-ocr page 1-
-ocr page 2-

U R υ υ 1

SCHILDERBOEK,

Waar in de

SCHILDERKONST

In al haar deelen grondig werd onderweeën, ook door Redeneeringen
en Printverbeeldingen verklaard j

Met Voorbeelden uyt de befle Konfl-flukken der
OUDE en NIEUWE PUYK-SCHILDEREN,

beveiligd:

En derzei ver Wel- en Misitand aange weezen.
,
DOOR

GEKARD DE LAIRESSE,/iii?;//-v

EERSTE DEEL·

Tot AMSTERDAM,

By D Α VI D MORTIER, Boekverkoopei%

MDCCXIV.

-ocr page 3-

VOORREDEN

aan de Konftbeminnendc

L Ε Ζ Ε R S·

Et moet verwondefljk aan de waereld voorkomen dat een Man,
die door veele toevallen van de werktuigen des gezichts beroofd zjn-

_____ de^ de droevigfie ktfad die een ft er veling kan overkomen y noch

ten -werk in het licht geeft door hem K,elf gefchreevent niet alleen een werk,
maar van zja groot een belang als dat der Schilderkonfl is. Zekerljk moet
iemand denken dat'er krachtige redenen gcweefi
x.yn die my hier toe hebben
bewogen. Het is waar', want de zucht tot de JConÜ
my aangebooren y isy
nevens de liefde y die ik voor mjn Medekonflenaarsheby de grootfie oorzjta-
ken die my aangezjt hebben. Uier uit nam een andere beweegreden haren oor-
Jprong
y nrnmentljky dat van ζ,ο veele deftige en verwonderenswaardige Schrj~
vers y die dez.e Kon β verhandeld hebben, hun voorneemen meer isgeweefi om den
lof der Konfi en Konftenaars in top te vy zjelen, als een handleiding, om tot de z.el-
ve tegeraaketi y aantewyx,en. Dit overdenkende y deed myne blindheid my me-
de na eenige bezSgheden omzien, op dat ikmynegedachten, tot vermindering
des verdrietSy niet onnut mogte beftceden. Doch dat mj >i werk niet zo net van trap
tot trap, als datvan andere Schryvers, na malkanderen volgd, is verfchoonelyk ,
door dien ik alles by littkken en brokken, nu hier, dan daar wat van, gefchreeven
heb; vermits de eenigfle beweegreden mynes fchrjvemtOenalleenljkwaSy myne
zwaarmoedige gedachten y gelykikzegy daar doorvanmy af te zonderen y en
geenzintsvanvoorneemen om het met'er tyd uit te geeven. Dochnaderhand ver-
zocht werdende door myne vrienden, die my de eere aandeden, een geruime lengte
vanjaarenyVande voorflellingenyom dezeKonflvafiegrondleggingen te geeven,
tot mynen huize aan te hooren, en fmaak daar in vonden; verplichtten my, tot hulp
der nakomeling, de zaaken aan een tefchakelen, en die in het licht te geeven.JVaar-
lyk een voor (leider overdenking waardig·, wantkennende myne zwakheid in de
Hitvoering dezer Kon ft
, vermits myne krachten nooit zo hooggefieigerd zyn dat ik
de bemppen mjner geefi en gedachten heb konnen uitvoeren na myn wil en
wenf^, vereifch der natuur, en de ze Edele Kon β; zo heb
ik echt er,om de voorver-
haalde redenen aangenoopt, my laaten overwinnen door de 'achting die veele der
voornaamfie Nederïandjè Meefiers my toedroegen, die, hyna met eenalgemeen
verzoek my nodigden, oordeelende myne bekwaamheid daar toe groot genoegt e
zyn, 'twelkzy meenden beiveex^en te hebben door my menigmmltQl fcheidfman

* ^ over

-ocr page 4-

ν ρ ο R KE D ΕΝ

cverhame onderlinge konflverfchillen, en tot oordeelaar overhumekonfitverken
verkooz.en te hebben. Een zaak, hoewel ik die eere onwaard ivas, echter bekwaam
om my moed tegeeven tot het ondtrneemen van dit tegenwoordige werk; niet door
hst zelve , als een vol(Irekt middel, om dezeKonfi volkomen te ieeren en te oeffènen;
maar als een handleiding daar toe voor te brengen, alzo ik menigmaal ondervon-
den heb dat een klomp fneeuw, of een koole vmr, myne gedachten en zinnefpeeling
gaande maakten, om iets van belang indezekónflte onderneemen, dewjl my
dacht iets daar in te zien, dateer waarljk niet in was. Daar en beven kwam hier
noch by mjne overweeging, dat veele jonge Leerlingen, door een uitmuntendeny-
vzr tot deze Konfl, zich tot der wlver oefening be£eéven,maarfdoor af^ydering van
plaats, gebrek aan goede Meefier^s, en by gevolge aan grondk^'envinden.Een over-
weeging bekwaam om ^een. edelmoedige ziel tè deen btfimten tot de onderneeming
van iets gemeen- te-maaken,, alleen tot nut vanzj-dke,die dihnaals ver der als an-
dere in de Konft opklimmen, zo ais degefchiedenis vmhetievtn zommiger Schild
ders o'nsleerd. .....- - , .

Koomt iemand voordat ik hi.erofdaar mifn gevoelens te-^vry uitgefproken, ente
floutmoedigover d&konflwerkenvan andere geoordeeld heb .hj overweege dat ik
een menfch als-anders ben ,die, mijne driften en hmstogten heb j maar hy onderzoek
ook deredenen ,meteenmztdig oordeel, die ikvan myn oordeel en gevoelengeeve,
mógelyk dat hy-m^ dan w^rom rechtvaardigen zaL sEnindien alle werken, van
hoedanig een natuur de zelpe mogen wee zen, niet met liefde en een onzydig oordeel
geleezjen worden yzo is alle moeite , tot leering aangewend, i vruchteloos: dierhal-
ven wie wel engrondig ietsjeeren wil J moet het 'vooroordeel fchuwen, en iets dat
hem vreemd of-tegen dehor^mpt komt, overweegen, daar op finder zoeken en rede-
neeren,
vervolgens e^ngevpelengedachten daarvan vafl flellen: want myn
grootflc doel is., dat dit werk den tegenwoordigl eevenden Konfienaar tot nut, en
volgendegamwegeef&kmf^S:lgeóe^ende Schryvers tvteenfehets verflrekken mag.,
orff 'door hunnepentjm. de middelen krachtiger en 'duid.elyker aan tewjzen^ tot
voort Zitting dezirhooggeofhte ep vak oms beroemde Konfl.

'Fan veele zaaken,.%éJk de eene wydloopiger dan de andere verhandeld ι
eenfdeels, om dat ik oordeelden, de zelve fomtydts in haar eigene redenen bloot
ter nsdsrgefleU zynde,jedHifierte'^yfii u'a^r door ik met eenige ver der e uitbrei-
ding en voorbeelden'dez§lve,getrafht héb té verklaar en, ten mynz.in netter uit te
drukken: 'tenanderen^· dat-.wameer de proefdrukken my. voorgelezen wierden^
waar door het uitgeevfin dej,· werks ook eenigzins is vertraagd, my fomtydts noch
andere redenen γ fn^,in.amyn oordeél, wichtige zaaken te binnen fthoot en, die
tot het zelve moeflmgev^egdsveyden, bm het voorverhaalde inzicht te beryken:
oordeelenden, dewylhet hocfdx^aaken waren ^ dat mm dmitbreiding niet voor een
lankruylige ea.vfrdrietigefiyl kon verdenken, oni datVhto zegt,
Non enim tae-
dccbis'ciicere, -cjuod benei
ά'κχίηκ, dat is, 'het kan niemand verdrieten twee
maal ten ding te zeggen, als't maar welgezegt is.

Ση

-ocr page 5-

Aan de-Konilljeminnendfi LEZERS.

Eneldershehiky als gezegd is ^ om duidelyhr verfiadn te wordenyen omniet
teverveelendoorherhadmgen ^menigmaal j in f laats van rsdeneeringen^ het ge-
val van dez.e en geene voorgefidd ^ om kor ter te zj^ y en noch meer om
Dat leeringen wekken,
Maar voorbeelden trekken.
Noch z.d men gewaar worden dat ik, in het vaββellen eeniger grondregelen^ eerfi
de nutheid der zjlve, daar na de misjiagen die 'er tegen aan loopen, en eindelyk
de middelen tot haare voorkoming aanwyz.ey op dat men dus, zoowel het fchoon
der konfi, als de affchuwelyke wanftalligheid der gebreken en misbruiken, van-die
dezje filmde houdm^iΛ met opzft uitvoerenwiljas.wtoone.Aiogel)'kz.al men my be-
tichten dat ikepveeieplaatfinregelétivoorfchrjf die ik zeifin myn werken niet al-
toos waargenomen heb ^ z'-t'ksheke'nik; doch men moet iveeten, datmynememo-
rieen denkbeelden ^ in dieflaat daar ik nij tegenwoordig in bevind, veel β erker en
gerufièr, en by gevolg degeefl en oordeel, door de opmerkingen en gefiad'i^egedach- ■
ten tot de Kon β j fcherp zinniger en fijnder gefleepen geworden zjn.y als in mjn
fchildertyd.

Wat de taalenjchrjfjljl aangaat, mjn Zoon Abra m heeft getracht dit in zui-
ver Nederduits te brengen y op dat het door ieder vaderlander wel verflaan, en
myne zin naar behooren begreepen mogt werden. Maar alzo veele uitheemfche
konfiwoordén, wanneer die in goed Nederduits vertaald wier den, onverflaaH'
baar vóór den Nederlander zonden zjnheeft hjgeoordeeld die te behouden en ih
zjngébruikteiaaten, dewyl dit menigmaal
hoven de reden gaat.

Wat nu het lang onder de pers zjndezcswcrksbetrefty dat is voornaamentlyk
uit het groot oetalder voorbeelden en plaaten οηΐβααη. Want wyl tk de fchetfln
nuéndanmeeftzelfsgekrabbeld hebbe, en die door myn
Zoo» Jan ογ verjcheide
formaaten, de.eene groot en d'andere kleen, vertekent zyngeweefly wyl ik ge zegt
hebbe tOenmetvangedachtengeweeftezyn om'myne fchrtften met der tyduitte
geëven, xo was hj ookj7i et bepaald om de tekeningen είίΊformaat ie doen behouden.
Póchnadat-ikdegoedgunfiige Lezers, in de voorreden van mjn uitgegeevenTe-
kenboek, belooft hadde4it werk Jpoedig te laaten Volgen, entot dien einde deze ge-
zegde Voorbeelden in 't koper wilde laat en gr ave eren, bevond ik dat eenige Plaat-
fnjderJ, doch niet alle y daar zwaarigheid iri maakten om die te verkleenenen op
de grootte van de plaaten te brengen. Dit onvermogen van hen deed mj grootely'ks
verwonderen, en door dit onverwagte ttitflel buiten fPpgijf»ggaan. Weshalve»
toen de mee^e voorbeelden, om hen te voldoen, vertekent moefien werden. Ηier op
bood zich myngewezine Difcipel Philip Tiedcman aan om my daar in fpoedigte
helpen,hetweikemy wedergerufl flelde.Uoch zyn toekomende geluk was myn on-
gdui^wam irygende hy toenjuifi kort op w alkanderen groot e werken tefchildereny
riioefl het tekenenvoor my daarom zo lang weer achter blyven, brengende hy tot
verfchooning by dat zin wil voor my tvelgoed was en hy niets liever wen^e als de
tekeningen alleen te wogen maaken, maar dat hy kwalyk zo veel tyd overig had om

-ocr page 6-

VOORREDEN aan dé KonftBeminnendè LEZERS.

te tekenen, alzo hy om degroote haafl· die Vr by de befleede werken was niet allee»'
hy dag, maar ook zelfs by de kaars daar aanfchilderde het welke ik hem ^ omzyrt
hüishoudiï/g Toorte flaan^ niei euvel konde afneemen ^ en dus al wederom geduld
moeflhebben^ waar op.zyndood kort gevolgt is. aar hem.heeftOtrnzt
È)]iger
drie ά vier kleene voorbeelden inden korten tydvan maar zyf α zes maanden gete-
ksnt, en zoude mogelyk zo kloek verder voortgegaan hebben ten ware hy niet, zo Jo^
voorgaf te veel te doen gekreegen^ en andere menfchen neffens »2y daaroin mede moe-
ten afzeggen. Toen kreeg ik de Zoon van mynoude vriexd^^iQmOktv,en]akohn^
Biielens tot myn hulp, de welke my naar wenfchffoedig en trouwelyk bygefiaan heb-
ben. Deze zwaarigheid daneindelykztit de weg germmt zynde ., liet oadtrwylen'
met na dat ik
'er nn-ch eenige meerderdaur Jbtnmige Plaatfnyders moefl beproeven, die
vier d vyf maanden een plaat onderhanden hielden \ doch onder anderen een zeker
fynman die het plaatje van de
V s.ï\\l&sgeUfl heeft met.het welke hy my ruim twee jaa^
ren en een half heef opgehouden: zynde het zelve daar en boven noch zo flegt gevolgt
dat ''trgeen tekening "houding, poehkoleurenm waargenomen is. In tegendeel moet
ik byzonder pryzen G.
van der Gouwen,, de Blois, Matth. Pool, en Gorfelis
vaujègen,
maarvoornaamentlyk den eerfi genoemden j die zyne-dankbaarheid
voor de vjeinige lejfen welke ik hem^ wanneer hy eerfl in Amfierdam voor een groot-
Meefier is bekend gewordengègeevenhebzovieriglyk heeft getoond, dat als ik
hem de tekeningen liet brengen hy de plaat en die hyveor anderen onder handen had
aanflondts neder leideen de myne voort maakte^

Indien de Kipnflkenners bevinden dat eenige plaaten niet wel naar behoor en zyn <·»
hun onbehaaglyk voorkoraen ^ zulks is myn fchuld niet j want dat gebrek vind men
doorgaansin de meefle boekprentendoordien alk.Tehnaars en ? laatfny ders hunne
konp niet evengoed verft aan. Zelfs ζ al ik de K^nftbeminnaars tvjee plaaten aan~
toonen daar zy zich niet moeten opverlaaten, te weeten., de Proportie beelden van
man en vrouw , alzo my gezegd en bekend geworden is, dat die door den 'Tekenaar ,
in hunne verkleening., ftegt zyn gevolgt. Maar wat de zin van het fchrift, hetge-
heele werk dooraangaat, die wil ik gaarne op my neemen en daar voor aanfpraake-
iykzyn. Dat ik hier en daar wel zalgemifi hebben ι ontkemie ik met·, doch daar
hebben al fchrander der vernuften in deze hopbaane dan ik geftruikdt. Zo 'er echter

meggezegthebbe \ die verzoek ik dat zyrny de. eer gelieven aan ledoen van zich
ten mynen huize te vervoegen., om met hen over die zaaken te Jpreeken, enbyal·
dien zy my met goede redenen en vafe. fleUing-en konnen overtuigen, wiltk mygun·'
fiiglyk van hen laaten onderrichten, en daar voor dankbaar zyn.

loerders verzoek ik dat men myn maare en opregte meening wel inzie. > die is., de
K.onfi op te helpen, en zo veel in myn ζ wak vermogen isde Kfinfenaars daar in a<in
te k weeken door deze handleidingen : niet uit waanzucht om de naam van een Schry-
ver te hebben, noch uit een inbeelding dat ik alleen de godfpraak doe over de wezent-
lyke deelen waar uit deze Konft beftaat; maar uit myne oprechte liefde voor de zelve
sn den i^nftenaar. En ik beftuitc me-t een toe wenjjing dat deze raynen arbeid lot dit
voornoemde einde, en tot -vermindering, van. moeiten, voor myne medekonfienaars
gedyen rmgt.

Degoedgunfiigen Lezer zal de ingefloopene drukfauten ten beften gelieven te dut-
je» , en met den mantel der liefde bedekken.. 1

-ocr page 7-

Γ Ν

e Ο Μ Μ Ε Ν Τ Α R I Ο S

ARTIS PICTORIAE,

G Ε R Α R DI Ε Α Ε R Ε S S Γ

S. υ Μ Μ I Ρ I e τ ο R I S.

Α Ε R Ε S SI artifices videre duftus
Et miracula vividi coloris
Cuiciii contigit, hic beatus iiltro ^
Naturae potuit videre opertaj
Jam nee eortice femicinfta claufo,
Verum qiialia Dii vident Deaeque.
Tanta eft mirificae manus poteftasj,
Do£ti gratia tanta penicilli.
Invidit Nemefis, virumqiie Ibngis
Damnavlt tenebris, et orba lucis
PreiTit lumina nigricante velo.
O duram Nemeiim, ο maligna Fata!
Sed nee fic tarnen omnis ille nobis
LAERESSUS periit. Sagace mentis
Luftrat lumine quidquid undecumque
Magnae arti peperit fuum decorem 5
Quidquid fedulitas, laborque fêlix
Longa eontulit aemulatione 5
Quidquid tot varii creant colorcs,
Quantis nee pluyiiis relucet arcus.
Haec folatia caecitatis, haec funt
Duris otia duda fub tenebris.
Crevit pervigili tenore charta,
ïilaltrans facili docentis ore« .

** Quae

-ocr page 8-

Quae myftcna condidit Veüuftas,
Et quae multiplici labore ia^pta .
Non omnes voluit döcere myftas.
Salve (ip£te fenex, ο aurearum
Princeps conditpr elegantiarura,
Foecundae pater 6c magifter artis.
Jam nunc in foliis-virefcit
Eque ipfa bene pullulat papyro
Annorum domitrix decora laurus;
Quae nomen vetct interire clarum j
Et no£tem inyidiae geluque vincat.

JANUS BROÜKHÜSIÜS.

f 1;

I'

#

OP

-ocr page 9-

OP

HET GROTE

SCHILDERBOEK

W-AiN D.EN.HElER

GERARD DE LAlftÈSSE.

^iae U tam la^eta-J^ikmnt

Saecula?

>

Ε Schilderkunft, die ftomtne poëzy.
Plag hoog in lof en hemelwaarc te draven,
Begeert, ^gè-em vele ewen op een ry.
En dier gefchat by Griekfche en i^oomfche braven.

Al fchenkt natuur veel gaven Qvermilt,
Veel wonderheén, de kunft ftgat dikmaal boven,
Die haar flechts volgt en nabootft, meer gewilt
In huis by huis, en-voriklyke hoven.

Maar eew noch tydt heeft fchrift of merk bewaart
Van enig nut berechten fchilderleffe,

't Gemeen ten dien ft: dees glori bleef gefpaart
Voor vlyt, vernuft en veder van L
λ i r ε s s e.

Dees brengt een werk·, by al diaaloutheit fchoon
Vergeten, ons ter^eder «ur te voorfcbynj
En fpant veelfms de rykfte fchilderkroon,
Opdat de glans der kunft volkomen doorfchyn*.

Dat bedelt voor beelt het wezen wel gelyk',
Vernoegt hem niet,- indien'tniet, fchoon gefchildert.
Ook geeftig en recht fchilderachtig blyk'.

Zo da^'er niets verwart legge,. of verwildert.

Hy\vil^ dat een- puikfchilder wys bevroê,

Mee

-ocr page 10-

Met wakkre zdrge en toezigt, om te mikken

Op *t rechte wit in zyn tafrelen, hoe
Een kunftenaarzy kenbaar aan 't wclfchikken.

Hy 3 leert wat reen met overleg gebiedt
Vooraan in 'tftuk en fterker te verfchynenj

Hoe 't minfte van belang dient in 't verfchiet
Te wyken , en al flawer te verdwynen:

Hoe's meefters hant, beftemtvan elx gezigt,
Vernuftig verf en kleur van pas moet mengen.

Met zwart en wit, met fchaduwe en met licht,
Gelyk natuur dit eifcht, of wil gehengen.

Hy let, wat in verfcheide luchten voeg',
By vier of vocht, in galerye, of kamer.

Of ope lucht, 's aanfchouwers zin vernocg'}
Keurt feilen af, en tekent veel bequamer.

Hy beelt met-luft, uit haat van-kunftgebrek,
Hiftorien en fablen, ryp van oordeel,

Natuurlyk uit: wie wenfcht niet, dat het ftrekk'
Een voorbeelt, veel leerzuchtigen tot voordeel ?

Zo weet hy leen op hun vereifchte maat
Alleen niet, die geen kenners oog verveelden.
Maar fchuw van al, wat lam en ledig ftaat,
Hartstogten en gepeins ook af te beelden.

Zo levert hy geen'fchyn, de doot ten fpyt,
Maar vel en vleefch op doeken en pannelen,
Daar man en vrou veel jaren na hun tydt
Verfchynen, en van 't leven naaw verfchelen,

Wac ftreken kent dit brein niet van 'tpenfeel?
Het mek u, wat in lantfchapfchilderyen,

Schakering van gebloemte en bloemprieel.
Te kiezen 11a, of, als een vlek, te myen.

Geen etskunft, geen ftilleven wort hierby.
Geen kunftwerk, door dien naam beduidt, vergeten.
Geen boukunde ook, noch beeldehouwery.

Naar

ν

-ocr page 11-

Naar'tvoorfchrift van dc Aviskuïift net gemeten.

Zag Zeuxis op , Apelles mê zo klaar
Een kunftberecht in 'tlicht gebragt, zy riepen.

Dat zy zich zelfs vergiften hier of daar
In fchikkinge, of in 't hogen en verdiepen.

't Verhaal wiert nu te lichter toegeftemt;
Dat vogel, vee, en ftraal van menfchenogen,

Door fchilderkunft en verf, al luidt dit vremt.
Zich vonden, als door toverkunft,, bedrogen.

Maar wie kan ooit begrypen, fchoort men 'tzwder,
Hoe die dit fchreef gezigt ontberé, en zonder

Den dag te zien zo fchoon een werk volvoer*
Met eige hant? ό wonder boven wonder!

O fcbryfktinft, nooit gehoort! ο blindeman,
Vol zeldzaam licht, zo klaar en ver noch ziende i

O kracht van geeft, in zwakbeit kloeker, dan
Veel fterker wrocht! wie melt, wat gy verdiende ?

Een meefterftuk, dat meeft zich zei ven pryft,
Elx oog en hart bekoort, verdient niet zeiden

Een dekkleedt, fijn y,an zyde^ of gowcle lyfl;;
Maar wie kan dit volfieren» wie vergelden?

Poëten,op Parnafliis hoog verlicht.
Eert gy om ftryt L
α i r ε s s ε , en kranft zyn baren

In fchildery, die fpreekt, van lofgedicht
Met Dafnes loof en mppit verdorde bUreii.

J. VOI^JLENH PVE.

^ ^ ^

GE,

-ocr page 12-

GEDACHTEN

O ρ Η Ε τ

GROOT SCHILDERBOEK

VAN DEN HEER

GERARD DE LAIRESSE.

In tenehris Lux,

Airesses fchiidergceft ontfluit haar hofpoortaal,
Alwaar't leerzuchtig oog weid in eens Vorften zaal,
Naêr kunft en maat gebouwt, verrykt met taafereelen,
I Van 's meefters hand volwrocht door verw en konftpenceden.
Naêr Reeden aangelegt, door Weetenichap befttert,
Met kleuren gefchaakeert, gedommelt en geiiert,
Verdiept, verhoogt, doormengt met fchaaduwen of lichten ,
Daar d'ed'le kunft vereifcht \ gebruik der fchilderplichtcn.
't Zy 's mans doorlucht verftand Gefchiedeniflen maak.
Of fticht een trots Gebouw uit Romaas grond gehaah,
En volgt d'Aaloudheid na, op 't fpoor der wakk're mannen,
Om tot de Bouwkoiift al zyn krachten in te fpannen ,
En 't prachtig groots gefticht volmaakt in iland en leeft,
Met Grieks' en Ro'omfche praal té fieren door zyn geeft.
Of bootft naêr 't leeven^t Beeld j dat kunftryk fchynt te leeven.
Of maalt de baare Zee, die, heerhelwaard gedreeven,
StUHwt waaterberg op berg, tot wpeft geweld gewent.
Daar zich de heemel wreekt van 't ^aaterdreigement.
En 't held're middaglicht in wolken legt gedompelt,
Om niet op 't onvoorzienft te werden overrompelt.
Of maalt de zachte Vloed en vlak gekamde Zee,
Daar veilig dobb'rend dryft 't neft van Halcioné;
Of leid het ftraalend oog in weelige Landsdouwen,
Om 't vee, geboomte, vrucht en bloemen aan te fchouwen,
Doorklieft met Beek en Bron en zilv're Waatervliet,
Daar 't heemelhoog gebergt, verflaauwend' in 't verfchiet.
Smelt in de dunne lucht verlicht door zonneftraalen,

Of

-ocr page 13-

Of daar de luft hem noopt *t Stilleéveri af te maaien.
Of 't Beeld te klinken u it de harde marmerfteen,
Gebytelt naêj: de maat, voltooit in al haar leên.
Het zy Graveerkonft luft in kooper,. fteen, metaalen
En and're ftoiFen haar gedachten af te maaien.
Of, dat men/t fchouwtooneel fticht op een vaften;grond,
Daar Bouw- en Schilderkonft'geen mi'sftalboit in vond.
Dit alles leert Laires, fchoon hy 't gezicht moet miflen,
En leidons, door zyn geeft, in diegcheimeniflen,
Die 't fcherpgefleepe bryn in zyne blindheid ziet.
Veel klaarder als het oog dat héldre ftraalen ichiet,
"Wiens groote Schildergeeft, zo ver in konft ervaaren,
In alle deelen kan Apelles evenaiiren, '
Gelyk daar blyken zyn van dat doorftraalend licht,
Eer hem 't wreed noodlot trof en floeg in het gezicht,
Daar zyn verheeve ziel bleef ongekreukt, vol luifter,
En fpreit, fchoon 't lichchaam lyd, een klaarder glans, in
Men trooft zich in 's Mans leed, en hoor zyn leiïen aan.
Door zyn glleert vernuft gefchildert op dces blaên.

't duiiler.

ABR. AmWYN.

OP

*** a

-ocr page 14-

ο ρ HET

EERSTE Β O Ε Κ,

t

Handelende van de maniere des . . ·

Ρ Ε Ν C Ε E L S.

Schiiderïeerling ^ die genegen,

Het voorheelt van Natuur te volgen op hadr si/egm ^ ■

___ Aandachtig ^s lejjen mort i

Door liefde tot de kunfl bekoort y
Cehrmk met vlyt fenceét en finnen y
Om yder uit het oog te rennen ^
En tracht y gerezen utt de laegte en 't aardfehe fiof^

Naar waare glory eer en lofi. ƒ

Λίαετ fnyd voorzickigh die padeni
Die ttiven yver in het leeren kunnen fihadffJ.

Dan gloeit natmrlyk wat gy raaalt y ' .

Dus wordt het leven achterhaalt y
Het ί/εβε voorheelt-tot het maaien.
Dan nadert gy tot aan de draaien
Der zjanne, en heelt ons af een' net gedreven daghy
Die by het daglicht halen magh.

Dan vloeit uw fchaduw voortgeto&gen
Naar 'slichaams nette
maaty en lokt verflandige oogen.
Dan blinkt de fchoonheit overal:
Het zyge een^ /nellen waterval,
Of bofchy of beemden uit zjilt beelden,
Of eenen lujihof vol van weelden:
Het xyge uw beelden kleedt bekoorlyk voor 'igezJcht,
Daer z^elf het leven fchier voor zwicht.

Dus toont de doodverf zjslf uw krachten y
En wat gy verder groot van moede zjilt betrachten,
F'erlies de hoop dan nimmermeery
En oog op geld miriy dan op eer y
Die u geen rover kan ontdragen.
Dhs word gy op den gulden wagen
Der vlugge Faam gevoert tot roem van uw gefacht.
Dus Hinkt gy ds een flar hy nacht.

D, van Hoog stk. α ten.

In

-ocr page 15-

Pag.i

Inleiding tot dit Werk.

Λ Λ Ν DE

KONST-OEFFENAARS.

Ie tot eedele Konften en verheevene wectenfchappenzkh
I wil begeeven, moet zich eenen moeyelyken arbeid getroo-
ften: en nimmer verdrietig zijn, om dat het einde \ welk
hy hem voorfteld, niet aanftonds aan hem openbaar werd,
^^ ^ en zijne verwachting voldoet: Het gelukt zelf den aller-
grootfte Meefteren niet, dat zy, met altoos eeven groote fchreeden hun
gewenfte doel naderen. Wien het marrèn verveeld,. overdenk
by zich
zelfwaar
aan hethaperenmag, en of daar geen Meefters zijn , die hen
moogen helpen. Gewislyk zal men 'er altoos ontmoeten. Iiidien men
niet verwaand is, noch te groothcrtig, zo zal men het gewenfte doelwit
bereykerii Men ftek zich altoos de fpreuk,
der wyze D: Kato voor oo-
gen., ^^

V' ,

Nepudeat, q^dtnefcieris^ te veile doem:
Scirediquidy lausefi-y culpaefiy nil difiere veile.

Dat is

Schaamd u niet dat ge iets leerd, wen iemand η wil leeren,
't Is fchand, z,ogy 'i niet wild, maar 't weetenfirekt tot eeren.

De Ervarenheid heeft my geleerd, dat de weetenfchappen niet
ons,
maar wy de wetenfchappenimoeten zoeken. OvidiHs, wyll ons
door 't verdichtzel der Nootenboom aan, dat dezelve, hoe meer hy geflaa-
gen werd, ook te weeldriger vruchten geefd, maar wacht niet tot dat die
in't najaar uwer Iceftyd, van zelve atv allen. Zoekt yverig na een goed
vriend en Meefter die u onderwyzen kan, hebt gy hem nooit beleedigd,
hy zalu ook't aanzoek niet ontzeggen: Wantgelykhetwaarlykinhem
een ilegte daad zy η zoude, dat hy u niet hulp,zo zoude het van de andere zy-
de noch veel ilegter daad zijn, niet geholpen te willen weezen, alleen om

Α dc

-ocr page 16-

£ I Ν L Ε y D I Ν α

de verplichting van weder andere te moeten onderrichten, te ontgaan.
Men doe hier in pii anderen, "zomenzelf wil ontfatlgeni: Maar die een-
maal een waar vriend, en tè gèlf küi deh z^i^en eehg^oêd medfter aantreft,
eerd hem als een onwaardeecbaare fchat; acht u voor gelukkig wanneer gy,
zo één, vriendfchapbewyieniaoogd, yant de ondankbaarheid vernie-
tigd dezelve: fchroomd nimmèt, aa'n'zo'eéuf uwezwaarigheeden bekend
t^ma^en» en of hygeringer d^ ilj^g^ xjj^^j^tAi^ niet iloo-
reft: Want nimmer 2al het utétvetwyt v4n zijn minder geleed

tehet>ben.

Maarlaat voor al de waanzueht nooit uw hert bekruypen; deze is het
die vcek onderdrukt €n onwetend laat : metide ^rcK)tik \vaatheid zeide een
der oude Wy^eerènj dat , i

Veele m n/etefifcbappen zfiuden gekomen zijnn indien zy nki^EWamd
hadden dexjelve alreedf re kzitten.

Laatóoknooit Hét iaKendcrtoekomeadc'zwaarighcdeh ιλ moedeloos
tnaadien j zo veele dndèiea^n, door ;^aardpr wegi, tot hetfoeekdezer Könft
gekomen. Ntivofeen'w^humie wiiiegan^n^ea mydeahuaffed^ftere
orttweegéM; ceazeekereii kort middel, omin minder tyd, meerdere i^eiï^
nis te bekowaï, waar toedezeftiijnein arJbdd u gedyen moöge.

- .Γ' ■ -

■■ ",ν --U U j:·.·: ■ ■ r^O-

' Λ:.;·. r-

ΤΑΐΡΐ-

-ocr page 17-

TAFEREEL

ν α ν d ε

S C Η I L D Ε R Ϊζ Ο Ν S Τ.

Ε S c ΗIL d β R itÖ ΐί S τ, zljpde fchoone Maagd in ''t befte
van hajr lieven, deftig, zedig en opmerkende van weezen; zit W
een zwarte Marmore vierkante fteen,, alwaar GeometriiTe en Optife h-
guuren in gegraveerd ftaan.

Zy heeft kaihnjebruin hair, verfierd m?t ??ogoudé ^mdema ofhoofd·"
band.

Haarkleedingeiseenblaauweborftlap, tooderok, wit onderkleed ca
een zwarte gordel met zilver geftikt om de middel.

De metvyfborftenverbeeld,' ftaat voor haar, diezyinh?i^

volkomenhèid met de penfeel afbeeld.

De Theorie vertoond zich naakt, hebbetade alleen een blaauwefluyer
met dewelke zy Omgord is, ftaande ter regter zyde der Schilderkonft, wel-
kers lókken zy met de linkerhand opligt, eri haar alzo in 'toor luifterd:
wyzendè met de vinger der regterhand op het Tafereel: Zy heeft op haar
hoofdhuiszei een paiier met de punten om hoog.

Aandelinkerzyde, zit ais een bedaarde matroon, op een ς

knie ter aarde, houdende in de linkerhand een lyn,een borfteltje en een pai^
fer met de punten om laag: en met de rechter, Jeid^e dc hand der fchild^i-
konft naar het tafereel: öp haar hoofd heeft
zj een geelachtig, witte doek ,
en óm het lyf een donkeracht ig geel kleed: de rechtermouw is tot de elboog
opgeftroopt: haar mantel legd neevens op de vlo^r, zijnde heel don-
ker groen en byna zwart van koleur, ■

KchtcïAc Schilderkonfl'{ka.^x\iQtl>erfian4i watverheevèii, Ufhtetidc
haar metèéngroote bialndende fakkd iri d?hand,hebbende ?enpurpprc
rnantelaanbezi^aitmetgouderiiirren, en ^(jyperdniet goHd laakeq: aan
zijn zyde ziet men een adelaar.

Boven hem zit Iris op eep wolk, leunende tpet de linkerarrn op de Ree-
genboog, welkers einde op Pifyra4s Paiétftra^d. Zy heeft eg ji wit kleed
aan, en een blaaHwhuIfzel gm^'t hoofd.

Ter linker zfd'e deezes vertreks, ziétinen ^meros egn dónkere gPfdyn
opichuiven, van afhtcr-het welke, door veniter, menige maaien
v^'^emellicht op d? natuprffhieten.
"y heeft een- Latiiierkfaas op het hpófd, ecu bloedrood manteltjeti

en e'eniakkelin dehand, voor zij'r}e voetenJe^t eenpaliptak.
Aan einde déezerkaamèr, een tree hooger, 2ietmcn,door een groo-

A ζ tc

D!

aan

-ocr page 18-

4 -

te opening, als een poort, in een ander vertrek: ter zyde deezer poort,
ftaaninniflen,
de Hï flor ia tcï tentet en Poëzia ter linker zyde: booven
het rond der poort, is een wit marmor borftbeeld vanPrf/Z^^geplaarft,
ruftende op een plint, waar in een uitgehouwen is.

Dit vertrek ts met duifter graauwe ftof bekleed, en rondom met Schil-
deryen in ronde lyften behangen, verbeeldende
Gefchiedem(fen , GebüM-
wen^ Lmdfcha^pen y Konterfytzjls ^ Ze'éity Beejien^ Bloemen^ Vrug-
ten. Stilleeven ^
endiergelykeoefifèningenen uitwerkzelsderkonft.

Aan 't einde der kaamer,zietmen,door een groot venfter dat oopen ftaat,
de
Faam uitvliegen, blaazende op haar bazuyn.

En in "t verfchiet, befchoutmen een opgerechte Piramide.

UYTLEGGINGE.

DAt wyde Schilderkonst hier een fchoone maagd in 't be-
fte van haar leevcn, deftig, zeedig en opmerkende van weezen ver-
toonen; is, datindie jaarendegrootftekracht en ftandvaftigheid onzer
geeft betoond werd: om dat die tyd haar van alle loiTigheid en onbedacht-
zaamheid bevryd, laatende nietsontglyen dat opmerkcns waardig is..

Zy zit op een zwarte marmore vierhoekige Reen, overmids het zwart een
onveranderlyke en natuurlyke eigenfchap is welke aan de koleuren be-
hoord; gegraveerd met Geometriflê en Optife figuuren, door dien zy
op de wiskonft haar onfylbaare gronden boud.

Dat wy haar met Kajtanjebruin hair verbeelden, is om dat die koleur de
befte, beftendigfte en met die jaaren mecft is overeenkomende: hebben-
de tot haar hoofdfieraad een
goude Diadema, waar meede een der drie
hoofdkoleuren, zijnde het geel , werdaangeweezen.

H^atBorfilapenrokj werd door het blaau en rood onderfcheiden, be-
teekenende de twee andere hoofdkoleuren , welke door haar zoete ver-
menginge, en aanwyzinge vangdag en fchaaduwe, door de gordel, met
een aangename ftreelinge ons gezicht vergenoegen.

De volkoomen Natuur met al haar naakte geheimeniiïèn, is het voor-
werp dat zynabootft, metraadpleegingevande7l?iOrw.

Deze vertoond haar naakt, ten decle omgord met een blaauwe fluyer,
óm dat zy door haar geduurige befpiegelinge iets Goddelyks in zich heeft,
hebbende een volkomenkenniflê, van al e het geene zich zichtbaar aan
haare oogen ontdekt.

Zy ftaat ter rechter zyde van PiBura, om dat zy door opiigtinge der hair-
lokken, voortrefFelyke en uitmuntende gedachten inblaaft, waar door de
Schildfirkonft, tot haare kracht en volmaaktheid, geraakt en tot groo-
tc uitvoeringen bekwaam gemaakt werd: onderrichtende haar verder met

dc

-ocr page 19-

de vinger der rechterhand op het tafereel, omhaar tot degeheimeniiTen
der weetenfchappen aan te porren.

De Fajer, welke 7 heoria op haar hoofdhuizei heeft, verbeeld de ge-
geduurigeinfpanningeder gedachten, waar meedezyde Heraelfche ge-
heimeniflèn geftaadig befpiegeld.

Dat PraBica of de werkende oeffening een lijn, borfieltjen en faffer met
de punten om laag in de linkerhand houd, ende ter linker zyde op eene knie
geboogenzit, beteekend haaredienftbaarheid welke zy geduurig en on-
vermoeid aan
piBura opofFerd: zijnde bedaard van weezen, om dat zy
zelden als by dien ouderdom gevonden werd: Zy leid de regterhand van
piBura naar het tafereel, om dezelve tot geduurige en naarftigc oeffenin-
ge te vermaanen. Haar hulszei of geelachtige witte doek en donkergeel
Kleed, betoond dat zy door den ouderdom en geduurige y ver tot de konft,
weinig acht neemd op haar uiterlyke oppronkencheid of optoojinge, waar
doorzynalaatigisomhaarweederommeteenwithuiszei en andere klee-
dinge te verfchooncn.

De opgeflroopte regtermouw, beteekend de daadelyke werkzaamheid.

Haar afvallende donkergroene mantel op de vloer, geeft te verftaan, dat
7-y alles uit de duifterheid der natuure ophaalende, het zelve te voorfchyn'.
brengt.

OoiWerkmgenèXciy in de linkerhand houd, verbeelden het noodige
dat piBura van doen heeft: haar paiïèr wyft met de punten oopen nadc
aarde, om dat zy het aardfche en het geene daar van afhankelyk is, afmeet.

Het verfiandy meede deel neemende om piBura in volmaaktheid te
doen voortgaan, verlicht haar met de ftraalen van zijn Goddelyk vernuft,
het welke ook by de FiiMe/, als een brandend vier, dat by de oudheid de
Goddelykheidbeteekende, werd vertoond.

Zyn purpers mantel met goude laakenzje voering y en van buiten met
goudefiarren bezaaid y beteekenen meede deHeemelfche invloejinge,
welke alle,volgens de order haarer loop^ vaa trap tot trap, onophoudelyk
moeten voortgaan.

Den aan zyn zyde, doet ons meede verftaan, dat hy, als de

voogel van yupiter, de hóogftvliegende ende de blixemdraager is.

Iris, op de wolk zittende, leunende met den arm op de regenboog,wel-
kers verfcheidekoleurenhet Palet van
piitura verlichten, vermaandpiêiu-
ray de tempering der aangenaame, en verfcheiden ,doch allengskens zaa-
inenvoegendekoleuren,voorzichtiglyk,na de konft, werkftelHg te maaken.

Haar tuit kleed en blaauw hulszely beteekend dat zy haar heemelfche ge-
dachten met alle zuiverheid diend uit te voeren.

meede ter linker zyde des vertreksftaande, ende een donkere

Α 3 gordyn

-ocr page 20-

gofdynopfchutvende, met de palmtak aan zijn voeten, toond, dat hy,
zijnde de broeder van delufttot dekonft beteekend : ora deezc

palmtak zeggen de Poëten, dat hy lange met zijn broeder getwift, en ein-
dclyk dezelve hem uit de handen gerukt hadde.

Hy oopend het donkere g;or^^>?,betoonende alzo dat de liefde tot de konft,
de Chaos der duifternis en verwarringe wegneemd, waardoor de itraa-
len van licht en klaarheid, de Natuur verlichten en aangenaamer maaken.

De Lmwrierkram, mantel cn fakkel, beduyden zynen y ver en branden
de liefde tot de konft , welke eindelyk ter volmaaktheid gekoomen zijnde,
tothaareeuwigdnurendeloon, met Laurieren gekroond werd.

Hifioria en Po'éz.y, in niflen, ter regter en linker zyde der poort ftaan-
de, geeven te kennen, dat zyde voornaamfte hulpmiddelen zijn aan de
konjft, om haar ryke gedachten en bekwaame ftoffe tot oeffeninge te ver-
fchafFen, en dezelve fierlyk op te tooyen.

Het borfibeeld van Pdlas, vertoond de Godinne der Wysheid, als
bevprderaarfter deezer Jtonft; ,en het w/i
marmor^ om de zuiverheid haa-
rer kenniiTe meede te deel en.

De Sfinx y onder in de/?/i«i uytgehouwen , geeft te kennen, dat dit
• wyze wangedrocht, her welke zeer dn iftere raadzelen uitgaf, en dien ver-
ilond die de?elve niet oploften;, gelyk de konft mééde doed, den geenen
die niet tot haar geheimen indringen, dezelve in den poel der onweeten-
heid jammerlyk fmooren en omkoomen laatende.

Het tweede vertrek met dmjier graauwefiof bekleed y word hier ver-
toond, om dep verdere inhoud des zaals, ons met meerder luifterende
helderheid te doen voortkoomen.

De Schilderyen met Beelden ^ Gehouwen , Lmdfchappen^ Konterfyt-
zelsy Ze'èn·, Beefien, Bloemen^ vruchten, Jiilleevens enz,
zynde uit-
vverkzelsdeezer konft. Dat dezelve in
ronde hfien hangen, verwekt onze
aandacht, om een nette cnwelafgedeeldefchikking, zoin'twaarneemen
der teegenftreevige veranderingen van de geftalten der Bouwkonft, mtds-
gaad^rs het.plaatzen der Schilderyen, de zinnen der aanfchouwers met be-
valligheid te ftreelen: gecvende daar by ook verder te kennen', dat de ron-
digheid, het oneindige beteekend, en den roem der naavolgers deezer
konft, in haar byzoni^cre neigingen en verkiezingen, meteen beftendi-
ge en onfterifejyken lof en eer, gedraagen word op de wieken van de overal
vliegende en verkondigende FaamyV^^ke hen in de volgende eeuwen komt
tekroonen.

De opgerecke in't verfchietjword hier ook,gelyk by deoude E-

fiptenaaren gebruikelyk was, tot een reeken van ireffelyke en helddaadige
crvelingcn, ter eeuwiger gedachtenifle geplaatftj met dit opfchtm,
i^term mmoria facra: Dat is^ Dit zy der eeuwigergedachtemjje toegeweid,

GROOT

-ocr page 21-

G ROOT

Fol. 7

SCHIL DER Β O Ε Κ.

Van de Handeling des Penfeels.
Eerste Hoofdstuk.

Ε Handeling van het Penièel is tweedcrly, doch zeer ν«- H >e viekr.
ichillende van malkander, wantdc eeneiseen vloeijende, Ifng'valf''
' en raaliie of gladde,· detweede een wakkere en vaardige, penfiei daar
offtoute.

De eerftè wend men aan, in het of namaa- wdke die

ken van nette en uitgevoerde ftukken. De tweede volgd dan van zelfs, zyn·
alsmenzichoeffènd na levensgroot, ftóut en vaardig Schildery , -door
een vafte hand uitgewerkt.

"Wanneer men zich de eerfte aangewend, zo heeft men veel boven an- voordeel
deren voor uit, want de nettigheid geleerd hebbende, ftaptmen ligtdyk vantonec
tot de iVoute en lugtigetrant over; daar het in tegendeel zwaar vald, zich '
tothet nette gewennen, dereedenis, omdatzy de volheid en kleenigheid
der voorwerpen nimmer bezefthebberi, en daarom die niet kennen: bo-
ven dit, is het gemakkelyker, iets d« men weet af te laateri, dan het
geen men niet weet noch geleerd heeft, by te voegen. Een ider tracht
dan zo veel doenlykis, zijn werk uit te voeren ; vangdu zaak by het befte
eind aan, niet als ónnozelè kinderen, welke een mes by het fcherp en niet
byhethegtaangrypen, gelykverftandigerdoen.

Belachchelykis't,Leerlingen, welke by groote ènervareneMeefters Beia,chcheiy-
leeren, te hooren roemen, hoe zydoor het Copieeren van groote din-LeeriilTgen!
gen, een vafte handeling krygen, wakker in de verw fchilderen , en
een ftout peniêel bekomen, en diergelyke verwaandheden theêr, die hen
alles, wat net en uitvoerig geièhilderd is, verwerpen doen.

Maar wie de befte handeling begeerd te hebben , volg die, welke de wat de befte
natuur dervoorwerpen en zaaken die wy verbeelden, naaukeurigft ver-
todnd: Wiant buiten de twee genoemde, zyn geen andere penfeel hande- '

Kngen, die den Koriftenaar voordeelig zyn. En begeerd gy reeden vaa
bewys waarom een kloeke en ftodte handeling niets tot de konft doet, zo
ptótfteenftuk, dusgefchilderd, opzyhbéhöorlyke afftand, én ziet of
dan die penfeel ftreeken eenigenatuurlykheid het Schildery zullen· aanbiréri-
gerij diteenige voordeel werd 'er door bejaagd, dat de vaardigheid ons

meer-

-ocr page 22-

ΙΟ GROOT SCHILDERBOEK.

meerder winft aanbrengd. Want dien Meefter is waatlyk gelukkig,
welke in één dag zo veel, als een andere in twéé kan affchilderen, alzo
de uitwerking zyner geeft door de radheid der hand begunftigd word.
zy vetan. Iderftudie heeft haat byzondere handeling, na den aart der dingen die
Na?uM der zy vertoond: DeLandichap ichilder in het flaanvan 't loofder boomen,
voorwerpen, de Beesjensfchilderindewolenhayrachtigheid, de Lof fchilders inhun
ranken, Bloem ichilders in dunnigheid en vervolgens ider in zyn ver-
kiezing van voorwerpen.

Ookgebruyktden een ander ilag van penfeelen, dan de ander, deee-
ne lang, de andere kort, deze dunne en die dikke verwen, en niet tegen-
ftaandedezcverfchillendhedeh, komt het alles op de twee voorzegde han-
delingen uit: cn niet een derzelve moet befpeurd werden ,dan dat het enke-
lyktot voordeeldes Konftenaarsgedye, en nooit tot dat derKonft, want
deze is een
Theorie of kenniflc der Geeft, en het andere een FrAtyk of
uitvoering door de hand, hier in beftaande: dat het is

Een handgreep ot lyding des penfeels met verwen, door de hand, op
een zekere en ordentelyke wyzebeftierd, waar door men een ding zonder
morflèn, wis en vaardig kan maaken en vertoonen.

Veele zyn van gevoelen dat dit een gaafder natuur is, de een boven dc
ander meedegedeeld j en hoewel ik dit niet geheel ontken, zeg ik dat zy
meer in de oefTening beftaat, en geleerd word. Hoewel men nu veele
Meefters in hun oude daagen, echter fty f en moriïig fchilderen ziet, werd
daar door myne ftelling niet om ver geworpen; want of hun zinljkheid,
of gebrek van goede onderrichting in hun Jeugd, zyn daar de oorzaak af.
Hoe menigmaal zien wy niet, dat de Meefters door hun Leerlingen bekend
worden: fchraale en flordige meefters zullen geen nette en zindelyke
Schilders aankweeken: ichoon dit echter gebeurd, dat een net Meefter
flordige Leerlingen nalaat, de reeden is bevatbaar, dewyl een goede
onderrichting alléén niet genoeg is, maar een goed begryp, en naauw-
keurige waarneerhing daar by vereift werd; want de onachtzaamheid is de
moe^rder flordigheid en zuftervande rchurfdheid,endczeeenbefmet-
telykkwaad daar veeier leerlingen handelingen mede befmet zyn, en , zo
lang zy geen meer kennis bekomen, dus bly ven J
Wat tot Ik zeg dan, dat om een goede handeling des penfeels te bekomen,voor
en"wn''oÏde ^^ v'ereift word, een goed begryp van de onderrichting, en kennis van het
CntóiI's ^gebrek, zonder welke het onmogelyk is daar toe te geraaken : derhalven
bchootd. moet noodzakelyk een Schilder deze ^ie gaaven bezitten, ftoutmoedig-
heid, voorzichtigheid, cn geduld of ftandvaftigheid. Het eerftc*be-
hoord tot het aanleggen van eenftukwerks, het tweede om het zelve wel
- op te
maaken,ea het tierde om wel te voltooyenjhoe meer het werk vordert,

hoe

Wat een
handeling
zy.

£n waarin
die be&aat.

-ocr page 23-

ΙΟ GROOT SCHILDERBOEK.

hoe meer zorg daar toe behoord: en gelyk aan fems de drie bevallig-
heden,
zo moeten deze drie eigenfchappen den Schilder, eigen zyn, en
malkander volgen.

Eerft legd men ftoutmoedelyk, met een breede penfeel, vol verw, dag
en fchaduvv vlak tegens malkander aan, over al even vet en zonder mori-bekomen
fen, daar na de zelve penieel heen en weder ilingerende, links en rechts, aangewezen,
opennederwaardsdoor maikanderen, om die.te vcreenigen, en dus na
het beloop der voorwerpen brengende, met een bezadigde voorzichtig-
heid lettende, dat men het licht niet te veel over de fchaduwe, noch de
fchaduvve over het licht dryve, tot men, ten laatftenmet een groot ge-
duld en langmoedigheid , de uiterile lieffelykheid en bevalligheid daar
aangeefd.

Dus werkende, volgd dat men in het ftuk geen handeling van het pen-
feel gev;?a3r werd, "t welk onvermydelykvoor een goede handeling moet
gehouden worden, want het begin, worddoor de tweede werkingte niet
gedaan, en die v/eder door de laatfte, zo dat de uitvoering, waar in de zuy-
verheidbeftaat, alleen daar aan befpeurd word.

Hoewel nu de fraayile Hukken derberuchtfte Meefters het moeijelykile
om na te maken zyn, yermids daar geen byzondere handeling in te zien
is, geloof ik echter dat zy hen de minfte moeyten gekoft hebben ,
Want die deze drie hoedanigheden bezit, is van alle moeyten en bekom-
mering vry: die zich op deze wyzetefchildercn gewennen, zuilendoor
de tyd en de otffening bekwaam werden om grooter dingen te verrichten.

In dit Hoofdftuk voornamelyk van kleen Schildery endeszelfs behan-
deling gefprooken hebbende, zullen wy in ""t volgende breeder onder-
richting geeven van

Het Schilderen der Levèns-groote Beelden.

Tweede Hoofdstuk.

len het ordineeren te zwaar vald, ken zyner macht en jaaren; indien . Raad vóor
hy bemerkt, dat dien laft hem te wichtig zy, en het doel té verre, ^et ordlnec-
om door hem bereeken te konnen werden, hy leg zyn geeft niet meêr
ten bcgce-
op, dandiedraagen kaïi; zyn tien Beelden te veel, hy neem vóór maar
vyf, en deze noch te veel bevindende, zo neemd tot twee j tot een, ja
laat het maar een half zyn: want weinig dat goed is, overtreft verre, veel
misftaat. Vald de kleeding niet toe, hy ftel zich op het naakt,
ecven Carlot, en andere Meefters gedaan hebben. Tracht
daarin ---------^----' , 1

, nevens hen uit te munten, wantmiddelinaatig blyvende, zal

Β het

Manier ota,
de zelve
tc

-ocr page 24-

ΙΟ GROOT SCHILDERBOEK.

het u noch eer noch voordeel aanbrengen. Overwieg dan hetgeen hier
aan te merken ftaat, om in zodanig een zaak te vorderen: Hier iti komt
u eerft vóór een grondige kennis der geftaiten
of proportie , en der
pajfién of kenteekens der hertstogten te hebben , op dat gy aan uw beel-
den, niet alleen haar natuurlyke beweging weet tc gecven, maarookwaar
uit dezelve ontftaan, aan
'z oog kennen doed; daar na dat gy iders ftaat
en waardigheid in 't wezen wel weet uit te drukken,
zo mans als vrou-
wen, meniien of Goden.

Zoek daar na de Coloriet, niet liit Spanjolet noch Carlot, maar uit
en na het leeven ; fchilder zo natuurlyk vlees, als 't u mogelyk is*,
dat wit en fchoon moet «ezen, maak wit en ichoon, dat geel of ros is,
defgelyks ; maar wacht u boven al voor een byzondere neiging : Laat
u niet vooriliaan dat de gIoeijcn4e en bruyne
Coloriet de befte zy; want
een Vleermiiysis, in zyn aart, zo fchoon alseenPapegaay: andersdocn-
de zoud gy op een dwaalweg geraken , vermids de meeilen vermaak
in hun gebreeken fcheppen, maar laat u veel liever kennen, door uwe
goeden aart, handeling en deugd.

Om nu met gewiife trceden , tot het geheim der konft , in ordre te
gaan, zullen wy het werk enden Konftcnaar in zyn beezigheden volgen,
en deze grondreegelen voor af laaten gaan , dbor hem in het ordinec-
ren van een ftuk waar te neemen.

Hy geeve dan voor al wel acht, waar zyn ftuk geplaatft moet wor-
den, om den *
Horifint en oogpunt wel te ftcllen. Hy moet letten
waar den dag van iJaan komt, of het krachtig gedaagd moet zyn ,
en vlak van fchaduw, als digt aan de glaazen, dan zwak en imeltende,
wanneer het ver daar af zy , het welk men, of in een Landfchap of ka-
mer, haaft gewaar zal worden, en of het in de ichaduw gloei jend moet
zyn of niet; want het is zeker, dat de voorwerpen , iciioon levens-
groote, in die twee plaatzen zeer verfchillende zyn , zo wel als klee-
ne dingen: wie zulks niet bevatten kan, moet een gering verftand be-
zitten. Hy neem deigelyks nauw acht op de *
Perjpeèlief, en vaar
als dan voord , met fchilderen , m de voorverhaalde wyze van hande-
len , welke, wel waargenomen, de koleuren zuyver geipaard , ider op
gich zelf daar het behoord, en nochtans daar zy eindigen, met groote
penfeckn of borftels, in Tftalkandcf v^dreeven zyïïdc j 20 ralhygewif-
/elyk een goed ftuk wctlcs volvoeren.

Indien ik voor ienMod m duyft^?r ftiógt zyïi, ^oor <lit woord van
Handden en d-e verwen in eeii doen fineken , wil ik hem gaarne met
dit voorbeeld te gemoct konien, en rtiy^ raeening, ro vteldoerjlyk is,
klaar te veifttan ^veo. '

Neemd

Tïe Coio-
liet moet
men alken
in 't leeven
zoeken.

En zich
voor een by-
zondete nei-
ging wach.
ten.

Waar op
men in het
otdineeren
acht moet
geven.

* Zitiuindtr.

* Cioifzichl-
i^mdi·

h

-ocr page 25-

ΙΟ GROOT SCHILDERBOEK.

Neemd dat tot uw voorwerp behoord, rood, blaauw, groen,paars,^^^«^^^ting
enz, vlak tegens maikandcren, legd het ook zo aan zonder het minfte voorbeeld
te verdryven , zet dan een zuy ver noorne blad daar tegens aan , gelyk ver-,
men in de Lantaarns gebruyktï zo zult gy aanftonds zien, dat al die ge-uf"
melde verwen in malkander zuilen fmelten en te zamen vereenigen, penfeei voe-
dat men de eene van de andere niet zal kunnen icheiden. Dit is het
geen men te kennen wil geven , als men van een vloeijende en malffc
penfeel fpreekt; zo is het ook wanneer men in de vernis, taaijen olie of
vet in de verwfchilderd, want diemetmaagereverwopeendrooge grond
fchilderd, kan onmogelyk die matsheid krygen.

Hy die zich tot het grootfchilderen begeefd, is genoodzaakt met waarom
groote penfeelen zulks te doen, en hoewel veele deze les voor onnutzou-"„"ggf^^ln*
den achten, denkende dat het van zich zelfs leerd, groote ftukken met groot schil-
groote werktuygen uictevoeren, ziet men echter zulke futzelaars, welke ^"yLn^'
met gemeene en afgefleetene penfeelen, het zelve doen, waar door de ftuk-moet.
ken zo vol vuyligheden en hairtjens raaken , dat men met een mes de-
zelve gemaklyk kan affchraapen : μ zich zodanig hier aan gewennen,
dat zy het eindeling niet meer voor een mifftal achten , nöch het zien
kunnen.

DewyPer nu tweederlye foort van Schilderyen zyn, de eene loile en yjp^ofle'"^
de andere vail, welker eene men hangd in Zaaien en Kamers, en de
vafteschii.
laatfte tegen de Solderingen , of verre boven het gezicht gcplaatft wor- detycb,
den, zo werd'er een byzondere manier tot beide vereift. "W^atde /
Vï/^
fen in Galleryen aangaat, deze om dat zy na by der hand zyn , reeken
ik mede onder de loife, zo wei als een Konterfytzel, daarom moet men
dienetter uitvoeren, dewyl zy onder het oog zyn, en dan eens hooger,
dan weder laagergeplaatft worden.

Indien nu imand vroeg , of men een ftuk van 40 a 50 voeten hoog p^^^^op^J^'*
van de grond tot aan de zolder, overal eeveneens moeil net uitvoeren?
loft. "
dien antwoord ik neen, maar net en mals zo hoog deliand reykt, hig-
tiger in de middelfpatie, en zo na hoog klimmende allengs kigtiger,
met zulk een voorzichtigheid nochtans, dat het bovenfte dezelve kracht
en malsheid fchynd te bezitten, als het onderfte.

En hoewel men het tegendeel, in dat deftig Schildery van ^^^^^^^

zynde de Triomf-wagen , ftaande in 't huys in 't bos by den Haag ,
vind ; geefd dit echter geen voorbeeld tot navolging: Ook kan men
door 't oog niet gewaar werden of het boven , niet allengs lugtiger en

is: daar en boven, zyn het meer als leevens-groote beelden. ^^^^

Hier doet zich nu noch een tweede zwaarigheid op, te weeten; wan-nette by ru-
neer in het vertrek daar, zodanig een ftuk is, iets kleender moeft gc-ryenSudê-

B ζ fchil- ren iroct.

-ocr page 26-

ΙΟ GROOT SCHILDERBOEK.

fchildcrd worden, als by voorbeeld een enkeld beeld Lcvens-grootc.
Hoe zal men dan beft zich gedraagen,
oot dezelve krachr en gloejend-
heid daar in te brengen ?

Men moet weeten dat de kracht en gloejendheid in de Verwen, niet
in de ruwigheid der fchildecy beftaat; men moeft het, als voor gezegd
is behandelen , zo zal het zyn welftand eevenwel bekomen , cn zich
daar by houden, en welftandig zyn. "Want wy konnen heteeven fterk
hoogen en ichaduwen , waar door dezelve gloed en verheevenheid zal
bewerkt worden, is het niet aanftonds door de bloote kracht der Vervv,
men ichommel en lakleer het
zo lang , tot dat het die eigenfchap be-
zit.

Die Harmonie of overeenftemming die het met gelyk Levens-groot
hebben zoude, kan men daar niet aangeven, vermids onderfteld word
dat het kleender dan Levens-groot is. Derhalven deze maat te boven
gaande, ftaat wanftallig , en is vals en verwerpelyk, vermids daar zulke
meniien niet zyn. Wierden 'er gevonden, alles, zoude zich in dezelve
vergroven, zy zouden ruwer van vel zyn , de pooren of zweetgaaten
grover , zwaarder en dikker van hair, en zo voort. Doch in
Plafons
is 't een -heel andere zaak , uit oorzaake dat het meeft Zinnebeelden
zyn.

Om nu als by de hand, een Jong leerling telyden, zo zullen wy
in het volgende hoofdftuk, een goede manier, of handeling breeder
aanwyzen, en van de grond op, beginnen,

Van het Doodverwên, om ναβ en vaardig zulks te doen.
Derde Hoofdstuk.

Hoe men
het beginnen
5110«.

In Land-
fchap van
aéiiteic af.

In Beelden
anders.

Wat men
daar in waat
asqet nemen.

"LT Ier in komt my voor, de allerwifte en zekerfte wyze te zyn , het
·■■ van achtere te beginnen, inzonderheid wanneer het Landfchap
sneeft te zeggen heeft. Dewyl na de helder of fomberheid des luchts
zich alle dingen fchikken moeten, en de tinten der voorwerpen gevon-
den; want het licht op de voorgrond, en de kracht der beelden, moet
daar na gepaft worden, het geen, anders begonnenzynde, zeer onwis
uitvallen zoude.

Maar zo het voornaamfte in Beelden of andere groote voorwer-
pen beftaat, is hét beter te beginnen daar men de meefte kracht by
een ziet, het zy dan op de eerfte of tweede grond, en opdien voet na
achterwaards.

Om nu niet vergeefs te arbeiden , zo moetmen voornamelyk in acht

neemen^

-ocr page 27-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

neemen , dat de algemeene houding y wel waargenomen word: dat de
tinten en verwen zodanig gefchikt zyn, dat na vereis der wyhng en af-
fland
, en het ftuk uit der hand gezien werdende, alles een volkomen
welfiand heefc, en zyn behoorlyke eigenichappen bezit: dan zal "er
weinig moeiten tot het opmaakcn verëift worden.

Veele Schilders dwaalen van het rechte pad af, die, niet weetende DwaJin^
waar zy beginnen zullen, aan hun zelfs vraagen, waar zy de meefte luft
in hebben , en vervolgens nu hier dan daar op invallen: by voorbeeld
wezen.
vald hun zin op een goude vaas, die werd eerit begonnen, daarna een
blaauw kleed, dan een rood enz: andere vallen weder op het naakt, dit
Schilderen zy alles eerft zonder aan eenige kleeding te raaken, en zulks
het gehcele ftuk door van voor tot achter, waar door dan gebeurd, dat
deftukken,dusonordentelyk begonnen, eenonvermydelykemisftand en
wanftalligheid bekomen, die den Meefter meer verleegen maakt dan met
een leegen doek.

Beklaaggelyk is het, dat de zulke niet eens denken op middelen om
uit dien doolhof te geraaken: maar wat helpt het, hen die dwaaling aan
te wyzen en daarvan te overtuygen; zy zyn in hun doen geruft, en gee-
ven tot antwoord, 't is maar gedoodverwt, in'topmaaken zal het anders dgheid,
zyn, 't geen nu te licht is, zal ik donkerder houden, en dat party t jen, zal
ik het licht wat meer op doen vallen; ondertuiïen voïderd het. werk niet,
en door de opkomende zwaarigheden, vervald de luft tot het opichil-
deren.

treeden dan over, om door langwyligheid niet verdrietig te val-
len, tot

Het OpfchiUeren, en wat daar in waar te neemen is.
Vierde Hoofdstuk.

Hier is geen twyfFel aan, dat men veel voordeel ontmoet, in het op- wat voor-
fchilderen van een welgedoodverwd ftuk , in welk een goede hea- ^fdoodve^
ding , koleur en welftand is waargenomen. "Wy behoeven onze ge- geeft!"
dachten niet meer daar mede te bezwaaren, maar kunnen met een dub-
b'le ernft die elders op aanleggen, zo om byzondere gedeeltens zuyver
en zmdelyk/e, die
optemaakeu, en op dé voorige w-eZ/W
verder te arbeiden. opfchiide-

Hier moetmen , om de befte manier te volgen , van achter begin- achter be- '
nen > te weeten de lucht, en dus allengs na vooren toe , 20 behoud

' T» O ' aen,enwaai-

B 3 men oai.

-ocr page 28-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

men altoos een bekwame cn vogtige grond achter de Beelden, om den
uiterften omtrek daar in te doen verdwynen, het welk , anders begonnen,
ondoenelyk is. Behalven dit is'er noch een voordeel in , dat niet min
aangenaam als nut is, te weeten, dat men gewaar werd dat het ftuk vor-
derd, en alles by malkander, zo in
fihikking, als houding wel ftaat, en
daar door geduurig het oog kitteld en vermaakt, waar door de luft , zo
menigmaal men het ziet, opgewekt] en aangezet word.

Dit is een der grootfte hoedanigheden die in eenSchildervereift wor-
den; wat kan bok ς^εη Schilder-meer aanmoedigen dan verzekerd tezyn,
dat hy op eenwiiTe grond arbeid, dat hy vinden niet hoeft te zoeken.

Z'watighe- Het tegendeel werd gewaar, hy die los te werk gaat; Wantfutzelen-
fnUew^oït-'^^ zo lang op een ding, als de zin ftand houd, en dus met alle de andere
moet· voorwerpen, zo mift men alle welfiand, en tot flot van reekening, fcheeld
over al wat aan; dan.vergaat delaft, en menkangelykhetfprèekwoord
zegd, deitaart niet villen.

Dus verre uw ftuk gebracht zynde, komt men tot de manier

Wat hier
door ver

Van het Retocqmeren of Nazien.
V γ F D Ε Η O O JF D s Τ U Κ.

De FraniTenoemen hetRetoucher, by onsnazjenenoverzjen.

Hoe gemakkelijk eea Schilder, op de vooraangewezenewys, tot
ftaan word. j^j y^j. gg^aakt is, zal hem de ondervinding en zyn overweeging leeren,
wanneer hy ziet, dat alles zyn behoorlijke
houding ^nkoleur heeft, de
•wyking der beelden is'er in, zy doen op behoorlijke plaats hun werking:
nu is daar niets meer aan over, als "het uiterfte
hoogzjl en diepz.d, daar ia
te zetten. * ,

Op wat wyze Om dit wel te doen, zo hadu fiuk met een goede en dunne Vernis^
beft te doen. aar onder eenige taaje witten olie gemengdword, uit, het zygeheelof
half, zo als gy oordeeld bekwamelijk te zullen konnen bewerken , eer
het droog word : zet dan uw
licljten op de hoogfte pmym , zagjens en
dunnetjens inhctnat
'verdryvende, benevens de teerheden \fzx\ naakt en
kleeding,
ider na zyn eis, gdifiodk dcgeelachtigheid οξgloeyendheid in
de ofweerkaatzingendeslicKts.

Indien nu, hier of daar, het naakt tt licht mogt zyn, zo mengd een
weinig Ligten ooker, Vermilioen, Bruyn rood, Lak of Afpak, nadc
koleur teder of robuft is, onder de
Vernis, en lakfèerd het dunnetjes over:
èmL·^opgehoogd met zodanig eenkoleur als men bekwaam oordeeld;

eeven

-ocr page 29-

GROOT SCHILDERBOEK. jj

ccv€neenskan men met de handelen, cn op deze wyze, mag

men z\c\i verzekerd houden, dat het wel zal uitvallen, behoevende als-
dan niet bekommerd te zyn dat de Verwen,in het droogen,zullen
injchieten.

Van de rondigheïd of tweede Tint. '
zesde hoofdstuk.

ΤΛ Aar zyn veele raenffen, die, wat moeytenzy ook aanwenden, niet Groote

kennen een zaak doorgronden, daar zy zo veel iwaan'gheid in vin- Ichu-
den; Zy, die zo lang na^t leeven gefchilderdhebben, zien dat de Sehil-
ders,
dcryen van zo veel andere Meeilers fraajer, zuiverder, en plj>z,anterge-
koioreerd zyn)
waardoor zy onluftig worden in hunne eigene te zien die hen in
kunnende te nauwernood wederom aan het fchilderen komen: maar
daar aan geraakt zynde , vaaren zy met de grootite yver en hoop des
maakt,
waerelds voord, hen inbeeldende wonderen te zullen uitwerken, doch
gedaan zijnde , vallen zy weder in de voorige kwelling. Deze plaa-
gen hun zelve, zonder op een rechten ^ond de oorzaak na te Ipooren,
want hoewel het natuurlijk is , dat de dingen van grooter meefters ons
meer, dan onze eigene behaagen, zo lang wy noch hun vafte kennis
en wetenichap niet bezitten , zo moetmen daarom geenfins de moed
laaten vallen , maar in tegendeel yverig blokken tot ontdekking der
hoofd oorzaak.

Men moet zyn goed oordeel aanleggen in het onderzoeken van fraaije Middelen
konftftukken, men moςt ook trachten met zyn meerder om te gaan,
^aar van wy nut en voordeel konrten bekomen. Zomtijds zien zy iets
men.
dat fraay in een ander is, maar de reeden waar om, blijft hen verbor-
gen» om dat zy meer by geval ofloflè drift, als op een vafte grond te
^^rk gaan, gelyk my met een jong Schilder voor eenige jaaren weder-
voorbeeld
voer; deze my eenige zyner ftukken zien laatende, zeide: dit (luk heb^^^^,^^^^
ik over zes jaar, dit over vier en dat over zo veel minder jaaren ge- '
fiiaakt, doch kan geen verfchil van beetering tuilen de oudfte en de
Jongfte zien: hoewel'er nu een merkelijk onderfcheid in te befpearen
^as, dat de laatfte, zo in
erdinantie j htrndeling^ als teekening bee-
ter Waren, daar en boven de
kletdingen beeter geflooyd , wilde hy
zulks van my nia ^looven, en hy beriep zich, dat hoe zeer hv yver- zyneicdi-

fl#>n V. /-1 Ml 1 ' 1 I r I j nering.

ucii, zyn ichildery altyd eeven graauw en oninjyver bleet, daar dat van
anderen zo
zMyver en γΙ-^xAm hehafideid en gtkoloreerd, daat benevens
zo vlak gedaagd, was; Ik leg nevens hen myn verwen fchoon en gloeyenti

aan.

-ocr page 30-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

aan, en dit gedaan zynde, verdryfik die op een vaardige wyze: zegdmy
nu waar van daan deze moriïigheid doch voort mach komen ? Hier op
üesSchrygaf ilc hem tot bericht, dat zeekcr Schilder met welke gy dagelijks ver-
woLd"^' " geheel bederÉd, en zo lang gy dien gehoor geeft, is al myn

raad tot uw hulp vruchteloos : wat uwe bevattingen en ordinantiën
betreft, dezelve behaagenmy volkomen, maar uwe handeling in't fchil-
t^eed^T^^^^^^ mishaagd my : uw w^ei/i Twf legd gy niet zuyver genoeg aan;
verfta'an'"
. άοοι At tweedeTint verftaaik, die geene, welke gedaagde j>ar-

word. tyen tcgens den ommetrek aan gelegd word , waar door alle ver-
cie hem zyn "^^vene deelen genoodzaakt worden in de grond te fmelten en te ron-
misflag en dcn: dczc moec gy alzo zuyver en fchoon in die zelve koleur als die
lantoond"^ van het licht
aanleggen, maar niet met een vuyle, die te zeer na die
der fchaduw gelijkt, want dewyl zy mede van het daglicht befcheenen
word, kan de duyfternis en deflelfs graauwheid die zelve niet aandoen,
want de
rondigbeid is niet anders dan een affchamping des lichts na
ach-erwaard, of een zylicht, dat min of meer blaauwachtig moet zyn
na de koleur des naakts zulks vereift, want die geelachtig ^ynde, zo
En waai hl vaW de tweede Tint groenachtig; is de eerfte rood , de tweede moet
de tmede paatfachtig zyn, en zo het een blanke koleur is, zo vald de tweede
Ttnt beftaat. jyffgj^ jg beiden eerftgenoemde in, waar door ligt te begrypen is, dat
deze tweede koleur, met blaauw verkreegen en getemperd moet worden,
maar niet met een vnyle koleur; als dan verlieil: het die vleefachtigen
aart en natuur, H^er op vroeg hy my, op wat wyze hy zulks dan
verdonkeren zoude ? ^aar op ik hem antwoorden , dat gelyk de
afftand der voorwerpen de vermindering der koleur maakt, en dat
het geen wy
Incht noemen, het geene is,'! welk tuiTen ons en de ver
afgeweken voorwerpen zich blaau aan ons gezicht vertoond , alzo
moeft hy mede niet dan zuyver blaauw of
[malt, doch maar zo veel
als de natuur der
affiand vereift, in zyne Tint vermengen, min of
meer na dat het-donkerder zyn moet; dit is een koleur, die, om zo te
zeggen geen koleur en geeft, of zonder groote verandering zulks doet.
Dit moet nu niet alleen in het
Naakt, xazzx'in Landfchap, Grondeny
Steenen , ■ Kleederen^
en al wat een ronding of affland heeft, waar-
genomen worden.

vordere Nu is ""er noch een waarneeming die zeer veel tot de volmaakt-
*'en'hie^m^ hcid toebrengd: te weeten dat men gemelde
Tim op de rondigbeid niet
ncnd!" duyiler houd; want de
vlakke daaging ü^zt zeer deftig en fchoon,
wanneer men tuilen dezelve en] de
flaauwe fchaduw, maar een
teeder pnderfcheid befpeurd. Hier mede bedankten hy my en ik
vertrok.

Veelc

-ocr page 31-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

Veele zyn'er die niet weeten hoe veel daar aan'die zaak, die men ge-
ring acht, geleegen leid; zy is hen in vergelyking van anderen te kleen
om daar veel op te letten; eeven als het met een ander Schilder wag, die
een ftuk van na fchilderertde , met de allergrootfte opmerking Ander

op het koloriet letten, temfaende zelfs de halffchaduiven en
•ten nauwkeurig op zyn Palét, maar gedaan hebbende met dit ftuk, gong
hy wederom in andere ichilderyen op zyn oüden trant voord ; hy zach
wel een groot verfchil tuifen zyn volgende werken en dit ftuk,. hy wierd
'er zelfs bedroefd over, geen acht gcevendé op het geene hy voorheen
gedaan en met zo veel zorg bewerkt had: dit was alleen de oorzaak zyner

vcrachtering. Kwaade

Men vind zelf fchilders die hen laaten wysmaaken dat de tweede gevoelens'
tint
, op de ronding, heel donker wezen moet, daar in de koïcmaergrond
mengende, voor reeden gcevende dat dien grooten Mignard ook zo hier om-
deed , doch dat door my heel ontkend word : 't Is wel waar dat ik "end-
eens een kleen boekjen, door den Vermaarden ^oje gefehreeven,
Le
Peintre Convertioi
den Bekeerden Schilder gmdsxm^, geleezenheb, waar
in hy onder anderen grondig meend te bewyzen, dat gemelden
Mig-
nard
zyn tweede tint op de kant te duyfter maakten; maar dat en is
geenzins te verftaan, dat hy die
tint met een vuylder grondkeleur be-
morftcn, maar dat hy die, na maate dat de
tegengrond Ligter oiduider-
der
was, ook verlichten pf verdonkerden, en gants niet met roodj
geely z.wm o£ aadeve koleuren
gelyk men voorgeefd, daarenboven zo
weet men wel dat het grootelyks verfcheeld wanneer een tronie W/of
yoovbeeid,
héél rond is, dat de eene opdeji^^ew^e^wi ,noodzakelykmeérverwyderd
als de andere, gelyk deez neevenigaande
wowiw aanwyzen: 't welk guur.aange,
waargenomen zynde, aan een afieeldzel, een groote welland of mif-
ftal aanbrengd.

De grootlte zwaarigheid, welke zich voor zommige Schilders in deze
zaak opdoet, is, dat men onder de hoedanigheden van een goed Schil-οοιΙ^Γ"

zom-

dery, ook een vlakke daaging fteld. Dit waanen zy in een platheid te «"'get Schil
moeten beftaan: redeneerende zy aldus; Indien het waarheid zy dat een
Schildery "t welk
vlak gedaagd is, het befte geoordeeld werd, zo moe-
ten onvermydelyk die, welke
meêr ronden, llegter zyn. Waarlyk een
lofle ftelieegel, want de natuur en daagelykze ondervinding omtrend
ronde voorwerpen, leeren ons het tegendeel, inzonderheid wanneer
het buyten
z.onnefchyn is.

Ik heb hier vooren gezegd, dat de fuperficie of d'mterfie ommetrek ,
in de Tinten der grond dienen tefmelten, op dat dezelve, van dc ver-
heevene fmjen ajivjhnde, zo
veel niet vóór komen zal als d'anderc.

C Tot

-ocr page 32-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

Tot bewys <iaat· van, ftelka wy hier een ronde kolom^ gcteJkejit
A, tegeneen W/
whu en een half dmkengrond^ zo dat de dag z.yde
tegeiis deftJoxduw^ eia dcfihaduw tegens het/ii^c uitkomt. Zo iwoct
iioodzaaklyk volgenj dat, om zyne
rondheid te bekomen, dc fihadutv
vaa gemelde kolom, op de kaMj verl^icht id worden, om na de ïViffe^oad u
wjkm^
anders zo zoudehetmaar een half rond zyn. Wederom aande
ündere zyde, is "'t eeven eais als hier raet de fchadHW, behalven dat het
Jicht
fuyverder blyft en zyn eige kolmr behoud, vermits de tuffen-lucht
dt fu^erficie oi z.y~ommemk y Aott ronden mwjhen^
en in de fihadifw
deigelyks, maarVerd door,de lichééid desachtergrofjdsva:dabhe\dineQ-
mende zyn
koleur min of meer aan.

Indien dit niet wel v^riiiaan word, aolaat eens zien ofhettweede voor-

Voorbeeld

rr.et een rorj-beeld.begiypelyker zyn zal,· Ncemd eenM, field dietegens een fchoo-
dctói. nfi lichtegeele grond: ftadaneen weinig vandezelveaf, endaaropzien-
de, .zult gy gewaar worden dat" de
uiterfien ommmek^ aan de f hadam
zjf de,
geheel ia de grond zal jkidun^ en gants geen katnighiid daaraan
konnenbefpeuren: dit is zo verre de nswsiiff^ afgaat.

Laat ons nu eens letten boe veel'de kokwy tioor dezelve, aangedaa»
word.

Defje Indien deze hü van «en hlamwi is, zo zullen de kAnten aan
waarneming ^ZYonding^ te^ns het^ifi/., groenachtdgzyiïi ishy faarSf zo werden zy
tT/fl^door" furferachtig mdj eai indien hy, nevensde^irfflföïji^ geei zy, euUen zich
dinnMrig. dezelve ,iin de
.fchadume^ noen -gedder veitoonen, gelyk wy iaiervoopen
van het «.ίϊ^ί fpreekende,. !n>e&;ge2e^ hebben. Deze , of
glad g-c^t vt»einig veraadering, ten jzy na maate datdezdve ver-

re af,-ofna.byaan.dejgeiklde^rojKifi i«.

Zienwjniieais.apdea of/ici?/? οζ^ί^ daar zal anen gewaar wor-
den , dat, zo de
koleur der ból lichter is, dan de geftelde gesk grond, zal
de
kobur άζϊgrond zo vee-l vermoogen in ons gezicht niet hebben ,
waar door A^^fiper^cie der ifoï, (door een jjiiadet, niet Jcan,ov«rwddigi
WQrden„.en by ^Jivol^cdcgmlkeii ά^ΐ
^and^ hena geen lèo/ear aaniecten;
ZO Azt is tuffin iHcht , d'emmetrekrondm-en tiyikcndoet.

En hoewel de ^o;?4i^ tanaelyik ia?ö«iibr , inogt zyn, 20 zal daar

ora deze verminderir^ yan k<iie.»r,, :dtfe de iitpbt vetoomakt, niet man-
der noch £neesrder.zyja,
mÏCix^dÈooÏ ès t^gen^rtd:^ mzhtkmm-affee-
hn^ en minderjröai/ichynen,.

Dwaaüng . Veele lionftenaars dwaalen, wélke zich verbeddm, dat'deifcdt/wTïüzt,
ïeekt Schil, die aan de «n MtzxiC-Tint ^mmid

ί/ζαΓ'^^" word!, .dezelvejis, welkeluiTen bet Zicte on <k fobetd^tt^^ «net de naam
ymMjh-Tmbsïmdj jgGplaatifc w®ïdi «deze Xfü ésax in ^jimdylisiiiiis.,

al-

voorbeeld.
van de ron
aingeetts
koloius.

-ocr page 33-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

alzo de laatfte een heele^ cn de voorige maar een halve Tint is, zynde
zo breed niet als de
Meaz^e-iint ^ wint tot over de helft is hy met de
fchaduw vermengd, by gevolg ook blaauwer. Allioevvei het zommige,
op de
kant van de lichte zyde, een andere koleur geven, die meer na jcha-
duw^
ais na de kohur wan 'inaakt^dykv. demiiflag daar van , hebben
wy hier vooren aangetoond. Maar wanneer het
licht vlak van vooren
komt,alfdani$dfze ^fi'^a^wit, ·balfmΐ^tdcdpqh
nmtinQQïïgemeen lieMy gelyk wy gewoonl.yk gebruyken.

J^erhalven is het zeiser, dat tint, 'tzy hoe die genaamd werdj
AieTiz^e-tint^ of gebróke Mez.z.e-t.inpy niet voor jchitduive kangercekerit
worden , nademaal het door eeavermengd is.

Hqt komt dikmaajs t-e gebeuren , dat in één en dezelve ftuk of ordi^ d.u ineco
nmtiey eeoige: voorwerpen ^ op de kant, r onderoi, donker der zyn als de^vö^Jcr"'
anderen; ^t welke zo moet wezens om die reden wil, dat men van de pen, minder
gemelde voorwerpen, meer dan de
i^he Dtameter van zyn rondte, en da™andac
d'andcr maar tot de
h^lft of mirtder ah Ac helft ^ ?ien kan, na dat zy ver- ronden,
der, ter zyde van het oogpunt afwyken. "Want als het Oog οξ zichpum
indemid'den desftuksis, m\\<iiliekt y\m^rec.htwz.y.d)e, een weinig van zy ο.
vooren, daar in vald\ zo zullen de koJommen en andere voorwerpen-,
aan de
rechterz.yde, breeder van fchadmu, en die ter Imker, hreedervm
d(^agingvfw,
gelyk in het voorbeeld dezer twee kolommen., tot meerder
klaajrheid, aangetoond werd,

"Vi^anneer nueenige kolommen zznivederzyde, even vér van ho^z-ich-
punty
waren, cn dezelve vani^o-z/i?»totdwanèooïhtt middel-
pktm,
er* dat P^iz/e/met den Honzjai^^ doorklooft mcïAQn ι ?o is het
zeker en waarachtig dat men op de behoorlykeD/^i3;i!ii>of<^<i;7i!jiftaan-
de, de niet alleen aan de
binnenzyde, maar ook noch een ftuk
voorby de
achterfie helft zien zal, gelyk 'in de kolom Α aangewezen is.
Denk dan dat hetgene men over de
helfkQf de dagzyde ziet, noch zo veel
verder
afivykt, en by gevolg donkerder^ als daar het licht affchamft,

Befchouwt nu in tegendeel die ter regter amdc lichte z.jde·, alwaar mm
zo veel minder van devoorfte
DÏAmeter helft, als die aan de donkere
xside,
ziet: derhal ven kan dc ommetrek zo ver niet ronden, als wel aan
de andere
kolom, alzo diè donkerheid, agter fchuilende, niet gezien
word; waar door het zo
duifferniet kan vertoonenop de ommetrek, ge-
werkt mende linker
kolom ^tot over de helfi ziet, cn deze rechter zo
v«el minder.

"^ie hier oplet, zal zoveel miillaagen, ds de onkunde in de konft
der te weeg brengd, niet begaan.

C a

-ocr page 34-

G R ο ο Τ SC HELDER BOEK.

Van de Schoonheid.
Zevende H Ο Ο F D S Τ U X.

T^Ewyl de Schoonheid, het voornaamfte en waardigfte deel der Eedele
A-'Schilderkonfl: is, zal het zelve ook het eerfte voorwerp onzer ver-
handeling zyn: doch myn oogmerk is niet in dezelve, alles wat van
haar kracht en vermogen gezegd kan worden, op te haaien; de dage-
lykze gevallen leeren ons zulks genoegzaam. Dat de wyfte onder de
Aaloude haar hoogachting toegedraagen hebben, zien wy in
Piato,
welke dezelve achten te zyn een meniTelyke glants, uit haar natuur
berainnelyk , macht hebbende ons de geeften de oogen te onirooven;-
Ιλ Kato achten dezelve zo hoog, dat hy oopentlyk zeide, hetgeen
minder zonde te zyn, haar te befchadigeii, dan het was een Tem-
pel te berooven·.

Echter is het genoegzaam zeker, datzy meeftbeftaat 'meendènkbeeldi
't welk van onze zinnen en oordeel af hangd, zo dat wy het onmoge-
lyk achten, de waare befchryving in een eenig voorwerp daar van te
konnen doen. Het zekerftc dat wy daaraf konnen zeggen, is dit,
dat zo veelerlye foort van voorwerpen daar zyn , ook zo veelerly
Schoon-
heid is;
het Spreekwoord 2cgd ook niet zonder grond: Zomenigerly
zin zo veelderly
Schoonheid. Paris waande , volgens Homtrns, dat
Helena, Menelms huysvrouw, de fchoonfle was; ^pollo roemden,
het zelve van zyn
Dafae: Narciffus weder vond geen fchoonder dan-
ztch zelf.
Stratonika, wierd,doordePerfen,voorde volmaakfle fchoon-
èwïsi gehouden, en haar een goddelyke eer aangedaan. De

hals en boezem van de hth^QnCcTheodota, ^^Liixcmo hevalUg in de
oogen van dat hy daar op-verliefden. Veele diergelyke^/^oö-

zouden wy konnen ophaalen;, zonder dat wy echter meer in de
dingen die tot de vercift wórden, vorderden, ofdier kun-

dig wierden, vermids ons nergens de geflalten Y\od\ deszelfs leeft ver-
toond word , noch min waar in het
fchoon bcixond.

Ider Landaard, ider Minnaar, meend de (choonfie te hebben, dc
Grieken hoüd^n Ac bmyae koleur, dc Latj^ne de blonde voor de fchoone··
de Spanjaarden de Zwarte, de Duytaers de brujne hairen -voor de he-
•ualli
^flëi Deze bemind de Lwgfle cn Dikfis, en de andere de tengere
mtn^en, gecne de z^eedige en die dc dertelegebaarden :
waar door myiv
ftelling, 'dat het
fchoon meeiï vm onze inbeelding af hingd, beveftigd
word,, Zy,

Van de
fchetnheii.

. Gevoelens
der oude
Wysgeeten
daai tai}.

Ommoge-
Ijfk is het die
in een geftal-
teotebe- >
fphryven.

Hoe vee-
lerly die it.

Voorbeel-
den van
fchoone.

Vetrchil in
de keur der
wolken om-
trend het

fcheat t'

en der by-
zondere
menflen.

-ocr page 35-

G R ο ο τ S C Η I LD ER BOEK. 11

Zy is driedtrley; gemeen, ongemeen, znvolmaakt\ gerneene\%vzxi
de moie zeer afhangelyk, en vernoegd geraeene verftanden; de onge- die is.
meene, werd door ons veriland uic veele anderen gekooren: de vol-
maakte
is, die wy gezegd hebben in inbeelding te beTtaan.

Maar wy zullen ons hier bcpaalen, in een opftel dat wy na onze ai-
krbefte kennis, uit veele anderen getrokken hebben, die door de
is verkooren geworden, en door hen ons nageiaaten.

De fchoonheid van een naakt, het zy man οξvrouwen beeld, beftaat
hier in, eeritelyk dat de
Leedemaaten wel gevormd zyn; ten tweeden, mcnflen bc.
dat zy een fchoone, vrye, en gemakkel^ke btweeging en ein-'^®"·

delyk een gez.onde en frijfe koleur.

Het eerile is, dat de leeden gelykmaati^ zamengeveegd zyn, idef na Eeifle ded
tya aart en hoedanigheid, het hoofd en tronie, wel geproportioneerd, dcrzeWc.
bevallig befneeden van pogen, neus en wond ',, άζ. handen, vingers, voeten
en toonen, van een welvoegeljke lengten en dikten, gelyk raeede de
overige
deelen des lichchaams.

Door Ag gemakkelyke beweeging, verflaan wy^ dat alle leeden. tot Het twee.
^e minfte toe, zich op zyn fihoonji vertoonen, en , zonder raoeyten , '^'^·
meteen
bevallige zwier beweeging doenj gelyk.wy door eenige
voorbeelden op zyn plaats vertoonen zullen.

Betreffende de koleur, hier door verftaanwy , zo als zich dezelve in
gez.onde menflen, geen toeval onderheevig vertoond, noch te Woi'i/)!^
noch te
bkek, zo als wy daar yan meede op zyn plaats zullen hanT-
delen.

Ï>\xzrn Ac drie hoedanigheden, tot een fchoon naakt vereift, en wel-
ke. door de Dichters, de
drie gratiën of bevalligheden genoemd wer-
den , zeggende dat in
Fems Frania , deze drie by een gevonden
wierden.

Om nu den leergierige Konftenaar j een goed begrip vm Ae.^hoone ^^^^

verdeeling der Leedemaaten te vertoonen , zal ik. hier de. maat ftel^enflin

len, zo ais wy dezelve uit het geraamte van een. dooden opgenomen

hebbe, wanneer ik voor de Heer Profejfor Ridla '^, alle de teekeningen

in zijn vermaard jinatomie-boek, na het lèeven, teekende, voleens ,

zijn opftel. Kenmklyke

Ik heb dan om het'gemaklyker opftellen dezer mam van dit mans^ Groot Bri,

r IJ ----- ------"p--------J---- "Γ------............. '"·' ■'-"·■·' ontH

feeld, een maatftok daar nevens geplaatlt, en om dit tc volgen, zp Hooglefely-
rnaakt een recht nederdaatende Ιγη, getekend met z.on m maan. Dit^^'' gtdach'
zal de lengte van' inv beeld zijn. Verdeeld dan deze in vi(rr z^ljke
deelen^
welke men grof deelen noemd, gemerkt met A.B.C.Draan-
wy^ende door dezelve, de
6kzjelen,h^i manlid., de en de Ι^ίΖ"

C 3 lenM''*

En deids.

Van de

-ocr page 36-

tl GROOT SCHILDERBOEK.

len. Daar na verdeeld men de geheds lengten y weder in gelijke yi det-
Hoofd- ^^^' welke hoafddeelen genoemd werden, en cemerkt i. 2. 3.4. 5.7|.
.deeien. Welkers eerfle het hoofd ζγ. Het werd hier op wederom in vier
ρ · p^opo^^^^s y of eevendeelige deeltjens verdeeld, en getekend met a.b.c.d.
(jedcn^'''^^^ te weeten het
voorhoofd, de oog^ft^ de mus en de km. Welke ge-
bruykt werden, om alle de andere tot een
minder verdeding te bren-
gen, beginnende van het teeken totdat der φ opwaards, zo zal
men vervolgens deze mattt vindenvan.de

LENGTE.

Van de zool D. tot aan het gewricht -
Van daar tot de binnenkuit - - -
Van de binnen tot de buitenkuit
Van daar tot de onderknie - - -
Van daar tot de knie

Van daar tot de opperknic - - . ·

Van daar tot de dyen - - - ~

Van de dyen tot de bil - - -

Van daar tot B. of de middel

Van de middel tot de navel

Van daar tot de heup _ ^ - .

Van hier tot onder de borft

Van daar tot de oxels - -

Van daar tot de fchouder - -

Van daar tot de halskuil

Van de halskuil tot aan de kin

Van de kin tot de neus - -

Van de neus tot de ogen - - -

Van daar tot het voorhoofd -

Van 't voorhoofd tot de ftern

Van de ftern tot de fcheidel - -

Lengte
van een
beeld.

2 proportie deelen.
?

?

1
?

j
+

3
2

if

I

If


Bmdte van het MansbeeU ter zyd^.

De voet is lang
""t Gewricht
De kuit 1
pe onderknie

4I pvoportic deelen.

Η
a

Βθ-

-ocr page 37-

G R O O Τ S C Η IL D Ε R Β O Ε K.

Bovenknic
Dyc

"t Eynde der billen
't Manlit

Over de navel -r·
De heup

Onder de borften
Oxel
Schouder
Halskuil

Het hoofd vierkant.

^

4

4

5

Breedte der beelden -van moren m ^an acUeren.

De voet aan de buiten enkel
'c Gewricht
Binnenkuit
Buitenkuit
Onderknie
Bovenknie
Dyen -
't Einde der billea
Over 't manlit -
Over de navel
Aan de heup
, Onder de borften
Over de oxels
Schouders - -
Halskuil - -
De kin - - -
Over de neus
Boven deogen
't VoorhooW
Deftern

proportie dcelen»

2l

6
$

Η
ii
ζ

31

il
+

Lengte van het VrouwenheeU,

Van de zool D. tot aan 't gewricht
Van daar tot de binnenkuit
Van -de binnen tot de buitenJtüit

i| proportie deden,

Jc

Van.


-ocr page 38-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

Van daar tot dc onderknie - _ -
Van daar tot de knie
Van daar tot de bevenknic - -
Van daar tot de dyen

Van de dyen tot de bil - . - . -
Van daar tot de middel - - .. -
Van de middel tot de navel - ~ -
Y^n daar tot de heup - "

Van hier tot onder de borften " - . -
Van daar tot de oxels - - _ .
Van dc oxels tot de fchouder
Van daar tot de halskuil - ™ _
Van de halskuil tot de kin ~ -

Van de kin tot de neus - - -
Van de neus tot de ogen « _ -
Van de ogen tot het voorhoofd -
Van 't voorhoofd tot de ftern - -
Van de ftern tot de fcheidel

t

ï

?

3
2

li
?

I

li

ζ

<-
2

Η
Η
ι

ι

Breedte 'ϋαη het Vrouwenbeeld ter zyden.

De voet is lang
't Gewricht

De kuit - - " _

d'Onderknie

Bovenknie

Dyen - - -
"t Einde der billen' " -

Het middel of dikfte der billen
Over de navel .
De heup - - '
Onder de borften ~ ' -
Oxel - - , .
Schouder - -

Halskuil - ^ «
Het hoofd vicrkint.

5 proportie dcckn.
i|

Η
Η
2i

4
ί.
4

I

Ζί

I ■

Λ

4'λ·
ί


Brtedtè

■Jr:.

-ocr page 39-

GROOT SCHILDERBOEK.

Breedte der beelden van vooren en van achteren.

De voet aan de buiten enkel
't Gewricht - -
Binnenkuit

Buitenkuit - -
Onderknie

Bovenknie ^ -
Dyen - -
't Einde det billen
De middel _ _

Over de navel
Aan de heup -
Onder de borften. »
Over de oxels - -
Schouders >· - -
Over de haiskuil
De kin - -
Onder de neus
Boven de oogen
't Voorhoofd" -
Deftern - - -

Ik twyftel niet, of wie zyn beelden maat na de voorgaande fchikt, zal
altoos pen goede verdeeling en geftaltc vinden, inzonderheid wanneer
hy t'eevens de bevalligheid der
fiatum waarneemd.

Om den leerling aanleyding te geeven tot het uitvoeren en verder na- Verdeeling
ipeuren van het tvi'eede deel der fchoonheid, namentlyk de bevallige ^«"lighod
weging der leedemaaten^ zo gelief hy te letten op dit nevenftaande Fi- bewceging,
^««r, waarin de voornaamile fchikkingen, welke een fchoone<ï^fi> veroor-
zaaken, waargenomen zyn, beftaandeinhete^ of weiiiiri'^^fwderfchou-
ders , heupen en derzélver
beweeging, om die recht firydig te doen
zwenken^ en daar nevens ineen tegenilelling en werking der mindere
leeden , gefchiktna dezelve ordre : hier uitfpruyt niet alleen de i'ffi?///^-
keid der fehoone en aangename geflaltem; maar geeft daar en boven, ook
voordeelige fchaduwen, die
deuket&c graceljkhetd by brengen.
' Dit is van zulk een algemeen gewicht, dat; het zo wel in dooden als Nuttighetó
levende, in
jammen als z.achtmoedige , razjende en dolle , als 'm ge-^^.*'^^^'
rufle
menflen, <&n)\\ droeve.waargenomen moet worden,

I proportie deelen.

1

If

ζ

2

3f

6

t

6i

0
Η
zl·

η

-ocr page 40-

zö GROOT S C Η ί L D E U B:0>X K.

ZO wel in pynljke en dervende als in een lyk. Ja het is onmogeiyk dai
ider hyzondsïc be-weegingyy of gcftaltenis des'liclichaafns rgocd kan zyn,
die niet natuürlyk uytgedrukt en met deze
drie hoedanigheden verzeld
27η, namentlyk een
groQize orannctrek, ffaalyezwer in ée beiueeging^
en eih fchboné koloriet. Want als men wilde 'c^n levendig met eesns
dooden koleur fchilderen, of het tegendeel: een dolU of rasiendi, hleck-^,
ccnruflendgy hrandig; een treurende, mei een lachchend wezjen;
znlks
, zou zeer oneigen zyn en tegen de waarheid ftrydig, vervolgens een

leugen, alle leugen haatelyk, deze gaat mank en werd niet geacht,
alles wat veracht werd, verwerpclyk zynde, is by gevolg het fchildirc'n
onwaardig. -

Be geftai- Indien nu aan imand onbevatbaar voorkomen mogt, wanneer ik zeg,
dat fraaye
bewegingen en kolenr., ook in een i^W lichchaara moet waarge-
nomen worden, in het welk volgens het gemeen zeggen, noóibeive^
ging noch fchoone^o/ewrisi hy gelief te wceten , dat het geen ik zegge,
•alleen van een gefchilderde
dooden, en niet van het leeven verftadn
moet worden, vermids een
dood lichchaamzich zelf nie-t beweegenrioch
ichikken kan: wanneer nu echter zulks vereift , 20 mo&t.men het Mo-
dél zodanig fchikken, dat het zich op zyn^ fchoonft vertoond: het aange-
zicht van vooren, de borftop zyde, de heup opwaards, het eene been
ingetrokken en het andere uitgeftrekt, de eene arm gints en deze-der-
waards, en zo voord; dit word een fchoone en ^w/Vr genoemd, ja
zelf een fchoon beeld.

Dc koleur betreffende, deze moet na geen hout noch fteen, maar
vleeiachtigheid ftrekken, en natuarlyk dood vlees gcli^ zyn.
l egenwer. iemand zoiide iBy nu konnen tegenwerpen, dat dewyl 'er driederlèy·
^""^^ftand van ouderdom zy, jotige, middelbare en oude, en alle byzöfi-
derc
f;ew^tigen enkoUtmh-^ ook van by zondere maat en leefizyn, het
zwaar vald vtit een der ίΐ-lve een volmaakie te kiezen.

Dezulke voeg ik dit tot oplöffingtóe, dat zy alle drie ider na lyn dart
e^ven fchoon moeten verkoozen worden. De jonge,
teer, zwierig en
frisi d€ middelbaare, f^y? ^ bedaard ca vleez.igi en éc onde,fiap,fraag
en dor.
Niet tegenftaande nu-hunouderdom, heeft ider zulke hoedanig
heden, die hem verkie-ieelyk doenzyn, want izoowel als men zegd,
dat
is een fihoom jongelifig^
merï mede, daar een fchoon en wakker
kuerl, ei let eens op. de άφftiφefά van die oude man, dat is een fchoone
£rjz.(tard, en zo vöoi'd. .

Aanmerk eens de Ststuaas vm Perrkry en geef naukeurigacht öp^de
jonkheid van
&ammdis-y ίίύ ^minoiis of Apollo^ voor de twëede
iltó,
sn óie oudepaums voor ée derde, zo 2tik>gy bevinden dat ider in

het

ten ,

s-ging en

leur eens
dooden.

ping _
fchoon fte
ouderdom
zy·.

Ö^lofling
lier^Ive.

-ocr page 41-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

het zyne volmaakt fchoon is, voeg daar dan ecn&by, hurt behooilykc
koleWy elk na zyne jaren, 20 zal gewiiielykmyne ftcilingdóórgaan, cn
uw beeld, door ider befchouwer, bekoorlyk én fraay geacht worden.

Hoewel nu een fchoon beeld, in een goede proportie en fehikking der
ieeden,dk na zjn
pajfien en werkinge, beftaat,· zo is échter zodanig een
beeld noch- niet-voimaakt, ten zy dat de uiterfte bevalligheid van een
ichoone en toegeëigende daaging, daar by gevoegd werd.

"VC'ybevinden veeltyds,dat door een al te zedig ïtcht, de voorwerpen verfchü in
zich heel
ongraceljk vertoonen, en een tegenftrydigc uitwerkinge ver-
oorzaaken, het welk de meening zomtyds iieel doet te buiten gaan en "
onze zinnen tot oniuft verwekt', fchoon wy in 't begin onzer
Con-
cepten y
de grootfte gedachten en vcrwachtinge daar van hebben j en dat
noch het ergftc is, zonder eens de oorzaak te kunnen begrypen: het
geen zekerlykgebeutd, wanneer wy zonder acht te neemen op de uitwer-
kinge onzer voorwerpen, een
licht daar toe fchikken, "t welk daar
niet eigen is; waar door een krachtige en zielroerende hartstogt in een
beeld, door een
fiaauw lichty t'eenemaal machteloos en onbeweeglyk
gemaakt word: en in tegendeel, een zwak en lieffelyk voorwerp, door
een al te
ivreede vlakke detaging en fcherpe fchaduw, geheel verkragt
word, en de bevalligheid te niet doet.

Het is dan van groot belang, dat men zich;wel bezint eer men ^yn
werk aanvangd, om die twee miiïlagen te vermeiden. Neemt derhal-
omtrend
venacht op de navolgende voorvallen, op welke deze aanmerkinge aangeweziiv.
3aft en doeld : namentlijk de moord van
'jhuus cez^ar in den vollen
laad, of de dood vaniC^ro; en in tegendeel,
StrAtonica met jin-
tiachus
trouwende, ofwel de Koningin van Zeba.h·^ Sdomon, met
haar geftoet. van üaatjuffers, enz.

Overweegd nu eens wat een onderfcheid van hartstogten, dat in die
byzondere voorvallen befpeurd werden.

In de eerfte, ziet men een geweldige beroering, een vluchtige fnel-
heid, fchrik en verwarring , alles is beweegende: en in tegendeel ziet
men in de andere, niet als fchoonheid,lieMyke
heweeginge^ gracelyke
zeedigheid en gezag.

Alsnaen die dingen aangemerkt heeft, wie zal met my dan niet toe yj^^f Jj^f
itemmen, dat men de eerfte, met een
wreed en hard licht moet daagen^ tot de voor.
cn de tweede, met een
liejfelyke; vermits men weet dat de lichten of ^^F"·

mede haar byzondere hoedanigheid en eigenfchap hebben,
dat de
eenc wreed en lirafis, en de andelte liefeljk èn aaf^gemaw. Wan-
neer nu het tegendeel gebeurd, zo moet het onvermydelyk vals zyn, en
de zaak door deze t^enikcevi^eid verduifterd worden: mogende den

D ζ een

-ocr page 42-

z8 GROOT S CHI LDERBOËK,

een, als dan met regt, een ^i'iifi^^e verwarring, en de andere, cett

ftraffe liefkozery noemen,

Derhalven befluitik, dat een beeld,het geen vid.geproportioneerd en
gefchikt, meteen goedebeweeging en draajïng voorzien, waarlyk volmaakt
geacht mag werden, wanneer het door een bekwaam en daar toe eigen
licht, gedaagd is; op dat het geen de ommetrek en beweeging tracht uit tc
drukken, daairdoor niet verhinderd noch tegenftrydig gemaakt word.

Van de Bewe^ig der Leeden,

I

Vau liet
tweede deel
der fchoon-
kid.

Waar in een
fraaye bewe-
ging Dcftaat.

Eerfte
vOoibeeld.

Tweede
yooibeeld.

Derde
vooibcdd.

Verdubbeld
fodibeeld.

Van het
fcooÖ.

ACHTSTE Hoofdstuk.

LAat ons nu eens komen tot het tweede der deelen waarinde fihoofi-
heid
beftaat, namentlyk de heweegifig dtv leeden.

Deze hangd voornaamlyk af, van· een tegenftrydige werking aller
lichchaaras leedemaaten, en van derzelver daaging enfchaduwing: ver-
oorzaakende dit een beeld, roerende en ieevendig. De voornaamfte
vvaarneeminge om het zelve te verkrygen, gefchied door een
draayinge^
welke verftaan moet werden, wanneer het hoofd vlak van voore, het
lyf weinig op de een zyde , en de beenen weder van vooren gedraayd
zyn, ziet de fig: A. -

De tweede waarneeming, is een tegenilreevendheid in de helling des
lichchaams, van het hoofd tot de voeten.

By voorbeeld: dat de fchouders, de eene hoog, de andere lager zy;
de heupen, kniejen, en voeten desgelyks, als in dezelve figuur letter
A, te zien is. i. De rechter fchouder hoog. 2. De rechter heup
laag. 3. De rechter Icnie of voet weer hoog, en het tegendeel, werd
men aan des lichchaams andere zyde gewaar.

De derde waarneeming is, dat als de rechter arm en het linker been
yoorwaards komen,' dat dan linker arm en rechter been , achterwaard
gaan.

Maar deze beiveeging verdubbeld, wanneer de rechter fchouder van
vooren komt, als dan moet het hoofd en onderlyf meede van vooren
komen, gelyk de zelve figuur ook aanwyit. "Wanneer de borft zich
verheft opwaard, zal het hoofd nederwaard buygcn: en het tegendeel,
zo wanneer dé borft nederwaard buygd, zal men het hoofd over end
ftellen, zie de fig: B.

Het hoofd moet altyd over de hoogfte fchouder hellen en buygen,
20 als by A. aangetooiid wordj wanneer het iifchchaara recht ftaat,zul'·

- Ica-

-ocr page 43-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

len de voeten altyd een gelyke hoek maaken, te wee ten de hiel van de
cén, tegen de binnen enkel van de ander, zie C.

De handen moeten altoos een ongelyke beweeging hebben, ziet men
de een van binnen, de andere zal men van buyten vertoonen, dc een
hangende,de andere opgetild:het onderfte deel des arms verkortzynde,
diend deszelfs bovendeel, recht, de dye in
't verkorten en het been
vveederom recht gezien te worden, als fig: D. aanwyft.

Van de beenen, is de beweeging by na als die der armen, want het bo-
vendeel· des arms, fteld dat over een met de dye, en het onderdeel, als het
been. Indien nu gebeurd dat het bovendeel des arms neêrhangd, zo moet
de dye met eenftrydige
bev^eeging daartegen aan werken, en zo vervol-
gens met alle de gelyke leeden. "Wanneer nu de rechter arm om hoog
en de linker laageris, dan zal het met de knien of voeten, contrarie zyn;
20 de heup opzweld, fchiet het bovenlyf in het onderfte; als men de
fchouders ophaald, zo zakt de hals in dezelve.

Voor al moetmen zorg draagen, dat de hand en den arm niet gêlyk
uitfteeken, gelyk men een goed en kwaad voorbeeld daar afin de fig:
E. ziet.

Dat het kruys des aangezichts, nooit met dat des lichchaams overéén
komt, noch van vooren noch van ter zyde, noch ook het boven met
het onderlyf.

In deze beweegingen , beftaat myns oordeels, de fchoonheid des
lichchaams , ten opzicht der geftaltèn.

Belangende de verdere beweegingen, daar van zyn deze drie, de voor- ^^
naamften; eerftelyk die deshoofds, ten tv/eeden der handenen voeten, beweginttn
en ten derden des lichchaams.
 eensiich-

Die des hoofds, zyn vierderly, voor en achter over, en aan wederzy- '""vToruarae
den: die der handen en voeten deigelyks.
 buigingen

De armen en beenen, hebben maar een beweging, d^een aan DerarSen
elboog, en d'ander aan de knie, den arm voor, en het been ach-
enbeenci?.
tervvaards.

De bewegingen des lyfs, zyn driederly, voor over, en aan beide Des lyfs.

de zyden. voud?e"bV

Buyten deze aangeroerde , zyn'er noch vierderly bewegingen door de weeging.
zelve leeden ,
ah de fimpele of eenvoudige. Dc weike-

De .ABive of werkelykc.

De Pajfive of driftige en

De Forjfe of geweldige.

De eenvoudige is, wanneer de leeden zich natuurlyker wyze ^fïfff-
gen^ gelyk imand die gaande, de eenevoet voorde andere zet,die drinkt bew^^®""?'^®

D 3 ofz^r"®^"^

Van de
handen.

lyke.

Driftige
cn gewel-
dige.

Waxde

-ocr page 44-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

of eet, de handen aan de mond brengd, het hoofd keerd endraaid, ch
vorder de leeden tot lichchaams behoeft gebruyktj welk beweging y
kinderen 20 ais de oude, door de natuur onderworpen zyri.

IDe werkélyke,beftaan indraagen, trekken, duwen, ftooten, klim-^
men en diergelyke , 't geen door kennis en verftand gefchied, zynde
de kinderen maar ten deele eigen, ziet Fig; B.

Wat de driftige belangd , zy neemen hun oorfprong uit de ontroe-
ring desgemoeds, of die de ziel door het lichchaam in de hertstochten
vertoondj alsdaaris,
dciiefde, ha^t, gramfchap, droeflwd, hlydfchapy
fpj'tf 'Verachting y en diergelyke meer; deezer werking , ichoon mecft:
inwendig, vertoond zich|cchter uitwendig, voornamelyk in de klcenc
leeden, alsoogen, neus, mond, vingers en toonen, zie Fig: C.

De geweldige zyn^ fchriky wees^ wmhoop, dolheid enz, alles wat
de natuur, boven gewoonte, door toevallen, op het gehoor of gezicht
werkende, doed ontroeren; gelyk daar zyn, een
fchielyke donderdag^
fpóoky oiverfchrikkelykgez.ieht:
wclke dingen, een krimping, rekfcng,
en draaijing der leeden veroorzaaken, die beide, zo wel jongen als
ouden onderworpen zyn, ziet verder hier op na de Fig. D.

Nuttigheid Alle dczc aangewezene hertstochten, konnen zonder de voor aange-
ΜηΓ^'^'^" ichikking der leeden, geen volmaakt beeld voortbrengen, want

men kan wel een trap opklimmen met de handen in de zak , of iets ορ-τ
tillen-met beide de handen gelyk, en de beenen naaft malkander:
iemand kan fchrikken van iets dat voor hem ftaat of legd, zonder dat
men zulks in het aangezigt beipturd; raen kan ook verliefd zyn, zonder
de allerminfte
beweeging te toonen. Maar myn mecning is, deze herts-
tochten door de
beweeging der leedemaaten uit te drukken , en dat idef
lid ten dien einde diend , geichiedénde zulks wanneer het lichchaam
zig keerd óf wend, de leeden fpartelende de een vóór en de anderen
achterwaards y de een om hoc^ én de anderen om laag.

Gden mo- Vermlds hét een onmogelyke zaak geweeft zou hebben, alle deze
kwafrifdie voomoemde
beweegingen en hertstochten na vereis der zaak uit te bcel-
te verbeelden (Jen, ηλ dien zy heel
Zelden cn onverwacht voorkomen, en dat men
nai>«naan. ^^^^ ^^ kan ftellen, om hen de waare indruk dier herts-

De «/eike-
lyke.

De drif.
tige.

De gewel-
dige.

tochten té doen begrypen; zo heb ik zelf, om de wifTiglieid, voor èlle
geftaan,
en idcn zyn pajfte tot de minfte leeden toe, ja oogen, mond,
neus, vingers en toonen uitgedrukt, welke geftaltens met een vlugge
hand, door myn Zoon dus getrouwelyk nageteekend zyn.

Fm

-ocr page 45-

GROO τ SCHILDERBOEK.

Van de driftige m geweldige Beweegingen.
Negende Hoofdstuk.

V Oor af, diend aangemerkt te worden, dat het grootfte deel dezer oezeii-
bewegingm^ niet dan ten deele kunnen begrype yk zyn , en méeit
door het vertoonen der oorzaaken hunner k'weegmg^ om der overeen- niet
genoeg
kosiift wiüc, die zy met elkander hebben, "t zy in him begin of einde, ^uydeiyfe^
Want het eind der ecne, baard dikwils het begin der andere. Zo is de
gramfchap een trap tot de doIhÈÏd, de droefheid tot misimedigheid, en
deze baard de
wmhoop oïgekheid. Eu dus zyn meeft alie de geweldige
ontroeringen des gemoeds en pynlykhcden des lichcha^ms. Want deze
fmertjdoed de leeden geweldelyk bewecgen,de fpieren zwellen, de zenu-
wen, fpanzels en andere werktuygen, inkrirapen, en uitrekken ver buy-
ten hun gewone
betveeging, ja zoratyds boven vermoogen. Als by
voorbeeld,
branding, kwetzing en diergelyke; welke pynlykheden, niet-
tegenilaande zy hun byzóndere trekkingen in het aanzicht en andere lee-
den veroctfzaaken, echter niet.ten volle zoude gekénd nochonderfchei-
dèn werden, om zulk een toeval uittedrukken, ten waar men iets van Dan met
de óorzaak daar neevens befpeurde : als
Piramus , met een pook door- oorza^
ftooten,
Euridice en Hifperia door ecnflanggebeeten, Prokris met een by?'
werpipiets, άζ Centaur Nefus met een-pyl doorfchooten, Hippolytus^ vooibeel·
door «yn hölleiide waagen verwond, en meer diergelyke, bywelkemen den «i^ar af^
nöodzakelyk , gelyk ik i:eg, iets der
oorzjtuk verbeelden moet; als,
byiluijer van Thisbéyoide pook uit de fcheêde, hyEuridicCy
de flang, het zy leevendeof dood. By
Prokrishet noch met bloed be-
imette moordgeweer, en dus met de anderen desgelyks; boven dien
behoord men de plaats der kwetzing of wonde aantewyzen, en hoe zulks ,

toegekomen zy, het welk myns oordeels alzo noodzakelyk als al het voor-
gaande iis, Gelyk met die wierd van achter doorfchooten,
Em-
ridice en Hifperia iii de hiel gebeeten , uichilles op de zelve plaats ge—
troffen : ^en verftandig meefter moet zulks bekwamelyk ichikken, en^
4ie myn gedachten niet klaar genoeg bevat, dien zal ik door dit volgen-
de ΤφηίΙ, myn meening diiydelyket te kennen geeven , en daar int
verbéélden.

-ocr page 46-

GROOT SCHILDERBOEK,

Oe Dood van Hifferia.

TTDochter van de Rivier ^fiimzwj, door , Priams

•*-*zoon , vervolgd werdende, wierd door een flang in de hiel gebee-
ten, waar van zy Itorf.

Deze jonge en ichoone Dochter, welke gy midden in het ftuk op
't gras neder ziet leggen , is Hifperia , de ongelukkige maagd , om-:
zingeld door eenige Nimfjens die haar betreuren: haar Vader, welke
tegens dat ileenwerk zeer mismoedig ftaat en haar dood beweend, werd
door eenige andere
Riviergooden verzcld, die hem trachten te trooften,
doch fchynd daar niet na te willen luylleren.

Haar kleed is lugtig , de borft bloot, het goudverwige hulzel los ,
hangende flap over hare fchouders, de rok is opgeflagen, waar door
haar blanke dye ontbloot is, die men met eenig bloed befmet zietj een
jongetjen daar by leggende, wyft op de vergiftige wond , fchynende te
gelyk een Nimfje, dat de rok wil opligten, weg te ftooten, doch zy
beziet al bokkende de wonde : Een ander Nimfjen met een knuppel in
de hand, daar mede by komende, wyft de eerfte na vooren toe, alwaar
een flang, door eenige jongens met ftokken en fteenen dood gefmee-
ten , op de grond legd ; dezelve jongens roeren en flaan de flang met
ftokjens en dooren takjens: een van deze trapt hem mét de voet op de
keel, waar door hy gaapt, een ander daar over verkhrikt, fchynd weg
te loopen, waarom een derden begind te lachchen.

Het bos is aan de rechterzyde des ftuks; in het midden, op de derde
grond, zietmen eenige
wilgen ryzen , en andere boomèn van een wa-
terachtigen aart; achter dezelve'loopt een rivier dwars door het ftuk,
die ter linkerzyde herwaards ai komt vlieten, in deflèlfs ftroom, dryfd
riet en ander waterloof; aan de kant ftaan eenige
watervazen en kruy-
ken, waar van eenige omgevallen , en anderen half in 't water zyn ,
ook ftaat "er een by een argebrooken
wilge fiam.

Eenige fluyjers, rieten, ύ^ί^^ΆΖΐά^η οΐ Mas blaaden ^ ziet rnen,
aan elkaar gebonden, gints en herwaards veripreid. Uit het Bos komen
verfcheide
Satirs , Dryaden en andere Bos en Feldgoden te voorfchyn:
zommige met pyn appelen, en andere met Fakkels van den zeiven boom
voorzien, eenige onder hen ichreeuwenen maaken groot misbaar, an-
dere bezien de flang, zommige bèfchouwen het lyk; meeft alle heb-
ben
wilde ranken of eyhn hlaaderen om 't hoofd, cn eenige onderhen,
bokken, en anderen , harten vellen om het lyf.

Aan de linkerzyde des ftuks, in ""t verfchiet, zietmen een hoogeover-
X han-

Tafereel
toe vetdct
vetfclarinf.

-ocr page 47-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

hangende rots of klip, en, op dezelve hoogten, in de midden van het
iluk,
Thetky op haar Zeekoets na de gemelde rots rennen, om
kusy die zich van deszelfs top geworpen heeft, te redden. Hierzietmen
hem in zee dobberen, door droefheid met zyn wieken op de golven
■flaande, terwyl hy zyn krop ten Hemel heft, met de kop in denekge-
il:\gen, fchynende den Gooden zyn droevig noodlot te klaagcn.

Eenige nieuwsgierige ylennade rots,metuitgellrekte armen,fchrceu-
vvende, waar door de voortfetoeziendersomkykende, en met de hand en
vingers zeewaard inwyzende, hen fchynen te kennen te geeven , dat het
met hem reeds gedaan is.

Ik twyffcl niet, of wie eenigzints der verdichtzelen , of gefchiede-
nilTen kundig is, zal , zó een Schildery ziende , aanilonds de gcheele
zaak bevatten in zyn volle zamenhang, ja ikderfmy vlijen, dat een on-
kundige de hertstochten in het zelve nevens degefehiedenis, zonder de
perzonen daar in betrokken te noemen, gewaar zal werden.

Maar laat ons nu weder tot de verdere bewegingen keeren , en
onze begonnen draad .opvatten.

Het i? zeker dat alle ftilftaande beelden , "t zy man of vrouw, moo-
gen om der welftand wille , maar op één been ruften en het gewicht
des lichchaams draagen , en nimmer op beide te gelyk, waar door dan
altoos één heup komt te zwellen; debeenenmoogennietwyder, dan de
lengten van een voet van eikanderen ftaan.

; De gaande, kan de heup niet of zeer weinig zwellen, en dc borft
moet lynrecht over het been komen , waar op het lichchaam ruft;
indien het rechterbeen vóórkomt, zo moet het linkerbeen achterwaard
zyn, waar mede het lichchaam aangezet en voordgcftuwd word j we-
derom fchiet de rechter arm of elleboog achterwaard, en de linker
arm of hand neevens het aangezicht, zonder de minfte draajing,
vooruit.

Het gewicht des lichchaams van een loopende , fteund gantzelyk op
het voorzettende been, de borft vooruit, het hoofd in de nek, en de
eene voet van de grond.

Een klimmende, zal het hoofd in de nek, en dehalsoverendhouden.
Zo de linkerarm opwaards is, zal de rechter , als hafpelende neder-
waards ftrekken ; in teegendeel het rechter been op het fpoor ftaande ,
cn 't linker onder: het lichchaam over het optreedende been hel-
lende, zonder dat men eenige merkelyke zwelling der heupen, zal
gewaar werden.

De ftotende en trekkende zyn vcrfcheiden, en, neevens de draa-
gende, genoegzaamal hier vertoond, waar door wy weinig daar van

Ε zeggen

W'ederkfe.
lingtoihct
voorgaande.

Van draa.
gcnde beel-
den.

Vau

gaaa-

de.

Loopende,

Klimaiin

de.

Stootende,
trekkende
en dragende.

-ocr page 48-

G ROOT SGHltn^K BOEK.
neggen zullen. Dit gdiefii roen voGrai aan te merken , dat nie-
mand cenig zwaar gewicht in zyne lianden di-aagcn kan, dan alleen
aan die zyde , daar de heup zweld j en in tegendeel geen 2,waar
gewicht neederwaards trekken , als met die hand aan welke zyde
de heup invald , zullende het hoofd hellende oyer de ryzende
fchouder zyn.

EJiiar zyn noch tv/eedefley kwée^ngen, van geen minder belang als de
voorgaande, te weeten, biddende en flaapende, doch deze laatite niet
aangemerkt by nacht op een bedde, maar gelyk dikmaal gebeurd, by
geval over dag; de oude mannen door zwaarmoedigheid, andere door
oefening van geeft en lichchaam, de vrouwen door vermoeidheid hun-
ner huysdienft, en jongelingen door luyje dertelheid; en hoewel men
met recht dezelve geen
bewee^ing noemen kan, maar wel een ophouding
of vermoeidheid dooi
beweeging, heb ik echter gevoegelyk geoor-
deeld, hetgeen in deze plaat aangemerkt word» daarvan te vertoonen.

Met nommer i, werd een fluymerend jongman aangewezen, wel-
kers armen en beenen dartel van een gefpreid zyn.

De andere getekend 2. is een fluymerende?vrouw,, hebbende het
hoofd wat op zy hangen, maar de armen en beenen zeedigec als die de&
jongmans.

Én de nommer wyft een ilaapendc oud man aan , wiens hoofd
voor over op de borft hangd, de armen digt aan ''t lyf leggende, de
beenen ingetrokken, en bet lichchaam in malkander vallende.

Onder te biddende> wyiVhet getal 4. imand aan, welke met verlan-
gen en aanhouding bid De 5. bid met de uiterfte verlegentheid, en
de 6 fmeekt ootmoedelyk den Gooden om hulp.

Ik oordeel dat deze voorbeelden overvloedig genoeg zyn, om ontallyke
anderen 5 uit de hertftogten vloey-ende, na te fpeuren en uittevin^en,
na voorvallende gelegentheden en zaaken, na dat min of meer kracht,
geweld, yver en luft in de zaak vereift word; maar men denk niet dat
deze welke hier vertoond worden, in hun uyterfte kracht zulks zyn, en
dat ik by gevolg , deze voor de alleruitgedrukfte en krachtdaadigft
vertoond hoLkje; geénzints,
myn waanzticht ftrekt zich zo verre niet;,
ik gedraag my hier in als· de worftelaars^ welke wakkere Meefters uit-
daagenom met hen-te kampen, niet om-te overwinnen , maar om de
kans re waagen, wié overwinnaar blyven zali Ik ding wel na de prys,
maar rrïet die verwaande gedachten niet, dat alles voor my zwichten zal.
Dit zoude een groote dwaasheid in my zyn, te willen denken, dat heï
geen ik door oefifening en opmerking geleerd heb, een ander niet het
2€lve, μ noch in TOlraaakter trap , door zynerlyt zowdckonnen keren j,

want:

Van bid-
dende en
flaapende.

Slaapendc
j:ongeling.

¥roaw'

En oud
man.

Van de
feiddeade.

Des fchty.
Vers nabe-
richt ovet
het voor.
I^aande.

-ocr page 49-

GROOT SCHILDERBOEK.

wantuit het eene licht fpmyt het ander, van het kléén werd het door
yverige aanhouding allengs grooter en grooter, dit leerd ons de
daagelykze ervarendheid; Hoe veel weeten wy 't geen onze voorva-
deren onbewuftgeweeilis, ea opdien grondflag mogen wy gelooven,
dat onze nakomelingen desgelyks vernuhigér vindingen zullen te voof-
fchyn brengen. Gelyk veelc konften, wectenfchappen en zaaken , ze-
derd weinige eeuwen, zeer verbeeterd en opgehelderd zyn geworden ,
zo geefd de tegenwoordige verlichte eeuw ons het zelve te hoopen j
Herkules heeft zyne wonderdaadeó en dapperheden tot aan de geitelde
kolommen , «i zyn leeftyd uitgcftrckt; maar
Thefeus^ zyn opvolger
en nakomeling, heeft déze verre voor by geftreeft, en is buyten
dcrzelver beuek heen gedrongen , echter het voorheen gelegde
Ipoor opvolgende.

Dit hoop ik den konftenaar meede aan tewyzen, met wens, dat
hy volgens dit, of door zyn vlyt, een veel korter en veiliger ont-
dekt hebbende , tot de opperfte hoogten dezer beroemde konft,
geraakcn mooge. "

P'an de Koleur der Naakten. ,
Tiende H O Ο Ï D S Τ U K.

J^ Α veelvuldig en naauwkeurig dezeftof onderzocht te hebben, vind d^ze^r^^lef.

ik zo veel daar af te zeggen, dathet onmogelykineenHooidftuk
bevat kan werden; deswecgen zullen wy maar het voornaamfte daar
van op deze plaats nederflellen ^ niet twyftelende of dé gelegent-
heid van het verdere te verhandelen , zal zich allerweegen dóór in
dit werk op doen, wanneer wy, het geeti voorvallen zal, zullen
trachten op te lofTen.

Twee der bepaalde fchoonheden in het mensbeeld, reeds verhan-
ddd hebbende, zullen wy tot het laatfte overgaan, en zo veel mo-
gelyk de natuur volgen. Ε is vec'

De verfchillende koleuren der naakten, zyn zo menigvuldig en lerky.' * '
veelerly, als de voorwerpen zelve zyn > ja by na ontelbaar. Der-
halven zullen wy ons bepaalen in driederley ftaat, namentlyk, aan- vvaarindijt
gemerkt in een gezonde , een zieke en in een dooden , tot
hier bepaald
drie verfcheidene perfoonen toepaflende , te weeten, kind , man «'o^''·
en vrouw. : .. ■ ·

Ε 2 Het

-ocr page 50-

35 G R O O Τ S C Η IL D Ε R β Ö Ë K.

Het kind, gezond zynde, is bloedende, de man, gloeyende en de
vrouw, blank van. vcrw.

Maarzo dezelve zickzyn, vertoond zich het kind wat geelachtig
Week; de man, donker bleek of vaal, en-de vrouw, melkachtig bleek
of geelachtig wit.

Geftorven zynde , is het kind , paarrachtig, de man, graauwer,
doch echter min of méér geelachtig, en de vrouw, gelyk het kind,
maar fchoonder, vermids zy het b ankfte van vel is_: de reeden hier af
vald ligt te bcgrypcn , devvyl het kind, dufi van vel en zeer bloed^
ryk zynde^ zich bloozende vertoonen moet: de man, geelderen dik^
ker van huyt zynde, vervolgens graauwep, dewyl het bloed minder
door het zelve heen fpeeld: de vrouw, wit en glad van vel, vertoond
zich daarom een weinig bloozende.

Men let wel op het gezegde; want daar door ontftaat öok, dat
het kind,, in 2yn teerighedeapaarfachtiger; de man, graauwer, err
de vrouw, zich blaauw vertoond, doch meer na de groene als paari^
ie kant trekkende.

Ja de verwen en haare menging, zal ons de waarheid dezer ftel-
iing . beveiligen : waat wannee;r men blaauw ouder rood mengd,,
word het paarfachtig, dit is den kinderen toegewezen ; wederom^
blaauw, rood en geel, maakt graauw , voor de man ; geelachtig
wit en heel weinig rood met blaauw gemengd, geefd. een groenach-
tigheid, die wy de vrouw toefcHryven.

Om nu ider een goede koleur te geeven, 20 neemd deze kolcu-
ren; deeerfte,. wit en. vermllioen·, zynde tamelyk bloozende of bloed-
achtigh;. de tweede dcsgelyks, doch met wat geelen ooker daar onder
getemperd, dus word deze gloeyender cn ook te gelyk brandiger:
de derde, rnaak die uit wit, heef weinig vermilioen met wat gee-
len ooker; om nu -zonder daar na te giifen volkomen te wccten,
hoedanig de tederheid, 20 wel. in de eene ak de andere, na haar
behoorlyke
tim wezen moet, zo gaat aldus tewerk; wanneer deze
drie naakte beelden , op de tederheid na , van zo een koleur als
boven gemeld is, opgemaakt zullen wezen, zal men wat imalt of
ukramaryn neèmen zonder daar wit onder te temperen, fteek daar-
een zagte vifpenfeel in , ,fchommeld dan met uw blaauw op de
tederfte partyen , al verdryvende ^ zo zal mea, bevinden dat de
gemelde tederheid, in ider cea byzondere , en natuurlyke koleur
zal voortbrengen : doch dit is zo ver de gezonde
Coloriet betreft,;
van die der zieken en dooden , zullen wy in-'t vervolg handelen.

Maar tnflen beide moet ik iets aanmerken, dat my onbcgrypc-

lyk

Kinderen ,
mannen en
vrouwen.

ZieVeB,

en düodcn.

Waat uit
de veifchil-
leodheid, de-
zer ftaaten
fpiuyt.

Verfchil der
halffchadti-
wen en def-
fclfs oorf-
prong.

Ook in de
verwen
ζύ(
aangetoond,

Veiw'en en
Vploteeiing
tot het
naakt.

Middel
•om de teder-
heden , te be-
koinsn.

Dwaaf-
hfid vee!cc
fchüdets
in hun oor-
deeling over
koleui .

f "

V

-ocr page 51-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

lyk voorkomt , en echter is ^cr niets zo gemeen, als der fchilders
verkeerd oordeel ten opzicht van de
Coloriet. Zy zoeken de Konft,
en kennen de Natuur niet, doen een vrucht en nutteloos onderzoek
met veel moeijte, en brengen hen een vrywillige kwelling aan, die
baar doed waanen dat zy de geheele waereld doorwandelen, zonder
dat zy één voet breed vorderen : zy fpreeken niet anders als van
de
Coloriet y welke deze of die meefter in zyn konttwerk gebruyktj vaa
het eene zeggen zy, Ah dat is fchoon en fris, en van een ander,
dat is vlees en bloed gelyk, nog een ander, zegd, dat is helder en bran-
dig ·, zommige, uirgepraat exi hun geeft in 't onderzoek verdoofd
hebbende, geeven het op, zeggende, die koleur is in de waereld
niet, ik kan zulk een koleur niet vinden noch bedenken, het is
onnavolgelyk , en meer diergelyke redenvoeringen gaan onder hen
om: het zyn voorwaar fchoone gedachten; want is een gefchilderd
naakt voor onze zinnen onbegrypelyk, wat zal dan de Natuur zel-
ve voor ons zyn ? Is het
Origtnaal niet beter ais de Copy} Heb:-
ben
Tttman en Georgion en fchoone Colorist gehad, laat ons hun oti^uit'hun
manier van. doen navolgen; zy hebben de Natuur tot een leermee- ge-

fterès verkooren, en niet andere meefters nagebootft; en hoewelgTtoon""'
de Natuur in alle andere deelen , ten opzicht der konft , gebrek-. oe natum,
kelyk is, zy is zulks niet omtrend dc
Coloriet, hierom is het, dat Ichoonfte
in dit deel der konft, geen beeter modél gevonden word, dan het
modél voor
leeven zelve; dat ook in dit deel haar niet volkomen gelykt, al
vvaarehet noch zo veel het oog vlyende en vcrmaakende, blyfc in
zyn zelfs vals en van geen waardy. is
vals.

En gelyk dit voorverhaalde een dwaasheid in die fchilders is,
geen minder kwaad is het volgende in anderen : Zy waanen de fthudt^is,
natuur , door haar konft te verbeeteren , daar zy in zich zelfs
in
dat deel onverbeterlyk is; ongelooflyk zwaar is hun vergeefze moey-
ten in alles overhoop te haaien , om hun herifenfpookzei na te
fpeuren-,'en niet gewaar' werden , dat zy het rechte , waare , en
wezentlyke middel by hen hebben , maar het zelve verwaarbozen
te gebruyken.

Een andere zwaarigheid doed zich in de Leerlingen op ; deze Misflagin
willen in hun eerlk begin het leeven volgen, meenigmaal
moei je-jonge
lyk zynde , dat hun meefters hen wederhouden : Zy gelieven te
wecten, dat hun meefters verftandig handelen, wanneer zy hen ver-
hinderen, tot ZO' lange zy in ftaat zyn van een ftuk volkomen wel
na te fchilderen; als dan is het tyd voor hen het leeven te gebruy-
ken. Zy moeten eerft grondige kennis van de menging der koleiiren

Ε 3 be-

-ocr page 52-

38 GROOT SCHILDERBOEK,

bekomen, zonder welke zy met het leeven niets goeds zullen kon-
ncn verrichten; want het is veel gemakkelyker een voorwerp dat met
koleuren aangewezen is, na te maaken, dan het geen noch met de
hand noch door verwen gemaakt is,

Dierhalven moeten zich de welmeenende Yvcraars in df Schilder-
konft, niet laaten vooritaan, dat zy de rechte Cö/mVf buyten de'na-
tuur vinden zullen ; want de grootftc bevalligheid hier in, beftaat in
deszelfs verandering, te weeten in de bloozigheid, gcelagtig en blaau-
wigheid, zo wel in oude als jonge voorwerpen, inzonderheid wan-
neer ider op zyn behoorlyke plaats gebracht word, en natuurlyk aan-
gewezen is: welke veranderingen nooit in een avond, maar wel in
een dagmodéj υρ de Teekenfchoolen gevonden word.

Om den leergierige»· KonftoefFenaar wat te gemoet te komen ,
zullen wy in het volgende Hoofdftuk eenige verwen noemen, van
welke ik my in het doodverwen, aanleggen, en opfchilderen bediend
heb, niet om hen daar aan te bepaalen , maar aanlyding tot verder
onderzoek door oeffèning tc geeven; want dc eene landaard gebruykt
deze, en een andere gcene verwen, eenpaarig goed, wanneer zy 20
gebruykt worden, dat het zelve doel daar door bereikt word : ook
zyn veele, door hun meefiers, tot andere verwen van jongs op ge-
wend, maar ik ftel aan hun opmerkend oordeel cn de uitkomU der
zaak, de nuttigheid dezer les.

Van de Verwen, gebruyk der zehe, en Cdorkt der
verfchtllende * gefiachten.

ELFDE Hoofdstuk.

Ε En blank cn teder Vrouwenbeeld, word met wit en bruynrood
gedoodvervvd, in "t opfchilderen, wit en een weinig vermiljoen
gebruykt.

Voor een Jongman, defgelyks, doch men mengd een weinig lich-
ten ooker daar onder.

In een Zoldaat, bruyn rood met weinig wit, in 't doodverwen,
en geiyk de anderen, opgemaakt.

Een vaalc of van de zon verbrande Landman, bruinrood, omber
en wit, voor 't doodverwen, lichten ooker en wit, in't opmaaken.

Eefi Zieke, wit, weinig vermiljoen of bruynrood, in het dood-

ver-

Schadc.
iykheid in
het tekenen
na een
STondmodéi

* Sexm
Kunnen.

Van de ko-
ledet eens
vrouws, en
defzdfs be.
handeling.

Eens jong-
mans..

Eens zol.
daats.

Een land-
man.

Een zieke.

-ocr page 53-

GROOT SCHILDERBOEK.

verwen, lichten ooker en wit, in bet opmaakcu , doch weinig of
geen blozentheid. M» ■

Op deze wyze opgemaakt zynde, gefchied dc retokeering in dezer
voegen. Het beeld , dat gy gezind zjt te vokooijen » haald hetrige
wei op
zelve dunnetjes uit met vernis , ^^oor welke gy een weinig lichten
ooker getemperd zuid hebben: zet dan uwe uyterfte hoogzels daar
op, en verdryfd dezelve heel zagjens in het nat, zo verre als gy be-
geerd j maar indien het een kind zy, zo temperd onder de vernis een
weinig vermilioen: wat lichten ooker voor een mansbeeld, en noch
wat minder lichten ooker voor dai van een Vrouw. ^^ ^ ^ ^^

Voor al diend wel waargenomen te worden , dat de blaauwach- mctSlykecn
tighcid , die men teêrigheid noemd, in het doodverwen noch op- noodige
fchilderen» niet werd getemperd noch aangelegd, maar in de
toying met het laatfte hoogzel daar in gefcbornmeld , en in het
nat verdryvende , niet met graauw , noch met wit vermengd
blaauw, maar met zuyvere en dikgetemperde Smalt of Ultremaryn ,
der teedahc-
eeven door de punt des vispenfeels aangeraakt, als ik voormaals
noch eens gezegd heb, en hier om de opmerkelykheid der zaak we-
der aaiigebaaki word; eeven dus gaat het met de weerkaatzingen of
Refieikien liclits, hoe krachtig, zichtbaar, of van wat kolcur
ook moogen zyn , waar van op zyn plaats breeder gehandeld zal
worden.

De tinten die men in het naakt vind, zyn maar driederly ; na-
tnentlyk, het licht,, de
Mezjzje of tweede tinty en de vlakke fchaduwe,- zyn "ω een
de bloozendheid uitgezonderd, werd mede in drie deelcn onder-
icheiden. De drie eerften, moeten uit één koleur, 20 wei defchadu-
en inde
we als het licht, gemaakt zyn en daar uit voortkomen} doch hier def^ifs
onder reeken ik, noch de üiterfte diepzels, noch de hoogzels in h?t
ntokeer'en.

Door deze tuilenvoeging, heeft de koleur eens dooden geen plaats
achter de anderen konnen hebben ; hier toe ntemd men in het fchuderea"
doodverwen, bruyn ooker en wit; in het opmaaken, lichten ooker en "i.
wit, zynde het eerfte alvoorens met lak, dun
gelakfeerd y min of '
meêr na dat het jong of oud, eedel ofoneedel zich vertoonen moet;

lettende op de vingers, toonen en andere kleene gedeeltens, zo
in het lichchaam als aan het aangezicht, dat die graauw en paars-
achtig moeten aangewezen worden, en by gevolg dies, wat in lee-
vende, bloozende en rood fchynd.

Indien iemand my vraagen mogt, waarom ik lichten ooker, ver- .Tegèiwcr-
miljoen of bruyn-rood, tot dit of dat lichchaam met de n^^am aan-

wyze VeI^^·en.

κ
t-

-ocr page 54-

40 GROOT SCHILDERBOEK,

wyze en noem, cn niy niet genoegen laat, met te zeggen rood en
en opiof- wit, of geel en wit ? Deze gelieven te weeten , dat 'er een groot
fing der zei-verfchil tuiicn food en rood is; neem maar by voorbeeld eens, ver-
miljoen en wit, en bruyn-rood en wit, en let hoe veel die beide
temperingen in kracht en ichoontieid verichillen zullen. Dus is het
ook met liet geel, want zy verfcheelen veel in 't
Co/oreeren dier drie
naakten, en ook in haare
tinten.

Niet dat men zich aan deze verwen hoeft te binden ; ik ftel die
hier alleenig om myn meening uit te drukken , en om zo veel duy-
delyker my te doen verftaan.
zwarighe. Wil nu imand in het opfchilderen, de teederheid nevens de an-
fndérrrchi? koleurcn daar in aanleggen, cn gelykelyk verfchilderen, hy doe
detenL.oii't.zulks; maar het gebeurd zelden, of men zal, wanneer het ftuk uit
moet. [Je i^and gezien word, het zelve als vlakken befpeuren; behalven dit
zal hy meêr werk en moeyten vinden , om dat de verwen daar te
dik opleggen, waar door hy overwonnen zynde , genoodzaakt is,
op een anderen tyd, zyn werk te hervatten.

Eer ik, door het eindigen van dit hoofdftuk, van deze ftof af-
icheide, moet ik noch een vraag , die my meenigmaal voorgeko-
men, en van veel nadenking is, voorftellen, cn na myn vermoogen
oploiTen, beftaande hier in:
waatomdif- Waarom veeleleerlingen, een andereen ilegter manier, dan zy by
he/'fpoor hun meefters geleerd hebben, aanneemen en opvolgen?
hunner
mee- Het is vreemd doch opmerkelyk gevraagd , maar myn gedachten
^''opToffing'io^ oploffing, zyn deeze; wat hun vreemde wyze of manier betreft,
dei zelve, daar omtrend hebben meefter en leerling van weêrzyde fchuld ; het
eerfte betreft voornamelyk de Meefter, dewyl hy zomtyds zyn fchul-
dige plicht niet wel waarneemd in 't geeven van onderwys : want,
fchoon hy de grondreegelen verftaat, hy onderwyft daarom zynen
leerling in dezelve niet; zyn grootfte zorg befteed hy, met hen te
oeffenen in het nafchilderen van allerhande iVukken, 20 wel van ou-
de als heedendaagze meefters, ider van een byzondere manier, me-
nigmaal gants ftrydig met de zyne: zy van de andere kant, zyn ver-
noegd , wanneer het uiterlyk maar wel gelykt, dit zó rood dat zó
geel, blaauw of groen, als in het andere , \ welk zy met temperen
cn hertemperen uit hen zelf moeten zoeken. Hier door volgd,
dat men gemeenlyk hen in 't een ot ""t ander deel der konft, buyten-
fpoorig zien vervallen, wanneer zy van hun meefters zyn gefcheiden.
Is de meefter aan een fcherpe manier van fchilderen gewend, zy
zullen het noch
erger maaken ,· was hy ruw, zy noch ruwer: hy

gloeyend

m

-ocr page 55-

GROOT SCHILDERBOEK. 41
gloeyend, zy brandend : maakten hy zyn fchildery bont, zy zulkn
noch flimmer hem nabootzen ; had ny een manier om vrouwen jong
en oud , van eenen trant en wezen te fchilderen ; zy zulicn , niet
alleen al hun vrouwen, maar mans, jong en oud op een wyze, en
na hunne vrouwen of meid fchilderen.

"Wat het flegtcr fchilderen belangd, deze misdag komt meeft
van de difcipnlen, doordien zy gewoonelyk hun zinnen, op deze
of die zaak veilen, zonder op
\ïqi generad te letten. Déze op de
kleeding', die op het naakt, geenen op de fierlyke toeftd of het
bywerk, en dus ider een , na zyn zinnelykheid. Zy moeten het
niet kwalyk aeemen, dat ik hen by een diftelige klits vergelyk, wel-
ke, zo als hy hegt en vald, fteeken blyfc. ^
Maar een meeiter, die zich tot eere en achting door zyn konft
te zoeken begeefd, moet niet alleen"iiet gezegde, maar noch meer-
dere zaaken weeten, indien hy de daad en naam van een goed Hif-
tory-Schilder bekomen wil: want dezen naam bchclfd iets alge-
meens.

Van het bevallig en fchoon koloreeren.
twaalfde hoofdstuk.

DEv\7l eeti ftuk, dat fuyver en fchoon gekolorecrd is, onvermy-
deiijk alle menifen moet behaagen , zo wel kenners der konft als
onkundige, en die het tegendeel zyn, aan iders ooge walgen ; 20
zullen wy iets daar van aanmerken, als een zaak van zo veel aan-
gelegentheid , welke men niet behoord voorby te laaten fluypen:
want veele verzinnen zich hier in , zommige met, andere tcgens
hun wille en zin; Ik zegge met moedwil, om dat zy hun gedachten Mïsflag
ftellcn om deze of geene na te volgen , het zy zulk een voorbeeld
veei« schü-
deugd of niet; tegens hun wil misdoen zy, wanneer het te laat is, ^"^^zbg.
en hun gewoonte in een natuur is veranderd geworden; het gebeurd
ook wel door achteloosheid en fchroom, vreezendc dat in plaats van
beeter te doen, zy het flimmer zullen raaaken; deze luyfteren wel
daar na, maar achttn het niet.

Gelyk het helder licht de oorzaak is , waar door al de koleurige
voorwerpen, zich fuiver en fchoon voor onze öogen opdoen; zo
is ook onwederfpreekelyk, dat hoe meer het zelve door duifterheid
befmet en verbrooken zy, hoe gezegde voorwerpen zich ook duyf-
terder en minder fchoon zullen vertoonen.

F Veek

-ocr page 56-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

Veeljz doorluchtige meefters, liebben zich jammerlyk hier in vcr-
greegró ; onder de Brabanders ,
Rubbensi in Holland , Remhrmt^
Lievens
en veele anderen » die hun trant hebben nagevolgd: de
eene willende het leevcn al te fchoon hebben, is tot een raauvve
bontigheid, een ander om de murwheid te bekomen, tot de ryp en
rottigheid vervallen; twee buytenfpoorigheden, als twee gevaarlyke
klippen by ons aangemerkt, om dezelve ais een baak tot waar-
»fchouwing aan andere voor te ilellen^

De voorzichtigheid field in alle dingen de maat aan dc veel-
heid , daarom let een ervaare Meefter met verfijnd op het gebruyk
dttkolortering in 't gemrad, het zy in Naakt, Kleeding, Landfchap,
Metzelwerk, en andere dingen wat het zoude mogen zyn, dat eenige
koleuir heeft.

Met verwondering heb ik menigmaal aangemerkt, hoe zommige
haar hebben uitgemergeld om het onderfcheid der
kdoreering in twee
heelden te toonen, te weeten man en vrouw; zynde de eeiite geheel
gloeyend geel of brandende, en de vrouw heel teeder en blank ge-
iichilderd, zonder overweging of de ftaatderzelve zulks mede bracht,
ja zelf geen onderfcheid tuiïèn Gooden en meniTen, eedelman en
boer maakende, het welk na myn oordeel een flegte daad is: Of
het nu hun oogmerk is, om te toonen hoe iraay en natuurlyk zy duf-
danig een
koloriet konnen uitwerken, of dat zy tot diergelyke uitfpoo-
righeden een byzondere neiging hebben , dan of zy andere willen
uitdaagen, welke alle hun naakten, mans, vrouwen en kinderen met
geen of weinig onderfcheid
koloreeren·, zulks laaten wy daar. Het wel
koloreeren is véél, maar daar men meeft zyn verftand in betoond, is
dat idee voorwerp, na zyn aart en natuur, wel
gekoloreerd zy: want het
icheeld veel dat voorwerpen op de voorgrond, onderling veel meer dan
die op een tweede of derde grond , verfchillen moeten , ui': oorzaak
dat de verheid ortuiichenlucht, alles min of meer vereenigd, zowel
de koleuren als iets anders.

Op

-ocr page 57-

4?

Op het tweede BOEK.

Verhandelende degrondreegeJen om wel te Ordineeren.

Hier zit vooróchti^heid verzelfchapt door 't νετβακά:
Zy fteld de lucht, het dier kameleon, ter hand.
En geeft aan <ic
aarde een mol, aan "t vmr een falammder
A<in 't water eenen vis·, waar na dat elk verander
Van ftandplaacs, en verkiesd zyn, zeetel laag of hoog,
Na dat zyn neiging eift cn hem natuur bewoog.
Zo moet
den konftenaar in ''t fchikken daar op letten,
Dat hy, elk na zyn aart, op rechte plaats gaat zetten.

V Α Ν Η Ε Τ

ORDINEEREN

OF

SCHIKKEN der VOORWERPEN.

T\i^EEDEBOEK.

Ifat in een fchïlder tot het Ordineeren van zyn ge-
dachten vereifl word.

Eerste Hoofdstuk.

IΜ den weetgierigen konftoefFenaar van alles een goed be-
grip te doen hebben , vind ik noodig, eer vvy de zaak
behoord.
' zelve verhandelen, dit vooraf te laaten gaan, op dat een
ider by zich zelf overweeg, of deze noodzakelyke hoeda-^
nigheden iP hem zyn , zonder welKe hy bezwaarelyk tot dit hoóg-
wkhtig punt geraaken kan.

Voor al èn in dc eerfte plaats, diend hy een goed en vaft geheugen G«heugea,
te hebben, om het geen hy verbeelden wil, wel te overweegen en in
gedachten te houden.

Ten anderen werd een vlugge hand vcreift, om het geen onze ^n een vleg-

F 2 {hel-^'""'^·

-ocr page 58-

44 GROOT SCHILDERBOEK.

inellc gedachten, bevat hebben , aanftonds op het papier te ftellen,
eer zy uit het geheugen raaken.

Hoewel nu deze hoedanigheden veelmaal in een perzoon gevon-
den worden, zo is het noch onmogelyk voor hem , het gewcnfte
doel te bereiken, ten zy hy ordentelyk te werk gaat. En hoe ge-
wichter de voorgenomen zaak zy, hoe minder uitftel die lyden, of
in onze herfiènen verblyf vinden kan j dewyl ons veeltyds fchielyk
een goede gedachten invaid , maar ook fnel weder ontvliegd, en
Noodwen ^^ ntenigmaal ons doen erinneren, echter is dezelve nooit

dighe^dTan" g^^d, als de ecrfté indruk : na dat wy ons der zaak min af meer
het
aintyke- laaten aangeleegen zyn, zal ons dit verlies moeijelylcer vallen; maar
Wachtel' ®^'dien, welfc met een zwak geheugen bezet is , treft her allermeeft.

Op de zulke zal dit zinnebeeld niet oneigen toegepaft werden , na-
mentlyk een man , die de rook van een brandende houtftapel met
beide de armen omvangen wil, en deze fpreuk.
Wie te veel omarmd,
behoud niets. ■

Hoe menigmaal bevindmen , dat , als wy ons ftellen· om iets.
te verbeelden en naauwkeurig te onderzoeken , hoe ligt en onver-
wacht wy ^eitoord werden, waar door wy in onze voorneemens
^ O'nftandig-worden, verydeld, het zy evenveel door welke oorzaaken, als onze
maar daar door ontroerd en in vcrwerring gebracht worden:
sereift wot- om dit voor te komen, is beil zich in eenzaamheid te begeeven,
voorzien van papier, pen en int of kreon, en wanneer het beftek
der
ordimmie, het zy in de hoogten of lengte, vaft gefield is,
dan het
plamtm of de grond aangewezen, en het oogpunt gezet, het
zy dat gy een Landfchap , Kamer, Paleis, of wat het voorwerp
meede brengd, wild maaken. Dit gedaan zyndc, zo vergaderd uwe
zinnen by één om het voorgenomene te onderzoeken, en gevoegelykft
het zelve te vertoonen, benevens welke perzonaadien, en wie de befte
en voornaamfte plaats moeten hebben ; wyft dit terftond, benee-
vens haare grootte, aan, niet met beelden, maar metilreepen, hier
op de eerfle, daar op de tweede grond, na vereis hunner waardig-
heid, beginnende met de Koning , Prins of Vorft daar na die
hem verzeilen of tot de zaak dienen; Is 'er noch een andere party
difi minder te zeggen heeft, cn echter tot de volmaaking vereift
wórd, dat de fAikking of
ordinantie betreft ; wyft zulks met
ftippen op zyn plaats aan, zonder u te verwarren , want als het
voornaamfte wel geplaatft is, volgd het overige van zelf.

Dus verre het gebracht hebbende, zo is het genoeg om wan-
aeer het u behaagd dc zaak te hervatten en uit te plüyzen, weder-

den

om.

-ocr page 59-

GFvOOT SCHILDER BOEK. 45

om met dt voornaainile perzoonen beginnende; overweeg dan door
welke hertstogten zy bewoogen zyn, hoe ?y behooren te ftaan, zitten
of leggen : wat zy doen , vliegen of loopen , vóór of tegen het
licht, hoe zy
Contrafieeren , cn hoe zy tegens elkander werken of uit-
komen zullen. Teeken dit alles op een tweede ftuk papier, en zo
iets moge vergecten zyn, zulks zal weinig van belang wezen, want
uit het, voornaamfte vloeid het mindere als uit een rivier, zonder,
dat zulks het geheugen bezwaard of laftig vald. Vald dan met
nieuwe luft, nu en dan , daar weder aan, overleggende wat naakt
of gekleed, ichoon of gemeen moet wezen , benevens de fchakee-
ring der koleuren, hare
harmeme cn reddering, dus werd het vol-
tooid ; en dit is myns oordeels het heilzaamlie middel, om u ge-
heugen te ontlaften en te hulp te komen.

Dit is, meen ik genoeg gezegd, wat tot het Ordineeren 'm het:
-algemeen behoord, nu zullen wy eens overftappen tot de verhan-
deling van ider deel in het byzonder.

Van het Ordineeren.
Tweede HOOF D S Τ U K.

Ν

^ Iets verwonderd my meêr, dan daar 20 veel GefGhiedeniiTen in De armoe-
de H:Schriften eefchreeven zyn, menzo weinige uitbeeldingen

^ , MI > * j · - · 1 "1 Schit-

en verfchillende vertooningen daar van ziet, cn m vierhonderd dcrs in her

der zelve, onlangs uitgegeevcn ^ meeft alle verbeeldingen van zaakèn '«fl^iezen
zyn, die men op diergelyke wyze en voor deeze meer gezien heeft,
iaatende die onuitgebeeld , van welke zy "ér voorens geen vertoond
gezien hebben. Even als of men van de zelve geen
ordinantie maa-
icen kon; op dezelve wyze gaat het met
Ovidins, Homerus^ Virgilius
en-andere meêr, uit welke uofFen, meêr dan driemaal zoo veel ver·^
beeldingen te maaken zyn.

De oorzaak hieraf, heb ik na veel· moeyten en nafpeuren bevon-^
den te
zyn, hunne onkunde en achteloosheid; deze twee gebrekkelyke
zufters ,' gepaard zynde , moeten noodzaakelyk de uitwerking onzer
zinnen bepaalen, en alle verdere onderzoek verhinderen ; daar en te-
gen werd dit kwaad door naarftige oefFening voorgekomen. Di
aloude
"W'y behoeven daar aan niet te twyffelen, ot de aloude Schilders, fchiiders héb-
hebben de befte gefchiedeniifen om te verbeelden uitgezocht, dog iefte^gifthie-
te waanen dat zy hier door al het overige verwierpen, is dwaas, lam-denifleo veel

F 3

-ocr page 60-

GROOT SCHILDERS OEK.

mee zou het zyndat alle geheimsn gevonden en ontdekt waren, dié
noch uit te vinden zyn, de luft om verder te komen, zou daar door
verbrooken worden , en geileld zynde, dat de befte g,emaakt en die
door hen niet verbeeld zyn, veracht waren geworden j zo gebeurd
dendaa'zeo dat onder die minfte de fchilderachtiofte , cn krachtig-

^srgelaaten. fte van hertstogten , daar hy de ficrlykfte in β-offagk en bywerken
zyn, zo dat het ons aan geen ftof ontbreekt;

Maar eeven 'als men in de onrecdelyke dieren, olTèn, fchaapcn
en ander vee ziet, welke eenen voorganger alle na volgen, zo gaat
het met veele Scbildeis, wanende dat zy genoeg gedaaA hebben,
wanneer zy tuilen hunne
ordinantie, m die hunner voorzaaten, dit
onderfcheid raaaken , dat zy zittende vertoonen , het- geen andere
ilaande verbeeld hebben, of buytenis huys, dat de vorige binnen ver-
toonden , of wel in fieraden en bywerken eenige verandering ge-
maakt : dit Z9 gedaan, meenen zy hun wonderlyk wel gekweeten en
uitgefloofd te hebben. Maar rechte yveraars, welke grootzer ge-
dachten bezitten, zoeken fteeds hooger te klimmen; zy laaten hen
met het reeds gemaakte niet vergenoegen ; maar hebben iets beeter
in het oog, of ten minften zo goed.

Kwaadaar. Welke roemwaardige heldenftukken , voeren deze plunderaars van
piuD^ctaalf anderer geeft, konft en arbeid uit?Niet, dan dat zy de voorige Meef-
»an anderer ters voor de waereld zoeken verdacht te maaken van onkunde en
gedachten, ^een verftand^ door hen te willen verbeeteren in ftelling, kleeding,
koleuren en fieraaden: maar dat zy vry hun legden dag en nacht de
ruit onttrekken, en hufine heriTenen onophoudelyk door zulk een
arbeid pynigcn ,· in het oordeel der verftandigen zal altoos de eerfte
vinder lofwaardig geacht, en de anderen, als een kwaadaartigen.
£a luyen nabootzer gehouden én verworpen werden.

Boorde Maar eeddmoedige geeften zoeken altoos de eece .gelykeljk met
gelukkiger en gropter meefters te moogcn deelen, want wie öndec
mogeiyk te de dichtcrs zoudc niet willen vmx Homeer^ ondeif de "W^ysgeeren met
begaan. jlriflotekf^ onder dc Schilders nevens , en by de konftige Beeld-
houwers, met
Michiel Angelo gelyk gefteld zyn.? Doch ydele weniTen
en poogingen zyn daar toe niet genoeg, zy hebben meer gedaan om
die lof hunnen naam en perzooncn eigen te maaken: de zucht totee-
re, heeft het vuur hunner arbeid aangeblazen, : waar door zulke groo-
ten lof en winften hun eigen zyn geworden. Zy hebben, het licht
des daags, mifiènde, des nachts hunne lampen met een yverige tegen^
woordigheid verzelfchapt, ,en niet hunne koftelyke uuren aan ande-
ren in gezelfchap kwiftelyk gegcevenj raen verlaat dezelve,
om in

de

Doch ech-
ter genoeg
voor de he-

-ocr page 61-

α R ο ο τ S C U IL D E R Β ο Ε κ. 47

de Konft, en ticror die, dat te Tccki'eigeö, waar in op aatde de vol-
koraenc gelukza%heid beitaat. . ,

Deze dingen oordeelden ik, voor af te moeten zeggen, om daar
na het verhaal en -knoop der volgende zaaken
nkt te bi'eeken: Laat
ons nu over gaan tot het verhandelen van

Hei OïdintG^Ïcn der GefcbiedeniJJèn..
D Ε R D Ε Η O O F D S τ ü K.

■p\It 2al voor "ons een aïgemeene ftof, doorgaans verftrekken in Noodzaki,
"L-'dit werk'j want zonder dit wel te vcrltaan,, kan niemand een be-
roenïd meeiter vrarden. Zy moet in en door al de deelcn dezer tet een goed
koniï, en zo wel in de koppeling der beelden, Jchikking der koleu-
ren, verkiezing van dag en Ichaduw, legging der gronden, ja in ider
beeld byna dit alles waargenonten werden. Kort, klaar en bevatbaar
zal ik trachten hier in te zynen om niet te herhaalea wat tot het
beginzel dezer zaak in 't eerfte hoofdftuk gezegd isj zo blyft dit vaft
geiteld, en wy zulleri verder gaan,

Wanneer nu imand zyn voornemen om die of deze geichiedenis, lu^jggfd"^
vérfiering, of zinnebeeld uit te
voéTcn, vaftgefteld heeft, zo maa-masken.
ke. hy daa-r van een ruwe fchets, en zo lugtig, dat hy raaarzjne tee-
ketis en trekken, al· was het alléén, veritaat.

Daar lia zal hy de befte en nauwkeurigfte Schryver over die zaak, De befte
opmerkelyk leezen, op dat men het voorwerp volkomen bevat, en die'^^aak
zyn geheugen inprent, aanftonds het pvergeilagene aantekenende. zien.
' "Wederom tot zyn teekening. keerende, zal hy voor ai acht gee-jjo^^^^/n^jg^
yen in wat Land, in welke tyden des jaars en des daags het voor- waamemin.
gevallen" is, in een oopen lucht of beflooten kamer, in ryke of ge-lg"^^^"®"*^
meene plaatzen , en voor al de hoedanigheid en waardigheid der per-dighcdeo..
zoonen , welke moeten uitgedrukt zyn.

Dit betreft de omftandigheden: neem dan nauwkeurig acht wat
eigentlyk het rechte pit en merg der zaak zy; boven dien, wat al.
voorvallen daar gelykelyk moeten uitgedrukt worden , van welke
de uitkomft of het einde akyd het voornaamfte deel des ftuks moet
beilaan, en het begin der zelve of
oorfprong in het verfchiet
of afwykende grond; eeven gelyk een Kanonkogel, van verre ge-
fchooten , een naby geleegen bolwerk over hoop werpt, en het
geen hem wederftaat, verüuyven doed .· · waar door men het ein-
'. ' de

-ocr page 62-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

de en oogmerk der zaak met de eerfte opflag van het gezicht be-
grypt. Teeken al die dingen in uw zakboek aan, op dat zulks vaft
in uw geheugen blyf, en herlees ten dien einde zulks meenigmaal.

Neem dan een vroegen morgen waar, wanneer de herflenen van
alle denkbeelden gezuyverd
zyn, en gaat in eenzaamheid alles over-
weegen. Verbeeld u zelf die perzoon te zyn, de een voor en de
andere na, die gy verbeelden moet, zelf tot de minfte toe. Laat
uwe gedachten, tot in die plaatzen daar de zaak voorgevallen is
heen vvyden, dus zult gy de natuurlykheid der zaak ligt begrypen.
di^m'nfo^M volgen 'dat gy in 't kort alle uwe beelden haalt by

dèzf^an^ malkander zult zien, en ider zyn hoedanigheid waerneemen , waar
otdCfe" hoe zy zich onthouden, en op welke plaatzen j het geen aan-
bind""'''" ftonds met trekken moet aangewezen worden, in 't welke men al-
leen de ichikking van het
generaal moet beoogen: fchryf medé dc
naamen der voornaamfte by ider, op dat gy nooit in de perzonen
dwaald, of u de fchikking mogt ontfchieten, ook om dat gy te ge-
makkelyker op ider beeld in 't by zonder zoud kunnen letten, be-
nevens op de byzondere hartstogten daar zy door geregeerd wor-
den.

Tot hier toe, heeft men verre gevorderd omtrend het algemeen,
maar ten opzicht der byzondere zaaken en waarnemingen, niet veel:
Nu is het niet meêr dan imand, welke op een hoogte ftaande , of
van een hooge toorn in het vlakke veld, de toerufting van een
groot heyr befchouwd; hy ziet alles in hoopen en benden net ver-
deeld , hier de ruytery en daar het voetvolk geplaatft, daar \veder
dc Veldheer , en verder de minder overften en kolonellen: gints
weder de Leegerwagens tot mond en krygsbehoeften, enz- Niets
meer weet zo een, als dat het daar is, en ook de plaats waar;
Maar hy heeft een goede order, welke navolgende, het overige ligter
te verbeelden v'ald.

VervolgdeE jsjy verder gaan, en overweegen, van wat zyde en in

gen!"""""' wat ftandplaats hy alles zien wil. Of het een laage of hoOge
* Zicht- i^orifont zyn moet. Zet dan uw voornaamfte voorwerp, zo
tindtr. veel mogelyk is, in de midden op een verheeven plaats. Steld
uw oogpunt, bepaald uw licht of het links of rechts gedaagd
moet zyn, van achter of vooren, zonnefchyn of gemeen licht.
Schik dan vervolgens de overige beelden, by koppelingen, zom-
mige van twee a drie, andere van vier a vyi, min of meêr na gy
het begrypt of oordeeld goed te zyn ; doch dit laatfte punt zullen
wy in een hoofdftuk byxonder, breedec verhandelen.

Om

-ocr page 63-

G ROOT SCHILDERBOEK.

Om verftanden, welke dit gezegde niet aanftonds mogten bcr
grypen, te hulp te komen, zo zuilen wy eens een voorbeeld ftel-
Icn van de voorgrond af. Ik zeg dan plaats uwe voornaamfte
daad of beelden, wat aanzienlyk en verheeven op de voorgrond,
voogd op hen uw grootfte licht en kracht van koleur in één
Μα^Λ , of party : Zet de andere mindere voorwerpen wat
lager, by welke de kracht der koleur , en die des lichts wat
meer veripreid zal zyn; de tweede grond zult gy, of in de fcha-
duw brengen of met donkere voorwerpen vullen, en achter dezel-
ve op de derde grond, die weder licht zal zyn, fchik daar de ge-
ringfte voorwerpen , of daar het minfl: aan gelegen is. "Waarne-
mende dat groote beelden altyds achter kleene, en kleene voorwer-
pen achter groote gefield worden ; nevens krachtig licht tegens
donkere fchaduwe ; kunt gy het door de ichaduw niet vinden, zo
zoekt het door donkere koleuren te weeg te brengen, gelyk wy bree-
der in een ander hoofdftuk zullen verhandelen.

Dit dus op een fchets by één gebracht zynde, zo ontwerp? op
een tweede papier een andere; teekend dan al wat naakt is na het
leeven, en het gekleede na de Leeman, beeld voor beeld, zo uit-
voerig als doenelyk is, ichikkende en alles na het licht ftellende,
dat 'er noch min noch meêr fchaduw als in uw algemeen ontwerp
vereift word, op vald. Ten anderen, dat uw beeld en Leeman ee-
ven hoog met iet oogpunt uwer fchcts zich vertoonen.

Neemd voor al vlytig acht op de beweegingen en hertstogten,
om die op het natuurlykft te verbeelden j waar toe ik hier een gemak-
kelyk middel zal aanwyzen.

Maak met uw eigen lichchaam, voor een fpiegel ftaande, zulke
aÜien en beweegingen, als gy mv beelden wild 'doen hebben; ver-
beeld u de driften en hertstogten welke zy moeten vertoonen, na
dat uwe gefchiedenis vereift : by voorbeeld, éé^n die verfchrikt is;
neem dan acht hoe gy ftaat, wat gy met u rechterhand doet, waar
de linker is, hoe gy u hoofd draaid, wat het linkerbeen en wat
het rechter uitvoerd: hoe u lichchaam buigd, en zo voort. Tee-
kend of fchetft het zodanig na , met al zyne waarnéemingen zo
veel 't u mogelyk is, zonder op de
proportie te letten , doch al·^
leen op de beweeging der leeden acht geevende. Steld dan uw
Leeman na dezelve fchets, die zodanig fchikkende, als gy het in
uw
Ordinantie nodig hebt, zoekende de fchoonfte zyde, de befte
daaging, en voordeeligfte fchaduwen na de zaak
vereift. Indien \
'een gekleed beeld moet weezen , zoek het beloop der plooijen,

G naar

Verdeeiing
det giondec.

Voidere
wyzc van
fchetzcü.

Middel Om
de hartsiog-
tige bewee-
gingen, na.
tuuriyk te
vertoonen.

-ocr page 64-

50 GROOT SCHTLDERBOEK. ,

naar de eigenfchap van 't beeld, zo fraay^te fchikkeri als u mo-
gelyk is, Teckenende het zelve, op blaauw of gegrond papier,
uitvoerig na, fpaarcnde alleen het naakt, om net daar na, op die
wyze als ik hier voor gezegt hebbe, na het leeven op te maaken,
om bckwaamlyk zulks te kunnen fchilderen. Dcsgelyks kan men
met allerhande
paffien en weezens doen, zoals \vy hier na, in het
zesde hoofdftuk dezer verhandeling verder zullen zeggen.

Dat gedaan hebbende , zo teekend u Ordinantie in 't generaal
volgens de laatfl-e fchets, op u doek of panneel, en in 't byzon-
der, naar u uitgevoerde teekeningen of modéllen : wat de bywer-
ken en toepaffende
floffagie belangd, daar van zal in een ander
hoofdftuk gefprooken vsOrden.

Hoe men fraaje Printen, Academie-beelden en Modellen
in ket fchilderen gebrujken zal.

Vierde Hoofdstuk.

bruyk det
printen

op hen toe-
gepaft.

üwaasheid Τ Ν weinige deelen der Konfl; fluypen meer misbruyken in , dan
mfs"^ ^^*· fraaye printen, en herflènwerk der beroemdeMee-

' ' fters; want veele gewennen zich zo vaft daar aan, dat zy zelden
iets doen, dat niet geheel uit printen of teekeningen van anderen
gehaald is. Zy , zo haaft zy iets zullen aanvangen , het zy Ge-
ichiedenis, Zinnebeeld of Fabel, haaien het met ftukken en brok-
ken by een, werpende al hun printen , teekeningen en Collegie-
beelden overhoop, neemende uit de cene een arm, uit deze een
been , hier een tronie, daar een kleed, en uit andere het Hch-
chaam , en dus hun geheele
ordinantie aan een flanflende. Wicn
komt dan de eere toe ? Wanneer imand uit de konfl: van
Pouffyn, het
voornaamfte in zyn
ordinantie te pas brengd; wien zal men
zeggen dat de vinding toekomt, of hem of aan Pou^yn} Het is
eeven als een deel Eenden eyren, welke onder een hen te broeden
gelegd worden, waar van men niet weet of het Eend of den Hen
de lof toekomt. Als nu eens de eigenaars van zulke geftpolen
brokken, van dien fcbilder ider het zyne wederhaalden, ik geloof
niet dat ''er veel van het hunne zou blyven , maar dat het met
hen als met de
Cumanijfen Ezel, daar Erafmm van fchryfd , gaan
zou , die zich, met een Leeuwen-huyd overdekt hebbende, voor

een

-ocr page 65-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

een verfchrikkelyke Leeuw uit gaf, maar by de ooren bekend wor-
dende, van zyn geleend gewaad beroofd, door ider beipot en met
knuppels geflaagen wierd.

Verre van door zulks te doen hun voordeel te vinden , bewer- ^ί^εη hen
ken zy hen zelf een groote fchaade ; zy verachten het leeven , ja ^^ yowdcet/
ve'rgeeten meenigmaal het zelve ; ftreeven tegens alie grondreegelen
aan, buyten welke het onmogelyk is een goed uitvinder te worden,
daar zy dezelve opvolgende, met meer gemak, grooter nut en eere
bekomen zoude.

Het rechte ja het noodzakelyk gebruyk, beftaat hier in, dat,
gclyk in het voorgaande hootdiluk aangetoond is, en de fchets ge- bruy^be-^^'
maakt, men naziet wat groote Meefters over die zaak gedacht eri ge- ftaat,
daan hebben, hoe zy hun voorwerpen verkooren , en met welke
byvoegzelen verrykt hebben, dit zal u nieuwe, vafte en goede ge-
dachten gee ven; daar na let op de bevalligheid hunner aίl·ien, tronien,
dag en ichaduwing. Is 'er iets dat u voornamelyk dienftig is, zoek
het in het leeven, of zyn het kleederen, op de Leeman na te volgen ;
dus doende zult gy moogen zeggen, dat het uwe eigen evren zyn die
gy gebroeyd hebt. Voor al bedien u meeft van Collegie-beelden door
u zelf geteekend, maar voornamelyk van die, welke gy in het byzondc.r
hebt gemaakt en niet in het openbaar, door een ider naaft u getee-
kend zyn. Schilderd ook geen tweemaal, zonder daar toe gevergd te
zyn, een en dezelve
ordinantie. Maar deze volgende dingen moogd gy
meermaalen en na anderen gebruyken, zonder beriipt te worden, als

Boomen, Steenen, Graven, Fonteinen, Vaazen, Statuaas, Verval- „le^^j^ff^
len gebouwen, Allerhande bouwkonil, en
ornamenten zo veel als zyn ordi-^
men wil: wie verder gaat, bind zich zo naauw aan de printen en mag
gedachten van anderen, dat hy waand, het geen hy verbeelden moet, ^en"
kan niet anders dan op zulk een wyze uitgedrukt worden, als het zich
in de printen of teekeningen van deze of die meefter vertoond.

Het oogmerk dat men in het nazien en befchouwen van papier-
konft heefi, is tweederley: het eerfte, om door het zelve ons oog der fγ
ΙοκηΓ
te ftreelen en vermaaken ; het ander , om onze gedachten te ver-

S^ken, wanneer men zich fchikt om het een of het ander te doen:
an is 'er niets voordeeliger voor een leerling als zulks; want daar ^jjgl^js'^'^
door kreigdmen niet alleen kennis der fraaye gedachten, maar ook
een fchoöne en aangename manier, bevallige wezens,
gracelijke ac-
tiën y
welgefchikte kleeding en plooyen, en dat voornaamftis, een
vlugge geeft en een zonderlinge luft, gelyk wy in het Teekenboek
breeder aangetoond hebben.

G ζ Van

-ocr page 66-

52 G R ο ο τ S C Η I LD ER β O Ε Κ.

Fan de IVaarfchymlykheid en SchiU'eracfkigheïd'in,èen.:
Ordinantie vari^eel of/weinig bedden.

vyfde hoofdstuk.

Üe «'aat-
fchynelyk-
heid is het
voornaamfte
puntin-het
ordineereii
waar te ne-
tnsn.

Daar na
de onder·
fcheiding der
byzondere
waardighe-
den der per-
soenen.

Qnder-
icbeid der
wezens en
geftaltens in
4ezdve,

■pvE waarfchynelykiieicl, welke door het gezicht op ons verftand
inbeeldingen werkt, moet voornaraelyk waargenomen wer-
den, in de verdecling en verbeelding onzer geichiedeniflen, naaft
die drie deelen daar in de fchoonheid beitaat, waar van te voren gefproo-
ken is. Men moet dezelve niet alleen iji het algemeen, maar in ider
byzonder voorwerp doen blyken, en nauwkeurig zien op het,ver-
werpen van zaaken, welke daar tegens ftrydig zyn.

Men overleg dan cerftelyk en voor al, waar uit het voorwero
beilaat, het zy uit Heden van. een verheeven of van een minder
rang , of uit beide door een vermengd. Men maak dat zich
dit blykbaar in hun wezens vertoond, en dat men het zelve volkor
men daar in befpcuren kan, zo in haar geftalten, wezen, bevallige
zwier en lieffelyke koleur,, als lieden zynde van een fraaye en zee-
dige opvoeding.

Is het boers, toond ook deigelyks zulks in hen op die wyze
aan, niet alleen in hun kleeding, maar ook in hun geftalten, we-
zen, koleur en beweging 5 en zo daar eenige bevalligheid in be-
fpeurd moet werden, dat het, zelve ri^ede op zyn boers zy.

Dit wel waargenomen zynde, zullen uwe.gedachten natuurlyk. en
waarfchynelyk voor den. dag komen., wanneer het· volgende daar by
gevoegd werd, te. weeten een minder en meerder Fchoonheid by
de hooge en een minder eenvoudigheid by geringer perfooneil, de
een kort, de ander lang, de ee.n dik en vet, den ander' maager en
fchraal, de een fcheef of wat krom, een. ander bruyn of bleek van
vel, de een fnel en de ander traag van beweeging. Ja onder drie
of vier beelden moet 'er altoos een zyn, de. anderen geheel onge-
]yk, zelf derf ik. zeggen, dat "er nauwlyks twee gelyken onder ge-
vonden konnen werden : onder zes. of acht zal 'er ten minften een
zyn, met een hooge of kromme rug , of ingedrongen, van geftal-
ten; en hoewel zulks ftrydig fchynd te wezen met.· het geen wy
van de fchoonheid gezegd hebben , . wederfpreekt het niet ten op-
licht dezer gelegentheid; want een hooge rug, fcheeve fchouders

oi

-ocr page 67-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

of heupen, dik of dander hoofd, hebben 20 weLhunne proportien na
de andere leedcn, als die geheel wel gemaakt zyn.

Indien nu imand vraagen mogt, wat "er dan aan ontbrecken zou- Tegeri\»-ei-
Ac indka Ïy vid geproportioneerd zynde , echter de anderen niet ge-
lyk zoude vvc?en ? Dien beantwoord ik dus: dat zy de bevalligheid
der ecrfte maar ten decle , en de eene minder als de anderen bezit-
ten; en gelyk het waarheid is, dat groote en machtige perfoonen , de
mifgeftahen aan hun lichchamcn meede onderworpen zyn, zien wy het
echter zo veel niet als aan kleene en geringe lieden, het zelve uit-
munten en vertoonen.

ik acht daarom myn gevoelen niet ongegrond , dat men inzon- GeroeieiL
derheid in opcnbaare vertooningen, als fchouwfpeelen, groote kerk-v«s?om',
dienften, rechtspleegingen en diergelyke, alwaar een zamenvloe-tre»<i<lcmir-
ying van allerleye 'ftaaten van meniFen is, ook allerleye gcftaltensfo^'g°
voegd, als kromme, korte, lange, fcheeve, vette en mageren, maar
ook zelve eenige lamme en kreupelen als het de geleegentheid toe-
laat, mids dezelve zodanig ichikkende en plaatzende, datzy, zonderhet
gezicht te kwetzen, ongevoelig deugd doen aan andere beelden waarom
trend men dezelve plaatft, dewyl dit een voornaam bewys{eeken der waar-
ichynelykheid eener gefchiedenis is. En om zulks tot dehoogfte top te
voeren, zouïk hetonderfcheid tuflen een oude en een oude, jonge en
een gelyke jonge, ider in een minder en meerder graat van fchoonheid
doen vertoonen, het welke men meteenige voorbeelden zal beveftigen.

"Wat nu, het verbeelden der verfieringen en zinnebeelden betreft, Andere
tieze, vermids het geen ware gefchiedeniiTen, maar loutere uitvindin-genTnXr
gen zyn, die meeft, uit deugden en ondeugden beftaan, daar is het vettoonea
anders mede gelegen, Is het dat men een deugd vertoond, zo moet beeida"^
men geen het minfte gebrek daar in befpeuren; is het een ondeugd,
zo moet daar geen volmaaktheid in gezien worden.

Van het vertoonen der Goden, die in alles volmaakt moeten zyn, coden.'^^"
zullen wy als ons de gelegentheid voorkomt, omftmdiger fchryven,
en die zaak uit de grond in een byzonder hoofdftuk ophaalen, en
hier eenige onderfcheidentheden in het behandelen van een en de-
zelve zaak, daar perzooncn van verfchillende rang aanwyzen, gelyk
in de bygaande figuur gezien word.

Hei eerfie voorbeeld

Verfchillen-
de wyzen van

— de verfchillende manierlykheid in het aanvatten van een glas perzoonen
aan: de een gtypt het met de volle hand, N". i. En den

" ^ t dctfcheyde.

^ 3 der nen

-ocr page 68-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

der vat het met weinig meêr manierlykheid onder aan. 2. Σα
tegendeel ziet men N*^. 3. ais een Vorftin, 'èen kelk met de toppun-
ten haarer drie vingers houden, terwyl zy de pink voorzichtig op
een aangename wyze van het glas ligt. ^X^ederom ziet gy N^.4.
eenStaatjufièr verbeeldende, opeen bckhroomde wyzé, uit vrees voor
ftorting het zelve wel behendig, doch niet zo bevallig aanvatten. Een
Vorft wederom N". vat het zelve, behendig en voorzichtig on-
der aan de voet.

Het tweede voorbeeld.

*eruhii In''^ Ηwederom het groot verfchil dat een goede opvoe-
wyzevanee. ding, tuiïèn Heden van een byzonderc ftaat geefd, en op welk
een Schilder naukeurig diend te letten. j. Vertoond een

plompen boer, zie eens hoe gulzig en onordentelyk hy uit zyn
kom eet; hy zit en leund met beide de elboogen op tafelomhelfd
zyn kom als met beide de armen, uit vreeze dat men hem dezelve
ontneemen zal; deleepel houd hy met de duym én al de vingeren on-
der aan het blad vaft, zyn mond hangd over zyn bak , met de kin
vooruit de leepel te gemoet komende, zyn hooft zinkt in de fchou-
ders weg, en hy bokt voor over met het bovenlyf. De ander
2.
zit recht op, en beeter of^evoed, heeft de kom by het eene oor vaft,
en de leepel met drie vhigers boven aan de fteel, openende zyn mond
maar een weinig. Weder ziet men een merkelyk verfchil in N". 3. een
groote Juffèr verbeeldende, zy vat met drie vingertoppen de leepel,
van boven over, by de fteel; let eens met hoe weinig moeyten ziilks
op een bevallige wyze verricht word. En in N*'. 4, ziet gy de wyze
van een Staat-juffer, hoezy, doch met minder bevalligheid een lee-
pel regeerd.

Wié in zulks Deze behendige en aangename bevalligheid, hebben dien grooten
Rafaél en Corregio by uitmuntendheid waargenomen, en byzonder Ba-
mm ^
g^lyli ™εη zien kan in een fchoone print, die naar een fchildery
van hem uitgaat, alwaar
Maria verbeeld met een leepel in de hand,
cenigTiat fcheppende uiteen fchootel, haar door een Engel voorgehou-
den, om aan het kindeken Jefus te geeven, 't welk half gezwachteld
op haar fchoot ftaat. Deze print, mynes oordeels, is om de Bevallig-
heid niet alléén byzonder fraay, maar daar by zo natuurlyk, zeedig
en deftig, dat het niet beeter kan bedacht werden.

teo.

te verbeelden
uitgemunt
hCift.

Het

-ocr page 69-

GROOT SCHILDERBOEK.

Het derde 'voorbeeld.

Derde v66ï-

Λ Lhocwel de twee aangewezene voorbeelden genoegzaam zyn, om ^^^
dus alle andere handelingen,, en het verichil van uitvoeringen door
hoorende
byzondere ftaaten van menlien aan te toonen, zullen wy noch dit der-
de daar by voegen. ' ten.

Zie eens hoe aandachtig deez twee boeren ftaan te luyfteren, de
eerfte met een hooge rug dc kin vooruit fteekende, befchouwende met fter-
rendeoogeopden veitelder, alsof hy hem het gezicht wilde uitzien, hy
heeft beide de handen geflooten kruifling over malkander onder dc
okzelcn, ruft en ftaat te gelyk op beide de beenen die met de toonen
eevenwydig van malkander zyn , de knien wat geboogen en de voe-
ten binnewaards.

Den ander ftaat over end, ruftende met het lichchaam meeft op het
eene been, de eene vuyft in de zyde zettende, en met de andere zyn
kleed voor op de borft vattende , net ander been een weinig gedraayd,
is wat meer voorwaard, en de buyk wat uitwaards fteekende : vertoo-
nende een bevalliger geftalten dan de eerfte.

Maar zie nu eens deze aanzienelyke Juffer, hoe zedig haare bewee-
ging en hoe groots en bevallig haare geftalte is, de eene hand ruft on-
der dc borft tegen het lyf, het binnenfte des hands bovenwaards ge-
keerd, laatende de vingers los en flapjens nederwaard buygen, terwyl
zy, aandachtig luyfterende, met de andere een flip van haar kleed ee-
nigzins opbeurd; zy ftaat recht overend , het hoofd zyling een wei-
nig voorwaards geboogen , de knien en voeten dicht aan een, en met
de eene hiel tegens de binnenfte enkel van de andere voet gekeerd.

Stel nu die andere vrouw daar by ftaande en desgelyks aandachtig
toehoorende, eens in teegen overeenftelling met devoorjge, en let wat
een verfchil de opvoeding in de gebaarden der menlTen maakt; beide
haar handen heeft zy op de heupen gezet, ftaande op beide de voeten
Zonder de minfte draaying, het boovenlyf held een weinig voor
over, de borft en kin iieekt zy vooruit, flaande het hoofd wat in da·
nek, met de mond eenigzints gaapende, en geen zwelling der heu-

P^"· . Noodza. ^

In deze opmerkingen beftaat de natuurlykheid en bevalligheid vanfciykheid
een ordinantie^ zy moog van veel of weinig beelden zyn, ten opzicht
der perfonadien ; ik ftel derhalven het gewicht en belang dezer zaak nafpeaten
aan iders oordeel, en hoe veel daar aan het onderzoek derzelve gelegen

ïcgd.ien.

-ocr page 70-

GROOT SGHILDERBOEX.
legd. Ik fpreek van het verhecvènfte, deftigfte en bcvalligfte, want
het geringe is ons natuurlyk eigen; en hoewel 'er veele zyn , die
wel begeerden datmen beeter gedachten van hen had , toonen zy
echter het tegendeel met dagelyks het gezelfchap van geringe perzoo-
nen by tevvoonenj waar door zy de gelegentheid, om tot beter ken-
nis, door fraayer oefFening, te geraaken , verwaarloozen , maaral-
leen hen vernoegende , met zonder willigheid, na het rechte doel
te flaan.

Of zy nu fchoon hun uitvlucht tot verfchooning zoeken, met in
te brengen, dat de gelegentheid om in deftige gezelfchappen te ko-
men, hen ontbreekt, dit is een zwak fchild om hun achteloosheid
te bcfchermen; de Kerk, de Schouwburg, de wandeling, verfchaffen
die geen gelegentheid genoeg om fraaye lieden te zien en op hun
goede manieren te letten? Voor my eer ik defgelyks dat geluk had,
waar toe men zomtyds door de eene of de andere goede vriend geraa-
ken kan, ftelde ik al myn zinnen te werk, om het één of het an-
der op te merken en aanftonds in myn zakboek aan te teekeiaen;
want een Hiftorie Schilder diend nooit zonder zakboek te zyn, 't zy
waar hy ook gaat; vermits de gedachten zomtyds zo vlug zyn, dat zo
fchielyk als zy komen , zy ook aanftonds weeder vervliegen, gelyk
wy in 't eerfte hooidiluk van "t
Ordineeren breeder gezegt hebben.
Ja langs ftraat een fraaye Juffer gaan ziende, onderzocht ik de oor-
zaak en waar in het beftond , dat zy my bevalliger dan een ander
voorkwam, cn waarom die ander minder was; dus komt men tot de
kennis van bevalligheid en misftal, zo wel door het eene als het an-
dere, maar beft door het nafpeuren van het verheevene.

Hier toe wilden ik gaarne jder konftenaar aanporren , niet dat
ik hun yver in door andere middelen tot deze kennis te geraken ver-
oordeel of afwyzen wil, en deze manier voor de befte én eenigfte
houde, neen,
zy ftfck alleen óm aanleiding te geeven, en tot de'be-
zitting dezer hoognoodigc kennis een weg te baanen.

Derhalven is het verzuim oiuitftél van eenige daagelykze gevallen die
.ons dienftig zyn, aan te teekenen, ten hoogften ichaadelyk, en oor-
zaak van 't verlies der fraaifte dingen; welke, gelyk onze vlugge
gedagten, ééns voorby zynde, dikmaals gehéél en voor altyd weg
blyven.

νεε?εΓΪοη- ^oe vecIe dwaalen, welke zich verbeelden dat prachtige en kof-
ftenaats
aan-telyke zieraadcn, als goude en zilvere ftofFcn, juweelen, paerlen,
^^•"TtiTr iie-onfeilbaare kenteekenen van.de deftigheid en het vcrmoo-

" ^^ ' gen der lieden zyn. Zouden de allerfchranderfte tegenwoordig daar

van

-ocr page 71-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

van wel zeker konnen oordeelen, ten waare zy onderzochten of de
deftigheid hunner opvoeding met die hunner pracht overeen kwam?
echter konnen zy bedrogen worden, om dat veele geringe lieden,
uit de natuur of door opmerking, met zulk een geeftige zwier en
behendigheid begaafd zyn, dat, indien hunne kleeding met die der
aanzienelykfte gelyk waren , zy waarfchynelyk voor lieden van
het grootfte vermogen zouden genomen worden. Een deel der
oorzaak is, dat 'er zo weinig onderfcheid tuilen fyne en valfle Ju··
weelen in 't eerfte opflag der oogen word gevonden j maar onderzoekt
men hunne zeeden wat naauw, zo zal men, eeven als in hun Ju-
weelen, iets verfchillende befpeuren , waar door hun rechten ftaat
ontdekt word, het zy in hun wezens of manieren.

Anderzins was'er niets gemakkelyker als dit voornaam en moeye-
lyk hoofddeel der konft voor de fchilders, wanneer het verbeelden dec
byzöndere ftaaten alleen van koftelyke kleeding en Juweelen athong,
daar Zoude geen Mode ter waereld zyn, men zoude ligt een bezemftok
met een kaper konnen verzieren. Doch fchilders, v/elke met deze in-
beelding befmet waaren zyn'er genoeg geweeft, en, tot jammer, noch
heedendaags, die zulke manieren als een ftaale wet volgen, denken-
de ,
dsX-David , Sdomon en Ahafneros voor geen Koningen zouden
aangezien noch bekend worden , ten waare hun goude kroon zulks
aanwees, die hen , ook waar zy zyn , akoos gezelfchap houd, zo
wel in de flaapkamec als op den troon, en de fcepter zowel aan de
tafel als aan het hoofd van een heir regeeren, noch fpreek ik van hun-
ne Koninklyke mantels niet.

Wie nu het gezegde wel overweegd, moet met my toeftaan, dat
de deftigheid en welgemanierdheid twee uitneemende zaaken zyn, aan
welke zo veel gelegen is, dat wanneer het in een fchildery ontbreekt,
men het zelve niet voor goed kan keuren : ja ik oordeel het
de x.iel
van een konflig fchildery
te zyn. Het is met de fchoone pronkzieraa-
den niet tc doen , maar als een deftige en eedele ziel in een welgefteld
lichchaam werkt, zyn alle die dingen onnut om de waare deftigheid
uit te drukken; wanneer men met verftand, dan het zelve noch op- .
pronkt, zo krygt het wel een grooter luyfter, maar niet het wezen
der zaak aangebragt, ook maakt zulks geen der hertstochten in de
wezens.
Rafaélj Ponjfyn^ Dominiquiny noch Barotm^ hebben daar
niet van gehouden, en echter door hunne eenvoudigheid, de ongemee-
ne deftigheid en grootsheid in hunne beelden vertoond. Tegenwer-

Ntt zoude my yemand konnen teeenwerpen» dat Rdi^l zclf teecns ping uiteen

-ocr page 72-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

deze reegel aangaat in het vertoonen van Batzeba, daar hy Dtwid
met een kroon op het hoofd, in 't venfter verbeeld j of daar Abra-
ham zyn Zara^
in het helder zonnelicht, tiefkoofd , het welk in "t
verfchiet door
Abimelech, zo als hy over een baliiyfter leund , gezien
word.

Wat belangd deze ordinantie, rayn gevoelen rond uit verklaard,
Beantwooid het behaagt rny niet heel veel; maar ik geloof dat her hier in, als met
cnopgeioft. my geleegen is, die noch moejelyk ben om veele dingen welke
ik in myn leertyd vol mifflagen gemaakt heb , en die echter het licht
zien. Ik kan ook zyne meening, die hy hier in beoogd heeft, niet recht
bezeffen ; maar wat het zonnelicht betreft, mogélyk zyn daar in zyn
gedachten fchranderder, dan zy in de eerfte opflag zich aan ons ver-
toonen; want indien de zon niet helder op dit verliefde paar gefchee-
nen had,
Abimelech zoViL· hun lieikozeryen, door zyn afgewyderdheid
van ftandplaats, niet hebben konnen zien , en indien hy hun in een
anderen béoek van de kimer vertoond had, zouden zy niet hebben kon-
nen zitsen. Doch nademaal dc grootfte meefters hunne mifllagen
hebben , zo-is het waarfchynelyk, of dat deze Bybelfe Prenten in
zyn jonge tyd , of in zyn laatere , door zyn befte dticipelen als
julio
Kommoy Gio Fraticefco Penni
of Ρσήη del F'ago ^ m zyn lugtige
fchetzen opgeteekcnd of gefchi4derd, en vorder door hem zelf
ge-
ntohen
zyn; want het is onmogelyk dat zo veel werk door een
Meefter in za een korte leeftyd alleen gemaakt zy, fchoon hy vaar-
dig in het fchilderen was; behalvendit, was het zyn manier het werk
lang by hem te behouden, tot hy die na zyn gedachten zo ver ge-
bracht had, dat'er niets meer op te zeggen viel. Maar wat belangt
deez Bybel, aJs men dezelve met aandacht beziet, zal men bevin-
den , dat tirflca de een endc andere print een'groot onderfcheid is,
hoewei'er in zommige de deftigheid, grootsheid en waarfchynelyk-
heid, wonderlyk wel waargenomen zyn.

Om noch i£ts.tot beiluyt van deze zaak en dit hoofdftuk te zeggen· ^
Befliiyt »an ^o geüeft tc weeten, dat het gezegde niet alleen moet waargenomen
l't hoofd, worden in een ardinaiitie van veel, maar ook in éérrwiet weinig beel-
' deiï, want een yg^k kan by zich zelf wel bevatten, dat zy alle zeer
bezwaarlyk by malkander in een gefchiedenis konnen gevoegd worden?
maar als eens imand een hofièlyke gefchiedenis, zy zy dmi van
Sa-
lamon
, Ahafdtofos of diergelyke , verbeeld ; moet hy weeten^, dat
deperioonen, dk de deftigheid en bevdligheid meeft eigen zyn, ook
»i«efir daar in. iiiöeten. uitmunten, gelyk de Koning onder de Hove-
lingen ,

-ocr page 73-

GROOT SCHILDER BOE κ. 55

lingcn , de Koningin onder de ftaat-juffers , een Amptman onder
burgers, en zo de meerdere boven de mindere, ider na zyn Staat,
atnpt of waiurdigheid vereift^ zo dat elk b zyn rang deftig is, welke
hem boven een mindere doei uitmunten: 20 ook boeren , die weinig
of zelden in de fteden komen , by gevolg der goede zeden meeit
onbewuft, dat zy echter in hun koutingen, openbaare fecften, kerk-
dienften, enz, tegens noch nwndere in ftaat en zeeden-kennis uit^
munten; doch dat het alles evenwel op zyn boers toega, cn den
een niettemin boven den ander uitmunt , na de hertstogten zulks
verciflTen; echter met die omzichtigheid-, <iat indien men een ampt-
man of fraay borger daar onder raoeft plaatzen, hy aan zyn wel-
gemanierde beweging en burgeriyke zeden, onder hen alle gekend
diende te worden.

Van het onderfcheid der Wezens zo wel van oude dis jonge
per zomen, in het Manm Vrouwd^kgefiacht.

Zesde Hoofdstuk.

^let alleen moet den Konftenaar de gebaarden, maar ook de on-
^^ derfcheidene wezens der meniTen, waar uit zyn
Ordinantie beftaat, en
die tot de geichïedenis behooren, nauwkeurig in acht neemen : en
inzonderheid op deze algemeene en byzondere verichillendhedcn
zo wel in de geflachten als ilaaten des ouderdoms letten.

De jonge kinderen veranderen gemeenlyk van drie tot drie jaaren;
tot zes jaaren hebben zy altoos korte hallTen en ronde vingers. Het en meiïjés.
onderfcheid van meisjes en jongetjes, dienen noodzakelyk aan de uit-
wendige deelen welke zich vertoonen, gezien te worden, zonder
dat men als
Tefia, dezelve de beenen van een fperd*

Aan de kleene partyen is hun onderfcheid zo ligt niet te vinden,
hoewel de meisjfs wat meêr geflonken zyn van vlees, kleener ooren ea
langer hoofd hebben, deigelyks ronder van arm eeven boven de hand
en dikker van dyen zyn, dan de jongetjes: daar en tegen is het boven
deel des arms van die der jongetjens, dunder en kleener.

Die van Frandfio Quemy , zyn onverbeterlyk fraay om na te fchil-
deren : ja niemand is ooit buiten hem , tot die volkomentheid ge-
raakt. Men ziet de zyne veelmaals zonder hair verbeeld of immers zeer
weinig, of hy hierin een ichoonheid gelteld beeft,
of zyn verkiezing

Η ζ" om-

-ocr page 74-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

omtrent het boetz.eenn ^ is my onbekend; nochtans dunkt mydatde
jongetjens zomtyds wel 't hair, wat, en dikmaal veel gekruld mogen
hebben, en de meisjens het zelve op't hoofd geicheeld, met kleine
tuiten of zwierende lokjes; het we ke niet alleen tot fieraad, maar
ook tot onderfcheid van beide die Kunnen ftrekt.

De jongens van vyf a zes jaaren, mogen fierlyk gekruld hair hebben,
cn de meisjes wat zwaarder: deze hebben ook het hair op 't middelhoofd,
zo lang als aan de zyden. Hier in kan men defgelyks een onderfcheid
tuiichen deze beide vinden, dat de meisjes 't hair zagter en dunder
hebben als de jongens, de jongens het zelve meer gekroefd en wat kor-
ter op 't hoofd.

Bcfehryving E)e kinderen van vyf, zes en meer jaaren, zal men zelden met de
der hoofd- mond toe verbeelden, hun boven oogleeden zyn meeft onder de
i^n'^ge" kinX zwellende wenkbraauwen vericholen , en gemeenlyk zien zy inel uit
ïen, de oogen.

van jonge De jongc melsjens zyn wakker en leevendig van opzicht, verhee*
Ven van voorhoofd, een weinig hol van neus, een kleene doch meeft
half oopen mond, ronde lippen, een kleene kin, in welke nevens de
wangen, een kleen kuyltjen is, maar geen onderkin,
van fonge De jonkvrouwen of aankomende maagden, ziet men zelden met een
oopen mond; hun oogen zyn ftaadiger en wat zeediger van opzicht.

De oude vrouwen zal men ftyver en traag van opflag der oogen ver-
toonen, haare oogen diep in het hoofd, de booven oogleeden
groot en flaaperig, doch een weinig oopen , de onderoogleeden, ge-
mc^ntlyV fie^en genoemd, duydelyk te zien en gezwollen: de neusgaa-
ten wat opgetrokken ; de mond geflooten en wat ingevallen, en wan-
neer zy tandeloos en heel oud zyn, ziet men veeltyds hun onderlip
over de boovenlip uitfteeken, daar beneeven hebben
zy zwellingen
als kwabben onder de wangen aan
wederzydcn de mond; haar paft
wel een lange , maar weinig gebochchelde neus, doch veel meer aan
de mannen.

ïn lieden Den Heden van groot gezach voegd een ftaatig opflag van oogen
nn aanzien. ^en tamelyk verheéven en groot voorhoofd, zwaare en half oo-
pene oogleeden , haar wezen geruft en vreedzaam, hun gezicht wat
zyling gedraaid , de neus met het voorhoofd en de oogen gelyk, hun
mond geflooten, ea zy met een onderkin voorzien.

Noodzakelyk is het dat men óp de verfchillendheid der geftaltens en
gedaantens der menflèn naaukeurig acht geeft, by
zo verre die in de
gefchiedenis verhaald word, om de natuur der zaak des te klaarder te
yertoonenj als by
yoorbeeid en Efhefim in den tent van

Dmus^

meysjcns ,

maagden

en oude
vrou.ven.

-ocr page 75-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

DariuSy in welke Ephefiion gÏOotct van geitalten, als ^lexander zyn
moet: In die van Sattl en David; den eerften kloek van poftauren
leeft, en den tweeden minder fchoon van opzicht en roodachtig:
en zo in alle die omilandigheden, daar den Geichied-fchryver af
meld.

Wat aangaat eenige afbeeldzels der Phifiotiomie^ dezelve zouden
wy mede hier ingevoegd hebben, maar alzo onlangs een fraay boek-
je, van de Hr.
Le Bmn gefchieeven , en door F: de Kaarfgieter ver-
taald , daar van in "t licht gekomen is, vinden wy niet noodzakelyk
daar verder af te melden, maar wyzen de Konftoeifenaars en bemin-
naars derzelve daar na toe, alzo het een nut en diénftig boek is, niet
alleen voor Schilders, Beeldhouwers en Plaatfnydersj maar ook voor
Dichters, Hiftoriefchry vers en andere.

In de waarneemingen omtrend het vatten en grypen met de handen,
heb ik aangemerkt, dat de jonge kinders heel onwis en onnozel in
handen, in
dezelve zyn, en vermids haare leeden heel zwak, en gemeenlyk zo wel kinde-
na buiten als na binnen overbuygen, zo gelyken zy half lam te zyn of"^^ *
geforfeerd. Zy zyn ahyd bolletjens en uit dien hoofde meeft oopen.

De jonge meisjens zyn dartel van greepen, en meeft op de manier ^
van
GoltzSm. _

De jonkvrouwen en bedaarde zyn zeedig en manierlyk van greepen, en viouwcn,
zo als ik iroormaals aangetoond heb.

Maar oude lieden ftyf en droog van handen, waar door dezel-^^
ve meeft altyd toe zyn, en zy de vingers niet ftyf uit ftirekken
kennen.

En hoewel de verfcheydenheid der toevallen oorzaak van de ver- ^
andering der wezens is, nochtans zyn zy haar zelfs heel ongelyk, d"med?e ^^
en ider moet op een byzondere wyze uitgedrukt worden : voorna- vetandenng
melyk wanneer zy door een byzondere hertstogt, tot deze of geene*^"^"®'"^
werking worden gedreeven, welke trekken zich alsdan door de ge-
melde ;. ngelykfbrmigheid verdubbelen.

Men ftel eens, tot een voorbeeld, dat alle tronien in eene vorm
gegooten waren, en ider door een byzondere drift of hertstogt ge-
regeerd wierd, of droefheid, blydfchap, haat, nyd, gramfchap, dol,
gek, of diergelyke, is het echter zeker dat zy elkander , zc^ wel
sis de Aêlieuy zeer ongelyk en verfchillende zullen zyn; indien nu
aan ider een byzondere trek of maakzel gegeeven word, zullen zy noch
meer verfchillen. vrucht de

^nmerking is heel noodzakelyk voor Konterfyt en Gefchie-zer aanmer!"
denis-fchilders, maar het tegendeel daar af is ook zeer diénftig,

Η j wan-

-ocr page 76-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

wanneer de iiaak en natuurlykheid me<le bieugd dat 'er twee of drie
van een geJykyormigheid in een ftuk vereill worden, als by voorbeeld,
een gezelfchap^ van beelden uit een geilagt, akdan rnogen die wel wat
zweemen na één: gdyk de zoenen
Jacobs, dc Hormes en Cwracès^
enz, want in zo een gelegentheid, toondmen daar door de waarheid
der zaak aan.

Gelyk ook in het verbeelden dier Fahel, alwaar de dochters
van
Cecrofs het korfjen, waar in Erichtonius beflooten was, oope-
nen; hier zoude men genoodzaakt zyn , om hun zufterfchap te
verbeelden, Je wezens na elkander te doen gelyken: want anders
zynde, wie zon ragden dat het zufters waaren, al wierden zy eeyen
fchoon vertoond ? itnand zou nvogen vraagen, waar aan blykt die
bloedverwantfchap ? want het is niet genoeg dat men zegddat
zyn zufters ', dat is
PalUs, Jupiters 4ochter; of die langgebaarde
Efcalapiuj, is de zoon van <lien jeugdigen Apollo. Maar wanneet
men deze drie zufters nii eens één en het zelve wezen gaf, doch
ider een byzondere hertstogt, ^oude zy inamers zeer veel komen te
verfchilLeni als by voorbeeld, laat de jongfte, welke het korfjen o-
pcnd, met een verwondefii^ achter over vallen, eeyen als of zy
zeide,
O gom watii dit\ de tweede vol vreeze weg loopende , roepentte
iwh lieve xjifier, red my voor dit monfier-, en de derde, als ouder en
bezadigder zynde, met een verbaafdheid te ru^ treedende, zegd,
wat, dit is een mijgéoorten. Dus zal men uit één wezen» drie
verfchillende beweegingen zien voortkomen : want hoewei de gely-
kenistrekken, zich zo klaar niet meer vertoonen, blyven echter de
jielve
froportien en aangezichts deelen.

Eeven zo ook is het tuifen een vader en moeder njet hun kin-
deren: by voorbeeld, d<e vader heeft een gebochchelde neus, of
wel die van een
C<efar, het kind zal na propmie mede daar na zwee-
men, en die wat langachtig en met een kkene'vcrheevendheid zyn^
heeft de moeder dezelve recht en lang, desgelyke beeft de dochter,
maar echter min of ,raeer in dc teedere jonkheid geboogen, want
de ouderdom maakt dezelve wel dikker en breeder , maar in de
lengte weinig verandering, gelyk de ervarendheid ons leerd.

Men ziet in de j 2 tronien, der Roomze Keizers , hunne drif-
ten en aart krachtig uitgedrukt, zo als hun Jevensgefchiedenis het
befcluyft: ^ch ik twyjSei oi die wel alle met het waare wèzen
dier Keizeren over een komen; dan of de meefters van haar tyd,
die na haare groote gedaantekennis, aldus na haar natuur veranderd
hebben, en veel eer hunne ingeboorne aart , als uitwendige gedaan-
ten, hebben willen verbeelden. Ver-

-ocr page 77-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

Vcrwonderlyk is het, als men överweegd hoetJanig onze zinnen
fchynen betoverd te werden, wanneer al die byzönderewezens,
naar de ραβεη die zy vertoon en, wel waargenomen zyn : my dunkt
dat ik daar door hun geheimllc verborgenheden ontdek, dat deze
een hooge, die weder een laage toon zingdg.eene van pynlykheid
fehreeiiwd, en de ander inner yk lacht, een ai^er van koude klap-
pertand en de andere van hette en dorft verfmagt, dus kan een klee-
ne trek eea gants wezen onderfcheiden: minder of meerder vettigheid,
kan mede veel verandering in een trony geeven.

Om dc oeffenende konftenaars te gemoet te komen, dunkt my Middel om
niet ondienftig hen eea middel om allerhande weezens door het fuiïsïu ιΫ
Boetfeeren uit le vinden,, aan te toonen, op de allerzekerfte en ge- voeren,
makkelykfte wyie.

Hy neem een fpiegei, en teeken zich zelf daar in na, in zoda-
nig eea hertstogt, biygeeftig, droevig, pynlyk, boosaardig of zo
hy begeerd; tot dien einde zich zodanig een zaak verbeeldende, als
hy wil dat het wezen vertoonen zal, laat dit met roodaard of an-
der
Cryon op gegrond papier uitvoerig geteekend^ zyn: let nauwkeu-
rig op de arekking der wenkbrauwen, luyking der oogen, zwelling
der wangen, optrekking der neusgaaten, nyping of gaaping. der mon4
het uirfteeken van boven of onderkaaken, na dat gy u op of neder-
tvaard buigd. Neemd dan een plaifter-tronie en giet een vorra vaa twee
ftukken op dezelve, van loot of eenige andere harde ftoffe, om^eï
daar na zo veel als men wil van potaard in. af te drukken., wel-
ke afdiukzels gy na gemelde teekening als dan, met de vingers of
boetzcerftokjens, tot ugenoegen, kund veranderen, hier wat opgezet^daar
wat afgenomen, en gins wat aangezet, zonder het
generaal echter te veran-
deren ι dus zullen u dezelve in plaats van het keven kennen dienen, in-
iK>nderheid wanneer de tronie , waar op gy uw vorm gemaakt heb ,
na uwe teekening komt te gelyken, op dat gy by verandering ook
zien k«nd 1κ)ε veel de trekkingen defgelyks veranderen. Op deze
wyze zult gy allerhande
paffim kunnen vormen en hervormen met
zeer weinige moeyten, en dezelve gebruiken op zo veel
verfeheir
d^ maniereni als gy zoud begeeren, het zy van onder, van boo-
▼en of van ter zydeu gezien. Hy heefd een groot behulp, die
^ecl zulke
modéllen in voorraad heefd, vermids het leeven daar af
niet te bekomen is, en naar zich zeiven in een fpiegei , kan men
niet anders kry^en dan van voore. Wat de kennis van
boetz.eeren
belangd, in weinig daagen en door een weinig onderrichting kan
eien haaft zo veel leeren als hier toe noodig is, wajineer men de

Tee-

-ocr page 78-

(?4 GROOT SCHILDERBOEK.

Teekenkunft wel verftaat: en indien men behalven de gezegde, noch
twee vormen heefd , een voor een kind en een voor een vrouw,
is men zo veel te beter voorzien,
waarne- Eer wy dit Hoofdftiik fluyten , diend nodig aangeroerd en iets
tienlha' werden, wegens de fchikking der Sexen^ of Kunnen, by

fchikkeader malkander, behoorende tot het opftellen van een volkomen ordt-

nanm.

Van vrou-
wen in
Rechtsge-
dingen.

Fan

Kunnen by
malkander.

Eeven gelyk in een toevloejing van veele menflèn, die van aller-
ley foort by malkander komen, inzonderheid in een oiferhande, fchouw-
ipel en diergelyke, zal men echter zien dat die van ider geflacht
zich zullen by malkander voegen, daar'en boven jonge by jonge,
oude by oude, mans by mans en vrouwen by vrouwen: meelt ziet-
men jonge dochters, door nieuwsgierigheid aangedreeven, onder
het volk loopen, en hoewel zy zich by haar foort voegen, zyn zy
met meerder fchroom aangedaan voor de eene of de andere kwade
ontmoeting, door welke reeden zy menigmaal kinderen op den arm
neemen, om daar door voor allen aanftoot bevryd te zyn; maar wie
kennis heefd, zal haar wel door de boezem, kapzel of kleeding,
voor 't geen zy zyn, konnen onderfcheiden , ichoon zy drie a vier
kinderen by haar hadden.

Van kinde- Onnatuurlyk is het, dat men kinderen van drie of vier jaar, zon-
ίνοεΓ^"^^' ί^^·^ moeder, broeder of ouder zufter, onder een groot gewoel en
drang van menflèn zoa laaten loopen , zy moeten of de een of de
ander aan de hand houden.

In Rechtspleegingen zulleh aan de Vrouwen altyd vafte en ver-
heevene plaatzen gegeeven worden, als teegens fteenwerk, muuren
of diergelyk, wegens de fchroom èn vrees voor de mannen, die
hunne fchaamte gewoonelyk verzeld, wel verftaande als het eerlyke
vrouwen zyn; ook zullen zy hen liever by oude dan by jonge man-
nen laaten vinden, en zich onder hun beicherming, bieveyligd voor
de onbefchoftheid van het graauw, zoldaaten of andere die in dier-
gelyke gelegentheden zich over al by voegen en alles doorfnuffelen,
of om te fteelen, ot hun boevery daar omtrend uit te voeren.

Het gemeene volk, dringd gewoonlyk tot dicht aan de Recht-
plaats door: boeven en lichtvaardig vrouwvolk,
laaten zich meeft
in de raidden, en fatzoenelyke lieden, meer achterwaards vinden.

-ocr page 79-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

yan de Eigenfchap en Ferkiezelykheid in de beweegmg der
Leedematen, tot uitdrukking der Hertstochtm.

Zevende Hoofdstuk.

Er men tot de zaak zelve, in dit Ihoofdftuk'vervat, toetrecde, zullen
wy een wichtige opmerking voor af dienen te verhandelen,welke,myns
oordeels, waardig is om overdacht te werden, en die niet min voordeel
dan vermaak den Konftenaar toebrengd. Zy beftaat in te weeten, wac
de oorzaak zy, dat veele zo weinig in hun iludie vorderen? de reeden
daar af verbeeld ik my te zyn, hun onftandvaftigheid cn verflaauwden-
y ver, welke fchy nd niets te konnen uitvoeren, dan wanneer de nood hun
dringd; uit de mond der zulke rold menigmaal dit zegwoord: het is
my wel gelukt, of wel toegevallen. Eeven of het van 't noodlot en vordedng^'^
niet van de wiskonft afhong. Geheel anders gaat het met die, welke
ïiandvaftig de draad hunner oeffening met luft vorderen, en hun voor- waw?^'"
genomene Konftoeffening met luft overweegen', niet by invallende
maar bedaarde gedachten; deze zyn niet vernoegd v/anneer zy een goed
ftuk gemaakt hebben, en daar voor wel betaald ^n, raaar zy zien en
navorflèn hoeveel verder zy daar door in de konit gevorderd zyn, en
als hen het zelfde weder voorkwam met welke verandering, vermeer-
dering en verbectering zy het op een nieuw behandelen zouden.
"Want hoewel het zeker is dat wy , aldoende , leeren, zyn 'er echter
korter middelen uit te vinden, waar door wy tot de volkomen weten-
ichap konnen geraaken, en in minder tyd daar in vorderen. Wy heb-
ben ook een grooter indruk onzer eigen mifllagen, als wy , door on-
iderzoek, die zelf ontdekken, dan dat ons door een ander dezelve wer-
den aangetoond of verweeten : want dc reeden bewaarheid .zulks, ·
dat wy niet gaafne door een ander berifpt zyn. Niets deed my groo-
ter indruk in de herflenefl dan dat ik zelf myne mifilaagen ontdekten,
en geen grooter vreugd kon my G\ vikomen, dan wanneer ik die ver-
holpen had, en zulks was my noch niet génöCg» maar iets dat aireede
goed was zocht ik noch beeter te maaken. Het is oijiitrend 24 Jaar
geleeden wanneer ik luft kreeg, om een
Concept in 't kleen te fchiye-
ren,
 ά^^χ Stratonika Antiochushnoóiit voerende hetzelve

uit met een meêr ais gewoone yver, en het wierd ongemeen geprezen.
Maar na eenige Jaarcn, als my het zelve noch eqns te vooren kwam,

ί daar

Ε

-ocr page 80-

66 GROOT SCmtPERBOEK.

daar vry meer aan geleegen was, zynde ruym zes maal zo groot j ι '

D6or ei- raadzaam by de voorige gedachten te bly-

gen onder, ven, ichooii ten volIcn goed gekeurd, maar ik ilelden my ernftig ,

om uit dq befte fchryvers de genoemde geichiedenis nauwkeurig te
biwsezea. doorleezen, en niet uit gemeene fchryvers welke het maar ter loops aan-
haalen. Met dezelve yver en opmerking voerden ik het uit, waar door
het ten opzicht der verkiezing en hertstogten ongelyk beeter dan het ' ^

voorgaande geoordeeld wierd, welke laatfte hoofdzaken, maar paflèlyk
in het eeriie waaren waargenomen, zynde het zelve zeedig, eenvoudi-
ger en met mindere omitandigheden, niet meer beeldendaar in ver-
toonende als de Koning
 Stratomka^ Antiochm en de Medi-

cynmeefter ^ daar in het tweede boven de voornoemde een geheele ■ '

hofftoet en alles op ?yn krachtigftc en prachtichfte vertoond wierd. Zo
kan men uit een enkelde bloem, door zorg en vlyt, een dubbelde aan-
kweeken : gelyk meede in het volgende gebleeken is, te weeten, de
verbeelding van
Scipio met de jonge Bruyd, die op de kamer der H:
M: Staaten van Holland in den Haag is, dit was myn eeritegedachten;
maar ongelyk beeter is de tweede , hoewel maar twee Jaaren daar na
gemaakt, welke verkiezing ik aan iders oordeel overgeeve, Om het
befte te keuren, wanneer zy die beide zullen gezien hebben.

Nu zou men my moogen vraagen , waar het by toekomt dat men
zulk een grootc verandering in zo korten tyd befpeurd ? dien antwoord
ik, dat myne onkunde en miifiaagen in het eerfte beipeurd hebbende,
ik myne moeyten heb verdubbeld , en beeter my onderrechtende,
nauwkeuriger acht nam en geen moeyten ontzach om my zelfs in het
eerfte te overtrefièn.

Defgelyks is het met myn eerfte Alexander en Roxane gegaan, wel-
kers laatfte verbeelding jegenwoordig ten huyze van den Zalige Heer
Major Vi^itzjsn tot Amifterdam beruft, het geen met de voorgaande
hgel ongelyk is. Dus meen ik met myn eigen voorbeeld genoeg-
zaam aangetoond te hebben hoeveel het verichiid, dat men op de ver-
kreegene kennis ruft, of die Verder zoekt uit tc
ftreb&cn : Ook is "er
niets vermakelykcr dan dac men vind het geen
men zoekt, en dagelyks
in kennia toeneemd.

Om nu de leergierigen een wiifer trap en wee tót vordering te baa-
aen, zo géüef het hem acht te geeven op de volgende voorbeel-
den, welke waarnemende hy merkelyk vorderen zal.

i't

ï. VOOR-

-ocr page 81-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

1. VOORBEELD.,

Van wedermin.

T^Wee kinderen, welke malkander brandende fakkéls verwiflelen,
werden hier vertoond, zy geeyen met de linker en ontfangen
met de rechterhand; daar door beteekenende, dat hetgeen uit eea
goed hert gegeéven word, met dankbaarheid moet ontfangen en ver-
golden werden:, alzo de regterhand een verbeelding is van weederzyd-
ze weldaadigheid, of hulp en beicherming.

De welvoegendhcid leerd ons de plicht des geevers te zyn, de fak-
kel booven aan te houden, en d'ontfanger, onder of in de mid--
den.

De geever rykt het toe met een uitgeftrekten arm, daar teegeris dc
ontfanger zyn arm met fchroom diclit aan het lyf houd. Beide het
booven-lyf weinig voor over bokkende. De hoofden in
de nek over
de zyde van hun gift hellende, met een vriendelyk weeten, hebben-
de beide de mond open. De fakkels kruifwys over elkander gecyende.
2y zyn in alles gelyk, 20 in ichoonheid, geftalten, beweeginp als
weezen, behalven de mond , vermits d'cen vóór en d'ander na UIÉ
boezemd. De geever houd zyn fakkel met
drie vingers, d'andei;
ontfangt die met een volle hand.

\ranneer nu ider zyn gift ontfangen heeft, geeven zyclkanderén
de regterhand. Hun fchouders dicht aan een, het linkeroor voor-
by den anderen , dat is te zeggen, dc hoofden kruifwys over dc
linker fchouder , en zo men wil, ieder de linkerwang kuilende.
De regter voeten bezyden malkanderen
voop uit.

2. VOORBEELD.

Van vrywiilige onderdaanigheid,

ander overgeeft?
zyn hand leggende,
greep. £» gelyk de2e
wer-·

-ocr page 82-

68 GROOT SCHILDERBOEK,

werkingen tweedetly zyn, 20 zyn ook beide de hartstóchten. άΈοβ
betoond zyn lathartigheid, en d'andcr zyn ftoutraoedigheid.

De geever buigt zich met zyn hoofd heel laag, ziende d'ande-
re na de voeten: ftaat op beide de beenen , gelyk geboogen of
als bezwykende. De linkerhand vlak oopen voor uit ffeekende, of
het buitenfte des hands teegens zyn borft drukkende, fchynende te
willen zeggen daar is alles wat ik heb, ik ftel myn lyf en leeven
in uw hand. d'Ander in teegendeel ftaat vaft op zyn voeten enover-
end, de regtervoet voor uit, de linkerhand in zyn zyde achterwaards,
vertoonende een wreed gezicht, de mond toe, de onderlip , met de
kin, wat voor uit, ziende de geever verachtelyk over dc fchouder

aan.

5. V O O R Β Ε Ε L D.

Van tniUdaadigheid.

"TxEez aanzienelyke man, welke, in 't voorby gaan, die behoeft!^
- ge een hand vol geld geefd, fteekt zyn rechterhand ter zyden uit ,
het buitenfte booven, ziende na de nooddruftige met een bevree-
digd en deftig weezen, ftaat rechtop, de buik voor uit, al voort-
treedende. d'Ontfanger in teegendeel, ftapt met 'er haaft naar de
eerfte toe, het lyf voor over bokkende, rykt beide zyn armen zo
ver^them mogelyk is, voor uit, de handen dicht aan een, houden-
de dezelve open als een kom; 't aangezicht neederwaards, ziende
met blydfchap naar de gift: zyn oogen wyd open, maakende eea
ronde mond, als of hy zeggen wilden, O ho.

4. V O O R Β Ε Ε L D.

Van goedgunfligheid.

ιλΕ geen, welke iemand een appel vereerd, houd dezelve van on-
deren op, met drie vingers, als vriendelyk verzoekende; druk-
kende de linkerhand, het binnenfteom hoog, dicht aan zyn borft;
de borft en kin vooruit, het hoofd een weinig over een zy hellende.
d'Ander, in tegendeel, ontfat^d het met eerbiedigheid, heemende het
zelve met vier vingeren booyen aani 't boove-lyfvoor uit fteekende;

en-

-ocr page 83-

GROOT SCHILDERBOEK

en 'zyti hoofd een weinig neêrwaards hellende: vertoond een zeedige
blydfchad, houdende het gezicht op de gift, terwyl d^ander hem naar
d'oogen ziet.

5. V O O R Β Ε Ε L D.

Mèide van goedgunfligheid.

I Emand die een fchoone bloem aan zyn vriend behandigd, houd de-
zelve met drie vingers onder aan 't eind van de fteel. d'Ander
neemd die aan met de duim en voorfte vinger booven aan de fteel:
het hoofd daar op haneen laatende om te ruiken. De geever, als
gerooken hebbende, llaat zyn hoofd, over een zy hellende, in de
nek daar van af, het gezicht heemelwaards, de oogen wat toehaalen-
de, doch d'een meer als d'ander, de mond half open. Zyn linker-,
hand, bet binnenfte buiten, dicht teegens zynfchouder, vlak open,
houdende , als in verwondering : ftaat op een been, met d'andere
voor uit. dOntfanger in teegendeel, ftaat op beide de beenen dicht
aan een, houdende de linkerhand achter zyn rug. De eene ftaat
yaft, en d'aiider los en twyfièlachtig.

6. VOOR ΒΈ Ε L D.

Van getrouwigheid.

J^E perzoon welke tot teeken van getrouwigheid, een zeegelringaan
een Juffer geeft of vereerd , houd dezelve met zyn duim binnen
in, overend , de diamant om hoog, het lichchaam voor over bui-
gende , zyn aangezicht gelyk met het lyf zonder de minfte draa-
jinge, zettende het buitenfte zyner linkerhand, 't binnenfte booven,
teegens deborft.

De Juffer, in teegendeel, ftaat of zit recht op, de boezem weinig
vooruit, dicht aan de ring. Het hoofd eenigzins in
de nek, naar de
rechter fchoudet hellende; haar linkerarm langs de zy
uirgeftrekt, de
hand neêrwaards open; neemende de ring, met drie vingers der rech-
terhand , aan. De geever ziet haar niet na de
oogen, maar na de
mond al fpreekende, met een gezicht tuflchen hoop en vrees. De
Juffer met een zedig en geruft weezen, flaat haar oogen neederwaards

ï ? op

-ocr page 84-

7® GROOT SCHILDERBOEK,
op de ring^, ftaat vaft öp een been , de voeten dicht aan elkanderen.
De geever treed met het linkerbeen vooruit, de knie geboogen, fteu-
nende op de toonen van de regtcr voet.

Deez drie laatile voorbeelden vertoon ik maar half, aïzo men ge-
noegzaam uit het fchrift verftaan kan, hoe de beenen komen moeten.

Vermits de giften in al deeze voorbeelden vericheiden zyn , zo zyn
de gedachten desgelyks zomtyds veel van den anderen verfchiHende, zo
wel in 't geeven als ontfangen.

Het geichied uit oprechtigheid, geveinftheid of weli>aanshalven.

Doch de beweeginge irt dit geval verfchild zeer weinig, om dat dê
cene zo wel als de andere, zyn doeninge mee zo veel behendigheid
zoekt te vertoonen als 't immers mogelyk is, μ zo, dat zy elkmder
meenende te bedriegen, dikwils alle beide bedrcx^en worden. In
zulk een geleegentheid, zoumen de fchyn voor de waarheid neemcn,
en ook het teegendeel.

Zodaanigc uitbeeldingen zouden van geen goede uitwerking zyn,
om dat zy teegens de reciite meening ftryden : want in plaats van ge-
veinftheid of welflaanshalven , zoumen 't voor oprechte liefde aan-
zien, vermits alle drie, gelyk ik zeg, een en dezelve beweeging uit-
drukt.

Om in 20 een geval dan alle duifterheid en twyffÊlachtigheden weg
te ruimen, zal men noodzaaklyk zyn toevlucht neemen tot zinnebeel-
den, die de meening helpen verklaaren, als geveinftheid, valsheid,
bedrog en diergelyke, door beelden, beesjes, of Hieroglifize figuu-
ren: welke byvoegzelen een voorzichtig Meefter zo wel diend te
ichikken, dat zy al ftilzwygende of bedektelyk haar werking φεη;
om die welke bedroogen oif mislyd worden, geen de minfte teekenen
daar van zou kunnen befpeuren.

Iemand zou hier op moogen 4enken, dat alsdan bei de pirtyen', dc
bedrooge zo wel als de bedrieger, met gelyke zinnebeelden zouden
moeten aangewezen worden; Neen dit is overtollig, vermids zy al-
le beide oprecht fchynen, zo dat niet al de geveinftheid aahgeweezen
moet worden.

verhaald, dat Jkfef^mi eemgé oiTen geftoölen hebbende,'
en merkende ddt zeeker man^ geaaatm i'-iiiaj, het zelve gezien had,
v?ierd daar ovèr bedugt of hy. hem ook zoude moogeïi
verklikken, bal
hem dierhalven daar niet van te zeggen, het-welk den aöder trouwlyk
beloofde. Doch J/cn^mW vermomde zich om hem te beproeven, en
kwam Weinig daar na, als of hy den eygenaar van de oifen was, hem
vraagen, of hy niet wift waar zyn beeienvetvoörd wairen.^ Waar op

Bat'

-ocr page 85-

GROOT SCHILDERBOEK, 71
Battmh^i, hoi wees, daar Merkwius dezelve verflteeken had, het
geen de goddelyke dief zodanig verdroot, dat hy aanftonds zyii
eige gedaanten berneemendc, den troiiwlooze iloeg, en hem in een
toetsileen deed veranderen.

Nu is wel if te neemen , dat wanneer Merkurius vermomd by
B4««jkwam, hy zyn gevleugeld hoedje, ilangeftaf, noch de vleugels
aan de voeten vertoonden j maar wel· dat hy dezelve verborgen hield.

Een gelyk verhaal ftaat 'er ook van Jupiter en ΟαΙϊβο^ daar Jt4piter
onder i^yn van Diana, €4ίβο miilyd. In dat geval zou de zaak
t
'eenemaal onkenbaar werden , indien men niet eenige teekens daar
omtrent befpeurden, dat het
Jnpter was en niet Diana, fchoon zulks
fcheen.

Het is met zo een tafereel, gelyk met een vertooning op qqxï Thea-
ter,
daar alles vertoond word of het waarlyk gebeurden j zy bedriegen
en beliegen malkanderen bedektelyk, daar van zy zelfs niet weeten
mogen; maar de aanfchouwers merken alles, ja haar gedachten moe-
ten naaktelyk gezien en gehoord worden.

.1

Van dt Werking der Gedachten omtrend het ordineer
ren der GefchiedeniJJen.

Achtste Hoofdstuk.

De grond-
regelen moe-
ten altoos
waatgeno-
men werden.

En tt'cl 0£.
gelet,

Om dat de
gedachten in
vkigiieid de
handen vooï
uit ftteevea i

GElyk inalle wcetenfchappen en Konften vafte grondregelen zyn,
na welke ider zich moet fchikken,
en, zonder die Wel waar te
neemen, niemand tot het opftellen, veel min grondige kennis, der
zaaken geraken kan, zo moet men die byzónder in de Schilderkonft, en
voornamelyk in het ordineeren waarneemen : en dewyl ons geheugen
niet machtig genoeg is, een voorval, met al zyn omftandigheden, zo
gelyk op te geeven, dat men daar van aanftonds een volmaakte fchetz
kan maaken, zo moetmen zich voornamelyk hier in van vafte reegels
bedienen , die dezelve te hulp komen; en of ichoon imand zo geluk-
kig was, dat zyn geheugen ot de tegenwoordigheid zyner geeft zo fterk
en gezwind ware , de handen zyn het niet; de gedachten ftreeven
dezer uitwerking voorby; ook moet de eene zaak altyd
voorgaan en de
andere volgen, daar tyd toe veretft word: maar indien wy zoo haaft
konden tekenen als denken^ dan zoude het jgeheugen onnut zyn, maar
nu kunnen wy niets tekenen ten zy het zelve denkbeelden aaa de zinnen
byzet. Echtet

-ocr page 86-

72, GROOT SCHILDERBOEK.

Echter moet niemand, dit lezende, denken, dat een meeiler al
het geen ons 't geheugen eérft opgeeid , ook eerft op het papier be-
hoord te zetten, en dus vervolgens na het hem invald tot de fchets
gemaakt is: gewiflelyk neen, want de invallen zyn nooit ordentelyk,
hy zoude daar meede niet veel konnen uitwerken; en ziet uit dit voor·^
beeld hoe het zich zal toedraagen.

Imand neemd voor Kdin tn Abel, en de broedermoord te willen
daar toedie. verbeelden, nu komt u eerft voor dat
Kdin voor Gods gramfchap
neiide: ylucht, daar na, dat dood legd, ten derden het brandoffer op
de Altaar, en elndelyk het moord geweer by dezelve; het laatfte is
nu het verffte in uwe gedachten, derhalven vald het eerft uit de
pen, gaat dit nu na vervolg voord, zo komt den Altaar, daar na
Abel ^ en eindelyk te voorichyn , en ten laatften God de
Heer y en tot ilot het Landichap, 'tgêen dc groote van ons ftuk
moet aanwyzen. Oordeel nu eens, wat zo een koddige vvyze van
ordineeren en teekenen zal uitwerken.

Regelen Hct is dan niet evenveel hoemcn een zaak aanvangd, maar men

voornaamfte, daar na het andere
moe nee- beginnen. eeven als men het goud, uit andere daar mede vermeng-
de aarde, zuyverd en aflcheid. En dit zal in het teekenen orden-
tclyk toegaan, wanneer men eerft het plmum of de grond, daarna
het muurwerk, en dan verder de beelden of
fioffagie maakt, en dit
noem ik ordcntelyk'in zulke voorbeeldingen: doch dit voorwerp is noch
eens verhandeld geweeft, in het ordineeren van gefchiedeniflèn, 'zin-
nebeelden en diergelyke ftof,· en aldaar gefteld, dat men het voor-
naamfte eerft, daar na de mindere figuuren, en dan het bywerk
moet
plaatzen.

schyufity. Maar dat, waar van ik voorgenomen heb hier te fpreeken, is ge-
dendcvei- heel wat anders, namelyk een kort en zeker middel, om, wanneer ons
gtnomen?' iet voorkomt, het zy in fchrift of mondeling, kort of wydloopig,
met weinig of veel omftandigheden, bekwamelyk te bevatten en te
onthouden, daar van een opftél te kunnen maaken, zelfs tot de aller-
niinfte fif^agie^ met het verhaal 20 wel overeenkomende dat het wei-
nig of niet zal fcheelen, noch in de ftelling, bcweeging en waarfchy-
nelykheid, en zo wel in de koleur als toetakeling: zeer nut voor die
geen, welker geheugen gebrekkelyk is, doch die echter kundig zyn
van al wat tot een fchoone A^lie behoord, kennis der
ΡαβΙεη iieeft,
wat neiging en beweeging de zelve voortbrengen , daar na de toe-
pailïng der'koleuren en ftoffen weet, zo na het
geflacht als ouderdom,
het leggen der koleureii tegen bekwame gronden, die het onder-

fcheid

WaatfchCm
wiog hier
otntrend.

Voorbèeld

-ocr page 87-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

fcheid der landaard, zon en gemeen licht en diergelyke noodzakelyk-
heden, hier toe vcreift, volkomen weet.

Dien zeg ik, zulks nu bewuftis, moet verder aldus te werk gaan:
het voorwerp wel overwoogen hebbende en waar de zaak gefchied
zy, moetby zieh zelf een overflag maaken van de grond of
plannm
tot het fchikken van zyn werk, daar na moet hy nauwkeurig acht
geeven waar het voornaamfte gefchikt word, en de hoofd-voorwer-
pen of beelden ttaan , in de midden , ter rechter , of ter flinker
zyde; daar na de mindere die mededeel hebben aan het werk, het
zy een of twee of meerdere, als zy eenige naam, aanzien of werking
hebben, Itot de verbeelde zaak behoorende: wat hier dan noch verder
toe vcreiit werd, zulks zal wel toevloejen. Ditweetende, moet men
ider zyn kentekenen by voegen dfé hem doen aanzien voor het geea
hy verbeeld; Is het een Koning, Filofoof,
Bachch»soi 'Watergod,
behandel hen aldus.

De Koning heeft zyne raaden, Hofjonkers en lyfwachten.

De Wysgeer, andere geleerden of leerjongens.

By BachchuSy SatirSy en Bachchanten.

Een Watergod zyne Nimfen én Najaden.

De eerfte munt uit door zyn Koninklyke mantel, Kroon en Ryks-
ilaf; de tweede door een lang en zeedig kleed, een muts op het
hoofd, boeken, pergamentrol, of kunikuygen by zich; de derden
zietmen met wynranken verfierd, bekranft met druyf en gewapend
metTirfen; wederom de "Waatergooden metKruyken, Rietftaven en
bekranft met Liezen; alle welke eigenfchappen hoewel in 't voorval
niet gemeld, daar by behooren; en hoewel zy mochte genoemd wor-
den , behoeft men zyn geheugen daar niet mede te belaften, om
dat de perfonadien zulks uit hun zelfs mede brengen en ons indach-
tig maaken, wanneer wy daar mede bezig zyn. Ais by voorbeeld
daar word in aangehaald de jagtgodin, zo weet een ieder dat zy met
jagtftoet en jaagtuyg voorzien is·, de fchoone Godin
Venus, door
de bevalligheden, enz: Dit is genoeg ten opzicht der perzoonelykc
eigenfchappen; wat de beweegingen der zelve aangaat , zo gebied
een Koning, de "Wysgcer is aandachtig,
Bachchus aan 't nollen,
cn de "Watergod is op zyn poiV.

Als de Koning gebied is alles in rep en roer, om vlytig zyn
beveelen uit te voeren , zyn gevolg fchikt zich na zyn woorden
en handwenkingen.

Als een \C^ysgecr zich oefFend, of hy rcdenccrd, of hy zit in ge-
dachten, of fchryft.

Κ . Wa^n

Wat een
Konftenaie
doen moec
in het Oï4i-i
necKii.

W« ia
ómftandig-
hcdcn waac
te ncemca iïj

Verdere
aatiwyzingett
van eigen-
fchaf f cn.'

-ocr page 88-

GROOT SCHILDERBOEK. ^ ζί

Wanneer Bachchus zyn ommegang dost, loopea de Mfmade»^
Bachchanten
en Saiirs oni zyn waagen als dol, fchreeuwen en raa-
zen, flaande op trommels en klapborden.

De Watergod op zyn poft zynde, lemid een, ftortende kruyk,
of zis onder zyn
Nimfen aan de oevef yan een Rivier te ruften;
«Jus is elk na zyn natuur en hoedanigheid beezig, en zo vloeid het
een uit het ander, zonder dat men behoefd tc zoeken of verlec-
gen te zyn, hebbende wy een Tchat van werktuygen in onze hcrfie-
neii, en zo dra iemand aan ons genoemd vi^ord, vald het van zelf
toe, of het een of het ander, zo een perzoon of voorwerp eigen,
nddzlikt ^^^ volgen dan de uitwerkzelen der hertftogten, want na de
ïyke
opmer- Vèldoverften zich beweegd, bcweegd ook het leeger; dreigd d^
lóDgen. Koning, de befchuldigde word faeangft en vreesachtig , de Raaden
eti omïlaanders, worden bewoogen of in twyffil gebracht; Rede-
ii€erd de Wysgeer, de toehoorders zyn aandachtig; elk beweegd zich
na de bevatting die hy daar van heeft, of opmerkende isj de eenc
heeit zyn vinger op de mond of het voorhoofd , de ander, téld
op zyn vingers, [een derden klouwd zyn hoofd, een vierden bp
de elboog leunende, bedekt met de hand het aanzicht, etiz. As
Bachchus {preekty houd het geraas op ; Als de Watergooden ruf-
ten, fpieekt niemand, elk zit of legd, hiei of daar van malkander
verfprcid, op zyn gemak.

En begeerd iemand noch eenige voorbeelden tot bevefting van
liet gezegde, ik zal 'er noch een of twee by voegen, want deze
zaak heeft nooit iemand voor my op zo groiidig en krachtig een
wyze, en bevatbaar vertoond, ja iiaauwelyks aangeroerd.

Aaowyzin- Wy leczeii in de Hdlige blaaden» dat de Koningin/fe/?^?", door
ΙώΐεΓ wafr imurs gczicht des Konings-i^^^im geraakt, in onmacht viel;
in zy noiïd-dat
Èelpifor^ ide hand aan de mutir fcliryven ziende, nevens al zyn
zyn. Hofgezin ontroerd wicf<i. Ën wederom in de Hcriëheppingtn van
OvUmsy dat. de: wanhoopende
Ariadne i^n ftrand docff een minne-
lyke ontmoeting van
Bachchus ^ die haar zyn hulp aanbood, ver-
kwikt en vertrooft wierd. Zulke cn diergelyke voorbeelden zyn 'er
veel, tiit welke iöen vaft moet befluyten, dat een hertftogt alleen
ftof genoeg leeveren kan, op voorgaande wyze belandeld zynde,
om εςη geheele Ordinantie, rykelyk te verfieren, zonder andere by-
ftof te zoeken, aka veel dingen en omftandigheden uit deze al-
, , leen voortrpfuyten.
iaalÏf! ^^^ ^^ voorbeeld van twee perzoonen die malkander

YOórbygaan, daar d^ een van Yoor, cn de ander, van achter gezien

word:

'V

-ocr page 89-

GROOtSCHiLDEREOEK. 75

wofd : die aan de linkerzyde des ftuks heen gaae, hcefi ccn pafc
op zyn rechter fchóuder, uit het welk iets achter hem heen valdj^
hy heeft een hond en een Jongetjen by zich: de andere die her-'
waard komt ziet het gevaUenc, roept en waarkhouwd den ander,
waar op deze zich omkeerd, en het jongetjen toeloopt om het ge-
rallene op te raapen. Ik ftel nu aan het oordeel van anderen of
uit |2ulk een eenvoudig verhaal , myne gedachten niet fluks en kla^
begreepen worden , dewyl 'er alles in is? Ik geloof wel van ja, maar
niet zo als ik die, hoewel binnen de paaien van het verhaal bly ven-
de, wel zou kunnen uitvoeren, ten waare hy een fchets ot, krabbe-
fing daar af gezien had, anders is het onmoogelyk ; maar de fteifing^

feeft ligt een indruk op ëais anders gedachten, doch die de irayc
ewegingen en fchooiibeid der
AEhie niet verftaat, zal het na de$
ichryvers gedachten niet goed maaken, en deze beftaan meeft in ds
tegenftrevigheid der beweegingen onzer leedemaaten.

Ik ftel dan de man die roept voor, de andere voorby ^m
omziende en na't geroep hoorende: in deze geftalten zieitzy beide liog van't
over de linkerfchouder; imand zoude nu moogen vraagen, pf die heen yg^eeldf^
gaat niet zo wel rechts als linksom zich zou konnen keeren, qm ach-
ter hem om te zien en de andere desgelyks ? Hier op antwoord ik,
neen, ten waare men tegens de loop der natuur aan werken wilde; want
ik ftel dat die aankomt een ftok inde rechterhand houd, en met dc
linker na de gevallen lap wyft, de ajidere heeft een pak op zyn
rechter fchouder, en de linkeiiiand in de zy, waar by ook het kindi
hem vaft houd. Dewyl zy nu links malkander voorby gaan, en de
eerfte ook ter iinkechand van hem de gevallene lap ziet, dwingd
zyn gedienftigheid , vaardig over die zelve fchouder, zulks den an-
der toe te roepen, welke de ftem duydelyk hoorende, zich na dc
zyde des roepers keeid. Hier op zien zy ma&ander aan, de jon-
gen, radder zynde, loopt fnel daar na toe, en de hond fchiet yoor
uit derwaards, volgens de natutjr dier beeften.

Zo volgd immers een natuurlyke werking en draaying der lee-
demaaten , zonder dat men behoefd te zeggen,
't booven lyf van
vooren , het linker of rechterbeen , dus. of zo; als men de ftand
plaats weet, tegens wie, en waf zy te ze^en hebben, zo moet de
reft yan zetf volgen.

Dit geeft myns oordeels een.groot licht tot het wel verftaan , .oi\thou-.
den van Tafereelen , - en om alle' zwaarigheden en duifternilTen weg
teneemen. Maar ind'ieu mm tot djt, eenige vafte trekken voegd,
die of de ftand of werking der beelden aanwees, het zoude gemak-

K 2 lyker

-ocr page 90-

7<S G R O O Τ S C ΗIL D Ε R Β O Ε Κ.

lyker zyn, en veel het geheugen te gemoet komen. Zo heb ik ze-
kef Schilder gekend, die tot yder letter of teeken een byzondere be-
duyding wift, als by voorbeeld een L, was een zittend beeld op dc
grond, de T, een gekruyfte Kriflusy en zo voord met andere letters;
daar en booven had hy noch een andere verborgendheid, om zekere
beelden , die hy altyc gebruykten aan te wyzen, als een leggende
vrouw van
Carrats, een loopende van Rafaël^ een vliegend beeld van
Cortofie, een kindjen van Qj^nooy , dag en fchaduw van La Fage,
en dxergelyke dingen meer.

Indien nu dit gegeeven voorbeeld,dezer twee voorbygaande tx>annen^
iemand niet volilagen genoeg voor kwam, zal ik noch een, van
diergelyke aart, maar van een waare gefchiedenis daar by voegen,
namelyk het geval van ^uda en Thamar, daar hy van zyn 'lufthuys
afkomt, en op de weg, door haar, als een ligtekocw verkleed zyn-
de, aangerand word. Ik ftel dat het voorval dus geichied zy.
Ander vóOï- herwaard gaan, de weg ter rechtcrzyde van zyn land

beeld van huys leggende, langs welke zyne knechten derwaards heen gaan om
Jh^ en Tha- jg fchaapen te fcheeren : Thamar zit ter linkerzyde aan de weg op
het gras, ligt en dertel gekleed, en haar hooid met een iluycr over-
dekt.

is het waarfchynelyk dat Thamar een ligtvaardig voorneemen
hebbende,
Jtida, die als een eerlyk en aanzienlyk man voorbykwam,
cerft aangefprooken heeft, derhalven wanneer zy haar fluyjer opge-
licht en hem toegewenkt had, is hy blyven ftaan om na haar zeg-
gen te hooren; Hy, ftel ik, ftaat danftil, ruft op zyn achteruit-
ftaande voet, zet dc andere ver voor uit, als fchielyk halte houden-
de om te zien wie hem roept, keerd zich linkfora, zyn linkerhand
^ oopenflaande, als iemand die in verwondering is, daar na ilaat hy
die op zyn borft, toonende dat hy daar geraakt is, ten laatften vat
hy zyn baard, als in bedenking ftaande wat hy doen wil: midlerwyl
ryfd zy op, en vat hem by zyn kleedj de knechten ziet men zyling of
van achteren, na dat de weg naar het huys loopt, hebbendeichaa-
ren by zich; het huys kan eggen zo als het de weg uit wyft, maar
volgens de ordinantie voegd het beeter in de midden als op zy.

Dit, oordeel ik, is genoeg om de meening te verftaan, en een
recht middel om door een korte inleiding een groot werk te konnen
maaken.

voorftei Men zou my konnen vraagen, of wanneer imand dc weg eens
«nverande-^wars door hct ftuk wilde leggen, en by gevolg de geheele fchikking
te^ii'! " veranderen, de man ran de rechtgr na de linkerzyde doen gaan, en de

vrouw

k

-ocr page 91-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

vfouw aan geen zyde de weg (lellende, of dit nieteeven veel zoude
2yn,'Vermids zy dan evenwei aan zyn linkerzyde zoude blyven? Ik zeg
neen, want zy hem roepende, zoude men van twee lichchamen maar
een aanzicht konnert en wat had men aan zulk (een ftokbeeld
zonder hertftogt; ten anderen zoude men het voornaamfte zyner be-
wegingen niet konnen vertoonen, daar en booven zo is het geval
dus niet opgegeeven; dierhalven moet men bekennen dat het waar-
fchynelyker is, zo als ik het hebbe verhandeld.

Maar niemand bedrieg zich in deze gefchiedenis dus, als ik gefield
heb , na te volgen : want de zelve in dc H: Blaaden nazoekende, hètLtftfge!
zal hy bevinden , dat ik die zin gedraaid heb tot een voorwerp, om
twee perzoonen ider met een byzondere hertftogt aan te doen , en
daar mccde een fchildery te ftoffeeren: want daar zult gy bevinden,
dat hy na de plaats gaat, van waar ik hem te rug doe komen, om
haar daar.na een Lam of Geit tot loffing van zyn pand toe te zenden.

Ik laat een ider oordeelen, of uit zodanig een voorval niet dui-
delyk kan afgenomen werden , wat voor beweegingen deeze twee
beelden kunnen hebben , om zekerlyk drie voorname en waarichy-
nelyke ontwerpen daar van op te ftellen, dewelke ik aldus heb aan-
gemerkt: voor eerft in de perzoon van de man, als een onverwach-
te ontmoeting; ten tweeden een verzeekering wie het is en wat zy
zoekt, en ten derden een reedenloze drift; in 't eeril is hy bezadigd,
ondervraagd haar, ,en verftaande wat 'er van is, of ten minften zich
zulks inbeeldende, wcnil hy dat het waar mogt zyn en vangdlief-
kozery aan, eindelyk ten vollen verzeekerd, geefd zyn drift de lof-
fen toom, werd ftoUtmoedig en wil alles wagen. "Welke drie
pe-
rioden
, byzondere hertstogten in alle beide voortbrengen, die ge-
heel van den anderen verichillende zyn; d'eerile is deftig en zedig,
de twede vriendelyk en minzaam, de derde dartel en floutmoedig.
Dc vrouw ter andere zyde, werkt daar tegen met drie hertstogten:
in de eerfte is zy lieftalig en minzaam, ten tweede dertel met een
geveinfde afkeerigheid, en ten derden werden zy te zamen eens.
Eerflelyk fpreekt zy hem met een aanlokkende bevalligheid toe, zyn
ftaatigheid verwinnende; hy naderende, verzoekt haar op een vrien-
delyke wyze, doch^zy van toon veranderende, antwoord hem flraf-
ielyk en wil niet geraakt zyn ; hy werd ten laatflen van zyn drift
vervoerd, waar pver zy in haar zelve lacht, duwende hem kwanfuys
aan -een kant van haar af, en houd hem aan d'andere zyde vail.
Zo dat men hier uit, gelyk ik zeg, drie byzondere ftellingen vin-
den kan, alleen maar uit de woorden die wy giflên datzy natuurly-
ker wyze met eikanderen verwiflelen moeten. Nu

-ocr page 92-

78 GROOT SCHILDERBOEK.

Nu zoude ienjand kannen zeggen, ik weet van diergclyke yoof-
vallen niet wyl het
my nooit is gebeurd; maar weinig zya d'er die
het nooit voorgekotnen is, en het zoratyds beeter kunnen zeggea
als die het gebeurd zyn: veele kennen de kragt dei artzenyen' en
doodelyke fenynen, zcwider daar ooit de proef van genomen te heb-
ben. De reedekaveling met verftand, kan veel te weeg brengen;
want bchalvcn dat, zo was onze Konft een onuitvoerlyke zaak, of
ten minften zouden 'er weinig toe kunnen komen iadieo liet al-
leen in 't onderzoeken beftond: Want wie is razende en zinne-
loxps geworden, die ooit hedc kunnen na vertelkn hoe bet hem
overgekomen is ? aüeen enaar na giffing moetmen daar van oor-
deelen.

Zekerlyk is dit voorval, uk geen andere rceden van ray opge-
ileld j, dan alleen om een bevattelyk begrip te geeven, hoedamig
de leeden, door de kracht der ziEïiïen en woordetiwiiTeling, ' bewo-
gen worden en uitdrnkkelyk het itwendige te k-ennen gev^.
. Diergelyke ontmoetii^en zyn 'er veel, voornaraentlyk in Ow-
Mms f gelyk Ju^i^er en Cdiflo, hdmms en Hermaphyeilit y F-ehis
en Leucethoé y Jkfercarmi en Agtaway Jifker esa SemeL·, i^ertum^
ms
en Pomemy Venns en Adonis y ΑρβΙΊ» en Dafhm enz.

Buiten die zyn 'er noch anderen in de Gefchiedboeken te vin-
den, als
Afeües^ en Campus y Ak^mder en KomrWy Scifio en dc
jonge bruid,
Tarquinus Qn Lmretia ^ Ant{ochui ^Stratmka, Eh uit
de Schriftuur,
D^id en Abig^l y Hagitr met den Engel , CbriMuii
en Aiagddem in'tHofje, Chrifim .Samarkmnzs vrouw aaa

de put , Maria booékL·p y 't bezoek van M'^iasn ELiz,ctkbb y ea
ontallykc anderen meer: alle welke op dezelve snankr moeten osver-
wogea werden, na de zaak vereift die zy met elikaikdepen vetbaade-
len; ,denkende op ider woord dot zy zarnen verwiffelea, wat bc~
weegifi^cn dat 'er van 't liooid tot de voeten opvolgen moeten, ea
wat trekken zich in het aangezicht vertooneo,, hoe de k-okuBen ver-
anderen, rood of bleek, met nain oi meerder l:teevigheid en zo voort;
door welk middel men alies op papkr kan iklkn dat maar bedagt
kan worden: zynde dit de iletttel éa: geheimenis dse de neevebch-
t^e dttifternis verdryfd, de koiÏ&e len zeekerfte om tot voi-
komefttIiei4 ic geraia^en.

-ocr page 93-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

Aanmerkingen over eenige misverflanden in het wr-
kelden van Gefchiedemffin.

Negende Hoofdstuk.

Η Et niet ongevoeggelyk zyn, dat ik eenige misgreepen, door i^eidtSefn
zommige Meeiters, in het uitbeelden der gefchiedenifien, an-het opvolgen
dere tot waarfchouwing aanwys: om te toonen hoe veel aan een klaa-/^®"
re verbeelding der waare gefchaapenheid van zaaken geleegen isj op fleektTa^an
dat men acht ilaa op onze bevordering in ds konft, en dat zulke
dingen, die ons roemwaardig konnen maaken, niet tot berifping
noch afwydering moogen ftrekken. Een mens van doorluchtig ver-
ftand maeh vry, naar zyn welgevallen met zyn geeft omfpringen,
maar veele meen en, wanneer
zy een zaak na de letter opvolgen,
dat alsdan alles wel is, fchoon zy meer als de helft der natuurlyk-
heid achterlaaten, gebeurende hen zulks dikvvils wanneer zy hun zelfs
reeds een goede achting en beruchte naam verkteegen hebben. En
wie is ryk Γ die niet gaarne voor zulks wil gehouden zyn ? En wie
dapper, die tot een afhertige daad zou willen vervallen? Of, voor
wys geacht zynde , een dwaaze daad vcrrigten willen, alleen door
een vrywillige onachtzaamheid?

"Waarlyk het fchynd een zaak tegens de natuur, en ik ben van
gevoelen, dat 'er niemand is hy zy wie hy wezen moge, die met
een weinig verftand begaafd zynde, niet zou trachten om in deze
of geene konft uittemnnten, zonder door de begeerte van vergel-
ding gekitteld te worden , het zy by zyn leeven of na dc dood^
maar hoewel daar voorbeelden zyn die my fchynen tegen te loo-
pen, zo geliefd te letten, dat ik fpreek van 't geene dc deugd be-r
treft, want die geen , welke de Tempel van Dima heeft laaten
bouwen, en die welke ze in den brand ftak, fchoon door eene
begeerte gedreeven om een eeuwigen naam na te laaten , zyn zeer
verfchillende in lof en uitwerking geweeft; zo befluit ik ook dat
g^en konftenaar zonder zucht tot eere en roem zyn kan, en deze
ontbreekende zal hy onmogelyk zo verr" geraaken: en dit vaftge-
fteld zynde, wie zal dan door een onkundige daad, zyn goede naam
met voordacht willen krenken.
En hoewel de doorluchtige in
zyn Adam cn Eva, daar de

eerfte /dè/.

-ocr page 94-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

eerfte van de tweede de appel ontfangd, op een dorrenboom ruftende,
verbeeld heefi, en zulks noch niet alleen, maar met de byl glad af
gehakt of nettjens afgezaagd, een dubbele miiflag is, die, indien hy
met voordacht zulks gedaan heeft, niet verfchoonelyk zy. "Want wat
fchyn van waarheid is 'er, dat een boom, die nauwlyks het leeven
heeft ontfangen, en zo na by den boom des leevens geplaatft , akee -
de verdord zou wezen , zekerlyk dit kan niet als door onachtzaam-
heid hem dus uit de hand gevallen zyn, eeven als in die van Kaiti,
daarhyzyn Broeder ^Ijf/ met een fcherpe yzere houweel dood flaat;
en in noch-een ander ftuk
Eva met een fpinrok vertoond. Welfc
een onnatuurlykheid en ongerymdheid! "Want ais Eva nu haar vlas
tot gaaren geiponnen heeft], van waar zal dan den weever komen j
cn reeds geweeven zynde , v/ie zal de fchaar maaken om het zelve
te fnyden ^ Wy zeggen dit niet tot zyn lafte, want hy in zyn jeugd
mogelyk deze dingen gemaakt heeft, in welke de gaauwfte geeften in
de Konft hun wel vergiiTen.
Misflag in Karei Vermander is niet min onbedacht geweeft, wanneer hy dc
verwarring
in Β abel wilde uitdrukken, hy, die daar en boven was een
Schryver, Dichter en goedNatuurkenner, als hy gemelde tooren, met
zyne bouwtuygen onvoltooid verbeeld, midden in het ftuk, zwee-
vende de
Goddelykegramfchap met vuur en vlam boven dezelve; vor-
ders zietmen daar de kinderen
Ifraéls in ftammen verdeeld, afgetrok-
ken, en hier en daar by troppen onderfcheiden, zy, benevens hun by
zondere kenteekenen, ftaan, zitten en leggen over al, niet als verwarde
lichchamen, die, door verwarring van taal onder een vermengd zyn ,
met een dooiende verwarring, maar als lieden, die van alle geweften
des waerelds te zamen gerot, nu een volkomen lichchaam willen maa-
ken; men ziet daar Egiptenaars, Perfianen, Arabiërs, Mooren, Azia-
nen , Amerikanen, Europeers en Turken, ider in zyn hedendaags
gewaad, tot de Zwitzers inkluys. Men behoefd hen zekerlyk niet
te vraagen waar zy heen zullen trekken, want de liefde des vaderlands
boven alle liefde ftreevende, gelyk men zegd , zo zal ider na dat oort
keeren,waar van zy reeds de zeeden, manieren en kleeding tot voordeel
hebben.

"Wat hier in zyn meening geweeft is, kan ik niet begrypen, maar
myn oordeel is,. dat het een rechte verwarringe zy.

Een andere Ik kan noch een ander ftuk, waar in Roeland Savry het Paradys
jiiisflagin geftofiêerd heefd, niét voorby gaan, alwaar men een menichtevan
SSIange-verflindende beeften, dat Heilig hof ziet betreeden, als Ele-
toujid; fanten, Renoceros, Krokodillen, Bceren, Wolven, Eenhoorens,

Struys-

i(jrel Ver-
maadsr

-ocr page 95-

8r

GROOT SCHILDERBOEK.

Struysvogels, Arenden, enz. die onvermydelyk het zelve in den grond
moeften verv/oeften. Ik ftel aan het oordeel vaneen reedelyk mens,
of een menigte van zulke wilde dieren en roofvogels iet tot de zaak doen?
rot het eeten van een appel, die door een Aap, Inkhoorn of ander dier-
gelyk kleendier, geraakkelyk kon opgegeeten werden ; het gelykt meer
in waarheid na een wildbaan of diergaarden, dan na een Luft-hof. In- AanraerKag
dien buyten deze meniTenmeerandere terwaereld gefchapen waaren,
zo
behoefden de Chemhim den ingang voor de wreede dieren niet te befcher-
men, alzo alles daar binnen was, ten ware zy den ingang voor hun ontlo-
ping bewaarden , om het overige deswaerelds voor overlaft te bevryden,
Diergelyke heb ik meer gezien,. doch om de lankwyligheid te
vcrmyden, zullen wy dezelve niet aanhaalen; genoeg is "t dat men
uit weinig voorbeelden , van groote meefters, leerd , dat men zich
ligt vergrypen kan, of door onkunde of door onachtzaamheid.

In het eerfte voorbeeld heb ik willen aantoonen hoe het gemee- ®yzöndete
nelyk met die geene gaat, welke zich meêr aan een gering gedeel-Jnoxides

dan aan het geheel, en aan een arm of been , dat de zaakvooibcdds
niet'eens raakt: hen niet ftoorende of zy de natuur verkrachten ,
de zin omkeeren, en daar door hun onkunde of üofheid, aan
den dag brengen.

Van het tweede behoef ik niet ie zeggen, alzo men wel mer- Het tweede,
ken kan, wat ik met het yzer des bytds zeggen wil. κ td dc

Van het derde, dat zy zomtyds vyf voeten aan ecn ichaap zoe- ^
ken, gelyk het fpreekwoord zegd, waar door men in plaats van dc
zaak klaar te vertoonen, dezelve dikmaals duyfterder en onverftaan-
baard maakt. , , - ,

"Wat het vierde belangd , hoe zommige geen onderfcheid ma- bitvic·
ken, als zy hun vernuft maar toonen moogen, tuffen een Italiaan-
fe vloer, en een groen veld: zettende maar alles neêr het voegd
of niet, volgens het fpreekwoord, de man in 't trog en 't verken
in huis.

Nu zal ik myn gedachten eens, over het ftuk vznSavry^ op^"-v^fïeT ^"
baaren, namelyk dat v/el alle dieren van
God gefchapen zyn, maar '
niet op die wyze als den Mens, en dat ider landaart zyn byzondere
foort heeft voortgebracht, welke van daar. gekomen en voor
Adam
verfcheenen zyn, op dat hy ider een naam zoude geeven , elk na hun
aart en eigenichap, 't welk zo haaft niet volbracht was of iéder keer-
den derwaards van waar zy gekomen waren : veelc na 't OoiVcn, ande-
ren na
't Zuyden, en das ider, volgens zyn natuurlyke geneigtheid,
na het een of het ander geweil jdoch dat het Luft-hof,waar in
God met

L zyn

ten

-ocr page 96-

8s GROOT SCHILDERBOEK,
zyn geeft wandelden, alleen voorw^s, en zyn huysvrouw
deze leefden gelukzalig in het zelve, en nevens haar geen dieren, da»
alleen deze welke ftrekten om hun oog en oor te itreelen; daar en
boven is myn gevoelen, dat in dezen hof geen de minfte onreinigheid,
rottigheid, noch fchadelyke dieren i:yn konden, dierhalven maak ik
volgens myn gedachten, daar af het volgende.

TAFEREEL,

van
en
Eva
Parades

Tafereel T^Hze twce naakte raenflen ftel ik, als zynde de hoofdftof der zaak,
^ A-'in de midden des ftuks, op een kleen heuveltjen, digt aan een
I Eva m ι gekruynden appelboom, zeer gaaf van ftam en buyten gemeen

groot en zwaar; Adam zit met Eva in zyn armen, die half in zyn
Ichoot leggende, hem de appel na de mond rykt; hy weder, keerdzyn
aanzicht lia haar toe, ziet met wyd geopende oogen, en opgetrokken
wenkbraauwen haar met verwondering aan, te eevens met de hand haar
aanbod willende afweeren , waar toe zy met een minnelyk gelaat en
vlyende geftalten, hem zoekt te beweegen , terwyl zy, met de andere
hand achter zyn rug om, na een tweede appel grypt, die de ilang, van
een tak afhangende, haar toereikt; achter haar ftaat een Paauw met
een opgeftooken ftaart, en een kat die haar ftreeld, nevens een fchoo-
ne wachthond , die, van hem omkykende, fchynd weg te gaan^ Ik
voeg daar noch eenige Haanen en Hennen, nevens andere tamme die-
ren'by, welke in dat gewcft gevonden werden, en daar meede ftoffeer
ik myn Landfchap.

Ik plant daar allerly fiag van boomen, uitgenomen de Cypres, tot
kitteling van 't gezicht en de fmaak, kleine vocgelen laat ik, tot ver-
maak van 't gehoor, over al vry vliegen: de fneeuwitte Zwaanen zwem-
men in beeken en rivieren, tot bevochtiging dezer plaats gefchikt; aan
de rechterzydc van het ftuk wys ik den ingang tot het hof aan ; op
zyde, zyn twee vierkante pilaren van groen loof, met Kdb^etjy
Vomf oenen en diergelyke vrucht behangen, nevens een lange en
hoogc borftweering na den Horizfint afloopende en iö de verheid ver-
imeltende: Azniiorizjom fcheid Hemel en Aarde zonder bergen of rot-
zen; maar langs gemelde borftweering zictmen Oranje en Citroen met
dadelboomen daar tuffen.

Het ftuk is door een aangenaame zonnefchyn gedaagd.
Nu zal ik hier noch een andei Tafereel by voegen, waar in ver-
toond werd.

I>i

-ocr page 97-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

De vhigt van Adam en Eva.

VOor dezen was ik van gevoelen , dat toen deze beide hun von-
nis ontfingen, uit het Paradys verdreeven en een zelfde nood-
lot onderworpen wierden, dat als dan de dieren neevens hen vlug-
ten moeften en toen hun aart kennende wierden; derhalven was ik
van gedachten zodanig een opftel daar van te maaken , namelyk
deze twee naakte en daarom befchaamde meniTen, voor het vuurig
zwaard, dat hen dreigden, te doen vlugten; en tot ftofteeringdaar
by voegende, een grouvvzame verwarring van dieren, alwaar ider
den vyand van zyn foort op "t lyf vald, de wreede Wolf op het on-
nozele Schaap, de fnelziende Arend op de bange Haas, en zo voord ye"beelden
met de anderen; maar alzo, door dit geweld, het voornaamfte des
dezer ce-
ftuks zyn kracht ten deele, ja geheel verliezen zoude, en tot een d'fij^schr^y-j
verkeerden zin vervallen, heb ik zulks geftaakt tot 'er tyd dat ik voorgcko-
nauwkeuriger de zaak onderzocht hadde en beeter onderricht wierd,
ziende dat het eerfte tegens de natuur aanliep, reeds bewezen zynde
dat ider na zyn gefielde plaats vertrokken, en niet in den hof geblee-
ven was; zo dacht ik, hoe kan dit na de vlucht
Adams uit Eden
gelijken ? Veel eer zal men hen voor twee ter dood verwezene mis-
daaders houden, welke in een wildperk, om door de wreede dieren
verflonden te zyn, gedreeven worden; hun bang en verfchrikt gelaat
zal niet weinig geloofwaardigheid deze laatfte gedachten by zetten;
maar na het zelve overwogen hebbende , maalden ik het aldus af.

In zyn vlugt Iaat ik hem door den werkzamen Os , om te hel- Tafereel
pen het Land bereiden, verzeilen; de gefchubde Slang kruypt, ^^''enE^atT'
groote krullen en bogten langs d'aarde, op zyn buyk voor uit; by den vlugt.
Os, ziet men de ruig gebaarde Bok, de dertele Geit, het woldra-
gende Schaap, de gepluimde Haanen en Hennen, en diergeljke bee-
uen tot'smeniren onderhoud gefchikt, als mede de getrouwe Hond en
ftreelende Kat, zynde de overige meeft tamme dieren, die met deze
laatfte in zinbetekening daarop toepaflelyk zyn. Daar nevens'vol-
gen ook eenige fchadelyke dieren, als rotten en muyzen, enz.

Ij^ dit ftuk werd geen Zonnefchyn vertoond} de wind blaafd fterk,
waardoor de boomen fchudden, en de bkaders afvallen; alles!is woeft ,
en wild als of de winter naderden; de oneftene en drooge gronden,
fplyten door de hetre, maakende hier en daardaalen en heuvelen,
het water droogd in de moeraiTen op, waar door de kikvorflèn als

L 2 ziel

Zivatighe-
den in het

-ocr page 98-

84 GROOT S CHILDERBOEK.

zieltoogende gaapen op het drooge, de Zon is heel verduyfterd, ier-
wyi de Maan of ten minfte de Noordfterr' zich laat zien. Zulks
was myn gedachten in het verbeelden dezer gefchiedenis.

Om nu tot dc voltrekking dezes hooidituks te komen, zal ik een
derde Tafereel van myn vinding affchetzen, 't welk de leergierige bee-
ften-Schilders hun behoorlyke plicht zal indachtig maaken, en hen daar
naiiwkeiiriger op te doen letten, zynde het

TAFEREEL
Vm Orfeus άοοά.

Τ Κ verbeeld zulks in een woefte plaats, nochtans vervuld met MenP
schiiS^"'^fen, Dieren, Boomen, Bergen, Rotzen, Watervallen en Beeken
vol Vis, en wat meer daar toe dienende bedacht kan werden , zynde
alles in wanordre; doch ofde daad in waarheid gefchied zy, twyiFel ik niet
zonder reeden.
Ovidius getuygd dat dezen geeftryken Dichter en Zan-
ger, zoon van
Jlpollo en de Muze Calliope, met het lieifdvk geluyt flaan op
zyn harp, dien hoop zodanig betoverdhad, maar dat zulks niet lang duur-
den: want de woedende van gramfchap razende, vermidshy
haar verachten ,floegen hem dood, v/erpende zyn hoofd en harp in de rivier
Hebrus by de grieken Aiarifias genaamd, volgens het zeggen des dichters»
Daar legd nu de rampzaligen romp des doorluchtigen harpilager,
aan de voet eens booms, zynde de zelve van een kleen heuveltjea
neergeworpen j welke boom door dit droevig ongeval bewoogen, zyn
groene meyen treurig laat nederhangen , trachtende hem door zyne
ichaduw geheel te bedekken; ziet die verwaande en door den v/yn on-
ainnige-vrouwlieden, met vellen om het lyf gegord, al fchimpende
weg gaan, het hoofd bereids in de rivier, welke daar bezyden loopt,
geworpen hebbende.

Dat jong meisjen welke zyn harp, dcsgelyks daar in gooid, is meede
door dien dollen geeft gedreeven; laat u oog op die volgezoopené eens
gaan, welke reeds zo zat zynde, dat zy door andere onderfteund moet
worden, echter noch de romp niet verlaaten kan, maar dezelve met voe-
ten fchopt, goojende een drinkkan daar op , door welke krachtige
beweeging, ZY achterover fchyndte tuymelen: hier leggen gebroo-
ken tirzen , ftukken van potten, gepletterde druyven en wyngaard
ranken, rondom de Eomp gezaaydj alles in wanordre: hetlanglee-

vende

Tafereel

-ocr page 99-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

vende Hart vlugt bofwaard in, de vreeflèlyke Leeuw en gevlakte Ty-
ger elkander grimmig aanziende , gaan zich voorby: elk zoekt en
grypt zyn vyand aan, de fchadelyke Muys, tot noch toe, geruft by de
bonte Kat gezeeten hebbende om nevens hem te luyfteren, hangd nu
in zyn vyands bek, de roofzieke \<^olf grypt het onnozele Schaap by
de keel, de getrouvi^e Hen ontvlugt de loze Vos, terwyl deze laatfté
langs een omgevallen denneboom de geile Duyf betrapt; de Rotzen
cn Bergen trekken weg, vallende hier en daar tegens malkander, waar
door zy over hoop ftorten; hier ziet men een zwaaren iteen, daar een
vlugtende boom , ja het water zelf fchynd tegens de ftroom op te
willen vlieten; de kikvorfch en andere mqpraffige dieren, voor de ver-
ilindende Gier en Roofvogels bang , duyken na de afgrond, echter
heeft de witte Oyevaar een derzelve in de neb, daar meede heen vlie-
gende; deliftigeHaas fneld voor de vlugge Hond heen, iluytende
lich in zyn volle loop, waar door de Hond over hem heenfpringd,
en de Haas, om te ontkomen, een andere weg inflaat; de zwarte Ra-
ven en de eenzame Uyl, fchreeuwen in de boom tegens elkander,
op het vermoorde Lichchaam ziende, waar op zy trachten te azen, by
het zelve legd de getrouwen Hond, het zelve befchreyende zonder
ergens anders zich mede te bemoeyen.

Dit ftuk werd niet door een aangename Zonnefchyn gedaagd,
maar de Lucht is buyjig en vol dryyende wolken, dreigende tot
onweeren; het voornaamfte des ftuks is donker, tegens een licht ver-
fchiet, 't welk by na in de midden is, uitkomende.

Dus ga ik met myn gedachten voord, onderzoekende na de waare
gefchapenheid en aart der zaak, even als een jager de in't zand gedrukte
voetftappen des wilds nafpeurende , eindelijk deszelfs fchuylhoek vind:
niet dat zulks alleen gefchied om myn nieuwsgierigheid te voldoen,
als een Natuurkenner of Wysgeer; neen, maar om dat rny dit middel
en anders geen helpen kan, en zo lang ik zulks in acht neem, hoop
ik nooit te dwaalen, noch de vooraangewezene mifïlaagen te begaan:
want daar is myns oordeels niets, dat meêr na een botte domheid
gelykt, als een ontydige eenvoudigheid; en zulk een navorifing is
Zeker de fleutel van desNatuurs fchatkamer en haare verborgene gehei-
i^ïieniilèn , komende niet kwalyk over een, met het geene de ichran-
dere Grieken van
Minsrva verdicht hebben, haar met een koifertjen
en fleutel verbeeldende, als uit het zelve de meniTen, naar hun ,be-
kwaamheid, de weetenfchappen fchenkende.

Ik plach voor dezen de eenvoudigen mede hier in na te galmen,
dat men de Heilige gefchiederxiifen niet verminderen noch vermeerde-

L 3 ren

Reedenen
over dc voot-
aangeioerde
zaak.

Dooling
desScbryvcis
omtrend het
verbeelden
der H: ge-
fchiedeniiTea
aangetoond.

-ocr page 100-

G R O O Τ S C ΗIL D Ε R Β O Ε Κ.

ren mogt, maar, zonder verder onderzoek, by de bloote letter der
H: Schrift blyven, zonder onderfcheid tuflèn Hemelfe en Aardze zaa-
ken te maaken, tuflen ziel en lichchaam, of om korter te zeggen tuflèn
iets en niets; ik weet, dat, voor zo verre zy ons eeuwig wel en zalig
zyn betreft, daar riiets aan ontbreekt, maar zeer veel ten opzicht on-
zer konft; zal ik daarom in g^breeke moeten blyven, ot door een
domme eenvoudigheid, met de bloote vuift een ambeeld aan ftuk
flaan?

wedeitee- Daar ftaat niet meer gefchreeven als tot de zaakdiend, maar hoe
V00naaiUe^komen dan de dieren in den boomgaard? Hoe komt
Kaïftaaa een
misiiagen. vzere houweel en ίϊ-Λ aan een fpinrok? De Babilonïers aan die byzon-
dere kleedingen, nademaal daar niets van gefchreeven ftaat? Wan-
neer daar ftW de Koning ging deze of geene bezoeken, is dat te
zeggen dat hy alleen ging? Als "er ftaat dat
Hamm ter galge gevoerd
wierd, is dat te verftaan dat hy met de icherprechter alleen gong,
zonder door andere vergezelfcloapt te zyn? ^οβία^ die zo veel duyzend
menflèn verfloeg, deed zulks alken niet, maar met behulp zyns
heirs.

Gevoelen ^zt my aanmat, myn gevoelen is dat in waare gefchiedeniflèn,
fcjuyvers Jjet zy Heilige Ot waereldze, of uitvindingen, geen onvvaarfchynelykc
Sdvng"n. noch onmoogelyke dingen verbeeld noch bygebracht moogen wer-
den, noch minder iets twyffelachtig laaten , maar dat men in tegen-
deel alles bybrengen moet, dat tot opheldering en duydelyker ver-
klaaring kan ftrekken, behoudende de volle zin en kracht deszelfs.

Fan de. Rykel§kheid en Natuurljkheid in 't ot^dme-
ren eemr gefcbiedenh.

Tiende Hoofdstuk.

noo-

Onderzoek ^ Ely^ door de ftoutmoedighcid en nieuwsgierigheid der Zecvaa-
van 't nieuw, vJfende lieden, veele wyduitgeftrekte Landen, jx als een nieuwe
Sln^dT'waereld ontdekt is: eeven zo gaat het met de Schilderkonft, wan-
konft. neer de fchüders geen moeyten willen ontzien, die, behalven dat
het gevaar, ongelyk minder is, dan dat der Zeelieden,, zo zullen zy
meede een nieuwe waereld in de konit ontdekken, vol van veran-
Kykeiyk- deringea tot bekoorlykheid des- gezichts.
held der ftof hebben geen nieuwe HomssTy Virgjl^ noch tweede Ovidm

voor een
Konftenaar.

-ocr page 101-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

noodig, noch hun vindingen; zy hebben ons ftof genoeg nagelaa-
ten om diiyzend jaaren daar op te arbeiden , en in dien tyd zuilen
wy het tiende deel hunner nagelatene gedachten niet konnen uit-
voeren, en werd de hand niet meer en yveriger daar aangeflagen, zo
zal in 10000 jaar zulks niet volvoerd werden: de' reeden is omdat
nien cmde huyzen met nieuwe kalk herbouwd ên vermetzeknde , zy
blyven altoos de oude en zelfde; vervald het hier en daar^ een an-
der herbouwd weder de meeft vervallene hoek, laatende noch lie-
ver iets achter blyven , dan tot verbetering by te voegen. Maar
laat ons van de gelykeniflen af (lappen en tot het wezentlyke der
zaak komen , en andere middelen by der hand neemen, die hoe-
wel zy ongewoon zyn , ons met meerder nut, verder in de Konft
zullen doen vorderen; de nieuwsgierigheid werd daarom gevleugeld
afgebeeld, om te toonen welk een yver zy heeft, om zaaken haar
noch onbewuft te bekoomen: laat ons dan alleen maar blyven in het
onderzoeken der oude , en die door nieuwe gedachten verryken.

Om eens een voorbeeld te geeven, in een Tafereel, zo laat
Ovidius maat opflaan, en zyn fabel van Dekcdian nazien, waar een voor-
yan hy in het eerfte boek der Herfcheppingen gewaagd: deeze was Ko- S^"
nink van
Thejfalièny welke neevens zyn vrouw Ptrrha, van het men- ^
fchelyk geflagt alleen overgebleeven waaren; vverdende hen door
't
Orakel
van de Goddelyke 1 Themis opgelegd, om geJykelyk de ftee-
nen des aardbodems over hun fchouderen te werpen, waar uyt het
menflelyk geflacht weder op nieuw herbooren , cn de waercki bevolkt
wierd.

Dewyl men nu weet dat een welberedeneerde gedachten;, aanleiding
tot een, ja tot meer anderen geeft, vinden wy ook het zelve hiér in
dit Poëtis verdichtzel, zynde ons zodanig als een voile waarheid voor
oogen gefteld; ja zoo met de waarheid, omtrend de Zond-vloed enbê- -
houdenis van
Noach overeenkomende, dat tuflèn het waare en het
verdichte weinig oiiderfcheid is: want wat, in de eene is, werd ook in
de andere gevonden , buyten dat alle de omftandighecden , de water-
vloed betreffende, even eens zyn; alleenlyli komt het nu daar op aan,
om de fchaade, door 20 een algemeene overftrooming aan het aardryk
gedaan, waarichynelyk uit tc drukkenj en dit, na myn bevatting
fchetswyze, aldus uitvoeren.

Τφ-

1  Goddelyk werd zy met rccht genaamd, om dat zy voortgeteeld is, vol-
gens
Uefodut^ uit C^lm, den Hemel, en Fefia, de Aarde; dewelke haarge-
lleld hebben over de Gerechtigheid, en yan Juftur tot moeder der burger-
lyke weetenfchappcu benoemd.

-ocr page 102-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

Tafereel 'van Deucalion en Pyrrha na de algemeene

Zondvloed,

IK ftel deeze oude lieden, voortgaande op de vlakke grondj de man
heeft het hoofd met een flip zyner mantel, en de vrouw het haare
met een fluyer bedekt, om geblind te zyn, v»'elkers laatfte achter met
een knoop legd^ hy houd met de linkerhand de mantel vol fteenen,
en de fchoot der vrouw is leedig;
Cufido geleid hen by de flippen
hunner kleederen, welke hy met eene hand, waar in hy ook een
brandende fakkel heeft, vait houd , op dat zy eikanderen, door te
keeren ofte wenden, niet zouden befchadigen, noch voor malkander
loopen. De fteenen , die zy, al gaande langs de weg , achter hen
geworpen hebben, vertoonen meel· en meer menflelyke gedaantens',
na maate dat zy verder van hen ai, en eerft geworpen zyn. De man
gaat recht overend, de rechter arm om hoog, en die hand open, in
geftalten als eerft geworpen hebbende, welke fteen noch in de Lucht
zweefd, eeven booven de aarde j de vrouw verbeeld ik in het gaan wat
bokkende, ontfangende de fteenen van
Cupidoy die zy t'elkens weg
fmyt, en hy al gaande weegs voor haar opneemd. De mantel van
Dewalion is purper doch niet fchoon, het kleed der vrouw^oud en don-
ker, en haar rok violet.
Cupido heeft een roode Diadema om 't
hoofd. Het gras , 't welk vol flyk en zand bezet is , legd neer ge-
flaagen; en weinig van deze beelden af, is
Themis Tempel, zynde
op een verhevener grond gebouwd, en door kolommen onderfteund,
of wel door een heel begroeyde en bemofte borftweer: deze Tempel
is met fchoone en bloeyende boomen omringd, en digt achter dezelve
vertoond zich de twee toppige berg, die, al tot voorby het oogpunt
heen wykende, rondom in 't waater ftaat.

Ter linker zyde, in het verfchiet, verbeeld ik écaOceaan ^volTritoni
en Neréideriy die achter den berg om loopen ; op dezen berg hecht
ik een anker in de grond, welkers touw aan de boot vaft is, daar zy,
door het laag zakken van 't water, met de voorfteeven na om hoog, is
blyven hangen.

Dit is nu het voornaamfte van myn begrip of bevatting: wat de
verdere geringe omftandigheden betreft, die zal ik hier niet bepaalen;
als daar is het wegdtyven der reegenwolken door de Oofte wind, het
weder te boven fchieten der verdronke klippen en heuvelen, de ont-
dekking van eenig gebouw of zwaar metzelwerk, door het water be-

icha-

-ocr page 103-

groot schilderboek.

fchadigd-, ftukken van wrakken, pronkbeelden, Zee monilers, ont-
vleeide meniTenbeenen en van heeften; eenige brokken en zieraaden
die hier en daar uit het ilyk te voorfchyn komen, waterplaiïen, en on-
tallyke andere dingen, die door het geweld der golven van 't een na
't ander waerelddeel, vervoerd, envan'tOoften na het Weden ge-
Ipoeld zyn; welk alles ik aan 't goedvinden des Meefters Iaat.

Nu zou my iemand moogen vraagen , waarom ik Cupido daar by ΟίηΓιβηίάΙ*^
vertoon, die in de befchryving door niet. gemeld word? De by voeging
reeden daar van is, om dat by de oudfte der Gooden zynde, en vol- ^eg^fï''
gens getuygenis van
JFJefiodus mt Chaos en ét Aarde voortgebracht, men,
door hem ook alles is voortgekomen, gelijk de dichteren gctuygen:
nu is waarfchynelijk dat in deze tweede icbepping hy zo min ontbeerd
kon worden als in de eeriten; de
liefde was ook de voornaamfte ja ee-
nigfte hertstogt , die deze menilen na hun rampzalig ongeval by ge-
blèeven was, want zy door hun godvruchtigheid, oprechtigheid en
rechtvaardigheid elkander trouwelyk beminden.

Ten anderen, hoewel zy door ouderdom nu na by hun leevens eind-
saai waren, dachten zy echter op middelen om de dood te ontgaan en
lun geflacht onfterfTelijk te maaken j en wie is 'er onder de Gooden,
welke hiertoe meer werken en hulp bieden kan, dan
Cupido'f Moet
jfaöyw zelf, zich niet zyner lieerichappy onderwerpen?

Dierhalven, hoewel den dichter niet meer als van twee menflèn ge·^
waagd. Iaat dereeden niet alleen toe, maar wil dat wy dezen
God in hun
gezelichap zullen brengen, te meer om dat het den Schilders toegelaa-
ten is tot verziering en opfchikking hunner gedachten, nieuwe vindin-
gen en meerder beelden daar by te doen, wanneer het niet tegens de
natuur en waarfchynelykheid aanloopt; daar
Horatius hen volkomen
vryheid toegeefd, zeggende in zyn lierzang over dc dichtkonft, ais KfeT'

tegen de na-

■y Viêorihus atque Poëtis *

Quidlibet mdendi femperfuit cqua potefias.

Dat is.

Het fiadt den Schilder en Dichter yry te ntaaken, hetgeene verkiezjsn,

dameer zy de natmr haare aart niet doe verliezjn.

Men maak dan,, wanneer den fchryver zwygd , vry ep beeld of inS^Ï
meerdere daar by, niet om te heeriTen of in het ftuk uittemunten, op te hdde-
maar om de zaak klaarder en duydelvker te doen voorkomen, het welk^^d'""''"^^'

Μ in

-ocr page 104-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

in verdichtzelen noodEakelyk , maar in waate gefcliiedem0en niet daü
zinnebeelds gewyze toegelaaten is.

Ik heb u nu myn gedachten omtrend deze verbeelding verhaald,
neem nu ni^t kwalyk dat ik de verbeelding der zelve zaak en geval, door
een ander Schilder nauwkeurig uitgevoerd, eens nseede deel, niet om
de koddigheid, maar om de overtolligheid, de oneigenichap en de
kwalyk beftcede tyd daar door aan tc wyzen, als mede om het misver-
ftand van zommige waanwyze voor te ftellen: ten anderen, zo bevinden
wy dat men dikmaals door twee kontrarie ftellingen te hooren, tot
het recht begrip van zaken komen;.waar uit men ootdcelen kan, hoe
dienftig de voorfchreeve grondregel is, om niet belachchelyks en on-
natuurlyks te maakcn: Wy zullen hem eens fprcekende invoeren.

Andere en Wanneer deze Meeller, doör zyne vrienden bezocht wierd, zetten
béddfng van hy het ftuk op den en redeneerden omtrend aldus,

't voorgaan- Zie vrienden daar is een proef van myn vernuft en konft. Ik roep
geen geleerde mannen, noch wakkere geeften om te raaden wat het
verWld, neen, een lompen boer zal het u wel zeggen, daar is de wac-
reld na de Zondvloed zo natuurlyk of het ledd, doch het is geen won-
der, want de Ark werd men kenbaar genoeg op de top der ParnalTus-
berggewaar, hier ziet men de biiyzen des Hemels toegeftopt en de on-
der aardfe met een prop van kurk toegeflaagen, daar bruyft de Zee ia
een dal vol alderhande houtwerk , als Tafels, Stoeleti, Draaybanken,
Papiermolens en diergelyke, nevens eenige doode lichchamen, zo
van Vrouwen als Mannen, de eene met een fchootsvel voor, en de an-
dere met een Kroon op't hoofd, en een derde met een flaapmuts; dit
raakt nu noch maar't geene doof het water weg gedreeven werd, maar
daar op het Land legd een Kameel, nevens het een zilver fchenk-
bord, en daar by een geftorven Nachtegaal in zyn kou: hier weder ziet
gy het graf van
Mahomet, waar omtrend eenige rollen Varinas Tabak
legg^i, cn voor aan op dit heuveltjen eenige Kaarteblaaden en Eyer-
doppen: maar ik had haatt vergeeten die Kardinaalshoed welke daar legd
met
CArmyn beichilderd, en een Schorpioen of hy leefden ; daar op
de derde grond legd een galg en daar onder drie dieyen met de ftrop
noch aan den hals, ginder een kind in zyn rolwaagen half in't zand ge-
dolven, en daar een Zeekalf tuflchen de takken vaneen kreupelbos ver-
ward, neevens eenige zoute Peekélhaatingen; noch ziet men daar een
Morsbak met eenige Kriomen, als mede een Priefter met zyn n:>is-
gewaad, μ zelf de groote Turkze Paardèftaart ; bezie eens al dat
goed't welk uit eeti Neurenberger winkel geftroomd is, hier endaar
verfpreid, daar legd by ecn oude Lantaarn eenTrorame!, welkers vel

door

dc.

i ·

-ocr page 105-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

door het water tot pap geworden is, ik fpreek noch niet van die
Koffer daar de Archivcn der Keizerlyke gerichtskamer te Spiers in bewaard
zyn; en honderd andere dingen meer, behalvenHuyzen en Kloofters,
Gaatebetielen, ja het Vatikaan zelf, alles is tot een puynhoop j geen
leevendige zielen zietmen daar, als
Deucalim Pirrha, nevens drie
zoonen met haare vrouwen, allesleevendig afgebeeld: wie zal zulks niet
voor een zondvloed aanzien en gelooven dat zulks op deze wyze niet
toegegaan is; daar zit ik zelf voor aan>p dat heuvekjen, mödéllee-»
rende alles na het keven, en daar ftaat myn naam , jaar en dagteeke·^
ning.

Dit gezegd hebbende ftond hy zeer verwonderd als men zyne ge-
dachten niet Hemelhoog prees en beaamden, nademaal hy't zo nauw-
keurig uitgevoerd had zo hy meende. Voor my ik wil wel gdooven
dat nooit imand dan hy zo vreemden gedachten verbeeld heeft; veelc
hebben wel hier of daar misgreepen in gehad, die zy daar na, beetec
onderricht zynde, verholpen, maar dit geheele ftuk was maar een mis-
greep; hy mengd de Heilige Sdirift met de verdichtzelen, M0Z£S met
Ovidiusy het oud met het aUernieuwfte , Kardinaalshoed, Vatikaan,
Speelkaarten, dingen die duyzenden jaaren naderhand eerft uitgevon-
den zyn, met de aaloudheid: wat konnen al zulke uitvindingen anders
dan een
Chaos vol zotternyen verbeelden.

"Waarlyk zo één is de gemeene Alchimiften niet ongelyk, welke
goud willende maken, alles in de kroes fmyten 't geen zy weeten dat
maar fmekenkan, ftokendedagen nacht, verdoende al wat zy inde
waereld hebben, vinden eindelyk niets in de grond van de alverteeren-
de kroes, als een weinig fchuim van ik weet niet wat voor een onbe-
kende niet met al, zonder koleur noch gewigt.

Daar in tegendeel een goed Alchyraift, de regte kennis der Metalen,
haarenaart, eigenfchap, koleur, vlugheid en beftendigheid enz, on-
derzoekt , om door konft en arbeid het heerlyk goud te bekomen.
Zomoet ook een Schilder, kennis der voorwerpen, hun aart, tyden,
eigenichappeu en gebruyk waarnemen, of al het wezentlyke zyner
konft, vervliegd.

Wy hebben meermaals aangemerkt dat de overtolligheid in plaats
van een zaak meerder kracht en luyfter te geeven, de zelve verminderd
en verduyfterd, dat ook de te groote ruymten en luchtige omftandighe-
den van geen beeter uitwerkingen zyn, men moet deze twee gevaarlyk-
heden, als
Scjllasn Charihdis fchuwen, ik-kan dezelve niet beeter verge-
lyken, als by overgroote armoede en verkwiftende rykdom , het zy
dat de eene uit een logge, fombre en zwaarmoedige vetdrietende geeft

Μ 2 fpruyt^

4 ■

-ocr page 106-

GROOT SCHILDERBOEK,
fpruyt, en de andere uit een vlugge en al te vruchtbare geeft, of wel
dat zy voor neeraen deze of geene na te volgen, waar van wy dagelyks
veel voorbeelden zien, als den eenen de kloekheid van
Carats, den an-
der de fchoone
Coloriet νzxi Tïfiiiiiw, die de bevallige zeedigheid van
Raphael, en deze de natuurlykheid van Guido; dit is noch wel'eenigzins
natuurlyk, maar wy moeten overwegen wat onderfcheid'cr is tuflèn
boetzeeren in potaard en tuifen het hakken in groot marmer,
onderzoek Doch om eer wy dit Hoofd-ftuk eindigen , noch eens weder tot
'^roiSden Zondvloeden te keeren, laaten wy dezelve eens tegens die van
die"' R^ël overwcegen en toetzen, en alsdan een rechtmaatig oordeel vel-

ΎΆα Rofai'l· ·

Rafdél fteld Noach en zyn huysgezin, als het voornaamfte van zyn
ftuk, wy
Deucalion en zyn vrouw raeede, maar den ander in tegendeel
zeer twyfelachtig in het verfchiet;
Rafaël laat niet het minfte der ver-
woefting door het water, noch doode menfchen , beeften enz, zien;
itt de onze zo veel , dat het voorgevallene genoegzaam neevens def-
zclfs oorzaak blykt, en in de andere zo overtollig, dat het fchynd of
de geheele waereld in het ftuk begreepen isj byde eerfte, wérd
JSloachs
uittocht uit de Ark verbeeld ; in de tweede die van Deucalion en" Pir-
rha
uit het bootjen, naar de eindiging der zond»vloed; in de derden
km men het geen naam geeven, vermids deaftogt by na onkcnb'aap
is.. ■ ; ■ ■

Derhalven In Medio fecure,
Dat is.

J)e Middelmaat
Houd befi den βαΛί,
En zjskerfl gaat,

Laat ons derhalven in diisdaanig een geval, ons wel bedenken , eêr
wy de hand daar aan ilaan; en eerft rypeiyk overweegen, wat tot het
ópftcllen van zoo een gewichtige ondcmeeming behoord, en daar n»
fchielyk Yoortyaren,

Vm

-ocr page 107-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

V^n de fchikking der Zin-beteekemnde BeeUen.
Elfde Hoofdstuk.

TTXEwyl voorheen ter loops gezegd is, dat de overtolligheid der
Zin-beteekenende Beelden, de zin en kracht derzelvc dikwiis ver-
duyikren , ja onverftaanbaar maaken , achten wy het niet ondien-
ftig, daar over byzonderlyk in dit Hoofdftuk te handden, alzo ons
meenigmaal in het fchilderen zulks voorkomt, zo wel van verdichtze-
len , gefchicdeniifcn en zinne-beelden, als in het uithouwen van
pronk-beelden en
h,isreleeves, tot Vorften en hun Paleizen.

Onbetwiftbaar is het, dat het bock van Cefare α Ripa y de /cö-Lofvan
vologiay of uitbeelding des verftands , genaamd, een zeer lofFelyk, toekf"
heerlyk en nuttig werk is voor alle Konftenaars, wiens konit oor-
fpronkelyk , gelykvormig of aanhankelyk van de Schilderkonit is.
Maar alhoewel alles wat bedenkelyk is , de zin-verbeeldingen aan-
gaande , daar in gevonden word , aart,
pajfien , driften , diugden
en ondeugden enz, hoord daar echter noch iets tot het wel gebruyken
van 't zelve boek, na de gelegendheid en verfcheidenheid der voor-
vallen , het welke door dien grooten Schryver niet aangcvvcezen is :
want ieder beeld moet geen meer hertstogten dan zyn eigen uitdruk- heldTn'^de'^'
ken; maar wanneer zy tot byvoegzel of zieraad gebruykt worden ,
zinnebed-
moetcn zy haar werking doen of helpen; als by voorbeeld in een ge-· vereiöe.
vecht, daar moet de overwinning altoos den overwinnaar volgen;
de eere oi de faam moet een doorluchtig man verzeilen , de Liefde
of
Cupido een verliefden, by een wraakgierige de wraak, de valsheid
by een geveinsden, een nydige met de nyd, een onfchuldige met dc
onnozelheid, en meer anderen van die natuur; men let vry, dat ik
hier nietbvvoeg zommige anderen als gramfchap, dolligheid, droef- wdkeen
heid, zeedigheid, ftoutmoedigheid, gezag, liefddadigheid , maatig-
heid , onnozelheid, v>'reedheid , noch de pynelykheid ; want deze myden
alle hebben geen rol in eenige bedryven, ja fpeelen zelf voor ftom'
niet, dan alleen wanneer zy zonder en buyten gezelfchap van menP
febeclden geplaatft en gebruykt worden, gelyk als de hoofdftofFen
regens elkander, deugden tegens ondeugden en diergelyke meer.
Dierhalvenis
't van het uiterile belang, voor een Schilder,. Beeldhou-
wer , Dichter, of Redenaar, dit wel te overweegen met een ryp
oordcel, by zichzelf reedenka velende om een vaften indruk daar van.

Μ 3 te

I ver.

moet.

-ocr page 108-

GROOT SCHILDERBOEK,
te bekomen, en die inzyn geheugen te bevvaaren, "t welk al oeiFe-
nende niet zwaar zal vallen,
voorbeeld My heugd, dat wanneer ik noch onder de leflèn en beftieringeii
^es schry- my η s Vaders was, en my in het ordineeren oeiFenden, dat myn groot-
wiÏe '"van^" ftc vermaak in de Zinnebeelden was, door my na myns Vaders als
oéifenen. anderer Teekeningcn en Schilderyen, geleerd, en die te pas te bren-
gen, ja zelf geheele ftukken daar van te maaken, die in waarheid
niet veel byzonders waren, als zynde noch jong en zo te zeggen
onbedreeven, echter veele die het zagen verwonderden, radende
myn vader my daar in te laaten voortvaren; doch, of dat hy my te
zwak en te jong daar toe oordeelden, of liever zag dat ik my meer
in de ware gefchiedeniflen oefFende, benam my zo veel doenelijk was,
de gelegentheid van daar in te vorderen; doch het geloop van an-
derer meefters leerlingen, om mijn vreemde gedachten te zien ftiet
hem meeft tegens de borft; maar toen myn oudfte broeder my uit
Italien het boek van
Cefare α Rlpa bracht, te vooren ons onbe-
kend , of zo het imand had, wierd het als een geheimenis opge-
flooten; toen zeg ik , begon dien luft, als onder de as gedolven
geweeit', weder aan te vlammen. Ik oeftende my dan met dat boek,
maakende veele dingen en vreemde gedachten , die om haar zon-
derlingheid voor fpooken oi droomen aangezien wierden, zo uit ny-
digheid jegens my, als uit onkunde van anderen, echter vorderden
ik zo veel, dat het my Jaarlijks een goeden winft toebracht, door
dien my van der Jefuiten leerlingen, meer dan 150 ftellingen of
TT/ij?f iaarlyks befteld wierden, om met waterverf daar zinnebeel-
den,. Gefchiedeniiien, of verdichtzelen in te ichilderen; men oor-
deel of deze myne moeyten my niet voordeelig en vorderlyk was,
dewyl ik boven myn tydgenooten en meedelcerlingen daar toe ver-
kooren wierd, en hoe weinig kennis men te dier tyd van de Zin-
nebeelden had, en denkt vry na hoe menigmaal ik daar in gemift
heb.

wedetke. wy ^eder tot de zaak, en zoeken wy door voor-

ling tot dcbeelden, duydelyker onzen zin te doen begrypen en ten dien ein-
der'zLl^''"^verkiezen, het voorwerp van
Didoos dood, dat wyop tweederiy
vvyze zullen voorftellen, het eeti natuurlyk en het ander zinnebeelds
gewyze.

Eerfte voor. In het ccrfte verbeelden wy dé wanhopende en mifmoedige Ko-
beeid in Pi· ningin op een houtftapel, na haar offering , doorfteekende met het
iid»» dood. moordgeweer haaren"boezem, terwyl
Tm de noodfchikkelyke draad
afknipt, de zufter der Vorftin kermd en weend, en alles is in wan-
order

-ocr page 109-

GROOT SCHILDERBOEK.
order, in ider befpeurd men drociheW, in de eene min en inde an-
dere meerder. Dus ileld het KirgUius ons voor.

In het tweede vertoonen \vy, hoe de wanhoop, door de woede ver- Tweede
zeld, de liefde na het graf fleept, met dit opfchrift,
DidoosDood,
zo als ik de.titelprtnt voor dit Treurfpel van de Heer Pels gemaakt, ver-
beeld heb. Nu vald ligt te zien, waarom in het ecrfte de woede, wan-
hoop noch liefde by de Vorftin gevoegd zyn, en in de tweede, geen
Vorftin, byftaanders, Altaar noch houthoop. Want in het eerfte is geen
hulp van nooden, vermids ider beeld genoegzaam zyn rol uitvoerd,
verbeeldende alles wat zyn hertstogt hem gebied; derhalven al die by-
zondere bewegingen, "met dezelve
Pajfien cn zinnen by dceze beeden te
verdubbelen, zouden overtollig zyn, ja zelf de waarheid verduifteren:
om deze reedenwii moogen zy geen rol hebben, noch ook
vooe
ftom fpeelen, maar wel in een volkomen zinnebeeld, daar zy alleen
meefter van het Toneel zyn, zo als in het tweede voorbeeld, daar
ider beeld zyn natuurlyke hoedanigheid uitdrukt, tot verklaring der
zin, zonder in ""t byzonder iemand te melden, aangeweezen is.

Dusdanig was het Tafereel van Apelles^ toen hy van Antiphilui
befchuldigd wierd, als hy de onnozelheid verbeelden, die door de
woede, lafter, leugen en achterklap gevolgd wierden, en de eerfte
voor een onweetenden rechter fleepten; zo beftaan veele uit een
cnkelde zin. Maar wanneer nu imand in zo een zin particulier
uitgedrukt en verbeeld word, het zy man of vrouw ," gedaanten,
wezen of hoedanigheden, dan is het een byzondere verbeelding,
die men met de naam van
ΡαάχνΐΙ doopt.

Ook is het onbetwiftbaar , dat ider mens, wie het ook zoude mo-
gen zyn, op een tyd niet meer dan een eenige heerflende hertstogt
'heeft, die hem beweegd en regeerd.

Een voorzichtig, eedelmoedig en dapper man, wanneer hy een voor- Eene herts-
zichtW daad is verrichtende, kan verzeld worden door de eedel-
moedigheid en dapperheid maar niet met voorzichtigheid, dewyl die mens doen
hoedanigheid reeds in hem werkende isj wederom indien hy, in een^"^®"'
aanval, een dappere daad verricht, zulks moet in zyn perzoon beipeurd
w^orden , en niemand dan voorzichtigheid en eedelmoedigheid moe-
ten hem verzeilen. Toond hy zyne eedelmoedigheid, gelyk als in
wedergeeving van gevangens, zonder losgeld , de voorziehtigheid en
dapperheid, zyn genoeg, zonder de eedelmoedigheid daar by te voe-
g*^"· Eeven zo gaat het met een roemruchtig Meefter , welke ver-
fcheidene goede hoedanigheden bezit, als verftand, werkzaamheid,
vlugge geeft en andere; indien zo een aan zyn Ezel bezig zyn-

de

-ocr page 110-

GROOT SCHILDERBOEK,
de verbeeld word, mogen zy alle, zonderde werkzaamheid, by hem
vertoond worden, want deze vertoond zich door zyn beweging en ge-
ftaltenj en zo een "Wysgeerieen dwaaze daad verricht, zo zullen alle
andere goede hoedanigheden by hem zyn, maar de zodieid zal niet
vertoond worden.

^ ^ Deze opmerkingen zyn wel der moeytcn waardig, dat men daar op

waarom men Icttc j zondet deze kennis vald het onmogelyk een goed zinnebeeld
zo weinig de te maakcnj want daar is geen deel der konit meêr de beriiping on-
vSftaat. ook zyn'er weinige die het wel verftaanj waar van de

reeden is, dat het al te zamen verborgene zaaken zyn, die den gerace-
nen man niet verftaat zonder bygevoegde uitlegging, om dat zy niet
in hun waare gedaanten , maar in een andere ichyn verbeeld wor-
den , derhalven is 't noodig dat men dezelve klaar uitdrukt, op dat
zy ten miniten door de verftandigen begreepen en niet berifpt wórden.

Redenvöe- My heugd een Tafereel van Bachchus en Anadm gezien te heb-
^nnebeei"" waar in ik een diergelyke misilag aanmerkten, begaan in het
dend Tafe. verbeelden der droefheid en wanhoop by deze Vorftin, zynde de
'^®'· laatftgenoemde van haar vlugtende verbeeld, 't welk myns oordeels
zeer goed was, en dooi; den meefter wel bedacht, maar over het beeld
der droefheid was onze reedenkaveling, hy toonden door zeer waar-
ichynelyke reedenen eenigzins gelyk te hebben, zeggende, dat fchoon
door de aankomft van dien meededoogende God^ haar droefheid een
einde nam , dezelve echter zo fnel niet overgong , door dien zy
hem eerft een verhaal haarer ramp moeft doen , en daar op een
gunftig antwoord verwachten , blyvende de wanhoop zo lang by
haar; ik heb haar met een droef gelaat vertoond , wyzende met
de oogen vol traanen Zeewaard in, na de trouwlooze Tbefmsj de
bewegende oorzaak haarer droefheid, verder was
Bachchus z-mAzch-
tigdaarby, welkers mantel door Cupido oopen geflaagen wierd, om
daar meede te kennen te gceven , dat vermids
Ariadne onbewuft
was , wie zy voor had, een mens of een
God, daarom de Liefde
allengs zyn goddelykheid ontblooten, en zyn vermoogen haar te
kennen gaf.

Dit ftuk was myns oordeels zeer fraay en goed, maar dat beeld
der droefheid mogt wel weg zyn, om dat volgens onze ftelling, geen
hcrtstogt op twee plaatzen gelyk werken kan , dewyl de Vorftin
bereids door haar eigen gelaat betoonden daar meede bezet te zyn
en ondertuflen als overwonnen tydze meede op de vlugt. Diergelyke
miillagenheb ik méér gezien, doch het is geen wonder, dewyl nie-
mand wys gebooren werd.

Men

-ocr page 111-

GROOT SCHILDERBOEK. 97
Men neem dan voor al wel acht in het vertoonen van Zinnebeel-
Nodige rec-
den tot uitdrukking van hertstogten, of die inwendig of uitwendig op l^ls^truiv
den mens werken , dat is of de gebaarden en beweging des ich- voor te ko-
chaams ook genoegzaam de regeerende hertstogt aanvi yzen : want een
goedaardig en deftig man, behoefd geen werking te doen om zulks
te vertoonen, zyn gelaat wyft het genoegzaam uit; maar wanneer
men liefde en droeiheid, als zy innerlyk de ziel bezitten, tc ken-
nen geeven wil, zulks kan niemand zien, hier toe behooren zinbe-
tcekenende beelden ; doch als het Hchchaam daar door ontroerd
en bewoogen wérd , dan kan men de werkende hertstogt klaarlyk «
befpeuren en onderfcheiden, zonder behulp van zinnebeelden.

Niettegenftaande de noodzaaklykheid dezer kennis voor alle die Misgteep
van de konft afhangen, waanen veelc jonge Meeilers onder de Beeld
houwers, dat hen, die zich meeft met het vertoonen van een pronk-wers,
beeld ophouden , aan deze kennis weinig geleegen legd; verre van
daar, want als hen voorkwam zo een pron^eeld met zinnebeelden
te verryken , het zy op het Pedeftyl of in de Nis , in Basreleeve
of rond , toepaflelyk op het beeld , om deszelfs hoedanigheden
of deugden aan tc wyzen, ik meen dat zy verre te kort zou-
den ich'ieten , te meer als men den Schilder ziet 27η meefte zin-
verbeeldingen tot verklaaring eener "gefchiedenis in beeldhouwwerk
vertoonen. Nu fteunen zy meeft'op de hulp der Schilders om
hen zulke en diergelyke gedachten vooc te teekenen , waar na zy
hun modél ftellen, en vervolgens hun arbeid vorderen, niet kun-
nende/,op hun eigen beenen voortgaan.

Ordentelj/kheid der beisueegingen , die uit de hertstogtm
na malkanderen 'vloeyen.

twaalfde hoofdstuk.

"^A genoegzaam gefprooken te hebben, hoe ider beeU, door vandeot-
-^^ zyn gedaanten de hertftogten, in het verbeelden eener gefchie-beSn^
denis moet uitdrukken, is het noodig iets aangaande de ordentely-
ke werking derzelve te zeggen , want hoewel in een voorval dik-
wils de eene uit de anderen ontftaat, en wederom van de eenc
in de andere vald, moetmen wel toezien, dat zy niet alle te gelyk
aangewezen «n vertoond worden, maar ider zyn beurt afwacht. By VoorbecW
voorbeeld een heer beveeld zyn knecht imand afterolTen , welke

Ν drie

-ocr page 112-

^ G R O O Τ schilderboek:

drie bewegingen niet. gclyk konaea voWoerd vvoudoa ; waais eerft
moet het gebod uitgelprooken zya-i, e.ei· tiaar geltpoi:
en ohvocring
op volgd. Het voegd kwalyk dai de vorit in een gelïicilciide geftaèc
ftaat,, terwy] zyne dicnaaren liet bevel uitwerken. Alzo onnatumljk
. zoude het zyn , wanneer men de vrouw inoverfpel bevonden, wilde
dus, vertoonen:
Krifius fchry vende in het zand, het volk misnoegd en
bcfchaaaid wegtrekkende, en noch oneigener cenige met mantjens
vol fteenen, op de tweede grond, den uitilag afwachtende, of oók
den Tempel uitgaande,, alzo
Krifius zyn fchrift noch niet voleiia-
d'igd had, door 't welke deze hertstogten bewoogen worden.

Den doorlugtigen Poujjyn^ heeft dit uitneemend wel verihan, ge-
lyk men in zyn- verbeelding van dit geval zien kan; men geeve
dan acht dat tervvyl de Veldheer zyn krygsvolk aanmoedigd , ieder
geduurendc dien aanfpraak zich ftil en buiten beweeging houd. Ik
heb, eens in myn jonge tyd een Tafereel van Pfö^w gemaakt, daai-
ζγ· aan Jfwa^f, om haar gchoouile zufter PhUomela te wreeken, hem
het afgekapte hoofd zyns zoons., nu door hem by na opgcgeeten
vertoond., en toewerpt, waar op den Vor'ft vergramd, haar vervolgd,
en zy in een vogel' herfchept word.

Ik verbeelden deze woedende vrouwen y houdende het af^kaptc
hoofd hem voor oogen; de Koning van gramfchap vervoerd, ftaat,
roet het bloote zwaard in de vuyft van zyn zeetel op; de Tafel is
omgeworpen , de Kannen , Schotels en ander Tafelgereedfchap is
aan ftuk, en over de vloer verftrooyd, de wyn voor laaare voeten neêr-
geftort,' en zy blyvcn het hoofd noch vaft houden.

Laat ons nii eens overweegen hoe dit toegegaan is. In den aan-
vang zat de Tyran geruft aan den dis, nergens van bewuft zynde,
vervolgens traadenzy de kamer in, des kindshoofd aanftonds vertoonen-
dc met eenige daar toepailendc rcedenen, die hem eerft ontftelden en
daar na aan het hert troffen, hier door verwoed wordende ftaat hy
van de Tafel op, frayt. dezelve terneer; en i^net uitgetoogen] zwaarde
om haar te vervolgen , ftoot hy al wat hem in de weeg was , om
verre, en niettegenftaande alle. deze zyne vervoerdheden ^ blyvcn zy
in dezelve geftalten ftaan, als toen zy inkwamen. <

Let nu eens op myne miiilag en de onnatuudykheid die ik in
deze verbeelding begong : wef is waar dat deze verfchillende be-
wecgingen in korten tyd geichieden, maar het was te lang gewacht
om het hoofd op de tafd te werpen ; daar legt ze nu onder de
voet, en na allen oogfchyn moeft zy op het eind haarer reedenvoe-
ring al het hooiH daar neergeworpcrt en de vlugt genomen heb-
ben.

In het
rromicn in
Overfpel bc
voudcii.

Lof vófi
Ροίιβγη in de,
7.«- zaak.

Tafereel
van
Progne.

Aaiimer-
Idng daar
over.

Dss Schry
tets mis-
§rccp.

-ocr page 113-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

ben , zo haaft hy de minile beweeging van opftaan maakten : want
hier op moeft het volgende iluk^naraentlyk haare heifchepping, vol-
gen, en zy van de grond af zyn.

Ik oordeel dan , dat de tafel noch moeft overend ilaan , of zy,
het hoofd daar op neergeworpen hebbende, al aan het vlugien zyn,
en om haar voor de beulin te doen aanzien , diende zy een Zwaard
of Kapmes in de hand, ca met de and're vuyft drygende vertoond
worden. Hier mede breek ik daar van af , om door een andct
voorbeeld, beter myne gedachten, uittedrukken, zynde de vcfficring
v^m
Apollo en den draak Python.

·,'- Dit ftuk verbeeld een woeit gezicht. Ter rechterzyde op de twee- Tafeicel
de grond in een laag Moeras, ziet men het vervaarlyk gedrocht P/i^cw, p^L/" "
uit de dampen en uitwaaifemingen des aardryks voortgekomen, half
in, en half buyten de poel , met pylen doorichooten , leggen:
eenige menlien op een naby geleegen heuvel ftaande befchouwen
het zelve, houdende om der itank wille hun neuzen toe ; ter lin-
ker zyde, daar de grond hooger loopt, zietmen een ronde Tempel,
en in dezelve . het pronkbeeld- van
ΑγοΙίο , alwaar veelc menlïên
van verfchillende ftaaten het zelve aanbidden, ofiêrhanden pieegen,
en met fpringen en danflèn veel vreugde bedryven. Omtrend het
Moeras of de Poel ftaan eenige dorre boomen, ftukken van
Ruinen
of bouwvalligheden , en hier en daar geraamtens van verflonde
menilên en beeilen verftrooid: achter de voornoemde heuvel, in 't
verfchiet, werdmcn eenige boere hutten gewaar, zommige vervallen,
maar die verft van het beeft geleegen zyn, minft beichaadigd. Op
de voorgrond zietmen den opgeblazene Boogichutter, iteunende op
zyn boog, hangende de leedige kooker hem op de rug,· hy ftaat
vaft en trots op zyn linkerbeen, flaande zyn hoofd ter rechterzyde ach-
ter over, na het Licht, terwyl hy
Cupido die van hem opwaards vliegd,
met de linkerhand, recht uitgeftrekt, op een verfmadelyke wyze en
al glimlachchende van hem afwyft: maar deze meteen gram gezicht na
hem ziende, knikt met zyn hoofd, toonende hem een zyner pylen,
geheel met de punt om hoog, als of hy zeggen wilde, deze punt zult '
gy haaft gevoelen; zyn fluyer vliegd fnel achter uit. Achter
Phoebus of
Α polio ftaat een zwaare Palmboom en daar neevens een Eyke, tegens
welkers ftatn hy met de rug leund; zyn hoofd is met Eyke en andere
blaadcren verfietd. Voor aan zou ik een kleen beekjen vertoonen,
<iaar hy;door de wcderfchyn ten deele in gezien word. Hy is met zyne
Gouden^apenrok en Purpere Mantel aangedaan, welke laatfte achter
hem by den rug nederhangd.

Ν α TWEE-

ffif^L·':
Si .

-ocr page 114-

100 GROOT SCHILDER ROEK.

TWEEDE TAFEREEL.

Verbeeldende Apxjllo en Dafne.

^ O haafthad ^pollo, Dafne nkt gezien-, of zyii heit ontilak door
■^liefde, deze driftige hertstogt, tleed hem haar vervolgen, om de-
zelve haar te openbaaren.
Cupido, deze gelegenheid waarneemende,
trof hem met een vierige pyl, na hy
Dafnes hert, alvorens met een
koele getroften had ; waar op hy zich vcrfchiiyld om het fpcl aan te
zien..

Midlerwyl fpreelit Dafne, als nergens ai gevoelig zynde, met cenige
water Nimfjes , die met haar kruyken aan den oever van een klaarén
beek. leggen zy ftaat in dé Zon en werd vlak van vooren gezien ,
de pylkooker hangd op haarcn blootcn rug, met een nedergellaagen
en minnelyk gezicht, over de linkcrzyde, die Nimfen aanlchoinvende;
de linkerheup zwcU , houdende dc linkerhand flapjes, hetbinnenfte
booven, onder haar borft ·, in de rechterhand houd zy haar boog over
de helft naar onderen, daar zy eenigzins op fteund·, ftrekkende de elle-
boog van haar af, waar door de holligheid haares· lichchaams aan
die zyde vervuld word; haar kleed is kort onder de borft gegordeld,
zyndc met een band op de linkerfchouder vaft gemaakt, en boven
de knie met een knoop, waar van de wedcrzydze flippen in .een
anderen riem boven de heup zyn geftookcn , hangende dc einden
met fluyten wederom af. Uit haar opgeknoopte hulzel, hangen ter
wederzyde de blonde lokken· zwierig af fpeelcndc over de fchouders
langs den rug. Achter haar, langs de v/aterkant , die een gedeelte
na het oogpunt loopendc een anderen ftreck neemd, ftaat eeri lang-
werpige ftcen 3 of 4 voet hoog, met Basreleeve behouwen, van
witmarmer, teegens welke haarc flagfchaduw vald; op dezelve legd
een Waternimf op haar buyk of linker zyde uitgerekt, doch in "t
verkorten gezien, fteunende haar boovcnlyf op de elleboog met
de linkerhand onder dekaaken, D^ijvzi op deze wyze aanfchouwende,
haar onderlyf met.een blaauwe fluyjer bekleed,'waar tegen
Dafres
naakte bovenlyf uitkomt. Dafijes kleed is Appelbloeyzel koleur,
weinig donkerder als het naakt, met Paarfachtig weêrfchyn langs,
de waterkant ftaan Wügcboomen, onder welke de Nimfen zitten te
ruften..

Aan de overzyde der Rivier, ter linkerzyde, is een Rotsachtig ge-
bergte 5,

-ocr page 115-

G κ ο ο Τ S C Η I L D Ε R BOEK. ΙΟΙ

bcrgte, dat mci veele heuvels op en afloopt tot booven toe, tuiTen
welkers rotzen het biuyfzende water van booven af komt ichieten
en vallen,

Ter rechter zyde ziet men ^pollo tuflfen het oogpunt alwaar de
grond heel hoog is, en met een ruwe trap opgaat; hy komt, vol ver-
wondering, ter zyden af, hebbende de linkerhand aan een ilok , en
bokkende voor over, de rechter voet is heel laag voor uitgeilrekt, raa-
kende de grond eeven met zyn toonen; de borft zakt tot byna op
de linker knie , zyn rechter elleboog is achterwaards, houdende die
hand naaft het oor vlak oopen, zyn aanzicht ziet men in Propl^ en
zyne oogen fteroogen pp
Dafne; een vierige pyl ziet men hem ten
boezem,'in fnorren : zyn· kleed is ligtachtig graauw van grove ftof,
welkers twee einden onder de kin geknoopt zyn, en deszelfs andere
eindens,, van onder zyn armen, beneevens een herdersfluit, voor in
den riem geftooken, hebbende een blaauwe muts op het hoofd boo^
ven om krullende, en voor op geilaagen; zyn borft: is een weinig om-
gedraaid na het licht en men ziet hem tegens de rechter dye aan; het
Licht vald van de rechter zyde. De-heuvel aan die kant.loopt ftyl op
als eeiT muur, de trappen zyn
Paralel, rnaar aan de linkerzyde loopt
dien heuvel ichuyn af, zynde rityg en woeft begroeyd, vol van alderlye
kruyden langs den v^eg dien hy gaat, beflaande dezen heuvel by na de
rcchterzyde des ftuks, loopende op het eind by'het oogpunt hoog
op, hangende aldaar over de zeer laagen weg, veroorzakende daar een
flagfchaduvy die tot halfweegen den fteen achter
Dafne loopt .; en voor
by dezelve is een andere flagfchaduw ^ die door eenige hooge boomen
achter de gemelde heuvel heen loopt,

In het verfchiet, ter linkerzyde, ziet men een ichoon Gebouw, zynde
het Paleis van den Koning^ jidntems, waar by op het vlakke veld eenige
t»eeften weyden.
Cupido, vliegd , . omziende na Jpolloy nz den Berg
heen.

Imand zoude my nu mogen vraagen, waar aan men erkennen kan·,
dat dit
Apollo is? Dien antwoord ik aan zyn fchoon wezen en Goud- vooïgaande
geelehairen, zyn minnelyk gelaat en de aandacht waar meede hy cieze
befchouwd, en aan de geichootene pyl , met welke de wegvluch-
tcnde
Cüpidü-htm getroften heeft, daar en booven is my onbewufl:,
i^at in de herfcheppingen van
Ovidim, diergel^ een verbeelding gevon-
den Word, van een Herder die dus op een jagtNimf verliefd. Want
men moet wel letten dat^pollo toenmaal uit den Hemel verbannen
en van zyn Goddelyke fieraaden , als Purperen Mantel, Zonneftraa-
len, het beftuur der Zonnewaagen, de Lier en diergelyke beroofd was,

' Ν 3 en

-ocr page 116-

loz GROOT S CHI LD ER BOEK.

en op de waereld zich geneerden met het Vee des Konings Admetus
te hoeden.

Dat ik Dafm verbeeld met de Najaaden in gefprek te zyn, is myns
oordeels niet oneigen, vermids haar vader de Rivier God/'<?«?«ƒ vi'as;
dat ik èïcnGod zelve daar niet byvoeg is, om dat het vaderlyke ontzach
liaar zulk een aanminnend gelaat niet toeftaan zoude, alzo zy onderling
oneens waren , ten opzicht haater wyzen van leeven , want de vader
zag haar gaarne getrouwd, cn haare natuurlyke neiging ftreed daar tee-
gen, waarom ik ook om haar afkeer van het mannelyk geilacht te ver-
toonen, niet als maagden hier by gevoegd hebbe.

Dit voorval werd nooit uitgebeeld, maar door de Schilders meeft
altyd overgeilaagen; ik heb
ookylpollo hier geen Eyken kraiis,· als aan
een Herder niet welvoegende, maar een Blaauwe woHe muts, dracht
met die ftaat beeter over eenkomende, opgezet, dewyl hy nu niet meer
Phoebus maar alleen Afollo is.

DERDE TAFEREEL.
Fan ΛροΙΙο en Dafne.

Hier vervolgd jipollo 't voorwerp zyner liefde, loopende en te ee~
vens haar fmeekende; men let eens op haar bang gelaat, en hoe
zy, hem zo na by haar ziende, door een fchielyke omwending zyn
hand ontwykt en een anderen weg inflaat; zy ichuwd noch doorne-
ftruyken noch oneiïèfi weegen , over alles heen fnellende, en hy yld
haar na, niet om haar aan te gtypen, want zyn eene hand houd hy op
de borft, en uit de andere werpt hy zyn ftaf, die noch niet op de aar-
de achter hem is; zyn blaauwe muts, waaid hem van "t hoofd na dien
weg heen daar hy van daan komt, zyn hoofd een weinig achter over,
hangd op zy, waar door hy genoegzaam te kennen geeft, dat hy haar,
die na hem omziet, fmeekt en bid. Zyn aanzicht gloeyd, de oogen
vlammen in zyn hoofd, maar te vergeef, want zy in tegendeel, hoe-
wel moede en bezweet, is bleek en beftorven, haar gezicht droog, de
wenkbraamven neergetrokken, de mond, in de midden verheeven met
de hoeken nederwaard als een omgekeerde halvemaan, op een pyne-
lyke wyze, heflènde haar voor uitgeftrekte handen ten hemel, heel
boven haar natuurlyk lichchaams gewicht hellende ^ haar pylkoker ilin-
gerd op de rug, de pylen ftorten kngs den weg daar uit, maar haaren
ongefpannen b^g is in de linkerhand beftorven.

Afel-

-ocr page 117-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

Apollo, haar volgencie, heeft reeds een flip van haar kleed gevat,
doch haaie voeten flaan. al vaft in de aarde gewortetd, zy is n3|hem
gekeerd , imar het aanzkht hcmelwaards , ftrydende niet de dooci
tiie haar genaakt: dtt inerkt haar vlarnrnende Minnaar «och niet, cn
mccncnde haar nu in zyn macht te hebben, hoopt hy den ftryd
en de lauwer te wimicn. Maar my» racening is niet haar nu ftil-
üaarwie te vemoonen, geenzins , maar dat zy fchyiid voorder te wil-
len loopen , baar gewortelde voeten en toonen voort te zetterr,
waanende dat die alleen door uifollo wederKouden worden, derhal-
ven heeft zy het hoofd in den nek geilaagen , met fchreeuwen
haar angft te kennen geevende, en op dit oogenblik begind haaf
herfchepping.

Het is niet oneigen dat men een lange en kromme weg ziet,
langs welke zy van daan komen , en in het verfchiet de Nimfen
by de witte mirmere fteen, haar na oogende; de een met de hand
bovirn de oogen voor de Zo», aixJerc zich verwonderende, en zom-
mige malkaindeï omarmende. Achtcr (kze zietmen de l>ergen
Cy-
tkerofl·
en Helicon, haare kruynen tot dc wolken op heffende, en
achter
D^^ne, tiiifen eenig geboomt^n·, een terra van Mercurius,
by zos verre hy toen al gebooren was, of zo niet, vm Dianahzzt
meefteres: de kleediiig is als in de voorgaande. Zy loopen teegen
d® Zon op, en men ziet baar teegen· de rug, bet rechterbeen voor
ait, en het linkerbeen heel om hoog heffende , fchynd, regtsom
keerende, dc w^eg te willen inöaan. Hy in teegendeèl een weinig
bokkende, het linkerbeen voor uit en het rechïe? achter eeven van de
^rond af, zwaaid linksom na baar voetstappen, eeven als een wind-,
lond die een hajs op 'x ipoor volgd, welke terftond een andere
weg inflaat.

Fervdg 'vati Apollo en Dafné.

Y^Afné niet langer kunnende loopen·, blyft eindelyk vaft ge-
"•^heete, zoekende meenigmaal haar voeten te ontwortelen, maar
vergeefs:, een rumwe felioK heeit reeds baar bknke beenen tot half
dc dye bedekt, en een doodelyfce fcilligheid doet het bloed tn haa-
re aadeuai ftremman;. haar bange ziel fchynt haar te begeeven met
noch eens voor
't hatft te zuchten.

Zy fèaat ter Hnkerzyde des oogpunts op de voorgrond, het boove-
lyf, arnaen en heefd iioch in haar geheele v^eezeriy de kooker op
' de

-ocr page 118-

104 GROOT SCHILDERROEK.
de rug is heel gedraaid, hellende een weinig van het oogpunt af naar
de linkerzyde des ftuks, haar onderlyf is vlak naar 't licht, de rech-
terheup zweld, 't linkerbeen over het ander geilaagen en in eenge-
ilingerd, vereenigd naar beneeden eeven onder de knien tot een en-
keldeilam; haar boezem uitfteekende ziet men vlak van voore, het
hoofd linksom gekeerd hangd over de linkerborft heel op zy, haar
oogen zyn half toe, de mond weinig oopen, laatende noch eenigc
flaauwe trekken van pynlykheid zien; zy is bleek van kaaken, maar
de lippen paars, haar hoofd is vol takken en zo digt van blaaderen die
hier en daar ter zyden uitfpruiten,, dat het aangezicht met de halve
boezeiïl daar van belommerd is: voor haar een weinig ter linkerzyde,
ryll een zwaare Eikenboom op , die zy met de linkerarm omvat,
teegens welke haar hoofd fteund. De kleeding is als in 't voor-
gaande.

jipollo alle hoop voor zyne oogen verdvyynen ziende, barft in klag-
ten uit, belchuldigende haar droevig noodlot, doch meeft zyn hart-
nekkige min, als oorzaak van haar rampzalige dood en zyne fmart.

Hy ftaat aan haar regterzyde, met het regterbeen op de tweede
grond, de voet in de delling der weg verborgen zynde; het linkerbeen
op de eerfte grond zettende met de voet digt aan de ftam; het hoofd
na de regterzyde een weinig agterover hellende en 't gezicht heemel-
waards- geveft; de regterarm byna zo ver als hy ryken kan, met de
hand het binnenfte naar buiten gekeerd, onder haar linkerborft , hpu-
dende, om te voelen of het hert noch klopt, en de regterhand, vaij
zich, vlak open flaande.

De flip van zyn kleed, aan de linkerzyde los geraakt, hangd agter
neer.

Ter regterzyde komt, van agter de grond, een Waatergod vol
verwondering aanloopen , boeven welke zich
Atropos of 't Nood-
lot, met het fpinrokken en de fchaar, vertoond, men ziet haar van
agteren in 't verkorten, naar de regterzy, doch heel hoog, heen vlie-
gen.

De 'Lucht is vol dryvende Wolken.

Den Berg Parnaffus is heel ver ter regterzyde, als mede de Ri-
vier , achter om den Berg naar 't oogpunt wykende ; aan welkers
oever cenige beeften ftaan te drinken.

Half weegen den Berg na het einde, zietmen een kleine ronde
Tempel der Godinne
Themis^ voor welkers portaal, twee boomen,
een Eiken en een Linden, ftaan; en heel ver by na op den
Ho-
de Stad en het Koninklyke flot van Admetm: het overige

is

-ocr page 119-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

is vlak Veld, midden op 't welke een Schaaphoeder in hee gras zit,
en één daar by ftaande die hier na toe wyft, daar d'ander als verwon-
derende naar ziet.

Cupido^ fpreekende met Atropos^ vliegt met haar heen.
Agter den Eikenboom zou men een ftuk van de voorgemelde
Term kunnen doen zien.

Bet flot van Apollo en Dafne.

Ah Apollo zyn voorzegging geëindigd had, knikte P^i^c hem toe,
tot een teeken dat zy daar mede te vreedcn was: maar hy, na haar
mond willende zien, vond dezelve niet meer. De Boom alleen, waaraan
haarboog en kookeris blyven hangen, moeft hem trooftcn. Hy zuch-
te en kermde: gaat zich leunen teegens den Eikenboom, die half dor,
heel oud en gefcheurd is: vat zyn elleboog met d'eene hand, en laat
het aangezicht in de andere hangen, de beenen over elkandercn geflaa-
gen, blyft dus een wyl zonder fpreeken ftaan. De Waaternimfen
zitten daar rondom, deeene op haar omgekeerde kruik, de andere op de
'rond aan zynzyde. Een andere omvangt de rampzaalige romp ,opwaards
iet loof befchouwende, en fchynd haar, die'er niet meer is, beklaagender
wyze aan te fpreeken. Een ander, by haar ilaande, trekt de fchouders op,
laatende de handen in een gevlogten flapjes neerhangen , desgelyks het
hoofd over de fchouder. Een oude Herder trekt hem by de flip van zyn
rok; maar hy luirterd daar niet na. In 't kort, het is niet anders als een
algemeene onfteltenis, droefheid, en verwondering die men hier be-
ijpeurd. Van alle kanten koomen de Gooden en menfchen toevloeijen,
om dit nieuwe en nooit voor deczen geziene Schepzel te befchouwen,
naamelyk
Dryaden, Satyrs en Jagtnimfen. Zommige zien haar aan
met eerbiedigheid, andere met verbaafdheid, en veele weeder met
blydfchap.

De algemeene moeder Aarde ftaat zelfs als opgetoogen.

Tot befluit van deze verfiering zal ik dit agter aan voegen, niet
ontoepaiTelyk op
Apollos voorzegging, naamentlyk, dat die Laurier
in "t toekomende altyd tot een teeken van overwinninge zoude ftrek-
ken, en der Overwinnaars hoofden verfieren, in plaats van Èikeblaa-
deren; en dat tot haar gedachtenis deze, booven alle andere, hem toe-
geheiligd 20U werden.

Hier vertoond zich Hercules ^oï de Dapperheid, met zyn Leeuwenhuid
en Knods, aanwien de Overwinninge, die aan de Laurierboom ftaat, een

O krans

-ocr page 120-

ïo6 GROOT SC Η I L D Ε R Β O E K.

krans toereikt, terwyl zy een andere tak af plukt. Haar Zeegenteeken
houd zy -in de armen, of teegens haar fchouder.

Geheugenis, of Memoria, zit by de gemelde Boom op een heuveltje,
des Helds daaden in haar boek aantekenende. De eeuwige Vader
Sa-
tttrms
toond haar Hercules aan.

Op de tweede grond legd de romp vzxï Hydra by een moeras, zom-
mige hoofden afgeflaagen, en andere zwart verbrand of gefchroeid.

Fan het gebruik en misbruik der Schilderkonfi. ·
Dartiende Hoofdstuk.

Η Et is ieder een genoeg bekend, hoe hoog deze Eedele Konft van
alle eeuwen by de menfchen is geacht gewcett, en de reeden
waarom. Derhalvenzullen wy het laaten aan de getuigeniflevan zoveel
geloofwaardige Schryvers.

Zeeker is't, dat onder alle de Konften geene het gezicht met meerder
bevalligheid en genoegen ftreeld, dan de Schildérkonfl:, wanneer zy
in haar volle luiiter werdbefchoud. Zy is ichoon, ©openhartig en mild-
daadig, om haar gaaven, zo veel mogelyk is, aan de ernftige verzoe-
kers derzei ve gunitig mede te deelen. '

Dewyl nu in alïe dingen een gebruik en misbruik is, en zelden goed
zonder kwaad, zo vind men zulks mede in deze Eedele Konft.

Haar recht gebruik moet bepaald worden in het verbeelden van
deftige en ftichtelyke zaaken, als fraaije Gcfchiedeniiïèn en Zinnebeel-
den, Geeftelyk en dewelke op een deugdzaame en betaame-
lyke wyze , ieder een tot vermaak en nuttigheid ftrekkende, moeten
werden uitgedrukt. Dus geraakt die Konft tot haar volkomen luifter.

Het misbruik derzclve is, wanneer men zich begeeft tot ontuchtige
en lafterlyke Verbeeldingen, die de eerbaare en zedige lieden of aan-
fchouwers ontroeren en afkeerig maaken. "Wie dan dit laatfte volgd,
zal nooit de belooning van de Deugd, die, volgens
Horatius, een on-
fteriFelyke naam is, verwerven, maar wel een eeuwige fchande.

Laar ons nu deze zaak eens taffen beide verhandelen.

"VJ^anneer de Hiftorielchryvers, zo oude als nieuwe, een gefchie-
denis verhandelen, zullen zy, van het begin tot het einde, zelden iets
overilaan, al was het noch zo onbetaamelyk, ja al zou daar niet dan
kwaad en gants geen nuttigheid uit getrokken worden. Desgelyks
doen de Dichters in hun verzieringen, en noch zoveel erger als deGe-
fchiedenisfchryvers, vermits zy door een vleijende taal de zwakke ge-
moederen der leezers ligtelyk ontroeren, en dikwils misleiden kunnen.

In

Achting die
de Schildei-
konft toe-
komt.

« ''

Goed ge-
bcuik,

sn misbtuyk
det zelve.

Men moet
aich wagten
voor onge-
fchikce Ver.
beddingen.

-ocr page 121-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

In der daad, het waar te wenfchen, dat zulks ,behal ven daar het volftrekte-
lyk moet weezen, niet gebeurde, maar dat zy de waarheid met een floers be-
kleeden, of de gordyn voor die tyd toefchooven , om alzo de toorts
der vleefchelyke laften niet te ontfteeken. Doch hoewel het fchrift
onze herten en luften kitteld, het oog doet zulks veel meer, nade-
Jtnaal het gezicht krachtiger onze zinnen ontroerd en aandoet, inzon-
derheid wanneer men de zaak zelf zo duidelyk voor zyn oogen ziet,
voornamentlyk de vleefchelyke welluft betreffende. En is het waar,
dat de Schryvers, met onbefchaamde vertellingen van 't rechte fpoor
dwaalende, meer lafter als lof verdienen , hoe veel meer noch een
Konftryk Schilder door dusdaanige verbeeldingen ? Wat eer kan
een deftig Meefter behaalen, als hydie groote man in Ifraè'I, iVo-^i·^,
door het druivezap bevangen, op dc grond leggende, gefchilderd
heeft met zyn fchaamleeden bloot ? Wat heeft hy daar mede ver-
richt, dat beeter zy en minder ftrat verdiende, dan
Cham die met
hem fpotte? Deze deed. zulks teegens zyne Broeders, welke aanttonds
van den Vader afziende, het zelve met hun mantel dekten op dat
het niemand gewaar wierd. Deze, in teegendeel, fteld het vooral de
wayeld ten toon. Niet minder betaamelyk is het, dat men
Potifars
yf naakt op 't bedde vertoond in een onbefchofte , om
jio^kwanswys te bekooren: een zaak die onder vier oogen is ge-
fchied, en mogelyk 20 ver niet eens gekomen is. Waarlyk, men mifl/ggn^jgj
moet niet zeggen dat
Aiichsl Angelo da Buoni^oti^ hoe deftig een omtrent
Meefter hy ook was, een groote lof behaald met zyn
Leda geheel
naakt en een Zwaan tuflfchen de beenen te vertoonen. Dio omftan- gaan.
digheid kon hy wel overgeflaagen hebben. Is 't niet beklaage-
lyk, naademaal 'er zo veel ftof, ja 20 overvloedig, tot fraai je vindin-
gen en uitvoeringen is, van alles dat bedacht kan werden, zo Deug-
den als Ondeugden, daar men een goede zedeleering uit trekken
kan, dat verftandige Meefters zich tot zulke fchandige en verfoeijely-
ke misgreepen kunnen begeeven, en noch zo onbefchoft en om-
ftandig uitvoeren, dat'er niet als de ftank aan ontbreekt; gelyk
Horatitis ons mede klaarlyk te verftaan geeft, ais hy zegt:

Nam jrufiravitmmvitaveris illud.
Si te (dio fravum detorferis.

Dat is.

indien me» de weg der ondeugden injlaatt

^cd men heel bez.waarlyk de fihande konnen vermijden.

O % Maat

, f

-ocr page 122-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

Maar Iaat ons deze ftofFen, een eerlyk Konftenaar onbetaamelyk
en door de wet onvocgelyk, overflaau , om aan te toonen welke
kenteekenen vereift wordtjn aan een Konftig Schildery.

"Wy bevinden, dat een gedrukt Schrift doorgaans meer geleezen,
komenTcL- en beeccr verflaan werd, als dat van een ongeoefende hand gekrabd
is. Eeven alzo gaat het met een Tafereel. Indien het ver-
beelde Jiaar vereis is uitgedrukt, en dat ieder voorwerp zyn eigen-
rol fpeeld, zo als de zaak, tyd en geleegentheid mede brengt, naakt
dat naakt moet zyn, en gekleed dat gekleed behoord te weezen j zulk
een Tafereel mag met recht een fpreekend Schildery genaamd wer-
den. Het is ver daar van daan, dat de Stukken, die na eigenhoof-
dige zin zyn gefchilderd, ia welke de waarfchynlykheid ontbreekt,
zo veel vergenoeginge zouden kunnen geeven. 't Een verklaard
zich zelf ten eerften , en "t ander is een duifter raadzel, daar een
verklaaring tot oploiïing by behoord; 't Is een groot gebrek en
misverftand van zommige, die al haar oeffening byzonder in het Naakt
befteederv, en dus alle hunne Beelden fchilderen, het voegd of niet,
zonder eenig onderfGheid te maaken tuflèhen een eerlykc Vrou of
Lichtekooy,
J^enus^o£ Diana^ Lucretia οΐ Flora. En deze zyn niet
minder te beklaagen , die het teegendeel doen. Hoe oneigen
Michel
Angelo
zyn Leda verbeeld heeft, is hier vooren aangetoond. Een ver^
ftandig oordeel overweege eens hoe 't hem gevallen zal, als hy haar op
het kleed geheel naakt ziet neederleggen, het hoofd met krullen en
een
diadema opgefchikt. Waarom haar niet op-een ruftbed geplaatft·,
als zulk een Princes betaamde, en voor al zonder hoofdhulzel?
keme' ^^ ^^^^ g^noeg dat
Diana een Maan op het hoofd heeft, Fe~
kencu moet nus een Star, enF/er^^eenBloemekrans, om haare Perfoonen te kennen
?e7foonea^ gecvent maar wat zy zyn,''en voor wie zy willen bekend weezen,
gewaar
wor-'Ï^oef men noodzakelyk mede aantoonen. Omtrent dit voorval is
iiïn· noch aan te merken, datmen op de hulzels enhoofdfieraaden acht moet
geeven , en in wat geleegentheeden die moeten opgetooid vertoond wer-
den, en weederom niet. Ongetwyffeld het is de geheele waereld.door,
dat goede wetten en zeeden over al gevonden werden, uitgezonderd
by de "Wilden: daar en booven, dat'er drie voornaarae ftondeii van den
dag zyn, na welke de menfchen zich kleeden en fchikken, voornaa-
mentlyk de vrouwen. s'Morgens en s'avonds zyn zy eenvoudig van
kap, en s'middags opgetooid.

Ooizaak Dat "er zelden onder zo veele fraaijeMeeiters gevonden werden, die
ίιΓΤιί Sic ^^ welftandigheid in hun Ordinantiën volkoomentlyk doen bly-
agm vcee. geetï woadei": vermits zy van oordeel
verfcheiden zyn, na

dat

v.'at men
in het vol-

beelden
moet waar
neemen.

-ocr page 123-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

datzy min of racer wecteo en bezinnen. Den een ileld vaft, dat het
in dcKouding of zaamenhang van licht cn donker geleegen is; den
ander, in de zaamenvoeging der koleur, en die al te gaar gebrooken;
eenderde wcêr,die op zynichoonft te verkiezenj weêr een ander,inde
groote kracht j zoramige in heldere re/fi^/i??, en zo voort: maar men
zegge wat men wil, geen van deze alléén is machtig een Stuk welftan-
dig te maaken, hoe enkeld het ook moge zyn, veel minder volflaagen
Ordinantiën, 't zy Beelden, Landfchap, Architeöuur, Bloemen,
Beeilen, leevend of dood.

■Wat is een Ordinantie van Beelden, daar alle de Pcrfonaagien van ge-
lykegeftalten en weczen zyn: in een Landfchap, daar tuiichcn Boornen
en Boomen geen onderlcheid is vanftam, loof noch koleur: in Ger-
bouwen dcsgelyks ?

Maar welk een vvelftand is 'er weeder in een Stuk met Beeften, daar
ieder naar zyn hoedaanigheid verbeeld is; zo dat men zien kan, welke
glad, ruuw, hairig of wolachtig zyn ?

Als men de zaaken na behooren en met ernft wilde overweegen,
men zoude haaft gewaar werden dat het veeltyds onze fchuld is, en dat
er middelen zyn' die wy in onze macht hebben om tot volkoomenheid
te geraaken, hadden wy maar de rechte eerprikkeling die men hebben
moet, en dat wy niet meer onderneemen als in onze macht is.
OUya
vires nihil aggrediendum.

"Waarom ik zeg , dat geen van alle die byzondere gevoelens alléén
machtig is om een Stuk welftandig te maaken, maar wel alle te gelvk,
nevens een groote kracht van dag en fchaaduwe,
reflectie ^ harmonie
van koleur, zo wel fchoon als gebrooken, elk na de konftreegelen ge-
fchikt en met de natunr overeen komende. Alsdan zal het onvermyde-
iyk een volkoomene welftand voortbrengen.

Wat zyn 'er al braave Meefters gewceft, en noch, die zich hier in
misgreepen hebben, nietteegenilaande zy de bekwaamheid hadden om
deze aangewe^zene welilandigheeden in hun Stukken te vertoonen, en
daar door een onfterffclyke roem te verdienen. De konfl ii Img^ en
onzje leevenstyd te kort
, zeggen vccle; maar een flecht zeggen voor
rechte konftbeminnaars.
Is het waar dat gy door uw oeflfening na zulk
een weniïèlyke welftand tracht, wel aan , kant u by tyds teegen een
andere neiging aan. Laat u het geringe zo wel ter herte gaan, als het
voornaamfte van uw Stuk. Oeflend u vlytig in de tuflèn-tyd; want
fchoon men zwaarlyk iemand vind die in alles eeven konftig zy, is het
nochtans niet onmoogelyk: en dunkt u zulks buiten vermoogen te zyn
20 veelmeer tyd met voordeel te befteeden , ten minften gebruikt die,

O 3 voor-

-ocr page 124-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

voorzichtigheia, dat gy in uwe Ordinantiën niet meer vertoond, ais
gy kund verantwoorden.

Fan de bjzonden migingt tot deze of geene ^uerkie-
zmge, als Beelden^ Landfchap , Gebouwen, Zee,
Bloemeni enz.

Veertiende Hoofdstuk.

TEder weet, dat men door eeti yverige naarftigheid, en bekwaame
goederen en geld kan yergaaren, wanneer men de middelen,
tot dien einde gebruikelyk, met voorzichtigheid in 't werk fteld. De
ervaarendheid leerd ons, dat de fchielyke winftenopver na de wen-
ichelykfte en beftendigfte niet zyn, maar wel die langzaam en geftadig
toevloeijen. 't Eerfte is een uitwerking van den blinden yver en van

t^hdu m k voo^envgVvii.

Ik acht het een veriVandig Meefter teVeezen, die ζχη oefïbningen,
dig
scbUder zouden moogen beftaan , naaukeung onieicxoeKt en

behooia. overweegd, of zjn geluk en behoudenis van één menfch alleen, of
van veele, aihankelyk is: ten tweeden, of 't hem niet raadiaamet ly
zich te fchikken na de gelegentheid en 't welbehaagen der menfchen,
alsnazyne wil: en ten laatrten, wat'er vereift word , om het nu en
dan met meerder nieuwigheeden te verryken; waar toe overvloedige
middelen zyn,
als men flechts weinige moeite doet om daar op te
denken.

Het is, zeg ik, een voorzichtig Meefter, die alle deze dingen tyde-
lyk overwoogen hebbende, dezelve ten eerften werkftellig rnaakt: want
het is genoegzaam bekend, dat de verandering en nieuwigheden de
waereld het behaagelykft voorkoomen, en hen tot liefde , luft en be-
geerteprikkelen. Ja.zelf is'er niets, dat zonder verandering kan beftaan.
Zien wy eens het groot verfchil tuffchen een Kok, die niet dan een
enkelde fpys op ééne manier kan toemaaken, by een die dezelve op al-
lerly wyze en naar aller menfchen fmaak bereiden kan, dan zoet, dan
zuur, dan laf, dan krachtig, enz.

"Welke beklaagelyke voorbeelden hebben ons veele braave Meefters,
zo de oude in voorgaande eeuwen, en nu daageiyks noch, niet naarge-
laatén, die haar leeVen lang gefukkeld en gevroet hebben, nietteegen-
ftaande zy in hun verkiezinge uitmunten, alleen uit een driftige een-

^in-

Wat toe

-ocr page 125-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

tinnigheid; willende liever gebrek lyden, als iets buiten haar gewoonte
doen, fchoon het in hun vermoogen ftond als zy maar gewild hadden.
"Was ""t een Beeldfchilder, hy maakte niet anders als Santen en San-
tinnen: Een Landfchapfchilder, niet alsWilderniffèn enWoeftynen:
BloemfcKUders, niet als Bloempotten; Zeefchilders, riiet dan Stormen
en Onweeren: Architeduurfchilders, niet dan Grotten en Ruïnen.

Wel is waar , dat in ^en kleen gedeelte uit te munten prys-
waardiger is, dan in veele taamelyk: maar het is ook waar, dat ve-
randering van fpys nieuwe luft verwekt. Bchalven dat, wanneer het
de nood vereift, moet men,wel van zin veranderen, en zich natydsge-
leegentheden fchikken, maakende van de nood een deugd. oo-'meik

Nu zullen wy deze zaak eens verder onderzoeken , en aanmerken desscÊryvert
wat ieder in zyn oefFening noodig heeft, om zich in ftaat te ftellen
van nimmer verleegen te wezen; als mede of 'er ftof genoeg in voor- " '
raad is pm zulks werkftellig te maaken j en eindelyk, wat tot elke ^by-
zondere verkiezinge eigen zy.

Het eerfte beftaat in verandering van hertstogten en concepten', het
tweede ia nieuwigheeden, waar door men ieder een kan behaagen en

tol lief(iö VSPWefiert; want gelylcliG^ iprceWoorizegt, fionfu§iCit mus.
Derhalven zyn veranderingen en nieuwigheedetv noodig. De meening

is echter met, dat zulks in één Stuk alléén ^ noch gcitaadig in ieder,
vertoond diend te wocdca j geenzints maar nu en dan wat, om dc nieuws-
gierige gaande te houden.

Ten derden, of'er v/el zo veel verandering van nieuwigheeden kan
gevonden worden, als ieder in zyn ftudie noodig heeft om nim-
mer verleegen te zyn, en waar in die beftaan. Ik zeg ja, en oordeel
deze volgende de voornaarnfte, uit dewelke een oneindelyk getal ge-
ftaadig toevloeijen; gelyk ik zal aantoonen.

Voor eerft, de Beeldfchilders betreffende, da'ar zyn niet alleen San- RyWom
ten en Santinnen, maar 'Wysgeeren , Profeeten en Profeteifen of p"Tby!'"
Sibillen , doorluchtige Mannen, en Vrouwen zo in Staatsbeftier als zonare ver-

, waereldze Monarchen , Wetgeevers zo Staatslieden

devierGedeeltendesWaereldsjdevyf Zinnen, en meerHiftorien,
andere gedenkwaardige Perfoonen en Voorwerpen, te lang om te noe-
iï>en. Ik laat nu oordeelen, of''er geen ftof genoeg te vinden zy
voor de geene die van voorneemen zyn niet hooger te klimmen als
m enkelde Beelden, om daar mede meenigte van jaaren, ja hun ke-
ven lang, door re brengen.

Landichappen aangaat, wat is 'er niet al , behalven woe- Landfihap-
ί te Wilderniiïen, verandering van ftof overig? vermaakelyke Landsdou-ps"·

wen.

-ocr page 126-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

wen, fchoane Velden, Rivieren en"Waatervallcn, Rotzen en Spe->
lonken , Piramiden, Begraafolaatzen en Tomben, Loop-Rcn-en
Kaarsbaanen, Plantagien, Lulthuizen, Veehoeders , Harderrpeelen,
Offerhanden en Bachchanaalen. Ik zeg noch niet, op hoe meenig-
derley wyze alle de genoemde zaaken vertoond kunnen werden; van
vooren, van de zjr en vanachter; dan hooge dan laage ;

dan Zon, dan Maanefchyn. Voegen wy hier noch by eenige Dieren,
Beesjens en Voogelen enz,

Ztecm ^^^ Zeelchilders belangt , dezelve zyn mede rykelyk van
verandering en ftof voorzien , als aaninerkclyke voorvallen zo
oude als nieuwe, heilige als waereldfe gefchiedeniflen; gelyk mede
fabelen en daagelykze bedryven , waar van ik 'er eenige zal op-
noemen: als een ilille Zee,
daar Chrifias op de baaren wandelende ,
Petrus ^ die in een fchuit lag te viilên, tot hem roept: een ander
in onweer, daar
Chrifius ilaapende, het Schip heen en weer ilin-
gerd, en hy door het volk opgewekt word: een Zeeftrand met leg-
gende en vaarende Schepen van Oorlog en Koopvaarders: Ge-,
vecht tulfchen Koopvaarders enKaapers, Turkze en Algiersze Roo-
vers: Zeehaavens met handelende Kooplieden : verloffing van Slaa-
ven: Zeetriomfen: de Veneetiaansze Zeetrouw of
Bucentoro-, een
Zeeftrand, daar
Helena door Paris ontfchaakt werd: Coroms door
Neptums aan ftrand vervolgd: Polifemus en GaUihé: de Koning
Cejx Qw Alcione: Ulyjfes om de zang der Sirefien aan de maft van
zyn Schip gebonden:
Eneas met zyn Vader Anchifes vluchtende:
Rovery, Scheepsontlaadinge , Morgen-en Avondftonden, Zon-en
Maanefchyn , Kalmte of ftil weer , als mede aanftaande en op-
koomende Onweeren, enz.

Gebouwen. Betreftende de Architeduur, geene verkiezing onder alle is over-
vloediger, en die zo veel verandering van ftoF buiten de Ruïnen
verfchaft, dan de Boukunde, zo van binnen als buiten. De ftof^
fagie, waar mede men die verfieren kan, is ^leindig. Wat zyn
'er meenigte van fchoone Tempelen, Paleizen, Geevels, Galderyen,
Triomfboogen, Colonnaden, Lufthuizen , zo deftig eii fierlyk in
geftalten, ornamenten en koleur in de vyf Orders begreepen; alsmede
Termen; Niifen met Beelden; Baliifters met Leeuwen, Leeuwinnen,
Sfinxen, en veelderhande dingen meêr van Porfier, Hartfteen, Koper
en andere Pronkfteenen ? Wat is'er niet al verandering buiten dit ge-
zegde in 't bywerk en pronkfieraaden van goud , zilver en marmore
Basreleeves, Schilderyen, Behangzels, Alkooven, Paviljoen en Ka-
binetten, enz. Ja men kan niets bedenken, of deze Meefter kan het

in

-ocr page 127-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

in zync verkiezinge te pas brengen. Komen wy nu tot dc vetbeel-
dingen :
Sahwon biddende om wysheid : De Koningin Seba by
Sdomon : Jofef en Maria trouwende: Chrifias onder de Pharizjeen:
MarcHs Anthonius
en Cleopatra: de dood van 'Jtiliiis Cafar: Solon
by Crefus: De Godin Veflct voor den ingang van het Pantheon
verichynende, om dc moedwillige onderneeminge des volks, 't geen
baar wilde fchenden, te ftuiten:
Herzje met een deel jonge Maag-
den naar den Tempel van F/or^ï gaande, daar
Mercurius, door Heide
ontfteeken, haar zweevende vervolgt:
Aiercurius by Herzjs in haare
ilaapkaamer, enz. In't kort, daar is voor een Architeétuurfchilder
een onuitputtelyke fchat van nieuwigheden en verandering, om niet
alleen zyne ftudie van buiten te verderen, maar ook van binnen, als
Offerhanden in Tempels, hoflfeiyke GefchiedcniiTen en Voorvallen, in
Paleizen, Zaaien en Kamers; gelyk wy daar van reedts eenige genoemd
hebben: verders Raadspleegingen, vrolyke Maalryden, Operaas, Be-
zoeken, Tooveryen , Spookiels, vermaakelyke Verfchyningen, en zo
voorts.

Komen wy nu tot de Bloemen. "Wat is'er liefFelyker en aangenaa-
mer, als Bloemen ? Om hunne meenig vuldige verandering, fchoone zwier
en friflche koleur, worden zy van alle menfcheii bemind en gezocht;
dewyl het oog zich nooit verveelt in dezelve t^aanichouwen, als zyn ze maar
gefchilderd: niet in een enkel de Bloempot, maar op allerhande wy-
zen, gevlochten als Kranflen, Feftonnen, Bouquetten, en ook los in
Mantjes: nu en dan eenige Vi'uchten daar onder gemengd, als Drui-
ven iAbrikoozen, Karflen, Beziën, enz; voegende dé eene met dc
andere voorzichtig naar de getyden des jaars; het welk men met Borft-
beelden kan vertoonen, van koper en allerhande foorten van fteenen,
ook wel inBasreleeven, beneevens de vyf Zinnen. Men zou ook noch,
om de verandering, eenige voornaame Kruiden en Bladeren daar bf
konnen voegen, als Laurier, Cipres, Eike, enz; en by de Vruchten
fomtydts andere Gewaflen, gelyk Koorn, Raapen, "Wortelen, Pom-
poenen, Meloenen, Okernooten , Vygen, enz. Wat de Cowii^Jie»,
daar op ilaande , aangaat, 'k zal 'er hier nevens eenige aanmerken.
Voor de Lente,
Venus en doms, liefkoozende, met Kindertjes en
Bloemen: voor de Zomer,
Pomona eri Flora by malkander, met
Bloemen en Vruchten : yoor de Herfft,
Pomona en Vertumnus in een
Prieel. ·

Ik oordeel het overtollig te zyn alles ; 't geen daar van noch overig
mogtweezen, te vervolgen; vermits'er geene ftudie of byzondere ver-
kiezinge is, hoe gering die ook zy, of ze kan met veranderlyke nieu-

P wighe-

-ocr page 128-

H4 GROOT S GHï LDERBOEK.

^^ „j.wighedcn genoégfaam verEykt worden. Maar zou zulk een Landickvp-·
ping. ' fchildcr mogen :
buiten mpege-woonlyke verkieKingÉ , hé ik ner-

gens grondige hnms φ HoeiiJikmydmr vandankonnmbedienenj na-
demml ik geen Vogels noch Beesjes geleerd hcbi
Een ander desgclyks::
Stillesven is mynejiudie. Landfchappen ^ Beelden noch Beesjes heb tk nooit
gemaakt:
by gevolg, geen verdere bekwaamheid noch kennis. Geen
dit tcive. nood: tot alle zwakheden zyn hulpmiddelen te vinden. Dieecn zwak ge- .
zicht hebben, gebruikoi brillen j tot zwakke heupen, krtdiken; voorde
harthoorenden, een hoorn, enz. Het raapen dan in zulk een geval uit fraaije
Schilderyen, uitgevoerde Printen en Tekeningen, die altyd wel te zien
en te bekomen zyn, is geen fchande. Behalven dat kan men j. des noodts
zynde, zonder zyne eer in't minft te krenken of te benaadeelen, ande-
ren te hulp neenien die hét wel verftaan, waaneer dezelve de overeen-
komfte der zaak en zin niet te buiten gaan.

Het i.s aanmerkenswaardig , tkt de Stukken, van twee byzondere
iunden gefchilderd, nooit of zelden het . oogmerk van den Vinder kon-
nen bereiken, maar merkelyk ondcrfcheiden werden 't zy in de kracht,
uiivoerlykheid of koleur: geen wonder,, wanneer elk zyne zin en ti'ont
wil volgen, zonder eikanderen te ontzien , min of meéc of daar de
Helper zo veel deel aan had als de Vinder. . Wanneer zich een Veld-
overfte tot deezc of geene ooderneeming te zwak bevind, verzoekt hy
van een ander hulp, maar niet om te gebieden.

Desgclyksals wy Schilderseen Medehelper noodighebben, zo is 't niet
om te toonen wat zulk een kan of mag, tot zyne roem noch eer j maar
om de zaak, naar het goeddunken van den Vinder of eerften .Meefter
te helpen uitvoeren, van wien hy üyn bedongen loon voor gedaanen
dienft trekt, en meer niet.

Nu zullen wy verder gaan, en zien wat een konftig Medehelper noo-
dig heeft, en waar na hy zich zal dienen te fchikken en te bepaalen.
Het is dan noodza^elyk, dat hy de
PerspeBief^ de Koleur, en ten
ï^atften.het
Manuaal of handeling des Penfecls wel verftaa.
ftofFeeten, Door de
PerspeBief willen wy te kennen geeven min of meer ktiacht
naar de trant des Vinders: de Koleur, desgelyks min of meer fchoon::
en ten derden de manier of Penieel, dat het een met het ander over-
een kome. Is het Stuk mals en natuurlyk gefchilderd, dat de Stoffagic
of toepaiïinge desgelyks mals en uitvocrlyk gehouden werd: is \et
kloek en luchtig aangetaft, even het zelfde; zodanig dat het geheele
Stok niet alken een generaale vvelftand daar door verkryge, maar, dat
nieei· is, van ééne hand fcbyne gefchilderd te weezen. Dit oordeelcn
wy
zoo noodzaakelyk yogr een Medehelper, dat hy onmoogelyk, zon-
der.

Wat in
eens Schil-
ders Mede-
helper ver-

als anders.

-ocr page 129-

groot schilderboek. ii^

<kr dcEe waarneeminge, iets goedts kan uitwerken: ja, fchoon hy on-
gelyk grooter Meefter in zyn beroep was, als die welke hem te hulp
verzoekt, iiwet hy zich evenwel wachten dat het zyne niet hetmeeft te
zeggen hebbe ; 'tgeen anders nadeeJig voor beiden zou weezen.

Het gebeurt ook wel, dat zulks door oiisverftand gefchied, alsmede
uit kwaadaardigheid, waar door de deftigheid en cierlykheid van een
ichoone Ordinantie gekrenkt, ja te niet gedaan werdj verfchaf&nde
daar door ftoffè van fchimpenipotaan dekenders; waar van ik verichei-
dene voorbeelden, als het noodigwaar, zou kunnen bybrcngcn, die ik
zelve heb oadervoiidcn: doch, om nietlankwyligte zyn, zal ik dezel-
ve voorby gaan.

fVat door een Tafereel vtrflaan moet werden, én hoe-
veelerlej die zyn.

Vyftiende Hoofdstuk.

Τ Κ heb lang getwyfeld, of wy zonder fchyn van verwaandheid deze g Jg"
■^aanmerking over de Tafereelen in ^t ligt zouden mogen geeven; schryvcrs o,
zynde dit het werk van een verlicht wrftand, en van een zeer grooK en jefes
aangelegene nutheid voor een leergierigen Oefiènaar , zo wd met de
ftuks.
Pen ais het Penicel: maar eindclyk na veele twyflfelinge overtuigd zyn-
de dat ik ray niet kon misgrypen, wanneer ik het opofferde als een werk van
myne geringe kennis en vermogen, 't welk zich aan een goed oordeel
t'eenemaal onderwerpt en gaarne wil onderricht zyn, heb ikhetgewaagd. Is
het onvolmaakt, gelyk ik niet twyffel; ten minften zal het genoeg zyn voor
my, dat ik daar door aanleiding heb gegeeven tot verder onderzoek,
en een weg gebaandotn de naauwkeurige OeÉfenaars tot kennis der vol-
maaktheid te brengen.

Het is volkomentlyk bekend , dat een Tafereel een vertooning is
van iets dat geichied, 't zy door de Pen of Penfeel. Het fchrif t is een
korte inhoud van het voornaamfte 't geen aanmerkenswaardig is, zon-
der dat daar eenige onverftaanlykheid of duifterlieid onder loopt; te
kennen geevende de waare oorzaak, waar uit de tegenwoordige daad is

voortkoi-nende.

^ie zaaken worden in een bekwaam Tafercelfchry^^er vereifcht: na- goèJ Tafc""
mentlyk, een naauwkeurige kennis van de Geichiedeniflèn, nevens die van reeifchry ver
der zeW befte Schryvers: ten tweeden, een goede ondervindinge οΓ^ά
kennilleder Oudheid: ten derden, een aangenaame
m nette Poëfy.

Ρ a Voe-

-ocr page 130-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

Voegen wy hier noch by, een iraaije Redeneering; door dewelke, na
het onderzoeken der bekwaame ftofte cn hertstochten , hy de zaaken
ordentelyk, volgens den loop der zelve, opzynallerduidelykftenbcgrypc··
lykii weet te fchikken, De Oudheid dient hem in zyn bywerk en ftof-
«gie, door welke hy op zyn cierlykft de tyd,. plaats en gebruik dier
Landaartaanwyft.

iïoe verre de De bevalligheid der Pocfy word vereifcht, om dat zy is in een ge-
daat inTe'^ ichilderd Tafereel de fe^rwow/e of welvoegelykheid der koleuren: maar
'/ilkor^t als alle die fchoone hoedaanigheden wel waargenomen zyn , kan het
noch geen volmaakt Tafereel te voorfchyn brengen , indien "er de
Schilderkonft niet by gevoegd is, zonder dewelke het onmogelyk een
goed Tafereel kan weezen: want een fchoone Hiftorie of Geichie-
denls van deftige perfoonagien;, verzeld met een, aardige of cierly-
!te ilofFagie in een aangenaam geweft, niet na de konft geichikt zyn-
de, is niet volmaakt; konncnde die uiterfte bevalligheid niet hebben ,,
al waar het het Leeven zelve, 't Is waarlyk veel, als een zaak naar
den inhoud wel uitgedrukt is : maar dat is niet te vergelyken by een
gefchilderd Tafereel, door een verftandig Meefter na de grondregel
van de Konft wel uitgewrocht; want de Konft doet het geen krom, is
recht fchynen.

Het zal niet onvoegelyk zyn iets verders wegens de byzondere na-
tuur , kracht, en hoedanigheid der Tafereelen op te haaien , zeer
noodzakelyk en dienftig zo wel voor Landfchap-als Hiftoriefchilders:
voor eerft , hoe veelcrley 'er zyn : ten tweeden, hoe zy werden ge-
naamd : en ten derden , welke dubbeld of enkeld zyn.

Hoevecler- Ik ftel dan vierderlcy , te wcetea Hifiwifche y Po'étifche, Moraale cn
leyhocda· Jiieroglififche.

De eerfte is een eenvoudige waare Gefchiedenis.
De tweede , een dubbeld Verdichtfel, verbeeldende niets als ge-
waande gefchiedenifieii, of vermenging van; Goden en-Menfchen on-
der een.

De derde, een drievoudige Zedekundc, ons leerende hoe wy zullen
leeven Omtrent onzen Gsi, onze Evennaaftcn, en Ons zeiven.

De laatfte is viervoudig, om datze deze drie voorgaande, gelyk on-
der een korte verborgene zin, in zich behelft: beftaande in Deugden
cn Ondeugdeu; ftrekkende eensdeels tot leidinge der ziel, en vorder
tot die des ligchaaras; wyzende de gclukzaaligheid of onfterffelykheid
van d'eene, en de verderffèlykheid des anderen aan.

in het ΗίβοήααΙ moet de Dichter of Schilder zich t'eenemaal dc
waarheid onderwerpen, zonder iets byofaf te doen. Zyne vercie-

nigheden in .
een Tafereel
vereifcht
worden.

Wat in de
Hiftorifche
werd ver-
eifcht, .

-ocr page 131-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

rbg, fchoon hy zich van dc Pöë^j' bedient moer echter zodanig be-
paald weezen, dateer niets en zy ot het ftrekt tot duidelyker verklaarin-
ge der zaak, zonder dezelve in het minfte te veranderen meteenigeon^
waari'chynlykheid: gelyk by voorbeeld om den Dageraad te verbeelden
met
Poëtifche figuren, als Aurora-y de Nacht met een Oima\ en de
Zee met
Neptums. Zulks is onnoodig, en een misverftand ; vermits
clic dingen hatuurlyker wyze met koleuren konnen uitgedrukt werden: ge-
lyk de 'Dageraad gemeenlyk voorkomt geel, rood en blaauw, of als de
zon aati de kim met ftiaalcn: de Nacht, door de duifterheid , met
maaa of darren: de Zee met golven en baaren, zeeklippen of zee-
monfters, of wel eenige fchulpen aan deftrand; gelyk mede de
.met krokodillen en diergelyke, ■'t welk of de Zee of die Stroomen ei-
gen is.

De Poëtifche Tafereelen zyn de Hifiorifihe voor zo verre ongelyk,
dat, in plaats van waare gefchiedeniiTen te verbeelden, niet als verdicht- hooiÏ
felen vertoond werden; vermengende Goden en Menfchen onder mal-
kandere, gelyk wy voormaals· gezegt hebben; betekenende niet anders
daar mede dan de loop des waereldts door de HoofdftofFen, als Vuur,
"'^■^ater ^ Lucht en Aarde: en fchoon Hiftoriiche wyze, is echter ieder
in zich zelf een natuurlyk Beeld, hebbende zyne zinbeteekening in de
naam of gedaante, en dikwilsalle beide gelyk: by voorbeeld
Scylla^
Atlas, Leda, Cyclopen,
en meer andere; wcvdende Azn Ae Fabel ge-
filofofeerd
en oqV gemoraliz.eerd, en alzo opeene en dezelve wyzetct
een ipiegel voorgeiteld, om de deugd te doen aanneemenen het kwaad
te fchuuwen j gelyk, wy doorgaans 'mOvidinSj Pir^ilitis en anderen be-
ipcuren.

Mifveiftand
by zointnigc.

Wat tot oic
Poëtifche b«f

't Is dan noodzaakelyk, dat men n^auwkeurig lette in het opftellen ijirM^mS'
van zulk een Tafereel, dat de
Fabel of inhoud wel uitgedrukt werd, J<ing·
met dezelve opmerkinge als de voorgaande, naamentlyk dat 'er niet
meerderinvloeije dan tot de zaak dient, zonder eenige byvoegingc van
zmbetekenende Beelden,'t welk de eigenfchap der zaak t'eenemaal zou ver-
nietigen , alsMaatigheiJ, Voorzichtigheid, Gramfchap, Jalouzy, enz.
welke Beelden hier niet eigen in zyn, gelyk wy hier na zullen'^aanwy'-
zen:. want daar zyn andere die eene en dezelve hertstochten, doch in
een verfchillende, zin, te kennen geeven ; ftellende in plaats van de
Liefde.
Cupido-, voor de Wysheid, PalUs·, en meer dWgelyke die

^'^^^ehtkonit tot dien einde voortbrengt.
De Jlioraaie Tafereelen zyn waare gefchiedeniiTen of voorvallen, VandeMo-

alleen tot ftichtinge of leerzaame voorbeelden voorgefteW , te kenneri recki)

geevenae braave <iaaden of misflagen der menfchen welke daar in hun-

3

ne

-ocr page 132-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

ne rol fpeeleii, cJooï eenigc bygevoegde zinbetekcnende Beelden uit-
gedrukt, welke de neigragen, die hen gedreeven en vervoerd heb-
ukdf ukkca: als
by voorbeeld, by jiiexander^ de Eerzucht:
by
MarcHS Aurelius^ de Goedextkrenheid: by Aug^s^ de God-
vmchtighcid :
hy Scipio Jlfi-icaniu, >dc Gemaatigdheid; wanneer hy de
joijge Ondertrouwde, die
by gevangen had, aan iraaren Brufdcgom
weder overgaf: en naeer diergelyke anderen, gclyk
HorMins in zync
Zinnebeelden zeer konftig cn verftandig heeft vertooixi.

In dit ioort van Taiereelen is men geenziitós bepaald, ten opzicii-
te van dc fchikkinge , tyd modi Eormeibind m landaart; want het
is geoorlofd Winter en Zomer by malkander tc voegen, ja alle dc
Hoofdftoffen onvlereen. Het voorw etp kajn veot aan in Africa zyn, ter-
wyl in het verfchiet, te Romen of elders, een andere rol gefpecM
vrord, ja al was 't in de Hel. Zodanige vryhcid nsag een Zedeicun-
dig« in zyne Tafereelen gebruiken: alleeniyk naoet hy zich wagten
voor overtoliighekJ, m zaakeii in tc voeren dk geen ded aan het
bedryf hebbeni zynde deze ia aöes dc Tooneelipeelen gelyk, met
alle fauiHie verKJoningen, zonder dewelke ceo Spel niets waardis.

EndeHie- De Jikroglififche Tafèreclen eyn geheel van een anderen aarten
roglifiiche. hoedanigheid als de drie voorgaande; konaende daar niet mede o-
vereen dan in fcet oogmerk door het welk men den menfch tot
deugd lioekt aaa te tnaanen, en dewaarts te itieren; ftellende de
bdooaiage der deugd, endeftrafe: van kwaad, voor. Deze zyn
zo wel Chriftelyk als Heicknich: Chriftelyk, zyn zv op de ziel wer-
kende ^ -en Heidenfch, op het ligchaam.
In het eer«e, zeg ik, wy-
zen zy dc onfterfFelykheid der zalige zielen, en in het twede de
vergatikclykheid en ydelheid des waerelds aan: beftaande in Τίπιεπ»-
VQCgingea uit ziabetekeneiide Beelden van vericheickne hertstoch-
ten, welke te iatnen een ktagtige zin uitmaken, als èy voorbecid
de Godvruchtigheid, Vrede, Oorlog, Liefde en diergelyke. Zulke
Tafereeliea worden Zinnebeelden genaamd, zynde toepaflelyk en zin-
beiekeucndc; vermits zy njeefl: door het iamenftdlen van voorwer-
pen, die een eigene zin en betrekking Hebben, gemaakt worden, of
daar uit v.eaietdjtyn, als de Palm, Laurier, Mirtus, Cipres, Zon,
Maan, Sterren , Zandlooper , Pylen, Vuurvlaramen, en diergelylke
dingen, welke «β»ige kracht, vermogeH, en buitengemectic wcrkin-
ge betekenen.

Deeze iborten van Taiereelen lyden mede geene de minfte over-
tolligheid , of worden dikwils daar door onverftaanbaarj yermitsze
geen gefchiedents iii^lj verdichtiel tot grondftof hebben > maar al-

le^i

-ocr page 133-

GROOT; SCHILDERBOEK. rr^
Icealyk uit een enketile hcrtstocht beftaaii, welke uit haar voorwerp
moet vooitkocnen, 't geen zodanig is ais men het. wil verkiezen ,
en doot dc andere rinbetekenetide Beelden kenbaar gemaakt word,,
waar van zelfs het nainfte verkeerd genomen ^yndc, aan de zaak
dikwils een heel andere zin kan geeven.

Hier ftaat raede aan te merken, dat "er noch een ondcrfcheid
tuikhen de Heklenfche en Chfiftelyke verbeeldingen h, waar van
de Heidenen
Vermi^ Cupido y ook wel· jinteros voor de Licidej ai
de Chriftenen
Charitas, of een Vrouw met kinderen en een viuTr-
vlam op het hoofd, verbeelden. Den een heeft
Hercules voor de
fterkte, en den andere
MichaëL Den een neemt '[^u^iter met de
blixem , cn den ander de Gerechtigheid. De laatib vertoont de
Godvruchtigheid door een Vrouw met een offerfchaal in ^ bandj
en een akaar met een kraanvogel j daar de eerfte, in plaats van de
ofierfchaal, een kruis vcrkieft. Doch dit alles is las en zonder
waarfchynlykheid, als mede niet bepaald in tyd noch kiiroaat.

Dit onda-fchcid van alk weelende, is zulks het rechte en vcih'gftc
raiddel om konftige Taiereelen na allerhande wyzen op te ftelkn, hoe
^waar die ook zouden mogen zyn. Ja dat meer is, al is uwe be-
vatting noch zo enkeid, daar is altyd gelegentheid om een ruim en
volflagcn Stuk rykelyk te ftoffeeren, gelyk wy in het volgende Ta-
fereel zullen vertoonen , hoewel noch maar ten deele: want men
zou 'er, als men wilde, wat mêcr korjnen byvoegen; als de Stad
Athenea in 't verfchiec, een Rivier met zwaanen, het Noodlot in
de lucht, of
Mercurius met Atrepos heen ^^iegende, enz.

"Wy leezen van zekeren Grkkfchen Wysgeer, t^fchilm ge- vooibeeid
naamd, die op het veld zittende, door een Schildpad, welke van
een Arend opgenomen was, door den zeiven losgelaaten en op zyn
kaalc hoofd nedergevallen zynde, 20 als hy in zyne aandachtige
bezigheden was, gedood v,'ierd. Dit droevig ongeval verbeeld ik
aldus.

Een weinig ter flinker zyde van het Oogpunt ftel ik den onge-
jukkigen Gryzaart op een klein heuveltje, meteen boek op zynen fchyius"
ichoot en een pen in de hand. Hy legt op zyne rechter dye ge- dood.
vallen, welke men in 't verkorten ziet; her eene been dwars on^
a'^'· 't ander dat vlak op de grond legt, naar de
linker zyde uitge-
Itrekt · 2yn bovenlyi voor over in malkander vallende , een vi?einig
regtsom gezwaaid; zyn hoofd heel op zy met het aangezicht nêer-
waarts gekeerd. Hy flaat zyne rechter hand ter zyde van zich af,.
tBet de pen byna tot op de grond j terwyl hy d'andere boven zyn

hoofd

-ocr page 134-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

hoofd vlak open houd. De Schildpad valt wat fchuins, en glyt, met
de kop om laag, langs zyn flinker oor. Het boek valt van zynen
fchoot naar de üinker hand. Boven zyn hoofd , een weinig meer naar
de flinker zyde, alwaar zyn mantel legt op welken hyzit, zweeft den
Arend in de lucht, neerwaarts ziende. Op een hoek van de fteen,
een half voet hoog, daar de gemelde mantel op legt, en naar het
Oogpunt loopende, legt den inktkooker als mede eenige papieren
zo gerold als anders, nevens zyne muts. Dit is het voornaamite van
het Stuk.

Nu zullen wy in 't verfchiet, alwaar het veld naarderegter zyde laag
loopt, een Piramide vertoonen, en by dezelve een Herderin zittende,
nevens een jongen Veehoeder by haar ftaande, die haar een kom-
metje met water of melk toereikt. Hier en daar ziet men een
Schaap of Koe : cn wat nader, op of achter de voorgrond , zou
het niet onvoegelyk zyn een anderen Man te vertoonen, welke, yoor-
by gaande, op het geluid of gefchreeuw van den ouden Gryzaard zeer
verShrikt naar hem om ziet, zfn bovenlyf linksom zwaaijendc, en by
na tot het halve lyf bloot agter de grond.

De Filofoof is eenvoudig gekleed met een lange rok; en een flip
van de mantel, daar hy opgezeten heeft, flingert noch onder zy-
ne rechter dye. De rok is donker violet, en de mantel licht feui'l-
Icmort. De ftecn, daar dit kleed op legt, is blaauwachtig: de
grond, grasgroen. De Man , achter de voorgrond, in de Irhadu-
we op het hoofd en een gedeelte van de ichouder na, is met een
rosachtig vel bekleed; hebbende een muts op, en een üok over zyne
ichouder daar een paar muilen aanhangen. De Herder en Herderin,
onder de lommer der Piramide, zyn heel
hédct gerefiecfeerd; werden-
de dit alles in een klaare zonnefchyn vertoond.

Wat hetLandfchap en't verfchiet aangaat, zulks laat ik aan'tgoed-
vinden en verkiezinge van den geen en , dien deze gedachte zoude
mogen behaagen.

Kien zegt, dat die Wysgeer zo bang en bevreefd voor zyne kaale
ból was, dat hy zich nergens dorft betrouwen, dan buiten op het
vlalvke veld onder den blaauwen Hemel. Dit is de reden, waarom
ik huis, boomen, noch iets ter waereld daar omtrent verbeeld, 'ε
welk hem zou konnen befchadigen : doch daar hy meende zeker
te weezen, heeft hem het onvermydelyk noodlot des doodts getrof-
fen:
mors inevitabile fatum.

RcdcDvoe. Nu zoude iemand mogen denken, waarom ik maar een enkeld Beeld
ïingovet dit verkooten ^
q^ het voorwerp van myn Tafereel. De reden is

Tafereel. ^Jg^g.

-ocr page 135-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

deze. Om den geenen, welke in de Landfchappen wel geoeffènd
zyn, een middel aan te wyzen , waar door zy aan haare ftofïagie
meerder luifter en heerlyker naam kunnen geeven; ik meen die,
welke zo vruchtbaar van geeft zyn omtrent leevenlooze voorwerpen,
dat zy zich met een enkeld Beeld, en ter naauwer nood twee, te vree-
den houden; alzo het hun niet of weinig fcheelt, of zy iets óf niets tc
beduiden hebben. Doch de naam van een heerlyk, wys cn roem-
ruchtig Perfoon in een konftig Landfchap verbeeld, geeft, gelyk
ik gezegt heb , een groote luifter aan het werk, en achting voor
den Meefter: want een konftig of vernuftig Landfchapfchilder komt
d'eerkrans toe: maar wanneer hy toont het
Hifloriaal en 't Poëtifcb
daar by te verftaan, dan verdient hy een dubbelde eerkroon.

Gelyk een goed Hiftoriefchilder ongelyk meerder lof verdient
die het Landfchap wel vertoont, komt zulks ook toe aan eenfraay
Landfchapfchilder die zyne Stukken met gefchiedeniflèn of verdicht-
felen konftiglyk weet te ftoifeeren.

Veele Landfchapfchilders zoeken gemeenlyk ilegte of geringe ftof- vee^e Li^d"^
fagie, gemeene en onnoozele gedachten of verbeeldingen: zommige rchapfehiu
der hedendaagfche niet alleen, maar ook beroemde Italiaanfche Meefters.

Wat my aangaat, ik heb altyd liever een foort minder willen zyn in
myn Landfchap, en wat meer in de ftoffagie.

Het is wel waar, men kan in alle dingen niet even volmaakt zyn;
maar echter als men zin in iets heeft, en met een onvermoeide ftand-
vaftigheid voortgaat, kan mep verre heen komen j gelyk hetLatyofch
Vacrs te kennen geeft :

Gutta cavat iapidem, non vi[ed βφε cadendo.
Dat is,

'i Gefiudig dropp'len holt den ailerhardflen fleen :
Gefiadige arbeid fireeft door 't dkrmoeylyW heen.

Dit Taiereel is een goed voorwerp om een braaf Landfchap te ftof-

feeren, te meer, om dat het een geval verbeeld 't welk niet gemeen

ïs, en noch met weinige omftandigheden. Het is, zo te zeggen,

maar een eenig Beeld daar ^t geheel in beftaat. Ja al waren 'er drie

ot vier tot de zaak noodig, zulks is in een fchoon en rüim veld niet
teveel. ^

Wel aan, doorluchtige Landfchapfchilders, overweegt deze zaak eens, gig'^ojj'^^'

Q, of iisn.

-ocr page 136-

IZ2 GROOT SCHILDERBOEK.

of het de moeite niet wél waard zy noch een weinige oefening daar
aan ce beilecden ? Ik zeg weinige moeite: indien gy luft daar toe liebt,
zal "t u ligt vallen j gelyk deeze Latynlche ^reuk zegt:
Qui cnpit,
capit omnia.

Hoe men de Fabelen "van Ovidius, of ie Herfihepfmgm^ mtt
voordeel zal gebruiken;: en wat meer ν er eifcht word tot
het opflellen en uitvoeren vaneen konfiigTafereel.

Zestiende H Ο O Ε D S Τ ÏJ K.

N'oodige
les om de
waarheid der

"ΊΠΕΤΥ zullen hier geen wet ftelkn, noch den geeft bepaakn;, maar
** alleen de zaak,eenvoudig, en·, naar onze bevattinge, te verftaan:
geeven.

Men leert door dagelykiche ondcrvindingeij ΔίΜ de waarheid eencr
voorgevallene zaak door het over en weer vertellen meeil altyd van ge-
Gefchicde." tJiMie verandert, ja zodanig dat zy eindelyk jieel onkenbaar werd.
nifleniiialle Daar blyft wat af, ofdaarword wat by gedaan. Daaróm zegt men zeer.
aandi^heden ' ^^^ gclooft^ word ligt bidroogen. Dierhalven is het onder-
ma te fpeu. zoeken der waarheid van groot belang.; zynde het een voorzichtig
Meeiler die, naar wysheid trachtende, d'onfeilbaarile middelen om
zyn oogmerk tc bereiken, en anderen te overtreffen, hi 't werk
ftelt. Want wat een 'zaak is het, wanneer wy het
Concept van
anderen gezien hebbende , ^t geen wel geordineerd, cicrlyk geftof-
feerd, fraay gefchilderd of gecoloreerd is, alsdan heen gaan en het
zelve tot het alderminfte navolgen, zo veel beelden, desgèlyks gekleed,
cn van zodanige koleurcn ? \ii''at heeft men daar mede gewonnen ?·
Den naam van een uitmuntend Meefter? Geenzints, al was het rjoch
zo deftig uitgevoerd, heel anders gefchikt, en onverheterlyk gefchil-
derd. Daar moet noch meêr voorafgaan eer men een zaak onder-
neemt. E,en voorzichtig Krygsoverfte zal zich niet op één verfpieder
alleen verlaaten, wanneer hy een aanflag van gewicht voor heeft, aan
de welke zyne eer en achting hangt, 't zy om poft te vatten, een ftad
of fterkte aan te taften, of den vyand flag te levei'en. Neen, hy zal
volk, geld noch moeite fpaaren om regtekondfchap te bekomen van des
^Vat meiv vyandts aanflagen. Een braaf Schilder moet insgelyks doen^. om uitte
doen moet munten. En om daar toe te geraaken, zyn de volgende aanmerkin-
te"gSake''n, hoog noodig tc wcctcn:. voor eerft, hoedanig het voorval, 't-geen

men.

-ocr page 137-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

men van zin is te verbeelden, door den Schryver befchreeven is; en
of wy met zyne meening in alle deelen overeen komen: ten tweeden,
de uitleggingen van den beften Schryver over het geval na te leezen,
om niet tegens den rechten zin aan te gaan: ten derden , de toepafling
der kleedingen, en de daar toe eigene koleuren cn ftoffagie: en ten
laatften, hoedevierhoofdftofFen, de vier
complexien der menfchen, cn
de vierftonden van den dag nevensha'are gedaantetoeftelenkolciir ver-
beeld moeten werden. Door deeze middelen , en geene andere, is
het dat men de zuivere vi'aarheid komt te ontdekken. Het is de
toetsileen, waar door men verzekerd kan zyn, of een Meefter in zyne
vet-beeldinge zo wel de ziel als het ligchaam getroffen heeft.

Derhalven moet men zich niet verwonderen, dat 'er onder een groot
getal, die eenige bekwaamheid hebben, zo weinige in Geichiedc-
nilTen uitmunten, doch voornaamentlyk in Fabelen of Verdichtfelen;
niets doende "t geen roemwaardig is: vermits zy de regte luil en eer-
prikkeling niet hebben pm het geen, 't welk zyvoorneemens^syn aan den .
dag te brengen, ter deeg en naar vereifch te oi-Klerzoeken. Het ke-
zen valt hun lailig; en zy oordeelen het zelve alsnu ook onnoodig;
dewyl de Fabelen van
Ovtdius tegenwoordig zo overvloedig afgebeeld,
en gemakkelyk te bekomen zyn, nevens een regel fchrift drie a vier
daar by , welke genoegfaam tc kennen geeven wat het weezen wil,
Venus Qw Adonk, Vmtimnus en Pontona^ Zefirus Flora y cn zo skgteg?.
voort. Is dat niet genoeg? vraagen zy: d''een is naakt en d'ander ge- ['e^sTwidm
kleed: dit is een man en dat een vrouw: by deeze is een hond, by die hierotntrent.
eeti itrantje met vruchten , cn by d'andete een bloempot. Waarom
zou ik het zelve dan niet mogen volgen , zonder verder te onderzoe-
ken j nademaal deeze voorvallen van zulk een beroemden Meefter al-
dus zyn afgebeeld ?

Dat zodanige Prentboieketi Van groOfe nutheid voor de Schilders zyn, werfeiicg-
willen wy gaarne bekennen i tri^ar de zelve op die manier te gebruiken,
en ^er aan te blyven' hanéeft , is een gewis teken van een vrywillige
flaaverny; ten wire de zodanige nóch leezen konden, noch taalkundig
waren. ^

De Fabelen O/éidmt waren my jn mync jonge jaaren wel ge-
noeg bekend, töt cfë geringfte toe; tot zo verre dat, wanneer ik
den naarn van éctie itiaar hóórde noemeti óf leezen, ik dezelve tot het
ftiinfté ihikje kónverhaalen, hoé, waafoïti eiti"wanneer de zaak gefchied
was: doch wat de aitlegglng betref te, 't geeft eigentlyk de ilof onzer
tegenwoordige verhiiideling is , daar had myn ^der tot dien tyd toe
iioch niets af tcgert iïiy gezegt, noch ook wat nutheid daar in ftak.

Ci. 2 Lang

-ocr page 138-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

Lang daar na, door nieuwsgierigheid gedreeven, nam ik dezelrc noch-
maals voor, en las'er nu en dan iets van; 't geen.my de luft meer
en meerder opwekte, en wat goedts beloofde: gelyk ik daar na
waar bevond, door de hulp van. mynen Broeder Jacohs^ die der
Griekfche Taal kundig zynde, my nu en dan eenige verborgene hoe-
danigheden in dezelve te verftaan gaf.

.. Dat'er veele zyn, die de Fabelen van Ovidius van buiten ken-
nen, ilellen wy vaftj maar van binnen zeer weinig, 't Is meeft
uit de Printboeken, en niet in de Grondtext, dat men tegenwoor-
dig zoekt.

Nu zullen wy, tot klaarder beduiding van ons voorneemen, eens
twee Voorbeelden wegens Zon en Maan ophaalen, en daar in wyd-
loopig vertoonen alle'de omftandigheden hier toe vereifcht worden-
de , nevens eenige der voorgemelde noodzaakelyke aanmerkingen
daar toe dienftig, en eerftelyk de

Fahd-van AFOLLO en HTACINIHUS.

l-'abdTin r^Vidmi zegt, dat deze Jongeling heel bevallig, uitneemend
Ovuiaf wyi. V-/ ichoon, en daarom van ^pollo zeer bemind was. Doch als
ccnvoot"' 2)' lieden op zekeren tyd elkanderen vermaakten met het werpen
bac!d verban, yaii de fchyf, wïerd hy onvoorziens daar door zodanig getroiFcn,
" dat hy van den flag dood ter aarde viel.

Doch in de Uitlegginge vinden wy, dat Zefiruf ^ mede op heni
verliefd weezende, hemaangebooden had, dat hy hem Alleenhecrfchet
van de lieiFelykfte Lentebloemen zou maaken; maar hy, deze aan-
biedinge niet achtende, bkef volftandig het gezelfehap van
Late-
nMS Zoon aankleeven : waarom ^pollo hem in vergeldinge alle
deugdfaame oeiFeningen beloofde te leeren, weUse zyn llaat vereifch-
te, en daar zyne neigingen toe ftrektcn j als het ichieten met
éc boogde weetenfcnap van waarzeggen, het fpeelen op de lier,
de oefieninge der zang- en boven alle anderen de oeflfeninge der
worftelkonft; ftaande ook noch daar en boven aan hem toe, dat
hy, op een zwaan gezeeten, alle de fteden, waar in
Apolla 't meeft
bemind en aangebeden wierd, konde befchouwen.

De Wefiewind^ verfcheidene poogingen in 't werk gefteld heb-
bende, en ziende dat hy dezen Jongelirig niet tot lieMc kon ver-
wekken, wierd eindelyk, door gevoede minnenyd, wanhoopig; den-
leende op middelenom hem, in fpyt van zynen Tegenftreever, aan
liant tè helpen. Derhalyen zynen tyd waarneeniende, als hy met

Jpol^

-ocr page 139-

GROOTSCiilLDERBOEK. iz^

uipollo den fteen ofte fchyf wicrp, verborg hy zich ergens achter,
blaazende zo veel windts op dc vliegende fchyf, dat dezelve recht
op des Jongelings hoofd ftuitte, waar van hy ruggelings neder viel.

De Aarde., door zynen val en Α polloos klagten bewoogen, beloofde
de wille van dezen God toe te ftaan, te weeten, het bloed, 't welk uit des
Jongelings wonde vloeide , aanilondts in een lente-bloem te veranderen,
om ten niinften zynen naam,konde hy niet hem zelf ,odfterifelyk te maaken.

TAFEREEL.

HYacifith, in het bloeijenil zyner jaaren, is voor aan, ter flin- . Ord'nan.
kerzydevan het Stuk, en valt ruggelings over. Men ziet hemku,gindi'
meeft van achter j de buik vooruit, als mede het rechter been, doch verbeelding
een weinig geboogen^ het linker ilyf uitgeftrekt van de grond
jn tegendeel den rechter arm opflaande, met de hand vlak open, de
vingers vvyd van een, de (linkerhand met den elleboog achterwaarts, .vanHys.
het buitenfte tegens zyne regterwang. Het aangezicht, linksom
keerende, vertoont zich in
profil, hangende heel achter over in de
nek, en loopende het bloed van zyn voorhoofd langs dc kaaken.
Zyn hair is blond, kort en gekruld. Een bloemekrans valt van
zyn hoofd langs de regterfchouder, welke fchouder met de halve rug
bloot is, en de rok om 't lyf gegord.

Apollo vertoont zich, twintig of dertig ftappen van daar, ter Apotio
rechter zyde van het oogpunt, achterwaarts treedende, met een zeer
verfchrikt en verbaafd ge aat. Men ziet hem van vooren, met het
bovenlyf om laag bokkende; de borft van het licht af, en het
onderlyf gedraaid; het hoofd in de fchouders, de mond open, de
linker
vuift ftyf toe van hem af; de rechter arm dwars voor hetl/f,
■ met de hand om hoog dicht aan zyn linker oor, het binnerifte naar
hem toe; het linker been ftyf vooruit zettende; het rechterbeen heel
geboogen, de voet achterwaarts onderfteunende het ligchaam, Hy
is naakt, en zyn hair geelachtig blond, lang, vliegende meeil naar
om hoog over zyne fchouder; nebbende een laurierkrans op.

Zefiins, of de ^Ji'eftewind , wiens minnenyd d'oorzaak van dit ZeSriis·
rampzalig ongeval was, verbeelden wy aan geene zyde van den Jonge-
ling > naar het Dofch ter ilinkerzyde de vlugt neemende. Hy heeft vlerkjens
aan de fchouders, en vliegt met de rechtervoet opwaarts, zwaai jende
het bovenlyf linksom. Een deel van het hoofd, en een weinig yan
den rug, is met takken en bladeren der boomen bedekt.

Ter linker zyde, heel voor aan, ziet men, tuilchen de takken, de EndiNye,

Nyd,

-ocr page 140-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

Nyd, welke al lagchende haar hoofd uitfteekt, doch zich in de Tcha-

duwe houd.

Hetbywerk, Achter vcrtoonen wy eenZiülfteen, bynavan 't oogpunt af

tot aan de lyft, waar in twee groote ronde gaten zyn , door de
welke men ziet, en waar tegen eenige kruiden en wilde takjens groe-
yen. By hem ftaat een zwaare boom,, benevens een Laurier, aan de
welke zyn Mantel hangt; en onder op de grond, regens deilara, ftaat
zyne Lier.

'^tvetrchiet. Ι^ε grond van dit Tafereel verbeeld een ruime vlakte, ter flinker zy de
mét een bofchgeflooten, die naar het oogpunt loopt, tot evenvoorby
de gemelde zwaare boom; alwaar de Rivier
Eurotas^ van deflinkernaaf
de rechter zyde, dwars door komt ftroomen.

Ter rechter zyde van het Stuk, voor aan, zetten wy op een breedc
plint een groote Sfanx, op welkers rug
Hjacwthns Mantel legt, als me-
de tegens dezelve een Werpfpiets; en op de grond Boog en Pylen^
Wigchelftok, Speelinftrutaenten, Muzyk-en andere Boeken.

De Schyf voor des Jofigehngs voeten, van zyn hoofd neergevallen
zynde, ftuit een hilf ^et vin de grond weder na de rechterzyde om
hoog.

Achter, of aan geene zyde van de Sfinx, ftaat een groote Oly fboom,
cn daar benevens een Cipres.

De Zuilfteen is bruinachtig grciauw, uit een paarfche koleur.

u4pollos Mantel , aan de boom hangende , is purper met goud ge-
flikt.

De Lier is van yvoor.

De Sfinx, waar van men het voorfte alleenlyk ziet, is vlak op zy ,
van wit marmer.

Het Kleed, datde Jongeling aan heeft, is wit met goude ftreepen:
zyn Mantel, op de Sfinx leggende, fchoon donker paars^

Dit Tafereel vertoont zich in een fchoon en helder weer.

Het Licht komt van de rechterzyde; en 't Oogpunt is in"t midden.

Dus verre heb ik dit Concept volgens myne bevatting geuit j haten-
de de welmeenenden daar van oordeelen.

Uiclegginge over de Fabel zelf.

Aigemcene TTYacmth, welke, volgens der Dichteren verdichtiel, in een Bloem
daatofer^ ^^^ yipollo zou zyn herfchapen, is een recht Zrn-

aatover. j^^j^g^jj ^^^ \i^ysheid en Voorzichtigheid: want ^pollo de God der
Λίφη en der Geleerdheid zynde, hebben zy ons Hyacinthmy als een

be-

ü

-ocr page 141-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

beminden Jongeling van yJpollo voorgefteld, wegens zyne fchoonheid:
om dat de natuurlyke zin en reden, noch onbedorven zyndc, ccn kind
is, zonder oordeel en befcheidenheid i doch echter fchoon ; hefl-ende
den geeft op, om zich zelf te beichouwen: waar uit ontftaat, dat, ais
de zinnen de achteloosheid der jeugd en haare kinderachtigheden ver-
laaten, zy ten laatftcn <ien bloem der wysheid en voorzichtigheid voort-
brengen, vercierd met de bevalligheid der deugd, welkers onfterttely-
kc roem door de Schryvers aan de eeuwen ingewyd word.

Nader Uitlegginge.

HEm leeren met de Boog fchièten. LATONjl h(td tifse ICwderen χ^^χ,^
hy JUPITER , APOLLO en ΌΙΑΝΑ , beide zjser geoeifende kiaarmgh^ft
^^o^chumrs, ■
 --

De vveetcnlchap van Waarzeggen. Om dat ty het τΐ'αί die onder moordtiyi vtr.
βέί. Heidend^om voor den God der Waarzjeggingen en Orakelen wierd'""'^^'^"^^'
gehouden, ter oorzaak van de DELPHISCHE Vraagbaak , alwaar
de volkeren van alle oorden des waerelds verfcheenen , cm te raad-
pieegm^ en te weetenwat gefchied was^ tegenwoordig gefchiedde ^ of noch :
Z-fugefihieden.

De oefteninge der Zargkonft· APOLLO is van aloude tyden
onder het Heidendom voor Opperheofd der Zangkonfienaars gehouden y
z.9 ttvi vm flem als fnaarenjpel.

Hem boven alk anderen in de Worftelkonft ondcrwyzen. Dit
'ü'oord heeft veelerley heteekeni^en, In 't algemeen worden dlè otffenin-
gen des ligc'mams daar ender v^rfiaan , welke in de oude tyden in de
Griekfche Speelen gebruikt wierden , als het werpen met de Schy/, S^in-
gen^ Danszjen^ met de Fuifl vegten, Worflelen enz..

I^at hy, opeen Zwaan gezeeten, alle de Steden, waar in Apol-
lo zyn
gfootfte eenoeg'en icheptc, kon bezien. De Oudheid Μφ
met zflfidcr voordacht de Zwaamn am APOLLO toegswyd: eer-
jltlyk, Offt dat hy y ^s de Zon zjfnde, het leeven aan alle dingen geeft·, ,
■volgens het zjtggen des fVysgeers: DE ZON EN DE MENSCH
SA AREN DEN MENSCH, Τm anderen worden door de Zwaan
haare bevallige dood νετβααη, vocrnaamelyk de deugdzaame lieden y
'^elke niet treurige maar met een' vrdyk gemoed y het tegemfoordtge.
verw^^glefj^ om dat. der zide te gmn vinden.

Dat

-ocr page 142-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

Uitlegginge over het Tafereel, de 'verbeelding
des Schilders betreffende.

,,^ι^^ΤΛΑί deze bevallige Jongeling van edel geflagt is, getuigt zyne
Ihea^
liefi^^^'^it^y gelykook de Ρ aarfche Mantel,

Zyne wysheid en kennis geevcn de Sfinx nevens alle de by hena
leggende
Werhujgen genoeglaam te kennen.

De Bloemekrans wyft zyne aanminnelyke hoedanigheden aan.

ZynKleed, dat hy in deze gelegentheid diaagt, zyne eerbaare deug-
den en zedigheid.

De Cipres, by de Oljf, geeven te verftaan, dat alle de waercld-
fche vcrmaaken of ftrceÜngen der zinnen , hoe groot en heerlyk
die ook mogen weezen, ten laatften een treurig einde neeraen.
verande- Keeren wy nu van de Zon tot de Maan, op geiyke wyze gefteld,
meening ten vollen uit te drukken,
dcsschryvers Al het geene ik van
Diana en Endymion, by de Dichters be-
fchreeven, kan nafpeuren , vind ik dat zy eenigzins in 't verhaalen
dezer Fabel verfcheelen; doch wegens de uitlegginge komen zy mee-
ftendeel overeen: gelyk ik tot ieders kennis, en rayn voorneemen
dienftig, het zelve hier zal bybrengen.
{a)Diayia. De Dïchters gewaagen, dat de (
λ) Maan op den Harder En-
gena^d!"' verliefd zyndè, hem op cencn der ICarifihe Bergen (^)

met een eeuwigduurende flaap beving, om hem zo veel te betet
na haare luft te konnen kuifcn: doch zommige melden het an-
ders.

verichiiien- Pmftnias zegt, dat zy noch verder als het kuflèn gingen ; en dat
derfchttvers
^ndymioti vyftig Dochters by de iMaan geteeld heeft. Andere ge-
over de liefde tuigen, dat zy tiaar ligchaam aan hem overgaf, mits dat hy haar
"xoiSiiZm.^^^ eenige witte fchaapen zoude doen. Alhoewel dit al-

■ temaal verdichtfelen zyn , blinkt 'er echter eenige waarfchynlyk-
heid door: want
Paufanias zegt, dat Endymion de eerfte is geweeft.
Dat van die de natuurlykc verandering der Maan en deszelfs loop heeft waar-
genomen.

Van Fiinius. Plinius getuigt mede, dat Endymion de eerfte van allen op de
bcweegingen der Maan gelet heeft, en haaren aart en hoedanig-
heid onderzocht; waarom 'er dan word voorgegeeven, dat zy op
hem verliefde.

Akx-

VcrboT^
rin doof<
Schildci ver-
beeld.

-ocr page 143-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

Mexander Aphrödifius fchryft defgelyks iin zyne Zinnebeelden ,
dat
Endjmion zeer ervaren was in de kenniiie des Hemelloops: en lexandtr^-
vermits hy by dag iltep, om des nachts zyne .onderzoekingen en waar-
neemingen te doen, zcgt^^men, dat hy zyne luft jnet de Maan boet-
te, en
een wonderlyken droom droomde, door welken hy, een Wys-
gter zynde, die weetenfchap bekwam.

Andere zeggen, dat hy geen geringe Harder was, gelyk SenecA _Vanzom-
in 2jn Treuripel van
Hjppoitm mede getuigt, maar een Konings "^nf
Zoon; en dat hy zich op de hooge bergen en eenzaame plaatien
onthield , om op de beweegingen der Maan te beter acht te gee-
ven.

De geleerde P-.GaMruche melt 'er dit van. De Fabel getuigt,
zegthy,
ά&χ. Diana op den Harder Endymion verliefde, welke door
fiter^ vermits hy zich te gemeen met. ^mo maakte , tot een eeu-
wige ilaap verweezen wierd: doch zy verftak hem in een berg, om
hem voor de gramfchap van haaren Gemaal te beveiligen. De
waarheid hier van is, dat
Endymion naarftiglyk de bewcegingen der
Maan waarnam : en hierom was hy gewoon geheele nachten in
eenzaame plaatfen tot haare befpiegeling door te brengen; waac
uit het verdichtfel gefprooten is.^

Dit zy genoeg om tot onderrichting des Leezers te verftrekken,
belangende de geichiedenis ot het verdichtfel. Laat ons nu tot de
verdeeling en verbeelding van de Fabel zelve komen.

Tafereel van Ohvï^i 6ηΈ.ηά^ΐΆΐοη.

Ndymion^ Zoon van Etlius^ Koning van Eliden^ een fchoone Verbeeiding
welgemaakte Jongeling, leggende op zynen mantel ter J^ech-^^^
ter zyde van het Stuk, voor aan, op een noogen berg neder, flaa-enEndymi-
pende, met een Graadboog onder zynen arm, en aan zyne zyde
een Herdersftaf; by zijne voeten een groote Hemels Spheer, nevens
cenige Boeken en Papieren, waar op zommige
CaraBers en Hemels-
teekenen ftaan. Men ziet hem geheel op zy , het bovcnlyf eenig-
ïins overeind, leunende met het linker oor, een weinig voor over,
op zyne linkerhand; het rechterbeen uitgeftrekt; en het linker op-
gehaald. Hy is door de boomen, op het rechterbeen en de halve
dye na, geheel in de fchaduwe, en door de Maan krachtig gere-
flexeerd.

een weinig verder, vertoonen wy niet in haar Jachtge-
waad, by hcttj zittende te ftreelen of kuifen, cn meteen waflende Maan

R op

-ocr page 144-

I^o GROOT SCHILDERBOEK,
op 't hoofd , gelyk ze doorgaans verbeeld werd; maar naakt, van de
wolken afdaalende, met een volle Maan achterhaar, zo groot als zy zel-
ve is, en omringd van eenige Starren. Zyisdoor de Lieide,
o£ Cupi-
do,
verzeld. Men ziet haar vlak van vooren, een weinig voor over buk-
kende, met de linkerknie op een laagewolk^ de armenwyd open, als
*5//?re«of zy hem omvatten wilde; hebbende inde linkerhand een
Sifire.
«enfpeel·
Zy heeft; een fchoon en vrolyk weezen, doch vol verlangen, zynde
van een ondergaande Zon gedaagd, ais
odkCupido^ die aan haare rech-
^h"deland ^^^ ^^cdc komt afdaalen, haar aanziende, en houdende in de rech-
vanlfisver-^^^ hand, achterwaarts neer, zyne Boog , en de linkerhand vooruit,
beeldivordi wyzende met de Pyl in dezelve vuift op den ilaapenden Jongeling. Hy
gelyk tnen vliegt wat fchuins, met het bovenlyi: van haar af; yertoonende zich
zyne beenen achter de wolk.

Een ander Kindtje, ter regterzyde van Endymion ftaande , ziet de
Godin linksom aan ; de linker elboog van hem af , en een vin-
ger op den mond; lichtende met de rechter hand het loof, dat achter des
Jongelings hoofd,hangt, op: terwyl eenderde, achterDw»^, een wei-
nig na de linker zyde, de mantel van haar lyf aftrekt, waar van de
flip om haare rechter dye, die wat in 't verkorten is, flingert.

Onder dit Kindtje, ter linker zyde, daar de Berg neederdaalt, zit-
ten noch twee andere Kinderen, die hunne fakkels, by malkanderen
houdende , aanblaazen; achter dewelke men het verfchiet als een Dal
zier, benevens een laagen
Horifent.

DeSpheer, ofHemelsloopsbol, nevens de Boeken en Papieren, ter
linker zyde vooraan by zyne voeten leggende, zyn met een klein gedeel-
te van den Berg, dat na vooren komt, in het licht.

De MantelVan den Jongeling, waar van een flip zich over zyne
fchaamleeden flaat, is Purper.

Die van de Godin, Azuurblaauw.

De Zon is laag, komende van de rechter zyde.

Uitïegginge der Verciering.

v^ciborgene Tj» Ndjmion verbeeld een deugdfaam gemoed, 't welk de Hemel.-
J^lingen, door een groote kracht van liefde, trachten te ftieclen en
tekuifen.

Op een hoogen Berg, betekent dat, wanneer zich zyne gedachten ten
Hemel heffen , het ligchaam door een fwaare flaap gedrukt word, tc
weeten, de ligchaamelyke dood: want dewyl het zelve ons verhin-
dert volmaitelyk met
Goi vcreenigd te zyn, volgt dat i zo haaft

doo'>'g^ms
inde Me-
(laiijesen
Oudheden
nienka».

-ocr page 145-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

als wy daar van zyn ontilagen, wy geruft en vry Hemelwaarts fnd-
len.

Diam verbeeld dewiflelvalligheid der dingen, door der zeiver aanwas
en vermindering: want de Griekiche Dichters gaven voor , dat
Jupi-
teVy Diam
dus naakt ziende wandelen, en oordeelende dat zulks on-
yoegelyk aan een maagd was,
Mercurim bclaftte haar een kleed te
maaken; hetwelk door hem menigmaal verricht zynde, kon hy echter
nooit zulk een toeftellen, dat haar volkomen paftte; om dat, terwyl hy het
cene maakte, zy geduurig van geftalte veranderde; waar door het haar
nimmer tot nut kon zyn. Hierom is dit Beeld een natuurlyke zinver-
beelding van aanwaffing of toeneeming, en van vermindering, bene-
vens de wiiTelvalligheid der waercldfche zaaken.

En op dat dit Beeld der Mamy behalven de natuurlyke dingen die
in haar vertoond worden, ons noch eenige voordeelige zaaken mogt
leeren betreffende het menfchelyk leven, zo laat ons op het zeggen van
den
H·. Ambroz.iHs acht gee ven, die door het voorbeeld der Maan, wel-
kers licht met recht onzeker genoemd kan worden, om dat het geduu-
rig verandert, dan eens waft en dan weer afneemt, ons leert, dat op
de waereld niets beftendigs gevonden, maar alles door den tyd ver-
nietigd word.

De Sifhe^ die wy in de hand van Oiana ftellen, en welkers gebruik
in de beweeging beftaat, verbeeld mede de beurtwifleling der waercld-
fche zaaken, en een geduurige werking van maaken en vernielen.

Andere gevoelen, dat de Sifire het geluid betekent 't geen de Maan
in den loop des Hemels veroorzaakt.

Op deze wyze moeten alle de GefchiedeniiTen, Fabelen, of Verdicht-
felen door een Schilder, of Konftenaar, nagezocht worden, wil hy
eere en achting bejaagen en bekomen. Voor my, ik oordeel den ver-
ftandigen voldaan te hebben door d^ze twee Voorbeelden: want om
^le voorwerpen aldus te behandelen, zouden wy veele Lezers vervee-
len, en zeer weinige vermaalien, en een Boek , veel grootcr dan dit
gantfche Wérk, over deze hoofdftoife alleen in 't licht moeten gee-
ven. Laat ons dan, 'totdat 'er andere gelegentheden voorkomen.
Wachten, om de Konftbeminnaars door andere voorwerpen , na ons
vermogen, te leeren, en den Leezer te vermaaken.

R ζ

Grond"

-ocr page 146-

132 GROOT SCHILD Ε HBO EK.

Grondregelm om kleine Figmtren in een groote ruimte^ en
groote Bgmren in een klein begrip, te erdineeren.

Zeventiende Hoofdstuk.

■idlkr Λ/ί ^^^^ gfoot onderfcheid tiiilchen den geeft van een konftryfc
ftcn ^n Schilder en dien van een Tekenaar, ten opzichte van het ordineeren.

Onder-
fcheid
d<

gceftcn _ .

Schilders en Aües, Wat hier Omtrent door den eerilen gedaan word, is volgens de re-
Te enaais. ^^^^^ _ ^^^^ ^^^^ ^^^^ ^ alleen op het tekenachtige doelt; deze

ten vollen wegens dc grondregelen onderricht is, en den anderen gewoonl-
ijk die kennis ontbreekt. De Tekenaar bemoeit zich niet verder,
dan met het geen de verhevenheid betreft; niets weetende van de hoe-
danigheden der ftofïèn, koleuren, noch tinten: zulks dat hy by ge-
volg alles door dag en ichaduwe moet vinden. Daar en tegen heeft een
Schilder meerder vryheid en voordeel; dewyl hy, buiten de fchaduwe,
door zijne koleuren en tinten zulks kan volvoeren. Dit kan men be-
waarheden, wanneer men de moeite'wil neemcn van de dagelyks uit-
komende Printboeken na te zien; het zy die beftaan in Landfchappen,
Doorzichten, Gebouwen, enz. of oudeen nieuwe Gefchiedcniflèn;
in- al het welk de Tekenaar de gewoone ilender der oude verbeeldingen
volgt, en na hem dcEtfers en Plaatfnyders den zelVen voet doet hou-
den: maar als een fraay Schilder eens eenige daar onder ordineert, zul-
len dezelve in alle deelcn uitmunten, zo in vinding, houding als fchik-
king, ja zeifin de beweegingen; waar door het ieder, die maar een wei-
nig kennis heeft , meer zarbehaagen, en menigmaal om een of twee
fraaije printen een gantfch boek doen koopen. Die een bewys dezer
vootbedd voorgaande ftelling begeert, flaa Oudaans Roomfche Mogendheid op;
•»an het vei- alwaar maar een blad ïs, door Abraham Bloteling gefneeden,. het welk
door zyne fraaiheid alle de andere verdooft: en te meêr is dit aan-
merkelyk, om dat in zyne xMcdailles de .beelden met fchaduwe aan-
gewezen zijn , niet met een artzeering, maar met een grove trek en
toets aan de fchaduwzyde.

, Doch laat ons keeren tot de volvoering van den tytel dezes Hoofd-

iingLrde''ftuks, en befchouwen wat 'er vereifcht word tot het ordineeren van
hoofdftoflfe. groote Figuuren in een klein begrip.

Onwederfpreekelyk is het, dat een Ordinantie in een groote ruimte
veel meêr ftof vereifcht dan die in een klein begrip bepaald worden >
hoewel de hoofdzaak maar in drie of vier beelden mogt beftaan, zo
wel in de eene als in de andere: want het geen hier indeeerfte beknopt
by malkander komt, moet in de twede verfpreid zyn om een groote ruimte

te

-ocr page 147-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

te vullen; om het welk nabehooren en op een natuurlyke wyze te doen>
men gedwongen word zijne toevlucht tot andere byvoegielen te nee-
men, die, hoewei ze tot de zaak niet veel doen, echter daar niet tegen
llryden mogen, maar eenigc waarfchynelyke eigenfchap hebben, welke
iets tot de verklaaring der zaak kan toebrengen.

Gelyk men in een Landfchap, by voorbeeld, eenige gebouwen , j^^^yWi

fonteinen, piramides of pronkbeelden te pas brengt; in een Zaal, of ee- moet groot
nig ander groot Verttek, behangzelen, alkoves, bafreleves,
endier-l^vweikzyn.
gelyke cieraaden, of tot opfchik, of om grooter t'famenbindinge van par-
tyen te maaken, en voornaamentlyk om iets te vinden daar het oog op
getrokken werd, doordien kleine beelden , in een groote ruimte, op
zich zei ven aangemerkt, onmagtig daar toe zyn; dierhalven moetin zulk
cen.geval van kleine beelden, om groote partyen van licht daar uit te vin-
den , de ftoftagie ofhet by werk groot zyn ; doch niet zo bui tenfpoórig,
gclyk zommige doen, welke, om de zaak uitermaten groots te vertoo-
nen, dc pylaaren dikker maaken dan drie hunner beelden konnea om-
vademen,, en met
capiteelm als kleine kafteelen en friezjen met byna veeU·/^*'"
leevensgroote beelden hun gantiche ruim vullen ; of die in een
Landfchap boomen van 3 a 400 voeten hoogte maaken, en daar ieder
Term een Golofllis fchynt te wezen , of zulke onmeetelyke hooge
Pronknaalden, welker gelyke nooit in de waereld gezien zyn, daar ei.
boven huyzen in het verichiet, daar , eer de menfchcn tot dezelve
konnennaderen, zy door afgewyderdheidreedts buiten ons gezicht zyn^
Neen , dit is de meening niet; maar wel dat men zulke partyen daar
by voege, die de beelden noch verkleinen , noch "er door belemme-
fing hinder aan doen: die de ruimte ruim laaten blyven, of op een»maa-
tige wyze vullen en verderen, gelyk men in deze twee fchetzen van dc
treurende
Vems kan zien, beide op een verfchillende wyze voorgefteld;
vvfelke genocgiaam aantoonen, dat, in een groote ruimte, de grootfte
party van licht het voornaamile is 't geen men moet waarneemen.

Het geval vertoont Fenus, treurende om de dood van haaren Min- Bcfchryvidg
nzzt Adonis-, verwerpende alle trooft, nu zy dit waarde pand moet herbed,
miflèn. Cupido zelf, haar tot geen ruft konnende beweegen, verlieft
nier zynekrachten en vermogen, dewyl hy niet gehoord viOrd, maarzy
in tegendeel zynepylcn, boogen uitgeblufte&kkel , ja haare beminne-
V . j5°°2enkrans met de voeten vertreed. Mars^ in zyne ziel vcrblyd,
veinft echter bedroefd te zyn, en deel in haar ongeluk te neemen;
doch niets op haar konnende verwerven, word zyne gcdienftigheid
veracht, en met de bnd afgeweezen. Zy ruft op het graf van haaren
Minnaar, in'twelkzynligchaamofbegraaven, ofwel, volgens'δ landts

R 5 wyze

' Heene

-ocr page 148-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

wyze verbrand zynde, zyne afche in deze urne bewaerdword. Het verde-
re bywerk is een boflchagie van ciprefle-en mirthusboomen. Men
zoude ook wel een takje van die bloem, welke na zynen naam ge-
noemd is, uit die asbus konnen doen fpruiten, dcwyl zy uit zyn bloed
is voortgekomen.

Verfchiiin "Waanneer men deze Plaat wel overweegt, zal men zien wat verfchil
in de eene of in de andere verbeelding is. In de bovenfte is de party
des lichts noch zo groot, noch 20 algemeen niet als inde onderfte. Hier uit
blykt, dat in een kloeke
en beknopte Ordinantie, in een klein begrip,
zulk een kloeke party van licht niet noodig is, en veel minder ftofïagie
om dezelve te vinden; dewyl de beelden de macKtigfte zyn: en in deze
gelegentheid blyftde meefte kracht, 20 in uitvoermg, ichoonheid en
koleur alleen op de figuuren; en het bywerk word maar als een nood-
hulp aangemerkt, om de plaats en gelegentheyd enkelyk aan te wyzen ,
zonder het oog daar na te trekken. "Wie dan deze twee Tafereelen,
gelyk wy gezegt hebben, met aanmerking befchouwt, zal bevinden,
dat het 'geen in 't eene welftand en fraaiheid toebrengt, in het ander
ftrydig is, en het zelve fchraal en onaangenaam zoude doen voorko-
men. Ikfpreek alleen wegens het licht, waar omtrent ieder Stuk een
byzondere aanmerking van nooden heeft. Derhal ven dewyl de ftofl&gie,
ineen groote ruimte, het meefte is, dezelve by gevolg daar grooter par-
tyen van licht moet maaken;en in tegendeel in een kort begrip,daar de ilof-
fagie het minfte is, zal het voornaamfte en krachtigftelicht alleen op de
beelden bly ven. Daarom zeg ik nochmaal tot beveftiging, dathetgcenein
de onderfte verbeelding ons oog zodanig bekoort, en het Stuk ver-
ciert en verheerlykt, alleenlyk door het licht te weege gebracht word,
ja alwaar de ruimte noch eens zo groot, om dat de Ordinantie het
meeft zynde, in"de beelden zo veel niet te zien is: daar het in die met
de bruine Tombe meer geweld doende, verbyfteren en verhinderen
zou; waar door de beelden, als het voornaamfte zynde, in haare volle
kracht niet zouden konnen befchouwd worden.

Tot befluit voegen wy'er dit noch by, dat, hoe grooter beelden in
een Stuk, hoe meerder ichaduwe; by gevolg, hoe kleinder beelden,
hoe meerder licht.

deze twee
Verbeeldin-
gen aange-
weezcn.

Vaa

-ocr page 149-

GROOT SCHILDER BOE κ. in

Vanhet Ordineeren der Hiflorim, Cmterfeitfels, Stilke-
'vensy enz» in een kort begrip.
Achtiende Hoofdstuk.

Ε Er wy dit boek befluiten, en van deze ftoiïe affcheiden, zal het
niet oadienftig zyn deze hoofdzaak wat verder aan te roeren, en tc zien
ίη een kott
of het niet veel konrtiger en prysvvaardiger is, in een kort begrip, een
zaak natuurlyk en beknopt te vertoonen, dan in een grooter ruimte,
ineen groc-
Ik meen zulks klaarlyk door de voorbeelden, die Rafdei\ Carats^ Do- te ruimte is,
miniquin) Poujjyny leBrun, en meer zulke fraai je Meeiiers nagelaaten ^^^^ ^ι,,ο^
hebben, te konnen bewyzen. Daarenboven leert de dngclykiche on-
de voorbed-
dervinding dit aan ons. Welis waar, dat het veelen moeijelyk valt zich'^^" -
in een klein begrip bepaald te vinden, inzonderheid den geenen welke
ters bewec-
te ryk van ordinantie willen zyn: want het is gemakkclyk in een groote ^®"·
ruimte zynen geeft te laten weiden. Dit verfcheelt onderling zo veel,
als het groot en klein fchilderen; daar men ziet, dat in het eerile de
meeile konft fteckt: dewyl men gemakkelyker van het groot op het
klein, dan van het klein tot het groot kan komen; fchoon het beide
na het leeven gclchied. Hier gaat het hun even als een ervaaren Stuur-
man ; welke op de onftuimige zee lang met ftormen en gevaaren ge-
worfteld hebbende, met een onverfaagden moed zyn vliegend kafteel
<ioor ftilleftroomen eri rivieren iluurende, over cn weêrkruift, even of
het kinderfpel was: daar in tegendeel een Veerman in binnen water, al-
hoewel hy zyn leeftyd, aan het roer zittende, verfleeten had, zeer be-
fchroomd en verleegen zou zyn, als hy eens het roer in volle zee moeil
regeeren. Hy is dan verre gelukkiger, die in kloeke dingen ziqh wel
geoeffend, dan die in het klein zich altyd bezig gehouden heeft; dewyl
het groot de fpringader is, uit de welke, het ander aivloeit: gelyk een
ftroom, die hoe verder hy zich van zyn oorfpronken door het veld ver-
fpreid, hoe machtelozer en zwakker hy heenen vloeit. Dit is dien ouden
engrooten Meeftersniet onbewuil geweeft, wellie, hoewel zy zich veel
met het klein bezig hielden, echter hunne uiterfte vlyt aangewend heb-
ben om groote werken te bekomen; zekerlyk by zich zelven vaft ftel-
lende, dat het geen, waar by de meefte moeite en konft vereifchtwierd,
ook de grootfte lof, eere en voordeel medebragt.

De kracht, welke een kloek Schildery by een klein heeft, en de hoe-
danigheden die daar uit pntftaan, zyn de volgende. heSck"
Eerftelyk, de natuuriyke verbeelding kan daar in meerder plaats gry- boven°L't
pen: want van na,by dezelve befchouwende, beweegt het den ziender tot

Hefde ten zy.

-ocr page 150-

ii6 ;GROOT SCHILDERBOEK.

liefde, medelyden, gramfchap, oEeenige andere hertftogt; even of'dc
verbeelde geichiedenis hem aanging. Tentweden verkrygt zich, door
deze uitwerking, de Meetter een grooten lof: waar door dan, in de
derde plaats, het konftwerk in groote waarde gehouden word. On-
noodig is Iiec, tot deze, noch andere voordeelen. op te haaien: maar
met eenigc voorbeelden zal ik niyn gevoelen beveiligen.
Voorbed Leeft eens, wat wegens her Afbeeldiel van Stratonica gezegt word;
dendaarvaij/t welk van de zeelieden, door een ftorm beloopcn, voor een'godheid
wierd aangezien, en als zulks door hen aangebeden. Ik meen, dat het
in Jmoos Tempel was, daar men het beeld dier Godin zodanig ge-
fchilderd vond, dat haare oogen ieder aanfchouwer fcheenen aan en na
te zien, na welken oord des Tempels zy zich ook heen wendden ; fchy-
nende of zy de misdaaderswreedelyk, en d'onfchuldigen vriendelykaan-
En de ree-zag. Dereden daar van is, dat deze twee BeeltenifVen zodanig door-
ien waaxora. ^^^ gelykvormig met de menfchelyke gedaantens over een kwa^

men, dat zy niet als gefchilderd, maar vieefch en bloed, ja als be-
weegende beelden, vertoonden.
Nieuws- Λχ/aar uit men kan oordeelen, welk een vermogen de kloeke uitbeel-
dingen op onze gemoederen hebben; doch boven al, wit driften de
veeieletts-" nieuwsgierigheid in onze herten veroorzaakt.

togten. Ik ftel, om een goed begrip door een kort voorbeeld hier af te gee-

vooibecid ven, dat'er ergens een vermoord Ligchaam legt. Naby het zelve ftaac ^
daai af. iemand, die het hertelyk beweent. Een weinig verder in den tyd word
deDaader vaft gehouden. Deze hoop volks fnelt na den Romp; geene
na den Daader: deze loopt toe, en een ander trekt weder af. Nu kan
nnen vraagen, is zulks tot de natuurlyke verbeelding dezer daad niet ge-
noeg; of moet iemand daar, noch meerder en met driftiger hertftogt
aangedaan, by weezen? Ja, ik moet zien of de geftokene noch leeft;
waar de wond toegebragt is; of ik den Daader ken; of die daar huilt
een voornaame of gemeene Vrouw is, nabeftaande van den Nederge-^
velden, of niet: doch nader komende, dunkt my, dat de Doode of
myn goede vriend is, of ten minften
hem zeer wel gelykt. Ikfchrik:ik
jflaa myne oogen op de wond: vreeiTelyk en fchrikkelyk komt my die
voor; waar door myne neus ontfpringt. Myn hert werd noch meerder
tot medelyden aangezet door de traanen van die eerbare en deftige
Vrouw, welke naby zyn hoofd ftaat. Ik zoek, ontroerd en wraakzuch-
tig, na den Moorder: ik zie hem tuïTchen twee Gerechtsdienaars ge-
boeid heen fleepen, bleek van aangezicht, de vrees des doodts het hert
beklemd hebbende: ja al wat ik zie, dat acht of veracht, beklaagt, of
is ongevoelig om het noodlot van den Gevelden, of den Moorder. Zo

veele

-ocr page 151-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

Ycek voorwerpen van verandering doen zich in diergelyk een eenvoudig
voorval op. Men ovcrweege nu eens , wat vermogen en kracht het
leeven in zulke verbeeldingen van naby heeft, te meer, wanneer alles
naauwkeurig en natuurlyk daar in uitgedrukt is.

Voorwaar,men behoeft zich niet te verwonderen, dat'er nu 20 wei-
nige zyn die dit oude fpoor navolgen; dewyl zy meeft het gemak zoe-
ken , en geene eerprikkelihg hebben : gelyk wel voor dezen door ee-
nige wakkere geeften gedaan is, om, nevens hen, door een naarftige
onderzoekinge der natuur de lauwerkrans te behaalen.

Ik beeldde my in gelukkig te zyn, wanneer ik in het klein een goede Ssity^*^'^
achting had verkreegen: maar eenigen tyd daar na vergenoegde my het
vers over dé-
zelve ter waereld niet. "k Was nergens meer na begeerig als tot het groot.
Myne eenigfte betrachtinge was, alle Schilders van mynen tyd te over-
ren, dooron.
treffen, oi ten minften den beften gelyk te zyn; waar toe ik geen an- «i«vinding
dere middelen bekwaamer vond, dan kloek te fchilderen, dat 's te zeg- ^^
gen, het leeven van naby tebefpeuren: maardenyden twjft, die geen
vreugde fcheppendan in "tverdriet van anderen, hebben dit myn goed
Yoorneemengeftuit. "Wateer zodanige kloeke Schilders verdienen, is
wel af te neemen ; vermits 'er zo weinige zyn welke zich na vereifch
daar in kwyten, voornamelyk in deze Landen. De oorzaak is, dat zy het
rechte Antiek,
noch het fraaije Leeven, niet grondig nafpeuren: ofzy
hebben iets anders,
't geen in een eigene zinnelykheid bcftaat. Met
het woord recht Antiek,
verftaa ik onvervalfcht de Oudheid opvolgen;
en niet gelyk veele doen, die hunne Beelden meteen Mode vermengen, als
Fefiiii met een
nglyfy Mar: met een harnas en yzere hmdfihoenen,
P^/Ziïjfmet een firoohoed^ enz. Welke manier nooit in zulk een achtinge
noch eer kan komen, omdatdeMeeilers dezer verkiezinge het leeven,
gelyk ik meermaals gezegt heb, niet genoeg doorgronden, en geen werks
genoeg in hunne Stukken brengen } zynde dikmaals op een luchtige en
vaardige penfeel zo verzot, dat zy hunne meefte ftudie en kracht daar
aan befteeden ; gaande het voornaamfte met weinige opmerkinge
voorby; tekenende gemeenlyk zoo luchtig en onuitvoerlyk op heele
vellen papier, dat men ter naauwer nood een ander hoogfel vind, dan
op de verheevenftc en glinfterende partyen; ja dat 'er by na zoo veel
papier zoude van nooden zyn om de halve tinten, tedere partyen,
flaauv/e mufculen op te brengen , die zy overflaan: fchilderende,
zulke tekeningen, leevensgroote Beelden; zich zeiven vrywillig
noodzaakende om al het overige, 't geen zy in het leeven ongeacht
zwarigheïcf,
voor by zyn g^ga^n ^ „j^ ^^^^ g'^^ft daar by te voegen. Wat eer oflof
hebben zodanige Meeftertjens te verwachten?
Zekerlijk niet veel; de-|ci«v«ach-

S wyl «ή . ipfuit.

-ocr page 152-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

wyl ^ergeen ilof genoeg daar toe in gevonden word. Het alderbekka-
gelykfte is noch, dat de zulke vyanden van kleedlnge en ichooneploo-
yen zijn, μ zodanig, dat zy het leeven ter naauwer nood willen aan-
zien: een zaak die zo gemakkelyk te verkrygen is, en zulk een fchoo-
ne deftigheid en cieraad geeft. Maar neen , die wisjewasjes, den-
ken zy, moeten maar alleen uit den geeft voortkomen: zoo als het
valt, is 't goed genoeg : gelykt het geen linnen , 't mag voor laken
doorgaan: en gelykt het geen van beiden, het is nochtans voor kleê-
ren gemaakt.

VitrcMider Als ik daar en tegen met aandacht de werken der Ouden overzie,
dendaagfcbT ^^^ "^j^d ik daar in niet een groot onderkheid I Wat moeite hebben
Meffters zy niet aangewend, om alles, 'tgeen zy voorhadden, op het krach-
zewak? ^^ vertoonen I Zy maakten niet veel omftandigheden; maar het

geen zy voortbrachten, was alles even konftig, fraay, en natuurlyk uit-
gewrocht. Befchouwt eens het Vrouwtje aan de put,
vmCarats-, Simon
den Tovenaar t vmRaphaël·, Judith^ Zeha, Hefler David y
van
^"J/^aïl'lZJow/w^w»; Hefler^n ^hazjierusy van Pou^yn. Beziet het fchoo-
Woel! boven ne Stuk van
leBrm, de dood van .Sif. Stephams venheddcndQ: hoewon-
Scbiidcren krachtig , deftig, natuurlyk en beknopt hy deze dingen ge-

' ichikt heeft, en dat met kloeke beelden. Dit gezegde is genoeg om
klaarlyk te bewyzen, dat het kloek fchilderen het kleene verre overtreft;
en dat de geen, die zich in het groot heeft geoefend, zonder moeite
tot het kleen kan daalen, als hy maar wil: daar in tegendeel iemand,
die zich aan het kleen altyd bezig houd, beiwaarlyk tot het groot kan
gcraaken. Het kleene wel en natuurlyk uit te drukken, is veel, en
een lofwaardige zaak. Het is gemakkelyker een Leger af te fteeken,
cn in flagorde te ftellen, in een ruim veld, dan in een enge en
mauw bepaalde plaats. Een Leger, dat verfpreid is, is zwak j maar
20 veel te fterker is het, wanneer de Benden dicht by eikanderen in-
dringen. Het is dan in een enge en ongeleegene plaats, dat een wel-
geoeifend Krygsman zyn beleid en voorzichtigheid moet toonen. De
befte Schryvers en Dichters, zegt men gemeenlyk, zyn kort en bon-
dig. In de Muziek heeft men 't zelfde: want de kracht van eent
fchoone Harmonie beftaat volkomentlyk in vier partyen, zo wel in
Vocale als Inflrumentale Stukken. Desgelyks is het meerder konft, een
Stuk met weinige, als met veelen partyen,
xt componeeren.
Voorbeelden Karei duGardyti was tiitfteekend fraay in het kleen: echter had hy
van'tgezeg-groote neigingc en luft in het naarvolgen der doorluchtige kloeke
doóSüge Schilders: doch hy heeft eindelyk daar mede nietkunnen te rechtkomen»
schilders, Miris^ die roemruchtige Kleen-Schilder> heeft, mcïzyne Conterfeit-

fels

-ocr page 153-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

fels lecvensgroot te ichilderen by den Groot-HsrtQg van Tofcaamn^ z/r-
iien MecoenaSf alle achting verlooren; en zq gebeurt het meer. Die
kleen fchilderen, gebruiken wel kleenepoppen tot haar Leeman, maar
geen poppekleeren. Hunne Academibeelden zyn op wit papier twyfiè-
lachtigvanfchaduwe, lonAcimes^zjetint oftederheid, en niet verder uit-
gevoeVd als in hpnne kr^arp dienftig is. Die het nu beter meenen
te weeten, kwaniuys of zy verftoaden wat vlak te zeggen was, rnaa-
ken het wat icherper op de kant, en een weinig donker tegen het
licht; hebbende geen tweede tint noodig, om dat zy niet hebben'wi^
len dat hunnen beelden ronden.

Op een tyd in het CoUegie teekenende, was'er een onder allen, wel- voorbeeld
ke zyne beelden alzo teikende, gclyk ik zeg. Ik liet hem vraagen,
alzo ik toen ter tyd de taal noch niet verUond, waarom hy zyne
bruikin't na
beelden niet beter uitvoerde, nademaal 'er tydts genoeg toe wast^^^gp^n"
Hy antwoordde, niet rneerder noodig te hebben; alzo hy maar kleene
^ dingen van een voet^ twee a drie ten hoogiten , fchilderde. Ik

^^ \ liet weder vraagen, indien het voorviel dat hy iets giooter moeft maa-
ken, ofhy dan niet verlegen zou zyn? Neen, .dat hoop ik niet,
ik blyfby myn text, zeide hy; voorzeggende zeer wel, gelyk het na-
derhand bleek: want kryger?de eens leevensgroote beelden te ichilde-
ren , zo was 'er doch nooit meerder in als in zyne geteekende
Modéllen. Meerder voorbeelden hier van op te haaien, oordeelen
wy overtollig te zyn ; hoopende, dat de welmeenende zich deswee-
gen wel beraaden zullen , om in hunne oefFeninge altyd te bezor-
gen het leeven nauwkeurig te onderzoeken, en zich tot groote din-
gen bekwaam te maaken.

Deze aanmerkinge, van kort begrip en groote ruimte , is niet alleen
dienftig in de verbeeldinge der Hiilorien, maar ook in Landfchap-
pen, Conterfeitfels, Bloemen, Vruchten, Schepen, Architeöuur, ja
voor alle yerkiezinge als een algemeene regel noodig.

tVegens de Verdeeling der Gefcbiedeniffin.
Negentiende Hoofdstuk.

Τ Ν alle dingen is zekerlyk aen volkomene ordentelykheid waar te
"^men: en hoewel ieder een hier in na zyn welgevallen te werk gaat
,oidfntciyfc
ciï zottimige dikwils de regelen en voorgefchreevene maat overtreeden; "
zulks ^fchied niet zo zeer om beft wil, maar door onervarenheid.
Want indien zy wiften, waar na zy zich moeften fchikken, dat de din-^otden.
gendus of zo vaft gefteld zjn, of dat hun de reden waarombekend was;

S 2 nooit

-ocr page 154-

I40 GROOT SCHILDERBOEK,
nooit
20U in hunne gedachten komen den grondflag te veranderen ί
want daar zyn geene dwangredenen tot het omkceren van een zaak, die
eens met algemeene toettemminge voor onfeilbaar gehouden en vaft ge-
field is; dewyi 'er nooit iets onmogelyks voor goed gekeurd zal worden.
bevoowT^t^ I>at zich iemand in zaaken, de konft belangende, bevoorrecht acht,
is om het en zichdevrydom wil aanmaatigen van alles te mogen doen en fchikken
dwn*^^^^ " na zyn welgevallen; zulks ftaat hem vry, al wilde hy alles verkeerd maa-
ken
, Jnpher met een zotskap op, en een geele of groene mantel om,
Morrmsm tegendeel meteen purpere tabberd aan, en diergelyke on-
gerymdhedenmêer: wie zal het hem verbieden ? Daar is geene wet tegen
de overtreeders: zy hebben geene ftraf te verwachten, dan alleen die
welke hen hunne onweetendheyd zal opleggen. "Waarlyk, een wel be-
raaden en verftandigSchilder zal'er zich alcyd aangelegenlaaten zyn, de
waare gefchapenheid der zaaken, die hy by der hand wil neemen, te
onderzoeken j ten einde hy , des noodts zynde , zyn werk konne ver-
antwoorden: en fchoon hy zulks naliet, hebben zyne konft werken geen
het minfte leed noch ftraf te verwachten. Laat ons liever zeggen met
Horatms'. bemind de deugd om des deugdts wil; en laat ons het kwaad uit
vreeze der ftraflfe alleen niet nalaaten, maar om deszelfs afTchuwelykheyd.

Hoewel nu iemand door het uitvoeren zyner wil, hoe onordentelyk
die zoude mogen zp, ten opzichte van GelchiedeniiTen uit te beelden,
niet behoeft bekommerd te zyn voor lyfftraf; zo is hy echter niet vry
van verwyting en befchuldiging wegens onkundigheid en misverftand;
een ftraf heel groot, ja zeer gevoelig voor een edelhcrtig gemoed.
Men onderwerpe zich dan liever aan de
eenmaal goed gevondene en
vaft geftelde ordentel/kheid, en bevoordere zyne ftudic op dien voet.
De zekerfte weg is aityd de befte; en in die zaak is het gebaande pad
het naafte,

in de beginf. Gelyk een goed Gefchiedenisfchry ver tot het opöe'len van een fiaai-
fekn waar te je Hiftorie zekerlyk een ordéntelyke verdeeling van zyn werk maakt eet
srinfaet^y ^^gint te fchryven, eerft in/t algemeen de hoofddeelen, dan dc
verde^n der mindere gedeeltens verdeelt en fehikt j onderzoekende verders wat al
voorvallen en welke de voornaamfte zyn, hoe veele, welke binnen of
buitenshuys geichied zyn: wyders, dat hy denkt of hy het zelve van het begin
tot het einde toe wil uitvoeren met alle de voorvallen, in zo veele
deelen, of maar eenige van de voornaamfte: of hy
Homerus van vier en
twintig boeken tot twaalf,
Firgilins van twaalf tot zes, Ovidms van
vyftien tot zeven of acht, min of meer, wil inkorten: Zo gaat het ook
met een verftandig Schilder, in voorval van deftige Gefchiedeniilèn uit
$e beelden. Hy onderzoekt den inhouden zin der zelve ^ of'er weinig

dan

Welke rcban
de voor de tl
overtreeder
te verwach·
ïcn zy.

Wat men

Gelchicde·
tJiöèn.

V

-ocr page 155-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

dan offerte veel ftoifcis; en zulks zynde, of hy het niet in weinig kan '
begrypen: en zo 'er weinig is, of hy daar niet veel kan byvoegen:
daar en boven, welke de voornaamfte zyn; wat uitgelaaten kan wor-
den om die bekwaamelyk tot een redelyk getal te bepaalen, na dat hy
zulks voor heeft. Hy bedenkt zich geduurende een naauwkeurig onder-
foek, om, in gevalle hy te kort kwam, die middelen te gebruiken,
welke tegen de natuur en reden niet of minft ftrydig zyn, cn iomtydts
van een'twee te maaken wanneer de nood het vereilcht.

Laatenwydan, zeg ik, ons indachtig maaken, dat het een vafte en Hoofdrege.
algemeene regel is, dat, wanneer wy een Gefchiedenis onder handen
hebben, het zy in drie vier of vyf Stukken verdeeld, als de gelegent-neemen,
heyd zulks toelaat, dat, zeg ik, het eerfte altyd den inhoud, den ftaat
of conditie, en de plaats, te kennen geeftj en het laatfte Stuk desgelyks
het flot en einde van de geheele zaak.

Gefchiedeniflèn, die wydluftig zyn, konnen in eenenkeld Stuk niet oHSn^yke
afgebeeld werden, uit oorzaak van de langduurigheyd en de meenigte
Gefchiede-
der voorvallen die zich daar in opdoen, gelyk de Geichiedenis van Jo- i^^ocTaèe!"
fephy Alexander^ Hercules,
en diergelyke. Deze zyn de bekwaamfte in men.
groote Paleizen, fchoone Zaaien en Kamers of Gaanderyen; alzo^daac

felegentheyd is om de Hiftorie in verfcheydene Stukken te vervolgen,
et zy in Tapitzeryen of Schilderyen, En gelyk het dikmaals gebeurd,
dat de Goden zich daarmede vermengen, en hunne rol fpeelen, is
men niet verleegen om hen in
Ac Plafons, of zolderingen, te plaatfen;
acht ncemende, dat het begin cf het iluiteinde op de fchoorfteen ge-
voegd werd, zo als ik verder in de Zolderwerken zal zeggen. Dierge-
lyke lange Hiftorien zyn'er veele te vinden in
Homerus, Firgilms^
■^pnleus, TorejHato Tajjo,
ja zelf in de H. bladeren. Indien men nu
uit een diergelyke Hiitorie twee voorvallen wilde verkiezen, of twee
^y malkander hangende Stukken maaken, zo zal men in het eerfte
dat deel verbeelden 't welk de meefte opmerking inheeft, ''t zy het eer-
fte, twede, derde, vierde of vyfde voorval, zo als het dan is, waar
van de weêrga noodzaakelyk het laatfte zal moeten zynj als, by voor-
beeld, het einde van
Adonis, ofzyne doodj de val van Phaeton, of
zyn graf;
Sardampaluf, daar hy zich verbrand; Eneas, daar by ver-
good word;
Reimuds onttovering; eri in de Heylige Hiftorien, daar
Salomon aan den Afgod offert.

^ier ftaat aan te merken, dat alle Gefchiedeniflen twee ftrydige Ooifprong
oorlpronken en uitflagen hebben, te weeten zommige die hun begin
neemen uit een treurigen aanvang en op een blyde wyze eindigen, of ièhiedeniflen
wel die blyd beginnen en treurig eindigen. Een derde foort kan men

S 3 daar

-ocr page 156-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

daar by voegen, te weeten die noch blyd, noch treurig zyn.

In drie voorvallen zynde gedeeld,moet het eerfte als een inleiding wcezen,
waar in men te kennen geeft, van welk men wil handelen: in het twe-
de vertoont men de voornaamfte daad: het derde moet zyn de geluk-
kige of ongelukkige uitflag; by voorbeeld,
^ulms Ctfar in het begin
van zy ne regeering, daar na zyne ftand of verdere verheffing, en ten laat-
ften zyne dood. Even op deze wyze handelt men als men zulks in vie-
ren verdeelt, gelyk de geboorte, opgang, ftandhouding, en dood van
een gemeen of Vorftelyk Perfoon.

Vyfis het volmaaktfte, meer is overtollig en verdrietig; vermits in
die vyf deelen genoegfaam alle GefchiedeniiTen, zo als zy moeten wee-
zen, volkomentlykkonnen vertoond werden, op deze manier: het begin
in het eerfte, zyne opkomfl: in het twede, zyn ftand in het derde,
zyne daaling in het vierde, cn zyn ondergang in het vyfde. Doch dit
zullen wy verder en breeder verhandelen in het Hoofdftuk, daar wy
iprecken van Stukken die men weergaa noemt.

In het fchilderen en vertoonen van een verbeelde Geichiedenis is
een Konftenaar niet gehouden zich altyd aan de wetten van een be-
fchreevene Hiftorie te verbinden; aangezien het de fchuldige pligt van
een goed Hiftoriefchryvcr is, de byzöndere gefchiedeniiïenordentelyk
van 'c begin tot het einde te verhaalen. Daar en tegen is de verkiezing
van een Schilder vry onbepaalder;dewyl hy zich niet veel daar aan bind,
of hy plotfeling in het begin, in het midden, of wel in het einde der
gefchicdenifièn invalt. Hy begint fomtydts daar 't hem beft gelegen
dunkt. Somtijdts pikt hy uit den hoop
't geen met zijn oogmerk allermecft
overeen komt. Hy verbeeld, zeg ik, of het voorgaande, het tegenwoor-
dige, of het toekomende; en is niet verder verbonden, als "t geen in
eenen opflag der oogen tevens kan gezien worden, uit het gantfchc
vervolg der zaaken te vertoonen.

Horatius verdeelt de Spee;lenin vyf handelingen: inde eerfte, de zin
cn inleiding; in de twede, 't vervolg der zaak daar in de eerfte van ge-
meld is; in de derde ryft de twift; in de vierde word men van verre den
uitkomft der zaak gewaar; en in de vijfde hetflot, treurig of blyein-
dig.

'Maar een Spel verfcheelt hier in met een Schildery, dat het eerfte
in elke handeling een byzonderen tijd, plaats, of daad begrijpt; daar
het Schildery maar een oogenblikkelijke daad of zaak vertoont.

Het is niet zonder reden dat de Speelen in vyf handelingen verdeeld
worden, na't voorbeeld van de zonneloop, welke met den dageraad
l>egint; tentweden, op den yoormiddag opklimt; ten derden, 'smid-

dags

Η aare ver-
bieding, bC'
gin, mid-
«ten en ein-
«ic.

Vryheyd
dei Schilders
boven de
Hiftorie-
fchiyvcrs.

Benevens dc
leden daar
vaa.

Tetfchil
hier in tuf-
fchen den
Schilder cn
Dichter.

-ocr page 157-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

dagsztch in zyne volle kracht vertoont; ten vierden, na den middag af^
gaat; en ten laatften met den avond ondergaat.

"Wie nu zeker wil gaan, en een ordentelyke verbeelding maaken, hy
lette op deze middelen, die hem, nevens de waarheid, een rykdom
van gedachten zullen byzetten.

Eerftelyk, o^ ά^Τγάβη^ ten tweden, op de Plaats tenderden, op Komen te-
de
Stmen der Perfoonen. Stm d'e

Door de Tyden verftaan wy den voorleedenen, tegenwoordigen, of Gefthiede-
toekoraenden Tyd: en in dezelve doen zich weder deze onderdeelen
op, des Nachts, des Morgens, des Middags en des Avondts; het
Eeift in het
Voorjaar, de Zomer, den Herfft, en de Winter; en de tulTchen beide
komende, als Maanden, Weeken, Dagen, Uuren, enz. " ^

Omtrent de Plaats zyn aan te merken de Geweften, Europa, j^fia^
vifyica, en America:
In de Stad of op het Land, binnen of buitens- ^ ^
huis, kofteiyk of gemeen, of met alles vermengd.

In de Staaten der Perfionen komen ons voor hooge en verheevene, Ten derden,
als Keizers, Konmgen, Vorften, Raadtsheeren, Veldoverilens, enz.
desgelyks Goden, Opperpriefters, onderfcheiden zynde zo wel in het
Man-als't Vrouwelylc geilacht: daar na in den tweeden Staat, Adel,
Kooplieden, Burgers: en ten derden de gemeenen of geringen. Boe-
ren, Bede laars, enz. Onder deze vind men nochmaals een verdeeling, te
Weeten groote Koningen, mindere en kleene, eri zo in ieder Stand. Daar
en boven vind men onder deze oude, middelbare en jonge.

By de menfchen in het algemeen vind men lange, middelmatige, korte,
dikke, dunne, wel en wanfchapene, gezonde en zieke, verftandige of
gekke, en van inborft ot humeur zo wel als in de kentekenen des ge-
laats en in geftalten verfchillende.

Men kan in de vierde plaats hier by voegen, cle zjden van ie- Jp" Jg"/*^"
menfch^ en de byzondere gewoontens der volkeren, als Romei-voomeas,
Griekenj Perzjaanen^ Armeniers^ DnitfcherSy
en andere; bene-"
vens hunne kleedingen, welke in verfchillende ftofïèn beftaan, als
laken, dun of dik, lang of kort.
Eindelijk, op de
Gedaantekennis of Phifionomiej op de PerfpeHi-
Geometrie^ Bomvkunde^ Anatomie, Proportie^ Koleury Houdingey
P^fiexien, en wat verder in ieder byzonder Hoofdftuk, deze zonder-
nghcden betreffende, werd aangewezen; waar toe wy den weetgie-
'gen Liefhebber wy zen, en 't welk wy, om kort te gaan, nietwe-
All , herhaalen.

AUeenlyli jjuijgn ^^^^ aanmerkingen by voegen;

oqraecicnde het zelve hier ter pUatfe niet onvoegelyk te zyn: voor

cerft,

-ocr page 158-

144 GROOT SCHILDERBOEK,
eerft, dat'er tvveederlcy foort van Schüderyen aan te merken te
weten, natuurlijkeen onnatuurlijke; en ten tweeden, wat goede Hiiterien
zijn om achtervolgens in een Stuk uit te beelden.
Natuuïljke ^^^ natuurlyke Schilderyen zijn die, waar in men vertoont de hoeda-
nigheid van een Gefchiedenis of Voorval door een enkele hertstogt,dat
's te zeggen, eenmaal den Perlbon te vertoonen, waar op de geheelc
zaak beruft.

tuiKivL""^' De onnatuurlyke zijn deze, waar in men meer als eens een en den
schiiLrycn. zclven Perfoon vertoont, cn alzo twee Voorvallen in een vermengt, op
twee vericheidene tyden gebeurd , als het een by dag en het ander by
nacht; zaaken die in de natuur zelf niet konnen gefchieden, en waar
by dikmaals meer als een oogpunt gcfteld word.
De tweede De krachtigfte en de verilaanlykfte Gefehiedeniflèn zijn gelyk devo!-
ianiniiking.gendc: die van
Heliodormy in de Machabeen befchreeven, daar hy
door den Engel geftrafd word; alwaar men noch kan byvoegen, daar
de Hooge-Priefters voor den altaar des Heeren fmceken; en noch
meer, daar de Weduwen cn Weezen kermen cn fchreyen, alles in
een Stuk: het welk de Hiftorie van het begin tot het einde aan-
wyft, of voor het minfte een groot gedeelte, Defgelyks in
Pom·
pejus,
daar hy alle de brieven en papieren van Perpema voor hem
doet verbranden; en ten tweden, daar hy hem ter ftraf laat weg
voeren; en meer diergelyke.

Fan het 'waarneemen der fchikking in een Tytelplaat.
Twintigste Hoofdstuk.

DEwyl wy bezig zijn met van de fchikking veeier byzondere zaa-
ken, en waarneemingen daar omtrent noodig, te iprecken, komt
ons niet ondienftig voor, ter zelve plaatfe van het fchikken
der voorwerpen in een Tytelplaat te handelen , en hoe men
zulks moet aanmerken ; nademaal het, als een zaak op zich zelve
zijnde, heel veel van de andere Ordinantiën vericheeh, en in alles
na behooren, tot cieraad van een Werk, moet worden gemaakt:
even als een fchoon wandelperk in een Tuyn, alwaar de voorwer-
pen, 't zy Potten, Statuaas, Boomen, enz. op hunne behoorlyke
ftandplaats gefteld worden,
sehikkitig Noodzaakelijk moet het Beeld, 't welk den inhoud des Werks
«ïcrBee
cd- betekent, in het midden des Stuks zich of verheven, of door andere
byvoegfelen het voornaamfte vertoonen. Daar boven, of onder

het

-ocr page 159-

GROOT SCHILDERBOEK. 145
het zelve, een ruime Tafel met des Boeks opfchrift, in grove zwarte,
of anders dubbelde letters; en de andere Beelden , die "er verciicht
worden tot bekrachtiging der zin , aan weder zyde, op gelyke ihnd
van hoogte of laagte , meeü: ftaande , of ook wel zittende. Dit is
voor zo verre de eerile of voorgrond betreft. ^^^

Belangende het verichiet, als weinig gemcenfchap met de zaak heb- vcrfchiet-
bende, "t is geoorloofd dat men het ichikke alwaar mennet gevocge-
lykft oordeelt, met hoogtens of laagtens, om door het zelve de gelyk-
heid van het voorwerk meerder luilter by te zetten, en 'er een fchij-
derachtige welftand aan te gceven. De voornaamfte doorzicht behoort
men in het raidden te,pl.iatien; maar indien 'er twee doorzichten ver-
cifcht worden, om het een en het ander in het verfchiet te doen zien,
2o voegen dezelve aan wederzyde het beft, doch dat'zy zich even groot
cn uitgeftrekt vertoonen.

Maar, voor alles, dat het voorw'erp des Tytels rondom in zijn ge- bomvènil'*
bomv, rotfen, of boomcn geflooten blyve, of ten minilen voor aaniKtzdve,
tot het einde der voorgrond; "t welk men moet aanzien als of het een
Tooneel was 't geen aan eene of wederzyde met een gordyn word geo-
pend, fomtydts zulks met twee kolommen cn een frontefpies vercoo-
nende, of het wel met een lyil of compartement omfluitende; f η'

ken gevalle altyd een blaazende of bazuinende Faam moet vertoond (Je daat ia.
worden, het .zy voor of achter , van wat zaak ook in het Werk gehan-
deld werd: jade Faam alléén met het Opfchrif t des Boeks kan beter bc-
itaan, dan hét Beeld des Boeks zonder de Faam.

Dat men het Opfchriic op dewimpeldes Baznins ftelt, is welvoege-
lyk, wanneer het zelvein het midden des Stuks vertoond word, doch met.piaatfen ''
dubbelde letters; maar zo het aan de eene of de andere zyde geplaatft "^®''·
ïs, gantfch niet. De kloeke en zwarte letters voegen niet beter als in
het midden, maar meer na onder: doch wanneer het gebeurt, dat men
letters,
dezelve boven moet plaatfen, dan zullen ze met een dubbelde fneede
gemaakt dienen te worden, om deze reden, dat zy anders het oog te
v^el trekken, en het ander werk krachteloos zouden maaken.

Dit is voor zo ver het algemeen belangt. Nu zullen wy noch eeni-
ge byzonderheden aanmerken, en voor eerft de Beelden betreffende.

Men moet altoos het Beeld des. Boeks op de voornaamfte plaats in Verdere
"ct midden en verheven ftellen; die, welke, naaftdit, het meeft te
zeggen hebben, wat laager en afgev.'ekcner; en dus met de mindere den.^
al aiwykende tot aan de verfchieten toe, ieder Beeld na zyn rang, wer-
king cn hoedanigheid, in ftandplaats verminderende. En zo 'er noch v^^hetmin-
cenige byvoegfekn van minder kracht, echter nood^aakelyk, in^e-''"

Τ laft

-ocr page 160-

GROOT SCHILDERBOEK,
laft moePcen worden, dezelve konnèn inbasreleven, hierof daar,
den geplaatil cn verbeeld.

Om my nii verilaanbaarder uit te drukken, zal ik een voorbeeld Ta-
fereels gewyze voorftellen, en tot voorwerp necmen een Boek genaamd
ARS MILITARIA, handelende van de Krygsoeffening.

Bellona, als den inhoud des Boeks, zit op een hoog en ruim Pe-
vanesn Ty- deftaal, in het'raidden des Stuks, rondom in allerley wapentuigen, ge-
^ ^' lyk men gewoonlijk haar verbeeld. Aan de eene kant vertoont men
écn Aanvaller of Ojjenfive^ aan de andere zydeden Verweerder οζ De^
/fw/iw, welke te famen de geheele zaak betekenen.

De laatile is afgemaald als een deftig Burger, in de linkerhand een
tafel houdende, waar op een ftcrke veÜing in haare platte grond gete-
kend ftaat, en inden rechter arm een bos koornairen. Den Aanvaller word
verbeid als een fluks jongman, houdende in de eene hand een mor-
getifterre, en in de andere een houweel; leggende een dommekracht,
of muurbrceker, aan zyne voeten. Aan de eene zyde ziet men in het
verfchiet een ftadts muur, aan de andere kant eenige gewapende man^
nen, zommige huizen in lichten vlam zettende. Achter den eerften ftaat
de "Wakkerheid, cn achter den anderen dc Liftigheid.
Aanmerking Nu merkt men, dat de voorgemelde regulierheid niet kan vermyd
sLweif^ en ^^ ^^'Cetcn van die voorwerpen welke wy als hulpmiddelen tot

^ ' de zinverklaaring daar by fchikken, om Bellona te vergezelfchappen: want
het zou onvoegelyk zijn, dat een van die beide Zinnebeelden zittende,
cn het ander ftaande vertoond wierd, en een ongelijkheid in de fchik-
king veroorzaaken , door dien zy beide één werkelijkheid verbeelden
moeten, of ten minften zich vaardig houden om het een of het ander
tc onderneemen; waarom zy, nevens de twee anderen die zich achter
hen vertoonen, ftaande dienen gefteld te worden, en wegens die reden
aldaar zyn geplaatft, omdatzy tendienfteen hulp der eetfte twee zijn,en
zeli geen hoofdzaak verbeelden-; want men zou hen konnen uitlaaten,
dewyl zymeer totcieraad, als noodzaakelykheid, daar by gevoegd wordeni
Het verfchiet zelf, als overtollig, kan men ook vermyden, vermits
het Opfchrift genoegfaam deze gevolgen te kennen geeft. Maar als
mén zonder hinder van het voornaamfte zulks daar in kan voegen, ftryd;
hetmet dereden niet: doch ik zou het liever willen verbeelden als bai-
releve, in fteen gehouwen.

Alle dc Tytelprenten moeten deze volgende koedanigheden bezitten,
ecrftelyk

Het vermaak voor ieders oog,

Tót lofen eere desSchryvers, nevens den Tekenaar, en
Het voordeel des Verkoopcrs, Op

wer-

Vooibeeld

Van het ver-
fchiet.

Wat in een
Tytelplaat
vereifcht

woid.

-ocr page 161-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

Op ά·:ζο opmerkingen word door weinige acht gcflagcn , en dezelve
ftok van vecle niet geacht, fchoon hcfzeer noodzaakclyk is: want alle
zaaken hebben hun opzicht en einde waar toe. Als men die nu een
toecigening geeft , zo behouden zy hunne volkomene hoedanigheid.
Hoewel nu deze drie aangeweezcne daar in beoogd moeten worden, is
het, myns oordeels, niet verwerpelyk, dat'er noch iets by gevoegd
werde,'het welk wel een overvloed, maar geen overtolligheyd, toe-
brengt.

Myne gedachten zyn, dat, indien het voornaame Beeld dooreen
Hof, Paleis, of ander Metfelwerkverzeld word, zulks ter rechter zyde,
te weeten van binnen het Boek moet komen, en na de linker kant zo yl
afloopen als de zaak kan veelen. Ook zou het tegens myn goedvinden
zijn, dat'er een.Tafel, Pcdeilalmct een Vaas, of iets anders, maar halt
'c Stuk kwam, en de rei): buiten fchoot, ten ware de Lyil der Print,

in

die rondom loopt, zo zwaai· wierd vertoond, dat, op het oog te zien,
zulks daar achter, met het overige deel, kon heenfchieten, of dat het op
een derde of verdere grond, ware.

Wy zullen daar noch byvoegen, dat het licht of de daging, op de Van het licht
voorwerpen vallende, van buiten het Boek, dat is van de linkcrzyde
opening des Boeks, na binnen fchiete, om alzo door het een met het
werpen,
ander, te weeten de Print en het Boek, eesr volmaakte overeenkomfi:
uit te werken , gelyk de ziel met het ligchaam heeft, het Boek voor 't
ligchaam en de Print voorde ziel gerekend zynde, die het ligchaam doet
beweegen: en gelyk de rug des Boek de oorfprong van print en blade-
ren is, zo neem ik ook het zelve voor het fteunfel myner ftellling.

Waarom ik de voorwerpen ligt of zwaar aldus fchik, is om dat ik
oordeel het tegendeel onvoegelyk en minder gegrond te zyn; gelyk
de welftand daar van in deTytelplaat van myn uitgegeeven Tekenboek,
die naar deze regel aldus opgeileld is, kan gezien worden.

En om hier van een nadei' bewys voor en tegen te geeven, zo Iet
eens op deze twee voorbeelden, hier nevens gefteld, welke mijne ge-
dachten naauwkeurig en genoegfaam zullen doen verftaan.

EERSTE VOORBEELD.

Ikftel aan de rechter zyde des Stuks een fchoon portaal of ingang,
van Hof of Tempel, aan wederzydemet vleugels of borftweeringen, en
op dezelve eenige Menfchen over een baluifter leunende, loopende al-
les na het oogpunt, dat in het midden des Stuks is. Voor den ingang van
t portaal zoude een Vorft, Vorftin
oïTefiaalfche Non ftaan ; cn voor

Τ ζ haar,

-ocr page 162-

14S GROOT SCHILDERBOEK,
haai', aan de trapj een Man of Vrouw, op de kniën leggende, waar
aan de gemelde Vorft of VφααΙ[ώε Non een ftaf of rol papier zoude
toereiken of behandigen. De
Faam, van boven het poitaal, zou na
de linkerzydc blaazen; en op de tweede grond, mede ter linkerzvde,
half uit bet Stuk, zouden eenige als verfchrikt de vlucht neemen. Aan
die zelve zijde zou men het verfchiet tot aan het oogpunt open zien
als een galdery. Het Stuk, links gedaagd, en alzo luchtig opgefteld en
overgedrukt, zou de eerfte voor zyn, cn de overdruk het tegendeel:
alle beide op een vierde van een blad.

TWEDE VOORBEELD.

Jn een Landfchap.

Ter rechterzyde zal een Tombe zyn, heel maffief, cn op Sfinxen ge-

draagen, aan wederzijde met andere Pronkfteenen, als Pedeftallen mee
Vaazen, de voorfte meer als half uit het Stuk, alles naar het oogpunt
wykende, gelijk in het voorgaande j achter dezelve digt met Cypreiïè en
andere boomen geftopttot aan het oogpunt, en verder het verfchiet. Van
de linkerzijde, op de twede grónd, zou men eenige Menichen zien
aankomen, als eenPriefter, Jongens metOifergereedichap, als mede de
Byldrager en de Oferbeeften, niet geheel maar iets of wat. Voor
de
Tombe, op de plint, zou een klein Autaartje ftaan. Voor aan twee a
éneHarpjen, die de vlucht neemen. Cupido, van de Tombe afvlie-

gende, zou haar met de
willende verdryven. Dru

Tegenwer-
king.

5yl op de boog najaagen, als haar van daar
kt dit dan mede, gclyk het ander, over; en
befchouwt dan de vvelftand van beiden.

Schoon deze verhandeling door de reden, cn uit wifle gronden, op-
gehaald is, geloof ik echter dateer veele zijn, die dit voor een onnoo-
dige opftelling, als te verre gezocht, zullen achten; denkende, dat
men een zaak, die zo veel honderden iaaren onbepaald en vry gevveeft
is, tegenwoordig wil verbeteren, en voor een wet doen doorgaan: de-
wijl de Boeken in zich zelf, zonder'die aanmerkingen, in de voorbeel-
den bygevoegd, even deugdfaam , niet minder aan den man komen,
cn wel betaald worden. Ten anderen, zo "t een fraay Boek is, of "er
een Print voor is of niet, als 'er maar eenOpfchrift is van den inhoud,
dat
's genoeg; en zod'er een is, al was het noch zo ilegc, als het
maar te kennen geeft waarvan het handelt. Doch ik vraag hen, als
men in een zaak met even geringe moeite een grooten welftand kan
brengen,
en dezelve verbeteren, of het niet pryswaardiger en meerder

is.

-ocr page 163-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

is, dan de oude en gemeene flender te volgen, voornaamentlyk als
; men het met wiiïe regelen kan goed maaken, cn "t ander daar door te

,, niet doen? "Waarom is dit voor dezen dan van anderen niet befchree-

ven, als het zulk een vafte ftellingis? zullen zy mogelykzeggen. Waar
op ik antwoord, dat het onmogelykis, fchoon de menfchen veel zyn
in de waereld, dat alles door hen zoude gevonden zyn 't ,geen noch te
vinden is: want de verandering der gedachten van weetgierige menfchen,
in nieuwe en byzondere dingen te onderzoeken, is oneindig.

Het is wel waar, dat, zo "t een flegt Boek is, de Tytelprint het zei- opseiofh
veniet goed maaken zal: maar het fpreekwoord word hier beveiligd,
dat een zaak,, fchoon voorgedaan, half verkogt is: en by gevolg dient
dewelftand, in alle dingen, naauwkeurig waargenomen te worden.

, p^an het verbeelden der Droomen, Ilerffenfpookfelen, vreem-
' ' de Gedachten , en verdichte Gefchiedemfien in tyd van

ontlafimg, vsrhfliging of overige jmren.

Wie kan mifprijzen, dat een yverzuchtig Konftenaar zich zomtijdts
verluftigt met vreemde gedachten en invallen op het papier teftel- dingen te
len, ja zelfs die te fchilderen? wel te verftaan voor zich zeiven. Ik oor-'*'"''^^''^^''*
deel zulks een loftelyke zaak, en klaar blykteken van een grooten geeft te
zyn ι daar en boven een recht middel om door bekwaamheid in de
konft van 't Ordineeren boven anderen uit te munten. Onwederfpree-
kelyk is het, dat de geencn, welke hunne tydkorting vinden in dingen
die (ie konil aangaan, een dubbeld voordcel daar van trekken; want
zy oeifcnen hun veiftand met woeker, ten opzichte van de allerzwaarfte
uitbeeldingen die ons konnen voorkomen , en door ons vernuft be-
greepen worden. Men overweege, ten aanzien van het volk, eens, hoe
nut zulk een Schilder kan zyn; vermits het meeftendeel der menfchen
een byzondere neiging en verlangen hebben om nieuwigheden cn zeld-
■ zaame voorvallen te befchouwen. Men ziet zulks klaar genoeg aan de

Bly-en Treur-, Operaas en dicrgelyke^Schouwfpeelen, dat, waarde
^Ogemeenfte dingen vertoond worden, de meefte toeloop is. En hoe-
pel iemand mogt denken, dat ik my in mijne redenen vergreep, en lie-
ver wilde ftaande houden dar zodanige Schilders in tegendeel weinig ge-
acht behoorden te worden, en beter elders hunne tydkorting mog-
ten Willen zoeken dan in zulke dingen; zo wilde ik wel eens weeten,
waar m, cn in welke ftofFe, zy zulks^ zoude η doen: in kroegpraatjes te
hoorcn, onnutte boeken te Jee?en, langs ftraat te wandelen, of dwaas

Τ j ^ be-

-ocr page 164-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

giJgïJifee- bejag van allerhande tvdverdryf? al het welk meer na tydyerkwiiling
iient dis deze geiykt, dan om zich bekwaam te maaken tot voortzetting van zyne
wiftel.''^ oeifening j en om ryke vindingen te bekomen.

voorbcei- Het is niet onbekend, AdxRaphaél, Michiel Angelo^ en meer an-
MeVftJs?''^^ dere beroemde Schilders zich fomtydts met diergelyke vreemde gedagten
hebben verluftigd; waar uit ik beiluit, dat deze groote lichten in de
kond zulks voor geen fchande gehouden hebben. Daar en tegen valt
het wel te denken, wat uitilag van zaaken die geenen hebben te wachten,
welke, de konftaan een kant gefteld hebbende^ zich gaan dronken drin-
ken, en met andere zaaken b^emoeijcn, als of het fchilderen hen ter
waereld niet meer aan ging. Men kan de waarheid van dit iprcekwoord
niet ontkennen, naamentlyk, dat vvy geen twee meéfters te gelyk kon-
ncn opvolgen en gehoorzaamen. Het is immers zeker, dat, zo iemand
een tamelyk zwaare ftudie heeft, die hy gezind is door te zetten en zich
daar in te oefTenen: dat, zeg ik, wanneer hy een twedc daar by wil
necmen tot tydkorting of ontlafting, en deze zwaarder, of van een
heel andere natuur als (ie eerile is, hy de zwakfte zyner oefFeningen zal
moeten verliezen, ja geheel acliterlaaten. Het is dan van groot belang,
zich te gewennen aan dingen die onze zinnen niet overweldigen , cn
het geheugen niet te veel aankleeven; wel verilaande in dien gevalle,
wanneer wy iets doen om onze geeilen te ontlaften, en buiten onze
ftudie te verluftigen.

Dierhalven zeg ik, dat een jong Schilder, die zich in zyne overige
uuren bekwaam zoekt te maaken tot het uitvinden van fraaije Ordinan-
.tienjzich voor al moet v^^achten van zich dronken te drinken; ftraatge-
fchiedeniilen aan te hoeren; na nieuwe tydingen te verneemen; beuzel-
achtige en geringe boeken te leezen, als Kluchten, gemeene Romans,
en voornaamentlyk moorden, wreede voorvallen, toveryen en diergelyke,
als mede de gronden der Muziek te leeren.

Want wat fpruit niet al uit den Wyn? Hy bedwelmt de zinnen
Je uit dampen. "Welkeen geweld doen de nieuwe Tj dingen niet door

fpTMTIgen/het verhaalen van rampen en ongelukken op onze gemoederen? is het
niet een geduurig^ ontroering, die ons dikvt'ils onbekwaam maakt om
tekonnen bedaaren,en ons tot ruft te begeeven? Niet minderfchadeiyk
is het leezen Vim wreede Gefchiedeniiïèn, Moorderyen, enz., welke
fomtydts in het diepfte van ons hert indringen,
en ons van de ftudie
afrukken, μ daar toe geheel onnut maakenj die ook de nieuwsgierig-
heid,
in plaats van dezelve te verzadigen, meer en meer kittelen en
vermeerderen, β zodanig, dat, wanneer men iets zedigs zoude wil-
len Yoortbi-engen , het
zelve naaiiwelyks een plaats in onze gedachten

kan

Waarrdioa
win g aan
jonge Kon-
iienaars.

Kwaade ge-

-ocr page 165-

GROOT S CHIL DER BOEK. i^t

kan vindeii die niet met gev/cld door dc verwarring ingenomen is. De
gronden der Muziek, of die van eenige andere groore Konil: of Wcc-
^tenfchappcn, hebben te veel kracht op onze zinnen: men moet nood-
zaakelyk een van beide verhaten, devvyl "er geen twee groore mailen
op een fchip konnen zyn.

Dierhalvcn zal ik drie a vier Verbeeldingen, elk van een byzontkreri
aartcnnatuur, tot klaarder aanwyzingc myner meening, cn tot aanlei-
ding om eigene cn vreemde gedachten in onzen overigen tyd, zeerdien-
ftig om zich by zich zei ven in^t Ordineeren te ocfiencn, uit te vinden,
hier achter laaten volgen.

Doch voor af zullen wy noch eerft eens onderzoeken, waarom 'er geene Red<nen
Schilders gevonden worden, die zich bemoeijen met vreemde of Bar-
baaricheGeichiedcniiTen uit te beelden, gelykindiaanfche, Japanfcheofweinigbar.
Chineefche. De reden hier van komt my aldus voor, dat'er geen Au-
theurs
zyn die iets daar van beichreevcn hebben "t geen te ichilderen Gefchiede-
waardig is; verfchaffende die Natiën geene andere dingen als ^^'reedhe-
den, moorden, tirannyen, en diergelyke fchrikkelyke en onaangena- ^
me vertooningen, welke de aanfchouwers meer tot verdriet en onluft,
dan tot vermaak, zouden verftrekken: behalven dat de zeldzaamheid en
W'-anfchikkelykheid hunner drachten , zeden en wezens, zeer ilrydig zyn
met het fchoon en fraay Antiek. Het is zeker, dat in een Vertooning,
of Gefchiedenis, de zaak met behoorlyke cn krachtige hertstogten uit
te drukken, het voornaamfte is waar op een Schilder d^oelt, op dat men
klaarlyk moge bevatten wat hy wil zeggen, om alzo de nieuwsgierige
toehoorders in het gehoor te voldoen. Doch het zou niet meer zyn dan
of men 't uit een boek had geleezen, wanneer de bevalligheid der per-
zonaadjen daar niet mede vergezelichapt was; waar over zich de aan-
fchouwers een tyd lang, zonder verdriet, mogtcn vergenoegen. Waf
ïs'cr, dat den toeziender van een ichoone Comedic meer tegen de
borftftoot, dan ilegte, ongemanierde en kwaiyk gekleede Λ(Slcurs ,· of-
dat men deftige Toneelftukken fpeelt op een ilegt cn veracht Tooneel ?
Iscenfchoone ftem aangenaam voor het gehoor; hoe veel meer ver-
rukt dezelve wanneer de oogen mogen aanfchouwen datze uit ecnfchoo-
nevrouwemond voortkomt? De fchoonheid verwekt liefde; maar de
i^ismaaktheid en ongefchiktheid, afkeer. Het is dan ri%t vreemd, zeg
Jk, dat zich niemand wil vergaapcn aan zodanige foort van Af beeldin-
gen; wel denkende, gelyk niet onwaarfchynlyk is, dat zy niet veel af-
trek zouden hebben; om dat de Europiaanen aan het ichoon te veel
gewent zyn, dan zich door zulke fchimmen en fpookfelen te laten ver-
luftigen. Maar niettegetiftaande het gezegde, 't welk de Keelder/en wann^indi-

Ge- beeldingen

-ocr page 166-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

GefdiiedeniiTen betreft, oordeel ik het niet onaangenaam, mlkc en
vei le^c} diergclykc Landfchappen Tomtydts te verbeelden voor een vernuftig
Landfchaplchilder; vermits de vreemdigheden, welke ten opzichte van
de gronden, booraen, en gebouwen daar in gevonden worden, aan het
meeftendeel der aanfchouwers behaagclyk zyn, voornaannentlyk aan die
geenen welke daar wat van gehoord of geleezen hebben. En waarlyk,
deze verandering van gezichten is gantfch niet ftrydig met de natuur, noch
met de konft, gelyk de menfchen en hunne zeden daar zyn, welke hun-
ne rechte geftalte en volmaaktheid, die zy van
God en de natuur heb-
ben verkreegen, verkrachten en te niet doen, door hunne onkunde in
de welftand en zedigheid.

Maar iemand zoude my mogen tegenwerpen , dat het onmogelyk is
het een zonder het ander te doen; en dat, by gevolg, als zodanige
Landichappen volmaakt zouden zyn, dezelve noodzaakelyk met beelden
en
weder- van dicLandaart moeften gciloffecrdweezen. Ik antwoord: het is waar;
legging der. j^j^i· yermits het ftoffecren in een Landfchap het minfte is daar men op
ziet, zo is het, myns oordeels, niet onaangenaam, dat men hier of daar
eenige van die fchepfels laat zien , tot aanwyzing van den Landaart. Een
verftandig Meefter kan zulks ichikken daar hy het bekwaamft tendienfte
van het geheel oordeelt, en zodanig dat de oogen der aanfchouwers
daar door niet geftoord worden: cn vermits die Geweften by de Euro-
piaanen ten vollen bekend Eyn, kan hy die daarin voegen, onder dezel-
ve vermengende Reizigers van andere Naticn en Geweften, als Per-
ilaanen,Romeinen, Grieken, en diergelyke, welke het alles konnen
goed maaken en verciercn, zo als men voegt de Blanken in Μ oorenland
en Mooren in Griekenland.
Twede te- Nu kan men noch een tegenwerping maaken wegens het uitvoeren
gaiweipuig. ^^^ zodanige Stukken, naamentlyk dat men die zo fraay noch zo na-
tuurlyk niet zoude konnen khilderen als men wel andere doet, waar in
men het leeven kan gebruiken 20 dikmaals als men wil. Ik beken, dat
Opioffing 2.ulks al een groote ichyn van reden heeft: maar de boeken, welke daar
tetze vf. ^^^^ fchryven, zyn zo menigvuldig en zo.naauwkeurig, dat men genoeg-
faam daar van onderrigt kan werden voor iemand die kloek van verftand
is. Het temperament der lucht, de vruchtbaarheid der gronden, de ge-
ftaltens der boömen, nevens andere gewaflTen, mitsgaders natuur en
koleuren zijn duidelyk genoeg verklaard; en of het gtoen cerr weinig
lichter of donkerder, of de gronden een weinig geelder of roiTer zyn,
wie zal datberiipen alshet met deregels van dekonit wel overeenkomt?
'Wat my aangaat, ik zou niet ichroomen zodanig een Stuk te fchilde-
icfrv> en wenfchte wel dat ik het gedaan hadde met zulk een oogmerk als ik

Tegenvtev-
ping ieg,cn5
de voorige
ftelling,

nu

-ocr page 167-

GROOT SCHILDERBOEK.
^tiu zoude doen: temeer om dat het geen Schilder betaamt telaatcn'c
geen in zyn vermogen is, waar mede hy zynen lof kan vermeerderen.
Men laat fomtydts na een zaak te doen, niet zo zeer om dat het ons
niet in gedachten komt; want alles fchynt ondoenlyk dat men niet
onderzoekt noch onderzoeken wil. "Wat vermag hei penceel van
een vernuftig Meefter niet alshy het maar wil onderneemen? Nochtaans
vind men. 'er veele , welke met den Ezel nooit uit hunne tred gaan;
gelyk ik'er voor dezen een ontmoet heb, die, nevens my, by mynen
Vader een tyd lang geleerd had, welke, wanneer ik hem eens vraagde
waarom hy iomtydts niet wat anders fchilderde als uit de Bybel, my ten
antwoord gaf: wat zou ik veel zoekea na hiftorien ? hier heb ik 'er
meer als ik myn leeven zal maaken. Doch het was geen wonder; want
hy fchilderde wel tienmaal een en het zelve, als hy maar behagen daar
in had.

Volgen nu eenige Verbeeldingen, gelyk wy hier vooren beloofd
hebben.

Kmaginge der Confcientie door een Spook veroorzaakt.

Λ Ls Sextus Tarquimüs Lucretia had verkracht, lag hy op zyne koets te Tafereel,
■"ruften,· wanneer de rampzalige, die haar zelve met een pook had
omgebragt, om haare gehoonde kuisheid te wreeken, voor zyn bedver-
icheen ,en haaren boezem, met bloed befpat, vertoonde: welk gezicht hem
zodanig ontroerde en verfchrikte, dat hy zich van angft niet wift te ber-

geii. _ _

Deze, die haar geleid met een pook in de hand, gehuld en omgord ^"^"chty·.
niet cypreiïètakken, verbeeld de Wanhoop of Redeloosheid, zo/als de
vers ovei het
gebroke paflèr, die in de gordel fleekt, genoegfaam aanwyft. ^ f^^*^·^·

Nu zoude iemand mogen vraagen, om dat zy de wond ontbloot, of
naar daarom de pook niet toekomt? Waar op ik antwoord van ja, alzo
zy de daad uitvoerde door hulp van deze die haar aanhitfte, 't Is wel
Waar, dat'er, gelyk wy op zyne plaats, in^t ftuk van Jfe/e^^e?', zullen
bewyzen, geen byhulpvannooden is, als het misdryf door eigene han-
den gefchied; maar dit is een heel andere zaak: want
Meleager was daar
noch ftervende, en de wraak noch niet volvoerd; maar hier is 't al ge-
daan, alzo zy haare wond aanwyft. By gevolg is dekrachtigfte bewee-

-ocr page 168-

1^4 GROOT SCHILDERBOEK,
aöie was met de pook in de vuift, zou d^andere onkenbaar, en by gc-i
volg overtollig zyn. Ten anderen zou het gantfch oneigen weezen,
dat zy zich voor zyn bed de pook in den boezem ilakj vermits'er geen
geeft voor iemand kan vcrichynen voor dat die uit het ligchaam ver-
huifd is. Dienvolgens vertoont zy zich voor dezen booswigt, als oor-
zaak van haare rampzalige dood, om hem tot een gevoelige deernis en
knaaging te brengen. Dit is de reden, waarom de "Wanhoop als ze-
genpraalende alhier verbeeld werd, gel) k of zy wilde zeggen:
hac in-
viSla manet.

De Megera aan het bed, hem flaande met een fmookende piktoorts,
en gehuld met flangen , betekent niet alleen de wroeging of knaaging,
maar alle andere innerlyke plaagen, hertzeer, razerny, kwelling, vrees,
ichrik, ongeruftheid, enz.

^at aangaat het lampje op de tafel, in een Vorftelyke kamer, zal
zommigen mogelyk wat mizer voorkomen : doch ik oordeel, dat het
zelve licht
daar veel goed aan het voorfte Beeld doet; maakende 't geen
op de tafel is, mede kennelyk, zonder het ander licht hinderlyk te zyn j
doende noch te meer deugd om dat het een lamp is, cn, zo het ichynt,
lang ongefnooten heeft gebrand, geevende dan gemeenlyk een fombec
cn ros licht: en het ander verbeeld ik als zwavellicht, brandende wit en
blaauwachtig.

"Wat belangt de Ordinantie in zulk een kleen begrip, anderen zou-
den een ruimte, driemaal zo groot, met deze vier Beelden beflaan: ja
zy zouden een opgepronkte zaal vcrtoonen met ichilderyen, basrelee-
ves, tafels, geridons, enz. daar
by noch een twede deurzicht, een
Italiaanfche vloer met
compartememsn^ cn diergelyke dingen meer.

Verbeelding van ydellieid, opdefpreuk, hstMenfchim
keven ts een Vroom.

TwidiTafe. Λ LexandeT, op zijn ruftbed leggende te fluimcren, verfcheenen hem
led. J^ deze voorby gaande Schimmen.

Eerftelyk de Tyd, gaande vooruit met zijne zandloper: tentweden,
deHeerfchzucht, met een fakkel in de hand: ten derden, de Dapperheid,
gevolgd van Afia, Afrïca en America, welke achter hem geboeid gaan.
baar op komt Rykdom en Welluft; en verder Eer en Glorie: Eer met
een piramide, en Glorié met een hemelsffeer. De allerachterfte was een
naakt Man, zeer bedroefd na d^aarde ziende, houdende beide de han-
den onder zyne okfels; welke voorby het bed gaande, den Vorft afdus
aanfprak: OAlexmda^ befchouwtmy eens: herdenk, watikgeweeft

heb 5

-ocr page 169-

GROOT SCHILDER BOEK.

licb; cn zie, wat ik tegenwoordig ben. Ik heb de geheele wacreld on-
der myne heerfchappy en geweld gehad. Door myne dapperheid ben ik
lOt denhoogften top van eer en glorie gefteigerd geweeft; hebbende ryk-
dom en welluft bezeeten; en nu ben ik naakt, voorby gaande als een
fchim:
Sic tranfit Gloria mmdi.

Deze ftaatfie verbeeld ik in een zaai, zeer prachtig geftofFeerd, ileilen- ,
de hen te famen al zweevende een voet van de aarde af, gaande op een
dunne waaiTem als over de vloer, dwars door het Stuk na de linker zyde
twee a drie trappen af, en zo linksom, ter linker zyde van het oogpunt,
een achterdeur uit, alwaar zy verdwynen. Het ledckant ihat een wei-
nig verheevein, achterwaarts, in het midden des Stuks. Deze Schim-
men zyn dommelachtig, zonder eenige fcherpigheden. Ter linker zy-
de, voor aan, ftel ik op een pedcftal het Beeid van een zittenden A-
lexander met den blixem in de hand, een waereldkloor opdefchoot,
en een arend aan zyn zyde. Achter het zelve, tegenshet pedeftal, ftaan
twee Schildwachten, fpreekende met eikanderen mond aan mond. Deze
weeten niets van "t geen "er omgaat.

Men moet niet denken, om dat ik de drie deelen des waerelds ge-
boeid doe gaan, dat
Alexander door zyne oorlogsdaaden, gelyk vèele fdZ?
Voorgeeven, dezelve hemonderdanig heeft gemaakt: dat is de meening
niet. "Want, volgens het getuigeniiTe van eenige Schry vers, heeft hyAfia
alleen noch niet verwonnen: doch dat zyne opgeblaazcne hoogmoed hem
zulks heeft doen hoopen, is niet onwaarfchynlyk, vermits hy zich niet
ontzien heeft zich als een tweden
JnfiterAmmon te doen aanbidden, gelyk"
hy zelve met deze woorden te kennen geeft:
Alterius Jovis altera teU.

Ik twyfFel niet, of deze gedachten, op zulk een fchimachtige manier
Wel uitgevoerd wordende, zouden zeldfaam voorkomen. Doch ik geef
het niet voor een vi'aare geichicdenis, die
Alexander zoude gebeurd
zyn, inaar voor eigene vindinge.

Ik heb gezegt, dat ik die Schimmen als op een waaiTem wilde doen
gaan ; daar mede verftaande een dunne damp , om hun tot grond
te dienen, een heel flaauwe ilagfchaduwe over dezelve grond flaan-
de : welke damp en flagfchaduwe my geen ander voordeel toe-
brengt, dan om een bovenatuurlykheid uit te drukken, cn een onder-
icheid te maalcen tiiflchen menfchen en gewaande menfchen. Ik héb
van Jordaans een diergelyke gedachte gefchilderd gezien, alwaar een
Man lag en droomde; en voor zyn bed ttond een naakte Vrouw, wel-
ke zich niet anders vertoonde dan als een vrouw die by hem te bed wil-
de , t en Ware hy daar niet eenige wolken by gemaakt hadde, even ot
zy in een detir van wolken ilond Dit deed my gelooven, dat het een

V 2 Spook

-ocr page 170-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

Spook was geweeft ; maar het gaf ter waereld geen naare indrük ge-
noeg, om dat het Spook, docht my, te veel gemeenfchap metdereft
had. De Vrouw was vlak van achteren verbeeld, en uittermaten
fchoon gekoloreerd: hebbende ik, en meer anderen, het zelve beeld
nergens anders voor aangezien, dan een Modél alwaar de reft tot vul-
linge van de doek bygelapt was. Maar keeren wy weder tot ons Ta-
fereel.

Myne gedachte is niet, Akxander naakt op het bed te verbeelden,
maar in zyn vorftelyk gewaad: anders zoude de deur niet open ftaan.
En aan het kamerlicht ben ik niet gebonden, ter oorzaak van de Spoo-
ken. Derhalven beb ik twederley oogmerk ten dien opzichte: het eer-
fte is , het licht zo fchoon te houden als van een zonnefchyn: doch
het twedeoordeel ik dat veel beter en naarder zoude ftaan, wanneer het
licht wat fomber gehouden wierd, om de twyfïèlachtigheid natuurlyk
uit te drukken, te meer ogi dat het Q^aVmitaSj of'ydelheid van
's
■mcufchenleeven betekent.

BeUgcheïjke Fahel

De Verdichters der Fabelen verhaalen, dat in het begin van de fchep-
pinge der waereld tuifchen
yipollocn Diana, beide noch jong wee-
zende, een verfcbil öntftond; te weeten, wie de fchoonfte Dieren zou-
de voortbrengen om de waereld mede te verryken. 'Jupiter, als op-
perfte Hemelvoogd , Itond zulks, uit tydverdtyf, toe, en gaf hun
daar benevens het vermogen. Als zy malkanderen nu lang genoeg ge-
fard en uitgedaagd hadden, wierd de affpraak gemaakt, dat j4polloy in
de tegenwoordigheid van alle de Goden, zyne proef het eerlte zoude
doen.
-Apollo bno^ty tot verwondering van ieder, een grootenLeeuw
tc voorfchyn.
Oiana, daar over zeer gevoelig, ziende alle de Goden
aandachtig in het befchouwen van zulk een vreemd fchepfel, en zich
zelve niet vertrouwende een diergelyk daar tegen te konnen voortbren-
gen, deed een Kat hervoor komen,, eendier, voorwaar, niet onge-
lyk den Leeuw, maar veel minder in krachten en geftalte,gelyk de
ook minder is als de
Zon. Ondertuiichen , terwyl de Goden daaro-
ver begonden te lagchen, wierd
jipollo zeer gevoelig dat Dimaiovct-
meeten was, dat zy zich met hem wilde gelyk ftdlen, of zich tegens
hem aankanten, en fchiep aanftondts een Muis, om te toonen, fchimps-
gewyze, dat de Kat niet by den Leeuw te vergelyken is. Derhalven
ipandc
Diam alle haarekracht, vermogen, en fchranderheid te werk,
om een Aap te doen voortkomen. Dit dier mede, gelyk dc anderen,

zeec

-ocr page 171-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

zeer belagchelyk wordende gevonden, en haare pogingc by de Goden
vruchteloos geacht, was zy daar door zodanig geraakt, dat zy tuflchen
den Leeuw en den Aap een eeuwigen haat vaft öelde, gelyk tuflchen
dc Kat en de Muis.

Tafereel dezer Fabel.

Polio ftaat een weinig ter linkerzyde van het zichtpunt, als een Aan- Detde Tafe-
• komeling van omtrent veertien jaaren, den fcepter in dc rechter
vuift op de heup zettende. Hy ftaat ilyf en trots op zyn eene been,
wreed van opzicht. Aan zyne rechterzyde, een weinig van hem ai,
zit een grootc Leeuw. Tegen over ^polla, een luttel herwaarts, ftaat
Diana, mede zo jong, een pyl in de rechterhand om hoog houdende,
fchynende een Aap uit d'aarde op te roepen, welke voor haar op den
grond tot het halve lyf komt opichieten, ziende al grinnekende om na
een Muis, die voor de Kat, ter zyde van ftaande, tuflchen
de

beenen van ^ροίΐο fchynt weg te kruipen.

Alle de Goden en Godinnen des Hemels befchouwen met vermaak
deze ruuwe en vreemde ichepping.
'Jupiter alleen met 'Juno zitten op
een laage wolk in het midden. Een weinig voorby
Jlpollo en Diana
ziet mtviMercwius Aurora·^ en ter rechterzyde, vooraan, Mars en
Bachchus, leggende de eerfte op een fteen. f^ems legt, vergezelichapt
van
Cupido^ op het gras. Naaft deze, een weinig verder, zit Rhea mei
Ceres·, welke laatfte in der eerfte fchoot ruftende, al lagchende op derï
Aap wyft. Tuflchen deze twee en de wolken, daar ^«^//fr en op zit-
ten,
ziet m<triSaturms. Ter linkei zyde, vooraan, zh Pallas mtt Êfcii-
Upiusi
cn aan wederzyde ftaan Pris en Ganimedes. Achter Apollo komt
Momm herwaarts over bukken, hebbende zyne marot of zottebol in dc
linker hand overeind, daar hy al gaande op fteunt, terwyl hy, rechtsom
kykende , fchimpsgewyze lacht, dat men alle zyne tanden ziet. Zyne
eene hand houd hy vlak open, den duim aan de tip van zyne neus zet-
tende.

De geheele vergadering der Goden ziet vrolyk en blygeeftig, uitge-
zonderd
Afollo.

Tafereel, ZinnebeeUsgewys, van de Önbedagtheid.

^ Iet hier een naakten Jongeling, van alle zyne goederen beroofd, die visjdcen
^ hy onnuttelyk verkwift heeft, voor dezen vervaarlyke Afcod verfchy- '
npn wordende door de Wanhoop of Mismoedigheid geüagen. Die

V 3 wreede

Α

nen

-ocr page 172-

i^S GROO Τ S CHILDERBOEK.

wreede Oude., welke daaf by ftaat met een zwart kleed aan, zyn hair en
baard aan tuiten gevlochten, gelykt niet kwalyk een Tovenaar, wyzen-
de dezen Jongeling opecnkuflen, ""t geen ter aatde voor den autaar legt,
alwaar eenige doornetakken onder uit fteeken; willende hem echter, zo
het fchynt, dwingen daar op te knielen. Het is de Natuur, die daar
bezyden, op de twede grond, op een mifthoop machteloos legt, ilaan-
de haare oogen, vol traanen, zeenbeweeglyk op
Ceres en Bachchus ^
welke verachtelyk van haar gaande, haar hunne hulp ontzeggen. De
behoeftigheid alleen blyft by haar op de hurken zitten, hebbende niets
by haar als een gcbroke bocaal en eenige kruipende ongediercens.
Het gebouw fchynt een vervallen en gebroken paleis te weezen. Ziet
hoe naar is het doorzicht achter den Afgod j en dat fchoone huis op de
derde grond in tegendeel zo helder, ten deele door de zon beftraald,
en ten deele door de lommer van die aangename boomen befchaduwd,
My dunkt, dat'er twee Sfinxen op de boritweering, bezyden het por-
taal, ftaan, van witte marmerfteen. In den ingang, op de trap, ver-
toont zich de Overdaad, ilrooi)ende geld met volle handen uit den hoorn
van Amalthéa. De Baldaadigheid fpeelt op een rinkelbom ί en eenige
Satyrs danifen met een deel ontuchtige vrouwen.Een weinig verder, on-
der de boomen, zitten zommige van het zelve gezelfchap, elkander ver-
maakende met vreeten en zuipen, leggende langs de grond, by een fon-
tein, als beeften. Den Afgod, hier vooren gemeld, isalseenChi-
meer van veelc oneigene leden aan malkanderen gevoegd; het hoofd
als een kikvorich, het bovenlyf als een vrouw, de armen gelyk vlerken,
de handen als leeuwcpooten, met welker eene hy een zwaare geldbeurs
optilt, en met de andere op een Harpy leunt: de beenen en voeten
zyn als die der Satyrs j op zyn hoofd heeft hy een krans van hulftbla-
deren. De Jongeling treed op een afgebroken fteen, waar in men een
klein autaartje, of ten minften een luk daarvan, uitgehouwen ziet.
Het Geluk, of de Fortuin, vHegt van hem weg na vooren toe; terwyl
de Nyd, achter den Afgod, in haare vuift lacht.
Nefarwm viu Z^rfortu-
m dijpendium.

Nood-

-ocr page 173-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

Noodzaakeïyke fVaarneemingen in het kfcBUeren der Zaa-
ImiGaaiideryenf en andere plaalfen, alipaar menge-
zmt is een Gefchiedems in -verfcheidene
Stukken te ^vervolgen.

V

Een-en-twintigste Hoofdstuk.

WY hebben verfcheidene maaien beweezcn , dat de vvaarfchyn-Datde waar.
lykheid eene der voornaamfte zaaken is, welke een yerftandig [n^Jg"!?^.^
Meefter dient en betracht in zyne verbeeldingen waar te neemen, zonder
beeidingên
van dezelve in het minfte, onder wat voorvvendfel het zoude mogen wezen,
afte wyken, 't zy in welke verkiezinge, Beelden, Landfchappen, Archite- m^ worden,
ÖULir, enz. betreffende, hy ook mogt voor hebben zyne meefte oefte-
ningenvlyttebefteeden ; denkende, gelyk het fpreekwoord ons ge-
meenlyk leert, dat de waarheid, fchoon bewimpeld, eindelyk heldcr-
voor den dag komt. Re dèn

Om deze waarfchynlykheid, buiten andere noodzaakelykheden die om dezelve
wy reedts op hunne plaats hebben verhandeld, te bekomen, is het.
niet ongerymd, dat de voornaamfte Perfonaadjen hunne eigene
kennelyke geftaltens, wezens en koleuren, van het begin tot het einde
des werks, behouden.

Door de geftaltens, moet men verftaan de ügchaamelyke proportie.
De wezens zyn de kennelyke trekken des aangezichts, v»'elke, na
dc maaten der menfchelyke jaaren, van tyd tot tyd veranderen j zyn-
tJe eerftelyk jongj ten tweden, volwailèn; ten derden, bedaard; en
eindelykoud.

Door de koleuren verftaan wy de Coloriet ^ blank, bloozend,
bleek of bruin; daar benevens lang ot kort, donker, ros, blond of
zwart hair; lange of gekroefde baard; in 't kort, dat zulk een, in
alle de achtereenvolgende Tafereelen verbeeld , zonder onderichcid
voor den zeiven gekend werd: desgelyks de Vrouwen en Dienftbo-
wn die aldaar vereifcht worden; voornaamentlyk een Moor en
Voorin , welke, zo zy om de ftaatfie deel in de eerfte verbeel-
ding hebben , haare rang tot in dc laatfte moeten behouden , om
reden dat zy, flaaven zynde , zelden verwifleld worden; maakende
alzo door hunne tegenwoordigheid de perfoonen, waar onder zy
behooren, des te kennelyker, te meer wanneer zy verfcheidene maa-
ien by ot met dezelve gezien zyn.

Pat

-ocr page 174-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

Aanmetfeing Dat wy hier van Mooren en Moorinnen gewag maaken, is niet
overdcZsvar-oneigen; vermits ""er geene volkeren van vermogen en aanzien zyn,
of zy worden in hunne trein, d'eenmin d'ander meer, gemeenlyk be-
ipeurd: wordende dezelve van ieder Vorft of Heer op een byzondcre
wyze toegerufl, om , gelyk men tegenwoordig aan de Hvrey, het
wapen of blazoen doet, gekend en onderfcheiden te worden.
Petyd eener Het is dan hoog noodig, om in deze gelegentheid niet te dwaalen,
wrii'^K^^ne-^^ weeten hoe veele Olimpiades het geheele werk beloopt, alsmede
men, naauwkeurig te onderzoeken de verfcheidenheid der jaaren, in welke de
eerfte, tweede, derde en vierde GefchiedeniiTen zouden mogen ver-
loopen zyn, om alzo eiken Perzonaadje zynen vailen ouderdom toe te
Verandering pa^èn, wel te verftaan buiten toeval; 't geen de natuur der menfchen
dir Men- zodanig verandert, dat zy in korten tyd onkenbaar worden; gelyk de
ioCTaiienml^"'^'^'·^!"^! onszulks genoegzaam beveiligt, dat de geenen, die voor
oorzaakr. dczen fchraal en rank van lyf plachten te weezen, naderhand dik en
vet geworden zyn; die fluks en gaauv/ waren , zyn zwak en traag
geworden , en ook het tegendeel: alle welke dingen de trekken des
aangezichts, waar uit de gelykeniiTe is voortkomende, des niettegen-
ftaande in hunne volkomenheid doen blyven.

Hier zoude iemand mogen vraagen, by aldien men deze aan-
merking zo ftipt wilde opvolgen , of de gelykenis daar door niet
verminderen zou, eneindelyk met den ouderdom geheel vergaan "Wy
antwoorden , ja , voor zo veel de koleur en volheid van vleefch,
doch d'een min d'ander meerder, betreft; maar het weezen, met al-
le zyne kennelyke trekken, is het geen waar uit de gelykenis voor-
naamentlyk fpruit, al is een mcnfch noch zo oud. Derhal ven is het
noodig, dat men zulks in dePcrzonaadjen, van tyd tot tyd, doe bly-
Dei cvens-ken.
Alexander was noch jong toen hy ten oorlog tegens de Perflcn
en wanneer hy zyne overwinningen uitgevoerd had, ftierfhy
ibonca rw te in dcn voornaamften loop zyner jaaren:
Darius en Cey^r desgclyks,
fpeuren. welke, doch onderfcheiden en in jaaren met den eerften verfchil-
lende, dienen waargenomen te werden.
Chriflm in den Tempel
tot Jeruzalem , twaalf jaaren oud zynde, leerde de Farifeen en dc
Schriftgeleerden ; naderhand , volwaifen , deed hy zyne mirakelen;
wierd in't laatft befchuldigd, verweezen en ter dood gebragt, oud
Stpde in de dertig jaaren.

Verders ftaat aan te merken, dat eindclyk het leeven en bedryf
dikwils in lange ryen van achtereenvolgende jaaren word uitge-
werkt, gelyk
Èomulus, yulms Cefar, Scipio ^ Mexander ^ en meer
anderen gedaan hebbenj en in de Heilige Schriftuur,
Chrifins^ Jo-

han-

-ocr page 175-

•GROOT SCHILDERBOEK.
hannes, enz, waar van wy in ons Boek der Tafereelen en Zinnebeel-
den, 'tgeen wy metter tyd het licht meenen te doen zien, eenige
naauwkeurig hebben beichreeven.

Wy laaten nu oordeelen, hoe noodzaakelyk in het vervolgen van
een Gefchiedenis dit waargenomen dient te worden : niet te vergee-
ten, dat den
Horizont, het heele werk door, van ééne hoogte moet
zyn, en gdyk met het oog des befchouwers, zo als wy meermaals op
zyne plaats gezcgt hebben.

Desgelyks gaat het met alic, vafte voorwerpen, tot de zaak behoo- oat de vaftr
rende: by voorbeeld, wanneer het werk verèiicht, dat een Paleis, ofS'g'haamen
Huis, meer als eens vertoond moet worden, is het noodzakelyk datelleneöand
het zyne eerite geftalte, en ftaanplaats, blyve behouden; veran-en^geftaite
derende allcenlyk het gezichtpunt derwaarts, 't zy dat men het van
voor of achter, ter regter of linker zyde, van verre ofnaby, willedoen
zien. Dezelve bepaaling zyn de Order en Ornarqenten der Architec-
tuur mede onderworpen: want Frontefpies, Balkon, Portaal, Trap,
Leuning , Borftwcering, Pronkbeelden, Venfters, enz, moeten zo wel
in de eene als in de andere verbeelding onveranderlyk aangewezen
worden; dat niet alleen, maar ook noch van de zelve marmerileen of
het zelve hout: denkende ondertuffchen , dat alles, "t geen van menfchen
handen gemaakt is, door langheid van tyd vervalt en eindelyk vergaat.

Met de Binnenvertrekken gaat het eeveneens. Dezelve mogen mede AU mede «ie
op geen tweederley wyze geitoftccrd verbeeld worden; maar met Ta- Veittekksn
py ten of Schilderyen, die in dezeofgeene verkiezingebeftaan, behan-k^ftoftgic.
gen; van gelyken het Binnenhoi met Fonteinen, Pronkbeelden, enz.

Derhalven 'kan'er, myns oordeels, geen grooter misflag in zodanig Groote mis-
ken gelegentheid begaan werden, dan dat men tot het uitvoeren van
zulk een groot Werk verfcheidene Mcefters daar toe gebruikt, welke ge- v«ftheide
"leenlyk zo veel van malkander zyn verfchillende, in manier, handc- ^"^ers,
ling en kennis, als dag en nacht; waar door het komt te gebeuren, dat
net gevolg van een zaak zodanig verbroken en twyffelachtig werd, dat
^t kwalyk, zonder tolk oi ichrift, te verftaan is, wie of wat men daar me-
J wil vertoonen. Den een volgt het Antiek, en d'ander het Modern:
d een geeft aan zyne Perzonaadjen zekere gelykenis, en d'ander aan dezel-
ve Perfoon in zyne verbeelding een wezen heel verfchillende van dat des
eeriten , naar dat het met hunne zinnen en verkiezing overeen komt:
^''^^gilim niet te onregt zegt, amant alterna Camiitna.

My heugt noch, twee Stukken gezien te hebben naaft malkander,
zynde een vervolg van een
waare Gefchiedenis, in beide dewelke een Dooreen
cn dezelve Krygsoverfte vertoond was. In het cerfte had hy een harnas tewSSl

X aan.

-ocr page 176-

I »

i6z GROOT SCHILDERBOEK,

aan, cn was blootshoofdts, minof meer Antieksgewyze: in het twee-
de wiert-^hy triumfeerende op een fchild gedraagen, hebbende een lec-
re kolder, als mede kouiTcn cn fchoenen aan, een hoed met een pluim
op, en een blootcn degen in de hand. Wat het wezen aangaat, dat
geleek heteerfte alzo min. Ik laat den Icezer oordeelen, hoe belagche-
lyk zulks aan de geencn, die beter weten , moet voorkomen.

Meerder miiilagen van die natuur zouden wy kunnen aanwyzen; maar
oordeelende, dat deze alleen genoeg is voor de geenen, welken zodanige
Werken aanbevoolen zyn, om zich voor diergelyke feilen te wachten,
willen wy onze zaak vervolgen, cn komen tot dc gelykeniiTe, welke
t'eenemaal in de trekken des aangezichts beftaat, hoe oud iemand ook
moge worden.

Middel om Omdezelve dan wel te trcflfen, en de gemelde misgreepen voor te ko-
f iflinier 5 is 'er geen beter middel als dit naarvolgende j namentlyk een rchoonc

Perfoonen in plyftertroonie, ■'tzy van man of vrouw, teneemen, van zodanig een we-
dTnis^uitï'^'^en als de zaak vereifcht, ftadig, ftraffelyk, of minzaam. Deze troonic
vindên, zal men van het begin tot het einde des werks, daar dezelve waarnee-
mingen vertoond moeten werden , van voor of op zy, daar toe ge-
bruiken , cn met zodanig een licht als tot het cowcepf nodig is, links,
fegts, van voor cn van achter, kaars-of fakkellicht, alles zonder xie
minfte verandering, dan alleen iets of wat de frisheid en vleezigheid
bctreffèiide, welke van tyd tot ryd met dc jaaren of ouderdom min of meer
vergaat,
zo wel in mannen als vrouwen, gelyk wy hier voor noch-
maals gczegt hebben.

Wat de'^bewecgingen der hertstogten, door byzondere toevallen ver-
oorzaakt, aangaat, daarvan hebben wy ineen ander Hoofdihikcen mid-
del aangetoond, hoe en op wat wyze men zich in zulk een geval, bui-
ten het ieeven, zal draagen.

Devvyl Vv^y nu dus veel van hetOrdineeren gefproken hebben, zal het,.
myn's oordeels, niet ongerymd wezen, dat wy noch twee noodzaake-
lyke aanmerkingen, zeer dienftig tot al het voorgaande cn het gcenc
wy noch verder zullen komen te verhandelen, hier by voegen; te wee-
ten, een befchryvinge van den Menfch in den Zomertyd, en een ia
den Wintertyd, en tot befluit een klein zinnebeeld.

Ve Menfch in den Zomertyd

Sïi Is geweldig door de hitte geplaagd. Deze verbeelding vertoont ons,
^^^ ^ ' verdunnende, het zelve geraakkelyk tot in dc

^ en omer-

Ul-

-ocr page 177-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

ulterfte deelen des ligchaams brengt; 't geen veroorzaakt, dat zjne
beweegingen zonder dwang gefchieden. Het hoofd ryft opwaarts, de
ichouders zakken, de armen en beenen verfpreiden zich, de handen
werden geopend en de vingers van een gefcheiden; zulks dat het fchynt,
dat ieder deel des ligchaams zich door dit raiddel wil ververilèn, gec-
vende overal een vrye doortogt aan de koelte. De mond is meeften tyd
openj de oogleeden ichynen ligter te zyn , ter oorzaak dat de warmte
alle ding vlugger en radder maakt; veroorzaakendc daar by een damp,
welke tot de herflènen opgetrokken word, en eindelyk weder op dc
oogen valt. De hairen, agter de ooren geftrecken, hangen langs den
rug; zo dat alles ontdekt fehynt te weezen.

VerkeUinge 'uanem Menfch in den Wintertyd,

/^M dit Beeld wel uit tc drukken, is het noodig dat men dc koude

zelve verklaare welke de oorzaak dezer beweegingen is. Eerilelyk word fn den "wil
het bloed, daar de warmte des ligchaams in beflaat, door de koude, tertyd,
die met het zelve ftrydig is, en door de pooren van buiten indringt, ,
binnenwaarts gedrongen; zulks dat het inzonderheid uit de kleene leedcn,
als vingeren entoonen, na zyn middelpunt trekt. Daarom zien wy dat men
gewoonlyk, om de uitwendige koude te wederftaan, het hoofd in dc
borft doet zinken; de fchouders ophaak; de armen kruift, eri met kragt
tegens het ligchaam fluit; bergende de handen onder de okfelen, om
die voor de koude te bcwaaren, ter plaatfe daar dezelve niet ligt kan in-
dringen; de kniën tegens malkanderen geflooten; de beenen wat ge-
hoogen; en het geheele ligchaam gekromd.

Wat de oogen belangt, die zyn byna geflooten , of als met grootc
moeite een weinig geopend; de mond ftyf toe; de bovenlip meeil door
de onderlip begraaven, bedekkende dezelve tot aan de neus, op dat de
koude nergens door in het ligchaam dringe ; de hoofdhairen hangen
agteloosvan vooren, gelyk ook over de ichouderenvan agter.

Komen wy nu tot ons voorgenomen Zinnebeeld.

Daar is geen beter middel voor iemand die een zwakke memorie
hfeft, als dat hy zyn veriland en voorzichtigheid gebrtiike in zaaken
"le hem tegenwoordig zyn; dat is op te Ichryven 't geen hy gaarne daar
van zoude willen onthouden, om, wanneer de gelegentheid voorby is,
door het nazien zich zulks te erinneren, en in zyneherifenen weder tc
^en voorkomen, en dit zodikmaals tot dat men eindelyk zyn oogmerk
bereikt; t geen niet wel mogelyk is, of men moet drie van zyne zin-

X a nen

-ocr page 178-

j64 groot schilderboek.

ncn voor dien tyd miiTen, te weeten het gehoor, de zmaak en de reukj
alleen by zich houdende het gezicht en 't gevoel: waar van wy onze
gedachten aldus hebben opgefteld.

Zinnebeeld. Hier zien wy een Jongeling, in'tbeft van zyn leeven, aan een klei-
ne tafel zitten, met een pen of krion in de hand. · Tegen over hem
zit Memoria , die een overeind ftaande open Boek voor hem op de ta-
fel houd, waar in de Waarheid verbeeld is. De Tyd , aan zyne eene
zyde ftaande, wyft hem op het beeld van de "Waarheid. De Voorzich-
tigheid, aan zyne andere zyde, beilierd zyne hand. 't Gezicht en "t
Gevoel ftaan by hem aan de tafel. De drie overige Zinnen worden
door de Maatigheid, op "t bevél van 't Verftand, naar een ander Vertrek
van hem af, geleid. Achter Memoria zien wy het Verftand een deel Kinde-
ren verdry ven, die hier aangemerkt worden als ondeugden en ontydigc
hinderpaalen, welke de Memorie fchadelyk zyn. Deze buitenfpoorige
beletfelen, welke gemeenlyk om de menfchcn zwieren en de befte
plaats by hen zoeken in te krygen, hebben ieder hun byzonder kenteeken
in de hand; de eerfte een rinkelbom , de twede een raket, de derde
een ichaal met druiven, de vierde een paftey, de vyfde een patrys, en
de zesde een zotskap.

Hier uit kan men genoegfaam bemerken, wanneer Verftand ons niet
te hulp komt, hoe zwakcn onvolmaakt wy zyn; laatende ons gemakke-
lyk verboeren tot dc verduivendheid onzer natuure.

O F

-ocr page 179-

O Ρ Η Ε Τ

DERDE BOEK,

Handelende van 't Antiek en 't Modern.

Ier, komt de Schilderheld den Schilder aan te wyzen,
Wat in de Schilderkonft het fchoonft is, en 't geen ^t p1y2.cn
Ter naauwer nood verdiend. Hy toond hem flegts een Beeld,
Gekleed na d^oude trant, door 't konilpenceel geteeldj
Zal hy niet zeggen, fchoon 't al loffelijk waar geichilderd^
't Is ouwerwets, en heel van "t hedendaags verwilderd ?
't Is waar, maar dat hy dan zich zelv niet ftreeld nog vleyd
In "t zijne, deze tijd baard weer een andere tijd,
"Waar in zijn werk, 't geen hy nu waardig acht gepreezen
Te zyn, zal eveneens gelijk het oude weezen.
Blijft dan die Schilder niet in zijn begrip verdwaalt,.
Die in een ander wraakt het geen hy zeiver maald ?
Terwijl zijn konft, hoe wel gevciligt voor 't bederven,
Zal mogelijk met hem, ja voor den meefter iletven.
Hoe meenig vroeter noch in "t aldercngfle deel,
Daar 20 veel ruimten is voor 't loffelijk penceel.
D'een kat zich blindelings door zyn begeerte vangen^
En blijft aan 't Jufferfchap en zulk gezelfchap hangen;
En fchildert verders al zyn leevcns dagen niet
Dan Jufferfchap; het is alles Juffers wat men ziet.
Terwijl een ander gaat zijn ichoone tyd vergiffen,.
En flechts niet anders maald als ftranden,^ markten, viffen,.
En vuld de waereld op met zulken groeten hoop,
Dat men die dagelijks ziet op ftraat, en markt tc koop.
Een ander ichac voor goed, en 't zal hem nooit verveelen.
Te brengen op 't panneel Kaartfpeeldcrs, en Bordeelenj
Daar hy dan meenigmaal zo onbefchaamt in wroet.
Dat men daar een gordyn , of bert voor fchuiven moet,
öm dat bet zonnelicht zyn werk niet wil gedoogen,
^'yl 't zich van fchaamte bergt, enfchuyld voor eerlijkeoogen.
Veel beter waar 't, als dus de Konft gehoond met fchand,
Nooit 't edele Penceel te nemen in de hand.
Men zet de Schilderkonft ook ver bcneên haar waarden,.
Met enkel Kinderfpel, Huishoudens, Kortegaerden,

X j Zee.

-ocr page 180-

Zeehavens, Scheepen, en meer ander klein beflag,
Dat om
zijn veelheid hier geen plaats verdienen mag.

nu in 't fchilderen van deeze Konftgezinden,
De fchoone Zufter van de Poëzy te vinden?
Heeft ooyt
%'an Manders pen hier om de konil geroemd?
Vaz.4ryi Jmius, dit Goddelijk genoemd?
Ot heeft Hoogstraten door zijn negen Zangheldinnen,
Den Schilder ooit gevleid zulk fchildren te beminnen ?
O neen; heel anders fluit de fchoone Urania
Zijn loffelijk werk, en tart Saturni|s ongena.
Zo haar niet anders ooit gekomen was voor oogen.
Als't geen hier word getoont, zy waaren nooit bewoogcn
Tot zulk een yver, ja zelfs door een Hemels vier
Gedreeven, om de hand te zetten op "t papier.
Tree dan de dwaal weg af, L
α i r ε s toont u de trappen
Op nieuw, om loffelijk in't Konitpaleis te flappen.
Daar zult ge uw arbeid zien op "'t heeilijkfl gcloont,
Wanneer u Pallas 't hoofd met groene lauweren kroond.
Kruipt langer niet by d'aard, flier opwaards u gedachten,
U flaat gewiifelijk een heerlijk lot te wachten.
Dan raakt het klagen uit,
de Konjl die loopt om brood ;
Maar ik verzeker u, de Konft die heeft gera nood;
Het is haar fchuld niet, neen, zulks meen ik wel te weetcn:
Die Konfl liep nooit om brood, die waarlijk Konil mogt heeten-
Hoe meenig hebben"t van de grond hier op gehaald.
En zagen naderhand haar arbeid milt betaald: ,
Die eerft niet fchroomden met een lecge buik te loepen;
Ja fpaarden 't Zondags geld om kaarflèn voor te koopen,
Waar by zy blokten, zelf geheele nachten lang,
En kreegen dus door vlyt de Schilderkonft in dwang,
't Gaat niet de Schilders als met die zich wend te fpeclen
Voor gek, en by geval iets grootfer raoct verbeelden,
Zo zal een kender zien, eer hy zijn reden fluit.
Dat hier, en daar, de gek fteekt in het, fpeelen uit.
Dus zal een Schilder, die van jongs af zich wil wennen
Aan prullery , te fp-a zijn bnmagt leeren kennen.
Dan zal hy zien, hoe hem geheel 't vermogen mfil:.
Iets goed te leeren ofte doen, zyn tyd verkwiit.;
"^ie dan roemruchtig tracht in 'c fchilderen te deelen,
Die volgt dit Boek Jnweel, de vuurbaak der penceelen.

W.V.H.

GROOT

-ocr page 181-

GROOT

Fol. 16^7

DERDE BOEK.

Ondsrfcheid Ud^chen 't Antiek en Modern.
Eerste Hoofdstuk.

^ Ε noodzaakelykheid vereifcht, dat wy te^nwoordig ons
oogmerkwerkftelligmaaken, om het Antiek en Modern van'tAntiek
van malkanderen ordentclyk te onderfcheiden; aangezien
de tegenftrydigheid van die beide zo groot is, dat men
^ dezelve in geenderley maniere te zamen kan vereeni-
gen, of het zal zekérlyk zodanig een vvangeilalteveroorzaaken , gelyk of
men een paardtshoofd op een menfchenhals ftclde: want het Antiek HetModern
gaat in alle tyden door; en het Modern verandert t'elkens van Mode, Ιηάείϊη^η'"
geevende door haare eigene benaaming haare veranderlykheid genoeg te dei Modcns.
kennen; dewyl'er niets wifpeltiiriger is, als ^t geen naar de Mode ge-
regeld word·; om dat niet alleen het eene jaar na het ander de zwier en
kleeding verandert, maar dikwils ieder dag by de geenen die den trant
van 't Hof volgen. Deze tegenftrydigheden, welke hen onophoiidelyk
verwarren, en totverwyderingtegens elkander aankanten,zien wy voor-
naamentlyk in hetordineeren der Gefchiedcniifen, Verdichtfelen, Zin-
nebeelden, en wat "er meer van die natuur is, waar in ze beide, doch het
Modernealtyd het meeifle, over hoop leggen.

De eigenfchap en weivoegelykheid in "t ordineeren der Gefchie- ififhdd in^'f"
deniflèn is het waare kenteeken van een vernuftig Meefter. "Wat is'er
Ordineeren
heerlyker, als dat men door de verrukkinge der oogen met een de 4T4dyk°ver.·
herten weet te treffen, wanneer het niet alleen weiden gaateifciu.

in de fchoonheid dezer konft , maar' ïat de welgefchiktheid en
kracht der uitbeelding ons als buiten ons zelf vervoert ? Derhalven
acht men hem voorzichtig en wyste weezen, die niet alleen alles met
sync eigene verwen afmaalt 1 maar die raet een aan alles zyne uitdruk-
king

-ocr page 182-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

king en eifch, zuiver en onvervalfcht, weet te geeven. Dus zien wy dc
edele Geeften, welke tot dien trap zyn gekomen, nooit alle dingen zon-
der onderfcheid, als in
czn Chaos^ by een voegen, gelyk ooit, weft,
zuid en noord: want opdiewyzezoumen, gelyk veeltydts-door geringe
zyn oogmerk verftanden gefchied, tegen de natuur arbeiden. Dienvolgens is het nood-
aftcwyJcen. zaakelyk, dat wy, om het waare doelwit te treffen, altyt klaarlyk doen
zien wat het zy 't gecnwy verbeelden. Hoe kan de waarheid eener zaak
bekend of verftaan worden, indien dezelve niet zo duidelyk als een
fchriftelyke uitlegging werd vertoond ? Laaten wy dan, ο leergierige
KonftoefFenaars, met voorzichtigheid en bedaarde zinnen overleggen,
©ewasihcid wat de Konft zulk een kracht en glans byzet. I-uft het ii iets te ont-
fchf^\"ndcr ^we Ordinantie te pas te luengen, zo denkt voor eerfl:

Gefchiede- wat Gefchiedenis gy van voorneemen zyt tevercoonen, Perfiaanfche,
vlfft ο^'ίΓ'^' ^"^kfche, Romeinfche, enz. Is 't dat gy ( i ) Darim wilt verbeelden,
wigen^.' met vcrkieft alles wat gy noodig moogt hebben van dePerfiaanenomhemop
voorbedden te fchikken. Wilt gy
Demoflhenes ten tooaeel voeren, zo onderzoekt
aangctooii . ^^ omftandigheden der Athenienfers, tot uw voornemen dienitig, en
doel hem als een (2) moedig en wakker held te voorfchy η komen. Begeert
gy dendaippercn ( 3 )
Scifio te vertoonen, kleed hem met een Roomfch
gewaad, en andere nodige zaaken van de Romeinen daar toe gevoege-
lyk: dus doende zult gy aan ieder zyne waare eigenfchap geeven, en mee
cenen toonen dat gy in deHiftorien, 't welk een noodzaakelyke opmer-
kinge in de Konft is, niet onervaren zyt. Voert aldus uw uit, acht

neemende op de tyd en plaats, om uwe verbeeldingen daar na te fchik-
ken. Aldus behaalt gy door uw fchrander vernuft een eeuwige eer, en
word als een wys en trefelyk konftenaar vermaard. Behaagt het u Hoog-
of Nederduitfche, Engelfche, Franfche, of andere diergelykeGefchie-
deniilen voor te ftellen, zoekt geen ftof in Perfien, Griekenland, noch
awdls ^^ke^-" , om U te behelpen. Elke Landaard is, voor iemand die op-

lyk van altcs merkende zy, rykelyk genoeg van alles voorzien 't geen zyn geweft ei-
vooiikn. gen is, als aardegewallen, huishoudinge, ocffeningen, huiicieraden,
itoffèn, klcederen, byzondcre Godtsdienften, tyd en manier van maal-
waar tae tvd houden, als mede om te ruften. Men overweege dit dan met aan-
het lezen det dacht, om tot die Konilkenniife te geraaken. Ten dien einde is het
toScke^'nodig, dat men leesgierig z^ , en zich wel voorzie van boeken, die
ons daar omtrent groot llciir^konnen geeven : want even gelyk een

""^· Rechts-

(i) Deze TSierd met zyn PerfifiS' leger by Marathon geflagen , en daarna noch va»
MiltindesVeldheer der Jihenïenfers.

(i) AlzohySicÏiienveroversle, nn dat by het beele land van Upidaufen vermefien
't mderfle bovengekecrdbad.

(3) 'Van xvien Carthago »o veelaj breuk ked.

Niet van

nis legeti-
ken, ons een
hoogften
nut is.

-ocr page 183-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

Rechtsgeleerde zyne wysheid moet putten uit de bron der Roomfche,
Hollandfche en andere Schryvers der Rechtsgeleerdheid; een Godtsge-
leerde uit de H: Schrift voornamentlijk, en verder uit de Verklaarders d'-r
zelve; eenWysbegeerige, "W^is-enNatuurkundige enz, vangelyken;
moetende ieder zich in zyne weetenfchap wegens het onderzoek bevly-
tigen; zo moet ook een Schilder in die uitbeeldingen welke hy het
mceit Behertigt, en daar hy zich voornamentlyk opzet en toelegt, kun-
dig wezen, ^t zy dat hy aan het Antiek oi Modern zijne meefte naar-
itigheid te kofte legt. Hier door bemerkt men, indien een Schilder
zich begeeft tot alles, dat 'er een groote kennis vereifcht word ; dswyl
hy dan wel van alles kcnnifle behoorde te hebben, ja meer dan veele
andere Konftenaars in hunne weetenfchappen: want hy dient ten deele
dc "Wiskunde, Natuurkunde, "Wacreldkunde, Hiftoriekennis, en an-
dere zaken te weten. Men vermyde dan de dingen, daar wy niet kundig
in zyn; of men laate zich onderrichten: want het is veel meer cere waar-
dig een Kat of Hond wel te verbeelden, als een Eleiant, Kameel of
Krocodil maar tamelyk. Zyt gy van zins een oude Gefchiedcnis te
verbeelden, ontleen daar toe geen nieuwe toeftel, nu eerft uitgevon -
den. Is uw vourwerp een hedendaagfch Geval, "t zy in wat Land ge-
fchied , voegt 'er geene dingen van den ouden tyd by; want het kan
voor geen waarheid aangezien werden, 't geen met leugens vermomd
is: even gelyk een Reiziger, die, van verrelandcn komende, de waar-
heid, door zyne byvoegfelen cn wonderen te verhaalen, gemeenlyk
verduiftert. Zyne hernènfchildery maalt hem alles af wat hy gezien en
niet gezien heeft, en doet dat iemand, die de zaaken, door een rechtmatig
oordeel, bczeft, daar van de onmogelykhcid gewaar word. Derhalven
moet het oordeel van een Konitenaar zelf eerit voor af gaan, en alles.
Wat hy voorneemt te vertoonen, met de natuurlykheid en reden over-
een komen. Een Italiaan voegt niet op zyn Indiaanfch , noch een Per-
(jaan met een gefneede wambuis gekleed te worden; nademaal men
da;ir door verduiiteren zou den perfoon dien men behoorde te doen ken-
nen voor die hy is. Elk land, ja elke Natie, is niet alleen aan zyn ge-
waad te kennen, maar aan alle andere zaken hier vooren gemeld. Men
geeve dan aan een ieder "'t zyn, en 't geen hem eigen is, Hoeheerlyk
zal uw Tafereel voor elk ten toon flaan; met wat verwondering van
ieder bcfchouwt worden, zogy elk ding zijn eifch gegeeven , en alles
wel en voorzichtig in acht genomen hebt'. Wat roem zult gy verdie-
nen, zo gy die wysheid hebt gebruikt van niets boven uw vermogen en
kennis uitgevoerd te hebben 1 want men kan niet alles grondig weten;
maar men moet naar ^t bereik van zijn verftand te werk gaan. Die o-

Y ver-

De Schilder-

konft een
dergroottte
wetenfchap-
pen.

Gelyken'ji,

De LaHclatrt
we! tc onder·
icheiden.

-ocr page 184-

170 GROO Τ SCHILDERBOEK.

veral Zyn wil, word dikwils nergens gevonden; en door het een in
het ander te verwarren , toont hy, die voor verftandig wil aangezien
worden, zyne kleine kennis. Verbeek dan niet meer als|uw begrip
toelaat, en wacht u voor al van nieuwe en oude raodefe drachten en
toeftel, ineen zelve Schildery, onder een te voegen.

Dus toont men van een edelen aart en een braaf Konftenaar te willen
zyn, wanneer men tracht op het fpoor der deftige Italiaanfche, Franfche,
i^ederduitfche en andere Meefters van de voorgaande en tcgenwoordi-
gé Eeuw iets heerlyks, groots en zinryks te verbeelden j gelyk die
wakkere en hoogverlichte Mannen hebben doen blyken, hoe veel zy
malkander in edelheid en waardigheyd getracht hebben te over-
treffen.

Ik kan, myn 's oordeels, het groot verfchil tuiTchen 't Antiek en 't
Modern niet beter aanv%'yzen, of te verftaan geeven, dan met een
Veigilyking· "Windbal en een Ey, welke ik aldus aanmerk. De Bal, door het heen
en weer kaatfen eindclyk geborften, vertoont het tydelijke, geevende
niet dan wind. Het Ey, gebroeid en geopend, levert in tegendeel een
levendig fchepiel uit; brengende dit niet alleen wat, maar ook iets
goedts voort, en 't ander niets j of zo 't noch iets zou mogen ge-
naamd worden, is het flechts ydelheyd, dierhalven eer kwaad als goed.
DeSchiidei- De Schilderkonft wierd eertydis by de Romeinen in zulk een agting
lOnftby^de^ en waarde gehouden, dat niemand dezelve vermogt te leeren alsalleen-
waaTdcV lyk Edellieden; gelyk wy onder de Schildefs ook bevinden dateer ver-
houden. fcheidene Edel zyn gewecil. De oorzaak hier van , myn "s oordeels ,
kan men lichtelyk beieffen: want het is niet alleen waarfchynlyk, maar
het komt met de reden zelis overeen, dat zodanige fchrandere ver-
nuften een byzondere neiging , met deze waardigheid overeen ko-
mende, boven de gcmeene hadden. Hun aandacht, doen en befefFen
was op verheevene en hcerlyke dingen geveftigd. Zy onderzochten en
lazen vcelc deftige Boeken, als van Hiilorien, ïabulen en Zinnebeel-
den, zo heilige als waercldfehe, en de befchryvinge der aloude Ge-
denkpenningen ; uit welke alle zy overvloedige en zinryke ftofFe,
tot hunneoefteninge bekwaam, geput hebben. "Wat hebben die door-
luchtige Mannen al heerlyke Konftftukken inde waereld gebragt! Wat
hebben zy al Tempels, Paleizen en treffelyke Gebouwen met cierlykeen
tot deugdftigtende dingen verrykt, waardoor zy een groote enonfterffe-
lyke naam hebben nagelaten 1 Hoe heeft de nooitvolpreezene Bouw-
konft in die tyd gefloreerd I Mak wat veranderingen beleeven wy nu ï·
Oe Hoe ^^^^ fchoone cieraaden en nuttigheden der Schilderkonit ver-

ïea', vallen, of ten minftenverduiiterden achter de hand weg gezet, federt

dat

't Spoor det
dcftigfte
Meclters na
te volgen.

-ocr page 185-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

dat de Bambootilades in deze landen zyn ingekropen en zo tairyk ge-
worden! Tegenwoordig eiet men naauwelyks een deugd voor den dag
komen, ofitraks groeijend^er tien ja honderd ondeugden tegen. Zo zien
'^ywcèzÏccnHjdra·, gelyk die uit de vloed van Lernaiproot, zichvertoo-
nen, daar wel een raanhaftigen
Hercules toe van noden waar om die
draakekoppen, Vi'elke t'elkens aangroeijen, te verflaan. Dus word
zelfs de Bouwkonft, hoe deftig die zy, hier door, nevens de regte
oefTening der Schilderkonit, beipot, veracht, en van veele andere
volkeren gefchonden: want men befchouwt naauwelyks een fchoone
Zaal of een heerlyk Vertrek, hoekoftelykdie ook mogen weezen, of zy
zyn nu met Bedelaars, Bordeelen,Kroegen, Tabakrookers,Speelmans,®o^f^fl«l»w
befraeurde Kinders in de kakftoel, en wat noch vuilder en erger is, voor-
zien, Wie zou zijne vrienden, of iemand van achting, in een zaal
durven ontfangen, daar het aldus overhoop legt, of daar een kind
ichreid of gereinigd word? 't Is waar, dit vertoont zich maar alleen in
ichildery: maar is de Schilderkonft niet een naarbootfinge van ^t lee-
ven , 't geen een menfch kan bekooren oi doen walgen ? Zo men het
leeven dan wel wil doen gelyken, moeten zulke dingen noodzaakelyk met
afkeer befchouwd worden. Dicrhalven zyn het al te flechte en onbetaa-
mclyke voorbeelden om daar mede te pronken, ;voornaamentlyk voor
heden die hunne gedachten boven ^t gemeen behoorden op te voe-
ren , en die van ftaat en aanzien zyn. \Vel is waar, dat dit alles konft is;
of ten minften werd het zogenoemd," wanneer Tnen het leven daar door
natuurlyk uitdrukt:
maar hoe vCel het oppcrichoon, door een konft-
lyke hand gewrocht, verfcheelt by het gebrekkelyke door Moderne
Schilders verbeeld, ftel ik aan 't oordeel van rechte Konflkenders. "tls
bekend, dat alle menfchen, ja zelfs de dieren, elk in ^t byzonder onder-
fcheidene neigingen tot deeze of geene zaaken hebben, waar door zy
"t geen fnet hunne aart en natuur overeen komt bezinnen, d'een het goed,
d^ander het kwaad; uitoorzaake, gelyk men voorgeeft, dat zy zekere
afcendenten oï confiellatien hunner geboorte, die men zegt door een in-
vloeijinge van 't gefternte in ons af te daalen, onderworpen zyn: im-
mers, dit weeten we, dat des eenen neiging ftrekt totdejagt en 't een-„eiginge" "
zaani leeven; des anderen tot den oorlog, twift en tweedragt; weder-«en-
om eensanders tot koopmanfchap en bedrog; dezens tot ftaatzaaken en
verhevene dingen ; diens tot een onkuifch enwelluftig leeven, enz.;
zulks datwy in elk iets bevinden, daar zyne natuur en zielsbeweeginge
toe ftrekt.

Maar laaten wy deeze twee Konften , Edel en Onedel, of Antiek
en Modern, eens ter deeg onderzoeken, en zien hoe veel d'eene vaö

y ζ d'an-

-ocr page 186-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

d'andere in haare voorwerpen en uitvoeringen verfcheelc.
DeAmieke De Anücke Schilderkonit is onbepaald, dat "s te zeggen, zykan en
konft'^ls alles te verbeelden, niets uytgezondert; oude Hiftorien, zo

bepaald , en heilige als waereldfche; Fabulen; geeltelykc en morale Zinnebeelden r
bedde'" dingen, ai wat 'er is geweeil I en wezen zal, begreepen is ,

hetvoorleedene, tegenwoordige, en toekomende; en zulks niet alleen^
maar op een hecrlyke wyze die nooit yeiandeit, mjar altyd dezelve
blyft.

fn^de^Mo-' De Moderne, in tegendeel, isnictvry; zynde daar en boven noch
derne niet hcel ftreng bepaald, en van zeer gering vermogen: v/ant zy vermag ,
noch kan , niet meer als het tegenwoordige verbeelden, en dat noch
Hiaclitig ii. Op een wys die nimmer itand houd, maar gcitadig veranderd en ver-
vreemd word. Het voorleedene en toekomenden is buiten haar vermo-
gen , als mede de Hiftorien, Fabulen, en Zinnebeelden, zo Poeetilche,
Filofofifche, als Morale. Hier uit kan men oordeelen, wat de Moderne
Schilderkonft is, en waarom zy nooit edel genoemd kan worden, veel-
min gemeenfchap hebben, of vereenigd werden met het Antiek. Meer
andere oorzaken , waarom zulks niet kan gefchieden, zou ik welklaar-
der kunnen uitleggen; maar om twee redenen zal ik dit voor tegen-
woordig ftaaken. De eerfte is, om dat de oordeelen der mcnfchen
heel vericheiden zyn, en elk naar zyne hertscogten en neigingen reden-
kavelt , na maate dat hem de zaak voor of tegen den zin is. Ten an-
deren , ter oorzaak dat dit wel de voornaamftc is om geen fchyn van
partyfchap of vooroordeel te toonen. Doch wat behoef ik myne
gedachten te bepaalen.'" Laaten wy ons gevoelen, in weerv/il van ande-
re , recht uitfpreeken. Wy zeggen dan , dat, indien deze dingen
al eenigen fchyn van aardigheden hebben , dezelve maar alleen voor
0eKoder- uitfpannirigen van deKonil moeten gerekend worden. Verders houd
wer^°ais\en ^^ i^a^i^de , dat men zodanige Schilders, welke al hun leeven niet
ha"dvierk ge- dan eenerhande foort van verkiezingen voortbrengen, waarlyk onder
Kckcnt. (Je Ambachtslieden mag ftellen; nademaal zulke verbeeldingen geen
ocffening des geeftes, maar eer een handwerk mogen genoemd wer-
den.

Uitdezevoorgefteldeopmerkelykheden kan mengenoegfaambefpcu-
ren, dat het begrip, kenniiTe, cn oordeel de eenigile oorzaken van
de luifter en ver leiHnge der Antieke Schilderkonft zyn; daar in tegen-
deel onweetenheid, onachtzaamheid, en eigenzinnigheid de Moderne
der οΐ'Γ'' Konil verachtelyk maaken en ter neder houden: invoegen dat de Ou-
oyei
het An-denniet te onrecht by d'ecnéMinerva, en byd^andereyi^iW^iJgeplaatll
hebben; verftaande door de eerfte, konftkennis, ocfièning, wakker-
heids

-ocr page 187-

GROOT SCHILDERBO EK. 173

hcicl, cn een heraelfche begaafdheid; endoor de laatfte, onveriland,
blinden yver, waereldfche gebreeken en hinderpaalen.

Maar indien iemand overweegen zoude willen, of'er geen mid-
del ware om deze Moderne Konft, zo wel als de Antieke , edel
te maken, dat zy beide nevens eikanderen zouden mogen gaan, die
zou vruchteloos werk doen t want van een Ezel een Paard te maken,
is een onmogelyke zaak. De gcbreekcn, eens te verre ingefloopcn,
zyn kwalyk te hcritellen. Dit is als een onkruid 't geen hier te lande,
en elders, zulke diepe wortels inde aarde heeft geichooten, en zo-
danig is vermenigvuldigd , dat 'er geen uitrooijen aan is, of iets beters
te verhoopen itaat. Hoe hecrlyk praalt het moedig Paard der held-
haftige Romeinen by zulk en diergelyk een opgepronkten Midas Ezel
hier te lande! En weder in tegenvieel zien wy, wanneer het op dusda-
nig een wyze gefchied, den Ezel hier vercicrd met Thirifch purper,
zacht fluweel, zyde, goud, zilver en juvveelen: cn het edelmoedig
Paard, zo fchoon van hals, borft, ftaart, cnmaanen, word van de on-
kundigen veracht, wanneer het niet opgepronkt is, fchoon het door
verftand geleid word.

Maar men onderzoekede zaak eens naauwer. Wy hooren met ver-
wonderiug dikwils, hoe den een den anderen tracht wys te maaken dat,
Wanneer zy een zaak voor hebben te verbeelden, hoedanig die ook zou-
de mogen wezen, het genoeg is de natuur te volgen ; fchoon die
menfchcn zo naauw niet zien , of dezelve gebrekkelyk, kreupel, km,
fcheef of blind is j en dat, wanneer zy die met een lekkere pen-
ceel nabootien , zy alsdan genoegfnam voldaan hebben : viOrden-
de hier in zulk een yver en uitfteekende vlyt getoond, dat den
een tot dien einde het wezen van zyne Vrouw, daar men nochtans de
leelykheid vvat in over 't hoofd behoorde te zien, op 'tkrachtigfte met
alle haare fproeten en vlekken afmaalt j waar door het aangenaam
gezicht van een fchoone Vroiiwetronie geheel weg genomen word.
Den ander verkieft zynen plompe en ongemanierde Dienftmeid, en
maakt' er een Juffer in 't falet van. ^X^eêr een ander zal een School-
jongen, of zyn eigen, (die t'elkens't hair achter 't oor ftrykt, en dus
of anderfins met de nagels in het hair zit, offtyf voor zich neer ziet)
een heerenkleed aantrekken; denkende, dat, als men de natuur volgt,
"«^t dan genoeg is, zonder op de bevalligheid, die men verbeelden
moet, te letten, of op fraayc Piayi^ertronien, die'er genoeg zyn, te
denken. D^ fchoone en welgemaakte weezens in een Schik lery, daar
veele of weinige Beelden in komen, geeven een groote kracht encier-
lyken welftand in 't gemoed der kundige aanfchouwers. Dit hebben

Y dc

De Gel ree-
ken dei Konft
kwalyk le
veranderen.

Misbruilc
in 't H3 't le-
ven sfchilde-
ren.

De fchonc
wezens m*-
ken een
Schildery
aangenaam.

-ocr page 188-

174 GROOT SCHILDERBOEK,
dc Ouden mede wel geweeten, want zy in dc volmaaktfte ligchamen
het aangezicht allermeeft in fchoonheid en bevali:gheid deeden uit-
munten. Niemand, die eenig oordeel heeft, zal kennen ontkennen,
dat een fchoone en welgemanierde Vrouw zodanig een vermogen heeft,
.dat zy de herten der aanlchouwers op twederley wyze, en door twee te-
genilrydige hertstogten , op het krichtigft kan beweegen. In onge-
val, of imertelyke pyn, zal zy den menfch drukken, en tot mededogen
verwekken; en wanneer zy ons te vooren komt in een blyde gelegent-
heid, zingende of lagchcnde , zal zy ons weder t'eenemaal verheu-
gen. Die hoedanigheden, of werkingen des gemoedts, zal ons geen
iiecht en plomp Vrouvvmenfch veroorzaken: in tegendeel zullen de
aanichouwers door haare onmanicrlyke en malle gebaarden van haare
vreugd een afkeer hebben, en zich door haare belagchelyke droefheid
de lever doen fchudden.

Wat grover gebrek vinden wy noch in de Moderne Schilders, wan-
neer zy het leven komen te gebruiken, of liever te misbruiken; doen-
de niet gelyk andere, die, een hoger trant gewoon zynde, het leven al-
tyd met kennis en oordeel befchouwen, dat is, niet zo als het zelve
fomtydts is, maar gelyk het op zyn fchoonile behoorde te weezen. Maar
zy, in tegendeel, door de gewoonte verblind, zyn daar niet zo keurig
in,· dewyl zy 't leven op die wyze afmaaien als het hun voorkomt, maa-
kcnde daar omtrent geen ondcrfcheid. Ja men ziet haar hetzelve noch
veel leelyker nabootfen , dan de natuur dat voortbrengt: went hoe
wanfchikkelyker tronien
Bamboots, Ofiade , Brouwer, Molenaar en
meer andere vertoond hebben, hoe meer ze by de geringe verftanden
geacht worden. Uit welke flechte verkiezingen men' zou'^konnen oor-
deelen, dat het fchoon voor hen zeldiïiam moet gevveeft zyn, en het
ieclyk gemeen; of wel dat de leelykheid eerder liefde by hen heeft kon-
ncn verwekken, dan de fchoonheid. Doch dit is een onfeilbare regel,
dat de dagelykfche gewoonte, en ommegang met zyns gelyken, hier
véel toe doet. Dus word het gcbrekkelyke en de ondeugd voor de
deugd genomen; en 'tgeen gemyd moet worden, gezocht: daar, in
tegendeel, die dc deugd kent, de gebreeken altyd zai zoeken te fchuu-
vveti.

Twee tegen
ftrydigc be-
weegtnget),
veroorzaakt
doot dioef-
heid en
bl^dfchap.

't Schoon
verwaailooft

doot Mo
derne Mee-
ikrs.

-ocr page 189-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

Am'wjzinge om het hurgerlyke of cierïyke Modern
wel uit te helden.

Tweede Hoofdstuk·

De gcduurige veranderingen der waereldfche zaaken gecven ons over- Het onr-
vloedige itof buiten Gefchicdeniiien, Verdichtielen en Ziniicbeel- Mot-rï-''
den de Modefche trant betrciFende,
ja om nimmer verlegen-te zyn, als Schiidcisasn
Dienttpleegingen rn Tempels en Kerken , Regtsplceging in Raadtsver-^®^"
gaderingen, Speelen in de Schouwburgen, manieren van doen in de
Huishoudinge gebruikelyk, en wat diergtlyks meer is: al "t geen ons
deftig, minnelyk, droevig, of anderfins, naar de toevallen zyn, te
vooren komt. Deze dingen, hoe verfcheiden van elkander, konnen zo
wel in "t Antiek, als in "t Modern, verbeeld worden, wanneer elk maar
in zyne eigenfcbap gehouden werd, gelyk ikreedts tendecle gezcgt heb,
en in "t vervolg verder zal aanwyzen welke op deze twee manieren
konnen werden verbeeld, beide even natuurlyk en bekwaam, zonder
dit den een den ander iets hoéft te ontkenen, als alleen het
conceft of
voorwerp. Dit oordeel ik aanmerkelyk, en gantfch niet onnut om over-
wogen te worden, temeer alzo ingeeneboeken, myn's weetens, daar
van gcichreeven is, zo weinig in die welke van het Antiek als in die van
het Modern handelen. ^ _ vergdyking

Francais Mieris heeft zynen Meeilcr Gerard Douti^ in het zuivere van Geraid^
Modern niet alleen cierlyk en net nagevplgd, maar jn cenige dingen Modan-
verre overtroffen: de deftige
Poujfyn insgelyks^<«/<ie/, Prins der Italiaan-fbhiiders.
fche Schilders, in het Antiek. Volgen wy dan hun voorbeeld na in
dat geene , daar onze zin en neiging befl mede overeen komt: ρ^φη!^αn~
doch hoewel het laatfle veel loffelyker zy, en in'deftigheid.het eer-
ite overtreft, is het niettemin veel pryswaardiger dat men een goe-
den
Mieris in "t Modern gelykt, dan een flechten Rafdél in ^t An-
tiek ; fchoon het my voorftaat een Schilderytje van den ouden
Mie-
m gezien te hebben, 't welk my noch verwonderd doet zyn als ik bedding
erflechts aan denk. Het was een Beeldtje, tot aan de kiiiën,
een pahnhandts lengte, verbeeldende de Schilderkonff^rneteen mom-ubgev^dT
aanzicht in de hand, zynde van wezen, hulfel, kleeding entoeifel,
onverbeterlyk fchoon en zuiver Antiek j diereelyk ik nooit van ee-'®
nige Modern-fchilders, hoe- konftig zy ook^mogten geweeft zyn,"'^"''

m§e

-ocr page 190-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

meer gezien heb: waar uit blykt, dat het iet raars en zeldzaams is, zo
een Modernfchilder zich ibmtydts eens tot het Antiek begeeft.

Laat ons nu komen tot het verbeelden van een voorval, alwaar de
Ouders aan hunne Kinderen eenig vermaak toelaaten, met zich te gaan
baaden en te reinigen. Dit
Concept kan zo wel in 't Antiek ais in
't Modern uitgevoerd worden.
Tafereel van ^^*· itcllen wy voor aan 't Stuk, ir.et twee treeden af tc
een Badtto- gaan. Dc Jongens van twaalf tot vyftien j;iarcn, by en in het wa-
ter, zyn geheel naakt. Daar nevens befpeurt men een Dochter van
twintig jaaren, met een ichoon wit laken over haar ligchaam, om het
naakt, zo ver het eerbaar is en in die gelegentheid gebruikelyk, daar
mede te· bedekken ; doch de armen en weinig van de beenen ziet
men bloot. Zy treed ter linkerzyde de trap op. Een van de voor-
gemelde Jongens houd haar by een flip van 't natte kleed vafV,
om haar het uittreeden te beletten. Verder achterwaarts, by een
Ledekant, vertoond zich de oud fte Dogter, omtrent vyf-en-twintig
jaaren oud, gantfch naakt, haar hemd uitdoende , en daar by een
Dienftmaagd die haar het laken zal omhangen. Den Vader laaten
wy in zyne kleêren of japonfche rok, ftaande op de kant van't bad,
iagchende om die in het water zyn en verfcheidene potfen aan-
rechten, Een ftaat 'er met zyn linkerbeen op de trap , en raakt
met de andere voet eventjes aan 't water. Het kleinfte Jongetje
legt langs de onderfte trap vlak op zyn buik uitgeilrekt, en ram-
melt met zyne handen in het water. Dc jonge Dogter, uit het
bad treedende, zal de doek, daar't nat van af druipt, om haar lyf
zo vaft kleeven, dat ""er alle de leeden doorfchynen als of zy naakt
;:v . waar; terwyl de Moeder ondertuflchen bezig is om op een tafel, met
een fervet gedekt , eenig banket en confituuren gereed te maken,
waar by een Kind van uvee of xlrie jaaren in zyn hemd op een
ftoel
zie, aan wien zy een makron toereikt. Wat verder hangen
zyde famaaren, fluvveele fluyers, kapers, enz., aan kapilokken. Op
een tafel leggen paarlfnoeren, brazelerten , en andere cierlyke toe-
meer. Alles is ordentelyk op het natuurlykft en fchoonft ge-
ichikt. "War de jongens kleêren aangaat, die leggen op de kant
van 't bad neer, als rokken, hoeden , broeken kouflen, fchoe-
nen,
enz..

Aanraetkin- Ik laat nu den verftandigen lezer oordeelen of die jonge Dochter,
£cn over het^.ejj^g Ijpj^erzyde het bad optreed, niettegenftaande dat zy ineen
laken bewonden is , niet wel gemaakt en ichoon van weezen , zo
armen, beenen, handen en voeten, moet verbeeld worden? Ja zelf

het

-ocr page 191-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

het ligchaam, voor zo verre het naakt door het natte kleed heen fchyat?
Haare eerbaare fchaanïte geeft zy genoegfaam door het neerflagtig ge-
zicht te kennen. Welk een gemanierdheid verbeelden de voeten en de be-
weeging van 't geheele lyf, terwyl zy haare leden tracht te bedekken die
niet gezien moeten werden, of dat ze, verre van door een dertele gang
alles te vertoonen 't geen de eerbaarheid gebied te verbergen, zedig en
gemanierd optreed ? En of de Jongeling, die haar by de flip van 't
zelve vail houd, minder fchoon en welgemaakt moet zyn, als de Man
in zyn geblomde Japonfche rok? Dat Kleintje desgelyks, 't geen gantfch
uitgeftrekt op zyn buik legt; daar moet de onnozelheyd en kinder-
achtige geeftigVieid in uitblinken. De oudfte Dogter, in ""t bloeijenft
van haarleeven, van aanzienlyke Ouders wel opgevoed, in alle eerbaar-
heid, zeden en deugden opgebragt; waar na zal zy gelyken, of waar
«ic zal men de fchoon leid zoeken die haar paft ? Wie zal men tot Modél
daar toe gebruiken, een Vifch-of Appelvvyf, Straatloopfter, die den
heelen dag gaat kruyen en torflen? Ja al nam men zelfs iemand van
beter fatfoen en aanzien, indien 'er geen goede opvoeding, gema-
nierdheid en aangenaamheid by is, kan men zich in zodanig een geval
van zulk een niet bedienen: v^ant aldus zou het fchoon, zonder be-
valligheid, mismaakt en ftyf worden. Deze Maagd dan, welke op de
voeten na geheel naakt is, dient voor al zoichoon en gracelyk , als een
Griekfche Vems^ evenwel niet als een onkuifche, maar als een (i)
Hemelfche, dat is deugdelyke, afgemaald te worden. Want zoverre
als de ziel van "t ligchaam, en het ligchaam van het kleed verfcheelt,
20 verre wykt het edele van "t onedele, de deugd van 't gebrek.

Indien iemand overzulks dan begeerig mogt zyn om te weeten waar ^nen d"
hy deze fchoonheden zal vinden, dien wys ik allereerft na de Boeken
fchoonheid !
.Welke van de volmaakte proportien, en waar in de regte bevalligheden baaien moet,
beftaan, handelen; terwyl hy daar mede bezig zynde, geftadig de befte
Pleifterbeelden voor oogen dient te houden, om alzo zynen geeft te oeffê-
nen, en daar door een vaftoordeel te verkrygen. Doch hierop zal men
mogelyk zeggen, dat het maar pleiftcr en geen vleefch is: ik beken het,
en de meening is ook niet om vleeichkoleur daar na te fchilderen; ^ .
niaar wel om een indruk in ons denkbeeld van haare ( a ) fchoonheid
, lightid moét
gracclykheid en bevalligheid, zo in 't generaal als in "t byzonder, en "oodwakc-
waar uit die volmaaktheid ipruit, te bekomen: zynde dit het geen ^t EeVcI
welk een doorluchtig Modernfchildei behoeft. Want uit het leven
beddingen
kan men de Colorict genoegfaam en gemakkelyk vinden; gelyk ikSirden.
tiaar van verfcheidene voorbeelden in eenige flegte Schilders, die fraaye

ii) VenusVrania. (a) De drie Gratis». ^ ^^

-ocr page 192-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

Coiorieten gehad hebben, zou konnen bybrengen: nochtans wan-
neer deze maar weinig tydts by de Konft waren geweeft, wierden
zy door hunne beguniligers alreedts voor orervliegers uitgefchreeuwd;
en ondertiiflTchen vonden zy zich , als 'er iet ongemeens voorviel,
in geen ftaat van een hoofd, iiand, of voet, ter deeg te kunnen teke-
nen.

Invoegen het Modern fchilderen jvoor geen konft geacht kan wor-
den, wanneer de natuur enkelyk gevolgd is: want dan is het ilechts
een onvolmaakte nabootllnge, of weleen gebrekkclyke na-aapinge. ja
alwaar het fchoon dat men een zaak natuuriyk uitgebeeld had, wel ge-
tekend, geordineerd, en voegelijk gefchikt; landaard, manieren en ge-
bruik, modes en dragten, ais mede de koleuren duidelyk waargeno-
men en vertoond; zoo zal zulks nochtans, door rechte kenders voor
η L^Na-^ geen konftig werk aangezien worden: maar als de Konft met de Na-
tuur gepaart, tuur, Wanneer zy door een fchranderen en verheevenen geeft van haa-
voiinaaTt fc gcbrekkelykheden gezuiverd cn verbeterd is, gepaard, de overhand
LhUdaj. hebb.cn, en dan de voornoemde deugden hier by gevoegd zyn , zal
het zekerlyk een volmaakt en deftig Konftftuk voortbrengen.

Ik zeg dan ten opzigtc van het naakt, "tzyman, vrouw en kin-
deren, dar, wanneer zy die niet op het fchoonfte of in hunne rech-
te proportie cn afdeelinge verbeelden , het Modern fchilderen nooit
den naam van Konft zal Verdienen , en niet zonder reeden , vermits
dit het eenigfte middel is, waar door deeze twee ongelyke zufters ver-
eenigd konnen worden. De nooitvolpreezene
^nthoni van Djk was
in het Antiek zo wel uitmuntende als in "t Modern; hebbende in
het laatfte zo wel als in het cerfte de voorzeide drie bevallighe-
den gelyk een ftaalc wet gemlgd, en daar door den naam van weer-
gadeloos verdiend.

Laaten wy dan zyn doorluchtig voorbeeld niivolgen in dat deel,
in cxvioa-ii/'" roemruclitig gemaakt heeft ; want hy is de eerfte^

defa£wmg-"'dic het Modern zo verre heeft gebragt, dat men hef met den naam
heidheeft y^n Konft verwaardigd heeft: zulks dat daar uit lichtelyk is af te nee-
waa^genoo- ^^^^ ^^^ onderfcheid moet weezen tuiTchen een Schil-

der die zich in het Modern oefFent of in "t gebrekkelyk leeven,
zoekt uit te munten, cn tuiTchen een die het Antiek volgt of al-
les op zyn fchoonft en volmaaktft onderzoekt en betracht.. "Wag^-
lyk, het verfchil van die beide is zo groot in alle deelen , dat ik
my verwonder; te meer, als ik overdenk hoe ongelyk greoter getal
van de eerfte fiag gevonden word, en noch dagelyks aangroeit. Ik
verwonder my, zeg ik, dat hedensdaags de Deugd zo weinig by-

ftand

ranDy\
gepreczcD,

om dat hy
in 't Modem

-ocr page 193-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

ftand vind. De Deugd, die van den Hemel haaren oorfpi'onk heeft,
is nu,' als wel eer.de Godlyke (a) ^βτέα ^ vervlogen; en in tegen-
deel de Ondeugd, welke uit den (b)
Erebus en dc zwarte Aarde voort-
gekomen is, blyft op de aarde heerfchen. Maar hoe kan het anders
vvcezcn, dewyl de blinde liefde nu alleen heerfcht, en geen (c)
Ante-
ros
meer gevonden word ?

De reden van zulk een groote verfchillendheid kan niet anders toe-
gefchreven worden, dan aan de verfcheidene neigingen welke met dc
natuur en voorwerpen der Schildergccilen overeen komen, volgens het
fpreekwoord:

Weinige z,yn tot de Κοηβ gebooren^
En van veele daar toe weinige uitverkooren.

Dïczich
in'c gebrek»
kclyk Mo-
dern oeffe-
nen j kun-
nen nooit
den naam
van Konft-
Schilders
veidienen*

doorern
voorbeeld
aangetoond.

Alle de gcenen dan, die zich vergenoegen en beyveren met het ge-
brekkelyk leeven na te volgen, zullen nooit iets volmaakts voortbren-
gen , veel min den naam van Konftfchilders verdienen ; om dat zy
het befi niet kennende, of niet willende kennen , als ilrydig tegens
hunne natuur, onmogelyk na het zelve konnen trachten: daar dan noch
deze zwakheid by komt, dat zy gemakkelyker van het kwaad, dan van
het goed, oordeelen. Dit kan ik niet beter te verftaan geeven, als
met het volgende voorbeeld.

Een Jongeling, als een Schiidcrgaft met palet en penceelen, verge-
zelfchapt door den y ver, word door een blinde
Cupido naar het beeld
van de Natuur, welkers aangezicht, door ^«/ci^waj met een fluyer be-
dekt word, geleid. De Zon ,aGhterdengemelden Jongeling, befchynthet
heele Beeld.
Mercmius met zyne ilangenroede in d''eene, en in de an-
dere hand een ftar boven zyn hoofd houdende, vliegt, of zit op een

Ζ 2 wolk;

(a) Aiiréü is de Geredtigheicl. Eenvoudigheid, Liefde, en alle GoddelykeOeug.
dtniwden door baar verftaan, Zytuas de dochter van eenen der T'n&ns enuan
The-
vns, Ïiiüodüsgevoe/en: maar Ovidius noemt haar dochter van Jupiter en Ther
niis,
Zy daalde m de goude Eema van den Hemel·, maar toen degebreeken en zonden
tnfloopen, vloog z.y nveder derwaarts.

(b) Door deze verflaat men de Hel, en de Nacht. Anderen ttoemen hem God van de
"el, engetrou'Jidaan de Nacht als ook een Helfche Rivier, daar yiizihns van zingt
'» ^yn Mnetdx

Illius ergo

Venimus & niaguos Erebi tranavimus amneis.

Vit Erebus en de tiacht zoude» voortgekomen zyn delopen , Nydy Hardnehkig-
betd. Armoede, Zsekte,
enz. £ 5 &

(c) Tegenhefde, zoon vanVenus, enjonjrer broeder van Cupido, Suidas, Paufa-

mas, Porphyiius,iM3.

-ocr page 194-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

wolk.· waarvan de Uitlegginge aldus is. De Natuur is het voorwerp
van den Schilder; de Zon, de kennis;
Vulcams, het grove gedeelte
des luchts, of het aardfche; en
Mercurius , het onvermydelyk lot. 't
Overige verklaart zich zelf. Dit is voor zo veel een Modernfchilder
betreft.

Ziet hier een ander, met dit onderfcheid alleen, dat men, in plaats
heue^endecl Vulcmusdie het bovenfte gedeelte'van het beeld der Natuur met
vanhrteer- een fluyer bedekt,
ÏdUs ftelt, welke dezelve afligt; cn Anteros in
ttc. plaats van
Cupido: daar mede te kennen geevende, dat het verftand door

PalUs, die de wysheid is, het bovenfte en volmaaktfte gedeelte be-
heerfcht, en aan de ziel dat geene ontdekt en bekent maakt"tgeen haar
noodig is; dewyl die de Heide tot deugd betekent, den Schil-

der, door y ver vergezelfchapt, daar toe geleid.

Om noch duidelyker cn klaarder te fpreeken, zullen wy onze ge-
dachten met een derde Tafereel te verftaan geeven.
SlÏ lyni" '^y verbeelden dan twee Jongelingen van eenen ouderdom.' De eèn
dc een vei- ftaat opdegrond voor hctbeeld van deNatuur;en deander,nevensof ach-
Itaat een weinig verheven op een fteen of trap. By den eerften '
zj P^nlcanmgdldd, en by den tweeden betekenende deze de ziel

of volmaaktheid, en d'andere gebrekkelykheid of aardfche gedeekens.
Laat hier het beeld der Natuur door de Zon heel beftraald werden, en
uit dezer Jongelingen oogen driehoekige ftraalen op het zelve beeld
fchieten. Die des eerften gaan van de voeten tot de middel; en die
des tweeden van de voeten tot boven het hoofd. Nu laaten wy oor-
deelen, dewyl de Zon voor de kennis word aangemerkt, welke van
"beide Jongelingen
het mceft kan zien en bezefFen, en wie het befte en
volmaaktfte beheerfcht; d'een die de romp, of d^ander die het bo-
venfte gedeelte bezit? Hier uit blykt, dat de geeft en "t vernuft meep
is, als de hand en praöyk: want zonder de Τ leorie is het niets met al.
't Is konft iets voort te brengen "t geen men niet voor zich heeft: in
tegendeel, iets naar te bootfen 't geen men voor zich heeft , is flechts
copieeren of naaapinge.

Maar laaten wy eens verder opmerken, en zien of het voornoemde
Voorbeeld
niet dezelve kracht heeft, ten opzichte der^Lielhebbers van 'c
Antiek cn't Modern.
Hei zelfde ftellen tot dien einde dan, in plaats van twee Schilders, twee

ïatSpdeKonftbeminnaars; en ncemen tot voorwerp, in plaats van de Natuur»
liefhebbers de Schïldcrkonft, diezy, gelyk de voorige, bcfchouwen, d'een heel
mÏdaÏ ^'ander maar half. Dus blykt het, dat de geen, die haar volkomen
bezeft, hec meefte weet en de befte kennis heeft, en by gevolg grooter

Konil-

Tweede
Vooibeeld

-ocr page 195-

GROOT SCHILDERBOEK.

KonftUevcnde is. d^Ander word in dit geval niet dan als liefhebber
van gemeene dingen, die de deugden der verhevener zaaken niet en
kent, aangemerkt. Van de zodanige vinden wy hetgrootfte gedeelte -
in deze landen.

Ik oordeel het een vafte ftellinge te zyn, dat zommigc menfchen, vf/dèTona
ichoon zy in hunne jonkheid door de opvoeding verhinderd worden zyn zo kofte.
verhevene gedachten te krygen, en naar grootfe dingen te trachten, noch-
tans metter tyd door konil en oefl'ening konnen veranderen, ja zelfs opvoeding
hunnen aangcbooren aart overwinnen en verwiiTclen, en tot hooge en
deftige zaaken bekwaam worden : zulks dat wy het voor geen Vk'onder ^^ ^ '
moeten houden,
dat Demades zo welfpreekend is geweeit als Dmw- c-siyk in
thems , die van de natuur met tong noch fpraak begaafd fcheen, cn
nochtaans zo welfpreekend wierd, dat zyn eenig voorbeeld betoont,
dat "er niets onmogelyk voor de Konft is, ja dat 'er by na geene gebre-
ken zyn die men niet, gelyk hy, door vlyt en arbeid kan verwinnen.
I-eezen wy niet van
Heraclides^ die een wysbegeerige wierd, ichoon n^racUdtt^
hemde natuur en opvoedinge meeft daar toe hinderlyk icheenen te wee-
zen? "Wat wonder dat ASocmci,zo ongefteld tot de deugd, deugdelyk word? en socr^/w

"^''^eshalven men zich niet behoeft te verwonderen, dat verlcheidene
groote JVlannen de genieting van veele deugden verkreegen hebben,
ichoon zy "er door de natuur ongefteld toe waren. Hier uit blykt, dat
öe konft en oeiFening meer te achten zyn, dan al 't geene de natuur
voortbrengt.

Ik zwyg^e noch van zo veele anderen, van nederige geboorte, wcl-
alwaar het ook dat zy een groot gedeelte van hun leevenmetyveren
^uil aan geringe zaaken veriïeeten hadden, tegens alle verwachtinge
eindelyk tot den hoogften trap hunner konften zyn geklommen: ge-
crooteMan-
lyk verteld word van Polidoor da Caravaggio, die, ten tyde van nen uit een
fdél^ tot zyn achtiende jaar aan de kalkbak geftaan hebbende, daar na boencf
een vermaard Meeiler is geworden. Het zelve is gebleeken aan
Qmn-
tynMeflys, welke tot zyn twintigfte jaar een Smid zynde geweeft, zich
daar na tot fchilderen begaf, waar in hy anderen van zynen tyd verre
'^rtroffcn heeft.
Martin Heemskerk y een Boerenzoon; Andreas
■^^ntegna^ een Beeftenhoeder; en veel meer andere uit een geringea
"aat zyn tot een hoog bereik der loffelyke Schilderkonft gekomen.

ïs niet onder de oude"WysgeerenPm<i^oy<ueen zoon van eenLand-
man;
Vythagoras, van een Graveerder; /phicrates^ Generaal der Athe-
nienlers, van een Klecrmaaker; de Redenaar
Dcmades , hier voor
genoemd, vaneen Schipper;
cn de Mantuaanfche Maro, Prins der
J-atynlcheDichters, eenPottebakkers zoon geweeft? > de Mufen zelf

Ζ 3 wa-

-ocr page 196-

ί2ζ GROOT SCHILDERBOEK.

waren arm. Haare edelheid kwam niet door fiaare geboorte, maar door
haare weetenichappen. .

Meer diergelyke voorbeelden, tot ons voornemen dienftig, zouden
vvy konnen ophaalen , indien 't ons luftte: maar om niet lankwylig te
fchynen, zullen wy het hier by laaten, en ftappen over tot

De eigenfchappen van het Burgerlyke, het welk dagelyks fiof
in overvloed voor Modernfchilders verfchafi.

Hoofdstuk,

D Ε

r d ε

^Elyk de geriegenthedcn der Konftoeftenaars niet alle even eens,
^ maar hunne neigingen verfchillende zyn, den een tot een verhe-
vener, en een ander tot dc gemeene, of wel tot de geringile trant over-
hellende; vinden wy ons genoodzaakt vanalledeelen derKonft te fpree-
ken, om, is het docnelyk, aan ieder even nut te weezen.

Dewyl nu reedts aangemerkt is, dat 'er drie foortcn van menfchen
zyn, de hofFclyke of verhevene, de burgerlyke of gemeene, cn dc
geringe of armoedige ftand; en dat de ecrile in ^t voorgaande Boek
van't Ordineeren nu verhandeld zyn, oordeel ik het niet ondienftig,
de tweede daar op te laten volgen.

Wy ftellen vaft, dat ieder ïn zyne verkiezing tracht uit te munten;
dat deze roem en geld, andere geld en roem, en zommige geld alleen
zoeken: doch daar benevens ftellen wy ook, dat het geen minder konit
is een boertige als een ernftige zaak, een Landman als een Hoveling,
en een Ezel als een Paard te verbeeldenί dewyl tot het een zo wel,
als tot het ander, goede kennis vereifcht word om het wel te treffen.

Hoe wel 'er nu een groot onderfcheid is tuflchen lieden van een Bur-
gerlyke ftaat cn dien der Hovelingen, munten echter de eene zo v.'el
als de andere in fchoonheid en deugd evenveel uit. Dc pracht alleen
is het maar, die het hoftclyk vanhetburgerlyk onderfcheid: want over-
daad cn hovaardy is den Hovelingen, daar en tegen zedigheid en ma-
tigheid den Burgers eigen.

Dit aldus overwogen hebbende, zal het ons niet zwaar vallen dc
verdere omftandigheden, naar vereifch van zaaken, op het allerklaarfte
icn toon te ftellen: zullende echter dit noch voor af zeggen, dat, na-
demaal dc burgerlyke ftaat ons eigen is, en alles wat in dezelve is be-
greepen, als, iamenkomfte, oeffeninge, huishoudingé, en wat in 't
voorgaande HoofdiUik meer gezegt is, wy zulks geftadig voor onze

oogen

Drkderly
bitrachtiii-
genderSchü-
dcrs.

Geringe ver-
kie-'iujen
hebben zo
wel hunne
opnurking-ii
noiidin; , als
dc verhftve-

I)C.

Burgerlyke

vüotvallsn >

1 '

-ocr page 197-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

oogeii hebben. t)oor dien dan de eigenfchappen dezer zeden ons da-
gelyks voorkomen, valt het een Schilder gemakkelyker zich in zodani-
gc verbeeldingen te oeftenen, inzonderheid zulk een die zich met In
ders van by-
üaat bevind om de prachtigile en allerhoogfte trant te ondernemen. «ondetc vei-

En om de gevallen, welke zulk een Schilder kennen voorkomen, cn
noodzakclyk door hem moeten waargenomen worden, te gemakkelyker
aan te wyzen cn te doen bevatten, zullen wy eenige opilellcn van de
zelve hier in voegen, cn eerftclyk een

Koorbeeld van Verzoek en JVeigering.

TTIcr ziet men twee JuiFcrs aan een tafel Thee drinken. De jong- G^fd-ifchap

* fte zit in haar huisgewaad; en de andere is een vriendin, welke van juffers,
haar bezoekt. Ieder heeft haar kopje en ichooteltje; doch dat der jong-
fte ftaat voor haar volgefchonken. Zy heeft het trekpotje noch irl dc
hand, om dat der andere desgelyks vol te fchenken: maar deze hetzel-
ve omgekeerd hei>bcnde, zet het op de tafel. Zy word door de andere
vriendelyk genoodigd, noch een kopje te willen drinken. Het is of
men haar hoort zeggen:
lieve ^ Izjibel, noch maar een kopje, bid
ik u. Maar deze, die door een Knecht word afgehaald, weigert het,
en flaat de hand aan de,trekpot, om haar het fchenken te verhinderen,
fchynende te zeggen:
Ik bedank u hertelyk, fchenk tiiet meer. Deze
twee hertftogten' doen twee tegenftrydige beweegingen in "t gehecle
hgchaam, handen, voeten, cn gelaat voortkomen.

De Moeder, welke den Knecht, met de hoed onder den arm, ter
kamer in laat, houd de deur, halfopen, in de hand, cn wyft hem
zyne Juffrouw aan. Door de opening van de deur ziet men een
"se ftaan, met dewelke hy haar komt haaien.

Om nu dit uitfcheiden van Thee drinken noch duidelyker teverbeel vmndcring,
den, kan een tweede |ufièr naail Izabel aan tafel gevoegd worden, dt^voot.
welke na de deur ziende, fchynt te willen opftaan, zettende haar thee- ''««'«i "och
kopjen néér. Den Knecht zou men met een briefjen in dc hand S'ÏSy-
Konnen doen naderen, en de Moeder aan de deur ftaan kykcn. Ook k" te doen
Kan men bekwaamelyk een kleen Jongetjen by de tafel ftellen, 't welk '

teelsgewyze een klontje fuiker uit het fchaaltje neemt, ziende ernflig zen.
pp "^^Zuiler, of zy zulks gewaar word. En aldus zou men de fchikr-
«^"'g der zaak konnen laaten.

^ anneer men nu dit zelfde door Heeren wil verbeelden, behoeft , ««
wen aheenlyk de Thee inWyn, de Trekpot in een Fles of Kan, de ^Κ
γ
J^opjes m Glazen, het Thecgerecdfchap, Ketel, Confoor, enz, in

een den.

-ocr page 198-

i84 groot schilderboek.

een Koelvat te veranderen, na het faizoen zulks vereifcht, benevens dc
Moeder in een Huisknecht, en het vertrek byZomertyd in een Prieel of
Tuinhuis, en by de "Winter in een Kamer, daar dan een Maaltyd of
Collation byvoegende.

Zulke Verbeeldingen zyn lofwaardig, en mogen aanzienelyk ge-
plaatfl; worden. Hy verdient eere die zich by dien trant houd, en bui-
ten Kotten , Kroegen , Speelhuizen, Bordeelen, Kortegaarden, cn
diergelyke blyft.

Nu zullen ν/γ eens een ander Voorbeeld van dagelykfche gevallen en
toevallen geeven, waar in meerder hertftogten uitmunten; om te too-
nen, dat die in zulke Verbeeldingen niet behoeven te ontbreeken.

TWEEDE VOORWERP.

^ynde een voorval ten huyze van een Schilder gefchied.

Tweede Ρ zekere morgen kreeg deze Konftenaar een fchoon Pleifterbeeld
Voorweip. V^ ^^ ^^^^ Borftftukken t'huys; zette die, by voorzorg, om uit de
weeg te zyn, op een kas; betaalde den Pleiftergieter, en liet hem gaan.
Eenjongetjen van zeven a acht jaaren, daar dicht by een boteram zit-
tende te eeten, zag zulks aan; liet niet na, als hygegeeten had en de
vader vertrokken was, een ftoel te krygen, om deze beelden van naby
te befciiomven j en dezelve voor poppen aanziende, wilde hydieafnee-
men: maar het zy door de zwaarte, of dat de iloel wiggelde, hy liet
het beeld vallen. Op dit geraas kwam de vader af , beducht wat
'er van de zaak mogt weezen; opende de kamerdeur; en zag dat werk
met bedroefde oogen aan. Dé jongen, zeer verbaafd, zochteenhoek
om zich te verbergen, en nam eindelyk zyne toevlucht by de moeder;
vatte haar om den hals; en bid om haare befcherming. De moeder,
alhoewel de ichade haar jammerde, beweegt echter den vader tot het
zien op des kindts onnozelheid; cn hier het bidden zyner dochter by
komende, welke op't gerucht mede toegefchoten was, laat hy zyne
gramfchap vaaren, en belaft de meid de brokken op teneemen, en
wc?p'weg te werpen; waar na de twee borftftukken in den arm neemende,
kwaam om g|ng hy met dezelve weder na zyne kamer.

ielLSen, Hoewel dit toeval gering in zich zelf zy, is het echter bekwaam om

zoo Wtfl voor

drie doeken gevoegelyk daar mede te ftoffeeren, zo wel voor een Mo-
ai" Müiin'-^ern-alseen Antiekfchilder; zynde vol krachtige hertftogten·, cierlyk,
fshiiiJer. cn vol verandering j daarbyzorykvanzin, alsoihetecnverdichtfelwas.

'tKan

-ocr page 199-

GROOT SCHILDERBO EK. 185

't Kan niet ontkend worden, of dit, hoewel geen hiftorie zynde,
is echter van dien zei ven aart, en heeft zo veel moeite in als het ver-
beelden van eenige verdichtfelen uit
Homeer of Virgiel. 'x. Is wel'
waar, dat men meerder vryheid in 't byvoegen van opfchikfelen, of
wegneeming van te zwaare byvoegielen, heeft; alzo wy meefter van
©nze eigene vindingen zyn; konnende met onze gedachten omfpringen
naar ons welgevallen, tot datmen zich zeiven voldoet: 't welk in an- m^iefgeiy,
deré gefchiedeniiïèn niet toegelaaten word. Doch wanneer men een
ke gevallen
geval, als dit voorverhaalde, wilde verbeelden, zon men zo ife^vMnder-
ichoon het geen hiftorie is, aan die byzonderheden moeten bepaald
heden zo wel
blyven; dewyl die weggenomen zynde, het zelve geen ingang op on-
ze zinnen zou veroorzaaken: want dit voorbeeld, hoewel het maar ge-Jfe®^'^ '
fteld word om ons allengs tot zulke uitvindingen te begeeven, vereiicht
nochtans een ftipte navolging. Doch wy worden met 'er tyd ryker in
zulke verbeeldingen te verdiAten, door het geen wydagelyLzien, en
ons voor oogen komt. Zelfs voor Schilders, die zich op de hoogdra-
vende trant oeffenen, kan het verbeelden van zulke zaaken tot een groot
vermaak ftrekken ; dewyl het hunne heriTenen ontlaft: want leezing
werd hier niet vereifcht; en honderd diergelyke gevallen komen hen
te vooren in hunne verluftings uuren. Koningen cn Vorlten ver- )che^etandf«
mommen zich menigmaal in flechter gewaaden tot hun vermaak; daar
ringen zyn "
cn tegen Burgers, en gemeene lieden, in deftige kleeding; ot" dat al-
Ie verandering het hert kittelt en vergenoegen geeft, en ieder zyn ver- aangenMm.
rnaak buiten de gewoone wyze van keven zoekt.

Maar gemakkclyker valt het voor een Burger, een burgerlyke rol dan
een andere te fpeelen; alzo ook vooreen Schilder, te bly ven by het ver-
beelden van het geen hem dagelyks voorkomt: dewyl onze heriienen
zyn als een glaze bol, in "t midden van een kamer opgehangen, wel-
ke door alle voorwerpen, die zich vertoonen, aangedaan word, en een

Gelykenis.

Rubbmtta

indruk daar van behoud. Zo zag men Rubbens en van Dyk, mannen van JDy^heb-
die dagelyks te Hoof en by de Grooten verkeerden, hunne gedachten ndgïgelTia
op het verheevene derKonft veilen;
Jordaans en Rembrarn weder op
het burgerlyke;
Bambootscn Brouwer op het allergeringfte: en dus ie- "jEJlm
der na de tnaat hunner neigingen, voor zo veel dezelve tot den omme- Rtmbrant in
gang mét menfchen van hunne ioorte ftrekten.

Dit volgende geval is niet minder opmerkelyk. «η-Β^Μ^/Λα

het geiÏBge.

Aa

TA-

-ocr page 200-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

TAFEREEL.

Voor. T\ÏtStuk verbeeld een Moeder, die haar Kind een ipicgcl voor houd,
J^Zy zk recht overeind, met de rug meeft tegens het licht, dlgt aan
een venfter^t geen na het oogpunt loopt, en half uit hetStuk is, waar
uit zy, een weinig van vooren, haar licht ontfangt. Zy heeft een lan-
ge donker-biaauvve mantel aan; en het onderkleed met lange mouwen
is van lichte goudkoleur,
met purper weêrfchyn. Met de ïinker hand
houd zy de ipiegel op, haar ichoot ilaande , ziende na het Kind, zedig
lagchende, doch de mond weinig open. Het hoofd, in profiel, helt
een weinig na de linker fchouder. Haare rechter hand achter uit ftee-
kende, leunt zy met dezelve op een kleine ronde tafel, op de welke
een open boek, een rol borduurfel, en eenige zykloifen leggen.

Het Jongetjen, vlak yoor de ipiegel ftaande, heeft een appel in de
rechter hand tegen zyn linker borft, en heft de linker arm engefloote-
ne vuiil digt aan zyn oor, waar mede hy al grimmende dreigt op het
fpicgelglas te ilaan. Hy zwaait Hnksom , ziende fcherp na de ipiegel,
en treed met zyn rechterbeen achteruit, hebbende een zotskap met
bellen op het hoofd. Zyn rok is op de rechter ichouder vaft; zynde de
zelve wit, met een roosverwige gordel omgord. De linker borft ziet
men bloot.

EenDienftmeid, achter hem ftaande, is vlak van vooren, ftcckendc
deneers achteruit een weinig na de linker zyde. Haar kleed is graauwach-
tig violet, hebbende een witte doek om het lyf gcilingerd. De linker
hand, waarin zy eeniieutelheeft, fluit tegen haar borft; houdende al-
dus een ftofveeger geklemd tuifchen den zei ven arm. Met haare rechter
hand leunt zy op de Vrouws arm; terwyl zy met het hoofd in de nek ,
linksom gedraaid, zo hertelyk lacht, dat men alle haare tanden ziet. Het
hair is in een trekmuts gewonden; en een gevlochte zwarte tuit hangt
ter linker zyde over den boezem. Haare hembsmouwen zyn tot boven
de elboogen opgefchort,

Digt achter de Vrouw hangt een gordyn, licht graauw van koleur ;
zynde het zelve meeft in de ichaduw van de kozyn of dam die tuflchen
het vcnfter is, waar op de Meid een groote flagfchaduwe geeft die hec
Kind doet affteekcn. Ter linker zyde ziet men een deur, die half
open ftaat. Voor aan vertoont zich op een kleine voetbank een kuflên,
waar op een bonte kat legt, en daar by eenige blommetjes, of een ver-
lepte krans, als mede een rinkelbom.

Geeft u nu den tyd om over deze verbeelding te lezen de volgende

Λαη-

Derde
werp.

-ocr page 201-

237 GROO Τ SCHILDERBOEK.

Aanmerkingen.

IEts anders dan des Kindts onnozelheid is hier deze opmerking waar-Aanra«kia-

dig. Dit Kind word toornig, door dien het zich verbeeld dat zyneg^ndes
wcêrfehyn in de ipiegel een ander kind is , aldus toegetakeld om hem y'r ΖϊΓτβί©.
te verfchrikken, enhemzynenappelte ontroovenjzyndehemzyne eigene
red.
klecding onbekend. De voornaamfte zin iseigentlyk, om ieders hert-
ftogt, elk na zynen aart en hoedanigheid, op het allernaauwkeurigft
uit te beeldenj 't welk door de gebaerden niet alleen, maar ook door
hunne toegeëigende kleedingen, en der zeiver koleuren, krachtdaadig
vertoond word : te weeten d'onnozelhcid des Kindts, de losheid der
Meid, en de gemaatigdheid der Moeder.

Hoewel dit niet meer een waare gefchiedenis is dan de voorgaande,
werkt ze echter, als een gebeurlyke zaak, op onze hertftogten: en dc«
wyl het zich zodanig vertoont in kleeding welke juift niet volkomen dc
hedendaagfche wyze is, mag het, wel gefchilderd en uitgevoerd zynde,
beter by een Antiekfche Gefchiedenis of Verdichtfel hangen, dan een
Gezelfchap van Heeren en Jufiers, welker fatyne kleeding van goud
en zilver blinkt. Daar cn boven de kleedings wyze wat veranderd en
buiten de hedendaagfche Mode gebracht zynde, zal zulks het Schildery
zodanig een ftandvaftige welftand aanbrengen, die in duizend jaaren
niet zal verminderen, wanneer deze omftandigheden, het by werk betref-
fende, waargenomen worden. Dat men, zegge ik, voor kinderfpeel-
tuig, by het zelve geen moolentjens, knikkers noch kooten, enz, voe-
ge, maar een rinkelbom; by de Meid geen bezem noch luywagen,
maar een ftofvecger; cn by de Vrouw geen ipinnewiel noch pofferpan ,
maar een open boek, of opgerold bordiuirwerk, vertoone: zo zal men
in het eene de kinderachtige onnozelheid, door het andere de dienft-
baarheid, en in de derde perfoon de voogdyfchap of het oppervermo-
gen kennen bemerken. Zelfs de kat by die verlepte bloemen , leggen-
de op een kleen ftoeltje of houtc zitbankje, geeft der kinderen bezig-
heid en achteloosheid, van alles over de kamer te verftrooijen, te ken-
nen.

. Indien nu een Koniknaar geen fmaak in de Oudjieid of het An-
tiek tc verbeelden vond, en het Modern of hedendaags te flaauw, en
zyneroeffening onwaardig achtte, zulk een zou zich pryielykbezigkon-
nen houden met het uitvoeren van zodanige zaaken en voorwerpen, als
hem een fchcts vertoond word in het volgende.

Aa ζ

TA-·.

-ocr page 202-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

TAFEREEL

Fan de Deugd.

Hier ziet men haar geruft zitten voor een groote fpicgel, welkersiyit

............ met vreemde gedrochten uitgehouwen en verguld is. In de zelve

fpiegekzy zich geheel, hebbende een flangenkrans met laurier omvlog-
ten in de hand. Zy is zedig van weezen, deftig van beweegingeri
toegeruft als een ROM A. Naaft haar ziet men eenige Kinderen de
gemelde lyft met aandacht befchouwen, en die gedröchten malkander
met dc vinger al lagchende aantoonen. dΈen heeft een zotskap op,
een ander een neft met jonge vogeltjens onder den arm, een derde een
yzer met ringen in de hand: de vierde heeft een fchelp met water, uit
het welke hy door een riet ichuimballen blaait : de vyfde wederom heeft
een poppetje, daar hy zich mede vermaakt. De helft dezer Kinderen
zyn jongens, en de andere mcisjens.

De zin van dit Tafereel is ligt te bevatten: en begeeren de Lieiheb-
waar in een bets meerder aanleiding tot ftof, zy overweegen maar eens, by voorbeeld,
en'^^oede^ waar in een gocde of kwaade Huishouding beftaat , en zy zullen bevin-
huishouding den, dat ''er viecderley Perfoonen zyn: te weeten, in een goede Huishou-
ibtftaat. jjj^g ^ ggj^ verftandige en ontzagchelyke Vader j eenzorgvuldtge en goed-
aardige Moeder; de Kinderen gehoorzaam en buigfaam; de Dienitboo-
den eerbiedig en getrouw. De Manilelt de wet; de Moeder leertze aan
haare Kinderen j; en deze; nevens de Dienftboden, gehoorzaamenze.
Daar en boven ftraft de Vader j de Moeder matigt j de Kinderen lieven
cn vreezen. Ook geeft een milddaadige Huisvader uit een onbekrom-
pene beurs tot onderhoud van zyn Gezin. De zorgvuldige Vrouw weet.
zuinig, doch deftig, het zelve te befteeden. Alles is daar in vrede en
order: want zy hebben eenen God, eene wet, zaligheid en eer: en de
Deugd is hun aller betrachting.

Huishou- In tegendeel ziet men van een kwaade Huishouding^, dat de Vader
Jï'B^™" zorgeloos, en de Moeder kwiftig is; dat de Jongens baldadig, en de
«otnii. Dochters ligtvaardig zyn; de Dienftbopden luy en ongetrouw. DeVa^
der ziet ha niemand om;: de Moeder geeft aan de Kinderen wat hun
luft; de Meisjens zyn dertel en hovaardig; de Jongens ftoeijen en dobbe-
len; de Dienftbooden zoeken tegrypen methunne handen van alle kan-
ten ,, denkende in ontroerd water is goed viffen;; Knechts en Meisjens
kruypen by malkander, zuipen en flempen dagelyks, en alles teert van
den hoogen boom af, tot dat men eindelvk de hond in de pot vind.

■ We»

-ocr page 203-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

"Wederom vind men andere voorwerpen in een verdeeld Huisgezin. Eca twitfe
"Wanneer in het zelve een godvruchtig Man, en waereldiche Vrouw
veidcding.
is, daar ziet men gewoonelyk goddeloze Kinderen. Integendeel, by Een goede
een waereldfch Man en vroome Vrouw zyn de Kinderen dikmaalsdeugd-verdeeiing.
zaam. De reeden, en de waarom, valt ligt te bezeffcn.

Indien zulke zaaken wel aangemerkt worden, zyn die by overvloed aan-
ryk van ftot en van een uitmuntend vermogen in alle voorvallen her ^nooodza·
huishouden berreftendc, in wat ilaat of gelegentheden men dezelve i^^yk "ooi
aanmerkt, zo wel in voor- als tcgenfpoed, doorluchtige en verhevene, ge- „L^Fzo wei
meene en burgerlyke, of ook in die van geringe ambachts en hand- in 't Antiek
werksliedcn, zo in haar aart, wezen, beweeging als kleederen: enhet^^'^"'*^"'· .
zy die in het Antiek of Modern wel uitgevoerd worden, het zyn alzins
zeer lofwaardige zaaken en voorwerpen voor een Koriftcnaar.

Vervolg van Ί voorgaande^

rde hoofdstuk.

V

i ε

OM al wat ik van deze beide konften gefchreeven heb, achter een ,
te doen volgen , zal ik verder voortgaan met het verhandelen der-
zelve: doch alles, 'tgeen^'er van deze twee ongelyke ziifters zou ken-
nen gezegt worden, zullen wy niet ophaalen, dewyl ftof genoeg is
om daar van alleen een gantfch boek te fchry ven.-

Verbeeldinge van een Vaniras.

T^It gezicht verbeeld een zaai, die haar licht ontfangt door een groot

venfter ter rechter zyde. In het midden van de kamer, achter te-nitas.
gen de muur aan, ziet men een tafel, waar op een groote hemels-
fpheer ftaat, op dewelke zich eenige hemelstekenen vertoonen. On-
der aan de voet dezer globe legt een open boek. Ter linker zyde
van het zichtpunt ziet men, door een deur die met trappen afgaat, een
plaats meteen hoek van een fontein; en aan de zyde, naar het zichtpunt
loopende, verfcheydene vaazen en borftbeelden van voornaame helden.
Ter linker zyde der kamer, vooraan, ftaat een kabinet, op een bor- «
des van twee treeden op te gaan, aan weêrzyde met een laage baluifter
geflooten. In het midden des Stuks, voor aan, ftellen wy een ronde-
wel met alderhande vrouwengereedfchap, als fpiegels,mantjes, doos-
jes, enz. Aan het ventter vertoonen zich twee Kinders, een jonge-

Aa ι tj)2-

-ocr page 204-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

tje en een meisje. De Jongen, met een fchelpin de hand, leunt op
de dikte van "c venfter, en blaaft uit een riet of pjp eenige waterbel-
len. Het Meisje, op een voetbank geklommen, üeunt ophaare reg--
ter hand, en wyft met de andere, om hoog oopen, al lagchende na
een waterbel, die in de kamer zweeft, waar na dc Jongen om kykt,
houdende het riet of de pyp met zyne regterhand in de fchelp. Ter
regter zyde van de achterfte tafel ftaat een oude Patroon in gedagten,
hebbende een vinger tegen het voorhoofd, en de linkerhand met de
pafler op de globe. Aan het kabinet, dat half open ftaat, vertoont
zich een oude Vróuw, na vooren ziende, het hoofd een weinig op
zy hellende, terwyl zy in haare handen vrytt. By de baluifter, aan
geene zyde der trap, legt een Dicriftmaagd op haare kniën, vecgen-
de de gemelde baluifter met een doek, by haar hebbende een zand-
bak, een pot met water, en een ftyve lioender. De kas is vol zil-
verwerk. Aan de ronde tafel, vooraan, zit een jonge Juffer, wel-
ke zich voor de fpiegel palleert. Zy heeft den boezem vry ver
ontbloot, en is luchtig gekleed in fyn lywaad en zyde. Met de
linker hand haalt zy haare regtèrzydfe hairiok over den boezem, zien-
de haar zelve zylings in de ipiegel; terwyl zy met de regter hand een
paarifnoer uit een doosje krygt. De kamer is van ligt pizaans
marmer.

Aawyzin. De mantel van den ouden Man is donker paars; het kleed van
leuren det "'t Jongetje in het venfter, wit: cn dat van 't Meisje, Ichoon blaauw.
voorwerpen De Juffer , die aan de tafel zit^, is in 't wit , en ligt rood weêr-
in hetzelve, blaauvv, als mede een fchoon donker-bIi?auwe ftrik om

het lyf. Het kleed van de oude Vrouw is groenachtig blaauw, doch
wat vuil of verlept, en de mouwen ligt geel. De Meid is in 't
ligt graauw, en heeft om haaren hals een paarifnoer. Voor de
trap leggen een paar voetzoolcn Dé ronde tafel is met een don-
kergroen kleed overdekt. De'vloer is met fteenen verdeeld, of kan
ook wd van hout zyn.
DeSchryver Myne gedachten over de fchikking der voorwerpen in dit Tafe-
toont aan, jccl zal ik aan de konftminnendc Leezers, om redenen , eens me-
ceiigc dedeelcn. Gelieven eenige het; zélve te onderzoeken, en al wat
kuiidige be-van myne opftellinge rèédrs befcbireevcn is, of noch zoude mogen
d\ng?nbij!'" v-dgEn, zy -zullen my groote, yriendfchap doen; alzo men dan
ven zynver. Jjónnen ooïdeelen, of het onmogelyk is, dat ik, gelyk zommige
kwaadaardigen vaorgceven, - een Ordinaiitie metdcbehoorlyke bewee-
* gingc der beeldeii} ftaanplaats en koleuren, na de konftre-

gelen gevoegelyk,Uondier gezicht, kan fchikken. Doch als de fcbil-
len

-ocr page 205-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

len der oogen van die onverftandigen (i) ezelsooren zelfs eens afge-
ligt wierden , zouden zy wel haaft konnen bemerken, dat het in de
wiskunde beftaat.

Α

Eerft itel ik de kamer met de onroerende voorwerpen, daar na de Redenen de«
perfonaadjen, en ten derden de koleuren, waar mede ik de ordente- vel'het fchik-
lykheid tc kennen geef. kendfi voor-

In de twede verdeelingc der roerende · voorwerpen, na <lat ik
plaats heb aangeweezen, ipreek ik vandevenfter, tafels, en •'t kabinet.
Nu zeg ik eigenclyk niet, aan welke zyde van de tafel deze Juffer zit,
ter regcer of linkerzyde; alzo het onnoodig is, en niet anders bedagc
kan worden, vermits de fpiegel haare plaats tegen den dag moet heb-
ben. By gevolg dient de Vrouw vlak iii het licht te zyn, om haar aan-
gezicht op het ichoonfte daar in te zien: want hoe zou zy anders den
boezem van vooren konnen vertoonen, terwyl de tronie op zy moet
wezen En indien zy de hairlok met de regter hand over den boezem
trok, en de linker uitftrekte tot aan de tafel, waar zy zonder zwier
of goede geftalte , en van het hoofd tot de voeten in
profiel.

Merken wy nu y ofde oude Patroon anders zou konnen gefchikt wor-
den. Ter linker zyde kan het, om twee reden en, geenfinsweezen: ten eec-
ften, om dat de globe aan die zyde meeft in de fchaduw is, by gevolg
onbekwaam totzyne verrichting: tentweden, alzo hytendeelein'tlicht
zoude zyn, en bynadezelveadie, als de voorzittende Vrouw, vertoo-
nen; daar nochtans een tcgenftelling in vereifcht moet werden: ftond
hy voor de tafel of globe, zo waar "er niets aan te zien, noch bewee-
ging noch aandagt. Derhalven voegt hem geen beter noch eigender
^aats, ais daar hy ftaat. Waar by dit voordeel noch komt, dat, dc-
wyl hy nu meer ichaduw als licht ontfangt, de juffer daar door meer-
der fchooaheid en welftand verkrygt. Hy kan bekwaarnelyk genoeg op
de ipheer zien én arbeiden, door het omzwaaijen van zyn lyf , om dat
d^eene zyde recht voor het licht en d'andere daar tegen komt.

Zö kan het ook met de oude Vrouw aan de kas weezen: want het
is onraogelyk, dat zy, en alle die hier zyn, anders konnen geplaatft
worden met zo veel voordeel en welftand, als op deze wyze. ^^^^^

Oit zelfde Concept zou ook niet kwalyk met Conterfeitfels konnen beeid'is bc.
verbeeld worden, voornaamentlyk wanneer men een gantich
Huisge-kwaam tot
vertoonen wilde, als de vader of man van den huize, de i^ws^der, ^^^^^^^^^
zoonen, dochters, en de rneid. Men vind dagelyks voorvallen genoeg,

die

(iC Erasinus zegt, dat de Ezels zeer lange en roerlyke ooren hebben ; zodatzt
jchynen met een heel gotd oordeel tn de oor en voorzien te mieezen, boeml zif dsal-
'erd-waefle
s^'e.

iv

-ocr page 206-

GROOT SCHILDERBOEK.

die in zulke en tiiergelyke verbeeldingen beftaan. Maar om duidelyk
over dit Tafercel te redeneeren, en aan ieder te betoogen dat het op voe-
ten ftaat, zullen wy vooreerit over de gedachten noch eenige openinge
of uitlegging doen. Ik zeg dan, dater verfcheidene zinnen in deze
verbeeldinge aan te merken zyn ; hoewel ze gevoegelyk alle in één ge-
trokken kounen worden: gelyk men op hctlaatil van deze redeneering
genoegfaam zal kunnen begrypen.

Men nwet weeten dat deze Juffer, voor aan de tafel, ais mede de
Tegenwer-Oude Vrouw aan de kas, beide de ydelheid beteekenen. Doch men zal
werping, mogelyk zeggen , dat de eerfte al zo wel na de hovaardy gelykt; en
de tweede, vermits zy voor het zilverwerk ftaande met een lagchend
wezen de handen vryft, de gierigheid natuurlyk uitdrukt. En de oude
Man , die hier als een Filolóof gefteld word, zou by gevolg de wysbe-
opgeioft. geerte te kennen geeven. Maar wy zeggen, dat dit alleenlyk de fchyn daac
van is : want indien men de uitlegginge op deze wyze wilde maaken,
20U het zelve geen beknopt Zinnebeeld konnen weczen, maar eer een
mengelmoes van verfcheidene zaken j en waar zou het ilot op uitkomen?

Derhalven zal het niet ongeyoegelyk zyn, dat wy-onze gedachten in
deze verbeelding, tot de allerminrte voorwerpen toe het klaarfte te ken-
nen geeven; waartoe wy van achteren af zullen beginnen, enzoal-
lengskens na vooren.
Kia.uder uit- ^^ Borftbeelden en de Fontein in'ε verfchiet, als mede de meid die
legginge derde baluïfter fchuurt, ilaan altemaal op de ydelheid; gelyk ook die oude
Globe de ydele betrachting verbeeld: want wie kan inde
laii. geheimen van God en de Natuur indringen? Van de Jufter en de oude
Vrouw hebben wy den zin hier boven reedts gezegt Weshalven dan dc
rechte en eige gedachte van dit voorwerp alleen daar op uit komt, om
aan te wyzen dat alles ydelheid is: "t geen 'er echter niet wel uit zou
konnen beflooten worden indien'er de Kinderen niet by waren; vermits
die andete Beelden en dingen op verfcheidene, zinnen zouden konnen
tocgepaft worden, als Hovaardy, Gierigheid, Wysbegecrte , en zo
voorts: want de kinders , die
met waterbobbéllen te blaazen hun-
nen tyd doorbrengen, zyn nu de ziel van dit werk; anders waard·* 'er
geen binding noch flot: ja ieder beeld zou een byzondere zin hebben;
waar toe dan ieder van de zelve ook wel een byzondcr vertrek noodig
hadde. En fchoon men verichcidene hertstogten in een Stuk wilde
voegen, zou evenwel by ieder noch iets by moeten komen, om de
meening van elk in "t byzonderregt te verftaan: want het is niet met een
Schildery, als met een Ty telprint ,"waar in men alles verbeeld wat in 't ge-
Heek Boek vervat word,gelyk de zeven Wonderen,de twaalf Maanden,enz.

Dit

-ocr page 207-

i^ROOT SCHILDERBOEK. 195

Dit zelfde ontwerp komt ook niet kwalyk met een waare gefchiede-
nie overeen, en zou ook wel voor een Moraal of Zinnebeeld konnen nenverfchei-
genomen werden: want ieder perzonaadje heeft hier zyne byzondere en ^^ zinnen
eigene karakter. De mannen zyn meeft tot de iludie geneegen, de lorden!"
vrouwen tot het verzamelen van waereldfche goederen en fchatten; de . ïdde nd-
dogters groeijen op in weelde en tydkwifting : de kinderen , die noch fSheo"
jong en onnozel zyn, bemoeijcn zich nergens mede als met dingen van
geene waarde. Zo dat dit alles wel in achtgenomen zynde, kan'er
niets anders uit beflooten worden, als dat elk in't zyne de ydelheid
bemint.

Indien iemand hier mogt tegenwerpen, en zeggen, dat de Sterre-
kunde, Wiskunde, en Natuurkunde geen ydelheden zyn, alzo die
alleen den "^""yzen toegefchreeven worden; die gelieve te weeten, dat
de "Wyzen zelf, doorzommige, voor (ii)dvt^aazen geacht worden. Hier-
om wilde (^) fchoon een heiden, den naam van wys niet
aanneemen; maar gebood, dat men hem alleenlyk een vriend en be-
minnaar van de goede reden en wetenfchappen zou noemen. Vccltydts
worden mede die Wyzen door de kennis heel vermeetel, en bezeffcn
niet met dien Filofoof, dat 'er ook een ydelheid in de weetenichap-
pen fteekt. Dus zien wy dagelyks de ryken trots en opgeblazen j de
ichoonen, hovaardig en welluitig: hoewel de fchoonheid en welluft als een
ogtendroos met den avond vergaat, en men- met den Tafereeldichter wel
mag zeggen,( ) dat die welluil een fchaduw en een fneliuft is.En dicrhalvèn

u^rme menfchen
Zyn 't die naar fchadwwen, en vluchtend fchjngoed ivenfchen.

20 dat dit alles dingen zyn, die ons t'elkens te vooren komen, ja dik- ■
wils in een en zelve huishouding; gelyk wy daar van in 't voorgaande
Hoofdilulc breeder geiproken hebben.

Zommige zullen my mogelyk te vooren leggen, dat ik hier zulk een
ilechte zaak, als een paar pantoffels by de trap, die de oude vrouw
fchynen toe te komen, ter neder ftelle: doch ik zeg, dat het niet ge-dei HoiianL
ting is, rnaar eigen voor de vrouwen die afgoden van haarehuizen m'^aa-^'^^®·'^^"''-
ken, en liever blootsvoets over de blaauwe iteenen loopen, als die te ber mfchoonen
jmettcn, fchoon zy de meiden geduurig agter aan hebben met een wolle hunne

om ieder treê, die 'er gedaan word, af te veegen. Maarl[dewyr^"'
aeze afgodery, en zyn hert op de fchoonheid, cierlykheid en netheid van

Bb de

ίκ ^^ β^^^ eerloos.

(ο) thagoras van Samos. Deze vertvierp de naam van Wyze, dien men hem gaf.

Qc; k.s-w. Tafereel der Ondeugden, in de Welluft.

-ocr page 208-

1^4 GROOT SCHILDERBOEK.

de huizen te ftellen, hier in Nederland genoegfaam gemeen , en der-
halven aan ieder overvloedig bekend is, zullen wy die zaak niet verder
aantoonen, maar fomtydts, om de vrede en ruft, ftüfwygende by ons
zelf met verwondering zeggen: ο ydelheid der al te puntige Holland-
fche vrouwen! Aldus bevinden wy ook, dat de meid, als afhangkeJyk
van de vrouw, met eenen een uitvoeriler vanhaare ydele begeeitens is:
doch vermits die dienftige fcbepfelen in haaren ftaat altyd ook iets heb-
ben 't geen de ydelheid verbeeld, geef ik haar koraalen, of paarlen om
den hals, al fchoon zy een bakkes had als een grins, of, gelyk ten ty-
de van
Latona, de boeren hadden, toenze in kikvorfchen herfchcpt
, waren: want hoe leelyk deze deerns zyn, beelden zy zich evenwel noch
in fchoon te weezen, als zy flechts krullen op het hoofd, en koraalen
om den hals, hebben. Derhalven blykt het genoeg, dat alle die om-
^ ftandigheden van groote en noodige uitwerking zyn.

Wat aangaat de ordinantie der kleedinge in dit Tafereel, die kon-
nen de Modernichilders , met hunne verkiezinge overeen komende,
fchikken naar hun welgevallen. Ik heb dezelve alleenlyk dus ontwor-
pen , om te toonen dat men een Vanitas zo wel Anti'eksgewyze kan
verbeelden buiten de gemeene trant, dan de Moderne Meefters diegc-
^ woonlyk voortbrengen, en de waereld mede opvullen.

Fan de Kleedmg en Vrachten,
V γ F D Ε Hoofdstuk.

Μ En behoeft niet te tvvyfïèlen, dat de Schilderkonft ooit anders gc~
weeft is, en altyd weezen zal, als tegenwoordig, ten opzichte
van haare vericheidcne verkiezingen: want van 't begin af aan zyn 'er
Mode-fchilders geweeft; en gelyk ieder Klimaat zyi^e byzondere land-
Bat ieder j heeft, zo volgt ook ieder Natie haare eigene modens of drachten:
^ειΓΜο'waar uit genoegfaam blykt, dat de menichen in die tyden, zo wel als
dcvolgr.
im^ van gedachten zyn geweeft dat de hunne de befte was, zonder
eens te overdenken wat de beweegreden daar van is. De Ooftlanders
volgen een eigene byzondere dracht, gelyk de Noordfche volkeren
mede ten opzichte van de hunne doen.'" Deze laatfte zien liever la-
ken, wolle en wilde beeftenhuiden , dan de fchoonfte en dunfte
zyde van het Ooften. Aldus gaat het doorgaans met de drachten:
elke Natie, zeg ik, als Romeinen, Spanjaarden, Franfchen, Duit-
fchers, enz, behouden en beminnen ieder de haare. Het is dan
geen wonder, dat de SchildeES dezelve, welke met hunne byzondere

vet-

J

-ocr page 209-

groot schilderboek. ipj
verkiezinge overeen komen, navolgen. Doch het is hier in met de
Konft eeven als men ten dien opzichte met de Godtsdienft doet. Daar.
is'er maar eene, die de waarachtige is; d'andere worden flechts voor
Seéten gehouden. Desgelyks de dracht, die de beftendigfte en altyd
dezelve blyft, isook de befte. Doch wyzullen ieder Land en Volk hun-
ne byzondere neiginge aan zich zelf bevoolen laaten.

Dat de Modefchilderyen van tyd tot tyd veranderen, en hunnewaar- P® Mode*
digheid allcngskens vermindert en vergaat, is onwederfpreekelykj ver- verflimme"
mits wy daar dagelyks voorbeelden genoeg van hebben, voornaamentlyk
van tyd
wanneer zy met onkunde of mifverftand doorwrocht zyn: daar noch-'"'
tans de Doriiche Order, die de geringfte en plompfté is, zo wel een.
goed Archited van nooden heeft, als de Corintifche of befte.

De Modernefchilderyen komen in alle deelen met de befte Antiek- ModeenAn·.
fche overeen, voor zo veel de Konft betreft, alsteekening, Schikking, ον^ι-^^π ko-
koleur, dagen fchaduw, ftofFdgie, enz. '
mende.

Een fchrander Modefchilder zal zich vi'el wagten van het Antiek te
gebruiken, en het een onder het ander te vermengen; want dat zou het
Mode-
een onvergeevelyke miillag weezen: nademaal hy alles, ^t geen hy in
zyne geheele ftudie behoeft, overvloedig genoeg kan bekomen. Is
iiet niet een groote dwaaling, eenige uitheemiche woorden te willen
gebruiken in een taal die van zelve ryk genoeg is? Waarom zyn de
geleerde
/ζίοοβ en Huigens zo geroemd ? Is het niet 'om de kracht en
zuiverheid hunner taal.? En voornaamentlyk Vondd^ dien menmetregt
daarom den naam van den Hollandichen/^ir^i/iw geefr.

"W'y zien door de dagelykiche ondervinding, hoe onvolmaakt en
gehrekkelyk de Mode is. Ieder dag brengt zyne veranderingen medcj Γη d^ze ty'.''^
elke vvyze dunkt ons beft, als ze maar de algemeene toeftemming den veiwor-
door het gebruik en de navolging kan bekomen. Dit kan men genoeg
bewyzen, als wy met bedaarde zinnen overleggen, hoe belagchelyk en
on^rymd de dracht onzer voorouderen zich in onze oogen vertoont,
en by gevolg hoe iemand met de nek aangezien zou worden., die het
«leed van zynen overgrootvader aangetrokken had: zou hy niet voor
"f ^^^ vvorden gehouden.? Even alzo komen ons die oude

2röeeldingen der kleding te voor , met hunne ftyve kraagep, bar-
ioene fchouders, naauvi^ en gepikkeerde vvambuflcn, enz. Is "er iets
frï^^V"^·^" doet verwonde'^rd zyn ? En hunne Schilderyen, hoewel
^y g^ichilderd, zyn zy niet met kleine eerbiedigheid van ons aangezien?
η wat grond van reden is "er, om ons te doen gelooven dat de hee-
ensdaagiche Mode aan onze naneeven behaagelykeV zyn zal j daar ons dc
Mode van het voorleeden jaar zelfs mishaag!?

Bb 2 Die

I

-ocr page 210-

246 GROO Τ SCHILDERBOEK.

Een koddi- ^^^ tot dcze verkiczinge begeeven, hebben geen vermogen
ge voorftei· om ccnige Gefchietleniflen der Oudheid te verbeelden : want hoe
ïeXeidei^' befpottclyk zou het zyn, indien men de Koningin
EJher kwam te
der kieedin. klccden in ecn naauwe en ilyve tabbaard met linten hier en daar opge-
ichikt, een ftyve en geplooide labaar om den hals, dikke en wydc
' rokken om dc heupen, kante ponjetten die digcaan de hand fluiten, een
ftyf oprtaande fpaaniche kant op't hoofd voor een i^zWewi^i, en zo ver-
volgens op die wyze; en daar nevens den Komr\g ^haz^uerus, zittende
op een fpaanichleere ftod, met een hoogen ot'zeer fmallen hoed op
't hoofd, een fraas of lob om den hals, aan hebbende een kort wambus
met lange fchooten, als mede een korte mantel met bont gevoerd, ecn
wyde broek met itrikken onder aan, en over de beenen kanonkouflen,
een geftrikte
roos op de fchoenen, een fpaanfche ponjaard op de zy,
handichoenen in de hand, enz: cn in 't verfchiet
Hamm met een
roode hembdrok met zilvere knoopen en een linnen onderbroek y
ilaande met den Beul op de leer, en een Franciskaner Monnik onder
aan de voet, hem een Crucifix toereikende? "Wat dunkt u, leezer,
zou dat niet een fchoone vertooning zyn ? En nochtans ziet men zulks
al gebeuren.

, Nu zoude my iemand mogen vraagen, of de Modefche Schilders,
te weeten die Markten, Keukens, cn zulke dingen khilderen, dan
watzaaken, niet ondcr de Beeldfchilders behooren? Ik zegge ja, by zo verre zy
Stge
^eeid, zï^h daar by houden en blyven, en zelfs wanneer zy cenige verciei-
ΐα
haaie volle de gefchiedeniiïen, oi gelykenifl'en, welke aan geenen tyd verbonden
kaduzyn. ^yn, verbeelden: gelyk die van Lazarus en den ryken Man, van den
Tollenaaar, van den verlooren Zoon, en diergelyke , of die men
daagelyks ziet gebeuren. En de zelve verbeeldingen ontroeren onze
gemoederen des te meer, als zy uitheemfch ,en in uitlandfche dragten
vertoond worden j alzo ons de verandering der kleedingen en mo-
des uit een ander geweft zo ligt niet te vooren komen , en zo
haaft niet misitaan.

Maar zy moeten zich wagten van BybelftofFen , en Ovidiaan-
fihcy rirgillaanfihe,
en andere gefchiedeniifen van dien tyd te verbeel-
den; gelyk hier vooren nochmaals is gezegt.

Beiag'che. Dog men vind 'er, welker ftoutheid belagchelyk is, en die een

f"»*^ durven verbeelden geheel na de hedendaagfche wyze gekleed^
met ecn fluweele tabberd aan, een witte fatyne rokmetgoude boorden,
kante mouweri, valfche krullen op het hoofd, witte muilen aan de
toeten, en dat in een kamer met goud leer behangen, en een vuur en
houte vloer daar al de draaden en kwailea van het hout net in
waar-

-ocr page 211-

i4i GROOT SCHILDERBOEK. ^

genomen zyn. Dc kamer is geftofFecrd met feipe ftoelen met franje
en kopere fpykers, en op de fchoorfteen groote porceleine fchotels, te-
gen het behangfel tabletten met theegoed , een papegaay in een
kopere kooy, enz., Men ziet'er een Moor aankomen, die haar op
een zilver teljoor een heedendaagfche goud of kriftallyn gefleepen
drinkglas, of kelk, aanbied; gekleed zynde in een livrey met gim-
pen en koorden. Haar koftelyk ledekant, tot de pispot van tin of
zilver, is daar niet in vergecten, nog de matten op de vloer!

En aldus verbeeld men Lacretm en Dido desgelyks; by welke Iaat-
ftc men een kaart agter tegen de wand van de zaal durft hangen,
zynde de nieuwe vergrooting van Amfterdam, die men kan zien dat
by
uillard pp den Dam gedrukt is.

Men wil kwanswys die hiftorien zó van Plutarchus, Livius, Ta-
citus,
en diergelyke Schryvers, in het geheugen der menfchen houden;
en men doet het op de ongerymdfte en belagchelykfte wyze der wae- Geiykenit,
reld: even als die Dichter , welke, om zyn vaers door de waereld
bekend te maaken, 't zelve op het water in een groote rivier, die
naar de ftad toeliep, ley; waanende, dat het papier, aldaar gedree- ·
ven zynde, opgenomen en geleezen , en derhalven zyne

lof daar

door rugtbaar zou worden: maar dit gefchrift, eerft doornat gewor-
den zynde, zonk in de grond, en wierd daar na door een Modder-
man opgebaggerd , en nevens de andere modder in de fchuit gewor-
pen, en de Dichter aldus van zyne grootfe inbeeldinge en hoop ver-
i^eeken.

Gy dan, ο leergierige, verzint u wel, houd u by de wal; opVcrmaaning.,
gy, niet konnende fwemmen, niet verdrinkt: want die het ge-
vaar niet ontziet, blyft 'er dikmaals midden in. Een goed mes be-
ftaat niet in een zilver hegt, noch de lekkere wyn in een goude
fchaal. Laat u van de waarheid onderrichten: want uw werk, l>óe
net uitgewrocht, zal uwe zaak niet in uw voordeel bepleiten , z6
gy van de waarheid afwykt.

Twee Schilders malkanderen eens ontmoetende, raakten by dat ge-verwytingen
val aan woorden om de voorrang, ^miko, die de wyfte rneende
zyn, wildedehoogerhandneemen, endoorftappen;
mzzxModo, die
minder op zyn eer en aanzien ftond, wou niet wyken: en al-
hy wat jonger en koppiger was, ftiet hy
Antiko met zulk een
gevveld tegen de borft , dar ze beide ter aarde vielen. Als
zy nu '
een poos heel bedwelmd gelegen hadden, cn weder wat bedaard wa-
ren, begon
Modo wakker te fchelden: maar ^ntiko fprak, zult gy
voor ray met wyken.? Neen ik, zei ik ben zo goed ais jy; enheb-

Bb 3, je

-ocr page 212-

i<58 GROOT SCHILDERBOEK.

je wat te zeggen, zo trek eens van leer, of ik duwje dit mes in de huid
Deze bejegening was te gevoelig voor den trotfen
Anüko. Hy greep,
vol woede, zyneftokkade; en daar mede was het val aan met fteekea
en kerven. Het gevecht was fel en twyffelachtig. Alle, die het aanza-
gen, fchrikten en beefden , en riepen; houd op mannen, houd op;
maar te vergeefs. Elk ftiet toe; doch zy konden malkanderen niet aan
't lyf komen. Eenen j^i^aj, daar by geval komende, en ziende dat
het alle beide zyne vrienden waren, fprong'er tuffchen, en fcheiddezc
met goede woorden van een.. Als zy nu een weinig bedaard waren, vraag-
de ^^«/«j, wat hen beweegde met-zulke ongelyke wapenen te vegten,
en het leeven zo roekeloos in de waagfchaal te ftellen.^ Hoe, zyt gy ^t
alleen, mw oorMe Antiko, die niet weet dat hy
zO veele eerlyke luiden
vervoerd en gefchoffcerd heeft Is hy het niet die de kuifche
Lucretia
en de deugdïaame Sofonisba^ onder een valichen fchyn, uit haar land
vervoerd, en hier in Amfterdam heeft gebracht, om "er de fpot mee
te dryven? Weet gy niet, hoe dat hy die onnozele en godvruchtige
Tafcretl liier'jc,?^^-^ met het heele hof van
Ahazjderm onder de tiranny der Spanjaar-
haaLr heeft·gebracht? Dat "s noch niet genoeg, maar hy befteelt myda-

gelyks, en wil voor my niet wyken. Heb ik dan geen reden genoeg,
duiikt it? Hier op vraagde Juflus^ of de twift nergens anders, dan
om de voorrang, ontftaanwas? MaaryWoio, die geen antwoord wilde
verwagten, fprak vol gramfchap: alles, "t geen die Sinjeur daar zegt
dat ik hem doe, dat doet hy my. Hoe meenige dingen heeft hy my
omfutfcld, ftormhocden, yzere harnaflen, ryglyven, enz. Wel hoe I
is u dat groot fchelmftuk vergeeten, 't geen in de waereld zo veel ge-
rugt gemaakt heeft, toen hy (a) //f/iWoör den kerkroover van uit het
Joodiche land deed komen, en te Romen in de St: Pieterskerk voerde,
om in weerwil van den Paus de heilige fchat te berooven ? Maaromzyn
voorneemen te bedekken , en geen vermoeden te geeven, ofhetkwam
ie
miilLikken, ging hy heen en maakte aan Paus Urha-msden achtften dezen
aanflag bekend; waar over deze zich aapftondts in zynen ftoel derwaarts liet
draagen, en den Roover vraagde, of hy zich niet vergiile, en of hy niet
wift, dat het te Jeruzalem gemeend was, en niet ;e Romen? Denkt
gydan, dat de heylige Vader, indien hy eens omgekeeken, enden
hóogen Priefter van Jeruzalem in 't heylige der heyh'gen gezien
had , dezen kwaaddoender ongeftraft zou gelaaten hebben ? Wat

dunkc

Ca) Heliodoriis, ^-anSeleucus Philopater, Koning van Syrten. De-

trok van Romen m den Tempel te Jeruzalem, om daar bet heiligdom te beflee-
lcn\ toaar over hy, van tixee Engelen geflagen, Xwor dood bleejleggen: doch
kreeg
door het bidden, en de ofj'eri'ngeH aan God^ daar na zyne gezondheid "Jieder. Ziet
het tweede boek der ^Maihabem, caf.·^.

-ocr page 213-

GROOT SCHILDERBOEK,
dunkt u van dit ftaaltje, zou ik dan voor hem wyken? Zus, zus, zei
geeft doch de reden plaats. Doch
Antiko riep, ik wil myne
brooskens en Romeynfche wapenrok weer hebben , die hy my ont-
nomen heeft: dan fcheld ik hem de reil kwyt. Doe zei Modo^ geeft my
cerft dien ftormhoed en het yzcr harnas van myn overgroot vader weer,
die gy aan exÊwöiïi vereerde, toen hy met zyn vader uit Dardanien vlucht-
te: de yzere handichoenen zal ik u laatcn houden, en daar mee wel.
Maar
Antiko zeide, die wapenen van uw overgrootvader heb ik aan
Oeminiqtiin vereerd; en de yzere handichoenen gaf ik aan Ruhbens,
en die heeftze v^cer aan een lyftrawant van de Koningin Thalefiris,
hooftmannin der Amazonen , vereerd. Eindelyk kwam het hier op uit,
dat hen raadde, dewyl geen van beiden iets wederom kon gecvcn,
dat zy de queftie zouden afdrinken, en zich voortaan wachten van el-
kanderen iers meer te ontrooven.

Ik twyfFcl niet, of de gunftige Lezer zal uit dit voorgeftelde geval
genoegiaam konnen verilaan, wat ik daar mede wil betekenen.

"^'y hebben voor dezen gczegt, en beweezen, dat de geenen , die
dagelyks hy flecht en ondeugend volk verkeeren, gemeenlyk ilecht en
ondeugend; en, integendeel, die met deftige en deugdzame omgaan,
ook deugdfaam worden. De gewoonte,
ztp. Horatius, is eentweede
natuur; en 't gemeene ipreekwoord zegt; daar men meê verkeert,
\vord men mee geeerd. Hy is dan gelukkig, die een redelyke kennis
van goed en kwaad hebbende, het befte en vooideeligfte voor het
flegtlce en fchadelykile kieft, en zich in al zyn doen en werken daar na
fchikt. Die zich een flechte manier heeft aangewent, komt daar zo ligt
niet weer af; maar blyft dezelve al zyn leven lang behouden: in tegen-
deel, die zich tot het goede ichikt, zal het kwaad fchuuwen en verwer-
pen, -om dat het tegens zynen zin ilryd.

Aldus redenkavelende kan men bezeffen, hoe voordeelig het is
voor een leergierigen zich te gewennen aan fraaije dingen; 't zywat het
ook moge weezen, .tot onze iludie behootende,
en te verwerpen alles
Wat gebrekkelyk en overtollig is. De grootc meenigte goederen doen
zelden goed, plagt de beroemde
Bartolet te zeggen.

Hoort hier eens een Tafereel, zinnebeeldsgewys, op een verwarden
Schilder door het te veel leezen van allerhande onnutte boeken; waar
vnt wy toonen dat men moet leeren niet meer boeken te gebruiken als
in zyne ftudie te pas komt: het geen
Seneca beveftigt , zeggende , dat
men weinige boeken, maar die goed zyn , moet gebruiken. Welke
ten, en
oorzaak van verwarring men noch veel verder kan trekken, gelyk
groote meenigte van onnutte printen,, tekeningen , en alles wat het ^ ^ ^^ '

ook

en an-

;en

-ocr page 214-

200 GROOT SCHILDERBORK.

ook verdet zou mogen weezen: want alle deze dingen zouden onze ge-
dachten alzo wel onbekwaam maaken om het befte te betrachten, als
het overdaadig leezen.

Hietr ziet men in een Schilderkamer een tafel, Antieksgewyze, ge-
diit met borden, en in de midden een fchotel met een koek piramidaal
benevens een bocaal, aan dewelke vier vrouwen zitten, de Schilderkun-
de, Beeldhouwery, Bouwkunde ertGraveerkunde, ieder met haare be-
hoorlyke kentekenen. Verftand met de Schoonheid aan de hand, ge-
volgd van de Deugd, komen de kamer in en naderen de tafel, alwaar
zy verwelkomd worden; terwyl Voorzichtigheid de Ondeugd, als een
gebögchelde dwerg verbeeld, nevens een vervaarlyke
Chimeer^ ter ka-
mer uitdryft. De kamer is behangen met Hiftorien, Landfchappen,
Architeduur, en Printen. De Oudheid zit in een nis, en houd eeni-
ge Medailjes in de hand, verbeeldende de oude luifter. De deur is
achter ter linker zyde, daar zy inkomen; en d'andere werden ter régter
zy de uit het Stuk, of na vooren toe gedreeven. De
Chimeer heeft
arendtsklaauwen, draakevleugels, flangeftaart, een langen hals, vrou-
wenhoofd vol flangen, en de buik vol hangende prammen.

Laaten wy dan met bedaarde zinnen onder onze goederen zoeken,
wat ons het beft kan dienen, 'tzyPleyfter, Plinten, Teekeningen,
Akademie-beelden , en andere Modellén; verwerpende al het overige
't geen in onze oeÖening niet te pas komt.

Nadcraaal wy dus verre over het Modern gefproken hebben, zal het
niet ondienftig zyn, dat wy in 't Α ntiek ook noch eenige vcaarnee-
mingen, doch in "t kort, aanmerken.

Het Antkk iemand, die het Antiek zuiver wil navolgen, dient noodzaakelyk te
vereifcht een weeten, dat het in deze twee hoedanigheden, als fchoonhcid en deugd,
pg®?"^^'^®· bcftaat; welke fchoonheid in een correde proportie der leden moet
worden veritaan, gdyk wy in het zevende Hoofdiluk aangeweezen
hebben; en de deugd in een zedige bevalligheid, uitdebeweegingder
leden voortkomende, zonder eenige buitenfpoorigheid noch
Carri^a-
tie.
Dit is voor zooveel het naakt betreft,
fraay btioop De klecdingen, die met een fchoon beloop van plooijen zedig en
wel gefchikt zyn, zodanig dat de beelden zich daar door onverhinderd
met welftandigheid konnen beweegen, zyn zekerlyk de befte; gelykde
άοοήι\άϊύ%^ Rafhaél y Ponffyn^ en meerandere, die het zuiver An-
tiek hebben nagevolgd, genoegfaam in hunne Konftwerken hebben
doen blyken.

Het ordineeren, ichoone daaging, en wat meer tot volmaaktheid
van een heerlyk Stuk behoort, dient alles op zyn fchoonfte verkoozen
te werden. Met

Tafereel
βρ een ver-
warden
Schilder.

van Kleedin-

fchoone
Daaging ,

-ocr page 215-

GROOT SCHILDERBOEK. ^oi

McthctLandfchap, Architeduur, en verdere ftofiagie, gaat hete- Lindfch^p,
veneens: alles moet zuiver Antiek, of geheel Modern zyn. mu'fen'an-

Terwyl deze verkiezinge ten einde loopt, zullen wy noch een Ta-d«eftoffa-
ferecl, tot derzelver flot, hier achter aan voegen. gicmeer.

Tafereel Antieki over het verdryven van Η Moderne of Mode

uit dezelve.

Tafereel.

IM" En zoude in plaats van Schoonheid en Deugd, die in de voor-
gaande door Verftand geleid worden, een fchoone zedige jonge
Maagd konnen ftellen, met dun !y waad gekleed, zodanig dat inen het
naakt daar onder kan befpeuren; hebbende een vogel Feniks op haare
hand, en een bloemekrans op ''t hoofd. Verftand met een goude band
oni "t hoofd, en een fcepter in de hand. In plaats van de gebogchelde
Ondeugd en de Chimeer, zou men een jong Meisje vluchtende kon-
nen verbeelden, met een ttyve tabberd aan; op het hoofd een fontan-
een bonte iabel om den hals; en om de armen mouwen vol kan-
; kouïTen , fchoenen , en handfchoenen aan , en een mandtje met
^oftindifche Thee-goederen onder den arm; als mede
champignons,οΐ
paddeftoelen, die zy, door het wild en ongefchikt loopen, ftort. Dc
doorzichtigheid flaat haar met een fpiegel, hebbende in de andere hand
een pyl daar een ilang omgeilingerd is. De bloemekrans op het hoofd
van de fchoone jonge Maagd zal te famen gefteld weezen uit kleine
ceuwigduurende bloemtjens, genaamd
Phemica Απβήαοα^ en Guafa-
lium.

De champignons beteekenen korten tyd, of fchielyke op-en onder-
gang.

De Scepter van Verftand is een lange dunne ftok, met een knop
daar boyen op.

Cc

OP

-ocr page 216-

vot ' ■ , Η c/ ii λ : = ■J ■·■ ■ ■;;

1

■ ■ i 5 " ' ' ' ' .

' ■ .. Λ ..1 . ; · " ii-·

• üi.l i:// ;·

.

:·;Ι

'j

. ... "· . ·^■ - Γ'»;: . ; ., j Γ !

■i^iKw.. .. ' . ■ .V ■ . ' / ;

' iri itltiiA^wlKi i.-m^ uy

r

■ΊΟ

-ocr page 217-

20|

OP HET

SCHILDERBOEK

VAN DE

KLEUREN

Door den Grootkünstenaar

GERARD DE L Α I R Ε S S E.

^^AiRESSE, door het kunftpeniêel,
I By d'allergrootfte Ku nftenaaren,
(En die het befte zyn ervaaren.

Alom het hoogft geroemt, zo veel.
Of meer dan dOudheid, minder t'eeren
In ai dat ieders oog voldoet,
Toont hoe haar kleur nu wyken moet,
Hoe hoog haar Kunft was te waardeeren.

Zyn Kleuren op het fchoonft, door een.
En dan vveêr zacht en mals gefcheiden,
Den zin bevallig fpeelen leiden,

Door zyne penne, en kracht van reen,
Om dus die Kunft in top te haaien.
Door verwen, die, als Iris kleed
Gemengelt, toonen hoe gereed
Dat zonlicht fpreit zyn glans en ftraalen

In zulk een held'ren regenboog,
Daar "t zacht en zoet door een gedreeven,
Het fchoonft de verwen weet te weeven,

Dat zelfs het allerkeurigfte oog
2.ich voelt, door deeze g ans betoveren,

't hart, verbyftert en verrukt
Door "t fchoonfte fclioon haar ingedrukt,
Maar naau bezeft, zich laat verov'ren.
"Wat fchittert dan een hemelgloet,,
Zo wel van boven als van onder.
Dat oog en hart vervult met wonder,

Als of de zon met haaren ftoet.
En fleep van maane- en ftarreftraalen
Doormynen in en onder d'aard.
Daar alle fchat zich openbaart,

Cc 2 Schynt

-ocr page 218-

2'04

Schynt vol van luifter neêr te daalcn, : k

Daar alles gloeit en blaakt en brand, |

' Als of de hemelkring en aarde

Bezwangert, al haar rykdom baarde, i .

En fchitterde van allen kant,
Van jaipis, Chryzoliet, Robynen,
Turkois, en wat door d'ertfen heen,
Als gout en zilver, glansryk fcheen,
En baart ontelb^'re zonnefchynen.

Hier gloeit Paktool en Gangesftrant,
Door al de glaniTen, die 'et dom'Ien,
En fchynen onder een te fchom'len

Gelyk in 't gout en "t goude zant.
Daar d'elementen zich vereenen.

Hoe praalt nu d'eed'le Schilderkunft
Gelyk een fchoone maagd, elks gunft
En liefde waard, dus ryk omfcheenen
Van al dat koft'Iyk is en eêl.
Zy veil nu hemelwaart heure oogen.
't Palet legt vol van regenboogen.

Een zonftraal fchiet uit elk penfeeL
Zes kinderen danflen om haar henen,
Elk met byzond're verw bekleed.
Drie Hooftkoleuren wyd en breed
Hier aangeweezen, en omfchenen

Van and^'re drie, die deezemaagd
Gebroken noemt, en die in 't mengen
Zy by elk Hooftkleur weet te brengen,

Daar nu de Kunft haar roem op draagt.
Dus doet L ΑIR Ε s die Schoone leeven ^
Gelyk Pygmaüon zyn beeld,
Daar geeft en aardigheid in fpeelt
Als daar de ziel word ingedreeven.

De Schilderkunft krygt bloos op bloos,
En zegt: gaf dOudheid my het weezen,
Nu word myn fchoonheid meer gepreezen.
Zy pronkt nu als een Lenteroos
Die by de lelie ftaat te pryken.

Dus toont L ΑIR Ε s s Ε dat zyn Kunft
Zal altyd leeven in elks gunft,

En dat hier dOudheid moet bczwyken.

KoRNELIS SwEERTS.

GROOT

-ocr page 219-

Fol. io^

SCHILDER-BOEK.

VIERDE BOEK.

Gebrek
van gtondre-
gclinin dit
deel der
Konft , tot
hecden.

Door de
koleiir munt
de Schilder
boven alle
konlieaaais
uit.

Oorzask
van hunne
verfchillend'
heidin't ko-
leutca.

P^an de Kokuren, en der zeiver fchikking.
Eerste Hoofdstuk.

Ptrierkelyk is het, dat, daar de fchikking der koleuren in
een Ordinantie, het zy van Beelden, Landichappen, Bloe-
men, Gebouwen, ofwat het moge weezen, ieders oog be-
haagt, echter tot nu toe niemand eenige grondregelen daar
van vaft gefield heeft, waar door men wis en zeker te werk zou mogen
gwn.

De ftrydighcid der beweegingen is op redenen gegrond, die men
door dc oeifening in "t kort van buiten kan leeren, ja zelf ande-
ren daar in onderwyzen; gelyk mede de verdeeling der leedemaa-
, of proportie; dewyl dezelve, volgens de fteliing van
jilbert
wiskonftig kan beweezcn werden; de fchaduwe en daaging
desgclyksj.door middel van de
Perfpeilive ofDoorzichtkunde.

Öcze alle kan men in zyne jeugd grondig leeren cn verftaan : maar
de ichikking der Koleuren by en op malkander, om dezelve fmeken-
de en bevallig met een goede
harmonie te doen voortkomen, daar
van zyn tot heden geenc vaile grondregelen bekend gemaakt die ons
daar toe leiden konnen. Hier in is het geval alleen alle onze trooft.

Een fchoone welgeteekende en fraay geordineerde Print, bevallig
^^n dag en fchaduwe , zuiver geëtft, óf gefneeden , is lof en roem-
Waardig: maar een Schildery, tot welke, buiten het voornoemde, een
ile"l Ρ ko^reering en fchakeering vereifcht word, verdient de hoog-

Dochdat veele Meefters ieder een byzondere manier hier in hebben,
ais den een flets, een ander fomber, een derde graauw, zommigebont,

eenige morillg^ enz. zulks ontftaat doordien hun onbewuft is, dat'er

een ordentelykheid in het fchiklsen der zelve moet waargenomen wor-

Cc 5 denr

-ocr page 220-

200 GROOT SCHILDERBORK.

den: even als een fchrandere Bloemift tot het opkweeken van uitgelee-
zene, fchoone en groote bloemen doet. Hy onderzoekt, wat grond
beft tot der zeiver teeling dient j welke droogte, en welke vocht begee-
rcn; wat foort beft uit, en welke meeft in de zon opfchieten; of die
ineeft door duiven-en andere met hondenmeft willen gevoed zyn:
om op deze wyze, voor anderen, zyn voordeel daar mede te maaketi.

Zo zal het n^et den Schilder gaan, indien hy maar de natuur en aart
der koleuren naauwkeurig uitvorfcht, op wat grond zy beft affteeken,
en hunne weiking doen: en aldus zal hy zien, of hy mede niet een
merkelyker voordeel boven anderen kan bekomen. Door zoeken word
veel gevonden: maar men moet, al mislukt het meermaal, t'elkens
met een nieuwe luft het weder aanvatten. Hoe meenigen aanval heb ik
op dit geheim gedaan, eer ik een bres daar in kon maakenl Had ik
het voorbeeld des grooten
Alexandersmti gevolgd, en die Gordiaan-
Tche knoop aan ftukken gekapt, zou ik noch al zoekende gebleeven
hebben. Nu zal ik alle myne ontdekkingen en voorderingendenKonftc-
naar goedwillig mededeelen, en aan zyn oordeel ftellen of dezelve vatt
gewigt zyn.

\Vat'het getal der Koleuren belangt, deze zyn'er zes, in tweefoor-
ten onderfcheiden.

De eerfte bevat het Geel, Rood, en Blaauw ; en deze worden
Hoofd-Koleuren genaamd.

De andere is een gemengde foort, en beftaat in Groen, Purper, en
Paars; en deze draagcn den naam van gebrokene Koleuren.

Wit en Zwart werden onder de Koleuren niet gerekend, maar alleen
vermogende genoemd, om die reden, dat de andere, zonder hulp
van deze, niet konnen werken.

Deze genoemde Koleuren hebben ook hunne zinbetekeningen en
byzondere eigenfchappen. In 't algemeen word het Wit voor het licht,
en 't Zwart voor deduifternis gehouden;

Het Geel, voor luifter en glorie.

Het Rood, voor geweld, of liefde.

Het Blaauw, voor de Goddelykheid.

Het Purper, voor gezag en oppermagt.

Het Paars, voor onderdaanigheid: en

Het Groen, voor dienftbaarheid.

De Koleuren, in zich zelf aangemerkt, zyn zekere hoedanigheden,

die zich niet konnen kennclyk maaken dan door tujfchenkoming

aan·"

Gelykcnis

Toepsf-
fingdec
zetvc.

Hoe veel
koleuren 'er
ζ vil.
En welke.

h

Van de
linbetekc-
ningen der
zelve.

Wat ko-

icur is.

-ocr page 221-

GROOT SCHILDERBOEK. loj
aandoening van een ligchaam: even als de Maan, die haar licht van dc
Zon niet zou konnen erlangen, veel minder aan onsmededeelen, dan
^oor middel van een ligchaam. Zo is ook het "Wit dat geen, waar uit
de Koleuren zyn voortkomende, en het ligchaam waar doorzy aan ons
kennelyk werden.

De Koleuren geevcn, ten opzichte der Schilderkonft , het leeven kr^ht'en
2an alle dingen. Zonder deze zou het onmogelyk zyn het leven van
werking,

dood te onderfchciden, het hout van fteen, de lucht van "t water,
goud van zilver, ja het licht van de duifternis. Zy zyn van byzonder
Rfoot vermoogcn; vcreenigende door hunne lieffelykheid; Tcheidende
door geweld met hardigheid. Zy doen de dingen in de dunne lucht
verdwynen, en andere met geweld uit dc gronden te voorfchyn ko-
men.

, Hunne vcrmeniqvuldigine maakt de erootfte bevalligheid, zo wel in

„ 1 r 1 ·ι 1 Π Cl O , · 1 " I Λ 1 i aangenaam

"ε natuur als ichildery, maar voornaamentlyk zo in het laatlte dezelve heii

«Oor een konftige hand gefchikt worden. Dan is 'er niets dat de zin-

nen mcêr bevreedigt en betoorert, als der zeiver overeenllemming en

^^■^ichillendheid. Want wat is 'er fchoonder, dan in een Landfchap

azuurblaauvvc lucht te zien, de groene velden met duizend veel-

''^ervyige bloemen bezaaid, de ongelyke koleuren der gronden , deze

^os of geel, en andere weder groen ofgraauw, ieder na zyn eifch:

gelyk ook de bruine Cypreifen , de graauwc Willigen, de blonde

^^yf, de witte Populier,' de groene Els, de roode Dennen, en blydc

jr'nde, ieder boom na zynen eigenen aart. Voegt hier nevens de ver-

^heidenheid des Steenwerks, hoe aangenaam zich aan ons gezicht het

porfier der Graflteeden; de ferpentynfteenePuntnaalden, de witte mar-

^ere Vaazen en Termen vertoonen. De.Bouwkonft verfchynt immers

^cerlyker door de verfchillende aart en verw der fteenen, wanneer dc

laauwe arduyn , roiTe hartfteen, witmarmer, en diergelyke door eea

jaaije fchikking wel by een, en op malkander gevoegd worden; en het

^bouw van binnen met rood gefpikkeld groenachtig Jafpis, porfieren

_ armer opgehaald, in de niffen met beelden, basreleven, en rondom

cieraaden van goud, zilver, koper^ en albafter opgepronkt; en de

oeren met allerhande koftelyke fteenen, als azuur , porfier, marmer

''n^allerley koleur, tot ftreeling van oog en zinnen bekleed worden.^

het hangt af van een ordentelyke fchikking. Onmogelyk is

I deze koftelykheid iets bekoorlyks uit te werken, zo deze

oieuren door de konft niet na eifch gepaard en geplaatft worden. ^^^ ^^

Mier toe is voor al noodzaakelyk, dat een oprecht Konftenaar der der zdvei

^^iveraaitcndebyzondere krachten vaft kenne; ec dathy volkomentlyk

ΰ

veieiicht
WIS wotd-

-ocr page 222-

200 GROOT SCHILDERBORK.

wis en zeker gaan moge: even als een goed fchryver, welke de letters
kennende, alleen op de woorden zyne gedachten laat gaan.

IkttefFende de fchikking, gelyk in een ordinantie met veele beel-
den, met hoopen verdeeld zynde, altyd een het voornaamfte is, waar
na zich allc d'andere , ieder na rang, moeten voegen j zo is het ook
hier mede gelegen,' op dat zy alle by malkander een goede
harmonie o-
ver het generaal te weeg brengen.

Ja indien het noodzaakelyk was, dat zelf de drie Koofdkoleuren,
hier voor genoemd, by den anderen geplaatit moeften werden; zo zal
men het geel in 't midden, het rood daar naaft, cn het blaauw achter
brengen: door welke fchikking, men een redelyke houding
zal zien
voortkomen.

De drie andere Koleuren zou men desgelyks konnen voegen, wan-
neer men het purper voor ftelt, het paars achter het zelve, en het groen
het laatfte, als minder kragt hebbende.

Dat deze laatfte mindere en gebrokene genoemd worden, is om dat
zy zeer veel van de eigenichap der eerfte bezitten; wordende, by voor-
beeld , het purper getrokken uit het rood met een vermenging der an-
dere, het paars uit het zelve en ^t blaauw, en het groen uit blaauw ca
g-el.

Doch niet tegenflaande elkeKoieur haarc verfchillende kracht en ei-
genfchap heeft, hebben zy echter geen byzondere rang, nog mogen
geen order houden; vermits dan eens een ilerke voor de zwakke, dan
de flaauvve voor een krachtige moet fpeelen, na vereifch van zaak en
voorval : want ware het alj^ na vervolg, en het geel de voornaamfte
party, de anderen allengs verminderende, zo zou ^er nooit verande-
ring, maar altyd een cn het zelve zyn. Maar neen, het is hier mede als
met een Schouwburgipeclder, welke by wylen voor een Koning, dan
voor een God, nu voor een man, dan voor een vrouw, nu eens de
voornaame rol , cn daar na weder voor ftom fpeelt.

Doch wanneer de voornaamfte party in het Stuk , het zy uit verkie-
zing of gedwongen zynde, uit vt'itte, lichte,of zwakkekoleurenbeftaati
zo zullen de andere gcdeekens d:iar rondom, al zyn dezelve noch zo
fchoon v<in koleur, niet hinderlyk weezen, als zy rnaar verfchillende
en na order gemengd zyn,

Desgelyks, wanneer het voornaamfte deel des Stuks uit geel, rood,
blaauw of groen beftaat, en daar door aifteekt, moet men met deezc
doorftcekcnde en de meefterfpeclende party alle de andere gedeeltens
hier cn daar bezaaijen met kleine partyen, als of het daar meede g^ë-
maliccrd v;as, ; ; voorzichüg, dat zy hunne oorfprong uit het
|\ groot-

Zy hebben
wel haarc by-
zondetc
kracht,,maar
geen tang.

VS'aarnec,
Klingen in
hit icfaikken
der K.oku-

-ocr page 223-

GROOT SCHILDERBOEK.
grootfte gedeelte fchynen te ontleenen, en fchoon gefcheiden zynde»
te Eamen eene zaak uitwerken, en het geheel aan malkander verbinden,
gelyk het groot ligchaam der Maan rondom met tintelende ftcrren ver»
gezelfchapt is.

Dit gezegde is genoeg betreffende de fchikking der koleuren in het
algemeen: doch zulks kan niet wel uitgevoerd werden dan door het ver-
kiezen van bekwaame achtergronden, tegen welke zy uitkomen, en
hunne byzondere werking doen, op dat zy hunne gewenftc welftand
bekomen; vermydendc die welke hen te weemelende, te wreed en hard
doen zyn; en verkiezende zulke die hen lieffelyk doen uitkomen, waar
Van ik 'er eenige zal opgeeven.

Het wit palt op allerley donkere gekoleurde gronden, uitgenomen op wdted"

op gloeijend geel. ze koleuren

Het licht geel, op purper, violet, blaauw en groen. wonen?^'

Het licht blaauw, op groen, violet, en geel dat niet gloeijendnog eerft van
örandig is. dmkw

ï-icht groen doet een goede werking op purper, violet, en blaauw.
Het lich t paars, ap groen en blaauw.

Op wit paft zwart, paars, gtoen, violet, en purper; doch geel noch
olaauw paiTen daar by. ren opnchie

gronden.

Op licht geel paft violet, purper, en groen.

Op bleek rood, groen en blaauw.

Op bleek groen, purper, blaauw, geel en violet.

Op bleek blaauw, donker geel,^ood, en groen.

Maar indien men op licht geel donker blaauw, of anders om, wilde van harde
'^ggen, zulks zou zich zeer hard en wreed vertoonen. Noch andere ^οίΓαι»'
Koleuren zyn ^er, welke noch hard noch wreed in zich zelve zyude, zich
nochtans onaangenaam en krachteloos vertoonen, ten ware de eene
of
^ndereheel vuil en bemorft was: als daar zyn purper op rood, fchoon
rood op geel, of fchoon groen op geel, en purper op blaauw of vio-
ct, en ook anders om; wit op gloeijend geel, en mede anders om;
•ïiitsgaders ook rood op rood, of blaauw op blaauw: gelyk dc onder-
vinding, welke licht te neemen is, toonen zoude.

Wat de koleuren, welke in wederfchyn gebruikt worden, belangt,^Jan

ncnde isplï

er, en blaauwc

groen voegt wel kolc-r roje, met hemelfch
Dd Λ blaauwe

^an zal ik dit zeggen:

■ , muskus koleur maftikot beft paft, met licht purper of paars teo.

^^'«fchyn: by asblaauw, paft geelachtig wit, en de weêrfchyn
van roozekoleur'; by auripigment paft donker purpe" -
weerlchyn: op fchoon groen voegt wel kolc-r rofe.

-ocr page 224-

G R O O Τ SCHILD E R Β O E K.

blaauwe wederfchyn: by purper of paars voegt napels geel , en een
wederfchyn van zee-groen.

Maar vooral dient opgemerkt tc worden, dat alle wederfchynendc
ftoffen in de fchaduwe hunne eigene koleur behouden, te weeten die
van het hoogfel; en dat men niet die misflag der Ouden begaa, welke
alle wederfchynendc kleedtjens van twee koleuren fchilderden, gelyk een
geel ftof met blaauw weêrfchyn gefchaduwd. Zo maakten zy het
hoogfelgeel, en de fchaduw blaauw: en desgelyks handelden zy met
alle de anderen. "Waarlyk een groot misverftand, geheel tegen de na-
tuur ftrydende.

Dewyl wy nu tot dus verre ons in de bykoleuren, en der zeiver hou-
ding cn werking gewikkeld hebben, zullen wy ook iets aanhaalen van
koleuren welke byzonder wel tot ftoiFagic in een Landfchap ftrekken,
ook in andere Stukken en Gefchiedeniilen.

Op het gras fteekthet bleek rood wonder lyk wel af, en vertoont zich
lieflelyk aan het oog, nevens donker violet, donker blaauw, lichte
fthapgo'ede geele weêrfchyn, met rood en witj lichte engelfche 'afch, wcêrfchyn
klacht heb- met purper, of violet, . ·

''^oproflc öp rolïe aarde gronden voegt fchoon en donker violet, blaauw cn
gronden, donkergroen.

ftewÏ'^""*^ Op donkere graauwe fteen, gemeenelyk blaauwe fteen genaamd,

paft licht rood, groen, geel, en geelachtig wit. ' "
üéen By hartfteen voegen al te gader donkere koleuren, als purpér, paars,

violet, blaauw en groen.
Welke ko- Maar voor al moet men nimmer een kóleur uit enkel lak en wit ge-
kuien men kruiken, noch enkele auripigment en rusgeel. Deze mogen niét als
in tyd vannood, en dannochheel fchaars, gebruikt worden. Hetgrocrl
en't rood van eene tint in licht of bruinte ftryden mede om hunne har-
digheid altyd te famen; moetende daarom nooit by een geplaatft worden.
Van Schilde.' Men gceve ook desgelyks acht, dat in een Stuk met veele of weinige
ïy binnens beelden, hetwelk binnenskamers tegen een donkere grond hangt, of
karaeis, fchaduwen bezet is; desgelyks ook in een Landfchap tegens

donkere en dichte boomen, het wit een groote welftandheeft, en voor-
namelyk napelfchgeel, rufgeel, auripigment, vermilioen, en fchoon
licht rood.

"Wederom in een licht vertrék, met wit'marmor of lichte hartfteen
koleur; of in een Landfchap dat klaar, helder en vol lucht gefchil-
derdis, voegen het blaauW, purper, paars, violet, groen en zwart
het zelve een groote welftand toe. Daar en tegen zyn de voorgaande
niet alleen hier
mede ftrydig , maar ook flaauw cn ronder kraditj'behal-

aio

Nöödige
sfanmeïking
daar om.
trent.

Koleuten
die op gras
en in land-

vetmydea
moet.

(i

-ocr page 225-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

ven het wit, om dat het een vafte ftelUnge is dat men het niet te veel
kan gekruiken, alzo het geen koleur is en over al fchikt, behalvcn te-
gen de lucht.

Doch ik ftel hier niet vaft, dat de ftofFagie in de eerftgenoemde Aanm«kia«
Stukken uit die lichte en gloeijende koleuren alleen zal beftaan: geen-genhict
fins, maar wel dat dezelve met eenige donkere en zwakke gefchakeerd
werden: en in de tweede, alwaar men donkere en zwakke koleuren tot
ftoiEigie gebruikt, daar zal men eenige lichte en gloeijende tuffen fchik-
ken.

Nu zouden zommige mogelyk denken, om dat wy hier nevens dc
andere koleuren het blaauw ftellen, dat het zelve tegens het verfchiet
hinderlyk zoude zyn, of dat het verfchiet der bergen, die men om de
Verheid gemeenlyk blaauw vertoont, doorzulk een fchoone vlek teniet
gedaan zou worden: doch deze twyifeling is haaft weg genomen, wan-
neer men gelieft te letten dat ik hier niet ajlcgader donkere koleuren
"herkies;
maar wel dat het verfchiet daar door eenigfins verder, zwakker,
^n ftneltende fchynen zal. 't Is ook waar, dat de blaauwheid in een
Landfchap dikmaals hard is, en het Stuk verwachtig maakt: maar door
donkerheid, in dit geval, vi^erd het murw, natuurlyk en teeder.

, Buhen het blaauw noem ik ook paars, groen, enz. Nu is de mee-.
J^ing niet, dat het evenveel is waar menze zonder onderfcheid ichikti
blaauw tegen het blaauw der lucht; het groen tegen het groen der
"oomen , het paars tegens een paarsachtige itcen of grond; of licht te-
gen licht, en donker tegen donker. Neen, dat zou offeigen zyn: want
§elykineenLandfchap donker en licht is, zo is'er altyd middel om aan
donkere en lichte koleuren ieder haare plaats te geeven.

. In een kaarslicht, buiten of binnens huis, of andere lichten die ko*

^it vuur beftaan, voegt paars, purper, blaauw, groen, wit, zwart, leuren by
rood
en ________Jj-lj . „.Ij-j:. J--------KaarsHcht

-------- ..„„i ujcL geel en rood is het omtrent geleege

handende kaars, diegroote uitwerkfelen by nacht doet, en op den dag
Van geene kracht noch vermoogen is, als welkers fchynfel men dan
naauwelyks gewaar kan werden.

J— D— Λαιι wi.iiai;ii.

diffe k 1 "" Schilderyen , of Tafereelen, uit die gewei- ^^ ^^^^ ^ ^^

ge Koleuren als wit, eeel en rood'kunnen beftaanί en de twee ande- koleuren

echter die van 'ioen veics-

Middelen

re u wit, geel en rood'kunnen beftaan; en de twee ande- kokure

t paars, blaauw en groen: zo konncn zy echter die van ν

net cene by dat in de andere gevoegd werden, tot het doen voortkomen
^an een aangenaame fchakeering en ovcreenftemming , wanneer by de
geweldige eenige zwakkere; en by de zwakke een weinig geweldiger

Dd 2 ■ ge-

-ocr page 226-

200 GROOT SCHILDERBORK.

gevoegd worden, laatende elk in't zyne, na de bekwaamheid van ie·»
Hers gronden, den meefter fpeelen. Maar in het byzonder heb ik
noch aangemerkt, dat uit die drie voornoemde geweldige koleuren an-
dere van minder kracht konnen getemperd worden, als bruynoker met
wat napelichgeel , fchytgeel en wit, en meer diergelyké; en de-
zelve by de andere als tuflenmiddelen fchikkende, zal men met de voor-
verhaalde een groote party maaken: want het wit heeft zo wel zync
graaden, als het rood: altoos wel waarneemende, dat de voornaamfte
in kracht en ichoonheid de meefter zy; en die, welke daar uitge-
trokken zyn, hier en.daar door het geheeleStuk veripreid werden: om
deze reeden, dat zy het beft tegens den algemeenen grond uitko-
men.

Na dat wy nu reedts duidelyk genoeg voorgefteld hebben de gron-
- den
van deze tegenwoordige, en'tgeene meeft aanmerkelyk is in dc
'gelegenheid en verfcheidenheid der verwen; konnen wy lichtelyk daar
uit af neemen, dat de Schilderyen, die deze opmerkingen in zich ver-
toonen, onze zinnen noodzaakelyk door een zoet geweld tot zich moe-
ten trekken,

Wy zullen hier niet aanwyzen, wat, waar, en hoedanig de eene
koleur met de andere vermengd, zich zal vertoonen: zulks isonmoge-
lyk, en onbegrypelyk. Het voornaamfte, om deze konftgreep te be-
komen , is dat men acht geeve op wat hoogte men zyne eerfte en krag-
tigfte koleur maakt. Deze moet alleen de overhand hebben, en boven
de anderen heerfchen: en daarom word by veele voor een vafte regel
gehouden, datmengeene andere als eene hoofdkoleur, of eene die de-
zelve verbeeld, in een Schildery mag brengen. Maar ik heb reedts
aangeweezen, dat verfcheidene op die wyze können te zamen gebragt
worden.

Het is dan het oog enhet'oordeel eigentlyk, welke men in deze zaak
moet te hulp neemen, en daar mede raadpleegen: want indien gy goed-
vind een ichoone koleur te brengen ter plaatfe waar uwe verkiezing dezel-
ve ftelt, waarom zou het kwaad zyn? Maar dit doet het kwaad wor-
den, dat men de bykoleuren gpmeenlyk niet welfchiktj voegende het
gloei jende tegen het gloei jende, en het graauwe en "t blaauwe by een;
waar door zy niet te voorfchyn komen; of daf'er al te krachtige en
veele hoofdkoleuren by een geplaatft zyn, die het doet fteeken en bont
worden.

Om dan niet indezekonftte dwaalen, verkieze menflechts eene kcr-
leur; en om'er eeneby te vinden, zo neemt eene daartegen ftrydcnde.
ïs zc rood, men neemt een graauwe: is ze bruin, men neemt een lich-
te;^

Be fchoon-
fte koleur
moet
de
voornaamftc
iyn.

Aannaetlcin.
gen over ee
nige voorna
me zaaken
dezes Hoofd

-ocr page 227-

GROOT SCHILDERBOEK. 213

tc, enz. Aldus werden dezelve, dc eene uit de andere volgende, by
een gevoegd. Op deze wyze vind men zich nooit vcrleegen cm ver-
fcheidene koleuren, rot byzondcre kleedinge noodig, te vinden: met
die bepaalinge echter, dat in alle de kracht of afftand der plaaticn,
daar uwe beelden zyn, moet waargenomen worden.

Ik heb, om deze dingen op een gemakkelyke wyzc te verkrygen,
cen zeer lichte manier uitgevonden; hebbende dezelve my altoos de by- dd! om zich
zonderheid en de houding met bckwaame en gevoegelyke middelen gc-i·?
de hou.
leerd. ja menigmaal uit die zwaarigheid over het verfchil der koleuren fgy^en tg
geholpen, op zulk een vaite wyze, als met de kleedinge zelve,
ίηζοη-fenen, aan»
derheid in de weêrfchynende. Eerftelyk temperde ik op myn palétvan°^'°®"^·
alle koleuren, welke gemengd worden, drie byzondere; tew-eetenecn
voor het hoogfel, een voor de halffchaduwe, cn een voor de fchadu-
Toen nam ik een deel kaarten, en beftreek elk met eene der ge-
temperde koleuren. Peze aldus befchilderd en droog zynde, fchiktc
cn herichikte ik dezelve zo lang door en by malkander, tot dat myn
Oog en oordeel vernoegd waren. Somtyds, als dit niet wilde lukken,
verfchoot ik die door een, en nam 'er by wylen een greep af, die ik
^ldus ο )vo!gde, om dat ze my alzo behaagden.

Mceft diende my dezelve in wederfchynende kleedinge, welke ik door
dit middel meenigmaal voordcelig en fraay van koleur vond. Inzon-
<i<^theid hielp my dit veel, wanneer ik twyffelde of zodanige ofte zulke
koleur wel of kwalyk by zo een andere zoude paflen: en alzo wel als of
de ftpfTen daar by had, weezen my de kaarten de zaak aan, en red-
^edenmy van vergeeffchc moeite, of onwiiTe in "t onderzoeken.
Nu zal het niet onvoegelyk zyn, dat wy noch iets van de Achtergron-

den

zeggen.

Aamnetk'iti»>
ovei dc

Hei'gebeurtveelmaals, dat iemand een kolcut ziet m eemg Schil-gen
^ery, die hem zeer aangenaam voorkomt: maar in't navolgen
liy, dat haate
werking zo krachtig niet is, als wel de geene die hy heeit
gezien. De reden hier van is, om dat hy geen acht gegeevenheeft te-
gcns welke grond die koleuren gefchildcrd waren. Dit is dan een groo-
tc opmerkinge waardig; want hier door komen zo vcele miiEagen mde
koloreering. Men moet derhalven altoos wel acht neemen op de gron-
«^etien plaatfen, indien men wil dat zyne koleur zal overwinnen, als
nicde de regt ftrydiee daar tegen aan; gelyk by voorbeeld, om uw
geel te doenheerfchen, 20 plaatft het blaauw daar tegen, of wel het
donkere der andere koleuren. "Wilt gy, dat het geel zich minder zal
verheffen, zet het groen daarnaaft: en op dat het noch zwakker zy,
ao ftelt een koleur uit het geel getrokken daar by, 'tzyhartlteenoficts

Dd 3

-ocr page 228-

200 GROOT SCHILDERBORK.

Datdeko-^"^^'"® ^^^^ daaging: en handelt aldus ook met de reft.
leuren zo wd Verders is zeer noodig op te merken, dat, gelyk de voorwerpen in
ccn
««e yerkleenen, desgelyks na maate der zelve de koleiiren

diftantie, als moeten verminderen, en allengs graauwer werden. De natuur leert
ons het zelve.

pen ver ee heb bcvondcn, dat men zelfs eene der hoofdkoleuren iti

't verfchiet mag plaatfen, zonder dat die voor dringen zal, wanneer
men ze met gelyke koleuren, uit des zelfs natuur oorfprongkelyk ge-
trokken, verzeld; gelyk als hier voor is aangeweezen.

Van de eigenfchap^cfi, aart m kólmrm der Kkedingén.

twede Hoofdstuk,

Y hebben te vooren gezegt, dat de Schilderkonft een naboot-
iter van de gantfche Natuur in haare zichtbare deelen is. Niets
blyfc voor haar in dezen ondocniykj maar in alles behoud zy een vafte
order: en gelyk wy die in 't algemeen van de koleuren hebben aan-
geweezen, zullen -vy dezelve in "t byzonder met de kleedingen, inwcl-
-ke die wel't meeft beftaat, mede dóen.

Deze zyn dan van vierderley ftoffen, te weeten
Lywaat of linnen
Zyde

Stoffen, cn
Lakenen.

Alle zyn zy van een byzonderen aart en plooijing. Hunne hoe^
danigheden zyn mede verichillende: en om zulks met een gelykenis
aan tc wyzen , zal ik die verdeden in de vier ftonden van den dagj
alwaar men , neevens voorige , ook hunne wezendlyke eigen-
fchappen in zal konnen merken.

De linne kleederen zyn voor de geenen, welke in 't opgaan des da-
geraadts verfchynen; de zyde voor die zich in den middag van hun-
nen ouderdom bevinden; de ftoffe vöor die zich in den achtermiddag
• ftond hunnens leevens vertoonen; en de laakene voor die in dert
avond van het zelve zyn. Doch om wat verftaanlyker te fpreeken.
Daar zyn vier byzondere ftaaten der menfchen, als kindtsheid, ;on-
gelingfchap, manbaarheid, en ouderdom. Ieder van deze verzorgt
zich met klcedercn na maate hunner jaaren. De kinderen moeten
in ""t linnen gekleed worden; de jongelingen, in de fleur des lee-
vens.

w;

In de Klee.
dingen zyn
VKrdfiley
ftoiFeii aan
tc
raeiktn.

-ocr page 229-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

vens, ih zydej de vrouwen en mannen, in volle kracht zynde, met
ftóiFen; en de oude luiden in laakenen.

Wat de koleuren in de trappen des ouderdoms belangt, die zyn DeWeedin-
Sis volgt: de kindtsheid wit, de jonkheid groen, de nianheid rood,
de ouderdom donker violet, cn de dood zwart. ren in de

In 't eerfte Hoofdftuk hebben wy aangeweezen, dat het wit en '

zwart niet onder de koleuren gereekent worden, alzo deeenc de voort- gebruike-
brcngfter maar is van de koleuren, en d'andere der zeiver beroof· 'y'^·
ftcr. Daarom ftcllcn wy het wit, ais het Licht, zonder her. wel-
ke geene koleur gezien kan worden.

Het donker fcuiljeraort, oftaneyt, zal tot verbeelding van d'aardc
of groen dienen. ■-
' Hoofdftof-

Het wit voor "t water. ^®"·

Het blaaüw voor de lucht.

Het rood voor 't vuur, en het zwart voor de duifterniiien, die
«oven 't element van 't vuur zyn, om dat daar geene ftoffe of
<Jünnigheid meer is, in dewelke de ftraalen der Zonne niet konnen
doordringen en verblyven, en by gevolge verheeven worden.

'^at deTyden belangt, die zyn, als wy weeten, vier in verdee-
^'ng, als de vrolyke lente, de gulde zomer, de vruchtbaare herfft,
^ïï de naare winter. In de lente begint men de laakenen of zwaa-
it winterkleederen af te leggen, en de ligte ftofièn aan te neemen.
I^e zomer en herfft geeven ons de vryheid van, na maate hun*
^er hitte, zich in linnen of zyde te kleeden: waarom een zeker
^chryver zeer wel zegt, dat men zo wel de kleederen als de woor-
den naar den tyd moet fchikken.

, Men kan dezelve mede door koleuren te kennen geeven, als door
^ groen de lente , door 't geel de zomer, door 't rood den
cn door 't zwart de winter.
iJoch daar zyn
'er onder de Goden welke altoos hunne eigene Benige Go-
■en. en derzelver koleuren, behoudén,· als Jupiter een purpere

" -----------UI....... i,ii„j

---------uciicivci IVUltUlClJ, UWIIV^""·-!!, ' - '^ri'^'j''

inantel, een blaauwe fluyer, Di^»^ een wit en blaauw

^eftmus een Zeegroene, enz. en deze kan, men zonder niiscloen
«iet veranderen: maar men moet die beelden, is 't mogelyk , fchik-
ken daar ze beft voegen. Desgelyks dient men alle dappere mannen
cn vrouwen in 't rood of gloeijend geel te kleeden. ^^^

Dierhalveii dxent een voorzichtig en befcheiden Konitenaar een^^^^j^^^
volkomene kennifle te hebben van den aart cn dc hoedanigheden
der voorgenoemde iloffen : ia al waren de beelden noch zo kleen,iyy.,

moet

Meeding

-ocr page 230-

200 GROOT SCHILDERBORK.

hebben vaa moet hy nochtans in zyne verbeelding konnen toonen van wat ftoiïc
hoadan?he kleedcrcn Zyn. En alhoewel de reflexien in kleene beelden
den der ftof-niet wel kunnen waargenomen worden, moet men echter aan't
beloop der plooijen konnen zien , of het zyde , laken of andere
ftof is.

Eenkleenen net.Schilder behoord mede niet alleen door de plooijing,
cn koleur zyner kleederen, derzelver dikte en dunte te onderfcheideri,
raaar ook in de byzondere aart en koleur van ieder kleed hunne ver-
minderingen en veranderingen, als tuffchen dunne en dikke zyde te-
gen het zatyn, en diergelyke meerder. Want indien ons oog metdea
eerften opflag zulks gewaar word en onderfcheid, behoorden wy zulks,
inzonderheid in kleene en nette Schilderyen, ook te laaten blyken; ge-
Goed vöOï- lyk Mieris en anderen zeer fraay en konftig gedaan cn waargenomen
SI"" hebben, zodat men zelfs in mindere dingen \ zilver, tin, blik en
yzer kennelyk kan onderfcheiden.

En gelyk de welvoegelykheid niet alleen in de ftofFen, maar ook in
derzelver koleuren beftaat, zalmen, die kennende, zo ligt niet dwaa-
Icn in 't verkiezen van koleur enkleeding.

Maar hier moet ik een waarichouwing doen aan veele Schilders om-
trent de natuur der ftofFen., en byzonder der gckoleurde. Zy geiooven
na witte zyde lappen zatynen te zullen konnen maaken; en na geko-
leurdezyde, wederfchyn: doch dit gaat zeer mank: want het geen in
efFene zyde Hgt op den dag zal zyn, zult gy dikwils in zatyne heel bruin
vinden. Derhalven moet dit in de natuur waargenomen worden,
defkieed^n-^ Om deeze reden is het heel aangenaam voor ons oog, wanneer wy
gsnnade in cen Schildery aanichouwen een groote meenigte volks onder een
deidomde"' Vermengd, 't geen een openbaare vertooning of fchouwfpel wil ver-
beelden , dat men daar in gemakkelyk alle iiaatcn van menfchen kan
onderfcheiden en aanmerken; als mede de byzondere ftant en ouder-
dom der fexen, daar by hunne beweeging na den aart en natuur der-
zelve, en de welvoegelykheid hunner kleedingen met wel toepaifendc
koleuren.

Gelyk.het een oud man, zwaar en zwak, op beide zyne beenen
ftaande, cn fomtydcs noch met een ftok om vafter te ruften, wel voegt
cen lange donker-verwige lakenfche mantel, als omber koleur, donker
paars, feuillemort of zwart, met banden of gefpen vaft gemaakt, en
Eea jong.wat kouwelykomgeilingerd; voegthet'jeen jongman, weelderig, onge-
ftadig, cn ic dikwils op een been ruft, als vluchtig van natuur,
eenc
^ gantfch

VVaatfchou.
wing aan ec'
oige Schil'
dus.

Se jen.

Een oud
üïian.

s»<in.

-ocr page 231-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

gantfch andere beweeging te vertoonen. Deze moet gekleed zyn met
een purpere mantel, of in't groen, rood of geel, dekolcur op zyn aller-
fchoonite, van luchtige ftoi of zware zyde, op de ichouder vaft, en niet
te lang; op dat het hem niet en hindere in zy ne geduurige faeweeging: want
een raenich,die vol vuur is, wil voornaamentlyk debeenenvry hebben.
De vrouwen en jonge dochters, als van een tedere complexie, zedig en
Viouwoi
fiil, kent men byzonderlyk aanhaare witte kleederen van dun lywaat,
allerhande lichte en vrouwachtige koleuren van zyde, gelyk licht blaativv,
appelbloéiïèm, paerlkoleur, licht citroengeel, weinig over malkande-
xen, en zodanig dat de fchoonheid van het ligchaam gemakkelyk daac
<ioor kan gezien worden. Haar ftand is zedig, van weinig gewoel, de
beenen dïgt aan een geilooten , het lyf regt overeind, de hals een
Weinig geboogen als ichaamachtig, de armen digt aan 't lyf, de klee-
dereo luchtig aangedaan , deze ve vait houdende en bedekt tot de
voeten. Dc kinders meeft met v/it lywaat, van citroengeel, blaauw oi
paariTe zyde, en veekydts met witte rokjes aan, geen mantel noch loilè lap-
ren,
jes: en als 'er iets moeft weezen, zou het een klein lapje van een el of
anderhalf zyn, en noch op de fchouder vaft, op dat zy het niet verlie-
zen, ter oorzake dat zy veel loopen, woelen, ravotten, en geftadig
over de grond rollen.

Het is, danktmy, een zaak van groot belang, hoewel weinige zulks
Waargenomen hebben; ja men ziet veekydts fraaye Schilders, die zich
daar in byzonder vergrypen; maakende geen onderfcheid in mannelyke of
vrouwelyke koleuren; paiTende een oud man een vrouwe-koleur, en
een mannelyk gewaad aan een vrouw; vermengende alzo het een onder
het ander, als oPer geen vafte regels op waren. "Want die koleuren van
zyde, welke een jongman wel paffen, dierobuft, vlug, veranderlyken
ipocdig is, die zullen 3an een dochter, welke teder, zwak, ftandvaf-
t'ger enlufteloozeris,niet paiien. Hyvereifchtkrachtiger, zy daarente-
gen tederer en fchooner koleuren die te gelyk lieffelyk zyn. Desgelyks
zou het kwaad weezen, een Kind in't zwart, een Jongeling bruin,
een Man veelverwig, en een Ouden met fchoone koleuren te fchilde·»
ren.

Ik heb eens een Schildery gezien van een my onbekenden Meefter, ^
Waar m alle die dingen heel duidelyk en net aangeweezen waren; 't geen een "chii! ^
zodanig een welftand en voldoening aan myn oog gaf, dat ik verzet op
deze
d^t het Τ opmerking bezag, wierd ik gewaar,

aaar alleen om gemaakt was. Derhalven naarftiglyk toekykende, hebben.

I ^^^^ ^^^^ allegader in donkere en

geiyKe Koleuren van lakenen; daar weer een anderen hoop jong en wed-

Ec de-

En Kindc

■β*

-ocr page 232-

2i8 groot schilderboek.

derig volk, met verfcheidene fchoone gekoleurde ftofFcn; als mede ee-
«ige vrouwtjens in lichte koleuren, weêriclayn, enz. By dezelve bevon -
den zich eenige oude vrouwen, mede in donkere kleedcren. Hier en daar
zag men een'kindtje loopen, en in \ zand fpeeleh, alle met linnen en
zeer teedere koleuren van kleedtjens verbeeld. Deze zaak verblydde my
t'eenemaal, en maakte my indachtig hoe ik dat tot een gelykenis zou
, brengen, om iemand dezelve met weinige woorden te doen verilaan.
Het is, dunkt my, even als met de vier lumieren van den dag.
vergc- Neemcn vvy voor den dageraad de kinders, 't zy jongctjens of meis-
lyktdetraF- jei^g. yoor dc jongmans en vrouwen, den middag, als, de zon op zyn
dL"doins by'^' krachtigfte is; dc oude luiden voor de nacht. TuÜchen nacht en mid-
deltonden dag is vejper, die kan men verbeelden met van beide wat te famen te
voegen, gelyk tuflHien
aurora qw den middag ook moet weezen: in
zulker voegen dat men een bekwaam onderfcheid kan maaken tuflchen
■Waarom den ftand en ouderdom der menfchen. Hier moeii: niet vergeeten wor-
deTztmt^du^^^·'» ^^^ dikwils de oude luiden eenig wit gebruiken om hun kindts
wit Γ werden te verbeelden. In tegendeel word het zwart fomtydts onder de
enden Jon. jQj^gg luiden gezicn, a!s een dunne zwarte fluyer, om eenige droefs
foevwgr. hei^ te beteekenen, ook wel om een getrouwde vrouw van een maagd
te onderfcheiden.

Van de kokurde KJeedmgen) en der zeher toepajende ver-
menging j by en op malkandereu.

Derde Hoofdstuk.

'T^Erwijl wy bezig zyn met het verhandelen van de kleedingen , lo
X, zal 't niet kwalijk voegen ook iets van hunne toepaiiènde koleuren
teiprecken , dat's te zeggen, welke voering of monftering ieder ko-
kurig kleed vereifcht: zynde dit een zaak van groote aangeleegenheid,
en daar evenwel doorgaans zo weinig acht op gegeevcn word,' niet al-
leen in fchildery, maar ook in 't leeven zelfs. Derhalven zal ik hier
een aanwyzing doen van eenige zwakke, krachtige of geweldige ko-
leuren, en vooreerft met de zwakke beginnen.

Tan de voe- "Wanneer het bovenkleed wit is, zo mag de voering of het onder-
ftringÏi'^'^ed van het zelve wel koleur de rofe, feuiljemort, purper, paars, of

^eikoieurig fchoon zeegrocn z^'n.

S*"' ^^^ hemelsblaauw kleed paft zeer wel een monftering van geelach-
" '' tig-wit, violet, donker feuil/eraort of donker pars.

Een

-ocr page 233-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

Een licht of bleek geel kleed dient gemonfterd te zyn met violet,
zeegroen, fchoon groen, donker feuiljemort, purper en paars.

Een bleekgroen kleed moet geinoniierd weezen met geelachtig wit,
azuurblaauw, paars, en donker rood.

Nu volgen de machtige koleuren en der zelm toepaflèndc vermen-
ging-

Een citroengeel kleed gemonfterd met zeegroen, paars, violet en
«onker feuiljemort.

Een rusgeel kleed gemonfterd met violet, azuurbla^uw, groenachtig
blaauw, muskus, en omberkoleur.

Een azuurblaaw kleed gemonfterd met koleur de roiè, geelachtig
^Ït» bleekgeel, en licht fchoon groen.

Een feuiljemort kleed gemonfterd met'bleekgeel, koleur de rofe,
"cht asblaauw, violet, donker purper en donkergroen.

Het tegendeel van alle deze genoemde koleuren, of van achteren af
te reekenen, doet dezelve kragt en uitwerkinge.

Hier ftaat nu aan te merken, wat ik meen met het woord van mon- Wat dooi
itering. Het zelve is zo veel gezegt als verciering, gelyk wanneer een moiXring
gtoote lap van een enkelde koleur vercierd is met een of meer andere vcrftaan
kleene, het zy een iluyer, gordel, mouw, onderrok of boriHap. Ver-
«er moet men weeten, dat de gemelde toeftellen of weêrfchyn, of van
twee a drie koleurde ftofFe zyn, wanneer zy een groote en enkelde ko-
ieurige lap vercieten, en het tegendeel desgelyks, naamentlyk als de
gfoote lap weêrfchyn is, zo moeten de kleene enkeld weezen.

deh Konftoeffenaars wat meer te gemoet te komen, zal ik hier weikestof-
noch een aanwyzing doen, welke gekoleurde ftoflën beft metgoudwil- ^o"d^'^ιΓη'^
»en vercierd zyn, het zy met bloemen, loofwerk, offtreepen. vüde^zpi.

Op het Groen paffen bloemen.

Op het Purper, Paars en Violet, dunne ranken of ftreepen.

^P Muskuskoleur, digte en breede bloemen of loofwerk.

Op koleur de Roze, Appelbloeflem en "Wit, te weeten van dunne
Zyde, ftreepen.

Purper, Feuiljemort, Muskuskoleur en Wit, ftaan ook wel mef
rranje, luchtig of zwaar na dat de ftof dik of dun is.
. '"'et geene ik hier wegens dc fchikking der koleuren gezegd heb,
IS niet te verftaan van een beeld alleen, maar voor alle gelegenthedenj;
zo wd op malkander paffende, als ook boven, neven of by malkan-
der. Doch myne meening is niet, dat "er onder verfcheidene beelden
mm een met een enkel koleurd kleed, en al d'overige weêrfchyn of
gebroken zullen weezen. O neen, want als zy gefcheiden en aan groo-

Ee ζ tc

-ocr page 234-

200 GROOT SCHILDERBORK.

te lappen zyn, dan worden zy elk byzonder op dezelve wyze vercierd
gelyk voor gemeld is. By voorbeeld, wanneer alle die kleene lapjes
van het groote afgefcheiden waren, en men kleedde daar mede zo veele
beelden, dan zallenze ieder noch met andere kleene lapjes, van dierge-
lyke daar op paffende koleuren, vercierd werden,, gelyk het groote eerft
kokurtnoef gedenkt, dat een hcele koleur met weêrfchyn, en

een weet. een weêrfchyn met een heele koleur moet gefchakeerd werden, zal men
ien^weér."een ordcntfilykheid in deze zaak waar te neemen is, om
fchyn een een welftand te doen voortkomen en het oog te voldoen,
g^vo^d^"' k'^^rder begrip der konftminnende Leezers zal ik hierover

worden. tvvee voorbeelden ter neder ftcllen. Het eerfte zal zyn een Gezelfchap
Aanmerbin. vyf a zes bedaarde luiden by eikanderen in een opene lucht, oi
ge over de ' befloote kamer. Zo die beelden nu alle gekleed moeten zyn, ver-
iwecdingen » ^^ '^^kcn van kennis ieder beeld

in een gezel, een enkele koleurde ftof te geeven van even groote lappen, alfchoon
da«de ^^ veele verfcheidene koleuren kon vinden om dezelve wel en

fehca, gèvoegelyk zamen te fchikken; om die redenswil, dat het in 't leeven
zonder voordagt niet kan gefchieden; ten anderen, om daar door niet
zinbetekenende ce fchyi>en. Want alhoewel den twaalf Apoftelen
hunne byzondere koleuren toegeëigend v/erden, moet men niet den-
ken, dat, indien zy alleby malkanderen waren, men hun van't hoofd tot
de voeten een enkele koleur zoude geeven: geenzints, want khoon
men de koleuren verbreekt, blyven zy daarom echter dezelve;, by voor-
beeld, blaauvv, wcêrfchyn met groen, dat blyftblaauw; geel met pur-
Aisraede per, blyftgeel; en zo van de andere desgelyks. Hier zal ik nu het
® j'n twede voorbeeld bybrengen, zynde een dertel Gezelfchap van jonge-
jongeluiden, lingen en meisjens, daniïènde en fpeelende op het veld, of in een be-
floote kamer, luchtig en zwierig na hunne jonkheid gekleed. Nu zou
dit immers niet eigen weezen, alle deze kleedingen van gebroke koleu-
ren by malkander te voegen, fchoon zy ordentelykna hunne eifch ge-
paard waren, om dezelve reden als vooren, te vi'eeten, dat zulks nooit
kan gefchieden dan met voordagt en uit noodzaakelykheid; hoewejhec
cierlyk en vermaakelyk zoude ftaan, doch gantfch niet konftig zonder
met eenige enkele koleurde lappen gemengd te zyn.. Nochtans vind
men'er genoeg, die znlks doen; voor eerll:, om dat zy geen zin in
weêrfchyn heb&n, ofwel dat zy die niet maaken konnen: daarom be-
helpen zy zich met halve koleuren. In tegendeel zyn "er weer ande-
tcn, die in de enkele koleuren geen behaagen hebben; voegende daar-
om
overal weêrfchyn, of halve koleuren by. Eeti derde foort is ons
ook te vooren gekomen, welke geen onderfcheid weeten te maaken

tuffchoi

-ocr page 235-

GROOT SCHILDERBOEK. 221
tuffclien een weêrfchyn, of halve koleur: daar het nochtans zeker is,
tl^t een wcêrfchynend kleed van twee of meer koleuren, en een halve
koleurd kleed van twee koleuren onder een gemengd is, als violet met
rood en'blaauw, groen met geel en blaauw, en zo voorts , waar dooi
27 halve of vermengde koleuren genoemd worden.

In 't eerfte Hootdftuk dezet vcrhandelinge hebben wy van de weêe-
fchynende kleederen begonnen te fpreeken ; derhalven, alzo wy ons
nu weder daar in gewikkeld vinden , zal het niet ondienftig zyn wat
meerder daar van op te haaien, en ons wat nader daarover te vcrklaaren.

Veele gelooven, dat zy een goed weêrichynend kleed maaken wan-
neer het wel geplooid, en dat het in zyne hoogfels, diepfelsen reflexie
Aanm«kin.
verfchillende van koleuren is. Rafaél zelfheeft, nevens andere grootef^!êrfci"nf„,
Meefters, dusdoende hier in gedwaald. Maar een goed wederichy-de stofFtn.
nend koleurde kleed moet zyne reflexie of wederkaatfing uit die koleur
trekken, daar het hoogfel uit beftaat. De fchaduwe is desgelyks uit de
^'gene koleur voortkomende, doch zweeiTit wel iets na de weêrfchyn.
■t η alhoewel de kleederen weêrfchyn zyn, hebben zy echter een vafte
g^ond-koleur van de hoofd-inflag, gelyk men zegt, groene en geele
p'ederfchynende kleederen. Dit is dan de regten aart van een weder-
^'^nyn kleed, dat alles, wat wy op zyne ronding vlak van vooren zien,
^yne hoofd-koieur blyve behouden; maar die zyden der plooijen, wel-
ke van ons afwyken, maaken de wederkhyn: ^t geen zeer gemakkê-
vk beipcLud kan worden, wanneer men een wederfchynende ilofopde
vloer of op een tafel vlak neêr legt, en men ziet dezelve
perpendicu-
boven, zo zal het zich rood of geel vertoonen; maar ziet men het
paraleldaar langsheen, zo zal het dikmaal fchynen blaauw te zyn. Hier
volgt dan uit, gelyk wy zeggen, dat alleen die plooijen, welke in
perfpeili^
'^eym ons afgaan, reflexeeren en in koleur vervalfchen, daar de ande-
re in hoogfel cn diepiel hunne eigene koleuren blyven behouden. Des-
gelyks zal het geene in de eenc itof rood reflexeert, in de anderegroen
Π· ' fcheering is.

Uit kracht dan van deze toevallen is men genoodzaakt lappen van by-
rondere ftofFen te hebben, welke ons deze ondericheidentheden aan-
yzen; want niemand in de wacreld is machtig dit van buiten te lee-
Χν/^"^ dat het zo naauw luiftert.
nanti voorgaande Hoofdiluk gezegt, dat in een Ordi-

derdo ^^^^^ beelden agt moet genomen werden op de fexen, ou-
nrr en ftaaten der menfchen , cn dat ieder zyne toegeëigende

uorre moet hebben. Het goud voegt den Goden en Vergoden, het
i'urperden Vorüen, en zo ieder na zynenftaat tot een Slaaf 1

zynenJ

toe. Voor
dk

-ocr page 236-

200 GROOT SCHILDERBORK.

die geenen nu, welke kort van memorie mogten zyn, zal ik een goed
middel aanwyzcn om binnen weinig tydts van alle deze dingen meciter
te worden.

Middel om Neemt UW zakboek, en fchryft het volgende daarin. Oudepatroo-
Wccdi'n cn matroonen , getrouwde mannen en vrouwen, jongmans en

entoeplfl^n-jonge dochters, jongetjens, meisjens, en kleene kinderen. Zet de-
le^^S^acu ^^^^^ regifter onder malkander, en daar nevens ieder zyne toe-

aaagetoond'. behoorende kleeding, ftof en koleur. Als gy dit nu alzo in uw zakboek
gefchreeven hebt, zo ziet het dikwils na; vaornaamentlyk wanneer gy
♦ iets onder handen hebt, het zy met veele of weinige beelden.

Van de koieuren kunt gy desgelyks een regifter maaken, als wit,
geel, blaauw, groen, rood, enz. en nevens dezelve dan ieder zync
ibrteering of monftering, gelyk hier voor gemeld is.

Het zal niet ondienftig zyn hier ecnigebyzondere dingen aan te mer-
iien op verfcheidene voorvallen in een Ordinantie van veele of weinige
beelden,
ten opzichte van de koleur: niet om dat zy byfchrandere Kon-
ten
opzichte ilenaars onbekend zyn, noch niet waargenomen worden; maar om dat zy
vandeko- dikmaalswerden verzuimd, en nictgeagt; hetzyuitnaiaatigheid, voor-
oordeel , of eigene inbeelding dat zy zo ftreng niet behoorden bepaald
te zyn; ofwel ook denkende dat de fchoone koieuren d€ menfchen het
allermeeft bekooren, cn daarom boven alles het oog voldoen moeten;
niet eens betrachtende dat zy 'er de Konft mede te kort doen, en hunne
eigene achting daar door verminderen. Zulke Schilders zyn de veel-
vuldige praaters gelyk, die weinig zeggen dat pas geeft.

Waarlyk zyn de koieuren van een groot vermogen, wanneer ze wel
en ordentelyk in een Tafereel by een gevoegd zynj maar in tegendeel
walgelyk, als ze ongcfchikt onder elkander hafpelen. ■

Hn rcdelyke ziel zal ongetwyiFeld met my overeen komen, dat'er
byzondere merktekenen zyn dié den eenen menfch van den anderen Onder-
fcheiden; een vorft van een amptman, eenamptman van 'tgemeen, en
een ryken van een behoef eigen. .^J^^aar in kan men dan dit ondericheid hc-
fpeuren? Aan zyn fladig weezen, grootfe iland, gting en deftige be-
weeging, als mede aan zyn gewaad, wat langer, en voornaamentlyk
koftelyker van ftof, en boven anderen fchoon van koleur. Dit aldus
zynde, zal het ligt te begrypen weezen, 4at, fchoon zodanig een per-
ioon naet alle die voorgeiBelde hoedanigheden nieten was -begaafd,
maar met het fcgendeel, :hy. echter door 't een en 't andet kennelyk
ttiQet verbeeld worden,; gdyk wy.in de verlundeling-e van 't ordineeren

genoegiaam aangetoond hébben, Deiiialven zal het niet noodig zyn deze

zaak verder op te haaiea ; otxdeeknde het bovengemelde genoeg te

wee-

Aanmerfein
ge op ver-
fcheidene
voorvallen.

leur.

-ocr page 237-

GROOT S ςΗΙ LDERBOEK. 223

iveczeti om tot myn oogmerk te komen,, •'t welk is van dc koleuren
ie iprecken, naamentlyk in wat gclcgentheid
zy fchoon en niet fchoon
raocteii gebruikt werden. Ik zal dan drie gevallen , als de voornaam-
zynde, tot voorbeelden geevea, uit dewelke men alle dc andere kan
oordeelen en fchikken. uK.^d.s

in hctcerfte, zynde een Raadtspleeging, Xrionif, of dicrgelyke, pUcgingen ,
Waar in ieder op 2yn deftigfl: uitgedoft is , moeten de koiielyke en fchoo- Tiiomfcu,
Hofen vertoond werden, geen fiegte noch flordige.

in het twede, beftaande in Bagclianaalen, BoerekermiiTen cn Her-«■''ê^^i^anaien
derfpelien, moeten de koleuren half fchoon, en halfgebroken 2yn,KH«- '
na zyn vermogen. ' deripaien.

In het derde, zynde openbare vertoóningen , als
kwakzalvers, Googchelaars, Polichonelles, en diergelyke, beftaande
gen ais,
in het gemeen en gering volk, moeteude ilegte ftoft'en én^uile kolea-.^®^^""
•^cn het allermeeft heerfchen. ' Kwakzalvers,

Nu is hier noch aan te merken, dat zo wel in 't een als in 't ander
^^ fchoonfte uitmunt. Overmits nu deze drie voorvallen zcldfaam
» eq zelden gebeuren, z^l ik 'er dit noch byvocgen , dat 'er
de flegfteq zo wel als onder de beften zyn die de voorrang heb-
Onder de fchoonen zyn nóch fchoonder, en onder de ilegten
Och flegtet. En dit is voor zo veel de koleuren betreft, door dewelke
een verftandig Konftcnaaf kan kennen.
Maar laaten wy tot befluit dezes Hoofdituks eens aanmerken, in wat

wat dee-

de geko-

iviaar Jaaten wy tot beiiuit dezes nooiunuA. ...

feelen de^oleLdc ftoifen zich op het fchoonft vertoonen; abovee-

l^^itpffcn ten dien opzichte zeer verfchillende zyn, en hunne ichoon-

heid heel verfcheidentlyk toegeeigend hebben. . «r · , in

^y zessen dan, datdeukfte?kendheid der zwarte ftoffenm de kracht
derfch^ad?wln beftaat De witte, geele en roode ontfangen het
Hunne hoopfels en srootfte licht: blaauw,
groen eri purper inde hal-fchoonft
^^ tinten. ^Maaralle de ftoffen, die geen glans hebben, znllen veelv.noonen,
Schoonder in hunne verlichtende partyen, dan in de f^a^^^^^y" =
die reden, dat het licht het leeven geeft, en de eigenfchap derkoku-
renkennelyk maakt; daarin tegendeel
de fchaduwe hunne natuurlykc
i^Hoonheid verduiftert en uitdooft. By gevolg zullen dan alle hgcha^

hunne waare koleuren beter toonen , wanneer de "«e^lyke
l^eid minder glad en ef&n zal wcezen; gelyk men kati zien m de laaKe-
nen, linnen,boombladeren en kruidendie ruuw
of ^airigzyn, op dewm^
geen glans noch flikkeringe kan komen ; om dat zy, nie Konnence
ontfangen de weêrkaatfingen der nabuunge voorwerp^, auceniy^ aan
Ket oog zendenbunne walre ennatuurlykikokur, welke met ver m^gd

-ocr page 238-

200 GROOT SCHILDERBORK.

noch beroerd is onder die van eenig ander ligchaara, 't geen hun de
voorzeide
reflexien toezend van een overftaande koleur, als die van dc
roodheid der zonne, wanneer hy, ondergaande, de wolken, enden
horizjont van zyne koleur deelachtig maakt.

P^an het fchikken der donkere 'voorwerpen tegen een lichte
grond 3 ver en van naby dezelve.

Vierde Hoofdstuk.

TJEt is niet oneigen, dat licht tegen licht tot elkander toetrekt, zo
* ■■· wel als donker tegen donker. Tegen een lichte grond voegen
wel donkere beelden, en tegen een donkere weder lichte; te weeten,
om krachtig af te fteeken, maar anders niet: want tuiTchen veel, wei-
nig, en noch weiniger af te fteeken (wel te verftaan op de eerfte, twe-
de, en derde grond gefteld zynde) icheelt noch vry wat.
Van donke- nu zoude iemand mogen vraagen , wanneer eenige beelden, 't zy
ic bedden ftaande of zittende, een witte achtergrond hadden, en dat zy zich daar
iicl^te stond, verre af, naby, of tegens aan vertoonden, of'er dan de donkere ko-
leuren in alle drie de partyen niet wel voegen zouden.^ Ik antwoord ja;
doch ze moeten alsdan anders aangemerkt worden: want zonder eenige
met lichte koleuren te vermengen, zouden zy niet konnen beftaan.
Derhalven is het aan zommige derzelve noodzaakelyk, meerder en min-
der kracht te geeven. Die digt aan de witte achtergrond zyn , zullen
met lichte koleuren vermengd worden, om zich aan dat licht te hegten,
en hunne kracht te minder te verbreeken; blyvende echter de donkere
koleuren de overhand behouden; en zynde die lichte koleuren maar,
gelyk ik zeg, om gemeenfchap met de witte grond te hebben, en daar
door in "t verichiet op hunne plaats te blyven, en zich met dat groo-
te licht van de achtergrond te vereenigen. De andere beelden, die
zich meer na vooren op de twede grond bevinden, zullen wederom
minder lichte koleuren hebben: en die troep, heel op de voorgrond,
noch het allerweinigft; waar door zy minder gemeenfchap met de witte
muur behouden, by gevolg van meerder kracht tegen dezelve zyn.
Enhetteg«n. gelykenjs het met licht tegen donker; want men kan wel be-

• ■ 'grypcn, dat wit en zwart eikanderen nooit zullen naderen, ten zy de
eene van de andere wat aanneemt. Hoe meer het zwart met wit
vermengd word, hoe meer het ook het wit zal toetrekken: even als een
zwaare of dikke fefton, welke meeft rnet lichte tegen een donkere

grond,

deel.

-ocr page 239-

GROOT SCHILDERBOEK.
grond, geftcld is. Zo men nu wil hebben, dat deze fefton zal fchy-
nen tegens de muur aan te komen, (want het is met dc natuur zo niet
als met een Schildery) dan moet men noodzaakelyk eenige donkere
bloemen of loof daar toe gebruiken, fchikkende dezelve om de kant,
meerte wit of licht op het verheevenftc, en al minder en minder na
i^e twee einden toe daax die zich het digft aan de vafte grond bevinden,
Waar door zich het werk aan één hegt en in malkanderen fmek, blyven-
evenwel een lichte fefton, fchoon 'er wat donker onder gemengd
is.
t Zelfde is het met een donkere fefton tegen een witte grond, de
donkere in de midden, en aan weêrzyde allengskens verminderende.
^el is waar, dat die zich zo welftandig, noch zulk een groote verhe-
venheid niet zal vertoonen, hoewel haare fchaduwe na proportie alzo
krachtig is als die van de voorige: doch het is maar des noodts zynde,
als het dc zaak en de gcfteltcnis van de plaats vereifcht. Derhalven
moet men zich na alle voorvallen konnen fchikken.

Deze uitwerkinge is de bloemen alleen niet toegeëigend, maar ook
de vruchten, ornamenten , enz. ja zelfs allerhande cieraaderi van goud
cn zilver konnen op die zelve wyze met een liefïclyke welftandigheid
door de koleuren te famen gevoegd worden. ^ ^^^^^^ ^

Ziet nu dit Voorbeeld na dezelfde order gefchikt als voor gezcgt is. vra» donkere
Hier vertoonen zich op de voorgrond vyf beelden, zo mans als vrou-Wcedingc te-
Wen, tegen een witte achtergrond. De middelfte drie, digt aan een,, g®^"^^'®''·
zyn donker en krachtig; en de twee aan weêrzyde een weinig lichter
van koleur: waar door die
groef een aangename rondte en verfmeking
op de kant behoud. Op een verdere grond ftaan twee andere, waar
Van de voorfte donker is, en de twede, half achter de eerfte, licht j
doch beide minder krachtig dan de voorftie
groep. De laatfte vier,
ftaandc digt tegen de grond zelf, verfchillen noen alzo veel van de an-
deren; nademaal zy hier en daar met meerder licht vermengd zyn; d'cen
met een witte borftlap voor, d'ander met een witte doek op 't hoofd,
deze met bloemen, die met licht blond hair, een ander met een witte
pot, lichte kleedjens, naaktens,enzovoort; welkekleenighedeneven-
Wel 20 veel krachr niet hebben om de heele party te verlichten.

De voornaamfte ichikking in de W»io»i>, of reddering, leert ons, Aanmerkm.
^at men altyd donker tegen licht en licht tegen donker moet plaatfen; maar ge ovet het
dit is een tuflchenzaak, wyzende allecnlyk hoe, en waar door, men"'®'
zodanig een ftelling welvoegelyk kan maaken, dat
zy digt aan elkande-
of verre
af, gelyk men kan bemerken aan de voor-
vcrhaalde feftons: doch het moet niet anders aangemerkt worden dan
als
een gedeelte van een Schildery. Maat begeert men een volkomene

Ff Or-

-ocr page 240-

I -

GROOTS G Η I LD ERE O Ε K.

Ordinantie te hebben, zo kan men tegen lichte gronden diergelyke
donkere beelden, alsdeze zyn, naar ons welgevallen i'chikken, en weêr
Schikking andere lichte beelden tegen donkere gronden. By voorbeeld, gy wilt
u"enT'be" aan de regter zyde uwes Stuks een donker bofch hebben, in de midden
kwamegton- het doorzicht, en aan de andere zyde buizen of fteenwerk niet heel licht
'^®"· noch heel donker: zo kunt gy: tegen het bofch lichte beelden of ande-
re voorwerpen ilellen, en in de midden tegen het verichietdonkere, en
tegen de huizen wederom andere die belt voegen. Voert dan ieder
korrekt en byzonderuitnadezegezegde voorbeelden, zo zal 'er zekerlyk
niets aan; ontbreeken, wel te verftaan voor zo veel de tinten aangaat: de
koleuren, daar by zynde gevoegd, maaken.het werk volmaakt.

Deze zaak van donker tegen licht, en licht tegen donker, oordeel
ik klaar genoeg beweezen te hebben: doch dewyl my noch eenige din-
gen, tot mynvoorneemen dienftig, in den zinfchieten, welke in't eer-
ue Hoofdftuk vergeeten zyn, zal het niet ongevoegelyk vveezen. dezel-r
ve alhier terplaatfe in te brengen. Ik zeg dan, dat ailé lichte koleu-
ren, alwaren ze half of gebroken, tegens een donkere grond wel af-,
fteeken; maar niet met zulk een groote kracht als de geweldige: alzo
wy voor dezen gezegt hebben, dat de gloeijende hunne befte uitwer-;
kinge doen tegen een zwakke grond, en de zwakke tegen een gloeijen-
de, 't zy dat ze donker of licht zyn. Het is ook doorgaans een beken-
de regel, dat de geweldige koléuren, als licht rood en licht geel, op-
licht noch wit paffen, alzo min als fchoon azuur blaauw tegeneen
donkere grond, hoewel dezelve mede onder de drie hoofdkoleuren
gereekend word.

Maar laatenwy komen tot ons voorbeeld. Aangezien wy tot noch
toe maar alleenlyk van derzelver tinten, of lichten donker, gefproken
hebben, zal het noodig zyn tegenwoordig ook de koleuren hunner klce-
, deren na hunne order, plaats en vermoecn aan te wyzen.
Kofeuren Uit een zeegroen.

Geelachtig graauw. ·

Paars.

Weinig fchoonder groen als de i.
Purper. ; .

Donker violet, doch niet fchoon, maardcdwarsbaiidfchoofö
lichtgeel..

7. Bruin oker en paariTe wcêrfchytl. -

8. Groenachtig blaauw, als cngelfche afcL

9. RusgeeL
lo: Paars of yioict.

ï ï. Omber met weinig rood Aan-

226

1.

2.



6.

kleedinge
van de bed
den in het
voorbeeld
aangewee-
-ïfin.

t ..

-ocr page 241-

GROOT SCHILDERBOEK.

Aanmerkt nxi eens, van achteren af begiflneiide en zo na voorén toe,
of dezelve niet allengskens nader en nader krachtiger worden, door giomï"'
het tuflUicn mengen van krachtige en geweldige koleuren. De agter-
^^i^e Koieu-
fte hoop heeft 'er geen, de middelfte een ^ en de-voorfte twee, waar "^®"·
van de eene geweldig is.:

Nii zoude iemandmoge^vraagen , waarom ik de geweldigé, te wec-
ten rusgeel, alhierplaats , nademaal die tegchs eenlichte grond van gee-
ne kracht is. Hier op antwoord ik, dat men hem moet aanmerken
als het voorfte beeld ^ zynde aan weêrzyde met twee donkere gefloten.

Men moet ook niet denken, dewyl ik de koleur van ieder beeld dus
aanwysi, dat zy daarom van
't hoofd tot de voeten uit die zelve koleur
moetenweezcn. Zietmaar na de fchcts, en denk op haarelapjes, diezy
aan hebben, het eerv groot en het ander kleen, van gebrokte en zwakke
koleuren waar mede zy vermengd zyn en bekwaamelyk tegen de grond
voegen ; gelyk wy op zyne plaats gezegt hebben dat, om groote par-
tyen van voorname koleuren te maaken, als geel, rood, of blaauw, wan-
neer
zy in een Oirdimntie de overhand hebben, men zodanigeen gewel-
<lige, party, met vermenging uit dezelve, vergrooten ofverbreedenkan;
by voormeld, rusgeel met bruin oker, omber, of diergelyke; 'twelk
evenwel geel blyft : en op zulk een wyze kan men met alle de koleuren
doen, als fehoon groen met ander groen, rood met purper, paars met
blaauw of graauv/ , geelachtig wit mct'graauw, en zo voort, als maas;

227

van beïde minder fehoon is.

nv

Va^ de Harmonie of Houdifige der Koleuren,

o f d s τ υ k.

Η O

V

y f de

Tjewyi.de:;ieesgierige Schildergeeften doorgaans bewuft zyn , dat
weinige Schryvêrs van
At harmonie of houdinge der koleu-
ren geichreeven -hébben , en dat het geen, 't welk zy daar^ vari noch
hebben voortgebragt, heef duifter en onverftaanbaar is; zaF ifc-mync
gedachten, · om deze zaak klaarder op te helderen, een weinig meerder
uitbreiden, cn aan de yverzuchtige Konftbeminnaars mede deelen.

Iii alles j dat dekoniiraakt, moet men naauw acht geeven öp de na-
tHur;, vermits die zjéh ielve bèft fchikt eh voegelykft reddert. Doch nien m
"menigmaal 2i€n-wy iets fraays ^ 't geen zich wel opdoet in de

nochtans de reden , waarom hef zelve zulk een cierlyke natuur,
welltand heeft^: aan" ons verborgen blyft. By dusdanige gelegenthe-
«en moeten wy,. Jé rêgck van de könft der ichikking
doorioopen, cn

Ff 2. zien

-ocr page 242-

200 GROOT SCHILDERBORK.

zien met welke derzelve die voorwerpen overeen komen; en daar na
die van de houding; wanneer men haatteen begrip van de welftand,
welke op reden fteunt, zal bekomen.

Waar in de harmonie fptuit uit een plaatfing van flaauwe tcgens krachtige ko-
harmame, leuren, en fterke tegens zwakke; daar de houding zodanig in blyft, dat
het fchynt als natuurlyk uit malkandeien te vloeijen.

En om hier van een voorbeeld, tafereelsgewyze, te geeven, zo
beftaau' verbeeld u een Stuk in drie gronden verdeeld. Stelt in het midden,
op de voorgrond, uwe voomaamfte beelden, en daar onder eenigemet
geweldige koleuren; welke beelden tegen een grotsgewyze en donkere
rots, welke achter hen is, krachtig uitkomen, en alzo een
kloeke maf
fa
vertoonen. Ter regterzyde, op detwedegrond, voegtdesgelykseeni-
ge beelden met fchoone koleuren, doch een tint bruinder als die op de
voorgrond ilaan; en agter dezelve een luchtig en graauwachtig groen
bosje; en noch verder een helder verlchiet, doch met eenige kleine
boomen hier en daar geitopt: welk bosje noch een tint donkerder moet
weezen als de beelden op de twede grond. Aan de linker zyde, mede
op de zelve grond, ftelt daar eenige andere beelden, zo jonge dogters
als kinderen, met zwakke kokurde kleederen, die zich echter tegens de
lichte gebouwen in'tverfchiet, en de blaauwe lucht, fchoon opdoen en
wel houden zullen.

Hieruit kan men bemerken, hoe deze drie partyen, te weeten, die
in het midden en de wederzydiche, uit de natuur der gronden , daar zy
tegen aan komen, elk zyne plaats behouden. Het voorfte, dat het
krachtigfte is, en meeft in licht beftaat, dringt met geweld tegen het
allerdonkerfte, ^ welk in 't heele Stuk is, voor: en de wederzydfche,
hoewel zy byna even licht tyn, worden door de achtergronden, die
met hen maar ééne tint verfchillen, bepaald; waar door zy niet verder,
noch nader by, gelyken dan zy in der daad zyn. Invoegen mén klaar-
lyk kan bezeffen, dat, fchoon die drie partyen even gelyk van kracht m
koleur waren, 4e zelve ^orde achtergronden zodanig gemaatigd kon-
nen werden, dat, zo men wil, eene alleen zal affleeken en d'andere
wyken. Begeert men nu
de voorfte beelden donker te hebben, zo
fchiktmen deze ftelling maar anders om; want dezelve is in , alle gele-
genrhedeo goed. Aldus zal men zeergemakkelyk körinen de gronden
en ie voorwerpen by een brengen, en een houding daar in veroorzaa-
ken. Desgelyks geeft de houding en plaatfing der kokuren eene der
grootile bevalligheden in een Stuk.
net vetmö- Maar om het vermogen der koleuren tegen bekwaame gronden na
«gen ^^^^^ wykinge ηοφ 4tti4elyker, lot
meerder gemak derJConfte-

naari,

-ocr page 243-

GROOT SCHILDERBOEK. 129

naars, te doen begrypen, zal ik een twede bevvys, met een Afteckening bekwame
Hier nevensgaande, voortbrengen, en over het zelve in "t breede re-^^teen"*
deneeren.
 voorbeeld

Deze Boot, als zyndehet voorfte, verbeelden wy heel verguld, cn ·

krachtig van flikkering, tegen de fchaduwe der boomen en Iteenrots.
Het voorfte vliegende beeld, op dezelve
difiaMie , geei ik een licht
»"ood kleed tegen het donkere der zelve rots, met zodanig een kracht dat
^^c-t met de fchuit overeen komt. De twede, daaraanvolgende, heeft
een fchoon groen kleed, mede licht, tegen de gemelde rots, alwaar'"*
dezelve, van een halve koleur, flaauwer werd; tcrwyl de derde , die
zich noch verder en in de fchaduwe bevind, welke een donker blaauw
kleed, tegen het diepfte des hols of doorzicht, 'tgeen licht is, nevens
de lucht, welke zich geelachtig blaauw vertoorit, affteekt en op zyne
plaats blyft. Het ftaande beeld, op de w/kende zyde des boots, fteekt
met een donker en gloeijend geel kleed, tegen het voorgemelde door-
ïichc, met meerder kracht af, dan het blaauwe kleed, en minder als
de voorfteven van de boot, die het meefte geweld doet, als. zynde de
grootfte party, welke met de weêrfchyn in het water verdubbeld word.
Aan de overzyde der rivier ziet men tegen de hoornen noch andere beel-
zo naakt als met zwakke koleurde kleedingen, gelyk appelbloef-
ftm, blaauw, lichte weêrfchyn, en wit, hier en daar met wat geel ge-
schakeerd; en hunne fchynfels met die van 't groen der boomen in het
Water fpiegelen, ftrekkende tot tegendeel der andere zyde. Deze beel-
hoewei zwak en licht, zyn na hunne vermindering in kracht ge-
lyk met het middelfte vliegende beeld als op eene
difiantie; dewyl zy
van eene natuur in halve koleuren beftaan : even gelyk het rood van
Het voorfte vliegende beeld met het geel van
'x. fchuitje, beide gewel-
dige koleuren, overeen komt. De Roeijers zyn in 't donker blaauw.

Dit Voorbeeld ftrekt niet alleen in 't byzonder tot aanwyzing van AanmerKB-
zulk een Ordinantie, maar in "t generaal van zodanige als men zoude
Konnen bedenken. Niet dat voor aan een geel voorwerp moet wee-
zen achter een blaauw, en in het midden een groen, purper of paarfeh;
maar zodanig van koleur als liien begeert: want men zou, in plaats van
deze vergulde boot, een roode konnen ftellen; en aan het voorfte
vliegende beeld, in fteê van een roode, een geel kleed voegen; wel te
verftaan als men elk een bekwaame achtergrond gave. Hoewel nu het
geel der boot en het roode kleed van 't beeld twee geweldige koleuren
zyn, 20 ζγη zy echter noch eenigfins onderfcheiden van natuur: en
vermits het geel uit zich zelve lichter is als hetrood, vereifcht het rood
OQii een dpnkerdcr koleur dan het geel, om af te ftccken.

Ff? Als

-ocr page 244-

230 . GROO τ SCHILDERBOEK.

Als men nu, in plaats van de beelden aan de ovcrzydc van het wa-
ter, welke appelblocflem, blaauw, enz. gekleed zyn, andere kolciircn
wilde voegen, als groen, of rood; zo kan men mede zyne vryheid daar in
neemen, wanneer men, gelyk in het voorige, een bekvvaame grond daar
achter ftelt, waar door zy na
hwnncdifimtie affteeken: want Ichocn zy
in het verfchiet zyn, is het echter geen wet dat zy van zwakke of halve
koleuren geichilderd moeten weezen. Daar is geene zoo geweldige ko-
leur, die niet kan gemaatigd en bepaald werden na
haavc diflamie of
. · afftand. Dat in dit voorbeeld de koleuren aldus na hunne rang ge-
fchikt zyn, dc geweldige voor, en de minder krachtige na derzelver
aart verder en verder; dat is om duidelyk aan te wyzen, en klaarlyk tc
doen begrypen, waar toe ieder koleur bekwaam zy , het zy om met
geweld door te dringen, of met zwakheid te wyken. Nochtans is het
kvvalyk mogelyk, dat ons een zaak, daar alle die koleuren na hunne hy-
zondere
natuur zo voordeelig vallen, aldus by geval zal voorkomen,
"^elyk hier in deze Afteekening aangetoond werd; doch men kan de-
zelve in alle gelegentheden genoegiaam veranderen.

Neemt, by voorbeeld, iitgy, in plaats van dat vergulde fchuitje,
een witte martnere fteenhoop met basreleeven, uitfprongen en h.ollighe-
denhebben wildet, en zulks krachtig gedaagd; het verfchiet daar ach-
ter geflopt; en de boomen agter de gemelde fteenhoop , in plaats
vangraauwachtig, gloeijender, donkerder, ofnaderbymaakte: zozon
het dezelve uitwerkinge tc weeg brengen die hier de ic luit nu doet, en
mede met kracht voor dringen; alhoewel het wit, gelyk wy weeten, geen
eelykenis. gi^vveldige koleur is als wel het geel. Doch het gaat daar mede als met
een Leger, wanneet de Generaal abfent is: dan is het de Lt. Generaal die
het in zyne plaats commandeert. Desgelyks, als dc Capitein niet by
zync Compagnie is, voert de Licutenant het gezag; vervolgens de
Vaandrig; en ten laatften is'er noch een Sergeant die de voorrang heefr.
Zo is het ook, als'er de geweldige koleuren niet en zyn ·, ftellen de
andere hun vermogen in 't werk, min of meer na dat de
zaak zulks
vereifchc: hier in is het voornaamfte gelegen.

Maar wanneer men nu zyn Concept\\das gefchikt heeft, gelyk ik
zeg, met die witte fteenhoop, moet men aanmerken, dat de zelve het
kracbtigfte voorwerp in 't geheeleStuk moet weezen, en dat men geen
geweldige daar omtrent plaats geeve die deze , vi'elke boven alle
moet
heerfchcn, verzwakkeen tc niet doe, 't en zy die in zich zelve door
de dampen, of hunne geftelde .achtergrond, zodanig gebroken zy ,
dat zc niet meer tc zeggen hebbe, dan een halve koleur.

ra-a

-ocr page 245-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

Van het fchikken der ongélyke Voor werf en, knevrns Jicht tegen
donker i en donker tegenlicht.

zesde hoofdstuk.

"P^ Aar is zeer veel gelecgcn aan het wel plaatfcn cii lUiikken dervoor-
werpen: want indien \\y alle dezelve op het allerfchoonfte verkoo-
zen hebben, en die ai:hteloos by een voegen, zullen ze veel van den
luiüer, dien ieder bezit, verliezen. Wederom, in tegendeel, zal
een goede fchikking en plaatfing een voorwerp,, dat in zich zeiven
oncierlyk is, bevallig maaken. En om hier van eenige voorbeelden tc
geeven, zal ik met deze nevensgaande beginnen. ,

Op'de voorgrond, aan de regter zyde, legt een omgevallene pot tc- vootbedd
8°ns een groote fteen, welke beide krachtig en gloeijend in 't licht zyn,^"
ongeiyke
^^gen het donker der boomen, die op de twede grond ftaan, en hoog °
^pfchieten. Op de derde grond, heel laag aan het vi'ater, ryft eenko-
•'^nnadeop, die zich weder licht vertoont. In het raidden des Stnks ·
^riet men den
horizjont heel laag met cenige bergen, en op de voor-
gi^ond drie beelden, maakende te famen degrootfte party; zynde meeft
gloeijendc en donkere koleurde klcedingen tegen het flaainv en licht
"Cs verfchiets. Op de twede grond befchouwtmeneen jongeling, die
^^thet huis, waar in hy ftaat, onder indefchaduwezyn, veroorzaakt
door de ilagfchaduwe der boomen aan de andere zyde. Dit huis is van
hartüeen, by gevolg licht tegens het blaauv^' der lucht. De voorgrond

Zonder groente heel cn al verlicht, doch wel't meeft omtrent de .
beelden.

. I^eze vertoog-fchets wyft ons aan de^ ongelykheyt der voorwerpeh Aanmexiin-
In een Ordinantie, en hoe men dezelve na de konft voegelyk, het
ècn grover de
iioog en het ander laag, benevens hunne kracht, zal fchikken, om^^^^a^dTg!'
cen veranderlyke welftand te verkrygen. Door de voorwerpen verftaa heden van
ik roerende en onroerende, als leevendigc fchepfels, menfchen, beef-
vogels, boomen, heuvelen, gebouwen, enz. zo wel
p ar del
san het Stuk, als wykende of achter malkanderen.

w at aangaat de kracht, die beftaat in licht tegen donker, en don-,
^er, tegen licht: want buiten de koleur, is 'er anders geen middel om dc
w^Tuu malkanderen te doen affteeken als 'deze.
Wy hebben gezegt, dat die drie beelden heel krachtig van koleur
cn donker tegens het flaauw des verfchicts komen. Daar door wys ik aan,

dat

-ocr page 246-

200 GROOT SCHILDERBORK.

dat 'er in een zelve Stuk geen twee lichten op een gelyke grond mogen
zyn, alfcboon zy even krachtig afftcckcn; maar wel, dat decene party
in kracht van licht, en d'andere in donker moet beftaan. Het is ook
wel te begrypen, vermits die drie beelden tegen het lichte verichiet ko-
men, en niet in de fchaduw, dat zy noodzaakelyk donkere koleuren
vereifchen. En, in tegendeel, die pot met de ftecn tegen de donkere
boomen affteckende. is een algcmcene regel, dat, als 'er eenige lichte
voorwerpen aan d'eene zyde zyn, die aan de andere zyde donker moe-
ten weezen.

Befchouwt nu het twede voorbeeld, als zyndc een aanmerkinge die
afhangkelyk is van het voorige ; konnende het een zonder het ander
niet beftaan. Dit itrekt tot het wel verftaan der lichten, boven, ne-
vens en achter malkanderen, en dat men altyd de voornaamfte reddering
op zodanig een wys moet zoeken: daar het eerfte ons aanwyft de on-
gelykheid 'der voorwerpen, hoog en laag.

Voorbeeld voorzittende beelden, met dc eerile grond, zyn donker, als van
van dagen een dryvende wolk befchaduwd, gelyk mede het loopend beeld tot dc
aimeXde Het gcbouw, op de twede grond, is vlak in't licht, nevensde

leddcting tweeftaande beelden, die weer tegen de donkere zyde des huis afkomen,
cnwciftand. ^j^jg achterfte zyn in de fchaduwe van het zelve gebouw, tegen de
lucht die hun tot grond dient. De kolom, mede op de twede grond,
is byna tot boven toe in de fchaduwe tegen dc achterfte boomen die na
het oogpunt wyken. Deze halve lichte man werkt weder tegen die
donkere kolom; terwyl het onderlyf, dat met de eerfte grond donker
is, tegen dc twede, die heel licht is, afftcekt.
Dat de oor- niet gcrvocg, dat men hier of daar een flagfchaduwc

zaaken der " plaatfe; maar men moet ook duidelyk de oorzaak daar van aiinwyzen: in
flagfthadu^ve zulkcr vocgen dat de aanfchouwers niet genoodzaakt zyn te vraagen,
teLen mfel waar die van daan komt: want alle fchaduwen zyn niet eveneens. d'Eene
ten worden, is donker, en d'andere wat helderder: en, behalven dat, verfchillen zy
fomtydts ook van koleur. Derhalven zal het niet ondienitig
zyn alhier
iets of wat daar van op te haaien, tot 'cr tyd dat wy die zaak op haare
plaats in 't breede zullen verhandelen.

Alsmede De flagfchaduvvc van het loof der boomen vertoont zich vccltydts min-
ï^ekoieii' meerder groen, na maate dat het zelve digt of yl is. Deflag-

ten. fchaduwe, die de dryvende wolken veroorzaaken, is zwak, en heeft

geen koleur als die der tuiTchen-lucht. De flagfchaduwe van een rood,
groen of blaauw gefpannen gordyn, werd mede van dezelve koleur gc-
koloreerd. Die van een huis, of andere zwaare opgeregte fteenwer-
ken, zyn graauw en duiftcr, enz. Kccren wy nu weder tot onze voor-
gcnomene zaak. - t is

-ocr page 247-

200 GROOT SCHILDERBORK.

t Is wel te begrypen, dat het geen hier in deze voorbeelden aan- Hstüchien
•gemerkt is, wegens licht en donker boven, nevens en achter mal-
kanderen, anders om even het zelfde is: dat 's te zeggen , als het
anders om '
geen , 't welk nu donker is , licht waar , en het lichte donker,
Ook is het onvvederfpreekelyk, dat, by aldien men cén van die lichten
zelfde uit-
leg nam, d'ordinantie en aangenaame reddering t'eenemaalteniet zou ^"^'"S^·
worden, ja zodanig dat men dezelve onmogelyk zou konnen goed
maaken , zonder het geheele Stuk te veranderen. By
neemt eens dat het loopende mannetje boven donker was, hoe het zelve zeivl"weege'
dan van de kolom zoude konnen affteeken; nademaahvy tevooren ge-nomen, ver^
Zegt hebben, dat donker tegen donker heel oneigen is. Want maakte ftlnd^^enc
men de kolom licht, hoe zou men het dan fte len met de lucht? Enimaf
indien de lucht achter de kolom donker was, is het wederom niet goed:
Want de heele voorgrond,, en alles "t geen zich daar op bevind, is don-
ker, en de twede grond weder licht. By gevolg zou het zonder fehik-
king of welihnd weezen. Hier uit kan men hgtelyk afneemen, dat
het als een onfellbaarc regel doorgaat. Wanneer nu de koleuren, na
i^unne eigenfchap, wel geichikt, daar by komen (want wy weeten,
dat de voorwerpen meer als eendcrhande koleur hebben, en dat men
'ie zodanige kan kiezen welke men beft oordeelt) zal de welftand zo
^eel te aangenamer weezen, en zullen onze oogen daar door noch meer
geftreeld worden. Deboomen, fchoon ze zich altyd groen vertoo-
DevetfchiL
i^en, zyn daarom evenwel vcelderley, na den tyd en hunnen aart. i"idheid dei"
dommige zyn zee-groen, andere hoo'g-groen, deze ros, die graauw-.i,etg"og"
groen, die weder licht-en andere donker-groen. De gronden zyn des- Boomen.
gelyks verfchillende, als berg-, zand-, kley-en ilikachtig; gelyk ook
gJ^=
de veelerhande fteenen: al het welk wy in het eerfte Hoofdituk dezer stcenwcrkéc.
verhandelinge genoegiaam aangetoond hebben. Wat de menfchen, en de Men-
pene uitgezonderd,' aangaat,'wat koleuren hebben die niet al.> In
kort, iemand, die de fchikking der koleuren wel verftaat, welke beft op :

en nevens malkanderen paflèn, zal zich nooit vcrlcegen vinden.

Voor al dient men ook in acht te necmen, dat in een Ordinantie de Dat in een·
cene zyde het tegendeel van de andere is, niet aUecn wegens licht en
«onker, maar ook in hoogte en laagte: zo wel in Hiftorien als Landr-heelcon«a«
Jchappen, ja in alle verkiezingen.

, De Concepten dezer twee voorbeelden zweemen niet kwalyk na dat Aigemeenc
in het voorgaande Hoofdftuk; doch hier zyn vee! meer veranderingen a^i^merkingc
m: want het voorige was van de kracht der voorwerpen, donker of
licht tegen des zelfs ftrydige gronden; en deze, hoewel dezelfde aan-
uierkinge, wyft ons aan hoe die gefchikt worden boven malkandcr.en

Gg als

-ocr page 248-

2J4 ÖROOT SCHILDERBOEK.

als het zo voor valt. By voorbeeld, men ziet een troep beelden (fp de
voorgrond tegen een ander op de twede grond, wat hooger, en die weer te-
?en een ander noeh hooger, en zo voort tot de zoldering of lucht toe. ^i^y
lebben in 't vierde Hoofdftuk aangetoond, hoe men de voorwerpea
achter eikanderen moet doen affleeken, en aan de grond vaft kleeven:
maar dit wyft ons voor eerft, hoe de lichte en donkere voorwerpen
boven malkanderen moeten gefchikt worden, dat zy eikanderen deugd
doen, en elk zyne plaats behoude; als mede hoe dat men, uit gebrek
van fchadnwe, de koleuren te baat moet neemen; en ten derderv, hos
men de ongelyke voorwerpen tegen malkanderen moet ftellen, "t
welk de ziel en 't leeven in een Ordinantie is , voornaamentlyk daar
zeer veele menfchen zyn. Doch het word niet verftaan voor de
menfchen alleen , maar allerhande voorwerpen , als gronden ,
heuvelen, borftweeringen, tranffen , venfters, daken, wolken, en
lucht, ja alles wat men agter elkanderen ziet opryzen daar zich men-
fchen op konnen vertoonen. Als ik zeg van wolken, moet men verftaan,
dat men zo wel beelden in de lucht vliegende, en op de wolken zitten-
de, kan verbeelden, als op de aarde. Het is voornaamentlyk in
zulk een gelegentheid, te weeten, als de meefte werken in de hoogte
beftaan, dat veele zich verleegen vinden in de verlcheidene lichten,
koleuren en tinten. Derhalven, gy leergierige Schildergeeften, neemt
het zelve als een onfeilbaarc regel in acht, en overweegt verdersj
a\l&
het geene ik in deze voorbeelden aangemerkt hebbc, wel ter deeg; op^
dat gy niet en valt in de algemeene misflagen die hier doorgaans in be-
gaan worden*

Nu zal ik noch een derde Afteekening, wegens de dwarfle en wy--
kende voorwerpen, als zynde een vervolg van beide ds anderen, hier
nevens voegen^.

Derde voor- ^liet in dit voorbeeld deze wykende fchuit tegen een dwarflè hoog^

bsild. te, of aarde borftweering, alwaar verfcheidene menfchen benevens
malkanderen op leunen, welke, nevens de achter opfchietende boo-
men, de gelijkheid dezer borftweeringe breeken. De aankomende
beelden vertoonen zidi weder tegen het verfchiet', 't welk dwars
loopt.

De fchuit is krachtig in 't licht tegen de donkere borftweering'
die halfwegen het Stuk eindigt, alwaar de voorfte herwaarts aanko-
mende beelden, met licht, weder tegens aifteeken, als mede regen'
de achterfte die in de ichaduwe zyn; en deze doen hunne werking
weder ttgen het licht der gebouwen in't verfchiet. De lucht,_ aan
de regterzyde des Stuks, is met zwaare fchuins afloopende lichte

wol'·-

-ocr page 249-

200 GROOT SCHILDERBORK.

wolken j cn aan d'andere kant zyn 'er gecne , of heel klein. Aannjttking

Hier word men voor eerft een grootc beweegelykheid in de fchik-
king der voorwerpen, die tot op den
horizjont tegen malkanderen der'voowfr-
aanloopen, gewaar, en de andere /yde het tegendeel; het welk eenP®"·
aangenaame verandering geeft, voornaamentlyk als'er eenige wyken-
de voorwerpen zyn die het oogpunt aanwyzen. De twede aanmer- Alimede
kinge beftaat in een reddering van licht en donker, gelijk in de voor-»» échten
gaande. _

Dit voorbeeld wyft ons dan aan, hoe men zich by gelegentheid
van zodanige middelen kan bedienen , om diergelyke werkinge uit
te drukken. Om die redens wille is het, dat deze zaak, op verfchei-
dene wyze^ meermaals word vertoond. Derhalven moet nsen het Deïeopmer»
in 't werk ftellen als het te pas komt, zo veel en zo weinig als men
goed oordeelt, hoe wel men het nooit te veel kan gebruiken; vcr-iegenthedèn
mits de verandering niemand verveelt, maar altyd behaagelyk en noodzaak'
aangenaam is. By voorbeeld , hier een doorzicht, daar weer
ftopt met boomen, huizen, enz: hier een kromme weg; daar weet
een gebouw 't geen een deel van het verfchiet bedekt; hier weder
een ftuk vlak land; daar een loopt ende rivier, me: boomen langs d€ kant,
die een eind weegs na het oogpunt, en alsdan zich links of regts,
dwars door het Stuk, om een rots keert, en eindelyk zich verlieft
uit ons gezicht. Die verandering houd ons in een geduurig ver-
maakelyk verlangen. Maar men moet weeten, dat dit meeftdc Or-=
dinantien in de openc lucht, of landfchappgi, betreft.

Fan de Welfiand in de ongel]ke en
Voorwerken.

Zevende Hoofdstuk.

^TAnneer wy de kennis van het ordinceren niet en hebben, ΰ
hei alles wildzang wat wy in de Konft zoeken uit te werken.
Ja indien men noch al eens een goede fchikking voor den dag
Brengt, hangt het alleenlijk van 't geluk af? daar in tegendeel een
wel geordineerd Stuk, fchoon maar tamelyk gefchüderd, altooseeti
aangenaame houdinee zal voortbrengen. Ik vind de waarheid de^-
zer reeden inzonderheid klaar werkende in de ongelykheid der voor-
werpen, welke een leeven en roerendheid in een Ordinantie ver-
oorzaaken; gelyk wy yerfcheidcne maaien getoond hebben in
dc

Gg % t€r-=

-ocr page 250-

200 GROOT SCHILDERBORK.

verhandelinge van 't Ordineeren, als mede in heü eerfte en laatftc
Voorbeeld van 't voorige Hoofdftuk.

Deze rocrendheid word gelukkiglyk uitgevoerd, indien de nabuu-
righeid der tegenftrydige dingen voorzichtigiyk vv'ord gepaard: want
door dit middel zuilen de voorwerpen elkanciercn in een Stuk zo wcl-
ftahdig bejeegenen, dat vj het vermaak van 't oog in alles zullen vol-
doen; niet zo zeer door de natuur aldus geplaatft, als wel dooreen kon-
ftige t'zamenfchikkinge van een fchrandere Schildergecft.
watdrinr dc DoOr de ongelykheid der voorwerpen verftaa ik de gedaantens der-
zclvc, wanneer het een hoog is, dat dan het ander langkwerpig
deze fpits , die vierkant, rond, ovaal, en zo voort. JDoch eer ik
verder gaa, zal ik een middel aanwyzen, "t welk ik gebruikt heb, otn
hier in op een gemakkelyke manier de ervarendheid te bekomen.
^ Middel om ^^rft tekende ik allerley foort van beeldtjes op vericheidene adien,
deïcive
in Zittende, ftaandc, bukkende, leggende, gaande, enz. en knipte de-
mntktfke- ^^ ^^ uit. Daar na tekende ikmyneOrdinantie in fchets y
mibycen Icggendc die vlak nedcr, en myne uitgefneede beeldtjes daar op; khui-
uhikkin. vende en paflènde zo lang tot het my voldeed; waar ik een zittende,
ilaande, ofleggende plaatfen moeit; hoe veelc hier, en hoe weini-
ge daar, by een voegden: en dus heb ik na veel leggens een goede Or-
dinantie voortgebragt, die ik alsdan nateekende; veranderende deac-
tie derzelve beeldtjes na het my goed dagt; behoudende echter de ge-
Italten in 't algemeen: daar groote moeften zyn, groote of üaande
laatende: daar kleene moeften weezen, leggende of zittende, en zo voort.
Alset.kin Aldus heb ik ondervonden, dat de ftoftagie in een Landfchap, met
Landfihap- yg^jg kleine beelden, uit groote bywerken moet bcftaan, tegen de-
welke de beeidtjens uitkomen; als kloeke en loofryke boomen, zwaare
fteenwerken, vlakke gronden, enz.
CD binnens En binncns huis, in een paleis of kamer, moeten agter de kleine
beelden breede en vlakke muuren- met weinige ornamenten zyn: want
ingevallc men veele kleinigheden daar in wilde maaken, zou alles even
groot fchynen; en 20 men by groote beelden eenige breede partyen
voegde, 2oude het alles zich klein vertoonen, of, op zyn beft geno-
men, even groot in het oog. Een grooter moet een ander klein maa-
ken; een fchuinfic een ander regt; en een vierkant het nevensftaande
fpits, of rond. Het eene ftryciige moet by het andere geplaatft ^oï-
•4cn, op dat het eene het an3ere aanwyze.
watin dc Desgelyks gaat het met de daaging. Zo een brcedc party, het zy
iaaging in dag of ichadiivve, beftaat, maakt dat alsdan de grond daar tegen ar-
waat tc nee-ijgj^^ gy voorbeeld j indien op dc twede grond een groote party in dc

fcha-

ongelyke
Voorwerpen
■word vei-
üaan.

pen,

kuis.

fflcn ïy»

-ocr page 251-

G R O O Τ S C Η IΕ D Ε R Β O Ε Κ. 2 j7

Doch deze twee verkiezingen hebben een heel vcrfchillende ma-
nier van ordineeren noodig. Het voornaamfle dient altyd voor af
gefteld, en het andere daar na gefchikt te worden.

In 'de Landfchappen hcerfchen de onroerende voorwerpen; en dé y^-jt 1,«
roerende dienen alleenig tot ftofFagie, In tegendeel worden de beel-
yoomaaiufte
den in een Ordinantie eerft geplaatft, en daar na de itofFagie.
^ant fchoon wy zeggen, dat een regtftaande beeld by een krom-in ordinan-
me boorrt, en een kromme üam by een regtftaande beeld, gevoegd!]'^" ™"
moet worden ; verftaan wy met het eerfte de ftam voor het voor-keLi^vwd!'
naamfte, en het beeld voor het minfte, of hulpmiddel in een Land-
fchap: en in een Hiftorie het beeld voor het voornaamfle. Aldus
moet het aangemerkt wordeii. Op de zelve wyze gaat het in
een kamer met architeéiuur, pronkbeelden, basreleeves, en andere
cieraaden.

Derhalven gééft de ongelykheid der voorwerpen een byzonderc
^'elftand en aangenaame cierlykheid. Want wat voordeel zoude het
aan 't oog toebrengen, dat men eenige fchoone druiven en meloe-
nen ieder in een afzonderlyke fchotel zag leggen? waarlyk gantfch,
geen.; Maar indien men by druiven, meloenen, of andere knob- welftandiii
belige, ronde, langwerpige en groote vrugten bragt, zou het een
<icongdyk-
het ander een luifter byzetten. \ ; ^ ^ vrifchfen,

weeten ook, dat een klein huis een tempel of paleis mer- Gebouwen,
kelyk vergroot en verhcerlykt; als mede xlat een lang en laag ge·-,
bouw een toorn oi mauzoleum doet opryzen.
. Diergelyke tegenftellingeii zyn 'er veele: maar alle voorwerpen te
willen onderfcheiden , en opnoemen , zou een onvermaakelyk, als
ook

€en onmoogelyk, werk zyn. Derhalven zal ik my vergenoe-enmeerdift^
gen met eenige*der voornaamfle op te haaien, vermits het een
noegfaam uit het ander vloeit. ^ '

Dit Voorbeeld, 1, met een hoogen horizjom^ wyft aan het Eerfte Voot-
ichikken der voorwerpen na de perfpeótief. De trap.Α loopt op''®
tegen een borftweering: het beeld
Β zit op de grond daar de trap
^ryft: en voor aan, daar dezelve nederdaalt, ftaat het beeld C.
Het oogpunt D is op den

No. 2. het tegendeel van het voorgaande, wanneer den ^ö-T^edcyoos,

riX.om laag is. beeld.

fchaduwe is, 20 bat de derde met eenige kantdaagingen cn vallea-
de flikkerende lichten voorzien zyn. Dit zal de breedheid der fcha-
en de dertelheid der daagingen, ophelpen.

duw

-ocr page 252-

200 GROOT SCHILDERBORK.

N \ 3. Is het zelfde als No.z. met een laagen berizoni.

N'.4. Wyft aan, dat by leggende voorwerpen ftaandc beelden wor-
den vereifcht.

N". 5. Is het tegendeel. By leggende beelden moeten hoog op ftaan-
de voorwerpen gebragt worden, als kolommen, boomen, en dierge-
lykc.

By een fpits opgaande piramide, of een hooge en fmallc vierkante
ftcen voegen wel bukkende, zittende, en leggende beelden. Ook
. mogen 'er by de piramide wel ftaande komen, maar meeft ter zyden.

Onder of by üatuaas, in niflèn of op pedeftallen, paiièn geen ilil-
ftaande beelden; ten Ware men een van beide zittende vertoonde.

By leege haagen of gefchooren kreupelbos, voegen beft ftaande,
leunende en bukkende; maar geen leggende, nog zittende.

Tegen een cierlijke fteen, metbasreleevcs, zullen beelden met vlak-
ke en breede partyen van plooijen zyn. Het tegendeel is desgelyks goed.

By een gclyk en zoetloopendc rivier, brokkelige oevers en kanten.

By leggende beeften, ftaande menfchen; als ook het tegendeel.

By paarden, ezels en koeyen, jongens, enz.

Byiehaapen, geiten, en ander klein vee, volwaiTene menfchen.

By kantige fpeelinftrumenten voegen ronde, als hobo, luit, en
diergelyke.

By een rinkelbom, een cirnbaal of driehoekig yzer met ringen, en
20 voort.

Doch wanneer iets in 't ordineeren gebragt word om een tegenftry-
digheid te maaken, moet altoos het voornaamfteftuk, 'tgeen men door
het bywerk wil brecken, het meeft te zeggen hebben.

ydn krachtige Vboru&erptn tegen zwakke Gronden, en het
tegendeel i of donker tegen licht ^ en licht tegen donker.

O

.Achtste Hoofdstuk,

kMtrent de fchikking der kolcuren heb ik reedts veel gefproken.
'"t Is ook eene der voornaaamfte hoofdzaaken in de Schilderkonft J
weshalven ik veele moeite heb aangewend om eenige vafte grondrege-
len daarop te bouwen, met die gedachten om vervolgens, by gele-
gentheid a s
het te pas kwam, goede redenen daaraf te konnen geeven.
ïk heb dan in myn ongeluk dit voordeel, oHezetrooft, noch» dacmy
m gcene hinderpalen meer te vooren komen in 't geene ik vaft voor-

Derde Voor-
beeld.

VietaeVoot-
bceici.

Vyfde Voor-
beeld.

En meer an·
(iete ongdy-
ke voorwer-
pen by mal
kanderen
beft vofge.
lyfeft.

-ocr page 253-

grööt schilderboek. 23^

neem te doen. Dienvolgens bcgrypik het meer, als ooit. Ja ik vcr-
Ijecld het my zodanig, als de natuur zelve; vermits my de kracht en aart
der verwen ten voUcn bekend zyn, cn hoe die zich vertoonen.

Befchouwt dan dit nevensgaande voorbeeld, en oordeck of het zeli-
ve van gewigc zy. -

De man Α, met een gloeyend feuiljemort kleed, tegen het flaauw
verfchiet. De vrouw B, met een licht blaauw kleed tegen de achter- voorbidd
ftaande boomsn. OfA, fchoon azuur blaamv: B, heel bleek rood:
anders
Α, donker fchoon rood. B, koleur de rofe : of Α purper;
en Β wit. Dit zyn de voornaamfte veranderingen, welke beft by een
voegen, behalven noch de weêrfchynen.

Nu zouden zommige mogelyk vraagen, of de blaauwe mantel, dien
men hier tegen het verfchiet plaatft, niet ibyd tegens het geene eens ge- Tesenwtr-
2cgt is, te weeten, dat het blaauw onder de zwakke koleuren gefteld
word? En hi^r zegt men gloeijend tegen zwak, en zwak tegen gloei-'
jend. "Waar op ik antwoord, van neen j vermits men gloeijcnd^e ko*-
leuren noemt welke uit zich zelve beftaan, en niet vermengd zyn, als «5 opijdoil.
fchoon azuurblaauw, fchoon ^ecl, en fchoon rood. Maar wanneer
zy met wit gemengd worden, alsdan hebben zy hunne gloeijendheid niet
meer: want de donkerheid geeft de gloeijendheid. In tegendeel ziet men,
dat het licht blaauw, lichtgeel, en licht rood, ja het wit zelf, verftrck-
ken voor zwakke koleuren tegen bet donker; gelyk in dit voorbeeld blykt.

Waarom nu Α van een enkelde of hoofdkoleur moet zyn, is omdat
het verfchiet, vermengd zynde met zo vcele tedere en zwakke koleuren,
daar mede geen gemeenfchap zal hebben; het geen de eene zo veel te
beter doet wyken, en de andere voorkomen. Β doet het desgelyks in
tegendeel.

Dit kleen voorbeeld is zodanig, dat'er geene Ordinantiën konnen
zyn, van wat natuur die ook zouden mogen wetzcn, of ze moeten daar
door goed gemaakt worden, zo wel in kamers als opene lucht.

Stelt men nu, in plaats van het verfchiet, een gebouw met basre- Aairmer-
iecves, beelden, of andere cieraaden, van een zwakke koleur, oftewel
van marmer, dat is al· het zelfde: en maakt men, in plaats van deri^g^^dc^"
boomen, een gordyn, grot, ïotSj of ander gebouw van
gloeijcnde Achicryon--
ftcen, zo is het weder 't zelfde, ten opzichte van de koleur. Maar ais
Α tegen een effene grond van een enkele koleur komt, 't zy graauw,
of wit; dan mag het wel van vericheidene koleuren zyn, ofte weêr-
ühyn. Desgelyks zo men Β tegen een behangfel, ofte veelverwigc
grond, voegt,- is het noodzaakelyk dat die van een enkele koleur of lap
moet weczen. By gevolg kan men oordeelen, hoe verre deze aanmcr-
kinge zich ftrekt. Doch

Λ.

<■■ , Λ

-ocr page 254-

240 GROOT SCHILDERBOEK. .

Doch vermits dit voorbeeld maar het licht en donker alleen aanwyft;»
hebben wy noch een ander, met een derde of tuflchen-tint, daar on-
der geplaatü:; hetwelk, nevens het bovenfte, duidelyk en klaar ge"
noeg zal zyn om een bevatting te geeventot het opftellen
van allerhan-
de Ordinantica, hoedanige die ook zouden mogen vveezen, 20 wel bin-
nen als buiten; gelyk wy hier voor nochmaals gezegt hebben : alwaar
het fchoon dat het
comept in twee, drie, vier, of meer troepen be-
ftond; acht neemende op de gronden waar tegen zy gefield zyn, "t zy
flaauvv , krachtig, ver, of naby ; op dat de gemelde troepen, met
kracht van lichte of zwakke koleuren, hunne behoorlykefchooiiheiden
vvelftand mogen verkrygen; niet alleen ieder troep in zich zelve, maar
ook alle in't generaal.
Donker te- '^y bevinden, dat, wanneer donkere kolenren tegen een zwak ver-
gen zwak fchiet gefteld worden, zy dan merkelyk.komen af.te fteekeni 'tgeen
fteektwclaf. ^^^^ fchynen, en het ander naby: te meer, als men ee-

nige lichte en zwakke koleuren op de voorgrond zet^ zo dat het dan
noch veel meerder kracht doetj gelyk men in Α kaïi aanmerken.
Als ook het Uit welke reden genoegfaam klaar te zien is, dat men de zelfde uit-
tegeudeei. ^gfijinge ^et het tegendeel kan te weeg brengen ; zulks dat de ftelling
van zommige daar door geheel verworpen word; te weeten, dat men
de krachtigfte en gloeijendfte koleuren altyd voor aan moet plaatfen,
om te meer te doen voorkomen; en de zwakke na proportie dat zy wy-
ken, hoe fiaauwer hoe verder: niet denkende, dat het mceft, in de
grond beftaat.

Deze twede fchikking is de zelve als de voorgaande, uitgezondertde
voorgrond, welke daar by gevoegd is tot vokomene onderrichtingc
van onze meening in 't plaatfen der koleuren ordentelyk en voordee·'
lig:, door welke regel men allerhande Ordinantiën gemakkelyk zoda-
nig kan fchikken, dat 'er een goede en fchoone
harmonie h blyft.
Tw£deVoor- Ikftel ter' linker zyde op de voorgrond, in/t gras, een zittende
beeld. vrouw, met de regter voet naar st licht; hebbende een wit kleed on-
der, en een licht rood boven. Haare regterhand houd
zy op ée.n don-
ker, groenachtig blaauw potje. Een weinig verder, vlak achter deze
vrouw, ftaat een halve kolom; van graauwe ftecn, daar zy tegen .af^
fteekt; op welke kolom een oude patroon , of filofoof, is leunende ,
in donker-blaauw gekleed, hgbb.ende op zyn hoofd een krans van groe-
ne bladeren. Ter regter zyde, op de voorgrond,, die zandig en hier
en
daar rosachtig is, legt eeri groote platte mand, donker-ros van ko-
leur, en daar in een groote ItaliaanCcne pompoen op een fchoone don-
ker-blaauwe doek, die half uit de mand over de
lichte grond legt.

-ocr page 255-

groot schilderboek:.

bjr het zelve ftaat een meisje, houdende haaren fchoot open; zynde
gekleed in koleur de rofe. Achter haar vertoont zich een zwaare witte
Term. Ter linker zyde van dezelve ftaat een vrouw, in licht violet
gekleed, welke de genoemde Term een krans opzet. Het meisje ziet
men op zy, en de vrouw van vooren. De fiioiöof wyft de voor hem
zittende vrouw naar de Term, daar zy ook na om ziet. De Term met
dc twee meisjens zyn digt aan een; maakende, nevens de gi'ond, ccn
groot licht, waar tegen de mand fterk affteekt.

Van het beflawen der Voofducr^en.
Negende Hoofdstuk.

DAac is noch een zaak, die door veele Schilders ongeagt voorbyge- Naauwicani.'
flagen word, en nochtans van een groote nutheid en welftand is
als die wel en natuurlyk word waargenomen; *t welk is van het beilui-f
ronden, om
ven der voorwerpen door ftof of zand, zo wel in kamers als buiten in^®
een hof, hoewe d'eenc zomtydts fchoon geveegd, end'anderegeharkt
fchyniykhcie!

word; maar de pedeftallen, baluifters, borftweeringen, vaazen, noch
pronkbeelden nooit: in gaanderyen en gemeene wandelplaatfen defge-
lyks, of heel zelden. Daarom is het, dunkt my, heel oneigen het geen
Hetweik
zommige doen, welke met een groote zorgvuldigheid in de boven ge-
noemde plaatfen de vloeren beleggen met veelerhande fteenen van ko-
tydts ko-aiyk
kuren, en die zo net en onderfcheidentlyk verdeelende, d'eene donker en
d'kndere licht, zonder de minfte vlek van onzuiverheid te laaten:
het welk een zeer moeijelyke zaak is om een goede welftand daar in te
krygen, de zelve te doen plat fchynen, en geen hinder aan 't oog
te geeven; omdat het, aldus uitgevoerd zynde, een groote ftyfheid
te weeg brengt, ja al waren de koleuren noch zo wel gefchikt. Daar
men gemeenlyk in een groot vertrek , 't geen dagelyks betreeden
word, zo onderfcheidentlyk niet kan bezeffen wat koleuren daarin zyn,
dan alleenlyk aan de kant of digt aan de muur, alwaar zy hunne eigene
koleuren weder bekomen: maar in het midden, daar veel gegaan word.
Zal het zich dommelachtig, fmeltende, en alles byna van eene tint
vertoonen. Zommige wyzen de compartimenten in dezelve zo dui-
delyk aan, dat men zou zeggen, dat de vloer nat was. Het is
in 't leeven ook wel zo, dat beken ik; en zulks doen de donke-
re fteenen: doch wanneer men die verbreekt, en een weinig lichter
maakt, dan zouden zy zo veel niet te zeggen hebben, en evenwel niet
minder natuurlyk zyn. By voorbeeld , een kamer is rondom met -

Η h een

-ocr page 256-

24Z GROOT SCHILDERBOEK,
een borftwccring van marmer; en- in het midden, op de grond,
ftaat een verguld koelvat, by het welk de grond wel krachtig mag
vveezen, alzo het bevalliglyk overeen komt met het marmer, en ^t
flikkeren van ''t koelvat.

Doch wat niy aangaat, ik zou veel meer honden van een geijke
of enkele koleurde iteen, of grond, als van een met compartimen-
ten: maar indien men genoodzaakt ware het echter te doen, dan is
het beite middel de kolcuren zo zagt en teder in malkanderen te doen
fmelten , dat de tinten weinig van eikanderen verfchilkn.

Wat de Landichap|>en aangaat, die treft deze opmerking wel het
voornaamft: want het is zeker, dat de plaatfen, daar veel geboomtens
itaan,
't zy in boiTchen of ter zyden de w^gcn,. regens en winden on-
derworpen zyn,· waar door het itof en zand de groente, tombes, pira-
mides, vaazen , en alle andere voorwerpen op zommige plaatfen lo^
danig bemorft,. beftuift en overdekt, dat men kwalyk de koleurenvan
dezelve.voorwerpen kan onderfcheiden. By voorbeeld, daar ftaat in
zodanig een plaats een roode tombe op een zwarte plint: zo men nu de-
ze plint, of tombe, te bruin of te krachtig maakt, zal het fchynen,
of daar iemand is gcweeCt die de zelve heeft afgewaflen. Neen, die
moet door de ftof, van de takken en bladeren die ""er by wylen op val-,
len, zodanig bedekt zyn, dat men naauvvelyks kan zien, ofhieteen
roode tombe of zwarte plint is.

Hoewel zommige deze zaak te gering, en te verre gezcgt, mogten
oordeelen, is het nochtans geen van de minfte opn^rkelykheden, maar
ten hoogften noodzaaklyk om, nevens andere hulpmiddelen, de waar-
fchynlykheid, zo veel als het mogelyk is, in een Stuk te zoeken; 't zy
om voorwerpen, die door hunne eigene koleur te veel geweld zouden
doen, daar door eenigfmste verbreeken, en aan malkanderen te binden j
of om eenige andere inzicht: doch niet zonder wettige reden , op dat
het ook niet al te gezogt zoude fchynen.

Maar hier dunkt my te hooren, dat eenige daar zullen tegenwerpen^
dat, zo men de ftof en vuiligheid overal zodanig wilde waarneemen, de
lange rokkenen fleepende kleedingen der beeldendaar niet vry van zou-
den konnen zyn, voornamentlykdiedervrouwen, welke gemeenlykvan
fchoone en lichte koleuren, en by gevolg onder aan min of meer be-
finet zouden moeten weczen, als mede de witte voetzooien, waar mede
de menfchenlagchen-zouden en zich "er over verwonderen: doch ik zal
daar op antwoorden, my meer te zullen verwonderen wanneer ik ie-
mand droog uit het water zag komen, en uit de ftof en Vuiligheid on-
bevlekt. Want hocv\^l men het van geen? anderen waargenomen ziet,

maar

Deze opm r-
king betreft
de Land-
fchappen wel
't voQiiiaain-
üe.

Tepen wer-
fing over de-
ze zaak >

Kn^f zelve
feeaniwoord

-ocr page 257-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

maar dat ze akyd de fandalen,pi νo^tzoolen , fchoon en wit hebben
gelaateii,
zo wel van een flegc Soldaat als van een Overften, de flee-
pende rokken desgelyks; zo zeg ik verder, dat deze aanmerking niet
ftrekt om mifflagen te beveftigen noch te volgen, maar om de natuur
der dingen te leeren indagtig worden , en dezelve met alle waarfchyn-
lykheid inonzeTafereelente pas te brengen, min ofmeernadatde zaak
vereifcht, doch niet met overtolligheid , maar maatig: want gelyk de
Demaatig.
maatighsïid in allerley andere dingen plaatfe heeft, mag men ze in de-
ze gelcgentheid mede niet verzuimen. Het is een verftandig meefter,
lykin deze
die de dingen altyd in evenwigt houd, om geen afkeer te verwekken:
want te fchoon is onnatuurlyk ; al te vuil walgig , en voor ieder een
onaangenaam. Het zoude ook noch niet geoorlofd zyn, ten ware
men duidelyk, gelyk wy hier voor gezegt hebben, de ooifzaak daar
van konde befpeuren, als omtrent arme luiden, boeren, cn diergely-
ke, met oude lappen, onder aan heel verfleeten: zulkekleêren en fly-
ten niet zonder te fmeulen en vuil te worden. Deze aanmerking is
niet voor de onkundigen, welke de oorzaak der dingen niet konnen
bezeffen; willende liever alles op zyn fchoonfte hebben: daar nochtans
de waarfchynlykheid in alle deelen moet doorblinken.
Prndemer agm·'
do.
Men moet voorzichtiglyk te werk gaan.

O Ρ

Hh ^

-ocr page 258-

χ: Tf

ν.

Λ · . ■■ ■

η. ο

:ίΠ

-ocr page 259-

Ï4J

ο ρ Η Ε τ

VYFDE BOEK,

Verhandelende van hec Licht en de Daaging.
Zinnebeeld der lichten.

lAtuur, bemanteld in een kleed van top tot teenen,
[Pronkt met vier Wigjens aan de rechte en linker zy,
iHet eerfte voerd een Zon, waar van 2/ word befcheenen ,
' Wyl hy beur rechte kaak ontbloot verfchynd ze bly,
Zyn vleugels zyn als goud, goudgeel zyn krulde haaren.
Het andre> naaft henj, beurd voort op hec zwart gewaatj
Zyn Maanefchyn doet ook beur ichoonheid openbaarenj
Spierwit blinkt lok en wiek. Een die ter luchter ftaat
Ontdekt die koon * welk hy door Kaarilichc gaat verlichten j
Zyn kruin en Nachtvlerk zyn, als 't bleekgeel, zacht en ftil.
Het laatfte fwaaid een Toorts, en gaat zyn dienft verrichten:
Verfchuifd het opperkleed j maar ziet *er door een bril.
*t Bruinrood zyn vlerken en haarlokken fchynt te verven^
Het Hoofdlicht geeft den dag aan *t ftuk ter rechter hand.
IWen ziet, in *t bruin verfchiet, de blikfems wolken kerven^
Een Etna vlatnmen, en oud Trojen in den brand.

UITBREIDING.

WAnneer V Heelal noch in een Chaos lei verzonken,
'i Was eeuwig duifler. \ zelf daar blikten licht noch vmke»
In ^akelige nacht en lucht, noch nomt verdund.
Maar toen de Liefde élk ging by zws gelsken paaren,
Zeeg
V zwdare en donkre neer, fleeg op het licht en klaare;
En elk vergaderde zich om zyn Middelpunt.
Mits kmam de Zonneglans allengskens aan te groeieny
Auroor in blaakend goud en purptrverw te gloeien,
En Iris pronkten met een raantel van veel kleur.
O fchoone Zon ï O bron I o raoeder aller klaarheid I
UvJ licht ontdekte ons eerfl Naturas fiant en waarheid:
Door u befchmwen wy haar fihaonheid deur en deur^
Zie daar den Hemel met het fchoonfle Azuur gefchilderd;
•Di groene boffchen flam gants dertel en vervMderd ^

d'oogen naar de wei en akker, hf en vee ;
Zie bóomen
, bloem en vrucht, zie vogels , i^ffchen, dieren,
iVat tekening} -wat kleurI ivat fchoonheid zietmen zwieren·^

o<*gen lekkerny ^k verdrink ia deeze Zee'.
Maar hoe ? tervjyl ik hier ναβ fla ah opgetoogen,
iVord my dit fchoen gezicht onttr&kken uit myn ooge» :
Ach!
V Moederlicht verzinkt beneden om geztckt.
Rys: goade Zmne rys. Maar laas I zy daald beneden ^ En

-ocr page 260-

τ;- :

En vjy vervallen -Uieêr in iPeerfle dutflerheden'.
Hoe angiltg^ na&r tn dröef is 'i alles zonder licht.
Hou moed: ik zien op nieu een Hemellicht vejfchyne.fi,
IVie fchhifdiiJeêr. van 'de tucht de Zwarte Nachtgór^ne^it
'i En is en Zoni ο Neen: zou V wel haar dochter zyn"^.
O Zilvre Maan!
V Zy gy u-tu glans krygd Vak", uw Moeder^
Of
uw geleende licht zyt [chuldig uwen Broeder ^ s·

l^y danken ook met recht uwe aangenaarne fchyn. . · ;

Maar toch : hoe bleek :en vael verfchynen veld en hoornen'^
U^at is de fchaduw bruin! h^e bruin de zachte firoornènl
Hoe flilis ^t ganifche bofch! alleen Amintas waakt:,
Amintas^ Jmge knaap,, door Minnenyd bej^r^gfny
T'reurd als de Nachtegaal om Η rm£èn van-zyn-jongen..
Maar laasl dié Proferpyn word ons of nieu omfchmkt^

Gy trekt, uw Hoornen in^ oD@thter vm Littónè l.....■ "

Jln moet het menfihdom Weer 'm dikke nevel womenX ■ ' - ■

De fchmne Zevenftër ■■Virfcèóft fieehts fchemerlicM.

De kloeke DeernefVsil nothtkns hAar 't'aak iif^inm^ ', [-· '.i-

By rookrig hamplicht-en. dié PaHas rei iêmimm

Zynook hun mchPU}er'k daièÉH OÜgèlkaiif'^-^rpli^.^ '

Detoofti van Maagdewas blaakt in derVorflen zaaien^

Daar ziet men van een punt \^ uitfchieten licht en flraakn',

Gelyk de beekjem fnel ifvlieten., van h^tir iron.

Hoe fchitterd 'i gmld gewelf! hoe fitkkren ïd^ ^arkaMett . ;

Van gloeiende Rohyn en helle Dia.mawten y : ,

Niets maald ons beter af het aangezicht der. Zon. ; ,

Hoe eifelyk en bar is V in de noordfihe kuilen ^ - ■ "

Daar zich de blonde Apol fes maandèn gdat heffchmlew^ -

Daar· Arcus zelf bevriefl op zyH gefielde wacht,

Maar Febus zal ^ -met vreugd ^ die droefheid weèr vergelden v -

Als hy ook eevenlang befchynd die guure . velden ^

En geeft daar 't ronde jaar'maar , eenen dag . m nachts.

Het leeven., vreugd^ 'geluk., wordfiteds doorft-iicht beteiskd·:'
De droefheiddo^ en rdmp voor duiflernis gerekend,
d'Olimp is altyd klaar; maar donker Plutoos ryk. ■ ' ·
Doch wie zyne qogen wil in:''t Zonnelicht, vermaakèn^ ■ -
Zal ook., ter rechte tydgeen■lommeringm wtaaken-·,. ■ ■ '
Veel Sngen voegen wel., al zynze ook ongelyk.. _ , , .

Zoo kan de blydfchap ηαφ de dfoefheid b 'e^'fékoórèè. ' ; - "
Zoo fireeld een fcèelle klank, by ziwaar geluid.^ onié oorèn-.
De flerren flonkren bφ in· dikke ■dmjlerheYd:^· ' ' ' '

De fchaduw volgd het, jicht alsMrgen flaan by daalen.

' 1

}.
t-

Weiis' eik wel.

-ocr page 261-

GROOT

Fol. J47

SCHILDERBOEK.

V Y F D Ε Β O Ε IC.

IVegms het Licht en de Daaging.

Eerste Hoofdstuk.

Angaande deze zaak, ik acht die te zyn een van de
meeft aangelegene der gantfch^ $cHilderkoiift: want zoji-
^ der grondige kennis der zelve is 't onmogelyk eep goed
" Scliijdery te maaken. Derh^lyen zal ik alks, wat ik door
«eggen kan uiten, en door. veclc opiTserking en lange
ervarendheid geleerd en ondervonden heb, te voprichyn

Van een algemeen Licht.

ΤΛΕ voorwerpen in een gemeen licht zyn gantfch niet vlak gedaagd,
-^-'en de fchaduwen heel twyiTelachtig. De twede tint en de Ich^duwe figemeeL ^
behouden veel meer hunne eigene koleur in een zuivere lucht en zonder ^'«^^i^·
wolken; vermits de voorwerpen aan a|rc kanten verlicht en niet bedampt
zynde, dezelve zichduidelyk vertoonen, en veel meer ronden irj de
zonneichyn. Dit foort van licht oordeel ik het bekwaamfte te zyn in
Conterfeitfels en Voorwerpen die men van buiten het Stuk gedaagd
wil hebben, als een opene gaandery oi diergelyke plaatièn :; en fchoon
voorwerpen, aldus gedaagd> niet veel kracht hebben, bevind men
echter dat de diepfelen cn toetfen de? te fterker zyn, μ ongelyk fterker
dan in andere lichten. Dit Itchfi heeft een groote wclftand en voordeel
by laage
korizjonden, w^pjicec de ichaduwen thans wat grooter worr
den, als oucjer het loof der bopinen, lyiicn en uitfprongen der gebour·
wen , en, andere diergelyke dingen.

β >■.

rm:

-ocr page 262-

200 GROOT SCHILDERBORK.

Van de daaging in een betrokkene lucht.

o^cidi daa. "jV/f ^^^ zich niet moeten verwonderen, dat de voorwerpen in een be-
^-"fokkene tfokkene lucht zich duidelyker aan onze oogen vertoonen, als in
iudu. een zonnefchyn of helder weer; vermits de lucht of dampen , meeft
opgetrokken zynde, de beneedenvoorwerpen onbcdampt laaten, en
alzo een veel icherper doorzicht geeven om alles zonder het minile let-
fel te konncn bezeften: uit welke oorzaak de dingen in een betrokkene
lucht minder van ons fchynen te wyken; maar alles vertoont zich don-
ker en naby, daaren boven fchoonder van koleur, voornaamentlyk het
groen van't gras en boomcn.

Van het Zonnelicht.

z^'ifeUc" T^^ voorwerpen, in de zon gedaagd, zyn min of meer bedampt, na
onneici. xJ ^^^ ^on fterk of flaauw Ichynt, cn zulks om die redens wil, dat dc
atomeny of de vezelen en ziertjes, welke zich tuffchen ons en het oog-
punt bevinden, door de kracht van 't zonnelicht veel ligchaamelyker
ichynen, dan ineen gemeen of zuiver licht, cn min of meer gekolo-
reerd worden, waar van de fchaduwen der voorwerpen t'eenemaal verflaau-
wen, en fchielyker wyken , als in een ander licht. Het is dan wel te be-
grypen, dat, fchoon de fchadtHven vlakker en duidelyker bepaald zyn
als in een ander licht, dezelve zich echter niet fcherp vertoonen ;
gelykze door zommige Meefters by misverftand worden uitgedrukt,
als voornaamentlyk
Bachem heeft gedaan in zyne dingen minder als
levensgroot: het welk goed zoude zyn in overdekte plaatien, als gaan-
deryen, paleizen, kamers, en dfergelyke, alwaar geen lucht isj waar
door dan de voorwerpen zich nefter, duidelyker, en minder wykende,
aan onze oogen vertoonen.

Neemt, by voorbeeld, datgy door eenig donker geboomte gaat,
20 is het zeker dat men, aan't einde der zelve komende, de voorwer-
pen in de opene lucht veel duidelyker en kennelyker zal zien, dan zelf
in 't vlakke veld ftaande. De verrekyker geeft ons getuigenis genoeg
daar van, alwaar het noch zulk een helderen dag. Merkt dan hier in't
glgemeen, dat, gelyk ik gezegt heb, de voorwerpen, welke van de zon
befcheenen zyn, fchielyker verminderen en uit ons gezicht verdwynen.
Daar in is de zonnefchyn meeft; van een gemeen licht verfchillendc.

nn

-ocr page 263-

GROOT S CHILDERBOEK., « z^p

Van de daaging in Zaaien, Kamers, en .andere Fertrekken,

IN die Stukken, welke gcfciiikt worden tot het bckieeden van kamers Ovetded»a^
en der zei ver muuren, is het algcnieenc licht wel het bekwaamite, zo fcnfKamerV
verre de gelegentheid des lichts van die plaats het zelve toelaat, als zyn- en andere
de het zcd;gfte en lieffclykilc wanneer het wel en natimrlyk verbeeld is. Dit
is d-in het voornaarafte, "t geen men daar in waar te neemen heeft,naament-
lyk dat de beelden, en andere voorwerpen, min of meer krachtig en vlak ge-
daagd werden, na dat zy verre va η of naby het licht geftéld zyn: en fchoon
zy paralel op een zelve grond ftaan, moeten zy echter in kragt des lichts
en dommelachtigheid der fchaduvven verfcheelen: desgelyks de flagfcha-
duwen op dc muuren, gronden en andere voorwerpen, de eene korter en
de andere langer, llerker, duidelyker oi flaauwer. Derhalven zullen de
beelden, die zich digt aan de glazen bevinden, zekerlyk van boven ge-
daagd worden, en korter flagichaduvven hebben, dan die welke verder
afgelegen zyn. ■ ,

Maar gclyk het gebeurt dat de geene, welke verre van 't voornaame
licht zyn, meerder licht door andere venfters komen te ontfangen, zo
moeten hunne fchaduwen ook min of meer verbreeken en verflaauwen,
ter oorzaak dat hun licht grooter en meer rondom is ; waar by noch
komt het
reflexeeren der wanden. De fchaduwen der gemelde voorwer-
pen zyn ook veel gloeijender als in.de opene lucht, alwaar het blaauw
der lucht nevens de dampen dezelve anders zeer verzwakt en verflaauwt.

In 't algemeen moet men ook in acht neemen, dat in een kamer met
rood, geel, blaauw of groen behangen, alle de fchaduwen uwer voor-
werpen daar van
gereflexeerd, en van dezelve koleur geverwd worden:
doch de diepfels en toetfen der ilaauwile voorwerpen zullen zich des tc
krachtiger vertoonen. . '

Kort begrip der daagingen.

Τ Ν een betrokkene lucht zyn de voorwerpen minder afwykende, gloei-
jender en kenbaarder. "

In een heldere lucht zonder wolken, welnigmecrwyken.de.
In een zonneichyn, noch veel meerder en onkenbaarder.
In een miftig of dampig weer (als in het najaar of de winter) aller-
ttieeft, en fchielyker uit ons gezicht verdwynende.

Hoe grover de lucht is, hoe ligchaamelyker de zelve isj cn hóe
ligchaamelykcr, hoe zichtbaarder iy door het licht word befcheenen:

I i wa«r

gen.

É

-ocr page 264-

150 «GROOT SCHILDERBOEK.

waar door ons gezicht des te korter word bepaald , en de voorwerpen

meer onkenbaar worden.

Dit is voor zo veel de voorwerpen in de opene lucht betreft.
In het wel Deze vier byzondere lichten, wel en natmirlyk verbeeld, zyn waar-
verbeelden iyk proevcn van een Vernuftig Meefter: en het zoude, myn "s oordeels,
η-ΓκιΓ^ζβΐ onvermaakelyk zyn zulke Stukken by elkandercn te zien hangen met
men een hunne toepailènde ftofl^ien, als volgt.

Ιαΐεπη^η betrokkene lucht, daar de herders, bedugt voor de reegen

Dezelve in of andere ontftaande ongemakken, hunne goederen pakken; de fchaa-
ond-rfciie^"^ zich van alle kanten by hen komen verzaamelen, als luftcloos met
den met hun- de hoofden hangende; welke zy met 'erhaaft in de boiTchen dry ven ge-
ne tosj^ffén. tiuurig na de lucht ziende. In ^t kort, men belpeurt ^er een groot ge-
® woel, en ieder in bewceging.

In een helder wcêr, daar op d'eene plaats de herders hand aan hand
wandelen; zittende eenige anderen hier en daar by een fontein te kou-
ten. Een derde troep vermaakt zich op een vrolyke wyze met zingen
enfpringen; waar by men eenigen opeen dwarsfluit, ichalmey, rietpyp
ofitroohalm, inftrumenten den landlieden eigen, ziet ipeelen; ter-
wyl hunne kudden onbevreeid in het veld loopen graazen.

In een zonneichyn, daar de herders en herderinnen zitten te tuften
onder hunne gcfpannene kleederen; eenige aan een watervalletje zich
wailende; andere zich in de fchaduwe van een fontein, of lommer der
boomen te flaapen leggende. Ondertuifchen zyn hunne beeften met
hoopcn hier en daar verfpreid, weidende in het groene gras. Zommi-
ge kaauwen eenige kruiden, om verkoelinge te zoeken ; terwyl ande-
re aan een rivier ilaan te drinken. Ook ziet men 'er eenige in de fcha-
duwe leggen.

In een miilig wcêr, daar de hoeders hunne kudden na huis toe dry ven;
gaande khroomachtig, met het hoofd in de fchouders getrokken, en
vooruit fteekende; inel toekykende of'er ook ergens een fchaap of
geit door de mift afgedwaald mogt weezen: waarom zy zich, voor,
achter, en overal digt aan eikanderen houden. De jonge dochters,
agter aan volgende, hebben doekjes of fluijers over het hoofd; zom-
. mige den neus daar mede floppende, om dc ftank van de mift.

gien.

-ocr page 265-

GROOT SCHILDERBOEK. ιμ

Van de gefieltenis der Lucht, of des Hemels.

Τ W Ε D Ε Η O O F D S τ υ K.

de lucht op vier ftaaken, als een verheemeke.
een dwarsilreep, genommerd i, 2, 3, en zo tot 10 toe.

|E lucht is een verre uitgelk'ektc vvydtc, welke hooger of laager van Deiüihtie
ons fchynt, nadat dezelve vee! of weinig met'dampen bezet is. «ooit zon-
Nu is de lucht zekerlyk nooit zonder dampen: want indien'er geene dampen.
4ampen waren, zou de lucht aan den horizjonty en boven ons, even
blaauw zyn. Maar nu vertoont zich de lucht aan den zichteinder lichtec
ak boven ons hoofd; om dat de dampen de kracht van het fchoone
blaauw voor onze oogen benevelen, cn doen verminderen. Het is ook
een blykelyke zaak, dat, hoedigterde lucht zich aan het aardryk bevind,
hoe grover en dikker dezelve is: en na maate datze naar boven trekt,
verdunt zy zich, en word doorluchtiger. Desgelykszyn de dampen min-
der of meerder zichtbaar, na dat zy dik of dun zyn.

Nu ilaat hier aan te merken, dat, wanneer de zon in het ooften op- in „^,
ryft, het alsdan in dat geweft op den
hoyiz,rnt lichter is als in de drie
andere: en s'middags is hy lichter in't zuiden, en zo al omj ter oor-"enoonEzich
zaak dat de kracht van dit groot hemelligchaam alles, dat by en omtrent den horigen»
hem is. daar van mede deelt. " hahcimtc.

De reden nu waarom de dampen, hoe verder zy van ons vvyken, hoe Middel aan»
lichter worden, zal ik met dit kleen voorbeeld bewyzcn. Neemt een geweezen»
heel dun floers, of gaas, van acht a tien ellen lang. ' Spant het zelve in me"^ienlan·

Merkt nu ieder elle met dat, hoe vew

Ont flin decdedatn.

ijaat clan ^^^ ^^^

onder N'». i itaan, cn ziet na het einde der uitgeftrektheid; zo zult gy wyken, hoe
boven u het blaauw der lucht in "t ζ ds park minder, en hoe verder hoe tej^'ofjj^n'^'
minder zien: doordien de dunne draadtjes zich voor uv»^ gezicht en
oogflag verdubbelende, het floers dus meer cn meer verdikken, en des
zelfs ylheid of doorfchynendheid verliezen , tot dat gy eindelyk niet
ineer^dan een geheel witte doek gewaar word.

Neemt nudat dei;i2(?ii?öm, ofhemelsteekenen, aan het firmament als Dezelve
ftarren blinken, en doet dezelve proef als vooren; zo zult gy bevinden,
dat ze in de eerile verdeeling veel duidelyker door het floers zullen fchy- denheid vTn
nen, en, naproportie datze afvvyken, verdwynen. Een klaar bewjs, dat, ktachtin de
fchoon de lucht voor aan noch zo fubtiel is, de zelve evenwel hoe
verder hoed tkkeword, en by gevolg, meer Ugchaam hebbende,
meer-
der licht ontfangt.

1 ζ Het

-ocr page 266-

200 GROOT SCHILDERBORK.

Het is om die reden, dat het gcftarnte nooit zo iaag aan den horizjont
gezien werd : en of men 'er al eenige befpeurt, 't geen heel zelden ge-
ichied, zo zyn zy klcen en krachteloos. ■

Tuiichen dc lucht en hec water is gantfch geen ondcrfcheid j fchyncn-
de niet anders dan de ccne over de andere afgedrukt tc weezen, dat "s
te zeggen, beide nn den
horiz^onf licht, en de lucht boven ons, cn het
water voor donker.

De grond cn ^C^at de grond, of hetpUmm, aangaat, 't welk van den hemel ayn
tfttydig Jicht orïtfangt, het zal niet noodig zjn dat men andere reden zoeke,
enwaaioiii. om te bewyzen dac het daar mede heel tegenftrydig toegaat als met de
lucht:
ν,'Άηΐ de PerfpeBief ken ons, dat alles, wat verlicht is, als het
maar een vaft ligchaam heeft, meer en meer duifter word, na dat het
verder cn verder van ons afwykt. Neemt, by voorbeeld, dateer een
ongedekte gaandery v^'are van omtrent 600 voeten lang, en met een
gelyke vloer; zo zult gy bevinden, dat dc eerfte voet de lichtfte zal'zyn,
cn zo vervolgens naar achteren toe minder en minder. Het zelve kan
men befpeuren aan beelden in 't wit gekleed, hoe veel dat de eerfte van
de katfte zullen verfcheelcn. Ik fpreek allecnlyk van het geen verlicht
is: want dat donker is en in de fchadiiwc, daar is het heel anders mede
gelegen; gelyk men kan zien wanneer die beelden met zwart bekleed
. zyn, dat zy alsdan lichter en lichtcfr werden door het verdikkea van de
dampen.

^•er en ^d'e^" voorwerpen, die zich in een vlak veld vcrtooncn, wanneer dc lucht
tti"n h" een zonder wolken en de zon ergens achter een hoogen berg of boom verbor-
^pi'^efugt gen is, zullen van alle kanten verlicht worden, en echter hunne verheven-
hunne natuur behouden,uit oorzaak van hunne krachtige diepfels. Hunne koleuren
en koieur van zyn niet gebroken, maar behouden de natuuflyke fchoonheid: en hoewel
de zon, gelyk wy gezegt hebben, ergens achter verborgen is, en by ge-
volg voor dien tyd op de voorwerpen niet kan fchynen, zo zullen echter
dezelve min of meer door de lucit, van die kant daar de zon zich ver-
bergt, verlicht Vk'orden, zonderde koleuren te vervalfchen.

Dat het azuur-blaauw der lucht geen koleur is, kan menklaarlyk be-
merken aan dc voorwerpen op het vlakke veld, wanneer ze van de wolken,
noch de zon niet bcfcheenen zyn, dat ze niet in't minfte daar van geko-
lorcerd koanen .werden; uit oorzaak dat de blaauwheid der lucht niet
anders is als een vei· atgelcgene diftantie of hoogte, waar uit dezelve
voortkomt: zynde by gevolg niet machtig om deze koleur aan de voor-
werpen mede te deden, als daar toe geen ligchaam hebbende, gelyk
het eene voorwerp tegen het ander doet..

Terwyl wy bezig zyn met het verhandelen van de liracht der lucht ^

zaL

Wat ondec-
fcheid tuf.
fchen de
lucht en
't waur is.

daaging.

-ocr page 267-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

zal liet iilct kwalyk paffen, dat wy insgelyks een weinig ipreeken van
dc
refiexie derzelve j zynde een zaak die wel een naauwketirige opmeL'-
kingc vereiicht, alzo hier in veekydts groote miillagen worden begaan,
wanneer men het niet na behooren, cn met een ryp oordeel, overweegt
eer men het in "t werk ftck.

Wy zullen dan, om onze zaak klaarlyk te bewyzen, alhier drie voor-
bedden ter neder Üclkm.

De cyfferletters in de zelve beteckenen de tinten. i is een tint: zwe-
ver een tint bruinder: en 3 noch een tint bruinder.

_ Het beeld Α is een tint donkerder in de fchaduwe als B. om dies
vvii-ledat de ftam C een ruinv voorvk'erp is't welk geen licht van zich kan fk-xicdtT
^ceven, en,het witte huis D in tegendeel een groot licht of wederkaat-
ling. Wanneer het huis daar nu iiiet ftond , maar dat het alleenh'k
Gen vlak veld vertoonde, zou Β noch eer lichter als donkerder zyn.
Als men nu dc ftam en de achter ftaande kleine boomen ook weg nam,
dan zouden die twee beelden even eens van fchaduwe weezen. Nu zien'wy
tvvee
hdéAcn faralel op een grond , het een donker en het anaer licli- '
ter, hoewel dc diep^els in het laatrte hunne eigene kracht behouden;
het vi'elk anders verbeeld zynde tegens-de natuur en de regels van dc
Konil zoude ftryden.

Het twede voorbeeld is dezelfde aanraerkinge.

Nu ben ik vi'el verzekerd, volgens de ondervindinge, dat wanneci*
men aan eenigen, zonder deze Aftekening gezien en de reden daar
over gehoord te hebben, een ommetrek van net volgende of een dier-
gelyk
concept gaf, ev^n alzo gefchikt, den een dus verre van het bos en
den ander zo veel nader, beide
paralel aan den herizont ftaande, om dezelve
na hunne eigene bevatting te fchadmven, zy diegelykin licht en fchaduwe
zouden vertoonen: daar het nochtans een onfeilbare regel is, dat deze,
die het verfte van het bos ftaat, veel meer lucht rondom zich heeft, als
die welke^ nader is. By gevolg kan het onmogelyk anders weezen, als men
't hier verbeeld ziet: te weeten Β een tint in de fchaduwe, en twee in de
flagfchaduwe: en Α twee tinten in de fchaduwe, en drie in de flagfcha-
duwe. Befchouwt nu het vrouwtje op de voorgrond, ^t Zelve heeft,
g^lyk Β, een tint in dc fchaduwe, uit oorzaak van de
reflexie der ne-
'^cnftaande fteen. De ilagfchaduwe op dezelve bcftaat in drie tinten.
^ anneer de fteen daar nu niet was,, of dateer geene diergelyke hinder-
paalen in den weg waren, zo zou de lucht dezelve ukvverkirge te weeg
brengen, hoewer niet zo krachtig.

Nu zullen zommige hier mogelyk tegenwerpen, en oordeelen dat het
huis daar te ver van daan is om zodanig
tz refiexeerev \ 20 niet, dat,

l i 3 alsdan

-ocr page 268-

254 GROOT SCHILDERBOEK,
alsdan hit beeld Α zo veel niet behoorde te verfchüien. Waar op ik
antwoord, dat de ftam C met de achterftaande mayboomcn in de weg
zyn, welke beletten dat het beeld Α van het huis
gerefiexeerd kan wor-
den: by gevolg is het natiiurlyk, dat die in dcfchaduwe een tint don-
kerder is als B. "Wil men nu een vergezogte tegenftelling maaken, en
ichikken Α met een v/it kleed op: zo zeg ik, dateer alsdan die boomen
noch het huis niet noodig zouden zyn: daar het echter genoeiaamblykt,
dat het een en 't ander aldus gefchikt is om tot een voorbeeld tc ver-
ftrekken.

Het derde voorbeeld dient tot beveiliging van de twee voorgaandci,
waar in wy klaarlyk beweezen zien de reden waarom de voorwerpen
in hunne fchaduwen min of meer verzwakt worden, niet alleen van de
weérkaatfing van andere voorwerpen, maar buiten dat door de lucht ter
linker zyde; desgelyks de flagfchaduvvcn, welke buiten het bereik derzel-
vc lucht of
reflexie min of meer verduifterd worden: gelyk het blykt aan
deze drie kolommetjes; in de welke men duidclyk befpeurt dat de flag-
fehaduwen van i en 3 een tint ilaauwer zyn als die van 2. de i door
het licht van 2 en de lucht, en de 3 door de vrye lucht alleen. De 2 is
omtrent de helft van onderen donkerder in zyne
refléxie als bov-
en , cn zyne flagfchaduwe een tint donkerder als i en 3, ter oor-
zaak dat hy nader aan dc 3 üaat, en daar door de ζ op de 3 zyne
flagfchaduwe komt te ilaan; welke flagfchaduwe het licht van dc 3
tot de helft weg neemt : waar door deze dus verre ook niet kan
re-
flexezren
tegen de kolom 2, als mede niet in zyne flagfchaduwe.
Deze uitwerkingen gefchieden zowel in'een zonncfchyn, als ineen
gemeen licht, zonder de minftc verandering,
letft^hto"!." Hier vertoonen wy noch een ander voorbeeld, h geen niet min-
fcisofgiauf- der te bedenken geeft als het voorgaande; waar door ik aanwys de
kracht van 't licht, en de uiterfte hoogfels op de voorwerpen, en
hoe die in twee gclyke voorwerpen zich heel ongelyk· vertoonen, na
dat den
horiz.ont hoog of laag is. De Α en Β betekent de zaak zelfj
en C en D is het bewys daar van dat het niet anders kan weezen.
Het werd pok niet bepaald, öf het een zon-of gemeen licht is,
noch of het licht van de zyde of■ van vooren komt. De
horizont
js, gelyk men ziet, tufchen bey de hoofden, en het oogpunt in het
midden, of wat meer ter rechter zyde. De dag komt mede van
de rechter zyde.

Befchouwt nu het voorbeeld zelf, hoe het hoofd Α en B, beide vao
een en het zelve licht gedaagd, echter in de uiterfte hoogfels min
of meer verfchillen, naamentlyk dat Α op het voorhoofd en alle

ver-

-ocr page 269-

GROOT SCHILDERBOEK.

vcfKeevenc gedeeltens, als op de neus, op de kin, tegen de on-
derlip, cn zo voort, met eenjkrachtig hoogiel, daar het gJad is, aan-
geweezen werd: en Β tegen het been van de winkbraauwen, in de
hoeken van de oogen, bczyden de neus en langs de wang, op de
tip vau de neus en kin, enz. krachtig glimt: welke verandering ner-
gens anders van daankotot, als door het zichtpunt, nadat hetzel-
ve hoog of laag gcplaatft word. Als de voorwerpen (hoedanig die
ook mogen weezen, wanneer ze maar glad of eften iyn, ^t zy mar-
mer, koper, of het leeven zèlf) onder een hoogen
horiz.ont ïk^dM ^
zo fchuiven de voornoemde hoogfels, of glans, naar boven: en in
tegendeel daalen zy naar beneden hoe dat zy meer boven den
hori-
zjant
verheeven zyn; gelyk wy gezegt hebben, cn hier aangev^^eezen
ftaat. Merkt nu C, D, gelyk de voorfte van de zelve ftof, en van
een zelve licht gedaagd, C heeft een krachtig hoogfel, of flikkering,
op de zwellende party, -en daalt min of meer als hy boven den
Z.ont opfteekt.

Dit voorbeeld is van byzonder belang, en doet ongemeene zia-
ken voortkomen daar men zomtydts om verleegen zou zyn, en die in
lange' jaaren niet in de gedachten zouden vallen : ik ipreek van die
geenen, welke al te veelophunne vluggegeeft en vindinge vertrouwen,
cn de zaaken niet rypelyk genoeg onderzoeken. Want men moet vait
ftellen, dat het, zonder de kennis van de
perspeflief, de waarheid uk de
verborgendheid der natuur na te ipeurcn om in ons werk te gebruiken
20 als het behoort, onmogelyk'is. Het is wel waar, men kan het lee-
ven naarbootfen, een goude of zilvere pot, een ketel, fchotel, of an-
der glinfterend huisraad, zo fraay als het leeven zelf: maar men kaa
zich geweldig mifgrypen in het gebruik derzelve in onze Ordinantiën,
voor iemand die niet naauwkeurig op de beweeging der glanflen let,
welke zo uitermaaten veranderlyk zyn dat het ongelooflelyk is: alle wel-
ke dingen echter zeer gemakkelyk zyn te begrypen voor iemand die de
perspziikf verftaat, en zich zomtydts daar in oeffent.

Fan de weèrfchyn in het Water.
Derde Hoofdstuk.

Η Et verbeelden van de wcêrfchyn in het watër is zekerlyk van het
minfte niet: en de aangenaamheid van zodanig een voorval ver-
cifcht de moeite wel om de zelve natuurlyk uit tc drukken. Maar ver-
mits men daar toe noch geen middel heeft voort gebragt, waardoor

men

-ocr page 270-

ζ^ΰ G R O O Τ S C Η I L D Ε R Β O Ε Κ.

men \η·-ναΠ: op km gaan, en dat men'er ook nooit geen zal vinden
dan door de
PerfpsÜief^ fchynt het vruchteloozen arbeid te vveezen
elders een te zoeken.
^ rewtêr- Het is om die reden, dat zommige Landfchapfchiklers de vveêrfihyn
νεεΠιΓ'' in l'ict water veeltydtsvoorby flappen, en achter laaten, omnietgciiood-
dooi üe zaaktte zyn zich met de Doorzichtkuride te bemoeijen.

De weergadeloze PouJfyn\\ZQit het echter niet vergeeten te gebruiken:
en waarlyk, het is iets dat hem grootelyks verluifterd heeft. Ik fpreek
van NicoUaSy die niet minder in zyn Landfchap was dan in zyne Beel-
den, en die nooit zwaarigheden heeft ontmoet welke hy niet te boven
is gekomen. Maar laaten wy tot ons voorneemen keereo.

Deze zaak met een ernftige aanmerking overwogen hebbende , zo
heb ik naarilig onderzocht of'er geen ander middel zonde konnen ge-
vonden worden,
't geen van minder bmflag ware, dan door flaggron-
den, trekken, enlinien, om voor te komen dat zulk een fraay erï
aangenaam voorwerp niet mogte achter gelaaten worden. Eindelyk heb
ik dan, na een lange en geftadige oeft'ening, deze naarvolgendepradyk
ontdekt, welke aldus toegaat.

Neemt daar toe een langkvverpig plankje, zo groot of kleen als gy
bekwaam oordeelt. Stelt daar op eenige waiTe beeldtjes 20 digt aan dc
nalici leeveii kant als gy goed vind, of na de afftand der gronden en van de oevers
tcnvjdeike- ^lic zy in uwe fchildery moeten hebben- Kneed en buigt de gemelde
beeldtjes tot die adien in uwe fchets aangeweezen; cn itek dezelve zo
hoog of laag als gy begeert, door middel van blokjes of potaard. Neemt
alsdan een daar toe gemaakte bak, van lood, hout, of blik, met zo-
danig een grond van binnen beftreeken als gy van nooden hebt, rnet
zwart, omber, of tervert. Vult die boorden vol water. Zet die dan te-
gen de plank met de beeldtjes, zo
hoog of zo laag als uw grond zal
aanvvyzcn. Stelt vervolgens uw oogpunt; cn als gy uwe diflAntie ge-
vonden hebt, zo plaatft u dan aldaar ilaandeof zittende, cn rekent het
alzo na het een met het ander, te wecten de beeldtjes met hunne weêr-
fchyn, als mede de fchaduwe lugiig aanwyzende. Gaat dan heen en itek
uw Leeman, en voert beeld voor beeld zeernaauwkeuriguit; zettende
elke reis uw Leeman daar de beeldtjes geftaan hebben, zulks dat gy de
weérfchyn daar van even gelyk ziet als uwe khets; doende alzo tot de
minfte toe. ·

Voor al moet n>en acht geeven op de lengte cn breedte der weér-
fchyn: want dezelve verkort altyd meer als haar voorwerp, om dat ze
zo veel laager onder din
horizjant is. Wanneer men het Modél, of de
Leeman, zo yeelhooger boyen den
horiz^ont ftek als hy onder ichynt.

: de
Landfdiap
fchiiders virr-
floft.

Byzonder
middel oiu
wecrfcbyn

en

-ocr page 271-

GROOT SCHILDERBOEIC z^j
men tekent het zo correct na, om naar het zelve dan te fchiUercn*
-zo houd men die uitgevoerde tekening bet onderfte boven. Hier zal
iT.en mogelyk zeggen, dat de weêrichya anders om moet weezen als het
voorwerp; het geen ik niet ontken : maar die tekening kan men op
^cn ander papier overdrukken; cn daar door z.al men de goede uit-
werkinge haaft gewaar worden. Ik twyffèl niet, ofdegeenen, die
hier een proef van gelieven te neemen, zullen het aldus bevinden.

Hebbende dit nu alles waargenomen, en op uw doek gefchilderd,
20 weeft verzekerd dat'er niets aan zal ontbreeken.

Nu ftaat hier noch byzonderlyk aan te merken, dat men naauwe acht
moet neemen, dat de weêrfchyn akyd met het
bovcniïcperpendiculaar
moet weezen, min noch meer als of zy uit malkanderen groeiden voet
tegen voet; gelyk in hettwcde voorbeeld, hier achter aan volgende,
kan befpeurd worden.

Dit middel is niet alleen om beelden te ftellen, maar ook alle voor-
werpen, hoedanig die zouden mogen weezen, geene uitgezonderd, ge-
lyk paarden, honden, piramides, vreemde fteenen met basreleeves,
vaazen, potten, en meer andere dingen: dat meer is, voor,achter, of
bezyden het ftuk.

Men zoude, in plaats van een waterbak, een fpiegelkonnen gebruiken:
doch die is zo natuurlyk niet als het water zelve, 't welk men diep en ondiep,
cn zo donker en licht, kan doen fchynen als men wil, wanneer men maar
in de grond van de bak een weinig modder, gras, of zand werpt. wanneet

"Wat de coloriet aangaat, wy bevinden door ervarenheid, dat hoe de weêrfchya
lichter de lucht het water verlicht, hoe twyifelachtiger de fchynfels daar f"^t^
in gezien werden.En wanneer de zon volkomen op het water fcKynt, zullen venoOnt.
zich de voorwerpen daar in noch veel twyfiTelachtiger vertoonen, zo wel
ten opzichte van ons als van de geenen die zich daar in fpiegelen: want
de weêrfchyn vertoont zich dan niet anders als nederfchietende itraalen
zonder gedaante; gelyk men zointydts ziet aan een kaars, maan, of
iets anders, 't welk alleen op de oppervlakte des waters
reflexeerty zo
wel in zonnefchyn als by nacht; om die reden, dat men alsdan de klaar-
heid van het water niet en kan bezeiïên.

De ichynfels in het water, fchoon het zelve heel donker en klaar is,
^yn nooit zo licht gedaagd, als de voorwerpen die'er buiten zyn, maar
altyd een tint of een halve donkerden

nu de gemelde fchynfels te vertoonen , gelyk wanneer het water Hoe men de
loopende is , zal men het zelve maar ten eerftcn opfchilderen met dag een loo^Ü"
cn ichaduwe, op een grond die eerft met een weinig taaijen olie dunnetjes
water zal ver,
uitgehaald is: cn dan een groote das genomen, zo zagt als
men krygen

Κ k kan»

-ocr page 272-

258 GROOT SCHILDERBOEK,
kan, cn daar mede heen cn weêr dwars over gcftreeken. Maar om noch
beter te doen, moet men een gemeene vispenceel neemen, lang van
hair, cnftryken, alsgezcgtis, zo digtaan eikanderen, gelyk de Itree-
pen van het water loopen; wel acht neemendc, dat men den omtrek
Gciykcnis. jjjgj. yec^ ^ς^ dryve. Doch gelyk het glas' een doorichynend tigchaam-
is,
zo heeft het geen beftendigheid noch vaftigheid; konnende niets uit-
werken dan door hulp van een ander't welk ligchaamelyker zy, als de aar-
de die vaft is. Men bevind zulks wanneer het glas verfoellid is met
kwikzilver, pik, of iets anders. Alzo is het met het water, 't v,Tlk
gecne werking zoude doen omtrent de voorwerpen, en geene gedaante
aanneemen, indien 'er geen vafte grond was die deszelfs doorichynend
heid beftendig maakte; gelyk men aan een fl,uk ys kan ondervinden.

Wy hebben genoeg van de rcflexie of weêrichyn in "t water gehan-
deld, voor zo veel ons dienftig is, en voor zo veel de voorwerpen bui-
ten het water betreft. Het zal derhalven noodig zyn iets aan te merken
wegens de voorwerpen , welke in het water ftaan.

Deze zaak is, myn's bedunkens, aanmerkelyk, wegens de vreemde
loevallen die zich daar in ontmoeten; 't geen dikvvils weinig of niet
word betracht, min noch meer als of het op ^t land was, en geen water
daar omtrent..

Van de Men moct dan voor eerft vaft ftellén, dat het water is als de lucht j
IctTuchtüit^ en dat de voorwerpen tuiTchenhet zelve en de lucht, vanboven naar
het water te. bèncden gezien, zich eveneens vertoonenals of zy van onderen naar bo-
^rpln!*'^'^' ven tegen de lucht gezien wierden: zynde geen meerder onderfcheid;

tuilchen beide die lichten, als dat dat van het water een weinig zwakker
is als dat van de lucht. De reden daar van is genoeg te begrypenaan de
fpirgel, waar in de voorwerpen, hoewel ze rvoch zo duidelyk daar in
fchynen, niettemin het leeven zelf niet konncn behaalen.

Die dingen dan alzo begrypende, zal het ligt af te neemen weezen,
dat de voorwerpen, welke in het water ftaan, van onderen 20 wel ge-
daagd worden als van boven. Ik ipreek hier niet van het fchynfel der
voorwerpen, maar van de voorwerpen zelf en hunne fchaduwen; gelyk
yootbteid hicr in 't nevensgaande Voorbeeld kan gezien werden. Het beeld
yanhetfcive,^^ 't geen zynen regtcr arm boven het water uitfteckt, is van onde-
ren
^cxk genjlexeerd^ paarsachtig van koleur, gelyk die der bovenlucht-
langs zyne donkere zyde:en de linker arm, die dwars voorde borft komt,
ontrangt een dubbelde weêrkaatfing, van het water en ook van zyn lyf te
gelyk, waardoor dezelve gloeifcrider van koleur is als de eerite. De
jongeling B, over een fteen bokkende, fpicgelt zich'in het water in
én fêhadmve der booïRcn. Met dezen wys ik aan, dat de weêrkaatfing

des

-ocr page 273-

GROOT SCHILDERBOEK. 211

des waters gelyk is met die cicr bovenlucht, doch alleenlyk een weinig
zvvakkcr; gelyk wy te voofen nochmaals gezegt hebben. De troonic
op de iteen C vertoont het zelfde, maar wat duidelyker- aangeweezen;
zynde mede van onderen gedaagd.

Hier is nu noch aan te merken, dat hoe verder of hoe hooger de ge-
melde voorwenen van het water af zyn, hoe zyook meerder
refiexk
ontfangeni gelyk in dit nevenftaande beeld D gezien kan worden, -"t
welk met de borft digt aan het water is zonder reflexief uit oorzaak dat
de bovenlucht daar niet in kan fchynen, door dien hy'er over bokt en
het water tot in de grond met zyn ligchaam bcfchaduwt. Dit is zover-»
ïe ik deze zaak heb konnen uitpluizen : de verdere omftandigheden
zullen al oefFenende daar uitvloeijen.

Aanmerkt ondertuiTchen, hoe veel de voorwerpen op het land van deze
verfchiilen; v^^aar omtrent men moet bezcfFen, dat, hoe zy zich meer
van de grond opwaarts verhoogen, hoe de fchaduwen minder daar van
gereflexeerd worden: uit oorzaak dat het licht der gronden op de fuper-
ficie
of oppervlakte zynde , zy hunne eigene vail:e koleuren hebben.

"Wegens de wcêrfchyn in 't water, heb ik, buiten de verkorting ender^ngd""""
dcrefiexigj al over lang eenige twyfiëling gehad, ten opzichte van deuicetfte
ongelykheid derzelve en de voorwerpen die daar in fchynen; konnen- vtónvlt^
de wel oordeelen, volgens de regels van de
Optica of de PerfpeBief-prac~ pen en hun'
tyk y dat'er iets meer aan tc merken was. Ik kon ook begrypen, ver-
mits'er lucht boven en onder is, en boven en onder een zon, dat
twee lichten noodzaakelyk in hunne voorwerpen en fchynfel een onge-
meen
ajpeSl· of gezicht moeften veroorzaaken: maar evenwel kon ik
niet vaftbefluiten, hoe, ofopwatwyze; te minder, omdat my nooit
ter ooren is gekomen dat het iemand regt heeft aangeweezen, of voor
den dag gebragt, altoos by myn weeten niet: hetwelk my ten hoog-
ften verwondert. Eindelyk, vindende de meette zwaarigheid om mync
gedachten op een verftaanbare wyze te verklaaren, heb ik, om
een duidelyke opfteliinge daar van te maaken, de waarheid zelve
laaten onderzoeken; gelyk hier nevens in dit Voorbeeld te zien is:
Waar in men klaarlyk befpeurt, hoe verre de dingen fomtydcs buiten
Onze giffinge gaan konnen; hoe diegeenen, welke de zelve naarftig
Onderzoeken, zich verheugen wanneer zy zaaken ontdekken die ande-
ren niet en hebben, noch op denken. Die zoekt, die vind, zegt
menί
maar niets zonder arbeid, of oeiFening, Gedenkt maar, dat het hier
op't hoogfte licht aangezien is; gelyk deze figuuren duidelyk
aanwy-
zen:
maar het zelve kan zodanig gematigd worden na gelegentheid van
zaaken als men't goed vind, wel te verftaan in de voorwerpen en, hun-
ne vvcêdchyn. Kk 2 Wy

-ocr page 274-

ζ<ίο GROOT SCHILDERBOEK,
foöibedd, "Vjf^y neemen dan tot enze voorftelling deze nevensgaande voorwer-
pen, welke even op de oppervlakte des waters ftaan; zynde dezelve zo
verre onder den horizjONt, als zy noch eens hoog zyn; werdende van de
rechterzyde gedaagd. Zy ftaan bezyden het oogpunt, en hebben hun-
ne behoorlyte dag enfchaduwe, volgens de
■perjpeciief^ daar byhet ui-
terilehoogfel ot^ans op de rondigheid. Op deze wy^e kan men met al-
lerhande voorwerpen, gelyk wy te vooren nochmaals gezegt hebben,
dezelve uitwerkinge bezoeken: in welke alle men zal konnen bemer-
ken, hoe veel de wecrrchynen> buiten de verkorting, van de voor-
werpen zelve zullen verfcheelen.

Deze waarneeming is heel zeldzaam-; maar kan gemeen worden^
alswy onze gedachten daar maar op leggen.

Fan de flagfchaduwen volgens de verfcheidene lichten.
vierde hoofdstuk.

Niet kwalyk zal het voegen, hier nevens iets aan te merken wegens
de ilagichaduwen der voorwerpen op de grond, en hun be-
loop na de verfcheidene lichten,, beginnende van dc zyde en alzo
om naar vooren toe.
zondeide Gelyk ons de
PerjpeBief, of Doorzichtkunde, de lengte, breedte
^'tfóorièn diepte der dingen naauwkeuriglyk aanwyft; fchynt het onmogq-
schiideron. lyk, zonder dezelve wel te konnen iets naar behooren verbeelden,
de°lonftte ^^ ^^ Konft honderd Jaaren, by manier vanipreeken,

vooïdeien. en al waren 't maar Ordinantiën van twee a drie beelden, ik laat
ftaan met tien of meer.
Waarom Het is geen wonder, dat men de jonge gecften, die zich in dc
SchUda zicb oeifencn, de Perjpeélief zo vroeg laat leeren, eer zy zich begin-

ai vroeg nen tothetinventeeren te begecven. Ja al hadden zy maar alleenlyk een
bet"/en f^^clyi^^ begrip daar van, (want al oeöenende komt men eindelyk tot
ffioct.^ volmaaktheid ) als zy zich maar wel wagten van zulke die van een tegenr
itrydig gevoelen zyn, en de Doorzichtkunde, of de grondregels der-
zelve, niet alleen verwerpen als onnut en overtollig, maar ook zelfs
de geenen verachten en voor de gek houden die zich daar aan verbin-
den. Zulke verwaanden zyn ichadelyk om by te verkceren voor jonge
Een zyde- €n zwakke gceften. Maar keeren wy tot het geene de tytel des
Hoofdftuks behelft.
fieomde "Wy bevinden, wannneer wy in onze Ordinantiën een vlak. zy^-
deltcht willen gebruiken, dat wy een-groot voordeel hebbes, ten op-
den".· , zicht-

-ocr page 275-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

zicliteVan de flagfchaduwcn; vermits de gemelde flagfchaduwen, op
de grond, van vooren tot achteren altyd aan den
horizjomloo-

pen , zonder de minfte verkorting : het welk wy , zonder de Door-
zichtkunde te gebruiken, gemakkelyk konnen vinden, gelyk in "t eer-
fte Voorbeeld gezien kan worden, alzo dezelve bekwaameiyk met een
bccui aan-
paiTcr konnen worden gemeeten, ook wel na giiïing. ·

Het is dan wel af te neemen, hoeveel gemakkelyker deze is, by
eendaar het licht vvac meer van vooren komt, alwaar zy weinig ichuin wat me« Tan
loopen ea min of meer verkortende; konnende met geen paiier, veel
minder na giffing , afgemeeten worden: vermits die flagfchaduwen
etc Perfpec-
20 veranderlyk zyn, dat de eene de andere niet gelykt. Veranderen
de voorwerpen van plaats, de flagfchaduwen veranderen mede: de eene
worden,
loopt bynaregt, de andere loopt wat meer op, enwerdkorter: deande-
re noch al meer, na datze verder van de zyde, daar het licht van daan komt,
afwyken, geiyk in het derde Voorbeeld te zien is, benevens het middel
om zonder moeite of tydverzuim zodanige flagfchaduwen te vinden,
hoedanig het licht ook mochte vallen. Dit zal ik noch voor af zeggen
wegens het licht van vooren, gelyk
z, dat,dewyl in zulk een geval Twede Voer-
de flagfchaduwen achterwaarts over de grond wyken, om dezelve te
vinden anders niet van nooden is dan het oogpunt j zo dat men maar
alleen, door het middel van deladder, hunne verkorting kan vinden,
zonder dewelke het gantfch onmogelyk is: doch het is een zeer geringe
omflag, die in minder tydtskan gemaakt als geleezen worden. Hetmid-
del, 't geen ik hier toe gebruik, is ak volgt.

Éerft fchetsik 3, myn) Ordinantie y en plaats myn horizjom ne-
vens het oogpunt daar ik net hebben wil.. Dan 20 begin ik aan het ^eidevooi-
voorfte beeld Λ, fchaduw het zelve, en flaa zyne flagfchaduwe, na " "
giiïing, zo als ik het licht begryp, een weinig van vooren. Als ik dit
dus verre heb, fl;el ik myne ladder ter rechterzyde B, alwaar de wyken-
de voeten opgeteekeiid zyn. Verders haal ik een foraklle linie C van de
voet van het beeld A, aan de ladder die zyne ftaanplaats aamvyfl:. Om
nu het beloop van zyne fchaduwe aan te wyzen, zet ik myn liniaal aan
de voet van net beeld A, volgende zyne flagfchaduwe tot op den
hoH-
alwaar ik een kleen ftarretje D voeg; uit welk fl:arretje ik alle my-
ne andere flagfchaduwen haal, van vooren tot achteren, van d'eene
^yde tot de andere, 't zy beelden, fl:eenen, enz. Om nu de lengte
van alle die flagfchaduwen te vinden , haal ik van het einde der flag-
ichaduwe £ wederom een paralelle linie F tot aan de ladder. Dan aan
Λ optellen, der wyHende voeten. Genomen, het beeld is 7 voet, en -

Kk j.

-ocr page 276-

GROOT SCHILDERBORK.

' ^ zyne flagfchaduwe 6 voet lang, fchietende of wykende 3 vo*et in 't
Stak, gelykop de ladder aangeweezen is', en zo met al de voorwerpen,
reekenende maar elk zyne hoogte, om de diepte van de flagfchaduwe
daar na te maakcn, en daar mee gedaan.

Nu laat ik oordeelcn, hoe zwaar het zoude vallen zonder ladder, of
^Umnty die veranderlykheid te vinden.

Waar dooc practyk heeft noch een ander voordeel voor de geenen, welke

tncn.buiuii alle hunne bcelden naar het leeven willen uitvoeren: want door hetbe-
iioemde'op. loop der gemelde flagichaduwen kan men ftraks wecten waarwyonsMo-
roetkingeii, dél of Leeman moeten plaatfen, naar het licht van ''t Stuk j gelyk wy
ftaanfiLts dczen in ons Teekenboek aangeweezen hebben.
d« voorwet- Hier mede wil ik eindigen; niet twyffelende of men zal'met het
pen kan vin- bezoeken van de proef groot voordeel daar in vinden.

Van de weêrkaatfingen ^Reflexien.
Vyfde Hooedstuk.

OM deze aanmerkinge diiidelyk aan te wyzen, heb ik nodig ge-
acht dezelve door een Voorbeeld of twee te bekragtigen , als zyn-
de eene der voornaamfte bevalligheden in een Stuk, waar aan men het
verftand van den Meefter in alle deelen kan gewaar worden.

Het is niet oneigen, dat de vermoeide jaagers of jagtnimfjes, om
te ruften, de lommer of| fchaduwen der boomen zoeken; geljk dit Voor-
beeld aantoont. Hier zitten zy, voor aan in de linker hoek des Stuks,
by elkandcren, op een groene bank of aarde borftwecring, tegen een
hooge muur, welke heel begroeid, Cn met loof der boomen overdekt
is. Op de toppen dezer boomen ziet men , hier en daar, eenige
krachcige lichtjes. Dit ibande beeld ontfangt tot even ónder de knie
het krachtigfte licht, waar van de reft, met de grond vereenigd, def-
zelfs ftaanplaats aanvvyft. Nochtans heeft het licht van dit beeld zo
veel kracht niet, om de gemelde muur, welke achter de zittende beel-
den is, te
reflexeeren: t^mAzék ter oorzaak van het tuiTchen komen
der gemelde zittende beelden; en ten anderen wegens de ruuwigheid
derzelve , die vol gaten, holligheden, enuitfprongen is, van takken
en loof welke de fchaduwe verdubbelen, en de ftraalen der weêrkaat-
fing van het beeld niet of weinig gevoelen. In tegendeel ziet men de-
ze
zittende te^en over het voorzeide lichte voorwerp, of beeld, zon-
der hinder mei kracht
reflexeeren, de een van voren, de ander wat meer

van dc zyde, nadat zy achter, voor, of in het midden zitten.

Daar

-ocr page 277-

GROOT SCHILDERBOEK. 2(^3

Daar is zeer veel aan gelegen, dat men de regtc oorzaak duidclyk
aanwyze, waar uit de gemelde ■/·(?ƒ«i'e» zyn voortkomende , naamcnt-
lyk hunne ftandplaats, koleiir, en j^rootheid of kracht. Van de ko-
leur zal ik dit zeggen, ( want de ftandplaats der beelden is alreedc
aangevveczen) dat, by aldien het gemelde licht geevende voor-
werp , of beeld , met een fchoon licht rood' kleed gekleed was ,
en van een krachtige zon befcheenen, en dat de vier zittende gekleed
U'aren in purper , geel, blaauw , en wit, dezelve zekerlyk door de
roode vveêrkaatiing verbafterd zouden worden, en ten deelen hunne
eigene koieuren verliezen, om die der anderen aan te neemen en zich
daar mede te vermengen: als by voorbeeld, het purper zal rood wor-
den; het blaauw, paarfch: het geel, ros of feuiljemort; en het wit, ,
appelblocflem of vleefchkoleur;^ doch het e,en min het ander meer, na
dat zyfiaauw of krachtig, vannaby of van verre, zullen wor-

den. Daar en boven zal het naakt gloeijender werden , niet in 't ge-
heel, maar op de partyen die daar van g.craakï zyn: want de lucht, die
""erom is, laat zich min of meer zien, "t zyinde ichaduwc, oftuflchca
^zzqIvc cn èz gereflexeerde ^^Kty,

Dit twede Voorbeeld wyft aan de verbreeking der fchaduwen na de
geiegentheid der plaats, zo in koleur ais kracht.
 VoorbeeW,

De fteene muur is uit een rofachtige en gloeijende koleur. De ftaaii- ^^ aigemeenc
de beelden, in't wit of licht gekleed, zyn, benevens die fteenen en aanmerkingc
grond omtrent dezelve, van hergemeene licht, ofzonnefchyn, gedaagd. "^®"®^"·

Deze wyzen ons aan, dat, hoewel het licht, 't geen hen befchynt,
ztiiver en öavervalfcht is, zy niettemin in hunne fchaduwe geheel zyn
ycrbaiterd, ter oorzaak dat zy van de lucht verfteeken, en van een gloei-
jende grond omcingeld zyn; geen ander licht ontfangendc, als van
dc
reflexie der gemelde gloeijende grond, waar van de fchaduwen
die zelve koleur aantrekken. Het tegendeel zien wy in het on-
derfte vliegende beeld, te weeten dat, hoe meer de voorwerpen
aan de lucht naderen , hoe zy zuiverder worden, en hunne ci-
?ene koleur behouden, gelykaan het bovenfte beeld blykt , 't geen
^alf in de lucht en 't mintte niet veranderd is in zyne fchaduwe,. dan
alleenlyk dat het een weinig purperder werd ha zyne wyking ; het welk
merkelyk zien kan aan het onderlyf en het laagfte vliegende beeld,
^ noch in den donker is, en van het blaauw der lucht niet ge-
raakt kan worden, zynde heel van een andere koleur ak het bovenfte,
te weeten gloeijender, en de andere onderftaande van gelyken.

Daar zyn voor dezen weinige Meeftersgeweeft die de reflexie wel ver- Dat'ér we;,
aaan hebben,, voomaamentlyk onder dc Italiaanen. Onder de Fran-

fchen"

-ocr page 278-

GROOT SCHILDERBOEK.

dieder(3?i· fchcn viiid men 'er noch eenige die zich daar in hebben geoeffenJ;
uien veiftaafi£chcer bekcii ik rond uit, dat de geenen , die het waargenomen heb-
'«b
en. onder de Italiaanen, al was ^er maar één geweeft, het wel ter deeg

hebben verilaan, en de Franfchen meeft in alle dingen tamelyk; hoe-
wel 'er P^oHe't heel vermaard door is geworden, hebbende daar iia
veel gedaan, ja meer dan alle de Franichen en Italiaanen te famen:
waar door ik haaft gelooven zou,
da.n dc reflexien niét lang geprac-
tifeerd zyn geweeft, alzo men noch vecle oude Stukken vind daar zc
ter waereld niet in waargenomen zyn. Ik kan niet anders denken,
of het moet toen ter tyd by hen noch onbekend geweeft zyn.
voorna- Maar't geen noch alzo arg is: zommige, gelyk Lafiman ^ Rottsn-
Ζ^Ίΐ^^οί'^^^^^^* enz, hebben niet geweeten, als een voorwerp in de fchadu-
tmhamtt. we was, aan welke zyde het licht of donker moeft weezen. Derhal-
ven hebben zy die, gelyk de andere die in 't licht waren, gefcha-
duwd, min of meer als of ze zo veel donkerder waren gelaxeerd. Ge-
lyk, by voorbeeld, een Stuk, 't welk van de rechter zyde word ge-
daagd, daar zal men zomtydts een beeld in de fchaduwe van een ileen,
of ander voorwerp zien. De fchaduwe van dit beeld dan hebben zy,
in plaats dat de zelve aan de rechterzyde, veroorzaakt door de fteen,
moeft weezen, aan de linker zyde gemaakt , gelyk alle de an-
Wltoorzaakbaarbiykelyke tekenen, voorwaar, dat zy van gsQnc reflexien
dat het lichtwiften. Rafaél zelf is hier in niet verlicht geweeft : want toen

MdonkeAe-^'^^'^ ^y ' donker tegen donker

gen donker, te ftellencn in dat geval komen de reflexien meeft te pas. Maar zy
toen noch zochten hunne meefte werkins en reddering met het licht tegen don-

met bck«nd , , , " , .

was. ker, en donker tegen licht: uit welke oorzaak zy geene refiexten van
nooden hadden. Behalven dat, hebben zy alle groote ichaduwen en vlak-
heid gemyd. Nu is 't heel anders. Men zoekt de groote ichaduwen: want
fvlT ^^^^^^^®· een Ordinantie, dat men groote partyen ziet van daagin-

rsldngen'èn ge cn fchaduwen, het zy gebouwen met beelden en bas^eleeves, boflchaa-
ichaduwen^,^ djen ofiet andcrs, heel in de fchaduwe, envandewcêrkaatfingdergron-
re ""'den, lucht, of van andere helder gedaagde voorwerpen lieiFelyk gfrefe^
in een s chiU ^ggy^ } p^^t geeft zeker een vergenoeging, ten opzichte van de veranderin-
ge, aan het gezicht, en te gelyk een aangename binding en tederheid aan
Maar dat de het Stuk in 't algemeen, zo wel als in 't byzonder. Evenwel is het'
overtolligs^ met de
reflexien gelyk als met alle dingen: overtolligheid veroorzaakt
"" ' gemeenlyk walging. Zo zyn 'cr ook, die zulk een behagen daar iu
hebben, dat het hun niet en fcheelt oPt wcezen kan of niet: en dik-
wils 't geen noch onzichtbaare
reflexien zyn, zullen zy met alie kracht,
door vermiljoen j ultramaryn, ruigeel, enz, uitdrukken- Voornaa-

mcnt-

Ttflcxiei wal
gdyk aya.

-ocr page 279-

GROOT SCHILDERBOEK.
Tncntlyk vind men zulken onder de Brabanders, a!s
'Jordaans, Rub~
bens
, en meer anderen.

Men geevc dan vooral wel acht, dat 'er geencreflexien verbeeld wer-
den welke niet met hunne oorzaak waarom verzeld zyn, als mede dat
men duidelyk konne zien hoe verre of naby de eene van de andere gelegcn
zy; op dat men te recht konne oordeelen wat kracht of zwakheic zyont-
fangen , of gecven·. in 't kort, dat men niet behoeve te vraagen,
waar komt die reflexie van daan.^ waarom is ze rood, geel, ofblaauw?
20 fterk of zo zwak ? enz.

Ό at het zonnelicht geen meerder kracht heeft, tm opzichte van
de fchaduwe, als een gemeen licht.

Zesde Hoofdstuk.

TTEt is zeker, dat de gedaagde voorwerpen, ineen krachtige zon-
•^· aefchyn, niet donkerder noch fterker gefchaduwd zyn, dan die
in een algemeen licht, fchoon zulks echter fchynt te weezen; om
die reden, dat het blaauw der lucht min of meer verlicht word na
dat de zon met weinig of veel kracht fchynt, cn by gevolg altyd
dezelve tint blyfc behouden: het geen ik, met dit voorbeeld, aldus
bevvys.

Deze kolom, het zy effen of met basreleeves, gel yk die van Tr^-
jaan of Antonin^ midden op het vlakke veld opgeregt, en verre
daar van daan, bezyden het ftuk, ccn hoogc toorn of bolwerk, zo
hoog dat deszelfs iiagfchaduwe de gemelde kolom half bedekt; wes-
^alven de zon alleenlyk het bovenfte deel met al zyne kracht
l'efchynt: zal men echter bevinden, dat zich de fchaduwe van bo-
ven tot onderen van eene zelve tint zal vertoonen.

Desgelyks ^aat het met het licht van een kaars in een donker-
achtige kamer, of by avond; hetwelk, fchoon fterker en krachtiger
licht van een
als het ander licht, echter de fchaduwen in het minfte niet verduif-
tcrt omtrent dc partyen die zy befchynt, maar wel zodanig
doetmer.
gclyken; "t geen men aan het twede Voorbeeld klaarlyk kan zien.

De lantaarn, die dit jongetje in de hand heeft, verlicht de
Ita inde voorwerpen ten dccle, terwyl de overige partyen derzeive van deVooibceid
het venfterlicht befchecnen worden. Men ziet dan, zeg ik, dat de^«d bewec-
j ^ 1 j ^^^ ^®®·^ ^^^ lantaarn verlicht zyn, daar door niet""'

donkerder worden in de fchaduwe als of het gemelde licht daar niet en
Was. En indien het gebeurt, dat de dag vertrekt, cn het nacht word;

LI zo

, ν

■ir-

-ocr page 280-

^ 171 GROOT SCHILDERBOEK.

20 zal het omtrent dat gemelde licht alleen niet donkerder worden »
maar overal.

Vandoor. Het gaat met de doorfchynende voorwerpen, alsftoffen, albafter,
fchynende j^Q^j-n^ ^^ diergelykc, heel anders dan met de voorgaande die vailzyn;
't welk men aan het darde voorbeeld kan zien.

Merk, dat dit kolommetje, van papier of albafter, door een klcen
gaatje zyn licht ichept, het zy van de zon of van een kaars; zo zalmen
bevinden, dat dc fchaduwe, omtrent de party die van de gemelde zon
of kaars befcheenen is, min of meer lichter zal weezen, na dat het licht
veel of weinig kracht zal hebben: het geen men merkelyk zal konnen
onderfcheiden van dc andere fchaduwe, dieniet verlicht, of daar geen
licht omtrent is.

Deze aanmerkinge komt voornaamentlyk te pas in naaktens en door-
fchynende kleedingen.

In de naakteils, die van de zon befcheenen worden, zal men bevin-
den » dat de kleenc en dunne deelen akyd min of meer doorfchynende
zullen zyn, gelyk de oogleeden, neus, ooren, vingers en diergelyke,
by gevolg zonder vaile fchaduwen. Het tegendeel daar van werd me»
gewaar aan een fteene troonie: want al fchynt de zon nog zo kragtig
tegen de dunftedeelen aan, zullen ze echter niet doorfchynen, maar zo
donker als de groVe deelen bly ven. En al waar deze ikene troonie met
een fchoone en natuurlyke koleur bcfchilderd, kan ze nochtans het leven
niet gelyk zyn, maar wel een doodc: ik fpreek ten opzichte van dc
doorfchynentheid. Want men weet door ondervindinge, dat het bloed y
noch warm zynde, dun eri doorfchynendc is: en in tegendeel, als het
geftold of geftremd is, is het ligchaamelyk, dat is te zeggen, vait..
By gevolg'is het zeker dat een dood mcnfch , indien gevalle, meer
een ileen als een levendig beeld gclykt. Zulks kan men klaarlyk befpeu-
ren aan de geflagte oilen. Vf'annecr d'er het ingewand uit gehaald is,
en men alsdan een kaars daar binnen zet, zo zal men door dc borft en
tuiichen dc ribben veel helderder doorzien als het beeft noch warm is,
dan als het koud is en langer gehangen heeft. Van gelyken is het met een
dood menfch. Wanneer men een kaars zet achter zyn oor of ter zyde
de neus, zo zal het niet doorfchynen»
Al mede ^^ cnkelc plooijen van dc doorfchynende kleedingen vertoonen zich
fan de'doo^noch vecl klaarder en doorfchynender in een zonnelicht, dan in eenge-
fcfaynende mccn licht, by gevolg flaauwer van fchaduwen dan in grover en vaiter
ϊηϊώπ- kleedingen. Maar de fchaduwen der verdubbelde hanpnde plooijen, ia
aeicbyn. een zonnefchyn> vertoonen zich, voornaamentlyk daar zy aan malkan-
deren raaken, nel fterker cnduidelykcr ak in enkele geplooide klee-

din-

voorweifen
en hunne
fchadu^ven.

"Derde
Vooibecld.

Bysonde-
le aanmer-
kingen daar
over in de
naakt«ns.

-ocr page 281-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

idingcn van dikke ftoffe. Dc Waden van de boomen desgelyks.

Deze zwaarigheid dan aldus opgeloft zynde, naamentlyk dat de kracht
des zonnelichts, noch die der kaars, de fchaduwen niet verfterken,
maar even dezelve blyven als die in dc gemcene lichten; zo zuilen wy
tot het voltrekken van ons voorneemen bewyzen, waar in dc kracht der
2on beftaat: "t welk gemakkelyk zal konnen begreepen worden van dc
gecnen, die de voorverhaalde redenen wel verilaan hebben.

Wy bevinden door ervaring, dat de voorwerpen, door de zon ge- ^^^ ^^
daagd, ongelyk meerder geweld doen, dan die welke door een alge-krachtdet
meen licht gedaagd zyn; "t geen niet door dc kracht der fchaduwen ge- ^^"j^^fp^j,
fchied, maar alleenlyk door de vlakheid en kantigheid, welke het ge-
ineene licht niet en heeft, noch buiten noch binnen. Zommige waa-
nen de kracht grooter ce weezen in de zon, als in een gemeen licht j 't
geen nergens anders toe kan ftrekken dan om de dingen te doen voor-
komen na dat zy kleen of groot zyn, van verre of naby, als kleen ke-
ven en leevensgrooc. Nochtans zeg ik, dat het gemeene licht dat zo
wel heeft als de zon, elk in 't zyn. Wat onderfcheid is 'er dan tuf-
fchen "t een en "t ander ? Niets anders dan in 't eenc vlakke en fcherpc
fchaduwen, en in 't andere ronder en fmeltende. Het eerftegeeftdui-
delyke en lange flagfchaduwen, het twedc korte en twyfFelachtige.
Dit is het eigentlyk waar aan men het zonnelicht van een gemeen licht
kan onderfcheiden. Dat het een meerder geweld doet als het ander, is
twcc
niet vreerad. Het bewys daarvan kan men aan deze twee voorbeelden *®orbeeldcn.
zien, en beter als ik wel zeggen kan, waar van het eerfte met de zon
gedaagd is, en het twede door een algemeen licht, beide met eene en
de zelve donkerheid van fchaduwen; het een kantig met lange duide-
delyke flagfchaduwen, en het ander in tegendeel.

Ik heb eens een zinnebeeld, ofwel een Narcijfus die zich in ^t water
fp'egelde, gefchilderd; neemende het licht wat meer van vooren, als
men gemeenlyk in zonnefchyn doet: waar mede ik niets anders beoog-
de, als alken om aan te toonen hoe ik de zonnefchyn begryp, ten ^^f^^jj^gu
opzichte van de fmeltinge der kantigheid; en ook om een flagfchadu-j/drw/w/en
We tc vermyden, die van een kindts hoofd op wang (

het voornaamfte van het Stuk, want zyne linkerwang was alreede in de ^

fchaduwe) zou gekomen hebben indien het licht van de zydc geweeft
had; 't geen heelongracelyk zou hebben geftaan:
zulks dat zyne fplegc-
hng di? fchoonheid niet zou hebben konnen vertoonen daar zo hy zeer
pp vo liefde. Daar en boven kon het my niet fcheelen, of het licht
van de zyde kwam, of min of meer van vooren; alzo dat in 't gene-
raal mets doet, ja al was het vlak van vooren. 't Is wel waar, dat dc

LI a groo-

-ocr page 282-

GROGT SCHILDERBOEK.

groote ilagichaduwcn de meeftc fraaiheid in een zonnefchyn tc weeg
brengen , te weeten als zeniet tc digt by eikanderen komeri: want dan
zyn ze verdrietig, en veroorzaaken een zekere naarheid in een Schildc-
ry. Maar veel aangenaamervertoont het zich, wanneer eenige klcene
lichtjes hier en daar dooiftraalende, de al te groote vlakheid der fcha-
duwen verbreeken.

De reden waarom ik dit Stuk een zinnebeeld noem , is om dat de
Dichter meld dat deze Jongeling op zich zelvcn verliefde toen hy zyne
gedaante in het water zag: welke liefde ons niets anders te kennen
geeft als een dwaaze inbeelding, of zwakke gemoedtsdrift, waar door.
de zodanige van kennis en verltand beroofd zynde, niet weeten watzy
doen, of bczefïèn. Om de bekrachtiging van dezen zin derhalven na-
tuurlyker te verbeelden, had ik een kindtje, mét een zotskap op, by
hem gevoegd, "t welk hem ftreelde, omhelfde, en zyn hair met bloe-
men, als een jonge dogter, vercierde. En om te toonen, dat hy be-
haagen in zyne dwaaling had, zaghy, met een beweeging en wee-
zen als iemand die geraakt is, na zyne weerichyn die hem het kind in
't water aanwees.

Dit Stuk was rjkelyk met veelerhande voorwerpen voorzien , zo
beelden, architeduur, geboomtens, beeftjes, bloemen en water: heb-
bende dit
Concept alzo gezocht, om alle die byzondere voorwerpen,
met zonnelicht gedaagd, ieder na zyne hoedanigheid, op het befte
voegelyk, te verbeelden. Het zelve was heel uitgevoerd; verilaandc
door het woord uitgevoerd, wanneer d'er alles in is tot het minfte toe;
maarniet als mcndevoornaamfte partyen aanwyft en veele kleenigheden
uitlaat, of de zelve heel curieus verdryft, gelyk zommige door dit
woord willen tc kennen geeven. Nochtans was alles niet onverdreeven
gelaaten^ want indien ik dat had gedaan, zou het veel gefcheeld heb-
ben dat het nader had moeten fchynen: want het is zeker, wanneer de
voorwerpen van ons wyken , dat ze dan meer en meer twyifelachtig wor-
den. De kleene en fubtielfte dingen fmelten weg, als kleene plooijen en
trekken in ^t aangezicht. Echter mogt het wel uitgevoerd heeten, de-
wyl 'er.zo veel in was, als-er naar zynen afftand in behoorde te weezen.

Dit zelve Concept had ik te vooren noch eens gefchilderd tot het
modél van het bovengemelde; zynde vlak aangelegt, en in 't minfte
niet verdreeven: zulks dat men het onderfcheid van beide hier klaarlyk
kon bemerken. Ik wil wel bekennen, dat het verdryven geweldig flat-
teert, en merkelyk doet wyken; maar evenwel zal men altyd gewaar
worden, dat het een alzo veel kracht heeft als het ander.,

"^y hebben hier voor gczegt, dat dc voorwerpen, door dc zon ge-
daagd,.

-ocr page 283-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

h

daagj, veel meer<lei· geweld cn beweeging veroorzaken, als door een
gemeen licht; "t welk zommige meenen door de fcherphcid der fcha-
duwen alleen toe te komen. Het is wel cenigfins zo ten opzichte van dc
vlakheid dei ichaduwen, maar meeft om de duidelykheid der flagfcha-
duwen die dc voorwerpen tegen m;4lkandercn flaan , waar door de dingen
veeltydts zodanig verbroken en doorfnecden worden, als of alles ver-
dubbeld was: ja zes beelden in een gemeen licht zullen dikwils zo veele
ftukken niet uitleeveren, als vier in een zonnefchyn. ^C'aai uit men
klaarlyk bemerkt, dat de kantigheid niets anders vertoont als een naby-
heid, fmeltendc meer en meer na proportie dat de dingen van ons wy-
ken; zo dat geene voorwerpen, hoedanig die ook zouden mogen wee-
zen,
eenige fcherpheid konnen vertoonen, 'ten ware van naby, ter
^oorzaak van de tuflchcnlucht. Veelen zal dit mogelyk vreemd voor-
komen; en zy zullen het kwalyk konnen begrypen: doch zo iemand dc
moeite gelieft tc neemen van het tc onderzoeken, ik twyffel niet of hy
zal het aldus bevinden. Hier volgt dan uit, dat hoe nader dc voorwer-
pen zich vertoonen, hoe duidelyker en inelder zy van fchaduwe zyn ;
vcrmits'er zo veel m'nder lucht tuiTchcn de naafte voorwerpen en ons
©og is; maar meer en meer, na dc maat dat zy van ons afwyken.

Het zal niet ongevoegelyk zyn , tot beveiliging van myneilelHngecn
byzonder
voorval tc verhaalen. Ik heb voor dezen gezegt, dat ik in
niyne
jonkheid veele Tekeningen met waterverw maakte. Onder ande-
ren had ik'er eens een gefchilderd, welke om haare fchraalheid en hard-
heid my zodanig verdroot, dat ik voornam door 't een of't ander mid-
del , al moeft ik ze geheel bederven, een ander oog "er aan te geeven,
Eerif bezogt ik het met wit van een ey: maar dit niet helpende, plakte
ik ze op een bordpapier, en maakte een rand van was daar om.- Toen
goot ik^cr klaarc vislym over, en liet ze alzo droogen: waar door ze zo
net en cel wierd alsze kondc weezen. Ik lietze een myner medegezellea
zien; die zich daar over verwonderende, naauwelyks kon gclooven dat:
het dezelve Tekening was: want door de dikheid was de voonioemdo
fchraalheid en hardigheid meer en meer verdweenen. Maar naderhand,.
foen ik de natuur in alle haare deelen begon tc onderzoeken en na tc
%euren, bevond ik het niet vreemd noch verwonderenswaard.

Hier door wil ik te kennen geeven, dat de deizigheid, of de lucht,
alle de fchcrpheden wegneemt, maakende de grotheid en ruuwheid
dun en glad: 't welk ik aanmerk als een vernis of lym, die alles in de
natuur voor onze oogen verglaaft.

Wat aangaat dc voorwerpen, die men door zonnelicht wil dóen daa- Dè ν
gen, dezeJve konnen door ftcrke en donkere fchaduwen, enmetgcel^^^i^^P^in

Ι" , , zonncfchyn

•^'3 ach-konnen zich i

! Voor-

-ocr page 284-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

achtighcid alleen, niet natuurlyk noch zonachtig gelyken; vermits tuf-
ichen dit en andere lichten, ten opzichte van de kracht, geen onder-
fcheid is, wel te verftaan in voorwerpen die minder alslevensgrootzyn.
De kantigheid der vlakke fchadiiwen, cn de gedaantens der flagichaduwen,
benevens de koleur van het licht, en
XvxnnQreflexien, alwaren die noch
zo zwak, konncn het natuurlyk doen woiden. Maar de voorwerpen,
die leevensgroot zyn, zyn buiten ons vermogen wanneerze alleeulyk
in dc kracht zouden beilaan. Iemand zal mogen zeggen, dat men het
dan des te beter in het kleen zoude konnen verbeelden: doch hier op
_ wil ik antwoorden, dat het alsdan niet zoude wyken na proportie, maar
aan de lyil blyven hangen ·, waar van wy op een andere plaats breeder
zullen ipreeken.

yan de Slagfchaduwm in de Zonnefchyn.
Zevende Hoofdstuk.

Η Et is onwederfprcekelyk, dat de flagfchaduwen in de zonnefchyn,
welke zeer veel tot welPcand eener ichildery toebrengen, niet al-
leen beftaan in lengte, breedte, vlakheiden kantigheid; maar in gc-
lykformigheid met de voorwerpen, "t zy een pilaar, piramide, een
vierkant, enz. De flagfchaduwe van een regtftaande beeld, flaan-
de op de grond of elders anders, moet duidclyk gezien konncn
worden, ja zodanig dat, al fchoon men het gemelde voorwerp of beeld
niet en zag, of dat het achter iets anders verborgen was, men niette
min aan de flagfchaduwe kan oordeelen wat geftake of figuur het zelve
heeft; zynde dit een van de voornaamfte kentekenen der zonnefchyn.
Zommige beelden zich in, dat dit zo naauw niet komt, en dat, wan-
neer zy een lange ilreep van een zekere breedte op dc grónd geflagcn
hebben , het daar mede wel is, zonder onderfcheid tc maaken of het
na
een pilaar of na een nienfch gelykt.

Ik kan niet nalaaten ten dezen opzichte een groote mifïlag van ccn
voornaam Meeftcr te verhaalen. Hy had in een Schildery verbeeld een
St. Francifcus in dc woeftync , aanbiddende op zyne kniën een Cruci^
fix dat voor hem ftond, ib'ekkende zyne armen uit in eendiergelykege-
ftaltegclyji men hemgewoonlyk op zulk een wyze verbeeld. Het Stuk in
zich zelve was heel traay; dóch myne oogen op het kruis, 'c geen van
takjes vanboomen gemaakt was, fliande,, zag ik dat het zelve ccn dui-
delyke flagfchaduwe van het geheel op de grond floeg , fchoon het by-
m tot de helft van dezen biddendcn man in de fchaduwe was. Maar ik

ftond

Rl«t natüur.
lyk vertoo-
nen , wan-
neer dezelve
donk;r en
ftetk van
fchaduwe
verbeeld zyn,
cn de reden
waarom.

Be Qag.
fchaduwen
dei beelden
en andere
Vöorwcrpen,
.moeten in de
zonnefchyn
duldelyk
aangeweczcn
worden.

Een mis-
flag dooreen
voornaam
Meeftcr in de
fligfchaduwe
bejjaan.

-ocr page 285-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

ftondnoch meer verwonderd, dat zyn ligchaam, "t welk de zelve figuur
reet de armen maakte als het kruis, hotivel tien maal dikker, geenge-
lykformige flagfchaduwe op de grond vertoonde, zyndenict anders van
gedaante als een blok zonder armen.

'^^y hebben hier vóór gezegt, dat, al fchoon een beeld, of
der voorwerp, ergens achter verborgen is, men niet te min aan dcilag-t^aas^'^ófan-''
ichaduwe kan oordeelen, wat gedaante of figuur het zelve heeft; het Fïg""'.
Welk ik met weinige woorden zal beveiligen. By voorbeeld, fielt ie-
mand in Cen paleis of kamer, achter een pilaar, tombe of iets dier-
venoonen,
gelyks dat in die kamer behoort, en laat dezelve van de zon gedaagd nktfn*^
zyn; zozalzynegeftalte op de grond, door de flagfchaduwe, duidelykzyn.
aangeweezen worden. Wil men in eenLandfchapecn piramide, toorn
of bolwerk doen fchynen, die daar niet in is, 20 kan het door de flagfcha-
duwe nochtans gefchieden, wanneer dezelve van buiten van dezydedes
lichts in liet Stuk komt te vallen; waar door de voorwerpen, en al wat
^er aan is, zich duidelyk zullen vertoonen.

De fchrandere Zonfchilders hebben noch een voordeel boven de an- , Vfordetl
deren; want zy behoeven geen ligchaamen van boomen, heuvelen of ge- ίί^ιΓ^βι^^β
bouwen te maaken, om hier of daar een groote fchaduwe over de grond gemtene _
te flaan, ten einde de voorfte dingen te doen uitkomen, en de achter-g^'^jtben"
fte te doen weg wyken. Zy voegen hunne fchaduwen waar zy dezelve
dienftig oordeelen', konnende altoosdit met de reden goed maaken; ver-
mits men in zonnefchyη menigmaal ziet, dat een kleene dryvende wolk
een geheel ftuk landts overfchaduwt, cn weder een ander verlicht, en
2;ulks tot verfcheidene achtereen: konnende aldus een veld met licht
en donker verdeelen naar hun believen, om alzo de dingen ophetaan-
genaamfte te vertoonen.

Ik heb met groote aandagt naauwkeurig op de koleur van het zon-

Aanroet'

nelicht en fchaduwen gelet, en bevonden dat, inzonderheid in de maand

c· 1 , . "1 · » ï > 1 . koleur vatir

oeptember, de zon in den namiddag, omtrent twee adneuuren, op zyn zonnelicht»
hoo^il zynde, de lucht een heldere blaauwe koleur heeft met kleine
dryvende wolken. Wat de voprwerpen belangt, wanneer de zon fterk"*'""
ichynt, dezelve zyn als met rus-geel en wit gehoogd, en de fchaduwerv
foodachtig graauw, als wit, zwart, en een weinig bruinrood te famen
gemengd; cn niet als in een gemeen licht in het blaau w verd wynende, ge-
lyk zommige meenen, maar allengskens weinig paariïèr, werdende
flaauwer na den horizfinty alwaar geen blaauvv te zien is. De boomen
op de roor-en twedegrond vertoonden zich fchoon groen; hecblaauw
der voorwerpen, groenachtig;, het rood, oranje;, het paars ,rosach-
cn alic dc koleuren aldus na proportie: gelyk roede het diepe wa-
ter,,

-ocr page 286-

^ 171 GROOT SCHILDERBOEK.

ter, 't geen van de zon beftraald is, werd groenachtig i^raauw. Deze
naauvvkeurigc opmerking kwam net overeen met het gcene ik voor dee-
zen, wanneer de zon helder fcheen, menigmaal in 'ï werk gefield heb,
door middel van een kleen gaatje in het venfter, na alvoorens myne ka-
mer donker gemaakt te hebben, door welk gaatje ik op de witte muur,
of op papier, alles natuurlyk zag
reflexeeren wat "er buiten omging.

Maar gaan wy verder, en overweegen of de wanfchapenc fchaduwen
de voorwerpen niet onkenbaar maaken.

Dat de wan- De fchoonheid in "t algemeen, het zy in Beelden, Landfchappen of
fchadmven zaaken beftaande, is dat geen 't welk alles duidelyk en klaar voor

devoonver- onze oogen in hunne eigene geftalten en gedaanten vertoont als zy in
baLmwïen
 j zondcr dat dezeive verminderd noch verbroken worden:

■ want die dingen, welke tegen malkanderen ftrydig zyn, konneil onmo-
gelyk een aangenaame fchoonheid in onze oogen veroorzaaken, en
aan onze zinnen het waare begrip van hunne gedaantens bekend
- maaken , 't en ware door een tuiichenmiddel, beftaande in een twe-
dc of tuflchen-tint, die beide de ftrydige partyen, te weeten, dag en
fchaduwe, vereenigt, wanneer dezelve al te fchcrp tegen malkanderen
aanloopen, om daar door de wanfchapenheid op dé voorwerpen te ver-
zachten en te doen fmelten. Ik fpreek van de dingen, die al te vlak
zyn; waar door de ronde voorwerpen, verre van rondte fchynen, in
tegendeel vierkant of hoekig gelyken, even als of ze in de zon wa-
ren: uit welke oorzaak zy zich niet fchoon, maar wanfchapen iii ie-
ders oogen vertoonen. Dereden is natuurlek, en wel te begrypen;
vermits oe menfchen gcene andere welilaiidigheid kennen, dan die
welke zich in hunne oogen openbaart: want het is zeker, dat die
dingen door de minfte toevallen veranderen, het zy vreemde lichten
of fchaduwen, waar doorze noodzaakelyk vervreemd en onkenbaar
worden. Laat zommige vry roemen, dat het vlak is, en de befte ma-
nier: ik hou ftaande, dat, alfchoon heteen zonnefchyn was, het ech-
ter al een en het zelve is. En als wy zullen fpreeken van de bevallig-
heid en volmaaktheid, zo zeg ik, dat het wel te begrypen is, dat een
Schildery, met een gemeen licht gedaagd, devolmaaktfte is; welke daa-
ging eigene gedaantens der voorwerpen aan onze oogen netter en
duidelyker vertoont : het ronde blyft rond ; en een vierkant ver-
andert niet. \^at de misftalligheid der dingen, die in een zonnelicht ver-
beeld worden, aangaat, hebben wy gcnoegfaam aangeweezen, als me-
de dat de icherpheid der wanfchapene fchaduwen de waare eigenfchap
der voorwerpen vernietigt. By voorbeeld, twee ftaande beelden, te-
gen malkanderen ipieekeiide, worden
van de zon befchcenen. Zo nu

het

-ocr page 287-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

het een een flagfchaduwe tegen het ander flaat, dat het aangezicht half daar
van geraakt werd, behoeft men niet te twyffelendathet zelve onkenbaar
zal worden, al was het eigen vader of moeder.

In Architeöuur, of Lyftwerk, is het alzo erg; vermits de wanfcha-
pene fcherpheid dèr fchaduwen des zelfs geftalte en netheid t'eenemaal
onttekent en verward maakt.

Daarom oordeel ik het een teken van kleinmoedigheid, om niet te ^at eca
zeggen lafhertigheid, dat een vernuftig Landichapichilder zich ver- Landrchap.
gaapt of verbind om altoos zonnelichten te verbeelden; daar het noch- n-^tmoef*^'*
tans zeker is, dat het zelve niet anders dan als maar een gering gedeel- vergaapen
ten van zyne koni^ moet aangemerkt vi'orden: eVen als het is met ^en
Bouwkundige, die zich altyd met het maaken van een kitt of kas op- tcverbeei.
houd; een Bloemfchilder aan een fles; een Beeftefchilder aan een koe
offchaap; een Stillevenfchilder aan een doodtshoofd-of zandlooper; dat ail^Ln-
cen Scheepfchildcr aan een floep of boot; een Beeldhouwer aaiï een
ite^wts zich
Chriflus aan ^t kruis, ^t Is geen Hiftoriefchilder, die altoos een Hero-
dias met het hoofd van Sr. 'J-an in een fchotel ichildert; of een Lucre- dingen moe-
tia die zich doodflieekt; of een \^ahel met een hamer ; of een St. 'Jan
met een lammetje: alle welke dingen 'maar byzondere toevallenzyn, die
naauwelyks een naam veidienen. Derhalven moeteen Konftenaarniet
fchroomen, alles wat verbeeld kan worden, met allerhande lichten te
voorfchyn te brengen.

Maar het algemeen gevoelen by de meefte Zonfchilders is niet min- 't Cebmik
. der belagchelyk, als dat van die geenen , welke altyd.een algemeen licht
volgen ; alle beide uit een misveritand of onkundigheid voortko-
len van't
mende: waardoor zy:niet regt van de dingen konnen oordeelen die van
een andere natuur zyn als de geene daar zy zich aan gewend hebben, nc ftudie.
Hun oordeel is niet anders dan een befluit met hunne bevattinge over-
eenkomende , in een zaak die zy meenen wel te verftaan, en die dus
of zo moet weezen: daar het nochtans zeker is, dat, wanneer men een
oordeel wil vellen, men de zaaken eerft moet onderzoeken, cn, de
cene by de andere vergelykende, naauwkeurig waarnemen , waar in
zy met eikanderen zyn verichillende; door welke kennis men de
zaak alsdan tot een gewenfchte uitwerkinge zal brengen, ik meen met

,.. .. · . ■ . u· r

yat het zonnelicht zo bekwaam met is m verbeeldingen van ue- zo eigen niet
fchiedeniiTen, als in Landfchappen cn Architeduur, fpruit daar "it J^fchie-
dat het zelve in zulke gelcgentheden den menfchen hinderlyk is, αΙβιΓΰηΤ^*
mede wreed en onbevallig voorkomt; ter oorzaake, gelyk wy g^zegt

Mm heb-tuur/'

-ocr page 288-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

hebben, van de fcherpheid der fchaduvven en flagfchaduvven: doch
als het de
zaak vcreifcht, is men genoodzaakt het zelve in't werk te
ftcllcn, echter met die omzichtigheid varl het licht en de voorwer-
pen zodanig tc fchikken, dateer geene wanftallige ilagfehaduwen her
voor komen, die in ons gezicht hinderlyk zyn en een walging vcroor-
zaaken. -

Maarvoot- Indien het zonnelicht het befte en voordeeiigftc licht was, voorzeker
naraentiyk zouden de Conterfeitcrs mcdc geen'ander, in de Afbeeldingen die zy
Infecont'l;-"''^^^'-''''» gebruikenj waar van tot noch toe geen voorbeeld is: om die
feitfcis. redenen, dat, vooreerft, zich de koleuren in het zonnelicht zodanig.

niet vertoonen, als ze eigentlyk in der daad zyn: ten twedcn, om dat het
onraogelyk is dat een man, vrouw, of kind, zonder moeite^ en zonder
van wezen te veranderen, voornaamentlyk omtrent de oogen en de
mond, zolang met het aangezicht in de zon kan zitten r tenderden,,
om dat de zon niet ilil ftaat, maar te fchiclyk draait of omloopt: ten
vierden, om dat de lieftelykheid der trekken in de wezens, t'ecncmaal
daar door verbafterd, worden; en ten vyfdcn, cm dat het heel oneigen
zou zyn zodanige Conterfeitfels in een kamer te hangen, alwaar men
de zon zo veel zoekt uit te houden als "t mogelyk is.
Geiykenis Het ZOU bclagchclyk en ongerymd weezen , dat men van een vrouw
overzommi-zeide, het gelykt geen man, 't en ware d^eene den andeven zodanig
dfeaiksv«t gcleck, dateer ter waereld geen onderfcheid in was.- maar dewyl de
vrouw een vrouw gelykt, en de man een man, zo njoet noodzaakelyk
een van deze twee dingen volgen, te weeten, dat hy het niet zien kan,
of dat hy het niet zien wil. Een derde zou men daar by konnen voe-
gen, als een verachting voor de vrouw, om dat zy den man niet in al-
les gelyk i,s. Deze laatile, die de menfchen mecft in het oordeel ver-
gezelfchapt, is dc ailcrbclagchelykiic, cn voor menfchen van rcgte en
goede bezeffing boven alles fchuwelyk; zynde dikwils de oorzaak van haat
en nyd, en ook wel van eigenbederf: gelyk dc ervarenheid ons dage-
lyks leert aan die, wxlke door een vooroordeel ingenomen zynde, alles
zonder onderzoek of onderfcheid verwerpen en verachten, wanneer het
met hunne zin cn werk niet overeen komt.
Dehocda- Ik zal my niet verder hier over uitbreidert, maar my allecnlyk by
^Ished-jn van den text houden dien ik voor heb te verhandelen, naamentlyk van
lichien , en vooroordeel zo van Zonnefchiklers als andere. Doch tot het beter ver-
''ewe vee ftaan yan my ne mcening, zal ik dit voor af zeggen, dat'er drie zaaken zyn,
fchiUe" waar op het heele werk is gebouwd, die men cerft moet vaft ftellen
enonderfcheidentlykaanracrkcn^ te vvcetcn een zonnelicht, een gemeen

licht.

achten wat
buiten het
aonnclicht
verbeeld
word.

-ocr page 289-

GROOTSCHILDERBOEK. 275

licht, en een flaaiiw licht; welke zo veel van elkandercn vcrfcheelen in
dcdaadj als in den naam.

Het eerfte is krachtig en kantig.

Het twede vlak en niet kantig.

Het derde zwak en fmeltende.

Het cerfte geeft duidelyke flagfchaduwcn.

Het twede imeltende, cn

Het derde flaauwe.' ■

Het ecrile ontfangt zyne koleur van de zon.
Het twede van de wolken, en
Het derde van het blaauw der lucht.

Wy zullen hier dit noch by voegen, dat het cerfte aangemerkt word
als een man.

Het twede als een vrouw, en
Het derde als een kind.

Wie zal nu zeggen, dat het kind niet cn deugt, om dat het 20
groot, krachtig, en helder niet is als de vader of de moeder.^ en dc
. vrouw mede om dat zy den nian niet gelyk is in alles

Men gelieve te letten, hoe deze onbedagte Zonfchilders verders van Verder oor-
het twede en derde licht oordeelen. Het is niet vlak, zeggen zy; willen-
de daar mede te kennen geeven, dat het niet zonachtig, duidelyk nochzonThTi! '
fcherp van fchaduwen is, zo als zy gemeenlyk in hunne
zonnelichten
verbeelden. Vlak, vlak, roepen zy tegen hunne leerlingen, of difci-
pulen , met een zagte ftem, op dat het niemand vreemdts zoude hoo-
ren: even of het een geheim was 't geen de kon ft zelve niet wift.
Men zegt, dat de
vroomt FiUmeen zodanig verzot was'op de dingen,
die vlak van dag en Ichaduwe waren, dat hy nooit Stukken fchilderde
als in de zon-of maanefchyn. Hy liet het voorwaar wel blyken,
wan-Bdagchdykc
neer hy alle zyne zinnen aanfpande in het uitbeelden van Jupiter by schiidery.
Alcmena-^ alwaar men hen beiden zag na bed toe treeden, en de zon
helder en klaar door de glazen in de kamer fchynen, met zulk een
kracht , dat men alle de ruiten op de grond zou konnen geteld hebben.
Arme
Jupter^ wat word u geweld aangedaan ! Zal Febm tegens uw
hevel door de venfters fchynen, daar gy hem nochians belaft had zich
' drie tnaal vier-en-twintig uuren verholen te houden ? Maar wat was
daaraan geleegen, dogthem: het moeftvlakzyn;
en de zonnefchyn
moeft daar weezen al was het midden in de nacht. Had hy een maa-
nclchyn gemaakt, dan zou het noch wat gelyken.

Maar het gaat met dc zulken e\fen als met dien welke zo graag Oran- Geringe gc-

,, " " ■ dachten van

Mm 2 jeap-ecnandci

-ocr page 290-

GROOT SCHILDERBOEK·

jeappcls fchilderde, dat hy nooit een Stuk maakte of hy bragt'« akyd
een in te pas. Deze yverige kwant krygende eens den Slag van Pavyen
voor iemand te i'childeren, vraagde aan den Beikeder, oPcr niet een
oranjeappel in vveezen moeft? Hoe zou die hier in te pas komen ? ant-
woordde den Heer daar op. Te pas, of niet, zei de Schilder, laat my
maar begaan. Het heerfchop hier om lagchende, en niet denkende
dat hy zulks in 't werk zou ftellcn, zei tegen hem in
't uitgaan, na dat
zy tulichen beiden weder van andere zaaken gefproken hadden: doet
zo als gy Het goed vind. Dezen bloed, daar over zeer vcrblyd, zogt in
zynStuk een plaats waar hy den gemelden appel zou leggen: maar vree-
zende dat, wanneer hy zulk een fchoone vrucht op de grond voegde,
dezelve alsdan door der paarden voeten zou vertreeden worden, maakte
hy een kleene vierkante fteen in den hoek van 't Stuk, daar hy een le-
vensgrooten oranjeappel op een tinne tafelbord neder zette, heel na-
tuurlyk gefchilderd. Deze onnozele wurm (want zulke mogen geen
fchilders genaamd worden) geeft ons te kennen, dat het geen hy het
beft doen kan, het beilis, of het te pas komt of niet.

Het is een vafte en algemeene regel, dat de dit^gen buiten de zon-
nefchyn, fraay gefchilderd, wel gedaagd en geichaduwd, na dc eigen-
fchappen, zo als "t behoort, noodzaakelyk goed moeten weezen, zon-
Het woord der het woord vlak, 't geen zy misbruiken en over al te pas willen bren-
by vceirmif- » merken. Laat u dan niet voorftaan, gy rcgte koniloeffe-
biuikt. naars, dat de Stukken, die niet vlak zyn, niet al zo goed zouden
konnen weezen, dan die door zon-, maan-, en kaarslicht befcheenen
worden.

Hoe men het Zonnelicht in een Stuk, van een algemem licht ge-
daagd, zal verbeelden.

Achtste Hoofdstuk.

Dit myn voorftel zal veclcn mogclyk vreemd voorkomen, en mis-
fchien alscen konsje of gaauwigheid: maar het is daar verre van
daan, dat ik de geeften met beuzelingen zoude willen fpyzcn, veel
min verbluffen. Neen, het is geen kunsje, maar wel een konft; geen
gaauwigheid, maar een zaak die op gronden fteunt.

Dat de zon van de andere lichten verfcheelt, te weetcn, in geweld,
als mede dat dezelve een tint lichter is, ftellen wy vaft.

Men befpeurt dikmaals in een veranderlyk weer, als'cr veclc wolken

dry-

Schildsi: in
Cïn zynct
Tafereclen
aangeiooiid.

-ocr page 291-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

dryven, dat de zon eventjes met zeer dunne en luchtige.dampen, die
wat laag. zyn, bedekt word; waar doormen gcheelc landftreckcn met
huizen, bergen, ji zomtyds heele boiTchen overfdiaduwci ziet: welke
fchaduvven echter helder zyn, en alle de voorwerpen duidelyk, min of
meer dan in een gemeen licht, vertoonen.

Maar komen wy tot de zaak, welke is, om ineen Stuk, door een
gemeen licht gedaagd, een zonnefchyn met eene en de zelve kracht van
verwen te verbeelden, elk in zyn graad, zonder malkanderen hin-
der te doen ; wel te verftaan , als de zon niet voor aan is , en
ook niet te veel verfpreid : want daar door zou het Stuk al te bont
worden.

Om het zelve derhalven na de regelen van de Konil uit te werken,
zo verdeelt, by voorbeeld, een Landfchap met vier gronden.
Waar van zonnelicht
de eerfte grond wit is, en de drie andere na proportie verminderende.
De twede grond, ook met wit aangeftreeken, zal ftrekken tot de zon-krachten
ncfchyn; ""t welk klaarlyk aanwyft, dat, devvyl het gemecne licht op^etwenais
de voorgrond de kracht der verwen alrecdts bezit, noodzaakelyk moet uchfzTwei^
volgen, dat de zonnefchyn, die een tint lichter is, gelyk wy heobenfielden,
gezegt, en gcene andere kracht heeft dan het zelve wit, ook geen na-
der plaats kan hebben dan die van dc twede grond: e'en klaar bewys
dat , wanneer men die op de derde grond wil voegen, zy zo veel meer
verfcheclen zal in kracht. Om nu de verfchillendheid dezes lichts op
dc twede grond van de eerfte duidclykcr te onderfcheiden , en natuur-
lyk te vertoonen, zal men de fchaduvven en ilagichaduwen der voorwerpen
Icherp, vlak en lang aanwyzen; waardoor men kan bemerken, dat dit
een zonnelicht is; en het ander, met dommelachtige en korte flagfcha-
wen*, maar een gemeen licht. Doch om de natuur van 't zonnelicht
" noch klaarder te begrypen, zo geeft maar aileenlyk acht op defzelfs ka-
leur in den morgenltond of avond.

Ten einde nu de verftanden, welke dit gezegde niet aanftondtsmog-
ten vatten, te hulp te komen , zal ik een kort middel, aanwyzen.
Waar door men het zelve op een wiiTe en gemakkelyke manier zal kon-
nen werkftellig maaken.

Wanneer gy uwe Ordinantie gefchetft, en daar in de partyen, die
gy begeerd dat door de zon beicheencn werden, waargenomen hebt,
om het zelve
zo maakt alsdan daar een nette doodverw af, zonder de koleur ^^
aan te merken als of 't doorgaans een gemeen licht waredoch in
't
opmaaken zal men die partyen, welke van de zon befcheenen z^yn,
wat hoogcr ophaalen, 'tzy witter, geelder, ofroifer, na dal men die
hebben wil, altoos dat 'er een mcrkclyk onderfcheid in befpeurd wer-

Mm 2 de·,.

-ocr page 292-

278 GROOT SCHILDERBOEK,
dcj de fchadiTOen duidelyker en vlakker aangeweezen," zonder dezel-
ve te vergloeijen , dan alleenlyk hier en daar in de
gerefiexeerde par~
tyen.

"Wanneer nu op of omtrent de voorgrond geen wit is, zo heeft
men geiegenthcid om hier en daar eenige doorftraalingen der zon op
dezelve te laaten fchynen, met kracht van wit, geel, of ros, na dat
de koleur der zon zich alsdan vertoont; wel verüaande, dat zulks niet
zoude konncn gefchieden, wanneer men alreedts de, kracht der zon in
't verfchiet gebruikt hadde.

Nu ftaat ook dit aan te merken, dat, indien men eenige voorwer-
pen voor aan, gelyk wy gezegt hebben, van dc gemelde tttaalen wil
verlichten, dezelve niet van lichte en hooge koleurde ftoffe moeten
zyn, gelyk het wit marmer, of lichte hartiteen, heel lichte kleedin-
gcn, noch ook fchoone lichte naakten, maar van zodanige tinten die
men in een gemeen licht voor fomber aanziet. Deze dan met kracht
van dat zona,chtig wit opgehoogd, zal men dezelve licht genoeg kry-
gen.

Om nu met gevviiïê treeden tot het volbrengen van dit middel met
order te vervolgen, en de eigene tinten der voorwerpen, door "t zon-
nelicht befchecnen, op een bekwaame manier uit te vinden, zalmen
aldus te werk gaan.

Temptring Tempert uw wit met rusgeel of auripigment, min of meer geeJ,
der verwen, na dat gy de zon, vroeg of laat, wilt verbeelden. Vermengt het
^^"^zelve alsdan, in plaats van enkeld wit, onder uwe verlichte eerfte
voorwerpen, tinten, in alle de voorwerpen die van de zon befcheenen worden;
nStbc-" bevinden, dat elke koleur haare regte verbreeking zal be-

fcheenen 1 komen, na dat hunne hoedanigheid of kracht, ten opzichte van de
ligchaamelykheid, veel of weinig van malkander vericheelt. Hier
door word' de gewenfchte uitwerkinge te weeg gebragt; gelyk de on-
dervinding, dogter der waarheid, ons genoegfaam kan getuigen.

Ό at de fchaduuven der vöofwerpen in een Zonnelicht niet
gloeijender zyn, dm in een gemeen Licht,

Negende Hoofdstuk.

Eele zyn zodanig van de waarheid der zaaken vervreemd, en laa-
* ten zich zo weinig aan het onderzoek derzelve geleegen *Zyn, dat,
om het geen zy gewent zyn te behouden» hoe ongegrond het
zelve ook

mo-

uit te vin-
den.

-ocr page 293-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

moge weczen, zy na de reden niet en vraagen, maar eer iets zuilen
zoeken "t geen hun tot beveftiging vanhunne dvvaaling kan dienen. Dat siegt be -
dit waar is , blykt gcnoegfaam aan hun algemeen cevoelen, te wectcn,

, , 1 1 · ι· < 1 ·· 1 ' leoverdfko-

dat de Ichaduwcn der voorwerpen in een zonnehcht gloeijcnder zyn, leurdersclu-
dan in een gemeen licht; "twelk ik nochtans rond Liit ontken: maardat||"'*'«"
de fchaduwen en de
refiexien na proportie helder en helderder zyn, na ιΓ^Γ"""'
dat de zon iterk ichynt, dat is de waarheid.

Dat het zonnelicht gloeijender is als het gemeen licht, lyd mede gcen
tcgenfpreeken: want vermits het licht der zon minofmecruitden geele
ofroode gekoleurd is, zo is het natuurlyk, dat alles, wat daar van be-
fchecnenword, dezelvekoleur eenigzintsdeelachtig vvcrde, niet alleen
in de gedaagde partyen, maar ook in die fchaduwen welke de weder-
kaatfinge van de gronden, of van andere byftaande voorwerpen ,
©ntfangen. Maar dewyl ^er geenc voorwerpen zyn , hoe fterk die
ook
gereflexeerd werden, die niet hier of daar noch met eenige fcha -
duwen zonder rίƒί■λ"ίV overblyven (gelyk wanneer heteene voorwerp in
de flagfchaduwe van een ander komt) zo moeten die gemelde fcha-
duwen, nademaal zy met de zon noch derzelver weêrkaatfinge geen
gcmcenfchap hebben, noodzaakelyk, als van een andere natuur zynde,
graauwer wezen, even als in die der gcmeenc lichten, uit oorzaake
dat zy geen koleur konnen ontfangen als die de lacht haar. mede-
deelt.

Dit oordeel ik één der waare kenteekenen te wcezen van een regtc
zonneichyn, om dezelve van een algemeen licht te konnen onderfchei-
den: waarom het dan vreemd is, daar dc menfchen gemeenlyk de
fchaduwen om de koelte zoeken, dat deze nochtans willen hebben
dat dezelve warm zy.

'tls derhalven geen wonder, dat'er 20 weinige Win terfchilders ge- oe vintcr
vonden worden. Ik heb Winters van ^r^i/^e/verbeeld gezien, dievetbeddin-
zo warm gekoloreerd waren als in "t midden van de zomer, ja het ySdoor^gaanv
cn fneeuw als gloeijend ; daar nochtans in de winter alles licht
ten opzichte
fiexeerd en byna zonder fchaduwe is, de flagfchadiïwen heel helder
blaauw: en echter heeft het zyne diepte en wyking: hoewel in tegen-
tamiyk ver-
deel zommige hunne voorwerpen in "t verfchiet zo gloeijend van
duwemaaken, als voor.

"Weshalven het noodzaakelyk vooreen Konftenaar is, dat hy zich
cenigcn tyd oefFene om de opmerkingen, die in'de natuur van
'i zon-
nelicht waar te neemen zyn, gade te
ilaan; niet om zich daar altyd by
te houden of aan te verbinden , maar vermits heteenbyzondere en aan-Het is nood ·-
genaame verkiezing is. Een iegelyk moet dan naar zyn vermogen

na

-ocr page 294-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

hetEOnne- tïaclitcn, is het niet volkomen, ten minften zo veel daar van te

licht zo wi 1 weetcnalsvanhet algemeene licht, om zich te konnen bedienen vanfom-

vetftaatais tvdtsheteen, en fomtVdrs het ander in hunne werken te gebruiken, na

het gemeeu / , ', . · i i r i · i i ι

Ucht. dat het te pas komt. Zommige meenen, vcjrmits de vlakheid , dat het
zelve gemakkclyker is als het gemeene licht; maar het is ver daar van daan:"
want ik oordeel, dat het alzo fwaar is voor een Zonichilder een alge-
meen licht te verbeelden, als voor een Gemeenlichtichilder een zon-
nefchyn , ten opzichte van de natuurlykheid derzelve. Veele zullen
dit mogelyk met my niet toeftemmen, vermits deilagfchadnwen ineen
zonnefchyn duidelyk en bepaald zyn; brengende zy dit vervolgens tot
bewys by, dat een Stuk, vlak van de zyde gedaagd, en de zon op
den middag (dat is te zeggen, op zyn hoogiie) de flaglchaduwen van
alle de voorwerpen een derde minder als hunne volle lengte vertoo-
nen ; derhalven men de flagfchaduwen met een palier , zo als zy
weezen moeten, elk na proportie van haare lengte correél kan af-
meeten tot in het verfchiet, ja zo verre als men zien kan, zonder
de minfte verandering, 't Welk ik gewilliglyk toeftaa; en ik zal
noch meer tot hun voordeel zeggen, te wecten, dat dit niet alleen-
lyk plaats heeft daar de gronden vlak en waterpas zyn , maar zelf
in ongclyke gronden daar men geen paiTer kan gebruiken. Loopt
de grond af, zo loopen de flagfchaduwen mede af; looptze op, dan
loopenze mede op. Die de
PerspeBief verftaat, kan daar' het al-
lerbeft van oordeelen. Tot dus verre, zegge ik, hebben zy gelyk:
maar als het gebeurt, dat het Stuk van binnen of van buiten daagt, is
het dan niet alzo onwis als in een gemeen licht, en noch ongelyk
moeijelyker om de fchaduwen en de behoorlyke flagfchaduwen (alwaar
de paiTer ons ingeenen deelen behulpzaam kan weezen) te vinden, hun-
ne verwydering na vooren en vermindering na agteren, ""t geen zo dui-
delyk moet zyn na dat de zon achter of voor is? En hoe gcmak-
kelyk is het in tegendeel in een gemeen licht, daar dezelve zo klecn
'en dommelachtig zyn? Dienvolgens is het zo ligt niet te doen, als
zommige, die zich maar alleen bemoeijen met een zyfchaduwe, links
of regts, te verbeelden, zich wel laaten voorftaan. Maar die de zon
op alierley wyze in zyne Tafereelen vertoont, dat^s heel vi'at anders:
doch zulke zyn 'er weinig. "Want men zal niet ligt vinden, dat een
Zonfchilder zich met het gemeene licht zal bemoeijen; maar in tegen-
deel , dat een Gemeenlichtfchilder fomtydts noch wel een zonnelicht
zal verbeelden. De reden hier van is, dm dat de gemeene lichten in
zich zelve alles behelzen: en die zulks wel verftaat, kan ligt een zon-
nefchyn maaken. De zaak is maar dat een zonnefchyn alleen gloeijen^

is

-ocr page 295-

GROO Τ SCHILDERBOEK. 2S1

Een mifiljg
fotniydts
aan wori

„ _ ., „ het ver.

ling zodanig gelyken, dac men naauwelyks kan oordeelen wat van balden van
de zon gedaagd zy : ora die reden, dat zy alle beide even licht en„e!'
even vlakzyn gedaagd. Want tegenwoordig, Icdert dat het woord vcDsmaikao-
vlak hier bekend is, willen zommige, het zy zon of geen zon ,
vlak ichildercn, 20 wel in een gefloote kamer als in de opene lucht,
daar en boven gloeijend van dag en fchaduvye. "Wat raad dan in zulk
een geval, daarzy nevens malkanderen moeten hangen, om het zon-
nelicht te onderfcheiden ? Geen ander middel is "er, dan dat men
het een weinig maatige, en het ander wat meerder kracht geeve, echter
niet met de fchaduwen donkerder te maaken, maar met eén gloeijender
en helderder koleur van licht, als mede lange en duidelyke llagfchadu-
wen, die niet alleen vlak zyn, maar daar cn boven kantig. Ik verftaa
hier, dat het Stuk, door ""t gemeene licht gedaagd, niet minder
deugdfaam moet weezen in zyn aart; maar niet vlak, "t en zy men de
Oorzaak daar van befpeure.

Maar zelden zal men dusdanige twee Stukken, van eene hand ge-
schilderd, by eikanderen zien; vermits de meefte Schilders zich niet als
niet een van beiden bemoei jen: en fchoon het al eens gebeurt, denken
2y niet, dat het een lichter moet weezen als het ander.

En indien ze van twee byzondere handen gemaakt worden, rpant elk
zyne krachten aan om het gebruik der verwen in hunne wil te behou-
den.

Aldus komt het by, dat de Zonfchilders zich het allerminfte daar
mede bekommeren: want zy denken, zal myne party met kracht van
licht voor den dag komen, ik zal met kracht én gloei jendheid van icha-
duwe maaken dat ik de bovenzang behoude.

"Wy hebben hier voor gezegt, dat de refiexien^ na maate dat de zon
«crk fchynt, helder en helderder worden: de reden waarom, zullen
wy tegenwoordig duidelyk verklaaren.

Men bevind, wanneer 4? ^on wat laag is, en de voorwerpen
gedaagd
^yn, dat ze dan veel krachtiger tegen rrjalkanderen reflexeeren, fthyn dc r,.
ter oorzaak dat de ftraale^ dejr zon op de voorwerpen, en die weer
andere voorwerpen , niet en fchampen, maar daar tegens aan weder tc
baarderzyn'.
rug kaatfen. In tegendeel, wanneer het ücht hoog is, zo kennen de ^««i" η\
reflexien der verlichte voorwerpen d'andere met zulk een kracht „iet

Ν η raa-

is op den dag , en niet gloeijend in de fchaduwen, gelyk liet gemeen
gevoelen
is.

Het gebeurt fomtydts, dat twee Stukken, het een zon-en het an-

by malkaiideren hangen, vi^aar in de kracht of het dief
cn tot het uiterfte gebruikt is, welke zich onder·

der gemeen licht,
vermogen der verwen

-ocr page 296-

zZz GROOT SCHILDERBOEK,

raaken; vermits de weêrkaatfing van het licht noodzaakelyk weder na
zyn oorfprong moet ilaan. By voorbeeld, zo in een hooge lucht twee
menichen by malkanderen ftaan te praaten, en de een ontfangt de zon
op deborft, en de ander tegen den rug; zo moet noodzaakelyk het
licht, "t welk van boven op de borft valt, weder na om hoog flaan
daar het van daan komt, by gevolg den anderen over het hoofd fehie-
tenj zulks dat het eerfte beeld daar door geen, of een heel flaauwe en
byna onzichtbare,
reflexie kan ontfangen-

Door deze reden meen ik genoegiaam beweezen te hebben, dat de
refiexien in een zonneichyn veel fterker en kragtiger moeten vertoond
worden, dan in een gemeen licht. De proef hier van kan men aaa
bet leeven zelve gemakkelyk neemen.

Vmht onderfiheid der Sïagfchadwwen, 'voortkomende uit
de Zon, of uit het Zichtpunt.

T^It eerfte Voorbeeld wyft ons aan de plaats,
^zon is, welke ik aanmerk als het ooften:

Eerfte Voor.
bteJd.

beeld.

Ditdc Voor
beeld.

Tiende Hoofdstuk.

ofhetgeweft, daar de
en tegen over in het

weften ftaat een gebouw 't geen geheel van de ooftzyde, van het be-
gin tot het einde, verlicht word, niet als uit een punt voortkomende
van ftraalen die zich verwyden, maar
pardel of evcnwydig, van elkan-
deren, dat is te zeggen niet uit
het middelpunt van een bepaalde zonbe-
zyden het Stuk, maar uit het heele gewett daar zich de zon bevind, of
de gantfche zyde des Stuks zo wyd als de opening is, waar door hy in
hét zelve fchynt.

Twedevcox- Het twcde Voorbeeld wyft, dat het tegendeel valfch is, wanneer dc
, zon vlak achter de voorwerpen zynde, de ilagfchaduwen uit een ander
punt gehaald worden als het zichtpunt: want indien het goed was, za
zou moeten volgen, dat, wanneer dc zon vlak door een ftraat fcheen,
zynde regt in de midden, hy de gemelde ftraat aan wederzyde zou be-
ichyneni het welk met het voorgaande tegen de natuur ftrydig is.

En in het derde Voorbeeld ziet men klaarlyk, dat, zo de zon in 't
ooften is, en dc kamer in het weften, de voorwerpen op de grond
onvermydelyk vlak van achteren gedaagd moeten zyn, het een zo wel
ak het ander, zonder de minfte vc^hillendheidi het geen hunne flag-
fchaduwen op het plamm, als ook de ftreepcn van dc vlo.er , genoeg-
zaam aanwyzcn, beide uit het zichtpunt voortkomende: waar van dc

laat-

-ocr page 297-

GROOT SCHILDERBOEK. 283
laatile ons het ooft en weft, de geheele kamer door, aantoont.

Het vierde Voorbeeld bekrachtigt het zelve bewys, vertoonendc een
kolonnade in het zuider gevveil, wordende van de zon, die in het
noorden is, vlak beichcenen, waar van ider kolom, van voeren tot
ahctcren, haarc flagfchaduwe tegen de achterpilafters aanllaat, niet uit
een punt voortkomende,
mait όοογ paralellcn, of evenwydigeftraalen,
volgens de grondregelen der
Perfpecliefj of Doorzichtkunde.

Het vyfde Voorbeeld wyft ons in tegendeel een groote dvvaaling ^^^^^
aan, welke nochtans veeltydts word opgeveegd, beftaande hier in, dat '
men de flagfchadiiwen uit een bepaald punt wil doen voortkomen, ichy-
nende ider kolom eenbyzondere flagfchaduwe te veroorzaakcn; 't geen
vlak" tegen de grondregelen en de natuur der zonnefchyn aanloopt.-

Het zal niet kwalyk voegen, dat wy hier ter plaatfe mede een wei- ^^
nig van het licht der gronden handelen, naamentlyk dat, hoe het licht fooihet'^^
moge zyn, van achteren, van de zyden, of van voofen,
het piamm of'ichtfte moer
de grond zich altyd eveneens vertoont, dat is te zeggen voor aan het Stuk
allerlichtft, alwaar de zon noch 20 laag , ja tot op den gedaald:

de vlakke gronden niet alleen, maar alles wat licht ontfangt. üe reden
is zo klaar, dat het overtollig zoude zyn daar iets meer van te zeggen,
als het geen deze drie nevensgaande Voorbeelden, een van vooren, een
van de zyde, en een van achteren gedaagd, aanwyzen. De Doorzicht-
kunde geeft ons genoegfaame getuigeniffe daar van.

Indien "er nu eenige mogten zeggen of vvaanen, dat het licht van
achteren, of van de zyde komende, de grond heel anders moet zyn gc- .
daagd als vlak van vooren (gelyk "er Veele zyn die dezelve altyd het
lichtfte houden daar het licht van daan komt) die zal ik het toeitaan
voor zo verre een kaars of fakkellicht aangaat: maar van de lucht fpree-
kende, zal ik antwoorden, dat zy zich de zaak gantfch niet verftaan. 't
Zoude noch niet heel oneigen zyn in een grond die van het licht af-
liep : maar vlakke en gelyke vloeren, of gronden, konnen bnmogelyk
verminderen, al warenze, by manier van fpreeken, duizend treeden
lang: ja \ en zal geen hair van ons hoofd verfcheelen, of het licht van
achteren of van vooren in het Stuk vallende, dat de grond voor niet altyd
het lichtfte zal zyn. Ik denk niet, dat hier omtrent een Konftenaar
20 eenvoudig zal weezen, en vraagen, waar aan men dan zien zou
konnen waar het licht van daan komt? dewyl het gcnoegfaam een alge-
meene regel is, dat de fchaduwen en flagfchaduwen der voorwerpen
ons het zelve volkomen aanwyzen. En genomen dat "er geene voor-
werpen op de giohd waren, zo zou ons de lucht, indien "cr maar dé
minfte wolk was, het zelve genoeg te kennen geeven.

Nn ζ Pm

-ocr page 298-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

Fan het 'uerkelderi der verfcheidene lichten in een Stuk,
Elfde Hoofdstü k.

Tegen wet-

Snigf» en-^-'gelyk wel konnenrtaan: want, zeggen zy, indien het goed was, zo

hunne reden zoudcH Raphael. Carats. Titiaan.Pouifvn. en andere braave Meefters
waarom. t· ■ ι i ? " · i i i

meer die manier wel voor goed gekeurd, en niet verworpen hebben.
Ja de FranfcheAcademiften, voegen zy^er by, die tot zulk een hoogen
top gcreezen zyn , beiluiten éenpaariglyk, dat men niet als een eenig
Hcht in "t algemeen zal gebruiken; verwerpende een Schildery dat
raeerals eenlicht vertoond. By gevolg oordeelenzy, dat de gezegde lich-
ten maar een vinding zyn van Hollandfche Meefters, die het Antiek niet
Ainwöotd verftaan, welke maar alleen dc natuurlykheid beoogen, om de onkun-
gtn^^ ^''^'digen aan te lokken. Waar op ik zeg , dat, hoewel
Rapha'él,Foujfyn,
εη andere groote Konftcnaars het zelve in hunne Werken niet getoond,
maar zich cnkelyk aan een algemeen Hcht gehouden hebben, zulks niet en
fpruit uit een verachting of verwerping van het zelve, als of het tegen
de natuur en konft zoüde ftryden; maar alleen dat zy'er toen noch niet
omgedagtjoper ?an gevveeten hebben: alzo de Konft toenmaals in die
deelen haare volmaaktheid noch niet had bereikt of verkreegen. Niet
dat ik zeg, dat zulk een Stuk met verfcheidene lichten beter is, als met
een alleen 't geen natuurlyk is verheeld; maar wel dat, als het zo te pas
komt en konftig uitgewerkt is, het een fchildery een veranderlykc wel-
ftand byzet.

Ik geloof, dat veelcSchilders, van degemeenetrant, my niet zullen
bedanken dat ik deze zaak ophaal, of voor den dag breng, om dat,
wanneer de liefhebbers eens zodanig een Stuk van hen begeerden, het
hun mogdlyk wat meerder moeite zonde koften zulks in 't werk te ftel-
len. Doch ieder doet wat hy wil, of wat hy kan. Het gaat met onze
Konft gelyk met alle andere Konften: wil iemand alles leeren dat daar
toe behoort om een goed Meeftcr te worden, het ftaat hem vry; of is
hy van zins alleenlyk de helft te onderzoeken , en dat hy zich verge-
noegt met middelmaatig te zyn, of maar ilechts een vierde part te weeten
om een knoeyer te blyven, zulks zal hem niemand betwiiten. Maar die
bekwaamheid heeft om een eenig licht wel te verbeelden, die kan, myn
's oordeels, d'andere insgelyks wel doen. Hoe veel brave Meefters zyn
'er, die alles, wat zy^maar onderneemen, machtig wordenWat zoude

hen

■ "FX Ε vcrfcheitlene lichten in een Stuk oordeclen zommige dat onmo»·
i-^^eelvk wel konnen liaan: want. zeepcn zv.
indien het foed was > zo

'1

-ocr page 299-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

Ben dan letten, dat zy niet 20 wel drie a vier lichten in hunne Ordinan-
tiën zouden konnen verbeelden als een alleen ? Niet dat ik de manier
van zoramige Landichapichilders voor goed keur, te weetcn, veele
kleene lichtjes in een Stuk te brengen: neen, dat zyn maar eigenzinni-
ge gedachten, die plaats noch reden hebben.

Deze zaak van vcrfchcidene lichten heb ik noodis; geacht te verhan-

, , I zicliaaii gce-

len, om aan te toonen dat wy ons aan geene partydige gevoelens van nc pattydige
zommige onbedrevenen moeten laaten gelegen zyn, maar ahydhet
tuurlyldte en aangenaamftc verkiezen, dat "s te zeggen, onze Ordinan- tcn>
tien in 't algemeen verryken na dc voorvallende zaaken, zonder gezocht
te iihynen. Derhaiven zullen wy alhier een voorbeeld met vericheide-
ne lichten by brengen; verwachtende met "er tyd de zwaarigheden daar
over te hooren, welke zommige oordeelaars daar in zouden mogen
vinden.

Hier vertoonen wy .een gebouw, als een gaandery, voor aan met Vootbeeid,
een graft of water, en aan dc wal een man die een gelaadene Tchuit vaft „"a^i^kluii-
maakt. Op de kant van de gemelde wal legt veelerley huisraad. Twee ge
aanmet-
manncn ziet men herwaarts aankomen, welke ccnige kleene vaazen op
een burry van binnen afdraagen. Op de drempel ftaat een bedaarde ma-
troon met een jonge dochter, die aan denagterften draager wyflditgoed
by het ander te leggen. Wat dieper in het Stuk word men twee a^drie
krygslieden met ontdekte hoofden gewaar, toriTende eenige huisgoden
en groote kandelaars. Een andere dienilknegt komt de trap af met een
zwaar kiftje op zyne fchouder. Door een poort van deze gaandery be-
ichoawt men , aan het einde van een yeld, een hooglufthof, met
een trap van in de 30 a 40 treeden op te gaan, aan weërzyde, van dc
borftweer af tot boven toe, met een groene haag geflooten. Langs de-
ze trap klimmen verfcheidene menfchen op en at; Op het veld zit een
harder met een hond by een fteen. Hetvoorik, getekend Α, met al-
le de voorwerpen die 'er omtrent zyn, is weinig van vooren, dog
krachtig, gedaagd. De gaandery, B, en de beelden die zich op dezel-
ve grond bevinden, vlak van de zyde. Al wat'er op'het veld D is,
Word gelyk Α gedaagd. De trap C, en de daar op zynde voorwerpen,
van vooren. Α ontfangt zyn licht uit het zuidooften: Β uit het zuiden:
^ uit het ooften: enD, gclykA, uit het zuidooften.

laat ik de verftandigen oordeelen, of die lichten niet van mal-
kander moeten verfcheelen, zo wel in de tinten als in dc ichaduwen.
Α
en 't veld D tot aan de trap, gelyk gezegd is, fcheppen hun licht uit
hetzüidooften, alwaar ik de zon ftel: by gevolg is de lucht aldaar het
allerlichtfte. Het zuidenter regter zyde, Vgeen alleenlyk door een ope-

N η 3 ning

i

-ocr page 300-

^ 171 GROOT SCHILDERBOEK.

ning de gaandery verlicht, word daar door weinig zomberder als het
voorfte. De trap C in het verfchiet, door de regterzydfche haage van
het zuiden cn zuidooilen verfteeken, en door de linker het noorden
geftopt, moet derhalven zyn licht noodzaakelyk uit het ooften ontfan-
gen, en, ■'t geen noch overig is, door de bovenlucht. "Waar uit men
kan oordeelen, dat de voorwerpen zich nooit zonder licht bevinden,
hoedanig zy ook beflooten zyn; want verliezen zy aan d'eene, zy win-
nen weer aan d^andere kant.

Ziet hier een andere Aftekening, ftrckkende noch eens totaanwy-
zinge van vericheidene lichten in een Stuk. Aanmerkt dit als een vier-
kante kamer, die haar licht uit dc vier gcweften kan ontfangen. Aftel-
len vvy, by voorbeeld, als het noorden, Β ooft, C zuid, en D vveft:
No.
I noord ooft, 2 zuidooft, 3 zuidwert, en 4 noordweft. Tuffchen
deze zyn zuidzuidooft, ooftnoordooft, enzovoort: maar dezelve zyn
overtollig. Nu moeten wyoverweegen, dat, wanneer deze kamer aan de
vier zyden open ftaat, en dat 'er een beeld in de midden op een pede-
ftal ftond en van die vier kanten verlicht wierd, van welke zyde het
zelve 't krachtigfte zoude gedaagd zyn. Zonder twyffel van dc ooftzy-
de, daar de zon is; en naaft dezelve zuidooft; noordooft een iiag of
tint minder; dan noord en zuid noch een tint donkerder; en zo mede
met zuidweft en noordweft. De weftzydc alleen zou de fchaduwe moe-
ten zyn.

Twede
vooibeeld,
cn dc aan-
merkingen
daax over.

Metdeze voorbeelden meen ik genoegfaam verklaard tc hebben de
natuur en werking van vericheidene lichten; als mede hoe voordeelig
de kennis daarvan is, zo wel in zon-als gemeen licht, ten opzichte
vandeveranderlykheid, zo vyel in Landfchappen als in andere verkie-
zingen; daar en boven de overvloedige middelen, die daar uit voort-
komen, tot verrykinge onzer Ordinantiën, en boven de gemcene trant.
Ik zal 'er dit noch by voegen, dat, wanneer men zich veribndiglyk hier
van wil bedienen, men groote voorzichtigheid in het fchikken derzel-
ve lichten moet gebruiken ; op dat zy, gelyk wy hier voor nochmaals
gezegt hebben, niet gezocht fchynen, maar natuurlyk, enonvermyde-
iyk zo moeten gefchieden ; dat het genei aal aan een gebonden en ver-
eenigt blyve, en dat de voornaamfte party haar voordeel bekome en
uitmunte.

Hoe vOöf
deelig en
noodzaake-
lyk deze
waarncemin-
gen zyii.

TwA Α LF-

-ocr page 301-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

Naatiwkeurige opmerkingen, die in het Zonnelicht ivaar. te

neemen zyn.

Twaalfde Hoofdstuk.

HOewcl ik verfcheidene maaien van het zonnelicht gefproken heb,
zal hec nochtans niet ongevoegelyk zyn, nademaal het een zaak
van groot gewicht is voor Beeld- en Landfchapfchilckrs, dat wy, ( voor
zo veel het zelve in drie Tafereelen, welke ik tot dien einde noodig
geoordeeld heb hier te laaten volgen, aangeweezen is) een algemeenc
aanracrkinge daar over doen , door welkers middel men de miiïlagen
van de eenen en de goede hoedanigheden van de anderen klaarlyk te
kennen geeven: dienende tot een voorbeeld voor die geene, welke met
leevende StofFagie eer en lof willen behaalen.

Drie jonge Schilders raakten te fanïcn eens in verfchil wegens het
verbeelden der zonnefchyn. Zy waren alle drie ongelyk van aart j jonge schii-
zynde den een dwarsdryvende, en koppig; de twede zachtzinnig, ^et
van goed verftand; en de derde wierd den meeften tyd door hen voor
aL van dc'
eenvoudig verfleeten. Eindelyk beflooten zy, ieder een Ordinantie te zonnefchyn,
maakcn: en om hunne konftin 't werk te ftellen, namen de twee
eerften een en het zelve
Concept ^ ξΑΐ'^ ^^ze Vertoogfchetfcn aanwy-
zen.

De eeifte had alle de voorwerpen, zonder onderfcheid, geelachtig voorbeeld,
gedaagd , en de ichaduwen krachtig en gloeijend gekoloreerd j voorgee-
vende, daar door dc zon als in het ondergaan te willen verbeelden; niet
denkende, dat hy zyne onkunde hier mede noch meer ten toon ftelde,
te weeten, wegens ie ilagfchaduwen alsdan veel te kort gemaakt te heb-
ben.

De twede had de fchaduwen en flagfchaduwen zo fcherp noch 20 lang Twedc
niet aangeweezen; vermits hy dezon veelhooger, en een weinigflaau-
wcr, verbeeldde. Echter toonde hy zyne fchranderheid hier in zo veel te
grooter; doende het vrouwtje en jongetje, welke op het fchielyk geluid
van den hoorn (door een jaager op de muur veroorzaakt, gelykde man,
uit de poort komende, hun aanwyil) derwaarrs willende zien, de han-
den voor de oogen houden, gelyk de natuur ons leert; daar den an-
der, een veel fterker zon verbeeldende, het zelve niet eens in acht had
genomen.

De eerfte zet een man voor den boom, in dc zon flaapende; daar

in

-ocr page 302-

a8S GROOT S,CHïLDERBOEK.

in regcndcel de twede hem achter den boom indcilagfchaduwevanden
zeiven plaatft. Ten overvloed doet deze batfte noch eenige menichen
tegen de gemelde muur in de fchaduwe ruften, orn het fteeken van
de zon te myden.

De derde had een Concept van zyne eigene viqdinge bedacht, omdc
naauwkeurige opmerkingen der zon na zyn begrip aan te wyzen; wor-
dende om de aardigheid van zyne gedachten in't eeriluitgelagchen, tc
meer om dat hy, gelyk ik gezegt heb, den meeftea tyd by lien voor
een eenvoudige doorging.

Hy had een naakt liindtje, in een open venfter zittende, verbeeld ;
blaazende met een tabakspyp eenige bobbelen of ichuiraballen. Het
ontfing zyn licht ten naaften by van vooren, van een gemeen licht, uit
de kamer komende. Door het venfter ziet men eenige toppen van
Huizen, als mede een ftuk van een kolom, waar tegens een zonnewy-
zer ftaat.

Algemeens Toen men nu alles op zyn naauwfte onderzocht, bevond men dat deze
aanmcrkin. zyne gedachten nochtans het diepfte had op de zon gelegtj en dat geen
fclve/"'^^^ van de tvi^ee anderen op zo veele hoedanigheden in haiine Stukken acht
genomen hadden, als deze in zulk een kleen begrip aantoonde. Want
voor eerft wyft hy aan de koleur van
't zonnelicht aan de lucht en top-
pen der; huizen, genoegfaam verfchillende van het gemeene licht. Ten
tweden, dat het niet genoeg is of mende zon krachtig of flaauw ,
noch lang of kort van flagichaduwen, verbeeld; maar dat men ook aan
de flagfchaduwen moet konnen zien, hoe laat het is. Daarom had
hy die zonnewyzer daar geplaatft, welkers flagfchaduw op ρ uuren ilond.
Ten derden, de tvvyfielachtigheid der kantige afwykende voorwerpen.
En ten laatften, om aan te toonen dat men de kracht van 't zonne icht
in de opene lucht niet en kan verdraagen, zet hy dit kindtje in de ven-
fter- doende het zelve door een gemeen licht, in de kamer vallende,
daagen: vermits zyn gezicht nu meerder vryheid heeftom op cn neder-
waarts na deze fchuimballen tc konnen zien, dan wanneer iet zich in
de ftiike opene lucht bevond: gcevende alzo door zyn voorbeeld den
tweden gelyk, die zyne beelden de handen voor deoogen doet houden;
en raadende den eerften, zyne beelden met arendtsoogen te fchilderen,
dewyl men zegt dat den arend onder alle de vogelen alleen machtig is
tegen de zon te konnen opzien.

Door deze natuurlyke waarneemingen bekende de anderen, dat zy in
dezen ten vollen van hem overtuigd waren; verfchoonende zich hier me-
de, dat zy
niet gelagchen hadden om zyne kennis, maar om de vreemde
rerkiezing die hun in 't ecrft zo ongemeen koddig voorkwam.

Dt

Detde
Voeibeeld.

-ocr page 303-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

Oe drie hoedanigheden van de Zon,
Dartiende Hoofdstuk.

DEwy] wy genoodzaakt zyn de wonderen der Natiiurc niet allécnlyk
na de maate des menfchclyken vernufts te beichouwen, maar ook
de gelykenifle derzelvc wonderen, die de waereld in haaren fchoot ver-
vat, na't leeven op het allernaauwkeurigftc af te maaien; zo zullen wy
tegenwoordig tot de opmerkingen van liet allerfchoonfte der dingen
trceden.

"Wieblyft'ernochin deduifterlieid van onkunde, die, door de ryke
reden verlicht zynde, deze drie hoedanigheden der Zon (naamentlyk haa-
re klaarheid, hitte en koleur) niet zal konnen begrypen? Is'er wel
iemand, die een ander licht weet aan te wyzen, dat in kracht en hel-
derheid de Zon kan overtreffen? een vuur, dat meerder leeven geeft of
verteeren doet ? en een köléur, die meer vermogen heeft? zynde, gelyk
Vondel zoetvloeijende zin^t,

Oe Zon, die 't al ayn verwegeeft
En daar gedierte en plam bj leefi.

En gclyk Hooft haare kracht aldus op een wonderlyke w/ec weet uit
te druKken:

O endloos overvloed van glory I die men foppen
.Met haaren rykdom zJet des Hemels hooge toppen.
O alverqmkkend Liehty dat's levens xjtjier z!yt%
Wanty z,onderu, men leeft ^ dis waar men't leven ejiuyt ^
In roHTvdraagende luchty entroofieloozje naarheid'.
En gy welzaal'ge Zon, ö moeder zjulker klaarheid,
I>ie dat ontallyk Heyr^ en dl' der Starren rey^
Zo hoflyky dag op dag, befchenkt met uw livrey:
Ό
ZMiv're zuiverheid y ο fchoonfle van de dingen,
Die zichtbaarlyken fiand, van Scheppers hand^ ontfingenl enn.

Verder fchryfthyhaareen hemelfchoog toe, of noemt haarde goudc
Zon· En een andere Dichter zegt
ζ,γ dringt met haare firaalen door
de diepte der z.ee, en verlicht de zandige gronden; maakt alzi»ts de m-
zichtbaare fiofjes en vezelen voor onzfi oogen lichtbaar
; enz. Wat licht
is 'er in de waereld 't welk doen kan 't geen dit doet? Men zegt, dat
het znelblikkend verfchieten van de blixem de opgen kan verblinden j

Oo maar

Een be-
kwaam Schil-
der moet
noodzaake-
lykdedtie i
hoedanigliC'
den der
Zon va-
öian.

Hasrè klaar-
heid.

É

-ocr page 304-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

maar de fcliielvkheid is daar alleen de oorzaak van, en niet het licht de?
blixem.

Hitte. Wat de hitte der Zon belangt, Ovidius geeft ons te kennen, dat
Faëton^ door een onbedagte grootsheid zyns Vaders vuurigc wagen wil-
lende mennen, en de aan hem gegeevene leiTen, van den weg dien by
neemen en hoe hy zich gcdrasgen moc-ft, niet konncnde opvolgen,
noch de paarden bedwingen, dezelve zonder eenige order of maate te
houden een anderen w,eg iniloegen, en aan't hollen geraakten j waar
door de Aarde, vermits de droogte van vogt ontbloot, verflikte. Het
goud, dat men in de beekTagus plagt te zoeken, zag men, gefmol-
ten, gelyk een beek vlieten. Uit krachtig licht ontftak de landen in
de oofterfche geweften, als in Ethiopien en Lybien, zodanig, dat
de nienfchen daar van zelfs zwart en verbrand wierden, gelyk zy
noch heden zyn. De wateren der vloeden, beeken en bronnen kook-
ten en verkookten; ja de zee zelf was niet dan een zandachtig daL Wie
deze hitte en kracht verder uitgebreid wil zien, leeze
Nazjoos val van
Faëton^ hier voor gemeld.

Men verhaalt, dat het rollen cn vreefelyk gedomrael des donders
alle metaalen in een ogenblik doet fmelten j geen niet oneigen is; want
het doordringende geweld heefteer groote kracht op. Iweekeyen,
tegen elkander gefligen, zullen aanftondts vuur geeven: ja zelfs twee
houten, door eenfnellebcweeginggevreeven, verwekken een barning,
vuur en vlam; fchoon zy in zich zelve van een koele ftoffe zyn, en
yan de minfte warmte.
Eftkoieur. De Digter vervolgt aldus wegens de derde hoedanigheid.
Febtts^
zegthy, met zyne blonde paruyk, en op een flikkerende wagen vol

Croove mis'
gevodens
van een
voornaam

gloeijende karbonkelen gezeten, vei^uld alles wat hy beftraalt met een
geelverwige koleur. Wat licht heeft zulk een glans en fchoone ver-
we! Watfalpeter, zwavel, of andere brandende ftoffe, kan zo verre
reiken, en van het ooften tot het v^eften haare ftraalen uitfprciden! De
blanke maan en de fchitterende ftarren, ja de inelle blixemen zelfs,
zyn alle machteloos en flaauw, ten opzichte van de heldere fchoonheid
cn den ryken gians van zyne levendige koleur.

't Verwondert my dan ten hoogften, dat 'er noch zulke weetnieten
gevonden worden, gelyk my zelf noch over vyf a zes jaarencen tevoo-
ren kwam, die zyne valfche ilellingen wilde doordringen, en ftand
Mceikt hier doen grypcn. Deze, die zich noch voor een voornaam Meefter fchecn
eiiMfcar. willen doen achten, zeidc rond uit, dat de Zon blaauw is, μ zdf
azuurblaauw.

Is 'er wel ooit dommer en lafifer gevoelen geweeft, dan dat men het

krach-

-ocr page 305-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

krachtigile, hclderfte, en doordringendfte voorwerp het machteloofte
maakt? Want het is genoegfaam bekend, dat het blaauw de zwakfte
is onder de koieuren, door dewelke men alles moet doen wyken. Wat
voor een licht kan doch het blaauw voortbrengen, of daar uit getrok-
ken werden? Komt'er uit een blaauw ligchaam groen, rood, of geef
voort? Ja, zegt
Momus, een blaauw voorwerp zal een geel fchynfel oi'
ftraaling van zich geeven; een geel licht een blaauw; en een rood
een fchoon groen : een geel kleed zal een groene r^fw wederom kaat-
icn; een blaauw kleed een roodc; en het wit een zwarte. Het licht
van de Zon is wel uitgedrukt als de hoogfels witachtig blaauw, e»
de
reflexien geel en gloeijend zyn. Dus moet men, vervolgde hy,
van alle koieuren, welke van de Zon gedaagd'zyn, redeneeren.

Dit dunkt my de blaauwfte fteliing tc zyn, die 'er kan uitkomen:
want op deze wyze de Zon, en alles, afmaaiende, zou 'er wei een
belagchelyker Schildery konnen vertoond werden? Hoe groen, geel,
blaauw, en plekkerig zal ''er zulk een Stuk niet uitzien? Doch daar zyn
'er veele, welke deze verwachtigheid ten hoogden beminnen.

Wy zullen nu eens een van zyne Tafereelen befchrj'vch, 't geen ai-^ync" mif"^
20 ongcrymd is als zyn oordeel over de Zon. flaagen,

In dit Tafereel had hy een Fulcams verbeeld, fmeedende op eenam-
beeld een ftuk ftaal van een voet lang, de helft gloeijende en d'andere
helft in de vuiit vaft houdende; mitsgaders een Fems» dus ook voor-
zichtig, ganfch naakt onder alle de vonken onbekommerd zittende.

Zyn dat geen fchoone gedachten , waardig om ten toon gcfteld'tc
worden! Is het niet als of men zeggen wilde: dityzer is niet in 'tvuur
gegloeid, maar van een gloeijende koleurgeichilderd?Zulks wyfthyge-
iiocgfaam aan; want de nyptang, daar
Vulcanm het heete yzer mede
vait diende te houden, legt nevens hem op de grond neer, Hy gaat
noch verder, en ontziet zich niet een vuur tegen cenbehangfeltefchil-
dcren, of onder de ichoorfteen tegen een ichildery. Doch wat verwon-
dert men zich hier over? en waarom zou hy zulks niet konnen doen?
want een gefchilderd vuur brand niet. Men zoude hem in een zelven
graad van wysheid mogen ftellen met dien, welke een ftukys in de zon
te dróogen ftelde, om dat her in het t'huis draagen zyn zak niet mogrc
mt maaken.

Waarlyk, dat men zülke kwanten onder het geringfte volk vind,
is g«e)n Wonder; maar onder Schilders, en die zelfe
voor braavc Meefters
noch willen doorgaan, dat is onbegrypelyk.

De geenen dan, die de regte hoedanigheden der Zon niet kennen,
iyn te verfchoonen; dcwyl zy daar niets van zeggen of maakcn konnen:

Go ζ maat

-ocr page 306-

GROOT SCHILD ER BOE Κ·

maar die de zelve weetcn , zien, en gevoelen, en zich hocH dus
grovelyk daar in misgrypen, alleen door dom-of achteloosheid, zyn
nooit voor te fpreeken. Men laate zich dan onderrichten in de dingen,
die men nietregt verilaat; op dat. men alles, wat de Konft vermag, mo-
ge weeten.

Is •'er wel iets ter waereld dat men met penceel en verw niet kan na-
bootfen, 'tzyhitte, koude, dag en nacht, aarde, lucht,
water, vuur,
wind, donderdag, vervaarlyke verfchyning, liefFclyk gezang of gefpeel,
droefheid, vrolykheyd, bitterheid, zuurheid, ofwat dies meer is,
ja zelfs
onzichtbaare dingen, gelyk de klank van een bazuin of hoorn? enz.
Maar keeren wy ons tot de daadelykheid, en op wat wyze men de
tningen om meefte dezer dingen het beft en waarfchynlykftzalvertoonen. Is ■'erniet
dftedinger overvloed van beweegingen, gebaarden, of hertttogten die wy hiertoe
wel te verto. tot onze bulp hebben, cn die ons de natuur zelve aanwyft, en waar
' van wy alle dagen, als men daar op wil letten, voorbeelden zien kon-
nen? "Waar aan zou het dan ontbreeken, dat wy onze meening niet
klaar , cn voor ieder verftaanlyk, zouden konneri uitdrukken ?
Wat verwekt een fnelle klank niet een ichielyke opwekking en bewee-
ging? Wat baart een dondcrflag niet al fchrik]en vrees? Brengt een
vervaarlyk fpook geen bangheid, angft, en grilling voort? Verwekt het
fchielyk branden , gclyk een heet yzer met de hand gevat, of het
vuur op een naakt Ügchaam, geen dolle razerny, trekkingen krim-
ping der leeden? Veroorzaakt de zuurheid geen toenypinge van mond
en oogen? de bitterheid geen vieze trekking? de zoetheid geen. vreed-
iaam en liefelyk wezen ?

©Êtöcpar- Belangende het verbeelden van dc warme landen, wy wceten
fendekiee- dat aldaar de menfchen en het vee de fchaduwe en onderaardfche
mctffcheD^zo hooien zoeken, om de hitte der zon te ontfchuilen, en te ruften;
in koude als gig ook dat ^er in gebruik is met zonnefchermen boven het hoofd
TnffThen bei- te reizen. Wy wèeten , dat aldkar de menfchen naakt, of met
den gelegene dunne zyde , gekleed gaan. In de koude geweften vinden wy we-
kndsn. jjerom het tegendeel: want daar ruft en verkwikt men zich in de
zonnefchyn, en des zelfs meefte warmte; -men zit "er in een hut of huis,
by brandende houthoopen; of men is 'er (zo het knd, 't welk men
verbeeld, heel koud, en onder de noorder pool gelegen is) met woi-
le, en harte-beere-of andere wilde dieren huiden gédoft. Dus zien
wy zoekt den een de warmte, enden ander de koelte. Hierichy-
nen heete zonneichynen; daar, in tegendeel, ftuift de fneeuwjagt
de menfchen om de ooren. De warme Indiaan vertoont zich byna
naakti daar de Laplander cn rUuwe Rus in bonte Jappen duiken. Maat

de-

Waarnee-

-ocr page 307-

GROOT SCHILDERBOEK.' 305

^ewyl het alleenlijk door de ir-eefte of minft.e kracht van de zon komt die
zy op deze of gcene landen heeft, na dat zy ^er ver af is of digt by; zo
weeten vt'y, dat daar door de warmte of koude van ieder landitreck ver-
oorzaakt word; waar door de zon zich op de eene plaats krachtiger en
heeter, als op de andere, vertoont.

Terwyl wy bezie zyn met het verhandelen van de Zon, zal het niet, Noodzake-
kwalyk voegen , dat wy msgelyks een weinig ipreeken hoe men de nazien van
manier van zessen der Dichters in het beichryven van dezelve moet Didnersom-

n ^ ' ircntdit

veritaan. _ , Hoofdlicht. '

Dc Poëzy cn Schilderkonft, g^^lyk men zegt, twee gezufters-zynde,
komen met elkander zeer wel overeen: maar hoewel mende fabelen of
verdichtfelen voor den Schilder niet noodzaakelyk oordeelt, zyn
zy echter vermaakelyk en nut; want men zou geen goed Schil-
der weezen zonder eenigfins de hulp van de Poëzy van nooden te heb-
ben. Men bediene zich van de poëtiiche gedagten, zo verre de hii^
torie , 't zy gewyd of ongewyd, dat lyden kan, cn als de natuur van
een zaak daar door kan uitgedrukt worden. Hoe zou men den Dage-
raad, het licht van dc Zon, den Avonditond, of de Nacht cierlyker af-
beelden, als//ο^ίίτίίί op zommige plaatfen, onder anderen in 't eind
vm zyn Odj^ea, zegt, dat-allevoorwerpen des morgens by het eerde licht
van
Aurora donker fchyneriy 'vervolgens als een fchok voortkomen y
Ufanneer het ongevoilig amwajfchende licht die onderfcheid y en derzelver
natuurlyke koleuren geeft.
Dus haalt hy het begin op, en zegt elders
van den Morgenftond en den Avond:
gelyk warneer Febus, heel
Vermoeidy zjchgaat in
The τ is hezemverhergen, em. Verder zegt
hy: Aurora, de dageraad en voorloopfirr van Febus, rees in
het oofien op haare beurt, gez£ten in,een purperen wagen, en verguldde de
toppen der bergen,
enz. En F'irgilius zegt, Α u R ο R Α, «/ί Τ l τ η ο ν S
fiffraane ledekant opgeregzen, enz. Elders zegt hy ook: alreedts bloofde
de x.ee van mórgenfiraden'. d'oranje dageraad blonk aan denhoogen hemel
ep den roosverwigen wagen,
enz. Alsmede: zo draa de dageraad, met
oranje widen den hemel oprydende, begon te bloozjsn,
enz. Alle welke ma-
nieren van fprcekenons te kennen geeyen, dat haar licht uit een rood
Wint, cn allengskens geel cn krachtiger word wanneer zy
Febus \
naare plaats inruimt.

"Wy behoeven niets meer omtrent de brnaamingen, welke de
Dichters aan dit-grootfte Hemellicht geeven, op te haaien: De natuur
vertoont ons het zelve dagelyks in meeft alle deze eigenfchappen :
cn die op natuur niet wil letten, dien zullen myne aanmerkin-
gen weinig baaten.

Oo 5 Fan

-ocr page 308-

GRÖÖT SCHILDERBOEK,

de mtiiuf der Zon ten opzichte der Landen die
men -verbeeld.

tiende Hoofdstuk-

TErvvyl ik in myne ultfpanningên en uuren van verluftiging voor
dezen bezig was in het leezen en onderzoeken der befchryvingen
van verfcheidene Ooftcrfche en Noocdfchc Landen, zo door
Linfcho-
teriy OlmsMagms^
AertsbiiTchop van Upzale, en anderen wydiopig
befchreeven; zag ik aan de eene zyde de Caap, daar een heete zon
fchynt, die door de zeelucht wat gematigd word j gelyk mede voorts door
geheel Indien, Java, China, cn andere Koningryken. By de Chi-
neezen berichtten my de Schryvers van de aangenaamfte lucht, ja dat de
inwoonderen aldaar zeer oud werden, zelf dat men 'er nooit van peft,
of diergelyke ongemakken, gehoord heeft. Ik las vorder van veelc
koftelyke en zeld^zaame vreeradigheden j van Kocosboomen, welke
een verkwikkende drank uitleveren, en wat meerder waardig was om
aan te merken. Aan de andere zyde van de waereld bezag ik Groen-
land. Hier bevond ik de koude op haar felftc te weezen. Dit
Land is vol hooge bergen, welke eeuwig met zneeuw bedekt zyn.
'De walviiTen zyn 'er in overvloed. Daar heerfcht een ftrafiè en
ftrenge lucht, terwyl de alkoefterende en lieve lentezon van hier
geweeken is, na welkers itrengheid en ongemaatigdhcid de volkeren
hunnen aart hebben ; gelyk aan de Gotten, Schrikfinnen, Lap-en
Hitlanders, en andere diergelyke aangrenzende volkeren blykt. De
koude lucht en de natuur heeft hier veel vat op de gemoederen.

Alle die dingen in myne gedachten overweegcnde en befchouwen-
de iufttê het my twee Schetfen daar van te maaken. In de eerfte had
ik, navolgende het getuigenis der Schryvers, Palm-en Kocosboo-
men, weinig water, dog veele gebergtens verbeeld, en tot ftofïÏigie
eenige naakte Mooren daar in gebragt, doende het !zelve door dc
zon daagen. In de twede Schets kon ik weinig anders te pas brengen,
als eenige fparreboomen , houte hutten, cn veele yflchotièn. Demén-
fchen had ik met bceftevellen gekleed. Zommige waren bezig met
een witten beer na te jaagen, en andere meteen walvis, diezy met har-
poenen geichóoten hadden, ophetys te trekken, en Wat vorders hun-
ne levenshandel vereifcht, te vertoonen.

EER

Nuthcid
die men uit
het leezen
der Landbe·
fchryvingen
haalt.

ByzOndete
en itrydige
aart van 't
ccn met het
aaderGeweft

Luft des
Schryvcrs
em zulks te
verbeelden.

Deze krabbelingen had ik op een tafel, in myne kamer, gelegt,

om.

-ocr page 309-

GROOT SCHILDERBOEK.
20 ik nu en dan noch iets naders kon vinden of bedenken j

alsdan het zelve daar in te voegen. "Weinig tydts hier na zag een ceva! hem
Heer, die my bezocht, deze Schetien op de gemelde tafel leggen; die
totzyneiee-
my dezelve , zo gekrabbeld als ze war^n, afkochr. Daar ^n boven
befteedde hy my noch een Stuk aan voor hem te maaken; waar van zyn
ZoOii, die korceÜngsuit Indien gekomen was, my de gedachten desan-
derendaags zoude opgeeven.

Deze gekomen zyndc, bekhreef my een zeker vlek in Indiën, daar
hy gewoond had, meeft door Moorcn bevolkt, behalven het Opper-
hoofd, onder wiens gebied hy ftond, en noch eenige anderen. Hy
onderrigtte my van ^t een en "t ander, zo van manieren als dragt, en
andere gelegentheden het landfchap eigen; het welk ik altemaal aante-
kende. Ik maakte dan een ruuwe opftelling met de pen in zyn
byweezen ; waar in ik, zo hy zeide , zyne meening regt begreepen
had. Dit gedaan hebbende, ging ik, zonder meer zwaarigheid te
maaken, aan 't fchilderen; hoopende daar door zyne gunft te win-
nen; gelyk ook gefehiedde. De Zoon, die onderwylen drie weekea
op zyn landhuis geweeft had, kwam weder in de ftad, 20 als zyn Va- ^
der met eenige goede vrienden, z^yne komft verwagtende, vrolyk wa- *
ten. By deze gelegentheid liet hy zyn Stuk, dat reedts gedaan was,
haaien , en my' met eenen aldaar verzoeken. Het zelve wierd aan-
ftondts in de zaal op zyne plaats gehangen. Na dat hy het een weinig
overzien had, nam hy my by de haipd, en iprakmy deze woorden zacht-
jes in't oor: "i
Is treffelykwel gedaan·, maar ééne z.aak van groot gewicht
^ib ik u vergeeten te zeggen; doch gjf kunt K.e gemakkelyk in een half mr
tydts ver^fideren.
Om kort te gaan, ik had de zon te laag genomen,
en daar en boven van de zyde doen invallen j het welk lange ilagfchadu-
wen veroorzaakte: daar ik in tegendeel dc zou boven het hoofd moeil
genomen hebben, gelyk zy zich den meeften tyd aldaar vertoont. Ik
ftond heel verzet, en bekende myne mifilag: want hy had gelyk in r^y
te berifpen, dewyl op zulk een wyze de groote hitte moeft
^en worden. Hier zag ik, dat, niettegenftaande ik heel 02 uw t,^· i -
les acht had geflagen, ik nochtans in het voornaamfte niiik - wj- .rdc
hooge zonneftand moeft hier voor al de hitte van dit land te ktiujen
geeven. Het oordeel van dien Heer in het een was zo goed, als het MUflagree-
in t ander kwaad wasj want hy daar te lande geweeft zynde, en
aart ^n dat geweft heel wel kennende, was zyn oordeel daar heel wel oojdeel in
nagefchikt: maar als hy fprak van dat ligtelyk, en aanftondts,
te kon-f^nigled
nen veranderen, toen dacht ik aan het geval van spelles, waar van
Ipreekwoordnochafkomftigis: Dewyl

hy

om.

-ocr page 310-

Z9<$ GROOT SCHILDERBOEK.

hy wegens het verhelpen zyne onkunde toonde: want met de flagfcha-
duwen weg te neeracn was 'er noch niets met a! ultgeregt; en de beel-
den van boven te dagen, was meerder werk dan een nieuw Stuk van
vooren te beginnen. Niettemin leerde hy my, in het toekomende
myn voordeel daar mede te doen.

Hier door begreep ik, hoe veel 'er aangelegen zy alle dingen wel te
overweegen eer men iets begint. Dit is een zaak, op dewelkf vanyee-
len dikwils weinig acht word geflagen.

Van de daaging der Zon in haaren ondergang en opgang.

Vyftiende Hoofdstuk.

Gtoo^e
dwaalmg van
vcele Meef-
ters ia dez
.e
zaak,

T3aar de
natuur hen
het te-
gendeel ge-
dnurïg aan-
toont.

T) Eklaagelyk, cn onvcrantwoordelykis het, dat veele Konftenaars, die

zulk een Konft hanteeren welke alleen op de Wiskonffc haare gron-
den, op de Ondervinding haareoefFening, en op de eenvoudige Natuur,
welkers nabootfter zy is, haare uitvoering gebouwd heeft, echter zo weinig
op zulke drie wichtige zaaken, in dewelke hunne roem beftaat, letten,
cn voornaamentlyk in het daagen der voorwerpen wanneer de Zon in
een laagen ftand is: want de zon, hoe laagzy is, kan geene voor-
werpen befchynen onder de
paralellen, <lat 's te zeggen, in het minile
niet van onder, al was het voorwerp, by manier van fpreeken, zo
hoog, dat het zelve icheen tot aan de wolken tereiken. Nochtans komen
ons veele Stukken voor, waar in de voorwerpen door een ondergaande
zonne meer van onderen gedaagd werden als van boven j 't welk met
de natuur ftrydig is. Men kan dagelyks immers het tegendeel befpeuren,
als men gaat wandelen, buiten of elders daar men dc zon voor zich
heeft, wat moeite het zy zyne oogen van haar fchynfel te bevryden.
Men houd zyn hoofd ichuin op zyde, of een neusdoek voor d'oo-
gen: ja de hoed zelf kan ons daar voor niet beichutten; gelyk wy
veei7dts ondervinden: en echter fchynt zy nooit daar van onder te-
gen aan.

Door de PerfpeBief h zxalL· wel te begrypen, cn gemakkelyk te
bev/yzen , naamentlyk dat, 'dewyl de
honfont de bepaaling van ons
gezicht is, en de zon niet méér kan daalen ten opzichte van οηδ
oog, zy by gevolg haare ftraaling niet naar om hoog moet fchicten,
«paar langs de grond, dat's te zeggen
paralel^ of waterpas.

Deze "itraaling der zon in haare raaking gaat zo verre , dat, 't en
ware men zynen hoed oyer d'oogen trok, zy "er noodzaakelyk in

moeft

-ocr page 311-

GROOT SCHILDERBOEK. 2^7
moeft fchynen. Ik zal zelfs noch meer zeggen, dat, al had gy een hoed
met een tand zo breed als tien morgen landts, en hy was
farald
aan den herififit, of waterpas, dezelve de dikte ran een fpcld breedte
niet over uwe oogen zou fchietcn, noch zo veel fchyniel van onderen
tegen den rand aanflaan; alwaar het fchoon dat men op een uitmun-
tende oi verhevene plaats klom.

Doch om myn zeggen klaarder te doen begrypen, 20 let op het ^γν^'^Ρ'δ^η
•1 · 1 1 τ» ^ Λ ti° ï 1 . Waar in een

geen ik m de nevensgaande Prent aanwys; itellende op de voorgrond vootbeeid

een beeld met een bord, gelyk de Americaanen draagen, op het hoofd, aangetooad,
regt
por del tot aan de winkbraauwen toc.Hier naaft ziet men een hoog huis
met een doorgaandeéomiV,dievry wat uitfpringtennahetoogpuntloopt;
aan dc andere zyde een zeer hooge kolom, op welkers
ca^iteei een beeld
ftaat met een diergelyk bord op zyn hoofd als het onderftaande: zo zult
gyzien, dat de zon daar van onder niet tegenaan flaat, maar altyd
paralel haare ftraalen fchiet, wel tc verftaan als zy onder gaat. Trekt
dan een ftraal van de zon af, gelyk met het bord van het voorfte beeld;
en ziet eens, hoe veel fchaduwe dezelve op haatc oogen flaan zal. Daar
na zo haalt 'er noch een van de gevel of
kornis tot op het middelpunt
der zon, om tc vinden hoe veel fchaduwe dc uitfprong van dc lyft over
dc friet zal flaan; desgelyks een aan 't beeld op de kolom. Dan zultgy
gewaar worden, dat dc voegingen der fteenen, zo wel als de ftraalen
derzon,eenpaarig zullen loopen: en de glnfe hoek van het huis, fchoon
die laager zy als de voorfte', zal evenwel gclyk weezen, en de
fries wa-
terpas met de grond.

Nu zou my^emand mogen tegenwerpen, dat, wanneer men uit een . Teginwer-
venfter legt, de zon laager gaat als dc kozyn daar men op leunt, ja dat
?.y dezelve niet befchynt.

Ik antwoord, dat men zich zulks inbeeld: want als men 'er naauw "P*
op let, zal men van de eene of d'andcrc kozyn een kleenc flagfchaduwe
befpeuren, hoe weinig zy ook verlicht. Derhalven kan men oordeelen
cnbegrypen, dat, zolang als de zon fchynt, al was het maar een vin-
ger boven den Wixiöwi, de grond ecnig licht ontfangt: en by gevolg,
zo lang als de grond ecnigfins verlicht is, kan dc zon onmogclyk van
onderen ergens tegen aan fchynen. Stelt by voorbeeld eens een kolom
Van zes voet hoog, gedaagd door de duikende zon: is't dat deze een flag-
ichaduwc op de grond flaat, dat men die ziet, zo moet de grond eeniger-
maatc licht fcheppen. Dit nu zo^zynde, hoe zou het dan mogelyk kon-
nen weezen dat dc zon van boven en van onderen gelyk zoude fchynen ?
Nu, gefteld dat de zon de kolom boven op niet verlicht, zo moet het
noodzaakclyk een cindelooze fiagfchaduwe doen voortkomen; in welken

Ρ ρ geval-

-ocr page 312-

GROOT SCHILDERBOEK.

gevalle het cafiteel eventjes van onderen verlicht moefl: werden, en on·*
vermydelyk de grond zonder licht zyn. Dit is een klaare waarheid,
fchoon dit punt weinig door voorgaande Schryvers der Konft is aange-
roerd geweeft: ja zelden vind men Meefters die daar acht op geevenr ■'t Is
ook niet verwonderlyk, dat zich iemand daar zo ligt in misgrypt; waar
van de meefte en waarfchynlykfte oorzaak, myn 's oordeels, is, dat zulk
een de
PerJpeBlef nkt wel verftaat.

"Wy zien dagelyks veele diergelyke groote misilagen begaan door zo-
danigen, welke de grondregulen dezer konft niet bezitten: want tame-
lyk verftaan, is wcihig; maar niet met al is noch veel minder, en dat
voor een Schilder, wiens geluk, eer en achting daar aan hangt.

f^an de toe^a^lng der Zon, en andere Lichten,
Zestiende Hoofdstuk.

fevoelens
brengen
kwaade ge-
biuiken
vooit.

Voorbedden
ein goede

Η Et is een oud en gemeen kwaad, en daar door een halve wet ge-
worden, dat men veel eer zyneluften en blinde driften, dan dc
sthadeiyke reden, wil opvolgen. De meefte Schilders beveftigen door hunne ver-
kiezingen en gebruiken deze ttelling. Het Zonlicht te verbeelden
is
aangenaam, en bekoort het oog: daarom moet men het altoos te pas
brengen. Neen, dit is de waarheid niet. De verandering der fai-
ibenen, en verwiflTeling van al het zichtbaars, toont ons het tegendeel
aan. Dit licht is wel het bevalligfte in e?n Landfchap, maar binnens-
huis verveclende en fchadely k. Want hoe belagchelyk zou het zyn in een
groote maaltyd de zon vlak op de tafel te d^oen fchynen, en het volk
Aanwyzing daar doot te verhinderen malkander te aanfchouwen; waar door het
•daaivan. flikkeren der züvere fchotels cn goude bokaaleniiiet na den eifch zou
konnen uitgedrukt werden, zonder alles wat meer vertoond wierd tc
verduifteren

Wat een fchoon Stuk zou dat weezen, alwaar het wit van het tafel-
laken, vlak door de zon beftraald, met zwart moeft gemengd worden?
En hoe aangenaam zou het zyn, te ziendeflagfchaduwenderkozyneneti
de ruiten van de glazen over de gemelde tafel en vloer aangeweezen?
Ten anderen komt het zonnelicht niet altyd te pas:, doch zómmigen
overweegen niet, of het voorwerp zulks vereifcht of nietj gelykineen
kruyfiging Chrifti, daar voegt het altoos niet, alzo de Schrift meld
dat'de zon vertrokken was.

Om myne gevoelens beter en klaarder uit te drukken, zal ik drieon-

der-t

-ocr page 313-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

derfclieidene Lichten in drie byzondere Tafereelen, alle den perfoon van byLnd«e
onzen Zaligmaaker betreffende, vertoonen , cn het cerüe dat voorvallen

κ vetkicfcn.

Fan Jezus hruyfflng.

DIc is de gercgtplaats op den berg Golgotha. Dc zon is op den
middag, maar evenwel door een duifterc wolk bedekt. Ziet hoe
die piaats verlicht is van de regterzyde, alwaar het kruis en het volk
ftaat, welke fterk van de wolken met een vlak licht gedaagd werden;
vertoonende zich dit alles op de twede grond. De voorlle beelden, injefut
onder de ichaduwc van een wolk, op dc voorgrond, zyn minder vlak,
zich raeêr en meêr met de andere allengs in kracht vereenigcnde, nadat
zy nader by een komen, wanneer zy gelykelyk vlak gedaagd werden.
Omtrent de derde grond is dc lucht donker, en met zwaare wolken
bezet; welke opkomende, een weinig dwars na dc zon, die aan dc
regterzyde is, ichynen te trekken.

Men moet de waarheid, zo veel het mogelyk is, zoeken op tc
volgen, en niet zync eigene zinnelykheid of keur. Hier werd een
ftilheid en weinig leeven vereiicht. Onzen Heiland is dood: baard
zulks geen oorzaak genoeg om te treuren ? Hier toe heb ik dit
foort van licht yerkoozen, als oordeelcnde geen beter te zyn om die
droefheid uit te drukken: doch in alle gelegcntheden is het niet ey-
gen, gelyk in de twee volgende Stukken blykt; waar van het een
krachtig en vlak gedaagd is, en het ander van de zon kantig en met
lange ichaduwen.

"Waarlyk, een Stuk waar in zodanige overwegingen gebruikt zyn, Voördeeien
en daar de natuur der zaaken, tyd en wylen in befpeurd word,
noodzaakelyk den geenen, die het verftaan, behaagelyk voorkomen, ge"pmerking
Ja, door zodanige redenen en aanmerkingen tc hoorcn, kan een lief- omftaao.
hebber tot een kender gebragt worden; doch vry veel eerder, wanneer
hy by een goed Meefter, die hem de regtc gronden onderweezen
heeft, een weinig tekenen heeft geleerd. Ja, hy zal zich daar door
in ftaat bevinden om zelfs meenigen Schilder te konncn overreeden;
voornaamentlyk, zo hy een zonderlinge gefteldheid, gaauw begrip, en
go^ geheugen heeft; zynen tyd wel waarneemt; veelc fraai je boeken
leeft; weinig gezelfchap van losbollen, die veel praaten en weinig
""i^egten, zSekt, enz.

Zeer ptyflelyk is het, als men lieden kan aantreffen van kennis, en
die gezonde redenecringcn voeren: met ftylooren cn blaaskaaken is
niet te winnen. De reden moet overal plaats hebben
; cn een naauw-

Pp ζ ken-

-ocr page 314-

300 GROOT SCHILDERBOEK,
keurig oordeel is niet te verwerpen. Men doe liever wat minder, en
Overlegge het wat rypelyker. AHgujlHs heeft niet te onregt deze fpreuk
gevoerd.
Festin α Lente, dat isΗααβ u met gemak. Dat
deugdfaam is, valt niet ai: maar dat deugdfaam fchynt, en geen pit in
heeft, moet noodzaakclyk vervallen. Doch wy zyn door onzen yver tc
verre van onze voorgenomene zaak geraakt: laat ons dan weder tot
dezelve keeren, en het Tafereel voorftellen van

Chriftus Graflegging.

Twedc TXEze rots, aan de linker zyde des Stuks, welkers opening een
dekplaat- weinig van vooren is, en de ingang heel duiiler en diep , is
ing des ' de plaats daar Chrifius in 't graf gelegt word. Het geichied daar bin-
nen; en men ziet "er een lamp of twee, die de grotte een weinig ver-
lichten. Daar word het doode ligchaam ingedraagen door drie a vier
mannen, "t Is tegen den avond; en de zon ichynt niet meer. Ziet dat
volk eens tegen de gemelde rots, hun licht van den hemd ontfangende,
byna zonder flagfchaduwe, rond en weinig van vooren gedaagd; uit oor-
zaak van een twedeiluk rots't geen daar bezyden met de cerfte gelyk op-
ryil. Merkt weder die drie beelden op de twedc grond, tuifthen die
twee rotfen ilaande. Deze het voorftc icht ontbcerendc> moeten nood-
zaakelyk van agteren verlicht werden. Wat verder op de derde grond,
't welk de wandel-of gemecnc weg is, ziet men menfchen aankomen,
digt aan de boomen die ter regterzyde des Stuks ftaan, welke aan de an-
dere zyde, voorby degroote rots, hun licht van de linker zyde ontfangen:
een klaare blyk, dat, wanneer zy noch wat verder waren in het vlakke
veld, zy alsdanivan alle kanten zouden gedaagd word en.

Wat myn oogmerk in dit Stuk is, en de voornaamilewaarnemingen
daar omtrent, zal ik verder verklaaren. Dit graf behoord aan ^ofiph
van
Arimathea, en is gelegen omtrent de ftad Jeruadem, 20 als de Text
aanwyil. Daar ftaat hy zelve met zyn volk, die het lyk indraagen. ' Nu
is de meening, deze voorfte
groep zo krachtig te vertoonen, als 't im-
mers mogelyk is, en zulks buiten zonnefchyn. Het licht komt byna
van vooren, uit oorzaake van die bezyde-rotfen die het licht aan dc
zyde verhinderen, zodat zybyna geenfchaduwe konnenhebben dan
van agteren door de rots of't graf, en weinig van ecnige cyprelïen die
ter zydè der zelve ilaan. Tuflchen die twee gemelde rotfen wil ik too-
nen> dat die menfchen, welke aankomen, onvermydelyk van agteren
moeten gedaagd worden, alzo zy noch halfin de lucht zyn; en dat zy
wat verderop den weg> tegen d?zyb®©men van vooren, van agteren en

van

lichts in

Chriftus

Graflegging.

-ocr page 315-

GROOT SCHILDERBOEK. 301
van de linkerzyde, alwaar de rots heel laag is, hunne lichten moeten
ontfangen, en by gevolg maar weinig fchaduw aan de regterzyde van
de boomen hebben, op welke hunne ilagfchadu wen flaan. En de andere
groep, met die fteenhoop op het vlakke veld, op een laager grond,
daar toon ik mede, dat zy aan alle kanten verlicht zyn, en geen andere
fchaduwe konnen hebben, als van onderenen de diepfte holligheden,
vermits de lucht overal eenpaarig en zonder wolken is. 't Is wel waar,
dat'er weinige worden gevonden, die zich zulk een naauwkeurige opmer-
king zullen laaten welgevallen; wantalshethun maar behaagt, zo zullen
zy niet eens vraagen na de waarom of reden: doch echter als die dingen
daar niet waren, zou'er de zaak ook niet in te vinden zyn.

De voornaamfte opmerkingenen, welke ik meen hier waargenomen te η« opmer.
hebben, zyn de daaging; de tyd of ftond; de plaats daar dit grafgelegen JS^i wati-
was; deftaatvan den man die deze zaak uitwerkte, niet alleen in zyn
genomen is,
gezag en perfoon, maar ook in zyne kleeding; daar en boven hoe
toeging volgens de Schrift. Dat alles ziet men duidelyk hier in aange-
weezen. "Wat die fteenhoopen beduiden, welke in het verfchiet ge-
zien worden, zulke zyn graflieden die hier en daar om Jeruzalem op-
geregt waren; gelyk deze ook een derzelvc is. Men ziet'er zo wel klee-
nc en flegtc, als grootc en pragtigc, na het vermogen dergeenen die de-
zelve lietenmaakenom hunne lykenin te leggen, volgensdcH:Schrift.
Nu, gelieve men te letten op het derde Tafereel van

Chriftus Ferryzenis.

jLTIcr verbeeld ik wederom een rots, voor welkers ingang mendien Jon- ^"dln d^'
"'"■■geltng of Engel desHeeren op de ileen des grafsziet zitten, in
veibeeiding
blinkende kleederen, fpreekende met de drie vrouwen , haar na om vetrpenis"*
hoogwyzende.
Chrifim, die hemelwaarts opryft, vi'ord rondom be-
fl:raald,even als de zon; waar door twee dezer vrouwen, de eene op
hem ziende met de hand boven liaare oogen, zeer krachtig beftraald
Worden; ja zo fterk en fcherp, dat haare duidelyke ichaduwen, om
de nabyheid der glans op de grond flaan na vóoren toe, t'evens cn
al wat daar omtrent is. De eene, nader aan den Jongeling ftaan-
de, Werd daar mede fterk
van gereflexeerdi terwyl de derde, die na het
graf toe treed, buiten het bereik van't een en't ander licht is, en,
khoon van den hemel eenigfms geraakt, niettemin in dc vlakke fcha-
duwen fmclt. Wat verder, op de tweede grond, geeven dc boo-
men langs den weg mede hunne vlakke fchaduwen op de grond. In
het verlchict, wat verder, ziet men dc ftad Jcruz^lm) als
in een damp

Pp 3 die

-ocr page 316-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

die van onderen opgaat; vermits het in den dageraad is, cn de lucht
met dunne wolken bezaaid, en zulks wel meeil daar de zon is, die aan
de regterzyde des Stuks, een weinig van agteren, in fchynt, zich wat geel
en purpcrachtig vertoonendc.

Indien een Liefhebber, of Meefter dezer voortrefFelyke Konft, met
een naauwkeurigc opmerking zyne gedachten by de myne voegt, cn
gcene moeite in de uitwerking fchroomt, twyifel ik niet, of hy zal
^oor zulk een verbeelding zo wel de gemoederen en hertftogten, als
het oog, zyner Medekonitenaaren voldaen, cn den naam en daad van
ccn groot Meefter bekomen.

Van de eigenfchappen der Zen, en andere Lichten, in hunne wee-
zendlyïe verbeeldingen > en de onderfcheidene tyden des Vags.

W

Zeventiende Hoofdstuk.

'Y behoeven niet meer aan te haaien, dat alle Lichten verfcheidcn
in hunnen aartzyn; dewyl· wy in de voorgaande Hoofdftukken der
zelver natuur, werkingen, en hoedanighedengenoegfaam aangeweezcn
hebben: maar tot befluit zullen wy noch ccnige byzonderheden hier ter
neder ilellen, die aldaar geen plaats konden bekomen,
«aglngeen Belangende de Zon, myn gevoelen is, dat dezelve in geen Schildery
fchiidery ver- mag vertoond worden; nademaal ons oog te zwak is om haar in de na-
dcn"^*^^^' tuur aan te zien: by gevolg kan men haarc behoorlyke kracht niet verbcel-
* den, dan dóór alle voorwerpen bruin en zwart te maakcn: ten anderen,
om dat, wanneer wy de zon vlak in 't gezicht hebben, wy alsdan geen
ding in zyn weezen, gedaante, noch koleur konnen bczeffcn, ten zy.\vy
de hand, gelyk wy v
,OQr dezen meermaals gezegt hebben, voor de

Kaaiffeii of Dc5gely ks ook oordecl ik, pm dezelve reden, dat men geen branden-
fakkeis. de Kaars, Fakkel, of ander groot lichrgccvend tuig in het Stuk mag
verbeelden,/t en zy men ,d? voorwerpen alzo wil vertoonen gelyk
dit licht hen voor ons oog doet fchynen, en niet
zo als zy in der daad
door hunne koleur,' wen^ejing, en fmel^iHg zyn: want hoe verder van
de kaars , hoc.flaauwèr huf^ne verbéelding word. Het is dan grooté-
lyks gedwaald i tp willen..ftaande houden, dat de natuurlyke kracht van
een kaarslicht, voornaamcntlyk als men de vlam ziet, nagebootft kan
worden; alzo wy de macht niet hebben om aan het overige werk zy-
ne behoorlyke klaarheid te geeven: want wanneer wy het licht van de
kaars in 't gezicht hebljen, zoTchynen de allcrdiepftc en donkerfte ho-
len,

-ocr page 317-

GROOT SCHILDERBOEK.' 305

len, ja het zwart zelve, noch duifter noch zwart, niet meer dan of
't een daiftere dag was. Maar vermits van deze Lichten breeder zal ge-
handeld worden, is het ondienftig verder in dit Hoofdftuk daar af ce
fpreeken.

Tot aanmerking der geenen, die groote liefhebbers in het fchilderen ^

van Zonnelichten zyn, dient, dat het Zonnelicht zeer bekwaam is om ge-de'Ja^udy-
bruikt te worden in het verbeelden van Ofierhanden, Gevechten, Bag-
chanaalen, DaniTeryen, Herdersgezelfchappcn , en veele andere vro-p"aJtLg van
lyke voorvallen en geichiedeniiTen, in welke een groot gewoel
word: doch zeer hinderlyk en geenfins eygeninRaadts-enRéchtspleegin-
gen, Maaltyden, KonitfchooTen, byzondere plechtigheden van Huwe-
lyks-en andere omftandigheden.

Maar het Wolklicht geeft een ongemeene welftand ennatuiirlykheid^,^^"/'^^^.
in ftaatige voorvallen, als Raadtsvergaderingen, Rechtspleegingen, en *
zaaken van ontzag en groot gewicht. '

Het derde der Lichten , daar wy van gefproken hebben, is eigen l;®,"
aan treurige Gevallen, ftervendePerfoonenen Bcgraaveniiïen, of dier-
gelyke geichiedeniiTen waar in de treurrol regeert en het oppergebied
voert, inzonderheid als zulks in de opene lucht is voorgevallen.

Doch aangenaam en vermaakelyk vertoont zich de Zon in't öpen^o^fjhtwel
veld, wanneer zy door digte boflchen en geboomtens hier en daar de paft,
gronden beftraalt; dat men de menfchen onder dit bekoorlyk lommer
hunne ruft ziet fcheppen, of zoete vermaakelykheden pleegen. Maar
hy zondigt tegens de natuur, die tedere en bevallige Juffers, op het
vlakke veld, in de krachtige zonnefchyn vertoont, daar hy zelve haar
geen gezeirchap zou durven houden, maar fchielyk trachten te verka-
men, om zyn ligchaam voor die brandende hette te verbergen; terwyl
de andere vaft tegen de zon op zien, met eikanderen ftaan te praaten,
en zich aankyken, zonder eens de hand voor de oogen te houden, even
als of de Zon maar een kaars of fterlichtje was.

Aanmcr-

Om nu een vaften voet te geeven tot het voorkomen van alle die oanè-"
misflagén, zo laat ons eens den Dag, en de geftalte des lichts van uur gcnsdeze
tot uur op den zei ven bcfchryven, en naauwkeurig overweegen; be-SfuK®
ginncnde met

D

OenOageraad.

ït eerft gebooren uur van den Dag begunftigt het vorneemen der Verbeelding
. Veldoverften, voornaamentlyk wanneer die cenige belege- ^iJiiiecdVty^

ing, Itorm, of aanvallen voor hebben j zynde daar toe geen bekwaa-den desDags,

mer

-ocr page 318-

304 GROOT SCHILDERBOEK,
nier uur: gclyk het inneemen van
'Jericho door 'Jofna ons aanwyft. Die
regel, hoewel niet zonder uitvlugt, is by allerley volkeren altyd in ge-
De Dage- bruik geweeft. Ik zou veele voorbeelden daar van konnen bybrengen,
■^· als daar is de Slag van
Pomfe)us tegens Cfpr, welke op deze zelve uur
van den dag zyn begin nam. Ook is het zonderling dienftig en noodzaa-
kelyk tot de Jagt, als om een
Biana, Cephalus, Adonis, ofte eenige an-
dere voorwerpen van die natuur te verbeelden. De verftandige Meefters
verkiezen altoos den bekwaamden tyd, of uur van den dag, met het
voorval der gefchiedenis beft overeen komende. Dit uur geeft een by-
zondcr groot voordeel door deszelfs
mezxetinten·, vertoonende ons
alles in zyne eigene natuurlyke koleur: en dit wel waargenomen zyn-
de, veroorzaakt een ongemeene bevalligheid en welftand voor ons
gezicht.

Fan den Morgenflond,

De Mot- "TVlt uur is ongetwyffeld hetgeen, 't welk de natuur mceft verbl/d:
seiiitond.
^ μ de zielloozc dingen zelve zyn daar van gevoelig. Het fchittercn-
de licht bcftraalt de toppen derhooge bergen, veroorzaakende zo wel in
d'Archteöuur, als in de Landfchappen, tot vermaak der aanfchouwers,
grootefchaduvven; 't geen wonderlyk ichoon ftaat. Dit licht doorbree-
kende, geeft een uitmuntende aangenaamheid, wanneer de voorwerpen
in het water fchynen; als ook een zekere frisheid , vermengd met
zommige dampen, die de partyen zowel aan elkanderen binden, dat
de kunSge oogen grootelyks daar door verkwikt worden.

De Heidenen hebben dien tyd waargenomen om hunne offerhanden
te doen. In de Geichiedboeken van Jiioz.es leeft men, dat de kinderen
Tzraëls niet alleen hunne vroegofièren gehad, maar ook in den Mor-
genflond het gulden kalf aangebeeden hebben. Dc Jooden onderhou-
den noch hedendaags dezelve gebruiken; als mede invoorige tyden de
Chriftenen, welke dikmaals doopten op die uuren des daags, gelyk
de dooping van onzen Heeren Chriftus in dc Jordaan.

De Perfiaanen eerden mede den Morgenftond door hunne offerhan-
den. Derhalven moet men den tyd, in diergelyke gelegentheden, wel
waarneemen; voor al dat het licht op het voornaamue voorwerp en
plaats valle, zo als
Pouffyn wel te regt heeft laaten blyken in een Tafe-
rcel alwaar hy
Chriflus verbeeld die den blinden het licht weder geeft;
zynde het grootfte en krachtigfte licht over hem in 't geheel verfpreid.

raad·

-ocr page 319-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

. Van het Licht tuffchen Morgen en Middag.

Dit ioort van Licht is weinig bekwaam tot ecnige voorwerpen, zo
het niet gebroken word door ecnige toevallen van regen, ftorm,"^^
ofte onweer. In zulk een tyd kan mén zich bedienen van treurige voor-
vallen , als by voorbeeld, in het laatfte Oordeel Godts, gelyk de Schrif-
tuur ons meid; als mede in 't Lyden van onzen Zaligmaaker, gelyk wy
in "'t voorig'e Hoofdftuk gczegt hebben, wanneer de Zon verduifterde;
'c welk fchrikkelyk is; verwekkende in de menfehen een onuitfpreeke-
lykc verbaafdheid. Het zoude belagchelyk zyn, dat men in zodanige
voorvallen een fchooa cn aangenaam weer verbeeldde.

H!

Fan den Middag.

'Et is omtrent dezen tyd, dat de Zon jiaare gilnilcrende ilraalen
■ ichictende, in volle luifter fchynt: weshalven ik. de geenen waar-
fchouw, vvelké zodanig een tyd zullen gebruiken, zorg te draagen, dat
de natuur door de kracht van 't licht doe het geen wy niet verbeelden
konnen; vermits men zomtydts daar in dwaalt, willende zyne uiterftc
pooging in het Stuk vertoonen: waar door het komt te gebeuren, dat
men dikwils op de voorgrond kracht van licht gebruikt, om de zaaken
te doen voorkomen, die het licht van de voornoemde zon verre te bo-
ven gaat; 't welk onverantwoordelyk is, als by voorbeeld in klecdingeu
van brandende kolèur, of diergelyke.

Men kan het licht achter bergen, gebouwen , als anderzints verbot^
gen laaten.

Dit uur van den dag geeft ruft aan allen menfchelyken arbeid. De
Heilige Schriftuur leert ons, dat
Chrifins, zynde van de reis ver-
moeid, zich tot ruften zettede by de Put; ^t welk aan de
Samaritaan-
fihe
Vrouwe oorzaak gaf om zyne wonderlyke voorzegginge aan te
hooren; gelyk zyne Difcipelen, mede afgemat, daar omtrent neder
latente ruften. Wie in deze heerlyke Konft de natuur der zaaken
wil uitbeelden, dient voor al de tyden en ftonden zorgvuldig waar te
neemen, na het de zaak vereifcht.

Fan den Namiddag.

Elyk dit uur dikwils, μ meeft altyd, verandering, door de dry-
vinge der wolken, onderhevig is, welke yeeie duifterheden des

Q^q lichts

G

Namiddags,

-ocr page 320-

1

3o6 groot schilderboek.

lichts veroorzaaken, laatende veel vryheid aan de Schilders, als in;
Bagchanaalen en ongebondene bedryven; zo moet men de gcfchiede-
niflèn niet altoos op deze uuren van den dag fchikken, en op dien tyd
geileld zyn.

Van den Jvondflond.

En den A. TTEfmits alle werken om dezen tyd een einde nccmcn, zo geeft het
vondftond, V ^elye vollc vryheid tot allerhande vrolykhcden en vermaaken, gelyk
danffen, wandelingen, enz. Wanneei men ook 4en aftogt van een
leger wil verbeelden, of herders, welker vee door henlieden weder na
huis gedreeven word, is deze ftond van den dag daar toe wel de be-
kwaainfte en natuurlykiie. Dit hoofdlicht verandert dikwils van koleiir,
door tuiTchenkoming van opftygende dampen, die het na zich trekt;
doch laat echter niet na de buiienfte dcelen, of oppervlaktens, van al-
le voorwerpen mceft altyd uit te breiden. Wanneer de fchaduwen door
andere voorwerpen
metgerefiexeerd zyn, zo moeten zy het licht deel-
achtig weezen. Deze tyd is heel verfchillendc van den Morgenftond,
welke niet onaiangenaamer is door flikkerige lichtjes, houdende het al-
gemeene licht wat fomber, 'tgeen groote partyen maakt, vpomaament-
lyk wanneer de koleuren door een verftandig Konftenaar eenigzins ver-
ft rooid zyn.

Als mende Middagzori wil verbeelden, moet het licht van boven-
daagen, geevcnde korte flagfchaduwen.

Maar den Avondftond verbeeldende, moet het licht der Zon laag
zyn, veroorzaakende lange flagfchaduwen.

De Morgenftond is gelyk den Avond ί cn met deze komt het Maan·^-
licht overeen.

Verhandeling der Maan j aangemerkt ten opzichte van
haareverbeelding in Schtldery.

Achtiekde Hoofdstuk.

IK twyfFel niet, of veelc myner ftellingen en aanmerkingen, die ik

over deze zaak zal te berde brengen , als geheel tegens het oud en
hedendaagfch gebruik ftrydig, zullen, in opzicht der Konft, voor ket-
terfch en onaanneemelyk gehouden worden. Evenwel zal ik nietichroo-
men de zelve aan het ondewoek der reden, en redelyke Konftenaaren,

voor

-ocr page 321-

GROOT SCHILDERBOEK, 307
voor den dag te brengen; te meer dcvvyl het geen nieuwe vond is, maar
flegts een oude misflag verbeeterd: waar door ik meen te bewyzen, dat
zulks geen onmogelyke zaak is om uit te voeren; gelyk zommige zich
verbeelden.

Ik ftel, voor eer ft, vaft, dat het een groote en grove dwaaling is, de Groow
Maan minder als levensgrootte in een Schildery te vertoonen; dewyi d^Maane-^
men, hoe afgewyderd zy ook moge weezen, haar echter altoos in haa-ichyn schii-
re natuurlyke groote ziet: want deze twee groote
Meteoren^ of Hemel-
lichten, te wecten Zon en Maan, verminderen nooit in hunnen om-
trek. Dit vaft gefield zynde, word het ftrydige onnatuurlyk , en dien-
volgens den Schilder, als een nabootfer der ~waare natuur, verboo-
den".

Maar zo my de luft , om een Maaneichyn te fchildcren, prik- Hoe men
kelde , zoude ik, zonder tegens de natuur te misdoen, te
werk die behoord
gaan even als omtrent het verbeelden der Zon hier voor gezegt is,
naamentlyk die nooit zelve, maar alleen haar fchynfel, te vertoonen;
(want aan de daging in een Schildery is meer gelegen, dan de Zon,
Maan, of Kaars zelf te vertoonen ) doende myne voorwerpen van achter,
ter zyden, of van vooren, door dezelve daagen, en zulks zowel in
beelden
alb landfchap, een weinig fomberder dan het daglicht, opdat
men het voor een recht Maanlicht moge erkennen, en niet voor een
Zonnefchyn, na de welke het, zo ten opzichte der fnclle dagingen,
cn fcherpe flagfchaduwcn, zeer veel zweemt, eh hier en daar in de a-
zuurblaauvvc lucht ettelyke fterren en tintellichten vertoonen. En om
zulks noch natuurlyker te verbeelden, zo kan men zelf, zo de verbeel-
de daad het toelaat, hier en daar eenige fikkel- of andere lichten,
houtftapels, offer- of andere vuuren, na de gelcgentheid vereifcht,
het licht krachtiger en de koloreering ros en geelder, doch zofcherp van
fchaduwe, als het Maanlicht, niet is, aanfteeken. Dit zoude een
groote welftand, myns oordeels baaren, inzonderheid als de gemelde
toevallige lichten mcefl in donkere plaatfen gefchikt wierden: doch
voor al moet men waarneemen, dat'er doorgaans meerder duiflerheid,
dan licht, befchouwd werd; en datgeene koleuren in't heele Stukzich

fchoon, als die der Lucht, vertoonen, ten opzichte der Maan, ten
Ware rood, geel, cn andere die de brandende lichten eigen zyn, gelyk
wyin 'tcerfte Hoofdftukvan het vierde Boek aangeweezen hebben:
want lichtrood, en geel, worden donker: in tegendeel doet haare MaLnlrch%
glans het donkerblaauw en zeegroen zich lichter aan ons vertoonen: al- de koieu-
leen het zwart behoud zyne donkerheid ; zo dat 'er weinig lichtrood, brengt'
en
ako min donkerblaauw, in befpeurd moet worden.

Qjq ζ Door

-ocr page 322-

GROOT SCHILDERBOE K- ,
Door zulk een fchikking ontmoet men twee vooi'deelen, eerftelyk
een natuurlyke daaging, en ten anderen een ongemeene veifchillendheid
in de koleuren.

Aanwyzing Indien iemand evvaarigheid hier in mogt vinden, zo gelieve hy te'
[oo de"" j dathy niet meer genoodzaakt is de Maan, dan de Zon, in zyn

Maanftand. Stuk tc fchildeten; doordien de eerfte zo wel als de laatile haaren om-
loop aan 's Hemels trans heeft, en dezelve daarom door hem geplaatil
mag worden na dat dewelftand der beelden en de bywerken zulks verei-
fchen: want zo wel het een als het ander licht verlicht en beilraalt deti
aardbodem, en de daar op zynde voorwerpen, van voor, van ach-
teren , en van de zyden.

zaaken de Zon zodanig gelyk, dat tuiTchen beide
in veeie haa- geen het minfte onderfcheid is, te weeten ieder in haare hoedanigheid,
icn ^y ύηάγαγαΙεΙ, even gclyk de Zon doet. Alles, dat

^^'' ' van haar licht befchecnen word, is vlak en kantig j de flagfchaduwen op
de grond zyn duïdelyk, en de voorwerpen gelykformig: doch de
refie-
xien^ of weêrkaatfingen, zyn zo fterk niet als in een Zonnefchyn, tec
oorzaak dat het Maanlicht zo helder of krachtig niet is als dat der Zon,
om die reden dat deze twee
Meteoren, of Hemellichten, van

een,

ftrydige natuur zyn, het een warm en het ander koud: en gelyk de
Maan haar licht van de Zon ontfangt, kan zy by gevolg zo veel kracht
niet hebben om haar fchynfel aan de waereld mede tc deelcn; en alle
voorwerpen, die door haar verlicht worden, konnen zich zo duidelvk
iian ons gezicht niet vcrtoonen. En even gelyk de Zon, door de dampen die
zy na zich trekt, dikwils van koleur verandert, zulks vind men ook byde
Maan, die dan om het zelve toeval of bleeker of geelachtiger werd, na
jnaate dat zy met dampen omzet, of de lucht helder of ontroerd is.

Hoe kan iemand, zo een ftuk Schildery, een Maanefchyn verbeel-
dende, doch daar haar ligehaam niet in vertoond word, tvvyffelen of
het weleenMaaneichyn is, wanneer defomberheid, de vlak-en kantig-
heid der flagfchaduwen, en de bleekachtigheid der koleur daar in wel
waargenomen zyn; "t welk alles te zamen gevoegd, den avond of nacht
beduid. Vraagt my iemand, of het voor dezen zo gedaan is > dat ftaat
my niet te onderzoeken: want wy moeten de Konft niet na onzen zin,
maar de zinnen tot de Konil bekwaam maaken. Daar is ook niet aan-
gelegen wat gedaan zy, maar wat gedaan kan worden , en na de re-
den behoord volvoerd te weezen. Ja het is onmogelyk, wanneer de
drie voornoemde hoedanigheden wel zyn waargenomen, of zulk een
Stuk moet een zeer natuurlyke Maanefchyn vertoonen..

Dewyl deze ftelling tcgens het oud gebruil? aanloopt, en dierhalve»

20

-ocr page 323-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

20 bevatbaar en gemakkelyk niet is om te bcgrypcn; zo heb ik getracht
myne gedachten in de drie nevensgaande Voorbeelden duidclyker door
het gezicht te doen verftaan.

In het eerfte hebben \vy de Maan na haare natuurlykegrootte, zoals
het behoort, doch buiten het Stuk, verbeeldj vermits zy anders te na
guutc-n aan-
aan den horiz^ont zou komen, en alsdan te lange en onaangename ilag- S^i^oond.
fchaduwen veroorzaaken.

In het twede werd zy volgens de oude fleur aangeweezen

En in het derde vertoon ik alleeniyk een Stcrrelucht, met dc krach-
tige daagingen eener Maan, die, gelyk in het eerfte, buiten het Stuk is.

"Waant nu iemand, dat de Maan zelve een'krachtige flikkering, ReiJcneting
cierlykheid en leeven in een Stuk baard, dien antwoord ik, dat zulks
door een fterrelicht, welkers glans tintelende is, niet minder uitgewrocht
word, inzonderheid als men dezelve zo groot maakt als die zich aan
ons vertoonen, maar niet in
perfpeBief, als tuflchen hemel en aarde
hangende", gelyk men de Maan doet. Doch men behoeft dezelve niet
alle, maar alleen de voornaamfte te verbeelden, gelyk, de "Wagen, de
Driehoek, de Slang, deNoord-'enA vondfter, en diergelyke welke een
bekende figuur maaken; 't geen altemaal, vermits zy geen figuurlyk
weezen hebb en, maar Hechts dc ftraaling van een zeer kleen licht zyn ,
gemakkelyk met kleene ftippen kan uitgebeeld werden.

Behalvendit, zo kan men deMaan^ hoewel buiten hetStuk zyndc, Voorded
in het water doen fchynen, en een aangenaame
reflexie in foetkabbelen- ffg/a^
dc baaren doen hebben: en door deze verkiezing van het zylicht
heeft brengr.
trien het voordeel van alles op zyn fchoonftete konnen vertoonen, min
noch meer als in een ïonnefchyn, of gemeen licht.

Een groote aanmerking heb ik hier noch by te voegen , naamentlyk, uTnè!'
dat, gelyke de Maan fomtydts door de eene of de andere foort van hoogc
voorwerpen, als rotfen, paleizen, boomen, heuvels, en diergelyke ver-
hinderd word overal te fchynen, onvermydelyk cenige hoeken donker
moeten zyn, waar in de
reflexien^ of weêrkaatfingen, van zulk een
zvvaklicht niet machtig zyndc voorwerpen, of ligchaamen, welke zich
daar in bevinden, te verlichten en kenbaar te maaken, al
zyn zy noch
20 naby. Dierhalven moet een Schilder zichWachten, dat hy zulke ge-
vallen fchuuwe en vermyde, en niet als in tyd van nood dezelve ge-
bruike, om een reddering en kracht uit te werken, en die meeft voor
jn jiet verfchiet tegens de lucht plaatfende: want indien zulks
tulichen beiden word gedaan, kan het niet
dan een onaangenaame vlak
zyn, ten ware het met eenig water gebroken wierd, in't welk fom-. Stoffagie
mige fterren, of andere lichtheden der lucht, een weer fchyn hadden: ΖΐΛγΤ''

3 en '

-ocr page 324-

3 ιό GROOT SCHILDERBOEK,
en in zulk ecu verkiezing vanLandfchap, of Doomcht, kan men witte
niarmerepronkbeelden, gebouwen, lichteftoiFagie, cnlichtgekoleurde
ftoffen te palTe brengen, die te iamen een aangenaame wclftand verooi'-
zaaken: en vermits de dampen des nachts veel dikker zyn als des daags,
20 werden de ver afgeleegene dingen fchielyker duifter, en onkennelyker.
Voor al moet men waarneemen, dat in windig weêr, zo wel de Maan
als Noordfter met een geelc kring omtoogen zyn.

Indien nu iemand noch onvoldaan mogt weezen, hy gelieve met
aandagt te letten op deze onweedcrfpreekelykc reden, naamentlyk dat
de Zon, Maan en Sterren niet konnen verkleinen, doordien wy dezel-
ve niet naderen , noch ons ook van haar konnen verwyderen: maar ai-
les, wat op den aarbodem aan onze oogen zichtbaar is, kan door on-
xcafwykingverminderen, ofvergrooten. Men neeme, totbewysdezer
mmTeHe!'ftelling, cenglas,zo klcenoFzogrootalsgyuwStukwiltmaaken. Plaatft
meiikhien hctvoorcen venfter, en teckcnt daar op dat gezicht, benevens de Maan»
kkcnep'/^^' datzichals dan voor uw oog vertoont. Dit in zodanig een geftakege-
tekend zynde, zal men bevinden hoe groot dit Hemellicht moet gefchil-
derd werden. Indien men nu dit glas nam, en eenige duizend treeden
aan de Zon of Maan naderde, zo zouden zy echter op dit glas, of daar
door ziende, zich niet grootec vertoonen, maar in dezelve geftake
blyven. Dierhalven toont zich de valsheid dezer verbeelding wanRcer men
de Zon, Maan, of eenige andere
Meteoren, zo wel doet verminderen
gelyk men de beelden doet, inzonderheid als men zulk een verbeelding
voor natuurlyk zou willen uitgeeven.
Sch'lers''" ^^ befluit dan, dat zodanige Schilderyen, die de natuur niet na haar
oLuenTdczeeiich verbeelden, vcrwerpclyk en de berifping onderworpen zyn: maar
fleiiing. dat men moet door de reden na de waarheid onderzoeken, en alsdan
ons eigen oog geloof geeven, en alle vooroordeel of oude gebruiken
ter zyde ftellen.

Γ

Ik zal my verder in de Hoofdftukken van Wat men door een Tafereel
moetverfiaan,
benevens het gebruik der holen rond gefleepeneGlaz^yi·,
en Wat het groot en Meen, ofgloeijerid en zjwak fchilderen betreft, breeder
ycrklaaren; waartoe wy dan
den onderzoekenden Konftcnaar wyzen.

rer^

-ocr page 325-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

Fcrhandeling van de Nacht en gemaakte Lichten ^ van
Fakkel t Lamp, Kaars, enf^mtr.

Negentiende Hoofdstuk.

T Ot dus verre de kracht van de Zon- Maan- cn Sterrelichtcn afgc- overgangtot
handeld hebbende , op de kortfte , klaarfte, en bevatbaarfte ddlnivan
wyzc, zullen vvy op dien zdven voet trachten de Medehulplichten, andete Lkh-
wdke het gebrek, tot gemak van licn menfch , aangcweezen, en de
uitvindingen konft voltooid heeft, te verhandelen, om, zo min als
doenlyk is, de Konftenaaren in hunne Konftoefïèning op te houden.

Niet kwalyk oordeel ik, ter cerfter plaats, hier de kracht dezer by-
zonderc Lichten aen te töonen, zo als ik dezelve begryp.

Dat van "t Fakkellicht is by nacht het ichoonfte, 'krachtigfte cn ge-
weldigfte; hebbende twee hoedanigheden, naamentlyk dat het verfchrikt va°n hec'ï^ak-
en vcrvrolykt. Deszelfs licht brengt een groote eigenfchap aan de ver- l«iiiciit.
bedding der Bagchanaalen, maaltyden , fpeelen, en andere vrolyke
vergaderingen; cn is in tegendeelfchrikkdyk in Toovcryen, Spooke-
ryen, en diergelyke nacht-en onvemachte voorvallen.

De Lamp is droevig, zwak, en naar; daarom eigen in begraavin-Lamplicht,
gen, gevangeniflen, by zieken, ftervende, en andere treurige toe-
vallen.

Dit licht is meeft eigen binnens huis, infpelonken, grotten, of Oisz^ifs ei-
naare en afgelegene plaatfen, van klee« begryp, uit oorzaak van dcs-®^"'^'^'
zelfs zwak en krachteloos licht.

Wat den aart en Vi?erking van het Lamplicht op de koleuren betreft, Kracht en

dezelve is eveneens als die der Zon, ten opzichte dat het dc koleuren

der voorwerpen vervalfcht: maar het licht en de wederglans is zo fterk
niet; waar door de Konftenaar in het verbeelden dezer lichten zich
ttieenigmaal verleegen vind, en het hem een groote bekommering veroor-
zaakt,*" ontftaande meeft uit de kleenachting die men voor dit licht
heeft, waanende dat het een zaak van geen opmerking is, en onzer
achting onwaardig.

Ten opzichte der fchaduwe is het dat der Zon niet zeer ongelyk , zo Zo in dagina
in de vlakheid, kantigheid, als fcherpheid derzdve, met dit onder-f^^aduwc.
fcheid nochtans, dat liet zonnelicht eenpariger op de voorwerpen valt,
na maate dat zy verder van dezelve is, cn om dat de dampen des avondts,
doch voornaainentlyk s'nachts, duiilerer en dikker zyo als die des daags

in

-ocr page 326-

312 GROOT SCHILDERBOEK,
in de luchr zvveevcn; waar uit volgt, dat alle voorwerpen, die dit licht
ontbeeren, aan onze oogcn onkenbaar werden: en vermits de nabyheid
dezes lichts kan het zelve die maar ten deele verlichten.

Om dit te bewaarheden, zuilen wy een vviskonilig voorbeeld daarvan
aantoonen.

Men ilellc een ilip, welke het middelpunt des lichts, waaruit alledc
ftraalen vloeijen, zyn zal. Teekent onder de zelve een kandelaar,tot op
een gegeevcne hoogte van vier voet, boven de grond. Teekent dan
drie of vier kolommen, al verder en verder van deze ftip des lichts wy-
kende. Laat deze ter hoogte van acht voet opgehaald zyn. Zet dan cie
paflèr in het punt des lichts, en haalt een halve cirkel over ieder pi-
laar, zo verre de uitgeftrektc punt de buitenfteomtrek kan raaken', eerft
aan de naafte, en zo vervolgens tot de verfte kolom: zo,zult gy bevin-
den, dat de eerfte vvel het minft geraakt is, maar het krachtigfte licht
ontfangt, en dat onder en boven de raaking des paiTers flaauwer en
flaauwer licht zal vallen; wyders, dat de verfte het mecft door den grooten
omkring des pafiers geraakt, en by gevolg byna geheel, maar ook het
zwakfte zal verlicht weezen. Waar door het blykt, dat de voorwerpen,
door zulke lichten beftraald, nooit geheel en eenpaarig verlicht zyn; en
zo zy al gelykelyk geraakt en opgehelderd wierden, zoude zulks zo
flaauw en duifter weezen, dat wy niets duidelyks daar van zouden kon-
nen bezeffen, zo wel in koleur als ommetrek, alzo min als in een
flaauwe Maanefchyn.

Oordeelt iemand meerder aanleiding tot oefFening te hebben, door
het weeten van myn gedrag in het verbeelden dezer Lichten, gaarne

Handeling

de^s sciuy- Ik teeken eerit myne Ordinantie op blaauwof gegrond papier van een
bruine en donkere tint. Hier op trek ik myn planum, om de itandplaats
der beelden en voorwerpen aan te wyzen, die ik door eenige krabbelin-
gen aantoon. Daarna ftel ik een middelpunt, tot myn licht, hoog of laag
na de gelegentheid vereifcht. Op deze ftip zet ik een van de punten
des pailers, en haal met de andere, cirkelswyze, zo verre de paiTerraakt,
de voorwerpen aan, waar zulks die maar treft, het zy onder, boven,
of in de midden. Hier door vind ik de partyen, die, het naaft aan 't
licht zynde, ook het fterkft gedaagd moeten worden. Vervolgens werd
de vermindering van licht en koleur door zich zelf aangeweezen, na
maate dat het van die getrokken kringen afwykt.

Belangende dc wederfchyn of reflexie^ daar mede is het als met alle
lichten. De heldere , grootfte, en krachtigfte geevcn de fterkfte; en
hoe zuiverder licht, hge geclder de koleuren zich alsdan op de daa-

ging

Door een
Voorbeeld
wiskonftig
aangetoond.

Van dc «-
flexien deï
fiachiUch-
Un.

-ocr page 327-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

ging en in de weêrfchyn vertoonen: daar en tegen hoe vuilder en dara-
piger, hoe de koleuren roiier fchynen.
De vlam van een Kaars is geelachtig, -
Die van een Lamp ros, en
Die des Fakkels noch rooder. ^

De Konftenaars, die hun vermaak fcheppen in zulke Lichten te
verbeelden, dienen acht tc geeven op deze drie, voor hen zeer nutte, g«

____I '____L

aanmerkingen.

Eerftelyk, dat zy hun meefte licht in het Stuk by een houden,

Ten tweden, dat zy voor al op de imeltinge en verlichting hun-
tier omtrekken letten, en,

Ten derden, de natuurlykheid der byzondere lichten, het zy Kaars,
Lamp, of Fakkel, wel in acht neemen.

Voor alles dient men te letten, dat de plaats, die tuflchen ons aa^metiafg
oog, en het verbeelde licht in het Schildery is, de allerdonkerfte moet
op de ver-
vveezcn, en het eerfte voorwerp of beeld het allerduifterfte, te weeten
als het voor het licht komt; maar daarachter ftaande, werd het flaauwer
fchaduwe.
cn flaauwer zo in licht als fchaduwe: wordende zulks veroorzaakt door
de dampen, welke, als gezegt is, des avondts zich dikker vertoonen-
de , het nachtlicht meer op hunne deeltjens doet flaan, en dezelve
verlicht.

Daarenboven, dat uw hoogfel uit ligt geel, ros, of rood getem-op al^dM"^
perd zynde, men door hét zwart de vermindering en breeking dier ver-i«oieuten ,
wen zoeken móet, wel verftaande door die en in die eigene koleuren
waar door de voorwerpen befchaduwd zyn, en min of meer flaauw na
maate hunner afftand; want de voorfte duifternis, en de naafte aan het licht,
is gloeijender als de achterfte en vecrfte, die na maate haarer afwyking
blaauwer werd; doch vry wat meer in de oopene lucht, als in een ka-
mer, ijit oorzaak dat de dampen der lucht veel fubtielder zyn, dan die
van beiloótene lichten, welke van traan, harft, of diergelyke een vuile
rook geeven.

Maar dewyl de voorfte voorwerpen, door het bepaalde licht binnens wen,
kamers, onvermydelyk veel fchaduwe onderworpen zyn, waar door zy
dikwils maar een fmalle en kleehe daaging op de kant behouden, zal
men bevinden, dat de gemelde kantlichten zich min of meêr krachtiger
zullen vertoonen als de vlak van voor gedaagde voorwerpen, nadat ,
de ftoffe, waar op het licht valt, ruig of glad zal zyn. En belangende®"
dc
reflexie nevens des lichts doorftraaling in dunne plooijen, daar om-
trent gedraag ik my aan 't geene Van ^t Zonlicht, deze partyen raaken-
dc, gezegt is: doch ten opzichte van de ver breeking der koleuren, zal

R r ik

Vetfchillen<i
dekoleuc in
de Lichten»

,eii voot
ichtfchiï-
dcis.

-ocr page 328-

314 GROOT SCHILDERBOEK,
ik dit noch toevoegen, dat, hoewel yoorft^ duifiernis de allergroot-
fte zy, en dierhalven minder door het licht word vervalfcht als de ver-
der afwykefide, de koleuren daar door zuiverder fclyven, cn minder
befmet, en zulks noch minder in deoopene lucht als in een beflootene
plaats.

Hulpmid. Ik fchroora niet noch een hulpmiddel hier 'by te voegen, ora de ver-
veimindw'ing der tinten op de voorwerpen door een gemakkelyke wyze te

der tinten'te 'konnen vinden, ieder na zynen bepaalden afftand, doch niet van het
ïindea. oogpunt, maar van de kaars, fakkel, of lamp. Men fnyde een ftrook
van papier of perkement, zo lang als van het
centrum van het licht tot
aan de verft afwykende hoek van 't Stuk. Laat dit papier onder'ecq duim
of anderhalf breed zyn, en boven heel fpitstoeloopen. Beftryk het zel-
ve alsdan aan de punt met die koleur welke gy aan uw licht geeft, geel-
achtig of ros, al engs die verminderende na maate van de afwykinge
des lichts. Dat gedaan zynde, zo zet de punt van dit papier meteen
fpeld op het
centrum van het licht vaft. Deze ftrook alzo hangende,
kan men draaijcn en wenden na de voorwerpen, het zy verre van of
digt aan het licht. Verdeelt dan deze ftrook a s een ladder, of flanuntf
in wykende voetmaaten, kleen aan het fcherpe lichteind, en vervol-
gens brecder en breeder afwykende; waardoor men zonder moeite de
regte tint kan vinden die de ftreepen aanwyzen, welke men daar na
kan temperen.

Voor dc inwaartswykcnde m uw oogpunt, kan men een andere
maaken, zynde tegeniirydig raet de eerfte, naamentlyk onder licht en
boven verminderende aan het fcherpe eind, 't welk op het oogpunt ge-
hegt word.

Gelieft men zich van noch meêr hulpmiddelen te bedienen omtrent
de vermindering der koleur, en van minder omilag, door my zelf na-
derhand uitgevonden, zolct of deze u dienftig zy.

Wanneer ik in myne Ordinantie de beelden naauwkeurig na het lee-
dei dooi den ven getekend heb , fchilder ik het zelve even als een ander Stuk door
schty
veruit- ^^^ gemeen licht gedaagd, zonder de minfte verbreeking in de koleur,
gevou en. ^^^ alleen die dc per^eBkf aanwyft; neemende het licht als van een
kaars, of iets anders, dat binnen in-'tStuk uit een punt voortkomt, het
zy in een kamer, of in de oopenc lucht. Dit gedaan zynde, neem ik een
dun kkfeerend geel, van zodanig een tint als ik.myn licht verbeeld;
het zelve dun en zuiver daar overheen ftrykende, zowel óver dag als
ichaduw: doch dit geel moet niet al te donker zyn, om dat ik myne
daaging en hoogfel maar uit een gemeen licht genonjen heb. Dierhal-
ven 200 den efpalt, gedc bk, εα draakenblocd te hard en gloeijend zyn ;

waar

-ocr page 329-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

waaf door de dyzigheid, die oiiaflcheldelyk van de nachtlichten is, weg-
genomen zou worden, ten ware men het alvoorens daar na gefchilderd
mdde: 't welk een groote moeite zoude veroorzaaken. En vermits ge-
woonelyk de gelakieerdc dingen hnnne uiterfte neshcid verliezen, kan
men dezelve, des nopdts zynde, met cenige weinige rtreeken op de
hoogfels verhelpen, zo in de tronien als elders, en met een toets hun-
ne kracht geeven.

fiier in wint dit raiddel uit, dat'er geen foort van nachtlicht is, het voordeel
zyvan traan, olie, pek, zwavel, of kaars en toorts, of men kan het βΓηύ'^Γ
met de zelve moeite uitdrukken en verbeelden; dewyl dit alleen van het
temperendes lakfeerenden middels afhangt; welker ftofFen, myn'soor-f^
deels, beft uit guttegom , ligte fchytgeel, ofgeele lak met een wei-
beft en be-
nig vermiljoen daar onder, beiban. iwaam.

Ik acht deze middelen zeer voordeelig, om dat men menigmaal in
gezichten en verbeeldingen by nacht twee, drie, en meer byzondere
brandftoffen tot lichten , inzonderheid in een groot gewoel, gebruikt:
en door dit middel krygt men een vaftigheid om de gemelde lichten en
vuuren te maaken, niet alleen by nacht, maar by dag, avondUond, ja
zelfs in zon nefchyη, alwaar ons menigmaal flambouwen, toortfen, en
brandende altaaren of houthoopen voorkomen, te meer om dat 'er
niets in de Konft is 't welk een onkundigen niet verleegen maakt.

Deze middelen ftel ik den Konftenaaren voor, niet als wetten, maar
als voorbeelden, om hunnen yverigen geeft daar door aanleiding te
geeven tot verder onderzoek en vordering in de Konft: waar toe hun
myn arbeid gedyen moge.

Nutte üverwe.eging omtrent het gebruik der Perfpedtive of
Voor zicht kunde.

Twintigste Hoofdstuk.

Τ Κ heb over een geruimen tyd in mync gedachten met opmerking Nutte en
_ overwogen een zaak, die, myn's oordeels,
zeer aanmerkenswaard ««^odige
is, endaar tot nu toe niemand zyn volkomen befluit over gegeeven g®"™"
heeft; 't geen my dunkt dat echter wel gedaan kan worden. Het betreft de ferfpeaief.
de uitvoering der Geichiedenilfen binnen of buiten, en deLandfchap-
pen met beelden geftoffeerd. Myne gedachten daar over zyn, dac, na- En ^oorfte!
demaal de PerfpeHief in het befchouwen van een Schildery een zekere af- „en
ftandbepaald, verreofnaby, naar dat het groot of kleen is ί of wel een

Rr 2, groot

-ocr page 330-

3i6 groot schilderboek.

gioot Stuk met kloeke beelden en andere vooriveEpen in zyh verfcWet,
te wetten op de twede en derde grond; dat, zeg ik, de zelve al even
eel, net, en uitvoerlyk dienen gefchilderd te worden als voorop de
eerile grond; mits behoudende hunne zwakheid, door de tuiTchenlucht
veroorzaakt; oordeelende, dat deze myne ileliinge op zekere en natuur-
lyke grondregelen geveftigd is.

TaiTchen. Maar voor af zal ik eerii vail ftellen , dat, wanneer men zegt een Stuk
lofbTtetbef koni^ig en wel uitgevoerd te zyn, zulks moet verftaan worden in het
grip van de geheel, en niet ten déele. Als men begint een zaak te onderzoeken ,
voprMhng. (j^q^j die ZO verre zien te brengen ais 'tmogelyk is; opdat men
konne zeggen: dat Stuk iskonftig uitgevoerd, ja zo volmaakt dat "er
niets aan ontbreekt. Want niemand kan oordeelcn, dat een Schildery
volmaakt is, daar het voorwerk uitgevoerd en wei gefchilderd, en de
twede en derde grond maar luchtig is aangeweezen. 't Is waar, men
ziet fomtydts Stukken met kleene beelden, welke, fchoon luchtigcï
aangetaft,' veel, ja ongelyk fraaijer en konftiger worden geoordeeld,
als kloeke die heel uitgewerkt en doorfchilderd zyn. Zulks ftaa ik toe :
maar echter kan niet ontkend worden, dat het meerder werk vereifcht een
groot uitgevoerd Schildery te maaken, dan een kleen dat luchtig is. De
woorden alleen, van uitvoerig of luchtig > geeven zulks genoegfaam te
verftaan. Myn gevoelen is, dat, by a dien men geen moeite noch tyd
wilde ontzien, men een Stuk zou konnen voortbrengen zo fraay,
konftryk, en rtatuurlyk, als'er ooit in de waereld is geweeft. Doch ik
weet wel, dat het voor ieder een niet doenlyk is; maar alleen voor zul-
ke die de Konft wel verftaan en regelmaatig gebruiken, zo wel in, de
praByk of handeling, als in de theorie of kenniiTe.

En hoewel het een zwaare zaak fchynt, iets te onderneemen't welk
tot nu toe niemand ondernomen heeft, moet men zich daarom niet
laaten affchrikken: want wat zyn "er niet al'groote dingen nu en dan on-
dernomen en bemagtigd.^ "Wat heeft de Grooten
Alexander niet uit-
gerecht? Had hy het gevaar en de moeite ontzien, hy zoude zo verre
niet gekomen zyn. De wil was "er by. Deze deed hetn befluiten; en
daar door heeft hy verkrecgen "t geen hy beoogde.

Maar om weder tot de voorgenomene zaak te keeren. Stellen wy
voor eerft eens vaft, dat een Stuk tien voet groot, met Icvensgroore
beelden, op een afftand van tien voet moet gezien worden; en dat een
kleender van vyf voet hoog, en halfleeven vyf voet difimtie dient te
hebben; en to vervolgens kleender en kleender,, nader en nader, volgens
uitwyzinge der
PerfpeBwe. Welke van die drie Stukken zal men nu
«iichL, oordeelen dat het uitvoerlykfte moet gefchilderd worden ? Zekerlyk zul-
len

-ocr page 331-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

len veclevoor h^t aUerlaatfte ftcmmen. Maar myn gevoelen is, dat
alk drie de Stukken, zo wel het een als'tander, even net uitgevoerd
moeten zyn; om die reden dat ieder zyne bepaalde afftand hccit, naar
dat het groot of kleen is.

Nu is "er noch een diergelyk Stuk van tien voet groot, doch in drie
gronden verdeeld, op dewelke dezelve beelden ilaan als in de drie voor-
gaande j te weeten, dc levensgroote op de voorgrond; de halflevens-
groote, opdetvi'ede; cndelaatile, op de derde grond.'Devraag is nu^ ^^^
welke van deze drie gronden hetmceft behoorde uitgevoerd te werden.^ vootfideH
Indien men nu dezelve alle drie in een Stuk ftelde, 20 zullen de^eoor- tedeoenng
deelaars het tegendeel, als van het cerfte, zeggen; willende dat alsdan
de achterfte niet zo net en uitvoerig zouden moeten zyn: alzo zy niet
konnen aanneemen dat de beelden, op dc twede en derde grond, zo eel
en net zouden moeten gefchilderd zyn als die op de voorgrond: want,
vervolgen zy, wie zou zulks op tien voet afiland konnen bemerken ? ja
wie heeft ooit zulk een Stuk gezienof een diergelyk v^-illen maaken}
Maar dit is het verfchil niet, of'er zulke geweeft zyn of niet: de
zaak is maar of het dus niet behoord te zyn ? Wy weeten immers, dat
het de mode is klecixStukken uit te voeren, hoe kleener hoe netter; en
in tegendeel groote, met kloeke beelden, ruuw of luchtig. Ik wilde de
άίΓζΐΓΗ hier"
reeden wel weeten, waarom een beeld van drie voet meer in zal heb-^P"^®"·
ben, dan een van zes? Kan men bewyzcn, dathetkleene een plooy,
ja een hair, meer toekomt als een levensgroote ? Maar wat zal men hier
op anders ten antwoord geeven, dan, dat het niet goed was, het zpu
geen mode zyn geworden, noch zo lang ftand gehouden hebben? Doek
zolang als men dus ongegrond redeneert, en zich zo geweldig bind
aan de gemeene fleur en oude gewoonten, zal men niet verder ko-
men. 't Is het regtemiddel niet om te voorderen: daarom blyven veele
altyd dezelve. Voor ray, ik hoor byzonder graag wat nieuws; want
het is zeker, indien 'er geen nieuv/e dingen gezogt wierden, en men
altyd by de oude text wilde bly ven, dat de Konll niet zoude toeneemen.
De verandering van ftof voed den geeft, 't Is wel waar, daar zyn 'er
van veeier
die fomtydts iets nieuws voortbrengen, 't welk wat fchynt en niet werd ^eSuïn
aangenomen: maar waar komt zulks anders van daan, als datze opgewcczen""'
geen goeden grond fteunen en de zaak niet rypelyk overvveegen, ofdac
zy die niet.ordentelyk en verftaanlyk weeten uit te leggen
? Des schry-

Om bevattelyk myne gedachten uit te drukken, heb ik dezelve inde
nevensgaandePlaat na myn vermogen verbeeld. Ik twyffel niet, ,of men Shlet om-
zal mync meeninge daar uit genoegfaam begrypen. '

Het eerfte is .met drie Stukken vlak van vooi'en, nevens hunne diflan^· beTdVng aan.

R r 3 gewecMH,

Zwarigheid·:

-ocr page 332-

GROOT SCHILDERBOEK.  211

tie-j een van tien, een ran vyf, en een van twee en een half, N". t zyn
dezelfde in
profiel y nevens de maat of oogftraalen die de afftand bcpaa-
len, nadat zy groot of kleenisj 't welk dezelve ilelUngis, als de
laatfte daar
ζγ alie drie in een zyn.

Van No. I is nu myne eerfte vraag, te weeten, welke van drie het
mceft behoord uitgevoerd te zyn ? Indien ray iemand antwoord, het
kleene, vermits het van nader by befchoiiwd moet worden; zo vraag
ik wederom, of'er dan meet in het kleene, als in het groote moet
weezen? Beziet nu N". 3:daarzyn ze alle drie in een,
mat dc perjpec-
tief.
De vraag, is nu, vi^at het meefte uitgevoerd zou moeten zyn, het
voorfte of het achterfte? Men zal gewiilèlyk antwoorden, dat zulks
zichzelf wyft, dat het beeld op dc voorgrond meer uitgevoerd moet
vveezen, als dat verder afgelegen is, en dat'er ook meer in het groote
zyn moet, om dat het nader by is.

Doch hoe kan dat te famen gaan met het geen even hier voor gezegt
h, te weeten, dat het kleenfte van de voorgaande drie het uitvoerlykite
moet weezen: en nu zegt men dat het grootfte zulks dient te zyn.
Want de voorbeelden en voorwerpen zyn dezelfde; en daar is reedts
vaftgefteld dat, hoe kleenderhet is, hoe nader men de
difiantie be-
paalt; en dat in het kleenfte, of verrte, ten naaften byzo veel moet zyn
als in het voorfte: gelyk men in dit Voorbeeld ziet. En hoewel men
zeggen :zal, dat het laatfte beeld zwakker is als het voorfte; niettemin is
daar niet een plooy minder, als of het voor aan, en levensgroot was.

Nadei be- ^^^ ^^^ " i^o^h duidelyker doen verftaan. Α Is ik een levensgroot beeld
wys om tot ten uiterften naar het leeven· uitvoer, dan moet ik 'er zo digt by zitten,
mMbegifp te allcrminften op de lengte van 't Modél na, dat ik alles, tot de kleene
gcraakcn, partyen toe, kan zien. Als ik nu een ander beeld, éenszoklein, mede
naar 'c leeven wil maaken, om op myn twede grond te voegen, hoe
20U ik dart het Modél ftellen ? Zou ik dezelve plaats niet houden; of
zou ik daar verder af moeten zitten.^ Het laatfte doet men niet: want
als dat
zo was, dan had men, in ftee van een ichilderkamer, veeleer
jeen kaatsbaan noodig, om een beeld in 't verfchiet naar 't leeven te
modélleeren. Maar ftellen wy dat het zo is, zou ik daar dan ro ver ^f
moeten zitten om her
natuurlyker te doen zyn.^ zo zoude ik de helft
daar niet van konnen zien. En hoewel men hier op kan antwoorden, dat
het geen men in 't leven niet kan zien, men in een Stuk, om natuurlyk
te Iciiynen, ook niet vertoonen moet: zo let eens op het volgende.
By voorbeeld , ik maak in 't verfehiet een beeld van een half voet
groot; en de zaak vereifchr, dat het zdVe beeld een draad in dc hand
hebbe, waar aan een medalje hangt van een dukatons grootte. Nu is

de

-ocr page 333-

GROOT SCHILDERBOEK ^ip

dc vraag, of ik de inedaljc zal aanwyzcn, en de draad niet ? Daar cn boven: En do6r an.
zou men een glas verwonen zonder de ruiten of ^t lood aan te wyzen; Sden";.
of een deur zonder hengiêl of fleiuelgat? Wat zou men raaden dat het zondei ver-
voer dingen zyn , als het niet aangeweezen is ? een medalje die uit ''S^·
zyne hand valt; een open venfter; en eca fcbuc in piiats van een
deur?

Ik befiuit daar uit, dat, als het doenlyk, em van eene grootte is, het
ook in 't klecn verbeeld moet worden, ja by manier van ipreeken totSchryvers
een draad toe. De afftaiid maakt het natuurlyk als 't wel gefchilderd
rs, en dai de vermindering na haare verheid wel enmauwkeurig is
waargenomen.

OfTia zulks aanftondts in bet gebruik zou doorgaan, weet ik niet:
doch het ftaat i-eder een vry tc doen, of te laaten, hei geen hy wil, in
opzichte van de Konft.

JVegens het onJerJcheid m 'i cohremn van groote en kime
Stukken, of groote en kkene Beelden.

eenen twintigste hoofdstujc.

"pvEze voorftelling vloeit uk de voorgaande: en om klaar verftaan
"•^te worden, zal ik door een gegeeven Voorbeeld myne gedachten
voordraagen.

Daar is een gaandery van twaalf voethoog en vyf-en-twintig vost^i^lio^e
breed, verdeeld in drie vakken, ieder vak vyf voet breed, en tien
voet
lïoog. De wedcrzydfche zyn van boven tot ónder met doeken bekleed,

de middelfte maar halt, vyf voet hoog van boven af te reekenen.
Onder dezelve ftaat een cierlyke zitbank. Deze drie doeken nu moeten
^or drie verfcheidene M^eiters befchilderd worden. Ikonderftel, dat
net Landfchappen zuHen zyn, alle drie met gelyke
horizjomen, doch
«>et byzondere oogpunten. De eene ftoffeert het zyne met beelden,
tzy fabel of gefchiedenis; een ander het zyne met architeéluur en
P^nkbeeJden na zyn goeddunken : het derde zal men ftoffèeren met
icncpen of beitjes, of iets daar die M^efter meer kft in heeft.

Ue vra.-ig is nu, om een gencraale welftand daar in te brengen met
ue natuur overeenkomende, of deze Meeilers in 'tfchilderen met el-
Kanderen niet eens moeten weezen, ten opzichte van de perJpeBüf^
Kracht, en vermindering? Men zal myzekerlyk antwoorden, ja: zulks is
onwederfpreckelyk. Het licht moet
in alle drie links, rechts, van voo-

ren

-ocr page 334-

320 GROOT SCHILDERBOEK,
ren of van achteren zyn; de lucht desgelyks: dat fpreekt van zelf:
want zekcrlyk moet het zich eveneens vertoonen als een Landfchap
door drie oopcningen , gelyk ais door twee deuren en een vcniler, gc-

Doch nu is'er èen twedc vraag, of de beelden in alledrie levens-
die^ich'^hiel groot moeten zyn ? Men zal my wederom tot antwoord toevoegen, die
oratreac op- op de voorgrond Zyn, ja. Maar hoe zal het in het Middelftük weezen,
datdehelftkieenderis? Hoe zal men daar levensgroote beelden in fchik-
ken kontien? want een half voet grond, ofvyfvoet, datfcheelt te veel.

Als nu dczeMeeikr, dien het Middelftük aanbefteed word, dit klee-
ne Stuk zo krachtig en gloeijend opfchildert als hy kan, ja als een le-
vensgroote troonie van
Rembrand ^ dat zoude immers heel tegens de na-
tuur en tegen de regelen van de Konft zyn. Maar kecren wy weder tot
ons voorbeeld.

Ik ftel vaft, dat het verfchiet in een kleen of groot Stuk een en het
zelfde is, ja al waar 't een zo klein als de palm van een hand, en 't an-
der tien ellen hoog. De reden daar van, benevens de bygebragte voor-
beelden, hebben wy genocgfaam in 't voorgaande Hoofdiluk ver-
klaard ; gelyk wy verders op zyne plaats zullen aantooncn in het Hoofd-
ftuk daar verhandeld word wat men door een gefchilderd Tafereel moet
verftaan, 't zy Landfchap, Hiftorien, Conterfeitfels, enz.

Eer ik van deze ftoffe affcheide, zal ik noch eene zwaarigheid voor-
werpen.

Men weet, dat fomtyds een groot Stuk in 't kleen gecopieerd word;
zwaaii^hcid ook wcl in "t groot na kleen. Als nu, by voorbeeld, alles, dat in het
'°a„ Principaal groot is, in het Copy na maate zo veel verkleend wierd,
vetfdiiiiendehoe kan zulks dan het zelfde gelyken, gelyk in deze Aftekening met de
^gj twee deuren vertoond werd; nademaal in beide groote wolken, en in

deren en ver-het ander kleene zyn; en alles, dat'er in 't verfchiet is, in ''t een vcr-
meetdcien. der fchynt als in bet ander? Als het vericliiet in 't kleen het zelfde is
vanhetgroot, waar mede kan men het dan bewyzen; devvyl de voorwer-
pen , die men in de uiterfte verheid in het kleene Stuk naauwelykskan be-
fchouwe-n, in het groote zich zo kloek en duidelyk vertoonen ?

Reden van Ik geeve dit tot oploiEng en antwoord, dat alles, wat zich in het
opiofling. een vertoont, in't ander altyd het zelfde is, en blyft; maat zoveel
nader: dat fpreekt van zelfs. Want wat is'er in de waereld, of op den
aardbodem, hoe verre het gezien moge worden, dat niet noch
verder
kan zyn? Daar is voor dezen eens gezegt, dat alles, wat zich op de
aarde vertoont, de
perfpeilkf onderworpen is, uitgezondert Zon,
Maan, en Sterren, ja alles wat aan het Firmament gezienwerd, belan-
gende

Andere

-ocr page 335-

GROOT SCHILDERBOEK. 511

gende hunne geftaltens: maar wat de wolken betreft, deze zynmedebe-
weegelyke ligchaamen, die den hemel niet aankleeven, en by gevolg als
aardfche voorwerpen aangemerkt moeten werden, verkieenende en ver-
grootende na dat zy verre of naby, hoog of laag zyn. Het is gelyk als
met de leeuwrikken, en andere vogelen: dan zyn zy hoog, dan laag.
Alle die dingen konnen wyken en naderen, en zich verre en naby vcr-
tooncn. Behalven dat: daar is een groot onderfcheid tuflchen een Ca-
pycn QtnOriginaal, niet alleen in de geftalten, maar ook in 't gebruik:
ik zeg in de geftalten, vermits het een van een verren afftand [gezien
moet werden, en "t ander van naby. Daar en boven gebeurt het nooit,
dat men een
Copji nevens het Princifad hangt; maar wel de weêrgaa
van het
PrincifaaL

Onderfcheid der kracht in groot en kleen Schilderen) en der
Ver groot-en f^erkleenglaazen.

Twee-en-twintigste Hoofdstuk.

OM onze meening duidelyk en klaar in dezen te verftaan, zullen wy
van deopene lucht beginnen, en deze twee zaaken voor af vaftiichfsopde^'
ftellen: naamentlyk, dat alle donkere voorwerpen, na graaden dat zy^ooiwcrpcn.
van ons afwyken, op den dag lichter en lichter werden: de lichte, in
tegendeel duifter en duiftcrder, hoe helder weêr het ook moge wee-
zen, doch in zonnefchyn minder; 't geen de ondervinding ons ge-
noegfaam leert.

Nu zou men mogen vraagen, of de koleur van de gemelde voor-
werpen in zulk een geval haare eigene natuur en zuiverheid mede niet ding daar
verJieft? ik oordeel, zeer weinig, -als alleen in de fcliaduwe, welke van®®"®"'·
de andere zyde des lichts verbroken, allengskens in 't azuur derzelvc
zich herfchept, na maate dat zy weg wyken, of, om beter te zeggen,
tot dat zy
ih her verfchiet verfmeltende, cindelyk verdwynen met haar
Weezen. Zodanig is myn gevoelen.

Men overweege ook eens, wat onderfcheid 'er is tufichen kleene
Stukken in de buitenlucht, en die binnenshuis, ten opzichte van dc af-
wyking cn hunne koleuren.

Voor eerft zeggen wy, dat de buitenlucht't alderhelderfte en klaar-^Jj-J^^JJ^^j^i
fte licht is, buiten het zonnelicht: en fchoon een binnenvertrek zyn
verfchciden-
licht noodzaakelyk van buiten moet ontfangen, 20 zal het evenwel in
krackt en helderheid ongclyk minder zyn, by gevolg de voorwerpen

Sf fom-

-ocr page 336-

^iz GROOT SCHILDERBOE κ·
fomberder, niet alleen op den dag, maar ook in hunne fchadiiwe.
Ten tweden konnen de voorwerpen in hunne wykinge zo merkelyk
niet verflaauwen; vermits men geene of weinige dampen, door de na-
byheid dér afftand, daar in kan befpcuren.

Ten derden , zyn de fchaduwen gecne verandering noch vermenging
onderworpen, maar behouden hunne natuurlykc hoedanigheden, om
die reden dat'er geen ander licht binnen fchynt ais dat door de glazen
of de ppcningcn inkomt, ^t welk niet machtig genoeg is om eenige
refiexienoi weêrkaatfingen te veroorzaaken, dan alleen iets of wat, digt ;

aan de opening, verders geen koleur geevende ; zulks dat de foraber-
heid der voorwerpen , ^t zy contevieitfels, beelden , bloemen, enz. I

evenwel aldaar haare natuurlyke koleur in "t geheel blyft behouden , zo
wel in de ichaduwen als in haare lichten. Nademaal dan de fchoonheid
en zuiverheid der koleur door de helderheid en klaarheid der lucht zich |

beft vertoont, zo is 't in tegendeel door de duifterheid dat zy vermin- ;

deren cn hun vermogen of kracht verliezen. ,

Hier nevens zal ik een kleene gelykenis voorftellen, tot netter ver- ι

klaaringc van myn zeggen. i

Laaten wy van een konftryken Meefter eenige dingen, 't zy Con- ι

lotbeceTbc. terfeitfels, Landfchap, Beelden, ofBeeftjes, zo klein en zuiver met *

gtipder olieverwichilderen, als een Konftenaarin Mignatmr, het zynehandelt, ί

^^ ' beide hunne zaaken op het fchoonft cnnatuurlykft verkiezende. Ziet ze j

dan by malkander, hoe veel het een van het ander zal verfclieclen: zo
veel als het binnen-van 't buitenlicht. Derhalven is het onnatuurlyk, I

en tegens de grondregelen, dat men die gloed voor den dag haalt, om |

kleine voorwerpen, die verre afgelegen zyn, met kracht en geweld F

van koleur, licht en bruin, uit hunne behoorlyke ftandplaats te doen |

voorkomen, of het venfter tegen ons lyf te doen aanfpringen, in plaats ■

dat het behoorde agtcruit tc wyken. Daar by moet men weeten, dat ■

ailes, wat in "t klein geichilderd word, voor geen waarheid, zelf voor ί

geen ichyn van waarheid, kan doorgaan: want het is onwcderiprecke-
lyk, dat ons het leven zich daar in niet anders vertoont', dan van een
verre en wykende afftand gezien; als by gelykenis deur eavenfters,
of andere openingen, ^t zy binnen of buitenshuis. By gevolg be-
hoorden dezelve zodanig geichilderd en uitgevoerd te werden, dat,
wanneer die tegen een muur vail gemaakt zyn, zy nier ichynen
een gefchiiderd panneel of doek, macr een natuurlyk venfter of deur
te weezen, daar men het leeven^zclf waarlyk door ziet; het
welk
niet met kracht van gloei jende fchaduwen, noch vlammende koleu-
ren, kan gefchieden, maar met zwakke en heldere, door de tui-

fchen-

-ocr page 337-

groot schilderboek.

fchenlucht verbrooken, na dat het weer min of meer klaar of be-
dampt is : bepaalende hier geene Ordinantiën , hoedanig die ook
zouden mogen weezcn, Landichap, Architectuur, Hiftorien, enz. \

De ondervindinge zal u de waarheid genoegfaam doen zien , als
gy maar een fyne gaas neemt, zodanig dat gy uw Stuk daar be-
kwaamelyk door zien kunt, doch een wdnig uit den blaauwen: want
dan zult gy bevinden, dat de daagingen uwer voorwerpen heel or-
dentelyk, nahunne aiwykinge, zullen verzwakken, zonderde ichoonheid
hunner koleuren te verliezen: ja dat meer is, hetzai een zekere te-
derheid en lieffelykheid daar door verkrygen, welke uw Stuk een groo-
"te welftand zal aanbrengen. Het zeltde zoud gy ook noch met een
ander gaas, uit een graauwe koleur, konncn bezoekenj gelyk wan-
neer de lucht zwaar met nevelen overtrokken is : door welke oor-
zaak het licht der voorwerpen niet alleen zal verduifta-en, maar ook
vuil en morffig fchynen, invoegen dat de voorzeide Schildery u in uw
oog zeer flegt en onaangenaam zal voorkomen.

Aangeweezen hebbende, dat in het kleen de uiterfte kracht van Sttydighc-
fchaduwe tegens de Natuur ftrydig is, ja zélfs tegens de ΚοηΛ,-ζο wei
in binnen-als buitenverbeeldingen, zo zullen wy nu van het tegendeel,
te weeten Stukken met kloeke voorwerpen, gaan ipreeken , om te
doen verftaan wat wy daar af, buiten alle vooroordeel, voor 't alder-
natuurlykfte houden.

\Vy weeten zekerlyk het een vafte regel te zyn, dat het leven, van
naby gezien , ongelyk in kloekheid , kracht, en koleur dat geen, ■'t
welk van een verre afftand is, overtreft; zynde het een de natuur zelf,
en 't ander maar de fchyn: vermits het leevensgroot in alles met ons,
die het befchouwen, in kracht, wezen, en koleur gelyk is , verfchil-
lende alleenlyk in de beweegingen. Dit toegeilemd werdende, zal
't
niet zwaar te begrypen vallen, als men de reden wil plaats geevcn, dat
'er een merkelyk onderfeheid is tuiïchen groote en kleine Ordinantiën
van heel-of haMeevensgrootè beelden, ten opzichte van de tuiTchen-
lucht; alzo ditdeeenige en waare oorzaak is die de dingen min of meer
doet verzwakken en wegwyken, zo wel in binnen-als buitenverbeel-
dingen. Laaten wy dan naauwkeurig aanmerken, hoedanig zulke kloe-
ke
voorwerpen zich behoorden te vcrtoonen, niet alleen om natuur-
lyk maar ook konftig te zyn; doch vooraf deze twee dingen onderzoe-
ken , wat licht voor eerft daar het bekwaamfte toe zy, en verder welke
handeling de aldernatuurlykfte zy om uit te voeren. wdkikhï

Wat het licht aangaat, ik oordeel het gcmeene het beile, en veel beft tot lee.
cigendet dat 't zonnelicht; alzo ik het zelve heel oneigen houde: en ''^"'ff™

^ — y- f m voorwerpen

SI a ichoondicnï.

-ocr page 338-

324 GROOT SCHILDERBOEK,
ichoon zommige, die de hmno guflo meenen te verftaan , gcduu-
rig roepen dat men vlak moet fchilderen , is \ nochtans grootelyks
gedwaald, gel'yk wy meêrmaalen gezegt helïben, die manier overal en
zonder onderfcheid te gebruiken: want het is in een gemeen kamer-
licht niet eigen, (byzonder in levensgroote beelden., welke in alles met
de aanfchouwers gelyk moeten zyn, ja zodanig dat, indien zy opuitge-
fneedene planken geichilderd waren, zy niet voor gefchilderd , maar
voor het eeven zelf, aangezien zouden werden) dezelve met vlakke
ichaduwen te daagen, maar twyfFelachtig en fmekende, dat zy ronden j
niet zwart gelyk
bpangnolety noch graauw, geel of ros, als Rembrand,
^mLievènfz,, en meer anderen onder de Italiaanen, Hollanders en
Brabanders gedaan hebben, welke zonder verfchillendheid de gloed,
zo alszy die noemen, zodanig in de fchaduwe brengen of'er de brand
in was, alleenlyk maar om geweld te doen.

Hierom raad ik ieder een deze zaak wel ^te overweegen, op dat de
coloriet van het natuurlyke en volmaakte leeven niet verwaarloofd
vverde.

Gevoelen ^J^at myn gcvoelen aangaat, ik oordeel het waarfchynlykile te zyn,
bfcr^cn^''^'" dat men de fchaduwe van dezelve natuur maake als de ftoffe is; vertoo-
rnt. nende in alle voorwerpen, "t zy naakten, kleedingen, hout of fteen,
rood, geel,, blaauw of groen, op den dag de eigenfte koleur, als in
de fchaduwe.

Wat de kracht belangt, ik zou wit noch zwart fpaaren, alfchoon
veele waanwyzen voorgegeeven hebben, dat men geen wit gebruiken
moet ί een braaf Schilder doet alles. Men moet zich niet laaten mis-
leiden door deze of geene manier; volgt alleenlyk de Natuur, zo gy
de Konft wil voldoen. "Weg met futfelen, vroeten, en moriïen: taft
uw werk met een kloeke hand aan. Evenwel niet op zyn
Rembrands
of Lievenfz.j dat het fap gelyk drek langs het Stuk neer loope; maarge-
lyk en mals , dat uwe voorwerpen alleen door de konft rond en ver-
heeven fchynen, en niet door kladdery. Maakt, dat het een met het an-
der overeen koiiïe ; op dat men met waarheid zeggen moge,, dat het
kloeke beelden zyn, krachtig geichilderd, en ftoatmoedig gehandeld:,
even als een vaft en ervaren Baiïift de groote ftrykftok in de vuift grypt,
- gins en weer over de fnaarenftrykt, zuiver en krachtig , dat alles dreunt
en weergalmt door de heldere klank.

Hedendaags is men van zodanig een gevoelen, dat de Sehilder-
konft tot zulken trap van volkomenheid is geraakt, dat zy geene ver-
andering meer nodig heeft; want de fchoone en grootfe trant, de
bon
- en de coloriet vol vuur > dat alles ziet men tegenwoordig by uit-

aee^

-ocr page 339-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

neementheid 'mVranhryk, Italten, Nederland ^ eti andere Geweilcn daar
de Konft geoeffend word. Maar het is niet van heden dat men zulke
fchrandere Geeften vind, diedoornieuwigheden eenig aanzien onder de
doorluchtige Verftanden zoeken te verkrvgen. Men heeft "er verichei-
dene van dien aart federt cenigen tyd gezien: doch ik zal "er maar al-
leenlyk twee noemen, als
Rembrand en Jan Lievenfz., welker manier wel
niet geheel te verwerpen is, voornaamentlyk die van den eerften, zo ten
opzichte van zynenatuurlykheid, alsookzyneuitfteekcndekragt. Even-
wel bcfpeurt men, dat hy niet nagevolgd word dan van weinige, wel-
ke noch eindelyk met hunnen Voorganger te gronde zyn gegaan; niet-
tegenftaande dat men "er vond, cn noch vind, welke vaft ftellen dat
het in zyn vermogen was alles 't welk de konit en 't pcaceel kon uit-
voeren ,. hebbende hy alle de beroemdften. van zynen tyd tot heden toe
overtroffen: want, zeggen zy, was "er ooit een Schilder die de natuur in.
kracht van coloriet zo na kwam, door zyne fchoone lichten, liefFelykc
ovcreenftemming, zyne zeldfaame en boven gemeene gedachten, enz.
Wat kon hem ontbreeken, na zo veele uitikekende begaafdheden?
'En is zulks niet genoeg om de geheele waercld te verlokken, indien hy
niet ingenomen was geweeft door eea manier die al lange jaaren in de
waereld ftand gegreepen had?

Mnar dezen gelieven te weeten, dat ik met hen in myne gevoelens
hier omtrent zeer verfchillende ben; hoewel ik niet wil ontkennen, dat
ik voor dezen een byzondere neiginge tot zyne manier gehad heb:
maar ik had zo haaft niet begonnen te bezefFen de onfeilbaare regelen
dezer Konft, of ik vond my genoodzaakt myne dwaaünge te herroepen,^
cn de zyne te verwerpen; als zynde niet anders gegrondveft dan oploffe
cn fpookachtige inbeeldingen, welke zonder voorbeelden weezendCy
geenwilTe gronden hadden, daar zy op fteunden.

Nu, dunkt my, kan ik nergens beter de kracht der Vergroot-en
Verkleenglazen, en de verfchillende gevoelens daar omtrent, aanwyzen.

Veeier gevoelen is, dat een klein Schildery , en het ^ecven., door V^errcheideH«
een verkleinglas gezien, een en het zelve is;, en dat het kiein leeven, OTgrdcGe-
door een vergrootglas gezien, en een groot Schildery, desgelyks zichzichtgiaazea.
vertoont: maar zy dwaalen grootelyks,, en. zyn zo verre van de waar-
heid , als het ooften van het weften. Verfchiiicn-

Het inwendig, of holgefleepen glas vertoont de nabygeleegene voor- de kracht van
werpen in hunne kracht, ichoonheid,, en gloeijendheid, met een.ver-Vcikieen-
kleenino;.

. Cn t Ver*"

Hetuitwendig ofrondgefleepenglas, in tegendeel , vertoontdezwakkegrootgias.. '
cn.verafgeleegenevoorwerpenIevensgroot,dommclachtig,envcrbrooken.

Si j Μφπ

-ocr page 340-

52(i GROOT SCHILDERBOEK.

Men zie nu deze twee Stukken by malkander; het klcene gloeijend
en krachtig, en het gtoote flets en zwak. Nu vraag ik een rcgczinnt-
gen, welk van beide het leeven of de natuur beft gelykt? Voormy,
ik antwoord geen van beide. Het is éven gelyk een man in een vrou-
wenkleed , en een,vrouw in een manikleed; hebbende den een aanhcc
geen dén ander toebehoort: want dit is te krachtig , en het ander te
zwak.

Miar genomen dat men hen zulks eens toeftoni , en hun gevoelen
geloof gai, 20 zouden wy door hun eigen gebruik hun wangeloof zien
aan deze hunne ftékegel, dewylzy zelve hetgroot krachtig en fterk, cn
het kleen even fterk als het groot miaken. Waar door, en door. de
voorgemelde krachten der beide glazen , genoegfaam de miiilag van
dit gevoelen blykr, en de Konftenaars daar voor gewaarfchouwd wor-
den.

Beauit dut
oyer-

door de
lucht.

Onderzoek na 't verfchil dat 'er ίπβώεη een ruim Landfchap
met kleeneflöffagie, en een firydig met kloeke beelden tSj
ten opzichte van de lucht beide in een helderen dag
aangemerkt zynde,

D R I E-E N-T WINTI GSTE HoOFDSTUK.

Wat het korten bevattelyk te zyn, 20 ftellen wy voor eerft vaft,

voornaamfte V-^^j^t Je lucht in een Landfchaphetvoornaamfteis, waaruit alles, dat
fchTp"zyr'^' ^^^ i® begreepen, het zy verfchiet, water, velden,

boomen, en wat 'er meer vcreifcht word, haar volkomen welftand en
natuuriykheidmoet verkiygen, 't zy in morgenftond, middag of avond,
ja zelfs de nacht: want zo als de lucht vdrandctt, verandefefi alle de
voorwerpen die van haar befchcenen worden. Is 't een heldeiè dag, en
de lucht klaar, 20 vertoont zich alles heldèf- enklaar: is ''tiivond, alles
Des feifs ?er. fomber; en by nacht alles duifter. By zó verre nu een Meeftcr
anderingen dit wichtige punt wel waar neemt,zal zekerlyk zyn werk zich natuurlyk voöi
'ónze oogen vertoonen, en hy daar door deó naam van Konftryk ver-
dienen: waarom? om dat hy de Natuur iii dit ded, a-ls een onfeilbaare
gids, eenvoudig naargevolgd heeft.
Niettemin dierit hy vaft té gaan in
de daagingen der voorwerpen ha. hunnen byzohderen aart; en ncvenè
my te letten, of 'er een onderfcheid zy tuikhen een ruim doorzicht
zonder ftoffagie, én een daar men het tegendeel in vind, ten opzichte
van de lucht. Door de lucht moet meii vérilaan het bovenfte gedcèlte.

-ocr page 341-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

't welk men gemeenlyk in een helder weet 't hemelfchblaauw der lucht
noemt.

Wy zeggen, dat die twee ongclyke voorwerpen in Landfchappen, wat'er in
te wceten ^t een geftofFeerd en 't ander niet, om natimrlyk te
even helde·:, noch lichter noch donkerder mogen weezen, als zy alle
beide een en dezelfde ftond van den dag verbeelden: en by aldien het
een donkerder bbaavv was als het ander, zo is "t een mifllagwelke met
geen reden goed gemaakt kan worden; want het een of het ander moet
noodzaakelyk tegens de waarheid aanloopen.

Hier tegen zoude .iemand, volgens dc oude fleur, deze fchyoreden p;
konnen bybrengen, dat die de Konft wel verftaat, de Natuur om wel-voorgaande
ftands wil vry mag verbeeteren of verrchikkcnindie gckgentheden daar
zy hinderlyk kan weezen.

Ik-antwoord den zulken heel kortclyk, dat de Natuur in dat geval Enoplof.
moet heerfchen, en de Konft gehoorzaamen. "Want wat eigenichap
heeft doch het geen zommige doen, welke het blaauw der lucht in hun-
ne Landfchappen fchilderen twee a drie voet boven den
horiz^onty zo
donker als of het avond was; terwyl zy alle de voorwerpen, in hetStuk
begreepen, met dc grootfte helderheid en kracht doen daagen j van de
zyde of van vooren, fchoon de zon aan de kimmen is; ja zelfs de fcha-
duwe helderder als de bovenlucht. Denkt eens, hoe zulke vertoonin-
gen in de oogen der kenders voorkomen: of het anders is als een dag-
verbeeldinge, of Toneelfpel "t welk by avond vertoond word. Wat
kan ^t ons baaten, indien alle menfchen de rechte kennis en oordeel van
deze Eedele Konft hadden, zo wy hen geen Konft voor leiden of aan-
booden} Wat liefde kan dat verwekken ? Die de Konft kent, weet ook
Waar dezelve op doelt: by gevolg, die de waarheid bemint, zal de leu-
gen haaten en verachten. Een Schildery is een waarfchynlyk vertoog:
en de kennis van de zichtbaare Natuur is by de menfchen als een toets-
fteen, door welke zy van alles, dat hun voorkomt, zuiver of valich
oordeelen. Niet alleen die, welke de Konft grondig verftaan, maar
Zelf die 'er geen kennis van hebben; beide werden zy door de Konft
gelokt, als zy zien dat het de Natuur gelyk is, ichoon ongelyk van zin:
want d'een zal in grootfe en heerlyke, en d'ander in flegte en gemeene
dingen , zyn meeftc behaagen fcheppen..

Maar om weder te keeren tot de zaak, en van het kleen tot het levens-
groot, ik meen in Stukken van 5 a<? voeten tot 10 a 12 voeten hoog:
ten ineen
zo is de vraag, of de heldere blaauwheid der lucht in een van 10 voet
grootte, zo wel als in een van sf voet kleender, even laag moet be-
ginnen, te weeten van de kimmen, of hovende kimmen Ik oordeel,

van

-ocr page 342-

> i

328 GROOTSCHILDERBO EK.

van neen; ooi reden dat in alle beide d'uiterfte verheid ecne en dezelf-
de is, en geen ander onderfcheid tuilichen groot en klein valt als "er is
tuilchen een venfter half oopen, of heel oopen; gelyk dit nevensgaande
Voorbeeld natuurlyker wyze aantoont. Het zyn twee vcnfters even hoog en
breed,het eerfte tot de helft met een half venfter toe, en \ ander heel oopen.
Door beide ziet men het Landfchap en denWi;i.offi darde half voethoog.

Bewys van Nu vvord men gemeenlyk gewaar, wanneer het helder weer is, en dc lucht
de
fteiUog zonder wolken, dat zy zich hemelichblaauw vertoont, dat is zoo veel
men \vilde beduiden heel licht , haare kolear neemende zeer lang-
ding. " faam en verre boven de kimmen of den
horiz-ont, de'rhalven zeer onei-
d tegens de natuur; het geen zommige Landfchapfchilders doen:

Landschap" doch de Beeldfchilders zondigen hier in allermeeft, te weeten die welke
Ïti beeld jn hunne Stukken, al zyn zy noch zo kleen, de lucht zo ichielyk donker
' cn hoog blaauw verbeelden, zonder acht te neemen of te onderzoeken
waaruit hetblaauvv voortkomt. dΈrvarenheid leert ons, dat het is uit
wit en zwart, by gevolg s'morgens lichtblaauw, s'middags hemelich-
blaauw, s'avondts azuürblaauw, en s'nachts donkerazuur. Zodanig
verdeel ik de vier ftonden van den dag, gelyk wy in dit volgende Voor-
beeld, door verdubbelde artzeeringen, klaarlyk aantoonen, niet al-
leen de tinten, maar ook hoe hoog het gemelde blaauw boven den
horfz,om hcgmt t en vervolgens nederdaalt, getekent A, B, C, D,
als s'morgens, s'middags, s'avondts, en s'nachts.

't Zal niet te onpas komen, dat ik hier by deze gelegentheid noch
een myner gedachten bekend maake wegens het gloeijend en zwak
fchilderen, zo in Landfchap als Hiftorien, benevens groot en klein
lecvenj dewyl het mede uit deze bron der daagingen zynen oorfpronk
neemt.

• Gedachten ^f bevinden, dat de geenen, welke een zekere manier van fchil·
dessehry
vets deren eens bezint hebben, zelden dezelve konnen veranderen, in wat
fend ^^^^ moge
Zyn, fchoon zy de wil hadden om zulks te

zwak fchil- doen. Zy, die zich met groote en kloeke Beelden, of Landfchap,
bezighouden, en groote kracht en gloei jendheid gebruiken, fchilde-
ren alles, dat hun voorkomt, krachtig en gloeijend, al is het noch zo
klein, zonder onderfcheid. In tegendeel een, die aan kleene dingen
gewent is, zo die een zwakke manier heeft, al komen hem noch zulke
groote dingen voor, blyven zy die zwakheid altyd behouden; konnen-
de de kracht en gloeijendheid van den anderen onmogelyk behaalen; myn
's oordeels, een groot misverfland; dewyl'teen zaak van zulk een ge-
ringe omilag is, cn niettemin van een zo groote uitwerkinge; ik meen
voor dien, welke zyne dingen na de konffregelen wel verffaat. Want

wie

deren.

-ocr page 343-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

wie is 'er, die een natuitrlyk verftand heeft, die niet weet dat ccn naby
gelcegen boom meerder kracht en gloeijendheid heeft, dan een die 100
a 200 ftappen verder is; en een levensgroot beeld krachtiger dan dat
van een voet lang? Waarlyk, geen van beide kan reden hebben om
over de verwen te klaagen; de groote, dat hy geen zwakke; en dc
kieine, om dat hy geen krachtige noch gloeijende genoeg heeit, of
die daar toe temperen kan. Het hapert daar niet aan: als de kennis
zuiver is, behoeft men niet meer als de wii om het wel uit tc voeren.

Maarlaatenwy eens onderzoeken, op wat wyzc men hierin
zien kan. Met goede reden, dunkt my, is iemand genoegfaam tc
overtuigen: doch de twyftelachtigheid maakt de menlchen zomtydts
fchroomachtig om iets buiten hunne trant te onderneemen; niet zo
zeer uit vrees van het niet te konnen uitvoeren, als wel om niet van tca
goede in een kwade manier te vallen: dewyl de ondervinding leert, dat
ieder zyne manier voor de befte houd.

Doch ik meen hier een middel voor die, welke tot groote en krach-
tige dingen gewent is, gevonden te hebben om zich tot klecnc en
zwakke bekwaam te maaken. l^e doek, daar men op fchilderen wil,
zal men alvoorcns met een lichte graauwe grond beftryken; in tegen-
deel, die tot kleene en zw^akkc dingen gewent is, meteen donkere en
gloeijende grond: op dat, dewyl zy geene andere voorbeelden hebben,
^t zy beelden of landfchap, als gloeijende en krachtige, zy hunne ver-
wen daar na zouden konnen temperen, om aldus van hunne oude ge-
woonte af te geraaken. Daar toe is óok noodig een
Palet van dezelfde
koleur, niet lichter noch donkerder; op dat de verwen, daar op ge-
temperd, dezelfde kracht of zwakheid in het fchilderen doen voortko-
men. En om tc toonen, dat dit middel van meerder belang is als
zommige zich aanftondts zullen inbeelden, zal ik verhaalen wat myeens
op een tyd wedervaaren is.

Zeker Heer had in zyne zaal de zolder met doeken laaten bekleeden, fi^^^
en by voorraad met een pacrlkoleur beitryken. Daar na zin krygende fchryvers hier
om dezelve te doen befchilderen, verzocht hy my daar op wat te willen omttcnt.
maaken ;
'x geen ik aannam. Ik tekende dan een Concept^ \ geen
hem wel geviel. Hy ftuurde my vervolgens vier doeken daar van t'huis,
de middelfte groot, en drie ronde watkleender. Voor de vierde, die
dooreen lekkagic verrot was, wierd my een nieuwe in de plaats ge-
zonden, niet met een ligte grond beftreeken, gelyk de voorige, maar
cnkeld geplumuurd. Als ik nu het geheeJc werk gedoodverwd had, cn
dc ftukken by malkander bezag, merkte ik, dat de laatfte van die vier
rondê veel donkerder en glocijender van fchaduwe was als de voorgaan-

Tt dc;

-ocr page 344-

GROOTSCHltDERBOEK.

en fchoon ik zulks in 't opraaaken, zo veel my mogclyk was,

Envord«.
levoordee.
Jen van 't

r-

trachtte te verhelpen, en met d'anderen gelyk te maaken , blcci^^er ech-
ternoch iets oi wat inde fchaduwe, van een anderen afirt, dat zom-
mige beter oordeelden als vandeeerften , ,voornaamentlyk van die geenen
welke de gloeijende trant meeft bezinnen, zonder acht te ilaan op het
generaal oi het eigen was of niet. Aldus ondervond ik, dat de grond
van "t panneel, of doek, ons dikmaals kan misleiden, en ons vervoeren
daar wy niet weezen willen, het zy te verre of te naby :· liet welk vv'el
aangemerkt zynde, hoe en waar door, zö kan zulks daar na niet meer dan
met onze wil gebeuren; wel verzekerd zynde, dat men dus doende, on-
gevoelig en zonder dwang , van het groot in/t klein , en van het klein
in 't groot, gelykelyk meefter kan worden.

Nu zullen wy verder aanmerken, in wat gelegenthcid het voornoem-
de hulpmiddel met voordeel kan werden gebruikt. Voor eerft in het
voorensaan- fchildcren van een helder Landfchap. Ten tweden van Zaaien, Ka-
IXróddel, lïiers, en andere Binnenvertrekken. Ten derdenNachten, Spooken,
' ' Kaarslichten, zo in "'t klein als levensgroot. Tot welke drie byzon-
dere
CoNcepten men de grond der doeken aldus kan bereiden. Die van de
Landichappen zal men met een paerlkoleur beftryken; die van een
Binnenkamer, met omber; tot Spook of Kaarslichten, met keulfchfi
aarde, of omber met zwart: de eerfte min of meer aan de blaauwekant ,
na dat de lucht groot of kleen is; de twede wat helder en gloeijender,
na dat men van voorneemen is gemeen- oi zonnelicht te vertoonen; de
derde, nadat het weinig of veel licht, diep of ondiep is, kleen of
groot, doch hoe grooter hoe zwarter. De reden, waarom wy, be-
halven'dc tinten, deze koleuren zeer dienitig, ja noodzaakelyk oordee-
len , is niet opgegrond vermits zy gemeenfchap met de natuur van
de zaak hebben: de eerfte met het blaauw der lucht; de twedc met de
refiexien·, en de derde met de fchaduwe.
't welk nut- Ik heb menigmaal over deze zaak zitten denken , of zy wel de moei-
teiisdan te waard was om iets daar van op te haaien;. wel weetende, dat het by
zommige voor een geringe en kinderachtige vertellinge opgenomen zal
werden; het welke ik graag wil bekennen dat zo fchynt. Maar de zaak
met cüiil overwoogen hebbende, daar benevens hoe meenigte van din-
gen men dagelyksonachtfaam voorby flaat, 't zy om dat die zaaken ons
dikmaals vanzelf voorkomen, dat "'s te zeggen, zonder zoeken, of
dat zy zo gering fchynen , niettegenilaande dat ze echter van groote
nutheid zyn , heeft zulks alle myne fchroom weggenomen; denken-
de, hoe gering myne gedachten mogen weezen, als zy maar tot voor-
deel en oefiêning dezer Konft konncn ftrekken, en een eenigen onder-
wjizea cn leeten, dat het my dan genoeg is. Der-

330
de:

-ocr page 345-

GROOT SCHILDERBOEK.,

DerhaWen wederkeerende tot onze voorgenomene zaak, ï'Cg ik,
dat men het doek of panftecl aldus kan bereiden. De verwen, metSvanbc-
droogenden olie dik gcvreeven, zal men met terpentynolie zeer (luii'^'®»^"'»®"-
mengen, cn met een zacht kwasjc het gemelde doek oFpanneel op de-
ze vvyzc overftryken; de lucht blaauw, en de grond graauw of gtoen,
min of meer donker, namaate dat uwe Ordinantie en Aftekening zulks
vereifcht. Hier zal my iemand mogelyk vcaagen, wanneer d'er cenigc
verheevene voorwerpen tegen het verfchiet aankomen die boven den
moeten opl\eeken, "tzyboomen, huizen, of iets anders die
'er een groot deel van ftoppen, hoe men alsdan met deze zal te werk ,
gaan? "Waar op ik antwoord, datmynemeeningnieten is, datwy'zoda-
nige beftreekene doeken in voo^ad zullen hebben, zonder aivoorens
te weeten wat ons oogmerk zy daar op te fchilderen : geenzins. Ecrft
moeten wy onze gedachten op papier ftellen, en dan na dezelve onze
giffing maaken, hoe veel of hoe weinig lucht of grond beftreeken moet
werden, blaauw of groen, geel of zwart. Tot deze gronden zal men
geen fyne en koftelyke verwen gebruiken, maar gemeene, als zy
flechts lyvig zyn en wel dekken. Tot het blaauw zal men neemen Indi-
go cn wit; tot de grond, omber en wit, of lampzwart en lichten 00-
ker; tot architeduur en ander fteenwerk, omber, bruinen ooker, enz.
Deze grond, aldus bereid en hard droog zynde, heeft drie wenfchelykc
hoedanigheden: voor eerft gemakkelyk, om datze gclyk cn dof is ;
vveshalven de verwen, hoe dun die ook zyn, teneerften vatten; net
welk een gladde of blinkende grond niet toelaat, als met moeite en
talmen ; ten tweden , beftendig , door haare overeenkomtte met dc
tinten cn koleur die men daar over heen ftrykt, welke hunne volkomc-
ne fchoonheid en kracht behouden; het geen niet gefchieden kan wan-
neer de grond van een andere koleur of tintis, gclyk wit op zwart, licht-
blaauw op donker-geel of rood, en zo voort; fchynende doordelank-
heid van tydmeer en meer door, al ware het noch zo vet in de verwaan-
gelegt: en ten darden, vaardig, gelyk ik zeg, voor die een vafte hand
cn vlug penceel heeft, om zyn
Concept met den eerften te voltooijcn;
't welk anders, zonder het ecrft te doodverwen, niet kan gefchieden.

Deze middel ftrekt zich vry verder uit als zommige wel zouden den-
iicn. Om in dc
Plafom te gebruiken, is het byzonder dienftig; niet
alleen voor verbeeldingen in de lucht, maar ook bafreleeves die in een
enkele koleur beftaan, wit, graauw, paars, of uit den geele.

Nu laat ik oordeelen, of de moeite van zulk een doek te bereidden
niet gering zy te reekenen by het groot voordeel dat'er van komt met
fchildereni'

Tt ζ Wil

351

-ocr page 346-

132. GROOT SCHILDERBOEK.

Wil men een voorbeeld neemen tot beveiliging , ik zelve heb het in
dien groeten ^^ti^/fiaangemerkt; welke, als hy een Conterfeitfel zou-
de fchilderen met een purper of zwart kleed , het zelve kleed vlak
aanleide met een cenpaarig donker pnrpcr, of enkeld zwart, zonder
eenige plooijen: en daar na, als hy het zoude opmaaken, hoogde en
diepte hy aileenlyk,., Dus doende wierd het ten eeiften opgefchilderd..

Van de Lichten binnens Kamers.

Vier-en-twintigs te Hoofdstuk^

α

fiHkaars-
iisbt..

Nder de Daglichten moet ook dit begreepen zyn, vermits het zelve
hier van daan zynen oorfpronk haa t, en dat het buitenlicht dit.
bepaalt. Wy konnen dit , ^t welk men gewoonelyk den naam van
Hoe vee- Kamerlicht geeft^ in drie foortcn onderfcheiden, en tot deze bepaaling
kticy kamer-brengen.

üchiet) daai Jqqp deüten, venfters, cn andere oopene plaatfen

uit de heldere lucht daar in vallen, en veroorzaakt daar door

Het twede, naamentlyk 't geen de weêrkaatfing of rejtexie maakt,
20 van een muur, grond, als andere voorwerpen.

Het derde heeft het in zich zelfbepaald , fpruitende van een kaars
offlarnbouw.

ondetfcheid Deze zyn van een verfchillendèn aart. Die van de oopene lucht zyn
lichwii· 2uiver op de gedaagde partyen der voorwerpen, en veranderen dezel-
Dai vande ^^ met nieer als in de oopene lucht gefchied, laatende die v'ak en don-
lucht. ker van fchaduwe.

Hèt twede valt min ofmeer zuiver op dezelve, na maate dat de ko-
en aart der gronden en wanden zyn, haare fchaduvven domme-
Vsaifnig. ' lachtig en onfchynbaar zynde, en alleen de diepfcls zichtbaar en krach-
tig, werdende de kamer in het algemeen, zowel boven als onder,
daar door verlicht,
to door de kracht en vi^erking der binnenmuur, als.
door de grond van buiten. Van de flagfchaduwen, en der zeiver kracht
en vermindering, alzo wy die op een andere plaats verhandeld hebben ,
zullen wy niets daar Van hier melden,

• Van het Kaarslicht is in het Hoofdftuk, byzonder daar van gemaakt,
mede genoeg getoond, hoe men <iat behandelen tnoet; als mede van
de Zonliefchyn: doch dit laatfte ftellen wy voor een onbekwaam licht,,
om het in een kamer,te verbeelden; gelyk wy mccrmaalen gezegt heb-
bciti.

Veele.

-ocr page 347-

GROOT SCHILDERBOEK. 333
Vcelehebben zeer oneigen van deze lichten geoordeeld; maatigcndc
zich op een verkeerde wyze dit voo'rrecht, 't welk
Horaüm den Dich-
ters en Schilders, in zy η Boek van de Dichtkonft geeft, aan: wijlende
op een buitenfpoorige wyze de natuur in haare gebrekkelykheid te
hulp komen; zich niet ontziende een heel pand uit de kamer wég te
flaan, om een fchoon licht op hunne voorwerpen te doen vallen, min
noch meer als zich^t zelve in de opene lucht vertoont.

Ja, wat meer is, hunne dwaaling gaat zo verre, dat, fchcon zy
deuren cn venfters hebben, zy echter alles hunne behoorlyke flagfcha-
duwen doen genieten, behalven de poften, dammen , en kruiskofy-
nen ; even als of een muur niet zo wel een valt ligchaam ware, als
een
menfch,tafel,ftoel,ol: andere byftaande ftoifagien: vvaanendezulks
te mogen doen om dat het hier en daar aan de beelden hinderen zoude.
Maar, myns oordeels, ware het veel verftandigcr gedaan, deoorzaak
van zulk een kwaad weg te neemen, als -die vertoonende, haare watrc
eigenkhap te vernietigen.

Wie mi een kamer wil fchilderen, moet wel op de BoiTwkonft acht
geeven, dezelve wel grondveften, en een behoorlyke verdeeling doen
hebben, een deur aanwyzen waar door men in en uitgaat: en belangende de
venfters, die veel of weinig zyn, zulks moet men aan de voorwerpen
konnen zien, en aan de flagfchaduwen van tulTchenmuuren en kofy-
nen, en zulks in ccn zonlicht duidelyk, maar buiten het zelve twyifel-
achtig..

Om nu dit laatifte,. als het doelwit dezer verhandelingzyndc, klaarlyk
re doen bcgrypen, zal ik in twee byzondere voorbeelden, hier nevens-^
gaande, mynegedachten, zo bevatbaar als 't mogelykis, traehten-uit
tc drukken.

Het eerfte voorbeeld wyft twee· verfchillende lichten, door twee ver-
fchcidene venfters invallende, aan. Het eene licht valt uit de heldere
lucht daar in; en het ander word dooreen bygelegen en daartegen
overftaand motirwcrk wat bedompt, werdende weinig of geen lucht daar
boven gezien, zynde een breedc dam of muur tuiichen beiden.

Teekent deze twee venfters met de letteren Α en B. en de tuifchen-
fcheiding met C. Let dan eens hoe de flagfchaduwe, welke de dam G
op de grond geeft, van wederkanten door het licht uit de venfters A.
en Β in vallende, worddoorfneedenj
tnQtn ^iramidaale offcherphoe-
kige gedaante maakt , en 't licht van Α door dat van Β verflaauwd
word, benevens welk een korte raaking van licht Α toebrengt; daar
in tegendeel dat van Β diep in de kamér fchiet: gelyk ook noch dot h^ct
beeld Α, door het licht van Α gedaagd, fomber, dommelachtig, «n

T t 3 ; kort

Dwaaling
veder Κδπ-
flcnaais in
dczelicHten,

\%'atinhet
verbeelden
van een ka-
met moet
waargeno-
men zyn.

Dootdé
nevensftaao·
de voorbeel-
den in prent'
klaar aange-
toond, om-·
uent licht ea
fchaduwe.

'Verkliaring
van het eerfte
vooibeeldi

-ocr page 348-

52(i GROOT SCHILDERBOEK.

kort van flagfchaduwe is; en het ander in tegendeel, uit Β zyn licht
fcheppende, helder, vlakker en langer van flagfchaduwe. Daar bene-
vens, let eens op dc beelden, dat, hoe zy nader aan het licht zyn of aan
't vcnfter , hoe zuiverder en duidelijker hunne flagfchaduwen zyn j
daar in tegendeel dc kolom C, tegen over de dara C geplaatft, een
dubbele flagfchaduwe geeft, en dat de meerdere de mindere overwint.

Het twede voorbeeld wyil ons, na de gefchapenheid der lichten, het
zelve aan; zynde maar het licht veranderd , en van achteren ingebracht.

Het derde en vierde voorbeeld wyzcn zulks in de Landfchappen aan:
want eene en dezelve waarneeming heeft in beide plaats ten opzichte
van dag en fchaduwe. Wat de koleuren in de oopene lucht, en hun-
ne veranderingen, betreft, daar van werd in het eigen Hoofdftuk ge-
noeg geiprokcn.

Ik acht het een groote achteloosheid veeier Konftenaars te zyn, dat zy
hunne voorwerpen binncns kamers vlak van dc zyde daagende, geen acht
toond,. " flaan of dezelve aan deze of aan geene zyde van het venfter ftaan door
welke het licht in't verbeelde vertrek valt; niet overweegende, dat het
licht in een karaer fchictende door een naauwc oopening , zich daar
binnen wyd en zyd verfpreid , en onvermydelyk door de tuflchendam-
men, na maate van de kracht des lichts, ook een diergelyke zwakke óf
iterke flagfchaduwe op de grond valt.
Btaave pritit De Konftbeminnaar belchouwe eens met aandacht, hoe die fchran-
wn w. Po»/- Konftheld
NicoUas Poufyn zich gedraagen heeft in het verbeelden
van de dood des grooten Veldoverften
Epaminondas. Daar is geene waar-
neeming van licht in overgeflagen. Alles doet daarzyne natuurlyke wer-
king; waar door het aan onze oogen betoverlyk en bekoorlyk voorkomt.

Het moet den jongen Leerlingen niet verdrietig voorkomen, dat zy
zo veele opmerkingen omtrent wigtige zaakeo in dc Konft waar te nee-
raen hebben: want eenmaal de zaak in haaren grond v^el begreepen
zynde, zal het nooit, als by achteloosheid,' verzuimd worden. Zet
u dan aan om de gronden en kennis der Konft in uw geheugen door het
vcriland in te prenten; cn ik verzeker u, dat alles u zal toevloeijen.

l^'iin de toeëigening der Lichten na dm by zonderen aart der Ce-
fchkdenijjen, nevens een Tafereel van de verfchillende Lichten,

V y F-E N-TW I NT I G STE HoOFDSTUK.

Dit heb iknoodig geoordeeld noch tot de Lichten by te voegen, niet-
tcgenftaandc de wydloopige verhandeling die wy van hunnen

aart.

Van hst
twcdc.

Derde en
vierde.

Misilag ve?.

-ocr page 349-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

aart, hocdaniglieid, kracht en werking reedts gedaan hebben, op dat
men my niet verdenke van iets verfweegen te hebben, 'c welk of den
eencnof den anderen Konftenaar dienen mogte.

Een aftekening en ommetrek, hoe konftig en fraay gemaakt, heeft Een krachtig
geen bevalligheid voor dat dezelve gefchaduwd zy: maar zo dit laatile
na den vollen eifch van konft en natuurgedagn is, verheft men her eer- gtweidige
fte; en de natuur werd daar door als een meerder luifter aangezet: want
een zeedig licht, op gewelddocndc beelden, voegt niet; vermits het paft syn.
fraay en
't koniligè van de andere kant daar door veriwakt word, als
by voorbeeld in degefchiedenis van
CefaiS vermoording op het Raadhuis^,
of omtrent de dood van
Cato, ten opzichte der verbeeldingcnbinnens ka-
mers. Niet dat ik hier door het voorensgeilelde om ver werρ, namentlyk dat
het zonlicht binnenskamer niet wel voegt: daar moet in deze gelegentheden
een
temperament of bemiddeling in het licht gevonden worden, gelyk in dc
koleuren tulfchen de fchoone en mindere fchoone aangeweezen is, even
als wy reedts tuflchen de zon en wolklichten getoond hebben te zyn.

Wederom zoude dit licht kwalyk voegen in een groetenis van Elifa- yerfcÏukn^
heth aan ΜΛήα^ of by de zeedige verbeelding der gefchiedenis van voorwerpen,
Stratomca ^ of die der KeningmnevdLn Scheba. Deze vereifchen een lieffe-
lyker en zachter, by gevolge cea gemeen lichr.^

\Y^int dit niet waargenomen zynde, zo kan men een goeden om- Gevoigea
metrek kwaad maaken en bederven, wanneer men op de zwellende partyen ·
een ichaduw liet vallen, of dat een flagfchaduw daar over heen fchoof.

Wanneer men nueen geichiedenis moeft maaken daar beide
tochten, de zeedige en werkende, in te pas kwamen, en vervolgensgfmepg<ie.
een ftrydigheid in de daaging vereiicht wierd, zo moet men de kracht-
doende beelden, als die het meeft te zeggen hebben, voor aan op defen.
eerfte grond brengen, en zo veel doenelyk na hen het licht voegen.

Nu fchiet my een gefchiedenis te binnen, in welke de drie voor- En voornaa.
naamfte hertstochten moeten vertoond worden, en zulks in een Stuk hy
elkander jnaamentlyk, in die van
 Ejiherj- cw Haman. Bfiher z^hertnui'

werd met een fmeekende en zachtmoedige werking en geftalte ver-
toondf de
Koning is gram en vertoornd; Haman verbaasd en vreesach-
Om nu, na myn begrip, bet licht op deze voorwerpen wel te
plaatfen, zoude ik in her grootfte licht, een weinig in ^jri^i/of
op ^yde ftellen;' den
Koning in het allerkrachtigile, dat is daar het licht
meeu valt en zyne werking doet, en dit aanzetten en ophelpen door dc
kracht der koleuren: maar
Haman zoude ik aan de andere zyde des ta-
fels in een fomber iicht doen zitten, om hem te meerder voor de woede
des Konings te verbergen. En dewyl het een feeft of wynmaaltyd is,
door
Eflhcr toebereid,, alwaar alles koninglyk en heerlyk is, oordeel ik

dac:

-ocr page 350-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

dat het gemeene licht hier het toepaifelykfte is, om diit het gevolg
dezer gefchicdcnïs en des konings gcatnfchap een toeval is.

Laat ons nu dc verhandeling der Lichten befluitcn met het volgende

Tafereel van de Lichten.
Ier ziet men de fchoone en gUnfterendc^«roM, die de nevelachti-
■ge dampen dernaare enduiitere nacht door haarelieifelyke dageraad
4oet vcrdwynen; op dat het volmaaktilc, 't welk de rykeen mededeel-
zaame natuur ooit voortgebracht heeft, in haare waarc hoedanigheid , ge-
ftaite, koleiir, en vollen luifter moge befchouwd worden. Zy, van
boven nederdaalendc met haare klaarliehtende fakkel in de hand, dryft
dc duiftere nacht in de onderaardfche hooien.

De helder blinkende Febus^ op zynen koetswagen gezeeten, rend
uit
Thetis ichoot opwaarts; doende alles, wat onder den azuurblaau-
wen hemel is , door zyne heldere ilraalen gloeijen , verfchoonendc
zelf de fnecuwwitte lelien niet.

De kuiflche Diawii, roet haare fcherpgetakte züverc hoornen, ver-
genoegt zich metj'tgeene haar Broeder aan devvaereld mededeelt ; dewyl
zulks niet alleen tot verkwikking, maar ook tot een veilige baak op de
wandelwegen der ilervelingen dient.

De Helfche Megera Tififone ^ met haare ftinkende piktoorts , die
de menfchen zoekt met angft en fchrik te vullen, zulks verdrietende,
vlugt voor dit onwederftaanbaar licht; alles wat haar ontmoet blaaken-
de en brandende, ja alle fchoone voorwerpen en koleuren met haare
duiilere en ftinkende dampen bemorflende.

Hier ziet men, dat dc heldere Morgenftond, door haare zuivere ftraa-
len, alle voorgaande licht te boven ftreeft: maar de Zon door haare
gloeijende kracht ipant boven die dereerftede kroon: verguldende alles
wathaare ilraalen konnen beraaken; waar door ons de zwakheid dei'zilvere
Maan kenbaar word, konnende alle de voorwerpen voor onze oogen
niet onderfchcidelyk en kennelyk maak?n.

Hier verbeelden wy vier ronde pedcftallen,met hunne plinten en vordcre
bouwcier.iaden , zynde alle van eene grootte en uitgeftrektheid , ter
rechter zydc des Stuks na het oogpunt wykende, op een redelyken af-
ft=md. Op deeerfte, zynde dc Morgenilond, ziet men een tintelende
Sterre, met een korte fiagfchaduwe, puntig toeloopende.

Op dc twcdc blinkt de Zon, inhaaren luifter geplaatft; geevendeeen
lange en breede flagfchaduwe als het voorwerp, duidelyk cn fcherp.

Η

De derde pronkt met de Maan , en baart een cvengelyke fiagfchaduwe.
En de laatfte, op welk^ een Toofts brand, vefoorzaakt door dit lieht

een lange cn vcrbreedende Oagfchaduw.

TAFE-

-ocr page 351-

357

TAFEREEL

VOOR HET

ZESDE BOEK

Verhandelende de

LANDSCHAPPEN

j Ier zit de God Pan, fpeelende op zyne pypen. Een kromme
Iftaf houd hy in den arm: en om hem heen zyn drie vrouwen,
[welke als
Bagchmten hand aan hand danflen. De eene is in
' 't groen gekleed, en heeft een krans van kruiden op het hoofd,
doorvlogten met veld-bloemtjes. De twede is in 't blaauw , hebbende
een krans van lies op, vercierd met witte water-klokken. De derde is
in 't zwart of donker, en heeft een krans op van wortelen en padde-
ftoelen. Deze drie verbeeldenBoomen, Rivieren, en Gronden. Dc
plaats vertoont een aangenaame Landtsdouwe met bofchaadjen , water-
becken, rivieren en gebergtens verrykt.

UITBREIDING.

2) £ morgenflond breekt door, God Febusflygt ter wagen,

Om in een Zonnereis den Hemel rond te jagen.
Komt volgt hem nevens mf^ ο Schilders j met 'tpenfeel
Een enkle dagreis langs den grond van uw panneel^
Om menig landfchap, wild ge uw yver maar befieden,
Met hem te aanfchouwen, 'tgeen uw voet nooit mogt betreden.
Gy wikt den Aardkloot, Zee en Wolken op uw hand^
Enfchept veel waerelden naar hfl van uw verfland.
Ja Febus, 'üang vry aan den Aardkloot om te reizen^
Wy vólgen U', maar hoe? met de oogenen gepeizen^

Vv m

-ocr page 352-

358

IVy bïyven daar wy zijn, en zien al wat gy ziet,
En meer, want ook de nacht en fchadtiw ziet gy niet.
PmkfchiUers help my hier den morgenflond afmalen ;
De Hemel fchynt faffraan en goud door gloed en flraaien
De wolkjes blozen mt een aangenaam gezicht j
De weerglans heeft den kruin der bergen reeds verlicht;
Oe Maan, alsfiervende^ fchyntfiauw ; ' t begint te dagen ;
De Jagthond gaat te veld, om 't nuchtre wild te jagen
Ί Gevogelte in ζψι neflgedooken voor de nacht,
Zingt vrolyk, mits haar hoop het moederlicht verwacht.
Nu voorts de dag befchouwd. De zon begint te klimmen s
Enfchiethaarflraaien wyden breed van de oofierkimmen,
V Krygt al zjn verwen weèr. De lucht verheelt om hoog
Het heerlijk wezen van een wydgefpannen boog.
De voorgrond hard van verw geeft keurig te befchouweny.
Door hage m flruiken heên, verfcheide veld gebouwen.
IVy zien het wdUg 'üee op berg en rot zen gaan:
Hier lagt ons, barrevoets, de jonge melkmeid aan ;
d\Arkadifche ezel wagt om room en melk te voeren
En werk te fchaffen in het bouwhuis voor de boeren.
Een vreemd bo£cèaadje doet zdg op gmts zwart en naar s
Met blad en takken digtgewajfen in elkah',
Om waare 't mogelyk het zonlicht uit te fluiten .
En op 't gewelf zei van zyn kruinen af te fluit en ^
Nog valt bet hier en daar door'tdoofop de aarde ^ enlicht
Als heldre fakkels in een donker nachtgezicht.

Wie word niet door de kunfl verrukt en opgetogen!
Waar zyn, waarflaan wy hj.er, waar dooien dog onze oogen?.
Nam Febus op zyn koets, vanhier^^ons
En zette ons neder ingeweflen over zee?
Neen, duizend landfchappen,
Staan
hier gedagvaard voor de punten der penfeeïen:
Een. kunflverirek befluit meer mylen velds in 'r kleen

Met

-ocr page 353-

m

Met i'eeï meer firoomen, meer rivieren) tn meer zeèn
yils vader Atlas op zyn fchouderen kan laden.
Het Οοββ en Wefie kan Η gezicht hier niet verzaden.
De Zuid en Noor der as bereike ik met m^n oog:
^k Zie Heklaas fneewwberg met zjn vlammen hemelhoog
Oe wolken lekken ^ daar tn zee zijn wortels heeven^
Όe golven koken langs zyne oevers heen gedreven ;
Oe hemel, zwart van Jmook, maar door de vlam. verlichtt
Met bltkfems vreeslyk hem weêrom flaanin Η gezicht.
Zoo woed ook Etna als zjn ingewand aan't branden,
Verfind defieden en naar by gelegen landen.
Laat Scdle, met den bmk vol honden, in haar kolk
Vry baffen tot een fchrik van 't varend watervolk ^
IVy zullen veiliger ^ alwaar 't ons lufl befchouwen
Zeldzame beemden en wellufiige landsdouwen.

Ό at ons de klippige 1de eens word te recht verheelt,
Ό aar 't nat van Simoïs zyn voeten wafi en fireelt.
Die met Scamanders vloed te zaam hun kruiken gieten
Ό oor eene keel en in 't Egeejfe pekelfchieten.
Uiiaargy Scamander, 'k zag u nimmer y ofnogfcheen
Het vuur van Troje door uw flauwe verwen heên.
Nu eens 't gezicht van hier tot over zee geflagen^
Ό aar ryfi de Olymp, wiens kruin den Hemel fchynt te dragen.
Konflantimpel heft haar torens uit het nat,
En doet zig op aan flrandgelyk een waereldflad.
Onnodig doen wy hier onze oogen verder weiden
'Alwaar we Europe van kleen Afie onderfcheiden.

O Attica 3 door uw Hymettus wyd vermaard y
Hou my niet op ,fchöongy'tbezienzytdubbelwaard;
Nog Griekenland zoo ryk van zeldzame gezichten
'Den lufi der Schilders dan te ruim voor mip gedichten.
Ik wil Italië bezien. Hier is de troon
Van de eedle Schilder kunfl; 'k weet geen gezicht zoofchoon

Vv 2 T>an

-ocr page 354-

?4o

Van ah mijn oogen door de toppige Alpes dwaahn
En in welluflige valleijen nederdalen,
O AlpeS t wie heeft oit tiw bronnen naargefpoord,
Vie uw njerborge kil dry ft door veele aadren voort.
Dat veeltyds Ryn nog Po de waatren konnen tomen.
Die de oevers breken en veel landen overfiromen ?

Gy Po, waart eertydtsdie roemragtige Eridaan,
Die Faëton, wanneer hy reukloos had beflaan
De zon te mennen, maar van 't blikfemvier gejagen,
Ontfingt in uwen fchoot, door Nymfen weggedragen.

Engy doorluchte Ryn, die hier uw krmken vult, .
Én mordwaards naar benede in honderd bogten krult.
Uw oevers brallen vol geboomte groen van bladen,
Met veel meer vruchten dan uw takken konnen ladem
Uw velden, daar het ros voor 't kouter zweet en zwoegt,
Zyn vruchtbare akkers en met voor en net geploegd.
Van welkersgraanen al uw volkren welig leven
En nog van J'overvloed den nabuur ryklyk geven.
Dog hoe verheugen we ons , wanneer we aan alle kant
De IVynftandaardefi langs uw boorden zien geplant!
θ Rynfche IVyn, 'k geloof dat u de Goden'dronken,
En naar uw Nekker u den naam van Nekt ar fchonken;
Ge zegent nat, het geen de flauwe zielen doet
Verkwikken, die hetfchaft nieuw leven met nieuw bloed!
Zoo nu God Eachus, als wel eer ^ zou zegevieren,
Hy gaf zig her waards, nieP gevoerd van panter dier en;
CMaar zette fchrylmgs zig op 't Heidelberger Fat,
Veel trotzer of hy op zijn zegewagen zat,

Tot hier toe was-ik met den Rynflroom afgedreven,.
Dog 'k wil my naar den kruin der Alfes weêr begeven.
Van daar oua Latium befchouwen, Janus ryk,
lot wien S-aturmis, toen hy vhchtte, nam den wyk,
Doorjupiter, zijnkroofl, uit's Hemels erf gedreven.
Om als een balling in 't verborgen hier te leven.

Florenf

-ocr page 355-

34

FJorenJJeU) Padaéi VmeMg rjk'vangracht.
En Napels doen zig op, de waereld door geacht.
Oog Frankrykfchyni te 'verre aan de ander zy gelegen ,■
Dat gants Ewoop verfchrikt met haar bebloeden 'degen :
Nog dunkt me dat mijn oog op haar en bodem ziet
K^aniebojfchen en wyngaarden in 't verfchiet,
Geplant op velden die van rosmarynen bloeijen:
Maar wy verfchrikken als wé 't oorlogsvuur ziengloeijen
Ώoor haar ontfleken y dat Europe dreigt met fmert,
Die Kareis Ryken met haar voeten trapt op 'thert,. »
En 'i heerlyk Duitsland door zijn woede wü verdelgen^
'^jaa 7 bloed van zogehng en moeder f evens zwelgen.
JVy willen met meer vreugd gerufl naar Rome gaan ^
Dan dat wy legers zien met andre legers βααη.

O Eeuwig Rome, trots gebouwd op's Jybers gronden y.
Door broeders aan uw boord van een wolvin gevonden'^
IVyβααη verwonderd als wy zien zoo breed, zoo wyd,
Hoe groot ge in d'omtrek op uw zeven bergen zy t.
Onshfi. de aaloudheid nog in wezen hier te aanfihouwen».
Uw naaldefpitfin3 en verhevegrafgebouwen-,
Myn oogen dringen door uw woud m bojfchen heên, _
Daar nog geraamtens βααη van Tempels,· brokken
En pylers overwelft, dan open, zonder muur en,
Alwaar 't Romemfche volk, toen Heidens y offervuuren^
Ontβak op 't out er voor zyn Godheên hier gefiicht.
Permaaklyke Aventyn , g) vleit ook ons gezicht,
Door d''overvloed van - uw opwaff ende laurieren,
^mr mede oud Romen eer haar Cefars plagt te eieren-y.
^y paffen ze op uw hoofd, ο Schilders, het behaagt
Ons wel'dat uw verdiende ook lauwerkranjjen draagt.

Maar wie is magtig om van lachen ztg te onthouwen τ
Als wy de beelden der Priapen hier befchouwen
Met vreemde tronien en zeldzaam afgebeeldo.
lerwylhun naaktheid door de-bloemfefioymm fpeeïd}

Vv 3 Viê

-ocr page 356-

Die levend fchynt en als door Η wmdetje bewQgen ;
Zoo word het zwak gezicht door kunfipenfeel bedrogen.
Ve zoete waterval, die uit de rot zen brmfli
Vloeit met een beekje voort, dat bogtig ff eelt en ruifi
Ώ oor groene klaver heen, en koelt met z^ne firoomen
De wortelen van Eike en hooge Popelboomen.
Hier hoorde Evander, langvoor dat uwgrondvefifiond,
Hoe groot gy worden zoud, ο Rome, uit 's moeders mond.
De rei van 'Famus danfl in 't lommer van de bladen.
De Bofnimf daalt, halfnaakt, in't water, om te baden i
Een Satyr, loerende op den oever van de vliet,
Kykt dit, zig kitlende, aan, gedoken agter 't riet.

MaarFebusffoeitzigvaflnaar't Tfeflemet zynfiraaien.
Om in hetbleeke azuur van Tetis fchoot te dalen.
O Febus, keen ei keer uw licht weêr herwaards aan.
Al wat gy ons deed zien wy bleven onvoldaan:
Of waren wy met u alleen dus verf gekomen
Omflegts eenfchaduwe, en niet meer, te zien van Romen!
d^ Aaloudheid, die hier op haar zegezet el praalt,
CMet veel verfchieten op haar tabberd afgemaald.
Ptiikfchilders, nodigdu, uit alle waereldsdeelen.
Om te vereuwigen de kunfl van uw fenfeelen.

Vaar wel Italië! de Zon, in 't ondergaan.
Daalt reeds op d'eene kim, aan de ander ryfi de Maan,
Die zal al Ί aardrfk door met flauwer flraaien lichten.
En eieren d'avondflond met fchaadwe en nachtgezichten,
'k Bedanke u Febus, g'hebt dees dag zoo fchoon verlicht,
Dat ik de Landfchappen affchilderde in myn Dicht.

H. VANDER MARK.

GROOT

-ocr page 357-

Hi

SCHILDER BOEK,

ZESDE BOEK.

Verhandeling van de Landfchappn.
Eerste Hoofdstuk.

Et is een vafte ftelregel, dat

Al IVAt leeft en luflcn voed.
De zjelve door vermd'ring boet.

Inleiding,

Deze is de ziel van alle vreugd, de prikkel tot vermaak, en de faus
van 's menfchen leven; en baart ons zulk een vernoegen, dat wy, die
miiTende, ons inbeelden flaaven tezyn; ja doet door haare geduurigc
bcurtvvifleling wenfchen,
onfterffelyk op deze aarde te Iceven: daar in
tegendeel een menfch, dezelve ontbeerende, na een verhaafte dood
verlangt, zyne ziel als in een kerker opgeflooten zynde, uit welke zy,
volgens haare zucht, roekt geflaakt te worden._ Maar hy doolt, die
ieder uur van den dag tot verandering geneigd is; dewyl alle bui-
zyn, is dm
tenfpoorigheid, en wa"t van dien aart mag vveezen, niet alleen belagche- ,

lyk en gehaat, maar ook fchadelyk is, zo wel voor hem die zulks pleegt,
als die' het ontfangt: vermits het niet genoeg is voor iemand, die
zich met deze of geene Konft oi Handwerk wil geneeren, dat hy zich
aan zyn eigen welbehagen alleen laat geleegen leggen; dewyl zyn wel of
kwaaiyk vaaren van hem zelfs niet afhangt, maar van andere menfchen,
^a dat hy in zyn werk behaagelyk of onbehaagelyk is. En gelyk ieder
fchepfel een byzondere neiging heeft, en dezelve, wanneer'er veelc
byeen zyn, meteen eenige toebereide fpys niet zyn te vergenoegen, is'er
cengeduurtge verandering noodig. Zo moet ook een vernuftig Konfte-
naar al zyn vermogen aanwenden, ten einde hy zich bekwaam maakc om
aan ieder zyne iraaak te geeven, en elk te vernoegen: even als een ervaa-
ren Apotheker zyne winkel zorgvuldig met alle bekwaame gcneefmidde-
len voorziende, alsdan aan ieder het geen hy begeert, of noodig heeft,

kans

-ocr page 358-

344. GROOT SCHILDERBOE K.

kan^ceven, en alzo zyn voordeel ten overvloed bekomen. Dit zal
genoeg zyn, om aan te toonen dat een vernuftigLandfchapfchilderzich
niet behoort te houden aan eene enkelde verkiezing, het zy dezelve tc
veel woelende en wild, of datze te ftil en zwaarmoedig is; alzo zulks
maar ecne foort van menfchen kan voldoen, en hy by gevolg van wei-
nige lieden voordeel te verwagten heeft: daar in tegendeel de verande-
ring dietwederley flag van menichen niet alleen aantrekt en verlokt,
maar zich ook door ieder een doet aangezogt worden, en ongelykmeêr
voordeel, eere en roem doet verkrygen.

Ik heb geoordeeld, dit voor af te moeten ftellen, om veele te waar-
fchouwen. Laat ons nvieens, cêr wy tot het binnenfte geheim dezer oeffe-
ning der Konft indringen, noch eenige omftandighedcn verhandelen,
en zeggen zeker te zyn, dat een Landichaphetvermaakelykftevoorwerp
in de Schilderkonft is, en in der daad met zeer vermogende hoedanig-
heden omtrent het gezicht voorzien, wanneer het door een lieffèlyke
iamenfmdting van koleuren, en met een cicrlyke ichikking gepaard,
de aanfchouwers vermaakt en verluftigt. 'Vi-'at kan een menfch meer
vergenoegen, dan dat hy, zondereen voet ujt zyne kamer te zetten,
de geheele waereld doorwandelt, en in een oogcnblik tydts van Afia
in Africa, en van daar weder in America, ja tot in de Elifeefche vel-
den toe, alle de wonderen kan bezichtigen, zonder in het minfte ge-
vaar te vervallen, bevryd van de hitte der zon, of koude en alle andere
ongemakken des winters, en de moeijelyke bejeegeningendie onze lig-
chaamen treffen? "Wat is vermaakelyker dan een donkere boiichaadje,
digte waranden, en klaare waterbeeken, rotfen, fonteinen, hemels-
hooge bergen, en diepe deizige dalen, die men alle teifens kan befchou-
wen, en in welke te zien de zwaarmoedigtte geeften ftoffe genoeg vin-
den om hunne kommerlykheden te verdryven ?

Dcwyl dit nu zo heerlijk, vermaakelijk en nut is, zo laat ons verder
onderzoeken, wat tot een fraay en bekoorlijk Landichap vereifcht word.

Het zelve beftaat voornaamentlyk in een ordentelykc fchikking van
licht en donker tegen eikanderen, waar uit de goede reddering voort-
komt, die op een ongevoelige wyze ons gezicht mifleid, en, fchoon
het maar een vlak panneel is, echter een natuurlyk doorzicht, ja de na-
tuur zelve verbeeld.

Hier toe worden vereifcht twee hoedanigheden, die het, ten opzichte
van ons oog, behaagelyk maaken; eerilelijk de Schikking, en tentwe-
den de Koloriet.

De Schikking is een konftigefamenftelling'van ongelykformige voor-
werpen , welke, fchoon ze byeen gezogt zyn, niettemin met de natuur niet
förydig, noch ook onmogelyk fchynen. De

Nuttig ge-
dragvan een
Landfcliap.
fchilder.

Dat een
Land teil ap
het veimaa-
IcelykHevan
de Konftis.

Een goed
Landfchap
beftaat in
licht en don-

Wat de
Schikking i

-ocr page 359-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

De Koloriet is een famengepaardheid der welvoegende koleuren, by kqjoiJje
en op elkandercn, in de voornoemde voorwerpen, na de gelqgeiitheid
en ftand derzelve en hunne hoedanigheid, metde natuur der lueht over-
een komende, waar door ons gezicht bevredigd en geruft word.

Doch een Schildery, 't welk een regt en volmaakt Landichap ver-
beeld, kan noch uit alle deze voornoemde hoedanigheden alleen niet
voortkomen, ten zy Vr een goede verkiezing voor af gaa; welke bc-
ftaat-in een veranderlyke famenfchikking van veelerley voorwerpen, als
boflchaadjen met doorzichten daar het oog zich in veriieft, rotfen, wa-
terftrooinen en watervallen, groene velden, en diergelyke meer : wel-
ke dingen de zinnen verluftig'en, en de oogen vermaaken. Hier in is
't dat het
voornaamfte eens Landiehaps gelegen, en waar in de Schiider-
konft de natuur zeer gelyk is, ten opzichte van de ziellooze dingen;
zonder dat ik noch een ineenigte van andere zaaken melde, als de Üof-
fiigie die de zelve ten u'iterften volmaakt, en aan de zinnen alles voor-
ftelt "t geen. tot hunne volkomene vergenoeging en verkwikking kan
ftrekken. Doch de voorgenoemde verandering beftaat jiiift niet alleen
in de verfchillendeotongelyke voorwerpen, als boomen, bergen, fon-
teinen en diergelyke; maar ieder van die moet ook verandering heb-
ben , als by voorbeeld kromme en regte boomen , grootc en Meenc
bergen , cierlyke en enkelde fonteinen, boerenhutten en heerenhui-
zen, groene en ook rotfachtige landen, en zo voort. Het zelve dient
raen desgelyks in de koloriet waar te neemen, na de getyden des jaars;
op dat rnen de leerzuchtige Liefhebbers niet kome re verveelen met
altyd, gelyk de koekoek, een en't zelve voort te brengen, 't zy dac
het woelt, ipartelt of leeft, kromme en mifmaakte ftammen, ilingeren-
de takken, altyd dorre gronde^, blaauwe bergen, en anders niet als
beeften, vogelen, jagten en diergelyke: of in tegendeel, altyd zedig
en ftil, altyd regte ibmmen, gefchoorene kruinen, gelyke gronden,
fpaarende geen groen, altyd ftil water, en altyd dezelve daaging, ko-
leur, én aart.

Wy hebben voormaalsgezegt, dat een Tafereel, of Schildery, wan- wateen
neer het op zyne vafte plaats gefteld en van een bepaalde aiftand gezien Landrchap
word, zich als het leeven, dit buiten is, vertoont, waar van de lyft dei .In'^dct
niet anders dan de dikte der kozynen of der muur aantoont, in welke zdis'iyft te
't zelve Tafereel is ingefteeken,· of hangt. ^

Nu is de vraag, of zodanig een gefchilderd doorzicht natuurlyk kan
zyn, en onze oogen miileiden, zonder dat men een oogpunt en
horizom Vootfld van
bepaalt, gelyk de oogen van hen die het aanichouwen en of het even dln!"^'"''
veel is of dezelve hooger of laager gefteld zyn? daar en boven of de dik-

'X X tc

-ocr page 360-

G ROOT SCHILDERBOEK,
te van de lyft genoeg zy om de dikte der muur aan te wyzcn, zonder
opgdoft. dezelve op het panneel te vervolgen? Ik zegvolilrektelyk neen, en dat
het niet natuurlyk,, veel minder bedriegelyk kan zyn wanneer een van
deze aangeroerde dingen daar aan ontbreekt; 't welk ik aldus zal bewyzen.
Neemt, by voorbeeld, eenftoel, en gaat in uwe kamer voor het vcn-
fter zitten, zodanig,dat uw oog metdeszelfs borftwecrgelyk zy, zonder
daar op te konnen zien: dan zultgy immers bevinden, dat de
honz,oifty
ofdeuiterfte verheid, die hemel en aarde van eikanderen fcheid, by
manier van zeggen, ^ar na toe zal, trekken, en met uw gezicht gelyk
worden; en dat gy by gevolg niets anders zult konnen zien; dan de luchtj
alleen. Ryil dan op ; en gy zult gewaar worden, dat de
horiz.9m me-
de zal opryzcn, en dat uw gezicht altyd met den zei ven zal gelyk zyn,
otivermo|en en hier en daar de voorwerpen op de grond ontdekken. Ziet hier nu
vaneen Stuk het onvermogen van uw Tafereel wanneer het oog, in't zelve geplaatft,
rïïpuntm« met uw gezicht niet overeen komt; en hoe de natuur, naaft uwever-
oBzeoegen beeldc konft gepaart, alles 't onderfte boyen doet tuimelen, het be-
Uom^^'"" drog ontdekt, en uw oogmerk vernietigt. Het blykt dan klaar, dat
uw Stuk, waar in het oogpunt geplaatft is, uwen aflland moet bepaa-
len, exvdat uw oog nimmer van den
horix.ont of zichteinder moet af-
wyken, maar altyd met den zeiven gelyk weezen. Is uw gezicht laager
als het oogpunt van 't Stuk, zo moeten noodzaakelyk alle de voorwer-
)en voorover fchynen te vallen, en de voorgrond te daalen. Staat gy
looger, zo ryft de voorgrond ; en alle de voorwerpen zinken agter weg.

Middelen Hoe ka» hct dan natuurlyk fchynen, en de oogen bedriegen? Der-
vinden.^^^'^ halven is'er geen ander middel, als dat men fct Stuk op een zekere
plaats zette, en een afftand bepaale van waar men het zelve onverander-
yk moet befchouwen. "Wat de lyft aangaat, ik zeg dat het noodzaa-
kelyk is, dat men dc dikte daar van op het panneel aanwyze ; op
dat men, zonder zoeken, ten eerften den afftand weete van waar
em.^" men het zien moet, doordien deszelfs hoekige ftraalen na het oogpunt
zyn aangeweezen.

.Jcs^'*'"· Ik weet wel, dat veelen zodanig een ftelling vreemd zal dunken;
l^ftcUing.*^' en dat men zal my tegenwerpen: zulks hebben wy van
Gaffer Potiffjn,
TitiamjBrUf noch Francifco Meléj
en andere braave Meefters, nooit
gezien.

opitioft. Ik antwoord hen, dat het oude fpreekwoord waarheid is,

De dikte van
de lyft aan-
geweezen , is
noodzaake-

Dat leeringm "wekken
Maar voorbeelden trekkm.

Want

-ocr page 361-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

Want zy zoeken wel de mïsflagen, maar niet de fraaije deugden,
van die wakkere en braave Mannen op te volgen. Ik verzeker my,
dat, zo de genoemde Meeiltrs op deze waarneeraing gedacht hadden,
zy dezelve niet verworpen zouden hebben. Wik gy bewys, dat ieder
fraay Meefter myn zeggen toeiiaat, en het zelve volgt? Welaan,
toont my een Schildery, Tekening of Prent van hen ^ daat zy uit «en
voorzaal, of kamer, een doorzicht doen zien, zonder dat zy de dik-
te der kozynen, poften, ofmuiireti, zuilen hebben vergeetcn aan te
wyzen: want anders moeften zy de natuurlykheid verlaaten; en men
zoude zeggen, datzy, in plaats van hetvcrichiet, eenSchildery ofTa-
pyt verbs^eld hadden. Drerhalren beiliüt ik, dat, tndiradcnatuur zulks
in een Schildery vereikht, lict zelfde ;noch zo veel meer begeerd word,
wanneer men het Schildery voor de natuur zelve wil doen doorgaan , ■
om, zo het mogclyk is, de oogen der Konftenaarste mifleiden.'Maar ^
men denkt: laat ik zo verre in de Konft komen, als zy geweeft zyn,
dan zal ik vergenoegd weezen. OndertuiTAcn blyft de Konift wanhoo-
penomooit tot g'rooterlurfter, door een meerder volmaaktheid, té
geraaken.

Doch om weder te kceren tot de voorgaande ftelling: myn gevoelen
is, dat men het gezegde in acht moet neemen, als ons iets voor-
komt in zaaien, kamers, gaanderyen en diergelijke, het zy in niiTen,
boven en onder de fchoorfteen, of andere gelegentheden. En voor-
naamentlykkomt het hier op aan, dat men den
horiz.omv}dmoet plaat- voorbeeld
fen, na dat het Stuk hoog of laag ftaat. Ik heb in mynen tyd de dik-schryv«
tens'der muuren wel aangeweezen, en altyd zulks wel willen doen;'*'®^"*"®"'
maar wierd eens, voor een·voornaam Lieihebber fchilderende , door
hem genoodzaakt, wat redenen ik ook mogte bybrengen, het weder
te veranderen, om hem te voldoen: meenende hy, dat ik het gedaan
had om minder werks, en niet om beft wille; voorgeevende dat het
verbeelde daar door al te bekrompen en geftopt was; doch het kind
moeft een naam hebben; waanende hy, dat het veranderde ruimer
ftond.

Nu moet men zich niet inbeelden, dat ik myn Stuk met de Ordinan-
tie volflagen maakte; en dat, wanneer hetheel gedaan was, ik de dik-
te daar over heen fchilderde: geenfins; want dat zoude een groote
dwaasheid zyn. Eerft floeg ik met een lyn het vierkant daar op; en ver-
volgens myne Ordinantie daarna gefchiktzynde, was dit gevoegciyker,
als dat men daar na dezelve daar overheen fchilderde, om dat anders
te veel werk daar door over ftuur zou gegaan hebben, en weg gefnee-
dea zyn geworden.

Xx ζ Om

-ocr page 362-

G R O O T S C Hl L D E R B O E K>
Om nu den yverzucbtigen Konftoeffenaat een goed voorbeeld, na
myne bevatting, tegeeven, hoe hy dient aan't werk te gaan om een goed
Landfchap, op een gemakkclyke wyze, op te ildlen,
zo laat hy deze
volgende grondregelen in acht neemen.

Hy overlegge wel 't geen hy voorgenomen heeft te maaken: daar
na, wat gevveit van de waereid hy wil verbeelden: ten derden, wat
getyden des jaars, wat maanden, en wat ftonden van den dag: ten
ichap
begint, vierden, of zulks in zon-of maanefchyn. heider of neevelachtig, regen-

of windig weer, zich vertoont,
panbekwaa- J^^^e verkiezing alzo by zich zeiven vaft gefield hebbende, gaat
me ftof daar men Verder, en zoekt daar toe bekwaame ftofFe , dezelve by mal-
toe gezocht, jjaj^j^j. fchikkende tot voltrekking der mcening; voegende de voorwec-
5en ter plaatfe die haar eigen zyn, ieder na zyne natuure en hoedanig-
leden.

Tiaatfingvan Stelt daar na het oogpunt in 't midden des Stuks, hoog of laag,
t oogpunt. ^^ ^^^^ minder of meerder lucht of grond wil hebben, denkende of;
men dezelve op een gelyke grond wil zien, en alzo de beelden te fchik-
ken gdyks met het oog, omftraks tebezeiFenof het Stuk door eenhoog
» venfter in een laagte, ot van de huigte na de hoogte gezien is: want men
weetzekerlyk wel, dat, als de dingen van een hoogte gezien worden,
de beelden onder den
 hepadd moeten blyven; en van een laag-

te gezien zynde, boven den bonz.ofit opüeckeo.

, Alle deze dingen wel overwoogen en zo verre gcbragt zynde, qaat

Daar na net , η , c, . i i f i °

itcitt. men verder en treed tot het verkiezen van een bekvtraam licht, van
voor," van agter, of van de linker of regter zyde daar in fchietende.
Het voor- orr> alle voorwerpen na hetzelve te daagen. Alsdan ichiktraen^t voor-
voorwerp naamfte voorwerp onzer doeling op de befte plaats, zo het mogelyk is,
moet de bef, en dat hct voorwerp zulks kantoelaatenj 't zelve in't midden des Stuks,
doch altoos van de kact af, vaftikllende^
waarncc. Van verfchcidcne hertftogten, zo die in de zaak vereiicht worden,
StSen. weeten als het Landichap met een gefchiedenis vermengd is, laat
" men eene den meefter ipeelen , en boven de andere hcerfchen, in groot-
heid, pragt, en cierlykheid, btflaande met de zelve altyd het groot-
Gedathten itc gedeelte van het Stuk, het zy door loof of gebouwen. Tot by-
eEcieriaT'^'wcrk zal men zoeken wat beft en eigentlyk daar toe dient, ten
als m;dc hoe einde de zaak klaar en duidelijk moge uitgedrukt werden. Is "t voor-
werp een bofcb, zo zal men het zelve met bofchgoden, WTgwyzers, of
paaien, tombes, ruftbanken, boichnimfen, en meer diergelyke din-
gen, daar meeft toe eigen , ftofFeeren en verciercn.

Is 't een waterftiOOin of rivier ^ zo dient men zulks op dezelve

wyzc

Wat men
oveiweegen
aioetcerir.en
een Laad

anen eea
bofch ea
votdere
fchüdety,
ftoifcfKO

!ao£t>

-ocr page 363-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

vvyze tc handden; daar by voegende, tot ftoffagie, riviergoden, na~
yaden
of zwemmende warcrnimfjes, viflcrs., zwaanen, en andere
zodanige cieraaden.

Is 'c voornaamfte van het Stuk een veld, dat men dan het zel-
ve met herders en herderinnen vervullc en verdere, veehoeders, bag-
chanaalen en andere.

Met rotfen of ipelonkcn leeft men op die zelve wys, doch evenwel
met zodanig een omzichtigheid, dat het oog en opmerking alleen
tot het principaal getrokken werdc, en niemand het bywerk anders
overvveege dan als een byvocging en tocdoening van hulp: want
in alle deze waarneemingen beitaat dc fraaiheid of deugd van eea
Landichap.

Belangende de ftofïligic van modrra of hedendaagfch Landfchap,
gelyk door die vermaarde Schilders,
Ever dingen ^ Pynakker^ Rujsdadt
Moucheron,
en meer diergelyke die de moderne trant volgden , is
gefchilderd, dezelve behoeven de genoemde ftoffagie niet; maar kon-
nen zonder aan boerenhutten , viifers, voerluy met hooy- jacht- cn
andere bilwagens, aan diergelyke dagelykfche landgevallen genoeg-
faame rykdom van ftoffe en voorvallen vinden, die daar toe zo wel
als het
antiek eigen zyn: want de iloffïigic maakt, myn 's oordeels,
alleen een Landfchap
antiek of modern^ ten ware het hedendaagfche Modern c"
en bekende plaatfen waren die men wilde verbeelden, in welke geen Antkk in de
antiek paifen zoude, even als die oude beroemde Schilders Breuoel
£rii^
en Hans Bol in dc voorgaande eeuwen gefchilderd hebben,
zonder uitzondering van het beft uit het gemeen en ilfgtfte leven te
verkiezen. "Want de Natuur is in haarc voorwerpen nn even als
zy over duizend jaaren gewecft is: boflchen , velden, bergen, en
water, blyven akydhet zelve. Derhalven is de Natuur w^o^/frw, dati^te
zeggen onvolmaakt; maar weder
antieks cn volmaakt, wanneer men
het verftandig weet te fchikken met vreemde en uitmuntende gebou-
wen, tombes, en diergelyke overblyffelen van de aloudheid, welke
met dc voornoemde ftoffagie te fimen een
antiekfch Landfchap nit-
maaken. Maar wanneer een hedendaagfch Ryngezkht met
antieke
beeldtjens cn geichiedeniffen opgepronkt werd, is het beide belag-
chelyk: want de boerenhutten, bouwkunde, land- en veftingbouw ,
zullen het verftandig onverftand in de ftoffagie door den Meefter be-
gaan, fchoon hy in beide uitgemunt heeft, zonneklaar aanwyzen.

I» ^

ran

Xx 3

-ocr page 364-

3 5o groot schilderboek.

Vanhet Licht, de Gefldun, m Koppelmg in de Landfchappen.
twede Hoofdstuk.

ring in het
zelve.

Dc getallen
en hunne
koppeling.

ftotten.

Waarin een Tf Aat ons nu eeos vcrdei: gaan, om de voornaarofte hoedanigheden
fchap be-*^' cigenfchappen, die tot een goed Landfchapichildery vercifcht

ftaat. worden, naauwkeuriger te over weegen. Ik meen, dat het zelve i>c-
ftaat ineen goede ichikkingder ongelyke voorwerpen
, eo in de ftofïè,
gedaanten en vormCel, als iii de koleurj en inde twede plaatfe, de ge-
tallen en koppeling derzelve; tendecden, ineen goede fchikking van
het licht.

Van de roe- Uit de ongclyke voorwerpen maakt men, door die wel te ichikken,
jde roering en beweeging; beftaande in krom, regt, fcbeef, hoog en
laag: endoor de koleur werd het zelve veroorzaakt, het eene zwak, dit
fraeltende, dat krachtig, en 't ander weder hard.

De koppeling beftaat in de bycenplaatfing dezer ongelyke voorwer-
pen , als van twee ligchaamen op twee verfcheidene gronden, waar van
dat op de voorgrond het kleenfte, en op de twede het grootfte moet
weezen; als by voorbeeld, zo een zittend beeld voor komt, zaFer een
ftaand agter zyn,cn op de derde grond weder een leggend, op de vierde
een hooggeklommen, en dan vervolgens weder een üaand, en zo voort.
Even zo moet men handelen met boomen, rotfen, gebouwen, dieren,
en alles v/at in deLandfchappen te pas kooit, voor zo veelde ongelyk-
vormige voorwerpen aangaat. In het volgende voorbeeld zal ik die
van dc ongelyke, zo wel in hunne ftofFe als koleur, aanwyzen.
Voorbeeld Ik ftel dan in een Stuk met het verfchiet vyf gronden, waar van dc
vierde dc grootfte is; en op de voorgrond plaatsik een vaaze of pot
werpen en van donkere porfierfteen, getekend No. 3. op dc twede grond een
fontein N®. 4. en op de derde een groene haage, N». z. op de vier-
de een pronkbeeld, No. 5. Dc vyfde is een laag verfchiet, gemerkt
Nö. i. Dit is nu voor zo verre de wykendc gronden aangaat: maar
echter moet die zelve fchikking mede op een
paraleile of gelykc grond
waargenomen worden.
Van het . Belangende het licht, deszelfs voornaamfte reddering beftaat in
' Donker te-^''"^" donker, tegens licht en noch lichter; maar wanneer twee lich-
gens licht én ten tegen malkander affteeken zullen, zo moet het noodzaakelyk met
e"utft ^^ ko^^ui' gevonden werden. Als by voorbeeld, wanneer een
verlicht
omgepnat ^^^^^^ liet heldere Ycrfchict zal uitmunterf, moet gewiflelyk het

eerft-

-ocr page 365-

GROOT SCHILDERBOEK. 351
ecrftgenocmde donkerverwigzyn, wegens het gebrek van fchaduwe: als
dan zal het een goede uitwerking doen. "Want de voornaamfte redde-
ring beilaat hier in, dat een gloeijend gekolenrd voorwerp tegen een
licht, flaauw en zwak verfchiet aankome: daarentegen lich te en zwak-
ke koleuren tegen donkere en glocijende gronden: het voorfte en krach-
tigfte voorwerp tegen het diepfte doorzicht, en de verder afgelegene
tegens ondiepe: cn zo niet de lichte tegens donkere, over en weder
over.

Daar en boven dient een Konftenaar waar te neemen, dat 'er geen
twee lichten boven malkander mogen zyn, ten ware het een merkclyk
in kracht van het ander verfcheelde , het zy in koleur of tintj op dat
het eene in het ander niet korae te vloei jen: het geen wit der hand gezien
zynde, een zeer wanfehapene famenhang zoude vcrtoonen.

Behalven dat moet altyd een gedeelte van ""t doorzicht verbrooken
zyn, en aan d'eenc of d'andere zyde het oog nader bepaald werden, het
zy met een bofch, rots, gebouw, of eenig ander voorwerp. Ook
moet een Stuk van den
honz,ont altyd worden gezien,. en by gebrek va»
dien het een of't ander
paralel oi gelykgrondig voofwerp aangewee-
zen, het zy door een muur vlak van vooren, pilaarwerk, of iets dier-
gelyks. Door deze dingen word het oog meeft voldaan, en de wel-
ftand daar in gebragt.

Niemand kan betwiften, dat dc ongelyke getallen de volmaakile zyn;
gelyk zulks genoegfaam door de Wysgeeren en Wiskonilenaars is
aangetoond. Dit getal neem ik waar, en volg het in rayne fchikking
der beelden aldus.

Eerfl: ftel ik een beeld op de voorgrond j dan drie op de twedej dan
twee op de derde; dan vier op de vierde; en dan wederom een, en zo
voorr, zo op een gelyke grond als agter malkaaderen: welke ongely-
ke getallen in, de koppeling geenfins van 't minfte belang in de Land-
fchappen zyn.

In de koleur, die wy daar even aangeroerd hebben, is dit mede een
van de aanmerkelykfte zaaken j naamentlyk, dat de voornaamfte koleur
welke in het Stuk regeert en de befte plaats heeft, nergens meer gezien
werde, dan met kleene partyen, dat is te zeggen minder in fchoonheid,
quantiteit, en waardigheid.

Geen twee
lichten mo-
gen boven
malkander
zyn.

Het door-
zicht hoe
verbrooken.

Koppeling
der beelden
door onee-
vene getal-
len.

Van de voor-

naamiteko·

leur.

Fm

-ocr page 366-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

Van het Stoffeer en der Ldndfchap^en.
Derde Hoofdstuk.

ByzondexellTEt IS gecti vreciTide zaak, dat ieder Landfchapfchüder een byzonde-
veikkzing Α X re neiging toe deze of geene verkiezing iiecft; dc een tot wilde en
fdiapfcWi. woefte gezichten, en de ander tot ftille en zedige; weder ccn der-
<3«s· de tot noordfche of koude, tot zon-en maanefchynen, watervallen ^n
duinen, water en bofchachtige gezichten; en ieder dus na zyne vrye
keur: vermits hetmeefte deel der menfchen, door een wonderlyke fchik-
king, de gaaven der natuur meer toegedaan Ichynt te weezen, als dc
hemeliche, die ons het gehecle en bet volmaaktfte voorftellcn; zulks
dat men niet meer als een gedeelte zoekt, daar het alles te bekomen is:
't welli voortfpruit uit oorzaak der jonge onervarenheid, aan welke de
grondige kennis ontbreekt, en die by gevolg van dedingen niet kan
oordeeen, wat beft, fchoonft, en voordeeligft, ja waar toe zy be-
jr^^^fchap^'^kwaam zyn. Maar het vreemdfte en onbegrypclykfte van alle zaaken
fchiiders, cnis, dat vccle Landfchapfchilders liunne eigene Stukken nictkonnenftof-
ρΓη^ΙΓαΓ'' ieeren. Hier op zou iemand mogen tegenwerpen, dat, vermits zy zich
evel daar in niet geoeifend hebben, zy liever met hunne enkele doorzichten
willen te vrcede zyn, als de byzonderheden, die noch daar by ver-
eifcht worden, niet wel te doen; cn dat zy daarom, des noodts zynde,
den Eigenaar daar voor laaten zorgen. Dit is een beklaagelyke zaak, dat
men zonder eens anders hulp zyn eigen werk niet kan volvoeren. Dicr-
zyn eigen halven blykt het, en het is ook een deftige zaak, dat een Landfchapfchilder
iiï&eren^^^^ eigen werk ftoiFeert, het zy uit eigene vinding of byeen gezocht:
'tbêfle. want het is zeker, dat, by aldien hy zyne konft wel verftaat, hy ook
beft weet wat in zyn Schildery natuurlykft voegt; niet beftaande in
beuzclingen, of beelden dieniet met al beduiden: maar met gefchie-
dcniifen, verdichtfelen ofgelykeniiTcn door ftofFagie die het werk verheer-
lykenj'tzy die genomen zyn uit
den Bjbei fOvidhs,o£ ukEfopus. Doch
dit gebeurt heel zeUen ; vermits het meefte deel of geen tyd, of geen
luft tot het leezen van zodanige boeken heeft: maarw'at my aangaat, ik
Bes Schry- vfaar liever zonder prenten of tekeningen, als zonder boeken. Ik, alzo
hkromueir^^^ ben, necm boeken met befchryvingen van land-

Tchappen en dieren: maar als ik een Landfchapfchilder was, zou ik my
voorzien met gefchiedboeken. \^ant wat zoude het my baaten, dat

ik my oefFende in een byzonder ding alleen 't welk ik bereidts in myne

magt

-ocr page 367-

GROOT SCHILDERBOEK.
magthad, en andeie liet vaaren die ik noodzaakelyk moeft weeten
Dat ik aireede weet, behoef ik niet te leeren : ook kan men onmoge-
lyk tot kennis en weetenfchap komen van dingen die men niet wil on-
derzoeken. Heb ik tyd om alle nieuwigheden te doorfnufFelen en tc
Icezen, waarom ook r^iet voor 't geen my noodig is? Is^t een nieuws-
gierigheid, dieikheb, om teweeienhoe het met den oorlog ftaat,ofhet
verlangen na dc vrede, op dat het alsdan met de konft te beter zou gaan ?
wat zal my de vrede helpen, als ik my niet bekwaam wil niaaken om
alsdan, wanneer zyverfchynt, voordeel te genieten?

Maar dewyl 'cr weinige of geene Schilders zyn, die geen byzondere
en eigene manier hebben; zo zyn "'er ook weinige beWaanj om die
zelve te konnen ftofïèeren: want ieder is altyd gretig om in het een of't
ander uit te munten, en zich door een zekere vreemdigheid kenbaar
te maaken; waarom zy dikwils die zaak meer verergeren als verbeteren,
'c zy met fchoone koleuren, wilde klecren, vlakke en zonachtige daa-
gingen, of rond endommelachtig: welke dingen hen onmogelyk fchy-
nente vermyden, alzo hunne meefte kragt daar in beftaat, enookdiK-
wils in ■'t ftofFeeten van anderer werken dezelve van een verkeerde uit-
,oen zyn. Daarenboven ftaat noch aan te merken, dat'er

Daar zyn

weinige
Schilders be-
kwaam ora
alleLand-
fchappen tC
ftoffccten.

Dat'et twr-

dcrley footc
van Itofti-
gien zyn, te
weten nood-
zaakelyke en
onnoodzaa-
kelyke.

Noodwendi-
ge waarnec-
niingen in
het itoiFce··
ten.

VV'

twederley ioorten zyn van ilofEigien, noodzaakelyke en onnoodzaake-
lyke. Dc noodzaakelyke zyn die, welke tot de zaak beliooren, als on-
roerende en vafte. De onnoodzaakelyke zyn roerende, als menfchen,
beeften, vogelen, en diergelyke; welke, ten opfichte der Landfchap-
pen , niet noodzaakelyk konnen aangemerkt worden , maar allecn-
lyk ftrekken om het leven daar in te brengen, ten einde zulks het oog
niet moge verveelen, maar behaagelyk voorkomen.

Om hier myne gedagten klaarder uit te drukken, zullen wy overwee-
gen wat een Schilder omtrent het iloifeeren heeft waar te ncemen, en
te vermyden.

Ik ftel dan in de «erile plaats, dat het onbetaamelyk zoude weezen een
vrouwmenfch by of omtrent een
Priapus, ofdiergelyken Afgod, alleen
tc ftellen om te ruften, veel minder iri gezelichap van mannen daar by
te zyn, ten ware dat men daar mede te kennen wilde geeven , dat zy
een ligtekooy of hoer was. Ook is het oneigen, dat een vrouw, fat-
ioenlyk gekleed, aan den weg of in een bofch op de grond alleen zal
gaan zitten, of ftaan praaten met volk van veel geringer ftaat. Het is
veel beter, dat men een man doe zitten en een vrouw voorby gaan,
dan dat de vrouw zit en de man voorby gaat, of daar mede ftaat en
praat, ten ware dat hy na den weg vraagde. Het is ook veel beter,
dat de zittende den weg wyft, als de voorby gaande. Als 'er een deel

Yy volks,

-ocr page 368-

554 GROOT SCHILDERBOEK,

volks, zo mannen als vrouwen, in een gezclichap is, zo laat de man-
nen niet leedig gaan, en de vrouwen belaaden. Als een vrouw ergens
alleen ruft. Iaat zygeenraeêrballaft by baar hebben, als zy behoorlyk
alleen kan draagen, het zy pakken, kofïèrs , of potten. Een vrouw
van aanzien zal nooit alleen reizen door boiichen en dalen, voornaa-
mentlyk als zy jong is: ten miniten zal zy een meisje oi kind by haar
hebben. De herders, herdeiinnen, boeren en boerinnen voegen wel
by malkander. Daar geen fchaapen zyn, paft ook geen hoeder noch
fluiter, noch meisjes met bloemekranifen: want die luiden komen niet
op het veld om te zitten praaten, maar om te werken. Het is beter,
dat men vraagt waarde herder is, als waar de fchaapen zyn. De kin-
deren der landluiden zyn des zomers zelden in huis , maar akyd buiten
op het veld by de ouders , zoekende vogelnesjes , verzaamelendchout,
graavende kuiltjes, of plukkende bloemen , vlegtende kranflen ,
cn
meer andere kinderlykheden bedryvende. Iri wilde offerhanden, of
boerenvreugden en feeften, zal men geen lieden van aanzien vermen-
gen zonder wettige oorzaak, tenware dat zy , als toezienders , een»
weinig daar van afgefcheiden waaren; doch voor al geen oude luiden?
vermits die gemeenlyk geen behagen in zulke dingen hebben,
voor-
naamentlyk de mannen.
Aanmerking Het is tegen de natuur en reden ftrydende, dat men tot het vieren
vrolyk feeft een droevige plaats zal verkiezen, en om een treu-
iihappw^vTn rige te verbeelden een vermaakelyke uitzoeken, welke vercicfd zy met
beeldwerk en fonteinen, ten ware het voorwerp der gefchiedenis zulks
vereifchte en medebragt. In dit alles wel te onderfcheiden, en waar
teneemen, kan men een vernuftig Meefter kennen.

Gelukkig is die Landfchapfchilder, welke zyne bebeelding offtoffa-
gie na zyn Landfchap, en hec Landfchap na de ftoffagie weet te ichikken j;
maakende, dat dus het een en het ander moet aangemerkt werden: maar
noch meerder achting is hy waardig, als hy alles weet te voegen na het
Landfchap. Worden dan de beelden of ftoffagie minder geacht als het
Landfchap, zulks moet hem leed zyn: doch in zich zelve-n is hy geruft,
als hy geduurig voor heeft het een zo goed als het ander te maaken.
Zodanig een is boven veele anderen te achten, die zulks niet zyn: want
zich altyd met printen of eens anders werk te behelpen, is het rechte
middel niet om Meefter te werden. Men verlaat zich al te veel daarop.
Niet dat ik het wraak j dewyl ''er de geeft door opgewekt werd: ja ikbe-
vind zelfs, dat ik zonder dat middel daar niet toe gekomen zou zyn.
Maar men moet wel oaderacht weezen, hoe verre men zich met raa-
pen bezig mag houden, pm niet in eeii algém'eène dwaaling ie verval-

^· ' lenj.

ftoftceicn.

-ocr page 369-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

len, uit welke men daar na bezvVaarlyk kan gered werden: waar uk dit
ipreekwoord is voortgekomen,
^ raapm z.yn goed als ze wel gefloofd
z^n.

Laat ons nu tot de onroerende ftofegie eens overgaan, en daar in oorzaak vaa
aanmerken dat^crniets zo verdrietig in een Landfchap is, als dat de
huizen altyd achter tegen het verfchietzyn, en men ter zyde niets als boo-
fchiidcK.-
men, heuvelen, of ter naauwer nood een fteen of twee op malkande-
ren gewaar word. Deze herhaaling moet den aanfchouwer zeer vervee-
len; weshalven het geen wonder is dat die, welke de Bouwkunde niet
veritaan, dezelve 2o_veel myden als zy konnen: maar het verwondert
my, dat veeleLandfchapfehilders die konft η iet weeten willen, ja die liever
nooit vertoonen) hoe fchoon zy ook zyn mag, dan de moeite te nee-
men om daar wat van te leeren en te onderzoeken, of om andcrer mo-
déllen na te volgen, die in zulk een overvloed, en tot dien einde, ge-
maakt zyn. Immers kan men daar gemakkelyk toe komen, behalven
dat het zulk een fchoone welftand in een Stuk brengt. Ik heb lang na
de oorzaak daar van gezogt, rnaar geene konnen vinden die voldoe-
nsnde, £n op de reden gegrond was, dan deze alleen, dat de genc-
gentheid daar toe ontbreekt, en hun de deugd en achting daar vanon-
bewuft is: want te zeggen, dat de Landfchappen alleen beftaan in
boomen, bergen, en groene velden zonder huizen; en als'er huizen,
gebouwen, ruïnen, of triomfboogen in zyn, dat het dan geen Land-
ichapmeêri«: zulks is onkundig geredeneerd; dewyl hetontvfyffelbaar
is, dat een hiftoriein een Landichap voor geen Landfchap aangezien
zal werden , noch een Stuk met huizen, gebouwen, en eenigc
boomtjes voor Landfchap noch Gefchicdenis, maar voor een gezicht
met gebouwen. Een Landfchap, met honderd kleine beelden geftof-
feerd, zal voor geen beeldftuk doorgaan: maar zónder beelden of hui-
zen is 'teen wildernis of een onbewoond land, daar de peftilentie
regeert, en by gevolg daar geen huizen getimmerd worden. Het zou
nog wel watgelyken , dat het in een Groenlandts gezicht was.

yan de. onroerende Stojfagk, zo van Grofven en Tombes i
als Huizeni Tuinen, en diergeljke.

Vierde Hoofdstuk,

T^E graven of tombes» die men ίη deLandfchappen maakt, hebben j
♦^eenbyüondereopmerkingenoodig; alzozy niet alleen een goede ^

N00ciza.ikc-

dit wel optc

Yy ζ

-ocr page 370-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

welftand, maar daar cn boven een waarfchynlyke eigenfchap aan die
plaats geeven daar zy geleegen zyn of ftaan, op dat zy niet ftrydig wer-
den tegens de waarheid cn den tyd. Het is dan het zeker fte, dat men,
wanneer men zodanig een metzelwerk opregt, daar toe voor eerft een
plaats verkieze de zaak en't voorwerp eigen , om van de voorbygan-
gers gezien te worden, en hen tot aandachtigheid te brengen : waar-
om zy dan dikwils minder of meerder prachtig en cierlyk werden uit-
gewerkt na de hoedanigheid , ftaat, en eerwaardigheid der overlee-
denen of der ftigteren dezer gedenktekenen. Men ziet ze gewoonlyk
omtrent de gemeene wegen, op het veld, ot aan den ingang van een
donker bofch gepbatft,' ook wel in het bofchzelve, echter op zodanig
een wyze dat men daar gemakkelyk by kan komen, cn in het door-
gaan dezelve zien. Is het zaake dat zy koftelyk uitgewerkt zyn met
beelden en andere cieraadjen, dan werden zy ^zekerlyk wel bezorgd te-
gens alle ongemakken des tydts. Sommige werden met verwulfièb
overdekt, ook wel met kleine voorgevelen of frontefpieiTen, fteunen-
de op kolommen, zettende op dezelve een koperc vaas of keteltje van
metaal, en aan wederzyde twee kindertjes op fpillen draai jende na dat
de wind hen voert, met een kloppertje van ftaalin dehand, waar mede
2y, dus bewoogen zyndè, ©p dezen ketel flaan, en een groot geluid
geeven, als de wind fterk waait, uit oorzaak van zekere holligheid die
zy in den rug hebben. Datgefchiedde, zeggen zy, om de duivelen en
kwaade geeften door dat geluid te verdry ven, die zy waanden dat ge-
meenlyk om de graven zworven; Sommige wierden met kleine borft-
wecringen beflooten voor den noorden wind. Men ftelt ze meeft al-
tyd op hooge OTonden, of heuveltjes, voornaamentlyk in woefte lan-
den : en men behoeft ook niet te twyffelen dat ze op vafte fondamen-
ten ftaan, alfchoon men ze ibmtydts hier en daar ziet omgevallen,
of gezonken; vermits'er niets in de waereld is, dat niet onder den
vernielenden tyd moet buigen, al waar het noch zo vaft en fterk. Het
is niet buiten waarfchynlykheid, dat 'er omtrent zulke plaatfen zitban-
ken gevonden wierden om te ruften; en om het volk des te meerder
aan te lokken, hebben zy 'er fomtydts fonteinen by gemaakt. Men
plagt gemeenlyk de aflche der overleedenen in zekere of buflen te
doen, welke boven op detombcen gezet wierden, of in eên holle nis daar
by zynde, heel cierlyk met
hierogljfifche letteren of caradcrs behouwen.
Deze graven of begraafplaatfen zyn ontallyk voorzien met zinnebeelden
en figuuren, door dewelke men altyd kan zien en verftaan of ze een Held,
"Wysgeer, Staatsbedienaar, Herder, Bofchgod, of iemand anders toegeëi-
gend zyn geweeft , zo mende oude Schryvers en Overblyffelen mag

ge-

zo wegens
de itaat.

A!s plaat-
iing.

Voorzorg der
Ouden om-
trent hunne
begraafplaat,
fcn gebruykt.

VoOrnaa-
mentlyk om-
trent de ver-
brande af.
fchc.

-ocr page 371-

GROOT SCHILDERBOEK. 357

gclooven. Het zou te lang vallen hier alle die byzonderheden te vcrhaa-
len: en vermits deze dingen alleenlyk dienen tot een bywerk voor de
Schilders, oordeel ik het hier mede genoeg te zyn, als ik 'tgeen der zeiver
ftoffe aangaat, daar noch bygevoegd zal hebben. Dezezyn veelerley, gè-
lyk als van porfier, jafpis, allerhande foort van marmer, zo rood, zwart,
als wit, koper, en metaal, ook van geringer iteen. Men vind'erdik-
vvils een altaar ftaan, waar op men plagt aan de geda:chtenis der over-
leedenen te offeren.

Van de Land-en Boerenhuizen, m andere Stoffagien.

De boeren-of landhuizen ziet men gemeenlyk laag van verdieping; der'Boeten-^
zynde alle hunne meefte gelegenheid en uitgeftrektheid beneden:
hutten , of
en vermits die luiden weinige goederen, ja niet meer als zy tot hunne"^"y®®"·
nooddruft van nooden hebben, bezitten, zyn 'er ook niet veele kamers
of zolderingen in hunne wooningen: maar zy zynflcgt en eenvoudig,
zonder cieraad, meeil van hout of geringe fteen. Daar en boven heb-
ben zy noch order, noch fchikking, noch verdeeling. Zy vlegten
ze met riet of biezen door malkanderen, en plakken of fmeeren die met
kley. De daken zyn doorgaans met riet of zooden bedekt. Zy laaten
weinig liéht daar in vallen; zynde gemeenlyk vi'ai donker van binnen,
en van buiten met zekere koleur licht beftreeken, rood, wit, oök
graauw, waar door men ze van heel verre kan bcöogen. Zy hebben ^^^
veelraaals putten of waterbakken daar omtrent, en ook fonteinen of
nen.
regenbakken uit een boom gehold, ot wel van fteen gemetfeld. De
fonteinen zyn flegt, en van weinig konft: maar wanneer ze digt aan de
ftad leggen, zyn ze groots en prachtig gebouwd met pronkbeelden en
andere cieraaden. Men vind ook vazen, of cierlyke potten, mee bas-
releeves, op hooge pedeftallen ftaande; en die zyn zo hoog, dat ze
boven het bereik der handen ftaan, op dat men ze niet ftukken zoude
Der PedeftaU
breeken, fomtydts wat vergaan en gebroken, of gefchonden door denj^^^·^^®"
tyd en de regen, en ook door de vvreede moetwil der barbaaren en iol-
daaten: het geen men belpeuren kan aan de ftukken en brokken der ko-
lommen en pilaaren die men hier en daarop de wegen, en ook wel daar
by» vind leggen, ook ftukken van frieffen met basreleeves en fchoone
korniffen, welker overblyfzelen, nevensdie derfondamenten, noch zyn
blyven ftaan. Daar en daar omtrent ziet men ook brokken van koloi- kenefnoude
fen ofgroote beelden; en men vind'er die noch hall begraaven,
in een moeras gevallen leggen. Desgelykszietmen in de bofichenleeu
-bruik in de

Yy j Aaloudheid»

-ocr page 372-

52(i GROOT SCHILDERBOEK.

wen en leeuvrinnen vanileen op pedeftallen ruftende, welkewatcr uit hun-
ne muilen fpuigen. Opbeide de zyden der borilweeringen plagt
men in
de oudheid wel Sfinxen te leggen, als de zin niet en ilaat op de verbor-
genheid der weetenfchappen; want alsdan worden zy gemeenlyk tot
Iteunfels der kolon^iiien , piramides en tombes gebruikt. Men
plagt ook, cn het is noch wel in gebruik , eenige fteenhoopen
op te legten met opfchriften of caraBerSy ook wel paaien tot wegvv y-
zers, ot ook wel beelden tot het zelve gebruik, voornaamcntlyk op
kromme en kruiswegen, alwaar men veelmaals ook
"Termen ziet, inzon-
derheid aan de einden van de wegen of laanen , vooral wanneer een
moeras, water, of eenige andere ongelegentheid, dc wegen doorfny-
den, omde reizigerste waarfchouwen voor een naakend ongeval; waar
van ook hun naam van
Termen zynen oorfpronk heeft, dat is te zeggen be-
paaling of het uiteriie eind. Deze
Termen zyn als een omgekeerde Pirami-
de, vierkantig, daar een hoofd boven op ftaat, met den mond wydgaa-
pendc, mceft van koper of metaal, in welker opening van den mondde
wind, doorzyne fpeeling, een groot gduid maakte. Alle deze dingen
iKbben e^n byzondere welftaiid, en gecven aan de Stukken een onge-
meenegrootsheid, als zy wcl gepkatft en gevoegelyk te pas gebragt wor-
den, voornaamentlyk in Landfehappcn; en het is ongetwyffcld dealler-
beöe en grootfte manier. Hier zal ik dit Hoofdftuk beiluitcn, met
waarfchouwinge dat men ze niet al te veelgebruike, noch twee maal een
en dezelve zonder verandering; op dat het niet verveele: 't welk den
maakermeer fchande enïchade, als eer en voordeel, zou aanbrengen.

Van de fchoone Kolomring in Landfcbappen.

f d s τ υ Κ.

ε Η o o

γ F D

de"Sifder Τ Ni^ien 'er iets bekoorlyk is voor bec gezicht, ik meen dat zulks het
Lente, fchoonc groen der bootnen is. Met welk een zucht verlangen wy

na het lieiFe yk voor/aar! Is 'er iets dat onze oogen meer verkwikt dan
het eerft uitjoopende groenDe krachten, geeften, envrolyke luften
fchynen alsdan in alle fchcpfelen te herleeven. Indien het wezendlyk
gezicht zulke krachten heeft, niet veel mindere werden 'er gevonden in
het bcfchouwen van een konftig en bekoorlyk Landfchap, waar in het
heldere groen, een der aanlokkelykfte koleuren , het oppergezag
voert.

Maar dat een Landfchap, geheel uit groen gefchilderd, bekooren

kan

En het
fiijoone
groen.

-ocr page 373-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

kan, zulks is niet gelooffdyk; alzo min als een uit vuile ^^^ g^'^auw-gng^'jJ^^^jj
groene koleuren ons oog kan verraaaken. Niet dat men ook , om
van het
een fchoon groen te hebben,, het ipaanfchgrocn moet gebruiken:
want hoewel dit het fchoonile
z.y ,, is het nochtans hcc aangenaamftc
en lieffelykile in ■'t oog niet, te meer doordien het zo geweldig ver-
fterft en van koleur verandert.

Doch het geen beklaagd moet worden, is dat menichen,. die voor
goede cn ervarene Konftenaars in het Landfchapfchildercn willen door-
gaan, dat, zeg ik, de zulke het fehoone groen geheel uit hunne Schil-
deryen verbannen, cn, in plaats van't zelve, zwart, geel, en meer
diergelyke vaale koleuren daar in brengen.

'W'el is waar, dat alle groene planten en kruiden 20 wel' in hunne Verfchii-
aart, eigenfchap, als gedaante en koleur verfchillende, enderommigeio"Sriiid"
fchoon groe», dieblaauw, deze geel of ros, eenige graauw , ande-
groene plan-
re berg-moeras-en ettelyke waterachtig van koleur zyn: doch de könft
leert ons niet het verdorvene en flegtlte, maar dat bekoorlyk cn aange-
naam voor het gezicht is, na te bootfen: en zelfs onder de verfGhil-
lendheden der genoemde planten vind men ieder
in zyne foort, gerin-
g?, gemeene, ichoone, en alkrfchoonfte.

Zegt men nu, dat een Konftenaar alles, moet verbeelden, 20 wel
het fchoon als het onfchoon, en dat hy maar een aap van de natuur is;
ikftemhettoe; maarhy moet een nabootfcr der welgeftelde natuur
zyn, en haare heerlykfte deelen op het cierlykft afmaaien.

Met myne ftelüng , dat het fchoone groen in een Eandfchap het jin^^ovT/dc
befte en bekoorlykfte is, wil ik geen toeilemming geeven aan het
fchooneko.

Waaiende gevoelen der geenen, welke waanen, dat mengeene koleu-
ren te fchoon kan maaken, al verbeeldde men dezelve fchoonder als
de natuur, zo wel in een Gefchiedenis als Landfchap. InhetHoofd-
ftuk vari de houding en plaatfing der koleuren word hier breeder van ge-
fproken : en wat voordeel konnen dan de koleuren op malkander doen?·
^at is ander-s de WwziwVof zamenbinding der koleuren, wanneer daar,,
^ven als in de Zangkonft, geen hooge en· laage toonen in overeen-
"Cnimen ? "Wat zal het goud tegens goud, of wat de paerlen tegens de
P^erlen uitmunten? Indien alles uit eene van deze beide dierbaareftof-
len Was, 20 zoude de koftelykheid zich niet eens aan ons Qog vertoo-
nen. ^egt de fpre.uk niet,
T&im ornmt diadmatarGma: d^t iSf de
geringe fchelp^n vercieren de kroonen.
Yeele gebreken ziet men aan Schilders.omtrent deze zaak, die, hoe
grondregel bet zy, echter by hen niet in achtiiig genoiBen

Ik.

-ocr page 374-

52(i GROOT SCHILDERBOEK.

Voörbeeid ^^ ^^^ aanmerkelyk voarbeeW daar van aanwyzcrSii Zclier

vaneen gto- Schilder had onder anderen ook een Landichap gcfchilderd, waar in de
ve misflag. voorfte en twedc grond, met alles wat daar toe behoorde, zichichoon
en natuurlyk vertoonde. Beelden en ftofïagie , alles hield zich weL
Maar op de derde grond was alles graauw en vuil gemaakt: en op de-
ze grond had hy een mannetje geplaatft , hebbende een fchoone
Ultra-
marine
rok aan , welke , al ware het op de voorgrond gefchilderd ge-
weeft, niet fchoonder kon zyn. Hoewel hem nu aangetoond wierd,
dat die twee dingen onnatuurlyk en ftrydig waren , naamentlyk het vui-'
Ie en bemorfte groen en zulk een fchoon blaauw kleed, 't welk daar en
boven, om dat het in de zon ging, zo helder en fchoon in de fchadu-
we als op den dag was gefchilderd, had zyn licht meerder gebroken
moeten zyn: doch daar het voornaamentlyk op aan kwam, is dat het
groen in 't verfchiet te veel verbroken was; dewyl men op de zelve af-
ttand zulk een fchoon blaauw kleed niet onverminderd en onbemorft
konbefchouwen, daar het groen zo zeer was te niet gedaan. Ditdienttot
een voorbeeld, om aan te wyzen, dat men zo ligt de partyen niet moet
bemorflèn noch verbreeken , inzonderheid niet zo fchielyk; alhoe-
wel men het door veele ziet doen, om hunne voorfte partyen fchoon
en krachtig te doen voorkornen. De natuur geeft zo een ichielyke
verandering voor ons gezicht niet, noch het heldere weêr zulk een ne-
velachtige deizigheid in zonnefchyn.

Η Et baart aan veelc Konftenaars een groote moeite eer zy een be-

li-twaomf» Kandplino nmffpnt ili-jn rlpi· tnpiipn pn _

Middelcn
Om dit ge-
biek voor te
komen.

Vm het βααη en Modellen der Bomen na het leven.
Zesde Hoofdstuk.

Kwade

veek Kon- ^ kwaame handeling omtrent het ilaan der meijen en bladeren vin-
ftenaars bier Jen. De meefte fchikken zich in dit geval na de maniei; van dezen of
geenen Meefter, zonder na het leeven hun werk te richten, en hunnen
arbeid daar aan te befteeden. Hier door word het loof der bootiien
gemeenlyk ftyf, en alles op eene en dezelve manier; zulks dat men den
olm niet van de wilge, de eyke van de linden , en zo allen byzonde-
ren aart der boomen in hunne Schilderyen kan onderfcheiden.

De natuur leert ons, datwy hen van verre, zo wel door hunne ver-
fchillende koleuren, als gewas en gedaante van kruin, konnen ken-
nen. Om nu wel en voorzichtig te doen, en tot de hoogfte trap
in deze Konftoeflfefiing te geraaken, behoort men op het leeVen naauv/-

keu-

-ocr page 375-

GROOT SCHILDERBOEK.
keurig te letten, en het byzonder foort van groenen loof waar te nce-
men, op hunnen verren atltand gezien zynde, en overweegen of zy dicht
cn mailïef zyn, danyi van bladen en takken, en oi dezelve by bosjens
of eenpaarig aan hunne takken hangen. Men lette met aandacht op
de' verfchillendheid hunner koleuren, zo wel in hunnen opgang)
volkomenen ftand en verval, als in de byzondere foort; daar en boven,
hoe lang of kort van ilam die zyn, of dezelve regt of krom waflen,
in drooge of warerachtige plaatfcn.

Een andere zaak, die heel veel moeite, maar de grootfte welftand ^^^^^^fon.®
byzet, is de rondigheid der boomcn. Om hier een goed middel toe te
ding van het
geeven, tot voorkoming van dit kwaad, dient men te overweegen
jioe groot den omkring van uwen boomzy, het zy dertig ot veertig
voeten. De opperüe rondigheid en verhcevenheid, die na u toekomt,
moet het fterkfte en krachtigfte gedaagden gefchaduwd zyn, en vervol-
gens van vyt tot vyf, of van zes tot zes voeten de tinten verminderen,
en op de kant in de lucht of ander bywerk fmelten, niettegenftaande
dat het licht op zyde mogt in het Stuk vallen: want het zelve treft en
raakt ook zo veel te krachtiger, als het meer na u toeichiet. En of men
in die gelegentheid de uiterfte kantigheden verlicht en hoogt, zulks
kan tot de rondigheid niets doen, veraits her licht te fchielyk afloopt:
en loet zelve eenmaal te ilerk gefchilderd hebbende, kan men het, zon-
der het eenigfins moriïig en brodachtig te maaken, niet door het over-
fchommelen verhelpen j vermits zulks altyd by de andere partyen zal ai-
ileeken, zo in koleur als netheid.' ■

Daar en boven is 'er een groot onderfcheid tuiTche.n de verfchillend- wi^InsÏt"^
heid der ftaramen, zo wel als tuflchen het byzonder loof. Deze zyn piaa^fen ^®''·
fchoonder en Ichilderachtiger als de andere; wederom dieregter en gaa-dge^
ver; geene weder in koleur van de andere verfcheelende, enz. Maar itammsn"
her gewigtigfte, waarop men letten moet, is, dat men niet het Ef-
fchen-of Lindenloof op een Eykenilam plaatfe , noch het "Wilgen
op een Olm: want het eigen loof moet uit zyne eigene flam fpruiten;
hoewel 'er veele geen achtjj op flaan, als het maar wel ftaat. Ook moet
iiet jonge en fchoone loof niet op een oude ftam gevoegd wofde.i: want
net eerite is even als een menfchenhoofd, ophetlyf vaneenaapgefteld;

het ander, een jonge kinderironie op een vervallen en door ou-
oerdom verzwakt ligchaam.

Veeltydts ziet men ook in Landfchappen, dooreen gemeen licht ge-
daagd, het loof der boomen zeer fcherp en kantig tegens de lucht ver-
beelden; daar de natuur ons in tegendeel leert, dat zelfs het looi der
voorlte boomen in de lucht op haare uiterfte kantigheden fmelt, cn

Zz dom-

-ocr page 376-

g r ο ο τ s c η ι l d ε r β ο ε κ:.

dommclachrig daar tegen uitkomt j en in "t vetfchict nocti veel twyf-
felachtiger.

Vmi deplairtfmg der Landfchappen, mdergeene die men .
IVeêrgaas noemd.

Zevende Hoofdstuk.

IK vind geen ding onvoordcellgercn onvermaakelykervoor een Schil-
der, als zich altoos aan eene manier van verbeelding te houden. De
natuur zelve moet hen van hunne eenzinnrgheid overtuigen j en niet
alleen deze, maar ook de volgende regelen,
«isdüidw Eerilelyk, de verfchillende plaatfen, in welke de Schilderyen gefteld
tot veVndL worden: want daar is niemand, die my wederipreeken zalinhetltellen,
ring van ver- jjat ieder Stuk op alle plaats paft. ^ Wanneer ik zo weinig verandering
bewccfJn. ^^ Meetters befpeur, oordeel ik, dat het de regte Meef-

ter niet is: want die zulks is, laat dc rykdom van zynen geeft bly-
ken.

Tin anderen , moet hy zich in zyne OrdinaEritie na de zinnelykheid
■des Eigenaars voegen, zo verre als de reden het toelaat; en zyne vol-
ftrekte^ en eenzinnige wil niettegens de grondregelen derkonft en wel-
ftand aanloopen.

Belangend de eerfte reden, het beloop der Natuur leert liem zync
mifflag erkennen. Doet zy ons niet een heldere zonnefchyu en aange-
naam weder na een iwaaren ftorm met meerder aanmerking en vervro-
iyking befchouwen ? Oordeelt men, dat zulks in een Schildery minder
witwerking op onze zinnen doen zoude? gewiflelyk neen. Zelfs is 'er
geen landftreek zo arm, of in minder als drie mylen landts zal een ge-
heel andere ftreek landichaps zich opdoen. Hoe kan hem ook onver-
maakelyk voorkomen, fomtydts zulk een ftormweder, daar na beza-
digd, en dan weder een vrolykezonnefchynte maaken ? Want de mer-
kelyke ongelykheid baart de verfchillende verandering; en deze bekoort'
het oog. Dan ziet men eens esn donkere bofïchaadje, dan weder een
wildernis, daar na een zedig landfchap, enz. De zwaarc watervallen,
overftallig groote eikeboomen , rotfen , ΐη diergelyke voorwerpen,
wel geichilderd, zullen in zodanig een vertrek mede niet mishaagen. Op
deze wyie zoude men de gehedle waereld in't kleenkonnen verbeeilden,
en, by wyüc van fpreekcn, Tjulks met een opflag van het oog befchou-
wen.

Want

-ocr page 377-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

Want houd zich cen Schilder by eene trant, hoe rneenigweff zalhy f^j^jg^gn ^jg
zyne zwakheid en onvermogen laaten blykers ƒ Is het by zonnckhyn tCecn
Meeftet
vcïbeelden, wat pkacien zal hy vinden dasr alle zyne Stukken wel voe-
gen zullen? Kanhy altydde zelve in dezonnefcliyn ftellen, om de wer-ten vetpiig.'
king zyner konil en de natuuriykheïd te toonen? Men neenje, dat zyu
werk alzo geplaatft wierd, noch is 'er ecit gebrek: want dan zal het zon-
licht in 't Schildery van ter zyde, en de waare ton van vooren daar op
fchynen.

Uit deze reden blykt, dat het geaieen lick niet ailcen noodzaa-pei^^®"
kelyk, nïaar alleiiïis het voordeeligiie is, om zyne Kanicrftukken d.iarilg'^ftejn kl-
uit te dagen. , _ mets.

Een goed KonftÈiiaar moet zich vqorzichtig gedraagen in het fchik- opmerking
ken en verkiezen van zyn werk, zorgvuldiglyk acht geevendeop de ei-Jaftfing®
genfchap der plaats,/op dat zyne konit de bouwkunde niet ontbinde,
benevens'de
maar veel eêr verfterkc j maakcnde de Landfchappen, die men natuur-
lyk wil verbeelden , hoe zy verder van het waare licht, dat in de nng
van
kamer valt, zyn, zo veel helderder als die naby het zelve zyn: want^^'^"''·
anders doende, zou het maar een fchildery vertooncn.

Het twede, dat machtig veel tot het cieraa:d doet, is het waarneemen van Van de wc·'
goede Wcdergaas te maaien: en hoewel dit geflacht van Schilderycn zect
bekendis, werd door veele nochtans daar "in gedwaald. Hunne ge- En vrat ty
dachten, noopende wat 'er tot een goede \i'edergaa behoord , is«yn
navceiet
zeer verichillende: maar de meefte meenen het te beitaan ineen gclyk-
vormigheid van begrip en ichikking van voorwerpen, koleur, en daa-
»ing: en veele voegen daar by, dat, indien het een eeneficn Landfchap is,
ict andere desgelyks moet weezen: is het eene rotsachtig, zo moet ook
weder het ander zyn ί ja zodanig dat, wanneer ze by malkanderen ge-
plaatft worden, het fchynen moet als of ze op malkander overgedrukt
waren: in beide even veel lucht, of gelykelyk geftopt; beide op de
voorgrond of in het verfchiet met gelyke ftofFagie voorzien: ja met
zulk een omzichtigheid, dat in het eene geen witte plek is, die niet in
het ander mede gevonden werd.

Myn gevoelen is, dat dit voorige meeft uit de eigenzinnigheid van nes schry,
den Konftenaar- voortkomt ί en dat 'er niets meer in een'Wedergaaj^^^^^j^P""
word vereifchr, als een evengelyk oogpunt en gelyk vormigheid der beel-
omtrent,
den, wanneer ze op een gelyke hoogte hangen moeten: maar die het
overige daar by wil gevoegd hebben, zoekt het vyfde rad aan een wa-
gen. Want waarom zoude ik myn vermaak niet mogen hebben, na
myne luft in het befchouwen van een naare wildernis te hebben geboet,

Zz ζ zulks

-ocr page 378-

3 ^4 G Pv O O Τ S C Η I L D E R Β O Ε Κ.
zülks ook te doen in het zien van een aangenaame vlakte , of in her
verfchil van een Landfchap met bofch in tegenftelling van een zoete
rivierkant en een vermaakelyke doorzicht? My dankt, denaam zelF
wyft het genoegiaam aan, te vveeten dat het twee Stukken zyn van een
^Enzynge- gelyke hoogte en breette, gelykvoimig van lyil, hun licht ontfangende
uit eene zelve zyde der plaats daar zy hangen, het zy over of naaft malkan-
der, meeft even zwaar of vol werk, gelyke grootte der beelden , ver-
minderende allengs na het oogpunt. En belangende de gedachten, of
het
concept, hoe verichillender hoe beter en aangenaamer; op dat men
den ryken en vloeijenden geeft des Meeiters daar in gewaar moge. wer-
den. Doch een Landfchap voegt beft by eenLandichap, Gebouw by
Gebouw: meer oordeel ik niet c^t'er tot het maaken van een goede
"Wedergaa word vereifcht.

Fan de Lichten in een Landfchap.

xen,.

achtste hoofdstuk.

νΛοίίπΓςΙικ'-. ]^Oewel wyd en breed van de Lichten iii het voorgaande Boek ge-
tendeLichtei) X Α fproken is, vind ik rriy echter genoodzaakt omtrent deLandfchap-
vcrbeeidcD. pcn, cn inzonderheid wegens de voorinvallende lichten, in Stukken
welke tegen óver de glazen ftaan , te fpreeken. Veele Schilders zyn in
die gelcgentheid zeer verlegen, en niet zonder reden; want het is een
iTjoeijelyk proefftuk van hun vermogen.
Redenen daar De voornaamfte reden is, dat men zich niet kan begeevcn tot iets te
van, onderneemen daar men geene yoorbeelden van heeft; en niemand wil
de eerfte zyn. Zy geeven voor, dat hunne zwaarigheid meeft ontftaat,,
om dat zv het licht van vooren hébbende, geene flagichaduwen op de gron-
den, eii geene fchaduwen aan de voorwerpen kohneri maaktn, en de-
zelve alleenlyk door de uiterfte diepiels hunne werking, wyking, en
kracht moeten vinden: even als of de zweevende wolken geen groote
flagfchaduwen veroorzaakten; gelyk de ondervinding ons dagelyks leert.
Ten anderen belyden zy ftilfwygende hunne ortkurKie in de kennis van·
dé kracht en houding der koleuren, in het verkiezen van bruine tegeris
Middelen en ligce tegens bruine voorwerpen. Want wanneer men tegen

om het wel een verfchict van groene boomen ligt gekoleurde voorwerpen ftelt,
«it
tevoe- als vvit, koleur de rofe, ligt en krachtig geel, en diergelyke koleuren».

dan heeft men geen groote fchaduwen van nooden. Wil men voor-

wer-

-ocr page 379-

GROOT SCHILDERBOEK.
werpen tegen een ligt gekoleurd gebouw maaken, laat ze van bruine
en donkere koleuren zynj of,een pot of vaaze van een glocijende en
bruine koleuc, ai daar tegen wederom een ligter voorwerp : cn tegen
liet verfchiet werd het voorwerk, door de veiminderiog der t nten,' in
kracht herfteld; dewyl alles, wat wykt, duifterdercn dommeliger word;
zo als in tegendeel de ichaduwen, hoe verder af, hoe fiaauwer of zwak -
ker werden. Daar en boven kan men een groote reddering bekomen
Poor de ko-
door de gronden, deze ligtgeel, de andere groen, die blaauwachtig,
en zo met hunne byzondere eigenfchappen; als wy verder zullen aan
-gtondsn.
wyzen.

"Wat de beelden belangt, die konnen een genoegfaame en natuur-omtrent
lyke khaduvvzyde hebben, waar door zy zich konnen redden: want die '''^'■"'«i®"·
aan de meeit van het licht afwykende zyde des Stuks zyn, zullen veel
meerichaduweontfangen, als die in de midden ftaan, en ook eenflag-
ichaduwe, om dat zy zo verre van het oogpunt afwyken, en hoe ver-
der hoemeêr. ,

Men begrypt dan ook wel, als men daar eenige huizen, of andere Andere huip-
opftaande werken, na het oogpunt wykende, heel ter zyde ftelde,
een e hoog en d'jndete laag, "t zy een grot daar men doorziet, daar' ' '
'weêrwat anders met gekartelde fteen, of borftweeringen, enz. en daar
voor een water als een gragt of vyver, langs v.elkers kant of boord
eenige potten of pronkbeelden op pedeftallen ftonden: dat deze voor-
werpen dan, ichoon zy geen volkomcné fchaduwe hadden, echter ten
opzichte van het licht daar genoegfaam toe zouden ftrekken. Dat niet
alleen; maar het een zou tegen het ander noch eenige ilagfchaduwen
geeven: 't welk een groote weliland cn cierlykheid aan het geheele werk
zoude byzetten.

"Werpt iemand my tegen, dat zulks te veel geweld aan die voorwer-
pen, \YpIke buiten het Stuk zyn, zoude veroorzaaken, endathetbyge-
volg in de midden leedig zou zyn, en derhalven het oog te veel na'^de
zyde getrokken worden; daar en boven , dat alsdan de beide hoeken des
Stuks geflooten zouden weezen;

Dezen antwoord ik, dat, by aldien zy op zulk een grond , als boven aan^ opgdofi,
geweezen is, hunne Ordinantiën fchikken, de koleuren wel verkiezen,
en by malkander voegen , zy hUn groot licht in de midden het krach-
tigft, en aan de zyde hun werk meer gebonden zullen vinden; en
hier en daar eenige pedeftallen met vaazen tegen de groote vlakke don»
kerheid der gebouwen geplaatft zynde, zou zulks een deftige luifter en
werking daar in brengen.

Veele durven geen ilagfchaduwen in dusdanig een voorinvaUend licht

Zz 3 op voor^cftdd.

-ocr page 380-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

op de voorgrond brengen, om dat groot licht een weinig te brcckenca
te doen wyken j zeggende, dat hunne
halujirade of borltweêr ïitlksbe-
dekt; en zich inbeeldende, dat'er geen meer flagfchaduwe op de grond
kan gezien werden ais die van de baluifter: maar zy zyn verre mis. TLi
ftaan en befchouwen de plaats, en denken niet op het werk dat boven
hun hoofd gebouwd is, hoe hooge verdiepingen en hoe gróote fl;tg-
fchaduwen dié dingen op de inwykertde voorgrond moéten veroOrzaa-
ken, welke zy zich dienen te verbeelden buitens huis te konnen zien,
boven de opening van het Stuk: want hoewèi het tegen een vier-
kante muur ftaat, werd door hun konftwcrk hier een geheel opcti vak
in de kamer vertoond, waar van het licht derzejve vlak daar in flaat.

Om my duidelyk en klaar te doen begrjpen, en meteen wat buiten-
werks betekent en genoerml werd, heb ik naodig geathtde nevenigaan-
de aanwyzing daar by te voegen.

VexUasrt eu Mc" tekent op het Stuk, gemerkt A, een oogpunt B; en uit het
dooc een zelvc trekt men twee oc- >ftraalen C, D. Al wat buiten dé zelve is, is
buiten het Stuk E, werdende buitenfwcrks genaamd, en verbeeld een
doorgaande of weggebrooken muurwerk, aan de muur F verknogt en
vereenigd; waardoor fchaduwen en flagfchaduwen op de grond Vallen:
en boven het zelve alles lucht zynde, kan men, alsgezegtis, de hoogte
des huis of dec fchoorftecnen, door infchietende flagfchaduwen, op
de grond aanwyzen.

Nu ioude iemand mogen vraagcn, of de beelden in de midden, die
nu het voornaamfte licht maaken, niet altemaal, of altoos een groot
gedeelte daar van, indeichaduwe zouden moeten :ïyn? Waar op ik
antwoord, nadat men het huis minder of meer hoög wil verbeelden.
Is het hoog, zo flaat de flagfchaduwe wat verder heen; is het laag, en
maar een dak daar boven, gelyk veeltydts gebeurd, zo verre noch zo
breed niet.

Dit middel, voor zo veel de vlak van vooren Stukken bc'ireft, is zo
zekeren vaft gegrond, als nut en behulpfaam; en hoewel men het
nooit op die wyze gedaan ziet, is het daarom echter niet verwerpelyk:
maar men wil, zonder voorbeelden van anderen gezien te hebben, dc
eerfte niet Vveezen. Is 'er wel een voorbeeld zo bekend, en dikmaals
herhaald, als dit, in degeheele waereld.^ Alle dagen fchyntdezoti; ên
wy gaan hier of daar wandelexi, en konnen het aangetoonde middel ία
de natuui: dagelyks gewaar worden: en het is immers voorbeeldts ge-
noeg dat zy ons aantoont. Daarenboven is hetredelyk en mtuurlykl, dat
wy, om iets te zien, liever de zon op den rug, als iri het aangezicht heb-
ben: en nochtans vind men'er veelc die het aonnericht achter vertbönen,

cn

voorbeeld
opgciofl:

-ocr page 381-

GROOT SCHILDERBOEK. 367
en niet een die zulks van vooren doet; om dat hun de kennis van de
natuur en werking der koleuren , ligt en bruin tegens bekvvaame gron-
den te maaken, ontbreekt: en bygevolg toonen zy debehoorlykeW-
monk niet te verftaan. Dc Conterfeitrch.i-'ders doen zien, dat zy zulks 5^1,11-
durven doen en onderneemen, neevens de Basrelccvefchilders: cn de- deis deze
ze vinden zo veel voordeel daar by, dat zy op die wyze met grootc iofn^f^èn/'^'''
beft het oog der aanfchouwcrs mifleiden en bedriegen.

Indien nu een Kouftoeffenaar oordeelt, dat hy myne gedachten be-
ter door een voorbeeld zou konnen bevatten, ik wil na myn befte ver-
mogen hem gaarne behulpfaam zyn, en dit volgende daar toe en tot
zynen dienft en hulp aanwyzen.

Ik ftel dan ter regterzyde in myn Stuk een rey huizen, na het zicht- voorbeeld
punt wykcndc. Het eerfte is vierkant met een tree in te gaan: de deur ^"iiddrbree-
ichiet ten halven achter de lyft, en is aan wederzyde met banken, vvaar
der amge-
op een Sfinx legt, bezet. Twee a drie voet boven de deur loopt
fmalle lyft:, die het dak onderfchraagt. iSaaft dit gebouw ftaat een an-
der, wathooger, welkers zy de een vlakke muur is, voor met deuren
cn venfters. Aan wederzyde des ingangs ftaan twee kolommen, draa-
gende de
l/^rchttrave. Friesy en Cornisy en boven dezelve een ronde
Timpaan. Naaft dit ziet men een hek, 't welk tegens een ander buis,
dat hooger als het eerfte doch laager als het twcde is, aaploopt. Tien
of twaa F voeten verder ftaat een hooge muur, dwars door het Stuk.
Aan de linkerzydc des ziehtpunts is een groote opene poort, daar men
het verfchiet door ziet. Boven deze poort, ter rcgter zyde, ryzen de
toppen van eenige zwaare hoog gewaifene boomen, die de lucht ver-
vul cn en door hun loof ftoppen. In het midden des Stuks vertooncn
wy een achtkantige fteen , en tegens de voorfte vlakte een waterbak.
Deze fteen is acht of tien voeten in "t geheel hoog; en boven op dezel-
ve ruft een ronde kloot. Ter linker zyde, buiten het Stuk, ftaan
eenige boomen, na het zichtpunt wykcndc.

Men lette nu op den dag, die, als gezegt .is, vLik van vooren in-
valt, en welke flagfchaduwcn het eene voorwerp op het ander geeft,
nevens het beloop der zelve, na dat de zon hoog of laag vertoond
word. Ik ftel boven deze opening noch een
Frontefpies van een
zekere hoogte, de poften aan wederzyde inSgelyks min of meer van
breedte.

Wie nu de Doorzichtkunde wel verftaat, zal genoegfaam konnen
giiTen welk een flagfchaduwe zulks, op de grond zaf veroorzaaken, hoe
teed, hoe verre, en waar op, dwars , en na het zichtpunt wykcnde;

als

-ocr page 382-

52(i GROOT SCHILDERBOEK.

als mede hoe veel meer dit licht van vooren dat van een'zydclicht in
helderheid zo wel als in koleuren zal overtreffen. Alles, dat
paralei
aan dsn horiz.om is, word vlak van de zon verlichtj en in tegendeel
het geen met de oogftraalcn gelyk loopt, is duifter en buiten het be-
reik der zelve, en zo net bepaald, dat de minfteuitfprong, al ware zy
maar van een duim, ja van een ftroobreedte, zal verlicht zyn, gelyk in
het nevensgaande voorbeeld aangetoond word.

Wat de reddering aangaat, niemand behoeft tetwyffelen, dat die
minder in een vlak van vooren zonnefchyn, als in een van ter zyde tc
vinden is; want het geen aan de fchaduwe ontbreekt, zullen de koleu-
ren en tinten dubbeld goed maaken.

Deze ilag van lichten, in een Landfchap, hoe zéldfaam die ook
mogen voorkomen aan hen die het nooit bezocht hebben, heeft niet-
temin veele fchoone en voordeelige toevallen, welke in "t befchouwea
ons oog met lieffclykheid ftreelen enbehaagen: doch hoe het Stuk bree-
der is, en grooter ruimte heeft, hoe het bekoorlyker voorv het gezicht
is dan in een kort begrip in de. hoogte; om die reden, dathoedigterde
voorwerpen aan het zichtpunt naderen, hoe dezelve minde* fchaduwe
doeu voortkomen; en hoe zy verder ter zyden afwyken, hoe vlakker
zyzyn,

Noodzaa- Ik had gemeend niet meer van de lichten en hunne byzondere eigen-
mèik^n ^'^^'ψρε''^ fprecken: maar geduurende dit fchry ven is my noch een
!«"iic"ht van zaak van gewich^ dezelve raakende, voorgekomen; welke ik oordeel
Ic'^dc" ^^^ opmerking waardig, en zo zeldfaam te weezen, dat ik geloof
" ' byna nooit eenig voorbeeld daar van gevonden te zyn. Het is wegens
het hemelfch of gemeen licht , dat door een opening in een ronden
en geflooten Tempel van boven invalt ., of wel eenige andere
plaats daar men de koelte zoekt, of lyken in een uitgehakte rots
bcgraaven worden. Ik ftel de opening, en deszelfs grootte, onbepaald,
na mate dat het
concept of beftek zulks vereifcht. Wy hebben hier voor
vaftgefteld, dathetgcmeene licht, contrarie het zonnelicht, metverwy-
dendc ftraalen de voorwerpen befchynt. By gevolg alles, dat van het
centrum eens ronden Tempels afwykt, doet de flagfchaduwen langer en
fpitfer of fmaller werden: in tegendeel,hoe nader'aan het middenpunt,
hoe korter; ja zodanig, dat vlak onder of op het
centrum ftaande,
geene de minfte ilagfchaduwe gegeeven word als onder de voeten. Daar
en tegen zal men bevinden , dat dezelve krachtiger licht van boven zul-
len ontfangen, dan die welke ter zyden afwyken, hoe verder af hoe
minder. Doch het tegendeel befpeurt men aan dc
reflexie of weder-
kaatfing van
de grond. Hoe meer de voorwerpen aan het centrum na-
deren ,

-ocr page 383-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

deren, hoe zy helderder gerefiexeerd zyn ; hoedanig ook de grond
mag weezen, wit, blaauw, rood of geel, ligt of bruin van ftof.

Wat het beloop der ilagfchaduwen van de voorwerpen, waar die
' mogen ftaan, op het gemeldeof grond, aangaat, die vloeijcn

uit kizt centrnm of middelpunt, vlak onder het licht.

I Van de Landfihappen in een kort begrip.

NegendeHoofdstuk.

WY hebben voor dezen gezegt, dat de verbeeldingen in eeri kort
^^ begrip, voor alle verkiezingen, als een algemecne regel noodzaa-

' ■ " kelyk zyn. Het zelve zullen wy nu in de Landfchappen, als een groo-

■ te nucheid , aanmerken; waar in wy hoopen den leergierigen eeni-
ge verligting te geeven: maakende byna dezelve ftclling als in die der
Hiftorien, naamentlyk dat'er een ondericheid is tuflchen een Land-
'1 fchap in een kort bepaald begrip, of een in een groote ruimte: dat het eerfte

veel konftiger en moeijelyker is als het twede, hoewel van minder om-
flag: verders wat men in beide moet waar neemen, omdie elknazynen
I aart even deugdfaam te maaken. Daar benevens zullen wy noch een

aanmerking over de ftoffagie doen.
1 Belangende het algemeen der Landfchappen, het is daar mede gele-

i ï gen gelyk wy aangeweezen hebben dat het zich omtrent de Hiftorien

I I toedraagt, naamentlyk dat een kloekeen beknopte Ordinantie van meer-

;' I derkonil, achting, en kennis is, als een ruime; dewyl de voorwer-

pen duidelyker, en onderfcheidentlyker in hunne hoedanigheden aange-
I weezen en uitgevoerd moeten zyn, het welk in het kleine en ruime zo

j naauw niet luiftert: want hoe meer wy de voorwerpen naderen, hoe zy

kennelyker worden. Gelyk in de Hiftorien meenigvuldige gedachten
j: en voorwerpen zyn te vinden tot het famenftellen van Ordinantiën zo

klein als groot, met twee, zes, twintig, vyftig, ja honderd beelden,
i in paleizen, kamers, gaanderyen, fteden, dorpen, op het veld, in

boifchen, &c. doen zich in de Landfchappen desgelyks ontallyke voor-
werpen op tot het maaken van fraaye gezichten in een kort begrip, en
in ruimte, klein en groot, boifchen, vlakke velden, rotien, wilder-
niflen, of gemeene wegen, met gebouwen, fonteinen, enpronkbeel-
j den, ecnzaame plaatfen met tombes en grotten, zeehavens, cafiades

of watervallen, om allerhande voorvallen daar in te vertoonen, zo held-
en herderachtige, als fchimpige, treurige, vrolyke en boertige: alle wel-
ke gelegeiitheden en plaatfen byzonder natuurlyk verbeeld konncn wer-

Aaa den.

Gelylfïör-
migheid dei
Landfchap.
pen met de
Gefchiede-
niffcn in dit
deel.

Dezelve ryk«
dom ir 't ^
verkiezen
der voorwer-
pen.

-ocr page 384-

3 70. G R O O Τ SCHILDERBOEK,

den. En hoewel men alle die voornoemde zaaken in een Stuk;
zoude konnen fchikken, ZO kan zulks nochtans van zodanig een uit-
werking niet weezen als ieder in "t byzonder, ten opzichte van de
Konftj zynde het zeker, dat de dingen, van verre gezien, gelyk wf
voor dezen aangemerkt hébben , onze nieuwsgierigheid nergens na zo
veel voldoen als die van naby, waar door zy aan ons kennelyker wor-
den, zo in hun wezen, geftalte, als koleur. Men weet, datdevoor-
werpen, hoe meer zy verkleinen, en van ons wyken, hoe meer zy hun-
ne kleenigheden verliezen, niet alleen op de vlakke partyen, maar ook,
in den omtrek en zwier. Een ftara, die vol holligheden en buitenis,
vertoont zich van verre glad en eften; ja dat krombogtigis, byna regt,
en de kruin als een klomp.
Gclykenit- ^t Js wel waar, een kloek en beknopt Eandfchap voldoet ook alle zin-
NocHtans weet men, dat een vergadering van weinige,,
zdykhridvanmaar verftandige lieden, nimmer vrugteloos zal feheiden; daar in'te-
gendeel eene, uiteen mecnigte van gemeen volk beftaande, zelden
® wat byzonders, zonder haspeling , uitregt. Desgelyks is het in een

Muzijk met veele (temmen. Deze zullen wel veel kracht en ge-
weld doen; doch niet zodanig op onze zinnen werken, dat wy daar
van ontroerd en bewogen werden: daar in tegendeel de 'ftem van eene
fchoone Zangfter alleen, vergezelfchapt met de
Bas Comtpmo, ons ge-
heel doet veranderen, zugten, ja zelfs iomtydts traanen ftorten; ge-
ichiedende dit uit geen andere oorzaak, dan door de kracht, die in een
alleen begreepen is, door de onderileund; ten anderen, deduide-
lykheid der woorden,, door een lieffelyke en zuivere klank uitgegalmd5:
ten derden , de'zin of hertftogt: alle welke dingen in een groote
' Ij/imow/V onmogeiyk konnen zyn, om redenswil dat men niet dc woorden,
veel minderde zin, kan vevftaan, maar alleen op dc genejaale over-
eenftemming zyne aandagtkan bezig houden, 't is waar, een volila-
gen Muzijk zal den gemeenen man behaagen; maar een konftige
Solo
is voor de verftandigen. De eerfte doet de leden eenigfms beweegen j.
maar d'andere ontroert dc ziel, en is van langer indruk,
verfchinen Het voomaamfte onderfcheid, dat 'er is tuilchen kleen en kloek
iuflchenhet Landfchap, is het oogpunt. In het kloeke is den horizjont. gemeenlyk

♦ 1.

gtooten

ïicen Land- wat laag, en in een groote ruimte heel hoog. •'t Een is hoog land, en
wann luiks ander een dal: "t een is natuurlyker wyze uitgebeeld, en 't ander op
beftaat. de manier van een landkaart : 't een behoud een goede welftand
al hangt het noch zo hoog, en alles fchynt regt overeind, enj gelyk
men Eegr, op zyn kooten te ftaanj in 't ander in tegendeel tuimelt alles
wat 'er in is, yertoonende zich wel zo lang het beneeikn 't oog op der»

Ezel

-ocr page 385-

G R OO Τ S C Η I L D Ε R Β O Ε Κ. 5 71

:ΕζβΙ In een kloek Landfchap ziet raen alles duidelykr, tenmin-

iten een deel, zo als de verkiezing in een kott begrip is. In kleine en
ruime kan men niets volkomen bezcffen dan het generaal; eensdeels,
om dat het zo flaauw is.door het groot licht; ten anderen, doordien
het Stuk van een verre afftand word gezien, want de zelve gemeenlyk
boven andere Beeldftukken gehangen worden. Ja bet is een reden die
vaft gaat, dat, nademaal men nooit Schiideryen, hoedanig die zouden
mogen weezen, onder het oog hangt, tenware in een verkooping, het
alsdan zeker is dat eenX,andfchap met een hoogen
horiz.ont onvermyde-
lykaltyd vaifthmoetüaan. Ik laat een ieder oordeelen van het tegendeel,
hoe veel meer welftand dan moet hebben , en welk een voordeel
die zulk een ruimte heeft om op en neer te klimmen ja tot de zolder
;toe, en nimmer bevreesd is dat dezelve zal onder ons oog geplaatli"
worden ; daar de anderen als bannelingen onder hunne geftelde hoogte
hunne trooft moeten zoeken, zonder hoop van ooit hunne welftand
te verkrygen , ten ware dezelve by ongeval weder tot den komen
,tc keeren op welke zy gemaakt zyn.

Na dat wy beweezen hebben, dat een kloèkLandfchap in een kott
bepaald begrip met een laagen
heri;z.om boven ons gezicht kan beftaan,,
en zich weiftandig vertoonen; en dat een kleen in een ruim beftek,,
vermits den hoogen
horiz.onty zyne waare eigenfchap ♦'erlieft, zodat
de goede meening van den Maaker daar door vrugteloos word: beflui-
ten wy, dat'er geen nader middel is tot het verbeelden van een ruim
Landfchap, oni dengdfaam, welftandig en natuurlyk te weezen, als
voor eerlt den
horizjont wat laager, gelyk voor gezegtis, te ftellen,
dat zodanige Stukken altyd ja zelf ver boven ons oog worden geplaatft.

Maar iemand werpt hier een fwaarigheid tegen , naamentlyk dc·^ swaarigheid
2c, dat , als het oog zo laag gefield word, de lucht dan al te
te zeggen heeft, en het voornaamfte te weinig. jHoe zal men de lucht fs"' "
dan overweegen als een onnutte vlak; en is de zelve niet het geen een
Landfchap meeft verciert, verkwikt, en aangenaam maakt? Zal men't
aardryk grooter willen ftellen dan den hemel.^ Daar is, zegt men, niet
in te zien. Is dan een ichoone lucht zulk een geringe zaak en zo ge-
niakkelyk te maaken.^ Is het niet al zulk een konft dunne zweevende
Wolken te verbeelden, als een ftuk vlak land, hier en daar een heuvel-
tjen, of waterplas, nevens een weinig gras of kruiden ? Neen, laaten
wy ons zulks niet wys maaken. Een fchoone lucht is een proefftuk van
een deftig Meefter: maar dunkt ze u wat te groot te zyn, hier is raad
toe.^ Maakt de voorgrond wat kloek: een boom of twee met hunne Opgeloft.
kruinen, hetzy maffief of yl, konnen die niet genoeg, vervullen het geen

Α a a ζ over-

-ocr page 386-

37i GROOT S C HILDERBOE Κ.

overtollig is, en ftoppen of verbrecken dat hïnderlyk zoude fcon-
nen zyn? alsmede een gebouw, is't niet van voeren, laat het op zy-
de werden gezien; of wel een
piramide of puntnaald, niet gelyk men
meeft altyd verbeeld agter in "t verichict, neen maar voor aan,, kloek
cn hegt; laatende de toppen van deze genoemde dingen hoog op fchie-
ten, om te {toppen, en daar door, gelyk ik zeg, de lucht hier cn daar
eenigfins te breeken. Maar mogelyk zal iemand hier tegenwerpen, dat
zulke kloeke boomen niet fraay zouden ftaan, om dat· men hunne krui-
nen niet kan zien. "Wel, is'er meer gelegen aan de kruin vaneen
boom, als aan de top van een fchoon gebouw, puntnaald, of zo een
zeldzaam voorwerp, "t welk konftig en heerlyk, ja diergelyke mogelyk
driehonderd mylen in 't rond niet werd gezien ? Zal zulks wykenenge-
mift worden voor een boom? Zou men niet denken, dat het een won-
derlyk fchepfel was, cn jammer zyn dat'er een onder honderd zyn kruin-
verloor? Laat 'er een, twee, of meer uitfchieten, daar zyn "er noch
genoeg. Ik zegge dan, dat de lucht genoeg geftopt is·; en daar mede is
deze zwaarigheid weg genomen. Nu byft de lucht gemaatigd, cn de
meefte kracht in "t Landfchap en op de ftoffagie: myn voorgrond word
cierlykgeftoffeerd: mynverfchietis vlak en diep, met ruimte naar mync
wenich: de
horifont is zodanig, dat ik niet heb te vreczen voor het
omtuimelien der voorwerpen.

"Wanneer ik zeg, vooraan groote boomen , hoog opgehaalde ge-
bouwen, puntnaalden, en kloeke beelden tot ftoffagie te ftellen,
zullen zommige my mogelyk tegenwerpen, dat alsdan de grond ag-
ter neer daalt, en voor opryit: konnende zy zulks niet goed vindea
door hunne ongewoonte , alzo zy zich nooit op die manier van·
fchilderen gefteld hebben, vermits de voorwerpen alsdan wat uitvoe-
riger en kloeker dienen te zyn als hun gewoone trant medebrengt.

Hoewel ik nu de verkiezelykheid van de eene boven de andere
manier van fchilderen aangeweezen heb , ftrekt dit echter niet tot een
wet dat men zulks altyd moet volgen, 'k Heb alleenlyk voorgehad het
cene fraay boven het andere tc toonen.

P^an het befchiUeren der Vertrekken.

Tiende Hoofdstuk.

Gewicht de. Τ Κ oortleel, dat deze zaak niet van een gering gevolg, maar wichtig
KI zaak, Α genoeg is om met: opmexking daar op te letten^ te meer , dewyl het^

zom-

-ocr page 387-

GROOT SCHILDERBOEK. 373

zotnmige Schilders (wegens de regelen der Konft in 't hcfchildercn van
?.aalen, kamers, en andere vertrekken) dlkwils voorkomt verfcheidene
werken daar van te zien j daar zy nochtans, wanneei ze een kamer zul-
len onder handen neemen, niet konnen beiluitcn noch verkiezen wat
het
beile zal ftaan en 't voordeeligftc voor hen vveezen. Als zy ^^^ ^ .
dan iets in "t
werk^ ftellen , doen zich daar omtrent zo veele heiddieveeiê
zvvaarigheden op, en hunne gevoelens zyn zo veelderley, datzy in^®"^"""'
twyfïel ftaan wat te kiezen uit deze drie volgende zaakenfehildcry, of'
fchildery tapytsgewyze, of de natuur zelfs te verbeelden.

Aangaande het eerfte, moet men weeten dat -dezelve van eener verfchilien-
grootte', en ordentelyk geplaatft, door de kenders voor enkele ichilde-j'l®™"^^^^^^
ryen
zullen aangezien werden, welke met de kamer geen overeenkomft loft. '
hebben, gelykgemeenlyk de geenendoendie veeleichilderyen bezitten,
welken het nietfcheelt waarze hangen, op de muuren of op bekleedin-
gen. "Wat de twede belangt, men moet aanmerken, dat nooit fchil-
deryen , op de wys van tapyten gemaakt, voor tapyten zullen aangezien
werden, al was'er fchoon een cierlyke rand omj en dat ze by gevolg
van zodanig een uitwerking niet zyn als het oogmerk des Meeiters is.
De derde foort, wegens "t verbeelden der natuur, is zekerlyk de befte:
want wat kan'er aan ontbreeken, als het natuurlyk, konftig, en tot de
plaats eigen is.

Een Tapytverbeelding is een gcbrekkelyk Schildery. Een Schildery,
dat met de natuur en de plaats niet overeen komt, is mede gebrekke-
lyk; waarom dan een Meefter, die zulks met voordacht alzo maakt,
niet te verfchooncn is: want in fteê van de kamer te vereierei>, en in haare
bouworder order te houden, werd dezelve daar door t'eenemaal vernietigd.

Iemand vraagde my eens, of'er wel in "t opftellen van kamers eeni-
ge vafte regels waar te neemen waren, behalven het licht en oogpunt? fchiideren
Ik antwoordde hem, dat de architeduur overal
mocft:wordenwaaree-

, . O nomen WCI--

nomen, voor zo veel de verdeeling en-de ornamenten aanging; en zoden,
dezelve gemaakt dienden te v/erden, het zy gefchilderd of getimmerd^ dat
ze dan met de kamerdeur, ichoorfteenmantel, en alkove overeen moe-
ften komen, en het geheele werk zyn proportie uit eene bouworder
hebben, om zich wel te vertoonen, en alle met malkanderen een vaft
ligchaam uit te maaken. Wanneer nu iemand de muur met een enkeld
Stuk wilde beilaan, zo moeft het zelve op de manier van een behangfel
verbeeld werden: maar een fchildery is wat eelder als een tapyt, cn lig^
ter te kwetfen wanneer het zo laag hangt. Hier kan men geen ftoelert
tcgens aan zetten. Als 'cr bulten of kwetfuren in komen, die zyn 'er niet
wel wcêr uit te krygen. Een borft weering is veel beter j en ook ten anderen

Α a a 3, is»

-ocr page 388-

374 GROOT SCHILDERBOEK,
is de muur fomtydts zo lang, dat die niet wel in een oogilag kan gezien
werden. Wanneer nu de afiland te kleen en te koit is, is het beter
dat men dc muur verdeelt, en meer als een oogpunt gebruikt.

Omtrent de Als 'cr nu een deur in de midden, of aan ieder zyde een is, dient
deuren. dezclvc uit te ipaaren, fchoon zy zonder iyftwerk met de doekge-

Jyk zyn; want de kamer moet ten minften een uitgang hebben; maar
niet gelyk zommige doen, die dezelve met boomen, heuvel-of fteen-
werk overfchildcrcn, als of ze daar nier waren. Geenfins, dat is een
gemeene dvvaaling. Geen Meefter, die zyne konft wei veritaat, zal
zulks goed keuren, of hy mocft meer op zyn voordeel als op de fraai-
heid van't geheelc werk zien. Maar wanneer men eendiergelyk werk by
der hand neemt, en de eer van den Patroon of Eygenaar, zowelals dezy-
ne,
meer betragtals't voordeel, dan is het veel raadiaamerdat mendedeur^
jhetzy^ereenof twee zyn , met deftig lyftwerk of ornamenten venykt,
nevens een borilweering die het zelve fluit. Is 't dat die in de midden
komt, dan zal een fchoon portaal, met eenig beeldhouwerk vercierd,
heel groots ftaan. Het zelve zou men ook, om de timmeronkoiien te
befpaaren, zo wel als iets anders op de doek konnen fchildercn: doch
veele, die dit niet gewoon zyn, zouden, om niet te verre buiten hun.-
ne ftudie te gaan, niet graag hier aan willen, maar liever zo veel méér
landfchap maaken : doch die zich wel bezinnen, zullen , om de natuur-
Zcif als ζ welftand, daar toe veel eerder hulp zoeken.

nietKgehna! Wanneer het nu gebeurt, dat'er een deur^, doch niet in de midden.,
tig zyn. js^ 2al het gevoegelyk zyn dat men, om die-te dekken en een regulier-
heid te krygen, noch een aan d'andere zyde ordineere, ten ware die
gelyks de muur fluitte, en de lyft van de borilweer dwars 4oorIiep: als-
dan konde men "t een of ^t ander van 't bovenfte maaken, en in het
Landfchap te pas brengen, het zy een fteen met basreleeve, ver of
naby: ik zeg, men zoude zo konnen doen; maar voor my,het zou my
niet aanftaan. Myn gevoelen is dan, dat het veel beter is twee deuren
als geen; en fchoon men echter tot het laatfte genegen,was om alzo een
ruimer Stuk te hebben, kan het dochniet beftaan: want de zolder moet
haar fteuniel hebben na dat de verdeeling derzelve is. Onder elke balk
moet wat zyn, of pilailer of term; of, in plaats van die, moeft het Stuk
boven rond loopen als een boog. t)och zelden vind men de kamers zo-
danig geordineerd. De voornaamfte reden daar van
is, geloof ik, dat
de meeften gaarne het voordeel alleen hebben zouden zonder iemandts
hulp te verzoeken: en indien men zommige liet begaan, daar zou niets
zyn of zy zouden het befchilderen; overal bloemen en vrugten, ofover^
al gefchiedeniflèn; een gcbouwfchilder overal lyftwerk: ;a mogelyk

dat

-ocr page 389-

G R O O Τ S C Η IL D Ε R Β O Ë Κ. 375
dkt zy noch wel zo verre zouden ibppen, dat het tc bedenken zou wec-
zen, indien de vloer zo wel als de zolder befchilderd kon werden, of
zy niet in ieder fteen een byzondere blompot, doorzicht of hiftoriezou-
den verbeelden j gelyk men foratydts op de yzere geldkiften ziet.

Ik zeg dan, dat een Konftenaar, fchoon het werk hem alleen aanbe- E"omtre.nt
volen is, niet meer van zync ftudïe daar in ordineert en fchildert, als ^an verande-
de redelykheid en welftand vereifcht. Tot het overige, zo der noch^'^se"·
iets behoort 't geen buiten zyne verkiezinge en oefFeningis, zal hycen
goed vriend te hulp neemen: want de verandering verkwikt het oog
t-eeneraaal. Ikrckeneen zaal, of kamer, meteenerley foortvan fchilde-
ryen, evenals een winkel daarniet .dan eencrley waaren verkogt worden. ,

Begeert men een voorbeeld daar van, zo ftel een kamer van dertig Schikkint;
voeten lengte zymaur. Deze verdeel ik in drié vakken. De borft- o:ntreo7df ^
Weering rondomde kamer, en de pilafters tuffchen de vakken werden ge- rchiidmng
fchilderd, ofnatuurlyk van hout gemaakt, nadat ik het tot weliland
kamer beft oordeel; en op de fchoorfteen pliats ik een Stuk met beelden;
Ik ondei-ftel nu, dat ik een Landfchapfchildcr ben, en dat my de ge-
heele kcimer aanbefteed is: maar alzo ikray onmachtig ken om dit Schoor-:
fteeniluk wel uit te voeren, verzoek ik een Beeklfchilder tot hulp
daar toe: ■ want een edelmoedig Schilder moet, zo hy lof en eer wil
verdienen, zo veel op zyn voordeel niet zien, als op de weliland van
de kamer. Op een doek van een voet vyf of zes, min of meer, komt
het op zulk een fchoon cn deftig werk niet aan. Oneen, veel liever een
ander mede een ftuiver te laaten verdienen, als het maar tot cieraad van
'ons werk ftrekt. Dat ik een Beeklftuk op de ichoorfteen ordineer,
is omdatdezelvehet voornaamite van
de kamer is: want wateigenfchap
kan daar een Landfchap hebben,
welkersbuiten, ja ver be-
needen het fchildery moet weezen j waarom men dan op die voornaa-
me plaats niet als een enkele lucht zou befchouwen ^

Wy weeten immers zekerlyk, dat, indien wy in zulk een vertrek de
natuur willen verbeelden, men niet kan maaken in't eene Stuk een
morgenftond, in het twede, een middag, en in het derde een avond; noch
ook verandering van geweften: alles moeteene en dezelveluchtzyn. 'tis
wel waar, dat, zo de kamer in vier vakken verdeeld was, men-de vier
byzondere geweften, of de iayfoenen daar in zoude konnen verbeelden,,
mits dat ieder Stuk alsdan een byzonder oogpunt hadde.

'Wat de zwaarigheid van de linkfche en rechtfche daaging belangt,
welke de zyftukken noodzaakelyk onderworpen zyn, en het vlak inval-
lènde licht op de groote isuur over de glazen, daar vanisinhetHoofd-
ftuk- dec byzondere Lichten genoeg gefproken. Indien het nu doorgaans

een-

«ler.

-ocr page 390-

176 GROOT SCHILDERBOEK.

een cenpaarig of natuudyk Landfchap vertoont, zo moet ook de lucht,
gelyk wy nochmaals gezegt hebben, doorgaans een weezen, en zelf
het looi derboomen van 't een in 't ander fpringen, wanneer zyzover
reiken konnen: en dan verbeeld ik my my, dat zulks wel zou moeten
ftaan, en de natuur en konft nevens het oog der kenners voldaan zyn.
"Word ik niet van ieder een nagevolgd, het is my eere genoeg de Konft
en haare Liefhebbers te voldoen.

Van de Schilderagiebuitenshuis y dlsinPrieelen, opene Gaande'
ryeriy Tortaalerii enandereverfchilkndeplaatfm toepaffelyk.

Elfde Hoofdstuk.

Nuthéidde- r\ /Var is, myns oordeels, geen bekwaanaer rang voor ditHoofdftuk,
a«rftoiF«. het zelve nadat der Kamerfchildery met landfchap te laaten

volgen; oordeelende deze zaak om twee redenen zeer nut te zyn. De
eerfte is, dat men door zekere fchilderagien, toepaifelyk aan de plaat-
fen, dezelve leert kennen voor het geene zy zyn, en het gebruik waar
toe zy zyn gefchikt. Tea tweden zal het nut konnen weezen voor die
Schilders, welken hetmeenigmaal voorkomt doorzichten, loofwerken,
en andere verbeeldingen, op deze of diergelyke plaatfen te maaken, op
Bn b 'k ^^*· verdere gedachten moge geeven.

foPrLceien! ^^^ oordeel beft en gevoegelykft te zyn, dat men aan het eind der
paden in de Prieelen, alwaar men gewoonlyk banken zet tot rufting der
wandelaars, dat msn, zeg ik, daar in verbeeld grotten, door beelden
en fonteinen versierd: maar de kleene of ondiepe prieelen, tegens de
zyfchuttingcn, dienen het allereigenft met baireleeves, en noch wel
dib van een iombre koleur zyn, befchilderd te worden. In de Speel-
huizen, daar men gemeenJyk met gezelfchap zit te praaten, een glas
^ te drinken, ot ander tydverdryf zoekt, paffen beft grotten, fonteinen,

Gaandetyea. Jjg^ygj^^ potten en vazen. In de Gaanderyen, aan het einde, voegen
doorzichten van gebouwkunde; en aan de zyden, tuflfchen de venfters
of glazen, milen met beelden en bafreleeves, na dat de muur dik of
«nPortaaien. duti is: ia de Portaalen, met kamers of vertrekken aan wederzyden,
beelden en bafreleeves, alsmede ichoone
architeEtuur^ benevens op-
tooifels van termm en diergelyke daar toe eigene dingen meer; doch
op de venfters niet als loofwerk.

^^^^ ^^^ eenige verdere aanmerkingen op de fchilderagie
gfnopf"" in Prieelen ter neder ftellen, en voor eerftoverweegen, dat, gelyk'er

SshiWeïweik. yer^

-ocr page 391-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

vcrfcheidene foorten van prieclen gevonden worden, 'erook in ieder
byzonderé verbeeldingen paffen, 20 wel in
coneep als koleurcn, na de
ondcrfcheidene lichten zyn.

Is het in een vierkant prieel, met de opening in de midden, en alwaar
het ichilderwerk een basrelecve vertoont, zo dient het vlak van vooren
gedaagd te zyn: maar indien het boven toe is, moet het meer van on-
deren verlicht weezen. Desgelyks zo het zelve prieel diep, of de licht-
icheppende opening verre van de muur of fchutting is, zal het van dc
reflexie ofte wederkaatfing der grond zyn meefte licht ontfangen; doch
zo de opening breed is, zal het weinig fcheelen of h&t eenigüns van dc
zyde komt: maar wanneer in tegendeel het prieel ondiep of de opening
naby, en een deel des ftiiks in 't licht, cn het ander in de fchaduweis,
alsdan moet in het fchaduwdeel zyne eigene cn nituurlyke
reflexie aan-
geweezen worden, op dat het waarlyk een uitgehouwen en aldaar in^
gevoegde basreleeve mogegelyken: cn doordien in het zelve geen te-
derheid noch lieflykheid kan vertoond werden, by zo verre het geheel
in de fchaduwe komt, oordeel ik noodig te zyn, dat men het op die
plaats klocker en krachtiger aantafte, dat is te zeggen, met weinige klei-
nigheden , om het tc doen uitzwellen en alle verwarring voor te ko-
men, op dat het zich alsdan van een verderen afftand wclftandig zal
vertoonen. Dit is voor zo veel het licht aangaat.
 Nevens de

De koleuren in zulk een geval, als die wel verkoozen cn byeen ge-^ojem.
voegd zyn, brengen niet weinig luiiler daar toe by. Ik oordeel deze
drie foorten de gevoegelykfte teweezen, te weetcn hartfteen, blaauwe
fteen, en witmarmer, uit oorzaak van het groen der pricelen, waar
mede dezelve zyn overdekt, en doorgaans het verbeelde belommeren,
en min of meer eenige koleur aanzetten; 't geen echter niet onaange-
naam is, maar integendeel lieffelyk en zoet, voornaamentlyk op het
wit. De twee anderen zou men tot bywcrk konnen gebruiken, te wee-
ten, blaauwe en hartrteen,* dewyl purper, paars, of rood hier geen
welftandige plaats konnen hebben, ter oorzaak van·de wederftreevend-
heid van 't groen, 't welk een onaangenaame vermenging voortbrengt:
ftiaar by aldien een zuiver licht vlak op de fchilderagie valt, dat het niet
belommerd word, alsdan ftaan de drie laatftgenoemde koleuren heel,
wel, benevens een vleefchkoleur, en doen tuiTchen het groen een goe-
de uitwerking} zynde het verbeelde daar door opgeholpen: en het groen
vertoont zich door dezelve fchoon en frifch, inzonderheid wanneer
het tuiTchen blaauwefteene ornamenten gevoegd word, welke zich
rondom met het groen verbinden en aan een hegten. Doch men moet
niy in deze plaatfing wel verftaan, naamentlyk wanneer het een breed

Β b b prieel

-ocr page 392-

344. GROOT SCHILDERBOE K.

prieel is, alwaar het gezegde aan wederzyde naaft de opening van bui-
ten op panneelen gefchilderd word vertoond, weinige of gcene fchaduwe
geevendc. '

Gedaante In de fchildcragie moet men ook de gedaanten waarneeraen , of een ,

oftormedet rond, vier-of achtkant, dan of een ova^I of eenisc andere formc daar-
beft paffen zoude.

En veikie- Belangende de voorwerpen of concepten, hier is veel in op te merken,.

zing van na dat het de gelegenheid der plaats toelaat. De bloemen zyn aan

ηΠιυί^ηΓε^-'> hunneGodin, toegewyd5 aan het voorjaar; aanPomom ;

gcnichappcn. de boomvruchtenj aan Sagchm de wyngaarden; aan z^kfcalapins de

kruiden; aan Ceres het koorn; aan jifollo dc zang- en fpeelkonit. Hy

is ook de vader der faifoenen ; Priapus van de voortteeling; en Diana ;

van de vruchtbaarheid. Die zyn de voornaamfte waar uit men een o- ■

vervloed van ftofFetotverciering dezer luftprieclen kan haaien, gevoegd

en bekwaam gemaakt zynde na de gelegenheid der plaats. '

T>oot Voor- Om nu volkomener myne ftellins en ^ediichten te doen begrvpen,
besldetiver- ■ .. , ·' ,, i ö,. , ö:r ' ;

klaaict. achcik noodig twee voorbeelden, hicr toe dienende, te vertoonen, '

Heteetftc Voor het cerftc neem ik Zefims en Flora^ hen in de midden vaneen

^"rond of vierkant Stuk plaaticndc, na dc gelegentheid beft vereiicht..

Zy koefteren malkander zeer minnelyk, werdende beide van vooren

gezien. Zefirus^ aan haarc regter zyde zittende, hef ft zynen linker arm

om haaren hals geilagen, met zynen regter den haaren vaft houdende,.

welke op zyne knie ruft ; fpreekendp zy hem vriendelyk en met een lief-

taalig wezen aan, by na mond aan mondgchegt zynde. Haar hoofd helt:

over de regter fchouder. Zy tilt uit een ,korf , of bloemmand, met

de linkerhand tcnfefion op, van onder veele andere daar dezelve mede

gevuld is. Haarc fchootftrekt na de linker, en de zync na de regterzy-

de, tuiiehea welke een of twee Oi^iiöicöj zitten, vlegtende een krans i

om een brandende fakkel. Hy is meeft na^k^j niet vlerken of vleugels

voorzien, leggende een trompet byofnevens hem; en zyis lugtig, maar

deitig, gekleed.

Hettwede Het twede vootbeeld beftaat in drie beelden , en vertoont ΈΙουλ
ter regter, ter linker zyde, en in de midden, fpeelen-

™»»<f. de op zyne Her , en wat hoogcr dan de twee anderen zittende. Fier α h

heeh eep hoorn deji ovetvloedts vol bloemen, en Pomom een met '

boomvruchten gevuld , nevens een fnoeymcs in de vuift. Hy zit vlak
van vooren;
Flora ziet na vooren met de vinger op dc mond; cn PomonA
is als opgetoogen, bet hopfd in'de nek op zyde houdende. De Go-
dinnen zitten op zy, tegens, malkander ovcï. Het bywerk rondom bc-
iUat in kindertjes of Cupdom^m,

Deze

-ocr page 393-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

Deze of cUergelyke Verbeeldingen zyn meefl; eigen en beft ge-. Eigenfchap
plaatft in bloemtuinen, voornaamentlyk hec eerfte: maar indien'er meer-^e/^avi"^
der vruchtboomen als bloemen zyn, gaat Powowiss voor. Doch men moet
ook met eenen acht geeven, dat ik deze twee Ordinantiën tot basreice-
Ves fchikke, wat meer als half rond, en van voofen gedaagd; maar wan-
neer het licht van de zyde komt, alsdan heel
flaauw oi vidnig vcrhce-
ve; gelyk wy in de verhandeling der Boüv/kiinde , iaar wy van dc
Basreleeves ipreeken en dezelve in drie foorten onderfcheiden , verder
2:uilen"aantoonen.
 Als k'

In bloemtuinen voegen beft verre doorzichten , of boiich en fnci bi ocuii ui-
groente gevuld; en in tegendeel in kanen, of daar veel geboomte is, Laancu,
rivierenzeehavens met gebergtensj gebouwen, rotfen en dicrgelyke
voorwerpen, als zy door geen lommer der boomen beichaduvtd wor-
den, maar een helder licht en zuiveren dag ontfangen: doch in priee-
kn en zicplaaticn, aan welke het groen eenige belommering baart,
voegen wederom geen doorzichten> maar basreleeves van ccn, twee,
cn drie gronden.

Op de plaats tuflchen huis en tuin, aan wederzyde met een muur be- En opeae
flooten, paiien mede flaauvve basreleeves, van d'eene of d'andere ge-^ ^
koleurde fteen; als mede
Termen, potten, vazen met groen overdekt,
wanneer daar op of omtrent geen natuurlyke ftaan; ook wel fonteinen
met hunne
cascades of watervallen. Inzonderheid voegen tegens een
groene haage, of begroeide muur, ronde gaten, met borftbeelden in
dezelve, byzonder wel, als'er ook geen natuurlyke omtrent ftaan.
Men kan ze van wit of ligt rood marmer, of andere ligt gekoleurde
fteen, fchilderen.

Deze voornoemde plaatfen zyn wel de voornaamfte en die ons meeft
voorkomen, hoewel nooit of heel zelden by malkander: doch indien
dit mogt komen te gebeuren, zo kan men zich van deze aanleidingen
bedienen, en zyne gedachten daarmede verryken. Hebben zy geen
betere noch rykcr, zo zyn hun de voorgeftelde tot een voorraad, zo
wel als tot een voorbeeld,, gcgeeven: en het fraay en cierlyke van
Ie Fo-
tre
hier bygcvoegd zyr.de, zal men zich nimmer verleegen vinden,
Maar om de gedachten van een jong Meefter noch beter aanleiding te
geeven en op de gangtc helpen, wil ik hem gaarne noch een Ordinan-
tie van myn opftel byzetten, welke hier volgt.

^e««jftelikin de midden des Stuks, zittende neder, geheel naakt,
en aan wederzyde van haar
Pomüna en Flora. Deze laatfte ftaat aan vootgefteldc
haarc regter zyde, en zet haar een bloemkrans op; en Pomona, ter lin-'^^J®"
kec, reikt haar een tak met perfikken toe, die door
Ferms met dc lin-''^*^'

Bbb ζ ker

-ocr page 394-

3§o . GROOT SCHILDERBOEK,
ker hand aangenomen word, welke zeer hóóg cn byna recht op over-
zittende, een bevallige geftalte vertoont, nevens een bekoorlyk wezen;
maakende aldus met haar drieën een aangenaame overeenftemming van
Schoonheid, Reuk en Smaak: want de Schoonheid werd in dit geval
voor het gezicht gerekend. En als de plaats hooger waar dan breed,
zou
ratïi Apollo ί peelende daar by konnen voegen, als opeen wolk,
wat flaauwer en dieper, zittende; en aldus zoude men de vyf Zinnen
met een zeer gevoegelyke en bekwaame manier op die wyze konnen
vertoonen:
^och uipollo is daar juift zo noodig niet by, zhoVenusoï
de Schoonheid mede voor de harmonie verftaan word. Maar dat ik 'cï
Pomona
by voeg, is om dat de vruchten en bloemen zelden zonder
malkander gaan: want de bloemen groeijen en vertoonen zich van het
ecrfte tot in het volgende faizoen, en dus een geheel jaar door, zo wel
als de vruchten in de zoomer en herfft. Behalven dat worden 'er vruchten
gevonden, die te gelyk ook met de bloemen bbeifels draagen ; als
daar zyn perzikken, abrikoozen, amandelen, en anderen in't vroege
voorjaar.

vaorbecid In een Kruidtuin, van genees- en keukenkruiden, zoude ik zy^fcu-
liusy den zoon van Apollo, God der genees- en heelkunft ftellen,
als het voornaamfte des Stuks, aan wien het Planthof toegewyd is,
ftaande in de midden, cn aan wederzyde
Apollo en Oima , zittende
de eerfte aan zyne regtcrhand met de pylkooker op den rug ofby hem,
en een fcepter, op welkers fpits een zon ftaat, in de hand, of een bran-
dende fakkel; en
Dima pronkende met de maan op 't hoofd of in de
hand, ter linker zyde van hem, met haare boog en pylen voorzien.
i^fculdpius heeft een ftaf, om welke een gekrulde flang is, in de hand.

De Maan, of de Aarde, is 't die het zaad doet rotten, ""t welk Apol-
lo of de Zon door zyne verwarmende en doorfxraalende kracht doet op-
fchieten: en gelyk aan alle kruiden, die tot geneesmiddelen gebruikt
worden , driederley kracht werd toegefchreeven, naamentlyk*^verwar-
mende, verkoelende, en beide te gelyk, zo konnen dezelve bekwaa-
melyk door deze drie Perfonaadjen verbeeld worden; dewyl de voor-
zichtigheid in het een en het ander te maatigen, en door konfl: tot haar
gebruik en oogwit te brengen, door
zy£finlapms met de geflangde ftaf

Bcwes-rrc- aangeweezen.
■len des ' Dit heb ik dus wydloopig uitgehaald, cn zal het met eenige voor-
schtyversom beelden in figuur, ten opzichte van het eerft verhandelde, beveftigen,
uit tTftrL- om te tooncn wat foort van fchildery en vercierfel meeft eigen aan zul-
ken, eametjjg plaatfen zy, daar men gewoon is eenige fchilderagie te maaken,
opihïS." waar na een voorzichtig Meefter zich moet ichikken om zyne
concepten
isu.. te

en OjTtiinan-
lie in een
iiiiüdtuin.

En uitleg-

-ocr page 395-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

te formecicn, wanneer hem zulks voor komt. Mén necme derhalven
in acht wat ik, beginnende met dc eerfte Schets^ verder zal zeggen.

Voor eerft, dat, zo de mcening van den Patroon of Eigenaar'is deze
plaats rondom met eenige verbeeldingen te laaten befchilderen, wat
ibort van fchilderagie aldaar het gevoegelykfte zoude zyn, gekoleurd of
basrcleeve: Ten tweden, wathinderpaalen in de weeg zyn die het werk
in deszelfs volkomene natuurlykheid zouden konnen fchaaden in ibm-
mige
concepten: Ten derden,'van welk een afftand dezelve moeten
worden gezien, van buiten of van binnen; waar na het werk luchtig of
net moet uitgevoerd werden: en ten laatilerf, of dezelve by zomer en
winterweer altoos zullen blyven ftaan? -

Mén ziet dan in Ho. i. een plaats afgebeeld ter wederzyde in muuren . voorbeeld
beflooten, aan welkers eind een prieel gebouwd is dat de geheele ve.Maaiing
breedte bcilaat. Den ingang tot het zelve is in de midden, en aan we- vandemfle,
derzyde een opening, door welke de verbeeldingen van Λ en B, de
cene regt en de andere links, verlicht worden, en het middelftuk C
vlak van vooren. Boven over het prieel en dc muur ziet men de top-
>en van de achterhuizen D opfteeken. Nu is de vraag, wat voorwerp
jcft op C dient geichilderd te zyn ? een doorzicht of basreleeve ? Een
groen gezicht, als-bosachtige landtsdouwe of een bloemtuin, zullen
in dit groen prieel geen goede uitwerking doen, wanneer het van bui-
ten, daar zyne voornaamfte ftandplaats is, gezien werd, om dat groen
by groen geen verandering noch verluftiging geeft. Een zeehaven,
ofecn binnenhof met
fiatuaas ^ fonteinen, cascades^ en alle cierlyk-
heid opgepronkt, zoude wel wonder fraa^ liaan, van binnen gezien
zynde; want die koleuren fchikken zich wel tuflchen het groen maar
zo haaft als men het op zyncn regten afftand van buiten befchouwt,.
word het leugenachtig en geheel tegens de natuur ilrydig bevonden, ter
oorzaak van de toppen der huizen D, die daar achter ftaande, en ech-
ter daar over heen fchietende, een algemeene ftopping doen blyken.
Hieruit volgt dan, dateer geen bekwaamer fchilderagie, als een basre-
leeve, zalpaiTen, t^ weeten voor het middelftuk.

Laat ons nu eens de wederzydfche verbeeldingen ovefweegen, ge-
2ien op hunnenbinnenafftand, de eene, als gezegtis, links, en de an-
dere regts gedaagd zynde, en overleggen wat beft daar in zou voegen»
^yns oordeels kan een basreleeve daar geen welftand aanbrengen j
want het gezicht wil zo kort niet bepaald zyn. Het moeten doorzich-
ten weezen, omdat'erhet beletfel niet is "t welk zich tegen het middel-
ftuk opdoet, 't geen de natuurlykheid kan verhinderen. Hetprieelis bo-
ven
toej en ten anderen vak het licht veel gunftiger op deze twee plaat-

B b b 3 fen

Γ

r

-ocr page 396-

52(i GROOT SCHILDERBOEK.

fen als op de middelftc, zynde die flikkering niet onderworpen : dierhal-
ven paflen de doorzichten hier beft, en xeifs hoe flaauwer en blaatiwer
hoe beter, zo als ik voorens gezegt heb. Een zeehaven met fchcpen,
een voorhof met fonteinen, eilanden met gcbergtcns, het verbef Iden,
vati een doorgaande ftraat met ichoone gebouwen, tempels en gaande-
ryen benevens een blaauw verfchiet, enz. deze alle zyn geen onvermaa-
k'clvke voorwerpen, en geeven tiiffchen het groen een verandering en wel-
ttand. Nu dient men ook aan te merken, dat die twee Stukken Λ en
,B, niet tcgenibande zy van de plaats hun licht ontfangcn, echter, als
men het zo begeerde, wel anders om gedaagd mogen werden j vermit?
het buitengezichten zyn, die geen gcmeenfchap met deze binnenplaats
hebben, gclyk het basreieeve "t welk daar aan verboi"»den is. Dit 'is zo
verre die zyde betrefc: dezelve overweegingen en opmerkingen, heb-«
ben ook plaats in dé zymuurcn Ε cn F.

Het twede printje verbeeld een tuin met zyne bloemperken, desge-
lyks in muuren beilooten. Vlak in 't midden is een poort van latwerk,
en aan wederzyde twee . ondiepe zitplaatfen, met latwerk en groente
overdekt, gemerkt Α cn B, in welker ieder een ronde verbeelding is;
cn boven dezelve ziet men de toppen der boomen, als van een grooten
boomgaard, opfteeken, met de letter C getekend. Nu moet men
overvveegen, welke voorwerpen in de prieelen Α en Β beft voegen zul-
len. Men gcevedan eerft acht op den afftand waarvan daan het werk
gezien word, welke van buite-n over de bloemperken is. Hier voegen,
gelyk in de voorgaande, geen yle doorzichten; en vermits deze plaats
zo vol groente is, zou noch meerder groen daar geen goede wclftand
geeven: derhalven zal basrelèeve het beft en bekwaamifc tot derzelver
opfchikking en verciering ftrekken, half verheven zynde. Wat de ko-
leur belangt, daar hebben wy hier voor af gefproken. Op deze wyze
kan men het desgelyks met de v/ederzydfche muuren ichikken, als men
maar altyd acht geeft op het geen achteren boven overfteekt: aan de
cene zyde is 't met huizen betimmerd; en aan de andere een tuin of
oranjery.

Bezie nu de derde Schets, verbeeldende een laan , aan welkers eind
het gefchilderd voorwerp Α ftaat. Hier in heeft men een grobte vry-
heid, kortnende veelerley gedachten aldaar toegepaft worden; alzo''et·
nietsomtrentis''tgecneemgeverhίnderiogkan toebrengen : zynde dit al-
leen hier in te overweegen, dat, vermits het een verre doorzicht is,
in de natuur zelf ons dikwils, om ze te doorwandelen, verveelende,
men dezelve niet behoeft te verlengen door
perfpeBiven en andere door-
zichten, maar liever den wandelaar door een fraay
gezicht te fluiten,

en

Twede Prent'
veibeelding

DerdePrent
verbeelding
en redenee-
ring daar

over.

-ocr page 397-

GPvOOT SCHILD ERBOEK. 383

cn tot een weinig aandacht te noodigen, om na een luttel uitmftens
zyne voorgenomcne wandeling te vervolgen: weshalven men hier een
ichoon bceldvverk, fonteinsgewyze, van wit marmer, zou konnen
ftcllcn,
en het; Écke, in een grot of nis ^ met groen overdekt, plaat-
fen, en daar i^ öT^f^/w «n
-Aurora^ Zefirus en Floray oïTenus en A-
donis,
en 4i?rg.®lyk|e, in kloek leeven met alle kracht gefchilderd, ver-
toonen: of m^n kan daar in een rots, alwaar hier en daar eenige gaat-
jenszyn, doordewelkedeiuchtgezien word;
een Cadmus^ dieden draak
dood fteckt, verbeelden; of een
Diana met haare Nimfjes; ofeen TermoÏ
Faunusvergezelkhz^tdoov Ba^chaiitenenSatjrs,
met hunne werktuigen,
laatende hier en daar uit dezelve eenige ftraalcn water fchieten; of een
flaapenden
Silenus met de Nimf Egle, welke moerbyen over zync tro-
nie drukt. Alle de genoemde voorwerpen zyn op deze plaatfen zeer ei-
gen , en op de gelcgentheid paflende.

Behalven dit kam men eenige Termen op uitgefneedene planken
ichilderen, en zetten dezelve tegens een groene haagmaan weêrzyde der
nijfen , venfters, of ronde gaten , in de welke boiftbeelden, of me-
dailjes, gcplaatft konnen worden, gelyk in het twedePrintje word ver-
toond; van zulke kokuren als wy voor gemeld hebben, die in het groen
Ueel lieffeiyk ftaan.. Deze
Termen, verbeeldende Bacchanten, Satyrs^
Goden en Godinnen, na gelegentheid van tyd en plaats, konnen zom-
mige naakt en eenige gekleed zyn.

Jafereden van Venus en Adonis, totflofagie en ordinantie
der Landfchappen firekkmde.

Twaalfde Hoofdstuk.

Μ voor dè vrienden geen brood te fpaaren, maar 20 veel in myn
vermogen is hUnnen geeft op te wekken, en metrykc ftof, ge-""dMe'xa·
dachten cn vindingen te vervullen, heb ik tot ftoflfagie in Landfchap-feteeien.
pen dit voorwerp genomen : en hoewel deze ftoffe gemeen is, twyffel
ik echter ofer ooit iemand isgewceft, die dezelve op zulk eenwyze
vertoQnd heeft. Het zal
Venus en Adonis zyn. Den inhoud van het
ecrfteis,

Paar hy door F'^wj geliefkoosd word; het twede,
Daar hy van haar aflcheid neemt, om ter^agt, of liever ter flagt-
bank, tc gaan:, en het derde,
Daair zy hcna viad dood leggen.'

Dc

-ocr page 398-

52(i GROOT SCHILDERBOEK.

De Gcfchiedenis of het Verdichtfcl behclft als volgt,
Vems wasj na het zeggen der Dichters, op den Jongeling ^«^oww
deirldfouci" ^*^^*· » niettegenftaande hy koel en ongevoelig bleef; doch zy

vaadieii. het zich voor een tyd zoenen en ftreelcn: her welk i^^sfri niet weinig
verdroot, werdendc daar door van jaloerfche g'ratatclis^ ontfteeken',
zo menigmaal hy dien Jongeling in haaren fchodt zag leggen.

Nevens de ^^ο^^^Ι is een licffèiyke en aangenaame landtsdóiiwe, voorzien

Verbeelding, met alles dat tot vermaak der oogen kanilrekken , boftchaadjen, bergen,
dalen, rivieren en fteenwerk, uitgezondert huizen en tempels. Myn
oogpunt ftel ik in de midden. Tuflchen dezelve en de linkerzyde, op
een heuvelachtige grond, plaats ik de Godin met haaren Koefterling,
nevens de drie Bevalligheden die haar oppronken. De eene vlegt een
krans, d^andere zet'er haar een op, en de derde brengt'er een mandtje
met vruchten by. Eenige
Cupidootjens fpeelen rondom haar: voor-
naamentlyk zit'er een by haare voeten, blaazende op den hoorn van
jidonis, na welken hy al lagchendeziet; terwylzy met haaren arm om
zynen hals, en met haare hand de zyne tegens haar boezem drukt, of
kurt. Achter den voornoemden heuvel, tegens het verichiet, ftel ik
eenige loofryke boomen, de hoogfte in de midden des Stuks, en die
na de linker zyde wat kleender en ylder. Achter deze ziet men het
overbly ffel van een
colonnade, of pilaarwerk, die half achter den gemelden
heuvel opfteekt en naar het oogpunt loopt. Aan dezelve zyde, voor-
ain, zet ik een dwarile borftweering, tegen welke de heuvel aanfluit.
Tegen de borftweering, die maar drie of vierdehalf voet hoog is,
plaats ik een Watergod, welke by zyne kruik zit te flaapen, heel om-
cingeld met groente; en in den hoek, tegen de lyft, ftel ik een
zwaare willigeboom, of anderhalf: zyndc alzo de helft van 't Stuk he-
ilagen. Aan de regter zyde, vooraan, plant ik een kwaftige en heel
begroeide ftam, omtient zés of zeven voeten hoog; cn dicht achter
dezelve, een kloeke, fchoone, en loofryke boom. Wat verder ziet
men een hooge vierkante taf elfteen, of
pedefal, waar opeen grooteert
cierlyke vaas gezet is. Deze dingen ftaan alle op een rey naar 't oog-
punt, maakende een weg tuflchen het zelve en den heuvel, die van
vooren ruim, cn aan 't einde der voorgrond, daar de tvvede begint,
wat naanwer werdende, eindelyk pp een open veld uitkomt, alwaar
inen tot op den
horinom eenige flaauwe bergjes ziet. Laat ons nu we-
derom naar vooren keeren. In deze regter hoek ontfteekt de Njyd het
oorlogsvuur. Zy vliegt, met een gebrokene ftinkende piktoorts inde
vuift, en 't hoofd vol krinkelende flangen ; wyzende
Mars heimelyk
die twee Hefkoozenden aan. Befchouw eens, hoe deverilindendeOor-

logs

-ocr page 399-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

'logsgod , op zyncn buik leggende, met het eene been over een fteen,
zich achter het
pedefial vetlchuilt, ftaroogende yverig, tuffchen het
zelve en het loot der boomen door, na de oorzaak van zyne opgevat-
tede minnenyd. Zyn ipcer en ichild leggen op de grond, by zyne
voeten, neêr.

Ik heb eens een Print van Bnonafone, of ^ulio Romaan^ gezien,
alwaar hy
Mars in het verlchiet fteit, die uidonis met het zwaard in dhVoorwLp
de vuift vervolgt; \ welk wy te duifter en te vergezocht
oordeelen. dooreen iva-
De zin kan wel goed zyn; doch het ftryd tegens de fabel: want

verhaalt niet, dat Adonis door Mars met het zwaard wicrd omge-
bragt; maar in de gedaante van een zwijn, door hem toegcruft.

ÖndertuiTchen twyfFel ik niet, of deze myne opfteiling en fchikking
7.ύ heel zcldfaam voorkomen; maar als ze vi'el uitgevoerd was, zou het
zekerlyk ichoonftaan, met die pronkfteen, borllweering , en
colon-
nade:
want die dingen geeven een groote welftand en verandering in
iren Landfchap.

Het licht, dat wy hier toe verkiezen, is een heldere zonnefchyn.

Myne gedachte is, alhier de maand May of het'voorjaar tc verbeel-
den, wanneer alks groeit en bloeit; khoon ik wel weet, dat de groen-
te der boomen, door de verandering der koleur, in de zomer ruim
zo fchilderachtig is; doch dit moet geen zomer gelyken: en, behalven
dat, is het op 't Eiland
Ciprus niet als in Holland, of andere koude gc-
weften, daar het groen zo laat opkomt; want anders zou ik daar geen
mandtje met vruchten bybrengen.

Nu zoude iemand mogen vraagen, om dat ik ter regter zyde op die . Tegenwet-
groote pronkfteen noch een vaas zet, en zulks vlak tegen over dien foft!*'^^^
heuvel daar
Vems en Adonis met de Bevalligheden op zyn, of dit niet
een geweldig groote ilagfchaduwe over hen lieden zou geeven ? Ik zeg
neen, om dat ik myne zon wat hoog, cn als op den middag , neem.
Boven dat, meen ik het zo digt aan den heuvel niet te zetten, dat het
aan de beelden hinder doen konde. De voorfte boom, om dat die
met zyne kruin zo hoog opfteekt, kan hun ook geen kwaad doen,
flaande zynefchaduwe voorby hen heen over dien willigeboom in den
hoek, of ten minften op een deel daar van, 't geen de
colonnade, daar
hy tegen aan fpartelt, wel doet wyken, hoewel de boomtjes achter den
heuvel zulks genoegfaam doen konnen ; want die wil ik meeft van een
donkergroen, of in de fchaduwe, hebben, en het weinige loof, dat
over de Gelieven hangt, helder laaten daagcn , om alzo onderaan
eenigc donkerheid te hebben daar zy tegens afftecken: zynde myne
mceiiing
άϊ<^ Groep vlak in 't licht, wel te· verftaan in de zón, te ftel-

Ccc len^

-ocr page 400-

G R O O T S C H I L D E R B O E K.
len, om alzo hier het voomaamfte licht te plaatfen.

Hier op zou my iemand mogen willen berispen, denkende dat ik
myne eigene ftelling tegen loop, te weeten^ dat men wc) acht moet
geevcn in een zonnekhyn, dat de menfchen niet zonder de hand bo-
ven de oogen ilaan ipreeken; 't geen ik niet pntken: maar de Godcii,
welke zulks niet onderworpen zyn, kermen genoegiaam tegen de zon
opzien , alhoewel
jidonis· geen God is.. Én om zulks klaarlyk tc
doen bemerken» is myne meening zyn bovenlyf in de ichaduwe te
maaken; laateud^ het zelve van
Fenus en de Gratiën lieffclyk en krach-
tig
refiexeeren.

■ Maar hier uit ontftaat een derde zwaarigheid, te weeten, van waar
deze ilagfchaduwe op hem alleen kan vallen, nademaal zy beide zo digt
aan eikanderengefteld zyn, dat
Vems haarenarmorn zynen hals, en hy
zyneeenehand op haaren boezem heeft joordeelende, datzynoodzaake-
Opgdoften lyk mede aan die zelve fchaduwe deelachtig moeft weezen.· waar op ik.
bsaiuwoord. tegenwerp, dat "er door ^t een oft ander genoegfaarae middelen ove-
rig zyn om de fchaduwe te vinden. En wat
Kenus aangaat, men kan
haar zodanig fehikken, een weinig achter of voor over, dat zy licht
genoeg kome te fcheppen. Om dat nu
Mars , als ook de Njd^ by dat
lleenwerk, het oog niet te veel van het voomaamfte af op hen zouden
trekken , irtdien ik ze in het licht maakte , zal ik in dien hoek niet veel
zons brengen. Ik meen de voorfte ftam geheel, en noch een groot deel
van dien achterften boom in een ilagfchaduwe te zetten, met een ge-
deelte van Mars^ door iets dat buiten 't Stuk is, en dezelve laatcn ioo-
pen op de voorgrond, tot even aan de borftweer; het overige hier en
daar met tak|es en loof wnt breekende: mogelyk zet ik daar wel een
Priapus-term of zo iets by, om dien hoek wat te ftoppen.
vierde tegen- wy hcbben voorcns gezegt, dat 'er huis noch tempel inkomen
wping. 2oude: waarom dezelve zo wel niet als die temt^ zou iemand mogen
vraagen.? Waar op ik antwoord, om dat zulks in de
fahel nfet gemeld
word: ten anderen, wiezoudaarinwoonen? Men zegt niet, dat ^do-
ms, fchoon een menfch zynde, een huishoudinge had, noch dat hy
de Goden in tempels aanbad.

ik twyffelniet, of die Stuk zal met tien of twaalf beelden rykelyk
genoeg geftoifeerd weezen, alhoewel
Mars en de N^d maar declcn van
vyfdc.w^.^^cï'^en zyn.

tjghcid. Zommige Landkhapichilders zullèn my mogelyk tegenwerpen, en
zeggen t daar zyn te veel beelden; en wanneer die alle wel uitgevoerd
zouden worden,, is het meer een Hiftoriefchilder eigen, als ons: waar
op ik antwoord, dat de beelden klcen zyn, en het Landfchap ruim.

Nü.

Twede te·
genvverpuig
«n haare op-
loifing.

Derde zwaa·
ïigheid.

-ocr page 401-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

Nu zullen wy van de koleuren en de beweegingen der beelden VandeKo-
~ fpreeken.

f'''eniis vertoonen wy in ■'t hembd, doch het boveniyf en de beenen
meeft bloot. Onder haar Jigchaam, op het gras, ziet men een gedeelte
van een lichtrood kleed.

Adonis heeft eep groenachtig blaauw, of donker violet, kleed aan.

De twee Gratiën, die't naait by Fenus ftaan, zyn met ligt gekoleur-
de kleederen gekleed, zo van weêrfehynende ftoffèn, als verbrokene
koleuren; houdende omtrent die
Groep een groote majfa van licht;
weshalven ik daar toe zodanige koleuren verkies door welke het naakt, 't
zy van
Fenm of Adonis, geen misftandige reflexien verkrygt, Het kleed
der geene, die
fenus een krans opzet, is roozekoleur. Een twede ,
wat meer naar vooren op haar eene knie leggende, is in ^twit, heb-
bende een bloem in de hand. Die met de vruchten, ter linker zyde,
en wat hooger op den heuvel itaande,. heeft een aufore of ftroogeel
gekoleurd kleed aan. "Wegens
Mars en de Njd valt niet veel te zeg-
gen, alzo
Cefar Ripa daar genoegfaam van meld; zynde aan Aiars
niet eigender, dan een feuiljemorte, of bloedroode rok; en

aan de Njd, een zwarte.

Wat aangaat de draaijingen oi beweegingen van en
die zyn in beide van vooren; doch de voeten min of meêr naar het lichtweeginge
gekeerd. _

Adonis, ter regter zyde, draait zyn boveniyf na toe, hebben-
de de regter hand op haare borft. Men ziet hem tegen de regter fchou-
dec. De beenen, of't onderlyf, zyn van vooren; het linkerbeen o-
ver de grond uitgeftrekt; en "t ander heel, na hem toe, opgehaald, als
of hy wilde opftaan; omziende met zyn aangezicht, vlak van vooren,
een weinig over de fchouder, naar het kind dat op den hoorn blaaft,
Venusy daarentegen, op de regter dy leggende, vouwt eenigfins haarc
beide kniën tegen zyn uitgeftrekte been. Het aangezicht, op zy naar
hem gekeerd, is vlak in de zon. Haaren boezem ziet men van vooren,
Zy zet de linker elleboog achteruit, om zyne hand op haaren boezem te
drukken.

Die 't wel bedenken, zullen in deze twee beelden een natuurlyke en
gemakkelyke
centraiie ^ of tegenilrydigheid in werking, vinden; na-
demaal ik zelve het aldus onderzocht heb: doende alzo met alle de ver-
beelde beweegingen, eer ik myn Model of Leeman ftel.

_ Maar om wedW tot de Ordinantie te keeren: ik heb vergeeten twee
kindertjes achter de voorfte borftweering te zetten, waar van het een
overieunende, met dc vinger op den mond en het boofii in de fchoa-

Ccci der,

;en
-cn.

-ocr page 402-

388 GROOT S CHILDERBOE Κ.
der, aan het ander den flaapenden Riviergod aanwylL De reden»
waarom ik dezelve aldaar plaats, is voor eerlt om de welftand; ên ten-
anderen , om dien langen en ftyven fteen wat te breekcn. De "V^'^a-
tergoJ is geel en iomber van kolcur, byna zo· donker als de boiftwcc-
ring , om twee redenen: voor eerft om de ililtc; en ten anderen, om
daar geen party van licht met de kinderen te maakcn: "t Vv'clk andersbct
oog te veel van het voornaamftc zoude aftrekken. Verder is de mee-
ning, het
pedefld van de pot met een bajreleet/e te vercieren, verbeel-
dende een
Bagchanad of danffende Nimfen: en hoewel zulks in de
ichadiiwe komt, meen ik echter het zelve fterk te laaten
reflexeeren.
Wyders moet "er noch een flaapende hondof twee bygevoegd worden,
waar van d'eene, ontvi'aakende, met opgefteekene ooren na den hoorn-
blaazer omziet.

Ik heb hier vooren gezegt, dat ik eene der Gratiën gchccl in 't wit
wilde kleeden: maar nu voegen wy daar noch een fchoon blaauwe iluyer
bovenover; oordeelende het aldus veel beter, om dathetmet diefiuyer
nu zo veel niet affteektj als het anders, heel wit, gedaan zou hebben.
kin^o"ve"i Stuk, op zodanig een wyze uitgevoerd, is genoeg om meer an-

voofgaande, dcre te vinden, voornaamentlyk als men met aandagt overweegt, wat
^ alzaaken, die weinig menfchen aanmerken, hier in waargenomen zynj

gelyk de hoedanigheid van ieder beeld, defzelfs oorfpronk of zinbetee-
kening, enz. Daar worden wel veele verdichtfelen gefchildcrd zoalsde
Poëeten die fchryven: maar de meette denken weinig, wat deSchryvcrs
daar mede gemeend hebben, fchoon de uitleggingc daar by is; want
dezelve verhaalt niet anders dan het algemeen. Alle de omftandighe-
den, hoewel zy die wiftcn, zyn daar niet by gevoegd; gelyk daar zyn
de gdfalten, klcedingen, koleuren, hertstogtcn, en andere opmerke-
lyke zaakcn meer. Zo dat men wel kan overweegcn, hoe het met de
geenen gaat, welke alle die byzondcrheden niet overdenken;, hoe lig-
tclyk dat zy de zin en meen ing des Schiy vers, of Dichters, konnen
verkrachten, ja geheel te niet doen.' Is het in de lente geichied, zy
verbeelden't in de zomer: is het winter, en in den rnorgenftond, ge-
weeft ; zy zullen
'x in den herffl:, en in dep avondftond, vertoonen: dient
het een eenzaame plaats of wilderniiTe te zyn, zy daarentegen brengen
allerhande vermiakelykheden by: moet iemand een rood kleed , hem
eigen zynde, aan hebben, het word blaauw ofgeel gemaakt, enz. Het
is wel waar , de fabel is duidelyk genoeg verbeeld; en ieder kan ftraks
zien wat het is, wie het zyn, en wat zy doen : maar de zin is'er niet.

Wy vinden niet noodig over dit Tafereel een verdere uitlegginge
te maaken^ alzo wy onze gedachten en aanmerkingen in hetzelve door-
gaans

-ocr page 403-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

gaans algeuithebben. Alleenlyk zullen wy dit noch zeggen, cht A/arf
alhier de wraakluft betekent; Adonis de winter; en Venus de lente:
zynde dit de reden, waarom deze twee laatftgenocmde nietkonnen o-
vercen komen.

De Dichters getuigen, dat'er vier zyn gcwcert, onderden naam van
-i^iw bekend. De eetfte was de Dochter van den
Hemel en denD^^.
De twede wierd gebooren van 'tzeefchuim, zynde ontfangen
in een die;^»»»» ge-
paerlemoere fchelp, en gevoerd naar C^yi'ii-f door de luchtige Zey^^iVj.
't "Was deze die Cupido hy Mercurms baarde. De darde was de Doch-
ter van
Jufiter caDio^e, die getrouwd is geweeft aan Fw/f/awwi, den
hoofddeken van de hoorndraagers. En de vierde is de
Syrifche, anders
genoemd ^/ar/i,
dk Adonis'tot haare min zocht te beweegen , aan de
welke
Salomon autaaren opregtte om zyne bywyvente behaagen.
uit men kan oordeelen, dat tuffchen d^eene en d^andere groot onder-
fcheid is.

'Wat hetZwyn aangaat, het verbeeld de nacht, onweetendheid, god-
loosheid, vuiligheid, ligtvaardigheid, enz.

Befchrjving -van het twede Tafereel, zjnde 't vervolg van
het voorgaande Fèrdichtfel.

"^TAnneer na Adonis het zoenen en ilreelen eindelyk verveelde, of, Twede Ta-

om beter te zeggen, dat zyn droevig noodlot naderde, endehon-
den, her wild ruikende, begonden te blaffen; fprong hy op,
alzo de van'tvooi-
jagtluO: hem ontvonkte. Hy rukt zich uit haare armen, niettegenftaandc ë'®"'^®·
haar biddefi en fmeeken, 't geen alles te vergeefs was-.

Voor af zal men dienen te weeten, dat wy ons aan twee der voornaam- Bficht daai^
fte zaaken verbonden vinden, naamentlyk de fchikking van het
generaal
en het licht. Dit wel aangemerkt zynde, znl het mogelyk minder voor-
deelig fchynen verkoozen te weezen, als of het een Stuk op zichzelf waar;
't welke ik gewillig toeftaa. Doch het verilrekt nu voor een Weêrgaa:
by gevolg Yereiicht het een en''t zelve licht als het voorgaande; daar
'■ny anders een verkeerd licht veel gunftiger konde weezen, alzo ik dan
myne vrye wil volkomender zou hebben ; maar in die gclcgemheidzou
weder dé fchikkinge niet genoeg van de eerfte verfchillen;

^y hebben in een Hootdftuk van 't Ordineeren aangetoond,' dat,
wanneer twee Stukken by malkander hangen , dezelve een zekere ri-
guUerheid dienen te hebben , voornaamentlyk in Landfchappen met'
Kleine beelden. Zo het zwaarile werk, by voorbeeld, in d'eene ter

C c c 3 regter;

En de ver-
fchcidene

-ocr page 404-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

regter, en het doorzicht aati dc linker zyde is, voegt het tegendeel in
't andere Stuk of Weêrgaa. En echter vind ik in deze nooddwang
iets, 't geen'ra/veel beter voldoet, en tor de zin helpt, gelykmen
in 't vervolg zal hooren, niettegenftaande dezelve grondregel, welke
•, evenwel in zyn weezen bljft.

VerdeeUng Jk ftel, even als in het voorgaande, het oogpunt in de raidden, en
regter zyde een heuvel met drie a vier treeden, van voorcn, ofpa-
pco,
raUl aan den horiz.om, op te gaan. Op dezelve, aan't einde tegens
het verfchiet, vertQonen wy een doorgefteeke of opene ms, omtrent
vierkant, en boven rond,
am vjcètzjóc metpilafiers geflooten, draa-
gende een fmalle doch cierlyke
comis, hier en daar wat gebroken. Om
de
nis hangen feftonnen van papaverbloemen, welke in de midden
boven de
msyait, en aan weerzyde opgeknoopt zyn, ilrekkende der-
zelver einden, meeft dor en ongefchikt, neerwaarts. Door deze
ms
werd men, op een daar voorgeftelde bank te ruilen zittende, een fraai-
jc en aangenaame doorzicht, van bolTchen , pleinen, rivieren, we-
gen, enz. gewaar. Deze heuvel beflaat een derde van het^Stuk, loo-
pende dezelve aan de binnenzyde ftyl )af. Vooraan tegens de trap, of
voor dezelve, die meeft in de fchaduwe is van boomtjes buiten het
Stuk, tot aan de hoek daar de Godin opftaat, plaatfen wy haarekoets-
wagen, meeft verguld, door twee duiven getrokken.

Ter linker zyde, tuifchen het oogpunt en de lyft, ftaan drie a vier
kloeke en fchoone hoornen op een rey, van vooren beginnende, en
na het oogpunt wykende, tot voorby den heuvel. Gantfch in den
hoek, achter dezelve, ryft een hooge en ruuwe rots, diedeigelyks na
't oogpunt wykt, raaakende tuffchen beide een naauwe weg, voor be-
groeid met kleene fpruiten en takjes, en achter weinig of niet, zo dat
men het verfclaiet en het einde van de rots daar tuilchen door ziet.
Voor in de rots maak ik een opening, als een grot, alwaar het water
met groot gedruis in valtj zynde dit voor zo veel de voorgrond meeft
betreft. Aan 't einde derzelve loopt een naauwe rivier dwars door,
van den heuvel at tot achter de rots, langs dewelke wy aan de overzy-
de een bofch planten, doende de boomen wat hoog opryzen, om het
verfchiet, dat men daar tuifchen door gewaar word, als in een dal te
vertoonen. Op de gelyke grond, waar op ftaat, zetten wy tuf-

fchen twee boomen een witte marmere fteen , met eengebrokeneTirz»,
welkers romp daar benevens op de grond legt.

Aldus hebben wy de groadflag van het generaal aangeweezen;
niet twyblende, of dit zal vry wat ongemeender en ook bolchachtiger
als het ander zyn. Het derde hoop ik noch meer en wilder, als

deze.

-ocr page 405-

GROOT SCHILDERBOEK. 391
deze, te maaken; alzo de zaak zulks medebrengt. Zommigcn, dit
cof7C£pt hoorende, zal het zelve mogelyk als een aangenaam en vcrmaa-
kelyk Tafereel voorkomen; doch het vervolg zal een anderen uitilag
doen zien: want wy verbeelden alhier de maand van Augultus, de ion
cenigiins verduiilcrd, en gloeijend, daar zy anders helder zoude ichy-
nenj de lucht duifter en betrokken, als of het donderen wilde. Ik
wil, dat het waait; dat alles in 't beweegen en fpartelenis, niet van
eencn weg, maar van een dwarl'- of draaiwind, op zommigc plaatfen
het ftof, als een damp, van de grond opvliegende.

Ik gelooi niet, dat men het alzo verwagt heeft: maar als men
het geVal wel overdenkt, zal men het natuurlyk, en na de konftige
wyze gefchikt, zodanig vinden.

Nu zullen wy de peiibonen eens op hunne plaats voegen.
De Godin, ziende den avond aankomen, verdubbeldehaare licfkoo- jfj^fnbe^"'
zeryen. De ongevoelige, in tegendeeel, allengskens de jachtluft be-greepcn. '
ginnende te voelen, en het bailen der honden hoorende, ftaat aan-
ftondts van den heuvel op: alles is in oproer: F'mus volgt hem achter
na met bidden en imeeken; doeh te vergeefs. Het
Noodlot heeft hem
by den arm, en trekt hem met haar heen. De
Bevalligheden zyn in
wanorder: de eene loopt hem na: een andere omhelftot vat de Godin;
vreczende, dat zy van de trap in onmagt mogt vallen : de derde heeft
de handen om hoog uitgeftrekt, maakende door fchreeuwen een groot
misbaar. De jongens ziet men aan "t vegten: decentrckt^öiowj voort,
en de ander douwt hem te rug.
Cnptdo legt onder de voet gevallen»
Daar loopen de anderen met de honden vooruit. Het wildzwyn ver-
toont zich op den voorgemelden naauwen weg, tuflchenden heuvel en
de rivier, -aangehift door de wreede
IVoede met haare piktoorts in de
vuiü. Aldus heb ik myne gedachten uitgevoerd.

Nu fchyothet ,dat in dit veel meer werks als in d'anderc is: doch als
men't wel overweegt, zal men zulks niet bevinden; maar wel, dat de beel-
den in het eerfte meer verfpreid zyn: en ook in 't verhaalen komt het
ons altyd meerder voor, als in het Tafereel zelf,

rems zet ik als van de trappen afkomende, en eene van de ^ez'^/-^^^^^^^^^^
ligheden die hem naloopt, alzo de Godin hem niet meerder vaft heeft, kingen be- °
S'-ynde hy haare handen ontfnapt. Den jongeling ftel ik alsloopende, wceging,
vlak in de midden des Stuks, tuiTchen den heuvel en de boomen, een
β'ψ drie a vier verder als de trappen daar de Godin op ftaat, die hem
fmeekt met de traanen op de wangen. Hy is van den heuvel bynatot
aan de helft in de ilagfchaduwe: want ik heb gczegt, dat de zon aan
"t daalea is. Dc kinderen, die met de honden vooruit loopen, zyn

heel

-ocr page 406-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

heel en al befchaduwLi van den fteen op den heuvel, die redelyk hoog
en zwaar is, zo dat de ftaramen van de laatfte boomen daar niet vry
van zyn. ftaat met de regter voet op de onderfte, en met de lin-

ker op de twede trap, te weeten op de binnenhoek, bokkende, het
onderlyf byna van voorea, en het bovenlyf op zyde naar hem ge-
keerd, de handen gevouwen ityf tegens haar lyf drukkende, met de
elleboogen vooruit, en het hoofd in 4e nek van hem af, het gezicht he-
melwaarts flaandc. Een van die dochters ftel ik aan haare zyde als afko-
mende , houdende haar, vol angft en verleegenheid , om de mid-
del vaft, terwyl
zy met een verhaald gezicht hem linksom aanfchouwt.
Het ander meisje, dat hem nagcloopen was, legt nu op eene knie ter
aarde, wyzende hem met de linker hand op de Godin j en met de reg-
terhand houd
zy de flip van zyne rok vait, zulks dat mén haar meeft van
achteren komt te zien. De derde heeft, als gezegt is, de handen om
hoog uitgeftrekti en het aangezicht is gefwollen door het geweldig
fchreeuwen.
Adonis ftapt, als grooten haaft hebbende, met het reg-
terbeen vooruit; zwaait zyne borft regtsom naar het licht; houd in de
regtervuift, digt aan zyne zyde, een jachtfpiets, welke een jongetje
met al zyne macht achter te rug houd; waar over een ander, achter de
eerfte flaande , vergramd zynde , dezen met zyne boog flaat.
Adonis
ziet nederwaarts, met het aangezicht van vooren, na de dochter die aan
zyne voeten legt; wyzende raet zyne linkerhand, die in "t verkorten is,
naar het bofch; by welken arm het
Geval^ of't Noodlot^ hem der-
waarts trekt, houdende al vliegende het roer van een fchip op haare
fchoude r. Men ziet haar tegen de regter fchouder en de regter borft, de reft
heel in •'t verkorten , en het aangezicht achterwaarts gekeer-d. Dwars
voor hem vertoonen wy
cm Cupidootje^ dat mede derwaaits vliegt, trek-
kende hem by het touw of band van den hoorn die op zyne zyde flin-
gcrt. Dezen jongen ziet men vlak van achteren, de voeten vooruit,
houdende zyne boog iri de regterhand", waar mede hy een ander dreigt,
die onder de voet gevallen is, welke mede in 't verkorten legt, 'het
hoofd na vooren, en de voeten naar
Adonii gekeerd. Hy is meeit in
de fchaduwe, behalven zyn hoofd, en de hand daar hy het zelve mede
krabt, Zyn fakkel legt by hem uitgeblufcht.

Ven'As heeft de flip van haaren rooden mantel om haaren regter arm,
fiingerende dezelve achter over haar linker been. De bloemekrans valt
van haar hoofd en rolt langs den rug nederwaarts. Het
Noodlot \s
in't zwart gekleed, met een Imalle iluyer daar boven overheen, welke
achter haar opvliegt.

Achter de voornoenide gebrokcne Term ziet men <le wapentuigen

van

-ocr page 407-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

als harnas, helm, fchild, fwaard, enfpeer, op de grond,
in de fchaduwe, nederleggen. Alhoewel men nu zyne eigene ge-
daante hier niet gewaar word, maar wel het zwyn daar hy in herfcha- ^ .
pen was, behoeft men zich daar over niet te verwonderen^ dewyldenen dct
men niet moet denken, dat, fchoon hy een God was, hy met konf-
fen en fchoenen daarin kroop. Men zal my dan mogelyk vraagen, '' '

of hy dat met zyne volle toerufting niet doen kon? Ik zeg ja: maar
hoe .zou men zuJks dan weeten ? De kleederen van menfchen en go-
den hebben geen gevoel, noch goed noch kwaad, ja hebben gantfch
niet te zeggen dan maar alleen om de perfoon kennelyk te maa-
ken: want by aldien zy eenige van koude of hitte onderworpen
waren, zouden zy mede aan de itraf van 't ligchaam deelachtig zyn , ge-
lyk het hoofd, handen, voeten, enz.

Doch met veel fchyn van reden zou men my hier op mogen vraa- vanA/m».
gen, wanneer men de nydige Aglaway die door
Mercurius in een
toetsileen veranderd wierd, wilde verbeelden, of men haare kleederen ^
dan ook geheel zwart zoude moeten maaken? Ik antwoord neen: niet
ak haar ligchaam; santanders waar onze ftellingniet met al, fchoon ik
gezegt heb dat de kleederen te kennen geeven wie het zyn die ze
draagen. Doch ik zal myne meeninge daar over tegenwoordig eens
wat duidelyker verklaaren.

De koning Linms komt aan 't bed daar zyn gaft Triptolemus legt cn Lineiucn
fiaapt, om hem te vermoorden, i^wj verfcheen op heeter daad, die
den koning het moordgeweer ontrukte; hervormende hem, om hetfchen-
den van de gaftvryheid, aanftondts in een LjtiXj een dier als een tyger.
Nu zoude ik dit aldus verbeelden. De koning is daar niet meer: het
beeft doe ik de vlucht neemen , ichuddende op de vloer de purpere
mantel en kroon , het een hier en "t ander daar. Dit, meen ik,
komt meer met de natuur en cigenfchap overeen. Men voege by dit
voorbeeld noch het volgende.

zegt de Poëet, floeg uit jaloeriche gramfchap de arme CV
lifioy dat zy in een beerin herichaapen wierd. Hoe zal men dit nu ver-
beelden, om tc kennen weeten wie zy was geweeft, man of vrouw?
ïk zou de verfchrikte beerin vertoonen als op de vlucht, niet met
kleêren aan, maar achter haar langs de grond nafleepende ; hier
i^gt de boog, daar de koker met pylen, gordel, en verdere cieraadcn
vcrfpreid.

Doch wat heb ik den koning l>incus οψ eenverachtelyke manier door
Tempeefl zien uitgebeeld.? Hy ftaat met de pook in de hand, zyne kle-
deren aan, en de kroon op 't hoofd; hebbende, in plaats van beenen, doorrm-
twce veryaarlyke beerenpooten. Dd d Ik^"^"

-ocr page 408-

394 GROOT SCHILDERBOEK.

EenPfint- Ik hcb dan vaft gefield, dat de kleêrcn denMenfchen en Goden niet als
^^
m^mT» kenteeken.dienen: cn bier op fchiet ray tegenwoordigregt van pas

CD cenige de Print van Poujfyn in den zin, waar in het voorgezegde duidclyk en klaar
aanmerkin-^^ blykt. De zclvc verbeeld
dt Etizjsefckeytilècny met eenige gelukzalige
gen ruftende, alwaar
Aq jonkheid of eeuwige /ewfi danft, cn bloe-

men ftrooit. Verders vertoont by Hjacintus, Nardis , Crocus, Adonis
jiyax^ en meer anderen. Zy zitten daar als toen zy leefden; zodat
men bier uit gcnoegfaam kan befpeuren ,:hoc bczwaarlyk zulks te doen
zy, zonder bünne byzondere kenteekenen, als ipies, hoorn, fontein,
helm, roózekrans, enz. En hoe onmogelyk het voor Em^fn^ Axc zn\k
een doorluchtig en doorleezen man was, zy geweeft
Ayax doen
kennen, dewyl hy hem daar verbeeld in de zelve woede of daadelyke
wanhoop, te weecen, zich zeiven doorfteekende, even als toen hy voor
Troye was: myn's bedunkens een groote miiHag omtrent de natuurlyk-
heid. Ik zoude het veel liever uitgelaaten hebben, benevens die pispot
of dat koelvat daar
Narcijfus zich in fpiegelt.

Kwalyk kan ik gelooven, dat zo een vreemd concept met zyne ver-
beelding van
PouJJjn zeiven bedacht zou weezen; nademaal Ayax^
dien hy in zulk een wreede gcftalte vertoont, aldaar onder de geluk-
zalige zielen plaats geeft; een man die, als een moorder van zich zei-
ven zynde, eerder de hel had verdiend. Waarom zo wel niet
Sjfiphus, Ixton,
Prometheujy οΐ Tantalm,
die tot de helfche pynen verdoemd zyn, daar
by gevoegd? 't Is wel waar, ^-^
ϊλ? heeft maar tegen zich zelvcn mis-
daan, om de vi?apenen
vm Aehilles dxt hem rechtvaardig toekwamen;
en de anderen hebben dc Goden vertoornd. dΈen ftal het vuur van den
Hemel; de ander had de ftoutheid van de opperfte Godin 'Jmo^ door
een heimelyke laage, tot zyne geile luft te dwingen, enz.
Aanmerking Tefiii heeft, myn's oordeels, in veele dingen die zelve afbeelding
^efbïeidliÏ duidelykeren bevattelyker vertoond als PouJ^n, zynde veel ruimer,ver-
dooiTefia. maakelyker, en fchilderachtiger: maar echter loopt hy mede tegens de
waarichynlykheid van die ruftplaats; gclyk men zien kan aan die twee,
waar van den een uit de fchoot van een
meisje eenige bloemen grypt,
om welke daad zy hem de oogen uit het hoofd fchynt te krabben; zyn-
de weder de oudetwift. Daar moeft immers, als 't v^c] zou weezen,
noch haat, noch twift, noch jaloersheid befpeurd worden, en niet als
ruft en vrede zyn.

Kdfnén My dunkt, ik hoor reedts zeggen, dat ik die twee groote Mannen
wegens het veel te kort doe, door hunne mifflagen aldus zo klaar ten toon te ftel-
voorgaande. Jgj^^
en dat het Wiipeti veel gemakkelyker is. dan zelfs een Ordinantie
van de grond op te beginnen; 't welk ik volkomen beken: doch myn

voor^

-ocr page 409-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

voorncemen is niet hun vcrftand te verkleinen om het myne daar door
£e verheffen, geenfinsj want ηκη zal doorgaans in dit Werk vinden, dat
ik myne eigene misflagen, zo wel als die van anderen, mede voor den
dag breng; 't geen alleenlyk gefchied om den konftlievcnden een weg
te baanen om zich van diergelyke ingeflopene gebrekkelykheden tc
onthouden, en de natuurlykheid, in alle deelen, meerder waar te nee-
mcn: 't welk een vcrftandig Meefter genoegfaam kan voorkomen,
wanneer hy de voorzichtigheid wat meerder plaats geeft, 't Zal niet [
kwalyk voegen alhier een gelykeniflTe van een Archited en een Schilder
verklaard,
by te brengen. Een voorzichtig Bouwmeefrer zal eeriè een naauw on-
derzoek doen, welke gronden tot zyn voorncemen de bekwaamfte zyn,
daar hy zyne Tempel, Paleis, enz. wil plaatien; of het een harde grond
zy, dan of zy moeraffig is; van wat zyde de noorde of ichaadelyke win-
den blaazen; na wat zyde hy zyne voorgevel wil voegen, zuid, ooft,
noord, of weft: dan aan^t bouwen. Een Schilder heeft voor een Liet-
koozery,KrygsoefFening, Ofïerhande, of iets anders te verbeelden. Hy
zal zekerlyk mede eerit een bekwaame plaats, tot de zaak eigen, daar
toe zoeken. d'Archited ilaat het
planum van zyn Hof met al wat'er in
begreepen is, zo groot of zo klein; dat van een Tempel met deszelfs
choor, altaar, en andere dingen meer; of maakt het beftek van zyne
Vefting met haare baftions en ravelyncn, wapenplaats, enz. Een Schil-
der, desgelyks, fteltde
Eliz^efche velden', of het Ho£vm Flora, tot
lieikoozery; een Tempel om dien ft tc pleegen; een Hof, om den Ko-
ning met 2yn geftoet van Hofjonkers te doen zien; of een Boich, om
te jaagen. "Wanneer hy nu iemand met het moordgeweer in dc vuift
in den Tempel deed treeden daar men dienft doet, oi in
d'Elizeefihe
velden onder de liefkoozende gelukzalige zielen, en dat hy zich aldaar door
het hert fteekt,om zyne ziel voor detwedemaal te doen verhuizen: zou
men dan niet zeggen, dat zulks daar ter plaatfe zeer oneigen was; maar veel
beter zou voegen voor
Troye} Ik vraag', of zo eenden Tempel, cn dat
heilige Veld nietgefchonden heeft ? En wanneer de Jaagers met de honden
in het Binnenhof liepen jaagen, ofop de Wapenplaats; zoudatnieteen
belagchelyke zaak zyn
^yax is immers niet in de Elizjeefche velden
S^voerd, dan wanneer zyne ziel van het ligchaam gefcheiden was.
Hier fteekt hy zich noch eens dood: zal daar dan weêr een andere ziel
uitvliegen .ï"

Door een

f

Laat ons nu eens overftappen tot de befchryving, terdeeling, cn
oyerweeging van

Het

Ddd 2

-ocr page 410-

GROOT SCHILDE RB O Ε Κ.
Het derde en laatfle TafereeL·

vafhetlt^rcf'Pl^ Licfdcgodin, ziende alle haare poogingen· vruchteloos, εηοη-
verdiehtic!. i-^gedulclig wordende dat Adonis niet weer te voorfchyn kwam
fprong op haare koetswagen, door twee zwaanea.getrokken, indien-
de boichwaart.in om hem te zoeken, en laatende haarcCri^i^Vw achter3,
als zynde in dit geval krachteloos j gelyk wy op het einde van ditTa^^·
ferf^el verder zullen verkiaaren.
Cupido volgt haar fchreijendc achter na.
De rampzalige jongeling ,. door een wildzwyn in zyi^e eegenis gebee-s-
ten) legt zteltoogende regens een zwaaren eik ter aarde neder,, alwaar,
zy ten laatften, na lang zoeken , hem in zyn bloed gedompeld vind leg-
gen: weshalvenzy, van de wagen getreedcn, zich als
een ontzinde·
aanftelt en hem beklaagt, verfoeijende haare Goddelykheid, en ver-
vloekende de wreede Dvvingelandin die hemel cn aarde wetten ftelt..
Adonis geeft ondertuflchen den geeft, welken J/ercwr/iij, vindendo
den zeiven eindelyk heen en weêr zwerven,, mede neemt, en op zync
wieken naar de
Élizjefche voert.

Endesïdfs ^^^^ Verbeelden v/y aldus^

mbecMiV legt op zyne linker,zyde, met de nek tegens de romp van-

een zwaaren eikeboom, in het verkorten j de regter boril en fchou-
der opwaarts; de linker arm van hem af langs de grond, en de reg-
ter langs zyne zyde neer,. in welke hand hy dc fpies vaft houd , waac
van de fteel ten deelc. onder zynen rug legt. Zyn hoofd hangt by-
na tot op den linker arm, een vi^einig voor over, met de regter wang
om hoog. Dé voeten zyn naar dc linker zydfche hoek des Stuks her-r
waarts aan gekeerd. De linkerknie, op een kleine, hoogte of fteenruf-^
tcnde , is half opgehaald. Een jagthoorn Jegt by zyne voeten. De
honden, by zyn höoid ter linker zyde, huilen en janken. Cupido,^
aan zyne regter zyde, bukt nederwaarts, ziende al fchreijende

aan, tecwyl liy het kleed van Adonis open doet^ om alzo de bloedige
wond aan zyne Moeder tc vertoonen, welke, daar over heel verfchrikt,
achterwaarts treed, en haare handen hemelwaarts flaat.
Cupidoor rug
is ten deelc door de Godin in de ftagfchadnwe. Zyne borll ziet mea
in 't verkorten, de voeten digt aan malkander, .en-de kniën een wei-
nig geboogen; hebbende in de regter hand een fakkel.

flaat van fchrik., .gelyk gezegtis, de, handen om hoog; bet
regter been vooruit; de linker voet achterwaarts op een wolk, welka
achter haar regtsom oploopt tot onder de wagen; hellende met haar
bovenlyf over de gemelde linker voet; de kin op haarcn boezem ge-
zakt?.

'i''
Γ

-ocr page 411-

.i GROOT SCHILDERBOEK. ^py

zakt; ziende aldus nédeiwaarts op de wond. Haare borften vertodnen
zich in 't verkorten; en men ziet haar vlak tegen de regtcr heup aan.

Achter den voorfchreeveneikenboom , d^nr^doms tegen ruft, ziet
men, op eenige zweevende wolken, die met den
horizont gelyk zyn,
de koctswaagen, zylings als
in profiel y ftaan; welke wolken om dezel-
ve allengskens ligter en ligter nederdaalen tot onder haaren voet. De
gemelde koets, verguld, doch echter door een wolk fomber gehou-
den, is cteilyk bewerkt met kindertjes, feftons en loofwerk, ach-
ter op met een groote ftar, ten deele door de lomp van den eik
bedekte

Vooraati, tuffchen de midden en de linker hoek, ftaat een vierkan-
te ileen omtrent drie voet in zyne
diameter , met de ftukkende romp
ecner Term^ waar van het overige, als 't hoofd en een ftuk van 't lyf,-
achter rakken en ftruiken op de grond nederleggen. Deze fteen ftaat
wat fchuins, met de linker hoek naar de linker zyde wykende; digt aan
welke zyde een hooge boom opryft, en een weinig verder noch een,
rondom,, omtrent vyfa^es voet hoog, digtbegroeid, ja zodanig dat men
naauwclyks daar door kan zien. Achter dien fteen, onder de ftrui-
ken, diftelcn en doornen blyft het zwyn, gewond, willende de vlucht·
neemen, op de voorfte kniëa, met de fmoel wyd open, leggen, zich
wentelende in zyn bloed en flik.

Op de twede grond, ter regter zyde, gaat ^tropos met de fchaar in
de hand en de ipinrokken op dc fchouder; zynde byna tot de middel
achter de grond, op het hoofd en een weinig van een fchouder na, in dc
ichaduwe.

Het voornaamfte doorzicht is ter linker zyde van het oogpunt.

Een weinig boven dezelve vliegt Mercurius met de ziel des Jonge'·
lings, om dezelve na de
Eliz.eefche velden over te brengen. Men
ziet ze beiden in ^t verkorten tegen hunne regtcr zyde^ De Jonge-
ling is heel naakt, hebbende zyne armen kruiswys over zyne borften,
zyne becnendigt aan een, en de linker voet een weinig hooger alsd'an-
dere.
Mercurius houd hem met den linker arm achter om de middel;
vvyzende, hem aanziende, met zyne fiangeroede vooruit, waar zy na
toe zullen. Een kleen mantehje dezer gevleugelde Bode vliegt achter-
hem opwaarts.

De grond is hobbelig en rotsachtig, hier en daar met gras en wilde
kruiden, als huift, diftelen, enz, half dor begroeid.

Her licht komt van de regter zyde, een weinig van vooren ; zyn-
de regenachtig weêr. De lucht is winterachtig, doch ftü. De boe-
men zya heel ilecht van bladeren voorzien, , behalvcn zommige

Ddd ^ die

-ocr page 412-

398 GROOT SCHILDERBOEK.

die tegen dc wiater kopnen duuren , als cypres , laurier,, olm-,
haagedoorn, enz, welke hier de meefte groente moeten verichaffcn.
Het einde van de voorgrond, ter regterzyde, tot aan den voet van de
Godin, is in de fchaduwe, door een haag en eenige hoorntjes. F'enuSy
het bovcnlyf van
Cupido, het doode lyk nevens de grond, cnde boom
daar het , tegen aan legt, zyn krachtig verlicht. De fteen , vooraan
onder
Adonis, is meelt belommerd met de voorgrond door eenige cy-
preffcn ter regter zyde heel voor in denhoek. Eenige brokken van de
Term-y die wat verder leggen, vangen een weinig licht; endezelvever-
beeld een
Faams of Satyr, Het zvvyn , welkers achterlyf tuflchen
de linker zyde van den fteen en byibanden boom word verborgen, is
mede tot byna aan den hals herwaarts van die ichaduwe deelachtig. De
gelukzalige heen vliegende ziel, met den gevleugelden bode, even
voorby dc boom of koets, werden van de voeten tot de middel door
het loof en takken der boomen befchaduwd, en zyn verre boven den
horizjonty 20 dat het loof der boomen byna op hunne hoofden hangt.
De Steenbok, als d'eerfte wintermaand zynde, vertoont zich in de
lucht, heel flaauw en lichter als de lucht. Men ziet hem regt boven
dc koetswagen, daar de lucht allerdonkerft is.

"Wat de koleuren aangaat, ik fchik ze aldus: Venus met*een luchtig
kleed, bleek koleur de rofe, en een blaauwe fluijer daar over.
Ado-
nis,
met dc regter fchouder en borft bloot, heeft een ligt fcuiljemort
kleed met paariche weêrfchyn. Zyne kaaken zyn bleek, en de lippen
befturven, als mede handen cn voeten, doch ichoon van vel.
Kems
is heel wit enteder, het geheele aanzicht gloeijcnd, gelyk, ook haarc
handen;
Cupido^ tufldien beiden, zo wit van vel nier als de Godin,
-en wat bloozender als
jidoms. l^enns heeft blond, Adonis ligt kaf-
tan je koleur,
en Cupido bm'm ha.k.

Dit gezicht vcreiicht meèr cypres cn mirthen, als andere boomen.

De grond, vooraan, van de regter zyde tot voorby den fteen, is
moerafiig.

Dat ik de Bevalligheden niet in dit, gelyk in de andere Tafereelen,
vertoon, is om dat dezelve alhier niet eigen zyn: want zy konnen
Vems in drtoevige voorvallen niet vergezelichappen, alzo zy een heel
andere zinbetekening hebben, gelyk vvy alhier zullen aanmerken; oor-
deelende het te dezer phatfe niet kwalyk te voegen, te meer om dat
wy in de voorigc Tafereelen de beduidenis van
 Adonis^ Mars,

cn 't Wildzwyn hebben aangeweezen.

Hefiodus fchryft van haar, dat het drie zufters waren, welke infchil-
dcrycnjong, vrolyk en bevallig vertoond wicrdcn, vattende malkander

by

Als mede de
Koleiuen,

gefchryving
van de drie
Gratiën of
Bevallighe-
den.

-ocr page 413-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

'by de handen. Haare kleedingen zwierden los, dan en dartel, door
de welke men haare naakte ligchaamen kende zien; zynde de oudfte e^-
gU^ de twcdeEnphroJjtie, en de jongfte Τhalia g^cnuamé. Seneca gaat επ haare ver-
noch verder, en toont ons haare hoedanigheden, en, de betekcniiTcn der betekening"
perfooncn aan; zeggende, onder anderen, in zyn Bock der Wcldaaden, verklaard,
dat zoramige de eene voor het vermaak zelve houden; dat de twede hcE
ontfangt; en de derde het wedergeeft. Anderen wederom meenen,
dat door
dit drietal drie byzondcre iborten van*vermaakcn, of gunften,
vcrftaan worden; naamentlyk, dat beftaat in iemand vermaak te gee-
vcn, in dat van "l zelve te ontfailgen, en in dat van
't weder te beloo-
nen. Maar dat zy zonder een verborgene zinbetekening dus hand aan
hand geplaatft worden, werd niet geloofd ; maar wel' dat hier door
werd betekend, dat de beweezcne weldaaden of gunften, van hand tot
hand voortgaande, eindelyk weder keeren tot hem die de zelve cerft be-
wees. Zy worden met een vrolyk gelaat verbeeld, om dat de weldaa-
dcn, zullen de zelve in hunne volkomenheid aangenaam zyn, met een
verheugd en onbekrompen gelaat moeten beweezcn worden: want ont-
breekt dit, zo ontbreekt de
^xool^cgratie of bevalligheid aan die daad.
Jong vertoont men haar, om te betekenen dat het geheugen van de
genootene weldaad nooit in ons moet verouderen. Haar maagdelykc,
ftaat wyft ons aan, dat zy onbevlekt en oprecht zyn ί goed doende aan
een ieder, zelfs zonder hoope van we-derbelooning, welke de weldaad
beimet. Haare dunne kleederen geeven ons te kennen ^ dat het genot
20 groot van waardy moet zyn, dat het zelve gezien kan worden.

Meer hier van te fchryven zoude een verdubbeling van arbeid ,
welke voorheen gedaan is in het Hoofdftuk der Zinnebeelden, en der-
zelver betekeningen, weezen. Laat ons dierhalven daar van afbreeken,
εη komen tot

Het Ver dicht fel van Dryope, totfloffeeringder Landfchappem
Dertiende H ο ο f d s τ u

Τ Ν het yoorgaande Hoofdiluk myn oogwit op een fchoon Verdicht-'
Afel, en de verborgene zin van eenige omftandigheden, verhandeld ftuk.
hebbende, vind ik my genoodzaakt, door het groot genoegen't welk
'cenigen der voornaamfte Konftenaars daar in vonden, hun verzoek,
om noch een diergelyk op te ftellen, in te volgen: en tot hunne vol-
doening, en oeftening van anderen, zal my nooit de moeite verveclen.

Ik-

-ocr page 414-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

Ik heb dan tot dezen einde de fabel van Orjope verkoozen, en zal
de zelve , tot ftoffeering der Landfchappen, na vermoogen ichikken,
en een buitengezicht daar van maaken.
't Geval van Het geval is, volgens Oï/Ziiw/, aldus. DrjopCy onbewuft wat droe-
■Pryo^f' vig ongeval haar was naakende, ging op zekeren tyd by een poel, daar
't overal met myrthen bezet
was , vanraeeningom de aldaar zynde Nimf-
jes met bloemkranffen te vereeren. Zy nam haar zoontje uimphifey
dat noch geen Jaar oud was, mede; werdende
Van haare zufter ^öle
verzeld met een mandtje vol bloemen en gevlogce kranffen. By de
poel was een boom, Loi^w genaamd, draagende roode bloeifels, daar
zy onbedagtelyk een kleene tak afbrak, om haar kind tot vermaak of
fpeeltuig in de hand te geeven: maar ziende, dat her bloed daar uit
droop, en dat de geheele boom zich daar door met zulk een geweld
bewoog, wierd zy beangft en bevreeid; temeer, wanneer zy van daar
willende, voelde dat haare voeten in de aarde
valt waren, veranderen-
de alzo in een boom.
vI^'^'tMiveln ^^^^ vertoogfchets van de verbeelding, voor zo ver het fU-

drvmoog. of grond, en ftaanplaats der perfonaadjen betreft, waar in mende
l^sweegingen, en der beelden, met enkele ftree-

"■'■.""^^'pen aangeweezen, genoegfaam kan zien en bezeifen.

ik verbeeld het in een vermaakelyk dal, volgens de getuigenifle van
den Dichter met myrtheboomen beplant, rondom door een waterbeek
omcingeld. Ia de midden des Stuks plant ik, als het voornaamfte,
den boom LothoSy vol roode bloeifels, en digt van Ipof. Deze is "t
van welken Dr/o^i de tak heeft afgebroken. Den zeiven doe ik geweldig
fchuddeti en fpartelen, zynde de ftam heel krom gewrongen en geilin-
gerd ; en terlinkerzyde ilel ik de onbedagte
Drjope, fchoon van wezen,
en zwart vanhair; hebbende haaren jongen u^m^tfe om de middel on-
der den linker arm gevat. Zy treed met de linker voet vooruit na den
boom toe; en de regter is een weinig achterwaarts: doch het bovenlyf
helt noch meer achter over. In haare regter hand, die om hoog opge-
fteeken is, houd zy de bebloede tak, op welke zy met een verbaaft
gelaat fteroogt. Zy'vvord tegen haare linker' dye gezien: haar bovenlyf
zwaait linksom: de borft is, byna van vooren, vlak in 't licht: haar
aangezicht, op zy, is min of meer achterwaarts gekeerd: en haare voe-
ten zyn reedts vaft in de aarde. Het kind ziet men van achteren, ftee-
kende zyn hoofd tegens haare borft af. De zufter, ai^n de regter zyde
van den boom, tegens haar overftaande, verbeeld ik, blondhairig, inde
alleruitterfte mismoedigheid, de handen, te iamen gevouwen, ftyf te-
gens haar linker
wang drukkende. Het hoofd , regtsom gekeerd, hangt

over

weezen.

-ocr page 415-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

mes: haafe regeer fchouder. De borft fteekt vooruit, terwyl het onder-
lyf geheel achteruit deift. Haare kniën zyn geboogen, de rcgter voet
voor, en de linker achterwaarts als bezwykende. Zy heeft den ouder-
dom van veertien a zettien jaaren. Het Nimfje , ^t welk
Dryofe on-
derfteunt, is tuiichen dezelve en den boom geplaatft , houdende haar
tnet de linker hand achter tegens den rug vaft, terwyl zy met de regtet
het been ontbloot, en aan de zufter, daar zy nakykt, toont dat de
voet reedts in de aarde geworteld is. Een ander Nimfje, \ welk na
het kind grypt, ziet men tegens haare linker zyde, doch mecft van ach-
teren, leggende op de kniën, de linker voor, en de regter heel achter-
uit, met de voet tegens een waterkruik raakende dat dezelve om valt
aan de kant van'twater. Een derde, ter regter zyde, heel verbaafd ko-
mende aanloopen, heeft haaren fchoot met bloemen gevuld, wyzende
met de linker hand herwaarts, tervtiyl zy linksom na haare gezellinnen
ziet, die op de kant van de rivier, waar van een gedeelte tuffchen de
boomen door na het oogpunt loopt, zitten. De cene ryst daar op
overeind, en ziet verbaasd na vooren toe; maakende aan de twedc, die
na het water zit, zulks mede bekend, Derhalven zwaait deze het bo-
venlyf regtsom om mede herwaarts aan te kyken , fteunende op haare·
linkerhand. Zy hebben alle meeft kranflen op haare hoofden, of by
zich leggen.

Tot zo verre flrekt dc plaatfing en werking van myne roerende ftofl
fagie, zynde allegaar dochters, ieder na haare gecontrapeerd^

Nu zullen wy de onroerende ook aantoonen. \ '

Ter linker zyde, op een heuvel, tuffchen de boomen, ftel ik een toiende®"'
kloek"
Priapm-term, vlak van vooren, zonder armen of beenen; zyn- ftofFagic.
de hy raeeit in de fchaduwe tegen het verfchiet, waar tegeft de voor-
groep krachtig affteekt. Ter regter zyde, vooraan, halfin 't water,
zet ik een zvi'aare vierkante ruuwe tafelfteen, daar een mantel of fluijer
op legt, nevens een hoop groene bladeren en kleene bloemen. In dc
vierkante vlakte dezer fteen iiaat het Geval in basreleeve uitgehouwen.
Achter dezelve, en tuffchen het meisje met de bloemen, doe ik het
het eene eind van een mandtje, op de grond leggende, zien, daar noch
een krans in legt.

Belangende het faifoen, ik verbeeld het tuffchen winter-en zomer- "
tyd, in de rypende herfftdagen, en in een zeer fchoon weer, na die
jaartydts gelegentheid. Het is een zylicht, een weinig van vooren.
Zon-, of geen zonnefchyn, laat ik aan ieders vryc keurj dewyl het in
4e fabel niet vermeld noch vaft bepaald word.

Nii zal ik de verdere omftandigheden van dit Tafeceel befchryven:

Ε e e want

Enhetlichf,

É

-ocr page 416-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

want :jonder licht en donker, reddering, harmonie, of koleiiren aan te
wyzen, is , het onvoltooid, en de natuur ongelyk. 't Is wel waar,,
de reddering en ichaduwe wyzen veeltydts zich zeiven , en het licht
geeft zich genoeg te kennen voor die
de perfpeBiefverik3.st; doch oPer
niets in deze zoude zyn (het zy in de reddering , dag en fcha-
duwe) dat buiten de gemeéne giiïing en oordeel zou konnen vallen,
daar twyifel ik aan. Wat aangaat de koleuren, die moeten noodzaa-
kelyk mede aangeweezen worden: want daar in kan men onmogclyk»
myne meening en zin, noch de gedachten van geene Schilders, treffen
of doorgronden.

Alsmede Derhal ven geef ik aan Drjope, als de voornaamfte perfoon zynde,
daagingen en ^^^ blaauwe fityne mantel, welkers eene eind over haare regter fchon-
fciiaduwen. der tot in de middelgordel hangt; en het ander eind, of flip, heeft zy
met de linker hand gevat, houdende daar mede haar naakte kind om 't
lyf vafi:, terwylde lap, om haar lyf flingerende, met deszelfs onderflip
onder haare linker boril in de gordel geilooken, de geheele buik, byna
tot de voeten, bedekt, op een weinig van het Unker been met de voet
na, die in de grond vaft geworteld is. Haaronderkleed is geelachtig wit
met een groene weêrfchyn, nevens de mouw om haaren linker arm,
welke zich niet verder als tot den elboog ftrekkende, wat wyd hangt.
De rok is aan het linker been op de zyde open. Het vooriie Nimfje
laat ik geheel naakt, hebbende zy niet anders dan een witte fyne doch
fmallefluijerom,die haare billen ten halven bedekt. Haare kleeding, als
mede die
vmjole, zyn met goud dóormengd, om een onderfcheid tuG-
ichen haar en de Nimfen te maaken. Het Bosnimfje, '"twelkmet het bo-
venlyf tot de middel bloot is, kleed ik met een donkergroene rok,
boven de navel gefronft, en door ccn gordel vatt gehegt.
Jole geef ik.
een enkel en luchtig kleed, met naauwe mouwen, van een hoog-
roozekoleur, om de'middel met een breede riem, zynde donker violet
met goud geftikt, gegord; en onder dezelve noch een gebloemde
rok, die van onderen open is, waar door zy de beenen vry heeft..
De fteen, vooraan, verbeeld ik graauw; de kruik,, donker rood; de
grond, langs de kant van 't water, vol gras: en alzo fchakeer ik de
geheele voorgrond. Het Nimfje, dat op de twede grond ter regter
zyde aan komt loopen, geef ik een groenachtige borilrok aan, heel los
en ongebonden, zonder mouwen, én maar op de eene fchouder vaft
gehegt; zynde de linkerborft bloot, gelyk ook de beenen. Die andere,,
welke verder achterwaarts op de kant van de rivier zit, laat ik geheel
naakt; en die by haar opftaat, heeft een kleene^ groene fluijer om,
icnoveii ^^ fteenc jPr^^pi ïs donkcr gtaauw, doch ecn weinig paarsachtig.

W&t

gc
licht..

-ocr page 417-

G R O O Τ S C Η I L D Ε R Β O Ε Κ. 405

"Wat het licht aangaat, ik oordeel, datdegrootfte party voomaament-
lyk
op Drjope met baare twee byzynde Nimfen, en het overige van die
voorgroep, moet vallen; de reit met weinig licht, en noch meeft
vreemde lichtjes, het zy van achteren, van vooren, of heel van ter zy-
de: doch de oorzaak, 20 wel als die der fchaduwcn waar door en waar
van daan zy komen, moeten 'er duidelyk by aangeweezen worden; al-
zo het anders maar loiTe uitvindingen en herifenfpookfels, zonder ee-
nigen vaften grond, zyn zouden.,

Zomrnige zullen mogelyk twyffelen, of ik myn oogmerk in dezen ,
ten opzichte van het licht, wel zal bereiken, om dat ik
Dryope een
blaauwe mantel en een witachtig geel onderkleed toevoeg; oordeelende
dierhalven, en niet zonder reden, hoewel zonder myne gedachten ten
dien einde te weeten, dat het anders om beter welftand zoude hebben,
dat is te zeggen ,het licht boven, en het donkerfte onder; om dat op het
onderlyf,alsdebuikenbeenen, degrootfteen krachtigfte
majfa van licht
vallende, het naakte kind alsdan veel fchoonder affteeken zoude indien
de borften of het bovenlyf donker waren, dan tegen het geelachtig wit:
liet welk ik , ten opzichte van het licht, gewilliglyk toeitaa; maar
wegens de koleur niet: want het blaauwe kleed heb ik alzo met
voordacht gefchikt, op dat heit naakte Nimfje zich fchoon zoude ver-
toonen, doch met zulk een inzicht niettemin, dat die party een krach-
tig en vlak licht zoude hebben. Dit is de reden waarom ik 'er zodanig
een ftoffe toe heb yerkoozen: want, gelyk men weet, het fatyn heeft
een heldere glans, en doet byna zo veel geweld als goud-of zilverlaken.
Het.roode kleed van Jole^ om dat het zulk een fchoone en ligtc koleur
is, zal genoegzaam voorkomen tegen die donkere grond} en evenwel
fteekt het niet te veel in'toog: maar het blaauwe heeft hier, om de groo-
te maffa, vry meer te zeggen al is 'er meer licht by en omtrent; want
het rood is maar een kleene plek. Ik heb, zo veel my mogelyk is, de
waarfchynlykheid dezer verbeelding, en de
harmonie in de Ichikking
der koleuren, ieder beeld na zyne byzondere eigene zinbetekenende
koleur, v/aargenomen, niet alleen in de kleedingen, maar ook in hunne
naaktens, de een blank en teder, de ander wat bruin van vel, en zo
voort ieder in 't zyn. Daar en boven geef ik elk een kenteken; het
Waternimfje witte klokjes; hetBofchnimfje wilde kruiden; en die by de
fteen herwaarts aan komt loopen, veldbloemtjes op het hoofd etc.
Zommige zullen zich mogelyk verwonderen, dat ik hier voor van
fatyn heb gefproken; dewyl men zelden hoort dat die ftoffe by de Ou-
den in gebruik is geweefl:: 't geen ik hun toeftaa voor zoveel de

Beeldhouwers betrei

maar niet de Schilders; alzo my verfchcidene
Eee ζ oude

-ocr page 418-

404 GROOT SCHILDERBOEK.

oude en antieke Schiideryen voorgekomen zyn daar ik het zelve in ver-
beeld iieb gezien; doch hoe lang het gevonden is geweeft, is my on-
bekend, en ftaat my hier ook niet te onderzoeken, Ondertuiichen is
het een Ichoone en cierlyke ilof,.als mede de weêrfchynen; hoewei
deze laatile een graad minder, en aan de jonkheid meer eigen zyn.

Indien nu iemand zwaarigheid mogt vinden, en vraagen waarom ik
in deze gefchiedenis, of in dit verdichtiel,
het Priapus-hcdd zo ten
toon ilcl; nademaal in "t gantfche Stuk niet een ecnig Man, God,
Satyr noch Faunus is; behalven dat ook noch geen het minfte reken
van onbefchoftheid in deze verbeelding word gepleegd? Ik wil hem
gaarne de reden openbaaren; zynde deze. De Dichter maakt gewag
van de eerfte oorzaak, uit welke alle de onheilen, die deze ongeluk-
kige vrouw overkwamen, fprooten; fchry vende dezelve toe aan den boom
Lothosr zlzo hy met haar, noch menfch zynde,, zyne geile luft niet
boeten konnende, haar in dien boom-, den zeiven naam voerende,
herfchepte, om zyne wraakluit te boeten, behoudende noch zyn yver-
zuchtig hert. Daarom plaats ik hem hier als den eerilen aanleider van
het geval, welke meteen dien vloek over dc fchenders· dezer boom-
vrucht of takken uitfprak.

Dat ik deze Tafereelen wat wydioopig befchryf, is om aanleiding tot .
het verder onderzoek der zelve te geeven; dewyl
OvidiMs a.\\c zyne ver-
v"oorÏoiiüng. dichtfekn niet even volflagen uitvoert, maar dat. men het grootfte ge-
deelte uit andere Schryvers moet haaien,
^f.f^?.^""· i^y denkbeeld genoeg van den boom
Lothos, in deze

vLg validen gewetten onbekend; noch meld niet, watibort van bladen en krachten
boom Lotkos hy hceftj noch of hy vochtig of droog van aart is; noch waar hy meeft
Icaho-vat^'g^^O"*^'-'" word. Dierhalven zal ik het getuigenis van eenige Schry-
vers, en ook hunne zinbetekeningen en uitleggingen wegens den zei-
ven, hier aanwyzen, zoverre my die voorgekomen zyn: want het is-
heel noodig voor een Landfchapfchiider, indien hy by de kenders cn
naauwkeurigen voor geen onkundige wil geoordeeld werden, zulks te
weeten, inzonderheid wanneer de luft hem tot iets ongemeens aanprik—
kelt.

In het algemeen heb ik gevonden, dat dcszelfs bladen rond zyn,
welke, na maate dat de zon opklimt, zich openen, en na d^en middag,
als zy in het weften daalt, zich allengs toefluiten, tot dat zy in de nacht
zich geheel toevouwen. Indien men nvt in de verbeelding geen zonlicht
^ifbercÊ gebruikt, zo moeten zy geflootcn zyn.

Zwarigbeid
wegens
Pna-
CHi opgeloll.

Gebtek in O
iiidies, en
inicidd tot

ning, eii ach- Wat nu de verborgene zinbetekening betreft, moet men weeten dat
ring by de dc Egiptenaars den zeiven meêc eere dan· aan eenige andere beweezen j

Egiptenasis..

hou-!·

-ocr page 419-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

ïioudentle hem voor een middelaar tuffchen dc hemelfche en aardfche
zaakco. Daar en boven wierd hy geacht voor een verbeelding van des
zons op-en ondergang, inzonderheid wanneer zy een kind daar by ver-
beeldden, zittende op deszelfs takken; willende daar door betekenen
die morgendampen, welke door de komft' der zon verdwynen: en de-
wyl hy y na de ryzing of de daaling der zon, zyne bladeren opent of
fluii:, wierd hy
ylpollo toegevvyd, als een boorn hcra eigen zyndc,
welke uit eerbiedigheid alleen aan hem zyne bladeren wil vertoonen.

De ruige of hairachtige Lothos wierd door de Romeinen mede in een
groote achting gehouden; werdende aan haar de afgefneedene hairlok-
ken der 'opgeofferd, * gelyk als die der jongelingen aan
^pl- * Macro·,

loy οζ ΛΖΐί zjnzn zoom/£fculapiHS, lib.4f.Ca^%

Even alzo offerden de Grieken hunne hoofdhairen aan de Rivieren
van hun geweft, en land, als zekere overeenkomit hebbende met dezen
boom, welke zo veel gemeenfchap met de Goden had, dat zy daar af
waanden, dat de Goden hunne zetel op den zeiven plaatften, cn daar-
om hem in vochtige moeraflen planteden.

'Jamblichus getuigt , dat deze boomen zeer vochtgierig zyn , v/aar Benevens
uit de Ouden "^beflooten dat de eerfte oorzaak der voortteeling ont-^juch"
Hond; noemende daarom den
Oceaan vader van al het gefchapene. Daar
en boven op hunne ronde bladeren, ronde ftam, en ronde vrucht acht gee-
vende, veilden zy door deze allervolmaaktftc figuur de volmaaktheid des
opperilen Gods beduid hebben; inzonderheid'als een kleen kind, op
den zei ven boom zittende, daar by vertoond word; gelyk
Ovidimm-
deze fibel gewaagt, zeggende:

Neem dikmaals 't teeder wicht uit d'armen van z.yn moeder,
Voed het met verffe melk, en maak het fierk door 't voeder
En dat het fpeelend zich fleedts onder my vermaak.

Nu zullen wy eens overtreeden tor

Het Pwede Tafereel 'van Dryope;

ÜN eerftelyk, voor het zelve, de gefchiedenis aanmerken. "Wan- Twede Tafe.
■^ ncer ^ndremon het droevig ongeval, zyne vrouw Dryope over-
gekomen, verftond , fpoedde hy zich, nevens zynen vader, der- -

waarts: doch zy kwamen te laat om haar voor de hervorming te
fpreeken. Een ruuwe fchors had haar ligchaam en leden rcedts .
overtrokken ; zynde nu niet meer van andere boomen ondcrichei-
den dan alleen in wezen en fwakke ftem. Haare armen beilonden^ '

Eee in;

-ocr page 420-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

in twee bladerryke takken, benevens haar hulfel met groen loof over-
trokken. Ieder viel huilende en kermende haar om den hals, en gaf,
nevens het kind, door haar verzocht, haar de iaatfte kus^ waar na
haar de menfchclyke gedaante t'eenemaal vvierd ontnomen.

En de ver- I" de eerfte verbeelding heb ik de rivier vooraan gefchikti en in de-
beeidingdaarze ziet men dczelve op de zyde verkoozen.
Drjope in een mirchus-
boom, op 't hoofd na, herfchept, plaats ik byna in de midden des
Stuks, een weinig ter linker zyde des oogpunts, rcgt overeind.
Andre-
mon vat haar om den hals, en drukt zynen mond tegens haare linker
wang. De oude en ontftelde vader klaagt dit droevig ongeval tegens
een by hem ftaande Nimf, fcheurende ' met de regter hand
Drjopes
hembd open, om haar de romp te vertoonenj welke door haar gezien
^ynde, kaar de Ichouders doet ophaalen en het hoofd daar van afwen-
den, ilaande het gezicht nederwaarts. Een ander Nimfje, den kleenen
cp haaren arm hebbende, tilt hem op, om zyne moeder te
konnen kuifen.
Jole plaats ik aan de voeten van Drjope, zeer behuild;
en de boom
Lothos ftaat een ftap verder. Op de twede grond, ter reg-
ter zyde, ftel ik de
Term van Priapus, kruiswyze met fellons van bloe-
men en groente omhangen, en onder den navel geknoopt, en voor
dezelve een kleen rookend autaartje, waar op eenige menfchen οίίε-
rcn. Aan dc linker zyde,,op de voorgrond, plaats ik die groote vierkante
tafelfteen half in ''t water, en daar by een Nimfje dat daar op leunt. Dit
is nu het voornaamfte van myn Stuk. Het doorzicht is ter linker zyde
des oogpunts, beftaande uit gebergtens en rivieren: en dewyl ik een
avondftond verbeeld, is de lucht dampig en met duiftere wolken bezet,
blaazende de wind daar in dat alle geboomtens zich beweegen.
Icelïnli' Dewyl dit nu de Wedergaa van het voorige is, diende hec wel alles
liunnebswcc-omtrent even zwaar van vi'erk te zyn: maar vermits hier meer verande-
S»ng· ring in is met dat'er mannen by komen, ben ik genoodzaakt geweeil
een weinig van de
eerfte grondftelling af te wyken j alzo het geen, 't
welk in de, andere verbeelding vertoond is, ook noodzaakelyk hier moet
gezien worden j gelyk wy breeder-in het een-entwintigfte Hoofdftuk
van
't Ordineeren verhandeld hebbeg. Dierhalven plaats ik Drjope vlak
van· vooren, met beide de armen rcgt om hoog, niet verre van malkan-
der ^ het hoofd flapjes tuiTchen deze na de linker zyde hellende. De ar-
men , van de elleboogen af, nevens de boezem en een weinig van "t
lyf, behouden hunne eerfte gedaante.
Andremon ziet men ter linker
zyde zich op zyne toonen uitrekken, om haare linker wang, die zy
hem toeduuwt, te kuilen; ilaande zynen regter arm achter om haaren
hals, terwylhyde linker hand op haaren boezem houd. Een weinig meer

na

-ocr page 421-

GROOT SCHILDERBOEK. 407
na vooren ftaat de vader, doch zeer zwak, op beide de beencnj en
naaft zyne zyde is het Nimfje tegens de welke hy klaagt, terwyl hy met
de regtcr hand het onderkleed van Prjö^?^ open "ruKt, "t geen maar
met een lintjen op.de fchouder gehegt is; draaijende zyn hoofd en bo~
venlyf linksom, het gezicht hcmelvvaan flaande. Het Nimfje ftaac
digt achter hem, zeer weemoedig en bedrukt, trekkende' haarc fchou-
dersop, en ziet met het hoofd nederwaarts, een weinig op zyde hangende,
van
èrjope af, drukkende de linker elleboog tegens haare zyde, en de
hand digt aan haar hoofd vlak open houdende. De borft is bloot, en
regt in't licht; het onderlyf van vooren, en het rcgterbecn voorwaarts.
De mantel van
yindremgn is van zyne fchoiiders afgcgleeden, en hangt
op zyne hielen. Het Nimfje, "t welk ter regterzydc, daar de grond
wat laagcr is, het kind optilt, hek met haar bovenlyf achterover;
hangende haar hoofd voorover. Zy ftaat op het regter been, heb-
bende haar linker digt aan de boorrt opwaarts getild. Men ziet haa-
ren rug vlak van achteren naar het licht gekeerd; en het onderlyf
is in tegendeel gedraaid. Het kind, welters bovenlyf men alleen be-
fchoLiwt, zynde de reft achter haar hoofd verfchoolen, fteekt beide dc
armen vooruit na den boom, drukkende de eene voet tegens haar lyf.
jfó/e, tuifchen haar en den boom op haare hurken zittende, leunt met
de linker ichouder tegens den boom, het hoofd voorover met het aan-
gezicht in haare hand, en een doek op haaren idioot leggende. Ter
linker zyde, buiten het Stuk op het einde van dc voorgrond, plaats ik
twee Nimfjes. De.eene, met de beencn in "t water, en het bovenlyf
op het land leggende, ruil op haaren regter elboog, met de kin in
haarc hand, en d'andere hand onder den regter okfcl. De tvvcde zit op
het land, hebbende haarc beenen achter d^andere in
't water, en ruit
met den regter arm op een kruik. Haar gezicht is herwaarts ge-
keerd; en men ziet haar tegens de regter borii. Zy zyn beide naaktj..
en met vlerken voorzien. By deze twee ftaat een derde, hebbende een
lange ftok, aan welkers eind een pynappel gebonden is, in de hand»
en den huid van eenig wild dier om het lyf; wyzende met de reg-
ter hand na vooren. Zy word tegens haare regter zyde gezien. Achter
deze, op de voorgemelde tafelfteen,
legt Dryopes mantel; en aan
de zelve zyde, voor aan , ryft een zwaare boom , omvlogten door
eenige wilde takken en fpruiten.

Het licht neem ik als in het voorgaande, te weetcn een regter dag, . Envanhet^
doch weinig van vooren: want waar het een linkek dag, zoude het zo
voordeelig niet zyn om de partyen van licht by malkander te brengen en
te doen verbinden; te meer dewyl het, gelyk wy gezegt hebben , een
M^^edergaivan het voorige is.. Ik

-ocr page 422-

4o8 GROOT schilderboek.

Ik fteldan deftervende Drjope, door het afvallen van haar onderkleed
't welk geelachig vt'it is, zo als in het ander is aangetoond, byna tot aan
de middel bloot. Ha'ar aangezicht en borilen hebben tot noch toe hun-
ne vleesachtigheid en koleur behouden j doch het ligchaam word, hoe
meer naar onderen, hoe donkerder en bruinder, na houtkoleur gely-
kendc, tot dat het, op^t alleronderfte deel, in hout veranderd is; gelyk
het met de armen even eens gaat, die tot aan de elleboogen hunne eer»·
ile verwe behouden, maar aan de vingers reedts hout en takken zyn.
Haar aangezicht is tot aan de kin, nevens dat van
Andremon tot
de ichouders, in de fchaduwe , van 't loof haarer hoofdbladeren,
die der armen.
Andremon^ als een aanzienlyk heer, heeft een

en

rok. aan, groenachtig graauw van koleur, en geheel met
;eftikt. Zyn mantel is purperrood., donker en gloeijcnd.
seencn, tot aan , de heupen, zyn in de fchaduwe van den
De oude Man is op zyn Perfiaanfch gekleed, hebbende
een langen rok om die tot de kuiten hangt, van een ligt feuilje-
niorte koleur met breede paariche ftrecpen en goud loof. Zyn man-
tel, geheel open geflagen, en met mouwen voorzien, is fchoon
violet. Hy heeft wyde kouiien en fchoenen aan. Zyne muts, als
een tulband, boven omkrullende, legt nevens zynen itok by zyne
voeten op de grond neder. Hy is grys van hair. Het Nimfje, aan zy-
ne zyde, is van hem half in de ichaduvve., te weeten de gehcele
rcgter zyde van de fchouder tot onderen, behalven de knie die zy
vooruit eet. Haar kleed is groenachtig blaauw, doch een weinig aan
dc donkere kant. Het Nimfje met het kind heeft een luchtig
blaauw kleed aan, om de middel gegord; de regter fchouder
bloot; en de flip van 't kleed door de wind onder om de beenen
geflingcrd. Hec Meisjen, achter haar, en tuilchen den ^om
Lo~
thos,
'heeft een wit kleed aan, De Priapus, tuiichen de boomen,
is door dezelve meeft in de fchaduwe; en van hem ai, tot voorby
het oogpunt, is "t meefte deel met kleene boomen geftopt, welke
donker οΠη de fchaduwe zyn; waar tegens de voorfte^w^- helder af-
fteekt. De twee naakte Nimfjes, ter linker zyde, onttangen weinig
licht. Delucht op den of zichteinder, is heel dampig en in

malkander imeltende; alzo ik de zon hier zo helder en zuiver fchynende
nier verbeeld als in een fchoone mo^rgenftond, of zo krachtig als dc
middagzon, maar door de dampen min oi meer bedekt; om welke
reden het alles uit een rosgeele gekoleurd word. De wolken zyn
groot, dik, en zwaar.

Als men geen moeite wilde ontzien, cn het rykelyk hebben,

zou-

korten
goud
Zyne
boom.

-ocr page 423-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

sonde men de lucht ook konnen ftofFeercn met dc drie Schikgodin-
nen,
oïfataale Zuftcrs, aldaar te vertoonen, alzo het niet oneigen aan de
^aakis; dewylzynuhaar werk verricht hebbende, wederom na de hoog-
te zweeven: doch jitrofos^ met het klouwen en dc ichaar, diende als-
dan het meefte voor te zyni
LacheftSy met de hafpel; en Chtho, raet
defpinrok, al verder en verder.

Nu zullen wy voortgaan, en vertooncn den aftogt van Andremon.^
en 't verdere Gezin, te huiswaart, in

Het Oer de Tafereel van Dryope.

De gewcezene Dryope, haar droevig noodlot voltrokken zynde,ftaat DerdeTafe-
nevens den boom
Lothos op het einde der voorgrond, een weinig
ter regter zyde des oogpunts; en van dezelve, na de linkerzyde, ziet
zei fsvcrbcd-
raen een weg halvemaans gewyze na vooren, tegens welke het water'''"S·
van de regter zyde, een voet of drie laager, aanfpoelt. Geheel voor-
aan, tegen de wal, leg ik eenfchuitje, gereed om volk over te voeren.
Ter regter zyde, buiten het Stuk, ver-toon ik een ftuk zeer hoog land,
na
't oogpunt wykende. In de laagte van dit land, en byna met het
Water gelyk, loopt een paadtje, op welkers kant eenige waterachtige
boomen ftaan, en zelfs zommige in't water. Dc twede grond ryit,
tegens het verfchiet, bergachtig op, en voornaamentlyk ter regter
hand,, van waar na de linker zyde, door een opening in de rots noch
een verder verfchiet befpeurt word. Achter dezen heuvel, of hoogte,
ziet men de top van
Andnmons huis, een fchoon gebouw zynde, op-
ftceken.

Ik geloof, dat het den Konftkenders niet vreemd zal voorkomen,
dat ik hier zo veel hoog land en v^^ater, rondom een kleene plek laag
land, verbeeld; alzo ons de Dichter meld, dat het in een poel voor-
gevallen is. Dit 's de reden dat ik, om het zelve natuurlyk aan te too-
nen, dien hoek halvemaansgewyze met dc weg, welke maar een ge-
deelte van de poel is, doe zien.

Nu is de vraag, of een Schilder, Om welftandts wil, niet eenige viy-
ïgheden zou mogen gebruiken ?

Ik zeg ja, voor zo verre als de eigenfchap der zaak niet weg geno-
men word: want dat uitdrukkelyk gefchreeven ftaat, moet voor een wet
verftrekken. Derhalven is het wel te denken, dat OwWiW het zelve
zonder reden niet gezegt heeft. Zommige zullen mogelyk oordeelen,
dat ik het echter wel vermaakelyker had konnen verkiezen: maar men
moet weeten, dat dit geval van een heel andere natuur is. Ik zoek het

F f f ver-

.) «

-ocr page 424-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

vermaakelyke hier niet; want de droeiheid is in deze alleen mvn voor-
naamfte oognaerk r gelyk de goedgonftige Lezer verder zal hooren y in-
dien hy flegts ïo veel gediikits heeft van kct zelve te vervolgen.

Opditlaagepad, ter regter zyde, vettoon ik ccnigc 2L·gchantenen Sa-
die naar ""t gebergte trekken. Onder dezen hoop ziet men ^er een die
de Tm» van een PrM^»«J opzynefchoudersdraagt, houdende een groo-
te kan'in de andere hand, en werdende door tygers en pantheis ge-
volgd. Wat de veranderde
Drjope belangt, ik laat het hembd, van
de voorens aangcvveezcne koleur, aan den boom hangen, naaft welken
drie Nimfjes itaan, waar van de eene met beide de handen den zei ven
omvat als of zy hem fchudden wilde, ziende te gelyk na het loof op-
waarts. De twee andere fpreeken met malkander, wyzende de ecnc
na vooren op het bedroefde gezin, "t welk huiswaart gaat. Jöle plaats
ik vooraan by de fchuit, hebbende haar ziifters kleed, nevens een
blocmraantjen, 'twelkzy, al huilende, den voerman toereikt, in haare
handen.
Andremotty een ftap verder aankomende, heek zyn zoontje
^mfhife op den linker arm in zynen mantel gewonden, fpreekende te-
gensden voerman, dien hy plaats, daar hyde wil dat men hen zal over-
aanwyft. Achter hem volgt de vader, welke zyne oogen hemel-

voeren ,

waart op den vooruit vliegenden//ij'^fi'Ki, of den Avondfter, gcflagen
hebbende, aan den zeiven het rampzalig noodlot van zyne dochter
fchynt te klaagen.

Nu zal ik wat breeder dc befchryving der beelden en hunne byzon-
dere werkingen aantoonen, nevens de kleedingen, en andere noodzaa-
kelykc omftandigheden.

De fchuit, aan een paal vaft gebonden, legt wat fchuins, en in *t
verkorten. Men ziet defzelfs voerman tegens zyne regter. zyde, land-
waarts overbukkende, de rug vlak in "t licht; neemendc, met beide
de armen uitgcftrekt, het kleed en bloemmantjen, 't geen hem door
Jok toegereikt word, aan. Zyn rok is ligtgraauw, met een gegespte
zwarte brcede riem omgord, en de regter fchouderbyna tot het middel-
lyf bloot. Jöle vertoont zich met haare linker zyde herwaarts aan, en
dc borftna hem gekeerd; reikende hem het bloemmantje met de regter
hand, over welkc.haarzufterskleedhangt, toe. Haar ondcrlyf ziet men
van vooren; de voeren digt aan een ; de kniën een weinig geboogen;
het hoofd linksom draaijende; en meteen flip van de fluycr^ die zy om
den hals heeft, haare oogen aidroogende.
Andremon^ den kleenen
Amphife op den arm hebbende, ftaat op zyn linker been, en ftapt na
het fchuitjen. Het boven lyf is linksom gezwaaid; de borft van voo-
icnj zyn regter arm ter zyde uitgeftrckt, om den voerman, gelyk ge-

zegt

-ocr page 425-

GROOT SCHILDERBOEK. 40

aegtis, de plaats aan te wyzcn wcrwaarts hy wil gcbragt zyn. De pur-
pcre mantel is op zyne regtcr fchouder vaft; en van onder zynen arm
om 't ivf flingerende, bedekt by dus het kind ten decle, terwyl hy met
de andere flip van de mantel, die hy in zyne linker hand vaft heeft, het
gemelde kind tegens de linker borit op zyne uytzvvenkende heup Iaat
fteunen, en vaft houd. Het kind heeft hem by den hals, in de ope-
ning van zynen onderrok, met het linker handtje vaft; hangende met
het boven lyf achter over van hem af, en hebbende iii de regter hand,
omhoog, een bloemmekransjc, daar hy regtsom na kykt. Een zyner
voeten ziet men tuiichen de plooijen van de mantel door hangen, raa-
kende dezelve tegens hetgeveft van zyns vaders degen. De oude man,
dieachtér hem:komt, heeft den rug na het oogpunt gekeerd, en.fchynt,
verwonderd, terug tetreeden. Zyngezicht itrektzich hemelwaait, het
linker been vöor, en de regter voet achteruit, waar op hy fteunt. Zyn
regtcr arm is dwars voor "t lyf, in welke hand hy de ftok tegens de linker
borft houd; terwyl hy met de linker hand, vooruit fteekende, op dea
bedroefden vader en zyn moederlooze kind, welke voor hem heen gaan,
Wyzende, in deze geftalte tegen
Hesperus fchynt te klaagen.

De boom met de Nimfjes, en wat op die grond opfteckt, reflexeert
in het water, als mede 't geen langs de rivier ilaat ter regter zyde. ^n- ,
dremon met het kind is tot aan de borft met den horizfint gelyk; alzo
de grond na vooren toe oploopt, en met het bootje ^^^riïW is.

Ik hebbe breed willen gaan in het voorftellen dezer drie Tafereelen, ^efiuit des
op dat men zien moge daï het den Landichapfchildcrsaan geene ftof ont- ^'■''^y*"®·
breekt om hunne werken te ftoifeeren met gefchiedeniffcn of verdicht-
felen die op liet Landfchap paffen: en ook met eenen acht ik het nut
voor de Gefchiedenisfchilders, om op dien voet rykdom van ftoffe in veelc
ichraale gevallen te verbeelden.

Deihalven zal ik tot overvloed, en verdere ianleiding, noch ccn
Fabel, als mede een concept vm eigene vinding verhandelen, en alsdan,
lot beiluit van de Landfchappen, het ichilderachtig fchoon, en fchil-
derachtig flegt, welk laatfte gemeerilyk by de onverftandigen fchilder-
achtig genaamd word, tegens malkander ovcrweegen.

Ffi »

-ocr page 426-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

Tafereel van Erifichtonius, en het Zinnebeeld van een^
Satyrs firaf\ beide tot Jtoffeering der Landfchappen.

Veertiende HOOFDSTUK.

lühoud dêi
V\erzicrir)g.

Vitbeeldlng
dci zelve.

De Dichter iVrfJco zegt, d^t ErtfiehtoniMs ^ ccn zeer godloos man zyn-
dc, ovcrzuiks door de Godinne Cem, welke hy in
't byzonder door
het omver hakken vaneen overftallig hoogeu Eikenboom, aan haar toe-
gcwyd, met zulk een onverzaadelykcn honger wierd geftraft, dat hf
genoodzaakt was, uit gebrek van levensmiddelen, zyne eigene dochter
te vcrkoopen .

Dit verbeeld ik in een vermaakelyk landfchap of buitengezicht. Het
licht komt van de regter zydc, en het oogpunt in dc midden.

Ter linker zyde vertoon ik een heerlyk gebouw met een fchoonc poort-
van de Dorifche bouworder, en met drie treeden, naar 't oogpunt vyken-
dè, op tc gaan. Aan geenc zyde der trap ftel ik een boritweering van
vier voeten hoog, die dviJars van het huis tot voorby het oogpunt loopt.
Op het einde derzelvc ftaat een pronkvaas. Ter regter zyde ftroomt eeit
rivier; en over deze legt een houte brug. Aan de overkant van de ri-
vier doe ik een ftuk van een ftadtsmuur zien , tcgens welke het water
aanfpoelt en oniloopt. Het overige ifdoorzicht, hier en daar met boom-
tjes beplant; Aan deze borftweering plaats ik den hongerigen fw^ti;-
tonius, wdkc met zyne muts in de linker hand 'cr digt aan houdende,
het geld, daar op geteld, met de regter infchuift. Zyne dochter,
Mefie genaamd, ftaat achter hem na de trap toe; en de koopman, de
trap opklimmende, wyft haar met de regter hand, daar hy een half ^olle
beurs met geld in heeft, na de deur; terwylhyhaar, met cie linker hand,
by de rok of flip van haar kleed vaft houd. De magere Honger, achtet
tuflchen haar en des vaders regter zydc, ftuwc haar met beide de handen
vpprt. Dus is het generaal van mync ftellinge.
En fclüiiking koopman met een trots en ftadig wezen de jonge dochter aan-

JnSÏo-' ziènde, heeft een fchodne paarfche rok aan, tot even onder de kniën,
leuren. om de middel gegord., eneen windfel op zyahoofd» kouiTenenfchoe-
nen aan op de wyze der
Spartaanen. Men ziet hem meeft van achteren,
ruftende met de regter voet op de bovenfte trap, en de linker achter van
dc grond af De dochter ftaat op haar regter been, hebbende de lin-
ker voet even op de onderfte trapj een weinig achterwaarts, hetonder-
lyf byna geheel van vooren, min of meer van't licht af. Zy zwaait
haar bovenlyf regtsom, het aangezicht na haaren vader, als hem nief
konncnde verhaten, gekeerd; fchynende met ccn bedroefd gelaat, en

dc

-ocr page 427-

GROOT SCHILDERBOEK. 413
dc tmnen op de wangen, dezen heer, om hem te miflciden, tcgcns
haare wil te volgen. Zy heefteen doek in haare regter hand, digt
aan het linker oor, waar mede zy haare traanen ichynt at te vee-
gen ; terwyl zy met de andere hand , dwars over haar middel, dc
regter elleboog, onderfteunt. Haar kleed, bleek geel met groen wêcr-
fciyn, heel morffig en vol fcheuren, onder de borften gefronft en met
een lint vaiigebonden, hangt aan flarden tot even onder de kuit. Zy
is bloots voets-, en fchoon van wezen, doeh wat mager; haar hulflel
blond, met blaauwe lintjes doorvlogten.
Erifichtomus ftaat heel buk-
kende met geboogene kniën. Zyn mantel, met ccn touw om de mid-
del gebonden, is feuiljcmort van koleur, en komt hem achter tot aan
de kuit, aan de zyde 20 ver open zynde, dat men het been tot aan de
heup bloot ziet. Zync linker fchouder is mede naakt. Hy is heel grys
van hair en baard, mager en vaal van vel. Tegen de boritweering ilaat Nevenshts
zyn ftok. Wat de Honger aangaat ,
Ovidius bdchxyk htm aldusi yf-^^^'®''^'
felyk van hair, de oogen ingevallen, de mond en lippen bleek, de tan-
den geel en flymerig, en de huid hard, daar men 't gebeente en inge-
wand door kan zien. λΙεη ziet hem byna tot aan de middel boven den
rug van
Erifichtonius. Dc pilaarcn van het portaal zyn graauwj. het
huis, benevens<lc trappen, van hartfteen. Het overige, zo verre als
dc borftweering, is met groote blaauwe fteenen belegt; en de reft, tot
aan de rivier, aarde grond. In de gevel van "t huis zyn twee hoor-
nen van overvloed uitgehouwen. Dc vaas is roodachtig van ftccn. Tec
linker zyde dcrzelve, achter de borftweering, ryft een kloeke boom, ryk >
van loof, die een groote lommering tegens het huis geeft. De üamis^
met klimop, en andere groente, omvlógten, welke 't licht van het ver-
fchiet, tuiichen dezelve en de vaas, mitsgaders de fcherpigheid derborft-·
weering j weg neemt , waar tegens de helderheid van het meisje met ^
welftand affteefct. Tegens de vleugel van het huis, buiten de borftwee-
ring, doe ik een wyngaard pploöpen. In de deur ftel ik een jongen »
kncgt. Heel vooraan i in de linker hoek, digt aan de trap, ftaat ecn>
wakkere hond, aan een keten vaft, en blaft.

In deze verbeelding heb drie ik voornaame zaaken in aeht genomen;;
de behoeftigheid, déleevensmiddelen, ende'gelegentheid. De behoef-
tige zoekt middelen om zich te redden daar die te vinden zyn; zyn ''erin
de ftad niet genoeg, het mag buiten weezen. Derhalven vertoon ik de
nood in vader en dochter, komende de hulpmiddelen by dezen welgc-
ftclden man, die alles in overvloed heeft, op zyn lufthuis zoeken. De
verdere omftandigheden, als liet bruggetje, de ftad, dc hoornen des
avervloedts, vcrklaaren zich zelfs.

Fff 3 Dat

-ocr page 428-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

Dat ik dc magere Honger by hem voeg, is niet tegcnftrydig met
het geene ik voor dezen gezegt hebbe, te weeten, dat, wanneer een
hert$fogt in dc peifoon zelf uitdrukkelyk is
beeld noodig heeft om die te doen kennen,
zelve hier gcplaatft: voor eerft, omdat men die kwaal in deze haare
werking niet volkomen kan verbeelden, vermits die tegenwoordig met
iets anders, dat is de happigheid en blydfchap van dc middelen gevon-
den te hebben, te weeten het geld, vermengd word: ten anderen,
om dat hy zo naakt niet is, dat zyn afgeteerd ligchaam, gelyk de
Dichter verhaalt, getoond kan worden na vereifch der zaaken.

De reden, waarom ik hier den hond byvoeg, is om dat dezelve niet
alleen tot de fchikkingaldaar is geplaatft, maar mede om 'erdoor aan te
wyzen dat iemand, die veele en koftelyke goederen heeft, de zelve ook
wel moet bewaaken. Behalven dat is het gebruikelyk, niet alleen by
de boeren, maar voornaamentlyk by zulke aanzienlyke lieden , die de-
ze dieien tot luft en vermaak, zo wel als tot nut en dienft, houden.

Deze Fabel ziet men zelden in Tafereel geichilderd, noch anders in
Prent verbeeld als in de herfcheppingen van
Ovidius; doch zo (impel ,
dat men naauwelyks ronder ichrift kan raaden wat het wil weezen.
Want wat is dat, of een oud mager man een beurs met geld van een
heer ontfangi, die by malkanderen liaan, en tuiTchen beide een jonge
vrouw, daar men noch arm noch ryk kan ondericheiden, en zo gelyk
ia kleedinge als of't zufter en broeders waren, en dat in een landlchap
af midden op het veld, daar men noch huis noch teken ziet waar zy
behooren, heen willen, ot van daan komen? Het is niet genoeg,
dat men het ilot van de zaak leeft; men moet den oorfprotik, dc
d;iad, en het gevolg weeten. Eerftelyk is het noodig den man te ken-
nen, en war voor een
Erifickonms w^s, desgclyks zyne dochter, om
zulks in hunne perfoonen, gelyk ook in hun gewaad, natuurlyk telion-
nen uitdiukken; tentweden, door wie zygetèrait zyn, enopwatwyze;
cïicindelyk, döorwie, en waar door gered. Wanneer men nu alle die
zaaken naauwkeurig heeft onderzocht, dan is "t eerft tyd om te over-
leggen hoe men het natuurlykft en beft zal verkiezen ot verbeelden,
met de byzondere omftandigheden daar toe dienende , als de plaats,
enz. en hoe veel dezelve verrykt of verminderd konnen worden; ^t welk
alsdan van zelf zal toevloeijen. Doch het is wel te begrypen, dat dc
gcenen, die zo veel moeite niet doen willen, en hunne ftudie daaraan
te koft hangen, ook zoverre niet konnen komen dat zy zulk een gering
voorval natuurlyk en verftaanljk konnen uitvoeren, ik Iaat ftaan een van
grooter omflag.

NR

Aanmeckla
gen daai
over.

, men alsdan geen zinnc-
Om twee redeticn is de-

-ocr page 429-

GROOT SCHIL DERB ο EK. 415

Nu zal,ik, volgens onze belofte, in 't einde van 'c voorige Hoofd-
ftuk gedaan, noch een voorbeeld tot ftofEigie geeven, bcftaande in
een Zinnebeeld van eigene vinding , voor die gcencn welke 2,ich aan
Gefchsedcnisichryver noch Dichter willen binden , en hunnen vryca
en ryken geeft in zulk een naauvve bepaaling fiuiccn.

De zoete rttfl deer ontugt verfioori.
Z IN NEBEELD.

m

VoOtbeeli
in een uit-

TTIer ziet men drie jonge Nimfjes van Dianas gevolg, door dc

vermoeid, zich neder leggen onder het lommer der boomen, een vinding of
weinig ran den weg af, en digt aan een bruifchend water, cxm ^ich
wat uit te ruften; "t welk van eenige
Satjrs en Faunen verfpied zynde,
dezelve deed beiluiten haar een pots te fpeclen, en hun vermaak daardf
te hebben. Derhalven heen gegaan zynde, en hunne makkers gewaarr·
fchouvvd hebbende, komen deze gczamentlyk in itilte aan, medebren-
gende een
Priapus-term van de a lergrootile die zy hadden, benevens
twee panthers, een vaas met wyn, en eenige druiven. Zy dan, weder
daar by gekomen, en ziende dat deze Nimfen, meeft naakt uitge-
kleed, in een diepeflaap zyn gevallen, plantten voor de plaats, daar
zy lagen, dezen onbefchoften bullebak; namen ftilletjes het jagttuig ,
't geen by haat lag, als pylen, kokers, boogen, enz., en hongen
het aan zyn teellid; hetzelve met de riemen, die zy vaft toe gefpten,
daar aan hegtende; windende wyders om zyn hoofd een van haarc
fluijers. Rondom ftaken zy hunne
Tirfen in dc aarde, waar aan zy een
deel grinzen hingen: doch hier mede noch niet voldaan, namen zy
noch zo veel van dezer dogters kleêren als zy mede konden neemen, fmy-
tende dezelve op de hoogc takken van een boom die daar omtrent
ftond; en op dat zy niet op den boom zouden klimmen om hunne
kleederen weer te krygen, bonden zy die twee panthers onder aan den
zeiven vaft: en na dat zy de druiven en wyn daar by neder gezet had-
den, om geen geraas te maaken, zv heen, ten einde uit een
fchuilhoektezienwat deze dochters zouden, doen als zy wakker wierden
mcenende, dat zy wat fraais hadden uitgeregt. Elk had zyn ipeeltuig
mede, dubbelde hobois, cimbaalen, klapborden, rinkelbommen,
enz. om, by aldienzy telangiliepen, vermits het tegen den avond was,,
de reveilje te flaan: maar door een onverwagt voorval was den aanflag
haaft mislukt; want een andere Ninif, die mogelyk na haar gezelfchap-

zocht j,

-ocr page 430-

4i«5 groot schilderboek.

zocht ,kofnt op dit voorval aan, welke ziende dc voornoemde panthers
onderden boom leggen, en mecnendc dat het ongetemde waren, fchoot
'cr op los, en trof den eenen zodanig, dat hy dood bleef leggen. Dc
SAtyrs y dit ziende , komen uit hunne fchuilhoeken te voorfchyn ;
loopendc haar na: doch zy nam de vlugt. Toen dagten ze , dat hun
werk alzo lang genoeg geduurd had, en dat het laat wicrd; bemerken-
de ook noch , dat deze fluimcrendc Nimfen door dit kleen gerucht zich
een weinig begonden te roeren, en om te keeren. Zy kwamen dan
allegaar,
Sztyrs y Faunen ^ Bagchanten, ja het heele geftoet van
.c'msy te voorfchyn; maakende met hunnefpeeltuigen zulk een fchrik-
kelyk geraas, dat de Nimfjes ontwaakten, ichielyk opfprongen, en,
vol verbaaftheid, na haare klcederen zochten: maar de vaak uit haarc
oogen gewreeven hebbende, zagen zy die Tir/» voor haar ftaan, en
haare jagttuigcn daar aan hangende; welk gezicht haar zeer ontftelde en
befchaarad maakte, niet wetende wat zy zouden aanvangen, voornaa-
mentlyktoen zy haare kleederen op den boom zagen hangen. Niet een
van haar doril het ftomme beeld naderen, om het geweer daar af te nee-
men. Midlerwyl hielden deze fchalken zich ftïl, en zagen al lagchen-
de toe zonder zich te laaten zien. Deze verleegenc Nimfjes, niemand
befpcurende, liepen hier en daar, om te zien of zy haarc kleederen kon-
den weder kry gen; maar komende aan den boom, fprongdepanther raa-
zende en tierende op; waar door zy niet wiften, waar heen zich te wenden.
Huilen en kermen was haarc trooft niet. Zy riepen wel honderd maal DU-
tot hulp; doch te vergeefs. Eindelyk de oudfte, C/i'c^iV genaamd,
verftoutte zich , en naderde de Term^ van meening de fluijer daar
af
te krygen, om Carilé, die niets aan 't lyf had, met dezelve te dekken;
zeggende; ey, hoe komen wy zo dwaas, dat wy malkander zulk een
fchrik aanjaagen , en dat flechts om een ilokbeeld? Waarom zyn wy
hefchaamd.!* Dat "'er iemand isgcweeil, is zeker: maarnu is'er nie-
mand. Ik zal het om ver werpen. Komt, gezuilers, helpt my maar
ftoutelyk: doch naauwelyks had zy de hand daar aan, en het woord uit
den mond, of al het gefpuis fprong voor den dag, metraazen, fpot-
ten en ichimpen. Wie toen befchaamd en verlcegen was, laat ik een
ieder oordeelcn. Een
kkcn Satjrtje fchoot na de Term, en ligttedeko-
kers daar af, toonende haar die onbefchoftc weversfpoel, geduurig lag-
chende; 't geen deze onnozele maagden hard viel, tc meer wyl andere
fpotters haar de kleederen in den boom aanweezen. Dc vlugt tc nee-
men, was ondoenlyk. Den een iliet haar herwaarts, en den ander
gints heen. Geduurende dit fchouwfpcl wierd 'er een ander geraas op
kromhoorns gehoord; waar door dit gelach fchielyk ophield. 'Elk nam

dc

-ocr page 431-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

' de vlugt, laatcnde alles ftaan. De Term van Priapus viel om ver. De
Panther, aan den boorn gebonden, tragtte, doch vergeefs, losteraa-
ken, en mede de vlugt te neemen.
Diana verfcheen terftond met haar
geftoet van Nimfen, wc-lke haare pylen op dezen geilen hoop loften;
terwyl de honden, die zy by zich had, den panther verfchcurden. Dc
drie Nimfen, vol vrees, kwamen voor den dag, en wierpen zichjzcec
befchaamd, voor de voeten der Godin ter neder, aan dewelke zy haar
ongeval verhaalden, en de imaat haar door 't gezelichap
der Satjrs aan-
gedaan; te gelyk haar
AeTerm, de grinzen , en haare lileedcren in den
boom, en wat meer tot haar fpyt was bedreeven, aanwyzende. Dc
Godin toonde zich daar over zo verftoord, dat zy aanftondts laft gaf
om dc vlugtenden na te jaagen; willende de nacht niet verlichten
voor dat haare wraak over deze baldaadigheid ware geboet: het geen
ook volvoerd wierd. Zommige trokken bofchwaart in , andere om
de beeken, en de overige door het veld heen. "Weinig tydts verliep.,
of daar wierden ecnige betrapt: want van die drie, welke het Nimfje,
dat den panther had dooifchooten,, nagejaagd hadden, wierd 'er een in
het net gevangen. Vyf anderen wierden kort daar na met een Bag-
chant geboeid voor Dwwd gefleept, welke zy voet aan voet by paaren
,deed vatl binden, en door deze drie bcleedigdc Nimfen met doornc-
takken en hulsbladen zo geweldig geeifelen, dat zy op dc grond blec-
ven leggen. Drie anderen liet zy by de ftaart aan de takken der boo-
men ophangen , zo dat zy even met hunne hoofden aan dc grond
raakten. Hier mede noch niet vergenoegd, üetzydengeenen, die in het
net gevangen was gevveeft , door twee a drie Nimfen met net met al 20
lang in het water dompelen, tot dat hy byna vol gezoopcn was, en het wa-
ter hem de Iccehveêr uit liep. Dit alles moeft deze
Bagcham bcichouwcn ,
welke daar na een ftaal lemmet, of een jaagersmes, in de hand gegec-
ven wierd, waar mede zy de drie, die aan de takken hingen, by al'dien
zy hen verloilen wilde, de ftaart moeft affnyden; 't geen zy, na veel
tegcnftreeven, eindelyk genoodzaakt was te doen; enjna dat zy haar de
handen achter op den rug had gebonden,, ίψχ^ Diana: gaat, vertoont
u nu by het meerder gedeelte van uw dertel rot, en zegt, dat ik alle de
geenen zo zal ftrafFen, die met de kuiiche
Diana en haar gevolg den
fpot durven dryven.

Is dit nu, hoewel een verzierd geval, niet .ftofs genoeg om veele Beflukdezer
Landfchappen op diergelyk een wyze te ftoifeeren ? Hier is een ver- verziering,
.beelding van verfcheidené hertstogten by den Landfchapfchilder waar te
neemen: de bcfchaamdheid by de Nimfen, de dertele vreugd by de
Sa-
tjrs^
de ftrafheid en toorn by Diana.^ cn de verlegenheid by deze
moedwilligen. Ggg Hier

-ocr page 432-

4I8 GROOT schilderboek.

ftige^zfn aan- ^^ zoctheid en aanlokking , die zich in het bcdry-

gewcezen. ven van een misdaad opdoet; dc fchaamte en verlegenheid der gecner,
welke het kwaad wórd aangedaan; maar ook te gclyk dc ftraf en bittere
gevolgen die de bedreevene moedwil cn boosheid na zich flcepcn: in 't
kort, het zoet en de ftraffc des kwaadts, en de belooning en onver-
hoopte reddering der deugdfaamen.

Kan iemand ontkennen, dat dit, in een fraay Landichap wel uitge-
voerd zynde, niet het oog van ieder aanfchouwer zou aanlokken, en
behaagen ? Kan men ook voor onraogelyk houden zulke en dier-
gelyke uitvindingen te maaken? Neen, geenfins: dcrhalven zai bet,
myns oordeels, den Leezer niet verdrietig vallen, dat wy tegenwoor-
dig iets wegens de betekening van 't woord Schilderachtig fpreeken,
zynde een noodzaakelyke omftandigheid welke een Landfchapfchilder
moet weeten, cn die in ons Werk geen beter plaats kon bekomen,
alzo het wel meeft de Landfchappen betreft.

Van het woord Schilderachtig.

Vyftiende Ho. ofdstuk.

verfchiider "pv Aar is byna niets in de waercld, of het heeft een goede en kwaade
irdit^dêefdet ""^""^^ggi^gi alles vind men een middelmaat, welke het ver-
Koiifl. ftand alleen uit die tw'ee t^enftrydigheden doet voortkomen en ver-
kiert; zynde deze zekerlyk de fchoonfte en befte. Doch ik vind het by-
ïonder in de Schilderkonft bewaarheid: want de zelve is met zulk een
vermogen verzeld, dat zy den menfch op twee zeer verfchiliende wy-
zen ontroert; eerftelyk doorfchoone, deugdfaame en aangcnaame; en
ten anderen door flegtc, mismaakte, en verachte verbeeldingen, bei-
dein tegenftreevigheid even krachtig. De eei-fte verkwikt en b^ekoort dc
regtzinnige aanichouwers; de twede, in tegendeel, baard hun een af-
keer cn walging. Dcrhalven is het onwederipreekelyk, dat het Schilder-
achtige, naamentlyk het fchoonfte en uitgeleezenile, niet anders be-
tekent als het geene waardig is geichilderd te worden; cn dat het flegtftc,
Geiykenis. of onfchoone, het allerminft die eere verdient: gelyk, by voorbeeld,
wanneer iemand een mande vol rype, onrype, en rottige vruchten,
onder malkander, voor my nederftortte, zo zal ik, indien ikverftand
wil toonen, de befte van fmaak, of de fchoonfte in "'t oog, voer de
waardigfte verkiezen, en de andere als onwaardig verwerpen,
't
Sehiidet- Een Landichap met gaavc en rcgt opwaifcnde booinen, weike rond

aehtigein ° ^ ^^

Overgang
tot de ver-
handeling
van't Schil,
derachtige.

-ocr page 433-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

van fbm, en zedig van loof en kruin zyn; vlakke en ongrobbeiigeLandichap^
gronden, voorzien met zagte op-en afgaande heuvelen; waterbeekcn^"^'
van klaare en itille ftroomen; vermaakelyke doorzichten; wel gcfchiktc
koleuren, benevens een aangenaamc lucht, die azuurblaaiiw, en met
ecnigedryvende wolkjes bezet is; als mede cicrlykc fonteinen, deftige
Gebouwen,
huizen en paleizen, die verftandiglyk na de bouworder geordineerd, en Bedden,
met fraaije ornan:ienten verrykt zyn; raenfchen met welgemaakte gc-
ftaltens en leeden, bevallig van werkingen, daar en boven ieder na
hunne eigenfchap gekoloreerd en gekleed; koeyen, ichaapen en andere
Beeften.
welgevoede dieren: deze genoemde dingen mogen alle raet regt den
naam van Schilderachtig voeren.

Maar een Stuk vol wanfchaapene boomen* welker takken en loof w«nkc
zich woeften ongcfchikt van 't ooften na 't weften fpreijen; de ftam-
men krom, oud, en gcborftcn, met veele kwailen en holligheden be-*'®^^"
groeid; grobbelige en afgehakte gronden zonder wegen; fcherpc heu-
velen , cn overftallig hoogc bergen die het doorzicht ftoppcn; ruuwe
of vcrvallcne gebouwen, waar van de ftukken cn brokken onordentc-
lyk en overhoop leggen; modderige waterbceken; een drieftigc lucht,
vol zwaare wolken; het. veld met magere beeÜjes en ongefchikte land-
loopers of een heidensrot geftofFeerd, enz. kan onmogelyk voor een
fchoon Landfchap aangenomen worden. Kan iemand zyne reden wel
goed maakcn, of met gezonde zinnen zeggen, dat is een Schilderach-
tig mannetje, wyzende op een kreupelen en bemorilen bedelaar, vol
fcheuren en lappen, groot en plat van voeten, het hoofd in een vuile doek
bewonden, geel en gerooft van vel als een engelfche bukking, bezig
met zyne luizen te knippen; of dicrgelykc fchraale en lompe figuuren ?
zou men niet zeggen, dat zulk een daar mede boertte?

Wat my aangaat, ik beeld my vaftelyk in, dat het verfchil tuffchen ovcreenffd.
fchoon en lelyk al te groot is om geen ondericheid daar van te lO^ken. «r-
Ik mag wel lyden^ dat zommige menfchen van Z^/ir, anders verkiezingen
boets, BroHweTy Molenaaren in de Landfchappen Breugel^ ' IVMeeft^w"
Blowmaart^ Savery, Βΐτώε»^^
en diergdyke Meefters Schilderachtig
noemen: ik
^tlRafaH^ Corregio^ Tou^jrt^ Ie Brun^ enz.; en wegens de
Landfchappen,
^Ibaan^ GemuUjeyGafpar PouJJyn^ den Duitfchen/•'o-
lidoor^ en alle die hen in hunne verkiezingen gelykcn, daar tegen.

Ik zal by dezê gelegentheid, eer wy tot het beiluit koriKn, ook iets
van het woord Tekenachtig verhandelen j 't welk by veele, even zo wel
als het voorige, misbruikt word.

Gelyk kromme en gedraaide ftammen met vcele bogten, kwaften, Dcssdiry-
cn holligheden; robbelige aarde kluiten; geborftcne en fcherpe rot-

G g g a fcn; kenachtige.

-ocr page 434-

410 groot schilderboek:

fen; rcbuil en een grof gemuskeld Hgchaam op dc manier van MicheV
Angelo-y.c&Ï\ troniemetgroote partyen, lange neus, wyde mond, diepe
en holle oogen op zyη
Teflas, &c. Deze en diergelyke voorwerpen hoort
mengemeenlyk met den naam van Tekenachtig noemen; daar nochtans
het zelve zo ongerymd is, eo zo min eigenfchap heeft, als oi men uit;
de duifternis het licht wilde zoeken, en de deugden uit de ondeugden
haaien.

Dwaaslyk doen dan die Meefters, welke hunne Leerlingen aanmaa-
nen om in dezen langen cn moeijelyken weg zodanige voorwerpen op
te zoeken en na te tekenen; 't geen nergens anders tee ftrekt, dan om
hen de aanwyzingen van eenige ruuwe ommctrekken te leeren maaken^
Is dit dan den vcrften weg niet gezogt om hen op het regte pad te
brengen? Ja hoe meenig fcheid met zoeken uit eer hy halver wege is;
daar hy den anderen weg inflaande, veel gemakkelyker het eelfte in de
plaats hadde bekomen. Derhalven is het beter het fchoon van
Rafael,.
P.ottJJyn^.cn.
andere voornoemde Meeiters, die zulke ongefchiktheden
vermyd hebben,, in hunne zedige grootsheid na te tekenen, als alle die
lompe voorwerpen en wanfchapene beelden.

Doch indien het .kwaade en mismaakte Schilderachtig of Tekenach-
tig zy, zo is het Ichoone zulks niet: dit lyd geen overbrenging; en
dienvolgens is het flegtfte heft, en het befte ilegtft. Zyn zy beide goed,
zo is 'er geen keur overig. Men menge dan beide fchoon en lelyk,
vrolyk en treurig, ryp en groen, goden en bedelaars onder een. Maar
dewyl het fchoone aanlokt, en het mismaakte aan onze zinnen afkeer
baard, is zekerlyk dit het regte Schilderachtige dat de beft;e en aanvallig-
iie voorwerpen onderftelt, en behoorde derhalven alleen zo genoemd
tc zyn, en gezógt te worden.

Biflüit vitn Niettemin zyn 'er voorvallen, waar in men noodzaakelyk beide moet
«leze zsak. waameemen, of om dat de gefchiedenis zulks vereifcht, of dat men het
onfchoone gebruikt om het fchoone, 't geen wel de meefte overhand
moet hebben, op te helpen: maar dan valt het den Schilder, die zich
op 't fchoon verftaat, ligter te vervallen, als het den anderen doet zich
boven zyne kennis en vermogen te verheffen» Derhalven befluit ik,
dat het fchoone in de natuur het verkiezelykfte, en by gevolg het Schil-
derachtigfte is..

Ik wil, tot hulp van zulke Konftenaars die de overgrootfl:c rykdom
van geeft cn vinding niet hebben , van verfcheidene voorwerpen een
korte en beknopte befchryving doen, op de wyzc van een gezicht of
verziering.

Fm

-ocr page 435-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

Van het Schilderachtig, Schoon in de o^ene Lacht,
Zestiende H ο ο ε d s τ υ κ.

DB dag was bykans ten einde, en dc zon op haar aangenaamftc, Befchryving
ichynendc een weinig uit den weften, en veroorzaakende alzo lan-
vaneenSchii-
ge flagfchaduwen, 't geen zeer licflfelyk en plaizant was, wanneer ik^-Jji'l'"»
voornam my wat te gaan verluiligen; overdenkende ondertuiTchen by
my zelven , hoe meenigte fraaije en aanmerkelyke dingen ons zomtydts
voor oogen komens daar wy echter geen acht op flaan, hoewel de zel-
ve nochcans, wanneer ze door een mallTe handeling des penceels, na
de regels van dc Konft, uitgebeeld wierden, ons veekydts te pas zou-
den komen. Deze onachtzaamheid fpruit dikmaals- uit een al te loflc en
ongegronde manier van ftudeeren, welke niet toelaat onze gedachten
te veften op dingen daar ons meeft aangelegen is. Dus wandelende,
geraakte-ik in een aangenaam geweft, ""t welk de lufthof der gelukzali-
ge zielen fcheen te weczcn. Daar ontbrak niets 't geen tot geruftheid
van een vreedfaam gemoed kon ftrekken. Alles was fchoon en orden-
tdyk. Het blinde geval had hier geen deel aan. Men kon genoeg-
faam bemerken, met wat yver en luii Natuur en Konll huneendragtig
vermogen daar aan befteed hadden. Men ging 'er langs wegen, die zo
effen en gezuiverd waren, dat men de grond niet fcheen te raaken. Een
lieflHyke en zoete wind heerfchte aldaar, die de hitte der zonneftraalen
zodanig matigde, dat het niets of weinig fcheelde of men vlak in of bui-
. ten dezelve zat. Dc bladerryke boomen, ieder zo wel van ftam als
loof om het fchoonfte, beweegden zich byna onmerkelyk; terwyl dè jonge
cii teêre fpruiten, die noch weinig bladts hadden, van deze lieflêlykc
Aura geftreeld werdende, zich fcheenen te kittelen, doende dc jonge
verzilverde blaadtjes, door een zoete navolging, als medaljes flikkeren.
De lucht was fchoon azuurblaauw, gaande zich al zagtjes na de kimmen
in de dunne lucht verblikken. De wolkjes wierden hier noch daar met
geweld heen gcdreeven, maar zweefden langzaam en ftil, en verdwec-
nen ongevoelig uit het gezicht. Dé zneeuwwitte zwaanen fpiegelden
zich in de kla^re beeken, niet voelende of het voor of tegen ftroom
was, keerendc en wendende zich zonder moeite;

In dit welluftig geweft, daar niets tot vervulling dér menfchclyke Schoone
wcnlch cn begeerte ontbrak, vond ik een zeer fchoone fontein,
Jscrs bak van witte marmcrfteen was, zyndc tegens den weg voorzien

Ggg 3 met.

-ocr page 436-

412 GROOT SCHILDERBOEK,
met rotsfteene bakken cn Tchelpen daar het water zich inftorttc. De
pronkbeelden, daar op ftaande, waren op het alletwelftandigit verkoozen.
Rondom dezelve ttoriden laage en. digtc mayboomen , tegen welker
groen dit wit marmer deftig, doch zedig, arltak, veroorzaakcnde aldus
een liejfFelykc vermenging in dcszclfs khaduwc ; ""r geen zeer aange-
naam in 't oog was.

Van hier begaf ik my ter regter hand om, langs een effenen cn brce-
den weg, ter wederzyde met een borftweering van hartiteen opgc-
Honftige haald, op dewelke vooraan twee groote vaazen van vleefchkoleur ftonden,
Vaaien. gefatfoeneerd en vercierd als die in den Hof van Farnefi ftaan, boven
wyd en zonder dekiel: maar in plaats van een/jpiji^^w, bcftond het
fiaauvv uitgehouwen beeldwerk uit danilcndc vrouwtjens. Deze vaazen
waren wonderlyk fchoon van beloop, de beeldtjensichikkeiyk geordi-
neerd, en overal even zwaar van werk, doch maatig gevuld; en ver-
mits het bairelévc zo weinig verheven was, vertoonde het zich
noch
alles geheel zuiver, gaaf, en ongcichonden.

De halufirade, of borftweering, was volgens de Dorifche Order ge-
bouwd ; en haarc panneelen waren met loof en rankwerk, daar onder
cenig riet doorvlogten, vercierd.

Hier door gaande, kwam ik op een anderen breeden doch zandige»
weg, aan de linker zyde met een zoetvloeijende rivier, en aan de regter
met fchoone en hooge boomen gcflooten. Langs de zoom van deze
rivier ftonden niet alsgraauwe en witachtige willige boomen, doch niet
alle even regt noch groot, maar zommige over het water hellende, an-
dere digt van takken en loof, en ecnige yl en jong, door welker ope-
ning men het water zag flikkeren. Ter regter zyde, alwaar de weg
hoog opliep, ftonden, gel/k ik zeg , groote en zwaare boomen van
veelerley foorten, als eike, eiTchen, linden, wilde olyf, pyn, cypreffen,
enz. zommige rcgt vanftam, rond van kruin, zwierig vaii loof, en
fchoon van groen; tuiïchen dewelkec^nigetederefpruiten, door hunne
règt opwaiïende takjes en luchtigheid van bladen, ik weet niet wat voor
een cierlyke verandering gaven. De bruine cipreflèn, met hunne bec-
zicn gelaaden, brachten onder het fchoon groen der andere boomen me-
de een groote luiftcr toe;
't welk myneoogenopeeabyzooderecnaange-
GtGnden. naame wyze ftreelde.Onder deze boomen groeiden opdegrond eenige wil-
de kruiden, cn verkheldene planten van groot en kleen blad, waar onder
zich diftelën en doornen op een bevallige manierzeerfchilderachtig ver.
toonden. Dit laage goed was door het ftofvan den weg op veele plaatfen
begruifd, en voornaamentlykhetgras-aan de.zyden; "t welk een bekoorlykc
welftand door huiinc fmeking veroorzaakte. Hier en daar ter wederzyde

langs

Ckiiyke
Weg.

Borftwec.
ïing.

W'egjCn Ri
vier.

-ocr page 437-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

langs dien weg ftondenecnige laage hartitceneruftbankjes, van gedaan-
te als
eenhu^cmitmlïearchitraaf, fteunende op twee vierkante zuilen»
tot gemak der reizigers aldaar geftcld. Verdergaande, kwam ik aan
een kruisweg, alwaar ik een T^m of "Wegwyzer vond ftaan. Ik wiftri«»6fvv«g-
in 't eerftnict, welk pad ik inflaan wilde om op geen verkeerden weg te^^^®'·
raaken. In deze gedachten kwam my te binnen, dat deze wegwyzers ge-
meenlyk met het aangezicht na den regten weg gefteld worden, om de
reizigers en onbekenden niet te doen dwaalen. Deze
Term was van bo-
ven'tot aan den onderbuik ais eenmenfch, doch zeer muskuleus en
fpierachtig, en het hoofd
3.ls eca Zatjr, voorzien met een paar grootc
kromme ramshoornen. Hy itond in een inwaarts wykende plaats, tuf-
fchcn eenige boomen in, half bedekt met loof en klimop, fchynende
van wit marmer gemaakt te zyn, maar zeer bedroopen en bemorft door
een groenachtig iap. Een weinig daar van daan zag ik op een
plim van
drie voeten hoog, mede van wit martner, een naakt Nimfjen leggen,
ruftende met haaren elleboog op een pot, waar uit zy water ftortte, 't
welk langs de vloeijcnde, ondej: den weg, die aldaar een weinig
rotsachtig was, tot in de rivier weg liep. Dit beeld was ongemeen be-
vallig. Ik verwonderde my in 't eerii, nademaal het niet verre en veel
laager als de
Term ftond, dat het nochtans veel zuiverder en onbemor-
fter dan deze was; oordeelende, dat het kwalyk te dierplaatfe zofchoon
cn wit konde weezen: maar ik geraakte wel haaft uit myne verwonde-
ring , wanneer ik bemerkte dat daar geen hoog overhangende boomen
waren, maar een opene en rondom vrye lucht, als ook om dat het laag
by de hand zynde, men daar overal kon by reiken; wcshalven het mo-
>elyk door den eenen of den anderen tekenaar, een weinig te vooren
lier geweeft, afgeveegd was. Dit denkende, nam ik wat water uit de
pot in myne hand, en wafte desgelyks een kleene vlak op de fchouder
af. Toen bevond ik, dat ik in myne meening niet bedroogen was;
want ik zag, dat'er reedts eenige piaatfen door het handelen glad en
glinfterende geworden waren. In deze gedachten wierd ik wel haaft be-
veftigd, wanneer ik een weinig voortftappende, een ander niet minder
fraay gezicht gewaar wierd; ik zegfraay, ten opzichte van de konft.
Het
wzs een oude Sepulture y of Grafplaats, van een ligtrood marmer. Grafplaats
bezaaid met donkergraauwe cn witte fpikkeltjes en flagaderen. Ηςί®^^"™*""^
dekfel was van L^is, of blaauwe azuurfteen. Deze Tombe wierd on-
derfteund door vier witte marmere Sfinxen, zonder vleugels, ruftende
op een zwaarc zwart marmerewelke door deszelfs beftoovenheid
van
een ligtgraauwe koleur fcheen. De grond onder dezelve was rots-
achtig, doch drie of vier voeten rondom depliat redelyk eften. Dit

werk

-ocr page 438-

414 GROOT SCHILDERBOEK,
werk lag rondom in het zand, ftrekkende zich tot aan de zeeftrand,
die ter linker hand maar tien of twaalf treeden van daar kwam aanbrui-
fchen, alwaar deze grafftcde haar gezicht op had. Midden op de buik
der Tombe was een ronde, bafreieevc, beiiooten ia
een gehouwenc
krans van eikenloof. In dezelve zag men een vliegenden arend ver-
beeld, met de blixcm in den bek ; 't welk my deed oordeelen., dat het
Phaétons graf was, te meer, door dien'er drie cypreiTen, zeer oud cn
zwaar, aan de hoeken ftonden, waar van de achtcrfte zich noch heel
en gaaf vertoonde, maar. de voorfte door onweer of anderzins zodanig
befchadigd, dat de een zyne kruin had verboren, cn de ander aan de
eene zyde half onttakt en kaal v/as. Achter deze grafplaats zag men een
zwaare pedeilal van graauwachtige blaauwe fteen, waar op wel eer, zo
het fchcen, een groote doodbus of vaas geftaan had, welke nu daar
nevens in de grond half bedolven lag, .zyndceeniglins gefchonden en
gebrooken, doch weinig van belang. Wat^'er op uitgehouwen ftond,
kon ik niet wel onderfchciden, vermits het beeldwerk onder lag, cn
het oor of handvatfel om hoog; weshalven ik, om het echter te wee-
tSn ,en te zien, de grond daarom heen begon op tegraaven: maar
naauwelyks een kuil van een voet diep gemaakt hebbende, wierd ik een
ftuk van een wagen meteen half rad, van gedaante als een üar, ge-
waar. Dit deed my geloovai, dat het de zonnewagen was, alzo het
daar niet kwalyk na geleek.

Nademaal dit werk dus oud fcheen, en de Tombe met alle haare
cieraaden zich nochtans zo even gaaf vertoonde of ze eerft uit de han-
den des Konftenaars kwam, oordeelde ik, dat de zelve zekerlyk uit
een boven gemeene inzicht, door des hemels gunfb, moeft bewaard
weezen. Ik had zo veel behagen in dit wonderwerk van alle kanten tc
befchouwen, dat myne zinnen nergens anders als hierop geveil waren;
nieteens denkende, dat, terwyl het geluk my begunftigde, ik my moeft
ipoeden om meer andere dingen van belang te konnen zien voor dat de
duifternis kwame te vallen. Nochtans nam ik voor, al zoude ik de geheelc
nacht daar blyven, dezegenoegelyke plaats niet te verlaaten, eer ik met
'er haail een naauwkcurige aanmerking van al het opmerkenswaardige
ipmeSigfn za^boek hadde aangetekend. Ik ging dan tien a twaalf

desschryvcisftappenvootwaarts daar van af, om het gezicht, met alles wat daarom-
trent was, zo aan weêrzyde, achter, als voor, in't geheel tc hebben,
ken in een Hier zittcnde, wierd ik een volkoraene ordinantie gewaar: want dc
i,andrchap. boomcn, dic zich achter cn aan de eene zyde van "t leggende vrouwt/c
opdecden, en aan de andere zyde een zagt opgaanden heuvel met eea
kleenc hut daar achter, welke in de laagte ftond, ziende, bemerkteik,

hoe

-ocr page 439-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

hoe keurlyk en vvelttandig zich al het omwerk hield. De boomen ach-
ter de Tombe vertoonden zich donker, waar tegens de Tombe zelve
met kracht en helderheid af ftak. De andere voorwerpen aan wederzy-
de kwamen flaauwelyk te voorfchyn. Verder achterwaarts
zag ik een
kleenebrug, en in^t verichiet eenige bergjes, &c. Van dit alles maakte
ik aanilondts een krabbeling, doch evenwel gefchaduwd; en om tyd
uit te winnen, wees ik met letters, ofcyffers, aan de koleuren van de
fteenen en hunne tinten onder en boven malkander, als mede hoe
donker en licht het eene voorwerp tegen het ander, en tegen de lucht,
was.

Dit gedaan zynde, ging ik verder, my altyd aan de regter hand hou- Brug.
dende, en kwam aan een zeer gcoote en zwaare brug, maar op eene
boog ruftende, welke by uitneemendheid wyd was, en boven ais een
hoorn
of punt toeliep. Onder door dezelve heen zag men een effene
vlakte, die zich byna tot den
 of EÏchteinder, uitilrekte, hier En Boeren,

en daar met kleene boerenhutten en huisjes bezaaid, dorps gewyze. huizen.
Dezewaren nietilegt, noch op zynDuitfch van planken of kley, maar
ordentelyk en van iteen gebouwd, hoewel vorders zeer eenvoudig van
maakfel, zonder byvoeginge van eenig pronkcieraad. . De gemelde
brug kwam van achter de boomen ter regter hand, en liep over de landweg
tot aan een rots op den oever der zee leggende, welke zeer hoog en
breed was, mogelyk alhier geplaatft om, vfanncer de naby leggende
zee door ftormwinden aangezet wierd, en de velden overftroorade,
alsdan droog voets tot aan de andere kant te konnen geraaken.

Onder deze boog doorgaande, bevond ik my op het vlakke veld, NeveniKer.
digt bezyden een ander ilag van gemeene wooningen, welke ik van verre '^^'^««Όυηίη-
niet had konnen bezeffen, ter oorzaak van eenige tuifchenboomtjes die
my het doorzicht verhinderden. Deze huizen waren door herders van
gemeene of geringe ftoiFe op een grootfe en deftige wyze gebouwd, ten
opzichte van de konft. Zommige hadden een drempel j andere gingen
met een trap of drie op; doch de meefte gelyks de grond in. Aan eeni-
ge zag men een vierkante deur, en boven dezelve een rond venfter,
of wel een ronde lyft, uit welke, in plaats van bafreleeve, een rams-
hoofd, oifen-of geitenkop uitibk, van witte fteen gehouwen, ieder
na zyne werking of doeninge. De onderfte venfters waren van gc-
ftake als de deur, anderhalf maal hooger als derzelver breedte, of wel
twee maal de breedte en vierkant. Aan die huisjens, welke twee ver-
diepingen , of een kleene zoldering, hadden , waren de bovenven-
fters, of luchtgaten, meeft rond. Zommige, van een enkele verdie-
ping hoog, hadden ook wel een ronde poort, maar met dit onderfcheid,

Hhh ■ dat

-ocr page 440-

groot schilderboek.

dat'er,. in plaats van een rond vcnlier boven de zelve, een langwerpig
achtkant was, doch de venfters, mede gelyk de poort, boven rond;
cn zo d'er noch kleene hooger kwamen, die waren vierkant. De da-
ken waren meeft platachtig, en met pannen gedekt, alwaar het water
voor afliep. Zommige overtrefcen, myn's oordeels, verre de andere
door hunne welftandigheid , hebbende boven de deur een kleene vier-
kante balkon ofuitftek , waar op noch een andere deur was, boven
rond, en de venfters gclyks dezelve opeenc hoogte vierkant, en bo-
ven deze noch andere rond. Aan wederzyde van de deur, of ingang,
zag men in de muur vierkante luchtgaten, na binnen met een ipleet
naauvv töeloopende als niflen, zynde met yzere boutjens, kruiswyzc
over malkander, geflooten. De gevels van deze waren als een kornis
van
Dorifche of Jonifche order, van een witte fteen, de onderfte verdie-
ping van een graauwe, en de refthariftecn. Eenige waren met een
ligt roodachtige koleur beftreekenj andere geheel wit, hartfteen, of
graauw. Zommige hadden zuilen of banken aan· weêrzyde der deur,
Tuflchen eenige huizen zag ik ook een muur met ronde gaten. Hier
cn daar vertoonden zich groote en breede poorten, als üallen. Eene
vond ik open ftaan, welk gezicht van binnen een overdekte plaats ge-
leek. De meefte venfters waren van hout, die, boven vaft hangende,
met een ftok open gedaan wierden, en daar op bleeven ruften. Deze
huizingen ftonden vry wat hooger als de weg voor het overvloeijen der
rivier, die daar omtrent liep. In't kort, ik vergat niets aan te teke-
nen van dezer Landluiden wooningen, wat maar eenigfins aanmerkens
Waardig was.

Eenfraayet 'VJ^at verder, even buiten dit Dorp, kwam ik aan een ronden Tem-
pel,
Vitlkcxs fa^ade, of voorgevel, zich zeer groots en cierlyk opdeed.
Voor aan was een wyde en hooge trap, van tien of twaalf treeden, aan
wederzyde met een oploopende , of borftweering ^ van hart-

fteen, waarop twee Sfinxen lagen, malkanderen aanziende, met kap-
pen op 't hoofd, en fchabrakken of dekkleeden op 't lyf, gelyk als die
zich onder de overblyffelen der oudheid noch laaten zien. De trap
opgeklommen zynde, bevond ik my voor een poortaal, voor het welk een
Cö/föw^öic van acht kolommen was, vm άζ yonifche order, met hunne
ernamenten, frontespies, en timpafium. Binnen deze was een fchoon en
ftochheel gaavebafreleeve, niet zeer Verheeven. Diergelykekolommen
liepen rondom het gebouw, twee aan twee zyde aan zyde, fteunende
op
fottehazen en plinten. Boven hunne ornamenten liep een gaandery,
éooÏ pedefiallen geicheiden, op welke pedef allen zeer fraaye pronk-
beelden by malkander ftonden, te weeten boven ieder kolom een.

Ach·^

-ocr page 441-

GROOT SCHILDERBOEK. ^z^
Achter de l·aL·βra£ίe van de gaandcry, tegens de gevel aan, waren pi-
laPcers van de
Cormtifche order, ook twee aan twee, zyaanzy; ca
tuiichen deze groote venfters, heel cierljk na de gemelde bouworder
gewrocht; ak mede de/r/w en/èer«/j·, met ichoon en zedig ioof, mo~
ailjonsy &c. Hier boven kwam een opene koepelen ora de opening
derzelve was een borftweering a!s een geflooteue balaiiter , vi'ederom
met een ronde
koepel of dak overdekt, daar een zon op ftond.

Schoon ik de Bouwkonft niet als tamelyk verftond, oordeelde ik ech-
ter, dat het heel ordentclyk gefchikt was. Dit Gebouw, aan weder-
zydc met huizen vérzeld , deed zich zo groots op, niettegenftaandc
het een zo wel als het ander zich fchoon, ordcntdyk en gaaf vertoon-
de, dat het afftak als een juweel in tmms^ al hoewel "er geen cieraad
aan was noch in 't een noch in't ander, als dat ■'t geen de Order
fimpelyk medebragt. De huizen aan de zyden waren laag, en ftrekten
zich ih de breedte uit, beh^lven eenige opfteekende fchoorfteenen of
kleene toorntjens, welke,myns ooidecls, eenaangenaamewelftandga-
ven. Achter dezelve was het digt vanbpomen, beftaande meeft in
pyn-, en cyprefieboomen, die aan al dat metfelwerk geen kleine luif-
tcr byzetteden. Bezyden de voorgemelde trap zag men twee fontei-of
nen, of liever vierkante bakken, in welker midden, oppedeflalleny]s,ca^^ ^
waterfpuwende leeuwinnen van een tamelyke grootte lagen·

Dus, docht my, zag ik dit heerlyk, groots, en voornaamentlyk
fchilderachtig gezicht. Wanneer wy van de Bouwkunde en het ver-
kiezelyk fchoon binnens huis handelen, zal ik de moeite neemen van
de trappen op te klimmen, en binnen dezen Tempel van ^pello te
treeden, en befchryvcn wat daar heerlyks in is.

O! wat is het aangenaam te zyn aan den oever der ftille zee na een Befluiten na-
vervaarlyke ftorm en onweer 1 Hoe groot een onderfcheid is 'er tuiichen
een lieffelyke zonneichyn en een naare nacht! en welk een verfchil 'J^®·"·
tnifchen een frifïche en jonge jeugd by een kranken ouderdom! De liefde ,
verrnaakt zich in de luftlioven en tchoone paleizen; maar de nyd ver-
luftigt zich in woefte wilderniflen onder de puinhoopen der dingen
die zy ter neder ftort. Staakt uwe blinde drift dan, waare en jon-
gde Konftyveraars. Het is niet met het lelyke, verwoefte, bemor-
noch verbrokene dat de fchoonheid zegenpraalt, en alhier verge-
zeifchapt word: het ichoon vergenoegt zich met de eenvoudigheid,
of minder fchoon zonder gebreken. Derhalven oordeel ik, dat dit
fchoon , tegcns het ander gefteld, evenzo veel verfchil in zichbeheHV,
üls'ertuiTchen de groene gencugchelyke zomer en de dorre barre win-
ter is. 'Wie zal ook, vvafineer hy voor zyn plaizier timmert, eenver-

- Η h h 2 bro-

-ocr page 442-

4^8 GROOT SCHILDERBOEK,

brokcn gebouw maaken ? of die een lufthof bouwt, den zei ven met half
rotte booraen en gefchondene ftammen oppronken ? Het moet een
eenzinnig en hooidig menfch zyn, die zich in een woefte wildernis
begeeft om zyn vermaak daar te vinden. Blykt het dan niet, dat die
menichen een kwaad begrip hebben, welke het fchoon door een tegen-
overgefteld leelyk willen ophelpen, cn doen uitmunten.^ Een vorftin
praalt genoegfaam door haare grootsheid en dettige cieraadjen onder
haare ftaatjuifers, dan dat men, om haare luifter op te helpen, een ver-
kenhoeder nevens haar zal ftellen : en wat van fchoone marmere beel-
den ergens in de waereld word gevonden, zulke worden ook door de
eigenaars voor alle fchcndende moedwil, en voor de ongemakken des
tydts, na vermogen bewaard j hoewel hy niets fpaart, maar, evenals
het fpreekwoord zegt,

Gutta cavat lapidem^ nonvifed fepe cadendo.

Dat is

Een droppend water, door de tyd,
Allengs ccn zwaare key doorfnyd.

Alleen de waarfchynlykheid moet in alles waargenomen worden,
op dat men niet behoeve te vraagen, is het nieuw of heeft het lang in
de waereld geweeft ? zonder dat het daarom verbroken, of te veel be-
morft zy: want v^'erden de fteenen veel gehandeld, zy worden glad,
doch niet gcfchonden. En waarom zouden wy het oordeel over hec
fchoon en fraay aan een menfch ftellen, die uit woefte en wilde land-
ftreeken komt, en nooit het regte fchoon gezien heeft?

Verbeelden wy nu eens, in tegen overftelling van dit, het ander;
cn laat ieder gezond verftand als dan zyn oordeel vellen.

P^an het onfchoone en verbrokene, te onregt Schilderach^
tig genoemd.

Zeventiende Hoofdstuk.

Aat ons nu eens het blad omflaan, en bezien het geene in tegenover-
ftelling van het voorgaande ook, doch te onregt. Schilderachtig
genaamd word j zullende het zelve mede gezichtswyze, gelyk het ander,
voorfteilen.

Ik

-ocr page 443-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

vermits Sefchryving
van een

Ik zag dan, wancklende, een groote poort, welkers deur,
de val van een zwaaren eikenboom, door de wind gedreeven, aanftuk-
vréémd Ge-
ken geflagen was. Daar in gekroopen zynde, bevond ik my buiten ais ^'«^ht.
in een vreemd geweft, ongemeen grobbelig, woeft, rots en kluitach-
tig, zonder eenige paden of wegen; zulks dat ik niet wift waar ik my-
ne voeten vaft zetten zoude. Nergens wierd ik een brok gelyke grondts
gewaar, op welke men konde ruikn. Ik zag wel een ftuk van eenko- Kolom,
lom leggen ; doch zo fcheef, dat men daar niet op zitten kon.
By het zelve lag een brok van de
fries, daar de korms noch aan vaft
was;
maar ze ftak met een punt om hoog: en een andere fteen daar ne-
venslag wel redelyk waterpas, maar in een mocrafch vol ongedierte. Ik
deed evenwel myn belt om''er op te komen; waar na ik "er myn mantel
over fmeet, en op ging leggen. Ik lag naamvelyks, wanneer ik een
item hoorde roepen, gaat daar af kaerel gy legt my in de weeg. Ik,
die niet dagt dat hier iemand konde weezen, keek heel verbaafd en
fchielyk om, en zag een jongman op een heuvel zitten, die na de ftce-
nen tekende daar ik op lag, zo hy zeide; doch zich weêr bedenkende,
riep hy my wederom toe, dat, als ik daar maar een half quartier wilde
blyven, ik hem groote vriendfchap zou doen. Ik zeide van ja; en hem
vraagende, wat hy met zulke lompe brokken van ileen wilde uitregten,
antwoordde hy: het zyn de fraaiile dingen van de waereld om in onze
Stukken te pas te brengen. Als ik zulk een Ichoone party byeen heb,
gelyk dat ftuk van die kolom, en dit water hier voor my, dan een
gc-
brookene ftam daar by gevoegd, benevens een kicen fomber verfchietje
daar achter, maakt het te famen aanftondts een volflaagene Ordinantie.
Och! gy zoud niet gelooven, hoe ongemeen en vol verandering dat
dit goed is: ja daar is voor een leergierigen Konftoeffènaar in de gant-
fche waereld geen beter plaats als dit. Niets is 'er in, of het is fchil-
derachtig. Die dingen leggen alle zo los, aardig en woeft, dat'er
weinige braave Meefters _2yn, of zy komen dagelyks hier en hier om-
trent, om alle die wonderheden naar te tekenen en te modellen; doch
om de zwaare wind zyn'er nu niet veele verfcheenen. Dus praatte hy al,
tcrwyl ik hem van 't hoofd tot de voeten vaft befchouwde. Hy zat ne-
dergeboogen en in een gedrongen, met een bord op de ichoot en een
kleene inktkoker in de liand, nevens een vergrootglas of ftuk van een
bril, een flaapmuts tot aan zyne oogen neergetrokken, het linker been
over zynen hoed, mögelyk om dat de zelve niet zoude weg waaijen. Een
lileen lichtje, tuffchen de boomen van daan komende, fcheen hem op
defchoot. O bloed! dacht ik in my zeiven, hoe fmaakelyk weet gy/an
de fchilderachtigheid te fpreeken, en wat een verligting
moet gy in die

Η b h 3 ' zaak

-ocr page 444-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

zaak hebben! Indien'er noch een of meer zyn gelyk als gy, zalmen
ze zekcrJyk hier vinden. En in der daad, hoe ineer ik hem aanfehouw-
de, en 2yne reden aan hoorde, hoe meer my dagt dat ik een botterik
nx)eft \veezendat ik zulke fraaijighedenniet kon zien. Merkende, dat
hy gedaan had, ging ik na hem toe
ï om te zien hoe hy 't had gemaakt:
maar eer ik by hem konde komen, had hy zyne vodden ai opgeraapt,
en was een anderen weg, achter de hoornen, ingeflagen. Digt by daar
hy gezeten had, vond ik eetj ander, welke een kleen loopend riviertje,
al uaande, natekende, vol groote en kleene kluiten enkeifteencn,
die hy netjes σρ gegtond.papier namodeLic^ en met hunne yerfcheidene
kaleuren aanwees. Deze had zyn gantfche
fartefeuilje vol zulke ver-
beeldingen van fchilderachtige prullen, als modderig water, vervallene
cn gebrokene fteenen, ttulcken houts, dorre takken, afgehakte gron-
den, padden, flangen, &c. Ik, hem vraagende wat zyne ftudie was,
kreeg totantwoord, noch niet aan deKonft te zyndoch dat hy hoop-
te, als hy alle die dingen had en wel konde maaken, een goed Land-
fchapfchilder te werden: want, zeide hy, deze voorwerpen zyn zo on-
gemeen, dat zelfs groote Meefters moeite doen om ze te zoeken.
Maar my verwondert een zaak, vervolgde hy, welke is, dat'ereenige
zyn die hier en elders alles doorfnufFelen, en naauwelyks een brok kon-
nen vinden die hun behaagt: ja zy gaan zelfs dikmaals weer heen zon-
der iets gedaan te hebben; daar integendeel, over alwaar ik my keer '
of wend, duizenderley dingen voor oogen komen die behaagelyk en
nut zyn. Indien ik alles, dat ik wel zie, wilde tekenen, zou ik jaaren
werkhebben. Ziet daar, zeidehy, gins loopt ^er noch een van die foort
zoeken: ik heb hem noch nergens vinden zitten. Toen dacht ik in
my zeiven, hoe het mogelyk was dat de menichen in zulk een wilde en
verwoefte plaats gingen.dwaalen.
Rots
en ftei- Een wcinig voortgeitapt zynde, kwam ik aan een groote en fchrikkely-
Ie Grond, ke röts, midden doorgefpleeten en gekloofd, welkers eene deel voor
over hing , vol fcherpe hoeken , doorluchtige gaten en doortogten,
hier en daar met mos en dorre takken begroeid. Ter regter zyde zag men
een diep dal, zeerfteil afgaande, vol moerafch; en ter linker zyde een
Vervallen vervallen gebouw, als een fteenhoop, vol adderen, ilangen, en an~
Gebouw. ^ere fenynige dieren, daar en boven onbeklimbaar. Achter my was
de grond zo ongelyk, vol hoogtens en dieptens, zonder eenig in 't
minft gebaande pad, dat ik onmogelyk konde denken daar van daan ge-
komen te zyn. Zo als ik echter op het punt ftond om weder te rug te
keeren, zag ik een man op handen en voeten uit een van die gaten of ope-
ningen der rots kruipen, baanende my alzo een doortogt. Deze man

ver-

B-iviet.

-ocr page 445-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

verzekerde my van de wonder fraaye dingen, die daar voor te zieti wa-
ren: maar naauwelyks was ik half door gekroopen, of ik hoorde een
verbaazende donderflag, die de geheele rotsdeed dreunen. My derhalven
fpoedende, en eindelyk aan de andere zyde zynde gekomen, bevond
ik, dat de top dezer rots over de regter zyde ingeilort \vas. Ik vertrok
dan zeer fchieiyk van daar; vreezende, dat het overgebleevene my op
het lyf tiiogt vallen. Hetgeen my den weg nóch afkeeriger maakte, cebrooken
Was een verrnorièlde Tombe, byna geheel in de grond verzonken, by Grafcnrern».
de welke een
ftuk van een zwaare romp wit marmer lag. Uit de baz^e-
kon ik befpeuren, dat^het een paal, oiTerm, wasgeweeft: doch
evenwel nieuwsgierig zynde om fë» weeten wat zich daar achter mogt
verfchuilen, klom ik op de gemelde Tómbe, en zag door de boomen
na beneden dat het een vervaarlyke poel was. Ik floeg derhalven ter
linker hand om, alwaar my dogt dat de grond ook een weinig gemak-
kelyker wierd. Drie a vier flappen daar van daan zag ik een wit papier
voor my heen over de grond yliegeni en achter het zelve noch een
biaauw , wat grooter. Ik liep 'er na toe, en raapte ze op. Het blaauw
papier bevond ik een Tekening te zyn van de voorzeide Tombe, doch
in
haar geheel en overeind iiaande; 't geen my deed oordeelcn, dat het
een goed Meefter moeft zyn geweeft die het in
't tekenen alzo verbe-
terd had. Mogelyk, dagtik, zal hy hier omtrent zyn; 't welk waarlyk
ook zo was: v/ant een weinig verder gaande, vond ik dientirmen bloed
leggen onder een zwaaren omgevallen eikenboom, door de donder ter
neer geilagen. De ftam was midden door gefpleeten tot onder toe,
Een Eiken-
waar van een groote tak dwars over zyn lyf he.?n lag. Zyn Tortefeml]e
lag by hem ncêr; en alle zyne tekeningen waren 'er uitgewaaid, ik
fchrikte van dat gezicht; en naderende, hoorde ik hem zuchten. Hy,
my verneemende, riep terftond om hulp. Ik tilde, zo veert my mo-
gelyk was, de tak van zyn lyf; waar door hy na veel martelens zich ein-
delyk uit de bladeren kwam te.redden. Hy was, daar men zich over
moet verwonderen, nergens befchadigd, dan een weinig aan zyne flin-
ker hand, doch niet van beduiden. Ik gaf hem zyne papieren weer,
en vraagde hem , waar hy dat nagetekend had, en of hy het alzo had
gezien. Hy antwoordde van ja; en my zulks willende wyzen, trad
ly} zo draa hy zyne oogen daar heen wendde, vol verbaaidhcid te rug,
ziende dat het ingeftort was. Och! zeidehy, legt dit ook al om ver,
juift nu ik mync tekening meeit voltooid heb! Wy gingen dan te ia-
men verder de linker hand op, en vonden meeft alle zyne papieren we-
der. Hy vertelde my , dat zyn kameraad, toen het onweer begofl:,
hem yerlaatcn en de vlugt genomen had; 'tgeemmy deed oordeelen

het

-ocr page 446-

391 GROOT SCHILDERBOEK.

het die te zyn geweeft welke op handen en voeten doorhetvoorfchrcc-
ve hol was komen kruipen. Toen wy neder gedaald waren , vonden
wy'eralreedtseenigc, metdegrootfteyver van de vvaereld, zitten tekenen
na dien omgefiagen boom , daar de goede man onder geleegen had.
Zy zeiden alle ecnpaarig, nooit fchilderachtiger boom gezien te heb-
ben. Ik was verwonderd van zulks te hooreo, en hy desgelyks. Hy
toonde hun met een zyne tekening, en zei, dat dit het eenigfte voor-
werp was ^t geen hy in dit geweit heel en gaaf had gevonden, zodat
'er, nu dit ingeftort was, niets meer over bleef 't geen hem kon vol-
doen : maar zy gekten daar mede, en antwoordden hem, dat men
zulke dingen genoeg uit de geeft kpn maaken , of in de prenten vin-
den. Ik lachte in my zelf als ik ze kort daar aan zag heel yverig den
een hier op klimmen, en den ander ergens onder door kruipen om dein-
jeftorte rots en tombe na te tekenen, als ofzy eengroote fchat zouden
laaien.

Vervaiiene Van dezen perioon gefcheiden zynde, vervolgde ik mynen weg;
nelomein' maar moeit, ter oorzaak van een vervaiiene Fontein, waar van de rom-
pen, alsvaaien, lystwerken, en andere cieraaden, overden weg lagen,
en den zeiven ftopten, ter regter hand om flaan. Op de brokken, met
basreleeve vercierd, vond ik niet een beeldtjen dat heel en ongefchon-
den was, zynde geweldig vergruiid en bemorft, overwaiTen met wilde
kruiden en ftronken. Deszelfs bak lagfcheef, en met een hoek in degrond
gezonken, gebroken, en vol met aarde of modder gevuld. Een jon-
getje, dat daar gezeten had, kwambymy, en vraagde, of ik hem niet
vviii: te zeggen wat het fchilderachtigfte van dezen hoop fteenen was-^*
Ik heb daar nu zo lang gezogt, vervolgde hy, om 'er iets goedtsuittc
kiezenj maar door de meenigte word ik verbyfterd. Alles is zo ge-
broken, dat "er naauwelyks een heele hand of voet te vinden is. Ter
naauwernood, zeidehy, toonende zyne tekening, heb ik "er dit noch uit
gevonden; enwaarlyk, ikgeloot niet, dat "er noch zulk een ongefchon-
den ftuk meer was, hoewel het weinig om "t lyf had. Het was een
jp/wi, waar op de voet, met het regter been van den
Apollo^ op een
grootetoonna,opftond. Hy verhaalde, dat zy met haar achten of tienen
na dien gemclden hoop hadden getekend, uitgezonden dit ftuk, om dat
de voet na hunne zin niet genoeg vermorzeld was. Ik trooftte hem,
met te zeggen, dat hy "er het befte uit had: doch hy bekende dit niet
uit zich zei ven gekoozen te hebben, maar door aanraading van een
ander dien deze beenendoor het cieraad der voetzoolen en banden wel
bekend waren, en die reedts weg gegaan was. Deze jongen , docht
my, moeft noch niet verleid zynj en ik had goed behagen in zyne een-
voudigheid. Ter

-ocr page 447-

GROOT SCHILDERBOEK, ^iS^

Ter rcgter hand dan omilaande, gclyk ik gczegt heb, geraakte ik in

Een oud en

een donkere plaats, welke aan de gtoote vloerikcnen, en het verwulft, boy;^

geen op zwaare pilaaren fteunde, voor dezen een hof fcheen geweeft
te hebben. Het was hier zo eenzaam en naar, dat itiy het koude zweet
over het gantfche ligchaam uitbrak ; weshalven ik myne treeden ver-
dubbelde om daar door te zyn. Aan de andere zyde gekomen, ver-
volgde ik mynen weg; doch tien a twaalf groote fchreeden gegaan
hebbende, bevond ik my bezyden die poel, daar hiervoor af is ge-
fproken. Omtrent in de midden lag een graf om ver, uit het
Welk een ligchaam half op de grond hing. Het hoofd en de eene
arm ruftten op een groote wortel van een boom, die daar nevens lag.
Het dekfel was ter zyde gefchooven, en ilond op
het punt van
neer te ftorten. Een flang, van onderen fchietendc, kroop in het
graf. In der daad, het was fchrikkelyk om te zien.

De zon , die toen al aan 't daalen was , fchoot haare glinfieren-
de ftraalen tufl'chen eenige zwaare vvolkert door, zynde de lucht verder
donker blaauw, en op den
horizont met geelachtige ligte ftreepen,
welke tuifchen de boomen heen fterk in myne oogen flikkerden. Ik
zag een bedaard man, die deze lucht met groote naarftigheid heel
vaardig met koleuren namodelde. In 't voorby gaan zeide ik tegen
liem: daar hebt gy een fraay gezicht getroffen, myn vriend, dat is
een regte Italiaanfche lucht. Ja ja, dat weet ik ook wel, antwoord-
de hy.' Dus voort gaande, hoorde ik weder een donderflag; en het
onweer verhefte zici hoe langer hoe meer: waar op de gemelde
patroon zyne goederen pakte, opftond, en heen ging: 't geen my
ook deed beiluiten voor den duifteren avond na huis te keeren.

Nu ftel ik 't aan 'ε oordeel van verftandige liefhebbers en kenners hki ol'"*
dezer Konit, wat voor fchilderachtig behoorde gehouden te wor-ver.
den, myne eerfte of laatfti^verbeelding.? Myne gedachten heb ik ge-
noeg daarover geuit: maar beklaagelyk is het, dat men jongciingen
met dit fap in ïiunne jeugd en eerfte drift vergiftigt, hen wysmaa-
kcnde, dat zy'er in donder
en winderig weder op uit moeten fnui-
ven» om zulke ongevallen en gebreken in de natuur, tot nadeel en
gevaar van hunne gezondheid en leeven, na te modellen; niet om
het fchoonfte daar uit te zoeken , want daar toe is hun verftand
veelmaal noch niet ryp genoeg, en hun oordeel te kleen , om
datldeugdfiam is te verkiezen en door byvoeging van het geene
ontbreekt het zelve te verhelpen. Zy ilrekken aan een. groot Meefter
alleen maar voor tydverdryf: maar die zo verre in de Konft noch
niet
verlicht zyn, gebruiken ze tot hun voornaamfte voorwerp,

I ii Daar-

De lucht.

-ocr page 448-

.4^4 GROOT SCHILDERBOEK.
Daarom, gy leergierige Konftoeffenaars, weeft zo yverig niet om
uwe ftoffagie met groote moeiten te zoeken en na bet leven te mo-
dellen, als gy het voornaamfte, niet waardig achtende, toch uit dc
geeft wilt maaken: het zal u eer tot twyfFeling brengen , dan tot
vaftigheid doen komen.

Dat dan het oordeel gefleepen werde, om een goede verkiezing
te maaken. dOverblyflelen der fchrandere Konfthelden, ύ^Rafaély
Fou^yn^ en zo veele anderen, zyn noch in de waereld, om ons te
verlichten, door hun doorluchtig voorbeeld na te volgen.

Ε Y Ν D E.

BLAD.

-ocr page 449-

BLADWYZER

Van de voornaamfte zaaken, die in ieder Boek en
Hoofdftuk veryat zyn.

Inleiding tot dit "Werk aan de KonftoeiTenaars. pol. i

Tafereel van de Schilderkonft. Ζ

L'itlegginge der zelve. ^

Eerste Hoofdstuk.

Van de handeling des Penceels. 7

Hoe veelerley handeling van'c Penceel'er is I en welke die zyn. ibid.

Voordeel van het net Penceel. ibid,

Belagchelyke roem der Leerlingen. ibid.

Wat de befte handeling xy. ibid.

De welke verandert na de natuur der voorwerpen. 8

Wat een handeling zy, en waar in die beftaat. ibid.

Wat tot een Schilder en een goede handeling behoort. ibid.

Manier* om de zelve te bekomen, aangeweezen. 9

TwEDE Hoofdstuk.
Het Schilderen der hevensgroote Bedden. ibid.

Raad voor die zich tot het Ordineeren begeeven. ibid.

De Coloriet moet men alleen in 't leeven zoeken, 10

Dat meil zich voor een byzondere neiging dient te wagten. ibid.
Waar op men in het Ordineeren acht moet geeven. ibid.

Verklaaring door een Voorbeeld, wat het verdry ven en een malffe penceel-
voering zy, II
Waarom men groote Penceelen in *t groot fchilderen moet gebruiken.
ibid.

Verdeeling van loiTe en vafte Schilderyen.
Tegenwerping, opgeloft.
Voorbeeld daar van.

Hoe men nette by ruuwe Schilderyen moet fchilderen.

Der de Hoofdstuk.
Vm het Boodveruent om ναβ en vaardig zttlks te doen,

ibid,
ibid.
ibid.
ibid.

Hoe men het moet beginnen.
In Landfchap van achteren af.

ibid.
ibid,
In

lii X

-ocr page 450-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

In Beeldfin anders.

Wat men daar in waar moet neeraen.
Dwaaling van veele Schilders aangeweexen.
Hunne reden van halfterrigheid.

Vierde Hoofdstuk.

Het Opfchilderen ^ en wal daar in waar te neemen is.

Wat voordeel een goede dondverw geeft·

Opfchilderen moet van achter begonnen worden, en waarom.

Zwaarigheden die men anders ontmoet.

Vyfde Hoofdstuk.

Van het retocqueeren of naz.ien.

Wat hier door verftaan word.
Op wat wyze beft te doen.

Zesde Hoofdstuk.

Van de Rondigheid of twede Tint.

ibid.
ibtd.
η

ibid,

ibtd.
ibid.
14.

ihid.

ibid.
ibid.

15

Groote zwaarigheid van veele Schilders, die hen in't fchilderenonlaftig
maakr.

ibid.
ibid.
ibid.
li
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.

. »7

ibid^

Middelen om zulks voor te komen.
Voorbeeld van zulk een Schilder, en zyne redeneering.
Des Schryvers anrwoord.
Wat door de twcde Tint verftaan word.
Die heai zyn mifllag en verbeecering aantoont.
Waar in dé twede Tint beftaat.
Verdere waarneemingen hier omtrent.
Ander voorbeeld in een Sciiilder.
Kwaade gevoelens van zommige Schilders hier omtrenfi;
De ronding door een Voorbeeld, in een nevensgaande Figuur, aange-
toond.
 ibid.
Verkeerd oordeel van zommige Schilders. ibid.
Voorbeeld van de ronding eens Koloms. 18
Voorbeeld met een ronde Bol.
ibid.
Derde waarneeming omtreat de koleur door de ronding. ibid.
Dwaaling van veele Schilders aangeweezen. ibid.
Dat in een Sruk de ronde voorwerpen > minder of meerder dan andere
ronde, moeten gefchaduwd zyn, i')

Ze-

-ocr page 451-

Gevoelens der oude Wysgeeren daar van. ibid.

Onmogelyk is het die in een geftake te befchryven. ibid.

Hoe veelerley die is. ibid.

Voorbeelden van fchoone. ibid.

Verfchil in de keur der Volkeren omtrent het fchoon derby2,ondcreMen
fchen.

Waar in de fchoonbeid der Menfchen beftaat.
Eerfte deel der zelve.
Hec cwede.
En derde.

Van de leeft der Menfchen, en haare verdeeling in grofdeelen.
Hoofddeelen en proportiedeelen.
Lengte van hec Mansbeeld.
Breedte van het zelve ter zyde.
Breedte der Beelden van vooren en van achteren.
Lengte van het Vrouwenbeeld.
Breedte van het Vrouwenbeeld ter zydc.
Breedte der Beelden van vooren en'van achteren.
Verdeeling van de bevalligheid der beweeging, en de nuttigheid der
zelve. ibid.

De geftalte, beweeging, en koleur eens Dooden.
Tegenwerping,wat de fchoonfte ouderdom zy, benevens de oploffing
der zelve.
 ibid.

Verfchil in de verkiezing des lichts. zy

Gelcgentheden waar omtrent aangeweeisn. ibi^

ToepaiEng van het licht tot de voorwerpen. 'ibid.

ir

\

ié'iii.
ibid,
21

»4

Β L Λ D W γ ζ Ε R:

Hoofdstuk.

20

Zevende
Ρ^αη de Schoonheid.

Hoofdstuk.

Ac h τ s τ ε

Van de beweeging der Leeden.

Van het twede deel der fchoonheid.

Waar in een fraaije beweeging beftaat»

Eerfte Voorbeeld.

Twede Voorbeeld.

Derde Voorbeeld.

Verdubbeld Voorbeeld.

Van het Hoofd.

Van de Handen.

Van de Beenen.*

Jii 3

28

ibid.
ibid.
ibid,
ibid,
ibid.

29
ibid.

De

-ocr page 452-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

De drie voornaame beweegingen eens Ligchaams.
Voornaame buigingen des Hoofdts. :
Der Armen en Beenen, als mede die des Lyfsi ■

De eenvoudige beweeging.
De werkelyke.

Driftige en geweldige. .

Wat de eenvoudige' beWeeging 2,y.
De werkelyke.
De driftige.
De geweldige.
Nuttigheid dezer fchikking.

Geen Modél is bekwaam om die te verbeelden na hunnen aart.

Negende Hoofdstuk.
Van de driftige en geweldige Beweegingen.

Deze beweegingen kan men niet duidelyk genoeg vertoonen > dan

hunne oorzaake daar by.
Voorbeelden daar af.

Tafereel van de dood van Hifperia, tot verdere verklaaring.

Wederkeering tot het voorgaande.

Van draagende Beelden.

Van gaande.

Loopende.

Klimmende.

Stootende, trekkende en draagende.
Van biddende en flaapende.
Slaapende Jongeling, Vrouw» en oud Man.
Van de biddende.

Des Schryvers nabericht over het voorgaande.

Hoofdstuk.

TIENDE

Vm de Koleur der Naakten.

ibid.
ibid.
ibid.

ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
Mid-

Rykelykheid dezer ftofFe.

De koleur der Naakten is veelderley'

En waar in die hter bepaald word.

De koleur van Kinderen, Mannen» èn Vrouwen.

Als mede van Zieken, en Dooden.

Waar uit de verfchillendheid dezer ftaaten fpruit.

Verfchil der halffchaduwen, en der zclver oorfpronk;

Ook in de verwen zelf aangetoond.

Verwen en koloreering tot het Naakt.

Und.
ibid,
ibid.
ibid,
ibid.
ibid.
ibid,

ibid.
ibid,
ibid.
ibtd.

31

met

ibid.

31

33

ibid,
ibid.
ibid.
ibid.

. 34·
ibid.

ibid.

-ocr page 453-

Β L Α D W Υ Ζ E R.

Middel om de tederheden te bekomen.

Dwaasheid van veele Schilders ia hunne oordeeiing over de koleur.

Middelen otn uit hunne dooling te geraaken aangetoond. 37
De natuur ishetfchoönfte modél voor de koleur j en wat daar buiten is ,

is valfch. ibid»

Andere miillag der Schilders. ibid.

Miillag in veele jonge Leerlingen. ibid.

Schadelykhcid in het tekenen na een Avondmodél. jS

Elfde Hoofdstuk.

Van de^Ferwen, gebruik der z.dve, en Colorist der verfchUlende geflach-
ten. - ibid.

Van de coloriet eener Vrouw> en desïelfs behandeling.

Van decolorieteens Jongmans, eensSoldaafs, eens Landmans, en eens
Zieken.
 ibid.

Manier om wel op te fchilderen. 39

Zeer aanmerkelykeen noodige waarneeming in het opfchilderen der teder-
heden en r^^iA-zVw.
 ibid.

Hoe veelerley tinten'er zyn in een ligchaam , en in de bloozendheid des-
zelfs.
 ibid.

Hoe men een Dooden ïal fchilderen. ibid.

Tegenwerping wegens de verwen hier gebruikelyk. ibid.

Oploffing der zelve. 40

Zwaarigheden die men anders fchilderende ontmoef, ibid.

Waarom Difcipelen van het fpoor hunner Meefters wyken, en de oplof-
fing daar af.
 ibid.

ibid.

Twaalfde Hoofdstuk,

Kan het bevallig en fihoon Coloreeren,

ib'id.

Miiïlag van vecle Schilders in hunne verkiezing.

Τ W E'

-ocr page 454-

BLADWYZER.
Τ WEDE BOEK.

Eerste Hoofdstuk.

Wat in een Schilder tot het Ordineer en van x^n gedachten vereifcht word. 4 5

Wat tot het Ofdineéren behoort.
Geheugen, en een vlugge hand.
Noodwencigheid van hecaanteekenen der gedachten.
Omftandigheden die tot het Ordineeren vereiichc worden.

lil

ibid.
ibtd.
+4-

Τ w ε d ε
Van het Ordineeren.

Hoofdstuk.

41

De atmoedige geeft veeier Schilders in het verkiezen van voorwerpen > en

oorzaaken daar van. ibid.

De aloude Schilders hebben wel de befte gefchiedeniflen verkoozen. ibid.

En echter genoeg voor de hedendaagfche overgelaaten. 4Ó

Kwaadaardigheid der plunderaars van anderer gedachten. - ibid.

Dóór de edelrooêdige geeften onmogelyk te begaan. ibid.

Deude Hoofdstuk.,

Met Ordineeren der Gefchiedeniffen. 47

Noodzaakelykheid dezer kennis om een goed Meeiler te worden. ibid.

Eerft een luchtige Schets maaken. ibid..

De befte Schryver over die zaak nazien. ibid.

Verdere noodwendige waarnecmingen omtrent de omftandigheden. ibid.
Nuttigheid die raen door deze behandeling in het Ordineeren vind.

Vervolg der waarneemirigen. ibid.

Verdeeling der gronden. . 49

Verdere wyfe van fchecfen. ibtd'.

Middel óm de hertftogtige beweegingen natuurlykte vcrtoonen. ibid.

Vierde Hoofdstuk.

Hoe menfraaye Trinten, uicademieheelden en Modellen in het fchilderen

gebruiken z.al. 50

Dwaasheid der Schildersin het misbruik der P/inten.
Gely ken is
op hen toegepaft.
Waar in het regt gebruik beftaat.

Wat men meermaalen in zync Ordinantiën mag te pas brengen
Óógmerk in het nazien der Printen.
Nuttigheid deszelfs.

V YF^

it :

ibid.
ibid.
51

ibid
ibid.

-ocr page 455-

BLADWYZER.

Vyfde Hoofdstuk.

Vah de IVaarfchynlykheid en Schilderachtigheid in een Ordinantie vm
veels of weinige Beelden.
 5 ζ

De waarfchynlykheid is het voornaamfte punt in het Ordineeren om waar
te neemen.
 ibid.

Daar na de onderfcheiding van de byzondere waardigheden der Perfoonen.
ibid.

Onderfchcid der wezens en geftaltens in de zelve. ibid.

Tegenwerping, opgeloft.

Gevoelen des Schryvcrs omtrent de misftallen te vertconen. ibid.

Andere waarneetningcn in het vertoonen der Zinnebeelden, cn die der
Goden. jbid.

Voorbeeld van verfchillende wyzen van aanvatten in Perfoonen van een
onderfcheidenen ilaat.
 ibid.

Voorbeeld van het 2.elve verfchil in wyzen van eeten. 5-4

Wie in zulks te verbeelden uitgemunt heeft. ibid.

Derde voorbeeld van hoerende Menfchen en hunne geftalte. jy

Noodzaakclykheid in het onderzoeken ennafpcuren der natuurlyke uic-
werkfelen.
 ibid.

Dwaaling van veele Konftenaars aangeweezen en wederlegt. 55

Tegenwerping uit een Print van Rafaèl. 5-7

Beantwoord en opgeloft. 5S

Befluit van dit Hoafdftuk.

ZEsEfE Hoofdstuk.
Van hetonderfcheidder Wez.enszjo wel van oude alsjongè Perfoonen j inhei
Man-en Frouweljk Gefacht.

Onderfcheid van Jongetjes en Meisjes. ibid.

Befchryving der Hoofdleeden , van jonge Kinderen, jongeMcisjens,
jonge Maagden, en oude Vrouwen. 60

Als mede in Lieden, van aanzien. ' ibid.

Van de greepen der handen, in jonge Kinderen, jonge Meisjens, Maag-
den en Vrouwen, als ook oude Lieden. <Ji
De driften veroorzaaken de meefte verandering der Wezens.
ibid.
Vrucht dezer aanmerking. ibid.
Middel om gemakkelyk allerhande Wezens door het boetfeeren uitte voe-
ren. Ö5
Waarneeming omtrent het fchikken der Kunnen by malkander. 64.
Van Kinderen onder gewoel.
ibid.
Van Vrouwen in Rechtsgedingen. ibid.

Κ kis Ze'

-ocr page 456-

BLADWYZER.

Zevende Hoofdstuk.

Van de elgenfchap en verkiezjelykheidin de beweging der Ledemaaten^ tot
uitdrukking der Hertstochten. (Jj

Oorzaaken van de traage vordering eens Schilders aangeweezen, ibid.
Door eigene ondervinding des Schryvers beweezen, 66

Voorbeeld van wedermin. Ó7

Voorbeeld van vrywiliige onderdaanighcid. ihlL
Voorbeeld van milddaadigheidv
68

Voorbeeld van goedgunftigheid. il^iJ.
Twede Voorbeeld van goedgunftighheid.

Voorbeeld van gecrouwigheid. ih'd.

Achtste Hoofdstuk.

VaM de werkingder gedachten omtrent hetOrdineerenderGefchiedeniffen.yi

De grondregelen moeten altoos waargenomen worden, en wel opge
Ier.

De gedachten ilreeven de vlugheid der handen verre voorby.
Waarfchouwing hier omtrent
j en een voorbeeld daar toe dienende,
Regelen die men waar moet neemen;
Schynftrydend verfchil, weggenoomen.
Wat een Konftenaar doen moet in het Ordineeren.
"Wat in de cimftandigheden waar te neemen is.
Verdere aanwyzingen van eigenfchappen.
Verdere noodzaakelyke opmerkingen.
Aaawyzingen van gevallen waar in zy noodzaakelyk zya.
Voorbeeld daar af.

Nette bepaaling van aangeroerde Voorbeeld.
Ander Voorbeeld van
^uda en "ïhamar.
Voorftel van verandering in het begrip,
Oploffing van 't zelve.
Waarfchouwing wegens het laatfte geval.

Negende Hoofdstuk,
"jianmerkingen over ecnige misvcrfiariden in hit verbeelden van Gefchiedf^
nijfen, 79

Schadelykiiei'd, welke in het opvolgen van den letterlyken zin fteekt j
aangetoond. "
 tbid..

Grove miiïlag in Rafaèl ibid.

Miillag in Karei Vermander. So

Een

ibid,
71

ibid.
ibid.

ibid^
'ibid.

7S

ibid.
77

ibid.

-ocr page 457-

BLADWYZER.

Een andere milTlag in Roeland Savry aangetoond. ihld.
Aanmerking daar over. gj
Byzondereaanmerkingen op ieder Voorbeeld.
 ibid.
Tafereel van Adam en Evaïn 'c Paradys. 82,
De vlugt van
Adam en Eva. 85
Zwaarigheden in hec verbeelden de2,er Gefchiedenis den Schryvcr voor-
gekomen.
 ibid.
Tafereel van Orfeus dood. 84.
Redenen over de vooraangeroerde zaak.

Dooling des Schryvers omtrent het verbeelden der H: Gefchiedeniflen

aangetoond. ihid.

Wederkeering tot de voorgaande mifflagen. 86
Gevoelen des Schryvers over de uitbeeldingen.

ibid.
ibid.

57

58

Tiende Hoofdstuk.
Vmde rykèlykheiden natmrlykheidin't Ordineer en eenerGefchiedmis. ibid.

Onderzoek van 't nieuw baart voordeel in de Konft.
Rykelykheid der ftof voor een Konftenaar.
Fabel van
Deucaïion tot een voorbeeld gefteld»
Tafereel van
Deucaïion en Pyrrha. na de algemeene Zondvloed.
2waarigheidomtrentdebyvoeging
v^nCufido in deze, weggenómen.89
Vryheid om by te voegen als het niet tegen de natuur ftryd, of de zaak,
in iieede van op te helderen , verduiftert. iéid^

Andere en ftrydigc verbeelding van 't voorgaande. 50

Onderhoek der twee Voorbeelden, tegensdie van Rafael, 9a

Elfde Hoofdstvk.
ï^an de fchikking der Zinbetekenende Beelden,

Lof van Cefare'Ripas: Boek.

Hoedanigheden in de Zinnebeelden vereifchelyk.
Welke en wat men moet volgen en vermyden»
Voorbeeld des Schryvers in zyne wyze van oefFenen.
Wederkeering tot de verhandeling der laak.
Eerfte voorbeeld in
Didoos dood.
Twede voorbeeld.

Eene Hertstogc te gelyk kan maar eenen Menfch doen werlken^
Redenen waarom men zo weinig de Zinnebeelden verftaat,
Redenvoering over een zinnebeeldend Tafereel.
Noodige regelen om misbruik voor te komen.
Misgreep van veele jonge Beeldhouwers.

η

ibid.
ibid.
ibid^

ihid^

η

9f

ihid.

97

ibid.

Kkk s

TWAALFi

-ocr page 458-

BLADWYZER.

Twaalfde Hoofdstuk.
Ordtmelykheid der beweegingen die uit de Hertstochten na mdkanderen
vloeijen.

Voorbeeld der zelve in het Vrouwtien in overfpel bevonden-
Lof van
Poujfya in deze zaak.
Tafereel van
Progne.
Aanmerking daar over.
Des Schryvers misgreep.
Tafereel van
Apollo en Python.
Τ wede Tafereel, verbeeldende Apollo en Daphne.
Tegenwerping van 't voorgaande Tafereel opgeioft.
Derde Tafereel, van
Apollo en Daphne.
Vervolg van Apollo en Daphne.
Het flot van Apollo en Daphne.

Dartiende Hoofdstuk. ,

Van het gebruik en misbruik der Schilderkonfl,

ïo(S

Achting» die de Schilderkon ft toekomt. i^id.
Goed gebruik en misbruik der zelve.
 ibid.
Men moet zich wagten voor ongefchikte Verbeeldingen. ibid.
Grove mifllagen hier omtrent door groote Meefters begaan. 107
Wat men in her volkomen verbeelden moet waarneemen. lo8
De volkomenc kentekenen moet men aan dePerfoonen gewaar wor-
den. ■ i^id.
Oorzaak van ilegte welftandigheid in veele hunne werken.
 ibid.

Veertiende Hoofdstuk.

Van de hyzondere neiginge tot dezfi of geene verkiez.inge y als Beelden y
Landfihapy Gebouwen, ZeCf Bloemen, enz..
 iio

ibid.
UI

Wat tot een verftandig Schilder behoort.

Oogmerk des Schryvers in dit Hoofdftuk. m

Hykdom der voorwerpen in byzondere verkiezingen, als in de Hifto-
rien > Landfchappen,
 ihid.

Zeën, Gebouwen, &c. iiz

Tegenwcrpin» en oploffing der zelve.' 114

Wat in eens Schilders Medehelper vereifcht word, het Zyomte ftoiFee-
rgn. als anders.
 ibid,

V Y F«

97

98

ib,d.
ibid.
ibid.
ibid.

99

100

101
xo%
105

»05

-ocr page 459-

Β L Λ D W γ ζ Ε R.

Vyftiende Hoofdstuk.
Wat door een Tafereel verbaan moet worden^ en hoeveelerley die φι, 11 j

Verdeediging des Schryvers over de ftofFc dezes Hoofdituks.
Wat tot een goed Tafereelfchryver vercifcht word.
Hoe verre de Dichtkonft daar in te pas komr.
Hoe veelerley hoedanigheden in een Tafereel vereifcht woyden.
Wat in de Hiilorifche werd vcreifchi:.
Misverftand by zommigen.
Wat tot de Poëcifche behoort.
Vao de Moraslo Tafereelen.
En de Hieroglififche.

Voorbeeld van een Tafereel in 't afbeelden van Mfchyim άοοά.
Redenvoering over dit Tafereel.
Gebrek in veele Landfchapfchildcrs.
Aanmoediging voor hen.,

Zestiende Hoofdstuk.
^Hoe men de Fabelen vm Ovidius, of de Herfcheppingen, met voordeel
ζ,αΐ gebruiken-y en tv at meer vereifcht ivord tot het o^ellen en uitvoeren
van eenkonfiigTafereel.
 , 122,

Noodige les om de waarheid der GefchiederliiTen in alle haare omftan-

ibid.
ibid.
113
ibid,
124.

1x7

digheden na te ipeuren
Wat men doen moet om hier toe te geraaken;
Slegte gevoelens van veele Schilders hier omtrent.
Wederlegging der zelve.

Fabel van Apollo en Hyadnthus , tot een voorbeeld verhandeld.
Tafereel
dezer Fabel, en de fchikking in 'c zelve waargenomen.
Uitleggingeover de Fabel zelve.
Nader uitlegginge. ·

Uiclegginge over het Tafercel, de verbeelding des Schilders betreffen
de. 118

Verborgene zin door den Schilder verbeeld. ibid.

Verandering van voorwerp om des Schryvers zin volkomen te bevat-
ten.
 ibid.
Verfchülende gevoelens der Schryvers over de liefde van Diana tn Endy-
'i^ion. ibid.

Tatereel van izp

ibid.
ibid'
t\6

ibid.
ibid.

M7

ibid.

ibid.
Itg

119
tto
ixl

ibid.

Uiclegginge ογς^ de verborgene zin dezer Verziering. iijo

Ζ Ei

Kkk

-ocr page 460-

BLADWYZER.

Zeventiende Hoofdstuk.

Grondregelen om kleine Figmren in een groote ruimte ^ en groot: Figuwen
in een klein begrip, te erdineeren. 13 s

Onderfcheid der geeften in Schilders en Tekenaars. ibtd.

Voorbeeld van het verfchil. ibid.

Wederkeering tot de hoofdftoffe. ibid-

By kleene Beelden rooec groot Bywerk zyn. i?3

Mifflag van veele. i^id,

Befchryving der Verbeelding. ibid.

Verfchil in twee Verbeeldingen aangeweezen. 134·

Achtiende Hoofdstuk.
Van het Ordimerender Hifiorien ^ Cmterfeitfels^ Stillevens ^ enz., in een kort

135

Dat het ordineeren in een kort begrip pryiTelyker dan in een groote
ruimte is,word door de voorbeelden van groote Meefters beweezen.^^/W.
Waar in het kloek boven het klein fchilderen te achten zy. ibid.

Voorbeelden daar van, en de reden waarom.^ 136

Kieuwsgierigheid oorzaak van veele hertftogtenj benevens een voor-
beeld daar af.
 ii>id.
Kwaad begrip des Schryvers over deze zaak in zyne jonge jaarcn , door
ondervindinge geholpen. l Π
Zivaarigheid welke uit deze grondregel te verachten fpruit, ibid.
Verfchil der oude en hedendaagfche Meefters omtrent deze zaak. 158
Onderfcheid en lof van 'c kloek boven het kleen fchilderen. ibid.
Voorbeelden van 't gezegde in twee doorluchtige Schilders.
ibid.
Voorbeeld van een kwaad gebruik in \ na 't leeven tekenen. 139

Negentiende Hoofdstuk.

Wegens de Verdeeling der Gefchiedenijfen. ibid.

Dat in alle dingen een ordentelykheid is, en moet waargenomen wor-
den.
 ibid.
En niemand bevoorregt is om het tegendeel te doen. 140
Welke Ichande voor den ovèrtreeder te verwachten zy.
ïb/d.
Wat men in de beginfelen waar te neemen hcefc in het verdeelen der
GefchiedeniflTen.
ibid.
Hoofdregelen die men moet waarneemen. 141
Wat men omtrent ryke Geichiedeniiïen moet waar neemen. ibid.
Oorfpronk en uiceindens aller Gefchiedeniiïen aangetoond. i^'d.

Hun-

-ocr page 461-

BLADWYZER.

Hunne verdeeling, begin, midden en einde. i^a

Vryheid der Schilders boven de Hiftorieichryvcrs, benevens de-reden
daar van.
 ibid.

Verfchil hier in fufichen den Schilder en Dichter. ibid.

Korte en zekere middelen om de Gefchiedeniflcn wel te ordineeren. 14.3
Eerft, inhetwaarneemendertyden j tentweden, in de plaats; tender-
den, in de perfoonenj en ten vierden, op de gewconcenSi zeden»
en kleedingen.
 ibid,

Natuurlyke en onnatuurlyke Schilderycn. 14.4

Twintigste Hoofdstuk.

V%n het waarneemen der fchikking in een Titelplaat. ibid'

Schikking der Beelden. . ibid.

Van het Verfchiet, en de Gebouwen in een Tytelprinr.

Waar men het Opfchrift plaa:fen moet, en met welke letters. ibid.

Verdere waarneeming in de Beelden, en het minder By werk. ibid.

Voorbeeld van een Tytelplaat. 14Ö

Aanmerking op ecnige Beelden t en het Verfchiec. ibid.

Wat in een Ty telplaar, vereifcht word. ibid^

Van hetlicht en de daaging der Voorwerpen. ιφ7

Eerfte Voorbeeld. il'i^.

Twede Voorbeeld in een Landfchap. i^S
Tegenwerping, enopgeloil.

Een-en-t\vintïgste Hoofóstuk.

f^an het verheelden der Droome» y Herjfenfpookfelen ^ vreemde Gedachten ΐ
m verdichte Gefchiedemffen in tjd vm omlafiing^ verlufiiging of ove-
rige uuren. ib^d.

Nutheid in verdichte dingen te verbeelden, ihid.

Wederleggingdergeenen, die deze ftellingbetwiften^ ifo

Voorbeelden in groote Meefters. ibid.

Waarfchouwingaan jonge Konftenaars. il^id.

Kwaade gevolgen van fommigeuitfpanningen. ibid.

Redenen waarom braavc Meefters weinig Barbaarfche en Indiaanfche Ge-
fchiedeniffen verbeelden. 151

Wat in Indiaanfche Verbeeldingen pryiïelyk en verkieielyk is. ip

Tegenwerping tegens de voorige fteiling , en wederlegging der zelve. ibid.
Twede tegenwerping, en oploffing der zelve. ibid.

Tafereel van de knasginge der Confcientie door een Spook veroor-
zaakt. ΐ5·>
Aanmerkinge des Schry vers over het zelve,
ibid.

Twee-

-ocr page 462-

β L'A D W γ ζ Ε R.

Tweede Tafereel, zynde een verbeelding van Ydeiheid, op de Spreuk;

het MeKfehenleevtn is een Droom. I y 4.

Aanmerkinge over hei zelve. 155^
Belagchelyke Fabel.

Tafereel dezer Fabel. i f 7

Tafereel, Zdnnebeeldsgewys, van de Onbedagtheid. ibïi,

Twee-en-twintigste Hoofdstuk.
Noodzjtakelykt Waarneetningen in het beschilderen der Zaaien, Gaande-
ryen^ en andere p laatfin, alwaar mengexjnd is een Gefihiedenis in ver-
fcheideng Stukken te vervolgen. 159

Dat de waarfchynlykheid in de Verbeeldingen voo r al nioet waargenomen
worden.
 ihid.

Regelen, om de zelve te bekomen i aangeweezen. ibid.

Aanmerking over de Zwarten. jóo

De tyd eener Gefchiedenis waar te neemen. ibid.

Verandering der Menfchen, door toevallen veroorzaakt. ibid.

Deleevensloop in voornaamc Perfoonen na re fpeuren. ibid.

Dat de vaite Ligchaaraen alty d hunne eigene itand en geftalte moeten be-
houden. i6t
Als mede de Vertrekken met eenderley ftofFagie.
ibid.
Groote mifllag in 'c verkiezen van verfcheidene Meefters, door een Voor-
beeld beweezen,
ibid.
Middel om de gelykeniffen der Perfoonen in een Gefchiedenis uit te vin-
den.
j6%
Verbeddinge van een Menfch in den Zomertyd. ibid.
Verbeeldingq van een Menfch in den Wintertyd.; Jöj
Zinnebeeld. 164.

1

DERDE BOEK.

Eerste Hoofdstuk.

OftderfiheidtHfchcn't Anüeken't Modem. 167

De tegenftrydigheid van 't Antiek en Modern. ibid.

Het Modern toont de veranderingen der Modcns, ibid.

De welvoegelykheid in 't Ordineeren word noodzaakelyk vereifcht. ibid.
De waarheid en eigenfchappen der GefchiedeniiTen onvervalfcht op te
volgen,-met voorbeelden aangetoond. 1(58

Ieder Landaard is rykelyk van alles voorzien. ibid.

Waar toe het leezea der Boeken » om cot die kennis te geraaken, ons ten
hoogften η mis.
 ibid..

De

-ocr page 463-

BLADWYZER.

Ï5e Schilderkonfl: is eene der grootfte wéetenfchappen.

Dat de Landaarc wel dient onderfcheiden te worden. ihd.

*t Spoor der deftigfte Meefters na te volgen. 170

De Schilderkonft by de Romeinen in waarde gehouden.

De Schilderkonil bedurven door flegte verbeeldingen. 171

Verfcheidene neigingen der Menfchen,

De Antiekfche Schilderkonit is onbepaald, enkanalles verbeelden. 17a

Waar tegen de Moderne niet dan 't tegenwoordige machtig is. ihd.

De Moderne Konfl; word als een handwerk gerekend. ièid.

Gelykenis der Ouden over het Antiek en Modern. ihiJ^

De gebreken der Konfl: kwalyk te veranderen. 17^

Misbruik in 't na *£ leven fchilderen. i^id.

De fchoone Wezens maaken een Schildery aangenaam^ ibid.
Twee tegenftrydige beweegingen, veroorzaakt door droefiieid en blyd-

fchap. 174

It Schoon verwaarlooft door Moderne Meefters. ilptd,

TWEDE Hoofdstuk.
uiantvyz.iTtge om het burgerljke ef cierlyke Modem wel uit te beeU
den. 175

Het ontbreekt den Modernfchilders aan geen ftof. ibid

Vergelvking van Gerard Dohvj en Mieris, Modernfchilders .· desgelyks
vanRafaèlenPouJfy}i, Antiekfchiiders. tèid.

Een Antiekfche verbeelding , door een Modernfchilder uitgevoerd , is
iets ongemeens.

Tafereel van een Badftove, en aanmerkingen over het zelve. 176
Waar uit men de fchoonheid moet haaien. 177

De bevalligheid moet noodzaakelyk in Moderne verbeeldingen waarge-
nomen worden. il'iJ.
De FConft met de Natuur gepaard , geeft een volmaakt Schildery. 178
Fa» Dyk gepreezen , om dat hy in 't Modern de bevalligheid heefc
waargenomen.
i^id.
Die zich in 't gebrekkelyk Modern oefïenen, kennen nooit den naam
van Konftfchilders verdienen. 17?
Het zelve door een Voorbeeld aangetoond.
ibid.
Twede Voorbeeld, het tegendeel van het eerfte. 180
Derde Voorbeeld ^ zynde een verdubbeling van de twee voorgaande.i^iii.
Het zelfde Voorbeeld flaande op de Liefhebbers van *t Antiek en 't
Modern. i^i'^·
De werken van de Konft zyn
το koilelyk, dat de natuur en opvoe-
ding daar voor moeten wvken. 181
G~'lyk
'mDemades^ Heraclides ^ en Socrater blykt. ibid.
Groote Mannen uit een nederige gebuo; e. ibid.

LU Der-

-ocr page 464-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Derde Hoofdstuk.
Oe eigenfchappen van het Burgerlyke y het welk ddgcljksfiof in overvloed
voor jModer»fihildersverfchaft.
 i8i

Driederley betrachtingen der Schilders»
Gv'inge verkiezingen hebben
zo wel hunne opmerkingen noodig, als
de verheevene. jiid.

Burgerlyke voorvallen, bekwaam voor Schilders van byzondere ver-
kiezingen.
 183
Voorbeeld van Verzoek en Weigering > aangetoond in een Gezèlfchap
van Juffers. iiÜ^
Verandering, om den zin van dit Voorbeeld noch duidelykcr en natuur-
lyker te doen voorkomen, aangeweezen. z^/X
Het zelfde
Concept kan mede door Hecrcn uitgebeeld worden. ihid.
Twede voorwerp) zynde een voorval ten huize van een Schilder ge-
ichied^ - 184.
Dit voorwerp is bekwaam om drie Doeken te ftoffèeren, zo wel voor
een Antiek- als Modernfchilder.
ihid,.
In diergelyke gevallen is men aan de byzonderheden zo wel bepaald,
als in een Hiftorie. iSy
De waereldfche veranderingen zyn voor alle menfchen aangenaam,j^/i/.
Ruhbem en vanDyk hebben hunne neigingen in hetverheevenegetoond;
Jordaans en Rembrant in het burgerlyke j Bambooti en Brouvjerin hec
geringe.
ibid..
Derde Tafereel. 18$
Aanmerkingen des Schryvers over hei zelve. 187
Vierde Tafereel van de Deugd. 188
Waar in een welgeftelde en goede Huishouding beftaat,
ibid.
Huishouding met een kwade aconomie., ibid..
Een kwaade en goede verdeeling. 189
Deze aanmerkingen zyn noodzaakelyk vooralle KonHenaarSi 2o wel
in 't Antiek als Modern.
ibid. '

Vierde Hoofdstuk.
Vtrvolg van voorgaande. ibid.

Verbeeldinge van eenibid.
Aanwyiinge van de Koleuren der voorwerpen in het zelve. ipo

De Schryver toont aan, dac hy door eenige onkundige betigt word van
dingen boven zyn vermogen voor te ftellen.
 ibid.

Redenen des Schryvers over het fchikken der voorwerpen in dit Tafercel.

19»

Dit Voorbeeld is bekwaim tot verfcheidene Concepten.. ibid.

Tegenwerping, opgeloft. ^ ipr

' ' Klaar-

-ocr page 465-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Klaarder uiclegginge der voorwerpen in 't generaal. ibid.

Uit dit Voorbeeld konneo verfcheidene zinnen getrokken worden. 19 j
Ydele neigingen der Menfchen.
 ikid.

Al te groote xindeJykheid der Hollandfche Vrouwen in het verfchoonen
van hunne huizen.
 ibid.

V y f d ε
Van de Kleeding en Drachten.

Hoofdstuk.

iP4

Dat ieder Natie baare byzondere Mode volgt. iiid.

De iVlodefchilderyen vcrilimmeren van tyd tot tyd. i^f

Mode en Antiek waar in overeenkomende. ilfid.

Geen Antiek onder het Modefche te mengen. iiid.

De ouwerwetfche Dracht in deze tyiJen verworpen. ii^id.

Een koddige voorftellinge ia het verbeelden der Kleedingen ineenGe-
fchiedenis. 196

Watzaaken, met Mode uitgebeeld» in hunne volle kracht zyn. ié>/d
Belagchelyke IVlodefchilderyen. i^^d,

Verwytingen tuflchen en TJisif.

Tafereel hier vooren verhaald.

Te veel Boeken, Printen, en andere dingen fchadelyki
Tafereel op een verwarden Schilder.
Het Antiek vereifcht eenichoone Proportie, fraay beloop van Kleedin-
ge, fchoone Daaging, Landfchap, Architeauur» en andere ftoffa-
gien meer. ^ aoi

Tafereel Antiek, over hec verdry ven van't Moderne of Mode uit de
zelve, ί^ζί/.

VIERDE BOEK.

Eerste Hoofdstuk.

Van de Kolearett, en derzeherfihikkin^· . 2,05

Gebrek van grondregelen in dit deel der Konft, tot heden. i^id.
Σ>οοΓ de koleur munt de Schilder boven alle Konftenaar? uit.
iiid.

Ooi-Zaak van hunne verichillendheid in de koleurcn. il>id.

Hoe veel Koleuren'er zyn. 2,06

En welke. il'id.
yp de zinbetekeningen der zelve.

Wat Koleur is. ibid.

Hunne kracht en werking! ' io7

Hunne aangenaamheid. i^^^·

Llli Wac

198
'99

2CO

-ocr page 466-

BLADWYZER.

Op donkere.
Van donkere koleuren op ligte gronden.
Van hardeen wreede koleuren.
Van de wederfchynende koleuren.
Noodigeaanmciking daar omtrent.

Koleuren dk op Gras en in Landichap goede kracht hebben.
Op roffe Gronden, op blaauwe Steen, en op Hartfteen.
V/elke koleuren men moet vermyden»
Van Schildery binnens kamers.
Aannserkingen hier over. .

Welke koleuren by Kaarslieht en Vuur de grootile kracht doen.
Middelen om alle deze koleuren te doen vereenigea.
De fchoonfte koleur moet de voornaamfte zyn.
Aanmerkingen over eenigc voornaame zaaken dezes Hoofdiluks.
Een gemakkelyk middel, om zich in de houding der koleuren tc oefFe-
nenj aangetoond. »73

Aanmerkingen over de Achtergronden. ibid.

De koleuren verminderen 20 wel in een verre diflantk, als de voor-
. werpen verkleenen. 
sï^

ibiiC,

twéde Hoofdstuk.
Van de ei^mfcbappenj aart en koleuren der Kleedingen.

In de Kleedingen 2.yn vierderley iloffen aan te merken, ibid.

Dc Kleedingen en der Zilver koleuren in de trappen des Ouderdoms
gebruikelyk. aiy

Als mede in de vier Hoofdiloffen, en de Tyden des Jaar^. ibid^.

Eenige Goden behouden altyd hunne eigene koleuren en kleedingen .«W.
Een Schilder dient noodzaakelyk goede kennis te hebben van den aart
en hoedanigheden der Stoffen. zit»

Goed voorbeeld van Mieris. ibia.

Waarfchouwing aan eenigc Schilders. ibid.

Schikking der Kleedingen naden ftanden ouderdom derSexen» ibid.
EenOudman>eenJongraan,Vrouwen en jongeDochters,enKinderen.ijr7
Dc Schryver verhaalt een Schildery, op dcz,e zaak paffende, geziea
te hebben.
 ibid-

Wat tot derïclver fchikking vereifcht word. ibid.

Zy hebben wel hunne byiondere kracht > maar geert rang. 208

Waarneemingen in het ichikken der koleuren. ihid.

Gronden op welke de koleuren zieh wel vercconen j en eerft vanligce

209
ibtd.
ibid.
ibid.
ζ 10
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
21 C
ibid.
ibid.

ibid.

En vergelyktde trappen des Ouderdoms by de fton den van den Dag. ai8
Waarom men den Ouden zomydts wit, en. den Jongen zwart toe-
voegt, ibid^

Der-

-ocr page 467-

BLADWYZER.

Derde Hoofdstuk.
Van de koUurdt Kleedingen ^ en der zjlver toef ajfende vermenging hy en
op malkandiïcn. tbid.

Van de Voering of Monftering die ieder koleurig Kleed vereifcht. ibid.
Wat door het woord Monftering verftaan word. np

Welke Stoffen beft met goud wiücn vesderd zyn, iifjd,

By een heele kolcur moet een weérfchyn, en by een weêrfchyn een
heele koleur gevoegd worden. 2x0

Aanmerkinge over de koleur der Kleedingen in een gezelfchap van be-
daarde
Menfchea. iiiid.
Als mede over een gezelfdiap vaD jonge Luiden. i^id.
Aanmerkingen over de weêrlchynende Stoff-en, zzt
Middel om zich in de kleedingen en toepaffende kclsuren te oeiFenen,
aangetoond. —

21Z

Aanmotkinge op verfcbeidene voorvallen, ten opzichte van de koleur.i^/Vo
In Raadtspleegingen, Triomfen > Bagchanaalen, Boerekermiflen, of Her-
derfpelen , openbaare Vercooningen, 'als Rechtspleegingen, Kwak-
zalvers» Googchelaars> enz. 215
In wat deeien de gekoleurde Stoffen zich op het fcboonil
venoonea ièid.

Vierde Hoofdstuk.
yanhet (chikken der donkere voariverpen tegen een ligte grond y V/Vt verre
en ndy de zjehe. 224

Van donkere Beelden tegen een ligte grond. ibid.

En het tegendeel. , ibid.
Voorbeeld van donkere kleedingen tegen een ligte grond«

Aanmerkinge over bet zelve. ibid.
Schikking der Beelden tegens bekwaame gronden,
Koleuren der kleedingen van de Beelden in het Voorbeeld aangewee-

. zen. ibid..

Vyfde Hoofdstuk,

Van de Harmonie ofhoudinge der Koleuren, 227

Dat men in deze wel acht geeve op de natuur. ibid.
Waar in de
Harmonie "en houding beftaat. ' axS
Het vermogen der koleuren tegen bekwaame gronden, met een Voor-
beeld aangetoond, atp
Aanmerkingen over dit Voorbeeld»
 ibid

Zes·*

LH a

-ocr page 468-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Zesde Hoofdstuk.

Van het fchikhn der ongdykeVoorwerperif btncvens ligt tegen doriker^
en donker tegen licht,
 231

Voorbeeld der ongelyke voorwerpen. ibid.

Aanmerkinge over de voorniiarofte ómftandigheden van het Voor-
beeld.
 ibid.
Voorbeeld van Dagen Schaduwe, alsmede de redderingen welftand.ijz
Dat de oorzaaken der Slagfchaduwen altyd aangeweezen moeten wor-
den. ^ ,
ibid.
Als mede hun'verfchil in de keieuren. ibid.
Her licht en donkerindit Voorbeeld, anders om gefchikt» veroorzaakt
de zelfde uitwerkinge. 233
Doch één licht, uit het Zelve weggenomen, vervaltde welftandt'ee-
nemaal. tbid.
De verfcbillendheid der koleuren van het groen der Boomen; φ mede
de Gronden, Steeuwerken, en deMenfchen.
ibid.
Dat in een Ordinantie de eene zyde heel contrarie van de andere is. ibid,
Algemeene aanmerkinge over de beide Voorbeelden. ibid.
Derde Voorbeeld. »54
Aanmerking over de fchikking der Voorwerpen s als mede in lichr en
• donker. a^y
Deze opmerkingen zyn in alle gelegentheden noodzaakelyk.
ibid.

ihid.

Zevende Hoofdstuk.
Van de welland in de ongelyke entegenJrjdendeFoormrpen.

Wat door de ongelyke voorwerpen word verftaan.
Middel om de zelve in een Ordinantie te leeren by een fchikken.
ibid.
Als ook in Landfchappen, en binnenshuis. ibid.

Wat in de daaging waar te ncenaen zy. ibid.

Wat het voornaamftc in de Landfchappen i en in Ordinantiën met
Beelden , gerekend word. »37

Welftand in de ongelykheid der Vruchten, Gebouwen, en meerdier-
gelyke voorwerpen. il>id.

Eerfte Voorbeeld. ibid.

Twede Voorbeeld. " / ibid.

Derde Voorbeeld. .. 138

Vierde Voorbeeld· ibid.

Vyfde Voorbeeld. ibid.

En meer andere ongelyke voorwerpen by malkanderen beft voege-
Jykft.
 ibid.

Ach-

-ocr page 469-

BLADWYZER.

Achtste Hoofdstuk.
Van krachtige Voorwerpen tegen zwakke Gronden y en het tegendeel, of
donker tegenlicht y en licht tegen donker.

Voorbeeld.

Tegenwerping voorgeileld, enopgeloft.
Aanmerking over een verandering in de Achtergronden»
Donker tegen zwak fteekt wel af} als ook het tegendeel.
Twede Voorbeeld.

Negende Hoofdstuk.
Van het befiuiven der Voorwerpen.

Naauwkeurige opmerkingen derGronden, om de welftand en waarfchyn-
lykheid in de zeive te verkrygen. ièid.

Hetwelk door zommige veeltydts kwaalykverftaan word. il>id.

Deze opmerking betreft de Landfchappen wel "c voornaamft· 24.»
Tegenwerping over deze zaak, en dezelve beantwoord.
 il>id.

De maatigheid moet noodiaakelyk in deze gelegentheid waargenomen
worden. ' 24J

VYFDEBOEK.

Eerste Hoofdstuk.
Wegens het Licht en de Daaging. 247

Aanmerkingen over het algemeene Licht- ibid^

Over de daaging in een betrokkene lucht. xj-Z

Over het Zonnelicht. il'id.

Van de daaging in Zaaien, Kamers, en andere Vertrekken. αφρ
Kort begrip der Daagingen, il>id.

In het wel verbeelden dezer vier Lichten zal men een goed Meefter
kennen. ijo

Dezelve in vier Stukken onderfcheiden met hunne toepaiïende Srof-
fagien. iiid^

ibid,
In

Τ w EDE Hoofdstuk.
Van degefleltenis der Lucht j of des Hemels.

De Lucht is nooit zonder datnpen.

ibid'

139

ibid.
ibid.^

140
ibid.

241

-ocr page 470-

BLADWYZER.

In wat gevveit de Zonne ftaat da"ar vertoonc zich den horlzo'4t het
lichtfte. ibid.

Middel aangeweezen waar door men Zien kan dat, hoe verderde datr.-
pcn van ons wyken > hoe de zelve lichter worden.
 ibid.

De zelve proef om de onderfcheidenheid van kracht in de Starren te
befpeuren.
 ibid.

Wat onderfcheidtu0chen de Lucht en 't Wateris. 152-

De Grond en de Lucht zyn tegenftrydig, en waarom. ibid.

Van de voorwerpen die men in een opene lucht verbeeld} hunne na-
tuur en keleur van daaging.
 ibid.

Voorbeeld van de refiexie der lucht- xsj

Van de uiterfte hougicls of glanflen. & 154.

Derde Hoofdstuk.
Van de weêrfchjn in het Water.

De weêrfchyn word vcekydts door deLandfchapfchilders verfloft. as^
Byzonder middtl om weêrfchyn na het Jeeven te modelleeren.
ibid.
Wanneer de weêrfchyn zich flaauw en twyfFelachtig venoonr. 257
Hoe men de weêrfchyn in een loopend water zal verbeelden.
ibid.
Van de weêrkaatfing der lucht uit het water tegen de voorwerpen. 158
Voorbeeld van het zelve.
 ibid.

De verandering der uiterile hoogfels van de voorwerpen ci^liunfchyn-
fel in 't water. 259

Voorbeeld. z6o

ibid:

vierde hoofdstuk.

Van de Slagfchaduwen volgens de verfcbeidtm Licht et?.

Zonder de Perf^eéiief is het voor een Schilder onmogelyk in deKonft
te voorderen. ,
ibid.

Waarom een jong Schilder zich al vroeg tydts daar aan begeeven
moet.
 ibid.

Een zydeiicht ishet gemakkelykfte omdeflagfchaduwen tevinden. ibid.

Gelyk het eerite Voorbeeld aanwyft. x6t

Maar de zelve in een licht, wat meer van vooren, konnen zonder de
Perfpeélief met in 't werk gefteld worden. ihid.

Tweae Voorbeeld. ibid.

Detde Vobrbecld. ibid.

Waar doormen, buiten de voornoemde opmerkingen, deregteftaan-
plaacs der voorwerpen kan vinden.
 %6z

V YF.

-ocr page 471-

BLADWYZER.

Vyfde Hoofdstuk.

Van dc Weêrkaatfmgen of Reflescien.

Voorbeeld. ibid.

TwedeVoorbeeldfCn algcmeene aantnerktngeti daar over. 263

Dat 'er weinige Meefters geweeft zyn die de refiexien verftaan heb-
ben. 264
Voornaamentlyk
Lafiman en Rottenhamer. ibid.
Uicoorzaak dat het licht tegen Jicht I en donker tegen donker, toen noch
niet bekend was.
ibid,
Datgroote partyen van daagingen en fchaduwen een byz,ondere welftand
in
een Schildcry veroorzaaken. ibid.
Maar dat de overtollige reflexien walgelyk zyn, ibid.

Zesde Hoofdstuk.

Dat het Zonnelicht geen meerder kracht heeft, ten opzJcke van de Schadu^
we, als een gemeen Licht. 2Ö5

Eerfte Voorbeeld, ibid.

Even eens is het met het licht van een Kaars in een donkere Kamer. ibid.
Het geen met dit twede Vooibeeld werd beweezen. ibid.

Van doorfchynende voorwerpen en hunne fchaduwen. idi»

Derde Voorbeeld. ibid.

Byr.ondere aanrcerkingen daar over in de Naaktens. ibid.

Als roede van dc doorfchynende Kleedingen in dc Zonnefchyn. ibiJ.
Van de kracht der Zon op de voorwerpen. a^j

Twee Voorbeelden. ibid.

Tafereel van Karcijfus, en desSchryvers aanmerkingen daar over. ibid.
Ds voorwerpen in de Zonnefchyn kennen zich niet natuurlykvertoo-
nen , wanneer de ïélve donker en fterk van fchaduwe verbeeld zyn ,
en de reden waarom. ajo

Zevende Ηοογοβττϊκ,

Van de Slagfchaduu/en in de Zonnefchjn.

ibid*

De Slagfchaduwen der Beelden, en andere voorwerpen, moeten in de
Zonnefchyn duidelykaangeweezen worden. ibid.

Een mifilag door een voornaam Meefter in de Slagfchaduwe begaan, ibid.
Hoe men BeeldenjStatuaas^of andere Figuuren in een Stuk kan vertoonen
die 'er
in der daad niet in zyn. 17*

Voordeel in 't Zonnelicht, dat de gemeene Lichten niet en hebben, ibid.
Aanmerking op de kolear van 2 annelicht en Schaduwenj ibidi

Dat de wanfchapene fchaduwen de voorwerpen onkenbaar maaken. lya

Mmm Dei;

-ocr page 472-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Dat een Landfchapfchilder zich niet moet vergaapen om altoos Zonne-
lichten te verbeelden. ' 2-3,
Als mede dac alle Konitenaars zich aan geenebyxondere dingen moeten
ophouden.
ibid.
't Gebruik der Schilders in 't oordeelen van't Zonnelicht buiten hunne
ftudie.
ibid..
Dat het Zonnelich ü zo eigen niet is in G efchiedeniiTen, als in Landfchap-
pen en Archireöuur.
ihid.
IVlaar voornaamentlyktegenftrydigin deCouterfeitiels. 174
Gelykenis over zommigc Schilders die alles verachten wat buiten hec
Zonnelicht verbeeld word,
ibid.
De hoedanigheden van driederley Lichten, en waar in de zelve verfchil-
len, . ib'id·
Verder oordeel van de voorgemelde Zonfchilders.

BelagchelykeSchildery. ibid.

Geringe gedachten van een anderen Schilder in ecnzyner Tafereelen aan.

getoond. 276

Het woord vlak word by veele misbruikt. iyid..

Achtste Hoofdstuk.

Hoe men het Zonnelicht in een Stuk, van een algemeen Licht gedaagd ^
TiAl verbeelden. ibid,

Aanwyzingehoe men het Zonnelicht met eeneen de zelve kracht van ver-
wen als het gemeene Licht zal verbeelden. 177
Gemakkclyk middel om her zelve werkiielJig re maaken. ibi^
Tempering der verwen, om de eigene timen der voorwerpen, door 'c
Zomieiicht bsfcheenen, uit te vinden. »73,

\

Negende Hoofdstuk.

Dat de fchadüwen der voorwerpen in een Zonneliiht niet gloeijender
z.yn y dan in een gemeen Licht. ibid.

Slegt begrip van veele over de koleur der Schaduwen in het Zonne-
licht. ' ijp.
De Winterverbeeldingen werden doorgaans ^ ten opzichte van de koleur,
onnacuurlyk vertoond.
ibid.
Het is, noodzaakelyk, dat een. Schilder het Zonnelicht zo wel verftaat als
het gemeen Licht. i8o
Een· miillag, die fomtydts begaan word in het verbeelden van twee
Schilderyen welkenevens malkan^ercn moeten hangen. i8i
Waarom ineen Zonnefchyn de ir^'j^e^-zi^fterkerenziehtbaarderzyn, dan
ia een gemeen Licbc-e i^id'.

Tien.

-ocr page 473-

BLADWYZER.

Tiende Hoofdstuk.

Van het onderfchsid der SUg[chadHWen f voortkomende uk άξ Zon, of
uk het Zichtpunt. iSa

Eerfte Voorbeeld,
Twede Voorbeeld.
Derde Voorbeeld.
Vierde Voorbeeld.·.
Vyfde Voorbeeld.

Dat de grond altyd voor het lichtfte moet zyn.

Elfde Hoofdstuk.
f^an het verhelden der verfcheidene Lichten in een StuL·

Tegenwerping van zommige, en hunne reden waarom.
Antwoord totwederlegging.

Dat men zich aan geene partydige oordeelaars moet ftoorcn.
Voorbeeld, en eenige naauwkeurige aanmerkingen daar over.
Twede Voorbeeld, en de aanmerkingen daar over.
Hoe voordeelig en noodiaakelyk deze waarneemingen zyn.

ibid,
ibid.
ibtd.

ibid'
ibidt

284

ibid.
ibid.

ibid.
lU

ibid.

Twaalfde Hoofdstuk.

NuAwivkeurige opmerkingen , die in het Zonnelicht waar te neenteft

zyn. 287

Verfchil rufTchen drie jonge Schilders^ wegens het verbeelden van de

Zonneichyn. ibid.

Voorbeeld. ^ ibid,

Twede Voorbeeld. ibid.

Derde Voorbeeld a88

Algemcene aanmerkingen over het Zelve. ibid.

Dartiende Hoofdstuk.

De drie hoedanigheden van de Zon. 28^

Een bekwaam Schilder moet noodzaakelyk de drie Hoedanigheden der

Zon verftaan. ibid,

Haare Klaarheid ibid.

Hicte, en Koleur, »90

Grove rnisgcvoelens van een voornaam Meefter hier omtrent, ibid.

En zyne verdere raisilagen. »9«

Mmm a Waar-

-ocr page 474-

BLADWYZER.

Waarneemingen om veele byzondere dingen welte vertoonen.
De roepaffende Kleedingen derfiVlenfchen, zo in koudeals warme, en

tuflchen beiden gelegene Landen. md
Noodzaakelykheid in het naiien van Dichters omtrent dit Hoofd-

'lichr. 295

Veertiende Hoofdstuk.

f^/ifi de natuur der Zon ten opz.ichte der Landen die men verbeeld. 294

Nutheid die men uit het leezen der Landbefchryvingen haalt. ibid.

Byzondere en ftrydige aart van 'c een met her ander Geweft. i^/X

Luli des Schryvers om iuljis te verbeelden. iljjd.

Geval hem tot zyne leeringe wedervaaren. 2pf
Mifllag veeier lieden, als men hun oordeel in eenig deel involgt. i^iV.

V y f τ i ε ν d ε hoofdstuk.

Fan de drnging der Zon in haaren ondergang en opgang^

Groove dwaaling van. veele Meefters in deze zaak.
Daar de natuur hun zelf het tegendeel geduurig aantoont»
Wy.dloopig en klaar in een Voorbeeld aangeweezen.
Tegenwerping, weder opgeloft.

Zestiende Hoofdstuk.

Van de tmajfing der Zon, en andere Lichten.

Schadelyke gevoelens brengen kwaade gebruiken voort.
Aanwyzing daar van

253^

ihid,
ibid.
297
ibid.

ibid.
Uütii VcliJ.

ibid.

Voorbeelden om gcede Lichten in byzondere voorvallen te verkiezen.2*9ρ
ïnJefusKïmffmg. ibid.

Voordeden die uit een naauv;keurige opmerking ontftaan. ibid.

Twede Voorbeeld van deplaatiing des lichts in C/i'rj/Z^j Graflegging, ibid.
"Mee opmerkelykile 3 dat hier in waargenomen is 3 aangetoond. got
Derde Voorbeeld in de Verbeelding van
Chrifius Verryzenis, - ibid^

Zeventiende Hoofdstuk.

Van de eigenfihappen der Zon^ en andere Lichten^ in hunne weeaend'
Ijke Ferbeeldingen, en de onderjcheidene tyden des Dags. 30a

T)e Zon mag in geen Schildery vertoond worden > noch ookdeKaarf-
fen of Fakkels.
 ibid.

Aanmerking v/egens de natuurlykc en onnatuurlyke plaatüng van Zon-
lichten. ' ' 30 s

Van

-ocr page 475-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Van 't Wolklicht, en minder Licht.
Waar her Zonlicht wel paft.

Hoofdmiddelen om tegens deze miiïïagen te gebruiken.
Verbeelding van de verfchillendeTyden des Dags,
De Dageraad.
De Morgenftond.

Vaa het Licht tuflchen Morgen en Middag.
Van den Middag.
Van den Namiddag.
Enden Avondftond.

307

ibid.
ibid.

308
ibid.

309
ibid.
ibid.
ibid.
ibid,

310

AchtiendeHoofdstuk.

f^erhafideU»g der Maan^ aangemerkt ten opzichte van hAftre verheel-'
ding in SchUderj, ihid.

Groote dwaaling by de Maanefchynfchilders.
Hoe men die behoort te verbeelden.
Wat verandering de Maanefchyn aan de koleuïen toebrengt,
Aanwyzing van 't verloop dér J\3aanftand.
De Maan en Zon zyn in veele haarer uitwerkfelen gelyk-
Voorbeelden in de figuuren aangetoond.
Redeneering daar over.
Voordeel dat deze manier aanbrengt.
Zeer nutte aanmerking.
Stoflfagie in een Maanefchyn.

Voorbeeld rot bewys dat men de Hemellichten niet kan verkleenen.
Befiuic des Schryvers omtrent
deze ftelling.

Negentiende Hoofdstuk.

Verhandeling vm de Nacht-efigemaakte Lichten, van Fakkel ^ Lamf,
Kaars i en Vuur. 311

ihid.
ihid.
als fchadu-

ibid.
'^}'*·

ibid.
ibid.

ibid.
ibidm
ibidi
Hulp.

Overgang tot de verhandeling van andere Lichten;
Kracht en eigenfchap van het Fakkellichte en Lamplicht.
Desxelfs eigenfchap , kracht, en werking, zo in daaging
we.

Door een Voorbeeld wiskonftig aangetoond.

Handeling des Schrijvers in zulke voorvallen.

Van de rcfiexlen der Nachtlichten.

Verfchiiicnüc koleur in de Lichten,

Noodige aanmerkingen voor Lichrfchilders.

Als mede op de vermindering van licht en fchaduwcJ

Eenevens op die der koleuren, fchaduwen, en reflexief^.

Μ mm 3

ibid.
ibid.
ibid.
30^

Ihid.

ibid.
ihid,
306

-ocr page 476-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Hulpmiddelen om de vermindering dertinceti te vinden. JT^

Nader en korcer middei door den Schryver uitgevonden» ibid.

Voordeel van dit laacfte middel. gif

En de ftoffe daar toe beft en bekwaam. thid.

Twintigste Hoofdstuk.
Num overweegmg omtrent hst gebruik rffr Perfpedive of Deorzicht'

kunde. ibid'

TuiTchenverhandeling tot beter begrip van de vooritelling.
Voorftel
Van verkiezing en verfchil. ibid.
Twede voorftel en redeneering daar over. J i?
Zwaarigheid die zich hierin opdoet,
 ibid.
Oorzaak van veeier blindheid ia de Konfl: aangeweezcn, ibid.
Des Schryvers bevatting en oordeel hier omtrent, in de Prentverbeel-
ding aangeweezen.
 ibid.
Nader bewys om tot een volkomen begrip te geraaken. 3 iS
En door andere voorbeelden byzonder verligt.
Bdluit des Schryvers hier over.
 ibid.

Ε Ε N-E N-T "W 1 Ν Τ I G s Τ Ε Η O O F D S Τ U Κ.
IVegens het onderfcheid in 't coloreeren vm groote en kleene Stukken y ef
groote en kleene Beelden. ibid.

Voorbeeld van groote aa-ngelegenheid in 't fchilderen. ibid.

Zwaarigheden die zich hier omtrent opdoen. 3x0

Andere zwaarigheid in het copiecren van verfchiilende groottens, in
het verminderen en vermeerderen.
 ibid.

Reden van oploffing. ibid.

Twee-en-twintigste Hoofdstuk.

Onder fcheid der kracht in groot en kleen fchilderen ^ en der yergroot- en
rerkleengUx,€n.
 JZï

ibid.
ibid.
ibid.
321

ibid.
Vet.

Van de werking des Daglichts op de voorwerpen.
Vraage en beantwoording daar omcrenr.
Ondericheid tuffchen de verfcheidenheid der Luchten.
Gelykenis tot beter begrip der zaak.
Strydigheden ruiTchen 't groot en 'c kleen.
Welk licht b':ft tot leevensgroote voorwerpen dient.
Gevoelen des Schryvers hier omtrent.
Vericheidene'gevoelens oycr de Gczichtglazen.

-ocr page 477-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Verfchillende kracht van 'c Veik!een-en \ Vergrootglas.
Bciluic daar over.

Drie-en-twintigste Hoofdstuk.

Onderzjjek πλ 't. verfchil dat'er tujfchen een Ytiim Lar/dfehap met kleene
fojfagie, en een firydig met kloeh beelden is ^ ten opzichte van de lucht
beide tn een helderen dag aangemerkt zynde, ihid.

ihid,
ihid.

ihid.

ihid.
ihid.
319

iUd.

Wat het vDornaamile in een Landfchap zy,
Deszelfs verandeiingen door de lucht.
Wüf'er in vcreiicht word.

Tegenwerping van de voorgaande ftelling, en oplofling.
Redeneer.ing over de luchr.en in een Landfchap.
Bewys van de ftelÜng door de Prentverbeelding.
Mifliag der Landfchap-en Beeldfchilders.
Gedachten des Schryver's over 't gloeijend en zwak fchildcren.
Middelen daar toe.

Wedervaaring des Schryvers hier onstrent.
En verdere vooideelen van *t voorens aangeweezen hulpmiddel, *c
welk nutier is dan veeleonkundigen waanen. 330

De wyze hoe men zich daar van moet bedienen. 331

VlER-E N-TWINTIGSTE HoOFDSTUK,

Van de Lichten hinnens Kamers, 3

ihid.
ihid,
ihid.
ihid.

Hoe veelerley Kamerlichten'er zynj
Onderfcheid dier Lichten.
Dat van de Lucht.

Van de weêrkaatfing^ en het Kaarslicht.
Dwaaling van veele Konftenaars in, deze Lichten.
Wat in het verbeelden van een Kamer moet waargenomen Zyn.
ihid.
Door de nevensftaands Voorbeelden in Prent klaar aangetoond ,omtrent
licht en fchaduwe.
 ihid.

Verklaaring van het eerfte Voorbeeld.

Van het twede, derde, en vierde. β34

Misflag van veele Kf nftenaars aangetoond. ibid.

'ihid.

Braave Print s^tiNiPoulfy». Oiid.

Vxr-

-ocr page 478-

BLADWYZER.

Vyf-en-twintigste Hoofdstuk.

Van de toeëigemng der Lichten na den hj zonder en aart der Gefchiedemfert,
nevens een Tafereel van de verfchillende Lichten.
 334

Een krachtig licht moet ü'p krachtige en geweldige GefchiedeniiTen toe-

gepaft zyn. 33$·

Vertoond in verfchillende voorwerpen. ibid.

Gevolgen daar van. ibid.

Middel om het in een gemengde Gefchiedenis wel te plaatfen. ibid.

En voornaaraentlyk in die van Efiher en Haman. ibid.
Tafereel van de Lichten.

ZESDE BOE K,

Eerste Hoofdstuk.

Verhandeling van de Landfchappen,

Inleiding.

Ligt vcranderlyk te zyn is den Schilders fchadelyk.'
Nuttig gedrag van een Landfchapfchilder.
Dat een Landfchap het vermaakelyfte van de Konft is.
Een goed Landfchap beftaat in ligt en donker.
Wat de fchikking, koloriet ^ en de verkiezing zy

343

ibid.
ibid.

?4·4

ibid.
ibid,

- . 345

Wat een Landfchap wil verbeelden, en deszelfs Lyft te kennen geeft.;^;^.
V-oorftel van iwaarigheden.
 ibid.

Opgelofl·. .

Onvermogen van een Stuk waar van het oogpunt met onzeoogen niec
overeen komr.
 ibid.

Middelen om hec wel te vinden. ibid.

De dikte van de Lyft aangeweezen is noodzaakelyk, en waarom, ibid.
Tegenwerping van deze ftelling, en opgeloft. ibid.

Voorbeeld den Schryver wedervaaren. 34.7

Wat men overweegen moet eer men een Landfchap begint. 548

Dan bekwaame ftof daar toe gezocht. ibid.

Plaatfing van 'c oogpunt. ibid.

Daar na het licht. ^ ibid.

Het voornaamfte voorwerp moet de befte plaats hebben. ibid.

Waarneeming der hertstogten, ibid.

Gedachten op 't Bywerk en Cieraadj als mede hoe men een Bofch en
vordere Schildery moet ftofifeercn.
 ibid»

Ondericheid tuflchen hec Modern en Antiek in de zelve» 349

Τ we·

-ocr page 479-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

τ we de Hoofdstuk*

Vm het Licht, deGefialten^ enKoppelingin deLmdfchi^petu 35®

Waar in een goed Landfchap beftaat. ibïd.

Van de roering in het zelve. ihid.

De getallen en hunne koppeling. ibid.

Voorbeeld van de ongelyke voorwerpen en ftoiFen. ibid^

Van het licht, ibid.

Donker tegens ligt, cn ook anders om geplaatft. ibid,

'Geen twee lichten mogen boven malkander zyn- 351

Het doorzicht hoe verbroken. ibid.

Koppeling der Beelden door onccvene getallen. ibid.

Van de voornaamfte koleur. ibid.
t

Derde Hoofdstuk.

^an het Stojfeeren der Landfchappe^i, 3 5 2

Byzondere verkiezing der Landfchapfchilders. ibid.

Gebrek eens Landfchapfchilders > en de tegenwerping daar over. ibid.

Zyn eigen Landfchap te ftcfFeeren is 't befte. · ibid.
Daar zyn weinige Schilders bekwaam om alle Landfchappen te ftoffec-

ren. gyj
Dat 'er twederley foort van Stoffagien zyn, te weeten noodzaakclyke

en onnoodzaakelyke. ibid.

Noodwendige waarneemingen in het ftofFeeren. ibid.

Aanmerking op de plaatfing eh eigenfchappen van ftojffeeren, |54

Oorzaak van dit gebrek in Gebouwfchilders. ■ gjj-

Vierde Hoofdstuk.

yan de onroerende Stojfa^ie, ζ,ο van Graven en Tomhes^ alsHuiZ.en,

Tmmn, en diergelyke. i^id.

Noodzaakelykheid van dit wel op te merken. ibid.
Zo wegens de ftaat, als plaat fin g.

Voorzorg der Ouden omtrent hunne Begraafplaatfen gebruikt, ibid.

Voornaamentlyk omtrent de verbrande AiTche, ibid.
Van de Land-en Boerenhuizen.

Van de Fonteinen j Pedeftajen en Pylaaren. ibid.
Gebrokene en oude Beelden , nevens hun gebruik in de Aaloudheid.i^ii/.

Nnn

Vyf-

-ocr page 480-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Vyfde Hoofdstuk,

Van de fihom Koloreering in L>andfchappe9i. 3 5 8

Verriioogende kracht der Lente, en het fchoone Groen.

Deugden en gebreken van het Spaanfchgroen, 3^9

Verfchillendheid der koleur in de groene Planten» iirid.-

Redeneering over de fchoone koleur. iiid.

Voorbeeld van een grove mifflag. . 5Ó0·

Zesde Hoofdstuk»

Van het Jlaan en Modellen der Boomen m het leven, ihid.

Kwaade manier van veele Konftenaars hier in. ikid.

Middelen om dit gebrek voor te komen. ibid,

Middelen tot de ronding van het Loof, 561
Opmerking wegens het plaatfen van het Loof op hunne, eigene Scam-

01 en. ihrd.

Zevende Hoofdstuk.
Vatideplaatfmgder Landfchappen^n dergeene die men PVeêrgaasnoemt. 9 6ζ

Redenen om een Schilder tot verandering van verkiezing te bevi'ee-
gen.
 ihd.
Gemeen licht 't voordeeligilein Kamers. 363
Opmerking wegens de plaatüng, benevens de vetkiuing en verande-
ring van licht. ihïd.
Van de Wedergaas, en wat
zy 7,yn na vceler gevoelens, iiid.
Des Schryvers bepaaling daar omtrent, en zyn gevofkn. 364

Λ C HTS τ Ε Ho O F d S τ u K>

Fan de Lichten in een Landfihap. ibid,.

Vöorinfchietende Lichten zwaar om te verbeelden. ibid.

Redenen daar van. - ibid.

Middelen om het wel uit te voercnv ihid.

Door de koleuren .en byzondere gronden,, 365·

En omtrent de Beelden, ibid.

Andere hulpmiddelen ia· 't Landfchap. ■> ibid..

Voorbeeld. 3Ó6'

Voorbeeld met een licht van vooren. 367

Noodzaakelyke aanmerking,op het lichtvan bovea invallende. 308

Ν Ε: G Ε Ν-

-ocr page 481-

BLADWYZER*

Negende Hoofdstuk,
fan de Landfchappen in een kon begrip.

Gelykvormiglieid der Landfchappen met de Gefchiedeniiïeninditdeel.

De zelve ly'idom in 'c verkiezen der voorwerpen. . iê>id.

Gelykeniflen tot bewys van de verkiez-elykheid van bet groot by het

kleen. , 370

Verfchillen tuiTchen bet groot en kleen Landfchap , en waar in zulks

beftaat. ié>/d.
Zwaarigheid die,in een laagen
horizont is.

Opgelofl:. ibid.

Tiende Hoofdstuk.
Van het befchilderen der Fcrtrekken. 571

Gewicht dezer zaak, en zwaarigheid die veele daar in vinden. 373

Verfcbillende voorfteilingen opgeloft. ibid,

Wat'er in het Kamerichildcren moet waargenomen werden. ibid

Omtrent de Deuren, zelf als zy niet regelmaatig zyn. 374.

En omtrent het plaatfen van veranderingen. 3 7f

Schikking des Schryvers omtrent de fchildering van een Kamer. ibid.

Elfde Hoofdstuk.

Kan de Schilderagie buitenshuis^ als in Prieelen, opene Geunderyen ^
Portadeny en andere verfchiUende flaatfen toepafelijk^ ^jè

ibid.
ibid.
ibid.

377

378

ibid,
ibid.
ibid.
ibid.

379

ibid.
ibid.

Nutheid dezer ftofFe.

En gebruik in Prieelen, Gaanderyen en Portaalen.
Aanmerking der daagingen op 't ichilderwerk.
Nevens de koleur.
Gedaante of form.e der fchilderagic.
En verkiezing van voorwerpen , na hunne eigenfchappen»
Door Voorbeelden verklaard.
Het eerfte van
Zefirus en Vkra.
Het twede van Apollo, Flora, en Pomona.
Eigenfchap en plaatfing der zelve.
Als ook in
Bloemtuinen, Laanen, en opene plaatfen.
Derde Voorbeeld van 'c voorgeftelde in een Tafereel.
Voorbeeld en Ordinantie in een Kruidtuin > en derzelver Uitlegging.
380.

Beweegreden des Schryvers om dit zo wyd uit te ftrekken, en met voor-
beelden op te helderen. *
 ibid,

Ν η η i Voor-

-ocr page 482-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Voorbeeld in Figuur, en verklaaring van de eerfte.
Twede Prentverbeelding.

Derde Prentverbeelding, en redeneering daar over.

Twaalfde Hoofdstuk.

Tafereelen van Venus en Adonis, totfioffagie cn ordinantiedtrLand.'

383

fchappen firekkende.

Des Schryvers oos:merk met deze Xafereelen. 'tbid.

Den inhoud van Vernis en Adanis. 384.

Nevens de Verbeelding. ibid.

Duiftere verbeelding van dit Voorwerp door een Italiaan· J

Tegenwerping > opgeien-. ibid.

Twede tegenwerping en haare opiofling. 380

Derde zwaarigheid, opgelotl en beantwoord. ibid.

Vierde en vyfde tegenwerping. ibid.
Van de Koleiiren.

3S1

ibid.

Van de verfchillende beweegingen der Beelden.
Aanmerking over 't voorgaande.
En de verfcheidene Perfoonen die
Venus genaamd 2:.yn·-
B'jfchryving van het twede Tafereel, zyad^e \ vervolg van het voorgaan-
de Verdichtfel.
 ibid.
Bericht daar omtrent. iiiid.
' Verdeeling en plaatfing van voorwerpen. 390
Perfoonen daar in begreepen, 391
Hunne fchikking cn beweeging.
 ibid.
Zwaarigheden en der zei ver oploffing. 393
Van
Mercurius en Jglaura. ibid.
Lincus zn Triptqkmus, ibid.
Van Jmo en Califio. ibid.
Verbeelding van den Koning Lincus y. door Tempeejf. ibid.
Een Printverbeelding van Poujfyn, en eenige aanmerkingen daar o-
ver. 394i
Aanmerking over de ^.elve Verbeelding door
Tefia. ibid.
Des Schryvers redenen wegens het voorgaande. ibid·
Door een gelykenis verklaard. 395"
Befchryving van het derde Verdichtfel, 396
En deszelfs Verbeelding.
 tbid.
Als mede de Koleuren. 39.5?
Befchryving van de drie
Gratiën of "Bevalligheden ibid.
En haare verborgene zinbetekening verklaard. 399

ibid.

388

389

Der-

-ocr page 483-

Β L Α D W γ ζ Ε R.

Dertiende Hoofdstuk.
Het Verdicht fel van Dryope, totfioffeering der Landfcha^fen.

Oorxaak tot dit Eloofdftuk.

Geval van Dryope. 4.00

Verbeelding van 'tzeivein de Vertoogfchets van No i.'aangeweezen, tèii.
Van de onroerende Stoffagie, en hec Licht. ψοι

Als mede de Kolcuren, iSaagingen en Schaduwen. 401

AaniTjerkingen over het Licht. ihtd.

Zwaarigheid wegens Priapus opgeloll:. 404

Gebrek in Omdius, en middel tot voorkominp, iltd.

Naauwkeurige befchryving van den Booin volgensandereSchry-

jiri.

405·
tbii.·
40Ó

ihai,

4 7
4- 9
41 i

jhid.

vers.

Benevens haar aarten vrucht.

Twede Tafereel van Dryope,

En de verbeelding daar af.

Plaatiing der Beelden , en hunne beweeging.

Van het Licht,

Derde Tafereel van Dryope, en deszeifs vetbeeldlng.
Beiluic des Schryvers.

Veertiende Hoofdstuk.

Τdfereel van Eriiichtonius, en het Zinnebeeld van een Satyrs Strafs
heide totflofeering der Landfchappen. ' ^ ι j

ihid.
i'ii,
ihid.
413
4*4
4«5

417

418

Inhoud der Verziering,

Verbeelding der zelve.

En fchikking der Kleedingen en Koleuren^

Nevens het Bywerk,

Aanmerkingen daar over.

Voorbeeld in een uitvinding of vrye gedachten.

Befluit dezer Verziering.

En de ernftige zin aangeweezen.

Vyftiendk Hoofdstuk.

Van het ffoord Schilderachtig.

Verfchil der verkiezingen in dit deel der Konfi:.

'c Schilderachtige in Landfchappen, Geboüwen, Beelden , en Beeften. 419

Wat niet Schilderachtig zy.

Overeenftelling van verfchillende verkiezingen in verfcheidene Mee-
fters. . ibii,

Nnn j Ie-

-ocr page 484-

β L Α D W γ ζ Ε R,

efluit van deze zaak.

zestiende hoofdstuk.

Fm het Schilderachtig Schoon in de opene Lucht.

4%Q

421

Befchryving van een fchilderachtig Gezicht. tiid.

Schoone Fontein. iiid.

Cierlyke Weg. 4xx

Konftige Vaaxen. ^ ié'id.

Borftweering. ii>id.

Weg en Rivier. iiid.

Gronden. ibid.

Tfr^ü of Wegwyxer. 4*3

Grafplaats ot Tombe. ibii.
Naauwkeurige opmerkingen des Schryvers van de voornaamftezaaken in

een Landfchap. 414.
Brug, Boerenhuizen , nevens Herdcrswooningen.
Een fraay Gebouv^ of Tempel.

Fonteinen , of Waterbakken^ 427

Befluit en Nareden des Schryvers. _ ibid.

Zeventiende HOOFDSTUK.

VmhetOnfihooneenFerbrokene^ teonregtSchilderachtiggmemd. 428

4»9

ibid.

430
ibtd.
ibid.

431
ibtd.
43»

Befchryving van een vreemd Gezichn

Kolom.

Rivier.

Rots en fteüe Grond.
Vervallen Gebouw.
Gebroken Graf en
Term.
Een Eikenboom.

Vervaliene en gebrokene Fo.itein.