-ocr page 1-

Den naam en 't overschot der vromen

OJ

S
δ
G

(U
^

OJ
>

<

ρ

Cl.

fu

Χ-

i·^

OJ

c
1)

■"d

■O

Ω

O

<

n>
-1

rT

<Ti>

. c

•U39J3P9Ï .ΙΟΟΛ ^Siisp unq ;>pm|q ος

-ocr page 2-

ρ. LANGENDY

I C Η Τ Ε Ν.

G

VIERDE ΕΝ LAATSTE DEEL,
WAAR AGTER GEVOEGD IS HET

L Ε Ε V Ε Ν VAN DEN DICHTER,

ift ^^

t*

«-· ι

TE HAARLEM,
By y. BOSCH.

M. D. C' C L X.

-ocr page 3-

DEN HEËRE

GERRIT WILLEM van OOSTEN
DE BRUIN,

RECHTSGELEERDE^

MYN heer!

verfcheide beweegredenen heb ik my
veroorlooB dit vierde en laatfte Deel
van
P. Langendy.ks Gedichten ^XJw'Eidi..
m^^m Optedraagen. Een omgang zoo vol bly-
ken van toegenegenheid, en zoo veele jaaren on-
afgebroken 5 kon niet nalaaten eene waarachtige
erkentenis in my op te wekken, en eene bereid-
leid om het openlyk te betuigen. Dan deeze
beweegreden eiicht maar een enkel woord , wyl
dit te weeten alleen Uw Ed. en my aangaat.
Eene andere zal my, by elk die het verwaardigd
om 'er over te oordeelen, verdedigen: de naam
naamlyk, ^van
Langendyk^ zoo ver hy het Karak-
ter van Hiftoriefchryver aannam > is voor een groot
deel uwer befcherminge bevolen..

Te

-ocr page 4-

( 4 )

Τ Ε weeten (dat ik liet met verlof van Uw Ed.
verhaale!) De Wel Edele en Groot Achtbaare
Heeren Burgemeefteren der Stad Haarlem, hadden
den overleeden Dichter eene nieuwe befchryving
onzer van ouds vermaarde Stad verzocht in 't licht
te brengen: maar wyl het leeven van denbefchry-
ver eer dan zyne befchryving ten einde liep ^ fcheeii
de hoop ter vervullinge van dat oogmerk droevig
vervallen , en misfchien waare alles verloren ge-
weeft, indien niet, op het verplichtend verzoek
dier Heeren ^ (wier iiitftekenden yver voor de
eere haarer Stad by elk dank hebbe!) Uw Ed.
had goedgevonden dien arbeid op te vatten, en 'er
met zo veel yver aan voorttevaaren als Uwe ove-
rige Letteroefeningen en 't gewigt Uwer zaaken
toelieten. Dit doet onze hoope herleeven^ en wy
zyn
verzekerd dat wy dat groote werk zullen
voltooijd zien, op eene wyze die het my niet voegd
te waardeeren.

Door zulk eene betrekking, heb ik my gevry-
moedigd zo veel befcherming van Uw Ed. over
deezen arbeid te verzoeken als Gy gaarne verlee-
nen wilt, byzonder, aan alle Haarlemmers , die
door Geleerdheid, Wetenfchappen of nutte Kun-
ften zig vermaard maakten.

Bil-

-ocr page 5-

(5)

wm

Billyk 5 myn Heer, deeze onderneeming! De
overleden Dichter ilierf in de gevoelens van toege-
negenheid omtrent my; zou ik dan het geene ik
dagte dat zyn gedagtenis en nagelaten werk tot

eere dienen kon 5 niet gaarne willén toebrengen ?----

Dit drong my in deezen; dit ook drong my om
eenen zyner vorige
befchermers te beweegen tot
het befchryven van des Dichters leeven ^ agter
deeze verzameling "zyner verzen gevoegd.

Ik hoop van myn doen behoorlyk rekenfchap te
hebben gegeeven. Neem het
aan, myn Heer, als een
klein offer dier vrindlykheid welke ik meer ver-
pHgt ben. God, de altoos goede en ryke Zegenaar,
zy
met Uw Ed., Uwe 3Egtgenoote en Kinde-
ren, welke ik alle^ met de geenen die Uw Ed.
'lef en waard zyn, der aanbiddelyke Goedheid be-
veel.

φ γ»

ο

Ik ben

myn heer!

UE D. W, D.
J. Β O S C H.

Β Ε-

-ocr page 6-

( ö )

I C Η Τ.

Gedichten van wykn Ρ. Langendyk , welke dit vier-
^ de Deel uitmaaken, zyn die welke men meenden dat daar-
toe befl gefchikt imaren. Ik heh onder zyne na.alatenjchap nog
wel eenige gevonden, maar 't fcheen my dat de Dichter dezel-
ve meer, hy eene en andere gelegenheid, als ter vlucht, by
een gebracht had, om zig cn zyne vrinden, onder een praat-
je, te vermaaken, dan om ze in Ί licht te geeven. Zyne ver-
waarloozing derzelve bewees dit.

Wat betreft zyne Jaardichten van Willem den Eerflen, ik
had die zekerlyk by dit Deel gevoegd ^ ■Waare het Leeven
van dien Doorhichtigen Vorfi ten einde gebracht: maar dit
niet verder ah 't Ontzet van 'Lelden in denjaare
1574 geko-
men zynde, hebben eenige Liefhehhers en Kunflvrienden van
Langendyk gemeend dat het befl waare dezelve agter te laa-

^ getyk

zo gins: en ^aat het

fel op dit vierde Deel, deeze Ja ar zangen laat volgen, ik zal
gereed zyn om 'er een vry verbeterde uitgave van mede tedeelen.

Ik had wel gehoop veel vroeger en kort na het overlyden

des.

-ocr page 7-

(7)

\

des Dichters dit Deel ulttegeeven, maar de hulp dk ik nodig
had. in het nazien en vokootjen, hyzonderlyk van de
Spiegel
der Vaderlandfche Kooplieden ,
hield my eenen gerulmen
tyd tegen; daarnaa het
Leeven van Langendyk: het eerfis
gelukkig uitgevoerd, door mee Amfierdamfche, het anders
door eenen zyner Haarlemfche Kimfivrienden; Mannen die het
my niet pafi te roemen wyl zy mynen roem tQ verr& ontwasfeu
zyn. Ik poog myne vrienden en my zelve te dekken , met
eenen gulden regel^ dat het heter traag dan gebrekkig geko-
men zy.

Voor het Toneelftuk, de Xantippe, is een Latynfch vers
geplaatst van den Heere
G. N. Heerkens, op 't afbeeldfel
van onzen Dichter; het zelve werd ruimfchoots in 't Neder-
duitfch gevolgd en op
Xantippe gepafi,door den Heere A. M.
van Gelder,
welke naavolging wy 'er hyvoegden; dan my is
onder de papieren van
Langeïndyk nog eene vertaling daarvan
in
handen gekomen, welke naar ons inzien verdiende hier ge-

plaat fi te worden:

Dit is de aanminnigite en geneuchelykile geeft,

Naail wien op 't Duitfch Parnas nooit weêrgade is
geweeft.

Hy kan de rimpels uit het ilatigil aanzicht zingen,

Door boert tot lachen, en door ernil tot fchreijen
dwingen.

Denk, als u Langendyk op Pindus heeft bekoord.

Dat gy Euripides en Plautus hebt gehoord.

Op hladz. 352 is een misflag hegaan, zynde aldaar twee
versjes door onzen Dichter jlegts afgefchreeven, als waaren zy
van zyn maakzel, onder de zyne gevoegd; van welke ik naa

het

-ocr page 8-

( 8 )

het werk was afgedrukt, onderregt werd dat van een andere
hand tot hem gekomen waaren.

Voor 't overige hoop ik niet dat in dit Deel let zal ingefloo-
pen zyn,dat men rekenen zou ^ermettelehooren^endus fchynt
my niets meer overig, dan my te leveden in de pmfle en
vriendfchap myner handgenooten ^ en allen ^ geJyk ikwaarlyk
doe ^ welvaaren te wenfchen.

j; bosch,

XAN-

-ocr page 9-

XANTIPPE

OF HET

BOOZE WYF 'DES FILOZOOFS

SOKRATES

L*

BETEUGEL Ί),

Β L Y S Ρ

-ocr page 10-

, Μ

li

"ν i

'γ d η 'i ο

J /C

■■ ΤΑ Μ MOë

.Χ: J Ο a t

I ^ F; Υ

I

a

J

ι

ψ"

-ocr page 11-

ι Ν £ MiA G I Ν Ε Μ

PETRI LANGENDICI

Η Α R L Ε Μ Ε Ν S I S.

Hic festivus, Mc .eft jucundus, amabilis auftor,

Amftela cui fimilem Belga nee ante tulit:
Qui noftro rugas detergere primus ab ore

Coepit, et argutis auribus apta ioqui.
Nee rifus tantum movit,lachrimare decebat:
Plautus et Euripides unus uterque tuit.

G. Nlc. Heerkens.

OP DEN'DICHTER VAN HET RLYSPEL '

XANTIPPE.

't Geneuchelykil vernuft aan 't Spaaren en het Y, '
Snelt in 't Atheenfche fpel Moliëres geeft voorby ,
En fchertft de rimpels uit de ftatigfte aangezichten :
Zyn ernft vervuk de Ziel door wyze Orakeldichten.
Denk, daar Xantippe uw geeft op't Schouwtooneel bekoort
Dat gy Êuripides en Plautus beiden hoort.

A. M. van Gelder. I. C.

Den zin van het Laiyn gebruikt.

-ocr page 12-

SPR EE KEN DE FERS-ODNEN.

SoKRATES, Filozoof te Mhenem
Xantippe, zyn Huisvrouw. '
Eüfrozyne, "Dochttr van Sohates en Xantippe,
Aximander, een jong Grieks heer, verloofd aan Eufrozynt.
DioGENEs CYmc\5s; 'of de\hondjch'M^ -

D Α RIΑ, Koningin, der Amazoone, onder-^e^aam' ν om
Τ ΗI s Β Ε, een Jmazoon ^ hofmeefires van Baria^ , ' ' ?
ApELles, de vermaardfie onder de Griekfche fchildersi.

ZWYGENDE PERSOONEN.

Euripides» TrewfpéUdichter te t^thenen.
plato, ^

Aristippus,}> Leerlingen van Sokratesl
Cebes, J
de Schatbewaarder,
DE kOK>

van n^aria.

De gejchiedenis gebeurt in de Stad Jthenen ^ mor etl· in het huis
mn Sókrates : Χ}» is gefchiki na de hedendaagfcbe looneel ivyze , begin-
nende des morgens ^ en eindigende na den middag. In het ógfle of het
laatfie jaar des leevens van Sókrates
j, aan'i einde van de g^fie ΟΓιηι-
f iade der Grieken..

-ocr page 13-

Pag. Ι

XANTIPPE

OF HET

BOOZE WYF'des FILOZOOFS

S O KRATES

BETEUGELD.

EERSTE Β Ε D R Y F.

Het tooneel verbeeldt een flraat, fiaande aan de eene zyde
ket huis van Sokraies, ei^ aan de andere de ton van ^ iogems,

EERSTE TOONEEL.

SoKRATEs, Xantippe, Diogenes»

Sokrates^ hebbende een boek onder den arm ^ wordt benevem
"izyne Filozoofifche leerlingen door Xantippe met een bezemde
deur uitgejaagd^ teïwjl Oiogems ^ in zjn ton zittende^ de·
zelve beluistert.

Xantippe.

J^i zeg, hoe fmaakt u deeze les,
Myn man!, myn wyshoofdl Sokrates?
IF* VeeL Λ S©KR.A.

-ocr page 14-

3 1 xantippe,

§ ο κ R;.Α ."R^E s. .
Ik dank de goden, die my metgéduld verfterken;
Zodat uw gramfchiip niets byzoiiders uit kan werken;
-Want myn gemoed is rein, en vry,
Gy plaagt u zeiven meer. dan my.

Xantippe.
Ja
finds gy wierd vermaard voor één der zeven wyzen
Van Griekenland, die elk moet om zyn' deugdenpryzen.
Hield gy my voor uw tydverdryf.
Gy grimlagcht als ^k u b^yfl' ' > ■
Gy fchept vermaak als gy m' in grampfchap kunt ontfteeken.

S ο κ R Α τ Ε s.
Ik grimlagch nooit om u : maar wel om uw' gebréken..
Myn tydverdryf, indien ik 't zoek,
ïs in een-welgefehréven boek.
Λ1 myn betrachting is, my zelv' te leeren kennen.

• " X' A' Ν τ I ρ ρ E.
Λ1 uw betrachting is tot kyven my te wennen.

. Gy zit, terwyl ik vloek en baar,
Altyd
te leezen; pfevelaar.

Geef m^ dat boek: ik^zal't verfchéuren met myn' tanden!

S O κ R A τ Ε S.
Ik zal 't den eigenaar weer lev'ren in zyn handen.

Xantippe,
't Scheen of 't ii wonderbaar beviel.

S ο κ R A, τ Ε s.
't Is. van de onfterflykheid der ziel,
De macht des Hemels, en der menfchen zwak vermógen.
\ Is Platoos handboek, dat hem dient in zyn. vertoogen.

X Α Ν τ I ρ ρ Ε.
Gaa, breng dm, eer ik 't u ontroof

Dat

-ocr page 15-

Β L α Υ I S νΡ ;ΐΕ AL. χ

Dat boek dien viezen filozoof: ' ' .
Maar zeg hem, dat ik niet verftaa dat hy naa deezen
U boeken leenen zal; want gy zult nooit meer kezen-.
AUzyn zy nog za'fraay en duur j- ^q- ^
Zal ik ze bruijen op het Viuurl 'i. -il '

En brengt een Filozoof een boek om.my te plaagen ^
Al waar' het Plato zelf, 'k zal hem de"deur uit jaagen.

Zyt gy hier voogd? Ik ben voogdes., ■ .
^ -Yerftaat gy 't wyshoofd, S,okrates.?.o .vj. τ '-^oS
-· · S o κ -R α ·χ·: ε· s., {'. joIj v-g x.Q
Draag u voorzichtig, zo gy» wilt gelukkig weezeiiv
Indien ik klaag hebt gy een zwaare ilraf te vreezen.
Denk als de maat van myn, geduld
Wierd -door uw. i^aazerny vervuld,,:, al Ι
En ik myn vrienden^'wiard genoodzaakt hwll^-teifiiaeeken^
ï)at my geen middel tot een fcheiding zoude ontbréken.
Gy maakt my dag aan dag befchaamd.
Bedenk of dit een vrouw betaamt. ^^

Nooif klaag'ik over u.. Ik zoek u-te overtuigenfrW-iiiV
De rust hangt maar aan vu Ei , leer uw hoofè eensibuigenï,
ï . X. Α Ν Τ Γ Ρ Ε. ■ 7' r::' ..
Die redeneering is wat lang. , . - ,
Och gy maakt my vemarlyk
bang» '

Schynheilig 1 wysneus! zeg : .wat hebben juift de. goden.
Met huiskrakeelen 5 of met kyvery van noden ? rii^CI.
Kyft Juno zelf niet.met Jupyn? ,; ia;B Ί
S ο κ R Α τ Ε S>

Dat denk ik niet. . —

X α Νλτ ι ρ ρ ε.

^ Dat,moet ζο zyn; ; .

ïk kan 't bewyzén iiit:.4e/kaerzeni:der poeeten^ .i'
' - As ' öi^

3

-ocr page 16-

'4 Χ Α -Ν Τ Ρ Ρ Ε,

Die alles, wat 'er'by den gOdeft omgaat, weeüen;
Maakt Sokrates zich zelv' op aard
Door deugd en wysheid wyd vermaard?
Xantippes naam zal ook by alle braave wyven,
Myn heer de filozoofi met u onfterflyk blyven..
' S
o κ r λ τ ε s.

Begrypt Xantippe aldus de zaak?
Knor, ,kyf dan daaglyks tot vermaak.
Zoekt gy de onilerflykheid te winnen door krakkeelen ?
Dat kunt gy doen, tot zulks den goden za verveelen.
Schreeuw, raas vry uitgelaaten dol;
Ik ftop myn ooren toe met woL
X
antippe.
Heeft Plato in zyn boek die vond u voorgefchréven ?
Dan zal ik op myn beurt hem ook een lesje geeven. "

S ο k r α t e s^

Neen waarlyk niet: maar wilt g' uw naam ^
Juist doen verbreiden door. de faam ?
Verwin u zeiven dan , en itaa na hooger dingen;
Dan zal Minervaas ilad uw lof in vaerzen
zingen;
Dan werd' uw naam alom verbreid.
Ten lof van uwe zedigheid;
Dan zult g' een pronkjuweel van alle vrouwen weezen.
'k Bid neem dat denkbeeld aan. Ach! leer denHemel vreezeni
Dan ryst uw ziel na 't hoog gewelf.
Denk aan de Zinfpreuk :
Ke^^ u zelv .
Xantippe
Uw wysheid maakt my ilom! Ik mag die fpreuk wel hooren:
Maar, wyl gy weet dat ik tot onrust ben gebooren,
En gy, zo 't fchynt, juist tot de rust :
Hoe kreegt gy dan de dwaaze luft

Γ " Om

-ocr page 17-

SPÉL.

Om met een pronkjuweel, als ik, van alle vrouwen.
Ten fpyt der wysheid , in Minervaas kerk te trouwen 9

S O κ R Α τ Ε s. '
Gy waart in 't bloeijen uwer jeugd,
'k Zocht u te leiden door de deugd.
Xantippe.
Wiltgy uw inzicht door fchynheiligheid verbloemen ?
Ik kan benevens u meer filozoofen noemen,
Op één en zelfde proef gefield:
Die wyze mannen zoeken geld.
't Is de eigenbaat die hen die dwaasheid doet bedryvenj
Dus worden zy gequeld van booze, of malle wyven.

SOKRATES.
't Is waar,Xantippe,om 't ydel goud
Is menig' iilozoof getrouwd :
Maar 'k had uw fchatten of juweelen niet van noden^
jWant my wierd fchat genoeg gefchonken van de goden^
Nooit heeft de rykdom my misleid.

Xantippe.
Neen. Gy hebt geen fchynheiligheid I
Zo gy u meefter van myn' fchat zoudt kunnen maaken,,
Xantippe zou wel haaft door u de deur uit raaken.

S ο κ R Α τ Ε s.
Ik weet dat gy my beter kent;
Maar tot dwarsdryvery gewend,
Wilt gy my altoos door uw redenen bedroeven.
Ik dank de goden, die my dagelyks beproeven.

Xantippe.

Door my boosaardig wyf, nietwaar ?
Hoor, breng
u niet in meer gevaar;
Want zo g' een wolle prop wilt fteeken in uwe ο oren,

Α s

Β L

-ocr page 18-

χ Λ Ν τ

Wyl ik onwaardig ben dat gy my aan zoudt hooren^^
Neem ik deez' bezem met het fop,
En veeg de lappen van uw kop!

S O κ R Α τ Ε s.
ik heb een rol gefchrifts op tafel laaten leggen
Dat ik niet vinden kan, weet gy my ook te zeggen
Waar 't is ?

Xantippe. ^

Ja, wyshoofd, 'k vond het ftrak.
Ik heb 't geftoken in myn zak.-
't Is morsfig krabbelfchrift, daar niet is door te raakeil
ik zal 't gebruiken om myn lampen fchoon te maaken.

SoKRATES.

't 2yn fchriften van Anthistenes.
X
antippe, een rol fchrifts uit haar siak hadlende.
Daar, geef ze hem, met deeze les :
Dat als die morspot op myn fchoone vloer komt quyleiij
Ik wel genegen ben om 't op te laaten dwylen ί
Maarmetzyn Filozooffchenrok^
Gebonden aan myn bezemilok*
S
O Κ R Α τ Ε s.

Zou ik dan in myn huis geen vrienden mogen brengen?-

Xantippe.
Geen iilozoofen. Neen ^ dat zal ik nooit gehengeh.
Zo ik '€r één in huis ontdek
Zal ik hem fpuuwen in zyn bek.

S O κ R Α τ Ε s.
Zoudt gy 't fatzoen dat gy nog over hebt dus waagen?

X Α Ν τ I ρ ρ Ε 5 Sokvates ih aanzicht fpuwwende.
Ja wyshoofd : gaa dit aan de iilozoofen klaagen.

Sokrütes "uveg uiilkndegaan, roept Xmtipj)e hm te rug^ ^

Ilgof

Ε,

-ocr page 19-

β l υ

i

Ε

Hoor hier 1 blyf nog een weinig ilaan ^
Gy hebt uw besten mantel aan,
Trek uit ί

S o κ r α τ ε s.
Hier op de itraat?

xantippe.

Gy zoudt hem maar bevuilen 5
Gy gaat tog nergens dan by iilozoofifche uilen.
• In 't voorhuis hangt een oude rok.

, Blyf ftaanl of vrees myn bezemftok.

SOKRATES.

Gaa, haal hem, want ik moet by niyne vrienden weezen.

Xantippe gaat in huis.

.TWEEDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Diogenes, Sokrates.

BD I O G Ε isr Ε s.

lyf ftaan! myn vriend, blyfitaan! gy hebt geen qirnd te
S
O κ R Α τ Ε s, (^vreezen*

Diogenes ik heb geen tyd.

D i ο g Ε Ν Ε s.
* 't Is of gy bang voor llaagen zyt.

S O Κ R Α Τ Ε S.
""t Zal beter zyn, dat wy haar raazerny ontwyken.

Diogenes,
Gaa heen dan, 'k denk dat wyf eens lustig door te ilryken.

DERDE

-ocr page 20-

derde TOONEEL.

Xantippe, Diogenes, in zyn ton,
Xa NTipp j. ^ ^^^ ouden Füozoofifcheii mantel

jK om bier dan oude faggelaar !
. "oe is hy weg. Wel dat is raar!
Heb ik hem niet belaft, dat hy my hier
zovl wachten?
^uiTthy een vrouw, als my,órpvt! aldus verachten?
Ik weet niet wat my wederhoud
Dat ik hem niet heb afgetouwd.
"y my bedillen! my befchaamen! tegenbiafFen !
^ Huvvelyks godin, help zyn verwaandheid ftraffen.
Herftel, dat bid ik u! door my
De vrouwelyke heerfchappy!
pie tot uw fmaadheid uit de waereld is verdwénen:
^inerva! hoofdgodin van dit vermaard Athenen,^ ^
Zyt gy een vrouw? en duld gy dan '

Dat de overheerfching van den man
ver zal gaan, dat hy niet tegen is te fpreeken ?
^^ aller vrouwen naam, wil deeze fmaadheid wreekeir!

Ach geef on^ tedere geilacht
^ De moed, de dapperheid en macht,
Om alle dwinglandy der mannen af te keeren, " '

('k weetniet door wat recht) de vrouwen overheeren.
'k Voel my gemoedigd, en geloof

Die d^^^ ftyven iilozoof,

Met %ven, of geraas is bang te maaken,

wysheid zal in raazemy doen raak en;

Dan

Ε,

i

χ . Α N T l p

-ocr page 21-

Β L Υ S Ρ É L·. - s»

Dan ben ik van zyn bits verwet,
En dagelyks geteem bevryd.
'k Verzin daar iets, dat hem zal helpen aan het vloeken :
*k Vlieg na zyn kamer, en verniel daar al zyn' boeken.
DIO G Ε Ν Ε s,
mi zyn ton roepende.
Xantippe ! hoor eerft nog een woord ί
Want ik heb alles aangehoord! , , t

Xantippe. (gelyken.

Waar komt die ftem van daan? 'kzie menfch nogmenfch

Diogenes, komende tut zyn ton.
'k Heb alles aangehoord, en zal het vonnis ilryken!

X Α Ν τ I ρ ρ Ε.

Ik fchrik en beef! ach! wat is dat?
Och, daar komt Pluto uit een vatl
Dat lelyk monfter zal my levendig verilinden! (den ?
Help, help! my η Sokrates! help, help! waar zyn myn vrin-

diogenes.
Die dansten famen op myn ton
Toen gy die raazerny begon.
Gy hebt geen vrienden, wyf. Wie zou hierwiUenkomen?
Uitbroeiszei van
Megeer, durft gy van vrienden droomen?
Kom luister na Diogenes,
Aarts quelgeeft ! plaag van Sokrates!
X
antippe.
Wel varkens Filozoof, laat my eens adem haaien.
Ik zweer dat ik u zal voor deeze pots betaalen,

Dees fchrob .. . fchrob... fchrobber, fnoodeguit,
Brui ik aan ilukken op uw huit.

Diogenes,
Loop heen na Pluto, wyf, en doe u aderlaten;
Want gy verzuimt u ZO ge een oogenblik blyft praaten.
IV, 'Deel, Β

-ocr page 22-

Χ ^ A Ν ΊΤ ? ι 'ρ Έ,

Bewaar u voor de raazemy.
Ik ben uw vriend, geloof het vry»
Xantippe.
Indien gy met die ton niet aanilonds weg wilt kruijen» '
Zal ik die nevens u in 't water laaten bruijen.

D i o g ε ν ε s.

Met kennis van d'Atheenfchen raad
Breng ik myn huis van ftraat tot ilraat.
Indien gy langer hier uw gal zoekt uit te braaken,
Zal ik, ó boos ferpentl u aanftonds voeten maaken.

X Α Ν τ ï Ρ P.
Vertrouwt gy dit heer filozoof?
Dan hebt g' een ouwerwets geloof.
Vrees deezen bezem! vrees myn nagels! vrees myn tanden ï

D i ο G Ε Ν Ε S»
Ik moet u dat geweer eens draaijen uit de handen....
Gy zyt ontwapend, 'k Geef pardon:
Maar kruip dan aanftonds in myn ton»
Xantippe.
ó Mottebakkes! fchurk. 6 ftinkbok! ó verraader!
ó Hondfche iilozoof! ik raad u, kom niet nader!

D I O G Ε Ν Ε S.
Kruip in de ton, en fnoer den bek,
Eer ik u met uw ichrobber dek!
Maak geen gedachten dat
g' u zeiven kunt verweer en.
ik doe u goedop hoop dat ik u zal bekeeren,,
En ik beloof u niet te ilaan, ^
Zo gy gehoorzaam in wilt gaan.

Xantippe.
Neen moriig zwyn! neen gek van Pluto! menfchen byter!
Slaa toe maar hebt gy 't hart , dan zyt g' een wyve fmvter.

Dio»

^o

-ocr page 23-

Β L Υ τ S P Ε L. ΐϊ

DI ο G Ε Ν Ε S, nêemt een flok op, en werpt dm hezem weg.
Dat zal ik doen op uw verzoek.
Hoe fmaakt Xantippe deeze koek?
Zo gy niet aanftonds in die ton belieft te kruipen,
Denk ik u eens voor goed het ribbeituk te kuipen.
Xantippe, fpreekende met een bar si ^
Ventl flaa my nog eens hebt gy 't hart ί

D I ο G Ε Ν Ε s.

ó Koppig beest! nu gy my tart, :

Zal ik als filozoof u zo veel leiTen geeven
Met deeze ilok, dat gy 't zult heugen al uw léven.
Daar! daar! ontfang de tweede les
Van filozoof Diogenes.

Xantippe. (eens buiten!
Help 1 help I moord, brand! help, help I och buuren komt

Diogenes.
De buuren heb ik flus de deuren toe zien fluiten,
'k Denk dat zy voor de venfl:ers fliaan.

En zien dit fpel met blydfchap aan.
Ik flaa uit grarapfchap niet. Dat zou ik nooit beginnen:
Ik doe 't uit liefde > kind, met welberaaden zinnen.
Gy
zegt, ik ben een filozoof:
Maar van een ouwerwets geloof;
En om u dat geloof recht in den grond te leeren,
Ben ik genoodzaakt om u nog eens af te fmeeren.
Ontfang dan nu de derde les,
Van filozoof Diogenes.

Xantippe.
Houd op 1 hoüd op! 'k zal na myn huis gaan om een tobbeil.
Ik dien dat morfig vat ter degen uit te fchrobben.

Β s

Dio«

-ocr page 24-

" D I ο G Ε Ν Ε S;

Gewis uw kleed'ren zyn te goed:
'k Verzoek dat gy dien rok aandoet.
Al is hy flecht, mevrouw, gy moet hem niet bevuilenj
Wyl by kan dienen by de iilozoiifche uilen
Als Sokrates daar weezen moet.
Trek aan, mevrouw, en wees maar zoet.
Xantippe.
Wel foeij! zou ik dat diï?g., dat ding aan'tlighaam trekken?

D I O G Ε Ν Ε S.

Trek aan I trek aan! gy zoekt den tyd maar uit te rekken.
Daar! daar! ontvang de vierde les ...

xantippe.
Houd Op! houd op! Diogenes.

D I ο G Ε Ν Ε S.
Nu fchynt ge een wysgeerés. Treed nu in myne wooning;
Dan hebt ge een eer, die 'k nooit zou geeven aan een koning.
Al quam hier Artaxerxes aan„
Hy zou 'er moeten buiten itaan.
'k Houd open tafel, 'k wil u niets dan gunst bewyzen.
'k Zahu met kliekjes van het lekkerst wildbraad fpyzen.

X Α Ν τ I Ρ ρ Ε»

'k Lust niets..

Diogenes, r

Wacht dan de vyfde les
Van iilozoof Diqgenes/

Xantippe.
Neen! Neen! geen leflen meer : ik denk 'er in te kruipen:
Maar 'k vrees dat ik 'er in zal flikken aan de ftuipen..
ó Groote Wysgeer, ik word flaauw!
Uw wooning is wat al te naauw.

Dl O-

χ Α Ν

u

I "Ρ ρ Ε,

-ocr page 25-

Β L Υ s : V

f

Ε

■η

D I ο G Ε Ν Ε
Gy hebt in raazemy, met ongegronde réden,
Minervaas heilig oor getergd met uw gebeden.
En uwen Sokrates gevloekt;
't Is tyd dat gy vergifthis zoekt.
In aller vrouwen naam dorst gy godinnen fmeeken.
Om alle banden van gehoorzaamheid te breeken,
Die vroome vrouwen fchuldig zyn;
Doe dat gebed eens
aan Jupyn:
Hy zal u aanilonds met zyn' blixem antwoord geeven.

xantippe.
ó Wyze filozoof, helaas I gy doet my beeven i
'k Heb ilraf verdiend, dat is gewis.
Myn vriend, geef my vergiffenis I

D I ο G Ε Ν Ε S.
Beloof en zweer my dan : dat gy uw levensddgen
Den
vromen Sokrates met kyven nooit zult plaagen:
Beloof dat gy den vroomen man.
Die u gelukkig maaken kan,
Zult onderdanig als een goede huisvrouw
weezen;
Dat gy zyn aandacht nooit zult ftooren onder 't leezen,
En wyl ik 't zelf heb aangehoord.
Toen gy vervoerd wierd enverftoord.
Dat gy zyn boeken hebt gedreigd vanéén te fcheuren,
Hetwelk Athenen en de nazaat zou betreuren;
Wil ik dat gy belooven zult,
Dat gy u nooit door ongeduld.
Of opgevatte fpyt, zult wreeken op zyn' boeken,
Of, volgens uw gewoonte, op filozoofen vloeken:
Maar hen, bevryd van 't minst gedruis,
Beleefd ontfangen in uw huis,

Β 3 · . ÖïT^

-ocr page 26-

χ Α Ν Τ Ι Ρ Ρ Ε,

Om na de wysheid van uw Sokrates te hooren.
Die al
de waereld door zyn leiTen kan bekooren.
Belooft en zweert Xantippe my
Dat ze afilaat van haar heerfchappy?
Xantippe.
Ja,
ja, Diogenes, dat wil ik u wel zweerenl

D I O G Ε Ν Ε S.

Zo gy dit overtreed, zal ik u weêr bekeeren
Door leiTen van de zelfde itof.

Xantippe.
ó Wysgeer! geef my dan verlof,
Dat ik aan huis my tot bekeering moog' bereiden.

Diogenes.
Het is my lief; gy word wat reklyk en befcheiden.
Ginds komt uw man : maar houd u ftil.

Η

Xantippe.
Ik ben gehoorzaam aan uw wil.
Hy is verzeld van volk ! ei zie die oude fufFer,
Ik barst byna van fpyt, geleid een
jonge juffer.

VIERDE

-ocr page 27-

Β 'L Υ S P

ρ

Ε

L.

vierde τ ο ο ν ε ε l.

^O^KKT^^y gelehndz zjn dochter Eufrozyne, éie
op de wyze van de Griekfche jongkvrouwen , over fiiaat
gaande, met een f mjer gedekt is, waardoor zy by XanUf^^
onbekend blyft.

Diogenes, Aximander, darfa, Koningime der
tyimazoonen, onder den naam -van
Ismene, Τ η i s β ε, een
t^mazoon , en een gevolg ^an Slaaven en Slaavmnen ^
Xantippe in de ton.

Diogenes.
evrouw Xantippe is uitgegaan,
En, zo ik heb van haar verftaan,
Zal ze in een oogenblik weêr in uw wooning komen.

S O κ R Α τ Ε s.

Zeer wel Diogenes.

Diogenes.
^' Zy heeft iets voorgenomen».,

D Α R ί A.

Zyt gy die wysgeer, wiens veriland
Vermaard is door gantfch Griekenland ?
Zyt gy Diogenes, van wien ik wondre dingen
Te Thebe en Argos op de itraat heb hooren zingen
t

Diogenes.
Zyt gy een menfch ? zo vleij my niet.
D
Α R ί A.

Ik ben een menfch, gelyk gy ziet.

DIOGENES.
■Gy zyt een vogel; dat befpeur ik aan uw veêrèn.

M.

Da"

-ocr page 28-

χ . Λ Ν Τ Ι Ρ Ρ Ε,

D Α R ί Α.

Ja 'k ben een vogel, die by menfchen wil verkeeren.
De wysheid is alleen myn wit;
En wyl die Sokrates bezit,
Ben ik gekomen om te luistren na zyn réden:
En 'k wil myn tyd in iiw gezelfchap ook befteeden.
Waar is uwwooning?

D i o g ε ν ε s.

In dit vat.
Dat breng ik door de gantfche ftad.

D Α R ί a.
Gy handelt ligt geen geld?

D i o g ε ν ε 5.

ó Neen, 'k betaal met grillen y
Zo dat de beesten my geen huis verkoopen willen.

D Α R ί Λ.
Maar vreest gy voor geen hongersnood?

D i o g ε ν ε s.
Vreest gy daar voor ? zie daar, is brood-
Half menfch, half vogel, die de wysheid zoekt te fmaaken;
Minervazend u hier, om tot een menfch te maaken,

D Α R ί A.
'k Verftaa u wel, en ik beken
Dat ik ten deele een vogel ben:
Maar zyt gy zelf een menfch ? want yder aan te basfen,
Schynt beter aan een hond > dan aan een menfch te pasfen,

D I o g ε ν ε s,
Ik blaf en byt gelyk een hond:
Maar als ik wyzer dieren vond,
Zon ik misfchien door deugd, en kracht van redeneeren?
Hoe hondich van aart ik fchyn, ligt in een menfch verkeeren.

Da-

ίβ

if

-ocr page 29-

Β Ρ Ε L. η

D Α R ί Α.

Vind gy geen menfchen ? dat is vreemd.
Wie zyn 't die gy voor menfchen neemt?

D I O G Ε Ν Ε S.

öi.e al wat ydel in de waereld is verachten,
De goden eeren , en de wisheid fteeds betrachten.

D Α R ί A.

Zeg waar beilaat de wysheid inf
Die 'k mooglyk onbekend bemin.

D I O G Ε Ν Ε S.
In alies te verdaan, van alles wel te ipreeken,
En alles wel te doen.

D Α R ί Λ.

Waar is u ooit gebléken^.
Dat hier op aarde een fterveling,
Die wysheid van omhoog ontiing?

D i o g ε ν ε s.

Tot nog toe niet. Ik loop vergeefsch in alle hoeken
Met myn lantaeren na die ilervelingen zoeken.
Spreek ik de filozoofen aan,
Zy kunnen naauwlyks my verilaan;
't Zyn Exters, onbequaara om recht te redenziften,
Zy Mappen eerst in 't wild, dan fchytenze op defchriften^
En pikken op een beuzeling
Ais of de waereld daar aan hing»
't Atheenfche fchool fchynt my een kooij vol bontekraaijen
Die 't beste klappen houd ik nog voor papegaaijen:
Maar Sokrates is fchier een menfch ^
Omtrent zo wys als ik hem wenfch,
En daarom ben ik in zyn buurt juist komen woonen, :
Om hem myn vriendfchap, wvl 't noodzaakivk is, te toonen.
Deel C So-

-ocr page 30-

Χ Ν ^T I V £,

S ο κ R Α τ Έ s.
Zo ge in meiifch veraiidren wik,
Is 't hcst dat ge eerst u zelv' bedilt.
Men haat u; wyl gy elk
zyii oiideugii durft verwyten.
Gy
word een hond genoemd,.Όηι dat gy elk wilt byten.
Ais gy
u\y aart beteuglen kon', ^ -
En uwe driften overwon,
Zou elk uw' wyslieid en uw' deugden hoog waardeeren.

d 10 g e n e s.

'k Beken het Sokrates, 'k behoor my zelf te leeren:
Maar zoude ik al de dwaasheid zien
Die ik te Athene zie gefchiêii,
En fpreeken niets ? 't Is my onmooglyk me in te toornen.
De gantfche ftad is van de dieren ingenomen,
'k Ben deezen dag ten hoof geweest,
'k Zag daar een
vos, een olyk beest,
Een groven ezel in fatyne kleedren itreelen.
Ik zag 'er fpreeuwen voor de pleitbank bits krakkeelen^

Ook jonge fpreeuwtjes, een gebroed,
Dat
de oude fnappers volgen moet,
Met zakken opgevT.ild, van krabbelichrift, en brieven.
De markten vond ik vol van allerhande dieven ^
Of kramersdie meest ravens zyn.
'k Zag uilen zelf in menfchen fchyn,
Die met een deftigheid de zieken uit de elenden,
Met poespas-drank, en di*ek, na de aridre waereld zendén.'
'k Heb ook een baviaan verzocht,
Die kiezen trok, en zalf verkocht.
Dat hy wat menfchen zou vergaadren met zyn tieren,
My kreeg niet één en menfeh: maar meer dan honderd dieren^
Zo als ik op den heldren dag

By

lii

-ocr page 31-

^B ^ L Υ ^ S^'· P^" É ' h:

• ^ By't licht van myn lantaeren zag.' '
Hier op verfcheen een fleep van paauwen en paauwinneu
'Op't hooren van een ilem: Liefhebbers treedt na binnen
1
Hier is't daar Aristofanes ^^

Zyn klucht van vader Sokrates^ J
Die hy
^e iVolken noemt, zo aanftonds zal doen fpeelen.^

D α r 1 λ.

Laat zulks Athene toe ί

S O κ R Α τ Ε S.

Het kan niy niets verrcheeleW. * '
'k
Heb zelf eens in die klucht gêweeft;
Maar ik
moest lagchen in myn geest,
Als ik
my zelf door kunst zag op 't tooneel verfchynen.
Ik lagchte ïnèt al volk, tot ik my zag verdwynen. -
Dit lastren had op my geen vat: -

't Was of ik op een maaltyd zat.

D i O G Ε Ν Ε S.

Ik ben van zins geweeit dien vuilik eens te ilrafTen,
Door met een bulhond in het fpel te komen blaiFenr . ·
Maar aan de deur ftond juist een dier,
Dat riep : voort rekel, bruij van hier 1 ' ^ " ^'
Of die lantaern zal ik fchoppen uit
uw pooten.
De buffels dreigden met hunn' hoorens
my te ftooten;
Zo dat ik my genoodzaakt vond
Om weg te druipen als een hond*
DarÏa tegen Sokrates.
Diogenes is jong : maar wonder kloek en fchrander;
Doch, zo 't my voorkomt, ziet hy veeltyds op een anden

Tegtn TJiogenes, ' '
Ik, die by u een vogel fchyn,
Zal voor u bidden, datjupyq ·

C 2 II

19

-ocr page 32-

Χ Λ Ν τ I ρ ρ Ε,

υ van een hond in 't kort geliève een menfch ie maakeiv

D I o G Ε Ν Ε s.
'k Wensch dat gy tot dien ftaat door Sokrates zult raaken,
'k Heb onder vrouwelyk gebroed
Nooit dier, zo wys ids gy, ontmoet.

D a r ί Α.

Dat afTcheid is beleefd»

Sokrates.
Ik zal de deur ontfluiten,
Xantippe blyft nog weg^ Men ilaa niet langer buiten.
Maar 'k zie beweeging in uw vat
Diogenes. Zeg, wat is dat'?

D i o ge ν ε s.

Ik heb een booze teef, die na my heeft gebéten, lo^ ί .
Gevangen óp de itraat, en in myn ton gefinéten; ·"
Als ik die kunsjes heb geleerd - .
Word zy aan Sokrates vereerd.

Sokrates.
Behoud
dat fchoon gefchenk.'k Weet met geen vee te leeven.

diogenes»
'k Zal tegen wiL en dank haar echter aan u geeven.

V Y F D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Diogenes, Xantippe.
Diogenes.
_ _antippe treed nu uit uw hok...,
Maar fpring dan over deezen itok..

X α Ν τ I ρ ρ Ε.
Ach! wyze filozoof! 'k ben niet geΛvend te fpriiigeiT.

Diogenes, haar dreigendeé
Moet ik niet leiTen u weêr tot de reden dwingen?·

χλν^

·;ίϊΟ

X

Ϊ'Ι ι

-ocr page 33-

Έ ι S i F ^'^É AL:χ m

T'A N t r Ρ Ρ ■

Houd op! ik fpring 'er overheen Γ
Maar hoor, myn vriend,'k verzoek metééi.
Dat gy myn fchandcddor de buurt niiet wilt verbreiden.

d i ο g ε n e s.

'k Beloof 't u, geef me uw hand. 'k Zal u"m huis geleiden.
Emde van het eetfe Bedryf-

r V ■

.' f Γ

iü"

ff!

Mlf

ff

Kerkeld een kamer in V huis van Sokrates. ^
. : ' : EERSTE 'T O Q Ν Ε Ε I^)

Sokrates, X α,ν ΐ;ΐ ρ ρ ε,. , r ,,,,

· I'. . 'i -.·- i i;...'<..l

Μ X α ν τ i ρ ρ ε.

yn heer, en huisvoogd.Sokrates,π
Dien ik verplicht ben naar de les
Eens grooten filozoofs met nedrigheid'tèiÓBÏMoeÏeh^I
Ik val met naberouw demoedig voor uw* voeten;
Ach 1 heb ik door myn' drift misdaan,
Vergeeft my, 'k Neem uwMeiFenkm ' ■ "> nO
' Sokrates.
Xantippe wat is dit? is 't ernst? zou 't u beröuwénf
Staa op. Kan ik my op die nedrigheid vertrouwen?

X a ν τ l' ρ ρε.
Ja,
'k ben nu t'eenemaal bekeerd!
'k Zal alles doen'wat gy begeert, ^ ,. ^

En onderdanig my tot rust en ililtewennen.
*k
Begin my zelve nu eemweinigje teikemieiii/i
^ C 3

-ocr page 34-

Ik ben gebracj^ t-ot- dat g^oof,
DoorleiTenv^e^nfilozpof, ; ; '
Die zo vol-kraq-iit. zyn οχη de vrouw?n te.ov^rtiiigen,
g€iEK>od^aafct 5yierd uiyn iQ bxïigen.:

, S 'O Ji R ΑοΤΤΕΓ]3.

.iföbr'ilte met-m&t dix zeggerjr wit 'h,: -- , ü r ^ ^ ίΐ
Of is dit wederom een gril ?

Xantippe, opfiaande.
Vporzeker is 't een gril! zoude ik my niet verftooren
"^yn heef , myn Sofrates, hebt gy geen woljn dë oVreii,
Dan zult gf ük ύίγή móhd veiilaan,'
Dat gy Xantippe hebt misdaan.,
Gy
hebt'Diogenes, juist om my in te toornen,
Met dié vjérvloekte ton j recht voor myn de'ur doealiomen.

S O κ R Α τ ES.
Daar héb ik hem niet toe' genood.

Xantippe.
Beken het iluk, of'k flaa u dood!

,,SiO κ RxA τ Ε s. ,

. ·Χ'λ η r 1 Ϋ ί Ε. Λ.·:. - -..
ό Schynheiiigi 'k zal my wreekeii,
Den fchelm veijaagen,' en zyn ton in brand.doen ileeken,

SOKRATÉS.

^ Moe komt^gy dus vervoerd van/f^ytf " ' '

Het fchynt dat gy onkundig zyt
Van al de leiren, die gy'hém hebt ingegeevett.
Gy hebt de fchuld van al het geen hy heeft bedré vén-

S O κ R Α τ Ε s* , · ί

Wat heeft myn vriend u daa misdaaft?; -'

Xan»

VJL

i

, ■

t

Is· "

: t

-ocr page 35-

. Β Χ ^ 1S "Ρ t L·

Xantippe/
Uw vriend? blyf hier niét langerilsaii^^ ^ '
^o gy niet wilt dat ik de leflen u
ζύ leerefn ,'!!- - }■

hy gebmikt heeft om Xantipperte bekeeireiiv'i ^^

• Bedenk ii weiv Zoekt gy geen heul ^
-iPy deezen hondfchen wyvebeul?

S o κ r α τ ε s.
k Zoek by geen menfchen heul: maar
draag myn lot geduldig.
Zo gy beledigd zyt ^ Xantippe, ik ben onfchuldig;

xantippe. . ·· i -^rr^ /

Indien gy dan onfchuldig zyt,
Vergeef het my dat ik door fpyt,
De leffen van uw vriend, in plaats van u te fchelden,
Geveinsde huichelaar, zal op uw huid doen gelden»
En toonen wat een vrouw vermag,
In fpyt van 't mannelyk gezag! " ' '

Qntwyk myn gramfchap , of die ftok zal u bekeeren.

TWEEDE Τ O O Ε Ε L.

O'wgenes op het Toomel komniëy fielt zich^^^'''^ ·
achter Xantippe. '

Sokrates, Xantippe, Diogenes.

SS ο κ r α τ ε s.
terk. Hemel! myn geduldï Ik zal my niet vemeeren
Of wreeken op een tedre vrouw.
Die 'k liever overtuigen zou.

X a ν τ i ρ ρ ε.
Bid, bid myn gramfchap afl knielt of't zal u berouwen 1

Sokrates. . (vrouwen.

Men knielt voor hooger macht : maar nooit voor dwaaze

χαμ-

-ocr page 36-

χ .Α JSi ΠΓ 1 JP Ρ Ε,

Χ: Α Ν τ I ρ ρ Εν^
Daar lastert gy godin Minerf,
En werpt u zeiven in 't verderf.
Gy kntelt.vo.QE goden ? rén gy knielt niet voor godinnen ?
Oiogems met een bezem in ide hand'knielt voor Xantippe,
D I O G Ε Ν Ε S. φ

Godin Xantippe! die, in raazerny der zinnen,
^ . De, leflen die 'k u heb geleerd

Zo"fitwaas en ftout hebt omgekeerd;
Vergeef my zo ik die nu weder moet herhaalen;
Opdat gy van het fpoor der reden niet zoudt dwaalen.

Xantippe.
^ Wel rotzak! wie maakt u zö ftout,
Datgy u in myn huis vertrouwt? " .

D i ο g ε ν ε s.

Godin! ik kom alleen uit vriendfchap u verzoeken»
Dat gy geen handen flaat aan fchriften of aan boeken ^
En bid, ootmoedig en beleefd,
Dafgy den fleutel overgeeft
Der boekenkamer, om meer onheil voor te komen.

Xantippe. "
ó Sarhond! rys maar op; want gy hebt voorgenomen
Te fpotten. 'k 'Zeg dat gy vertrekt.

Diogenes ,; op/iaarjde.
Al zyt gy nog.zo fcherp gebekt, .
En wel gewapend met uw bezem om te vechten;
Zal ik voor Sokrates dat groot verfchil beilechten.

Xantippe.
Brui, reiiel, na uw honde hok!

D i o g ε ν ε sé

J

Denk om de toni en vrees myn ilok I

Wil

-ocr page 37-

Β L γ S Ρ Ε 25

Wil ik u myn geweer eens zetten voor de tanden?
t)en fleutel, zeg ik! geef den fleutel hem in handen! -

Xantippe.
Ach! Sokrates! myn vroome man!
Verlos my van dien aartstyran. "
Daar is de fleutel : maar die hond heeft u bedrógen.
En van 't vernielen van de boeken voorgelogen.

Dwgenes zjn bezem opheffende om Xantippe te βααη^
laat zy haar bezem vallen.
xantippe.
Ach! man, ach! help my uit gevaarI
Verlos my van dien moordenaar!

SOKRATES.

Piogenes houd op 1

D i 0 G Ε Ν Ε S.
Ik moet die teef bekeeren,
Dat niet gefchieden kaïi, dan door haar af te fmeeren»

Sokrates,
Hoe zyt gy beiden dus verwoed ?
Ik. weet niet wat ik denken moet.
Waar dient dat raazen toe? dat fchelden? en dat vechten?

Diogenes.
Ik gaa. Dat kan mevromv u grondig ónderrechten.

Xantippe.
Geef my dan eerst myn bezem weêr.

Diogenes.
Neen, dat zou ftryden met myn eer.
'k Zal als een krygstrofee myn ton daar meê ver9ieren ,
Tot glorie van myn naam, en fchrik der booze dieren.

DERDE

D

. IK "Dea.

\

-ocr page 38-

ϊ Ρ JP Ε,

derde τ ο ο ν ε ε u

SöKRATES j Xantippe.

SOKRATES.
at is hier omgegaan, myii lief?
Xantippe.
Vraag dat dien filozooffchen dief.
Waar meê gy vriendfchap houdt,alleen ommyteplaagen.
Dit is de tweedemaal > dat hy my heeft geilagen.

S O κ R Α τ Ε s.
Maar wat is de oorzaak van 't verfchil?
Ontdek my wat hy hebben wil.

xantippe.
Daar ftaat myn kop niet na. 'k Ben al vernioeijd van 't kyven.
'k Ontzeg u, zo gy hem niet uit ons
huis doet blyven,
Een jaar myn tafel en myn bed:
Uit kracht der vrauwelyke wet.

SoiCRATES.
Stel u gerust; ik zoek xm gramfchap niet te öntfleeken.
Ik zal
dien filozoof met emst daar Over fpreeken,
Ma^r 'k Md \i ^ nraafc my niét Mfchaamd.
Het dunkt my dat het niet betaamt
Dat gy 't gêtêlfchap, *t w^k hier is, dus lang kat wachten.
Houd ons fitzoen tog
©pv Gy moet uw' plicht betrachten,

X Α Ν Τ I ρ ν Ε.
Gy kunt uw vïienden altemaal
Geleiden in de gróötè zasal.
Hoe tyt\ zy daar niet w^'el ? wat mag 'er aan ontbrecken f
Zy komën niet om my : maar u te hooren preeken.

S O κ R A τ Ε s,
Zy komen hier om u en mv.

Xan»

Χ . Α Ν

-ocr page 39-

Β L γ S ρ Ε L. 5/

Xantippe.
Om my meté^i? 't is yleijery.
pat volk is me onbekend. Ik wil het niet verwachten;
't Kan by een ander in een herberg wel vernachten;
Want ik verlang na geen gedruis.

S o κ R α τ ε S.
Ontfang de vrienden in ons huis;
Zy zyn van hoogen ilaat ....

X λ ν τ i ρ ρ ε·
Gantfch niet. Ik zou my fchaaméii,
Dat zulke groote lui in myn vertrekken quamen.
Ik heb, myn vriend, al weet gy 't niet,
U, en 't gezelfchap flus befpied.
Wie is die Juffer, die 'k u flus in huis zag leiên ?

SOKRATES.
Daar zoud gy mooglyk wel een bed voor willen ipreijen.

xantippe.
Loop! by uw filozoofs gebroed,
't Geen denkt dat elk het dienen moet!
Ik heb belet. Gaa. Zeg, dat ik niet zal
verfchynen.
Ik ben te plomp van geefl:. Ik pas niet by die fynen.
Zy voegen beft in uw gehoor.
Gaa heen en, prevelze wat voor.

VIERDE TOON Ε EL.

Eufrozyjne, Xantippe, Sokratbs.

Η X Α Ν τ I ρ ρ Ε. (lézen!

oe! is 't een droom ? zyt gy 't 9 myn kind! mynuitge-
Ik fterf van blydfchap! zyt gy 't zelf? hoe kan het weezen 1
Ach ! Sokrates , watben ikbly.
Vergeef de .tostigheid van my,

D 2 Eufro-

-ocr page 40-

28 χ Α -Ν -Τ ^ I ΥΡ Έ,

Ε υ F R Ο Ζ Υ Ν Ε.
Ik kus myti moeder 1 ach! myn ziel is opgetogen!
Jk zie myiie ouders in gezondheid voor myne oogen.
Heb dank, ó opperftejupyn!

Xantippe.
'k Omhels myn kind, myn EufrozynΕ
S ο κ r α τ ε s.
'Moet ik 't gezelfchap nu nog langer laaten wachten?

Xantippe.
'k Heb daarniets-meê te doen. Gy kunt uw plicht betrachten.

V Y F D Ε Τ O α Ν Ε Ε L·

Xantippe, Eufrozyne-
Χ α ν
Τ I ρ ρ έ.

yn Eufrozyne, lieve kind!
Dat ik zo teder heb bemind,
En echter misfen moeil; op dat ge in 't fchool zoudleeren
Met dochters van uw' rang te Atheenen te
verkeeren;
Ach! wat heb ik al uitgéftaan
- Sinds gy na Argös zyt gegaan !■
Ik word veracht, verfmaad. 'k Weet nergens heul te vinden.
Ik ben verlaat en van myn kenniflen en vrinden.
Uw vader brengt hier naar zyn zin
Geiladig filozoofen in. '

Het fchym hier open hof. Dat kan ik niet verdraagen.
Jk fpreek geen woord dat aan dat wyshoofd kan behaagen^'
't Is waar, myn dochter, ik beken
Dat ik een weinig haastig ben :
Maar't gaat wel over. Als hy my myn zin kon geeven.
Dan zou men met elkaar in rust en vreede leeven.

Eu FR O-

ί

ii'

•ϊίΙ

Γ

<J'·

-ocr page 41-

Β L -Υ i S Ρ É

Ε ' U F R O Ζ Y N' E.
Ach! moeder, ach! bedroef my niet.
Het is my leed 't geen hier gefchied.
Ik bid u laat ons al die zwaarigheden imooren.
Ai wie in om'ust leeft, leeft in der goden tooren.
'k Gehoorzaam met eerbiedigheid
Myne ouders, zonder onderfcheid;
Zy zyn myn toevlucht,
'k Heb op aarde niemant nader,
Zyt gy myn moeder niet? en
Sokrates myn vader?

Xantippe.
Maar welk gezelfchap brengt
gy hier?
't Is volk van ongemeenen zwier.

Eufrozyne.
ïsmene, een amazoon, met ilaaven en ilaavinnen,
Aximander, die vooral uw gunst wil winnen:
Een telg van 't oud Atheeniche bloed,
In Argos krygsfchool opgevoed,
Hy zoekt in 't hooge fchóol de wysheid na te fpooren,
Öen vroomen Sokrates en Platoos geest te hooren.
< Hy heeft veel vrienden in den raad;
_ Zodat het hem te Avachten ftaat
Om in den hoogen rang van onze burgerheeren,
Door gunst van Pallas, in Athenen te regeeren.

Xantippe.,
Wy hebben mooglyk dan die eer
Dat deeze jonge en wyze heer
Oe gunst van Sola-ates en myne zoekt te winnen.
, Gy zyt jong en fchóon; hy zal u mooglyk lainnen.
Ε υ
F R ο ζ y Ν E.
Ik word befchaamd!

D 3

Xak-

-ocr page 42-

SO χ Λ N T Ρ Ε,

Xantippe.

Het is genoeg.
Uw antwoord past op 't geen ik vroeg.
Maar, heeft daar Sokrates ai kennis van gekrégen.
Het huwlyk dient men wel met wysheid te overweegen;
Want zo hy na uw vader aart,
Is 't beter dat gy nimmer paart.
Ach! fpiegel u aan my, dan vindt gy duizend reden
Om met geen filozoof in 't huwelyk te treeden.

Ε ü f r ο ζ γ ν e.
Vrees
daar niet voor, hy is gewoon —
Maar 'k zwyg. Daar zien we de amazoon.

ZESDE TOONEEL.

DARiA, Xantippe, Sokrates, Aximander,
Eufrozyne a Thisbe ,
Gevolg van Jlaa'ven en flaavitmen,

MD α r 1

evrouw, die de eer geniet met Sokrates te leeven^
Om op het fpoor der deugd ten Hemel in te itreeven,
't Welk u van veelen word benyd;
Vergeef my dat ik voor een tyd
My zo gelukkig maak om by u in te woonen.

Xantippe.
Mevrouw hoe kan dat zyn? gy moet ons nu verfchoonen;
Uw nafleep is my veel te groot.
Al heeft u Sokrates genood,
't Uad echter u gevoegd
my eerst belet te vraagen.

DARiA.

Uw wysgeer heeft my myn verzoélc niet afgeflageu,
Wie is hier mèefter in het huis?

Xan-

-ocr page 43-

Β L Υ Ρ Ε L.

Xantippe.
Wel, dat is Sokrates, quanfuis.

D α r ί a.

2yn woord is my genoeg. Ik blyf maar weinig weeken,
ï^enk dat een amazoon zich niet laat tegenfpreeken.

Xantippe.
Al waart ge een dochter van Jupyn,
Zo Λνϋ ik niet gedwongen zyn!
Maar eer de drift, die my ontroert, mogt gaande raaken.
Wil ik u liefst alleen de reden kenbaar maaken,

D α r ί a.

Myn Thisbe blyf. Het volk gaa heen.

S O κ R Α τ Ε s.
Wy zullen na myn kamer treên.

ZEVENDE TOON Ε EL»
Xantippe, DARfA, Thisbe.

SX α ν τ i ρ ρ e. (wen.

chynt dat de goden me in myn gramfchap wederhou-
'k Ben kregel, fier van aart, ver boven andre vrouwen,
'k Stuif op, op 't minste dreigement,
Gelyk Athenen is bekend,
'k Vind iets in uw gezicht dat my doet achting draagen.
k Had uw verzoek misfchien voorheen niet afgeflagen:
Maar'k wil meestrés zyn in myn huis;
En heb het iilozoofs gedruis ,
i)at twisten, dat geteem, niet langer willen hooren»
't Schynt dat ik ben getrouwd in aller goden tooren.
'k Leef in een algemeenen haat.
Ik ben weerbarstig.
Ik ben quaad;

-ocr page 44-

χ . ^A Ν Τ I Ρ Ε,

Ja 'k ben een boos ferpeiit in aller menfchen oogen.
't Is waar, 'k heb op my zelv' niet al te veel vermogen:
Maar echter ftaa ik na de ruil;
Derhalven heeft het my geluft
Die wysheidzoekers, die my daaglyks quamen plaagen,
En fpuwen op myn vloer, myn wooning uit te jaagen.
'k Heb my van dat gefpuis verloil;
Want 'k heb 't eens lustig afgeroft.
En zo veel lesfen met myn bezem willen geeven.
Dat zy me in
ruft voortaan wel zullen laaten leeven.
En nooit meer komen om een les,
Van my, of ook van Sokrates.

Dar ί Α.

Gy hebt gelyk mevrouw, zo 't anders niet kan weezen:
Maar ik zou juift niet veel voor zulke
lesfen vreezen.
Uw fchikking is iets ongemeens.
Ik bid u onderrecht my eens: ,
Waar zal men Sokrates voortaan dan moeten hooren ?
Alleen op 't hooge
fchool?of moetzynwysheidfmooren?

Xantippe.
Op 't hooge fchool verfchynt hy niet: .
Maar ik moet hier tot myn verdriet ,
Juift alle maanden een vergadring zien van heeren.
En iilozoofen, daar hy
dan voor wil oreeren;
Hetwelk ik hem heb toegeftaan.
Indien gy luft hebt, hoor het aan;
Hy zal nog deezen dag in zyn gehoorzaal fpreeken, ^
En vaaren lustig uit op veelerlei gebréken.

D Α R ί A.
Mevrouw, *k ben tot uw dienft bereid;
Vea-wacht van my geen onbefcheid.

Ik

-ocr page 45-

Β L γ SPÉL, cc

Ik ben geen filozoof. Ik zoek u niet te omruilen,
'k Ben met een klein gevolg gereisd van onze kuilen.
Bedenk dat ik geruft en ftil
Maar kort te Athenen weezen wil.
Het huis van Sokrates verkies ik voor een ander.

Xantippe.
Mevrouw wy voegen al te weinig by malkander.
Uw ftoet is waarlyk my te groot.
Vergeef het dan myn echtgenoot, ^
En gaa voor deeze reis by Plato wysheid leeren;
Die heeft een prachtig huis, daar komen groote heeren:
Maar denk niet dat ik u veracht :
'k Was op uw aankomft niet verdacht.
Wie zou u dienen ? 'k Heb al myn gehuurde flaaven,
En al myn meiden, in myn grampfchap weg doen draaven;
Alleen opdat ik dus, mevrouw,
Een weinig adem haaien zou.

D Α R ί A.

Stel dan uw hart geruft. Myn flaaven en myn meiden.
Zyn in hunn' ommegang zeer fchikklyk en befcheiden.
Ik maak u daar meestrésfe van;
Wyl ze uwe zyn, gebruikze dan.
Regeerze naar uw zin. Zy kunnen voor u kooken.
Laat de eene wasfen; laat een ander vuur aanftooken;
Een vrouw krygt al wat zy begeert
Die met befcheidenheid regeert.
Neem dit juweel voor eerft. En om u klaar te toonen
Dat ik hier niet tot laft van Sokrates wil woonen,
Zie daar, ontfang deez' beurs vol goud,
Die ongeteld u word vertrouwd.

Χλν«

Ε

IF, Deel

-ocr page 46-

χ Α Ν τ ι ρ ρ Ε.
Mevrouw hoe durf ik zulk een ryk gefchenk ontfangen?
't Is waarlyk al te groot!

D α r ί a.
Voldoe aan ons verlangen.

X α n t i ρ ρ ε.

Heb dank, grootmoedige heldin I '
Wy neemen u met eerbied in.
Maar mag ik weeten wie....

d α r 1 a.

'k Zoek onbekend te loeven .
En zal myn' naam en ilaat daar na te kennen gceven.
Draag
zorg, myn Thisbe, dat mevrouw
In alles wat zy wil, getrouw
Gediend word. Niemant zal haar
mogen tegenrpreeken*
Nu ik gezind ben om haar' vriendfchap aan te queeken:
Dewyl gy hofmeeilrésfe zyt '

Bedien haar met uw' raad en vlyt.
Mevrouw, gy künt my
in bezadigdheid bezoeken,
ïk -gaa by Sokrates my oefiien in zyn boeken.

Α C Η T. S Τ Ε Τ O O Ν Ε Ε L,
Xantippe, Thisbe,

Xantippe.
_^^^evrouw5 of juffer höfmeeitrés,
ïk'bidu geefmy eens een les
Hoe ik my beft in die omilandigheid moet draagen,
Ei zeg wat fpys en drank deeze amazoon behaagen.
2al 't boven 't burgerlyke zyn?

. This'

34

Ε,

Χ Ν -τ I

-ocr page 47-

Β 'L Ύ S Ρ Ε L.

Τ η i s β ε.

Wy hebben onzen eigen wyn.
En wat de fpys belangt; ik ben hier onbedréven.
't Is my onmooglyk om u raad daar in te geeven;
Doch laat dat op den kok maar ftaan;
Die al gereed is om te braên.
'k Heb hem belaft om hout en kooien aan te leggen,
En fpys te kooken.

Xantippe.

Hoe 1 en dat zo zonder zeggen ?
Zo fchielykl 'k ben dat zelf gewoon.

Τ η i s β e.
Ik deed 't uit lafl van de amazoon,
Die onderfteld heeft, fchoon ze u zelf niet had geipróken,
Dat zy de vryheid had om fpys te laaten kooken;
Wyl 't volk nog niets gegeeten heeft.

Xantippe.
Wie weet hoe dat dit vee daar leeft I
Τ η i s β e.

'k Zie Aximander met uw dochter herwaart komen.

η

NEGENDE TOONEEL.
X
antippe, Aximander» Eufrozyne.

Xantippe.
eb ik met de amazoone u ook in huis genómenl
Behoort gy by haar' iloet» myn heer?

Aximander.
Mevrouw, ik bid u, gun my de eer

Dat gy me één oogenblik met aandacht aan wilt hooren.
Ik ben een minnaar, die zyn vryheid heeft verlóren
In Argos 1

E 2 Χλν-

-ocr page 48-

36 Χ Α Ν Τ I Ρ Ε.

Xantippe.

Zoek in Argos dan
Het geen ik u niet geeven kan;
Ik heb uw vryheid niet gevonden.

^ Aximander.

Ik wil zeggen...»
Xantippe.
Ik heb geen tyd om u dit uit te hoeren leggen.
Aximander.
Vergun me een oogenblik gehoor !
De vryheid, die ik daar verloor,
Kan ik by Sokrates, en u, hier wedervinden;
Zo ik me aan Eufrozyne, uw dochter, mogt verbinden.

Xantippe.
Spreek eerft met Sokrates daar van,
Eer ik u antwoord geeven kan.
't Paft u haar' vader eerft daar over aan te ipreeken:
Want ik wil de achtbaarheid der mannen niet verbreeken.
Een vrouw moet onderdanig zyn.

aximander.
Die zal zyn ftenij naar allen fchyn.
Nu hy myn maagfchap kent, wel tot ons huuwlykgeeven.

Xantippe.
Ik zal, naar allen fchyn, dat huuwlyk tegenftreeven.
Omdat ik denk, en vaft geloof.
Dat gy al mede een filozoof
Zond willen worden. Hoor, ik zoek geen twee gezellen;
Ei^n filozoof is ruim genoeg om my te quellen.

Aximander.
Mevrouw! ik bid vergun my de eer
Dat ik in huis by haar verkeer»

Xak·

-ocr page 49-

. Β ^L ^Y :: S Ρ -É ^L. 'Γ 37

Xantippe.'
Neen, loop na Argos; want dat zal u niet gelukken..,

Buiten 't iooneel werden potten gebróken.
Wat *s dat? daar bruijenze myn' potten al aan ilukkeni

TIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Μ.

Aximander, Eufrozyne»

α x i μ α ν d ε r. ' ,

_ejufFer! welk een onbefcheid!
Wat
's dit ? hoe ziet gy dus befchreid ?
Schep moed 1 De liefde zal in 't einde triumfeeren.
2y heeft een quaade luim, die mooglyk zal verkeeren.
Wy zyn nog niet van hoop beroofd;
Want Sokrates heeft my beloofd
Dat hy vemeemen zal by myne Atheenfche vrinden,
Of't hen
behaagt, dat wy ons onderling verbinden.
Ik
heb van de opgang myner jeugd
Het fpoor gevolgd der heldendeugd.

Uw moeders dwaazen aart heb ik alleen te duchten____

Mynliefl gy antwoord my niet anders dan door zuchten»
Heeft Aximander iets misdaan? .

Ε U F R O ζ Y Ν E.
Achl ach! zie my met deernis aan!' , (nen,
Myn moeders aart, myn heer, bekend door gantfch Athe-
Ja door heel Griekenland, doet my van fchaamte weenen ï
Ik bid u, raad me in dit geval,
. Hoe ik my wyslyk draagen zal.

Aximander.
Volg vaders voorbeeld na» Gy moet geduldig weezen.

Ε 3 ^^

-ocr page 50-

χ λα Ι·^ 'ίΤ η I γρ ^tP :Ε.

De goden zegenen de geinen die hen vreezen.
. . ^ Eu FR O ζ y ;N EU.

Jupyn ί, geef uitkomil in den nood!
: ; X5eef wiikiomil.,
of ik treur my dOodl - .; ;
Aximander.
Daar biniiqsnjrs glarm.r) Ik hoor mr moeder kyven.

Eufrozyne.
Myn heer dan durf ik op deez' .plaats niet langer blyven»
Aximander.
'k Zal blyven. ;'Red u uit gevaar.

Éuitèn'êé kmér word geroepen.
Staaby! help helpI itaaby! daar! daar!

. JE L F D E T O ONE E L. .

AxIMANDERV tnisbej Xantippe^ de KoK|
. ^. ., SUiivefi'en Slüavmnm.

Xantippe jaagt de β aan) en en fiaavmnen^ waar onder de
kok u 9 met haar he^em over 't tooneeh

P X Α ï^ f 1 ρ ρ Ê.

eriiaans gefpuis i 'k zalii de deur uitjaagen !
Voort uit myn huis I vooi't voort! ofgy word dood geflagen!
Bruij heen! ikΛvil u hiér niet zien!
Τ H 1 ^ β e*
ί Houd op I dat moet 'dus niet gefchiên!

Thisbe trekt het zwaerd mt,
i X Α N T ί Ρ Ρ E. (myn vrinden!
Moord! moord! help, Sokmes! moord! moord! ftaaby

■Aximander trekt ook bei zwae d en hejcbermt X^nttppe,
^ . Aximander.

Wat wilt ge, ö 'Thisbej met uw zwaerd u onderwinden?

Bedaar?

-ocr page 51-

lB 'ïh'lY ι ST ρ I'IE AL. X

t ti-: Bedïmr, Xantip{l£i'ils%idibedaar! τ,-ο bvr vW-^rh
'k Zal u befchermen voor.gevaari i... u i
τ η i s ε ε. ■
'k Verilaa niet dat zy 't volk-zakopréié Tege^rfen.
Het is myn plicht.dat ik'dei ónnoöMeff JxioetMverw-eerén^^^^
• 'Zy mogen haar meti\i?ederfl:aaii!,·;, ·ώ 2-..· > rii-tO'
Veel minder vluchten hier van^daan.
Noch, hoe zy raast of kyft, in 't minitê tegenfpreeken:
Maar geeft haar dit het recht om 't vDik4en hals teibreeken ?
ί ' 't ïs maar een dreigement.geweeil ^.: bru ·. · r·:,, :, i
Tot afTchrik van haar' boozen geeft, ■
J .·· d r- ■! ' -. ' ;

r .·

Τ W A A L F D Ε Τ Ö O Ν Ε Ε L.

pipgenes , Xantippe , Aximander ^ Thissi^s

. -'ir: u; r· Sludven m\Slaav}men.^ -- ' , · /

T>iögenes -verfchynt met een fiok in de hand.

SD i o g ε ν ε s.

taa zég ik! raazend wyf,wie heeft hierrrioofdgérööpen?

Xantippe wyzende op een fiiiavm. ,

Xantippe;/·''·'
Dat kreng, dat ondier, durft myn beste vygen fnoepen,
En de andren laaten pot en pan.
Met alles_wat'er-breeken kan ■ ^J >
Uit moedwil , als ik kyf^r maar vidlen uit de handen.
Zy ftooken vuuren daar het huisr door af kon branden;
Derhalven, na een kort beiluit, ^
Heb ik ze eens lustig afgebi-uid.

•.-r ·; b i 'n-e s,, ' '

ö Addersvel! is dit nu waard om bloed te plengen?
-.-r . Gy

S9

-ocr page 52-

40 Χ . Α Ν Τ I Ρ Ρ Ε.

Gy denkt wel om myn ton? wil ik die hier eens brengen.
En houden fchildwacht in uw huis?

Xantippe.
ó Neen > ik ben tnaar boos quanfüii:.
Het is een volkje dat niet anders is te leeren.
Dan door het daaglj^ks voor pleizier wat af te fmeeren.

D J O G Ε Ν Ε S.
Zo ilaat gy 't volk maar voor pleizier ?
ó Booze hex, vuilaartig dierl
Leg aanftonds dat geweer , die fchrobber uit de handen.
Zo gy wilt byten, teef, gebruik uw bek en tanden.

Xantippe.
Loop, bulhond, bruij uit myn vertrek,
Of 'k leg myn fchrobber voor uw bek.
'kVerftaa niet dat gy van
de ton een woord zult fpreeken*
Kom, hebt gy 't hart, flaa toe! 'k denk u den nek te breek en.
Dtügmcs laat zyn flok vallen ^ ontwringt haar den bezem»
en Kyixtmander fchetdze met zyn zwaerd.

dertiende tooneel.

DARiA, Diogenes, Xantippe, Aximander,
Thisbe, de Kok, de Schatbewaarder.

ZD α r ί a.
O Jongling, fcheidze van malkaêr.
Xantippe.
ó FilozoofTche hond! barbaar 1
Ik zal u aan 't gerecht, dat zweer ik u, beklaagen!

Diogenes.
Mevrouw denk aan de ton, dan zult gy dat niet waagen.

Da-

-ocr page 53-

L.

É

Β

D Α R ί Α.
Wat wilt gy zeggen met die ton ?

D i o g ε ν ε s.

Zo dra ik in de buurt begon
Myn wooning over 't huis van Sokfates te zetten,
Heeft dit boosaartig dier my, tegen alle wetten
Verbodenom aldaar te ilaan :
En wyl ik juift niet weg wil gaan,
Dreigt zy my met dat ding, dien bezem, te vermoorden.
En anders is het niet, Wy raakten wat aan woorden.

D α R ί a.

Zeg Thisbe, wat is hiergefchied?

Τ Η I s Β E.
Al dit geweld is anders niet,
Dan om een pot of twee, die iemant heeft gebróken.
En fchoon mevrouw in 't minfb niet tegen word geφrökeπ,
Hoe dat zy fchreeuwt en tiert en baart,
Jaagt zy hen allen van den haart.

Xantippe.
Wel ja, dat luft my zo I daar ben ik toe gebooren!
Zou iemant, die my dient, niet na myn reden hooren ?
Xantippe 'Uüyfi op den Kok.
Is 't wel verdraaglyk van dien guit ?
Hy fteekt zyn tong geiladig uit.
En wil geen enkel woord op myn beveelen fpreeken.
Ik zal hem met de tang zyn bek op moeten breeken.
'k Heb nooit zulk mörfig volk gehad :
Zy krabblen in het botervat,
Met vuile klaauwen, die in lang niet zyn gewasfchen.
Myn marmre vloer is reeds met honderd duizend krasfen.
iV. Veel F Ik

-ocr page 54-

Χ Λ Ν I Ρ Ε ,

Ik hield myn keuken altyd net;
Nu dryft ze weg van fmeer en vet.
Mevrouw , ik bid u , is het mooglyk om te lyên?
De vloer is al zo glad, dat zy 'er over glyën;
En daarom ftrooijen ze afch en zand
De keuken over, uit een mand;
Uit voorzorg, denk ik, om niet op hun neus te leggen.
Indien dit zo niet is , laat Thisbe 't dan vry zeggen.

Τ Η I S Β Ε.
Dus is men aan ons hof gewend ^
Gelyk mevrouw wél is bekend.
Hy is een goede kok, en meester van de keuken.

Xantippe.
Ik zal dien morspot op zyn tabernakel beuken
Tot dat hy zindelyker
leeft.

Τ li 'i s Β E.
'k Verzoek u, dat gy 't hem vergeeft.
Hy zal uw zin wel doen, en pasfen op zyn zaaken.

Xantippe.
Mits hy
de keuken rein en zuiver fchoon döe niaaken.

Thisbe.
Zeer wei: v/yl ik u gaeren dien.
Gy zyt van alles wel voorzien.
Men zal uw huisraad rein en zindlyk onderhouwen.

D Α κ 1 Α.

Ik gaa. Gy moogt u op myn volk geruil vertrouwen.
Regeer het met befcheidenheid.
Zo vv^orden zy het beft geleid.
En doen zy iets verkeerd, berisp ze dan met reden.
Zy zyn nog niet gewoon aan uwe Griekfche zeden.

VEER-

-ocr page 55-

Β L γ ε l. 43

VEERTIENDE TOONEEL.

DioGENEs, Xantippe, Thisbe, de Kok,
Aximander, de Schatbewaarder.

f Diogenes,

k blyf en gaa hier nog niet uit.

Voor dat men vaster vreede fluit,
"k Vrees dat de vriendfchap met den kok niet lang zal duureii.

xantippe.

Ik zal genoodzaakt zyn een Griekfchen kok te iiuiiren.
Maar meester kok kom hier eens ftaan.
Kookt gy gelyk een Perfiaan ?
Of hebt gy ook de kunfl van kooken by de Grieken?
Wy zyn hier niet gewoon met onze fpys te klieken.
Men grobbelt in geen botervat :
Maar wafcht de handen rein en glad.
'kWil dat gy zindlyk kookt, en braad aan gladde fpéten.
Uw hoiFelyke fpys zoude ik niet willen eeten.

Thübe en de Schatbewaarder fpreekenβιΐ, en lagchm
met elkander, terwyl het volgende gejproken wordt.
Spreek! ipreek ! dewyl ik 't u gebied.
Steekt gy uw tong uit, deugeniet?
Oe kok kmkt.
Diogenes.
Zoudt gy, indien mevrouw eens in een ton moeil kruipen,
En u om hulp riep, ilil en zachtjes heenen druipen ?
De kok fchtid zyn hoofd.
De kaerel is vooral niet zot.

Xantippe.
'kMerk dat gy beiden my befpot

Fa· Dio-

-ocr page 56-

44 Χ Α Ν I Ρ ? Ε

D i ο g ε ν ε s.

Zacht, zacht; Xantippe 'k moet dien kaerel nog iets vraageo.
Zoud gy wel fpreeken , ais gy wat wierd afgeflagen ?
De kok fchud zyn hoofd, en "juyfl na zyn iong..
Gy zoud dan, zo ze u dreigt te ilaan,
Maar ilil en zachtjes heenen gaan ?

^De kok knikt.
Xantippe hy zal u met klappen niet verveelen.
Die man is veel te wys om hier voor kok te ipeelen.
Ik merk hy is een filozoof:
Maar van Pythagoras geloof.
Gy zult geen enkel woord van deezen wysgeer krygen;
Want hem is
opgeleid om zeven jaar te zwygen^

Xantippe.
En ik wil hebben dat hy
fpreekt.
Zie hoe de vent zyn tong uitfteekt!.
D i ο g ε ν ε s.
Hy mag niet fpreeken; want dat is den man verboden.
Hoor : hy is bezig om te bidden aan de goden.
Dat, als hy ilerft, zyn ziel in 't lyf
Mag vliegen van een raazend wyf;.
Om, als hy u ontmoet, zyn leed te kunnen wreeken ν
Door u de nagels en de tanden uit te breeken..

Xantippe.
Dan overdenkt hy net van pas
De lesfen van Pythagoras.
Staa vaft dan, iilozoof, die zo verblind en dom is. . ..
Xantippe neemt denflok vanT>iogmes^ die op di»
grond ligt, op; en fiaat den kok.

Τ η i s β e. '

Mevrouw, ei, ilaa hem niet j wyl hy niet doof: maar itom i^,

Xan-

-ocr page 57-

β l υ PEL. 45

Xantippe.
Hoe, is hy ilom ? het dunkt my vreemd
Dat gy hem voor uw kok dan neeeit.
Τ η i s β e.
De tong is hem beroerd. Gy ilaat hem zonder reden.
Uy dient ons hof voor kok; want hy is jong gefneden.

Xantippe.
Dan is de vent ontmand misfchien.
'tis de eerfte Eunuchus, dien wy zien.

τ Η i s β e.

Ja al de ilaaven, die in dienft zyn van de vrouwen,
Zyn dus geiteld, op dat een voril zich kan beüOuwen.

Xantippe.
Gaa na de keuken dan, myn vriend,
En maak. dat gy ons wel bedient:
Maar breek geen potten meer, dat zou my zeer verdrieten.

Diügenes.
Vaar wel mevrouw. Ik gaa. Ei, laat my de eer genieten,
Dat gy me eens aanfpreekt voor myn hok.
^t Is vrede. Kus myn bezemitok.
Xantippe.

Loop aan de galg!;

V Y F Τ I E Ν D E Τ O O Ν E E L.

Aximander, Xantippe, Thisbe,
Schatbewaarder.

α x i μ α ν d e r.

Xan-

il ik hem volgen, om te vraagen
Om welke reden hy geduurig u komt plaagen ?

3

-ocr page 58-

46 Χ ^ Λ Ν Τ I Ρ Ε,

χ λ Ν τ

Xantippe.
Indien gy in myn gunft wilt ftaan;
Spreek dan dien babok nimmer aan.
Gy hebt my braaf befchermd. Ik zal u nader fpreekeii.
Gaa na myn dochter. Zie, waar zyis heengewéken,
Aximander.
Mevrouw, 'k ben tot uw' dienft bereid.
Nu word myn hart met hoop gevleijd.

ZESTIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.
Xantippe, Thisbe.

O x Α Ν τ i ρ ρ E.

ntdekme in vryheideens,wie uw meestres mag weezen.
T
hisbe.
Indien ik dat begon, had ik den dood te vreezen*

Xantippe.
Ik merk aan 't deftige gelaad,
En ook aan d
'omflag van liaarilaat.
Dat zy iets groots moet zyn.

Τ η i s β ε.

Ik durf haaf niet mishaagen.
Daar komt zy zelf mevrouw, 'k Zou 't haar in ililte vraagerl.

ZE^

-ocr page 59-

Β Υ S Ε L. 4?

Ζ Ε V Ε Ν Τ I Ε Ν D Ε Τ Ο Ο Ν Ε Ε L.

Sokrates en Ό aria komen uit het naaste vertrek^ terw^l
'Diogenes de dew in komt.

Xantippe, Diogenes, Sokrates,
d aria 5 thisbe.

Xantippe.
at heeft die vent hier weer te doen?
Diogenes.
Dat moeft gy vraagen met fatzoen.
Wanneer ik uit dit huis zo even ben gekomen,
Heb ik een zeker dier omtrent myn ton vernomen :
Het is een aap of baviaan.
Ik liet hem in het voorhuis ftaan.
Hy vroeg na Sokrates , en 't is zyn welbehaagen,
Wyl hy hem fpreeken moet , door my belet te vraagen.
Het is ,een aap van groot verftand,
Een wonder van gantfch Griekenland.
Xantippe.
Ik heb geen aap van doen. Gaa veil hem aan de buuren;
Hier zyn 'er al genoeg, 'k Hou van geen aapenkuuren.

diogenes.
Isméne heeft dien aap misfchien
In vreemde landen wel gezien.
Apelles 'is zyn naam.

D Α R 1 Α.

Het zal de fchilder weezen.
Wiens kunil en geestigheid by yder werd geprézen.

ACHT'

-ocr page 60-

ε,

Χ Α Ν Τ I Ρ

ACHTIENDE TOONEEL.

Apelles, Diogenes , dari'a , sokrates,

Xantippe, Thisbe, Schatbewaarder.

d i O G Ε Ν Ε S.

__om, bootzemaker der natuur.

Hier ziet gy myn Xantippe buur I
Α
ρ Ε L L Ε s.
Doorluchtigfte amazoon! ontmoet ilc u te Athene,
ΐη 't huis van Sokrates.

D α pv ί α.

„ Myn heer, noem my Isménö.
Α
ρ Ε L L Ε S.
„ Ze ontveinil, naar 'k merk, haar naam en ilaat.
Mevrouw, ik zie dat uw gelaat
Al wat veranderd is, finds ik u heb gefchilderd.

D α r ί a.

'k Ben wat bezadigder. In 't veld was ik verwilderd.
Komt gy uit"'s konings laft myn heer?

Α ρ Ε L L Ε s.
Gewis, mevrouw, wy hebben de eer
Uit Artaxerxes naam aan u iets voor te draagen ,
Een laft dien 'k oopnen moet, wanneer 't u zal behaagen.

Sokrates.
Al komt Apelles onverwacht,
Zyn' gaaven zyn hier zo geacht
Dat hy ons welkom is. Gelief ons de eer te geeven
Van onzen gaft te zyn.

Α ρ Ε L L È s.

'k Zal u niet wederilreeven.

Ver-

4S

ίΙΙ

rsr·

-ocr page 61-

Β L. 49

Vermaarde wysgeer, Sokrates. -
'k Verbind my voor een dag vyf, zes;
Omdat ik uw gelaat moet fchildren voor den koning.

Xantippe. (ning!

Zult gy hem fchildren vriend? Wees welkom inmynwoo-
Ei blyf wat langer in Atheen',
En fchilder my dan eens metéén.
Word Sokrates dus by dien koning uitgeleezen? .
Ik ben zyn vrouw. Ik moet met hem onfterflyk weezen.

Α ρ Ε L L Ε s.

Mevrouw, 'k ben daar wel toe gezind.
Ik merk, dat gy de kunil bemint.
Gy zyt nog jeugdig, frifch, en ziet uit arends oogen.

Xantippe.
Myn lieve Sokrates! zoud gy het wel gedoogen >
Dat ik het^ eeril gefchilderd wierd ?

Sokrates.
Ja, zyt gy daar meê gepleizierd.

Xantippe.
Volmaakte kunstenaar, laat uw gereedfchap haaien.
Myn man oreert van daag in een van onze zaaien.
De kamer, die ik voor u fchik.
Zal 't volk in eenen oogenblik
Opheemlen,
't is 'er licht; daar zal ik by u komen.

Α ρ Ε L L Ε S.
Dat zal niet nodig zyn;want ik heb voorgenomen.
Omdat ik na zyn wysheid haak,
En in zyn' leslen my vermaak,
U, fchildrende in de zaal, zyn leering aan te hoeren.

D ί ο G Ε Ν Ε s.
, Die aap kan fchildren, fchóon hem honderd dieren ilooren.
m T>eei. ■ G INE-

-ocr page 62-

50 Χ Α Ν Τ I Ρ ρ Ε ,
NEGENTIENDE Τ Ο Ο Ν Ε Ε L.

Apelles , Daria , sokrates,
xantippe , thisbe.

Α'ρ Ε L L Ε S.
^^et my op zyde maar een ftoeL
Ik kan wel fchildren in 't gewoeL
xantippe.
De difch is reets gedekt, men heeft nog niets ontbéten.
Apelles fehildert my, dat kan ik niet vergeeten 1

TWINTIGSTE TOONEEL.
Apelles , Daria»

YApell Ε s 5 knielende op Zijn cene knie^
orilin, my is een fchat vertrouwd,
Beilaande in boeken en in goud,
Dien ik uit 's konings naam u over
heb te geeven.
Zyn verdre laft aan u is in dien
brief gefchréven.

D α r. ί λ , 'Uienkende t^peilès om Op te βααίΐ.

Zeg , is myn held gezond ën frifch?
Is hy nog in Perfepolis ? "

Apelles.
Schoon Cyrus met een pyl wierd in den itryd doorfchóten
Wil hy't verilrooijde heir'van 's broeders vloekgenooten,
Dat na't gévecht zich heeft herfteld,
Zyn wraak doen voelen in het yeld. ,
" D
Α R 1 Α.
ó Goden ! wilt myn held weer de overwinning fchenken!
Myn ziel kan^naauwlyks aan 't geviaar myns broeder deu-
Of'k wenfch te itrydèn aan zyn zy 1 '' \ (ken,

• Apel-

-ocr page 63-

Β L Υ É L. 51

Α ρ ε L L Ε S.
Heldin, fpreekt ge op deez' plaats wel vry ?
D α r 1 a.

'k Zal in myn kamer gaan, om deezen blief te leezen,
Dien ik met eerbied kus, en van gewicht zal weezen.

Λ ρ Ε L L 'E s.
Ik zal den fchiider Prothogeen,
Die in de ftad is, zo ik meen,
Begroeten, en by hem
gereedfchap laaten haaien,
Om vrouw Xantippe naar het leeven af te maaien.

Einde ·ναη het t'weede Bedrjf,

D Ε R D Ε Β Ε D R Y F.

, Het toomel verbeeldt een gehoorzaal.

In het midden βααΐ ^ op een 'uerhe'ven plaats, een tafel ^ met
un kleed gedekt , ^jï^aar aan tisjee armfloelenβααη^ de een voor
Sokrates^ en
de ander voor paria; ter rechter zyde zyn ze-
tels voor 'de raadsheeren^ en ter Imker zyde voor de filozoofm.

EERSTE Τ O O Ν Ε Ε L.
Xantippe, Apelles,'Thisbe.

Men ziet x^filles kzfg, om,Xantippe te fchtlderen.

MX Λ Ν τ I Ρ Ρ Ε.
yn heer, gy fchildert lustig aan:
Maar dat zal flus zo grif niet gaan ,
Als gy^my ichildren moet in 't groot getal van menfchen.

I Α PEL L .E; s.'. ■. (fchen:

Dat kan ik doen, mQvrduwr' Maaï,één djn^ zoude ik wen-

G 2 Dat

-ocr page 64-

Dat gy het oog niet elders ilaat:
En altoos eens blyft van gelaad.
Zet uw gezicht vooral wat vrolyk; wat lieftallig ;
Want naar uw jaaren zyt gy fchoon, en zeer bevallig.

Xantippe.
Wat zegt ge, Apelles, braave man!
Ik zal het doen, indien ik kan.
Maar als ik itil zit, raakt myn hoofd vol muizenesten.
Ik kan op één ding, vriend, myn ο ogen niet wel vesten.
Zeg, zit men lang in één postuur?

Apelles.
Ik zal u treffen in één uur.

Xantippe.
Ik Avil myn beft wel doen: maar hoe moet ik my kleeden ?
In 't groen ? in 't geel of blaauw ? wat pail my om de leden?
Wat kapfei zou my 't beste itaan ?

Apelles.
Mevrouw, wees daar niet meé begaan.
Ik zal uw aanzicht eerft
maar fchildren naar het léven.
Houd deeze kleedren aan. Ik ben zo wel bedréven
In 't fchildren van een geestig kleed,
Dat ik het wel van buiten weet.

Xantippe.
Gy moet my door uw kunftwatfchoonenjeugdigmaaken^
Wat aan den blanken kant, en bloozende van kaaken.

Α f ε l l ε s.

Zeer wel, 'k zal uw gèlykenis
Net fchildren als het léven is;
Maar als ge'een hartstocht in uw zeiven op voelt komen.
Dient gy die drift in haar beginfel in te toornen;
Opdat de trekken van 't gelaad

Dan

I Ρ

Ε,

Χ Α Ν

-ocr page 65-

β é l. 53

Dan blyven in den zelfden ftaat.
Men kan de gramfchap in een wezen haaft ontdekken;
Want dan verandert het in veelderhande trekken;
Dan vliegen de oogen in het hoofd,
Als waar' men van 't veriland beroofd.
Het vel verandert zelf in allerlei koleuren.
Het voorhoofd rimpelt, 'k Hoop dat dit niet zal gebeuren;
Want dan verloor ik al myne eer.
Gy zoud gelyken na Megeer.

Xantippe.
Dan zult gy
Sokrates veel beter kunnA treffen;
Die kent zich zeiven. Als myn driften zich verheffen
Heb ik geen macht, dat ik ze iluit.
Als gy dat ziet, zo fcheij 'er uit,
Tot dat ik ben bedaard, 'k Wil geen Megéra weezen.

Α ρ Ε L L Ε S.
Neen Pallas lykt gy beil. Uw fchoonheid word geprézem
Houd u dan ftil, en welgeruil»
Ik zal u fchildren naar uw iuil.

X Α Ν τ i ρ ρ ε 5 opfiaande.
Hofmeesteres, Λvanneer de filozoofen koinen,
Dient alles wei door u te worden waargenomen;
Want, als ik zit op deezen itoel,
Moeij ik me in 't minil met geen gewoel.

Τ Η I S Β E.
Zeer wel, mevrouw, gy kunt geruft u nederzetten.

Α ρ Ε L L Ε s.
Ei zie niet elders heen. Men moet geen tyd verletten.
Zie my nu aan. Het is zo wel.

Xantippe.
Gy denkt wel om myn blanke vel?

G 3 TWEEDE

-ocr page 66-

54 Χ ^ Λ Ν Τ I Ρ Ε,

TWEEDE TOONEEL,

sokrates, daria , Ε u f r ο ζ Υ ν ε , Α xiμ α ν de r,
Thisbe
5 Apelles , Xantippe.

S ο κ r α τ ε S.
\ pelles Is aan 't werk. Laat ons ook werk beginnen,
Mejuifer, Thisbe, laat de Filozoofen binnen.

Sokrates leidt Τ>ατία teT plaatje daar hy zyn

'vertoog zal doen.
Isméne, il^bid, vergun my de eer,
En zet u aan m>n zyde neêr.

DERDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Diogenes, Sokrates, darία, ape'lles^^
Xantippe, Eufrozyne, Aximan-
der, Thisbe.

'Diogenes ^ flaande binnen de deur 'van de gehoorzaal^
fpreekt'iegen degeenen, die buiten 'zyn.

Ε

D I O G Ε Ν Ε S.
Ik volg Diogenes, als leidsman van de dieren!

'k Zal order houden, en de zaaken hier beftieren.
Treedt in: maar fpreekt geen enkel woord.
Die dat begint, moet aanftonds voort.
En al wie twisten wil, om onze ruft te ftooren,
Verich\η niet in de zaal. Men komt hier om te hooren.
Geen ezel maak het minft geluid,
Of 'k trek hem hier by de ooren uit.

- ' .i. .VIER-

-ocr page 67-

Β L γ PEL· 55

VIERDE TOONEEL.

T>e Raadsheeren en Edelen zetten zich op zetels neder aan
de rechter zyde van het tooneel: ter linker zjde zetten zich de
flozoofen Flat ο , Jriflippus , Cebes , m de treur/pel-dichter
Euripides, mitsgaders Owgenes en dm andere filozoofen, me*
de op zetels : de verdere toehoorders βααη of zitten achter de
raadsheeren en filozoofen.

sokrates, Daria^ Apelles, Xantippe, Dio-
genes,Eufrozyne,Aximander,Thisbe.

SoKRATES, opfiaande, doet het volgende vertoog.

_____^oorkichte mannen! en geleerden van Athenen!

En vreemdelingen! die op deeze plaats verichénen i
De wysheid zoekt, als 't hoogfte goed;
Weeft met eerbiedigheid gegroet.

En gy, dien in 't beftier van Pallas hooge fchoolen.
Door d'algemeenen raad, de jeugd is aanbevólen,

Berifptmy, zo ik ergens misf% >

Denkt, dat het dwaalen menfchlyk is...
Gy hoorde ons op deez' plaats van tyd tot tyd ontvouwen
De wondren die we op aard aan allen kant aanfchouwen;
Hoe al 't geilernte, zon en maan ^
Op hunnen vasten loopbaan gaan, '
Door kringen van 't heelal, die zy door glans verlichten;
lïoe zy, malkaar ten nut, dien wondren loop verrichten.
• En onderfcheiden in natuur; -
Als aarde, water, lucht en vuur ^
Steeds werkende op malkaar ^ een wondrekracht ontfingen,
Totvoedfel van 't gewas , door d'Ooriprongk aller dingen.

Ik

-ocr page 68-

Ik heb de wondren van de zee,
Rivieren, kruiden , vigfchen, vee,
Zo ver ik die begreep, aan u gefield voor oogen;
Opdat ge erkennen zoud één- éénig Al vermógen.
Jk heb d€n aart van 't mineraal,
Goud, zilver, koper, tin en ftaal,
Lood, yzer, en geileent, gebracht voor uwe zinnen;
Maar boven al den menfch, van buiten en van binnen,
Die kleine waereld, u ontvouwd;
Zo ver myn reden die befchouwt;
Opdat ge u niet vergaapt aan ydele bedryven,
En valfche wondren, die de dwaaze dichters Ichryven
Van menfchen, die naa hunnen dood
Door andre menfchen zyn vergood;
Waar aan de priefterfchap haar zegel heeft gehangen,
Om offerhanden van het dwaas gemeen te ontfangen.
Heb ik uw geeft hier door verlicht?
Ik heb metéén my zelv' gefücht,
En myn gemoed ondaft. Zo ik
daarom moet zwerven,
Qf (2ils my is voorfpeld) hier in Athenen fterven;
Dan ipringt myn ziel uit d'aardfchen band.

En vliegt na fchooner vaderland.....

Gy, die dan nevens ons de wysheid wilt betrachten,
Toetft aan de reden al uw'
zweevende gedachten,
Die van de deugd zyn afgewend;
Tot dat gy eens u zeiven kent;
Dan zult gy voelen, door befchuldiging van binnen,
Dat gy de tochten van uw hart moet overwinnen.
Het is een eigenfcliap der deugd.
Dat ze onze ziel ontfonkt tot vreugd.

Een,

Ρ

Ε,

Χ .Α Ν

-ocr page 69-

Β L γ S ρ Ε L. 5/

Een die zich zelv'niet kent kan nooit cHe zoetheid fmaaken,
En zoekt zyn ydle vreugd in waereldfche vermaaken;
Ja zeifin ondeugd als men ziet
Dat onder 't menfchdora meeft gefchied.
Wat baat het eenen verft de waercld te overheeren ?
Zo hy de tochten van zyn hart niet kan regeeren.
En door de ftaatzucht weggerukt.
Al 't overig menfchdom onderdrukt.
De wroeging quelt zyn ziel. De wanhoop doet hem vreezen.
In 't midden der triumf zien we in zyn angftig wézen
De zorg, dat iemand door verraad.
Of wraakzucht hem na 't léven ftaat.
Hy durft zyn eigen bloed, zyn vrienden; ja zyn vrouwen,
Uit vrees voor boos vergif, of laagen, niet vertrouwen,
En barft in laffe wreedheid uit.
Indien hy deeze drift niet ftuit,
Of edelmoedig word, flyt hy 'r rampzalig léven.
Dat hem nog overfchiet, in itraffen en vergeeven.
Daar in het tegendeel een held,
Die zich de deugd heeft voorgefteld,
Min om zichzelf regeert, dan om zyn onderdaanen.
Zyn glorie koft zyn ryk of nabuur bloed noch traanen ;
Ja al het menfchelyk geflacht
Verheugt zich in zyn oppermacht,
En leeft in zegen, door zyn loifelyk regeeren.

D I O G Ε Ν Ε s. (beeren.

„ Het menfchdom blyft ten prooij van wolven leeuw- en

S O κ R Α τ Ε s.
Ach mogt men eens ons Griekenland
Befchouwen in zyn ouden itand!
Eer onze vryheid door tyrannen wierd gefchonden!
iF.Tfeel. Η Toen

-ocr page 70-

ρ. ο

5 ο.

Χ Α Ν Τ Ι Ρ Ρ Ε,

Toen hier noch eigenbaat, noch ilaatzucht wierd gevonden.
Wanneer de Perfiefche tyran,
Met tienmaal honderd duizend man,
Na, 't ydel geeslen van de Hellespontfche baaren^
Hoogmoedig na de kuft van Griekenland gevaarenj
Verftrooijd, vernagen en veracht,
Moeit vluchten voor een kleme macht,
Die famen wierd gerukt van zeven Griekfche fteden,
Die met Themistokles, en andren , wondren d^eden ί ^
Daar Xerxes flechts een kleine boot :
Tot zyn ontvluchting
Cv erfchoot^
En liet Mardonius, den veldheer zyner benden,
Met
zyn rampzalig heir, hier zwerven in elenden;
Die, als hy hier en daar een ftad
Door wanhoop uitgeplonëerd had,
Wel overwonnen wierd, geflagen en verdréven :
Maar de overwinning heeft ons weinig vruchts gegeeveni >
Het onderlinge niisveriland
Verfcheurt ons eigen
ingewand!
Athene
ligt verwoeft, en niemaiit wil 't herbouwen!
Men kan noch bondgenoot, noch burger meer vertrouwen;
Waar uit die rampfpoed is ontftaan,
Die Gi'iekenland te grond doet gaan,
Men trekt in vreemden dienft, en laat de itad in traanen*
Is niet myn Xenofon in't heir der Perfiaanen,
Daar hy den jongen Cyrus dient ?
Schoon Artaxerxes, onze vriend
En bondgenoot, zich door zyn broeder zag beitryden.
Wat wilt gy Xenofon den burgerkryg vermyden :
Keer weder! volg uw meesters les,
Ais veldheer Alcibiudes.

Gy

-ocr page 71-

Β L γ Ρ Ε L, 59

Gy zult voor 't vaderland, en u meer roems verwerven,
Door op de muuten van Athene in 't puin te fterven,
Zo Lacedémons oppermacht 5
Ons Attika ten gronde bracht
Hoe, heeft Lyzander, dien men heden heeft verbannen,
Athene niet gequeid met dertig ilads tyrannèn?
Na dat hy onze vaderitad
Door
't heilloos zwaerd veroverd had.
Lacedemónia! ó Sparta ί ó Athetien!
Hoe
is uw oude roem en zegen thans vèrdw'énen!
Door
eigenbaat en burgertwift
Is al uw glorie uitgewiil.
Gy hebt uw helden door het oorlögszwaerd ziehfneeven ;
Uw vroomfte mannen uit den (loei des raads verdréven. '
De Griekfche vryheid is gevlucht.
En fmeekt den hemel zonder vrucht!
Dewy] ge uw rampipoed kent, leert ook u zel'ven kennen.
Al Vliegt der oudren lOem op duizend fenikspennen,
Wat baat het, zo de Griekfche jeugd,
Niet word gefpoord tot heldendeugd,
Om alle uw haaters en benyders aftekeeren.
Die heimlyk juichen,
als ze uw krachten zien vertëèren?
Waakt op, ó helden , ik zie klaar,
Dat gy gehitfl: word aan elkaar.
Als ge afgeilréden zyt, zult gy geen uitkomft vinden.
De Macedoner zal u één voor één verflinden,
^ En
leggen door zyn heerfchappy
Den grond der Griekfche Monarchy,
Die op uw' vryheid eeril door 't zwaei d moet triumfeeren,
Om, ais niyn D^emon ipélt, de waeield te ο verheer en.
Waakt op ! vereenigt met elkaar,

Η 2 Ver^·

-ocr page 72-

Xantippe;

6o

Verhoedt uw uiterfte gevaar.
Gy hebt nog helden die voor uwe vryheid waaken;
Die hunner oudren deugd en voorzorg niet verzaaken ,
Doorworstelende alle tegenfpoed,
Door wys beleid en heldenmoed:
Volgt hun' getrouwen raad, ten zegen uwer iléden :
Der goden gramichap werd' misfchien nog afgebéden.
Dan word ons Griekfche vaderland
Herileid in zynen ouden iland,
Door heilige eendracht, vreede, en onderling vertrouwen;
Dan ziet Minervaas ilad haar inuuren weêr herbouwen
In vollen luister als voorheen,
Ten zegen van het algemeen.
Laat nu Anythus gif uit mynen honig zuigen ·,
Ik weet, het is vergeeffch
den dwaazen te overtuigen.
De waarheid kreunt zich geen gevaar.
Zy keert zich aan geen lasteraar.
Laat my de ondankbaarheid in haaren kerker zinken ;
Te fchooner zal myn ziel in 't oog des Hemels blinken.'
'k Zal na het drinken van 't fenyn
Een tweede Palamedes zyn.
Een ander vrees den
dood: ik zal'er my meê ftreelen Γ
't Zy of ik fterf of ilaap, dat kan my niets verfcheelen.
Indien men eens zyn oogen
flaat
Op menfchen van een minder ilaat,
Hoe weinig zyn 'er die hunn' driften overwinnen.
Men volgt de dwaasheid in van zyn' verdwaalde zinnen.
Vergaapt zich zelf aan de ydelheid,
En word van 't ipoor der deugd geleid.
Wat baat de glorie aan de groote hovelingen,
Die zich arglistig in de gunft der Vorsten dringen 7

Zy

-ocr page 73-

Β L γ S ρ κ L.

Zy ilaan op 't glibbrig pad van eer.
Hun eige hoogmoed flaat hen neêr.
Vooral zoo zy den voril in oorlogszucht doen blaaken
öm hunne vrienden, en zichzeiven groot te raaaken 5
Door't plengen van onnozel bloed.
En roof van onregtvaardig goed.
Maar als de zegen door den oorlog is verloopen.
En 't volk is uitgeput, gaan 's konings oogen open;
Dan merkt hy wie hem heeft misleid,
En met een ydle hoop gevleid.
Gelukkig zo hy dan zyn rampfpoed kan ontkómen,
Wanneer een gunsteling by 't hof word aangenomen.
Die hem van goed en hoop berooft,
Of dingt na zyn onrustig hoofd...
Het baat geen raadsheer die beflommerd is van zorgen j
En zelden ruft geniet van d'avond tot den morgen.
Schoon hy zyn ampt met roem bekleed.
Indien hy weinig tyds befteed,
Om zyn gedachten van de waereld aftetrekken.

D I 0 G Ε Ν Ε S.
ί» De pleiters plaagen hemalsravensmethun bekken.

S O κ Pv Α τ Ε s.

Die onze Atheenfche fchool beziet
Vind daar by elk de wysheid niet.
^Filozoofen! die uw drift niet kunt bedwingen»
En met elkander twift om ydele beuzelingen;
Wat word 'er niet geraasd, geknord.
Wanneer uw hartstogt gaande word ?
Wat word 'er niet
al fchrifts met bittren inkt gefchrévea?
Wat word'er niet vol fpyts den vroomften aangewréven?
Uit wrok, uit geestelyken haat,

Η 3 Om

-ocr page 74-

Χ Α ν τ i - ρ . ρ ε,

Om hen te dry ven uit hunn' ilaat?
Hoe weet men 't heilig recht der fehoolen niet te buigen ,
En zich te fterken met onnozele getuigen,
Döör uw fchynheiligheid misleid,
Om met de giootile bitterheid,
Als rechter en party , uw broeders valfch
doemen!
Gy moogt uw' fchoolfchen haat ontveinzen én verblbemen;
Dekt vry de klaauwenvan uw wrok
Met uwen filozooffchen rok :
Maar wie zal,die u kent, uw' lesfen willen hoofen?

D 1 O G Ε Ν Ε s.

Zo,»Siokratès, dat 's braaf! vat hen by de ezels'ooren,

S ο κ R Α ï Ε s.
Oreert gy meê, Diogenes ?

D i o g ε ν É s.

^ Neen, 'k denk w^at luid op yder les.

SOKRATES.
Denk dan wat zachter, of kom hier myn plaats bekleeden.

Diogenes.
Neen , vaar maar voort; want
ik heb fmaak in Uwe réden,

S O Κ R Α Τ Ε S.
Is dit de weg om aan 't gemeen,
Dat by u in.'t gehoor verfcheen.
Door zuivre lesfen, die de harten kunnen raaken,
De heerlykheid der deugd met vrucht bekend te
maaken f
Gy zegt, dat gy de wysheid eert :
Maar heeft haar wet u niet geleerd,
Dat de onderlinge liefde uw harten moet ontfteeken 9
Heeft zy u ooit geleerd, uw leed te mogen wreeken
Met nyd en wrok en onbefcheid ?
ó Neen! zy eifcht verdraagzaamheid .,..

Waakt,

h

li;

-ocr page 75-

Β Ε L. 63·^

^aakt, waakt voor uwen ilaat, ó vadren van Athenen!
I^e fchooitwift is wel meer door uw gezag verdwénen. '
Waakt, waakt! uit redenen van ftaat,
En toomt den iilozooffchen, haat,
Eer gy gantfch Griekenland, in weêrwil van de wetten,
öoor lift der huichelaars in vuur en vlam ziet zetten I

Xantippe.
Daar zit een filozooffche gek. - ■

Ei zie! de quyl loopt uit zyn bek.
Wat doet dekaerel hier?hy kan noch zien, noch hoeren,
^eduurig ligt die vent de lappen van zyne ooren.
Ik meen die klapmuts met dien fnoet.

Α Ρ Ε L L Ε S.
Ei denk,.'dat gy niet rpreeken moet.

t

'^at tog uw oogen dus niet ginds en herwaart weiden.

Of'k zou genoodzaakt zyn met fchildren uit te fcheiden. '

D i o g ε ν ε s.

Myn vriend, gy zit hier in den weeg.
Gy ziet of hoort ook niet ter deeg.
Verzoek u vriendlyk, dat gy liever wat gaat wandelen. '
^y hebt te weinig vrucht van 'tgeen wy hier verhandelen. .

Diogenes leid deezen flozoof by oörïaj> de deur tiiu

Xantippe.
Men laat dien kaerel, die daar flaapt,
. En fomtyds zo afgryslyk gaapt,

deez' gehoorzaal dan hier ook niet langer blyven.
D
iogenes.
% ilaapmuts }mnt voor'tlaatft uwe ooren nog een$ viyven »
En wilt gy droomen, gaa na bed;
Dewyl gy d'aandacht hier belet.

Τ>ϊθ·

-ocr page 76-

χ Ν I ε,

Viogenes leid deezen fihzoof mede de deiir uit.
Is hier nog iemand die gezelichap mogt verveelen ?

Xantippe.
Ja, niemant meer dan gy; door hier voor gek te Ipeelen.
SoKRATEs,
vervolgt zyn vertoog.
Maar gy die de eedle wysheid mint,
En niet door haat of nyd verblind,
De waare deugd betracht, en luistert na de réden ;
En 't hoog gewigtig ampt, dat wy u zien bekleeden,
In onze fchoolen, niet bezwalkt;
Uw' medelyden niet verfchalkt;
Het geen gy leert beleeft,
en zoekt u zelv te kennen ;
De Atheenfche wysheid zal uw lof door fenixpennen
Verbreiden toe de volgende eeuw;
,' In ipyt van al 't verward gefchreeuw.
Word gy gelasterd door een hagelbuij van fchriften,
Door filozoofén die uw redeneering zifteu,

Die ze in den grond niet recht verftaan,
En blaffen dom daar tegen aan;
Stelt uw vertrouwen op den hemel en Uw' vrinden.
Schoon zy uit bitterheid zich tegen u verbinden,
Wat voerenze uit? hun eigen val;
Gelyk het napiaals blyken zal.
Al word gy om uW deugd gelasterd en verdréven ,
Ja, tot den dood vervolgd, gy zult onilerflyk leeven.

Xantippe.
Daar zit een malle filozoof,
Die omgekogt is, zo 'k geloof;
Omdat ik hier ten ipot van yderéén zou ilrekken.
De vent doét anders niet dan vieze tooten trekken,
Terwyl ik ilil zit op myn itoel.

'k Bruij

-ocr page 77-

Β L Ε L. β

'k Bruij ftraks myn toiFel voor zyn finoeü

D I O G Ε Ν Ε S.

Gy filozofiefGhe aap, en malle tootentrekker,
'k Verzoek dat gy verliuift; gy zyt een twiilverwekken
Gy zyt gewaarfchuuwd vriend, vertrek,
Of wacht een toiFel voor den
bek,
Oiogenes leid deezen filozoof mede weg, en zegt:
Xantippe wees nu itil, en leen aandachtige ooren;
Dan zult gy lesfen, die u nut zyn, kunnen hooren;
Dewyl de fouten van 't
gemeen
Nu ilaan te volgen, één voor één.
Ü\v Sokrates zal wis niet van de vrouwen zwygen.
Wie weet wat lesfen flus de juiFers zullen krygen.
Ik bid u houd u dan wat ftil.

Xantippe,
Denk niet dat ik dat hooren wil.
Begint hy
dat, dan zal Xantippe ook eens oreeren ,
En hem, als wysgeerés, den plicht der mannen leeren.

Α ρ Ε L L Ε s.
Mevrouw hoe word ^ dus verwoed?
Vergeet gy dat ik fchildren moet?

X Α Ν τ I Ρ ρ E. ^
ïk zit hier niet om zyn berispingen te hooren,
Het zou my raaken. Wis, dat weet ik van te vooren.
Had ik het niet om u gedaan ,
Ik liad al lang van hier gegaan.

Α ρ Ε L L Ε S.

Stel u dus niet ten toon by zo veel achtbre raenfchen,
Gy ftoort onz' aandacht, ei, ik zoudeuwyzerwenfchen.

Xantippe.
Tut! tut! word zyn geteem gefleurd, '
IV. "Deel. f ^ Daar

-ocr page 78-

66 Χ ^ Λ Ν Τ I Ρ Ε,

Daar is zeer weinig aaii verbeurd.

S O κ Pv Λ τ Ε S.
Zo ik in myn geiprek nog verder voort zal vaareii,
Verzoek ik ililte, en wenfcli dat yder moog' bedaaren.

D, ï ο G Ë Ν Ε S.
Dan nioetXóntippe heenen gaan.

Xantippe.
Gy hebt veel meer dan ik misdaan.
Bruij uit myn huis; gy ftoort hier d' aandacht van de heeren,
Apelles kan geruft danJuiftren na 't oreeren.*..
Mag ik uw werk eens zien myn heer ?

Apelles.
'c Is in de doodverw , èn niet meer.

X Α Ν τ 1 ρ ρ Ε. ^

Hoe is dit myn portret ! wel foeij l is dat aann:iinnig ?
Wat ziet dat wézen fel fufgryrelyk cn vinnig i
ó Aapebakkes der natuur,
Dat wézen ziet afgryslyk zuurt
Hoe is het, vieze Griek? offcbeereti wy malkander?
'k Bruij d' cenen ezel ftrak uit boosheid na den ander.
D
I ο GE Ν Ε s 5 nemende het förtret in z^jn banden^
Uwe oogen lyken 't op een ha^r:
De mond en 't neusje wonderbaar!
Ziet vrienden , wilt dit beeld met aandacht eens bekyken ;
z\ls 't opgefchilderd is zal 't haar wlkoraen lyken.

Α ρ Ε L L Ε S.
De filozoofen hebben fchuld;
Die brachten u in ongeduld.

Xantippe.
't Is of ik raazend word! moet ik my zien befpotten,
En dat in 't openbaar, van twee verwaande zotten!

αρει--

-ocr page 79-

Β Μ, L^: Υ :i s F KE .L.

, ' Α ρ E L L E g. ?

Het is met voordacht dus gefchied.
Mevrouw,
gy keni u zehe nkt:
^t Is waariyk uw portret; als gy van drift ontiteekcii,
U op een ander in uw grimmigheid, wilt wreeken.
.Hoor. Fiang het in uw flaapy.ertrek.

X Α Ν τ I ρ ρ Ε. ·

Ik iloeg uw liever voor den bek !

Α ρ Ε L L Ε S. ·
Wanneer gy driftig word moet gy dit beek! aanrchouweii;
Dan leert g' u mooglyk io uw gramfchap wederhouwen ;
Wanneer gy ziet dat dit gelaad
Een vrouw, zo fchoon als gy, misftaat.
ik zal een wederga tot onderfcheidingmaaken ,
Daar gy bezadigd zyt, en fchoon, met roozekaaken ,
Verliefd, en vol aanminnigheid;
Dus ipiegelt g' u in 't ondericheid.
Hang 'c beeld van Sokrates dan tusfchen die twee frukken.

X Α Ν. Τ I Ε Ρ Ε.

Neen, neen, Aap...elles,i neen, dat zal u niet gelukken.
Gy fpeelt'hier mee voor filozöof:
Maar van een misielyk geloof.
Diogenes zoekt my door flagen te bekèeren,
ï^n gy door fchildreii. Wei 'hier is al v^l te leerën,
'k Heb nu drie meesters : Sokmes,
. Apelles en Oiogenes : ^
Elk wil, op zyn manier, myn plicht aan my beduijen.
Geef my de fchildery. Ik zal ze op 'r vuur doen bruijen 1

D Α R J A. ; . ;

Laat my het zien eer dat geföhied. - .v --x"· ·;
^o vinnig ziet Xantippe niet.

I 2 Apel·

■■i-s-.

-ocr page 80-

6t Χ Α Ν Ε,

Apelles doe uw beft haar fchooner af te maaien ,
Ik zal u ryklyk, zo gy \ kunstig doet, betaalen r
'k Ben ook niet met dat ftuk voldaan.

Apelles.
*t Zal morgen mooglyk beter gaan.
Mevrouw vergeef het my. Nu kan ik wel befefFen,.
Dat gy in zulk gewoel onmooglyk zyt te treffen,
'k Heb in die tronie zelf geen zin.

Xantippe.
Maak morgen ochtend dan begin.
Ik hoop dat ik dan wat bezadigder zal weezen.
En gy de aanminnigheid uit myn gezicht zult leezen«

S o κ r α τ ε s..
Wy fpreeken deezen dag niet voort;
Want telkens word men hier geiloord.^
Ja zelf Diogenes is niet gezind te zwygen..
Het is onmogelyk ora hier gehoor te krygen.

D Α R ί A.
Ja, Sokrares, fcheid liever.uit.

Schoon gé in u yver zyt gefluit, ; . —

Hebt gy ons wel voldaan. · Uw korte redeneering
Heeft onzen geeft behaagd, en ftrekt aan my tot leering.
Gy filozoofen altemaal,
- Blyft nog een weinig in de zaal.
Schoon Sokrates met zyn gefprek is uitgefcheiden,
Dient gy op deeze plaats een weinig tyds te beiden.
' Apelles, doe my dat pleizier.
Haal mynen fchatbewaarder hier,
Dewyl ik op deez' plaats gefcheöken zal vereeren
Uit Anaxerxes naara^

ApEX-i

-ocr page 81-

Α ρ ε l l ε s.

'k Zal aanftonds wederkeeren.

VYFDE TOONEEL.

Dari'a , SoKRATEs, Diogenes, Xantippe»
Eufrozyne, Aximander, Thisbe,
de
Raaden, de Filozoofen.

a,

ρ α r ί α.

.theenfche heeren, gaat niet heenr
Maar weeft getuigen van het geen
Wy uit des konings naam den filozoofen fchenken ; ;
Opdat zy altoos zyn grootmoedigheid gedenken,
En d' achting die hy doorgaans heeft.
Voor dien, die na de wysheid ftreefr.
Hy zal Minervaas ftad vervolgens blyken toonen
Van 7-yn
genegenheid. Men zal my wel verfchoonen
Dat ik myn naam noch ftaat verklaar.
Dat zal ik doen in 't openbaar

Ζ ES DE TOONEEL.

Apelles, de Schatbewaarder, m flaaven met
de gtfcbenken ^ Dari'a, Sokrates , DiogEt
nes,
Xantippe, Thisbe, Aximan-
der
, Eufrozyne, de Raaden,
de
Filozoofen.

Ï>e fihatbewaarder legt de boeken en V goud o^ de tafel.

η

D Α R ί Α.

oogwyze Sokrates, dit boek met goud bewonden,

I 3 Werd

Β L γ

69

Ρ Ε L.

-ocr page 82-

I

Χ . Λ -Ν üT Ί Ρ Ψ Ε,

Werd U uit achting van den koning toegezonden,
't Zyn wyze fchriften der Hebreen,
In 't Griekfch vertaald, zo als ik meen.

Sokfdtés ontfangt het boek.
tEuripides, vermaard, door uwe treurfpéldlcbten,
Gefpeeldop't i^n^kfch tooneel,. om't volk door deugd te
De koning zend u die gefchenk ; (ftichien :

Op dat men zyne gunft gedenk'.
Waar Sofokles. uw vriend en kunftgenoot, in weezen,
'k Schonk hem een Oosters werk, dat gy nu door kunt leezen.

Emipides opfiaande ontfangt twee boeken,
ó Plato! waardfte en wyste vriend
Van Sokrates, die u bedient
Van lesfen uit zyn' mond, die gy hebt opgefcliréven ,
Waardoor gy nevens hem, eeuw in eeuw uit zult leeven:
Ontfang deez' koningklyke gift.
Het is een raar Kaldeeuws geichrift.

Flatö opflaande ontfangt het boek,
6
Aristippus ! dien wy hebben leeren kennen
Als vriend van Sokrates, zie wat onze Ooster pennen
U leeren kunnen in dit boek.
Wy fchenken 'c u tot onderzoek.
<^ristipfus opfi-aande ontfangt het boek.
Kom Cebes! vinder van het puik der tafereelen ;
Vol Zinntbeeiden , die de geesten kunnen ftreelen,
En leiden ouderdom en jeugd
Op 't fpoor der wysheid en der deugd;
Ontflmg dit zinryk boek, daar veel is uit te leeren,
Ten nut van zulken die de beeldenfpraak waardeeren.

Cebes opftamde antfar^t het boek. . ï

Kom nader .m^ Diogenes. r. , . j

ί ΌΐΟ'

ι

-ocr page 83-

Β Ε L. /-ϊ

D i ο g ε ν ε s.

'kOntfang geen boek. Ik ken rnyn les.
D
Α R ί a.

Myn fchatbewaarder deel de verdere gefchenken
Den filozoofen, om aan 's konings gunil te denken.
Gy moet de beurzen met het goud
Dat onze zorg is toevertrouwd,
Aan yder één voor één,
wylze even groot zyn, deelen.

Ό ar ia fchenkt aan Sokrates em groot e beurs met goid^ ur-
"^yl de Schatbewaarder aan Enripides , Ρ lat ο, Artstippus en
Cebes elk een diergelyke geeft : maar by Diogenes komende zegt
dezelve :

Diogenes. (fteelen.

Myn vriend behoud dien fchat, men mogt hem my ont-
Ik neem geen zorg of onruit aan.
Van niemendal kan ik beftaan.

Xantippe.

Ontfang het goud, en geef het my, dan zal ik loepen
Om u een' nieuwen rok en fraaije ton te koopen.

Diogenes.
Teef, eer ik zulke dwaasheid deé ,
Ik bruijde 'c liever in de zee.
Als Krates heeft gedaan, al zoude ik moeten bédelen.

Xantippe.
J^ gy behoort niet by de iilozooiifche édelen.

't Is goed dat Krares hier niet is ; ' ^

Het ging in zee, dat is gewis.

D io g e ν e s , tegefi Varia.
^'-^ef 't aan die arme vrouw, ik wil 'er niets van trekken.

Xan-

-ocr page 84-

72 Χ ^ Λ Ν Τ I Ρ Ε,

Xantippe.
Men kan uw hoogmoed, en uw dwaasheid klaar ontdekken
Door uw gefcheurden mantel, vriend.

D i o g ε ν ε s.

Dat is my nog eens toegediend
Door Plato, die daar zie re tuuren op zyn fchatten,
Als ik zyn vloer befpoog en Perfiaanfche matten,
En hy, met hovaardy befmet,
My had zien wentlen in zyn bed.
Laat Sokrates zich ook door 't ydei goud beleezen?
Kent gy u zelv met meer? ά'λΐ deed gy nooit voor deezen.

Sokrates.
Myn vrient, gy oordeeld hier verkeerd.
Gefchenken heb ik nooit begeerd.
D
iogenes.
Was Ajax door geen flits van 't fcherpile ilaal te wonden?
Het hart van Sokrates wierd edeler bevonden,
't Was fchootvry voor een flits van goud.
'k licb nooit uw' deugd zo zwak befchouwd.
sokrates,
Ik fchep voor my in goud of fchatten geen behaagen.
'k Hebze Alcibiadesen andren afgeilagen :

Maar deeze gift houd ik voor goed.
'k Weet waar ik 't goud befteeden moet.
D i o g e ν ε s.
Ik ben een hond, en wil noch vleefch noch brokken vreeten»
Dan die my van het volk zyn voor myn ton geiiiiéten.
Myn oude nap is aan een kant,
Want ik kan drinken uit myn hand.
Heeft Artaxerxes my zyn fchatten aangeboden ?
'k Heb niets van doen: wyi ik bezorgd word van de goden.

DA-

-ocr page 85-

Β PE L.

D Α R ί α.
Bedenk u wel. Betoom uw drifc.
Verfmaad gy 't goud? ontfang hetfchrift.

D I O G Ε Ν Ε s.
't Ontbreekt Athene niet aan wyze en zotte boeken :
Maar wyze leezers moet men metlantaerens zoeken.
Veel boeken fchryvens queit den geeft
Van dien ze fchryft, en die ze leeft,
'k Wil met geen prullen in myn ton belemmerd weezen>
Iii 't boek der waereld is genoeg voor my te leezen.

S O κ R Α τ Ε s.
'k Bedank den koning, uit den naam
Der filozoofen, die zyn faam
Verbreiden zullen , en hem altoos dankbaar blyven.

D I O G Ε Ν Ε S.
Gy kunt tot dankbaarheid aan Artaxerxes fchryven >
Dat ik zo ryk ben iii myn ton,
Als een die waereld en verv/on.

Oe raaden en filozoofen opflaande, buigen ztch njoor Όαήα en
Sokrates, en gaan
, onder malkander flil redeneerende, met ver-
wondering weg, -

ZEVENDE Τ O O Ν Ε Ε L.

SOKRATES, DARI'A,
D
Α R ί A.

^ W ysgeer Sokrates, wy fcheppen groot behaagen
In uweii ommegang, 'k Wens al myn leevensdagen
Te ilyten in de zoete vreugd
Van my te fpieglen in uw deugd I
,Wat heeft het my niet al verwondering gegeevöii,
IK Veel κ Dat

-ocr page 86-

Ρ Ε,

Χ Α N T I

Dat gy ftandvastig in uw' deugden zytgebléven^
In 't midden van de raazerny.
En ydle zucht tot heerfdiappy,
Van eene huisvrouw, die gewoon is u te quellen.
Hoe moet dit uwen geeft inwendig niet oiititelleni
Wy merken hoe gy word beproefd, .
En worden in ons zelv' bedroefd,
Dat gy door uw geduld haar niet kunt overwinnen..

S O κ Pv Α τ Ε s
Hoe zeer zy my beftormt, ik blyf haar trouw beminnen.
Voor deezen is zy zacht van geeft,
En zeer beminnelyk geweeft :
Maar als de Atheenfche raad, om 't groot getal der mannen,
Gelneuveld in den kryg, of uit de ftad verbannen ,
Gedrongen door den boogeiinood,
, Ten nut des vaderlands; befloot, ' .

Dat elk by de eerste vrouw een tweede vrouw moge trouwen,
Heeft dit een jaloezy verwekt in veele vrouwen.

Sinds wierd Xantippe zo verwoed .
Dat al ^t bekgorlyk minnezoet,
De liefde die zy my voorheen heeft toegedragen,
Veranderd is in haat. Ik zag my deerlyk plaageii
Door haar, en ook de tweede vrouw.
Ik heb de vrucht dier dubble trouw
My zelf ten nut gemaakt. Ik moeft gelatig blyven
In 't onderling krakkeel van twee verwoede wyven.
'k Stond daagelyks voor hun woeden bloot.
De jongste, Myrtho, is reeds dood ;
Xantippe hoop ik zal het dwaaze hoofd eens buigen.
Ik zoek haar door gèduld en liefde te overtuigen ;
En mift my dir, ik ben vernoegd

ïii

-ocr page 87-

Β L γ PEL. 75

In 'ί lot dat my is toegevoegd,
't Is ydel dat men zich om rampen wil bedroeven ;
Zyn zegeningen die een deugdzaam hart beproeven/
Maar geesfels voor een dwaas, die blind
Vermaak in weelde en weiluH: vindt,
'k Zal nooit de fchikking van den Hemei tegenflreeven
Die my Xantippe tot een zegen heeft
gegeeven.

D λ r ί λ.

Een zegen?

sokrates.

Ja, en zelfs toe vreugd;
Want ze is de wetfceen van myn deugd.
D
Α Κ ί Α.

De ilormen kunnen zich wel al te hoog verheffen.

S ο κ r α τ ε s.
Die waaijen me over 't hoofd.
Zy kunnen my nietti'efFen,
Omdat het losfe wolken zyn.
Naa ftorm volgt altyd zonnefchyn.
't Waar immers dwaasheid om daar tegen aan teblaazen.

D Α R ί Α.

Ach! kon ik als een bye op uwe deugden aazen.
Wat
Z60g ik niet al zoetheids in!
Zie hier een groote koningin,
ö Held der wysheid, die hier altoos wenfcht te woonen.

Ik ben Daria, de vorstin der Amazooiien.....

Verwinnaar van uw ramp en druk,
't Orakel fpelde my 't geluk - (wen!

Öat ik den wysten menfch der waereld zoude aanfchou-

Sokrates.
Vermaarde koningin, beroemdite van de vrouwen,
Die Artaxerxes zuster zyt:

Κ 2 Uw

-ocr page 88-

76 Χ ^ Λ Ν Τ I Ρ Ε,

'Uw deugd heeft my het hart verblyd 1
Vernederd ge u om by een filozoof te komen ^

D α r 1 a.

Ja, Sokrates, ik heb myn intrek hier genomen.
Ontdekte ik mynen naam en ftaat.
Dan zou gewis de Atheenfche raad,
En de adel met het volk verplicht zyn my te ontfangen;
Verzwyg dan wie ik ben. Gy zult meer gunft érlangen.

ACHTSTE TOONEEL.
D
ari'a, Sokrates, Apelles.

W,

. I

D Α R 1 Α.
at wil Apeiles ?

Α Ρ Ε L L Ε s.

'k Ben verbaasd?
En moet u ftooren door den haait.
Ik breng een tyding die u mooglyk zal verdrieten.
De raad vergadert zich met de Areopagiteii.
Zy hebben onderling
verfchil,
Zo
ik veritaa, om uweiit wil.
Men twyffelt of ge in fchyn der Amazoon Isméne»
Minerva zelf
niet zyt, godinne van Athene.

DarIa, tegen Sokrates.
Wat bygeloovigheid myn heer 1
S ο κ r. α τ ε s.
Vorilin, verwacht dan Godlyke eer.
't Komt door her deelen van uw* kostelyke fchatten^
En zucht tot wysheid, die men avrechts zal bevatten.

D Α R ί A.

Men kome in tyds die dwaasheid voor.

Apei-

-ocr page 89-

Β Ρ Ε L. 1726

Apelles, gaa. Verzoek gehoor
By Exenaetiis. Gy moet hem de zaak vertoonen,
Dewyl hy itadvoogd is. Hy zal ons wel verfchoonen„
Dat ik niet eerft by hem verfcheen.
Verklaar hem de oorzaak.

Α ρ Ε L L E· s.

Ik gaa fieen.
D
Α R ί A.

Neen, volg ons; want ik denk hemzelf een briefte fchryven;
Opdat de prieiterfchap geen dwaasheid zal bedryven.
Einde n/an het derde Bedryf,

VIER DE Β Ε D R Y F.

Verbeeld de kamer, als in V tweede bedryf,
EERSTE TOONEEL.
Xantippe, Apelles.

A,

Xantippe.
pelles 'k wacht .met ongeduld
Dat gy my morgen fchildren zult.
ik dien de kamer dan in tyds gereed te maaken,

Apelles.
bezorg het vroeg; het dient voor 'smiddags af te raaken.
Xantippe.
'k Ben niet nieuwsgierig, neen, ó neen :
Maar
zeg my tog : wie is Ismeen ,
I^ie zo veel fchatten gouds en kostelyke boeken
Heeft uitgedeeld? wat komt zy in Athene
zoeken?
My dunkt ze is grooter dan ze zegt.
Ik bid u, dat gy me onderrecht.

li

Apel«

-ocr page 90-

fg χ λ Ν τ i Ε ,

Α ρ Ε L L Ε S.

Kunt gy wel zwygen ?

Xantippe.

Ja.

Α ρ Ε L l Ε S.

ik ook ; en durf aan vrouwea
Die zo nieuwsgierig zyn , geen groot geheim vertrouwen.

Xantippe.

Ik zie: haar altyd aan met fchrik.
Zy ziet zo ftuurs elk oogenblik
My in 't gezicht, dat ik met reden heb te vreezen.
Of ik wel lang voogdés van Sokrates zal weezen.

Α ρ Ε L L Ε S.
Ei ! neem dan maar een kort befluit,
En dryf
haar met uw' bezera uit.
Want gy behoeft van haar geen overlaft te lyden.
Durft gy met dat geweer geen Amazoon beftryden ?

Xantippe.
N'een : maar een lafFen
fchilder wel.

Α ρ Ε L L Ε s.

Mevrouw, gy ziet wêer al te fel.
Ik vrees dat ik u nooit zal treffen naar het léven.
Als wy alleen zyn zal ik u geen aanftoot geeven.
Waardoor uw hartstocht gaande word.
Bedenk u eens : een uur is kort.
Zoud gy geen enkel uur bezadigd kunnen blyven ?

Xantippe.
En waarom niet? als ik geen ftof heb om te kyven
Ben ik zo zacht ais eenig menfch.

' Α ρ Ε L L Ε s.

'k Zal u dan fchildren naar uw wenfch.

Ik

-ocr page 91-

Β Ρ Ε L. 79

Ik maak 'er ilaat op : maar gy moeit my niet misleiden,
Een uur geduld —

Xantippe, uitbarstende in gramfchap.

Een uur ? — ik denk 'er uitte fcheiden.
Gy zyt te iilözoofs, te fyn.
Nü wil ik niet gefchilderd zyn I
Bruij uit myne oogen , eer myn
geeft mogt gaande raaken,
Om met myn' nagels eens te fchildren op uw' kaaken I

Α ρ Ε L L Ε s.

Uw fchilderkunft ftaat tny niet aan.
Daar komen raenfchen. Ik zal gaan.

TWEEDE Τ O O Ν Ε Ε L.

•e

Αximand'ér,.Xantippe, Eufrozyne.

Ma X I Μ Α Ν D Ε Pv.

evrouw, ei zeg. Heb ik te hoopen ofte vreezen?
Zult gy myn liefde nu; nog langer tegen weezen ?
„ .. , X. Α Ν τ I ρ ρ Ε.
Gy zyt'wat haastig, "jonge heer :
Mi^ar hoor wat ik van u begeer :
Cy moet Diogenes, die plaag van alle plaagen,
Op de eene of de andere wys uit onze buurt verjaagen.
En doet de vent u tegenftand,
Steek dan zyn ton maar in den brand.
Als gy 'dien babok hebt uit onze buurt gedréven,
^raag dan nog ééns of ik myn dochter u zal geeven.

Α x i μ α ν d ε r.

Mevrouw hoe durf ik dat beftaan ? .
De brand kon verder overflaaa

Xan-

-ocr page 92-

Xantippe.
Spreek my niet tegen, zo wy vrienden zullen blyven.
Hoor, 'k zal u ilerkeii met een aantal braave wyven,
/ Die ik 'er toe heb omgepraat
Om hem te dryven uit de ftraat.
'k Heb hem zo zwartgemaakt by't vrouwvolk als een nikker.
Zy meenen dat hy in zyn ton φεείι voor verklikker.

derde TOONEEL.

Aximander, Eufrozyne.

MA X i μ Α ν D Ε R.

yn lief hoe komt haar dit in 't hoofd f ι

Zy fchynt van haar verftand beroofd.
Ε
U f R ο ζ Y Ν E.

Ik zou Diogenes uit vriendfchap liever vraagen,
Of hy genegen is voortaan wat zorg te draagen
Dat hy myn moeders gramfchap mycV.
Ik weet dat gy befcheiden zyt.
Daar is hy zelf. Ik" gaa, 'k laat u in vryheid ipreeken.

V I Ε R D Ε TOONEEL.

Diogenes, Aximander,

Ma X i Μ α ν d Ε r,

en dreigt, Diogenes, uw ton in brand te ileeken,
. Zo gy niet uit de buurt verhuift.

. D I O G Ε N E s.
Daar ben ik weinig meê verkuiit.

Α x i μ α ν d e r.

ρ ρ Ε

go

χ Λ Ν τ

Het is van hooger hand den wyven aanbevólen.

Dï-

-ocr page 93-

Β L γ S é L. 8i

D i o g ε ν ε s.
Ja praatjes voor de vaak. Uw zinnen zyn aan 't dooien.
Gy zyt verbyscerd door de min.
Dat blaail Xantippe u mooglyk in.
Daar is geen twyfFel aan, Zy zoekt my quyt te ranken.
Maar 'k ben door 't dreigen van dat wyf niet bang te maaken.
Zy kome eens ftormen op myn vat ;
'k Zal haar verwachten ; zeg haar dat.
Maar vryer , zeg : v/at quaad hebt gy zo jong bedréven
Dat gy uw vryheid aan een wyf moet overgeeven ?
Kent gy den aart der juffer wel ?
Vreelt gy niet dat het booze vel,
Haar moeder, zo veel quaads zal zaaijen tusfchen beiden,
Dat gy genoodzaakt zyt om van haar af te fcheiden?
Aximander.
Neen, zy is van een zacht gemoed.
Het fmerc haar 't geen haar' moeder doet.
Zj houd geftaag de deugd van Sokrates voor oogen.

d I O G Ε Ν Ε S.
ö Dwaaze jongeling ! de min heeft u bedrógen.
De glans der fchoonheid maakt u blind.
Zeg waar men goede vrouwen vind ?
Aximander.
De gantfche waereld doör, indien wy'trecht befchouwen ,
2yn goede en quaademans, en goede en quaade vrouwen.
Dat lief, dat tedere geflacht,
't Welk om haar fchoonheid word geacht,
Is ook met deugd begaafd, en waardig om te roemen.
Men zou in deeze itad ligt duizend juffers
noemen,
Begaafd met deugden en verftand.
De helden van
ons Griekenland
IV, 7Jeel. L Zyn

-ocr page 94-

82 Χ ^ Λ Ν Τ I Ρ Ε,

Zyn meerendeeis gepaard met fchoone en vroome juiFers.
Zo gy haar lailren wilt, doe dat by oude fuiFers :
Maar by geen eedlen -jongen heer
Als ik, die haare deugd waardeer.
Verwaande filozoof, wat durft gy al verzinnen?
Breng u de liefde van uw'moeder eens te binnen.
Of is zy ook een teef geweeO: ?
't Zou fchynen aan uw hondichen geeil
Dat gy geworpen zyt„ en niet behoort by menfcben :
ó Jonge filozoof, 'k zou u niet zotter wenfclien:
Uw dwaaling houd u zo verblind,
Dat gy u niet in ilaat bevind.
Om 't vrouwelyk geflacht verdienden lof te geeven.

D I α G Ε Ν Ε s.
Uw dwaasheid heeft haar tot den hemel toe verhéven ;
Maar gy vergaapt u aan den fchyn.
'c Kan weezen dat 'er goede zyn.

Α X I Μ Α Ν D Ε R.
^t Kan weezen ? 't is wel waar , verachter van de vrouwen.
Waarom bemint gy niet ?

D I O G Ε Ν Ε S.

Om dat ik niet wil trouwen:
Want of men 't doet of dat men 't laat
Zegt Sokrates, 't is
altyd quaad.
De vryheid ]ykt my beil.

Λ X I Μ Λ Ν D Ε R:.

Dan kan ik niet verliezen.
Is ^t beide quaad, d an za 1 ik 't minile quaad verkiezen.
Want ik begryp, dat die 't niet doet,
Zeer ongevoelig weezen moet.
De man word om de vrouw, devrouwomhemgebooren-

Hield

-ocr page 95-

PEL.

Υ

Β

'δ:

Hield deeze fchikking op; het menfchdom ging verlóren.

d I O G Ε Ν Ε s.
Geluk dan in de ilaaverny.
Gy hebtgelyk : maar 'k bou my vry.
De Griekiche juiFerfchap zal u haar gunil betoonen,
En in 't Olympieich fpel met groene lovren krooneii ^
Wyl gy haar dus befchermen kon.
Trouw dan; al waar het voor myn ton.
'"k Zal die, om uwentwil, met mirtfestoenen gieren:
Dewyl gy trouwen zult met een der fchoonile dieren:
De
dochter van myn Sokrares.

Λ X i Μ Α Ν D Ε R.

Daar komt hy zelf, Diogenes.

VYFDE TOONEEL.

SoKRATES, Diogenes, Aximander.

HS O κ R Α τ Ε S.

eb u verzocht, om zelfietuituw'mOndtehooreii.
Myn vriend, my quam met veel verwondering te vooren,
Dat gy Xantippe met uw ilok :
Gejaagd hebt in uw morfig hok. i

D I O G Ε Ν Ε S»
't Is waar. Dit is gefchied ; opdat ik haar Zou leeren,
^elyk't haar plicht is, u, als man en huisvoogd te et-ren.

SOKRATES.
Moeft dat met Hagen juift geichiên?

D I ο G Ε Ν Ε S.
Ik was belaft om eens te zien
Of ik dat booze vel den kop zou kunnen buigen 5
^ ' L 2 " En

-ocr page 96-

χ Α Ν τ I ρ

Είΐ niet de lesfen van haar bezem overtuigen ^ .„^
Dien ik haar'eeril ontwrongen had.
Ja, 'k deed haar kruipen in myn vaü.
Ik zag hoe gy van haar in 't aanzicht wierd gelpógen
Ja zelfs ontmanteld. Dit verwekte mededogen.
Ik deed haar luiftren na de les
Van filozopf Diogenes.

S O κ R Α τ Ε s.
'k Verzoek u ernftig haar geen lesfen meer te leereii'.
Men kan de vrouwen door die middien niet bekeeren.
Zie haar voor zwakke vaatjes aan.

Diogenes.
Dan moetm' 'er
hoepeltjes omflaan;
Vooral indien men aan de gisting kan bemerken
Hoe 't vaatj-e barsten- zoti als 't vocht begon te werken..
Xantippe is al een mislyk vat,
Dat ligc kon barsten aan het nat.

SoKRATEs. (klaagen,,

Gy deed niy gantfch geen dienit. Hebt gy my hooreii
Dat ik onmachtig ben myn leed te kunnen draagen ?
In plaats van hulp heeft uw geweld
Myn huis in rep en roer gefteld»
Ik hoop dat gy my nooit die vriendfchap meer zult toonem
Gy doet my dienft zo gy wat
verder op wiltwoonen.
Zo kng gy blyft in deeze ilraat.
Zal zy gedenken aan die fmaad.

d I O G Ε Ν Ε S.
Ja laat zy aan die fraaad haar léven lang gedenkem
Bericht haar, dat ik haar vergiffenis zal fchenken.
En als een eerlyk filozoof
Myn vriendfchap en myn guniï beloof j

Mits;

Ε,

-ocr page 97-

Β Ε L. 85

Mits, dat zy dan haar leed niet onbefuisd zal wreeken,
Door met een deel geipuis myn ton in brand te fteeken.
Daar is zy.

ZESDE TOONEEL.

Diogenes, Xantippe, Sokrates.

D i o g ε ν ε s.

Η.

.oe zyt gy gezind ?
Ben ik uw vyand ? of uw vrind ?
't Staat in uw keur met my in vreede of twiil te leeven.

Xantippe.
'k Ben dat gebruij al moe. 'k Zal 't u quanfuis vergeeven;
Mits. gy terftond uw ton verkruijt.
Eer hy in 't water word gebruid.

Diogenes. ,
'k Wil wel verhuizen : maar ik kan niet eer voor morgen,
'k Dien tyd te hebben om myn inboel te bezorgen.

Xantippe,

Uw inboel!

S O κ R Α τ Ε s.
Zyt gy nu voldaan f
Xantippe.
Ja als by morgen weg wil gaan.

L 3

Ζ Ε-

-ocr page 98-

B6 Χ. Λ Ν Τ I Ρ ^Ρ Έ,
Ζ Ε V Ε Ν D Ε Τ Ο Ο Ν Ε Ε L.

S ο κ R α τ Ε s, Xantippe, Α χ ι μ α ν-

der, euFROZYNE.

Η,

SOKRATES.
'k Α Χ eb na dien jongen heer vernomen by zyn vrinden,
't Is alles wel : maar 't is bezwaarlyk goed te vinden :
Zy zyn nog jong en onbedacht,
't Is nutter dat men nog wat wacht.
M?n overweeg het wel. De zaak is zeer gewichtig.

Xantippe.
Gy fpreekt als filozoof: die menfcheii zyn omzichtig.

Gy houd niet van de fchielykheid.
[ . . S
o κ r α τ ε s.

De jeugd word ligt door fchyn misleid.
Xantippe.
Dat kan wel weezen, maar wat hebt gy meer te zeggen?

S o κ r α τ Ε s.
Dat ik genegen ben om 't nader t ■ overleggen.

Χ Λ Ν τ f Ρ Ρ Ε.

Wel om dat gy 't nog overlegt,
Zo denk, en houd het voorgezegd.
Dat ik, in fpyt van u, teril
-ond myn woord wil geevert.
Hoor, wyshoofd Sokrates, hier baat geen tcgenitreevenί
'k Wil dat gy 't aanilonds toe zult ilaan,
En dat het huwlyk door zal gaan.
sokrates.

Gy zyt wat haastig.

Xantippe.
Gy wat langiaam.

So-

-ocr page 99-

S ο κ r λ τ ε s.

Treed dan nader;
Myn kindren, veel geluks! ik item het toe, als vader.

Xantippe. >

Zo haastig ? in één oogenblik ?
Daar ben ik niet mee in myn fchik.
De zaak is van gewicht. Ik moet het overleggen.
En denk, in fpyt van u, in lang geen ja te zeggen.

Α x i μ α ν d ε r.

Ach ! moeder geef ons ook uw ftem!
Uw woord heeft hier een groote klem.
'k Ben altoos tot uw dienft; zelf met gevaar van 't leeven.

Xantippe. (geeven.

ÏWyn heer, ili zal.,., 'k zal niet-----'k zal u myn dochter

. Λ x i μ α ν d ε r.
ο Onverwacht geluk I wat vreugd!;
6 Sokrates ik volg uw deugd I
Mevrouw 'k zal u voortaan als moeder achting draagen,
En poogen niets te doen het welk u zal mishaagen.
Axtmander omhelfl htifrozym.
En gy myn lieve hartvriendin,
Bevestig haait myn trouwe min,
ï^oor in den tempel my uw rechterhand te geeven!:

Ε υ F R ,0 ζ γ Ν E,
^^ zal den hemel noch myn ouders tegenftreeven.
Na dat de twee gdie'ven hunne ouders omhelsd hebben y
Z^egt
S O κ R α τ Ε s.
Leeft lang in eendracht, liefde en ruil.
Sokrates willende Xantappe omhelzen en geluk wenfchen,
fióot .zy hem van haar y zeggende ^

X α N-

Β

Sf

Κ L.

-ocr page 100-

88 Χ ^ Λ Ν Τ  I Ρ Ε,

Xantippe.
Bruij heen! 'k wil niet dat gy my kuil.
Gaa kus uw Amazoon, uw boeken en uw pennen!
Gykent u zeh\ en zult haar ook wel leeren kennen.

Α C II Τ S Τ Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Eufrozyne, Xantippe, Aximander.

A,

Eufrozyne.
ch moederlief! 'k zie datgy fchreijt.

Xantippe. :

Och ja! ik fchreij uit grimmigheid I
Ik plaag een ander, en ik voel my zelve plaagenl
Aan wien zal ik myn nood, dan u rayn kindren,klaagen?
Waar Sokrates
zo deugdzaam niet.
Dan zag ik 't eind van myn verdritt.
'kBen grimmig! 'k ben jaloers, omdat ik moet aanfchou wen
Dat hy geftreeld word om zyn wysheid van de vrouwen!
En welke vrouwen ? 't
fier geilacht,
Dat woeil van aart na
glorie tracht.
Ismene fchynt quanfuis de wysheid hier te zoeken;
Zy zit naail Sokrates te prevlen in de boeken,
En ziet den man zo vriendlyk aan,
Dat hier wat anders
om moet gaan.
'k Vrees zo die wysheid eens ontaard in quaade luimen,
Dat ik met fchimp en fmaad het huis zal moeten ruimen,
Eufrozyne.
Ach t moederlief! geef my gehoor.
Gy ftelt LI zelv' het ergfte voor.
De luft tot wysheid heeft haar tot de reis gedréven.

x αν-

-ocr page 101-

Β L γ PEL. 8y

Xantippe.
ik denk dat zy alleen zich herwaart heeft begeeven
Om iets, dat ieder is bekend!
En de amazoonen zyn gewend.
Haar koninkryk beftaat alleen uit ftrydbre vrouwen.
Zy reizen hier en ginds ora heiraelyk te trouwen.
De meisjes worden, naar haar wet.
De linker borften afgezet,
Om in den kryg bequaam de boog te kunnen fpannen.
De knechtjes zenden zy
verminkt aan haare mannen.
Is dan myn
vrees zo ongegrond,
Dat ze in een heimlyk minverbond,
Een wysgeerésje zoekt by Sokrates te teelen ?
Zy komt hier niet vergeefs om fchatten uit te deelen.
Eufrozyne.
Ach! moederlief, ik ben befchaamd !
Gy
ipreekt een taal die niet betaamt.
Zy zyn te hoog van geeft om van de deugd te fcheiden.

Xantippe.
Ach kind gy weet niet hoe de fynen ons misleiden I
Zy zal de vrouw zyn naar den geeft,
En ik naar 't lichaam, 'k Ben een beeft,
Een dier, een booze teef, zo als my word verwéten.
Uw vader, lieve kind, zal my geruft vergeeten»

Α x i μ α ν d ε r.
De man is immers ftyf en oud.

Xantippe.
Hy word van my niet veel vertrouwd.
Ik denk om Myrtho nog.

Eufrozyne.

Waar word gy heen gedréven?
IF.Deel Μ Daar

-ocr page 102-

90 Χ Α Ν Ρ Ε ,

Daar drong de wet hem toe, in 't beste van zyn léven.

Xantippe.
Daar komt hy met zyn Pallas aan.,
'k Wil haar niet ipreeken. Laat ons gaan.

G,

negende tooneel.

Dar/a, Sokrates.

D λ il 1 h*
ó VTroote iilozoof, ik moet tï iets verklaaren.
Wanneer ik met myn iloet was uit myn ryk gevaaren 5.
En Artaxerxes· voor den troon
Begroet had ^ als ik ben gewoon,
Uit liefde en eerbied voor myn'koninklyken broeder:
DariusNothns
zoon, geteeld by myne moeder;
Heb ik'metéén aan hem ontdekt,
Hoe my de zucht tor vvysheid trekt
Om in Athenen, u., ó Sokraies, re aanfchouwen.
^k Begaf my op de reis,
verzeld van weinig vrouweiii
Bedekkende
myn naam en ilaiir.

My kleedende in'dit reisgewaad.
Ik denk myn fluijerkroon tiiec op het hoofd te draagen
Voor dat ik oifren zal, naar 's konings welbehaagen,,
Den ryken krygsbiiit, dien
ik won,
Wanneer de broedertwiit begon :
Als Cyrus moeder, door de ftaatzucht aangedréven ^
Door fnoode niuitery myn broeder ftond na 't léven.
Maar eer ik herwaart my begaf,
Leide ik myn plicht te Delfos af.
Om aan den drievoet van Apolioos tenipelkooren
't Orakel, op 't gebed der pdesterfchap, te hooren.

HeUm

-ocr page 103-

Heldin (dus wierd het my gemeld)
Veremig met den wysfien held:
Dien
, die zichzehen kent. Ik geef u te overleggen,
Hoogwyze Sokrates, wat deeze fpreuk wil zeggen.

S O κ R Α τ Ε s.
Die ipreuk, doorlachte koningin j
Begryp ik in een dubblen zin.
Men dient die Delfostaai te weegen en
te wikken.

D α r ί λ.

tk zal my naar den zin van dit Orakel fchikken.

TIENDE TOONEEL.

H,

Sokrates, alleem

6 JL Xemel! dacht ik dat een vrouw
My
door een vraag beproeven zou!
Is 't luft tót wysheid die haar herwaart heeft gedréven ? '
Wat antwoord zal ik beft der koninginne geeven ?
Wat vreemde liefde quelt haar geeft. I
Maar myne ziel het aldermeefti
Apolloos priesterfchap, gy legt ons mooglyk laagen?
Zal ik u na den zin van dit orakel vraagen.
ó Hemel, die ons nooit misleid
Door lift of dubbelzinnigheid!....
Gy hebt myn hart verlicht met meer dan zonneklaarheid.
Ik zal de orakeltaal uitleggen naar uw' waarheid.
En my
bedienen van een les,
Betamelyk aan Sokrates;
Opdat die koningin, wier wysheid
wy waardeeren,

Μ 2 Ook

Β

Ε L·

-ocr page 104-

9s xantippe

Ook op zichzelven door de deugd moog' triumfeeren.
ó Liefde ! daar myn ziel in blaakt.....
'k Zie dat Xantippe my genaakt.

ELFDE TOONEEL.
X
antippe, Sokrates.

Μ X Α Ν τ I ρ ρ e.

yn heer! myn Sokrates I ik ben benieuwd te hoorea
Of ik geheel en al uw liefde heb verloren ,
Diegy my voormaals hebt getoond,
't is waar. 'k Heb u fomcyds gehoond;
Maar rnenigwerf getracht myn driften in te binden:
Doch't is
vergeeffch geweefl. 'k Weet nergens ruft te vindettr
Maar 'k voel nu door de jaloezy»
Die my vervoert tot raazerny,
Dat ik υ teêr bemin. Myn liefde is weêr aan 't blaaken ^
En wil niet dat uw hart my iemant zoude ontfchaaken.

S ο κ R Α τ Ε s.
Zodat het eindlyk u behaagt
Dat gy my wederliefde draagt?
Toon my die liefde dan; op dat wy
ruft genieten,
^k Zal niets beftaan dat u met reden kan verdrieten.

Xantippe.
Maar zou die deftige Amazoon,
Die zo bekoorlyk is en fchoon»
My van uw liefde door haar' wysheid niet berooven?

S OKRATES

Weêrhoud u. Koom die drift, die jaloezy, te boven.

ΧΑίί-

-ocr page 105-

Β L P E L. 93

Xantippe.
Indien zy door arglistigheid
Het hart van Sokrates misleid,
'Zal ik, hoe groot zy is, haar onverzoenlyk haaten,
En middlen zoeken om haar 't huis te doen verlaaten.
Ja fchoon ze ons groote fchatten deelt.
Heeft zy Xantippe lang verveeld.

Sokrates.
Draag uw voorzichtig om haar granifcbap niet te ontiléken.
'k Bemin u teder,
en ik zie uw' zielsgebréken
Voor vrouwelyke zwakheid aan.

TWAALFDE TOONEEL.

Thisbe in de Schatbewaarder beluisteren Xantippe en

Sokrates.

Sokrates, Xantippe, Thisbe,
Schatbewaarder.

DX a ν τ i ρ ρ e.
at heb ik meer van u verftaan.
Indien 't geveinsdheid zy, zult ge ongelukkig weezen ί

Sokrates.
Leer, leer zachtmoedig zyn. Ach 1 leerden Hemel vreezen.

Xantippe.
Ja leer zachtmoedig zyn ! wel wis i
'k Weet niec hoe dat te leeren is.

Sokrates.
Omhels de deugd, en toom ondeugende gedachten.
Dan leert de Hemel u al wat gy moet betrachten.

Μ 3

Χα Ν-

-ocr page 106-

94 Χ Α Ν Ε,

Xantippe, htm aanvliegende.
Ik ben u dankbaar voor die les.
'k Omhels rayn lief!. myn Sokrates!

S O κ R Α τ Ε s. (pen ^

Laat los! gy wurgt.... laat los ί.... wilt gy myn keel toeny-

X ANTI Ρ Ρ Ε.

Ik wil de liefde, die 'k u draag, u doen begrypen !
Τ Hl SB Ε,
Ugen den Schatbewaarder.
Vlieg toel men help bem uit den nood.

S O κ iR Λ τ Ε s.
Xantippe uw liefde is al te groot !

Τ η I s Β ε
Ontwyk haar, Sokrates; uw lyfis hier niet zeker.

DERTIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.
X
antippe, Thisbe, de Schatbewaarder.

Η

Thisbe.
oe zyt gy dus ontzind?

xantippe.

Vraag dat dien echtverbreeker!
' I Τ
Η ï s 3 Ε
Ik raad u, maak hier geen misbaar,
indien ik niet gekomen waar'.
Had ge in uw raazerny hem ligt gebracht om léven.
Gy zyt beluisterd, 'k Weet al wac gy hebt bedréven,
En eifch voldoening , boosferpent !

Ίhisk trekt het zwaerd.
Beef! beef ! verwacht uw leeyens énd i
Xantippe·
Help! help! Minerva help! ach, neem my in uw'hoedel

This-

-ocr page 107-

Β L γ É 9S

Τ η I s Β ε.
Neen
zy zal Sokrates befchermen voor uw' woede I
ó Feeks! hoe komt gy dus ontzind?

Xantippe.
Ik merk dat hy Ismene mint i
Τ η i s β e.
Voorzeker mint hy haar; en zy bemint hem weder.
Ik zeg nog meer, mevrouw, Ismene mint hem teder.
Een onuitipreekelyke vreugd

Geniet ze in't fpiegeien zyner deugd. ^

Ja, ftond het in haar' macht, nooit zou zy wederkeeren
Na 't
Amazoonfche ryk : maar hier de ruil: begeeren;
Doch ze is zo laag niet van gemoed
Dat zy onkuifche liefde voed;
Ook is zy niet gezind uw huuwlyksband te breekei?,i
Een eedier minnedrift heeft haare ziel ontiléken»
'k Moet u verlaaten : 't is myn plicht
Dat ik haar aanitonds onden'icht.
Wat· hier is omgegaan. Ik zal hier wederkomen,
't Is nodig dat gy in b^waariog word genomen.
Heer Schatbewaarder , ilaa wel acht
Dat zy niet vlucht. Houd fcherpe wacht.

VEERTIENDE Τ O O N E E L.

Xantippe» Scha tbewaapvder.

Α X Α Ν τ I ρ ρ E.

ch! kon ik aan myn drift den vollen teugel geeven ,
Dan wierd al't vreemd gefpuis myn wooning uitgedréven !
De Jaloezy verfcheurt myn hart!

Ik

-ocr page 108-

XANTIPPE,

Ik word veracht, befchimpt, gefard.
En met bet zwaerd gedreigd, ja, in myn huis gevangen I
Ach! nicmant kreunt zich, welk een fpyt! aan myn belan-
ó Snoode medeminnaares! (gen I

Verleidfter van myn Sokrates,
Hy word van u bemind, en hy bemint u weder.
Ja; 'k heb te veel verftaan , Ismene mint hem teder!
En ik ben machteloos dien
hoon
Te wreeken op deeze Amazoon !
Eer ik de heerfchappy zoude in myn huis verliezen
En haar na de oogen zien, zal ik den dood verkiezen!
Daar is zy....

VYFTIENDE TOONEEL.

DARiA, Xantippe, Sokrates,
Τ Η I S Β Ε , S C Η Λ Τ Β Ε W Α Α R D Ε R.

Xantippe, ugen Ώαήα,
Is het u bericht?

DARiA,

2wyg!... Breng haar voort uit ons gezicht!
Xantippe
Ach! waarde Sokrates, wat zal my wedervaaren ?

D α r ί a.

Geleid haar na 't vertrek, daar gy haar kunt bewaaren.

ZES.

-ocr page 109-

Β L γ Ε L. 97

ZESTIENDE TOONEEL.

üaria, sokrates.

V.

d Α r ί A.

ergeef ons dit, ó Sokrates.
't Js nodig, dat ik als voogdes
My aanftel in uw huis. Denk dat dit
mogt gefchieden.
2y werd bewaard uit vrees datzy ons mocht ontvlieden,
En in haar gramfchap
iets beftaan,
Het welk ons zou ter harte gaan.
Stel uw geruft.
Men kan in huis zich nu vertrouwen.
Begin 't orakel my, indien \ u luft, te ontvouwen.
Sokrates.
Wel aan doorluchte koningin,
't Orakel houd niet anders in,
Dan,
dat gy door de zucht tot wysheid aangedréven,
De deugd omhelzen moet, en volgen al uw léven.

D Α R ί A.
Maar let ter degen op den zin;
't Houd, dunkt my, nog iets naders in.
S
okrates.

iSiets meerder, dan dar gy de wysheid moet beminnen,
Van e^^n die machtig is zichzelven te overwinnen. '

D Α R ί A.
Die overwinning heeft, zo 'k meen.
De groote Sokrates alleen.
Luid niet het antwoord van de orakelftem voordeezen.
Wanneer gevraagd wierd wie de wysfte menfch mogt wee-
De wysheid 'van Eunpidts (zen.

Streev' boven die van Sof okUs:
IV, Ν Maar

-ocr page 110-

Χ Ά Ν "Τ ^ I νρ .Τρ i'E

CMaar SofroniskMs zoon zal hooger zich verheffen, ^
En alle menfchen ver in wisheid overtreffm,^
Dus heeft de godfpraak u yerjkkardi
Voor d' allerwysften menich op aard.
Maar 't myne is niet zo klaar. Indien ik'tuit zou leggen ,
Vergeef 't my Sokrates! zoude ik iets jiaders zeggen.
Let eens wat ons de godfpraak meld :
Vereenig met den wpflen beid; ■
Oien die zich zeiven kent.
Ik zou het dus verklaaren :
Dat wy, vereenigd voor de goden , moeten paaren.
' S O κ R
Α τ Ε s.
'tOrakel heeft uw' geeft misleid,
Door deeze dubbelzinnigheid.
Bedenk u
wel, vorstin; dan gaan wy faam verlóren.
Dat ongelukkig lot zy u
noch my befchóren!

Dar ί Α.

Gelooft ge in Delfos godfpraak niet?

Sokrates.
'k Weet dat daar
veel bédrogs gefchied.
't Orakel daar om hoog, dat
wy alleen waardeeren,
Leert ons een liefde die in 't hart moet triumfeeren:
Geen welluil die de ziel bedriegt:
Maar
liefde die ten Hemel vliegt.
De weelde, myn prinfes, is voor de ziel v^erderflyk.
Myn ziel bemint uw ziel·; zy beiden zyn onfterflyk^
En moeten^'ein ten Hemel gaan.

' D Α R ί A.
'k Neem die vereeniging dan aan.
't Orakel dat gy fpreekt, u ingeftort van boven ,
'Wil ik veel liever dan de Delfostaal gelooven ;
Waar door myii geeft in twyfling viel.

Wy

08:

-ocr page 111-

99

_f

Ε

Β

Wy zyn vereenigd naar de ziel.
Ik volg de wysheid na, die me overcuigt van binnen.

S O κ R Α τ Ε s.
ó Groote koningin dan zult g' u zelv' verwinnen.

D Α R ί A.
'k Ben u, ó Sokrates , verplicht.
Gy hebt myn tvvyflend hart verlicht.
Ik voel een yvervuur in myn gemoed ontftéken,

Om in myn koninkryk de wysheid aan te queeken____

Maar 'k hoor daar iemant die ons ftoorc.

ZEVENTIENDE ÏOONEEL.

Τ Η I s Β Ε , D Α r ί Α, Sokrates.

I

Τ π I S Β Ε.
't JLs tyd dat gy Xantippe boort.
Zy heeft u iamcn iets gewichtigs te openbaaren.
'k Heb haar geboeijd : maar ze is een weinig aan 'tbedaaren.
Ze is aan de kamerdeur. Zy fchreijt.

D α -r ί a.
Gaa, dat
zy binnen werd' geleid.

AC Η TIEN DE TOONEEL.

Xantippe, DariA, SokpvAtes, Tiiisbe,
de Schatbewaarder.

IX Λ Ν τ I ρ Ρ E.
k kom hier niet om u vergifFnis af te fmeeken,
Maar om de banden van een huwelyk te breeken,
Dat my vervoert tot raazerny!
Ismene, ik geef de heerfchappy,

Ν 2 In

-ocr page 112-

Ιη 't huis van Sokrates, aaii u gewillig over.
'k Ontfliia hem van myn echt. Vleij, ftreel hem, en betover
Zyn' zinnen; want ik ben verheugd
Dat gy hem van het fpoor der deugd.
Daar hy zyn roem op draagt, wiil in uw net te trekken.
Xannppe zal niet meer u tot verhindring itrekkeii.

D Α R ί λ.
Neem haar de boeijen van de hand.

Xantippe.
^k Weet dat hy in uw liefde brand.
Gy kunt met hem geruft u oefnen in de boeken;
£n na een wysheid, die ik ook gezocht heb, zoeken·:
'k Meen in de boeken der natuur.
Uw leesluft" ilaat Xantippe duur!
Laat my dan, Sokrates, de gunil van u verwerven,
Dewyl 't myn noodlot fchynt dat ik van fpyt moet flerven,
Dat, eer ik uitAthenen trek^
En al het volk ten fpot veritrekk'.
Van armoê niet vergaa. Indien ik u voordeezen
In 't bloeijen myner jeugd pleeg lief en waard te weezen;
Geef my, wel eer myn waarde man,
Myn aangebrachten bruidfchat dan; '

Opdat ik naar myn itaat in ballingfchap moog' leeven.
Stem in myn bede. Ik zal
na Argos my begeeven.
Myn kind verzei my op de reis
Met Aximander. Dit's myn eifchl
D α r ί a.

Xantippe wees getrooil. Ik zal maar weinig daagen
Verblyven in uw huis. Ik wil u niet verjaagen.
Uw argwaan plaagt u zelv' te grof.

X α ν-

li:;^

Ρ- Ε,

ιοο

χ Α Ν τ I

-ocr page 113-

Β Ρ Ε L. ΙΟΙ

Xantippe.
Neen, Sokrates, gun my verlof.
Geef my myn bruidfchat, met myn brieven en jiiweelen;
Dan kunt g' uw amazoon geruft met wysheid ftreelen,
Terwyl zy al dat lieflyk zoet
U met fchenkaziën vergoed.

Sokrates.
Bedenk u wel. Xantippe, eer gy my zult verlaaten.
Schoon ik wel reden heb om u te kunnen haaten.
Min ik u teêrder dan gy weet.
Uw opzet is my waarlyk leet.
Schikt dit de Hemel dat gy van ons af moet fcheiden 9
Hy kan 't ook fchikken om u wederom te leiden.
Gaa dan na Argos met uw kind,
Ik weet dat gy het teder mint.
Ik zal aan u veel meer dan uwen bruidfchat fchenken.
Maar overwin uw drift. Gy kunt u nog bedenken.

Xantippe.

Neen, Sokrates, 'k heb my bedacht. ^
'k
Word hier beichimpt, gefard, veracht;
Ontflaa my dan. Ik durf myn'hartstocht niet vertrouwen,
'k Vertrek, eer ik iets doe, het welk my mogt berouwen»

Einde 'van het kierde Bedryf

Ν

V Y F

-ocr page 114-

Χ- Α Ν

I

Ε,

toa

V Υ F D Ε Β Ε D R γ F.

Verbeeld de firaat ^ ah in V eerfle Bedrjf.
EERSTE Τ O O Ν Ε Ε L.

G

S O Κ R Α Τ Ε s, Xantippe.

-S O κ R Α τ Ε S.
_ 'y zvt op uw verzoek, myn kind,
Onrriaageii van het huisbewind.
Gy hebt het dus gewild, 'k Mogt u niet tegenitreeven.
'k Heb uden bruidiehat, pp uw'eifch, weerom gegeeven,
Ja u veel meerder toegeleid,
Ora van geen onrechtvaerdigheid
By u, of wien
het zy , verdagt te willen weezen.
'k Heb u getrouw bemind, en gy my ook voordeezen.
Uw aficheid treft my aan het hart»

Xantippe-
Is 't mooglyk ! voelt
gy zulken fmart?
Dat zal wel overgaan, 't Is waar gy moet my misfen :
Maar.de Amazoon
zal ligt die traanen kunnen wisfen.
Een VTOW, als ik, vergeet men ligt.
Maar evenwel, ik ben verplicht
Om u te danken voor uw gunstige gefchenken.
Gy overtuigt my zo, dat ik niet ligt zou denken
Van
u te fcheiden , neen , ó neen,
Indien de liefde van
Israeen'
U , zonder dat gy 't wift, niet had in 't net gekrégen.
Gy kent, 6 Sokrates, u zeiven niet terdégen.

S ο κ R Α τ Ε s.
Ik ken myzelv' zo wel, dat ik
Voor weelde en ydlen welluit fchrik,

X λ ν-

-ocr page 115-

Xantippe.
Ikkenmyzelv' zo wel, dat ik van drift ontOréken ,
Zo ik hier langer bleef, myij leed zou moeten wreeken.
'k Ontwyk dan liever u, en haar.
En ftel my zeive in gieen gevaar
Om iets te doen dat my zou ftrafbaar kunnen maaken,
'k Zie Aximander. Maak dat wy op reis geraaken.

TWEEDE TOON Ε'EL· ' ·

Χ,

S O κ R A τ Ε S, Α Χ I Μ Α Ν D Ε R.

S. ο κ R Α τ Ε S.

_antippe wil terftond op i:eis.

. Ϊ',Μ ANDER..

' - . iVfoet ikiVOrléom aan deezen eifcli? . !; '. ί i
Men kan zo fchielyk,- op een fprong zo niet vertrekl^em'
Het
waar ons nutter om den tyd wat uit te rekken.
Ik zal myn oooa Alcidides
Verzoeken, of ze een dag vyf zes
By hem vérblyvën mag , alles hemtver^laarjen.

, ., JS O κ R Α τ Ε s.

'r
f ^

Ϊ03

Β !L < Υ Ϊ S ΤΡ -.κ lU

Gaa Aximander, gaa/ 'en breng haar tot bedaaren.
/ /Die raadsheer is bequaarri en goed
Λ Om haar te msteja ingemoed.
Daar komt Diogenes.

D Ε

• >.·, j '

-ocr page 116-

DERDE TOONEEL·

D I ο G Ε Ν Ε S , $ Ο Κ R Α Τ Ε s-

, J . ij ■ . . ■ ■ ■ .

d 1- 0 g ε ν ε s.

D.

"^e dieren van Athenen
Zyn op de marloten in, de wapenen verfchénen.
Dë rèöen· waarom dit gefchied,
In tyd van vreede, weet ik niet:
Maar mooglyk zal het zyn om oproer voor te komen.
Myn hondjes hebben ook de wapens opgenomen.
Om als't janhagel iets begon
De
wacht te houden aan myn ton.
Daar komt myn lyf^^acht aan. Nu heb ik-
niets te vreezen.
Als 't volk aan 't vechten raakt wil ik niet ledig weezen:
. Maar rollen middlerwyl myn vat
Door al de ilraaten van de ftad.

V. i Ε R D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Xantippe, Diogenes, Sokrates.

p}'er leerlingen 'van Diogenes , met bezems gewapend^ trek-
ken achter malkander voorby de ton, terwyl Xantippe dezelve
mt het 'uenster ziet aankomen.

Xantippe, voor V venster,
io, Sokrates, wel zo ! ik heb de klugt geróken.
Gy en Diogenes hebt mooglyk afgeipróken,
Of ftaat ten minflen in beraad,
Om door 't janhagel dat daar ftaat,

My

Ρ Ε,

104

Χ Α Ν Τ

-ocr page 117-

Β L Y S Ρ É L.

My, als ik 't huis ontvlucht, wat af te laaten rosfen.

D I O G Ε Ν Ε S.

't Is immers vreede, kind, zy zouden u verlosfen
Indien ze u zagen in den nood.
Kom'maar beneden. Geef u bloot.
XANTIPPE.
Neen hond, 'k vertrouw u niet! morsvarken ί teevebyter!
Verklikker! hangebaftl gezworen wyvefmyterl

D i o g ε ν ε s.

Front! mannen! prezenteert 't geweer!
Mevrouw, vergun myn hondjes de eer.
Zo gy uw huis verlaat, en wilt na Argos hóllen.
Dat zy u in myn ton de poort uit mogen rollen.

Xantippe.
Wel jakhals, die my altyd fart,
Begin die klucht eens hebt gy
't hart! '

SOKRATES,
Xantippe, ik bid bedaar.

X Α Ν Τ I F F Ε.

Wel ja, ik zou bedaar en.
S ο
κ R Α τ Ε s.
't Is immers ipotterny. Waar toe dus uit te vaaren.
Mag ik u bidden houd u ftil ,
En luister wat ik zeggen wil..

Xantippe.
'k Vertrouw dien fielt geen zier. Hy is*er niet te goed toe.

I O G Ε Ν Ε s.

Neen zeker 'k zal 't niet doen , gy zyt 'er veel te ZOet toe.

Xantippe.
ó Filozooffche baviaan!
Kom hier eens dicht aan
't venster ton!
IK Veel O Kom

105

e^mssm

-ocr page 118-

Χ Α Ν Τ I Ρ Ρ Ε ,

Kom kiiekjeskaauwer ί kom vermuft(i beeneknaager ί:
Die alle menfchen plaagt.
6 Aap! lantarendraager
_ VanPliitoi kom ik uit het huis
Ik jnag u weg met al 't gefpuis.
6 Quylbek! Izegrim I ó Lasteraar der goden I

D ï O g ε ν ε s.

Mevrouw, boud op ί 'k heb zo veel naamen niet van nodeiT.

S O κ R Α τ Ε s.
DiogeneSj fi, fpreek niet meer.,

i) I O G l: Ν Ε s.

Dat is een bekje van Megeer 1
Sokrates en Otogems onder het venster fiaande, werpt Xan*
iippe dezelve een pot vuil water over 't hoofd.
6 Sokrates wie dacht dat ze ons zo zou bejegenen I

sokrates.
Ik heb 't, na 't dondren van Xantippe, meer zien regenen,
'k Zou denken dat het water is.

D I 0 G ε Ν ε s.
Voorzeker n.een. 't Is drek en pis.
Megéralief, hebt gy uw gal nu uitgefpógen?

. X Α Ν 1? I Ρ ρ E.

Bruij aan de galg, en hang u zei ven daar te droogenv

Ό I O G Ε NES. i
'k Zal u betrekken ί kom eens hier I
Xantippe,

Ik acht 11 dreigen niet een zier;
Hangwammes! loeris! duift gy weer aan 't venster komen
'k Zal dan van 't zelfde fop u nog eens o^'erilroomen.

Xantippe trekt het venster toe.

Y Y F.

-ocr page 119-

Β Ε L. 107

VYFDE TOONEEL.

S okr ατε s , Diogenes, en zjne leerlingen.

Diogenes.
(y heeft die droelpoc vol vergdard,
En tot op deezen dag bewaard.
Om tot een affcheid iets aan Sokrates te fchenken;
Opdat hy altoos aan
Xantippe-lief zou denken;
En ik heb mee myn deel gehad
Uit oude
vriendfchap, van dien fchat.

Sokrates
Ik zal vertrekken om my af te laten wasfen.

d i o g ε ν ε s.
Doe dat tog niet. Zy mogt daar binnen op u pasfen.

ZESDE TOONEEL.

Μ

Sokrates, Aximander, Diogenes,
en zyne leerlingen,
Aximander.
3'n heer, 't verzoek is toegedaan.
Myn oom is met die zaak begaan:
Maar zal om uwent wil haar alle gunft betoonen.
Hy wenfcht dat zy in 'i kort weêr in uw huis zal woonen.
Maar 'k ben verwonderd : in de ilad
Heeft elk een denkbeeld opgevat.
Als of Minerva van den Hemel waar gekomen ,
En heden in uw huis haar intrek heeft genomen.
En fchoon ik iprak : het heeft geen fchyn
Dat de amazoon Minerf zou zyn :
Ben zelf met haar gereisd van Argos na Athene.

0 2 Zy

ζ

-ocr page 120-

Zy is my wel bekend. Zy noemt zichzelf Ismene :
Het was vergeeffeh. Men bleef verblind.
De priesterésfen zyn gezind,
Ik weet niet door wat geeft van yver aangedréven,
Om te oiFren voor uw huis. τ

Sokrates.

Men heeft een brief gêfchréven ;
Opdat het volk niet word misleid,
ó Wondre bygelovigheid 1

Aximander.
De raad ^ de priesterfchap, al fchynen 't ydle droomen
Van iemand uitgeilrooijd , gelooven zulks volkomen.
En die
nog. twyflen zeggen maar :
Men breng' de ilad in geen gevaar,
Om
Pallas gramfchap , zo zy 't zelf is , op te wekken.
Een oiFerhande kan tot ons bederf niet ilrekken.
Daar komen iilozoofen aan,
Die na uw wooning zullen gaan,
Om deeze ftaatzie uit
nieuwsgierigheid te aanichouwen.
Of
plaatzen zoeken voor hunn' kinderen en vrouïven.

ZEVENDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Apelles, Diogenes, en zyne herlmgen, S ο κ r a-
tes,
Aximander, vier Filozoofen.

Apelles.
_Jokrates
! Ik ben verbaasd !■
Ik dien Ismene met 'er haait
Te melden, dat zy zich wat prachtiger moet kleeden.
J3e priesters ftaan gereed om herwaart aan te tree den.
Gaan we, Aximander j dat zy 't weet.

ACH T^

s.

Ε.

io8

Χ Α Ν Τ I Ρ

-ocr page 121-

Β Ρ Ε L. ΙΟΙ

ACHTSTE Τ Ο Ο Ν Ε Ε L.
D
iogenes, en zyne leerlingen, Sokrates,

vier FiLOZOOFEN.

M,

Diogenes.

___yn lyfwacht, maak u dan gereed,

Om, als de ftaatzie komt, 't geweer te prezenteeren.

SOKRATES.

Gy zyt geneigd met ons, en elk den gek te fcheeren,
Maar wagt u voor de priesterfchap.

Diogenes.
Die hebben luizen in de kap
Dat weet ik wel: maar 'k wil de goeden niet verachten:

sokrates.
Daar komt Xantippe,

Diogenes.

Ik zal met eerbied haar verwachten:
Want 'k zie haar ligt in lang niet meer.

Ν Ε G Ε N D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

xANTIPPE, Eüf/ROZYN Ε , a'x IM AND Ε r, s o-
K R Α τ Ε s, DI ο G Ε Ν Ε s
zjn vkr leerlingen,
VIER F I L O ζ O O F Ε Ν.

Xantippe uitkamende, 'versield van Eufirozym en Aximan-
der^ heeft haar koffertje met juweelen en brieven onder den

arm.

2Γ Diogenes.

^a, mannen j prefenteert't geweer!

O

Eu-

-ocr page 122-

Ε,

Ν

χ

IIO

^ Ε υ F R ο ζ γ Ν Ε.

Ach vader I moeder is g^ezind om nu te fcheiden,
Wy zullen haar nu na Alcidides geleiden,
'k Omhels u, lieve vader ! ach !
Hoe trefc
ons zull^ eèn zwaare ilag!
,, ^ . A .N τ I Ρ Ρ E.
Ja kus hem ook vöbr m^^! ik mögt hem eens weêr kusfen
Gelyk ik héb gedaan', om 't vuur van wraak te blusfen.
'k Zal my wel wachten voor een
kus:
. Het heugt my nog te wel van flus.
Myri medeminnaarës zou daar wel na verlangen,
En houden my misfchien
myn léven lang gevangen.
Vaar wel dan, Sokratés Ik gaa:
Ligt
in der goden ongen^,
En neêra
ïnyn bruidfchat meê, myn brieven en juweelen.

D10 G Ε Ν Ε s , tege» een zymr leerlmgen,
„ Gaa achter haar, en zoek dat koffertje te ileelen.
Xantippe
, fiaande tusfchen Aximander en Eufrozyne.
ó Pallasi maak myn zinnen kloek!
Ik weet wel dat ik my den vloek
Heb op den hals- phaald
van alle huichelaaren!
6 Filozooffch' gebroed! ohtrusters van de altaaren I

Om al uw twist η, uvv gedruis, I

Verlaat Xantippe nu haar huis !
Ik dagt met vSokrates voortaan in ruft te blyven,
.Eü al wie hem bezogt myn wooning uit te kyven:
Maar 't noodlot heeft het niet gewild.
' Ik heb vergeeffch myn kracht verfpild.
Maar ^k dank de goden ! want ik vind my nu ontOagen
Om u, om Sokrates, en ook my zelf te plaagen I
6 Lasteraars der goden I 'k zal

' ' Uw'

-ocr page 123-

Bi L

É

L.

lU

Uw'fnoodheid vloeken, overal!
Twift eeuwig met malkaêr. Zoekt in 't geheim te dringêïx
Der goden : maar verfmoort in uwe twyfelingen!
Terwyl de deugd, daar gy op roemt,
U na den Acheron verdoemt;
Gebannen voor altoos uit de Elizeefche velden!
Verflyt uw leevensloop met op elkaêr te fchelden.
Uw léven zy van korten duur 1
Verzengt in Jovis blikfemvuur! -

Of als ge u indringt in de koningklyke hoven,
Op lekker
wildbraad aaft, van Chioos wyn beiloven,
Die op uw purper aanichyn blinkt :
Wenfch ik, dat ge u te barsten drinkt,
Om 't menfchelyk geflaqhtgeen verder quaad te brouwen!
Minerva! laat my" nooit een iilozoof aanfchouwen;
Want 'k voel ontroering in
myn bloed
Als ik 'er ergens één ontmoet ί
Ik geef u over, ó ontrusters van myn léven,
Aan al de vloeken die men Ibis heeft gegeeven !

Het koffertje werd baar onder den arm weg gehaaid, en dê
Toover hopt fchielyk heen.

Wat's dit? help dieven! dieven hou!

Α X I Μ Α Ν D Ε R.
Ik zai haar volgen !

DIO G Ε Ν Ε s, tegen zyn leerlingen.
' ' Helpt haar trouw,
En zoekt de dieven op.

; i! 'Ί

TIEN-

-ocr page 124-

112 Χ Α Ν Ρ Ε,

TIENDE Τ Ο Ο Ν Ε Ε Ε L.

SOKRATES, DiOGENES, EuFROZYNE, VIEPv
Filozoofen.

Ν

D I ο G Ε Ν Ε S.
__ ^ u ziet gy voor uwe oogen
Hoe dat boosaartig dier zichzelven vind bedrógen;
Dat nooit na wysheid heeft getracht.
De fiiozoofen fteeds veracht,
En eindelyk vervloekt, in 't aanzien van Minerve
Godin der wysheid zelf. Ik gun haar dat zy zwerve.
Met hartzeer armoede en gebrek;
. Opdat het haar ten goede ftrekk';
En dat zy werd bekeerd. Zy is die proef wel waardig.
Zy ileunt op haaren fchat. Dat maakt haar itout, hovaerdig
En onverdraagchelyk metéén.
Zy zal gedwee zyn , zo ik meen ^
. Indien de dief niet met haar'fchat is te achterhaalen.
Zy zal mistroostig zyn, en zoeken niet te dwaalen:
Maar in het nypen van den nood
Het hoofd te leggen in den fchoot.
Maar, Sokrates,
gy moet voorzichtig haar beproeven.

S ο κ R Α τ Ε s.
't Schyntdatgy ernstig fpreekr. Hoe kan ik haar bedroeven
En dat in't uiterfte gevaar?
Diogenes, 'k ben geen barbaar.
Ik zou nog grooter fchat, dan deezen , graag verliezen,
Wierd zy hier door geleerd om'tfpoor der deugd te kiezen.

Diogenes.
Neem haar niet in, voor ze is beproefd.

S

-ocr page 125-

Β L Υ S Ρ Ε L

S ο κ R Α τ Ε S.
Gy maakt my innerlyk bedroefd.
Zie Aximander daar, nu zal men tyding hooren.

ELFDE TOONEEL.

Α X I μ α Ν DE R, S O κ R Α τ Ε S. Ε Ü f R <
ZYNE, DIOGENES.

Η

aximander·

et is onmooglyk om de dieven na te fpooren.
'k Wierd door 't gedrang des volks belet;
Want al de ftraaten zyn bezet.

D i o g ε ν ε s.

η

Oiüge-

'aar komen juiit myn hondjes aan.
IF. TjeeL Ρ

Gaa maar in huis, men zal het koffertje wel vinden.

AXIMANDER.

Hoe weet gy dat?

D 1 o g ε ν ε s.

Myn volk zal alles onderwinden,
En naarstig zoeken na den guit.
Indien men alle poorten fluit.
Zal hy genoodzaakt zyn om in
de ilad te blyven.

aximander.

Wel aan wy wachten dan, wat goeds gy zult bedryven.
Wy zullen by Ismene gaan.

TWAALFDE TOONEEL.

Diogenes, zyn njier leerlingen.

-ocr page 126-

T>iogenes zegt aan éèn zyner leerlingen^ die hem het
koffertje overgeeft:
ó Braave jongeling! hoe paft gy op uw' zakken! ,
Lacedemonia zal u tot raadsheer maaken.

Daar hebt gy, denk ik, geitudeerd;
Dewyl men daar de kindren leert
In 't fc
hooi, van jongs af aan, om naar de kunft te fkelen.
Gy hebt veel roems verdiend. Maar't moet u niet verveelen
Om wat te leggen in myn vat.
Tot zekerheid van deezen fchat.
Laat de overige drie, gewapend, vlytig waaken,
Ora door gedrang van 't volk den buit niet quyt te raaken.
Daar komt Xantippe, zeer verbaasd,
Laat ons eens hooren hoe zy raail.

DERTIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.
Xantippe, DiogeneS
j de vier leerlingen.

Α X Λ Ν τ I ρ ρ E.

ch! dieven! dieven! ach! myn bruidfchatisgeitólen.
Help! dieven l· dieven hou! waar is dé dief gefchólen?
Ik zag hem maar één oogenblik.
Och! ik zal fterven van den fchrik!

'vat Oiogenes aan.

Och! dieven, dieven hou! ik heb hem al gevonden!;

D i o g ε ν ε s.
Blyf van myn lyf 1 laat los of'k hits u al myn honden
Op 't lichaam. Blyf my van myn lyf!

Xantippe.
Och !'k weetniet wat ik al bedryf!
Zyt gy 't Diogenes? houd op van my te plaagen.

Ik

i

Ε,

ι·ΐ4

Χ Α Ν Τ I

-ocr page 127-

Ik zie my overal van al het volk vefjaagen.

Men ziet my aan voor dol! ó ipyt! ' ' ' i . ■
Helaas! ik ben myn bruidfchat quyt!

D I O G Ε Ν Ε S. /

Men loop de dieven naa. Men moet geen tyd verfpillen.
Getrouwe hondjes, helpt haar raazen, blaffen, gillen!
Hou dieven! dieven! dieven hou! -

Xantippe.
Diogenes. Ik ilerf van rouw l

D i o g ε ν ε s.

Ach dieven dieven hou! och buuren komt eens buiten!
Xantippe»

'k Zal kloppen aan myn huis, tot zy de deur ontfluiten.
VEERTIENDE TOONEEL.

Τ η i s β ε, het 'venster open doèüde, X α f i ρ ρ jê,
Diogenes, de leerlingen.

W

Τ Η I S Β E.
ie klopt daar aan de deur ?
Xantippe.

Ik ben 'tl

Τ Η I S β E.

Wy zyn dat raazen niet gewend.

Xantippe.
Ach Thisbe laat my in. Ik zal Ismene fmeeken
Om hart van Sokrates, zo 't haar gelieft,
te breeken!

Β

II §

Υ S ' Ρ : Ε L.

Thisbe.
Dit is uw huis niet meer. ó Neen!
Ismene heeft belet. Gaa heen!

Ρ 2

Χλν-

-ocr page 128-

Χ Α Ν

I Ρ

Ε,

ii6

Xantippe.
Ach Iaat
myn Eufrozyne, of Aximander, komen^

Τ η I s β e.

Wel, zoek die daar zy zyn. Gy word niet ingenómen..
Ismene zoekt geen meer gedruis.
Wy hebben hier nu ruil in huis.
Gy hebt hier niets te doen.

Xantippe.

Ik heb myn' fchat verlórent
Τ
Η I s Β E.

Wy zyn hier nier gezind uw klachten aan te hooren»
Vertrek ! eer ik u voeten maak!
Uw woorden zyn niet van myn imaak.
xantippe·
Ach Thisbe ï Thisbe I laat my Sokrates aanfchouwen ,

In aller goden naam, of 't zal hem wis berouwen!
Ach! ach I erberm u over my i
Eer ik verval in raazerny!

Zy knielt

Tc Bezweer u uit den naam van alle de amazooncn,
Dat gy myn Sokrates voor't venster zult vertoonen,
^ T
hisbe.

Vertrek, eer ik het overfchot
Dat hier bewaard is in viw pot.

Door iemant van het volk u over 't hoofd laat fiuyten.

Xantippe.
Achr Thisbe, moetgyrny dit, in myn angft,ver\vyten?

Thisbe.
Hoe waant gy dat men dit vergeet?

Xantippe,
Myn lieve Thisbe 't is my leed.

- ' Denk

-ocr page 129-

PEL.

Υ

Β

n?

Denk dat het is gefcbied in mynen dwaazen tooren.
Och Iaat my Sokrates voor 'tlaatft eens zien of hoeren.
Ach! dat myn dochter Eufrozyn,
ISaaft u , in 't venster eens verfchyn' ί

VYFTIENDE TOONEEL.

Xantippe, Diogenes, de 'vier leerlingen,

ZX Α Ν τ I ρ ρ E·
y fluit het venster toe. Minerva hoor ray fmeeken!
De wanhoop fleept my weg. 'k Ben van myn plicht geweken.
Ontflaa! ontflaa my van den fchrik.
Vertrooft, vertrooft me één oogenblik!

ZESTIENDE TOONEEL.

Thisbe 'verfchynt met een uitgetogen zwaerd op het tooneel,
hebbende
tenen hemelsblaawwen ftiijer, die doorgefiheurd is ^

in de Imker hand.

X Α Ν τ 11 ρ ρ ε, Thisbe. D ι ο g ε ν ε
en zyne leerlingen.

Χ α ν τ i ρ ρ ε.

Ö JL hisbe ' Thisbe 1 'k zal uw ilagzwaerd niet ontvluchten.
Dood ray, rampzalig wyf, of luister na myn zuchten!

Thisbe.
Men
is hier voor uw' klachten doo£
Uw woorden vinden geen geloof,
'k
Houd ray gewapend , ó boosaardgfte aller vrouwen.
Ti Durf rae op uw
raazerny in 't minile niet vertrouwen.
Indien ge een amazoone waarr.

F 3 Ik

.T>

-ocr page 130-

Ik floegu neder met dit zwaerd, ' ^

Om de eer van myn vorstin te wreeken naar behooren.
'c Geweer dat gy gebruikt, klinkt walchlyk in myn' ooren.
Ik wil'niet dat gy klaagt of fmeekt.
Gy, die den band uws huuwlyks breekt^
Zyt al uw léven lang van Sokrates gefcheiden;
Die met een ander zal een fliller léven leiden.
Neem deez' gefcheurden fluijer aan.
Uw heerfchappy is hier gedaan.

Xantippe.
Mogt ik myn kind! myn lief! omhelzen voor myn ilervenï
Thisbe werpt denβιφν 'uoor de voeten van Xantippe.

Τ Η I S Β E.

Daar ligt uw fluijer. Gaa ferpent! men laat u zwerven

Xanxippe.

Ach! Thisbe ί Thisbe nog één woord!

Thisbe.
Gy hebt uw vonnis daar gehoord.
Gy zocht als aardsgodin van alle booze wyven.
Zo lang de waereld ftaat, ó addersvel 1 te blyven.
Daal met die glorie in uw graf:
Maar vrees op aard des Hemels ftraf!

zeventiende tooneel.

Xantippe,DiogeneSj^^» zjmkerlmgin.

RX Α Ν τ I ρ p E.
ampzalig vonnis 1 ach waar zal ik uitkomft vinden ?
Ik ben verlaaten van den Hemel en myi^ vrinden!
Gewyde fluijer! dierbaar pand !
Ik gryp u met de zelfde hand

Die

ρ Ε,

τι8

Χ Ν Ι

-ocr page 131-

Β L γ Ε L. 119

Die ik myn Sokrates, in rnyne jonge jaaren, ,
In Junoos tempel gaf, toen wy vereenigd waaren!
Gefcheurde fluijer, die gewis
Een teken van myn' fcheiding is.
Ik zie u aan met fchrik! my baat geklag nog weenen !
'k Moet me onderwerpen aan de wetten van Athenen !
Ach I hoe onzalig is myn lotl
Dit is het éénig overfchot
Van al myn rykdom, dien 'k op aarde had te wachten 1
De wanhoop knaagt my 't hart, enilingertmyn gedachten ι
ó Sluijer! eer myn huuwlyksvreugd I
Die my vereerde in mynejeugd;
Helaas 1 gy voegt niet meer aan myn* verwézen' léden!
Gy dekte my het hoofd , naar onze aloude zeden,
Waiineer ik als een fiere bruid
My onder 't hemels maatgeluid ,
Na 't huis van Sokrates, omringd van raaagdereijen,
Met handgeklap des volks, zag uit den tempel leijen!
ó Dwaas herdenken van dat zoetl
Verdwyn, verdwyn uit myn gemoed!
Ik ben veriaaten. 'k Heb noch vrienden noch vriendinnen I
Ik geef my over aan de
raazerny der zinnen .
Die my zal helpen uit 't verdriet.
Dit angilig léven lufl my niet i
Ik wil u voor het laatft, gewyde fluijer, kusièn^
En 't vuur der raazerny met zilte traanen blusfen I
Gy kunt my redden uit een ilaat
Die my niet in de waereld laat!
Vaar wel myn Eufrozyne! ach, draag dit lot
geduldig!
Vaar wel myn Sokrates!. Ik fterf. Gy zyt onfchuldigl'
Het noodlot fcheurt my van u af!

Ach!

-ocr page 132-

Ν Τ I Ρ

Κ ,

Χ

χ 20

Ach! zet myn lykbus in uw graf! '

D I O G Ε Ν Ε s, tegen zyne leerlingen^ ι

Schiet toe ! want zy bezwykt.

Xantippe.

Laat my in wanhoop fterveril

D I O G Ε Ν Ε S.

Neen, neen, bedaar, mevrouw.'k Zal u niet laaten zwerven:
Maar eer vertroosten in den nood.

Diogenes, en één zyner leerlingen leiden Xantippe na een Uuningftoèl

die aan de zyde υαη zyn ton βααΐ.

Xantippe,
Al myn verlangen is de dood!

d I O G Ε Ν Ε S.

Verdryf, ik bid ii, die zwaarmoedige gedachten.
Schoon 't noodlot ons verdrukt, men moet op iiitkomil
Verdraag uw rampfpoed met geduld. (wachten.
Word gy geftrafd om uwen fchuld?
Verneder u, en fmeek den Hemel om verlichting.

xantippe.
Ik heb Diogenes aan u niet veel verplichting:
Maar ik bedank u voor uw raad.

diogenes.

Ik weet het wel dat gy my haat:
Maar
ondanks deezen haat zult gy het ondervinden ,
Dat gy verlaaten zyt van maagfchap en van vrinden ^
Ik u zal helpen naar myn macht:
Mits gy voortaan de deugd betracht.
Ik heb zo dwaas gewi?eil: dat ik u heb g^flagen ;
En in myn ton gejaagd, ja 'k heb u willenplaagen;
Opdat ik u bekeeren zoa
Doch 'k ondervind nu dat een vrouw.

Die

-ocr page 133-

/

Ε

Die driftig is, als gy, door Haagen niets kan leeren;
Maar dat de Hemel haar door rampen moetbekeeren.
't Vooroordeel maakte my verblind.
Vergeef my alles, 'k Ben gezind
Van mynen kant, mevrouw, u alles te v^ergeeven.
Gy moet de werking van den Hemel niet weerftreeveo.
Verkort uw dierbaar léven niet.
Xantippe.
Gy trooft me in 't uiterile
verdriet,
'k Vergeef u alles; want gy geeft myn ziel verquikkingl

D I O G Ε Ν Ε S.

Wel onderwerp u dan der goden wyze fchikking,
Van wien ge een kostelyker fehat
Dan die, dien gy v/el eer bezat.
Verwerven kunt: waar van u niemant kan berooven:
Die alle fchatten van de waereld gaat te boven.
Wees dan mistroostig noch bedroefd :
Maar denk hoe weinig gy behoeft.
Noch rykdom, overvloed noch weelde kan ons baaten.
Men moet hier alles , wat men lief gehad heeft , laaten ,
Wanneer de dood, het opperhoofd
Der roovers, ^lles ons ontrooft,
Behalven
onzen geeft, die by de vroome helden
Gelukkig leeven zal in de Elïze'efche velden.

X Λ Ν τ ï ρ ρ E.
Gy ftelt my alles heerlyk voor:
Maar denk wat rykdom ik verloor !

D I O G Ε Ν Ε S.

Ja, 't zyn de fchatten, kind, die uwe ziel misleiden.
Dus blyfc gy van de deugd en Sokrates gefcheiden.
Gy hebt u op het ydel goud ^
IF. Veel Q Dat

Β

Ϊ2Ι

-ocr page 134-

χ. Α Ν " Τ I Ρ Γ Ρ ^ Ε,

Dat gy verliefi:, te veel betrouwd;
Daar hebt gy op geileund; dat maakt υ onverdraagchlyk
Voor ydereen, mevrouw,... Ik ipreek wat onbehaagchlyk.
Myn aart is juiit niet zeer beleefd.
Ik bid u dat gy 't my vergeeft
Xantippe
Neen, ipreek recht uit. Ik le^r my zeiven heden kennen,
ik hoop de dwaasheid van myn driften my te ontwennen,
'k Zal zoeken na de ruft alleen,
Terwyl ik mynen ramp beween ί
D
l O G Ε Ν Ε S.

i\i 'r goed dat gy verloor is u geen traantje waardig.
Vergeet die ydelheid, en maak u zei ven vaardig
Een fchat te ontfangen die gewis,

υ goed , ja onwaardeerlyk , is:

Dat is de deugd. Bid dat de goden u die fchenken.
Dan zult ge aan de ydelheid des rykdoms niet gedenken >
En wel te vreden in gemoed
Verzaaken al het waerelds goed ;
Dan zal uw Sokrates zo zeer na u verlangen,
Dat hy ten tweedemaal»
als bmid, u zal ontfangen.

Xantippe.
Diogenes, wat zegt gy daar I

D i o g ε ν ε s.

ó Ja , vriendin, bereid u maar.

Xantippe.
Ik ben vernederd en wil voortaan nedrig weezen·.
'k Ben arm gelyk een worm I maar'k zal den Hemel vreezen 5
'Die heeft my wonderbaar verlicht.
De vliezen vallen van 't gezicht.
Gy fchildert my de deugd zoo heerlyk voor myne oogen,

Dat

122

-ocr page 135-

Dat ik haar volgen zal met al myn zielsvermogen,

D I O G Ε Ν Ε s.

Maar als gy uw' verlóren fchat
Eens wederom gevonden had,
Zoudt gy misfchien zo vroom noch zo ilandvastig blyven
Als gy wel denkt, mevrouw; wat zóud gy dan bedryven ?

Xantippe.
Dat weet ik niet: maar ik
vertrouw
Dat ik dien fchat verfmaaden zou.

D I ο G Ε Ν Ε s.

'k Wens dat de Hemel u niet langer zal bedroeven.
Volg mynen raad; dan zult g' uw rykdom niet behoeven.

X Α τ I ρ ρ E.
'k Verwacht uw raad in deezen nood.

D I 0 G Ε Ν Ε S.
De gunil der goden is zo groot
Dat ze allen menfchen, die hen eeren, hulp bewyzen ;
Ja vogels, visfchen, vee, zelf 't wild gedierte ipyzen.
Verzelfchap my. Vergeet uw fchat.
Verkies uw woonplaats naaft myn vat.
'k Zal iemand vraagen om een ton voor u te koopen.
Zorg voor den koil dan niet; gy kunt op kliekjes hoopen

Als Sokrates gegeeten heeft.....

Maar, hoe mevrouw, 'k zie dat gy beeft!
Xantippe.
Uw
voorftel, vriend, is hard. 'k Zie dat ik veel moet leeren.
Maar ^k zal de drift, die my beroert, zien af te keeren.
Ik ben den overvloed gewend.

D I ο G Ε Ν Ε S.
Beproef of gy u zeiven kent,
'kZal u uit vriendfchap tot een, wysgeerésje maaken,

Q2 ^ En

•Β

.123

S P Ε L·

-ocr page 136-

Εη leeren de ydelheid der waereld ganfch verzaakeni ^

Xantippe.
Vaar voort. Gy fpreekt juifl na myn zin,
En blaaft my veel geneugten in.

D I O G Ε Ν Ε S.

Dewyï ik niet behoor by filozooffche édelen,
Zal ik, op Krates fpoor, uit liefde voor u bédelen ;
Het welk een onbedenklyk zoet
Naar myn gedachten vveezen moet:
Dat als men zynen fchat grootmoedig heeft verlaaten,
Met ilaf en bedelkorf durft wand'len langs de ftraaten.
Volg dus het loflyk voorbeeld na
Der wysgeerés Hipparchia.

Xantippe.
Gy
hebt raisfchien uit boert die lesfen my gegeeven :

Maar 'k heb, Diogenes, die in myn hart gefchréven.
'kZal my bedienen van die les.

D I O G Ε N E s.
Jti ligt in fpyt van Sokrates,
Om als een booze teef na hem te kunnen byten;,
En hem uw armoede in het aanzicht te verwyten.

Xantippe.
ó Neen 'k heb ramps genoeg bezuurd»
Laat ons verbuizen uit zyn buurc.
'k Zal als Hipparchia u kuifche liefde toonen.
Befehik my dan een ton. Wy kunnen elders woonen.
Ik voel een'drift in myn gemoed y
Die alles my verzaaken doet.

D l ο G Ε Ν Ε S.
Vriendin gy word een menfch. Wy zullen famen dwaaien.
Een klein lantarentje
zal ik u laaten haaien j

Op-

Ρ Ε,

124

χ Α Ν τ I

-ocr page 137-

Β Ε L. 125

Opdat gy u zo veel verkloekt
Dat gy met my na menfchen zoekt,
'k Verbeeld my zeiven nu een zeer geneuchlyk léven !
^k Zal byten na de reun, Xantippe na de teevenl

X Α Ν τ I ρ ρ Ε.
Dat zal u misfen, goede vriend.
Het quaad heeft by my uitgediendv
'k Ben overtuigd dat ik my tot de ruft
moet wennen.
Zoekt gy na menfchen. 'k Zoek
my ziclf teleerenkennen·.

D I ο G Ε Ν Ε S.

Vriëndin , blyf dan niet op de ilraat.
'k Verzoek dat ge in myn wooning gaat.
Ik zal eens uitgaan, om voor u een ton te vinden.
Die zindlyk is en fraaij, by een van myne vrinden^

X Λ Ν Τ I Ρ Ρ Ε.
Ik zie wel dat gy my beproeft:
Maar gy doet iets dat niet behoeft.
Gy hebt geen ftok van doen om my daar in te jaagen.
Ik gaa van zelf daar in. 'k Wil alles wel verdraagen.,
Terg my maar met uw' boertery.

_ _ D I O G Ε Ν Ε s.

Neen. ' 't Is wel einil. Geloof het vry.

Diogenes tegen zyn leerling in de ton zittende.

Kom maatje, kom'er uit: maar't goed moet gy verbergen.

Xantippe.
Ja, ja beproef my vry. 'k Laat my gewillig tergen.

De leerling uit de ton zynde/, gaat 'er Xantippe in , en Diogenes
aan 't huis van Sokrates kloppendekomt Thisbe aan
de deur..

Q

ACHT-

-ocr page 138-

ACHT Τ I Ε Ν TOON Ε Ε L.

• Thisbe, DiOgenes, Xantippe, in de ton,
de vier leerlingen,

Τ Η I S Β Ε.

at is hec, vriend , dat gy begeert?
D
I O G Ε Ν Ε s.
Xantippe is al omtrent bekeerd.
Ze is ruim half hond huif menfch! Wy zullen üimen dwaalen.
'k Verzoek dat gy terftond een nieuwe ton laat haaien;
Wyl zy daaTiia geruft en ftil
Haar zonden overdenken wil.
. , , Τ
Η I S Β E.
Loop , loop ! is 't anders niet. Zoekt gy den gek te icheeren·

Daar is een beurs met goud, die kunt gy haar vereeren;
Mits dat zy van de deur af blyv'.
Isniene fchenkt die aan dat vvyf.
Daar zal zy langen tyd geruft van kunnen leeven.
Ik ftond gereed, om, of zy kwam','t haar zelf.tegeeven.

NEGENTIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.

DI ο G ε Ν ε s , Χα ν τ ι ρ ρ ε , de 'uier leerlingen.

X -D I ο g Ε N E S.

antippe kom eens uit het vat....
Ismene fchenkt u deezen fchar.

W,

Β Ε,

126

χ.; Ν: τ Ι;

Xantippe.
Een groote beurs vol gouds!... Ik zal haar dankbaar bly ven.
't Is edelmoedig!... Wat zal ik 'er meê bedryven ?

Dl-

-ocr page 139-

Β t γ

D I ο G Ε Ν Ε S.

Gaa elders leeven na^ir uw ftaat.

Xantippe.
Heb
ik den rykdom niet verfmaad?
En ben
ik niet bereid in armoede om te zwerven?
\ Voel in my
zelf dat ik die fchatten wel kan derven.
Al zyn zy nog zo fchoon van fchyn;
't Kon
weèr een aas voor dieven zyn.
Ik zoek myn hart niet meer aan deydeiheid te hangen.
Om voor de tweedemaal myn
anne ziel te prangen

Met hartzeer, wanhoop en verdriet,
'k Vertrouw my op den rykdom niet.

Gaa fchenk het Eufrozyne j als bruidfchat van haar moeder.

D I O G Ε Ν Ε s. ' ■
De goden-maaken ii, dat zie ik, langs hoe vroeder»
ó Wysgeerés, ik ben verheugd!
Nu toont gy proeven van uw deugd.
Wiil dit uw Sokrates, gy wierd weêr aangenomen. .

Xantippe.
Ik zoLi my fchaamen om voor Zyn gezicht tekoraen...
Maar zagt. Ik hoor een luid gefchal.
Myn vriend wat of dit weezen zal.

D I ο G Ε Ν Ε S.

έ L.

O Ja, de priesterfchap genaakt uit Pallas tempel 5 . .
^a ^t huis van Sokrates om te oiïi'en'voor zyn drempel;
Opdat
men zegening Verwerv'.
Isniene
houd men voor Minerv\
Xantippe.
Hoei zou die Amazoon godin Minerva weezen t
Wat zegt Diogenes?

■(■■'·, ί

d i-

-ocr page 140-

D · i ο G Ε Ν Ε S.

Dan hebc gy niets te v-reezen.
Dan word u door die gift getoond.
Dat zy uw misdaad heefc verfchoond.

twintigste t o o ν ε ε l.

Vawoerre hoort men e-en muzyk van veldbazuïnen en ander Jpeeltuig,
dat allengs nader komt; onder iiielk geluid de Raad en Priesterfchap
mn Athenen op hel .tóoneel verfchynen, drmgei2de de Priesteresfen een
hand-altaar voor het huis van Sokrates^ daar zy ter eere van de Godin
Minerva, onder zang en dans, opofferen.

Hier op verfchynt de komngin Daria uit bet huis van Sokrates^ ver-
fierd met een helm op het hoofdi hebbende een groot Jchild in
de hand,
'ϋοΐ
fchitterende gefieente, ingelegd in de gedsante van een zon: het
krygstéken der koningen mn Perfiën.

Thishe βααί aan haar linker zyde, mede met een helm op het hoofd ,
draagende den veldflandaard van den jongen Cyrus , isaarin o-ok de
zon is afgebeeld.

Als Daria zich aldus op het tooneelvxrtoom, vallen allé de Atheniën-
zers op hunne kniè'n.

een-en-twintigste tooneel.

Daria, Thisbe, Sokrates, Aximander, Eu-

f r o ζ y ν ε, D r o g ε ν ε s, met zym UcrUngm, x α n-
TIPPE, L· Raaden en Priesterfchap, enz.

A ' d Α R i' A.

theniënzers! hoe! ik moet verwonderd weezen !·
Uw bygeloovigheid fchynt in den top gerézen.

'k Vind

Ε,

128

χ α ^n τ ι ρ

-ocr page 141-

'k Vind u zo wys niet als ik wenfch.
Denkt, denkt, ik ben een ilerflyk menfch.
Ik ben Minerva niet. 't Gerucht heeft u bedrógen.
Gy ziet de koningin Daria voor uwe oogen.

Staat op ! en bidt den Hemel aan.. J.. - r
Ik heb den üadvoogd doen verftaan,
Dat hy deez' krygsbuit van myne handen zal ontfangen.
Om in den tempel van Minerva op te
hangen:
Den Helm, het fchild en deeze φοεΓ :
Die ik veroverd heb wel eer, <
Maar aan Minerva in Athenen toegeheiligd;;
Omdat zy in den ftryd myn léven heeft beveiligd ï
'k Zal morgen na den tempel gaan.
Daar vang men de offerhanden aan.
Vergiert het hoog gewelf en uw gewyde altaaren.
Ik zal myn iluijerkrooa dan zetten op de h
^ren.
Men voer
dit feeft op 't heerlykft uit.
In Pallas koor,
met maatgeluid.
Onder het aftrekken der i^thenïenzers, werpt zich Xantip-
pe voor de voeten van de koningin, en Sokrates.

Xantippe.
Doorluchte koningin wil my genadig weezen!
'k Zal met een waar berouw voortaan den Hemel vreezen.
Zyn goedheid heeft myn ziel gered,
Myn dwaaze zinnen omgezet.
En leert my de ydelheid van 's waerelds goed verachten!

Diogenes aan Xantippe haar koffertje met den bruidfchat, be-
nevens de beurs met het goud, overgeevende. /

Diogenes.
Zie daar Xantippe, zie of gy dit niet zult achten.
Daar is uw bruidfchat wederom;

R, Be^

L.

129

Β Χ Υ

-ocr page 142-

I3Ö Χ Α Ν Τ .. I IV JP Ε,

Bewaar hem als een lieiligdom , ·
En gaa, indien 'c u luft, na Argos daar meê zwerven.
Gy kunt Dariaas gunft en Sokrates wel derven.

Xantippe.
Weleer bekoorelykerehatl' '
Dien my een dief ontilolen had!
'k Begeer u niet; want gy zyt oorzaak myner plaagen.
Myn vroome Sokrates! het zy uw welbehaagen
Dat gy dien wederom ontfangt ;
Dewyl myn ziel na ruft verlangt.
Ik heb my zelVen op dien rykdom verhovaérdigd :
Ontlail my van dien laft. Zo gy u dit verwaardigt.
Zal ik , gelyk in myne jeugd,
U volgen op den weg der deugd.

Ach! Kufrozyne help uw droeve moeder imeeken !

Ε u f r o ζ y ν e. '

Ach! vader! wil een woord tot haar vertroosting ipreekenl

Xantippe.
Jk zou in ballingfchap voortaan
Wel arm na Argos willen gaan ;
Op dat g', ó Sokrates, myn.deugden zoud beproeven'.

S o κ r λ τ ε s.
Neen, neen , Xantippe, neen, ik wil u niet bedroeven*

Xantippe.
Ach fchenk dien bruidfchat, waarde ϊΙΕΠΠ ,
Aan deeze twee gelieven dan.
Laat ze, in desi-iemels gunil , in Junoos tempel paaren.

D Α R ί .Α.
Is u de minnenyd al uit het hart gevaaren?

X Α Ν τ I p p ε.
Gewis, doorluchte koningin,

'k Ban

-ocr page 143-

'k Ban alle dwaasheid uit myn zin.

D Λ R ί A.

Wel nnn, ó Sokrates, dan is het niyn verlangen,
Dat gy haar wederom zült in uw huis ontfangen.

Xantippe,
'k Bedank en eer haar majefteit.
Voor zulk een edelmoedigheid!

Sokrates,
Nu kent g' u zeiven urfii en doet myn vretigd herleeven[

X Α τ 1 P P Ε, hem omhelzende,
'k Zal Sokrates een kus van zuivre liefde geeven!

w

Β

i.-^ï

É L.

Emde van het vjfde en laatfle bedryf.

Κ 2

1..1

-ocr page 144-

NABERICHT.

'ooiOOjdeel, de vyaanwysheid, de knibbelzuchc en onkunde van
fommige rymers ïooperi zo ver, , dat zy meenen dac 'er geen volk
onder de zon is, zo bequaram om treur- en inzonderheid blyfpel-
len, uit den geeil te maaken als de Franfchen : Duitfchers, Nederlanders
en Engelfchen, ftaan als botterikken en weetnieten by dezelve te boek,
zy blyven verwonderaars en aanbidders van de Franfche geesten; zy (lel-
len al' hunne krachten te v^erk om de glorie deezer natie ten hemel te hef-
fen, denkende dac het- hen tot een byzondere eer verftrekt, als zy een
tooneel iluk,
naar de regelen van de Nederlandfche rym en taalkunft, heb-
ben vertolkt.
Men^moet deernis'merdie arme geesten hebben, om den
ongelooflyken arbeid,daar2.y op Parnas toe verweezen zyn, Hoe dikwils
byten zy'alle hunne nagels af, om een rymwoord te vinden, dat aan den
zin, van hun voorfchrift niet te kort doet. Dus verilyten zy hunnen tyd,
tot dit vermaak geichikt, in flaaverny, zonder de viyheid te durven ge-
bruiken, om zelf iets groots in hunne moedertaale te onderneemen. On-
dptusfchen worden zy onder het vertaaien ongevoelig befmet met een erf-
ziekte, namelyk, een onverdraagelyke waanwvsbeid , die hen aanzet, om
de werken van hun vadèflyfei^céi'nulQi-^onyi^i^^^El^ veroordeelen, indien

zyniet op den Franfchen hen by die filo-

zoofen, daar D i ο g ε ν ε s.in fi eèf§te -bedfcp^van fpreekt:

't Zyn exters^ onbeqU^^\onié
Zy klappen in het ^jl^-^^i^nypF
Zy twisten onnyen 'heu^f
Als of de nxidere^^Ji^fii

Of zulke rymers myn XANTiPÏÏve'i'a^htbn, ofpryzen, is evenveel. Zy
zullen my zelf dienfl: doen my'de^itiisilagen in myn fpel aan te toonenj
"want ik ben altyd bereid om te leeren van een kind, ja zelf van een nydig
en
verwaand rymer. Deeze zal iny dan g-elegenheid geeven, om 'zyn
dwaaze en
achterklappende zotheid op te merken, dezelve aan te teke-
nen, en hier of daar, gelyk
Moliere gedaan heeft^ in myh werk te pas
re brengen.

Dewyl dit blyfpel, dat ik den naam van Sokrates en Xantippe
heb gegeeven , geen gemeenfchap heeft met eenige tooneel - fpeelen, die
■van "alfe oude tyd af tot op heden het licht hebben gezien , en derhalven
een nieuwe vinding is, zou het niet te verwonderen zyn, indien niet iets
in het zelve zoude te berispen weezen. Ik ben nooit zo verwaand ge-
weeft, om te denken, dat ik geen misflagen zou kunnen begaan, Sederc
meer dan twintig jaaren heb ifc ray met de tooneeldichtkunde niet be-
moeid ; nooit is het in myn gedachten gekomen, dat ilukken in mvn jeugd
ten halven afgemaakt ooit het; hchc zouden zien; niasfr nu en dan aan myne

yrien-

Vi

-ocr page 145-

NABERICHT.

λτΐεηάβη een gedeelte van Xantippe voorleezende, heeft menmy zon-
der ophouden aangemaand, om dat fpel te voltooijen.

Vier byzondere hoofd-perfoonaadjen doen 'er zich in op, wier aart of
inborft zich in het blyfpe klaar ontdekt.
De vOornaamite is de groote
SoKRATEs, de eeritêj die onder de Griekfche
Wysgeeren zich met op-
zet op 't leeren en verklaaren der zedelyke Filozooiie gelegd heeft, ^n
onder anderen 't leer-iluk van d' onfterflykheid der'zielen fterk aange-
drongen. Hy zelf heefc geen fchriften nagelaten , maar is vereeuwigd
door de pen van zynen leerling
Plato ^ die zyn lesfen en redenen uit zyn
mond heeft opgefchreeven. ivïyn nabericht zou te lang
vallen, jndien ik
degetuigenisfen van Diogenes Laertius emnéeren zowóe aanhaalen , wegens
zyn ftandvastigheid van gemoed,
en onverfchillendheid, om alle weder-
waardigheden tot aan zyn dood toe te
verdraagen. Vooral is hy niet be-
fmet
geweeft met de zo'tte gemaaktheid der geleerde filozoofen, die men
pedanten noemt. Hy ging zyne lasteraars met fyne boerterijen te keer,
6n zocht zyn
huisvrouw Xantippe (een boos wyf dat hem geftadig
quelde) mét goedheid "en verdraagzaamheid tot reden te brengen, om
haare driften door de kennis van zich zeiven te beteugelen.

Wy laaten hem een taal fpreeken naar zyn aart en inborft, in den ge-
meeneri ommegang, zonder gem-aaktheid;"maar in zyn
vertoog^ viraar in
hy den rampzaligen ftaat van Griekenland verhandelt," doen wy hem een
Verhevener taal voeren.

Deeze Xantippe is de tweede perfonaadje, haar aart en inborft is
quaadaartigheid , die gevoed word door een onverdraaglyke zucht, om alles
na
haarenzin te regeeren,niemant ontziende, hebbende zowel een kleinach-
tingvoor haaren echtgenoot opgevat,
als voor zyne lesfen : nochtans was
zy niet misgedeeld van kennis, zo dat zy de taal der filozoofen en hunne
ftellingen éènigzins verilond; en geleerd hadde, door den dagelykfchen om-
lïiegang, fomtydsop zulk een verhevene wys te fpreeken, als wy haar
Jn het vyfde bedryf laaten doen. Niemand kan my ook het recht be-
twisten,'om van deeze vrouw een boosaartig wyf temaaken, alzoo de
meeste fchryvers der Oudheid dit gedaan hebben : en wat belangt de ruw-
heid van haar taal; de Koraediën der Grieken, die noch zyn overgeblee-
veu, leeren, dat de gemeene taal van Athenen, in den gemeenèn om-
gang, zp wel onder luiden van hooger als laager rang, niet veel verfchilde
■^an die,
welke ik haar laat voeren. In 'c Griekfch en in 't Latyn , zegt
^"fienrny,
maakt men zo vee! zwaarigheid niet, om ieder ding by des naam te
doemen
, en men heeft'er niet in die zogenaamde honéteté de langage, waar
zich de zeer
befchaafde Franiche Petits Mditres de vinding toefchryven.

De derde perfonaadje is Daria, koningin der Amazoonen : wy heb-
ben dezelve met voordacht ingevoerd, omdat wy een dappere en ontzache-
Wke vrouw nodig hadden, om de raazende
Xantippe te beteugelen,
^en gemeene vrouw was 'er onbequaam toe, al kon zy zo wel kyven,
Rechten en fchelden als dat wyf. Ue aart en inboril deezer vorilin was
luiltot wysheid, die in alle handelingen van dit blyfpel doorilraalt. Om

R 3 twee

I3S

-ocr page 146-

Ν Λ Β Ε R I C Η Τ.

twee redenen doen wy hsar in Athenen verfchynen; vooreeril, om met
Sok RAT es, die het Orakel te Delfos voor den wysten aller raenfchcn
verklaard hadde, te fpreeken; en ten anderen, om aan zekere belofte te
^;Όldoen, die zy, volgens de bygeloovigheid dier tyden, aan de godinne
Minerva fchuldig was. Hier uit fpruiten de verhevene denkbeelden van
eenfilozoofifche liefde, die niet anders kent dan deugd, verfoeijende alle
ydelheid en welluft, edeler en van nutter voorwerp dan de laffe minne-
ryen, die gemeenelyk in treur- en blyfpellen worden gevonden. Haare
zucht cot wysheid word van
Xantippe averechts geduid, die » van een
ongegronde jalouzy voortgedreeveo, in verwoedheid uitfpat, maar de
machten
dapperheid der Amazoone oncziende, zich alleen op Sokra-
TES zoekt te wreekcD. ru 1 ·

Dus word die princes de onfchuidige oorzaak van een echtfcheiding :
een echtfcheiding,
waardoor Xantippe, iji het vyfde bedryf, door'ε
verlies van haaren bruidfchac, in de uiterfte armoe en wanhoop gebracht,
roe kennis van zich zelve komt, en weder met
Sokrates op de voor-
ftraak der voritin vercenigt : zo dat deeze Amazone niet onnodig in dit
fpel gebracht is, gelyk my bericht word, dat door iemand, die zekerlyk
onkundig in de fctókking van een blyfpel is, word voorgegeeven.

Diogenes is de vierde hoofdperfonaadje : deeze fpeelt in' het bly-
fpel
voor de fchalknar, zegt een ander beriisper, daar hy ondertusfchcn
bekend
is voor een groot filozoof onder de de Grieken. Dat dwaas OOr-
deel is ligt te beantwoorden; want het heeft ter wereld geen grond dan
in deherfens vaneen onkundigen berisper. Dat een filozoof te gelyk een
fchalknar weezen kan, is buiten alle tegenfpraak. Die de fchriften der ou-
den geleezen hebben, zullen bevinden, dat
Diogenks tevens een fchalk-
narfpotteren filozoof is ge weeft, genegen , om als een hond alle menfchen
aan te blaffen, en allerhande fratfen uit te
voeren. Zyn wooning was
een ton. Is hec geen frats geweeit, dat hy, terwyl Athenen beftormd
wierd, dit vat in plaats van met de burgers op de m'uuren te gaan, door
aile ftraaten rolde ?
zeggende: dewyl alles in beweeging is, wil ik niet ledig
v/eezen. Was het geen boertery en verwaandheid, dat hy met zyn be-
fiikte fchoenen en morfige kleederen zich in
't bed van Piato wentelde?
zeggende :
ik lach met de hovaardy van Plato. Was hetgeen frats; dat
hy, den
filozoof in het aangezicht fpuuwende, zeide, dit is de bequaame
plaats om te fpnuwen; opdat uwe tapyten niet vuil worden ? Was
hec
geen gril,dat hy een leevende haan plukte, dien hy,terwyl P/aiozvnles-
fen gaf in de gehoorzaal wierp ? zeggende : zie' daar een PJatohiefch
menfch. Dit alles zyn overtuigende bewyzen, dat
Diogenes eenbooc^
iemaaker geweeil zy, en een filozoof te gelyk, recht bequaam, om de rol
tefpeelen, die ik hem geef. Te meer dewyl ik hem niet ten tooneel voer
als een oud fuffend man, maar een jongeling; vi^ant hy was in het tydftip
daar dit fpel in fpeelt, weinig ouder dan twintig jaaren. Dit tydftip is de
vyf en negentigfte ohmpias der Grieken, veertig jaar
voor de geboorte

vaB

134

.it

-ocr page 147-

.NABERICHT. 135

van Alexander den Grooten : hy is geftorven in den ouderdom van ruim
90 jaaren, op den zelfden dag dat die monarch oyerleeden is.

Ons inzicht isgeweeii , om met dit blyfpel tev^ens kundige en onkundige
aanfchouwers te\ermaaken, en daarom" hebben we,onder het [boertige zo
veel Atthifchzout gemengd, dat geleerde en deftige mannen fmaak in dit ^
blyfpe! hebben gekreegen, die anders niet veel achting voor het tooneel
hadden. Ik kreun my^ weinig aan de vifevazeryen van verwaande gees-
ten, die zelf niets uitvoeren, en anderen berispen, en heb altyd deernis
met die arme halzen, die onder het vertaaien en berymen der franfchc
fpeelen ongevoelig van een melaatsheid worden befmet, die men verwaand-
heid noemt, denkende dat zy door hun rvmen .een recht van meescer-
fchap bekomen hebben, om over alle fpeelen van eigen vindmg te oordee-
len. Indien ik een heiden waar, zoude ik Apollo bidden om hen de oo'
gen te openen; op dat zy,.hunne
dwaasheid ziende, van rymersin poeëten
zouden veranderen.

Ik zonder echter eenigen hier van uit, dieik erken voorgroote dichters ,
dewyl zy preuven gegecven hebben van een vernuft, den vs^aaren poeëten
eigen, en wel bequaam zyn -bevonden, om eigen vinding in het licht te
geeven, en te toonen dat "de Nederlanders geeft genoeg hebben, om in dc
tooneel-kunft uitte munten, indien zy hier toe wierdenaangeipoord.

Ik meen aan het allervoornaamfte oogmerk van een Blyfpel voldaan
te hebben , namelyk, de opleiding tot de deugd, zonder welke alles ydel-
heidis. Hier toe was niets nutter uittedenken, dan de kennis van zich zei-
Ven; eenleeriluk, dat aile menfchen behooren te betrachten, en eigenlyk
de ziel van dit
blyfpel is.

Sommige fchynen te denken, dar dit Blyfpel te veel of te lange rede-
neeringei^ieeft, en voor een Blyfpel op die plaatfen veel te ernilig word.
ÏVIaar fchoon ik in myn ouderdom , de vrolykheid nog niet verlooren
hebbe , zie ik wel dat de voorwerpen z>eer verfchillen, welke myne
^lydfchap opwekken moeten. Stukken te leezen, daar niets voor't ver-
band in is, in plaats van my te verblyden, zouden my nederdrukken ,
^^ar tusfchenbciden eene veritandige aanmerking my op de gevoeligfie
^yze vervrolykt. Men zegge dan niet, dat Redeneenngen van'deezen
sa'rtgeen ftofis voor blyfpeüen : maar wel, dat ditftuk geen Blyfpel voor
JPnge Losbollen is 5 evenwel men ziet, dat ik iets ten hunnen gevalle ge-
daan heb.

Over de tooneelfchikking, tyd, plaats, en het ryzen der harcstogten,
tot aan de ontknooping der gcfchicdenis toe, zullen wy niet handelen,
ïloeh ons inlaaten, om reden te geeven van beuzelingên. Dit moet ik
echter zeggen, dat ik genoodzaalit ben geweeii, om
Xantippe een
pot met Uiil water over 't hoofd van S ο'^κ r α τ p: s te doen werpen, om
^at men in't leevcn van dien wysgeer gemeld vind, dat het waarlvk ge-
beurd is.

De gevechten met de bezems had ik 'er kunnen uitlaaten : maar hier in
ik my met de achtbaarheid van
Molkre^ die willens en wetecs din-
gen

-ocr page 148-

NABERICHT.

iSö

gen van die'natuur in fommigen zyner blyfpeelen heeft gebracht, alleen
om het gemeen te behaagen, dat 'doorgaans met zulke vodderyen word
aangelokt. De ondervinding heeft my geleerd, dat een blyfpel niet al te
iliengwil behandeld weezen. Men moet denken, dat het famengeileld is
van wysheid en zotheid; famengefteld om te leeren en te vermaaken, en
om op een lugtige wyze te zeggen, 't geen men anders met zeggen mag.

Ρ Α Ρ L·

-ocr page 149-

m

PAPIRIUS,

O F Η Ε Τ

OPROER ^er vrouwen

BINNEN ROMEN.

··

Β L Τ S Ρ Ε L·

-ocr page 150-

VOORBERICHT.

De gefchiedenis , 'welke ons aanleiding enfiof tot dit Blyfpel ge-
geeven heeft ^ vind men in de Saturnalia, of Mengelingen der
Oudheden van Macrobius.

Hy verhaalt de βmβandigheden zo kort, dat iDy genootzaakt zyn ge-
iveefl om't zelve, naar de
regelen van de Tooneeldichtkunfte y en vol-
gens de noaarfchynlykheid, uit te breiden.

Ons is niet bekend dat de Franfche of andere Dichters deszen Pa'
pirius ooit ten Tooneele gevoerd hebben; en geeven derhalven dit fiukje
uit voor een eigen vinding.

Ons oogmerk was om het kort te maaken, en in één hedryf te laa-
ien afloopen : maar dit vonden wy naar de regelen van de kun β , door
het beloop der gefchiedenis ^ onmogelyk : drie Bedryvën 'voaAren''er toe
nodig, die ivy echter, met voordacht, zo kort gemaakt hebben, dat

η 6'

dit Blyfpel gevoeglyk achter em lang Tooneelflukvan vyf Bedryvenkau
gefpeeld mrden.

SPREE-

-ocr page 151-

SP RE Ε KENDE Ρ Ε R S O O Ν Ε N.

Met ellus,'"? „ , .

Fl AMiNius, t R^^dshecren van Romin^

Kalfurnia, Gtmaahn "jan Metdhw
LΑ VIΝIΑ, Gemaahn van 'een Raadsheer.
Ρ Α ΡIRIU s 5 Zoon van Metelks 'm Kaljufnm
Α l ΒIΝ υ s , Een Raadsheers Zoon.
Rebella,λ

Tumulta,^ Oproerige ïVyven.
Furia, V
L
apsus, Een Kkermaaker^
Davus, Ein Timmerman.
Mopsus, Een boer.
Een Bode.

Ζ W Y G Ε ND EPERSOONEN.

Twee Raadsheers Vrouwen.

Een groote hoop Oproerige Wyven , en Mannen in
Vrouwen-gewaad. Twee Lyfwachten.

Uet Tconeel verbeeldt in 't eerfie en tweede Bedryf een groo-
te firaat. En in het derde Bedryf de Raadkamer in 't Ka-
ptool.

De gefchiedenis gebeurd binnen Romen, beginnende
h morgens, en eindigende tegen den avond.

Γ Λ'

-ocr page 152-

Pag. ï3r

PAPIRIUS,

OF HET

OPROER DER VROUWEN

BINNENKOMEN.

Β L r S Ρ Ε L·

EERSTE Β Ε D R Y F.
EERSTE TOONEEL.
Verbeeld een Straat.
Kalfurnia, Papirius»

PK α l f υ r ν i a.

apirius, myn zooft, dien 't by den raad van Romen
Somtyds geooflofd is op 't Kapitool te komen,
Als de andfe jonglingfchap van 't edel Roomfche bloed;
Opdat ge, in
's lands beilier van jongs af opgevoed,
Bequaam werde om voor ons gemeenebell: te waaken;
Oy zult ons edel bloed, verwacht ik, nooit verzaaken:
Maar 't voetfpoor volgen van uw vader, myn gemaal.
^ gy u oefent in de Roomfche ridderzaal j
IK Deel S Of

-ocr page 153-

Of in het veld van Mars op 't briefchend paerd geilegen,
Den raadsheers zoonen, die u allen zyn genegen,
Den weg der glorie toont, gelyk tot Romens vreugd
De groote Scipio gedaan heeft in zyn jeugd,
'k Voorzie dat gy eerlang, (ach ! mogt ik zulks beleeven)
Tot veldheer van een heir Romeinen werd' verhéven.
En 't Burgermeesterfchap in Romens achtbren raad
Bekleeden zult, ten roem van ons, en onzen ftaat.

Ρ Α Ρ I R I υ s.
Ik ben een vry Romein uit u mevrouw gebooren,
En wagt het af wat my de hemel heeft befchooren.
Ik hou de glorie van 's lands helden in het oog :
Maar uwe zucht tot my verheft my al te hoog.
't Is waar, 'k word in myn hart geitadig aangedréven,

Om Kato, Cincinnaat, en Brutus na te ftreeven:

Maar 'k zie dat ik nog veel te leeren heb, mevrouw.
Om blyk te geeven van die dapperheid en trouw,
Waar in die helden, die mj-n ziel in deugd ontfonken.
Ten nut des vryen ftaats fteeds hebben uitgeblonken.
Ik druk in myn gemoed de wysheid van den Raad;
En leer van tyd tot tyd de redenen van ilaat.
Waar door 't gemeenebeit van Rome in deeze muuren
Moet bloeijen, en 't geweld der konmgen verduuren.
Ik ftaa verwGnderd om het kloek en wys beleid
Der helden zielen van de Roomfche mogendheid.
Ik dank de goden die me een vader, een behoeder,
Gefchonken hebben, en een teêr beminde moeder,
Die my geleiden op den weg der heldendeugd.

Κ Α L F' υ R Ν I A.
'k Dank ook de goden, dat gy ons geflacht ten vreugd
Verftrekt, ó heldenipruit > myn zoon, ach! treed my nader;

Opdat

Ρ Α

8r

I R I υ

-ocr page 154-

'Β L Ύ S 'Ρ Ε L. 139

Opdat ik u omhelz'.... 'k Zie myn gemaal, uw vader.

TWEEDE TOON Ε EL.
Metellus, Kalfurnia, Papirius.

DMetellus.
e Roomfche raad vergaêrt weêr op het Kapitool.
Volg my, Papirius, om op dat helden fchool
U te oefnen in de deugd der
vroome burger vadren,
Die dag aan dag tot heil des Vaderlands vergadren,
In deez' benaauwden en gevaarelyken tyd.

Kalfurnia.
'k Merk dat gy meer bezorgd dan ooit voorheenen zyt.
Metellus, is 'er nood? hebt gy iets nieuws vernomen?
Dreigt ons een leger van de vorsten op te komen ?
Of vreeil men voor verraad?
zeg is 'er iets ontdekt^
Dat ongemeene zorg in Romens raad verwekt ?
Die dag en nacht vergaêrt.

Μ ε τ l l u s.

Men mag niets opeiibaaren ί
Maar Rome is buiten nood, dat durf ik u verklaaren;
Stel dan uw hart geruft. Vaar ΛveL Wy moeten gaan.
Laat alles op 't beleid der Roomfche vadren ftaan,-
Die voor de vryheid en geftaafde burger wetten,
Al wat hen dierbaar is, geneigd zyn op te zetten.

Kalfurnia,
'k Mag dan niets weeten ? goón! een eedle Romeinin
Word geen geheim vertrouwd 1 'k bezweer u by de min,,
Die ik u draag j myn heer, laat ons in twiil niet raaken.

Metellus.
Gy wilt, Kalfurnia^ my dan meinedig maaken?

S 2 KaL'

w

-ocr page 155-

Ρ Α Ρ I R I υ S,

Κ α L f υ R Ν I α.
Betrouwt gy niet op myn ililzwygendheid, myn heer?

Metellus.
• *k Bemin Kalfurnia : maar 't vaderland nog meer.

Kalfuunia.
Gaa dan na 't Kapitooi.

Metellus.

Myn zoon, gy kunt my volgen/
K
alfurnia,
Geilrenge Pvoomfche deugd hoe maakt gy my verbolgen I

Ρ Α ρ I R I υ s.
Myn Vader, 'k bid verlof dat ik vertoeven mag.
Gy had my toegeftaan , dat ik op deezen dag
My met de ridderfchap en Romens eedle zoonen,,
In t ruime veld viiti IVIars , gewapend zou vertoonefL
Daar zal een fpiegelitryd gefchieden door de jeugd.

Metellus.
Gaa heen, en toon daar uw behendigheid en deugd.

DERDE TOONEEL.
I Kalfurnia, Papirius.

Kalfurnia. O^en,

YV at is 't me een fpyt, myn zoon, dat eedle Romeinin-
Die 't heil van 't vaderland betrachten en beminnen,
Niets mogen weeten; als of haar nieuwsgierigheid
Den Haat kon fchaadlyk zyn. Dat averechts beleid
Kon in 't gemeenebeiï een bittren twiil verwekken.
Men pleeg in 't heimlyk wel den vrouwen iets te ontdekken.
Haar' fchranderheid heeft meer, in zaaken van gewicht,
De mannen onderrecht, en hunnen geeft verlicht.

Pa-

140

-ocr page 156-

Ρ Α Ρ I R I u' s.
's Lands raad wil in 't gevaar niet vallen als voOrdeezen;
Wyl haar' nieuwsgierigheid ten hoogflen is te vreezen.
Zy zeggen in 't geheim elkander alles voort.
Tot dat het uitlekt, en 't gemeen 's lands zaaken hoort;.
Waardoor het domme graauw kon overflaan tot muiten.
Ook wiil de vyand haail al Romens raadsbefluiten.

Kalfurnia.
Myn zoon verdenk my niet om myn nieuwsgierigheid.
Ontdek my 't ftaatsgeheim.
Ik heb u nooit misleid,
'k Beloof het u, 'k zal 't nooit aan
myn vriendinnen melden.
Ik zal u deeze daad, myn lieve Zoon, vergelden.
Denk met wat tedre zorg ik u heb opgevoed,
't Is billyk dat gy iets voor my, uw moeder, doet.

Papirius.
Ben ik een raadsheers zoon van 't vrygeitreden Romen?
Dan is 't vooral myn plicht de wetten na te komen.

Kalfurnia.
De jonge heeren, die met u in Romens raad
Verichynen, hebben nooit hunn' moeders dus veifmaad i
Zy durven alles in 't geheim aan haar verhaalen. ; '

Papirius.
'k Vertrouw, zo ik van 't fpoor der reden dus zou dwaalen.
Dat ik myn achting zelf by u verliezen zou.
'k Bemin mjm moeder : maar 'kblyf't vaderland getrouw.
Indien ik wift, dat dit myn kleed 't geheim mocht weeten „
Ik trok het uit, en 't wierd terftond in 't vuur gefmeten.

Kalfurnia.
'k Zal by Sulpitia, daar gy het oog op flaat,
Om die fr^fhoogdigheidu brengen in den haat.
Ik zal myn lieve nicht afkeerig van u maaken!

S 3 Pa·^·

Β L Υ

4.4 ϊ

Ρ ΕΑ L.'

-ocr page 157-

Ρ Α Ρ I R ' I υ S,

Ρ Α Ρ I R I υ S.
Ach moeder! ach! „ hoe zal ik uit dien maalitroom raaken!
ZoLid gy Sulpitia....?

Κ Α L F υ R Ν I A.

, i ■ Zy zal voor u niet zyn.

Ρ Α ρ I R I υ s.
'k Bedenk daaf iets... maar neen, het heeft te weinig fchyn,

Kalfurnia.

HoetwyfFelt gy, mynzoon?

Ρ Α ρ I R I υ s.

Ik durf 't u niet verklaaren.
Kalfurnia.
Spreek, fpreek! ik wil dat gy 't aan my zult openbaaren.

Ρ Α F I R I υ s.
Het is van groot gevolg.

kalfurnïai

'k Zie dat gy my verfmaad.
Ρ
Α ρ I R I υ s.
Men overweegt by dag en nacht, met rypen raad,
Hoe beft dert ondergang der ftad is voor te komen.
Men heeft alreeds 't getal der burgers opgenomen,
't Welk door den oorlog ï.0 verzwakt is, dat indien
De algemeene raad daar niet in kan voorzien,
De koningen voor ons te machtig zullen wcezen.

kalfurnia.
De macht Van Romen doet de nagebuuren vfeezen.
Die afgeftreden zyn; die voorzorg is niets waard.
De Roomfche dapperheid is overal vermaard.
Zo lang de vryheid heerft in deez' vermaarde muuren,
Zal
zy de dwinglandy der koningen verduuren.

Pa^

14^

-ocr page 158-

Ρ α ρ I R i υ S.
Getal "der burgery is nu zo groot niet meer.
Is zwakker dan gy weet. Men denkt op tegenweer.
Men moet de manfchap, wyl 'tnoodza^lyk is, vergrooten,

Κ Α L. F υ R Ν I Α.
Wat heeft 's lands raad in die omilandighéid beilooten ?

Ρ Α ρ I R 1 υ s.
Dat is 't geheim.... ik ^id mevrouw! wat vergt gy my,

Κ λ L f υ r ν I A.

Papirius vertrouw dit ian uw moeder vry,

Ρ α ρ i r l' υ s.

Wat hoeft gy dat geheim juiil uit myn mond te trekken?

Κ Α L F υ. RiN I Α.
Beef voor myn haat zo gy 't niet wilt aan my ontdekken.
Spreek! ' - V f : ■- -i.

Ρ Α ρ i R i υ s.

Daar is voorgeiteld door leden van den raad.
Dat tot verfterking van den algemeenen itaat.
Te Rome eik burger nog een vrouw zal onderhouwen.

: Κ Α L F U R Ν I A./
Een byzit? ; . ' .

ρ α ρ i r i υ s.

Neen : elk ilaat een tweede vrouw te trouwen.

K^'a h' f'u R'N γ Α.

En is die fnoode wet al doorgegaan*, myn'zoon?i
Die eedle vrouwen zal verilrekken tot een hoohl ·

. γΒ

143

χ, γ IS ρ Ε ^L.

Ρ Α ρ 1 R I υ s.
Veel leden zyn 'er voor , en veelen zyn 'er tegen. .
Men is nog bezig om de zaalcen te overweegen..: ■ '
Maar/k heb te veel gezegd. Ach! moeder meld^dit niet.

Kal-

-ocr page 159-

Κ α l F υ r ν ι α.
Neen, 't blyfl verhooien al wat tuflchen ons gefchied.

' Ρ Α ρ ï R I υ s,
„ Vergeef me ó goHen'dat ik haar dus moeft misleiden.

Κ Α ifF υ R Ν i Α.
Daar zyn uw' vrienden, zoon. Wy zullen moeten fcheiden.

VI Ε R.D Ε τ O O Ν Ε Ε L.

Albinus, met drie Romeinfche Beer en, Kalfurnia,

' Papiril;^'

Α L Β I Ν υ s.
Vergeef hef ons , Mevrouw. Wy ito oren uw geiprek.

' ' i . αχ:.·ρ:υ.:κ ν Γ

Neen heeren. Dat myn zoon met u na 't veld vertrekk*,

Hy heeft u Opgewacht; .1

Λ L Β I Ν υ

Zult gy 'er niet verfchynen
Om *t ridderfpel té zien? Het leger der Sabynen
Is reeds vergaderddat
uw zoon gebieden zal:
En ik 't romeinfche heir. De vreugd klinkt over al
Het volk verlangt te zien hoe
\νγ elkaêr befpringen.
Nooit zaagt ge een fchooner rei van eedle jongelingen.
Die in
de krygskunft zyn volkomen afgericht.

Twee duizend Ζ3Ώ wy fterk. De moed flraaltuit 't gezicht
Der jonge helden, die in 't vuur van yver blaaken,
Om in deez' ridderftryd zich zelf beroemd te maaken.
Terwyl de juiferfchap op 't prachtigile gekleed,
Zich in den fchouwburg zet. Mevrouw,Avaard gy gereed,
't Zou ons een eer zyn om u daar ter plaats te leiden.

Kal'^

υ S,

144

Ρ . Α ΐ ϊ R

-ocr page 160-

Kalfurnia.
Albinus, 'k weet dat gy beleefd zyt, en befcheiden,
Een boezemvriend myns zoons : maar 't huifelyk bewind
Belet my, dat ik ook my niet op 't feeft bevind'.

Gaat in der goden gunft, Romeinfche helden zoonen,
Dat Mars u 't ^hoofd vercier' met groene lauwerkroonen,
Wanneer gy ftryden moet voor Romens vryen ftaat,
En in het open veld met dwingelanden flaat.

VYFDE TOONEEL.

Kalfurnia alleen,

Η

elaas ! wat zal ons overkomen !
Waar toe is 't vrouwelyk geflacht,
ó Bittre fpyt! ó fmaad! gebracht!
Waar toe vervalt de Raad van Romen!

6 Brutus! uit wiens helden bloed
Kalfumia is voortgefpróten,
Zal ik my voor het hoofd zien ilooten?
6 Neeru 'k Word raazend eu verwoed! ,

Ik zal die fchenders van uw wetten,
6 Numa! hunnen dwaazen zin,
Gelyk een eedle Romeinin,
In tyds met alle kracht beletten.

Zou ik dat zwygen ? Neen, ο neen!
Ik zal een vrouwen heir in Romen
Gezwind doen in
de wapens komen,
En aan het hoofd van 't ieger treên.
IK Deel Τ . Ver-

Β L γ

Ï45

S V É L.

-ocr page 161-

Verandren raaden in tyrannen;
Dan ftaat het eedle vrouwen vry,
Ten fpyt van mannen dwinglandy.
Om edelmoedig t'zaiim' te fpannen.

't Is tyd dan dat ik aanhang maak,
Tot vooiiland van het recht der vrouwen.
Moet ik een tweede in huis aanfchouwen?
'k Zal dan niet ilerven zonder wraak ί

Einde van het eerfle Bedryjl

HET TWEEDE BE DRY F»

L· Ε R S Τ Ε Τ O O N Ε Ε L.

Verbeeld een Straat.
Κ Α L F υ R ΝIΑ, L Α ν IΝ i Α , cfi twce Romeinfche vrouwen.

Μ Κ Α L F U Γν Ν I A.

evrouwen, li tWyffel niet, of u quam reets ter ooren
't Rampzalig nootlot, dat ècii vrouwen is befchooren.

L a V I N I A.
Hoe kan het mooglyk zyn, dat Roniens wyze raad
Tot zulk een dwaasheid, als 't gerucht loopt, overflaat?
Voor my, 't gaat myii veriland, Kalfuznia, te boven.

Κ Α L F υ R Ν I A.

Ik heb 't geheim ontdekt. ^ Gy moogt het vail gelooven.

L Α ν I Ν I A.
ο Goden! is hét waar, hebt gy 't van goeder hand"?
Dan is 't met reden dat h£t vrouwvolk t'zaamen fpant.

Men

I4<5

υ s.

Α Ρ I R

-ocr page 162-

Β L Υ S P E L, Ι4Τ

Men zegt , daar is een heir van dertig duizend wyven
Van 't allerflechtfte foort, die reets veel quaads bedryven.
Daar is geen tegenitand. Men fchreeuwt en raait alonj.
In de achterilraaten flaat men overal de trom.
'k Hoor dat de markten van het fnood janh-4gel krielen. _
Men dreigt de huizen van de raaderi te vernielen, '
Te plundren wyd en zyd; wy zyn in groot gevaar.

Κ Α L F υ Pv Ν τ A.
Vereenigen wy dan, mevrouwen met elkaêr; - ,,
't Raakt ons zo wel als al de vrouwen binnen Romen.
Ik
weet wel raad om zulk een plundring voor te komen.
Men ftel zich aan het hoofd van al dat ^ woefte graauw,
En breng' de Vadren op het Kapitool in 't naauw,
't Gemeen .zal zich op ons gezag en moed vertrouwen.
Wanneer 't zich vind geilerkt van honderd raadsheers vrou-
Dit is het middel dat men uit de tweefpiilt raak'. (wen.
'k Verlaat my op de goón, en onze goede zaak.

Lr Α ν I N. 1 A. U.· Γ

Zo uit het veld van Mars al de eedle jongelingen - "
Het heir . der vrouwen op het onvoorzienil befpriiigen 5
Hoe dan? , , ,>

Κ Α L F υ R Ν I A.

Vrees daar niet voor, als zy hunn' moeders zien
Aan 't hoofd van 't leger, zal die aanval niet gefchien.
Dan .-.zullen zy gewis wel luiftren na-de réden, —
En in 't belangen van de Roomfche vrouwen treeden.
'k Vertrouw my ·ορ uw zoon Albinus , en myn zoon.
Indien
zy hooren welken fpyt en bittren lioOn
Hunn' moeder 't harte raakt, zal-elk zich wel erbèrinenV
En ons voor 'ZuïlOeen wet^mtetlille macht hèfèhermenw ^

La-

Τ 2

-ocr page 163-

148 Ρ Λ I R Ι υ ^S,

L α ν i ν i α. -

Wel aan men gaa dan by de vrouwen in het rond,,
En fluite, met 'er haaft, dit loffelyk verbond.
Ik hoor een groot geraas van trommel en trompetten,.
Κ
λ l f υ r ν i a»
Men gaa dan in ons huis. Men moet geen tyd verletten.
Men komt van achtren door de tuin in de andre ftraat..
Mevrouwen, gaan wy by de moeders van den raad.

TWEEDE TOONEEL.

Rebella, Tumulta, Furia, (Mopsus,
Davus, Lapsus ,
gevangeri) 'verfchynen met
een groot gevolg gemeene wyOen, alle gewapend

-met pieken en flokken op het tooneel. Zy
gaan het
z>ei've tweemaal rond, in de

volgende order,

ï p^er muzikanten, fpeetende op blaas inflrnmenten,.

2 Rebella met een geele pot , in plaats van een helm y op het

hoofd : met een witte fjerp over de eene fchouder hangen-
de 5 een zwaerd op zyde , en een veldheers fiaf in de hand
hebbende.

3 Viev wyven. met papieren mutfen, op de wyze der granadiers,,

met pieken in de hand,

4 Een wyf of kaerd in vrouwengewaad, faande of de trom*

meh :> ■

Smigegemeene wyven ., twee aan twee, op allerlei wyze ge-

wapend en gekleed,

6 Een wyf, dat het vaandel draagt.

7 Verder eenige wyven^ paar aan paar ι hebbende al de wy»·

ven een flok op zyde hangen.

6 tUn

-ocr page 164-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

δ Tumult α met een roode pot op het hoofd ^ en zen piekje in de
hand.

HR Ε Β Ε L L A.

oog achtbre wyven, die u herwaards hebt begeeveri»
En my,
verftaa je wel, tot deezen ftaat verheven.. . .
Dat ik den veldheers ilaf mag voeren in myn hand
En jou regeeren met myn wysheid en
veriland.^
Je had geen beter vrouw, verftaa je, kennen kiezen»
Ik heb niet anders dan myn
leeven te verliezen;
Want ik heb geld noch goed : maar dapperheid en geeft,
'k Ben marketeniler
in den oorlog lang geweeft.
Ik heb in mans gewaad lang op party geloopen.
Om boeren huizen te verbranden en te ilroopen.
Myn tent was altyd vol van hoenders, vlees en ham.
Die ik aan 't volk verkoft en op de markt mee quam.
En hoe ik me in de itad met plundren heb gequeeten^
Dat zei,
verftaa je wel, de heele waereld weeten.
Wat heb ik na den ilryd al kaerels uitgefchut: .
Maar al myn dapperheid was voor my zelf onnut.
Myn vent , die
als foldaat de wapens heeft gedraagen.
Kon alles wat ik kreeg weêr door
de billen jaagen. ,
Hy was een dobbelaar, een fchurkeen onverlaat.
Had ik den buit bewaard, ik was een vrouw in ilaat..

Τ υ Μ υ L τ A.
En ik Tumulta , die in oproer ben bedreeven,

Ben onderveldheerin, en zal· u nooit begeeven. (maar^
Indien ge een raadsheers huis wilt plundren, fpreek dan
'k Zal my begeeven in het uiterfte gevaar.
En de eerste weezen om de huizen in te rukken.
Ik bruide in Pifoos huis het huisraad eerst aan ftukken.

Τ 3 e

-ocr page 165-

υ s,

I R

Ρ Α

ISO

De ichilderyen, die men haalde van den wand,
En kostlyk l5^waad, heb ik in het vuur verbrand.
En fchoon ik zelf geen bed bezit om op te flaapen,
Wilde ik my aan -den buit in 't minste niet vergaapen.
De bullen, brieven, en de boeken die men vond,
Zyn bp de ftraat gebruid. Men fpaarde kat noch hond.
Ik hield niets van den buit. 'kWou niet een menfchbedrie-
'k Sneed bed en kuflens los, en liet de veêren vliegen, (gen.
Schoon ik noodzaakelyk een bed van nooden had,

R Ε Β Ε L L Λ.

Hoe eerlyk jy jou droeg, dat weet de heele ftad.

Τ υ Μ υ L τ A.
Wat heeft het jaar op jaar, Rebbella, my geipeeten 5
Ï>at ik, benevens jou, in 't fpinhuis heb gezeten

Als krygsgevangen, juist den Pretor tot vermaak.

Nu meen ik eeiis zyn huis te plunderen uit wraak.

R Ε Β Ε L L A,
'k Ben zo gemoedigd op het hooren van de trommels,
Dat ik wel vechten durf met Pluto en zyn'
drommels,
'k Denk wraak te neemen van-het geen ons is misdaan.
Men moet den hoogmoed van de heeren nederilaan.
Ik duld niet dat men zei de vrouwen onderdrukken,
't Word tyd,
verftaa je wel, na 't Kapitool te.rukken.
Tumulta,
dappre vrouw, onze onderveldheerin,
Vergaêrt de ilemmen. .Neemt, den raad der vrouwen da,
- ;; V ^ Τ ü.M.UjL T. A.. - ;

Dat heb ïk al. gedaan. Zyt gy'getroost te ftryden,
Om die vervloekte-wet in Romen niet te lyden?
Zweer Romeininnen dan .onsr beiden hulde en trouw,
' : , AlLe.de, Jfrmmm^ μ :

WyzAveeren!' ' . ■

Tu"

-ocr page 166-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

Τ υ Μ υ L τ Α.
't Is genoeg, wat wilt gy meer mevrouw?

R Ε Β Ε L L A.

' Gy mannen, die u hier vertoont in wyven kleêren,
Verheft uw itemmen ook!

jiile de Mannen.

Wy zweeren! ja wy zweeren i

R Ε Β Ε L L A.

Wy zweeren wederom, in 't Qypen van den nood —

Τ υ Μ υ L τ A.
Voor \ vrouwelyke recht te vechten tot den dood.

R Ε Β Ε L L A.

Zw^eat gy, dat gy ons nooit zult in den nood begeevenl

t^Uemaal.

Lang moet Rebella, lang^ lang moet Tumuka leevenl

R Ε Β Ε L L A.
Zendt vyftig \vyven uit, uit voorzorg voor verraad.
Jaagt alle kaerels in hun huizen van de ilraat;
bp dat zy, t'zaani gerot, geen onheil kunnen brouwen;
Zy zyn 'er mee gediend, elk nog een hoer te trouwen.

Τ υ Μ υ L τ A.
Dat 's welbedocht, vriendin, want trokken ze eene lyn
Met fchelmen voor den raad, dat zou gevaarlyk zyn.

Rebella.

Wat is 'er Furia?

F υ R I A.
'k Heb deeze vent gegreepeii,
Ën kom dien fchobbiak hier voor de krygsraad ileepen.
C^y moet gewaarfchouwd zyn. Wy vreezen voor verraad.
^X hebben deeze vent die door het leger gaat,
^n ons beluistert, flus betrapt, en voort gevangen :

'tls.

-ocr page 167-

ί52 ρ Α ρ I R I ^ S,

't Is mooglyk een fpion.

r ε β ε l l α.

Dan zal hy moeten hangen-
L
apsus.
Ochl wyfje lief ik kom maar uit nieuwsgierigheid,
'k Heb niemendal gedaan l 'k heb niet een menfch verleid.

R ε β ε l l a.
Zeg, fchurk', ben jy getrouwd, of ben je nog een vryer?

Lapsus.
Vriendinnen met verlof gefproken : 'k ben een fnyêr.
Genade vrouwtjes ί 'k bid dat jy me voort verlost I

R ε β ε l l a.
Voor die nieuwsgierigheid dient gy wat afgerost.

By krygt van Furia flokjagen.

lapsus.

Aai!

R ε β ε l l a.
Denk jy lappedief een tweede wyf te trouwen?

Lapsus. (wen.

'k Heb aan één wyf genoeg, dat zweer ik, te onderhou·
'k Moet werken voor een vrouw en zeven jonge bloên;
Dan heb ik by gevolg geen wyven meer van doen.

r ε β ε l l a.

Maar als de Roomfche raad jou dwong tot zulke zaaken.

Lapsus.

'k Wil voor de Rippeblyk geen kinderen meer maaken.

R ε β ε l l a.

Ik geef je dan pardon, bruij aanftonds na je huis,
Eer dat je aan de galg mogt raaken, per abuis.
En zeg je wyf, dat ze in de wapens moet verfchynen.

lap-

-ocr page 168-

Β L Ε L· 153

Lapsus.

't Is wel. Ik zal terwyl dan met ons kind doudynen.

Τ υ Μ υ L τ A.
Wel geef het ook een pram. Wat bruid ons deeze gek.

Lapsus.

Ik bid je word niet boos. Dag wyfles lief, 'k vertrek,

^avm word 'van eemge "vrowwengevangen g^^i^'^^ht ^

terwyl iuna Z4ch wat aan een kant houdt.
Τ υ Μ υ L τ A.
Heb jy daar nog een vent betrapt op 't fpionneeren ?
Wat ben je voor een fielt ?

D α V υ S.

Ik ben een man met eeren.
Τ υ Μ υ L τ A.

Wat doe je?

D Α V υ s.
Wel, ik ben een timmermans gezel.
Zo gy niet blind zyt, ziet gy 't aan myn fchootsvcl wel.

Τ υ Μ U L Τ A.

Wat heb je hier te doen ?

D α V υ s.
Ik kom myn wyf hier zoeken.
Ik zou dat varken, 'k zou die teef wel haail vervloeken;
Want ik heb geld van doen, en ze is weer op den tril.

Τ υ Μ υ L τ A.
Zo dat je dan je wyf van ons weêr hebben wil.

F υ R I A.
Wel hondsvód ben je daar?

D Α V υ s.

Heb jy meê dienft genomen?
Ik zei je trappen, wyf? zo ik je by kan komen.
Il·^, DeeL V F u-

-ocr page 169-

IS4 Ρ . Λ ï» 1 a I ü s,

F ü II i Λ.

Mevröwéft j "t is niytt , die digilyks my plalgt>
By 't hair ileept langs de vlOér, ën dikwils 't huis uitjaagt.
Dan lóöpt by na de kroeg , by boèrên en by ^è^-élï ^
En zuipt zich dronken met de fteelui en de boeren.
Hy lichtmist nacht en dag, en Haat de gika^éli liit
Hy heeft myn niooje goed verzópen en verbruid >
En daarom nam ik dienit , uit enkle dii^emfe

R Ë Β Ε L L A.
Jou liehtmis 1 jou fchavüit! verwacht VSn c>m gföfi griftie.

F υ R I A.

Wat heeft het by den fc-hout my niet al geld gekoil.
Hoe dikwils heb ik uit zyn hande-n hem verloil: 1

Τ υ Μ υ L t A.
Hy fteekt zyn tong nog uit, ó fchelm I het zei je i^ouwen,^

Dat jy hier ronslen durft in 't leger van de vrouwen.

D Α ν υ s.

Myn wyf is maar een beeft. Dat ik ^èii lichtmis ben
Daar is al vry wat aan; zo dat ik ^t niet ontken.
Maar zy is oorzaak dat myn kóp raakte öp het hollen.
Zy . zuipt zo wei als ik met hoeren en met fnollen.

RE Ë el LA.
Dat Éfèl fSakt ons niet.' Dat is maar huis-VërfGhil.
Geef atitWOOrd op -het geen ik van je weeten. wiL
Zoek jy nog by dat wyf een tweede wyf te trouwen?

D Α V ü · ' (rouwen,,

Wel neen. 'k Mag dat niet doen, dat zou my haaft be-
Dan zou ik pronken met een fpinrok' aan de kiiak.
En 'k wierd met drek gegooijd, de wyven tot vermaak.

R Ε Β Ε L L Α.

}e weet wel van de wet die haaft in 't licht z·^ komën.

D ü-

-ocr page 170-

Β L Υ S . Ρ È L. m

D α v : ü s.

Wat weet ik van de wet? 'k niet m YemMèii.

r ε β ε l α.

Weet gy niet dat 's lands raad aan een tweede wyf
Vergunnen zal?

D Α V υ s.
Wel neen. Pat is een ranr bedryf.
Al wou's lands raad terftond zes wyyen aan my geeven^
Ik zou heel vriendelyk met al die zoeters leeven;
Mits dat zy vlytig voor my werkten, laat en vroeg,
En ik by nacht en dag mogt dobblm in de kroeg.

r ε β ε l l a.

Je bent een fchelm, een guit, een fchender van de wetten
Der vrouwen, en niet waard u hierom vail: te zetten.
Men breng hem na de galg I

D Λ V υ s.

Heb ik de galg verdiend ?

r ε β ε l α.

Men boeij hem vail!

D Α V υ s.

Wat droes! ik denk niet dat je
R Ε Β Ε L L A. (mient!

Het vonnis is geveld. Je hebt niet meer te hoopen.

D Α ν υ S.

Ach ILevje vrouwtje! weet jy dat niet af te ,]ioopen4

F υ r i A, knielende.
Rebella, ^ch ! ik .do.e een voetval voor myn man i
Öenk aan de ichande die ons oyerkom.en kan.
Het wierd myn kindren en kindskindren wel verweeten!

D Α V υ s, knielende.
Genade vrouwtjes! 'kheb al in myn broek gedreeten!

V 2 F11'

-ocr page 171-

15^ Α P I R I υ S,

F υ r i α.

Ik bid jou om pardon. Zo jy hem ftrafFen moet,
Beneem hem 't leven niet. Hoe beeft die armen bloed Γ
Verlicht zyn ftraf, en laat hem door de fpitsroê loopen!

Τ υ μ υ l τ a.
Staa op! 'k geef hem pardon. Maakt uw geledren openi
Hy zal, tot tweemaal toe, dan door de fpitsroê gaan.
Heldinnen pas dan op den hondsvot wel te flaan.

D Α V υ s.
Genade vrouwtjes I ei genaê!

Τ υ Μ υ L τ A.
T>avm kopt tweemaal door de fpitsroê.

Pas wat te raaken!
D Α V υ s.

Hou op ï hovi op 1 je maakt dat my de ribben kraaken!

Hy knielt.

Och ik bedank je lui voor een genadig recht!

R Ε β Ε L L A.

Bedank je vrouw metéén.

D a v u s.
Myn wyf? wel dat is ilecht.
Ik dank je wyfje, voor de goedheid my beweezen!
Och 1 was myn rug nou in drie dagen maar geneezen!

r ε β ε l l· α.

Vaendraegfter, zwaaij de vent het vaendel over 't hoofd!

Men zwaait hem het vaendel over het hoofd.
Nou ben je een eerlyk man. Maar 'k wil dat jy belooft,
Offchoon de Raad het eircht,geen tweede wyf te trouwen.

D α V υ s.

'k Beloof en zweer je dat, genadige mevrouwen!
Mag ik nou heenen gaan ?

Τ u-

-ocr page 172-

L Υ S ' Ρ É L. 35?

Τ υ μ υ l τ α.

Gaa zalf jou in de kroeg-
D
Α v υ s.
Ik heb geen duit aan geld.

F υ R I A, hem geld geevende.

Daar heb je gelds genoeg,
D
Α V υ s.

'k Bedank je wyfje lief. Ik zal aan myn gezellen
Het nieuws, dat ik van jou gehoord heb, gaan vertellen»

F υ r i a.

Daar brengen ze ons een boer, zo dronken als een zwyn.
Μ O ρ s υ s,
met eemge matten Jβesfen aan zyn gordel en een
flroo hoed op 't hoofd, die aan twee zyden ü opgezet.
Stae Mopfus ! ftae, je bent wat dronken van den wyn.
Stae Mopfus! Mopje, ftae! Wet doen hier zo veel vrouwen ?
Laet los I laet los! ftae vait 1 ik zei eens moeten fpouwen ί
Wel hoor je niet ? laet los! dat ik eens kalven moet.

F υ R I Λ.

Boer, wil je kalven, doet dat dan maar in je hoed..

Μ 0 Ρ s υ s.
'k Zei 't om den hoek maer doen.

F υ R I A,

Wel boer, wat ben je dronkeij.
Μ ο ρ s υ s.

Hoe weet je 't vrouw?je hebt my niemendal gefchonken.
Waer ben ik hier? wel ja, hier itae ik recht voor't huis
Van heer Metellus. Ja, of heb ik ook abuis ?

Τ υ Μ υ l τ a.

Hy houd hem dronken, 't Is een fielt, die ons komt loeren,

Μ 0 Ρ s υ s.
Zo ik niet dronken ben, dan ben jy ook geen hoeren.

V 3 TU'

-ocr page 173-

15^ Α Ρ , Ι R υ S,

, Τ υ μ υ l τ α.
Men fmeer dien boer wat of.

Μ O ρ s u s krygt flokflagen van Furia.

Aai! aai! is dat ook flaen.
Ik word 'er nuchtren van, laet tny na huis toe gaen.
Had ik een mes, ik zou je lui de fmoel op veegen.

F υ R I A,

Wy zyn hier voor je mes in 't minüe niet verlegen.
Daar! daar!

Μ O ρ s υ s.
Hoe hiet jy?

Furia.

Vent, hoe vraagje dat zo ilout?
Μ
o Ρ s υ s,

Wift ik je naem , ik zou je aenklaagen by den fchout.

R Ε Β Ε L L A.

Heb jy een wyf?

Μ O ρ s υ s.
Wel neen. Wat hoefje dat te vra^gen?
Ik wil me van geen wyf, dat zweer ik laeten plaegen.
Myn vaêr, myn grootvaêr en myn overgrootvaers vaêr,
Zyn nooit getrouwd geweeil, en dat is waerlyk waer!

R Ε Β Ε L L A.
Dan ben je een hoere kind?

Μ O Ρ s υ s.

Wel neen. Ik ben een basterd.
Gelyk myn vaêr en moer, ten fpyt van die ons lastert.

Μ O ρ sus.
i>anzel jy^ boer, uit laffc van Romens rupp^blyk
Haait moeten trouwen met twee wyven te gelyk.

Μ o p"

-ocr page 174-

Β Ι. γ S ρ É L.

Μ ο ρ s υ s.
Wel ZO ! wel zöl daer denk ik eeril eens op te drinken!
Als ik dat doen moet, vrouw, dan zei 't 'er mooij wat ftinken.
Twie wyven te gelyk! twie Avyven te gelyk !
Daer drink ik nog eens op, eer ik van fchrik bezwyk!

R Ε Β Ε L L Α.
Wel boer, wil jy den raad dan niet gehoorzaam weezen?

Μ O ρ s υ s.
Laet na je kyken, je word gek, laet jou geneezen.
Twie wyven te gelyk ? ο neen, ik hou me vry.
Zo ik dat deed dan was ik fchrikklyk in de ly.
Twie wyven te gelyk i 'k ken 't Zongder wyfwel tnaeken,
Zo lang ik in de buurt te recht zal kunnen raeken

Τ υ Μ υ L τ A.
Men laat den boer maar vry.

Μ O ρ s υ s.

ó Fles met veme wyn.
Jy bent alleen myn wyf, mits dat je vol moet zyn!

F υ R I A.

Wy hebben meer fpions. Wilt gy die ook verhoeren ?

r ε β ε l l a.

ó Neen, met dat gebmij loopt onze tyd verloren.
Zet hen gevangen. Maar dat iiiemant ons ontfnapt ^
En breng de reft 'er by, dien jy op ilraat betrapt.
Tumulta, laat ons volk de poorten wel bezetten.
Men houde fcherpe wacht, om onheil te beletten

F υ R I A.

Daar is een jonker uit de Ridderfchap, mevrouw,
met u fpreeken moet, en iets ontdekken zou»
R Ε
Β Έ L L A.

Is hy alleen?

Fu-

159

-ocr page 175-

PAP

R

u s.

i6o

F υ R τ Α.

Hy is verzeld van nog twee heeren.
Het zyn ambaiTadeurs, heel kostlyk in de kleeren.

DERDE TOONEEL.

AlbinUs en gevolg, Rebella, Tumulta,
F υ RIΑ, en 't leger.

WA L Β I Ν υ S.
ie heeft in 't leger hier het opperfte gebied?
Rebella.
Wel dat ben ik. Gelyk jy aan myn veldilaf ziet.

Α L Β I Ν υ s.
Wat reden hebt ge, om zo veel vrouwen te vergaêren ?

rebella-

Eer ik, veritaa je wel, de reden wil verklaaren
Wil ik, begryp je wel, eeril weeten wie je bent.

Α L Β I Ν υ s.
Ik ben een afgezant, dien Romens raad hier zendt.

rebella.
Myn heer ambafiadeur, we zeilen jou verhooren.

Α L Β I Ν υ s.
Het komt den Roomfchen raad byzonder vreemd te vooren.
Dat zo veel' vrouwen der Romeinen zyn vergaêrd.
Zy eifchen, dat gy daar de reden van verklaart.

Rebella.
Ik heb, om dat ik juift niet leezen kan of fchryven,
Notaris Inktpot uit den naam der Roomfche wyven,
Al wat wy willen, klaar doen ilellen in gefchrift.

geeft hem een ν r zege ld fchnfl over.
Daar zyn de artykels. Zo den raad uit dollen drift,

Ver-

-ocr page 176-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

Verilaa je wel, ons eifch niet voort wil abordeefen«
Zei ik op *t Kapitool eens komen vdtifeeren.
Want in een half uur tyds zei jy 't belegerd zien.
Daar zei, verilaa je wel, een plundering gefchiên.

Α L Β I n u s.
De raad, de burgery, en ridderfcbap van Romen
Is reeds vereenigd, om een bloedbad voor te komen»
Weeft dan gewaarfchouwd. Legt de wapens liever neêr,
Eer Romens burgery verichynt in haar geweer,

Τ υ μ υ l τ a. ^

Wel jonker Poddebaard, wy eisfchen maar ons eigen,
Wy fchyten eens in jou, durf jy ons komen dreigen ? '
Wy zyn niet eens vervaard, of bang, verilaa je wel,
Al moeil men ftormen op het voorburg van de hel.

Α l β i ν u s.
Gy zyt gewaarfchouwd. 'k Ben hier lang genoeg gebleven.
Ik zal 't verzegeld fchrift den: raaden .ovefgeeven : ,
Maar 'k raad het u nog eens, dat gy het leger fcheidt; .
Want weeft verzekerd, dat gy allen zyt misleid..

VIERDE TOONEEL.
Tumulta, Rebella,
Fükia, bet leger, '

Wt υ μ υ l τ a.

at dunkt Rebella nu?

R ε Β ε l l α.

Wy moeten werk beginnen.

Men ruk na 't Kapitool.

tumulta.
My fchlet iets groots te binnen.
Daar ftaat Metellus huis. 'k Weet dat die ouwe hond
' JF. DeeL X Ook

-ocr page 177-

102 Ρ Α Ρ I R υ S,

Ook meê geftemd heeft in 't vervloekte raads verbond.
Men breng dan fteenen aan, om op het huis te donderen.
En vair met alle macht zo aanilonds aan het pionderen.

R ε β ε l l a.

't Kan in pasfant gefchién. Wy volgen deezen raad.

Τ υ μ υ L τ A,
Spitszusters! haalt terftond de fteenen uit de ftraat.
Men loop na 't magazyn, en haal daar fterke paaien.

R ε β ε l l a.

Het magazyn is toe, zo als ik hoor verhaal en.

F υ RIΑ, mei fianen in denfchoot.
Daar zyn 'er al, mevrouw.

R ε β ε l l a.

Dat 's goed , deel die maar uit.

Eenig^e izjyven neemen eJk een fieen in de hafid.

Valt aan dan, plundert, 'en brengt ons terftond den buit.
Je moogt van 't huisraad of het geld in'tminft niet fteelen.
Dat zullen \vy daar na, heldinnen, met |ou deelen.
Zo als de' W)'ven gereed fiaan^ ·ϋΜ (ieémn αρ Je deur te fmy-
ien, komen KaJjurnia y Lavinia ^ en i'weê raadsheers vrou-
wen^ geé^afend ais Amazeofm, -met 'htP bhod zwaerd tn de
, handen, wt het hm. -,

V Y F D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Kalfürnia, Lavin^I4y^ïme: Raadsheers mudm^
R ε bell α, tümulja 5 Füria 5 en de voor-
gaande vrowmen,

Κ A L Τ R Ν I Α.

__'Oüdt ορί wat gaat u^aan! wat wilt gy doert, vriendinnen?

Myn 'Eaan -heeft gaiafch geen fchuld» öenilit dat wy u Ke-
minnen» . AVeet

ι.

ι ί ! ■
ίί.

Η

-ocr page 178-

Weet dat ik de oorzaak ben, datgy gewapend zyt.
'k Heb u gewaarfchouwd; want het waar me een bittre i|)y t.
Zo ik een tweede vrouw moeft in rayn huis ontfangen.

L Α V I Ν 1 A.
Al de eedle vrouwen zyn met u in één belangen,
't Raakt ons, zo Wel als u, te zórgen voor onze eer;.
Daarom verfchynen wy by u met ons
geweer.

R Ε Β Ε L L A.

Zo voegt gy u by ons, doorluchte RoomfGhe vrouwen!

Κ α l f υ r n i a;
Gy moogt op onze hulp, vriendinnen, u vertrouwen.
Wy zyn ruim honderd fterk.

Kalfmnia, Lavinia, en de twee andere raadsheers trou*
uven leggen de zwaerden kruisUng over mdkander.

Wy zweeren Numaas wet.
Te volgen tot den dood! en in ons echte bed
"Geen tweede vrouw, ten φγί der mannen, te gedoogen:
Maar voor het vrouwlyk recht te ilryden naar vermogen.

R ε β ε l l a.
Weeft welkom in het heir! wie had dit ooit gedacht 1

Β L Υ

ϊ^Β

PEL.

Kalfurnia.
Nu moet men 't Kapitool beleegren, onverwacht.
Wy zullen voor het hoofd van
't vrouwen leger trekken,
En u voor d'aanval van de jonge heeren dekken;
Die in het veld van Mars te famen zyn gefchaard.
Om, als de raad het eifcht, op 't brieichend oorlogs paard
Te vallen in dit heir : het Avelk men voor kan komen,
Als zy hunn' moeders, de heldinnen van ons Romen,
Aan 't hoofd van 't leger zien, dan zullen zy gewis
Niets onderneemen, dat voor ons gevaarlyk is.

X s

Re»

-ocr page 179-

R Ε Β Ε L L A.

Jk wil den legerilaf dan aan u overgeeven,

.iyils Kalfurnia den Véldhetrs flaf aangenomen heeft,
fchreeuwen alle de 'vrouwen^ en mannen.
Lang moet Kalfurnia met de eedle vrouwen leeven 1

^Kalfurnia.
Men ilel zich in 't gelid, en volg ons daar wy gaan.
Men zal by't Kapitool het leger nederflaan.
^Kalfurnia, met de ff eelende muzikanten 'vooruit ^ worden
van alle de anderen in dezelfde order gevolgd, als z,y o^
het tooneel gekomen zyn.

4

u s.

Ï64

Ρ ï R

Einde van het tweede Bedryf

l-i'v

DER.

-ocr page 180-

β L λΥ nS É AL.165

D Ε R D Ε Β Ε D R Y F.

Verbeeldt de Raadzaal Oan't Kaptool

EERSTE Τ O O Ν Ε Ε L.
M
etellus, Flaminiüs, en de Roomfche raaden.

WM ε τ ε l L u s,

aar mag Papirius, waar mag Albinus blyven ?
flaminiüs.
Ligt zyn zy afgefiieên door 't raazend heir der wyven.
Ik hoor een groot geweld.

metellus.

Daar komen zy al aan.

TWEEDE Τ O O Ν Ε Ε L. / :

Metellus, Flaminiüs, de Roomfche rmdeny
Albinus, Papirius., ,

Am ε τ ε l l υ s. i ^

Ibinus, hoe is 't u in 't vrouwen heir gegaan ?
Albinus.
Zy hebben tot haar hoofd een raazend wyf verkóren,
Dat noch na reden, noch na reedlykheid wil hooren: ;
Ze erkende naauwlyks my voor Romens afgezant.
En dreigde 't Kapitool te ileeken in den brand,
Ten zy op haaren eifch, in dit papier pfchréven,
Door de achtbre raaden voort voldoening werd gegeven.

By geeft kt fchnft over*

X 3

Fla-

-ocr page 181-

Ρ Α Ρ I R υ

F L α Μ I Ν i υ s.
Hoe noemt men 't raazend wyf?

A l β i n u s.

Rebella is haarnaam.

F L Α Μ I Ν I υ S.
Dat wyf was lang berucht. Ze is van een qiiaade faam.
'k Meen dat zy is geftraft om haare goddeloosheid.

Α L Β I Ν υ s.
Tumulta is 'er by,; .berucht om haafe boosheid.

■■ "'ï^ lca-w i ν i u' s.

Maar waarom keerde niet aanftofids met befcheid?

A' L··· Β I Ν ü S.
't Was my onmogelyk; wyl ik wierd weg geleid
Door andre wyven, en een tyd lang bleef gevangen.
Zy dreigden zelf om
my pynigen en hangen.

Had Romens jonglingfchap my niet gered in nood^
Zy hadden my ligt "in haar' raazeniy gedood.
Ik heb Papirius te danken voor myn leeven.

Ρ Α 1' I R I υ s.
Ik heb in 't veld" van Mars my vooft te paard begeeven
Met al de jonglingfcliap, en reed van ilraat tot ftraat,
Om Römens bürg^ry > tot vooriïand van den raad,
In alle wyken in 't goweei doen vergaaren.
Om 'f raazênd wyveö helr te brengen^ tot feédaareii.

Dit had waityds'vafi doen ;^ zo dat men onvefwaehe

't Oproeng vrouWV^ótk mg ^ (wié had héf ooit g-édacht)
Het KapitotitiW hf MizéMert

<f

ι;

Μ É τ Ε L L· υ s.
Myn zoon, had
gf geen macht doof 'tMgeï heen te driH'g:'en^
Wy h^-bben- alles mü <ie venfters aangezien.

Pa^

-ocr page 182-

Β L Ρ Ε L· ίβγ

Ρ Α ρ I R I υ S.
Myn vader, ach! dat kon onmogelyk gefchiên.

Μ Ε τ Ε L L υ s.
Men zag de jonglingfchap en burgery wel komen: (men?
Maar elk ,bleef itaan. Wat deed de Roomfche helden fchroo-
Zyn dan de wyven zo oiitzachelyk, myn zoon?
Waarom vielt gy niet aan? de kans ftojid immers fchoon,
Veritrooij dat raazend vee. Verjaag het uit onze oogen.
Of zult ge , als 'tKaptool is in den brand gevlogen,
Gelyk ons word gedreigd,(te laat u^.kracht doen zien?.·.

Ρ α ρ I R I υ S. . - ■ ' ■

Zy zullen dit niet doen , myn yader.

Μ Ε Τ Ε L L υ s. ;,;
. . · Ja'misichien.

Vertrouw uidaar niet ( ^ ;

. V.. : P ^ ρ-j X: I υ s; >1! · :·■ ·■■■

Mep ti'ok^kloekmoedig op:,jmet .oozje vroome; helden, .
En dacht het vrouwen heir ,ί mar. 't móoglyk op te flaan :
Maar 'k zag voor 't leger zo veel eedk;iYii!ómv_én; ilaan , i
Met helmen op het hoofd, eti ïiit;ge.tógen' zwaarden.
Dat dit gfezieht by ons en · elk, lyerwondring baarden.

Eén trad 'er na my toe, en riep: houd itand 1 houd ftandl
„ Zo ge uji?: geilet hemintJen^'t ^^ëdeflaΐhd!
5, Ik geef,u^yry;.gelei.. Gy, kunt ons ,hei|· befchouwen. ^ r
„^ ïkftaa hlej 3aithètÏè>op vari honderd raiadsH^

„ Recht Mé^ geen biciédbad kah. J . Ik kende voort ha^jftem.
En ^verbaasd j Vérfc'hrfkt. Wyn hart raakte in den klem,
'k Gaf order dat on^ -voJk-nietyerder^ou genaak en. ψ
Οι^α é^ mi h^ftand^öu to^en maakek.!

Γ., ίΙχ^.;:-.·. Jüi.'i v- nysiv/ 7 i .-α ίίΓ>

me-

-ocr page 183-

Ρ ΙΑ Ρ I Κ ι υ S,

Metellus.
Zyn wondren die gy meldt. Maar wie is die heldin,
Wier item u was bekend?

; : -- - ^ ■ - ' P^A ρ Ï R. I υ S. ' ■ ' ^^

-wX i'.; jh.rh Een vrouw dié ik bemin....

» ; Μ È τ È ύ É υ s. ' (vroeder.

Spreek , fpreek V myn waarde zoon. Ik vind u iangs hoe
.^ Ρ Α ρ ΐ R I υ s.

Hoog achtbre vader! 't is uw gemalin > myn moeder!
Ze is my; op't KapiCöOl gevolgd, en wil den raad
Berichten, waar de.eifch der vrouwen in beftaat.

M- Ε τ Ε L L υ S.

Heeft zy gevolg?

- . ' Ρ Α ρ I R I υ s.

Gewis , de hoofden -van de wyven.

Die van het Kapitool niet hebben willen blyvea
Deeze eifohen dat gy.twee Diétators kiezen moet.
En. dreigen u den dood, indien gy zulks niet doet.

Qj C ■) Fnu' Α:-M· Ι Ή 1 V 'SL ■ - / ^

Men kan haar-ihooren.^ : ν - ν..... j · ^ 'π.;;; ·

OE^ lIl ü'is.Τ' rDffa:^:
γι:- Laat haar al te famèn binnen.

Λ

ι»

<

1

1 D Ε R D E Τ O O Ν Ε Ε L.

ι

Ki L F υ rnTa,,-^ v Α Vrouwen,'

R^BELLi\:, TUMULTA, BA^ Albinus,; ;

METELLUS, VhKUi^^^vs-j dè'Roo'mfche raaden. ,

' ί J . · .. 1 ^ ; - ............... . ^·. ; t ■ - ■ , -

eïikt niet, dat ik verfchyn in raazérny^'der zirtnenr -
Om dat ik my vertoon met deezen legerilaf,

Ik.

ï6S

-ocr page 184-

Ik ftaa van 't hoog gezag in 't vrouwenheir niet af.
Voor dat ons de achtbre raad voldoening heeft gegeeven.
Om 't fmeeden van een wet, daar Rome voor moet beevem
Geen eedle Romeinin, die deugd bemint en trouw,
Was ooit zo dwaas, dat zy zich onderwerpen zou,
Om 't heilig echte bed , door goddelooze
wetten,
Gegrond op overfpel, vernoegd te zien befmetten.
Beneemt ge, ó goden, nu de wysheid van den Raad!
Wat helpt de vryheid dan in onzen burgerftaat.
6 Brutus! Brutus! uit wiens bloed ik ben gebooren Σ
Wat baat uw heldenmoed? De vryheid gaat verlóren.
Gedoogt ge, ó goden! dat een eedle Romeinin
Door fnoó tyrannen word mishandeld als ilavin ?
Ik zal dat raadsbefluit met alle macht weêrftreeven,
En Romens vrouwen weêr de aloude vryheid geeven.
Of ilerven met den roem van 't geen ik heb beftaan.

Flaminius.
Gy doet u zelve en ons veel' moeijlykheden aan. (men.
De wet, daar gy van fpreekt, zou fchandlyk zyn voor Ro-
Zy is den achtbren raad nooit in den zin gekomen.
Papirius heeft u, om uw nieuwsgierigheid
In raadsbefluiten, door een loozen vond misleid.
Wy Aveeten alles. Laat dan uwe drift bedaaren.

Metellus.
Nu blykt het, dat gy geen geheimen kunt bewaaren.
Door u is 't oproer, dat we aanfchouwen, eerffc ontftaan.

Kalfurnia.
Papirius, myn zoon! ach ί wat hebt gy gedaan ?

Flaminius.
Hy heeft zyn plicht betracht, 's Lands Raad zal hem be-
loonen.

Tr. Deel. Y PA-

SB

Β

1(^9

PEL.

-ocr page 185-

Ρ Α Ρ I R I υ S,

Ρ Λ ρ I R I υ S.
Ach ! wil om Romens wil,mynmoeder, rayverfchoonent
En breng my, 'k bid het u, in geen verzoeking meer.

Κ Α L F υ R Ν I A.
Neen edele Romein, myn zoon, betracht uw eer.
Gy volgt het beldenfpoor van uw doorluchte maagén.

Μ Ε τ Ε L L υ S.
Rebella, zeg ons nu, wat gy hebt voor te draagen.

^ R È Β Ε >L L A.
Heb jy de Artykels^niet ontfiingen in gefchrift? ·

F L A Μ ï Ν I υ S.
Zy zyn ligt opgeileld in uwe dwaaze drift.
Wel aan, wy zullen die eens leezen en befchouwen.
• . - i -Eerite'Art^eL

TV^y willen dat eetP ma.n ^een tis^eede ·νγ·οή.··-υυ sial trowjven.

Λ -- ■ 'f' ^^^^ F' L A, Μ ï Ν ί U S/
Die eifch is billyk, en gegrond op Numaas wet.

Tweede Aitykèl.
Wy willen y dat Je hdft des raads werd^ afgezet.·

.ut. . ·: rXerde Artykel.
Om nomt de urfmid der Komeimn te v^'Iiezen ·, ■
Zult gy op deezén dag twee erf ^)iBators kiezen,
Oie 'i geld ontfangen, en de hoeken -van den raad
Naauwkeurig nazaten ^ om te u^eeten hoe V "er gaat.
... , Vierde Artykel.

^t Gemeene-'volk zal vry van alle fchatting leeven :
Maar al wie ryk of een raadsheer, ryklyk ge even.

Vyfde Artykel.
Oe Magazynen moet men open laat en fiaan,
Qm volk, dat armoe lyd ^ te fpyzen met het graaiu

Zesde

-ocr page 186-

Β Ε L. irr

Zesdev Artykel.
Zes raadsheers vrouwen, en ook zes gemmie, wy^en,
Vie zuilen, als de raad vergaérd is, daar in bljven.
Om op te pajjen, hoe de wagen werd beflierd;
Op dat hy recht
zou gaan , en V vólk niet werd gepierd.

Μ ε τ ε L LUS.
De meefte artykels zyii al wonderlyke wetten,
rs^oem ons de heereii eens, die gy wilt af doen zetten.

r ε β ε l l a.

Dat is Spektators werk, die 't onderzoeken moet, :
Die zal wel weeten, hoe men zulke dingen doet. , ^
Ook zeilen 'er wei zyn, die 't hun inblaazen zullen^
Om
zelf de plaatfen van die heeren te vervullen.'

F L Α M I N I,;U S, * , . _ :
In Romens achtbren raad ken ik geen enkel heer, ; .
Die af te zetten is; elk is een man van eer.

Zevende Artykel.
Men zet een pr.iefier, als de raad vergaert, in midden,
Om
Jppiter tn d de goden eerfi té bidden
Om 't volk te zegenen ; een man van goed beleid j
Een
van gemeen bemind, om zyne. heiligheid.
'iPie wys en deftig is, bequaam om raad te geeven,
θ£ dat hier door de rtifl in Romen mag berleeven.

Achtfte Artykel
T'en laat(ien eifchen w.y, ïn plaats van uwe wet,
Ten nadeel van ^tgefiacht der vrouwen ingezet,
l^at gy een andre maakt, om eeui^ig te onderhouwen.
'Dat vrouwen, dien het lufi, twee mannen mogen
trouwen.

R ε β ε L L Α.

Dit alles willen.wy, dat gy volbrengen.zult! . ,

Y

Me-

-ocr page 187-

172 ρ λ ρ i r υ 's.

Μ Ε τ Ε L L υ s.
Zeer wel Rebella. Maar geef antwoord met geduld
Al die artykels hebt gy zelf niet kunnen droomen?

Rebella.
Wel neen, ik heb den raad van Inktpot ingenomen.

Μ Ε τ Ε L L ü S.
Wie is die Inktpot?

Rebella.
Een notaris vol veriland,
Hy is een patriot, een vriend van 't vaderland.
Een vroom en deugdiaam man, voorilander van de wyven.
Hy fchreef het voor me, om dat ik leezen kan noch ichry ven.

F l α Μ i Ν i υ s.
Mevrouwen, 'k denk niet dat uw eifch zo ver zal gaan,

Om deeze artykels , die zo dwaas zyn ^ voor te flaan ?

L α V i ν 1 a.

Wy hebben in den raad dier vrouwen nooit gezeten.

Κ α l F υ R ν i A.
En van van de artykels, die wy hooren, niets geweeten.

l α v i ν i a.

Wy hebben maar alleen , door 't valfch gerucht misleid,
Voor 't vrouwlyk Roomfche recht met wapenen gepleit,
't Is ons genoeg dat wy ons huisgezin regeeren.

kalfurnia.
't Beitier van 't vaderland voegt vrouwen niet, maar heeren.

F L Α Μ I Ν I υ s.
'k Vrees dat de prieilerfchap hier onder heeft geroeijd;
Wyl die uit heerfchzucht zich vceltyds met oproer moeijt.

Metellus.
Hooge achtbre vaders,die voor Romens vryheidwaaken^
In wat verwarring zou het vaderland niet raaken,
.. -- -- ..... - - - Indien

If

-ocr page 188-

PÉL.

Indien 't gemeene volk ons wetten ftellen zou?
' Dan waar het haaft gedaan met Romens deugd en trouw.
Hoe waaren wy bewaard met zulken ftaats regeering.
Verwacht gy, vrouwtjes, om uw voorzorg, geen vereering?

r ε β ε l l a.
Ja, ja, we zien het wel, dat jy ons maar veracht.
Myn heeren, denkt 'er op, dat ik jou antwoord wacht.
Weet, zo de Raad ons met de artykels denkt te fullen,_
Dat wy het Kapitool vcrdiileleeren zullen 1
Het koft my maar één wenk, die ik door 't venfter doe.

Flaminius roept.
Lyfwachten, komt hier in! men fluit de veniters toe»
Wat komt die bode doen»

VIERDE Τ O O N Ε Ε L.

De Bode, de Lyfwachten, Metellus , Flaminius,
de Raadsheeren , Kalfurnia , Lavinia , de Raadsheers
Vrouwen, Rebella , Tumulta ,Papirius , Albinus.

De Bode.
^T^yi^ heeren, 't heir der vrouwen
Verloopt zo ilerk, dat wy 'er weinig meer aanfchouwen.
Zy hoorden een gerucht, dat Romens burgery
Haar allen dood zou flaan in haare raazerny.,
Zy hebben 't Kapitool geheel en al verlaaten.

Rebella, fiampvoetende, zegt tegen Tumulta.
ó Spytldat moet men zien. Men blyv'hier dan niet pmaten.

Flaminius.
Hoe I
meent gy door te gaan ? Neen, zacht wat, dat is mis.
Lyfwachters, brengt haar na de ftads gevangenis.
t)och, laat de
Pretor haar, om redens wil, bewaaren

Y α Ια

Β L

-ocr page 189-

ΙΤ4 Ρ Α Ρ ^ I , R I υ S,

Ιη 't fpinhuis, voor den tyd van vyf en twintig jaaren.
Notaris Inktpot werd' ten eerften aangevat,
'En, om
zyn fnood gefchrift ge-geesfeld, uit de ftad,
En, voor zyn leeven lang, uit ons gebied gebannen;
Wyl hy met dit gefpuis te famen heeft gefpannen.

r ε bell α en τ ü μ υ l τ α kmekndi.
Genade heeren! . , '

F L Α Μ i Ν i υ s.
Brengt dat vee uit ons gezicht !

V Y F D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Me tellus, Flaminius, ii» Raadsheerm^ Kalfurnia,
L av
IΝIa, h Raadsheers Vrouwen, Papirius , Albinus.

FLAMIN. lus-
apirius, 's lands raad is aan uw deugd verplicht.
Heeft uw verdichtfel fl:of tot dit geweld gegeevcn,
Dat hebt gy niet voorzien. Gy zyt ons trouw gebléven.
Om uw ftilzwygendheid zult ge in den Roomfchen raad
Voor altoos
zitten. En, om redenen van ftaat,
Zal buiten u alleen, in onzen raad van Romen ,
Ten zy met ons verlof, geen jongeling, meer komen;
Op dat ons ilaatsgeheim, door geen nieuwsgierigheid
Der moeders
uitlekke en werd' onder 't volk verbreid.

Papirius.

i'Hi

.ί;

Ik voel myn boezem in een vuur van yver blaaken,
Om zulk een groote gunft my zeiven waard te maaken.
'k Bedank den achtbren raad, die my in myne jeugd
Wil leiden op het fpoor der Roomfche heldendeugd.

ir

Einde "van het derde en laatfie Bedr)f,

-ocr page 190-

If

DE BEDRIEGERY

VAN

CARTOUCHE,

O F D Ε

FRANS CHE ROOVERS;

Β L Y S Ρ Ε L.

-ocr page 191-

Bhdz: 11$·

VOORREDEN

AAN DEN

L Ε

D

Ζ

Ζ Ε R.

it Blyfpel waar in de beruchte Cartouche de Hoofdrol fpëelt,
heeft op den Schouwburg van Parys eenen grooten ophef gemaakt;
mogelyk minder door de geeftigheid der vinding, dan om, dea
naam van den Hoofdperzonaadje, overal bekend door zyneLacedenio-
nifche Schalkheid : dit heeft ray menigmaal doen denken dat de Fran-
fche Blyfpelmaaker met dit werk niets heeft beoogd, als den Schouw-
burg eene goede fomme gelds in de beurs te jaagen ; want hoe zoud'e
het een Dichter in de gedachten kunnen vallen, den allerorideugendilen?
Menfch, die door den Rechter om zyne fchelmeryeti ge-ilraft is , te
vereeuwigen. Of zoude hy gedacht hebben dat zyn Blyfpel de ferachd'
zoude hebben om eenen algemeenen fchrik onder de groote en kleinê
dieven zyner Landaard te maaken ? daar twyffel ik aan ; want dan
had hy een mirakel door de kunil der Poëzy gedaan dat hem ver-
maarder zoude maaken dan den verwonderlyken Paris. ,lk verzeker
u Leezer, dat ik het Spel na de Franfcke vèjtaaliög die my door
een van myne Vrinden , (^een keurig Liefhebber der Taaien en
Dichtkunil) bezorgd is , berymd hebbe , met geen inzicht oni Ne'
derlandfche dieven en beurzefnyders te bekeeren,
ook niet om: eeni-
ge eer of achting hier door te behaalen : maar alleen de Amlleldam-.
fche Godshuizen eenig voordeel aan te brengen ; gunnende den
Franfchen Dichter al de Glorie, die te Parys en Amileldam'door
dit vermaarde Blyfpel behaald mag zyn. Deeze vertaah'ng is eenige
Jaaren ongedrukt gebleeven; en ziet alleen het licht om dat veele Lief-
hebbers begeerig zyn om alle de Tooncelilukken , door my
gemaakt,
by malkander te kunnen voegen. '

V Ε R

-ocr page 192-

176

Valerius, Zoon van een Prokureur.

Gryper, Klerk van den Prokureur en Dief.

Braadspit, Luitenant van Carcouclie.

Cartouche, Kapitein van de Roovers.

Harpoentje, ^

Lichthart, ί

Stormbok, r Gaauwdieves..

Koevoet, j

Broertje van Cartouche, J

Juffrouw Konklefoesjk, een Uitdraagiler,

Brak je, een Spion als een Abt gekleed.

DeSchout.

La Valeur, ? ,

Rodemont, C Dienders.

onderschout,

Pi ε rot, Knecht van Dommeloere..

D ο Μ Μ Ε L O Ε R Ε, een koopmans zoon van Angouiéme.

0 R O Ν τ Ε s, Vader van IzabeL

1 ζ Α Β Ε L.

Mar go, haar Meid.

Ζ W Y G Ε Ν D E.

lo Dienders. Een Herbergier.
3 Knechts van de Herberg.

f
ί

V Ε R Τ O O Ν Ε R S

D Ε

-ocr page 193-

Pag:

DE BEDRIEGER Y

V Λ Ν

CARTOUCHE.

O F D Ε

FR ANSCHE ROOVERS.

Β L τ S ψ Ε L.

EERSTE BEDRYR

EERSTE TOONEEL.
Valerius, Gryper.

Valerius.
I el Monfieur Gryper, hoe ilaan wy met onze zaak?

Gryper. (fnaak.

De heer Dommeloere, uw medevryer, die vieze
Zal dezen avond ten acht of negen uuren hier inParys komen^
Het welk ik aan hetpoilhuis op Angoulême
heb vernomen.

Valerius.

En morgen zal hy Izabelle trouwen ? dat ftaat my fchoon!

Gryper.

Ja aapeilaarten: deheerOrontes heeft u die fchoonheidaan-
geboón,

Zy mint u, en hy kan u zyn beloften immers niet breeken?
IK Deel Ζ Va^

-ocr page 194-

178 De BEDRIEGERY H^an CARTOUCHE,

Valerius.

Zo gy niet meer vordert, als tot nu toe, blyf ik in de pekei
iteeken.

Ikweetvangoederhaiidjdat de heer Orontes al toeilel heeft
gemaakt

Om zyn dochter morgen uit te trouwen, het welk my aan
het harte raakt!

De muzikanten zyn gereed om hem op zyn aankomft met
een koncert te vermaaken.

G R Y Ρ Ε11.

En ik verzekerd, dat hy zonder dat koncert te hooren, weer
naar Angoulême zal raaken.

Valerius.

Is het mogelyk datOrontes om dat ilechthoofd my zyn woord
niet houdt I

En dat hy aan een zotski ap, dien hy nooit gezien heeft, zyn
dochter uittromyt 1

Aan een gek! die geen andere verdienile heeft als dat hy een
ryk koopmans zoonis.

Wiens vader een vriend en korreipondent van dien oudeo
patroon is.

Gryper.

Dezoon van een ryk en mild man te zyn, wordt dat van u niet
geexrimeerd?

Hy heeft reets aan zyn toekomende fchoondochter een
koilelyke fnoer paerlen en orlietten vereerd.

Uw vader zou voor u zo veel niet doen. Maar om van on-
ze zaak te fpreeken,

Het zal my aan volk tot myn ondemeeming ontbreeken

Ik heb den ganfchen morgen vergeefs gezocht.

Valerius.

Wat ziüt gy dan doent

Gry^

-ocr page 195-

Β L γ S ρ Ε L, ifp

Gryper.

Ik zal Ii^ werkje wel alleen bakken , met goed fiUfoen:

Dan heb ik ook alleen de glorie : maar gy moet my .uw be-
loften ook houwen.

V α l ε ri υ s.

Ja, maakt vry ilaat op het Prokureursampt van myn Va-
der , indien ik met ïzabelle kom te trouwen.

Gryper.

Dat ik maar een klerk ben ftrekt my tot verdriet:

Want om met kromme klaauwen wat na my te haaien, vind ik
hier de okkazie niet, (merken.

En ik kan alle inklinatlen, die iemant hebben moet, in my be-

Om een goed fortuin te maaken,zo dra ik voor my zelf zal
Y/erken,

Valerius.

Gy hebt geen reden om te klaagen: want zo lang gy myn
vaders klerk zyt geweeft, ^ (geeft.

Hebt gy veel voordeel gehad, door debequaamheid vanuw

(nomai

Gryper

Dat acht ik niets. Ik heb duizend kunsjes by de hand ge<
Om het geld van anderen in myn zakken te doen komen:
Maar om myn arbeid eens gekroond te zien, ftaa ik na het
ampt van Prokureur.

Valerius.

Het zal aanmy niet fchorten,zo gy het niet word. Sinjeur ;
Want ik heb zin in de negotie , ik mag myn kop met de

praktyk niet breeken,
En daarom is het vergeefs dat myn vader my zyn profeffie
zoekt aan te preeken. (ik gis,

Maar, fpreeken we van den heer Dommeloere. Gy zult naar
Aan de befchryving van zyn figuur,^ die u gedaan is, hem
wel kennen als hy hier is.

Ζ 2 Gry-

-ocr page 196-

ιδο De BEDBJEGERY van CARTOUCHE

Gr y per.

Makkelyk, *t is een plomp mal bakkes. Ik weet wat hy

voor een vent is.
Maar zacht.. , ik zie daar een fnaak die my niet onbekend is.
Heer Valerius , gaa ais 't je belieft geruit heen.
Indien het dezelfde man is die ik meen,
Zal het ons zekerlyk aan geen hulp in onze zaak ontbreeken.

Valerius.

Zeerwel. Tot weerziens.

TWEEDE TOONEEL.

Gryper, Braadspit. ?

Gryper.

5j J^edrieg ik me? neen ik denk hem

aan te fpreeken»
Braadspit.

Hoe ziet deeze kaerel me zo ftyf in myn gezicht? (zwigt.
Zou het een fpion zyn
van't Gerecht ? dan is beter dat ik

Gryper.
Zyt gy 't myn lieve Braadfprit!

Braadspit.

Ach Gryper! ik ilaa verileld!
Vind ik u in Parys myn koilelyke held ?
Ik dagt gy op zee waait.

Gryper.

Neen: ik heb'er nu al drie jaaren
Met een afte van 't Parlement op gedient ; maar ik heb
het laaten vaaren.

Braadspit.

Waarom?

Gr Y-

-ocr page 197-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

Gr γ per.

De zeevaart is t' eenemaal bedurven goede vriend.
Braadspit.
Wat ampt bekleedde gy?

Gryper.

Ik heb voor Opperhoofd gediend.
Braadspit,

Vaii een Efquader?

Gryper..
Neen van een roeiriem.
Braadspit.

Dat is te zeggen
Galeiboef: wel foei dat heb je leelyk laaten leggen.
Dat je zulken favorabelen poft verliet.

Gryper.

Gy hebt geiyk Braadfpit! maar de afdanking is juiftgefchied.
Ik heb moeten volgen het geen myn lot begeerde.
En om dat ik met de pen wat krabbelen kan, raakte ik by

een rechtsgeleerde.
Ik ben hier in Parys klerk by een zekere Prokiareur.

Braadspit. (leur.

Hoe! doet gy u zeiven te kort. Een klerk ! foei dat is een
Hebt gy uw oud beroep dan zo t' eenemaal vergeeten ?
Nooit heb ik een menfch gezien die zich zo deftig heeft

(^te pas.

gequeeten

Om iemant een degen van de zy te rooven, als het quam
En ik geloof niet dat'er iemant ooit zo behendig in het

beurzefnyen was.
Ik had nooit gedacht, datje in'tbloeijen van uw jaaren,.
Dat edel ambacht zo lafhartig zoud hebben laaten vaaren.

Gryper.

Ik doe het noch, Amice; maar op een verhevener manier,

Ζ 3 En

-ocr page 198-

ιδο De BEDBJEGERY van CARTOUCHE

En zo gevaarlyk niet: want met één fchrip fchrapoverhet
papier.

Met een gezwinde pen doe ik meer, myn zoete vaartje.
Als eertyds in tien knippen met het beurzepikkers fchaartje.
Maar heb jy een emplooi? dat ik je zo deftig in denoppen zie?

Braadspit.
ó Ja: ik ben luitenant geworden in een vrye kompanjie,

Gryper.

Waar legje dan inGarnizoen? verklaar het me zonder gekken.

Braadspit.

Hier in Parys.

GXIYVER.

Hoe! ik heb je nog nooit zien optrekken.
Waar hou je met je kompanjie dan de wacht?

Braadspit.
6 Grypertjel wy marcheer en ordinaar by den nacht.

En met een ftille trom.

Gryper.
Ik heb u al begreepen.
Hoe is de naam van je kaptein?

Braadspit.

Cartouche.
Gryper.

Wat zegje! dat doorfleepen
En dapper kaereltje dat van 't Gerecht niet te
vatten is ?

Braadspit.

Dezelve.

Grypep.

Daar leeft tegenwoordig geen officier, zo ik gis,
Die zo beroemd is in krygsliften.

Braads pit.

Wy gelooven

Dat

-ocr page 199-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

Dat hem geen generaal in Vrankryk ooit ging te boven
In de kunft van 't retireeren.

Gryper.

Maar men zegt hy dekampeert
Wat al te fchielyk, het welk zyn troepen fatigeert»

Braadspit.
Hy neemt zyn tyd wel waar als hy moet dekampeeren,
En dat is kunft voor die, als hy, een vliegend leger komman-
deeren.

Gryper.

Maar word uwkompanjie wel onderhouden van proviand?

Braadspit.

Dat ken Je denken, want wy legeren altydin's vyandsland.
Wy zenden overal partyen uit, en leggen geduurig hin-
derlaagen.

's Nachts plunderen we de burgers, en over dag gaan we de

boeren plaagen.
Wy hebben ganfch Parys onder kontributie gefteld.

Grypeii.

En waar onthoudt uw kapirein zich nu, die dappere held?

Braadspit.

Hy legt omtrent deeze kroeg met het puik van zyn benden.
Hier is zyn fauvegarde, om alle onheil af te wenden
Die onze hospes zou kunnen overkoomen: een man die
veel voor hem doed.

Gryper.
Wat verricht hy tegenwoordig ?

Braadspit.

Zyn dappere manfchap moet;
Hem in de krygsraad, die hier aanftonds zal vergaaren
Λ1 wat ieder deezen nacht gebeurd is Openbaaren, '

Eiï

-ocr page 200-

iB4 De BEDRIEGERY van CARTOUCHE.

En brengen den buit die den algemeenen vyand is ontroofd.

GRyper.

Ganfch bloed! ik heb een heerlyke aanilag in 't hoofd,
Die ik uw kapitein, als hy komt, aanftonds zal ontdekken.
Mits konditie dat ik 'er een behoorlyke fnaay van moet
trekken :

Want, Braadrpitje, ik fteek tot de ooren toe in fchuld.

bk-aa dspit.

Fiat! Gryper hou maar moed : want je zult
Al je fchulden in eenen oogenblik zien betaalen.

Gryper.

Op wat manier?

Braadspit.
Je hebt uw krediteurs maar in één plaats by

malkander te haaien.

Cartoesje zal ze altemaal voldoen met gereed geid :
En zyn volk omtrent het huis op de wagt gefteld,
Zal, zo draa als je behoorlyke quitantie hebt gekreegen,
Het haar weer op de ilraat afdwingen met den degen.

GRYPER·
Morbleu! dat is wel bedacht!

Braadspit.

Maar gy moet dan den eed

Tn zyn Kompanjie doen.

Gryper.

Fiat ! ik ben gereed.
Maar is 't niet koddig, ik dacht niy in 't korps der Prokureurs
te begeeven,

En op jou raad word ik in dat der Gaaudieven opgefchree ven-
Maar voor my, ik vind'er weinig keur in. Maar. . .

braadsimt,

Hoe maar. . .je moet kiezen terwyl wy nu zyn by malkadr.

J"

-ocr page 201-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

Je kunt immers niet te gelyk en man van den tabbert wee-
zen en van den degen,

Gryper.

Wel zou ik morgens geen Prokureur kunnen zyn , en
's avonds een avonturier op de gemeene wegen?

Braadspit.

Als het onze kapitein toeftemt vind ik'er geen zwarigheid in.

Maar daar is hy : de krygsraad neemt een begin.

Gaa niet weg, ik zal u als het tyd is aan hem prezenteeren.

DERDE TOONEEL.

Cartouche, Braadspit, Harpoentje,Licht-
hart , Stormbok , Koevoet , 't Broertje
van Cartouche , Mevrouw Konkele-
soesje,
drie gaawwdiefjes, een Herber-
gier met drie knechts.

Cartouche.

Waarde medgezellen van fortuin, edele, kloekmoedige^
en geftrenge heeren.

Dappere befchermers van uw vryheid, die hier tegenwoor-
dig vergaderd zyt;

Ik wenfeh u gezondheid, geld, benevens een goeje appetjt:

Wat de eer belangt, die wenfeh ik u niet toe: want die kun
je wel miiTen,

Zo wel als de barmhertigheid, en een goed gewiiTen.-

Wanneer ik de wiiTelvalligheden der waereldfe zaakeii
bevond,

Zag ik dat het fpreekwoörd op een goede reden ftaat gegrond.

Het welk zegt, dat de eene dag den ander volgt : maar
dat zy na malkanderen niet gelyken.

IV, Veel Α a Op

-ocr page 202-

ιδο De BEDBJEGERY van CARTOUCHE

Op de ongeiladige zee, daar wy op zwerven , moet meix
fomtyds het zeil eens in top haaien, en dan weer
ilryken.

Alle de oogenblikken van ons leeven zyn vermengd met

hoop en vrees, geluk en ongeluk,
Overvloed en gebrek, vermaakelykheid en druk.
Al de wetenichap van onze profeffie beitaat in twee kneepen,
Namentlyk : in te grypen , en te maaken dat wy niet

worden gegreepen.
Al het goed van anderen behoort ons toe , indien men 't

kan krygen met behendigheid r
Maar wy zyn verlooren, en elendig misleid,
indien onze vyanden eenmaal over ons triumfeerenr
Want de ervarentheid heeft ons geleerd dat zy de krygs-

gevangenen zeer qualyk traktéren,
En dat zy nooit de beleetdheid
gehad hebben om iemand
te rug te zenden op zyn parool, of woord van eer.
Indien ik,myn waarde fpitsbroeders, dit alles wel konfidereer.
Vind ik raadzaam uwe hoogwyze advizen aan te hooren,
Op dat men beOuit wat weg tot ons profyt en veiligheid

beft word verkooren.
Zullen wy inParys blyven, gelyk wy meeit tot nu toe heb-
ben gedaan?

Of zullen wy liever in de boiTchenen op degemeene wegen
gaan.

Om troepsgewys op alle onze vyanden te vrybuiten?
Spreek, elk op uw beurt, naar rang van ouderdom , om^
wyflelyk te beiluiten»

Braadspit.

Dewyrtgeoorlofd is om vry uit te fpreeken , groptmach-
tige generaal,

ZOi

/

-ocr page 203-

L y S ρ Ε L.

Zo zeg ik dat uw vermaardheid ii in gevaar üelc, ten cc-
nemaal.

Hoe meer gy verwint, hoe meer vyanden gy verwekt;

dies denk op uv/ belangen.
Men maakt in Parys tegen malkaar geen komplimemen meer:
maar de eerfte vraag is altyd: is Cartouche nog niet
gevangen ?

Verlaat deeze ondankbaare ftad, die u heeft zien gebooren

worden, en graag zou willen zien vergaan:
Want aan uw dierbaar leeven hangt dat van zo veel eerlyke
lieden , als §y in deeze doorluchtige vergadering
ziet ilaan.

Harpoentje.
Ik ben van dat fentiment niet. Ik geloof dat onze kapi-
tein niet beter zou doen konnen
Als te Parys te blyven : het waar gevaarlyk zo wy in de

boiTchen iets begonnen : \
Want al de Huchten , het Gemot , ende Verknöeilers heb-
ben zyn portret.
Wat zou men in Kampanje uitrechten ? al de poften en

wegen zyn bezet.
Maar ik ben van advys , dat onze generaal
zich wat ιχιίιι-,
der moet exponeeren, (keeren,

En zo veel niet in de Komedie, de Opera, en op 't Bal ver-
Of by de Vuurwerken, Hy laat zich op alle feeften zien>

Cartouche-

Dat is myn glorie, dat men my altyd zoekt, altyd ziet,en
nooit het hoofd durft biên.

Iiw

Harpoentje,
Laat ons dan in Parys blyven.

Λ a 2

Licht-

-ocr page 204-

i88 De BEDRÏEGERY van CARTOUCHE,

mmm

Lichthart.

Dat is myii advys ook, mits
dat wy met kracht famen fpannen.

Stormbok.

En ook het myne.

Koevoet, zyft muts afnmmnde.
Ik geef'er ook myn item toe mannen.

Cartouche.

Ik geef my aan de meefte ilemmen over. Wy blyven dan
in Parys.

Indien wy moeten fneuvelen, laat ons fneuvelen op een
heroïke wys,

Met de wapenen in de vuift. Ik heb van u geen andere
gedachten,

En dat is ook het geen gy van myn onvertzaagdheid hebt

te verwachten,
Maar tot een andere zaak. Meilieurs breng de buit van

de voorleden nacht op de baan.
Wie heeft de ronde op de Pontneuf gedaan?

Stormbok.

Ik heer Kapitein ^ met Waakoog, en Zonder gena, twee
wakkere koppen.

Cartouche.

Wat heb je gerold?

Stormbok.

Vier prikkers, en twee knoeftkrukken metgoude knoppen.

Cartouche.

Waarzynze?

Stormbok.
Daar heb je ze.

Car-

-ocr page 205-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

Cartouche, de degens beziende.

Heb ik je niet gezeit,
Dat ik niet als prikkers met krieme geveften wil hebben ?

ik itaa fchier bereid
Öm ze je de vyanden te doen weerbrengen , op gevaar
van je Ie even.

Stormbok.

De geveften zyn ilerk , en ze zyn goed genoeg voor de
prys die wy 'er voor hebben gegeeven.

Cartouche.

iNu pas op een ander tyd beter op. Wie is 'er bezig gé-
weeft in de ftraat van Sint Denys ?

Harpoentje.

Zonder quartier, Langdegen, en ik.

Cartouche

Wat maakte je tot prys?

Harpoentte.

Vier ilukken neteldoek , en zes itukken Hollands linnen^ ^
kan het je behaagen?

Cartouche.

Foey! is dat Hollands, men ZOU'er luizen met zweepen

door jnagen.

Harpoentje.

Sedert dat de Banquiers Magazynen hebben opgerecht,
Vind men
inde winkels geen goed meer, of't is heel flecht.

Ca p. touche.

Wie heb ik in de Nooteboomilraat doen marcheeren ?

Lichthart.

Daar beliefde je my , Kielhaalder , en PaiTediesJe meê te
vereeren.

Cartouche.

Wat heb je ontmoet?

Aa 3 " Liciif-

-ocr page 206-

ζ 90 De BEDRIEGERY vam CARTOUCHE,

L I C Η τ ίΐ Α R Τ.

Twee dronke Pachters, met twee Marqiiizin-
nen van fortuin, (luin.

Die gegeeten hadden in de Ordinaires van Monfieur Schar-

C λ r τ o υ c η k.

Wat hebje haar benoomen?

L I C Η τ Η Α RT.

De Ideêren, en goudiakenfe kamizoolen.
Cartouche.

Wat nog?

lichthart.

Niets.

Cartouche.
Hoe niets i hebben de Pachters geen orlogies,
en goude fnuifdoozen meer?

LI η II τ Η Α n. τ.

Och die hebben'er dedeMarquizinnen al eerit ontitoien.

Cartouche.

Men gaa morgen by die Marquizinnen huiszoeking doen I
Zouden zy de inkomiten van ons kantoor beiteelen? .daar
zullen zy voor bloên. (pen?

Wie heeft'er gelegerdin deilraatFroment^au metzyntroe-

koevoet.

Zonder oor, Paerdebek, en ik.

Cartouche.

Wat viel'er te fnoepenf

koevoet.

Een Abt met een fcharlaken mantel aan zyn gat,
Die 's avonds had weezen eeten in de Stad.

Cartouche.

Had hy geld?

Koi,-

-ocr page 207-

Β L Υ S ΡΕ L. ί9ϊ

koevoet.

Neen. Ik geloof dat hy onthaald was by mooje poesjes;
Want we vonden niet by hem als een wajertje ^ en een
doosje met moesjes.

Cartouche.

Een flechten oogil:! wie was gepofteerd in de voorilad
van fint Germain?

Β R Α Α D S ρ I τ.

Brandknevel, Bekkebreeker, en ik^ heer Kapitein,

Castoüche.

Wat breng je mee 2

braadspit.

Dat weet ik niet te zeggen. (gen»

Wy hebben een Gaskonjer ontmoet, die nietshadby teleg-

c α & i- ο υ c η e.

Dat is wonderlyk 1

Braadspit.

Ik had het piilool pas op zyn boril, of de ver-
sjerde guit

Deed van geiyken 5 en ik was'er mee gebmid.

Hy zei dat hy my zelf de beurs zou afgeeiit hebben had

ik hem niet voorgekoomen.
Maar ik heb hem evenwel deezé brievetas afgenoomen.
Daar moet iets konfiderabels in weezen : Want toen ik een

end weegs van hem af was geraakt,
Riep hy dieven i dieven ! en hy heeft de heele buurt in

oproer gemaakt.
De wacht was'er dicht by , de fchobbejak docht ons te
doen vangen.

Cartouche.

Daar zyn licht wiirelbrieven m , d^ hy voor moet
ontfan^en, ^ - Wees

-ocr page 208-

i(>4 De BEDRIEGERY van CARTOUCHE.

Wees ftil. Geflachtrekening n)an de Ridders van fchraalkafleel
Dat is een fchoone rykdom! En wat is dat voor een Juweel?
By vonms van Burgemeefleren. En mee ft er kleermaaker.
En hier, notitie verfchooten in het huishouden aan de luier^

mand en blaker.
Brui aan de pomp! daar zyn niet als wisjewasjes in te zien.
Hier is de een of andere guit die zyn makkers beiteelt
miiiehien.

Alle gelyk.

Och neen!

Braadspit.

Kapitein denk datje niet anders als meteerlyke lui

hebt te doen.

Cartouche.

Ik twyiFel, Β efteel anderen: maar geen guiterye onder ons.

Braadspit.

Ik ZOU niet vermoên,
Dat zich iemant door zulken daad zou willen onteeren.

Cartouche, tegens zyn broertje.
En jy fnaakje wat heb jy weeten te attrapeeren?

't Broertje.
Niet meer als vier fnotjes : maar ik was met myn hand
in de zak

Van een Juffrouw, daar _een zachte Öuweele beurs inflak.
Zy wierd me gewaar, zo als ik ze meende te taaken,
En ze fchreeuwde 20, dat ik zonder ftokflaagen daar niet
van daan kon i^^aken.

JG aRTOUC he.
Dat hangebasje zal de eene beurs voor den ander genomen

hebben, dat is wis.
Het krengetje zalnooit deugen, hoewel het niet by gebrek
: - van goede opvoeding is.

't β r o £ r-

-ocr page 209-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

Broertje.

Dat de Juffrouw my te gaauw was kan ik ummers niet
gebeeteren,

Cartouche.

Zwyg! toen ik zoo oud was als jy kon ik al nachtfloten op-
veteren.

Braadspit.

Men moet patiëntie hebben, alle beginfelen 2yn zwaar.
'T is genoeg dat hy een lid van de troep is , en ridder
van de fchaar.

^Cartouche»
Juffrouw Konkelfoesje!

J υ f F r: Κ o ν κ ε l ε F o ε s j e.

Wat is myn heers begeerèn?

cartouche.

Verkoop al deze fnuiftery op de voddemarkt, byJuffrouw
Smokkelaere. ,

Juffr: Konkeléföesjë.

^T is heel wel myn heeren.
^ιφ: KonkeJefoesje, en de herbergiers knechts gaan mtt

al 't goed binnen.

VIERDE TOONEEL.

Cartouche, Braadspit, Harpoentje, Lichthart,
Stormbok, Koevoet^ 'eBroêRTJe
van Cartouche.
drie ahderè gaaiiwdiüfjes.

Cartouche.

Y Harpoentje , gaa na de Pontneuf. Dat de zwaeidve-

ger de degens onkenbaar maakt j
W, Veel Β b En

-ocr page 210-

i(>4 De BEDRIEGERY van CARTOUCHE.

En oppail dat de kling van den eert in 't geveft van den
-■j ander raakt.,! , ■ -·■ _ .

Η λ r ρ o ε ν τ J ε.
Dat hoef ik hem niet te leeren : want hy is een van de
ichrander^,, .· , , :

Al zo min als de orologiemaaker om de orologics van kaflen
te veranderen. .

V Y F D Ε Τ O O N Ε Ε L..

Cartouche, Braadspit, Lichthart,.'Stormbok
Koevoet, 't Broertje van Cartouhe,
Gryper.
drie anderegaduwdiefjes.

, Cartouche.
Raadfpit, zie eens wat ons die kaerel te zeggen heeft..

r ' · ; ' B raad,SP IX.

KapiteinV dcVt is myn vrinddie om zyn· fortuin te maa-
ken zich herwaart begeeft ^, (kleden.

En groote luil heeft om een ampt in de Companjie te be-

■ cartouche.-
Zeer wek Is: hy een perfoón van goede zeden ? .

ra ad spit.

Zy zullen de onze niet bederveii.

Cartouche.

Staa jy voor zyn vroomheid borg?
Braadspit/

Zo wel als voor de myne, heb maar geen zorg.

Cartouche.
Kom nader. Heb je ooit in dienit geweeil voorheenen ?

gryper.

Ik heb drie tochten gedaan op de kermis van Beaucaire, en
ik ben daar altyt met voordeel verfcheenen.

Ook:

Β

-ocr page 211-

Β L γ s ρ ε L.

Ook heb ik de eer gehad, dat ik in perfoon de poilkpets

van Lion heb gefpolieert.
En in het vechten is 'er geen levendige ziel die beter de
prikker regeert. :

cartoughé. '
Wat bewyzen zou'je daar van weeten te geeven ?

Gryper.
Myn driejaarige dienft op de Galey.

, Cartouche.
' : Wie;had';u iot dje
GKypEjE^.
De liefde. . .. -

Cartouche. .
r p^liefde? hof,br^gt:CkJieMe4eTO

gryp ε r. . ν . /
ó Ja : want ik beminde een zilver fervies, en dat maakte
— me eea dromm^fe britiery. - - - -

Ik heb by manquement van-poen , queilie met de Jufti- ^

Ze iloegen me Ridder van Parys, z-y öia^ktai meAvapei^
draager, en in die qualitdt heb ik drie jaar de zee
moeten veegen.- <· -

Cartouche. , .
Héb je federd meer gediend? ' - - >

Ja, twee jaaren by een Prokureur

CARTOUGjiE. '

Die zullen tot afflag van je léerjaaren veritrekken : blyf

dat w^rK.; ........^r (ten.

Je zult onderrech-

En

m

-ocr page 212-

196 ÜE BEDRIEGERY van CZ^RTOUCHE ,

En gy kunt een Brigade kommandeeren^ als'we de vyand
en Corps bevechten.

Gryper.

Gy doet my veel eer aan : Maarik verzoek u om een zaak,
Daar gy een van myn vrinden dienft me zou doen , u
zei ven voordeel, en my vermaak. -
Cartouche.

Wat is dat?

Gryper.

Ik heb van goederhand vernomen,
Dat een ryk Koopmans Zoon van Angoulême deezen a-

vond ftaat hier te koomen,
Om met een Juffer te trouwen, 't welk ik hem graag be-
letten wou :

Dewyl de zöon van myn Prokureur haar liefil voor hem

hebben zou.

Cartouche. :

Gy wil zeggen, dat men den Angoulêmer op zyn aankomii:

van alles moet berooven.
En in indien hy uit Parys niet vertrekt een dageraad beloven.
Of in't water bruijen.

Gryper. .·

Ja, omtrent zo.

Cartouche.
Onderrecht me flus van die zaak in het breed
Het zal maar een beuzeling zyn.Ik hen tot dien aanflag gereed

Braadfpit?

braadspit.
Myn Heer.

Cartouche

. r. Verneem eens of die Milort al geld uit En-
geland heeft gekreegen»

ZES-

-ocr page 213-

Β L γ S ρ Ε L. 15 ϊ

ZESDE TOONEEL.

Cartouche,Lichthart, Stormbok, Koevoet,
Gryper
, 't Broertje van Cartouche.
dri^ gaawwdiefjes.

EC art ouche.

η jy Lichthart, moet honderd fleflen met Champanje
wyn uit die kelder gaan veegen,
Daar onze llootemaaker een fleutel van heeft gemaakt;
En brengt ze by die JuiFer door wiens edehnoedigheid ik

uit de handen van 't gemot ben geraakt.
En gy kleine Rolders, loopt in het gedrang , om beur-
zen, fnotjes, en orologies te taaken,

Ζ Ε V ENDE TOONEEL.

Cartouche, Stormbok, Koevoet, Gé-yper.

G Cartouche.

y anderen, maakt u gereed om een groeten aanflag te
maaken,
In de kleine itraat du Bacq.

Stormbok.

Kapitein , geef ons dan het woord.

Cartouche.

Gy moet vraagen:zyn'er vier vrouwen boven van onze foort?
ACHTSTE TOONEEL.

CaRTOUCHEjGRYPER·

Μ Cartouche.

yn oiEcie is van een grooten omflag, gelyk gy kuit
merken.

Β b 3 , G RY.

-ocr page 214-

198 De BEDRIEGERY van CARTOUCHE,

_Gryper.

Daar is geen man a:ls gy die het zo zou weeten uit te werken.
Maar zacht, me dunkt dat ik aan 't end van de ilraat een

kaerel befpeur.
Die ik weet dat een fpion van 't gerecht is, 61 Ja 't is de
zelfde finjeur.
- ^ C
artouche.

Gy hebt niet mis : Maar 't is een van onze loontrekken-

^ de vrinden,
Piê OHs waarfchoyt van, ate wat het gerecht in 't werk

ilelt am ons te vinden.
G wf betaaien onze φΐΌηί wel,

Gryper.

Gy hebt gelyk , want dan word men wel gedient.
Die fpion is dan waarickynlyk ge(^fiiis die vriend,
Diegy, in
prezentie van over de honderd rakkers, een

party ilokflagen hebt toegemeeten ?
C
artouche.
N-een, dit is een eerlyk man.

NEGENDE TOON Ε Ε L.
C
artouche, Gryper, Brakje, aïs

Abt gekleed.

li

j ij

Cartouche. ,

yn lieer de Abt wat laat gyons w^ten?
B
rakje.

Datje op uwe hoedemo et zyn. Want ik ben verrail.. Ter^

" .wyrl ik οηζβ gerechts dienaars bracht
Op de plaats, daar gy geflaapeh heht de vooxleden nacht,

. . ' ' ' Heeft

Μ

Α..

-.-rji.

-ocr page 215-

β L γ S ρ Ε L. 1852

Heeft de fcheto, die je laatil afroilte, andere deze fchuil-
hoek geweezen.

Zy zyn met 'er twaalven, gy hebt voor uw veiligheid
te vreezen.

TIENDE Τ O O N Ε Ε L.
Cartouche, Gryper.

Cartouche.
______eb je Piiloolen?

Gryper.

Neen, maar ik heb wel eengroote inktkooker in myn zak.
Daar zal ik haar des noods zynde wel vrees mee aanjaagen,
en ik zal kyken als een bullebak.

Cartouche.
Laat
om, naar binnen gaan , om te zien of myn wapens
klaar zyn.

G r y ρ ε r.

Maar me dunkt evenwel zonder ipotten dat wy in eennö-

toor gevaar zyn.
Indien wy deezen dans ontfpringen is 't een meefterftuk.

Cartouche.
Vrees niet , myn vrind i want je volgt Cefar en zyn geluk.

Ε L F D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

De Schout, La Valeur.
en 'uerfcheide 'Dienders, met hellebaerden.

Treed in huis.·
Ik

Schout.

Μ effieursl Cartouche is in de knip.
Maar ilil en zonder fchreeuwen.

-ocr page 216-

i(>4 De BEDRIEGERY van CARTOUCHE.

Ik hoop dat wy altemaal koerazie hebben ?

La Valeur.

_ Als leeuwen ί

schout»

Laat eens zien wie eeril durft indringen ?

La Valeué.
Wel jy denk ik, die ons kommandeert.
S
chout.

Een overfle moet zich niet te bloot geeven. La Valeur
gy word met die laft vereert.

La Valeur.
Myn heer, ik mag niet voor myn rang marcheeren:
-Want in de kompanjie zyn veel ouder heeren,
Als Rodemont en la Ponje; maar die zullen 't niet doen,
de vrees heeft 'er verilomt.

Hoor 't is beft , dat wy niet een voet wyken van dêZe

plaats, en zo lang wachten tot dat hy zelf komt.
S
chout.
Maar indien hy eens ten eerfte quam ?

LaValeur.
Och! och! daar is hy!

s chout.

Laat ons te rug trekken, zonder te vreezen.
La Valeur.
Je hebt gelyk: zy zyn met
'er tweën, en wy maar met ons

twaalven, dat zou geen portuur weezen.

TWAALF-

-ocr page 217-

2or

Β L γ S ρ Ε L.
TWAALFDE TOONEEL.

CartouhEj Cryper, Schout, La Valeup..

dienders.

Cartouche, ttgens de Schout,
£_jo je je verroert zal ik je de neus afbranden als
een konynl

Cartouche van Gryper gevolgd ^ gaat midden door de dienders
en fchiet een Pifiool los, waar ojy zy alk ter aarde vallen.

dertiende TOONEEL.

De Schout, La ValEur, de T>ienders.

Μ De Schout, opflaande benevens de andere,
eilieurs weetje ook hoe veel gequetften dat'erzynV
L
a Valeur.

Niet één tot alle geluk 1

Schout.
Allons. Meffieurs Iaat ons dan defileeren.
De grootile mannen wyken voor 't geweld , wy zullen
hem op een ander tyd wel eens attrappeeren.

Einde vm V eerfls Bedryf.

C c

IV. Veel

TWEE'

m

-ocr page 218-

202 De BEDRÏEGERY 'van CARTOUCHE,

Τ W Ε Ε D Ε Β Ε D R Υ F.

EERSTE TOONEEL.
Braadspit, Lichthart.
Braadspit.

'ch! wat hoor ik! zou onze kapitein gevangen zyn ?

lichthart.

Zo hy 't nog niet is, hy zal het wel haait Worden , naar
allen fchyn :

Want het huis daar hy in was, is omcingeld van meer als
honderd rakkers. ^

Zy zyn verbitterd ; Want hy quetilé vérfcheidfe" van 'er
makkers. ; ·

Hyzal het niet lang kuflnen uithouden by gebrek van
kruid en loot.

Braadspit.

Wat zullen wy voortaan beginnen ? Wy ilaan voor dui-
zend gevaaren bloot. ' \
Lichthart. ^

Wy moogen wel zeggen dat wy de fchoonite kroon van
ons hoofd hebben verloeren!

Ik ben van voorneemen om een tap op te zetten, en dui-
ven Op zolder te houden, gelyk te voeren.

Braadspit.

Ik gaa weer op myn fnyders tafel zitten : Maar 't is my
een drommelfe fpyt,

Dat ik in myn ouderdom , nu ik alle Schooien gepafleert
ben door myn vlyt; (nen.

Weer genootzaakt ben aan het A, B. van onze iludie te begin-

Licht«

-ocr page 219-

Β L Υ S F Ε L. 203

Lichthart.

Laat ons van de nood een deugd maaken; daar fehiet my
wat te binnen. (plaats?

Zou men geen andere kapitein kunnen verkiezen in zyii

Braadspit.

Waar zou men 'er een van zoo veel meriten vinden , on-
der onze maats?

Lichthart.

ö Daar zullen'er wel onder gevonden worden die bequaam

zyn hem te fuccedeeren.
ïk geef u myn ftem» - ,

β RA Λ DS Pi τ,

Jy moet my zo hoog niet extimeeren.
Ik moet u de myne geeven : want gyzyt een man bequaam

in raad en daad*
In de. ganfche BendS" weet ik niemant die de regeerkunil
beter verilaat*

L 1 c Η τ Η Α R t. (ven;

Eik heeft zyn begaafdheid: maar ik zoek zo hoog niet te ilree- ,
Ik zou befchaamd zyn om my aan 't hoofd van zo veel
eerlyke luiden-te begeeven*
B
raadspit.
Limt ik befchaamd weezen ^ ik, die nog niets gedenkwaar-
digs heb uitgerecht.
En die pas verdiend heb om opgehangen te worden.

Lichthart.
ó, Je verdient meer als je zegt. (ven.

Je fpreektmet al te veel zedigheid van je doorluchtige bedry-
Maar ondertuiFchen kunnen wy evenwel zonder kapitein

niet blyven.

Het is nodig dat men fpoedig die verkiezing doét.·

C c 2 O

-ocr page 220-

204 üe BEDRIEGERY van CARTOUCHE»

Β r aadspit.'

O wat zie ik al faktien en kuiperyen in die verkiezing te
gemoeti ^ (ren.

Wy ZLilien onze Republiek het onderile boven moeten kee-

Lichthart.

Laat ons dan gelyk de Dokters een Deken maaken die als

Primus inter Pares zal Regeeren.
En met drie dobbeliteenen goojen, wie dat het weezen zal.

Braadspit.

'T is wel. Maar ik zie daar een Pelgrom, die loopt net
als een muis in de val.

Τ W Ε Ε D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Braadspit, Lichxharx , Gryper ^
in Felgroms kleérm.

Braadspit.

el gocje Pelgrom, waar gaat de reis na toe?
' GRYPER.

Na 't gindfe konvent, myn kinderea
Braadspit.

Ik heb een klein verzoek op u,, dat u weinig kan hinderen.
Dat is, dat gy my uw rok, hoed, patemoiler , en gety-
boek eens leent.

Gryper.

Is het gekfcheeren ? ik denkummers niet dat je 't meent?

Braadspit.
Waar zie je me dan voor aan?

Gry^

-ocr page 221-

β L γ S ρ Ε L. 205

.j' ^ Gryper.

Wel voor een man met eeren*
Braadspit.
0an zeg ik dat het impertinent is , dat je me niet wilt ge-
rieven met je kleeren.

Gryper.

Maar myn kinderen, ik kan ummers zonder kleêren over
itraat niet gaan.

Braadspit.

Ik zeg datje aflegt, kaerel, of ik pakje zo aanilonds aan,

Gryper, geeft hem een fpel kaarten.
Zie daar is niyn getyboek,daar kunje vanavond wat in leezen.

Braadspit.

Morbleu! dat is een fpel kaarten! wat zal dit bier weezen?

GKWEK, hem een farty dobbelfieenengeevende.
Zie daar dan myn'kind, daarzieje'ermynPaternoftcr by.

Lichthart.

Ik Iaat me roezemoezen ileekt 'er geen valfe fpeelder in
de Pellegroms py.

'Braadspit.

Hou me niet op , of ik zelje die fchynheilige rok van Je

korpus trekken.
En dan je naakte tabernakel met warme ftokflagen weer
toedekken.

Gryper.

Myn rok wil ik liever behouden : die is me te veel waard.
Maar benje met vleis en bloed gedient, zie daar ik ver-
eerje myn baard.

Braadspit.

Sint feite 1 ben jy het Gryper? hoe kom jy aan die Equipagiet

Cc 3 GkY'

-ocr page 222-

De BEDRIEGÉRY van CARTOUCHE,

Gryper. (gie.

Onze kapitein, en ik, zyn gered door zyn wonderlyke koera-

licht hart.
Wat een groot geluk ! is 't mogelyk? hoe heeft dat kun-
nen gefchiên ?

Gryper*

Toen wy geen kruid of lood meer hadden om wederftant

te biên ^ ......

Zyn wy het in ons hemt door een fchoorileen ontkomen.
En wy klommen van dak tot dak , tot wy in huis men-

fchen vernomen, - .

i>ie wy wysmaakten dat we om fcliuld waareïi gevangen,

en mirakuleus los geraakt.
Verder hebben zy van den nood een deugd gemaakt,
Zy gaaveii my de oude Pellegroms rok.; .En'Kartoesjè
A'd " h'^bbenze^ een liniiekiel gegeeveti,

VVaar door wy allebei onbekend zyn gebleeven,
Schoon wy in deeze toeilel door het midden van hondert
rakkers zyn gepaiTèert:

BRAADSÏit.

^o .ziet-men dat onze kapitein doot Zyn deugden altyd
over zyn vyanden triumfeert. ^ " i -

. - Gryper.

Zacht . . . gaat wat aan een zy, ik moet eöns zien wie dat
daar zo komt ftootichaaven.

λ·» . + . i.

D Ï^' R

-ocr page 223-

KB·

Β L Υ S P Ε L.
DERDE TOONEEL.

Braadspit, en Lichthap^t ter zyde. Gryper,
Pi ε rot ,
met een valies op zynfchouder.

Vgryper.

riend, dat valies is al wat zwaar om 'er zo hard mee
te draaven.

Pier o t.

Ja Pater. Ik moet hard loopen heeft myn meefter gezeit.
Om dat Parys zo fchrik vol gaauwdieven is , daar men
van word verleid.

fgilyper.

Wie is je meeiler, myn kind? . ^

ΡIΕ R ο τ 5 zyn valies neerleggende.
. . ; Die is ,,gelyk ik Qök, in Angouiême gebooren,
En Ky he'èft een dóchter van Orontés tot bruid verkooren.
Hy hiet,-de heer, Doraixieloere, en hy is heel fchatryk.

En wat heit h5'^ me fraay in de noppen geftooken! ei lieve kyk, ■
En in die .valies myh heh^s' koftelyke pruiken,
Met'z^n Ërüitófs tae^^ die hy morgen zal gebruiken.

Ik ken de heer Dommeloere. Ben jy zyn kriegt ? je zyt
^^een^blped,^, . , . (moer.

Het^ip3it/mp m zo al je leeven dienen

I>at'éi^ "è'êris; iénitot'ijü'anl"die een groot heer van je maakte?

J'^ Pellegromiiietjelief, dat ik tot zulken geluk eens raakte,
Wat zou ik bly weezen: Want ik ben het dienen zo moè

' als gefpoogeri fpèk ,
En teugen jou in vryjigheid ^gezeid , myn heer is maar
een olyke gek.

Gry-

-ocr page 224-

0,32 De BEDRÏEGERY van CARTOUCHE,

Gryper.

Wil ik jou eens een geheim leeren, daar je alle dagen een
Piilool me kent winnen?

PïEROT.

OcliPatertje konje dat doen,ik zouje al myn leeven beminnen!

Gryper, legt zyn hoed op de gt ont.
Kniel dan nevens my neer, met je oogen toe, en let op

het minfte woord.
Och goeje Smterklaa.u tkben btmdigt rechtevoort^
Niet om zoetekoek^ krakelingen ^ neuten of -uygen:
Maar ik 'uvenfchte dat tk twee goude Louizen van je konkrygetj^
En dan bdoöf ik jou een waskaars U ver eer en ^ van tw'mttg pond^
Nou vrindje, kyk eens in myn hoed, 't zou me verwon-
deren zo je niets vond.

plerot.

Och Pellegrommetje lief, ik zou wel van vreugd uit men
vel fpringen!

Ik vind twee Louizen in je hoed. Dat zyn wondeflyke dingen!

Gryper.

We zullen als broers deelen, daar is zuiver jou part.
Nu is het jou beurt. Kniel maar neer liiet
eeii vrolyk hart.

Lichthart fleelt de vahes,
ρ i ε r ο t.

Ik heb op de woorden wel gelet. Ik kenze al van buiten.
Maar je moet me wat helpen, zo ik quam te ftuiten.
Och goeje Sinterklaas tk ben benodigt rechtevoört^
Niet om oliekoeken , poffertjes, appelen, of vygen: Qen*
Maar ik wenfchte dat ik een zak volgouweLouizen van je kon kr)'
-Dan zou ik jou een flarnbeau koopen van twintigduizend, . ·

^ Gryper.
Een waskaars
van twintig. . ,

G R Y-

-ocr page 225-

Β L γ S ρ Ε L,

PlEROT. . . .

Ja van twintig pond.

Gryper.

Voel nou in je zakken als een man, terftont.

PlEROT.

Wel dat is raar. Ik vind niets als het geen ik te vooren
gehad heb in myn zakken.

Gryper.

Hebjc van te vooren geld gehad? wel dan kenje 't niet bakken.
Geef my je geld zo lang te bewaaren, dan zal't wel gaan.

PlEPvOT.

Daar is al myn geld , eii de Louïs van Sinterklaas. Nou
weer van vooren af aan.

Gïlyper.

Myn tyd is om. Ik dankje voor de eer van je gezelfchap.^
Ik moet vertrekken.

PlEROT.

GeeFme dan myn geld weer. ó Sintjuttemus! hy gaat rekken!
Maar waar is myn valies! ύ! houd den dief. Houd den
dief! dat was een Schavuit,

vierde toone el.

ψ

PlEROT, Koevoet, Lichthart, Braadspit.

Lichthart.

en je beftoolen?

PlEROT.

Ja myn heer, dat Pellegrommêtje was een guit.
Of een Tovenaar : want myn heers valies is verdvveenen.

IK Ded d d . Koe-

209

-ocr page 226-

21 ο De BEDRIEGERY van CARTOUCHE,

KOEVOET.
Ik ken hem wel, willen wy hem volgen?

ρ ie rot.

Ja, gaan we mmv datelyk heen^n..
V Y F D Ε Τ O O Ν Ε Ε L·

Lichthart, Braadspit,

Lichthart.

G

'ryper IS een doortrapte knevel. Hy valt my niet uit
de hand.

Braadspit.

Daar is onze kapitein I dat men van vreugd viktorie brand!

ZESDE TOONEEL.

Cartouche, iw een linne kiel,, Braadspit,.

Harpoentje.

Cartouche.

O

mhelft "my myn kinderen j gy ziet my , buiten alle:
gedachten nog in 't leeven.

Braadspit.

Wat zou het ons al traanen gekoft hebben had je moeten
fneeven!

Cartouche.
Maar't is jammer datZonder quartier enLangdegen zyn gevat-

Braadspit.
Ach welk een Chagryn!.

Cail-

-ocr page 227-

Β L γ S ρ Ε L. 24 ϊ

Cartouche.

Ik heb in lang geen grooter verlies gehad,
Men heeft twintig jaar werk om zulke mannen te formeeren.

Harpoentje.
Gy zyt moe. Verfris je wat.

Cartouche.
Ik zal me een bouiljon van Brandewyn laaten
prepareeren.

Harpoentje.
Wil je niet wat ruiten?

Cartouche.

Ruil ik ooit? ik? óneen.
Wy moeten aan 't werk, 't is al negen uuren geflaagen, zo ik

Harpoentje. (meen.

Je dient evenwel eerft van kleeren te veranderen.

Cartouche.
Ja in een oogenblik, eerwy fcheiden van malkanderen.
Met de eerile die my van myn pofluur ontmoet, ruil ik
pak voor pak.

ZEVENDE TOONEEL.

Brakje, Cartouche, Braadspit, Licht-
hart,
Harpoentje.

Κ Β rak je.

apitein , die Monfieur Dommeloere van Angou-
lême komt hier ilrak.
Hy vroeg op de hoek van de ilraat na den Heer Orontes.'

Cartouche.
Allons! laat om-de poften bezetten,
En wel overleggen om hem hef' vluchten
te beletten;

• Dd 2 . Op

-ocr page 228-

s12 De BEDRÏEGERY van. CARTOUCHE,

Op dat men hem kan uitplunderen , en zyn geheimen in

de grond bevat.
Om daarna Orontes, zyn Schoonvair, ook een veer te

plukken uit zyn gat.
Heb je die KommiiTaris rok al?

Br α κ je.

Ja wel te weeten, (ten.
Als ik my ergens van moet bedienen, zal ik het niet vergee-

I;

ACHTSTE Τ O O Ν Ε Ε L.
Dommel ge re,
aJleem

D

'ie drommelfe huurkoets! ik zat'er pas in ofhy brul-
de onder de voet t
En ik heb al een uur
op myn platvoeten geloopen, zon-
der dat ik iemant heb ontmoet,
Die my het huis van Orontes heit kennen toonen I
O wat is Parys groot I wie weet hoe veel menfehen dat'er
in woonen.

Ik ben evenwel nog gelukkig dat ik tot nog toe geen dieven
heb ontmoet; myn Papaatje heeft my, loof ik wat
gefopt:

Want hy heeft me wysgemaakt dat Parys van dieven was op-
gepropt. - (ken:
Zommige luiden hebben mywel eens onder de neus gekee-
Maar zy deeden my gien quaad, ze lachten maar als ze

me hoorden fpreeken.
En om me te houden dat ik niet bang ben, heb ikd'ehee-

Ie weg over gezongen en gefluit,
En dat maakt de dieven befchreumd : want dan denken ze
dat is ook een vent die niet veel en fluit.

Ν Ε-

-ocr page 229-

. Β L γ- S ρ Ε L. 213

Γ->·-;ΐΙΓ]Κ!ί«Τ<ΐ3·«ί^

Ν Ε G Ε Ν D Ε Τ Ο Ο Ν Ε Ε L;
Gryper, Dommeloere.
G r γ ρ ε r.

^eg'afl

Dommeloere.
Och! myn heertje ik ken je niet,
Gryper.

Daar is wat aangeleegen
Of jy me kent De beurs zeg ik! of pas op myn degen.

Dommeloere.
Wel als je dan zo fors φΓeekt, myn heertje daar is ze dan»

Gryper.

Hoe veel is'er in?

Dommeloere.
Tien'pifloolen.

Gryper.

Hoe! heeft zulken man
Als jy zyt^ niet meer in zyn beurs als tien Piiloolen.

Dommeloere.

Och! had ik kennen droomen
Dat ik de eer zou hebben, myn heertje, om jou in
't ge-
moed te koomenj
Ik zou'er wel wat meer in geitooken hebben. Zo waar!:

gryper. ^
Ik vind het impertinent, kaerel^ je ilelt een eerlyk man in
gevaar

Dat hy om jou tieii Piiloolen gevangen kon worden ,, en
raaken om het leeven.

Dommeloere.
Wel hoor, als je ze me maar belieft weerom te geeven,

Dd3 Dan

I

-ocr page 230-

214 DE BEDRIE<tERY van CARTOUCHE,

Dan zal liiet eeve^i qens ^weezen pf het niet eens was
gefchiet.

Gr γ per.

Jy ontfteeltmymyn koitelyke tyd, kaerel! weetjy dat niet?
Want terwyl ik de komplaifance heb om jou tien quaaje

Piftoolen te taaken,
Verzuim ik de okkazie om'er een ander duizend quyt te
maaken !

D omme'loere.
Als je 't zo begrypt, dan beb je tog groote reden omquaad
Tfté te zyn.

"^· gryper.
Wat heb je daar aan de vinger ?

Dommeloere.
Een Diamant.

Gryper.

'iszefyn?

Dommeloere.
Dat loof ik niet, ze komt my niet toe.

Gryper.
Dok op! dat kan my niet fcheelen.
" . : Dommeloere.

Maar, myn heertje, je bent onbarmhartig in alle deelen.
Je zei waratje maaken dat myn Papa me beknort.
'Tis een Prezent van hem, dat ik
aan myn bruid zougee-
ven, je doet me zeker te kort.

Gryper.

Foey! foey! die Diamant is te ilegt oul aan een JufFer tc
prezenteeren.'

Hebje geen andere vodcicryé in je zak , om aan my te ver-
eeren ?

Do-^i-

-ocr page 231-

'S ψ 2 Ιλ 215

D ommeloere.

Neen, myn heertje, ik heb zo waar niet een bit meer^
dat ik je geeven kan.

Gryper.

Hadie! doet myn raad en gaat aanilonds na je huis als een man,

Eer het laater word uit vrees van gaauwdieven , die hier
omtrent zweeven.

Dommeloere.

Die raad is goed, maar een ander moeft my die een quar-
tier eer hebben gegeeven.

TIENDE TOONEEL.

WPOMMELOERE,
at ben ik gelükkig dat hy van die twee honderd Pi-
ftoolen niet weet,
Die myn
Papa genaait heeft ih deplooyen van myn kleed.

Ε L F D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Dommeloere, Braadspit.

W Braadspit.

er daar 1

dommel o ε re.
Goed vriend!

Braadspit.
De Beurst
Dommeloere.

Je bent juift een bitje te Iaat geköomen»
Want een ander heeft ze me daar zo even afgenomen.

Braad-

-ocr page 232-

21 ο De BEDRIEGERY van CARTOUCHE,

Braadspit.

Je zyt wel haaftig 'I konje niet wachten tot dat ik quam!
Heb je niet nog een Diamantring?

Dommelde re.
O neen!
" Braadsptt.

Hoe zoV
Dommeloere.
- ^ - Om dat hy my die ook juift ontnam.

BrXadspït,

ó Die guit 1 ik ben wel ongelukkig dat ik altyd achter het
net moet viflèn.

Dommeloere.
Och ja, dat is wel verdfiétig, ja om je zinnen te miiïenw

braat)SPIT.

Seldrcment! ik geloof dat'erquaadaardigheid onderfpeelt.
En dat jy maakt dat een ander jou befteelt,
Expres om my raazende en disperaat te maaken.

■ " 'Dommeloere.
Neen, neen, ik ben'er zelf boos om dat ik ze zoo onge-
lukkig quyt moeil raaken.

Braadspit.
Klaag jy 'er nog over? ik verlies 'er meer by als jy ί

Dommeloere·

Hoe dat?

Braadspit.

Wel die.kaerel heeft het jou nie£ ontfooft, maar my.

Dommeloere.
Ik ben 't evenwel die dö beürs en Diamant quyt bert, zou
ik gelooven.

Bpv Λ Λ TV

-ocr page 233-

Β L Υ S Ρ Ε L.

2if

Braadspit·

Wel als hy'er jou niet van beroofd had, zo zou ik'er Je
nu van berooven.

D ommeloere.
Op die wys heb je gelyk. Laaten we dan eens allebei roe-
pen. Houl dieven 1 dieven. Houi

TWAALFDE Τ O O Ν Ε Ε L.
Harpoentje, Lichthart, Braadspit,

D o μ m^l o ε r e.

WHarpoentjê.
aar zyn de dieven? flaa doodi flaa dood!
Braadspit.

Kom ik zal je defendeeren : maar help me ook getrouw·

D o mmeloere.

Wel dat is een kluchtige dief! zou ik vechten tegen de
geen die my komen ontzetten.

f DERTIENDE TOONEEL.
Harpoentje, Lichthart, Dommeloere.

W Harpoentje.

y zyn verheugd, myn Heer, dat we die fchurkzyn
aanflag kennen beletten.

Dommeloere.
MeflieurSjWat ben ik jou voor je goedheid al verplicht,'
Dat gy die fchelm zo verjaagd hebt uit myn gezicht.

Harpoentje.

H^eft die guit myn heer ook iets ontnomen ?
IF: DeeL Ε e Dom-

-ocr page 234-

1 .

De BEDRIEGERY van CARTOUCHE,

dommeloere. .
Neen : want een ander was hem voorgekomen.
H
arpoentje.
Zo had een ander u reets berooft ? ^ .
'
'j-;· D ommeloere. ^

' Ja myn beurs en myn Diamant.
H
arpoentje,
Indien -myn Heer verlegen is, neem deze geringe beurs
van myn hand.,

dommel'oerr. "; >- ■ ■ ^
Dat is al te beleefd. -Ik' zal ze geenfins aanvaarden,.

Harpoentj[e,

Waarom niet?

D ommeloèt^e-
Hoor , onder ons gezeid, ik heb nog. ontrent de waarde
Van twee honderd Piftoolen ih myn rok
genaait.

Harpoentje.

Ei lieve ί

Dommeloere.

Ja dat is wis!

De dieven te Parys zyn iwel leep, maar zy denken niet

dat een Angouiêmer ook zo is.
En dan heb ik
nog een wiifelbriefvan twee duizend krooneii.
Te betaalen op zicht I
getrokken op de Heer Orontes, ge-
lyk ik zou kunnen toonen.

Lichthart.

Het is onvoorzichtig dat je dat aan ons, die je niet kent,
zo zegt.

Dat wy by geval-ook eens fchelmen waaren.

D ο mmeloere.

Ik ken myn volkje wel, neen. Ik ben niet ilegt.

l i c η t^

-ocr page 235-

m

Β L y S ρ Ε L. ^19

' ' Lichthart.

Men moet na de uiterlyke gedaante niet oordeelen : want
dan word men bedroogen.

Door okkazie worden zomtyds de eerlykile luiden tot
fchelmery bewoogen.

domme'loere. ' ^

Ja de gelegentheid maakt een dief, wil je zeggen ; maar
ik heb proeven van je deugd.

Harpoentje.

Je hebt gelyk, myn Heer, en wy zyn aityd verheugd

Als wy een vreemdeling kunnen dienen , en zyn leet
verzoeten.

Geloof my , je zyt nog niet aan uw Logement, je zoud
nog meer fchelmen kunnen ontmoeten .

Die je zouden kunnen vermoorden , zo ze riiét te vree-
den wierden geftelt.

d ómme loeré'. ,

Daq zou ik ter dood toe verlegen weezen.

Harpoèntje.
Neem dan deeze beurs met geld.

Dommëloere.

Ik neem ze dan op uw raad aan ; Maar myn edelmoedige
vrinden,

Waar zal ikumorgenom ze weer te geeven kunnen vinden?

Harpoentje.

Je zult onsmogelyk eer weerom zien als je .denkt , mjm Heer.'

D ommeloere.

Tot weerziens dan, myn Heeren. Ik dank je voor alle
vrindfchap en eer.

Ε e

VEE R.-.

-ocr page 236-

220 DE BEDRJEGERY VAN CARTOUCHE.
VEERTIENDE TOONEEL.

Dommeloere , alken.

D e Koekkoek ! zo ^er fchelmen in Parys zyn; ik kan

evenwel verklaaren,
Dat ik niet dacht dat'er ook zulke beleefde en eeriyke
lieden waaren»

Η

V Y F Τ I Ε Ν D Ε Τ O O Ν Ε Ε L,
Cartouche, Dommeloere.

CARTOUCHE,
oud den dief! dieven t

Dommeloere.

Noch al meer dieven ? ó Seldrematemcnt r
Ik geloof dat het dieven regenfcMaar wat is dat voor een vent?

Cartouche.
Och myn Heer, ik ben beftoolen ί

Dommeloere.
i Dat 'skoddigl en ik van gelyken.

Cartouche.
Jy ook ? hoe! kaerel zoek jy me wat uit te ftryken?
Daar heb jy de zelfde rok, die my ontilolen is, aan je bafl:.

Dommeloere.

Heb ik jou rok aan ?

Cartouche.
Ja, fchelm, ja! en nu heb ik je vaft.
Je zelt mede myne weergeeven, en je eigen weêr aantrekkenl

Dommeloere.
Hoe myn eigen ! dat is een linne-kiel, zoek je wat met
me te gekken? ^^^

-ocr page 237-

Β L γ S ρ Ε L. 24 ϊ

Heb ik zo een ding ooit aan myn lyf gehad ? ik geloof dat
je my voor de verkeerde houdt.

Cartouche.
Zo je niet wilt ruilen, breng ik je aanitonds naar de Schout

ZESTIENDE TOONEEL.

Φ

G r Y ρ Ε R, gekked als een Kommijfaris, Stormbok,
en .Koevoet, als "Dienders. cartouchet
Dommel oere.

WGryper,
at is hier te doen?

Cartouche.
Ach myn Heer de Kommiflaris je zyt van pas gekomen,
Die fchurk heeft me myn beiirs en kleêren afgenomen.

D OMMELOERE.

Myn Heer de Kommiflaris, ik verzekerje dat ik die vent
niet ken.

En dat ik, in plaats van hem te befteelen, zelf befloolen ben.

Gryper.

Holla ! geen gekfcheeren , men verblind ons de oogen

niet, met mooy te praaten,
Die dieven zouden u die koftelyke kleêren aan 'tlyf niet

hebben gelaaten.
Daar is meer apparentie dat die man uitgeplunderd is, als j:y

Dommeloere.
Maar , myn goeje Heertje!

Gryper.

Hou de bek maar vry :
Want de Fizionomie van een fchurk is klaar uit je aan-
zicht te leezen;

Ε e 3 > Eu

a

m

-ocr page 238-

21 ο De BEDRIEGERY van CARTOUCHE,

En ik geloof dat ik de eer heb, van deezen man meer ge-
zien te hebben voordeezen.

Cartouche.
Zou je niet myn Heer ? ik ben je buurman, Jean de Bour-
gonjon!

Gryper.

My docht al dat ik je ergens t' huis brengen kon.
Maar om de zaaken , naar Rechten te doen, moet je

verklaaren,
Wat'er in de zakken van je kleed was.

Cartouch e.

Zeer gaeren.

Een groene beurs.

Dommeloere.

Dat liegt hy, zeker myn Heer,
Die is me gegeeven van
twee Meflieurs. Wil je dat ik
'er op zweer»

GTvYPER. .

Neen, neen, de heelders worden geftraft als de fteelders,
volgens de wetten. . '

D o mm el ο ε re.

ik zei hem evenwel betrekken. Wat\Vas*er danindé beurs?

Cartouche.

Tien nieuwe Piiloletten.

Gryper.

Geef hier de beurs, dat zullen wy aanilonds zien.
Een, twee, drie, vier, vyf, zes,zeven, acht, negen,tien.
Zie daar, gy ilaat overtuigt, gy zyt een fchelm.
Voort
mannen, wilt hem grypen.

Dommeloere.
Ik ken 't my niet verzinnen hoe ik 'er myn gedachten op
magdypen. ^^^^^

-ocr page 239-

Β L γ S ρ Ε L.

Myn Heer KommiiTaris, ik ben zeper een eerlyk man
Van Angoulême. Ik hiet Jaques , en Dommeloere is
myn van.

Ik ben de Zoon van Stoffel Dommeloere.

Gryper.
Ja, ja, je mengt piepen of zingen,
Jy Monfieur Dommeloeris zult onze handen niet ont-
fpringen.

Leid deze knevel weg, op dat men de waarheid uitvors
tot in den grond.

Dommeloere.
Dat is het geen ik maar verzoek.

Gryper.

Snoer jy den mond!
En jy buurman , volg ons, om je kleêren weer aan
te

•trekken, en hem de zyne te langen,
En op den zeiven tyd uw aanklagt te doen tegen den ge-
vangen»

i

ZEVENTIENDE TOONEEL. '

Gryper, Cartouche.

Ζ Gryper.

y brengen hem in de kroeg daar zyn knecht zit.
Wat zeg je 'er af ?

Cartouche.
Je fpeelde je rol heel goed.
Gy moet ze den ganfchen nacht wel bewaaren, en dien*

lompen bloed
Voor zyn eigen geld behoorlyk trakteeren.
Ik zal my naar de Papieren, die wy by hem vindgjisreguleeren.

En

223

mm

-ocr page 240-

224 De BEPRIEGEilY van CARTOUCHE,

i

En morgen zyn Schoonvader bezoeken; indien dezen

aanfl^ gelukt.
Wordt dien oüwen Zaggelaar geen kleine veer uit zyn

ilaart geplukt.

Einde van V tiiueedt Bedryf,

DERDE BEDRYR

EERSTE TOONEEL.

Orontes, Izabel.

DOrontes.

ochtcr , ik weet niet waar uw Bruidegom zich na
toe mag hebben begeeven.

Ik ilaa verwonderd : want de Heer Domracloere, zyn Va-
der, heeft my gefchreeven,

Dat zyn Zoon reets vertrokken was ; en de poitkoets
quam gifteren aan.

Hy daagt nog niet op. Voor my ik kan dit niet verdaan.

Izabel.

My dunkt dat die Vryer weinig begeerte heeft om my te
aanfchouwcn,

EJh dat hy alleen, om zyn Vader te gehoorzaamen, my
met weerom zal trouwen.

Oronte$.

Indien ik daar van verzekerd was, zou ik hem graag ont-
flaan van zyn woord.

Izabel.;

Die oneerbiedigheid maakt u te recht op hem veriloord.

Wat

-ocr page 241-

Β L γ S ρ Ε L. 24 ϊ

Wat is'er een onderfcheid tuflchen hem en Valerius] die

my zoekt te behaagen,
En u alle achting die u toekomt toe te draagen.

O RON TE s.

Heb ik u niet gezegt. Dochter, hoe geweldig het my fpeet.
Dat ik u aan Valerius niet ten huvvelyk heb hefteed?
Ik verzekerje, zo ik aan de Vader van Dommeloere geen

kontrakt had gezonden,
Waar in ik my tot een verbeurte van tienduizend Ryks-

daalders heb verbonden.
Indien ik u niet ten huwelyk
geef aan zyn zoon,
Valerius zou lang myn Zwager geweeft hebben.

IΖ Α Β Ε L.

Is u niet dikwils aangeboón
Door Valerius om die verbeurte voor u te betaalen?

O r o ν τ ε s.

Ja uit een gedeelte van uw huuwlyks goed ; want van zyn
Vader is niet te haaien, (g^^Pt,

Die is Schatryk; maar aarts gierig. 'T is al geld daar hy naa
En hy zou 'er al zo bezwaarlyk van af kunnen fcheiden
als hy het gemakkelyk by één heeft gefcliraapt.

I ζ α β ε l.

Ik zal dan 't Slagt-ofFer, voor een misflag, die gy begaan

hebt, weezen,
En met een Man trouwen die gy zelf niet kent, en ik
nooit gezien heb voordeezen.

F f

m Veel

TWEE-

-ocr page 242-

226 De BEDRIEGERY van CARTOUCHE,
TWEEDE Τ O O Ν Ε Ε L.
O
rontes, Izabel, Map>.goo.

MMargoo. (hiet

yn Heer, daar is iemant die zegt dat hyDommeloere
Orontes.

Laat hy binnen koomen. Hy is 'er dan eindelyk eens tot
verdriet ?

DERDE TOONEEL.

C a r τ o u c η ε , in iie klederen van Dommeloere, 't Β r ο ε r-
tje van Cartouche, Orontes, Iza-
bel, Margoo.

Cartouche.

X^ aat ik eens zien of ik Orontes met onbefchoftlieid
van de hiiuw'lyks verbintenis kan af keerig maak en.
„ En hem met een, een aanzienlyke fom fchy ven onttaakeru
„ En jy Broertje, verberg u ergens, zonder gedruis,
„ En open ons te nacht de voordeur van het huis.

VIERDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Cartouche , in de klrêren van Oommeksre. Oron-
tes,
Izabel, Margoo,

Jc λ R τ o υ c η e.
e dienaar Schoonvader. Je hebt me niet gezien van je
leevendaagen.
E
h nou zie je me. Kan myn komft je behaagen ?

ORON"

-ocr page 243-

Β L Υ S Ρ Ε L.

Bi

227

Or ontes.

Ik ben verheugd, en ik ilierf van ongeduld om je te zien.

Cartouche.
Waar is je Dochter?

O R O Ν τ Ε s.
Daar voor je oogen.

Cartouche,

Je fopt me wat miiTchien.
Me dunkt dat ze niet half vierdepart zo mooi is , als me
van Papa gezeit is.

izabel·.
Dat is een beleeft kompliment.

Cartouche.
Me dunkt dat het een lelyken duvel van een meid is;
Dat komt'er van als men een kat in een zak koopen moet.

O r o ν τ ε s.

Myn Schoonzoon is als my gezeit is , een domme en
lompe bloed.

Cartouche.
Wy Angoulêmers zyn voor de vuiil:, en Schoonvadr ik

kan je verklaaren,
Dat ik gifteren avond gegeeten heb by Dametjes die wel
hondertmaal mooyer als jou Dochter waaren.
O
rontes.

Hoe waar je dan gift'ren avond in de Stad? en heb je by
een ander gelogeert?

C α r τ o υ c ii e.
Ik wil myn zin hebben, paaij.

Orontes.

Wie is de Dame daar je den nacht mehebtgepafTeert?

Ff 2 ^ Car^

-ocr page 244-

228 De BEDRIËGERY van CARTOUCHE,

cartouche.
Weet ik het? zy quiitn me verwellekómiiieii, toen zy rne

uit de Poitkoets zag treeden.
Zy brogt ffly in'er huis. Paaij! ze was zo mooi van leden!
Maar ik heb me gelag wel betaald. Want ik heb met heur

en 'er neef gefpeeld,
Zy wonnen ray myn ring, en twee honderd Piitoolen af,

en die hebbenze zamen gedeeld.
En ik ben 'er op myn woord van eer nog twee duizend
Kroonen fchuldig gebleeveii.

IZABEL.
Och Vader hoor je 't wel f

O R O Ν τ Ε s.

„ Och ik begin 'er van te beeven!
„ Met wie heb ik aangeleid! dat is een gruwelyke zaak!
„ Ik weet niet
hoe ik dien lompen vlegel met fatzoen
weer quyt raak.

ϋΑΚΎουCEK geefi Orontes een JVijfelbrkf,
Kom laat ons wat anders praaten : want je gezelfchap be-
gint me te verdrieten,
Maak je maar gereed paaij om geld voor deeze WiiTelbri^f
te fchieten.

Orontes.

De wifïel is goed , en ik heb het geld al gereed voor je
gehouwen maar. . ..

Cartouche.
En daar heb je, dat meer is, een brief van myiT va^r,
Die jou fchryft , dat je me voor alle di^igen , niemendal
moet laaten ontbreeken. (ken.

Leen my eens een duizend Piftooletten voor eenige wee-
Om myii geld, dat ik by myn lieve Dametje verlooren
heb,, weer te winnen, met de kaart,

Oron-

-ocr page 245-

Β L' ¥ S Ρ Ε L. 229

or οντε s.

Wel onbefchofte jongen, ik leen aan jou geen geld.

Cartouche.

Welfchrokbail! welbokkebaart! "
Zei jy weigeren aan jou eigen Schoonzeun geldteleenen ?

O r ont es.

Myn Schoonzeun ? dat zei jy nooit worden. Gaa maar
heenen.

Ik wil geen dobbelaar hebben in myn geflacht.

Cartouche.
IIoo ! hooi je moet wel : ik heb je Kontrakt in myn macht.

Orontes.

Het zal niet gefchieden, al zou men d'er om Procedeeren.

Cartouche.
O geen Proces. Ik'ben te bang om door de handen van
't recht te paiïeeren.
• Laat ons'in vriendfchap fchêiden : want je dochter is niet
van myn fmaak.

En na'tfchynt hebje allebei in'my ook niet veel vermaak.
Begin maar met my de WiiTelbrief te betaalen.

Orontes.

Ik heb flrak gezeit ,' dat het reed is. Ik hoef het niet
ver te haaien. (geteld.

Daar zyn twee 'duizend Ryksdaalders in Goud. 'T is wel

Cartouche.
■ Geef nou ook de prezenten die je Dochter zyn ter hand
géfteld. .

IZABEL..

.^^ie daar myn Heer, je fnoer Paerlen, en je Orlietten; ,

Cartouche,
En om te toonen dat ik makkelyk ben om te zetten,
'^ie daar
is je Kontrakt, dat ik je vereer.

F f 3 Daar

-ocr page 246-

23o De BEDRIEGERY van CARTOUCHE',

Daar ik niets als eenige Piftoolen tot myn reiskoilen
voor begeer.

O r ont es.

Och gaeren. Ik wiil niet dat ik u eindelyk zo redelyk
zou vinden.

Zie daar, myn Heer, gaat ze maar verfpeelen by uw nieu-

we beminde.
Ik kom 'er goedkooper af als ik had gedacht.

Cartouche.
Je verlieil'er meer by als je denkt, of ooit hebt ver\vacht.

o pv on τ es.

Ik win genoeg,datikjoutotmynZwagerniethebgenoomen.

Cartouche.
Heb je nog eenige pakjes of brieven aan myn Papa te be-
ileiienV-Commandeer my maar zonder te fchroomen.

O R O Ν τ Ε S.

Ik zal hem wel fchryven met een fcherpe pen, dat is gewis.

Cartouche.
Als je fchryft, zo fchryft hem dat Cartouche nog niet ge-
vangen is,

o ron te s.

Ik zal fchryven dat my goed dunkt. Gy kunt vertrekken.

VYFDE TOONEEL.

ORONTES, I2ABEL, MARGOO.

Sörontes.

elderement had dit huwelyk doorgegaan heelParys zovt
me begekken.
Valerius moet dit aanitonds wëöten, myn Kind.

IZA-

-ocr page 247-

Β L γ S ρ Ε L. 24 ϊ

I ζ α β ε l.

Och Vader ik neem dielailopmy. Margoo loop gezwind,
En zeg Valerius 'dat myn Vader hem wilfpreeken.

ZESDE Τ O O Ν Ε Ε L.
Orontes, Izabel.
Orontes.

I

_k kan van verwondering niet bedaaren! 6 feldreweeken!

Ik beken dat onze kinderen dikwiis beter weeten wat haar
dient als wy.

Gy hebt Valerius uit liefde verkooren : ach Dochter \ wat
benikbly!

t)ie Dommeloere zou ons geruïneerd hebben : gy waart
met hem verloeren.

Maar wat voor een belachelyke figuur komt ons daar te
voeren ?

ZEVENDE TÖONEEL.

Dommeloere, in de linnekiel mn Cartouche. Ρ i ε r ο τ,
m't Pellegrms gewaad. OroN'ïés, Izabel.

Dommeloere.
ierotje we
zyn gelukkig iiit die dleve klifóuwen- fered Κ
N
ou hebben wy onze voeten in 't huis van myn Schoon-

vader gezet. ·

I^ienaar, myn Heer Orontes! dienaar Juffrouw Izabelle.

o ron"

-ocr page 248-

0,32 De BEDRÏEGERY van CARTOUCHE,

Orontes.

Wat zoekt die Kaerel hier? die vent is flegt in de vellen,
En liy heeft een lelyke iizionomie ]

Dommel o ere.

Ik zie wel dat je ons niet kent.

O R on τ es.

Neen waarlyk, vriendje, ik weet niet wie je lui bent.

' Dommeloere.
Ik bendeZeun vanmyn vaartje, diekonje wel voordeezen?

Orontes,

Ken ik jou Vaar! och dat zei zeker een gaauwdief weezen.

' Dommeloere.
Ik en myn knecht hebben 'er ten minilede kleêrenvan aan.

izabel.

Och Paatje, zou dat Cartouche ook weezen die we daar
voor ons zien
ftaan ?

' ^ .Orontes·

Och Dochter, hy moei: het zekerlyk zyn. Wy hebben

voor gevaar te vreezen :
Want ik heb gehoord dat hy het in een linnekiel, en zyn
makker in een Pelgroms kleed, ontfnapt zou weezen.
Dommeloere.
'Tis waai·,ik ben het ontfnapt in de linnekiel,daar je my in ziet.

Orontes.

Óch Dochter wy zyn'er om koud I

Dommeloere.

Maar ik vertel het je niet,
Voor dat ik jou allebei omhelsd heb in myn armen.

IZABEL.

Och! ik fterf!

ACHT.

-ocr page 249-

Β L γ S ρ Ε L. 24 ϊ

achtste tooneel.

ORONTES, DOMMELOERE , PlEROT..

MO R O Ν τ Ε S.

yn Heertjes ipaar myn leeven 1 wü je tog over myn
erbermen.

Dommeloere.
Wat is dat te zeggen, maaken myn kleeren je bevreeft?
Dat wy deeze dieve kleeren aan hebben korat
dat wy on-
der de fchelmen zyn geweeft.
Je zelt me geld dienen te geeven om anderen te koopen.

Orontes.
Hy praat van geld» Och hy is het zelf 1

Dommeloere.
ja ik ben het zelf, dat zou ik hoopen.
Maar laat ik je eens vertellen wat my te nacht is gefchied.

Orontes»

Wy weeten 't al myn Heertje, neem tog die moeite niet.

Dommeloere. /

Wat pikken luiilert dan.

O R O Ν t Ε s*

Och I ik WOU dat ik hulp kon bekoomen.
Dommeloere.
Kc wierd gifteren van eenige Fielten waargenoomen.

Orontes.

In de ftraat det kleine Auguftyners, ook ? we hebben *er
van gehoord.

Dommel oere.
Weet ik hoe de ftraateïi hier hieten? ik wiqrd byna vermoord.

233

Gg

O RON-

IK Veel

-ocr page 250-

234 De BEDRIEGERY van CARWUCHE ,,

, orontes»

Je quetilen 'er twee , en toen ben je lui in je hemd door

een fchoorfteen gekroopen,
Och wy weeten alles, en ook hoe je uit het ^:2vangenhuis
zyt geil
o op en.

Dommel o elil·:.
Wat zeg je? droom je I wat verwarde praat fla je al uit^?
Al wat je zegt dunkt me dat niem^endal en fluit..

Orontes.

Wel myn Heer , het kon wel zyn dat we de zaak niet
recht wiiteii

Maar je zyt een braaf kaerel. Laat ons daar niet over twiiten.
Men weet wel dat elk van zyn handwerk leeven moet,

Dommeloere.
Dieven zo wel als- anderen, niet waar? óganfchbloed!
Die van giiteren zullen lang opmynkoften kunnen teeren.
Maar het fpyt me van-die diamant,, die zou ik wel weer-
om begeeren.

o ron te s.

Myii Diamantring! fchort het daar aan ? ben je dan te -v reen ?

Dom M e l ο Ε r Ε;
Wat zou ik met jou Diamant doen ? é- neen.
Ik zal immers met je Dochter trouwen ? hoe itaa je zo
te droomen :.

. O blO NTE5. l

Hoe jfïïïyn Dóchter! ' ^ . , -

Dommeloe-re.
Wel ja j daar ben ik immers ekspres om hier gekomen,
Orontes.
„ Och ik zie klaar dat die kaerel met me fpot.
,/'Of zo hy dat niet doet, is hy fti^el zot. .

Dom-

-ocr page 251-

Β L γ S ρ Ε L. 24 ϊ

Domme lgere,

lioor je 'niet dat ik kom om jou Dochter ten huwelyk
te verzoeken.

O ro ntes.

5, Wel dan wierdmyn naam wel bekend in de liedjes, Cou-
ranten, en Boeken.
i, 't Zou me groote eer zyn dat ik de Schoonvader van

Cartouche wierd.
5, Myn Dochter zou wel haaft Weduw zyii,

Dommeloere.
Hoe pmttelje zo binnens monds? het lykt of je me wat piert

Ρ iε r ο t.

Het lykt puur of de Man quaad is, om dat je zyn Schooa-
zoon wilt worden.

orontes. ; i

Och, neen tog niet, myn heertjes , ^t is daar juill: niet
over dat ik knorde.

Dommeloere.

Waar dan over? is het geen groote eer
bat ik je Dochter, Izabel, ten huuwelyk begeer t

Orontes.

Ja een groote eer : maar het flimil is dat onze affaires zo
weinig na malkander lyken.

Dommeloere.
Wy zyn immers van een ProiFeffie? hoe ilaaje zo te kyken?

Orontes.
Ik van jou Proifeffie?

. dommeloere.
Ben je niet een Negotiant? dat vind ik raar.

Gg 2

OroN"

fli

-ocr page 252-

21 ο De BEDRIEGERY van CARTOUCHE,

O rontes.

Jy wilt licht zeggen daar twee Kooplui zyn, vind men net

twee dieven by malkaar. .
Maar men vind'er. genoeg die daar zwaarigheid in zoui^
den maaken.

negende TOONEEL.

Orontes, Dommeloere, Pierot, Onder-
schout, 'uerfcheide Dienders,

Α

Help

bi

Onderschout, met een Ptflool in de hand.
1 die hem verroert fchiet ik dwars door zyn kaaken I
O R 0 Ν τ Ε s.

Onderschout, tegens Dontmelaere.
ó Jonker Cartouche, nu hebben wy je in onze macht.
Orontes.

Dat het de zelfde fchelm was heb ikteneerilen al gedacht.
Wat dunk je van die guit! hy durft myn Dochter ten hu-
welyk verzoeken.

Onderschout.
Ho ί hy heeft wel andere poetzen uitgewerkt om de Men<-

fchen te verkloeken.
Die guit heeft ons geen kleintje zweet in korten tydgekoft.
En ik leg'er een eeuwige Glorie me in , dat ik Parys van

de grootile fielt heb verloft.
Vie:oria !

Hommeioeu, en Pierot worden vm de Dienders gevat,

Dommeloere.
Myn Heertjes I je vergryp je, zeker»

Ρ ie-

-ocr page 253-

Β L Υ S Ρ Ε L. 23?

Ρ i ε r ο τ.

Zeper, je heb je verzonnen!

o nder s chout.

Neen, je zyt bekend, en vervolgd van onze fpionnen.

En daar heb je allebei de kleêren aan , daar je 't me bent
ontfiiapt.

ρ i ε r o t.

We hebben de heele nacht gevangen gezeeten in een kroeg-
je daar voor de dieven wierd getapt.
De Onderschout, tegens juommeïoere.

Heb jy die vier kaerels niet dood geilooken ?

Dommeloere.

Neen, Laat ze maar eens voor me komen,

Zy zeilen 't niet itaande houwen dat ik'cr het keven
heb benoomen.

Τ I Ε N D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

IzABEL, Orontes , Dommeloere , Pièrot,
: ONOEKscnour p de Dienders, ,

Oizabel.

Bi

ch Vader! daar is nog meer te doen : want ik opende
daar myn kas,
En ik vond dat'er een kleine deiimis in verfchoolen was.
En op myn
geroep is een van de Dienders toegeiprongen,.
Die hem kent voor de Broer van Cartouche. Daar is hy
met de Jongen,

Gg% ELF-

-ocr page 254-

23o De BEDRIEGERY van CARTOUCHE',

ELFDE TOONEEL·

Orontes, Rodemont, 't Broertje van Car-
touche , Izabel , Do mmeloere, plerot,
O Ν D- Ε R s c O υ τ , vL-rfcheide Dienders.

V

Onderschout, ugens Rodemont,
eet je wel, dat het de Broer is van Cartouche, Ro-
demont?

Rodemont.
Ja.ik heb hem dikwlls gevangen. ïk kon hem terilond.

Schout. . _
En ken je Cartouche niet?

Rodemont.
Daar zou ik niet vail: op ftaan durven;

Onderschout, tekens 't Broertje -van Cartouche.
is dat je Broer mantje?fpreek! hoe d^at je'thebtverkurven,
Als je recht opbiegt, zal men je vry laaten gaan.

Do MMELOERE.

Ja laat hejp Ipreeken : want dan zaljede waarheid veritaan.
■ ' ^t Broertje φαψ Ca> touche. ,

Och myn lieffle Broertje lief! ért myn l>ïeèf je ! het fpyt
me dat ik je lui in z.ulken ftaat moet vinden!
Dommeloere.. ,
Hoe guit! - . ;

τ " ■ ρ I Εί r ο τ ί ' ' '

Foey, 't is flégt dat je jou zo laat binden,
Jy die altyd de fchrik van de rakkers bent geweeft.

Do MMELuERE.
Dat μ eeril een onbefchaamd hangebasje i dat nergens
■ ' voor vreeft. ' ' 't Broer·'

-ocr page 255-

Β L Υ S Ρ Ε L. 23?

539

! .. .' Broertje 'van Cartmche^ .
Och wat zei onze Zus die in bet fpiiihuis zit zeggen,
En onze Broer die in de boeijen logeert, dat je 't allebei

zo lelyk hebt laaten leggen.
Onze beele familie is 'er door geafFronteerd. '

Dommelqeiie.. i
Myn Heeren weeil verzekerd. . .

 O ndee.schout.

Voort! voort maart
Dommeloere.

Myn Heer ik zweert 't. . .

*t Broertje. , tegens Orontes , tewyl hy hem
zyn T>tamantring ontfleelt.
Och! myn goeje Heertje ί heb medelyen met me, ikbe-
iobff^je dat ik hier niet v/eerom zal keeren I

Orontes.

Loop v-ongdukkig platje.' Red je.

TWAALFDE TOONEEL.

izabel, Valerius', Orontes, Dommeloere,
Onperscbout, Rodemont, -uery?/?^/^?
DkndiYSy MARGOO? PiERöT.

Bi , " V ΑΧΕ R lijs. , ■;:■>

lyf ilaan, wat doe je .'myn Heeren'? . .
Onderschout,
Wy leiden Cartouche weg. · ,

Valer lüs.^
Myn Heer,' gy hebt de verkeerde gevat.

Car-

-ocr page 256-

24S ÜE BEDRIEGERY tan CARTO UCHE,

Cartouche is flus in een herberg gevangen, daar hy zich
onder een bed verborgen had.

En deeze Man hiet Dommeloere. Een Koopmans Zoon
van Angoulême, die hier komt om te trouwen.

Onderschout.

Hoe is dit Cartouche niet?

Valerius.
Hy heeft immers geen fnee in zyn tronie. Wil
hem befchouweué

Onderchout.

ó Dat is waar, daar hebben wy niet opgelet.

Maar zyn Broer hout het ilaande. . . hoe, waar is hy?

Orontes.

Die heeft zig gered.

Hy verwekte in me zulken medelyen met myn handen te
drukken ,

Met zulken tederheid... maar ei zie, dat zyn boeve ftukken!

Hy heeft my myn Diamant ontfutfeld. Wat ben ik ook
een zot!

Dommeloere.

Daar ben ik bly om, je verdient dat men je beipot.

Onderschout.

Kom gaan we Mannen. We hebben evenwel nog deezc
Pellegrom gevangen.

plerot.

Och myn Heertje, ik heb niemendal gedaan, daar je me
om zou kennen hangen!

Dommeloere.

Dat is myn Pierotje, myn Heer!

Onderschout.

Wat bliefje?

r ' dom-

-ocr page 257-

Β L γ S ρ Ε L. 24 ϊ

' - - ·, D.OMMELOERE.

'Τ is myn getrouwe knecht.
O
nderschout,

Kom gaan we dan.

DERTIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.
O
rontes, Izabel, Dommeloere, Pierot,
Valerius, Margoo.

W Orontes,

el vrinden ik heb van daag fraaije dingen uitgerecht.
V
alerius.

Het is Cartouche geweeiV die deezen Heer giiïeren avond
heeft beitoolen.

Dommeloere.
Dat is waar, die dieven hadden my fchrilckelyk in de
malle moolen.

V ALERIUS^.

En hy heeft zig bediend van zyn papieren en kleed,
Om geid en Juweelen van u te krygen.

Orontes.
Hoe kotat dat jy dat weet?

Valerius.

Gryper, een Klerk van myn Vader, die zich in zyn ben-
de had begeeven.
Heeft my alles verteld wat zy hebben bedreeven.
Hy is het, die Cartouche heeftdoen vangen op myn raad:
Op dathy zelf Pardon zou krygen van zyn voorgaande quaad*

Orontes.

Een goede vangft! maar zy koft my Twaalfduizend gulden.

Val ε rius.

Wees daar niet ongeruft over : want ik zal niet dulden
m Ved. Η h Dat

-ocr page 258-

24S ÜE BEDRIEGERY tan CARTO UCHE,

Dat u een ituiver zal te kort grdaaii worden ; myn Klerk
is Meeiler van den buit.

Hy zal u, en Heer Dommeloere alles weergeeven tot
eenen duit.

O r o ν τ ε s, tegcns TDommiloere.

Vergeef my, myn Heer, hét aiffront dat jé door my
hebt geleden ...

D ο μ μ ε l ο È R Ê.

Ik heb met jou veronlfehuldiging niet te doen, ik ben
te vreeden

Als ik maar wcerkryg 't geen ik quyt ben geraakt.

Ik gaa weer na Angoulême : wyl jy en jou Dochter my
niet een zier en raakt.

Orontes.

Zeerwel, myn Heer. Margoo ! breng die^ Heer in een

ander vertrek, op dat hem wat ruit mag g^curen,

VEERTIENDE en laatfle TOONEEL.

orontès, vateriüs, Izabe'l.

Noro-ntes'.

u heb ik de macht om myn verbindfchrift aan ftuk-
keii te fcheuren.

Cartouche is gevat. Ik kryg m^n Juweelen weer en geld.

DatniasÈkt myn hart geruit,'twélk eerft van angft was bekifïeid.

Laat ons nu niet anders denken, dan op vrölyke zaak en,

En met dén d^s en 't Mu^iiek, daar ik de lïs^f DOöSÉrié-
loefè iïréê'd^chf té vermaaken ,

Het νοοτφβί bégittóeiï va#? uwe Bruiloft, myfi Héér:

Dewyl ik u myn Dochter fcfielik.

valêriüs

Wat ben ik u al verplicht voor dte onverwachte eer?

baar word een Bakt ξέάα-ηβ,

eind e. SPIE-

-ocr page 259-

SPI EGEL

DER

Vadërlandsche

KOOPLIEDEN.

Hh 2

-ocr page 260-

VERTOONERS,

Ernst, ^

Hendrik,? Oude Kooplieden,
R γ κ Ε R D ,

Lichthart, Zoon van Ervd^
Losbol, Zoon van Hendrik,
KwisTGoED. Vrowm "oan Lichthart.
Zoetje, Vrowm van Losbol.
S γ Β r; Α Ν D, Zoon van Lichthart en Kiuiflgoed.

Vtl.- '

R γ κ j Ε, Dochter van Rykerd,

R γ Μ Ε R, een Poëet.

Brandarius Nazo, een Prokureur.

Joris, Boekhouder van Lichthart en Loshoï.

MlCUEL,[€m Mof ^ Stlllknipht'm Buisdienaar van Lichthart.

Ζ O Ε Τ Ε Κ Α Α u w, een Banketbatter.

Dieuwertje, een Uitdraagfier.

Een Doktor. ,

'ΦΕΪΪ-DRONKE SLEÈPER. -

ZWYGENDER

ELSJE en FEMMETJE, Dtenflmaagden van Kmflgoed.
Een gezelfchap van Dames en Hoeren.

Kooplieden,

Apotheker, cn een Chirurgyn.

Het TO O NE EL is in JMSTERD AM, in het hiis van Lichthart, bêgin-
nende op den middag, en eindigende ii^ den naebi.

-ocr page 261-

S ρ I Ε G

DER

VADERLANDSCHE

KOOPLIEDEN.

EERSTE BE DRY F.

Bet Tooneeï verbeeld een Kamer, waar in Ernfi in een hoek,
mn een Tafeltje daar een fchotel fpys op flaat, zit te fi&apen.

EERSTE TOONEEL.

Ernst, Michel, Zoetekaauw.

O-

Michel.

(ten ?

^Idvóóder, dóór ftóót een fcbotelken. Wil iloe nigt vret-
De fpies is kold geworden : ikfol 'er een luttel vuur onder-

ZoETEKAAuw. (zetten.

De Kok is in 't voorhuis, met de venezoenen, de pailyen

en het koud gebraad,
Dat t'avond op tafel moet koomen.Mogen ze hier inkoomen,
Myn volk is 'er ook met de piramiden. (Kamaraad ?

Μ i c η ε l.

Wat behoeft iloe dat te vróógen,
Hh 3 Ban-

Pag. 24S

Ε Χ

-ocr page 262-

246 SPIEGEL DER

Banketbakkerken ? lóót zie dat bi de Deernen in de Keuken

ZoETEKAAuw. (dróógen.

Mannen, kom maar binnen, in order, achter malkaêr.

Ve Knechts γαη den Banketbakker en den Kok draa-
gen^ één lOor èén^ achter malkander^ piramiden ^an ban-
ket , confittmren, tempels van finkerwerk, 'venezoenen, ge-
braad en pafiyen in fchoteh; waar mede zy vervolgens we'
der binnen gaan in mi andere z^yfcherm,

TWEEDE TOONEEL.

Lichthart, Losbol, Jo_b..iSj Ernst, S.laapen-
d£,
Michel, Zoetekaa-üw.

HZ OiE τ EK Α ΑΉ W , LI .CiH XH Λ'R T.

eer Traitant! dat 'is goed! me u daar?
Ik wenfch u veel geluk met de vermeerdering van uw jaaren.

Lichthart.

Ik danku, vriend Zoetekaauw.

Zo ε τ ek α au w.

Ik wenfch u lang wel te vaaren^
Lichthart.

Ei, Meeiler Zoetekaauw, blyf hier een weinig ftaan.
Zeg flu5 aan uw volk dat zy de achterdeur moeten uitgaan.

ζ o ε τ e'k λ a'u w.

Mynheer Lichthart, ik heb zo veel werk met de fuikerta-
fel klaar te maaken,
Dat ik niet weet hoe ik 'er met fatfoen door zal geraaken.
Ik praétizeer om alles uittevoeren met d€ uiterfte kunft,
En hoop zo veel genoegen te geeven dat ik zal bly ven in uw

Lichthart. (gun ft.

Maar, Meefler Zoetekaauw, ik ben nieuwsgierig hoe gy
de tafel zult ftoifeeren. Ζ ο £-

-ocr page 263-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

ζ o ε τ ε κ α α υ w.

Zo als ik gedaan heb in den Haag by Ambasfadeurs en grooie
Heeren.

Ik heb duizende figuuren, die ik bewaar in fyn Engelfch glas.

j^ighthart.

Maar zeg; wat zinnebeelden breng je op dit Vcrjaarmaal
te
pas ?

ζ o Ε τ Ε κ Α Α υ W.

De toren van Babel zal van witte fuiker ftaan, in het mid-
den van een'vy ver,

Volgens de prent in Fiavius Jofephus, den Joodfchen His-
torie-fchryver.

Uw naam en jaardag zal boven den ingang gefchreeven
ftaan in goud.

De vy ver zal rondom met grotwerk zyn, fierlyk opgebouwd.

Venus zal 'er met haar fchulp in iaveeren; en daar zullen
walvisfchen in zwemmen.

Je zult 'er Nepthunus met zyn' drietand in zien, die de
zee zal temmen. . ^

Daar zullen,twee Ooilïndifche Schepen in zeilen, naar
Batavia ged'éftineerd, - (verteerd.

Bemand met geiliikerde Lichtmisfen, die hun goed hebbeu

De naamen van de fchepen zyn de Faëton, en de I(^ruSj,

die 9p het Stadhuis is uitgehouwen.

lichthart.

Ja, zyn beeldtenis kan men voor de Defolaate Boedelka-
mer aanfchouwen.

ζ o ε τ ε κ α α υ w.

De Schreijershoeks toren zal vooraan op bet grotwerk ftaan.

En daar zal men de lichters hebben, daar het volk meê
naar Tesiel zal gaan.

Lichthart.

is dat uw eigen inventie ?
IK Deel I i ZoE.

-ocr page 264-

SPIEGEL Ό ΕΚ

ZOETEKAAUW.

Neen ; dit heeft uw Vader my zo gelieven te beduijeö.

Lichthart.

Als je dat op de tafel zet, zal ik al je fuikere poppen en

ornamenten in itukken bruijen.
Want het is een pasquü, en hel raakt myn fatfoen.

ZoETEKAAUW.

Het is my zo geordonneerd : ik heb 'er verder metmeête

Lichthart. (doen.

Maak Papa eens wakker, Michel.

Μ i c η ε l. '

Oldvóóder! Oldvóóder! doe moeil ontwóóken.
Wel hi ilóópt zo vail dat ik hem nig wakker kan móóken.

Lichthart.

Wy zullen hem daar na wel ipreeken. Het kan wel zyn.
Ik
weet dat hy.zulke luizen heeft, die oude tagryn.
Maar, Meeiter Zoetékaauw, zou
je dat niet veranderen
kunnen? jc hebt zo veel figuuren.

ζ o ε τ ε κ α α ü w.

Als ik 'er den tempel van Mercurius voor in de plaats zal
' zetten, heb ik werk tot negen uuren.

Lichthart^

Gaa, doe dat dan.

D ER DE TOONEELc

Joris, Ειοιτη-ακτ, Losbol, Michel, Ernst, SLAAfENoe.

Losbol.

D.

heeft je vaér met voordagt gedaan

Om ons te verwyten dat wy met 'er tyd naar Oostïndië

zullen moeten gaan. .

Eh

-ocr page 265-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

En dat weet Joris wel beter, want die heeft altyd onze

boeken gehouwen.
Nietwaar, Joris?

Joris.

Ja , Myn heeren, maar ik zegje in vertrouwen
Dat gy in de laatile jaaren zo zeer zyt achteruit geteerd.,

Losbol.

Daar willen wy niet van hooren, Joris.

Joris.

ik zeg dat het my van harte deert.

L i η τ η λ r t.

Van daag is het geen dag, Joris, om te zuchten of te zorgen.
Ik
ben jaarig. Hebje iets te zeggen, ipreek dan morgen.
Je zult meê t' avond foupeeren, en met de vrienden vrolyk

Joris. ^Zyn.

En de oude Mannen 2

Lichthart.
. Die zullen wy wel een ilaartje wyn
Of wat ryitenbry op dat tafeltje geevendaar Papa aan zit -
te ilaapen. (tegaapen.

Daar word hy wakker : hy vryft zyn oogen en begint te
Heb je een uiltje geknapt, Vader? zyt ge, nu wat beter te

ernst. vreên ?

Daar zou ik geen reden toe hebben. Moei rae niet, en

brui maar heen
Naar uw uitzuipers, die je den honing om den mond wee-
ten te fmeeren.

Licthart.

Wel, Knorrepot! hier zyn niet anders dan fatiberilyke
Dames en Heeren.

ernst.

Dat kan zyn : maar het zyn geen Lieden van zulk een' ilaat.
Dat je ze behoeft te trafteeren met zo veel overdaad.

li 2 Veel

-ocr page 266-

SPIEGEL öER

Veel minder datje my en inyn' Broied^r zo verfmaadelyk

uit het gezelfchap behoeft te fchuiven ,
En ]aaten ons alleen aan dat tafeltje kluiven.

Losbol. fvreugd.

Gy zyt immers oude Patriotten : gy behoort niet meer by de

Ë r ν s t. (deugd.

Engyzyt jonge Lichtraisfen , die geen fchaamte hebt noch
Als ik geweeten had dat gy zo zoud traiteeren, en zo
overdadig leeven, (gegeeven,

Ik zouje zulk een groot Capitaal niet ten huwlyk hebben
Daar ik my zeiven mede bedorven heb, en geraakt bea
buiten ftaat.

Wat meenje, Neef Losbol, dat het my niet ter harte gaat
Dat gy uw* ouden Vader, die myn broeder is, zo fchan-

delyk durft verfmaaden?
Hoe! denkje
niet dat ik weet dat myn zoon en gy u CC

faamen hebt beraaden
Om ons uit het huis te zetten? maar dat zal zo niet gaan:
Wy hebben elk nog zes duizend guldens onder u op ren-
ten ftaan.

En gy durft de ftoutheid hebben om ons in 't Oudenman-
nenhuis te bezorgen!

Losbol.

Welja, paai, dat weet ik wel : dat heb ik hem geraaden
deezen morgen.

Ernst. (^voed?

Dat is genereus, Jongens: hebben wy u niet beiden opge-
En heb je vergeeten dat de wet zegt dat men zyn Ouders
eeren moet ?

Lichthart.

Dat knorren is al lang genoeg. Ik wil 'er myn kop niet
meer mee breeken.

Ernst.

-ocr page 267-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

Ernst.

Jk beloof je, Vogel! ik zal u wel een ilokje in' 't wie!
weeten te ileeken.

Lichthart.

Wat wil je dan hebben ?

Ernst.

Dat gy ons behandelt met fatfoen^

Gelyk alle eerlyke kinderen in zulk een geval zouden doen.

lichthart. 4

En wat nog meer?

Ernst. ,

Dat ik je waarfchouw, Verwaarloozers

van uw dingen!

Dat gy ons Capitaal zult opbrengen: want wy vreezen dat
gy in korte dagen zult fpringen.

Lichthart.

Om zulke redenen te vermyden zyt gy aan de tafel niet
genood.

Gy zyt 'er niec te goed toe, al ieide gy alle onze zaaken
voor het geheele gezelfchap bloot.

Ε R Ν S τ.

Dat zyn maar doekjes voor *t bloeden: wy zyn wys genoeg
om ons daar voor te wachten.

l I C η τ η α r ,τί

Dat ZOU te bezien ftaan, Maar dm fchiet my iets in de
gedachten. _

Hebt gy den Banketbakker, die tegenwoordig de desfert-
tafel ftoifeert, (neerd

Zulk een fraai concept opgegeeven, en aan hemgeordon-

Om den Babilonfchen toren en twee Ooftïndifche fchepen
op de tafel te zetten ?

Ernst.

Ja, dat heb ik gedaan.

li 3 Licht-

-ocr page 268-

252 SPIEGEL DER

lichthart.

Wel Paai! dat zullen wy hem wel beletten.

Gy kunt al fraaije zinnebeelden bedenken: gy zyteen man
vol van geeft.

Hadden wy hem niet gefprooken, het had waarachtig t'a-
vond op de tafel geweeft.

ernst.

My dunkt dat het al vry toepasfelyk is op uw los en over-
daadig leven.

Losbol.

Ik geloof dat j'er op ftudeert om ons geduurig knorhaaneii
en drooge bokkens te geeven.

Lichthart.

Daar is Oom Kwyibaart ook. Laat ons binnen naar de
toebereidfels eens kyken gaan.

Die Paai zou Papa helpen , en dan had men nog in geeii
- uur gedaan»

vierde tooneel·

Hendrik, Ernst, Joris.

B h e. ν d r 1 k.

roeder j hoe gaat het al? is het wel met uw genoegen?

Wat doet gy hier alken te zitten? wy kunnen ons immers
by de Vrinden vervoegen.-

e k. ν s t.

Neen, Broederlief, wy zyn niet genood: wy moeten hier
alleen zitten kluiven in een hoek-
Hendrik.

Het kan my weinig verfchillen: want het is een gezelfchap
dat ik niet zoek,

Schoon het mogelyk braave lieden zyn. Ik ken ze geen
van allea
 Ernst.

-ocr page 269-

w^'^mmmmmmÊimmmm/memmmmmmmmmmmmimm^

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. 25

Ernst.

ïlet zy zo 't wil: het gezelfchap zou me tegeüwoordig
niet bevallen.

Ik heb van kwaadheid niet willen eeten. Hebt gy een
doos in uw* zak ? (tabak.

Ik heb tegenwoordig een' natuurlyken trek tot een pyp

Ei, Joris, wil je eens een paar pypen krygen? wy zullen
eens rooken.

Broeder, hebje luil tot dat kliekje ?

Hendrik.

Neen ik wil ook wel eensfmookem

Heb je ook iets nieuws?

Ernst.

Welja. Onze Jongens zyn ons moe.

Zy willen ons de koft niet meer geeven: wy moéten naar
't Oudenraannenhuis toe.

Hendrik.

Wel, dat denk ik immers niet.

Ernst.

Ja Man, wy zyn oud, en wy worden laflig.

Ik voor my, ik wil het wel weeten: ik ben vrywatkwaftig.

Het capitaaltje, dat wy nog hadden , hebben wy onder
onze kinderen ilaan.

Maar het φyt my, Broêr: wy hebben zeer onvoorzich-
tig gedaan.

Nu ftooten zy ons met den voet. Hadden wy het brood
onder den arm gehouwen.

Dan zouden ze ons geen fmaad kunnen aandoen, die ik
nooit van hun had kunnen vertrouwen^

Hendrik.

Ach, Broeder! hadden wy in tyds ergens onze koft gekogt,

Dan zouden wy niet zien dat ons goed dus word door-
gebrogt.

Maar

-ocr page 270-

254 SPIEGEL DER

Maar dat fpyt me 't meeft dat ze zeggen dat wy van huiï
moeten leeven.

Hebben wy ze niet elk vyftig duizend guldens ten huwe-
lyk gegeeven.

Kunnen wy gebeteren dat ons de hemel bezogt heeft met
tegenfpoed?

Is het wel om te vergeeten dat men in zyn' ouderdom
zulk eene ondankbaarheid onunoet ?

Het zyn onze kinderen: eisfchen wy ons geld op, mea
zou ze ruïneeren.

'Ernst.

Wy zullen dan moeten zien dat zy het in dercelheid ver-
teeren.

Wy moeren naar't Oudenmannenhuis , Broêrtje, of wy
willen of niet.

Hendrik.

Ja wel 5 zo dat gebeuren moet, zal ik fterven van verdriet,

Ernst.

Dien brok zal men verzwelgen moeten, al zyn wy nog
zo onverduldig.

Η ε ν d r i κ.

Heeft de negotie ons tegen geloopen, wy zyn echter nie-
mand fchuldig.

Ernst.

Zyn wy niet altyd deftige kooplieden geweeil,. en d'aar-

^ voor op de Beurs bekend ?

Is 'er wel iemand een duit by ons te kort gekoomen ? ik

zal treuren tot myn end'.

Joris.

Mynheeren, ik heb een' Engelfchen brief ontfangen, die
aan u is gefehreeven;

En ik heb geen gelegenheid gehad om hem alleen in uw
handen te geeven.

Ernst.

-ocr page 271-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

Ernst. dent,

Hy zal van den Heer Jork zyn, onzen vriend en Correspon,
Die onze lotbriefjes heeft.

Η ε ν d r i κ.

Ja, de hand van opfchrift is my bekend»

Ernst opent den brief en leeji.
Myn Heeren,
fk heb by deezen de eer u te feliciteeren. mét twee hooge pryzen

mtde L&tery van Londen,
i^amentlyk^ de eene van tien duizend^ m de andete van vyf

duizend ponden :
JEn dtwylhet Capitaal reeds ontfangen is, en onder my betιφ^
Zende ik, by provtfe , 'uoor "oyfiig duizend guldens aan remi-

zm: dewyl my is bewufi
T>at Uw Ed. de penningen zult kunnen beleggen. Gdkft verd^

te oidonneeren,
Op welke wyze ik het overige Capitaal zal transporteeren.
Ik blyve met achtmg

Uw Ed, Dienaar en Vriend^ JORK,

η £ ν r i k.

Ik beef van ontfteltenisl

ε r ν s j;

ïk ook. Broeder! dit is een geluk dat boven alle verwagtingiSj
Ach, Jorisje! geef ons een glas wyn. 't Is of myn beenen
onder my bezwykeii.

hendrik.

Ach, Broeder! myn handen beeven: laat ons de remi-
zen eens bekyken.

Ernst.

Zy zyn getrokken op bekende Kooplieden in deeze Stad,

Η Ε Ν R i κ

Joris, wy hebben altoos veel vertrouwen op Uwe oprecht-
heid gehad.

m IJcel Kk Gy

-ocr page 272-

256 SPIEGEL DER

Gy liebt ons altyd getrouw gediend. Gy moet ons geluk
nog niet ruchtbaar maaken.

Vooral moeten 't onze kinderen niet weeten: wy zullen
U gebruiken in alle onze zaaken.

■· ' Ernst.

Zie daar : gy moet deeze Wisfels laaten accepteeren :
ileek ze in uw brievetas.

j o r i s.

Mynheeren, veel geluks ! ik bedank u. Daar is elk een glas.

Ik heb het welgeweeten dat *erloten door u ingeleid waaren.

Ε R κ s T.

Ja, dat was nog uit ons capitaaltjej dat wy itil hebben
weeten te beipaaren.

Joris.

Nu , Mynheeren ^ ik gaa daar heen.

. V Y F D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Ernst en Hendrik, zittende aan hun- tafeltje je rookeu,

Hendrik.

I

.k twyiFel nog of ik waak, of droom.

Ε R Ν s τ.

Wy moetén dit nog wat verhooien houden , en zien de
kat uit den boom.

Want ik heb gemerkt dat 'er met Lichthart een bommel
ilaat uit te breeken.

Als de Wisièls geaccepteerd zyn, moeten wy onzen ou-
den Casfier aanfpreeken.

Ons capitaal moet voor eerft in de bank: doch wy heb-
ben ook wat casgeld van doen;

Eii

-ocr page 273-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

En verders zullen wy een huis huuren of koopen, naar
ons fatfoen.

Hendrik.

Laat ons by malkander woonen en een oude zorg vaa
een Meid huuren.

ernst.

Dat is goed: wy zullen 'er Joris wel eens op uit ftuureii.

Daar komt myn kleinzoon: hyfchynt niet wel in zyn'fchiic,

ZESDE TOONEEL.

Ernst cn Hendrik ah voren; Sybrand.

MS y β r α ν d.

yn lieve Groote Papa! ik heb iets gehoord, niet
zonder fchrik. ^ '

Gaa je met Oom in 't oudenmannenhuis woonen ? kan ik

dit gelooven?

Dat zou my aan't hart gaan.

Ε R Ν S T.

Ja, Kind, de oude lieden worden verfchooven.

S γ β r ^a n' d.

Ei,doe dat niet,myn liefde GrobtePapa! blyf hogwat in huis*

ernst.

Myn lieve Sybrand! gy hebt my dikwils vertrooit in myn'
legenfpoed en kruis.

Het zal u wel gaan, kind, gy hebt u altyd vroom en
naarftig gedraagen, . (dagen.

En my, die uw Grootvader ben, onderfteund in myne oude

De Heer Rykerd, by wien gy nu zes jaar op het comptoir
hebt geftaan,

Heeft altyd met lof van u gefproken 5 en je itaat hem
zo wel aan,

Κ k 2 Dat

-ocr page 274-

S Ρ I Ε G Ε L D Ε R

Dat ik geloof, zo je luft had om je in \ huwelyk te-
begeeven:

Dathy, fchoon gy geen duit bezat, zyn eenige Dochter
met u wel zou willen doen leeven.

S γ Β R Α Ν D,

Om u de waarheid te zeggen, Grootvader, dat ftaat a!
op een' goeden voet.

De Juffrouw en ik zyn 't ééns.

Ε ii Ν S T.

Dat verheugt my: zy is nederig opgevoed.

Ik heb ze, van een kind af, gekend.

S γ Β R Α Ν D.

Hoor, GrootePapa;
zo ik het geluk heb van met haar te trouwen.

Kunt gy niet Oom Hendrik by ons woonen.

Η κ Ν D K. I K.

Goed: dan zullen

wy ons zo lang buiten'tOudenniannenhuis houwen.

Ernst.

Myn lieve Zoon I zorg niet voor ons: wy hebben geen* nood.

S γ Β R Α Ν D.

Zo lang ik één ftuiver in de waereld heb, zult gy 'er de
helft van hebben tot brood.

Ε K. s T.

Het geen je daar zegt , (denk 'er op.) zal je duizen-
den guldens baaten.

Sybrand.

Maar fchoon ik het met de Juffer eens ben, ik durf my
op haar' Vader niet verlaaten.

Hy heeft niet veel crediet voor myn' Papa; want hy heeft
een' wisfelbricf tot zyn' lait

Die geprotefteerd is van nonbetaaling j waarin Papa zeer
heeft misgetaft.

Ε R Ν s T>

258

-ocr page 275-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

Ernst.

Zorg daar niet voor: ik heb een* Vrind, die hem het geld
deezen dag zal befchikken.

S γ Β R Α Ν D.

Daar fpreek je een woord, Grooce Pap4! daar je myjii
hart meê kunt verkwikken.

Ernst.

Neef Sybrand, is je Lieffte niet mede genodigd op dit feeil ?

S y Β R Α Ν D,

drootvadér, zy is te iuiddag ook met my op de maal-
tyd geweeft. ' -

Zy is nog in huis, en zal met Mama , en Meu Zoetje
een kopje thee drinken.

Wat was zy verbaasd door airde juweelen die zy zag blinkenl

Zy kon geen woord fpreeken: zy had nooit zulk een
pracht aanfchouwd.

Hendrik.

Zo veel te beter: dat is een teken dat zy zich nederig hou(i.

S γ β r α » d.

Daar komt zy zelve.

Ζ É V Ε Ν D Ε Τ O O Ν Ε Ε L,

ιΐ rγκje, Sybrand, Hendrikj Ernst.

r y κ j e.

S

_^ybrand, laat ge my alleen? waar»
om Zyt ge my
zo ftil ontwecken 9

s γ £ R ^ Ν D.

Liefje, gy waart immers by Mama : ik moeilOom en
Grootvader ipreeken.

R γ κ J E.

,Wel, ouwe Luidjes j hoe vaart gy al? zyt gy nogfrifch en

gejond? ,,,

Kk 3 Ernst.

-ocr page 276-

26ο D ΕΚ

S ρ Ι Ε Q Ε L

Ernst.

Ja, zoete Juffertje.

R γ κ J Ε.

Hoe komt het dat ik u op de maaltyd niet vond?

Wy zyn te oud van jaaren , ren kunnen, ons beter in onze

eenzaamheid vermaaken.
Wat dunkt 'er u van ? , _

R γ κ J E.

. , _ 't Is of ik in een· diOom ben 5 daar ik
niet uit kan ontwaaken. .

ik heb 'er gejen ji^ermaak; in, want daar zyn geen Juffers

van myn foort. ..
ïk geloof dat het meeft Fransfen zyn, en. ik verftaa van
die taal geen woord.. j · 'Fransfen.

Myn Papa heeft my nooit fchool willen leggen by de
Ik kan wel zingen en ipeelen: maar
ik heb nooit leeren

dansièn....
Daar heb je 't gantfche gezelfchap.

ACHTSTE TOONEEL.

Lichthart, Rymer, Zoetje, Losbol en Kwistgoed,
gtvolgd van eenige Heer en en Dames ^ uit een zyvertrck
kemendsy
Hendrik, Ermst, Rykje,
S
ybrand, Michel.

D

Κ ΛΥ I s Τ G O Ε D.

(ons de eer

'ames en Heeren, wy verzoeken doet

En kom, zo ras als 't u mogelyk is, tot onzent weer.

Wy hebben een dubbelde en een enkelde logie laaten

befpreeken. '

Wy

-ocr page 277-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

Wy zullen fl^edjes bezorgen. Ik bid u, blyf niet in gebreeken.

Eenige Beerenleiden de Oames naar hunne htuzen,
en anderen gaan aan tafeltjes zitten om iefpelen.

Zoetje.

Willen wy een kopje thee drinken, Nichtje, terwj'l 'er
- gefpeeld'word en gerookt?

κ w i τ g o ε d.

Michel, vraag eens aan de Meiden of het theewater al kookt.

Μ i c η ε l.

\ Is wel Jonferen 5 wil ftoe te hóóp theewater zoepen,
Dan zol ik een Mógetbf twee, om joe te dienen, roepen.
Elsken iJElsken! .bringt den theekettel met wóter en kop-

pekens aaii den bak.
Femmekenl Femmekenl

Fan binnen word geroefen.

' Ja, Michel wy koomen ilrak.

Μ i c η ε l.

Dan moéft ie wat hóózevet onder tofïèlkens imeereiT.
Elskeni Elsken! kom óónitonds
bi dejonfers ondHeeren.

ν Ε g ε ν D ε τ o o ν ε ε l.

Het vorige Gezelfcbap; Elsje, Femmetje.

De Meiden gaan met Michel de fchermen uit en in, om thee-
water^ confituuren en andere hleinigheden aan te brengen^
en bet GezeJfchap te bedienen; 'f welk diiuren moet
tot het einde van het Bedrjf.

«

Wr γ μ ε r.

at dunkt u, Heer Ernfl ? Mynhcer uw Zoon traifteèrt
ons cordaar.

ε r n s t.

Dat is geen wonder? Mynheerjwant hy is eenraaninftaai,

rymek:.

-ocr page 278-

1915 SPIEGEL DER

r v μ ε r.

Als men het doen kan , moet men op zyn'jaardag zyno
Vrinden treffelyk onthaalen.

Het gefchied maar ééns in ^t jaar.

Ernst.

Ja, maar hier gefchieden

meer zulke gaftmaalen.

r γ μ ε r.

Ik beken dat ik nooit in iemants huis zo heerlyk ben ge^
traéleerd :

Maar ik heb fomtyds aan, een ryk en deftig Paar wel een
bruiloftsvaars vereerd, ; (Poëeten,

Waarvoor ik in gezelfchap van vei-fcheiden voornaame

in het Heeren logement en den Doelen prinsfelyk heb
aangezeeten.

Het fpyt me dat ik voor den heer Lichthart geen verjaar-
dicht heb gemaakt.
II? heb hét wel begonnen; maar het is niet ten einde geraakt.

,Ik wift het niet vroeg genoeg, en daarom heeft het niet
willen lukken.

Schoon hetVygen na Paasfchen zyn ,ik zal het nog doen,
en laaten het drukken.

Ernst.

Mynheer, ik heb ook een vaarsje gemaakt; want ik weet
ook iecs van de poëzy.

Als uw vaars gedrukt word, voeg ^er dan dit by.

Die boven zynen ftaat zyn Meerder wil onthaakn^
Nooit op "zyn zaaken denkt ^ geduurig teert en fineert,
ÏVord "wel van elk gevleid zo lang hy banketteert:
Maar als hy^ magteloos, zyn fchuld niet kan bet aaien.
Keert elk den rug hem toe , tot hy met fchimp en fmaad
Op 'tfcheepje de Icarus m V emd" om peper gaat,

RyMEPv

-ocr page 279-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

R γ μ ε r.

Is dat uit den geeft,Papa?ofhebje 't uit een boek gefchreèven^

Lichthart.

Ja, wel is het uit den geeft: hy is in zulke fchimpdichtje$
bedreeven.

R γ μ ε r.

Wel Papa, gy fteeit myn hart. Zyt ge zulk een liefheb-
ber van de poëzy ?

Dan heb ik veel refpea: voor u: geloof me vry.

. ■ Ernst.

Ik pleeg wel een een gedicht te. maaken op myn maagfchap
en vrinden ;

Maar ik heb ibmtyds een paar uuren werk om het rym^
woord te vinden.

Ook heb ik eens lil myn jeugd in een Kunftgenootfchap
geweeft. -

Maar ik moeft het Verlaaten: want ik was niet verheven
genoeg van geeft.

Ik heb eens drie jaaren aan een franfch Treuripei ge-
rymd, en als ik het zag gelukken^ ^ ^^

Kon ik het niet gefpeeld krygen: eindelyk fcheurde ik
het aan ftukken, ^ - - ^ ,

Om dat ik 'er een beter vertaaling van 2ag. Myn eigea
vindingen waafen ook onnut:

Want de befte ftoiFen tot Treur- en Blyfpelen waaren
uitgeput.

Ik heb gezien dat ik wel twintig jaareii te laat in de wae-
reld ben gekoomen. .

ΛΙΓ wat fraai is, vond ik vertaald. En word 'er een nieuw
ft uk in 't franfch vernoomen,

Dan vallen 'er aanftonds een vyf zes Poëeten te gelyk op,
die de rymkunft verftaan :
IV, PtT/. LI EH

-ocr page 280-

204 SPIEGEL d έ r.

En eer een ander begonnen heeft, hebben zy alteniaal al
gedaan.

R V Μ Ε R.

Het waar' nutter dat ze zelf een goed Spel uit het hoofd
konden maaken.

Ernst.

Dan moefi: men de taal en de tooneelwetten verilaan, en
een' geeft hebben tot verheevene zaaken.

R γ Μ R R.

Daar zyn evenwel Vaderlandfche Spelen, waarmede de
Dichters lof hebben^- verdiend.

Ernst.

Dat beken ik: maar hua getal is zeer klein, myn Vriend!

R γ Μ Β R,

Wel, Vondel en Hooft dan? "

Ernst.

Hunne Spelen zyn heerlyk,

zinryk en verheven:

Maar zy waaren in dien tyd meer in de taal en dichtkunftj,
dan in de tooneelwetten bedreeven.

R γ Μ Ε R.

Gy zyt een Liefhebber, Papa. '

Ê R Ν S T.

De Schouwburg trekt al
meenigen fchelling uit rayn' zak.

R γ Μ Ε R.

Heer Lichthart, waarom neemt ge den ouden man niet
altyd meê in den Bak?

L I C Η τ Η Α R T,

Dat zou hy niet willen doen; want hy heeft eigenzinnige
grillen.

R y Μ Ε R. (willen.

Zo hy myn Vader waare^ ik zou hem altyd meê hebben

eriist.

-ocr page 281-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

Ernst.

Neen, by is zo bekend onder de Heeren en Dames en
rykften van de itad.

Dat by zich fchaamen zou als zy willen dat hy my tot
een' Vader had.

lichthart.

Zulke drooge bekkens moet ik den gantfchen dag van
hem verdraagen.

Ε R Ν s T.

Bezorg my in *t Oudenmannenhuis, dan zyt ge van my
ontilagen.

R γ Μ Ε U.

Wat dunkt u van de Speelers? zyn ze wel zo goed als in
vroeger tj^d?

Ernst,

Mynheer, fommigen zyn beter, anderen wat minder;
elk doet zyn'vlyt., < - · ^

R v μ ε r. j

Ik moet ü iets vraagen Dunkt u niet dat de Aéleurs vee!
beter dan voor dezen fpeelen,

Sedert dat het ^ hen vergund is jaarlyks de vruchten van
twee toqneelilukken "te deelen?.; ,. ,

ernst.."·

Ja, dat heb ik wel opgenierkt: dat" hébbéil de tteergö
zeer wel bedacht* ' (gebragt»

Want door goede belooning word de Schouwburg in ftaac

Indien ze nóch verder geliefden te gaan; en op die wyz'
de Poëeten te beloonen? '

Dan zou men haait op den Schouwburg nieuwe en fraaijö
itukken zien vertoonen, (kant.

En veele oude prullen zouden met 'er tyd raaken aan een'

R V Μ Β R. V

En waarin zou die belooning beitaan ? j /

LI a Ernst.

-ocr page 282-

266 SP IE G Ε L der

Ernst.

: ■ > ^ €elyk in Vrankryk

en in Engeland.

Als 'er een Tooneelftuk van eigen vinding word vertoond
binnen Londen 5

Dan word 'er een fpel voor den Dichter geipeeld, en de
voordeelen hem tliuis gezonden.

Dat wekt de geeften op, en maakt de Liefhebbers kloek.

Dan zouden 'er geen fraaije Spelen half afgedaan blyven
leggen in een'hoëk,

En men zou zien dat onze Natie ook bekwaam was om
groote geeilen aan te kweeken.

R γ μ ε r.

Onze Poëeten zouden veel te genereus weezen om van
■ ■ ^^^^^ dingen te ipreekenr

En waarom zyn 'er de grootfte Dichters in Vrankryk, en
onder anderen Voltaire niet te genereus toe geweeft.

Die duizenden ontfangen heeft voor de vruchten van zyif

Is het geen fchande voor dë Schilders c3at zy beloond wor-
den, het is geen fcba;n de voor dé Poëeten.

Want, de Dichtkunit en Schilderkunil zyn zufters, gelyk

wy weeten.

κ WIS τ GOE D.

Mynheer 5 UW discoursis uit, merk ik. Luft ueen kopje thee?

Λ . ' . · ' 11 v μ kr. '· ί

Als het u gelieft, MejufFer; ik drink wel een kopje meê.
Maar zult gy de oude Luiden ook niet een kopje preferi-
teeren ?

kwistgoed.

Die zeggen dat 'er de hand^a van beeven : zy zouden
't niet begeeren,

^ Rymer.

-ocr page 283-

VADERLAiNDSCHE KOOPLIEDEN. 267

R γ ivr Ε R.

Wel, Madame, dat is excellente thee! zy is geurig, en
ze is als fluweel in den mond.

kwistgoed, (het pond.

Mynheer, het is iets raars: ze koft my honderd guldens

ik heb 'er een katje van twee pond door een' vriend van
gekreegen. ' (was genegen.

Hy heeft ze van een' Mandaryn van Canton,dieheni zeer

IMen verzend ze nooit; zy word alleen van den Keizer
van China en zyne Vrouwen gebruikt.

R γ μ ε r.

Wel ik moet bekennen dat ze door de heele kamer ruikt.

Ik wift niet dat 'er zulke thee was; ik heb ze nooit zo ge^
dronken. .

KwiSTGOED. ' — λ. ■

Zy word, gelyk ik gezegd heb, alleen aan het hof voorden
Keizer gefchöhken. ,

,Wat dunkt u daarvan. Juffrouw Rykje?

ν Rykje.

MamaKwiilgoed,
het is weergaalooze thee. ■ . ■

"· · KwiSTGOED. ^ - ' ' ' i Γ.

Ik zal 'er u een half pondje van preient doen in een zil-
ver bosje: als je gaat,
neem het dan meê.

Rykje.

Wel heer, Mama! daar kan ik wel een jaartje of twee
wel van vaaren. «

Ik zal ze maar drinken als ik niet wel ben.

■he ν d r i k.

Dat is wysfelyk

in zulke jonge jaaren.

ernst.

JV^ei zo. Dochter! heb je twee honderd guldens aan twee
pond thee verbruid?

L! 3 Die

m

-ocr page 284-

1921 SPIEGEL DER

Die moet je van een' fmous gekogt hebben: men weet
hoe dat volk fomtyds den menfch fnuit.

Κ w I S τ G O Ε D.

ik wil nog wel eens zo gefnooten zyn. Meen je dat ik
niet kan proeven ?

Ernst,

Wel Kind, als ik zulke dingen hoor, moet ik my in myn'
geeft bedroeven.

Κ W I S τ G O Ε D.

Wel die twee fchoteltjes met ortolans, die te middag op
de tafel hebben geftaan,

Hebben myn' man feftig dugaaten geköft,en die zyn alte-«
maal opgegaan. ■

Ernst.

En wat is dat voor koft ?

' ' ' KwiSTGOED.

Kleine Franfche vogeltjes ; een
zeer delicieus eeten.

Ernst.

Wel heb Je dan geen gebraaden kikkerboutjes en cham^
pigjons gegeeten?

Dat is ook lekkere knap. Men doet toch alles op zyn Franfche

, KwiSTGOEDi

Neen j op zyn Éngeifch ook.

Ernst.

Wel dati is *er dubbele kan^

Voor alle foorten van naaifters, Engelfche en Franfche
fnidders.

Gy gelykt wel Matquizinnen, m uw Mans Milords of
Engelfche Ridders.

Wat heeft je dat fpeelreisje gekoii naar 't land van Cleef?

KwiSTGO ED.

Dat is je vergeeten, Papa^ Meen je dat het gezelfehap daac
bleef? ' „Neen;

-ocr page 285-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. !25i

Neen; wy zyii naar Berlyn geweefl:, om daar de prach-
tige hofhouding te befchouwen.

Ernst.

Dat zal al een duitje gekoil hebben aan twee Lichtmisfen
van mans en twee dartele vrouwen.

Zoetje.

Het is wonder dat Oom van onze Araazoons kleedjes niet
fpreekt.

Ernst. (fleekt.

Wat zyn dat voor prullen? Ik geloof dat gy'er degekmeê

Gy hebt met uw beiden zo veel galanteryen , doosjes,
ilrikken en kwikken.

Dat men 'er op de kermis wel een dübbelde kraam meê
ζού kunnen opfehikken.

Zyi gy Araazöonen geworden? Ik weet wel vanuwcoqüe'
luchons. (aan ons.

Maar hoe veel geld dat zé gekeft hebben, zultgy wel zwygen

Zoetje,

Om dat je van de kermis· φreekt zal ik je voorthelpen.
Ik h€b een' waaijer,

En een tabatiere, vry wat koftelyker en fraaijer

Dan 'er ooit op de kermis ge weeft is: heb je die wel gezien?

Ernst.

Ja; die koften uw' man wel twintig of dertig ryders misfchien.

Maar wat komt het daar op aan ? hy heeft u dat tot een
gedachtenis gegeeven:

En dat zyn dingen die men bewaaren moet voor al zyn leven»

Maar ik heb geen behagen in uw kleêren, noch op zyn
Engelfch, noch op zyn Franfch.

Zoetje.

Wel zou ik dtin een Spaanfche huifdraagen, alsDieuwert-
je, in het ipel van Jan Claaszen en Saartje Janfz.

Lichthart»

-ocr page 286-

1923 spiegel der

Lichthart.

Papa 5 gy zit nu op uw praatftoel: zeg eens hoe we be-
hoorden te leeven.

Ernst.

Ik heb nu een goede luim: dat zal ik je door een hiflo-

rie te kennen geeven.
My is verhaald dat 'er een deftig aanzienlyk Heer is geweeft.
Die air zyn Neeven en Nichten genood had te feeil.
Zy kwaamen met koets en paarden voor de deur: alte-

maal in prachtige kleederen.
Hy ontfing ze minnelyk, en ilelde ze op de eetzaal in

ryen en gelèederen.
Als hy de Dames een welkomkusje gegeeven had, wier-
den ze elk naar rang aan de tafel gebragt.
Daar niets^ op ftond. Als men eenigeo tyd had gewagt,
Wierden er geen andere fchoteis opgedifcht dan mei

gort, water en bry, en boekende koeken.
De^Dames trokken de neuzen op, en
zeiden „ Heeft Oom
ons op zulke misfelyke kofl: laaten verzoeken"?
Ja, Kinderen, (fprak de Traétant:)Door het eeten van
zulke fpys hebben onze Voorouders hunn' rykdom
vergaêrd.

De zuinigheid en naarftigheid van de oude Hollanders
was by alle natiën vermaard.

Zo is ons Land opgekoomen; zo is het magtig gewor-
den om zyn Vyanden te overwinnen".
Wy gelooven u wel, Oom, (zeiden de Juffers, ) maar
die. oude patriotten hadden ouderwetfche zinnen,
5, Dat is de mode niet meer". Ook was 'er niet een die

^er een lepel vol van at.
Toen die fpys afgenoomen was , wierd 'er niets opge-
diicht dan kalfs- en fchaapennat,

Sny^

»5

J5

-ocr page 287-

^ vaderlandsche kooplieden. 1924

Snyboonen , woril, graauvve e^eten , gebraade kalfs-
boïften en harften.

Sommigen peuzelden daar wat van: maar anderen fchee-
nen te vreezen dat ze 'er aan zouden barften.

„ Zie daar, (fprak de Oom,) zo hebben de FaiTiilies
nmlkander in volgende tyden geregaleerd :

„ En toen zyn d-e Kooplieden in ons Land zelden ach-
terüit geteerd.
Zy zonden meerder fchepen in zee dan nu; zy nego-
tieerden met winil op alle kuiten.

5, Men bleef in ftaat om geheele vlooten uit te ruften.

,, Wy wierden benyd en gevreesd, en om onzen handel
by alle volken geacht".
Dat gelooven wy wel, Oom; (fprak één van de nichten:}
maar wy hadden een ander traftement verwacht".

Deeze fpys mede afgenoomen zynde, zag men 'er faizan-
ten, patryzen, en koftbaar wiJd verfchynen,

Piramiden met banket en coniituuren , Florentynfche ,
Rinfche en andere keurlyke Wynen.

Fluks geraakte men aan 't eeten en drinken, onder ge-^
luid van een beerlyk muzyk.

Waarop de Heer Tradant zeide „ Al zyn wy nog zo
magtig en ryk,

„ Door deezen weg worden veele Inwoond'ers van ons Land
bulten ftaat om hun rekening te kunnen raaaken;
En zo kon onvS Vaderland, hoe magtig het is, arm en
geheel te gronde geraaken''.

Zy bedankten den Oom wel voor zyn les ; maar of zydie
opgevolgd hebben, weet ik niet.
Lichthart.

Dac fprookje heeft Groote Papa honderdmaal verteld: maar
ik twyfel of het wel ooit zo is gefchied.
ir. "DeeL Mm Hy

3>

5?

-ocr page 288-

SPIEGEL DER

i

Hy verhaalt ook wel dat de Burgermeeilers , als 'er ilaats-
zaaken waaren te verhandelen,

Met knapzakken onder den arm, op holsbiokken naar
den Haag gingen wandelen. (fpot.

En meer diergelyke hiftoriën, daar men hedendaags meê

Zo ze gebeurd zyn, was het in de tyden van Maarten van
Rosfum 5 of Warenar met de pot.

R γ μ ε r,

Myn lieve Man! men heeft ook al overdaadig geleefd in
de oude dagen.

Dat ziet men in de Doelens wel, aan die oude Patriotten
met hunne beiFen en kraagen.

Hoe fmaakelyk eeten en drinken ze! Hoe gloeijen hunne
troniën van den rinfchen wyn I

ε r. ic s t.

Dat was als ze de ^Schutters traceerden ^ dat moeft dart
zo zyn.

R γ μ ε r.

Als men de oude kluchten leeft van dien tyd, zyn ze
niet zo fchandaleus en vuil gefchreeven.

Dat men ze nu niet zou ipeelen, zo ze aan den Schouw-
burg wierden gegeeven?

Ernst.

Ik geef maar te kennen dat men in algemeen zuini-
ger heeft geleefd.

Zonden en gebreken waaren 'er al van ouds; 't welk ia
ons verfchil neemt noch geeft.

De Mans fnooven 'er beter op uif, om wat te fpaaren en
te winnen.

De Vrouwen zaten met de meiden voor 't huishouden
een webbetje te fpinnen.

Zoetje.

Wel, dilt is een exercitie, daar men fchatten meê wint.

\ Β

Η

-ocr page 289-

^ vaderlandsche kooplieden. 1926

^c Is jammer dat men onder de Dames zo wjeinig liefheb-
bery daar in vind.

Κ W I S τ G O Ε D.

Zoetje , willen wy die mode eens invoeren op de Am-
fterdamfche Saletten?

Men zou 'er, in plaats van ipeeltafeltjes, wel een vyfen-
twintig ipinnenv/ielen kunnen zetten.

R γ Μ ε R.

Als men akyd op de fpaarzaamheid zou itudeeren, mym.
lieve vriend,

Dan hadden de meeile konilen en ambachten immers
uitgediend.

Banketbakkers, Koks, franiche Kramers, Zyde- en La-
kenwinkeliers mogten wel opkraamen ,

En vooral de Galanteriewinkels , als 'er geen Koopers
kwamen.

Indien ^er geen prachtige huizen getimmerd wierden,hoe
kwamen de Timmerlieden en Metzelaars aan dc
koft?

En zo veel Zaalemakers en Wagemakers , als 'er niet^
wierd gereeden en geroft?

Ernst,

pat Luiden van vermogen , die hunne inkomiten niet
half kunnen verteeren,

Huizen en hofftedsn bouwen, en in koetzen ryden, daar
Eioet hen de heele waereld om eeren.

Dat zyn Luiden van de eerfte clasfe: maar als Burgers
dat na willen doen,

Dan moeten ze te gronde gaan, en ze verliezen al hun
fatzoen.

Μ ra 2

Τ I Ε Ν-

-ocr page 290-

SPIEGEL DER;

2Γ4

TIENDE Τ O O Ν Ε EL·

Het morige Gezelfchap; Ζ ο ε τ ε it α α υ wJ θ r i s.
Zq ε τεκα AU w.

elieven de Heeren en Juffers de fondamenien van dc
Suikemfel eens te befchouwen ?

Lichthart.

Heeren, hebt gy 'er luil toe, ilaat op: wy zulien· ze eens
bezien met onze vrouwen.

Hendrik.

Broeder dat zyn dingen, daar wy ons zeer weinig op
veritaan.

G

Ik zie daar Joris; laat ons met hem terwyl een
rond gaan.

TWEE-

Bind^ van bet nrfie Bedrjf.

-ocr page 291-

^ vaderlandsche kooplieden. 1928

Τ ΛΨ^ Ε Ε D Ε Β Ε D R Υ F.

Het Tooneel verheeld de moerige Kamer.

EERSTE TOONEEL.

Lichthart, Losbol, Kwistgoed, Zoetje, Rymer,
zittende met een Cezeljchap van Heeren en juffrouwen aan
vcr/cheide.n tafeltjes op de Jiaart te fpeekn;
JoRis,
Michelj en Meiden,

Hm I c Η ε i.

eeren en Jonfers, als üot gedöón hebt met zingen
en troeven,

Dant kunt iloe vertrekken , want de koetzen en fledekeqs
font 'er al, om oe nó de Coraedie te fchoeven. .

Zie zullen von Giesbertken van Amitel ipeelen : ver-
zuimt dan geen' ded.

Het loopt 'er zo vol, dat als floe nig góót, dan róókt ftoe
de pióótfen kwiet. <

r v μ ε r.

Staat dan op, Heeren: men dient dan niet langer te ver-
beiden. (leiden.

Gelieft, als uw fpel uit is, de Dames naar de Comedie te

Lichthart.

Heeren en Dames,, uw Dienaar. Gaat maar voorüit: wy
zyn nog niet gereed.

Onze vrouwen zullen u volgen: ik kan niet meê gaall-
at is my leed. '
Het Gezeifchap neemt, na eenige complimenten , affcheid,
'imarna de Dames door de Heeren migeleid worden
Kwtfigoedy Zoetje en MiM naar btmen gaan.

Mm 3 TWEE.

-ocr page 292-

27 spiegel der

TWEEDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Lichthart, Losbol, Joris.

JLI c Η τ Η Α R T.

oris, gy moet eens een zakje fchellingen verwisfelea
tegen halve ryders en dukaaten.

Losbol.

Voor my ook Joris; gaa heen; we zullen "er ons op verlaaten.

J o r i s.

Mynheeren, die heb ik niet: het laatfte geld gaf ik u dee-
zen morgen vroeg.

Lichthart.

Wy weeten wel beter Joris: wy hebben immers geld genoeg.

joris.

Ik heb u in tyds gevvaarfchouwd dat de wisfeis manqueeren.
Ik moet alle rekeningen en asfignatiën uititellen, dat wee-
ten de Heeren.

Losbol.

Dat weeten wy niet. Kyk ter degen, Joris, in de ygeren kifl.

Joris. , '

Dat is vergeefs, Heer Losbol: die hebt gy voorleden week
al uitgevifcht.

Het is te verwonderen waai't geld zo fchielyk is gebleeven;
ik heb de Heeren nog korts twee duizend guldens gegeeven.

Lichthart.

Waar Neef Losbol het gelaaten heeft, dat weet ik niet.
Maar ik heb myn Wyf een deel geld gegeeven, eer die

traktement is gefchied.
Üf moet denken, Joris, dat men dit met geen nooten-
dorden kan beginnen.

Joris.

-ocr page 293-

^ vaderlandsche kooplieden. 1930

Joris.

Ja, Mynheer, dat hebt gy nkt gedaan met welberaaden
zinnen.

Ik heb u genoeg gewaarfchouwd dat 'ergeengeldisbykasw
Gy
moet het my niet verwyten.

Lichthart.

Ik dacht dat 'er nog genoeg was.
J
oris.

Ik heb duidelyk gezegd dat 'er geen geld voor aanftaande

week is te wachten^
Is 't wel raogelyk I Vliegt u dat 20 fchielyk uit uw gedachten ?

Lichthart.

Loop dan aanftonds voor ons beiden naar den Kasfier.

Joris.

Die heeft immers al geld geweigerd, vóór een dag drie vier.

Lichthart.

Is de tyd van de betaaling der indigo, die wy afgeleverd
hebben , niet verfcheenen ?

Joris.
Over veertien dagen eerfi:.

Lichthart. '

Dan moet gy de cacao zien te beleenen,

Die in 't pakhuis flaat; of de Koffi, opdat ik my van de
penningen beduien'.

Joris.

Ik kan van daag de Kooplieden nkt ipreeken; dat kan zo
fchielyk niet gefchiên.

Lichthart.

paar komen onze Vrouwen : die zal 't nog aan geen geld
ontbreeken.

■■i ■.':·

PERDB

-ocr page 294-

2/0 S Ρ I Ε G Ε L D Ε R

DERDE Τ O O Ν Ε Ε L.

KwisTGOED, Zoetje, Lichthart, Losbol, Joris,

kwistgoed.

Jyt gy hier , Mannen ? Wy hebben ii noodzakelyk
te fpreeken.

Onze beurzen zyn leeg, Is goed dat gy hier ftaat.

Lichthart.

Hebt gy geen geld meer ? wel dan ben ik defperaat.

zoetje.

Laat Joris geld bezorgen.

Losbol.

Die weet het nergens te vinden.

κ w is tg o ε d.

Wy moeten geld hebben. Wy zyn midden in 't traktee-
ren van de Vrinden.

Joris.

Ik weet wel raad.

Lichthart.
Joris, daar fpreekt een Engel uit uw'mond.
Wat hebt ge 'er op gevonden?

^ ^ 1 o r τ s. '

Zend Michel eti de Meiden in 't rond
Naar den Schouwburg
en de huizen ; en laai maar zeggen
Dat men beide de JufFrouwen te bed heeft moeten leggert;
Dat ze een overval gekreegen hebben; en dat het bal is
uitgefteld. , \ .

Κ w'l s τ g"© é'd.

Waar zou men dan met de fpys heen ? De Muzikanten

komen evenwel om geld.

En dan zyn 'er meer anderen die men niet kan borgen.

Het gaa hoe 't gaa, Joris, gy dient ons geld te bezorgen.

joris.

Ίί'

j';

ï

IH

-ocr page 295-

^ vaderlandsche kooplieden. 1932

Joris.

Ik bedenk daar wat!

Lichthart-

Welnu^

Joris.

Dan moeten 'er uw horologies
en gouden fnuifdoozen aan.

Geef my die: ik zarermeê by eene inbrengfterin de Bank
van Leening gaan.

Lichthart.

Maak dat niemand het merke. Ik zal myn horologie en
fnuifdoos geeven»

KWISXGOED.

Daar zyn de mynen ook. Maar Joris > zyt ge in die dln'·
gen wei bedreven?

Neef en Nichtje zullen ons ook wel helpen uit den nood?

zoetje.

Ja Nicht; de ibm waaröm wy verlegen zyn is niet groot.

Wy hebben niet meer van nooden dan om 'er een kaartje
meê te ipeelen.

Manlief, geef over.. Daar .zyn ze; maar Joris laat ze'tu'
niet ontfteelen.

joris.

Hoeveel moet ik *er op negotieeren ?

Lichthart.

Zoveel als gykünt.

Maar gy moet 'er halve ryders of ducaaten voor neenien,
góed van munt.

daar word gefcheldi

Daar word gefcheld: maak de deui op i wy gaan te faa-
men naar binnen.

Wy laaten 't op u beruften, Joris: maar döe uw zaaken
met zinnen.

m T>eel Nii VIERDE

-ocr page 296-

28ο SPIEGEL der
V I Ε R D Ε Τ O O N E Ε L.

Ernst, Hendrik, Sybrand, Joris.

ZJ O R i s,

yt gy daar , Heeren? Ik ga om een boodfchap, eii
ben in een half uur weêi'.

Ε r ν s t.

Zou men die boodfchap niet mogen weeten ?

Joris.

'Dat weet ik nietyMynheer.
Maar evenwel ik durf ze u wel in vryheid vertrouwen.
Ik heb alle de horologies en fnuifdoozen van myn Pa-
troons en Vrouwen.

·, , . Ε R ν s T.

wat denkt gydaarmeê te doen ? ' -

j o r i s.

Beleenen^

ernst,

Goed. Wy hebben wel geld.
Wy willen ze wel beleenenmits dat .gy ons niet ten eer-
ilen meld. . .

Hendrik.
Geef my de horologies en fnuifdoozen over.

Joris.

\ Watzoudge'ermeêbedryvenf

"η'ε)ν·β. r i-k.

Dat zult gy zien. Gy möet eens e^n quitantie van zeven
honderd guldens fchryven.

Joris, haaiende inkt en papier uit zyn zak.

]k begryp u wel, Heer Hendrik: maar gy maakt my wat bang.
Zy zullen kwaad op my worden ^ als zy weeten dat ik'c
geld van u ontfang.

Hendrik·

-ocr page 297-

^ vaderlandsche kooplieden. 281

Η ε Ν d R. ï κ.

Zy zullen 'c van my-zel v' ontfangen: daar is niet aan gelegen·
Wy hebben van den Kasfler elk een goede goudbeurs ge-
kregen.

Joris.

Mynheer, gy neemt het goed in pand ter minne zonder
intreft aaii? - ^

Η Ε Ν D R I κ.
Ja Joris. Gy hebt *er niet tegen,Broeder?·

Ε R N ;S Tl ,

_ ; ' .jAirwatgydoetisweigedam

Zy zyn niet'in ftaat om ergens geld te krygen,

hendrik.

ik zal honderd halve ryders geeven.... maar daar komen
ze; laat ons zwygen. .

V Y F D Ε TOON E .E JL.

Lichthart, Losbol, Kwistgoed, Zoetje^ Ernst,
Hendrik, S
y rr, α nd , Joris.

ernst. <

anneer wilt gy^voor ons follieiteereii, om te bezien
Ofwe in het Ouden mannenhuis kunnen komen?

llci-it hart. ■ -

Overmorgen misfchien.
Want deezen dag en morgen hebben wy het te druk met
onze zaaken; ^^

hendrik.

Als gy 't maar bezorgt eer gy binnen de wafelyzers mogt
ranken.

Lichthart.

Praat gy meê, Oom, gelyk Papa ? Daar is 't vierkante gat.

Η ε ν r> r i k.

Ik bedank u voor uw beleefdheid, maar ik blyf nog wat.

Ν π 2 Lichthart.

-ocr page 298-

1935 spiegel der

Lichthart.

Gy hebtgelyk: Papa zou aan uw gezelfchap te veel verliezen;
Maar zulke redeneeringen zou ik evenwel niet verkiezen.
Of Vader ons zulke drooge bokkems toeduwt, die zyn wy
gewend.

He Ν D R I Κ

Ja, de achting die gy voor uw* Vader jen rayhebt, is ons
bekend.

Broeder, gaa weêr in dat hoekje zitten: gy zyt moê, en

moet u wat verkwikken.
De zaak, die wy te verrichten hebben, kan ik wel alleen
befchikken.

Lichthart, tegen de Vrouwen. (^laat.

Maakt u gereed om naar de Comedie tegaan,wanthetword
Ik kan niet begrypen waarom Joiis nog niet heenen gaat.

Hendrik. CS^^^·

Neef Lichthart, ik merk dat gy beiden zeer om geld zyt verie-

Lichthart. gen ?

Wel Paai, hoe vraagt gy dat zo?Zoekt ge ons den baard te vee-

Hendrik..

Wel Neefje Lichthart, ik vraag het omdat ik het weeten moet.

Lichthart.

Indien dat zo was zoud gy ons niet helpen, want gy zyt
een arme bloed.

ernst.

Hebt gy geld noodig, zo ipreek.: myn Broeder heeft wel
wat leeg leggen.

Lichthart.

Zyn we met gekken gebruid, Losbol? HoortPaaijen , dat
behoeven we u niet te zeggen.

Η r ν d r i k.

Wilt ge censfnuiven Jongens ?

Licht-

-ocr page 299-

^ vaderlandsche kooplieden. 283

luiCKT^ hRT fnmvende.

Hebt gy zulk-een doos? Die is fraai.
Zou het goud of pinchbek weezen'? Hoe komtgy daaraan ^
Paai?

Hendrik.

Bezie hem ter degen. Zoud gy dat horlogie ook niet kennen V

l i c η τ η α r τ.

'c Is waarlyk myn eigen! De pikken moet*Joris fchennen !
Waarom hebt gy dato vergegeeven aan dien ouden Saggelaar?
Gy hebt ons verraaden, Schelm! Gy houd het met hem
en myn Vaêr.

Hendrik,

Zacht wat! Zacht wat! ik heb het in pand ter minne ontfangén.
En omdat wy merken dat gy naar de penningen zult ver-
langen, (de gy begeert.
Zou ik gaarne weeten hoeveel gy benoodigd zyt, en wat fpe-

Lichthart.

Ik geloof zeker. Paai, datgy 'er de gek meê fcheert;
Want dat gy geld zoud hebben, is ons in jaar en dag niet
gebleeken.

Hendrik.

Heb je honderd halve ryders van doen? die zyn in dat

beursje: gy hebt maar te ipreeken.
Zie daar , wilt gy ze zién?

Lichthart.

Hoe drommel kan ik dat verftaan ?
Waar hebt gy dat beursje gerold, Oom?Hoe komtgy daaraanf

Hendrik.

[t Is van een zekere fchuld, die ik van daag onverwacht
heb ingekregen.

KwiSTGOED.

Wel Oometje lief, dat is een buitenkansje.

losbol.

Papa lief, ik ben zeer verlegen.
Ν η 3 A rs

-ocr page 300-

284 SPIEGEL der

Als gy nog zulk een beursje had, dan waare ik buiten nood.

Gy overtuigt ons altemaal: uw goedheid is groot.

Als gy 't hebt, zo geef het: ik zal 't geld aanftaande week
weêr bezorgen.

ik heb een'harddraaver gekogt, dien ik juift moet .betaa-
len op morgen,

Want anders raak ik myn crediet by de Piqueurs en Lief-
hebbers kwyc.

Papa, het beeftje kan vliegen, als men 't maar naar de
kunfl beryd.

Daar zyii in de Dorpen al verfcheiden zilveren zweepen
meê gewonnen.

Ik heb 't op een' dronken avond gekogt voor twee hon-
derd ducatonnen.

Gaa eens met my meê en bezie- het op de ftal.

Μ Ε ϊ^ί D R 1 κ.

Daar zou ik geen geld toe geeven , Losbol ^ al had ik het al.

Als ik in 't Oudenmannenhuis om tabaksgeld verlegen was,
zou ik het u moeten vraagen.

Ik. zal wel wyzer zyn : dan breng ik maar een doos in de
Lombert, die ik in' rayü zak niet behoefte draagen.

Ernst.

Is 't niet genoeg dat Vader u uit. den nood geholpen heeft?

Durft gy nog om meer geld vraagen ? Dat is onbeleefd.

Al had de man nog zoveel, ik zou hem dat niet raaden:

Maar hy is eveii als ik met weinig penningen belaaden.

L I C Η τ Η Λ R ϊ.

Vader, legje. meê een oortje in 't zakje, en haalt 'er een
fcheliing weêr uit ?

Ε R Ν S T.

Paar ziet gy de dankbaarheid^ Broeder: zy achten'tmaar
^ voor buit.

lichthart,

-ocr page 301-

VADERLANDSGHE kooplieden. 285

Lichthart.

Wat raakt het u,Papa?Gy hebt 'er niet een zier by te verliezen.

Joris, tegen Hendrik.

Lees dit briefje eens, Mynheer: zoud gy 't zo niet verkiezen ?

Hendrik.

Ja; dit moet gy tekenen, Lichthart; dan weet raen by

leeven of ilerven hoe de zaaken ilaan. .
Zie daar, Kinderen, nu zyt gy weêr geholpen: neemt dk
goudbeursje aan.

Losbol, i^rtov/ Lichthart Ukent.
Gy praat van de lombert. Papa: laat Joris de doozendaar

naar toe brengen,
Dan kan ik myn' harddraaver betaalen.

Hendrik.*

Dat zal ik niet gehengen.
Wat bruit my uw credietby de Paardekoopers en.Piqueurs ?
Het waare beter dat ge uw crediet bewaard had by de Koop-
lieden op de beurs.

Losbol.

Dan behield gy de horlogies nog.

Η ε ν d r i κ.

'Neen , gy zult niets onder u fleepen-

Ε r ν s t.

Myn Broeder zal wel wyzer zyn: hy heeft ondervinding
van uw kneepen»

Lichthart,.

Gy zyt een flecht makelaar, Papa: Ik geloof het niet
Dat, als gy een oude fchuld had ingekregen, deeze be-
leening waare gefchied.

Η ΐ , . ο R I κ. .

Gy hebt de goudbeurs, Kinderen; gykunt bet tellen en
deelen»

Ik

-ocr page 302-

I

nüó SPIEGEL DER

Ik denk de panden zo wel te verzorgen dat niemand ze

niy kan ontileelen..
Wy willen faamen binnen gaan.

ZESDE TOON Ε Ε

m

£rnst, «ίί de hand onder Ί hoofd. Sybrand.

Zs y β r α ν ö.

oekt gy wat te fluimeren, Grootvader V

Ernst.

Ja, ik denk een uiltje te knappen»
Ik ben vermoeid: want ik heb met Oom Hendrik wat hard
moeten flappen.

S γ β r α ν d.

Gaa dan liever op uw kamerqe.

Ernst.

Ik ben verwonnen van de vaak.

s γ β r α ν d.

't Is hier wat woelig.

ε r ν s f.

Ligt dat ik in flaap geraak.
' Daar word gefcheld en Sybrand doet

Ζ Ε V Ε Ν D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Rykert, Sybrand, βααρεηάβ.

ι

fi
■)

Rykert.

.S UW Vader t'huis, Sybrand ? ik moet hem over de
Wisfel ipreeken.

Sybrand.

Ja, Patroon, ik zal hem roepen; maar hoe zal hy verbleeken

Van

ί /

:1

Μ/;

-ocr page 303-

^ vaderlandsche kooplieden. 1940

Van fchrik, als hy u ziet!. Ei, val hem niet te hard om

mynent wil.
Papa! Papa! daar is myη Patroon.

R γ κ Ε R T. ' ! :

Daar komt hy. t Gaa heen en hou u itil.
Λ GTS TE Τ O O Ν Ε Ε L.

Rykert, Lichthart; ërn^r, y^aa^jew^. -

f

Lichthart.

.eer Rykert, uw dienaar. Vader ilaapt: geiief niet
hard te ipreeken.

Rykert.'

ik ben verwonderd. Heer Lichthait. Waarom blyft gy
in gebreken

Om my de Wisfel te voldoen , die ten itweii lafte van

non-betaaling is geprotëiteerd.
En met de laatite pojffc met contraj^roteft in myn handen
is wedergekeerd? ■

Lichthart.

Ik verwacht met de naafte poil reniiren ; dan zd ik ii
prompt betaalen.

r ϋ κ ε r t.

Mynheer, uw crediet is op de beurs geheel en al aan 't daalen.
Ik zou tegenwoordig myn geld moeten hebben tot één duit.

Lichthart.

Dat is my onmogelyk.

Rykert.

Gy wilt immers niet dat ik beiluit"
Om my van 't wisfelrecht te bedienen ? ik wil myn kapi-
taal niet verminderen,

ir. Deel. O ο Wam

-ocr page 304-

SPIEGEL DER

Want dat zou ik niet verantwoorden kunnen aan myii
kinds kindren.

Lichthart.

Uw Kindskinderen! Gy hebt immers maar ééne eenige
Dochter, myn goede Patroon.

R γ κ ε 11 t.

Gy moet my aanflonds betaalen: ik heb apprehenfie op
uw perfoon.

Uit kracht van 't Wisfelrecht; anders zoud gy't moeten
gehengen

Dat als gy op ftraat kwaamt, ik u in 't witte wambus zou
laaten brengen.

Lichthart.

Beflaap u daar eens op: gy hebt immers te veel refpecl:
voor myn geflacht,

' R γ κ Έ R X.

Dat is waar; maar gy neemt uw refpea: zeif niet in acht.

Uw Vader flaapt: ik heb den ouden man iets te zeggen.

Lichthart.

Ik ga binnen. Heer Rykert, uw dienaar! Ik hoop datgy
de zaak nader zult overleggen.

Maak hem maar wakker.

'V

NEGENDE TOONEEL,

Rykert; Ernst, βααρεηάε.
R V Κ Ε R Τ, Ετηβ aanflootende.

. Ν eem niet kwalyk dat men u iloort.

Ernst.

Neen, Mynbeer> ik flaap niet; ik heb alles gehoord.

R y κ Ε u τ.

288

■'iili'

:f Λ

Γ

π· >

Ij

-ocr page 305-

^ vaderlandsche kooplieden. 289

R γ κ Ε R τ.

Joris heeft my een* Wisfel uit London· gebragt, om te ac'
cepteeren.

Hy is goed, volgens advys; en ik zal hem honoreeren.

Daar is hy, Patroon; ik wiil niet dat gy nog zoveel kapi-
taal bezat.

Ernst.

Heer Rykert, ik zou niet graag zien, gelyk gy-zelf wel bevat,

Dat myn Zoon met een affront raakte uit zyn zaaken.

De boêl is in de war: maar wy weeten 'er wel reddering
in te maaken"

Daar zyn eenige fchreeuwichulden; en de ergile is iiw
Wisfelbrief. C^y Hef.

Zo wy met malkailder konden refcontreeren, het waare

Rykert.

Goed. Gaa dan meê naar myn huis. Uw wisfel is groo-
ter:
gy kunt het furplus ontfangen.

ë r ν s t.

Geef my uw wisfelrecht over: want het is myn belangen

Myn' Zoon in angft te houden. Hy moet niet weeten dat
ik u heb betaald.

Maar laat ons naar uw huis gaan, zo word u de reden
daarvan verder verhaald. ,

Ik zal openhartig met u gaan. Onze Sybrand aart niet
naar zyn' Vader.

Hy heeft my iets ontdekt wegens uw Dochter.... Maar
wy fpreeken malkaêr wel nader.

Ik twyffel niet of gy zult in myn voor-ftel genoegen nee-
men, myn Vriend.

Rykert.

Ja hy is een Oprecht jongman: hy heeft my eerlyk en vly-
tig
op myn comptoir bediend.

Qo 2 Ernst.

-ocr page 306-

290 spiegel der

ε r ν s t;

Kinderen! Kinderen! ik ga mqt: den Heer Pvykert eens
" wandelen.

TIEN D E Τ Ö O Ν Ε Ε L.

Lichthart, Losbol, Zoetje,, Kwistgoed, Michel.

WZ 0 Ε τ J E.

at of die ouwe Praatvaêrs niet malkander hebben te
verhandelen? ^

" KwisTGOED, tegen Lichthart.
Wat had Rykert 11 te zeggen f

Lichthart.
Dat de Engelfchefcfndfenzyn gedaald,
Omdat 'er verrcheiden kwaade tydingen uit Ooft- en Weft-
Indiën worden verhaald. 'V

Κ W I S τ G O Ε D.

Hebben wy daar belang in?

Lichthart.

Neen; maar verfcheiden van myn
goede Vrinden. ■ ·

kwistöóbd. . " ■

Ja, de zeetydingen zyn meeil zo los als de winden,
En zy worden dikwils uitgeitrooid.door de Adioniften en
de Asfuradeui's.

■ Lichthart.

Wy zullen de zekerheid wel hooren uit de courant, of
op de beurs.

Maar, Kind, geef my eens een bocaaltje: ik heb niet

veel luft om te Ipreeken.
Ik beef een weinigje, en de fpys begint me wat op te breeken.

. Κ wis τ GOED,

Zie daar. Mannetje-lief, daar is een volle bocaal.

Lichthart.

-ocr page 307-

^ vaderlandsche kooplieden. 291

Lichthart. ?

Dat doet me goed, Hartje lief: zo komik weêr wat op
myn v.erhaal.

Daar word gefcheid. Michel, doe eens open- ,

IV] i c η ε l,

Dóór is dat olde wief mit 'et mandeken, om paftelien te
verkóópen.

Ze moet de Jonfer iprekken: zie heft altiet wat róórs te zien,
ELFDE TOONEEL.

Diewertje, Kwistgoed, Zoetje, Lichthart,
Losbol, Michel. ,

Die-wertje. ,, \ ,

'at fpyt me, Juffrouw, dat fpyt me; gy zyt niet allien:

Zie daar; dat is een/koopje uit een erfhuis.: dat^i^ nog
van die oudé lange lyzen.

Dat kannetje is honderd en vyftig jaar: als je 't ziet zelje 't
pryzen.

Ik kom eerft by u , want ik ben wat verlegen om geld , <

Omdat ik wat veel in de Keizerskroon heb gekogt. Ik heb
den Afflager tot ovex'morgeia uitgefteld.

Jk hoop dat Juffrouw me mofgen met wat geld zal geryven.

Tegen Lichthart ter zyde, ierwylK'wifigoedhetporcelynbezief.

„ De Sleeper, die voor de deur ilaat, is myfi Zoon: gy
moet in huis blyven.

Daar word op je gepaft.

Kwistgoed.

Diewertje, ik zal u morgen fpree-
ken, gaa nu naar huls.

Neem uw .porcelyn maar meê ; het mogt hier breeken by
'abuis;

Oo 3 Wam

-ocr page 308-

1945 spiegel der

Want wy hebben hier tegenwoordig een gaftmaal, en wat
veel Vrinden.

Diew^rtje.

„ Mynheer, gy zyt gewaarfchouwd: gy zult het zo bevinden.
TWAALFDE TOONEEL.

KwisT-goed, Lichthart, Zoetje, Losbol.

WK wis τ goed.

el Man I

Lichthart.

Wel Vrouwlhoe zucht gy zo?Hoe zyt gy zo bedroefd?

KwisTGOED. fchroefd.

Ik weet niet wat my fchort: 't is of myn hart word toege-

L 1 C Η X Η Α R T.

Is het om de fnuifdoozen en de horiogiën?

Κ wis τ goed.

Neen; die zyn wel

weêrom te krygen.
Maar 'k merk dat= u iets op 't hart ügt, dat gy voor my
zoekt te zwygen,

Lighthar T,

MichellMichell

D Ε R Τ I Ε Ν D, Ε Τ O O Ν Ε Ε L,

Lichthart, Kwistgoed, Losbol, Zoetje, Michel.

w

Μ i c.h'e;l.

at belieft itoe , Mynheer ?

LjCHT.haiit.

Loop aan-

KwisT-

itonds naar den Chirurgy^.

-ocr page 309-

vaderlandsche kooplieden. 293

kwistgoed.

Rep u wat, Michel, gy moet daddyk wederom zyn.

veertiende tÖONEEL·

Lichthart, Kwistgoed, Losbol, Zoetje.

WL O S Β O L.

at is 'er gaansV Zou men de zaak niet mogen weeten?
Ik heb wel gezien dat gy te middag zeer ongeruft aan de
tafel hebt gezeten : (ftoord.

Maar my dacht dac ge om Grootepapaas praatje zo was ge-

lïghthakt.

Het moet 'er dan eens uit, omdat het van niemand , dan

van myn Vrienden word gehoord I
ik heb langen tyd een'fchrik gehad voor 't nazien van
myn boeken;
 Cónderzoeken.

En nu heeft my Joris gewaarichouwd dat een ander ze zal

Losbol.

In die vrees, Neefje, ben ik meer als vier jaaren geweeil. ^
Het heeft me tot nog toe aan geen geld ontbroken, en '
daarom ben ik altyd vrolyk van geeft.

Lichthart.

Weet ge ook raad om my met vierduizend guldens te ge-
rieven, (brieven?
Die ik hebben moet tot betaaling van loopende wisfel-

Losbol.

Ik zou Joris flus die commisiie niet gegeeven hebben,

was 't zo flecht niet by my gefteld.
Hier in vryigheid gezegd, myn Kasfier wil my niet
meer
gerieven met geld. (gevonden.

Hy heeft myn rekening gefloten, en daar word niets over
Of ik
al zeg dat ik wisfels verwagt uit Parys en Londen,

Het

-ocr page 310-

294 spiegel der

Het is vergeefs. Al bied ik één percent per maand voor
zyn verfchot.

Het is vergeefs gefluit, Neefje, zyn kas is in ilot.

Lichthart.

Myn zaaken ilaan wild. Ik heb wel remifen te verwachten ^

Doch waar het aan hapert gaat buiten myn gedachten.

losbol.

Doe als ik: beleen de koopmanfchappen die in uw pak-
huis ftaan.

Lichthart,

Het géén gy me aanraad, heb ik ten deele al lang geddas.

Losbol.

Dan moet gy zien of gy by d'een' of d'andren Vriend geld
k depofito kunt krygen. fzwygen.

Daar komt onze Vriend de Poëet: laat ons van uwe zaaken

VY F TIENDE Τ ο ο ν ε ε L.

Lichthart, Kwistgoed, Losbol, ZoetjEj Rymer.

II y MER.

k heb de Vrienden naar de Comedie gebragt, maar ik
ging heen; ik heb dat fpel dikmaals gezien.

Daar maalt me een bruiloftsvaers in 't hoofd, dat af moet
binnen een dag of tien.

Het dient wat fraais te zyn, want ze zullen het laaten drukken.

'c Is zulk een afgezaagde ilof, dat het naar myn zin niet
zal gelukken.

Ik kom hier een ombertje fpeelen , maar als ik iets be-
denk, leg ik de kaart neêr.

Losbol.

Gy zyt ons een getrouw boezemvriend: mag ik u iets
vraagen, Mynheer?

Hebt

-ocr page 311-

^ vaderlandsche kooplieden. 295

Hebt ge ook by geval een vier , vyfduizeiid guldens ^ die

gy niet weet te beleggen ?
Wy willen wei eenige goederen beleeoen.

R γ μ ε ii.

Neen, Vrienden;

om de waarheid te zeggen,
Myn Vader vreesde dat ik arm zou worden, en daarom

heeft die zorgvuldige man
Al myne goederen fideïcommis gemaakt, en daar leef ik
vrolyk van.

Het geen 'er verders jaarlyks overfchiet, kan geen twee

zakjes zefthalven bedraagen.
Maar ik wil myn' Oom , die daar voogd over is, het wei
eens vraagen. (niet aan.

Zo veel heb ik altyd voormyne Vrienden OYer:twyfel daar

Lichthart.

Zou jé wel eens aanftonds by uw' Oom willen gaan f

R γ μ ε r. ,

Dac zou vergeefs zyn: hy is voorleden week met de pa-

quetboot naar Engeland gevaaren.
En wanneer hy wederkomt, heeft hy my vergeeten tever-
klaaren.

Ik ben tot uw dienil: maar hoe komt het dat gy dus neer-
ilagtig ziet?

Is 'er in myn afzyn iets, dat u krenken kan, gefchied ?
Ik ben immers uw boezemvriend : gy kunt hec my
in
vryheid verhaalen.

LICHTHART. ,

Ik moet van daag een' wisfelbrief... · ·

Losbol.

En ik morgen een' hard-

draaver becaalen.
IF. Veel Ρ Ρ R ymek.

-ocr page 312-

296 spiegel der

R γ μ ε r.

Het fpyc my dat gy zo in de naarheid zyt: ik wil u hel-
pen uic den nood.
Zoud ge't met een zakje zefthalven kunnen doen ?

Losbol.

Neen: de fom is te groot.

Lichthart.

Nooit heb ik in zulk een benaauwdheid geweeft van al
myn leven.

Het gezelfchap is naar de Comedie; maar ik wenfehte

dat ze maar achter bleeven.
Heer Rymer,mag ik u in vertrouwen iets zeggen?

R γ μ ε r.

Ja, zeg het maar-

Lichthart.

Die wisfelbrief van Rykert brengt me in 't uiterile gevaar.
En Joris zegt, men kan geen goed beleenen voor morgen;
Ik ben radeloos, en wil me met één fprong ontlaften van
air myn zorgen. (p^ift.

Ik durf aan de deur nietkoomen; want ik weet dat men op my

R γ μ r r.

Dat doet my in myn hart zeer. Maak dan datje niet
word verraft.

Lichthart.

Dewyl het gezelfchap in lang uit de Comedie niet weer zal
keeren,

Zou ik in vertrouwen wel een dienil van u begeeren.
Ei lieve,haal den Solliciteur Wargaren hier eens in itilligheid.

' R γ μ ε r.

Dat zou ik gaarn doen; maar de man is gifteren, caufa
movms^ achter af geleid.

Losbol.

Waarom?

R Y-

-ocr page 313-

^ vaderlandsche kooplieden. 1950

R γ Μ Ε R.

Een gevangen man word veeltyds bezwaard;
en daar word dik wils onder geloogen.
Ze zeggen dat hy de crediteurs van een'voornaam'Koop-
man fchandaleus heeft bedroogeq.
Maar ik twyfel daaraan : hy ftaat by my te boek voor

ee.n eerlyk man,
En hy is zo verftandig dat hyde
zaak wel goed maaken kan.

Lichthart. (is?

Hebje dan geen keniïis aan een' Advocaat, die een eerlyk maa

R y μ ε r.

Ik ken 'er niet één*.

L o s S o l.

Ik wel: laat eens ziens hoe zyn Vanis.
Het fchiet me niet in.

R γ Μ Ε R. .

Gy hoéft immers niet verlegen te
weezen, Meffieurs. C^e beurs.

Het krielt van Advocaaten, Notarisfen en Praétifyn s rondom
De geheele Stad door vind men hunne naamen aan de

deuren gefchreeven.
Ik
geloof dat die altemaal eerlyke lieden zyn, en in dc

praélyk bedreeven.
Zy hebben crediet: zy bewoonen aanzierilyke huizen ia
het voornaamite van de Stad. (gevat.

De een is 't beft op advifeeren, en de anderen op het pleiten
Daar zyn ook nog zo veel jonge Pradifyntjes, die wyzer

willen zyn dan ervaarene en bedaagde mannen, ,
Dat ik wel wenfchte dat ze op een Oorlogfchip wierden ge-
bannen.

Dan zouden ze tegen de Turken kunnen pleiten. Maar

daar bedenk ik 'er een', die overal is beroemd,
En in de wandeling Brandarius Nazo word genoemd-

Pp 2 Ze

-ocr page 314-

298 spiegel der

Ze zeggen dat hy door en weerdoor eerlyk is: hy ηιηαΐνϋ
niet veel gekakel, (orakel.

Gelyk fomiiiige Praftizyns gewoon zyn : eik woord is een

licht η λ r r.

Mynheer en Vriend, haal hem, als'tii belieft, ten eeriten hier.

r γ μ ε r.

Dat zal ik doen, Vrinden: ik ben altyd tot uwplaifier.
Ik gaa aanftonds heen,^ en denk niet lang weg te blyven.
Als my een vaars infchiet, zal ik het met een potloot
in

myn zakboekje fchryven»
Vaarwel I ik zie den Heer Ernft.

ZESTIENDE TOON Ε EL.

Ernst, Lichthart, Losbol, K wis τ goed, Zoetje.

Ε li. ν s t.

W,

el Kinderen! ik ben be-
droefd en ontileld.

Daar word op u gepaft.

Lichthart.

Ei lieve ί Wat voor een praatvaiir
heeft u dit gemeld?

Ernst.

Dat hoefje zo bits niet te vraagen, geldverkwiftende Jongen !

Lichthart.

Papa, gy hebt hier in huis zo veel praats niet bedongen.

Gy zyt maar een ootje in \ cyfer: rook maar eenpypje,
en
hoLije wat ftil.

Daar is Oom Kwylbaard ook: wat of die weêr hebben wil.

Ζ Ε-

-ocr page 315-

^ vaderlandsche kooplieden. 1952

ZEVENTIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Hendrik, Ernst, Lichthart, Losbol, Kwistgoed,

Zoetje, Michel.

Ih ε ν d r i k.

k heb je vergeeten geluk te wenfchen met de vermeer-
dering van uw jaaren.

ïk hoop dat gy voortaan niet verder achteruit zult vaareo.

Lichthart.

Nu gy ons geholpen hebt, durft ge ons alles verwyteni
niet waar, oude Tagryn ?

Gy komt maar om twift te berokkenen, naar allen fchyn,

Geduurig komt gy hier om myn' ouden man zwaarmoe-
dig te maaken.

Wat beduid het dat gy u telkens bemoeit met onze zaaken?

Of hebt ge nog meer halve Ryders om fouifdoozen te
iteeken in uw broek?

Hendrik, tegen Ernfi. ^

Men durft immers geen goed doen in de waereld.

Lichthart.

/ Ganaail

Papa zitten kwylen in dien hoek, '

Michel j geef ze een ftaartje wyn of twee, die te middag
zyn overgebleeven.

michel.

Die heb ik oetëdronken: ik zol de man nekens wel een
komraeke bry op dat tófelken geeven.

Hendrik,

Daar zullen wy geen mond aanzetten; wy luiten die ver-
fchaalde ilaartjes niet.

Pp a Dat

-ocr page 316-

30 spiegel der

Dat ik hier kom, is alleen uit noodzaakelykheid gefchied.

Lichthart.

Stop dan een pypje: gy kunt u aan dat tafeltje zetten.

Michel, met ëen kom bry.

Oldvóóders, dóór is een lekker kommeke bry.

Hendrik.

Mof, die

kan je zelf vretten.

Hendrik gooit Michel de bry over Ί hf,
Michel.

J, wee no! wat potzen zien dat? ik bin er wóórlyk van
« ontfteld.

Vaar word gefcheld.

Losbol.

Papa heeft gelyk. Michel, doe de deur open, en zie
wie daar fchelt.

achtiendetooneel.

Een dronke Sleeper, Hendrik, Ernst, Lichthart,
Los§ol, Kwistgoed, Zoetje, Michel.

WS l ε ε ρ ε r.

el Heeren en Juffrouwen, verfta je wel? ik wil niet
langer in de koü ilaan blaauwbekken.
Myn paard word zo ilyf, dat het je niet naar de Come-

die zal kunnen trekken.
Ik heb voor tydkorting al een borlefoesje of zes in de maag.

Lichthart.

Wy gebruiken een koets: ook gaan we niet naar de Co-
medie van daag.

S l ε ε ρ ε r.

Wel, je zoud me evenwel voor myn wachten myn bor-
' reis moeten betaalen.

Lich t-

-ocr page 317-

^ vaderlandsche kooplieden. 301

Lichthart.

Daar zyn drie zesjes.

s l ε ε ρ ε r.

Mynheer, om dat je een ouwe ken-
nis bent zal ik je iets verhaalen.

Daar zitten twee dienders in myn flee tc'wachten naar jou.

Die hebben order dat men je in het witte wambus brengen
zou.

Daarom kom niet uit het huis: je zoud ze niet ontflippen.

Loop de achterdeur ook niet uit; want daar itaan 'er ook
twee om je te knippen.

Ik zal zeggen dat je niet thuis bent, en ryden naar ilal.

L I C II τ Η Α R Τ.

Daar is nog een daalder voor je waarfchouwen.

S L Ε Ε ρ Ε R.

Ik ben wat

dronken by geval.

Maar zeg niet dat ik geklikt heb, want dan zou het 'er
met my honden. ,

Lichthart.

Michel, ik wil dat 'er altyd naar dien eerlyken Sleeper
word gezonden.

NEGENTIENDE Τ O O Ν Ε Ε L.

Hendrik, Ernst, Lichthart, Losbol, Kwistgoedj

zoetje, michel.

WE R Ν s T.

el Lichthart, ik ben verwonderd. Staan uwe zaa-
ken zo flecht?

Lichthart.

Ze kunnen me niet uit myn huis haaien, Papa: ik fta op

myn burgerrecht. Κ wist-

-ocr page 318-

S I Ε G Ε L d ε n

KwiSTGOED.

Och ί Myn lieve Man! ik ben zo bedroefd. Wat onge-
luk hebben we te vreezen!

ïk twyfel niet of de zaak zal op de beurs al ruchtbaar
weezen.

En nu krygen we ligt al de crediteuren te gelyk op het lyf.

I C Η τ Η Α R t.

Daar had je wel vóór kunnen weezen , verkwiilend en
dartel Wyf.

κ wist goed. .

Had je my in tyds gewaarfchouwd, ik had me graag wil-
len modereeren.

LI c η τ π Α R τ.

Praatjes ! gy hebt me geruïneerd met uw koilelyk huis-
raad en prachtige kleêren.

Door uw fiiletten, viüten en comravifiten, by de rykfte
Dames van de Stad.

Piiiir of ik all' de goud- en zilvermyiien van Mexico en
Peru in myn bezit had.

Losbol.

Michel, zie waar de Chirurgyn blyfc: myn nicht dient'
noodzaakelyk te worden gelaaten.

Micheï binnen.

kwistgoïd.

Ik zou zo veel kunnen zeggen; maar ik ben te ontfteld
om té praaten.

Als ik u air de fouten verwyten zou, die gy ftaande ons
huwelyk hebt gedaan,

Daar waar' geen end' aan. Pleegt gy niet alle avoiideri met
Losbol in de münt of in't heerenlogement te gaan?

L I C Η τ Η Λ R 1'.

Gy en nicht Zoetje zyn in ilaat een koningsgoed te ver-
kvvlften.

Κ WI s T"

m

-ocr page 319-

^ vaderlandsche kooplieden. 303

κ wis τ goed.

Gy niet minder.

Lichthart.

Wyf, maak myn bloed niet verder aan 't giften.

KWISTGOED.

Hoe dikvvils kwam je 's morgens dronken t'huis! Wie weet
wat geld gy hebt verteerd,

Als je de geheele nacht had opgetrokken, gezoopen, en
gekwinkeleerd ?

Gy weet niet eens hoe uw zaaken ilaan; dat hebje alleen
op Joris laaten aankooraen.

LI C Η τ Η Α li T.

Wyfj als je niet zwygt, zal je van den duivel droomen.

Hendrik (fatzoen.

Zacht wat. Kinderen! zacht wat, fpreekt malkander met

Losbol.

Hou jy 'er je buiten,Vader; je hebt 'er niet met al meê te doen.

Lichthart.

Hoe veel zakjes geld heb je me niet wel afgetroond om
onnoodige dingen te koopen ?

Word ons huis niet alle dagen van drempelmeiden, naai-
fters, fransfe kramers en fmousfen afgeloopen ?

Dan heb je uitdraagfters, dan porceleinwyven met aller-
lei koftelyk en vreemd goed.

KwiSTGOED.

Durf jy geen honderd guldens befteden,als je ean nieuwe
pruik hebben moet?

Heb je niet een' Atlas van drie duizend guldens gekogt,
die je nog moet betaaleti ?

Heb je geen Telescopen, Microscopen, en een Camera
obfcura laaten haaien.

Losbol.

Die heb ik ook: dat is een teeken dat we liefhebbers van
kuniten en wetenfchappen zyn.

IK T)eel Q q Wy

-ocr page 320-

304 spiegel der

Wy iludeeren in de natuurkunde.

KWISTGOED. ^

Ja, in de natuurkunde van
champagne en rinsfe wyn.

Losbol.»

Wy zyn dikwils heele uuren bezig om te draaijen , en
glazen te ilypen.

Κ w r s τ G O Ε D.

Ja, in de kelder van den Wynkoper, datkanikbegrypen.

Of anders brui je maar aan de zwier, naar de hofftêe, en
hier en daar.

Hoe veel oxhoofden wyn zuip je wel uit in een Jaar ?

Lichthart.

Je rekent de gantfche confumptie, denk ik, van 't huis-
houden en 't traéleeren van de Vrinden.

Als je daar nieuwsgierig na zyt, dan kan je ze in de Wyn-
kopers reekeningen vinden.

Maar het zal niet half zo veel weezen, als gy met uw
banket, confituuren en fnoepery verteert.

Want gy houd ged^iurig falet, zo dikwils als jy 't begeert.

Hendrik.

Als de Kok en de Bottelier kyven, ziet men waar de fpys
en drank is gebleeven.

Ηού eens op met dat verwyten: het zal te veel verwyde-
. ring geeven.

Zoetje.

Ei, Nicht, zwyg maar ilil, gelyk ik doe j dan vergrypc
gy u niet.

Κ WIST GOED.

Myn lieve Nicht! ik zal my zelf noch te kort doen van
hartzeer en verdriet.

Ik heb vyfiig duizend guldens ten huwelyk gehad , en
dat is altemaal vervloogen.

L τ C η τ π Α R Τ.

-ocr page 321-

^ vaderlandsche kooplieden. 305

Lichthart.

En ik ook zo veel;

ernst.

Als gy \ wel aangelegd had, waart gy

luiden van vermogen.

Lichthart.

Ach, Papa! zwyg ftil: want elk woord datje ipreekt, is
een fteek in myn hart.

ernst.

Had je de hiftorie gevolgd, die ik dik wils verhaald heb ^
dan was uw boedel zo niet verward.

Η Ε Ν D R I κ.

Onze Zoetje fchynt *er geen erg in te hebben : zy doet
niet als zwygen»

losbol.

Wy zouden ook wel ky ven ; maar wy kunnen ons capi»
taal daar door niet weêrom krygen.

zoetje.

Ik zwyg wel; doch ik denk niet te minder: ik hou zeer
veel van myn' man. '

Ook heb ik zelf zo veel fchuld ^ dat ik hem niets verwy-
ten wil nog kan.

L O S Β O L·. '

Schrei niet, myn lieve Zoetje ! alles zal wel ten befte
koomen,

Zo dra wy den faad van den Praélifyn hebben ingenoomen.

Dat volk weetalles s hoe verward, te ontwerren op een hair.

Eij Lichthart en Kwiftgoed, zwygt, en kyfc niet weer
met malkaar. ·

Qq

-ocr page 322-

3o6 SPIEGEL Ό Ε κ / ■

TWINTIGSTE TOONEEL·

Michel, Dokter, Apotheker, Chirurgyn, Hendrik,
Ernst, Lichthart, Losbol, Kwistgoed, Zoetje.

D

Μ i c η Ε I.

'óór is de Dokter,de Barbier en de Apenteker.

Losbol.

Wat is uw begeeren?

Dokter.

Waar zyn de patienten die men hier moet aderlaaten en
vifiteeren ?

Losbol, tegen Michel.

Wat doet hier zo veel volk ? wy wachten niemand dan den
Barbier.

michel.

Om dat itoe oltemóól gelaaten en geklifteerd moet wor-
den , breng ik ze hier.

Losbol.-

Zwyg, lompe Gek. Dokter, gy zyt door ons niet ontbooden.
Dat heeft de mof uit zichzelven gedaan: wy
hebben de
Chirurgyn maar van nooden.

Dokter.

Neem dan niet kwalyk dat men 't als een vifite op de re-
kening ftelt.

. y Hy ziet een bokaal wyn, die hy aanvat en uitdrinkt.
Ik zal die fchildwagt eens ailosfen. Salus Patriie, Vrin-
den! daar word gefcheld.

Oe Apotheker en Michel binnen.

een-

-ocr page 323-

VADERLANDSCHE KOOPLIEDEN. 30;.
EEN-EN-TWINTIGSTE TOONEEL.

Brandariüs, Rymer, Dokter, Chirurgyn,
Hendrik, Ernst, Lichthart, Losbol,
Kwistgoed, Zoetje. Joris.

UD o κ τ ε r.

w Dienaar,.Brandariüs! denk je t'avond in Maltha
te weezen ?

Brandariüs.

Ja, Mynheer; daar zal comparitie zyn: ik heb daar eeni"
ge crediteurs iets voor te leezen.

Dokter.

Ik moet 'er ook koomen. Salve Procurator! diverteer u
hier wat.

Je zult hier goeden wyn aantreffen: ik heb 'er een klein
proefje van gehad.

Oe Doeier binnen*

Brandariüs.

Die luft ik veel liever als uw befte poeijers en pillen»

Kwistgoed, tegen Zoetje.

Laat ons met den Chirurgyn binnen gaan: de Mans zul-
len met malkaar alleen ipreeken willen.

TVVEE-EN-TWINTIGSTE TOONEEL.

w

Brandariüs, Rymer, Ernst, Hendrik,
Lichthart, Losbol, Joris»

Lichthart.

elke wyn verkieftgy. Heer Procureur ?

Brandariüs.

Een roemertje

rinfchewyn, Mynheer.

Qq 3 Licht-

-ocr page 324-

soa s piegel deh

Lichthart.

Zie daar: proef dien eens, .

Brandarius.

Uw gezondheid, Heeren: die wyn
is zacht en delicaat: ik wil ft rak wel eens weêr.

Maar zeg my , wie van de Heeren heeft my op deeze
plaats ontboden ?

Lichthart.^

Mynheer, wy hebben uw ad vis in een gewichtige zaak
van nooden.

Advifeer hier geruft. Een myner goede Vrinden ver-
zoekt u om raad,

Hoe men beft zyn'boedel zal redden: want hy is buiten ftaat

Om het zelf te doen. Zyn zaaken zyn wat in de war gelopen.

Brandarius.

Een boedel kan zo verward niet zyn, of hy is wel te iapt-
knoopen. CcapitaalT

Geef my zyri' ftaat eens op: wat bezit hy nog aan reëel

Ik diep zyn debet en credit te weeten tot één duit toe,
altemaal.

Heeft hy balansfen gemaakt, daar men zich op zou dur
'venTbetrouwen f

L'ichthart.

Myn Boekhouder heeft federt eenige jaaren ook zyn boejc
gehouwen.

Joris j uw Heer en Meefter heeft my nadrukkelyk gezegd

Dat het zyn wil is dat gy den Procureur grondig onderregt;

En dat kunt gy doen, Joris; want gy weet en kent al zyn
dingen.

j ori s.

Procurator Brandarius Nazo, als hy niet gered word, zal
hy moeten fpringen.

Daar

-ocr page 325-

^ vaderlandsche kooplieden. 309

Daar loopt een Wisfel tot zyn' laft, die aanitonds betaald
moet worden, Mynheer.

Het fchort hem aan contanten.

B r AND ARIUS.

Het is niet noodig dat ik daar op ad vifeer.

Dan moet hy geld negotieeren.

Joris.

Wel dat kan hy niet krygen.

Men kan Immers geen Wisfelbrieven betaalen met paar-
denvygen.

Brandarius.

Hoe veel heeft hy van nooden ? Als hy twee fuffifante
borgen heeft.

Heb ik wél een Vrind, die het voor twee per cent in een
maand geeft. .

Als ik zyn' boedel zal redden, moet ik zyn' ftaat onder-
zoeken ; dat moet hy dulden.

Joris.

Daar zyn omtrent honderd twintig duizend guldens aan'
eflfeólen, en honderd duizend aan fchulden.

Zo dat 'er twintig duizend guldens over kan fchieten, als
alles gereddert word, naar ik gis: ■

Mits dat men den inboedel, porcelein, zilver, gOud, ju-
weelen en all' wat 'er
is,

Mitsgaders de koopmanfchappen en effëélen moet ver-
koopen.' ·

Daar zyn veel horens en fchelpen onder, die tot hooge
pryzen kunnen loopen.

Brandarius-

Hy moet my zyn boeken aan huis zenden, en houden
zich wat om een hoek; < (derzoek.

Want ik heb eenigen tyd noodig dat ik zyn reekeningen on-

Joris,

-ocr page 326-

.qiO SPIEGEL DER

Joris.

Dat behoeft niet: ik heb ze wel onderzocht; daar kan
men niet in' dwaalen.

Br anda rius.

Ja, maar uit de eene poft is wat meer, en uit de andere
wat minder voordeel te haaien.

Dat verfchilt fomtyds de helft: fommige dingen kan men
verduifteren en anderen niet.

Men dient ten minfte te maaken dat 'er tagchentig per
cent overfchiet.

En als dat gelukt, zal hy zich meefterlyk voor alle ge-
volgen kunnen dekken.

J O Pv I s.

Dan zouden de crediteuren ten minfte veertig per cent

van hvin capitaal trekken.

13randak.ius.

Neen, ik wilde hebben dat 'er heimelyk zo veel voor den
Faliet wierd gefpaard.

Anders was het de pyne niet waardig dat hy zich bankroet
had verklaard.

Joris.

Dat is veel te veel: ik zou het gantfch anders verkiezen;

En als ik crediteur was, zou ik niet graag zo veel op één
reis willen verliezen.

Brandarius.

Wel, pofito, gy waart een Faliet, zou je dan zo veel
uit den boedel niet haaien als je kon?

Joris.

Wat ik doen zou, weet ik niet; maar ik weet wel als ik
dat begon (leven.

Dat ik geen gerufte confcientie zou hebben van al myn

Brandarius.

Wel hoe veel zyn 'er wel die nog minder dan tien per
cent hebben gegeeven ?

-ocr page 327-

^ vaderlandsche kooplieden. 1964

Dan difteert uw confdentie gantfch anders.

Ernst.

Ja, gantfch an-
ders dan die van een' Praélifyn en een* Faliet.

Wil jy een confcientie by een' Praélifyn zoeken ? die heb-
ben ze nier.

Die moeten ze niet hebben ; want dan zouden ze hun
Meefters niet kunnen bevoordeelen.

Brandarius.

Neen , zacht wat, oude Heer 1 zo moet gy niet oor-
deeien.

Onze confcientie beftaat daar in, en die volgen wy altyd,

Dat wy onze Meeiters zoeken ryk te maaken , door lift
en door vlyt.

Als een Praaifyn dat niet doet, dan doet hy zonden.

Hy is immers aan zyn' Meefter, en niet aan de Credi-
teuren verbonden.

De confcientie van een' ander betreft ons niet met al.

Elk zorgt in de waereld voor zichzelven : dat bevind
men overal.

Maar dat overgeflagen. Is uw Meefter getrouwd ?

Joris.

Ja.

Brand ARius.

Zou 'er dan

geen huwelykfe voorwaarde weezen?

J o R ί s.

Dat weet ik niet: want die hebben ze me nooit voor-
geleezen.

Β rand arius.

Dit moet ik weeten: want dat maakt inde diredie een
groot onderfcheid.

/ :

Rr

Licht-

IV. Oeel

-ocr page 328-

spiegel DER

Lichthart. , r

Neen, Mynheer, daar is geen huwelykfe voorwaarde; dit
heeft myii vriend my gezeid.

β R Λ Ν D Α R I υ S.

Daar zyn wel huwelykfe voorwaarden fro firma gebruikt ,'
en die dingen ; ^

Verftrekken dan tot bullebakken , om de crediteurs tot
het teekenen van een accoord te dwingen.

Ernst.

Gaat dat dan ook volgens de confcientie van een' Praéti-
fyn van eer?

BrandariijS.

Men onderzoekt het niet naauw , men ftelt dat op de
confcientie van den Faliet, Mynheer.

Ernst.

Als ik Crediteur was , men zoxi my evenwel zo niet doeken.

ik ZOU het Origineel willen zien, en of het echtwaanaauw-
keurig onderzoeken.

Joris.

Als !k zodanigen boedel als deeze is, moeil redden, zou
ik volgens myn gemoed,

De Crediteuren ten vollen betaalen , na de verköoping
van ^het goed.

β r α Ν d λ r i υ s.

Dat voorftel is eerlyk , zo uw vriend daar toe is genegen.

Op deeze wyz' wil ik hera ook wel bedienen : laat hy het
eens οver weegen ;

Al is het nu geen coftume meer, ik geef u gelyk.

Maar volgens uw raad maakt gy uw' Meeiler arm, en de
myne maakt hem ryk.

Eerlyk of onëerlyk te zyn, fcheelt hem luogelyk tm:hen-
tig duizend gulden.

En

-ocr page 329-

^ vaderlandsche kooplieden. 313

En komt 'er van zyn* boedel minder dan gy denkt, dan
blyft hy bekaden met fehulden.

j o r i s.

Daar heb ik geen zorg voor; in het alderminile niet.

Ik heb myn rekening ruim genoomen: mogelyk dat 'er
veel meer overfchiet.

De boedel is in de war: daar zyn geen contanten om de
negotie voort te zetten;

En ten anderen zyn 'er Crediteuren onder, die 't ban-
kroet kunnen beletten.

Brandarius.

Een accoordje , Mynheer ; een accoordje: dat is de
befte raad.

Lichthart.

't Is waar: ik zal myn' vrind kennis geeven hoe dat men
'ermeê Itaat . -

Brand arius.

Het geld voor €le Wisfel kan hy morgen voor twee per cent
in de maand krygen,

Öp conditie als gezegd is.

lichthart.

Neen; daar zal ik liever van zwygen.

Het is woeker, Mynheer: denk het is vior-en-twintig per
cent in 't Jaar.

Hy zal dan liever wat koopmanrchappen beleenen om
zich te redden uit het gevaar.

De intreft is ook zo hoog dat hy 't zich zou moeten fchiia-
men voor zyne Borgen:

En zo zy fuffifant waaren, zouden ze hem het gdd lie-
ver zelf bezorgen.

Br and α ri os.

Het is myn zaak gantfch niet: het raakt alleenmyii^ vriend,

Rr 2 Het

-ocr page 330-

SPIEGEL der

Het duurt dikwils maar één maand dat men'er zich in ver-
legen dheid van bedient

Wat befluiten de Heeren dan ?

Joris.

Zy zullen 'er zich niet lang

over bedenken,

En u befcheid laaten weeten.

Lichthart, /

Gy moet tot affcheid den Pro-
cureur een frisfchen roemer fchenken.

1 j r λ ν d α ri υ s.

Ik heb niets te verzuimen.

Losbol.
Neem het niet kwalyk: wy wachten beier,

13 R Α Ν Ö Α R 1 υ S

Tot weêrziens dan, Mynheereii: ik ben op den wyn ook
nier gezet.

DRIE-EiN-TWINTIGSTE TOONEEL,

Rymer, Ernst, Hendrik, Lichthart,
Losbol, Joris.

DR γ μ ε r.

ie man heeft een confcientie, daar men wel een kerk
op zou bouwen.

Ik ZOU hem omtrent zo veel als den Soliiciteur Wargaren
durven vertrouwen.

Lichthart, ik heb onderweg een vaarsjé bedacht, 'twelk
daar net op ilaat.

Luiiter eens: ik geloof dat het u behaagen zal in uw' te-
genwoordigen ftaat.

•3U

Zo

-ocr page 331-

vaderlandsche kooplieden. 315

Zo gy zucht hebt voor uw beurs,
Moer gy nimmer lichte Vrouwen,
Of ichynbeilig volk vertrouwen ,
Maar voor all' geen Procureurs.

L τ C Η τ II Λ R Τ.

ik geloof dat 'er evenwel goede Procureurs zyn, die nie-
mand zullen doeken.

R γ Μ Ε R.

Voorzeker, die zyn 'er wel te vinden, maar men. moet
' · 'cr zeer naauwkeurig naar zoeken-

l o s β o l.

Al genoeg hier van. Laat ons eens gaan zien of de Vrouw-
tjes zich hebben doen laateti van den Chirurgyn.

En dan zullen wy verders het gezelfchap inwagten onder
'het drinken van een glaasje wyn.

- ^ - .Rymer, Lichthart en Losbol binnen»

i' - ^ r "n s t.

Wy zullen,.vplgen. Joris, ontdek nu dadelyk de geJuk-^
. kige.,tyaing, die wy uit Engeland hebben gekregen.
Zo zy té redden zyn,^zullen wy het^doen door eerlyker
we^ri.- ^ ^ ' ' " '

Einde van het Tweede Bedrjf,

Rr 3

. LiJwt- f(

i ■ .<..'

DER;

m

-ocr page 332-

spiegel der

DERDE Β Ε D R. Y F.

EERSTE TOONEEL.

Lichthart, Joris.
Lichthart.

iou de Schouwburg nog niet uit zyn, Joris ? Het is al
•'meer als agt uuren.
De Klucht, die 'er gefpeeld wordj is kort, zodat het

niet Jang.kan duuren ,
Of het gezelfchap zal verfchynen.

' J O li I s .

' ' - · j ^ - Hoe, Mynheerl denkt
gy 'er niet öfn ■ ; ■ · · ■

Dat-^ het - afgebroken' is^ dat' 2 altemaal zullen fpeelen

. j yoor'xnom?. ' "v - >

Zy zullèn yé'rfchynén ,is 't gezégd, in masquerade kleêren^:

Én daaroill'zulién zy,met èe koetzen eérll: naai·huis τρ

Lichthart, " -

Dat hebt gy gedroomd, Joris: want daar weet ik niet van.
Of Kwistgoed trjoeft het zo befchikt hebben, dat wel wee-
zen kan.

Wy hebben dat te Berlyn gezien: en't ftoiid heel vreemd en
aardig.

Het was verrukkelyk, briljant en verwonderingswaardig.
Nu begryp ik dat ze wel een uur zullen wegblyven, naar
allen fchyn.

Maar Joris, zeg eens oprecht: zou het wel de waarheid zyn

O ·

r'

(hl

Ρ-

I

vi-

Λ'■

ζ

I' t

i

t.

r-
É'

u

I'S,:

f,,
i 'v
I , 1'
ii':

iVÏ

■ ■ -I - .

-ocr page 333-

vaderlandsghe kooplieden. 317

Dat onze oude Lui geld getrokken hebben uit de lotery

van' Londen ?
Ik heb 'er iets van gehoord.

Joris.
Ja, zy hebben my zelfs, om
de wisfel^ te laaten accepteeren, overal gezonden-,
• ' ' - - Lichthart.

Is het nog al wat van importantie, Joris?

Joris.

Ja; gymoogthet

Γ i wèi weeten , Mynheer;

Want dat is my belaft: imar zeg het aan een' ander nog

niet weên ' ■

Het bedraagt aan hollands geld over de honderd en vyf
tig duizend gulden.

Lichthart.

Ik ipring op van vreugd ; dan ranken wy uit alle onze

^ichuiden.

Joris. <

Dat ze u redden zullen met bun geld, daar twyiFel ik

. niet aan.^ .

-· - " 'Lichthart.

Pat is een tyding daar wel een traktemènt, als dit, op
mag itaan.

Losbol 1 Kwiftgoed! Zoetje! beliefje eens hier te komen?

\

Τ W È Ε D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Kwistgoed e» Zoetje, in Jmazoons getxaad^ Losbol; als
een Scaramoes gekleed,
Lichthart., Joris.

Κ W I S τ G 0 Ε D,

at ia.'er te doen ?

Lichthart,

-ocr page 334-

3I8 S Ρ I Ε G Ε L D Ε a

; ^ Lichthart. ■ .

' ik heb daar van onzen Joris een

heerlyke tyding vernomen.

Hondèrd en vyftig duizend gulden hebben onze ouwe Lui
getrokken uit de lotery.

Losbol.

Wel Joris! Wel Jonsl is 't mogeiyk? Vertelje 't ook uit
fchelmery ,.

Waar zouden zy 't geld gekreegen hebben om in te leggen ?

. i . % . . Joris.

ik heb wer gewèeten dat zy nog een iluivertje hadden,
dat ze u niet hebben willen zeggen. -

L o s β o l.

Ik wenfch u gelukLichthart. -

Lichthart.

En ik u ook, Losbol. Dat
komt onverwacht. . Cpacbc.

Nu zullen wy van harten vrolyk kunnen weezen deezên

Hebben ze ai wat gereed geld ontfangen, Joris', dat wy
ten-eerit^ii zouden kunnen gebruiken'i? :

Joris.

Vyftig duizend gulden aan wisfels: maar ik vrees dat gy
'ef niet aan zult ruiken.

Kwistgoed.

Vrees je dat ? ik vrees het niet.

Joris.

. En waarom datj Juffrouw?

Kwistgoed.

Wel omdat het de grootfte onredelykheid van de waereld
weezen zou

Dat zy hunne eigen kinderen niet in den nood zouden
byfpringen. (dingen.

Zy zyn immers grondig onderricht hoe het ftaat met onze

Joris.

-ocr page 335-

vaderlandsghe kooplieden. 319

Joris.

Jk kan daar niets van zeggen: zy zullen 't fchikken naar
hunn' zin.

Maar Boedels te redden als deezen heeft al veel in.

doetje.

Ik wenfchte dat zy hier kwamen , ik begin ai naar de ou-
we Liü te verlangen.

i o r i s.

Zy zyn naar den Kasfier, ora elk twee honderd gouden
ryders te ontfangen.

Κ wis τ go éd.

Die zuilen ze ons mogelyk uitblydfchap prezent doen.

Joris.

Neen dat is mis.

Omdat ik weet dat de ontfangH: van dit goud om een an-
dere reden is.

Ook zullen zy den fpyt die gy hen aangedaan hebt zo ligt

niet kunnen vergeeten;

Gy hebt hen verfmaad; naar 't Oudenmannenhuis willen
zenden; en altyd achteraf laaten eeten; <

Dat rekenen zy voor een groot affront; en zy hebben
gelyk.

Ik twyifel 'er aan of gy 'er wel iets van trekken zult, al
waren ze nog ééns zo ryk.

Losbol.

Daar ben ik niet om bekommerd: de ouwe Lui zyn goed ;
zy zullen ons niet verlaaten.

Maar, Joris, zoud ge ondertusfchen van den Kasiier geen
dertig a veertig ducaaten

Op vaders rekening voor ons liunnen leenen: hy zal u
dat niet weigeren; en wy moeten deezen nacht

Wat fpeelgeld hebben.

IF* Veel Ss J 0 r i s.

-ocr page 336-

320 SPIEG«EL DEa

J ο ρ τ s.

IVIaar, Mynheer, dat heeft de Kas-
fier
immers niet in zyn magt.
Ik bid u, verg my geen onredelyke dingen: ik wil'tgeen

gy begeert aan de ouwe Lui vvel vóórdraagen.....

Hter word gefcheld.
Maar mooglyk zyn^^zy daar zelfs; nu kunt gy 't aanitonds
vraagen.

Losbol.

Michel! Michel! doe eens open.

D Ε R D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Ernst, Hendrik, Losbol, als een Scaramoes gekleed^
kwistgoed en Zoetje, in Amazoons geisaai^
li c η th art i Joris.

Zodra Ετηβ en Bendrik Hvnen treden, maaken Los-
bol, LichtharÏ, Kisuifigoed en Zoetje hen hevhaalde
Complimenten om hm te omfangen,

l o s β o l.

υ w onderdanigile Die-
naar, Vader en Oom: wat zyn wy verheugd...

kw{stgoiii>.

Welkom, Papaatje! geluk met....

Lichthart.

Papa-lief, we hebben mee
onuitipreekelyke vreugd.....

Ζ o η γ ι ε.

We feliciteeren je met de blyde tyding...

Κ w; ε τ-

-ocr page 337-

vaderlandsghe kooplieden. 321

kwistgoed.

Belief-je niet te gaan
zitten f Michel! geef eens ftoelen.

losbol.

Zal Papa of Oom ook iets gebruiken?

Li c Η TH AR T-

Een glaasje Caapfe wyn?

o ε τ τ ε

" Een colorabyntje?

Ε β. ν S τ.

Wat wil

toch al dit woelen ? , .
't Lykt hier wel kermis; zyn dit kwanten uit de Troep
van Magito?

Wy zyn niet gewoon zo ceremonieel ontfangen te wor-
den: hoe komt dat zo? .

L I C Η τ Η Α R Τ.

Papa, we moeten u onze blydichap betuigen wegens Uw
geluk: Neef Losbol en de Vrouwen hadden reeds
hun danskleêren aan, toen 't ons kwam ter ooren.
Nu verlangden wy naar uwe t'huiskomil om onzen pligt
by u af te leggen naar behooren.

ernst.

Daar zullen wy ftrak van ipreeken: gy zyt nu tot dansfen
gereed.

Dat gaat vóór: maar zytgy niet bang voor de Dienders ?

Lichthart.

Och ja! zo bang

dat ik 'er van zweet
Wanneer ik *er maar om denk.

Ernst.
Daar zitten 'er twee op den floep:
pas op niet buiten de deur te komen.

S S 2 L I c Η τ Η Α R Τ,

-ocr page 338-

322 spiegel der

Lichthart.

Ik zal 'er wel voor zorgen. Maar, Papa, als gy my red-
den wilt heb ik niets meer te ichroomen.

Ei, zend Joris naar Rykert, en iaat hem zeggen dat gy
hem morgen betaalen zult

r ν s t.

Zouden wy uw' Wisfel betaalen! gantfch niet: voldoe uw'
eigen fchuld.

Lichthart.

Wel, Papa, je bene immers nu ryk genoeg: hoe ken je
zo wonderlyk weezen ?

Gy zult ons nu niet verlaaten: gy hebt ons wel meer ge-
holpen voordeezen.

ernst.

Daar heb ik berouw genoeg van gehad: daar heb je me
flecht
genoeg voor beloond.

LiCHTIIART.

Ei, help me nog ééns uit den nood: ik bid u dai gy my
die gunil betoont.

Losbol, teffen Hendrik.

Papaatje , betaal morgen myn' Harddraver maar , dan
zult gy my verblyën.

η Κ ν d r i κ.

In hoe korten tyd zou je daar wel meê naar Vianen kun-
nen
ryën?

Losbol.

Dat weet ik niet, Papa.

Η F Ν D R I K.

Wel, probeer het eens met het
opengaan van de poort.

Eer je in arreft raakt.

Losbol.

Wel, Papa, hoe ben je zo verfloord ?

Ge-

-ocr page 339-

^ vaderlandsche kooplieden. 323

Ceduurende dit gefprek 'worden de piramides met ban-
ket en confituuren door de banketbakkers knegts en
üU'
deren over het Tooneel gedragen en op een tafel, dit
in een hoek flaat
, gezet,

ε r ν s t.

Men kan hier in vryheid niet ipreeken. Hoe zwerven
hier zoveel hansfen ?

kwistgoed.

Zy kunnen ons niet verftaan, Papa; 't zyn meeil MoiFen
en Franfchen.

Ernst.

Wel daar zyn 'er mee wel onder die ons zouden kunnen
verftaan.

KwiSTGOED.

Geen nood: zy hebben het te druk om de tafel te fchik-
ken en heen en weêr te gaan.

Ernst.

Nu, Kinderen, gy hebt het thans zo volhandig dat we u
niet langer tot overlaft willen (trekken:

Wy bedanken u voor alle blyken van tederheid, en zyri
gerefolveerd uit dit huis te vertrekken.

Wy kunnen nu ordentelyk leeven van onze inkomften;
en daardoor zyt gy van de zorg bevryd

Om ons in 't Oudenmannenhuis te plaatfen: vaartwel!
leeft altoos even vrolyk en verblyd.

Lichthart.

Hoe, Papa! zoud ge ons nu verlaaten, en ons ten prooy
ftellen aan onze Crediteuren ? ^

Dat zou te ongevoelig weezen: ik vlei my dat zulks niet
zal gebeuren.

'k Beken dat we u en Oom juift altoos niet naar behooren
hebben gehandeld, tot uw fmart:

Ss 3 Maar

éÊk

-ocr page 340-

324 s ρ i ε g ε l d ε r

Maar gy moet het meer toefchryven aan onze zorgelooze
levenswyze en aart, dan aan de kwaade gevoelens
van ons hart.

Wy zien thans dat dit van geen duur kan weezen , en

dat, zo we uwe hulp ontbeeren,
Onze zaaken niet gered kunnen worden: dierhalven moe-
ten we ons tot uwe goedheid keeren.

l o s β o l.

Wel, Papa, zult gy me ook in verlegenheid laaten, daar

gy nu zo rykelyk van geld zyt voorzien?
Dat kan ik- niet denken: gy zult al 't vorige wel vergee-
ten, en ons fatzoen bewaaren.

hendrik,

Gy allen hebt het'er

weinig naar gemaakt: wy zouden misfchien
Wel meêdogen met
U tiebben , zo wy niet vreesden dat

gy met uw vorige manier van leven
Zoud voortvaaren, zo ras we u weêr een ruime Kas had-
den gegeeven.

Zodat wy denken dat het beter is dat we ons geld op lyf-

renten zetten, dan kunnen wy rykelyk beilaan, .
En u zelfs wat mededeelen, wanneer ge alles zult ver-
teerd hebben, 't geen niet lang zal duuren....

Losbol.

Och! Vader,

wie heeft u dat geraên ? (vermindren?

Uw geld op lyfrenten zetten! zoud gy dus uw Capitaal
Gy kunt fchielyk fterven: en wat zou dat een fchade wee-
zen voor uw Kindren!

Η r ν d r i k.

'ε Kon zyn dat ik veranderde van befluit: my ligt iets op
't hart; misfchien zal ik nog wel eens trouwen.

Zoetje.

-ocr page 341-

^ vaderlandsche kooplieden. 325

Zoet j e. (onthouwen.

Wy hoopen. Papa, dat ge u van zulke gedachten zult
Gy zyt immers reeds te oud: hoe komt u dat in den zin'?

Η !· Ν D R 1 κ.

Te oud! wel ik ben nog maar v^f-en zeïligjaar, wat
meer of min.

Och! het is zulk een zoet lief Meisje. Zy fpeelt my ge-

ftadig in de gedachton.
Ze is nog geen twintig jaar oud: wat heb ik nog zoete
kinderen van haar te verwachten 1

ζ O lï τ J E.

Wel, noem het Juffertje eens.

hendrik.

Annaatje, de Schoenmaa-
kers dochter, is je die bekend ?

L O s β O L.

Vader, als je dat begint verklaaren we jou voor innocent.

h Ε Ν l> R I K,

Wcl, een Vader zou niet mogen trouwen of hy zou het <

zyn' Zoon moeten vraagen !
Het is noodzakelyk voor ray; want dan word ik nog ge-
diend in myn oude dagen.

ζ O κ r TE.

Allerliefite Papaatje, we zullen je dienen zolang als je leeft.

i κ Ν D R ί K.

Ja j daar heb ik de proef van gehad.

ζ O Ε I τ E.

Ik bid je datje *t ons vergeeft.

Κ W I S τ G O £ Π,

Nu, Papa, wat is uw voorneemen? hoe zult gy met ons
handelen?

ernst.
Ik meen myn geld te bewaaren,

Sober

-ocr page 342-

S Ρ I Ε G Ε L d ε r

Sober te leeven, en in myn teftament uw kinderen tot
myn Erfgenaamen te verklaaren.

κ w I S τ G O Ε D.

En zouden wy van 't Capitaal niemendal hebben, dat is
zeker te hard.

ernst.

Dan zou je wéér je ouwe gang gaan, en dan raakte de
boêl nog meêr verward. .

Gy zyt nog in ftaat om verfcheiden kinderen te verwekken;

En na myn dood kunt i'j de vruchten van myn nalateu-
fchap trekken.

Zyn ze fober, behelpje dan meteen potje pap op je fchoot.

Κ W i S τ G O Ε D.

Neen, Papa, je zult zo onbarmhartig niet weezen: je
goedheid is te groot.

ernst.'

Is \ waar, fmeerfchoen ?

Lichthart.

Als je niet gezind zyt om ons te helpen zal
ik Brandarius myn zaaken in handen moeten geeven:

Die zal 'er wel zoveel uithaalen dat wy 'er buiten de Stad
van kunnen leeven.

ernst.

Daar zullen we vóór weezen. Slaa uw handen aan geen
goed.

Wy zyn je Crediteurs , die wel weeten hoe men dat behan-
delen moet.

joris.

Mynheeren, dewyl gy nu in ftaat zyt om 't fatzoen van
uwe Kinderen te bewaaren,

Dunkt my dat het beft waare hen te helpen, en al 't voor-
ledene gunftig uit uw gedachten te laaten vaaren.

Ernst.

-ocr page 343-

^ vaderlandsche kooplieden. 327

E r ν s τ.

Wel nu, Joris, zo wy daartoe overgingen, wat zou'er
dan gedaan moeten worden: 'k verzoek dat 't zege.

joris.

De Heeren dienden de iDoedels over te neemen, en als
men 't dan wel overlegt,

Zal 'er nog wel een zoet kapitaaltje overfchieten, fchoon
de zaaken zeer zyn verloopen.

Voor eerft zal men in de Keizerskroon alle de overtollige
koftelyke meubelen moeten verkoopen,

En ook de boeken en liefhebbery, die de Heeren by mal-
kanderen hebben vergaêrd.

ik heb 'er aantekening van gehouden; zy zyn duizenden
waard.

Van de porcelynkasfen heb ik geen kennis, want die heb-
ben de Juffrouwen van tyd tot tyd gevuld: daar is
meê al wat voor uitgegeeven.

En 't voornaamfte zal dan nog weezeri , in *t vervolg een
andere manier van leven.

losbol.

Dat willen we gaerne belooven,worden we nu maar gered.

hendrik.

Broeder, zeg maar't

geen wy hebben gerezolveerd.

De tyd verloopt maar.

Ernst.

Welaan, Kinderen, zyt gy te vreden
met het geen Joris heeft geproponeerd?

Wilt ge ons alles overgeeven, tot reddering van uw zaaken ?

Dan zullen we voor u zorgen en onze verdere meening
u bekend maaken.

κ w i s τ g o ε d.

Zou ik myn porcelyn niet behouden ?

m Veel tt Ernst.

-ocr page 344-

der

SPIEGEL

Ernst.

ml

Dat weet ik niet.

Wy zullen eerft alles taxeeren, en zien wat 'er overfchiet.

Lichthart.

Wat dunkt u, Losbol ?

Losbol.

Wat dunkt u , Wyfjcs? Is't niet
billyk dat we rezolveeren ?

KWI.STGOED.

Ja, toch.

Zoetje. (begeeren.

Laaten de ouwe Lui het fchikken zo als zy het

Ε r Ν s t.

Kinderen, ilelt u dan geruft : wy hebben ons beraaden
tot behoud van ons en uw fatzoen.

Wy zullen ons geld in de negotie aanleggen, en met u in
compagnie doen;

Die dan zal moeten gaan op de naamen van Ernft, Hen-
drik en Zoonen.

Dit huis is groot genoeg. Wy kunnen by malkander woonen,

En zullen alle Crediteuren beraalen tot eenen duit:

Maar dan zult gy naar onzen zin moeten leeven , of het
huis uit;

En dan zou je ongelukkig worden ^ en elders de koft
moeten zoeken.

Wy zullen onder de hand al de liefhebbery van porce-
lyn, rariteiten en boeken

Door den tyd verkoopen, met dejagten, hofftede, rytui-
gen en paarden van de ital.

l i c H τ Η α R τ.

Heb dank, Papa, ik beloof je met vlyt...,

L O s β o, l.

En ik ook dat ik oppasfen zal.

Lichthart.

-ocr page 345-

VADERLANDSCHE kooplieden. 329

Lichthart.

Maar de vvisfel van Rykert, die my gevangen houd, daarop
dient ge eens te denken.

ernst.

Die hebben we al betaald: daar moet gy uw harsfens niet
meer mee krenken,

L I C Η X Η Α R. Τ»

Ach Vader ik bedank u ten hoogften : daar valt een pak
van myn hart.

Ik kan u niet zeggen hoe my die verbruide wisfel heeft
benard.

'k Zal op her Comptoir vlytig oppasfen, en alle kwaadé
gezelfchappen verlaaten.

Losbol.

Verkoop myn' harddraver ook maar.

hendrik.

Daar behoefje niet van te praaten.

De Heer , van wien hy gekogt is , heeft hem al zonder
rouwkoop weêrom gehaald.

Weeft dan gefchikt , en draag zorg dat gy van't fpoor
nooit weêr dwaalt.

Zoetje.

Wy hebben groote reden om Oom en Vader te bedanken.

E r ν s t.

Wy zullen naauwkeurig acht op u flaan: die niet oppail:
zal in huis niet lang banken.

Maar wy hoopen dat we in genoegen met malkander zul-
len leeven.

Κ w I S τ G O Ε D.

Papa, gy zult niet te klaagen hebben
over ons gedrag.

ernst.

Dewyl ik gaerne uw geheele huisgezin gelukkig zag,

Tt 2 En

-ocr page 346-

330 spiegel der

En de liefde van Sybrand voor zyn* Patroons Dochter
heb kunnen bemerken,

Heb ik , omdat ik hem gaerne mag lyën, een huwlyk
voor hem trachten te bewerken.

Ik ben het ook reeds niet Rykert eens: ik zal aan myn*
Kleinzoon ten huwlyk geeven zo veel als Rykje
krygt van hem.

Lichthart en Kwiftgoed, uw Zoon is minderjarig: dier-
halven zoud ge uw ilem

Tot die trouw dienen te geeven,indien zeukanbehaagen.

Wat dunkt'er u van?

Lichthart.

Papa, wy ilaan verwonderd over uw goed-
heid ; tot zulk een goede zaak behoeft ge onze item
niet te vraagen.

kwistgokd.

Wie zou dat niet toeilemmen ? want myn Zoon is 'er meê
bewaard.

Rykje is wel opgevoed, fchoon, ryk, en van een* zacht-
zinnigen aart;

Drie deugden , die ieder op zichzelven een'Jongeling
moeten bekooren.

Ernst.

Ik verwagt hem itraks met zyn Liefde hier: Heer Rykert
heeft my ook beloofd meê te komen, om 't uit-
iluitfel te hooren.

En dewyl nu alles gefchikt is, en de koften gemaakt zyn
tot het gaftmaal en bal,

Willen wy niet dat het gezelfchap van Juffers en Hee»
ren u befpotten zal:

Laat het den geheelen nacht deurftaan met dansfen en
banketteeren;

Maar

-ocr page 347-

^ vaderlandsche kooplieden. 331

Maar denkt dat bet de laatfte maal zal weezen dat we u
zulke verkwiftingen zullen permitteeren.

Κ W I S τ G O Ε D.

Ach! wy omhelzen u: want gy hebt ons fatzoen bewaard,
en al onze fmart verzoet.

Kwifigoed en Zoetje omhelzen Ernfi en HendriL·

Η R IN ü R I K.

Zacht, daar komt Heer Ry kert....

/

VIERDE TOONEEL.

Rykert, Sybrand, Rykje, Ernst, Hendrik, Losbol,
Lichthart, Kwistgoed, Zoetje, Joris.

Rykert.

I

*t Xs my lief dat ik de Heeren
en Juffrouwen in zulke goede diφofitiën ontmoet.

Lichthart.

Mynheer, wy hebben alle reden van vergenoeging van '
onze Vaders ontfangen.

En zo myn Zoon aan u en Mejuffrouw uw Dochter niet
onaangenaam is, ontbreekt 'er niets aan 't geen wy
verlangen.

Ernst.

Heer Rykert, ik heb, volgens affpraak, de zaak aan de
Ouders van Sybrand voorgedragen, die't huwlyk
met genoegen zullen zien.

Sybrand.

Stemmen Vader en Moeder in myn geluk ? dan kan ik
myn hart en myn hand aan myn lieve Rykje biên.

Rykert.

Leeft gelukkig faamen, Kinderen: ik item met vreugd in uw'
€cht. Tt 3 Κ WIST-

-ocr page 348-

1985 spiegel der

Κ W I s τ G O £ D.

Wat ben ik te vreden,
Zoete Juffer, dat ge u hebt laaten beleezen door myii'
Zoons genegenheden.

R γ κ J E.

Ik hoop, Mejuffrouw,dat ik my uw liefde waardig zal maaken,

2 O Ε τ J £.

Geluk, Neefje! geluk,

aanilaande Nicht!

Losbol.
Ik wenfch u mede veel zegen.

S γ Β R Α Ν D.

Wy zyn Oom en Tante zeer verpligc.
Liefje, daar zal ik u een kusje op geeven, ais mynaanftaan-
de Bruid.

R γ κ Ε R T.

Wy zullen overmorgen alles laaten befchryven

Door den Notaris Scrib Serap..... Maar wat is dat? Ik

hoor daar geen kleintje raazen en kyven.

VYFDE Τ O O Ν Ε Ε L. .

MiCHEL, ZOETEKAAÜW , Ε R Ν S Τ , Η £ Ν D R IΚ , RyKERT,
Li C Η t Η Α R Τ , L O S Β O L , Κ W I S Τ G O Ε D , Ζ O Ε Τ J £ ,
Rykje, Sybrand, Joris.

D . c . Μ i c η ε l·.

06 Rekkel ί diir doe biil! Zöl floe mich fmieten ond
flóón?

Ich wol doe mit men knokken zo veul geeven datiloe op
krukken zoeft motten góón.

ζ QE τ Ε κ Α AU W.

Daar, Spekmof! daar Burgermeefter uit Weftfaalen !
Wil je al myn gefuikerde Beeldjes, die je gebroken hebt, wel

betaalen? Lichthart.

-ocr page 349-

^ vaderlandsche kooplieden. 333

Lichthart. '

Hou op!hou op ! hoemaakjezulk eenfchrikkelykgeweld?

Μ I c Η Ε L.

Den hondsvot, den grasduvel fprekketmichóónom geld.

Z o Ε TE κ Α AU W. (len.

Mynheeren , die droiikè Mof is met Elsje geraakt aan 'tmal-
Hy gooide de Meid op de tafel;en toen is de heele tooren

van Babel aan ftukken gevallen.
De Ooftïndifche fchepen zyn geborften; Venus en Neptu-

nus zyn armen en beenen kwyt;
En de hariiigpakkers topr^n is ook befchadigd. Denk je
niet dat het my Qjyt Ψ

' ' '' Μ Γ C Η- Ε L.

Dat wie geitoeid hebben, Rekkel! dat zol ftoe motten liegen.

ζ O Ε τ Ε κ Α Α υ W.

Je zult me honderd daalders betaalen.

Μ 1 C Η Ε L.

Jóóhonderd póórdeviegen.
Menherren, heb iloe van zulke dingen ooit geheurd ?

ZoETEKAAUW.

De fraaije vyver is bedorven , en daar liggen verfcheiden
.._ligters gezonken en gefcheurd.

■ LiCHrHART. '

je gefuikerd poppenwerk, dat befchadigd is, moetje
wéér maaken.

Wy willen je fchade niet ι gaa heen en doe je zaaken.

L O S Β d L· " ■

Ik hoor al Koetfen voor de deur. Vrienden, het gezel-

fchap komt aan.
Pas op, Michell loop heen om aan de deur te ftaan.

Ε R C T

Heer Rykert, hier was alles tot een Bal bereid , wegens Licht-
harts verjaaring; en dewylalles is gefchikt tot elk? ge-
noegen , Hebben

-ocr page 350-

334 spiegel der enz.

Hebben wy 't niet willen beletten: 't kan met één ilrekken tot
viering van ■'t gefloten huwelyk: m^ar nadeezen zal
ieder zich tot een gefchikter levenswyze voegen.

r γ κ β r τ.

Een behoorlyke ommegang met goede Vrinden van gely-
ken ftaat is altoos goed ;

Mits dat men zich daar niet aan verflaave, en zyn' tyd en
geld onnoodig verkwifte , 't geen een Koopman
vooral zorgvuldig myden moet.

Ζ Ε S D Ε Τ O O Ν Ε Ε L.

Ernst, Hendrik, Rykert, Lichthart, Losbol,
KwisTGoED, Zoetje, Rykje, Sybrand, Joris,
R
γ Μ Ε R, Gezelfchap van Heer en en Dames, op
verfcheiden manieren verkleed.

Η

R y μ ε r.

eer Lichthart, ik heb, volgens uw verzoek, uw plaats
waargenomen, -

En air d'honneurs gedaan; hier ziet ge ons nu tot vreugd
bereid, té rug komen. (het Bal.

Wy verlangen naar 't dansfen. Allons, Traftant, open nu

Lichthart.

De Vrienden doen my veel eer en plaifier: ieder heeft
maar te eisfchen wat hy begeert: ik hoop dat het
Gezelfchap zich wel diverreeren zal.

Ώί fchutfcherm u^^wd opgehaald, waardoor men in een
Zaal ziet, die geïllumineerd is. Lichthart en Zoetje
openen het Baly waarna door Ί geheele Gezelfchap word
gedanfi.

Einde van het derde en laatste Bedryf.

men-

-ocr page 351-

MENGELDICHTEN.

Vv

IK Veel

-ocr page 352-

ι <>. ,.

■1

m

m

-ocr page 353-

Pag. 33?

MENGELDICHTEN.

Β L· Α Α S κ κ Ε R IΑ Ν Α.
L Υ Κ R Ε D Ε

I Ν

WINDZANG,

VOORDEN
NEDERLANDSCHEN

Μ Ε ν I υ s.

Ter-

Mu alle zyne winderige Dichtwerken
o'verieden aan den Tjiroom, '

Ι

upyn had op Olimp doen noodeii
De heele, halve, en driequart goden,
Ter viering van den grooten dag,
Op wien hy in het kraambed lag,
Toen Pailas, uit zyn brein gebooren,
Al krytend liet haar' wysheid hooren,
Zo dat haar Petemoêi Lucyn
Haar ftillen moeit met ambrozyn;

VV 2

-ocr page 354-

mengeldichten. S<1991£

Tervvyl de kraamvrouw (ik wil zeggen,
De kraamhe.r) io het bed bleef leggen,
Van fchrikkelyke pyn in 't hoofd.
Omdat zyn kop was doorgekloofd.

Die dag, die groote dag der dagen^
Wierd, met een algemeen behaagen,
In Vader Janu5 Almenak.
Die ieder god heeft in zyn zak,
En van de Magos is berekend,
Met roode letteren getekend.
Een boek daar in men net kon zien,
Wanneer die Gala zou gefchiên:
Een boek van Pallas zelf gefchreven,
Als zy geen luil had om te weeven.
1c Α
: Β, ftond op het voorile blad ,
Waar naait een Uil zeer deftig
zat.

Als zynde een vogel der geleerdheid.

Sints heeft men, door een fchoolverkeerdheid,

Dien uil veranderd in een haan,

Dat met het Griekfch niet kan beftaan.

Een Boek dat ze als een prys vereerde,

Aan eiken god die leezen leerde:

Of van dit werk een affchrift is

In 't Vatikaan , blyft ongewis.

Licht zou men zien, waar 't niet verloren,

Dat eer de wysheid wierd gebooren,

Al wie den naam droeg van een god

Zo dom was als een Hottentot:

Maar van die domheid wierd geneezen,

Door in dien Almenak te leezen.

Voorts heeft ze van Arabiefch hout,

Een Atheneum opgebouwd,

Waar

-ocr page 355-

mengeldichten. S<39£

Waar in zy, zo als 't is gebleeken,
De domfte dieren leerde fpreeken :
Heeft dit geen fchyn, naar uw verftand ^
Neem dan Ezopus in uw hand,
Daar ftaat het duidlyk in te leezen, ^
En zou het dan geen waarheid weezen?
Men vind 'er noch die dieren zyn,
Al loopen ze in een menfchen ichyn,
Die praaten kunnen , leezen, fchryven ,
Getabberd zyn, en ezels blyven,
Met harfens zo vol waan en wind
Dat daar geen reden plaats in vind.
Doch Pallas heeft, in oude tyden,
Ons zulke dieren leeren myden;
Maar braave mannen, doorgeleerd
In wysheid , met haar gunil vereerd.

Zy liet aan anderen beduijen,
Gewoon de glaazen in te bruijen:
Die rinkelrooiden in den nacht,
Met Stoepjes vochten, of de wacht,
Dat zy geen raaf met paauweveeren,
Noch ezels dachc te promoveeren ,
En dat haar uil nooit weer een ful,
Voor geld zou helpen aan een bul;
Al moeiten zy een bul gaan koopen,
Om by de boeren rond te loopen.
Men zegt dat ze in Egipte quam.
Daar zy een mand vol eijers nam.
En broeide daar de tovenaaren,
Die in het Hof van Merafis waaren :
Toen kroop de meetkunit, zo men wil,
Het ey uit van een krokodil,

Vv

Na

-ocr page 356-

340 mengeldichten.

Na dat de telkiinft van te vooren
Was uit een Fenix ey gebooren.

Daar na nam zy een korc befluit,
En broeide Filozofen uit.
Die in Fenicië eeril: verfchenen,
En naderhand ook in Atiienen,
Waardoor de twift, als vuur en vlam
Van 't eene fchool in 't ander quam.
En van de fchoolen in de kerken,
Waar in zy blyft tot heden werken.

Wanneer Apol, der Dichtren zon^
Wat Syriefch en Egyptiefch kon.
Begon hy 't allereeriï te dichten,
En op Parnas een kerk te dichten
Van
Paros wklt-jn marmerfteen ,
En maakte een zangkoor daar omheen „
Van Lauwerboomeo,, net gefchoren;
Hier liet hy de eerile klanken hooren
Van zynen goddelyken lier ^
Bezield van zuiver Hemels vier.
Hier fchiep hy negen zanggodesfen ,
En gaf aan elk haar gulde lesfen ,
Met hulp van moeder Mnemozyn ,
Zodat
zè zongen grof en fyn.
Euterpe leerde hy de dingen
Eenvoudig naar de reden zingen,
Folhymma heeft hy 't verftand
Der Rederykkunde ingeplant:
Maar
KUo mogt zo laag niet blyven,
Die leerde hy 't hiflorie fchryven.
En Erato (misfchien wat licht)
Was meefteres in 't Minnedicht.

thaha,

-ocr page 357-

mengeldichter 341

^halia, patrones derfnaaken,

Moeft kluchten voor den Schouwburg maaken.

Terpfichoré^ een maagd vol glans,

Was reigeleidfter aan den dans.

Melpomené moeft lykzang neuren,

En op 't tooneel de harten fcheuren.

Kaliopé, met haar heimet.

Bromde op Alcides krygstrompet.

Urania wierd uitverkooren

Om hemelzangen te doen hooren.

Dus Avierd zyn kunft alom bekend.

Tot Thule toe, aan 's waerelds end.

Geen Dichter durft een werk beginnen j

Voor dat hy een der Zanggodinnen

Heeft aangeroepen, zo 't behoord,

Wil hy zyn geeft niet zien geiloord.

Dan zwelt hy op, dan word hy dronken.

Dan blaaft zyn dichtgeeil vuur en vonken ,

Dan gilt en fchreeuwt hy op de maat,

Dat hy zich zeiven niet verftaat, ■

En durft op hooge laarzen treden,

In weêrwil der gezonde reden.

Hy kan , als hy ten Schouwburg komt.

Daar Titus of Torquatus bromt,

En op 't verfchriklykft raakt aan 't raazen,

De Bak en fchellings plaats verbaazen,

En met de woorden, hoog van toon.

Helaas! mevrouw! myn heer! ó goon!

Die wonderbaarlyk teder klinken,

Elks hart doen in de fchoenen zinken.

Maar laat ons komen tot de zaak

Eer dat ik van den text af raak.

Ju-

-ocr page 358-

342 mengeldichten.

Jupyn had naauwelyks vernomen .
Dat dit gezelfchap was gekomen ,
Of heet het welkom aan den difch.
Daar vry wat volk vergaderd is.

Saturnus, meeil gewoon te graauwen,
Vroeg aan den god der kabeljaauwen ,
Neptuin, waarom Cimodocé
Niet op quam dobbren uit de zee,
Daar elk een vryfter meê mogt brengen;
En Pan, de Boksvoet, al zyn krengen
En Satyrskoppen, ruig van vacht.
Had uit Arkaadje meegebracht ;
En waarom hy niet al de ftroomen
Des aardryks hadde meêgenomen?
Hy antwoordt. Vader 't is my leet.
De Hellespont is niet gereed,
Zy dorft met zo veel eylandiniien,
En Griekfche itroomen, 't niet beginnen;
Omdat 'er op de Turkfche kuil
Een groote vloot word uitgeruft.
Wel •'c zou ten minfte dan betaamen
Dat de Eridaan en Tyber quamen,
De Donauw, Molda, Elve en Ryn,
Daar, dat ik weet, geen Turken zyn.
Dat hier de Eufraat noch
Ganges komen ,

Noch Wolga , en dat foort yan itroomen,
Zei God Saturnus, kan nog gaan;
Zy woonen hier wat ver van daan.

Neptunus fprak: gy zult niet weeten.
Dat een der grootfte brompoëeten,
Die ooit gebooren is aan 't Y,
Met al zyn fraaije Poëzy,

Vol

-ocr page 359-

mengeldichten. 343

Vol lafter, gal, onkuisfche vonken
In Lethis ilinkpoel is verdronken.
Daar zullen, zo ik heb verftaan,
ï)e ftrootnen te begraaven gaan.
\ Schip Argos, wil 't Eöol gehengen,
Zal hen na d'Amftel overbrengen.
Zy wachten reets al op .het ftrand,
Elk met een roeijriem in de hand,
Voorzien met volle waterkruiken ^
Omdat zy zelden wyn gebruiken.
Zy wachten maar na Palinuur,
Een vent die ilaan moet aan het iluur.

ΛροΙΙο, vallende in die reden,
Riep: ach ! wie is 'er ο voerleden 1
Hoogleeraar in de Poëzy,
Sprak God Neptuin, uw raazerny
Hoe raar, hoe
geeftig en hoe aardig,
Is my geen handvol
zeefchuim waardig.
Zyt gy nieuwfchierig na zyn naam,
Zo ^/raag het aan mevrouw de Faam,
De Hoofdgodin der Kourantieren,
En weekelykfche Nieuws-papieren.

Apollo l^rak: dat 's fchoon beicheid.
Van uw geichulpte majefteit.
Profesfor van de wallevlsichen ,
Gy hebt niet veel veriland te misfen.

Merkuur riep; Goden houdt gemak!
Ik heb Kouranten in myn zak,
Is 't in de Haagfche niet te leezen,
Dan zal'tin de Amfterdamfche weezen,
Daar zyn 'er wel een ftuk of tien.
Apol had pas den naam gezien,
IF. Oeel Xx

Of

-ocr page 360-

344 mengeldichten.

Of hy begon van fchrik te beeven,
Ja had den laatften fnik gegeeven;
Indien hy niet oniterflyk waar.
liy riep, 6 dood! 6 fnó barbaar! ;
Cy hebt den' Hdikon bedorven. ■
Ach! ach! is Mëvius geftoirven! :
Kom Zvvaanenburg! ach! ach! ach 1 ach t
ó Dichter dien geen weêrga zag.
Aartspaiiker van myn zonnewagen.
Die ook aan d'Yftroom ligt verflagen!
Gy die der Goden harten vong,
Wiens geeft tot in den Hemel iproogy
Die zonnen in een pan kon ilooven,
En maanen bakken in den oven ,
Die
diamanten, ilegt en beft.
Kon fmeicen in een
aarde teii.

Kom Bollebakker van de goden,
ó (*) Willem Hesfen! 'k zal u nooden:
Dat gy op uwen horen toet,
Op de uitvaard van dit heldenbloed;
Opdat het klinke in 't oor der helden.
Door alle de Elizeefche velden.

Ik voel dat ik in dichtvuur blaak.
Wraak! Titus, Rozalyne, wraak!
Trompet myn
zoonen 1 ik zal brullen !'
Lucht, water, aard en zee vervullen.
Met weeklacht, en een naar geluid
Dat op 't Ripheefch gebergte iluit!
Wie znl voortaan een klinkdicht maaken ^
Van veertien regels, zonder zaaken,

f

Wanneer

Een hakker^ dis Z."xaanmhurv in ivlnderlge. rjinen navolgde.

-ocr page 361-

MENGELDICHTEN. ■< ff

Wanneer men Burgermeeilers kieiï.
Of helden door den dood verlieft?
Wie zal Robynzang mreluuren ?
Wie Dam en Kalverftraac borduuren
Met vaerzen, vol van ach! en wee!
Op 't fterven van een Domine!
Wie zal Kourant en Boekzaal eieren
Met Febus heilige laurieren ?
Ach! wie is buiten hem in ftaat
Een Cicero, een Cincinnaat,
Een Brucus, rechten lof te geeven,
En doen zyn' naam in vaerzen leeven ?
Helaas! 't is met de kunft gedaanI
Daar ligt myn kroon vol lauwerbladn.
Trompet, myn zoenen, ik zal gillen,
Dat Ethnaas Berg en Hekla drillen !

De waereld is in baarens nood!
Myn
zoenen fcheldt nu op den Dood.
Vraagt aan dien mageren fcharminkel,
Waarom hy niet een dommen kinkel,
Of gierigaart getrofl'en heefr,
Die
al zyn vrienden overleeft , ' · ;
En zit te broeijen Op zyn fchyyen , ·, ■ :
Die maar voor Plutus overblyven»
ύ Kerkhofkoning, aartstyran,
Myn Mevius, dien grooten man.
Geef ik niet over aan de pieren! ^
Myn zoonen windt hem in laurieren,

En

C*) Lange gekke Lafler-vaerzen, op braave mannen in Plano gedrukt,
en met Schrifcuurplaatfen geborduurd , van H. V, β. fchuilende onder
den naam van Jacoba Robyn, Schoolhouditer. '·

Xx 2

-ocr page 362-

346 MENGELDICHTEN.

En brengt hem aan den Amftel kant.
Steekt, ffceekt daar 't iykvuur in den brand
Met vaerzen die als zyne kraaken:
Dus moet gy hem oniterflyk maaken,
En lykzang toeten, beurt om beurt^
Tot dat uw' geeft is uitgetreurd.

Ik zal myn Lier, myn luft, myn leeven.
Nu aan een Liedjeszanger geeven^
Of aan een ziel, die arm en blind.
Daar mooglyk nog de koft meê wint.
Door Trojes ondergang te zingen
En vorft Ulisfes fukkelingen!
Dus viel hy, roepende ach ! en wee t .
In de armen van Melpomené.

Maar als hy weder was bekomen ,
Omdat hy iets had ingenomen,
Verfcheen de Faam juiil: net van pas,
Die van de zaak ook kundig was.

Men vond hem, fprak ze, wat befchonken
Want hy had drie itoop nat gedronken,
Dat hy gefchept had uit de Bron
Van u geheiligd Helikon ^
Toen doril hy (denk niet dat wy liegen)
Op Pegazus ten Hemel vliegen.
Hy fteeg te paerd vol moecis, en vloog
Door 't punt van Iris regenboog.
Daar kreeg die hengft verbruide nukken 5
En vloog den Dierenriem aan ftukken.
Het Hemelteken van den Ram
En Taurus, floeg hy blind en lam.
De Tweeling broeders hoon hy zuchten.
De traage Kreeft kon 't niet ontvluchten-

De

-ocr page 363-

mengeldichten. S<2000£

De Leeuw kreeg zulken zwaaren ilag
Dat hy terftond in Jaifa lag.
De Maagd ontvlucht het by de buuren j
En nam de Schaal meê om te fchuuren.
De Schutter fprak den Steenbok aan
En Scorpioen die naaft hem ftaan ί
Die Lichtmis zal de fchaê vergoeden,
En ryklyk voor die ftoutheid bloeden.
Dat 's zeker fprak de Waterman,
Befchouw eens myn gebroken kan.
Die 'k om geen Dukaton wil misfen,
Een kan, dien 't teken van de visfen.
Dat in de zee is weggejaagd,
My dikmaals heeft te leen gevraagd.
Men laat het aanilonds den planeeten,
Saturn, Jupyn, en Venus weeten.

Merkuur, Mars, Luna en Apol,
Dat Pegazus is op de hol;
Opdat zy hem zyn loop beletten,
En aanitonds in het fchuthok zetten.
Men moet dien tweeden Faëton,
Dien loeris die deez' vlucht begon ,
Zo ftraiFen dat hy van zyn leeven
Zich nimmer durft te paard begeeve^.
Maar alies was vergeeffch gefluit.
Hy wierd niet in zyn loop gefluit.
Hem konnen geen Planeeten dwingen.
Hy dorfl na 't vail gefternte ipringen.
Maar als hy zich op 't hoogil bevond j
En al die lichten zag in 't rond,
En ^t aardryk Op zyn Ipillen rollen,
Begon hy wat te fuizebollen;

Xx

Waarop

-ocr page 364-

348 mengeldichten.

Waarop hy zyne loftrompet,
AI beevend voor zyn lippen zet,
En zo vcTvaarlyk raakte aan 't blaazen.
Dat hy 't gefternte deed verbaazen.
Maar 't Noodlot, dat dien hoogmoed zagj
Gaf hem een jammcrlyken ilag.
Die ilag deed hem na 't aardryk zinken
En Pegazus na Pindus hinken.

Ais dit Apollo had gehoord,
Snaauwt hy de Faam toe, zeer veriloord.
Madame met uw rok vol bellen .
Die leugen, die gy durft vertellen,
Is onbefchaamde v/atjekal;
Myn Pegazus ftaat hier op ftal.
Gy
kunt zo aanftonds heenen druipen.

Zo gy u niet wilt af zien kuipen;
Maar 'k laat het nog om myn fatzoen,
'k Heb met die leugens niet te doen.
Zeg of hy dood is ; of in 't leeven.
De Faam begon van angft te beeven,
En riep! vergeef het my Apol,
Myn zinnen waaren op de hoL
Ik zoek uw gramfchap niet te ontfteeken
Maar dacht Parnasfus taal te fpreeken.
Ik heb de omftandigheid verzierd,
Om ook te worden gelaurierd.
Ei leer my uwe wyze wetten,
Opdat ik kan in rym trompetten,
Al was het maar een klinkgedicht ,
Wanneer een held iets groots verricht :
Maar als ik fpreeken moet met klaarheid ;
Hy is kapot. Dit is de waarheid.

li

Hc'

-ocr page 365-

Μ Ε Ν G Ε L D I C ί ί Τ Ε Ν.

Helaas! ό goón i ό wee! en ach i
d Yparnas dat is een ilag!
Riep God Apollo, dat zyn dingen,
Waarom men uit zyn vel zou fpringcn I
ó Opperfchenker van Jupyn,
Geef my een glas vol Ambrofyn , ^ .
Om, eer myn moed nog meer mogt zinken,
De zwarigheid van 't hart te drinken,
'k Wil niet dat aan der goden Difch 5
Op Pallas jaardag droefheid is.
Sa! Ganimedes gy moet fchenken,
Ik
zal zyn ultvaard dus gedenken:
Hier meê dronk hy een volle fluit,
Tot Mevius gedachtnis uit.
Dit wierd gevolgd van al de Goden,
Zelf Venus en haar.,minneboden;
De
Satyrs namen elk een kan ,
Op 't voorbeeld van den Bofchgod Pan j
En hebben zich zo
ftöm gezopen,
Dat ze alle Van de Ölimpus droopcn.
Maar wat 'er véfdei^ is gefchied ' '.

Op deezë Gala, weet ik niet.

Omdat ik juiffc wierd aangeCtoten;,
En uit den flaap ben opgefchoten:
'k Had anders in myn droom, misfchien,
Zyn heerlyke uitvaard mogen zien ,
Die, raakt een ander aan het droomen.
Geleerder zal te voorfchyn komen.
Denkt gy dat ik een fchim bevecht?
Dat kan zo zyn. Ik heb gezecïit.

349

L U^

-ocr page 366-

350 mengeldichten.

LUKRETIA

Spreekt in wanhoop, met de pok in de hand^

^ukretia heeft itof tot klaagen;

Vergeef het haar ó eedle maagen

Dat zy haar wraak niet heeft volbracht..
t Goón! 'k zie Sextus weêr verfchynen.
Daar opent hy myn bedgordynen,

Ik word, ten tweedemaal verkracht:
Help Brutus, Kollatyn, laat Romen
Met
alle macht in 't Harnas komen.
Ó Goden, helpt Lukretial

Zy heeft te lang haar leed verzwegen!
Zy heeft in Sextus aim gelegen.

Hoe treft, hoe treft me uw ongena!
Zie daar de pook om my te wreeken ^
Die z^l ik in myn boezem fteeken
Ter wraak van myn gefchonden eer..

Stoot toe____Helaas! myn leden beeven.

Ach laat ons fterven....! laat ons leeven!

Zy 'werpt het flaal 'weg.

I

Neen wreede pook, 'k bedenk my weêr.

V R Α Α Gv

-ocr page 367-

mengeldichten; 351

V R Α Α G.

ζ

(yns naaftens goed begeeren
Te woekeren en te fcheeren,
Te zorgen voor
zyn pens,
Nooit voor zyn evenmenfch;

Op 't huisgezin te graauwen,
Een armen toe te fnaauwen;
Maar driemaal daags te kerk
Is dat geen Chriillyk werk V

Yy

GRAF»

IF. Deel

O ρ

XANTIPPE.

H,

'k Xoef om Xantippe na den Schouwburg nooit te gaatï.
Al preekt daar Sokrates; want ik kan zelfs wel preeken:
Maar wil myn wyf haar zien, daar zou ik toe verftaan.
Het kon haar nut zyn om haar kop te leeren hreeken.
'k Verquift noch geld noch tyd voor hartzeer en verdriet;
'k Zie ^ie Comedie in myn huis genoeg voor niet.

-ocr page 368-

352 μ £ in g ε l d i c η τ ε ν.

GR AFSCHRIFT.

Λ

ta wandelaar, hier ruil, misdeeld van Lykbeklag,
Hec grootil tweevoetig dier dat Nederland ooit zag.
Dat van zyn dierenaart zelf ilrekte tot getuigen,
Door 't hoofd nooit hemelwaard, maar ftaag na de aard
te buigen,

Een waterloot gelyk, die fcheutig voortgegroeid,
Nooit fnoeimeslydend', ook nooit vruchten draagt of bloeit.
Natuur toen zy Kajaan wilde aan de vvaereld fchenken,
Dacht op zyn lyf zo ilerk dat ze op geen ziel kon denken,
Dies hy
die leevende zo wel voor klein als groot
Een wonder was, bleef zulks niet
minder na zyn dood;
Want deeze bamboets ilierf zelf zonder geeft te geeven ;
Waarom ? hy had geen geeft, geduurende al zyn leeven.

VRAAG.

Waarom befloot Kajaan in Haarlems ftad te woonen ?

Λ Ν τ W O O R D.
De Haareicmmer maat kon beft zyn langte toonei^

GELD.

-ocr page 369-

mengeldichten; 2006

GEL D.
'k X lacht wel eer zo zot te weezen,
Schoon ik vr}^ veel heb geleezen,
Dat de waereld hing aan een
Van atomen groot en kleen,
Deeltjes rond of fcherp van hoeken
Die geftaag malkander zoeken,
Maar 'k zie nu 't is mis
gefteld ,
Want zy hangt aan een van geld.
't Geld maakt vreede, 't geld doet vechten.
\ Bouwt Kaileelen , 't
doet ze Hechten,
't Geld zet ezels iii den raad.
't Voert den bek van d'Advokaat.
't Brengt de Doéters by de kranken.
't Komponeert Aptekers dranken,
't Roert des Ziekentrooilers mond.

't Helpt de dooden in den grond.
Voor het
geld van domme leeken ,
Hoort men vroome menfchen preeken;
En voor lui van 't zelve foort,
Danfen de apen op de koort.
't Geld doet fchouten fchelmen vangen,
't Geld doed kleine diefjes hangen,
En het maakt de grooten vry,
Hoe befmet met fchelraery.
't Geld maakt edelui van boeren,
En van luie meisjes hoeren.
Is een Juffer krom of blind,
't Geld maakt dat ze een
vryër vind.
Geele muffe tootebellen,
Hebben zy maar geld te tellen,
Worden 't jawoord afgevraagd,
Voor een vrolyke, arme maagd.

Yy 2 DAN K-

-ocr page 370-

354 mengeldichten.

DANKOFFER

O Ρ D Ε Ν

JAARDAG

VAN DEN HEERE

JOAN COUK,

VOOR het GESCHENK VAN EEN BOEK
GENAAMD

DE TEMPEL DER. FR.EEDE.

'eleefde Kunilme^een der dichters aan het Yj
Befchermer van de Zanggodinnen,
Die u
omhelzen, looven, minnen.

( i

Β

En wierook zwaaijen op uw vrolyk Jaargety;
Ik heb uw Vreedetempelzangen ,
Uit gulle vriendfchap, onverdiend,
Gelyk een kunftgift van een vriend.
Die edelmoedig is, ontfangen.

Zou

-ocr page 371-

mengeldichten. 355

Zon dan myn Zangeres, aan uwe gunil verplicht>
Die gift der vriendfchap niet erkennen.
Zou zy met Amftels Fenix pennen,
;t Gebouw niet gieren dat gy loflyk hebt geilicht f
Zy wil noch kan ondarikbaar weezen,
Ontfang dan 't oiFer van haar geeft
In gunil, op uw geboortefeeft,
Zy Iaat u dichtkunitbloemen leezen.

Zy trad tot deezen tyd uw fchoonen Tempel om,
Daar nooit haar ilem heeft ingeklonken.
Nu voelt zy haaren geeft ontfonken,
En treed eerbiedig iii dat heerlyk heiligdom:

Hier hoort zy zuivre hemelgalmen.
Hier ziet zy hoe de Vreedemaagd
D' Olyfkroon op haar fchedel draagt^
En pronkt met Idumeefche palmen.

Zy laat, bekoort door kracht van kunftig maatgeluid^
In haar gewyde tempelkooren j
De Vreêbazuin van Aken hoeren,
En deelt der dichtrenrei haar zegenpalmen uit.

Zy kroont hem 't hoofd met vreede-olyven
Die deezen Tempel heeft gebouwds
En laat op 't voorportaal met goud.
Mecenas naam in Vaerzen fchryven.

De

Yy

-ocr page 372-

56 mengeldichten.

De Zangberg juicht hein toe in Dichtkunft ryk van zwier,
't Cieraad van uwe tempelnisièn,
ó CoucK, is nimmer uit te wisfchen,
Gy fchenkt het de eeuwigheid door drukkunil op papier,.
En plaatft het in vergulde banden,
Naail alle zuivre Poëzy,
In uwe ryke boekery,
Een pronkftuk deezer iNederkinden.

Is onze hartenv/enfch der Godtheid aangenaam,

Dan zal ze u met haar' vleugelen dekken:
Dan zal ze uw leevens jaaren rekken,
Terwyl
Parnas uw lof vereeuwge door de faam.
Godt fchenk u naar zyn weibehaagen .
Ten nut der Kerke en 't Vaderland,
ó Hopman in den Burgerftand
Des Amilels, veele blyde dagen.

Tot gy, het leeven zat, den Vreedetempel ziet.
Daar gy uw naam vind opgefchreeven,
In 't heilig boek van 't eeuwig leeven.
En eindelooze vreugd by de Englenrei geniet.
Daar duizend Cherubine chooren
D^n galm der Heraelpoëzy,
Die de onderraaanfche vliegt voorby.

Doen voor den troon der Godtheid hooren.

L I Ε Pv-

-ocr page 373-

Μ Ε Ν G Ε L D Ι € Η Τ Ε Ν, S5?

lierzang.
TER BRUILOFT

ν Α Ν D Ε Ν
WELEDELEN HEER, DEN HEER EN

M^ J A N S I X,

Heer van H i l l ε g ο μ , en V r ο μ α d ε , V r υ η ε ε κ,
van wimmenum, enz. enz.

EN DE WELEDELE JONGKVROUWE,

SUZANNACATHARINA
BORS VAN WAVEREN.

In den Echt 'uereenigd te Amfierdam den ,
Juny, 1751^

L

leeuwendaler Zanggodinnen,
Krooft van Febus aan het Y,
Helpt den Bruiloftszang beginnen,
Blaaft in 's Dichters koele zinnen
'e Vuur van uwe Poëzy.

Die

-ocr page 374-

MENGELDICHTEN

Die met eerbied zal genaaken

't Hooggezegend difchbanket,
Daar twee zuivre harten blaaken^
Die het zoet der Liefde fmaaken.
Door des hemels huuwlykswet.

ïs dit niet de Difch der Goden,

Die van Nectar overvloeit?
Word hier 't ooft den Feeftgenooden
Door een fchoonheid aangeboden.
Die 't met hemeldauw befproeit? -

De Araftelmaagd, het puik der ileden

Van den vrygevochten ftaat .
Zien we uit haar RievierkoetS trcdem
Hoor aandachtig na haar reden,
Wien dees Echt ter harte gaat.

De A ms tel stroom.

2Ïels-bekoorfter, min-ontdekfter

Van den;Bruidegom en Bruid»
Reine Liefde^ hartetrekfter,
Levensluft en vreugdverwekfter j
Stort uw kruik vol Nektar uit.

Laat ons deezen Difch omringen,
Wierook zwaaijen voor 't altaar.
Met den rei der Hemellingen;
Laat ons 't bruidstriumflied zingen.
Strooit uw' iovren voor het Paar.

-ocr page 375-

mengeldichten. S<359£

D Ε L I Ε F D Ε.

Amftelnimf, die Gysbrecbts muuren

Met uw' dunne golfjes kuft.
Zal uw glorie eeuwig duuren.
Zult gy nimmer ramp bezuuren.
Daar gy op uw ftroomkruik ruft?'

Dan moet ik de Voedfter weezen

Van uw gloriryke Stad,
Die uit diep moeras voordeezen
Tot den Hemel opgerezen,
Wondren in haar' arm omvat.

"k Laat myn oogen altoos weiden
Op den bloem van uwe Jeugd,
'k Weet de harten te onderfcheiden,
Eedle zielen op te leiden.

En te zeegnen door de deugd.

Six zal tot getuigen ilrekken

Met zyn fchoone zielsvrindin,
Hoe ik harten weet te trekken,
En lot glorie op te wekken ,
Door de kracht der reine min.

Laat de Plillegommer beeken.

Nimfen van zyn heerlykheid.
Eeuwig van deez' trouwdag fpreeken
En den heer des Hemels fmeeken,
Dat dees Stam werde uitgebreid.

IF. Deel

Zz

De

-ocr page 376-

3<5o mengeldichten.

De α μ s τ ε l s τ r ο ο μ.

Zoüdt gy voor de landjeugd zwichten

Eedle Nimfen van raj/n' iloet?
Zingt haar lof in feeftgedichten.
Helpt een fchooner eerpoort itichren
Aan den Dam van mynen vloed:

Daar myn macht en glorie groeiden.

Met myn waterheerfchappy;
Daar, fchoon oorlogsftormen loeiden^
Indus goude itroomen vloeiden
In den fchoot van 't Scheepryk Y.

Helden onzer Amftelaaren,
Vaders van den
vryen staat.

Temmers van de woefte baaren,
Die myn heilbezorgers waaren.
En Orakels in myn Raad;

Die in 's Hemels hooge Chooren

Eindelooze vreugde fmaakt,
Zo gy onze vreugd kond hooren,
't Zou gewis uw ziel bekooren.
Dat uw Krooft
in liefde blaakt.

Laat ons dan eerbiedig naderen
Daar alle aardfche volheid is.
Daar myn achtbre burgervaderen,
In des hemels naam vergaderen,
Aan den Zegenryken difeh.

Ij.!;
ti^

[ff^

He-

-ocr page 377-

mengeldichten. S<5£

Hemel 't zy uw welbehaagen,

Dat tot heil van Amileldam,
En al deez' doorluchte maagen,
Deeze ftamboom vrucht moog' draagen,
Zalig dan deez' minnevlam.

DeLiefde.

Laat die wenfch ten Hemel dringen^

Roert nu harp, cimbaal en fluit,
Laat ons 't bruiloftsbed omringen.
Zalig, Heer der Hemelingenl
Zalig Bruidegom en Bruid!

O ρ

ZZ 2

-ocr page 378-

MENGELDICHT Ε Ν.
OP DE _

Ζ I L V Ε R Ε BRUILOFT

VANDENHEERE

Want

EN JUFFROUW

üs

'k kJtel de blyde Bruilofts fnaareii ^
Nu gy, vyféntwintig jaaren, >

Met een welvernoegden geeft
Heden zyt getrouwd geweeit.
En dewyl 't myn, vriend Kornelia,
Zo hy zegt, al evenveel is, t /'VC*;
Wat ik op zyn bruiloft dicht, ''"
Als hec maar geen raenich pntftichtj
Zal ik geen verheven dingen
Of geleerde zaaken zingen,
Daar men geen vermaak in fchept
Als men zingt, en kuft en fept,
Als men vrolyk op den Doelen
Met het Maagfchap wil krioelen,
En naadat men heeft gefchranft ?
Wel een minnewetje daiiil.

-ocr page 379-

mengeldichten; 2016

Want de wyn maakt 1ίίΓ0Γϊηη^Γφι·ρη§εη s

Zo in ouden als in jongen, >-' ',

En die vreugd geniet men rnaar

Eéns in vyfëntwintig jaar;

En derhalven is 't geen zonden, .

Zo maar niet word ondervonden, ' '

Dat men door de dertelheid ·

Word van't ipoor der deugd geleid.

Want kan iemant zedig zingen,

Hy kan ook wei zedig fpringen.

Toont men vreugd met voet en keel»

Dat is immers evenveèl. . ,

Op zyn broêr Fruitiers , of Brakels ^ .

Met niet al te veel gekakels

En een hartelyke zueht;

Met zyn oogen na dC; lucht,

't Glaasje tot den grond,; te leegen, . / ^

Heeft een vroompje zelf niet tégen: . ' :

Mits, gelyk het is gezeid5 ' " '

Alles zonder ydelheid,.....

^k Denk nu vail'waar zyn de jaaren
Broeder Knelis, heen'.gevaaren: '
Wyl ik u voor jaar'en dag j
In de lange rokken zag,
Of het raoeil een broertie wezen
Dat gy hebt, of had ^ voordeezen ^
Of een zusje, 'k weétr het niet: . ^ ' - - >
Maar 't is evenwel géfchied. " .

't Heugt my hoe gy,"als een jongenj
In het toutje hebt gefprongen.
En myn zoete Jilles neef .

Na Mk-ytje buur toe iireef j

Zz 3 ' Die

-ocr page 380-

64 Μ Ε Ν G Ε L D I C Η Τ Ε x^.

Die zyn tnoeder alle dagen- ƒ : ^ ·

Met zyn kuuren plag te plaagén r

Toen gy als een Pedagoog

Deezen bengel hielt in 't oog.

Maar zou ik hier alle dingen

Op uw blyde bruiloft zingen,

Wat 'er fints al is gebeurd,

't Vaers wierd aanftonds afgekeurd.

*k Zwyg dan van uw jonge jaaren,

Om te fpreeken van uw paaren;

Want dat komt nu beft re pas.

Onder 't leegen van een glas,

Juift in 't jaar vati vyfëntwintig,

In het laatfte van April, ·

Wierd Kornelis vry wat quintig.

En hy kreeg een wondre grii.

Vader, fprak hy, 'k wou wel trouwen/

Jonge, iprak de goede man,'

Van het trouwen komt berouwen,

En daar weet je nog niet van.

Mantje 't zyn te flegte tyën.

Anders mogt ik het wél lyën.

Zo je een meisje van fatfoen,

Hier of daar wift op te doen,

En daar voor de koft te winnen.

Kees wat zou jé gaan beginnen;

Waarlyk 't is te flegtén tyd,

En je bent je vryheid quyt.

Maar Kornelis wift wei beter.

Daarom moeft hy aan de Veter,

Want hem docht hy was bequaam,

Tot een hoede en köufè kraam.

i

Wat

-ocr page 381-

Μ Ε Ν G Ε L D I C Η ï Ε Ν.

Wat zou Vader daar op zeggen .
Als, ik zal 't eens overleggen.
Kees zei, 't is al overleid ,
En ik moet nu aan de meid.
'k Wil alleen zo lang niet leeven, ^
'k Wil my zei ven weg gaan geeven;
Want ik weet een lieve maagd,
Die myn hart en ziel behaagt:
Ze is lieftallig, zoet en aardig ,
Deugdryk, jong, bewinnens waardige
Vader maak dan kort beiluit,
'k Word de bruigom, zy de bruid.
Knelis, fprak hy, lieve Knelis,
Zo het meisje dan uw deel is,
Kan ik daar niet tegen doen,
Loop en geef ze dan een zoen.
Keesje
wierd hier op zo moedig.
Dat hy iprak het moer voorfpoedig
In 't aanitaande huuwlyk gaan,
Want ik vang het wyslyk aan.
Ze is bequaam tot koufe neering, ,
En ook zuinig in verteering.
Niet te waerelds, niet te fyn,
'k Weet de goede vroome zyn,
Schier zo fchaars als witte valken:

Maar myn lieve........

Is een Juffer fchoon en goed.
Net als ik ze hebben muet
Daar ging Knelis voort aan 'r vryën,
Hy docht om geen ilechte tyen.
Want toen hy het jaawoord kreeg,
Was geen ding hem in de weeg.

En

-ocr page 382-

VJ 66 • m e n gel dichte n.

En in vyf en twintig jnaren , ^
Is hy ook zo wel gevaaren
Dat hy, zegt een zekef vriend.
Dien "hy met zyn wagi; bedient,
Kousfen voLvan duicatönnen,
Door zyn neering heeft gewonnen 5
Dat ook zeker weezeo moet,
Want zyn Waar is trouw en goed.
'k Zou noch wel.van andre dingen
Op de bruiloft ktiniien zingen.
Maar hoe quam myn werk ten end/
Zyn bequaaiïiheid is bekend;
Vraag het maar aan trQuw moet jplyken,
Want daar kan m^n/t vonnis itryken.
Vraag het zelf de Jierkenraad, ^ " ^
Hoe myn vriend in 't hart beitaat.
'k Wil ook van zyn moed niet fpreeken
Die in 't oproer is gebleeken,
Toen hy als een braaf>Sergeatit,
Met de helbaart in de hand.
Al 't jan hagel van het Spaaren ,
Om de pachters te bewaaren,
Door zyn mannelyk bedryf,
Bracht den doodfchrik op het lyf#
Want hy weet van de
exercitie.

Op de wys van 's lands militie,
Hoe m' een foaphaan prezenteert,
Hoe men lings en rechtsom keert,
Met meer andre.zulke zaaken..
Hy kan evoluties maaken,
Als hy maar een voet verzet,
Doet hy alles even net;

F:

En

-ocr page 383-

MENGELDiC Η Τ Ε Ν.

Εη daar komt naar myn gevoelen
Niet een burger op den Doelen,
Van de vrye Kompany
Die het fraaijer doet als hy.
Als drie honderd man aan 't fpaaren,
Zo getrouw en moedig waaren, ^
'k Denk niet dat men in de ftad
Ruitery van noden had.
Maar ik zwyg van al die dingen,
'k Mogt ray van den texc af zingen
Die ik nog verhand'len zal,
Luiiler toe al fchynt het mal.
In de voorfpoed is veel hinders,
Slaapt men by, men haspelt kintiers.
En dat is wat fraais quanfuis;
Maar ray dunkt het is abuis.
Ik, en ook myn vriend Kornelis,

Gunnen andren dac hun deel is .
Maar wy zyn ook wel vernoegd
In 't geen ons is toegevoegd.
Als men 't wel wil overweegen
Strekt een kind den een tot zegen,
En den ander tot verdriet, ,
Net gelyk men dagelyks ziet.
Laat het vry een zegen weezen,
'k Zou voor zulken voorfpoed vreezen;
Want ik hoorde van een vriend,
Dat hier net ter zaake dient:

Broeder,φrak hy,wenfch geen kinders.
Want zy brengen ons veel hinders:
'k Heb een wyfje naar myn wenfch,
't Is een engel van een menfch,
Maar zy raakt zo licht aan 't kraaken
Dat ze my nog dul zal niaaken,

3?

5>
J>
99

J?

IF^ Deel

Door

/i?

Aaa

-ocr page 384-

MENGELD I C Η T E N.

Door het ichreeuwen en 't gedruis,
Dat ik hooren moet 'm huis.
Schoon zy in zichzelve ftil is,
En het tegen haaren wil is,
Moet ik, als ik ilaap of droom,
Jaarlyks na de holleboom.
Dan aan 't kloppen by de buuren,
Dan na 't wyf die 't fchip moet ftuuren»
In het midden van de nacht,
Schuon het regent op myn vacht.
Kom ik weer, dan zy aan 't kannen ,
En zy drukt my in haare armen
Roepende,
myn lieve Piet,
Was het nimmermeer gefchied.
„ Aanitonds komen al de wyvert,
5, Die dan tot den morgen blyveii
En dan ilaat conirater...
Vafl; ie roeren met de ilok;
Want dan moet men met de vrouwen.
Kort daar aan kandeelmaal houwen.
Zo als menfchen van fatfoen
Ook verplicht zyn om te doen.
Maar dat zou men overkomen,
Zo men maar geruft mogt droomen,
En dac is tot myn verdriet
'k Weet in hoe lang niet gefchied.
Dan eens in de wieg aan 't kryten,
Dan eens in de luren dryten,
Tot de moeder 't lieve lam,
Met de pappot, of de prani,
Als 't gereinigd is, moet ilillen.
Spiegel u aan zulke grillen.
Raakt men met een geeuw en gaap
Nog een uur of twee in flaap.


J?

5>
»9
5J
55
j>
55
5?
55
95
59

?5

j?

J5

})
59
59
51
55
55
5?
9?
99
55
59
59
?9

i5

»1

Mits

-ocr page 385-

mengeldichten.

Mits conditie dat de baaker,
Met geen kandelaar of blaakerj
Legt te rammelen in de fpind.
Of ze daar wat lekkers vind,
Of met niezen of met poepen
't Kind weer uit de flaap wil roepen j
Want dan word ik weer gefleurd
En papa legt aan de beurt,
'k Wil ook datje een zaak zult wecteii,
Die ik nimmer zal vergeeten:
Moeder (was ik toen niet ryk)
Kreeg twee kinderen gelyk.
Ik nioeil halve nachten wiegen
Ja eens zelf het bed uit vliegen ,
Als
zy lag in diepe ruft,
Zeer vermoeid, in flaap gekuft.
Eerft begon 'er een te fchreijen

Die wy hadden tusfen beijen ,
Ik het fluks op d'arm gezet,
En gefprongen van het bed,
Moefl: aan 't zingen en doudynen,
Moêr bleef achter de gordynen.
Zonder dat zy wakker wierd;
En daar was ik meê gepierd;
Want myn zingen en traraaren,
Konnen 't kind niet doen bedaaren;
't Ander in zyn flaap geitoord,
Schreeuwde ook of het wierd vermoord,
Toen aan 't wiegen en aan 't zingen:
Maar als ik in 'c bed wou fpringen
Was myn hemd zo vreeslyk nat
Dat het kleefde aan myn gac, ·
'k Dacht wat komt kollega oyer,
Dit is zeker al te pover,

Aaa 2

9J

»

?S
>9

35
?>

55


>J

3J

J5
55
J>

5?
5 9
55
55
Ji
55
55
55

55
55

?5

>5

55

Heb

55

-ocr page 386-

370 Μ Ε Ν G Ε L D Γ C Η Τ Ε Ν/
Heb ik in myn hemd gepift,
'k Wou niet dat het iemant wift,
Want dat zyn te vieze dingen;
En toen ik het uit wou wringen»
Even als een linnen lap,
Was het anders niet dan pap.
'k Had door haait, en zonder weeten
Juift de pappot omgefmeeten,
Met een achter flip van 't hemd,
Is die itorie niet al vremd ?
Och als dit wat veel zou beuren ^
Was 't een werk om dood te treuren.
Lieve vriend gy weet het niet
j, Wat in 't huLUvlyk al gefchied :
„ Ik beklaag dan alle menfchen ,
Die na
kleine kinders wenfchen ,
Daarom wees vernoegd en bly,
Want gy ilaapt geruit en vry.
Bruidegom dit dien' tot Leering.
Trek veel voorfpoeds uit uw Neering,
En beleev' een beter tyd,
Als waar in gy heden zyt.
En om eens met ernit te φreeken,
Laat ons d'Albeheerfcher fmeeken,
Dat Hy u een rykdom geev'
Die al 't aards te bovenilreev',
pn u, met uw Uitverkooren,
Zegen uit den vollen hooren
Van zyn ryken overvloed,
Zo naar 't lichaam als 't gemoed :
'k Wenfch dat gy, met al uw Vrinden ,
's Hemels gunit moogt ondervinden,
Aan een fchooner Bruiloftsdifch
Als op aard' te geeven is.

55
J>
5?
5J

5?

Ι'ί

ρ

5?

55

3?

li

aan

-ocr page 387-

mengeldichter 3?ï

AAN

DE HOLLANDSCHE

MAATSCHAPPY

DER

W Ε Ε Τ Ε Ν S C Η Α Ρ Ρ Ε N.

Opgericht, en Vergaderende te Haarlem.

Indiea de Weetenfchap ontbreekt aan Voedfterheerenj

Moet ze in zich zelf verteeren;
IWyl zy
haar oogmerk miilj beftaande in roem en gunft,

Het voedfel van de kunit.
De veldzang van Virgyl, een aas voor keurige ooren,

Had eeuwig blyven fmooren
ïn 't veld van Mantua, met al zyn eer en lof,
Waare in Auguftus hof

Aaa 3 Me-

-ocr page 388-

37S MENGELDICHTEN.
Mecenas niet geweeft, om hem bekend te maaken.

Daar raakt zyn geeft aan 't blaaken,
Die 't heerlyk heldenwerk, Eneas reistocht, baart.

De Waereld door vermaard.
Gelooft niet dat Homeer, die Goddelyk van geeft is,

(Al zegt men 'c) blind geweeft is,
W^inneer hy d'llias of Odyffea fchreef;

Maar wel in armoe bleef,
Wyl hy in Griekenland
geen menfchen konde vinden

Die weetenfchap beminden:
Dus heeft hy, om den ramp, die fteeds hem vieltebenrt^
Zichzelven blind getreurd.

t)f heeft de fchaamte, toen de zeven Griekfche fteden
Om zyn geboorte itreden ,

Die Fabel uitgedacht, en overal verbreid?

Om dus de onweetendheid

Van 'c oude Griekenland, die elk tenfpotmoeft ftrekken?

Met zulk een'glimp te dekken?

De

-ocr page 389-

IVI Ε Ν G Ε L D I C Η τ Ε INF. 373
De domile dwaasheid, die de vrye kunften ftuit,

Dooft wel het icunflvuur uit:
Maar't raakt door ilraalen van den Hemel Weêr aan't branden

En koeftert de verfranden.
Wat weêrglans gaf het licht dier Goddelyke zon

De kroon van Salomon ί
Op wien de Wj'sheld van de aloude Egyptenaaren

Zichzelve blind moefl: ilaaren.
Wat vond de wysbegeerte in Ptoloraeus hof

Naa deezen, ryke itof, '

Die iii ^t vergaderen van honderdduizend boeken 5

Geleerden op deed zoeken;
En te Alexandria 't Genootfchap heeft gefticht,

\ Geen ^t Oaften heeft verlicht.
Schonk deOpperwysheid niet, tot redding uit de dwaaling,

Den Grieken de vertaaling
Des Bybels, 't heiligit boek , waar door haar majefteit
Alom wierd uitgebreid ?

Heeft

-ocr page 390-

374 MENGELDICHTEN.

Heeft Socrates de melk dier wyslieid niet gezogen?

Bragc Plato niet voor oogen,
Korts naa het fterflyk deel zyns grooten meefters vlei,

De onilerflykheid der ziel,
Het trooftlyk denkbeeld van den wystten aller Grieken ?

Sincs vloog op fnelle wieken
De Wysbegeerte door de Schooien van Atheen,

En lokte derwaart heen
De heldenzoonen van het aibeheerfchend Romen,

Tot dat vcrftand gekomen:
Dat de overwinning, die de helden maakt vermaard,

Alleen niet hangt aan 't zwaerd;
Maar dat de ftaatkunil, die door wysheid word verkregen
Het zwaerd moet doen beweegen,

Of houden in de fchede, en toornen het geweld,

Zo 't zich hier tegenftelt.
Dus leerden Ciceroos te Athenen triumfeeren,
Met kracht van redeneeren;

t zy

-ocr page 391-

mengeldichten. ^

^t Zy voor den rechterftoel of in den Roomfchen Raad,

Tot glorie van den Staat,
Zo lang die helden hun befchermers kon\kn vinden,

Die weetenfchappen minden ^
Heeft de eedle wysheid en
geleerdheid ook gebloeid:

Maar fints zy wierd verfoeid ,
En Cicero, het hoofd van Romens wyze leden,
Den itrot is afgefneden,

Door dwingelanden die de boosheid had gebaard,
Van menfchlykheïd ontaard,

Raakte alle zucht tot kunft en weetenfchap aan 't quynen.

En moeil in 't eind verdwj^en.
Doordien 'de Noordfche leeuw den Adelaar bciprong,

Den blixem hem ontwrong.
En itak den rooden haan in Romens gulde daaken.

Daar alle tempels kraak, η,
De fchouwburg davert, en de zeegeboogen, trots
Als uit een marrn're rots

Door

Bbb

IK Veel

-ocr page 392-

Μ Ε Ν G Ε L D I C Η Τ Ε Ν
Door zyn Vitruviën, tot 's keizers eer geklonken,

Vergaan in vuur en vonken.
6 Waereldkoningin, die eer zo trots en prat

Op zeven bergen zat,
Omringd van helden, iteets gewoon te triumfeeren 3,

En ryken te overheeren;
Weg is uw heldendeugd, en uwe weetenfchap.

Nu dekt de Quezelkap
Uw overwinnend hoofd. De belm
is u ontvallen,

In 't floopen uwer wallen.
Maar *t was door 't woeft geweld der Nooren niet alleen

Dat alle kunft verdween ;
Want in de volgende eeuw verfcbeenen ook Barbaaren,
Die geen geleerden waaren;

Maar door hun bygeloof en gHmp van heiligheid

Zich hebben uitgebreid
Hun haat tot wysbegeerte, en allerlei geleerdheid,
Bragc alles in verkeerdheid

zy

-ocr page 393-

mengeldichten.

Zy dreeven dat het aati een Chriften niet betaamt.

Om wys te zyn genaamd.
Men moeft de Redenkunft den Heiden overgeeven,

Gelyk een weetniet keven ,
En ileeken dan het hoofd in fint Franfiskus kap.

Ten ipyt der weetenfchap.
In 't
Jm CanomcuTti wierd zelfs een wet gevonden.
Dat niemant zonder zonden

Mag fpotten met den geeft eens bifchops, die alom

Zich toont barbaarfch en dom; ^

Doordten de heiligheid en de eenvoud deezer mannen,

Die de ydelheid verbannen,
Zo zy zich bonden aan de regels van Donaat,

Het itrekken zou tot fmaat.
Een blinde Hierafchy wierd fints dien t:ird gébaoren.'

De wysheid liep verloorein j
En de eenè blinde hêeft deft andreii' ίη de gragt

Gc^

Uit domme doft gébragt.

Bbb 2

-ocr page 394-

378 MENGELDICHTEN,

Geleerdhied wierd ontbloot van alle Mecenaten,

En elk ten ipot gelaten.

De Wysbegeerte was een foort van Kettery.

Ach! riep dePoëzy;

Daar geen Meceenen zyn verneemt men geen Virgüen,

Maar domme en laage zielen.

Aldus gedompeld in een naaren diiiilren nacht j,

Verbeeten en veracht s
Moeil alle weetenfchap
uit hof en tempels vluchten:

Maar Godt verhoort haar zuchten;

Waar op de Zon des Heils, door alle nevels heen^

Op't onverwachtst verfcheen,

En mannen heeft ontvonkt, die alles weêr hervormden
De Hierarchy beftormden,

Die met een gropten zwerm van Hommeien bedekt ,

Vol ipyts te velde trekt.

Om eedle Byen, die de wysheid-honig leezen,

Door dreigen te doen vreezen...,

Maar

-ocr page 395-

MENGELDICHTEN. 379
Maar zacht, myn Zangheldin, breid deezen ilryd niet uit.

De domheid is gefluit.
De wysheid word gelokt in alle konings lioven,

Geleerdheid dryft weêr boven.
De blinden vallen nu de fchlllen van 't gezicht,

En zien het Godlyk licht.
Geheel Europa fchikt zich tot de vveetenfchappen.
En oeiFent zich by trappen.

De Maatfchappyen der geleerdheid groeijen aat},

Om Scerren, Zon en Maan, '

in haar'bepaalden loop naauwkeurig na te fpooren 5 ^

Veel netter dan te vooren,
En al de wonderen der gefchapene Natuur,

Lucht, Aarde, Water, Vuur,
Met al wat leeven heeft, naauwkeurig te onderzoekenj,

Door vlyt der letterkloeken.
Men houdt dit langer niet voor dwaaze kettery: ;

Den

Maar oeiFent zich nu vry.
Bbb 3

-ocr page 396-

3S0 Μ Ε Ν G E L D I C Η τ Ε R
Den grooten Lodewyk, den ryksmonarch der Franken,

Zal de onderdaan bedanken,
Zo lang de Waereld ftaat, dat hy door zyne gunil

Befchermer wierd der kunft:
Die verder voortgeplant, in 't koningklyke Londen

Meceenen heeft gevonden.
Nu Newtons wysbegeerte op de ondervinding bouwt,

En Wolf zich niet betrouwt
Op onderftellingen ; maar
op beweezen' waarheid,

Krygt alles meerder klaarheid.
Geen Ariftoteies, of geen Defcartes geeft,

Is hen gelyk ge weeft.
Berlyn, en Petersburg, Stokholm, het hof derZweeden,
Vergaadren ook hun* leden,

Door gunft der koningen; zo groeijt de wysheid aan,

In *t hart van d'onderdaan.
Zou Holland door dat vuur van yver aangedreven,
Ook niet na glorie ftreeven ?

's Lands

ίίΐ

m

oiil

-ocr page 397-

MENGELDICHTEN. 381
's Lands eedle Vryheid is een Voedfterés der kunft.
En ileunt op 's Hemels gunft.

•s

Wierd Leidens Hooge-fchool, in 't oorlogsvuur van Spanje ^

Door Willem van Oranje
Niet loffelyk gefticht? en was hy niet voorheen

Befchermer en Meceen
Der letterhelden, in die droeve naare tyden,
Toen *t Vaderland moeft ftryden,
Zo met den dwaazen geeft van Romens Hierarchyj

Als Spanjes dwinglandy?

Hoe edelmoedig is 't zyn glorie na te itreeven,

Vernuften werk te geeven,
En aan te lokken, door,
tm nut voor V algemeen,

Of ^t Vaderland alleen,
In 't renperk van vernuft
den Gouden frys te fchenkên

Aan dien, die kloekft in 't denken,
De vraag der Maatfchappy, die ze alle jaaren geeft.
Het beft beantwoord heeft.

Dus

-ocr page 398-

3 i2 Μ ENG Ε L D I C Η Τ Ε Ν,

Dus word de weetenfchap gequcekt in Haarlems muuren.

Die eeuwen lang moet duuren ,
Met zo veel glorie als de Drukkunil Koiters naam

Verbreid heeft door de Faam.
Hong in 't Olympifch perk een prys voor't fnelfte rennen;

Hier vliegen Fenixpennen
De Griekfche jeugd voorby , aan Sparens groenen boord.

Door roem en prys bekoord.
JVel eedie Maatfihappy 'van HoiUnds kunfi-Meceenen,

De Godheid wil verleenen ,
Dat gy uw nut ontwerp moogt brengen in zyn' ftand.
Tot heil van 't Vaderland,

In Haarlem,

17—5-4
Aug:

-ocr page 399-

L Ε Ε ν Ε Ν

V Α

PIETER LANGËNDYK.

-ocr page 400-

M-

-ocr page 401-

Bkda. 3

L Ε Ε ν Ε Ν

Α Ν

PIETER LANGENDYK.

^Oet vaderlyk geilacht van Pieter Langen»
ii if DYK , eenigften naagelaaten zoon van

I Jrent Langendyk ^ is uit het dorp van
"" dien naam, niet ver van Alkmaar gele-
, herkomftig, en voerde dien van
Kort ^ eer
's dichters vader denzelven voor eenen die hem
wat aanzienlyker fcheen verwisfeide, en zich, met
zyne drie broeders ^
Langeindyk liet noemen ;
even of een ftaami'' van meerder lettergreepen den
perfoon eenig meerder aanzien konde byzetten.;
welk oordeel eenigzins verichoonlyk ichynt, ge-
merkt het gros der menichen veel al geneegen is 5
perfoonen en zaaken, niet naar hunne innerlyke
waardye, maar naar hunnen naam te fchatten.

P'ieter Kort en zyn zoon Arcnt waren beiden

Α α met-

gen

-ocr page 402-

LEEVEN VA Ν

metzelaars baazen te Haarlem, en deeze laafte
ζοβ onbekrompen van middelen , dat hy ^ kort
naa zyn huwlyk met
Anneke Nteuwenhulzen ^
voor zich een huis bouwde in de gierftraat over de
botermarkt, alwaar onze Dichter
Ρ ie ter Langen-
dyk^ op den van Hooimaand des jaars 1683,
wierd geboren. Pas zes jaaren oud verloor hy zy~
nen vader, wiens weduwe befloot de koftwinning
onder 't opzicht van eencn meesterknecht aan te
houden ; 't welk nochtans van korten duur was.
Zy zette vervolgens, door goede vrinden onder-
ileund , een lywaatv/inkel op , en zond haa-
ren zoon ^ nu
omtrent tien jaaren oud, na Am-
fterdam, alwaar zy hem by den door zyne fchrif-
ten zeer bekenden
Willem Sewel ter woon befte
de 5 by v/ien hy de gronden der latynfche taaie
leerde. Een geruimen tyd (hoe lang is onzeker)
by deezen taalkundigen man gewoond hebbende,
geraakte zyns moeders winkel aan een ongelukkig
einde; des zy, haaren zoon tot zich neemende ,
Haarlem verliet en zich in 's Gravenhage neder-
zette. D eerlyk zag 't 'er hier voor haar uit; want door
haare verkwisting aan alles fchier gebrek, en vrind
noch vreemd te hulp hebbende, moeften moeder
en zoon ^ zonder kostwinning, dan die een klein
winkeltje hei;i verfchafte 5 zich zeer foberlyk ge-

nee-

-ocr page 403-

PIETER LANGEND ΥΚ,

necren. Pieter öiidertusfclien oefFeiide zich in de
teekcnkunft, en fchetfte, vecltyds in gezelicliap
van eenen
Frm§ols van Steenwyk 5 de omgelee-
gen landgezichten
naar het leeven. Dan, dit ver-
iigtte den nood nipt: ook had hy niets geleerd waar
mede de koft te winnen. Doch , gelyk eerly-
ke armoede wonder vernuftig is in het opfpeuren
van middelen om
zich uit haare bekommernis te
redden, zoo ook keek
onze Langendyk aliints uit
na gelegenheid om door zyne vlyt iets toe te
brengen tot verligtinge van zyne bekrornpene om-
Handigheden ; en hy vond ze: want een weefge-
touw magtig geworden zynde, bevlytigde hy zich
zoo lang, tot dat hy
gaaren-damaft en fcrvet-goed
weeven kon^ met het welk hy, een ftukje afge-
weeven zynde, na Amfterdam reisde om het te
verkoopen. Hy zelf teekende de pattroonen , en
geraakte door zyne vordering in de teekenkunil by
de Haagfche lieihebberen in kennis en achting: in-
zonderheid by den kimftfchilder
hendrik Pola;
v/iens teekeningen, verbeeldende A^FabelvanPfiche^
hy naderhand met 53 byichriften vereerde, (d)

'Vroeg was de dichtkunst zyne geliefde uitfpan-
ning: want maar den ouderdom van zeftien jaaren

^ 3 be-

(a) Zie 'c Ifte Deel der Gedichten bladz. 363, ,

5

-ocr page 404-

L Ε Ε V Ε Ν VAN

bereikt hebbende, ontworp en Ύοΐωοίάο hy zyn
blyrpel
Do/^ Qukhot^ getrokken uit den geeftigen
roman van den Spaanichen
Savedra. Waarichyn-
lyk is het, dat dit niet het eerfte proefiluk van zyn
vernuft ge weeft zy, en dat hy zich reeds eerder
onder 't opzicht van den taal- en dichtkundigen i^e-
wel in de poëzye geoeiiend hebbe,

Schoon nu door de vlyt van onzen jongen Dich-
ter het beftaan eenigzins ware verbeterd, kwam
't 'er echter nog fober om; des beiloot hy, met
zyne moeder Amfterdam tot woonplaats te verkie-
zen 5 in verwagting
van aldaar een beter fortuin te

6

zullen ontmoeten. Het gelukte: want nauwlyks
was hy hier, of hy wierd voor meefterknecht over
een weefzolder door den Heere
Prado aangenomen;
en vervolgens voor kantoor bediende by den Heere
Jan Brand. Deeze ^ zyne bekwaamheid in de tee-»
kenkunft bemerkende, gebruikte hem ook tot het
teekenen der pattroonen van zyne zyde ftoifen, in
v/elke konft hy zoo groote vorderingen maakte,
dat hem de heer
Abraham V^erhamme ^ een der
voornaamfte Fabrikeurs van dien tyd, naderhand ^
op eene vry goede jaarwedde tot zyn pattroon-
maaker aannam ; in welken dienft hy negen jaaren

Nu

-ocr page 405-

PIETER LANGENDYK.

Nu begon zyne lufi: ter diclitoeiFeninge meer en
meer te ontbranden ^ en vind ik de eerile vaerzen
onder LmξendyL· naam met den druk gemeen
gemaakt in de werken van
Jan van Gyfen: te wee-
ten het eerfte deel^ in den jaare 1707 te Amilèr-
dam gedrukt, is voorzien met 's dichters beeldte-
nis en eenige plaatjes door
Langendyk geëtst.
Doch men moet bekennen, dat zy uitncemend
ilegt zyn, en weinig overeenkoomen met de ver-
Avagting die men met reeden hebben moeft van
iemant die zoo lang de teekenkunft had geoeiFend;
maar fchynt dit eenigzins verfchoonlyk 5 wanneer
men in aanmerking neemt, dat zyne koftwinning
hem meeft op bloem- en rankwerk, geenszins op
het fchetfen van beelden van menfchen en dieren
had doen toeleggen. Ook haperde 't den vaerzen, tot
lof van dat werk en zynen dichter door onzen
Langendyk gezongen, aan het noodzaakelyk ver-
eiichte van befchaafdheid, in welke hy naderhand
door meerdere oeiFening en omgang met kundige
iefhebberen toenam.

In het jaar 1711 wierd zyn Spel Don Qulchot
op de Bruiloft van Kamacho
drie maal naa elkan-
der op den Amfterdamfehen Schouburg met veel
toejuichinge vertoond^ en toen eerft met den druk

ge-

-ocr page 406-

L Ε.Ε V Ε Ν VAN

gemeen gemaakt. Dan , de liefliebbers der too-
neelpoëzye vonden 'er fommige gebreken in, wel-
ken hy, naa dat liy wat meerder kennis van de
fchikking 5 die in een ipel vereifcht word ^ kreeg ^
verbeterde: Hy zuiverde het, naamentlyk^ van
gaapende tooneelen, door het tusfchen voegen van
korte uitkomften; en, om aan den grondregel des
tooneels te voldoen, welke leert; dat men zyn'
hooid-perfonaadjen in 't eerfte bedryf moet doen
kennen, berymde hy een geheel nieuw tooneel,
om 't karakter van
Don ^uichot voor den aan-
fchöuwer open te leggen.

De omgang met verfcheiden beminnaars der
dichtkunde, waar van hy in 's Gravenhage verilee-
ken was geweeil, wekte nu meer en meer zynen
yver: en zette aan de voortbrengfelen zynes ver-
nufts eene meerdere befchaafdheid by, die, ge-
paard met zyne natuurlyke bekwaamheden van
vlugheid en vindinge , hem eerlang deeden uit-
Vant eeven als de uitgebreide wou-
den.

munten.

^ De oudfte druk van dit Spel, my voorgekoomen, is van den jaare
1712,
en voor den Auteur; dan uit eigene aanteekening des Dichters
is
my gebleeken, dat het ftuk in den jaare 1711 reeds is vertoond.

Ca) Zie de Voorreden voor Don ^licbot in het Deel der Ge>
dichten.

δ

-ocr page 407-

PIETER LANGENDYI

den 5 voortbrengfels der natuure, uit hunnen ei-
gen aart in de aanfcliouweren wel verwondering
maar geenszins die aangenaame aandoeningen ver-
wekken, welke de door kunft geregelde waranden
verfchaiFen , zoo ook moet de aangeboorene- be-
kwaamheid des dichters befchaafd en geregeld
worden zal zy behaaglyk zyn : en om deeze be-
fchaafdheid te verkrygen is zekerlyk niets be-
kwaamer dan de verkeering met kunftgenooten
van imaak en oordeel, waar door ook niet zelden
de dichtluil zelve wierd gevoed en aangekweekt^
gelyk het onzen Dichter gebeurde ; die in den
jaare 1712 nog tw^e fpellen uitgaf, den
Zwetzer y
naamentlyk ^ en het wederzyds Huwlyksbedrog..
Het eerffce , een kluchtfpel vol .geeffcigheden en
boerteryen, vertoonde men op den van Win-
termaand, en den volgenden maandag; maar het
ander wierd eerft twee jaaren laater ten tooneele
gevoerd. Dit Blyfpel dichtte hy
tot leering, en
ter verfoetjmge van een gebrek^ dat
(zyns oor-
deels)
al te veel hy onzen landaart h ïngekroopen '^
naamentlyk kaal en groots te zyn^ en het laafle
door bedrog flaande te houden (a).

In den jaare 1715 gaf onze Dichter wederom

^ twee

(λ) Zie zyn voorbericht voor den vierden druk van 't u^ederzyds Hww-
lykïbedreg.

iv.

/

-ocr page 408-

ΙΟ L Ε Ε ν Ε Ν VAN

twee ipellen uit, te weeten, Kreiis Louwen, of
Alexander den Grooten op het Foëetenmaal^
en
de
Wiskunflenaars of V gevluchte Juffertje. Het
eene heet hy een
kluchtig Blyfpel^ om dat hst ^
fchoon in drie bedrycen gefchikt ^ een klucht zou-
de kunnen genoemd worden, dewyl V een kluchtig
geval hehelfl
(^^ ). Het ander, myns bedunkens,
het uitmuntend zyner fpellen , is een klucht,
waar in hy twee zoogenaamde wiskunftenaars ten
tooneele voert, die zeer heftig over den loop of
ftilftand der zonne redentwiften ; geenszins, om
hier mede de kunft ofkunftenaars te roskammen,
maar wel

—..— Jiet y dele gel· α ar

Έη waanwysheld van winderige zotten.

Die ""tSchouwtooneel met reden mag bejpotten. (F)

In dit zelfde jaar wierd nog, zonder zyne toe-
ftemminge, door een liefhebber die 'er een aflchrift
van magtig geworden was, uitgegeeven zyne
boer-
tige bejchryvlng van den Afnfterdamjchen Schouw-
burg, en het vertoonen van Aran en Tltus. (^)
Deeze boerfche iamenipraak is een gedeelte van

een

(α) Zie 'c voorbericht van Krelis Loimen in

Q) Zie de op'drachc van dit fpel aan den Heere en M'^ü, Kraaivangen
(c) Zie 'c JIId<= Deel der Gedichten bladz. 4Ó1.

-ocr page 409-

PIETER. LANGENDYK. i I

een blyfpel toen by hem ontworpen, doch welk
hy ileeken liet, waarfchynlyk om 't ontydig ge-
meen maaken van dit eene tooneel.

Schoon zyn dichtgeeft eigenaartig gefchikt fcheen
tot bly- en kluchtfpellen, kreeg hy ook dit jaar gelee-
genheid zyne bekwaamheid tot het dichten van treur-
Ipel te beproeven , te weeten: De Heer
Harmamis
Angelkot
befloot het uitmuntend Stuk van den
grooten Engelichen dichter
Addzfon ^ Cato gehee-
ten 5 en welk door zyne landsgenooten, en door de
geleerdfce vernuften van Vrankryk, inzonderheic
om zyne kracht van welzeggen, en juiftheid der
karakters , hooglyk geroemd wierd, den Neder-
landeren in hunne taaie mede te deelen. Dan, de-
wyl hy begreep, met de beryming te moeten
fpoeden^om door lang verloop van tyd de nieuws-

fierigheid niet te doen verfiaauwen , bood onze
'iangendyk zynen vrind aan, het tweede en
vierde deel te berymen. (d) Dus k\vam het ylings
in het licht , hoewel niet vry van die leemten en
gebreken, welken gewoonlyk de overylde voort-
brengfels verzeilen , en die ook
Langendyk zelf
meermaalen deeden voorneemen dit fpel naauw-
keuriger te overzien en netter te beichaaven.

Β 2 Zyn

(a) Zie de voorreeden voor den Cato van Ans^elkot.

-ocr page 410-

I 1 L Ε Ε ν Ε Ν VA Ν

Ζυν vruchtbaar vernuft ondertusfclien bepaalde
zich niet alleen met het voortbrengen van tooneel-
ftukken , maar oeiFende zich ook in allerleie andere
foorte van dichten. Hy hield eene byeenkomft met
verfcheiden dichtminnaaren, waar in onder anderen
beflooten wierd het werk te voltooijen welk door-
den boertigen
Fockenhi'och was ondernoomen.
Deeze had_, op 't fpoor des Franfchen
Scar?vns ^
de twee eerfte boeken van den Eneas 'oan Vïr^i-
iius
in boertig rym naargevolgd, en 't werk laa-
ten ileeken. Nu kreeg elk zyne taak; aan
Lan-
gendyk
viel 't vierde boek te beurt: {a) dit vol-
tooid hebbende deelt hy
het gezelfchap zyn werk
mede , maar niemant der overige leden hield zyn
woord 5 of zag 'er kans toe. Eenigen ontichuldig-
den zich met de onvoegzaamheid der ftoffe, die
zich tot geene boert liet vleien;
Langendy.k, zei-
den zy, had gelukkiger lot getroiFen., Dan hy,
om hen te overtuigen dat het aan hunne bekwaam-
heid, nier aan't onderwerp 5 haperde 5 bragt in de
volgende byeenkomft een groot gedeelte mede
van het derde boek op den zelfden trant berymd;
doch het geheele boek onvoltooid blyvende, is dit
gedeelte ongedrukt gebleeven..

Het

(λ) Dit vierde boek is te viiidèn in 't P» Deel zyner Gedichten
bladz. 4f3.

-ocr page 411-

PIETER LANGENDl^ 13

Het winderig actie-jaar 1720 leeverde onzen
Dichter ftoiFe tot tooneelpoë^e, Hellende hy de
dwaasheid des onbefiiisden aftie-handels, en des-
zelfs noodwendig ichadeiyke gevolgen, zeer gees-
tig ten toon, in het blyipel QuincampoiÏ^ of de
Windhandelaars, 't welk zoo zeer behaagde ^ dat
het in 't zelfde jaar vyfden maal achteréén vertoond
wierd. (d) Ook dichtte hy, naar den ftnaak van
iet Italiaanfch tooneel, een kluchtig blyfpel
Ark-
quyn ASfionifls
't welk^ gefierd met zinnebeeldi-
ge vertooningen, tusfchen den 28 van Wyn- en
den 23 van Slachtmaand tien maal ten tooneele ver-
fcheen, (F)

Gelyk: nu dit noodlottig jaar gelegenheid in
overvloed verfchafte om der tyden dwaasheid te
befpotten, zoo gaf het hem niet mindere ftof om
de rampen van Europa te beklaagen. Men had
hem in dit zelfde jaar verkooren tot
Fa&or der
aloude Haarlemfche Redenrykers kamer, voeren-
de ten Zinfpreuke:
Trouw moet hly^en. Deeze
gewoon zynde op den eerften dag des jaars een ge-
dicht uit te geeven 5 had hy reeds by de intreede

van

'a) Zie 't IP® Deel der Gedichten bladz. 44Ö,
» 'c Zelfde Deel bladz. 4^0.

-ocr page 412-

14 L Ε Ε V Ε Ν VAN

van 't jaar 17195 voor die Broederfcliap zyn Em-
fnamièl of jaarzang of de geboorte onzes Zaiig-
maakers
, (d) gedicht ^ en met den aanvang van 't
jaar 1720 een
Lofkrans voor zyne geboorte ^tad (F)
gevlochten , waarin hy van zyne ervaarenis in de
vaderlandfdie oudheid en gefchiedenisie biyken gaf.
Nu verkoos hy met het nieuwjaar van 1721 de
rampen des voorleden ja a7-s (f) te zingen; welke
dichtilukken gevolgd wierden door den
Lof der
Dlchtkunfi (jf)
en 't Lofdicht op het Le^^e beeld van
Laurens Kofler, dè)
tot dat hy met den aanvang van
't jaar 1724 beiloot het
keven der Hollandfche
Graaven ïn jaardïcht
te beichryven, waar van my
in 't vervolg nog iets te melden ftaat; dan, kan
ik hier niet verby gaan te fpreeken van zeeker
ver-
wee?fchrlft
door onzen Dichter ontworpen, te wee-
ten: De Broederfchappen der Redenrykeren zyn^
van onheuglyke tydenher, met verfcheiden voor-
rechten en vryheden hier te land voorzien ge-
weeft. Onder deezen was zekere vryheid belangen-
de den
accys, welke de drie Haarlemfche kamers,
toen in Aveezen, nog genooten. Eenige waarden

of

Ca) Zie 't F® Deel der Gedichten bladz. ór.

Ci^) Zie 't zelfde Deel bladz. 29.
(c) 7Ae 't Deel bladz. 45-j-.

d) Zie 'c lll'i® Deel bladz. i.

e) Zie 't zelfde Deel bladz. 9.

-ocr page 413-

PIETER. LANGENDYK. i I

of tappers ichreeven het verloop van hunne nee-
ring aan deeze vryheid toe, en meenden, dat, wa-
re die den Redenrykeren, welken daaglykfche by-
eenkomfte houden, ontnomen, deeze gezelichapr
pen te niet, en hunne kroegen aan meerder be-
zoeks geraaken zouden. Zy leeveren dan den wet-
louderen een verzoekfchrift in 5 ten einde de ka-
mers, ten hunnen voordeele, met zekere belaitinge
moogen bezwaard worden. Tegen dit verzoek-
fchrift ichreef
Langendyk een gedicht onder den
tytel van
verweerfcirift der diie aloude Ham^iem-
jche Redenkamers ^ (d)
in 't welk hy Rethrka
fpreekende invoerde en de zaak der kameren liet
verdeedigen, met zulk eenen
goeden uitilag , dat
zy
alle haare vryheden behielden.

Dan 9 wy keeren aveder tot het jaar 17205
in welk de dichtgeefb van onzen Langendyk in-
zonderheid zeer vruchtbaar ge weeft is , wyl
het 5 behalven de reeds verhaalde dichtftuk-
ken 5 nog van hem zag te voorfchyn koomen zyn
Treurfpel,
Julms Cezar en Kato, gevolgd naar
den Franichen
Kato van den Heer de Champ. Dit
ftuk, \ welk in het ooripronkelyk met het Engel-

fche

(α) Zie het lïl··" Deel der Gedichten bladz., 20.

-ocr page 414-

L Ε Ε ν Ε Ν VAN

^ van den Heer Addïfon om den lauer ilryd ^
en het misfchien in fommige opzichten overtreft,
is niet minder behaaglyk in onze moedertaale,
waarom het ook met veele toejuichinge ten tooneel
gevoerd is.

Beducht , dat anderen mogten onderneefnen zy-
ne vaerzen hy een
te verzamelen, en 'er dingen
van hun eigen maakjel 3 Ja zelfs fchotfchrlften
onder mengen ^ om den achterdocht weg te neemen
dat zy de opflellers daar van zyn;
als mede om-
dat
eemge zyner vaerzen overal zworven 5 die on-
gedrukt en
dooT onkundigen na gefchreeven ^ he~
du7'ven^ en gerahraakt waren ^ (d)
befloot Lan-
gendyk
zyne gedichten, in twee boekdeelen ver-
zameld, ter drukperfe over te geeven, en kwa-
men dezelven in het jaar 1721 te voorichyn (F)^
verfierd met zyn beeldtenis door den vermaarden
J. Houh'aken in 't koper gebragt. In 't eerfte
deel, uit mengeldichten beftaande, munt onder
anderen uit het vaers
de Zwïtferfche Eenvoudig-
heid (^c^
geheeten , terwyl het teiFens toont dat
hy, niet minder dan tot andere onderwerpen^ be-
kwaam

C^) Zie 'c voorbericht voor 't Deel der Gedichten.
(h) Gedrukt te Amfterdam by de wed. β. Fisfcber.
(c)
Zie de Gedichten F'® Deel bladz. 67.

-ocr page 415-

PIETER. LANGENDYK. i I

kwaam was tot famenilellen van hekel dicht, in-
dien ilechts zyne neiging hem daar tce gedreeven
hadde, maar, doorgaans daar van afkeeerig^ heeft
hy nochtans aan zyne gemeenzaame vrinden be-
kend 5 ook deel gehad te hebben aan eenige ichimp-
fchriften', onder den tytel van
Kool- en Sf reeuw-
dichten
uitgegeeven ^ hier toe zeer ilerk zynde aan-
gezocht door eenigen van zyn gezelfchap. Dus
zyn de dichtftukjes
Merkurius aan de Αηιββτ-
datnfche Poeeten (a)
de Ltc'iaanfche weêigaim en
een fnmjje voor de ontflelde harsfenen van de ββ~
kelhaers-venters (F)
van zyn maakfel, fchoon hy
ze nooit openlyk voor de zynen verklaarde. Voorts
vind men in dat
eerfte Deel van Langendyks ge-
dichten keur van ftoffe, en behoeven de
J^eld-
Herders-
en Fisfchers-zangen die van den zoet-
vloeij enden
j. B, JVellekem niet te wyken : en
hoe zeer ook de
Brmlofisvaei^zen ^ veelal zwan-
ger van laffe vlyerye, by kunfhminnaaren in klein-
achtingc zyn,
Lan^endyks nochtans zullen en door
hunne malfche vloeij endheid, en door zyne fchil-
derachtige tafereelen altoos behaaglyk blyven. In.
Snel- en Punt-dicht heeft hem de rykzinnige
y. de Dekker moogelyk alleen overtroffen , en in

Rly-

Ca) TAe de Kooldichten.

Qb) Zie bladz. 147 en 148 van de Spreeuwdichten.

c

-ocr page 416-

i8 LEEVEN VAN

Blyffeldicht (welk beneevens den Juüus Ce/ar en
Kato
het tweede deel zyner gedichten hoofdzaakelyk
uitmaakt) ileekt hy zynen tydgenooten de loef af.

Schoon nu ^ terwyl zyn roem en achting ten
hoogften top fteegen, ook zyne inkomften mer-
kelyk vermeerderden 5 gaarde hy echter niets over,
dan boeken en printkunft. Nu woonde hy eens
binnen, dan Aveer buiten Amfterdam. Veel had
hy, van zyne moeder te lyden die ongemaklyk van
aart, ook dikwils zich aan den drank, niet zelden
de fchaadelyke en verkeerde toevlucht der mis-
trooftigen, overgaf.
Dit alles verdroeg hy met
geduld, want vaneeneviyonverfchiUigegeaartheid
zynde , fchikte hy zich naar zyn lot^ of ontvlooc.
ook vaak zyns moeders laftigheid in 't gezelfchap
van den eenen of anderen zyner vrinden; inzon-
derheid in den boekwinkel van
H. van de Gate,
toen de verzaamelplaats der Amiterdamfche poëe-
ten.

Ondertusschen liep zyne verbindtenis by den
Heer
Verhamme ten einde; wanneer hy nu be-
iloot zich voortaan vry te houden , en een iegelyk
met zyne teekenkunfh te dienen ^ waarin hy groo-
te vorderingen gemaakt had, des zyne pattroonen

van

-ocr page 417-

PIETER. LANGENDYK. i I

vaii ieder een gezocht wierden, en hy de handen
vol werks kreeg, inzonderheid van de HaarleiiD.-
iche fabrikeurs , 't welk hem. in den jaare 17 2 2
deed befluiten even buiten zynegeboorteilad op den
kleinen houtweg te woonen. Schoon hy nu eene
rykelyke koilwinning had, wift nochtans zyne moe-
der raad om de overwinft door te brengen, dewyl
zy in haar huisbeleid gants ongefchikt was.
Langen-
dyk
bekreunde zich des weinig, indien ilechts-zyne
boekery en printverzaamling 'er geen nadeel door
leeden; zoo onverfchillig was hy. Twee jaaren had
hy buiten gewoond, toen hy ook eene wooning in
de ftad zocht, om 's winters avonds niet bepaald
te zyn
, wanneer hy zich in gezelichap van vrinden
bevond, welken hy, om het fluiten der poorte,. te
vroeg , zyns oordeels, moeil verlaaten. Vervol-
gens huurde hy eene grootere wooning buiten, en
hield flechts eene kamer binnen de ftad. In den
winter van 't jaar 1724 kreeg hy ongemak aan

de oogen, waardoor zyn gezicht zoo verduifterde,

dat hy, vreezende niet in ftaat te zullen blyven
om te teekenen., wederom zyne damaftfabriek
opvatte. Gelukkiglyk nochtans herftelde zyn ge~
zicht, en evenwel bleef hem de luft by om zyne
aangevangene rederye aantehouden en uit te brei-
den 5 ten dien einde eene kleine garenrpinderye

C 2 buiten

-ocr page 418-

m

buiten 's lands oprechtende. Dus ging de huis-
houding voort 5 Avanneer des dichters moeder op
den van Louwmaand 1727 in het jaar
ha res ouderdoms overleed. Niet lang hier naa, te
weeten den van Herfftmaand des zelfden jaars,
huuwde hy. te Amfterdam met
Johannetta Maria
Sennepart ^
doch "er van Johannes Sennepart en
K.atharïna van der Hyden. Omtrent vyftien jaa-
ren geleeden had hy reeds op haar het oog las-
ten vallen , en waarfchynlyk is 't dat om zyns
moeders wil het huuwlyk zoo ^ lang achter bleef.
Hy
begroette zyne bruid met een gedicht; (pi)
dan ^hy was ook met haar niet gelukkig, want be-
halven dat zy vry kwiftig viel, deelde haar inborll
in de ongefteldheid van haar lichaam, tot dat zy
door veelerleie kwaaien gefleeten 5 naa verfcheiden
jaar en fukkelens, op den α van Grasmaand des
jaars 1739 den geeft gaf..

Alle deeze rampipocden verduurde onze Lan-
gendyk met eene ongemeene gelykmoedigheid; cn
word van hem getuigd ; dat niemant hem ooit
droefgeeftig of zwaarmoedig gezien hebbe. Wh.
toch kan de rampen verhoeden ^ was zyn zeggen ;

ah

(α) Zie \ lil··' Deel der Gedichten bladz. 248.

VAN

10

L Ε Ε V Ε Ν

-ocr page 419-

PIETER. LANGENDYK. i I

aïs het huls met al wat ^er In u m den hrand
flaat
5 gaa ik' 7naar zy^^i^r in een ande?'.

Reeds eenige jaaren geleedcn ( opdat ik weder
tot 's Dichters kunfcoeffeningen keere) had hy naar
eene vertaaling uit het Frans berymd het blyipel
de Bedriegery van Cartouche geheeten. Dit ipel
had te Parys eenen grooten ophef gemaakt, moo-
gelyk minder door de geeitigheid der vindinge,
dan om den naam des hoofdperfonaadjes; dit deed
onzen dichter denken, dat de franfche Blyrpehiiaa-
ker met dit werk niets had beoogd , dan den
fchouwburge eene goede foirime gelds in de beurs
tejaagen; dit zelfde oogmerk gaf gelecgenheid tot
de Nederduitfche beryming, die op 't verzoek der
lieeren Regenten des Amfterdamfchen Schouw-
burgs ondernomen , echter maar driemaal ten
tooneele ge\^oerd wierd ; en 't was aanmerkelyk
(zoo my de Dichter zelf mcermaalen verhaalde)
dat 5 daar, by de eerfte vertooning, van beiderleie
kunne met meenigte toevloeiden, men by de tweede
fehier niet dan mannen, by de derde zeer weinige
aanfcliouwers zag: 't welk hy aan de akeligheid,
die de vertooning van 't fchuim der gauwdieven
mtuurlyk verwekte , toefchreef 't Stuk bleef
eenige jaaren ongedrukt, tot dat de Dichter, om

C 3 aan

-ocr page 420-

22 L Ε Ε V Ε Ν VAN

aan 't verzoek der liefhebberen zyner toneelpoë-
zye te voldoen 5 die gaarne alle zyne Hukken by
elkander wilden voegen het eindelyk aan 't licht
gaf. (^)

W^Y hebben hiervoor verhaald, dat Langendyk in
den jaare 1724 ten onderwerp zyner jaarzangen
voor de Reden rykers kamer ΤΙφ^ίϋ
moet blykenYtv-
koos het lee'üen der HoUandfche Graaven, zooverre
die gefchilderd zyn op de zaal van het raadhuis
zyner geboorteftad : dit oogmerk had hy nu in
één en twintig jaardichten volvoerd, welken den
liefhebberen
der vaderlandfche geichiedenisièn en
dichtkunde zoo zeer behaagden, dat zy tot buiten-
ipoorige pryzen, zelfs tot dertig guldens toe, ge-
kocht wierden. Dit maakte eenige boekverkoopers
jookerig om dezelven, buiten kennis des dichters,
naa te drukken. Hier van verwittigd, befloot hy
hen voor te koomen, deeze dichten over te zien,
en vermeerderd en verbeterd uit te geeven. Dus
kwamen zy in den jaare 1745 in twee boekdee-
len voor den dag, (J) gefierd met de beeldtenis-
fen der Graaven naar de aloude tafereelen op het

raad-

Cfl) Zie de voorreeden van dit fpel in 't IV^* Deel der Gedichten
bladz. ΐ7ί.

(b) Te Haarlcn by J. Bofcb, met privilegie.

-ocr page 421-

PIETER. LANGENDYK. i I

raadhuis, om welken naauwkeurig te volgen zich
juift toen ter tyd eene gunftige geleegenheid op-
deed 5 gelyk men in 't breede in iiet voorbericht
voor deeze uitgaave der
Graaven van Holland
zien kan. (d) Dit werk, ondertusfchen, zal al-
toos by alle beminnaaren der vaderlandfche oud-
heid en vryheid in achtinge zyn, dewyl
Langen-
dyks
zoetvloeijende ZangheMn, m V verhaalen
der gefcMedems/en, zich van alle onwaarfchyn-
lykheïd heeft gewacht, en met een kïaaren en on~
bezwachtelden flyl de waarheid getracht In den
dag te zetten^ (F)
zoo verre zy haar uit de duifter-
nisièn der oudheid heeft kunnen
opdelven.

Sederd het jaar 1728 had onze Poëet het
buitenleeven verlaaten, en woonde' binnen Haar-
lem. Zyne print- en boekverzaameling, waar aan
hy niet ontzag naar zynen ilaat veel gelds te fpil-
len 5 was merklyk aangegroeid, en hy in de kunft van
3attroonen te teekenen nu zoo verre gevorderd, dat
■ ly geleegenheid had tot merkelyke overwinft, in-
dien hy daar aan zyne vlyt hadde willen beilee-
den; doch of de wederwaardigheden, die hem in-

zon-

Cii) Bladz. XV.

C^) Zie 'c voorbericht voor de Craaven bladz. XX.

-ocr page 422-

L Ε EVEN VAN

zonderheid in zyn huuvvlyk, door den elendigen
toeftaiid zyner huis vrouwe , zyn overgekoomen,
waar onder menig een , (zoo ipreekt een oog-
getuige ) fchier zou bezweeken zyn 3 of die
ivederwaardigheden , zeg ik, zynen yver verflapt
hebben 5 dan of zyne natuurlyke onverichi 11 igheid
en gemaklyke gefteldheid oorzaak geweeft zyn van
't verwaarloozen zyner koftwinninge 5 dit is ze-
ker, dat hy in den jaare 1747 genoodzaakt was het
meeft gedeelte zyner boeken, printen en inboe-
del te verkoopen: dus zag hy zich iveder in zyne
voorigc bekrompenheid 5 die in eenen hoogen ou-
derdom te zwaarder drukt.

Dan, even gelykraoedig' en met weinig te
vreden, meende hy zyne nooddruft altoos te zul-
len kunnen vinden, toen de Weledele en Groot-
achtbaare Overheid zyner geboorteitad hem die
op eene edelmoedige ivyze verfchafte, ''t welk my
nu te verhaalen ftaat.

Het vermaak 't geen onze Lmgendyk fchepte in
^t opfpeuren van 's lands oudheid, en de zucht die
hy zyner vaderftad toedroeg, hadden in hem het
befluit gekweekt, om de befchry ving van Haarlem,
door den
E. Samuei Amffin^ in den jaare 16a8

uit-

-ocr page 423-

PIETER LANGENDYi ίν.

iiitgegeeven op nieuws met veele vermeerderingen
en aanmerkingen aan 't licht te brengen. Hier toe
had hy reeds verfcheiden ftukken by een ver-
zaïTield. 't Geviel nu, dat het den "Wethouderen
goed dacht eene geheel nieuwe en nettere befchry-
ving der Stad te doen famenilellen , en tot dit
w^erk hunne keuze te laaten vallen op onzen Dich-
ter ^ welke zich hier toe niet ongeneegen getoonc.
!iad. Zy befiuiten dan hem hier mede te belaften,
en tot Stadshiftorieichryver aan te ftelien , waar
van de a&e gedagteekend is op den van Sprok-
kelmaand des jaars 1749. Gewillig namhy dee-
zen laft, dien hy zich tot eere reckendc, op zich,
en weetende met wie hy te
doen had ^ ook gewoon
zynde eer boven geld te ichattcn ^ liet hyde beloo-"
ning zynes arbeids , naadat het ftuk zoude vol-
tooid zyn 5 aan 't goedvinden zyner aanitelleren
over. Deezen, opdat het hem aan geenen tyd, dien
een werk van zulken omflag eifcht, zoude mange-
len , booden hem gulhartig aan, om hem geduu-
rende al zyn leeven van ipys en drank en inv/oo-
ning in het vergroote Proveniers-huis der ftad te
bezorgen, 't welk hy aannam. Dus kon hy bui-
ten zorg voor leevens onderhoud zich geheel en
al ter voltooijinge van den opgelegden taak toeleg-
gen. Nochtans heeft hy dien niet volvoerdfchoon

ΰ hv

-ocr page 424-

25 L Ε Ε ν Ε Ν VA Ν

liy ruim zeven jaaren zyne aanfbelling tot Hiftorie-
fchryver overleefde.

Ζ γ Ν klimmende ouderdom , ondertusfchen ^
doofde in hem geenszins de luit ter dichtoeiFenin-
ge. Sedert het jaar
1747 had hy Willem den eer-
flen Prins van Oranje
ten onderwerp zyner ka-
mervaerzen verkooren, wiens leeven hy tot het be-
rucht ontzet van
Lelde ^ in den jaare 1574 voor-
gevallen ^ bragt. Ook kwam het derde Deel
zyner
Gedichten in 't jaar 1751 uit, {a) verzeld
met zyn AvelgetroiFen pourtrait door den beroem-
den
C. Pronk geteekend ^ en kunftryken Houh7'aken
gefneeden. Maar inzonderheid hinderde niet wei-
nig den voortgang der befchryvinge zyner geboor-
tellad, zyn yver ter voltooijinge van eenige Too-
neelfhukken ^ reeds in zyne jeugd ontworpen, en
fchoon hy in twintig jaaren zich met geen tooneel-
dichtkunde bemoeid had , kreeg hy 'er nu eene
ontydige lufh toe.
Xantippe of het booze wyf des
filojbofs Socrates beteugeld
was tans 't eerfte bly-
fpel 't welk hy voltooide, en den Regenten des
Amfherdamfchen fchouwburgs ter goedkeuringe
aanbood, onder beding van eene erkentenis, die

hem.

(a) Gedrukt te Haarlem by Bofcb.

-ocr page 425-

PIETER. LANGENDYK. i I

hem 5 telken reize als dit ipel wierd vertoond 5 zoude
worden uitgekeerd. Deeze Avierd hem toegezegd,
en 't ipel ter drukperfe over gegeeven: dan 't was
nog niet afgedrukt, toen onze Dichter overleed.
Naa zynen dood vericheen het meermaalen ten
tooneele ; doch fchoon het, naar zyn oordeel,
eene geheel nieuwe vinding u en geen gemeen-
Jchap heeft met eenige tooneelfpelen ^ die vm al-
le oude tyden af tot op heden het licht hadden
gezien (d)
moet men nochtans bekennen, dat het
minder dan zyne voorgaande ilukken voldoet. De
werken van groote vernuften ryzen en daalen ge-
meenlyk met het klimmen en afgaan hunnes leef-
tyds, de
dichter nochtans is 'er altoos in te vinden..

Behalven Xantippe ^ voltooide onze Langendyky
Papirius of het oproer der vrouwen hinnen Ko-
men ^
blyipel. Ook vond men, naa zynen dood,
den
Spiegel der f^aderlandfche Kooplieden^ welk
tooneelftuk, nog niet ten einde gebragt zynde, door
twee Amfterdamfche Dichters , die door hunne
uitmuntende poëzye voorlang eenen onilerflyken
naam verwierven , befchaafd, voltooid en in die or-
de gebragt is, zoo als het tans het licht ziet.

Deeze

Ca^ Zie 'c Naaberichc z.chtQv Xantippe \τί 't IV''® Deel der Gedichten
bjadz.
132.

D 2

-ocr page 426-

E Ν V A

Deeze drie Blyfpellen zyn de laafte voortbreng-
fels van het vernuft onzes Dichters, die ter bevor-
d erin ge der vertoon in g van zyne
Xantifpcm Sprok-
keltiiaand des jaars 1756 na Arnfterdam gereisd
zynde, naa twee dagen vertoevens, wederkeerde
met pyii in zyne borlc, die eerlang heeviger wierd,
doch na eene aderkating luifterde. Vervolgens
kreeg hy eene opening in 't rechter been waar-
aan hy eenige weeken ilikkelde. Hy beterde wxl
eenigzins, doch bleef in eenen zwakken toeftand,
zich vlyende met hoope van herftel tot
in Zomer-
maand 5
wanneer hy inftortte, en 5 dagelyks zwak-
ker wordende 5 zp.
einde voelde naderen. Tot
nog toe had hy zich by geene gezintheid der
Kriitenen als lid laaten aanneemen, niet zo zeer
omdat hy ^ na \ gevoelen der Quakeren hellende,
de uiterlyke plechtigheden onnoodig hield; want
fchoon in dit gevoelen en door zyne moeder en
door zynen leermeefter opgekweekt, verliet hy,
tot jaaren van onderfehcid gekoomen zynde, de
vergaderingen dier gezinte; maar waanende fchier
overal groote gebreken te befpcuren, hield hy zich
buiten alle kerkelyke gemeenlchap. Zyn vader de
leere der Doopsgezinden beleeden hebbende, welke
beweert dat men den volwasfenen op hunne geloofs-
belydenis het doopfel bedienen moet, Λνπθ onze La^^-

gendyk

Ν

-ocr page 427-

PIETER. LANGENDYK. i I

gendyk tot nog toe ongedoopt geblceven. Tans
zag liy den dood voor oogen : en zeekcr ge ene
omftandigheid des leevens is bekv/aamer om den
nienfch tot ernftige gedachten, en overziening zy-
ner gemoedsgcfteltenisfe te brengen. Viy van de
heevige aandoeningen der driften 5 door 't ver-
zwakken der zinnen, ivord der ziele ruimte ge-
geeven om aan haaren itand te denken, te meer-
der hier toe gedrongen door 't befef haarer aan-
ftaande verliiiizinge. In zulk eenen ilaat was de
Dichter wanneer hem een zyner boezemvrinden
bezoeken komt.
Ik-moet\ zegt hy 5 my zelf
hefchidd'igen ^ dat Ik 5 mmmer m eemge tii-
tej'lyke gemeenfchap der Kiï'flenen hegeev-en heb-
bende ^ de fkchtigheden van Doof en Amnd-
7naai heh verwaar/oosd. Te duldelyk nochtms
heeft onze gezeegende Zaligmaker dïe mgefleid^ -
dan dat hy 'er mets nuttigs ^ niets verplicL-
tends 5 mede bedoeld zoude hebben ; het ware
lang myn fofl geweeft my naar zynen wil
te jchïkken ^ offchoon myn bepaald vernuft de
wyze, oog?7ie7^ken dier InfleUmgen zo klaar met
konde begryfen. Tans zie ik die verplichting
dindelyker , en geenen anderen weg ter my-^
ner gerufiftelling open^ dan door alles te verrich-
ten dat myne laafle oogenblikken nog geher^

3 gen

-ocr page 428-

LEEVEN VAN

30

gen wtlien.

hem eenen bundel papieren aanreike, en leeft met
veel ontroering de twaalf artikelen des kriftelyken
geloofs 5 zo als hy die zelf eertyds berymde; voorts
zyn verlangen, om een lid der kriftelyke kerke
te worden , betuigd hebbende, en dat de leere der
Doopsgezinden meeft met zyn gevoelen ftrookte,
vraagt hy:
of men hem op zulk eene helydems ?net
den waterdoop zoude willen bedienen f
Hier van
verzekering krygende , verzoekt hy zeer ernftig
zynen vrind , dat hy zyne begeerte den ker-
keraad der gemelde gezinte^ die op het klein-hei-
lig-land binnen
deeze ftad haare vergadering
houd, op 't nadrukkelykft voorftelle, met bede
dat men die plechtigheid op zyn krankbedde aan
hem wilde bedienen. Gelyk dan ook zulks in te-
genwoordigheid van eenige gemagtigden uit die ge-
meente 5 door den eerwaardigen
Jan Visfer^ op
den van Hooimaand gefchiedde. Maarvyf da-
gen overleefde onze
Langendyk deeze godsdien-
ftige verrichting, en fderf den der zelfde

maand, den ouderdom van 73 jaaren min zes da-
gen bereikt hebbende. Zyn lyk werd den
m de groote kerk ter aarde befteld.

w Dit was het einde van Pteter Langendyk, die

met

Toen verzoekt hy , dat men

-ocr page 429-

PIETER. LANGENDYK. i I

met recht in den rei der voortreifelykfte vaderland-
fche Poëeten een plaatsje verdient. Ongemeen
vaardig was hy in 't dichten, en de vaerzen rolden
hem als uit de pen: deeze vaardigheid, waarop hy
dikwils te veel vertrouwde^
W2ls ook veeltyds oor-
zaak dat hy den tyd niet nam om zyn werk naar
eifch te beichaaven. Byzonder heeft hy zich toe-
gelegd op de vloeijendheid der vaerzen, wraaken-
de de zinnelykheid der zulken die, verlekkerd op
den mannelyken ftyl des zinryken
Hoofis ^ dien
onvergelykelyken Schryver in zyne gedrongenheid
poogen na te volgen. Uit de verfcheidene fpellin-
gen by den Nederlander in gebruik volgde hymeeil
die van Z. Bake^ niet omdat hy eene andere af-
keurde ,
fnaar omdat zyne keuze 'er m V hegln
opgevallen was. (d)
In boertige gedichten heeft
hy vuile dubbelzinnigheden , eene aartigheid by
beichaafde verftanden met recht gelaakt, vermyd^
en dus getracht te vermaaken , zonder kiiisiche
ooren te kwetièn.

Ter voltooijinge deezer leevensichetiè des
Dichters ilaat ons nog van zyne gedaante en om-
gang iets te zeggen :middelmaatig was hy van langte

en

(a^ Zie 't voorbericht van 'i F'® Deel der Gedichten.

-ocr page 430-

LEEVEN VAN R LANGENDYK.

en taamelyk gezet ^ hebbende eene ityve houding.
Zyn gelaat was deftig, doch gereed zich in vroly-
ke plooi te zetten tot vermaak van gezelfchap ,
waarin hy zich gaarne bevond. Boertig van aart
zynde, en weetende verfcheidene fnakeryen voor
te brengen, wekte hy de vreugd, voornaamlyk by
vrinden waarmeede hy gewoon w^s te verkeeren.
Niet zeer gereed om wxrken van anderen aftekeu-
ren, velde hy altoos een genadig .vonnis wen hem
zyn oordeel v/ierd afgevorderd; onttrekkende zich
nooit den zulken ten dienft te ftaan, die hunne
dichten by hem ter toetze bragten, en maakende
zyn werk van den
jongen dichter aan te moedigen.
Zyne eigen vaerzen las hy zeer verftaanbaar maar
onbevallig, en begeerig na lof, fchoon nooit ge-
woon dien af te bedelen, was hy gaarne gepreezen.

Om dit leevensverhaal, door 't aanhaalen van alle
zyne dichtftukken van minder belang, niet te rek-
ken ^ wyzen wy den Leezer tot de volgende Lyft
der Dichtkundige werken van onzen Dichter.

LYST

(*) De vrolykheid van zynenaart, en de vlugheid van zynen geeft blee-
ken in 't volgeiid geval. Wanneer zyn beeldtenis in plaac'gebragt wierd,
voldeed hem de eerfte proef niec. Ivien oordeeld niettemin dac het wel
geleek: hem dunkt het tegendeel;
maar^ (zonder zich eenigzins te be-
denken) zegt hy,
moet het''dus blyven, zoo zet 'er dcm deeze regels onder,

Dit is 't pourtrait nan dichter Pist:
Maar, vrinden^ bet gelykt hem niet.

-ocr page 431-

L

( 33 )

DER

DICHTKUNDIGE WERKEN

P. Langendyks Gedichten ,Mengeldichten, en Toneelpoëzy, aHee-
len, Amiterd. 1721. met het beeldtenis des Dichters,
door Hou-
braken,
en met plaaten. Deeze dealen , uitverkogt zynde, zyn
tans by den drukker deezes op nieuw herdrukt en van nierkely-
ke drukfeilen gezuiverd.

—----—— befchryving van Kleef, en deszelfs aangenaame

Landsdouwen enz. met plaaten.

Graaven van Holland in Jaardichten befchreeven ,

met derzelver afbeeldingen op nieuw getekend en gefneden,
zo als dezelven op 't Raadhuis te Haarlem gevonden worden.

Gedichten, derde Deel, met het beeldtenis des Dich-

ters op nieuw van Pronk getekend, van Houhraken gefneeden,
en mee eenige fraayc
BruilofcspJaaccn gefierd.
------ Gedichten, vierde Deel.

----Leevensloop der Aartsvaderen, ,van Adam^ Noach en

Abraham , en de geenen die in hunnen tyd geleefd hebben,
in faamen- en alleen-fpraaken, met plaaten, groot O£lavo.

Behalvcn deeze werken, welken alleen van Pieter. Langendyk
zyn,vind men nog by de Tafereelen der eerile Chrifl:enen,zyne be-
rymingenr onder dezelven zyn de byfchriften door
Ch Bruin ^ dus
dat werk op beider naam is uitgegeeven.

In verfcheide andere werken zyn van zyne gedichten; dan die
van aanbelang zyn, wierden door den Dichter zelf uitgekoozen en
in
zyn derde Deel by een gezameld ; de overige vind men in het
vierde.

Ook vind men nog het Leeven van Willem den Eerfien
in Jaarzangen, enz.

Ε

C*) Zie hier van in Bet Leeven van den Dichter ^ cn in de Foorreede voor
du vierde Deel.

BLAD-

-ocr page 432-

C 34 )

I Ν Η ^ O υ D

VAN 'Τ VIERDE en laaste DEEL.

XANTIPPE, of het hooze wyf des filozoofs Sokrates beteu-
geld, Blyfpél. Bladz. i
PAPiRIUS, of het oproer der vrouwen binnen Romen, Bly-

fpël. 137

De Bedriegery van CARTOUCHE, of de Franfche Roovers,

Blyfpél. 177

Spiegel der Vaderlandfche KOOPLIEDEN, Blyfpél. 245

MENGELDICHTEN.

Blaaskakeriana, Lykrede in Windzang, voor den Nederlandfchen
Mevius.

Lukretia fpreekt in wanhoop, met den pook in de hand.
Vraag.

Op Xantippe·.
Graffchrifc.
Geld.

Dankoffer op den Jaardag van den Heere Joan Couk , voor

het Gefchenk van een Boek genaamd de Tempel der Vreede. 354
Lierzang. Ter Bruilofte van den Weledelen Heer, den Heer
en Mr. Jan Six, Heer van Hillegom en Vromade, Vryheer
van Wimraenum', enz. enz, en de Weledele Jongkvrouwe
Suzanna Catharina Bors vati Waveren. 257

Op de Zilvere Bruiloft van den Heere *** en Juffrouw 362

Aan de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen , opge·:
rieht, en Vergaderende te Haarlem. 371

33?

350

351

tBid.

352

353

Leeven van Pxeter Lang end yk.

Ε I Ν D Ï:.