,
Om 't Aardryk met meer glans te koeft'ren en befchynen;
ÏII. Deel. I Ter-
66 Ρ. LANGEND Υ Κ S
Terwyl zy d' invloed der Planeeten na zich trekt,
Met haare ilraalen voedt, en voor de koude dekt:
Dit onderling verband geeft klaar den menfch te leezen,
't Almachtig wys beilier van 't eeuwig Opperweezen. τ
Dit geeft de Stempelkunii: ons tot een Zinnebeeld,
Waarin Prins Willems deugd, en die der Staaten, fpeelt.
Op d' eedlen Penning, die den Held verbeeldt naar'tleeven
Tot Erfiladhouder in het Vaderland verheven:
Hy is de Oranje Zon, die door den dampkring breekt5
De harten tot zich trekt, de wederliefde queekt,
En haare ilraalen fchiet op Zeven Staatsplaneeten.
De Godtheid, in den kring der Eeuwigheid gezeten ,
Gun Neêrlands Vryë Maagd de zegenryke vreugd,
Zich lang te koeilren in de Zon van Frizoos deugd.
mdccxxxxviil
UIT
-ocr page 88-GEDICHTE ν,
υ ί Τ L Ε G G I Ν G
ν Α Ν Η Ε τ ,
Κ υ Ν S Τ Τ Α F Ε R Ε Ε L
Geplaatfl: voor de gedichten , άοΘΓ . ,
By één vergaderd, ter eere van zyn
^^ie, op een Zuü'vaneer^ OPvANJES beeld naar'tleven,
EenPrins, doorGodt en 't Volk, aan 't roer des Lands verheven,
Die 't heiloos Monfterdier, de Tweedracht nedervell'
En de Eendracht in den Raad des Vaderlands herftell' :
Een Prins die goed en bloed voor Kerk en Staat wil waagen,
Op 't fpoor der heldendeugd van zyn' doorluchte Maagen,
Die vall: vertrouwt, hoe Godt, (die door een wonderwerk
Hem onverwacht verhief, totheil van Land en Kerk)
Zyn Stam en 't Vaderland zal redden en bewaaren,
Wanneer men ftryden moet voor Haartfteên en Altaaren.
Zyn moed bezielt het heir van Neêrlands vryën Staat;
Zyn deugd wint yders hart; zyn wysheid ilerkt den Raad.
I 2 's Lands
-ocr page 89-1165 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s .
's Lands Maagdrdü overend, haar Leeuw begint te brullen^
Wy grypt de Pykn aan, terwyl zyn maanen krullen„
Nu hem 't Oranje licht ^ door 's Hemels gunfl , befcbynt;
Waar door de duiftre wolk van Nederland verdwynt.
Zie Ze-ven Belden , die in 't vuur der Eendracht blaaken^
Om voor de Vryhetd en den Godisdienft trouw te waaken^
Men ziet ter rechterhand Jpoïloos gulde lier ;
Waar op de Dichter zong, met kracht van taal en zwier ,
Die 't gouden won (door't puik der kunilgezangen)
O^iVPhilompfus bad ter eerfpoore opgehangen:
Opdat de Dichikunil, mtx Β azum held F kis ο looft,
Hem eene Lauwerkroon van zeege zette op 't hoofd.
Myn Zangnimf paart haar' Lof,, by die der Fenixpenneri
Die's Prinfen liefde voor de Lettervruchten kennen.
Dank PBlomufus, die met Pailasfchild bedekt.
De Dichters heeft ten roem van Fris ο opgewekt
QP
-ocr page 90-G Ε D 1 C Η τ Ε R 69
OF DE
V Α Ν. Ζ Υ Ν·
Α Α Ν"
Ρ Η I L Ο Μ υ S υ S.
6 Vn^heid ! dierbaar pand! in's Hemels gunil verkregen,;
Voor bergen gouds , voor ftroomen bloeds
Ach! wie beftryd u onverhoeds .
Wie dreigt uw' ondergang? wie onderkruipt uw zegen^^
Die met den naam en majefteit
Eens goeden konings, om hunn' ilaatsbelangen, fpeelen ^
Die hem met fchynfcboon van een ydle glorie ilreelen.
Door eigenbaat en iliogs beleid.
Die waaden in een zee van edel bloed en traanen „
En werpen , met het helfche vuur.
Na bondgenoot en, nagebuur,
Alleen om 't ryk een weg ter monarchy te baanem.
la êYr^.
-ocr page 91-70 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s .
ό Vrygeftreeden Vaderland!
Hoe zaagt ge uw goede trouw verraaden en misleiden,
Uw deugd befchimpen , en u ketenen bereiden
Tot eindelooze ilaaverny l
Trek dan het ilagzwaerd uit, verdedig uwe wallen ?
Verdedig ------hoe! gyiuft! gy zucht!
Gy krimpt voor 't dreigend krysgerucht.
En ziet den bloem uws volks in 's vyands handen vallen.
Uw vyand? neen uwgrootile vrind, -
Die, zo gy uw verbond met Ooilenryk wiltbreeken,
En laaten 't Britfche ryk trouwloos in oorlog fteeken ,
Tot uw beicherming is gezind;
Wiens edelmoedigheid -niet anders wil begeeren,-
Dan, voor een tyd 5 tot onderpand
De grenzen van het Vaderland,
Die, zo gy weigrig blyft, hem nut dunkt te overheeren.
Dus fpot men met de billikheid ,
En deed die dwaaze taal door kracht van wapens gelden;
Dat treft het ilerke Sluis, ontbloot van oorlogs helden.
En tot dien aanval onbereid.
De bloem des krygsvolks roept; wy zyn, ó fpyt! getuigen,
Hoe Neêrlands Vlaandren is verzuimd,
Hoe 't Sas van Gent wierd ingeruimd.
Na dat men fchans op fchans zag ongewapend buigen.
Was
-ocr page 92-gedichten. 7t
Was 't wonder dat men van verraad,
Te water en te land, volnaondig, hoorde fchreeuwen?
Was 't wonder dat men riep , in 't oproer van de Zeeuwen::
Het Land hangt aan een zyden draat!
Men fchold de vroomften uit voor fchelmen en verraaders:
Bedenk met welk een angft en fchrik ,
Van oogenblik tot oogenblik.
Het hart benepen wierd van 's lands getrouwe Vaders I
Het woeiïe graauw dreigt hen den dood.
De tweedracht fiypt haar dolk, 't Gemeen begint te hollen.
De Kerken loopen vol, de Leeraars fuizebollen
En fchreijen Godt dus aan, in nood:
Zal 't heir des Asiyriers Jerufalem verheeren ?
Zal Sions dochter wederom,
Ontbloot van al haar heiligdom,
Ten ipyt van Babel, in een traanenvloed verteeren?
Weêrhoud het uitgetogen zwaerd,
6 Godt des Vreedes! hoor uw Sulamite fineeken!
Uw volk knielt in het ftof. de harde harten breeken,
Zyn zuchten vliegen hemel waard.
Gedenk der gruuwlen niet, en de opgehoopte zonden I
Geef, geef, door uw barmhartigheid.
Genade, ó Hemelmajeiteit!
Ach I worden hier geen Tien Rechtvaerdigen gevonden ?
Hoe
"ΒβΒ·
72 ρ, langendyks
Hoe! tien rechtvaerdigen ? ó neen ί
Wy zj-n gevallen, en verdoemlyk in uwe oogen.
Niets kan ons redden dan uw Godlyk mededogen;
Dies fmeekenwe om genade alleen!
Ginds komt des Vyands macht! ach! zal ze ons overilrooraen?
Wie kan haar krachten tegenftaan?
Behoed ons Heere! of wy vergaanl
Gy kunt met éénen wenk de felle winden toomen.
's Lands helden worilien met den dood.
Aartsengel Michaël verfchyn op Sions muuren;
Opdat we 't machtig heir des Moabiets verduuren!
Geef, Heere! ons uitkomft in den nood.
My dacht ik hoordelen ftem, uit's Hemels kooren donderen:
„ Schoon 's vyands hoogmoed u beipot,
„ ZalSalemsheld, de ilerke Godt,
ZynBerg der heiligheid befchermen door zyn' wonderen.
9?
5?
„ Hy heeft zyn tempel hier gefticht.
Ten trooft en toevlucht van verdreven vreemdelingen,
Die de eeuwige triumf van hunnen Heiland zingen,
Voor 't driemaal heilig aangezicht.
5?
ö Dierbre vryheid! — maar wat wonder zien myne oogen!
Het heeft de Nederlandfche maagd,
Door haar verloiTers gunft, behaagd.
Dat haar Oranjes Prins de traanen af zal droogen.
Een
-ocr page 94-G Ε D ï C Η τ Ε ^ Ν.- 75
Een Prins uit dat doorluchtig bïoed,
Dat Holland heeft gered uit Alvaas wolvetanden,
Den eeriteii grond gelegd der vryheid deezerlanden.
En haar befchermd met heldenmoed.
Hoe! zou de ftem des volks de ilem des Hemels weezen ?
Gewis: de Hoogite majefteit ,
Befchermt hier door 's Lands Overheid,
Die voor de raazerny en 't onverftand mpeft vreezen;
Getrouwe Vaders van den Ftaat, .
Wat hebt gy reden om de Almogendheid te loven;
Geen onbtluisd geweld zal u uw eer ontrooven.
Schoon gy begrimd wierd van den haat.
De Prins van Stad tot Stad , als met één item verheven.
Trekt mer de zeilfteen zyner deugd
Het hart van onderdom en jeiigd,
Dat doe de hoop van u, en 't Vaderland herleeven :
Hem die na waare wysheid flond, . -
Als koning Salomon, zal nooit haer kracht ontbreeken,
Om, daar 's Lands η ut het eifcht j te ζ wygen, - of te fpreeken:
Godt légt orakels in zyn' mond/
Gezegend zy uw komil aan 't hoofd der Batavieren. Ι-
ό Cxlorie van de Oranje ftam!
ó Spruit van Hesfens liefdevlam! '·.
De Hemel l^roone uw hoofd met'palmen en lauwrieren.
III. DEEL. K NU
74 ρ, langendyks
Nu daagt uw heil gelyk een zon.
Men juicht, men haalt υ in. Men hoort den Hemel fmeekeiit
Dat haaft de Oranje Stam een Erfprins aan moog' queeken
Met de Amazoon van Albion.
Dat, ü, tot heil des lands, een rei van englen leide^
F η u beicherme waar gy gaat .
Het zy te velde of in den Raad,
En 't onderdrukte Land des Heeren roem verbreide.
Hy die de hoogmoed paaien ftelt.
Heeft de Eendrachts pylen in één oogenblik herbonden
't Verflaagen Nederland de Britfche hulp gezonden.
En u aan 't roer van Staat geiteld.
Dat gaat ons aards vernuft oneindig ver te boven.
Hy toont ons door dit wondei*werk ,
Dat 's vyands maclit, hoe boos en fterk.
De Vryheid door geweld noch lift ons kan ontrooven»
Dat Neêrlands maagd dan nederbuig';
Dat ze, op't verzoenaltaar, der Godtheidreukwerkbrande
Van vvaare dankbaarheid, de heiligfte oiFerhande,
En in 't genot der Vryheid juich* :
Dan zal de Oranjeboom, tot aan het eind der dagen ^
In haar gezegend Paradys,
Den Gf ever alles goeds tenprys,
Βeiproeijd met hemeldauw, gewenfchte vruchten draagen.
OP
-ocr page 96-C Ε D I C Η τ Ε κ
JOHN Μ I L Τ Ο Ν S
En
in Nederduitfche Rymvaerzen nagevolgd
DOOR
L. PALUDANUS.
V.
erdient de Griekfclie Fenixvêer
Den Lauwerlof van alle tongen,
Haar blinden Dichter toegezongen.
Of reift de glorie van Homeer
Zo hoog, dat zeven Griekfche fteden»
Om de eer van zyn geboorte ilreden;
Dewyl hy door zyn maatgedicht
Haar oude helden zette in 't licht.
Κ ft
η
; ρ.:,χ α ν g'E Ν d υ κ s
En heeft die vindin-gryke geeft
Zyn hoogverhevene gezangen
Eien Fabehnantel omgehangen.
Waar uit de Griek orakels leeft ?
Ja , hy verdient die lauwer kroonen;
Dewyl hy zyne heldcntoonen,
Verzierd heeft uit de duiftre ftof
Van Priams ongelukkig hof.
Men vraag dit ook aan Albion:
Waar vondt uw Blinde zyn gedichten?
Die voor Homerus geeft niet zwichten?
Een drop uit 's hemels dichtkunftbron
GroeijtaanjCn vloeijt tot duizend beeken.
Laat Addifon het vonnis ipreeken,
Die Katoos wysheid heeft doorgrond,
En 't fchoonile Britfche treurfpél vondt;.
m
m.
Hy, zag in onnavolgbaar dicht.
Den Geeft des blinden Miltons dringen,!
Tot in de hoogfte hemelkringen,
Door duifterheid en fchemerlicht;
Ely zag hem daalen na beneden,
Daar Lucifer legt afgeftreden,
In de afgrondskolken van de Hel,
Door 's hemels Veldheer Michaël
g ε d i c η τ ε 3n. 77
Hy hoort den zang in 't Paradys,
Van Godt geilicht, om hier beneden
Den eerilen Menichuit klei te kneden,
En zynen naam alleen ten pryz'
Te leeven, met zyn üitverkooren,
Ten hulpe uit zyne rib gebooren j
Terwyl de zaalige Eng'lewach
Hem gade ilaat by daag en nacht.
Hy ziet den val dermorgenfter ,.
En hoort hoe Cherubyne iongen
Held Michaëls triiimflied zongen,
Terwyl wanfchapen' Lucifer
Nog eens een hemelftorm wil wagen |
Maar, machtloos door zyn rsederlageOs,
Met zyn vervloekte liiligheid
Den Menfch in Edens Hof verleid.
Hy laat Homeer zyn lauwerkroon
Voor Gri. kfche fabeldichten draagen:
Maar Μ i l τ ο ν kan hem meer behaageia
Door zynen goddelyken toon;
Die kan door hart en zinnen dringen.
Om naar een Sterrekroon te dingen
Door Vaerzen van de hoogiïe ftof.
Den Held des Hemeiryks ten lof.
Κ „T
-ocr page 99-Wy laaten Neèrlands Helikon
Het oordeel deezer heldenzangen.
Te recht verheugd dat wy ontfangen
Dat hoofdgedicht van Albion,
In rymelooze maat befchreven,
Met eenen ftyl zo hoog verheven,
Dat hy het pit der zaaken raakt,
't Welk de edelfte vernuften fmaakt.
Het Hollands oor aan 't rym gewoon,
Zal Paludaan voor zyne klanken
En heerlyk maatgezang bedanken;
Dewyl hy Μ i l τ ο ν s hoogen toon
Uit Heer Van Zantens Dicht kon treiFeii.
De Zangberg zal zyn naam verheffen,
Terwyl hy werdt beftraald met glans
Uit ΜIL τ O Ν s fchoone Sterrenkrans,
BY
OP DE X BOEKEN VAN
IN RYMLOOS MAATGEDICHT VERTAALD DOOR
J. VAN ZANTEN, M. D.
EERSTE BOER,
f^ odts Vyand, Lucifer, geblixemd uit den hoogen,,
^ Met zyn weêrfpannig heir , door Veldheer Michaël ,
En met een wolk van damp, vol eeuwig vuur, omtoogen,
Schept,, uit de wanhoop, hoop, en wekt in'tryk der Het
2yn l>ftTouwanten op , bedwelmd door donderflaagen;
Deez'rpreeken van hunn'val,, en hunn* rampzaaligheid t:
Maar Satans ftaatzucht zoekt nog eens een kans te waagen.,,
Zyn' hoogmoed kittelt zieh met waan van Majeileit,
Als hy 't wanfchaapen heir ziet in dagorde trekken,
Hy trooft zich met de hoop, om's Hemels hoogen trans
Te winnen door geweld of lift , eii poogt te ontdekken,,
Wat nieuwe Waereld , en wat Schepfels, Godt, met glans.
Eni
-ocr page 101-8o
En heerlykheid bekleed, naar zynen wil zou vormen,
(Gelyk 'er een gerucht door al den Hemel gaat-)
Hy wil, zo 't waarheid zy, die SchepfeLn beftormen ,
En overweegen, wat te doen ftaa, in den Raad;
Waar op de Voriten voor den Helfchen troon verichynen,
In Pandemonium, gebouwd uit 's afgronds mynen.
Τί^Ε EDE BOE IC
et ooverleg begint. Den Raad word voorgeflaagen
Door Satan, of hen weèr een veldflag ilaa te waagen,
Om 't ryk der Hemelen te winnen , door hun moed.
Dees ilemt het toe, die af, en eindelyk vindt men goed,
Öm loos de waarheid der voorzegging naa te ipeiiren
Van 's waerelds fchepping , die nu bynaa moett gebeuren.
Men twyfelt, wie bequaam tot deezen aanflag is :
Maar Satan , 't opperhoofd der naare duifternis,
js'eemt deezen t^cht op zich: elk juicht; hy word gepreezen,
En yder vliegt zyns weegs, tot hy weerom zal weezen;
Dees Spie zag Viw^r de hel zich in zyn vlucht geftuit'.
Door eenen wachter, die de poort in 't einde ontfluit
Waar op hy zich naa 't ruim des afgronds laat geleiden.
Dat hel en hemel houdt in eeuwigheid gefcheiden.
De doortocht fchynt hem zwaar op zulk een naar gezicht;
Hy waagt hem echter; wyl vorft Chaos hem bericht,
Watftreelvhy houden moet, om 'tgroote werk teaanfchouwen
Der nieuwe waereld , die Godts almacht ftond te bouwen.
D Ε R'
-ocr page 102-C ε d i c η τ Ε Ν.
d ε r d ε β ο ε κ,
,e Hoogfte Majefteit, met zyn geliefden Zoon
' Aan zyne rechterhand, gezeten op den troon.
Ziet Satan, bezig om 't gefchapen werk te ontdekken,
En zegt, wat rampen die Aartsvyand zal verwekken,
Wanneer hy 't eerfte paar in Eden heeft verleid;
En hoe 't niet ürydig is met zyn' rechtvaerdigheid.
En wysheid, dat Hy zulk een toeleg wil gedoogen;
Wyl Hyden m.enfche fchiep, zoo vry , zoo vol vermogen.
Dat Hy 's Verzoekers lift zou kunnen tegenftaan.
Hier op ontdekt Hy, dat de menfch niet heeft misdaan
Door eyge boosheid, en genade kan verwerven.
Indien een Midd'laar word gevonden, om te fterven,
Ten zoen der misdaad, als een zuiver oiFerlara.
Godts Zoon ontfermt zich door een' hemelliefdeviam,
En biedt zich tot rantfoen, naar 't Godlyk welbehaagen,
Om, zonder fchuld, de itraf der zwaarfte fchuldte draagen;
Dies wierd zyn naam verhoogd in Hemel en op Aard,
Van de Engelen geloofd, die, in een Choor gefchaard,
Op hunne harpen, Godt, d' alwyzen Vader pryzen.
En Hem in zyn en Zoon oneindige eer bewyzen.
De Satan middlerwyl, tot alle quaad bereid,
Bei'eikt een' plaats, genaamd de Burg der Ydelheid.
Hy ziet des Hemels poort, die word vol geeft beichreven,
Omringd van wat'ren, die rondom 't uitfpanfel ζ wee ven:
Hy vliegt in Eng'len fchyn, tot aan den Zonnekring,
Daar hy Uriël vindt, den grooten Hemelling,
lil. Deel. L Die
s2 Ρ. l α Ν g ε Ν D γ κ s
Die 5 door zyn Ιίίΐ misleid, hem wyft,vvaar 's raenfchen woning^
De lufthof Eden legt , gebouwd van 's Hemels koning»
FI Ε R -ö £ Β Q Ε /C.
_ e wanhoop, vrees en nyd beipringen Satans hart^
Wanneer hy Eden ziet, en, door den fchrik benard,
Aan 't twyf'len raakt, of hy den aanflag zal volvoeren:
Maarhy verhardt zich, om het Paradys te ontroeren,
Wiens welgeleegen Stand des Dichters geeft befchryft.
De Satan, vliegende op den Boom des Leevens, blyft^
In fchyn eens waarerraafs, ontroerd en opgetoogen.
Wanneer hy 't eerfte paar befchouwt met nydige oogen.
Uit Evaas faamenfpraak met haaren echtgenoot,
Verneemt hy, hoe dat zy, op fttaflfe van den dood.
Niet mochten eeten van den vruchtb'ren Boom der Kennis^
Bit geeft hem itoiFe tot volvoering zyner fchennis.
Uriël midd'lerwyl, op eene zonneftraal
Gedaald naa Edens hof doet Gabriël verhaal ,.
Hoe dat een booze Geeft , den afgronds kolk ontvlogen
Dmtrent den middag was door zynen kring getogen,
In eenen Eng len fchyn : waar op de hemelwacht
Ï^M Adamsruitplaats trekt, in 't midden van den nacht;
Daar legt de booze geeft aan Evaas oor te fiuift'ren
Met droomen yol bedrogs , maar kan zich niet verduift'ren
Voor:
\
GEDICHTE Ν. Ϊ3ί
Voor Gabriël, die hem, gevangen, ondervraagt.
Hy fpot, bied tegeniland, doch eindelyk verfaagd,
Als hy een teeken uit den Hemel ziet verfchynen,
Moet hy, al morrende, uit het Paradys verdwynen.
Fr F D Ε Β O Ε K.
Paradysvorilin, des morgens vroeg ontwaakt.
Verhaalt haar bangen droom, die Adam 't harte raakt:
Hy trooil zyn wederhelft: Zy zingen by het ryzen.
Der Zonne, 't morgenlied, om hunnen Godt te pryzen.
De Hemelmajeileit belaft zyn afgezant.
Dat hy hen onderricht van hunnen vryen itand,
Jahenvermaane, Godt gehoorzaam aan te kleeven,
Om hen geen' iloife tot ontfchuldiging tegeeven.
De fnelle Rafaël breidt zyne vleug'len uit,
En vliegt naa 't Paradys, daar Adam en zyn' Bruid
Voor Edens luftpriëel, het pluimgediert verwekken
Tot quinkeleeren, en van verre hem ontdekken.
De Voril van 't Paradys onthaalt den Cherubyn
Met vruchten uit den hof, die frifch en lieflyk zyn,
Geplukt van Evaas hand, en aan den difch geleegen,
Ontdekt hy 's hemels lail, opdat zy overweegen,
In wat gevaar zy ftaan, door 's vyands macht en lift,
Die legioenen heeft tot oproer aangehitft,
Η Ρ. l α ν g Ε Ν d υ κ s
Om zyKie hovaardy te ftyven, zich doen vreezen,
En (wat verwaatenheid!) zelf Godt gelyk te weezen;.
Verfmaadeiide Abdiël,. die hem ten goede raadt,
Zyn droeven val voorfpelt, en zyne zy verlaat.
ZES D Ε BOE IÜ.
^.-odts afgezant verhaalt, hoe Michaël,, de Held
Des Allerhoogilen, wierd van Gabriël verzeld.
Om 't heir des Satans, dat de Godtheid durft braveeren
Door eenen dappren flag heldhaftig af te keeren.
De vyand deinft te rug , des nachts naa d' eeriten ilag:
Maar dondert vreesiyk op, om op den tweeden dag,
Met duivels werktuig,, en verwoede.macht teftryden,.
Waar door Godts Helden iets in d' eerften aanval lyden;
Maar neemende eindelyk de bergen op met kracht,
Beftelpen zy het tuig des Satans en zyn macht;
Doch deeze heldendaad doet d' oproer niet verdwynen.
God zend den derden dag Meffias by de zyn en ,
Voor wien hy de eere der verwinning had bewaard;
Hy, in zyns Vaders kracht,, houdt al het heir gefchaard^
Gebiedt het ftii te ftaan, en dryfr met zynen wagen
Alleen door 's Vyands heir, dat door zyn donderilagen
En felle blixemsfcheurt, en vlucht, vervolgd, vooruit^
Tot aan des Hemels grens, die zich terftond ontfluit,
' Daar:
-ocr page 106-gedichte ν, 85
Haar ilort het heilloos heir ten diepften afgrond neder.
Godts Zoon keert in triumf by zynen Vader weder.
zegende BOE IL.
O
ρ Adams bede word door Rafaël gemeld,
Hoe, en waarom dit rond der waereld was geichapen:
Dat Godt, naa Satan met zyn Eng'len was geveld,
Ten Hemel iiitgebonsd door Vorft Meffias wapen,
Verklaarde: dat hy nu een' waereld fcheppen zou.
En fchepfels, die daar-in op 't heerlykft zouden woonen.
Hy zend Meffias zelf tot deezen waereldbouw,
Om in zes dagen tyds dat wonderwerk te toonen:
Dees voert het heerlyk uit, en reift weêr hemelwaard,
Bcftuuwd van de Eng'len, die zyn' glorie eeuwig zingen.
Doch Adam, vraagende noch verder naa den aa rt
Der Heraelfchikking , word vermaand, niet in te dringen
In 't diep van dat geheim, voor 's menfchen brein te hoog.
Maar kloek te letten op hetgeen hem nut kan weezen;
Dat Adam toeilemt, die den Engel een vertoog
Van zynen toeitand doet: hoe hy in d'uitgeleezen
Van Godt gebouwden hof in 't eeril verwonderd ftond ;
Met zynen Schepper iprak van de eenzaamheid zyns levens;
Hoe, naa een diepen ilaap,hyzich geliefkoofd vond
Van Eva, en genoot toen alle blydfchap tevens,
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
Godts Engel toont nog eens aan Adam zynen plicht ,
Neemt affcheid van het paar, en zweeft uit hun gezicht.
AC II Τ ST Ε BOE K.
e Satan, hebbende al het aardryk omgereden.
Vliegt, als een dunne damp, by nacht, in 't vruchtbaar Eden,
En vaart, vol loosheids, in de Slang, terwyl zy ruft.
Als Eva ^s morgens vroeg haar Ega wekt en kuft.
En voorflaat, om hun werk in twee gelyke deelen,
Als taakwerk, af te doen, omtrent hunn' luftpriëelen ^
Staat Adam zulks niet toe; erinnert haar 't gevaar.
Dat hen te wachten ftond, indien ze alleenigwaaf.
En 's vyands lift haar kon in zyne laagen leiden:
Maar Eva, niet vernoegd, dringt fterker aan tot fcheiden,
Nu haare omzichtigheid by Adam fchynt verdacht;
Waaromze een' proef wil doen van haare trouw en macht.
Ily. ftaat het eindlyk toe , en zy alleen gebleven ,
Werd van de Slang gezien; deez' fchynt uyt fchroom te beven;
Doch naaderthaar, en roemt, met zoete vleijery,
Dat haar volmaaktheid al Godts fchepfels ftreeft voorby.
Zy vraagt, verwonderd, aan de Slang: „ door welke wegen
„Hebt gy dat groot verftand, en 's menfchen fpraak verki*egen?
„Naa dat ik heb geproeft, zegt Satan , van dien boom,
„Is myn bedwelmd verftand ontwaakt, als uit een droom".
Hy
-ocr page 108-Ε D I C Η τ Ε Ν. 8r
Hy krult zich om een tak van d' eedlen Boom der Kennis,,
En lokt haar met de vrucht; zy proeft, en heefi(ófchennis
Voor 't menfchelyk geflacht!) haar Adam ook verleid,
Tot quetfing van de''wet der HemeLmajeileit! (gen!
Nu zweeftGodts gramfchap en de doodfchuld hen voor de oo-
Zyzienhunn'naaktheid, en, door fchaaintein'thartbewoo-
Bedekken 't lichaam voort. Met eene ziel vol rouw, (gen,
Befchuldigt zy de Slang, en hy de droeve vrouw.
Ν Ε Ε G Ε Ν Β Ε BOEK.
II ^ e wacht der Eng'len vliegt ten hemel op, uit Edeo^
Daar hunne waakzaamheid door God word goedgekeurd.
De Zoon beitraft het paar , en dekt de naakte leeden.
Door zyn barmhartigheid, die Adams val betreurt.
DeZonde enDood,die voort des menfchen rampfpoed weeten,,
Verlaaten nu de Hel, en willen waerddwaard:
Zy, hebbende eenen weg op Chaos rug gefmeeten,
Ontmoeten hunnen Vorft, die wederkeert van de Aard..
Hy met gefchuiiFel van het Helfche volk ontfangen,
Verandert in een Slang, en roerat zyn fnoode daad..
De Boom derKennis ichynt vol fchoone vrucht te hangen,,
Daar elk naa waatertantr een ooft, dat niet verzaad;
Zy kaauw^en 't: maar men vind flechs ftof en asch van binnen r;
Een dro-vig zinnebeeld van 's menfchen zondeen dood,.
Die Vorft Meflias door zyn kracht zal overwinnen,
■δβ ρ. langendyk^
Als alles werd vernieuwd, gelyk.het Godt beiloot.
De angflvallige Adam word in 't harte fel beilredeo
Met doodfchrik, wanhoop, en een bicter naaberoLiw;
Hy kent zyn zonden nu ; en luiilert naa gebeden
Noch droeve klachten van zyn lichtverleide vrouw :
Doch eindlyk wat bedaard , zoekt zy hem aan te dritigeii
Tot midd'len van geweld; opdat hy 's Hemels vloek.
Die naamaals vallen kon op zyii naakoomelingen,
Mocht wenden van den hals. Hy wyil dat inood verzoek
per vrouwe van de hand, en brengt haar in gedachten,
Hoe dat haar Zaad den kop der Slang verbryz'len ζύ,
Als Godt belooft heeft, en vermaant haar, om te trachten.
Met need'rige ootmoed, en bekeering, naa deez' val,
Te vallen op de knien, in zilte traane beeken,
Om Godt, hunif grammen Godt, vergeevingaftefmeeken.
O Ε Λ".
TIENDE
e droeve menfch vind heul by Godts geliefden Zoon,
Die zyn gebeden brengt voor 's Vaders hoogen troon;
Deez' neemt zyn voorfpraak aan, en laat voor hem verfchynen
Den Veldheer Michaël, hec hoofd der Cherubynen ,
Die 't paar zou dryven uyt het weelig Paradys,
Naa dat hy Adam, tot zyn trooft en onderwys,
Verklaard had, wat 'er in 't toekomend zou gebeuren.
De Cherubyn daalt neêr, terwyl de wolken fcheuren,
Daar
-ocr page 110-gedichten, 89
öaar Adam door verfchrikt, die Eva onheil fpeit.
Hy ziet in 't eind een glans, en in dien glans Godts held.
Die hem verklaart dat hy uit Eden moet vertrekken:
Doch klimt eerit op een berg, om Adam klaar te ontdekken,^
Door 't licht des Hemels en 't orakel van Godts mond,
Al wat gefchieden zou tot aan het Nieuw Verbond.
Hoe naa de Zondvloed Godt zou Judaas itam beminnen:
Wie't Zaad der Vrouwe is, dat de Slang zal overwinnen;
Zynheiigeboorte, Dood, Opftanding, Hemelvaart,
Word Adam tot zyn trooft van ftuk tot iluk verklaard.
Deez' treedt met d' Engel van 't gebergte, vol genoegen,
Om zich by Eva, die geflaapen had, te voegen,
Die haar door eenen droom verlicht vindt in 't veriland.
Godts Engel leidt het Paar, vol yvers, by de hand,
Terwyl her Vlammend zwaard hunn' i-uggen toegedreven ,
Hen uit den Luilhof dryft, waar in Godts Wachters zweeven.
I'!·;
i;
I
•ÏMl
ï
R
IK
.1
BY-
Μ
ii6 Ρ. LANGENDYKS
Β Υ S C Η R I F Τ Ε Ν
VOOR D Ε Ν R 1 D D Ε R
Der koningen , koninginnen, doorluchtige en vermaarde mannen, he-
trekkelyk tct de Gefchiedenisfe van Engelandt , Schotlanden Ier-
land j in het Franfch befehreven door den Heere
d
In Nederduitjcke Faerzen nagevolgd
Η Ε Ν R I Κ de FIL·
koning van Engdand.
e binnenlandfche twift, der Witte en Roede Roos^,
Is door myn huwelyk verdwenen voor altoos:
Maar de achterdocht dat my myn vrouw mogt wederftreveHi
En myne wreevele aart, doen me ongelukkig leven.
Ε L I Ζ Α Β Ε Τ Η VAN J Ο R Κ,
Koningin van Engeland, gamaalin van Henrik den VIL
Of myne fchoonheid, deugd , en erfrecht tot den troon.
Het hart van myn gemaal behoorden te overwinnen;
De zorg voor't ichept(;rrecht, meefereiie zyner zinnen.
Haat dien, die 't eifehen kan, tot zelfe in myn perfoon.
de
J Α
koning van Schotland.
W·
Μ
Φ
f'iij
Myn rykstroon met het blqed myns-vaders , laas I beverfd,
En daarna met het myn\ wierdt van.een zoon geërfd.
Die zich zo fel, als ik , door 't iiootilot vond beftreden:
INog heeft myn dochter meer , dan wy te faam' geleden.
koningin van Schotland, dochter van Hmfik den FII^
en gemaalin van Jacobus den ΙΓ.-.
. ' ■ ,ν-:rT r fin , . ■ ■
Ik was een konings kii>d,-enrZtiQ "vrouw en moeder,
'k Num, Wiiduw z^ nd„ pc η graaf tót myn gemaal en hoeder:
Teeze ongelvke trouw had my geftrekt ten hoon,
Waar niet het nagefiachc gtklommen op myn troon,.
Μ 2 HEN^
G Ê D I
ilj
Λ''
92 Ε LANGENDYKS
H E Ν R I Κ de VIII,
koning van Engeland.
Ik heb de deugd geaclit: maar de ondeugd meer bemind.
Myn aart bedurf het hof. Myn vrouwen, gunitelingen,
En dienaars maakte ik groot, in aanzien en bewind,
Doch deedt hen beurt om beurt in't kort na leven dingen.
T>e kardinaal W O L S Ε Y,
Die VOiOr myn vorft niet boog moeil in ellende raaken;
Hy maakte zich nochtans afhankelyk van my.
Ach waar toe diende die rampzaal'ge heerfcbappy;
Myn val raoeft my tot een vcrfchrikk'lyk voorbeeld maaken.
Κ R Ε L de V,
Roomfch keizer.
Ik zag de waereld me om myn heldendaaden eeren:
Maar teiFens leven en gezondheid droef vei teeren.
Het keizerlyk gebied heeft nooit myn hart voldaan.
En 'k vond geen ruft voor ik den troon hadt afgeftaan.
GEDICHTE Ν. 93
THOMAS MO RU S,
■ kancelier van Engeland. ■
's Had voor een wreeden vort te min toegeevendheidv
Zyn ftreiTgbeid was te groot in my ter ftraf te wyzen;
Wy leden bei daarom ; ik wierd ter wraak geleid,
Maar naamaals deed myn dood hem aanzien met afgryzen.
il'
J Α C O Β U S de V
koning van Schotland·.
Ik was door bloed en plicht aan Engeland verbonden r
Maar'thart wierdt meest geneigd voor'tFranfche ryk bevonden^
Dat my het leven koftte, en Schotland, in den nood,
Beroofd van's Hemels hulp, ging onder met myn dood.
eerβe gsmaaUn van Hen rik den FIJI.
ifi
M··
f|1
Ik kon het noodloot noch myn ouders niet beletten
Dat ik myn hand gaf aan twee broeders beurt om beurt.
Myn tweede huwelyk was ilrydig met de wetteB: /
Maar 't hart van Henrik heeft in my de wet verfcheurd
94 Ρ' L α ν g ε ν d υ κ s
• Α Ν Ν Α Β Ο υ L Ε I Ν,
Hccede gemaalin van ilenrik den VUL
'k Ben door myn fdioonheid op den koningstroon getreden:
Maar deeze hooge ftaat Was vol rampzaligheden,
'k Hadt myn ontroofd geluk beklaagd in mynen geeft,
Waar ik geen moeder van Elizabeth geweeü.
Τ Η O MAS C R· Α Ν Μ Ε R,
aartsbisfchop van Kantelberg.
'k Was Gunilling zonder lift, aartsbifTchop van de kerk,
Hervorming des Geloofs was niyn geliefde werk ,' '
En 'k was daar 't fteunfel van in koning Henriks leven,
Maar ook 't ilagofFer , toen Maria 'my deed fneven. ^
J O Η Α Ν Ν Ε S F I S^ C Η Ε R,
kardinaal en hljjchop van Rccbefiex,
Ik heb den Roomfchen paus met yver dienft gedaan 1
Dat deed my van de plicht des konings my ontflaan. ,
Sterf ik v/eêrfpannig,? of als inanelaar ? hoe 't zy .
De halve waerdd is; of voor, of tegen my. ^
w
gedichte Γίί, 95
graaf "ύαη EJTex^ βειΜοηάβτ van He η rik den FIIL
Ik, zoon eens fmidrs, wierdtin een oo^enblik verhoogd.
Wie zou 't geloven ? tot des konings Stedevoogd!
6 Gy, die naar een eer als deeze mogf verlangen.
Wilt gy die wel ten prys als zy ray koO: ontfangen
kancelier en bijjchop van H^inchefier.
Ik heb den zachten aart van Poliis , kardinaal:
Aan 't Engels hof, veracht, -en fteets met vuur en itaal:
Hervormd geloof beitormd, van Raazerny bezeten:
Maar 'k ftierf rampzalig met een knaaging van 't geweten».
ί -
Oe kardinaal Ρ O L U S.
Ik was van konings bloed, in ètaatkunft niet te wys ,.
En heb den voril befchinipt, dat bragt myn hoofd op prys..
Öe Paus hieldt zelf voor my niets over: dan verachting,
Al wat myn deugd beitond liep tegen myn verwachting..
JO-
II
-'"ν
1
È
pö P.^ LANGE N D Y Κ S.
J O Η Α Ν Ν Α S Ε Υ Μ Ο υ R,
derde gemaaUn vw HQiirik den VIL
Ik wierd zo fclioon als wys vorft Henriks koningin.
Zyn onftandvaffcigheid verwon ik door de min.
Myn oog deed onbewuft hem als myn minnaar blaaken,
En myne deugd wift hem voor my getrouw te maaken.
gemaalin van Jacobus den F, koningin van Schotland,
Een koning ftak in zee, om myne min te erlangen ,
En als een Koningin op zynen troon te ontfangen.
'k Verloor het levenslicht te vroeg in myne jeugd;
Want anders waar zyn hof hervormd door myne deugd.
lH
L Α Τ I Μ Ε R,
^ hijjchop van JVorchefier.
jSioch ouderdom, veriland, noch myn befcheidenheid
Ontzach de bloeddorll: van de Roomfche kerkderannen,'
Geloofsdwang deedt onnut voor my de vierfchaar fpannen;
Dewyi natuur den dood reets voor my had bereid.
MA'
-ocr page 118-gedichten. 97
maria van lotharingen,
meede gemaalin van Jacobus'i^w V.
^er bloedverwanten drift deedt my veelongdyki
'k Had zonder hen meer ruft genoten in het ryk.
ik quam myn tegenrpoed te boven door 't geluk,
iVfaar myne dochter moeft bezwyken in haar druk.
vierde gemaalin van Henrik den FIII.
Wie heeft zich ooit verbeeld een vreemder ilaatsvertoning?
'kWierd door myn fchildery als koningin geeërd:
Maar my, 'toorfpronklyk beeldt heeft Heiirik niet begeerd:
ïk wierd voor ryksvorftin de ziifter van dien koning.
vyfde gemaaJin van Henrik den VUL
Myn fchoonheid voerde my ten top van ilaat en eer:
Maar door gebrek van deugd viel ik rampzalig neêr
^oor 's konings vierfchaar, die my eerft hadt aangebeden,
ï^n daar na van den troon heeft op 't fchavotdoen treden,
ilï. deel, N CAT-
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
C Α τ Η Α R I Ν Α ν α χΝ Ρ Α R Κ Ε ,.
zesde gemaalin van Menrik den VUL
Van weduw eens barons wïerd ik een koningin,
En vrouw eens admiraals na-'t eind van 's konings dagen;
Ik kon geruft van hart, en zonder moeite dragen
A^erwiiTeling van itaat en ongelykemin.
ftedehouder van Henrik d&n VUI in kerkeJyke
cn 'waerddhke zaaken.
lif i
'ι:
■ν
ϊΙ' ί
'k Had voor een ilrengen vorft te veeltoegeevendheid.
Zyn ongerechte wraak heeft mynen zoon doen lyden :
Maar 'k zag niy van den dood door 's konings dood bevryden?
Toen ik, verwezen , my tot ilerven had bereid.
Ε D U Α R D de VI,
koning van Engeland,
Myn kinderlyke ziel, en koninglyke geeft,
Zyn kerk en ftaat in hun hervorming nut geweeft.
Europa kon zich van verwond'ring niet verzaaden,
Hoch recht begrvpen 't geen de faam fprak van myn daadeiL
Ε D U-
-ocr page 120-gedichten, 99
EDUARD SEYMO UR,
hertog van Somnierfeth ^ enz.
Ik, 's konings gunil'ling, oom, en dienaar van den ilaat,
En kloek hervormer, wierd van d'adeldom gehaat,
En van het volk bemind. Myn goedheid is gebleken:
Maai 'k ben door fchelmfch verraad van myn party bezweken.
PETRUS MARTYR.
'k Verliet Italien om Godt getrouw te zyn.
Nam toevlucht tot den Teems, en daar na aan den Ryn,
Befcliaafd in wetenfchap, befcheiden en geleerd,
En zacht van aardt, wierd ik van Romen zelfs geëerd.
Μ Α R Τ I Ν U S Β U C Ε R ü S,
'k Kénteken myns gemoeds was myn goedaartigheid.
Ik heb altyd geloofd, en yverig verbreidt.
Dat de eed'le waarheid met haar ziels bekoorlykheden,
Meer dan ^eftrengheid weet de harten te overreden.
Ν 2 RID-
-ocr page 121-ÏOÖ Ε l, α Ν g Ε ν d ¥ κ. s
R 1 D L Ε Υ,
bijfchop mn Londen.
Ik was by Eduard naail Crammer mynen vriend,
Die zich zomtyds van myn gevoelen heeft bediend.,
Voeg Latimer by ons, wyl we eensgezind, uit haat
Verbrand zyn om 't geloof, als martelaars van ftaat.
J O Η Α Ν Ν Λ G R Α
uitgeroepene komngin. van Engeland..
Al was myn llgehaara fchoon, ik had noch fchoonerzieL
De flaatztieht van myn huis was de oorzaak dai ik viel t
Heb, ik onfchuldig om eens anders fchuldgeleden;
'k Ben van den troon geruft op 't moordfchavot getreden..
Μ Α R I Α,
koningin van Engeland.
'k Had dol van y ver niets dan wraakluit in het hoofd,
Waar door ik van myn ryk een vreeslyk lykvuur maakte.
Filippus, die, hoe wreed, metfchrik myn wreedheid laakte.
Heeft iiiy 't ilachtoffer, dat my 't dierbaaril: was, ontroofd.
PHl·
-ocr page 122-G Ε D I C Η Τ Ε Ν. ιοί
η
■ ii
PHILIPS de II,
koning van Spanje, gemaal van Maria.
Ik heb Maria 't liart uit ilaatziicht opgedraagen.
De min hadt weinig deel in zulk een huwelyk.
Wy bleven onvernoegd; zy kon my niet bebaagen,,
En il{ behaagde noeh veel minder aan haar ryk.
Ε L I Ζ Α Β Ε Τ Η,
koningin van Engeland.
!
·' -tl
iP
'k Had 's vaders woeilen aard, noch zufters wreedheid niet.
Wier bloeddoril: al te hoog was in den top gefteigerd.
'k Verkreeg door zachtheid een gelukkig ryksgebied ^
Err eene liefde , die men aan Monarchen weigeri.
; fi'';
■■ il f ■
I
I
I
w
kt
ή C O N,
Ν I C O L Α Α S ]
zegelbewaarder.
Ν
Ik wi^rd by Plato, dien vermaarden man, geleken,
Door myn verheeven geeft, en fchoonen ftyl van Ipreekem
Maar heb ik zulken naam en lof verdiend, zyn pracht
^n ydele overdaad heeft- myne ziel veracht,.
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
Ρ Α R Κ Ε R,
aartshisfchop van Kantelberg.
'k Volg de oude Vaders na iii myne kerkvoogdy,
En voeg daar weetenfchap en ted're zachtheid by.
'k Behield de zuiverheid van 't eerfte eenvoudig leven,
Als of de Goudeeuw in my over waar' gebleven.
PvOBERT DUDLEY,
graaf van Leicefler.
*tZyik'tvan myn gefternt, verdiende, of lotontfing,
'k Was by Elizabeth te grooten ganfteling,
Ten prys myns hoogmoeds, laag vernederd door haar macht
Rechtvaerdigt zy haar eer, die te onrecht wierd verdacht.
Μ Α R I Α S Τ U Α R T,
koningin van Schotland,
Daar blonk met held'ren glans van meer dan eene kroon,
In my een keizerryk van zielsbekoorlyk fchoon.
Myn doodftraf leere aan elk, dat al die raajefteit
Niets in zich zeiven is, dan enkel ydelheid.
LES-
r
'Π
! ί
Ï03
f^ i
GEDICHTEN,
L Ε S L Ε
hisfchop van Rosfs.
'k Was kerkvoogd, afgezant, en ryks hiftGriefchryver.
'k Bediende 't vaderland en koning met veel yver.
In al myn levensloop heb ik de plicht betracht
Eens trouwen dienaars, en eens burgers, na myn macht.
HAM I L Τ O N,
graaf •san Aran. ,
Maria trof my 't hart met haarbekoorlykhederi.
Niets fcheen voor mynen moed te groocin'tryksbevviod :
Maar 't lot heeft ons misgunt in zoeten echr te treden;
Ik was te veel Kalvyns, en zy te Roomfch gezind.
W I L L Ε Μ D Ε EERSTE,
prins van Oranje.
\ Was in 't verdadigen van Nederland getrouw,
En iturf door fnood verraad, ter wraak van 't trotfe Spanje:
Toen dacht dat huls niet, dat de nazaat van Oranje,
Door Yrankryk 't hoofd te biên,. zyn val verhind'ren zou.
EER.
1 ι^ί
i^· ■
ï04 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s
FERDINAND VAN TOLEDO,
heriog van Jha, gouverneur der Nederlanden.
ik koB my mmmer met onfchuldig bloed verzaaden.
'k Was beul van Nederland, der Portugeezen fchrikj
Beminnaar van de galg, zo wel als heldendaaden ,
En diende een ryksmonarch , bloeddoriliger dan ik.
hertog van Jkngon, minnaar van EUzahtth.
'k Wierd van Elizabeth, en van de lukgodin
Bedrogen beurt om èeurt, ten ipot van ilaat en miiL
Op hoop dat ik myn ramp te boven komen zou
Bedroog ik Nederland, door 't fchenden myner trouw.
Α L Ε X Α Ν D Ε R F Α R Ν Ε Ζ Ε,
hertog van F ar ma.
'k Heb driewerf't Franfche heir gelukkig overheerd,
En hadde op Hollands Leeuw-miirchien getriumfeerd.
Indien Filippus niet, door ilaatzueht aangedreeven,
My min geloofs dan aan zyn argwaan bad gegeeven.
MAU-
-ocr page 126-i'
gedichten. i05
Μ Α υ R I τ S.
prins van Oranje.
ïk vond het vaderland, als ik 't gebied zou voeren,
Naa vaders droeven moord, alom in rep en roeren,
Hy wederhielt den arm van Al va door beleid;
Ik Parmaas krygsvernuft met lift en dapperheid.
ROBERT vanEVREUX,
graaf van Es/ex.
. *· ·
*k Moeft iterven op 't fchavot, gehaat, maar meer bemind^,
Door eene koningin verwoed en onberaaden.
Of haar beledigde eer zich nu gewroken vind ?
Wy zyn ^oor myne fpyt en haare beiverraaden.
W Λ L S I Ν G Η Α M,
geheimfcbryver van Elizabetb,
Gelyk Mecenas zich voor vorft Auguitus queet,
Heb ik Elizabeth myn dienft ileets opgedraagen.
'k Schepte in rechtvaerdigheid en wysheid groot behaagen,
En heb vernoegd, als hy, den Ridderftaat bekleed.
III. DEEL. O JA-
I
i^fi
i
|ι:ιί
%
1
1! ' ■
"'i
ifti'
ï1203 ρ. l α ν g ε ν d υ κ s
koning van Groot-Brittanje.
'k Kreeg "t Schots en Engels ryk door erfi'echt in mynraachtr
Maar wierd geftadig van het Parlement veracht.
Te vreedfaam voor een volk beltiii op oorlogslof,
Wierd ik het Speeltuig van den Spanjaard, en myn hoC
Κ
F R E^ D Ε R Y
kmins; van Bübefnen.
Η,
Hy is gelLikkig dien geen flaatzucht kan bekooren ί
'k Wierd in een heeriyk land als vorft des ryks gebooren
Bohemen bied my kroon en fchepter: 'k vlieg daarheen
Verlies dat ryk, en inyn keurvoritendom meteen.
Ε L I Ζ Α Β Ε Τ
Roningln van Bohemen.
BY«
Als koningskind 5 en ?rouw eens konings, zonder goed,;
Volg ik myn Echtgenoot, op wien het noodlot woedt,
'k Vond by myn vader zelf geen byitand in den nood:
Maar Hollands Maagd biedt my haar beurs en zachten fehoot
Ëinde d^r vertaaUe ΒφΜ§τβη uit het Franjch van Laruy.
-ocr page 128-gedichten. 107
BYSCHRÏFTEN,
Van eigen vinding des Okhters 'VOor de afheeUlngeh
in het vierde deel van LARRET,
Κ Α R Ε L de I,
koning van Groot-Brittannje.
Misleid door ilingfchen raad, en fchyn van recht en reden ^
Heb ik, onnoos'le verft 1 myn Parlement beftreden.
Verkocht, verraaden en geleverd van den Schot;
Viel my de kroon van 't hoofd, en 't hoofd op 't moordfchavot.
getnaalin Όαη Karei Stuart, de7i I.
'k Was Kareis gemaalin, in 't Britfche ryk verdacht.
Om 'tRoomfch geloof, en 't bloed, datmy ter wacreld bracht.
De rykstwift vond een glimp, door myn rampzalighuwelyk,
Voor 'c vonnis,dat myn heer ter dood bragt,fnooden gruwelykl
bertog van BukMngham.
Als dienaar van een vorft gevleid met monarchy,
Gewapend door myn raad ten breidel van de wetten,
•Die voril en Parlement in vollen luifter zetten,
Doodt my de hoogmoed, door het mes der raazerny.
iö\ h k N^G'E Ν D Y Κ S
Τ Η O Μ Α S W Ε Ν Τ W O R Τ H^
graaf van Straffordy onderkoning nan Ierland.
Myn koning heeft door vrees myn vonnis ondertekend.
Ach I waar dat Stuart nooit tot misdaad toegerekend!
Gy hebt m', ó vorft, van 't lyf, en u van macht beroofd ί
Toen 't hoofd van Strafford viel, viel u de kroon van 't hoofd»
W I L L I Α Μ L Α ü D,
aartsbijjcbop van Kantelberg, en epperkerkvoogdt„
van Erigeiand·,
'k Verloor uw biiTchopsflaf, en kreeg de martelkroon,
ó Kantelburger kerk! dat ilrekt myn ziel tot zegen I
Myn al te groote zucht voor Karei, Jakobs zoon.
Stond Kromwels huichelkonfl:, en Fairfax trotsheid teg^eiïo
7·
veldheer van het Parlemenr.
ïk droeg voor 't Parlement den Britfchen veldheerfiaf.
En deed inyns konings kroon voor Kromwels voeten valiea
ó Spyi · zag dien tiran op Kareis rykstroon brallen,
En ilurf beroofd van wraak,, ja vond geen ruft in 't graff
OLI·^
-ocr page 130-Ε D ï C Η τ Ε R Ï09
OLIVIER KROMWEL,
ProteStoF.
ïk had een veldheers moed, een vorilen majefteit.
Het hart eens konfngbeuTs, een biiTchops deftigheid^
ï)e ziel eens huichelaars; voeg myn geluk hier by,
i)an ziet gy hoe ik klam ten top^ van heerfchappy,
GEORG MONK,
hertag van Albcmarle.
Oranje4 Stuarts huis, en Holland deed ik beeven,
Eer Kromwel'tryk bedroog» en fteeg ten hoogiten trap;
De dood van dien tiran was 't eind der ballingfchap
Des konings, dien ik heb den rykstroon weêrgegeeven.
koning vanGroot-BrittmnVi.
ï)e ryksgeweidenaar, die Staart heeft doen iïerven,
2ette ook myn hoofd op prys, en deed me als balling zwerven»
'k Von d hulp doorrecht, noch iiil:, noch dapperheid te veld»
iie ftaatzucht joeg weg, en heeft my weêr herfteld.
O 3 hen-
-ocr page 131-2io ρ. l α ν ε ν d y κ s
HENRIETTA ΑΝΝΑ van ENGELAND,
gemaaïin van Philips van Fratikryk,
hertog van Orleans.
De min verbond my aan het huis van Orleans;
Dus hield de Britrche zon in 't Franfche ryk haar glans,
Na dat een twiftwolk haar verduifterde aan de kimmen,
Terwyl de itaatskomeet van Kromwel was aan't klimmen.
ANNA HYDE,
eerfle gemaaïin van Jacobus den 11.
De min vm Jork zet my aan 't hoofd der hertoginnen.
Ik baarde 't Britfche ryk twee groote koninginnen.
Hoe heerlyk is de dag voor kerk en ilaat gevierd ^
Toen ik de moeder van Maria Stuart wierd!
pnnfcs van Modena, Hveede gemaaïin van
Jacobus den II,
'k Verliet den ttOon, en ben den haat des volks ontvlucht,
Door raad van mynen vorft , met die verdachte vrucht,
Die om het ilaatsbelang der geeftlykheid van Romen,
Te onryp, op ons gebed, ter waereld is gekomen.
ÏII
hertog van Momnouth, natuurlyke zoon van
Karei den II.
ik was uit Smarts bloed, in balHngfehap gebooren,
I)oor heimelyke min , en trok het harnas aan ^
Om myne handen aan de kroon myns ooms te ilaan :
Maar heb 't oproeng hoofd op 't ftraftooneel verloren.
Π,
JAKOBUS de
koning van Groot-Brittannië.
Beftreed met Franfche hïilp 's ryks Godsdien ίΐ en deAvettenj
Om 't Roomfche Misgeloof op 't Britich altaar te zetten;
Dies trok Oranje 't zwaerd ; ik vluchtte, ontroerd van brein
Dat bracht hem op rayn troon, en my te Sint Germein,.
koning van: Groot-Britianje fiadhouder van
Bolland^ enz.
\
'k Befchermde *t vaderland als priniè van Oranje,
Ën voer met Hollands vloot gewapend na Brittanje,
Waar door gewetensdwang met Jakob't ryk mtftoof,
^n ik ten troon fteeg als befchermer van 't gdoüè
H2 ï». l α ν g ε ν d ν κ s
■kenmginvan Groot'Brhtmje, genmalin van
WHIem, den UI.
Als *t ryk ten doel ftond voor geweetensdwinglaiidy,
Gorde ik den vroomften held, myn Willem, 't ζwaerd op zy·
Ik heb voor myn gemaal, en vaders ziel gebeden:
Denk welk een troon ik, na zyn neêrlaag, op moeiltredenl
F R Ε D Ε R I Κ de ï,
koning van Pruijfen.
1c Wasiioning Willems neef, en PruilTens eerile koning;
Hy waakte in 't Britfche ryk voor de Euangelieleer,
En ik in 't Duitfche ryk, tot myne onfterflyke eer;
Wy achtten de eed'le deugd veel meer dan onze krooning.
iii?
-ocr page 134-gedichten, 113
UITLEGGING
VAN DE
Voor de Gefchiedenisfen van Engeland, door den
heen de L ΑRRET.
^geschiedenis, van haar beschermgeest trouw bemind,
pcngt in 't geheugboek al 't merkwaardigft , dat zy vind ,
5 't Britfche r^k gebeurd , uit oude en nieuwe flukken;
pie veel Beschermgoón vlug den tand <.ies tyds ontrukken.
iii
m
):f1
;i ί
1ί:ί|
ί'ίιΙ
m
ii· L
É
IS
I;
/'ïa
1«
Ïï'il
sRyks hoofdiladt LONDEN praalt van ver met Paulus kerk.
^^et Beeld des Schryvers voert de Faam tot boven 't zwerk.
van den heere
^ i^enseel heeft wei LARRET gefchilderd naar het leeven :
f^'Iiiar niets dan trekken van het aanfchyn kunnen geeven;
Schryver fchildert zelf, met fchooner ftyl en zwier,
iyn geest en ryk vernuft, voor eeuwig, op'tpapier.
DEEL, P BY-
y
11
tl
•ir
114 Ρ. L Α Ν G Ε N D Υ Κ S.
BTSCHRIFTEM
ο ρ D Ε F I G υ υ R Ε Ν ACHTER D Ε
Α F Β Ε Ε L· D I Ν G Ε Ν
der merkwaardigst Ε
VAN HET OUDE EN NIEUWE
fi/a BH^ ^
T.
INGEHEELE YELS PLAATEN GEëxsT DOOR
J Λ N^ LUIKEN.
Het geflachtregifler van Jezus Chrtfius,
eSilo, naar den vleefche 5 uitjudaas ilam geφrooteπ:»
Wordt van de aardfchvaders, en de koningen aanfchouwd?.
Door de oogen des geloofs, als waare deelgenooten
Des hemeiryks, wiens vreugd zyn wyzen mond ontvouwt,
't Vcrfchiet toont Adams val, en zyn nakomelingen,
Vt'rloft door's Heilands dood, die glansrykopwaard zweeft,
(Na dat de Apoftelen zyn zegening ontfingen
Op Thabor) na den troon, die hem zyn Vader geeft;
Van waar hy weder op de wolken zal verfchjaien ,
Als Rechter van 't heelal, omringd van Chevubynen.
Ε D Ι C Η TEN. MS
Door 't lyden ileekt de zon der onbevlekte Waarheid
Op haarcn Hoekiteen af, en overwint de Dood.
't Geloof, de Liefde, en Hoop, befcheenen van haar klaarheid,
Geleiden ons tot Godt, in d' allerhoogften nood; ·
Zyn W^aarheid is de zon, die 't onweer op doet klaaren.
öaar 't Schip des levens wordt gefiingerd op de baaren.
Het Kindtje jezus in doeken gevoonden.
C)e zuiv're Moeder maagd zit arm'lyk in een ilal,
Met Godts geliefden Zoon, den Koning van 'c heelal,
i) en Voril: der Eeuwigheid, Raad, iterkte, kragt, en held,
i)ie in het vleeich vei-ichynt ; opdat hy, dien ^t geweld
I)es doods heeft, overwinne, om^doorzj^n kruis en fterven,
tiet eeuwig leeven voor het menfchdom te yerwerven.
De Star geleidt de TVyzen na Bethlehem.
Wie oogen heeft, die zie! wie ooren heeft, die hoor!
Godts Leidftér licht ons toe. De W3'zen gaan ons voor.
ï>e duifternis der Wet, de fchaduw is verdweenen !
Een nieuw gefternte is zelf den Heidenen verfcheenen;
i)at leidt ons uit de pracht van 't aardfch Jeruzalem
Tot Jezus, 't Godlyk licht, in 't ned'rig Bethlehem.
Ρ 2 Jefis
-ocr page 137-ii6 Ρ. LANGENDYKS
^efus op de Tinne des Tempeh.
De Satan voert vergeeffch Hem op den hoogen Tempel,
Die zich vernederd heeft tot op den laagften drempel.
Geen hoogmoed vat op Hem, die alle hoogmoed doemt,
En 't is geen aardfche macht, daar 's hemels Heer op roemt.
Al 's Waerelds ydelheid moec als een bloem verilenfen.
Godts Zoon begeert, als menfch, geen ydele eer van menfchen.
De Evgeï het had-water van Bethesda heroerends·.
Dé Zieke wacht met pyrr, dat de Engel daale in't Bad^
.En roere tot zyn hulp Bethefdaas heilzaam nat:
Doch ziet geftaag voor hem een ander nederdaalen, -
Tervvyl hy vruchdoos kermt door lydelooze quaalen,
Tot dat hem Chriitus doopt, door kragt van'tNieuwverbonct
In 't wafchbad der Genade, en maakt zyn ziel gezond»
Ds Liefdadigheit dei Samarïlaans Jegens een geliivetflen Jeod.
De Prieiteren Levyt, vervreemd van medelyden .
Zien eenen Jood gequetll;: doch trekken 't zich niet aan,
Schoon hy om byftand kermt, en met de dood moet ftrydeii;
Maar eindlyk vindt hy hulp by een Samaritaan.
Een vyand zalft zyn wond, en wil hem 't leeyen fpaaren ί
Godt eifcht barmhartigheid , en doemt de huichelaaren.
gedichten. 117
Maria aan de meten van jefus.
Maria luiftert fnel na Chriftus dierb're reden,
Daar ze aan zyn' voeten zit, verrukt in haar gemoed,
Terwyl haar zufter , met een hart vol bezigheden,
De fpj's en drank bereid, die ilegs het lichaam voedt.
Maar Marthaas yd'lQ zorg moet tot verwyting hooreii:
Wees itil; Maria heeft het beite deel verkooren.
Z>e genodigden tot het Avondmaal ixicigeren te komen.
Een Heer des huisgezins noodt zyn bekende vrinden
Ten Avondmaal; waar van niet éénen zich laat vinden;
Dees heeft een Akker, die een Wyf, de derde Vee,
Waar mee h^ zich vermaakt, en weigert 's Heeren beê.
Dus zoekt de menfch een glimp, en ongegronde reden.
Om niet na 's Hemels difch, dan als \ hem luftj te treeden.
De verloren zoon den draf der Z'üoynen eetende.
Nu eet de dart'le zoon den draf der vuile zwynen;
Zyn erfgoed is verquift, nu leeft hy buiten raad:
Maar de armoê dwingt hem voor zyrr vader te verfchynen
Die hem, om zyn berouw, uit liefde niet verfmaadt.
Keer arme en yd'le menfch, tot Godt uw vader weder^
Hv is genadenryk, en mint zyn fchepfels teder,
Ρ 3
-ocr page 139-iiS ρ. - l α ν g ε ν dλ^k s
Overokedt van goederen doedt nkmant alken leeven.
De ryke dwaas wierdt vet, en zyne koorenfchiiuren
Zyn voor den oegfl: te klein, waarom hy nieuwe bouwt,
Als of die overvloed van jaar tot jaar zou duuren,
Daar 't alles ydel is, waar op hy zich vertrouwt,
ó Zorgelooze menich ! denk wat gy hebt te fchroomen:
Uw ziel, ó dwaas! word iii deez' nacht van u genootnen.
De 'waMerzusbfige door Chrifius genezen.
De waterzuchtige kan zynen doril niet laaven.
De drank ontrteekt hem meer: maar't Chriftaltyne nat^
Het Woord des leevens, dié genadenryke gaaven,
Verquikken 's menfchen ziel in 't heilig waterbad.
Die van het water drinkt, dat Chriftus hem wilgeeven.
Zal nimmer doritig zyn, tot in het eemvig leeven.
Oe
Een arme PFeduwe i^jerpt t'Viee penninkjes in den fchatkifl.
Een arme Weduw werpt in de oiferkiil eeB fchat:
Twee pe-oningkjes., ligt al den rykdom dien zy hadt,
Waarom Mar Chriftus roemt ver boven ryke dwaazen
Die op een^grootef gift veeltyds trompetten blaazen.
De Heef, die alles heeft, ziet op de gaaven niet;
Maar of onze ófferhand door 't reirje hartgefchied.
gedichten. 119
Ds Fkarizeeuv: en de Tollenaar.
Wat pryil de Farizeeuw zich zelf uit eigen liefde!
Al zyiie fchyodeugd is een gruuwel voor Godts oog:
Boetvaerdigheid, die 't hart des Tollenaars doorgriefde.
En om genade fmeekt, behaagt hem, die omhoog
Elks hart en nieren kent, die hy beroert inwendig.
Onze eigenliefde is rook: Godts liefde blyfc beftendig.
Zacbeus op den wilden vygenboom.
Zacheus, zittende op den wilden vygeboom.
Ziet onzen Heiland aan, met innerlyken fchroom.
De Heere zaligt hem, en laat hem tot zich treeden;
Dewyl hy door 't geloof op Chriitus zig betrouwt,
En,'t geen' de aardichvad'ren na verlangden,klaar aanfchouwt.
Des Heilands leflen hoort, en ziet zyn' wonderheden.
Ik ben hongerig geweejl, en gy hebt iny te eeten gcgecccn.
Een aalmoes, die men geeft uit enkel mededogen ,
Is menfchlyk: maar die iets om Chriitus wille geeft.
Aan de arme leden, die hy nagelaaten heeft.
Geeft zynen Heiland zelf, door 't waar geloof bewogen:
Die met deez' trooftfpreuk zulk een zuiv're mildheid pryft,
'k Ben hongerig geweeft,' en gy hebt my gefpyft.
Ik
-ocr page 141-120 ρ. l α ν g ε Ν d υ κ s
Ik ben dorfiig ge-weeft, en gy hebt my te drinken gegeven.
Wie dorilig is na Godt, de bron van 't Hemels Eden^
Liiave uit mildaadigheid den dorfl van Jeilis leden.
Een gift om Chriilus wil is aangenaam en rein >
Dan drenkt hy u voor niet, uit zyne heilfontein;
Dan hoort gy zyne item hier naa in 't eeuwig leeven:
'k Was dorftig, en gy hebt my laafFenis gegeeven.
Ik was een vrceinüe'ing^ en gy hebt my geberhcrgL·
De heilige van ouds heeft door barmhartigheid
Godts Eng'len , enbewufl:, fomcyds io huis geleid:
Doch grooter was biin heil, die Chriftus leerelingen,
In hunne vreemdlingfchap, vol liefde in huii> ontfiagen;
Dewyl de Heere zelf door zynen mond verklaard : cji! ,
Gy gaaft my herberg toen ik vreemdeling was op aard.
Ik was naakt,, en gy hebt my gekleed.
Ik
Het kleeden vnn den menfch was de eerile liefdedaad,
Die Godr aan Adam deed, in zyn gevallen ftaat:
Dat moet den Chriften tot barmharngheid verwekken
Om zynen Broeder, als hy koude lydt, te dekken: ,
Dan ftaar i-odts liefde zelf van haaren kant gereed
En zegt aldus: 'k was naakt ^ en gy hebt-my gekleed. .
k
-ocr page 142-Ik ben krank gtmefl, en gy hebt my bezocht,
Hoe menig zieke wierd door Jezus hulp gezond I
De Balfem Giliads, gedropen uit zyn mond,
Geneefi: de zwakke ziel van allerly gebreken.
6 Chriften, die uw tyd altoos hebt uitgekocht,
Ten trooft der zieken, hoor uw Heiland namaals Iprekea
Totu: 'kben krank geweeil , en gy hebt my bezochL
Ik was in de gevangenis, en gy zyttot my gekomen»
Denk hoe een Chriiten ziel, door tirannygevangen,
Na zynen broeders trooft moet in den druk verlangen;
Hoe zeer't zyn hart verlicht als hy zynaanfchyn ziet.
En hoe hy wordt verquikt wanneer hy hulp geniet.
De Heere zegent dus den troofter aller vroomen :
Ik zat gevangen, en gy zyt tot my gekomen.
Chrlflusvindzyne Difcipelen βααρεηάε.
Als Jezus zich bereidde om in den dood te gaan,
En die verfchrikkingen zag in ilagorde ftaan,
Die dropp'len Zweets, en bloets. vermengd metheete traanen.
Ten lyve uigoegen, in den hof Gethfemané;
Moeft hy de Apoftelen nog wekken en vermaanen!
Zo weinig denkt de ziel aan Chrxilus hartewee.
UI, Deel. Q_ Men
-ocr page 143-φ. -L Α ]>i'G Ë Ν s.^
Men hlintlt y-eftirde oogin, en flaat hem in hei- aangezicht, .
BefcÈiotnv êét' Ijfd^aénifeM van ©vergi-oet gewicht.
Men bindt den'Meiltód, fputiwt, en flaat hem in t gezicht!
Een Chriften lt^^'dë ^yö j' ja de '
Van eenen ziëïsttran:: maar niet wel· fmaad verdraagen; '
DBch-rrdoit zich met zyn Heer, die in zynTmaad en fraart,
Zachtmoedig^s geweeil j^^-en tiedèrig van "hart..
...r-C,
Piiraï I:iew:emt' ^yne'zonde.·
Die Peeef dïe zyn öe^r in: nood-niet zoü veriaatert,.
A^erzaatóem'dnëlvèïf, hy ra ^
De Hi?iand ziét %ίΐϊ: iïj^ g^t Weg nu kraaiji de haan
En hy, vol nahérotiw, verfmelt in traan op traan .
Nu voelt hy' éhÏiitüs fpreuk op zyne ziele paffen:
Gy hebt geen deël aan my, indien gè ü niet laat waiTchem
Judas i^anboop.-
6 Jndas, Gierigaart Γ gy hebt nw'' Heer vermaden r
Maar allermeeii mv zelf. Gy hebt verkocht om geld ^
Die ons heeft vi-ygekocht , van 't fchriklyk doodsgeweld.
De wanhoop fchildert nu in 't hart uw booze daaden.
Uw ziel heeft niet vertrouwd op haar verkochten Heer;
Dies ftort gy m et denftrop, uw loon, ten afgrond neêr.
Eu-
-ocr page 144-C -evbi r CrMr Ί M- . i
Eutychus flaapende vali vit een Fenfier dood.
Eutychus, zittende op de derde zoldering , , ^
Vak dood ter aarde neêr; wyl hem de top beving.
Wanneer de Apoftel deed iiet woord des Heeren hooren.
Elk is verbaaft , en houdtEktychus voor veiloren : -
Maar Panlus wekt hem uit den doode , door ,de kracht
Des Heerea, die hem fterkt met wonderba^ire macht.
Jgabiis bindt zkb met den górdel van dm Jpoflel Paului.
Agabus, die zich zelf tnet Paulus, Gordel bindt,
Voorzegt hoe 't Joodfche volk isof bitt're wraak gezind,
Hem, die dien Gordel draagt, op'ton voorzienil zal vangen,
.En in Jeruzalem met harde-banden prangen : : : ,,
Maar Paulus ruit zich ^tot den geeftelyken ,i]tryd;,
Dewyl'hy overwint die om de. waarheid ,,,
: JV^
, ir
De
De Frowm eü de., Drdak.
De vrouw die met de zon (of Chriilus) is bekleed,
En op de maan (dat is de Synagoge) treedt,
En twaalef fterren draagt om 'haaren kruin te dekken,
Die tot een zinnebeeld van Godts Apoft'len ftrekken,
Verbeeld de waare Kerk op Aard, die zwanger is,
En fteets beloerd word van den draak der duifternis,
q.
-ocr page 145-ίΖ4 Ρ. L Α Ν G Ε Ν Ö Υ Κ ^
De Vrouta door den Draak vervolgd.
De Draak van Micbaël ten Hemel uitgeworpen,.
Vervolgt de vrouw die op haare Arendsvleug'len vluchr.
Hy ipuuwt een waterftroom; opdat zy 't nat zou florpen ,
En dus verdrinken met haar langgewenfchie vrucht:
Dat Zaat der vrouwe, dat den kap hera in zou treeden,,
Om dat hy Adams val heeft uitgewerkt in Eden.
Be groote Koer zittende op een gedróchtelyk heejL·
De Hoer van Babiion die woont op Zeven berden,
En zittende op een beeft dat ^even hoofden heeft.
Die haaren Gruweldrank van hoereryë geeft,
Aan machtigen der Aarde, en durft Gods gramfchap tergen.
Vervolgt de waare kei^b door haare afgodery j
,Wyl 't zevenhoofdig beeft haar voedt met hovaardy.
Uil·
-ocr page 146-GEDICHTEN. 125
DER BIERKWAARDIGSTE GESCHIEDENISSEN VAN HST
OUDE EN NIEUWE TESTAMENT DOOR
J. L U I Κ Ε Ν.
e Blydehooifchap fteekt desHemefe vreêtrompet,
ÏSa dat ter linkerhand de Tafelen- der wet,
Boor Godcop Smal in vuur en vlam gefcbreven .
Het Zaad van Abraham door Mofes zyn gegeeven,.
Men ziet hoe op *t Altaar *r Tneeuwk Vers:.o£nlam brandt;
Een heilig zinnebeeld van Chriilus offerhand
Waar voor vorft knielt, befchouwende in vertooning
Dien Ttiefier dien Profeet, m hoog-gezalfdeii: Komng,
Die zes paar fiammen van het Juk bevryden zal .
En eeuwig heerfchen als Monarch van 't ganfch Heelal
Die NydyéiQ Dronkenfitap, en Gulzigheid met hoeden 5
En roede en blixem uit zyn koningryk zal roeijen,
IS/lct gierigheid y, geweld, geveinfdheid^ hovaardj,
En maaken Israélvmjaaffche banden vvy\
't Welk fherafims vertreedt,- de beelden zyner vaderen,
Om zyn Vadojfer met een zuivre ziet te naderen»
't voórfpelt de Hoop een eeuwigduurenégoed.
Nu 't zaligmakend'woordt Godts eerfte wet verzoet.
En leeraart , hoe de menfch met harte , ziel en zinnen^
De kroon en palmtak moet door liefde en vrede winnen
Q 3
-ocr page 147-12^ ρ. l α ν g ε ν d y κ s
Om νοί Ootmoed, tot Boetvaerdigheid h^xQió. ^
Eenvoudig 2l\s QQn ^ Voorzichtig'm h^ltid ^
Ryk van Gerechtigheid, Barmhartigheid en zeden,
Den Geever alles goeds te nad'ren met gebeden:
Door wiens genadegift , zó zegenryk! zo goed!
De kranke ν^οχά gelaaft, die honger lydt gQVOQd,·
De dorfiige gedrenkt, de vreemdeling wel ontfangen.
De naakte warm gekleed, de éWendigQgevangen
Uit zynen nood verloftl Wel hem die aldus werkt
Door werken des geloofs , van 's Heeren geeil geilerkt !
Hy zal uit 's Heilands mond, gelyk de i^pfielen ,· boorén
Geniet des Hemels vreugd: gy zyt myn uitverkoren I
OP
-ocr page 148-G Ε η ï C Η τ Ε Ν. Τ2γ
Q ρ D Ε
V Ε R S Α Μ Ε L I Ν G
DER · ■
van den geleerden
'j^ iet Nederlands Parnas het Hollands maatgedicht
Van zyn S c ri ve r i us , dien letterheld, in 't licht?
Zyn nu de Paerlen lang verftrooijd op alle wegen^
Naaiivvkeurig opgezocht, en aan één fnoer geregen?
Dat dan de Zangheldin zich eeuwig daar mê 9ier,
Die haaren Dichter heeft bezield met Hemels vier.
(1) Driedubbelde Minerf, die uw geleerden Schryver·
Hebt in ixw' fchoot gequeekt, gy zyt verplicht den yver
Derkunitverzamelaars van deeze Poezy
Te roemen!. en die eer te geeven aan het Y,
1 Dus pleeg Scriverlus zyne mosderflad HaerUm te noemen, om baar dap^
perheid tegen de disüinglandenhaar vernuft in de vievery ^ en.baar. vindingdfr-
•^rjikkunji.
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
Dat daar uw Fenixgeeft, op 't nieuw uit de afch herbooren,
Klapwiekende in de lucht, zyn maatgezang laat hooren.
Roem dan meteen de pen die, fchoon van ftyi en taal,
Den levensloop befchreef van uwen Martiaal;
Alleen geen Martiaal: maar doorgeleerden Schryver,
Die 't dierbaar Vaderland verplicht heeft aan zyn yver;
Die in de aloude fpraak., op menig edel blad.
Den rykdom heeft getoond van zynen letterfchat,
En *t ryk en fcherp vernuft de waereld heeft doen kennen ,
Door zyn verklaaringen der Griekfche en Roomfche pennen;
Die Hollands Oudheid heeft gedolven uit het graf.
De Fabelen öntdekt, en wieder'r leven gaf
Aan de eedle waarheid, die in 's lands HiftorieboeTien,
Voor zynen tyd, nog ver in 't duifter was te zoeken.
O Wakkre letterheld, die by 't gefternte leeft 1
ó Fenixgeeft ! die op fiieeuwitte vleuglen zweeft!
Uw pen in Neftar doopt, of op het Hemelteken
De Lier, uw ving'ren roert, van heilig vier ontfteken,
Gy ftrekt een helder licht voor myne Zangheldin !
Nooit treedt zy zonder u den krommen doolhof in
Der oudheid, als 't haar luft de ftaats-en krygsbedryven
Van Holhnds graaven, en den adeldom te fchryven;
Nog fuft zy menigmaal als ze u, haar Noordftér, miil,
En in een duiftere eeuw na Staatsgeheimen vift.
6 Hoofdorakel! baak van myne Jaargedichten,
Ik zal u in myn han een gloeritempel ftichten;
Want dat betaamt my, als uw Stad- en Naamgenoot:
Oy hebt uw Vaeders roem door uwe pen vergroot;
Cy
-ocr page 150-gedichten. 129
G^^ hebt in 't letterperk voor Koster s eer gevochten,
Hem eenen Lauwerkrans om 'c gryze hoofd gevlochten,
En zonneklaar getoond, dat de eedle DrUkkery
Door hem gevonden , en het eerft geoefend zy.
6 Hoogverheven geeft, bemind van Letterhelden I
Wie kan uw roem, wie uw verdienden beter melden ,
Dan zy die nevens u in top van eere ftaan ?
Men fpreek de Groot aan 't hoofd der lettergrooten aan,
Voorwaar hy zal uw lof doen aan den Hemel ryzen.
De baatzucht, of de nyd, raag t' onrecht u verwyzen,
Om 'tvaers by 't beeldtenis van Hogerbeets gefield.
Als 't dierbaar Vaderland door Kerkwiil en geweld
Vanéén gefcheurd, geen WOord dorilvoorde vryheidfpree-
Toen is uw eedle trouw en moedig hart gebleken. (ken;
Gy zaagt de onnozelheid van Hollands vadren aan !
Gy zaagt de helden in den hangen kerker gaan ,
En dorit op ban en boet nochtans hunn' deugden pryzen,
Of met de lekkerny van uwe lett'ren fpyzen.
Uw geeft iluipt door uw lift in 't Loevefteinfche flot,
En trooft den grooten Huig in zyn rampzalig lot,
Den Delffchen Fenix die de Haviksklaauw ontvlogen,
Vol ipy^s wierd nagegluurd van vierentwintig oogen.
6 Haerlem! voedfter van dien grooten letterheld,
Indien gy op uw Markt het beeld van Koster ftelt,
Laat dan Scriverius hem met zyn lauwren kroonen:
Zo toont g'uw dankbaarheid aan uw twee grootfte zoonen.
AAN
ÏIL DEEL,
-ocr page 151-130 Ε L Α Ν G Ε Ν D γ Κ S
geplaatst voor zyn geletterd man
VERDADIGD EiN verbeterd.
Geleerde BidloOj die de webbe van uw leven
Met wysheids-draaden van Minerva hebtdoorweeven.
En 't Atthieich Heiligdom met uw vernuft beü'adt,
Waardoor uw pen befchreef de waereld wyze Sradt 1,
De voedfter van den geeft der Grieken en Latynen ;
Waarom mag zulk een' zon ons Neêrland niet befchynent
Of ileepte de Ottoman , door bittere ilaverny;
Ilaare oude glorie weg, gelyk haar' heerfchappy?
Oneen, uw letterfchat, haar roem, gaa nooit verloren.
Maar 't fchynt gy voelt uw geeft metgrooter yver fpooren»
Om in uw ouderdom, met wysheid, kracht en zwier j
Den val van Salems Kerk te maaien op 't papier,
Daar Slons dochter moet op 't puin des tempels treuren.
En Jacobs Stamboom al zyn takken zien verfcheuren ,
Jeruzalem verwoefl, den brand in 'i Ced'ren hout,
£n 't Roomfche Kapitool vergerd met Ophirs goud;
Opdat men Godt niet meêr in prachtige gebouwen,
Bedektmet vleug'len van z.yne Eng'len mochte aanfchouv/en
Maar door het rein geloof in zyn beminden Zoon,
Die Salems myter paart met Koning Davids kroon,.
GEDICHTE Ν. Ϊ3ί
Zo rent gy fchrandre man door alle letterperken,
Vaar voort, de prys hangt op, voor uw doorliichtewerken,
Een prys van grooter nut, voor die het recht waardeert.
Als naa 't Olimphiefch fpel den helden wierd vereerd.
De Zangberg dankte u kortsvoor een der buitenfprongen:
Het Ρ Λ Ν ρ O Ε τ I c ο Ν, ons deftig toegezongen;
Nu plukt g'uit fchrandre keur, een Italiaanfche bloem,
Die geen Boëthius te wyken heeft in roem, .
En waardig om een naam als Graciaan te draagen.
Dit fchoon volpittig werk wil Nederland behaagen ;
Dewyl het is doorzult met krachtig Atthiefch zout,
En, dus verfmolten, blinkt gelyk gezuiverd goud.
Nooir wierd Geletterd Man op beter wys verdadigd
Dan door dit deftigpleit, datitreeit, en nooit verzadigt.
Een Lauwerboom, waar op geen quaade mispel waft:
Maar ieders reden weegt, en op de hoofdzaak paft.
Nooit wierd Gelétterd Man njerkterd met meer reden
Dan hier, daar alles ftrekt tot betering der zeden.
Dat Momus dan vry wyk', dit defdge papier
Befchermt een Wyzen man, als Pallas haar pantiier.
Heb dank, geleerdeVriend, voor't licht dus fchoon verfchenen:
Maar 'k maan u nog eens om de fakkel van Athenen ;
Doch wordt gy door iets fchoons daar nog van afgewend, '
Zo denk de tyd is kort: de glorie zonder end.
OP
R 2
-ocr page 153-'tsa' ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
VAN DEN HE ERE
Hoe
ο ρ D Ε
I C Η Τ
DIRK SMITS.
ó Cj odtgewyde Poëzy,
ó Zielevoediter I ipysc ge my
Met nektar uwer bloemen ?
Wy zullen uwen geeft, ó Paradysnimf, roemen»
Gy vliegt bezield van Hemelmin,,
Het zangkoor van Godts eng'len in ^
Op eene wolk van traanen,
Die Jesiès zoon den weg ter zielsverzoening baanen.
Gy zingt met kracht van Paulus geest 5
_ Hoe zyn bekeering zy ge weeft,
Toen 's hemels blixemfchichten,
En Jezus donderftem zyn duifter hart verlichtten.
GEDICHTE Ν. Ϊ3ί
Hoe fmelt uw ziel in kuifche min,
Als Jojakim zyn bedvriendin
Door deugd ziet zeegepraalen,
En de ondeugd voor 't gerecht het hoofd moet onderhaalenl
Dat elk (het grieve Antiochus,)
Uw Machabeefche Moeder küsf.
Die Godt, in zeven zoonen,
Wil met een martelkroon van zeven ilerren kroonen.
Wy ruilen In uw* Hof der Ruit,.
, Door hemelzang in ilaap gefuft,
Op 't bed van Mengelbloemen ,
Die geeilig gefchakeert uw ryke vinding roemen^
R
Onfterffelyke Hemelmaagd,
Die myne zangnimf liefde draagt,.
Waar kan zy u meê 9ieren f
De Hemel kroont uw hoofd met Paradyslaurierenv
Ε L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
ο ρ D ε
D I C Η Τ L I Ε V Ε Ν D Ε
VAN DEN HEERE
6 CjTodtgewyde Poëzyl
i) Zielverquikfter, honigby.
Die neélar zuigt liit bybeibloemens
En, met uw cherubyne item,
Ons lokt naa 't nedrig Bethlehem,
Wie zou uw' hemelzang niet roemen ?
Waar heen vervoert gy mynen geeft.
Als hy uw goude nooten leeft !
'k Zie 't heir des hemels nederdaalen.
Dat aan de herders in het veld
Immanuels geboorte meldt;
Ik ziè de ilar der wysheid ftraalen.
De
-ocr page 156-De Dichtkunil looft, in fnaarenfpel.
De hoop, de trooft van Israël,
Gekoefterd in een flegte wooning,
Door de allernederigile maagd,
Die haaren zoon en fchepper draagt,
Dien prieiÏer, dien profeet, en koning.
ó Diclitkiinil, gy ontfonkt myn ziel,
En leid my daar ik nederkniel,
In 't ftofvoor mynen; Heilands voeten-
De ftal, waarin de kribbe ilaat.
Blinkt fcliooner dan de dageraat..
Hier zal ons niets dan heil ontmoeten..
„ Ik kniel voor uwe kribbe, ó Heer I;
Naait deeze onnoosle herders neêr.
En ofFer u , met de Ooftervvyzen,
In plaats van wierook , mirre en goud .
Een hart dat op uw gunft vertrouwt,
Terwyl we uw' naam in dichtmaat pryzen.
Zo> verr' de Bosch ontfonkte my
Uw Godgewyde Poëzy,
Dat ik des Heilands lof moeft zingen.
Gy maakt myn dichtkunil los van de aard j
Zy vliegt met de uwe hemel waard,
En wil door lucht en wolken dringen.
Maar ach ! zy is te zwak en teêr,
Zy ftrykt haar ilappe vlerkjes neêr.
En poogt vergeefich u naa te ftreeveo»
Loof, loof de hoogde Majefteit,
Zy kroone u met de onilerflykheid,
De kroon des heils, in 't eeuwig leven..
135
5?
0F
ι3<5 ε L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ s
ϊί
i π'*
ο ρ D Ε
VAN DEN HEEKE
hl',
iets haaltby 't Bybeldicht, doorbemelfche eng'ietongen,
Den Allerhopgilen, in het diamante licht,
Dat eeuwig afftraalt van 't drieheiüg aangezicht,
Omringd van Zon, en Maan, en Sterren, toegezongen.
Het voed zich uit de bron op Sions berg ontfprongen,
Die Davids geeft ontfonkte in zielsverquiklyk dicht.
Met harpklank, ftem en hart, en oog, om hoog gericht:
Een galm uit 's Konings huis den hemel doorgedrongen.
Uw geeft, o Heem si bekoord door heilig iiiaarenfpel,
Voert'de eerfte Vaders van her vorillyk liraëi
Ten hemelzangberg op, op allerhande wyzen.
Elk boezemt zyn gemoed in vreugde en droefheid uit 5'
Of maalt een tafereel van zedenryk geluid;
Wie 's hemels harpzang pryft, zal uwen lierzang pryzen.
OP
-ocr page 158-ο Ε D ί C Η τ Ε Μ 537
ο Ρ D Ε
VAN DEN HEERE
e Fabelwysheit van de Grieken
Vloog eertyds op Kaldeeuwfche wieken
Met Plato in 't Atheenfche rchool,
En voedde met geleerde blaêren
Den Dichter, Wysgeer, Redenaaren
Ên Raadeii zelfs, voor 't Kapitool:
Wanneer het waerelddwingend Romen
Hadde alle Goden aangenomen,
En 't rond (1) Panthéon toegewyd.
De Wysgeer trok het hoofd vol kreuken,
En baarde een reeks van wonderipreuken;
Terwyl de Dichter zynen vlyt
In de oude Fabeldichtkunft toonde,
Waar door men hem met lauren kroonde,
ill. Deel. S
D
En
1 Deze marmere Tempel is te Rome, terwylanderen vernieldzyn, toe
op deezen dag ftaande gebleven. Hy wierd Panthéon genaamd, om dat hy ter
eere van alle de Goden gebouwd was. Heden noemt men den zelveri. S.
^laria Rotunda. In plaats van de afgoden worden daar thans alle de Heiligen
gelyk in gevierd,
Ε LANGEN DY Κ S
En in de gunft der Cezars bracht.
Maar als de tong der Redenaaren,
En 't zoet geluid der dichters fnaaren
Verftomden door de dommekracht
Van norfche Gotten en Wandaalen,
Heeft ook de Dichtkunftmoeterr dwaaleOj.
En eeuw op eeuw verdrukt gefchreid,
(Om dat by de Oilrogotfche blinden
Niet één Me9enas was te vinden)
Op 't puin der Roomfche Mogendheid^
Doch als de woedende Barbaaren
In 't eind geraakten aan 't bedaaren,
En luiilerden ηa eer- en plicht,
Zyn klinit en wysheid traag^^ herbooren ^
En boeken, onder \ puin verforen,,
Gevonden ^ enr gebracht in 1 licht,,
Wy zwygen van de Sulmoanen
En eedle Venuzyner Zwaanenv
Vereeuwigd doorhunn' poezy;;
En ook van dien die 'toude Grieken:
En Rome op onnaervolgbre wieken
iNaftreefden aan het kunitryk Y r
Nu oogen we ©p deeerwaarde grysheid
Van Fedrus geell, vol Fabelwysheid^
Die door geluk het licht ontfóng;
En federt: in verfcheide taaien
heïdrtikt ,, en menigmaalen^
Ge-
GEDICHT E N.
Gelikt is als een beerejong.
De hedendaagfche Batavieren
Ontfingen ook die wyze dieren,
Gezonden uit Ezopus naam,
Om op de vvaereldfche gebreken
Te fpocten, fchimpen en te preeken;
Opdat zich yder daar voor fchaam*.
La Court, die uit die oude bronnen
Een' geeft van wysheid had gewonnen.
Bracht voor 's lands vryheid in het licht
Een Fabelwerk ten nut der heeren
Die 't Vaderland met lof regeeren,
Dat nu verfchyni in maatgedicht.
Wy zien de Staatkunde en de Zeden,
Gefchikc naar deugd , verfland en reden.
Hier ipeelsgewys, in ernft en boerc
Door een van Hollands Fenixpennen,
Aen haar verheven vlucht te kennen ,
Op 's vvaerelds ipeeltooned gevoerd.
De Dichtkunft 'zal u eeuwig danken ν
Hoogstraten, ^diem-t zuivere ^klanken
Den vaderlandichen Zangberg fti'edt.
De Hemel kroone uw gryze haaren
IVIet iSions onverwelkbre blaêi^n
Als ge, afgeleefd, uw l5'k^ai>g qaedt.
In
m F. L Α Ν G Ε Ν D γ Κ S
I Ν Η ε τ
STA Μ Β Ο Ε. Κ
vanden η ε ε r
' i
lid van 'τ kunstgenootschap
ί
t
NAT U R Α E T Α R Τ Κ.
Aan
BE DICHTKUNST AAN D EN- Μ Δ Α STRO O Μ,?
w
ie is de lieve Maagd ,,
Die op haar' fchedel draagt
Een eerkroon van Laurieren ?
De nimf van top tot teen,
Volfchoon , en net beiheên,
Begrimd door domme dieren ?
Zy lokt met zoet geluid
De ziel ten boezem uit ,-
En doet haar' minnaars blaaken.
De deugd, die haar geleidt,
Belooft de onfterflykheid,,
G Ε D I C Η Τ Ε Ν, 141
Aan die haar zoetheid fmaaken.
Zo dikmaal als zy blooft,
(Wanr ze is van hemels krooft)
Ontluiken duizend bloemen.
Haar geeft is vleg en vry.
Ik zou haar PoEZY
Van hemelfche afkomfl: noemen»
Wie deeze nimf-wil zien,
En aan haar hulde biên.
Bezoek' de Maasgodinnen
Daar voedze 't Hemelsvuur ,
Door Kunstliefde en NaTÜÜR,
En leert den. dood verwinnen.
In Haerlem
ien lö der ^ 173(5.
S 3,
142 oP. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
het
VAN ONZEJi HEERE^ EN ZALIGMAAKER
Geplaatfi in het boei der menigvuldige herymingen van 'i
volmaakt Gebsd, verzameld door den Be ere
J. C O ü C K,
6 Cx y! die zyt in *t Ryk des Hemels, Onze Vader!
Geheiligd werde uw naam! uw koningkryke nader I
Dat hier op aarde uw' wil, gelyk om hoog, gefchied'!
Geef hede ons daag'lyk brood! Doe onzen fchuld te niet!
Gelyk wy doen den fchirM van onze febuldenaaren I
31yf onze zielen voor verzoekinge bewaaren.
Vertos ons van den booze ! u is de Majefteit»
Het Ryk, de Kracht en Macht, nu 5 en in Eeuwigheid!
OP
-ocr page 164-gedichten. 145
OP HET
Β H Ε L D Τ Ε Ν I s
ν Α Ν
ϊν zilver gedreven,
d it 's Raadsheer Laïirens Koflers beeld
Wien^ geeft de Drukkunft heeft geteeld
In zyn geboorteftad aan 't Spaaren:
De Chriilen Kadmus, die het zaad
Ber wysheid zaaijde in Kerk en Staat,
Herleeft dus na driehcmderd Jaaren.
Zyn fchitd, gedreven in metaal
Hangt in Minervaas letterzaal.
önckr y: v. Vondels beeldtsnis·, met een Laurierkrans op hst
hoofd, getekend door Jan Licvensz.
Zo kroont Jan Lievenszoonde Leidfche Titiaan^
My op Sint Lukas-feell met Febus Lauwerblaên.,
ïlet brein is zwanger om een dankgedicht te baaren,,
Maal by deez krans myn lier, dan hoort gy Vo ndels fnaaren,.
O- ï
-ocr page 165-ί44 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
ο ρ den schr.yver
van degroote
"|"an Gerbrandszoon Prioor van Haerlems Karmelyten,
Die in Romelnfche taal 's Lands grootfte Jaarboek fchreef.
Verdient dat zyn gelaad door tekenkunil herleev'.
Daar Leidfchen Luk?is zich vooral hadde in te quyten.
't Was Hollands Graaflyk huis, 't was Bredenrodens plicht.
Met al den Adel hem te houden in het licht,
Wierd zyne Tekening in Egmonds brand verloren?
Neen: moogelyk word het uit een kloofterboek herbooren.
O ρ
-ocr page 166-gedichten. 45
op Η Ε "Σ"
VAN
d
'ees zag den Spaarenftroom gelyk Meander vloeijen.
En Haerlems hoogfte Duin verandren in Parnas.
2yn geeft die door een ftroom van baftaardtaalmoeftroeijenj
Strekt Neêrlands Zangheldin een helder fpiegelglas.
Het puik der Schilders in een eeuwig werk te roemen;
Hunn' leevensloop, en kunffc te fchildren naar den aard;
Oen zin te trekken uit de * Sulmaanfche bloemen,
Heeft Aganippe alleen voor Manders geeft bewaard.
anders.
Dat Schilder en Poëet van Manders dienft erken:
O ρ
Die kunil en wysheid eert, kuft zyn Penfeel en Pen.
Ds Uitlegging
der Fabelen van Ovidiui'
Ε L Α Ν G Ε Ν Ö γ κ S
ie , Haerlem, Pieter Bor,, 'sLandspmkhiiione-fcIiry^erj,
Uw'Burger,. liT deez'prent: wiens- trouw^ vernuft en yver ^
Een Ilias van ramp met br©ed en traanen fchreeE;
Hoe 't roerloos febip van Staat op Godts genade dreef
Die de Inquitzitievlag voor Neêrlands vkg deed ftryken,^
©ntvouwt zya Fenixpennaauwkeurig^ in Chronyken^
Λ Ν D Ε R S
Moe Spaiijés Hoogmoed' viel,, op Neêrlknds vryBeid nydig^
Yerbreidtdepen van.Bary, naauwkeurigen onzydig,.
O R.
& F
OP Β Ξ
Ε Ε L. D ϊ Η G
van 's lands hestoaiesghrrver^.
gedichte ν. 14 7
ν ο ο R Η Ε τ
VAN DEN HEER&
Lie het zmaerd, daar J. van OLDENS /fRNEFELD
mede onthoofd is, in zyn Kabinet beeft.
J^tzwaerd, dat Barneveld van 't leeven heeft beroofd.
Joeg Neêrlands grootften held metéén de kroon van't hoofd.
ANDERS.
Dit zwaerd vloog door den hais van Hollands Patriot,
Als 't hart der Vryheid quyndein't Loeveileinfche Slot,
Waar' 't in de handen der Gerechtigheid gebleven ,
^tHad Kerk-en Staatsverfchil den laatften flag gegeeven.
O ρ
Τ 2
-ocr page 169-irB Ρ. LANGENDYKS
OF DE
AFBEELDll^iG
■V· Α N.
it ^s Haerlems letterheld, die als een andre Zoö
Iii 't fchool der waereid fchynt, die Neêrfands Helikoa
Beplant met bloemgewas vaiï Grieken en Latynen;
Die Hollands Graaven uit hiinn^ Graven deed verfchynen
Door 't licht der Tekenkunst hunn' leevensdaaden fchreef,
Uit duiiter klooilerfchriftj en by de waarheid bleef.
Vlacht Schryver eenen krans om Koiler 't hoofd te deren r
Sehenk hem een gbude Peni zyn' ha^en zyn laurieren.
OF
-ocr page 170-gedichten. 149
OP DE
van deneedel-en g. r o o t a c h t b a.a r £ n heer
Heer vanKaflricum en Kronenburg, Eiirgemeefler en Raadt
der fiadt Jmflerdam , Bemndhebber der .Οΰβ-Indifche
Maatfchappyy enz. enz·, enz.
J) it 's Ge ε l· v r Ν κ s Beeldtenis, uit Burgervaderen bloed.
Tot heil van 't Land, de Kerk, en Gysbrechts Stadt gevoed;
Zoryp van raad als trouw , €Ή waakfaam voor de wetten
Die Hollands vryê Maagd op haaren zetel zetten^
De rykdom, macht en eer, van t fcheepryk AmfterdaBï
Groeijde aan finds 't bandelrecht vertrouwd is aan zyn ftam.
Be kunft mag ons 't gelaad des Burgemeefters geeven:
Burgerliefde ftaat in 's Burgers hart gefchrevem
OP DE
VERTROOSTING
D Ε a
VAN
Ιη zuiver Ned^rduitfch vertaald, door den Eerwaardigen
en geleerden Heere,
MATTHEUS GARGON,
In-
d
' e waare Wysbegeerte, uit Hemelfch zaat gefproten
Die 't vroom gemoed van 't Aardfch ontheft.
En 't qufiad met fcherpe pylen treft,
Vertrooft Boëthius, daar hy legt opgeOoten.
Zy Staroogt op 't geheim vairGodts voorzienigheid,
En leid allengs hem op, by trappen.
Door kern van dierb're weetenfchappen.
Na 't zalige geluk, de grootfte Majeileic.
Hoe heilryk zyn ze die met d' Opperilen veréénen!
Het punt waar uit het alles vloeijt;
Dat alles voedt wat roert en groeijt;
Het onbegryplyk licbt,, d^t eeuwig heeft gefchenen.
gedichten. 151
Indien die fehoone glans't hart van Boethiüs.
In zyn gevangkenis beftraalde ,
En 't wankelbaar gemoed bepaalde,
Dan Triumfeerde hy op Τ η ε ο d i r i c υ s.
Dan kon hy zieh een weg tot grooter vreügde baanen
Dan deezen Konings gunil; hem gaf;
Dan was de kerker hem geen ftraf;
Dan lachte hy om 't zwaerd der woedende Arriaanen.
Doch, ieder nierke in zich of ook de waare ruft
Te vinden zy door Platoos leering»
En 't redenkav'len van bekeering,
Zo lang de ziel, van Godt in zich, niet is bewiiiï.
\ Vernuft der menfchen mag door Aard en Hemel rennen.
En leeren de gefchapenis
Van alles wat geworden is >
Die geene deugd bezit ka® nooit de deugd recht kennen,
'tVerftand waant dat het ziet in dikke diüilerheid,
De zedenlooze fpreekt van zeden 5
De redenlooze van de reden ^
En de eene blinde wordt van de anderen geleid»
pe ipreuk der ouden, ken w zelf, zal weinig geevenj^.
Ten zy men weete op welk een wyz'
Men itaan kan naar dien fehoonen prys.
Die eenen fterv'Jing maakt gelukkig in dit leeven;
In 't leeven niet alleenmaar eeuwig naa den dood.
Wie zal ons recht hier in verlichten?.
De Wysgeer mag ons onderrichten,
En leggen alles wat wy niet bezitten, bloot..
Hy leert wat wy niet zyn: maar wat wy zyn, onzekeK-
Wie leert het ons? het godlyk licht:
Ver-
-ocr page 173-IS2 R L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Verklaart het helder voor 't gezicht:
De waare wysheid, Godt, de hart-en nierverbreeker.
Indien de ziel ontvangt den invloed van zyn geeft,
Zal zy als ftof en fchaduw achten,
Daar vleefch en bloed geftaag na trachten:
Zy ziet hoe niedg dan haar pooging is gevveeil;
Dan zal haar de aarde niet met Ichyn van welluft binden;
Dan acht ze een dwingland als een mier ,
Een aardworm, een veraehdyk dier;
Dan ziet ze op rykdom, ilaat noch glorie, bloed, of vrinden.
Om vloeijt zy weder in, daar zy is uitgevloeijd.
Gezuiverd van haare aartgebreken,
Met vocht uit Gods genadebeeken,
Die ^t dorftig hart geftaag verquikt, en mild beiproeijt.
Boethius, die hier een voorfmaak van gevoelde.
Vereerde uit zyn gevangkenis
Een fchat die onwaardeerlyk is,
Voor dien, die na 't bezit der waare wysheid doelde;
Dit werk gaf hem en elk meer nut dan zynen ftaat,
Zyn Burgermeefterfchap te Romen
Was niet zo machtig 't quaad te toornen,
Dan dit vereeuwigd werk, dat duizend zielen baat.
Nu zal het Neerland met meer glans dan ooit verlichten;
Dewyl de pen van Heer G ar go ν
De kracht behoud dier wy sheid zon ,
En flikk'ren laat in 't Duitfch door Onrym en Gedichten ?
De majefteit der ilyl vertoont zig overal,
Zy vloeijt en bruifcht als 't vocht der beeken,
My dunkt ik hoor 's Lands Dichters fpreeken :
Hier paart zich zuiv're taal met zuiv'ren Hemelval.
dj
D Ε
-ocr page 174-gedichten.
ο ρ D Ε Ν
NIEUWEN DRUK
VAN.
GEDICHT DOOR
ARNOLD HOOGVLIET
Zio zien wy weer d' Aartsvader in 't gemoed,
Gelouterd door den Goddelyken gloed,
Het Hemelfch vuur, dat Η ο ο g ν l i ε τ s geeil deed blaaken,,
Om 't Wonderiluk der Dichtkunil op te maaken;
Dat eeuwig blink', gelyk een hemelvlam ,
■ Om 't heilig hoofd van Vader Abraham!
DE
m Ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
Het Fr.anfcb
Ρ iiidaar ορ· Heiikon, Demoiih'nes iü den Raad>
Tyrtëus heldenmoed' is in uw borfl: herboerem
C^y laat ©p zyn Tmmpet den klank des Oorlogs hooren <
Tervvyl gy op het, ipooi der achtbre Vryheid gaat
\ Bemin in η een moed , door my niet na te ftreevei3^.
Gy denkt; gelyk een held die vry gebooren is*.
Be önvrygebooren' hoιld^zich ffil in düiiïerniS j,,
En denk' gelyk, een. wyze, alè hy geruft, wil leëveni,
Wy aarten naar't geweft daar we eer ft het daglicht zien
Te Romen wilmeu ilaaf, te Londen burgerweezen»
©e roem eena Batayiers is geenen heer te vreezen:
©ê^Iorie van een Vrank 5 dat hy den zynen dien':.
VOL-
-ocr page 176-gedichten. 55
het f R Α Ν S C η ν Α G Ε V o i. .0 »
JPindaar op Helikon, Demofth'nes in den Raad^
Tyrtëus, die in ii zyn ftoutheid deed herleeven,
Heeft u zyn krygstrompet in eigendom gegeeven,
Daar gy op 't heldenφoor der achtbre Vryheid gaat
Een die gebooren as in eenen vryeii ilaat.
Voedt in den Geeft, geruft , een denkbeeld zo verheeven,
Dar geen onvry^ ziel hem daar in na kan ftreeven
Maar zich in duifternis moet dekken voor den haat.
Elks Geeft aart naar \ geweft waar in hy is gebooren.
'k Bemin in ueen zucht , die ik in my moet fmoorem
Een Wyze denkt^ en zwygt, die zich in ruft wil zien.
Te Romen is men ilaaf, vrybtarger binnen Londen;
Bataaffche grootheid is, een Vryheid ongefchonden:
Een Fransmans glorie is, dat hy zyn' Koning dien'.
V i AAN
-ocr page 177-15^ Ρ, L Α Ν G Ε Ν D y κ S
AAN D E ΓΪ Ε Ε R Ε Ν
6 eêriands Demoftbeen, Pindaar op Helikoiiy
Tyrtëus heldenbloed vliegt door uw' borfl: en aderen..
Gy doet op zyn Trompet 't Bataaffche leger naderen^
Voor DukrGhlanés Amazoondie Cezars overwon.
Virgyl der Vranken , gy hebt hem- den roem gegeeven^:
Dat hy durft denken·, als eem vrygebooren' held;
Zond gy hem volgen ? neen; uw waarheid leedt gewelde
Denk ; zwyg, gelyk een wyze,oF zwerf en berg uwleeven.
Heeft elke Landiïreek op den Geeft een fieerfchappy
Dan veinft men te Parys, en φreekt rechtuit te Wéenen'^
Van Hare Ν voegt de taai der helden van Atheenen:
Y OLTAIRE. kittel' zich met de eer der ilaaverny.
Α NT»
-ocr page 178-gedichten. 57
ANTWOORD
Op het Gedicht, van den He&re
AAN JOKKHEER W. V. HARE-N
Het Fvrnfcb gevolgd..·
g eest, die van alles weet, Stadhoudervan Parnas,.
Keurmeeiter van 't Tooneel, den Schryfityl, en 't kompas,
't MiniÏ dat gy gaande raakt moet ik my zo verwonderen ,
Λΐδ of Τ Y R Τ E U s in een veldflag op quam donderen,
'k Zie dat in 't rymen al uw dapperheid beilaat;
Want gy verheft den held dien ge in 't geheim: verfmaadtj.
Als of't genoeg waar', als een Wysgeer iets-te zeggen ^
Van deugd te zwetfen j en in 't ruitbed ilil. te leggen.
Getrouwer is uw held zyn Vaderland geweeft;
Hy brak zyn boeijen los; daar gy den kerker vreeil.
Laat u als Α runs van een éénig menfch regeerenr
Ik zal uw' Β R. υ τ ü s Stem in honderd Raaden eeren,
VS
-ocr page 179-ί44 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
JJy., die zyif dagen had geheiligd aan den Vreede;
En zuchtte als fey liet zwaerd zag rukken uit de fcheede ;
't Orakel van zyn' Vorft; het oog der Franfehe Zon ;
De held^ die met zyn peaVganfch Lotteringeii won ;
Die 't ryk des Adelaars met Leliën bezaaijde j
En 't groote rad van ftaat in Duitfchlands hoven draaijdc;
De grootfte Vyand der Hungarifche Amazoon ,
Die hy dn 't harnas joeg, voor \ erfrecht van haar kroon;
Die 't volk en 't Parlement met wysheid in kon toornen;
De GalMkaanfche Kerk ilaavinne maakte aan Romen;
Die, wyl by niets meer Λνοη door Vreedelievendheid,
Het recht van Beij ren met de wapens heeft bepleit;
D Ε
G Ε D Ι C Η Τ Ε Ν. 159
Pie door gebrek eir 't zwaerd twee legers zag verliezen ^
Ê)m deydle glorie van een Keizer te verkiezen; -
Deesydie geen Waereid om te omvadmen viel te groot;
Wierd;overwonnen in een worilling met den dood.
Ach! waar die. groote ziel aan % roer van ilaat gebleven,
J5y bad uit glorie ligt Euroop den Vree gegeeven.
Zyn naam, ó Vrankryk, zal By elk in zegen zyn,,
Als die van RichelieU y Louvois-, en Mazaryn..
0 ρ
-ocr page 181-:6ο ρ. L Α Ν G Ε Ν D y κ S
Ο Ρ ζ γ Ν
D.
ο
fj y quam, hy zag, by won: maar niet als Caezar fchreefj
Die held Pompeus floeg, en Romens Raad verdreef:
Hy quam, hy zag, hy won door harten te overheeren.
Die door de deugd verwint heeft recht tot triumfeeren.
De Vryheid fchenlit den held haar Erfitadhouder ilaf;
De Vreede, die hem kuil, fmeekt Godt zyn zegen af;
Zo moet de Oranjeboom door gunii des hemels groeijen.
Daar om voril Willems difch de vreede olyven bloeijen.
* ' - · · ^
^ Berymd voor het Gemeen, ten tyde dat men Illumi-
heerde en Vreugde bedreef binnen Haerlem, we-
gens de Verheffing van zyn ,
hoogheid.
Tot STA ΠΤ Η OU DER, enz» enz.
Stem: WUhehnus van Nasfowwe..
w iLHELMUs van Oranje,
Geteeld uit Naflaus bloed,
Vermaagfchapt aan Brittanje,
Zal waagen Lyf en goed.
Voor Kerk en Staat te ftryden,
Is deeze Held van zins,
Hy zal het Land bevryden,
Vivat! langleev' de Prins!
Heb
lil. Deel.
-ocr page 183-ίβα , ψ, L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Hebt dank 6 Heeren Staaten!
Die onze Oranje held,
Ten fpyt van die ons haaten,
Nu tot Stadiiouder ilelt.
' Nuiftaan' de Jooze Franfehen,
Te kyken hier en gins ,
Zy moeten 't Land uit danfen.
Vivat! vivat! de Ρ r.i ν s I
In onzen hoogen nood,
Laat ons niet van hem wyken,
Looft, looft hem, klein en groot.
Wilt nu Viftorie branden,
Gelyk men is van zins ,.
Roept nu door alle Landen ,
Vivat! lang leev'de PrinsI
De
Van ons Geméenebeft,
Met Bommen en granaaten.
Hem jaagen in zyn neft.
Die ons wil overheeren
Zal vluchten hier en gins,
Wy zullen triumfeeren,
Vivat 1 vivat 1 de Ρ r i ν s!
(J
G Ε D I C Η τ Ε Η.
De Vlooteii van Brittanjc :. '
Zyn overal in Zee,
De Vlaggen van Oranje, ;
En wapens zyn al rêe. ir v ;
Hoor Pauken en Trompetten
Nu fpeelen hier en gins, ,w
Wie zal de vreugd beletten ? -
Vivat! lang leev' de Prins!
1.;; y
i, α-
τ κ ,,
leim
163
De Leeuw fchrikt nu voor -t kraaijen
Des Franfchen Haans niet meer.
De Oranje vlaggen waaijen
Nu tot Vorft Willems een
Men zweert hem hulde en trouwe ,
En zingt vait hier en gins;
Wilhelmus van NaiTouwe,
Vivat! vivat! de Prins!
Mcd
Μ
tl
Van Hof en Torentransien
Waaijt nu de Oranje Vlag,
Tot bittre fpyt der Franfchen.
ó Aangenaame dag!
Godt Zegen de Eed'le Mannen,
Die ruftig zyn van zins
Te vechten met Tirannen,
Vivat! vivat! de Prins!
X 2
15^ Ρ, L Α Ν G Ε Ν D y κ S
Men ziet Prins Willem treedenv,
Van groot en klein begroet,
Door Ncêrlands blyde Steden;
Want hy zal goed en bloed
Voor Kerk èn Vryheid waagen;
Gelyk we ook zyn van zins.
Elk roept met 's.Gravenhaagen»
VivatI vivat!, de Prins!
O r
Speelt, klokken en kartouwen !i
Dat elk Viétorie brand',
Wilhelmus van NaiTöuwen,
Stadhouder van het Land,
Word door de Burgerheereii
Verwellel<omt aliins.
Wy zien hem Triunifeeren!
GodtS Zegen volgM en Ρ r rν s t
gedichten.
ο ρ Η τ
JUB E L J; Α Α. R
ν Α H DEN
W Ε S Τ F Α Α L· S C Η Ε Ν
R
Ε.
V
Ε
D
US iprak 'slands droeve raaagd,voor'til uiten van't verbond.
Toen 'S vyaBds overmacht aan haaren voormuur ilond,
En Bergen op den Zoom, met zyn onwinbre wallen,
Ten ipyr der dapperheiü, moeit door een krygslift vallen :
Door Munl^ers vreede wierd myn landfchap ryk en vry,
Mu viert men 't eeuwfeeft arm, op 't punt van flaaverny h
Op wkn moet ik me in nood van ondergang verlaaten ?
Op Godts barmhartigheiddewysheid van de Staaten ^
En Willems heldendeugd; zo wisfche 't vreedelicht,
Dat over Aken fchynt, myn traanen van 't gezicht,
O ρ Β Ε Ν VREE D Ε V A-N Α ken:
Wie bluft een oorlogs brand,die burge-rtwift ontileekt,(breekt?'
Daar eendracht, krygsvolk, geld, meed, deu^den hoofd ont-
DeGodt des vreedes, die den oorlog uitlaat donderen, (reno.
'tGebed der vroomen hoort, en 'tland befchermt door woncfe-
i 65 Ρ. L Λ Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Ε Ε R KRANS
Voor den Ed: Manhaften Heer
Van Luitenant tot Kapitein der Burgery verkoren in de j'4ile
Wyk , te Amilerdam den a lu Wynmaand 1748.
ΏΕ BURGERT SPREEKT,
iVX^inhafce Cypriaan, die onder Hasselaar
Uw Eed en Plicht betrachtte in 't midden van 't gevaar,
Wanneer de Raazerny der Volken uitgelaaten,
Doldrlfdg greep na 't roer van Aemftels Magiitraaten,
En paarde glimp van recht met openbaar geweld.
Tot dat der Vadren Godt, door 's Lands verkoren held,
Haar woede heeft gefluit, en 't onweêr doen bedaaren.
Gy volgt als Hopman op, den roem der Η as selaaren.
Den wakkren G ε r a r d , 's Lands getrouwen afgezant:
Dien Chriften Vorften, en het lieve Vaderland,
Om
-ocr page 188-Om zyne wysheid, trouw en eedle deugd, waardeeren:
Een paerel in de kroon van Aemitels Biirgerheeren,
Die uitblinkt in \ gedacht, dat eeuwen lang vermaard,
Voor Hollands Vryheid ftreed door pen, door tong en zwacrd,
En nu door 't Vreêverbond, getekend binnen Aken ,
Zyn Burgermeeiterfchap, oniterfFelyk zal maaken.
Wat Glorie is 't voor u, ο wakkre C ypri aan,
Aan 't hoofd van't vaendel des doorluchten mans te ilaan!
Wat Glorie is 't voor ons dat wy u volgen mogen.
Daar ge ons de trouw en plicht der burgers houdt voor oogen!
De (*) Gietkunft zette uw naam op Klokken en Kanon,
Uw roem leeft door uw deugd, die duizend harten won.
Manhafte Schuttery, die hem zoekt na te ilreeven ,
Elk vat het glas; drink uit: lang moet de Hopman leevenl
C*} Zyn Ed. is Stadts Klak-en Gefchutg?eter,
-ocr page 189-ί44 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
In de kamer dea Regenten van het
Ε Ν
S,
τ Ε
R L
H
Ε
Ε
Μ.
Μ D C C Χ ;Χ I ί. Oöober IV.
Ficit Firn Firtus,
■Ά loiid gezag van Haeriems Burgerhéeren,
Heeft, om door tucht den aart van Wolv-en Beeren
Te temmen, hier dit Q") Tuchthuis opgebouwd.
En 't looog beitier vyf Vadren aanbetrouwd:
Maar finds de Stad door grooter handel bloeijde,
En met Godts gunfl: in volk en rykdom groeijde,
Wierd ook dit Huis een. toevlucht voor den noodj
En 't fchamel volk bedeeld met turf en brood,
't onnozel kind, van de ouders fnood begeeven,
Gehuisveft, en behouden in het leeven;
Waarom 't beftier, vjoor 't vyfgetal te zwaar.
Tot zeven wierd gebracht voor (f) vyftig Jaar.
Dus brengt de d^ugd de boosheid tot bekeering.
En fciiuimt de Stad door voorzorg der Regeering.
Hy volgt het naaft Gods Vaderlyk beleid.
Die 't heilig recht paart met barmhartigheids
o γ
In't Jaar ί 609.
) In 'tjaar i68i.
GEDICHTEN. 1^9
Q ρ HET
HUWLYKS MIN TAFEREEL VAN DEN HEER
Uitlegging op de
d
e koningin der liefde, in dit vertrek gedaald,
Wiens bouwkunll: zy met glans en heerlykheidbeilraait;
Waar in de kusjes en bevalligheden zweeven .
Heeft zich aan Hymens zy met vrolykheid begeeven,
Zy maaken eene wet Op welk een wys voortaan
De jeugd in 't mingareel des echts behoort te gaan;
Opdat ze een aartig wicht, volmaakt in allen deele,
Dat Godlyk van veriland en Hemelfchoon zy, teele.
Waar op Hedymeles de Cyter ilaat vol vreugd'.
En fchoone leiTen queelt tot leering voor de jeugd,
Ter^vyl we een minmwicht den taaijen boog zien grypen,
Een ander zyne pyl ter hartequetfing flypen,
Daar 't derde op zyne fluit de kracht der liefde zingt,
Ten vreugd' der Motder^ vmhQtjonge kroofi omringd.
Dat ze aan haar borften voedt, of ziet rondom haar zwieren.
Een ander ilaa door kunfl: na kraakendc laurieren,
De fchrand'rè Dichter van dit Η υ υ w l υ κ s Μ i ν τ α f 'he ε l
Verdient dat Cipria hem kufie, danke en ilreel.
IlL Deel. Y uit-
9
Uitlegging van de PRENT voor het
170
I -; .ι
, ν
e Huuwlyksgod verbindt een fchoon en jeugdig paar
Voor Junoos heilig Echtaltaar.
De lieve jonge Btmd flaat haare tweelingzonnen,
AVier ilraal.m 's Btutgoms hart verwonnen,
Vol maagdefchaamte neêr, en geeft hem haare hand.
Hy, die door 't vuur der liefde brandt.
Hoort na de lefièn van den god der Huuwlyksminne,
En ftaroogt op zyn' zielsvriendinne.
De fchoonheit paart zich met een' rype en friirche jeugdg
Die vrucht belooft en vreugd.
De zieken, ouden, en wanfchapenen van leden.
Zien we afgekeerd door kracht der reden;
Opdat het menfchdom leeve als in den gulden tyd,
De deugd en liefde toegewyd.
De maagdenreijen 't hart der Jonglingfchap bekooren ,,
Als zuivre hemelfche Pandooren,
En ziekte, helfch bedrog, en oorlog voor altoos
Gekerkerd raaken in de doos,
Die godt Jupyn wel eer een fchoonheid doril betrouwen
Gelyk wyin de lucht aanfchouwen,'
Daar Vmus en haar Zoon , god febm en Auroor^
Oime en Hebe^ vrouw Pandoor
Begaaven met hun kracht, en drie BevalUgheden
Haar 9ieren met de fchoonfte zeden ;
Opdat haar fchoonheid dringe in 't moederlyk gemoed ^
En fchoone fpruiten vornie en voed'.
UI-τ
C i
ι;· ;
ν ','
!
lii
17«
VAN de PRENT voor het
D
e fchoone Urania, een van het negental
Der Zanggodinnen ^ ruil: in dit vermaaklyk dal.
Zy heft het hoofd om hoog in haar beipiegelingen,
Gekroond met diamant uit duizend ilarreringen,
En zingt, terwyl zy ruil: op eenen Hemelkloot,
Wat krachten de Opperite in de Starrereijen goot,
En welken invloed die in 's menfchen lichaam maaken;
Wat dwaalftar fchoonheid baart, daar niets in zy te laaken;
En welk faaizoen een vrucht vol kracht en zegen geeft.
Die door vernuft en geeft ver boven and're ilreeft;
Of wat de tekens die den Dierenriem verdeelen ,
Door hunnen invloed doen; wat quaad of goed zy teelen.
Een Minnewicht wyft hem die luiilert na zyn les,
Wanneer elk teken heerfcht, in de E^hemerides.
Y2 UIT-
-ocr page 193-d
' e dochter van den OfeaOT
De fchoone Pbillyra,
Door god Sautrnus min verradn,
Befchrek haar' ramp te ipd.
Zy ziet den fchender, die haar mint ^
Verand'ren in een Taerdy-
Dat wegvlucht fneller dan de wind ^
Voor zyne vrouw vervaart.
De fchoone dochter van de zee 5
In wederwil bevrucht,
Verfchrikkende voor Cibelé^
En 'tpaerd dat; haar ontvlucht^
Baart Chiron,. die wanfchapen is;
Doch goddelyk van geeft.
Die 't diepile der geheimenis
Van vrouw Natuur doorleeft.
Deez' fabel leert aan eene Vrouw
Die haare vrucht verwacht,
Dat ze iets dat fchrik baart nooit befchouw%
En niets dan 't fchoon betracht';.
Opdat het kind den geeft ontvang',
(Door hulp der hemelgoón)
Van Chiron, en, daar by erlang',.
Het onbevlekte fchoon.
STROOM-
-ocr page 194-VELD
Ε Ν
lierzangen.
-ocr page 195-O ^ .C
fsfts^.:·-·
Sr::;
* i-Óè^K
Bladz. I7J'
van den eerwaerdigen geleerden heere
MET DEJONGKVROUWE
J)e zitvre Maastrootn juicht, en ïuiftert na de toonen
Der wakk're Visfchers, die aan zynen oever woonen.
Zy werpen vrolyk 't want in zynen zilv'ren vliet.
En zingen beurt om beurt een kunitryk Visfchers lied ,
Om Bronliefs Bruiloftsdag te roemen en te vieren.
Daar hoort men zangers, die de heilige Lauwrieren
Voorhing verdienden, door een Hemelich maargeluido
Daar barft een zegenbron van leevend water uit^
Verquiklyk voor den getft der heiirjke Echtelingen,
Verliefd om op 't geluid van Sions harp te zingen^
Tot
-ocr page 197-ί44 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Tot eer en dankbaarheid van HEM, die alles geeft.
Nu hy hunn' ziel met ziel inéén geftnolten heeft.
Zal ik, een Viflchers knaap, aan d'oever van het Spaaren
Eenvoudig opgevoed, my met dien zangrei paaren ?
Vergeef't my, zilv're Maas, dat ik 't my onderwind'.
En dobb'rend op uw' ilroom myn boot aan d' oever bind\
En fcheppe een friiTche zó uit myne volle karren ,
Gevangen in het Meir, niet vervan 'tfcheepryk Spaaren ,
Door Waternimfen , die ter eere van de Bruid
My noodden tot den zang, in myne Visfchers fchuit.
De winter is voorby. de ilorm heeft afgenomen.
De golven leggen vlak. de maan fchynt in de ftroomen.
De Lente lacht ons aan. de winden zyn gedwee,
't Is bruiloft op de Maas, ""t is bruiloft op de zee;
Dus ziet de Bruidegom de afkeerigheid verdwynen,
En 't zielsbekoorlyk licht in vollen glans verfchynen,'
Dat fomtyds m.et een wolk van fchaamte was bedekt.
De zoete Bronlïef die zyn hart tot weêrminwekt.
Zal met den weêrfchyn van des Hemels zonneftraalen
Het hart van Ζ ε g ε ν μ ο ν d nu koeftereo en onthaalen,'
Zy zal voortaan niet meer, tot eenzaamheid gezind,
Zyn min Ontvluchten op de vleug'len van den wind :
Maar by de ViiFchers hut de netten vrolyk breijen^
Of hem by helder weêr na zyne boot geleiên,
En wenfchen aan haar lief een zegenryke vangil.
Zy zal zyn fcheepje met een hart vol liefde en angfl
Van verre naazien, en den goeden Hemel fmeeken-.
Dat als hy vifcht, geen wind hem fchaadlyk op moog' fteéken;
Op
-ocr page 198-G Ε D ί C Η τ Ε Ν. irr
Opdat hy met geluk herkeer' na deeze kuil..
Met baar zyn netten drooge, of aan haar zyde ruil%
Dan zal zy de eêlile baars uitkippen in de kaaren,
En by-haar ViiTchers ftulp voor Zege ν mond bewaaren.
Of Maagfchap noodden aan den zegenryken difch..
Die van des Hemels band zo mild beguniligd is.
WatBRONLiEF s hartbegeertzalZEGENMOND bebaagem.
Zy zullen lief en leet geduldig famen draagen,
Vertrouwende op de macht van hem, die 't al regeert..
Den itei^fling wel beproeft: maar nooit zyn val begeert;
Die woefte golven temt, die toomelooze winden ,
En felle orkaanen met één oogwenk in kan binden;
Die 't fchip des leevens redt, op dat het nimmer ftrand':
Maar raake in veiligheid aan 't ryk beloofde land .
Daar alle volheid is voor zalige Echtelingen
Die met een dankbaar hart zyn' lof eenftemmig zingen.
Maar kan ik, ilegte knaap, in myn eenvoudig lied
Uleeren, Zegen.mond, wat Goëi u gebied?
ó Neenl dat voegt ons beft uit uwen mond te hooren;:
Uw mond die 't ileene hart kan fmeken en doorbooren ,
Als gy de ipreuken van het heilverbond verklaart,
Ter plaatfe daar de buurt in 's Hemels naam vergaart:
Daar Goël heeft beloofd te woon en in het midden ,
Als zy in zynen naam verfchynen om te bidden,
ó Zegenryke gunil! beloofd door 's Heilands mond^
Wanneer hy in een dng van vroome Vifïchers ilond .,
Aan 't Galileefche Meir eenvoudig opgetoogen,
Armzalig volk in 't oog; maar door zyn groot vermogen
Begaafd met 's Hemels geeft, en wonderbaare krachc;
Van Waereldwyzen uit verwaatenheid veracht;
IIL Deel. Z Di
irB Ρ. LANGENDYKS
Die de oogen flooten om Godts vinger niet te merken;
Die de ooren flopten voor 't verhaal der wonderwerken j
In Goëls naam gedaan, door eenen ViiTchersknectic,
Nadat de Meeiler door hunn' nydaan ^t kruis gehecht,
't Zoenoifer had veritrekt voor 's menfchen val, in Eden.
Eenvoudig ViiTchertje ! wie lei die kracht van reden,
Dien vloed van taaien in uw mond ? 't was Goëls geeil.
Een aangeblaaze vlam op 't heilig Pinkilerfeeft.
Toen doril de eenvoudigheid de waereldwysheid tarten.
Die eertyds vifichen vong, vong nu der menfchen harten 3,
En vifchre niet alleen aan 't Galileefche flrand,
Noch d' oever der Jordaan, in 't blinde Joodfche knd ^
(Daar Godt zyn Heiligdom en tempel had verlaaten,
En bloot gefield voor 't vuur der woedende foldaaten)
Maar al het Aardryk door, tot lof en eer van hem^
Die op den troon regeert van 't nieuw Jeruzalem.
Maar 'kzalóZECENMOND myn Viffcherslied bepaalen;
Die klank ryfl my te hoog : myn yver mogt verdwaalen.
Zy voegt een grooter geefl van's Hemels glans verlicht.
Die al de Viirchers buurt door deugd en wysheid ilicht.
Koomt knaapen met een rei der zoete ViiTcherinnen,
Die ongeveinfde deugd en waare liefde minnen ^
Begroet het deftig Paar, met zegenryk geluid.
Stort d' allereelflen vifch aan Bronlïefs voeten uit 5
En wilt beneven ons den grooten Goël fmeeken.
Dat dees' geheiligde Echt geen zegen moge ontbreeken ^
En zyne Heil-FoNTEiN , die leevend water fpreijdj
ilunn' beide zielen kav' ^ nu ^ en in eeuwigheid.
Fereend in Rotterdam,
ΑΜΑ"
-ocr page 200-GEDICHTEN.
AMA RANT Ε.
veldzang,
TER BRUILOFTE
VAN DEN
EERWAARDIGEN GELEERDEN HEERE
EN MEJUFFROUWE
Vereend in Amfierdam den 8 tn IVynmaand 1748.
53
eine liefde, HemeMaagdl
5, Gy die een kroon van fterren draagt ;
9, ó Hartverquikiler, vreugd van 't leeven,
Koom met uw'blyden ftoet langs deeze beekjes zweeven,
jj Beziel, met Hemels maatgeluid.
De klanken onzer herdersfluit,
„ En laat, uit deallerhoogfte kobfert,
Den toon van 't Paradys aan Y en Aemftel hooren.
Ζ 2
Zweef
tij
-ocr page 201-9>
R L Λ Ν G Ε Ν I> Y Κ S
Zweef nedexwaard aan deez' f onteiNj,
,, Vol leevend water, frifch en rein,
„ Die duizend zielen met haar' ilraalen
„ Verduikt en Koeilert, in deeze, aangenaame dalenj:
» Gelyk het voclit van Libanon^,.
Verwarmd van de ongefchapen' zon,
54 Het land verdeelt in frisfche beeken ,
„ Om bloeraen, kruid en vrucht aan Gödtsjordaan te queeken,.
Dus, dunkt my, zingt de: lieve Jeugd %
Ontvonkt door uwe Bruiloftsvreugd,
ó Herder ze gen mond, die heden
Ia ^t Paradys der min zyc met uw Lief getreden»
I k zongwel· eer een Huuwiyksiied
Op 't zevenmondig Visfchersried,
Toen gy, van B r ο ν l i ε f s min bevangên^^
Gelüifterd hebt. met gunft ni myn geringe zangen.
^tHeeft HEM, die't al befliert, behaagd.
Dat zy een fchooner Bruidskroon draagt.
Daar Sions reijèn haar omringen,
Dan d' aardfchen Bruiloftskrans, 't deraad der ftervelingen.
Dat
i8o
Dat zwaar verlies werd u geboet 5.
Door 't lief en minnezalig zoet,
dat uit de leevenwekkende oogen
Der deugdï^yke: amaranteu toeftraalt uic den hoogen.
Ζ 3
Deez' Paradysbloem, die beiproeijd
Van zegendauw des Hemels groeijt
Aan 't Y, en Bloemendaaler Beeken,
Heeft u door Hemelgeur den rouw van 'thart geitreKen.
Op welke wys, ó zegenmondv '
Zal ik uw heilig trouverbond
In volle kracht n^ waarde roemen?
Wel aan , myn Zangeres, aas dan op Bybelbloemen,
Wat toonen floeg der Englen tong;
Toen 't eerfte Paar te Bruiloft gong,,
In Edens groene Huuwlyks zaaien?
Looft, looft den Schepperal gy Hemelfche Kooraalén
„ Looft Godt, die 't eerfte huuwlyk fluit,
j, En zaligt Bruidegom en Bruid t
Juicht Zon, en Maan, gefternte en dieren:
Al wat ge fchapen is moet de eerfte Bruiloft vieren I
irB Ρ. LANGENDYKS
Hoor, zegenmond, de ilem van Godt,
In 't heilig Bruidslied, Hamm^loth;
Myn zangnimf zal dien toon herzingen ^
Geholpen door de ftem van Aemftels Veldelingen :
5>
5>
„ Gelukkig hy, die rein van geeft,
„ Den Zegenaar des Huuwlyks vreeft,
j, En altoos wandelt op zyn paden!
Gy zult u met de vrugt uws arbeids bly verzaden :
„ Dan zal de Huisvrouw uwer Jeugd,
„ In vruchtbaarheid, uw Stam ten vreugd,
5, Gelyk een wynflok welig bloeijen,
Daar kindren om uw diich als groene olyven groeijen.
„ De man die hem voor oogen houd,
5, Zal zekerlyk hier menigvoud
„ De vruchten van zyn goedheid fmaaken.
Des Heeren zegen zal uit Sion u genaaken.
5?
3>
LI-
Jeruzalems geheiligd goed
„ Zult gy befchouwen5 in't gemoed,
ίί, En Isrels heil, den Vreede, zingen,
Daar uwe kind'ers enkindskindren u omringen.
5?
Aldus'gezegend, ζ ε gen mond,
Orakeltolk van't Heilverbond,
Laat u Godts liefde op aarde leeven,
En met uw amarante allengs ten Hemel ftreeven.
gedichten.
L I κ ο Pv I S.
V i s S C Η Ε R s ζ Α Ν G,
TER BRUILOFTE
van denheere
en jongkvroüwe
O vorft der vloeden, fcheepryk Y!
Die door uw waterheerfchappy,
Uw vlaggen voert op alle ftranden,
In 't ooit, in 't weil, en zuid en noord.
Wordt uw beroemde naam gehoord »
Als hoofdrievier de vryë landen.
Gy ruft op uwe waterkruik
En 9iert uw groenen wierparuik
Met eene kroon van fcheepscieraaden;
Gy gefpt 'UW: tabbert met een fnoer
Van Indus goud ^ en paerlemoer.
Die 't keurig oog niet kan verzaaden;
iS4 Ρ, L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Επ .de Aemftelftroom, uw ichoone bmid.j
Stort haaren vollen hooren uit,
Gevuld met ooft en zeegewaflen.
Zy fchept de kaar vol verfche vifeh.
Die, wyl zy overheerlyk is,
Op Thetis Bruiloftsdifch zou paiTen.
Is 't wonder, wydberoemde Vloed,
Dat de Aemftel met haar' wateriloet
Zich heeft op 't koillykil uitgeftreken?
Is 't wonder dat uw waterkant
Met duizend vlaggen is beplant,
En de Aemftelbuurt in vreugde ontileken f
Het heeft de fchoonite viiTchers maagd;,
Li κ o ri s in fliet <einjd behaagd
Haar hart en rechterhand te geeven,
Aan ΜI κ ο Ν, wiens getrouwe min ^
Verdient met zulk een viiTcherin
Gezegend in den echt te leeven.
Hefarm ó vilfcherinnen rey
(Oü.t niemant heden netten breij)
Verhef uw item op alle wateren,
Gepaard met myn geringe fluit.
Ter eere van de lieve Bruid,
Dat zee en itrand van vreugde fchaterenS
ó Mik ο ν welk een zalig lot,'
Wat overheerlyk mingenot ,
Woxdt u gefirhoilken van de goden!
^Gy
G Ε D I C Η Τ Ε Ν. iS5
Gy fmaakt ai kuiTend de ambrozyn
Der lipjes van het maagdelyn,
Dat u vol fchaamte eerft was ontvloden,
ó Minnezalig trouwverbond,
Op liefde en eerbaarheid gegrond,
Gy zult twee ted're harten binden,
Daar niets dan ongeveinsde deugd..
Gepaard met zuivre minnevreugd,
Vol reine liefde in is te vinden !
Men zegt de Liefde heeft een Fuik,
Die niet kan ilyten door 't gebruik,
Om fchoone Nimfen in te vangen,
Aan de ingang is zy ryk van vifch,
Dewyl 't daar altyd Bruiloft is.
En klinkt van zegenryke zangen.
Zy heeft twee kamers in dit net
Voor heel de waereld opgezet:
In de eenezit de darrle weelde ,
Die opgefmukt in fchoonen fchyn,
Door ydelheid gediend wil zyn,
En altyd niets dan onruft teelde.
Daar woont de jaloezy en twift,
Die ileets in troebel water vifcht.
En doet de wufte harten fcheuren.
Hier zaaijt de fchyndeugd heilloos zaad,
Bedient zich fteets van quaaden raad,
En doet de onnooile liefde treuren.
Deel. Aa
IIL
i8.6 Ε L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Maar in de fuik mm de andre zy.
Woont vreugde en minnekozery.
Hier vliegen duizend tedre kuilen,,
Op wieken van de reine min.
En liaalen daar een wellüil: in,
Dien baat of nyd niet uit kan bkiiTen.
Hier is 't een goiideeuw voor de Jeugd.
Hier fraelt het hart in minnevreugde
Hier woont een deugdenryke weelde.
Hier fmaakt men 't pit van 't huuwlykszoet .
Door wedermin in 't rein gemoed,
Dat niet dan vreugd en vooripoed teelde..
Gy treedt die fchoonfle Bruidzaal in,
ó Μ IKO N. met uw hartvriendin
De roem van Aemilelsfchoonereijen,.
En de aangenaame nacht genaakt ^
Dat gy in deeze Fuik geraakt,,
Uw braave ftammen uit zult brêijen.
Wy zingen vafl den bruilofcstoon
Opdat een dochter of een zoon,
Na zespaar held're maanekringen,
(Indien ons wenfchen helpen mag)
Met eenen kinderlyke kgch
Komt in de Fuik ter waereld fpringen.
Maar,, zacht myn laage· viiTchersfluits
'k Weet dat uw kuniteloos geluid
in de: ooren klinkt vaaveel genooden-.
Ver-
gedichten.
Verlekkerd op verheven itof.
Verhef dan uwen huuwlykslof,
Gy zmgt op 't aardsbanket der goden.
O wydvermaardé viiTchersbuurt,
Langs welker boorden de Yftroom fchuurt,
Gy hebt, uit veengrond opgerezen ^
Mdt uwe toorens hemelhoog ,
En pronkgebouwen fchoon voor 't oog,
Meer pracht en aanzien dan voordeezen,
Men ziet 'er nu geen rietedak,
Daar viiTchermaat met ongemak
In fchuilen moeil voor onweervlaagen;
Nu ryil 'er menig fchoon gebouw,
Waar in geen voril zich fchaamen zou
Een diamante kroon te draagen.
Befchouw dees ryke Bruiioftsdifch,
En denk dan, dat hier menig is
Die gy by priofeii moogt gelyken ;
Men takelt hier geen hulk of boot:
Maar zelf een ganfche koopvaartvloot ^
Om Hollands ileden te verryken.
Uw Naamen zyn aan 's waerelds end ^
ó Bruidegom en Bruid', bekend.
Zelf 't groote Moerbeiboöm bosgaadje,
In 't wydvermaard Heφerifch land j
Voor 'tzydeworm geipin geplant.
Weergalmt van vreugd om u vryaadje.
Aas
Maar
I
i88 F. LANGE Ν D Y Κ S
Maar wat ontbreekt hier aan den Difcii?
Uw jongite Broeders, dien ik mis
Die nu verrukt door wonderheden,
De hoven van voril Lodewyk
Befchouwen in het leliryk
Met meerder groote en kleine iledeii.
De hemel geev' dat zy gezond.
Na die gefloten trouwverbond.
Het heilryk Paar met vreugd bejegenen ,,
En in 't vermaaklyk Bloemendaal,
In ^s Vaders lufthof, op deez zaal,
De lieve feeftgenooden zegenen.
Dan gaat gy ook de trouwfuik in
ó Speelgenootjes, door de min.
Ei zoete Nimfje wil niet bloezen!
Uw trouwe-Min naar heeft het woord,
Der liefde uit uwen mond gehoord 5
Zyn zieltje ruil op minneroozen I
6 Min vol aardfche zaligheid.
Die 't Bruilöftsbedde vreugd bereidt>
Laat, laat L i κ ο r i s eeuwig Woeijen,
Laat Mikon als een vruchtb're boom
Geplant aan Aemilels zilvren ftroom 5,
Door duizend zegeningen groeijen.
■^mfierdam,
ï3 in Herfjimaand:
1729·
If
,1
fil
l:|t
I* I
OF
i'l
TM
OP HET HUWELYK
van μ y ν ε ν ν ε ε v ε
jan β υ υ S S α ν τ, de Jonge,
ΕΝ J Ο- Ν G, Κ V R Ο υ W Ε
D e Lente lacht, onsaen, met kruiden, knop en bloemen.
Die *s Hemels goedheid roemen ,
Zy noodt, gelyk een bruid, al wat gefchapen is
Aan 's waerelds bruiloftsdifch.
De vlugge Leeuwmk queelt, en klimt allengs na boven ^
Om 't Lentefeeft te loven,
Godts zegen legt als dauw op de eed'le minnevrucht^
En ademt zoete lucht.
Dus gaat hier^ lieve Bruid, 't gebloemt van Eden open.
Met zegendauw bedropen;
Zo lacht, ó Bruigom, u de Paradysvrucht aan
Ver9ierd met friiTche bla^n;
Zo juicht het om uw Min, wat in deez' booze tydeo
Van haat weet noch benydeni
Α a 3 Treed
-ocr page 211-ί44 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Treed dan, ο Hcilryl^ Paar, in deezen vruchtb'ren hof.
Tot 's Hemels eere en lof:
Doch laat de zuivre deugd ii, waar gy treedt geleiden,
En 't Huuwlyks fpoor bereiden.
Het Ooft der zonden lokt ons met een fchoonen fchyn:
Maar fteekt vol boos fenyn.
De vrucht der weelde noodt de jeugd om haar te minnen;
Wat is haar fmaak van binnen?
Verderflyk voor den menfch, die tot dees proef verviel ,
Naar Lichaam, Geeft en Ziel.
Uw Broeder, Lieve Neef, van al het Aardfche ontOagen
In zyne jonge dagen,
Heeft Godt met vreugd gedankt, dat 's waerelds ydelheid
Zyn ziel niet heeft miileid.
Al moet deez' Bruiloftsdifch zyn Dichtkunftlof ontbeeren ,
Zyn zanggeeft kan ons leeren,
Een Godtgewyden toon op Azafs trant te (laan, .
En dus tot Godt te gaan.
Ecr die de deugd verzelt zal goede vruchten Mezen,
Die nooit haai' fmaak verliezen,'
Gewaflen aan den Boom des levens, die fteets groeijt.
Van Hemeldauw befproeijd.
Hoe juichte 't Paradys toen 's waerelds Koninginne;
Geraakt door't vuur der Minne,
Van d' eerften Briiidegom-v de kus der trouwe ontfong!
, Terwyi déi: Englen tong
Een niemveti zangtoon floeg, in Edens Bruiloftszaalen,
Vol s-alm d-er nachtegaaien !
6 Heu-
-ocr page 212-gedichte ν. 14 7
ó Heuchelyke dag! ó zedig Brüidsbanket Γ
ó Liefde zonder fraet l
ó Kusjes zonder erg I waar zyt gy heen gevlogen ?
Door 's Hemels Sterreboogen,
Na 's" Allerhoogftens troon, van Adams Bruiloftsdifch ^
Die fnood gefchonden is!
Hoelieflyk rees de Zon, toen de ongeveinsde liefde
De onnoos'le harten griefde l
Toen 't menfchdom noch van haat noch hoogmoednydeii
Of and're gruuwlen wift: (lift?
Maar elk met dankbaarheid den grooten Schepper eerde,
En niets dan 't zyo begeerde;
Toen niemant 's vroomen naam met eenen logenmond
Vol vullen lafter fchond,
Noch onder fchyn van deugdzyn wrok en wraakzucht dekte.
En belichen twift verwekte,
ó Heuchelyke ryd! hoe lieifelyk, hoe zoet ,
Waart gy voor 't rein gemoed!
Doch fchoon die Bruilofsdag verdween in ongenuchien
In arbeid , zorg en vluchten;
Godta aller vroomen trooil, die ziel met ziel verbindt
En al zyn fchepiels mint.
Geeft nog 't vereenigd Paar een fmaak van 't zalig Eden
Indien zy't fpoor betreeden
Der ongeveinsde liefde, op de eed'le deugd gegrond,
In 't Huwelyks verbond. >
De deugd bloeijt als een bloem, geplant door'sliefftensliandeni
In Salomons waranden',.
De
-ocr page 213-m
Γ92 R L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
De bloem der eedle deugd behoudt haar reuk altoos.
Als Sarons eed'le roos.
Maar 'k zal, ó heilryk Paar, haar geur noch glans meer roemen.
Bloeij als dat puik der bloemen,
En eer met dankbaerheid den Geever van al 'tgoed.
Die uwe liefde voed;
Daar na der Oud'ren deugd, die als^en Klokhên 't kieken,
U dekte met haar' wieken ;
Zo vindt ge in Kanaan 't beloofde heilgenot
Van Godt, der Vad'ren Godt.
Gelukkig heilryk Paar dat dus zyt voortgetreeden,
Door Ouders, rein van zeden,
Door Ouders, die op 't fpoor der ongekreukte deugd
U leidden in uw jeugd.
Door Moede pvs welkers trouw -blinkt als het eêlftgefteente^
Die Moeders der gemeente!
Wier zorg het Weesken queekt, in zyne onnozelheid,
Met Godtsvrucht en beleid.
Maar roemde ik hier de deugd, gelieven, uwer Maagen ,
Myn lofipraak zou mishaagen,
Hier eifcht de zedigheid dat zich de Poezy
Onthou van vleijery
'k Durf echter, lieve Bruid, V ε r g ο ε s tot voorbeeld geeven,
Om ruftig sa te ftreeven.
Die onvermoeijde deugd uws Vaders blonk wel eer
In leeven uit, en leer.
*t Zy hy -der Armen trooft, en hulp verftrekte op aarde,
Of 't merg der Schrift verklaerde,
E»
-ocr page 214-gedichten. :93
En als een Hnurling nooit van zyne kudden vlöodt.:
Maar 11 reed tot aan den dood,
Om Slons vreedepalm in eeuwigheid te winnen,
By 't Heir der Serafinnen.
Hy Salems kudde om lof noch aardfch genot:
Maar zocht zyn roem in Godt.
■£ Was balfem Giliads die van zyn lippen vloeijde.
En 't dorftig hart befproeijde.
Zyn boetfteni was gelyk Godcs hamer in de vuift,
Die't fteene hart vergruift.
Laat zyn gedachtenis uw deugden fteets verwekken ^
En tot een licht verftrekken;
Zo volgt gy Moeders fpoor, die van haar ted're jeugd
Verburg volgde in de deugd,
Ik meen Jan Dionys die in de Maaskerk lichtte ,
En elk aan hem verplichtte,
Door zyne oprechtigheid, en wakkerheid, en raad;
Van hoog-en laageii (laat
Geacht en teer bemind, om zynen zuivren wandel.
En zegenryken handel.
Waar na hy eeuwig ruft, in 't eeuwig blinkend hofj
En zingt zyns Scheppers lof.
Maar ^k zal myn huuwlykszang , Gelieven , bier bepaalen.
Wie telt de zonneöraalen ?
Die zegt 5 dat ieder weet, maalt meeft een ilecht kopy
Van fchoooe Schildery;
De deugd maalt beft zich zelf met leevendlge verwen.
Die door geen tyd verfterven;
Λ
ii b
III. Deel.
Toon
-ocr page 215-194 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Toon dan dat de eed^le deugd, die gy van de oudren erft,
Niet in het krooft verfterfc.
De Hemel wil hier op zyn niiiden zegen geeven
En rekke liw dierbaar leeven,
Ter eere van zyn naam, en uwer Oüdren vreugd,,
Ten voorbeeld van de Jeugd.
Uw liefde, Geertruyd, bloeij na's Hemels welbehaagenj
Om fehoone vrucht te draagen..
Uw liefde , Buyss ant, groeije en fchiet haar takken uitj
Verciert met bloem en ipruit.
Godts zegen blyve in 't huis daar liefde en eendracht woonen, .
Die 't Jeugdig Paar bekroonen.
Uw Β υ y s ryze uit het ζ λ ν d , en vaar ni Sions rees
Door 's waerelds woefte zee.
Tot dat gy, de aarde zat, moogt in de liefde blaaken j
Die al Godts Eng'ien fmaaken.
Fereenlgd
m Haerlem, den
15 Apü 1725.
LI"
-ocr page 216-GEDICHTEN^ ï95
TER β r u I L O F Τ Ε
ΙΤΑ Ν myne n neef
en jon g κ v r o u w ε
O zoete huuwlyksmin, verquikiter van hetleeveii,
ó Paradysbloem, die in Haerleins groene dreeven,
Het deugdelyk gemoed
Met uwen honig voedt;
Hoe heerlyk is uw glans, daar twee vereende zielen.
Uit ongeveinsde min, voor hunnen Schepper knielen,
, Die 't hart vereenigd heeft.
En allen zegen geefc!
Doorwien, inwien, alleen , de zoetheid wordt verkregen,
Die op het huuwlyk druipt gelyk een vruchtb're regen.
Β b 2 ö iMaagd
-ocr page 217-190 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
ο Maagd van 't Paradys!
IleFhaal hier op wat wys
Gy in 't eenvoudig hart des eeriten Bruigoms vloeijde,
En 's waerelds moeder met dien zegendauw befproeijde.
Die 't menfdielyk geilacht
Sints op de waereld bracht.
Was 't niet dii woord alleen : zyt vruchtbaar, dat al de aarde
Met zegening bezielde, en al wat leefde paarde ?
Muntte Adam en zyn bruid
Datoogenblikniet uit,.
Door die onilerflykheid der ziel, hem ingeblaazen,
Daar zy Godts mogendheid en heerlykheid in laazen?
O Reine huuwlyksmin ί „
Wat braeht gy welluft in,
Eerdat Gbdtsniorgenfter, door hovaerdy ontluiilerd^
En 't diamante fchild van Michaël verduifterd^
Ten hemel uitgejaagd,
Het fchepfel heeft belaagd!
Gy gaaft in 't Paradys een leeven aan Het leeven
Van 't eeril vereenigd paar , dat gy nu niet kuilt geeveil;
Wyl 't menfchelyke hart,
In de ydelheid verward,
.Den fchyn voor waarheid kieit, en wankelbaar van zinnen,
Meerde aarde,en al hetaardfeh, dan'themelfch poogt teminaen.
Staa ftil verdwaasde menfeh!
Wat is uw wit en wenfch
In mve huuwlyksmin? is 't lufl: tot aardfche weelde?
Bedenk dat haar genot al waerelds onluft teelde,
Be
-ocr page 218-g ε d i c η τ ε ν,
De waare liefde daalt
Van Godt, die Iraar beftraait.
De waare liefde kent geen fcbynfchoon: maar de waarheid^,.
Zy is die Hemelbruid, gekroond met zonneklaarheid ,
Die In 't fneeuwit gekleed.
Op dunne >volken treedt;
Zy doet in 't Paradys der heilryke Echtelingen,
Haar hemelipeelgenoot dees bruiloftstoonen zingen :
Denkt Bruidegom en Bruid,
Dat Godt, die 't huuwlyk fluit,
Uw min, in zynen naarii begonnen en befloten ,
Met dauw van zegening en vreugd heeft overgoten.
Leeft, leeft! zyn naam tenpryz',
In 't aardfche Paradys.
Die kracht der waare min ontfonke uw beider zinnen,
èBuissANT met uw Lief , dan zult gy overwinnen
Al 't bitter, door het zoet.
Van uw geruft gemoed,
'k Behoef, liefwaardig paar, geen voorbeeld aan te toonen j,
Zy zitten aan den difch, waar in die deugden woonen,
Die vooripoed, ramp, en druk.
Geluk en ongeluk .
Ten goede ftrekt, door Hem die alles heeft gegeeven;
Bie dierb're panden zyn , tot nu, u by gebleven;
Opdat uw lieve jeugd
Zich fpiegele in hun deugd.
Daar Godt, der Vad'ren Godt, u zegent door uw Vadenm>
Daar uwe Moder en uw Maagfcha^ t' faam vergaderen ^
Β b 3 En ;
Ma
198 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
En zegenen den difch
Daarvreede en Godtsvrucht is.
Dus geeft uw huuwlyksmin een glans aan uwe zeden:
Dus wykt de Spaarenilroom geen ftroom van 't vruchtbaar
Zo word in Haerlems Hout (Eden;
De liefde een troon gebouwd;
Dan durft de nyd het hoofd niet uit de biezen ileeken;
Dan vloeijen langs uw hof de melk - en honigbeekeo;
Dan groeijt 'er Sarons roos
Vol liefdedauw altoos;
Dan blyft ó IzAaK, den Goddelyken zegen,
Waardoor gy Pe τ r ο ν ε l l , uw fchoone, hebt verkregen,
Het fteunfel uwer ftam
En zuiv're minnevlam;
Dan zult gy op den toon der blyde nachtegaaien,
Uw zangluit wekken in de lommerryke zaaien.
En loven door de kunil
Uw Schepper voor zyn gunft;
Dan zult gy, lieve Bruid, door ziels aanminnigheden.
Met Buissant fmaaken, al die aardfche zaligheden
Die de eed'Ie liefde geeft.
Welke op de wolken zweeft.
Dan ftrekt, ó Bruidegom, uwredery, en handel
In zyde ftof, gepaard met eenen reinen wandel,
Ten zegen van de Bruid,
Dieg'in uwe armen fluit:
Een fchoonheid die u heeft haar hart en hand gegeeven.
Om op de vleug'len van de liefde om hoog te zweeven!
Zy
-ocr page 220-gedichten. :199
Zy treedt uit Vaders huls,
En fcheept zich in de Buis,
Die los geraakt van 't sant nu opryft, om debaaren
Van voor-en tegenfpoed des leevens door te vaaren;
Godt geeve u goeden wind,
Tot g'u behouden vindt
In 't Hemeifch Vaderland, het welk de fchoonite kuil is^
Daar niets dan blydfchap en een eindelooze ruft is..
Vereenigd
in Haerlem, den
11 van Herfftmand 1729«
TER;
-ocr page 221-200 P. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
m
m
m
m
van den ή ε ε r ε
en μ ε J υ f y r o u w ε
pan , Kenn^mer zangeres, aan d' oever van het Spaaren
De zilvre Bruiloft fnaaren.
Vlecht verfch ontloken kruid.
Zo onverwelk'lyk als de trouw der lieve Bruid.
Laat, Kenn'mer zangeres, uw blyde galmen hoeren,
En kroon haar' Uitverkooren
Met Hemelfche Amarant,
Die nimmermeer vergaat, gelyk zyn minnebrand.
Nu gaat de zon ten rei, en fchiet haar minneftraalen
Op bergen, bofch en dalen.
De leeuwrik quinkeleerc.
Nu't bloeijfem knopje allengs in bloem en vrucht verkeert.
Zo
-ocr page 222-g ε d i c η τ ε ν. 2οϊ
Ζο lieflyk zag men baar in d' opgang van uw keven..
Een heerlyk fchynfel geeven ,
Wannee): uw zuiv're min.
Vernieuwde Bruidegom, ftraalde op uw zielsvriendin.
De bloemen uwer jeugd veranderden in vruchten.
De Paradys gcnuchten
Verheugden uwe ziel^
Dewyl u, en uw Lief, de waare deugd beviel
De koning Krezus mag op goude fchyven roemen.
En zig gelukkig noemen,
Terwyl liy Solons raad,
Verblind door Overvl-oed j te zorgeloos, verfmaadc:
Hy merkt, door zynen val, dat ieder in dit leevfin
(Hoe hoog in ftaat verheven)
Door 's Hemels ilerke hand,
Gelyk een hooge boom .j kan ploffen in het zand.
Maar gy, roemwanrdig Paar, weet dat des hemels zegen
Als leengoed wordt verkregen;
Waarom ge uit d' overvloed
Uw naaften onderfteunt in hunnen tegenipoed.
Zo volgt gy Davids zoon, den allerwyften Koning,
Die even naa zyu' krooning
Aan Godtom wysheid badt.
En t'evens wierd bedeeld met kennis, eer, en fchat.
m. Deel. Cc De
202 ρ. l α ν g ε ν D γ κ S
De Godtsvrucht die uw buis met ryken zegen cierde^
Toee gy uw Bruiloft vierde,
Gaf voedfel aan uw min ,
En haalde, op beider bê, de waare wysheid in»
De Vos deedt als de vos, die niet te ligt zal waageii
Of hem het ys kan draagen^
Maar luiftert of het kraakt.
Eer hy door loflTen drift in 't ftroomend water raakt.
Hy V0nd zyn vande Ryp begaafd met rype zinnen.
Om hem getrouw te minnen,,
En tot ftandvaffigheid
In 't geen de hemel geeft, 't zy zuur of zoet, bereid.
Zo wicrd hunn' Echteniïaat een Paradys vol lusjes
Door ongeveinsde kusjes;
Zo wierdt hun minnezoec
Een vierde van een eeuw,, met Hemeldauw gevoed.
De Vreede 5 een fchoone maagd, aan Serafinne pennen ^
En 't fneeuwit kleed te kennen.
Zweeft door de Bruiloftzaal^
En viert hun Jubelfeeil met minnelyke taaL
G®-
-ocr page 224-gedichten. 203
LJ
Stem: Tranquiüe Coeur.
Men zing me t een verheugden geefi
Nu uitgelezen zegenklanken,
En vier dit blyde JubeJfeefi
Om de Jllerhoogfle te bedanken ,
Voor zyn genade en gunfi, nu vyf-en-twintig jaar
Betoond aan 't deftig paar!
lk\zing de Bruilofts reijen voor,
Op myn gimbaal vol zilvre fnaaren ,
'i Geluid vliegt na het zalig koor ,
- Om met der Englen flem ie paaren.
Hier ijooon ik met myn geefi, en mk een zuiv'ren galm.
Hier plant ik vreedepalm.
De Bruigom firekt een zuil der Kerk,
Die 't bloedig zmerd tot zyffens fmeedde;
Hy acht de wraak voor 's Hemels werk,
En volgt den koning van den vreede.
Dis op hel· liSOe paar den vreedebalfem giet,
Daar haat en twifi voor vliedt.
C 2
De
204 ρ. LANGE Ν D Y Κ S
De Vreede liet z-o ras dit zegenvaers niet hooren
Of uit de hoogfte kooren
Verfchyiit de zuiv're min ,
Gekroond met hemels mirt , en Avydt de Bruiloft in.
Geen wonder darde liefde uit 's liemels trans gekomen ^
Haar' zitplaats heeft genomen^
^ Aan deezen zilv'ren difch ;
Dewyl hier elks gemoed haar toegeheiligd is.
Zy heeft den^ echt bezield van dêez' dborluclite Maagen,
Door 's hemels welbehaagen,
Met vooripoed eer en deugd,
Met bloemen hunnex trouw,, en vruchten hunner jeugd.
Maar 'k zal heer Thezings min noch Blaupots liefde zingef
Die als twee bronnen ipringen
Van helder kriilalyn;
Vermits hun roem en naam voor lang vereeuwigd zyn:
Die vliegen na. 't gefternte op 's dichters Fenlx pennen
Te hoog om na te rennen.
Hun deugd is voor hun dood
Door reinen hemelval der poëzy vergood.
De kusjes die zy u, hunne Echtvriendinnengeevenj
En in de Bruidzaal zweeven.
Met mommelend gelüid 5
Betuigen hunne vreugd, ο zuilers van de Bruid!.
Gs
-ocr page 226-g ε d i c η τ ε ν. 205
Ge ontvangt weer Heer de Vos den zegen van uw Moeder
Door gunft van d' Albehoeder,
Die nog de vreugd geniet
Dat zy een jonge Spruit van haar kindskinderen ziet.
Indien de zegening der oudren zal beklyven,
En op de kind'ren blyven;
De zegen uit haar mond
Druipt dan als mannadauw op Salems edlen grond.
Grootmoeder blyve lang haar"Naamgenoote omhelzen ,.
In fchaduwe der Elzen,
By 't Overveenfche duin,
Vercierd met minlyk groen als Libans Cederkruin.-
zy ziet j ο η α isr ν α α s min met hèrmons dauw beiproeijen ,
En aan het Spaaren bloeijen,
Met Kops alom geacht, /
Om zyn verftand en deugd, de glorie van 't geilacht ^,
Zo hagelwit van hart als zyne blanke waaren.
Het verfch gebleekte Gaaren,
Dat met twee draaden fluit,
Gelyk hun zuiv'ren Echt, en dien der nieuwe Bruid.,
Heer κ o Ρ s tioor tedre min tot de oud'ren aangedreeven j, ,
Geeft met zyn Lief, zyn Leeven,
Grootmoeder 't lieve wicht
Te omhelzen in haar' arm, uit dankbre kinderplichto.
c c 3 'ton-
-ocr page 227-S30 Ρ. LANGENDYKS
't Onnozel Wichtje juicht, en wil van vreugde fpringen.
Men hoort de Liefde zingen,
Ter eere van het zoet,
\ Geen *t lieve Spruitje geeft aan 't moederlyk gemoed.
Zoet mchtje , 'k zie u bloozen,
Termyl het bytje vliegt,
En zuigt het zoet uit roozen,
Als u de liefde wiegt ^
Haar drift is niet te teugelen,
De kindermin heeft vleugelen,
Geen moeders hart bedriegt.
Ik zie den tyd genaaken ,
{Men hehhe Osat geduld^
Dat zy de vreugd zal fmaaken
Die haar en ixienfch vervult,
Jh gy met halve woordekens,
Die zachte minnekoordekens,
Haar hartje fireelen zult.
Haar
G Ε D ï C Η τ Ε R 207
Gy zult in Haerlems dreeven
Door uwe deugd vtrmaard.
Een nieime Lente geeven
Als u de hemel fpaart.
Slaap op geruifch van 't lalndeksn^
ê Welgezegend Kindeken I
Door ouders zorg bewaard.
Haar goedheid zalu queeken
Mep melk ah amhrozyn,
By Haerlems êuinmibeeken 3
Vol leevend krifiallyn.
Blyf, lieve nimf je, hloeijendg^
En als een bloempje gr oei jende 5
Bevryd van druk en fyn»
•^Is gy een nimf zult Oieszen a
6 zoete lente fpruit t
Wat minnaar ^ hoe gepreziti
Verdient zo lieve een bruidt
Uix Lent vol groene Zoveren^
Zal menig' hart betoveren.
Eer gy tot min hefiuit
Wm
208 ρ. LANGEND Υ Κ S
Wat vreugd zou 't harte ontvonken^
Ah gy verheugd van geefi^
Met minnelyke lonken
P^erjcjoeent op 't goude feeflt
Dm zou de harp der englen
Zich met de zangkunfl mengelen.^
Die goude nooten leefl.
Na dat de liefde dus Μ α r i α heeft gezegend,
£n't zilverfeeft bejegend
Met gulle vrolykheid,
Ontvonkt zy 't heilryk paar tot waare dankbaarheid.
Aan Godt, der vad'ren Godt, van wien den dierb'ren zegen
Uit goedheid wordt verkregen.
Zy zien hun eenig kind
Aan 't deftig huis van Kops verknocht en teêr bemind;
Zyzien heer Willem s zoon, Philip in handel bloeijen,
In eer en aanzien groeijen,,
Door fchranderheid en vlyt,
Meer om zyn deugd bemind dan om zyn fchat benyd.
Zo volgt die braave zoon den vader in zyn handel,
En onbefproken wandel.
De waereld door bekend..
Zo ver 's lands koopvaardy haar' vluggen ichepen zendt.
Bloeijj
I
1:
.1
■ί ;
GEDICHTEN. S09
Bloeij, rykgezegend Paar, met zulke lieve'maagen ^
Ontheft van alle plaagen;
Opdat g' uw feeft van goud
Met uwe Mnd'ren en hunn'Jiind'ren vrolyk houdt.
Waarna gy , afgeleefd , op feeft der Serafynen
In Salem moet verfchynen,
Ver9ierd met eene kroon
Van eeuwig diamant, beftraald uk *s Heinels troonI
UIT-
D d
"χ ■■ ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
υ I Τ L Ε G G I Ν G
VAN Η Ε. Τ
HUW EL Υ Κ S Τ Α F Ε R Ε Ε L
TER Ζ I L V Ε R Ε Β R υ I L Ο F Τ Ε
VAN JDEN HE ERE
DE VOS
EN Μ Ε J U F V R O ü W Ε
it 9ierlyk Tafereel vertoont twee Echtgenooten,
Door Godtsvrucht, Liefde, en Trouw, met zegen overgoten ^
Die hunne LiV/^^-w/rr, naa Vyf-en-twintigJaar j
Door Bymen zien gewyd op/t heilig dankaltaar ;
Ten teken , dat hiinn'trouw, als de onverwelkbVe blaêren
Der mirt, haar kracht, behield finds hun gezegend paar en.
Des Bruigoms Moeder^ die het zilver feeft beleeft.
Vernieuwt haar zegen , en dankt Hem die alles geeft.
De trouw der Dochter ^ met haar/i^, haar ziels beminden^
Die door een zoete SpMit hun huis gezegend vinden
}3eKrGonen 't deftig Paar, dat hen op 't deugdfpoor leidt^
Met eene zegenkroon van liefde en dankbaarheid.
Om
J Α C O
GEDICHTEN. S09
Om hoog zyn Baims en Filémon, dien twee Goden
Als reizigers vermomd, gerak en fpyze boodden,
Waardoor hun kleine hut gemaakt van leem en hout,
Een marm're tempel werd , verfierd met glansryk goud,
Waarna zy op hun wenfch, in d' ouderdom ontflaapen ,
In eenen hoogen Etk en Ltnde zyn herfchapen;
Zo triumfeert de deugd, cn wordt in 't eind vergood:
W^xiidie den hemel dient zal keven naa zjn dood.
De Spaarenflroom en 't Meer, die zacht te famen vloeijen.
Doen door de Bleekery, den Weedas-handel bloeijen,
Ten zegen van hun huis, en Haerlems vruchtb're ilreek.
Versierd met bofch en berg, en klaare duinvalbeek;
Die vrolyk juichen, nu de Vos zyn zlelsvriendinne,
Zyn van de Ryp omhelit, terwyl hunn' Huuwlyksminne
Twee ivierookvaaten met een dankbaar hart ontfteekt;
Opdat de zuiv're deugd gevoed warde en gequeekt.
Ten voorbeeld van het Krooft uit hunnen Echt gebooren,
Gezegend met de vrucht uit Amaltheaas hooren.
Zó itrekt de Freedepdm 'c giéraad van"t deftig Paar,
En werd' met Goud ver9ierd naa Vyi-en-twintig jaar.
Gevierd
in Haerlem, den
13 van Gras-maand
D d
VELD-
-ocr page 234-2ΐδ Ρ, LANGE Ν υ Υ Κ &
V Ε L D Ζ Α Ν G
TER ZILVERΕ BRUILOFTE
Η Α Ν
VAN D E Ν. H' Ε Ε S R
EN Μ Ε J O F V R O U W Ε
't X^iiff my in fchaduw der Friéelen,,
Een ziivren Bruiloftszang te queelen,
Daar 't Spaaren 't edel Landhuis kuit,
Ter plaats daar KOPS. , vermoeijd van koopzorg,
Al zwygen nu de nacBtegaaien,
In 't bofch vol groene Bruilofrszaalen;
't Ontbreekt den Hof aan zangers niet,
Het Spaaren vangt den toon van menig zegenlièd^.
Het Boort aandacBtig na de fnaaren
Van hen, die Orfeus evenaaren;
Die wilde dieren temmen kon, '
En door den klank der lier de gunft des Hemels wm.
Ik
G Ε D I C Η τ Ε Ν. 2
Ik zie de Deugd een Jonglmg leien.
Aan 't hoofd der zilvre Bruilofts reijen,
Hy zingt de Dichters vrolyk voor,
En volgt den zangtoon na van ^t hooge Hemelkoor.
Hy loofr, hy dankt den albehoeder.
Voor 't heil van Vader en van Moeder y
Die hy dus dankbaarheid bewyil,-
En voor huntf liefde en zorg, aan hem bewezen, pryil.
Dus word de Goddelyke zegen-
Op Aarde niet alleen verkregen:
Maar ook hiep na een ilerrekrans
Die eeuwig blinken zal in Sions Hemeltrans.
Dus blyft, PHILIP, uw ftam beveiligd,.
Der Deugd en Godtsvrucht toegeheiligd 9-
Dus blinkt uw teêr beminde zoon,
J 0 Η Α Ν Ν Α 5 als een .Ster in uwe lruiloftskroon>-
Die kroon van zegen ^iert uw harren,
Meer dan voor vyfentwintig jaaren.
De mirtebladen, die de jeugd
ÏJ vlocht tot eenen krans in de eerile Bruilofts vreugd..
Toen offerden de Nimfen bloemen-.
Om de eerite ontloken' min te roemen
Nu brengt men eelder vrucht, die frifch"
Met Hemeldaauw befproeijd, u toelacht aan deJi difcKs;
Een
O d 3
-ocr page 236-214 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Een vrucht van dankbaarheid der Sprmtm^
Die juichende U in de armen fluiten,
En zaligen het Zilver feeft,
è Pvyk gezegend Paar, met hun vernoegden geeil.^
Dus is de Bruidegom voorheenen
Op 's Vaders Zilverfeeil verfchenen;
Dus heeft wel eer de lieve Bruid
Haar Moeder ook gekuft, met zegenryk geluid.
Zo zoet, zo heilryk, zo vol waarde,
Zo zielsverquiklyk is op Aarde,
De liefde op blanke deugd gegrond,
Die ziel met ziel vereent in 't heilig Echtverbond!
Maar zacht.... wat is 't dat wy aanfchouwenJ
Zien we in de zalige Landsdouwen
Den Luithof, daar men eeuwig blyft?
Zien wy een Engkn reij die op haar wieken dryft?
ó Ja! wy zien hier Wichtjes zweeven!
Zy gaan te feeil in 't eeuwig leeven I
Zy drinken vrolyk in het oor,
Den zilvren Bruiloftsgalm, in 't Cherubinen Cfioor.
Ei zie! hoe in een nis van ftraalen,
Een Hemelnimf komt nederdaalen:
Zy is de zuivre Liefde zelf.
Die wierookgeuren zwaaijt na 't hooge fterfgewelf.
Ze
GEDICHTEN. S09
Ze omhelil de Godtsvrucht, onder't zingen,
En leidt, gevolgd van Hemellingen,
Uw Serafyntjes nevens haar
Op uw geheiligd Feeft, en zingt voor 't veldaltaar:
„ ó Godt der Liefde I Bron van't leeven!
„ Ei! zalig deeze groene dreeven !
,, Ei! zalig door uw gunil deez' Disch j
35 Die u, Alzegenaar j alleen geheiligd is,
„ Ei! zalig ook de Speelgenoot en,
„ Uit eenen zelfden itam geiproten!
„ Die 't Paar geleidden, bly van geeil,
5, Wanneer 't vereenigd wierd op 't eerile Bruilofesfeei!.
Maar zacht, waar voert my de yver heenen?
Hoe! is de Hemelmaagd verdweenen !.
Ei Serafyntjes bly ft ons by !
Verquikt deez aardfchen difch met Hemellekkerny,
Gewis de Liefde zal niet fcheiden;
Zy zal hier 't gouden Feefl verbeiden:
Wyl ze in dees Luilhof Gaeren rufi,
En 'é bloemgewas der deugd met haaren adem kuit,
ó Hemelnirnfl blyf dus aan 't Spaaren,
Woon in dit Stamhuis veele jaaren;
Voer KOPS met zyne Zielsvriendin,
Als hen de Godtheid wenkt, den Hof van Salem in.
μ6
Ρ. L Α Ν G Ε Ν D y Κ S
uitlegging
ν α ν η ε τ
van οένηεεκε
ε ν μ ε j υ f v r ο υ w ε
W at zien wy voor onze oogen zweeven j
ïn't Ziher Bruilofts Tafereel ?
Voert ons de kunft door groene dreeven .
Na 't Spaaren in een Luftprieel?
Zienwy het Landhms in den Lommer
Door Dichte boomu-n in't verfcbiet?
ö Ja, l ier is 't daar buiten kommer
De Koop zorg (j^rm n-///geniet:
Daar KOPS de zinnen wil verpoozen,
Met zyn d ε V O S, zyn Harevriendin,
En
-ocr page 239-^ .Parit myvni.·- ,-ί
-ocr page 240-G κ d i c η τ ε r
En ruften Όρ een bed van roozen .
Vol geurs van deugd en Hemelmin!
Koe houdt de kunil ons opgetogen!
Daar zy het deftig paar verbeeldt,
Dat deugd en Godtsvrucht itraalt uit de oogen
Met Schoonheid die de harten ilreelt!
Heer w i l l ε μ , met een zucht bevangen
Tot Zielverrukkend Maatgedicht j
Betuigt^ in Zihre Bruiloftzangen^
Zyn dankbaarheid en kinderplicht.
De lieve κ ΑΤΗ Α R¥NE, ontfteken
Van Ouderliefde , fchenktde Bruid
En Bruigom tot een dankbaar teken^
Een Schaal vol Tdradysboom fruit,
jac/dbus en philip te iamen
ïn d' opgang van hun lieve Jeugd ,
Vertoonen hunner oudren Naamen^
Als Zegels deezer Bruilofcsvreugd.
maria, jongil: uit hun gebooren.
Die wy aan Moeders Schoot zien ilaan,;
Bied, om hun harten te bekooren.
Een offerhand van kusjes aan,
Dus fiTiaakt, VjfentwintigJaarenl
Heer Κ O Ρ S met zyn de V O S het zoet
Der vruchten van hun heilryk paaren g
Door zegen van hun eigen bloed 1
Hus Godtsnjrucht flaat eerbiedig de OOgen
Omhoog, na de Oppermajefteit,
III. Deel. E e
-i>
Hun
2ï8 ρ. L ν g ε ν d υ κ s
Hun Wierook vliegt na 's Hemels boogen
't Heiïaltaar der Vankbaarheid.
De Freede geeft hen Huuwiyks palmen,
Op Idumeaas grond gegroeijd,
En de Overvloed haar Gulde Hahnen,
En vrucht, met Hemeldauw befproeid,
Standvaftigheid der Echtelingen,
Die Godt in 't hart een tempel bouwt.
Zal met haar Stoet den Difch omringen,
Daar kops de Zilvre Bruiloft houdt:
kops, om wiens heil het Scheepryk Snaren
In 't Groene Lis zyn Vreugd betuigt.
En hoopt door 't Garen Schat te gaaren,
Als de Oorlog voor den Vreede buigt,
En de eedle Koopmanfcbap aan 't bloeijen.
De Twyndery verquikken zal,
Waardoor de welvaart aan moet groeijen
In Haerlems zegenryken wal.
De Godtheid wil haar beilvrucht geeVCB
Aan Allen die hier zyn verbeeld,
In 't Kiiniltafreel, vol geeft en leeven,
Door 't punt van 'Pmts vernuft geteeld.
Gevierd
in Haerïem, den
Ά2 m Herffimand 1745.
Roa
ï
Ρ
Μ
GEDICHTE Ν, ο,φ-
ROO-MOLENZANa
Op het Vreugdemaal door den heer,
EN Μ Ε J U F V O g W
^JN HUN WERKVOLK EN BEDIENDEN IN DE HERBERG
DEROO'MOLEN GEQEEFEN, TER GEDACHTENIS FAN
HUNNE ZILFERE BRUILOFT IN HAERLEM DEN z?
SEPTEMBER 1745.
Daar
Jochem de Krantekezir.
W elke vreugd is hier voor handen ^
Dat het volk zo byiler loopt ?
Zal men hier viktorie branden,
Daar zo menig menfch op hoopt?
Nu de Keizer is verkooren ?
Die de Fransjes aan den Ryn
Ligt zal krygen by hunne ooren,
Zo ze niet voorzichtig zyn;
En in tyds hun biezen pakken.
Na den Elzas, in hun land:
Ε e 2
1317 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Daar ze i:€ets.na toe g^an zakken
Volgens 't fchryven van,de krant
Hansje de Gaarenkhpper.·
Baas, dat hebje nietgeraaden,
^t Is nog geen viktorie tyd;
't Zyn al andre vroome daadeiï j.
Daar het volk om is verblyd.
Jochm- de· Kranteleezer..
Is de Pretendent gevcingen ,
Doof .den dappren Gentelman ^
Die hem mooglyk op zal hangen 3.
Met zyn morrend eedgeipan?
Is 'er een Kourier gekomen
IJit de Weft, van Kaap Breton?
Zeg my, wat gy hebt vernomen
Ύάώ 't verlies van- voril Bourbon.
Hansje de'Gaarsnklopp&r,
Broertje Hef gy praat^ van dingen·
Daar ik geen verftand van heb,
'k Hou van fchranfen en van zingen·
En ook vry wat van de fep^
'k Denk myn -hart eens ©p te-haaien ^
Laat my hier. niet langer ftaan ^,
gedichte ÏN\ ^zi
'k Moet (de Moïen is aan 't maaien)
5SIaa de Nieuwen Uideg gaan.
Ik moet op' de Bruiloft weezeii.
En eens luftig vrolyk zyn.
Zal myn dorilig iiart geneezen
By de Minnaars van 'cgetwyn;
'k Zal de Möien helpen draaijen
Dat 'er 't heele huis- van fchud.
Ik zal zingen, ik zal kraaijen.
Tot myn fles is leeg geput;
^k Zal het deftig Paar bedanken ;.
Dat de Zilvre Bruiloft geeft,
En hen wenfchen met myn klanken ,
Dat het ileets in voorfpoed leeft.
Moet my na het Werkvolk keeren»
Dat my by de Molen wacht ;
Gaa jy in de krant iludeeren ,-
Jochem , 'k wenfch ii goeden nacht
Naauwlyks hadden ze uitgefproken;.
Of omtrent een Honderd Paar
Komt den Molen' zo beftoken >
Of het een beleegring waan
Elk begint 'er in te dringen,
En men riep 'er overluid,
Laat ons ipeelen^ laat ons zingen>
Roem den Bruidegom en Bruid ,
Die ons deeze vreugde fchenken
En naa 't vieren van hun Feeft^
D d 3
S30 Ρ. LANGENDYKS
Aan den Ambachtsman gedenken,
Met een welvernoegden geeft.
Mannen, vrouwen, ouden, jongen.
Ziet men vrolyk, zy, aan zy'
Onder honderd kromme φrongeπ,
Aan de Tafel, fris en bly.
Niesje Praatmoer, oud van jaaren.
Sprak: wat ben ik in myn fchik!
Niemand heeü gehoornd aan 't Spaaren ,
Voor Menheer, zo lang als ik;
't Heugt me nog, hoe zyn heer vader
Ons trakteerde op de eige wys,
Met het werkvolk altegader,
Daar ik nog den man om prys.
'k Zal zyn deugden nooit vergeeten,
Noch de deugden van zyn zoon,
Want al die hier zyn gezeten,
Zeggen, dac de hoogfte loon
Word aan KOPS kantoor gegeeven.
Daarom zal zyn braaif geflacht ,
Hier op aarde in zegen leeven,
En in Haerlem zyn geacht.
Mannen hier op eens: gedronken,
Riep 'er eert, wat droog van keel·;
Nu de glaasjes e^ns geklonken .
Onder ^t aangenaamtgequeel.
Lubbert, een der raarfte fnaaken.
Vatte hierop aanilonds't. woord,
Ofi-
gedichte ν.
Onder 't fchermen met zyn kaaken,
Dit 's een werk dat my bekoort.
Jongens, riep hy : wil niet drent'ien
Ziet wat werk hier voor u itaat,
Valt al zingende aan het wenf len
In de fchotels met gebraad.
Mannen toon nu met uw kaaken ^
Dat gy braave baazen zyt,
Om de vreugd wat aan te maaken^
Want het is nu recht de tyd.
Hier is vry wat te forteeren,
Op de borden hier en daar.
Ieder kan hitvfiryken leeren ?
En oppakken op een ha^r;
Om het na de maag te ilieren.
Hoor het wentelklokje ilaan,
Zou men onder het plaizieren,
Nu niet eens aan 't kuflen gaan?
Tryntje lief, myn uitverkooren^
Veeg het vet wat van je kin,
Ei wil myne beê verhooren,
'k Heb het kuflen in myn zin.
Heer wat trekje vieze tooten!
Wel myn allerlieffte kind ^
Wil niet op myn tronie booten,
' k Ben uw man, die u bemind.
Eoeij zegt Tryn, je lykt wel dronken;
Maar dat is hier geen fatzoen.
'k
II
-ocr page 247-224 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
'k Wil hier zo niet ziiten pronken 5
Elk ten fpot. Ik zei 't niet doen.
-Zacht riep Lubbert wil bedaareo.,
Ifelp de fireng niet in de war.,
Want'Zy breekt als Brejfelsgaaren.;
Loop fprak Tryn, gy hebt een ftar;
Daarom wil ik 't u vergeeven,.
Mits dat gy uw mond wat fnoert.
En in 't Jokken onbedreeven.
Hier het hoogde woord niet voert
Onder al die viezevaazen
Al die praatjes voor de vaak,
Riep een van de vroomfte baazen:
Dat men hier geen ruzie maak'.
Drink nu op de klank der fnaaren,
Uwe kelken fchoontjes uit,
V/enfch ten zegen van het Spaaren,
Heil aan Bruidegom en Bruid,
Om het Zilver Feeil te roemen ,
Dat ons nieviwen zegen ipelt,
Als men d' oorlog, waard te doemen,.
Door den vrede ziet geveld;
En de zilvervloot van Spanje
Veilig vaaren kan door zee,
Ais 't verzoend met Groot Brittanje,
Handlen kan van ree tot ree.
Dan zal ook de handel groeijea
In ons lieve Va4exland,
En
GED ICHTEN. 22$
En de Twyndery herbloeijen
Die hier haaren zetel plant,
En door 's Hemels milden zegen
't Huis van KOPS den rykdoni geeft;
't Huis dat tot ons heil genegen
Steets milddadig en beleefd,
Zo veel honderd huisgezinnen.
Door den Gaarenhandel voedt.
En zich ziet van elk beminnen,
Door zyn deugd en rein gemoed.
Hemel wil dien ilam aan 't Spaaren»
Tot ons heil nog lang bewaaren.
Gevierd
in Haer 'em, den
ηγ September 174S'
STROOM-
III. Deel,
Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
S τ R ο Μ . 2 Α Μ G , ;
' π; . ·ιν .
TER BRUILOF TE
. f ·. .
1 ' Λ ,
■ r.
εν jongkvrouwe
De
Κ.·· ■■■ ' ν"
,^,Λβί· Γ:
ooit rgQs^éf radi^eiili^Ut^
Van Febus
Zo blyde
Noch ichonk
Een aangenaaitiei^aff^,
Dan nu de fchoone bruid, tötiwedermin bewogen
Den bruidegom befcbynt met haare aanminnige oogen.
Λ/ίΟΟΛΤ^ . κ
-ocr page 250-G Ε D I C Η τ Ε R
De fcboone Galathé,
Godinne van de zee,
Laveert langs Baroos ftrandeii
Met beuren waterftoet.
Daar Hymens fakkels branden ^
Door hemelsvuur gevoed.
Men ziet 'er zelft Nepthuin den watergod verfchynen
Op zynen ichulpkaros, om9ingeld van dolfynen.
De wakkere Yilroomgod,
Ontvangt op't waterflot,
Den vorft met al de ilroomen,
Wel eer op 't Bruidsbanket
Van Tbetis tTaan^ gekomen,
Wanneer de loftrompet
Der Goefcbe zwaan den roem van Peleus heeft gezongen,
En d' eed'len zangprys won daar duizenden na dongen.
Nadat de vorft van't Y,
De ftroomgoón zy' aan zy'
Om zynen difch zag ruilen,
p:n zy den lieven Vféê
Met kuifche lippen kuften,
Tot vreugd van aard en zee,
Liet zyne waternimf baar orgelkeeltje booren.
Elk zweeg, want baare ftem kon eer den goón bekooren.
Ff 3 6 Min!
-ocr page 251-£28 Ρ. L A' Ν G Ε Ν D- Υ Κ S
é Min ! die 't al bezielt
Dat voor uw outer knielt .
Wie zou uw kracht niet Loven ? '
Gy queekt de zuivre deugd,
Die voedfel krygt van boven,,
En wekt de leevensvreugd.
De Goden hebben niets dan uwen vlucht te vreezen r
Want zoo gy hen verliet wie wilde onilerflyk weezen f
t';
Het menfchelyk geflaehc
Vergeet door uwe macht
Zyn blttre regenipeeden. r i , !; ■
Gy dry ft den twii];;'en haat-j js ,
Ter fiaapzaal uit met roeden-, , /
En kroont den eehtenilaat.
De7TDinnekusjes hebt gy vleugeltjes gegeeven
Waar op het paar, hiei* iia teil lieiaael in zal itreeven,
Daar
BefcByn, 6 min ! befchyn:
Dit ilot van Chriftallyn, ,
Deez'paerlemoere zaaien,
Waar uit men 't liefïle paar, ,. _ ,
Vol blyfchap in ziei haaien ,r , < ' ■
En leiden nad 't altaar.
Bezegel hunne trouwe, ó Goden aller ilroomen!
In dien d e liefde. u ooit het iiart heeft- ingenomen.
GEDICHTEN. 229
Daar vliegt de min vooruit.
Gints koorat de fchoone Bruid
Met roozen op de kaaken^.
God Hj^men kieft haar' zf j
En doet baar echttoorts blaakeno
Deez' galm vliegt over 't Y.
datdebora vol min met liaaren Jac ob leeve.
En langs het pad der deugd naar Hemelpalmen itreeve !
Naauw emdigt zy dit lied^
Of God Neptuin gebied
Den Goden der rievieren.
En nimfen van de zee,
Die door den Yilroom zwieren »
ΛΙ0111 in ruil en vreê ,
De kielen die zy zien met Hollands vlaggen praaien ^
.Ten ze^en van dit paar,, met blyfchap iii te haaien.
Dat by de noorder pool
Geen fchip in 't ys verdool';
Maar fteets met voordeel visiche;
De Noor en Samojeet,
Die in de duifterniiTe
Zich dik met bont bekleedt,
Verryk' hen met de vaeht gewonnen door het jagen.
Wanneer de zon de ineeuw doet ünelten OïKler 't dagen,.
F f q Dat
-ocr page 253-S30 Ρ. LANGENDYKS
Dat nooit de Theems het Y
De groote viflchery
Op baare kuil belette;
De Seyne nooit de ftraat
Met oorlogsmacht bezette,
En breek' den vreede uit haat ;
Zo ziet men vloot by vloot, langs Herkules pilaaren,
Het middellandiche zout, Euroop ten vreugd, bevaaren.
Zo wifielt men de Waar
Ten nutte van elkaêr;
Zo bloeijen alle landen;
(Dt es heeft dat dien ontbreekt)
Dus worde aan alle ftranden
De vriendfchap aangequeekt;
'k Gebied den Stroomgoón dan te denken op hunn' zegen,
En 't houden van den vreê, door zo veel bloeds verkregen.
Elk knikte op dit gebod.
En zwoer den Watergod
Den handel te doen bloeijen;
Opdat het fcheepryk Y
Den rykdom toe moog' vloeijen,
En geene roofharpy
De felle klaauwen ilaa in G η yz ε ν s vlugge fchepen,
Die waerelds ryken oegft in Neêrlands koopfchuur flepen.
'I'oen
-ocr page 254-GEDICHTEN.
Toen galmde 'c iïroompaleis
Van blydfchap reis op reis,
Terwyt de nimfen zongen:
Loof! loof! de fchoone Bruid t
Loof haar met duizend tongen
En Goddelyk geluid!
Loof Γ loof! den Bruidegom! de Goón zyn hem genegen,
.Wiens gunil niet dan door deugd en liefde werd verkregen,
VELD-
-ocr page 255-Ό R I». L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
é
TER BRU i-LOFTE
yandenheeue
en jongkv rouwe
ilort de zoete min haar reinen Hemelval.
Op Haarlems zoetendal.
De Meizon kuil verliefd de roozeknopjes open,
Met nucht'ren dauw bedropen·.
Zo ku£i heer Da vin ook, door 't heilig minverbond^
Zyn Hes TERs roozemond.
Nu zal hy 't Paradys der zielsbekoorlykheden
Ten tweedemaal betreeden,
En boeten zyn verlies door eene fchoone Maagd g
Wiens deugd zyn ziel behaagt.
Zingt nu den Bruiloftszang, ó fchelle Filomeelen,
In Heemfieês Luftprieelen I
Getuigt hoe menigmaal uw zang, die elk bekoort,
Wierd door zyn klagt geitoord!
„ Waax
-ocr page 256-gedichten. Ö33
Waar is (dus fprak zyn hart) myn Wederhelft gebleven!
„ ó Aangenaame dreeven ,
„ Verlaaten van myn Lief! beklaag myn eenzaamheid!
„ 't Isbillyk dat gy fchreijt ί
η Waar zyn de kusjes van myn' ted're min te vinden?
„ Op vleug'len van de winden
„ Gevlogen na 't gefternt met haare zuiv're ziel»
„ Wiens glans myn hart beviel ί
De God der Liefde liet, van rouw om 't hart bevangen»
De witte vlerkjes hangen.
Minerve lei haar fchild, den gouden helm, en φeer,
Van rouw ter aarde neêr.
Merkuur vertraagde aan 't Y een koningkryk van fchepen.
Door fmerte in 't hart benepen,
Om *t overkoillyk fchip, vol onwaardeerbare waar.
Van zyn Verzekeraar.
Maar de allergrootfte rouw, hoe zwaer zy eerffc moog fchynen^
Kan door den tyd verdwynen:
Wanc's hemels wysheid, die den fterveling behoed,
Bepaalt den tegenfpoed.
De Moeder van de min ftreek neêr voor Bruigoms oogeiï
Uit 's hemels ilerreboogen,
Met haare zwaanekoets, in 't lommer van de bladn.
En fprak hem vrolyk aan:
5> Vergeet uw zwaarverlies. 'k zal u door minneilraalen
Op nieuws doen adem haaien.
In Haerlems oude wal blinkt eene fchoonheid uit,
Die fchik ik u tot Bruid,
^^l· Deel. G g „ Uw^
234 R L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
„ UwEgaas Vakr zal die goede kern- behaagen,,
„ Met al uw lieve maagm,
Zy zal 't lieftallig kind; opdat uw druk verdwyn',
„ Een lieve moeder zyn.
Geen honig van Hymet kan aangenaamer weezen,
Geen Balsem meer geneezen,
Dan deezen zoeten trooil, dien hem de lieve Min
Dus blies ten boezem in.
Zy deed op nieuws zyn hart in ted're minne blaaken.
En na den eerprys haaken^
Dien niet te winnen was, dan door ftandvafligheid^
En minnelyk beleid.
Dus wint by Hesters hart, naa wakker tegenilreeven,
En ziet zyn vreugd herleeven.
Hy fmaakt de zoete vrucht der zuiv're wedermin ^
Met zyne Hartvriendin.
Het kronklend Spaaren zal met vrolyke gezangen
Het heiiryk paar ontvangen.
De galm der zegening wordt aan zyn groenen boord
InBARNAARTs hof gehoord,
En vliegt door de eedle Bochtlangstuinen, weiden,beeke%
Na Heemileês vruchtb're ftreeken,
Wiens oud en ad'lyk Slot, gebouwd tot tegenweer»
Zich fpiegek in het Meer,
Dat zyne waterkruik vol dartelende baaren
Stort in den mond van ''t Spaarcn;
By Hollands Tempé dat mét fchoone hoven prykt.
En geen TheiTaalje wykt..
Hic?
5>
GEDICHTEN. 235
Hier bloeit den fchoonen hof belommerd van de lov'ren,
Die harten kan betov'ren.
Van Lenneps Paradysί waar in het Pluimgediert
Vol nieuwe liefde zwiert.
Het klappend kusje zal hier door de takjes zweeven,
En Minneneftjes wee ven,
DaarFiloméle zal in neft'ien jaar op jaar.
Ter eere van het paar.
Minzieke vogeltjes! gy fchelle nachtegaaien!
Wilt hier uw hart ophaalen;
Looft, looft de oprechte min van Bruidegom en Bruid^
Met aangenaam geluid!
Kus, kus 6 nyv're Bye in 't Bloemperk de eêlfte bloemen
Om geur en kleur te roemen,
Heer D a vid kuft een bloem , in Haerlem voortgequeekt.
Die geur noch glans ontbreekt,
Gekoefterd door de zorg van BARNAARxenVERHAMME,
Ten luifter van hunn' itamme,
Der Qud'm liefde en trooft, door onbefprooken'< deugd,
Grootvaders luit en vreugd,
Die in den ouderdom van vierentachtig jaaren,
Gekroond met zilv*re haaren.
Haar zegent door een kus met zynen achtb'ren mond,
Tot heil van't Echtverbond.
Dat ilaaft de zegening der Vadmn en Moederen,
En wederzydfche Broederen,
Met al het Maagfcha^ dat de blyde Bruiloft viert.
Door de eed'le deugd vercierd.
G g 2 6 Wak-
-ocr page 259-"χ ■■ ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
6 Wakk're Bruidegom, kus nu de Maagderoozen,
Die op de kaaken bloozen
Der overfchoone Bruid, met minnedauw beiproeijd,
Zy zyn voor u gegroeijd.
Dejongkvrouw zal uw hare door ted're zorgjes ilreelen.
En kuifche kusjes fteelen,
Wanneer gy hart met hart zult fmelten ondereen.
En beide op roozen treên.
Zyn liefde, fchoone Bruid , zal voor uw weliland waaken»
En uw geluk volmaaken.
Pomona heeft den hof een vruchtb'ren oogil beloofd
Van hartverquikk'lyk ooft,
De ichoone bloemgodin roemt op verfchiet van bloemen;
Maar die zyn niet te noemen
By bloemen die 't geilacht zal plukken tot zyn vreugd;
'k Meen bloemen van de deugd.
Die vliegen met zyn naam op vlerken van de winden.
Waar kielen zyn te vinden»
En 's Lands driekleurde vlag van 't hoog kampanje ZWfert,
By Noor en Moor gc ierd.
Die l:eer van Le nn ε ρ s naam eerbiedigheid bewyzen,
En zyn en yver pryzen .
Betoond op 't koopkantoor, geftaafd aan 't fcheepryk Y,
Ten nut der koopvaardy.
Dat Fallas met haar ftoet nu bloemen naar het teven
in eedle Stoffen weeven,
Ter eere deez( r trouw, dewyl van Lewneps lof
Ook blinkt in zyde ftof:
Maar
-ocr page 260-G Ε D ï C Η τ Ε Ν, cö^
Maar iaat de Poëzy in 't puik der wyze boeken
Dan eerft de vinding zoeken;
Dewyl Apolloos harp zyn fchrand'ren geeft bekoord,
Aan Amftels ryken boord:
Dat tuigt zyn Boekery vergaard in veele jaaren,
Vol onwaardeerb're bladren.
Waar uit hy 't befte pit van 's Dichters fchrand'ren geeft
Tot zyn uitfpanning l^eeft.
Maar nu heeft de eed'ie min op 't harte meer vermogen;
Wyl hy uit Β Α R Ν Α Α R τ s oogen
Een and're Poëzy dan uit de boeken ti-ekr.
Die 't hart tot vreugd verwekt.
'£ Word, Sftelgmootjes\ tyd het roozenbed te ipreidenl
De nacht gebiedt te fcheiden!
Ik paar myn zegen m^t uw zegenryk geluid :
Dat Bruidegom en Bruid
In vooripoed eer en deugd, door min en weêrminblaaken,
En hier een voorfmaak fmaaken
Van allerwenichlykft zoet, de Paradysboomvrucht5,
Vol eindeloos genucht l
ê S
TEE·.
-ocr page 261-S30 Ρ. LANGENDYKS
TER ZILVERE BRUILOFTE
¥AN den heere
bn MEJÜFFROÜWE
D
__' 6 lieve Lente juicht by 't heilig dankaltaar.
Die met een lieven laCli^ Voór Vyfent\^inrig jaar^
Heer Ou TM ANs hart ontvonkte,
Toen O Ε D Α hem belonkte,
En in haare armen nam,
Door eene minnevlam
Die uit oprechte deugd haar voedzel had verkregen,
Een deugd die Jaar op Jaar beftraaidwierd met Godts zegen;
Gy
-ocr page 262-GEDICHTEN. 239
Gy volgde, roeinryk Paar, in 'tbioeijen uwer jeugd
De lofle jongkheid niet: maar 't fpoor der eedle deugd.
De minnebloemen ichynen
Wel fchoon : maar zy verdwynen,
Wanneer ze in 't trouwverbond
Staan op een wanklen grond.
Gy hebt in 's hemels naam dien ftaat met zorg begonnen,
En door uw wakkerheid de zegenkroon gewonnen.
Ge ontvingt die eed'Ie kroon door uwe zorg en vlyt,
6 Welvereerrigden ! in 't aanzien van den nyd;
Dees moet haar landen breeken :
Gy moogt het hoofd opfteeken,
Beftraald met eenen glans
Van deugd uit 's Hemels trans.
Die Vyfentwintig jaar aan d' Amftel heeft geblonken ^
Zins dat de keten van uw trouwe is vaft geklonken^
Ik
Zo bloeijt de oprechte min, daar eene fchrandre vrouw
De nutte huiszorg helpt verlichten door de trouw;,
Dus won' gy door uw neering
Veel boven'uw verteering.
Zo maakte uw koopmanfchap
Allengs van trap tot trap
Uw naam alom bemind, in Amftels rykemuurenv.
Wiens Koopliên vorften zyn, die Koningen verduuren »^:
-ocr page 263-Ρ. L Α Ν G Ε Ν D y Κ S
Ik meen' de Maatfchappy ? die haare Schepen zend,
Ontzachlyk door haar macht, tot aan des waerelds end;
Die de Indiaanfche waaren
Doet voeren door de baaren,
En ftortze met haar'vloot
In Hollands rykenfchoot.
Waar van gy dag op dag uw huis ziet overvbeijen,
En door des Hemels gunfl: in eer en aanwas bloe ijen*
f":
..iVi
Μ i
l-it I
ii I
Vaar,
Srooij-, Lente, Hemels blaauwe en witte Hyacint
Met onverwelkbre mirt, die de eed'le trouw bemint!
Ik zie twee Maagden treeden,
Vol deugd en fchoone zeden.
Die Bruidegom en Bruid
Met zegenryk geluid
Begroeten aan den difch ! fchenk, lente, dees twee Schoonen
Een vers gevlochten krans, om hunne kruin te kroonen.
Wien voegt dit beter dan de Spruiten van hun min»
De panden hunner trouw? die eens van hare en zin
Hun danken met veel zoetheid
Voor al hun trouw en goedheid;
Wyl ze als de Pellikaan
Voor hunne jongen ftaan,
En dubbeld waardig zyn om hunne tedre zorgen
Te zien beandwoord, van den avond tot den morgen.
G Ε D I C Fï τ Ε Ν, - £41
Vaar, lieve Juffers, voort met uwe daj.il.baarlieid!
Zo iliaal op ii de gunft van 's Hem. Is majeiteit,
Zo krygt ge, als gy zultpaaren,
(Wil ü de hemel fpaarcn)
De zegenkroon op ^c hoofd,·
in zyne vvet beloofd ,
Dien, die met hart en ziel hun dierbaare ouders eereo :
Dus zal uw kevenstyd geen heil of vreugd ontbeereo.
En, gy Heer Bruidegom, die in uw huis beftier
Den braaven aart vertoond van eenen Batavier ,,
Oprecht van mond en waiideij
En yvVigin uw handel:
Gy ziet uw laft verlicht
Door hunnen kinderplicht:
Gy moogt geruit uw Hof in 't rchoon iaaijzoen bezoeken
Of icheppen zielsvermaak in keur van wyze boeien.
De Hemel, deugdryk Paar, vermindert dus uw laft.
Door loxg en ηaeiliigheid <iie^ uwe telgen pail;
Dat itrekt- ten Welbehaagèn ' · "·'; . ,
Van u, en uweMaagen! ƒ : . t - : ■ ·
Smaak lang de zegening
Dien gy van Godt ontving.
Zo moet g' uw Gouden difch (is 't 's hemels wil) genaaken;
En namaals eeuwig 't zoet der Paradysvrucht imaakeni
Η h
TER
Gevierd
In Jmflerdam, dm
8 Όαη Gras'ïnaand 1723^
ΠΙ. Deel.
S30 Ρ. LANGENDYKS
TER. BPvUILO FTE
Van den Eerwaardiiien en Geleerden Hees
εν j ο ν g κ τ a q ü- w
^Kk^O'^n^O'ke Bruiloftsdifch, daar de onbefinette deugd
Zich paart met waare vreugd!
Roemryke Bruilofcsdifch , daar ouderen en vrinden
Een waar genoegen vinden ί
Roemryke Bruiloftsdifch, met bloemen overlpreid
Van liefde en deftigheid!
Gy wekt myn doffen geeft tot blyde minnetoonen,
Om 't waardig hoofd te kroonen,
Dat Salems kerk een kroon van eed'ler palmen fchonk.
Die als geiVernte blonk,
Wanneer de Wysbeid, uit de Godtgewyde bladeren j
Hem leerde 't Manna gaderen.
Dac
G Ε D I C II T E N. 243
Dat in den dageraad op 's menfchen dorre ziel,
Tot voedfel, neder viel.
Toen heeft hem wSions bruid, door haar Gamaliëllen,
Een kroon op 't hoofd zien (lellen
Van Godtgewyden palm, die op haar bergen wafcht;
Gelyk een Herder paft
Die zyne lamm'ren leidt door altyd vruchtb're ftreekeo #
By Libans klaare beeken;
Gckoefterd door een ftraal van de ongefchapen Zon;
Gedrenkt in 's Hemels bron;
Gereinigd , zofneemvit als Serafyne vederen ;
Zo blinkende als de klederen
Der Hemelboden , die gedaald van lieverlee,
„ Godt de eere, en de Aarde vrêe
Toezongen op het veld, daar Judaas herd'ren lagen.
Die 'r wondren wonder zagen.
Schenkt Salems dochter hem een kroon van die waardy?
Dan ζwyg de'Poëzy,
Of itrekke een nagalm van den zang der Hemelkooren,
Die aan den difch behooren ,
Daar de eedle Rei der Deugd den Bruidegom en Bruid
In éénenring befluit.
ύ Vreede! óLiefde! ó Trouw! ó zuiv're Hemellooten!
Die hi.r als fpeelgenooten
De Bruiloftsvreugd vervult, blyft eeuwig by dit Paar,
En hoedt het voor gevaar!
6 Vreede! ó Liefde! ó Trouw! ο zuiv're Heniellingen!
Bewoonfters van de kringen
li ü 2 Om
-ocr page 267-£.44 P. LANG Ε Ν D Y Κ S
Om 't punt der eeuwigheid I ftrooijt voor de lieve Brüid
Uw hemelroozen uit!
ó Vreede! ó liefde! ó trouw! ó zuflers van de Kooren
Der Englenl itort den Hooren
Van HeiBeibioemen uit! ^iert 's Bruigoms Herderftaf,
Die Salems Bruid hem gaf;
Hy zal: die bloemen met zyn,tedÏe kusjes mengelen,
En tot een Echtkrans itrengeleUo.
Met zuik een Eehtkrooia zal de lieve Ka τ har yn,
. Zyn fchoonè., fchooner zyn.
Dan zal het braaf geilacht zyn ted're min waardeeren;
Hun miiineB ^ minnen leeren ^
En't gi^^ze Spaaren met den Rynftroom hunne jeugd
Zien ipieg'len in hunn' deugd;
Een deugd die Β re mer en Kathryne zal verderen
Met palmen en lauwrieren,
Die onverwelklyk zyn, daar de adem Godts op zweeft:
Die allen zegen geeft.
i
y
iHi
i
Vereenigd,
in Haerlem , den
20 Jammry^ 1725.
Γ
.'■ ' i
EOF^
gedichte Ν. 245
L O F Ζ Α Ν Cx
O ρ D Ε
GOUD Ε Β 11 υ ί -L O F Τ
VAN DEN Ε Ε R "VV Λ Λ R D I G Ε Ν Η Ε Ε R Ε ,
5'
ÜW.
Uw goedheid blinkt aan aïiê kanten
In frifch geboomt, en ted're planten
Van deez' eerwaarden gryzen Stam
Die, onder eene kroon van blad'ren^
In zyne fchaduw' ziet vergad'ren j,
De panden zyiaer liefdevlanic.
U h 3
ΕΝ Μ Ε J υ F f R- Ο U' W
^^ Imacbtig, eeuwig, Heilig weezen !■
Üw grooce goedheid zy geprezen,
Van elk die uwen Troon genaakt
En mer een onbevlekt geweeten
Aan 's Hemels Bruiloftsdifch gezeten s-
In \ helder licht der liefde blaakt!
24Ö F. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S,
Uw goedheid trooft zyn ziele inwendig,
Met uwe liefde, die beftendig
En eene vafte toevlucht is,
Voor de Engelen en Ouderlingen,
Die uwen gouden troon omringen,
Aan d' eindeloozen Bruiloftsdifch.
Gelyk de held're beeken vloeijen
Van Libanon, en 't land beiproeijen,
Dat bar en reets te quynen ftondj
Zo vloeijen in zyn yv'rig ipreeken
Voor uwe waarheid, honingbeekeii
Van hemelliefde uit zyne mond.
Loof, Reine Ziel, den Heer der Heeren!
Die droe fheid doet in vreugd verkeeren.
Van hen, die luiit'ren na zyn ftem:
Wiens vuur en wolkkolom vol klaarheid.
Ons voorlicht op den weg der waarheid.
Gebaand na nieuw Jeruialem,
Loof, Reine Ziel, den Albehoeder,
Die d* ouden Vader en de Moeder
Des huisgezins, dien zegen geeft,
Dat ze in een Echt van vyftig Jaaren,
Den fchatder zuiv're deugd bewaaren »
Die alle fchatten in zich heeft.
'Üi
I
li
11
^liii
I ' ,
6 Eeu"
il'i
GEDICHTEN. 247
ö Eeuwig oorfprongk aller dingen!
Gy geeft ons ftof uw roem te zingen,
Dien Hemel, Aarde, en Zee verbreid!
Gy toont hoe alles hier beneden,
Is ydelheid der ydelheden,
By uwen glans en Majefteit!
Gy laat uw Bruid, uw Uitverkooren,
Den galm der zalige eng'len hooren!
Zy denkt aan haare traanen niet.
De Koningin van Salems vrouwen,
Zal u in eeuwigheid aanfchouwen,
En zingen 't goude Bruiloftslied 1
ó Hemelbruidegom hoe teder
Is uwe liefde, en haare weder I
Nu zy met u vereenigd is l
Stort, ftortuw Hemelzegenbloemen,
Terwyl wy uwe goedheid roemen,
Op deezen Gouden Bruiloftsdifch I
Gevierd
in Jinfierdam, den
11 den van Grasmaand
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
mimm
■
■O Schaajii-
Ζ Ε G Ε Ν W Ε Ν S C II
Ααέ μυν Beminde bruiDj
JONGKVROUWE
iefwaarde Bruid , myn tweede ziel,
Wiens zuiv're . deugd myn hart beviel j
Van d' opgang onzer lentejaaren;
Ik dank de Hemelraajefteit
Voor 'r zielsgenoegen my bereid,
ÏNu wy uit zuiv're Liefde paaren.
De min die hart rnet hart vereent,
Die fpraakloos zegt het geen zy meent^
Brengt u een bloos op uwe wangen j
Gy fiaat.uw zedige oogjes neêr.
Als ik u kus, verliefd en teêr,
En in myne armen wil omvangen!
GEDICHTEN. 249
ο Schaamte! die myn liefde voedt,
Hoe treft gy myn verheugd gemoed .
Met uwe i|>raakelooze reden i
Geen weelderige minnery
Had in myn hart ooit heerfchappy;
Maar 't wierd ontvonkt door reine zeden.
O Hemel die ons Trouwverbond,
Geftaafd met hart en hand en mond,
Zaagt in uw grooten naam beginnen.
Ik loof u op deez' Bruiloftsdag,
Nu ik myn Lief omhelzen mag.
En my zie wederom beminnen 1
Godts liefdebron, myn helft! mynBruidl
Stort klaare zegenftroomen uit.
Om vrucht-en bloemen te befproeijen,
Die in het Huuwlyks Paradys,
Godt, onzer Vad'ren Godt, ten prys^
In Liefde en waare deugden groeijen.
Die Liefde blyft in 't rein gemoed
StandvaiHg, zelf in tegenfpoed;
Zy ftelt in Godt haar zielsvertrouwen,
Zy kent geen twift of nyd of haat.
De bloempjes groeijen daar zy gaat.
Wat Sterv'ling kan haar lof ontvouwen?
Hi Deel. li
6 Ze-
350 R L Α Ν G Ε Ν D Y κ s
ó Zedigheid! ο zuiv're min!
Gefpceltjes myner zielsvriendin,
Wilt ons met uwen zegen kroonen.
O Hemelmaagd, 0 Liefde! ilreel
Be Bruid in Haerlems liifiprieel,
En blyf met haar en my daar woonen;
Dan wordt onze aangenname hof
Een Paradystuin, om ck^n lof
Des Hemels met myn Lief te zingen.
Twee ilemmen fineken tot één ilem,
Om in het nieuw Jeruzalem
Tot voor den troon des Lams te dringen.
Dan vloeijen ziel met ziei io één,
Ten fpyt van alle tegen heen;
Dan zullen's Hemels Cheruby η en j
d Uitvei koeren Zielsvriendin !
Vervuld van zuiv're hemelmin,
Om onze huuwlyks koets verfcbynen;
Dan geeft ons de ongekreukte deugd
De proef van 's hemels Bruiloftsvreugd,
Een minnegloed niet uit te bluffen;
Dan brengt ze ons namaals aan den difcb^
Daar eeuwig alle volheid is!
Laat my, myn Lief! u daar op kuiTen-
Veveenigi
t e Amfier dam den gden
September 1727.
I
1 i l·
ï 'f'
TER
-ocr page 274-gedichten. 251
van den heere
EN JONGKVROUV/E
fjartjes, die inéén gevloeijd,
Zyt in 't minnen onvernnoeijd ;
zieltjes, die inéén geitrengeld,
't Zacht en bolle kusje mengelt,
Met het helder flraalend licht,
Van helminnende gezicht,
Van die wiffelende lonkjes,
Van die fchicterende vonkjes,
Die bezield met hemelfch vuur,
*t Leven fchenken aan natuur.
Durft myn Lier die zoetheid ftooren
Merkman met uw Üitverkooren?
Mooglyk dat zy u verveelt,
Wyl haar klank uw kusjes ileelt.
1 i 2
Moog-
252 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Mooglyk ... neen , ζοα ze u verveelen?
U, die ons het hart kan itreelen.
Door de kracht der Poëzy
Pitvol van die lekkerny
Daar de byën noeft op- anzen,,
Die op Pindus toppen raazen,
Met een raazery zo wys,
Dat de wysheid hen ten prys
Mirten ilrooit en dichtlaurieren ^
Daar zich Cèzars mê ^erfieren,
En op 't hoog Olimphies feeil
Zyn der Helden kroon geweeiï ;,
Kroon, die in aêloude dagen,
Gy op uwe kruin zoudt draagen ^
Had gy Β R υ τ υ s in dien tyd
Roraes Vryheid tqegewyd.
Laat men nu op treurtooneelen
Spelen, of't gebeurde, fpeelen^.
Hoe volmaakt in ityl en 11:of.
Zelden wint men lauwerlof.
Waan vernuft aait op één letter,
B r u τ u s wordt terilond een ketter ^
Als 't de titel niet verftaat
Of iets hards vindt in de maat.
Man men zulk. een graauwtje vangen,,
't Laat terftond zyne ooren hangen ,,
Even of deletterHoed.^,
Zei: 'kverilaa'tniet, maar't Is goed.
■'!
1ί ι
ivi
Dodi
GE D I C Η Τ Ε m 253
Doch men vindt ook Batavieren
Die des Dichters hoofd vercieren.
Met een onverwelkb'ren lof.
Eedle dichtkunil,. eed'le ftof.
Taal, verhevene gcdachteii,
Hebben 's Kenners roem te wachten;
Dus houdt de eed'le Β r υ τ üs ftand
In uw vryë Vaderland-
Is dit nu geen kusjes iteeren
Dat ik zing van Schouwtoneelen ?
'k Bidt vergeef 't my, lieve Bruid,
't Welde in 't hart: het moeft 'eruit!
't Hof der Liefde gaat nu open,
Vrucht met hemeldauw bedropen.
Bruigom, lacht u vrolyk aan.
't Minnewicht ftrooijt roozeblaên,
't Zalig uurtje zal haail komen,.
Dat het vluchten, weig'ren, fchroomen ■
't TegenφartΊen van de Maagd,
Die u door haar deugd behaagt,
Ziel en zinnen zal betov'ren,
En uw hart nog meer verov'ren,
Als gy met haar fchaamte malt,,
Wen zy u in de armen valt.
Doch ik zal uw lang verlangen
Niet verlengen met myn zangen..
lis
liwe,
J54 LANGEND Υ Κ S
Uwe liefde geeve u ftof
Tot des Hemels eer en lof.
Die wil u de wysheid geeven
Om vernoegd op aard te leeven.
Vlieg, gevleugeld door de min,
Dus de fuik des huuw'lyks in.
Π
LIEF
-ocr page 278-L I Ε F W Α Λ R D Ε,
veldzang,
Τ Ε R Β R υ ί L -Ο Ρ Τ Ε ,
ν Α Ν D Ε ,Ν Η Ε Ε R Ε
: ^ ί;. ■ - , . / ■
ΕΝ Μ Ε j ϋ F F R: ο υ W Ε
ELENA WYNANDS
V Ε R S C Η Α Α V Ε.
an Spaarens friiTchp ftroom, die menig fchoon verfchiet.
Vol hoven, wei en duin, langs zyne boorden ziet.
Lag zanger op het dons van zachte lentebloemen,
Om met het dunne riet Liefwaardïis min te roemen;
LiefwaaRDE , een nimfzo fchoon als zuiver van gemoed,
-Die Kunst LIEFS jeugdig hart in liefde blaaken doet.
De nimf van V Sfdaren helpt den blyden Veldman zingen,
Terwylde zwaanen, die zichbaadcn, haar omringen..
ZA N-
-ocr page 279-2$6
ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ
ZANGER.
De lieve Lente ilaat gereed ,
Om met een bloemryk bruiloftskleed
Het Aardryk te overdekken ,
Terwyl men 't pluimgediert vol min ziet trekkebekken.
De Lenteleeuwrik vliegt vooruit
Na 's Hemels boog, met zoet geluid,
Om 't morgenlicht te loven;
Gelyk de Dankbaarheid van Künstlief vliegt n4 boven.
S -P Α Α R :E Ν Ν I Μ ¥.
Wy vlechten onder uwen galm
Van bruiloftsvreugd, de maagdepalm
Met mirten en laurieren,
Om KuNSTLiEiF enzynBruid te ilrooijen en verderen
Of is hun onbefproken deugd
In d' opgang hunner lentejeugdj
Genoeg om hen te roemen?
is zy hunne Amarant ? wat eifcht men dan meer bloemen.
ZANGER.
De palm die in het bar faaizoen
Haar glans behoudt en edel groen,
Verbeelde de vreugd van 't leeven,
Die aan het deugdryk Paar wordt onverwelkt gegeeven.
Zo
-ocr page 280-GEDICHTEN. 257
Zo munten Bruidegom en Bruid
Aan 't Spaaren en den Yftroom uit;
Zo zal hun liefde bloeijen
En met gezegend groen door vier faaizoenen groeijen.
S PAARENNIMF.
Ik zal dit groen , dat nooit vergaat,
In eenen korf van zilverdraad
Aan 't minnewichtje geeven ,
■Om daar bekoorlykheên en kusjes door te weeven;
Daar zal de Heeregracht-godin,
Verheugd om haar Liefwaardes min,
Het deugdryk Paar mê kroonen,
ïn 't vrolyk pruiloftshuis, daar Liefde en Eendracht woonen»
ZANGER.
^ Bruiloftsdag , hoe zoet , hoe bly ί
Sluit gy een ring van 't Jaargety !
Na zesentwintig Jaaren ,
•Dat KuNSTLiEFs leevenszon eeril oprees aan hét Spaaren!
Ik hoor deez' blyde bruiloftsgalm^
Bindt Kunstlief vaft met maagdepalm, i . i
„ En rys van groene linden ;
3> Neen! laat de zelf hem in haar tempel binden.
Deel. ' Kk SPAA-
-ocr page 281-S30 Ρ. LANGENDYKS
S Ρ Α Α R Ε Ν Ν I Μ F.
Zy zingt aan Amftels zilveren vliet
Zyn Jaarty ,met dit zegenlied ,
Nu ze in een kring van ftraalen.
En dunne wolkjes, koomtop 't vrolyk aardrykdaalen.
JAAR
S Τ Ε M M Ε ί Als 't begint^
DE LIEFDE,
Wy zullen Kunstliefs Jaardag vieren,'
Op onzen wolken troon;
Men vlecht voor hem een kroon,
Zyn zuiv' re deugd ten loon ,
Van HemeUche Amarant, en mirten en lauri^en^
ÓZuivre Hemeldeugd, daal neder!
En zit aan 's Bruigoms zy!
Schenk goden lekkerny,
Op 't vrolyk Jaargety,
Gy hebt hem fteets bemint, tn hy beiDiat u weder.
Ν G.
Hoe
gedichten. 259
Hoe zal zyn hart in vreugd ontfonken !
Ik heb de fchoonfte maagd ,
Daar de Amftel roem op draagt,
Die zyne ziel behaagt,
Op zyneii Jaardag hem in 's Hemels gunft gefchonken.
De Spaarenitroom en Amilel zingen :
Leef lang , ο heih7k Paar !
Dat de Opperzegenaar
Uw hulp zy Jaar op Jaar
En de eedle deugden fteets uw ryken difch omringen.
Dan zullen uwe braave vaderen
Die uwe tedere jeugd.
Met wysheid , eer en deugd
Geleidden, tot hunn' vreugd,
Denjaarelykfchen difch der lieve kind'ren naderen.
Minerva zal uw ryken handel,
In goud , en zyde itof,
Uitbreiden , en uw lof
Door menig voritlyk hof
^oen vliegen , met de faam van uwenvroomen wandel
Κ k 2
ZAN-
2δο
κ L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
ZANG Ε R.
Ορ zulk een zegenryk geluid.
Treedt Kunstlief met zyn. ichoone Βrυijö
Ten Tempel om te paaren-
Dies juicht het fcheepryk Y , en kuil het vrolyk Spaaren,,
S Ρ Α Α R Ε Κ Ν ί Μ F. ,
Dan ilreef ik met myn maagdeftoet
Door mynen kriftallynen vloed ,
En kus die overfdiGone ,
Wiens glansryk aanfcbyn tart de blankheid van Dione»
Ζ Α η G Ε R.
Dan juichen bofch en duin , en ίΐτοοηαΐ
Dan weergalmt de Echo: wellekoom,
In Haerlems bruilofszaalen,
Dien's hemels zegenzon. befchynt met held're itraaleB.
S Ρ Α Α R Ε Ν Ν I Μ F.
Ζο loven_ wy uw zuiv're min ,
LIΕ f w Α Α R D E, Κ u N S TL I E f s hartvriendin;
Zo moet uw liefde bloeijen,
EiT ha aft een lentefpruit uit uwen Hamboom groeijen».
UIT-
Ver.eenigd:
Aniflcrdam den ΐζχιαη·
Lentemaand. 1726.
G Ε D I C Η τ Ε INT.
υ I T' L Ε. G G 1 Ν G
ν Α Ν D Ε
TI TEL PRE NT
TER BRUI LOF TE
VAN DEN HEER. E.
EN J O W G Κ V R O ü W Ε
___'Ε Liefde tritimfeert op Bruidegom en BmÜ^
En ipreijt verheugd van geeft de blanke vlerkjes uit,
Nu hen verwacht, om 't heilig vuur te ontileeken
Terwyl ze uit zuivre mm om 's hemels zegen fmeeken ^
Nu z'yne hmfwlj^stoorts twee harten blaaken doet.
Verbeeldende in den Echt twee zielen j één gemoed-
Κ k Be;
-ocr page 286-"χ ■■ ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
De Bruigom wordt gekroond niet edele laurieren
Door 't vrolyk minnewicht, dat we in de lucht zien zwieren ;
Dewyl hy 't fiere hart der fchoone Maagd bewoog;
Een tweede fteekt zyn pyl; een derde zynen kog
Ten hoogen Hemel op; dewyl door zynen zegen
De wakk're Bruigom deez' verwinning heeft verkregen,
Zyn Handel wyd vermaard, door Pallas kunil gevoed,
Word van \geluk verzeld, 't welk 't paar met vreugd begroet.
De Zuiderzee^ het Γ, en de t^mfiel, de eedle ftroomen,
Wier wat'ren iteets ten nut der Scheepvaart iamcn komen,
Zyn nydig op 't geluk dat Haerkms Stroom geniet,
(Die 't water uit haar kruik, in 't Meir, en d' Yftroomgiet)
Dewyl de fchoone Bruid hunne oevers zal begeeven,
En onder 't groene loof van 't ftille S/aaren leeven;
Daar 'vruchten, en gebloemt, en palm, en mirtekrmd
De min ontfonken; daar het lieiïelyk geluid
Van 't lentevogeltje in 't Saaizoen^ en 't trekkebekken
Der Ringelduifjes, 't hart tot wederliefde wekken;
Daar Araalthéaas heorn fteets vloeijt van overvloed ;
Daar Te i l ε r , zyn Η ε l ε ε ν met kus op kus begroet,
En door zyn deugd en min, aan Spaarens ftroom gezeten.
Haar 't machtig Amiterdam, in 't kort zal doen vergeeten.
-ocr page 287-GEDICHTEN.·
TER Β R ü ï L O F Τ Ε
van den heere
εν jongkvrouwe
ZANG.
DE DICHTKUNST,
J^ iefde, fchiet uw Lenteftraalen
In de Ichoonfte van de Dalen,
Daar de groene Lauwer wafcht^
*t Heilig lover van de Dichters,
Vreugd verwekkers, wysheidftichters,
Dat om 't hoofd des Bruigoms paft.
Zou men hem den kruin niet 9ieren
Met de heilige laurieren ?
Hem, die de êelfte vruchten leeft
Uit dc heilcrakelbladen
En dit vl( cht tor dicht9ieraaden5
Met een hoog\ erheven geeft.
Zy
-ocr page 288-264 Ρ. L Α Ν Ο Ε Ν D Υ Κ S
't Zy de ftaatzucht door zyn veder
Word geOingerd heen en weder.
Eer de wreev'lige Abialon ,
Naa veel gruwelda^n te plegen
Wordt door Joabs ipiets doorregen,
Daar de deugd 't geweld verwon.
't Zy hy Rechteren en Helden,
Daar de fchriften van vermelden j
Defdg invoert op een ry,
Of Herodes en zyn zoonen
Door hun treurrol doet vertoonen
Wat de blinde kroonzucht zy.
f i
S :
TE^
Alles hangt met vaile fchakels,
Wyze fpreuken, boetorakels ,
Harteroerend pit, aanéén.
Zou men dan zyn lof niet galmen ^
En met Idumeefche palmen,
Na den "Huuwlyks tempel treên ?
CED lCHTEr^,
de liefde.
Voeg" de mirt by lauwerbla^ren :
Wyl de puiknimf van het Spaaren,
't Bloempje van de lieve jeugd,
't Blanke Lelietje uit de Dalen,
Hem doet vrolyk adem haaien,
Door den geur van haare deugd.
\ Spaaren zal de kuifche kusjes,
Vol van ted're minnelusjes,
Vangen in zyn kabblend nat.
Als ze in Vaders hof gezeten
Zo te Paradys rucht eeten,
Met Gocits zegen dauw befpat.
Dan zal hy, bevryd van zorgen,
In den aangenaamen morgen ,
-'t Nachtegaaltje met zyn fluit
Tot den minnezang verwekken.
Als de tortels trekkebekken.
Op de ionkjwS van de Bruid,
ε el. li
ΠΙ. D
Nooit
L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
NoGit zal hy dien- ftand verwenfclien
Voor het fchyngeluk dier raeafchen,
Die tot hooger ilaat gezind^
Lyf en ziel om goud verkoopen
En geen= uitkomft kunnen iioopen
Voor de dood hun trouw ©-ntbind
TOE-
Liefde lacht om die verblindlieid:
Eens van ilaat maakt eensgezindheid .
Spoed noch.; onipoed quetiï de niioL
Daar de Liefdé mag fegee'ren '
Doet zy 't al in goud verkeeren :
Want genoegen is- ge^ïin,
Midas fteek zyn eaels ooren ». ! ·. . . '
Door deez' fpreiaiken aad te hooreö-s , r;
Vry een el lang in d€; tehti
Hemelfche noch aaidfche zeg^o
Wordt door gierigheid^ verkregen :
't Goud. blyft hier, als 't leven vlucht
Schyndetigd mag den Mammon, eeren^
En het goud voor Godt waardeeren;
Schoon zy't met: dea mond: verfmaxιdt^
Waare deugd Paar ver9iereiL
Met een eerkrans van laurieren,
Die den blixem wederiïaat.
C Ε D I C Η Τ -Ε .Κ
Τ Ο Ε Ζ Α Ν G.
ï.eef gezegend, Welgepaarden,
Die in 's Hemels naam vergaarden!
Leef in onverwelkbYe deugd,
En verbiyd het hart der Vad'ren..
Die u met himn' zegen nad'ren,
Tot een fteunfel uwer jeugd.
't Minnevuur, in u ontfteeken ^
Moet tiaailnieuwe vlammen queeken.
Bruiloft brengt ligt bruiloft voort.
Zoete Juffers, wilt niet bloozen^
Noch verbergt in fchaamteroozen
't Zalig Bruigommaakend woord.
Speelnoots, wilt de Bruid geleiden
Daar de min het bed zal fpreiden;
Wyl de Broed' ren eensgezind
Deezen trouwdag zullen eeren,
En het deugdrj'k Paar waardeeren j
Dat de Hemel zelf bemint .
Abraham genaak uw Schoone,
Daar zy u vol vreugd bekroone.
Met het kuifche Huuwlyks zoet;
Pluk de Lelie in de D α l ë ν ,
Opgequeekt met Hemelftraalen,
Die uw min met weermin voedt,
L 1 O
Bloeij
1365 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Bloeij in aangenaame looten
Die uw zegening vergrootes,
Bloeij door Pallas eedle kmift ^
Met de wederzydfche Maagen ,
Daar de iladt mag roem op draagen
Leef en bloeij in 's Hemels gunft.
Gaa ten rei om Godt te danken,
Op de zegenryke klanken
Van uw deftig Jaargedicht;
Namaals moet ge uw zanggeeil menglen
Met het Choor der heilige Eng'len,
Voor Gods blinkend aangezicht»
SLOT-
€r ε I C Η Τ Ε Ν.
S L Ο Τ Ζ Α Ν α
Stemme:, TranqulVre Caiir.··
Men zing eendrachtig van gemoed j,
Ten lof der ongeveinsde minne .
Wiens ambrozyn. de harten voedt,.
Van Heems en zyne Zielsvriendinnen
Die de onverbreekb're min van twee herfche,pt in één
Terwyl ze op roozeii treên.
Nu zal zyn lieflyk maatgeluid?
Het minnezalig uurtje pryzen,
Waarin zyn Helft, zyn waarde Bruid,
Hem zuiv're weermin zal bewyzen.
Hunn' kusjes vliegen bly, op vleuglen van die miir,
Ten hoogen Hemel· in»
Men vul het heider kriiïallyn
Met aangenaame nektarteugen,
Nog zal hunn' liefde zoeter zyn,
En 't maagfchap door haar kracht verheugen.
Geluk vol Hemelsheil beftraalt de, fchoone Bruid
Door tyd noch nyd^ geftuit
L i 3
'70 F. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
De Dichtkunft legt haar vlugge veêr.
En keur van uitgeleezen' boeken
Nu voor JoHANNA as fchoonheid neer;
Zo kan de min Minerf verkloeken.
Daar wysheid paart met liefde, is 't heilig Echtverbond
Op 's Hemels gunft gegrond.
Nu komt de Huwelyks Fahryk
Den Bruidegom het beft te vooren,
Nu reedt hy Stoffen ichoon en ryk^
De Keten wordt aireets gefchooren ,
En d' Jtiflag is gereed, 't Tatroon zeer fraaij van geeftj
En waard dat hy het Leeft,
Gaa Bruigom toon uw Meefierfiuk ,
En Fabriceer 'm 't koit Figuur en ^
Die Trtumfant in hun geluk,
liam en naam doen eeuwig duiiren;
Weef dus de uveb der liefde , en pronk lang evenfchoou
Met Pallas eedle krooon
hh
Vgrêenigi
in Haerlem , dw
1723.
G Ε D I C Η τ Ε Ν.
L I Κ Ο R ϊ S
Η Ε R D Ε Ρν S 2 . Α Ν G ,
TER BRÜIL OFTE
VAN D Ε η η Ε ε r ε
F Ε Μ I Ν
2 Ν J Ο Η G κ: V Κ Ο ϋ W Ε
è^^^enmerlandfche dumvalbeekea.
Die in het dartiend Spaaren vloeijt;
Die beemden metmw daauw befproeijt
En 't visje fchynt in min te ontfteken»
Terwyl de blyde leeuw'rik zingt.
Om deeedle Lentemaagdte onthaalen.
Als voorbó van de nachtegaaien,
Met zang die door de wolken dringt„
Ei L wilt na myne Veldfluit hooren,
Die mooglyk door het klappend riet^.
Dat groeijt aan Spaarens eedlen vlio:.
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
Li KOR IS klinken zal iii de ooren.
LI κ O RI s die op zang beluil,
*£ Klaauwier ilaat met den dans der vingeren,
En elk doet op 't geluid verilingeren,
Die luiftrend aan haar zyde ruil;
Die Nimfen met haar Hemelzangen,
Door haaren fchrandren geeft gedicht
In Haarlems groene dreeven ilicht.
En 't hart door de ooren weet te vangen.
ó Bronlief die in 't Spaaren zwemt'.
Hebt gy Lik ο ris niet vernomen?
6 Ja! ik zie de Zangnimf komen,
Terwyl ge uw blonde lokjes kemt«
Zy is omringd van maagdenreijen,
Α ΜIΝ τ Α s leid haar by de hand,
Daar 't heilig vuui op ^c outer brand .
En duizend geuren zich verfpreijen.
Ei zie! men plengt den offervvyn,
Men knielt; de landkapel gaat open,
Terwyl de vlugge nimfen loopen,
Zou 't op dit uur wel bruiloft zyn ?
Haar lamm'ren ziet men ginder graazen ,
In 't jeugdig opgefchoten gras,
Doormengd met aartig bloemgewas.
Als of zy op een Bruidsdifch aazen.
Maar zacht ik hoor een fchel geluid,
'k Zie duizend minnewichtjes zweeven®
De liefde vliegt door deeze dreeven
En zaligt Bruidegom en Bruid.
De
C Ε D I C Η τ Ε Ν. 273
de liefde
Ik die uit heilig zaat gebooren, .
De melk van 't blanke geitje zoog,
Dat blinkt aan 's Hemels ilerreboog
Laat u myn zegengalraen hoeren.
Ik itrooij op uwen Bruiloftsdifch,
Likoris, friiTche nnnneroozen.
Zo als ze op Klioos kaaken bloozen.
Wanneer zy in verrukking is:
En haar van heiligvuur voelt raaken, τ
Den groeten Herder eer bewyil:,
En zynen naam in lofzang pryft,
Die 't hart in liefde moet doen blaaken:
Als zy de goude nooten leeft.
En volgt den toon der Harpenaaren,
Of kuft, ■gékroond met lauwerbladren»
De lieve Moeders op dit feeil.
Dat kan Λ Μ1τ Α s 't hart ontfoiiken ^
Die op zyn vrolyk Jaargety,
Met eenen krans van Poëzy,
Door de Allerliefite word befchonken.
6 Bruidegom! hoe word uw ziel
Ontfonkt, hoe fmeltze in 't vuur der minncj
In de armen uwer zielsvriendione,
Die u dus opgetogen hiel'i
Gy moogt uw bloemen welitandgeeven,
De bloem der deugd blyft altyd frifch:
ïll Deel. mm
Die
1365 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Die op het kleed der Godsvrucht is
Met goud en Heirielsblaauw doorweeven»
Uw ryk begaafde Herderin ,
Moet gy voor baare tedre klanken,
Met kusjes van de min bedanken ,
Zo gaat het Jaar van Welluil in:
ΖΛΓ^
G O D Τ S V R U C II T.
Gevlogen uit een ring der Engelen,
Siryk ik myn blanke vleug'len neer.
En zal in gunil vand' Opperheer,
Myn Zegenklank met uwen mengelen.
6 Lief, ówelvereenigd paar
Dat we uit de zalige landsdouwen,
In deeze beemden zaagen trouwen,
Wy rooken 't reukwerk van 't altaar.
Wy vingen uwe zegenklanken I
Looft! looft 1 altoos met dankbaarheid ,
Hem, die u allen heil bereid,
Dien 't fchepfel nooit genoeg kan danken.
Zyn voorzorg voed het wollig vee.
Hy geeft den wasdom aan de vruchten.
Een Paradys vol zielsgenuchtea
Brengt u zyn Hemtlzegen meê.
Wilt dan in 't hart hem reukwerk branden,.
Houdtdan^ deGodtsvrucht, fteets in'toog.
Vliegt op myn vleug'len na om hoog,
Hier naa in Salems luftwaranden.
GEDICHTEN. ars
zanger.
Wat zag myn oog! wat vong myn oor!
6 Vader deezer Echtelingen ,
Help my myn Veldgezang volzingen.
Men vang den toon van 't zalig Koor.
Maar neen ... op 't roeren uwer fnaaren,
Leg ik myn doiFe herders fluit,
Liefïl aan de voeten van de Bruid,
En zal myn wenfch met de uwen paaren·.
Vereenigd
in HaerJem, den ^den
^an Grasmaand, 1745.
LIER'
Mms
Λ '
■Γ
Ρ. L Λ Ν G Ε Ν D γ Κ S.
L I Ε R Ζ Ν G,
TER Β R υ I L Ο F Τ Ε
VAN DEN IIEERE
en jong κ vrouwe
ζ Λ Ν G.
η de zalige prieelen,
Vol van Hemelroozen gloed ^
Daar de Cherubinnen queelen ,
En de reine zielen ilreelen,
Wordt de. waare min gevoed.
Altyd zweeft ze op witte veêren
En beftraalt een heilryk Paar,
Om den Allerhoogilen te eeren j
£n bet hart tot hem te keeren,
Voor het heilig Echtaltaar.
GE DICHTEN. n7
't Piirad5^s gaat dan weêr open,
En de vrucht der liefde groeijtj
Manna met Godts dauw bedropen^^
Daar de vier Rievieren loopen .
Welker vocht den hof 0εφΓοεί]ί.
't Kan hier al tot luil verftrekkeii
Voor den Bruidegom en Bruid j,
Die de min -met kusjes- wekken
En als tortels trekkebekken ,
Door geen haat of nyd gefluit»
Τ Ε G Ε Ν 2 Α Ν G.
Nu herfchept de min het Spaaren:
In een Paradys vol luit:
Wyl ze uit 's Hemels trans^ gevaaren,,
Zweeft op bloemen,vrucht en bla^ren,
Daar d^ Bruid haar Bruigom kuil,,
• - '' ·
Kusjes, dfe de minnaars minnen,
Krygten geeft de Jongkvrouw nu. -
^^ Minnend hartje fmelt van binnen..
Wie zal 't door de min hier witinen?^
Bruigom ί is de prys voor ut
Neen, gy zyt gewis verwonnen
Door lieftalligheid en deugd r
Stryd gelyk gy hebt begonnen ,
Dan zult gy 't ook winnen kennen
Door de zoetheid uwer jeug4»
Μ m 3
©'aai
L Α Ν G Ε Ν D Υ κ S
Dan zult ge in den prys ook deelen.
Welk een gulden' appel is,
Die in Saleitisiuilprieelen
Is gegroeijd, om 't hart, te ftreeleu
Aan deez' blyden Bruiloftsdifch,
TOEZANG.
Margareet zal aan het Spaaren,
In haar Vaders fcboonen hof,
Zanggeluid en Cimbelfnaaren
Op de maat der liefde paaren.
Tot des Allerhüogilens lof.
Dan zal Vander Hoepf, zyn Leuven,
Zyn Beminnelyk Bruid,
Duizend duizend kusjes geeven ,
Die naar 's Hemels Sion zweeven
Mee een minnelyk geluid.
Μ Α R G Att Ε Ε τ vol fcbooiie zeden,
Zuiv're Paerel^ rein van glans 1
De eetidracht blyve uw zy bekleeden
Blink met Jiem in 't zalig Eden,
In des hemels Bruilofts krans.
Vereenigd
t-S Haerlem, den li de η
July 1^23, . .
TER.
-ocr page 303-G Ε D I C Η T E ISf.
TER BRÜILOFTE
van i> ε ν heer ij
en msjuf, prouw
D
re Liefde dte Violen blaaft^
In 'c krieken van den Morgen,
En als een bye op bloempjes aaft ^
Wil my zeer zelden borgen ;
Zy lokt ni} η kunitelooze fluit
Geftiiag op Minnezangen uit.
Zy zegt , de zoete Margareet
Heeft JacüB uitverkooren;
Strooit bloempjes op haar Bmiloftskleeé»
En laat uw zangkunft hooren.
Uw minnezang vlieg over al,.
Door 'ε wydvermaarde Zoetedal..
Hofe
1365 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Hoe heilryk is vernoegd te zyn,
En buiten zorg en kommer,
Bevryd van heeten Zonnefchyn,
Te zitten in den lommer,
By 't Landhuis onder 't frifch geboomt.
Waar ian,^s het krinklend Spaaren ftroomt^
Daar vHègt de koopzofg van het hart,
Door duizend zielsgenuchten.
En alles dat het hoofd verwart
Moet voor die zoetheid vluchten.
Daar vind men eindelooze ftof,
Voor 't rein gemoed tot 's hemels lof.
Maar dit is voor de friflche Jeugd,
Tot wedermin geneegen,
Wel zoet; doch geen volkomen' vreugd
Voor dat men heeft verkregen
Een hart, dat met.ons eensgezind.
Een innig zielsgenoegen vind'.
Wanneer men ^t vrolyk pluim ge dien
Hoort in de boschjes queelen ,
Denk dat het dan zyn Brpilofc viert,
Of de Ega zoekt te ftreelen !
Zou dan de menfch in zyiie Jeugd
Vernoegd zyn zonder minnevreugd? J
De
G Ε D I C Η Τ Ε Ν. 28r
De Zwaan die haare pluimen kemt
Met golfjes van het Spaaren,
En moedig met haar jongen zrt^emt.
Toont dat de zugt tot paaren
Word door geen watér uitgeb luft;
Daar 't Vifchje zelfs zyn Ega kuil.
Die zugt tot min en wedermin,
ί Godts fchepfelsingegeeven,
Behielt geftaag van aanbegin
De waereld in het leeven,
Dat overwonderlyk gebouw
Hangt vaft in banden van de Trouv?.
Hoe heiiryk is dan de Echtenftaat
Als Man en Vrouw verbonden,
Eikander zyn een toeverlaat,
En op onwrikbre gronden
Van Godtsvrucht, liefde, trouw, cü deugd,
Die itaan, 6 Bruidegom en Bruid,
In dit vergangklyk leeven.
Als Eiken zwaare itormen uit.
Die hunne kruin doen beeven;
Die merken al het waerelds zoet
Niet anders aan, dan ebbe en vloede
Debu N η .
Gy
282 ρ. L α ν: G ε ν. ό υ κ s
Gy hebt die ftormen-uitgeilaan
Toen beide uw waarde Pnndc'n,
In 't eeuwig Hemels Kanaiin
Uit 's ^¥aerelds baareo landden.
Godts gunit geeft na een nacht van pyii:
Een aangenaamen zannefciiyn
't Lief Zoontje dat nog~]ong en teer
De Moeder had verlooren.
Kuil nu een lieve Moeder weer,
Van Hoof μ α ν uitverkooren,
Daar MaPvGareta zacht van aart^,
Mütthms in haar arm bewaart.
^o wordt hy opgequeekt in deugd 3
Tot blydfchap iivverMaagen
Zo ilrek' hy al 't geflacht ten vreugdi
In 't bloeijen zyner dagen;
Zo blinke in uwen Huwlyksband
Een knoop van Saleras diamant.
Volhart om op het dèugdèaipoor
't Zoet Wichtje voor te treeden,
Tot dat gy komt io 't Eng'lènkoar
By't Lam^ ia't eeuwig Eden ; ^ ■
Hier toe ftort Godt zyn Zegen uit
En zalig Bruidegom en Bruid i,-
Vsreenigd
Maerlem, den lödeti
Seftemhe.r 173.1.,
ti
G.
GEDICHTEN.
Pv β r υ I L O F Τ Ε
τ* ΤΓ
Jl ι:.
VAN DEN H E E R. E
EN J O Ν G Κ ¥ R. O tf W E
O
D E
]Vi yn zangnimf ! hef een veldlied aan ,
In Herulheims bosfchaadje.
Het Hout hoort niets dan taonen ilaan
Van minnen en vryaadje,
Rontom het heerlyk Bofch en vaart.
Door ongekreukte min vermaard, ,
Terwyl de liefde zweeft op haar fneeuwitte wieken,
Ën 't jeugdig Paar bedekt, gelyk een klokhén 't kiëkeii.
Ν u 2
-ocr page 308-£84 P. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S.
•ii
Gy, Diraien van dit Bloemryk dal
Laat in de groene kooren
(Licht dat S υ ζ α ν ν α Mflren zal)
Uwe orgelkeeltjes hooren.
De fliam van deez' getrouwe min
Vliegt Haerlems beemden uit en in.
De kusjes van de Bruid zyn vleugeltjes gegeeven,
Om van den Aeniitelitmom naar Bofch an vaart iq zweeven.
De Spaarenftroom benyde u niet,
ó Y god! voril der ilroomen,
Dat gy uw nimfen tans gebiedt
In 't ilroompaleis te komen.
Om , als op Thetis bruidsbanket.
Te luift'ren naar uw achtbre wet,
En deezen Bruiloftsdag in 's Hemels gunil te vieren^
Terwyl gy 't echtaltaar met blyde mirt laat 9ieren.
Uw blydfchap vlieg van ree tot ree,
Zo ver uw vlooten vaaren,
In de Ooil-ofMiddellandfcheZee,
Bevracht met ryke waaren,
Ja tot aan > waereïds ander end,
Daar 's Bruigoms handel is bekend,
Terwyl de nimfen hier in zalige landsdouwen ,
Den lof der fchoone Bruid in zegenzang ontvouwea,
Plufe
Ï-V,
Idli
'i h
jils
lUi
Kil
kvv.
-ocr page 309-GEDICHTEN. 285
Pluk op den fchooncn Roozemond^
Van Lennep, deeedle roozen,.
Die in den friiTchen morgenilond
Der jeugd op 't aanfchyn bloozen
Van uw beminde hartvriendin,.
En adem niets dan wellüft in :
Eenluft, die> als eeafpruit, beiproeijddoordauwen regcR
Uw minziek hart verquikt, door 's- hemels milden zegen,. '
Komt miinfen van den groenen Hout
Zit neder iri dees' dreeven y
Weefe nu van zyde en glansryk goud
Een veldrapyt naar't leeven ;
Minerf geeve u iets geeftryks in.
Ter eere van deez' reine min;
Des Bruigoms kunftgodes zal licht uw ipoel beiiieren ^^
En naar Piktura 's geeft het oaderwerp verperen.
Μ
De lyft vertoon een Triumfant'
Om 't zacht fatyn te roemen.
Robynkleur ichitter door een kant
Van wit Mofaik en bloemen »
Als 't gloeijend rood,, dat op het wit
Der kaakjes van de Jonkvrouw zit;
Aan wie dit kunfttapyt (zy fchept inkunft behaagen>
ïer eere van haar min met vreugd wordt opgedraagen..
Ν η 3
-ocr page 310-^86 P. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
In 't midden van het kiiniltapyt
Vertoone zich een tempel.
Aan de onbevlekte min gewyd,
Die 't paar op haaren drempel
Vol blydfchap voor't altaar begroet,
Met Hymen en den bruiloftftoet,
Die hunnen zegengalm doen klinken ^n de kooren
Dan regen 't maagdepalm uit Amaltheaas hooren.
Ij i' r
Γ Η
IJ
5
I
li
if!
Ü
Jl
ri!
De Trouw , die ziel met ziel·verbindt,
En de Eendracht, die de fehigten
Der liefde met haar fnoer zo windt ,
Dat twiil niets kan verrichten;
De Vlyt, die aardfchen zegen geeft,
En godtsvrucht, die ten hemel ftreeft,
Omriiigen 't jeugdig Paar, en kroon en 't met hun zegen;
Want waare welluft wordt door deugd alleen verkregen.
Laat op den breeden voorgrond ilïiari
De Moederlyke liefde,
Verbeeld door eene Pellikaan,
Die haare boril doorgriefde.
En met haar teder hartebloed
De zwakke Jongen heeft gevoed.
Een zinnebeeld; dat elk, wie deugd bemint, kankeren:
Den oud^ien hunnen plicht, den kind'ren om hen te eereil
Vre-
1
1 : <
' 'i
"S
f
i;
Π
[■^(■Ι,ί
:1Η
1>ί' ■
Ιηι
m
GEDICHTE Ν. 28;
Vertoont den YGroom in 't verfchiet.
Die aan den vorft der winden,
Uit God Nepthunus naam, gebied·
Zyn iliormen-vaft te binden;
Op dat de koopvloot briiifche in zee,
Die lading vind' van ree tot ree,
En dus van Lenneps buis, in Aemftels ruime miiuren,
Gezegend door zyn vlyt, eeuw in eeuw uit mag duuren»
Diim
Verbeeldt dan ook een Bloemfeiioen ^
Doormengd met eed'le vruchten,
Gevlochten in het lieflyk groen,
Doorweeven met genuchten,
Waardoor het.vrolyk Wichtje ipeelt.
De trekjes van de min verbeeldt,
Geitole kusjes vangt, en lonkjes, die iets zeggen;
Doch door het minnend hart alleen zyn uit te leggen,.
Wanneer gy t' zaam' dit kunfttapytj
Menimfen, hebt gewecven,
En de Echtgenooten toegewyd^^
Moet gy den zegen geeven
Aan d' Ouders, en het braaf geilacht;
Dan zegene elk dees Bruilofsnacht:
Het vrolyk Bofch en vaart zal 't veldlied ondervangen,
En gy uw bloemfeftoen aan poort en beeldwerk hangen
290 Ρ. LANGENDYKS
Dan roep met ons de blyde Jeugd :
ó Hemel! geef uw zegen
Aan deeze ted're minnevreugd.
Blyf J Α c O Β s huis genegen!
SuzANNA bloeij door minne en trouw;
Op dat de Moederliefde aanfchouw
De vruchten van deeze echt, en Batoos veldelingen
Voor Bojch en 'vaart een lied ter zilvre Bruiloft zingen
Vereenigi
in Amflerdam^ den 12 van
Herfjimaand 1742.
'ff
ME.
Μ E L t € - ΐ '
V I S S C Η Ε R s Ζ Α Ν G,
τ Ε Pv β R υ I L· ο F τ Ε
vandenheere
EN J O Ν G κ v R O υ W e'
ö .A^mftels blanke Stroomgodinnen,
Steekt nu het hoofd ten golven uit I
Helpt my den ViiTchers'toon beginnen ^ .
Ter eere van de lieve Bruid, ; ν ?
De dochter van die Overfchoone ; %
Die ik wel eer voor Vecht en Beek,
In mynen zang by vrouw Dione,
Godin der liefde zelfs, geleek,
Toen Edel hart . zo wei gefch^pens
Zo ryk van deugd, haar hart verwon,
En boven alle ViiTchers knaapen,
Die zuivere ziel bekooren kon;
ill. D
Toen
ε ε l.
O o
-ocr page 314-ρ. LAN G Ε Ν D Υ Κ S
Toen juichten alle Viflcherinnèn,
By Meerenberg, en Beek-en yecht,
En roemden haar volzalig minnen,
Geen welverdienden lof ontzegd,
Zo ver als Batoos vlugge fchepen
Het nat beploegen van Nepthuin,
En fchat op fchat na d' Y ftroom ileepen,
Gelyk wyzien, wanneer w' op 'c duin
De natte Viflehers netten hangen
Te droogen, in de middagzon ,
Daar nachts de zo in is gevangen
Die lekkertant bekooren kon.
Nu roem ik uw volzalig minnen,
Melige, fchoone ViiTchers Maagd,
Die tans ten vreugd der Y godinnen,
Α mi kl as wederliefde draagt!
Am ik las die niet lang geleden
Zyn klachten ftrooijde in lucht en wind.
Wanneer gy doof voor zyn gebeden,
Den pyi ontweekt van t minnekind i.:■
Maar 't is vergeefè de min té ontvvyken^ '
Die aarde en zee en lucht regeert; ·
't Y vogeltje inint zyns gelyken 5
De visjes worden zelfs verheerd.
De lentezon verwarmt de itröomen.
Zo 't iipartlebd baarsje Ipreeken kon ^
Het klapte licht aan beek en ilroömen ,, ''
Hoe dat de liefde "t overwon,.
Wf
G Ε D I C Η T E N.
Wy zien als wy den zeegeH trekken, ·
Langs onze ilroomen ryk van vifch,
Het pluimgedierte trekkebekken.
Denk of hei daar geen bruiloft is 1 j
En zou het puik der ViiTcheririnen, ^ '
De liefde ontvluchten in haar jeugd?
Zou zy den vryen ftaat beminnen,
Daar alles fmelt in minnevreugd ?
Neen zoete Maagd', uw Uitverkooren, .
Uw lieve Α μ i κ l α s overwint; , -.
Amiklas aan het Ygebooren,
Zelf van de Goden teêr bemind,
Die ryk van deugd , verftand, en zeden,
U in zyne armen drukt en kuil,
Ontfangt ilandvastig door gebeeden ,
Het doelwit zyner min neluil.
Omhels uw Lief, uw tweede lèeven,
Amiklas, die haar rechterhand
U heeft voor 't echtaltaar gegeeven»
Terwyl aan Batoos ryke ftrand,
De blyde Viflcherinnen danlfen.
En de eedle Nimfen van den vliet,
By Beek en Vecht met bruiloftkransen,
Ü reets begroeten in .'t verfchiet;
Daar zal het Hout vol nachtegaaien,
Eerlang op uwen vollen difch,
O o 2
Uw
Ρ. L Α Ν G E Ν D Υ Κ S
Uw oor met bofch muzyk ontbaalen^
Terwyl de knaapen yerichen vifch,
In't Herulheimermeer gevmgm^
OpdiiTchen, en M e l i ces geeft
Verheffen, met hun kunftgezangen;
Terwyl die fchoone uw fmarc geneeftj
Als gy door duizend zoete kusjes.
Haar ziel tot wederliefde wekt.
En zy, door ted're minnelusjes,
Uw fmeltend hart met lonkjes trekt.
Dan zal de liefde rj^k van ftraalen,
Verzeld van 't blyde rainnewicht ^
Op düniie wolkjes nederdaalen,
En met een vrblyk ilangezichc
Uw zoete min ter eere zingen,
En kroonen u met palm en kruid
Terwyl de ViiTchers haar omringen,
En, wenfchen·, Bruidegom en Bruid,
In 's hemels; naam, veel heils'en zegen.
Ten vreugde van bet fcheepryk Y ,
Dat uwen handel toegen eegen.,
Umet zyn waterheerfchappy
Befchermt ^ waar uwe kielen zweeven
Om Amilels ryke Viffchers Stadt,
Geftaag eên volle markt te geeven;.
En zeeg'nen met een ryken fchat.
Dat nooit orkaan of onweerwinden
Yerilooren uwe zoete ruil.
Zo^
Zo moet gy allen welluil vinden,
Nooit moê geliefkooft en gekuft.
Leef lang met uw beminde Maagm
Omhels, Α μ i kl α s , met uw Bruid
Een 7elg Ó^ 't's hemels, welbehaagen)
Eer't Jaar zyn'ronden kring befluit.
Vereenigd
in Jmfierdam, den i ^den
•Ëoxi Leniemandf 173a,
& ö τ.
ri
S Τ R Ο Ö Μ ζ Α Ν G,
TER B R UIL O FT
van den heere
en mejuffer
. \iEnimfen van het T^ en Beerêgragt Qodinnm ,
Laat ons den Bruilofistüm in uwe buurt beginnen ,
Nu Gal at ea paart, diefchoone VUetgodin ,
Met REiNHART,de eedie Knaap, getroffen door haar min;
Met Reinhart ! die verheugd langs de aangenaame beeken ,
De lieve Nimf nu vry van zyne min mag fpreeken!
Het klappend kusje vliegt van 't Y naar Spaarens boord.
En word op Meerenberg en Onderhoek gehoord.
Menimfen 'van het Τ, en Heeregragt Godinnen 9
Vlecht Bloemfefioenen, nu de Bruiloft zal beginnen!
De moeder van de min leidt zelf den Rei ten dans,
En kroont het heilrykPaar met Hymens Bruilofskrans;
Want
ί
GEDICHTEN
295
Want deez' volmaakte Trouw, in 'sHemels gunfi: gefloten,
Wordt met een vollen ftroom van Nektar overgoten.
Indien de (*) Goefche Zwaan, die door den Yftroom zwom.
Toen Peleus op de koets der fchoone Thetis klom,
Op deezen bruilofts-difch haar dichtilem mogt verheffen,
Hoe zou dat heilig lied de tedre harten treffen ?
Myn laage Viflchers fluit klinkt met befchroomden toon .
En zingt met diep ontzag voor 't hoog banket der Goón.
Waar is de Viffchers buurt? waar zyn de houte wallen
Van 't iledeke Amfteldam ? wel eer ten prooij gevallen
Van 't woedend Kenn'merland ? is niet haar kleenepoort
In vuur en vlam gezet » door Floris droeven moord.
Toen (t) Gysbregt voor's Lands recht met Velzenaangeipan-
In balUngrchap moeit gaan , gehaat van hoftyrannen; (nen,-
Armhartig Viifchertje , waar bleef uw kleine boot?
Na gy met vrouw en kind dien feilen brand ontvlood,
En in den naaren nacht op d' Yftroora om moeit zwerven^.
Of om de fchraale keil niet voor 't gezin te derven.
Verlof kreegt om uw net te werpen in den ftroom.
Al deeze tegenfpoed fehynt nu voor elk. een droom;
De hemel, die de deugd verheft met zegenkrooften,
Heeft wonderbaar zyn maeht aan d'Amilei; willen toonen s-
t)e plaats eens Viirchers, die de koit won met zyn net,,
ïs nu met heeren , die als vorften zyn, bezet ;
Voor hutten daar 't Gezin in Armoe plag te ipyzen,
Staan nu gebouwen , die tot aan den Hemel ryzen;
C*) j. Anthomdes'üan der Coes,. deYdrdomdichter,,
Ctl in. dan Jaare. 1^99,.
290 Ρ. LANGENDYKS
't Bouwvallig K^-^rkje is verbroken door den tyd
En groote tempels voor de Godtheid ingewyd;
De Maagd van Amileldam omarmt de vreemdelingen,
En kan de dwinglandy met Zeekafteelen dwingen,
Die up hunn' vleugels door den ruimen Oceaan
Gedreeven van den wind , en vol en zoet gelaan,
Den fchat van Ooft en Weü in haare muuren haaien,
Waar door de Nazaat nu in Prinfelyke zaaien
De Bruilofts tafel dekt; gelyk dit deftig Paar.
ó Wondere ommekeer van ruim vierhondert Jaar!
Me-ymfen 'van het Τ en Heeregragt Godinnen,
Helpt Vrouw Mmnervaas kroofl den Eruiloftsdans beginnen,
Tenvyl de Bruidegom zyn Gal α te α kuft,
En op het tafelbedde aan haare zyde ruft.
Men zegt dat Pallas zelf, befchermfter van Athenen
Verzeld van God Merkuur , aan d' Amftei is verfchenea ,
Daar hy de lieve Jeugd met vlyt heeft ingeplant.
De zucht tot koopmanfchap , de ftut van ^t Vaderland.
Minerve boven al heeft hen den geeft gegeeven ,
Om edel bloemcieraat in z^yde en goud te weeven ,
Zo konftig gefchakeerd , als of Glyceraas geeft,
Die bloempjes uit den hof der fchoone Flora leeft^
Haar fchikte om op een borft vol zuivre minnevonken.
Als die van G α l α τ ε , voor 't Echtaltaar tfi pronken;
Wiens wakk're Bruidegom door vröuw Minervaas gunft
Den Zydeo handel queekt, €n ftrekt haar eedle kunft
Tot fteun en luifter, op hetipoor der achtb're Maagen,
Wiens naamen door de Faam zyn aan 't gefternt gedraagen.
Den
I
li
GEDICHTEN. ars
Den Duitfcher, Brit en Frank, den Spanjaard, Zweed en Deen,
Den fchrandren Itaaljaan, noch Portugees alleen
Is hunnen naam bekend ; die is alom te vinden
Waar Ainftels Koopvloot vliegt op twee-en-dertig winden,
'k Weet dat Verzailles zelf, hoe zoet op eigen lof^
Vorftinnen heeft gekleed in ryk en 9ierlyk ftof (men,
Aan d' Amftelftroom gereed, waar door haar Stadt mag roe-
Dat zy Lions braveert in fchikking van de bloemen,
En'tzegenryk Geflacht, dat deeze Bruiloft viert,
Daar door een roem ontfiingt die hunnen naam verkiert.
^lemmfen van het T» en HeeregragtGodinmn,
Help V"Ouw Minervaas kroofi een Bruidstapyt beginnen.
Verciert den breeden rand met bloemen van de min,
Ën brengt de fchoone Bruid en Bruidepm daar in.
Daar ze aan den Spaaren ilroom, in ililte neêrgezeten,
De zorgen van de Stadt en 't Koopgewoel vergeetenj
En keuz'len in het groen van zoete Minnery;
Daar kusjes zonder erg, vol goden lekkerny.
De Blanke Gal α te in liefde doen ontfonken;
Want liefde word geitaag door kusjes ingedronken,
2y is het Ambrozyn dat zuivre harte voedt ,
ïln queekt het minnevuur in ReinhaPvTs rein gemoed.
Verbeeldt dan Meerenbtrg met bloemfeftoen behangen,
Daar Ga la te α van de Landjeugd wordt ontfangen,
ï^n Doris uit het Meer een net vol Viifchen trekt,
'ï'erwyl men onder 't groen de ryke tafel dekt,
Om al de Maagdenrei en ViiFchertjes te onthaalen.
L^at daar de Hemelitoet der Liefde nederdaalen,
^It. Deel. Pp Ter-
-ocr page 322-Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
298
■;'
Terwyl de Stroompoëet voor Bruidegom en Bruid ,
Den lof van Reinhart fpeelt opzyne ViiTchers fluit.
Menimfen 'van het Τ en BeeregragtGodinnen,
Laat ons den Zegenweiifch voor 't deftig Ψ aar beginnen,
Roemwaarde Reinhart leef met uwe zielsvriendin,.
Smaak met uw Galate vol vreugd het zoet der min.
Leef met uw tweede ziel, die 's Hemels zegeningen,
't Zy dat zy waaken of flaape , aan uwe zyde omringen.
Slyt, overfchoone Bruid, met Reinhart uwe jeugd,
In vreede en vooripoed; leef beroemd door liefde en deugdj
Gelyk uw Ouders, en uw Maagfchap aan weêrzyden.
Daar liefde en eendracht zyn , beleeft men gulde tyden.
Geniet de Goudeeuw door een wel vernoegd gemoed.
En zo gy Spruiten queekt , dat dien nooit overvloed
Van deugd ontbreken , en van u die zorg erlangen.
Die gy, zo teder, van uwe Ouders hebt ontfangen;.
Dan blyft uw naam alom gezegend aan het Y ;
Zo ftrekt gy tot een ftut van Pallas Redery ;
Zo maak de Hemel u (\ beit dat wy kunnen wenfchen)
Hier namaals Engelen van iteriFelyke menfchen.
Τ EB.
Vereenigd
in Αιηβ'ξΐάαηι den 24 mn
IFynmaandi ιγ^ο.
TER BRUILOFTE
van den heer
en jongkyroüw
^Choon ik de brüilofcsharp wil aan de wilgen hangen;
Schoon myne Zangeres , vermoeijd van huuwlylözangen;
Een onbedwongen ftof wil fpeelen op de fluit;
Hier lokt haar de Amftelvliet, en daar de Maasnimf uit,
Om, 't zy uit vriendfchap, of uit plicht, den Echtelingen
Een' blyden minnezang gulhartig toe te zingen.
ó Zuivere Liefde ! die opEng'ievleuglen zweeft.
En 's hemels nektargeur den ftervelingen geeft I
^ Paradysnimf! die op heuvelen noch in dalen,
ïn lucht noch waterftroom , uw krachten laat bepaalen,
Ontfonk myn' geeft, en roer de fnaaren van myn lier,'
^o rolt en vloeijt myn dicht, bezield van 't minnevier,'
ï>an als de blonde Maas met kabbelende baaren
^en zy den oever ftreelt der Rotterdammenaaren.
Ρ Ρ 2
Haar
-ocr page 324-1365 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
^t Gaat wel. de Liefde zweeft op 't dundoek van den vloed,
Terwyl de Maas, omringd van haaren warerftoet,
Haar bly verwelkomt by de maagdelyke reien,
Die Hope en zyne Bruid na 't luftprieel geleien
Van 't huwlyksparadys, daar alles overvloeijt
Voor 'tPaar dat in de liefde en haar volmaaktheid groeijt;
Een Luilhof, dien ze alleen voor zulken heeft gekooren
Die naa haar item en raad ,gegrond op Godsvrucht, hooren.
Hier plukt men 't ooft der min , een ooft dat nooit verzaad ;
Hier groeijc aan 't hoog geboomt de Huweiyksgranaat:
Een heerlyk zinnebeeld van de Eendracht, en de vruchten
Die de eed'le liefde fchenkt in 't dal der zielsgenuchten.
Een hemeliche ademdauw bewaait het lekker fiuit.
En lokt den Bruidegom en zyn verliefde Bruid,
Om 't harcverquiklyk iiip der eedle vrucht te fmaaken;
Dat hen onfteriiyk kan door kragt der liefde maaken;
't Genoegen dekt aldaar den nektarbruiloftsdifch
In de aangenaamfte beemd die altoos even frifch.
Waar Bruid en Bruigom gaan , vertoont aan alle kanten
Een onverwelkbaar groen , doorzaaijd met Amaranten:
Dat hemelsblaauw gebloemt met zuiver wit doorfpreid ,
Verbreidende de min , die door ilandvailigheid
De onfterflykheid beloofd dien die uit liefde paaren:
Een liefde , groeijende in het groeijen van de jaaren.
Tree, Hope , op hoop van vreugd, met uwe Zielsvriendin
Dit Huwlyksparadys, dit dal der weliuft in,
Terwyl 't gevogelte deez minnezang laat hooren:
^Lieve Liefde, liev' my-n Lief: myn Uitverkooren 1
è Lieve Liefde , liev' den Bruidegom en Bruid 1
Die
f γΙ μ
ϋ
S
'1 .ϋ
G Ε D I C Η Τ Ε Ν.
Die in dit Paradys, gekroond mei niirtekruld.
Hun zuivre harten aan de Huwl^'kseendracht geeveii
Terwyl hun kusjes in de groene lovren zweeven,
En door het klappend riet, gedreven van den wind ,,
Getuigen ilrekken hoe Maria Izaak mint;.
En d' onverbreekbre band twee harten heeft verbonden 5.
Daar zilverblanke deugd en trouw in word gevonden,
Ten opzicht van elkaar, die ééns van hart en zin
De Hope op 's hemels gunft genieten door de min.-
Nu ziet heer Hope een eind van hoopen en verlangen,
En zal de vrueht van Vlier τ nu plukken en ontfangen,:
Een vruchtboom opgequeekt, in d' eedlen huwlykshof.
Geplant van eenen Stam , die ryk van eere en lof.
Aan d'ouden Maaffcroom. groeijt , in's hemels milden zegen.
Men zegt dat d' eedle V l i ε r τ de krachten heeft gekregen,,
Dat wortel . fchors en hout en merg en vrucht en blad
Den menfchen heilzaam zy , en een onichatb're fchat
Voor d* Artfenykunft ftrekt , ons van omhoog gegeeven,
Om 't zwakke lichaam hulp en ademtocht te geeven..
Dus gaf, ö wakkre Hope, uw Mef, uw fchoone Vlierd,,
Wiens groene lommer u omfchaduwt en verciert.
Door 't lieve Jawoord u het vrolyk leven weder.
Ge omhelit die lieve Maagd , die gy bemint zo teder
Als iemand minnen kan , die , in het hart gewond,
Cen-zing bidt, en krygt van zulk een' lieven mond;
ï^rken dan 's Hemels gunft ,, die, tot uw heil genegen,.
^ ov'erilroomd heeft met den tydelyke zegen;,
^ie uwe Vaders en uw Moeders onderftut
Ρ ρ 3
-ocr page 326-'302 F. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Met wysheid, deugd, veriland, en Godsvrucht, tot uw nut.
Om u met rypen raad den weg der deugd te leeren ,
En wat hun is beloofd die deugdryke ouders eeren.
Hun zegen rufte op u; zo vliege uw blydfchap voort,
Zo ver de naam van Hope en Vlierde ooit is gehoord.
Van Hollands zilvreMaaz', tot de Albionfche ilranden,
Ofwaar'slandskoopvloot zeilt naar verre en vreemdelanden.
Godts zegen bly ve op u zo lang gy blyft op aard,
En leide u door de deugd hier namaals hemelwaard ,
Daar gy, geleid door Hope en vail gegrond vertouwen.
Een fchooner Bruiloftsdag voor eeuwig zult aanfchouwen.
: ^ ί
ji
! I ;
h
ι Η
.i h
Vereenigi
In Rotterdam,
in Sïagtmaand 1730
i
TER
G Ε D I C Η Τ Ε Ν 303
TER ZILVERE BRUILOFT
Van den Ecrixaaraigen Heere,
En Juffrouio
Gevierd op den Trowüodag van mynen Neeve
Met hunne Dochter , Jonghvrcuvie
j^^oemwaarde liefde die uw' ooriprongk haalt van boveri^,
O zuivre hemtliniiagd, die al Godts eng'len loven!
Spreij uw fneeuwwitte vfcug'len uit ;
Omarm den Bruidegom en Bruid
Celj'k gy eenen reeks van vyfentwintig jaaren^
Hunne ouders bebt gedaan, in hun gezegend paaren;, '
Dan zal dtè wenfcli van onzen geeil:^.
Op 't groen- en zilver bruiloftsfeeii:
^ - Niet:
-ocr page 328-ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ s
.304
Niet nis een lofle wolk of lichte wind verdwynen :
Maar's Hemels zon, de Deugd, dit dubbeld feeft befchynen.
MynDichtkunftvind hier ruime ftof,
In 't Zinnebeeld tot 's hemels lof
*t Welk door de penningkunde in zilver is gedreeven.
Dit iluk is rond! en't rond moet ons een denkbeeld geeven.
Hoe de onbegryp'lyke eeuwigheid
Der Goddelyke majeileit.
Begin noch eind heeft, zynde een ongefchapen weezen.
Dat alles fchiep , en in zyn' fchepsels geeft te leezen.
Dat al wat goed is uit hem vloeijt,
En door zyn woord, weeft vruchtbaar, groeijt
Wat adem heeft en wafcht; maar boven alle dingen
De man en vrouw, die zich op 't heerlykft zien omringen
In 't kunilig aardfche paradys ,
Wanneer zy leeven hem ten pryz',
Tot dat ze in de eeuwigheid van 't ongefchapen Eden,
Daar alle volheid, is by 'tLam ter bruiloft treeden.
Op deeze hoop tradt ge in 't begin
O Koster, d'echten Tempel in ,
Daar gy uw hart en hand door liefde hebt gegeeven
Aan uw Cl asinε, uw lief, uw hulp , uw tweede leeven,
- Met wie gy voor- en tegenfpoed,
Standvaitig met een rein gemoed,
Tot op deez^ bruiloftsdag in zegen hebt gedraagen.
Waar voor ge uw Heiland looft met alle uw lieve maagen-
VVy zien 't geloof, door hoop geilerkt
En hoe de hemelliefde werkt
In
Ι
ί
li '.(!
GEDICHTEN. 305
ïn beidde harten, tot de waare deugd· genegen;
Waardoor gy hoopen moogt, en wachten dat Godts zegen
Zich uitftrekke over'tjonge paar;
Opdat het bloeije jaar op jaar,
Envorfl Jehova's naam, in eene molk te ieezen.
Met dankbre harten werde in eeuwigheid geprezen:
Dan zy hunn' huuwlyks ketm vail.
Die jaar op jaar een fchakel wafcht;
Dan groeije 't paar in liefde, als groene Oadelboomen,
Dien God den wafchdom geeft aan klaare zegenilroomen;
Opdat hun huwelyk beklyv';
Dan breng de φ/ί^een vreedeolyf
Geplukt in 't Paradys, voor U , en de Echtgenootea
"VViens huuwlyk in den naam des Hemels is gefloten:
Dan zullen ze als de Pronknaald ftaan,
Die door geen winden om kan flaan:
Maar, op de rots des heils gegrondveft, al de flaagen
Der waereldftormen met ftandvaftigheid verdraagen.
O Bruidegom ! 6 lieve Bruid 1
Maria, Kosters waardefpruit,
Deez' zegem-yke min gepaard met reine zeden , -
Geeve u een voorfmaak van de liefde in 't zalig Eden;
Gelukkig is hy die vernoegd
Zich naar de wil des Hemels voegt ;
^elyk de Penning ons een denkbeeld fchynt te geeven,
Door 't bowwgereüfchap ^ nut tot onderhout van 'tleeven
Sins 't vruchtbaar aardryk diftels gaf
Door's Hemels vloek, tot Adams ilraf,
ΙΠ Deeu Q q ^^^
9.06 l\ L Α Ν G E Ν D Υ Κ S
Die naden val in 'tzweet desaanfchyns'tbroodmoeil eeten>
En zyn verleide Bruid , ontroerd in liaar geweeteii
Door 's Hemels gramme Majefteit,
Naa dac de ilang iiaar iiad verleid,
De ftrnf moeit ondergaan der bittre finerte in 't baaren;
Doch om dit Pcnningwerk iets nader te verklaaren:
't Verbeeld door kunil den man en vrotm
Die door de zuivre liefde en trouw
De vrachten van hunn' echt met dankbaarheid genieten,,
En hunne telgenaiit den akker op zien fchieten ;
Een vrucht die 't deftig Paar geniet.
Dat aan deez* difch Vier Spruiten ziet
MetMelk van deugd gevoed; dien Moeder, als metwieken^
Gedekt heeft voor gevaar, gelyk de Klokhen 't Kicken.
Dus hebt g' uw kindren onderftur.
En ook tot uwen naailens nut
Eerwaarde Koster ii in't leerraars ampt gequeten^
En 't zaad des hemels in den akker van 't geweten ^
Getrouw en yverig gezaaijd ,
Waardoor gy ryke vruchten maaijt:
Van hemelzegening met mannadauw bedropen,
Die door al 's waerelds fchat, hoegroot, niet zyn te koopen ;
Zodat gy duidlyk onder vind
Hoe 's hemels liefde 't al verwint;
Ja felle leeuwen temt, hoe fcherp van klaauwen randen,
glyf lang, Eerwaarde man, in 't vuur des y vers branden i
Lang vloeije uit uwen wyzen mond
Den honig van het Nieuw Verbond ^
Tci
hl
ΐ '
(1
^· hl!
ίϋ
I H!
GEDICHTEN. 07
Tot ilichiing der Gemeente, en voedfel van de zielen;
Dan zal de vyand nooit het geen gy zaaijt vernielen;
Dan maaijt gy vruchten door uw trouw ,
En geeilelyken akkerbouw,
Die tot een offerhand des Allerhoogften ftrekken ;
Die u ,naar onzen wenfch, uw leevenstyd wil rekken;
Opdat gy met uw Ρ ο s τ, vol vreugd,
Maria door de liefde en deugd
Veel jaaren lang ziet met haar We sterk appel bloeijen^
En alle uw ipruiten door de zuivre Godtsvrucht groeijea»
Eendrachtig, vry van ongeval,
In Haerlems cierlyk zoeten dal,
Tot gy uw' ftemmen, door Godts gunft, hier na, zult mengleE
Op 's Hemels Bruiloftsdifch , in 't Paradys der Eng'len.
q 2
KOR'
-ocr page 332-P. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
op den rug van den
ZILVEREN
Uitgedeeld ter gedachtenijje aan de ηααββ Bloed^verwanten:
t£r geleegenbeid 'uan dit dubbeld Huwelyksfeefi,
ί ί
■ i ίϊ
!!!
lilf·
l' tr »
mï
'tCjeloof, de Liefde Hoop en Trouw,
Bewaaken d'echt- en Tempelbouw ,
Daar Koster zaaijt op 's Heeren akker
En Post, op haaren huispoil wakker.
Vier Kiekens als een Klokhén voedt ^
Van 't Duifken met d' Olyf begroet;
Zo bloeijen ze als twe Dadeiboomen
Van Godt geplant by Salems ftroomen ^.
Die hy aan 's Leevensketen bindt»
De Leeuwentemmer overwint
Hunne oudile fpruit Maria, heden
Met I ζ Α a κ in d'echt getreeden;
Dus viert, dus paart men bly van geeft,,
Het Palmgroen- met het Zilverfeeü.
Vereenigd
Sn Ilaariëm den 6;
>■«3/1731.
mi '
TEK
iiil
ί
é
GEDICHTEN. 309
TER Β R U I L O F Τ Ε
van den heeke
EN J O Ν G κ V R O υ W Ε
. Vjen keur' de zoete Mei voor ^t aangenaamiï faaijzoen
Om 't frifch en edel groen:
Ik prys de vruchtb're Herfft, wiens boomen zwaar geladen
Met ooft en groene bladen,,
Öe bloozende Pomoon van ouds geheiligd is;
Ciert dan deez' Bruiloftsdifeh,,
Gy Nimfen van het Y , met vruchten van het Spaaren,
Gedekt met groene blaêren ^
Het groen verbeeld de jeugd van Bruidegom en Bruid ^
En 't goudgeel ooft beduidt
öe wucht die'tryp veriland jde deugd , en wysheidgeeven»..
Tot voedfel van het leeven :
ï^at fïrekke een zinnebeeld van Η ο o re ν s reine min
Met zyne Zielsvriendin,
-^an, Ho ο RE NS, die verliefd zyn j eugdig hart voelt blaakens,
Én 't waas der roozekaaken.
Q q, 3,
-ocr page 334-ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ s
Van fchoone Margareet met zachte kusjes drukt»
En nu de vruchten plukt.
Waarom hy menigwerf den hemel heeft gebeden ,
Den minneitrj'd gertreden,
Ε11 tuffen hoop en vrees gewacht na 't zoetite woord
Dat zyne ziel bekoort.
Nu juicht zyn Moeders hof, het vruchtbaare Oosterspaaren,
Dat federt tachtig Jaaren
Van zyn vermaard geflacht gebouwdis, langs denilroom
Die vloeijc van melk en room ,
En by Meanders vloed met reden wordt geleken ,
Vercierd met klaare beeken , '
En hofpaltizen, die zich fpieg'len in 't kriilal,
Terwyl men overal
De zeiltjes rood en wit ziet op de golfjes danifen;
Zo ver men van de tranffen
Der pronkgebouwen 't oog laat fpeelen over 't Meir,
Of anders flaauw en teêr.
Het Amilerdams Stadhuis in dunne lucht ziet deizen,
Met Torens en Paleizen.
Zou 't dan een wonder zyn dat deezen fchooneii oort
De Liefde had bekoord,
Om in dit Paradys met haaren ftoet te leeven ,
En in een lucht te zweeven ,
Waar in de Nachtegaal verliefde toontjes queelt,
Hetneftje bouwt, en teelt.
5 Neen 1 hier woont zy zeifin groene bruiloft zaaien,
Enfchoot-haar held're ftraalen
Den
ι ι ι I
Η ί)·
■■Si"
J I
Ί 1.1
ι ϊύ
ινι,
I
ι
G Ε D I C Η Τ Ε Ν ΐ:ΐΓ
Den Bruidegom in 't hart, wanneer de fchoone Bruid
Met heeriyk maargeluid,
Den toon der Eng'len floeg, van Moeders ilem vervangen!
Waar aan zyn oor bleef hangen l
Een hemelklank , die drong in zyn verliefde ziel,
En hem in boeijens hiel.
Zo dikmaals als hy langs den hof van Hoof τ gevaaren,,
Quam dobb'ren op het Spaaren..
Hoor ! riep de Liefde , hoor 1 in dit gelukkig uur
Het wonder der Natuur 1
Een wiite Rave teelt in deeze groene daalen
Vyf fchoone Nachtegaaien!
De hemel heeft, op dat g' uw jeugdig hart verquikty
U de oudfte toegeichikt.
Zorg voor die fchoone Spruit, u, in uw lentedagen;
Door 't Maagfchap opgedraagen.
Gy wordt nu Hooft van \Hoofi door 't fchrander Hooft gevoedj
Wiens lieffelyk gemoed
Voor niemand uit de rei der Maagden heeft te zwichten,
Zy zal uw lail verlichten,
Wanneer door Zont of Beidt een ryke Graanvloot dryfc^,
Terwyl gy zorgt en fchryft.
Leeft lang van twiil: bevryd, in wederzyds genoegen
Te vreên zo't Godt wil voegen.
Strek Amftels Efculaap, heer Rave, lang tot vreugd j.
En volg der Oud re ν deugd.
Dan zalü hier op aard, of namaals niets ontbreeken;
Dan zult gy vruchten queekea
SI2 Ρ. langen D Υ Κ S
Voi fap en geur van deugd, uw ilam en naam ten prysj
In Spaarens Paradys;
Dan vloeijt het Ooilersgraan in uwe Koorenfchuuren,
En voedt de nagebuuren.
Tot luifter , winil, en eer van Hoore ns braaven Stam,
In 't machtig Amfteldam.
I ■ 1|
Vereend
ie Amflerdam den 29 in
Herftstnaand 1733
1
j· in
TER ZILVERE BRUILOF Τ Ε
van den eerwaarden
'l.r
III Η
ε ν
^chy ntHaerlems bloemryk dal, befproeijd van's hemels bron,
Flerfchapen in den hof van Koning Salomon,
Daar duizend duizenden der aangenaamfte bloemen
Door haar verfcheidenheiddes Maakers wysheid roemen i'
En munt gy in dit dal vol reuks en oogenlufl:
In keur van bloemen uit, ó bloemryk Zinnenrust?
Daiir
.!!. I I
II . L
GEDICHTEN. 3ï3
ï^an zal 't der Poëzy niet aan ^ieraat ontbreeken,
in deez' bruiloftskrans een ted're bloem te ileeken.
Wy treden in den hof, en ftellen 't Lentfaaizoen
Ons zelf voor oogen , met het aangenaamile groen.
Maar ted're bloempjes, hoe! waar zyt gy heen geweken ?
Oewis in de aard geplant, om 't hoofd weêr op te fteeken^
Met eene majeileit van hemelsblauw' bekleed,
ï^n Λνΐί en roozerood, ter Bruiloft toegereed.
Dus kunt g'een zinnebeeld voor \ Ziiverfeeil: verilrekken >
Om 't hart tot dankbaarheid en Godtsvrucht op te wekken,
^y zyt wel fchoon: maar broofch , en moetin 't kort vergaan.
Oy kunt uit eigen aart noch kou noch worm weêrilaan;
Pps is't ook met den menfch ,hy kan zich niet behoeden
^it zynen eigen aart, of kracht, voor tegenipoeden.
O een fchoonheid van geilalte , of rykdotn van vernuft,
Geen waerelds wysheid, die in 's hemels wond'ren fuft,
behoed ons voor gevaar in 't v/iifelvallig leeven;
t^ees plant, en die befproeid: maar Godt moet wasdom geeven.
l^at weet g' ο Bruidegom, gy hebt die ryke itof
^an jongs af aan befchouwd; alleen niet in uw hof
Door zielsbefpiegeling wanneer uw Zinnen mftttn ,
Of in de bloemen van Godts heilwoord zich verlustten.
Maar ook in 't wichdg ampt uw fchoudren opgeleid,
^en Predikdienft , waardoor Godts naam en majeileit
^erheerlykt wordt, wanneer des leeraars leer en leeven
£en geur van Godtsvrucht, trouw en waare wysheid geeven.
^ie bloemen bloeijen aan den zilvren Bruiloftsdifch,
door Godts gunft alleen zo mild gezegend is.
Deel. R r Dit
-ocr page 338-314. V. LANGEN DY Κ S
Dat moet al 't Maagfchap nü tot dankbaarheid verwekken;
Opdat uw Jaarèn (die Godts goedheid^ uit wil ilrekken)
Gezegend blyven door Godtvruchtigheid en min;
Dat gunn' zyn goedheid u , met uwe Hartvrindin.
Die zich op Godt betrouwt heeft heil op heiltehoopen,
Voor dien ilaat Salems hof vol hemelbloemen open.
gevierd
te Haerleni 29 m
September J734.
Ι-ϋίΓ
TER ZILVERE BRUILOFTE
V Α Ν D Ε Ν ίί Ε Ε R Κ
ε ν j υ f f r ο υ w
!n
2^weef, Hemelliefde ! zweef ten Zilvren Bruiloftsdifch',
In 't hagelwit gewaad, dat zonder vlekken is;
Het zuiver Bruiloftskleed, in Edens groene dreeven,
Door 's Allerhoogilens hand voor de eerfle Bruid geweeven?
Wanneer zy in den ftaat van haare onnozelheid,
Wierd ingezegend door de Floogfte majeiteit,
Toen
-ocr page 339-GEDICHTEN. 315
Toen de eerfte Waereldvorft, van tedre min bevangen
öe Aartsparadysnimf in zyne armen heeft ontfangen.
Zweef Hemelliefde ί zweef ten zilvren Bruiloftsdifch,
Daar luil en vreugde in 't hart der Echtgenooten is,
Wier minnevlammen nê. den hoogen Hemel ryzen,
Om Hem, die alles geeft te danken en te pryzen
Dat hy hunn' Huuwlyksmin, fneeuwwit en onbelliiet,
Gezegend met een Vrucht van 't zuiver Huuwlyksbed
Befchermd heeft en bewaard voor duizenden gevaaren ,
in Genen ommezwaai] van vyfentwintig Jaaren.
Zweef Hemelliefde! zweef ten zilvren Bruiloftsdifch,
Daar Vaderlyke liefde in 't hart des Vaders is,
Om eenen Zoon de deugd en Godtsvrucht aan te pryzen,
i^n dus zyn tedre Jeugd den weg des heils te W5^zen:
Geiyk een λ re ν χ die eeril in de d ale n zweeft,
Zyn vleuglen uitipreljt, en recht op ten Hemel itreeft,
Gevolgd van 't vlugge Jong, dat door dien drift bewoogen,
De dtmne lucht doorklieft, en fehietuit'smenfchen oogen.
Maar als de Hemelliefde om deezen Bruidsdifch zweeft.
En aan 't gezegend Paar haar zegeningen geeft,
Dan zal 't de Bruiloftsvreugd niet ilooren of verminderen >
Schoon zy in eenen rei van Ouderlooze Kinderen
Den Bruidegom genaake, en zegen voor zyn goed
En Vaderlyk beffier, na 't lichaam en 't gemoed,
Daar hem de Kerk de zorg der Weeskens heeft bevolen,
Gm niet van 't rechte ipoor der waarheid af te dooien.,
^odts zegen daalt op elk, naar maate van de deugd
Die hy het Weeskind doet, met innerlyke vreugde
Dii
R r
-ocr page 340-,ï6 Ρ. LANGEND Υ Κ S
Die zorg word als een plicht ai't menfchdomaangeprezeny
Van hem die 't al bezorgt, den Vader aller VVeezen.
Zweef Hemelliefde I zweef ten zilvren Bruiloftsdifch, >
Daar liefde t fchoonft ^ieraat der Bruid en Moeder is.
Een bloera die niet verwelkt voor 't einde van haar' dagen.
Een bloem die 9ierlyk pronkt in 't oog der lieve Maagen
Maar bovenal in 't oog des Bruidegoms, wiens ziel
Die bloeifem van de liefde op 't allerhoogft beviel;
Die door des Hamels gunft hem heeft een vrucht gegeeven.
Ten vreugde van hunn' Echt, ten fteunfei van hun Jeeven;.
Die nirnmer werde ontaard van zyoen braavenStam ,
Maar groeij in deugd, gevoed door hunne minnevlam.
Dus geev'de Hemelliefde, Eer waarde Bruid, haar zegen
Aan u , uw Huisgezin, en Maagfchap allerweegen^
Zy zegen' uwe zorg, en 't Moederlek beilier
In 't Huis der nutte Tucht, daar \ rein en onrein dier,.
Gelyk in Noachs Ark , bewaard word om: te leeven,
En de eerlyke armoé word het Aalmoesbrood gegeeven,
Zy zegen* uwe zorg daar voor 't verlaaten Kind,
Dat voor ontaarde hier Godtvruchte Moeders vindty
Die 'ü niet in 't wild ten prooij derondeugd laaten zwerven,"
Daar 't voedfel, onderwys, en tucht en raad moet derven^
Maar leiden 't op het fpoor der Godtsvrucht en. der deugd,
ïn 't Werk- en Óeffenfchoolten nut van hupne J:eugd..
Strooij Hemelliefde > ilrooij op deezen Di&h uw bloemen.
Met zilvre lovren ,. om deez' blyden dag te roemen.
Omilinger d' Echtenbandnu met een zilver Lind,
Boorwerkt met harten ,, die vol liefde en eensgezind
Ι'ίΐ:
' i ί· ■
\\\ή
1
, !
! !i
! ii
tij
G Ε D I e Η τ Ε κ 31;^
Te kennen geeven, hoe zy d' Allerhoogilen loven,
i>ie zynen zegen zende in overvloed van boven,
i^n hoop geev' dat zy eens, als nu vernoegd van geeft.
Hun Maagfchap mogen zien op 't Gouden Bruilofcsfeeft.
Zo fchiec de Hemelliefde, óKataryn! haar ftraa'len
Op u, gelyk de zon in aangenaam e Dalen,
Tot dat gy beiden, vol van Goddelyke min,
Op Α Pv Ε Ν τ s V L Ε Ü G L Ε Ν vüegt tQu hoogen Hemel in..
Gevierd
Haerlem 30
^oiaembtiV i'j'^S
or
R r
-ocr page 342-318 Ε L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
OP HET HUWELYK
van DEN WELCDELIN HEERE, DEN HEERE
M^ Α R Ν O U Τ VAN CIΤ Τ Ε R S,
W I L Η Ε Μ S Ζ.
Κ I Ε S Η Ε Ε R, Bc.
SN de welëoele jonkvrouwe, jonkvroüwe
ill
Ir
ilÜl
ί J
Ι' i3i
r' '
ö Z^iv're Liefde, die in 't blinkend Bruiloftskleed,
Gelyk een Hemelmaagd op dunne wolkjes treed,
Die u omvangen als een nis van zonneilraalen ,
Waarin ge u zachtjes laat op 't aardryk nederdaalen ,
Als gy den Bruiloftsdifch mer vrolykheid genaakt
Daar 't welveréénigd Paar in liefde en Godtsvrucht blaakt Ij
ó Hemelliefde ! wil myn zangheldin verfterken!
Verleen haar eene fchacht uit uw' fneeuwwitce vlerken;
Opdat ze uw zegening ontvouwe in maatgedicht.
En niet onwaardig zy, te treeden voor 't gezicht
Der vroorae Helden, en getrouwe Burgervaderen,
Die aan deez' Bruiloftdifch in 's Hemels naam vergaderen ,
t^i 'i
Η
π
3·
i'f
GEDICHTE R 319^
Ten zegen van de Bruid en Bruidegom, hun bloed,
Voor Kerk en Vaderland zorgvuldig opgevoed,
Verderd met deugden die van Citters Srambetaamen;
Die 't eeriyk heldenbloed van Ockers nietbefchaamen,
Maar toonen in hunn' jeugd, hoe 't hart van yver brand,
Om Godt te dienen, en het vryë Vaderland!
Uw wederzydfche trouw, ó heilrj'ke Echtgenooten
Door gunft des Hemels en der Vad'ren ilem geOooten,
Verblydt de harten van de lieve Zeeuwfche Jeugd.
Het puik der JuiFerfchap, beroemd door eer en deugd,
Bereidt een kroon, om 't hoofd der lieve Bruid te deren,.
En vlecht 'er in een blad van 's Vaders krygslaurieren,
Ten blyk' dat zy een' Held uit uwe trouw verwacht.
Ten nut van 't Vaderland, en glorie van 't Gefladit.
De kusjes , ongeveinsd den Bruidegom gegeeven ,
Die in de dunne lucht op red're wiekjes zweeven,
Verbinden ziel met ziel, onfdieidbaar door de min,,
Én ademen het zoet der kuifche welluft in:
ï^en kuifche welluft in het Paradys gebooren j
En ingezegend door den rei der Englekooren 1
Vliegt, zuivre kusjes, vliegt, op vleuglen van de min^
Als offerhanden van de deugd, ten Hemel in !
De Lente ciert zich op, gelyk een Bruid met bloemen
De leeuwrik klieft de lucht, en- zingt om Godt te roemen
Het eerite bruiloftslied den rei der Dichters voor.
Haar ilem, liefwaarde Bruid, klinkt dus de Jeugd in 't oor.-:
Lief lieve Liefje, lief; de Lente wordt herbooren
In Rynsburgs g-iotviQXi Hofl Lief, lief uw' Uitverkooreng,
Die:
-ocr page 344-290 Ρ. LANGENDYKS
Die in uw lentejeugd u naar den Tempel kidt,
Gezegend door de gunil der Oppermajefteit,
Gezegend met het hart van uw doorluchte Vaderen,
Die u geleiden, en den troon eerbiedig naderen
Van Hem die alles geeft, die 't al in allen^ is,
De milde Zegenaar van uwen bruilofcsdifch,
Wiens liefde uw liefde voedt, een liefde zonder fmetten;
Godt, uwer Vad'ren Godt, die u de huwlykswetten,
Den plicht der Liefde ontvouwt, uit 's vroomen Leeraars
Nu ge ingezegend word in 't heiligtrouwverbondt.(mond.
Juich, edelWALCHREN! juich, Hoofdëiland van deZeeuwen^
Doorluchte Voediter van beroemde Waterleeuwen,
Die 't Krooft der Helden wiegt op golven van de zee,
Als gy uw fchepen zendt van de eene aan de andere reê,
\ Zy met een' ryken fchat van alderhande waaren,
Of met een oorlogmacht ten geesfel der Barbaaren,
En zeegeweldenaars, waardoor de heldennaam
Der Zeeuwen is gevoerd op vleuglen van de Faam.
Men donder' met gefchut op twee en dertig winden.
Nu gy uw Heldenbloed ziet door de trouw verbinden;
Nu gy de Dochter van uw' dappren Admiraal,
De hand ziet geeven aan haar' edelen Gemaal,
Gefproten uit het bloed van uw doorluchte mannen,
Handhavers van het recht en haaters der tirannen,
Beroemde Ciceroos, en Catoos in den Raad,
Befchermers van Godts kerk, en Neêrlands vryen Staat;
Wier yver uitblonk in die hachelyke tyden,
Toen Brit en Batavier een' Koning moeft beflryden,
Wiens
Ιί)
: ί.
ίί^
' f I
'1.
Ν'*
1
Μ<
Mi's
G ε D I g 11 τ ε ν 321
^iensbygeloof te blind, door Roomfche machtgeilerkt,,
2yn' eigen ondergang te dwaas heeft uitgewerkt.
Juich, edel Eiland, juich! met alle uwe onderdaanen:
liv/ vreugdegalm vliegt voort na de Oofter-indiaanen;
öaar heeft het Vaderland ook deel in uwe vreugd;
öaar is van Citters naam vermaard door eer en deugd,
i-aat uwe Hoofditadt hern haar' Burgervader noemen;
En zynen wyzen Raad voorhaaren weliland, roemen;
^iet minder is zyn zorg voor 't handelryk bewind
i^iïr Ooilermaatfchappy , die zich gezegend vind
rykdom eer en macht, tot heil der vrye Landen,
öe vreugde ryil in top, rondom de Zeeuwfche ilranden :
■^latroos vliegt in het want, en roept vafl: overluid,
•^'Uir hy de vlaggen plant: ,, Lang leev'de fchoone Bruid,
Met haaren Bmidegem, ten glorie van de Zeeuwen !
55 Lang leeve onze Admiraal, omringd van waterleeuwen!
Lang leev' vanCitters StaminZeelands wyzen Raad,
55 Tot heil en zegen van den vrygevochten Staat
^ Moeil myne Zangheldmde trouw enkrygsbedryven,
^ Heilryk Paar! van uw' doorluchte Stammen ichryven,
meldde zy de deugd der Helden, één voor één,
^aar vond zy perk of maat? waar vloog haar yver heen?
^an moéft haar geeft met kunftin zinnebeelden weic
Oa
Op
-ocr page 346-ο ο " Ρ. . L Α Ν- G Ε Ν D Υ Κ S
Ορ 's \7ands Zeemacht door den dappren Zeeuw behaaiti;
Dan wierden, één voor één , de Helden afgemaald.
Die , op het bed van eer voor 't Vaderland geilorven,
Onfterffelyken roem door· dapperheid verworven:
Dan zaagt gy de Ε ν ε r τ s ο 0 ν s, en menig^ vroomen Held j
Dien gy ook onder 't bloed van uw namaagfchap telt.
Geleid door Μ i c η α c l , het hoofd der Ad mi raaien,
Door menig' zeedag met de ilevenkroonen praaien:
Danwierd ook, eedle Bruid, naar 't leeveii afgemaald,
Hoe uw heer Vader heeft met roem gezeegepraald,
Toen hy, uit Leakes vloot vol mocds vooruit gevaarcn,
In 'c naauw der Straat, niet ver van Herkules pilaaren.
Een machtig Oorlogfchip met dapperheid beilreed,
En na een fcherp gevecht de vlagge itrj'ken deed;
Maar ( welvernocgd met de eer ) niets van den buit begeerde t
Een edelmoedigheid die zelf de vyand eerde ,
Die uit het Franfche heir, dat by Gibralter itond.
Een heufche erkentenis aan zyn' verwinnaar zond.
Dus won ook held Β oud aan een vandegrootftefchepen
Waarom Ρ ο inx i s bezet, en over al benepen
Door onze watermacht, ontvluchtte, en regen 'tilrand
Zyn fcheepen, reddeloos, opofferde aan den brand.
Dus zag Gibralter zich door 's vyands macht verlaaten,,
Tot vreugd des Bontgenoots, en Kareis onderzaaten.
By deezen heldenrei, zou zy aan d' andreii kant
De mannen voegen , die het vryë Vaderland
In 't wichtig Staatbeftier manmoedig onderfchraagde:
Dan zou men d' Afgezant, wiens deugden elk behaagde,
Am
-ocr page 347-GEDICHTE R 323^
Aanfchouwen in zyn beeld, die door zyn ryp veriland
Öe mond was van den Staat in 't hof van Engeland;
33ie by drie Koningen voorNeêrlands recht moeil fpreeken,
En toen verft Jacob was in zynen-piigt bezweken ,
i^en grooien Wilhelm diende, en vorderde ten troon.
Naaii dcfze becldtenis, zou de een en de andreZoon
De deugd des Vaders in den Raad des Lands doen blyken
Door eigen' deugden , die des Vaders deugd gelyi^en:
Dan zou de Vryheid, als een over fchoone Maagd,
Die Heiden kroonen met de lauren die zy draagt;
En ecren Butlers Stam, en Kien, wiens eedleLooien
( Uw lieve Moeders ) door de deugd uw'róem vergrooten.
Door wier getrouwe zorg gy altoos zyt gevoed,
Met Godtvrucht, Minzaamheid, en Liefde voor haar bloed.
Maar zacht, myn zangheldin ! gy moet uw' znng bepaalen;
De ftem des Vaderlands klinkt in de Bruilofczaalen:
3, Leef, leef, gezegend Paar! door vruchten uwer jeugd.
5j ZobloeijtvAN CiTTERsStam,metOcKERStot'sLandsvreugd.
Zo lang de Vryheid is op haaren troon gezeten,
Zal ζ ν de dieniten van uw Vad'ren nooit vergeeten;
,, Leef in Godts zegen, met een welgeruftgemoed!
3> Zo worden Kerk en Staat door uwe deugd gevoed!
Zo moet gy namaalsaan des Hemels difch genaaken,
» Met uwe Stammen, die in Liefde en Godts vrucht blaakenl
van
S f
Fereenigd
Middelburg den 3
Grasmaand 1737·
TER
-ocr page 348-1365 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
TER BPvUILOFTE
VAN DEN
WELEDELEN GESTRENGEN HEERS ·
VAN
ΗεΕΚ,Ε van ΜοΕΓνΜΟΝΤ, enz.. enz.
ΕΝ DE
WELEDELE JONKVROUWΕ
VAN
JBataaffche Zangheldin, laat in de groene kooreHs
Van 't Haerlems Paradys, 't lö triumflied hooren!
Genaak met eerbied aan den blyden bruilofsdifch ,
Die van denAchtb'ren Raad, en 'tVolk gezegend is;
Maar
-ocr page 349-GEDICHTEN. 325
Maar boven al van Godt, den oorfprongk aller dingen,
De Huuwlyks heilfontein de bron der zegeningen;
Vit wieo alleen een ftraal van leevend water fpruit.
Tot voed fel van de liefde in Bruidegom en Bruid.
Bataaflche Zangheldin, laat in de groene kooren
Van 't HerulheimerHout, 't lö triumflied hooren ,
Terwj'l het pluimgediert dat in de takjes fpeelt,
In 't groen zyn Bruidsbed fpreijt, en minnezangen queelt,,
Tot zynen Scheppers lof, om al wie mint te leeren,
In 't Huuvvlyks Paradys hem boven alles te eeren;
Die klank klinke in het oor van Bruidegom en Bruid.
De fchelle Nachtegaal heeft met verliefd geluid,
(Toen de Achtbre Vader tot Houtvefter wierd verheven)
Deez' Echt miflchien voorfpeld ^ in zyne groene dreeven;
Of de eedle Jongkvrouw tot het Bruigom-maakend woord.
Ten vreugd des minnaars, aan denSpaarenitroombekoord..
Indien 't u waar vergund, den toon der Veldpoeeten
By d^ Eridaan, of aan 't Thyreenfche ilrand gezeeten,
Te volgen, Zangeres, in hunn' verbloemde taal;
Dan zou de Mingodin verfchynen in deez' Zaal
Dan zou zich (1) Mergillyn niet φieglen in de baaren
Der Middelanfche Zee: maar in hetheldre Spaaren,
Niet ver vandaar het Y door Sluizen werd gefluit.
Omtrent het Landhuis, daar de Bruidegom en Bruid
s f 3 . Aan^
1 Mergillino, de luithof van Sannazarius, tiisfchen Napels en Puzzuo·
li, aan den Voec van den Berg PauiTilippo. Vermaard door zyne uitmunten-
de gezangen»
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ s
Aan d' Oever van den ilroom een Zomerluchtje fcheppen.
En nektar van de min met kiiifche lippen leppen.
Daar zou het minnewicht de ipartelende Viich
Verfchalken in het net, en brengen op den Difch;
Dan zou de Jachtgodin door Breedenroodes duinen
Haar wmden jaagen, en de geele en groene kruinen
Beklimmen, om het wild te omiinglen in het net;
Opdat hetjeugdigft op den Bruidsdifch wierd gezet:
Daar de eedle Hoogbaliuw, zyn Gemaalin, en Maagen
Deez'Echt bekroonen, door des Hemels welbehaagen.
Maar wie volgt Sannazaars, of TaiToos hoogen geeft I
Bataaffche Zangeres gy fchoeijt op laager leeft.
Aas Liever als een Bye op Nederlandfche bloemen;
Gy vind hier ftofs genoeg om 't defdg paar te roemen.
Bekoorelyke Bruid ! die van uw eerfte Jeugd
Gevoed zyt m>et de melk der Wysheid en der deugd!
ö Welgeaarde Spruit uws Vaders, uw behoeder!
Liefwaarde hartfpruit van Mevrouwe, uw lieve Moeder!
Die u van Jongs af aan zo teder heeft bemind ί
En onderweezen in het deftig huisbewind.
De dichtkunft ftrooijt uw Difch vol aangenaame bloemen:
De bloemen van de Deugd die uwe gaaven roemen.
Volg nu Glycera na, fchakeer een bloemenkrans
Om 't hoofd des Bruidegoms, met kleuren vol van glans,
Gevloeijd uit uw Penfeel, en fchilder 't vrolyk weezen
Waar in de trekken van de liefde zyn te leezen.
Verbeeld door uv/e kunft de ftraalen van het licht
Dat uit zyne oogen fchynt, en 't vuur der liefde fticht.
Doe
-ocr page 351-gedichten. 327
Doe in uw fchildery (de kunil heeft groot vermoogen)
Ons zien aan zynen mond hoe hy u heeft bewogen
Tot zuivre wedermin; zo ziet men door den tyd,
Uw liefdefchildery aan de eeuwigheid gewyd.
Weieedle Bruidegom, mocht gy dat ihik bekomen,,
Gy hielt het waardiger dan 't geen gy bracht uit Romen.
Indien zo lieve hand u dus had afgemaald,
Door duizend kusjes wierd niet eene trek betaald.
Doch uwe Kunftgodin zal door den tyd na 't leeven.
Tot kuiler van 'tgeilacht, u Schilderyën geeven,
Waar in natuur volmaakt met zuivre trekken toont.
De beeldtenisfen daar uw beider deugd in woont.
Hoe heerlyk Latium, Thuskaane en Napels praaien 5
Of't fchoon Verzailles met zyn' Koningklyke zaaien;
Hoe onwaardeerlyk ook hun treiF'lyk kunftwerk zy.
In Bouwkunil, Beelden werk, Medaljes, Schildery,
Hoe heerlyk het gebergt, de bolTchen en paleizen
De aanichouwers ftreelen, hebt gy korts gezien in 't reizem.
Maar ook (hoe fterk de drift tot reizen heeft geilrekt)
Gevoeld, hoe 't Vaderland metfterker koorden trekt.
Nu zult gy in de ruil uw zielsgenoegen vinden;
Nu zal een ted're Vrouw uw hart door liefde binden ;
Nu zegent u de min, roemwaarde en eedle Spruit>
Van Burgermeeitren Stam, in de armen van uw Bruid..
Nu kunt gy u geruft en veilig nederzetten.
En in de zilvre munt op 's lands hiftorie letten;
Een nuttig zinnewerk tot fcherping van 't'veriland y
Een fpoor tot liefde voor ons vry geitreden land,.
Leef
-ocr page 352-n'28 κ LANGENDYKS
Leef met uw zielsvriendin na 't Godlyk welbehaagcn ,
Ten nut van 't Vaderland en uw doorlachte Maagen.
Groot achtbre Vader, die dit heilig Trouwverbond ,
Door gunil des Hemels, hebt verzegeld met uw mond!
Wie dacht dat na den rouw deez' blydfchap ftond te nad'ren,
Terwyl gy voorzit in den rang der burgervad'ren,
Ten zegen dezer Stad , en 't lieve Vaderland.
Wie peilt de diepte van Godts Wysheid , door 't veriland ?
Hy wil u, en uw zaat in zyne gunil bewaaren!
De Stam van Sypesteyn verknocht ten nut van 't Spaaren
Met Sc hu YLE NB υ pvch, zy fteets met zcgen uitgebreid,
Godts gunit blyve over u, tot in de onilerflykheld.1
Fereefilgd
In Haarlem 19 'fuly 1743..
1 1;
TER
ι li
i !;
G Ε D ί C J I τ £ Ν. 329
TER β r υ I L O F TE
VAN DEN Η Ε Ε R Ε
Ε Ν J O Ν Κ V R O U W Ε
eine Liefde! die twee ted're harten bindt.
En in dezuiv're trouw den zoetften vveliuft vindt;
Die menig deugdryk paar den vooriinaak hebt gegeeven
Van uwe zoetheid, in het eeuwig zalig leeven,
Wanneer twee zielen, met Godtvruehtigheid gepaard,
Een' hemel bouwden, door uw' invloed, op deeze aard'!
6 Reine Liefde! die den briüloftsdifch zult dekken ,
Met Hemelfch lynwaat, dat fn ecu wit en zonder vlekken,
Gelj'k het blinkend kleed der Cherubinnen is;
Genaak dit heilryk Paar ! en zegen deezen difch I
Ontfonk twee harten door een' vloed van zonneil raaien,
Die fchitt'ren uit uw kroon in deeze bruiloftzaalen;
En blaas myn Zangeres, ten lof van hunne min,
Een vonkje van uw' geeft met uwen adem in!
Dan durft zy in den rei van eedier Zanggodinnen
Den difch genaaken, en haar bruiloftslied beginnen:
Ili. Deel. Ύ t Daai
Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S.
Daar Sydervelt zyn Lief, zyn teêrbeiiiinde Nicht ^
Van Oosterwyk onihelil:, uit zuivren minneplicht^
Omringd van 't deftig bloed, waar uit zy zyn gefprotenj,
Gez-'gend door den rei van hunne Difchgenooten;
Maar boven al van Godt, die hen in overvloed
Zo mild gezegend heeft, naar 't lichaam en 't gemoed.
Bekoorelyke Bruid I wil myne Nimf vergeeven,
Dat zy, gewoon gelyk een ted're by', te zweeven
Op bloemen, nu zo fchaars haar' zoeten honig ftoit.
De winter fluit haar korf Haar wiekjes zyn gekort.
Zy krimpt van koude , en zwygt, gelyk de nachtegaaleii
En zoete Vogeltjes , die in de Z)dejaalen
Hun ilem verhefFen, met den zoelen lentetyd;
Waarmee gy menigmaal gezongen hebt om ftryd,
En 't orgelkeeltje, dat uw' minnaar kon bekooren,
Door al de dreeven van dat paradys doen hooren;
Dar harten vangen kon met lieflyk kunftmuzyk,
Ten lof van Hem die heerfcht in 't hooge Hemelryki
Maar hoeft myn honigby dien Lufthof door te zweeven^
Daar bloemen zyn die frifch in vier faaijzoenen leeveilf
ó Neen: zy bracht vergeefs haar honig op den difcli.
Daar zulk een overvloed van Hemel-nektar is,
Uit de onverwelkb're bloem, de zuivre deugd, gezogen?
Die alle harten door haar' glans houdt opgetoogen;
Een Hemelbloem, die in uw Bruiloftstakje praalt.
En van uw hart in 't hart uws lieven Bruigoms ftraalt;
Een Hemelbloem, 't ^ieraat der zegenryke Maagen;
IDie niet te vreezen heeft voor itorra of onweêrvlaagen;
Die
-ocr page 355-Ε D I C Η τ Ε Ν. 33 ί
Hie altoos even frifch , fneemvwit, en onbevlekt,
Zich in den Lufthof iiws eerwaarden Ooms ontdekt,
Dat Stichifche Parade s, vol fchoone luilpriëelen
i^n lommerryk geboomt', waarin de vogels queelen,
2ich fpieg'lende in de Vecht, die langs de dreeven vloeijc,
En met den blonden rei der nimfen , onvermoeijd
Een wonder Kunft-werk draaijt, om eedle Zy'te reeden,
Gefchikt tot pronkcieraad der JuiFerlyke leden :
Een ftof, liefwaarde Bruid, waarmeê gy zedig praalt,
Niet uit een vreemd^geweft, het Lelyryk, gehaald;
Maar door 't vernuft uws Oomsheziiüijd met fchoone bloemen.
Laat Tours, Lions, Parys, of and're Steden, roemen
Op Pallas Weefkunft, in huon' Stoffen zwaar en r3'k;
^etkoopryk Amfteldam ziet door van Oostep. wyk
Geen minder wond'ren in die kunft te voorfchyn komen;
't Zy dat hy zeegewas, gebloemte, vruchten , boomen
En bladen , vreemd cieraad , of aartig grotwerk reed',
2yn geeft blinkt heerlyk uit in menig vorftlyk kleed;
Zyn deugd en naerftigheid doen hem een naam verwerven,
t)ie, als uw Vaders naam (zyn Broeder) nooit zal ilerven:
Maar zweeven op de tong der menfchen, die met vreugd
Huu nooddruft winnen door zyn vlyt en eed'le deugd.
^Zegenryke Bruid, die met uw zuiv're klanken
De Hemdmajefteit hebt voor haar zorg te danken;
t>ie met uw' Brceder ileets een' tweeden Vader vond
In Heer van Mollem; die uw heilig echtverbond,
O.zegend door zyn ftem, befchouwt met zielsgenoegen!
^aarby uw Maagen zich vol liefde en blydfchap voegen!
332 Ρ. LANG Ε Ν D Υ Κ S
Erken zyn trouwe zorg, zo lang g' op Aarde leeft.
En bidt dat hy, die u zyn gunrt en zegen geeft.
Nog lang uw Raadsman zy, tot dat hy, hoog van dagen»
Een reine ziel aan Godt zyn Schepper op zal draagen.
Roemwaarde Bruidegom, die van uw ted're jeugd
U hebt geipiegeld in zyn ongeveinsde deugd:
Die ond rweezen zyt in zynen ryken handel;
Die vrucht trekt uit zyn'raad en deugdelyke wandel.
En uit erkentenis hem als uw' Vader eert;
Gy die de Godsvrucht mint, en alle deugd waardeertj
Zou myne Zangeres u met haar klanken ftreelen"?
Zou zy 't genoegen , datgy in de luilpriëelen
Der Z]dehaam vind, by uwe Zielsvriendin,
Wanneer uw hart verfmelt door tederheid en min,'
irlier zmgen naar den eifch ? dan moeil zy met de beeken ^
Of met de Vechtnimf zelf van uwe liefde fpreeken.
En hooren met wat taal, of zoete minnevond,
Gy 't Jawoord hebt gelokt uit uw Μ α r i λ α s mond!
Doch dit 's verbloemde taal; het was het welbehaagen
Des Hemels, dat ge uw hart aan haar hebt opgcdraagen,
Gy hebt haar eedle deugd en gaaven lang befchouwd.
Gy hebt aan haare zorg de Panden toev^trouwd,
U, uit haar lieve Nicht, haar Bloedvriendin, gebooren ^
Dus heeftze uw hart verquikt, wanneer uw Uityerkooren
]Ma zaliger landsdouw voor eeuwig wierd gevoeïd !
Die ted're zorg voor 't bloed heeft u het hartontroerd;
Die heeft uw min gevoed, die heeft uw ziel ontfteeken, ,
Om haar eengrooter gunft, het Jawoord, af te Ihieeken.
Cf
-ocr page 357-G Ε D ί C Η τ Ε Ν. 333
Gy hebt door uwe deugd op haar getriumfeerd,
En kuil deo lieven mond die uwe min waardeert.
Nu ryft uw vreugd in i:up; dewyl gy hebt verkregen
Een huiskieinood dat by geen' fchacis op te weegen
Dat u verquikken zal met eene minnevlam
Die haareï! ooriprongk uit de waare Godtsvrucht nam,
Hoe vrolyk zu!t gy in van Mollems Luithof treeden5
En 'thart ontfonken in haarzielsbekoorlykheden!
Terwyi gy naail haar zit by eene zilvre bron..
Of frisiche waterilraal, die weêrfchynt door de zon ^
Daar 't minnend vifchje fpringt en ipartek in den vyveFy
En 't vrolyk pluimgediert' met onvermoeijden yver
Den lof der liefde zingt, of huppelt heen en weêr:
Ban v/ord uw hart ontfookt, om tot des Hemels eer
Het orgelkeeltje, van uw Liet, uw Uitverkoorcn ,
Die u omhelil en kuil , met aandacht aan te hooren.
Dan roemt gy 's Hemels naam, als in een Paradys,
Een plaats vanGodtsvrucht,daar men leeftGodts naam tenprysg
Daar de armoe toevlucht vindt , daar vroome vluchtelingen ^
Geherbergd, 's Hemels lof éénilemmig mogen zingen!
Daar Koning Davidf geeil in Davids luilhof zweeft.
En dankt d' Alzegenaar, die alle dingen geeft
Daar zyt ge, ó heilryk Paar in deugden toegenomen,
In Godrsvrucht opgevotd, tot blydfchap uwer Oomen;
Daar hebt gy, als een' ichat, hunn' liefde en gunit bewaarde
Een onwaardi erb'ren fchat, 11 nutter op deeze aard'
Dan u Venetië en Bergamo kunnen geeven,
Of \ ichoon Baüano met zyn groene moerbeidreeven-
Τ t 3 Hier
-ocr page 358-334 ρ. l Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Hier haalt geen PeiTiaanfche, oflndus eed'le Zy',
(Want wie waardeert de deugd ?) met haaren iiiiiter by I
De ryke winft, die gy moogt uit dien handel trekken,
Kan die vernoeging, die de deugd geeft, niet verwekken.
Bewaart dien ryken fchat, ο Bruidegom ! ο Bruid I
Munt, als uw eerlyk bloed, in deugd en godtsvrucht uit;
Dan zult gy in uw echt het zoet der liefde fmaaken,
En in die liefde , daar Godts englen in blaaken,
Hier namaals lee\'en, daar geen eind' van blydichapis!
Dat gunt iDyn Zangeres al 't Maagfcha^ aan deez' Difch.
Vereenigi
In Jmflerdam den "jden
inLotmtnaand 1738.
TER
-ocr page 359-GEDICHTEN. 3(1432
TER GOUD Ε BRUYLOFTE
van den heer ε
en vrouwe
, ^ yn Zangnimf die gekroond met friflche mirtebMn
•^y AmiÏels lieve jeugd ten reije pleeg te gaiin ,.
Zit eenzaam als een torcel
Te treuren, op den wortel
Van eenen dorren boom , die blad nog vruchten heeftj^,
Nu zy haar wederhelft, haar ega overleeft.
Het mogt haar niet gebeuren
Een veldgezang te neureii,
% \ Zilver Bruilofts-feeil, ter eere van de Bruid;,
Veel min een hooger toon te ipeelen op de fluit 5,
En 't Goude Feeft te vieren,,
Met palmen en laurieren-
^ mift die hoop en vreugd ; 't is billylt dat zy treurt.,
^ewyi niyn liefde hart, is van myn hart gefcheurd.l. '
Ei! wiL my dan verfchaonen j,
D at ik. me t Fe bus zoonem
33Ö Ρ. LANGEND Υ KS
Op \ Goude BruiioftsfeeH:, my menge in uwe vreugd I
Daar uw roemwaardig krooil, de vruchten uwer jeugd,
Uw zorg en liefde roemen,
En zig gelukkig noemen,
Nu 's Hemels Majefteit door zyn genade geeft,
Dat gy het Goude Feeil, van weinige beleeft,
Moogt met genoegen vieren,
En 't gryze haair vercieren
Met edel zonnegoud, dat Bruid en Bruigom kroont.
Ter plaats daar zuivre trouw, by kinderliefde woont.
Die alles geeft, wil vérder geeven,
Dat gy hier na in 't eeuwig leeven
Een kroon van fterren draagt, en zit aan Sions difch,
Daar eindelooze vreugd, en alle volheid is.
Gevierd
In Jmflerden den ι$βεη
in Herfjimaand i73p·.
LIEI^'
-ocr page 361-337
GEDICHTE Ν.
LIERZANG.
TER BRUILOFT
V Ν D Ε Ν H Έ Ε R.
JOZUA vander
en jongkvrouw,
ataaffche Zangnimf hef een yrolyk Feeftlied aan^
In fchaduwe der Eiken,
Die tot den hemel reiken.
Vercier uw hoofd nu niet met pahii of mirtebladn.
Verkies het Eikenloof voor kraakende Lauwrieren;
Dat was in d' ouden tyd
Den Goden toegewyd,
En 't heilige cieraad der dapp're Batavieren.
In ^t lomm'rlg Eikenwoud verfcheen 's lands wyze Raad.
Elk bracht ten oiFerhande
De vruchten van den Lande,
i^n riep den hemel aan , om zegen voor den Staat
ÏII. Deel. V ν Ksi-
TEN,
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
Bataaffche Zangerés, hoe ίΐαat gy opgetogen!
Gy vindt in 't heilig woud
Een Echtaltaar geboowd.
De Lov'ren drillen van een zagten wind bewogen.
Wy zien een fchoonen Eik met bloem en loof vercierd..
De winter fchynt verdweenen.
De lentetyd verfcheenen,
En 'k'hoor in 't heilig woud de fteiii van 't pluimgediert.
Ei zie van verre na die Poort ε n, groen behangen.
Waar uit een Jongeling
Verichynt terwyl ik zing,
Die op de cytei flaat! elk luiilert na zyn zangen.
?5
J>
6 Hemel (heft hy op) ó hemel zyt geloofd I
5, ik voel myn ziel ontvonken.
5, Gy hebt aan my gefchonken
Een Schoanheid die myn hart en zinnen heeft geroofd:
EenSchoonheid, om wiens min ik langen tyd moeit quynen.
,, ó Hemei u zy dank!
„ Ei luifter nd myn klank!
Myn Lief, myn Wederhelft zal hier wel haafl: verfchynen.
„ Zyfchuilt, ik twyfFel niet, by ginfchen Eikeboom!
„ Ei, Zoetheid van myn leeven,
,, Zyt gy daar niet gebleven ?
Ei, idiaamu heden niet, treed herwaard zonder fehroomt
ili
-ocr page 363-GEDICHTE Ν. Ο ί9
Ik zal in 's Hemels guiift u na 't Altaar geleiden,
„ Iii 't reine Bruiloftskleed.
Menimf, ik ben gereed 5
Laat ons vereenigd zyn, om nimmermeer te fcheideii t '
Zo lang de Hemel u , of my in 't leven fpaert,
5, Zal ik uw heil betrachten ,
„ En nevens u verwachten
Wat ons zyn goedheid geeft, entoefchiktopdeezeaard.
ij Speelnootjes laat haar los ί wilt gy myn min beteug'len 2
„ Ei my 1 't is onbefcheid!
5, Word zy niet voort geleid,
5) 6 Liefde! breng myn Bruid dan herwaard op uw vleug'lenl
ZWygt. Zyn nimf verfchynt. Hy legt de gulde lier
Voorhaare voeten neder,
Omhelil die Schoone, teder ,
iin leidt haar met zyn hand naar Hymens oiFervier.
öe Liefcie kuft het Paar. De minnewichtjes zweeven
Door de Eiken en af en aan ,
En ftrooijen roozeblaêo.
^^n zegenryke galm vliegt door de groene dreeven.
^ataaffche Zangers looft en heiligt deezen Difch,
Van't Y tot aan de Merwe ί
Begroet de Spruit van Terwe ,
ie uit een Eilienftam zo fchoon gewaiïchen is.
V V 2 Scliynt
-ocr page 364-1437 ρ. l Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Schynt dit een wonderfpreuk om zinnen te betov'reir.
Ziet hoe die ftamboom groeijt,
Van Hemeldauw befproeijd,
En zyne Terwe ipruic befchaduwt met zyn lov'ren.
Hy heeft haar met veel zorg belommerd en behoed ^
Omarmd met zyne takken,
Befchermd voor ongemakken.
En met het fap der deugd van Jongs af opgevoed..
Nu zal die fchoone Telg door 's Hemels welbehaagen ^
In 't bloeijen van haar Jeugd,
Haar braaven Stam ten vreugd,
Aan Amilels ryken Stroom gewenfchte vruchten draageii.
Roer nu ó Bruidegom , è telg van 't hoog Parnas,
De gulden cyterfnaaren!
Uw Moeder kroont d.e haaren
Van u , en Hille gond met edel bloemgewas;
Met bloemen van de deugd,, die blinkende AmaranteiT 5
Die zy met eigen hand,
In's Hemels gunft geplant,
Ziet groeijén. om deez' Diich in uwe bloedverwanten.
ilw achttal Broeders en twee ZustePvS , die verheugd
Den milden Hemel fmeeken ,
Dat niets u moge ontbreeken
Om in den Echten itaat te bloeijen door de deugde
Koorri-
-ocr page 365-Koom aartigKnaapje, dat by Roozenb urgs prieelen
Van't VO GE Ltje geteeld
In de EiKetakjes ipeek!
Neem deel in deeze vreugd, met vrienden en gefpeelen..
Myn Zangnimf geeft aam u een bloemkorfin de hand
Van overvloed en zegen ,
Beftrooij daarmê de wegen,.
Die 't lieve Paar betreedt in 't vruchtbaar Aemilelland.
E)e hemel fchenk aan ü , gelukkige Gepaarde,
Na zulken zoet begin.
Het zoetfte dat de min
Den Stervelingen ooit gefchonken heefc op aarde.
Vereend
in Amfierdam 29 m
Slagtmaand- .1740.-
34t
V V
ρ. langendyks
τ Ε R Β R υ I L Ο F Τ Ε
van den heer
De
en jongkvrouwe
Μ
Lyn zangnimf die met zoet geluid,
Ter eere van een lieve Bruid
Zich menigmaal liet hooren,
Zingt wildzang in het woud, en fchynt in rouw te fmboren!
Als zy haar Bern verheiFen wil
Zwygt al het pluimgedierte itil
De minnewichtjes vluchten;
Want al haar maatgeluid is niet dan ydel zuchten.
GEDICHTE R 343
De Nimf van my bemind , zo teer!
Vind ik in bofch nocb velden meer.
ó Zalige landsdouwen.
Waar in haar zieltje zweeft, mocht ik 11 ookaanfchommi!
ó Nimfen, vergt, ai vergt my niet^
Aan Amftels kriitaiynen vliet,
Een Veldgezang te queelen ί
Myn geeft is machteloos om 't keurig oor te ilreelen.
Ach! had ik vleuglen als de min5,
Myn zieltje vloog ten Hemel in
Om Dafnis weer te vinden r
Maar ach! ik ilrooij vergeeffch myn klagten voor de Winden l
Gaar, nimfen, na dien Bruiloftsdiich,
Ter pkats daar niets dan blydfcbap is.
Daar minnewichtjes zweeven,
£n aan de Maagdenrei onnoosle kusjes geeven,.
Gaat daar de fchoone Mürgenfiond
Het hart des Bruigoms heeft gewond,
Met aangenaame ftraalen,
Ter plaats daar hem zyn Lief, vol liefde zal ontbaaleni
Of vliegt by 't ryzen van de Zon,,
Na zyne Lnilplaats, Overton,·
Niet ver van ^t heldre Spaaren
ï>aar 't vloeit van melk en room en volle Korena^reny,
Daar
-ocr page 368-344 ρ. lan g ε ν d υ κ s
Daar is, ó Nimfen ! volle vreugd,
Daar word C η r i s τ i ν α van de Jeugd
Begroet met heil en zegen ,
Danr ilrooijt men edel kruid en bloemen op de wegen;
Daar ilort Pomone voor de Bruid
Daar Ooft met volle korven uit;
Daar hoort men vrolyk queelen;
In 't aangenaam geboomt en fchoone luilprieeleii.
Maar Nimfen., ach! my dunkt ik droom!
De Bruid is aan den Aemftelftroom,
Daar zult gy haar ontmoeten,
En met deez' zegenwenfeh uit mynen naam begroeten:
Uw liefde, welvereenigd Paar,
Groeij' door Godts. liefde Jaar op Jaar,
In duizend ziels genuchten.
Zo plukt gy hier op Aard de Paradysboomvruchten,
En bloemen van de waare deugd,
Cieraaden uwer lieve Jeugd,
Die u veel meer vercieren
Dan eene Bruiloftskróon van Paerlen en Saffieren.
Leeft, door de Hefde welvernoegd,
Zo als 't de Hemel fchikt en voegt.
Uwe Ouders tot een zegen.
Zo druip Godts Mannadauw op u gelyk een regen;
G Ε D ï C τ Ε Ν, 345
Zo vliegt uw zuivre minnevlam,
Als die van Vader Abraham,
Ten offerhand na boven,
Om 's Hemels Majeileit in eeuwigheid Ce loven.
Vereend
In Amfierdam den 6
In IVynmaand
III. DE EL.
VELD-
X κ
Ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
DE ί I υ W Ε L Υ Κ S LUSTHOF.
lierzang,
TER BRUILOFTE
van den weledelen ge strengen heere
raadsheer in den edelen rade en souferat-
nen leenhofe fan brabant, en lande
fan ofermaaze:
en jqngvrouwe
O X^iefde! voedfter van het leeven;
Ei laat my op uw vleug'len zweeven;
Opdat ik uwe krachten pryz'
Voor Bruidegom en Bruid, in 't Huwlyks Paradyi
ik zie met palmen en Laurieren ,
En groene mirt den ingang gieren,
Myn Zangnimf hoort het feeftgeluid.
Ei I breng haar uit den drang der Nimfen, by de Bruid,
-ocr page 371-GEDICHTEN. 3(347
Zyhad, vermoeijd van minnezangen,
De ontfnaarde Citer opgehangen
Aan eenen groenen Lauwertak,
Die roofde uw dartel wicht, waar op het fchamper fprak:
Zoud gy de ftaaren niet meer roeren ?
Dan zal ik 't fpeeltuig ü ontvoeren.
Kom volg my na den Huwlykshof.
Ei zing nog eens een lied, het defdg Paar ten lof.
Ach ! is dat dwingen ? of is 't nooden ?
Gy brengt haar op 't banket der goden!
Zy flaat befchaamd liaare oogen neer!
O Wufte Liefde geef, ei geef haar 't ipeeltuig weer.
\ Gaat wel, zy rukt het uit zyn handen ,
En vliegt daar Hymens fakkels branden.
Zy zingt: 0 Dichter fpan uw lier,
En ondervang myn item met Goddelyker zwier!
Ei zie! daar gaat de lufthof open 1
De bloemen zyn met dauw bedropen,
Gerold uit Iris Bruiloftskleed.
De liefde ontfteekt haar toorts. De reijen zyn gereed.
Hoe! word ik door een' droom bedroogen?
°k Zie Ciprus lufthof voor myn oogen,
Versierd met menig zinnebeeld,
Daar Amftels Dedalus het oog door Bouwkunil ftreelt.
X X 2 liier
-ocr page 372-48 ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Hier ftaat de de fchoonile van de Vrouwen,
Uit Paros Marmerfteeii geiioiiwen.
Heeft Fidias dit beeld gemaakt ?
Of is 't de Liefde zelf, die hier twee harten blaakt"?
O Ja, my dunkt ik zie haar leéven.
Zy zal de Bruid een kusje geeven,
En leiden met haar rechterhand
Het lief vereenigd Paar, daar Hymens fakkel brandt.
'k Zie ginds het beeld van Juiio pronken;
Of zou zy zelf het Paar belonken ?
Ja, 't is de Hemelkoningin.
Zy wydt met haare ftem dit heilig Huuwlyk in.
Nu gaat haar fchoone tempel open.
Zy zal de Streng des ïiuuwlyks knoopen.
Die 't hart des wyzen Raadsheers bindt
Aan \ lieve Maagdehart, dat hy zo teder mint.
Gelieven, wilt niet langer beiden.
Laat u in 's Hemels gunfl: geleiden..
Elk zegent Bruidegom Bruid»
En Amalthea ftort haar' vollen hooren uit.
Men hoort verliefde Filomeelen
Hunn' Hemelminnezangen queelen,
Als eer in Theds BruiloftzaaL
Nu bruifcht 'er Ambrozyn in Ganimedes fchaal.
«SiTiaali
G Ε D I C Η τ Ε 34^
Smaak, heilryk Paar met uw Genooden^
De zoetheid van 't banket der goden;
Wy treden viifl: de Bruidzaal om ,
Liüor Dedalus versierd met Pallas heiligdom.
Diiar zien wy uw' beroemde Vaderen,
Geheiligd door geleerde bladeren,
Met hunn' gewyde tabberts aan ^
In't midden van een rei beroemde Mannen ilaan.
Men ziet de wysheid hen' laurieren^.
Met ilraalen van geilernte 9ieren.
De Godsvrucht leidze by de hand.
Ten loon van hunnen d^enil voor Kerk en Vaderland».
Zo lang 's hooge Schooien bloeijen
En van de wysheid overvloeijen ,
Blyft Β u R Μ A N s naam in vollen glans ,
En flikkert als eea Zon aan Pindus hemeltranse>
Dien naam zal 't Leidfch Atheene cLren ,
Met onverwelkb're Dichtlaurieren ,,
Zo lang men door Welfpreekendheid »
e geelten na 't geilernt met Hemelklanken leidt-
Wy zien in eene rus van ftrulenv
De Goddclyke Wysheid daalen
Die uwe Vadren heeft bezield
Voor wien de Huuwlyksmin:, met haar geipeelen knielt-
X 3.
-ocr page 374-35ö Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
My dunkt ik hoor die Schoone fmeeken:
o Wysheid wil hier vruchten queeken ,
Tot voedfel van den vryen Staat.
Beziel met uwe kracht den Bruigom in den Raad.
Ik zal met vreuchd zyn zorg verpoozen ,
En fpreijen hem een bed van roozeii ,
Daar vanderStreng, zyn fchoone Bruid ,
Hem ilrengelt aan haar hart , en in haare armen fluit.
Smelt Β urm α ν met uw hartvriendinne
Nu ziel met ziel , in't vuutder minne.
Geniet door deugd de onft-erflykheid,
En queek een Fenix, die der' Vad'ren roem verbreid,
Dus liet myn Nimf haai^' Lierzang höörëii'/^
Te kunfteloos voor keurige doren ^ '
En vloog, 'na 't zeegnen van de Bruid ,
Op vleug'len van de min, b^rchaamd den lufthofuit
r.
Verecni
in Amfterdam den 20 ƒ
tn JVintermaand ,1740 ' ' ■
VELP"
-ocr page 375-G Ε D I C Η Τ Ε R
V Ε L D Ζ Α Ν G,
TE R BRUILO FT Ε
v α ν . d ε ν η ε ε r ε
εν j ο ν g κ v r ο υ w β.
Ö X)uinval beekjes, klaare ib-oomen,.
Van ons gezegend Kenn^merland,
Gy moet dees dag ter Bruiloft komen ^
Aan Aemilels groenen waterkant,
Daar zult gy de eedle klanken hooren
Van zyne fchoone Zanggodin.
Die Bofch en Velden kon bekooren
Door Hemeltaalvol geeft en zin.
Moetik^ geringe Knaap aan 't S^jaaren^.
Die wildzang zing by 't wollig Vee ^
Myn ftcm met die der Godeif paaren r
Neemt5 Nimfen, dan dit Veldliet meê»-
Bedek
-ocr page 376-U7 ' P. L Α Ν G Ε Ν D Y κ S
j ij.
Bedek Latonaas "Zoon
Uw gouden zonnetroon
Met kraakende Laurieren;
Wiiby de Landkapel
Met heilig fnaarenipel
Den groeten Bruiloftsdag van uwen JUSTUS vieren:
Die in de Roomfche taal
De liefde menigmaal
Ter eere had gezongen ;
En nu de fchoone Bruid
Verliefd in de armen fluit,
Daar 'tpuik van Aemftels Jeugd vergeeffch ni heeft gedongen.
De Reijen gaan ten dans.
Beftraal met uwenglanSj
ó Liefde, de Echtelingen!
Ei daal van lieverlee,
En breng de deugden meê ,
Die in het zalig veld uw reine koets omringen.
: · . · ·! f · · · ' - . .
Uw hemelich gèitje zal
In dit gezegend dal
Door vette beemden graazen ^
En om den volle difch,
Daar allé'blydfchap is ,
Terwyl gy 't Paar'ömhelft, op bruilofts bloemen aazen.
Koom
-ocr page 377-g ε d i c η τ ε . ν 553
Koom Leeuwendaalder Jeugd,
Neem deel in deeze vreugd ,
En breng in vollen zegen
De vreilgd aan ^s Bruigoms difch,
Die ryp geworden is
Öp 't land dat langen tyd heeft overilroomd gelegen.
Heeft zyn miiddaadigheid
Haar wieken uitgebreid?
Heeft zy, vol mededoogen,
U en uw Vee gevoed
Met zulk een teêr gemoed ?
■^nperile haare deugd de traanen uit uwe oogen?
Zing, zing den Hemel lof;
Nu vind gy ryke ilof,
Wyl 't puik der Herderskiiaapen
Ontfangt tot zynen loon,
Een Herderinzoo fchoon,
^elyk een Aktsgodes, van top tot teen volfchapen.
6 Bruidegom , wat vreugd
Geniet gy in uw Jeugd,
Door uvve ziel te ilrengelen
Aan't zieltje dat ü mint .
En 't hart met kusjes bind!
Pus maaken Liefde cnDeugd,op aard, van menfchen Engelen.
ÜEEU Yy - Ver-
-ocr page 378-P. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
Verzegel uw verbond
Aldus met hart en mond ;
Dan zullen Bofch en Β :eken ,
En 't deugdenryk Geflacht,
Dat vruchten uit Ü Avacht,
Van deezen blyden dag veel blyde jaaren ipreeken.
Vereend
te /Imflerdaiii den ϊβ . ^
In Oogjhnaand 1741.
TER Β R U ï L O F Τ Ε
VAN D Ε 'Ν II Ε Ε Ï:
EN J O Γί G Κ V 'R O ^ W Ε
JOH ANNA MARIA VAN
R Y KEV OR S Ε L.
ó Lant
^ Τ ^eeuwen daal! d-at ov^rvlaeijt
Van vette melk en honigraaten!
Dat door des hemels dauw beiproeijd ,
Godts zegening geniet, tot heil der onderzaaten;
UITLEGGING
van het nevenstaande
J)en Bruidegom en zyne aanminnelyke Bruid,
Zien we in des Hemels gunil het tempelkoor genaaken.
DeiviiN bekranil hun't hoofd en ilrooijt gebloemte en kruid,
Terwyl de inzegenaar des Huuwlyks't vuur doet blaaken.
Dat hart met hart inéén doet fmelten in dien gloed.
De vreede en vrolykheid, die hunne zy bekleeden,
Met groene olyf, en harp, verzeld van d' overvloeit
Voorfpellen 't deugdryk Paar een reeks van zaligheden.
De HuuwLYKS koningin, die op een hoekileen ruft.
Van Paros marmerileen, verheerlykt en verheven,
Verbeeld itandvailigheid der Liefde, en werd beluft
Een kus van zegening aan 't deftig Paar te geeven.
„ Treedt,
-ocr page 381-■iSU
■' Treedt, Bruidegom en Bruid myn refnen tempel in ^
Ik zal (dus fpreekt ze) u in den rei der Hemelingen,
„ Als ge ingewyd zult zyn, ten lof van uwe min,
„ Met harpcirabaal en item., hetBruids triumflied zingen,
pe Handel vaade Maiiz', die metde.KoopzoPvGipreekt,
Zegt, op dit ichoon gezicht, verrukt en opgetogen:
5, Door zulk een'liefde word myn zegen aangequeekt,.
Dus groeijt myn Rotterdam ui aanzien en vermogen.
„ Vloeij, ryke Maasftroom,vloeij nu blyder in de Zeej,
Wy zien de Wapens der twee ilammen t' famen voegen,
„ (Veredeld door hünn' deugdj vermaard van Reê totRée)
Met bloemfeiloenen,door devrièndsohap en't genoegen.
De Kruiken opgevuld met Bruilofts Ambrozyn,
Trompetten, toofts ygebJoemt en groene Wyngaardranken.
Die zinnebeelden van de gulle b^lydichap zyn.
Verbeelden : dat we in vreugd den Allerboogilen danken ?
Die Stirling in zyn gun ft aan Rykevorssèl bindt.
Door Godtsvrucht ^ deugd en trouw gezegend en bemind.
5?
s>
GEDICHTEN 355.
<5 Landitreek daar de Vryheid woont.
Befchermd voor alle dwingelanden,
Wiens ftrydb're leeuw zyn klaauwen toont,
^is de overheeiifchzucht u genaakt met wolvetanden 1
ó Paradys vol overvloeds!
De vreede kieft u tot haar wooning,
En kuft de vryheid des gemoeds,
'iotheil van Kerk en Staat, befchermd door 's Hemels Koning.
Hoe zyt gy tot die mogendheid.
Te land en water opgeftegen;
Hoe hebt ge uw vleuglen uitgebreid,
daardoor uw rykdom, kroon en icepter op kan weegen?
Door zegen uwer koopvaardy
Vorilin van uwe ontelb're fchepen ,
Die door den Maasftroom en het Y,
ï^en Oegft der waereld in uw voorraadfchuuren fleepen.
Wat vind gy dan al ftof tot vreugd,
Wanneer twee deftigegeilachten,
Vereenigd door de liefde en deugd,
η aanwafch van uw macht en zegening betrachten.
Dit zong mynNimf aan Spaarens vliet.
Wanneer zich dus een ftem liet hooren:
ó Nimfen zingt een zegenlied ;
^en nieuwe Bruiloftsvreugd is aan de Maas gebooren.
Y y 2
De
-ocr page 383-Ρ. LANGEND Υ Κ S
De min heeft op haar zeebanier
Twee reine harten afdoen maaien.
Die wy, met aangenaamen 2:wier,
In top der hooge iiieng van 't r3'kfte fchip zien praaien.
De bruiloftskroon hangt in het wand.
't Kampanje pronkt met bloemfeilonnen.
't Kanon biirft los aan allen kant.
Nu Pv Y κ Ε V ο R s Ε L is door s τ i R L1Ν G ovcrwonneil;.
De Faam , ο Bruidegom en Bruid,
Die door geen afgunit is te binden,
Vliegt reeds den eed'Ien Maasftroom uit,
En blaafl: uw mintriumf op twee-endertig winden.
O Zalige Eeht, dus luid haar ilem,
Heilryke Voediler, puik der wetten,
Gy geeft deez' zuivre liefde klem;
Dies zal ik uwen roem de Waereld door troinpetten.,
Onnoozle kusjes van de min,
Gebooren op koraale lippen,
Vliegt, vliegt de Bruidszaal uit eir in.
Op wiekjes dun en vlug: gy zult ons niet ontglippen,.
Verhaalt-vi-y aan het klappend riet,
Hoe 't fiere maagdehart moeil buigen,
Dan weeten 't bofch en beemd en vliet;
Dan zal ganfch Leeuwen daal zyn gulle vreugd betuigeiL
I . t
ι;?
ί.·
GEDICHTE R 357
Myn zangnimf, door dit zoet geluid
In diepen aandacht opgetogen,
Ziet, voor den Bruidegom en Bruid,
Den Tempel opengaan, omringd met fterreboogen,.
De Godtsvrucht neemt hen by de hand
En zegt: ei' volgt alleen myn fchreden,
Dan proeft ge in 't aardfche Vaderland,
De voorfmaak van de vrucht, die groeiit in 't eeuwig Ε den.
Volgt op myn wenk de waare deugd ,
Die u ten Hemel moet doen ilreven,
Zy bly v' het cierfel uwer Jeugd,
De voedfter uwer min, de noordftér van uw leeven.
Dan blaakt uw heldre minnevlam,
ó S τ IR LIΝ G, met UW Uitverkooren ,
Ten luifter van uw beider itaiiii,
Dan wordt der oud'ren deugd van telg tot telg herböorenij
De deugddie 't heil der Kerk bemmt;
Die niemant dwingt in zyn geweeten;
Daar 't Chriften hart zyn toevlucht vind,
In 't vrygeitreeden Land, ontflagen uit den keten,.
ó Hellryke Ouders van dit Paar ,
Vermaard door loifelyke zeden,
Die aan den Opperzegenaar
Uw fpruiten hebt gewyd met wierook der gebeden;
ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
De Godtheid, die uw toevlucht is,
Wil u befchennen en bewaaren.
Hy zegen deezen bruiloftsdifch,
En drukk' hier naa een kroon van ilerren op uw' harren.
Vereenïgd
in Rotterdam den 19
Oogfimaana 1744.
LIEF WAARDE.
TER BRUILO FTE
V Α Ν D É Ν Ε £ R W Α Α R D Ε Ν Η Ε Ε R Ε
HNJÖNKVROÜWE
O X^iefde! kom met uw geipeelen
Uit uwe zalige prieelen ,
Daar ^t heilig Lam de bruiloft viert.
Omringd van duizend hemelingen,
Die 't eeuwig bruidstriumflied zingen,
Met hagelwit gewaad vercierd
Of
-ocr page 386-G Ε D I C Η τ Ε R m
Of kunt gy Salems goude ilraaten,
O Hemeirpeelnöot, niet verlaaten ?
Dat dan uw geeft op de aarde daaF,
En ftrooij', door Godtgewyde galmen,
Deez' diich met Sions vreedepalmen,
Ten zegen van dit bruiloftsmaal.
DiC:
Dan zult gy, in de hooge koeren,
De dankbre fteni des Herders hooren,
Die in het bloeijen zyner jeugd,
Beftraald door uwe hemellonken,
Een wedergade wordt gefchonken,
Die hem bekoort door liefde en deugd.
o Ζ Ε g Ε ν μ o ν d, met uw L I E F W A A R d E,,
De Hemelnimf bind u op aarde.
Smelt ziel met ziel, en min met min^
Dus lokt ze u, om na 't zalig Eden,,
Op't fpoor der waare deugd, te treedcn^
Dus wyd ze uw heilig huuwlyk in«
O Bruid! in wier aanminnig weezen ^
De liefde en deugden zyn te leezen /
Zo eigen aan uw deftig bloed;
Loof Godt met blyde zegenklanken^
Hy geeft u reden om te danken
Dien, die u hebben opgevoegd».
3ÖO Ε Χ Α ν G ε Ν D Υ Κ S
Die η een zie's befchermer geeven,
Een herder, die u voor zal ilreeven,
Op 't pad na 't heilig Paradys:
Zo kunt ge een waare welluil fmaaken,
En in een zuivre liefde blaaken,
Godt, aller herdren Godt, ten pryz'*
Zal ik, o Zegenmond. u leeren,
Hoe gy de lieve nimf moet eeren ?
o Neen de leflen van de deugd,
In 't beilorakelboek gefchreeven,
Door de Opperwysheid zelf gegeeven,
Zyn 'c voedfel van uw lieve jeugd.
Lief
VA
mÊÊÊÊ
Uw vroome Vader, die aan 't Spaaren,
Godts heilorakels kon verklaaren,
En uitblonk in de Vreedekerk,
Kon u een helder licht verftrekken,
Om u tot vvysheid op te wekken , _
Die meer" en meer uw geeft verfterk I
De Moederzorg heeft uitgeblonken,
Om 't krooii tot waare deugd te ontfonkenV
Dat ze als een klokhen heeft bewaard;
Zy leerde u, naa uws vaders leeven
Zyn wyze leifen na te ftreeven.
Dat haar nu zielsgeDOegen baart.
■if.
GEDICHTE Ν. 38S
LIΕ F w Α Α R D Ε, ΐί w Lief Ziil LI geleid en,
Daar hy Godts lamm'ren ftaat te weiden.
Langs d' oever van den klaaren Ryn;
Daar zal hy van Godts liefde fpreeken.
Daar vloeij' zyn tong van iionigbeeken ^
Daar zal op aarde uw Salem zyu.
Hy zal de ted're lamm'ren waiTchtei ,
In Sions reine waterplaiTen,
En koeft'ren in de liefdezon.
De landjeugd zal zyn heilftem hoören.
Daar hy als leeraar uitgekooren.
Het harte der Gemeente won.
ÏÏI. D
Be-
Dat Godt uw beider liefde heilig;
Het aartfch geluk is zelden veilig, (vleijt,
Schoon 't elk met weelde en vreugde
De rampfpoed kan ons haaft befpringen;
Want buiten Godt zyn alle dingen,
Vol ydelheid der ydelheid.
Gelukkig dan, ο welgepaarde !
Die niet gehecht aan de j^dele aarde
Uw ziel der Godtheid hebt gewyd!
Gelukkig dan , ο wakkre herder,
Veripreit uw liefdevleuglen verder,
d' Aartsvyand van de ziel ten fpyt,
ε ε l. Ζ ζ
-ocr page 389-62 ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Bezaaij den akker uwes Heeren ,
En help den onkruidzaaijer weeren ^
Zo vind gy namaals ryken loon;
Zo nood de groote Hemelkoning
U , en Lief wa ar de in Sions wooning
Ter bruiloft van zyn lieven zoon»-
Vereend
te Haerlein den ^
Maart. 1746.
TER Β Pv U I L O F Τ Ε
VAN DEN. Η Ε, Ε R Ε
EN J O Ν G Κ V R O U W Ε
VAN
(]rodt, de eeuwige oorzaak aller dingen
Die de altydteelende natuur
Beweegt, in eindelooze kringen;
Die aarde, water, lucht en vuur.
Bezielt met wonderbaar vermogen,
Stelt ons zyn Almacht klaar voor de oogen..
G Ε D I C Η τ Ε IN 3Ö3
Wat fchepzel kon zichzelveii fcheppen ?
Of is gefchapen by geval ?
Kan 't Uit zichzelf één lidt verreppen ?
Wie drvft het Aardryk als een bal ?
Wie baant de wegen de Planeeten
Wie heeft de Hemelen gemeeten?
't Is Godt, die alles voort deed komen
in maat, getal , en in gewicht;
Die dieren, vogels, kruid-en ffcroomen.
Door zon , en maan, en fterren licht,
Om 't edelft fchepzel te overtuigen.
Dat alles op zyn wenk moet buigen.
Gy zaagt zyn' wonderbaar vermogen ,
ó Vriends! zyn wysheid, zyn beitier.
Door 't Zonneftelfel voor uwe oogen,
In menig klein onzichtbaar dier.
Zo is de heerlykheid des Heeren
Uit fchepzels, klein als ftof, te leeren.
Nog zaagt gy meer verborgenheden ,
Door kracht van 't voortgeilooten vuur ,
Dat doordringt door des menfchen leden,
Gelyk een vuurvloed der natuur.
Die .door een draaijbol voortgedreven,
Den wysgeer moet dit denkbeeld geeven:
Ζ ζ α
-ocr page 391-364 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
■li
Dat Godt, de fchepper, 'c al doet groeijen^
Door onbegrypelyk beleid;
Dat hy zyn zegening doed vloeijen
Van 't middelpunt der eeuwigheid
Na 't Aardryk, door zyn Hemelkringen ,
Daar 't aardfch vernuft niet door kan dringen.
Maar nergens blinkt dat groot vermogen
Des Scheppers meer in wondren uit.
En houd de zinnen opgetogen,
Roemwaarde Bruidegom en Bruid,
Dan in het beeld, volfchoon van leden.
Gevormd na 't Godtlyk beeld, in Eden.
ó Wonder ! als de Heer der Heeren
Wafcht en 'vermmig'vuUigt ^ fprak.
Kon 't aards, vernuft, hier wel uit leeren
De kracht die in dien zegen ftak ?
Al 't zaad was in één zaad befloten,
Daar 't menfcbdoni wit is voortgefproten.
Doch Iaat ons geen meer wondren zingen ^
Deeze onuitputtelyke ilof,
Was eerfl voor 't puik der Jongelingen,
Een voorwerp , zynen geeft ten lof ►
Nu houd een wonderlyk vermogen
Zyn hart en zinnen opgetogen»
■ |· ■
|li
Ml'"
gedichten ^^
Van Η Ε L Μ ο nd s fpruit bekoort zyn' zmneö j»
Die in den bloeij van haare Jeugd
Zich door de Liefde ziet verwinnen,
Terwyl zy ftreeft op 't fpoor der deugd;
Nu brengt de min dopr haare krachten.
Hem duizend wondien in gedachten.
Nu zal hy in het vriendlyk weezen
Der uitverkoren' zielsvriendin,
Veel itof tot vergenoeging leezen,
Door invloed van de reine min ;
Nu zal de zuivré liefde leeren
Twee harten trouw te Eketrizeeren.
Moet nu het Zonneilelfel zwichten,,
Voor 't Stelfel van de nieuwe Maan ?
ó Neen : zy zullen als twee lichten ,
Aan hunnen huuwlyks Hemel ftaan/
En toonen wederzyds geflachten
De wondrei> uit hunn' trouw te wachten^
Nu zal in Haerlems Luilprielen
Het Kunftmuzyk der lieve Bruid,
't Gehoor des wakkren Bruigoms ilreelen
Door kracht van Hemels maatgeluid; ;
Terwyl hy haar met zuivre klanken ^
En reine kusjes zal bedanken, ^
Ζ 2 3 Daa
-ocr page 393-3 60 . · ρ. L Α Ν G E Ν D Υ Κ S
Dan vloeiji de Goddelyke zegen
Van uwe rong, 6 Guldemond ,
Als Paradysdauw allerwegen
Op hun geheiligd echtverbond.
Godt laat hen op der Vadren fineeken,
Van zyn genade niets ontbreeken.
Hy zegen u in uwe kinderen,
Zo lang ge op Sions muuren waakt;
Hy laat uw y ver niet verminderen
Die 't harde hart des zondaars raakt;
En itryd met waereldfche verkeerdheid,
Door wysheid, deugd, en fchriftgeleerdheid.
De Godtheid wil u beiden gêeven ^
Roem waarde Bruidegom ert Bruid,
Een heilryk en gelukkig leeven
Daar 't Hemelfche geluk uit fpruit
Dat namaals u de vrucht doe fmaaken
Der liefde / waar in de engelen blaaken.
Vereend. ^ 'i ■
in Haerlem den ιγββή
il
LYK-
11
-ocr page 394-LYKDICHTEN.
-ocr page 395-li^
Γί:
GEDICHTEN. 3(59
TERGEDACHTENISSE
VAN DEN Η Ε Ε R Ε
vermaard kenner en liefhebber der-
ne derl and sc η ε ge de ν κ ρ ε nninq ε ν
εν geschiedenissen
S onze vriend deeze Aarde ontvlogen?
Vaar wel onfteriFelyke ziel ί
Sluit, dierbaar krooit, den vader de oogen.
Wiens deugd en gulheid elk beviel I
Hoe moet die ilag de harten treffen,
Van die ^ die dit verlies befeiFen ί
Dat treft u dieptil, ó deugdryk bloed I
ó Zoon en dochter, nicht-en neeven I
Door zyn getrouwen raad behoe d,
Voor onheil in dit zorgelyk leeven!
Grootvader zweeft, tot ruil bereid,
Op vleuglen der onfterflykheid'
Na
Α ^ a
ΠΙ. Deel.
370 R L Α Ν G E N D Υ Κ S
Na Salems eeuwige lanclsd(,}üwen,
Door Seraffinnen voorgelicht,
Daar hy zyn Ega zal aanicliouwen
Met een verheerlykt aangezicht,
Sneeuwit gekleed in 't zalig Eden,
Daar zy op goude ilraaten treeden.
Dus ging hem (*) Bruin na 's Hemels koor.
En and're vroome boezemvrinden.
Uit deez' verganklyke Aarde voor,
Om beter vaderland te vinclen;
Getrokken door de gulde ihaar
Van Sions grooten harpenaar.
ι;
Mei
S c Η O Ε Μ Α κ Ε Pv s onvermoeide geeil,
Te vinden in een ftapel fchriften,
Is't allergrootile licht geweeil,
Om 't eeuwig Penningwerk te ziften.
En brengen tot volmaakter ftandj
Ten glorie van het vaderland.
(*} De Vermaarde Zededicliter C. Bruin=
Maar leeft hy nu in 't zalig leeven,
En zien onze oogen hem niet meer!
Zyn naam blyft op de tongen zweeven
Door Hollands eedle fenixveêr,
Het puikjuweel der letterkloeken,
Vereeuwigd door zyn Penningboeken.
GEDICHTEN. 3(1470
Met welken onvermoeiden j^er.
Heeft hy zyn Penningkabinet,
Geopend voor dien eed'len fchryver.
En 't fcherp vernuft beleefd gewet;
Dit deed van Loon 's mans vlyt beloonen ,
Door hem met eeuwige eer te kroonen.
Leef
Hoe weidde zyn vernuft altyd
In de oudheid van de Nederlanden ί
Hoe reisde hy met luil: en vlyt,
En fchetfte met zyn eige handen,
Kaileelen, poorten, dorp-en Stad,
Gelyk men ziet op menig blad.
Dus zag men door 's mans kloekheid waiTchen
Een heerlyk Teken-Kabinet,
Om op 's lands oudheid toe te pasfen ,
Gehandeld, konftig, êel en net,
Door Pronk, in Doorzichtkunde ervaaren,
Een pronk der landfchaptekenaaren.
Nu is die geeft, die vlyt verdoofd!
Nu is door arbeid veeler Jaaren,
Uw oude vader afgefloofd,
En zyne ziel om hoog gevaare^i:
Strek gy, myn Vriend, zyn braave Ζοοη,
Na hem, uw bloed, een hoofd en kroon»
Λ a a α
-ocr page 399-'572
Oi
ρ. l Α Ν G Ε Ν D γ κ s
Leef op zyn ipoor ten nut der maagen;
Zo zegen u het nageOacht.
Leef naar het Godlyk welbehaagen,
Steers onderwerplyk aan zyn macht.
Smart ons 't verlies van waarde vrmden,
By Godt is hulp en trooil te vinden.
Men fchreijt! maar 't is vergeeffch gefchreijd.
'ε Geen ilerflyk is moet eenmaal flerven.
Nochkunft, noch eer, nog mogendheid>
Kan hier de onilerflykheid verwerven.
De Fenix fchudt al 't onreine af,
En vliegt herbooren uit zyn graf,.
0:P
Overleden , in Jmflerdam
ien 03 December Μ D C C X X X V.
G Ε D I C Η τ Ε R 373
OP HET AFSTERVEN
Daar.
V Λ Ν D Ε Ν HEER Ε
voorna am liefhebber en kenner dpr
nederlandsche oudheid.
oe los, hoe wankelbaar is 't leeven
Hoe vaft, hoe zeker is de dood!
Alle oogenblikken ftaan wy bloot
Om d' allerlaatflen fnik te geeven :
Maar als de ziel van 't lichaam fcheid,
Verlaat zy niets dan de ydelheid.
En wie zal de ydelheid waardeeren ?
Al wie de waereld wel beziet,
Die Godt gefchapen heeft uit niet
En haail tot niet zal wederkeeren,
Zoekt vreugd en ruil alleen by Hem,
Die heerfcht in 't nieuw Jeruzalem ,
Het hof des Hemelryks, Godts Eden ,
Daar alles zynen roem verbreid,
In de onbegryplyke eeuwigheid.
En de englen op de wolken treeden.
Bedekt met vleuglen voor het licht 5
Van 't albezielend aangezicht..
Α a a 3
-ocr page 401-'374 Ρ, L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Daar is bet leeven eerft beftendig;
Daar heerfcbt de zonde noch de dood; '
Daar ruft de ziel in Abrams fcboot.
Die eertyds arm was en elendig;
Daar is een eindelooze vreugd;
Hier veeltyds ramp en ongeneugt.
Hier treurt men , en vind ilof tot treuren,
Wanneer twee harten door den gloed
Der min gefmolten en gevoed,
Zich voelen van malkander fcheuren,
Vooral wanneer die zielsgeneugt'
Haar oorfprongk heeft uit zuivre deugd.
Dus hebt gy reden om te klaagen,
Μ Α R G' R Ε Ε τ A, die UW Echtgenoot
U zaagt ontrukken door den dood ,
ïn 't bloeijen zyner leevensdaagen*.
Maar zoekt by Godt uw heul en trooil,
Zo zegen' Hy u in uw Krooil,
Denk dat die Goedertiere Vader,
Die alles door zyn wysheid fchikt.
Den menfch beproeft, en weer verquikt,
Opdat hy hem door ootmoet nader;
Houd dan uw ziel geruft en ftil.
En onderwerp'lyk aan zyn wü;
Dan
gedichten. 3/5
Dan zal die Vader aller Weezeii
En Weduwen, die uwen Vrind
Oneindig meer dan gy bemint,
Of minnen kon, uw fmart geneezen:
Tot dat uw' ziel ten Hemel zweeft,
En met haar Ega eeuwig leeft.
De dichtkunll: zal zyn naam gedenken,
Een naam aan de eeuwigheid gewyd,
Beroemd door zyn vernuft en vlyt,
In aan 't gemeen een fehat tefchenken
Der oudheid van het vaderland,
Verzameld door zyn ryp verftand;
Dam
't Zy hy van dorpen of kaileelen,
Of Hollands vrye fteden meld.
Of de edele geflachten telt.
En wift door wapenkunil te ftreelen j
Zyn geeft blonk , op zyn Vaders fpoor ^
Ten nut der oudheidminnaars door.
Dus zal uw Vaders eernaam leeven,
Roemwaarde Telgen, zyner trouw.
Bemint de deugd, verzacht den rouw
In uwe Moeder trooil te geeven,
Met tedere gehoorzaamheid.
Ten roem der Hemelmajefteit,
3/6 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Dan zult gy grooter heil verwerven,
Dan deez'verganklyke aarde geeft;
Dan zult gy daar myn Geeraerd leeft,
In 't Hemels Eden, hem niet derven.
Strooijt lyk9ipreiren op zyn graf.
Godts liefde wiiTche uw traanen af!
Overleden den lo den va?i
Wynmaand Μ D C C X X X VI.
OP HET
G0DT2ALIG AFSTERVEN
van den eerwaardigen heer
OVERLEDEN IN DEN OUDERDOM fan γζ
JA AREN in haerlëm.
Μ en brengt dan ^t lyk ter aarde, en zucht op koud gebeente
Van Schuurman, ouderlingen vader der gemeente!
Wiens hart een geur van deugd in Haerlem heeft veripreijd.
Godt rukt hem uit depyn, fchenkt hem deonfterflykheid.
En Sions vreedepalm, die de uitverkoórnen ilryken.
In 't itrydperk van de deugd waar in de trouw moet blyken.
gedichten. 37;
OP HET GOD τ ZALIG S Τ Ε P^ V Ε Ν
VAN DEN EErvWAATvDEN LEERAAR, IN DE REDIE-
NINGE DES HEILIGEN Ε U AN GE LI U MS:
Jan
IN DEN r-IEERE ONTSLAAPEN, MET EENEN LIEFFELY-
KEN UITGANG, TE AMSTERDAM, IN DEN OUDER-
DOM VAN 87 JAAREN, 8 MAANDEN, EN ιη
DAGEN.
j^an zyne Weditvoe^ Kinderen en Kindeskinderen,
Cxodts Almacht die 't Heelal uit liefde fchiep ten leven.
En 't Schepfel onderhoudt tot zyne heerlykheid.
Wil dat zyn groote naam op aarde werd verbreid ,
^oor't lee vendmaakend woord,in's menfchen hart gefchreven.
, Dat Woord, geleken by een eeuwigduurend Licht,
ί Welk aan de ziel de Wet des Heeren klaar laat leezen,
"et goede zegent, en het quaade ilraf doet vreezen,
Striialt eeuwig af van zyn Drieheilig aangezicht.
^^et doemt de wsereld, en al haar begeerlykheden,
Dat dal dei ydelheid, en fchaduw van den dood,
Vol ilrikken voor de ziel, die in haar angft en nood
J^een toevlucht vindt dan'tLicht, omopGodts ipoor te treeden.
Deel. B b b Wat
-ocr page 405-378 Ρ. L ζ\ Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Wat is de heerfchzucht? laft. Wat aardsgeleerdheid ? waan.
Watrykdom? rook. Wat roem? een waterbel der dwaazen.
Een fchyDfchoone Adamsvrucht, vol afch om weg te blaazen.
Al 't Aardtfch kan voor het Licht des Hemels niet beftaan!
Gelukkig is de ziel die uit den ilrik ontfprongen
Der Waereld , door dat Licht een weerglan s geeft van deugd.
En dus op Aard geniet een voorfmaak van de vreugd,
Die onuitfpreeklyk is voor Meniche-en Engletongen!
Dat eeuwig heilig Licht, der Serafynen zon,
Bepaalt zich in geen huis, gebouwd met menfchen handen?
't Wil op her borftgefteente Aarons niet meer branden :
Het bouwt zyn kerk in 't hart dat de ondeugd overwon.
Die held're vuurkolom der geeillyke Ifraelieten,
Had iteets uw Vader, in des waerelds woeileny
Aandachtig in het oog, dus bleef zyn ziele vry,
\Vanneer een Aardfche ilang hem na de hiel wou fchieten.
Van jongs af aan met melk der wysheid opgevoed,
Van zyn Gamaliels tot Godtsvriicht onderwezen ,
Krachtda-adig aangefpoord om 's He eren wet te leezen,
Vond hy nochtans geen ruit in zyn ontruil gemoed.
Hy onderzocht de Schrift, en pleegde raad met menfchen^
' Maar vond verwarring, en fpitsvindigheid des breins.
Een duifter flikkerlicht. ^ Iets klaars, iets heerlyks, reins
En Hemelfch fcheen zyn ziel dien tyd vergeefs te wenfchen^
gedichte R
Maar eiodlyk opent Godt door zyn Genadelicht
Hem de oogen , dat hy ziet iii 't Heilige der heiligen
I^ien troofter, die zyti ziel in rampen kon beveiligen,
Een fier der Wyzen, die hy fteets hielt in \ gezicht.
'i'oen woeii een onweerbui van bitt're tegenfpoeden
Vergeefs hem over 't hoofd, hy firond die ilOrraeii door,
Zyn voeten bleeven ftaan op Sions heilig fpoor.
Godt heeft hem lief gehad, en wilde hem behoeden.
Vervolgd, bêφot, vcrfmaad, gedoemd totOaaverny,
Gefnieeten op een fchip met zyn geloofsgenooten,
t^n van de Britfche kuit, uit vrees voor peft, geftooten ^
Vond hy zich naa een ilorm, in roovers handen vry;
ï^n in den zachten fchoot van Amfterdam ontfangen,
Heefc Godt door ;t heilig Licht hem meer en meerbeilraald,.
En zyne ted're ziel met vafte ipyze onthaald;
öies loofde hy den Heer met innige gezangen.
Daar heeft hy Chriftus woord verkondigd, en getrouw
Tot aan zyn leevenseind, vol wysheid , geeft en klaarheid,
öen Vroomen voorgelicht, door 't Licht der zuiv're waarheid.
Vol liefde; opdat hy elk door liefde trekken zou.
Tot'dicht by d' ouderdom van acht en tachtig Jaaren
Behield hy zyn verftand, die vaerdigheid van geeil,
Als of hy in den bloeij des leevens waar' geweell,
Wanneer hy 't heilig Woord des Heeren moeit verklaaren.
Β b b 2 oChriST
-ocr page 407-38ο Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
ό Chriilelyke Ziel! toen ge y vrig in het werk
Des Heeren bezig waart, met bidden, krachtig fpreeken.
En flieene harten met den hamer Godts te breeken ,
Begaf u ^s lichaams kracht, al bleef de geeft nog iterk.
Hoe-zacht, hoe lieflyk, zyt g' ó gryze man, ontflaapenl
Gy laat een geur van deugd en hemelwysheid hier;
Al zyt gy fpraakeloos, gy fpreekt nog op 't papier.
Opdat wy ons aan geen vergangklykheid vergaapen.
Gy zyt geweeft! maar leeft in 't ongefchapen Licht,
Daar om den troon des Lams, de heilige Ouderlingen
Het Haleluja met de Cherubinen zingen;
Zo ruil de ziel nadat haar arbeid is verricht!
Juich dierbre Weduvrouw! juicht, Dochteren en Zoonen·
Hy is vereenigd met den Schepper zyner ziel;
Die heeft hem onderfteunt, toen 't fterilyk lichaam viel?
Om hem in Sion met de onfterflykheid te kroonen.
Κ L Λ -
-ocr page 408-ο Ε D I C Η τ Ε R
Κ LAG TE VAN HET SPA AREN
O -ver den dood
Van ie Eerwaarde en Godzaligs Ileeren
EN
C O R Ν Ε LI U S D E Β R U Y N,
Leeraaren in. de Cbrifielyke hervormde Kerk bifinen H'a'ar t ε m»
EN DEN HEER
Onderling in de zelve Gemeente,.
Overleedan den. cn ti9·November 1.740,.
t
-Ι-
et Spnaren legt in rouw bezweeken.
En drenkt het land met traanenbeeken,
Terwyl de Kenn'mer hoofdftad zucht,
(Nu haar Drie lichten zyn verdweeneii
Die in de Kerk met luiiier fcheenen)
En ilrooijt deez' klachten in de lucht:.
Β b b 3
9?
jj
?5
j)
δ
ο 3 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ κ S
ό Sions dochter foielt in rouwe,
Gelyk een droeve weduwvrouwe,
Gy zond uw' vroome wachters uit
Om eenen knecht voor 't huis des Heeren.
Ach ! nio£flen zy dus wederkeeren!
Ween, Sularaite! ó-Hemelbruid!
Ach! moeilen vier getrouwe vrinden,
Zich in gelyke krankheid vinden,
Beklemd in de armen van den dood?
En worftelt de eene met het leeven,
Om zyn drie broed'reii naa te ftreeven?
Heer, wees zyn Heiland in den nood!
jMaar
Wie kan, beneveld van de zonden,
De diepte van uw wysheid gronden?
Wanneer gy dondert beeft het al!
't Zy in den Flemel, 't zy op Aarde 1
Zo uw genade ons niet bewaarde,
Hoe yflyk, Heer , waare onze val!
Wykusfchen, Vader, uwe roede!
Uw liefde itraft ons hier ten goede I
Dat ons vernuft geen oordeel ftryk'.
En al het aardfche van ons vliede!
Niet onze: maar uw wil gefchiede;
Zo kome uw eeuwig koningryk.
GEDICHTE Ν. 38S
Maar onze zwakheid doet ons fchreijen
MetU, ó Sions maagdenreijen 1
Ja, treurt! dewyrt het hart verlicht^
Uw Chriflen Saciok legt verflagen,
Die Godts verbondkift heeft gedraagen.
Voor 't Driemaal heilig Aangezicht.
Gy moogt om uwenSCHAAGERtreiiren
Men voelt hem van het harte fcheiiren I
Gy mift dien vroomen guldemond.
Dien wachter die voor Sion waakte.
En in een gloed van yver blaakte,
Wanneer hy in den tempel itond.
De BRUYN, die Chriilus arme leden
Mildaadig fpysde, volgt in vreeden
Hem na, by Κ U Y Τ S, zyn' reisgenoot 5
Daar vierentwintig Ouderlingen,
Het heilige triumflied zingen 3
Voor d' overwinnaar van den dood.
Die om de Kerk voor ramp te veil'gen
Lag in het Heilige der Heil'gen,
En fmeekte om Godts orakelilem.
Dat licht der Godgewyde blaêren.
Op Neêrlands zeven kandelaaren^.
Schynt nu in 't nieuw Jeruralem.,
Maar
ÊÊÊ
-ocr page 411-38ο Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Maar laat ons treurende betrouwen,
ó Diepbedroefde weduwvrouwen!
Op Goël, die uw herders mint.
Hy zal op Aarde uw troofter weezen,
En met een kus uw fmart geneezón.
Ais gy uw helden weder vindt.
AM-
gedichten. 3/5
AMSTERDAM IN ROUW
O Μ HET VERLIES
dertfeledele q ho ot α c btb α are heeren,
Heere Ό041 Berkenrode ^
Heere van Cafiricum^ Mynden en de Locsdregten,
Mb. DANIËL HOOFT,
JAN ELIAS IIUYDECOPER,
Heere van Maarfeveen, Neerdyky
ALLE Β INNEN Ε EN JA AR O FERLEDEN.
^ndienge, ο Amfterdam ! den Grieken volgde in rouw,
Zoudt gy den torentrans van 't Kapitool doen fcheeren,
Om 't iinertelyk verlies van vier grootachtb're Heeren,
Uw Solons, ryp van raad, Fabriciën in trouw.
ΠΙ. Deel. D d d Dus
-ocr page 413-3δό ρ, LANGEND γ KS
Dus fprak myn zangheldin, niet uwen druk bewogen,
Wanneer gy Geelvink, Hooft, Lestevenon, Sautyn,
Uw Burgervaders, die door deugd vereeuwigd zyn,
Eer 't Jaar zyn' omring floot, zaagt rukken uit uw oogen.
Nog mikt de dood op 't hart van uwen wyzen Raad;
Daar vliegt zyn pyll ik beef! ο hemel! wien zal't gelden?
Helaas ! zy treft bet hart van èèn der trduwite helden,
Uw Neftor , Maarse veen, de zuil van kerk en ilaat.
li '
i.
Zoud gy beklemt van hart in wanhoop rouw betoonen?
ο Neen ; men onderwerp zich 't Goddelyk beleid.
Kus, kus de roede van de Hemelmajefteit!
Hun deugd leeft, tot uw heil, in 't hart der ed'lezoenen»
1 Γ
m-
-ocr page 414-G Ε D I C Η τ Ε 87
Μ Ε C Ε Ν Α S.
L Υ Κ Ζ Α Ν G
TER GEDACHTENIS
Van den Weledelen Grootacbibaaren Hetre,
VAN SYPESTEYN:
Raad en Regeer end Burgemeefter der Stadt Haerlem^ BailijuWf
Houtvefter , en Stadhouder van de Leenen van Brederoie,
&c. Sfc,
Ontflapen den XXVI van Sprokkelmaand, MDCCXLÏV.
V^loeyt u het edel bloed van uw' doorluchte vaderen,
ó Batavier, door de aderen ?
Voelt gy in 't hart een zucht voor 't lieve Vaderland?
Een yvervuur, dat brandt,
Om voor den Godsdienil en de Vryheid goed leven,
Op 's hemels eisch te geeven ?
Dan acht, dan roemt gy ook de leden van denRaad.
In Hollands vryën Staat:
Die Burgervaders, die befchermers uwer muuren.
Die wyze Palinuuren,
38ο Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Getrouwe Fabiën en Ariilyden zyn.
Ach! welk een f^lle pyn
Doorfnydt u 't edel hart, als zy die fterflyk leven
Voor't eeuwig overgeeven!
Helaas! een flag zo fel valt heden u te beurt.
De Kenn'mer hoofdftad treurt,
Om haaren Foclon, den vader der gemeente.
Zy zucht op 't koud gebeente.
Zy fchreijtden Hemel·aan, en roept, beroerd van geeil:
„ iVlecenas is geweeft!
De dood heeft onverwacht dien wyzen mond gefloten 1
ó Glorie myner Grooten!
6 Liefde van het volk! ó raadsheer kloek van brein!
Grootachtb're SYPESTEYN!
Hoe moet die zwaare ilag myn Bürgervad'ren treffen.
Die zyne deugd verheffen ,
En wysheid, nodig in den hachelyken iland
Van 't dierbaar Vaderland.
Godt, onzer Vad'ren Godt, die hem heeft weggenomen,
Befticrt het lot der vroomen ,
Zyn Hemelwysheid biyve onfterflyk in den Raad,
Tot heil van Kerk en Staat.
Ach moet myn Melpomeen met rouwgewaad omhangen,
In droeve Lykgezangen ,
Uw roem verheffen, myn Mecenas! op uw graf!
ο Rampfpoed al te itraf!
Hy zal niet meer ten nut, uit s lands hiflorie j melden
Den roem van Neerlands helden^
De
11. ^ !
lil; ■
Ι'ί
g Ε D I C Η Τ Ε Ν.
De Penningwysheid fcbreit, en roept beroerd van geeft :
„ Mecenas is geweeil.
Het fchool dat ons de taal van Larium doet hooren.
Stadthuis en Tempelkooren
Weergalmen zynen lof. Geleerdheid roept bevreesd:
,, Mecenas is geweeit!'
Een wolk van droefheid: dekt de helm en doiTe kruinen
Van Bredenrodes duinen,
Om d' eedlen Hoog Ballijuw. De jager zucht bedeeft:
„ Mecenas is geweeill.
Hy zal op Sehooteroog , in fchaduwe der elzen
Zyn Lief niet meer omhelzen !
't Vermaaklyk landhuis treurt, het Spaaren fmelt in rouw.
Als zyn weledle vrouw,
Als zyn weledel krooft, de Dochteren en Zoonen;,
Die zyne deugd bekroonen;
Dien hy, zo onverwacht, wierd van het hart gefcheurd :
„ 't Is billik dat gy treurt,
„ En traanen ilort op 't lyk van uw' doorluchten Vader;
„ Wien treft dat iterflot nader
„ Dan U, deipruiten van zyn onkreukte min?.
„ En U zyn Gemalin ?
Helaas! veranderen dus de blyde Bruilofts reijèn,
Η er SCHU YLENBURG, in fchreijen?
Myn Zangheldin verftomt; de droefheid dooft haar'geeft.
„ Mecenas is geweefti.
D d d 3 Ge
Mi
-ocr page 417-1:1
390 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Geweeft Ι hy leeft om hoog. Zyn deugd blyft hier op aarde
In zegening en waarde :
De naam van SYPESTEYN, om wien myn zangnimf fchreijt,
Verdient de onfterflykheid.
II ^
JOK
-ocr page 418-ο
Ε Ν
Ε R Ν S Τ.
-ocr page 419-Γ
i
I
r\
GEDICHTE Ν. '' 393
Λαν de DICHTKUNDIGE
ν α ν Η Ε υ S C Η Ε - ΐνί
Ε Ν
'k Heb Huigens toegeflemd in myne jonge jaareii
Dat woorden zonder zout en lachen zuilers waren:
Maar de ondervinding leert dat laiFe boertery
Een dwaaze dochters is van darde zotterny;
Wie dan met vullen klap en zonder zout van reden
De dwaasheid van den raenfch al lachend waant te ontleden
ili. deel. E e g Is
394 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Is zelfs belachens waard en iiiioortin zyneii drek.
Men meng' dan boert met ernft, en gefel' 'c vuil gebrek.
Bedil iku wat fnaaks, gy kunt my ook bedillen.
Dan lachen wy gelyk met uwe en myne grillen.
Had Vondels geeft in Ipel van bloed en traanen fiiiaak ?
Ik leef in Blyfpel: ei vergun my dat vermaak.
Schuur ik den moriaan? dien ziet men wyzer fchuuren.
Op 's waerelds Schouwcooneel fpeelt elke gek zyn kuuren.
Τ Α-
-ocr page 422-395'
GEDICHTEN.
tafelspel,,
TER BRÜILOFTE
van den ii ε ε r ε
en jongkvrou, we
Waar
Β Jq Deken van het gild der Goden,
Van ouds genaamd monfieur Jupyn,
Heeft zyn 'familie op ontboden,
Om dat hy eens wou vrolyk zyn.
Vrouw Juno had een taart gebakken j
Dewyl 't haar liefjes jaardag was,
Ε e e 2
APOLLO. DE NEGEN ZANGGODINNEN. DE NYD.
DE WAAN. MERKUUR.
PET
R Ρ Α Ν GE Ν D Υ Κ S
Warir op het alles af qiiam zakken
Wat aan die maakyd quam te pas.
Men zag Madame V^enus treeden,
Met God Kupido aan haar hand,
Gevolgd van de opperbaas der fmeden,.
Aan wien zy was door trouv/ verpand;
En Mars, de Koning der Sladooten,
MetBachus, en Sileen, een vent
Die op een beeft zat met vier pooten
Van ooren als een Haas, omtrent,
Alcidcs leidde Pallas binnen
Vorft Pluto, Juffrouw Prozerpyn y
En God Apol de Zanggoddinnen ,
Die graag in zyn gezelichap zyn.
Saturnus Oom begon te fnaauwen,
Waar God Merkuur met Ceres bleef,
Tervvyl de voril der Kabeljaauwen ,
Neptbuin, op vogte wolken dreef;
Maareindlyk zag men ze ook verfchynen.
Waar op men aan de tafel gong ^
En Neétar flurpte, 't puik der Wynen,
Tot Bachus van mooij Aaltje zong.
Merkuur juiil: van den drank wat vrolyk,
Greep God Kupido by een vlerk,
En fprak, al zyt gy nog zo olyk.
Ik ben u echter veel te fterk.
Gy zult dees kerker niet ontfpringen,
ik meen die groote veugelkouw.
Voor
G Ε D I C Η τ Ε R 397
Voor gy Μ α r g r ε ε τ belooft te dvvingen
Tot wederliefde door de trouw.
Kupido lei zyn handjes famen,
En riep, och ! och! Merkuurtje Neef! '
Gy hoort u waarlyk wat te fchaamen,
Wyl ik niet in gebreeken bleef.
Ik'bidje wil me tog geen zeer doen.
Heb ik uw Petrus wat misdaan.
Ik zal 't myn leeven nou niet weer doen ,
En aanftonds by zyn Grietje gaan.
Doch 'k zou 'er fchier op durven zweereii
Dat ik haar hart getroffen heb;
Maar 'k wil 'er graag eens heen laveeren ,
Ί erwyl gy hier blyft aan de fep..
Dat is onnodig fprakDione,
'k Heb Μ Α R G Α R Ε τ Α Α s hart geraakt,
En Smids omhelft met vreugd zynfchoone.
De huuwlyksknoop is al gemaakt...
Apol zal met zyn Zanggodinncïi,
Tot lof van Bruidegom en Bruid,
Teritond een Tafelfpel beginnen,
Zie daar, hy deelt al rollen uit.
Vrouw Venus had dit pas gefprokea
Of al de wolken daar omtrent
Begonnen door malkaar te itrooken,
En reezen geeftig overend.
Men zag 'er fchoone wolkpilaaren,
Versierd met blinkend iterregoud^
Ε e c Q
En
398 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
En Friezen die uitmuntend waaren.
Met beeldwerk, heerlyk opgebouwd
Doormengd met fchoone bloemcieraaden.
De berg Parnas ilond in 't verfchiet,
Beplant met groene lauwerbladen.
Roemt nu op tooneelen niet.
ö Leidfche en Haagfche Schouwburgiilen 1
Zwygt van uw fchermen boven al,
Waar aan gy zo veel fchats verquiftten,
Om ergens in een paerdeftal
Het Kermisvolk met kunit te ilreelen.
En gy Vier Kroonen, wyd befaamd,
Byekorfs, en Noordichebofch toonelen,
Apols tooneel maakt u befchaamd.
Mogt hier Graaf Latro zich vertonen,
Hy fprong drie ellen van den grond,
Of liep uit grootsheid op zyn toonen,
Als hy zyn Princeffin hier vond.
Maar iaat ons nu niet meer verhaalen,
My dunkt de goden zyn vergaard.
Apollo wenkt zyn zangchooraalen,
En Momus fpeelt voor muizebaart.
Zie daar, de kaerfen zyn gefnoten.
Het wolkgordyn word opgedaan,
Elk hou zyn fnat^el dicht gefloten,
En hoor het ipel met aandacht aan.
EER-
-ocr page 426-GEDICHTEN. 399
EERSTE TOONEEL.
D Ε Ν γ d. D ε W α α ν.
de ν υ d.
Hoe klopt myn hart van fpyt! nu ik myn vyandinnen ,
De dochters van Apoll, den Jongeling zie beminnen,
Den zoon van Ludolph, die vereeuwigd op Parnas,
Zo lang hy leefde een ftut van Neêrlands dichters was.
'k Heb menigwerf vergeefs zyn grooten naam beftreden,
En daar het my ontbrak aan fchyn van rype reden,
Heb ik hem fel beitormd met lettervittery,
Maar Jaas! dat zet zyn werk te grooter luifter by.
De W α α ν.
Nu dunkt my is het tyd om wraak daar voor te zoeken^
Men ilaa na zyne dood de klaauwen in zyn' boeken,
D f. Ν γ d»
Die worden op Parnas, gelyk een eeuwig werk.
Van God Apoll bewaard in zyn gewyde kerk.
W α α ν..
Ik heb een held bezield, een groote lettervlegel,
Die zo veel pennen op zyn lyf draagt als een egel ,,,
En op Parnas zich vol en dol gezopen heeft;
\ Is beft dat gy dien held uw nood te kennen geeft.
Ν γ. d.
-ocr page 427-4"00 F. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
Nyd.
Dien ik hem in 't Liityii of in het Frans te ijoreeken!
Maar 'k zie Apol, 't is tyd clees reden af te breeken.
Λ poll ο. De negen Muzen,
Α ρ ρ o l· l o.
Doorliichte dochters, heft nu aan,
Om 't lieve paar met lof te krooneii,
Wy zullen naar den tempel gaan,
Om 't heilig oifer by te woon-en .
De liefde leid de jonge Bruid,
't Vernuft, myn Ludoljjhs braave ipruit.
Po-:
Terpsichokf.
Pigmalion had eens voorheên
Een beeld gemaakt van elpenbeen,
Dat niets ontbrak dan geeft en leeven,
Hy zag 't, en riep vejtwonderd uit ,
6 Goden 1 'k zoek géén and're Bruid
Zo gy dit mondje fpraak wilt geeven!
GEDICHTE Ν. 40 ï
ρ ο l 1 μ ν 1 λ.
Hy zag terilond zyn wenfcli voldaan.
De fchoone φραΐί hem vrolyk aan:
Myn wederhelft, omhels iiiyii leden !
Die deugd en kunft en wysheid iiiintj
Waar door hy 't hart der Goden wint,
Verkrygt zyn wenfch op zyn gebeden.
Ε υ τ ε r ρ e.
Zo zag heer Smids het lieve beeld,
Door 1 Engelbrent met lofgeteeld.
Hyilond verftomd, als zonder leeven ,
En riep daar na verwonderd uit,
ó Hemel! mogt ik haar als Bruid,
Myn hart met duizend kusjes geeven!
Ε R
Α τ 0.
Kupido ilond 'er op een kas,
Of hy een pleifterbeeldje was,
Van Engelbregt met kunft gegoten.
En heeft Marg'reet die fchoone maagd.
Op 't onverwa^il:, en ongevraagd.
Een minnepyl in 't hart gefchoten.
111. Deel. F 1 f Mel-
1 Beeldhouwer en Pkifiergieter ts Amfierdm Vader
van ds Bruid,
1501 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
Τ II Α L Ε IJ Ε.
Schoon Petrus als PIgmalion
Geen kunftig beeldje beitien kon,
Hy zal nochtans zyn wenfch genieten.
En mogelyk in d'aanftaanden nacht,
Wyl hy de vorm heeft in zyn macht.
Een Jong Poëetje leeren gieten.
Μ Ε L ρ O ai Ε Ε Ν.
Gy mint de vreugd, ik deftigheid,
Die elk op 't pad der wysheidt leidt.
De treurtoon klinkt nly beft in de ooren.
Gy volgt den geeft van Cinthia,
Of Nazoos geeftryk dichtwerk na;
Maar Konradyn kan my bekooren.
Κ L I Q.
De
Triumf! myn zufters treurt nu niet;
De wyl de min den rouw verbied.
Triumf! Triumf! plukt dichtlaurieren,
Verdiend in 't ftrydperk van de min.
Men leid het paar ten tempel in,
Om 't feeft in 's hemels gunft te vieren.
GEDICHTEN. 403
υ R Λ Ν I Α .
De liefde, en onbefproken deugd
Bereiden 't paar een minnevreugd
Die pen , penceel noch tong kan maaien.
De deugd die hen ten hemel heft.
De liefde die hunn' harten treft,
Doen hen door de Eendracht zegepraalen.
κ Α L I O ρ E·
De nyd , die de eedle deugd belaagt;
Enfteetshaar eigen vleefch doorknaagt,
Vermag niets op deeze Echtgenote n.
De milde hemel heeft Marg'reet
En Smids, ontheft van allen leed ,
Met zynen zegen overgoten.
Α ρ O L L O.
Hou op beminde Zanggodinnen I
My dunkt'k hoor onraad! treed naar binnen.
Neen blyf, ik zie 't is God Merkuur.
DER
J
F ff α
-ocr page 431-404 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
mmm
BI Ε R κ υ υ R Α Ρ Ο L L Ο. D Ε Ν Υ Ι>.
D Ε Ν Ε G £ Η Μ υ Ζ F. Ν.
Μ Ε R κ υ υ R,
Stuit voor een poos uw Zegezangen.
En zie wat vogel 'k heb gevangen,
Op uwen hoogen tempeln^uur.
Λ ρ O L L O.
Spreek op ontaarde vyandinne,'
Van deugd, en wysheid, kunil: en minnCj
' Waarom beklimt gy ons Parnas!
Zyt gy beluft om brand te ilichten
In myn gewyde koorgedichten ,
Op dat hier alles raake in de afch ?
DE N Υ D.
Genade ApoIIo , en geen reeht!
Dat ik uw kunilenaars bevecht
Hebt gy myn noodlot toe te fchryven»
Spijuw ik myn zwadder en fenijn,
'k Voel zelf daar door de grootiie pyn.
Beulin myn zelfs! 'k kan niets bedryvenI
wm
I
Mes-
405
GEDICHTEN.
Ε R Κ υ υ
Ik zal met uw verlof, Apol,
Dit moniter kluiil'ren in een hol.
'k Denk noch een ondier op te fpooreii,,
Dat vry veel op zyn horens heeft.
Door waan en lafter groeijt en leeft.
Bekend aan zyne Midas ooren,
Α ρ o l l o.
Μ
'k Beveel aanu, en Ceres 't paar.
Dat heden ftaat voor 't Echtaltaar.
Gaa, zegen hen in Amftels muuren ,
Zo bloeij de handel van myn Smids.
Nooit tref de nyd hem met haar flits.
Zyn naam en itam moet eeuwig duuren
TER
4c6 .. Ρ.- L Α Ν G.E Ν Ό Υ Κ S
TER BRUILOF T Ε
VAN DEN HEER Ε
Ε Ν Μ Ε J υ F F R. Ο υ W
Α Ν Ν Α C Α Τ Η χ-ν R I Ν Α
D Ε L. C Ο υ R Τ
Λΐί?
zullen op dit vrolyk uur
De krachten van de Liefde zingen,
Die door haar fchichten , toorts en vuur.
De groofte Helden weet te dwingen ;
Die Mars noch Herkules ontziet,
En lacht om hun geweer of wapen;
Die Spiets en Sabel breekt als riet,
En kogels acht als vooze raapen.
Voor wien geen Schermer kon beilaan
In 't worftelperk van 't oude Romen,
Die Cezar zelf zyn Lauwerblaaii
Heeft van een gladden kruin genomen,
En aan de fchoone Nylvoritin
Kleopatra ten roof gegeeven,
'i'
-ocr page 434-GEDICHTEN. 407
Ais hy gevangen door de Min
Zyn welluft had den toom gegeeven.
ó Liefde die aldus uw kracht
Betoont in alle VVaerelds deelen.
Kon niyn Ttialye een blanke fehacht
Uit God Kiipidoos wieken fteelen,
Dan zou zy fehryven naden eifch,
Hoe gy een Schermer houdt gevangen,
In uwbetov'rend Minpaleis,
Alwaar hy blyft in de armen hangen,
Van zyn beminde Zielsvrindin ;
Een nimf zo ichoon en welgefchapen,
Dat hy verwonnen door de min,
Haar oifert zyn geweer en wapen.
Koomt Nimfen , dochters van den Ryn,
Vlegt Bloemfefroen en Bruilofiskranflen;
Het zal dees dag een C.ourdag zyn.
De Minnewichtjes zullen danifen,
Rondom 't gezegend Bruiloftsbed,
Tot dat de blyde nacht zal komen,
Daar zonder harnas en heimet
Een zoeten ftryd word ondernomen;
Daar ScHERMERals een dapper held,
Gebuid met friiTcheMirtebladen,
Zich in de bres der Liefde ftelt.
En loon wacht voor zyn heldendaaden.
Gy zult Delcourt, uw tweede Ziel,
ó Schermer een befchermer ftrekken;
En
Ρ. L Α Ν G .E Ν D Υ Κ S
Εη haar, wiens fchoonheid u beviel.
Door 'r Schild der ziiivre liefde dekken :
Een Liefde die op deugd gegrond,
U beide kan gelukkig niaeken
In uw gezegend Echtverbond,
Zo lang gy blyft in liefde blaaken.
Dan houdt de Naam van Schermer ftaod,
En blinkt met een en nieuwen luifter.
Een naam vermaard in 't Vaderland,
Die nooit verdwynen zal in't duiiler,
Zo lang de lof der poëzy,
Zal rollen van der dichteren tongen,
Of herders liefdekozery .
En heldendicht word opgezongen,
Uit dien vermaarden geeft gevioeijd,
Uws broeders, die ten roem van 't Spaaren,
Gelyk een bloem is uitgebloeijd,
In d' opgang van zyn leevens jaaren.
Mocht1 Lucas (die ie 't hemels licht
Geen oogen fiaat, op itervelingen :
Maar zich vermaaktin hemels dicht,)
Hier zynen zwaanenzang herzingen!
Hoe klonk dan 't zegenryk geluid,
óBernard in uw Bruiloftzaalen,
Dan lokte hy de Nimfen uit.
En fchiep een ehoor van nachtegaaien.
ίΐί.
ί'Ι;
1 Lucas Schermer, broeder van den Bruidegom.
-ocr page 436-GEDICHTE Ν. '' 409
Als eertyds aan den Spaarenilroom,
Toen 't windtje doorzyn haeren fpeelde.
En liy voor beeken, veld en boom,
, Het oor der waternimfen ilreelde;
Dan zong hy mooglyk deezen toon:
ó Liefde daal van 's Hemels boogen!
En vlecht uw roozen tot een kroon.
Uw Duifjes zyn vooruit gevlogen.
De blyde Hymen ftaat gereed!
Myn Broeder heeft den ilryd gewonnen,
Hy triumfeert in 't Bruiloftskleed;
Zyn Min in 's Hemels naam begonnen.
Strek' tot een zegen onzer ftam.
Nu gaat de Bruilofts Tempel open.
Twee harten blaaken in één vlam,
En doen ons 't heil der liefde hoopen.
Nu druipt van 's Hemels difchbanket
De zuivre Nektar in uw fchaalen,
Waar by geen zoetheid van Hymet,
Noch Chioos druiven fap kan haaien.
Dees beker fchuimt van helder nat,
Dien my Menalkas heeft gefchonken ,
Als ik aan Sparens oever zat.
Waar uit Apol zelf heeft gedronken,
Toen hy Admetus οίΤ,η dreef,
En weidde langs de Arkader beeken;
Die by den vroomften herder bleef,
Toen hy van 't aardryk was geweken:
ïll. Deel. " G g g
4ΐθ Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
V/y fcbenken ze uwen Bruiloftsdifch,
Myn Bernard met uw Difchgenooten I
Bloeij met uw Lief gezond en frifeh.
Van 's Hemels zegen overgoten.
Queek door de deugd het Stamhuis aan ,
vStrek uw Johannaas Kroost een hoeder,
Zo treed gy beide op roozebiaan,
Zo werde uw Schoone eens blyde moeder.
VJieg op de vleuglen van de Min
By ons, hier na, ten Hemel in.
itiï
III '
I
'1 !
TER
m
É Η <
G Ε D I C Η Τ Ε Ν. 4Η
TER Β R υ I L Ο F Τ Ε
V Α Ν
ν Λ Ν D Ε Ν Ιί Ε Ε ίΐ Ε
^ ^ Ι.
ΕΝ J Ο Ν G Κ V R. Ο υ W
J^iefjes , die nu als twee Eng'len
Ziel met ziel inéén zult meng'ien,
In het Huuwlyks Paradys,
Op onze overoudren wys :
'k Moet aan u dit vaers vereeren,
Niet om u uw plicht te leeren
In den huwelyken ftaat,
Want dan wierd ik wis verfmaad.
Maar dewyl het om pleizier is,
En het heden de manier is,
Oordeel ik het van myn plicht.
Dat ik kom met dit gedicht.
Om dan tot de zaak te komen,
Zal ik een der fnaakile droomen,
Die ik immer heb gehad,
U verhaalen in dit blad.
G g g 2
-ocr page 439-412 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
'k Dioomde dan, nog korts gelede'.
Dat 'k de Brouwers gragt betreedde,
En qiiam dicht by 't Bruidjes deur.
Daar men riep .· blyf fcaan Sinjeur!
'k Zag 'er meer als duizend luiden,
'k Dagt wat of dit mag beduiden ?
En ik vroeg het aan een man :
Maar de bloed wift nergens van.
'k Volkje fchreeuwde. Ik ftond verwonderd,
'k Docht daar word een huis geplonderd ,
'k Vroeg het aanftonds aan een wyf
Wat zy docht van dit bedryf.
'k Denk voor ^t naaile (Ij^rak weer deezen)
Dat hier zal een Boelhuis weezen ,
Naar ik giilren heb gehoord;
£n daar mee ging besje voort,
'k Docht, eer ik in huis wou loepen
'k Moet eens zien wat zy verkoopen:
Maar wat itond ik daar verzet !
'k Zag geen itoelen , bank. of bed;
'k Zag geen potten en geen pannen,
Tafels, glazen, kroes, noch kannen,
Roofter, asfchop, wieg, noch tangj,
Schilderyen, breed of lang,
Zo van Landfchap als Hiftorie
Of Portretten per memorie,
Opgezierd voor alle daag
Met een ouwe SpaaniTe, kraag,.
ί
if
i '
^li!
'1:
fi·
ΐ
'■'ii
G Ε D I C Η Τ Ε Ν,
'k Zag 'er ook geen Porceiynen ,
By de ftellen of dozynen,
En ik dagt, wel ben ik mal,
'k Zie hier immers nietmendal 1
Met ZD komt een kleine jongen
Door 't kanalje heen gedrongen,
Die na 't fcheen in huis moeft gaan;
Deeze fprak ik aanitonds aan.
Mantje, zeide ik, wil my zeggen
Hoe dat hier de zaaken leggen.
Hoe ze leggen? zei de guity
Wel Sinjeur, hier is een Bruid,
En ik ben een Suikerbakker,
Daarom kom ik met myn makker
Hier verzoeken om de gunit:
Want 'k verila my op de kunil.
'k Zei, wat mogt dat wyf dan lellen.
En van 't Boelhuis my vertellen,
't Wyf (fprak hy) heeft geen abuis.
Want hier is een Boel in huis.
't Is een Boel die wonder net is
Niet te mager noch te vet is,
En van alles wel voorzien.
Daar men fchatten voor mag biên;
Maar men zal ze niet verkoopen,
Zo dat gy niet hebt te hoepen
Op Kortazie, zoete vaar,
Λ1 ben jy een Makelaar.
G g g 3
4ί·3
414 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
t Is een Boel ciie elk moet roemen,
ily mag zich gelukkig noemen,
Die het heeft zo ver gebrocht,
Dat zy is aan hem verknocht,
'k Sprak, wel Jonge, hoe kan 't weezen
Zo je liegt zo moogje vreezen!
Zeg wie meen je met die Β ο ε l ?
'k Hoor gy merkt waar op ik doel,
Sprak de bengel, 'k zal 't dan zeggen,
Wyl ik 't aan u uit moet leggen,
En daar mee is
Deeze Juffer is de Bruid,
't Is Α LET TA, die haar zinnen
Buigt om Heer van Doorn te minnen
Die door zyn ftandvafte deugd,
Plukt de roozen van haar jeugd,
't Volkje dat gy ziet verg^dren
Wil de fchoone Bruid zien paaren,
Hebt gy luil zo volg my na,
Wyl ik vafb de deur in gaa.
Naauwlyks eindigde de Jongen,
Of 'k ben fchielyk opgefprongen
Door een wonderlyk gedruis,
Dat ik hoorde door myn huis.
Ider riep, dat ik 't kon hooren:
Willem kuft zyn uitverkooren,
Zyne Boel als 'hartvrindin ,
Door een onbefprooken min.
C vraagen uit:
'1'
Zyn
ί i !
gedichten. 415.
Zyn flandvafte liefde en zeden,
Vinden geen meer tegenheden,
ieder roept nu overluid,
Kroont den Bruidegom en Bruid.
Lieve Bruid, door zulke droomen
Zou men aan de waarheid koomen ;
Bloos niet, fchoone maagdebloem;
Leef u ftamboek ileets ten roem,
Maak te nacht door uwe droomen
Dat 'er jonge droomers koomen,
Daar ge u me vermaaken meugt,
In den bloeij van uwe jeugd.
Leef te faam door 's Hemels zegen
Tot elkanders heil geneegen ,
Bloeij tot nut voor uw geflacht.
En ik wenfch u goeden nacht.
TER
4IÖ Ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ s
VAN DEN Η EER Ε
J
I G,
Ε Ν Μ Ε J υ F F R ο υ W
't my van de Min te kweelen 5
Die twee harten t'zamen bindt
In Vrouw Pafos Luftprieelen,
Spytde Sneeuw en Voril en Wind,
Die de koude Januarie,
Met zyn witgevlokten baard,
Doorgaans fchenkt tot een duwarie
Die in zyn regeertyd paart.
Luiftert twee vereende zielen!
Die in 't bloeijen uwer jeugd
Zult voor Pafos nederknielen.
Tot der Vrienden iuft en vreugd,
'k Zal een droom aan u verbaalen:
Want ik droom zomtyds al raar-
't Dagt my dat ik raakte aan 't dwaalen,
Van den eenen Vriend n^d' adr.
•ij!
^l!
I
ίΐί
'1''
■i,
J·;;
Eü
■
l·.' i ;
GEDICHTEN. 417
En quam bj^ geval Ipanfeeren
Op den Haarlemraerdyk,
Daar ik burgers, boeren, heeren,
Grooten, kleinen, arm enryk,
Zag byéén ilaan in het honderd.
Word het* Heeren-logiment
Dogt ik van Jan Rap geplonderdf
Dan kom ik 'er niet omtrent 1
'k Zei dat zou voorwaar niet lyken,
Ligt dat hier de Prins logeert,
Dien het volk nou juift wil kyken ,
't Welk altyd wat nieuws begeert,
'k Vroeg daar op aan een der luiden:
Heer, Monfieur, Sinjeur, of Vriend,
Wat heeft dit hier te beduiden ?
Zeg waar al dit volk toe diend ,
Dat ik hier zie f iaamen rotten ?
Maar die knevel fcheen een geeft
Die met my wat zocht te fpotten,
'k Loof 't is een Poëet geweeil.
Hieris(fprak hy) hy aangekoomeii
De allergrootfte Konirigin,
Daar men ooit van heeft vernomen,
Die neemt hier de kamers in;
Ze is uit Pafos naar dees landen
Met haar Zwaanekoets gereên,
Om twee harten en twee handen
Fluks te ftreng'len inéén.
ÏII. Deel. H h h
Wel
De Woonplaats van de Bruid,
-ocr page 445-4ΐθ Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Wel myn Vriend wat moogt gy praateii.
Riep ik vol verwond'ring uit!
Zal zich Geertruid hand'ljn laaten,
Is de fiere maagd de Bruid!
Ik terftond door 't Volk gedrongen
En gekomen in het huis,
Zag 'er honderd vreugde iprongen.
Met een minnelyk gedruis,
'k Zag het Paar van ijder eeren,
IJder wenfchte 't veel geluk,
ÏJdêr quam hun trouw waardeereii,
In het kort het was 'er druk.
'k Dacht'k moet ook myn pücht betrachten.
Want de Eruip;om is myn Vriend ,
Die ik om zyn' deugd moet achten,
En elks achting wel verdiend,
'k Zal hem dan myn werfch doen weeten
In dit boertig Huuwlyksdicht,
Want dan heb ik my gequeeten
Zo 't behoorde van myn Pligt.
Laat vry de ouden zich vewarmen
Op een itoof of by den haard,
Wittig neemt een Bruid in de armen ^
Die hem beter warmte baart:
Want twee Maagdelyke bouten,
('k Maak my fterk dat ik niet jok)
Warmen meer dan twee vaam houten ^
Zelf van Stevm van der Klok,
>Γ Γ
Nü
m
gedichten. 4i9
Nu zult gy in 't kort ook weeten $
Dat de min beilaatio Vuur^
Volgens t zeggen der Poëeten ^
En dat de eedele Natuur,
Van het Vrouwelyk geilacht is,
Waarom ook dat geeftig goed
Zo vol fchoonbeid en vol kracht is,
Dat de man het minnen moet.
Of men koopt, en of men makelt ^
Of men 't land regeert, of preekt ^
Of men rymt en of men kakelt,
IJder zoekt dat hem ontbreekt.
Princen, Heeren, Burgers, Paapen,
Hoe geleerd, hoe grof en fyn j
Zoeken niet alleen te flaapen :
Maar al eens gekuft te zyn.
Bruigom, die zo zoet koft kaak'len
Van de liefde met uw Bruid,
Gy moogt roepen : ichrik van Maak'ien!
Nu gy zoo'n Partytje fluit.
Wakker dan, en toont kourazie I
't Mak'laars Stokje voor den dag!
Zo gy graag een goe kortasie
Binnen neegen maanden zag»
Neder zal met zoete lonken.
Zich verneed'ren in deez' tyd.
En uw minnevuur doen vonken
Nu gy t'zaam verbonden zyt.
Η h h 2
Μ
Speel-
420 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
Speelnoots gaat de Bruid geleiden,
Daar de Liefde haar verwacht;
Wenfch de Bruid en Bruigom beiden
Een bekoorelyken nacht.
Wenfch hunn' Moeders en hunn' Vrinden,
Alle heil en zegening,
Door deez' zuivre min te vinden.
Die een fterveting ooit ontving;
't Welk beftaat in 't goed genoegen ,
Dat verkreegen wordt door deugd,
'k Zal myn wenfch by de uwe voegen ^
Lieve Speelnoots, zoete jeugd!
Dat de Hemel 't Paar wil geeven
Een gezegend vrolyk leeven..
|(Ι·
ί i
Vereend
te Amfierdam den 3 nan.
Loinvmaand. 17^23.
τ Ε Β.
-ocr page 448-GEDICHTEN. 42 ï
TER BRUILOFTE
van den heere
en J o· ν g k' v h o ü w
'k
J^iefjes, die vereend van zinnen
't Heilig huw'Iyk zult beginnen,
In dees Tang gewenfchcen nacht.
Na de groetenis en zegen ,
Dien gy hebt van elk verkregen,
Wordt dien ook van my verwacht.
Doch ik zal u 't hoofd niet breeken r
Met uw plicht u voor te preeken >
Dien gy zelf van buiten weet.
En van ouwerwetfche dingen
Veel te maaien en te zingen,
Paft geen hedendaags poeër.
H h h 3
-ocr page 449-ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
'k Zal uw ooren niet bedriegen,
Met uw lieflik voor te liegen,
Hoe ik met myn herdersfluit
Haerlems Herderinne reijen
Vrolyk aan den dans kon leijen;
Wj'i die leugen aanftonds ituic.
'k Zal de Bruid geen Kloris lieeten,
Op den trant der veldpoëeten,
Noch vertellen hoe ze in 't woud
Haare Schaapjes pleeg te leiden;
Want men Iaat geen vee meer weiden,
Dat ik weet, hier in den Hout.
Vrage, Wat zult gy dan dichten ?
Antwoord, Dat wat meer zalftichten:
Vrage, zal het waarheid zyn ?
Antwoord, 'tZal 'er wat na zweemen:
Doch ik meen niet lang te teemen;
Want dat paft geen Rethrozyn.
Luiiler dan na dees hiftorie ,
En boud die in uw memorie;
Want ik heb ze zelf gedroomd:
En van pp'étiqiie droomen,
Plag wei eer wat goeds te koomen:
Dichters dfÓomen onbefchroomd.
II'ί
Ci'
'liil
ili'
I·
-ocr page 450-G Ε D I G Η Τ Ε Ν.
Cipris, moeder van de liefde ,
Die 't Heelal het hart doorgriefde
Zag ik met haar zoontje, vlug
Op haar zwaanekoets in 't Spaaren j,.
Met haar minnewichtjes vaaren,
Door degraauwe fteenèbrug ;
Want zy wou Minerva fpreeken,
Die den Hemel was ontwecken,
Wyl ze hier een troon van goud.
Zilverwerk en zydelaaken,
Door haar eedle kunft wou maaken,
Schooner dan ooit was gebouwd ;
Troon die in deez ryke muuren,
Tyd en eeuwen zou verduuren ,
Tot een zegen van de Stad,
Die door kunftig fabrigeeren.
Steekt de waereld in de kleêren.
Voor een overryken fchat.
Moeder riep vrou Venus wichtje.
Let eens op dit icherpe fchichtje,
Wanr ik heb iets fraaijsin d'zin;
Eer wy Vrouw ]Vi in erf, bezoeken.
Moet ik 't Juffertje verkloeken.
Dat gins ftaat, door kracht der min.
Met
424 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
Met liet hy het pyltje vliegen :
Maar hy zag zigzelf bedriegen
Door de koelheid van de maagd,
Die zyn minnepyl niet voelde,
Of op geene liefde doelde»
In het weigren onverfaagt.
'k Zal u daar wel voor betaalen,
En in 't kort revengie baaien,
Riep hy voor dit groot aifront:
'k Zal 'tBEERiNNETjE wel vinden,
En met duizend knoopen binden
Aan het touw van 't Echtverboad.
Fluks ziet hy Minerf verfchynen,
Met haar fchietfpoel en babynen,
Die 't gezelfchap welkom heet.
En om Neefje te tradeeren,
Heete koeken fchaft met peeren ,
Wyl hy zelden kluifjes eet.
li
'Iv
■ 1
hu
UIl,
Meutje riep hy onder 't fchranfen,
'k Zou wel haait myn vel uit danfen.
Zo gramfteurig ben ik tans:
Wil je my uw piek eens leenen
Mer jou helm, ttan zou ik meenen
Heb ik te avond beter kans.
1
! \
G Ε D; I C Η τ Ε -Ν. 4^5
'k Zal eens aan heer J α c ο β vraageii
Of hy met my wil gaan jaagen.
Ik moet op de Β ε ε r ε jagt;
^k Meen 'c Beerinnetje te vangen,
En den. jongeling te langen ^
'c Schoone goude Beerevacht^
Ja fprak de eedle kunilgodinne,
'k Weet hy fmelt door 't vuur der minne.
En hy is dien buit wel waard.
Kolchis mag het vlies bewaaren,
't Goud Beeri?me'vlies aan 't Spaaren ,
Word voor zyne deugd gei}3aard«
Veele Jazons zou men vinden ,
Die 't niet durven onderwinden;
Niets verwint hier dan de deugde
Dienften en ilandvaftig ftryden,
Die ais goud de toetsileen lyden,
Welkers glans het hart verheugd.
Hier op ging hy aanilonts vraagen 5 '
Of heer Ja coB meê wou jaagen
In het Kenn'merlands geweft:
'k Zal ó bloem der jongelingen,
Sprak hy, vol van moed befpringen
't Koillyk gulde Bmmmfi\
III. Deel. I i i Lief-
1525 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
ril';
Liefde maakt.de vryer ftouter,
En hy volgde de kabouter.
Die voor 't Beeremefl ging ilaan.
En zo hart begon te ichellen,
Of hy.'t wou aan itukken bellen.
Zonder weg te willen gaan.
I.
ai
Met ging daar een venfter open,
Daar hy voort is ingekroopen,
En hy riep, hier ben ik nou I
Wil u fluks gevangen ge even
In dit zyde net, geweeven
Op Min er vaas weefgetouw.
Aanitonds raakte de Β ε ε r i ν ν ε
In het net der zuivre minne,
Die tot nog was vry geweeil;
Zy begint haar lief te Ukken,
En met twee verliefde blikken
Toont zy haar vernaegden geeil.
Wakkre J α c ο β kufl: zyn Τ r υ i τ j ε
Als zyn fchat, zyn hart, zyn Pruidje
En zy toont door 't minn^zoet.
Dat zy by geen wreede Beeren
Plagt in Ysland te verkeeren,
Noch in Groenland is gevoed»
"I
Dat
G Ε D ï C Η τ Ε R ; rt7
Dat zy aan het zilver Spaaren,
Met zyn zuivre deugd zal paaren,
Haare zilverblanke deugd,
En met hem gelyk in zeden
't Spoor der liefde zal betreeden.
Welk der oudren hart verheugd.
Dat
Vrouw Minerva hoort den zegen.
Die de liefde heeft verkregen,
Als zy 't bruiloftshuis genaakt;
Zy beloofd de jong getrouwden
Door haar weefkonft te onderhouden ^
Die 'er veel gelukkig maakt.
Ik begon in deeze zaaken
Schielyk uit den droom te ontwaakeHj
Die 'k niet uit te leggen denk;
Wyl zy als de zon zo klaar is,
En ook zonder twyiFel waar is;
Dies ik 'c paar myn heilwenfch fchenk.
Leef gelukkige gepaarde !
Weef uw leevenswebbe op aarde
Met de Schietfpoel van de trouw;
Dat de goude draad van 't leeven
Uitgerekt worde onder 't weeven j
Zonder knoopen van berouw.
I i i a
κ L ΑΝ G Ε N-.D Υ Ε S·
Dat uw Vader en uw Moeder
Dees tot voedfter, die tot hoeder,
Lang veritrekken van uw jeugd;
En de Spruiten uit van Varelen.
Eerlang zyn als fchoone parelen,
In het goud van hunne deugd,.
„ iSf'
è',
Veruni
In Eaerlem den ιγββν.
'■can Sp-okkei-mmnd 172.4..
i
''ii
!:
ΝΛ A-
r Γ
gedichten. 42p
Ν Λ Α G Ε Pv Ε C Η Τ
Ο ρ G. Ε D I S C Η Τ
TER BRUILOF Τ
VAN DEN II Ε ERE
Ε Ν J O Ν G κ V R O υ W Ε
Vergend te Amjlerdam den 21 Aug: lyis.-
iefjes, die nu als twee eng'len
Ziel met ziel inéén zult menglen^,
In het huuwlvks paradys,
G5· hebt flus verheven' dingen
Vaii Poëeten hooren zingen,
Uw' volmaakte min ten prys ;
Tc Zal 't een toontje laager neemen
En ik denk niet lang te teemen:
Maar op \ fpoor van Meeiter Fok
IMet een Naagerecht te komen,
't Welk beitaat in 't kluchtig droomeB
Van een koitlyk hoender hok.
Moog'
i i i 3
-ocr page 457-430 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
■ή
Mooglyk hebt gy wel geleezen,
Hoe Merkurius voor deezen
Met een Haan liep op zyn zy,
En hoe hy dat diertje ftreelde
Wyl 't de wakkerheid verbeeldde,
Van zyn geeft, en iioopvaardy.
lli
^k Zag dien handclgod dan komen , Met zyn fraaije 1 Kantekleer. Welkom, zegt ze, roem der goden! Treedt met my dees' bloemtuin in. Hier zynfpikkels, bruinen, blonden, 'k Heb 'er een die zonder fout, |
En 2iede hiilorie van |
!)Γ
'Ik
I
ϊψ
1 Kantekleer word de Haaa onder de vogelen genaamd,
Reintje de Vos.
G Ε D I C Η Τ Ε Ν. 43 ï
En ze is uit een tuk van hennen.
Die wy voor zo deugdzaam kennen,
Als men ooit aan d' Amilel vindt.
Ze is heel netjes, fchoon en aardig.
En om haare deugden waardig
Van uw beften Haan bemint.
God Merkuur riep: feldreweeken I
Zulk een hen is waard bekeeken.
Zit ze daar niet in dien Hoek?
Ja, fprak Juno, 'k zal ze u geeven :
'Maar uw Haan moet met haarleeven.
Deftig, wakker, vroom en kloek.
Maar
'k Heb hier (riep de koopgod weder)
Eenen Haan zo trouw en teder
In de liefde, en onvermoeijd.
Dat ik u zou durven zwetren,
Dat 'er geen van fchooner veeren
Ooit aan 't Y is uitgebroeijd.,
Tc Heb deez' wakk'ren Haengezonden
Kaar het handelryke Londen,
Daar men fchoone hennen vindt:
Doch hem quam 'er geen te vooren
Dien in 't minft hem kon hekooreny>
Wyl hy fraaijet Hoek bemint..
χ Α Ν :G Έ Ν D γ κ s
Maar ik hoor wel aan zyn kraaijen
Dat hy hier zich in wil draaijen,
En voorwaar hy heeft gelyk.
Liiitig dan myn braave veugel,
Ik geef u den ruimen teugel,
Maak dat uwen yver blyk' I
Dien getrouw, voor al uw léeven,
't Hennetje in uw machtgegeeven.
Van de Huweiyks godin,
Wilt voor haaren welftant waaken.
Dan zult gy de vruchten fmaaken
Van een onbevlekte min.
'k Hoef u tans niét aan te maanen,"
Om in 't kort wat jonge Η α α ν ε ν
Aan te queeken in uw hok,
'k Zal myn yver liefft betoomen:
m
t!l '
',11
43^
Want de nacht begint te koomen,
En gy moet nu haait op itokj
TER
Lieve en welvereende menfchen.
Dien wy/s hemels zegen wenfchen ,
Wakk'reBruidegom, fchoone Bruid!
'k Denk dees droom niet uit te leggen!
Want ik weet niet meer te zeggen,
Dan: hy legt zich zeiven uit.
mm
-ocr page 460-GEDICHTEN. 433
TER Β R U I L O F Τ Ε
VAN den H Ε Ε R Ε
Ε Ν Μ ejüffroüw
____h Liefde die het al bezielt.
Wat adem is gegeeven,
Voor wieo het ailes nederkniek,
Quam op de wolken zvveeven,
Zy iloeghaar oog op 'tbloemrykdal.
Daar 't hoofd der Kenn'meriteden
Haar groette met een bly gefchal.
En uit haar koets zag treden.
Wees welkom , riep de fiere jeugd,
Wees welkom ο godinne!
Ontfonkiler van de zoete vreugd ί
Bezielfter onzer minne!
Wy hebben u met fmart verwacht,
Aan d' oever van het Spaeren,
Alwaar een fiere fchoonheid tracht
Haar vrydom te bewaaren.
κ k k
m. Deel
De
4M' Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
De minnaar munt in deugden uit.
Dat tuig 't Bataaffch Atheenen,
Daar hy de kracht van'theilzaam kruid
Tot artièny (voorheenen
Geleerd uirzyn heer vaders mond , )
Met wakkre profesfooren ^
Heeft nageipoord tot in den grond,
In 't midden der doftoren,
£n door zyn vlyt tot Arts gekroond.
Met Efcukiaps lauwrieren,
Den kranken zyne hulp betoont ,
Naait Haerlems Podaiieren.
Maar ach ! wat baat hem al zyn vlyt,
En wysbeid uit de boeken,
Hy is zyn liev^e vryheid quyt
Waar zal hy kruiden zoeken?
Hy vind in Diofcorides
Of Dodoneus blaêren
Voor zyne quaal geen nutte les,
Daar groeijt geen kruid aan 't Spaeren
Dat zyn gequetite hart geneeit';
Erbarm u dan godinne,
Wy weeten dat gy kruiden leeft
Bequaam voor brand der minne.
Dat 's waar; riep god Kupido uit.
Wat baat het lammenteeren ,
Ik weet voor hem een liefde kruid
Dat zal ik hem vereeren.
GEDICHTEN
'k Vlieg na de ban van Te τ te r ο
Knaphandig op een üroping,
Daar heeft Merkuur de hemelboo,
Een willige verkooping
Van opgewasfchen Ε ε κ ε ν η ο υ τ,
'k Zal daar een tak van brengen,
Die'toogmetluil envreugd aanfchoiiwt
En haare blaadren mengen
Met zap van ongeveinsde min,
Om 't kookend bloed te koelen;
Neemt myn patiënt dat aanftonds in
Hy zal verandring voelen.
Want fap van Ε ekenhout is beft
Voor hem en zyne qualen,
Ik weet het is probatem eil
En zal het aanftonds haaien.
Hier op heeft hy de lieve maagd
Uit Eekhouts ilam geiproten,
Met zyn gezwinde boog belaagd,
En in 'het hart gefcbooten.
Zie daar vereer ik u een ipruit
Fris groen en uitgeleezen ,
Hier is heer Te τ ter ο het kruid
Het welk u kan geneezen.
Waardeer (dus iprakde god der min)
Waardeer 't geen wyu fchenken.
Neem Eekhouts fap met kusjes in
Dan zal geen brand u krenken.
Κ k k 2
De
ρ. LANGENDYKS
De jeugd van Haarlem roept vaft uit
O Nimphen van het Spaeren,
Zet nu de Bruidegom en Bruid
Den bloemkrans op de haeren 1
De liefde mengel ziel met ziel,
En doet twee harten branden.
Dat elk voor 't outer nederkniel
Met faamgevlochte handen,
Ten zegen van het trouwverbond,
Ten zegen hunner Maagen,
Ten vreugd van die met hart en mond
Hun Stammen achting draagen;
Hun Stammen die in Haarlems wal
In overouden jaaren
Geroemd door deugdenoveral.
Bemind en dierbaar waaren.
De hemel geef dat TE TXRoosftam
Op't Eekhout weelig bloeije,
En door hun zuivre minnevlam
Een bofch van Ε ε ken groeijen.
Een bofch den hemel toegewyd,
In welkers lieiiyk lommer.
Het deftig maagfchap zieh verblyd
En vreugd fchept zonder kommer j,
Tot dat de Hemel hen geleid
Ter bruiloft in de onfterflylAeid,,
Vereend te Hacrlem.
den lo Atig: 17-3 4
PUNT.
υ Ν τ - S Ν Ε L
Ε Ν
-ocr page 465-et
Τ :·, ν. ν
......r II J"
'T
f ι
■ν '' ii-
Ή
-ocr page 466-GEDICHTE Ν. '' 439
VAN EEN
Ak zal myn Text en Preek tans in drie deelen deelen ^
En de onderdeelen doen vervolgen zo 't behoort:
Ik zal 't Hebreeus en Grieks verldaaren woord voor woord,
2o kort-, zo bondig, dat het niemand zal verveelen.
De uitbreiding, welgepail:, zal keurige ooren iïreelen,
Zo net zo klaar ter zaak , dat zy het hart bekoort;
Ik zal de gruuwlen van de zonden, loort voor foort
Beftraffen, en aldus de breuk van Sion heelen.
Ρ R
Ik zal voor Wysgeer op den Preêkiloel zelden φεοΐεη;
'k Zal denken waar ik ftaa; opdat ik niet verdool.
Gods Wüord paft op den ftoel: Natuurkunde in het fchooL
Ik zal'in Kerk en Staat geen twift noch oproer teelen.
jj Elk wagt met aandacht na 't ven olg van dat tk zal.
Maar let men op den zin, dan zegt hy niemendal.
ψ
MR. , ] α μ 'S εν MR. κ R Α F Τ,
τ \ν Ε Ε Ρ Α R L Ε Μ Ε Ν Τ S Η Ε Ε R Ε Ν.
Gaat gy na Paulus kerk ? vroeg Jam's aan meeiler Kraft:
Neen , φrak zyn vriend , daar word na 't Parlement geblaft·
Gaa dan maar mêe zei Jam's, gy hebt nu niets te vreezen·
Daar zal een Engel van Lao^cea weezen.
OP EEN
liOFPREDIKEPv
Β Y EEN D U I Τ S C Η PRINS.
Een leeraar iprak op 't Bal een hoveling dus aan:
Och ! zag men in het bof den grooten Paulus ilaan,
Die nimmer heeft gedanft; hy zou den dans verdoemen,
En dit geen Ghriiten fpel: maar 't fpel van Baal noemen-
Het antwoord was: Helaas zo hier de apoilel ilond,
En u in't midden van die ydelheden vond,
Hy trok u uit het hof. Zyn ernft zou u verleeren,
Hierdaaglyksby denDifch myn Prins den mond tefmeeren.
ERNSTIGE ί.ΛΑΟ. ΑΛΝ EËN AL TE
Myn vriend gy zyt geleerd, en machtig in defchriften:
Maar niet te machtig in 't beteuglen uwer driften :
Leer, leer zachtmoedig zyn, denk dat hy niets beilraft,
Die groote lamm'ren byt, en na de kleine blaft:
Dat tergt het hart tot wraak, en wraak is immers zonden?
Eiblyf een herder, laat het blaf^'n aan de honden,
O Ρ
-ocr page 468-gedichten. 44ï
OP HET
VRUCHTELOOS Ρ R Ε D I Κ Ε Ν
- τ Ε G Ε Ν D Ε κ Ε R Μ I S
Gy \vilt de kermis vreugd (myn Leeraar) doen vertrekken.
Ik prys uw yver : maar gy predikt tegen gekken.
Ach is de waereld niet een markt vol ydelheid,
„ Daar Demokriet om lacht, daar Herakliet om fchreiji?
Vermoeij u niet te veel met vruchteloos te fpreeken.
De kermiszotheid danft, en laat de wysheid preeken.
ADVERTENTIE, in de Haagfe Courant
13 Jpril 1750.
PFbrd geadverteerd aan alle Heer en en Liefhebbers, dat Hans Michel
Van Hannov^er is overgekomen ^ met e-en party Geleerde Goudvinken loe/-
ie verfcheiden Deuntjes fluiten, in 't geeftelyk en iveereldlyk, Hy is te
bevragen op het Spuij in de gezonden Broeder.
Hans Michel Goudvink, van Hanover,
Profesibr in de vogelkunil.
Brengt zeer geleerde vinken over.
En vraagt een ijder om de gunft:
Zy doen hun fternmen lieflyk klinken,
Zy fluiten deuntjes, grof, en fyn,
III. Deel, Lil Hy
442 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
Hy heeft veel geeftelyke vinken,
En vinken die ook waerelds zyn:
Hy hoeft zo niet als andere Poepen,
Met vogelkorven op zyn naars,
Koop ! Koop! kanariekoop! te roepen;
Zyn kunil is al iets wonderbaars.
Zo Her Hans Michel kon beiluiten,
INa Leiden met zyn fchool te gaan.
Om daar een vink-Confert te fluiten.
Men nam hem voor Hoogleeraar aan:
My dunkt hy moeft daar heenen fpringen,
Daar worden de ProfeiTors ryk,
Die jonge Spreeuwen leeren zingen
In 't geefrelyk en waereldlyk.
AAN EEN VADER
DIE ZYN Ζ O O Ν O Ρ ZOCHT.
Zoektgy, als Saul, na uw ezel by Profeeten?
Dat's mis papa, hy zit in 't midden derPoeeten,
Daar blaaft hy op de Lier als Marfias in 't wild.
Haal 't arme beeit op ftal, eer dat het word gevild 1
OP
GEDICHTE Ν. '' 443
OPEEN
R Y Μ Ε L Α Λ Pv van B L Y S P E L L E N,
Die om een vaers onder zyn portret verzoet.
^ïein Halfmal liet aldus zyn vieze tronie drukken,
Die fpel op ipel purgeert, en danfen wil op krukken;
Die tuiïchen malen vroed, door ydlen waan verblind;
Geen Blyfpel, Franfch of Duitich , zo fraaij als 't zyne vind»
Wat dunkt 'er Plautus van? wat zeggen de Poeeten?
De gekskap iykt het: maar de bellen zyn vergeeten.
OP DE AF BEELDING VAN
Dr. Τ Η E O F R Α S Τ E S Ρ Α R Α C E L S U S,
VINDER VAN DE LAPIS Ρ Η I L O S O Ρ Η O R U M.
Dit 's Dockter Paracels,
Zyn neus is als een els
Om pillen mê te pikken.
Hy heeft geen nood van (tikken;
Ontvliegt zyn geeft den mond,
Dan doethy hem terftond
Door 't neusgat wederkeeren j
Dus vond hy't diiteleeren.
Onnozele Alchimift,
Die geld en tyd verquift;
Indien gy goud wilt vinden,
Hangt Flesjes aan zyn fnuit,
Daar druipt de Lapis uit,
Voor Filozooffche vrinden,
L 1 ï 2 OP
m
v!
m
■J
444 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
ΟΡ DE AFBEE^^LDING VAN
dr. β α l τ η α S Α pv b e κ κ ε r.
Pleeg Heeroom met zyii quail de nikkers te veriagen r
Dat was maar vooreen tyd; elk kroop weer in zyn nei!:.
Maar wie een middel zoekt om ze eeuwig weg te jaagen,
Koop Bekkers toverboek en Print. Probatem eil.
Wie Bekkers weezen ziet, beftaande in neus en ooren,
Begrj'pt dat hy tot ichrik der fpooken is gebooren.
Vind Heerom dan geen baat door wyquail of het kruis,
liy hang dit bakkes als een molykin zyn huis.
II
I
κ
ANDER S;
Had Baltbazar geleefd in 't kluis by fint Antbmii,
Daar qmnigeen fpook Giiitrentuitfchrik voor zulkentrooni
1
|r<i-
■Ïi
Q UI Ν Κ S L Λ Cr V A neen H O F Ν Α R.
Een vorfi van Saxen l]:)rak aldus zyn hofnar aan :
De Jooden hebben in een brief ons doen vertoonen
Om binnen Leipzig vry te handlen en te woonen.
Wat denkt de nar bier van? zou i^'èr toe verilaan?
Ja iprak de fchalk, neem ook wat Turken zo zy'twenfcheiij
Dan heeft men alles hier, behalven Chriften menichen.
SNEI'·
-ocr page 472-G Ε Ö ί C Η Τ Ε Ν.
S Ν" Ε L Α Ν" Τ W Ο Ο iL' D VA Ν
S Α Μ S Ο Ν ρ I G Ν Α Τ Ε L L Ι
Die klein Ώαη per/pon, moMr dapper mis:
é Samfon rprak een heer , mogt'gy in 't veld verfchynen
Uw arm veriloeg miiTGhien een honderd Filifteinen!
Hoe, honderd fprak hy vriend? 'k denk dat g,v duizend meent:
Dat zal ik doen zo gy me uw liaekebeenen leent.
BROER Κ Ν Ε LΙS
I Ν Ζ Υ Ν Ρ REE Κ G' Ε S Τ U I Τ.
De nikker , riep Paap Kees, moet my van iloel af haaien ^
Indien ik niet bewys dat al de Geuzen dwaalen.
Met komt in 't kerkportaal , een fchoorfteenveeger ftaan.
De paap begon van fchrik - terftond een kruis te ilaan,
En riep 'k bezweerje! 'kwil myη hoofd met u nietbreeken.
445
mm.
Ik zeg nog eens blyf uit de kerk!
Hoe zou een menfch geen woord uit korswil mogen ipreeken.
Of gykomtaanftonds al te werk?.
KRAN-
L· i 1 3
-ocr page 473-ρ. LANGENDYKS
Κ R A Ν Κ Ε Ν Τ Ρν Ο Ο S Τ.
Een dorppaap zag een boer met Potegreuze beenen,
En iprak, myn lieve Kees, ik kan u niet zien weenen:
Kom by my in de kerk, dan zalf ik licht uw' wond
Met balsem giliats, gedropen uit myn mond.
Och Heeroom, fprakdeboer, ik ken zo verniet loopen
Maar iluurtse met demaaijt, ik wil zegaeren koopen.
Myn balsem, iprak de paap, beftaat alleen in trooll:.
Is 'tangdersniet, zei Kees, dan roepikmeefterJooft.
S C 11 Α D Ε L γ κ GE W Α S
I Ν
Ζ Ε Κ Ε REN TUI Ν
Ikftond in Hyig ooms tuin, die heerlyk was aan 'tbloeijen.
Hyfprak: ik dank den Heer die ons zo veel belooft!
Ik laat in mynen hof geenfchadelyk onkruid groeijen.
'k Zei vrind hiergroeijt een kruid dat ziet gy over't hoofd
't Zit diep geworteld, en gy dient het uit te roeijen.
Waar is het, fprakdeman: 'k zei daar gy gaat en itaat.
Men noemt het gierigheid, de wortel van al 't quaad.
EEN
-ocr page 474-D I C Η Τ. ER 447
EEN
KERMIS TE GAAN
Een Jongen iprak befchroomd alóus zyn' vader aan:
Ach! mogt ik, als 't u belieft, meê na de kermis gaan?
ÏVjyn neefjes ftaan gereed: de man zei; 't mag niet weezen
Gy moet hier ilil in huis de Katechismns leezen.,
Denk wat heeft Salomon gezeid,, ·
De waereld is maar ydeiheid , V;
Een op gefmiikte pop, waar voor de jeugd moet vreezen.
Ja, iprak de jongen, dat zei Salomon miiTchien
Na dathy honderdmaal de kermis .had gezien.
T·
X
De o ν g ε v α α r l υ κ s τέ
vooreenstudent.
Myn zoon moet Advocaat, Döktöor of Leeraar zyn:
Ei geef my goeden raad. waar moet hy toe Studeren ?
Wierd hy Doktoor, myn vriend, hy hielp naar allen fchyn
Veel' menfchen om den hals door laatenen kliiteren:
Indien hy leeraar word, en naar zyn leer niet doet,
Is hy een herder die zyn fchaapjcs niet kan leeren.
Zei, broeder, 'k merk gy zyt watteder van gemoed
Laat hem als Advokaat de Ichaapjes liever fcheeren.
O ρ
-ocr page 475-44S Ρ.' LA Ν G Ε Ν D Υ Κ S
OP HET Ν I S υ W
R
G
Ε
L
Ο
IN ΏΕ KERK DER RE MO ΝSTRJΝΤΕ Ν TE JMSTER-
DAM, DylT IN DEN BEGINNE DOOR DE STRJ3Ï-
HEID FAN HET WERK FAN ZELF
GELUID GAF.
'tN ieuw Orgel , om 't gehoor te ilreelèn,
In de Armidanfche kerk gezet,
Begon van zelf vry luid te ipeelen,
En dat in 't midden van 't gebed.
Hoe wat is dit ? vioeg een der heeren;
Een ander antwoordd': houd u ftil.
Het volgt het grondftuk dat wy leeren :
Dit Orgel heeft een vrye wil.
. EEN Ρ R Ε Ε Κ Ε R Τ -E G Ε Ν EEN. Ρ Ο Ε Ε Τ.
. . C i. .Λ,' , , ,
Uw Rymkunfi: is een kunft gèlyk het beulingiloppen,
Dat is een vaers vol zins, tot haritens toe, te proppen.
Α Ν IMV O Ό R D V Α Ν D Ε Ν Ρ O Ε Ε Τ.
Uw Preekkunft is een kunft gelyk het gouddraat trekken
Dat is een korte text heel lang en fyn te rekken.
IETS
-ocr page 476-gedichten. 44ï
iets Anders»
Twee haspelden op ilraat: maar ilonden eindlyk pal.
"k Wyk voor geen gek, iprak de een ; de wyfte zeide, ik al.
OP DEN
EED
R
V
E.
Terwyl de Vorilen Vreede maaken,
Vindt elk weêr'tzyne binnen Aaken:
Maar eifcht een boer zyn goed en bloed;
Verklaar ons waar hy 't zoeken moet ?
Een boer begrypt wel, zonder boeken.
Dat hy vergeeffch zyn goed zou zoeken:
Dit recht is eigen aan den heer:
Hy eifcht door 't zwaerd het zyne wêer:
Maar 't Privilegie van de boeren
Is geeven; en de bek te ihoeren.
Dat is een Koningklyke wet,
Die Nimroth al heeft in gezet;
Wierd die veranderd binnen Aaken,
Men vond geen eind aan 't Vreedemaaken,
Men vocht wel tot den Jongiten dag
Eer elke boer het zyne zag.
III. Deel. M m m
ON-
450 Ρ. L Α Ν G Ε TM D Υ Κ S ■
onder de pp.ent van
JAN Κ L Α Α S Ζ Ε Ν
ε ν
S Α Ε R Τ J Ε . J Α Ν S,
DOOR
KORNELIS TROOST.
Zo! darde Saartjejans, zo! zo! waar wil dat heen?
Ki7gt Reinier Adriaans van u een blaauwe fcheen ?
Die zo krachtdadig door zyn geeft wierd voortgedreven;
Om deeze Waereld eens vruchtbaarlyk te beleeven.
Ei zie hoe beeft de knecht 1 ei kies hem tot portuur ;
Een drooge takkeboich vat immers aanftonds vuur.
op een kunstprent verbeeldende
S c Α R ^ Λ Μ O Ε
die met een kat vecht.
Dit is de Ridder Scaramoes,
Die in Duel vocht met zyn Poes,
Die zonder eenige cer'monie.
Een Paskaart reikende op zyn tronie.
Hy vroeg den kunftenaarSanfon,
Of hy zo net wel teiknen kon»
Neen,
-ocr page 478-GEDICHTE Ν. '' 451
Neen , iprakhy, neen Monfieur de ft.ter ?
Dat laat ik over aan uw kater.
A^oila! monfieur, riep Scaramoe s,
Wat kaartemaaker is myn poes!
'k Zal't beesje nadeLouvre zenden,
Om 's konings Atlas te volenden.
Dan fnydt Audran in 't tytelblad,
San ion, de Lisie , met myn kar.
op EEN PRENT VAN ARLEQUIN
Μ ε τ ρ I Ε R O τ IN D υ ë L VECHTENDE.
Dit 's Arlequin Frepon,
Die pour Louis Bourbon
Mooij dans mooij fpeulenkon,
Enfekte met de fable.
Ham fcherm de m e t Pierot,
Als ridder Donquichot,
Zo raakte hykappot.
Nu danil hy pour Ie Diable.
EEN GASKONNADE
Een arm verwaand Gaskon, in Amiterdam verfchenen,
Stond fclireijend voor'tftadhuis. Men vroeg hoe zyt gy mal?
Ontroerd u dit gezicht? Ja fprak hy, ik moet weenen.
Zo net gelykr dit huis myn vaders paerdeilal.
Indien ik in myn land weêr mocht aan't bouwen raaken.
Zou ik de italdeur wat aanzienelyker maaken.
Μ m ra 2 EEN
-ocr page 479-45S Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
EEN ANDERE,
Als koning Lodewyk een Veldtocht had gedaan
Beloofde hy een prys van duizend goude kroonen
Voor 't kortfte lofdicht, dat hem iemand zouvertoonen.
Eik fcherpte zyn vernuft en ving den Dichtilryd aan.
Een grootGaskons Poëet, die diep ftond in gedachten,
Wierd van den vorft gevraagd: waar lant gyons na wachten?
Toon ook, ais anderen, uw' werken vanvernufr.
Ach: iprak hy, groote vorit, myn geeft is alsverfuft.
Hoe duizend kroonen maar, voor zulken groeten glorieI
5, 't Maakt nog geen ftui^^er uit voor elke hoofd viktorie
„ Die uwe Majefteit in Neêrland heeft gehad.
Door deez twee regels ilreek Gaskon diea ryken fchat.
li
SNELLE Gx\SKONA.DE AAN
Η Ε Ν R Γ Κ D Ε GROOTE
KONING VAN V R Α Ν Κ R y Κ.
De Franfche koning die een fnorker had vernomen.
Riep uit het venfter dat hy voort by hem moeit komen.
Hy quam. de koning fprak: fa ! gaskoneer, myn zoon!
Hy riep, ik doe 't niet, Sire, al bood gy my uw kroon!
e.p
-ocr page 480-GEDICHTE
OP EEN
Ε
F
R
ALS EEN AMaZOON GEKLEED,
v ε r s c η y ν ε ν d ε
ο ρ Η Ε τ
ITALIAANSCH THEATER.
Pierot ontmoette een Amazoon,
En fprak, wat is dat fchepfel fchoon!
Is 't man of vrouw? of geen van beiden?
Ik kan 'taan 't kleed niet onderfcheiden.-
Het lokt ons tot een minneilryd ;
lyiaar 'k doe 't niet; 'k waar myn leeven quyt,
Zw3 g, maak niet dat die fchoone bloozCj
Sprak Arlequin : 'k verdraag geen ipot.
'tJs Dulcinea van Toboze,
En ik ben ridder Donquichot.
Goed zei Pieró, 'k zal haar niet moeijen p.
Ik wil uw Sanche Pange zyn.
Gy kunt voor my wat Graauwtjes broeijen.
Voila! dat'sbon, iprakArlequin.
Μ m m 3,
-ocr page 481-i
.454 . P. X Α Ν G Ε N' D Y Κ S^
α ε ν ε ε ν
Τ Υ D V Α Ε R S DICHTE R.
Als gy een tydvaers dicht, en op uw nagels byt.
Dan peinil gy op den zin , en letters van den tyd:
Maar raaken maat en rym; met tyd en zin^ in roeren,
Dan weet gy in geen week twee regels uit te voeren;
Baart Lammerts Zanggodin dan lamme Poezy;
Voort gaat het op de Pers , dan na de Kommeny.
Α Λ Ν DEN ZELFDEN
Bekruipt u eens de luft, laat dan voor keurige ooren',
Een tydvaers van den tydi wanneer gy gekwierd, hooren·
Kt
OPEEN
Β Λ R Β I Ε Pv S Κ Ν Ε C Η Τ.
Hy leert de Chirurgie, volkomen op, dat leertie;
Hy fcheert de menichen zagt en zindelyk datfcheertie;
Hy laat my zagt en fnel, als hy my laat, dat laatie;
Hy praat altyd wat nieuws, als hy my icheert, dat praatie;
Hy zoent zyn meeiters meid, en doed nog meer, dat doede;
Zo dat de vroome koegt haar trouwen moet, dat moetic;
Hy zeid; 'k hen nog tejong: 'k moet eerftmyn proef doen,zeid-
Zo Griet niet wachten wil, fcheid hy 'er uit, dat fcheidtie. (ti^
een
m
■ ï I
'fi
f ·
il
GEDICHTEN. 455
EEN ONVERNOEGDE WEVER.
Een weever bracht zyn Baas een i]echt;e ketting 't huis,
En zei, myn kop loopt om , van dat verfjerd gepluis.
'k Denk dat ze een redery vanipinrag gaan beginnen;
Want zulke fyne Zy kan nooit een Zywurm fpiniien.
Ja,iprakde Baas, myn vriend, het is een booze tyd!
De Zy is duur en fiegt, en 'kraak geen iloiFen quyt.
'k Hoop dat bet beetren zal, elk moet wat helpen draagen.
Dat bruid me niet zei Jan, 'k zal om een huur gaan vraagen,
Λ1 voer ik na de maan. De Eaas iprak blyf maar hier.
Neem, volgens Salomon, een lesje van de mier.
Ja Salomon , zei Jan , had nooit die les gegeeven;
Had hy hier Trajumfant voor Smoufen moeten weeven,
Myn vriend is Domine, Doktoor, en Apotheker;
Beii ik dan met dien Man naar ziel en lyf niet zeker ?
Wie op een Menfch betrouwd iteunt op een ilaf van riet.
Vertrouw hem uw geheim: maar ziel noch lichaam niet..
O ρ
-ocr page 483-4<54 Ρ. L Λ Ν G Ε Ν D Υ Κ S
ΟΡ EEN KRUTER INDE ^FJNDELJNG yJN GORT
ge naamd om dat hy dit ivoood altyd in zyn mond had
en zyn geld Gort noemde.
Jan Gort die eertyds Jong en vlug
Sint Andries kruis 1 droeg op zyn rug ^
S choon hy geen ridder is geflagen;
Zet nu zyn Gortpot op zyn waagen,
En kruijtze zonder veel gedruis
De keuken in, in't Mannnenhuis.
Zyn overig Gort zet hy op renten.
Nu eet hy mooglyk Gort met krenten ..
Tot dat de dood hem, hoop ik, kruijd
Den Hemel in, 't Oudmanhuis uit,
* lietHennepzeel.
Dit owji'aar bevonden zynde, kreeg de Ferhaaler, die ook een vatn
op zekere ftraadoopers verzocht had, dit vaenje.
^kBedank u vriend de makelaar.
Jou wifijewasjes kakelaar.
Kom my eens weer om vaersjes bruien,
't Zy op Jan Gort, of op Jan * Uijen,
Straatsvaerder op het fchip de zalm;
'k Zal dan uit wraak door Kees den tahi)
U, en uw wyf zo laaten plaagen ,
Met koek en neuten alle dagen ,
Dat ge altyd moet op fchildwacht ftaan,
En hem van deur en veniler flaan,
Kom my niet meer van vaersjes ipreeken,
Maar gaa Jan Gort vergiiïhis fmeeken.
ΐη»
Die
GEDICHTEN 45?
Die ik dit volgend vaers vereer,
Tot recreatie van zyn eer.
Folgens beter Berigt.
De Ridder van Sint Andrieskruis.
Jan Gort, is niet in 't Mannenhuis.
Jan Gort vertrouwt geen Gort op renten.
Hy eet wel gort. maar zonder krenten.
Hy telt de Gorten dien by ipa-art -
Liefil zelf in 't hoekje van den haarK.
En niemant zal zyn Gorcpot kruijea.
Voor dat de dood hem uit komtJiitjen^
17.'
een' d;e,ugdib.e^?ki
V O O R Β Ε E L
Oom Jooit leeft fober en Godtvruchtig.
(De Waereld is te los en kluchtig)
fiy maakt van de ydie pracht geen werk.
Hy zit in huis of in de kerk.
En houdt het Mensdom voor bedurven.
Hy zuchr , hy treurt, en is ontfteld.
Hyis de Waereld afgeiturven,
En zoekt voortaan alleen maar geld,.
IIL Deel.
GRAF-
Ν η Ώ.
ρ. „L Α N;G Ε Ν. D γ κ S
GRAFSCHRIFT
OP EEN
SPAANSCHEN
Hier legt een Doktor koud als Lood;
Die meefterknegt was van den Dood,
De zieken dien hy niet kon redden,
Zyn opgefprongen uit hunn' bedden ,
En volgden 't lyk tot aan het graf,
Daer elk zyn dranken overgaf.
En riepen met hun tien of elven
Slok op den brui, en help u zelven.
BOERTIGE
BESCHRY VING
VAN DEN
AMSTERDAMSCHEN
En het vertoonen van
ARAN EN TITUS,.
if'l-
il
i
L Α Ν G Ε Ν D γ li S
33c Rederaikers zei je ook» by geval, hier zienr
ó Hier zei, by geval, ien raere klucht gefchien.
Ze hebben op deuz' plaets itellaezies laeten maeken,'
Daer zei je , by geval, op zien de raerfte fnaeken
Van 't hiele Dorp, hiel mooij eklied in klinkklaer goud,
In Steê ehuurd; en al de pruiken van den Schout
En 't Heerfchip, fommige mit zakjes en mit knoopen^
Die hebben ze geliend; daer zeilen ze meê loopen
Op die itellaezies, by geval, zo 'r zeggen is.
Dat zei hiel mooij zyn, Kees, dat hou ik veur gewis.
Kees.
Wel jae, zo 't zeggen is, zo zeilen ze vertoonen
Van AERAN en zen Moêr.
Dat mien ik by te woonen;
Wangt zie, veritae je, ik heb dat iens ezien in Steêj
Mit ongze Maertje, toen ik nae de Kormis reê.
Was't mooij Jaep?
Jaap.
Jae 't was mooij, veriÏae je, om an te kyken '7·
Het Kooredangfers Spul mot daer de vlag veur ftryken.^
Wel, Jaep , vertel me dan iens, by geval, hoe 't gaet,
Wangt ik ken merken datje't in den grongd verflaet.
Jaap.
Ik V.OU dat Maeretje hier bok'was, goeje Vaertje,
Dan zou ik 't allegaer vertellen op een haertje
Maer 'k zei het even wel zo goed doen als ik kan.
Μοοΐ-
;
\ I
G Ε D I C Η Τ Ε Ν. 4^3
Hoor: 'k quam in Amfterdam mit ongze Maeretje an,
Ed zag daer, b}^ geval, ien hoope Menfchenloopen,
Verftaej.e, deur ien poort, en, vat je't, die was open.
Het was ien huis, zo mooij as van den Domenee,
Of dat van ongzen Schout; en weet je wet ik deê?
ik vroeg de Mannetjes, die daer op fchildwacht ilongen,
Wet daer te doen was, dat de Lui mekaêr zo drongen:
Is, zaai ik, dat ien kerk? Neen, zaai dieKarmenaet
Dit is de Kommeny. Wel zaai ik, befte maat.
Dan zeilen ze mifchien hier itrakje-s Boelhuis houwen.
Of zei de Vrouw, die in de Kommeny weunt, trouwen?
Neen, zaai die, 'k merk het wel, je weet niet van dezaek;
Het is ien Spul, daer in gehuild wordt tot vermaek:
Ien wongder ftichtlyk Spul, bequaam om uit te leeren.
'k Vroeg of't zo mooi wel was als 't dangfen van de beeren?
Hy lachte me wat uit, zo drae as ik dat zaai.
Ien angder zaai, wel Maet, dat Spul is wongder fraaij.
'k Vroeg hoe veul dat ik op de befte plek moil geeven ?
Hy zaai ien Gulden, 'k Docht ik heb noch van men leeven
2o veul, verftae je, niet verkeeken in ien ipul,
Maer dut zei evenwel wet mooijs zyn, en gien prul:
lens weelde is altyd ook gien armoe: ik zei 't iens kyken s
Wangt by de boeren ben ik'mee ien van deryken.
Ik gaf twie Gulden, veur me Marietje en veur my.
En daer mee douwden we nae 't Spul toe, zy an zy:
Daer gingen we toen mit ons gat op kuffens zitten
As Burgemieilers; 'k docht om graeven nog om ipitten.
Κ ε ε s.
-ocr page 489-4^2 F, L Α Ν G Ε Ν D γ li S
De Rederaikers zei je ook by geval, hier zienr
O Hier zei, by geval, ien raere klucht gefchien.
Ze hebben op deuz'plaets ftellaezies laeten maeken»
Daer zei je , by geval, op zien de raerfte fnaeken
Van 't hiele Dorp, hiel mooij eklied in klinkklaer goud,
In Sreê ehuurd; en al de pruiken van den Schout
En 't Heerfchip, fommige mit zakjes en mit knoopen ^
Die hebben ze geliend; daer zeilen ze meê loopen
Op die ftellaezies, by geval, zo 't zeggen is.
Dat zei hiel mooij zyn, Kees, dat hou ik veur gewisv
Kees.
Wel jae, zo 't zeggen is, zo zeilen ze vertoonen
Van AERAN en zen Moêr.
Jaap.
Dat mien ik by te woonen;
Wangt zie, verftae je, ik heb dat iens ezien in Steê^
Mit ongze Maertje., toen ik nae de Kormis reê.
Was't mooij Jaep ?
Jaap,
Jae 't was mooij, verftae je, om an te kyken ;
Het Kooredangfers Spul mot daer de vlag veur ftryken.-
Wel, Jaep , vertel me dan iens, by geval, hoe'tgaet,
Wangt ik ken merken datje 't in den grongd yerftaet.
Jaap
ïk wou dat Maeretje hier bok'was, goeje Vaertje,
Dan zou ik 't allegaer veriellen op een haertje
Maer 'k zei het even wel zo goed doen als ik kan.
liöori
-ocr page 490-G Ε D. I C' Η Τ Ε Ν. 4^3
Hoor: 'k quani in Aniilerdam init ongze Maeretje an,
En zag daer, by geval, ien hoope Menfchenloopen,
Verilaeje, deur ien poort, en, vat je't, die was open.
Het was ien huis, zo mooij as van den Domenee,
Of dat van ongzen Schout; en weet je wet ik deê?
ik vroeg de Mannetjes, die daer op fchildwacht ilongen,
Wet daer te doen was, dat de Lui niekaêr zo drongen:
Is, zaai ik, dat ien kerk? Neen, zaai dieKarmenaet
Dit is de Kommeny. Wel zaai ik, beile maat,
Dan zeilen ze mifchien hier ilrakjes Boelhuis houwen.
Of zei de Vrouw, die in de Kommeny weuiit, trouwen?
Neen, zaai die, 'k merk het wel, je weet niet van dezaek;
Het is ien Spul, daer in gehuild wordt tot vermaek:
Ien wongder ftichtlyk Spul, bequaam om uit te leeren.
'k Vroeg of't zo mooi wel was als 't dangfen van de beeren?
Hy lachte me wat uit, zo drae as ik dat zaai.
Ien angder zaai, wel Maet, dat Spul is wongderfraaij.
'k Vroeg hoe veul dat ik op de befte plek moil geeven?
Hy zaai ien Gulden, 'k Docht ik heb noch van men leeveii
Zo veul, verftae je, niet verkeeken in ien fpul,
Maer dut zei evenwel wet mooijs zyn, en gien prul:
lens weelde is altyd ook gien armoe: ik zei 't iens kyken ^
Wangt by de boeren ben ik'mee ien van deryken.
Ik gaf twie Gulden, veur me Marietje en veur my.
En daer raeê douwden we nae 't Spul toe, zy an zy:
Daer gingen we toen mit ons gat op kuffens zitten
As Burgemiefters; 'k docht om graeven nog om fpitten-
Κ ε ε s.
-ocr page 491-4<54 Ρ. L Λ Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Wet zag je daer toen, Jaap ?
Wel hongderd JuiFers mit heur halve prammen bloot.
Κ H Ε S.
Wat docht je toen wel, Jaep?
jaap,
Ik had wel hooren zeggei^
Dat ze in het Speulhuis ook zo vlaais op taefel leggen;
En''k docht hier zyn wy, by geval, nou in zo 'n huls.
Mit ipeulden ze op de veel: toen docht ik dat's nietplnis?
Nou loof ik zekerlyk zei al dat goedje dangfen :
Maar an men zy' zat juift ien van de grootfte hangfen>
Die onderechtte me de zaaken net van pas,
En zaai me dat ik hier niet in een Mothtiis was,
Maar dat de ryke Lui nou duske mode hadden.
Ik kreeg men Maeretje toen aenftongs by de kladden ^
En zaai, haal jy dan ook jou prammen veur den dag^
As deuze JuiTers, vyangt we zyn in ien gelag:
-'k Ben op jou priimmen al zo grootifch as deuze Jonkers
Op heur Ini Maaisjes, cn ik lach iens mit die pronkers.,
Maer Maertje wou niet.
κ Ε Γ, S,
Was daar angders niet te zien?
J α λ ρ.
Wel jaCj 20'r zeggen was, zou daer wet raers gefchien.
Daar hoiig ien eenzvv'art^ doek, zo bried as deftellaezi^S
Wil er op ien Doofpot ftoiig,. en ook twiejampottaezies
ivs'
-ocr page 492-G Ε D 1 C li Τ .Ε Ν. 465
De ien, die Neef Teun hiet, ('k loof 't is al ien ouwe Sangt)
Reê op ien Walvifch mit ien hoóijvork in zen liangd.
En de angder hiet Malkuur, zo as ik hoorde praeten.
ïk dQcht ze zeilen iirak die kaerels fpreeken laeten.
Of kuniljes laeten doen. Mit vielen 'er terilongd
Vyf Kerrikkroonen, hiel vol kaerfen , nae de grongd :
Daer quam ien kaerel om die kaerfen op te fteeken,
Puur of't dekofter v/as, en dat ze zouwen preeken;
'k Zocht nae den preekftoel, nvaer dien kreeg ik niet in 'ΐ oog
De kaerfen gongen toen van zelf weêr nae om hoog,
En toen de kaerels mit de doofpot.
Kees.
Wette zaekea l
Jaap.
Jae alles zongder hand of vinger an te raeken.
Kees,
Was't fpul toen uit Jaep?
J Α Α Ρ.
Neen, wel Keesje bin je mal;
Toen quam het mooij noch an, in 't ierft was 't niemendal.
Daer zat ien kaerel op ien gouwen bolderwaegen,
Zo mooi eklied, as ik noch van men levendaegen
Gien dykgraef heb ezien of welleboren man :
Hy had gien paerden veur zen waegen , maer ien ipan
Van naekte kaerels, die 'er hielen of ze trokken.
Κ ε ε s.
Wat zaaijen die toen, Jaep ?
- Ze keeken puur as bokken,
Verftae je, Keesje, maer ze φΓakken niet ien woord;
En wet ze trokken, niaet, de waegen wou niet voort.
ΠΙ. Deel. O ο ο Kees.
ö·
466 R LANGENDYKS
Kees,
Was 't Spul toen uit, Jaep?
jaap.
Neen. ili zag de doek weêr vallen;
En daer mee fpeulden ze op de Veel weer mit 'er allen.
Toen ging Neef Teun weer mit zen makker nae om hoo^>
En 'k kreeg dien kaerel, daar ik flus van zaaijde, in't oog-
Dat was de keuning, zo as 't zeggen was, van Romen,
Die om de Kormis was in Amiterdam ekomen;
Hy zat te pryken in ien gouwen leuningiloel,
En 't volk rondom zen lyf riep met ien groot gejoel:
Lang leef Jan Tronikus i '
Jaep, hiet nou zo de keuning ?
Wel neen; Jan Tronikus quam by hem in die weuning>
En brogt ien Juffrouw mee. Ze was ien keunigin ^
^t Leek wel ien pyngfterblom: de keuning kreeg voort zi^
In deuze Joffrouw, en ze gongen aenftongs vryën;
De Keuning wou nae bed: maar dat wou zy niet lyên,
Verftae je, wangt daer was ien zwarte moerejaan,
Daar had ze zin an, en die quam ook op de baen.
En zette daed'lyk zo 'n, vervaerlyk bakkes open,
Dat 'k al in 't zin kreeg om de kit voort uit te loopenv
Maer al de queitie wierd ten eerilen by elaaid,
De moor, Kees, raekte vry; de keuning kreeg de maaid.
Mie quam ien kaerel van ien biel groot varken klaegen,
Dat hiel veul fchae dee, en toen gongen zy uit jaegen.
kees-
-ocr page 494-G Ε D I C Η Τ È Ν. 467
f loe groot was 't varken, Jaap ? wet woeg het by de gis ?
Ik zag 't niet, maer ik loof 't ien hiel groot varken is :
Het was, zo 't zeggen was, ien zwyn as twie paer zwynen;
Zo dat men maklyk het gewigt zou kunnen vynen:
Ik heb ien varken dat weegt net driehonderd pongd.
Laat dat dan twaelef zyn, dan oordeelt men gezond.
Kees»
'k Wou an zo 'n varken wel ien half vat bier verkyken.
Maer was toen 't fpul uit, Jaep? engongen ze toen ilryken?
Jaap.
Wel neen ze toch met,niaet. Ze keeven mit menkaer:
En, Kees, die moerejaen, dat was ien moordenaer;
Die maekte zo veul fpul door al zen fchelmeryën,
Dat 'k al in 't zin kreeg om den fnioel hem op te fnyën:
d' Ien fmeet hy in ien put, d' aer hong hy an ien' boom:
Jae 't gong 'er zo, dat, ik 'er 's nachts te met van droom.
Men ftak menkaêr daer dood as katten en as hongden,
Zo dat 'er op het left gien over eind racer ilongden ,
As twie of drie. Ik zaaij, kom Maertje loop je beft,
Wangt raeuglyk worden ftrak de kykers ook equeft
Kees.
Maer zag je niet waer dat die moerejaen belangde?
Jaap.
Jae toch, 'k zag dat men hem toen, by geval, verbrangde.
κ F. Ε Γ.,
Dat was zen loon, Jaep. Maer toen elk zo was vermoord,.
Heb jy toen van dat Volk daer nae niet meer ehoord?
O O ü 2 JAAP.
-ocr page 495-4-68 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S enz.
I Λ ρ·
Wel jae; wangt kort daer aen zag ik ze kiemen dangfen,
Terw}^ 'k ien Scharretje mit Maertje zat te fchraiigien.
En daer nae zag ik weer die aige keuningin,
Maer in een ander pak eklied as in 't begin ,
Mit noch ien angder, die me nou niet in wil fchicten,
En deuze wielen toen genaemd de quaje Grieten :
Twie booze hekfen, die heur mannen plaegdeη: maer
Ze wieren in ien wieg efmeeten, de ien nae de aer,
En toen zo lang ewiegd tot dat ze vroomer wieren,
En daer mee maekten ze de pais weer mit heur vieren.
Toen dangften ze veur 't left noch iensjes tot beiluit.
Was 't ipul toen uitjaep?
I α α p.
Jae, jae, Keesje , toen was 't uit.
LX.
OVEi^'
-ocr page 496-OVERGEBLEEVEN'
-ocr page 497-/■ i- -
#
ter I Ν W υ d i ν g,
van den ed: welgebooren heer
Rentemees ter van R onland enz. enz.
Tot Lidt van 't Kunftgenootfchab
TROUW MOET BLYKEN.
Rethorica Spreekt.
^ oemwaarde telg uit S i χ en Α s s ε ν d ε l F τ geφγoten ^
Gedoog dat ik u groete op 't maal van Sint Katryn,
Daar Keizers, Prinièn en meerandre groeten zyn.
En üp zyn Bataviers den Vreede word gefloten.
Wees Welkom in den rei van myne kunftgenooten;
Myn trouwe Pellikaan bied u haar Ambrozyn
In deez' vergulden Kop. Proef, 't is geen bloed: maar wyn
Dien onze Vogel voor zyn Jongen beeft vergoten.
Zo bloeijt Rethorica in Haerlem door de gunil
Van haar Mecenas, Six , beroemd door geeft en kunft:
Dien vrouw Piktuur omheliT: als * Fabius te Romen.
Wees Welkom als een Lidt van de oude Broederfchap ! ·
Drink uit! drink uit! Vivat! dus treedt gy op den trap.
Om aan een Scepter van een t Keizer ryk te komen.
* Een Raadsheer te Romen door zyn Scbihkrkunfi vermaard
^ De Oudfle broeder van. deeze Redenkamer voert den tpdvan Keizer^ -
o'p
-ocr page 499-ρ. L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
ο ρ d Ε
van den edelen welgeboren heere
Pventemeciler van Rynland , enz. enz.
Geschilderd door den Ridder
Natuurlyk, malich en iix
Vertoont zich 't beeld van Six,
Van deugd en afkomil eêl
Door 't Ridderlyk Penceel,
Daar Leiden roem op draagt,
En Cezars heeft behaagt.
TER VER JAAR IN G
- r >
v α ν d ε ν η ε ε r ε
ν Α ,Ν D Ε R
κ L I Ν Κ D I C Η Τ.
_VIyn zangnimf, gaatenrei, gehuld met lenteblaêren,
Pluk jeugdig mirtekruid in Sarons roozegaard.
En kroon deez' lentefpruit, door 's Hemels zorg bewaard,
Die d' eed'le zangrei mint, aan d' oever van het Spaaren.
Daar wysheid bloeijt met deugd in 't bloeijen van de jaaren.
Wordt meer dan Krezus fcbat voor d'ouderdom gefpaard,
Een fchat, die niets dan ruit en zielsgenoegen baart,
Tot dat wy hemelwaard op Englevleuglen vaaren.
Gaa voort ó Τ ε i l ε r in de liefde tot de deugd,
Leef lang uw Vader en uw braaven ftam ten vreugd;
Vercier Minervaas troon met goude en zyde bloemen;
in. Deel. P P P
4/4 Ρ. LANGEND Υ Κ S
Επ ζο een lieve nimf eerlang uw hart bekoort,
Wenfch ik Godts zegen op her bruigommaakend woord;
Dan heeft de Dichtkunft ilof uw zalig lot te roemen.
Gevierd 25 Maart 1714.
TER EEN EN Τ W I Ν Τ I G S Τ Ε
• v ε r j λ ε Pv I ν g
VAN DEN l i li Ε II Ε
IL· L Ε Μ KOPS Ρ III L I Ρ S Ζ.
.■· ■ In Haarlem den 'zq Septemher-i-.i^, ■ .■
3vri iiiw "i.·/ ; ■'i :: . :■ , : Λ: ^ Λ ΐ>! ^ . - " '
yn zangninaf vlecht nu dichtlauwrieren ^
Geplukt'op Kennmer Helikon , >
c ■ Om;'t jeugdig hoofd van Kops te ciereiiy' , ' '
^ IMè^uwen geeft b^ooren;korii ''- \-'^ ,: .d ji ν ^
Als'hy aan Spaarerts Éróoni ^e^ten'^-^^-·'
Door zielverrukklyk maatgedicht.
Op 't handgeklap dei: Vëldpoeeten, i ' -
• Zich quijtte van zyη Kinderplicht;:.. j : '·. j =
x': ' i-j 0bis<ï,.\ fioo'fï ^tinrionli^ ΐυΐυΌοό;
-ocr page 502-G Ε D I C Η Τ È Ν. 475
Door, met zyn Godtgewyde klanken,
Op 's Ouders zilver Loverfeeft,
Den oorfpronk alles goeds te danken.
Die hunn' befchermer is geweeil,
Den tyd van vyfentwintig Jaaren,
Ten zegen van het lieve Krooft,
En 't deftige Geflacht aan 't Spaaren»
Dat menig ilrekt tot hulp en trooft.
Pluk dan, Menimf, plukdichtlauwrieren,
Om op zyn vrolyk Jaargety,
De kruin van 't gceftryk hoofd te 9ieren
Dat zich vermaekt in Poezy,
En in de Godtgewyde bladeren
Het pit der waare wysheid leeft,
Om dus een ryken ibhac te gaderen.
Tot voedfcl van de ziel en geeft;
Of in 's Lands η ο ofd-hiftorie bladen
Door waereldwysheid kénnen leert,
Hoe fnoode lift en euveldaaden
De Steden hebben omgekeerd;
Hoe wankelbaar het lot der grooten;
Hoe ydel hunne hoogmoed zy;
Hoe deez' verheven , die verftooten
Van 't roer der opperheerfchappy,
Alle aartstyrannen kunnen leeren,
De broosheid van het fchynfchoon lot;
En midden in hun triumfeeren,
Den blikem vreezen van hunn' Godt:
ρ Ρ Ρ 2
Den
470 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Y Κ S
Den Godt van .wSaleffl , die de vroomfen .
Van StaaczLichts beulen aangerand.
Omringt met zyn genade itrQomen ^
In ons gezegend Vaderlan-d !
Zo leert ge , Willem, Willem kennen,,
Grondlegger van den ^^-yen ilaat , '
Beroemd door honderd Fenixpennen,
Naail Godt eer Hollands toeverlaat,
Gefneuveld door een aertsverraader,
In 't Spaanfch Harpyen neftgebroeijd,
Datfindsde inöörd van-d' eedlen Vader»
Van elk gevloekt wiéitl éh verfoeijd;
Terwyl onze onderdrukte knden
Haar vleuglen breidden over Zee,
En donderden op alle flranden
De Spaanfche monfters van de ree.
Dit alles moet den aandacht wekken
Van hen, die in den bloeij der jeugd,
Der waereld tot een voorbeeld flrekken,
Van zucht tot wysheid eer en deugd
Heer JVilkm poog dus voort te vaaren!
DeDuitfche, Franfche en Britfche taal
Vertoonen vruchten in hunn'blaren,
Daar u de wysheid opOnthaal'.
Alle aardfche vruchten zyn verderflyk,
Het leeven zwak, gelyk een bloem:
Het oofd der deugd maakt ons onfterflyk ^
En lokt de zM tot 'δ iHemels roem.
\ViI
GEDICHTEN.
Wil naa dit Jaar dan vruchten fmaaken,
Die uwen geeft onfterflyk maaken.
OP DE
\
In Dichtmaat gezongen döor dén Heerc
WILLEM KOPS F ΗILJT SZ,
Hemel vrede, kus de veder
Van de Zangnimf, die zo teder
Uwe kracht eia >zoetheid Jopft!
· ' Zet d'olyftór^^^^ ^ --
E.
y
■rrf Γ
Als een kunil^en. Vredeilichter,; ' ' ' -
.':' Hier.,! en naamaals op het hoófdJ.
Ρ pp
-ocr page 505-4;8 „ F. Ε Ν D Y Κ S
■ . O-P ■ D Ε Ν j ■ ^ , Μ ^
V Y F Ε rs rw I Ν Τ ï G 1 Α Α R I G E Ν
PREDIKDIENST
VAN DEN
EERWAARDIGEN EN GELEERDEN HEERE
den ι γ ε ε pv Ε
T^rEEMJJLEN VOORZITTER en teffens GEMAGTIGDE
OP DE STNODE zo van ZUTD- als NO O RD H O L L A ND.
Juich, Sions tót vreugd bereid?
Dejx.^berg jjgr ^HeiUgbeidi^.j :
Uw Hemelbruidegom doet in de Tempelkooren
5, Loof, Sions dochter, loof metpCilm .en fnnarenipel,
De Herder die getroiivv^na, vyfentwindg Jaaren,
U\v lamm'rén bïyft bewa
Erkent met dailfibimfheid5pAOor:z:ulk een,heilryk lot,
De goedheid van zyn Godt.
Zyii
-ocr page 506-G Ε D (I C Η T E R 479
Zyn Jubeléum word door klank van duizend tongen.
Den Hemel toegezongen.
„ Loof, Sions dochter il ^oof, niet pfali^i en
,, Den Gqdt .van liraellfi 7/,f η.^Γ;
Zyn * dienftknechi mag zyn huis zyn aardfche, hut, bereiden;
Om van u af te icheiden:; ;
Zyn Boanerges ilem^ die hart e,n nder- dpqi;l;?oor,t^::. r
Word nog met vmchfe'gei>oprd| ^^
Zyn Godgewyde tong blyft uw getrbuv/ vermaanen ,
Om u een weg te baanen,
Na 't eeuwig Koningkryk, na 's Hemels bruiloftsdifch,
Daar alle volheid is.
Gy die geroepen zyt, moet na zyn heilitem hooren,
Godt heeft u uitverkooren,
Maaku verkiezing vaft. Kom, Slons,4ochter, kom.
Ontmoet uw bruidegom!
Al is uw hart verilerkt, al fchynt de zon; der waarheid
Daaifin met alle klaarheid,.
De Heilorakeltolfeêrfflaant u totuw^icht.
Zo laii^%nïïleeven#crhÏ
Vergund word van zyiilCJ^dt, tót dat hywerd ontbonden,
En dan getimiw bevonden ,
Zyn ruft vind op de plaats, door Chriftus hem bereid.
Tot in alle eeuwigheid.
Ach! roept de Kerk aan 't Y: zou Hoüthoff van ons fcheiên?;
Zou Sions-dochter fchreijen?
Zou hy, die door de kracht van zyn begaafde tong,
. Tot in de harten di'ong;
■ Zou
De volgende regels zyn betrekkelyk op's Mans tedere uitdrukking by wy-
^e van aflcBeid ten dien dage gebruikt, in een leerreden over IlPetr. i vers
R^ LAN G Ε Ν D Υ Κ S
Zou hyi dië'lieldre iter der Kerkv iiiet langer fehynen:
Maar in het tört veiPdwynett:? ■
flag·, è Hertiétnjaj'éileit^i Λ -
Door uw barmhartigheid!
ïiakt, zo 't !iem zalig zy, hem ipade tot u koomën.
Hy leeft! tot heil dervroomen!
„ Loof, Sions dochter, loof, met pfalm en fnaarénfpcl
„ Den Gödt'van Ifraël I -
.. f· Ui::}::/·'' ·■■
- - -i
\ κ
·/ I Μ ·'·;/-. ' '>7·ί. /J^. · :ii Jj:' ν '·; [i^ii'. ' O'·''
-ocr page 508-ο t Ε
Ι N'"'G··
DER
D Ö Ö Ρ S GE^ I N D É' LË É R Α Α R Ε N^ ' f 1 I
^ien wy de Herders, die des Heeren rii^anii-y^erbreiden,
Na dat Vy zyn ,verlicht door de Euangeliezon , ^
Eo 't wk™Jf L^mm'iéri^ helr, gerdrngd- id fle Bron
Die w^aier geefr, op.Salexiis^Kegen leid#n? ; 7
Zien \vy dë Helden, dié zich nooit ten ftryd bereiden
Dan ond^i: 't heilig Laip ,.,het weHv den Dood yer^\^on., ,
En de dutie Slang aUeén den Itbp verplettYen kon,'(dén.
Die 't Menfchdoit van zyn' Godt voor eeuwig ZOcht'te.;i£liiei -
De lainil- bedriegt het oog; wy zien nlleen in fchyn
De Letterhelden die voor lang vereeuwigd zyn;
De fchaduwkunft & hun weezen;
En verlicht,
Men brengt deez' linnen zien volmaafter voor't gezicht.
Indien wy 't werk van Schyn, en hunne Schriften leezen.
lii. Deel· q 4
in
-ocr page 509-4B2 ρ, L Α Ν G Ε Ν D γ κ S
i ν h ε τ
STA Μ Β Ο Ε Κ
van den geleerden heere
Stada Hanov. Maïhes, et FbilofopB: Eleditiis,
Die met geleerdheid deugd en wysheid is gecierd·,
Word ap het hoog Paruas door Febus gelaurlerd.
De wiskunii is uw wit, die toont den weg der waarheid.
En geeft de wysbegeerte in duiitre dingen klaarheid :
Indien die twee inéén zyn in den geeft gepaard,
Vliegt ge op de vleuglen van de wysheid Hemelwaard.
'
TER
1
-ocr page 510-TE R I Ν W Y D I Ν G
VAN DEK Η Ε Ε R ε
■. ■ i
Tot Do^or in de Rechten^ in de Hoogc School te
L Ε I D Ε AT,.
Den 3« Auguftus. 1747·
• -J
JSIuiinaakt ge, ó Baart de vrucht van d'arbeid uwer jeugd,
in 't oefenen der taaien,
ïn'tpit van't heilig recht, tot voorftand van de deugd >
Uit Romens wet te haaien.
Of
't Baataafsch Adieiie, ^t ie letterhelden kroont
Met eeuwige laurierèh J "
Zal u, in Pallas School , daar ge uw geleerdheid tOOnt»
Met Themis hoed ver9xereii.
Streef verder op het ipoor daar u de wysheid nood.
Om naarftig te onderzoeken,
Al wat het edel brein van Tacitus befloot >
En uitblinkt in zyn boeken.
Q q q 2
-ocr page 511-Of leer kLi^s^Sti^kimft ιψ \Lands HjiÏQi'ie-
^^ en'iiieüWWeeènr' '
Als of g' im Vaderftad eerlang ten dienft nioeil ftaan,
En o^
'7,0 gingen iiuig c!e V^root'en^nd're héldeti vóór,
^ In de opgang hunner dagen.
Wie zucBl völge op -dat· edei rpoor:
Wie wi^ineB wii inoct\ vvaageo.
.OOkim tJ3 tfinrrro;! Ji^l
-rob π
ο Ρ
.ii-i^hod rivx ni jjifflWH^ π·Η
·;■ οί-
Zo leeft g' uw OudtTS eij^uw braafGeflacbtten vreugd,
Die deezen Feeitdag vieren.
Dnar zieh Geleerdheid paart met ongekreukte deugd, :
G Ε D I C Η Τ Ε m
ο ρ .D Ε Ν t
Ο-Ο Μ
'Π: :·4 ί
Α Ν D Ε Ν Η Ε Ε R Ε
DIRK 'S ' Μ , Ι D S; ■'
D
e zilverblanke ipringt.
Eii daitelr,'DU deZEiagnitnf.ziïigt^ ' ; / _
Aan haareii groenen zoom geböorpn y / .j _
Wier item in SchielaM; ni^t .zal Imooren -
Maar over alle .watren klinkt. ' ^ .. I ·■
j ι 1
Zy dryft langs beeken , ilot,en laanen,
Daar Nimfen haar een ftroómv€eg baaneil
INa 't zangprieel, van lis en rietr'"·
Daar zy haar DicBteréiTe ziet|- -
Omringd van Pindus blanke Zwaaneii.
)
r 'i
Die opjhaiirkomft vf i!:em verheft ,^
En 't hart der ftfiOomgQdinne-^trefCy .
Die haar in de'armen wUj omvangen, '
En kuiftnoV;Oor Mar lofgezangen j
Zo dra zy.haar. gf luk, befcfr,^,
Q q q 3
48(5 ' Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
De Maasflroom, op zyn waterwagen
Van paerlemoer en goud, gedraagen,
Treed aan den Dam zyn ftroomkoets uit ,
En komt te feeft op 't maatgeluid,
Dat alle ftroomen zal behaagen.
Hy kuil, hy itreelt, vervoerd van min.
Op dit geluid, zyn ftroomgodin,
En dochter, uit haar fchoot gebooren ,
Verrykt uit Amaltheaas hoeren,
En ^^ydt het heilig zangfeeit in.
De Ryn de Vecht, het Y, en 't'Spaaren,
Met cl' YiTel, die de Speelnoots waaren
Op de eerfte Bruilof t, gaan te feeft.
Daar elk de goude nooten leeft,
En gaat ten reije op zangenfnaaren.
Hun telg, de ryke waterftad
Op Deiideers-geboorte prat.
Zal de eedle Zangheldin bedanken,
Van Smits, die, in verheven klanken,
Den aanwas van haar heil vervat.
Haar Stroomzang houdt uw naam in 't leven;
Die zal op alle tongen zweeven,
ó Maasgodin, gelyk het Y:
Uw zwaan zwemt de IJftroom zwaan op zy,
En zal met haar ten Hemel ftreeven.
OP
h
I'
) I
OP DEN JAARDAG
v α ν d ε ν π ε ε re
Gevierd den ιγ Maart in 't Jaar i'j^o,
fj eer ΝIΚ O L A Α s, die Jaarig zyt,
Waarom wy alle zyn verblyd,
Om dat gy ons, ó nobel Baasje,
Zult regaleeren op een glaasje.
Met kraakelingen en banket.
Naar onz' hiftoriale Wet;
Een Wet, die jammerlyk vervallen,
Dit Jaar vernieuwd is van ons allen.
Een wet die klem van vriendfchap geeft.
En d ie al iets byzonders heeft :
Dat is, de geeöen op te wekken.
En na het hoog Parnas te trekken.
Daar elk gelyk de Wet gebied ,
Moet rymen, of hy kan of niet;
Waardoor dan yder van onze achten;
Elk Jaar een rente heeft te wachten:
Dat 's Zeven Vaerzen, tot zyn lof,.
Yan alleiiiande kunft en iiof,.
Een:
-ocr page 515-458
■iw
Een Loeris die hier op inogt fmaalen.
Zegt ligt wat is hier uit te haaien ?
Dan dat men door die rymery,
Heel ligt geraakt tot hovaerdy.
Wat heeft men aan die ydleglorie?
Wat raakt dat rymen 's lands Hiftorie?
Ja, ki, ka, kousje; die datzeit
Is maar jaloers van bottigheid,
Plag Jan oom van der Veen te zeggen.
En alle zaaken uit tè leggen,
Aan volk dat alles iiraag bedilt,,
Is zonder vrucht ma^r tyd veripihi·
Dies zal ik overgaan tdt zaaken, , ' .
En u, heer j geriaaken.
Eerbiedig met een zegengroec:
Dat u nog ramp noch te^enfpoed
In uw peribön iiiOög'^'Wfdérvaaren, ,
In d'aariwafèli véh üW ieevens j'ahrén .
Op dat gy in deilm'^aiid 'van MaiirD,: ƒ ·'
Wanneer gy vifil ons'Word-verjitard
(Ik zwyg van ïidelv ên kraakelingen
Of andre diergel^'ke dingenj) . :
Ons genereus?^ liiips trakteBt^ . ·
Met wyn ξ 'prJ^^kM wet'begeert. - =
En denk vV^^fe-g^'t doet'aailinienfeheii
Die u veel hfe éri.VöorfpOed wenfchen
Uit vriendfchap, vdeild, niet óm den wyii;
Dat is te zeggen niet in fchyn.
Ex-
G Ε D I C Η Τ Ε R
Exemplura Gratia gefproken,
Indien 'er iemant had geroken.
Dat gy vanzinds waart tot de trouw.
Denk dat hy zulks niet zwygen zou.
Hy zou op allerhande wyzen,
Uw deugd, en uwe gaaven pryzen;
Ja zingen zelf tot dat de meid,
Tot uwe vreugd, had ja gezeid.
Waar door zy ons dan zou verplichten.
Tot zeven fraaije Bruilofsdichten,
Die broeder Bosch dan, na de zwier.
Zou drukken op rojaal papier,
Waar door gy zout onilerilyk leeven.
'k Zou nu wel zingen van het weeven.
Of 't Fabriceeren tot uw lof:
Maar, Baas hetLapjen is juiil of.
Myn geeft word ilomp, ik zal wat il)aareiï.
Tot uwen lof voor de andre jaaren.
Wie weet, wie weet! wat dan gefchied!
Voor my, 'k beken het, 'k weet het niet:
Wy roepen dan ligt alle zeven,
Vivat! de Bruid ί vivat het weeven I
de
R r r
490 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
DE BEqUAAMSTE STANDPLAATS
ν ο ο R Η Ε τ
Ρ R' Α Α . L -Β Ε Ε L D
VAN'
W
Ε
D
den ν YETI ENDEN,
f ■ - . \ .
Bygenaatncl dm WF^unKssfiNDKN·^· disn Koning
aangcinezen door den beer Bonneval
O η doit faire une pkce elegente & Correcte;
ChacLin tracé, a fon grë, Ie plan quil a formé,
Céil poiif 'Louis l ε β i ε ν ai μ ε
Tout Paris devieilt Architecte , '
Vous etez il efl: vrai, Ie plus doux des vanqueurs
Ce titre feul merite, une gloire immortelle.
Graad Roi, Conte'nte vous, de Regnér. dans iios Coeurs^
Efl il line Pkse plus belled - " ; .
·-■- -.j... .. . . ... ' - Β o is" ν ε val
α l d α g; é. v ó l g d. . , ,;
Men moetbequame 'plaats voor 's Konings praalbe^ld vinden,
elks't geeft ontwerpt ecnplun 't geen tot dat oogmerk itrekt:
't Is voor Louis den welbeminden
Geheel Paris word Achitect.
U , goedertierenfte overwinnaar wil elk eeren..
\^erdient uw titel niet alleen de onilerflykheid?
Vernoegu in ons hart, ó koning! te regeerenj
^ Waar is u fchooner plaats bereid? TER
-ocr page 518-VAN DEN HEERE
THOMAS VAN BEEK,
en jongvrouw ε
Vereend in Amfterdmn^ den 2.2 v.nlVynmaand, 1748.
6 Liefde vreugd van 't Leéven!
Kom uit de groene dreven.
Van 't bloemryk Bloemendaal^
Daar duinval beekjes bruifieii
Daar zachte wintjes ruiflen;
Ai! leer my minnetaal!
Het
R. r r 2
-ocr page 519-492 Ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Het Uur is thans gekomen,
6 Kenmeriandiche fiToomen,
Dat uw Beminden Beek,
In fchaduwe der Elzen,
Die Vlietnimf zal omhelzen,
Die iteets de liefde ontweek.
De vreugd is niet fmooren
De bosfchjes krygen ooren,
En melden 't klappend riet,
De kusjes uwer minne,
o Kuifche brongodinne,
Aan Amflels zilv'ren vliet.·
De zomer is geweken,
Nog bloeijen veld en beeken,
Verkwikt met edel groen. ^
De minnaar zal Uitreelen
In Amftels luitprieelen,
Verlokt door 'c bly iaizoeti.
O Liefejyke wpoi'djes^ ,·
o Za^e minnekoordjes,^;/ · ^ ,
Hoe bindt gy ziel met-2|el! j ■ , ■■
Daar dus twee harten paai-^en ·
Zyn d' ogenblikkenJaaten^·
Zoo niets hen wederhiel., ii^ r-, ji .
Mi:
GEDICHTE Ν. 493
Maar u Godtvruchte Moeders,
Uw Ziijters en uw Broeders >
Zyn in uw heil verheugd;
Daar weeten alle Beeken
En Stroomen van te i]3reeken.
Bekoord door uwe deugd.
Al vlechten Febus Zoonen,
Met heilig loof ü kroörieii, '
Al fchenkt Pomone u Ooft,
Al maakt Glicera kr^rtsièn ^
Terwyl de nimfen danièn,
De min heeft meer béloofcJ.
Zy maakt van menichen engelen,
Zy kan de zieltjes ftrengelen,
En fmelten Ί wee tot Een, ■ ·
Zy Vormt de minne kusjes ^ · .. .
Zy queekt de reine lu^eis y^
En doed op roozen treêüv'
Gelukkige Gepaarde!
Zy wil geftaag op aarde,
U tot geleidfter zyn,
Zy doe u heerlyk bloejen.
En jonge Beekjes vloejen
yan Hemelfch AmbrozyHi»
R r. r 3
- I
Zy
R L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S '
Zy leide uw gèeft naar boven,
Om zynen naam te loven,
Die U vereenigd heeft ....
* Wat heil komt u beilraalen,
6 Groene bruilofts zaaien!
Dat dubbJe vreugde geeft!
De v r ε ε d ε daar we om .zuchten,
Verfchynt met haar genuchten!
Haar galm verrukt myn geeft!
Gy worcij ó. Echtgenooten,
Met zegelt overgopten,
Zy komtby u te fteft. : , ^ ■
δ Schoonile der Godinnen ,
Treed hier met vreugde binnen,
LouisE'i^uft uw.ippndr! , ,,
V α ν Β ε É κ· ?al; u. Geleien , / λ.
Dit Heilig TrouwYerbon4
* Terwyl de.Dicbier, dit vaers maakte, quam
onverwacht de'tydirrg ^ deri Vréede'te Aken
gefloten was, ' ^ ff /λ ί :
r· '' . ■ Γ. . .
.'Wi /
.π/χυκί.-r/i
Ί ;
494
G Ε υ I C Η T E Ν.
Ο R G E Ν Ζ Α ^ Ν
m
G
Μ
ν' ο ο R
ΜΑ R I L
L ί
8.
Λ
Gy rnifchende boomen weeft .ilil. ,
Hier iluimert myn Amaril, f ,\ -.;
Hier ruil myn uitverkoorem ; ri-Uolv il;,·: -
'k Bezweer het plulmgediert,;.;; . - - -τ ;
En 't nachtegaaltje dat hier zwiert — , ' ;
Haar met geen minnezang te ftooren. ί
Durf ik haar roozelipjes wel ïaaken
Neen Koridonhoud u wat itH:; : ^
Gij zoud door myn Jcusje tefchielyk omwaaktïi/! ι
Myn hartèdietje, myn Amaril. I - ^ '
• ■ t ■ ,.
Myn minnend; h^e· is tog niet geruit. ;;,;.
Vocy^datiWh . /if 4 ,
; Ik z_arej:ie(qB:jtèr(i3yip,ya^^ 't mondje^ feeleD Γ( -
'....... Der roozelipóes: . ■ V p-/· ''
Te hart geraakt!
Kys op, myn Liefje, rys op uw voeteD»
Ik hoor uw begroeten
Van 't pluimgediert.
Dat op groene takjes de baiiloft viert.
ΖΑΝσ-
-ocr page 523-4-96
VOOR de
• Τ. LANGEN D Y Κ &
Λ
Ζ
ζ Ε L Υ Ε
ύ Aangenaanie Morgenilond!
'k Zal u met Amarillis pryzen !
Gy blaaft vioolen in den mond.
Wanneer wy uit het.dons der blanke zwiianen ryzen.
Het nachtegaaltje fluit ... . /
En zingt met zoet geluid 5
Nu wy met raorgefizaBg den Hemel eer bewyzen.
De Lieve Lente lokt ons aan^.ü ' ' ' ; , .
Gehuld met knop en roozebiaên, · . · ,
Het vrolyk vogeltje laveert op zyne pluimen.
De klaare beekjes fchuimen.
De winter is verby; ;De 'windën' zyn gedwee.
't Is Bruiloft op het laiM \ isl3rüilöft op de-zee.
De Leei^Wiïk kiïm't ötóliöbg',^ om Gödt dtïn lie^r te pTyzen,
Die Menfch en diër ei^ Tiich êh 'Vogél-eei bewezen.
Loof, loof, in dit iaaizoen-hem mét een lentelied.
Aan Spaarens eedlen vliet., s ■
la^Joov Wii (TL· c'i^· . .^fh.'
Ε I 'W '
ο ρ d ε
BISSCHOPPEN van ROMEN,
GESCHREVEN DOOR DEN HEER
En uit de Engelfche taal in 't Nederduitfch overgezec
door den Eerwaardigen geleerden Heer
JAN BRAK.'
is het oordeel dat niet mift.
Waar is de onfeilbaarheid te vinden ?
Die nooit na 't licht der waarheid gift^
En 't al kan binden en ontbinden ?
By Godt, die in de hoogte leeft.
Men zoek' by geene ftervelingen
Een Eigenfchap die niemant heeft,
Dan de eeuwige oorzaak aller dingen ;
Die Adam, naar zyn evenbeeld,
In Edens Lufthof, ziel en leeven,
En aartsvernuft heeft mêgedeeld :
Maar nooit de onfeilbaarheid gegeeven.
Indien de Menfch onfeilbaar waar',
Moeil ook zyn denking Godtlyk vveezen;
1 'an had hem de eerite logenaar
Geen Paradysvrucht aangeprezen.
49^· Ρ. L Α Ν G E Ν D Y Κ S
Dan had hy Eva nooit misleid,
INoch Eva kon haar man ver'eiden;
De onfeilbaar-en alweetendheid
Zyn machng alles te onderfcheiden.
War re velt dan het Vankaan,
Dat zy te Romen is te vinden:
Neen Romen zal voor 't oordeel flaafi
Des Reehters die niet is te blinden.
Dan zal de Aartsengel Miehaëi,
Den hoogmoed uit den zetel klinken;
En voor de tweedemaal ter heil'
'In vtiuv en zwavel doen verzinken;
Dan helpt 'er geen driedubble kroon .
Geen ban , geen blixem, inoode vonden;
Dan gelden, voor den Rt'chtcrs troon >
Geen aliaatsbrievèn voor de zonden.
Dan zal di/ algetïieene Kerk,
Befmet met bloed der Martelaaren,
Als Babiion, hoe trots , hoeflerk.
Met Lucifer ten afgrond vaarefi.
De Be Iden zullen. Uitgezweet,
Zich dooi" geen guichehvondren dekken»
De Waarheid zal het kloosterkleed
Sehynheiligheid van 't lichaam trekken.
De Godtheid. Vader't Woord en Geeft,
Alleen upfeühaar, rein en heilig,
Mar.kr Snlenis Bruid , vervolgd, bevreeft
Voor Zielst^rannen, eeuwig veilig.
SS
ι
I
I
De
gedichten. m
De Hierarchy, met fchynvernis
Van 't feilbaar aardfch vernuft beftreken,
Mag, in het Ryk der duiilernis.
Om voorfpraak dus aan Peter fmeeken:
Wy hebben in des Heeren naam
Gepredikt, duivlen uitgedreven,
Uw roem vereeuwigd door de faam,
Uw beeld op 't hoogaltaar verheven.
Wy zongen in het hooge koor
Uw lof met duizend dLiizend tongen,
Klonk onze zang u nooit in 't oor.
Die u van de aard wierd toegezongen?
ó Sleuteldraager van het ryk
Der Hemelen, die nooit kon dwaalen!
Was ik op aarde uooitgelyk,
Ontfluit dan Salems Hemelzaalen.
Zou 't erfdeel der onfeilbaarheid
Gods Stedehouders niet beveiligen?
Gedenk wie angitig tot u fchreijt,
Smeek, fmeek voor ons, met alle heiligen.
Val. val de moedermaagd te voet'.
Godts wellust, Hemelkoninginne 5
Wy vlochten menig roozenhoed.
En poogden ileets haar gunft te winnen.
Het bleek aan menig heilig werk.
Aan marmre tempels en gebouwen;
Aan 't Vatikaan en Peters Kerk,
Hoe wy op haar, en u , vertrouwen.
S s s 2 "
Dan
490 Ρ. L Α Ν G Ε N D Υ Κ S
Dan zon het antwoord kunnen zyn:
Wie het ft die dwaasheid u bevolen?
Is Godt gediend met ydlen fchyn ?
In 't openbaar en in 't verholen.
De tempel van Jeruzalem ,
Naar zyn gebod gebouwd van iteenen,
Is met Zyn pracht, op Chriilus ftem,
Door vuur en vlam in puin verdweenen.
Sinds wierd in Sion niet alleen
De waare Godtheid aangebeden;
Maar 't licht van Jezus Chriilus fcheen,
In 't reine hart van al zyn leden.
Hy eifcht alleen gehoorzaamheid.
Hy wil niet dat men reukv/erk brande
Die hem de priesterfchap bereid;
Hem walgt de rook der offerhande.
Den grootilen koning van 't Heelal,
Kon tempel noch paleis bekooren:
Hy werd armoedig in een ilal
Van 't nedrig Bethlehem gebooren.
Hy fteeg niet op een goiïden troon,
Omringd van purpre lyftroiiwanten,
Ook droeg hy geen driedubble kroon,
Vol Ichitterende diamant; n.
Als ik een Visfchers knaap, wel eer
Was onder 't twalef tal ontfangen,
Wierd my aan 't Galileefche meer»
Geen purperen mantel omgehangen.
Nooi^
GEDICHTEN. 01
Nooit droeg myn koning zulk gewaad,
Voorhy op GoJgotha zou iyden.
Een doornekroon, een kroon van fmaad.
Droeg die , die d' afgrond nioeil beilryden,
Hy leerde ons nooit na wraak te ftaan :
Maar Jood, en Heiden te bekeeren,
Door zwaerd noch vuur als 't Vatikaan;
Maar door het heilig Woord des Heeren.
Gy greept nochtans na 't waerelds zwaerd3
Om ketterj en uit te roeijen,
Terwyl g}' ztlf al ketters waart.
En 't zaad van kerktwiil op liet groeijeK.
Zelfs eer de Keizer Konftantyn
Was op den Roomfchen troon gcftegen^
En als een Christen in den ichyn ,
't Altaar befchermde met den degen.
Myn Scheepje (uw Kerk die gy dus noemt/
Voer nu door geene zee van traanen ,
Geen Christen wierd ten' vuur gedoemd^
Van felle Diocletiaanen.
Maar wellufl kroop de harten in ,
Met Hovaerdy en Aardsgezindheid ,
Gevolgd van waan en eigenmin
Dees baarden geestelyke blindh..id
Gy wierd gedompeld in een nacht
Van duisterheid door Kerkverfch ilen.
Van fchoolfche geesten uitgedacht.
Die alles wederiprceken willen.
S s s 3
Wy
502 ρ. L Α Ν G Ε Ν D Υ Κ S
Wy zwygeii van de onweetendheid,
Waar in gy namaals zyt gekomen,
Als u de Mammon had verleid,
En 't Hof regeerde binnen Romen.
Waardoor Godts Woord verduiilerd wierd,
Als gy den blixem kreegt in handen,
Geholpen door het fnood gediert,
Gebroediels uwer Hillebranden.
Zodat de Roomfche Monarchy,
Zelfs binnen haar aloude wallen,
Door geestelyke hovaerdy,
Voor uwen Troon moeil nedervallen.
Daar ge, op uw overwinning prat.
Haar Cezars liet uw voeten kusfen
Daar elk om uwen zegen bad,
Die 't vuur uws gramfchaps uit moeil blusfen.
Zet vry het merk der visfchers ring
Op ydle bullen en dekreeten,
De waare Kerkverandering
Heeft die al lang in 't vuur gefmeten.
Gaa met den eindeloozen fchat,
Vergaderd door uw aflaats bullen
Toen gy op zeven bergen zat,
Den hollen balg van Mammon vullen.
Vertrek met uwen zwymelwyn.
Hoereer met Vorilen deezer aarde;
Zy trekken met u eene lyn,
Waardoor ge uw fnoode monilers baarde.
G Ε D I C Η Τ Ε Ν.
In ''t eeuwige J ruzaleni
Ontfangt men niets dan reine zielen^
Die luistren na hun herders ftem,,
En nedrig voor hun Heiland knielen.
Dus wierd myn Zanggeeft opgewekt
Door Bowep.s Godtgewyde Schriften ,
Wiens geeft de gruwlen klaar ontdekt.
En waar van onwaar Aveet te fchiften.
Laat Β Ε L l Α R Μ γ IN vry met Β α r ο ο ν
De onfeilbaarheid in Romen zoeken.
En vlammende op een goude kroon.
Het Pausdom itaven in hun boeken.
Hier wtrd hen 't masker afgelicht.
De Waarheid toont hun onvermogen.
De fchillen vallv.n van t,gezicht.
De blinden krygen arends oogen.
Geleerde Schry ver van een Werk,
Voorlang gewenicht van waare vroomen 5
Met fmart verwacht van Christus K^erk ,
Met angft gevreesd by 't Hof van Romen »
Wy danken uw geleerden Ge».ft.
Men zal u met d' OJyfkroon 9ieren.
Als elk uw Kerkhistorie leeft,
Die de eedle Waarheid zal v.ru'erenj
Zo ver de Christen naam alom
Geheiligd wordt, en aangebeden;
Zo V r zyn Kerk, zyn Heiligdom^
'Word van de Hieraithy beftreden.
Geleerde Leeraar die zyn werk
Vertolkt voor onze üuitiche tongen ^
Ten nut der Christelyke Kerk,
U zyn dees Vaerzen toegezongen.
Een zuivre taal, een ftyl vol kracht'j
En evenredig aan de zaaken,
In dit vertaalde werk gebracht.
Moet allen wysheid minnaars fmaaken.
Dus werd des Heeren naam verbreid,
De fchynonfeilbaarheid vertreden ,
De domme dwaaling wederleid,
En fcherp getoetil aan 't licht der reden,
Ziet Albion dit deftig werk
Volledig, na een lang verlangen ,
De Nederlandfche Chriften kerk
Wenfcht, reikhalil, om 't ook dus teontfangen.
Een heilige yver ipoore u aan.
Godts goedheid geeve u leevenskrachten;
Opdat uw werk werde afgedaan ;
Dus hebt gy fchooner kroon te wachten
Dan de aardfche dichtkunil: u bereid ;
De kroon des heils, in eeuwigheid.
-ocr page 532-der DichtkiinU:.·
Lióidicht op h(?t; eerbeeld van Laurens. Koiler, door G. van Heerilal gc-
■ beiteld, en in den'Aitfenyhof binnen Haerleffi op't^erecht ri^/A?.·;-. 9
Op , de Matryzen of Lettervormen, in de letter^iÊfei-y. van tïe
kers.,· Izaiik- en JÖhannés Ënfchede., te ΗαοίΜΉ. ' '' '' ' '" " ;; 15
Op de Matryskas. ; ' ' '· ' ; ' , ' / .7,.. ii>
Op d-e Tytelplaat-voor J. C. Seiz. derde jubeljaar der uitgevonden Boek-
Op denGedén'kperiiiing x^ariLaurens Koiler, dooftiï. Mafshöqrn. ■' 'iB
Verweerfchrift d^r drie aloude Haerlemfche Redenkamers, tegen de 'fa?
■ 'ïnenrpanhiiig^van adit 'neeringlooZfe Waarden , die" door een irtgele-
■ verd verzoekfchriit a^n de Regeering, de Kamers, té'ti hunnen voor-
deele, door zekerë belafting zogteii te vernietigen. .20
Spoor tot een algemeenen Vreede.. . . , 26
I-Iérders Klagt over de ^amplèff"(lés, ^^;';' ' ' ' 35
Öj? dèii Tmimfdiagi^iéh' Vreeflè geilootétl ;|Jiftnen 'Aköii,' des nachts
■ tusrehéh^d^ «iëvditiëh'déri''è'Ö''achtiëntien yah ^^Vvnmaand, des Taars
Op de' veFheffing^an ^n 'Doote Willem Karei Hen-
rik Frifo, Prinfe van Oranje,. Voril van Nasf4ti^" -enz. enz.^ enz. Ver-
kooreti den 3, Mey ,1747'» doof deEclrGrciirMogende HeÏ Staa-
. ten van Holland en Weftvriesland, tot Stadhouder Kapitein, generaal,
en Admiraal Generaal van Holland , en Weilvriefiand , enz. enz.
. ■ 61
S s s
•Her
Β L -Α D W Υ Ζ Ε
Het zinnebeeld op Hqlsheis grooten Qedenkpenning voor zyne Door'
luchtigfte Hoogheid^ ajitg,elégd. ; -i .C ' 6ζ
Uitlegging van het Kunfttafereel, geplaatil: voor de gedichten, doorPhi-
lomufusbyéén vergaderd, ter eere van zyn Doorkichtigile Hoogheid. 6/
Op de Schielyke Verheffing van zyn Doorluchtigile Hoogheid, aan
Philomiifus. , ..
Op John Bflilrons Paradys verloorcn, in Nedercluitfche rymvaerzeii
nagevolgd door Ï.^Paludaaus.. ,, ^, ·, ,' ' /5
Byrchrifren op de tién boeken van'.Mikons Paradys Verlooren, in rymloos
^maatgedicht vertaald door J. van Zanten , M. D.' 79
Byfchriften voor den ridder van der Werfs Albeeldingen der koningen,
koninginnen, doorluchtige en vQr.niaarde miinnen, ,betrekkelyk tot de
Gefchiedenisfen vah'Eiigelandt, Schotland en Ierland, in het Franich
^ 'befchreven door Jn .N,edexduitfcj|ie Vaerzen na-
gevólg^v' Λ ï; "',ν.Γ'' - ί·" ' ■; . "
Byichmitcn λ^ογ de ai!beeidingen in-hec
viefdc^.dcei van ll^ri^ -.r.'V ' ii' ^■ - .
Uitlegging van 'de Xyeèlplaiit voor /dé .Gefchiedeoisfen van Engeland,
"door den heere de ÏJarrcyr " ' /.,Γ , ... ■ . HS
Op de afbeelding van den Heere,ck Lsrrjeyfjr.r, ob -u.vo τμ.γ.Ι/'
Byfchriften qp de^Jguu^en achter .cfe^^fIj^éH^gen-.de^
Gefphiedenisfen van har oudQ en nieuwe .-^jgeheele veis
.pkaten geccïl: door Jan Luiken."' ' ' .'· . il4
üitkgging van de Tytelplaat der merkw-afrdigile gefchiedemsfen Vian het
OudeenNieuweTeilament-door J. Luiden." .. ';; i
Op deA^erzameling der Gedi9hten vanxj^n gpleer^ÏnP^rj-uaSG^ 127
Aan rden. ifeere jiambert Biclloo,, .gifpI^atfr^i^^Q ver-
dadigd en.y|;rbeterd, "-Vu-^ ί o^rrcaO ;ι;·7 ί \ M'P
Op de J)ich|lÜJnft ^ ρ - · ^o"
Het
-ocr page 534-Het Vólmtakt: Gebed van onzen Ileere, en Zaligmaker Jezus Ghriftus,
geplaatli .in ^het boek der menigvuldige berymingen van 'c volmaakt
Gebed, verzameld door den Heere J. Coiick.
Op bet Beeldtenis van Laurens Kofrer in zilver gedreven. i^o
Onder J. v. Vondels beeldtenis, met een Laurierkrans op het hoofd, ge-
tekend door Jan Lievcnsz. 143
Op den fchryver van de groote Hollandfche Chronyk , Jan Gerbrandsz.
Op het Beeldtenis van Karei van Mander.
Op de Af beelding van's lands hifloriefchryver, Pieter Bor. 146
Op de Afbeelding van Petrus Scriverius, 148
Op de Afbeelding van den eedelen grootachtbaaren Heer Mr. Lieve Geel-
vincky Heer van Kallricum en Kronenburg, Bm-gemeefter en R.aadc
der lladt Amfterdam ^ Bewindhebber der Ooil-indifche Maatfchappy,
.enz. enz. enz. 149
Op de yertroofting der Wysbegeerte van A. M. T. S. Boethius. In zui-
ver Nederduitfch vertaald, door den Eerwaardigen en geleerden Hee-
re , Mattheus Gargon. · 150
Op den nieuwen druk van Abraham den aartsvader, gedicht door Ar-
' nold Hoogvliet. 153
De Voltaire aan den heer van Haren, het Franfch gevolgd. 154
Vokaire aan van Haren, het Franfch nagevolgd. 155
Aan de Herren van riaren en Voltaii'c.
Antwoord op het Gedicht van den Ilcere F. de Voltaire, uan Jonkheer
■. W. v. Haren, het Franfch gevolgd. , ' ^^^
Gi-affchrift, voor den Kardinaal de Fleury. 158
Nieuw Lied, Berymd voor het Gemeen, ten tyde dat men Illumineer-
de en Vreugde bedreef binnen Haerlem, wegens de Verheffing van
zyn Doorluchtigile Hoogheid, tot vStadthouder, enz. enz. 161
Op het Jubeljaar van· den Weftfaalfchen Vreede. 16$
Ε ■ ' R.
Β I.
Ö U' γ
BLAD W Υ Ζ R.
In de kamer der regenten van het Aalmocüiiers en Werkhuis, te Haer-
lem. 168
Op het Huwelyks mintafereel van den Heer. P. Ie Clercq. uitleggingop
de Tytelprent. 169
Uitlegging van de Prent voor het eerile Boek. 170
Uitlegging van de Prent voor het twede Boek,. ■ ' 171
Uitlegging van de Prent voor het derde Boek, 172.
STPvOOM, VELD EN LIERZANGE^^.
Bronlief,, Visfcherszang,, op het Huwplyk van den eerwaerdigen geleer-
den Heere Pieter Fontein, met de jongkvrouwe Jozina Stol. 175·
Amarante, Veldzang ter Bruilofte van den eerwaardigen geleerden Heere
Pieter Fontein, en MejufFrouwe Sara Alida Vermande. 179^
Op het Htiweiyk van mynen. neeve Jan Buysfant, de Jonge j; en Jongk-^
vrouwe Geertruid Vergoes. 189
Ter Bruilofte van mynen Neef Ifiiak Buisfant, en Jongkvrouwe Petro-
nella Heems. 195-
Ter zilvere Bruilofte van den Heere Jacohus de Vos, en Mejufvrouwe
Katharina van de Ryp.. 200
Uitlegging van het Huwelyks tafereel ter zilvere Bruilofte van den Hee-
re Jacobus de Vos, en Mejufvrouwe Katharina van, de Ryp. 21 ο
Veldzang ter zilvere Bruilofte van den Heere Willem Philip Kops, en
Mejufvrouwe Johanna de Vos, 212
Uitlegging van het zilver Bruilofts Tafereel van den Heere Willem Philip
Kops, ep,Mejufvrouwe Johanna de Vos„ . 2.16
: . ' · Roo-
-ocr page 536-Β
D W Y
Roo-Molenzang, op het Vreiigdemaal door den Heer Willem Philip Kops,
en Mejufvrouvve Johanna de Vos, aan hun werkvolk en bedienden in
de Herberg de Roo-Moien gegeeven, ter gedachtenis van hunne Zil-
vere Bruiloft in Haerlem den 27 September 1745. sip
Stroomzang , ter Bruilofte van den Heere Jacob Alevvyn Ghyzen, Juni-
or, en Jongkvrouwe Debora Blaaupot, 226
Veldzang ter Bruilofte van den Heere. David Leeuw van Lennep, en
Zegenwenfch aan myne beminde bruid, Jongkvrouwe Joannetta Maria
Sennepart. 248
Ter Bruilofte van den Heere Pieter Merkman de Jonge en Jongkvrou-
we Anna Katharina KimmeL · ■ i^S ï
Liefwaarde, Veldzang, ter Bruilofte van den Heere Pieter Teyler vari
der Huift, en Mejuffrouwe Helena Wynands Verfchaave. 255
Uitlegging van de Titel Prent ter Bruilofte van den Heere Pieter Teyler
vander ·Huift , en Jongkvrouwe Helena Wynands Verfchaave. 2.61
Ter Bruilofte van den Heere Abraham Heems,, en Jongkvrouwe Johan-
na van Dalen.- 263
Likoris herderszang, ter Bruilofte van den Heere Gerard Hugaart,' en
Jongkvrouwe Feraina .Heems.. . 271
Lierzang, ter bruilofte van den heere Jakobus vander Hoeff, en jongk-
vrouwe Margareta.Heems., 276
Ter bruilofte van den heere Jacob Hoofman, en mejuffrouwe Margareta
Heems.. 279
Veldzang, ter bruilofte van den heere. Jaeob van Lennep, Dirksz, en
joBgkvrouwe:Sufanna Catharina de Wolf. . 283
MeHce, Visfchexrszarig ter bruilofte van deii heere Pieter Leendert de Neuf-
ville, en yngkvr.ouwe Catharina de Wo 289
R.
Β L Λ D W γ ζ Ε R.
Galatea. ftroomzang ter bruilofte van den heere Pïeterde WollTPie?ers2?.
en mejufFer Urtula van Mekeren. £94
Ter bruilofte van den heer Izaak Hope en jongkvromv Maria van Vlier-
den. 299
Ter Zilvere bruiloft van den Eerwaardigèn heere, Harmanus Koftêr en
juffrouw ClarmaPoft, gevierd op den trouwdag van mynen néeve Izaak
van Wefterkappel, met hunne dochter , jongkvrouWe IMaria Kos-
ter. _ . ^ 303
Korte uitlegging op den rug van den zilveren Gedenkpenning uitgedeeld
ter gedachteniiie aan de naafte Bloedverwanten: ter gelegenheid van
het dubbeld huwelyksfeeft. 308
Ter bruilofte van den heere Jacobus Hoorens, en jorigkvrouwe Marga-
reta Hooft. 309
Ter Zilvere bruilofte van den Eerwaarden Pieter Voorhelm, en Józina
Hoofman. 31®
Ter Zilvere bruilofte van den heer Arent van Dalen, en juffrouw Kata-
rina de Remaux. 314
Op het huwelyk van den weledelen heere, den heere Mr. Arnout van
Citters, Wilhemsz, kiesheeir, &c. en de weledele jonkvrouwe ^ Sara
118
Jacoba Ockerfe.
Ter bruilofte van den weledelen geilrengén heere Mr. Pieter van Schuy-
lenburch, heere van Moermont, enz. enz. en de weledele jonkvrou-
we Maria Machtéld van Sypeileyn. 324
Ter bruilofte van den heere Jacob Sydervelt^ en jonkvrouwe Maria van
boiler wyk. 339
Ter goude bruilofte van den heere Jacob Teyler, en vrouwe Magdalena
de H4an. 335
Lierzang ter bruiloft van den heer, Jozua vander Poorten, en jongk-
vromv Hillegonda Jófina viin Eik. 337
Veldzang ter bruilofte vaii den heer Abfaham Vorfterman Jarobsz. «i^
joTigkVróuwe €ΐιπί1ίητι Waly.en. 34^
De h&elyksjufthof. Lierzang , t'er bruilofte van den weledelen geilren-
'^ïi fiëcS^ IVir/jfecofc--Fai)ntie'BuiÏfnan, Raadsheer in den edelen radt?
' en fouverainen leenhove'Brabant > en laiii^'ë van Ovemiaaze : cn
jongvrouwe Anna vander Streng.
Β i: Α D W γ
Veldzang, ter bmilofte van den heere JuilusvanMaurik, en jongkvrou-
we Francina Teyler. 351
Ter bruilofce van den heere William Stiriing, en jongkyrouwe Johanna
Maria van Rykevorfel. 354
Ter bruilofte van den heere Francois Vriends, cji jongkvrouwe Adriana
Margareta van Helmond. 363.
L Y Κ D I C II Τ Ε N.
Op het afilerven van den heere Gerrlt Schoemaker, voornaam liefheb-
ber der Nederlandfche oudheid. " '373
Op het Gqdtzalig afilerven vati den eerwaardigen heer Jan Schuurman,
overleden in den ouderdom van Jaaren in Haerlem. <^γ6
Op het Godtzalig fterven van den eerwaarden Leeraar, in debedieninge
des heiligen Euangeliums, Jan Claus ; in den heere ontflaapen, met
ί eenen lieffelyken uitgang, te Amilerdamj in. den ouderdom van 87
Jaaren, .8 maanden, en 17 dagen. 377
Klagte van-het Spaaren over den dood van de eerwaarde en Godzalige
heeren * Simon Schaager en f Comelius de Bruyn, leeraaren in de
Chriftelyke hervormde Kerk binnen Haarlem, en den heer | Matheus
Kuyts, ouderling in de zelve'Gemeente, overleeden den 4. 15, * 18,
en 119 November 1740. 381
jaimfterdam in rouw'om het verlies der weledele groot achtbaare heeren,
'.mr. Nicolaas- Sautyn, mr. Mattaeus Lefleveno'n, heere van Berken-
,roode,mr. Lieve Geelvink, heere van Cailricum, Mynden en.de Loos»
dregten. mr. Daniël Hooft, Jan Elias Huydecoper , heere van Maar-
feveen, Neerdyk, &c. alle binnen één Jaar overleden. 385
Mecenas,.I^yiz^ng ter gedachtenis - van den weledelen grootachtbaaren
> heere, mr. Cornelis Ascanius' van 'Sypefteyn: Raad en Regeerend
Bui"
-ocr page 539-Β L D W R;
•Burgemeeiler-der Stadt Haerlem, Bailijiiw, Houtveiler, enStadhoii-
, der van de Leenen van Brederóde, &c. &c. &c.
J O Κ EN Ε 11 k S T.
Aan de dichtkundige Liefhebbers van heufchen Boert , Punt en Snei-
dicht. 393
Tafelfpel, ter faruilofte van den heêre Petrus Sniids, en jgngk\Touwe
Margareta Engelbregt. ' 595
Ter bruilofte van den he^re .Bernard Schermer en. mejuffrouw Johanna
Cathaiina Delcourt. " 406
Ter bruilofte van den heere Willem van Doorn, en jongkvrouw Aletta
■ Boel. : ■ , 411
Ter bruilofte van den heere Jan Wittig, en mejuffrouw Geertruid Ne-
der. .. . · ^ , ■ : . .............416
Ter bruilofte van den heere Jacob van Varelen, en jongkvrouw G^ser-
truida de Beer. ■ ^ - ^ ·;/ί.· ·,· . .■ :
Naagerechc opgedifchfter bruiloft. v.an den heere Abraham de Haan^^,' en
. , jongkvrouwe Katharina van Hoek. . , 42.9
, PUNT-,SNEL EN KNIPDICHTE^ ,
Belofte van een Prediker. ) ' ' ' 439,
Mr. Jam's en Mr. Kmft^ η^ε parlements heeren. 440
Op een Hofprediker by een Duitfch prins. ' ; 44'^
Érnilige raa4 aan een al te Priftigei) Pre.diker. ' 44^0
Op het Vruchteloos Prediken tegeh-de kermis. 44!
Advertentie, in de Haagfche Koürant. ■ · , " 44^
Aan een Vader die zp Zoon opzocht. 44^
Pp een R7melaar van Blyfpellen , die een vaers onde'r zyn portret
■ verzocht te hebbeti;,· ' - 443
Op de- Afbeelding Van dt.■ Theofraftes Paracelfus, vinder van den lapi^
philoibphórum. '''1 r - 443
-ocr page 540-Β L Α D W γ 2 Ε R.
Op de aibeelding van Dr. Bakhafar Bekker.
Anders. 444
Anders. 444
Quinkilag van een Hofnar. 444
Snel antwoord van Samfon Pignardli die klein van perfoon, maar dap-
per was, . 445
Broer Knelis in zyn preek gefluit. 445
Kranken trooil. 446
Schadelyk-gewas in zekeren Tuin. 44<5
Een Jongen verzoekende op de kermis te gaan. 447
De ongevaarlykite faculteit voor een ftudenc. 447
Op het nieuw Orgel in de kerk der.Remonftranten te Arailerdam, dac
in den beginne door de ilramheid van het werk van zeif geluid
gaf. 448
Een Preeker tegen een Poeet. 448
Antwoord van den Poeet. 448
Iets Anders. . 449
Op den Vreede. 449
Antwoord. 449
Onder de prent van Jan Kiaaszen en Saertje Jans , door Kornelis
• Trooft. 450
Op een kunftprent verbeeldende Scaramoes die met eeniCat vecht. 450
Op een prent van Arlequin met Pierot in duël vechtende. 451
Een gaskonnade. 451
Een andere.
-Snelle gaskonade aan Henrik de Groote koning van Vrankryk,
455
454
454
454
455
455
455
ÖP
Op een Juffer als een Amazoon gekleed, verfchynende op hctltaliaanfch
Theater.
Aen een tydvaers dichter.
Aan den zelfden.
Qp een Barbiers knecht.
Een onvernoegde Wever.
Vraag. .
45^
.45^
Antwoord.
Tt t
-ocr page 541-Β L Α D W Ε R.
Dit onwaar bevonden zynde , kreeg de Verhaaler, die ook een vaers op
zekere ilraatioopers verzocht had, die vaersje.
Volgens beter Berigt. 457
Een deugdelyk Voorbeeld. , 457
GraiTchrift op een Spaanfclien Medicynmeeller. 458
Boertige Befchryving van den Amilerdariifchen Schouwburg, en het ver-
toonen van Aran en Titus. < : . 461
OVERGEBLEEVEN GEDICHTEN.-
Ter inwyding van den ed: welgebooren heer Mr. Nicolaus Six, Rent-
meefter van Rynland enz. enz, tot lidt van 't kunftgenootfchap trouw
moet blyken. 47 ^
Op de afbeelding van den edelen welgeboren heere NicolaasSix, Rent-
meeiier van Rynland, enz. enz. gefchilderd door den ridder Karei de
Moor. . 47^
Ter aafte Verjaaring van den heere Pieter Teyler vander Hulil. 473
Ter een en twintigfte Verjaering van den heere Willem Kops Philipsz. 474
Op de FlemelfcheVrede, in dichtmaat gezongen door den heere Willem
Kops Philipsz. 477
Op den Vyfencwintigjaarigen Predikdienil van den eerwaardigen en ge-
leerden heere Cornelius HouthoiFi tweemaalen voorzitter en tefFéns
gemagtigde op de Synode zo van Zuyd-als Noord Holland. 478
Op de Afbeeldingen der Doopsgezinde Leeraaren. 481
In het Stamboek van den geleerden heere Henricus Friligebaufen. 482
Ter inwyding-van dén heere Cornelis Baart. 4^3
Op den Rotteftroom van den heere Dirk Smids. 485
Op den jaardag van den heere Nicolaas Hoorna,art. 487
De bequaamite ilandplaats voor het Praalbeeld van Lodewyk denvyftien-
den. · 49^
Ter bruilofte van den heere Thomas van Beek, en jongvrouwe Louifa
vander Poorten. 49^
Morgengang voor Amarillis, 495
J