GROOT
Waar ïn de
In al haar deelen grondig werd onder wcezen, ook door Redcnccringcn
en Printverbeeldingen verklaard}
Met Voorbeelden uyt de befle Konfi-fiukken der
OUDE en NIEUWE PUYK-SCHILDEREN,
beveiligd:
En derzei ver Wel- en Misftand aangeweezen.
D O σ β
GΕR ΑRD DE L ΑIRΕS S Ε,Konfl-SchUder.
X TW Ε Ε D Ε D Ε Ε L,
Tot Α Μ S Τ Ε R D Α Μ,
By D Α V I D Μ Ö R Τ ! Ε R , Boekverkooper.
Μ D α C Χ I V.
-ocr page 3-Op (ic Vejflwnieling èct
I Ier zit de Nifuur met haare veetvutdige borften j
en naaft haar ftaat een Kind, 't weik het kleed van
haare fchouderen afligt. Aan de andere zyde
ftaat de Waarheid, die haar een fpiegel voor houd, in
welke zyzich tot het middellyf fpiegelt j ïchyneride zy
daar over verwonderd tezyn. Op de lyft dezer fpiegel
ziet men een Λ^ergul·d palet en penceelen. De waarheid
heefc een bdek en palmtak in« de hand.
Oe
ÜYTBREIDING.
Oo ver de mejffcb j G&dts kelt f verwim
' Al wat men of de uDtrrelt vint.
Al 'i zichtb're, op doeken βπpaneelen
Gemaelt door Kmfiige Fenceekn;
Zoo verre ryfi de roem en lof
Oer Kunfl, die hem naar 't kven trof.
Ver boven alle Sehilderyen
Van alle niewe en oude tyen.
Zy maalti geroert van hmelfch vuur y
De kracht der wondere NatuMr,
EnMajefietty die in het wezen
Van 'i manlyk fchepfel is te lezen,
Ό aar 'i aangezicht den geef;, verheelt
jian't ryzig liehaam meégedeelt i .
T>engeefl afdalende vm bovmy
Om zynen Schepper fieedts te leven.
Hier volgt de wakk're Schildergeeji
a 2
Oe nutte les, enjmfien leefl,
Om niet in Η wilt van 'tJpoor te dwalen.
Maar 't leven kunfiig f achterhalen:
Daar hem in 't geen hy dus bewerkt
Oe hand der Art fin leid en fierkt^
Kn leert, hoe ^t lichaam het bewegen
Van Sper en Zenuw heeft gekregen ^
En hoe Ί gebeente op zym maet
In evenredenheid befiaeti
Om by het.net befiek te blyven.
En wangefialte te ver dryven.
Dan vordert hy, en meer verlicht
Vertoont ons in het aangezicht
De blyfchapi die daar uit komt {chynen%
Of haat of vrees j of droeve pynen ;
Zoo dat het beelt maar fpraak ontbreekt;
En anders niet. Oe Schilder fieekt
En munt dus uit door zyne fireken,
Zyn grooten meefier afgekeken,
En looft uit dankb're eerbiedigheid
'De hand 3 waar door hy is geleid-.
Die hem behoedde in duiflermffen,
Om noit den rechten weg te mi (Jen.
Maar hoe beloont hy naar den aart
L AIRES S E, die geen moeite fpaert
Om \t werk 3 na zoo veel kunfibedryverij
Nog voor den naneef te befchryven,
Den naneef, die bevryt van nyt.
Gelukkig achten zal den tyd.
Die dezen Fenix bracht in V leven ?
Wiens naam de werrelt om zal zweven.
En tarten zal den roefl^ en brant,
Zoo lang de werrelt blyft in fiandt.
Λ.
i 'i
( .-i
D. VAN HoOGSTRATEïi.
VAN
-ocr page 5-Pag. 5
Y zullen dit twede Deel met deze ftofie beginnen, en, in'eiding
alzo ons in de Konft geen rang voorkomt, ons niet tot
hofmeefter noch bettierder der plechtelykhedcn aanftel- ^^'
len, maar na dat de zaaken voorkomen, dezelve ter ne-
_ der zetten; alleenlyk ons doelwit veftende om, zo veel
als mo^yk is, klaar en nut te zyn.
"Wat deze ftoife belangt, het heeft my menigmaal vreemd gedacht, Vergeiyking
Hoe iemand zyne vryheid kan verbaten om zich tot een fliaf te maaken,
cn van de volmaaktheid dezer edele Konft afwykcn om zich zeiven aan andere.
alle*de gebreken der Natuur te onderwerpen. Ik fprecke van zulke groo-
le en doorluchtige Meefters, zhvmDyk, Lely, vanLoo^ den ouden
en jongen Bakker, en andere die zodanig een vermogen in de Konft
bezaten, dat, zeg ik, zy hethoftelyke achter het burgerlyke ftelden.
't Is waar, men heeft gezien, dat men door dezen weg eerder als
door den anderen tot een gouden gedenkpenning, aan een keten van feTterrb^ven
dezelve ftoffe hangende, kan geraaken, en het rapier daar en boven sciü!-
draagen: en hoewel dit de lofcneere, die men hun waarlyk fchuldig
is, niet vermindert, hebben zy noch een voorrecht, te weeten, dat zy
koningen en Prinfen wetten konnen ftellen, hen onder de oogen
^ien, heiligdommen aanraaken, daar aan, na'thunluft, fchik-
^en en verfchikken, zonder eenige misdaad te begaan: ja nevens
P^lles worden zy meenigmaal alleen bevoorrecht om het afbeeldiel van
*^enOppervorft te fchilderen, en door dit middel groote fchatten te ver-
gaaderen. Welk een onwaardeerlyke en ongehoorde vergelding verkreeg
deze niet, als hem Alexander zyn lief Campafpe overgaf, om door de
vernoegtng zyner minnebrand, in het fchilderen dezer fchoone ontftee-
dien Kortftheld by het leeven te behouden! "Waarlyk, als ik van
deze zydc hun voordeel beichouw, ftaa ik verwonderd, dat niet alle
Schilders deze oeffening verkiezen , en zich aan de zelve overgeeven;
door dien in de hedendaagfchc waereld het geld boven verftand, en
a ^ winft
è
η
ί Μ
<S GROOT SCHILDERBOEK.
winil boven ciengden gcfteltl wOid, en de cere alken geacht werd aan
iemand toe te komen na maate zyner fchatten. Doch om ons niet lan-
ger hiei naeidc op te lïOüdenj zo Ikit ons hei: inwendige der JConft in
deze oefféning btfcho-uwen , en, u:at daar toe behoort, cirérwee-
Wat iud ze Gelyk in de Zang-en Speelkonfl: effn. zuivec gshoor, alzo werd in
Kolft vct-^" deze oefFening dér Κοηίί een zuiver gezicht, vfertT-fcht. Zonder dit kan:
cUchï word. men onmogeiyk een goed Meefler hier in worden, dan by gevalaan
't welk dan al onz;e welvaart is hangende. Ik verftaa hier door een ziii-
Bevallige
verkiezing
■ van licht.
En :!e Co/e-
riet.
ver gezicht zulk een, dat door bekwaame zinnen, en niet door eige-
ne liefde of Hcighig, gedreeverï· eti'geregeerd werd:j waar na vereiichc
WOTd
Ketteteke- Een iikteraiaaten nette en naauwk-eurige rckeïiingy beftaandc iri eew
»'"£· volkomene waarnecming der proportie, of verdeeiing (iet ledemaatcn,,
ert zulks niec alken in* het aangezicht, maat van het geiieek ligchaarn
met al zyn toebehooren, om het zelve öp· de· aangerKvaitafte wyze te ver-
toonen, ö}> dat alle, die het beiehouwen-, van war gewcffeen zy mogen
weezen, altoos den perfoon door het afbeeldfel konncn erkennen j 't
geen zeer fraay kan geichieden door de'mode met het lihiWerachtrgc'
dcfkUeain''^^^^ vermengen, gelyk die grootc Meeftcr Xi/j gedaan heeft, het vvelk
" ' men gcmeenlyk de Schilderachtigie of Antyke manier noemt, doch by
-her gemeen en onkundig volk Romeinich werd genaatfiidv
Daar en boven moet men, in de twcde plaats, een gröndige kennis
van de bevalligheid'hebben, zó in de verkiezing van höt Ikht, als· de
pi.>2tfing van het voorwerp tegens het zelve, en om; de tronie op haar-
ichoonlï en voordeeligfl: te vertoonen; benevens dit het ligchaam des-
gelyks op de welftandigfte en natuurlykfte wyze te fchikken. In deze
twee hoofdpunten, en der zeiver waarneeming, meen-ik dat liet alier-
voornaamftc dezer Konftoefïening beftaat·.
Men voeg'er noch dit, voor het derde, by,- als 't geen wet" den
grootften luifterdaar toe aanbrengt,te vaceren de Celoriet ^ op dat ieder
menfch en ieder deel zyne eigene kolcur bekome, en niet zoaaanig een
als zy by geval hebben, maar zo als zy gewoonlyk zyn en in hunnen
dageiykfchcn ommegang zieh vertoonen. Dat de Schilder zich wel
wagtc voor een byzondere neiging tot deze of gecne manierv even als
zommige, welker werk hier door beter voor ''t hunne bekend word, ύ^
de perfoon door dc fchildcry van hunne hand aan zyne vrienden e»
bloedverwanten. ' ' '
d«rchdd der Noopendc de daaging·, hier aan is veel gelegen j om die op man of
(iragingen o^ vrouw toc tc eigenen: want vermits het vrouwelyk geflacht gewoonlyk
meer-
-ocr page 7-GROOT SCHILDERBOEK. sj
meerder tcdcrhcixicn bevalligheid bezit, zo heeft liet zelve, bov-eaManof
den man, ook het fchoonfte en aangenaamfte licht noodig. Vrouw.
Doch eer wy ons verder in deze ftofFe inwikkelen, zo laat ons dcio Oorfpror;k
cerften oorfpronk der Afbeeldfek of Conterfeitiels eens ophaalen,
daar door het oogmerk der geenen, die zich laaten icliilderen, aan te,*^"
wyzen, benevens de vrucht die de Meefters daar af genooten.
d'Oudheid plagt die , van welken de Stad of het Vaderland eeni-
ge uitmantende vveldaad genoten had, het zy door krygsdaaden, of
burgcrlyke zaaken, of uitnemendheid in Godtsdienft, in marraer,
koper,'of eenige .andere ftoffe te Jaaten uitbeelden, of in fchilde-
ry te vertoonen, ten einde hunne gedachtenis en g.eftalt9 aan de voj-^
•gende eeuwen tot een prikkelte doen zyn om hen door dit eerbewys tot
diergelyke daaden en verrichtingen aan te moedigen. Dit wierd cerft
met hunne genaamde Goden begonnen, daar na omtrent doorJuchtigc
Helden, vervolgens met "Wysgceren en Redenaars., GoidtsdienitigeÜe-
<ien en anderen, om, Tiev€as,bumieileug.d, luurac naamen en gedach-
tenis te vereeinvigen: dochtiu gaat hei verder. iNieiTiand,vanwatitaatMi5bruiki}er
hyookzy, kan iiy maar &ο veel gel.dts, als bem daarvoor gevorderd^·^'*^·
word, by een raapeta, oiliy wil mede afgebeeld wcezen. Dit is een
groot misbruik, uit zulk een lo&lyke oorzaakgefprooten.
Dat Edeiliedai, welker roemruchtig£ voorouders ujt greote geflach- inwcike
ten zyn afgedaald, cnilie zich nocbdagtlyksuitbreid.cn, zulks doen, f
is pryiTdyk, om den luifter bunnei' voorouderen te vertoonen, tot laateais. "
aanmoediging van hunne nakomelingen , teu einde den lof 4es gc-
Hachts voort te zetten, £n nimmer door «en verachte of ontaarde daad
den glants en luiiler van zo veele brave mannen, welker beeltetiiiTen zy
voor ogen hebben, te bekladden, en een omitwisbaare fmet aan te
wryven.
"Wat een Veldheer te land bekngt, of «en Opperhoofd ter zee ,
die hun leeven, voor het vaderland of het ryk itrydende, verlooren
hebben, ik acht dat de dankbaaHicid ons verplicht gedenkbeeldtn toe
hunne onfterflFelyke glorie op le rechten, zo wel als tot aanmoediging
van andere wakkere zielen in laater tyden: maar wat het gemeene voÜc
betreft, de hovaardy is alleen de prikkel die ben hier toe aanzet. vDe
ryken doen het op dat hunne kinderen namaals daar op zullen roemen:
iÜC'Veek kinderen geteeld heeft, op dat by voor vader by de waereld -
; bekend ftaa. Heeft iemand een niagazyn der vyajnden in brand geftoo-
ken, hy laat zich, nevens deze zyne groote daad^ in vwelke uit te voeren
niemand hem hinderen konde, uitfchilderen. Heeft een burgervrouw^
cca eenig zooi$tjen, het moet, eer het een halfjaar bereikt heeft, ge~
con-
-ocr page 8-GROOT SCHILDERBOEK. sj
coiiterfcic wcezen, op bet tiende jaar noch eens, en voor het laatft Op
zyn vyi-en-twintigfte jaar, om daar door haare malle liefde te vertoo-
nen; en dan ftaat men verwonderd hoe een menich, in dien tyd, zo
veranderen kan. Is dit niet een groote beweegreden? Zy zoude ver-
werpelykzyn, ten ware de Schilders daar een groot voordeel van ge-
nootcn; en derhalven zullen wy aflaaten van de onnutheid der Afbeel-
dingen meer aan te toonen.
Toegcevelyk is het, wanneer de minnaar van zyn lief gefcheiden zyn-
de, zy elkander hunne Conterfeitfels overzenden, op dat de liefde,
door die gcftadig te zien, moge aangroeijen, zo wel als wanneer man
en vrouw door een langduurige afreis gefcheiden worden,
waatfi-hou- Ik keer weder tot dc zaak, om de Konftenaars te waarfchouwen,
schiikir ^^ '^y geheel aan het gemeen overgeeven, cn zich aan het
onkundig volk onderwerpen, zonder eenige macht aan zich zelvcn tc
behouden om te mogen doen 't geen zy redelyk en fraay oordeelen tc
zyn, en door 't welk hunne achting moge toeneemen. Men achtc
deze zaak niet vreerad; want voor een Meefter, die het geld meêr dan
de konft bemint, zyn'er geen gevaarlyker klippen om te myden, door
dien de onverilandige meenigte gewooniyk begeert na haare eigene zin
en hoofdigheid afgemaald te zyn, durvende tegen een fraay Meeiler zeg-
gen: fchiluert my dus of zo; zet my de eene hand op de borft, en de
andere op een tafel. Een twede wederom wil een bloem in" de hand
hebben, of een bloempot by zich; een derde dit of dat dier of hond-
tjen op zijn ichoot: een vierde wil zyn gezicht dezen of geenen weg
heen gekeerd hebben: en veele, die op zyn Romeinfch willen gefchil-
derd zyn, begeeren of een waereldkloot of een uurwerk by zich op een
tafel, zonder dat iemand dezer menfchen het ailerminfte in overwee-
ging neemt of zulks daar voegt, en zyne regte eigenfchap heeft,
ΐη wat het Maar dewyi wy van deze fpreekwyze, 't is op zgn Romeinfch^ gewag
gemaakt hebben, moet ik ook dit hier tuifchen voegen , dat ik lang o-
duid. verlegt en overdacht heb, wat doch door dit woord betekend wierd.
Eindelyk Ijeb ik gevonden, dat men'er een kleeding en opfchjk, geheel
niet met de Mode overeen komende, maar daar buiten zynde, mede be-
tekenen wilde, welke nochtans gantfch geen overeenkomft met de ou-
de Roomiche kleeding heeft.
Doch veel grooter zwaarigheden doen zich op in déze foort van
Konftoeffening, naamentlyk
VtTfchcidenï Eerftelyk, de onkunde der geenen, welke uitgefchilderd worden:
denkiïtte ^^^ minfte deel niet alleen van hen, maar het duizendfte deel
Konft. van die zich laaten afbeelden hebben geen kennis van hunne eigene
-ocr page 9-GROOT SCHILDERBOEK. sj
gedaante, {lellende meenigmaal het oordeel van een deftig Contcrfeitfei
aan het oog van een kind, kncgt of dienftmeid: zo die het zegt, zal
Mynheer of Mevrouw het gelooven, pryzen of verachten.
De twede reden beftaat in de hyzondere neiginge die ieder menfch
tot deze of geene voorwerpen heeft, oordeelende van zaaken na dat ze
hun behaagen of mishaagen, niet alleen van ichildcryen, maar van herle-
ven zelf: want zy, die ichroomen hun oordeel over een fraaije geichil-
derde gefchiedenis, of een landfchap, te vellen, zullen zulks over ic-
niandts af beeldfel niet nalaaten; waanende, dat dit in hun vermogen,
en onder het bereik hunner krachten is.
Ten derden, vind men veele zulkeKonilenaars, die nooit vernoegen
in eens anders arbeid vinden, maar, door een eigenliefde ingenomen,
altoos het geene door hen zei ven niet gedaan is, berifpen en verachten,
niettegenitaande dat het werk van dezen het hunne natuurlyk gelykt,
als zy maar de minfte afkeer of nyd tegens dien perfoon hebben, het
zy om zynen ommegang, manier van Ipreeken, Meeding, of midde-
len, of dat hy in meerder achting is als zy lieden: en zyn 'er tien die
een fraay Stuk van zulk een pryzen, zy zullen desgelyks doen om hunne
kwaadaardigheid vcrar dien tyd te verbergen: maar komt 'er dan weer
een ander die het met ftyve kaaken veracht, ftraks vallen zy hem toe
tegens andere tien. Doch is't een Stuk van hunnen vriend, daar af
geoordeeld word, al was het noch zo vol misflagen, dat zullen zy te-
gens alle voorilaan en doordryven, al fchoon het met hun eigen ge-
voelen niet overeen kwam. Dit fpruit uit een kwaade natuur; en die
daar mede behebt is, kan onmogelyk een regt oordeel vellen: want zo
hy fpreekt, het is akyd tot voordeel van den geenen daar zync gene-
gentheid toe ftrekt. Doch zulks grypt meeft plaats in hen , die het
minftin de Konit vermogen en geoeffend zyn.
De vierde foort zyn deze, welke verward van geeft zynde, zich zei-
Ven altyd verachten, hebbende groot behagen in alles dat een ander
maakt, en in tegendeel nooit genoegen in het geene zy zelve voor den
dag brengen. Maar deze zyn evenwel zo vergiftig niet als de voor-
gaande: het meefte kwaad,'dat zyuitregten, is op zich zeiven: en d'an-
dere verveelen alle menfchen. Daar en bove heefc men,
Ten vyfden, zodanigevooringenomenemenfchen, welke geenfmaak
vinden als in een zedig en deftig wezen en geftalte; weder andere in
woelende en fpartelende; die daarentegen in krachtige en geweldige.
Een vierde foort wil, dat de vrouwen met ilappe en leenige kleederen;
en weder een andere, dat zy in fluwiiel, fatyn, of bont moeten gefchilderd
Worden, Deze meent, dat een donkere of bruine grond achter het
II D(ch b beeld
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
beeld beft isj die verkieft een landlchap, of een groene gordyn, het
paft of niet.. Zyn de koleuren op hun fchoonfte verkoozen, het dunkt
veelen te verwachtig te zyn; en breekt rnen dezelve, zo is het in ande-
rer oogen te moriïig en vuil, Hoe is ""t dan mogelykj dat men zo
veele verfeheidene zinnen met een Conterfeitfel kan voldoen? Het is
niet met een Conterfeitfel als met een Gefchiedenis vol heelden, daar
men die verandering van woelende en zedige beweeg!ogen, fchooneen
minder fchoonekóleuren, ftyveenilappe ftoffen, donkere en ligte gron-
den, &c. genoegiaam in te weeg kan brengen en vertoonen; want dit
is maar een enkeld beeld.
Laat ons derhalven veel eer trachten een weg tuflchen deze Scylla en
Charibdij te vinden, waar door een Lieihebber dezeroefFening eenbe^
kwaam en goed Afbeeldfel zal konnen fchildecen : wantwie rechtzinni-
ge opmerking heeft, en alles naauwkeurig aanmerkt en overweegt, kan^
zich in ftaat itellen om boven d,e hier voor aangeroerde zwaarighedeni
heen te ftreevei^v
Van de Gebreken des Amgezïchïs, en der andere
LedmaaUn.
Τ W Ε D Ε Η O O F D S τ U K.
Natuurly^e
gebreken in
de Tronien
aangetoond.
eok Tücval-
iige,
en Gewöon·
Ijke..
Nevens die
van het Lig-
chaam.
De gebreken, welke zich in de natuur. of in het eenvoudig Icc^
ven zelf op doen, zyn driederley; en beftaan
In Natuurlyke, ,
Toevallige,
En Gewoonlyke.
De Natuurlyke zyn, een fcheeve tronie, feheele oogen, en een
fcheeve mond of neus, &c.
De Toevallige zyn., wanneer iemand een oog verboren, fneede in
de wang , of een aanzicht vol pokputten , en diergelyke, heeft.
De Gewoonlyke zyn , die men van de tedere jeugd aanwend, ge-
lyk trekkingen van bogen en mond, of dezelve wat toe te nypen of te
doen gaapen, en wat over de eene of de andere zydc, hoog of laag,,
te trekken , &c.
Belangende de overige in Migchaam, hoe veele vind men 'er die
een fcheeven hals, hoogen of gebulten rug hebben, kromme beenen,
ftyve of korte, ja ongelyke armen in lengte, llyve of lamme handen
of nng«rs aan dezelve, enz. Onder deze heeft men zommige, welke
* on-
-ocr page 11-II
GROOT SCHILDERBOEK.
onvermydelyk zyn^ en andere die nirgelaaten konncn werden, ofwel
door het een of het ander verborgen; ook die noodzaakelyk moeten
worden gezien, door dien zy veel tot de gelykönisiielpen, ais
Daar''is een fcheeve tronie, fcheeiheid , een kort voorhoofd, ^gfi^y^^jyl^
■fchraal-of vetheid, een fcheeven hals, een te korte of te lange neus, en de'nood-
rimpelen tuiichen de oogen, rood-óf bleekheid der wangen ofhppen,^®®^^^'^^?®'
puilten of wratten omtrent den mond, en wat van die natuur meet is.
Die men verbergen of verfchikken kan, ja geheel nalaaten, onder die men
xlezetelik, een blind oog, een fteek, fneede, wen, maal, pokput-^g"""'"^'
ten, puiftachtigheid, enz. een roode, blaauwe, of ruige vlek hier of
daar in de tronie; ook de zulke die door aanwenning gekomen zyn,
als hangende lippen, of zekere nypingen en trekkingen van mond en
oogen.
Benevens dit, oordeel ik, dat het gewaad of de gewoone dragt, van vandemoJe
wie het ook zy, zeer veel tot de gelykenis doet: want zo haait veran-h^arcei-
dert men niet van kleeding, of het gelaat verandert mede, werd daar^^"*^
<loor aangedaan, en vertoont zich of bevalliger en behaagelyker, of
onbevalliger en minder behaagclyk; en daar door word de perfoon min of
meer kennelyk. Om dit voor te komen, raad ik een Gönterfeiter,
dat hy voor al eerft de tronie wel doe gelyken, 'en die fchildère tot dat b^kvooVte
den eigenaar te vrede zynde, hy met het overige na zynen zin, genoe- komen,
gen en oordeel zonder fchroom moge omfpringen , en daar door eere
en lof behaalen; vermits het leven zelf, in zodanig een gewaad ge-
kleed, niet meerder kan veranderen.
Noch acht ik het wel der moeite waard, dat een Schilder, zo veel
liem mogelyk is, den aart en man teren der geenen, die zich willen laa- /εΓμι "der
ten fchilderen, als mede waar zy hun meefte vermaak en vergenoeging mcnrchen te
in fcheppen, zoeke te kennen en te ontdekken, het zy door het een of
het ander middel, al zoude hy iomtydts de zaak wat uittlellen om gele-
gentheid tot de ontdekking te bekomen, het zy door de perfoon zei ven,
of door zyne vrienden; omdat, wanneer iemand zit, hy zyn g^f^P^^k ^n
een weinig na deszelfs aart en genoegen dient te richten, op dat hy ikigai^rnJT
hem doorgaans wakker in een geiladig wezen, en in een
geftalte, moge houden, voor al van geen droevige nocli ongelukkige
cn vreemde voorvallen reppende, die de gemoederen ontroeren, en by
gevolge het wezen en des zelfs trekkingen in een andere plooy brengen,
en geheel doen veranderen, konnende het zelve niet als met groore
moeite fomtydts weder te regr gebragt worden: maar als hy, die zit,
zynen natuurlyken aart; door liet geiprek te kennen geeft, zodientde
Schilder het zelve wel op te volgen tot den einde toe, het zy vrolyk of
b 2 ge-
-ocr page 12-2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
gematigd, zonder ecnige verheffing of verilapping, als het maai' vcr-
anderlyk in zaaken is, op dat het eindelyk niet verdrietig werde, en de
tronie doe vervallen. Die geenen, welke hun difcours dusdanig niet
weeten te maatigen, zullen daarom veel langer over een tronie bezig
zyn eer zy de gelykenis daar in konnen brengen; ja de menichen zullen
drie a vier maal zitten, en ieder reis met een by zonder wezen: en al kwa-
men zy tien maal, noch geloof ik, dat hy daar wat aan te doen zou
vinden. ,
Hier toe helpt noch een twcde zaak, akp erg en hinderlyk, te wee-
ten, dat de Schilderkamers menigmaal kwalyk opgefchikt zyn met on-
betaraclyke verbeeldingen, waar aan een maagd zich dikmaals lloort^
of baar gelaat doet veranderen: want hoewel een Schilder zich, tot
oefiPening in de Konft, van fraaije Schilderyen, die hy in zyn gezicht
plaatft, bedient, nochtans paft het niet Mars en Fenmy άοοχ Vulkaan
betrapt, en op een dertele wyze vertoond, aldaar te hangen, noch een
Bad ναπΌιαηα^ΐΑν/ΆΆϊ het door vanDjk gefchilderd, of 'Jofefh en Poti-
fars vrouw: want al hangt hetfchoon in een hoek, die daar eens zyn
oog opgeflagen heeft, denkt het akyd voor oogen te hebben; alzo het
geftadig tegens wil in de zinnen fpeeit. By gevolg doet het h'erdenken
aan deze gefchiedeniiTen, of verdichtfelen, een jon^e en kuiiche maagd
bloozen en fchaamrood worden. Moet ook niet een menfch graag, en
de kiften aangezet vi^ordcn, die daar voor zich een Schildery ziet han-
gen, waar in twee jongens, als bedelaars, aan fchoone rype vruchten
vallen, en voornaiimentlyk den een, welke zeer fmaakelyk in het ftuk
van een friflche meloenbyt;en d'anderinecnbos blaauwe druiven, dat
hem het fap by de kin neer op zyn bloote borft druipt? Maar hy be-
hange de zelve met iets zedigs, als fraaije Schüderyen van landfchap-
pen of bloemen, waar door het gezicht, zonder te verdrieten of de
zinnen en gemoederen te ontroeren, opgehouden word, en geene de
minfte verandering veroorzaakt; of wc cenige deftige Conterfeitfels,
die den zittenden aanporren om, door zich wel te houden, een dlerge-
lyke fraaije geftalte te bekomen. Een zuivere en groote fpiegel zal·· me-
de een goede uitwerking doen, als zy geplaatft is dat de zittenden hun-
ne eigene gedaantens daar in konnen befchouwen; want de minfte mis-
ftal in hun wezen -befpeurende, zullen zy zich zclven daar door ver-
beeteren, en zodanig een goede geftalte zoeken te bekomen, alszy
gefchilderd willen weezen.
Indien een vaardig Meefter deze waarneeming opvolgt, zal hy braa-
vc voordeelen konnen doen, en een groote achting bekomen.
Laat ons nu eens overwcegen, hoe veele dvvaalingen en misgreepen
i ' ' veele
IDwaaling
vccki Scliil
GROOT SCHILDERBOEK. sj
Vcelc Schildcrs, wegens de eerfte aanmerking, begaan, waar van zom- jj ν oorgaan-
mige zich meer laaten geleegen leggen om, zoveel in hun vermogen de ftdiinse».
is, de kwaaien en gebreken van een tronie, zonder onderfcheid, op
het naairwkeurigft aan te wyzen, even als een blind oog, fcheelheid
of diergelyke; Ichoon zy zelve weeten, dat het een fchadelyk gebrek is,
'c welk de bevalligheid van een tronie geheel weg neemt: maar de in-
beelding, dat zulks te meer doet gclyken, vervoert hen.
Wat menfch is 'er, die zich gaarne zyne gebreken ziet en hoort hunne
verwyten, inzonderheid wanneer die op een befchcidene wyze konnen'^n^ife^erfte
verborgen worden? Waar bleef dan het waarneemen van de bevallig-grondregelen
heid, welke ons leert, dat alles, wat een Schilder onderneemt, op zyn
fchoonil moet verkoozen worden: en zy in tegendeel helpen de ge-
breken op den troon, verbergende het aangenaame der Natuur.
Dierhalven acht ik hooghoodig, dat men zyne gedachten voornaa-
mentlyker over de geftalte, plaatiing, en draaijing der tronie, als over
eenige andere zaaken, het fchilderen betreffende, laate gaan; op dat
noch het een noch het ander aan ons oog mishaage, door gebrek of
vvanftal, zo wel in de tronie, alsindegeftake. Hoe wanfchapen komt
ons het Conterfeitfe! voor van een zekeren Admiraal, welke zich met
zynen ftaf van commando fchynt te willen doorfteeken; doende daar en
boven den aanfchoviwer zyn wit of bleek oog op het duidelykft vlak
op deii dag befchonwen, om dat hy, volgens het zeggen, beft daar
door bekendis. Waar het niet duizend maal fraaijer geweeft, dat de
Schilder de tronie wat meer op'zydc verkoozen, of ten minften die zy- ,
de met hef blinde oogindefchaduwegefchikthadde? Zoude het niet be-
lagchelyk zyn, dat men, om den Hertog van Luxemburg wel te ver-
beelden, hem op de zyde vertoonde, op dat daar door zyne bogchel
zo veel te duidelyker gezien wierde, en zulksallecnlyk vermits de meefte
merlfchen weeten dat hy'er een had ?
De natuur zelve weigert vermaak te ncemen ïn het befchouwen van
zulke menfchen: want wy zullen ons oog niet als met een foort van af-
kecrigheid op hen geflagen houden, en hoe eer hoe liever, mét op
een ander te fteroogen, het zelve trachten te vermaaken. Een fcheel
™enfch zei/ziet niet zonder moeite en ongenoegen dit gebrek in de fpiegel..
Het baart hem altoös een innerlyke kwelling, inzonderheid aan vrou-
wen, welke, buiten dit mangel, fchoonenwelgemaaktzyn: cnwiihet
dat'er een andere diergelyke naby is, zo zal zy, indien zy het
niet vermyden kan, haar gezicht fchaamachtig op een ander voorwerp
ilaan, of nederwaarts tegen dc grond, zelve een afkeer hebbende van
een voorbeeldj dat haar bet eigenfte gebrek aanwyft. Hoe veel miife-
• b j ïyker
-ocr page 14-14 GROOT SCHILDERBOEK.
lyker moet het zich dan in SchilJery vcrtooncn? Het leven ziet men
noch zoratydts op een fchoone zyj maar een Conteifeitfel, kvvalyk vei-
koozen, nimmermeer. Dcrhalven is het natuurlyk, dat iemand, die
een kwaal of misftal aan eenoog of wang beeft, zich altyd, zoveel
het mogelyk is, op zyn voordeeligitc, met de befte zyde in ""t licht, zal fchik-
ken, 't zy in wat gelegentheden hy zich ook bevind. Ja wy zullen zelf
niets doen, gaan, ftaan, zitten, of fpreeken, als met die voorzorg of
verkiezing van alles op zyn beft te verrichten. Hebben wy zeere oogen,
wy trekken onzen hoed diep in ^t hoofd. Hebben wy een zwakke
heup, wy zullen dertel, en opbeidedezyden, als huppelende, gaan.
Hebben wy eenige roodheid of puiften aan een wang, wy leggen 'gc
een pleifter op , of fchilderen de andere zyde desgelyks. Hebben
wy leelyke tanden, wy houden den mond toe. Hebben wy een
lamme hand , men zal de zelve zoeken te verbergen met in de rok
of in de zak te houden, enz. Dit in de natuur zelve zo zynde, hoe kan
men dan diergelyke menichen door zodanig een verbeelding van hunne
gebrekkelykheidbehaagen ? Ditvleijen, dev/yl hetnade konftis, is niet
alleen toegelaaten, maar pryiTelyk, wanneer degeftalte in het leeven
of de pcrioon zelve zodanig gefchikt word, dat het de Schilder zelf
niet zien, noch befpcurcn kan.
Men vraage eens aan een perfoon, die op zyn holle oog een pleifter
heeft leggen, of hy van die zyde wel zal willen gefchilderd weezen ? Ik
geloof neen. Een man, die een houte been of ftelt draagt, die zal
immers niet gediend zyn, dat men het gebrek zyner ledemaaten zo klaar
aanwyft. Men fchildert zulk een tot het halve lyf: maar is dien held
zo gezet op de zaak, als neemende het voor een eer een arm of been
voor het vaderland verloeren te hebben, maakt het zo als hy het begeert, of
plaatfthet op een rood fluweel op de tafel. Wil hy 't op zyn Antieks
hebben, zo brengt het in een braaf baireleeve te pas, daar men de ge-
fchiedenis in verbeeld j of hangt het daar nev-ens aan de wand met zy-
ne riemen en gefpen, gelyk men de jagttuigen doetj oi wei onder dc
wnamenten van de ylrchite^lmr op dat hec door ieder aangemerkt,
■en het oog derwaarts getrokken werde.
Befiuit dooi Maar welk een lof, welk een voordeel zal zodanig een Konftenaar
IdykeoteN't»^^^^^^"' ander, die kennis heeft, zyn oordeel daar over zal
difiking. ftryken? Wel is waar, dat hy zich kan redden, met te zeggen: 't was
de wil van hem, die my zulks beftelde. Hier tegens gaan myne rede-
nen niet; dewyl men gewoonlyk tegen iemand, die voor zyne moeite
betaald word, zegt: doet mynz^n\, en doet hvahk.
Is dit niet jammerlyk? Hebben dan die menichen ongelyk, die deze
oef-
-ocr page 15-GROOT SCHILDERBOEK. sj
oeflfeoing voor flaafaehtig houden in de Konft, dewyl zy alle dwang
onderworpen is? Heeft men niet het voorbeeld van een Heer, die zich
in het kleen liet affchilderen, en daar na de kleenheid zyner oogen na
de grootte der levendige befpeurende,. aan den Schilder vraagde, ofhy
zulke kleene oogen had > Vervolgens zich rekkelyk willende betooncn,
verzocht hy aan den Meefter, dat hy doch een oog, tot zyn vermaak,
zo groot als het zyne fchildecen wilde; laatende het ander vveder tot zyn
genoegen over.
Ik beklaag hen, die tot zulke uiterflens gedrongen worden: doch
het valt onmogelyk alle zinnen tot ons genoegen te buigen. Dierhal-
ven, om geen moedeloosheid te verwekken, zullen wy tot de verdere
opmerkingen over gaan, en vertoonen.·
Fan het gemeinem AfbeeldfelofConterfeitfeli en wel voor-
naamentlyk in die van Vrouwen, is waar teneemen.
D
Ε R D Ε
Ε eigene inbeelding en zelfsachting is een menfch , en ondet die ini'wi'^ins
inzonderheid het vrouwelyk geilacht, als aangebooren: want gee- vceTeTnent'^
ne, die zich laat fchilderen, of zy waant zulks waardig te weczen, en ichcn.
io veel te meer als het op verzoek en fterk. aanhouden van anderen ge-
fchied. Dit is noch de geheele zaak niet; want al bezitten zy cenige
gaaven der fchoonheid, noch zyn die voor haar niet genoegfaam: zy
willen zulks verbeeterd , gevleiS , opgepronkt, en in het fchoonfte
licht vertoond hebben ; en ongelukkig acht ik den Schilder, die aan
zulk een fchoonheid maar een half grein ontnam en verduiiterde.
Hier door werd de Meefter genoodzaakt byzondcrlyk op deze twee
hoofdwaarneemingen te letten , naamentlyk op de daaging en op de waar te nee-
koleur. ^
Ik zegge, voornaamentlyk op de daaging: want het is een zeer wel zoin dedaa-
bekende zaak, dat'er niets meer dan de ichaduwen den onkundigen men- ^^s ais ko-
ichen tegen de borft ftooten, en te meer wanneer de zelve krachtig en vlak
ï^yn. Zy geloovep zelfs een krachtdaadige redeneeiing te voeren , als
zy u tegenwerpen: wel, hoe kan het mogelyk zyn, dat myn hals en
Wang zulke groote fchaduwen hebben.?· wanneer ik my dagelyks in de
fpiegel zie, bevind ik, dat myn vel overal van cene koleur en witheid
is. En hier uit maakt men dan een befluit, dat het een misflag of on-
kunde van den Schilder is.
Indien men zonder hertstogt of vooringenomenheid deze ongegron-
de:
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
de reden , en de oorzaak der zelve , eens inziet, zal men niet met mj?
rpoeten toeftaan, die geheel ongerymd tezyn? want eenmenich, hoe
verftandig hy ook mag wcezcn, als hem een ander tegen komt, wel-
ke door een lange aiweezendheid, en verandering· van klecding, on-
kennelyk aan hem geworden is, zo zal men gewoonlyk zien, dat de
eerfte den laatften na het licht zal ichikken, om op het naauwkeurigfte
zelfs de minfte trekken des gelaats te konnen bekennen. De beroemde
ym'^^e^lt heeft dit wonderlyk waargenomen in zyne verbeelding van Ma-
' ria, die Eliz.abeth in haar zwanger gaan komt bezoeken; alwaar door
zyne plaatilng der poituuren, en de aandacht der tronien, men hun
gefprck fchynt te hooren, terwyl zy elkander fcherp in 't aanzicht
zien.
Bes schry- ^^ oordeclc deze Meefters de befte verkiezing gemaakt te hebben,
versgevockndie hiin licht meeft vlak van vooren hebben verkoozen, en vervol-
Wn^^wegVns hunnc koleuren natuurlyk en fchoon houden; dewyl dit licht ze-
't licht. kerlyk het befte ishet zy dan hoe en waar de zelve mogten geplaatft
en aan de wand gehangen worden,
zwaarighcid Nu fchynt hier een zwaarigheid voor te komen, dewyl voormaals
iDgewoipeu. ggzegf jj, dat mert een zekere plaats moet bepaalen, een oogpunt en
afftand vaft ftellcn , en het licht, na dat het op die plaats kan vallen,
fchikken, en daar op wel acht geeven.
Maar deze is gemakkelyk weg te neemen, doordien de Conterfeitfels
geen vafte plaats hebben ; 't welk verder in een ander Hoofdftuk zal
aangetoond worden , alwaar met eenen zal werden aangeweezen tot
hoe verre , en in welke gelegentheden, men zich daar aan moet ver-
binden.
Laat ons in dit algemeen geval maar vaft ftellen, en volgen diegee-
nen welke een bpa vlak licht hebben verkoozen, en, gelyk wygezegt
hebben, een natuurlyke koleur, zo als zich de zelve aan ons oog op-
doet, benevens een goede verkiezing; dewyl ik meen dat het even als
met het kurieus en koftelyk porcelein omtrent de plaatfing zich zal ge-'
draagen, ^twelk, ^t zy het hoog of laag ftaat, overal zich e ven fchoon
vertoont.
En reden w;- De reden , die my tot dit gevoelen brengt, ie deze, om dat de
gens deze yoorwerpen , welke vlak van vooren daagen , een uitneemende wel-
itand en verheevendheid hebben , als de zelve tegens een donkeren
grond geplaatft worden, en noch zo veel fraai jer wanneer het licht daar
wat van boven op valt, indien de perfoonen, die men verbeeld, en
zekere toevalligheden ziilks niet verhinderen , in wélke zaak de reden
en het oog onze leidslieden en raadsmannen moeten weezen. - Men zie
eens
Eu opgeloft.
verkiezing
van licht.
GROOT SCHILDERBOEK. sj
eens het voorbeeld dezer fraaiheid in de geenen, welke over de deur,
of uit het venfter leggende, gefchiklerd ^yn; ''t geen door Leomrda
darinciwQÏ aangemerkt is, doordien de toeifen en diepfels omtrent
de verheevenfte partyen, in zodanig een voorwerp, een groote beval-
ligheid veroorzaaken.
Van de toevalligheden, <Jie ik zo even aangeroerd heb, zd ik, om ook uitzon-
duideiyk verftaan te worden, twee of drie aantoonenj als daar zyn 'er vo"rle''rp"a
die een al te lange en fpïtieneus, of holle oogen, hebben. Voor aangewee-
dc zulke η is het laage licht het befte en bekwaamfte ; maar daar
men het tegendeel vind , moet ook het hooge licht gebruikt wor-
den: en op deze wyze moet een veribndig Meefter de gebreken der
natuur, zonder ieis aan de zelve by of af te doen, te hulp komen.
Doch het tegendeel werd men , tot leedweezen van een onpartydi- Spondete
genKonftenaar, aï te veel gewaar; want, evenals hier voor is aange-JetMceftfii!
toond , dat de Hiftoriefchilders hunne byzondere verkiezingen heb-
ben , en hunne driften opvolgen; alzo gaat het desgelyks met veele
TourtraitióxiXiiQr:^ : hun werk word door hunne byzondere manier be-
ter als de verbeelde perfoon door hunne konft bekend.
Laat my toe, dat ik eens een vergelyking maake van die twee groo-
te Meefters, Titiaan en van Dyk, ten opzichte der oordeelen die ik rmgfan rl'
wel van hunne Konftvverken heb hooren vellen. Van den laatften word
gezegt, dat hy in tekening, beyallighcid, en verkiezing, ten aanzien
vandeConterfeitfels, de allerkonftigfte was. Niettemin heb ik 'er veele
\mTitiaan^ welkeby de meeften noch hooger geacht word, gezien, die
my voorkwamen onverbeterlyk te zyn, hoewel minder bevallig. Maar
hier komt weder myne ftelling, van byzondere verkiezing der Meeflers,
ftand te grypen; dewyl ik meen, dat het gebrek in bevalligheid, 't geen
zyne landaard eigen is, zyne verkiezing bepaalt, en dierhalven hera
minder te wyten is: daar in tegendeel onze landaard het vrolyke en cier-
lyke voor het deftige en zedige v^'il doen gaan, en het wel doen gely-
ken het eenigfte voorwerp gerekend word van hem die zich laat uït-
ichilderen, en van den Meefter die het uitvoert, en al het andere maar
Voor een byvoegfel en oppronking; een gering oordeel, myn's bedun-
van verftandige lieden : want indien een Conterfeitfel, buiten
^^ gelykenis, niet met een goede fchikking of bevalligheid is verzeW,
men aanftondts de geringe kennis van den Schilder daar uit befpeu-
't Is wel waar, dat ons veele tronien in het leeven voorkomen
die niet alle gracelyk zyn, voornaamentlyk in flegte en ongemanierde
perfoonen: doch ik zeg, al waren zy noch zo plomp, zo moet die be-
valligheid evenwel in hunne Conterleitfels v/aargènomen worden,
n.Deel. C Door
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
Door de bevalligheid verftaa ik de fchikking in 't algemeen, wan-
neer een tronie met voordcel is gedraaid, min of meer na het licht,
opwaarts of nederwaarts, om wclilandige fchaduwen te-doen voortkoo-
men, en andere misftandige te vermyden: want ieder wezen heeft een
byzondere opmerking van noocien. Het een wil beft een hoog licht,
het andet· een laag, dit een zydig, en dat een byna van voorenhebben.
Ik {preek noch niet van meer andere dingen, als van dc draaijing der hals >
ichouders, ofborften, gelyk mede een bekwaame achtergrond ; wel-
ke dingen een gracelyk Conterfeitiel uitwerken, zo ten opzichte van
de natuurlykheid en koleur als beweegelykheid. Doch van het licht
en de achtergronden zullen wy in het volgende Hoofdftukbreeder fpree-
ken. Keeren wy derhalven weder tot onze begonnene vergelyking.
Zommige oordeelcn, dat de Conterfeitfels van van Dyk by die van Ti"
Haan maar waterverw gelyken, om reden dat die van litiaan zo v£el
kracht in koleur, dag, en fchaduwe hebben, dat die van den anderen
daar niet by konnen haaien, ja een koleur , zeggen zy, welke op
die wyze voor van Djk onnavolgelyk is, en daar het zyne zich alles flets
en krachteloos by vertoont: waarlyk, een belagchelyk en beichimpend
oordeel. Doch dat van Djk en Tkiaan. in koleurveel verichillen, dat
üaa ik hun toej maar dat men in dit geval by de Italiaanen niet behoeft
te loopen, om zulks te bewyzen, is ook zeker.- want voor zo veel de
krachtige Colorist, indien het daar in beftond, belangt, zo zeg ik dat Rem"
hrant voor niet heeft tcwyken. Maar watis''t!: de mee lemenfchcn
volgen gemeenlykde dwaazeoordeelaars, welke geenedingen goed keu-
ren , die niet op zyn Italiaanfch gpichilderd zyn, hetzy Hiüorien,
Landfchappen, of Pourtraiten.
«evoeiêndes. Myn gevoelcn is, dat de geheele zaak beftaat in de verfchillendhcid
teroinuent ^^*· Landaard , meer dan in de handeling der Meefters : want Iaat het
"afbeeldfel van een Engelsman naaft dat vaw een Italiaan gehangen
worden , beide even konftig gefchilderd , wel getroifen , en ieder na;
zynen aart vertoond, zal 'er geen groot onderfcheid tuifchen het een en
het ander gevonden worden? De tederheid des Engelsmans zal denee-
hen , cn de krachtige en gloeijende tint des Italiaans zal· den anderen
bekooren; In wien van beiden heeft nu de Meefter zyne krachten
meeil beftced? Is het niet in heiden? en verdient hy nitt zo veel te
grooter lof, om dat hy ieder in zyn natuurlyk wezen wel getroffen
heeft.?
Deor een ge- Laat ons ZO vcrre niet in dc vergelyking van byzondere Landaarden
ISgd.'"^' P^"· Nederland toont genoegfaame verfchillendheden a^n.
Twee^roedersj «it de zelve ouders, in eenc ftad cn op een uurgeboo-·
teiv
-ocr page 19-GROOT SCHILDERBOEK. sj
ren zyndc, zo word den een tot den oorlog opgebragt, cn ftaat a!Ie de
moeiten deszelfs, ongemakken van hagei'en zneeuw, wind, regen,
zoiinefchyn, rook en lalpcteraclitige dampen uit; waar door de natuur-
iyke koleur verandert en bezwalkt word: den ander, in tegendeel,
Werd in falerten, hooffche zaaien, en tedere ommegangen opgevoed ,·
op welken, door zyne geftadige voorzorg, de kracht noch ongemak-
ken van tyd en onwedcr niet hegten konncn. Nu werden zy beiden
ieder door een byzonder en groot Meefter gefchilderd. Deze twee Af-
beeldfels voor iemand gebracht wordende, zal hy het verfchil dertintea
en trekken den Schilder wyten? Of zal hy zeggen, dat de natuur niet 1
opgevolgt en waargenomen is? of wel dat het niet gelykt ? Een ver-
ftandig en onzydig oordcelaar zal zeggen, dat het beide goed en na·»
tuurlyk is; en dat ieder Meefter de konft behoorlyk met denataurver-·
cenigd heeft.
Ik heb een groote mifflag door de ervarendheid ontdekt, naament- bi^jkvedft'
Jyk, wanneer de tronie gedaan is, dat men zich dan niet meer met het schiide^tr
leeven bekommert, en of uitrekeningen, of printen, een poftuur ,
het bekwaamfte dat men daar toe oordeelt, zoekt, zonder achttcgee-
ven of degeftalte met die van den perfoon, en de kleeding met zynea
ftaat, en den aart zyns gelaats overeen komt; ja of het hoofd wel op
dat ligchaam paft. 'Waarlyk, een zeer kwaade achteloosheid : want
moet het ligchaam daar by gefchilderd zyn, hoe kan men iets beters
dan het leeven daar toe gebruiken ? Schoon de Leeman goed is, envart
een nuttig gebruik; nochtans fchikt hy zich zo wel niet als het leeven.
Ik weetdat 'er veele zyn, die zich daar weinig aan laaten gelegen leg-
gen; waanende zich wonderlyk gekweeten te hebben, als zy maar dc
tronie wel treffen. Midlerwyl voegen zy tot een zedige en ftaatige tro-
nie een dartel kleed; en tot een vrolyke, een modeft, zowel inzwier,
ploojing, zhlnaElie. Noch meer: op de handen werd niet eens gelet.
Vind men 'er twee tedere en fraaije van den eenen of den anderen Mee-
fter ,men volgt die,zonder om te zien nahet leeven,dat menigmaal met kor-
dikke, grove en vierkante handen voorzien is, Hoe konnendeze
te famen gaan? Is het niet omtrent zodanig alsofmenF/öt-iimet
^^ kleederen van en deze weder met die van de eerfte, be-
kleedde ?
Zy zeggen, wy hebben de Printen van C^^, ie^, Knelkr, en ρ^ή^'Ι®"*'"·
anderen," immers niet anders als totfchoone voorbeelden: engelykLe^
in bevallige en kleedingen, vanOyk opgevolgd heeft, zoftaat
het ons vry hem en anderen op te volgen. Ik ftem dit gewillig toe:
i«aar wy moeten hem en de anderen opvolgen op dien voet als hy ge- ^
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
tJaan heeft. Zyne geftaltens zyn niet vlak op die van enzondef
veranderingen, nagevolgd, noch minder zonder oordeel. Beziet dit
eens in de Afbeeldiels der twee Meeftereflen van Karei den Twedeni
Koning van Engeland. De eerfte is die van Nede Gwin^ een derte-
le en lichtvaardige ]ufFer, welke hy ook na dien aart heeft uitgebeeld :
de tvvede is die derHertoginne vanPemwsoi/i/i, welke weduwe, en niet
zo ligcvaardig zynde, door hem ook, eerftelyk ten opzichte van haa-
ren weduwlyken ilaac, en ten anderen na haare mindere dertelheid,
zediger verbeeld is.
Dit is de regte voet, dien men in het volgen van die brave Meeilers
moet houden: maar als men zulks zonder onderfcheid van perfoonen·
om dTe na te cn'ftaatcn doet, dan is het glad mis, en ftrekt den Meefter tot onee-
voi^cn. j-e, Hy, die dus fteelt, mag het alles zyn eigen noemen. Hy ge-
bruikt de printen eens zo veel; en niemand vervvythem zulks. Geen
menfch zal hem te gemoet voeren 't geen Michel Angelo eens tegens
zekeren Schilder, die deze miiïlag te grof bedreef, zeide: waar zal ten
jongilen dage, wanneer alle gefcheidene deelen weder tot hun geheel
keeren, uw Schiidery blyven^ dewyi het van zo veele geiloolene brok-
ken te faraen gelapt is ?
Daar ea boven moet men in het raapen wel acht geeven, wat beft
door hen aan ouden of jongen toegepaft is, zo wel omtrent de pof-
tuuren als de kleedingen en bywerken: wat by een raadsheer oi een
dapper held voegd , by een koopman of burger, edelman of gemeen
perfoon: en in dit waar te neemen zal men beft de oogmerken, die de
groote Meefters gehad hebben, met hunne beelden aldus te fchikken,
te kleeden, en door bywerken te vercieren, ontdekken. Daardoor
zal men op een zoete en gemakkelyke wyzc hunne fraaiheden en ver-
ftand lecren opvolgen.
Van de Verkiezing der Oaagingen, Kleedingen j en Grorden 3
tn en by de Afkeldfels, nevens een Verhandeling
des Oogfunts.
Vierde Hoofdstujc.
Van dèdaii-
gin»; fSi
αί^^'ΛΓΑη de daaging is in'tvoorige Hoofdftukreedts vaft gefield, dat he^
conteifcit- V licht van voorenop het aanzicht vallende, hetfchoonfte en verki·^"
Itn zelykfte is, voornaamentiyk in de vrouwen: en noch des te meer aeht
ik zulks noodzaakelvkj wanneer de tronie zeli yan vooren verkoozen
}SJ
Wat het regt
gcbiuik det
Printen is ,
GROOT SCHILDERBOEK.
is; om dat alsdan de meefte kracht vlak op de vcrheevcnüc partyen vair.
Maar nu zal ik 'cï dit noch by voegen, dat, nademaal het lecvcn, hoe
dat men het fchikt of draait, van of naar het licht, van vooren of op
zydcj echter zich zelf altyd red, fchoon het niet op zyn voofdeelig-
üc verkoozen is, en een Contcrfeitfel niet, men dap noodzaake-
lyk, om dat het zo zal ichynen als "t behoort, het licht ook na het
Ichikken van de tronie dient te voegen; als, by voorbeeld, wanneer
deze een weinig van ter zyde gedraaid is, moet het licht desgelyksdaar En tcrzydin;
iia gericht zyn; en is dezelve geheel op zyde, zo zal ook een zylicht
het allervoordeeligfte weezen, doordien alsdan een groote party van
licht by malkander blyft, als voorhoofd, neus envt'angen, die door waarom,
geen flagfchaduwc gebroken werd, maar door de ronding, welkeonsde
nette vertooning der zwelling in de natuur aanwyft, aan een gebonden,
een welftandige verheevendheid veroorzaakt. Misbruik b
Men ziet, datveelc zonder onderfcheid, of het levensgroot of kleen zojmnijjtn,
leeven is, detoetfen onder de neus zo zwart en donker maaken, dat het
ichynt of uit de neusgaaten des verbeelden perfoons een zwarte tor kruipt;
tiaar het nochtans zeker is, en de natuur leert het ons, dat, wanneer de
neus heel krachtig gedaagd is, de neusgaten en der zeiver ila^fcha--
duvve zich onmogelyk zo zwart konnen vertoonen. Nochtans meenen
2y zich wonderlyk gekweeten te hebben, als zy maar kracht en geweld
mogen gebruiken; alzo het hun niet fcheek of zy ^t aan een blanke
en tccre tronie, zo groot als de palm van een hand, doen, al zou-
de het allerdonkerfte zwart, 't geen zy gebruiken , te krachteloos
weezen om de andere voorwerpen, die van een donkerder koleur zyn,
^elyk het hair, mantel, of kked, te diepen j waar door de tronie
alleen uit de lyft fchynt te willen fpringen, en deparuik, hair, of klee-
ding te verlaaten. Dit moet men niet verftaan wanneer d^er geleerd
word, dat men het voornaamfte licht op de tronie moet doen vallen:
neen, alles moet na order en rang zich houden, zal het natuurlyk weezen.
Elke koleur van het bygevoegde werk, na dat die ligt of donker is,
dient nevens de daaging ook haare gematigde fchaduwe en diepfel te
licbbenj na dat zy vaft van ftof, of dunen doorfchynende is: alsmede
n.\ maate dat de voorwerpen verkleenen, moet de kracht van hunne
koleuren desgelyks verminderen, zoals wy in't volgende Hoofdftiik
hier van breeder zullen fprceken,. daar wy den Lezer toe wyzen, om
niet door dubbelde herhaalingen te verveelen. "Wy zien hier van een
heerlyk voorbeeld tot navolging in de Stukken van dien beroemden de Conter-
Schilder Netfcher^ die de diepfels en toetfen na de uatuurlyke kracht van
de koleur in zyne konllige Ponrfraiten verftandig waargenoincn heeft. Netjcktr,
c X Tot
lï
i
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
Tot het gemakkelykei'verftaan van de noch overige teevallen, heb
ik goed gevonden noch iets byzonders bekend te maajken wegens het
wel fchikken der daagingen na gelegentheid van zaaken, bcftaande in
licht tegen donker, en donker tegen licht; en hoewel alles daar door
rond word, en zich red, is het echter niet genoeg: want het leggen
der koleuren tegen malkander op bekwaame gronden, als mede een te-
genftreevigheid in de voorwerpen, roerende en onroerende, by of met
tnalkanderen, is van een grootbelang en vvelftandigheid; en hoewel wy
4eze dingen in ons Eerfte Deel reedts v/ydioopig verhandeld hebben,
vind ik nochtans raadfaam dit, in het byzonder de.Conterfeitfels betref-
fende, benevens de wyking of doorzicht achter de zelve, hier noch by
te voegen; hoopende dat zulks niemand zal verveelen, dewyl het tot on-
dcrricbtinge der yverzuchtige Schildergeeften ftrekt.
Men gceve eens acht, of een fchoone en blanke tronie tegcns eert
ligtgraauwe of bleekblaauwe grond wciftandig te voorfchyn zal ko-
men; en of een man, gloeijend en krachtig van koleur, tegen een gloei-
jende of geelachtige grond het oog bekooren zal? Ik fpreek ten op-
zichte der tronie, en niet van de kleederen; hoewel het een en het an-
der by een gevoegd een Afbeeldfel uitmaaken. Maar laat eensdezwak-
ke en fchoone tronie van een vrouw tegens een gloeijende grond geileld
worden: dan zullen niet alleen de gedaagde partyen daar door aangenaamer
cn helderder affteeken, maar ook de fchaduwen vermurwen en teder doen
fchynen. Want het is tegens de natuur, dat men een licfiêlyk, zwak,
en teder meisjen, 't welk zonder groote beweeging en buiten een iferk
gewoel is, met geweld en kracht uit het vertoonde kamertje, waar in
het zich fchynt te bevinden, wil rukken; gclyk zommige door hunne
gloeijende fchaduwen en r^f^-ifw hebben getracht te doen, waar door
hunne tronien aan de fchaduwzyde zich vertoonen als of "ereen brandends
kaars achter de zelve ilond, welkers lick. hun vel doordrong, 't Is
immers onnatuurlyk, zo wel in de opene lacht als binnens kamers. Dit
voorbeeld in een vrouw zal genoeg zyn om .het tegendeel in dat van den
man te bewyzen, volgens de voorheengeftelde grondregelen omtrent de
fchikking en plaatfing der koleuren op bekwaame gronden; naament-
k dat het krachtige tegens het zwakke, en 't zwakke tegerls het gloei jende
en krachtige moet gelchilderd zyη; waar onden het lichte tegens "t brui-
ne, en het donkere tegens "t lichte, mede begreepen is.
Derhal ven blykt het, dat de achrergronden zeer veel tot de bekoor-
lykheid en gracelykheid der voorwerpen toebrengen: ja, ik durf zeggen,
datdewelftand meeft daar van afhangt : en hoewel veelewaanen , dateeii
donkere of zwarte grond altoos by een Pounrait wel ftaat , z"^^®
gaat niet vail; want, gclyk zo even ge zegt is, ieder byzondere
jeur
Vkr nOöd-
saakclyka_
waarneeaiin-
gen in de
Contetfeit-
fds.
Vootfttl van
een ftrydigc
ywUiezing.
Tcgens ein
f<»cde.
Slegte ms-
nkr van
zommlnen.
Kracht d«
Achtergron-
den,
GROOT SCHILDERBOEK. sj
leur der voorwerpen vereifcht een anderen achtergrond. Bchalven
dit, indiendicrgelyke dingen als vatte grondregels onderileld wierden,
20 zoude deze KonftoeiFcning eer na een ambacht als konft gelyken:.
want een donkere koleur tcgens een donkere grond kan geen goed uit-
werkfel geeven. Die van een witte of bleeke, daar tegen, is te hard.
By gevolg moet dan een verftandig man beiluiten, dat in beide de
middelmaat en een gezond oordeel vereifcht worden, op dat de eene
koleur de andere te gemoet kome. Zo gaat het ook met de kleeding.
Den eenen zullen ligte, en den anderen donkere ftoifen beft voegen;
den eenen blaauvv, en den anderen rood, geel of groen, &c. De
Konftenaar moet dan in alles acht geeven, dat hy de natuur niet ver-
krachte, maarophelpe, en altyd op zyn fchoonil vertoone.
Doch wil iemand myn gevoelen weeten, waar uit ik oordeeldarvee-
ie mifgreepen ontftaan, het is dat dekoleuren van het naakt minder of knde veran.
meerder, of al te veel kracht ontfangen door de bykoleuren van gron-
den en achterwerk. Het gaat hier mede zo als 'er getuigd word van leui des^k^
de Cameleon, die zo menigmaal van verw «verandert, als hy by
fchillende koleuren geplaatft word, hoewel dit door zynefuivere en blin-
kende fchubben werd veroorzaakt; daar in tegendeel het menfchenvel
toot en zonder glans is. Echter zal men bevinden, dat hy, die een
Panrtrait twee maal khildert, en ieder tegenseen ftrydigegrond, fchoon
de tronien uit een zelve mengfel van koleuren bewerkt zyn,, nochtans een
2:eer groot, ja ongelooftelykondepfcheid, gewaar zal worden. De waarheid -·
hici' van heb ik verfcheidene maaien , cn in byzondere gelegentheden,
in het leven aangemerkt, te vveeten dat, wanneer eenige Juffers zich ia
een met geel behangene kamer bevonden, dezelve, hoewel ze fris van
koleur waren, niettemin als zieke en graauwemenfchen geleeken; daarin
tegendeel, in een paars vertrek zynde, hunne koleuren zich zeer fchoon
vertoonden^ Hier uit blyk't het, dat de veranderingen] veeltydts in dc
Voorwerpen , die zich daar omtrent bevinden , beilaan. Die my hier
in niet wil gelooven, onderzoeke het eens in een gefchilderd Afbeeldfel,,
al was het door een grond van waterverw, de tronie in het papier uit-
i?efpaard en weg gefneeden zynde, daar tegen aan gefteld en voor de
achtergrond geplaatft werdende.
Ik oordeel, dat ""er een zeer bekwaam middel is om dit voor te ko- Mïddeiom
men, naamentlyk dat men een kleed, doek, ofietsanders, achter den ι^όι^π""^
perfoon, die gefchilderd word, omhaale, en tegen den wand hegte, van
die koleur als men zync achtergrond verkieft, of ten naaften by daar
na zwymende. Dan zal hy gewiiTer de koleur treffen , en de welftan-
dighcid in zyn Konftftuk aanbrengen.
Om.
ι-
ii
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
Van de Om tiu ccn groote ruimte, en wel voornaamentlyk in een kiccn
Schildery, te vertoonen, zo dient men, 't zy dat hec een kamer of
A^^ iecurou verbeeld, tuffchen het Afbeeldfel en-"t vermaakelyk door-
zicht eenige bruinte te hebben, het zy dooreen pylaar, gordyn, de
ilam van een boom, pronkvaas, of iets anders die iloffe betreffende.
Deze voorwerpen in de fchaduwe, of van een donkere koleur zynde,
- zullen de lichte daaging, die op het achterwerk of verfchiet valt, de
tronie noch de kleeding, hoewel beide ligt, niet hinderen: maar in
tegendeel zal het beeld, als het voorfte en ilerkfte licht ontfangende,
daar door opgeholpen werden, en zo veel te aangenaamer aan ons ge-
iicht voorkomen,
rnhoudins kleedingen betreft, alzo de zelve beftaan in onderfchcidcne
dn kokuren en verfchillende koleuren, ieder van een-byzonderen aart, cn weinig
inWecdeten. j^gj jjg koleur van 't naakt der tronie overeenkomende, vereifchen zy
raedeiedereen byzonderegrond, beft daar by pafiende, enzichmetdc
zelve vereenigende; op dat zy, fchoon onderling verfchillende, nochtans
met malkander een volkomene overeenftemming mogen hebben, waac
door het oog noch alleen op de tronie, noch op de kleeding, cieraad,
noch het by werk werde getrokken, maar door deze lieffelyke te famen-
voeging ongevoelig overal geleid werde.
vvaarnec- ^^^ ondienftig zyn, dat wy tegenwoordig ook ietwes verhan-
mingin de delen wegens het zedige tegens het woelende , en dit laaci'te weder tc-
aaieii of be-5 het eerfte: naamentlylf, dat het afbeeldfel van een aanzienlyke
wcCiiinMil. O ' .^f. , J
mevrouw, v^'elke op een dettige en zedige wyze na haaren man, of we-
derga, die nevens haar hangt, gedraaid is, dat, zeg ik, alsdan een
woelend en fpartelend achterwerk geen geringe welftand aan het zelve
toebrengt, het zy door ilingerende boomen, ot dwarfle lyften van met-
zei-ο t timmerwerk, of wat de Meefter meeft ftrydig met de zedige ge-
- ftalte van zyn voornaame beeld oordeelt.
Vetkiaaring Om dat ik mecne deze zaaken van zo veel belang te v/eezen, en vree-·
doorvoor-^^^e dat ieder een myne meening niet duidelyk genoeg zal bevatten, vind
byrtaands" ^tk dienftig door voorbcelden, inde nevensftaande'Prent, my breeder
te verklaaren, omtrent de welftandigheid en houding der achtergronden
met de voorwerpen.
In N": I· verbeeld ik een fchoone tronie tegens het ligt der grond,
en het ligchaam, dat wit is, of uit ligte koleuren beilaat, tegen het
bruin der zelve. Deze tegenftellingen, malkanderen dusdanig te gC'
moet komende, veroorzaaken boven een lieiFelyke vermenging, c
onder een bevallige zwelling en ronding des onderlyfs. Ware dir mi
anders, zo zoude dc tronie, die maar een kleene vlek by het lyf te
re-
Pient.
Van No.
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
rekenen Js, zich foaf cn wreed vcitooacn, en het onderdeel zonder
kracht wcczen.
In No; 2, zynde het AfbeeldicI van een Man, die gloeijender en No, z.
fc>ruinder van kolcur is, daar ziet men het tegendeel van het voorgaan-
de, om dat zyne kolcur en die der kleeding van een anderen aart zyn.
Echter geeft deze grond een groot cieraad, en helpt het een door het
ander op.
No; ^ , vertoont een Man met een verzoopene tronie, en heel op-
dragtig, purper onpaars vankoleur, doorgaans wat bruin en donker-
achtig vallende, die tegen een wit raarmcre of ligte hartfteene grond
uitkomt, en een ongèmecne welftand daar door verkrygt.
In N»: 4, ziet men het voorbeeld van tegenftrydigheid der achter-
voorwerpen, n>ct de ploojingen van het beeld zelve; wyzende de te-
genftelling der roerende met de onroerende voorwerpen aan: want in
dit ziet men ronde en dwarsloopende plooijen tegen regt op en neer-
aande achterwerk.
Ea in N": vi^ord het tegendeel vertoond, daar de plooijen regt
cn meeft neerwaarts gefirekt zyn, en het bywerk dwars daar tegen aan
arbeid.
No: geeft ons een voorbeeld van de tegenilrydigheid der wer- ^o; i.
king en geftaltc onzer ligchaamen in twee wedergaas: want de Man ter
rcgccrzyde van,de Vrouw geplaaiif wordende, heeft de tronie op ty na
de Vrouw gekeerd; cn het lyf draait zich na vooren, zynde regts ge-
daagd.
In No: 7, befpeurt men de Vrouws geftaltc in tegendeel; alzozyhaar ^o' 7·?
aangezicht na vooren, cn het ligchaam op zydenaar hem gekeerd heeft,
zynde mede regts gedaagd.
De Verbeeldingen, getekend No; 8 cn No; 9, vertoonen, doch op NoJg.cnj^
ccn andere wys, mede de tegenftrevenheid der beweeging: want de
Vrouw ter regterzyde des Mans ihande, heeft zedige beweegingen en
ilappe nederhangende fchouders; daar de Man in tegendeel in een woe-
lende en wcrkelyke bewceglng is.
En dit laatfte, No: 10, wyft ons een bekwaam middel aan om een EnNo:to.
?roote ruimte in een kleen Stuk uit te werken, of ten minftenzo te doen
: chynen: v/ant het beeld ftaat in het krachtig licht. Het tuiTchenbeide-
"^^erk, als gordyn, vaaze, kolom, en borftvvering zyn in de fchaduwe;
cn het verichiet of achterwerk is weder in 't licht, doch een weinig ver-
broken, ter oorzaak van deszclfs afwydering en verheid. -
Tot befluit van dit Hoofdftuk, zal ik noch ietwes van deplaatfing '
derAfbeeldfels, en van hun oogpunt, zeggen.
JL Deel. d Be-
No: 5,
Uoi
No:
2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
Van de plaat- Belangende het eci'ftc, 't is zeker en gewis, dat, wanneer \vy ecnig
oo|pu°n? der gcfchiiderd bccid of voorwerp zien, ter plaatfe daar het keven kan ge-
coacerfdt- yondcn wordcn, het zy ftaande op de grond, leggende over een balkon
of baluftrade, of leunende op en over het kozyn van een venfter of op
een fchoorfteen, zulks ons oog bedriegt, endoor verraffing meenig-
maal een aardige misgreep doet begaan; ook zommigen doet verfchrik-
ken en ontroeren, wanneer het hun onverwacht op de voornoemde of
tilergelyke plaatfen voorkomt, en daar eenige waarfchynlykheid by is.
"^''orden vvy dan door een verbeeldingdernatuurmisleid, hoeveel te
grooter achten wy den Konitenaar niet die zulks te weeg gebracht heeft.^
De kundigen houden hem in waarde; de onkundigen pryzen hem, en
blaazen zyn lof overal uit. Dit aldus zynde, zo moeten wy ook trach-
ten de natuur,en de waarichynlykheid op te volgen, en vooral op de
regelen AqïPerfpeBtve Optique acht geeven: want wie kan twyfiïlen, of
een ftaande, zittende, of bev^'^eegende perfoon, geichilderd óp zodanig
een plaats, en na het konftig fchilderwerk aldaar gezet zyndc, dat het
een niet zo veel uitwerking als het ander zal doen ?
öciaag? Hier uit volgt, dat de laage oog-en zichtpunten, of horizont, de
^n^drbeiie. natuurlykfte in een iConterfeitfel zyn, die het meeft de zinncm
zuilen bedriegcaen misleiden, wanneer het licht en de afftand, vol-
gens de eigenichap der plaats daar men het ikllen wil, wel waargeno-
men zyn. Doet men zulks niet, zo zal men ook een ftrydige uitwer-
king zien met die vt'elke men daar van verwagt heeft.
Dit moet vooral in acht worden genomen in Pounraitm èXz hoog han-
gen : want vermits ze 20 veel hooger hangen aJsons oog, zo dient voornaa-
mentlyk een laage heriz-ont in diejStukken waargenomen te worden. Want
in lofle Conterfeitfels, hoe natuurlyk die gelyken, en hoe fraay dezelve ge-
ichilderd zyn, hangen zy niet op hunne behoorlyke plaats, zy zuilen geen
goede welftandigheid hebben ; hoevs^el het in deze onvermydelyk is die
altoos op eenige hoogte enafftand te fchilderen, dewyl zy geduurig van
hangplaats verwiffelen, en derhalven onmogelyk deze grondregel daar
in waar te neemen is als by geval: zwaarigheid die zelfs de allergrootfte
Meefters moeten beproeven en ondergaan,, en tot een groot nadeel
voor deze Konftoeffening verftrekt.
Shiidèts^kr Nu meen ik klaar aangetoond te hebben, ^^tccnhzgchoriZMmcn-
iiinticnt. oogpunt beft en natumiykft is, om dat zy dit gebrek altoos noch ietwes
voorkomt,. Hoe veele mifflag.en begaan dan die, welke, byna met
ftyfhoofdigen wille ^ altoos een hoogen zichteinder verkiezen i* i-f
zelve zitten gelyk met den Perfoon dien zy fchilderen, cn brengen den
horizont ycde voeten hooger daa het waterpas is: ja zy oordeelen, dat
ii^y tegen de natuur en konft zondigt die anders doet, Zommige wiilcn
twee oogpunten in een Stuk hebben, een voor het beeld en een voor
het bywerk, het een met de oogen gelyk, en het ander voor het vcr-
ichict, een hand breed hooger of laager, na het hun gevalt, of om-
trent drie of vier vingers breed boven het middellyf. Hoewel deze
ΐΏΪίΙΙαοςη onverfchoonlyk zyn, meen ik een vergeeffchen arbeid te
zullen doen, zo ik Vilde onderneemen die uit het gebruik te brengen:
«ïaar die een gezond oordeel heeft, overweege het gezegde, enwachte
xich voor zulke grove dwalingen,
Vdn de Conterfeitfels in het kïeen.
D
Aar zyn veele dingen, gelyk voormaals aangetoond is, welke, Recicneering
' wil men de zelve door hunne natuurlyke vertooning cenige verruk-
king onzer zinnen doen hebben, men altoos in hunne natuurlyke groot- feitfd"Lf"
te en kracht van koleur moet verbeelden. Maar in een Conterfeitfel ^fbeddin- '
is het noch iets anders: dat kan men in 't kleen zo goed als in het groot overfteiulg"'
miaken, mits dat de vermindering natuurlyk waargenomen werd j en ^etidsen-
behalven dat, is zulks van de gefchiedeniiTen afhankelyk. Men zou-
de van een klcene bloem, ten aanzien van grooter bloemen, hetzelve
kennen zeggen : want indien zy na maate van haaren afftand en ver-
kleening gekoloreerd wierd, bleef "er ten dien opzichte geen onder-
fcheid tuiTchen dezelve en een kleen Conterfeitfel. Maar het is ook
zeker en waarachtig , dat in feftons, kraniTen, bloempotten in niflèn
ftaande, bouqueiSy en andere tot ornamenten in kamers gebruikkelyk,
de klecne bloemen van geene waarde zyn, ja zelf in geene ftof gewee-
ven noch geborduurd. Niettemin zoude iemand konnen oordeelen, Tegenwct-
dat een kleen Conterfeitfel, als de plm van een hand groot, in een ρϊ^δ·
vierkant gat tegen de muur, alzo weinig eigenfchap heeft, voornaa-
'^lentlyk wanneer het zyn licht van buiten de lyfl: ontfangt, en met zo
veel kracht als "t keven zelf uitgevoerd is? Ik beken, dat het, ten op-
zichte van dc kracht, het zelve is. Echter zoude men het, om het te Dóch cpgt;
natuurlyker te vertoonen , veel gemakkelyker konnen te hulp komen,
dan kleene bloemen tegen een deur, venfter, of ander vlak werk ge-
plaatft j vvelk laatfte, myn 's oordeels, door geen reden goed te
maaken is, en het ander wel, gelyk ik in ""t vervolg zal be-
tt'yzen.
a a Wie
-ocr page 28-2Ö GROOT SCHILDERBOEK.
^^^ Afbeeldiel wil ichildcrcn, dient op deze νοί^
conteTfeit- gcndc zaaken te letten. Voor ccrft, dat men overweege, hoe veel
fd w.iar moet hctlecven na proportie verkleent of vermindert, en by gevolg, hoe veel
necwn. verflaauwen ? ten anderen , dat hy zyn licht van buiten Βΐβε
kan ontfangen zynde te ver van-de Lyfl; af.
Tegcnwcr- Ν Li ZOU iemand mogen vraagen , of e^in Conterfeitfel, het zy een
Jufter of Heer, leunende opeen venfter, gelyk ""er de oude
■MiiZM, van der Neer, en meer andere veele gemaakt hebben, of, zeg ik,
zulks niet goed en natuurlyk zoude zyn? Ik antwoord ja, n^ar hec
venfter moet mede v/ykcn; want dewyl het zwaar zou vallen te ver-
beelden dat het van. de lyft af wijkt, nademaal "er niets tuifchen beiden
is, het zy zoldering of vloer, noch tufTchenmuur, noch eenige lys-
ten, noch fchaduwe, μ niet metaJ· zo valt'het moeijelyk zulk een
ruimte , om het ander te doen wyken, aldaar te vertoonen. Doch
Opgeioften hier is raad toe, met iets te verbeelden het welk levensgroot zynde ,
vetbcSs die diepte en afïland aanwyft.; gelyk men het onderfcheid iii: dczs
aangWeï- volgende Vertoogfchetfen kan gewaar werden.
In No: ï zien wy als een gemeen gebrek aan het beeld op dc
dikte van de lyfl: leunen. Hier is immers· geen kans om het beeld te
doen wyken , zonder de lyft. En hoewel No; ζ zich binnen dc
M'iddciom vertoont, echter zoude het vruchteloos wcezen, indien men niet
deze'naiuur. ccn gcnoegCaam ruime dikte aan de lyft fchilderde: wantin zulk een·
ïykheidte geyal moet men op een hand breed doek niet zien , om daar iets lee-
bcKomeii. yej^sgi-QQj op te verbeelden, 't zy een oranjeappel, fluit, boek, &c.
Doch in No; 3 zien vvy een· mid4el voorgefteld, myn's oordeels op de
befte en natuurlykfte wyzc aangevveezen·.
voorbeeld ^y y^gf pen- Schildery gezien re hebben by een zekeren-
Te vcxUimn-Liefhebber, die veele fraaije Stukken in zyn kabinet had. Onder an-
deren was 'er dit, verbeeldende een Doöoor met een urinaal in de
hand, fteekende zynen arm uit het venfter, dat de flagfchaduwe daar
van op de "dikte des venfters duidelyk te zien was, nevens de flik-
kering varv het water. Ter zydc van het venfter zag men een meid
in de deur ftaan, fpreekende regen een vrouw die op ftraat ftond
fnet een kind op den arm. Verders waren 'er noch eenige ande-
ite beelden heel voor aan, maar tot de fchouders toe, even als oPtecn
ftraat was. Op de dikte van de lyft: lag een kluwen blaauw gaa-
ien, met ccn: naald of twee in het zelve fteekende, daar- nevens
een fchaar, een donker blaauwe lap, en een vingerhoed, alles le-
vensgroot: om kort te gaan, tlitStuk wierd, tóet toefteraminge des
Eigenaars, door een Konftenaat verweezen om verminderd ic wot-
den.
-ocr page 29-G ROOT S CH ÏLDE RBOEK. 29
<3cn. Hy nam dan een ftuk kryt, en maakte een vierkant om iicC
venfter daar de Pisbckykcr in begrecpen was, fnydcn-de met een mes
langs het kryt rortdoin het overige weg, hier een kap, daar een arm
raakende , zonder iemand te verichöonen a!s alleen don Doélor,
dïe terftoiid in een ander kleender lyft wierd gefteeken. Daar zng
men toen dat geheele Stuk tot een half gefnocid; gefchiedende zulks
oit geen andere reden, 20 hy voorgif, dan dat de Doótor alleen
Waardig was het oog te voldoen, en de reft ovettollig. ^X'aarlyk,
een rampzalig toeval voor zulk een goede ordinantie en vcikiezing van
een welgeordinecrd Pourtrait, $
Doch veele Schilders zullen veel liever de oude deur volgen, h"oiu;T
dewyl het zwaar vak een oud ingefloopen kwaad te verbeteren. Het misbruiken
gaat hier in mét hen, als met die oude vrouw, welke op haar fterf-
bed vermaand wierd zich tot het waare geloof te willen bekeeren,
en tot antwoord gaf, dat zy de voetftappen van haare voorouders wilde
navolgen, al waren zy allegaar verlooren-gegaan.
Van gelykcn is het met een kleen Conterfeicfei, 't welk niets in'
zich heeft 'dat na de natuur gclykt, dan alleen de trekken in "t we-
zen; wordende echter het zelve aangemerkt als een poppetje: daaf
nochtans de middelen genoegiaam bekend zyn om het leevensgroot
te doen ichynen, ja bevi'ecgen en ipreeken , by manier van zeg-
gen : maar evenwel verwerpt men de zelve, laatende het Af beeld-
iel liever onbeweegelyk, fiorn en kleen,, en by gevolg onnatmic-
lyk blyven.
Op dezen voet meen ik aan te toonen, dat ailes- in kleen lee-
ven naatuurlyker wyze kan gemaakt worden, behalyen een Maane-
fchyn , welke nimmer kan goed komen, hoe men ook zulks o-
verweegt.
Indien iemand nw na vraagde^ of de groote uitvoerlykheyd- in geitwelpiVg"
zo een kleea Conterfeitfel niet overtollig en tcgens de natuur zou weder opgt-
zyn-volgens de afwykingej. en of het niet twyifelachtiger zoude moe-^"^·
ten weezen? Ik antwoord van neen, als het maar niet zo gloeijend
en krachtig is als het lecvcn: want vermits het niet in vlaklie vel-
den verbeeld is, kan "er zo veel deizigheid noch dampen niet zyn:
by gevolg kan de netheid of uitvocrlykheid niet hinderen, als het·
vcritandig en na de regels gefchilderd is zo als 't behooi'd, naamentlyk
■de voornaamfte deelcn wel aangeweezen,, de tecre en fmekende kke-
nigheden op de vlakke partyen desgelyks, zulks dat van een be-
boorlyke afihnd gezien werdende, het een meer en ander min-
der vvord.bezefr. Hier op werd noch gevraagd, of zodanige Stuk-
d 3 kc»
-ocr page 30-^ ο GROOT SCHILDERBOEK,
ken niet van eene natuur zyn met het geen men door een verklecngi-^s
zkt, nademaal dat alles zo duidelyk, uitvoerig en net daar in fchynt? Ik
antwoord neen, dat zy geeniins daar mede gelyk zyn noch konncn
weezen; vermits het glas net leeven zonder deizigheid of tuiTchendam-
5cn met kracht van gloeijendefchaduwen vertoont, het welk zyne kleen-
leid ov-ctweldigt.
Ik heb my meenigmaal over dusdanige kleene Verbeeldingen verwon-
derd, en zulks alleen om dat ze natuurlyk geleeken alsofikineenkken
Neurenbcrger fpicgèitjc, of door een verkleenglas zag; dewyl ze
zich ni^ als het leeven, maar als kleene roerende poppetjes, ver-
toonden.
Nu is 'er noch eene zvvaarigheid over, naamentlyk dat, nade-
maal zodanige Conterfeitfcls niet goed te maaken zyn, volgens onze
opftellinge, zonder het een of het ander bywerk, 't zy pronkftee-
nen, heele of halve beelden, wynranken om dc lyft, of wel "teen
of 't ander daar op leggende, het vry zwaar zou vallen voor zulken,
die om een heel of half beeld altyd te fchildercn hunne ft-udie aan-
gevangen hebbenniet verder beoogende dan zich alleen daar in te
oeffenen en mcefter te worden. Maar wie anders regt geoeffend is,
en deze aanmerkingen waar neemt, zal de genoemde zwaarigheden wei
tc boven komen.
t:
Van detoefa£ing der Voorwerken hy deAfbeeUingm der Ter'
foonen-vanverjchillendefiaaten.
"OEt zal niet ondienilig zyn, tot voltodijinge onzer gedachten,
nochmaals een kleene aanmerking den Konitenaars indachtig te
maaken, betreffende de toepafïïng welke een Conterfeitlel verheerlykt en
deftig doet her voor komen. Zy beftaat hier ίη:
Voordeelen ^ Dat het een groote zaak in deze oeiFening is, en welke maakt dat
tTf^rfchü"' behoeft verleegén te zyn, ten opzichte van demisftalligheid
der." ''"" ofgebreken, welke men dikv>?ils ontmoet in de ftelling van een Conterfeit-
fel, en die men ook zomtydts onmogelyk voorby kan ftappen, dewyl
men altyd hulpmiddelen overvloedig kan vinden om de zelve te gemoet
te komen of te bemiddelen, en zulks met fchyn van reden, zonderde na-
tuur geweld aan te doen: gelyk een lange en fmalle tronie, meteen
daar toe paffend huliiel of ander hoofdcieraad kan 'si'erhulpcn worden;
mits-
i
-ocr page 31-GROOT SCHILDERBOEK. 37
mitsgaders een dikke en al te ronde door het tegerukel. Een al te ee-
nig of te enkeld beeld kan men vervulien met het een of "t ander, als
een kolom, pedcftal, vaas met bloemen, tafel, en diergelyke eigen-
fehappen daar by te voegen j welke dingen niet alleen ftrekken tot def-
tigheid en cieraad des Stuks, maar daar en boven tot verlichting van
desPcrfoons luifter en deugd; acht necmende, dat de Perfoón, welke
het voorwerp des Stuks is, het nieeile deel beiba, ^t zy door een fpar-
telende zwier, of door het by voegen van 'i een of ""t ander daar toe eigen
bywerk. Met zulks te doen, zal men eengroote vvelitand voortbrengen.
En dewyi het onbctvviitelyk is, dat de ondeugden, zo vi:l als d.c
deugden, twee vermogende hoedanigheden hebben, hoewel ze echter
tcgcnllrydige zyn, niettemin zyn zy beide van een goede uitwerking ι
ja dikwils werd een kwaad en ontuchtig menfch door het voorbeeld van met hun l
de deugd aangelokt, en uit het kwaad gered; en in tegendeel cen^^'"^''
dengdiiiam menfch door een kvvaid voorbeeld van het regte pad tot
dwaaüng verleid en tot het verderf gebragt: doch wanneer deugd by
deugd gevöegdis, dan zal/er geen onheil te verwachten ftaan;· maar
het kwaad zal ftrekken tot ichuwing van het zelve..
Zo behoorden onze Schilderyen een opvi^kking tot de deugd te ver-
oorzaaken, en inzonderheid de Afbeeldingen van vroome en deugd-
zaame Lieden; dewyl dit, gelyk in het eerfte Hoofdftuk gezegt is,'de zaakdykzyn,
cerfte aanleiding tot hunne Afbeeldingen gegeeven heeft, om zo wel
hun wezen als deugd en heerlyke daaden in gedachtenis te houden.
ΟίΏ nu te beter op dit heerlyk oogwit te doelen, zo Taat ons door
deftige en fraaije byvoegfelen hra-ine deugd,aart,,zeden, en byzonderc ^
genegentheden aan ieder kenbaar maaken, en die, nevens hun afbeeld-'
fel aan ieders oog vertoonen;- 't welk zeer gevoegelyk door de bywer-
ken kan gefchieden: ja ik oordeel, dat het noodzaakelyk behoord te
zyn. Dcrhalven zal ik hiereenige voorbeelden , hoewel heidcnfche, ter
neder ftellen.
Wy vinden onder de Heidenen lieden, welke zodanig met deugden
2yn begaafd geweeft, dat zy voor niemand , μ zelf voor geen Chriften ,
fcichoefden te wyken j als eSn (a) Lucretia in kuisheid en eerbaarheid j.
Pe-
fi) Lucretia , Doclvrer van Lucrttius en Vrouw van Coliatinus, die baare
Schoonheid te veel cn ónbehootlyk roemde voor dezooiien van den hovaardigen
Koning van Romen larquims·, waar door Sextus, de oudfte , vierig op haar
verliefde, en, haar niec kennende bewecgen, haar verkrachtte, zonder dat ze
nuddel vond om hem te wederilaan: waar op iwrei/ö haaren vader, man, en
andere vrienden ontbood, aan de welke zy het geweld , aan haar gepleegd , ont-
dek re , cn , niet oneerbaar willende keven, zich voor hunneoogen met een pook
doorflak. Een daad waar door de Koningen afgezet wierden, en Romen haars
'i'rybcidverkrceg. 2/i: Liv. Ll·. i. Fiorus. Lr. i. Vtih Max , tv. 6.c, i
Έη eis'sn.
en
br
Redenen
1% GROOT. SCHILDERBOEK.
Fenelops desgelyks; Cato in ftandvaftige moedigheid; en meerandere
die wy kortheids halven zullen overilaan om eerder tot ons voorgeno-
men oogmerk tc geraaken, 't welk is cenigeTafereelen op te ilellen,
of ten minften een voorÜag daar van te doen, om diergelyke gevallen,
welke voornaamenclyk in een hof, kamers, en andere vertrekken, gc-
lyk men wel de meefte van die nauuir vind , gefchied zyn, naauwkeii-
riglyk uit te beelden. Laat ons dan, tot voorbeeld van een kuiflche
Juffer, een begin maaken met Z-wcmw.
Daar word tot haar lof getuigd, dat zy van groote afkomil was, en
in alle d|tigden opgevoed; v^'aar door dan klaarlyk blykt, dat,2ozy ee-
nig vermaak hac^, zy het alleen onder de deugden gezogt heeft, ver-
mits haare byzondere neiging tot de zelve.
Vopfbeeidin Verbeelden wy haar dan, 't zy levende of dood, in zulk een hoe-
danigheid. Vercieren wy haare kamer met fraaijc tapitierycn, pronk-
beelden , en ichilderyen. Schildert in der zelver tafereelen de hiftorie
van Pemlcpe in haare bezigheid, de fabel yzn Coronis cn Neptums^
eenige zedige zinnebeelden der Goden, enz. alles flaande pp dé kuis-
heid en getrouwheid. Indien 'er eenige Pronkbeelden, of Huisgoden
vcreifcht worden, zo maakt een Fdlas yDiana, Hjmen^ envoornaament-
lyk de Godin V'e^a. Haar ledekant mag vercierd zyn met getrouw-
heid en ftandvaftigheid, en op de koets eenige Cupidootjens met fak-
kels, die zy dc eene aan de andere ontftecken, of met palmtakken en
olyibladen fpeelende. De kamer is hier en daar verrykt met eenige
goude en zilvere vazen, bokaalen, en ander huisraad, met diergelyke
deugdfaame betekeniflen bewerkt. Doch men moet voor al zich wel
wagten van hier geen misflag in te begaan, te weeten, dat alle de ge-
melde toepaffinge'n hunne byzondere eigenfchap hebben, en geen ding
verbeelden 't geen toen noch niet gefchied was. Daarom moet men
zich wel laaten onderrichten van de waarheid der zaaken, opdat men
geen verwytingcn verdiene.
Door dit voorbeeld meen ik genocgfaam inleiding gegeeven te hebben
tat meer andere voorvallen, als met Ce/^j-, ^uguflui^-mMarcus Aun-
Imsy Crefts, Solon .cn Seneca. Met het tegendeel is ^t van gelyken,
als een Sardanapdus, Semiramis, Ραηβϊηα, Falaris, &c.
N«, wat belangt een wreeden Vorit of Tiran in zyn hof, vertrek, ot in
wat voorval het zoude mogen vveezen ^ ja al waar het fchoon in zyne vrolyk-
heid, enz. zo vereifcht nochtans alles zyne eigene ioepaffing: dat de
iiamer geftoffeerd zy met fchilderyen, waar in verbeeld zyn allerhande
üraffe en wreede zaaken, iiitzeldfaameen vreemde gefchiédeniifen, be-
^^ nevens den gcenen dieze laat ,doen. Is het Nero, laaten wy alle zyne
'' wrccdc
LufttU,
voor (Ie
i«uish;id.
En van on
deugd in m-
rt·
3(S GROOT SCHILDERBOEK.
wreede daaden , of een gedeelte der zelve , afmaaien, welke hy geduu-
rende zyne bloeddorftige Regeering uitgevoerd heeft tot dien tyd toej,
en zyne hoedanigheden in marmere basreleeves uithouwen met zinne-
beelden. Zyne pronkbeelden zyn Goden of Huisgoden, als en
Megera, Verbeelden wy hem op een Pedeftal met den blixem in de
hand, en de waereld onder zynen voet, daar de Roomfche Raadtshee-
ren voor hem buigen en knielen, geboeid als flaaven: zyne drinkvaten
met ongediertens, als ferpenten, adders, en diergelyke gedrochten
voorzien: zynen itoel of zetel met tygers, leeuwen, en draakeii van
zilver, goud, en elpenbeen uitgewrogc: zynen troon van y^p^ter
«0, NeptumS y en onderfteund: de vloer konftig en prachtig in-
geleid, verbeeldende de hemcls-^^ir van azuurfteen, en alle de metheo-
ren en gcftarntens met blinkend goud doorwrogt. De wierookvaten
rooken in alle hoeken van de kamer, en voornaamentlyk om zyn beeld.
Is het in zyne eetkamer, daar leggen de Huisgoden hier en daar in den
hoek neergefmeeten en omgevallen, voornaamentlyk het Simulacrum
van Romny welkers hoofd, afgebroken, daar nevens legt. Jupiter^
^pollo enFefla, zyn de voornaamften onder dezen leggenden hoop: cn
alles wat men aan een goddeloos menich, of liever gedrocht, kan toc-
paiien, moet hier door de konft verbeeld worden. Het zelfde moet
men in zyne dienaars of lyfvvachten mede befpeuren, in hunne bewee-
gingen, wezens en kleeding: want men zegt gemeenlyk, zomeefer^ ζ,σ
knegt.
Doch om by Vorften niet alleen te blyven, zo laat ons ook van ande-
ren fpreeken, en aanwyzen wat daar by voegt.
, By een Burgermcefter paif het Simtdacmm of pronkbeeld van de ge- Eya^erk en
rechtigheidi èn in tafereelen, of behangfels, eenige zinnebeelden van
de zelve, vertöonende de belooning van het goed, cn de ftrafFe van het Bürgermcef-.
kwaad. De roede met de byl is het regte kenteken van een Opper-
of Burgermeefter.
By een Raadtsheer, of Schepen, voegt het pronkbeeld van de Po/i-Raadtsheer.
of Staatkunde j en in tafereelen, of behangfels, eenige afbeeldin-
gen van de wetten, nevens de voorzichtigheid en wakkerheid.
By een Secretaris of Geheimfchryver dient het pronkbeeld van Hca·- Geheim-
nevens het voorbeeld, intapitfery, of basreleeve, vnxx
Ander^ daar hy den mond van Ephefiion met een ring toefiuit, mitsga-
ders van de getrouwheid, of een gans met een fteen in den bek.
By een Bewindhebber van'de Ooftindifche Maatfchappy, het beeld Bewndfiéi'-
der zelve als een heldin met een fchulp van paerlemoer, op dc wyze van
een helm, op het hoofd, en een koraaltak daar öp j een borftlap met
II.Deel. c ichob-
3(S GROOT SCHILDERBOEK.
fchobben; paerlen, en koraalen om den hals; brooskens met twee
dolfynen kop aan kop, met kleene kinkhoorns en fchclpen verciep*
aan de beenen; twee gfoote ichelpen op de fchouders; een drietandige
vork in de hand, en een langen mantel om, in een landlchap, verbeel-
dende een Indiaanfch gezigt met palm- en kokosboomen, en eenige
Mooren met olifantstanden daarnevens.
Dit beeld paft ook een Admiraal of Zeeoverftcn, wanneer men een
zeeflag, in plaats van het landichap, verkieft.
By een Godtsgeleerden, het pronkbeeld v.m de "Waarheid, Chriftelyk
afgebee|d, of wel het zelve zinnebeeld in de eene hand, en d'andere
hand op de borft; wyders tapyten, bafreleeves, offchilderyeri, eenige
Chriftelyke zinnebeelden van': waare Geloof,als mede een afbeelding
van de oude en nieuwe Wet, en in 't verfchiet een Tempel.
By een Wysgeer ol Geleerden in de Natuurkunde, een hemels-
kloot οζglobey het pronkbeeld van de natuur, en afbeelding van de
vier hoofdiloftcn, &c.
Vcidoveiften. Een Veldoverften voegt een witte ftaf in de hand, en het beeld van
Mars in een nis. Is het in een landfchap, zo kan men een pronknaald
opregten, op welke de Overwinning zit. Hcrciiles\m hy tot een pronk-
beeld hebben.
Koopluiden By een jlffurateur^ of Zeeverzekeraar, paft uirion op eendolfyn»
cn veiz-ceke- gj, jjj tafereel een zeehaven, alwaar een fchip met volle zeilen inloopt:
ïaars tet zee. ^^^^ den ocver, het beeld van de fortuin: en boven het ichip zweeven
Cafior en Pollux.
By een Stuurman, het beeld van dc voorzichtigheid, nevens het kom-
pas, en in fchildery de vier geweften des waereldts verbeeld.
By een Ingenieur^ of Veftingbouwer, het beeld van de induflria ,
nevens een kaart van ftetktebouwing.
By een Orateur, oÏKedemat y het beeld van de welfpreekendheid, of
Jldercurius, doch zonder beurs, en nevens hem een rol papier: in 't
verfchiet een die, op een fteen geklommen zynde, met toe uifterende
menfchen omringd is.
By een deugdfaam Jongman het beeld van de deugd, en aan de wand
het zinnebeeld uit Hor mus van den Jongeling in de loopbaan, of de
jonge Heredes tuiïchen deugd en ondeugd ftaande.
Desgelyks kan men de Vrouwen eenige dingen toepaflèn, welke
haaredeugden en hoedanigheden aanwyzen: als by een doorluchtige en
achtbaare Vrouw, het pronkbeeld van de eerbaarheid, daar by eenige
zinnebeelden van de getrouwheid, voornaamentlyk van de oeconomie
huishouding, enettelykegedenkpenningen op die zaak flaande.
By
Zeeoveifte.
Godtjgelier-
Vysgeef.
£tuunmn.
Veftingbou.
wer.
ï.edenaaro
Jongman.
fooi Vrou-
GROOT SCHILDERBOEK.
By een "Weduwe paft wel het beeld van de nederigheid, of zinnebeel-
den daar op oogcnde, nevens dat van dc ftandvaftigheid.
By een jonge en eerbaare Dochter voegt wel die van de zuiverheid, een En ionge
borduurraam, en de gereedfchappen daar toe, nevens zinnebeelden Dociucr.
daar op ilaande; waar onder die van de bezigheid, en verfoeijing der
ledigheid, hovaardy ,en gulzigheid een voornaame eigenfchap hebben.
Van de hefi voedende koleuren der Kleedingen by de
Conterfeitfels.
Voor ecu
Weduwe.
NU komt ons ook, ge-lyk een zaak van zo groot belang als het voor-
gaande, de fchikking der koleuren by de Conterfeitfels voor; 't
welk geen minder opmerking verdient.
'Want dewyl veele menfchen een gevoelen hebben, hoewel kwalyk,
dat by een hoogdragtig perfoon bctt hoog rood voegt; by een vaal,
hooggeel; en by een bleek, alle bleeke koleuren; en, dat vreemd is,
by een bruin, donkere en een zwarte toeftel: zo dunkt my echter, dat
zulks belagchelyk en redenloos is. Overweegt maar eens, welk een
wonderlyke vertooning zodanig een fchikking van mcnfchen zou ver-
oorzaakcn. Waarlyk, als de Konft niet anders was, zouden wy niet
veel moeite hebben om een wellbnd te vinden; en ieder zou bekwaam
genoeg vveezen om dte te voegen en fchikken zo als 't behoort; en by
aldien' dit een welftandigheid was, zoude de verandering geen Kqnu:
zyn: ja de mode zelve, die men alle jaaren viermaalen verandert, ten
opzichte van dekoleur, zou leder een niet vry ftaante draagen, gelyk in
het voorjaar het groen, in de zomer geel, in de herfft rood, en in de
winter femljemort. De geele of vaale zouden geen rood mogen draa-
gen; de hoogdrachtige geen groen: maar genoeg daar van.' Laaten
wy tot ons voorneemen keeren, en aanmerken waar toe ons de Konft
wyft, welke andere reden gebruikt en geen loiTe gedachten.
Ik zal dan cerft beginnen met het hoofdcieraad.
Een bruinet,"ik fpreek hier van het hair, paiTen hooge of geweldige
koleuren; als hoog rood, hoog geel, en hoog blaauw, enz.
Een blonde voegen beft de halve koleuren of zwakke; als purper,,
hemelsblaauw, violet, groen, en koleur de rofe.
Een die geel van hair is, paft byzonder het violet, paars, blaauw, en
witachtig geel, gelyk de raastikot of diergelyk: cn dit zyn de voor-
naamfte die ik weet. e ζ Hier
Opmerking
omirentde
byzondcrc
koleuren det
Kkedingca.
En wat om-
trent de ver-
fchillcnd he-
den derMcn-
fchen waar tc
nteraen is.
3(S GROOT SCHILDERBOEK.
Hier ftaat aan te merken, dat hoe ligter het hair is, hoe zwakker ko-
leurde toeftel; en hoe donkerder hair, hoe krachtiger.
■ Het is een vernuftig Meefter die de verfcheidene aart en ligchaams-
^eftaltcn, o'f de eomplexierty in zyne verbeeldingen weet uit te druk-
cen; de volgeeftige of vuurige menfchen van zwakke of lafhertige weet
te onderfcheiden; ziekelyke en tedere, van robufte en diergelyke; tot
de zelve voegende zodanige koleiiren als volgt.
Den hoogdrachtigen van vel paffen beft halve koleuren der kleederen
met weinig rood^ den bleeken voegt geen geel, noch andere bleeke
verwen; den vaalen desgelyks; maar wel wit: den bruinen paffen geen
donkere noch geweldige kleederen; maar wclwit, en alle ligte koleuren.
De Swarten of Mooren beminnen het wit boven al, en beelden zich in
dat hun geen beter toeilel van kleederen paft, dan die ligt van koleuc
zyn, en zulks niet zonder reden: want wat zou een zwart raenfch met
zwarte of donkere kleederen anders gelyken dan een duivel of fpook,
Ichrikkelyk om aan te fchouwen ? En hoe belagchclyk is 't, dat een
bleekejuflfer ligte kleederen aandoet van allerhande bleeke koleuren, als
bleekgeel, bleek groen, en diergelyke, om kwanswys minder bleek te fchy-
nen; en dat een hoogdrachtige niet als rood wil aandoen, ook ten dient
einde ilrekkende } want hier door, in plaats van een kleene misftal
te verbergen, zal hy een veel grooter doen voortkomen. Nochtans is
dit het gemeen gevoelen. Maar indien ik myne gedachten regt uit zal
fpreeken, zakomt my een rood en opdragtig menfch met roode klec-
deren voor als een rood beftreekene fiatm·, en een bleeke, met ligte of
geele kleedcren, als een zieke ofdoode.
Derhalven indien men de Konft wil volgen, moet men de zaak op
een andere manier aanmerken: naamentlyk dat de geenen, welke vvy
verbeelden dus of zo te moeten zyn, te weeten gezond of ziek, zulks
ook moeten fchynen teweezen, om de meening duidelyk uit te drukken;
't geen onvermydelyk door tegenftreevendc koleuren moet gefchieden:
als by voorbeeld, levendige lioleuren byeen zieken of ongezonden; en
zwakke of krachtelooze by de gezonden. Doch dat men myne mecning hier
in wel verftaa. Ikftel niet ,ldoor alle myne voorbeelden, dat zulks een ftaale
wet is, die zonder veranderingaltyd dus doorgaat, maar datik den zwak-
ken Konftenaar hierdoor te hulp wil komen. Die verder in de Konft ge-
voorderd zyn, weeten wat hun de zelve wyders aanvvyft tot middelen buiten
dit; want zy is niet gebrekkelyk: maar gelyk fomtydts het kleed meeft
te zeggen heeft, kan men het naakt daar na fchikken, voegen, of mati-
gen. By voorbeeld , by een {rood kleed dient men het naakt middelmatig
tekoloreeren, te vveeten tufTchen bleeken rood: en zo gaat het met een
bleeke
Gevoelen
des Sclity.
«rs.
GROOT SCHILDERBOEK. 37
bleeke koleur mede. Als ik zeg, dat de welibndigheid in een tegen'
ilreevighcid beftaat, zyn 'er niet te min veifcheidcne graaden van te-
genftreevigheid, d'eene min en d'andere meer: het welk men moet
weeten te gebruiken na de verCcheidene voorvallen en gronden daar zy
tegen aan komen. Doch het zy hoe het wil, het naakt moet altyd van
een anderen aart ichynen te weezen, als de kleederen.
Van het navolgen der groote Meefiers in het fchiUeren van
Afbeeldingen, en van het namaaken hunner Schilder-
werken tn *t algemeen.
IK oordeele, eer wy van de verhandeling der Conterfeitfels afbree-
ken, deze zaak van een genoegfaame aangelegenheid te zyn om die
Wilt naauwkeurig uit te pluizen, en aan te toonen hoe verre, en op wat
wyze, men ziclï daar mag inlaaten: en daar nevens van het fo^/eiri» of
namaaken der Schilderyen, zo van gelyke als verfchillende groottens,
hier ietwes in te voegen; dewyl het, myns bedunkens, op geen plaats
in dit "Werk gevoegelyker kan komen.
Ik bevinde, dat deze opvolging der Meefters minder omtrent hun- VctkkzJai
ne teekening en ordinantie , als wel de koloriet, daaging etl fchadu-
wing waargenoomen word. Deze is wel de voornaamfte in een Schil- navoigïn det
dery; dewyl'er zonder dezelve geen volkomcne welftand kan weezen. byl°n'd Je"
Ja men vind Stukken van geringe Meefters, die in dit deel redelyk wel Meefters,
getroffen zyn ; hoewel hun onbewuft is, hoe zy tot deze kennis zyn
geraakt, dewyl het meeil by geval toekomt: want ziende eenige fraaije en
wclftandige koleuren in het Stuk van dezen of geenen braaven Meefter,
die hun wonderJykgevallen, ftellen en voegen zy die in hunne Schilde-
ry , zonder eenige rype en grondige overweeging , oi het achter of
Voor, in de midden of aan de zyde, moet komen. Gebeurt het dan by En wjiTeivai-
geluk, dat zy tegens een bekwame achtergrond geplaatft zyn, of eeni-a"ίί''
δε bykoleur die dezelve ophelpt, zo is het we!; voldoende alsdan niet
s'ieen het oog, maar ook de regelen der Konft; doch ftryd het met
gronden, zo valt het tegendeel uit; en dan zyn zy verleegen, en
hun oogmeik is mis.
'Wy zouden tot breeder verklaaring dezer zaak hier wel een weinig
omftandiger gaan, endoor voorbeelden dezelve wat meer ophelderen:
maar myns oordeels hebben wy in dit ?;elveBoek, alwaar van de achter-
e 3 gron-
-ocr page 38-3(S GROOT SCHILDERBOEK.
gronden en houding der koleurenby een PoMr/r^/i gehandeld word, wyd-
Vóorbeiid^'^opigg^^osgdaar van gefproken. Échter moet ik iets van zekeren Schil-
▼an kwaade der daar by voegen, die gezien hebbende dat een fraay Meefter een zeer
opvolging, fchüon wit en groen bpordfel op de rok van een Juffer had gefchilderd,zulks
met kracht opvolgen wilde: doch wanneer hem gevraagd wierd, of hy
op degrondkoleur der rok wel gelet had, antvi^oordde hy, qeen. Hoe
kan nu anders, als by geval, zyn fchoone boordfel, dat hy zo welftan-
dig gevonden heeft, dezelve uitwerking in zyn Schildery hebben?
De reden hier van is, na myne giffing, dat zy, of uit fchaamte of
uit grootsheid, en dikwils wel om beide, iets van een voortreffelyken
Meefter neemen, 'tgeen hy in de blaauwe Jucht vertoont, 't welk zy-
lieden, op dat het niet bekend zal v/orden, voor aan in hun Stuk plaatfen;
en het geen in een heldere lucht gefchilderd is, voegen zy in, een don-
kere kamer. Onnozele vond om iets, 't welk ordentelyk gebruikt zynde,
toegelaaten is, te verbergen! Zulke roovers der welftandig- en fraaijighgr
den van andere MeeUers loopen zich zeiven gemeenlyk mis, als zy waa-
nen het op zyn fraaift in "t werk te ftellen. Maar de geeft, het verftand,
en het begrip des eerften Meefters ontbreekt hun. Hun oordeel, door
dien'er geen goed begrip der zaak is, misleid hen; en zy ftellen met
den Rave van ÈfopMs zkh. zeiven ten doel van alle fpotters.
Noodzakc- "VJi^ant het is een zekere waarheid, dat wy niets konncn uitvoeren
Mod^èiiente ^Is hetgeen door onze gedachten fpeelt, en daar wy door zien of hoo-
gebruiken. ren een denkbeeld van krygen. Dierhalven moeten ons de Schilderyen en
- Tekeningen, nevens de braave Prenten van ouder Meefters een aankiding
tot gedachten en oeffening geeven : want die nooit een leeuw gezien
heeft, zal hem nooit regt afmaaien, als door behulp van voorbeelden
en modellen. Den Mof verging het dus; want Daniël in den leeu-
wenkuil fchilderende , en deze wreede dieren nooit gezien hebbende,
maalde hy zwynen af ίη derzei ver plaats, en fchreef daar onder, dit
fchollenjo leeuwen zyn. Dit zy een verdichtfel of waarheid, het leert
ons echter, dat wy niets konnen uitvoeren , waar van wy geen
denkbeeld hebben: Ja zelfs, al heeft men de voorwerpen gezien, ten
zy wy die nagetekend of afgemodeld hebben , daar is geen kans om tz
natuurlyk te verbeelden, door dien ons geheugen maar de fchatkamer
van het verftand en den geeft is, waar uit zy die zaaken trekt welke het
oordeel voor nuttigften dienftigft waardeert.
En voördce- Zelfs is myn gevoelen, dat 'er twee groote voordeden in het navol-
iwvoigcn gen en copieeren van braave Meefters gevonden worden. Het eerfte is,
fic^ken. dat men in dezelve veele misftallen, die de eenvoudige natuur bezit,
door hunne geeft en konft verbeterd ziet: het t\ycede, dat men op
dien
En reden
daar af.
GROOT SCHILDERBOEK.
dien voet xich gewent om dezelve, wanneer wy de natuur voor ons heb-
ben , te verbeteren. "Waarlyk, twee dingen en wezendlyke zaaken van
groot belang.
Ja wat meer is, een Meefter in zyne natuurlyke neiging aangemerkt,
is hy anders als een kind, dat grooteren ouder werdende, de driften
van de natuur opvolgt ? Doet hy een zaak die prys en verwondering waar-
dig is, hoe veelezalhy'er uitvoeren, die verwerpelyk en der zinnen by-
fter zyn ? Maar laat reden en konft dezen ingeboorenen aart leiden: dan
zal, als door een zuiver kanaal, de heldere vocht van den geeft rein
en onbefmet geleid worden.
Daarom moet men eenigfins belyden , dat de konft en oefFening
geen zo kleine voordeden geeven, of ze zyn meer te achten dan al 't
geene men door de natuur heeft verkreegen; om dat de natuur in een eenig
voorwerp dikwils ten opzichte der begeerde volmaaktheid gebreekig is:
maar omtrent haare uitwerkfelen en voorwerpen in het algemeen is ζγ
volmaakt; en de konft werd hier gedwongen haar op te volgen. Dierhal-
ven houd ik my op myn zekerfte, als ik met zekeren ouden Phiiofooph
van de Konftenaars zeg.
JSlatura incipit ^ Ars dirigit ^ Exferientia docet»,
Datis.
Natuur maakt ons bekwaam, en baart in ons den geeft:
De Konft beftierd hem, maar de uitvoering leert hem meeft.
Uit deze redeneering kan men genoegfaam waameemén , wat Middelen
II· 1 ·, Λ om met voor-
men doen moet om dit groot gebrek, van niet wel zich door an-dedzulks
dcrer arbeid te bedienen, voor te komen : maar om my , volgens"" te veerei».
myn vaftgeftelde voorneemen, in alles duidelyk , en voor den leer-
gierigen nut en voordeelig, te doen verftaan, zal ik noch door een
middel aanleiding tot andere zoeken te geeven : immers het behoord
de opmerking van de zulken wakker te maaken. Als het dan gebeurt,
dat zulk eenen iets voorkomt,"t welk hem by uitneemendheid behaagt,
en Waarom hy het graag ergens te pas zou willen brengen, het zy om-
trent defraaije koleuren, kleedingen, fteen of diergelyke zaaken en
voorwerpen, laat hy dan de toevlucht neemen tot zyn zakboek, en te-
kenen de grond, bykoleuren , en andere omftandigheden daar toe
ftrckkende, zorgvuldig aan, te weeten wat omtrent diekoleuris, en
waar zy tegen aan ftaat, of zy gloei jende of zw3k en van wat koleur de
voor-
-ocr page 40-3(S GROOT SCHILDERBOEK.
voorwerpen zyn, ja zelfs of de gloeijcnde of zwakke koleiir achter of
voor zyn, en ftrydende of niet; gelyk in het Hoofdftuk van de houding
der koleuren by malkander aangetoond is. Verder moet men overwee-
gen, of de dag uit een opene lucht, of door glazen en venfters, in een
kamer valt; gelyk mede in het Hoofdftuk, dat van de dagingen en lichten
meld, breeder aangetoond is.
Dat ik deze zaak hier omtrent weder ophaal, is om dat, myns oor-
deels, deze misilag veel by de Conterfeitfelfchildcrs gepleegd word,
en om dat deze Konftoeffening van het Hiftoriefchi deren afhangt:
want veele zien een flaauw doch fraay kleed binnens kamers verbeeld,
't geen zy weder met dezelve tint in een opene lucht vertoonen. Doch
indien zy op de voorgemelde wyze te werk gaan, ik verbeelde my, dat
het hun zelden zal ontfchieten.
Misfia.'eo diergelykc misflag, mede uit gebrek van opmerking ontftaan-
cngtbreclcen de befpcurt men in de Copyen door veele Leerlingen en jongeMeei-
w^^wfin'be.^ na der ouden Konftwerken, of die van hedendaagfche Meefters,
gaat. gemaakt: want zy geeven geen acht of deze beroemde Stukken, die dik-
wils en meefl, door hen verkleend worden, niet in tederheid van koleur
en tinten verfchillen moeten; gelyk noodzaakelyk door de verkleening
volgt: neen,· zy maaken de koleuren,zo wel op den dag als in de fcha-
duwzyde, even fterk als het voorwerp daar zy na fchilderen : ook is
het dezelve misftal onderworpen wanneer zy na het kleen een groot
voorbed"" maaken. Neemt, by voorbeeld,een Schildery met beelden, oflandichap.
aangetoond. Laat dit Icvensgroot zyn, en een derde kleender door den Meefter of
een wakkeren Difcipel gecopieerd vierden: zo moet noodzaakelyk vol-
gen , dat de twtefi in de Copy een derde zwakker moeten weezen; en ver-
minderd in kleender formaat, ook zo veel meerder na maatc der ver-
mindering in tim moet verflaauvven, of het kan niet'goed zyn. Dit
wezen. ontilaat voornaamentlyk daar uit, dat de Meefters, wanneer zy hunne
Difcipelen iets te copieeren geeven op verfchillende groottens, hun hier
van geen onderrichting doen, maar wel uitdrukkelyk begeeren 'dat zy
alles, zo na als't hun docnlyk is, volgen zullen: het welk regtdraadts
tcgens de waarheid der Kon ft aanloopt.
is deze zaak van zo veel belang omtrent het copieeren derSchilderyen,
van hoe veel meer aangelegenheid moet zy zyn, wanneer een Pour-
traitkhMet het leeven in grootte vermindert, ofna een kleen Afbeeld-
fel een leevcnsgroot fchildert, omtrent de verzwakking of verftcrking
koleuren.
opdoec in •f En hoewel het lof en roemwaardig is, greote Meeikrs op het fpo'^'^
"rooi'ekuf volgen, is het echter een misflag dat meaop eenigevanhunnc by-
tcis. zon-
GROOT SCHILDERBOEK. 37
wonderheden valt, als op een ornament, pot , vaze , zekere terme of
iets anders door een Meefter gemaakt, zonder dat men zynen geeft aan-
zet om iets verfchilleadts uitte vinden. Men denkt maar: ik heb daar ge-
noeg aan. Dit is vvaarlyk onnozel: want de Konft en de Natuur zyn zo
ryk en overvloedig van voorwerpen; en de leer- en levenstyd is lang ge-
noeg, om daarover tedeniien, en al raadpleegende met ons verlland
den geeft op te fcherpen.
AnderenJaegaan dezelve misflag dooreen tegenftrydiginzigt: want
de genegentheid voor dezen ofgeenen Meefter in zyne voorwerpen,
coloriet, of andere dingen is zo groot, dat zy zich niet eens willen ver-
waatώ■gen noch ontleedigen om hunne gedachten over het werk cn dc
konftoeffèning van een anderen braaven Meefter te laaten gaan; zynde
hunne zucht zo groot voor dieneenen, dat men wenfcht, tracht en
geftadig blokt om hem in alles, zo wel gebreken als deugden , te ge-
lyken.
Hier door, en door het naauwkeurig navolgen zelfs van de misftal-p^^\°
len en mlstrekken, ontftaat dat men menigmaal 't Origineel en de CopyneeUn, en att
niet uit elkander kan afzonderen, om dat zy zo wonderlyk wel gely- fctiUcnd.''
ken, ja dat zelfs Stukken van een eigene uitvinding echter voor
aangezien worden doof dezelve reden.
Dit komt veel daar van daan, dat een Leerling, die bekwaamheid waarom
heeft, zich eecftelyk een goede manier van tekenen aanwent, die hy yooi^^i'^'
teer vaft heeft, eer hy zich aan het fchilderen begeeft, cn het wel fchil- aangezien '
deren verftaat eer hy tot het ordineerèn overgaat. Dit vaftgefteld zyn-
de, zo moeft hy gevolgelyk een goed Stuk konnen maaken, wanneer
hy een grondige kennis van het ordineeren had. Niettemin ziet men
dikmaa s, dat al zyn werk maar voor dat van een jongen Leerling aan-
gezien word, ja flegter dan Copy; en, dat noch minder is, het gelykt
niet na zyne eigene manier of handeling. Als ik na de reden onder-
hoek , zo bevind ik het deze te zyn, dat de zulke zo verre gekomen
^veezende, hunne eigene vindingen voor den dag willen brengen, niet
ftiecr op voorgelegde gronden en vafte regels acht geevende , hangen-
alleenlyk hunne zin en gedachten na nieuwigheid, 20 dat men me-
"%maal ter naauwer nood op wel fchilderen en tekenen acht flaat,
Waar door dikwils hunne Schilderycn paiTelyk getekend, flegt gefchil-
derd en gekoloreerd, maar wel geordineerd zijn, alleenlyk fpruitendc
Uit de verachting cn verwaarloozing van/t geen zy by hunne Meefters
geleerd hebben, en het geene zy weeten, en de groote nieuwsgierig-
heid tot het geene zy noch weeten willen, waar door men menigmaal
tuijfchen beide fchipbreuk lyd. Verderflfelyke uitwerking van dc driften
If.Deel, £ onzeE
-ocr page 42-3(S GROOT SCHILDERBOEK.
onzer jeugd, die niet als door een wedcrkeering en oefTening der ecrfte
grondregelen kan herfteld worden: want door de overmaat van zwaar-
te op zwaarte te willen bouwen op een weck en noch onbeftorven
fondament, ichoon anders wel gelegt, doet men alles, cndikwilshet
fondament zelve, inftorten. Derhalven moeten onze gedachten, tjer-
wyl wy ergens aan bezig zyn, geduurig op de Thserie fpeelen, terwyl men
ondertuffchen iich in de PraByk oeffent; op dat de gewoonte, die, ge-
lyk men zegt, een twede natuur zo wel in het goed ak kwaad is, by
ons een vaften indruk krygende, ons tot een valte baak moge yerilrck-
ken.
Λ
O ρ
-ocr page 43-VAN DE H".
Of het achtfte Boek zyner
Door wyshcy d word een huys gebouwd, en door verftandigheyd ge··
grondveil; cndoorwetenfchap-wordendeiTelfsbinne-
kameren metaangenaamc Cieradenvervuld.
Α zoo veel fchoomkonfi Joonedeny
Op welk LAIRESSENS edel Brejn-y
FiBuraheeft haar Rol doen fpelen-,
Ontfchu)ft het miU'lyk hier'tgord];n.
En βεΙά een Schouwburg voor ons oogen y
iVaar in *ΐ Verfland haar Zetel bouwd :
De fpjsheyd zig in marm're boogen 5.
Met Konfi en iVetenfchap onthoud.
Vier onderlinge harts Vriendinnen ;
Gekleed in' t Blaau^ in't Rood, en Wit :
Ver der fiers van de BouW'Goddinm y
Die flaatig in het midden zit
Op een vierkante en marm're Zetel;
PVaar doorfe haar vafteflandvertoondi
Zy is op Vorfie gmft vermetel',
EnzelVi als een Vorftin gekroond
^iet't deftipHe allerkapiteelen; .....
f 2 'iGem^
-ocr page 44-ν Geen we mn delömrs zyn vèrfiigt,
Zy houd, om alles wel ie deelen.
Voor Rjx flaf, daar zy 'i al me Rigt»
De Taffer in baar hand befiooten -y
En wyfi daar meede in een 'Taff'reeiy
Jlan'*t kkyn Gebouw y Iwe dat het grootey
Gefcbikt moet i yder inzyn ded.
Haar Tabbaard, van verfcheyde kleuren,
PfyfldeverfcheydeBoTiwfioffeaan·,
Met welk't deêsKonfi-Aiaagd maggésurmy
Haar naam en werk te doen befiaan.
Ous leeftfe door haar Pronk-Gebouwen,
h marmer van verfcheyden aard^
Dus doedfi haar met ontzag befchouwen
In meenig deftig bouwgevaart.
DaarleggenTroffelsy Beytehy Booren,
Een Schryf'haaki Lood-lyn, en wat metr
Voor tuygen- tot dit werk behoor en,
Gev'alUg by haar voeten neer.
Zy voerd by haar vyf jonge knagen ;
Elkander ongelyk in leén-y
En van byfond're aard gefchapen :
Elk vórmende uyt een ruwe fleen,
' casueel. ^^^ Qf^^ Hoofdfluk naar zyn leefi en zeeden.
Dus kapt die grove en boerfi gafl y
{Regt kennelyk aan zyn Reufe leden,') ,
'tTOSCJJNSE Hoofd-deel, 't geen hemfafi^
De tweede, van bedaarder weezen t
En eenbekhnkê vafltgheyd;
Het DORISCH, {Herkules voordee-zm
Van de oude Grieken toegewyd:) .
Jerwylditi met vry teerder leeden,
't lö NISCH door zyn-beytel teeld;
En V knaapje mét zjn derfh kïeeden,
Ί CORlNTlSCHnaar de konfi verheeld,
iiet vyfdey *t geen men tu£chen beyden,
Van Vroiiivelyke jchoonhejd ziet,
^it geefiig 'uan de vier gefcheyden j
ÏVelks Konfi-werk hy met Ιΐβ befpied.
Om daar uyifieelsu^ys nut te trekken;
*tGeen hy aan *t zyne weer befleed:
Waar uyt men Ugteïyk kan ontdekken,
Waarom zyn 'werk, V (*) GEMENGDE hm.
*t Vèrfchiet vertoond de hfiige oogen.
De uytwerkfeh van dees Konfi-Goddin,,
Jn marm're Tempels, Zeege-boogen,
Paleyfen, dte met hunne Tin
En Tranfen aan de Wolken raaken.
Wie ziet hier niet zyn oogen uyt.
Op ^tglinfleren van dé Goude daken?
Hier ziet me een zuyl, welks Toppunt flujt
Aan 't blaauwgewelv; gins ronde perken.
Waar in men vegt en loopt en rend.
O! Beemd van fchoone Met zei werken:
0/ fchoone Schouwburg i waar's uw end ί
Hoe doed gy onfe zinnen dwaalen,
In grootfegevels van arduyn-,
Raadhuyfen, Koninglyke Zaaien y
Tronk-graven, Naalden y diehunkruyn
Uyt al uw bouw-gevaartens fleeken.
Wat toont ge d Fazen fchoon van leefif
ilier pronkt een pragtig Zeege teekeny
Tiaar Steenen vdmet konfi en geeft.
En dertelfny~werk, groots behommh
•Cofflpóiiia.
Oog^ wie verlangt i de Bouw-Goddin
hoor en haar geheym ontvouwen^
.En als CMimr'uaas Priefierin^
De Schilder'geefien door haar lejfen^
Te keren hoe mm bouwen moet;
Die fw)g, en hoord hoe Heer L AIRES SE Ny
Ve wyfe Bouw-konji fpreeken doed.
VA N-
-ocr page 47-Eerste Hoofdstuk,
Α zo veele en menigvuldige zaaken in de Schilderkonft oogmerkdcj
verhandeld te hebben , komt ons ook de Bouwkonft aLe wiilwn"
voor j een Konft vol heerlyke uitwerkfelen, en nutte ge- deling,
bruiken. Niet dat ik voorgenomen heb alle haare voot-
____naaraile en zo hoogberoemde deugden, ieder byzonder,
naar vereiich van zaaken, op te haaien, of de gronden der zelve te ver-
handelen: neen, dit zoude'een al te langen werk weezen. Ook zou- '
de ik, om dit uit te voeren, een Homerus of Virgilm% in de welipree-
kendheid dienen te zyn. Derhalven oordeelen wy het niet noodig', en
ook tot ons voorneemen overtollig, te meer dewyl zulks genoegfaam
door verfcheidene geleerde pennen op het cierlykfle gedaan is.
willen dan alleenlyk dus verre komen, als het den Schilder nut en noo-
<lig is; laatende het overige voor de Bouwmeefters beruilen. lEen ^^t^"
fchrandere Hiftoriefchilder, zo hy zich miver[ed zoekt te maaken, bouwkunde
moet noodzaakelyk de Bouwkunde en Beeldhouwery verftaan: want in-Seeidhou-
dien hy een van deze ontbeert, zal hy zich veekydts, in eenige dingen ^akelyk"''
van die natuur, verlecgen vinden. Derhalven behoort een Schilder al- moet ver.
io bekwaam, dan een Bouwmeefter, te weezen in de zelve te verftaan,
en een goed Gebouw teordineeren; hoewel de laatfte zulks als een dage-
lykfche oeffening, en d'ander het maar voor een gedeeltederzelve gebruikt.
Wy moeten vafi: ftellen, en als een bekende waariieid volftandig ge^
looven, dat het Menfchbeeld in zyneverdéelinge, maarfchikkelykheid,
ichoonheid,deftigheid, en bevalligheid het volmaaktfte ftuk werks is,'t
geen ooit bekendis geweeif.'Wat de Bouwkunde betreft, die is niet min-
der volmaakt in haare uitwerkinge, ja heeft het eerfte Wonder der Wae-
voortgebragt, cn daar door de laurier en paim der Faam verdiend.
E)e Schryvers verhaalen, dat de Babiloniers de eeriien zyn geweeft,
en naderhand de Egiptenaaren en Grieken, die de Bouwkunde tot de ^ic^de eafte
geheele volmaaktheid hebben gebragt: maar door den inbreuk en woeft- Bouwkunde
heid der Gottheriy Wandalen, Longobarden ^ Hunnen, en andere Bar-s«wecftz/n.,
barifche Noordfche Volkeren, welke alles tot puin en aifche ver-
niel-
€6 groot schildeÏLboek.
nielden, kwam de zelve aliengskens meer en meer haaren lulftcr te
verliezen, ja zodanig, dat zy byna t'ecneroaal is te gronde gegaan: eea
rcgt Wykteken dat niets ter waereld beftendigis, nochte in zynen voor-
gaanden ftand blyft. Doch ten tyde van den Keizer Augufius heeft
de Bouwkunde eetil te Romen weder begonnen macht en fterkte te
krygen, zulks datze van dien tyd af dagelyks meer en meer in deitig'
heid is aangegroeid j alzo voortgaande tot den hoogften trap toe van
de grootheid des Roomfchen Ryks.
Wit men O"® voorneemen te komen, dient hier wel voor af gezegt
^oot het te worden, dat het woordofBouwkonft, niets anders te
kennen geeft als gemaakte oatwerpen, waar na een Gebouw word op-
gaat, en daar gehaald, getimmerd, cn uitgevoerd; zynde hier onder begreepen de
ondetbe. vyf Orders, metnaamen Tofcam^ JDorica ^ lonica ^ Romana, en Co-
rimhica; voigensde welke alles word gemaakt, 't zy Paleizen, Tempe-
len, Raadhuizen, Zegeboogen, Badllooven, Schouwplaatfen, Stadts-
poorten, Gaanderyen, Prorikgraaven, en andere deftige Bouwge-
vaartens, rond, vierkant, of van die beide te famen gevoegd: ik fpreek
van de uiterlyke gedaantens.
Het woord Order, in't algemeen genomen, betekent veeleiaaken:
maar in de Bouwkunde is het eigentiyk, volgens Fitruvius^ een famen-
voeginge van verfcheidene maatfchikkelyke en overeenkomende deden,
als Pedeftalen, Kolommen, en hunne Ornamenten; welke alle te fa-
men gefteld zynde, een volkomene Order en ligchaam uitmaaken.
'Wa.t de Cieraaden boven de Kolommen l?elangt, als de Archltra-
ven, Friefen, en Corniiien, welke om hunne rykelykheid den naam
vetKderzci-' ^^n Ornamenten gekreegen hebben, deze mogen alzo min, als de Or-
ver waatnce-ders zelve, onder malkander vermengd, of van d'eene aan d'anderc
raingen, vecwiflTeld worden; zynde het een voorzichtig Schilder, die, van de
Cornis af tot de Balis, d'eene foort van d'andere onderfclbeid, en aan
iederhaaretoebehoorendeeigenfchappen geeft: by voorbeeld,dat men
geen lonifch Lyftwerk op Doriiche Pedeftalen zet, noch geen Co-
rintifch op Tolcaaniche, geen Romeinfche Cornis op een lonifche
Fries, enz. Ten anderen is het zeker, dat in alle Gebouwen dezelve
Orders niet en paifen: maar zy moeten, benevens de eigene deelen en .
byzondere leden der Ornamenten, vfelke mede d'eene van d'andere in't
algemeen vericheiden zyn, zodanig een overeenkomfte met degeheele
Gebouwen, enderzelver gelegcntheid, hebben, als de behoorlykheidi
van het werk vereifcht. Deze Ornamenten moeten in alle hunne iooc-
ten verrykt worden, cn een welvoegelyke cierlykheid vcrtoonen, voor-
nasmentlyk de Capiteelen, behalvcndie van
6'ypt
Wat bet"
wooti Or-
der.
Έη Orna-
€6 groot schildeÏLboek.
De Tofcaanfche Order, welke in alle haare deelen en leden grof en
eenvoudig, zonder eenig cicraad, is.
De Doriiche munt uk door de Triglifen en Methopen.
Delonifche, door de Voluten, Modiljons, &c.
De Romeinfche, door de cierlykheid van Corniflen, en wel voor-
naamentlykomdeichoonheidvan Capiteelen met voluten en eikenbladen.
De Corintifche, door de Corniiiên van verwinnende olyfbladen,
als mede in fchranderheid en bevalligheid van Capiteelen.
De plaatfen der Methopen in de Dorifche Fries konnenverfcheident- Verdetingin
lyk gevuld en vercierd worden , na de hoedanigheden of het gebruik Mef ° na^dc
der Gebouwen; "t zy dat het Tempelen, Stads-of Raadhuizen, Eer-hoedanighe-
poorten, of Voorhoven der Prieftcren zyn. bou4^o
In de eerfte voegen het allereigenft uitgehouwene Kelken, Boeken,
Vaazen, Mytcrs of BiiTc .;pshoeden, dcc.
In de twede, de Wapenen van de Republijk, of Opperhoofden:
alsmede de Straalen en Blixem van aan malkander gebonden;
of wel de Staf van Mercurim met flangen omcingeld, om Vrede te be-
tekenen.
In de derde, verfcheidene Wapenen en Triomftekenen, den vy-
anden ontnomen; ook wel allerhande Muzyk-enOorlogsinftrumenten,
in Triomfen en Legers gebruikelyk, door malkanderen.
Maar in de laatiie pajfïèn beft uitgehouwene Oflehoofden met krans-
fen vercierd, tot een teken van Offerhanden welke zy voor hunne Go-
den maakten. Veeltydts wierden ook de gereedfchappen, die zy in de-
ze Offerhanden gebruikten, daar by vertoond, als Autaar, Vaazen,
drievoetige Potten, Azyn-enRopkvaten, Kandelaars, Bekkens, Scho-
telen, Hamers, Bylen, Meifen, endiergelykeOifertuigen.
Onder de Werken der Ouden ziet men in de Friezen van de loniichcj^'^^^^^ijg"^
Romeinfche, en Corintifche Order, doch in de twee laatfte wel het meeft, Romeinfche ,
eenige loofwerken van eikenbladeren; welk loof uitermaaten fchoon
ftaat wanneer het vermengd of doorflingerd word met ftruikkrollen en
wyngaardranken, en hier en daar met roozen en andere bloemen ver-
cierd. Somtydts worden 'er grinzen onder aan gezet, met fpeelende
kindertjens, en loopende gediertens; ook wel feftons met vruchten, blade-
ren , en verfcheidene foorten van bloemen, welke de fchoonfte en lief-
felykfte in dc natuur zyn. . Deze met malkanderen verbonden, en in
eengewikkeld, geeveneenongemeenewelftand, voornaamentlykwan-
neer ze wel geplaatft worden. Maar al genoeg hier van: die meerder ver-
anderingen van cieraaden in de Friezen begeert te weeten, kan de Wer-
ken der ouden flechts nazien, waar in hy noch verfcheidene andere zal
II. Deel, g vinden
-ocr page 50-€6 groot schildeÏLboek.
vinden tot verrykinge zyner gedachten : doch de reedts veihaalde izyti
wel de voornaamfte en 't meeft in gebruik.
En hoewel ons van de Quden geleerd word, dat men altoos die
plaatien van de Gebouv/en, welke in 't gezicht van een ieder ftaan,
meerder moet verderen als de deelen van de zyden, en van achteren;
hebben echter zommige Meefters van de tegenwoordige eeuw dit kwa-
lyk verftaan, cn zodanig begreepen als of men daar geen cieraaden te
veel konde brengen: ja zy hebben hunne Lyftwerken van de Archi-
traaf, Fries, en Cornis , mitsgaders die van de Pedeftalen onder de
Kolommen, zodanig opgepropt met kleenigheden van fnywerk, dat
het eer een verwarring dan cieraad geeft, gelyk hunne Werken ge-
noegfaam getuigen; daar integendeel, wanneer het na behooren ge-
matigd , en tuflchen de voornaamfte cieraaden een cfiène en vlakke
plaats gelaaten word, zulks een ongemeene grootsheid en welftand te
weeg kan brengen.
Nu ftaat ons noch iets aan te merken wegens de FrontefpieiTen, en de
Sera^lieSy of Sluitwerken.
De FrontefpieiTen of Voorgevels van de Gebouwen, zo veel als het
voorhoofd aan een menfch, vertoonen het voornaamfte gezicht der
zelve, inzonderheid wanneer de of vlaktens der Fronfpieifen,
door konftige en fchrandere Werkmeefters met een zonderlinge beval-
ligheid, na de hoedanigheden der Gebouwen, vcrcierden verbeeld zyn
met hiftorien , offerhanden, wapenen, of diergelyke dingen in marmer.
Zomcydts ftelt men ook\wel boven op de FrontefpieiTen eenige tri-
omftekenen, wapenen of fchilden, &c; het welk mede, ais het wel
gemaakt en na behooren geplaatft word, een groot cieraad geeft.
EnSeraglies aangaat de Seraglies y of Sluitwerken, welke onder de Αrchi-,
of meeft^d.' ttavcn in 'x. midden van het boogwerk boven poorten enniifenkomen,
gen zyn. deze kan men in de Tofcaanfche Order vercieren met viervoetige of
wilde dieren, en daar tuilchen hoofden van Ciclopen of Reuzen. In die
van de Dorifche Order, meï leeuwenhoofden, of Hercules met zyn
leeuwenhuid op 't hoofd. In die van de loniiche Order, met tamme
gediertens, of hoofden van Ρ alias of Amazjonen met haar hoofdcie-
raad. In die van deRomeinfche Order, met hoofden van Halvegoden
als Romulus, yulms Cafiir, en andere diergelyke Helden. En in die van
de Corintifche Order, met hoofden van Diana^ of andere Godinnen
cn Nimphen, koftelyk uitgewrocht.
Doch indien men de Methopen in de Dorifche Fries met geeftelykc
cieraaden verrykt, zo moet ia deze Sluitwerken ander cieraad, veelfim-
pclder, gevoegd worden.
Van
Misftand in
zoratnige
hunne \\ er-
ken doot de
overtollig-
heid va η C ie-
raaden v<£·
ooizaükt.
I
Wat vont
dcraadcn in
de Ftontcs-
pieifcii.
GROOT SCHILDERBOEK.
Van de hoogtms der Ornamenten, Kolommen ^ en hunne Fe-
t
twede Hoofdstu k.
Τ Ν onze voon'ge gefproken hebbende van de Ornamenten en Cieraa-'^
■"•den der Orders, zo willen wy tegenwoordig, eer wy verder gaan, tottcns ot-
de hoogtens en byzondere verdeelingen van de Kolommen, met hun- K^Tommcó
ne Ornamenten en Pedeftallen, komen, en de zelve in'tkort verbande-cn Pedcfia.'
len.
Het Ornament van de Tofcaanfche Kolom is I7 modui; de Kolom, Tofcana,
met Bafement en Capiteel, moduI; en de Pedeftal li modul. Dit
uitgerekend zynde, komt het Ornament, en de Pedeftal, iedereen
vierde van de hoogte der Kolom. Het Bafement onder de Kolom , en
het Capiteel boven de zelve, zyn ieder de helft van de onderfte dikte
der Kolom hoog. De Kolom verdunt boven aan een vierde van de on-
derfte dikte; en deze verdunning begint op het vierde deel der Kolom.
Het Ornament van de Dorifche Kolom is li modul; de Kolom, met Doiica,
Bafement en Capiteel, 8i modulj de Pedeftal z^j modul: komende
het Ornament een vierde, en de Pedeftal drie en drie vierde van de
hoogte der Kolom. Het Bafement en Capiteel zyn ieder, gelyk als in
de Tofcaanfche, de helft van de onderfte dikte der Kolom hoog. De
Kolom, verdunt boven aan een vyfde van de onderfte dikte; en deze
verdunning begint op het drie en drie vierde deel der Kolom.
Het Ornament van dé lonïfche Kolom is modul; de Kolom, ^oaia.
met Balèment en Capiteel, 8|: modul; de Pedeftal 2I modul: komen-
de het Ornament een vyfde, en de Pedeftal drie en een half van de
hoogte der Kolom. Maar als men de Fries met fnywerk maakt, dan is
het Ornament vier en een half van de hoogte, en in de volgende Orders
het zelfde. Het Capiteel met zyne krullen is een weinig meer als de
helfc van de onderfte dikte; en het Bafement nét de helft: inde vol-
gende Orders desgelyks. De verdunning van deze Kolom is een zesde
deel van de onderfte dikte, en begint op de hoogte van drie en een hal-
ve deel der Kolom.
Het Ornament van de Romeinfche Kolom is modul; dc Kolom, Rowsna;
met Bafement en Capiteel, 9I modul; de Pedeftal 3 modul: komende
het Ornament een vyfde, en de Pedeftal drie en een vierde van de
hoogte der Kolom. Het Capiteel is hoog modul: het Bafement als
g 2 VOO-
«
voorcn. De Kolom verdunt boven aan y; en deze verdunning begïi^t
op de hoogte van drie en een vierde deel der Kolom.
Het Ornament van de Corinthifche Kolom is ζ modui de Kolom,
met Bafement en Capiteel, lo modul; de Pedeftal modul: komen-
de het Ornament een vyfde, en de Pedeital een derde deel van de
hoogte der Kolom. Het Capiteel is hoog modul: het Bafement als
voeren. De Kolom verdunt |j en deze verdunning begint op het der-
de deel der Kolom. .
De breedten der Pedeftalen onder Tofcana en Dorica moeten altyd
Pedeiiaikij, genomen worden gelyks met het uiterfte der Plint of Bafis van der zei-
ver Kolommen: en alzo de Plinten in Ipnica, Romana, en Corinthi-
ca na onderen , halve maansgewyze, meerder uitfpringen, zo komen
nochtans hunne Pedeftalen met het boveneind der Plint perpendicnlaar
of loodregt overeen.
Het zal, dunkt my, niet kwalyk^voegen, hier mede eens aan te
merken hoe hoog de geftaltèn van een Statua , op een Pedeftal ftaan-
de, by een Kolom geplaatft, moet zynj alzo het een zaak is waar in
veele fchipbreuk lyden.
h I^"ensder ^^ regteproportie der zelve is, dat zy niet hooger mogen komen,
Stamaas, by dan de lengte van twee derde deelen der Kolom; met die omzichtigheid
Kolommen echtcr. Wanneer de Kolommen niet al te hoog of laag zyn. Doch dat
m aai · j^gj^ j^y dezen wel verftaa; want myne meening is niet, dat onder
deze Kolommen Pedeftalen zullen zyn , maar dat ze enkelyk op hunne
Bafementen ruften. De Pedeftalen viorden alleenlyk onder de Kolom-
men gefteld om de zelve met een aangenaamheid te verhoogen, en hec
cieraad te vermeerderen: maar veeltydts worden zy ook gezet opdeon-
derftutfels, of doorgaans loopende Bafementen. Daar benevensdient
men, om deze welftandigheid te bekomen, ook acht te geeven dat het
Beeld en zyn Pedeftal een maatfchikkelyke overeenkomfte hebben.
^X^ant door het maaken van al tegrooteofal te kleene Pedeftalen zou-
den de Beelden te veel verkleend, of te wanftailig groot worden.
Gelyk alle de deelen van een geheel Gebouw door een maatfchikkelyke
fchikking eikanderen moeten beantwoorden; zo moeten ook de Beel-
den, 't zy gehouwen of gefchilderd, noch te groot noch te kleen zyn.
Dierhalven dienen de Beelden, of Statuas, na de hoogte der plaats daar
fiaan moeren, gefchikt te worden.
Eu Coiin
thica.
Als ook de
breedtensdfï
53
Vm de eigenfcha^ èn waarneemingen in een Gebouw,
Derde Hoofdstuk.
g 3
Τ Κ ben genoodzaakt te gelooven, volgens de menigvulclige uitgaan-
•■•de blyken, en het getuigeniffe van veele deftige Schryvers, die van
de Bouwkonft hebben gefchreeven, als mede van verfcheidene eerlyke
luiden die vcele plaatfen der waereld doorreisd hebben, dat de Italiaa-
nen voor de beften in de Bouwkunde, zo wel als in de Schilderkunde,
gekeurd worden. En hoewel het zeker is, dat 'er in Duitfchland,
Vrankryk, Engeland, Holland, en meer andere Oorden op den zei-
Ven tyd ook goede en vermaarde ArchiteBen geweeft zyn, welke hun
Werk verftaan hebben, voor zo veel de Timmeragie aangaat; zo zyn ze
nochtans tegenwoordig by deeerftenniet tevergelykcn , alzo der zeiver
manier, te weeten Amiekfih, althans van de mecfte gepoliceerde volke-
ren nagevolgd word; daar in tegendeel die der anderen toen ter tyd be-
kend was met den naam van Gothiekfch: het welk zeker Schryver be-
veftigt, zeggende „ dat de Gothifche manier van bouwen der oude
„ Duitfchen, waar na alle volkeren zich toenmaals reguleerden , door
„ de Grieken en Italiaanen gantfch om verre gefmeeten is. Ja wat ziet men,
« zegt hy verder, in het groots Italien, en voornaamentlyk prachtig
„ Romen, niet al heerlyke en uitgeleezene wonderwerken! Hetichynt,
»} of Natuur en Konft zich onderling verbonden hebben om aldaar
>, hunnen troon te veften, en hunne macht te toonen , ten einde die
3) vermaarde ftad meeftrefle der waereld, en derfchoonheid des gehee-
5, len aardbodems te maaken. Ot St. PietersKerky 'tFaticam, écRo-
1, tondey en meer diergelyke andere Gebouwen, welke de gantfche
j» waereld door tot modellen verftrekken, en buiten dewelke de ^rcfó-
j> teêlmr maar een verwarde klomp is, doen alle jaaren duizenden van
ï) menfchen en jonge konftenaars tot zich naderen, om hunne voor-
j» <lcelen daar uit te trekken, en hunnen vaderlanders daar dienft mede Gebouwen
« te doen; zulks dat de allerfraaifte en nieuwile werken, die men in
» deze landen federt een korten tyd herwaarts gebouwd ziet, en die
5» noch dagelyks ondernomen worden, op zyn Italiaanfch zyn geftichc."
Derhalven is het uit^hen dat die fraaije Gebouwen , als het Raadhuis tot
Amfterdam, de nieuwe Lutherfche Kerk, en meer andere op de Hee-
regraftj cn elders, zo buiten als binnen de zelve Stad , oorlpfonkelyk
^vn.
Men
-ocr page 54-€6 groot schildeÏLboek.
Men roeme en bedanke dan Vitmvius, Serlim^ FhilibertdeirOrme*
Palladio^ CataneOy Leo Βαρύβα Santontio , Fignola, ScAmozjü··) en
meer anderen die de vvaereld verligt hebben door hunne werken en
ichriften. Zelfs oordeel ik, dat iemand geen goed ArchiteEl· kan vite-
zen, zo hy deze Autheuren niet geleezen heeft, en verftaat. De Fran-
fchen willen gaarne bekennen, dat zy in deze Konft zo hoog opgekleni-
men zyn , om dat zy de werken en de lelTen van de voornoemde Bouw-
meellers op hun gebaand fpoor hebben gevolgd.
Nu willen wy overgaan, en komen ten eerften van de Gebouwen
zelve te fpreeken, doch niec verder dan voor zo veel een Schilder die
tot cieraad van zyn werk noodig heeft.
Dewyl de deugd van een Gebouw in debovenmaatigehoogte,breed-
te, noch diepte beftaat, maar in een welftandige te famenvoeginge van
verfcheidene maatfchikkelyke deelen toteenkonftigligchaam, hetwelk
om zyn uitneemende gedaante, 'tzy dat het in de hoogte of breedte is,
aan het gezicht, volgens het oordeel der geenen die zich des veritaan,
achting en ichoonheid geeft, te meer, wanneer het na de hoedanigheid
van den eigenaar, en gelegentheid der perfoonen, volgens het gebruik,
gemaakt is, moet men op die bovenmaatige hoogte, breedte, nocli
diepte acht geeven. -
Maar komen wy wat nader, tot de byzondere deelen. Hetvereifcht,
vooreerit, een vail fondament, ofgrondilag; een breede en gemak-
kelyke trap; een ruimen ingang; een welftandige verdeelinge van deu-
ren, venilers, openingen of luchtgaten j een cierlyke frontefpies, en
wat meer tot zodanig een aanzienlyk voorwerp noodig is. Deze voor-
noemde dingen, ieder in het zyn , ten uiterifen verftandig en door
konflige handen gewrocht, en met voorzichtigheid op hunne plaats ge-
field, moeten onvermydelyk een goede welftand geeven. Dit is voor zo
veel het werk in ^t generaal, van buiten aangezien, betreft.
Hoewel nu een ander daar tegen in mogt leggen, dat het meer in het
gemak van binnen beftaat; zo ftel ik tot overtuiging hem dit geval
voor. By exempel, iemand kwam in een vreemde ftad, en ging door
de voornaamfte flraaten wandelen; en een ander vraagde, wat hem van
die huizen dagt? Wat zoude hy daar op antwoorden? Zou hy niet zeg-
gen, dat het fchoone of flegte gebouwen waren; ofzouhyzeggen: ïk
moet ze eerft van binnen bezien, of de fondamenten goed, de verdee-
linge van kamers wel gemaakt, als mede of dezelve helderen licht zyn;
of'er ook een brave kelder, keuken, of fekreet is? Dat zoude immers
belagchelyk weezen. 't Is wel waar, dat deze eigenichappen in een huis
noodzaakelyk zyn: maar 't is een onnozele gedachte, dat men daarom
T>c voor-
naam fte wel-
ke van ds
Eouwkonft
gcfchrecveii
bebbeu.
Waar ia
een goed
Gebouw be·
ilaat.
€6 groot schildeÏLboek.
over het Gebouw van buiten niet zou konnen oordeelen, of men moeft
Ci^rft die genoemde hoedanigheden van binnen bezien hebben: even of
de geen, welke een deftig Gebouw van buiten kan maaken, niet in
"aat zou weezen om het zelve van binnen desgelyks te doen. Derhal-
. ven vraag ik, waar in doch een goede verdeeling van binnen beftaat?Of
net een byzondere weetenfchap is, die een Schilder nieten kent; of "er
een net getal van zaaien en kamers bepaald zy, welke een zekere for-
ttic, langwerpig, vierkant, in de hoogte, of in de breedte, hoe hoog,
oi laag van verdieping, meteen, twee, of meerder trappen , meteen
ichoorfteen of twee, meteen houte of fteene vloer, moeten hebben.?
Of rekent men, dat een Paleis fchoonder zy, om dat het ruimer als een
gemeen of burgers huis is?
Maar laaten wy de gevoelens en tegenwerpingen van anderen in de-
zen tot noch toe een weinig beruften, en vervolgen onze begonnene
draad, om ons niet te ver in deze zaak te wikkelen, daar wy anders zon-
der groote moeite mogelyk niet uit zouden geraaken. Ook hebben
^vy gezegt, dat ons voorneemen zich niet verder en ftrekt, dan om te '
Verhandelen het geene een Schilder, in deze landen, noodig heeft daar
Van te weetcn.
Wy oordeelen, dat de befte proportie van een Gebouw een derde
hooger is als breed, voornaamentlyk als het bedekt is metzynekoepel,
en 't geen daar toe behoort; en ongedekt, een derde deel breeder in
zyne diameter als hoog; en een enkele Order van onder tot boven. Het
ioude oneigen weezen, dat tuflchen beide pronkbeelden, basreleeves,
feftons, en ander cieraad gevoegd wierden : want zulke zwaare en ge-
flootene Bouwgevaartens, zonder dragt, en noch boven open, zynwel
Voor een ^mphitheater of Schouwtoneel, maar voor geen Tempel of
Paleis: ik fpreek ten. opzichte van 't gebruik en de welftandigheid,
kennende het een niet zonder het ander gaan; want geen ding islchoon
i;onder eigenfchap. Het is daar mede gelegen als met een vrouw in
ïnans, of een man in vrouwekleederen ; als ook een waterkan of pot,
^ercierd met een olyftak en blixem; en een oliekan met tritons en dol-
fynen.
in hetfchilderen vaneen goed Gebouw is, buiten de Bouwkonft,
noch meer als de perfieilief cn 't coloreeren waar te neemen. De or-
dentelyke fchikking, waar uit de bevalligheid en cierlykheid voortkomt,
moet 'er by weezen, of "t is mis.
De ordentelyke fchikking beftaat in de deelen, tot het voortbrengen wdftan.
van een fchoon ftuk werks, door konft te famen te voegen; waar door JjJfjjfj,'^®'
2yelkandercn deugd doen door verkwikkende veranderingen, jazoda- '
5<5 GROOT SCHILDERBOEK.
nig, dat zy een behaagelyke figuur aan ons gezicht vertoonen. Deze
verandering beftaat in de ongelykheid der openingen of luchtgaten, als
langwerpig, vierkant, rond, en ovaal. Het fchikken dezer openingen,
naait, boven en', onder malkander, fpruit uit een gegronde regel, zeéc
bevattelyk voor een redelyk menfch; 't welk ik met een voorbeeld zal
te verftaan geeven,
. "Wy ftellen hier een Tempel, boven met een koepel bedekt, of lie-
ver. een Huis boven rond ; aan weêrzyden het bordes met trappen ai
te gaan langs een baluftrade, waar onder een kelder, en boven den ingang
een balkon is. Nu zullen wy eens van onderen op beginnen, en too-
nen, welke figuur elke opening dient te hebben om een ordentelyke
fchikking te maaken. De deur onder de ftoep vierkant, wat hoogec
als breed, zo ''t vallen kan: die van den ingang boven een derde hoo-
ger als deszelfs breedte, en boven boogsgewyze: die van het balkon me-
de een derde hooger dan breed, maar van gedaante vierkant of boven
plat: en dan de koepel weder boven rond. Nu fchik ik het eens in te-
gendeel anders, alwaar het onder rond, in de midden vierkant, dan vveder
rond, en zonder koepel is. Dit is voor zoveel de deuren aangaat;
want men vind'er anders geene, dan ronde en vierkante. Van gely-
ken gaat het met de venfte'rs. Als 'er rwee boven malkander zyn, kan
de onderfte langwerpig vierkant, en de bovenfte boogsgewyze, doch
laager, weezen: zyn 'er dan noch boven aan de gevel, die zullen plat
vierkant zyn. Deze regel hebben wy genomen uit de "Werken der Ou-
den, welke hunne openingen, of venüers, altyd hooger gemaakt heb-
ben in de eerfte verdieping, dan in de twede, en in de derde noch
kleender of laager, doch alle in breedte overeenkomende met de onder-
fte. De vcnfters moeten nooit laager komen, dan op drie voet na aan
de vloer binnenshuis.
Indien 'er nu noch eenige venfters, of luchtgaten, in de borftwee-
ring, daar de muur op haar dijkfte is, en geraeenlyk van een Ruftiek-
fche Order gebouwd word, moeften zyn, dezelve zullen vierkant , bo-
ven flaauwrond of plat weezen. Het een wyft aldus het ander, voor zo
veel het rond en vierkant betreft.
Of het nu gebeurde dat 'er ronde luchtgaten in de borftweering en
de gevel waren, zo zullen de bovenfte cirkelrond, en de onderfte
dwarsovaal zyn, omdat de laatftgenoemde door het geheele werk meer
gedrukt, en daarom van rond plat werden : de bovenfte daarentegen
i^bben niets te draagen. Doch deze ronde openingen , ofluchtgaten,
zyn zelden meer in gebruik, om dat zy zo veel licht niet konnenfcheppen
als die welke in het voorbeeldaangeweezen zyn.
Door een
Voorbeeld
beveiligd.
Vetdere
aanwyzing *
van de fchik-V
king'dcr
ïcnttas.
€6 groot schildeÏLboek.
Neemt nu, dat tuiTchen ieder venfter een nis met een beeld was, enbo-
ven de zelve de plaats tot een basreleeve, zo dient dit een vierkante ves van bui-
tafel te weezen, en boven het venfter, dat vierkant is, een ronde ge-""·
daan te.
"Wegens de deuren boven malkander zal ik dit zeggen. Wanneer
boven de cornis een boogsgewyze frontefpies was, en aan weerzyde
een baluifter met beelden j dan zou de deur van de balkon niet boogs-
gewyze mogen blyven, maar vierkant en met pilafters; doch de deur
van den ingang wel. Zelfs zou men op de balkon geen baluifter met
beelden mogen zetten , maar knoppen of iets dicrgelyks dat
laag is. Noch zal de eene of d^andere baluifter veranderd dienen tc
worden; want twee gelyke figuuren op twee zulke voornaame deelen
misftaan: het bovenfte of 't onderfte moet toe weezen; konnende dc
vlakte der zelve alsdan vercicrd worden metbasreleeves, ''t zybeelden,
feftons, of Jerufalemsveeien, enz.
Ik meen, dat dit Voorbeeld genocgfaam zal ftrekken tot meer andere
foorten van Gebouwen: want deze waarneemingen zyn in alle gelegent-,
heden voor een Schilder, ten opzichte van de bevalligheid in deichik-
king, de zelve en onveranderlyk.
Daar is noch iets, 't welk tesens deze voorgemelde fchikkins; ftry- .Tegenwet-
j. , 1 I 1 1 u IJ ■ li < ^ ping omtrent
dig, en evenwel onvermydelyk is, als by voorbeeld een turn oi bloem-deBioempei-
perk, 't welk, zo het fchoon zal zyn, noodzaakelyk regulier moet^®"·
weezen, zo ten opzichte van deszeifsalgemeenegedaante, aisbyzondere
verdeeling. Tenminften moeten de tweezydengelykweezen, 'tzymet
potten, vaazen, pronkbeelden, of iets anders. En het word ons ge-
leerd, dat de regelmaatigheid ftyf, en niet fchilderachtig is; en dat men
derhal ven die, zo veel mogelyk is, moet vermyden. Doch als vi^y dit ^ηήρίοΓ-
met verftand overweegen, zuilen wy bevinden, dat ons niet kwalyk vaf.'^"'^
onderricht is, maar dat wy 't niet na de meening begrypen. Het is
onwederfpreekelyk, dat de dingen, die in een regel en order beftaan,
niet mogen buitenregelig gemaakt werden, zonder hunneeigenfchaptc
niet te doen; maar het kan wel voor een tyd bedekt worden: en fchoon
een hof of bloemperk aan wederzyde regulier is, zyn wy in zulk een
gelegentheid niet genoodzaakt die gelykheïd te vertoon en. Eene zydc
is genoeg: de reft kan men met het een of't ander bedekken, of bree-
^en, als met een boom, fteenwerk, kolom, of een hoek van 't huis.
Hoven dat moet men niet denken, dat zommige regelmaatige voorwer-
pen niet noodzaakelyk zyn in een Ordinantie: neen, die brengen dik-
wils degeheele welftand in een Schildery; maar wanneer men flechts
een ftuk daar van ziet, kan men wel oordeelen van het overige.
//. De^l. h Ik
t ί
€6 groot schildeÏLboek.
Ik zal noch een ander voorbeeld geeven; naamentlyk wanneer twee
beelden aan wederzyden van een poort of alkove ftaan, en dat een
menfch by het eene gaat ftaan of zitten: dan is'er reedts een ongelyk-
heid, ook als door een gordyn de fchaduwe over het een of 'tander
valt. Zo mede wanneer twee basreleeves aan weêrzyde zyn, kan de
eene door de perfonagien, na dat men 't goed vind, ten deele over-
dekt worden. Hier toe is altyd gelegentheid genoeg. Zyn 'er buiten
aan weêrzyde van een ftoep twee gehouwene leeuwen of sfinxen, men
kan van de eene den kop afbreeken. De ftocl of throon van Salomon
was bezet met twaalf goude leeuwen· Het zou hard vallen , dat men
ze alle twaalf moeit zien: de eene zyde toont genoegfaam, dat 'er noch
zes weezen moeten. Twee of drie gcheele zyn genoeg: van d'overi-
ge behoeft maar hier of daar een ftuk of brok gezien te werden: en dus
moet men altoos handelen in diergelyke voorvallen.
Van de fchikking der gekoleurde Steenen by en op malkanderen ^
zobmnenalsbuitemhuis; mitsgadersTombes, Faa^euy
enJermenindeBagchanaa/engebrmkeJyk.
Vierde Hoofdstuk.
De Komt en
iN'alUUl Cc
DAar is geen ding In de waereld-, *t welk niet een byzondere beval-
ligheid in ons oog heeft, wanneer het, de Natuur en Konittefamcn
pardfter- g^P^atd zynde, door een geoeftende hand wel uitgewrocht is: en hoe-
ooizaaken wel alle oogen niet even kundig zyn om de reden van deze bevallig-
grondig te bezeffèn, komen zy niettemin door een wonderlyke
" fchikking in een en het zelve gevoelen; ftcmmeudc eenpaarig, dat het
ichoon itaaren zo behoort te weezcn, onaangezien den een, gelyk ik
zeg, het verilaat, en den ander niet; en zulks bm die redenswil, dat
de Konft van zulk een vermogen is, dat, hoewel de Natuur in het
ftof haarer voorwerpen fchoon zy , dc zelve echter in onze oogen die
uiterfte bevalligheid niet zouden hebben, zonder behulp der eerfte.
De Natuur verfchaft ontallyke fchoone Steenen van veelderley koleur,
aart, en eigenfchap: maar de Konft alleen kent der zeiver bekwaamheid,
fchiktfe ordentelyk, bepaalt hunne plaatfen elk na rang en waardigheid,
ja zodanig dat wy, buiten kennis vandekonft, door eennatuurlykoor-
deel, konnen bezeffen, dat het zo moet weczein, en anders niet voe-
gelykzynzou, noch onze oogen konnen voldoen.
i V
€6 groot schildeÏLboek.
Wy weeten, dat het wit zwak en teer is, daar by HefFelyk in'tdr^e'"'"^
oogj het zwart in tegendeel droevig, wreed, en onaangenaam. voomaamae
Stellen wy dan het zwart onder het rood, en op het rood het wit. warmerftee-;
Deze drie koleurige üeenen zyn de voornaamfte, welke niet anders
kennen verfchikt werden, volgens hunne aart^i eigenfchap, zonder
de natuur geweld aan te doen, en de konft tegen te loopen.
j \ Doch volgens hunne rang en toeëigeningkonnen dezelve, na de or-
der van de ArchiteBmr, aldus geplaatft worden.
Tofcana, als deonderfte, zwart marmer. Rang der gc-
Dorica, groen. koieurde
Jomca,|eel. '
Romana, rood. En
Corinthica wit.
Nu zouden zommige mogelyk vraagen, waarom het rood niet voor . Tegenwer.
1 het geel gezet, dewyl het rood in zyn natuur donkerder is dan het geel ? zelve opgc-
I "Waar op ik antwoord, om dat het tood en groen beide in hunne kracht i^ft.
tegenftrydende zyn, en in tegendeel het geel aan het groen eigen, alzo
het groen uit geel en blaauw herkomftig is.
Indien hét komt te gebeuren, dat men genoodzaakt is tuiTchen twee
gelyke gekoleurde fteenen een andere te voegen, zo zyn deze volgende
wel het allermeefte in gebruik.
Tuilchen twee zwarte maimerfteenen paft beft jafpis, koper, metaal, Scliiklcini»
of brons. SsSnia"''
Tuifchen twee ferpentyn-of groene marmerfteenen, dcsgelyks. vervolgd!"
TuiTchen twee roode fteenen, wit.
' Tuiïchen rood een zwarte of ferpentynfteen, pifaans marmer met veele
witte vlakken.
Tuilchen twee graauwe fteenen, hartfteen, of geelachtig wit mar-
I mer.
Tuilchen twee gevlakte langaaderige fteenen, een gefpikkelde, en
ook het tegendeel.
TuiTchen twee Jaspisfteenen, geel, of vleefchachtig wit marmer.
Dit zyn de voornaamfte fteenen welke op malkanderen leggende,
of tuiTchen malkanderen geflooten werdende, in 't gebruik zyn.
Het is voor al noodig, dat een Marmerfchilder acht neemt op de ge- wat voor
l^gentheid eri plaats daar hy marmeren zal. Is het een grooteen ruime
plaats, of zaal, zo heeft hy vryheid om zyn Werk met kracht uit te voe- mM-ftTiid
ren; maar is het kleen van begrip, zal hy het zelve wat matigen en^^'i" te nee-
flaauw houden, op dat de plaats daar door niet verkleend werd, en het "
oog te veel geweld aandoe. Is het zaake dat de kamer met fchilderyen
h 2, bekleed
-ocr page 60-€6 groot schildeÏLboek.
bekleed is, moet hy zich voorzichtig daar in draagen, en, indien het
mogelyk is, met eenigc kenders, doch wel voornaamentlyk met den
Meefter die dezelve geichilderd heeft, raadflaagen wat koleur aldaar het
dieniligfte zoude zyn.
By of omtrent igte Schilderyen zal donker marmer beft paiTen; en
in tegendeel by donkere, ligt marmer, als pifaans, jaipts, en al wat
ligt geelachtig is. Doch zo het een enkele koleur is gelyk bafreleeves,
alsdan voegt hartfteen het allereigenft.
Wanneer men nu veelerhande koleurde marmers wil gebruiken, kan
men de zelve, by voorbeeld aan een portaal, met twee of vier kolom-
men en door pedeftalen onderfteund, aldus het voegelykfte fchikken
T)everdceiin-en verdeelen.
gedeiade- Het bazement en lyftwerken der pedeftalen zwart, met weinige of
Γηhunneko-vlakkcnj het blok of vierkant derzelve donker rood, meeft ge-
leuitndooï tikt met veele kleenigheid en weinige lange ftreepen j de plint of voet
^ddaïnge- o'ider de kolommen en pilafters wit; de kolommen ligt rood of Pi-
weczta. faans marmer, met groote witte vlakaaders, en aan weêrzyde even
zwaar gevlakt; de pilafters mede ligt rood, doch fober in vlakken; de
kapiteden wit; de architraaf zwart, gelyk het bazement en lyftwerken
van de pedeftalen; de fries donkerrood, zo als het blok of vierkant
derzelve; en de cornis weder zwart, gelyk de architraaf. Indien'er
cenige verheevene cieraaden in de fries vertoond worden, ais loofwer-
ken, kindertjens, triglifen, ofllchoofden &c, die moeten alsdan wit
zyn. Wanneer d'er na boven de cornis noch een borftweering komt,
20 kan die geheel uit een gantfch andere koleur beftaan; gelyk dewc-
derzydfche pedeftalen en hunne lyften van Pifaans of Italiaans marmer,
met eenige dwarsloopende aaderen; en de middelfte panneelen of vlak-
tcns der zelve, graauw marmer, of wit als het metbasreleeves vercierd
is. De beelden of vaazen boven op, dcsgelyks wit.
Deze verdeeling kan men verdubbelen en veranderen na de gelegent-
heid. De fries en kolommen konnen wit zyn; de bazementen en ca-
piteelen goud, mét alle de cieraaden in de ornamenten, als triglifcn,
blokjes en loof. Het overige mag alsdan, gelyk voor gezegt is, bly-
ven.
In een zaal van rood, of andere koleurde marmer, alwaar de lyft-
werken der ornamenten verfcheiden zyn, grooter of kleender, kan
men een portaal of alcove van wit, of van een andere koleurde marmer
hindeor- maaken: doch indien de ornamenten vervolgen, zo moet het pbrtaal
dets in een oi alcove van een zelve koleur als de kamer weezen. De kamer kan vati
biwgen!^ ^sne Order zyn, en het portaal, alcove en fchoorfteen van een andere:
€6 groot schildeÏLboek.
by voorbeeld, de kamer lönifch, cn het overige Corintifch of Ro-
ineinich. De fteenen in de vloer moeten met het gebouw gelyk ko-
men, dat is te zeggen, als de kamer pilailers heeft, zo zullen de ban- Waarrec-
den van de vloer daar tegen aanloopen of uitkomen, 't zy dat de pilafters mingen in ds
verre van of digt aan malkanderen ttaan; moetende de zelve zodanig
gclcgt worden, dat zy overal een reguliere figuur vertoonen, hoewel
'er verfcheidene uitftekkenzyn, gelyk onder aan de deur, portaal, al-
cove, &c. even als een voorzichtige tuinman zyne parken doet, dan
een rond, dan een vierkant, achthoekig , enz. maakende dateer altyd
een overeenkomende gelykheid is die met de banden fluit. In hei; mid-
den van de zaal kan men zodanige figuuren ot compartementen vertoo-
nen als men tot zyn onderwerp bekwaam oordeelt of goed vind, en dat
van een koleur als men wil. In de kabers of lange gaandery-
daar de eene zyden met de andere ongelyk zyn, is men genood-
en
zaakt met een tuflchenfiguur d'eene van d'andere te fcheidcn: en even-
wel moeten de banden, die ze fluiten, overal gelyk komen. Indien 'er
aan beide de zyden kolommen zyn, moeten de banden van ieder ko-
lom de gaandery doorfnyden, en van d'eene aan d'andere loopea.
Komen wy nu tot de gekoleurde Tombes, en andere Steenen.
Op witte Sfinxeny Leeuwinnen, enz. voegt wel een Tombe van Marmfre
ferpentyn of porfierfteen; en opeen zwarte plint, zo d'er geen beelden
of andere figuuren zyn die het onderfchragen , een diergelyke Tombe
van porfierfteen. Op onderilutfels van koper of brons, Tombes van
zwarte fteen. Op zarken, of andere blaauwachtige fleen, fchiktzich
wel paarfcliachtige fteen, porfier, koper, metaal, of brons. Merkt
hier aan, dat het zwart altyd onder moet weczen, voornaamentlyk als
'er verfcheidene foorten boven malkanderen zyn, gelyk wy in de Orders
aangetoond hebben.
De groote Vaazen en Potten zyn altyd met hunne plinten, aan de
zelve vaft, van eene ftof, zo wel in niifen als op pedeftalen ftaande.
Op pedeftalen moeten de plinten met de buitenkant van 't blok over-
eenkomen, nooit breeder noch fmalder.
De PriafHs-termen y in de Bagchanmlen ^^hrnkdyk, waren meeft
van hout, niet heel'groot, en onder met een punt, om gemakkelyk
van de eene plaats naar de andere, daar de troep van ó'^iyr/, Faunen
en Bagchanten heen wilde, verdraagen te konnen worden. De plaats
ran hun verblyfgekoozen hebbende, plantten zy dezelve met de gemelde
punt in de aarde. Deze Termen waren veeltydts rood gefchildert, ais
van gebakkene potaarde; fomtydts ook wel wit, maar omtrent den
mond en borft door blaauwe druiven beklad en bemorft.
Vaazen,
PrinpHiter^
rrna.
EnHcms», Dc Paaien, of "Wegwyzers, ii/emw genaamd, waren zwaar enon-*
roerlyk van witte fteen , op gemetfclde fteenhoopen geplant, op dat ze
van verre door dc reizigers mogten gezien worden; om welke reden zy
<!> fomtydts daar en boven noch wel op pedeftalen of plinten gezet wier-
den·
Vanhet fchtlderen der Aaderen en Vlakken in MetfelenTinf-
mer'werken, zo bmmn als buitenshuis·, enwatordentelyk-
heid daar in ii!>aar te neemen valt.
Yyfde Hoofdstuk.
onderfciieid T^^ fchoonheid in 't Cchilderen der Gebouwen is dat men het onder-
der fteenen, "^icheid der fteenen wel aangeweezen ziet, 't geen men met een ta-
netheid kan doen, niet alleen in hunne verdeeling, maar ook
lèureVaange-in hunne koleuren, voornaamentlyk van buiten, alzo men daar zo
no"^" ake ^^^^ binnen, en ten anderen om dat ze meer-
no^odziae- jgf ongemakken onderworpen zy η, van regen, hagel en wind, inzon-
, derheid zulke die in vochtige plaatfen leggen, welke gemeenlyk in korte
jaaren groot gevoel daar van krygen, als zy niet van heel harde fteen
zyn: want hier en daar vallen ftukken uit van lyften en uitfprongen.
watdeopge- De Fonteinen voornaamentlyk werden zeer bemolt en bedroopen, ge-
metzdde ^^ ]y]j qqJj jg Tombes of Graven, maar boven al de Piramides, vermits
openclucht,^ zy niet om hun fchoon en glad ligchaam opgercgt worden, maar alleen
door den tyd om hunne gedaante en zwaare gevaartens; weshalven het niet en khcclt
onderworpen ^^ ^^ fteenen van eene zelve ftoffe en koleur zyn. Men ziet ze ook dik-
maals van veelerhande fteenen, ten deele zo gevonden en ten deele door
den tyd zo geworden: doch het ^ementlyd de meefte nood, werdende
opgegeeten; waar door de opgeftapelde fteenen los raakcn, en nood-
zaakelyk vervallen moeten. Daar en boven zommige fteenen zwakker
en broiïer van aart zynde als d'andere, van de lucht, vocht, en droog-
te verteerd, worden dezelve door de perilïnge der bovenfte aan morfle-
len gebroken, en laaten alzo gaten, daar de regen in verzamelt; 't
geen wier, mos, en andere groente, ja geheele takken doet uitgroeijen;
al het welk het jaar om zynde vergaat, en tot een groen fap werd,
geen daar dan uitvloeit, én langs de fteenen nederloopt.
' Doch wy vinden niet ondienftig, eer wy onzen voorgenotnenen wt'.g
vervolgen, deze zaak een weinig meerder op te haaien, om hét mis-
bruik, 't geen in de zelve vedtydts gepleegd word, den Leezer voor
oogen te ftellen. ^^
€6 groot schildeÏLboek.
Ik weet niet, hoe zommigc bchaagen in die morffigheid konnen vanbet
vinden, van niet alleen de pronkfteenen en fchoone beelden zo jam- bemoÏiTen
merlyk te bederven, maar pok de heele gebouwen zelfs. Indien het en^bedruipen
vermorzelde of vergaane brokken, ruïnen, en andere vervallene ftee-
nen waren , zou daar niet aangeleegen zyn, al waren ze noch zo
bemorit cn bedroopen: maar aan eêle en fraaije beelden, daar niet het
minfte aan is befchadigd, is het zeer oneigenen dat noch op een plaats'
daarboomen, noch niets ter waereld, by of omtrentTiomen: desgelyks
aan gebouwen die zo gaaf zyn of ze eerft opgebouwd waren. "Waren
't vlakken in de fteenen, dan zou het noch eigender weezen als alle die
bedroopene ftreepen. Men neeme derhalven wel acht eer men aan het
bedruipen gaat, dat men een onderfcheid doe zién in de dingen die
verre of naby zyn; denkende by zich zeiven, hoe veel daidelyker men
een vlak op een kleed van naby, als van verre, gewaarword. By ge-
volg dient noodzaakelyk op de vermindering der afgelegene voorwerpen
gelet te werden. Doch wat vuiligheid van nat en itof kan doch aan of
op gladde ligchaamen hegten, 't geen regen , hagel of fneeuw niet af-
fpoek? maar wel datze door den tyd verteeren enafneemen, voornaa-
menciyk die in 't noorden itaan, en het ongelyk van ^t weder, en an-
dere ongemakken welke zouden mogen voorkomen , als den yfel, het
ys, en het geweld der winden moeten uitilaan. Men ziet aan de oude
gebouwen daar veele exempelen van, dat 'er beelden zyn welke door
den tyd zodanig zyn verteerd, dat men naauvvelyks meer kan zien of't
mans of vrouwen zyn geweeft, even als de beelden van fneeuw die door
de zon ten deele zyn gefmolten.
Nu werd het bedruipen en bemorifcn van zodanige voorwerpen hier
ntec tegengefproken dan in zyn misbruik, wanneer het geen eigenfchap
heeft: want daar moet altyd een waarfchynelyke oorzaak, waarom een
ding. dus of zo is, befpeurd werden. Anders is het geen konil, maar
^en enkele eenzinnigheid, die voor alle menfchen niet behaagelyk is.
Maar keeren wy weder tot onze begonnene zaak.
Het is niet te mispryzen, dat men de moeite neemt van de fteenen Datdeaade.
^'r gebouwen aan tewyzen , benevens der zei ver aderen en vlakken,
^■^anneer ze met oordeel en maat, volgens deregel overeen komende, ge- oordeden
fteld worden. Ik zeg, dat het heel loffelyk is voor iemand die de per-
verftaat; maar in tegendeel belagchelyk voor die geenen, welke gett"ez"ên
dezelve niet cn kennen. moeten wot-
_ De gebouwen van binnen , die de ongemakken des tydts zo zeer
niet onderworpen zyn, hebben zo veel nood niet van te breeken als die
Van buiten. Het ^ement houd ook beter ftand j waar door die dingen
iui-
-ocr page 64-€6 groot schildeÏLboek.
zuiverder cn gaaf blyven, zulks dat men naauwelyks de lamenvoe-
ging der ileenen kan gewaar werden; uit welke oorzaak zy iomtydts van
cenen fteen fchynen gebouwd te weezen; waarom men zich wel moet
wagten voor diergelyke misüagen, door onkundige Schilders begaan,
welke hunne gebouwen met aders en vlakken opfchilderen, en daar na
met fteenen afdeelen, waar door dikwils een ader of vlak door twee i
drie fteenen gelyk loopt, zo dat het zeer natuurlyk fchynt gefchilderd
te zyn, en geen Iceven.
Het werk wel aangelegt en verdeelt aan fteenen, dan gemarmerd en
gevlakt, is, dunkt my, het zekerfte^ wel agt neemende, dat ieder
fteen zyne byzondere vlak heeft, op dat men oogfchynlyk zien konne
dat het bedruipen en marmeren geen een ding is. ~
De marmere gebouwen zyn ichoon en aangenaam, voornaamentlyk
wanneer de zelve met een cierlyke ArchkeÈlmr verzeld zyn, nevens
hunne toepaflèndc ornamenten, zo wel in fchildery als natuurlyk.
Het is zeker, dat de ordentelykheid een der krachtigfte oorzaaken
daar van is, zonder de welke hetonmogelykdiegrootebevalligheidzoU"
de hebben.
Een vernuftig Bouwmeefter laat zich ten hoogften geleegen zyn aan
. het zetten van de fteenen, die hy tot zyn werk uitgezocht heeft en be-
kwaam oordeelt, ten einde de fchoonheid zyner virctóf^^wri daar door
niet mogte gekrenkt, maar in tegendeel verheerlykt werden, en aan 't
oog een aangenaame harmonie geeven. Derhalven zet hy de vlak-adc-
rige fteenen ordentelyk op hunne plaats: als by voorbeeld zo 't een
portiek is met twee kolommen, zal men altyd maaken dat de adervlak-
kcn tegen eikanderen aanwerken, alsfchuins van buiten naar binnen,
of van binnen naar buiten: desgelyks de pilafters, en alles dat gepaard
is, zodanig dat het werk van verre altyd een reguliere figuur maakt;
zoekende, zo veel het mogelykis, dat ze even zwaar gevlakt zyn, op
dat het oog altyd gebalanceerd blyve, en niet meer tot het een als het
ander getrokken werde. Tot de architraaf, fries, en cornis zullen zy
de fteenen zodanig zoeken, dat de ftreepen of aderen ferpendiculaar
gezet worden, om de lyftwerken niet verward te maaken; 'tgeenzeker-
]yk zou gefchieden, by aldien de aderen der fteenen met de ftreepen der
lyftwerken overeen kwamen.
Nu ftaat dit noch aan te merken in het marmeren der kolommen, dat'
de vlakaderen het krachtigfte licht moeten ontfangen op de rondte en de
zwellende partyen, om alzo het platte, 't geen in fchildery is, door de
konft te hulp te komen; 't welk de natuur niet van nooden heeft,
van zelve rond vveezende. Derhalven zou het geen welftand geeven,
dat
Misflagcn
door onkun-
dige Schil-
dca begaan.
Daar en te-
gen de rfgtc
manier aan-
getoond.
Het wel ver·
kiezen der
fteenen ptys-
fclyfe.
Hoe men de
vlakaaderen
in de Kolom-
men , ten
opzichte van
W'li en don-
ker,'
€6 groot schildeÏLboek.
dat het donkerfte der vlakaderen op de zwakfte partyen kwam; alzo de
uhwerkinge, die men daar in zoekt te brengen, daar door t'eenemaal
vruchteloos zoude weezen.
Verbeeld u eens een lange muur, in drie vakken verdeeld, aan ieder au mede,
2yde van de welke vier kolommen ilaan. De twee eerfte zullen tegen
eikanderen aanwerken. De vlakken zullen ofparalel aan den horiz,ont moet.
diagonmt tegens eikanderen toeloopen, na buiten of naac
binnen: de twee andere desgelyks, en zo al voort.
Van de Ruïnen of vervallene Gehouwen.
Zesde Hoofdstuk.
WY hebben tot noch toe wegens de fchoonhcid en ordenteJykheid
der Gebouwen gefproken, waarom wy hier niet onvoégelyk
achten ook iets van de vervallene en gebrokene Gebouwen te verhan-
delen; 'twelk, myn's oordeels, alzo noodzaakelyk als het eerile is.
Ik heb menigmaal gedagt, hoe het komt dat onderzo veele, dic
zich begeeven tol Gebouwen en ander Metielwerk te fchilderen, het zy
Beeld of Landfchapfchilders, zo weinige gevonden werden die de vol-
komenheid in haar geheel en gaaf veitoonen, en voornaamentlyk dc
laatften. Het is ^ rninen^ gebrokene muuren en uitgegeetene ftec-
nen wat ze maaken, en zelden een heel en ongefchonden gebouw, veelezyn'ec
zonder dat ze eens getracht of uit de oudheid nagefpeurd hebben de ge- veivai.
daanten cn allerfraaifte deelen der gebouwen, waar uit ze iets beziens-'^ifk^iilc
waardigs zoüden hebben geleerd aan den dag te brengen. De reden bcgiypso.
daar van kan ik, na veelzoekens, anders niet vinden te weezen, als
voornaamentlyk dar hun de kennis ontbreekt, gelyk ook de eerluil
om die te bekomen. Hoewel nu veete meenen, dat een vervallen Ge-
bouw zo naauw niet luiftert, als een heel of gaaf, zyzyn verre verdwaald;
want het een zo wel als het ander in een maatvoegelykheid en proportie
beftaat. Doch zommige gaan heen en fmyten een gedeelte van een
Gebouw om ver, en voegen daar onder of omtrent eenige vreemde
brokken van Capiteelen, ftukken van Friezen, CorniiTen, endierge-
lyke, van een heel contrarie Order als het gecne daar van noch overeind
ftaat. Hoe kan men zulks verfchoonen? Zy mogen zeggen, als "er
een Gebouw ingeftort is, 't zy door ouderdom of andere toevallen,
wie zal onder de puin gaan zoeken of'er een verkeerde Capiteel, Fries,
of Cornis legt? en fchoon daar iets of wat van dien aart mogt gevon-
den worden, is het daarom een miillag? want het kon wel gebeuren,
I dat
-ocr page 66-€6 groot schildeÏLboek.
dat die verkeerde brokken daar van een andere plaat&^ebragt waren,
en onder dien hoop gcfmeeten. Maar deze reden gaat mank, en te-
gens alle billikheid dwars aan. En om de waarheid te zeggen, ik kan
niet bezeiièn, hoe iemand zo verkeerd van zinnen kan weezen, dcwyl
'er nier meer kennis en moeite van nooden is tot het befte als tot het
flegtfte, tot gehcele als halve: in d'eene zo wel als in d^andere moet
men de voetmaat en paiTer gebruiken. Is 't dat een fchoon overblyf-
fel van een heerlyk gebouw een fraay landfchap vercierd en deftig doet
ftaan, hoe veel te meer een dat in zjne volkomenheid praalt? Die dan
de moeite niet ontziet, zal zekerlyk alle zwaarigheden, welke zich
hier in mogten opdoen, al oeiFcnende gemakkclyk overwinnen, zo hy
maar door eerzucht tot het befte en loifelykftc geprikkeld word. Niet
dat ik in de verkiezing der vervallene Gebouwen een tegenzin heb, veel
min iemand zoek te verhinderen zyn werk daar af te maaken; want men
weet dat alle menfchen hunne byzondere neigingen hebben, gelykwy in
'teerfte Deelhebben verhandeld, daar hunne genegentheid toe ftrekt om
daar in uit te munten, zynde een zaak die natuurlyk en gemeen is.
Derhalven moet men niet denken, dat het geen ik hier gezegt.hebbe
ftrekt om eenig ongenoegen te geeven aan fommige Ruine fchilders, of
om onluft tot de Ruinen te verwekken: gsenfins. Ik wil maar allecn-
lyk bewyzen, met wat aandacht men de Antiekfche overblyffelen moet
befchouwen, doch voOmaamentiyk dat men moet poogen d'oude Pa-
leizen en Gebouwen, zo als ze geweeft zyn, te o;iderzoeken.
Oevoomaamfie waarmemingm over de Stoffagieinhet fchit-
deren van Zaaien^ Kamers en andere Vertrekken.
zeve]side Hoofdstuk.
Hoofdputi- "i TOor ai dient men omtrent deze ftoiFe acht te geeven op de regulier-
schifderwaar heid Van de verdecling, de timmeragie betredende, dathetinzync
moet necmen volkomenheid, ZO dezelve in zyne bouworder wel is, blyve, zonder
omtrent dczi die in hei minfte, onder voorwendfel van welftand of fchilderachtig-
^^^ ' heid, te krenken of te hinderen; en of de nood zulks echter vereifch-
te , dat het zy ra(?t voorzichtigheid, altyd tot voordeel van het gene-
raal , te weeten van dc Bouwkonft.
Ten tweden, dat de Schilderagie, het zy waar in die ook beftaat,
tot luifter en cierlyke deftigheid des Geboaws moet ftrekken: ik ipreek
ten opzichte van het houtwerk re befchilderen, het zy yan marmer of
andere fchoone fteea, of wel van hout.
Ten
-ocr page 67-€6 groot schildeÏLboek.
Ten derden, dat de Ornamenten, die men fchilderen wil, met de
geenen, welke akeedts gemaakt en vaft werk r^n, wel overeenkomen,
cn uit dezelve Order als de kamer is, vloeijen.
Ten vierden, dat in de vakken, ni0en, ofvenfters, konftig zal ver-
beeld werden het geen men in der daad, of als natuurlyk, daar wil doen
ichynen, het zy tapyten of doorzicht. Ishettapyt, dat moet biyken,
een doorzicht desgelyks; het eerfte aan zyne rand, het ander aan zyne
lucht of zon: in d'opene lucht het licht van de kamer al om vervolgen-
de.
Ten vyfden, dat de Meefter zich zal wachten, drie of meerder fton-
dcn van den dag in één vertrek te gelyk te verbeelden, mede niet in Hifto-
rien, 't cn ware tapytsgewyze.
Ten zesden, dat hy zich zal wachten zyn bafreleeve van wit marmer
in hout te fluiten j dewyl zulks tegen het gebruik en de waarfchynlyk-
heid ftryd.
En ten laatften, vermits de overtolligheid dikmaals de deftigheid van
een fchoon venrek verbreekt of vermindert, zal de Meefter byzonder
voorzichtig doen met zich van vecle kleinigheden te wachten, zo wel in
zyne verdeeling, alsinzynecicraadenderOrnamenten. Een kundig Mee-
fter zal in 't verbeelden zyner gcfchiedeniffen in zulk een gelcgentheid,in de
kloekheid zyner beelden', de maat van drie a vier voeten niet te boven gaanj,
alwaar het Stuk noch zo groot. Tapytsgewyze meer als leevensgroot
kan met geen reden goed gemaakt werden. Het is wanftailig in een
kleen vertrek, cn het ontruimt een groot.
Het ware wel te wenfchen, dat Patroonen of Lieihebbers, die zulke
werken aanbefteeden, van alle die byzondere aanmerkingen eenigeken- huU ιμ'^*^
nis of wetenicliap hadden, of ten niinften daar van onderricht wierden, en^ouwcB.
ook met den Meefter, die het verftaat, wilden te vrede zyn, ik meen
de uitvoering betreffende: want het is niet onbillyk, dat hy wegens het
Concepty zo hy 'er een heeft 't geen hem behaagt, het zyne volgt.
Men ziet weinige Konftenaars, die zich aan de iioèagie binnenshuis laa- ««iet
ten gelegen zyn,nict alleen ten opzichte van de cierlykheid en koftelykheid, ""
maar ook omtrent het gebruiken de noodzaaklykheid derzelve. Dit blykt
genoegfaam in de werken van veele oude en beroemde Meefters. Door-
gaans heeft men in hunne ordinantiën een enkele eenvoudigheid: alles
is, volgens bet fpreekwoord, fiegt en regrj tafels, banken,ftoelen,
keukengereedfchap , drinkvaten en meer andere dingen : ja daar dik- in het op-
wils veele foude en jonge perfoonen in een kamer zyn, zietmpnaauwe-|J^j^nd«
lyks een ftoel om op te zitten, en fomtydts niet meer d^n vier muuren
met een enkele gordyn, en noch op zodanig een wyzc hangende, dat
i 2 men
-ocr page 68-<58 groot schilderboek.
men niet kan begrypen tot wat einde zulks aldaar geplaatft is. De ci^'
raaden en het loofwerk vind men in hunne werken zo zelden, en veel-
tydcs noch zeer oneigen te pas gebrogten verftrooid, dat wy na veel
onderzoek daar niets anders van konnen oordeclen, als dat zy zulks niet
om welftand, maar uit eigenhoofdigheid, aldaar gefteld hebben: waar-
fchynlyke tekenen dat de natuurlykheid, de noodzaakelykheid, noch toe-
eigening der voorwerpen by hen niet gekend zyn geweeft.
verfcbii in Dat dc oude Grieken en Romeinen in het begin zo prachtig niet ge-
^οοΓν«ΐοορ weeft zyn in hun huisraad, als wel in laater tyden, werd niet tegen ge-
^d-i · ^^^ ^^ begrypen, dat'er een ondericheid was tuf-
rykeVcn'ar-' ^chenlieden vanvermogen en "'tgemecnevolk, als mede in hunne gebou-
meii. wen,klcedingen,en andere dingen. Den een gebruikte zilverwerk op zyne
tafel, cn den ander aardewerk ofgeichilderd hout: den een had bafreleeves,
pronkbeelden, behangfelen of tapitieryen; den ander weder ilechte en
enkele muuren: en aldus ieder na zyn zin oi vermogen. "Waarlyk, ik
kan my over geene zaak meer verwonderen, dan wanneer ik myne eer-
vootbeeld ftg Ordinantiën herdenk, die ik placht te ontwerpen toen ik noch in myn
Γη d«i'schty-Jongelingfchap was, hoe oneigen myne gedachten waren, verbeelden-
*ex, de meenigmaal een koninglyke gefchiedenis in een ftal ofilecht boeren-
huis, en dikwils ook het tegendeel. Het is buiten twyfièl, dat de gee-
gcvoigenotn nen, Welke een huis bev/oonen, het zelve ook ftoffeeren en voorzien
diemisflagtevan alles wat in ieder vertrek behoord, 't zy in de keuken, kamer,
verhelpen. pj-Qp.jj^aal en gaanderyen; den een met een ledekant, of ruilbedde,
met al zyn toebehooren, kaffen, tafels en ftoelen j een ander met be-
hangfels, min of meer koftelyk, tapytenopdevloer, geridons, kande-
laars , ftaale ipiegels &c. een ander weer met banken, fchoorileen,
tafelbedden, halvemaansgewys, na de forme van de tafel, en het
overige na dat de plaats het vereifcht; en aldus met andere vertrekken
desgelyks.
Zommige meenen, dat dc iloelen in den eerflen tyd niet gebruikt
vooibfcid^y" geweeit, maar dat men op kuifens neerzat ais in de Ooiferfche
van een mis- Landen, of op ruilbanken. "Wanneer eens zekere Perfoon Eneas by
^tleiTa""^ ^^^ verbeeld, in een deftige zaal, en Dido op een kleen zolder-
" ' tje, met een tapyt overdekt, hebbende den kleenen jifcmn in haaren
fchoot, en Eneas aan haare zyde, en vorder omtrent haar eenige Staat-
/ufirouwen hier en daar over de vloer op kuifens nederzittende, welke
vloer mede met een groot tapyt bedekt was; zo verwonderde ik my,
dat ik in een hoek, aan dc zyde van "t Stuk , een groote ronde tafel zag
ilaan, op welke gedifcht wierd, als tot een aanftaande gaftmaal, en dat
men daar noch daar omtrent niet eenen ftoel vernam. Ik vraagde den
Meeiler,
-ocr page 69-GROOT SCHILD Ε RB OE Χ.
Mcefter, waarom die Juffers niet op ftoclen οt banken zaten; dan of
deze geflalte alzo in de Gefchiedenis vermeld ftond? Hy gaf my tot ant-
woord, dat in die tyden noch geen ftoelen of banken bekend waren.
Ik kon my niet wel van lagchen wederhouden: doch toen ik hem daar
na vraagde, oi zy dan ftaande zouden eeten, vermits "er zulk eenhooge
taiel geplaatft was, begon hy zyn misverftand tc bemerken. Echter wil-
de hy zich verfchoonen, zeggende: zy zullen die ruftbank daar toe ge-
bruiken , welke gints tegen dat behangfel ftaat. De meening was zo
vreemd niet, had dezelve daar maar toe gemaakt geweeft: maar die
was juift regt, en de tafel rond. Ik zweeg iUl, om zyne fchaamte niet
te verdubbelen.
Men vind 'cr wel meer, die zulke misilagen begaan. Het is byna Twedc
dezelve misdag, als de geen beging, die, volgens de vertelling,
hams oiFerhande willende verbeelden, hem met een krom zwaard en een "
regte fcheê had gefchilderd.
Gelyke miiÏlag heb ik ook gehad, wanneer ik noch weinige opmer- Derdevoor-
kinge, maar groote luft had om te ordineeren. 't Was een Hsrcules,
ipinnende by Omphale. Ik had van Bartolet in een ander voorval uit-
geheeld gezien, dat hy Hiriw/iJ ongelyk kloeker, dan alle de vrouwen,
had gemaakt. Dcrhalven verbeeldde ik hem ook veel kloeker van geftal-
te, hebbende een vrouwenkleed aan, met mouwen, voor toe gerecgen,
(gclyk Meriaan in zyne Hiibrifche Chronyk_ SardampduionécxéQyNy-
ven mede gedaan heeft) een fpinrokkcn in zynen gordel, een fpil in de
vuift, een paerlfnoer om den hals: en om te toonen, Azth&i Omphales
kleed was, had ik haar geheel naakt by hem gezet. Nu laat ik iemand
oordeclen, hoe fchoon dat kleed gepaft had, devvyl het iÏÉ·?'-
chUs, die ten minften andermaal zo kloek was als zy, niet te kort noch
te naauw van mouwen of lyf was. Doch daar na wierd ik door herden-
king wat opmerkcnder.
Het is wel af te neemen, dat zodanige mifilagen nergens anders van
daan komen, dan uiteen geringe kennis, of flegte onderrichting^ inxdvcom^'
die d ingen welke deze hooge Κοηίί vereifcht, en voornaamentlyk het g<|en ftaan.
de ftofSgie betreft: ik zeg, ftoffagie, hoedanig die ook zoude mog^n
weezen, zo binnen als buiten; dewyl'er weinige zyn, welke weeten dat
zulks van zo groot een aangeleegenheid is, en zulk een ongemee-
ne uitwerking doet.
Men mag'hier en daar uit de fraaije Werken der oude en vernuftige Hoeverre een
MeeftersheteenoPt ander wel afzien, naarbootfen, en in zyne Comj^iew fna^gl*^"
plaatfen, als het te pas komt; wel te verftaan, zo het eigenfchap met de
reft heeft, en met den zin overeen komt. Dat de vermaarde PotiJJjn
i 3 in
-ocr page 70-€6 groot schildeÏLboek.
in z^ïiQ Moz.es vindinge de ISTylrnzt een Watergod verbeeld,
reden: ('t welk wy in een ander Höofdftuk, daar wy meenen te fprecken
door wat gezag het den Schilderstoegelaaten isgceilelyke enlevenlooze
dingen onder raenfchelyke gedaantens te verbeelden, zullen beveftigeo;)
maar het is, myns oordeels, belagchelyk, dat iemand het zelve beeld
met al zyn toebehöoren op de kant van een rivier zet, en daar by
Narcifus die zich daar in ipiegelt; denkende mogelyk, als het maar
een Watergod is, dat het daar mede wel zy; en zeggende by zich zei-
ven: het fchikt wel; is een fchoon beeld: en behalven dat, Ροιφη
heeft het durven doen; waarom wy niet ? Doch dit ftryd tegens de ge-
zonde reden'; waar de Sfinx met de kinders daar noch af, dan kon het
doorfchieten.
Wie is 'er toch, die een bezoekkamer ftoffèett, dat menuitdeftoffa-
gie kan oordeelen of het voor of na de maaltyd geweeft is, als men in
d'eene hoek of d'andere geen tekens daar van beipeurt, niet alleen
met een gedekte tafel, maar ook kannen en glazen, koelvaten, en al
wat tot een maaltyd behoord? want voor den eeten moet alles ordente-
lyk gereed ftaanj en na den eeten, leêge kannen onordentelyk leggen-
de, leêge fchotels, een hond die een been knaagt, de ftoelen hier en
daar, het tafelkleed half opgeilagen, en meer diergelyke dingen.
Wie zal ook voor goed keuren, dat Tefld in zyne dooping van ui-
chilles , Τ het is haar kraambed doet houden in een opene gaander/, daar
de kinderwieg by noch omtrent is?
Wat de roerende ftofïagie aangaat, het is oneigen,, dat men Λίατ-
cus Antonrnsmzi Cleopatraml verbeelden, om daar mede te kennen
te geeven haare pracht en overdaad , en 'zulks zonder ftoet als
in een byzondere maaltyd i daar men weet, dat het in zulk een
ongemeen gewoel beftond, van fpeelHeden, hofnanen, googchelaars,
en andere baldaadigheden meer. Of kan men Chriflus^ in een kribbe
leggende, uitbeelden, mtt Maria en Jofeph, alwaar de drie Koningen
by komen, en dat in een ftal daar overvloed van vouragie voor de bees-
ten is, mitsgaders aan de muur een wan en dorsvlegel hangende, en
meer andere gereedfchappen tot den akkerbouw behoorende; daar by
geene boeren oi boereknegts; wat meer is, geen koffer noch kift, zaag
of winkelhaak? doch of ^oj?/?^ die ftal gehuurd, of ontbloot van men-
fchen gevonden heeft, ftaat ons te denken; daar en boven een der aan-
zienlykfte perfonagien in het volle harnas, en zulks blootshoofdts,
waar omtrent men geen helm noch muts, die hem toekomt, kan be-
fpeuren. -
, Als eens een mynerMedgezellen een maaltyd had gefchilderd, vraag-
de
Bclagchelyk
vooibeeld
vanopraer-
kiiig.
Wat raen
oimient de
natuutlyk-
heid van een
verbeelding
moes waat-
neemcn.
Desgelyks
Omtrent de
roerende
Beelden.
Vóoibeeld
tot wa«it·
fchouwing.
€6 groot schildeÏLboek.
dc i k hchi, waarom hy geen mes op de tafei vertoondef waar op ik niet
anders tot antwoord kreeg, dan dat de meflen niet antieks waren, 't Is
Wel, dacht ik: is dan het brood, hetvleefch, en een drieikl met een
leuning, die daar ook ftond, antieks?
Het is mede niet oneigen, fchoon het flegt fchynt, dat men by ccn
bed , daar iemand flaapt, een waterpot zet: ja al wasser ook in den
morgcnftond een lamp brandende, of uitgebluil, by, en meer andere
O ------------------^ — - —------ ƒ J f —
dingen: waar uit men kan oordeelen wat verder aan te merken zy.
Het is dan, na myn gevoelen, een voorzichtig Meefter, die zich aan
de llofFagie t'eenemaal laat geleegen zyn, en weet dat het zo kwaad is
iets af te laaten 't geen 'er by behoort, als iets by te voegen 't welk
onnoodig is.
IVat foort van Schilderyen in ieder Vertrek njan een Huis ge-
F D S τ υ κ.
D!
Ds natuur,
eigenfchap ,
en't gebruik
der Schtlde-
rycn, rnof»
ten nooiizaa-
fclyk in alle
Verttfikkcii
waargeno-
nieij wordesi.
, Ε natuur, eigenfchap, en 't gebruik der Schilderyen in'talgemeen
zyn bekvvaame werktuigen om de zinnen door de verfcheidene ver-
anderingen der voorwerpen, die ons behaagelyk voorkomen, als beelden,
iandichappen &c, in een geduurige aandacht en bezigheid te houden.
De natuur derzelve is een grooteovereenkominge met de natuur der din-
gen, die zy verbeelden, als ze door een ervaren en welgeoeffend pen-
ceel gemaakt zyn; en zy konnen ons, by gebrek van de voornoemde na-
luurlyke dingen, genoegiaam te vrede flellen.
De eigenichap is een behoorlykc roepaffing tot de plaatfen, alwaar
zy gefteld worden; 't welk van d'eene in d'andere plaats niet kan wor-
den verwiflêld zonderde natuurlykheid te kort, ja zeifs teniet, te doen»
Aangaande het gebruik der Schilderyen, dat beilaat in wat gelegent-
heid en plaatfen daar zy mogen toegepatt worden, om dc zinnen der
Eigenaars, wel uitgedrukt, te voldoen, en in de verfcheidenheid det
voorwerpen, tot het cieraad der wooningeaovereenkomende, met de
Boinvkonft te dienen.
Of dit gezegde nu voor zommige niet duidelyk en verftaanbaar'genoeg
mogt Weezen, wil ik, zo veei als in myn vermogen is, om de zulken
te hulp te komen, de zaak wat klaarder en breeder uitleggen.
Ik zeg dan, dat liet niefgenoeg is, dat een Schilder zich zei ven werk
verzorgt, en in 't een of 't ander Vertrek een Stuk maakt 't geen hem
goed
-ocr page 72-€6 groot schildeÏLboek.
goed dunkt, of't geen hy het beft kan: neen gantich niet; maar Hy
moet ook acht geeven, of het zelve met ue natuur, eneigenfchap van
de plaats, overeenkomt, en 'er wel paft. En om hier in zeker te gaan,
dient hy zich met de Bouwkonft te beraaden, en nooit tegens dezelve aan
arbeiden, maar inzonderheid acln geeven op deze drie hoofdpunten.
Drie zaaken Eerftelyk, op den ftaat des Bouwers,
n^iwk"-" Tentweden, op "t Gebouw zelve,
lykachtmoet En ten derden, op de Vertrekken in het zelve.
fthUdèren'^" "Wat belangt het eerfte: hy moet zien en overweegen, of het een
fict >'crtrck- Vorft, Heer, Amptman, of Handelaar zy.
Op het twede : of het Gebouw zy een algemeene plaats, als
Raadhuis, Kerk, Paieis &c., of een byzonderc, als een Koopmans of
Burgers wooning.
En op het derde: of het een Zaal, Kamer, Spreekvertrek, Keuken,
of zodanig een zy tot het een of't ander gebruik gemaakt.
Voor zo verre moet hy raadplcegen met de Bouwkonft, en fchikken
zich hier na. Men zal voor een Koning een Paleis bouwen, en de
byzondere Vertrekken daar binnen tot andere dienften fchikken als voor
een Koopman, of als zelfs een Raadhuis zal weezen: want in een
Raadhuis vind men veelerley Vertrekken tot zulke verrichtingen gefchikt
die nooit in een Paleis gefchieden. En om een volmaakt voorbeeld te
geeven, zo beziet het Stadhuis van Amflerdarn, daar door de Bouw-
konft alle de Vertrekken op een wonderlyke wyze ieder tot zynjgebruik
gefchikt zyn; en neemt met eenen acht op het verftand der Schilders
of Bouwmeefters in het gevoegelyk plaatfen der Schilderyen in de Ver-
trekken. Ieder Schildery, doch wel voornaamentlyk Beeldhouwery,
is gefchikt na de gebruiken die de zelve Kamers heblscn, op de welke
zy naakt en klaar flaan; zo dat men uit de zelve kan kennen waar toe
de Vertrekken verordend zyn, cn uit de Vertrekken wat de Schilderyen,
ftcene Beelden en Basreleeves beduiden.
Derhalven is het zeer noodzaakelyk, dat men de eigenfchap der
Vertrekken aanzie, om zyn werk daar na te richten. Gelyk voor eerft,
In het Voorhuis paft een graauw basreleeve, ook eeiiige wapentui-
gen op de muur naar 't leven gefchilderd.
In een Zy vertrek, waar in men de mcnfchen, die om d'eeneof d'an-
dere order af te wagten komen, inleid, voegen ook geen andere cie-
raaden als graauwen, fomtydts een weinig bloemen daar onder ge-
mengd, doch heel foberlyk'
In de Zaal van gehoor', paiTen'tapytenof fchilderyentcgendemuuren
f
ktii.
Veifcbtide
■verbecliiui-
ge!) in de
Vertiekken
eigen.
met levcnsgrootc beelden van prachtige uitbeeldingen, in gcflootene
kamers of paleizen voorgevallen.
In
-ocr page 73-€6 groot schildeÏLboek.
In de vrouws bezoekkamer dienen andere fooiten van ftofFagie, als
fruiten, bloemen, landichappen, zoete gedachten, zedige uitbeel-
dingen , ineeft gekleede en eerbaare gerchiedenillèn.
De kinderkamer zal het voegelyklt vercierd zyn met basreleeves en
gefchildet'de zinnebeelden of moraalen, waar uit zy eenige goede zeden
of manieren mogen leeren, en zich van jongs op tot deugdzaame zaa-
ken gewennen. Men kan "er ook wat bloemen, vruchten, of eenig
gevogelte, en andere diergelyke dingen by voegen.
In de keuken paiTen geen andere fchilderyen als eenige verbeeldin-
gen van keukengereedfchap en wildvangft, het beeld van d'eene of
d"andere meid, knegt, hond of kat, enz. doch meeft graauw of
houtkoleur, ter oorzaak van de rook, die de fchoonbeid der koleuren
anders geweldig zoude befchadigen.
In de gaandery zullen wel voegen allerhande jagttuigen op de muuc
levendig afgebeeld.
In de bovenkamers paflèn landfchappen, en allerley fchoone ge-
zichten.
^ In de flaapkamer van man en vrouw zyn goed eenige fchoone tro-
nien en naakte kinders, levendig afgebeeld.
In de kinderenflaapkamer palTen geen andere dingen als fêuillaiey
of loofwerk.
In de ftudeerkaraer voegen eenige graauwe marmere gefchilderdc
aibeeldingen van geleerde lieden, als Philofophen, etc.
In 't achterhuis, aan 't einde van de tuin, alwaar men in de hitte
des zomers zyn vermaak neemt met een zoet gezelfchap, en colatio-
neert, meeft onder manvolk, voegt niets beter als eenige fraaye en
vrolyke bagchanaalen, hardersfpeelen, danifen, waterbeeken en fon-
teinen.
Laat ons nukomen tot de verbeeldingen, die men op fchoorfteenen vctbeddin-
en deuren, in ieder vertrek, fchildert. - IcLwftec-
Op de fchoorfteen in de eetzaal, Cow«j, God der maaltyden, ver-ncn en Dtu.
zeld met de Smaa^en de Reuk. En op de deur héthia of Vreugd.
Op de fchoorfteen in de vergaderzaal, Dfwri? of Gezag, verzeld met
^tllas of Deugd, en Honos of Eer; en op de deur het Verftand.
Op de fchoorfteen in de vrouws bezoekkamer , Eerbaarheid verzeld met
Obediemia of Gehoorzaamheid en Naarftigheid; en op de deur Ge-
trouwheid.
Op de fchoorfteen ineen falet of vergaderplaats voor de jonkheid,
Juvmus of de Jonkheid verzeld met Bevalligheid eaWelfpreekend-
heidj en op de deur Gmdium of Vrolykheid.
//. Dif/. k Op
ten.
€6 groot schildeÏLboek.
Op de fchoorfteen ia de kindeikamer, Bducatio of Opvoedingc,
daar by een jonge tak tegen een ftok gebonden; en op de deur Ge-
hoorzaamheid.
Op de fchoorfteen in de keuken, Prudentia of Voorzichtigheid,
verzeld door Ceres en Bagchus. En op de deur'Naariligheid.
Op de fchoorfteen in de ilaapkamer, de Geruftheid. En op de deur
Securitas of Zekerheid.
Op de fchoorfteen in de ftudeerkamer of kantoor, de Wysheid of
"Weetenfchap. En op de deur Harpocrates.
In 't voorhuis op de deuren van beide de zykamers, dementia of
Goedaardigheid, cn f^igUantia of Wakkerheid. Eu iii de midden tegen
de muur Oeconomie of Huishouding.
Op de deur van de fpyskamer, Abondantia of Overvloed.
Op de deur van de kelder, Silems.
Op de zolderdeur, de Winter.
Op de deur van de tuin, Flora.
Op de deur van de boomgaard, Pomona.
Inde Oranjery jtuiTchen de.kagchels,de bechenilfen van die in boo-
men en planten veranderd zyn , als Ciparis, Minhny DaffiSy enz. Op
de deur van binnen jipollo^ en van buiten Diana.
Op de deur vim de ftal, allerhande paardegereedfchap, als toom,
ichaorak, ftygbeugel, meftvork, fchop, roskam, en dicrgelyke.
Op de deur van 't iekreet, Momus lagchende.
3Γ. Om niets voor dc Konftbegeerige Liefhebbers verborgen te hou-
endei ' den, willen wy ook fpreeken van Schilderyen die men onder fchoor-
schooiftee- fteenen zet.
neii z«r, jj^ zodanige plaatfcn zoude men vcele concepten konnen vinden, ver-
mits men aan het vuur niet verbonden is, ter oorzaake dat het vuur al-
Icenlyk by de winter geftookt werdende, men zodanige kamercieraaden
weg neemt. De Lente, Zomer, en Herfft, heeft men alsdan tot
voordeel, dewelke cierlyke en aangenaame ftoffe in overvloed verfchaf-
fen : want vermits de plaats geduurende drie vierendeeljaars tot alle
dingen gefchikt kan werden, kan men daar van maakcnwat men goed
vind. Men kan die toe laaten of open flaan, of in niffen allerhande
pronk-of borftbeelden, basreleeves, en andere cierlykheden, alskoel-
vaten, vaazen, bloempotten, mandtjes met vruchten, muziek-inftru-
raenten, globes en andere dingen meer, zetten. Men kan ze doen
open gaan met of zonder deuren, met een heele of twee halve, en
daat in verbeelden zodanige doorzichten als men goed vind, 't zy ^^^
bloemperk, een plaats met fonteinen, een ftraat met huizen, een
bofch,
4
€6 groot schildeÏLboek.
bofch, laan, poortaal, een fpyskamcr, ecnwynkelder, een alcovemet
een ruftbedde, of een boekkamcr, en meer andere dingen welke niet
oneigen zyn, als het maar niet iets is 't geen noch eens in dat vertrek
word gezien.
Doch hier dient wel aangemerkt te worden, dat zodanige Stukken Hftedeni»·
met een natuurlyke horizont I te wecten hoog gefchilderd, moeten wer- virTefomcn
den, en daarom weinig of geen lucht vertoonen, op dat ze zo veel moei wei-
te meer mogen diepen. De openingen , die ons van 't een in 't an-'*"^'
der vertrek leiden, het zy hoedanig die ook zouden mogen weezen,
als ze zich maar binnenshuis verbeelden, zyn niet oneigen. Maar wan-
neer men buitengezichten, als voor gezegt is, wil vertoonen, is het ei-
gener dat'er deuren aan verbeeld werden, kwanfuis om.de tocht. En gelyk
net veeltydcs gebeurd, dat zodanig een Stuk het voordeeligfte licht niec
ontfangt, en dikwils door de verre uitiprong der fchoorileen in de
fchaduwe is, dient men wel acht daar op te neemen, ten einde men
zyn werk daar na fchikke, op dat het zich niet als een fchildery vertoone,
maar als dc natuur zelve.
"t Zal niet ondienib'g zyn hier eenige concepten tot zodanige plaatfen
ter neder te ftellen, om den geenen, welke'niet al te ryk van vindin-
gen zyn, daar door eenigfms te hulp te komen.
Flora met een vrolyk wezen uitkomende,heeft een mandtje vol bloe- Het ecrfls
men van dien tyd onder haaren linker arm. Haare regter hand heeft zy ach- veibteiden-
terwaartSjwaar mede zy haare rok een weinigje optilt. Haar linker voet <ie de Lente,
is om laag op een trap, treedende met de regter vooruit opwaarts; en de
borft is een weinig na het licht gekeerd. Achter, in een laag verfchiet,
ziet men een parterre of bloemperk met vaazen. Achter haar zou men
noch een beeld, 't geen de trap opkomt, in de fchaduwe konnen ftellen,
om daar door het verichiet te beter te doen wyken, en het voorfte beeld
krachtig te doen affteeken. Deze Flora moet na de plaats geproportio-
neerd zyn. Kan het geen volwaffene vrouw weezen, zo laat het een
meisje zyn: en is de tronie in de fchaduwe van de fchoorfteen, zo
neemt dc reflexie te baat. Het zelve concept kan men ook met kinder-
tjens verbeelden.
Pomona met een mandtje vol vruchten op de fchoot, en in het
fchiet een boomgaard, waar in eenige Cupidootjens bezig zyn metdcndedezo-
vruchten en bloemen te verzamelen.
vertoont zich in den ingang, rondom met wynranken en Derde om-
druiven behangen; en, zo men wil, een jong Satynje met een kan by
hem. Het zelve concept kan men desgelyks met kinderen afbeelden. ' '
Ameroi, als een Jongeling met laurieren gekroond, ftaat op den
k ζ drem-
-ocr page 76-€6 groot schildeÏLboek.
drempel, hebbende een fakkel of lange pyl daar hy op fteunt, wyzen-
d/iiefde^iot dc na binnen op een bibliotheek of boekkamer, alwaar racn een aftro-
dcftudie. labe en globe ziet, als mede een lier aan de wand hangende. Zyn
kleed, op beidede fchouders vaft, is purperrood. Hy is bevallig en
deftig van wezen, met den mond open als of hy iemand aanfpreekt en
daar binnen nodigt. Hy ilaat aan de linker zy tegen de deur, die half
in de fchaduwetegenhet verfchiet is, zo dat hy krachtig aftteekt. Zyn
aangezicht en onderlyf ziet men van voorcn , zynde de borft naar
het licht gekeerd. Deze verbeelding is links en regts even goed, gc-
lyk ook de voorgaande.
Vyfde. Cupido komt hier voor den dag met een blyd en zoet lagchend we-
zen, hebbende een teene boutelje in zynen arm, en een fpawaters kan
in de hand, die hy opheffende vertoont, als of hy zeggen wilde: puik
van borneeren Nevens hem ftaat een cierlyke geridon of teetafel,
waar op een andere Cupido een zilver fchenkbord met glazen, gelykook
een zilvere iuikerdoos en lepel neder zet. Achter zoude men een wyn-
kelder konnen verbeelden, die met een kaars of lamp verlicht wiërd.
Men zoude ook wel een gedeelte van een prieel of fontein op een plaats
konnen doen zien, als mede een gaandery, enz.
En zefdf. In dit Concept doen wy een Serenade door drie jongelingen uitvoeren;
d'eerfte als een/'ΰ/ί£·^ζο«ί'//£ gekleed, meteenpypzak, hautbois, of fluit;
de twede als een Harleqnin met een fiool; en de derde als een Scara-
»2i»i/c/?imet eenguiterre, elk met zyne toegeëigende beweeging. Harle-
ψϊη flaat ter rcgter zyde tegen de poft, de Hooi tegens zyn oor hou-
dende , en flyf van aéiie. Polichionelle tegen de andere poft op den
drempel zittende, houd de fluit van den mond, enziet na vooren toe
allagchende, zulks dat zich alle zyne tanden bloot vertoonen, drukken-
de het hocfd een weinig achter over in de nek. Scaramouche is in de
midden met de guiterre onder den arm, en het hoofd heel in de fchou-
ders gehaald ; luifterende met aandacht, en houdende de vooriie vin-
ger bezyden deneus, en debeenen digt aan een. Achter deze fpeel-
d^ers zoude men een balufiradey boven het water, in defchaduwe kon-
nen verbeelden, op de , welke een aap moeft zitten. In't water kan
men eenige gondels met maskarades doen zien; ook wel een ff raat, en
meer andere dingen.
waitnM- En vermits de dikte van de gemelde opening niet heel breed kan zyn,
dez" v"lbeei. men cchter, met de deur wat minder of meer toe te haaien, meer-
flieopeningen.der voordeel van fchaduwe krygen, indien het de zaak vereifcht; ook
wel met het een ofhet ander daar tuifchen in te fchikken. Men dient
ten hoogflen niet boren een beeld en een halfin 't licht te flellen, en
een
-ocr page 77-€6 groot schildeÏLboek.
een derde in de fchaduwe. De kolcuren doen de zelfde nitwerkinee·
Zodanige Stukken moeten niet gefiineld zyn, maar wakker aangetaï]:,
en met kracht van iidit. Dit is voor zo ver de verbeelde openingen .
betreft. Derhalven zullen wy ook verfcbeidene concepten o^h^dicn ^ zeer
bekwaam om in fchoorfteenen, die toe zyn, te verbeelden.
Een vaas, het zy van wit marmer, goud, of zilver; ook goud van ^«'''«ΐΊίπ.
buik, en de hals en voet van l^ipis of azuurfteen, ftaandc in een roode fchoorftec-
marmere of porfiere nis; de weêrzydfche plaaten van een ligter fteen, nen di? toe
behangen met feftonsvan allerhande groente en cierlyke bladen, hier en^^"'
daar met kleene bloemetjes door een gefchakeerd. 'Deze feftons moe-
teft zeer kloek zyn als twee armen, heel fpartelende, om de ligte grond
te verbreeken; op dat het middelftuk, het zy witmarmer, zilver oi
goud, te meerder kracht moge hebben.
Het borftbeeld van j^rfj^ftej·, vertoonende zich als wit marmer, met T«'cde.
wyngaardcsbladen en ranken gekroond, daar eenige boiien druiven
aanhangen, of moerbeziën met hunne groente tot het ichikken van een
krans: aan weerzyde, opeen harrfteene grond, feftons van witte en
blaauwe druiven,tuiichen dewelke eenige inftrumcnten, daarby paiTen-
de, konnen gefteld worden, als rinkelbommen, cimbaalen, hautboisj
P^wj-fluiten, en klapborden. Dit borftbeeld ftaat op een pedeftal van
pisaans marmer, in een nis als voeren; moetende het zelve beeld zo "
hoog met de nis zyn als het mogelyk is, op dat het zyne volle lengte
konne hebben: dóch indien de fchoorfteen en nis zo hoog niet komt
dat'er een volwaffcn beeld in zoude konnen ftaan, kan men'er een jon-
gelingvan maaken, Wanneer men nu niet gezind was dit borftftuk
op een pedeftal te vertoonen, zou men iiet zelve in de nis, doch een
derdepart korter, konnen plaatfen. Onder de nis konde men alsdan
een flaauwbasreleeve, van eengraauwe of andere koleurde ft€en,ftelien;
of wel een andere fefton van pynbladen, hier en daar met een kleen
bloemetje van fchoone koleuren gefchakeerd.
Het borftbeeld vm^poUo^ cn aan weerzyde eenige muzkkinftru-
menten, het zy uitgehouwen of natuurlyk verbeeld. Onder de nis
een vierkant vak, en daar in uitgehouwen een fakkel en pylkoker kruis-
wyze door een laurierkrans. Onder de natuurlyke inftrumcnten eeni-
ge laurier-en olyftakken; en onder de uitgehouwene eenige rollen pa-
pier met geometriiche en andere konfttekenen meer, welke men in bas ·
releeve beter kari fchikken als in de natuurlyke.
Een diepe nis, inde welke een cafel ftaat cierlyk vao voet, van Vierde,
fcboonhout, en hier en daar wat verguld, met OoftiadifcheTheege-
reedfchappen, akkopjes, fchoteltjes,trekpot, eneenzilvcregedreevene
k 3 thee-
-ocr page 78->8 GROOTSCHILDERBOEK,
theebos; of wel Cofiygereedfchappen, als een cierlyke zilvere fchcnk-
kan, ccn zilver ichenkbord met eenige pypen, een mes, een eindtje
verinis tabak op een papier, een fchoon konfoor met vuur, en onder
op de grond, in de fchaduwe, eenige wynfleflèn.
Vyfdt. Dit Concept met een tafel kan veelderlcy weezen. Men kan vce-
lerhande geregtcn daar opdiiTen, 't zy meloenen, mandtjcs met vruchten,
als perfikken, abrikoozen, nooten, enz.
Zesde. Ook kan men op zodanig een tafel muziekboeken leggen, als me-
de een luit, fiool, hautbotsj enz. en onder op de grond een koelvat,
met eenige boeteljes in het water overeind ftaandc.
Zevende. laatfte ftellen wy een ronde basreleeve, verbeeldende een zit-
tend kind van vleefchkoleurde marmer, 't welk bellen blaait, op een
azuure grond ingeleid, rondom een witte iTiarmere lyft, en onder een
fefton.
Befchryving 'van verfcheidem Tafereélen, volgens dm aart ^
hoogte i ên andere toe'éigeningen der Orders m de Bouw-
kunde behoorende.
Negende Hoofdstuk.
DEwyl'er tot het befchryven van fraaije Vertrekken geen bekwaamer
ftyl is dan deze, die, als of men dezelve gezien had, de zaaken voor
oogen ftelt, zullen wy ons daar toe keeren, en van ieder Order een
byzonder bouwgezicht maakèn j hoopende zo duidelyk mynen mede-
befchouwer alles aan te wyzen, als ik my, door myne gedachten, ver-
beeld zulks klaar voor oogen te zien. Men geeve dan een weinig acht
t>p de byzonderheden, dewyl alles aan een gefchakeld is: want menig-
maal een gering punt overgeflagen zynde, breekt men de t'zamenhang
der zaak zonder ooit een volkomen begrip der zelve te verkrygen.
"Wy zullen dit onderwerp in vyf Vertrekken bepaalen, en in ieder
Vertrek die Tafereelen befchryven, welke den aart, hoogte, landaard,
en verdere eigenfchappen de Orders in d\t Gebouw betreffende, zullen
aanwyzen, &c. En dewyl de Order Tofcana, zo wel in 't geheel, als
in alle haare deelen en leden, heel grof en robuftis, zullen Vi'y hier
yertoonen het
€6 groot schildeÏLboek.
Tafereel van Poiiphemus en Galathea.
X^Oliphemtis aan de ftrand door de fchoonlicïd van Galathea y die aan zin van
^ dezen oever, in de aangenaame kabbeling der baaren, haar vermaak
kwam neemen, tot liefde ontvonkt, zogt haar met zingen en fpeelen
te behaagen, en tot mededoogen te bevi'cegen: maar haar hert was
voor hem ongevoelig. Zyn onbehouwen groote geftalte, en vervaarlyk'
Wezen, verwekte by haar niet als afkeerigheid. Zy vlied hem, en fpot
met zyne liefde.
Hier zag men een volle zee met ftille baaren. Op de twede grond,
aan de linkerzyde, deed zich een hemelhooge rots op, welke over de
zee hellende tot byna aan het oogpunt, heel ruuw, en hier en daar
met groente bemoft en begroeid was, en na de linker zyde heel hob-
belig afging. Voor de zelve waren zwaare fteenen op malkander ge-
legt, als een trap, tot aan de kant van-'t water, niet a s gemeene trap- ^^^^^^^^^^
pen, maar twee a drie maal hooger. Op de onderfte derzelve, digtenbeweegins
aan den oever, zat de wanfchapen Ciclops, afgemaald als een wild en P'i'pfx-
vvoeftmenfch, heel rouw, donker, en dik gehaird van vel, alsmede"""'
zyn hoofd en baard vol borftelig zwart hair 't geen tot op de fchoude-
ren en borit hing ; hebbende niet meer dan een winkbraauw, die o-
ver het gantiche oog, dat, volgens de getuigenis van Homerusy zo
m'oot als een ichild was, en in "c raidden van een gerimpeld voorhoofd
itond, hing, en de breedte van het voorhoofd t^eenemaal overliep; met
een dikke hp, die zich tegen een breede en platte neus, gelyk die der
Mooren, omkrulde; ileekende,met een grimmig, wezen zyne tanden,
gefchikt gelyk de tanden van een zaag, uit zyne gulzige kaakebeenen. By
hem neder lag zyn ftaf, welke, gelyk die der harders, aan 't eeneeinde
krom, en, volgens het zeggen van Ovidiusy grooter dan de maft
van een Ichip was. Een knapzak oi tas hing hem op de zyde.
Zyn kleed was van bokkevellen aan malkander genaaid, 't geen hy van
defchouders gefchud had om mogelyk zyn ingebeeld fchoon en welge-
maakt ligchaam aan Galathea te vertoonen. Dit kleed,was witachtig
geel van koleur, met eenige zwarte vlakken. Hy zat heel ongelchikt,
met zynen rug een weinig achter over tegen de rots leggende; het lin-
ker been na de kant van 't water uitgeftrekt: en het regter, heel opge-
haald, lag over een ftuk van de rots, het onderfte met de voet in't
verkorten. Zyne honderdpypige fluit had hy in de linker hand, digt
aan den mond, als ofhy even geblaazen had; laatende ondertuiTchen,
zyn oog ten hemel opflaande, het hóófd tegen Cupido^ die hem voor
deze
-ocr page 80-8o groot schildekboe κ.
dezen tyd- ftreelde en gezelichap hield , hangen, met den mond open,
als of hy zong; terwyl de regier hand op zync knie overeind ruftende,
de maat fchecn te ilaan. Het was raar te zien, hoe Cupido al ipeelenuC
hem een pyl in zynen boezem ftak, zonder dat hy het gewaar wierd.
CupUo vertoonde zich heel klein, omtrent zo groot als de helft van
zyn arm of been, zo .dat op de twede trap geklommen zynde, hy noch
naauwelyks aan de Ciclops zyne ichoiideren kon reiken, om met zyne
regtcr hand de hoofdhairen van des Reuzen oog af te ftryken; tervvyl
hy met een uitgeftrekte vinger van de zelre hand zeewaart in wyzende,
een pyl met de linker hand, allagchende, in het hert van FoliphemaSy
onder den opgeligtcn arm, drukte. Cup-ido was bloozende en ichoon
.van vel; zyn hair geelachtig hlonci. Een pylkoker, dooreen fchoon
ligcroode fluyer om zyn lyf vaft gemaakt, hing hem aan de zyde ; en
zyn boog lag by hem neêr.
De h\mk&GaUthea ondertuiTchen op de voorgrond, in het midden
des Stuks, in een groote zeefchelp gezeten, wierd getrokken door
twee dolfynen, aan weêrzyde met en Neréides verzeld, blaa-
zende op hunne kinkhoorns, en fpeclende op rinkelbommen en andere
inftrumentcn. Men zag haar in de fchelp vlak van vooren zitten, ter-
wyl de dolfyns, die zy mende, zagrjes regtsom zwaaiden. Zy wierd
gevolgd door meer diergelyke Tritons^ met eenige ichoone naakte dogters
achter op hen zittende, als ook een groote meenigtc van andere zeemon-
fters,die allcngskens in de verheid ver{meltende,uit hcc gezicht verdvveencn:
zynde dit gantfche gezelichap, al te (amen, halvemaansgewyze gefchaard.
GaUthea muntte in fchoonheid boven alle uit. Ik ftond eerft in twyf-
fel of het l·^mus zelve niet wel mogt weezen: want zy had noch drie
andere Schoonheden by haar, die ik oordeelde de drie Bevalligheden te
zyn: maar haar wezen was wat jonger, en niet zo dartel als i^enus dik-
maals uitgebeeld werd. Haar boezem was ook minder verheeven, cn
haar hulflèl dat van fenus mede heel ongelyk : want haare wittehaircn,
in tuiten geftrengeld, en heel cierlyk omgeflingerd, waren hier en daar
met witte waterklokken beflookens en de wederzydicKe lokken, boven
op het hoofd te famen gebonden, vertoonden zich als een kuit, wel-
ke voor en achter afhangende, duidelyk te kennen gaf, hoe zagtjes zy
de baaren doorwandelde. Het wonderlykft, dochtmy, was, datmen
in dit groot gewoel van volk iedersj byzondere zwieren, draaijingen,
cn driften kon zien. Den een was traag, den ander fchielyk en inel;
het welk hunne baarden en hair, als mede de fluyers heel duidelykaan-
weezcn. Zommige hielden zich wat achterover, als blaazende, 'en an-
dere voorover byna met het water gelyk. Eenige waren rondom vol
fchiiim;
Cafido.
Calathea,
€6 groot schildeÏLboek.
ifchuim^ en etcelyke zwommen zo zoetjes, als o£ zy ovctr fpiegelglas
dreeven, zo dat men maar even iets of wat van haarichyniïelin4e baa-
ren kon befchouwen.
Deze twcde-Z^emx dan had een groenachtig blaauwc fluyer over haa·'
rcn fchoot, die om het regter been gcflingerd was, terwyl zy het linker
heel bloot vooruit fteekendc, de voet op de voorkrul van de ichelp
z^ttede. Haar hoofd hield zy een weinig achterover na de regter fchou-
der hellende; de borft vooruit; en de regter arm zich dwars voor 't
lyf {trekkende, fteunde met de hand, daar zy den toom in vaft hield,
op haare blootc knie. Zy had een zedig, doch niettemin een eenigfins
lagchend, wezen. Haare oogen, een weinig neêr geOagen, deedera
my oordeelcn, dat het uit oorzaak van de zon was, welke haar in het
aangezicht fcheen ; maar naauwer toeziende, merkte ik , dat zy tegen
een Zeenimphje, of A'ifrr/i^itf, fprak, welke nevens haare koets achter
op een TV/io» lag, die ftrandwaarts na Poliphemns omkeek , daar Ga·'
/ίίί6ί·4 met de linker hand, een weinig in't verkorten, nawees. Het
bovenfte van de rots was meeft in de fchaduwe van een wolk; welke
ichadawe dwars door het Stuk heen liep, waar tegen Galathea met
haar Gevolg afllaken. Deze zegepraalende Groepiwas heel liefelyk ge-
daagd; en hoewel krachtig befcheenen, warende fchaduwen omtrent
het water door de reflexie^ of flikkering van het zelve, echter zeer
zagtjesfraeltende: 'twelk, myn'soordeels, vry konftig en natuurlyk
waargenomen was. Men zag van achter de rots, na de regter zyde toe,
fchoone landftreeken, heel groen en met veelderley boomen beplant,
raaakende een halvemaan voorby het oogpunt, alwaar eenige kudden,
ais oifen, geiten, fchaapen, &c. op weiden gingen. In het verfchiet
wierd men noch andere bergen, en aan de regter zyde een aanwyzing
van een ftad gewaar. Vooraan, aan de zelve zyde, in den hoek, vertoonde
zich een ftuk van een zeeklip, welke Gdathea en haar gezelfchap
fcheenen te vermyden.
Alzo wy de gedaantens van Poliphemus en Galathea verbeeld heb-
ben, zal het niet ondienftig zyn die der Tritom en NereUen mede aan
te wyzen.
Pauftmas befchry ft de Tritons aldus: voor eerft, dat het opperdeel huns
lyfs tot aan de navel van een menfchelyke geftalte is, doch geheel be- '
dekt met dunne, maar fcherpe en ruuwe fchobben: en voorts neder-
waarts, in plaats van voeten, eindigt fiet ineen groote dubbelde of
gefpleete ftaart. Hun hair is lang en bkauwachtig: maar de hairen zya
van malkander niet verdeeld ofj onderfcheiden, maar in een geward als
gevlochten. Hunne oogen zyn uit een groenachtige kolair: hunne
7/. Dsel.. 1 ' ooren,
-ocr page 82-groot schilderboek.
oorcn, neus, cn mond als die der mcnfchcn, doch de laatfte heel
groot en breed: hunne tanden gelyk die der panthers: hunne vingers
cn de nagelen der handen alsderug vandeoefterfchclpen, ofdicrgciyke.
Zy hebben aan de borft cn buik, alsmede onder de ooren·, vinnen of
vlimmen als klcene vleugels, waar mede zy zich behelpen in het door-
klieven der baaren terwyl zy zv/emmen..
^lexander van Alexandrien zegt, dat dé Nereides van het hoofd tot
aan de navel van zeer fchoone maagdelyke gedaante zyn ·' maar de
overige laager deelen , welke zich te iamen als een vis vcreenigen, ein-
digen in een paalingsftaart. Hunne hoofden zyn meeiV onthuld met
flap hangend hair, vercierd metpaerlen, koraal» en andere diergelyke
zeegewa&n.
POliphemus^ ziende van de top der rots, daar hy zat en ipeelde, zy-
ne beminde Galathea aan de ilrand met Acis liefkoozen, word zo-
danig door gramfchap ontfteeken, dathy zielvaan de wraak overgeeft;
rukkende, vol woede, een ftuk van de rots, van meening om hen heiden
te verpletten: maar Galathea ontvkigtte hct,€n'dook in zee; doch
niet rad genoeg in 't loopen , werd daar door getroffen.
Dit Stuk is eenweêrgaa, of vervolg van 't voorgaande, zynde dc
rots hier aan de andere zyde geplaatit, waar achter zich een ei-
land, mede halve maansgewyze na de regter zyde, dwars heen ftrekt»
Achter het zelve ziet men de zee langs den horiz.of}C. De rots aan dc
regter zyde daalt mee ruuwe trappen af, en vervolgt een zandweg na
vooren toe linksom tot het midden dès Stuks, alwaar ze zich indelyft
verliefr.
Hier iloit de ongelukkige Acit in het zand onder die overgrootc
kluit, met beide de armen uitgeftrekt, en het aangezicht om laag, eea
weinig na de zee gekeerd. Hy is noch niet dood; want die zwaare
[aft in de lucht draaijende, raakt hem even op zyn ftuitbcen in het loo-
pen, De woedende Ciclops hier noch niet mede te vreede, fchuim-
bekkende van boosheid, grypt na een ander zwaarder ftuk van de rots^
om zyne ontrouwe Galathea te vernielen. Megera met haare imooken-
dc piktoorts hitil hem aan, en, hem een heliiche razerny inblaazende,
wylt hem zeewaartin op de voorwerpen van zyne wraakluft, waar na
hy omkykt. Zie wat een kracht dat hy doet om die grootc brok
van den bergaf te rukken. Alle zyne leden verdraaijen, de zenuwen
ftaan gefpanncn, en de fpieren zwellen; nypende den mond, aan de ce-
ne zyde, met de boventanden toe, en liet oog half geflooten. Zou
uiea^
Έη die der
èiertidea·
Zin van het
twedeXafc-
ïeci.
2y η de een
vervolg van
het voor-
gaande.
Verbeelding
van de ftand
derPerfoo-
nen, aU me-
de hun be-
wecg!ng,enz.
GROOT S CHILDERBOE]^. by
men nist zeggen dat het een aiiathomie of een gevild ligchaam was ?
Ja de allerminfte muskcl werkt, en drukt zich met geweld door zynen
dikken huid heen. Dc haïren ryzcn op zyn hoofd overeind; en dc
omgcflingerdc beeilenhuid is, zo het fchynt, van zynen gordel los ge-
raakt, fleepende langs dc grond, trappende hy daarop met de linket
voet. De bokkenvocten, die daar aan hangen, of wei het vel daar van,
flingerenheen en weer na zyne beweeging. Hy is heel krom geboogen ,
hoLidende zyne eeue knie byna tot aan de boril, en duuwende met dc
voet tegen de rots, terwyl hy met beide zyne handen de kluit met alle
kracht na zich poogt tc trekken. Tififone^ half achter hem, met het bo-
venlyf over zyn hoofd, en haar aangezicht , een weinig in verkorting,
is neerwaarts' gekeerd , vvyzende met de regter hand na GalatheUy niet
met de vinger, maar met een volle vuift. In haare linker hand houd
zy een deel (langen, benevens een toorts. Haar kleed is donker graauw
of zwart, hier en daar met bloed beklad. Dc zee fchynt ontroerd.
Ziet eens de baaien: met wat onftuimigheid flaan zy tegen de rots aan;
fchynende het itrand te v/illcn overftroomen. Aan de linker zyde komt
Gdatheay op haaren waagen, getrokken door twee <5olfynen, glyden-
de niet op de baaren gclyk voor dezen: ο neen, maar op en nedcrhol-
•lende. Dan fchynt zy'boven, dan onder. Daar is zy met het achtereind
van den wagen byna overeind. Zy ftaat in de fchelp heel geboogcn,
de ari'iKn vooruit gcfticeken, kykende heel verbaasd om, terwyl zy aan
de vilfchen den ruimen toom geeft. Haaire lokken zyta niet gefchikt,
maar vliegen met deloifc tuiten tegen den wind op dien zy door bet
fnel loopen verwekt; cn haarc fluijer, losgeraakt, vak achter haar in
zee. Aanfchouwt eens, hoe haar teêre kden overweldigd zyn, cn door
een innerlyke ontroering zich beweegen. De fpieren van haaren hals,
voor dezen verhoolen, vertoonen zich nu. Haar hert fchynt te klop-
pen, en dc bcenen buigen onder haar lyf, fchynende al beevende hun-
re onderftaming te weigeren. Haare fchoone poezelachtigheid ver-
vliegt, en doet ray twyüelen of het noch wel Galathea mogt zyn. Haa-
re bloozendheid verdwynt door de bangheid, en doet haar meer een
marmer beeld gelyken dan een menfch.
Ik öond verzet in die denking. Is het mogelyk, dagtik, dat het
een Schildery is door menfchen handen aldus uitgewrocht! Waarlyk,
dat gaat myn verftand te boven. Maar zou ik my ook wel konnen
bedriegen, waanende dat het in der daad zois.> doch dagt ik weder,
ja het is zo: en wat vermag de penceel van een vernuftig Meefter niet?
Het zy hoe 't wil, zie ik kt zo, ot beeld ik kt my in, het is my ge-
noeg.
€6 groot schildeÏLboek.
In het verfchiet, ter linker hand, zag men eeoige fchepen, door de
baaren geflingerd, en twee in het nvidden des Stuks ten anker leggen,
benevens een boot die volk aan land zettede j het geen my deed ver-
moeden of het UljIJis niet wel mogt weezen, die het op des wreederi en
gulzigen menfchevfeeters eene oog gemunt had. ja dat is wis, het zynGric-
ken: dat kan ik aan hunne gewapende galeyen en gantfche coeruiling
bemerken. De zee is blank van fchuimi en de baaren loopen na het oog-
ptint. De lucht is ontroerd, en· vol dryvende wolken, we ke hier en dacr
groote ilagfchaduwen veroorzaaken. Het krachtigÜe licht valt. op Po·-
liphemHs en het onderfte van de rots, nevens de ftrand na voorcn toe op
weinig na: maar de ileen, die nederploft, is, benevens zyn
onderlyf, iii de fchaduwe, door een ftuk van een zyrots veroorzaakt, en
komt geweldig krachtig vóór tegen het licht. Cupido ondertuiTchen',
heel boven den komt vooruit vliegen; keert zich heel bedroefd
regtsom na beneden, alwaar ^cis legt; heeftzyne linker vuift tegens
zyn oog; en de regeer, daar hyzynen boog mede vafthoud, aan zyn
hoofd ora de zonnefchyn , al fchreeuwende of huilende. Zyne pylko-
ker is omgeflagcn; en de pylen vallen daar uit in zee. ^cts kgtop
de voorgrond met de fchouders bloot; en men ziet hem een weinig te^
gen de regter zyde. Zyne handen, half met zand bedekt, zyn wyd o-
pcn als of hy zwom. Zyn hair is donker, en zyn kleed donker groen.
Galathea tuiïchen hem, cn Poliphemus met de rots, loopi dwars door
het Stuk. Men ziet haar tegen de" regter zyde j. en haar aangezicht is
na vooren gekeerd. Hetverlcniet, met heuvelen, boikhaadjen,fchoo^
iie landtsdouwenen rivieren,is helder en klaar befcheenen. Men ziet'er
ook eenigc beeften weiden , gelyk in het voorgaande Stuk. Onder
liet afhangen van de rots, aan-de kant van de zee , legt een mantel van
rood laken in de fciiaduwe, ongetwyiïèlt die Acts daar heeft laaten leg-
gen; het welk, myn ''s oordeels , konfttg bedagt was, om de plaats
aan te wyzcn alwaar dit ongelukkig paar gezeten had. De ftrand is vd
kinkhoorns, en allerhande zeegewas. Een groote fchildpad , groen-
achtig van koleuF, ziet men van onder van daan kruipen na de
zee toe. Poliphemus hee£t zyne fluit by zich leggen; doch de tas hangt
noch aan zyn zydc. H«t bovenfte der rots is donker tegen witte wol-
,. Jien die daar dryven. Het licht komt van de zyde.
gc cks schiy- Wanneer ik nu alle de byzonderheden van die twee Stukken naauwr
keurig waargenomen had, Het ik mync gedagten gaan, wat of het
voomaamite oogmerk van den Autheur mogte zyn gewecft; cn ik bevond
bet te zyn, ons eea voorbeeld te geeyen van de uitdrukking-der liefde,
€6 groot schildeÏLboek.
of ftreeling der zinnen, welke het ligchaam door een dcride ontroe-
ring beweegt zonder gewelddaadigheid, in de ψζήοοχ\ yan Polifhemus
in het cecfta Stukj. en in Gdathea^ een geruit of onverfchillcnd ge-
moed, zonder ecnigc hertstogt: want ik bemerkte, dat haarc bewec-
ging fimpel of eenvoudig, was, cn haarc fchoonheid in völic kracht.
Daarom wierd zy van geenei7ii/??i^öjgevolgd, dan zulke die, met vler-
ken oi vinnen, in plaats van vleugels aan, de NereidengsmtzxAyk ver-
xcllen. Ik was over jJeze aanmerking zodanig veihcugd, dat ik het
niet uitdrukken kan. Desgclyks onderzoekende , waar in ket twede
Tafereel beftond, en wat men daar uit zou konnen verftaan, vond ik
eindcljk, dat des Autheurs meening was den ongelukkigenuitflag van
de voorgemelde hcrtilogt, of liefde, uit te drukken in de perfoon van
Galathea.. Deze paffie is driftig, en onverwagt: want de gcringfte onor-
dentelyke hertstogt brengt de voornaamfte ledemaaten onzesTigchaaras
in verwarring, en verftoort de ruft en vreede der overige. Die van
Poltphemus is geweldig. Cupido is geen paffie onderworpen: doch zo
'er iets in befpeurd zou worden, zou het, myn ^s oordeels, een mede-
dogendheid weezen. Waarom hy hem fchreijende gemaakt heeft, weet
ik niet: mog^elyk is 't geweeil om een kinderachtigheid te vertoonen j
want de kinderen gemeenlyk, om zaaken die hun vreemd voorkomeoj
lagchsn of fchrdjen.
Uiilegginge Op de Perfoonen in heide de Tafemien verheeld..
De Siciliaanfche Herder Pö/z/ïk^wiiJi de wreedfte en grootfte van ge-
Halte onder de Cyclopen, was, volgens Home-rus ^ de zoon van N^ptmus ccn odg uiu
cndeNymphe7^föp. Aangaande het woord Qc/opj, dat is te zeggen een
oog in "t midden van 't voorhoofd hebbende; waer door zommige hebben ' '
willen betekenen de donder, weerlicht, en blixem (volgensde Griek-
fche naamen zyner medegezellen J^ro^iw, Steropesy en Piracmon) en
meer diergelykc uitwerkingen der lucht, rondom dewelke zy altyd bc"
ïig zyn ten dienfte van 'Jupiter: zynde de lucht gepkatft in 't midden
des Hemels, gdyk een oog in "'t hoofd zeggen zy. Alzo verhaaleuhet
de uitleggers over Hefiodus in z-^na Theogonie.
fiefiodus zegt, dat GaUthea, dochter van J!^eYetts en Dons y zo ge- ue betekenji
naamd word ter oorzaak va>n haare witheid; geevende by gelykenis te van
kennen , het fchuim der zee ; om welke reden deze Dichter haar het
witte hair, en het aangezicht gelyk melk toeeigent. Vordcrs zegt hy,.
dat eenige Schryvers door Galathea hchhcnrnWcn te verftaan geeven
het, zoete water't geen zich in zee itort, ora dat'er niets zoeter als de
Si geoot schildèrbo ek.
beminci'
melk is; en door Pohfhemus de lacht, welke het zoete voedfcl —
De Jongeling Acts word, door OvidiuSy een Zoon van de Vloed
endc Symsthus genaamdj zynde jong, ichoon, en bevallig van
leden.
N|tmiri)'ke j)^ Trkons worden van de mcefte Dichters zoenen van Neptums cn
Tadcrwwr*' Atnphitrite geftcld, om dat de zee, zegt Ver mander ^ moeder oi voort-
brengfter werd genaamd van veelerley zeldzaame ichepfdcn, gelyk haar
element daar toe het genegenfte is. En d'oude Heidenen aldus iets
wonderlyks ziende, eigenden de zee eenige Godheid toe, gelyk
Wat de dub- ^ezen Tritons ook deeden, welke zy ter zee in nood om hulp aanriepen»
biicgcdcian- Maar die de betekeniflèn der Eygptenaaren wat naauwer onderzoeken,
^uksetr"^ neggen, dat dc Tritons^ door hunne dubbele gedaante, te weeten de
bovenfte helft van 't ligchaam als een menfch, en voorts laager als een
dolfyn, vergelceken worden by de twee krachten des waters, zouten
zoet; ons kerende, dat'er voordeel enfchade uit hunnen aart en ge-
iteldheden fpruit, te weeten voordecLvan de menfchelyke natuur, etï
niet als ichade van die der viflchen: om die reden dat de menfchelyke
gedaante, zegt Phnrmm^ vergeleeken by het zoet v/ater, goed en
bekwaam is tot onderhoudinge der geboomten, kruiden, en gedier-
ten ; daar in tegendeel de vifchachtigc geftalte, welke hier by het
zee-water vergeleeken word, voor de dieren der aarde en der
lucht, als mede voor de planten fchadelyk is, doende dezelve ver-
gaan en verdorren; gelyk men in Pliuarcbus van de natuur der dingen
leeft.
Als mede die "Wat belangt dc Neréides'. PUto zegt, dat 'er honderd in getal zynj
doch Hefiodus rekent 'cr maar vyftig, en noemt ze altemaal, van de
wdkc GiawCi Cymodoce, Galathea, Cyrengy Drimo^ Όνίορεϊα^ XM'
thoy Amhufa, phillodoce, Euridice y Ncfce , Lencofhoé, Spioy Tha-
iia^ Cjdippey Pafithea, LycoriaSy Ligea, Ephyre, Opis, Afie, Cly-
mene, ca Ηαίία, de voornaamfte ryn. Dat hunne ligchaanielyke leden
zich tc'ianaen na onderen vereenigen op de manier als een vifch, heeft re-
den aan de Dichters tot het uitvinden en verzieren gegeevcn, dat dc
zelve zeer fchoone Nymphen waren, welke hunne Goden vergezel-
ichapten, gelyk den Οί^Λ^ίΗ, Thms, NepttmtiSy NereuscnDoriSyhun-
XïC Vader cn Moeder, cn veel meer anderen , die de verlcheidcne
Ijoedani'ghedcn en verfchillende uitwerkfelen der winteren betekeneri.
Zy worden Moeders der Vlieten genaiimd, om dat de regenwolken uit
<le zee op ryzende, der Vlieten oorfprongk zyn. Hierom wierden ze
van de Hcidciren, door de litacht en deugd der vochtigheid die d'aar-
vci^ezelièhapt, tot vooTtreelinee van dieren, booinen, vruchten,
bloc-
-ocr page 87-GROOT S CHILDERBOE]^. by
laloemen, en al 't geene de aarde voortbrengt, als voedftcrs der zelve
aangemerkt en aangebeden.
Öen afkomft en de betekeniiTen der Perfoonen , in beide de Tafe-
reelen verbeeld, wydioopig verliandeU hebbende, zulien wy overgaan
tot een algemeene en natuurlyke uideggüige op het laatftc Tafereel. j^j^i^^ene
De overeeniieraminge in de Muziek, gepaard door grove en iaa-e„n^uuriy-
ge, met andere veel helderder en hooger klan een, maaken wel ongely- i<e nitkpgin-
ke, maar ook goede accoórdcn. Met de Liefde is het heel anders, konnen-
de niets ongelyks vcreenigen, als mede geen twee herten tefamenbin-rcd.
den die van malkanderen verichillende zyn, en door de overeenkomiie
der humeuren niet alreedts cenigeovereenkomfte te famen hebben. De
grove en wreede natuur der Cycloj^en kan zich niet aangenaam maaken
aan de bevallige fchöonheid van Gdathea, Zy vlied lem om haaren ■
beminden ^cis te volgen. Hier door leert óns Poliphemis, dat die
geencn te vergeefs arbeiden, welke vvaanen of zich inbeelden dathun-
ne laftige aanzoekingen de macht zouden hebben van de genegenthe-
den der geenen, die zy beminnen, tot zich te trekken. En aand'an-
dere zyde, ^cis , begunifigd door de liefde van Galatheay toontons
wat gevaar daar in ileekt zich bloot te ftellen voor de haat van een mach-
tigen medeminnaar, waar van men ten allen tyden niet anders verwagt,
als de dood. Ook, zeg ik, kan het tot een voorbeeld ftrekken , in
bet welk men het vermogen der bevallige fchoonheid vanF'rms gewant
kan worden, die hem zodanig betoverd hield, dat hy zich daar niet van
kon ontflaan, fchoon hy ten koften van zyn leeven in liefde volhardde.
Alzo vervoeren onze genegentheden ons zodanig, dat ze onsterplaat-
fe brengen daar het ongeluk ons op de hielen volgt, 't welk ons daar
na door de traanen alle de krachten van ons leeven doet verliezen; ge-
lykdeze Fabel van den jongen en verliefden view verbeeld, wanneer
lathea hem in een Vliet herichept.
Tegen over deze Poëtifchc Tafereelen zag ik twee andere van gelykc
hertstogten, maar heel verfcheelende van natuur, zynde waare Gc-
fchiedeniifen, of Bybelfche Hiftorien, verbeeldende Simfon cnJ^dila,
t>e zin van het cerfte is als volgt.
Tmfo»^ ruilende in de fchoot van OeliU, word al ilaapendchethair
afgeineeden, terwyl de Philiftynen zich gereed houden om hem têxed,
befpringen. sunden ht
Hier zit Simfmy omtrent het raidden des Stuks, op een tapyt, wel-r^"eging"van
-ocr page 88-E8 GROOT SCHILDERBOEK,
ke Gp de vloer nedergefpreid, zich tot over drie ronde trappen ftreki, voot
een rullbed, daar Delila op zit, houdende zyn hoofd ophaarenichoot.
Zy heeft de regter voet op eenkleen voetbankje, tegen het welk hy met
zyne linker knie, een weinig opgdigt, leunt, hebbende den voet van
het zelve been onder zync regter dy, die men cenigfins in 't verkorten
ziet, waar van men het been, in zyne volle lengte, tegensde fcheen
gewaar word. De regter aim hangt nederwaarts tuflchcn zyne beenen^
tuftende op het buitenile van de hand, die men van binnen ziet; hou-
dende den linker arm onder zyn hoofd over den fchoot van Delila, en
den elleboog heel achterwaarts. Hy zakt t'eenemaal in malkander j
en zyn hoofd hangt een weinig voorover op zy.
Ïftuu, en Delila heeft haaren regter arm om zynen hals, met het bovenlyi een
SonenaaÏ vvcinig naar dc linker zydc overhellende, tervvyl zy met de linker hand
deTegter zy- cfin bedaarde Vrouw, zonder na de zelve te zien, van haar weg
dedcsStuks, ^nuwt. Dcze Vrouw treed wat achteruit, en houd haare vuiften,
in welkers eene zy een fleutel heeft, tefamen onder dc kin; zien-
de al glimlagchende, met den mond toe, na Delila. Delila houd
haar gezicht geveft op een Jongeling, daar by ftaande, die met
een vinger Simjons hair fagtjes opligtende, het zelve met een fchaar
af fnyd. Deze ^ngeling is aan zyne regter. zyde heel over hem
heen bukkende, met beide de armen uitgeftrekt, en dc beenen
digt aan malkander, tuifchen dewelke hy zynen rok heeft ^eftee-
ken , om den flaapenden Sitnfon mat te raaken. NefFens dezen ftaat
een kleene Jongen , met een mandtje ind^eene hand, om de afge-
fneedene hairlokken in te verzamelen. Deze Jongen kykt om naar
een der PhUiftynenj welke daar na toe treed met een touw of ftnk in
de hand. De Jongen fteekt xynen mond vooruit, houdende eenvin-
ger op den zeiven, om den anderen noch een weinig te doen ftil ftaan.
De gemelde Philiftyn gaat bukkende met het regter been verre voor-
pit, en het ander heel geboogen of gevouwen , 't welk zyn lig-
chaam onderftcunt. Hy fteekt den hals vooruit, en deelleboogen
achterwaarts, houdende het touw met beide de vuiflen digt tegen
zyn lyf. Een ander, heel aan de regter zyde achter hem ,* ligt
een groot gordyn op, en ziet hem na. TÜilchen deze twee ryft
een zwaare kolom, als mede noch een aan dc andere zyde der laatftge-
nocmde, alwaar het gordyn, 'tgeenhy opligt, aan hangt. Deze ko-
lommen loopen na het oogpunt, en ftaan elk op een plint. Achter den
geenen, welke het gordyn op ligt, ftaan nóch drie a vier andere Phili-
ftynen.
Aan dc linker zyde, achter de bedaarde Vrouw, ziet men een ge-
decl-i
-ocr page 89-€6 groot schildeÏLboek.
deeltc van de koets, op eenleeawepoot fteunende, boven aJs cenloof- Standenbe<
^'''erk, daar een vrouwenhoofd met borften van geelachtig yvoor,
beeldende een Hax^ uitfchiet; en een uitgelpreide vleugel onder-aan delinkce
fteunteen vergulde Architraaf. Van de bedfponde hangt een ligt
Tchyn kleed met kwaften tot op de vloer af. Vooraan in den hoek ver- dighcdcn.
toont zich een zvvaare pilaar, of een ftuk van een muur, tegen dewel-
ke een tafel ftaat, gedraagen door drie Meerminnen rug aan rug, op
een driekante voet van zwarte fteen, met een zeskantig blad, op
dewelke eenige geldzakken leggen. Achter de tafel komt een Jongeling
zachtjes aantreeden, gelykende wel een huisknegt, met diergdyke zak-
ken geld In den arm, kykende. fnel om, met zyne winkbraauwen heel
over de oogen getrokken, over dc regter fchouder na het ruftbed. Korc
achter hem komt een andere laftdrager met een koper vat vol pennin-
gen , die hy zeer zwaar voor hem draagt. Hy is met het bovenlyf heei
achter over hellende, zynen mond gantfchclyk toenypende, en met
uitpuilende wangen als of hy blies. Deze is fterk en robuft, bedaard
van wezen, mct.gekroeft haiir en baard. Bezyden het ruftbed, bene-
den de trap, in de ichadiiwe, ziet men een Pronkbeeld van V'.ms op een
Pedeihl, verbeeldende hc^Qkt.d'^k jifiarotk Bezyden het zelve ftaat
een Overfteder Philiftynen met een ftaf in de ftand, fteekende zyix
hoofd een weinig vooruit; en zo ik my niet verzin, is^er meer volk
achter hem die zich in de diiifterheid verliezen. Aan de regter zydevande
trappen, digt aan de voorfte kolom, ftaat een kleen wierookvat, waar
van de rook langs de kolom op loopt. De karner is rondom behangen
met donkere tapyxen, verbeeldende Landfchappen; tufl'chen dewelke
zwa-^'"' en breede pilaftcrs opgaan. De vloer vooraan is met compaE-
timenten en banden ingelegt.
Diii/^ is dertel gekleed , hebbende een cierlyk huliTel, met banden Kokurdet
cn paerlen doorvlochten. Een langebairlok, donkeren glinfterende^
van koleur, hangt haar over den boezem. Haar kleed is van wit fatyn, '
ftrekkende zich langs den boezem onachtzaam neer, zo dat zich dc
borften, nevens de linker fchouder, geheel bloot vertoonen. Het reg-
ter been is van vooren mede tot over de knie bloot; de dy in 't ver-
koiten, en witte voetzooien aan. Het linker been hangt van het bed, by-
na of zy daar regt op ftond, de voet binnenwaarts achter de voetbank,
zynde dat been door het afhangende kleed heel bedekt. Van haar reg-
ter fchouder hangt een fchoone zeegroene fluijer af, fchuins neer, die
op de linker zyde geftrikt is, waar van de flippen aan de eene zyde op
het bed, en aan d'andere langs de dy neder hangen.
Simfon is kloek van geftalte, robuft; van leden, bruin van vel, zwart
JLOesL m vaa
-ocr page 90-€6 groot schildeÏLboek.
Per" van hair en baard, en dc borft heel mrg. Μγ heeft een dcnk«r purpere
fonaadjen, mantel, aan, welke met een dwarsriera om het lyf, ter zyde mef een
gefp·, vaft gemaakt zynde, en om de middel gerold, tuflchen zync
beenen tot over de regter dy nederhangt,. leggende de flippen dcrzclvs
ter zjtde over het tapyt met fchoone plooyen..
De oude Vrouw hceftliet hoofd meteen, geelachtige doek bewondens,
en een violet ofblaauw kleed aan met naauwe mouwen, zynde het zel-
ve onder de borft en boven de heup gebonden,.
De Jongeling , met'de fchaar , heeft een korte groene rok aan met;
mouwen. De Jongen, die nevens hem is, dcsgelyksr, maar wat-ilegter.
Zy zyn beide blond van hair,. het welk. achter met een wie liiatije gebon-
den is.
De Soldaat:, met het touw in de hiind , is bruin van vel, en gekleed
met een ligtgeel kleed tot boven de kniën, en yzere of kopere baixden,
donker en. dof, om.het lyf,, drie vingeren breed van de navel tot by-
ua onder de borit, en dkrgelyke op de fchouders. Hy heeft een heel
flechtcn helm.van rood koper op hetliooid, een pook op zy, donkere
voetzooien aan, en banden tot aan de kuir. Die achter hem is, heeft
mede eeq helm, verbeeldende een draakenkopop't hoofd y. de huid
van een wild dier om 't lyf, en een knods in de hand.
Die het koper gelaaden geldvat, ter linker zyde, voor hem draagt,
heeft een ligtgraauwe lap voor, welke tot de halve dyen hangt, en om
ïyn middel gerold is.
Het kleed, op de tafel, isichoon rood, cn hangt ter zydc af.
Het tapyt, op de vloer, is donker, en van verichddenc kolêurenj
gclyk de turkfche tapyten^
De dag komt van de linker zyde, een weinig;van vooren, als mt een
enkel veniler; waar door de middelfte Grwt?:, met de trap, hetbreedfte
licht fchept. De Soldaat met de ftrik, voor dc trap, is meer op zyde
gedaagd. Het Pronkbeeld, in de fchaduweftaande, word van de vloer
gereflexeerd. Dc Overfte dcr Philiftynen onrfangt een weinig licht op
zyne fchouders^ De Jongeling,met dc geldzakken belaaden, is met de
tafel in de fchaduwc: maar de andere Laftdraager fchept het licht vlak
©p zyne verheevenc naakte boïft.
Zin van tiit Q^mfutt zyn.hair aj^efneeden zynde, cn- aan handen en voeten gebon-
5 word wakker,, en, ziende zich dus deerlyk vmDelila bedroe-
gen, fpdngt op vol verwoedheid, flaat en ftoot van hem af zo ν«Ι hy
kan, maar werd eindelyk gcilrikt cn gevangen. Daar
groot schilderboek:.
Daar ftaat hy woedende in het midden des Stuks iinkfom na het licht
gekeerd, zyne beencn wyd van malkander; de linker.elboog heel om
i^oog, ichietende de hand «iet dén arm achter zyn hoofd neer; de rcg-
ter vuift voor uit, werdende de elboog door een der Philiftynen met een
touw achterwaarts getrokken. Zyn regtcr been itaat voorwaarts, en
het linker heel achter, bezwykendc onder de zvyaare lail van zyn grof
hgchaam 't geen achter over helt. Twee leggen 'eronder zyne voeten
op de grond, die hy neêrgeilagcn of met de voet gefchopt heeft. Een
derde legt aan de regter zyde tegen een borftweering aan, onderfteu-
nende zich met de eene hand op de vloer, en houdende met de andere
hand het pedeibl vaft. Zyn hoofd hangt neerwaarts tegen de grond,
fpuuwende bloed in overvloed.
Aandc linker zyde vanSimfoftj een weinig voorwaarts, ftaat de Over-
fte der Philiftynen, welke toefchietende, metde linker vuift tegen zyn
borft ftoot, -en met de regtcr, waar in hy een ftaf heeft, welke hy om
hoog houd, hem dreigt te flaan. Achter den Ovjrften ftaat een ander
Soldaat, welke Simfen een ftrik om den hals gefmeeten heeft, die hy
na zich trekt; waar over het hoofd van den Nazareenfchen Held der-
waarts wat overweldigd hangt. Hy nypt zynen mond ftyf tOe; en
zyne kaaken zwellen. Achter Simfm ziet men noch een Soldaat heel
bokkende , trekkende aan een touw dat aan zyn regter voet vaft is. De
voorgemelde borftweering, ter regter zyde tot achteren toe, wykt na
het oogpunt. De deur is in het midden der zelve, door dewelke driea
vier gewapende mannen in komen loopen metknodfen, ftokken, cti
ander geweer in de handen, al fchreeuwende; waar van de eerfte met
een ftok of halve piek op den wankelenden Simfin met al zyne kracht
fchynt te flaan. Het is vreeiTelyk om aan te ichouwen wat geweld zy
doen. Een weinig ter linker zyde achter Simfin^ digt aan de koets,
ziet men Ddila^ omheliènde het Pronkbeeld van j^ewMj·, en heel ver-
baasd en verleegen omkykende. Zy is wat hoog op de trap die dwars
door het Stuk heen loopt. Even voorby legt de oude Vrouw néder ge-
vallen, of vallende, het eene been een weinig om hoog, en haar rok
Wat opgeflagen, zulks dat men het zelve bloot ziet; d'ecne hand op dc
vloer, en d'andere vooruit. Vooraan in den hoek hangt een gedeelte
Van een groot gordyn, 't welk de tafel, daar het geld op legt, ten halve
bedekt. De twee Jongelingen, in het voorige gemeld j komen heel ver-
baasd aanloopen, zoekende zichtuiTchende tafel en de muur te verftee-·
ken. Den een is 'er reedts half achter; enden ander kykt om, cn vat
zyn hoofd met beide de handen.
De mantel van Simfin legt half op de trap en half onder zynen voet,
stand en
beweegingca
der voor-
naamfte Per.
fonaadjen.en
andere om-
ftandighc-
άβο-ΐώίι!
Tafereel be.
gtcepen.
5^2 g r O O τ s c ΗI l d ε r b O ε κ.
nevens ecnig geweer, als een halvepiek en helm. van die daar dooi
leggen.
DeOverfte der Philiftynen heeft een rok aan tot onder de knieii
hangende, en een mantel om zynen arm. geilingerd. Zyn hoofd is
met een ligtgraaiivve lap omwonden, achter met een goude band vail
gemaakt.
Het grootfte licht valt op en-daar omtrent., OeliUxs in een
fcheemerend licht, en diep in het Stuk.
verM'omk- Deze tv/ee Tafereelen waren zekerlyk. niet minder van hertftogien
rnefidn^en' ^^ voorgaandc. De fchikking, daaging, en koleur deeden roy
de"schfy- vervvonderd ftaan: en 't was als of ik zulks in het leeven zelve zag ge··
beuren. My docht, al wift ik niet dat het Simfon en DeltU waren, za
feicckn. ^ zoude ik het hebben konnen raaden aan hunne g,eftalte, wezen en be-
weeging;, en 't geen het wonderlykftc wasmen kon daar niet allee«
de daad en het tegenwoordig bedryfnatuurlyk.uit zien; maar dat meer
is, waar de zelve uit voortkwam: daar en bov^n noch wat uitilag dis
zou hebben, en ofhet lukken of mislukken zoude. In het eerftè kon
ik wel befpeuren , dat Simjbn bedroogen zou wordeai niet om dat-
ik het wiit: maar zyn hair afgefneeden , het lyfgcld al geteld, en' dc
ilrik by der hand, deeden my zulks vermoeden. Doch des niettegen- .
ftaande was ik wel verzeekerd, dat het niet zonder bloedftorting zou
toegaan j gelyk het genoegiïiam blykt in het twede Stuk, daar hy ge-
■ vangen en vaft gebonden is als een Stier dien men offeren zal-, welke j
na dat de. eerfte flag.mis is geraakt, opryft, alles neder ftoot cn ondec
de voet loopt wat hy ontmoet, tot dat hy eindelyk afgemat zynde, om
verword gehaald, en, in, dier. voege vermeefterd, weder naar den
altaar geleid. Even alzo kwam het, my voor. Waarlyk,. men ziet wei-
nig dicrgelyke Stukken, zo krachtig afgebeeld. Alles wat. 'er in was,
kamer, ftoffagie, en toevallen, waren zo eigen cn gevocgelyk, ja
ik mag zeggen zo noodzaakelyk tot de natuurlyke verkiaaring, van de
xaak, dat het zonder zulks niet volmaakt, maar eer gebrckkelyk zou-
de zyn geweeft, Welk een kracht heeft het Pronkbeeld van Vetws
niet, om de gocilooze ontuchtigheid van het Vertrek deezer Hcidinaan
te wyzen! Die bedaarde Vrouw, of liever Koppelaarfter, wyit die nicE
duidelyk aan, met de. fleutel die zy in de eene vuift heeft,, dat zy in
haar eigen huis is, en niet in dat van Simfon , noch· in dat- van den
Overften dér Philiitynen ? En wat zou dat geld op de tafel beduiden,
als men niet zag- aan dien Laftdrager dat hQiSimfom geld niet cn was?
want nu flaapt hy; en het geld word eerft gebragt. lemaiid zou mor-
gen zeggen 3. dat het ia die gclegentheid oneigen ware zulk een ge-
loop·
€6 groot schildeÏLboek.
^op: van dc laildraagers, cn dat geraas van geld; dewyl daar door den
aanüag zou konnen vcrydcld worden: maar hier op zal ik antwoorden,
dat 'er geen ongevoegciykl-ieid in öeekt;;. dewyl met blootc voeten.
Overeen marraere vloer te loopenzonder geraas te maaken,, cn geldzak·^
^^en neder te zetten zonder dat het klinkt, geen onmogelyke zaak isi
Niemand fpreekt, of doet hier immers dexi mond open; alzo ieder een
genöegraam bewuil is wat/er omgaat.
In. het twedc Stuk neemt DeliU haar? toevlucht tot het Pronk-
beeld.. Waarom vlugt zy ? en Nvaarom zo bevreesd, nademaal Simfon
reedts buiten zyne macht is ? Doch zy kan noch niet bedaaren: zy· ftaat
tuiTchen hoop en vrees; en de bangheid.doet haar aangrypen 't geen zy-
ecriT: by der hand vind: en zo lang.zy hem noch voor oogen hecrt, kan
zy onmogelyk van hertftogtveranderen. Wat den Overilen aangaat,
zync drimge be-wceging myn''s oordeels, zeer eigen: want fchoon
hy de pligt. van.een dienaar verricht, is het wel te begrypen dat hy zich
in dat gevaar, ziende de doode ligchaamen om zyn lyf leggen, niet
zoude gefteld hebben van hem tc naderen , indien hy niet wel vaft ge-
bonden ware gevv'ceft. Nu· uit zync verhoolene plaats toefchieteride,
valt hy hem itoutmoedig op het lyf, mogelyk zo veel niet om zyne
dapperheid tp toonen,, als om de anderen aan te moedigen: want hy
ziet Simfon niet aan^ maat voorby na de Krygslieden. Dat die oude
Vrouw neder gevallen legt, is rtiet oneigen, als fwakker van beenea
zynde, en vol van bangheid: en fchoon zy geen rol in het fpel heeft,
is het echter niet ftrydig b dat geval, al was het maar om de ftatie van
Ddila. Het is ook om dle reden dat zy niet in het oog fteekt, maar
achter in dc duiftcrheid fmoort. Dat haar rok opgeflagen is, kanvoor
een koppelaarRer geen fchande weezen.
Komen.wy nu totdealgemeene en nataurlyke uitlegginge over beide
deTafcreelèn, doch wel.voornaarnentlykdebetekeniirenvan^/w/öwi hai-
ren, en de liefde, van Ddila betrefende.
Men leeft'in "t kort in de Heilige Bladeren veelc zaaken raakende het >.'atuur!yki
hair van Simfon ^ het welk-hy iorgmldig.onderhield , om dat het, ovafeidcde
2o lang als het groeijende was, langer en dikker wierd, waar Tafcreden
doorhy meerderen meerder krachten verkreeg om de ftrikken , van λ^/»,
dewelke men hem telkens trachtte te binden , te verbreeken : niaar
Het zelve afgefchooren ivnde, begaven hem zyne krachten, en verzwak-
tc zyn gantfche ligchaam.
Door Simfon den Nazareener word vcrftaan een menfch' door Gsd
vcrkooren en hem toegefchikt: want die van deze order onderhielden
Keel forgvuldiglyk, gelykik gezegt hebbe, hun hoofdhair, . het welk·
m^, hen.
-ocr page 94-€6 groot schildeÏLboek.
hen vcrrykte met een fonderlinge deugd die het hoofd vercieit, dat is
te zeggen ons vcrftand: en hoe meer het zeke groeit, hoe het ons
ftandvailiger en moediger maakt tegens het geweld en de aanvallen on-
zer vyanden. Door de vyanden, die ons trachten te ftrikken, vtï'
ftaan wy de menfchclyke genegentheden en het vuur onzer begeerte;
want de heilige gebeden wyzen het ons aan wanneer wy bidden om vry
van vyanden te zyn. Als het nu gebeurt, dat wy, uit een menfchely-
ke zwakheid , vervaHcn in de licideilrikken van deze DeliUf dat is te
zeggen door onze verdorvene natuur, waar door de luft des flaaps ons
overweldigt, en wy door haare vleijing in haaren fchoot in flaap geraa-
ken, denken wy niet meer op het geenewy wakker zynde, wannneerwy
door de reden verligt werden, behoorden te doen; maar luy cn onacht-
/aara zynde geworden, houden wy op van alle goede werken te doeil^
Alzo zyn wy gefchooren door de liftigheid der vrouwen, dat is te zeg-
gen, dat wy dc deugd des geefts verliezen, geftreeld doordelaagen der
welluft; waar door wy zodanig onder het geweld en dc macht onfet
vyanden gcbragt worden, dat zy ons drukken, kwellen en verachten:
Avant daar is niets in de waereld 't geen een menfch meerder kwelt als
het belang der waereldfche zaaken , om dat, zo haaft als wy ons laa-
ten vervoeren, wy geftadig gedwarsboomd worden , 't zy door de
gierigheid, liefde, haat, jaloufy, of door een andere verderfïèlykheid
of wederwaardigheid : maar wanneer een menich tot herdenkinge komt,
^t welk gebeurt als liy ontwaakt, wordhy zyne mifïiag gewaar, cn ge-
taakt door oprecht berouw en leedweézen, tracht met alle vermogen
zyne hoofUhairen te herwinnen, en zyne oude krachten allengskens we-
der te krygen, tot dat hy de zelve weder bekomen hceit; cn toen in
zonden ftervende, overftelpthy zich zeiven, met de gantfche vergadering
der vyanden, door een geweldige en algemeene ondergang; waardoor
men moet verftaan, dat hy alle zyne voorgaande welluften en gebre-
ken ilerven doende, ook zelve de waereld oi waereldfche begeertens
verliet.
Het afgefchooren hair betekent mede de zwakheid van de krachten
der ziel of des geefts, of zelfs ook wel de dood.
Euripides getuigt, dat Alceflus desgelyks niet fterven kon, voor en
al eer Mercurm uit den hemel kwam en hem zyn hair affneed. Minos
kon van gelyken den Koning Ntfm niet ter dood brengen, ten ware
deszelfs noodlottig hair door zyne Dochter afgefneeden wierd. En Όί-
do, zegt Firgiliusy kon niet fterven voor dat Jmoy die zich over haar
langwylig zteltoogen en harde dood ontfermde, iris uit den heniel
zond, om de worllelende ziel van de ftrikken des ligchaams t'ontbin-
€6 groot schildeÏLboek.
" /
«ien, doof haar de blonde hairvlcchten af te fnyden, en aan Pinio op
te offereni
Deze twee laatfte hiftorifche Tafereelcn, merkte ik dat de twee voor-
gaande ongelyk waren, en onderfcbeiden konden-worden; naamentlyk
dat zy met geen Poëtifchefiouuren vermengd waren, als Cuf>idaoide lief-
de. yl^f^er^ofde woede, en diergelyke, om de zelve hcrtstogten of zin-
nen te bplpen uitdrukken: en zekerlyk zon de regte waarheid van een
verdigtfei niet onderfcheidcn konnen worden, by aidien het een met
faet ander vermengd was. En fchoon hei Pronkbeeld van renus van die
natunr fchynt in deze waare gefchiedenis, zo dient het echter rot de
i^aak niet, maar alleen om de plaats aan te wyzendieheidenfchwas, al-
Waar nriet zonder waarfchyniykheid zulke beelden in weczen waren,
hecLgemeen onder hen.
Gezicht der Tafereelm m een i'wede Kamera m de Order
porkiigekowwd.
tiènde Hoofdstuk.
Ha dat ik deze Kamer bezichtigd had, niet konnende bedaaren van
myne verwondering, ging ik een trap op tot aan de twede verdie-
ping, in een andere Kamer, veel cieilyker van bouwktinde, na de Or-
der Dorica, niet wel zo lang, maar een weinig hooger dan dc voorl-
ge, alwaar ik deze navolgende Schilderyen zag.
De dapperena veele wonderdaaden uitgeregt te hebben
cindelyk de gramfchap van Juno^ zyne ftiefmoeder, niet langer kon-
nende wederftaan, verbrandde zich zeiven uiteen imertelyke en raa-
zendepyn , veroorzaakt door het vergiftigd hembd van Nefits, 't welk
D^wm uitjalouzy, omhetgcrugt'tgeen'ergingdathy/o/<r, Döchter
"f^nEuritHs^ Koning van OiirWii·», beminde, hem toegezonden had r
maar iHpiter^ daar over bewoogen, voerde hem met een zegenwagen
ten hemel, err plaatje hem onder het geftarnte in ^t getal der Goden. ■
Dit gezicht was wild en bergachtig, vol boffchaadjen en heuvelen.
In- her midden des Stuks, een weinig aan de regter hand, ter zydef^^ïïndi
van het oogpunt, zag men éen groote houtibpel van houten dwars Petfoonenin
over malkander leggen, niet als afgekapt, maar afgefcheurd, zom~
mige hier en daar de wortelen en blkleren noch aan hebbende. Dé
^iovenfte houten waren dun, en de onderfte heel zwaar, leggende de
^elve parakl aan het Stuk. Flier was het dat die rampzalige Held en ■
GeeS-
-ocr page 96-GeeiTel der Gedrochten dwars over zynen uitgefpreiden leeuwenhöii»
heei uitgeftrckt, heen lag; zyn hoofd na de regter, en de voeten i^ar
de linker zydc, wat achterwaarts gekeerd; zyn borft voorover, "et
aangezicht, een weinig opgebeurd en na vooren hellende, zag men op
zyde tegen de regter wang, toonende een vreedzaam wezen, zonder de niin-
ile pynelyke trekken. Zyn linker arm vertoonde zich heel opgehaald, en
de hand achter onder .zyn hoöfd; de andere arm regt uit, een weinig
na vooren, op het hout ruftende, met de hand half toe, en het bin-
nenfte naar zyn lyf gekeerd. De regter knie was gantfch opgetrokken,
haaiende de voet naar zich. Het andere been was afhangende ver-
beeld, even of hy zich wat hooger op wilde helpen. PhiloHetuS t voor
het hout, een weinig ter regter zyde., lag op zyne linker knie, fteu-
nende met een geboogen ligchaam op zynen elleboog en de regter
knie; het aangezicht nederwaarts gekeerd, houdende de eene hand,
waar in hy een flip van zynen mantel had, voor het zelve, als of hy
weende.; terwyl hy met een fakkel in de linker hand den brand in het
hout ftak. In het midden des Stuks, achter de houtftapel, op dc
twede grond, vertoonde zich een triomfwagen , welke zeer cierlylcmet
beeldwerk en kindertjens met palmkranifen verguld was; waar van men
het eerfte wiel, alseenftar, vlak tegens de zydc, halfachter de grond,
gewaar wierd, terwyl de paarden regtsom zwaaijende, byna t'eenemaai
van vooren, wat hoöger op klommen. Mercurim zag men in 't ge-
heel , behaiven de linker voet, die noch achter de grond, op dewelke
hy achterover hellende (leunde , verborgen was. Hy ftaptemethet
regter been vooruit na den brandende houthoqp, houdende den reg-
ter arm, in welkers hand hy den toom digt aan den mond der paarden,
als of hy. halte wilde houden, vaft hield, achterwaarts. Zyn aange-
zicht, ruggewaarts gekeerd, fprakaan, die in de lucht zwee-
vende, met de linker hand vlak open, en een weinig in 't verkorten ,
op Hercules wees. ïupiter was met zyn bovenlyfvoorover, endebee-
nen in 't verkorten na Aiercurms gekeerd, wyzende met de regter hand,
waarin hy den fcepter had, dwars over zyn lyf na oin hoog, terwyl hy
met dc linker hand achterwaarts tegen zyne dy de blixem hield. Ach-
terden wagen, boven iïercw/fcf, naar de regter zyde, rees de grond berg-
achtig op. Achter de laarden wierd men hoogepynboomen, cypreP
fen, en eenige atgebrokene ftammen gewaar,; 'en achter Mercurius et-
telyke watlaager en verder. Na dc linker zyde, tot op den horiz^om,
zag men de zee, en niet verre in dc zelve een rots of klip , hebbende
de gedaante byna als die van een verfchriktmenfch , welken ik oordeel-
de den ongelukkigen Ljchasy zynen dienaar, door de woede zyn&meei-
I
€6 groot schildeÏLboek.
ters in zee geworpen, te zyn. Op den voorgemelden rotsachtigen heu-
vel ftond een rookend autaar, en nevens het zelve een brandend vuur-
vat, als mede de knods van Hercules. In het panneel, of de vlakte des
autaars, was een arend met opgefprcide vleugelen , en deblixeminzyn
bek, op een fefton vaneikeb aderen zittende, uitgehouwen. Vooraan
het Stuk, aan de linker zyde, lag een heel zwaate ittonk van een ouder»
boom, met zyne wortels om ver gehaald, waar van de plaats, daar hy
geftaan had, zich noch als een opene kuil vertoonde. De worteli
Waren ongemeen dik begroeid met een deel takjens; en het ander eind
kwam na vooren toe tot het midden des Stuks , alwaar het in de lyft
fchoot. Hier en daar lagen eenige maytakjcns, en fteenen van hun-
ne bazis afgeftooten. Op de grond, by PhiloBetm, lag de yvoore boog
en pylkoker van Hercules ^ met goud vercierd; zynde de zelve meer als
gemeen groot. De riem, die'eraan hing, was met goude gefpen ver-
rykt. Op 4eze koker ftond een kleen beeldtje ingelegt of gedreeven,
verbeeldende-iiire/iw, de laatfte der noodfchikkelyke Zuftcrs, meteen
ichaartje.
Dit Stuk was van de regter zyde, een weinig van vooren, zeer krach-
tig gedaagd. De heuvel met het autaar, benevens het achterehid van liei, en ko·
den wagen, waren meeft van de boomen in de fchaduwe. De paarden
vari vooren, en het bovenlyf van Mercurius tot de halve dy, vertoon-
den zich in't licht; zynde hy voorts laager, met een gedeelte van dc
grond, in de fchaduwe. Jupiter zeer hoog, byna tot aan de lyft ge-
plaatftjontfing achter op zyn hoofd, fchouder, en arm, licht; en het
overige zyns ligchaams was in de fchaduwe tegens de heldere lucht.
De boomen achter de paarden waren redelyk donker.
FhiloBetuSfP<eans zoon,had een fatyne wapenrok aan, van koieur depailU
offtroogeel, heel krachtig. De banden van dezelve waren met goud
geftikt op een groenachtig blaauwe grond. Zyn mantel, die achter zy-
nen rug hing, om de middel in de gordel tuffchen het gevcft van zync
pookgefteeken, was karmozyn koleur met goud geftikt: zynebrooskens
desgelyks. Zyn hairwas blond, «n kort gekruld, hebbende weinig
baardts. Zyn helm, nevens een halve piek, lagen by hem neer. Den
helm zag men een weinig van binnen, zynde cierlyk met goud en zil-
ver doorwrocht Een groote witte pluim hing van den zeiven onagt-
faam over de grond.
Het naakte ligchaam op het hout vertoonde zich uittermaaten
fchoon. De borft, een weinig zwellende, ontfing een krachtig licht.
Demuskulen, omtrent de maag en ribben, waren tamelyk aangewee-
zen; maar aan armen en beenen zeer twyifelachtig. Aan het regtec
€6 groot schildeÏLboek.
been, waar van de voet e^nigfins werkeij'k was, krompen de tooner»
binnenwaarts, d'Appelen zyner oogen waren ilervende, en heel m
den hoek getrokken. De mond, een weinig open» fcheen of te zuch-
ten, of den aaiTem in te haaien, of voor het laatft eenige beweegelyke
woorden te fpreeken j waar over PhiloBetus zich van droefheid niet kon
wederhouden, fmeltende in traanen, zo my docht.
Mercurms was naakt, hebbende maar een kleene fluyer van groene
zyde om zyn lyf, alwaar de flangcroede in gefteeken was.
De paarden'waren gevleugeld; en men zag niet meer als het hoofd
' van het eene, alzo dat van het ander achter Mercunus fchoOt.
Aintnericin- Dit Scuk was byzonder aanmerkenswaardig ten opzichte van dien
gen des ftervenden Vorft, en kwam niet kwalyk overeen met het geen wy in
vertoxL"' ons eerfte Deel aangemerkt hebben in de figuur of afbeelding van de
fcred. heete Zomer. Het is wel af te neemen, dat het vergift niet a leen zyn
ligchaam uitwendig kwelde en fmarte, maar hem tot in zyn ingewand
brandde en blaakte. Om die reden beeldde ik my ook in, dathyiler-
ven moeft. Zyn aaffem was even als een damp , die uit zyrienmond,
na de koelte gaapende, opging. Zyne oogleden, door de innerlyke
hitte flram en zwaar, kon hy naauwelyks open houden; enzyngezigt,
door de dampen bewaafTemd , en deszelfs beweeging door de flapheid
der optiekfche zenuwen vertraagd, trok na de uiterfle hoeken toe. Hec
zweet brak hem uir, en glinflerde van vc^t, voornaamentlyk omtrent
de borfl, daar men een dunne damp, gelyk de waaiTemvankookend
water, over zag zweeven, die zyn ommetrek in de grond deed fmel-
tèn. Rondom deze plaats was het dat de rampzalige het meeflegevoel
had, en alwaar het bloed uit de leden vertrekkende, eneenfchuÜplaats
zoekende, na het hert toe vloeide. Zyn borfl wasgefwollen, en ging
met het inhaalen van zynen aaiïèm op en neer. Dc buik vertoonde
2ich ingevallen; en de ribben drukten zich uitwaarts. Het bovenlyf
tot aan de middel was gloeijend en brandig van koleur, doch evenwel
fchoon en fris, als mede het aangezicht. Zyne lippen waren noch niet
beilurven, noch bleek; doch de handen en voeten recdis byna zwari
verbrand. De winkbraauwen vertoonden zich een weinig opwaarts
getrokken, gelyk iemand die, flaaperigzynde, de flaap nochtans zoekt
op te houden. De armen en beenen waren ontbloed, bleek en droog,
als met de dood vermengd; doch de vingers, knokkels, knicn, ca
toonen paars, en geelachtig opgehoogt. Omtrent de ribben en buik
zag men eenige roode en paarsachtige plekken van het vergift; en zyn
hembd, tot onder de navel gefchooven, hing aan flarden, waarvan
het meefte deel onder zyn lyf en dycn lag', zynde het zelve hier endaar
inci
-ocr page 99-€6 groot schildeÏLboek.
met bloed befmet. Aldus lag die doorluchtige HeU en Blixcm
Godloozen ziekoogende. 'Jupitery heel bewoogen, fprajc Mercurius
aan, hebbende zyn gezicht ter zyde neder geflagen op dit droevig lyk,
tcrwyl ^erfwm/ opwaarts na den Hemelvoogd keek, metjcen pynlyk
vvezen, alsof hy zeggen wilde: mn^chmwt^oFaderyhy Icgtenfierft. Men
zag hier noch daar omtrent geene menfchen dan de voorgenoemde, als
mede geene iiiiyrj of Bofchgoden. Het is zeker, dat, zo 'er eenige
zyn geweeft, hy 4ie in zyne woedheid wel verjaagd heeft. De droef-
heid van Philoiletus was, myn 's oordeels, in zyn wezen niet wel uit
te drukken j en zckerlyk heeft de Konftenaar reden gehad om der hal ven
zyn aangezicht te dekken. Maar waarom Pteans zoon alleen by Hercu-
iej was, zonder dienaars, kon ik niet bezeffen: doch ik vertrouw, dat
het geweeft is om dat de Schilder het niet noodig heeft geoordeeld;
konnende deze boezemvriend het zelve alleen genoegfaam Waaren; ten
anderen, vermits de Dichter daar niets van meldj en ten derden, om
dat de zaak zich zelve 20 klaar ontwind, dat het minfte daar by gevoegd
zynde, de zelve zou doen veranderen, cn in plaats van een onverwagt voor-
val, een voorbedagte lykftatie of plegtigheid doen fchyncn. Aldus
kan men wel afneemen, dat dit lykhput of deze houtifapel niet voor
hem bereid is geweeft j maar dat hy ze fchielyk mèt zyne eigene handen
heeft opgev/orpen: gelyk de Poeet zegt.
Het aanmerkenswaardigfte in dit konftig Stuk was, dat men deze
drie dingen natuurlyker wyze en duidelyk zag aangetoond; de daade-
lykheid, het voorleedene, en het toekomende. Het eerfte voortee-
ken van dit droevig fchouwfpel begon toen hy het vergiftigd hembd
Van Nejfus door Lichas ontfangen hebbende, voor het autaar offerde
aan den grooten Jupiter, zynen vader. Het vervolg zyner dolheid
zag men aan dien rampzaligen in zee geworpenen , in een ileenrots
veranderden, waar na hy zich verbrand: en verders zyne toekomende
triomf door den wagen dien Jupiter hem toezend tot zyne vergoding.
Remfiitar ex funere Phoenix.
Maar laat ons eens een korte en leerlyke uitleggingc maaken over dc
perfoonen van Nejfus^ Dimira, en Lj/chas. Korte ea
Derhalven ftaat alhier aan te merken, dat deze Cent/mm ons leert lewiykeuit-
cn aanwyft, hoe gevaatlyk de gefchenken cn giften onzer vyanden zyn,
welke de dood aan dien grooten Held veroorzaakten. In Oianira Jral^atj'
befpeurt men de onverilandige of onbefcheidene drift en uitwerking
van haare minnenyd, welke haar een werktuig van haars mans
dood deed worden. En in Lychas werd men gewaar het ellendige '
loon van zyne dienftcn, en hoe het ongeluk der dienaars fomtydts by
η ζ <lc
-ocr page 100-loo GROOT SCHILDERBOEK,
de Gfootcn zodanig gereekend word, dat zy de gehoorzaam-en onge-
hoorzaamheid even ftrafwaardig oordeelen. ^ ^
Boven de deur, tegen over het voorgaande Stuk, zag men in Het
uitgaan een ander Stuk, 'tgeen achtkant was, even breed als de o-
pening, welke ik meende een gat in de muur te zyn , om dat het een
weinig fombec was: maar naauw toeziende, bevond ik het aldus.
Λ Mphfttyomet ^lcmna inhaareflaapkamer2pde,had,eer hynabed
ging, de twee kinderen fphiclus enHacules in zyn fchild qnder een
paviljoen gelegt, daar ^uno, vol baat en gramfchap, twee flangen i»
fmeet, om deze onnozele kinderen teverilinden,voornaamentlykiïf''-
cnles·, maar hy verwurgde ze beide, en iincet ze voor uimphitrjgos voe-
ten neder.
Vooraan ter linker zyde, een treede hoog, lagen deze'twee kinderen
in het fchild, zynde de zelve met een baluftrade, die'er om liep,
gcflooten, van vooren na het oogpunt wykende, welke twee derde-
parten van het Stuk befloeg. jiwphitrj/o, naakt uit het bedde gefpron-
gen, metden degenin devuift , nochindefcheede, ophetgelchreeuw
van de kinders, kwam om te zien wat de oorzaak daar van was; en
iettende zynen voet op de tree, komt hem de jonge Hercules te ge-
moet, houdende, met een lagchend wezen, en hem aanfchouwende,
in zyne beide handen vafteen van die flangen, welke hy wurgde en hem
toereikte. Dc andere lag reedts neder op de grond voor zyne voeten;
vfusLÏ ovet jimphitryoy verbaafd enverfchriktitaande, terugtrad. Het
ander kind, fchreijcnde, lag half uit het fchild omgevallen, met het
kuflènen eenilip van dedoekop de vloer. Achter Hercules,ζη ovct het
fchild, hing de purpere mantel vmdcaThehaanfchen Prins over twee ftok-
ken of halve pieken, welke ichuins op uit de muur ftaken, en vaftgebon-
denwaren. Heel boven dezelve, een weinig agterwaarts, zag men de
bedroogene Jum opwaarts vliegen, omcingeld van een donkere wolk,
hebbende haare linker hand met den fcepter in de zyde, en de andere
toe na om hoog, fchynende met de vuift te dreigen, en ziende met een
ftuurs gezicht nederwaarts op de kinderen. Wat verre voorby de ba-
luifter, in het midden des Stuks, liep een trap vier a vyf opwaarts aan
wederzyde met een borftweering, die zich van d'eene zyde tot de ande-
re dwars door het Stuk ftrekte. Achter de zelve, aan het eind, in het
midden des Stuks,zag men een groote en diepe boogsgewyze nis of alco-
vc, binnen de welke het ruftbed ftond, daar een groot gordyn boven
hing
zin van het
zcWc.
lefchryving
van het Tafe
ïeel in 't ac-
bcel.
5<5 GROOT SCHILDERBOEK.
iiing, 't geen ter wederzyde der alcove aan twee ringen opgefchortwas.
De muuren rondom de kamer waren acht voet hoog met tapyten be-
hangen ; en boven de zelve was, zo veel ik zien kon, de muur in vak-
ken verdeeld, alwaar eenige fïaauwe basreleeves in uitgehouwen waren,
verbeeldende deze en geene krygsdaaden. Aan de linker zyde van de
alcove, in den hoek, zag men een ronde pedeftal of halvekolom,
daar een brandende lamp op ftond. ^Icmena, zeer verleegen, ftond,
een weinig bukkende, oi gcboogen, op deze trap, met eenkleene
fakkel in de eene hand, die zy om hoog vooruit ftak, ligtende en ziende
zelve fnel toe, terwyl zy met de andere hand op de pedeftal ter regter
zyde van de borftweering leunde, houdende in de zelve de flip van haar
witte kleed, welke onder haare kin geknoopt zynde, agter na fleepte.
Haarhairwasin een witte doek gebonden. Hetagterwerkzag men van de
flambouw of fakkel in een fomber licht, behalven die hoek daar de
lamp ftond, welke zich, benevens de deur, met een fraay lootwerk
vercierd, een weinig krachtiger vertoonde. Juno fchoot eenige heldere
ftraalenop de kinderen, en daar omtrent. Dit licht was niet als het licht
van een kaars, maar als het daglicht of de blixemftraalen. Het grootftc
licht viel op het onderlyf van 't kind in 't fchild, zpdedeszelfsboven-
lyf en hoofd, die met een gedeelte van het kuilen voor uitvielen,
in de ichaduwe. Hy keerde zich in het fchild om^ het bovenlyf eenen
weg, en het onderlyf een anderen in "t verkorten, u^mphitrjowas met
zyn bovenlyf, byna tot de middel, in de fchaduwe van de wolken,
wordende van de kinderen en de vloer fterk gereflexeerd. Ik ftond en
dacht, hoe-i^/cwiw^i aan die brandende fakkel kwam: maar naauw toe-
kykende, zag ik een groote goude kandelaar nevens haar by de andere
pedeftal ftaan; en peinsde derlialven, waarom Alceuszoon die niet geno-
men had: doch na weinig overlegs dacht ik weder, dat hy ze mogelyk
door de fchielykheid en vrees niet en had gezien, 't geen meeften tyd, in
zulke gelegentheden, gebeurt; het welk merkende, iszyuit
het bed gefprongen, en heeft ze in <Je hand genomen: 't geen, myn 's
oordeels, waarfchynlyk is. Zodanig was dit Tafereel, Deze drie lich-
ten waren byzonder wel en onderfcheidcntlyk aangeweezen. De lamp,
die heel verwas, gaf een wit- of bleekachtig licht, maar een weinig be-
dampt. De vlam van de fakkel was'tot byna aan de pit meeft bedekt
door dc wolken onder 'Jmo\ \ welk, na ik bezeffen kon, een konft-
ftreek van denMeefter was, om de helderheid van het voorfte licht des
te helderder cn krachtiger te vertoonen, en niet genoodzaakt te zyn het
gehcele Stuk denker te maaken om het natuwrlyk uit te beelden j 't geen
hy anders niet hadde konnen vermyden.
5<5 GROOT SCHILDERBOEK.
Jmo had een diadema op het hoofd; en haar kleed was hcmelCd^·'
blaauw; haar huliTel wild j en de lokken vloogen als ilangén om het
hoofd.
üebeteke- DeDichtersmelden, ^iHercules^ door de Aloudheid voorgefteld als
doodingdoot voorbeeld van alle deugden, zo wel des geeftes als des ligchaams,
Hmtiiit. de ilangen met zyne handen verflikte als hy noch in de wieg ag; wil-
lende daar door te verftaan gee ven, datdemenfch, gefchikt om groo-
te en gedenkwaardige daaden uit te voeren, zelfs van zyne jonge jeugd
af de welluft dient tefchuwen, te verdry ven, en dc vleeichelyke be-
geertens te wederftreeven.
Zin vaneen Als ik nu meende uit te gaan, om verder te zien wat 'er noch mogt
leeWan^flJr. g^zicht om hoog, en wierd noch een ander Ta-
mia. ' fereel tegen het verwulffel in een koepel gewaar. Ik bleef derhal ven ftaan,
nieuwsgierig om te zien wat den inhoud daar van mogt zyn, en of het
eenige overeenkomft met de voorgaande Stukken had: en na een naauW'
keurige opmerking bevond ik het te weezen de vergöding van dien
grootenHeld, door "^upiter en alle de Godenen Godinnen verwel-'
komd.
verbïdding JupiieY zat in het midden op zynen arend, heel hoog. Hercules y
met laurieren gekroond, vertoonde zich heel laag, regt daar onder,
ftaande met de eenehand inde zyde, en een olyfrak in de andere,
vlak van vooren, tot half wege de dycn, in het voorile van den wa-
gen overeind, en op wolken. De diffelboom fteeg een weinig ter
zyde op, naden loop der paarden, die J^ercurms ter linker zyde
opwaarts mende, zwaayende weder na het midden toe, en maakende
met den wagen een halve cirkel, zo dat men de gevleugelde paarden
meeit van onderen zag, de borilén van vooren, en dc hoofden na de
regter zyde toe. Mercurms hield den toom met de regter hand, digt by
den mond. De wagen was ömcingeld met een meenigte Cupdoomns
met kranilen cn takjes. Mercurius^ zyn hoofd regtsom keerende , zag
na yupiterj die hem met zynen fcepter na het firmament wees op een
ronde kring van twaalf glinfterende fterren, welke rondom eenige klee-
ne wolken verlichtten. Alle de hemeliche onderdaanen zaten op zwee-
vende wolken, roepende met toejuigchingen en handgeklap. De zon
fcheen helder.
Ik ftond verfteld, als ik na lang fpeculeeren zag dat 'er niet een zyn
kenteeken by zich had, dan Jupker alleen, die op zynen arend zat met
de blixem in de hand, en Mercurius met zyne ilangeroede en de wie-
ken aan de voeten. In 't eerft kon ik de reden hier van niet bezef-
fcn: maar daar na bedenkende, dat de Goden malkander in den
hemel
van h>;t Zol-
dcilluk.
GROOT SCHiLDERROEK. 103
Hemel genoegfaam kennen, iloeg ik myn gezicht op Hercules, en zag
dat hy zyn knods noch huid mede niet by hem had. Toen dagt ik wel,
dat de zelve met zyn ligchaara verbrand waren. Echter merkte ik aan
zyn gekroeft hair en baard, cn aan zyne fchoone geftalte, dat het nie-
mand weezen kon dan Hercules. In "'tkort, ik zag alle de Goden cn
Godinnen, den een na den ander, en begon ze allegaar te erken-
nen, ja tot de minften toe: Α folio aan zyn glinfterend wezen en
ichoon ligchaam: OUha aan haar zwart hair en bruin vel: Bagchus
aan zyne opgeblaaze wangen en ronde leden : Efctilapius aan zyn
lang getuit hair en baard; FenHs aan haare volmaakte en poezel-
achtige leden en lonkende oogen ; Momus aan zyn gek wezen, enz.
öen een had zulk een koleurd kleed aan, den ander zulk een. Verrns
had een rood, Dima een blaauw, Bagchm een purper, Ceres een
ftroogeel, Momus een groen en geel, enz. het welk hen zo duidelyk
bekend maakte, dat ik 'er onmogelyk aan konde twyfFelen. Doek Jum
en/m zag ik niet, ter oorzaake, geloof ik, dat de cerftgenoemde die
foiaad nietlyden nochgedoogen konde dat Hercules ζοάΆτύξ een eer
Wierd aangedaan. Ik fpeculeerde verder over de ornamenten en cie-
taaden van de kamer, en befpeurde dat ,die zo ordentclyk en eigen tot
de zaak waren dienende, dat het een wonder was. Aan ieder zyde
ftonden acht kolommen van pifaans marmer met banden, redelyk wyd
Van malkander, dwars doorfneeden; een aan wederzyde van de deur,
in ieder hoek een, én tuflchen beide twee digt aan malkander, met
Hunne architraaf, fries, encornis; en boven de zelve een borftwee-
ring metpanneelen,op de welke het verwulffel ruftte; en in her midden
dit laatft gemelde Stuk in een ovaale lyit of krans van eikenbladeren
met haare vruchten. De metopen in de fries waren vercierd metuitge-
Houwene ranken van het zelve loof; en in de panneelen van de borit-
weering zag men feftons, waar aan een laurierkrans hing. Tuflchen
de twee eerfte en laatfte kolommen zag men mede in langwerpige vier-
kante vakken diergelyke feftons, en onder de zelve een knods meteeri
■leeuwenhuid. Deze feftons waren van palmtakken met hunne vruchten.
Aan wederzyde der deur, tuflchen de zelve en de eerfte kolommen,
ftonden palmboomen, welker loof tot boven aan het verwulffel
reikte, en heel cierlyk over het voorgezeide Tafereel fwierde.
öeze palmboomen , benevens de cieraaden in de fries, waren
Van brons; de architraaf en cornis van ferpentynfteen; en de
fries van pifaans marmer, gelyk de kolommen. Aan ieder zyde van
dc deur, tuflchen de twee eerfl:e kolommen, was een groote bafrelee-
Ve van een ligt geel marmer zonder vlakken. De ecrft;c verbeeldde
Her-
Eigene betf"
kciiiflen d«
Goden en
Godinnen.
A!s ir,e<te
hunne koku.
ren van Mee-
dingen.
Bcfchryving
van de Ai-
chiteÊtuur
dti Kamer.
5<5 GROOT SCHILDERBOEK.
Hercules flaapende, zyndc rondom omcimgeU van de troepen der
meên: de twede, daar hy wakker vverdende, de zelve in zynen leeu-
wenhuid verborg. Door deze ecrfte proef en daad van dapperheid is hy
« Hiy»»» naderhand genoemd geworden * Hercules Primogenitus. Aan de an-
capïjo. dere zyde van de kamer, tegen over dit laatfte, zag menby
Omphale fpinnende; en in de andere vak daar hy Nepts dood fchiet.
Rondom het Zolderftuk waren andere twaalf ronde kleene vak-
ken in kranflen van palmbladen aan elkander gehegt, of door een ge-
vlogten; waarin, in flaauw bafreleeve van Λ«£·ί>, de daaden van Her-
cules uitgebeeld waren. TuiTchen de zelve en het Stuk zag men eeni-
ge leeuwekoppen.
Doch eer wy voortgaan te verhaalen, zullen wy mede eens aantoo-
nen wat de Heidenen door de vergoding van Hercules hebben te ken-
nen gegeevcn.
o«i ilri»^^ , de roem der dappere Helden, toont ons door zyne vergo-
lal ά'ΙΤϋγ ding, dat diegeenen, welke door verwaandheid by hun leeven getracht
dwGoden^^"^^^ ^^^ zich zelfs te vergoden, even alsmet zyne Cleopatra
gepUa^ft^" deeden, of door een fmeekelyke en vleijende redeneeringe tot het volk,
woid. gelyk meeft alle de Perfiaanfche Koningen, en zelfs Romulus, hebben
gezocht te verwerven, den regten weg misgaan; daar in tegendeel
Hercules^ zo lang hy op deze waereld leefde, niet deed dan die van
"Wangedrochten en Geweldenaars te zuiveren; werdende geen Goddely-
ke eere, dan na zyne dood , aan hem bevveezen: want de eeuwigheid,
welke de dood alleen hem aanbragt, leert ons, dat de waare deugd in
dit leven niet gevleid wil zyn, gelyk Alexander zulks te kennen gaf
aan hen, die hem reedts een God noemden, hun toonende het bloed
'i welk uit zyne wonden liep op de zelve wyze als die der andere fterve-
lingen. Want hoe vermoogende en deugdfaam een menfch zy, zo
lang hy adem fchept kan hy zich niet wel gelukzalig noemen, om dat hy
niet buiten 't bereik der tanden van de bitfe nyd is, zo min als Hercu-
les geduurende zyn levenstyd. De Heidenen hebben hem, volgens
hun bygeloof, als een God geacht; geloovende ook t'eevens, dat, al-
hoewel alle zielen onileriFelyk zyn, nochtans die der dappere Helden,
welke de deugd opvolgen, tot een veel hooger trap van eere geraaken,
cn deel aan de G(^delykheid verkrygen. Ja zelfs fchikken zy hem Hebe
de Godinne van de Jonkheid, ter oorzaak van de krachten die hy
had, welke men zonder de jonkheid niet hebberi kan, tot vrouw in
den hemel toe.
Verwaand- Gelyk zelfs langen tyd daar na de Philofoof en Dichter 'Ewfedoclesy
^^^"^'"^'"^ooreeri opgeblaazendheid het voorbeeld van Hercukf (welke zyn
vriend
-ocr page 105-5<5 GROOT SCHILDERBOEK.
vriend eenzwaarcn eed voor zyn fterven afgenomen had,
van nooit de plaats aan te wyzen daar hy verbrand, of te kennen te
geeven waar hy gebleeven was, om het volk te doen gelooven dat hy
in den hemel was opgenomen) ter dezer öorzaake zich zeiven in den
berg iEtna wierp: maar zyne muilen, geheel van yzer zynde, welke
met de gloeijende fteenen en aarde uitgeworpen wierden, ontdekten
het geval en de waarheid. Doch hier af al genoeg: keeren wy weder
tot het vervolgen van onze verhandeling.
In het uitgaan zag ik op de vloer een Sph^era mundi of Waerelds- indever^
kloot , zeer konftig ingelegt , aan wederzyde met compartimenten beeidingea
verdeeld, cn met cierlyke banden doorfneeden , die na het centrum
doorliepen, van koitelyke marmer en jafpis. In ieder fteen was een
Monftcr of Gedrogt, welke van de Waercldskloot af liepen, zynde die
geenc daar Herculesχη zjn leeven de waereld van gezuiverd had.
Ik kon rny nietvverzaadigen in het befchouwen van dit werk, \ geen
my in allen deele ten hoogften vergenoeging gat. Na dat ik eindelyk
alles had bezichtigd, trad ik ter kamer uit, cn klom ter zyde de trap op,
alwaar ik op een Bordes kwam, 'twelk my na een ander Vertrek, van de
Order lonica, geleidde, zynde' niet minder als de voorgaande in kofte-
lykheid van cieraaden en marmer.
Gezicht der Tafireeïen in de derde Kamer, na de Order
lonka gebouwd.
Λ Ls Semiramis eens haar hair kemde, cn het zelve weder op zou verTiaaid*»
binden ,wierd haar tyding gebragt, dat de Babiloniers van haar af- Gefchicd«;
gevallen waren. Hier op liet zy de eene hairvlegt alzo ongebonden han-
gen, en trok aanftonds tegen de afvalligen te veld: bond ook haar hair niet
op voor dat zy de ftad herwonnen, en net volk weder onder haare gehoor-
zaamheid gebragt had.
Deze lieldhaftige en moedige Vorftin ftond van haar ftoel op half
gehuld, zweerende met de duim van de regter hand om hoog, trek-feieei.
kende met de linker haarezy lokken, dewelke een jonge maagd, aanhaar
regter zyde ftaande, in de hand had,enaIwaardekamnochinfl:ak,na2ich.
Op de tafel by haar, die met een koftelyk tapyt, ilyf van goud gebor-
duurd, behangen was, ftond een groote ovaale fpicgel in een met
loof en bladeren gedreevene goude lyft, en boven op de zelyc twee dui-i
iJ- Osd. O vc»
5<5 GROOT SCHILDERBOEK.
ven welke trekkebekten van gemat zilver. Voorts lagen op de tafel
cenige klynoodiën,alsbrazeletten,karkanten, en juweelen, gelyk mede
haar diadema, piramiedsgewyze, vol geileente gezer, Achter haar
ftoel ftond een jong Meisje , houdende een goucle ichaal, in welke
eenigc kommetjes, potjes en doosjes met riekend goed waren·
Even agter deze, vertoonden zich twee andere Juffers, heel ont-
ileld, malkander door verflagehheid omartnende. Ter linker zyde
zag men een oude Matroone met den rug herwaarts aan, houdende in
haare linker hand een open brief. Een weinig meer na het middcntrok
een andere jufter een cierlyk gewrocht fonteintje, op vier wielen rus-
tende , 'twelk by de tafel ilond , vandaar na vooren toe in den hoek.
Vooraan, ter regter zyde, lag een Bode op zyneeene knie voor de Ko-
ningin, gantfch verflagen. Achter aan "t einde van de kamer, in het
midden , zag men een groote opening als een poort, en aan wederzy-
tle der zelve een Term van wit marmer, aan dewelke eenige wapentui-
gen hingen. Voorts was de kamer rondom met tapyten behangen. Dezé
poort ilrekte als een ingang voor een ander prachtig vertrek, vercierd
met basrcleeves en ander beeldwerk. Heel aan/t eind derzelve zag men
een groote ondiepe nis, cn daar onder een breide pedeibl, of cierlykc
bank, daar een beeld, met de voeten naar het licht, ter zyde op zat,
houdende op haaren fchoot een groote ronde kloot, daar zy met de
regter hand, in de welke zy een fcepter had, op leunde. Haar hoofd
was verrykt met een driedubbdde muurkroon. Bovenhaar, in de nis,
ftond, basreleefsgewyze, ccn bedaard Man deftig gekleed, leunende met
zyne regter hand op een knods, en houdende in de linker een fakkel.
Zyn hoofd was met een bloemkrans vercierd ,· en om den hals hing een
goude keten. Dit beeld was van goud, en de grond van de nis azuur-
blaauw. Dekolommenwarenvanwit, en hetgeheele gebouw vanEgyp-
tifch marmer, en de cieraaden goud. Achter de Matroone, aan'tein-
de van de ecrfte Kamer was een jonge Dogter ergens opgeklommen,
reikende met de cene hand zo hoog als zy kon om eenige wapentuigen
van een der Termen af tcneemen, het welke liaar de Matroone uit or-
dre van de Koningin gebood, wenkende met haare regter liand, en de
voorile vinger na zich, de gemelde wapensherwaarts te brengen. Hec
Meisje keerde zididaar na om, terwijl zy de wapens ontbond.
En de kok UI Dc Koningin ftond aan de tafel met het bovenlyf een weinig links·-
len dcc kiee-Qj^ gekecrdj de boezem, half bloot, vooruit; het hoofd overeind,
eenigfins na dc linker fchoüder;. de oogen wyd open; en de mond
een weinig, gelyk iemand <Iie iprcekt. Zy was gekleed iη het wit iatyn, heb-
bende een donker blaauw ryglyt of kuras aan, zeer koftelyk met goud
dingen van
dePctfoo-
csa
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
geflikt en rnet gefteentens bezet. De mouwen waren heel wyd, doch
opgcfronfl:, en met een goude gefpe of haakje vaft j haare rok boven
de knie geknoopt en rondom opgefchort. Zy had brooskens aan tot
half wegen de bcenen. Haar mantel, op de ftoel leggende, was van
Tyrifch purper metgoud doorwerkt, enmethermynen gevoerd.
De jonge Dogtere, die bezig was raet het hoofd van haare Vorftin te
'alleeren, was in 't paarfch gekleed. Het jonge Meisje agter de ftoel, door
iet fchielyk opftaan van dc Koningin een weinig geftooten, trad te
rug, en ftortte een kopje Op de ichaal om, waar over zy zich ontfteld
en verleegen toonde. Deze was gekleed in koleur de rofe: de twee
achterhaar, in't donker blaauw, een weinig groenachtig. De Matroone
had een lange lakcnfche mantel aan van een donker feuiljemortekoleur,
met een gouderand of boordfel. Haar onderkleed, 20 als men aan de mouw
kon bemerken, was donker paarfch of violet j en haar hoofd cierlyk bc-
wonden met veelekoleurdewindfels, waar van de flippen agter op den
rug hingen. De Dochter, die dc wapentuigen afnam, had een heel bleek
appelbloeiiem koleurd kleed aan. Den Bode zag men een weinig van
agteren tegen dercgterzyde, hebbende een kleen manteltje, donker-
graauw of zwart met een kleenegoude franje daai aan, op ζνης fchou-
ders omtrent tot dc halve rug hangende. Zyn onderrok was ligt-
graauw , en kwam hem tot over de kniën. Zyne brooskens warett
van wilde huiden. Hy had een pook op zyde of in zynen gordel
geftooken , en een kleene ftaf in de hand. Zyn helm , met een
draakekop en twee vleugels, als die van een vleermuis, boven op,
lag by hem neer. Zyn'^ hair, nevens zyn bruine vel , glinfterendc
van zweet, vt^as niet lang, echter achter gebonden.
De kamer ontfing haar licht van de regter zyde, door een groot ven- Aismedehei
fter boven boogsgewpe, 't welk krachtig op de Koningin en daar om- gewnhtij
trentviel, een weinig van vooren. Semiramis gaf een flagfchaduwe van de Ka,
op den hoek van dc \afel, waar tegen de Matroone onder met goede
werking afkwam. De Bode was meeft in de fchaduwe, als zynde meer
voorwaarts dan het venfter. Het behangfel, tuifchen dc dam van het
venfter en de opene poort, was halfin de fchaduwe, waar tegen dc
Vorftin en die agter haar ftonden zeer krachtig afftaken. Op deze be-
hangfels, die zeer oud of fomber, en donker purper van koleur waren,
zag men met de naald ongemeen koftelyk uitgewerkt de Zondvloet en
de KxVzNoachs^ en op de andere de verwarring van Babel, daar het
volk aftrekt en zich verdeelt: en boven langs de rondte van de poort
heen, als om de rand van een medailje, waren eenige Syrifche charac-
ters of letters. Aan de regter zyde, boven over de behangfels, zag
men de kamer ligter, door twee ronde vcnftersdie na het oogpunt
O ζ wee*
-ocr page 108-lob - groot schilderboek.
weeken. De zoldering liep rond, boogsgewyze. ^ De vloer wflS met
groote marmerfteenen van verfcheidene kokuren ingelegt. Omtrent
de tafel en de vooxiic groep lag een groote witte ronde fteen ia de ge-
melde grond, welke zich zagtelyk met het ander licht vereenigde, zon-
der echter het oog daar op te trekken.
Vooraan, ter regter zyde, achter den Bode, ging een trap nederwaarts
na een deur, die zich om laag vertoonde. Door het venilcr zag men
het verfchiet, of een gedeelte van een palmboom.
Ik heb vergeten te zeggen, dat de wapenen, die aan de Termen hinfrcn,
inpylkookers, boogea, en zwaarden beitonden. Inde bakvandefon-
• tein, welke goud was, liep een ftraal waters op een doek of twee., en
een fpongie die 'cr in lagen.
Tegen over dit Stuk, aan de andere muur, zag men het vervolg van
het voorgaande, verbeeld in een
Inhoud van vertoonde zich Semiramu, treedende met een ongemcene def^
iMwedeTa.XJ· tigheid en moed uit het Koninglyk voorhof. Deze Heldin kwam
de trappen luchtig af Een martiaale vlam fcheen haar het hert t'ont-
ftceken, welke haarekaaken deed bloozen. Haare oogen glinfterden
als twee fterren. Had zy den helm niet opgehad, menzouhaar, aan
haar kleed en toerufting, voor ccn Diam, die ter jagt trekt, aange-
zien hebben. Alles, wat tot haar vertrek diende^ was voor handen,
als mede haarKoninglyke mantel': maar zy weigerde dien aan te doen;
vergenoegende zich allcenlyk met pyl en boog, benevens haar ontzag.
DeDienftmaagden liepen de trappen op én afj brengende d'eeneditjen
d'andere dat aan. Eene der voornaamfte zettede haar den gekroonden
helm op. Een voetbank wierd voor haar beneden aan de trap gefteld,
terwyl eert andere haar het zwaard omgordde. Het moedig paard,, ten
oorlog opgevoed, ftond beneden aan de trap gereed. De trompetten
bliezen; en het volk drong door, vol van verlangen. Daar wierd ruimbaan
gemaakt. De Ruiters ftondcn gefchaatd op het binnenhof. De Bode
liep derwaerts de trappen af, terwyl de Matroone boven in Het portaal
met een gaapenden mond al dit werk aanfchouwde. Den hemel was
helder, enTcheen haar groots voorneemen te willen begunftigen.
Dezedingen alzo in de vlugt overloopen hebbende, dagt het my on-
tnogelykallestekonnen onthouden om dit deftig en konftryk Stuk na den
eifch te konnen afmaaien. Derhal ven ging ik voor hetzelve Stuk ftaan, ver-
gaderde allé myne zinnen by een, en merkte het op de volgende wyze aan-
Aan dc linker zyde van dit Tafereel zag men een deftige Poor-
iiek,! met vier kolommen van de Order lonica, welke hunne behoor-
Ijke
^lt
feieel.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
lyke ornamenten onderiteunde; en aan wederzyde op een borftweering crfttKHiag
een baluifter, die vyf a zes trappen hoog af liep tegen een breede oi cnfchikUing
dikke pedeftal aan ieder zyde , op de welke leeuwinnen lagen tnet kap
en dekkleeden , vol Syrifche charaöers, op het lyf. De poort was
boogsgewyze, en boven de zelve een cartoes of kartel, die de cor-
nis onderichraagde, waar in een leeuwekop van brons uitgehouwen
was. Boven ieder kolom, in de fries, waren nwde diergelyke leeu-
vvekoppen ; en tuflchcn ieder der zelve zag men een flaauw uit-
gehouwene pylkooker en brandende fakkel, kruiswyze over malkan-
der. Aan wêerzyde, in de vleugels van de Poortiek, ftond een nis
gelykmetdedeur,nahetoogpuntwykende. Aan "t einde dezer vleugels
waren noch twee kolommen , welke tegen een borftweering of muur,
die tot in het midden des Stuks op een laage grond liep', ftuitten.
Deze muur was met platte banden , op de manier als püafters, ver-
deeld ; en tuiÏchen de zelve waren ronde venfters, daar men hes
binnenhof doOr, en boven over de muur heen, de zyde des zeiven
hofs zag vervolgen na bet oogpunt toe, heel diep in het Stuk. Aan \
einde der gemelde muur was een diergelyke borftweering of muur ,paralel
aan de voorfte, die het binnenhof influittejen verder achter zag men eenige
boomen , als palmieren en andere hooge boomen , boven overfteeken.
Op de voorgrond, aan de regter zyde, was de grond ruuw en rotsachtig tot
aan den onderften drempel, gaande met trappen agtcr af na het voorhof j
ia het midden van het welk een groote fontein opgeregt ftond van witte
raarmerftecn, ruftende op een bazement van vier of achtboogen, wel-
ke door vierkante pilaaren, zeer hoog en zwaar, Dorifche Order, of
Ruftiek, met banden doorfneedenonderfteund wierden. De pilaaren
waren efïèn, doch de banden ruuw en rotsgewyze gehakt;. hebbende
dit werk geen fries noch cornis, maar een groote plint, drie voethoog^
die mede omliep, van wit marmer evea als de beelden. Boven de zel-
ve, in het midden, wat hoog op een trap drie avier, ftond een groote
■Waereldkloot, door vier Sfinxen gedraagen, op de welke een Vrouw
2at na het hof gekeerd, houdende in haareregter hand, om hoog, een>
2;on, en in de linker, om laag, een maan. Op haaren helm vertoon-
de zich een arend met uitgefpreide vleugelen, en op haar boriUap·
een leeuwenhoofd. Haare kleeding was als die van een heldin. Op de
onderfte trappen , boven de voorgezeide plint, zaten de vier Gedeelten
Van de Waereld geboeid tegens eenige wapentuigen. Onder, tuiTchcn
de gemelde pilaaren, waren kopere gebronsde kommen, welke eenige
ftraalen van binnen uit een rots ontfingen. Dit gevaarte ftond in het mid-
den des Stuks tegen het oogpunt, half achter de borftweering. Hetvoor-
IIO
GROOT SCHILDERBOEK,
ruuw, en aan gins zyde met trappen op te gaan, g^lyk
Zodanig was de grondflag van dit Tafereel, en de fchikking van ai
het vafte werk. Nu zal ik na myn vermogen de reft afmaaien.
' Daar trad deze moedige Koningin, een weinig ter linkerzyde des
oogpunts, met het linker been de trap af; terwyl haar ligchaam eenig-
fins achter óver hellende, op het regter been, het welk eentraphooger
was, fteunde. Zy zwaaide haar bovenlyflinkfom, met de borft na voo-
ren; den linker arm, waar aan zy een kleen fchild had, een weinig
opligtende; terwyl een jonge Maagd, al bukkende, haar een fabel op
zyde hing. De regter hand, waar in zy de boog hield, hing met den
arm flapjes nederwaarts; en een zwangere pylkoker zag men boven
haare regter fchouder opfteeken. Een gekroonde helm, daar een groo-
tc witte pluim af hing, wierd op haar hoofd gezet. Een derde keerde
met den koninglyken mantel, dien de Vorftin in deze tocht niet noo-
dig achtte, aan deze zyde weder de trap op, hebbende haar gezicht op
de Koningin geveil. Deze Dogter was met de regter zyde een weinig
herwaarts aan gekeerd, hebbende den mantel in de linkerhand om
hoog, op dat de zelve niet fleepen zoude, terwyl zy met de regter
hand de reft tegen haar lyf vaft hield. Haar donker hulflel ftak tegens
het witte bont, of de voering van den mantel, machtig af; en haarc
krullen, door den fnellen loop, vloogen achterwaarts; flingerendewy-
ders de rokken tuifchcn haare beenen. Zy was even onder de borft
gegord, hebbende witte voetzooien aan. Haar rok was ter zyde open,
zo dat men het been tot de halve dy bloot zag. Haar kleed was van
koleur de rofe. De Matroone, bezyden het portaal aan geene zyde,
ftond vol verwondering voorover bukkende, fteunende met de regter
hand op da borftweering, en zag na beneden. Onder de eerfte trap,
vlak voor de Koningin, onder het oogpunt, ftond een bukkend Meis-
je, 't geen een kleene voetbank van yvoor, met purper fluweel be-
kleed ,> neder zettede, op dat de Koningin met gemak tc paard konde
ftygeri. Zy had haare regter hand noch aan de ze'lve, terwyl zy met de
linker haaren rok achter opfchortte, fchynende befchroomd voor het
paard. Een weinig van daar kwam van de regter zyde des Stuks een
jongeiing met zyn aangezicht naar het-Meisje gekeerd > aanftappen,
houdende met de regter hand een fchoon Paard by den toom. Dezen
jongeling zag mtn vlak tegen den rug. Hy ftapte met het linker been
vooruit, en het regter heel achterwaarts, raakende even den grond mee
zyne groote toon; de borft vooruit heel over zyn gewigt, als or hy
noch gaande was, flaande met de linker hand ter zyde tegen het Paard
zyn
hof was
voor.
Stand en bc
wcegin^ der
Jbecldc».
GROOT SCHILDERBOEK. ni
^yn buik om het zelve te doen zwaaijcn. De borft van 't Paard kwam
na vooren, en het gat ter regtcr zydewatin 't veikorteni het hoofd
•^P zyde; het voorfte linker been vooruit, en het rcgter in haaiende,
^Is of het te rug trad. De neusgaten, wyd open, waren wit, als me-
de de borft nevens de vier beenen; de reft donker of bruin. Het
tooiïi, en ander tuig, was goud met gefteentens bezet; hebbende wy-
ders een koftelyke kaparafon op, heel cierlyk belegt met goude plaaten»
De fchabrak was purper, ttyf van goud geborduurd, vol met paerien en
andere koftclykheden bezaaid, hangende byna tot op den grond raeif
fchoooe kwallen, welke na zyne bewceging opvloogen. De maanen
^aren aan tuiten gevlochten, en de ftaart opgeknoopt. Een tygers-
Vcl bedekte de borit. De Jongeling had lang blond hajr, achter ge-
bonden. Zyn rok, ία ""t midden gegord, v^'as ligt weerfchyn, geel en
groen, fteekendc tegen de purpere ichabrak krachtig af. Zyne fegter
ichouder met den hal ven rug vertoonde zich bloot, fchoon en frifch
Van vel. Hy had witte voetzoolcn aan. Het Paard gaf een flagfchadu-
vve over het Meisje met de voetbank, en noch een weinig voorby haar.
Heel ter regter zyde, wat verder, ilonden twee Trompetters, na het
binnenhof gekeerd ,.met vvildedierehuiden om, en bliezen. Hunne trom-
petten , byna als de Romeinfche, warén krom als flangen, met een
drakenkop aan'^'t einde. Aan geene zyde der Koningin zag men den
Bode, heel over zyn gewigt, dc trap afloopen, wyzende met de reg-
ter hand, een weinig in't verkorten , vooruit naar het binnenhof, eii
iyn aangezicht na de Koningin gekeerd. Aan zyn manteltje, dat ag~
terwaarts vloog, kon men de fnelheid van zynen gangbefpeuren; zyn-
dezyneaflie gelyk die van den vliegenden Mirmrim^ heel ontlaaden
en uitgerekt. Hy trad met het linkr been vooruit, cn de regtcr voet
heel achter £n van dc grond af. Men zag het volk op de twede grond
beneden de trap tot aan de pedeftal van de eerfte borft weering, onder
zyne beenen door. Dit volk, 20 mannen, vrouwen als kinderen, fton-
de fommige met de handen toegevouwen, andere met de zelve om
hoog: eenige omhelsden malkander: andere klapten in de handen, de-
^e van vrees, en die van blydfchap. Onder alle zag incn een Vrouw
als zeer verleegen of verflagen, laatcnde heel flapjes het hoofd op zyde
hangen, de armen voor haar neer, cn de vingers in malkander gevlog-
ten. By haar ftond een bedaard Man, fpreekende haar, byna mond
aan mond, aan; wyzende met de fegter hand na den hemel, terwyl
hyhaar met de linker hand, en een vriendelyk gelaat alsof hy haar
moed wilde geeven, by dc mouw trok. Eenige kinders lagen en kroo-
pen de trappen op. Op het voorhof zag men ibmmige krygsbenden
te
-ocr page 112-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
te paard, die zich in ordre ftelden, en eenige die op hunne paaf'^^"
ftcegen. Aan geene zyde der plaats kwamen noch vcrfcheidéne men-
ichen de trap aflüopen. Het verfchiet achter de zelve, aan de regtef
zyde, was bergachtig. Boven de gemelde trap, heel verre, zag men
een groote piramide oi naald, benév'ens ecnige palmboomen, iombe-
rachtig tegens de heldere lucht opryzen. Het voorhof was ligt, e»
het hof zelve, aan de linker zyde, van witte marmerfteen. De borft-
vveering of muur, aan geene zyde der trap, was met het volk tot voor-
by de leeuwinnen, door een wolk befchaduwd, waar tegens de voor-
fte groep , daar het grooifte licht op viel, krachtig afftak. De Trom-
petters , aan de zelve zyde , waren, met een iluk van de borftweering
daar zy op leunden, in de fchaduwc. Vooraan in den hoek zag men
een gedeelte van een poort open ftaan ; loopende de zymuur heel hoog
tot even yoorby de Trompetters, welke daar door in de fchaduwe wa-
ren , ontfangènde hier en daar op hun onderlyf en beenen een weinig
licht door de opening derzeive. De poort was laag, vermits de grond
van de trappen af afliep; zyndede grond met het agterfte van het Paard
daar van befchaduLwd. Het Paard,en de Jongeling die het ment, waren
reerkrachtig met kleene partyen van ligt en donker. De Trompetters,
als mede de poort, wierden fterk van de linker zyde gerefiexeerd. Het
volk op de twede grond, tegen de borftweering, wier^ "meeft van bo-
ven door het blaauwder lucht gedaagd; konnende geen refiexie ontfan-
gen, vermits zy paralel langs de trap ftonden. Achter de borftweering,
of muur, met ronde venfters, tegen den hoek van de vleugels des por-
taals, zag men de top of 't loof van een zwaaren palmboom opfchie-
tcn, die de gefchoorendheid van de gemelde borftweering brak, doen-
de met eenen de kant van de vleugels tegens het witte hof heel lieifelyk
in een fmelten. Het voorfte Portaal, vlak in het licht, was van Pi-
faanlch en Egyptifch marmer met witte cieraaden, gelyk mede de baluif-
lers. De Leeuwinnen, op de pedeftalen, waren van Scrpentynfteen.
De boventrap was van wit gevlakt marmer; de groote en wyde drem-
pel, onder de trappen, vari hartfteen; en de grond, ter regter zyde ,
een weinig rosachtig, met aarde gemengd.
DeMatroon vertoonde zich gelyk in het voorgaande Stuk met een
donker feuiljemorte mantel aan, cn onder een violet kleed, en het
hoofd cierlyk omwonden. De jonge Maagden waren mede als gezegt
is. Die de Vorftin het zwaard omhing, had een appelbloeflèm geko-
leurd kleed aan, zynde haar rok achter opgefchort en opgehaakt. Haar
hulifel was blond, tegen het donker groenachtige blaauwe kleed ·ν3Π
die welke agter een trap hooger, in de fchaduwe, ftaande, dc Konin-
gin
Dc koleu-
render voot-
naamfte
'kkcdiiigen.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
gin hetkasketopzettede. Het jonge Meisje, "'t welk onder in defchaduvvc
Van het Paard kwam, was mede in het blaauw. De Dogter met den
Koninglyken mantel vertoonde zich digt aan de voorile baluifter, by-
na tot boven de trap achter de Leeuwinnen, welke krachtig tegenshaac
iigte kleed afftaken. Ik zoude haaft vergeeten hebben een Soldaat in
poort, omtrent de Trompetters, ftaande, met een knods nietyzcr
heilagen op zyne fchouders, en een ligtgraauwe iinne rok aan tot even
Onder de kniën, hebbende kouflen aan de beenen, en een koperen
ftormhoed, waar op twee hoornen van een wild dier ftaken, op het
l^oofd, en diergelyk een huid, bruin ros van koleur daar de pooten
noch aanhingen, omzyuen hals gebonden, en een dagge op zyde. De-
ze Man was geheel in het licht van de poort.
Als ik nu den inhoud van dit Tafereel wel aangemerkt had, begon
ik myne gedachten te verzamelen om te doorgronden waar in des zelfs
deugd bellond, en waar aan my het meefte was geleegen. Neemende
derhalven myn zakboek, ving ik aan de voornaamite zaakcn, op de
Volgende wyze, aldus daar in te noteeren.
Voor eerft de fchrikking der ongelyke voorwerpen, tegen malkande- "zaa-
ren, hoogte en laagte, ftaande en leggende: ten tweden, de fchik-ken in duTa.5
king der gronden achter malkanderen : ten derden, de plaatfing der g""
lichten: ten vierden, de roerendheid in dc beweegende voorwer-
pen: ten vyfden , de ftofFagie^ klimaat en landaart daar toe eigen: ten
zesden,de conditie ofcharacter, nevens dedragten Syrifche toeruftin-
ge: ten zevenden, de byzondere wezens en hettstogten: en ten laat-
ilen, de harmonie of houdinge der koleuren.
Toen heel verheugd, en door nieuwe begeerte ontfteeken om ver-
der te onderzoeken wat noch aanmerkenswaardig overig was, zag ik
tegen over deze twee Stukken, aan wederzyde van de deur, de na^·
volgende Basreleeves van w^it marmer.
In die ter regter zyde ftond Semiramis op de voorgrond, en daar by Bcfebïyri^
^zn Architect vatt een bord in de hand, waar in hy haar aanwees de
platte grond van een ftadts muur. Aan de linker zyde waren eenige benevens een
kerklieden bezig met het uithakken, houwen, bytelen en zaagen van
fteenen: en op de twede grond zag men de gemelde muur heel flaauw ^ςπ."
^ven uit de grond, en boven de zelve, de ftad.
In 't ander Stuk was de Koningin te paard zittende, met een pylko-
ker op den rug, uitgebeeld, mikkende na een leeuw, die op zyn ach-
terfte pooten na haar toekwam, en alreedts een pyl dwars door 't lyf had.
In "t verfchiet zag men de ftadts muur voltooid, en hier en daar eenige
>almboomen. De beelden waren klein keven, en uitermaten konftc-
yk en zuiver uitgewerkt.
//. Deel. ρ TuA
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
Tuflchen deze Basreleeves ftond een vierkant Pedettal in een Nis, en
op het zelve het Pronkbeeld van Semiramis, houdende onder haare voe-
ten een dooden leeuw; zynde na de AiTyrifche wyzealscen Amazo^n
gekleed, met een boog in de hand, een pylkoker op den rug, en een
gekroonden helm op het hoofd, op welkers kam of top een klecne
tiraak lag, wiens hals zich op het voorfte van den helm nederkrulde.
Het pedeftal was van porfier, en het beeld van maffief goud. De nis,
achter hei zelve, was gelyk het Gebouw doorgaans van ferpentyn-
fteen, en de pilaaren benevens de pilafters van Egyptifch marmer.
Boven de nis zag men een langwerpige vierkante azuur blaauvve
fteen, cn in de zelve een brandende houtitapel van wit marmer uitge-
beeld, uit welkers rook een duif opwaarts vloog.
Boven ieder kolom was een modiljon van olyibladeren die de archi-
traaf onderfteunde. En in de fries vertoonden zich eenige wapentui-
gen heel flaauw uitgebeeld. Alle de cieraaden in de ornamenten wa-
ren goud.
Verbeelding Midden in het verwulffel zag men een heel groote koepel, en daar
van 't ver. in een VLcÏnthfpheer van blaauw chriilal, met alle de tekenen en cir-
kelen van goud. Deze wonderlyke machine floot daar in tot de halve
diameter toe; vertoonende het zelve zich zodanig als of de zon daar
op fcheen, die de geheele kamer verlichtte; om welke reden ik tot dien
tyd toe niet gemerkt had dat 'er geen ventter in de kamer was. Aan
wederzydevan de i/jfcifer waren twee andere Tafels van en in ieder
der zelve een beeld. In dé eene was de Sterkte uitgebeeld, als een heldin
met een eyketak in de hand, en een griffioen' in haar icbild: en in
dc andere een diergelyke heldin, betekenende Staatsbeftiering, leidende
mei de linker hand een leeuw nevens haar by den toom, cn in dc ri-
tereen ftaf houdende. Door welke Beelden, benevens de iSƒ?èeer, vol-
gens het zeggen der Philofophen, de hemclfche influenHen verftaaa
worden.
De vloer was gelyk in de benedenkamer met een waereldskloot
regt onder dc koepel omgelegt, alwaar het licht vlak op vallende dc
zelve zodanig deed zwellen en verhecven fchynen, dat ik fchroomde
daar over te gaan.
Boven de deur, in een ronde krans van palmloof, zag men in wit
marmer uitgehouwen een ouden Zeegod, dien ik oordeelde Vader Oceams
te zy nileunende op een groote zeekruik, daar een menigte waters uit ftortte,
't welk dwars door het Stuk liep; waar uit in het midden een heel groo-
te gevleugelde Leeuw kwam. Aan de andere zyde van den Zeegod ver-
toonde zich een klëcne heuvel, eti op den zeiven een klecne palmierc
ftam.
wiiJffel.
Vloer.
ïn boven
lic deur.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
ftam. DitTafeteel was als een medaïlje vaneen vendimng; zyndc
«Ie zin, myn 's óórdeels, de eerfte oorfprotik van de Ailyrifche Mo-
narchie , door den gevleugelden Leeuw uitgebeeld, gelyk de Profeet Ezje*
róié/getuigt.
P^erdeeling en verbeeUing der Tafereelen in de vierde Ka'
mer, nadeÖrderRomanagehwwd,
Τ w Α Α L F DE Hoofdstuk.
JV Ls Horace in een beflooten kamp den ftryd tegen de drie
'^cens gewonnen had, en met hnrine wapenen na het Capitool trok,dcnis"
kwam zyne Zufter hem tegep, welke de wapenen van haaren onder-
trouwden Bruidegom ziende , dezen haaren Broeder voor een moorder
Qirfcholdj 't welk hem vergr^mmcndetrok hy zyn zwaard, waar me-
de hy haar op de plaats doorftak ; bevlekkende op die wyze zyne over-
winning met zyn eigen bloed. Dit door de omftanders voor een gru-
weldaad opgenomen werdende, oordeelden zy, dat hy zich de triomf
daar door onwaardig had gemaakt en des doodts fchuldig was.
Deze treur-triomf geichiédde voor hetC^tioo/, of Raadhuis, teRo- verbeeidifl|
i»en, niet gelyk deze Stad tegenwoordig is, riiaar als zy zich toen ter ^^SÏ'
tyd vertoonde. Vooraan zag men een ruim plein, omcingeld met
muuren, alwaar twee gehouwene leeuwinnen van porfierfteen lagen.
Of de Konftenaar zulks gedaan heeft om de plaats des te kcnnclyker te
Rïaaken, h niet onwaarfchyrayk: doch ik twyffel, of zy zo lang ge-
ftaan hebben; hoewel men dit gcmakkelyk te gemoet kan komen. Ter
""egter zyde was het trotiè Capitolmmy van marmerfteen, en een kofte-
lyke architeBnur, Romeinfche Order, met veele trappen op te gaan,
Eerbeeld. In de gevel vertooiide zich dit opfchrift met goude letters,
Populufque RommuSi dat is te zeggen, de Raad en 't Roomfche
"^"Ik. Hier was het dat zy, met de wapentuigen op fpieiTen, de trap-^ NcJens^d^
P^n opklomrnen. Horace vo]gAc achter aan, fteekende zyn fwaard„^„"ίπhan-
de fcheede. Achter hem viel zyne rampzalige Zufter ruggelings neder-ncbyfondeis
^^ans. Het volk liep van alle kanten by troepen te famen, morren de
en vervloekende zyne gruweldaad; maar hy kreunde zich daar niet aan,
%ppende anderwyl ftoutmoedig voort. Voor de trappen, een ftap
ρ ζ drie
-ocr page 116-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
en
drie a vier lang, was de grond met groote graauwe fteenen belegt,
het overige rotsachtig , of een weinig ongelyk. Dc eerfte Wapen-
draager, ter poort in treedende, hield zyn zegenteken wat laag binnen de
zelve. Men zag hem van agteren, zynde byna van heweeging eyen
als de Gladiatorj de linker arm vooruit, en het regter been op de drem-
pel. De twede, twee of drie trappen laager, hieïd het zyne overeindc
tegen zyn lyf, omkykende na den derden, die kort achter hem volgde,
en hem toefprak. Deze ftond op zyn linker been, en de regter voet,
een trap hooger, opdetoonen, zo dat de knie voor-, en de voet ach-
terwaarts kwam, zwaaijende het bovenlyf-een weinig linkfom, en het
hoofd na vooren, terwyl hy met zyne linker hand tegen de regter botft
de ftok, en met de regter het einde der, zelve onder vart hield. De
derde hield het triomfteken op zynen fchouder byna overeind, ver-
toonende zich met de borft vooruit, en den rug mede een weinig na
vooren, den elleboog vooruit fteekende; de regter voet op de trap, en
de linker heel achterwaarts van de grond af als voortgaande ; en de an-
dere voor hem.als een weinigftaande, weezende beide digt aanmalkan-
der. Deze drie Mannen wierden Velites ofLigtgewaapendengenaamd,
hebbende linne kleederenaan, om de middel gegord, een dag cf pook
op zyde, en eenvoudig gewerkte iiormhoeden op, gelyk men inde
Prenten der Kolom van Trajanus y en in andere overblyflelen der Oud-
heid vind. Een ftap drie a vier daar van daan , regt in het midden des
Stuks, volgde Hor ace in zyne volle krygsrüüing, hebbende een olyftak be-
neevens zyne fcheê in de linker hand; en aan den zei ven arm, die met den
elleboog vooruit en een weinig in 't verkorten kwam, eenkken fchild
Waar in een leeuw verbeeld was. Zyn borft was vlak van vooren; de
regter hand om hoog, fteekende met de zelve zyn zwaard in de fchee-
de; het regter been vooruit wat geboogen, en het ander ver na achte-
ren toe in de fchaduwe van zyn lyf, in geftalte als of hy metter haaft
aan ftaptc. Hy zag met het aangezicht van vooren nederwaarts na zy-
ne fcheê; hebbeiTde een helm op het hoofd omvlcgten met een krans
van laurieren en eikebladcrcn, een pUiim daar agter op, welke door
bet draaijen van zyn hoofd en de fnelheid van zyn gang gints en her-
waarts zwierde. Een mantel om zynen hals, op de regter fchouder vaft
gemaakt ^ en tot onder de kin opgefchopven , hing een weinig over
de linker'fchouder, waar van dc eene flip achterwaarts vloog, en de
andere voor over het linker been flingerde. . De banden onder aan de
wapenrok, en 'aan de mouwen, waren kort, doch breed, en onder
rond gefneeden. Zyne brooskens kwamen ter halver been. Een wei-
nig van hein af, na vooren toe, zag men de ftervende Dochter, byna
noeh
-ocr page 117-GROOT SCHILDERBOEK. 117
«och overeind llaande, achterover herwaarts aan vallen, de voeten na
^em geftrekc, en de armen wyd van malkandcren gcflagen, de rcgteï
Omhoog, en.de linker om laag; de borft na het licht gekeerd, ©e
J^^gter heup vertoonde zich opwaarts zwellende , de dy in haar ,^olle
iengte, en het been een weinig in ■'t verkorten, zyndc het linker been
onder het regter verborgen. Haar aangezicht, mede in verkoiting,
helde na de regter fchouder, welke fchouder zich, met een weinïg van
de borft, bloot vertoonde. Haar kleed, ofborillap., onder dei^boe-
zem gegord, vloog opwaarts. Haar neergezakte mantel flingerm^ o-
Ver haar regter been; en de flip hing over den linker arm. De bloivde
hairvlegten vloogen, door haar nedervallen, opwaarts. Beneden haar,
een weinig meer na de linker zyde , zag men een bedaarde Vrouw, die
deze edele Maagd voor het vallen fcheen te willen onderfteunen, ter-
Wyl zy al fchreeuwende na den Moorder zag; fteunende met haar lig-
chaam, de borft om laag, met de linker hand op de grond, en de regter om
hoog tegen den rug van de vallende Roomfche Juffer. Haar hoofd vi^as
met doeken en windfels bewonden. Even achter deze vertoonde zich
dc helft van een Pedeftal, waar op eene van defvoorgemelde Leeuwin-
nen lag, en wat verder achterwaarts dc weergaa na het oogpunt wy-
kende. i\vce Soldaaten volgden Hor ace ^ welke onvernoegd te rug
icheenen te willen keeren. Niet ver achter den Overwinnaar waren ee-
Jiige toekykers verbeeld, welke mede heel misnoegd fcheenen. Som-
mige weezen hem met vingers na, eenige dreigden hem, andere we-
der keerden hem verachtelyk den rug toe, enz. Het was natuurlyk of
men hen hoorde murmureeren. Op de voorgrond, aan de regter zy-
de, kwam een bedaard Man, met den eenen fchouder bloot , fnellyk
aanloopen, om te zien wat 'er omging. Hy had een korte rok aan,
een herdersmuts op \ hoofd, en een fluit nevens een knapzak op zy-
de hangen. Zyn onderlyf was, benevens een gedeelte van de voor-
grond, in dc fchaduwe, en zyn rug vlak in't licht. Een hond liep voor
hem heen, welke na hem om keek; gelyk deze dieren gemcenlyk
doen. Voorby het Raadhuis liep een gedeelte van een muur methaa-
re architraaf, nevens een groote en breede opene poort, boven
hoogsgewyze, na het oogpunt. Deze muur ftrekte zich van daar dwars
door het Stuk voorby het oogpunt na de linker zyde, zynde dezelve
Kiet pilafters van de Dorifche Order, doch ruftiek, verdeeld of door-
iiieeden, en tuifchen deze kleene niiïen zonder iets daar in. Uit deze
poort zag men tot even voorby de gemeldej!?4M/<?//e muureenig vee to-
oien , als oifen, koeyen, geiten en fchaapen, nevens een herder, welke op
liet ^ τ , . , . ,
gerugt om zag. Deze hoeder met zyn vee de poort inkomende,
ρ 3 deed
-ocr page 118-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
deed my gelooven dat hy van de markt kwam, dewyl die achtef het
Capitool was. Over de muur vertoonden zich verfcheidene fchoonc
gebouwen, even als pileizen, gelyk mede een kolom, op dewelke
een wolvin met twee kinderen ,· zynde Romulus en Remns, fton-
den. Boven den hoek van deze muur, aan de regter zyde, zag
men in 't verichiet de rots Tarpejay zo ik giflèn kon , heel hoog op-
fchieten; maar noch het Pantheon^ Monte Cavdlo^ Vaticaans noch
het Coliz^eum; alzo die toen ter tyd noch niet bekend waren. Men be-
fpcurde hier geene ruïnen of vervallene gebouwen, maar fchoone en
gaave, behalven alleenlyk eenige kleine huisjens j dewyl de Stad noch
geen honderd jaaren geftaan had, en te vooren niet vefwoeft gewceft
was. Ter linker zyde, vooraan In den hoek, op een hooge grond,
ftond een vrouw by de bak van een fontein heel verbaaft fchreeuwen-
de, welks zich geliet als of zy van daar wilde af gaan; ftrekkende dc
eene hand om hoog, en de andere aan een jong meisje toe reikende, 't
geen heel vervaard aan kwam loopen. Een kleen kind, dat dooreen
ander meisje op de kant van de bak zittende gehouden wierd, keek
na de grond, op de welke een omgevallene pot lag daar mdk uit vloei-
de. Deze fontein ftond tegen een gtooicptramiale, die na het oog-
punt liep, aan. Verfcheidene menfchen kwamen van achtet de pira-
mide, met troepen van drie a vier teftens, zo mannen, vrouwen, als
kinderen aan loopen; andere keerden van daar weder te rug. Alle de-
ze lieden waren gemeen en fobertjes gekleed. Het jonge meisje, dat
vervaard aan kwam loopen, had een korte rok aan, zyrfde blootsvoets,
cn het hair achter eenvoudig gebonden. Deze ^oep volks en voor-
werpen met dc piramide f beuoegen byna een vierde part van 't Stuk.
Een ftreek laage huizen, verbeeldende een boerengehugt, liep voorby
de piramide na het oogpunt; cn boven deze ftaken eenige pyn-, cipres,
en andere boomen over heen.
Dagenfcha- Dit Stuk was een regter dag, doch een weinig van vooren. Het
dmving. Raadhuis gaf een groote flagfchaduwe over de trappen tot voorby die
twee vvapendraagers, en achter jF/er^w over noch tweea drie mannen
welke achter hem ftonden, tegens de welke hy krachtig afkwam. Dc
iymuuren met de poort ftrekten zich tot de halve hoogte van 't gc-
bouv/, werdende het zelve van dc grond fterk gereflexetrdy met flag-
ichaduwcn die niet al te kantig waren. De piramide met de vrouwen
cn kinderen waren uit oorzaake van een wolk wat fomber gehouden, be-
halven de top, welke een helder licht ontfing. De lucht was met veelc
wolken bezet, voornaamcntlyk in het midden cn ter linker zyde van
het oogpunt achter dc huizen.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
De Romeinen droegen in dezen tyd geenc of weinig koleurde klee-
«^ereiT, dan alleen de voornaamfte, maar meeft wit of van ligtgraauwc der KkTdin.
^olle. Oni die reden is het, myn's oordeels, dat den uitvinder dezer S*^"·
Tafereelen de voornaamfte perfonaadjen heeft doen uitmunten: want
ik merkte, dat zy meeft of graauw of wit waren j d'eenc weinig aan de
roiTe, d'andere aan de groene kant. Ook zag men'er weinige met lange
tabbaarden of mantels , dan alleenlyk oude luiden. Dc wapenrok
Van Horace verbeeldde goud. De banden onder aan de zelve, en
aan de mouwen , waren cierlyk geborduurd op een feuiljemorte grond.
Zyn mantel was geelachtig wit, meteen violette wcêrfchyn; dc fcheê
van zyn zwaard donker blaauw, en heel cierlyk gewrocht. Het gevefl
Van het zwaard vertoonde een arendtskop. Zyne brooskens, welke
met witte banden, doch heel vuil, na ik oordeelde wegens her. zand en
ftof, gebonden waren, hadden een purpere koleur. Dc mantel van
Horaces zuftcr was hemels blaauw; de borftlap ligt geel, vveêrichyn met
paars, byna gelyk die van haaren broeder. De bedaarde vrouw, bene-
den haar, was donker van vel. Haar kleed was groenachtig blaauw,
Zonder eenig cieraad. De leeuwinnen waren van donker porfier, en
dc piramide van een rosachtige fteen.
Als ik dit Tafereel nu lang genoeg befchouwd, en het zelve in al-
le deelen naauwkeurig onderzocht had, was ik geheel verheugd, den-
kende hoe duidclyk dit voorval was uitgedrukt, en dat 'er niets te ver-
geefs in bygebragt was; hoewel in de Geichiedenis niet een woord ge-
meld word van alle de perfoonen die in deze verbeelding tegenwoor-
dig waren. Waarlyk , dagt ik , het is veel dat het voornaamfte van
een verhaald voorval wel uitgedrukt werd; en hier in heeft een vernuf-
tig Meefter genoeg te doen om aan ieder zyne behoorlyke hertstogt te
gceven, op dat de zaak van zelf moge fpreeken: maar veel pryswaardi-
ger is het wanneer boven dit alle andere omftandigheden daar by ge-
voegd zyn, fchoon'er niets in het verhaal van gemeld word, indicr-
Voegen dat het een en 't ander natuurlyk fchynt.
Ter regter zyde van dit Stuk zag men een uitgehouwene Basreleevc ^^^«"Lfvc'^
lio ' GROOT SCHILDERBOEK.
de hand, waar in zy een flip van haar kleed hjeld, flapjes na haaf toe
liet hangen. De linker voet, verre van de trap, ruftte op de toonen ί
fchynende door de zwellende heup, en de knicj welke neerwaarts te-
gen de trap fteonde, haar op te duuvven. De Dapperheid vertoonde
zich met het bovenlyf op zyde na Roma gekeerd , onderfteunende haa-
ren elleboog met zyne regter hand, zynde die arm van hemheelflaaiiw
in de grond. Zyn hoofd v/as op zyde:zynen linker arm, door een fchild
bedekt, hield hy een weinig achter uit. Hy ftond omtrent gelyk dc
bekende Statua van Apollo, fteunende op zyn regter been, en het lin-
ker flaauw in de grond fmeltende. Een weinig voorby de zelve lag
Albania op haare kniën heel geboogen, gekleed zynde als een heldin;
hebbende een helm, in gedaante als een Steedemuur, op't hoofd.
Zy lei met de linker hand een ftaf op de grond neder, houdende dc
regter voor de borft. De linkerknie was op-, en dc voet achterwaarts;
ziende met een bedrukt gezicht voor haar neder. Achter haar ftond het
Noodlot, 't welk haar een juk op den hals lei, terwyl zy met de regter
hand ruggewaarts achter haar eenige wapentuigen, die nevens malkan-
deren op pieken ftonden, en flaauw in de grond fmolten, aanwees. De-
ze Schikgodin was gekleed als een oude matroon. In haaren gordel ftak
een fchaar. Haar onderlyf zag men op zyde, en het bovenlyf van ach-
teren , zynde haar gezicht regt uit op Roma geveft. Onder de voor-
noemde wapentuigen zag men den gehoornden Tybergod, ruftende met
zynen linker arm op een groote kruik, en houdende in de regter hand,
welke uitgeftrekt was, een riem achter zyne regter zyde. Hy lag op
de linker zyde, met de borft tegen het licht gekeerd, het linker
been heel uitgeftrekt doch wat flaauw in de grond. De regter heup
vertoonde zich opwaarts, ruftende de dy, welke men maar tot de knie
zag, op het andere been: de reft fchoot in de grond. Achter zynen rug
wierd men de wolvin, en een gedeelte van de twee kinderen, gewaar.
Boven hem vertoonden zich eenige kolommen, als van een poortiek,
na het oogpunt loopende, die, gelyk aan de andere zyde., half in de
grond fmootden. dOverwinning, vliegende tuflchen Roma en de
Dapperheid, hield met haare regter hand een lauwerkrans boven het
hoofd der eerftej en met de linker gaf zy haar een fcepter, daar een
kleene waereldkloot op ftond, in de hand. Haar kleed vloog fnel ach-
terwaarts; fmeltende haare beenen, welke geheel uitgeftrekt zonder ee-
nige verkorting waren, iiaauvv in de grond weg. In het fchild van de
Dapperheid zag men den ftryd van Hor ace tegens de CuracmSy en op
zynen helm, die met een krans van eikenbladen omvlogten was, een
leeuwenkop, als mede aan zyne brooskens. Dit werk wierd beflooten
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
^t twee jonge paltnboomen, aan ieder zydeeen, doch met weinig
loof.
Deze triumf wasvoormy, ten opzichte van dit droevig toeval, zo
ontroerende, dat ik twyifelachtig en verward van zinnen wierd, niet
vi'eetende of ik my na het volgende Stuk zoude durven keeren, vree-
zende voor een jatnmerlyken uitflag. Echter, denkende om zynen hel-
dendaad, daar de geheelc heerfchappy van Romen aan hing, wierd ik
beter gemoed, en fchiep eenige hoop op zyne behoudenis, welke ik
bevond na myne gedachten te weezen zo als de Schry ver dezer gefchie-
denis ons verhaalt.
Hor ace dan wierd vaft gezet over de begaane misdaad aan de perfoon inleiding of
Van zyne Zufter, en volgens de wet ter dood veroordeeld; doch weder,
uit aanmerking derbeweezene heldendaad, verfchoond, mits dat zyn gcndcstukr '
Vader zekere iomme penningen, daar hy toe gedoemd was, zoude be-
taalen, die in de gemeene 1'chatkift moeften gelegt wordea« Het Ta-
fereel was, na royn onthoud, aldus.
Op het Capitolium, of Roomfche Raadhuis, zat in een verheeven
,tocl de Gerechtigheid of Roomfche Wet, met de weegfchaal in fcrcct^^*"
de linker, en de heirbyl in de regter hand. In de eene fchaal lag een
pook, en in de andere een lauwerkrans meteen palmtak; haaiende de-
ïe laatfte fchaal verre de andere over: ten teken dat door de barmher-
tigheid de wet verzacht wierd. De Misdader ftond zeer verflaagen vooc
haar, met de handen op den rugge geboeid. Aan haare linker zydelag
de Vader op zyne knie, zettende een vaas met geld voor haare voeten
neder. Aan haare regter zyde ftond de Barmhertigheid, die haar de
hand met de byl vaft hield, wyzende haar met de andere hand op een
Schildery, 't geen door eenige kindertjens wierd gehouden, waarin
men zag uitgebeeld de vervallene Roomfche Heerlchappy door dc dap-
perheid van Hor Me herfteld. Wat verder befchouwde men de drie wa«
penruftingen der verflagenen, door hem zelf rondom het pronkbeeld
Van Roma aldaar geplant, na dewelke zy haar gezicht geveft had.
Êen ander Kind, met een lauwerkrans om 't hoofd, maakte den Be-
fchuldigden zyne boeyens met de eene hand los, en zettende met de
andere hem zynen helm , of den hoed van vryheici, weder op. Aan
^eêrzyde van den Troon was een Bafreleeve, en boven ieder der zelve
een Nis. Inde Nis, ter regter zvde, zagmenhet AfbeeldfelvaniVawi^
Fompiiias^ en in die ter linker êax^AïiLycurgus, twee der oudfte Wet-
ƒ/. DeeL q gee^
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
geevers; in het Bafreleeve oader Numa , het voorbeeld van Cha^
rondas^ die, om zyne gemaakte wet iland te doen grypen, zich in den
vollen Raad doorftak, om dat hy zelve zyn gebod had overtrceden; e^
onder Lycurgusy dat van Seleucus ^ daar hy om zyns.Zoons wil, die
zyne oogen om de wet moeil verliezen, een van de zyne liet uitfteeken.
Zo ftreng waren de Romeinen eertydcs in het onderhouden van hunne
wetten. Boven den Troon zag men twee Tafelen, in de welke de Wet-
ten met Griekfche letters van goud gefchreeven ftonden.
Deze aangenaame en onverwagtc uitflag verblydde my zeer: wcshal-
ven ik vol van verlangen na een derde Tafereel trad, om in agt te nee-
men hoe het begin van zulk een groot werk mogt zyn; en ik bevond
het als volgt.
inhoud van Tullius Hofiilius^ uit inzichte van zyne bekwaamheden en verdren-
ften door 't Roomfche Volk tot hunnen derden Koning verkoozen,
viel in het Albaanfche Gebied, fchoon zy eetfftout Volk waren, en
langen tyd in Italien geheerfcht hadden: maar wanneer zy eindelyk door
menigvuldige veldilagen waren verzwakt, kwamen zy overeen wegens
een lyfgevegt tuflchen drie Gebroeders aan wederzyde op tc regten,
waar van de Romeinen HoratUy en de Albaanen Curatii genaamd
wierden. 't Gevegt was roemruchtig, doch twyffelachtig, maar had
een gelukkig gevolg voor de Romeinen: want een der Hor Mn ^ na zy-
ne twee Broeders verlooren te hebben, zyne ftetkte tegens drie zulke
aanzienlyke Vyanden wantrouwende, voegde ftaatkunde by zynen moed,
cn vcrfloeg door een konftgreep de drie Curatii, den ecnen iia den
anderen, en behield aldus de overwinning.
Verbeelding TT Ier vertoonde zich een Kamp meteen borftweering geilooten. Aae.
ran hetTa c- XH^g regter zyde zag men den Overilen der Romeinkhe Krygsben-
den, en aan d''andere zyde in het verfchiet dien der Albaneezen, beide
een weinig verheeven zittende, en hunne heirtekenen by zich hebbende.
In het raidden des Stuks was /^ffr^celoopende verbeeld, wordende door
den laatft overgcbleevenen vervolgd; doch hy zich omkecrende, ibk
zynen vervolger vlak in de borft, waar door hy achterover tuimelde.
De twede, een weinig daarvandaan, lag op de kniën, met het aan*·
gezicht tegen de grond gevallen , ileunende, gantich bebloed, noch
een weinig op den elleboog. Deze lag omtrent midden in het perk
tegen de paal, waar op het beeld van 'tNoodlot, of de Fortuin, van
koper, ftond. Even vootby de paal lag de derde op den rug geheel
uitii
van
tacl.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
•uitgcftrekt ; en verre aan't eind zag men de twee /^ör^iCfKj dood leggen.
Boven dezen dapperen Held vertoonde zich dc Overwinning, die hem
met de linkerhand een laurierkrans opzettende, met de rechter aandca
Overften der Romeinen een muts met een ftaf toereikte; waar over de-
ze, νοΓ vreugde, onder het toejuigchen en handgeklap des volks, van
zynen ftoel aftrad. Aan de andere zyde ftond hun Veldheer in tegen-
deel geheel verbaasd, keerende den rug na vooren om weg te gaan.
Het volk nam de vlucht over hals over kop op het geklank der Romeinfche
trompetten, hatende hunne veldtekens op de plaats leggen. Ter regter
zyde, achter de Romeinen, befchouwde men een gedeelte van dc Stadts
muur; en aan d'andere zyde, achter de Albaners, ftond, tot voor de
muur , het veld vol-tenten op een laage grond. Boven den Roomfchen
Rechter zag men Romulus cn Remus op een 'grooten fteen uitgehouwen.
Het veldteken der Albaneezen was een draak of harpy. In het verfchiet
wierd men den Tyber gewaar, gelyk ook de Alpifche gebergten met
eeuwige fneeuw bedekt.
Dusdanig was het begin van dit konftig werk, 't welk ik nevens het g^ndTs"^""^
laatlte niet minder verwonderenswaardig oordeelde dan het middelfte, Schryvets
20 in kracht en fchikking als natuurlykheid. Alles was daar in uitermaaten ^Ji^^jf^jjg^.
naauwkeurig waargenomen; de hertstogten en beweegingen 20 wel uit- icn vanö«.
gedrukt; de plaats zo kennelyk aangeweezen; de hoedanigheid der'■"^*·
iloiFagie zo eigen; mitsgaders de fchikking der daaging, ichaduwe,
koleuren, enz. zo voordeelig, dat ik het naauwelyks voor Schildery
konde aanneemen. Drie dingen verwonderden my boven al, naament-»
lyk dat in deze Gefchiedenis zulke drie byzondere verdeelingen uitge-
vonden waren; te wecten inheteerfte Stuk, als het begin, een zaak
die waarlyk buiten Romen was gcfchied; in het twede, zoals de zelve
zich binnen de Stad; en in het laatfte, als het flot van dc heele zaak,
20 als ze zich binnen het Capitool of Raadhuis had toegedraagen: zon-
der dat 'er iets aanmerkclyks tuffchen beide was gebeurd, noch daar by
gevonden, kan worden 't geen de pyne waard was om 'er een Schildery
af te famen te ftellen. Ik fpreek ten opzichte van de verfcheïdene ilof·
fe, die een vernuftigen Meefter zo ge ukkig in de hand valt tot het uit-
voeren van zynen fcherpzinnigen en welgeoeflfenden geeft.
"Wil men nu op den zin zien daar het op uit komt, zo is 'er dit noch
in aan te merken, hoe krachtig deze drie Tafereelen uitmunteden van
het eerftetothet laatfte: alledrie te gelyk een naauwkeurige opmer-
king waardig. In het eerfte befpeurt men het gelukkig lot der wapenen,
of de dapperheid van dezen Held, waar door hy voor een Verlofler des
Vaderlandts wierd gehouden. In het twede befchouwt raen hem als een
q a Moor-i
è
Moorder, of het geval als een bloedige zegenpraaling, enhetndoor
zyn geluk opgeblaazen: en in het derde als een ter dood verweezenen
Misdaadiger, of als een Overtrecder der wet. Waarlyk, deze drie din-
gen zyn krachtige voorbeeldenten fpiegel voor deroenfchen. Is het niet
de gemeene loop der waereld? "Wat worden niet vecle door al te groot
-geluk en voorfpoed hoogmoedig en opgeblaazen ? En waar toe laaten
zy zich door hunne blinde drift niet vervoeren? Inderdaad, de on-
dankbaarheid aan den hemel is de voorloopcr van veele rampen en rais-
greepen, die hen dikwils in fict uiterfte gevaar doen vervallen: doch
alles fchikt zich na hei eeuwige beftier der Godlyke Voorzienigheid.
Verbeelding In het midden der zoldering was een groot ovaal Stuk, waar in men
4«ftHlf°'' uifgebeeld zag de Godlyke Voorzienigheid op een globe, zittende in
de hoogfte verdieping, gekleed met goud laken, het hoofH gekroond,
boven het welk twaalf ftarren blonken, en een icepter in de hand daar
een oog aan het opperfte einde op ftond, hebbendede zon ophaare borft,
en een fpiegel in de linker hand die op haare knie fteuade. Haar we-
zen was vol van majeileit en ontiag, wyzende naar beneden op Roma,
die, een weinig ter linker zyde, op een laage wolk zat, verzeldmetde
Godtsdienft, Dapperheid, en Eendragt. Het lang Leven, Gezond-
heid, en Voorfpoed, kwamen zagtjes zweevende afdaalen na haar toe.
Het lang Leven was een fchoone Maagd, in het beft en krachtigft van
haaren tyd, hebbende een vuurvlam op haar hoofd, en een gekrulde
ilang, bytende in zyne ftaart, in de hand. De Gezondheid was
eulapiasy met een ftaf in de hand, om de welke een flang geflingerd
was. De Voorfpoed vertoonde zich als een naakte Jongeling, met
laurieren gekroond, hebbende een hoorn des overvloedts vol vrugten
onder den arm. De Godtsdienft , of Godvruchtigheid, was gelyk
een Vefiadfche Non gekleed, houdende in haare regter hand eenfchaaJ,
iiit de welke een vuurvlam opging, en ziende opwaarts na de Voor-
zienigheid. De Dapperheid was verbeeld gelyk een Hercules met
zyne hiods en leeuwenhuid. dÏendragt vertoonde zich wat bedaar-
der van wezen dan de Godvruchtigheid, hebbendein haaren arm de
bundel roeden, welke van een Cupidootje mtt een roode band om-
ilingerd en vaftgebonden wierd. Roma was in 't wit, ofhemelsblaauw,
gekleed, omhangen met een purpere mantel met goud geflikt. In de
regter hand hield zy een piek, en in de linker een lauriertak: wyders
een helm op het hoofd, enbrooskens aan de beenen.
AanmeiHn- Nu moet men den zin aanmerken; en die ik daar uit begreep, wss
gen des νοοΓ cerft de Godlyke Voorzienigheid als opperfte Regeeriter en Be-
'ShSvê. ftierdfter der wacjelfche zaaken, die de Staaten verneedertcn verheit na
GROOT SCHILDERBOEK. ity
liaar welgevallen. De drie Gaaven ^ als Lang Leeven, Gezondheid, en
Vooripoed, zyn van haar afvloeijende. De ligchaamelyke Deugden
iyn uitwerkingen van de moogendheid waar uit zy voortkomen. De
eerfte is de Godvruchtigheid, de twede de Dapperheid, en de derde dc
Eendragt; als zynde de geene welke haare macht beveiligt, of liever
doet aanwaflèn. Merken wy nu, wegens de Konft, verder aan de fcherp-
zinnigheid van den Vinder die deze Tafereelen op een ongemeenc wyze
heeft uitgevoerd: ik zeg ongemeen , alzo ik het nooit op diergelyke
Wyze van iemand heb uitgebeeld gezien. Voor eerft heeft hy de Voor-
zienigheid in de hoogfte verdieping wel drie maal levensgroot uitge-
beeld, na giffing; de drie Gaaven, die zy afzend, wat laager, meer
als de helft kleender j en de onderfte, te weeten Roma en die haar ver-
zeilen, noch kleender, en evenwel wat meer als levensgroot.
De Voorzienigheid blyft onbepaald, behoudende altyd haare eige-
ne kracht, zonder eenigfins te verminderen: en fchoon de drie an-
dere, die van haar afvioeijcn, maar kleene gedeeltens zyn, echter zyn
2e ten opzichte van de onderfte veel grooter; en hoewel ze zich by de
anderevervoegen, behouden ze nochtans hunne eigene geftalte, als
over dezelve heerichende. De drie andere, op de onderfte wolken, zyn
maar ligchaamelyke Deugden, by gevolg veel kleender als de voorgaan-
de, en minder aanzienlyk van geftalte. ïioma munt echter uit, en ver-
toont zich kloeker; willende daar mede te kennen geeven haare groei-
jing en aanwas. Dat zy in de wolken zit, is, myn 'soordeelsj omdat
zy boven alle andere machten der vvaereld opftygert.
Dit zoude een wanfchapen Cowept zyiiy indien de Konft, ten op-
zichte van de PerfpeBief, niet naauwkeurig was waargenomen; doch
deze deed het Stuk zo volmaakt fchynen, dat ik oordeelde het onmo-
gelyk anders goed te konnen weezen: want de onderfte G'roi/', als heel
laag, was zeer krachtig; de twede, na haaren afftand, watflaauwer j
εη de bovenfte zeerflaauw, en byna onkenbaar.
Dit Zinnebeeld heeft een verborgenen zin, en kan voor algemeen
aangezien worden, konnende op alle ftaaten des waerelds toegepaft wer-
den , mits veranderende het beeld van Roma; in welkers plaats men een
snder na vereifch der zaak kan voegen, zo als men goed vind. In fteê
van Efculapms zou men het beeld van de Gezondheid door een Vrouw
konnen verbeelden; en in plaats van//frca/fjdesgelyks, necmendeeen
Heldin voor de Dapperheid', houdende een eiketak in de regter hand, en
voerende een leeuw in haar fchild.
Deze wyze van Tafereelen hebben wy in onze Verhandeling aan-
gemerkt onder den naam van Zinnebeeldige, daar men een verborgenen
q 3 zin
-ocr page 126-iié GROOT SCHILDERBOEK,
dn by voegt; gelyk men gcmeenlyk alle vernuftige Zinnebeelden»
wel waereidlyke als geeftelyke, noemt. Doch om een onderfcheid te
maaken tuflchen de eene en de andere, en te toonen dat dit waereldiy»
cn hiftorifch is, moet men aanmerken, dat hier in geen geeftelyke zin-
betekenende beelden vermengd zyn, maat waereldlyke, uirgezondert
deze twee, Efiulapius cn Hercules^ die ik om dc zuiverheid yan'twePK
als onvoegelyk verwerp, en niet eigen acbt dan in Poëtifche en ver-
dichte zaaken. By voorbeeld, als in plaats van Roma, Troya
verbeeld was, welke Ryken niet meer dan in de Poëtifche fchriften in
wezen zyn; zo bevinden wy datdit Zinnebeeld, even als zyn voórwerp,
nietalleenwacreldfchenheidenfchis, gelyk dc Geichiedenis van Horasi
getuigt; maar dat ook daar en boven de kracht, of verborgen zin ,
door deze heidenfche beelden daar in uitgedrukt is.
Nu zoude iemand mogen vraagen, waarom dit Zolderfiuk, met den
zin, niet en flaat op den perfoon van Hor ace ^ g^lyk het voorgaande.
De reden, myn 's oordeels, is deze, dat het flot van dezaalc, voor
zo veel het hem aangaat, in het laatlle Tafereel begreepcn is: want
hier is geen Vergoding teverwagten ; noch de Goden moeijen zich daar
niet mede. Zy laten zich alleenlyk geleegen zyn aan de geenen, die
onder hun getal gereekend worden, alsexÊ»<?4/, Hercules^ Memneftt
cn meer anderen uit Goden geflagten gcfprooten.
Oe Fabel van Califto, gepafl tot de vercieringvanhetFyfde
Fertrek, gebouwd na de Order Cormthica.
Dertiende Hoofdstuk.
MY luft hier te verhaalen de wonderlyke verzierdc Gefchiedenis van
Califloj nevens haare Vergoding, verbeeld in vier Tafereelen,
tiiet onwaardig , na myn begrip, om een zo trefïèlyk Vertrek, als dit
laatfte was, te vcrcieren, zynde van de Corintifche Bouworder,cn
zeer heerlyk, zo ten opzichte van de ongemeenheid der gedachten,
alsdekonftige vloeijing der zelve; welkers befluit dit werk tot deuiter-
fte vxjlkomenheid brengt, Het eerfte Stuk was als volgt, zo van in-
houd als
lO
Ver^
-ocr page 127-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
f^Mifioy door de jagt vermoeid, ging zich leggen onder dc fcba-
V'duwe en 't loof der boomcn , om wat te ruften, ^upitery in liefdcfd."
tot haar ontftooken, kwam in de gedaante van Diana hsat befpringen,.
Om met haar zyne minneluft te boeten, niet tegenftaande zy mét al haarc
macht, doch te vergeefs, hem poogde af te weeren.
Daar zag men die onnoozele ter regter zyde des Stuks, op een hoo- Tafereeivaa
^en grond, onder het loof der boomen zitten, niet ruftende maar vol
Van onruft zyiide, befchaamd en bevreesd, imeltende in haare traanen,
en inct haare hand op de kant van een fontein leunende. . Haare tuiten,
halfontvlogten, hingen onachtfaara over haarc blootcfchouders. Haar
kuifche boezem was meer als half naakt. Debeenen, racer dan beta-
lïielykontdekt, betuigden genoegfaam haar droevig ongeval. Jupiter,
die dit fpel aangercgt had, zag men een weinig verder, digtaanhet
midden boven den horizsm oi zichteinder; vertoonende zich nu niet
meer als een vermomde of gewaande maar als den Opperften der
Goden, door zyne majefteit gUnfterendc, hebbende zyn diadema
het hoofd, en den purperen tabbaard aan, niet als een Donderaar
met blixem enonwedcr, maaralleenlykdoor zynen Arend verzeldzynde.
pie wreede en ontaarde minnaar fchcen om haare droefheid te lagchen,
hebbende de linker hand op zyn borft, als willende te kennen geeven
dat hy zyn genoegen heeft gehad; weshalven de wolken doorfnydende,
zweeft hy door de lucht, en verlaat deze ellendige. Cupido ^ die on-
genadige brandftigter, dompelde zyne fakkel in de fontein uit, na ^f»-
piter omziende, welke hem met zyncn fcepter gebood zulks te doen.
I>ima vertoonde zich in het verfchiet met haar geftoet van Jagtnim-
phen in een dal. Het Landfchap was vermaakelyk en boichachtig.
Hier en daar vertoonden zich cenige Riviergoden. Achter Califio
iag men tuflchen de boomen een Term van Priapus iïi dc fchaduwe
fiaan. Ik aanfchouwde met aandacht, hoe deze drie perfonaadjen
ïiunne .roile fpeelden; duidelyk verklaarende wat van dc zaak w-as-, ja
tot de Term toe, fchoon dezelve bygeval daar geplaatft mogt zyn:
cchter hielp hy de zaak uitdrukken. Nu zal ik overgaan tot het
"pvE rampzalige Califio^ treurig over haar misval, vol fchaamte cn inhoud,
^ vreeze, en van haare Vorftin verjaagd , zogt zich in d'eenzaam-
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
heid te verrchuilcn : doch de jaloerfche Jmo wift tot haar ongeluk haar
aldaar te verfpicden en te vinden.
Tdiireel. Aan de linker zyde des Stuks vertoonde zich de opperfte Godin
des hemels, heel glinfterende, gehuld met p'aauweveeren,, welke haac
tot een diadema of koninglyk hoofdcieraad verftrekten; fchynende zich
te keeren om opwaarts te gaan, dewyl ze op een wolk trad. Zy had haa-
ren blaauwcn tabbaard aan, en den fcepter in de regter vuift, ruften-
de op de regter heup; gebiedende de helfche Raazerny of Wraakluft,
welke haar verzelde en ten dienft ftond, de onnozele Califio te ftraffen;
terwyl zy haaren linker arm ophefte, wyzendemet de vingersom hoog,
als of zy deze bedrukte Dochter verweet dat zy met JupiteTy haaren
Gemaal, geboeleerd had, met wreede en nydige vlammende oogen haat
aanfchoiiwendc. Onderwylen doeg de Wraakluft, met de vuift vol
flangen en adders, nevenshaare fmookende piktoorts, de elendige
Ιίβο^ welkers voorige wezen niet meer gezien wierd, maar wel haarc
kleederen , die aan de helfche Raazerny ten prooy overbleeven.
Daar zag men de pylkoker, en hier den boog leggen, gintsden gor-
del: en, na my docht, was het een Beerin die deze kleederen van haar
lyf afichuddede, en weg vlood. Door de onverzettelyke jaloersheid van
^mo nu in een zo vreeffelyk dier herfchapen zynde, zag zy in haare vlugc
na den hemel, en fcheen Jupiter door haar brullen tot medelyden te
willen beweegen. Dit Landfchap was mede een donker bofch, hier en
daar met flaapende Riviergoden gevuld. TuiTchen de boomen zag men
eenige wilde dieren loopen, voornaamentlyk een leeuw die in een laag-
te, aan de regter zyde by den voet van een rots, uit een rivier dronk.
Hier en daar reezen ettelyke palm-en verfcheidene andere boomen op,
geheel wild. Dit Stuk wierd van een ander gevolgd, wiens inhoud al-
dus was.
Arcas^ de zoon van de bedroogene en nu herfchepte , was
vyfticn jaaren oud, wanneer door een bofch, na zyne gewoonte,
gaande jaagen, hem een vervaarlyke Beerin ontmoete, welke na hem
toe kwam; niet om hem eenig leed aan te doen, gelyk hy vermoedde;
maar bm, ware het mogelyk, zich aan hem bekend tCmaaken; docH
by, onkundig dat deze zyne hervormde Moeder was, maakte zich ftout-
moedig gereed om haar te doorfchieten: maar Jupiter, die het uit den
hoogen hemel zag, met medelyden bcwoogen, verhinderde hem deze
moedermoord.
Inhoud van
het derde
Siuk.
Verdt
-ocr page 129-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
Tjicr zag men u4rcas ter regter zyde des Stuks zagtjes voorttreeden,
^^komende van achter eenige hoornen, cn zettende een pyl op denfgjjji" ^^
boog, om zyne Moeder, doch Γη deze gedaante hem onbekend, te tref.
fen: maar Mercurius daar op zeer fnellyk komende aanvliegen, we-
derhield zynen arm, na den welken hy derhalven om zag. De hemel-
fche Bode keek achterwaarts heen na de Beerin , die op de twedc
frond was, wenkende met zynen ilat, dien hy in zyne linkerhand
ield, dat zy de vlugt zoude neemen j 't geen zy fcheen te willen doen.
Zy ftond overeind met het onderly f na hem toe, en het bovenlyf linksom
gekeerd, draayende zich na den weg: maar in 'tkeeren wendde zy
haar gezicht noch om na haarcn lieven Atcas. De weg, dien zy in-
floeg, was duidelyk aangeweezen, beginnende van haare voeten als ilof
of dunne dampen, die zich allengskens meer en meer in wolken ver«
anderden en met bogten omliepen, dan achter haar ter regter zyde, dan
weder na de linker toe, eneindelyk zich in de lucht vermengende; inde
welke 'Jupiter zich vertoonde, doch zeer flaauw en byna onzichtbaar.
In de wolken by hem, aan zyne regter zyde, maar een weinig laager en
wat meer voorwaarts, zaten de drie Fataale of Noodfchikkelyke Zufters,
waar van Clotho den draad fpon, Lachefis denzelven op den hafpelhaalde,
en Atropes^cïcsiX was om hem af te fnyden; 'c welk Jupiter belettede, hou-
dende zyne inkerhand opdefchaar, enden fcepterind'andereomhoog,
met den mond een weinig open; waar over zy, heel verfchrikt, zich
na hem toe keerde. Arcas had zyne beenen wyd van malkander ge-
fpreid, en de borft heel vooruit. Achter hem, open by een fteen,fógec-
hig wild, als een hinde, vos, haazen,&c. nevens een kleed, 'tgeeti
ik oordeelde zynen mantel te weezen. Tegen den gemelden fteen lag
een Riviergod met zyne kruik, doch zeer laag. Dit Landfchap was een
boich, gelyk de andere waren. De Beerin , ftaande omtrent het
midden des Stuks, vertoonde zich in de fchaduwe tegen het ligte ver-
fchiet. Aan de linker zyde, op de twede grond, of aan het einde van de
eerfte, lag een vervallene tombe met eenige cipreflèn; waaragter, op
een verdere grond, een zwaare rots opwaarts rees.
Toen dagt ik om het Zolderftuk, als het ilot en uitflag van dit
konftigwerk, mede met aandacht te befchouwenj en ik vond het zelve als '
volgt.
Jupiter, bewoogen over het droevig lot van Caltfioj verhcerlykt het ζοΜί!!"^
haar, in ipyt van Jumos haat, met den glans van de Noordftcr,
Il.Oeil, c - kc
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
kecle Grootc Beer onder de Hemelstekencn genaamd word, werdende
van den Kleinen Beer,. daar haar Zoon ^rcas in veranderd was,
gevolgd. rr· j n^r 1
O
^Ndcr aan het Stuk Z3g men den Jongeling, opwaarts vliegende, zy-
neMoeder vervolgen met pyl en boog, werdendeonderüeund door
eenige Cupidootjens. Men zag hem tegen den rug aan, zonder eeni-
ge verkorting, de rcgter arm met de pyl vooruit geitrekt, en de andere
met den boog achterwaarts, hebbende een pylkoker op zyde. Jupiter,
wat hooger ter regter zyde, en op een wolk zittende, niettemin zeer
groot van geftalte, wees hern met den icepter heel om hoog na den
Zodiak of Sterrenkring, alwaar zich een klaareen heldere Ster zeer blin-
kende vertoonde. Den Beer zag men opgaan, een weinig voorby de
gemelde Ster na om hoog achter om ziende, zynde in het midden van
een groot ftraalend licht in de gedaante van een Ster, die het geheele
Stuk verlichtte. Haare achterfte pooten waren in de wolken geveft,
welke nevens haar, van Jupiterai na de linker zyde, onder dezelve op-
gingen. Heel aan de linker kant zat Juno op den regenboog, die ^rcas
met een nydig oog befchouwde, fteunende met het hoofd op haare lin-
ker hand, en den elleboog op den regenboog, leggende half rcgtsom
gekeerd, haar onderlyf na Arcas^ en het bovenlyf daar van afgedraaid
zynde, den regter arm dwars over haar lyf met den fcepter in de hand»
Onder haare voeten, op de wolken, lagen eenige Watergoden ert
Godinnen met hunne kruiken, als onderbeftierders van de wolken en
den dauw. Achter haar ftond de Paauw met de fcaart uitgeipreid, wel-
ke ftaart haar tot een Di^idema fehcen te verftrekken. Iris vertoonde
zich, opwaarts ziende , achter haar, houdende de hand boven haare
oogen, om voor de ftraalen der Star bevryd te zyn. Diana en Apolla,
pten achter haar. 'Jum wierd overfchaduwd door de boven dryvende
wolken, nevens de geene welke onder haar zaten. Diana^ Afolloy
cn meer anderen, waren bly en lagchende van gelaat. Jupiter vertoon-
de zich vlak in het licht, op een gelykc hoogte met den Beer. 'Juno
was een weinig laager, en de Riviergoden noch laager, gelyk mtx.ArcaSy
die maar een Jongeling was, klcen vang^ftalte, ontfangende zyn licht
van boven van de Ster.
Zódanig was dit werk beflooten met de vergoding van de ongelukki·'
ge Cali^O y voor de twede maal herfchaapen. Het zoude grootc moeite
inhebben alle de byzonderheden daar van te verhaal en, cn onnoodig
weezen voor de verftandigen. Derhalven zal ik dit hier noch maar by
zeg-
-ocr page 131-GROOT SCHILDERBOEK. ιμ
seggen van de fchikkingdcr lichten en donkere paitycn in 't algemeen·
^upiter was krachtig in "t licht nevens Arcas tcgcns het blaauw der lucht
ter regter zyde; en Jmo^ in tegendeel, donker daar de Star was ter
linker zyde. De voorfte Watergod, onder fchepte een weinig
licht van boven, houdende zyne hand boven de oogen.
T^Eze verziering toont ons klaarlykaan, welk een fmct de onkuis-„j^g"^"^^^·
^^heid defchoone ligchaamen aanzet: want weinig tydts nadat Cdifio ki.
haaren zoon Arcas gebaard had, wierd zy door ^unoy tot een itraf
haarer ontucht, in een Beerin herfchaapen; een dier zo ongevormd
van ledernaaten, dat men niet zonder reden het zelve onder de wan-
fchapene telt. Ja zo affchuwelyk is dit kwaad, dat ook de vruchten, of
kinderen, die daar uit voortfpruiten, een doodelyken haat en afkeer van
de fchuldige ouders hebben: want de fchoonheid, door onkuisheid
befmet, wifcht dit laatfte, alle de tekenen en bevalligheden in de oo-
gen en achting der deugdzaamen > uit en het geen ons eertydts ver-
wondering baarde, word nu het grootfte kenteken der bedreevene mis-
daad. Dat Ovidius haar op een konftige en cierlyke vvyzc een aanmer-
kelyke plaats aan de Noorder Zonnekeerkring in den hemel doet heb«
ben, benevens de fmeekingen van Juno aan ThetiSy ^^t deze Sterren,
na den waan der Heidenen, nimmer zich in het zeewater ververfchen
mogten, zulks doet hy om op een verwonderlyke manier haare eeuwige
fchande aan te toonen,'als muntende boven de andere Hoofdfterreii
uit, en ftaande in zodanig een plaats aan de Noorder Pool,dat, gelyk
de zelve Pool of Noorder Aspunt hooger dan onzen Honzj>m of Zicht-
einder is, wy, hoe deze Sterre ook haaren loop neemt, haar nooit uit
het oog, en by, gevolge haare misdaad nooit uit het hert noch de ge-
dachtenis konnen verliezen.
Doch hier op kan men mede een veel Chriftelyker gedachte vormen, aanmcilij®
naamentlyk dat deze befmette ziel een afkeer van haare bedreevene mis- overdcFa-
daad krygende, haare opregte bekeering en waar berouw zo aanmerkc-
lyk en Gode zo aangenaam is geweeft, dat hy haar een veel heerlyker
plaatfe en blinkender gelaat aan den hemel toegevoegd heeft, nevens
een vafte ftandplaats; op dat alle ftervelingen haar voorbeeld volgende,
zich tot bckeering en deugd mogen voegen; even als in Maria Mag·,
dalena is gebleeken: door welk een berouw dc fmet van het bedree-
ven kwaad niet alleenlyk uitgewifcht, maar door een onvergankelykc
glants geheel weggenomen word.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
Laat ons nu de vvaare Gefcliiedenis van deze Fabel eens ontdekken»
door het ailigten van het dichtkunftig momaanzicht.
Arcasy zoonvan^^^piVfrendeNympheCrt///?», leerde, aandeArca-
diers, (welke waanden het alleroudfte volk des aardbodems te zyn, μ
hunnen oorfpronk voor de Maan gehad te hebben, gelyk Plutarchusia
zyn en der Roomfche Verfchilpunten zegt, ftofFende hunne
geboorte cn opkomft uit de Aarde te hebben gehad, en houdende daar-
om veel van den aart en eigenfchap der eike-en beukeboomen, nevens
die der akelen en beukvruchten, waar mede, na dat de Koning Pelas-
gus hun. het gebruik, om een nut vocdiel daar af te bekomen, geleerd
had, zy zich geneerden, gebruikende voor dien tyd niet als kruiden
en wortelen,) de aarde te bouwen, en koorninde zelve te zaaijen,
welke weetenfchap hy \m Triptolemusy zoon van Cem, geleerd had,
en namaals brood daar van te bakken, benevens wolle Weedcren te
bereiden, tot dekfel hunner ligchaamen; oeiFenende hen ook noch
wyders in veele beleefdheden. Om nu dezen weldoender te erkennen,
hebben zy hun land na zynen naam Arcadia genoemd5 zynde
deszelfs naam te vooren Pvlasgia: gelyk Paufanias in zyn Arcadia ge-
tuigt.
Befchryving 'vmi Λ polloos Tempïi te zien van binmn.
Veertiende Hoofdstuk.
Oorheen hebben wy, in de verhandeling van het fchilderachtig
" Schoon, dezen Tempel van buiten befchreeven: nu zullen wy,
onze belofte volbrengende, aantoonen hoe de zelve van binnen gefteld
was; houdende onze voorige wyzc van fchry ven, als of wy eertydts zulks
weezendlyk befchouwd hadden.
^^h^tPoi-^ · portaal in, ziende boven de deur desingangs een
taal. uitgehouwen; \ geen my als een weezendlyk kenteken,
van dat deze Tempel den God toegewyd was, voorkwam. Bin-
nen getreeden zynde, vvierd ik door het zien van zo veel fraaijigheden,
die van koitelyke ftof zo konftig gewrocht waren, verrukt.
S Gcdti ^ ^^^ midden ftond het Beeld des Godts op een hoog voetwerk of pede-
met zy η by- ftal.De vier Getyden des Jaars zaten op ieder van deszelfs hoeken, houden-
weih de elk een hoorn gevuld met zyne byzondere tydige vruchten en bloe-
men. Deze alle waren van fchoone witte en ongevlekte marmer-
fteen. Zyn Beeld was geheel naakt, hebbende een lauwerkrans om 't
hoofd, cn een fcepter in de hand. I^s
Waarc Ge-
fchicdenis,
daar zy uit-
getiokken is.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
De vloer was van veelerley koftelyke en gekoleurde fteeneti ingelegt,
op de wyze als een aardkloot ^ ten opzichte der figuur welke zy maakte j
ftaande het Beeld opdeszelfs middelpunt geplaatri.
Het vervvulffel was azuurblaauw: doch ik kon niet ondcrfcheideii,
of het van moz^aik werk was of niet. Hier tegen kwamen de zeven
Planeeten, of Hoofdfterren, nevens de verdere Hemelstckenen af te
fteeken, zynde alle van goud. Bezyden de venfters, tuflchen de twee
pilafters, waren niiTen met beelden gevuld, welke ieder eene der Maan-
den van het Jaar verbeeldden; hebbende altemaal de gcdaantens van
Jongelingen, en zynde van wit vleeiachtig marmer uitgehouwen.
Het geheele Gebouw was wel van marmer, doch zp zuiver niet van
aart als dat waar uit de beelden gemaakt waren; maar in tegendeel hier
en daar onder die niiTen en in het lyftwerk geaderd, als mede omtrent
de venfters. In de borftweering zag men een bafrelceve, geheel rond-
om loopende, uitgehouwen; zynde flaauw of halfrond, de beelden
omtrent vier voet hoog, en zuiyer wit van fteen. De verdere verdee-
Jing van binnen was eveneens als wy de zelve van buiten befchreeven
hebben; het onderfte van-de Order lonicaj het twede deel Romana,
en het derde Corinihica.
Bovende eerile Corniflen vertoonden zich, in deplaats van pilafters,
Termen, verbeeldende de Uuren, welke met hunne hoofden de koe-
pel of 't gewelf onderfchraagckn; altemaal van gedaante als jonge Maag-
den, tot het getal van vierentwintig toe. Deze alle, ftuk voor ftuf,
met haare kentekenen te befchryven, zoude een groot en moeijelyk
werk zyn, te verdrietiger om dat zulks door Cefar Ripa zo loiFelyk ge-
daan is.
Toen gaf ik acht op de ordentelyke fchikking en maat, welke in al-
les verftandig was waargenomen .* want het Beeld van j4folio was, docht
mynagiffing, acht voeten hoog; en de.andereBeelden, byhem, ze-
ven en een half; de Jongyingen, die de Maanden vertoonden, zeven;
en de Termen voor de Uurêazes, of zes en een half. Deze maat, fcheen
niet alleen zo groot: maar deze gegifte lengte kwam my in waarheid
zodanig voor, zonder dat de vermindering der afftand hier plaats in
greep, wanneer men haar van beneden zag. Toen dacht ik, deze
iraaiheid overweegende , hoe vreemd het is dat verftandige lieden, ja
zelfgroote Meefters, konnen toeftemmen, dat men een groot boven
een kleen venfter kan plaatfen, of een reus boven een teder kind, en
dat zulks wclftandig kan zy Dat de bafreleeves, onder, kleender van beel-
den dan die van het bovenwerk zyn, zulks heeft reden; om dat de muur,
in de welke zy ftaan, zo wel als dit beeldwerk overal draagt: doch die
r 3 zich
De Vloer.
VcrwulffcJ,
Aart van het
Gebouw, ct»
Borftwictin-
gen,.
Pllaflers vae
Tctmcn,
Masten
fchikking
lier JJeelden.
Ar.nmejkin|
des Schry.
vers.
τμ GROOT SCHILDERBOÈ5C.
1
zich de zaak, en zulk een gezicht, wel verbeeld, zal haaft van gCVOC^
len veranderen. Want dewyl Jipollo, of de Zon, hèt gpootlte van
alle gcfchapene voorwerpen is, en daar cn boven het voornaamfte van
het geheelal, door. zyne eigenichap onder de redenloozcichepfelen,
als Vader van de vier Getyden, door de Heidenen aengemcrkt, is hy het
gtootile en voornaamfte beeld en hoofdftuk. Deze vier Jaardéelen,
door hem voortgebragt, zyn wat minder, en de Maanden noch minder
als deze in grootte, voor de welke de Uuren weder wyken moeten, de-
wyl vierentwintig der zelve maar eenen natuiirlyken dag uitmaaken.
Daar en boven moet men aanmerken, dat de vier Getyden wat bedaar-
der van gelaat en zediger van geftakezyn. Dc Maanden vertoonen Jon-
gelingen, die noch in hunne groey zyn; en de Üuren Vlugge jonge
Meisjens.
Is deze verdeeling, ten opzichte der Bcuwkonft, niet zeer cierlyk,
dewyl alles in en by zyne betrekking en eigenichap blyft? Zekerlyk,
een goed Bouwmeefter laat in de verdeeling zyner zaaien en vertrekken
de gedachten over alle deze byzondere voorwerpen gaan; na de welke
zich een braaf Meeftcr in het fchi-kJercn van Gebouwen dient te voe-
135
Op de Verhandeling der
En aart der
Door den Heer
G Ε R Α R D D Ε L Α I R Ε S S E.
At grooter voordeel kan een mens
1 Gemeten i dan zin njolk wens?
"' Dat een beminnaar νmgebouwen,
Moogte aller tyd zynhfi befchouwen?
En zo zyn hert tot deugden trekt,
Ï>aar daag'ljks toe werd opgewekte
Zulkx kan de Schilderkon^ hem geeven 3
Ï)oor dooden eeuwig te doen heven
Ooorhmibedrjf engroote naam
Te toonen aan de fndle faam.
Ï>ie, Ί meldende aan des waerelds oor den y
Een hfl ontfonkt na 't geen bekoorden:
O Κοηβ! door elk zo hooggeacht!
Hoe verf hebt gy uw lof gebracht \
JVat baaren uw Mkoorlykheeden
Niet arbeid moeyte en bezigheeden 1
L Α LR Ε s s Ε dit uw'fchoon bemind,
^ich j omu, altijd werkfaam vind.
By maakt hier Hemelen op aarde,
Ooor 't oog gekeurd van groote waarde;
Νοώ mèêr^ hy wyfl den Leereling
Hieir midd'len aan, om ider ding
535
En voorwerp, na zyn éls té voègm.
En dus Natuur en Κοηβ vernoegen:
JJy neemd een oorzaak die op aard
Volvoerd is, waar in hy vergaard
V Geen duid'lyk kan de zin vertoonen:
Vaar na . gaat hy de Helden kroomn.
Haar plaatzende in des hemels ^antζj
Ver boven deze waerelds trans.
Die dus het loon der deugd bejchouwen
Enfiraf des kwaads, wat kan weêrhouwen
Dat hy het deugdenpad verkiefi,
Ja ook de lufi tot kwaad verltefl ?
Men kan Ί gemoed doch nooit verzaaken ^
Zelf de ondeugd kan geen goed doen wraaken,
IVel aan, ο Leerling! wyluwkunfl
Verdiend den lof en menffèn gimfiy
Komt deze Leffen overweegen,
Steld dan uw jcherp ν er nuf daar tegen:
BefchouwopAardehoedèGoon
Oaar bovenleevenin haar Troon.
Leerd, door de uytvoering der gedachten ^
Nooit Gom noch Menden te verachten ;
En acht, met my hem die U Leerde
Zo werd den Lof der konfi vermeerd.
Zo zult gy tyd op tyd in winnen ^
Ook Gom en menffen U beminnen.
Van
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
P^andeXoldcrwQÏhQUyof het fchlU
deren der Plafonds.
Eerste Hoofdstuk.
ONder alle de verkiezingen In de Schildcrkonft is 'er geen m zwaaif .Moriie!yk<
als die der Plafondsy of Zolderwerken, fchoon veele weinig zwaa-dest KonL
righeid daar in maaken, ja dikmaals minder als in een Stuk aan de wand, oeffenins
ofojieenfchoorfteen. De reden daarvan is deze,dat het meefte deel der^"®'^'"
menlchen geen kennis daar van hebben, en dat het hun niet ver-
-fcheelt waar niede hunne veihemeltens beklad worden, als het maar gaauvv
gedaan werd, dat het wakker in de oogen fchittert, en weinig geld koilr.
Voor dezen plagt men met luchtig en gaauw gedaan loofwerk te vree- oud gebruik
de te zyn, op dat men voor het befchilderen van zulk een groote plek indezeStu-
niet diep in de beurs behoefde te taRen, dan des noodts zynde, en op *^'^'
plaatfen daar veel aan geleegen was: maar dewyl zy na zien, dat zy het
allengs by de tegenwoordige Schilders, en deze gefteldhcid der tyden,
voor een en de zelve prys konnen krygen, en dat zy daar niét meer werk
van maaken, neemen zy die gelegencheid waarj laatende overal
fonds maaken met gefchiedeniflTen en zinnebeelden, alles zonder onder-
fcheid, het paft of niet. Doch wat zal men zeggen! Het is met alle
dingen gelyk het fpreekwoordluid: Als de zanden verloopen, moeten
de bakens verzet worden.
Men ziet, dat alies uit een kleen begin door de wakkere geeften dec
vernuftige OefFenaars werd opgekweekt, en eindelyk tot volkomenheid
geraakt. Zo is 't met deze Konft ook. My heugt noch veele Plafonds
gezien te hebben met beelden, landichappen, zee-en landgevegten,
en meer andere dingen, zonder eenige de minftc verkortinge, min
noch meer als of de zelve tegen een opftaande muur gefchilderd wa-
ren. Ik heb 'er ook verfcheidenc andere gezien , die min of meer van
onderen en tot niet verkortende waren, ook wel die min of meer ver-
kortten, maar zonder oogpunt: waar üit blykt, dat, by aldien de
Doorzichtkunde niet in acht genomen werd, zodanige Stukken on-
mogelyk tot die volmaaktheid konnen gebragt worden gelyk het bc-
//. Deel, hoord.
ijg GROOT SCHILDERBOE κ.
hoord. Om een weinig na order te gaan, zo laat ons eerft den naam
der zaak onderzoeken.
oorfproiik Het woord Plafonds is een Franfch woord, enbetekent een platte of eflê-
vaneen j^g grond, bekwaam om met plank of doek bekleed te worden, ten
einde daar zodanige verbeeldingen of cieraaden op te fchilderen, of tc
' boetfeeren, als men goed oordeelt, meeft bcftaande in gefchiedeniiTen
met vliegende beelden, luchten met vogels, 'tooemen, en meer andere
dingen: doch de regte meening van het woord Plafonds is eigentlyk in
zyne zinbetekening een Zoldering, zo van zaaien, kamers, tempels of
gaanderyen, μ alles wat boven het hoofd hangt, cnparatel oï^dyk-
lynig met de grond is. Zodanige Zolderftukken werden Optiek genaamd,
om die reden dat ze van een bepaalden afftand moeten gezien worden,
waar buiten zy zich onvermydelyk miiTtallig vertoonen , gelyk wy hier
na zullen aanwyzen.
En waar in In de zaak zelve is aan fe merken de eigenfchap van een Plafonds, en
ftukbcS, waar in die met een Schildery aan de wand is verfchillende. Voor
' cerft, in de verkc-rtinge der voorwerpen; en ten tweden, in de koleur.
Ik fpreek, ten opzichte van de voorwerpen die in het een en 't ander
zyn begreepen, zo gebouwen, baluftrades, beelden, en wat'er meer
zoude mogen weezen in een Ordinantie te pas komende; alle weikc
dingen in een hangend Tafereel, zo in lengte als breedte, hunne vol-
komenheid behouden, verkortende alleenlyk in hunne diktens. Inde
Plafonds^ integendeel, is noch lengte, maat, noch proportie waar tc
neemen; ja alles verkort, behalven de bafts en de kap. Dat rond is,
blyft cirkelrond; en dat vierkant is, in zyne winkelhaak; 'tzyinhet
midden, op zyde, hoogte of laagte. "Wat nu de koleur aangaat, het
is wel afte neemen dat die ook heel veel moet verfchillenjnaamentlyk dat
<ie koleureninde Plafonds ongelyk ichoonder moeten uitmunten, niet
alleen op den dag, maar ook in de fchaduwe, wel te verilaan in een
helderen dag; welke reden wel te bezeffen is.
Wat in een Daar cn'boven dient men te weeten, wat een Konftenaar met de Op"
Konftensar i/V^ kan Uitwerken. Door ΐ{Λêίάύv^inάc^dvc^oïP£rfpeίliefpraίlJky
ieffenfrTg doenfchyncn dat fcheef of rond is, flat en effen dat hol
weifchi en rond is, ja zo het uiterlyk fchynt vertoonen dat'er niet en is; ge-
•^οί^ί· lyk de beroemde Pater Niceron^ en meer anderen klaarlykaangeweezen
hebben: waarom men zich niet behoeft te verwonderen, dat'er zo
weinige Schilders in dit deel van de Konft uitmunten, vermits de Per-
fpeBief zelden door hen zo veel verftaan word om de praByk vaft te kon-
nen hebben; daar nochtans zonder de zelve onmogelyk een goed Pla-
fonds of Zolderftuk kan werden gemaakt, 't Is wel waar, dat'erveelc
Schilders zyn die zich verftouten zodanige werken te onderneemen, en
dat ze ook fomtydts wat goedts verrichten; want de werkfaamhcid en
'dagelykfche oefFening doet 'er dikwils veel toe: doch zy onderzoeken
niet, of het de kortlle oi langfte weg is dien zy volgen; neemende
maar gemeenlyk die hun voor komt; martelende en vroetende zondcK
wiiïïg&id; en zich laatende geleiden door het blinde geval.
Zwaarigheden die men ontmoet in het fchildmn der
Plafonds.
Τ wede Hoofdstuk.
VOor eerft ontilaat 'er een groot gebrek, doordien men het leven OötfproBfc
niet kan gebruiken, noeh in het naakt, noch in de vliegende klee-breèkeröp-
ding; daar het nochtans de voornaamfte dingen zyn. gezocht.
Ten tweden, dat men niet dan met groote moeite den wlflen en ze-
keren ftand der beelden, die men daar in plaatfen wil, kan vinden j
waar door het mceil na giffing moet geichieden.
Ten derden, dat men de Stukken niet zien mag geijk het behoort,
zo'ikng als ze op den ftaan.
Eindelyk vo gt liier uit, dat de Meefter altyd bekommerd is wat uit-
flag het Werkftuk zal komen te hebben wanneer het op.zyne plaats zal
gefield weezen.
Deze zwaarigheden, dunkt my, zyii vry wat bekommerlyk, ja zelf
voor een die zyn werk wel verftaat: want met de geenen, welke meer
met de handen werken dan met den geeft, dat 's te zeggen zonder fon-
dament, gaat het heel anders, ichoon zy veel meer dan anderen be-
hooren bekommerd te zyn. · Laat men zo veel Zolders fchilderen als
men wil, zo lang als men niet gelooft dat 'er grondregels toe zyn, ea
de zelve niet kent, zal men nooit deze zwaarigheden te boven komen.
De gaauvvfte, fchranderfte, en ervarenfte Schilder die 'er kan weezen,
zal zich in deze oefFening noch dikwils verleegen vinden. Men leerc
dan de PerJpeBief optica^ en wat die ons aianwyft: want door dat mid-
del alleen zal men zich een weg baanen tot deze hoogloffelyke ftudie;
en buiten het zelve is het een volkomene onmogelykheid.
iz
Van de verkorting der iworwer^en in de Plafonds.-
derde hoofdstuk,
wat het vet- TT Et is ccn ontwyfFelbaare waarheid, dat het verfchiet in een gemeen
fcbietinecn xA Tafereel dat ded des zelfs is't geen van ons afw)'kt, vermindert
en verflaauwt: en de horifintis een uicerfte verheid die ons gezicht be-
paalt.
/ukver'^""" ^^ Plafondsy in tegendeel, is ons verfchiet, en de bepaaling van
fchiit"' ons gezicht het firmament of der fterrenhemel , waar door de voorwer-
pen, hoe hooger zyzyn, hoe kleender in geilalte werden en vermin-
deren, ja uit ons gezicht verdvvynen, niet alleen in dc proportie en-
netheid, maar ook in de koleur.-
Hier dient ook aangemerkt te worden, dat alk de voorwerperi, van.
wat geftalte of figuur zy ook mogen weezen, hunne behoorlyke breed-
te behouden, als zy nmtparaleï of gelyklynig aan den horiz.ont zyn.
vordeieaan- Als .by voorbeeld, men ftelle een^vierkanten fteen tegen welken men-
«Ïrneve^i^s"'"vlak aan ziet, of een beeld'op diergelyk een wyze: doch in de nevens-
gaande figuur gaande Prent, letter A, vertoonen wy een vierkant ligchaam, Noi...
looTd^^" Hierzietmen, dat het bovenfte en het ondcrfte van dea gemelden
vierkanten üeenaltyd hunne quadraat of vierkantheid behouden; alsme-
de dat de bovenkant en de onderkant van den fteen ύηά ferpendiculaar.
of lootlynregt uit het zichtpunt hangen ; vorders dat, hoe men het ge-
melde vierkant verdraait, altyd de kap en de boom in hunne winkel·^
haak zyn, en de acht^rfte kant altyd met de voorile gelyklynig. Even
alzo is het met de beelden, en andere voorwerpen meer.
overbren- Stelt, by voorbeeld, een man aan d'eene of d'andere zyde van't
fLolSd tot ' overeind ftaande, en het oogpunt in het midden. Laat hy vlak cp
drbiclden. zyde ftaan, en beide de fchouders even hoog: zo zal men gewaar worden
datdeichoLiders, te weeten van d'eene aan d^anderc, akyd hunne volle
breedte behouden, ea de volle dikte van het hoofd tot de voeten..
Aldus dan ziet men klaarlyk,, dat 'et geen verkorting geichied als in. dc
lengte, of om beter te zeggen in de hoogte; en hoe de beelden, of
andere voorwerpen, hooger en nader aan het oogpunt komen, hoede
zelve korter.en miiTraUigcr werden; vermits zy hunne maat en propor-
tie in hunne breedte behouden, gelyk aangetoond is. Dit is wel een
der voornaamte grondregelen, die men zekcrlyk altoos in acht moet :
nsemen.
Γ
GROOT SCHILDERBOEK. 141
"Wat die Gebouwen aangaat, Α Bojfé ^seü daar een genoegfaame
onderrichting van achter in zyn Boek van de PerfpeBieffrmjk. Doch
dit zal ik noch in 't voorby gaan zeggen, dat wanneer men eenige
kolommen boven raalkanderen wil iteÜen tot gaanderyen, zo moet
men door het centrum der zelve een opgaande linie trekken van de ha-
zSs oi grond af na het oogpunt, ja door ieder baluiftjer, en alzo door
middel vau een verkortladder deze haare behoorlyke proportie zoeken,
zo wel van haare hoogte als van haare breedte, _
Dit moet ook in het tekenen omtrent de proportie der beelden, en omnentdF
andere voorwerpen, desgelyks waargenomen worden: gelyk ik hier
door eenige voorbeelden klaarder zal aanwyzen. rüaaren"'
Dit foort van Schildervv^erk is niet alleen het konftigfte, maar ook Als ook in
het zwaarfte van alle , gelyk ik noehmaals gezegt hebbe; vermits,
ichoon men de onfeilbaars regels en praöyken daar van grondig ver-
ilaat, het echter niet anders fchynt dan een mishaagelyk en wan-
fchaapen gezicht, daar niemand af oordeelen kan ais de Meefter zelve
die het verftaat, ten zy het op zyne behoorlyke plaats gefteld, en op.>
of van den regten afftand gezien werd.
f^ayi dè gefialie der Beelden in de Zolderwerkm.
VIER D E H O Ο F D S Τ U iv.
kE beelden, die meninde wil fchikleren, ^^og^n in ge-·
ftalte de ^emccncproportie van een menfch niet te boven gaan, tCzeiW""^ ^
vveeten van zes en een hali voet, wanneer ze zo laag zyn dat ze met
de zoldering gelyk komen; maar hooger en op wolken gezeeten, of
vliegende, moeten ze verminderen, en van ons wyken; gelyk ons de
PerfpéHef amwyih doch de Goden mag men zo groot vertoonen als
men wil, mits de zelve niet krachtiger fchilderendedan of het gemecne
geftaltens waren: ja zelfs kan het tomen te gebeuren, dat ze fomtydts
noch leveAsgroot zjnde, uit ons gezicht verdwynen.
Het .zonnelicht is wel het eigenfte, aangenaamile, en toepaiTelykfte in Virkiezing
geeftelyke uitbeeldingen. ^ . fchaptu''s
^at hunne glans, voor zo veel ieder Godheid in hetbyzonder aan-licht,
gaat, betreft, zy behouden die wanneer zy zich aan de menfchen ver-
toonen: maar als ze in den hemel verbeeld zyn, word de zelve onder
een gemengd; en komt aldus üit veele kleene maar een groote glorie
of atfchynlel voort. Deze waarneeming wel en konftiglyk uitgedrukt, is
1
-ocr page 142-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
zekcriyk van het minfte belang niet: en 't is een groot Meeftef welke,
zonder zich te belielpen van donkere, dikke, en zwaare wolken zo
plots als wolbaalen, zyne beelden op dunne en byna onzichtbaare dam-
pen, daar men alles door heen kan zien, neder zet of plaatft.
Γ w'aarnee- Het zal niet ondienftig zyn, tot volvoeringe van dit Hoofdftuk, iets
3d™vUe- aan te haaien wegens de vliegende beelden in de lucht.
gcndeBcd- Schoon hct Zelden gebcurc, dat in de lucht geen wind is, maat de·-
w'iDd/"''^ zelve altydts cenigermaaten befpeurd word, is het nochtans in de P/4-
fonds geenfmts raadfaam zulks duidelyk uit te drukken; ter oorzaak dat,
wanneer de wind blies, de beelden, die voor de wind vloogen, geen
beweeging zouden ichynen te hebben j en in tegendeel de vaft zitten-
de, of ftaande, alzo veel geweld als de vliegende zouden maaken. Het
is dan om die reden, dat men geen wind moet verbeelden daar ia te
zyn, maar dat ieder beeld zynen eigen wind door zyne vlugheid veroor-
zaakt; op dat men klaarlyk konnc zien door welk een beweeging de
kleedingen geflingerd worden, gelyk ook de plaats daar zy heen willen,
en die van waar zy komen, den een al zvvccvende, en den ander fnel
en gêTwind.
ikhuipdoot De byzondere ftoffen hebben in zulk een geval bekwaame eigen-
dLt if.'" fchappen daar toe, welke de zaak krachtig helpen uitdrukken: als daar
is de weêrfchyn van. kreukende zyde tot zweevende beelden, en die
zagtjes nederdaalen: de dunne en flappe zyde tot fnel op of neerwaarts
vliegende beelden: de leenigfte of zwaarile zyde, offtofFe, tot zitten-
de, leggende, of ihan de. Hier in is het geheim en waar belang van
een fraay en woelend Zolderftuk gelegen.
Wat het maaken van de gekoleurde ftoffen der vliegende beelden
aangaat, vermits men ze niet op de Leeman kan ilellen, en by gevolg
niet na het leven-fchilderen , kan men daar geen wiile onderrigting
van geeven: het is alleenlyk door den geeft en het natuurlyk oordeel,
benevens een geduurig oeffenende aanmerking, welke den oeiFenaar tot
een bekwaame kennis en uitvoering der zelve kan brengen. Van deze
middelen alleen moet men zich bedienen, en zich daar door tot een
meeftec maaken; ten dien einde aanmerkende wat ftoiFe daar toe debe-
kvvaamfte zy, gelyk boven breeder is aangeweezen.
Men "eeve ook acht, dat de dunne ftoffen tegen het licht gloeijende
en doorlchynende moeten zyn, waar door zy een aangenaame werking
tegen de flaauwe lucht doen; als mede dat de vliegende beelden nooit
regt overeind moeten fchynen als of zy ftonden; veel minder ftaande,
maar altyd zittende, knielende, leggende, of vliegende; 't en ware
het menfchen waren op zolderingen of.gaanderyen zich onthoudende,
welke
-ocr page 143-GROO.T SCHILDERBOEK. 145
welke dan ftaan, bokken, of knielen, na dat het voorwerp der ver-
toonde zaak zulks vcreifcht.
Hier zal ik dit noch by voegen, dat tot het fchikken van de a!ge-
meene en fayzondere voorwerpen fomtydts wat toegegeeven moet wor-
den; maar dat het zo voorzichtig gefchiede als hetdoenlyk is, opdat het
onvermogen des Schilders en de gebrekkeiykheid van het werk niet geo-
penbaard werde.
Middelen om zjn Stuk op den Ezel te zien even of het zehe
in de Zolder of zyne plaats gefield 'wan.
egels daar toe dienende. Nu, wat my aangaat,
myn gezicht had, zou ik 'er zekerlyk eenige konnen vinden: maar ver-
mits zulks niet kan gefchieden zonder figuurlyke aanwyzinge,en dat het my
onmogelyk is dit met woorden alleen uit te drukken, zal ik echter fcm-
migc middelen aanwyzen, welke, ichoon ze gering fchynen, niette-
min van grooten dienit cn van kleene moeite by my altyd in gebruik
zyn geweeft.
Als ik myne Ordinantie begreepen en op het papier gefield had, heb Middel bf
ik de zelve tegen een laage zo dering vaft gemaakt, dan een fpiegel ge- gcbiSiktTm
nomen, en, daar onder zittende, met gemak alles naauwkeurig over-den ftand
woeden, waarneemende wat daar in ontbreeken mogte, en alzo de
misiiagen, zo veel 't my mogelyk was, en myn begrip het toeliet,
aantekenende en verbeeterende; daarna, beeld voor beeld, na het le-
ven getekend, het zy naakt of gekleed, zo als ik hier vervolgens zal
aantooncn. Thans heb ik myn Stuk aangelegt met zodanig een licht,
als ik bekwaam oordeelde. Toen nam ik weder de fpiegel, en hield
de zelve boven myn hoofd, om alzo het Stuk, 't welk achter mynen
rug op den Ezjl een weinig achterover hellende ftond, bekwaamelyk
als tegen de Zolder te konnen zien; zwaaijende myne oogen overal j
cerft op het algemeen, daar na op byzondere deelen; cn doende dit zo
dikmaals als ik het goed vond, nu en dan het een of 't ander verbeetc-
rende; tot dat ik op die wyze myne meening verkreegen hadde: maar
men moet acht geeven, dat men zynen afftand niet al te digt by neeme,
op dat men het geheele Stuk gemakkelyk in de fpiegel begrypen konne.
Ik
-ocr page 144-Ik klom ten dien einde mist dc fpiegel fomtydts op een ftocl of tafei,
altyd palét en penceelen gereed houdende; en myn Stuk dan 20 verre
gcbragt hebbende, maakte ik het op zonder omkyken.
Nu zal ik ten voordeele der geencn, die het nut en aoodig zullen
vinden, ook eens handelen
Van het tekenen na 't leven ^ om in de Plafonds te
het leven le
tekenen.
Ζ E S D Ε Η O O F D S Τ U K.
LAaten wy ons niet wys maaken, dat men zonder een goede kennis der
proportie met de Plafonds te regt zoude konnen komen; de wyl men,
als gezegt is·, het leven zo kwalyk kan gebruiken: want hoe wel men
daar in ervaren zy, vind men echter noch werks genoeg, alwaar 't dat
men het leven voor zich hadde , om het 20 op de doek te volgen.
Niettemin, om te toonen dat het evenwel doenlyk is, cn dat ik zelf
het leven dikmaal heb gebruikt, zal ik de manier, hoe ik my daar in
gedraagen heb, aanwyzen, om niets achter te laaten 't geen eenigfints
kan ftrekken tot verligting voor de leergierigen welke de moeite niet
ontzien.
Middel des Het Modél, 't zy man of vrouw, na myne fchets op een hoogte ge-
omckvoor. ΛεΙΊ zyndc, ging ik met den rug tegcns de ftellagie op de vloer nede «
werpen na ziften, Zettende een fpiegel tuflthen myne beenen, en de zelve 20 lang
keerende en wendende tot dat het Modél zich daar in vertoonde zoda-
nig als ik het na myn oogpunt van nooden had; tekenende het zelve
met Sjcfl op gegrond papier zo correél na, als't my doenlyk was. Hierop
voort na dc tekening gefchilderd, wanneer ik alsdan weinig moeite toe
het voltooijen ontmoette. ''
"Wat de kleeding aangaat, met de zelve handelde ik. insgelyks; ftellen-
de het kleed op den Leeman, na myne Schets, wel te verilaan zodanig als
de zaak hetlyden kon buiten het vliegen ; 'twelkonmogelykgefteld kan
worden, als zynde een werking alleen van den geeft. Ikfteldedanden
Leeman,dusgefchikt, op een hoogen drieftal, gelyk de geene zyn die»
de Turfdra-igers gebruiken, €n ging daar tegen aan zitten., op die.wy-
■ic als hier voor gezegt is, tekenende de kleeding alzo uit. Was het
een vliegend of leggend beeld, dan behielp ik my met touwetjes, draa-
den, of andere middelen, 20 ik beft kon, zonder moeite te ontzien,
«a dat deluft my dreef om wat fraays, na mynenzin, te maaken, en
dat 'er aan gelegen was. Het
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
Het zelve middel gebruikte ik ook om allerhande boetfeerfels na tc
tekenen, ten einde dezelve van onderen tc gebruiken, alstrooniën,
vaazen,porten, ornamenten, capitetlen, feftons met bloemen, ja alles
wat'er van plcifter of was te krygen is. En op zodanig een wyze
tart ik de meefte zwaarigheden, welke in deze oeiFening zouden konnen
voor komen. Evenwel deed ik dit niet'zonder myne Doek alvoo:ens
bereid , en daar toe bekwaam gemaakt te hebben , om niet te
dwaalen: want men zoude zich des nicttegenftaande in zommige din-
gen, voornaamentlyk in overeind ibande voorwerpen, noch wel ge-
makkelyk konnen verzinnen.
Wat aangaat het bereiden der Doeken eer men daarop begint tc te-
kenen , als ook daar nï wanneer het in de vérw geftreeken is om
het op te maaken, ten einde door de zelve zyne geheugenis te vervarflen
en voor oogen te hebben, zullen wy nu breeder verhandelen.
Eerftelyk itel ik het oogpunt vaft, binnen of buiten het Stuk, gelyk Middelen
myne ftaiidplaats my aanwyft; ilaande alsdan, uit het gemelde oogpunt, bSam.'
met een draad zo veel ftraalen over myn Stuk als ik bekwaam oordeel maakingder
om my te dienen tot alle myne regt overeind ftaande voorwerpen, als het
baluifters, kolommen, piiafters, beelden, &c. die ik aanmerk als regt vao lyncn om
perpendimlaar. Wyders flaa ik eenige diagonale of fchuine liniën van en daagln»
de zyde des Stuks daar het licht van daan komt, links of regts, allega-vinden,
der por del en evenwydig van malkanderen; welke liniën my doen in-
dachrig zyn hoe het licht op myne voorwerpen valt, te weeten hoe hoog
of laag. Is het dat zé paralel of waterpas loopen, dan zyn ze vlak van
de zyde gedaagd: loopen ze fchuin , als gezegt is, van boven na bc-
needen, dan daagen ze een weinig van vooren: cn daalen de ftraalerï
van boven uit het oogpunt, dan daagt het vlak van vooren j gelyk in
deze nevensgaande Voorbeelden, getekend 1, 2, 3 , gezien kan wor- indefigam
den. aangcwcczeiij
Ik acht my verplicht alhier een kleene praélyk van myne vinding den
Konftenaar voor te ftellen, myn 's oordeels van weinig omilag en van
een groot voordeel voor die welke zich in de Plafonds ocffcnen: want
vvy bevinden, dat, hoewel 'er onfeilbaare regels zyn , echter de zelve
niet krachtig genoeg gevonden werden om ze naar vereifch te gebrui-
ken , als met dc uiterfte moeite en oeffening, niet zonder veel tydts te
verzuimen,tenzy door middel vand'eeneof d'andere pradykof konftig
werktuig \ geen het zelve tc hulp komt: gelyk men genoegfaam weet,
dat 'er byna geene konften noch handwerken zyn, zo bewysbaar als zy
weezen mogen, of ieder heeft haare behulpmiddelen. Dc Aftronomie
heeft haare globe oi afirolabium y de Architeduur haar plamm en
ƒ/. Deel. t loot-
töt
ea
tc
ï4<i GROOT SCHILDERBOEK,
lootlyn; de Geometrie een ovadj triangel ^ quadraat^ en paffer; dc
Mathefisdeenzovoort.
Byzondere Om Weder tot myne uitvindinge te komen, giet ik eerfl: eenige Pop-
petjes van was, geïyk vvy in een Hoofdftuk van 't Ordineeren aange-
merkt hebben, zo groot en zo veel als ik bekwaam oordeel. Daar na
neem ik zo veele, daartoe dienftige, yzere draadtjes, het eene kort,
en het andere langer, aan de eene zydefpits toeioopende, om de ge-
melde poppetjes daar op vaft te konnen hegten, en voor het buigen te
verzorgen, 't zy dat zy ftaande, leggende, vliegende, of zittende ver-
toond worden. Dit alzo geklaard zynde, neem ik een zo groot als ik
goed vind met blik befldagcn langwerpig hout bakje drie a vier vinge-
ren hoog of diep van rand, tot het ftellen van zo veel poppetjes als ik
wil, uit welke rand of hoeken ik eenige pennen of fchroeven valt maak.
Dan neem ik een dekfel van blik, of hout, 't geen daar op fluit, vol
gaatjes digt aan malkander , waar door men de voorgemelde diaaden
met de poppetjes kan infteeken, dat zy daar gemakkelyk in konnen om-
zwaaijen. Thans vul ik de bak vol aarde of kley, met wat pekel ge-
kneed : en op deze wyze is myne machine, of Werktuig, klaar gemaakt-
Als ik het zelve nu wil gebruiken, fteek ik myne poppetjes, zodanig
geboogen en gedraaid als myn Concept is, in de yzerdraadcn, en alzo
door de gaatjes in de kley, ter plaatfe daar ik ze hebben wil, het een
hoog en het ander laag, het een voor en het ander achterover, en zo
voort, na dat het onderwerp zulks mede brengt, dewelke alsdan in dc
kley grond onbeweegelyk blyven.
- Myn opftel aldus klaar zynde, zet ik dit gantfche wi?rktuig achter over
op een tafel, linker of regter dag; tekenende tnyneftelling, alles luch-
tig aanwyzende ,pp die manier als wymct de ftraalen aangewcezen heb-
ben alzo na. Deze Aiachine kan ik zodanig doen daagen als ik begeer,
van de zyde, vanvooren, of van boven, gemeen, zon-, of kaarslicht.
Om nu deze Schets te voltooi jen, en myn Stuk daar bekwaaraelyk na
te konnen maaken, ftel ik myn Leeman met zulke kleeding als ieder
beeld vereifcht, op de manier als hier voor is aangeweezen. Dan myn
Doek bereid zynde, val ik aan 't fchildcren.
Dit Werktuig heb ik bedagt en gebruikt in het Jaar i<?<58, vyf jaar
lang, met groot voordcel, en met zodanig een naauwkeurige opmer-
kinge, dat ik na dien tyd het zelve niet meer tot gebruik noodig had,
in alles wat my ook mocht voorkomen, hoewel ik nooit meer dan driea
vier poppetjes ten hoogften daar in noch op gebruikte.
Kuuiglieid Nu dient de Liefhebber ook te weeten, welke myne opmerkingen
Mn^^hêt in't gebruiken der zelve. VcKjr cerft ftekle ik 'cr een vlak neder-
gcbiuiSs. daa
vindingen
manier des
Schryveis.
GROOT SCHILDERBOEK. Ï47
«laaiende, heel uitgeftrekt, te weeten het hoofd en de voeten even laag»
merkende dat 'er ter waereld geen verkorting aan was, zynde alle de dee-
Icn in hunne volle lengte, aanzicht, hals, bcrft, buik, dyen en bee-
ncn. De twede zetlede ik overeind op zy ttaande, bezydcn het oogpunt;
en vond, dat die in alle de voornoemde leden verkortte. De derde ftelde
ik opwaarts vliegende van achteren na vooren; en bemerkte, dat de
leden wat meer als die van de eerite verkortten, en wat minder als die
van de twede. Dc vierde vertoonde ik als zittende, met het bovenlyf
overeind, de dyen paralel, en de beenen als het bovenlyf: en ik be-
fpeurde, dat, wanneer die vlak op zyde was, het bovenlyf met de bee-
nen verkortte, en de dy haare volle lengte behield; als mede wanneec
de zelve van vooren was; gelyk men in deze nevensgaande Vertoog-
fchets kan zien. Dit nu vaft in myne gedachten geprent hebbende,
had ik dat middel niet racer noodig.
Laat ons nu eens overgaan, en iets verhandelen
Fan de kokurder vliegende Beelden in de lucht.
Zevende Hoo f ρ stuk.
•pN eetilelyk daar in aanmerken,dat het methetfchilderen det Plafonds is j^JJ^^^^jj^®®
-^gelyk met dat der Landfchappen. Het allerecrft legt men de lucht, in'tzoWw
daar die het lichtfte is, aan; dan al om en om; dan de hoogfte en flaauw-fcWWeien»
ile voorwerpen: en na zy laager cn ons nader zyn, moeten vvy die ver-
volgen : en is "t zaake dat 'er een borftweering of baluftradc vertoond
werd, zal deze het allerlaatfte moeten weezen. De reden heb ik in
het doodverwcn eh aanleggen der Hiftorien en in de Landfchappen ge-
noegfaam aangetoond.
Wyders, gelyk in een fraay Landfchap de lucht het voornaamfte is,
waar na het zich alles fchikt, en buiten de welke geen behoorlyke afwyking de "wjkins»
in 't Stuk zoude konnen gebragt worden'i: even alzo is het in de Pla-
fonds met vliegende beelden door de lucht: want het is onmogelyk onze
voorwerpen te doen opryzen, ten zy die eenige gemeenfchap met dc
lucht hebben. Het zoude ook niet genoeg weezen, dat onze voor-
werpen, na dat zy hooger of verder van ons afweekerl, flaauwer en
flaauwer gefchilderd wierden , gelyk dezelve in een tekening of prent
zyn; raaar de koleur moet daar by vertoond werden: cn na dat de lucht
gekolorecrd is, moeten dc voorwerpen daar aan deelachtig zyn, wel
te verihan in hunne fchadawen; want is de lucht blaauw, geel, of
148 G r ο ο τ s c Η il d ε r β ο ε κ.
rood, zo moeten desgeiyks de fchaduwen inct blaauw, geel of rood
vermengd zyn.
Achtgeeving "Wat het licht der vooiwerpen aangaat, daar zal men dit over aan-
op het licht, merlien, van wat kolcur het ook moge weezen, dar het zelve in de
hoogte, of in zyne wyking verbreekt en verduiftcrr. AI waar de luehc,
by manier van fpreeken , tneeuwvvit, zy verbreekt door de verheid of
tuiTchenhicht : het rood word paars , het geel groenachtig, het paars
violet, en het violet eindelyk blaaiuv. Na dat de voorwerpen van ons·
af w-ykcn , en aan dc lucht naderen, worden ze vcrduifterd ; het wit word
donkerder, het bleekgeel desgeiyks, cn zo voort met de andere kolen-
ren.
En defcha- ' byzonder aanmcrkelyk is ten opzichte van
dutt-edet de voorwerpen in de lucht, naamentlyk, dat, vermits dc lucht van alle
vooiwapen. Jjanten ijcj^t geeft, de vlakke fchaduwen onmogelyk zo duifter konnea
wcezcn ais wel in eca Landfchap of ander Stuk; maar in tegendeel van
diepfelcn des te krachtiger. Alles wat in de fchaduwe is , moet hel-
der en duidelyk zyn, doch een weinig minder dan op den dag. Men
Rioet ook vveeten, dat alle ronde voorwerpen geen frperficie of opper-
vlakte hebben, voornaamentlyk aan de zyde der ichaduwe, dat is te
zeggen, dat de ommetrek tegen de lucht moet fmelten en verdwynen,.
niet heel weg yerdreeven, maar wat lichter op de kant; gelyk vvy in
het begin van ons eerfte Boek, door het voorbeeld van een ronde Bol",
klaarlyk aangeweezen hebben: beftaande het zelve ten voornaamiien
hier in, dat zodanige werken in de lucht van andere zyn verfcheelende,
naamentlyk dat de voorwerpen tegen de lucht meer ronden en weeme-
ien.
Algemeene waarneming?, in het befchiïderen der Plafonds of
Zolderingen in Zaaien y Kamers y Gaander jen ^ en
andere Vertrekken.
Α G Η τ s τ Ε Η ο ο F D S Τ U Κ.
waajnee. fXE voomaamfte waarneeminge in deze oeifcning is eigentlyk dat de
ming in dc X-/ Bouwkonft oneefchonden blyve, en haare eigenfchap en resulier-
Gebouwen. , . , . t 1 1 S , ' " . ®
heid zuiver blyvc behouden.
Om hunne De twede waarneeminge beftaat jn de deftigheid der BÓuwkonft, alï
b£w1f«n^ln zynde het geen daar het meeft aan gelegen is. De Schilderkonft word in
dat geval nieunders aangemerkt dan als een hulpmiddel om met minder
-ocr page 149-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
onkoilen dc zeive te voltocijen : waarom daar zodanig een acht op ge-
nomen dient te worden, dat de Con^e^ten van den Schilder die van den
Bouwtneefter niet te niet doen; maar dat het een met bet ander zodanig
werdc vcreenigd, dat de oogen der aanfchouwers misleid zynde, aiics
voor dc waarheid zelve komen aan te zien.
Met de ecrfte waarnecmingc, daar wy zeggen dat de Bouwkonfl: haa-
,. , · , ■ . 1 ' , •'etoond.
re rcguuerheid zuiver moet behouden, wiJien wy te kennen geeven , °
dat het opilei van ^t gebouw der Kamer het voornaamfte is waar na de
Schildcr zyn FUfonds moet fchïkken, zodanig dat de regelmaatigheid
der zelve niet gekrenkt werde,mct verkeerde openingen te maaken daar
zeniet behooren : want het is niet geooriofd de openingen overal 2o<
groot en kleen te maaken als men wil. De zolder moet zolder blyvcn.
Al dat buiten 't fchilderwerk is, van banden of balken, moet zyne bc-
hoorlyke dikte hebben, en bekwaam weezen om iiand te houden, cn
niet in te ftorten oi: zodanig te fchynen: 't geen echter door onacht-
faamheid veeltydts gebeurd. By voorbeeld, de zoldering der Kamer is
in drie vakken verdeeld;, een voor de gevel of glazen; het ander in 't
midden , boven de ichoorileen; en het derde tegen de muur. Het mid-
delfte is tuilchen twee balken een voet diep geilooten, op de welke het
middelile panneel of doek komt te leggen:. de twee andere zyn aan vveêr-
zyde byna met dc gemelde balk van onderen gelyk. By aljdien nu die
gemelde twee zydoeken gelyk de middelile met lucht befchilderd wor-
den , cn de dikte des balks, van een voet diep, niet cn werd uitgefpaard'
en op de doek gefchilderd, zo word de zolder aan die zyde zo veel ver-
zwakt, of ten minften fchynt het zo, en in het midden zwaarder; 't
welk tegens de Bouwkonil aanloopt.:, daar in tegendeel, om het natuur-
lykennaar de ordre te verbeelden, in dit geval het zwaarite aan de kan-
ten, en het ligtfle of dunfte in het midden moet zyn op, dat het niet
fchyne op ons hoofd te zullen ilorten. Hier benevens zal men dit noch-
aanmerken , dat ^er niet meer als eene opening mag weezen, dac
is te zeggen , dat alle drie de Stukken niet open verbeeld mogen
worden: het middelile alleen, vermits 'er niet meer als een oogpunt
en eene ftandplaats is waar door het werk zyne bchoorlyke welftani
kan doen. Wat aangaatr nu de dikte der balk daar op te fchildercn,. dat
heb ik alleenlyk gezegt om die mifllag te verbeeteren, welke men veel-
tydts begaat, wanneer men een zolder overal open breekt, en in plaats
van een verhemelte, of zoldering, niets als een roofter overlaat; 't.
welk inet geen waarfchynlykè redenen goed. gemaakt kan worden.
Zoramigc beelden zich in, dat het voor een lantaarn zoude konnen
doorgaan; raaar zy zyn niet wel bedacht; want een lantaarn ryil over-
t :ï einde.
-ocr page 150-150 GROOT SCHILDEKBOE K.
einde, en een zoldec legt vlak. Ten anderen kan de geheele zolder
voor geen lantaarn. verilrekken, dewyl'er venfters aan de gevel zyn.
Het voornaamite in het midden moet het meeit te zeggen hebben, by
gevolg open, enderefttoe, dat is, zonder lucht of levendige beel-
den, en in derzei ver plaats bafrdeeve, loofwerk, compartimenten, of
bloemen: alles met zodanig een koleurde ftof als met de Kamer overeen
komt. Dit is het,'t welk ik oordeel het allerecrile en voornaamfte te wee-
zen't geen éenwelmeenend Plafonfchilder behoort in acht teneemen en
rypelyk te overleggen eer hy de hand daar aan flaat: want het gaat met de
verdeeling van de zolder als meteen diamant: de kloekite cn koftelykfte
fteen in het midden, en alom mindere en minder.
Wat belangt de twede waarnceminge, dat de Schilderkonft de Ar^
chiteiluur behulpfaam is, dezelve vetheerlykende met minder onkoften,
is ligtelyk te bezeifen. Ik zal dan verder voortgaan met het bewyzen
der oorzaake waarom d'eene d'ander kan te niet dóen.
Met het fchilderen der verdeelingc gebeurd het veeltydts, dat de han-
den of balken niet op hunne behoorlyke bazjs of fondamenten ruften,
voornaamentlyk wanneer de zoldering met een enkeld panneel of doek
gelyks dc balken bekleed is, en zulks aan het goedvinden van een on-
achtfaam Schilder gelaaten word, die dan ten eerften, zondereenig
overleg, dc zelve in drie, vier, zes, acht, of meer vakken verdeelt,
met banden of balken fcheidende, welke banden oi balken nergens
fteunfel op hebben, en meeft altyd miflen. Üm dit voor te komen,
zal men ieder balk of band op eenkofyn, pilafter, cartoesh^Lita
ruften; gelyk ons de Bouwkonft aanwyft. By voorljceld, men wilde
die twee vakken,, het een aan de glazen, en het ander aan de muur, elk
in tweën verdeden, om vier vakken te hebben: zulks zoude heel on-
eigen weezen, en tegens de Bouwkonft aangaan; want dat is vlak bo-
ven een venfter: ten ware het glas boven boogsgewyze was; en dan
kan het noch niet draagen, of daar moeft een cartoes onder zyn.
Nu zoude iemand rnoogen vraagen, of dc verdeeling wel het werk
van den Schilder is? Waar op ik antwoord van ja, voor zo verre als
hy de Bouwkonft eenigfints verftaai: anders is't een ArchiteB meet
■ eigen j doch met behulp en kennis van dezen kan het ligtelyk gefchie-
den.
Wat belangt het werk daar de fchilderagie de Bouwkonft zou kon-
nen vernietigen, of tegen loopen, zulks beftaat inde cowi-i^ii», voornaa-
mentlyk wanneer die met de zelve niet overeen komen, noch corred;
op de fondamenten,ftaande, hun behoorlyk gewigt niet hebben. Met
de fondamenten der fchilderagie meen ik de Kamer; en met de gewig-
tig-
Wajt men
open lucht of
pannccltnoet
vcibeddcn.
En aanwy
zing waat
door de
Eouwkonft
Vieltyds te
niet gedaan
word^
Wat eens
Schilders
plicht in de
vctdeeling
des weiks is
GROOT SCHILDERBOEK. ip
tlghcïd van 't concept, vcrftaa ik dat het geen, 't welk de Schilder voor
heeft in zyn Plafond te verbeelden, het onderüe niet te veel verawaare
cn indrukke. Om myn zeggen beter tc doen begrypen, zal ik een
vierkante Kamer vooritellen, zynde tv^intig voet in haar diameier of
middelfnyding: zo men nu een twede verdieping of opkamer wilde ver-
beelden, moeten noódzaakelyk de muur, kolommen, deuren en ven-r
fters met de onderile overeen komen en op malkandercn ruften. Ten
tweden moet de Order naauwkeurig waargenomen worden, gelyk dc
ArchiteBuur ons leert; naamentlyk dat het zwaarftc altyd onder moet
geplaatftzyn: eerft Tofcana, daar na Dorica, ten derden Jonica, ten
vierden Romana., en voor de laatfte of hoogfte Corinthica; en zo ver-
volgens na boven ligter en ligter: het welke ik meen dat zelden word
waargenomen. Dit komt daar van daan, dat menfomtydts de beelden vanïeTaï"
meer als levensgroot vertoont; waar door zy genoodzaakt zyn het by- fchiki/khdd,
werk na de zelve te proportioneeren: een milllag die niet te verfchoo-
nen is, en die met geèn reden in de waereld goed gemaakt kan wor-
den. Doch ik zal dit by een andere gelegentheid breeder verhande-
len, en nu maar alleenlyk ons voorneemen in het fchilderen der P/^i- En waar In
fonds vervolgen. Het voornaamfte daar van is, dat het werk opryft ;
dat de kracht van het zelve met het leven vereenigd word, dat is te α^Γ
zeggen, dat de voorwerpen op zyn alderlaagft, niet krachtiger mogen
gefchilderd werden als het vatte werk, gelyk de compartimenten, baf-
rcleves of andere cieraaden, welke niet verkortende, hun licht doqr
de geevelgiazen ontfangen. Nu zoude my iemand mogen vraagen,
als men een Kamer boven wilde verbeelden, cn met een gelyk licht ais
onder, of men dan niet een gelyke kracht van licht en fchaduwe zou
«logcn gebruiken? Waar op ik antwoord van neen, dewyl het een
van het ander te veel verfchiilende is, gelyk het hier duidelyk cn klaar
met die twee kolommen boven malkanderen is aangeweezen, alleenlyk
uit een gevel hun licht ontfangende, de eene van deonderfteglazen,en
de andere van de bovenfte; waar aan men zien kan, dat het bovcnfte
bazement niet krachtiger moet zyn, als het onderfte capiteel: want by
aldien het anders was, zou het fchynen nader teweezen: ook zoude
het niet ryzen, en by gevolg her leven overweldigen. Het is hier mede
gelegen gelyk als in een fraay Landfchap, daar de voorgrond de meeftc
kracht heeft; de twede cn derde minder en flaauwer, na dat zy verder
eil verder van ons afwyken. Even alzo gaat het ook met de vliegende
beelden in de lucht: want het licht verzwakt door het opryzen; en de
fchaduwen werdén, zo wel als in een kamer, door de daarom zweeven-
de lucht zwakker en flaauwer: maar de diepfels en toctien blyvenhun-
ne kracht behouden, Wy
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
Wy hebben aangemerkt, wat'er waargenomen diende te worden,'
ten einde de Bouwkonft haare behoorlyke vailigheid en regulierheid
mogte behouden , zodanig dat het een met het ander een eenigligchaam
fchynt: gelyk wy door het volgende verdichtfel uit OwWm,-"t geen
wy hier als een fchilderachtige gelykenis itellen, met weinige woorden
zullen te verftaan gceven.
Salm^cis en Hermaphrodms^ twee volmaakte en bevallige jonge
rfienfchen elk in zyne byzondere kunne aangemerkt , itel ik voor als
de Bouw-en Schilderkonit verbeeldende. Salmacis ontmoet Herma-
phrodiety en werd in liefde tot hem ontftooken; oordeelende, dat haar
geluk in het bezitten van zo een fchoon voorwerp alleen beftaat: doch
tegenftand vindende, roept zy cindelyk de Goden om hulp aan, en ver-
l^rygt door dit middel haaren wenfch. Dc Jongeling de godlyke wil niet
durvende wederftaan, geeft het op, en word alzo door M&rcurius^
dien wy hier moeten aanmerken als de Optica, vereenigd, en aldus de-
ze twee ligchaamen tot een gevoegd. Ik oordeel het onnut breeder toe-
paffing tot deze gelykenis tc maaken, dewyl zy zich klaar genoeg op-
doet.
Om ons werk dan te vervolgen, zo moeten deze onderftaande zaa-
ken voor al in het begin waargenomen worden.
Hoofdregels Eerftelyk de geftalte der plaats, hoedanig dezelve zy.
aangeweezen. Ten tweden, de ihat, bediening, hoedanigheid, en neiging van
den geenendien ze toebehoort.
Ten derden, moet men voorwerpen, het zy gerchiedeniflTcn, ver-
dichtfels en diergelyke, daar op flaande, verkiezen.
, En ten laatilen, hoedanig, en op wat wyze men de zelve verdeden
zal.
•En breeder Met de geftalte der plaats meen ik het licht van dc Kamer, hoedanig
aangetoond, hetzelve de zoldering verlicht; en daar nevens in hoe veele vakken dc ge-
melde zoldering, doordenBouwmeefter, is verdeeld; ook welk Stuk het
voornaamfte zy: om alzo onze gedachten in het fchikkcn der verbeel-
dingen y zo wel als in het uitvoeren derzelve , daar na te voegen.
Met dc bediening, hoedanigheid, en neiging van den perioon moet
men verftaan oPt een CSodts-, of Rechtsgeleerde, Wysgeer, ofKon-
ftenaar zy: verder, of hy genegen zy tot geeft- of zedelyke uitbeeldin-
gen, algemeene of byzondere, dat 's te zeggen op hem ofzyn geflacht
flaande en betrekkelyk,- of in 't algemeen op ieder een die het huis na
hem zoude konnen bewoonen: na welke onderrichtinge wy alsdan zo-·
danige voorwerpen zullen verkiezen als daar toe dienftig zyn.
Ten derden, hoedanig de voorwerpen moeten verdeeld worden, wd
DoOï een
gdykenis
uit Qyidius
beveiligd.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
te verftaan wat bo/en ia de lucht, waar in, als getoond is, de ^iel van
een kamerwerk beftaat, en, wat beneden in de kamer, 't geen het h'g-
chaam deszelfs betreft, moet geplaatft worden; 'twelk wy noemen gee-
ilelyk en moraal; geeilelyk, alles wat door den hemel; en fnoraal oi
zedekonftig, alles wat door het vcrftand word beftierd.
En ten laatften, hoe het voorwerp zelve moet verdeeld worden, dat
is te verftaan, dat het voornaamfte Stuk in het raidden de oorzaak van
het werk der gefchiedenis, o£ deszelfs uitwerking, moet aanwyzen; het
naafte daar aan, 't geen het werk of de zaak zeifis; en het ander, ver-
der af, 't welk als aanhangfel daar toe behoort. Doch om my duide-
lyker te doen verftaan, zal ik trachten door een voorbeeld het klaarder
uit te leggen.
In het middelfte Vak ilellen wy Salomo» voor de Arke Godts,. bid-
dende om wysheid; en vertoonen rondom in een glorie aan weêrzyde aangetoond,
van het zelve de gaven, die hem van God toegefchikt wierden, te
weeten wysheyd en rykdom afdaalende. Verders wyzen wy in de min-
dere, in bafreleeve, aan de ligchaamelyke deugden. En op dezen voet
kan men alles verhandelen, wat zaaken of voorwerpen het ook zouden
mogen weezen. Deze vier dingen wel in acht zynde genomen, en
naar vereifch uitgevoerd, kan of zal zodanig een verbeelding onvermy-
delyk ieder een behaagen, al ware het de nyd zelve.
Hier uit is dan genoegfaam te begrypen, hoe ordentelyk het behoor-
de toe te gaan; waarom het geen wonder is, dat'er zo weinige in de
Flafonds of Zolderfchilderyea uitmunten, niettegenftaande daar alzo
wel regelen voor zyn als voor anderen Studiën: maar als die niet volko-
mentlyk in acht genomen worden, zal men zyn gewenfchte oogmerk
daar in ook niet bereiken; gelyk het in alle dingen gaat. Wanneer
iemand zich voor een goed Meefter uitgeeft, moet hy ook toonen
zyne Konil te verftaan.
Vraagt men my, of Comgtoy Corton y Fbüety en anderen die zo Tegenwet-
veele wonderwerken in deze ibort van Konft gemaakt hebben, de
gelsakyd zo ftiptelyk nagevolgd, en juift alle die aanmerkingen zo zui-j,°vaan
ver waargenomen hebben, als hier volgens myn begrip ter neder gefteld
is? Ik antwoord, dat het te beter zoude zyn zo het gefchied ware:
of het moeft weezen gelyk wy in een voorgaande Hoofdftuk aangetoond
hebben wegens de Machine met poppetjes, die ik zeide vier of vyf
jaaren lang gebruikt te hebben, en naar dien tyd niet meer van noo-
den had: v/aar mede ik zeggen wil, dat men eerft een zaak vaft moet
kennen, en daar na het zelve betoorien. Ik geloof evenwel, dat, by
aldien die groote Meeftecs de voorichreeve regels vaft gehad hadden,
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
dat men zulke groote miiïlagen in hunne werken niet zoude vinden»
als zomraige oordeelen daar nu in te zyn. Echter is het genoegfaam
zeker, dat de geenen, die het nooit by der hand genomen hebben,
daar ook niet van konnen oordeelen, maar alleen die welke beter vveetent
want iemand die de 'grondregels van de Konft wei verftaat, en de zelve
vaft in zyn geheugen heeft, kan altyd oordeelen of,die wel waargeno-
men zyn of niet, al vi?are het dat by zelve het niet konde doen: doch
de geenen, die na giffing te werk gaan en van geen regels noch fonda-
menten weeten, zyn ongelyk meer te verfchoonen als die de zelve ken-
nen en niet gebruiken; hoewel het geen van beide goed zy. De een
is onachtfaam, en leert de grondregels niet; en de ander kent ze, ea
door onachtfaamheid gebruikt hy ze niet.
Ik weet wel, dat'er eenige zyn, die veele zaaken, door my nood-
zaakelyk geoordeeld en hier aangeroerd, niet of zeer weinig zullen ach-
ten : maar ik kreun my daar niet eens aan, als ik den leergierigen- Lee-
zer in de Konft flegts kan voldoen.
Ik wil wel bekennen, dat ik.in myne jonkheid eenige Zolders heb
beklad; maar echter heb ik my nooit gevleid, dat ik de Konil regt ver-
ftond zc^als "t behoorde: want ik wift toen niet, dateer eenige vafte éH
wiiTe regels waren. Maar naderhand leerde ik die, wanneer ik nu en
dan daar over heb hooren redenkavelen; ten tweden, door de grond-
regelen van de PerfpeEiiefi en ten laatften, door myne onvermoeide
naarfligheid in deze Edele Oeffening: zulks dat ik daar door met veel
minder moeite en meerder zekerheid een groot en zwaar werk kon op-
ftellen, als voor dezen een kleen of gering. Ik zal eens verhaalen, hoé
ik te werk ging.
Ik had een kleen uitflek in myne kamer; en als ik iets zou ordinee-
ren, fpykerde ik myn ly of papier daar onder tegen aan, houdendede
kaars in d'feene en \ kreon in de andere hand. Hier na my op den rug
gelegt hebbende, krabbelde ik myne gedachten daar op; 't welk ik een
goed middel voiid te zyn om niet te miiien, te weeten voor de Schets.
Om het nu uit te voeren in "t fchilderen , deed ik zulks mede tegen de
zolder, doch niet na zulk een luchtige kabbeling, neen; Als ik my-
ne Schets;ontworpen had, zogt ik in de Prenten van Vouët, en ande-
re, zodanige werkingen en geflalten van beelden daar toe bekwaam,
de zelve min of meer veranderende na myne giffing, en zo als ik beft
kon, tronien, handen, of de plooijen der kleederen. Aldus behielp
ik my; echter alles tegen de zoltler: waar uit men kan oordeelen, wat
moeite het was. Maar wanneer ik daar na beter wift, bleef ik gemak-
keiyk aan mynen Bz^sl zitten; want. moeite cn ongemak om bette
vinden.
Oeffening
des Schry-
vers omtrent
dezs Konft-
hjndsling.
GROOT SCHILDERBOEK.
vinden, en dan noch moeite en arbeid om het gevondene uit te voe-
ren, is dubbeld werk. Die wis en zeker toetreed, heeft een groot
voordeel boven anderen.
Middehn om die zwaare Bowwgevaarten, Beelden t Boo-
men, als anders, na het leven, in hunne volkomene en^
natmrljke verkorting r te tekenen.
Negende Hoofdstuk.
T\Ewyl hetgemeenlyk gebeurt, wanneer de natuur ons ichynt te be- oorzaak «h
-'-^geeven^ en haare gunftige hulp niet meer by te zetten, dat wy dan gen ontftlae
onzetoevlucht tot liet vernuft neemen, om middelen te verkrygen door uit gebrek.,
de welke wy het gebrek konnen heritellen en deze fchade vergoeden j zo
is het my, in het fchildercn der Zolderwerken, mede gegaan. Na
vecle moeite te vergeefs, cn veel wi'oercns onnuttelyk aangewend te
hebben, om na het leven alles te mogen tekenen, heb ik eindelyk dic
volgende middel ontdekt^ ^t geen rny ruim de fchade, door het ver-
geefe blokken , vergoed heeft: zynde het zelve zeer goed in alle
Stukken met laage horiz.ondeni gclyk men door hergebruik zal bevin-
den.
Ik neem dan tot voorbeeld, dat ik het Stadhuis van Amfterdam, jaMiddef.om
al was het driemaal zo hoog, en dat zonder op te kyken, vvil
Om dit te doen verkies ik een afftandts wydte van het zelve tot op acht tekenen,ontw
of tien voeten, meer of min na vereifch der zaak. ™
Vervolgens neem ik een rondglazige fpiegel, die convex of verheeven^^^^^^"''
gefleepen is,omtrent een voet groot in de diameter oi middelfnydinge,
welke in de Neurenburger winkels wel gevonden worden. - Stelt deze
tegen het binnenfte des dekfels van uw tekenbord of portefolj. Maakt
dat gy de zelve overeind kunt zetten, zomtydts wat achterover, na dat
die dingen van onderen en hooger zien wik. Dus nadert men met
iet opengeflagen portefolj , pn met de rug na het voorwerp gekeerd,
tot op zulk een afitand, als gy "t gebouw, den boom, of wat het zy,
begeert in zyne vertooning te hebben. Dit tekent men vervolgens uit
de fpiegel alzo na; of men modelt het op wit of blaauw papier.
Dit middel is zeer bekwaam om allerhande groote werken in naauwc
plaatfen of ftraaten af te modellen, ja twintig a dartig buizen teffens;
als mede voor de Landfchapichilders tot het modelleeren op het Jand,
ja heele landftreeken met ileden en dorpen, water, en bolTchen, bergen, en
V 2. meer.
-ocr page 156-ï5(? GROOT SCHILDERBOEK.'
meer, van het ooften tot het weüen, zonder zyn hoofd te roeren, noch
zyne oogen om te draaijcn. 't Is mede zeer natuurlyk en gemakkelyk
voor die de ΡerfpeHief Optica in den grond niet veiftaan.
Men moet hier ook noch een ander middel ophaalen wegens h:t ver-
beelden van allerhandeplatformiöÏordinantiën in"t verkorten, als fchil-
deryen, behangfels en bafreleves, tegen wanden, zolders, of waardie
zouden mogen ilaan, hangen of leggen, wis en correél naar de perfpec-
tief; nademaal het zaaken. zyn die veele Schilders dikwils voorkomen
in het verbeelden van befchilderde kamers, gaanderyen, kifthoven, en
andere plaatfen meer: welk middel, hoewel ligt en zonder zwarigheid,,
echter zommige, fchoon zy zulks weeten, verleegen doet ttaan, om
dat zy 'er niet op denken.
Ik heb dan dit nevensgaande voorbeeld daar toe verkoozen, 't geen
de grond is van alle verkortingen, zo in kamerverfchieten, alszolderwer-
ken. De uitwerkinge gefchied als volgt. Wanneer ik het beilek van
een kamer in perj^e&V/getekend heb» verdeel ik de zymuur, daar ik
myn behangfel oF verbeelding der fchilderyen wil hebben, zo veel voet
hoog en zo veel breed, te weeten verkortende, haaiende uit het oog-
punt de dwariTe, en de perpendkulare uit het plamm of de ladder.
In dit voorbeeld zal men vier voornaame verkortingen gewaar wor-
den: want Α is de zoldering het plafond, Β de zymuur, C de vloer,.
■ D loiTe tafereelen voor af achterover hellende: alle vier op een en
dezelve wyze uit het oogpunt gevonden, gdyk het middelftuk Ε aan-
wyft, 't welk met ruiten verdeeld en overilagen is. Breeder hier van
te redeneeren is voor de geenen, die eenigfms licht in deze Konit
hebben, onnut, en by gevolge te langwylig.
Van de houding en fmeltingder kolettren in de Zoldérfiukken.
Tiende Hoofdstuk.
HOewel in het Hoofdiluk van de Goden, en der zeiver eigenfchap-
pen, breedfpraakelyk van de koleuren,'welke hun eigen zyn, gehan-
deld zal worden, zo dient echter by deze gelegentheid noch iets voor
af gezegt te werden; weshalven wy eens zullen aantoonen, hoe men de
zelve moet plaatfen en behandelen, om een harmonie uit te
maaken.
Men moet zich hier door het brilUnt\ of krachtig fchoone glinilering
der koleuren niet bekend maaken: gantfch niet. Ik oordcel,, dat in
Tvvede mid-
del om alles
nadePif.
fpeSlitfie·
doen vetkor-
ten.
En door
?tentver-
beeldingaan
getoond en
b^veftigd.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
deze gelegentheid niet beter voegt dan de imeltingc der kolcurcn, alzo
het een aangenaamheid aan 't oog geeft: het ryft wel, en heeft iets
ongemeens, ja boven menfchelyks by zich. En wanneer ik hier ter Veikkzing
neder ilel, dat men tedere en wykende koleurcn, al ware het meeft uit
wit, in Zolderftukken moer gebruiken, zo wederiprcek ik myneeerfte
fieiling niet, te weeten daar ik in een Hoofdiluk g.ezegt heb dat deii
Goden hunne byzondere koleuren worden toegeëigend, ieder naar zy-
ncn aart en zin, en dat die koleuren in zulk een geval niet vermyd kon-
nen werden, als rood, purper, geel, blaauvv, groen, en zo voorts
ja dat zy daar doot moeten worden gekend zonder die tekens by
zich te hebben daar zy gemeenlyk mede verbeeld werden, als Féusmet
de zon, Diana met de maan, Mercurius met zyne flangeroede, Ceres
met koornairen, 'Jnpiter met den arend, Juno met een paauw , Ma"
mus met zyne zotskap en marot, &c. . Die zulke Stukken op zodanige
een wyze konnen uitdiukken, zyn boven allen pryswaardig; en de zel-
ve moeten ongetwyftcld zich ook wel vertoonen. Doch hier in bepaal
ik niet.het licht en donkerheid der kolcurcn, of ze weinig oi veel van
malkander verfcheelen, en of ze byna allegaar wit moeten zyn of licht:
want de koleuren konnen fchoon weezen al zyn ze noch zo licht. Ja
al ware het dat een Zolderftuk alleen uit wit en zwart, dag en fchaduwe,
beftond, het zou daarom geen minder welftand hebben, nocb mindec
achting v^aardig zyn. Ik oordeel het omtrent hier in met een Print
overeen te komen, welke, fchoon maar uit wit en zwart beftaande, ech-
ter haace houding en welftand heeft, wanneer licht en donker wel te-
gen malkander gefchikt is; en noch meer als "er de welvoegende koleu-
ren by gepaard zyn, en dat ze flaauwelyk met dunne of lakfeerende ver-
wen afgezet word, waar door ze de eigenfchap van een Schildery bekomt.
En "^gelyk het voornaamfte in de Zolderftukken daar in bellaat, dat
men de beelden wel boven malkander fchikt, zo is ook het volgende ^
dat de koleuren wel daar na gavoegd zyn.
Ik ilel eens een voorbeeld van twee Stukken, verfchillende in licht
cn donker van malkander. Het eerfte is van drie, en het ander van [-ing"''
twee verdiepingen. Het eerfte heeft zyne onderfte verdieping krach-
tig tegen de twede affteekende in koleur, dewyl de twede een weinig
fomber is; de derde is licht tegen het donker blaauw der lucht. In het
twedeen 't geen ik oordeel het befte te zyn om des welftandts wille, is
de bo venfte ü oep donker tegen een licht blaauwe lucht;,terwyl de onderfte^
door kracht van licht, tegen de bovenfte affteekt.Doch al fchikte men op
deze wyze drie en meer gronden of troepen boven malkander, zal het
altoos een groote weliland hebben; en nochtans zal ieder Godheid de
V 3 hem
-ocr page 158-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
hem eigen zynde koleuren, doch in vermindering van kracht, namaa-
Höemen zy- te van den afftand, behouden: want als de bovenfte troep tegen de hei-
«e koleuren der lichte lucht afftcekt, zo veroorzaakt zy. een vervvonderlyke wyking-
Ι^ε is, dat de lucht oneindig hooger ichynt te weezen j het welk
door het tegendeel niet uitgevoerd kan worden.
Tegenwer- "Werpt my nu iemand tegen, dat, indien het geviel dat een der
voornaamfte beelden in de bovenfte troep, na vèreifch zyner waardig-
heid, volgens redenen in de toepaiïing der koleuren aangetoond, een
wit kleed moeft aan hebben, by gevolge deze ftelregcl om ver gegooid
zou werden.
Ik antwoord neen: hier is raad toe: want alsdan ichikt men eenige
bruine wolken daar achter, die het zelve kleed zyne kracht, en echter
een zoete harmoms met het andere en overige deel des werks doen be-
houden. In dc fchikking der voorwerpen, boven, nevens, en achter
inalkauderen, is breeder daar van gehandeld, en deze waarheid en wel-
fland aangetoond: want het donker tegen het licht heeft zo veel kracht
niet om voor te komen, als wel het licht tegen het donker, ter oor-
zaak dat het licht veel meer geweld by zich heeft. Doch om eens van
een zaak, daar te veel en te langwylig over gefchreeven zou konnen
worden, zonder dat men op het papier door ledeneering iemand over-
tuigen of zulks aantoonen kan, af te fcheiden, zal ik deze zaak eindi-
gen, en met den grooten 'Junins fluiten, daar hy zegt in zyu derde
Boek van de Schilderkonft.
Dus zjen wy dat de Konflenaars allenthMi/én in 'hunne Werken eenige
fchaduwen ofte verdiepingen te p^Je brengen, ten einde dat het geene ^ 't
welk in hunne Schilderyen verhoogd is ^ met meerder kracht mogt uitflee-
ken, en d'oogen der aanfchouwers z.elfs ook buiten het Tafereel zoudefchj^
nen t'ontmoeten. Laat twee para lelie ofte evcnwydige linten ep een pan-
necl met de koleuren Van licht en fchaduwe worden getrokken y zegthon-
* De Hibli- ginus* , nochtans ζ,αΐ de uitfheekende blinkende helderheid des lichts ons
ηΛΐ-Otit.if· t/iiiirai/^ir ontmoeten en veel naarder fchjnen te zyη. En een
« In Lib. I. weinig verder haalt hy Joannes Grammaticus aan, welke zegt*,, Indien
Meteoioiog. wj een berd met wit en z-wart te gelyk overflryksn^ nochtans zal het witte
Anftotciis. nader bj, en het zwarte verder af fchjnen te weezen. Daarom
pleegen ook de Schilders, vervolgt de,zelve Aufheur, in aanmerhnge
van dit fluk, zich met ztfartachcÏge of donkerbruine verwen te behelpen ^
wanneer zy de verdiepte holligheid van een bornput, van een regenbak y
van een gr aft, van een grondeloozen kuil, c f te iets zulks meenen af te
beelden. Wanneer zy eenige dingen in het tegendeel zoeken te verhoogen,
als na^ttnelyk deborfiertvm een maagd, eenuitgefhrehe hand, de voetttt
vm
ΡΪΒβ.
OpgeleiV.
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
'^Λη een fpringend ofte loopend paard, pleegen z^y aan beide de zyden een
^cnoegfaame fchaduive van zjwarte en bruine verwefi aan te wryven, ep
dat dezje gedeeliens door de nabuurigeverdiepinge met een kevendige krachi
van hei Ί afereel moqten affeeken. enz.
Pan de GOO Ε Ν in de Heilige, Ileideufche, en IVaereld-
Ijke Gefchiedenifen, en P'^erdtchtfekfi. En eerfieljk
van het onderfcheid ίηβώεη Geefielyke en
Heïdenfche Verbeeldingen.
Ε l f d ε Η o o f d s τ υ k.
I^E verhanckling der Zoldcrftukkcn afgedaan zyndc,. heb ik on- i"ieidin|
noodig gcachc dit Bock te fluiten, cn van deze Hoofdftukkcn een verhand^·
nieuw tc m.iaken, om dat dc ftofic zq zeer aan een gefchakeld is, ja ling·
zelfs in een gefmolten, dat men van het Gene naauvvelj'ks kan denken,
zonder dat onze gedachten ter zelve oogcnblik op het andere over"
§aan.
Wel is waar,dat in gewoone Tafereclen de GodeniGceftenjHalfgodcn, En redenen
Engelen, Deugden, cn verdere Machten niet minder ingevoerd kon-
nen worden, ja onfchcidclyk aan cn tot de zelve verknogt zyn : maarphatil woid.
in de Zoldervverken, welker toppunt van hoogte de fterrenhemel is,
hier in is^t dat zy noodzaakelyk moeten komen, dewyl zy onnalaatelyk
daar in geplaatft moeten werden, doordien meeft alle de verbeeldin-
gent opzicht op hunne perfoonen, eigenfehappcn, of deugden hebben^
Om nu deze verbeelding der Goden na eiich- en behooren wel uit wat in een
te voeren, zo dient de Konftenaar voor alle zaaken wel in de Gefchie-
dcnififen, zo heilige j heideniche, en waereldlyke , als in de Verdicht-ζΓκοίft-®*
ièlcn geoeffend te zyn; op dat hy daar uit de byzondere gevallen, en ei-
genfciiappen, ieder perfoon en rang der Goden of Oppermachten ei~ werd,
gen, moge weeten, om die gevolgelyk wel uit te drukken:want hoe-
hier de geeft zeer veel moet werken , dient het een ieder niet het
alles daar op aan te laaten komen, op dat het hem niet miilukke: even
^Ishet dien man ging, welkers nabuur gedroomd hebbende, dat In
een plaats een grootefchat verborgen lag, opftaande zich derwaarts
vervoegde, door graaven de zelve ontdekte, en met zich nam. Den ander,.
goed gevolg ziende , leide zich op een hoop flaapbollen ter neder,
waanende het zoude hem ook gelukken: maar na eengcruimen tydgc-
flaapen tc hebben, ontwaakte hy^ geen voordeelige droom, noch ge-
dach-
-ocr page 160-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
dachten gewaar geworden zynde. In tegendeel bevond by, dat zyne
geldbeurs hem, toenhyfllep, door de dieven ontnomen, en hemdns ■
de zoete hoop van beter geluk, met het wegnemen van zyne zekere
bezitting, t'evens ontnomen was. Deze gelykenis is, myns oordeels,
te klaar om de zelve nader toe te eigenen.
• Een verftandig Meefter moet zekerlyk zich wel ter deeg geoeiFend
hebben in de kennis van de waare gefchaapenheidderzaaken die hy ver-
handelen wil, om niet voor onkundig geacht te worden : w^ant de
waarheid kan niet verborgen blyven ten opzichte van den Dichter.
Het is dan om die reden dat iemand zich moet wagten van de ge-
de melde waarheid met eenige valsheid te vermengen , voornaamentlyk in
iyke v«beeU heilige gefchiedeniiTen , of geeftelyke verbeeldingen : want daar is
dingen geene een groote ftrydigheid tufichen beiden. Zy konnen geenfins tefamen
heidcnfche gevoegd wordcn, dan alleenlyk om een tcgenftreevigheid te kennen te
wwaèn- geeven. Ik zeg, dat ze onmogelyk niet onder malkander konnen ver-
mengd worden om eenen zin alleen uit te drukken ; rnaar dat ze eer
dienen om de zelve te verwarren, krachteloos te maaken, en in een
dwaaling te doen vervallen, tenware zy van malkander, de geeftely-
ke boven in den hemel, en de waereldiyke onder op der aarde ge-
geileld wierden.
Vóöibed- Ik fpreek in gevalle van Zinnebeelden: want tuflchen Ρ alias en de
..... "Wysheid 6Wii is een groot onderfcheid, vermits de tweede niet en
kan aan eenig menfch, wie hy ook zy, toegefchreeven, veelminder
op der aarde verbeeld worden : 'Janus en de Voorzienigheid desge-
lyks. De hemelfche en de burgerlyke Gerechtigheid gelyken mal-
kander ook niet. Men geeve dan acht, dat de geheele Icomlogia ^
of Beeldenkenniiie der Heidenen, fchoon zy wel eer voor hemelfch
zy gehouden, nu niet anders en werkt dan op de zeden en verdien-
ften der menfchen, en geenfins op de ziel.
Laaten wy dan met eerbied en aandacht onderzoeken wat Chri-
ilelyke Zinnebeelden zyn , en welke frofme of heidenfch zyn ge-
weeft; gebruikende tot hemeliche en geeftelyke uitbeeldingen niets
als dat zuiver en hemelfch is; en tot de aardfche, al wat aardfch
dgen is: op dat wy zo wel van geeftelyke als waereldiyke perfoo-
iien mogen geacht werden, en lof verdienen.
Daar is in de Heilige Schrift een geval, meldende de uitdry-
vootbeeid ving van en zyne gezellen, welke ten hemel uitgeftooten wier-
aangetoond. . ^gjjf uij. jyjgj^ klaarlyk kan befluiten , dat die gedrogten na-
derhand den heidenen ren deele zyn gevallen, als niet behoorende
onder de heilige : maar men vind niet, dat na dien tyd eenige
dier-
Raar mo-
gen in
den tot ver
Idaaring,
Wat daar
in moet
waargeno.
men wor-
den.
BPöt een
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
'^iergelyke onruftige geeften meer uit den hemel zyn gedreeven. Der-
kalven is het ons verbooden meer zulke gevallen te verbeelden: maar
Wanneer de raenfch tegens het waare geloof mineerde of ftreed, alsdan
iTiogen de zaaken met heidenfche zinnebeelden verzeld en afgebeeld
Werden, doordien, gelyk gezegt is, de heidenen aan den duivel als
overgegeeven waren, om door dit middel hunne dwaaling des te beter
nit te drukken, en de waarheid te klaarder te veitoonen, hen dus mede
uit den hemel doende jaagen.
Onder de Parizeen, of fchynheiligen, is het mede niet ongevoege-
lyk noch tegenftrydig, als het te pas komt; en het heeft te meerder
krachtin zaaken van Verdichtfelen of GelykeniiTen. Men mag ook zonder
iTiisdryf geene andere zinnebeelden daar by voegen dan Chriftelyke,
Wanneer'zy geen ander oogmerk hebben als ons tot den weg ter za-
ligheid op te wekken. Ik ftaa toe, dat men dan verbeelden mag En-
gelen of Geeften, die den weg des hemels voor hen fluiten, en met,
Adam daar uit en daar af weeren.
In waare waereldlyke Gefchiedeniflcn, als Romeinfche, Griekiche
en andere, zou dit niet eigen weezen, maar wel met zinverbeeldende zinveibeei-
en andere kentekenen, waar van een onnoemelyk getal is, als
voorbeeld, by een godvrachtlgen een wit kleed, of een offerfchaal,
by een wreeden een tygersvel, of draak, het zy op den helm, of in
een fchild. Het zou niet paflen als men een reflaalfche maagd hy Nkma
Pompilmsy om zyne godvruchtigheid uit te beelden , voegde : by
Alexander een Achilles, om zyne dapperheid uit te beelden : by
Milo een Hercules. Noch veel belagchelyker zou het weezen, in-
dien men ttw HercuUs\iy Hercules voQ^dt^ om de fterkte uit te beel-
den ; en een Gek by Momus^ om de zotheid te vertoonen. Het
zoude, zeg ik, heel belagchelyk zyn Ovidius met zinnebeelden te wil-
len verklaaren; dewyl hy ons niet anders dan zinnebeelden voorftelt.
Dit zoude zyn het'licht met licht te willen zoeken, of de duiifernis
door donkere nevelen te willen ophelderen. Wy hebben geen andere
Zon noodig, om het zonlicht uit te drukken; neen, het voegt beft,
dat men een kuiken in zyne eigene veêren laat opwaflen. Maar deze
Verbeeldingen en byvoegfelen moeten alleenlyk ftrekken om het onzicht-
baare door zichtbaare voorwerpen aan onze oogen voor te ftellen.
Hoe men nu verbeevener en hooger geachte zaaken wil verbeelden,
hoe de zinnebeelden, of voorwerpen, hooger in waardigheid daar toe verkiezing
moeten verkoozen worden, als by voorbeeld, omtrent de uitdrukkin-
gen van den aart en de eigenfchap der Goden, of der zeiver deugden, waLneeruen.
gebruikt men jonge en kuifche maagden, van alle eeuwen onder het
II. Deel. χ menfch·»
i(si groot schilderboek,
mcnfchdom voor den dierbaarftcn zeldi;iamften, en waardigilen ftaat
geacht. Maar dat men zich van dieren, of vi^el ziellooze denkbeelden
en voorwerpen bedient, om de hertilogten der menfchen te verbeelden,
zulks acht ik toegelaaten, om dat, gelyk zy laager in rang cn achting
dan de Goden zyn , zy ook mindere voorwerpen lyden mogen.
Tegenwer- Dat my nu iemand tegenwerpt, waarom ik dan dc Eeuwigheid door
ii"S· een flang, cn de onnozelheid der Goden aan eenige misdaad door een
lam vertoon, zulks blykt ten deele gegrond te zyn, door dien het my-
ne voorgaande ftelling fchynt om ver te fmyten en te vernietigen.
Opgeloft. Maar ik geloof, dat hy my geJyk zal geeven, u'anneer hy wegens het
eerfte de verbeelding dezer zaak door de alleroudite Heidenen naziet: en
wat het twede belangt, ons komt in de H: Schriften en de Openbaa-
ringen van 'Johannes, op veele plaatfen, de perfoon van Cljrifius onder
de gedaante van een Lam, cn wel het LamGodts voor. En dewyl dit
alles zyne zinbeteekeningen heeft, is het my dan niet geoorioid uit zo
zuiveren en ryken bron van'wysheid myne zinverbeeldende gedachten
te putten ? Dus gedraag ik my omtrent andere diergclyke voorvi'erpen,,
welke eenige eigcnfchap der Godheid verbeelden: maar die van laater
vinding zoek ik met al myn vermogen in dit geval te vermyden.
En vöottcït. Daar en lx)ven fpreekt de H: Schrift in veelc plaatfen on-di-T zinver-
sciïti'fc'^^^^" beddingen, vergelykende de Gramfchap by een Beer die van zynejon-
' ^ " gen beroofd is, de Zachtmoedigheid by een Lam, de Onnozelheid by
een Duive, de Argliftigheid by een Slang, enz.
Breeder aanhaaling zoude den liefhebbenden Konftenaar vcrveelen,
εη onnoodig zyn.
Onderzoek wegens het verbeelden 'vm de Ferfoonen der
H: Drie'éenheid:
Chriftenen
over dit
Hoofdfliik,
Yerichiidet TvEzc ftoffe zal meenig oordeelen dat buiten het beftek onzer Ver-
:hriftenen J-/handelingen is, en met die der Konft niet teiamen kan gaan : maar
myn gevoelen is met dat der zodanigen zeer verfchillende: want eerr
tederhertig Konftenaar heeft wegens de zweevende verfchillendheden
onder de Chriftenen over deze zaak groote redenen van verlegentheid,
dewyl hem vcele gevallen in de H: Schrift voorkomen, of daar God in
eenige gedaanten zelf omtrent den menfch werkende is, of daar hy als
^ sen fchynfel voorby z^yceft, en echter omtrent is,
Kct
-ocr page 163-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
Het grootfte deel dér Chriftenheid (Holland, Engeland, en een Verhandc-
Ween gedeelte van Duitfchiand uitgezondert) ftemmcn eenpaarig de fthe pping ■
verbeelding der Perfoonen in de H: Drieëenheid toe; naamentlyk de «oteencoor-
cerfte. God den f^ader, in de gedaante van een oud man, met een
lange gryze baard cn hair; de twede, Jefis Chr^us, zo als hy zich in
zyne menfchclyke gedaante vertoond heeft; en de derde. God den
H'.Geefl^ΟΛά^ΐ de geftalte van een Duive, even die gedaante in welke
hy op Jefus Chrifius in zynen doop nederdaalde.
Wanneer ik nu volgens de uitgedrukte woorden der H: Schnïi Adam
cn Eva raoeft vertoonen, zo vind ik noodzaakelyk dat de Schepper der
waereld en formeerder van yldarft onder een zichtbaare gedaante ver-
toond werd; dewyPer gefchreeven ftaat, dat hy ^(ai^iii?? maakte uit een
klomp aarde oi flyk, en hem den geeft, des levens inblies. "Wie nu iets
maaken, of iets inblaazen zal, moet, menichelyker wyze gefprokcn,
handen en een mond hebben. '
Dewyl ook zelfs de H. Schrift ons doorgaans een bevattelyke hoeda-o^Vdc ve"^
nigheid van den Almachtigen God te kennen geeft, waarom zalik meer bedding der
kwaad doen met den zeiven te vertoonen onder deze, als onder die van
een Driehoek, met een kring van zonneftraaien omringd, in de welke
eenige Hebreeüwiche letters ftaan. Nochtans meenen onze Theolo-
ganten'^ ofGodtsgeleerden, heteerfte niet, en het laatfte wel geoor-
loid te zyn. Is dan het laatfte niet 20 wel een figuur, als het eerfte?
of verandert het, om de wille der joodfche Characters, en der zielloo-
ze gedaante van den Driehoek?
is niet, behalven deze reden, een gefchilderd Tafereel zo wei tot leer-
zaamheid ftrekkende, als een welgefchikt Vertoog, in 'twelk de Rede-
naar, om zichte doen verftaan, genoodzaakt is zyne toevlucht te nee-
men tot een figuurlyke wyze van fpreeken door gelykeniflen ? of als een
Schrift, daar men de zelve manier van zich te doen verftaan in vind?
'Waarlyk ja: want het doelwit der t.wee laatften is hunne redenen door
het begrip der toeboorderen op der zeiver gemoed te doen klem heb-
ben. Ja het bloote fchrift, waar in de zaak vervat is, beftaat dat niet
altemaal in letterbeelden, die wy, door een zekere wyze van verfl:aan,
begrypen ? Het is immers de zaak zelve niet. Waarom
Dat nu de geleerde Wereld, en de Konftenaars, veel eer den eer-men aan dea
fien Perfoon in de H. Drieëenheid vertoonen in de gedaante van een
tnenfch, als onder die van eenig ander ichepfel, acht ik zeer wel ge-menfcheiyhc
grond te zyn, en op goede redenen fteunende: want wy hebben uit des^''®®"'®
H. Schriften, en uit het getuigenis der aloude Godtsgeleerden; uit de ^^^''
cerften,dati?öii den menfch na zyn evenbeeld engelykenifle gefchaapen
s ^ ■ en
-ocr page 164-en gemaakt heeft; cit uit het twede, dat de menfch is het kort begrip
van alles wat God gefchaapen heeft, die ook daarom door hen de kleine
waereld genoemd word: ja zommigen noemen den menich het proef-
ftuk van God(s handen. Derhalven, indien wy eenige gelykenis uit
de fchepfelen zullen neemeh, moet men, om G^öis/ii volmaaktheid te
toonen, den zei ven ook door het allervolmaaktfte denkbeeld, "t geen
ter waereld gevonden word, uitdrukken, en aldus het Copj op'c aller-
beflna het Origineel doen gelyken; temeer, dewyl •'er in de H: Schrift
op veele plaatièn gewag word gemaakt van het hoofd, oogen, ooren
mond, lippen, armen, voeten, handen, cn andere leden van God^
en dat men wel weet, dat die dingen niet vleefchelyk verftaan moeten wor-
den, en volgens de letter (gelyk zommige onweetende m.enrchen zou-
den konnen doen, welke denken mogten dat God in zync natuur een
menfch gelyk is; dat hy daar boven in den hemel in een verheeven ko-
ninglyken ftoel zit, en op een zekere plaats is, gelyk in Jefaias ilaat,
den hemel is myn fioely en de aarde de voetbank myner voeten ; verhaa-
lende dezelve Propheet op.een andere plaats, ik z:.ag den Heere zjtten
epeenenhoogen ende verheevenenthroon) maar dat men ze figuurlyker wyze
moet neemen, en na den alleevendigmaakenden geeil: zo oordeel ik,
dat, ten opzichte van een Schilder, hy geen nader uitdrukkingen
heeft, in dusdanige verbeeldingen daar Go^ai zelve in werkt, om zich
klaarder te doen verftaan, dan het beeld Godts in een menfchelyke ge-
daante te vertoonen , dewyl het met die gelykeniflen allerbetl overeen
komtn Men fchildert hem bedaagd , om zyne raajeileit en wysheid tc
kennen te geeven, welke meer by de gryzen als by de jongelingen ge-
vonden word, meteenfcepter en waeieldkloot, benevens een ilerren-
kring om zyn heilig hoofd, ten einde zync oppermacht in den hemel
en over de aarde te vertoonen. Doch de Roomich-Katholykcn voegen
/er, boven dit, dagelyks noch veel meer by.
Gcvc>!genmt Indien de H. Schriften ons zynen GodlvKen Perfoon onder eenigen
«^eH- Schiiftverborgenen zin voorftellen, waarom v;erd het den Konftenaar gewei-
f"t bewys dat gcrd zulks op de zelve wyze te doen ? Leeft men niet in de Opcnbaa-
mcn dezelve i-ingen van Johmmsy wat daai· van God in een menfchelyke gedaante
aangetekend ftaat} Is het niet klaar genoeg uitgelegt } Of zal men mo-
gelyk zeggen, dat deze befchryvinge apocrief is y en maar een droom ?
Wel aan, laat het een droom zyn: het vvord echter voor geen hei--
denfch vertelling gehouden. De twyfeling, die daar uit zoude konneti
ontftaan, raakt niet eens het punt \'an de gedaanten. Daar ftaat ook
noch in een andere plaats, dat de Hoogeprieiler zich verftak om den
Heecc tc zien; maar de Heere zettede hem den vinger op de oogen tot
dat
verbeelden
GROOT SCHILDERBOEK. iö'^
^at Ky voorby was. Hoe zal ik die paiTagie zonder ligchaam verbeelden ?
Of is hec qcen waare gefchiedènis? Dc Profeet JeJaias zegt van God :
de Heere ζ,αΐ komen, en een vuurvlamme ζ,αΐ un zynen mond gaan., of
"^d een [waard. Indien men eenen, die niet kan leczen, en daar by
doof is, zuiks wil bekend maaken, is het niet veel gcmakkelyker het zelve
door een verbeelding ais door beduiding te doen ? Maakt men een mond
alleen, daar een vuurvlam uit fpruit? Is dit wel zo bekvi^aam, dan een
geheel beeld, om zulks zodanig een te doen begrypen? Gantfch niet.
Üaar en boven, is dit zo wel geen gelykenis en figuur, als een geheel
beeld? "Waar willen dan dieberifpers heen, die we! een deel der ichuld
willen toeftaan, ja goed keuren, en niet het geheel? Zo het een kwaad
is, moet hec geheel verbooden en nagelaaten, of zo het een goed,
of ten minften iets lydelyks is, geheel tocgeftaan en uitgevoerd wor-
den. Doch men moet zich voor de, zelve niet nederbuigen, noch die
dienen en'er eerbied aan bewyzen, veel min die aanbidden; maar wel
den v>'aaren God die daar mede gemeend word. Hoe kan men an-
ders een ofFerhande aanmerken? Is dat niet een mifterieufe verbeelding,
of, om beter te zeggen, een figuurlyk vertoog dat ^er ftaat, daar
brandde het offer op den altaar , en de kinderen Godts boogen zich
voor den zeiven, biddende, fmeekende, en dankende in alle nede-
righeid. ;
De Schriftuur fpreekt in vericheidene plaatfen van de verfch^ningeri
Godts aan de menfchen, of weezendlyk door den dienft der Engelen,
of in gezicht door droomen, of door verrukkinge der zinnen. Daar is
zulk een fraai je befchryvinge Godts omcï de gedaante van een oud man
in't zevende Capittel van Daniël, dat geen Konftenaar de zelve fraaijer
kan verbeelden.
De zelve Schrift fpreekt ook van verfcheidene verfchyningen der En-^^
gelen onder menfchelyke gedaantens. Daarom is "t dat de Kerk in ^t van Nicëm
twede Concilmm'^m Niceèn geen zwaarigheid gemaakt heeft om den
Konftenaars toe te ftaan zulks te mogen doen, en voornaamentlyk den laaten.
Schilders, God den Fader als een goedertieren oud man, en de Enge-
len onder menfchelyke gedaantens te vertoonen.
Het fchynt ook, dat een Schilder regt heeft cm levenlooze zaaken
als loevende te ichilderen en te verbeelden, opvolgende de denkbeel- hL" inte^^"
den die de H. Schrift hem hier van geeft: en de befchouwer moet zich joonegt is,
niet argeren, als hy io zommige Schilderyen eenige heilige voorwerpen beeidenTuit
met Poëetifche vindingen, iot klaarder uitdrukking en opheldering der^eH. Schiift
zaak, verzeldvind; waanende, dat de dichtkunftige vindingen en ver-
zieringen een godloosheid zyn. Zyn niet de Pfalmen Davids, het
GROOT SCHILDERBOEK. '14^
Hoogelied Sdomons, het Boek 'Jobs, dc Openbaaringen van dcfl
Godcsgezant Johannes, alle onder Poëctifche verzierfeicn en vindingen
voorgeileid? zonder te rekenen alle die gelykeniffen welke in't ove-
rige van de Schriftuur gemeld worden.
Voorbeelden Derhalven doen veele Konilenaars niet kwalyk, dat zy zommige
KonftenaL Heilige GefchicdeniiTen met iets, 't geen Heidenfch is, verzeilen, tot
opheldering van het geval, en voornaamentlyk zo het in heidenfchc
Landen gefchicd is.
Zo heeft de groote Raphaël, volgens den text, in zyne verbeelding ·
derdoortogtvan de Kinderen/yr^ê/j over <ίϊ\άοοΐ ά^^ονάααη,ά\ζ. Rivier
onder een menfchelyke gedaante vertoond, doende de zelve aldus haare
wateren met geweld weder na haaren oorfponk, en tegens haarenloop,
omkeeren.
De Heilige Schrift zulke en diergelyke zaaken dikwils ond^r eenigc
figuurlyke befchryving gedaan hebbende, geeft hun een volkomen ver-
lof om van gelyken te doen: want zy, om zich na het fwak begrip def
raenfchcn te fchikken, maakt een gewoonte van vede der allerverbor-
genfte en zwaarfte dingen ons onder verbeeldingen en gelykeniiïen vooe
te ftellen, gelyk van de rivieren in den acht-en-ncgentigften Pialm, f.
vier, gefproken word.
Daarom heeft ook Poujfyn niet gefchrooind in zyne verbeelding der vin-
dinge van Mofes insgelyks de Rivier de Nyl door een menichbeeïd te ver-
toonen. Doch het heeft ten zynen tyde de waereld alzo min aan lafte-
raars ontbroken, als het in onze dagen gaat. Deze gaven hem na, dat
hy een ongodift was, 'mengende de waarheid met de logen door een,
even als of hy voor het een geen meerder achting als voor het ander
had, maar, gelyk het fpreekwoord zegt, alles over eene kam fchoor.
schynftry- Doch indien men dit eens nader inziet, moet niet iemand overtuigd
ftaan, dat deze fchrandere man niet minder als zulks, en ongodiftery,
opgdoft""^" begaan heeft? Is het niet in het ¥iditn{chs- Egjpten voorgevallen?
\Vas niet de Dochter van Pharao daarby? Geloofde deze aan de
waarheid die alleen aan Ifmel geopenbaard was i Gantfchelyk niet.
Dewyl dan deze Gelchiedenis in een Heidenfch Land, en maar in dc
tegenwoordigheid van een of twee Hebreeuwfchey rouwlieden, de an-
dere Heidenich zvnde, voorgevallen is, zo heeft die groote Meeilcr
noch tegens het Chriftelyk geloof, noch tegens de Konft, gezondigd.
Kider onder- En hoewcl hunne tegenwerping in den eerften opildg zeer wel ge-
vetmengcn"is, naamentlyk dat men in zaaken, onzen Godtsdienfi: betrefier-
vandc waare de, geene vjliche Goden noch Godheden, welke door het Heider-=
Saknr*^^ dom wierden aangebcdsn, moet mengen j daar en boven dat het genoeg
voor
In
PmjfyH·
GROOT SCHILDERBOEK.
voor een Schilder is een Rivier, zo als zy natuurlyk in haaren loop ftrckt,
te verbeelden, en niet onder een menfchelyke gedaante : is de zelve te-
genwerping echter lichtelyk op te loÜen, en gemakkelyk te beantwoor-
den.
^^ant de H. Schrift zelve geeft ons de wateren, cn het bruifien der
rivieren, onder een raeniclieiyke gedaante te kennen; gelyk reedts uit
den pfalm is aangetoond, daar gczcgt word, dat siy in haare
handen klapten en jingten. Daar en boven zyn deze Rivieren nooit door
het Heidendom in Egypten, maar wel de Krocodil, die zich in de zel-
ve onthoud, en ifis^ onder de gedaante van een Koe, aangebeeden
gewordengelyk Ovtdiusy en meer andere Schryvers aantoonen.
Dewyl dan de H. Schrift zich van verbloemde wyzen van fpreekcn
bedient, zo vermag ook een Schilder en Konftenaar onder verbloemde
en bevatbaarc geiykeniiTen zyne zaak ten toon te ftellen, om aldus te ver-
ftaanbaardèr in het ooge des aanfchouwers te zyn, zonder dat hy fchroom
behoeve te hebbe dat dit zyn werk eenige geloovige Chriftenen zal mis-
leiden, of het Heidendom in deszelis waangeloof fterken: want een
Schilder, die geen andere taal heeft, om zich uit te drukken, als figuu-
ren, moet zich van de zelve bedienen, wil hy verrtaan zyn.
RMens y die zich van alk de Schilders op de bevalligfte en geleerdfte l^tthS
■Wyze bediend heeft yan deze verbloemde gedaantens te vertoonen (ge- deze zich
lyk men voornaamentlyk ziet in zyn werk en debefchryving der i^treede
Van den Kardinaal-/«/^«i binnen de ftad Antwerpen, en in de Schilde-
ryen ftaande in de wandelplaats van 't Paleis van Luxemburg) is door
zommigen veroordeeld geworden, dat hy in de famenftellingen dezer
verbeeldingen en gefchiedeniilen de waarheid met de verdichtfelen On-
der een gemengd heeft.
Maar hoe ligtelyk is dit zeggen om verre te werpen, en deze veroordee-
ling krachteloos te maaken, door een aanwyzing van het gebruik dat
die vernuftige Meefter daar af gemaakt heeft r v/ant het verdichtiel is
hier met de waarheid niet in een gefmolten; maar het eerfte ftrekt om
het laatfte klaarder aan ons gezicht en begrip voor te ftellen, en aldus
de waarheid duidelyker uit te drukken, door de merktekenen en denk-
beelden van de verdichtfelen.
Ziet eens in de verbeelding der Geboorte van Lodewyk denXIII'^®",
Koning van Vrankryk, hoe die door luchtige Konilenaar op verre af-
Wykende wolken met een geeftige zwier Cafior, zittende op zyn ge-
vleugeld paard, vertoont, en aan een. andere zy de Apolloy welke, op
zynen zonnewagen cczeeten, opwaarts ryft, om aan te toonen dat deze
I*rins door een gelukkige verloffing in den morgenftond geboren was.
Hier
-ocr page 168-GROOT SCHILDERBOEK. '14^
verdeedi ^^^*· ^^*· klaarblykclyk, dat deze fchrandere Konft·^
gingvan hcId gccn gedichten gehad heeft Q-m Goden als Goden te vertoonen/
maar alleen om door CaBor, zynde een Gefternte "t geen voor ge-
lukkig gehouden word,2yn voordeeligegeboortensuur, en óoox^folh
den tyd des dags, welke in den morgenltond was, te verbeelden, doof
dien zyn zonnewagen uit de kimmen opwaarts ryil.
Om nu myne gedachten, aangaande het verbeelden van God den
Vader^ noch duidelyker te doen verftaan, zal ik, alvoorens dit Hoofd-
ftuk tc fluiten, het volgende daai: noch by voegen.
De Propheet ETjechiel zegt in zyn eerite Capittel, dathy Godgex.ien
hüdde van het hoofd tot de lendenen, gelyk als in een blinkend vuur, en
■van de lendenen tot aan de voeten in gelykformigheid van een brandende
fakkel van een zjeer gr ooten glans. Derhal ven itellen wy (door dit, en
andere voorbeelden meer die wy uit de Schriftuur tot onze beveftiging
zouden konhen bybrengen) valt, dat dit H. Beeld nooit zonder glans of
glinfterende afftraaling, van het hoofd tot de voeten, moet vertoond
worden, ja zodanig dat zich deze glans (min of meer breed of fmal
zynde, nadat de plaats en gelegentheid'zulks toelaat, en de vvelftand
vereifcht) al zachtjes dunder en flaauwer, gelyk een heldere en dunne
damp , rondom verfpreidende, eindelyk onzichtbaar in de bywerken
fmeltende, verdwynt.
Laaten wy nu komen tot dc tekening en uitvoering des penceels van
het gezegde.
Voor eerft zal men het beeld G'öi/iJ, 't zy zittende of ftaande, van
een volmaakte geftalte en wezen, doch veel kloeker dan eenige hemel-
fche of aardfche Ichepfelen, vertoonen, "t zy waar hy zich ook bevind,
in den hemel of op der aarde. Getekend zynde, zal men het zelve met een
enkele tint of grond, een weinig donkerder als hetfchynfel, beftryken,
en vervolgens met licht ophoogen. Alsdan zal men een der grootfte
vifpenceelen of neemen, en verdryven het beeld zodanig, dat niet
alleen de geheele ommetrek van het zélve, maar ook geene de minfte
kantigheid noch icherpigheid van eenige deelen des aangezichts, han-
den oi voeten, welke heel zachtjes of flaauw moeten aangeweezen zyn,
beipcurd werd, even als of het door een zyde floers, bewaa0êmd glas,
of een dunne mifl gezien wierd; en om het noch duidelyker te zeggen,
even gelyk de dingen, die zich in een camera obfinra vertoonen; wel
acht neemende, dat het beeld geen licht van boven, ,van de zyde,
noch van achteren ontfange., maar alleen, om de verheventte partyen
en 't hoogfte licht, van vooren gedaagd werde, alfchoon het geheele
Stuk doorgaans een ander licht heeft j daar en boven geene andere
Weifons.
GROOT SCHILDERBOEK.
fchacJuwe dan in de diepile holligheden brengende, en noch heel
flaanw. >
"Waarom wy God den F'ader als een eerwaardigen Oude, wit en w'aarem
gi'yshaiiig verbeelden, zulks hebben wy hier vooren ter loops aange-
weezen: doch wy zuilen het nu een weinig breeder verhandelen, zon- wit en grys-
der echter alle deSchrihuurplaatfen, die tot ons voordeel dienen, aan te ^g^iif
haaien. Daar ftaat in den Propheet Damelm het zevende Capittel, op
het negende vaers: de hairen zynes boofdts waren als zuivere wolle^
ende zj^ne kleedinge ■wit als [neeuw. De reden daar van zegt Gregorius
Nnzjanzjsms deze tezyn, om daar door, als door een onbedriegelyk
merkteken , zyn zuiver ende onbevlekt wezen te verftaan te geeven.
"Waarom ook de wyze Enfiherus van meeninge is, dat om die oorzaake
het Choor en de veelheid der Engelen ons in witte kleederen werden
vertoond. Anderen vergelyken het met de menfchelyke gedaante, wil-
lende daar door de eeuwigheid der tyden uitdrukken; dewyl 'er niets
ceuwigeris als hetGodlyk wezen: het welk ik daarom te meer heb aange-
merkt, om dat eenige naauwgezette lieden van gedachte zyn, dat men
God den F'ader in zulk een gedaante, met witte kleederen en gryze
hairen vercierd , niet behoorde te verbeelden.
En ten dien opzichte hebben de menfchen, door een algemeene
overeenftemminge onder de volkcixn der aarde, goed gevonden den
Godtsdienil in witte kleederen en cieraaden te verrichten; alzo het wit
ten allen tydcn aan den H. dienft toegeëigend is 'geweeft. "Waarom
dc Poëet Perfius zegt. Hy is in 't wit aangebeden.
Maar wat hebben wy ons aan het oordeel van P^r/i/j te gcdraagcn,
nademaal de kleedingen van onzen Zaligmaaker Chriflus Jefus^ m len-
dc zyne heerlykhcid aan zyne Difcipelen openbaaren, zich zo wit als
fneeuw vertoonden. Cicero in zyn twede boek der "Wetten, zegt;
het wit fldat het bed in alle fioffin, maar voarmamemljk in de geweeve^
w, om het Heiliqe en Godlyke te verheelden.
■ Dei hal ven is het noodzaakelyk, dat wy God met een wit kleed verbeel-
den: doch het is niet oneigen, datmen, omhet zelve noch natuurly-
ker af te maaien, een weinig geelachtig houde, als van een zon be-
fcheenen, of gelyk het fchynfel daar de gedaante van het beeld rond-
om in vertoond is.
Maar in dit alles moet zich een Schilder op een gemaatigde wyze ge- Ende
draagen, en zyn gezag, door dc H: Schrift en toeftemming dcr H:5ëSd«r
Oudvaderen aan 'hem verleend, niet misbruiken, gelyk ook de H:
"Waarheden door zyne Konft nooit zoeken te niet te doen, noch ach-
ter uit te zettenj
IL Deel,
Vaa
veel min te belemmeren, of verachten^
-ocr page 170-170 groot schilderboek. '14^
Van de glans der Engelen en .Heidenfche. Godheden.
D Ε K. τ ï Ε Ν D Ε Η O O F D S X. U K .
fioe deEn-
|ekn , in
uienfchelyke
gedaaritens
verfchynen-
de, verbeeld
moeten
Woidci).
Voorbeel-
dingen dei
zelve by
^iraham en
mh.
Oraftatidig
•'/OOI beeld
aan de Enge-
len in So.
Oordeel
^es Schiy-
vers wegens
den Peribon
^an in
iyne menfch·
ihiid, . .
Α Αngeweezen hebbende hoedanig, en hoe verre men, myn*s oor-
deels, mag gaan met het verbeelden van den eenigen waaren Gody
zo laat ons eens verder onderzoeken en aantoonen hoe de Engelen in·
hunne kracht dienen verbeeld te worden.·
Gregorius Naz.imz.ems 'ic^x, dat de regte eigenfchap der Engelen,
wanneer ze in een ligchaamelyke gedaante vetfchynen, is met een
gantich heldere glans en klaarblinkendekleedcren voorzien tczyn. Zulk'
een beichryvirig der Engelen vinden wy by Matth.ïn het acht-en-twin-
tigfte Cap: 3. Inde Handelingen der Apoftelen, eerfte Cop: f-,
10. Marcus in het Cap: f. 5. en in veele andere plaatfen der
H. Schriften.
Dithelderftfaalende licht der Engelen dient derhal ven noodzaakelyk in-
hunne meefte verfchyningen waargenomen te worden,als by voorbeeld·
in die der zelve hy \Abrahamy en hunne verdere uitwerking in de ver-
ΧοΰΛη^ζ. Loths mx. Sodom, alwaar zy het baldaadig en godloos volk in-
de genoemde Stad verblinden. Want dat 'er boven het menfchelyke
en natuurlyke iets omtrent hen is geweefl, is ontwyiFelbaar, vermits^
--^^/•ίί^Λ»» hen als Heeren begroet. Het is niet tegelooven, dat zulks'
"Wegens hunne koiielyke kleederen , juweelen, en by zich hebbende
ichatten, maar door eenige hemelfche of ongewoone by voeging ver·^
oorzaakt zal zyn.
Tot verder bewys van deze glans der Engelen ftrekt de aanhoii^ing-
der Sodomiren,die noch Loi^,nochzyne Dochters, noch andere Vreem-
delingen, welke, na alle waarfcliynlykhcid, mede in ^oisio»? geweeft^
zyn, begeerd hebben, maar alleenlyk deze twee Mannen of Jongelin-
gen. Ik geloof, dat zulks uit geen andere redenen is gefchied, dan·
om hunne boven menfchelyke geftalte, en omitraalende glans, welke
hen bekoord heeft. Indien nu deze ai te krachtig geweeii ware, zou-
defi zy, 20 wel als wy aanfchouwers, die het Schiidery zien, een God-^
lykheïd zyn gewaar geworden, en dienvolgens hunne godloosheid gc-
ilaakt hebben: want het is onbegrypelyk, dat een menich met opge-·
hevene hand., en desbewuft, tegens Co^i zoude willen ftryden. .
Doch eer wy verder gaan, moetik noch een weinig voor af zeggeti
. raakende myn gevoelen, omtrent onzen Zaligmaaker^^/wj, te weetea,
dat.
-ocr page 171-GROOT SCHILDERBOEK,
hy, na zyne menfchelyke natuur, en voor zyne opftandiging,
met geene de minile omilraaling of glans van Godlyice Majefteit moét
verbeeld worden; dewyl hy zich alorn in menfchelyke gedaante heeft
vertoond, en den raenfch gelykvormig heeft willen weezen, uitgeno-
men in de zonde, volgens de woorden der H. Schrift: maar na zyne
verryzenis moet hy met een glans, gelyk wy leezen dat hy zich aan zyne
Diicipelen op den berg Thabor, en andere plaatfen meer, vertoonde,
verbeeld worden; dewyl hy het menfchelyke deel, in zyn voornaarafte
opzicht, als toen afgelegt had.
Keeren wy nu weder tot het voorige,
"Wy hebben meer gevallen van verfchyningen der Engelen, als daac
is de geen die by Manoach kwam, by Gideon^ by Tobias, de ilaandc
Engel over Jeruzalem , om Oavïds zonde, enz. waar van uitdrukke-
lyk in de H. Schrift ftaat, dat die by Mamach de geboorte Simfinsyer-
kondigde, in een rook of damp verdween, mogelyk in een vermeer-
dering der heldere omilraaling, welke zich met de rook van het offer
vereenigde: door welke verdubbeling van glans dezeOuders in hun ge-«
loof en vafte hoop op de toekomftige geboorte, en de vervullinge dec
beloften, zyn verfterkt geworden.
Deze bygevoegde glans nu te fterk cn als een blixem gemaakt of
verbeeld zynde, verWind onze fterfelyke oogen: en alzo zoude Abra-
ham, dien Aertsvader, alzo min zyne oogen op haar hebben konnen
flaan, als de Propheet en Leidtsman Ifï^s Λίcβs, wmneet God am
hem verfchcen, cn voorby zyn aangezichte heen ging; en deze glans
zoude den menfch en aanfchouwer doen verteeren.
Het blinde Heidendom heeft een fchemerlicht van deze waarheid fti^f^^t
gehad: want als Semele door verwaandheid begeerde, dat Jupiter h^^xLln^mek
eenmaal zoude komen omhelzen in die majefteit gelyk hy het Juno in
den hemel deede , en,· niettcgenftaancle de afraading van dien Opper- bi^agj^ '
god, echter daarom aanhield, iszy, dewyl hy haare begeerte inwillig-
de , deor de verzeilende glans zyner majefteit geheel verteerd, zo dat
die God ter naauvver nood zyncn en haaren Zoon Bacehus reddea
konde.
"Waar uit blykt dai zulks,te wecten de glans, zelfs in het verbeelden Hoede
der Heidenfche Godheden moet waargenomen worden: want wanneer Heidenrche
xy zich aan de menfchen vertoonden, het zy by nacht ofby dag, op j,·,,!], glnX
een zegenende of ftrafïènde wyze, waren zy in hunne volle kracht,
glorie, en majefteit. Dit ingezien zynde, konnen zy mede niet an-j,ebbent e»
ders dan glinfterende verbeeld worden, fchoon van gefl:alten en ge- hoe zy moei,
daantens, helder van verw, hunne kkederen cierlyk van kojeur, im-
y 2 ~ mers
-ocr page 172-m
i7i GROOT SCHILDERBOEK.
mers zó veel mogelyk is en den aart en 't gebruik der Schildery toe^
Iaat, gclyk in de Verhandeling van de koleurcn in een Zolderiluk g^-
zegt is.
Doch als Maar wanneer deze Goden zich onder de mcnfchen als menfchen ver-
dci^dinen' ^^onen, dan zyn zy den zei ven gelyk, en niet wei te onderfchciden,dan door
fchcn ver- hunnc gciblten, als by voorbeeld in het geval van Jupiter by Califio, A"
dcTzronbc'^''^^^ ^^ yupiter by Lycaff», Mercurius by Argus, en dierge-
kend^ie"" lyke. In deze gevallen hebben zy zich, om hunne rol te beter uit te voe-
toond. ren, geheel in menfchen herfchept, en zyn hun volkomen gelyk ge-
worden, leggende alle Godlyke glans en gedaante van zich af, als oi
zy, na het gevoelen der Heidenen, wilden te kennen geeven, dat de
Godlyke en Menfchelykc natuur niet konde vereenïgd werden.
Van het Nu zullen wy eens overgaan tot de bejiveeging der Heidenfche Go-
gaan det Go- den. Veele verbeelden hen in hunne verfchyningen in werkelyke ge-
ftalten, gaande, loQpende, en andere beweegingen maakende: maar
het is ftrydig niet alleen met myn gevoelen, maar ook met dat van dien
grooten Biffchop van Hippo, Heïiodorus. Die doorgeleerde Man, en
yznHeiildo- Onderzoekcr der Heidenfche Oudheden, wif niet dat de zelve
res hiel 0Π1· gaan of wandelen zullen, wanneer men hen in hunnen ftaat van God
«ent, ejj Oppermajefteit befchouwt; maar dat zy zweeven, en buiten eenigc
werkelyke aöie zyn: wei in een geftalte als of zy eenigiüns gingen,
doch echter voortglyende gelyk de wind een fchip op zee doet voort
gaan, zonder dat men immermeer eenige beweeging van het zelve be-
fpeurti waar dat zy altoos met een zwift van dunne wolken, waar van
de geenen, welke het naaft omtrent hunne perfoonen zyn, een hcl-
deraer en gloeijender glans ontfangen, verzeld zyn.
Van de verbeelding der Engelen en Geniën der Beidenen.
Veertiende Hoofdstuk.
De goedertierene en eeuwige God heeft in den beginne ontallyk
veel goede Engelen of Hemelfche Geeften gefchaapen, welke in
de H: Schriftuur doorgaans met fiaamcn onderfcheidcn worden, als
raphynen ^Chembynen,Threm ^ Kt2tchtsn, Α ertsengelen, Engelen &c.
Ï)nd«fcheid ^^ ^^^^^ > ^^ naaften aan de heerlykheid Godts zynde, ziet men
4etEageien, doorgaans heel jong en onnozel, volgens de getuigeniflè yan JefaiasC.
S^r vleugelen verbeelden.
De twede, worden niet yerteond als on» dc bewecgirtg, en de ont-
roeren·»
groot schilderboek. 175
boerende kracht van de wenfchelyke gelukzaligheid te betekenen;
geen hunne onbevlekte zuiverheid en kinderachtige geftalte te ver-
ftaan geeft.
De derde, welke altyd acht neemen op Godts gerechtigheid, (gelyk
Djonifiiis Ariopagitay de Leerling van Patihs, befchryft) zyn wat ouder
cn voiwaiTener vangertalte, en van een aanvallige zwier en bewcegingi
verwekkende door hunne verfchyningcn in de gemoederen der men-
ichen geen ichrik noch vrees, maar aileenlyk yreugde en blydichap.
De vierde zyn verordineerd om de wraake Godts uit tc voeren in 't
ftraffen van allerley zonden en boosheden, waar Af een zo fterk was,
dat hy met de wille des Heeren honderd en vyf-en-tachtig duizend
mannen verfloeg in het leger van den Koning Sanberib 2 Regum. Cap:
i^.Jefai: 27. Pardi. Deze worden noch kloeker van geftalte dan
de voorige, wreed van opzicht, en van een geweldige beweeging ver-
beeld , werdende zelden of ooit naakt vertoond, maar met een harnas
of wapenrok aan, cn een vlammend zwaard of blixcm in de vuift, ook
wel een fchild aan den arm daar de naam des Heeren in flikkert. Zy ver-
wekken, door hunne onverwachte verfchyning, niet alleen bangheid
cn fchrik aan de godlooze menfchen , maar een geduurig knaagende
conscientie zonder berouw of leedweezen.
De vyfde befchikken groote zaaken en hoofdhandelingen, leidende
Gc menfchen, als beftelde herders en bewaarders, tot deGodlyke ken-
niiie. Zy zyn volmaakt van geftake , en zedig van wezen.
De laatftc draaqen zorg, en zyn 't befchut der menfchen voor alle
aanftoot, en byzonderlyk verordend om ons te lokken tot het goede, en
af teleiden van het kwaade. jitl·. 12. Deze, na het zeggen van Dioni"
imsj worden, alsde oudfte zynde en in hetonderftechoorof hierarchie
zittende, kloek van geftalte, ftaatig van wezen, en van een vluchtige
en vaardige beweeging vertoond.
Daar is noch een andere foort, welke booze Geeilen, of Demo- Vanddif.
WW, anders Duivels gezegt, doch van Vlato Cacodamones, dat is wee-
tende en argliftig, genoemd worden. Deze werden van God, toegelaa- tenjCn hunne
ten tot kwelling der'kwaaddoenders en booswigten: want daar zyn gee-J^^n^^^"'®»?
ne zonden, of men heeft booze geeften die de broflè natuur der onge-
regelde rnenfchen daar toe leiden, als tot godslafteren, onkuisheid,
gulzigheid, dronkenfchap, liegen, bedriegen, moorden, en andere
ongerechtigheden meer. Hunne gedaantcns zyn menigvuldig, μ zo
menigerley als 'er zonden zyn: cn hoewel zy, door een ichoone ge-
daante, de menfchen fomtydts zoeken te misleiden en op 't verkeerde
pad te brengen, worden zy echter altyd noch ract het een of't ander
y ? teken,
-ocr page 174-174 groot schilderboek:.
teken, waar aan zy kenneiyk zyn, verbeeld, het zyaan 't hoofd, han'*
den,of voeten^gelyk vinnen of vkermuizenvlerken op den rug,gicre'"
of arendtsklaauwen, beerepooten, draakeftaarten, enz. als mede met
brandende toortfen , tandige vorken , geldbeurzen, moordpriemen»
doornetakken, kroonen, yzere boeyens, jok , flangen en adderen in
de vuift , vuurvlammen uit den mond gaande , en alles 't geen kwaad
betekent, te lang om hier te noemen.
Wat nu de verbeelding der voorichreevene Engelen betreft, welke
van oudts her door de Konilenaars met vleugelen verbeeld worden ,
daar geeft de Η: Schrift ons genoegfaame vryheid toe: want God zel-
ve heeft aan Mofesde Arke des Verbondts, en de Seraphins en Cheru"
bins dusdanig op de Arke vertoond. Is 'er een volmaakter voorbeeld
van navolging, als dat de Vormer en Schepper van het Heci-al aan
ons vooritek ? Wie verdere voorbeelden in de H: Bladeren wil vin-
den, zie de Profetien van Daniël in het 9. Cap: op het 2,1 it: 'Jefiias
de Openbaaringen van ƒ 4: Ez.echieiio, &c.
De verbeeldinge der Engelen dus verre verhandeld hebbende, wil-
len wy tegenwoordig tot het gevoelen der Heidenen, met den zeiven
zin niet kwalyk overeenkomende, overgaan.
Plutarchus verhaalt, dat de oude Romeinen mede hunne Befcherm-
geeften gehad hebben, door \ïqï\ Genten of Geboortsgoden genaamd:
doch deze wierden niet vertoond als Engelen,noch op wolken zittende,
noch met vleugelen ,fi;raaIen,of fchynfels,m.iar als volmaakte Jongelin-
gen tuiTchen de zeftien a twintig jaaren oud, hebbende lang blond hair,
zonder baard, een vreedfaam wezen, zedige beweeging, en een hon-
devel over hunbovenlyf.
De reden, waarom zy met een hondevel bekleed wierden, was, zegt
Chryfippm, om dat zy, degoedegeeften betekenende, van de geboorte
af by ons zyn, hebbende laft om ons te bewaaren als beftierders van ons
doen en laaten, ftraffende onze kwaade daaden en woorden, wreeken-
dc onze ongerechtigheden en overtreedingen , 20 menigmaal als wy dc
menfchelykheid aan een kant ftellen, het kwaade doen, en het dierly-
ke aanklceven, waarvan de Genten of Geboortsgoden een fchrik en af-
keer hadden, ons vervolgende, en als honden na blaffende, om ons
geweeten te doen ontwaaken; 't welk ook de meeninge is van Csnfori-
«w, en van verfcheidene anderen die hy aanhaalt; daar by voegende,
dat de voorfchreevene Geeilen ons van naby zodanig befpiedeft. dat zy
zich nooit van ons af fcheiden; zynde zy de zelve die ons menigmaal
dwingen het goede aan te kleeven, na maate dat wy het kwaade vlie-
den, eo, het geen ons zalig is, weiifchen. Maar behoeft men zo-
da-
Wairötn
de Engelen
met vleuge-
len ver·
beeld wor-
den.
Van de ge-
daan tens det
Genii'n, of
Heidenfche
Gebooits.
goden.
Waarom
de zeive met
hoiidcvellen
bekleed
verbeeld
woidea.
groot schilderboek. 175
«danige voorbeelden uit anderen by te brengen? Onze Zaligmaaker
verzekert ons, dat aan de Engelen lail is gegeeven om ons te geleiden
cntebewaaren, gelyk wy hier voor nochmaals gezegt hebben; waarom
dan de Heidenen met regt door dit zinnebeeld hunne Centen ook Be-
fchermengelen hebben genoemd.
Verder getuigt Cenforims^ dat de Ouden de Geniën aanmerkten als ooilaVk^zv
Goden van de voortteelinge, "t zy om, gelyk wy gezegt hebben, Goden der
dat zy de zorg over ons. hadden, of dat zy met ons geboren
den: en om die reden meenden zy, dateer zo veele Geniën als men-wktden.
ichen waren, en dat ieder de zyne had; of wel dat 'er tweemaal zo
Veelwaren, en dat'er ieder twee had, een goeden eneenkwaaden;noo-
digende de een ons tot het goede, en de ander tot hetkwaade; gelyk
Wy Chriftenen zeggen van onze Befchermengelen, en van de Dui-
velen , die niet ophouden de menfchen te plaagen, hoewel de-
ze laatfte met ons niet geboren zyn, gelyk de Heidenen van de Ge-
niën of hunne Geboortegoden oordeelden. Hier van daan komt het»
dat eenigéa de Genien in de gedaante van een flange, anderen als
kinderen, jongelingen , of wel als oudegryze mannen verbeelden; ge-
lyk de Wüo[ooi Gebes in zyn ainbetekenend Tafereel gedaan heeft.
Zoroafler en de oude\i^yzcn hebben zodanig een onderfcheid geftcld „iJ^dfr^dLc-
tufTchen de dieren die eigen zyn aan de goede en kwaade Gemén ofriaSe"
Geeiten, dat, na hun zeggen, zommige toegeëigend zyn aan de goede, go.cde en
als de honden, het gevogelte , en dè fchildp3dde;,.en andere aan de
kwaade, al de waterdieren.
De Ouden vertoonden dt Geniin veeltydts met kraniièn van plaanc-,.
of andorenboomranken om het hoold, v;elker bladeren ten naaften by
als die der wyngaard zyn, ook wel kranflenvan vericheidene bloemen;
gelyk. op een zekere plaats aldus zegt : Oe Genius is met een
fihoone krans vmklosmenvercierdyWanneerhemter eere z.jjn naam enfeefi
gevierd.word.
Ieder bid zynen GewiW, zonder dat hy 't weet, aan^ in het vie-
der geboortedagen: maar de geboortedagen der Prinfen wierden
Voornaamentlyk van ieder een metgrooten luifter gehouden : waarom
dan de geen, welke een valichen eed by den Geboortegod van zynen
?nns deed, aanftondts ftrafbaar .was , om dat de Oaden zulks als een·
iwaaren eed optiamen.
Naderaaal ik reedts gezegt hcbbe ., dat'er by de Heidenen twee--
derhande Genten ^ te weeten een goede en een kwaade, waren, gelyk de
i^Mifche Euclides {{c\t^ na'tverhaal ymCenfirinus·, zo laat ons nu eens
iien hoe de kwaade verbeeld wierden: want tot aoch toe hebben wy
vaa iie goe^e gefpiOken». ik.
groot schilderboek. 175
Ik vind niet, dat de Ouden een ftokbeeld of gelykeniiïê van deze
gehad hebben: maar men leeft wel, dat zy, volgens de getuigeniHen
der Schryvers daar van aan ons nagelaaten , aan veele vericheenen zjn.
PlMttrchuSy ^ppUms y Florus, en anderen, verhaalen, dat, wan-
Verbeelding neer Brums zich op een zekeren nacht met licht in zyne kamer begee-
σΐ^η^^^ ven had,^om zich in eenigheid te vermaaken met denkingen, gelyk
hy gewoon was, hy de gedaante van een menfch, doch heel zwart
en verfchrikkelyk, met een wolfsvel gekleed, voor hem zag ftaan, wel-
ke hem op zyne vraag, wie hy was, antwoordde, dat hy zyn kwaade
Genius vias. Falerms de Groote fchryftook, dar, de kwaade öê-wW zich
insgelyks vertoonde aan , zynde een van het vloekverwantrchap
van Marcus Antonius ^ een weinig te vooren eer CVy^ hem het hoofd
deed afhouwen. Deze verfcheen in de gedaante van een groot zwart
man, omtrent dc vyftig a zeftig jaaren oud, met lange hairen, en een
vuil bemorfte baard; wyders zyn ligchaam van de ichouderen tot half
wegen de dyen met een wolfsvel bedekt.
Os Temeftamen j welke eertydts een volk uit , een Land-
ftreek in Italien, waren, hadden mede een zeer kwaaden GentHs van een
zwarte koleur, verfchrikkelyk om aan te zien , en met een wolfsvel be-
kleed, doende aan het voornoemde volk heel veel kwaadts; gelyk
^αηΪΛί en Smdas verhaalen.
Fan de Heilige Zinnebeelden.
Vyptiende Hoofdstuk.
ΤΛ.Ε kragt en "t oogmerk van een welgemaakt geeftelyk of heilig
•^Zinnebeeld beftaat voornaamentlyk hierin, dat hetonsiligtelyk tot
de deugd leid en vermaant, en de zelve ons als een ipiegel klaarlyk
voorllelt \ niet door ons ligchaamelyk na te vormen, maar na onze inwen-
dige geftalte, ofna deziel, om ons aldus, door het vertoonen dezer
voorbeelden, tot een gelukzalig leven te leiden.
Deze Zinnebeelden zyn of algemeen, ofbyzonderop iets paÏÏende.
Zy zyn algemeen, wanneer ze op ieder een gepaft zyn; maar byzonder,
Redenen wannneer ze maar een menfch alleen toegevoegd worden. By voorbeeld,
wanneer ze tot voorwerp hebben de godvruchtigheid of de deugd, de
Zinnebcel- geleerdheid, vryheid, geruftheid des gemoedts, en diergelyke, alsdan
isjljo^^^'^y^^ ze algemeen, en konnen op ieder een gepaft .werden die deze hoe-
danigheden betracht, of zoekt te bezitten: maar wanneer ze eenige by-
groot schilderboek. 175
-rondere perfoonen tot voorwerp hebben , gelyk de Maagd Mariay
een Apoltel, of eenig ander deugdfaam Menfch, welke door zyne zon-
derlinge begaafdheid uitgemunt heeft, zynze ten dien opzichte particu-
lier ot byzonder. Derhaïven moet men aanmerken in het eerfte foort,
dat de hoofdzaak geeilelyk is, en de twede in tegendeel ligchaamelyk.
De eerfte verbeeld de ge eerdheid zelve, en de tWede een geleerden of
wyzcn; de eene de vrede, Cn de andere een vreedzaamen; de eene
de godvruchtigheid , en d'anderc een godvruchtigen , enz. Het een is
de zaak, en het ander die de zelve bezit. Doch het is een vernuftig
Meefter, die ecn-ondericheid weet te maaken tuiTchen geeftelyke eu
ligchaamelyke deugden , neigingen , en pavén Godts: naameritlyk
dat de ligchaamely ie, gelyk kracht, voorzichtigheid, rechtmaatigheid,
endiergelyke, als uit ons voortkomende, of, om beter te zeggen, ons aan-
klevende zyn, metonsgaan, ftaan, enwerken; endatdie, welkegees-
telyk, en gaaven des hemels zyn , en by gevolg geen eigenfchap met
het ligchaara hebbende, even als buiten ons zyn, Derhaïven veri^ecid
men de zelve zittende, of leggende op wolken: en hoe ze nader aao de
gelukzaligheid raaken , hoe ze meer en meer glinfterende, vluchtig,
zachter, en zweevende vertoond worden.
Ik ben van gevoelen, dat aan de voorgenoemde Deugden en Begaatd- Byzöndere
heden een byzöndere hoedanigheid van ftoffe toegepaft behoord te ^
den, ieder na haare waardigheid of rang j gelyk als de Aardfche te be- na de hoeda.
kiceden metftof en laken ; de Hemeltche met grove zydej ennochhoo-^S^^j®"
gcr, met floerfle fluijers, of wel geheel naakt. Deusdei^,
Het zal niet ondienftig zyn noch iets van de laatftc te zeggen, te
Weeten, dat de tekenen , die men hoedanigheden Godts noemt, ik
meen figuurlyke tekens; naamcntlyk, de Scepter met een oog, welke
de Heerichappy betekent; deronde Slang, Eeuwigheid; de Zon, Heer-
lykheid, en dufdanige meer, altyd in de hoogfte glorieblyven, als af-
hankclyk van de Godheid , door zweevende lieve kindertjens ver-
beeld.
Doch men moet aanmerlien, dat dit is voor zo veel de zegeningen
Godts betreft: maar in tegendeel wanneer den Hemel verftoordis, en
cenige ftraöè zal afzenden, alsdan zal men weder andere hoedanighe-
den vertoonen, als de Toorn Godts^ de Godlyke Rechtvaardigheid,
enz. welke mede door hemelfcheGeeften, of Engelen, verbeeld zullen
worden, als de blixem, het vlammend zwaard, de ichaal, &c. doch
deze zullen door fterker Jongelingen verbeeld moeten zyn, gelyk in de
Schriftuur gemeld word, en men in de geichiedenis van Loth ziet,
daar zy het moedwillig volk verblindden j en in Senachmb, daar een
II. Deel. ζ Engel
178 IGROOT SCHItDEf-BOEK,
Engel Heeren zo yecl duizendea in eencn nacht yefijoeg,
gelyke gevallen meer. . t.
Tot beveiliging van 't geen ik hier bovepgezegtheb, raoetilcnoch
?enige .voorbeelden d^ar van verfoonep, zodanig aljS ze by my begcee-
pen zyn.
Hier toe heb ik my een pngemeen vo/orwefp in de doorluchtige P.er-
ioon van haare IConinglyke Majeiieit van Groot Britannicnverkoozpn,
om tot eet) voorbeeld te ftrekken van een byzonder
? ί Ν Ν Ε Β Ε Ε L D en Ρ R Λ Α L Τ Ο Μ Β Ε
WÖ haare Kor^m^lyke I^ajeflei^ Maria Spa^rP, Κοη^Ά-
ginne njan Groot Bntanmeni Vrankry^ t
Ierland, Frincefie van Oranjen.
Vooi. ILÏ Ier ftaat een Tombe, ter linker zyde des Stuks , op een hoogp
** plint, in dewelke uitgehouvven is de Riviergod van de Teems.
In het midden des Stuks, op dc twede grond, zitteen Vorftin heel prach-
tig opeenThroon, verbeeldende Engeland met des zeJfs bchoorlykc
kentekenen. Zy leunt met haar hoofd op de linker hand; enmetdereg-
ter opent zy de Koninglyke mantel, die met witte hermyncn gevoerd ,
en v^n deOverleederteis, welke zy in haarenfchoot houd, daardcfpep-
ter en kroon mede in leggen, die zy met bedroeidc oogcn aanziet.
Zy is bedekt met een zwarte floeriïefluijer, welke deichittering van haar
ftoel met de wapenen verduiilert, Dc Politie , aan haare linker zyde,
befchouwt die Tombe met ί mert nedergebogen, verzeld met Hertieer of
Droefheid. Aan de aiidere zyde ziet men de Protcftantiche Kerk be-
fweeken, worden<ie V4n de Hoop opgebeurd , en geweezen naar de
Tombe, waar op een ichoonegrooteAntieklchc Vaas ftaat, uitdewelke
een Roozetak groeit, daar geènroozen aan zyn, maar een knop; op de
welke de Godlyke voorzienigheid, opde wolken zittende, uiteenkleine
kriftalle fles eenige vogt ftort, te'rwyl zy met haaren fcepter om hoog
na het Hemelfche licht wyft, waar na men op ziet vliegen de Wysheid",
Godvruchtigheid, en Standvaftigheid, onderfteunende, oflieverdraa-,
gende, een fchoone jonge Maagd j die zy mede voejEcn. Deze Maagd
is in ^t wit gekleed , en met ro'ozen gekroond, eoi heeft boven haac
hoofd een blinkende iler. Haare handen leggen op haar borft kruis-
wyze over malkander; en zy ziet met een yreugdig gelaat opwaarts.
Inde hoogte vertoont zich de Liefde of Barmhertighcidi?ööf/j, haar met
openc armen verwagtende, habbcnde in haaren ichoot een Pelikaan
die
Eerfte
bseld.
GFiOÖT SCHiLÈ>EËBÖEK. ίγ^
«3ie haaié jongen mét haai eigen bloed Vöed. De andéré vóorgenoerhde te-
kenen vande Godiyke GékikzaViglield wéf dert daar by gezieneri voornaa-
roentlyk de HemeUche of volmaakte Vreugifeöf/i/iiw^/i , dóör eehigé
zingende éhfpéêkndi Geefteft verbeeld, Op d^ Pot vande Rooizèbobrti is
ceiïMedalje,. waariflfm'öïsöenFdnix^ iiitzVfieafehheibbrch,· ttif^eboTi-
wen ziet. Onder dezelve, ineen zwarteTaiel, ftaat met goude letters in
't Latyn of Engclfch bcichtèeven : /è /er/öm te leeven. De Tombe is
met feilons van cipreffetakken behangen, hier en daar met roozen,
doormengd. Aan de regter zyde van dc Tombe ftaat het Noodlot,
hebbende in ïiaare linker hand een roos digt aan de Pot, en in de regtec
een fthaaft/e, als öf zy met het zeke dc roos afgckfiirpt h'adde. Aan de
linker Éyde der Tombe fedt de Natutir^ hOiid<inde,- 2ieerbedfoef4, eéii
doek voor ha'are óogen, en do linker^ vüift tegens haar hert. Dè Nyd j
ria dc regter zyde vooraan, neemt de vlaeht, bytende irf een hert, eri
ziet na de Gödlyke Voorzienigheid^ of i'ïa de opgaande zalige ziel. Om
den Throon ftaan Schotland , Viaffkryk én ïeiland in den roiiw.
Hici zou men een Kon'rngIykeMa|eftcit, in ecrivefheevcnThrcónj
zittende in haate volle luifter, kotïnen verbeelden'; achter de welke
CUfnentU, oi Sachtmoedighefd, éftGeiragzondenftaan, die eeh Krootï
boven haar hoofd houdén,' bóVeri de wclkc èeri blinkende Ster fïaiaie..
Aan haarc zyde zouden zitién Reïigie en Staatsbefiieriiig , een trap laal-<:
gei, ö'ndtl· de flip van haare rtiantel fch'üfilchrfe. De Gefü£lheid,Over-f
vloed, en Welvaren te land en te waïer, zou men flellen als inkomen-
de; de Vrede aanf de andere zyde , verzéld door Konft en Weetenfchap.
Boven in een open HemeFzit dé Vöorzienighei'dGiiisifj, diedériGod-
lykén Zegeïia-fzehd. BoVerf dén' Tff-irdorizoti fnefj·, ol^eenxfroik, kóniieft
plaatfen de \^ysfieid, Go'dvtitichfigheid, eif Staiildvaftrghdd'.
Deze Konin'glyke Majefteii ionde hier 2yn· het'Voorwerp Vati dit' Zin*
ncbeeldj en indieft zy géeh byzoridere kentekensby zichiiad, ziovVaar
de zin toepailelyk op alle Koningryken, Mogendheden, cnRepofelykcrt
<!es waércldts onder het Chfiftendorii: ittaar in tegendeel is dïiarby een
^ap^fl, devyi, öf fpréük, géiyk Su^ch XJnüs ^'bï 'tt^ t^éiit voor
Vrartkfyk; ^Ins ultra voor ^panjen ; Hêny fok ψί Μ j pstjfe^oOt
Engeland: daiï moeft dezé Majefteit rïa dié gelykdh weike het wit ver-
beelden.
Het 7ott tiiet oneigen zyn , dit rfien de glorie met dcGodlykeGoé-
«Jertferenherd, gelyk hier voor geméld is ,> vefvnld zag , Waiarnitde
ζ 2, Voor-
-ocr page 180-i«o GROOT SC Η ILDEllBOEK.
Voorfpoedisafvloeijendc. De Schrik en Vrees neemen de vlucht; enöfi·
Majefteit heeft onder haarevoeten, Nyd, Bedrog, zaHerezjeoiKcl-
tery: en alzo waar dc zin voltrokken.
De werkelyke Deugden verbeeld ik met die haar de kroon boven 't
hoofd houden , en de Qeeftelyke met diedaar op de wolken zitten enz.
Het voorwerp van dit zal de vermoorde Onnozelheid weczen*
Hier legt de Onnozelheid door de woedendeGodloosheid moorddaadig;
omgebragt. Zy legt by den uitgebluftenakaaf ter aardeuitgeftrektineen;
zuiver wit gewaad ,„ tekenen van een opregt en onbeylekc hert. De wreede.
beul rukt haare onnozele kinderen met geweld van de borft af, terwyl
de bloeddorftige moordenaar van de hoogte, daar hy op zat, af treed<
om heen te gaan , t'eeneroaal met onkhuldig bloed befpat > fteekende.
zyne bebloede pook indefcheede, en trappende een Pellikaan .met haare
jongen met voeten; terwyl de Woede, welke hem verzelt, die met zy-
ne fakkel in brand fteekt, zeei: verfchrikt omkykende na den hemel, welke
een menigte van blixerailraalcn uitiehiet op haar aan» Daar daalt de
Godlyke Rechtvaardigheid af met de weegfchaal in de eene hand, en de.
blixem in de andere gereed houdende. De Godvruchtigheid» by den.-
altaar voor haar nedergeboogen, fmeekende, wy lt haar op de Onnozel-
heid , waar op zy Iiaare fnell^id verdubbelt om de wraak te volvoeren»
Ziet daar de toorn Go^ii. uitgedrukt, niet, met heldere zonneftraalen uit;
dehoogte, maar vuurig en bloedig.
Hier heeft de Gerechtigheid of "Wraake Godts cQti vlaramead rood
Ideed of iluijer aan. De Godloosheid i$ omvangen met een koperroeft
kleed of mantel. Die het kind van de borJB: afrukt, is wreed en leelyk van
opzicht, en roodverwig. Boven,de Onnozelheid vliegteen Engeltje met
een blinkende fter opwaarts na dtn hpmel, waar van een lange ftraal uit
haar mond fchynttekomea,, hebbende een palmtak indehand, 'tgeea.
haare gelukzaligheid wil uitbeeWen.
Een luclit-ïgc Ik zal noch ten overvloedeen luchtige fchets van de Stelling aanroeren.'
vM&t ^^^ lioofd van 't lyk legt in het midden des Stuks op de voorgrond, dc
üog, ' voeten na de reeter zyde wat nader aan den Altaar, heteene been wat op-
fparteiende als-oTdaar noch. een weinigleven-in was. Achter den Altaar legt
de Godvruchtigheid op eene knie met de zelve inde fchad uwe, enkrygt
haar licht va» de Gerechtigheid , die op de twede grond vlak boven 't
qogpunt is mei.haar borenlyf., en haare voeten achterwaarts wat verkor-
tende.'
-ocr page 181-groot s gh ilderboeki jbi
tende na de regter zyde toe,, daai'zjrvanjdaankomt. Ter linkerzyde, op
tie zelve grond, een weinig meer voorwaarts, neemt de Godloosheid
niet de Woede de vlucht. De \i^oede is.door donkere wolken tot aan
het halveiyf beJchaduwd, boven welke donkere wolken den hemel zich-
opent. De voorgrond is regter dag ; doch de Gerechtigheid ontfangt
haar licht van achteren. Aan.de linker zydc des Stuks ziet men een doiv
ker verichiet.
Nu, gelyk.hetvoorgaande Zinnebeeld de belooning van de ^eiigd
betrefte, zo verbeeld dit de ftraffe vanhetkwaad. Indatwordvertoond
de liefde Godts, enindit zynetoorn..
Zodanig is rayne opftelling.in deze voor vallen. Niet dat ik my vermeet AanrnstMng
de uiterfte naaawkeurigheid daar in waargenomen te hebben.
van daar dat ikdie zoude willen uitgeeven voor volmaakte zinnebeelden r vooibKi-
want ik wtei voorshandts^ dat het een werk van eenvernuitigen geeftis^*'®"'
't welk niet zonder een groote kennis, en rypelyke overweeging van
zaaken, kan uitgevoerd werden. Maarevenwel, al is het noch zo ruuw,
is het echter genoeg om te doen verftaan het geen ik. voor had. Enge-
lyk men altyd min of meer aan dc Konft blyh hangen, en zich befwaar^
lyk t'eenemaal . binnen de paaien van de naauwkeurigheid kan houden,,
zonder iets oi wat van de vryhcid in dc fchikking te laaten uitvloeijen,.
heb ik my een weinig laaten verleiden wanneer ik het alzo heb uitgebeeld;,
naamentlyk tiat ik die, welke het kind vvcg neemt, als een Beul naakt
heb vertoond, zyn hak met een doek gebonden, en een pook byhem
neêr ; de Godloosheid als een Vorft met een bloedroode diadema om
het hoofd, en een ftaf in de hand: welke beelden, alshetrcgtzouzyn^
vrouwen diende te weezen: en behalven dat waar de beul overtol-
lig. Maar raync nieening is niet geweeft daar door het zinnebeeld te:
mduifteren, gelyk. het blykt.
yan de Penates, L&ïqs, en Gapidoost
Z' Ε S τ i Ε N .D· Ε Η ο ο ε d S Τ ϋ Κ .
ΤΛΕ oude Hiftorien verhaalen, dat meeftalte de Natiën,, welke onder
■•^wetten en politie leefden, voornaamentlyk de Hebreen, Grieken ^
en Romeinen, doch de laatfte wel het allermeeft, zekere afbeeldfels,
van goud, zilver, koper, en van hout hadden , welke zy Dii Pemtet
noemden, ofin onze taal Huisgoden. Dezen bewaarden zy voor alle din·»
g^nzeer zorgvuldig als heiligdommen, μ zodanig dat, byaldien zydie
2 3 ' €eüs^·
-ocr page 182-iSi GROOT SCHILDERBOÈK.
eens kwamen tc miiTen, 't zy door achteloosheid , geweld , of anders
toevallen, zy hét voot een aanftaande ongeluk of onheil riamen. Dat
meer is, zy geloofden, dat, wanneer iets diergelyks was naakende, de
gemeide Huisgoden alsdan verhuisdeii of verdweetier?.
De vcrbeei. Dc dfbsieldiels déi zelve wafért , volgens het getuigenis vari Timms
dinge der jgf^ Htftoriérchryvér, gclyk twee fchofone Jongelingen, gekleed als
tcnaui. Jjfygs^cden, hebbende ieder een werpfpies in de hand, en byofnevetis
hen een aarde vUüfvat, wadr over twee lange yzere ftangen kruiswyze
heen lag^rt, wélke voor, öp de manier der wigchelraede diede'Waar-
zeggers in de hand hielden vvanneerzy dicnftdeeden, oinkrtilden:
ϋϊϋεΫο vain dé Pemtes handcleride, zegt, dat het zekere Göden Wa-
rèii, iride huizen van byzondere tiienfchèii gebooren, welke indege-
heinifte vêrborgeiïfte plaatfen der zelve wierden aangebeden j en in
(kzen zin zeiden Demiphoon eo Terentius , dat zy eerft na huis wilden
gdan om de Huisgoden te befgen, en zich daar na tot hunne bezigheden
en berocpce begeevert.
Ocfk hebben vty ΐιτ de H: Bladeren de Teraphims, ofte Huisgoden,
welke Rachd htóreri Vader Laban, terwyl hy gegaan was om zyne fchaapen
te fcheiren, ontvoerde; ge^Iyk de Rabbyn Eliezjsr, in het 3 Cap, van
zyne verhandelingen , biecder daar van getuigt, alwaaf hy wydioopig
van Laban, enhcttasiïdkn dctTerapkms, handelt.
Wy hebben hier voor gezegt, dat de Pe»aieshjde Romeinen ineen
2ecrgróote achfinge wafren ·, 't welk Dyómfiusvan Haiicatnaffen beveiligt,
zeggende, dat ie Romen de godtsdienflighcid der zelve gepleegd i;<'ierd on-
der d'é gedaatité van tvtee zittende Jongelingeri van eeftfiÉélóiidmaakfe],
gekleed op zyn ioldaats, hebbende vverpfpieiTert in hunne handen, met
dit oriderichrif t, Oii l'enAUs^ gelyk men noch diergeiyké in oude Medal-
jen vind. Nigidim ναζζκΛ, dat het-ii/Jö/ZoefiA^e^^»»»/vvaiérr, te rrïeei
om dat door ^pollo verftaan word de hitte en droogte, en door Neptums de
koude en vochtigheid; oord«elendc dit de aorfpronk te zyii van de aanbid-
ding dezer Goden: en daarom worden zy by Virgilius, in het 8ftc. bock
zyner genoemd de groote Goden, waar door hyverftaat de Pi-
Vcrfchülsn- Anderen meenen, dat men^daar doof heeft ft^illen betekenen yupiter
de gevoelens en 'Juno, ter oorzaak dat zy de voornaamile laft hadden om de menfchen te
be-idieifrfet en By tc iïaan, en dat zf dearoiA beiden hunrten ooifpronk heb-
gr^note^Go. ben uit h'et lïtynfchfe woord j^wt"®'^*?» 'ivvélkbetékent heipén en byftaan.
Anderéri itleéncn, èathct ifnCafior on ΡοΙΙύχ^ om dat die ook by dc
oude Poceien en HiftoriefchryVerj^ mét dc Penaten , of Huisgoden, in
zeer groote achting waren; eb omfdat' de Godtsdienfi dei oude Romeinen
aan cfc zelve in hunne Kerken dé eerfte plaats vergunde.
dCD.
groot schilderboek. 175
't Is de moeite niet onwaardig eenigezaaken daar van uit de Oudhe-
de op te haaien, welke wy achten tot ons oogmerk dienftig te ?ulicn
2yn.
'Wy.ieezen, datde Dochter van in Arcadien, metDarcia- Oorfpronk
trouwende, tot bruidlchat met zich bragt de giften haar door
tot een geichenk gedaan, beftaandc in een langvyerpig fchild uit den He- verhandel,
lïiel nedergedaald, het welk zy met den naam van P^/Trfiiw^doopte, en
de beelden van de Penates^ ofgroote Goden. Dat inPeloponefus, al-
waar Dardmus met zytie huisvrouw woonde, een groot oproeronftaai?
zynde, hy met een goed getal Arcadiers van daar vluchtte, entefcheep
zyijde gegaan, naSarootracienftclde, alwaarhy van deze giften
.cngaaven, door zync bruidfchat bekomen, een Afgodcntempelilicht-
tc, lieimeiykepkchtighcfden tot den godtsdienft daar toe verordende , cn
de zelve voor het gemeene volk zeer verholen hield. Uit die oorzaak
verborg hy deze beelden in een ondcraardfche kelder, welke hy kort
cjaarna, zich naar Afien bpgeevende, metzichnam, pninDardanien,
't geen hy alzo na zynen naam noemde, plaatfte. llus, zyn Zoon, be-
sig zynde met lUum , oiTroyen, tebouwen, brijgt ook aldaar de zelve
Goden. iJE^neas^ hebbende die uit den brand van Troyen geborgen,
nam ze mede naar ïtalien, en ftelde ze in dcStadLavinium. Ji[canius^
zyn Zoon, voerde ze over in de Sud Alba, daar aan toewyende een
heerlyken en grooten Tempel, .welken hy ter eere van de zelve met zwaa-
re kpften had doen ftichtcn. Maar men zegt, dat de voorfz. Goden dooE
hunne eigene beweeging, en zonder behulp van iemand, den volgen-
den nacht naar Lavinium wederkeerden, niet tegenibande datdc poor-
ten geilooten, de Stadtsmuurcn en het dak van den Tempel in hun ge-r
heel, cn zonder eefiige breuk, wierden bevonden, jifcanim^ over dit
Wonderwerk zeer verbaaid, iluurdezcshonderdWachters van deze Go-
den , welke hy Oii'iiiom, ofte Bezorgers, noemde, naar Lavinium,
waar van de- voornaamfte Ε^εβπί was. Deze Gotjen eindelyk naar Ro-
men overgebragt zynde, bleeven aldaar zonder eenige verandering; en
het Roomiche Volk hun de wagt en beicherminge der Stad en van hun
toekomende opofferende, plaatftcn de zelve , na't voorbeeld van
Parj^ms, op dat zy door geen bedrog of geweld mogten ontvoerd wor-
den , in een onderaardfche kelder pi Tempel, die aan hen wierd toe-'
gewyd, in de welke de offerhanden aan hen wierden opgedr^agen j en
het was niet geoorlof d in de zelve te fpuwen,- om datmenaande voorfz»^
Goden met vuur, gelykals aan^ii?<i, oflèrde.
"Waarom zy zittende, met werpfpiefTen in de hand, en als Jongclin- .Enhunne
gen v^tbeeld worden, betekent dat Epen hen aanbad ais Voorftanders en
Befcherm-
-ocr page 184-170 groot schilderboek. '14^
Belchermgoden. Want het zitten beduid in het zinbetekenendecen vot-
ftandigc bcftendighcid van het geen iemand voorgenomen heeft. De
^5C^erpίpicίΓen gee ven te kennen, dat -zy ons bevvaaren tegens allerlcy kwaad
en ongevallen; de Jongelingfchap, hettoeneemcn en vetmeerderen van
hunne macht.
Met de Penates kwamen de Zares zecÏ wel overeen, ten minftenotrs
dc vvagt cn zorg der Iteden. Ook wil men, dat zy zich verborgen, ot
heiraelyk in de huizen, zo wclalsde Pfs^iw, onthielden: 'twelkTi-
beveiligt, zeggende, datzy niet alleen tot bewaarders der byzonde-
re huizen zy η gefteid, maar ook van de gantfche ftad.
De oude Heidenen hadden voor een gewoonte honden tot wachters by
hunne Afgoden, genaamd Lares^it ilellen; om dat de honden aanvallig en
liefkoozende voor het huisgezin, maar grimmig cn fchrikkelykvoorde
vreemden zyn. Het zelve gevoelen hadden zy van hunne Lures of
Huisgoden, aan de welke zy dc gehecle zorg en wacht van hun huis-
gezin overgaven. Om die reden, zegt Plutarchas, wierden ze by dc
loraeinen als flukfe Jongelingen, met hondehuiden bekleed, ver-
beeld. Oviditts getuigt, dat men zc fomtydt-s verbeeldde met korte klee-
deren aan, die op de linker fchouder opgefchort, en onder de regter
afhangende waren, om zo veel te lofler en vryer in hunne beweegin-
gen te zyn; dewijl hunne doeninge, zegthv, ookbeftond, zo wei als
die der Geniën hier voor gemeld, in een vlytig of naauwkeurig on-
derzoek van alles 't geen de menichen deeden, opdatdekwaaddoenders
door hen mogten werden geftr^ft.
Ï>cV\n\o{Qo£ Jamblichpts verhaalt, dat zy veeltydts op de wegen
aangebedenj en van tyd tot tyd met wyn en wierook geofferd wier-
den.
Laat ons nu een weinig van de geftalten der Kinderen fpreekcn, en die
in hemelfche en aardfche onderfcheiden.
Poujfyn vertoonden de zelve al te bol en logachtig als ze vliegen moes-
'ten; cn die van Raphaél zyn doorgaans, doch voornaamentlyk in de
rand der Gefchiedeniifen van Ρ fiché, wat te zwaar, cn te veel gemus-
keldrweshalven men zich, om een goede geftalte daar uit te vinden, hier
in tuiTchen deze beiden moei houden. Maar de Cupidoos mogen zo
zwaar van ligchaam niet verbeeld worden als de aardfche Kinderen, doch
20 jong als men wil. Daar en tegen dienen de aardfche verftand te heb-
ben om iets te handelen en teregeeren; verzwaarende hunneligchaamcn
vervolgens na het werk dat zy doen of draagcn moeten. Doch als men
een boodfchappenden Cupido verbeeld, dunkt my dat het wel voegt dat
by een bekwaaraen ouderdom en geftalte vertooneOni de lai'l be-
Van de vet
beeldingc
dec L*re$·
Honden
tot wachters
der Huisgo.
den.
Onder-
fchcid der ge>
ftaltens tul-
iclica de he-
mïHfhe cn
aardfchc
Kindeten.
groot schilderboek. is^-
^oorlyk uit tc voeren, en de waarheid ert eigenfchap glzo tenaderte
komen.
Men moet ook omtrent de vlerken of vléugéls acht geeven, dat men Waarnec.
die juift niet grooter maake na maate van de zvvaafte bunnerligchaamen ,
gelyk ofhet vogeien waren: neen, want het zyn zweevende ligchaamen kn/
^tiit zich zei ven; en de grootheid der vleugelen misftaat veelmaals: dan
alleen wanneer men een Fama door hen wil verbeelden , zo moeten ze
grooter gemaakt worden.
Wat nu de Liefdens zelf aangaat, vóór zo veel ikkanbezefFen zyn VeHcMiiead.
ze grootelyks in geftaken en werkingen verfchillende. De een word C«-tuflchca
pdo, en d'ander Anteros by de Dichters genaamd. De eerfte verv/ekt
liefde en begeerte tot ydelheid of wellufti en de twede tot deugden,
konften, en wetenfchappen. Hu nne geftaltens zyn beide na hunnen ou-
derdom in fchoonheid en bevalligheid even uitmuntende. Cupido werd
omtrent zes a acht jaaren oud, en geheel naakt, voorzien met boog en
pylen, en fomtydts met een brandende toorts, verbeeld. Amtros^ in
tegendeel, heeft een purper manteltje aan, zynde niet als armen en bee-
nenbloot, een laurierkrans om het hoofd, een brandendeiakkel in de
hand, fandalen aan de voeten, en is omtrent twaalfa veertien jaaren oud.
Cupido is wild en dertel , enbezadigd en aandachtig, elk na
zynen aart en eigenfchap.
Daar is noch een ander minder flag van Cupidooijms, wat jonger en binder flag
onnozelder als de eei-Ée, om de liefde te vermeerderen, en het vermaak
der welluil des te aanlokkelyker te maaken , of de zinnen met meerder
kracht te ftreelen. Dezen worden, om hunne onnozelheid te kennen
te geeven, kinderlykeen ydelewerkingentoegepaft, alsdanffen, fprin-
gen, loopen, tuimelen, vliegen,malkandermetappelengooijende,en
meer diergelyke kinderachtige potfen aanrechtende. Hun paifen ook geen
koker, boog, pylen, noch fakkel: maar alleen mandtjens met vruchten
en bloemen', bloemekraniTen, fpiegel, en alles wat tot de bevalligheden
van yenm kan ftrekken.
Alexmder^ Propertim , Phihflratus, Claudiams, Silms Italicas,
uipulejus^ en meer anderen, verhaalen, dat de verfcheidene Liefdens fcheidenT'
niet alleen tot de bekoorlykheid en dienft van Ki^ttibehooren j maar dati-ieMens.
ze ook de begeertens en genegentheden onzet herten betekenen, dewyl
alle menichen geen eene zaak beminnen; maar ieder mint verfcheident-
lyk, en fomtydts verfcheidene dingen: 't welk niet zoude konnen ge-
fchieden indien alle menfchen flegts eene liefde hadden.
Waarom men of de Liefde, in de geftalte van eenkleen EndegefiaL
kind vertoont, gefchied om dat het niet anders is als een zotte begeerte^^'^""'''®'';
II. Deel. aa wanneer
-ocr page 186-ï86 GROOT SCHILDERBOEK,
wanneer de menfch zicb tot geile luften komt te begecven: vvanthii
voorneemen, als ook de redenen der verliefden , zyn alzo onvolmaakt
als die der kieene kinderen; "cwelk Virgilms injD/i/caantoont, daarby
zegt: zjy begint te fpreeken, en blyft midden in haare redenfleeken.-
'Met vleugels word hy verbeeld, om daar door te betekenen de licht-
vaardigheid der Minnaars, die gertadig haaken naeen geduurigeveran-
deringe .hunner wit en bcgeertens» zo haaft als zich de gelegent ieid daar
'toe opdoet; gelyk men zien kan aan Dido hier voornoemd, welke van
voorneemen was den geenen tc doen fterven j dien zy te voorcn zo her-
telyk' bemind had. " ^
Eupyicni Hy is met pylen in de hand voorzienom dat dezelvisinigelykszeer
ligt zyn,-cn hun doelwit niet altoos treffen; gelyk wy hebben gezegi
van de verliefden, welke in bunne onzekerheid zeer wifpekuurfg zyn,
en genegen om. te veranderen, wanneer zy niet konnen erlangen het geen
zy zo vuurig begeeren. En gelyk de pylen fcherp en fnydende zyn,
. doorfnyden ook, de zonden der begeerlykheid het binnenfte van onze
gewiifen. Ook zyn de pylen een zinnebeeld ,, waar mede te verftaan
word gegeeven , dat de liefde als een dóórdringende blixem liet hert
der menïchen fl'aat: want veelè hebben die droevige gevallen beproefd,
dat ze door bet linken der oogen van een vrouw zodanig van des zelfs
Ichoonheid zyn bevangen geworden, dat hunne vierige driften hen tot
* groote ongemakken en ongelukken hebben gebragt. En dit is ook de
reden, waarom men Cupido meenigmaalmet de blixem in de hand vertoond ^
zier. .
Ζ ε v Ε n t i ε N d ε Η o o f D s τ XJ K.
Mmkre van gefialtem in de aanbiddingen en godvrucht
tigheidder Volkerengebmikkdjk,
DsGodts- "^ An alle volmaaktheden-, welke de,menfchélykenatuur bezit, is'er
^kryOOl·*^ 7 geen grooter noch meer overeenkomende in 't algemeen, als de
nïamfte GodtsdienU; waarom ook alle, naden en - volkeren des aardbodems, in
ΜεαΓίΓ^^" welke gedeelten zy hunnen zetel mogen geveft hebben, in hunne ma-
niere van Iceven en aarvbiddinge deel daar varï hebben genomen. En
dewyl de reden het voornaamile is 't geen. dén menich van de wilde
dieren ondérfcheid, ziet men overal dat het gebruik der iclve den
menich aan eenige Godtsdienftige plechtigheden verbind; als zyndc
het geen 'ε welk het^menfchclyk verftand vcrzek ,, en na het zi?g-
gcn
2yöe v'eu·
gels.
GROOT SCHILDERBOEK. 1S7
^msTiViJamblichuSy Philofooph onder de Aanhangers van/'/iïiö, op-
wekt door een natuurlyke begeerte en driit om het goede te doen, en
het kwaade te laaten: 'c welk ecnigcn onder het Verdichtfel van Prome-
theus door het goddelyk vuur, waar mede hy den eeriten menich bê--
hielde, hebbende te verftaan gegeeven, wilden zy daar mede beteke-
nen, dat, dewyl onze zielen door Godtsdienftigheid bepaald worden,
wy in alle onze onderneemingen het voornaaraite moeten achten te zytï
den zegen van God over de zelve af te bidden, en de oogen en handen
hemelwaarts te heffen 5 wectende, dat van het onzieniyk wezen aller dingen
het goede afdaalt, en dat wy tot uitbreidinge van zyne lof en eere het
v^rkrygen van het zelve met dankbaare herten moeten ontfangen. Wy
zullen derhal ven uit de Oudheden, tot vermaak en nutheid des Lezers,
ophaalen, hoe, en in walker voegen vedcheidene volkeren, door het
licht des Evaengeliums noch niet beitraald , hunne aanbiddingen
onder verdichtfelen aan het onzierilyk wezen hebben toegewyd , en
een begin maaken met de Ëgyptenaaren.
Dezen hadden een gebruik, dat, wanneer iemand van de Goden Gifiaitens
iets verzocht, hyzyn gebed, als het allerwelvoegelykfte, ftaande, enggn^der^^i-'
met opgehevene handen doen moeftj welke geftalce^door de Romei-den in hunne
nenin hunne dienftpleegingen wel ftriktclykis onderhouden gewor-
den, gclyk Martialu en Horatius getuigen. Virgilius van gelykenkingenge- '
wyftaan, dat ftaande met opgehevene handen aanbiddinge betekent;
wanneer hy Afichifes bybrengt, die het zeldfaam gezicht befchouwd
had, door 't welk het hoofd van Julus als in een omftraalend licht
fcheen, laatendezyn hair, 't geen door de vlam even aangeraakt wierd,
nochtans onbefchadigd; waar over Anchifes zyne oogen vrolyk ten he-
mel floeg, zyne handen om hooghefte, en ^upiter aanbad: en tot
beveiliging dat zyn gebed aangenaam was, hoorde men kort daar
op een zwaaren donderilag; en daar verfchoot by duift^r aan den
hemel een itar, die als een fakkel met een langen klaaren ftaart
voortliep, daalende helder over het dak van 't buis heen, verber-
gende zich in het boich van Ide, en laatende een fpoor achter,
't welk een lange ftreek van licht en overal een lucht van zwa-
vel en rook van zich gaf. Anchtfes recht zich daar op overeind , roept
de Goden , en bid het heilige gcfternte aan. Pklo zegt, dat dc
overeind ftaande geftake een bewyfteken is van een verflagen herte, 't
geen zich .geheel aan ijöisi, zonder wankelen, overgeeft. "Wy lec-
zen doorgaans, dat de Ouden aan Jupiter ftaande offerden, en ook
in die geftalte hunne beloften en beden aan hem deedenj maar aan
de Godinne Ops zittende: betekenende daar door, dat zy moeder dec
a a a Aar··
-ocr page 188-170 groot schilderboek. '14^
Aarde was. P^hagoras htvedt, dat de gecnen, welke aanbidden
het zelve zittende moeten doen; hoewel Plutarchus zegt, dat het een^
uitvindinge van Nnma PompiltHS was, om ons te leeren dat onze
beloften en gebeden zeker en ftandvaftig moeten weezen.
Wat aangaat de geftake van ilaande te bidden, het zelve vermaant ons
genocgfaamop verfcheideneplaatfen, Giï/. vers i. Phil.^. u
Thejf. 3.. Van gelyken vinden vvy op veele plaatfen in de H.
Schriftuur, dat de Priefters des Ouden Teftaments in het bid-
den hunne handen ten hemel uitftrekten. In't Boek der Richteren,
Cap. 7. leezenwy, dat in het Leger Giisffowj· de knegten, die zich ter
aarde wierpen en het water lekten als de honden, gelyk mede alle die
op hunne kniën bukten om te drinken, door Godts bevel te rug ge-
houden, en weggezonden wierden: maar de geenen, welke ftaande
dronken, en met den mond uit de hand geflurpt hadden, wierdén uit-
gekqozen, en verfloegen het Leger der Amalekiten t'eenemaal. In
Ex»d.(Zz^: 17; ftaat gefchreeven, dat, zo lang als zyne han-
denomhoog hefte, verflagen wierd; hetwelk·, gelyk
mmüusï^^t, beduit dathy voor óW zync daaden en werken opof-
ferde, niet gelyk het kruipende gedierte aan de aarde vaft blyvende,
maar zyn hert en gedagten hemelwaarts wendende: op welke vafte
gronden en klaare voorbeelden het Concilium van ïsiceën bevel
heeft gegeeven, dat wy onze gebeden aan ftaande doen zullen.
De aanbiddinge beiiaat niet alleen, zegt Plinius^ in de handen ten
hemel op te heften, maar ook dat de zelve handen, met het binnenfte
naar boven, alsof m^n die gave te kuiTen, open gellagen zullen ziyn.-
Oie aanbidden of fineeken, y zegt de Kerkenleeraar 'Jeronimus , x^n
gewoon de handen te kujftn: weshalven dan de Hebreen die manier van
Huiièn voor een groote eerbiedigheid namen, en de zelve ook naauw- ,
keurig onderhielden. De betekenis van het opheffen of uitftrekken
der beide handen ten hemel, ak boven, getuigen ook Cicero tn Catul-
lus. TermliianHs van'het gebed voor de behoudeniife en voorfpoed des
Keizers fpreekende , zegt aldus: dt Chriflenen heften t met ontbloote-
ne hoofden^ hm gezicht. als. mede hunne handen y tot een teken van
omoz^lheidi hemelwaarts: daar mede te kennen geevende, dat zy gee-
ne fchaamte behoefden te hebben, maar met hert en genegentheid
voor hunnen Keizer baden. De Jbjidwiw gebruikten in hunne gebeden-
desgclyks zodanig een geftalte of uitftrekkinge der handen: en in de
aiinroepinge hunner Godenjvoornaamentlykvanheftenζγhun-
ne handen ten hemel: van welke wyze Firgilius in zyn vierde ty£neid,
gewaagt, alwaar hy 'JMrhas midden onder de beelden 4er Goden, en
vo»r
-ocr page 189-groot schilderboek. 175
voor d' altaarenzyne handen ten heracl ophcftcnde , en 'Jupiter oof
moediglyk en vierig biddende, befchryft. Verders leeil men, dat in Bdageheiykc
de OlympifcheSpeelcn, welke eertydts door de Ouden tot Smirna wier- beweeging
den gevierd, een belagchclyke en onervarene Speeidervi^as, weikedoorj-jnenτο.
Polemon, den Sophiit, berifpt wierd,. dat hy de bcweegïngen zyner i^eeirpcei-
Handen verkeerd en zottelyk- deed, om dat, als hy OI Jupiter zeggen
moeft, hy zyne handen om laag na de aarde floeg; en zeggende 01
Aarde, wendde hy zyn gezicht hemelwaarts. Doch deze verkeerde be-
weegingen worden veeltydts noch, uit de aloude gewoontens herkom-
ftig, door de Roomfche Priefters, op verfcheidene plaatfen, werkftel-
iig gemaakt: want ieder maal dat zy het woord God of Heere uitfpree-
ken, geeven zy den zegen aan het gemeen; en biddende om de voor-
fpoed^des volks, ftrekken zy hunne handen uit om hoog. In de Me-
dalie van Gordianus Fius ziet men een kleen beeldtje , met uitgeftrek-
tc armen na om hoog, e» met opene handen, van malkander afgaan-
de, met een toegeëigende zinfpreuk op de zaak fiaande Ρ iet as
August. Maar om weder tot dc oude Egyptenaaren te keeren;
De wyze en 't gebruik der zelve was op een hieroglyphifche of Maniervan
zin verbeeldende manier de Godheid met een cirkel of rond te
verbeelden; en in dien zin gebood den ouden Philofoof Pythagoras^thagarau
God in 't rond draaijpnde aan te bidden* Alcmoüs zc^x. van 's gelyken,
dat hy aangemerkt heeft in de Schriften en aantekeningen der Grieken,
dat zy een langen tyd de gewoonte gehad hebben van ^ terwyl zy offer-
den , rondom de altaaren te loopcn ; beginnende hunne gang van de
linker na de regter zyde , op dc manier van den zodiak; en loopende
daar na van de regter na de linker zyde. Plutarchus is van meeninge, dat
dit gefchiedde , om dat de ftervelingende hemelfche beweegingen, in
hun rond onophoudelyk op hunnen as omdraaijende, moeiten navol-
gen; hoewel anderen van gevoelen zyn , dat daar door dc geduurige
beweegingen en de ongeftadigheid der menfchelyke zaaken werd ver-
ftaan. Wat aangaat de geduurige beweeginge en draaijinge des lig-
ohaams in bidden, wy vinden, dat verkheidene natiën envolkeren
het zelve tot een gebruik hebben gehad; in welken zin de Poeët
Propertm in zyn eerüe Boek zyner gedichten aan zyne bemindefpreekt;
'k Heb voor uw drempel al heel dikwils rond getreeden,
Opofferende u myn ziel en 't pftjik van myn gebeden.
Men vind ook in de Hiflorie van Suetomus, fpreekende vandeVbdlr-
ouders van FMlmSj 't geen hier zeer na gelykt. Hy was, zegt Ijy, van
^aa 3, een
-ocr page 190-een zoiiderbaare behendigheid om te vleijen. Hy was de eerfte die ^c"
bood, dat men Cajus godlyke eerbewyzingen zou aandoen ; niet
durvende, na zyne wederkomfte uit Syrien, voor zyn aangezicht ver-
fchynen, als gedekt zynde, en verkheidene maaien zich rondom kec-
rende, en het aangezicht rer aarde nedetbuigende. En he£wasiV«z»4
^EnNriwj PompiiiHs, die'beval, dat, om God aan te bidden, men zich verfchei-
^omgüms. ijgj^g maaien rondom moeft keeren, cnde daar nagaan nederzitten;
wilknde daar mede te verftaan geeven , dat in de aardfche gevallen en
zaaken niets dan onbeftendigheid en geduurige verandering den fterfiê-
iyken menfchen ten deele valt, en dat de zelve de geduurige veande-
ringen van het geluk met een beftendig gemoed en lydzaamheid be-
iiooren te draagen: moetende hier by gevoegd werden het geen Pliniut
deswegen verhaak, te weeten, dat die wyze van zich in't gebed rond-
om te keeren, gefchiedde vah de linker na de regter hand, en na het
voorbeeld van den aardkloot, welke, gelyk Viinms en,meer ande-
ten daar van verhaalen , van de linker na de regter hand zich op zyn
as omwentelt. De Hiftorien verhaalen, dat, zhCamillus, na de wyze
der Romeinen, zich al rondom draaijende aanbad, hy zeer fchielyk ter
aarde viel; uicwelk geval het Roomfche volk, de bygeloovigheden
zeer toegedaan zynde, zyn val en ondergang, gelyk kort daar na gebeur-
de, kwam voor te Ipellen. Zy zeggen ook, dat M^rcellus^ de overai-
pifche Gaulen beoorlogende, en digt by een riek, Capide genaamd,
gekomen zynde, om de zelve aan te taften, zyn paard, door hetge-
ichreeuw der vyanden ichrikkig geworden, achter uit deinfde,· wes-
halven hy het zelve, om zyn volk aan te moedigen, in 'tronddeed
keeren , gelyk als of hy de Zon aanbad , 't welk de Romeinen
voor den itryd gewoon waren te doen; verduifterende alzo dit geval
voor hunne oogen.
Nu zullen wy overgaan tot de verhandeling van de Godvruch-
tigheid, en alles bybrengen, wat in ons vermogen is, omdenLec-
zer ten dien opzichte mede voldoening te geeven.
Altaar, zin. Het Altaar is by de Ouden voornaamentlyk voor een zinbetekening
vaTcod* godvruchtigheid tot Gsd gehouden , aan hem opofferende , vol-
wuchtrgh'cid.gfins hun gevoelen, door middel van 't vuur, onze gebeden. Daarom
zegt VirgUins'm zyn iz^e n^neid. ik raak het altaar^ en neef»hetvmr,
'tgeen 'er midden op legt ^ en de Goden tot getuigen, &c. Om dat het vuur
tuiïchenhet hemelfche en het menfchelyke geileld word, meenen zy
rnet goede redenen te bewyzen het zel ve als middelaar en bode te zyn.
Verders willen zy , dat het aan de ftoffèlyke deelen verbonden is, ca
zich altyd van onderen opwaarts ftrekt; als weetende alle onze zaaken
groot schilderboek. 175
^ier om laag, en de zelve openbaarende ofmededcelende aan de hemel-
iche fchcpfclen. Daar van daan komt het, dat de manieren en vvyzen
van Oiferen niet zonder oorzaak* zyn ingevoerd ; nademaal men de
Wetten der natuur zo zuiverlyk bewaarde: en fcdert dat dewaerelddoor
tic: waarheid is verlicht geworden , gebruikte men zodanig het vuur
tot dienièe van Göi^, dat zonder het zelve geloofd wierd aan hem be-
fvvaarlyk een aangcnaame o&crhande gedaan te konnen worden. £n in
der daad, wanneer de aardiche fchcpielen ons eenigfins konnen verzoe-
«en met de hemeliche , is "er geen ding 't vvelkgrooterovereenkomfte
heeft met den geeft, dewyl hy lichtende" is, en alle dingen opheldert.
Hier door dan meenen zy de CeKië/z ofGeboortgoden,, de Engelen,
en God zelfs te konnen verbeelden.
"Wat nu de Altaarcn en hunne godvruchtigheid betreft , in ds
Medalie van den Keyzêr T. zy^lius ziet rhen een beeld piet opene han-
den, 't welk ik hier voor gezegt hebbe dat aanbiddinge betekent j en
daar benevens, een altaar met deze letteren Piëtas. In een Meda-
lie van Hadriams Anguftus ziet men het zelfde beeld in de eigenfte ge-
ilake , aan de eene zyde een oyevaar , en aan de andere een altaar
vcrcicrd met aardvyl of klimopranken, met dit opichrift, Pietas
Α υ G. In de Penning van Dtva Augufla Fmfiina vertoont zich een
vrouwenbeeld, 't \yclk met de linker hand haar kleed opheft; en met
de andere zet zy het oifci- aan 'tvuur, 't geen op het altaar helder brand,
met het woord Piet as. In de Medalie van Lw/7/^ftaat een altaar voot
bet beeld ί en in de hand van "t.beeld is een oiïèrfchaal, als gereed ftaan-
de om te oiiêren,. met het zelve Vv'oord Pietas. Met het eigenfte op-
fchriitziet men het beeld van Godvruchtigheid in de Medalie van'^«-
toninus^ openende de rcgter hand, tot teken. van. aanbiddinge, terwyl
de linker gereed is om het offer aan 't altaar te brengen. In de goude
Penning van L.,z/£lius Cafar vertoont zich de regter hand van "tbeeldtje
in de zelve geftalte ; cn.de linker houd een gift, met het eigenfte ΟΠ'.
derfchrift ΡIΕ τ α s.
Men ftort zyne gebeden en fmeekingen, 't zy wanneer men eenige
belofte doet, of genade ontfangr, zynde de beloften alsdan volbragt.
Van daar komen de verfcheidene opfchriften in de Medalien , welke
niettemin alle op de Godvruchtigheid flaan , "t zy dat wy hulp van God
verzoeken, of dat wy hem bedanken. Derhalven vinden wy in de Gedenk^
penning van 'Jdia Pia Aug. een vrouwenbeeld ,, opfchortende haac
kleed aan de linker zydê, en met de regter offerende, met dit onder-
fchrift, VotaPublica. Maar in die van Hadriams zyn twee af-
becldfels: het een heeft de gelykenis van den Keizer j en hei ander boud
met
-ocr page 192-ipi GROOT SCHILDERBOEK,
met de linker band een jonge fpruit van een palmboom, en aanbied
de regter een kleen bakje ot fchaaltje aan den Keizer, met deze ipreuk'
Ad vent ui Augusti. In die van Domitiaan werd mede een
altaar vertoond , en het brandende vuur daar op, verzeld niet dit op-
fchr'ift: Ρ r i ν c ε Ps J υ y ε ν τυ tis.
Desgelyks zyn de altaaren in den aioaden tyd , to· wel als heden-
daags, plaatfen van vryheid cn behoudenis geweeft: waarom Priamus
in P^irgilms, hebbende alle hoop van behoudenis verboren, zyne toe-
vlucht tot het altaar nam , van het welk zyne vrouw gezegt had: dit
altaar zal onur aller behoudenis En Cieero zegt, fpreekende van
Roscius den Toneelfpeelder: uy loopen in het hnis van dez.en als na
't altaar. En Ovidim in zyn ΤηβίΙ;. het eenige altaar hljfi m·^ in
myn ongeluk over.
De uithenienfers hadden een byzonder altaar toegeheiligd aan de ont-
ferminge en mededogendheid, waar van de Dichter Pa^iniuSy èn Lac-
tantins Grammatieus gewag maaken, als mede uipfmis in zyne Rhetori-
ca. Plutarchus in zyn Boek daar hy van de bygeloovigheid handelt,
noemt het altaar vervloekelyk. Xenophm in het twede Boek van den
ftaat van Griekenland neemt Fefia voor een zinbetekening van toe-
vlucht tot het altaar : wanneer Theramenes, zegt hy , die dingen
uerflaan hady nam hy zyne toevlucht tot Vefla. Pollux noemt Kefia
het altaar van ofFerhande , voornaamentlyk dat "t welk tot " Prytaneis
is geweeft, alwaar het ontfteeken vuur altyd bewaard vvierd. Oionjfius
van Piiilicarmjfen zegt, dat Romnlus een Tempel ter eere van Vejia
ftichtte, welke diende ter gedachtenifle van dat hy het Roomfche volk
in dertig wyken had verdeeld, Suetonius fchryft ten naaften by een dier-
gelyke zaak in het leven van Tiberius.
Voor het overige zyn de altaaren tot het doen der offerhanden en ge-
beden verordend geweeft, om de godlyke gunft en genade te verwer-
ven; niettegenftaande weinige perfoonen aangetoond hebben, welke
manieren onder hunne verfchillende offerhanden de befte geweeft zyn ,
en by de ouden goed gekeurd geworden; offerende zy aan den Al-
machtigen alleenlyk door het verftand en den geeft, zondereen
woord te fprecken. Derhal ven eerden de Egyptenaaren den Crocodil,
om dat hy geen tong heeft; toepaifende het zelve op de Goddelyke
ftilzwygendheid. Zy preezen de geeften en zielen der eeuwiggelukki-
gen en zaligen. Aan het hemelfchc offerden zy ftof&lyke dingen, die
eenige
* Dit was ccn plaats tot Athencn alwaar de OverigHid raad hield, en dc
gecnen , welke dienÖ: aan dc Republyk gedaan hadden , openbaarlyk wierdea
gevoed en onderhouden.
ASs medi
een plaais
van vryheid
cn behoude-
nis.
Altaar >
ziti beteke-
ning van
ontfermher.
tigheid en
mcdelydcn.
GROOT SCHILDERBOEK. ïp?
eenige overeenkomft met de zaaken hadden, gelyk het vuur aan dc
zon, enz. Maar aan de kwaade Geeften, of Duivelen, offerden zy,
op dat de zelve hun geen hinder ofte fchade mogten toebrengen, of
dat hanne onzuiverheid het offer en de reuk van het vleeich niet
zoude befnietten. De * Egyptenaars hebljen altoos voor een gruwel
gehouden de manier van God door het bjoed der beellen en ge- caf.7.
dierteos te verzoenen; hebbende zich derhalven altyd vergenoegd
raet gebeden en wierook. De Koningen van het geflacht der
Ptolome'én dwongen lien de ofièrhanden van Serapis en Saturnus aan te
neemen, voor de welke zy Tempelen ftichtten buiten den omvang Jee
Stad, ora op de gewoonelyke wyze beeften aan hen te oflfercn; hoewel
men daar na, door het onraenfchelyk voorbeeld van Bufris^ menfcheti
begonde te offeren, na dat hy de landen.en plaatfcn, naait aan de Nyl
grenzende, door zyne dwingclandy onrechtvaardig in bezit hadde ge-
nomen. Doch van de offerhanden willen wy in het volgende Hoofd-
ftuk wydloopiger handelen.
Kan de verfcheidene Offerhanden der volkeren, benevens de
b)zondert plechtigheden en dienflpleegingen omtrent Je
zehe gebrmkeljk.
Α c η τ i ε ν ρ ε Η ο ο f d s τ υ κ.
I^Ewyl van aloudts af tot nu toe een verfchillende eerbiedigheid aan jje^daMcm
veele perfoonen en plaatfen is gegeeven, en dat'er een Konftenaar schild" o^
veel aangelegen is kennifTe daar van te hebben, moet hy vlytig onder-
zoek doen in de Oudheid na de byzondcre manieren en wyzen, welke
niet alleen de Oudheid in het algemeen, maar ook elke byzondere Land-
aard in zich zelve aangemerkt, gehad heeft.
Die van Athenen ftaan in de H. Schriften "voor zeer Ijodtsdicnftig
bekend; waarom zyook, zowel als de Romeinen, uitfchroom van
eene Godheid te vei^eeten, veel liever een Altaar aan den onbekenden
Goiii hebben willen oprechten, en door hunnePriefleren op en aan den
iclven doen offeren, dati eenigfms in deze plicht van Godtsdienft ver-
ruimen : van welken Altaar Faalus de gelegentheid ont eent om zo
krachtig een predikatie van en zyn H. Evangelium te doen, dat
veele zielen daar door tot het Chriftendom getrokken wierden.
Daar nu zo veele Altaaren gei'onden worden, is een getal vanPrief-
teren noodig; en deze waren zo veel verfcheelende in kleederen, als
in de byzondere Goden en Offermanieren; komende die van Jupiter
t>eeL b b ganticb
2.02. groot schilderboek.
gantfch nict overeea met die vmPrtapus, noch die van Diatiatnct
die vm Βa^chns: om het welk aan den Leczer te vertoonen, zullen wy
'cr zo aanftondts gewag af maaken.
Het groote Wafchvat byde Hebreen geeft getuigenis, dat de Jood-
uent'di^^H. Pfieftercn een naaiiwkeunge zindclvkhcid in hunnen Godtsdienit'
piaatfoi. moeiten onderhouden. Ja G^ööi zelyc wilde, óat Mofis zyne fchocncn
moeil uitdoen wanneer hy hem aan den brandenden braambofch ver-
fcheen; en wvders, dat alle dier, 't welk aan of omtrent den berg Λ-
zo lang zyne Godlykc tegenwoordigheid aldaar was, naderde, met
ilcenen gedood, of met pylen doorfchooteii zoude worden.
Bet Heide- OiH; de Heidenen niet zo zeer bezet daar omtrent geweeft zyn, is niet
te denken; maar uit hunne hedendaagfche viesheid wel te geloovcn, en
te beiluiten, dat hunne voorouders niet minder op deze zedigheid in
hunnen Godtsdienft gelet hebben; dewyl het zelfs den Chriitenen als
noch ongeoorlofd is in derMahometaanen Moskeen of Hoofdkerken te
komen: en deze zyn noch de minllen in plechtelyke omftandigheden
onder alle de Ongeloovigen.
My dunkt, dat men t'onrcgt de Egyptenaaren alleen belachten be-
fpot wegens dat zy zommige beeften aanbaden, en "er Godlyke eer
aan beweezen; vermits de mecfte volkeren der aarde met de zelve bygc-
^ loovigheid zyn aangedaan en befmet geweeil, voornaamentlyk die van
Griekenland, welke boven alle andere in wysheid en verftand uitblon-
ken, gelyk ook de Republyk van Romen, alwaar de'plechtigheden der
Godifldienftighcid zeer naauw wierden onderhouden e« in acht geno-r
men.
Janffi, de MacYobins fchryft, dat de Koning de eerfte gcvveeil is die ia
God?"ierri itaiien dc manier van aan de Goden te ofteren ingevoerd en vaftgefteld
inaikOiFer'. heeft, zyndc^zclve naderhand als een God aangebeden geworden, ja
zodanig 'dat de oude Romeinen die plechtigheid gebruikten van nooit
iangc.ocpea.^^^ cenigen God, wie hy ook mogt weezen, te offeren, of zy riepen
cerft aan» als voorftander en uitvinder der offerhanden; 't welk
zy ook decden om dat zy geloofden dat Jams altyd aan de deure des
hemels zat, wcshalven de gebeden der ikrffelyken niet doordringen of
tot aan de andere Goden konden genaaken, indien hy haar den ingang
niet vergunde; ja zelfs dat hy haar de hand mocft leenen om te helpen
voortgaan, ter oorzaak dat de gebeden,, welke Homerus zs^t
^^3,. te weezen, kreupel en mank zyn.
ifrèetfte Of" De allerecrfte OfiêEaars vao alle volkeren, onder vi-elke dc Egyptcnaars
sïeaoüdcn voornaamfte waren, oficrden geen beeilen, maar kruiden, bloe-
msn, boomcn Cii planten; bedienende zich mede van ruikende fpcce-
rven
-ocr page 195-GROOT SCHILDERBOEK.
ryen. Deihalven deeden de geenen, welke ccrtydts van heeften leef-
den, zulks, zegt men, by gebrek van vruchten; en gefchieddc dit
vvcl rneeft omdat zy navolgers der meeningen en gevoelens van Ïytha-
^oriïj waren, welke vetbooden had vlcelch ofte bloed tc ecten; oordce-
lende, dat de ziele daar in was geveft: hoewel Euféius zegt^ dat de
oude Godtsgeleerden beweerd hebben, dat men geen eenig beeft be-
hoorde te oH-eren, ja zelfs geen meel, honig, vruchten en bloemen
der aarde: want, zegt hy, God kent de geenen welke hem vreezen, en
neemt voor aangenaam het geringfte blad dat de zelve op den altaar ne-
dcrleggen, ziende aan hunne herten en genegemheden, en niet het
geene zy met hunne handen komen te offeren.
Het is geen verdic'titfel, dat men in voortyden, fchier onder alle
volkeren des aardbodems, op een zeer vervloekte en afichuwelyke wy-
ze Menfchen ten flachtoffer geleidde i alzo men in vericheidene Schry-
vers der GefchiedeniiTen, luiden van goeden geloove, leeft, dat men
gewoon was aan de Tauriichè Diana zodanige ofl'erhanden te doen. En De Egypte,
de oude Scythen waren niet alleen met zulk een onmenlchelyken en den MenÏ"'
vervaarlyken gruwel befmet, maar ook zelfs de Egyptenaaren en Ro-fchenaanyn,
meincn; offerende de eerfte ter eere van Jufio, en de laatfte aan fnéi" ^afa
tery genaamd L^tialir, dien xy waanden den Befchermgod der Laty-ea
nerltezyn, zodanige flachtoffers. Sicinitts Dentam (als of men wil-
dc zeggen de Getande, om dat hy in zyne geboorte met tanden in den
mond ter waereld kwam) zeer vermaard door zyne dapperheid en groote
overwinningen tegens zyne vyanden, was d'eerfte onder de Romeinen
die zulke ilachtofters aan denKrygsgod Mars toewyde. DeKerkenlee-
Χϋΐΐ Athanafiusvz^xxiky dat verfcheidene andere volkeren, in't weder-
keeren van hunne gelukkige overwinningen, de gevangenen in getallen
van hon:lerden verdeelden, en dat van ieder dezer hoopen een man,
dien dit ongelukkig lot ten deele was gevallen, aan Mnrs wierd opge-
offerd.. Viirro getuigt ook, dat de omzwervende Troyaanen, na dat DeTreyaa-
zy eindelyk inltalien waren gekomen, volgens de wil en begeerte ναη'ΐ"^"®'^^^,"''
Orakel, aan Pluto en Saturms van den tienden man een offerden.
^5v'aarom Eneas^ in het tiende Boek der Heldendichten van Virgiliusy
de laatfte plichten aan de ziele van den verflagenen Ρ alias y zoon van den '
ouden Evander^ willende voldoen, vier jongelingen^ vanSulmonge^
teeld, en noch zja veele van Ufens opgevoed, leevendig by den halsgrypt^
om hen^ tot een lykojferhande voor de fchim des overleedenen, op te ojferen^
en het lykvier met den bloede der gevangenen te befprengen. Diodorus Si~ P^ Cartha-
chIhs verhaalt, dat die van Carthago aan een Afgodenbeeld van metaal,
verbeeldende Saturnm^ \ geen zyne armen boogsgewyze voor zicK uit-
b b 2 ge-
-ocr page 196-i9<5 groot schilderboek.
geilrekt Iiaddc, jongelingen offerden, welke in een gloeijenden oven»
aan de voeten van dit Beeld geplaatft, leevendig toteen brandoffer door
de vlammen des vuurs wierden verteerd; plecgende zeer langen tyd
van jaaren deze offerhanden, tot dat zy eindelyk een gruwel en ai keer V'in
die plechtigheden gekreegen hebbende , leevendige hartebecften tot
dat gebruik kogten: doch eenigen tyd daar na, na de dood van ^lex-
ander den Grooten, door een zwaare peftilentie overvallen wcrdende,
en hunne Stad daar en boven noch door jigathocles ^ Koning van Sici-
lien^ zeer ftreng belegerden tot de uitcrfte benaauwdheid van hongers-
nood gebragt zynde, namen de inwoonders^ na 'r gemeen gebruik der
volkeren, hunne toevlucht tot hunne gewaande Bcfcherragoden, ge->
bedenj en vervloekte bygeloovigheden; verkeerdelyk tneenende, dat
de vergramde SatwruuSy door de veranderinge der offerhanden, welke
hunne voorvaderen met groote aandacht en eerbiedigheid hem hadden
toegewyd, het volk dit verderf en deze onverzettelyke fchade tot ftraffc
had laaten overkomen. Dit gevoelen had de gemoederen der burgeren
cn genieene menfchen zodanig ingenomen, dat zy opeen dag twee
honderd, ja, zo andere fchryven-, drie honderd edele Jongelingen, op
een woedende en zeer onraenkhelyke wyze, aandien Afgod , om des-
zelfs gewaande toorn en ongenoegen te ilillen, tot een zoenoffer op-
"^^"^den. Verders zegt de zelve Schryver, dat de Pheniciers in deze af-
gryffelykc cn onnatuurlyke gewoonte boven alle andere volkeren uit-
muiwten; vermits zy, door dolle en raazendc buitenfpoorigheden ge-
dreeven, zich zo verre heen begaven', dat, om.de vermeinde toorn
van dien Afgod te doen bedaaren, zy niet ontzagen hunne eigene Kin-
deren aart hem op te offeren, tot dat zy die gruweldaad afleggende,
anderer luiden kinderen, welke zy heimclyk roofden of voor geld kog-
ten, tot dat verfoeijelyk lot gebruikten. Doch Plutarchns y^x^iAty dai
Gelon, Koning vzn Sicilkn^ de Carthagiiijenfen door den, veldflag van
Hymera toonder gebragt hebbende, de zelve door verdrag dwong te
belooven, dat zy hunne eigene of anderer liedenkindeeen nooit meer.
op zodanig een wyze zouden ofieren. Quimus Curms getuigt, dat deze
vervloekte maniere van doen by die vanTyrus totaari de. verftooringvaa
die Stad in zwang ging. En na het getuigeniiïè van den Oudvadec
d;n hunne uingHfiims^ warcn de oade Gaiiloifen, bewoonders. van.het liedendaagr
eigene kin- f^jj^ Yrankryk, en verfcheidene andere Natiën meer,, met.dien zeiven
Ai»rt*T\ ΛίΐΐΛ - ' r Λ * f Γ\
gruwel belmct. Beltegabdm, een der grootlté en buitenfpoorigtte
Tyrannen die den Throon van Romen ooit beklommen heeft, liet
door geheel Itaiien jonge en fchoone Edelknaapen, welke noch vaders
cn moeders in't kyen hadd«n, opzoeksn» omde zelyc, tot. zo veel
groo^
<tcten aaii
iiSarniu.
groot schilderboek. 175
grooterdroefheid en fmertelykcr hertfeer der ouderen, op een onmen-
Ichelyke manier, ten flachtofter te doen brengen. Ook werden de Jooden
door ^/i/iiflw, den Verzaaker, en anderen, niet zonder oorzaak
zwaarlyk berijpt wegens dat zy menfchen aan de Afgoden geofierd
hadden j verfoeijende de euveldaad van 'Jefhtgy Hoofd der Geladitcn,
welke uitgetoogen zynde om de Ammoniters te beftryden, een belofte
deed van aan God te zullen offeren den eerften die uit zynen huize hem
te gcmoet zoude komen om hem over zynen bevochten zegen te be-
groeten. Het ongelukkig lot zyner Dochter wilde, dat zy haaren Va-
der onverwacht re gemoet ging, om zich met hem wegens de verkree^
gene overwinninge op zync vyanden te verblyden. Hy de zelve vaii
verre gewaar wordende, verfchcurde zyne klecderen, en beweende het
beklaagelyk geval en de naakende dood zyner Dochter; doch liet daar-
om niet zyne belofte te voldoen. Deze vervloekte bygeloovigheid van
de menfchen aan de Afgoden te offeren moet niemand ongeloovelyk
voorkomen: want niet alleen waren de Heidenen zulks in veele landen
gewoon; maar ook de Koningen van Juda, die over "t verkooren volk
(joiijheerichten, hebben zich 20 zeer befmet met der Heidenen dwaa-
lingen, dat ze mede hunne kinderen met den vuure aan den Duivel ge-
offerd hebben,^ gelykmen leeft van ^thas en Manajfes·^. Reg. i5, en
21. volgende de manier der Cananeën, als Jofephus ά& lib, 2 .
9. Caj).,. 12, zegr. Ook leeft men in de H. Bladeren, dat veele van
hunnen zaade aan den Afgod Moloch offerden. Cambj-fes, Koning vaa
Perfsen, zn Alexandtr At Gxoot kort na hem, verbooden met open-
baare. en aJgemeene wetten aan hunne onderdaaneu die affchuwelyke
ofieringen; doch ze wierden niet lang agtervolgd: maar cindelyk heefc
de Roomiche Keizer iïWmwij op zeerzwaare ftraffen de zelve ver-
bannen en uitgerooid. Hercules yNZs éc eerfte welke, het dooden van men-
fchen, om tot offerhanden.aan Saturmts te dienen, affchafce;, offerende
aan den zeiven zo veel brandende lichten, in plaatie van onnozele met>.
fchen, en hervormende daar door dat gruwelyk en oumcnfchelyk gebruik.
Dit wierddoor hem ingevoerd, na dat hy uit Spanjen was wedergei-
keerd: en hy gaf tot reden, dat het Grickfche woord <f«i, het welk 't
Orakel van Dodone, tot inzettinge van die plechtigheid, gebruikt had-
de, zo wel licht als menfch betekende, en dat men daarom «aan P/aie
aarde gebakke * beeldtjens, en brandende fakkels of kaariïèn', ia # Macrob.
fteê van menfchen, zoude offeren: weshalven men ivit die oorzaak^^'^'
in de feeftdagen vrnSaturnus^ znA^is Saturnalia genaamd, den een wat men in
den ai\dcren kleene beeldtjens en brandende waskaarfiên mededeelde.
Doch , "^'ctgeeyer der Lacedcmoniersj gebood, dat rxien van S^tttrnht
b b I
-ocr page 198-groot schilderboek. 175
verkens , in plaats van mcnfchen, ten flagtofFer zoude brengen.
Diava door Hct Afgodenbeeld van Diana , hier vooren gemeld, het welk ff!·^'
monierf aao-.?^'^^^ Orf^fi uit het land Tmrka Cherfonefus^ hedendaags de Crim
gebeden. gehecten , in floers gewonden hadden overgebragt, wierd by de Lace-
demoniers met groote eerbiedigheid aangebeden. Men ofièrde aan
het zelve in alle oude tyden mcnichen, die door het werpen van het lot
daar toe wierden verkooren; welke gruwelyke gewoonte van oiFerhande
door den Wetgeever Z-ji-Kr^w in naarvolgende maniere wierd veran-
derd: te weeten, men voerde eenige jonge luiden voor het altaar van die
Afgodin, en geeflèlde de zelve zo lang, tqt dat het volgens hunne in-
zcrttinge, ter begeerte van het Orakel, met menfchen bloed befprengd
wierd j 't welk gefchiedde om de jonkheid aan te moedigen tot de fla-
gen en wonden, die zy van de vyanden in den oorlog mogten ontfan-
gen, niet te vreezen.
Offerhanden Plutorchtis verhaalt ook, dat, wanneer de peft in de aloude tyden de ftad
der Lacede- Lacedcmonien zeer deerlyk verwoeft had,het volk van 't Orakel raad kreeg,
^andfpeft™ ^^^ dcbeimettelykhcid van 't kwaad Cfphouden zou indien zy alle jaaren
bavryd ts ccnigc edclc maagden offerden. De Lacedemoniers gehoorzaamden de
^Z"· Godsfpraak hier in. 't Gebeurde nu eindelyk, dat het lot Helena te
beurt viel, welke aldus om te offeren geleid werdende, daalde een Arend
nederwaarts, en ontrukte het offèrgeweer uit de handen des Prieftcrs,
en voerde het zelve boven een ruim veld , alwaar hy het op een veei-fe
of jonge koe liet nedervallen. uirifiides verhaalt in zyn negentiende
Boek van den Iialiaanfclaen Staat, dat het zelve voorval eercydts te Ro-
men aan de perfoon van ValeriaLuperca, en om de zelve oorzaak, ook
gebeurd is.
Het hoofd, zegt HeJljchus y Bïffchop van Jerufalem , dewyl hei
van al 't geene gefchaapen is een redelyke ziels heeft, word ver-
toi^Godgenoemd, en heeft zynen zetel in de herten geplant. God had
ook in voortyden bevolen , het hoofd en de lever , met al 't geene
daar aan vart was, den Heere tot een brandoffer te offeren: want uit hst
hert en de lever komen de fprinkaderen en de beweegingen van onze
vleefchelyke luiten en begeerlykheden voort. En in dien zin zegent
den Apoftel/'ijw/^x zyne gemeente, zeggende: de God des vreedes ^ die
onze gedachten te boven gaat, betuaare uwe herten ^.nde verfiand.
En tot bewys noch verder zegt den Propheet Efaüs: het hoofd
ƒ en hert is krank ·. van de hoofdfchedel tot de voetzjiolen ts niets gez.ondts
kclÏoffa-
hande van Herodotus^άχΐάζ ScythenvcrfcheideneGoden aanbaden, maar
ƒniettemin geeti tempelen, altaaren, noch beelden, dan alleen aan Mars»
lijr"" op-
groot schilderboek. 175
^precKtten, hoewel zy op eene en de zelve vvyze aan alle hunne Goden
offerden ; 't geen ik niet ondienftig hebbe geacht hier te verhaalen.
Hctilachtoffcr, met beide de voorvoeten aan malkander gebonden , ter
beilcmJcr plaatfe gcbragt zynde, kwam de Prieiler achter aan, flaande
iiet beeft voor de kop ; het welk daar op vallende , aanriepen zy dien
Goj waar aan het zelve vvierd geofferd. Thans wierp ly het een
iirik om den hals, \v.)ar mede hy het beeft wurgde. Kort daar aan de
huid en het vleefch van de beenderen gevild hebbende, zettede hy het
zdve, by gebrek van hout, op de beenderen, met andere brandftofïè
vermengi, om te kooken ; cn by mangel van de noodige ketels dee-
den zy het vleefch weder in de huid , cn lieten het aldus op een vuur,,
Van zich zeiven brandende, gaar kooken. Zulks gedaan zynde, offerde
de Priefter dit ilachtoffer aan die Goden , waar aan zy het toegedagt
hadden. Maar onder alle flachtoffers was het Paard by hen het voor-
naimfte, 'r geen zy daarom ook aan Mars r'oewyden ; wiens tempel
door de menigvuldige regenbuyen cn vochtigheid, als mede door de
kwaadegctempertheid der lucht van dat land, gefchonden en bouwval-
lig geworden zynde, zy op de navolgende vvyze herftelden. Zy ver-
zamelden een menigte afgcfneedene takken, rysboifen, enfpaandercn,
van dc welke zy, de zcive op malkanderen ftapelende, een groote vier-
kante hoop maakten, hoog cn ftyl aan drie zyden, cn de vierde bag
sfJaalende, op die manier dat men gemakkelyk daar óp en ..af kon
gaan. Op het midden dezer hoogten leiden zy een groot Mes, de
hede.>]aagrche Perfiaaniche fabels ofTurkiche zwaarden niet ongclyk,.
neder; houdende dit voor het waare Afgodenbeeld van Mars^ dien zy
het meeft aanbaden, en met hunne offerhanden vereerden.
Dat her Paard in voorige tyden t'eerft aan Mars is geofferd, geeven Aan welke
ons de Gefchiedcniiien der Grieken en Romeinen klaarlyk te kennen. Goden de
De Jaarboeken der laatften getuigen, dat men jaarlyks op den 1oS wifi-
December gewoon was op het Kampveld van Mars een Paard te offe- dcii.
fen, het welk in deTournooy en Rènfpelen d'overvvinning had behaald;
Wordende Mars door aangebeden hunne onderneemingen in'oor-
'ogsbedryven na hun wenfch te doen gelukken en vooripoedig te maa-
kcn. getuigt, dat TinAxruSy Vader vanwelke door
J^^ris was gefchaakt en na Troyen ontvoerd, voorgenomen hebbende
die daad ten uiterften te wreekcn, alle Prinfen der Grieken , zo wel
als Menelavis haar Man, by malkanderen vergaderde; en dat zy by het
flachtoffer van een Paard aan de Goden een belofte deeden, dat zy het
ongelyk cn imaad, hem cn zyn geilacht aangedaan, met den zwaardc
ïfg,ens.de Troyaanen zouden helpen wreeken. Eenige willen ook, dat
he'-:
-ocr page 200-170 groot schilderboek. '14^
hec bovengemelde feeft, 't geen men op den December aldaar
vierde, zoude zyn geweeft op den 12''«" Oöaber; en dat men aan het
Paard, toe die oiFerlianden geichikt, den naam gaf van üöober: by
welke gelegentheid op zekeren tyd tot Romen een zwaare twift tuflchea
de Saburinen en Sacraviers over het hoofd van het geofferde Paard ont-
ftond; om dat deze het zelve tegens de munren van het Capitool, en
d^andere tegens een Stadtstoorn, genaamd Manilla, wilden vaft fpyke-
ren. De plechtigheden van dit Feeft gefchiedden op de volgende wyze.
Men voerde den der genoemde maand Odober zeker deftig
Paard,, omhangen met kranflen van groente, doorvlochten met bloe-
men en brooden, door de ilraaten en wyken van Romen; tot dat men
aan het Kamp veld van Mars gekomen zynde, en het aldaar ge-
dood hebbende, om voorfpoed en vruchtbaarheid der veldgewaiïen te
verkrygen, het zelve aan Alars offerde. Dit gefchiedde om den land-
verdervenden oorlog, waar in de ruitery aan de veldgewaUen de groot-
fte fchade en verwoeiling toebrengt, van dien Afgod daar door af te
bidden. Want het zoude zeer ongcrymd weezen, en den naauwkeurigen
ontoepaflelyk voorkomen, indien de Romeinen, welke van deTroyaa-
nen waanden afkomftig te zyn, het Paard na dc manier der Grieken, en
na de zinnelykheid van Tyndarus^ in diervoegen ter eeren van Mars ^
om zich over hunne voorouders te wreeken, geofferd hadden; weshal-
ven dan het gemelde gevoelen ten dezen opzichte ftand moet grypen.
De Lacedemoniers, gelyk Feflus getuigt, hadden ook de gewoonte
van jaarlyks een Paard op den Berg Taygeta te offeren, en tot iiTch te
verbranden; op dat de zelve vandaar in alle hunne fteden, vlekken,
en landpaalen door de winden omgevoerd zynde, mogtc verfpreid werden.
En PmfaniasvQili^dk ons, dat de Macedoniers op dien berg het Paard
aan de Zon offerden, en de Petfianen navolgden. getuigt ook
het zelfde in zyne Gedenkfchriften, wanneer hy verhaalt dat aan Curio
een Paard tot offerhande aan de Zon wierd gefchonken; vveetende, dat
het de gewoonte der Perfiaanen was de Zon met zodanig een flachtof-
fer tc vereeren. Verders zegt hy, datde Sarmatiers Paarden kweekten,
om de zelve te offeren, en tot hunne fpyze te bereiden. De Salentiners
oiferdeo mede Paarden, en verbrandden ze vervolgens ter eere van
piter. Die van 't Eiland Rhodus offerden aan de Zon een "Wagen met
vier fchoone Paarden befpannen, ftortende de zelve inde zee, om van
de baaren verflonden te worden; dewyl zy geloofden dat de Zon, zo-
danig befpannen, den geheelen Aardk'oot om liep. Men leeft in de
Heldendichten van PhiloflratuSf dat men gehouden was, om overwin-
ning tegens zyne vyanden te verkrygen, een witte Veulen, 't welk
nooit
-ocr page 201-β
GROOT SCHILDERBOEK.
nooit toom of fpoor beproefd had, aan de Zon op te offeren: gefchic-
dende zulks uit aanraading van Fiï/^wiföii/, om den Grieken, dicTroyen
belegerd hadden, endoor een rdiiclyke Eclipfis, of verduiitering der
2onne, meclchriken benaauwdhcid bevangen waren, weder hert en
moed aan te brengen.
Origines verhaalt, dat de offerhande van den Stier, die de oude He-„Yb^ëln'^"'^'^
breen, volgens de Joodfche Wet, gewoon waren voor den Tabernakel dooteenstier
des Hecren te doen, leerde en te kennen gaf, dat men alle hovaacdy
en opgeblaazendheid van zich moefl: werpen, en met de voet vertreeden. den.
En door een Kalfofièring betekenden zy, de zwakheid des vleefches te
hebben overwonnen.
De Beotienfers haddén de gewoonte van aan Neptums den Stier, by zwaitestk.
hen genaamd Mncjtes, of brullende, te offeren, om dat zyne ftemme B€"ofknf«s
en geluid eenige overeenkomft heeft met het geraas der woefle baaren, aanNiweew
als ze door d'ongeftuimigheid der ftormwinden bewoogen en geflingerd '
worden. De Stieren, welke de Priefters voorgenomen hadden aan die
Godheid te offeren, moeften donker en zwart van hair zyn, ten einde
daar mede de duiilerheid der wateren in de diepte van derzelver holle
afgronden te betekenen. "Waarom ook veele van mceningezyn, dat
den Adelaar, by de Liitynen ^quila^ van het woord u^^ita, wegens
zyne bruine en zwartachtige koletrr, genaamd zoude weezen. 't Is ook
om die reden, dat de Zeegoden gemeenlyk bruin van verwe , met
blaauwachtige haircn cn kleedereu, ilerk van borft, en breed gevleesde
fchouderen, gelijk de Stieren, verbeeld worden. Wat belangt de Stier^ stierfpeiea
fpelen, by de Romeinen voortydts in gebruik, de zelve waren ^ildaar
niet aangefleld ter eere van Neptums, maar voor de Helfche Goden, den toege-'*·
Welke zy meenden tot mededogen te verwekken als de Stad Romen on-«y<i·
der de regeeringe van Tarqmnim Superbas door een gruwelyke peililen-
tialeziekte, waarinzeer veele zwangere vrouwen kwamen te üerven, wierd
bezocht; geloovende het gemeene volk, dat die kwaal door het eeten
Van 't vleefch van zwarte Stieren was vóortgefprooten.
De offerhanden, die de Roomfche Tuchtmeefters, genaamd CfwjS-
^es, alle vyf jaaren, om zich te zuiveren, gewoon waren te doen , bc- Roomfche
ftond in een Verken, een Schaap, en een Stier,· welk offer by hen den
naam van SoUtaurilia voerde. offèrhan-
De offerhande van een Os, gelyk wy op verfcheidene plaatfen lec-dender Rol
iïen, was gemeenlyk een teken van de verkreegene zegen of Lacedemo
'ninge op de vyanden , voornaamentlyk onder de Romeinen: waarom „ie" nrdé
^uvenaUs zegt, men voerde na't Cafhool een grooten en zwaaren Os
Μ k-qtgetekend. Doch hier ftaat aan te merken, dat die van Lacede-gen!"""'""'
iL Deel. cc πιο-
201
2.02. groot schilderboek.
monien een manier hadden van de Romeinen in verfcheldene hunnct
offerhanden van die natuur na te volgen; want wanneer de Romeinen,
door het nedermaaken en gevangen neemen van hunne vyanden, een
overwinning verkreegen, hadden zy de gewoonte van een Os te ofte-
ren; en als het gefchiedde zonder ilag en bloedftortinge, een Schaap.
De Lacedemoniers offerden in tegendeel een 5tier, als hunne veikrec-
gene zegen niet wreedelyk of bloedig was j doch wanneer zy d'overwin-
ning in't open veld of in een vollen ilag behaalden, een Haan; dewyl
zy de onderneemingen, die de menfchen met reden en voorzichtigheid
deeden,. veel pryiTelyker en, waardiger achtten , als die met geweld en-
ligchaamelyke krachten uitgevoerd wierden.
"Wy leezen ook , dat in de aloude tyden, en wel voornaamentlyk by
de Romeinen, den Os in zodanig een eere gehouden vvierd, dat, zo wan-
neet iemand een der zelve om 't leeven had gebragt , hy niet min-
der de ftrajffe des doodts was onderworpen, dan of hy een burger had-
de ontlyfd. Derhalven had ii'fckÉa/y tot Aihenen regeerende, bevoo-
Icn , dat in cengroote jaarlykfche feefthoudinge, in de welke een Os
geofterd wierd, na volbrenginge der plechtighedeti en ftandhoudingc
der. wet:, de Popa. ofPriefter (welke de offerhanden of flachtofiers
verkogt, den Os aan den altaar moeft brengen., cn aldaar dooden)
zich uit het geheele land van Athenen zoude begeeven, na dat hy
voorens de byl tegens den voet van het altaar had laateii ftaan.
^ O fferhande Aan de TheiTalienfers was door de Godfpraak van den Dodoniichen vi»
lienfersop" poUo hevohtt alle jaaren op het graf van Achilles offerhanden te doen,
het graf van enal het noodige, tot die plechtigheid behoorende, uit hunne landpaalen
udiU». j^y ^^ brengen ; te weeten, twee tamme Stieren j ,den eenen wit, en den ande-
ren zwart; hout van den berg Pelion; het vuur uit Theflalien; en meel
en water dat in Sperchiën geput was. En ten overvloed bevalen zy , dat
men by die offerhanden kraniïen en feftonnen van groente, met ama-
ranthbloemen doorvlogtenj.zoude gebruiken: om dat, alsde fchepen
uit andere landen, die het noodige bybragten, door tegenwinden wier-
den opgehouden, het ten minftenin die plechtigheden aan zulke groen-
te, bloemen en kranffen, die nimmer verwelkten, nietmogteoutbree-
ken om aan het graf te hangen.
va^fiivTn^ en Atheneus verhaalen in hunne Schriften, dat Her-
Rhcdus aan cules een zo overmaatigc< groote vraat was, dat hy menigmaal
Hm^t. alleen een volwaifen Os opat. Om die oorzaak hebben hem de Ouden
den "Watervogel, by de Grieken genaamt λ»)®', het weikin onze taal
een Maarkolf is, toegewyd, oni dat, na \ zeggen van Suidas , die vogel
heel gulzig in de natuur zynde, zeer veel eet, en een mcenigte van fpyze.
ver-
T5e Athe
nienfers of.
letden alle
jaaten een
Os.
verflint. Ja zelfs om her. veel ceten't geendeed, wierden hemee-
nige offerhandeti aangedaan, by de welke het niet geoorlofd was andere als
' icheld-en vloekwoorden te gebruiken : en dit zoude gefchied zyn, na
het LaBanms en Jpollodorus verhaalen, om dat hy op een zekeren dag
"met eenigcn zyner gezellen het Eyland Rhodus doorreizende, en zeer
hongerig zynde, by geval een Boer op het veld vond, die met een gcfpan
oiTen zyn land beploegde, dienhy vergde een der voorfz. oflen voor geld
aan hem te verkoopen, ^m zynen hollen en hongerige» buik daat
mede te verzadigen; doch de zelve daar toe wygerig zynde , nam hy ze
beide met geweld, en peuzelde zo lang, dat hy ze met eenigen zyner ee- "
^„it____________η ° ^ . α
zeilen geheel opat. De Boer hier door tot de uiterfte razcrny gebragt
en zich ichier uitzinnigen wanhoopig toonende,^ woedde en baarde ge'
duurig met gruwelyke vervloekingen en fcheldwoorden tegens Hercules
terwyihyat, welke niet anders als met lagchen beantwoordde: en om
den Boer noch meer te plaagen , zeide hy nooit lekkerder beetjen te
hebben gepeuzeld^en 'z geen hem zo goed gefmaakt had als dit,en wel voor-
naamentlyk om dat hy dezen Boer met zo veel gebaar en fcheldwoor-
denhad aangehoord, enverfcheidenevreemdebeweegingen daar by had
zien maaken: waarom hem de bewoonders van dit land, na zyne vergoding
een altaar hebben opgerecht, op het welke een jok ofTen uitgehou-
wen ftond, ofFerende hem aldaar op zekere jaargetyden een paar offen *
by welke plechtigheden de Priefter en 't gemeene volk met vloeken I
zweeren, en groote lafteringen tierden en raasden, meenende daardoor die
Godheid te behaagen ter gedachtenifle van dit voorval met den Boer.
Hier by moet ik noch een andere ofiFerhande, niet minder zot als
bclagchelyk, voegen, welke men ter eere en gedachteniiTe van dczen^^rX,
vergoden Hercules deed. Suidas verhaalt, dat de Beotiers op zekeren
tyd een fchooncn Os ten otFer geleidende, de zelve los brak, en het ont-
vluchte. De Boeren, om den tyd, daar toe gefteld, niet te verliezen
ilaken een Appel op vier ftokken, cn noch twee andere kleendec
ftokskens op de kruin daarby voegende, waar by zy de vier voeten
en de twee hoorns betekenden, offerden zy den zei ven in diervoegen
met groote plechtigheid aan Hercules. Andere fchryven deze wyze van
Appeloffering, in plaatfe van een Os, den Athenienfers toe : en
Hhs Pollux getuigt , dat ze langen tyd by de Thebanen in "t ge-
bruik geweeft is. Doch Paufanias verhaalt in zyne Gêdenkfchriften, dat,
alzo den Appelboom zomtydts by de Goden tot e^n teken eener geluk-
kige ofFerhande aangenomen wierd, het Beotifche volk, door het ont-
vluchten van den Os, een Appélboom, aan den welken maar vier tak-
ken, inplaatie van het viervoetige beeft, waren, aan Hercules offerde;
c ^ waar
-ocr page 204-170 groot schilderboek. '14^
waar door naderhand de gewoonte gekomen is van den Appelboom aa»
dien God toe te wyen. Έ.\λ Jl^ollodorus getuigt, volgens het zeggen
van Zenodotus, dat deze Beotifche ofterhande in de plaats van Rammen ea
Schaaper^gefchiedde.
't Verzoek van hulp en byftand , gefdiiedende door middel van ecu
Os, maakt ray indachtig, dat de oude Scythen, hedendaags genaamd
Tartaaren, een Os gedood hebbende, de huid daar af trokken; endc
iemand onder hen grovelyk beieedigd zynde, nam dezelve en fpreiddeze
op de vlakte der aarde neder, zettende zich daar op, zyne handen rug-
gelings tegen malkander flaande: en de geenen, welke hem , gevallig-
lyk daar voorby gaande, hulp en byftand beloofden, vertraden die huid
met de regter voet; daar mede te kennen geevende de middelen , die
zy voorneemens waren t'zyner wraake te gebruiken : welke gewoonte
van doen Lucimm wydloopig in zyne verhandeling van de vriendfchap,
onder de benaaminge van Toxaris^ beichryft. En wat aangaat de offer-
handen der Homolotten, hy zegt, dat de zelve zich op een onverbree-
kelyke wyze onder malkanderen willende verbinden, een Os flachtxen,
en in kleine ftukjens verdeelden , om die aan de voorbygaande mede
te deelen: vverdende dit gebruik noch ten huidigen dage by "t volk,
Circaiïiiche Tarters geheeten, tuifcfien de rivieren Tanaïs en Phaiis
woonende, met veele plechtigheden onderhouden. En alle de geenen,
welke van zulk een Os een ilukje, daar voorby gaande, komen te nut-
tigen, houden zich door verband van vriendichap aan den gcever zo-
danig verplicht, dat ze niet fchroomen hun goed en bloed in de waag-
fchaal te ilellen, om hetongelyk, aan hunnen vriend gedaan, op het
alleruiterfte te helpen w reeken.
De Athenienfers den voordeeligen arbeid van den Os met tekenen
van dankbaarheid willende erkennen, plaatften hem op hunne Munt,
genaamd Didrachma. "Weshalven men in Homems^ en andere Schry-
vers, leeft, dat men gewoon was de koopmanfchappen by zeker getal
van Oilèn te koopen, gelyk hy in het twede Bock zyner lliaden aldus
zegt: elk van dien aart wierd voor een Htct^ombe verkogty dai is voor
honderd Oiièn, of, om beter te zeggen, vocw honderd Hukken goude
oi zilvereMunt, op welke een Os verbeeld itond.
, Pindarns melt, dat de Hyperborienfers hunne * Hecatombes ^ of
groote offerhanden aan Afollo, met Ezels uitvoerden: om welke oorzaak
CalUmachHs zegt, dat jipollo vermaak nam in het flachten van een vet-
ten Ezel.
Doch de Egyptenaaren haatten den Ezel, niet alleen om zyne onge-
fchikt-
* Een woord uit het Grickich, betekenende een offerhande van hc-nderd beeftcn.
plechtighe-
den welke de
Scythen ge-
bruikten om
de Goden tot
hulp tegens
hunne vyan-
den te vet-
biddon.
Wat men
door het
WQOtd Ηίζα.
tombe ver.
ftaat.
Bzelofféring
der Hyperbo-
lienfets aan
tApeilt.
Den Ezel by
dc Egypte-
naaten, als
een onrein
dier, gehaat.
GROOT SCHILDERBOEK. 105
fchitheid en botheid > ofdwaazemtuurj maar ook om zyn gemengelde
Vel van bruin en wit, het welke zy voor een grouwel en als onbekwaam
totdeoffcihanden dei Goden achtten. Derhalyen bcdreeven zy alle ou-
waardigheden en fpouernyen aan den Ezel; gooijende hem met fteenen,
kluiten aarde, enflyk; fteekende hem met feherpgepunte üokken;'en
bevindende hem, in het vervolgen, op een bekw^ame hoogte, deeden zy
hem van boven neder rollen. Daar van daankorat het fpreckwoord tcgens
de verachtfteen hatelykfte menfchen der aarde: den Ez.el van Egypten.
De Egyptenaarcn zyn 't alleen niet die eerbewyzinge aan't Varken
deeden: andere volkeren hebben het zelve desgelyks in eenen rang met candie^wr-
hunne Goden gefteld. Want het Vai^en was eertydts in Candien ge-denhetvar„"
heiligdj vermits zy geloofden , A^tjupiter^ ter wereld komende,
fpeenen van een Zog gc^oogen had, overvvii|nendc door haar knorren
deskindts gekryt, zo dat het niemand kwam te hooren; hoewel zommi-
ge deze weldaad aan de Geit van jimdthea willen toefchryven.
De gewoonte der oude Koningen in Italien was een Zwyn in de pleg-
tigheden van hunne Huwelyken te offeren:en de Grooten, op de Tof-
caanfehe manier, bragten in hunne Huwelyksfeeften aan het altaar een gebruikeiyk
Varken aan de befchermgoden en voorftanders van de-nieuwgehuwden;
het welke doorgaans zo by dc Grieken als Latynen in Italien gekuike- Lt pLiftn.
lyk was.
Die van Argos vierden het feefi: genaamd Hyfieri'és^ in het welk zy
een Zwyn offerden ter ecre van de Goditine Femts, :daar i^^J^^wac/bfiji^jJ^®
vvydloopigafhandelt: hoewelwyvinden, datdeSicyoniers allerleyfoor-ίοεβ^εΓΑις*
ten van beeften aan Fems 'm hunne offerbanden toewyden, gelyk ^ήβο-
phanes daar van getuigt, zeggende , mm (iackte aan Venm eenVarkm
ten offerhande.
Men offerde ook eenZogaande Godinne (daar niet anders
dan de Aarde mede gemeend word, alzo geheetcn, na het zeggen van Ccr-
neliusLaheo^ van den naam die grootsheid betekent) ter oorzaak dat het dmr,eMa/«.
Zwyn in den tyd desoogfts'groote verwoeftingen aan het koorn en graan
Veroorzaakt: werdendc het Zwyn daarom aan Ma]a geofferd,·· om dat
het zelve niets gemeender heeft als in de aarde te vroeten, gelyk/i/b-
*mus in dien zin zegt, het Zwyn bemint de modder. Want men of-
ferde de beeften aan de Goden, of door gelykheid en overecnkomft,
ofdoortegenftelling en aikeerigheid.
Daarom verhaalen de Dichters, dat het Varken, wegens het groot Jfa^/^beS-
yerderf 't welk het aan't koorn toebragt, allereerft aan CVw geofferd vi»ge der ο-
ίε geworden. Veranius zegt, dat men ook een Zog na den uitvaart
eens overleedenen aan Ores oÖerde, tot zuivering van het geflagt.
cc 3 Als
κ ·
170 groot schilderboek. '14^
Als 'er na den oorlog een yrede, ftilftand, of wél een ander verboncl
onder het volk geraiakt wierd, offerde men van gelyken een Varken>
waar van Virgilius iets getuigt, daar hy zegt, hj maakte de vrede onder
het flachtenvanecn Zogge'. h.Qt'isiéiQjtintiliams ^ en Servius in zyne aan-
merkingen zegt, dat P'irgitms daar door een Zwyn verftaat, om dat in
de gezeide ofïeringen altyd een Zwyn of Varken wierd gebruikt. Sueto-
nitis, in het leven van Clmdks Caefar, zegt, hy waakte met de for··
fien een verbond onder het offeren eener Zogge: hoewel Titus Livms ins-
gelyks van een Varken getuigt,
offcrhjnde Het oude gebod in de wet van Mozjs gebood, dat de -Koningen öf
deXoieea' wegens hunne zonden een Bok; en die, welke geen openbaa-
Bok. re bedieningen hadden , een Geit of Lam zouden offeren. Verders gee-
ven ons de H. Bladeren klaarlyk te kennen, dat het aan Aron geboo-
den was voor hem en zyn garttfche huisgezin een Kalf te offeren, als
onnozel of rechtvaardig,· en een Bok tot verzoeninge zyner zonden. Ea
HefichuSy Biflchopvan Jemfalem, toont ons aan, dat het den Hoogen-
priefter, nagedaane brandoffer van een Bok, geoorlofd was in het Heili-
ge der Hei ige in te gaan., gekleed met een rok van wit lywaat, en
de fchamelyke deelen gedekt met een gebraaid kleedtje van wit linnen,
omgord met een witte linnen gordel, en zyn hoofdcieraad mede ge-
maakt van wit linnen; hetwelk betekende, dat hy zich met ver-
zoend hebbende, gezuiverd aan ligchaam en ziele, kuifch,maatig,en recht-
vaardig, opgevuld met een Godlyk veriland, en de cieraaden des H.
Geeftes, te weeten van kenniife en wysheid, het zélve mogt onderftaaan.
Ahéc Mofaifche'Wet mede beveelt Bokken en Schaapen ter offeringe
te brengen, wil de zelve daar door te verftaan geeven^ dat 'wy alle on-
ze onreinigheden en vleefchelyke luften moeten dooden, en t'eene-
mial uitrooijen, gelyk Adamanttus zulks zeer wel uitlegt; komende
ditook met het gevoelen van den Kerkenleeraar Ciryllus overeen: want
de H. Schriftuur neemt doorgaans in zinverbeeldelyke ilellingen den
Bok voor menfchen die ftinkende , onrein , en in allerley vleefchely-
ke welluften en buitenfpoorige begeertens gedompeld leggen; het welk
ook klaarlyk blykt uit de woorden van onzen Zaligmaaker, wanneer hy
ten jongden dage de Schaapen, dat is, zyne uitverkoorencn, met alle
zegeningen zal doen zitten aan zyne regter, en ter flinker hand plaat-
fen die geenen welke door hunne ftinkende zonden en overtreedingen
zich zyner liefde en barmhertigheid onwaardig gemaakt hebbende, ter
η elke kwaaie en verdoemeniiïe zullen vervveezen worden. En de
piwhti^lc-^ Bok wierd in diervoegen ten verzoenoiFcr voor de zonden gebragt, dat
den men ^ς wet bevecIt hcm lecvendie voor den altaar te ftellen , en datdePrief-
daarbyge,;·. &
bxuikte.
-ocr page 207-g r 0 0 τ schilderboek. 207
ïïr beide zyne handen op deszelfs hoofd gekgt hebbende, de zonden
en menigvuldige overtreedingen des volks zoude bekennen, en op het
hoofd van dit geile beeft leggen: en dit volbiagt zynde,wierd het beeft
door een man, daar toe gefteld, uit het midden des volkster woeftyne
gebragt en gedoemd. Noch voegen zy daar by, tot verfterkinge van
dit onderwerp, dat de hardheid en ruwheid des hairs van dit dier hem
als een ilinkende laft zyner zonden is opgelegt.
De verdichtielen der Griekfche Poëeten geeven ons te verftaan, dat ofFerhande
Heratles de eerfte was die den Bok temde, om dat de zelve in geilheid van Rtn«Ut
alle viervoetig gedierte overtreflende, hy zich eindelyk door de deugd
liet betemmen en beteugelen; willende daar mede te kennen geeven,
dat hy de wulpfche kiften en dolle driften des vleefches hadde overwon-
nen en afgelegt. Hy was ook d'eerfte welke de Gek aan 5f««ö offerde,,
ter oorzaak dat hy Hippocoön bevegrende en overwinnende, die Godin
tot gramfchap had verwekt, en geen ander flachtoffer voor dchand
vond om zich met haar te verzoenen, gelyk Paufanias in zyn derde
Boek verhaalt. Maar de Lacedemoniers offerende aan Diana ^ genaamd
de Corjthalifche in de velden, gebruikten geen ander vleefch als dat
van Geiten; zynde het hun niet geoorlofd in die. plechtigheid andere
als dit dier' re offeren: waarom dan Xenophon in zyne Gedenkfdiriften
verhaalt, dat, terwyl de Perfiiche volkeren met groote macht de Stad
Athenen befprongen, met voorneemen van de zelve tot het alleruiterftê
te verwoeften, de Athenienfers aan Diana een belofte deeden van aan
haar zo veel Geiten te zullen offeren als zy vyanden-·zouden komen te
Verflaan , indien zy als overwinnaars mogten zegenpraalen.
De Dichters verhaalen ook, dat men den Bok aan Bagchus o^i^xê^c ^ vvaatcm de,
om dat hy de befchermer des wynftoks zynde, van de menfchen Ηΐεί®®·"^®^"
geen aangcnaamer ofFerhande kon vereerd worden als met de dood van oft«d"wi«d.
een dier't geen den wyngaard, hem toegewyd,. zo fchadelyk was: en
wierden ook daarom de feeftdagen, genaamd j4fcolii ^ ter eere van
Bagchus gevierd, wanneer inen fleflèn of zakken van Bokken of Gei-
te vellen gemaakt, en van buiten met vet of olybefmeerd,. vol wind blies,
en opeen evenmaatige verte van malkanderen ter aarde nederlei, op
welke de menfchen, daar toe gefteld, hunne voeten insgelyks met oly
alvoorens vet gemaakt hebbende, ter eere en gedachteniffè wmBag-
i^HSy vol van blydfchap en vrolykheid, om de prys van den eenen op
^en anderen fprongen, en niet zonder vermaak en gejuigch der aarï-
fchouwers, wegens de glibberigheid der voeten en zakken, kwamen
te tuimelen, en den een over den anderen te vallen. Dankoffer
Voortydts offerden de edele Roomiche vrouwen ν welke vari twee-
lin- Jnn*.
-ocr page 208-2o8 groot schilderboek.
lingen in de kraam waren bevallen, aan de Godinne Juno, daar de
koningryken en rykdbmmen der waereld aan toegeëigend waren, zekere
Schaapen, na 't zeggen van Bebius Macer^ tuiïcben twee paar Lamme-
ren aan weêrzyden vaft gebonden. Maar de Sicyoniers waren gewoon
vette Schaapen, by hen genaamd Eumenides, voor 't geluk en de voor-
ipoed van hunne htiishouding en familie aan de Goden van weldoen
cn goede hoop ten oflfer te brengen. Men offerde ook aan^
als een God van rykdommen en overvloedige inkomften , een Schaap
op vier ftaaken vaft gebonden, iti plaats van een Os die 't ontkomen
was als men hem ten hachtoffer wilde brengen; en dierhalven wierdhy
Mdim genaamd, dat is te zeggen Schaapenhoeder. Doch van deze
belagchelyke offerhande heb ik hier voor breeder gefproken.
vetfchcide- Wanneer men de GerchiedeniflTen en Oudheden der Romeinen en
ne ofFeihan«. Grieken doorloopt, vind men dat de eerften aan het Afgodenbeeld vaft
f^^^'^^^^'Genetiay en delaatilenaandat vanPro/i^Wii, Honden offerden. In het
Feeft, by de oude Romeinen genaamt Lupercales , den Lyciichen Afgod
Pm toegewyd^offerden zy mede de zelvej weetende dat de natuurlyke drif-
ten der Honden van zodanig een aart zyn, dat zy de Wolven alt^d ver-
volgen. Andere zyn van meeninge, dat zulks gefchiedde tercere en gc-
dachtenifle van Romulns, dien zy voorgaven in zyne eerffe kindtsheid
voor vonddirig in een woeft woud nedergelegt, de borften van een
Wolvinne gezoogen te hebben. Zoraunige zeggen, dat i-yWtr dc
eecfte zoude zyn gcweeft die deze feeften invoerde en vaft ilelde. Die
van Argos flachttende Honden ter offerhande van de Godinne Cyonia ,
welke zy het vermogen toefchreeven van aan de bevruchte vrouwen in
baarenfnood een gelukkige en voorfpoedige verloffinge te konnen gee-
ven. De Lacedemoniers hadden ze aan ^-«rj toegewyd, om de moe-
digheid en vaardigheid waar mede zy het wild aandoen: want hunne
Jongelingen, zicb in den ftryd oeffenende, hadden de gewoonte van
voor hem, als den ft-erkften en ftrydbaarlten onder de Goden, alvoo-
rens hunne oefFening te beginnen, een kleen Hondtje tot een offer-
hande re flachten; oordcelende de Honden de befte en aangenaamfte
onder het tam en huizelyk gedierte te zyn. De Waarzeggers, welke
onder de Romeinen een fbort van Priefters waren, offerden ook veel-
maals een-aart v^n roiïe Honden· voor de Poort der Stad, welke haa^
ren naam. daar af ontleende , en genaamd wierd Catularia ^ of kleene
Hondepoort, op dat de hitte der Hondtsdagen, die men in de Maan-
den van Julius en Auguftus heeft, de boomgevvaiTen en vruchten des
veldts niet mogte verbranden noch bederven.
burgers, van Methonfi hadden een jaarlykfche gewoonte van een
Haan
-ocr page 209-groot schilderboek. 175
lykfdie offer.
Haan, tot voorfpoed en overvloed van het wyngewas, te oftcren, omh^andc
daar door de hevigheid der ftormwmden uit den zuidooften af te bid- ^^
den: want als de zelve in 't bloeijen van den wynftok zich komt te ver- MethonJen
heffen , doet hy de jonge ranken door ^yne kwaadaardigheid uitgaan ,
verydelt alzo de hoop van een vruchtbaaren wynoogil: en wierd ook vootfpTed"'
daarom door de Waarzeggers van die landüreek geordoneerd en goed- van den^
gevonden, dat twee mannen, daar toe verkoozen, op zekere plaats ® *
een Haan met witte veeren zouden ncemen , walken ieder van hen
boven het fpoor by een been zoude vatten, en alzo van malkanderen
afloopen , tot dat zy den zeiven aen ftultken hadden getrokken , loo-
pende elk met het ftuk, 't geen hy van den Haan in handen had, dc
wynbergen rond, d'een de regter, enden ander de flinker hand om,
tot dat zy, na hunne meeninge , door deze offerhande verzoend zyn-
de, op de plaats, daar zy dien ongelukkigen Haan aan ftukken ge-
fcheurd hadden, weder te famen kwamen , en den zeiven aldaar
begroeven en met aarde bedekten. Het blind geluk wilde iomtydts ook,
dat, zo lang als zy deze plechtigheden werkftellig maakten en 't gebruik
daar van onderhielden, de uitkomfte van zaaken methunnebegeerte^a
verlangen overeenkwam.
De oude Romeinen hadden ook een jaarlykfche gewoonte van aan offerhanic
Efiulapiusy als een God der gezondheid, Hennen te offeren. meineiaiï'
Den Eendvogel wierd om zynen gulzigen en flokachtigen aart door EfceUpm.
de Beotienfers aan Hercules^ welke by hen voor den grootften eeteren vo "doo"**'
gulzigaart gehouden wierd, toegeëigend, en daarom ook aan den zei-deBcotien-
ven , metzynenatuur overeenkomende, als eenaangenaamedienft, ge-f^" "coftwd'
offerd. ' " "
En volgens het getuigenifle van , offerden de Pheniciers En door de
de Kwakkel aan den zelven God , om dat zy hem zyn leeven eenmaal Sïailei.
behouden heeft.
De Cyrenieniers ft:hryven SAturms in de Landbouwery groote eer offerhande
toe; alzo zy zeggen, dat hy de middelen zoude uitgevonden hebben ifenfewMa
van het planten, enten, ihoeijen, en meften: weshalven zy, aan de-J-tiwewf.
zen Afgod offerende, hunnehoofilen met verfchevygenbekranften, zo
Wel om der zei ver voedfel, als om de zoetheid van de fmaak.
De Egyptenaars offerden alle jaaren op den negentienden dag der Der Egypto<
cerfte Maand , ter eere van Mercurius, Honing en Vygen , vierende "iwenaan
dit Feeft met groot gedruis en luider ftemme, en uitroepende: 0\ wat*^'""^""'
is de waarheid z.oet en aangenaam I
De oude Gaulen hebben Hercules als een God van de voorzichtigheid, öede
cn, na het zeggen van van de welfpreekendhcid, aangebeden,
2.02. groot schilderboek.
ja zelfs veel meer dan .i^iwmKj; om dat de welfpreekcndheid by
bejaarden, gelyk Hercules doorgaans verbeeld word , veêl volmaakrer
word gehouden als by de Jongelingen. Derhalven oiFerden zy zo wel
aan hem, ais de Egyptenaaren aan Mercurms, Honing en Vygen.
Daar en boven hadden alle de Offerbedienden een tak van een Vyge-
boom in de hand; en hunne hoofden waren, zo wel als die der Prief-
teren, met Populierbladeren bekranit, yirgilim verhaalt van gelyken, dat
EvandeTy aan dien God offerende , zyn hoofd met het zelve loof om-
vlochtenhad, noemende zulks Herculesloof. En Macrohius zegt ^ dat
de oiFeringen der Ouden aan Satarms cn Hercules met ontdekte hoof-
den gevierd wierden; daar integendeel aan andere Goden oflerendcj^
de Priefters hunne hooiden gedekt hielden.
De oude Romeinen hebben aan de Godinne Carm^ welke zy door
_______ hunne verdichtfelen het onderhouden der leevendige deelen en geeften
üinnc c^na. van het menfchelyk ligchaam toefchrceven, Spek en groente van Boo-
nen, waar door de menfch in zynen arbeid zeer kloek en fterk gemaakt
Wórd, geofièrd. Enhetis zeker, dat de eerfte dag van de maand Junius
by de oude Romeinen genaamd mad Fabma , 'dat is te zeggen Boo-
nendag j om dat die oiïèrhande het cerft was ingeftcld door junius
Brutusy van welken deze Maand haaren naam ook ontleend heeft.
Der zdven Fefius' Pom^ejHS VQt\i2idky dat de Romeinen een gebruik hadden va»
jaaren, in de maand Junius, op het Feeit en de Speelcn der Vif-
fcheryen genaamd, een foort van leevende Viifchen voor de zielen der
Menfchen aan Vulcanus te oiïercn ; om dat de "Wyzen der Oudheid
door de Viiïihen de zielen, op een zinverbeeldelyke wyze , vertoon-
den; en gelyk Pkilo de Jood zegt, om dat zy uit een zuiver Element,
beftaan, en Goii dezelve het eertt onder alle fchepielen , meteen ziele
begaafd, heeft gefchaapen.
Éen andere rinctnt Cartori verhaalt, dat de oude Romeinen noch een ander ge-
oftwKaiide^ bruik hadden, wanneer hunne Veldoverfleti overwinnaars van eenigc
anoden zei- oorlogen bleevcn, te weeten dat zy alle de Schilden, en andere v/apencn
Vin God. derVyanden,, by malkander op een hoop verzamelden , en de zelve
verbrandden, lot teken van offêrhande aan Fdcanus: 't geen genomen is,
zegt iSfrz/iW, uit de Gefchiedenis welke mek dat Ταχψίηια$ Prifcus,
hebbende de Sabynen overwonnen, alle hunne wapenen ter eere van
Vulcmus verbrandde; gelyk Evander in rirgilms «egt dat hy, noch
jong zynde , gedaan had wanneer hy overwinnaar onder Prencftc-
Ofïériiandcn
nj^ien «n Dc Egyptenaaren offerden aan Ifn Brooden en Appelen. .
oude sici- Qy^^ Siciliaanen Eekelen «n Meel aan Ceres,
ijaancn aan ■ ' ■
J^f en urU; . t'C
Oer oude
Romeinen
aan de Go
g r o o τ s c η i l de r β o ε κ. ζι·ί
Dc Heidenfche Pricfters offerden aan de Nympben , of Water-en ^r-eilen-^ie
Veldgodinnen, witte Lelien, ter oorzaak van haare zuiverheid. toe^wyd!
Apis doordeEgyptenaaren voorden God der Rykdommcn of wjt het
inkomrten der aarde gehouden wierd, wegens dat hy de eerile is ge-^oïfi<en op
weeifc die uitgevonden heeft de aarde te bezaaijen en te bewerken ; zo
■word hy daarom door hen met een mandetje of korf met aardvruchten iscnt.
op 't hoofd verbecid : ja zelfs de offerhanden , die zy aan hem deeden,
't zy dat het vlcefch, brood, vruchten , of bloemen waren, vvier-
den in manden cn korven aangebragt.
Men ziet, dat de Kmik gemeenlyk aan O/m toegeëigend word, |iechteiyke
niet alleen om dat men hem voor Opperheer en Vinder van den wynL Egypte-
houd, maar ook van alle vochtigheid; waarom hy Oceaan y en j^x, naaren aan
van gelyken Thetis genaamd word: want het was dc gewoonte een®^'""·
Kruik in de offerhanden te draagen ., om aan dien God daar door
eerbiedigheid te betoonen, dewyl zy een zekere groote Kruik in
een byzondere waarde hielden, welke zy in een heerlyke cn ftaatelykc
plechtigheid gedekt tempclvvaarts droegen ; alwaar gekomen zynde,
knielden zy ter aarde, en, de handen ten hemel heffende, bedankten
dien God voor zync goedertierenheid aan dc menfcheu beweczen: al-
zo zy van gevoelen waren, dat alles door vochtigheid voortgebragt
wierd.
In een zekere plaats van Griekenland wierd Myngrm, de God der
Vliegeai, geëerd. Wanneer het volk aan dezen offerde, vertrokken zich
alle de vliegen buiten die Laodftreck. Van gelyken de Cyrenicnfers, in
^t land van Lybien, eerden en aanbaden denGod der Vliegen genaanad ^cW» *
uichor-y ofièrende aan hem om de peft te doen ophouden, welke fonv
tydts door de groote menigte dezer beeftjens veroorzaakt wierd.
In aloude tyden offerde men rooden vvyn, in plaats van bloed.
Want in hzt^oéiDeuterdnomium icgtMofis in zynentwedenLofzang:
ende hy z.d het zjfivere bloed uit de wyndruive drinken. En de Pro-
pheet Davidj in zyne Pfalmen, zegt: zy hebben het bloed der wj/ndrui'
ven gedronken. En in waarheid, de Priefters der Egyptenaaren, in^?
welker getal zelfs Koningen mede wierden gerekend, onthielden zich offerden S
t'eenemaal van wyn te nuttigen j maar gebruikten ze ten allen tyden in «'y« tot een
hunne plechtigheden cn offerhanden der Goden,, niet om een
naam offer aan den hemel te doen, maar om daar door het bloed, en
ide ftraffen der geenen welke tegens de Goden opgeftaan en wederfpan-
nig geworden'waren, te betekenen; oordeelende door dit middel der
Goden gunft te verwerven, en zich met hen te verzoenen: wantdc
Egyptenaaren geloofden vaftelyk, dat de wynftok van het bloed der
170 groot schilderboek. '14^
verilagene Reuzen, welke, tegens de Goden opgeftaan, den hemd
dreigden te bcftormen, op de aarde wasgeftort, en daar door was voort-
gefprooten, en daarom de raenichen dwaas, buitenfpoorig, enraazen-
de maakte: verbeeldende verder door de wynpers, vervolging, tegen-
fpoed, kwelling, cn benaauwdlieid der tyden.
oiFcihandc In tegendeel vierden de Romeinen de Feeftdagen en de Offerbanden aa»
ΒΜ^β^ΜίΓ- Melk, en geen "Wyn; om daar mede te betekenen de zoet-
mmu beid der welfpreekendheid: welk Feeft en Offerhanden men gewoon was
tot Romen te verrichten indeftraat, genaamd Sohray ofnuchteren ,
om; dat de wya veele vreemde uitwerkingen veroorzaakte, te wectcn,
geheimen t'omdekken , met verwoedheid en dolle driften, zich in onno-
dige ge vaaren te begeeven, zwakheid der beenen, ftamerende tongen,
loiTe zinnen ^ en veele andere onvolmaaktheden en ongeregeldheden.
Verders wierden de Goden in deOiferhanden niet aUeen vereerd met
het flachten van beeften, maar ook met fcftonnen en kranilen vaa
bloemen i als mede met tuitgetier van koperwerk en fchuddingen van
rinkcltuig, trommelen,, eenlteramige geluiden, ichalmeyen en pypen,
enz.
Volmaakt- befluit van dit Hoofdiluk, zal ik dit hier noch byvoegendat ia
iieiddw of- voortyden veele volkeren tot een gemeen gebruik hadden een cirkel of
ronde kring op het plat van den altaar, daar men opofferde, van het
bloed des Slackoffersj. 't geen doot hen met groote zorgvuldigheid en
aandacht in een glaze fles daar toe verzameld wierd, te maaken: en zy
noemden deze plechtigheid met een woord 't welk volmaaken betekent;
zeggende, dat de gedaante van.hct rond de grootftc volmaakdieid allee
dingen was.
fcihande by
de Ouden
doot een
loïide kling
bettlicnc.
Van de Prieflerlyke Gewdaden of Klkdingen ^ dsmedèvatide
gewyde yaten , m andere zaaken. tot de Offerhanden
bihoorendê.-
NEGENTIENDE HOOFETSTUK.
IK heb, totmeerdei^ vokooijinge van het voorgaande Hoofdftufe,
het niet ondienftig geacht ter dezer plaatie iets van dePriefterlykcGe-
waadenofKleedingen „en degeWyde Vaten in hunne byzondercplechtig-
heden derOfièrhanden gebruikelyk., alsmede eenige andere zaaken daar
toe behoorende , te verhandelen ; hoopende, dat hetden y verzuch-
tigcn cn leergierigen Koniloeflcnaars, die door hunne dagelykfchc be-
zigheden
GROOT SCHILDERBOEK. 2,^·
zlghedeti de grootfte gelegentheid niet en hebben om de boeken , de-
ze itofFe betreffende, na te zoeken en te doorbladeren , tot vrucht ge-
dyen moge.
"Wanneer de EgyptifchePriefters, om de zonden des volks, de toorn wanneer de
en ftraffe van God zochten af te bidden, waren zy in 't zwart gekleed; pffeftèis'ln
geevende daar door te verftaan, dat de nutheid dei aarde, waar uit wy 't zwart gc^
itervelingen zyn voortgekomen, datonzienlyke wezen aanbad én fmeek- fc^jene".'
te: alzo zy meenden, dat geene ander koleuc van kleedingc beter daar
mede overeenkwam.
Het is ook onder de voornaamfte en· befchaafcifte volkeren der wereld fe zelve ko-
cen gemeen gebruik, dat ze zich in tyden van weeklagen en des berouws Jan'd^foet.
in 't zwait kieeden ; zynde de woorden van Leviticus in dezen zin zeer vaardigen.'
nadenkelyk; indien zjim kleedinge niet zsvart is·: dar is te zeggen, dat
hy door zyne traanen geen waar berouw en boetvaardigheid van zyn kwaad-
doen en begaane overrreedingen heeic.
De rouwdraagenden waren mede in 't zwart gekleed; weshalven zy En röuw-
vmrarroy Anthrmniy dat iszozwaEtalsJioutofüeenkolen, genaamd
wierden
't Arcadifche volk vereerdeCew, GodinnedèraardgewaiTen, desge- Alsmede
lyks met zwarte kleederen. _ En de Priefters van den Afgod Falacer^
dien zy zeiden zorg en opzicht over de boomvruchten t^ hebben, droe-
gen gemeenlyk zwarte mutfen : doch als· zy de pleehtigheden hunner
offerhanden bedienden, waren zy geheel in "t zwart. Het zwart was ook
aan P/«io toegewyd; en als aan hem geofferd wierd:, waren de Priefters En P/wWi
in 'ε zwart gekleed: vermits zy zeiden, dat die koleur en vetwe meeft
met de helfehe of onderaardkhe Goden övereenkwam;
Herodoms y om te betoonen dat de Heidenen overeen komen metde waarom de
hedendaagiche omtrent de betekeninge der zuiverheid, getuigt, dat
lietby dêEgyptenaaren niet geoorlofd was eenige kleederen, van wolle o^ri/nnn"
gemaakr,. in de Tempelen hunner Afgoden te draagen j en dit was de Wcedcren
reden waarom zy zieh met een wit linnengewaad bekleedden. T^/w/Zw-*^^"®^®"'
derhalven, fpreekende van onzen Zaligmaaker Chriflus ,, zegt, als
hy gekleed is met het getvaad van wit linnen f is het de i^lve Meedingt
vm Ofiris. En Plutarchus, in zyne verhandelinge van Ifis &n Ofms^
meent dat dit de oorzaak en, beweegreden· is, waarom de Priefters zich
niet bedienden als van wit linnen gewaad, om te betekenen dat alle
zuivere en onbevlekte dingen het meelt overeenkoraftig zyn met de
naatuur der Goden : want het is niet geoorlofd , volgens het getui-
geniife van jP/^/i , dat de zuivere en-heilige Majefteit der Goden
-werde gediend door zaaken die vuil en bemorft zyn. En dewyl het lin*-
d d 3 nen;
-ocr page 214-214 GROOT S C Η I L D E R B O Ε Κ.
nen boven alle andere dragten zuiver en onbevlekt is , en zeer gemak-
kelyk fchoon gemaakt kan worden, zyn zy van gedachte gevveeft ,
dat het zelve mceft met de Prieftelyke waardigheid en zuiverheid overr·
een kwam. En in der daad, άεΛίαζϊ^ ofPrieilcrsder oude Periiaanen,
zeiden du God zelve behagen had in witte kleederen; het welk ik.mecn uit
Salomon genomen te zyn : want de menicheri tot goede en onberifpelykc
zeden, en zuiverheid des ge weetens, willende vermaanen, zegt hy , te»
allen tyden laat uwe kleederen wit z^ym als of hy wilde zeggen, in al uw doen
en laaten wacht u datgy van hetkwaade en onreine niet bcfmetenwerd.
?neft«riykc Prieftcrlyke Rok dan, Podere genaamd, was van fijn wit linnen
gemaakt, naauw om het lyf geflooten, tot de voetzooien lang afhan-
gende , van het Gtiekfche woord Pódéf, het welk de voeten betekent,
voortkomende. De oude Godtsgeleèrden -zeggen, dat zy daar door
dc allerheiligfte én verborgene leere re kennen gaven; en het was hunne
onderfte kléedinge, gelyk in Exodus. 30. ftaat: ende z,y maakten hunne
kleedinge^ of roky van witte geweevene tinne flbjfe ^ en hunnen mantel^
Hjfoditis genaamd, ^dMl vmHyaicimh verwe-, waar mede de zelve
Godtsgeleerden het hemelfche betekenden: geevende daardoor te ver-
ftaan, dat men eindelyk zynen geeft, verftand , en krachten hemel-
waaris moet heften, en al hetaardfchet'eenemaalverlaatenen verzaaken.
Noch droegen de Priefters onder hunnen rok een fijne witte linnen
Onderbroek, metdewdkezy de fchaamelyke deden bedekten en dc
lendenen flooten; waar door niet anders betekend wied als een ver-
maaning van zich tc kleeden té rerfchynen met kuifchheid.
Daar en böven was het den Priefters in de vvet der offerhanden be-
volen omgord te zyn met een fijne linne Gordel, met hemelsblaauw,
purper, en fcbarlakenverwe geborduurd; het welk op ten zinverbcdde-
iyke wyze voor kracht, fterkte, en dcügd -word genomen.
De Roofflichc Priefl:eiis gebruiken noch ten htiidigen dage in hunne
Kerkdienften witte linne klecderen; van welke kleedinge uépolionincs
Tjaneus zich altyd bediendè, om dat het hem fdicen met dc zuiverheid
meer overeenkomftig te weezen, als andere geweevcrie kleederen van
vuil-en vettigheid dèr wblle. ' -
Wat voot Wilt bdangt de Schoenen der Egyptiiche Priefters, de zelve waren
Schoenen fay y^jj fbhoriTèft dcr bóomen gemaèkt; en' het was 4iun niet geoorlofd
fchoenen van andere ftóffa tt draagen: zo voóifbedachtfaam waren 27
gebruikciyk o^j ai^eg tC v^rinyden 't 'Wdk ■e^nigé argwaan Vati onkuislieid cn onzui-
verheid baddé. En daaroiïi, ten aanzieti vkn die zuiverlïeid, was het
• weikeden een groote ófertreedïnge voor dc-Roomfdie- Prieikreiièn^ genaamd
Goijnpih^ * Flammi-niUf fcboènentedtaageftvaniiehuideenesbeefts^tgecnzyne
w«encoegs- ^^^
Linnen On-
deibioek.
Za Gordel.
groot schilderboek. 175
natuurlyke dood was geftorven , maar wel van gcllachtc en geoffêrdej
ïynde anders al het geen , 't welk zyne eigene dood was geftorven,
door bygeloovigbeid onderhen een gruwel; weshalven zy een groeten
aikeervanhaddcii. En onzeZaligmaaker zelve beval aan zyne Leerlingen
enDifcipelen, geenéichoenen tedraageni om dat hunne voeten, welkc'
ihellyk liepen om te verkondigen de onveranderlyke duurzaamheid van
het eeuwige leeven, hen t'eenemaal van dit vergankelyke zochten aftc
trekken. En zelfs Mofes, yerlaptende de dienltbaarheid vanEgypten,
Was geichoend met fchoenen der doode beeflen; met de welke hy gelyli
als aan de fterfFelykhcid gebonden was: maar als hy in deugden en krach-
ten begon toe te neemen , en op derr berg des Heeren te klimmen , en
aldaar diende omtrent de onfterffclyke geheimeniffen , wicrd hem van
Ged bevolen zyne ichoenert uit te trekken, ter oorzaake dat die plaatie
heilig was j 't welk betekent de banden der fterftelykheid te verbaten,
Verbeeld synde door de fchoenen van doode becftenvellen.
De Egyptifche Priefters vercierden him hoofd met Sperwcrveeren;
neemende dit eieraad voor de achtinge en eer die zy oordeelden aan den ΡιίεϋαΓ'
•Sperwer verichuldigd tezyn, ter oorzaake dat hy voormaals,, volgens hun
zeggen, aan de Ptiefters vanTheben in Egypten een boek, met roode
letters belchreeven, gebragc hadj behelzende de manieren om de Go-
den te éeren en te dienen, met een meenigte dervoornaamfteplechtig-
heden welke zy in hunne ofterhanden waar te neemen hadden; waarom
de Latynfehe Poëeten , volgens het getuigeniiTe van Mmidis^ deze
Pi'iefters de getopte of gekamde noemden.
Meerder van deze Priefterlyke gewaaden, als Hoed, Muts, Epbod'
of Borillap, en andere cieraaden aan te haaien , zoude overtollig zyn;'
nademaal de zelve, met al het geene dat tot de zuiverheid van hetPricf-
terampt,- hunne Kerkdienften, OfFerhanden, en Plechtigheden behoort,
met de uiterfte naanwkêurigheid door den fehranderen Konftbeminnaar,
den Heer Gverec^ met grootevlyt in zyne Joodfche Oudheden, heelwyd-
loopig , tot dienft en gebruik van alle liefhebberen der Oudheid, be-
ichreeven zyn.
Derhalyen zullen wy alleenlyk van die der oude Romeinen handelen,na dat
«Ivoorens noch iets wegens de hoofdhairen der Piefteren gezegtte hebben.
In voorige tyden was het de fnoodfte ipot en fchande als men iemand
de hairen liet affcheeren. En miflchien bevfil ^Wcyêj daarom in de wet,
aan de Jöoden gegeeven, dat de Priefters de hairen des hoofdts en
den baard met geen feheermes zouden laaten afneemen, maar met waarom de
de fchaar korten; om een onderfcheid te maaken met die van Egyp-
icii, welke na de dood van Jlpis, onder hen vergood en aangebeden
, ' hunne rchccxdea. ·
-ocr page 216-170 groot schilderboek. '14^
hunne hoofden niet alleen, maar ook alle deelen des ligchaams, met het·
fcheermes lieten kaal fcheeren j op dat zy aan hunne Goden offerende»
van alle vuiligheid en onreinheid mogten gezuiverd weezen : behalven
dat, na 't zeggen van Βοάα in zyne Kerkelyke Hiftorie , door het kaal
fcheeren des hoofdts te verftaan word gegeeven de afftand en verloog-
chening der aardiche en overtollige goederen ; welke de Priefters by
hunne aaiinecminge gehouden zyn te doen, en ftiptelyk na te komen;
cn dat de hairen maar overtolligheid des ligchaams zyn. En in dien zin
zegt den Oudvaderdat, gelyk de Piefter zyn hoofd kaal
laat fcheeren, hy ook alzo moetaffnyden en van zich werpen den draad
van alle overtollige rykdomracn cn aardfche begeerlykheden ; en dat
door het weinige overgelaaten hair betekend wierd, dat zy meteen geringe
koft, tot onderhoud van hun iterffelyk ligchaam, ïich moeften verge-
noegen. Andere voegen daar by, dat door de weinige hairen, welke
men hun in gedaante van een kroon om het hoofd overig liet, bete-
kend wierd de kroone der eeuwigheid, waar mede zy, naeengeduurige
ftryd en overwinninge, hier namaals zouden begenadigd worden.
Doch wat de wet belangt, welke gebood de hairen in 't rond af te
fnyden, en den baard te fcheeren , veele zyn van meeninge dat het
zelve gefprooten is uit het gruwelyk misbruik der Heidenen, welke
hunne hairen , en de hoofden der kinderen , aan de Duivelen offer·^
den.
Daar en tegen geboodenverfcheidene Conciliën , volgens het voor-
beeld en tot nabootfinge der Ν afareenen, aan de Prieflers hunne baar-
den te voeden en te ;laaten groeijen; met dit oogmerk dat zy, ziende
en handelende hunne baard en hairen, zich door dit middel hunne
plicht geitadigvoor oogen zouden houden,; dat's te zeggen, dat zy hun-
ne gedachten aan moeften opdragen; dat de Priefters zuiver behoor-
den te weezen; zich van goeden raad te bedienen; en nietsbedryven't
geen zy naderhand, berouw hebbende, zouden willen veranderen of
herroepen: weshalven dePriefters hunne hairen niet met een mes mogten
afTcheeren, maar zorgvuldig met een fchaarkorten, opdatzenictover<·
niaatelyk mogten groeijen.
Keeren wy nu tot onze belofte, te weeten van de waardigheid, klee-
dinge en toeftel der offerhanden by de oude Romeinfche Pricfteren ge-
bruikelyk.
Sit^aVi^m. JSfuma Pompiliitj f twede Roomfche Koning, en Priefter, kennende
Mnitddf/ de regeering, en alle plechtigheden en dienften des Prieftersampts niet
der Rjomsin. langer alleen waarneeraen, tlelde ter dier oorzaake in het eerft drie
fche ptiefte. pj-jefl-gj-g g^j, wclkc msn FUmim nozradci den eerilen tereerevan
xea, alsmede ' ' - ^
hunnfiklce: Jupitcr
-ocr page 217-groot schilderboek. 175
^npiter Capitolinus; de tweden van Mars; en den derden van J^omuius
Quirims. Hunne kleedinge was de kappe der hedendaagfche Room- fo^dToffe^-
iche Ptieftcrs en Monnikken, waar mede zy den dienft inde Kerken handenbe-
verrichten, niet ongelyk. Hun hoofd was met een witten ronden hoed
gedekt, roet een oiyftak daar op, aan wiens uiteifte deelen zich een viok
wolle vertoondcj welke wolle noodzaakejyk van een geoiFerd Schaap
moeft gemaakt zyn. Deze hoed wierd by hen Albogalents genaamd.
Naderhand ftelde hy noch twaalf andere Prieftecs aan, met den naam
van Saliiy ter eere vmMars denOverwinnaar, Befchermer, Wrceker
en Vredemaaker; welke met langhangende kleederen of rokken gc!
kleed gingen, hebbende een boritftuk van koper, met goud, zilver
en verlcheidene edelgefteentens verrykt. De dienft der Goden einde!
lyk onder de Romeinen meer en meer aangroeijende, en het getal ^gn
dertig duizend verre overtreiïende, vermeerderde naar maate het
gerafder Prieileren. Hy maakte den den Fecidis^ door
wien de oorlogen wierden verkondigd; Epulones, de Gaftereerders; en de
Auguresy Waarzeggers, welker gezag zo groot was, dat de Raad des
volks zonder hunne bewilliging niet kon vergaderen. Zy gingen elk
in hunne byzondere kleedinge, uitgenomen ten tyden van hunne plech-
tige dienften en offerhanden, wanneer zy op eene en de zelve wyzeec-
kiced gingen, tc weeten, in een rok of kappe van wit linnen, zeer
vvyd, en tot de voeten lang afhangende , midden om't lyf met een
gordel en gefp vaft geflooten ; wordende dit kleed by hen Gahina ge-
noemd.
En nademaal het geloof geheim dient te weezen, dat 's te zengen
dat de dingen, die.in onze handen vertrouwd zyn, verborgen, zuiver'
en onbevlekt, zonder eenig bedrog of lift, mogen blyven ; beval
Numa Pompilmf, dat de O-jperprieiter, aan 't Geloof offerende, zy-
ne hand met een wit kleed zoude gedekt houden, gelyk TmulJfams
verhaalt, om te verftaan te geeven dat men de goede trouw in allen
deelen eenvoudig en opj-egt behoort te houden , en dat de zelve gehei-
ligd is aan de regter hand, dewyl wy ze met alle vaardigheid en kracht
moeten voorlban. Firgilim erkent van gelyken, dat de vaflheid der
oprechte trouw als een verzekering door de regter hand betekend word;
waarom hy Diie?, in zyn zy£neid: aldus doet klaagen: -riy, hzSe
toch eens^ dit z,yn die fchome woorden en trouwbeloften van den Zeon
die y z.0 men z.eit ^ Heiligdom en Huisgoden z,ynes vaderlandts metzjch
omvoert. En in zyn 3 ^e ^„eid; ftaat, Vnd^ ^nchifesgeefi zelf
vertfaagdtn Jongeling Achemenides y tot teken van ZJ^rie verzekerende
trouw, de regter hand. En op een andere plaats doet Xvf 'Amme tegens
II. Deel. e e
-ocr page 218-2i8 groot schilderboek.
Z<^iw«Aeggeii; waar is uw oprechte trouw} waar de voorgaandez.ofg'
vuldigheid voor de uwen, en uw woord en ha^d , ζ,ο menigmaal aart
Neef Turms gegeeven? Virgilms noemt het gelooi mede wit en grys;
het welk Servius aantoont gezegt te weezen omdat de oprechte trouw
veel meer word gevonden by de ouden, welke reedts grys en wit zyn.
Als Horatius klaagt over de boosheden der raenfchen in zynen tyd, zegt
hy, dat de oprechte trouw, in 'x. wit gekleed, weinig aangebeden word;
voegende daar by, dat, aan de zelve offerende, de Oppcrprieftcrniet alleen
de regter hand gedekt houd met het witte kleed, maar ook het hooid, cn
byna het geheele ligchaam: om aantetoonen, dat de geeft en wille
zuiver en onbevlekt diende te weezen, om de oprechte trouw akyd te
vergezelfchappen: waarom ook Ariofo zegt, men verbeeldde de oprechte
trouw voortydts met een wit kleed aan.
Petronius zegt, dat Numa Pompilius^ tot een teken van 't Prieiler-
fchap, zelve een kleenelinne kap op^t hoofd droeg, gelyk de Priefters
en Wigchelaars in hunne offeringen en dienften gebruikten, Desgelyks
waren de Vrouwen en Dienftmaagden derRomeinfche Prieiters, Flamines
geheeterj, daar mede gedekt.
Dc Muts betekende by d'oude Romeinen mede dc Priefterlyke waar-
digheid; want de Priefteren, gezegt FUmines , ontleenden hunnen
naam van PileuSy hoed of muts, als of men wilde zeggen Pileamines',
hoewel andere mcenen, dat hunne benaaminge komt van Flameuwy
het welk by hen een hoofdcieraad was: want de Biffchoplyke mutfen,
langhangende rokken en klecderen, waren, gelyk ik gezegt heb, den
Priefteren töegeëigend. Tot dit gevoelen beweegt ons het gezag en
de geloofwaardigheid van den doorluchtigen man Fabius PiÜ:or \ als hy
zegt, dat het den Priefteren of Flardnes niet geoorlofd was zonder
muts op het hoofd zich op de ftraaten aan het volkte vertoonen; maar
dat zy in hunne huizen dienaangaande doen konden het geen zy wil-
den : het welk noch ten huidigen dage door groote Preiaatcn en Voor-
ftandersder Roomfche Kerke in veele Catholyke Plaatfen, naauwkeurig
word nagekomen.
Infula was een fyn linnen kleed , waar mede dc Priefter en het
Slachtoffer bedekt waren.
De Veftaalfche Maagden, by de Romeinen aan de Goden offerende,
waren gekleed met een lange en wyde witte rok van zeer fyn wit Hn-
iien, Sufféulum genaamd. Haare hoofden waren desgelyks met een wit
kleed bewonden , daar zy noch over heen hadden een iluyer van wit
linnen, vierkantig lang afhangende, en tot over haare wangen neder-
daaknde, zynde onder dc kin met ecu agraphe of gefp vaft' gemaakt:
wes-
-ocr page 219-GROOT SCHILDERBOEK. np
weshalven zy van het woord V^is Vfflalen wierden genaamd.De Romein-
fche vrouwen draagen noch ten huldigen dage langefluyersovcr het hoofd;
willende wel gaarne daarmede de godvruchtigheid, zuiverheid en kuifch-.
heid der oude Matronen (welke hunne hoofden, hals en borften, met
kleeden of fluyers dekten, om dat de zelve haare eerbaarheid enkuikh-
hcid in zodanig een achting hadden , dat zy zich nooit alleen van haare
mannen wilden afzonderen, en aan zich zeiven noch anderen eenigc
gelegentheid tot kwaad geeven ) nabootfen.
Behalven de voornoemde Kleedingen hadden de OfFerpriefters noch
verfcheidcne Geitellen en gewyde Vaten tot het gebruik der offerhanden,
ie weeten,
Prefericdum y een Vat van metaal of koper, van boven open^ cn
zonder handvatfel.
Patina of Patera, Kom of Schotel, in welke de Pricfters het bloed
der geofferde beeften vergaderden.
Achama, een ander kleen Vat, van gedaante als een kleine kop, in
het welk zy den wyn van de ofïèrhande, droppels wyze afdruipende,
vergaderden.
Acerra was een kleen Kiifje, waar in het rookwerk bewaard wïerd.
Endabris was dc Tafel, waar op de geheiligde dingen lagen, waai
van ook de gereedfchappen en andere zaaken, tot de offerhanden die-
nende, Enclabria wierden geheeten. Op deze Tafel leiden zy het ge-
offerde beeft opengefneeden en wyduitgeftpkt, naauwkeuriglyk onder-
zoekende deszelfs ingewanden, te weeten, het hert, de long, en leever,
met een yzer mes de zelve Omkeerende, en zorgvuldiglyk beichouwen-
de, om daar door eenige openbaaringen en waarzeggingen, zo zy waan-
den, aan het gemeene en domme volk bekend te maaken. Paufanias
verhaalt, dat die zelve maniere van doen in 't ofïeren by de Grieken
ook gebruikelyk was.
'Secefpites, zo geheeten k fecando, dat is fnyden, was een tamelyk
langwerpig Mes, hebbende een rond yvooren hegt, op het einde met
goud cn zilver, beflagen metkopere fpykertjes, waar mede zy het beeft,
ter ofFerhande verordend, den hals affneeden.
Strupii betekenden een bondeltje van kruiden en rankjes, Verbena gC"
naamd, van laurier, myrthus, en olyftakjesby malkander gebonden. Zy
waren van gevoelen, dat deze kruiden en takjes hun in allerley offerhan-
den veelheyl en geluk voorfpelden, en bedienden zich daar zelfs af in hun-
ne reinigingen, maakende daar oorkufTens van voor hunne gewaande
Goden, welke zy daar mede vulden en toemaakten.
Afpergile, of Wykwaft, was by hen van takjes met bladen van
ee 2 hyfop
'i
174 groot schilderboek:.
hy fop gemaakt,, welke zy in een vat van marmer, met den naam van Ζ-λ-
brum bekend, aan den ingang van hunne Afgodentempelen plaatfi;en,even
als de wywatervaten ten huidigen dage in deRoomfehe Kerken geplaatit
worden, waar mede zy dan het byftaande volk en de gemeente befproeiden.
Zy hadden noch verfcheidene andere plechtigheden, welke ik kort-
heidts halven zal voorby gaan : dienende dit alleenlyk om den lietheb-
bers en vuurigen beminnaars der Konft voor te ftellen dat zy de Hifto-
rien en Gefchiedeniflen onvermoeid moeten doorbladeren , op dat zy.
daar door de Oudheid methaare omitandige hoedanigheden in de uit-
werkingen hunner zinryke gedachten zodanig mogen navolgen, en al-
les op zyne behoorlyke plaatfeTchikkenen verbeelden, dat door de aan-
fchouwers en waarachtige beminnaars met volkomene vergenoeging ea
toejuigching moge geoordeeld worden daar niets aan te ontbreeken.,
TA-
-ocr page 221-2Zi
VOOR HET
Handelende van de
En jonge isn ftcrke Maagd , heer werkfaam, en ftyf van op-
zicht, ftaandemethet regter been op een vierkanten fteen, en
met de linker voet op een ronde kloot. Zy heeft eeix ligt-
graauw kleed aan , onder met een knoop boven de knie vaft, en ach-
ter opgefchort, en een fchaapsvacht voor om haar lyf gebonden. Haare
mouwea zvn tot boven de elleboogen opgerold. In den linker arm houd
zy hcthscid Decoro y of Achtbaarheid; in d'ëerte hand een beitel, paf-
fer, lootlyn , en winkelhaak; en in d'andere een houten hamer. Haar
huliiel, of lokken en tuiten, zyn achter te famcn gebonden met een
bceede band om het hoofd, waar in een kleen autaartje, en een arend
met de blixem in. dc klaauw, getekend ftaat.
Ν' Abootferder NatuurL α i r. ε s s ε , dom vermaard'^.
_ Vk Beeld' en Schilderkonfi gelyk twee znfiers part,
ÏVat toont dit Boek em fihat van rype weetenfchappen!
De nyverendê By zuigt lekk're homngfappen
Uit kruid en bloemen, gy zuigt merg en pt uit kunfi'
Vangroote mannen^ en. verdient dus tedersgunfi.
Wat hebt gj om doen zien ontaUelyke blyken
Van uw vêrheeve geefi, die niemand hoeft te wyken;
Dat tuigt uw weergaloos, uw meefierlyk Penfeel
In Vorfien Zaden,, op het An^erdamfch Tooneel,
Op duizend Doeken i opTanneelen , Ι/ααζεη^ Wanden y
Daar ïeerelmgen door verrukt in liefde branden.
Om 't na te volgen, zogy maar navolglijk zyt y
Doch 't is niet moogltjk dan door onvermoeiden vl^ty
Opmerking,yver, om, uit letterrijke.boekeny
ee 3 V Gê-
-ocr page 222-22,1 ■
*t Geheim der weetenfchap en kmflen op fe zoeken.
Uit dit uw nuttig werk praalt, uw. volmaakt vernuft,
V Geen nergens flil vaor flaat, '^oor aarzelt, noch voorfift,
Zo wel in fchiÜeren, als etjen i engraveeren, ■
fViskunflig tekenen i ontwerpen en bbotfeeren:
*k Aanfchouw in dit Tafreeluw zonderlinge geefl.
De Maagd, Beeldhouwery, haar eigenfchap, haarleefi.
Gewaad^ gedaante^ enhaargereetfchapi kloeke vonden,
Gebooren uit verfland, daar elk is aangebonden:
Door haar fcheptgy uit wafchi uit klei) uit elpenbeen.
Uit hout i uit marmer i en uit allerhande fieen
Gedaantens naar den eifch, dan fchynt uw kunfi te geeven
Aan wafch, klei) fieen ^ en hout en elpenbeen het leeven.
Die dus uw voet niet volgt hopt door onkunde mis ^
En maakt al dwadende zfn werken by de gis.
L ΑIR Ε s s', zult de roefi des tfdts door lofverduuren 5
Gy hebt gewoekerd van u zelf, geen ledige uur en
Gekend, maar fleedts voldaan uw nyvermde plicht,
Oen grooten Angelo , dat wyduitflraalend licht t
IVierd door zijn naarfligheid, en door zijn hooge jaaren,
Berooft van zijn gezigt, maar kon zijn kunfl bewaar en ;
ïVant toen hy bUnd was zag hy door zijn wijje hand.
En voelde een beeld of't waar gevormt in goeden.flant,
Of't oud of nieuw werk waar, geen blindheid kon beletten y
Dat hy naauwkeurig daar den prys niet op zou zetten,
Gy hebt één lot met hem, ver zienden Blindenman)
Terwyl uw geefl naar eifch de dingen fchatten kan)
Daar gy de blyken van nu in het licht doet geevm,
Waar door uw naam en faam mtflerffelijk zal leeven.
Gy Tyber, flof, fiof op uw Konfienaaren vry ·,
Gedoog dat weoρhMKΈ:ssΈ.ook fioffen aan het Γ,
Die de Oudheid overtreft, ten minfl'kan evenaarm^
Terwijl Mmervas geefl is in zijn J?rein gevaar en.
J. PLUIMER.
-ocr page 223-G R O O Τ
Verhandeling van de BeeUhottwery.
EERSTE Hoofdstuk.
Er wy tot de hoedanigheden en uitwerkingen van de inleiding.
BeeIdhouwcrykQmen,zullenwyalvoorens, tot onze Inlei-
ding, een weinig van haare oudheid fpreeken. O dh ·<!
Dedahts, zynde zo beroemd een Bouwmeefter als ervaren derikew.
en voortrcffdyk Beeldhouwer, was van een Koninglyk ge-houwciy.
flacht: CadwHs zelve, aan wien de Stad Troye haare beginfelen ver-
ichuldigd is, was een KoningsZoon. Deze onwederfpreekelyke waar-
heden zyn baarblykelyke preuven van het gecne ik hier ter neder ftelle.
Dewyl deze Weetenfchappen dan uit de Griekfche Oudheden voortko-
men , zal ik der zeiver vinders niet gaan zoeken uit de overblyffelen der
Ifraëliten, noch aan die aan den zeer koftelyken en voortrefFelyken
Tempel van Salomon hunne konftocffèningen hebben bcfteed, aan de
hoofden der Cherubynen, aan de cieraaden der Arke, en aan de Vaten
wclketotgebruik hunner offerhanden ingcwyd waren. Hetis genoeg, dac
de H. Bl^eren ons nadrukkelyk daar van fpreeken, om ons te overtui-
gen dat dezeKonften ook in dietyden in zeer groot gebruik zyn geweeft.
" Genoegfaam'is bekend de onvermoeide arbeid dien de kinderen van Seth
nanien om op twee Kolommen, van welke deeene van gebakken, en d'an-
dere van arduinfteen was, te graveeren en aan de nakomelingen na te
Jaaten alle het geene zy in de Sterrekunde hadden ondervonden; op dat
die Konit mogte aan delaatere eeuwen in haar geheel blyven, welke de
zondvloed en de ovefftioomende wateren met haarcn ondergang dreigden;
en dat nadezortdvloed ,Prö?wii/jf«J,Zoon Van Japhet, 6c eerlte was die
uitvond" de geboetfeerde en gebakkene beelden: ""f geen voet heeft gè-
gceven tot alle de fabelen en verdichtfelen der Poëeten. De Aiïyriers
cn de Chaldëers waren onderweezen in de Beeldhouwery; gelyk men
leeft dat Laban Huisgoden had welke zyne Dochter Rachel hem ont-
roof-
roofde: cn naderhand maakte het joodfche volk in de vvocftyne , hj
den berg Sinaï, zich een gouden Kalf, om het zelve aan te bidden.
De Heidenen begaven zich met een zeer goed gevolg rot het onder-
zoek der Konften. Ntms^ de zoon van Belus^ anders in de H: Schrif-
ten-genaamd iVji»2r<j/λ/, eerfte Koning van Aifyrien , vereeuwigde dc
gedachteniffe van zy nen Vader, ftichtende hem ter eere een Tempel, ver -
vuld met Stokbeelden, maar onder anderen dén Afgod Baul., om hem
te doen aanbidden. OcObelisques οΐ Piramides ^ welke uit Egypten
door Auguflus naar Romen overgebragt wierden, geeven overvloedige
blyken van de grootsheid dier natie in haare werken.
De aloude Beeldhouwers onderrechten ons van duizenderhande aar-
dige uitvindingen en omftandigheden derHiftorien, waar van zydeop-
loffing geeven; ons leerende de gewoontens der Ouden , der zeiver
Godtsdienü, verfcheidene kleedingen, wapenen, enz. vermits alle die
dingen van een zeer naauwkeurig onderzoek en oeffening zyn.
In de tyden Het is ook niet door gebrek van verftand, dat men de Antieken als de
vAtisAiexan- voltpaaktüe modellen vfin welftand en treffelijke overeenkomfte heeft
de Schilder- voorgefteld: en om de reden hier af klaarlijk te doen zien, moetmeii
konft en vvecten, dat de eeuw, in de welke Alexanderht^ït geleefd, de allervol-;
f/hal'ie vof- "'^^ktfte was die men kan bedenken , ter oorzaak van het voorneemen
niaaktfte 't geen men in dien tyd by der hand vatte , noopende de Konften en
had"*^^"^^' "^etenfchappentotdenhoogften top van volmaaktheid te brengen. Ten
dezen einde dan begon men met de Schilderkonft en Beeldhouwery ,
zoekende daar in eenige voorfchriften te maaken waar uit men vafte
en wiskonftige regelen konde ter neder ftellen , buiten dewelke
men niet en kon gaan zonder vau de waare order cn fchoonheid af te
dwaalen. De vermaardile Beeldhouwers dier tyden befteedden derhalven
alle de krachten van hun verftand om dat werk gelykelyk voort te zet-
ten , en bey verden zich tot een naauwkeurig onderzoek van !defchoon-
heid der natuure, en van wat gedaante en proportie de gedeeltens van
het ligchaam moeften weezen om de welftand en gezotide overeen^
komfte daar in te brengen , zodanig dat de zelve al te iamenby malkande-
ren vergaderd zijnde , een geheel volmaakt konftwerk mogten formee-
ren: dóch zy nde het hun niet mogelijk alle de verzamelde deden in een en
het zelve voorwerp by een te brengen, beflooten zyde voornaamfteen
fchoonfte deelen uit de eene en d'anderc te verkiezen , om verfcheide-,
ne volmaakte beelden, daar uit tefamen te ftellen , welke aan de nakor·.
melingen tot voorfchriften en modellen mogten verftrekken.
Τ WE-
-ocr page 225-2.02. groot schilderboek.
TwEDE Hoofdstuk.
De Beeldhouwery is een naarbootfinge der geheele natuur, haare wat <ic
voorwerpen door een krachtige beweeginge des ligchaams en be- fy
hendigheid der handen uitvoerende. Zy beftaat in de f^metrie ofwaat'inzy
naauwkeurige afdeelinge van de byzondere hoedanigheden der voorwer- "^c^aat.
pen, voornaamentlyk in't Menfchbeeld, waar in zy ook meeft uit-
munt, en daar na in de viervoetige Dieren, ten opzichte van hunne pro-
portie en Ichikking, alles rond en het levni zeer geiykformigj zynde dit
het voornaamfte van haare twee hoedanigheden.
Haare twede uitvoering betreft het Basreléve, of Halfrond, na de
verfcheidene hoedanigheden, gelyk wy hier na zullen verldaaren.
De Stoffen, die zy bewerkt, zyn vyfderley, te weeten die de voor- stSbY^''^^
naamfte zyn, van byzondere natuur en eigenfehap. bewerkt.
De eerile, is de Kley of Potaard. En welke
De twede, Was. -
De derde. Hout.
De vierde, Elpenbeen of Yvoor.
Endelaatfte, Steen.
De twee eerfte werden door houte werktuigen bearbeid, en d'andere Haarewe^k-
door yzer en fcherp: doch elke Stoffevereifcht een byzondere handeling. '"'S^"·
Van de eerfte neemt zy af: tot dc twede voegt zy toe: in de derde hakt
zy: van de vierde fchraapt zy: en tot de laatfte ftoot zy, na den aart
der ftofïe leenig of taay , draadig, vaft, droog en bros is.
Nu ftaat hier aan tc merken, hoe zy te werk gaat in het maaken van Hoe zy een
e^^ Beeld of ander Schepfel.
b>rftelyk ftelt zy op papier haare gedachten in 't ruuw, verkiezende
de fch'oonfte zyde. Daar na neemt zy wat potaard of kley , en zet deze
begripp^en overeind, zo veel het mogelyk is haare vaft gefielde teke-
ning gelyikende. Als het nu in 't ruuw is gevormd, met een tandig en
afneemend houtje, doch meeft met de vinger, fchikt zy het leven alzo,
om dat ruuwe modél naauwkeurig daar na op te maaken en uit te voe-
ren. Als zieh dit dan van vooren wel yertoont, gaat zy allengskens
om, tot dat het van alle kanten heel opgemaakt is, en 'er niets meer
aan ontbreekt. Het werk aldus eenigen tyd ftaandetedroogen, laatmen
het in den oven bakken; diénende het zelve dan voorts tot modél, onj
in 't marmer, of andere ftoffe, daar na uit te houwen.
Het voornaamfte in deze Konft is een ichoone geftalte, en een net- waar in zy
te of duidelyke afbeelding der dingen die men voor heeft te vertoonen,
ƒ/. Deel. ff op
22«? groot schildekeoek,'
ophetnaauwkeurigfte uitgewrocht, alsMenfchen , Bceften, Dieren, ja-
alles wat iiaargebootrt kan worden: doch het voornaamfte zyn Beelden
en Basreléves.
Het eeritewerd begrecpen in Man, Vrouw,eri Kind ναιΊ iillerhanien
ouderdom, als mede Gouterfeitfels.
Het twede zyn Paard, Kameel, Olipiiant, Leeuw, en meer andere
Beeften.
Het derde Paauw, Arend,Raave,Uil, en diergelyke indezcKonft te
pas komende: tot alle welke dingen een naauwkeurige en grondige ken-
nis vereifcht word.
Dewyl dan aan deze Konft zo veel vaft is, oordeel ik het van iief
uiterfte belang dat een welmeenend Oeffenaar al zyne vlyt aanwendeom
voor eerft de Tekenkonft grondig te verftaan, eer hy de pradyk of
oeiïening aanvaart, en zulks om twee redenen.
Eerftelyk, op hoop van eer en voordeel.
Ten tweden, uit vre^s voor fchade en fchande.
"Welke twee dingen den Meefter altyd volgeny c;: ooi J·:· ;;c
dat 's te zeggen een van beiden, onvcrmydelyk van ζ hl i.cnr.is < γ in-
voering afhangen.
Hier by is aan te merken, van wat vermogen dez
ten opzichte van den Oeffenaar.
Het is een werk daar veel aanhangt, en vangroe:
ten aanzien van de materiaalen of werkftofiên , als r
duurigheid des arbeidts. Indien het gebeurt, dat het c; iHcnct
het groote eer en voocdeeifaan; maar in tegendeel, zo hïi m;.:]uk:-.
noch grooter verlies en fchande.
Een welmeenend Beeldhouwer dient deze^navolgcnde Koelden
noodzaakelyk te hebben: de Statuaas van Perrkr, .ie ΐΓί.ηϋΙ,ψ„^ ^jf
zinnebeeldelyke BetekeniiTen van Cefar Ripa^ Ottdam: RooiiilciKf Mo-
gendheid, en meer andere Boeken van de Oudbeden; de
voornaamfte Hiftoricn, doch voor al les ChamÉieYe des h.jr·ons v.in
Monfr. de la Chambre y andere van de Hörstogti i > irK-Jc die
derklecdingen; ook die van Beeften er» Gediertens, tn,·.
En tot hunne oeiieniiig pf pradyk, Pleifterbeeldcu, Baire! . e.?,
McdaljesjBorftbeelden^ Handen en Voeten, Leeuwen ci\ L.tuw: .jtü,
Sphinxeny Termen^ en mceij andere'dingen die ^er te ^r/^cr, ..y; .. _ jok
Modellen van was, van potaarde, en op papier.
In wat tot
dezelve vet-
eifciit word-
- f'ingen .-x
Haat vermo-
gea·
^-ίi ·nJ i'-i w^i
- '- ge iang-
Tn welke
Boeken een
Bieldhoutvet
noodzaake-
lyk zyn.
graot schilderboek.
. Van de Bafrdéves,
Derde Hoofdstuk.
WY zullen dan, om grondig van dit alles te handelen , beginnen
met deBaireléves, welke driederley in foort zyn, te weeten byna zelve,
rond, halfrond, en flamiw of plat j wa-ar in dit onderfcheid wel in acht
genomen moet worden , alzo zy drie byzondere oogmerken in hunne
proportie of verdeeling hebben.
Deeerfte, byna.rond, is die, welke men gemeenlyk in holle niiTcn E« weikedie
gebruikt met levensgroote beelden , hebbende drie 'verdiepingen
gronden achter malkander, de voorfte beelden byna rond, de tvvede
half, en de dade wat minder.
De twede foort, halfrond, gebruikt men in ondiepe vierkante nif-
ien, fronteipieflen, ronde bovendeuren en niflèn. Deze heeft twee
verdiepingen , te weeten, de voorfte half rond, en de twede wat
flaaüwer.
De derde ioort is die, welke men gebruikt in friefen, pedeftallen,
borftweeringen, en medaljes. Deze derde foort heeit maar eene ver-
dieping, of een enkeld beeld op een grond.
Wat het oixlineeren derzelve aangaat, daar ftaan deze vyf dingen in Vyfwaarnee.
waar te neemen. oSÏn''
Dat het voornaamfte beeld van 't werk zyne volle verhevenheid be-der zelve,
hoiidé, en die het miuft te zeggen heeft het fiaauwfte werd, en in
dc grond blyve zitten.
Dat de meefte beweeging en werking der beelden altyd inhet^^r^e/
of op zyde gafchiede : doch daar moet geene verkorting der leden wee-
zen.
Dat ά.". hegting der nitfteekende gedeeltens natuurlyk, en niet ge-
zocht moet khynen.
En einde yk, dat het werif overal gelyk gefchikt zy , niet te vol op
de eene plaats en te yl op een andere, maar evenwichtig verdeeld, aan
het welk veel g;?leegen is.
Schoon dit- werk' van Bafreléves de Beeldhouwers byzonder fchyntte En aanmer-
betreffen, is het echter den Schilders even na , en zulks uit de byzon-„„tf
dere vermaagfchapping die deze twee Konften met malkander hebben , dezet yer-
waar door de eene zonder de andere niet volmaakt kan weezen. Aandeimg.
De Beeldhouwer ontleent van den Schilder de ordinantie offtelliiig, wat de
g g 2 die'^^sldhouwer
-ocr page 228-groot schilderboek. 175
van den diehcmtot gronclflag van zyn werk dient, waar na hy dan zyne pradyk
schüdet ont-begint te oefFenen.
In tegendeel ontleent de Schilder van den Beeldhouwer de pradyk
van 't boctieeren, als moetende hem tot een vaften grond in het uit-
voeren van zodanig een werk noodzaakelyk dienen.
Het is dan om die reden waarom ik vermoede dat een Schilder on-
tnogelyk een goed Bafreléve kan fchilderen, ten zy hy watkonneboet-
feeren; gelyk ook in tegendeel geen goed Beeldhouwer den aanfchou-
wers hier in genoeg zal doen ten zy hy eenige ervarenheid in de Schil-
derkonft hebbe,
AanmeikiMg verftandig Meeiler zal naauwkeurig zyn in 't ftellen van zo-
op de daa- danige Bafreléves, als voor verhaald is, naamentlyk, dat ieder zyn be- ,
lè°drlederiéy ^oorend licht ontfange, ten einde alles duidelyk en zonder de min-
Eaftdeves. fte verandering bekend werde. Zonnelicht, ot kantige ichaduwen
maaken de dingen onkenbaar door de wanfchapenheid der flagicha- ,
duwen , welke zich in die gelegentheid in de natuur vertoonen »
wanneer het werk heel verheeven zynde , veele di -pw ί.οΙΠμΙ-, ο.,'ϊ.:
heeft-
Licht van Het grootc CO algcmcene licht is voor de eerftc o' L^yna ton
d'mfte. de, het voordeeligfte.
Dei twede. ^at de tv/ede aangaat, te weeten de half ronde, Iv tUcht v, ,tiv.
op zyde is het bekwaamile, teroorzaakdatdaarvveinigi; ve:i!ev.:acbcc.t;u
zyn, en dat het werk derhalven meet vry is van flagic ·.
En van de Hct licht liccl op zyde is voor de laatfte foort 1-.: voorde. iigUc,
laatfte. geevende hetzelve eengrootewelftatid ennetheid, fch 'ahet byna ge-
heel zonder fchaduwe is.
Mogelyk zal het veelen vreemd voor komen 't j. ccii ik hier v'c-
gens het licht gezegt heb, te weeten, dat men het iclve n;i tV j ji-
reléves, of Schilderyen, die daar in zullen ftaanof hav:;icn, ^occl . lik-
ken , na dat ze verheeven of plat zyn.
Dat men tot ieder foort van Bafreléves een bekwiaai Ηο·:ιΐ- inoct
verkiezen, daar uit moet men begrypen, dat het litht nier cvcral
even goed is. Hier pail een Bafreléve in een diepe cn hcvic m . Ja:.:
een minder verheeven; en hier v/eêr een heel flaau'^e; 7). dc dus
het een van de zyde, en het ander van vooren l- Jarga Doch
men moet niet denken, dat, als de kamer gemaaki i , 'v^^t lici-t oi
de glazen geplaatü, de plaats van twee niffen vailg^i '· Ï i r u; der-
zyde van de fchoorfteen, het in onze keur ilaat een / ilii.^vc v.v·»
drie gronden in d'eene, en een van twee of een ί; O! u in d nn, >
re te maaken, om dat het digtfte aan dc glazen niecï ν^τ^ ν ;ογ<.γ!
GROOT SCHILDERBOEK. 229
gedaagd word. Zulks mng geenfins gefchicden ; zy moeten even hol
en verheeven zyn. Dat men daar toe een bekwaam licht moet verki^'
zen, istezeggen, dat men zyn werk zodanig dient te fchikken, datiedei^
na zyn licht eeii goede welft'and verkrygt. By voorbeeld, in d'eerfte,
alwaar de beelden heel verheeven ttaan, konnen ze geen zo gioote flagfcha-
duwen geeven, vermits het licht daar een weinig van voeren op valtj
het welk in d'andere zou konnen gefchieden, alwaar het licht meer van
de zyde op komt, ten ware men de beelden, die in d'eene aan de reg-
ter zyde ftaan, in d'andere aan de linker zyde zettede, waar door men
alsdan die overtollige fchaduwen zoude konnen voorkomen, en de on-
gelyke lichten welltandig vergelyken.
De Basreléves in ondiepe niflen met twee gronden iuifteren alzo
naauwj en 't is het zelve daar mede gelyk in friezen, pedeftallcn, of
medaljes. *
Veele begaan een grove misflag wanneer zy hunne Basreléves plaat - het piaafri.
fen in frieten van fchoorfteenen, pedeftallen, en boven kamerdeuren,derBaitcié-
i.clfs cp (ie ichoorfteen, zettende daar meer als halfronde, jaheele*"·
i ond;. bo-iden boven op; gelyk ik eens een Basreléve, byna rond en op een
cnkcide dicp;ng, in de fries van een fchoorfteen gemaakt, gezien heb.
My dunkt,'dat het heel oneigen isbeeldtjes van drie quartvo'et hoog zo
wyd van elkander, en zo yl vanplooijentemaakenrja fömtydts heeft iedet
beoid maat een plöoy drie a vier; gelykende het zelve aldus eer een gladde
tn gppolvfic daodverw, op zyn Schilders gefproken, of, om beter te
zi 'jWn, een oud en heel verfleeten, dan opgemaakt werk; dienende
v. e! dc bdft Blauwer en fynder uitgevoerd te worden. Ik heb aange-
merkt , dat, wanneer fraaije Schilders zulke Basreléves op zodanige
plaatfen vcrtoonen, zy alle kloeke partyen van fchaduwe zo veel ver-
meden ais 't mogelyk is, voornaamentlyk in friezen, pedeftallen, en
andc re platte Landen; zynde het myns oordeels heel eigen dat die vlak-
ke pii-tyen van èc j^rchiteBuur hunne vlakheid behouden: en gelyk al-
le dc ei.-naden ; alskapiteelen, loofwerk,modiljons, trigliefen, en dier-
?clyke, dat geval gemeenlyk kurieus en nettjes uitgevoerd zyn, be-
_ioören oni-!. beelden desgelyks teer en net uitgevoerd te weezen.
Zommigi-· hcuden zich te veel aan de kloeke kant: maar hoe de din-
gcnklcend'vr/yn, voornaamentlyk binnenshuis en zo digt by de hand,
hoe .',y n< i:cr iTioeten weezen: want buiten is't een heel ander werk,
vermits ze daar van alle kanten verlicht zyn, en derhalven minder af
ftreken al zyn zy noch 20 verheeven. De Beeldhouwery dan by de Archi-
xefhuur gevoci^d zynde , zo als 't behoort, is 't het werk van een ver-
nufti-' Mccilcr. Mi waar toe ieder zonder groote oeifening niet bekwaam is.
jn
en
170 groot schilderboek. '14^
Dewyl deze Konftoeftening zo wel den Schilder als Beeldhouwer be-
treft, zai ik voor den eerften aantoonen op hoe veelderley manieren
men een Bafreléve kan icbilderen: doch de gemakkelykfte en vaardig-
ik is altyd de befte: weshalven ik hier een aanvvyzing zal doen van die,
welke ik-door ervarenheid de befte hel;} bevonden.
Manier des Eerftelyk ftryk ik myn doek zuiver engelyk, met zodanig een koleur
'^t atui'deÏn Baireléve moet weczen, 't xy wir, graauw, rood, of geel, &c. tuf-
van Basrde- fclien Ücht cn fchaduwe, of van de tvvede tint.
vcs. De grond aldus bereid zynde, en myne ordinantie daar op getekend,
zo trek ik de zelve met hard potloot net en correól om, doch een wei-
nig fterk: waar na men 'er met een drooge doek over heen moet vryven,
op dat het 'er vaft op moge blyven zitten, cn de vernis wedetftaan
konne zonder te fmetten. Dan haal ik'er een dunne vernis over, en
daar mede aan 't fchilderen, eerft de fchaduwe en dan de twede tint daar
tegenaan, laatende de grond voor het licht blyven, de fchaduwe met de
twede tint luchtig onder een mengende, zonder de zelve met een vispen-
ceel te verdry ven, de tvvede tint met de vinger of cenftyve penceel met
de grond, wat fchommelende. Alsdan neem ik een andere tint, zodon-
ker als myn model aanwyft, geevende daar mede een grond achter myne
beelden, en laatende het werk aan de lichte zyde zonder deminfte ron-
digheid ftaan.
Als ik het nu zal opfchilderen, ftryk ik het geheele Stuk, of een ge-
deelte zo veel als ik op een tyd kan afmaaken , met een ligter tint als
de eerfte grond, heel dun en egad over al, zodanig dat men daar alles
door kan zien: doch men moet acht geeven, dat het wit daar toe heel
dik en byna droog moet gevreeven, en niet als met tarpentynolie ver-
dund worden. Op deze natte grond leg ik myne uiterfte hoogfels aan.,
welke zich dan aljengskens daar in vermengen,, en de fchaduwe desj?^e-
lyks, zonder dat ze malkander raaken. _ ,
De twede en derde foort fen men zonder moeite ten eerften o^jmaa-
ken, op het retoqueeren na, alzo daar geene flagfchaduwen noch .'hollig-
heden. aan zyη, gaande te vyerk als volgt.
ni«om ^^ bereid, myn panneel of doek even als gezegt is. D;an hoog ik
ujue"votrTn. maar ten cerften, verdfcyvend.e het hoogfel in.de natte groad, die door
het uittrekken van de terpcntynolie wat droog gebleeven i-s; en zo doe.
ik met de fchaduwe desgelylis , laatende aldus de grond voor de twede
tint blyven. Is het zaake dat höt uittermaaten net uitgevoerd moet wor-
den, ftryk ik een fchoone: vernis, gemengd, met wat taaye witte olie,
daar over, opdat het zo.fchielyk niet zal droogen, en ik zo gemakke-
Jyk, en zo lang als ik wil., over en weer over konne ichilderen, hoogen-
de
-ocr page 231-groot schilderboek. 175
•de dan op de hoogfte partyen, en in de holligheden diepende of toctien-
de, ook hier en daar met een zagte viipenceel wat fmak fchommelende ,
en wat geel in de gercflexeerde ichadinven. Moet de agtergrond een
weinig donkerder weezen, 20 is het na dc bekwaarafte tyd, want het
za! dan niet meer infchieten.
De derde én laatlle foort heeft geen andere grond van nooden als de Berdïryving
eerftci die heel zuiver en gclyk moet weezenV vermits het licht ^orÜ
d'eene, en de fchaduwe aan d'andere zyde, het werk genoegfaam doet
zwellen en verheevcn ftaan. Doch men moet hier aanmerken, dat,
zo menigmaal als men 't overfchildert oi retoqueeren wil, zo menig-
maal het ook met vernis moet uitgehaald worden, of ten miniten daar
het noodig is, als men niet .wil hebben dat het infchiet: want de natuur
van de vernis is zodanig, dat die niet meer als eenmaal' overfchilderd
wil weezen, of het werk fchiet aanftondts in.
ons nu verder gaan, en aanwyzen wat men dient waar te ^^Men moot
rr.vn in h l fchilderen van beelden in holle niffen, ^t welk niet kan ξ^-ριφάΐ,ί}
-:.:iH!. .icn n zy men de PerfpeBicf vvelverilaa: anders kan men geen vetftaan,
iocil bei' . tnaaken, en veel minder deszelfs behoorlyke flagfchaduwe
^iSnv-'-iC!; Die het niet verltaan, zullen echter van de onkundigen
jvor^'crvl·. : . preezén, maar van kenners voor botterikken uitgemaakt en
. - orden.
Ven crr-or ; miillag beging die, welke een fchoon beeld in een nis
ε· : Jii! Kid Hj I meteen ftok in de hand, waar van hy de flagfchaduwe
ï "k --'id van de nis zeer duidelyk had aangeweezen, en.het
i ei; V 11 . η tot onderen,daar het gèheele ligchaam op ruftte, zon- -
der llü^rchadüwe gelaaten, zulks maar alleen even aan de voet op de
jii'^r 3:ïriwy.i';ide. Een flegte zaak, met welke bet ging even als'met.
cel jong kV;'! : je, die heel eenvoudig zynde, zag dat zyn Me^fter een
graal^' bet!.; u een nis maakte, en hem aanwees dat aan de flagfcha-
'-el Lcit gen was, en dat de zelve ook corred moeft weezen, met
erncn ;i?rrfoonendii het modél daar hy "t na maakte. De jongen
niet luv z > ging heen en liet een nis maaken j maar alzo hy geen
beeld h.^d', '. "'de hy dat vati zynen Meeftcf, en plaatfte het zelve daar
ΙΠ, trc kkcnJ.d. flagfchaduwe met potloot op de nis om, waarna hy
i.Vixn bcc: ':;· t zy van wat aöie die ookwarcn, altyd de zelve ilag-
icha'iirw." toi· ·.··■·· ■
l·) tc-c.vj:;' Itoeten dedingen, op vafte plaatfen gefchilderd, om
nniiurlvk t . fc!ivaen, hunne behoorlyke flagfchadüwen , nadeverhee -der Basrclè-
vcnhcid, hcl-lxn ; wel acht neemendé, waarvandaan zy hun licht
isn^iin, Γ var, , of van de zydej ten tweden, hoe ver of naby de^^cCietia"'
zfilve
-ocr page 232-groot schilderboek. 175
i^^neifvaite' ^^^ g^P^^^^^ > "Ρ ^^^ behoorlykc bepaaling
^ILcfenge- yan de ilagfchaduwen zal konnen vinden; d^eene wat kort, fcherp, en
ichiideidna krachtig, a!s zynde naby het licht; en de andere wat langer, flaauvver,
άΐΐζύν".^ -en meer fmeltende, na maate dat zy van het licht afwyken.
Om den oefFenendenKonftenaars verder te gemoette komen, dunkt
my niet ondienftig noch iets wegens het befchilderen der Vaazen, Pot-
ten, Koelvaten, en diergelyke dingen op hout of vlakke voorwerpen,
te zeggen.
Hos men op Vermits de gefchilderde dingen op eenige vlaktens, in groote en
ruime plaatien itaande, geen verheevenheid noch uitfprongen aan
ten Scc. van λ f , i ii ® . " „„J^
hout, of weerzyden konnen hebben, wanneer men ze van vooren ziet, zo zyn de
vlakke voor- hoog en verrc uit fteekende cieraaden, als verl:jeevene beelden, leea-
fthiiderèn!^^'wekoppen, feftonnen, en diergelyken, daar aan heel oneigen en on-
natuurlyk, ten ware de zelve in vafte plaatfen en onbeweegelyk gefteld,
maar van eene zyde gezien wierden. Alsdan kan men zodanige verhee-
venc en krachtige dingen daar op fchilderen als men wil, blyvende van
de kant af, doordien de gladde rondigheid der figuur zulks niet toelaar.
De roerende en gebruikelyke dingen, die men van alle kanten kan zien,
moeten vlak van vooren gedaagd, heel plat offlaauw, en met geen ver-
heevenc uitftekken gefchilderd worden: en de grond, van wat koleuc
die zy, moet zodanig gelegt weezen, dat het geen, 't welk daar op
word gefchilderd, met een donkere tint in zyn omtrek tegens de zelve
uitkome, het zy ineen beeld ofiers anders, en zulks donkerder ofligtec
na dat het min of meer moet ronden; doch het uiterfte hoogfel dient
wat ilerker als de grond te weezen.
Eoderzel. Belangende de'koleuren, daar zyn'er veele die wel by malkandf
veikoieuten. paiTen, als Lapis LazMliy of Azuurileen met goud ingelegt; groeje
Scrpentynfteen, van gelyken met wit, als marmer of pleiiler, ipge-
legt; Toetsfteen, Porfier, Agaat, en andere. Op hout, van allfrhan-
de foort en natuur, paft wel Yvoorwerk, doch dat het hout n>t al te
ligt van koleur zy, gelyk Palm-en Oly venhout. Het Goud ■'Wanneer
men zulks gebruiken wil, moet van zodanig een tint aan^legt wor-
den , als men bekwaam oordeek om met fchulpgoud op de-uiterfte ver-
heevendheid der dingen opgehoogd, en daar n^ met ve.nis overftree-
ken te werden.
•ing^voofde ^^^^ landcn word de Beeldhouwery niet veel goicht. Hier is geen
Beeidhouvi'e-of Weinig voordecl te maaken met marmer, noch andere fteen: en
yadèn^^^ fchoon hier of daar een tuin, of zoiets is, daar mei nu en dan een
beeld of kindtje van hartfteen te maaken vind, dat i; te gering voor
ten braaf Meefter. Het is zo niet als in Italien, alwaar zo veele defti-
ge
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
'ge en prachtige gebouwen zyn , waar van het befte en fraaifte meeft in
4e Beeldhouwery beftaat. Voor iemand, die wat kan, is't het land
van belofte. Men krygt veel geld, en word by de Grooten aangehaald ,
en in achtinge gehouden: wegens welke reden het ook noodzaakelyk
is, dat een Beeldhouwer alhier wat ichildercn kan, om, geiyk men zegt,
van de nood een deugd te maaken. Ik heb'er een gekend, die om deze
oorzaak zyn zin zodanig op het fchilderen ftelde, dat by defteen in
doek, en de bytels in palét en penceelen veranderde: want de menfchen
willen naauwelyks, zeidehy, hier de doek betaalen, 'laat ftaan dat zy
20 veel geld voor een blok marmer zouden verfchieten. Zy hebben al-
tyd geen gelegentheid om zulke zwaare ballaften mede te voeren: ik
ipreek van de geenen, welke hunne huizen, gaanderyen, zaaien of ka-
mers met doek bekleeden , en dan met ftatuaas en basreléves laaten bc-
fchilderen, die zy t'eeniger tyd, door ongelegentheid van verhuizing',
brand, en diergelyke toevallen op konnen rollen, en elders mede nee-
men , om andere vertrekken daar mede te behangen; 't geen zy anders
niet zouden koivnendoen. üoch het is, dunkt my, noch voorzichtiger
gedaan als "t wel plagt, wanneer zy alles op de muuren zeke lieten
fchilderen: want het is hiertc lande niet als in Italicn of Vrankryk,
gelyk ik zeg , alwaar men veel in frefco fchildert; 't welk verfcheidenc
Paleizen en Kerken, die honderden van jaaren geftaan hebben, kon-
nen getuigen , 't geen de moeite en koften ruim waardig is.
yandekracht, eigenfchap, en fcbikking der Basreléves.
Vierde Hoofdstuk.
OM vindingen tot ftoffe in deze Konftoeffening, zowel door het voorïSpen
penceel als den bytel, oordeel ik dat nooit Konftenaar behoeft ver- om Basrcié-
leegen te zyn: want wy vinden niet alleen de zelve in de Verzieringen,
Zinnebeelden, en Bagchanaalen, maar ook in de H: Bladeren, voorbeeld 'n
Voor dezen heb ik in het Hoofdftuk van de Schikking der Gefchie- iha^
deniffen en Voorwerpen dat van Jnda en Thamar voorgefteld; het w»·.
welkeen weinig, volgens de fchikking der Basreléves, veranderd zynde,
nevens veele andere, bekwaam daar töe is, wanneer men twee of drie
gronden achter , malkander wil verbeelden: doch in deze Gefchiedenis
is zo veel diepte niet noodig. En hoe fraay voegt zulk een Basreléve,
wanneer men een Rechtzaal der Jooden of Chriftenen wilde ftoflfee-
ten ? Indien men nu hier den knegt en het landhuis op een byzondere
//. Ded. g g grond
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
grond plaatfte , zou de zaak heel kenbaar worden, zo men dc zelve na
Verkeerd zyn vcrmogen gantfch natuurlyk uitdrukte. Want hoewel vetle waa-
oordeei van „gn^ (j.^t het mct de Basreléves even zodanig gelegen is als met de Ge-
die maaralleen tot een vereeuwing der gchcugcnis
van dit of dat voorval, of deze of geenc gedenkwaardige gcfchiedenis,
ürekken, zulks word door my wcI niet volkomen ontkend: maar bet
voornaamlteinzicht is, myn "s oordeels, datde zelve, opeenleerzaame
wyze,totcieraad der Gebouwen dienen : maar hoe duidclyker, konftiger,
en verftaanbaarder zulks gefchied, hoe het beter is, voornaamcntlyk
Kennis en als men een vrije verkiezing en de middelen daar toe heeft. Doch wat
gebiuik der Je gefchilderdc Basreléves aangaat, die moeten zo wei als een konftigc
iczehre! Schilderyhunne eigenkhap hebben; 'r geen de Ouden, die deze Konft
zo ver hebben gebragt, ons genoegiaam in hunne fraaije ovcrblyifelen
hebben nagelaaten, zynde voor ons de befte modellen die wy zouden
konnen bedenken.
Ik beken, met veele anderen, dat zonder de naamvkeurige opmer-
kingen , overweegingen, navorfchinge der Oudheid, en de uklegging van
fommige fchrandere Geeflen die tot onze narichting daar af gefc iree-
ven hebben, wy weinig van de zinbetekening der Antieke Basreléves
zouden weeten: want veele van de zelve zyn zo vreemd en duifter, dat
men naauvvelyksbegiypt wat zy door de verbeeldingen te kennen wilden
geeven.
Voorbeeld in onstlerhalven een weinighegten aan die lange cn fmalle,
een bekende doch Yraaije Basrelévc van door zyne Moeder, overmits het
Easreléve van ongelukkig uoodlotshout, gedood. "t Is Viiaar, dat
diwTtrritr de verbeelding dczei zaak, geval, ot verdichtfel, flaauw is uitgedrukt:
jjccift. oijaf na myn gevoelen heeit de Meefter de woelende en krachtige wer-
kingen van Meleagers ligchaam nagelaaten om. de cierlykheid der^AV te
behouden. Ik vindhetooknietvreemd, dat veele deze gefchiedenis niet
begrypen zouden, ten ware het byfchrift zulks te kennen gaf. Men ziet
daar wel de drie Fataak Zulters, of Schikgodinnen; maar men weet
niet, of de Moeder daar by is: en hoewel ''er Diana hy zit te treuren,
verklaart dit echter den vollen zin niet. Men hadde veeleer eenigc
jachttuigen en honden by hem geplaatft, om zyne perfoon en genegcnt-
heden daar door te verbeelden. En hoewel de verbranding des houtsde
staak eenigilns ichynt te kennen te geeven, zo dunkt my evenwel dat
dit hout te net gehakt en geichaafd is, en meer na brandhout moeft
gelykcn. Maar bet geen my het meeft verwondert, is dat de Moeder
Althéa^ eendefhoofdperfonagiea, daar nietinis, zy die zulk een groote
VoEftiiiwasr^ ca, uit wraak dit treurfpel volvoerde : daar het immers een
GROOT SCHILDERBOEK.
van de krachtigfte uitwerkingen van een wraakzuchtig gemoed is te
willen triumfeeren, zelfs in de tegenwoordigheid der overwonnelingen.
Daar en boven ziet men gantfch geen vverkelyke hertftogten hier in re-
geeren. Ik zou ook niet durven zeggen, welk een vrouw daar by hem
zit, of het zyne Moeder, Diana, ^taUntay of eenige andere perfoon
wil verbeelden: doch dat het zyne Moeder is, gelooi ik niet; want de
Zoon fchynt zo oud van gelaat als zy. Behalven dat befpeurt men gee-
ne beweeging van cengepynigd ligchaam in hem. Ook begryp ik niet,
welk een troonic op het ronde bord, om laag op de grond ftaandc,
verbeeld is j zynde geen Medailje tot cieraad, maar zekerlyk om eenige
redenen door den Konftenaar aldaargeplaatft. Anderen meenen, dathet
deraazerny, kwelling, ofwel het vuur wil verbeelden; hiertoebewoo-
gen zynde, om dat deszelfs hairlokken vuurvlammen fchynen te wee-
zen. Immers had de Konftenaar door nypingen der oogen, fparteling
van armen en beenen, trekkingen van neus, mond, vingers en too-
nen, zulks, benevens de kwelling en pyn inden perfoon des fterve-
lings, nader konnen uitdrukken; en hier werd men niets, 't geen daar
na gelykr, gewaar. In tegendeel fchynt hy geruft te fteirven; "t welk
zyne armen, digt aan het lyf geflootenenregtuitgeftrekt, genoeg^yjm
uitwyzen. Buiten dat is het tegens den regel der Zinnebeelden ftrydig,
welke wil, dat, waarde daadelykheid door den perfoon zelf kan ver-
richt worden, meti geene hulpmiddelen daar toe van nooden heeft, en
veel minder dat men een tweden of derden, om den zin te verbeelden,
daar by mag voegen, ten zy in Pronkbeelden, gelyk de Tiranny by
Nero, de Heerfchfucht by Alexandir, de Dapperheid by Scifw, en alzó
ook met anderen.
^t Is waar, voor dezen plachten de Schilders, om dat zy de hertftog-
ten in de troonien en gebaarden niet wiftenuit te drukken, de zelve op '
een rolletje of vvimpeltje, uit den mond zynen oorfpronk neemende,
daar by te zetten: en aldus gaven zy die te verftaan. Dit heeft plaats
en gebruik gehad tot'ertyd dat ze beter onderrichtwaren: weshalven ik
zeggen wil j dathet zeer oneigen zoude weezen een zittenden offtilftaan-
den man te verbeelden, en daar by een haan of fpoor, om te beteke-
nen dat het een naarftig man is; en een doodtshoofd by een ander, om .
te kennen te geeven dat hy dood is, enz.
Uit deze aanmerkingen blykthet, dat door de fï?iZjeaBie en be-
weeging deze Meleager meerder kenbaar mpeft zyn: want het voor-
naamfte oogmerk van't geen men vertoont is de eigenfchap der zelve
zaak krachtig cn natuurlyk uit te drukken; 't welk zo wel in Basrelévcn
als in Schildery kan gefchieden, ten ware de Gefchiedenis zulks niet
■ g g ζ mede
-ocr page 236-2^6 GROOT SCHILDERBOEK,
mede bragt. Niettemin zyn'er foramige hertsrogten, die niet uiterly^
werken, welke men door eenige byvoeging moet te kennen geeven ,
om veritaanbaarder voor den befchouwer te weezen, als daar zyn de
Liefde, Barmhertigheid, Godtsvrucht, Miiddaadigheid, en diergely-
ke: maar in tegendeel de Gramfchap, Dolheid of Raazerny, Pyn, Smert
&c, welke bet ligchaam zo wel als den gectt ontroeren, door flinge-
ringen en draaijingen der leden, hebberi geen zinhulp of bygeyoegde
yerklaaringen van. nooden.
F'^n de Kleeding der Stauuas en Bafreléves.
dhi^ Λ/Γ vindondfer de Statuaas der Grieken geene als
tuaasmoe"' Ι^Χ manier van ftoiFe fchynen gekleed te weezen, i
daat in te e,e-
diaagtn.
die met cener-
na dewelke een
men zich niet regt Beeldhouwer of Schilder zich moet reguleeren. Verre is het van
vemomvcn. een Conterfeiffel, 't welk niet anders dan een pronkbeeld is,
eoS^Statua of fteeae beeld zou gelyken, alichoon het wit en van een
enkele koleur gefchilderd ware , ja al was 'er Ovidius met alle zyne
herfcheppingen zelve tegenwoordig. Hier baat geen fchoone fchikking
der plooijen. Zo de zelve aart van ftoffen die der Grieken niet gelykt,
zyn zy den fteen niet eigen; noch minder ichynen zy met de oudheid
gclykvormig te weezen.
Laaten wy ons dan niet vleijen, dat wy iets zullen voorderen met
nieuwe ftoffen te zoeken tot het kleeden van onze beelden , noch ons
te veel vertrouwen op de behendigheid onzer handen door het bewer-
ken van de fteenen, hoe bros zy ook mogen weezen, en dat 'er niets
is dat men niet maaken kan, ja dunne plooijen als papier, vliegende
lapjes en loife tuiten die maar aan een draad gehegt zyn, en diergelyke
Enhoezich dingen meer: maar volgen wy liever hen- in dc dunheid, leenigheid ,
en ilapheid hunner kleedingen, dat het fchoon beloop der beweegende
deelen niet verhinderd , maar duidelyk daar onder befpeurd werde,
ten ware oude vrouwen en mannen, welke ten opzichte van hunne
fteevigheid- wel met grof laken mogen bekleed werden , echter mee
zulk een omzichtigheid, dat hetgeen kleêren zonderligchaam fchy-
nen, maar digt aan 't lyf de voornaamfte partyen aanwyzende, waar van
einden flapjes nederhangen zonder uitlleekfels.
niet als op de De vliegende kleêren hebben geen plaats in de Pronkbeelden noch
twedeofder-gasi'cléyesj en fchoon dczc laarft'en Gefchiedeniiién verbeelden, heelt
degtonda- ' ,
i^cn. net;
-ocr page 237-GROOT SCHILDERbOEK. 275?
bet doch geen eigenfchap, ten ware op de twede of derde grontl, kon"
nende alsdan ten dien opzichte tegens de zelve grónd gchegt worden ,
cn aldaar niet hinderen.
In een Medalje Kan weinig verhevenheid, cn op Potten of Vaazen,
alwaar men vliegende en loopende beelden in allerhande Gelchiedcnif·
i'en kan vertoonen, ftaat het vry zo veele vliegende kleêren te maaken
als men v/il; vermits, gelyk wy in het derde Hoofdftuk aangeweezen
hebben, de mecfte beweeging op een enkelde of twede grond altyd in
't profiel moet geichieden.
Dat de Grieken de eerile vinders van de ilappe kleêren , als wel Hoeveel fe-
de geraakkelykfte, zyn geweeft , wil ik gaarne bekennen: maar dateeu^eTir
het daarom niet geoorlofd zou zyn, nu de Beeldhouwery tot zulk een Konft
hoogen trap van volmaaktheid gebragt is , allerhande ftoften te mogen^^'™'^'^®'^'^
gebruiken, dcvvyl het doenlyk is, dunkt my vreemd: want het is zeker,
dat alle dingen door de langduurige oeifening beter en beter worden;
cn dat men noch dagelyks nieuwe dingen vind, en aan den dag ziet
komen, die voor dezen niet bekend geweeft zyn. Behalvendat, daar
zyn weinige wetten geweeft, die nietfomtydts verbeterd, of op een·
dehige wyze vermeerderd kennen werden ; niettegcnftaande dat het
fpreekwoord zegt: zelden vet men jongen die de ouden verbeteren zMÜen.
Nochtansgebeurrhetin zoramigedingen wel,envoornaamentlykindeze
Konft. Dat ik hier zeg van wetten, is maar bygelykenis. Ziet eens den
.beroemden Bemin te Romen, hoe verre hy zichaandeGriekfcheoud-den Ridd«
heden heeit laaten gelegen zyn, en zich daar aan verbonden. Hy heeft ze
voorby geftapt door zyn vernuft: ja hy is zo verre gekomen , dat het
hem niet icheelde wat hem voor kwam, vliegende, loopende, leggen-
de ,-ftaande, naakte of gekleede beelden. Alles, wat het ook mogt
weezen , voerde hy uic niet als de Grieken op een fteenachtige wyze,
maar met vliegende kleêren , ipartelende en flingerende , anders niet
dan of het leevende menlchenwaren; nietalsdarmengekronkeld, maar
fchoonc en vlakke plooijen , dan flap, dan ftyf, dik of dun, en dat
20 mals en Keffelyk uitgewerkt, als de Konft vereiicht. Maar wat zeg
ik? wy behoeven zo ver niet te gaan. Daar is die vermaarde Beeldhou-
wer Keiz^er, wat heeft die niet al iraayekleedingengemaakt? Zekerlyk κ^ψτ.
heeft hy de Antieken niet gevolgd; maar wel gedagt, dat het geen braaf
Meefter, gelyk hy was, betaamde de'gemeens fleur, na te volgen : hy
zochth^tplus ultra, om verder te geraaken.
Behalvert de gemelden hebben wy noch dien grootcn Mecfter Francifco En ^ntnoay,
da .-niet dat ik dezen noem om anderen te mirpryzen,door hen ftil-
iwygende voorby te gaan,maar als btaave voorgangers om ons het regte pad
g g I aan
-ocr page 238-GROOT SCHILDERbOEK. 275?
aan tc wyzen 't welk men behoort in te ilaan om niet tedwaalenenbe-
rifpt te worden. "Want met te zeggen dat Bmnn deed het geen de
Grieken niet gedaan hebben , daar mede wil ik te kennen geeven dat
hy zyne beelden met dikke en ttyve fto0èn bekleedde , om de zelve ,
na het fchynt, beweegclyker te maaken, de lappen geflingerd, vliegen-
de en ipartelende; het welk een braaf en veribndig Meefter vry itaat
te doen als hy het kan uitvoeren,
vetkiezinge Hocwel het iemand mogt toefchynen, dat ik de gcheele Oudheid en
des schry. haaren alouden roem onder de voet gooije.is zulks echter myn toeleg geen-
vers omtrent,. -11 σ ' · η lY". 1
de Beeld- "ns: maar dit weet ik, dat wanneer aan zommigen voorgeiteld vvierd
bouwkunde, een Praxiteles^ of Phidias te zyn, of" de vrye keur van hen en den Hol-
landfchen Keizjsr^ of Roomrchen Beminy te mogen hebben, zy zich
aan de laatften houden zouden. De reden van deze verkiezing fchry ven zy
toe aan de opkomftderKonil, welke toen zo verre niet was, als zy in
de volgende eeuwen gevoorderd is geworden: doch wat myn gevoelen
belangt, hoewel het in onze keur of vrye wil ilaat zodanig een Stoffê te ver-
beelden als wy willen, en uitvoeren kennen, zo lang als men geen
fchoonder, eigender, noch deftiger vind dan die welke ons de Grieken
tot voorbeeld hebbeageegeven, oordeel ik dat men zich daar by behoor-
de te houden. Wat het vliegen, fpartelen, waaijen, en woelen aan-
gaat, dewyl het in de Pronkbeelden heel oneigen is, gelyk wy gezegt
hebben, zal ik zulks ter believinge van Bsrnin laaten, en meen noch
Keyzjer noch QmlUms na te volgen; doch als ik iemand die eer zou wil-
len aandoen, zou het Francifco^uenooy weezen.
Dit zeg ik niet om iemand aan tc raaden de byzendere manier van
dezen of geenen na te volgen: geheelyk niet. Zulks is nooit het min-
ile noch meefte myner gedachten gcweeft. Maar dewyl ieder menich
zyne byzondere genegentheid en verkiezing heeft, behoud ik ook de
vryheid van de myne te hebben. Ik ftel deeze redeneering alleenJyk
voor om verftanden te oeftenen door het onderzoeken vanzaaken.
Veele begaan een groote miiÏÏag: want als zy fomtydtseen party voor
hebben daar hunne zinnen opgezet zyn, die bewerken zy metdegroot-
fle yver en luil der waereld, om de murwheid daar in te brengen, 't
zy een mooyen hals, fraayc fchouder, of rug met aardige muskels, of
een fchoone dy: en als die wel na hun zin uityalt, dan zyn zy daar als
verliefd op; zo dat men veeltydts wel kan bemerken waar de zulke de
meeile luft in gehad hebben. Dit is de reden waarom de partyen fom-
tydts in een beeld zo ongelyk zyn, de eene fraay, en de andere fleg-
tcr; hebbende bywylen om een rug fraay te bewerken , andere deelen
ongeacht voorby gegaan, als handden , voeten, hals, jafomtydtshet
En redenee·
xing ovct
zyn gevoe-
len.
Misflag van
veelc Beeld-
houwers.
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
aangezicht; daar het nochtans in hunne macht is die beter te maaken als
2y 't maar in acht wilden nccmen: maarzy kittelen zich te ved om ee-
nig deel naar hunne zinnelykhcid zuiver uit te werken. Het is wel waar,
dat aan de voornaamftc partyen het rneeile gelecgen is: maar echter
weet men, dat de mindere deelen een fchoonbeeld geheel konncnver-
deren, en ook wel bederven, en t'cenemaal ontcieren. Wat is doch
een fchoon naakt met fiegte handen en plompe voeten? Waarom is
van Djk zo beroemd gewceft in zyne Conterfeitfels, als om dat hy zo
veel werk van een hand maakte als van een troonie? Iemand, die de
sraói^yk heeft, kan "t niet vcrfcheelen of hy een vierkant blok marmer
i-akt) of dat hy iets van potaarde maakt, behalven dat het eerfte meer-
der-tydvereifcht.
Echter is deze verkiezelykehandeling, netheid en zuiverheid van geen
belang, indien het beeld niet wel gefchikt noch getekend is; dewyl het ^•ll^'^i'^ëou."
een met het ander vereenigt, de grootfte volmaaktheid voortbrengt, den.
Dcrhalven is het zek«r, dat, indien PwiisJiVij· en Prrf^r/tf/eJ de handeling
en cierlykheid van Bcrmn gehad hadden, en deze laatfte de kennis der
Grieken,, zy alle drie veel lofwaardiger zouden geweeftzyn..
Ik wil niet alleenlyk gaarne bekennen , maar ftcl voor vaft dat het oorzaakdet
gebrek der Konil heel veel door de Konftenaar^ zelve is ontftaan, 20 wel vcrachtering
in de Schilder-, Beeldhouw-, als Bouwkunde; doordien de Mee fters
hunne geheimen, konüregelcn, en ondervindingen aan hunne Leerlin-
gen niet hebben willen overgeeven en bekend maaken: ja veele hebben
zelfs getracht hunne Difcipelen, welke wat voorbaarigin de Konft voor-
derden, te ftuiten, en eenige verhindering in de weeg te brengen.
Want te willen twyfFelcn, datfde Alouden de zelve niet wel veiftaan heb-
ben, zulks zou eengroote dwaasheid weezen: imaar de voornoemde re-
den , myn 's oordeels, is wel de voornaamftc van haaren ondergang;,
waar uit de twede, naamentlyk de lufteloosheid der Leerlingen, om
zich tot verder oefFening in de zélve te beyveren, ontftaan is. De-
ze zaak heeft voor al klem op de Becldhouvvery. Daar is niemand
die het regte pad zyner voorgangers wil zoeken. Het zelve is nu zo
begroeid en twyffelachtig geworden, dat het bynaonnafpeurlykis. Elk
loopt nu blindelings door de heyde, zonder te wecten waarheen.
Men ziet, dat deGriekfche Beeldhouwersgemeenlykmeer naakte ge-
daantens als de Romeinen gemaakt hebben: daar ik geen andere reden en Romei-
van weet te geeven, als dat de Grieken voorwerpen genomen hebben
n-seer overeenkomftig met hunne bcgeertens, om te doen verwonderen
de diepte van hunne kennis in de famenbouwing en in de gelykeniiïèn
der deekn van hetmenfchelyke ligcbaam. In hunne opgercgteStatuaas
ver-
-ocr page 240-2<54 groot schilderboek.
vertoonden zy veel eer Goden als Menfchen, en in hunne Basreléres veel
cerBagchanaalen en Offerhanden als Gefchiedeniflen.
De Romeinen in tegendeel, welke door hunne Statuaas enBasreléves
aan den nazaat "wilden overgeeven de geheugeniiTe van hunne Keizers,heb-
ben zich nooizaakelyk verbonden geacht, om niets te doen tegens de
Gefchiedenis,hunne beelden te kleeden na de wyze van hunnen tyd.
Wat in het Laat ons nu eens aanmerken , wat in het fchilderen der Statuaas
der'statuaas ^n Basrcléves dient waargenomen te worden. Het is zeker, dat zy
enBasrcié- zuiver en wit moeten zyn , ter oorzaak dat men zulk een werk nooit
nomeTdTent P^'^g*^ oiidemeemen ten ware men alvoorens fchoone blokken
tewoidcn. marmer daar toe uitgezocht hadde , om zulk een zwaarwichtige zaak,
daar zo veel moeite en koften aan hangen, niet in de waagfchaal te
ftellen. Derhaiyen moet men op de fteenen en hunne iborten acht
geeven.
Daar zyn verfcheïdene foorten van wit marmer, ondei anderen een
die heel wit is, weer een andere wac blaauwachtig, een derde vleefch-
achtig van koleur, enz. 't zy dat het in de natuur zodanig is, of dat het
door den tyd is veranderd: als ze maar niet bevlakt zyn, zyn zealtega-
der even goed, en liaan even wel wanneer ze tegen bekwaame gronden
gefteU worden,
he^beiihèt'^" Om die reden ziet men dat de Oudheid de doorluchtigfte en gedenk-
wit Marmer, waardigfte gefchiedeniffen in koper, of in wit marmer hebben afgebeeld,
om gedenk- ^elyk veele overblyffelen getuigen, als op Paleizen en Tempels, Eer-
ke"ulue ροο^εη , Kolommen , Puntnaalden , Tombes , &c. Behalven
b;eiden. bo- noch, ZO heeft het wit boven de gekoleurde ftukken dat het minder
verandering onderworpen is: en zo 't ecnigiins befterft of verandert,
het is eenpaarig, gelyk het marmer zelf daar niet vry van is, "Wat het uit-
voeren aangaat, men behoeft niet te twyffelen dat het met veelminder
moeite en gevolg uitgevoerd kan worden, en niet minder natuurlykals
met koleuren: en dit niet alleen, maar men vind eer tien bekwaame Meef-
ters in zulk een foort of wyze van fchilderen dan drie met koleuren,
ter oorzaak dat het maar een enkeld deel der Schilderkonft in zich be-
helft, en altyd het zelfde is en blyft zonder verandering; daar het zich
met de koleuren heel anders toedraagt.
De graauwe Schilderyen verbeelden maar een muur of fteenwerk,
en de gekoleurde het leven zelf 't geen men als door een venftet
ziet. Derhalvenzyndegraauvven niet om ons te verkwikken, en kennen
ook niet voor by zonder Schikleiy verilrekken daar ieder vermaak in vind.
want ze worden niet verder aangemerkt als ten opzichte van de plaats
daar ze tot cieraad dienen, en maar een kleen gedeelte van zyn: en zo
De verrchil.
iende foor-
ten van wie
Maimsr,
field.
De verbeel-
ding van ds
gtaau*e
Stukken. -
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
d'er iets anders mogt weezen, dat zou de natuur van de fteen xyn di^
ons niet kan verkwikken gelyk wel een gekoleurd Stuk doet. Het is
even als met het veld in de zomer en in de winter. Als de noordewind.
alles heeft verdord en doen fterven , dan is alles graauw en onvermaake-
lyk, dat 's tc zéggen zieleloos j maar wanneer de zomer weder komt,
zo herleeft het in't geheel, en alles word weer groen: de veelverwige
bloemen brengen de ziel weder tot onze verkwikking.
Het wit marmer heeft eep zonderlinge koleur en tederheid, 'twelk men Swlamf
in de vermenging der verwen kan befpeuren: weshalven het van groot gronden
belang is het zelve na zyn grond te voegen daar het tegen geplaatft
word. :
TuiTchen graauwe fteen moet het alleenlyk uit wit en zwart getem- ^^^^ar ia
perd, en met wat lichten of geelen oker vermurwd worden; maat tuf-die bcCaao.
ichen roodachtige of porfierfteen, met een vi?einig vermiljoen of en-
gels rood gemengd, wat vleefchachtig, zo wel de ichaduwe als dc
twede tint.
Deze koleur uit het leven grondig' geleerd hebbende, zal de zelve
d'uiterfte bevalligheid aan uw werk toebrengen. '
Van de bcweegingen die mm de Pronkbeelden doet vertoomn,
ZesdeHoofdstuk.
BEhalven het gecn,'t welk wy van de Kleedingeder Pronkbeelden gezegt Vóftrnaaoic
hebben, ftaat'er noch iets wegens hetbeloop en de geftaltenis der zelve ge™fn dc be.
aangemerkt te worden; zynde daar, myn'soordeels, hetvoornaamfte meegingen
en het meeft aan gelegen. ÊiS
"Wy zullen dan voor eerft aantoonen wat Pronkbeelden zyn: tentwe-
den, of'er na reden meerder verandering ingebragt kau worden, al$
de Grieken daar in gevonden hebben: enten derden, ofalledege^ne,
welke naderhand, en buiten de zelve in gebruik zyn geweeft, wel zo
^oed werden geoordeeld: verders, of hetniet raadfaamer isde oude en
deugdfaame na te volgen, als nieuwe en minder deugjfaame te zoe-
ken.
Gelyk ieder menfch zync byzondere beweeging heeft, fchoon 'er
byna een oneindelyk getal is na de vericheidene gemaatigdheden, de
eene woelende, de twede traag, een derde tuflchcnbeide; zo is'tdoch
niet onwaarichynlyk, dewyl het een zaak zo gemeen en naipeurlyk, μ
zo zichtbaar en kennelyk is , dat 'er niemand'^in de waercld zoude zyn,
//. M. h h teil
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
ten ware hy geen verftand noch kcBtiis hadde, of van zinnen bcrooM
was, die de gemelde vcranderlyke'beweegiDgen onder de menfchen niet
zou können ondericbeiden j nademaal zulks het geen is waar door wy
tot afkeer, liefde, of haat tot dezen en geenen gedrccven werden , en
wy hunnen ommegang,, leven en bcdryfaanneeraenofverwcfpen, de-
wyl wy ons toch aJtyd genecgen vind,en om ons gelyken te zoeken.
Dit aldus zynde, zo is het wel te bezeffen, dat de oude Meefters, en
voornaamentlyk de Grieken , die boven alle Natiën in vernuft hebben
■ uitgemunt, alle die byzondere beweegingen, zo wd innerlykals uiter-
iyk,. aangemerkt hebben :. ter welke oorzaak zj de zelve ook in hun-
ne werken hebben uitgedrukt, niet alleen zommige , maar zo mee-
nige als-"er geweeft 7»ya, geene uitgezondert. "Wat is. "er dan voor
onze geefteo van die ftoffe noch overig ?. Men zoude immers zeg-
gen, niet roet aU Zouden wy dan onze bekwaamheid en geeft niet
gebruiken mogen om verder te voorderen? Ik oordeel ja, maar in
andere dingen meeft: want dat gedaan is, zet men ondertuirdien ann
een kant. Wy zullen dan eens onderzoeken, wat een Pronkbeeld te
zeggen zy, en wat daar door betekent werd,
Pionkbèdd" Pronkbeeld of Statua beftaatineen Afgod^ met menichelykc
béftwt/^ gedaante verbeeld: Afgod, zeg ik, ten opziclite van der zelvcr oor-
1 pronk en gebruik, zó verre de Beeldhouwery betreft, na de befte lecft^.
en geftalte van een Itgchaamgeformeerd, zonitgoud, zilver, aisande-
re metaalen, en dfloc dë behendigheid, het verftand,. en de konftige
hand des Meefters bewerkt. Hunne plaats is in Tempelen, Hoven,,
Paleizen, cn andere openbaare plaatfen, tot verciering van de zelve,, ea
^uit.de H: vaadc Bouwkonft voornaamelyk.. Men vind die zo wel in de H: Bl^
niffcn'^lu als in de Verdichtfelen: by vooEbeeld, hx Mardocheus, daarhy,
^ * op een paard gezeten, van JHamanAoov de Stad geleid wierd, met
Koninklykc cieraaden opgepronkt ;- desgelyks in onzen Zaligmaaker,
door Pilatm te pronkgciield.
ïn waeidd- vind ook ftoffe daar toe in waereldlyke, μ in de hedendaagfchc
Gefchiedcniflèn,, als by voorbeeld in onzcndoorluchtigcnenlaatftover-
lecdcncn Koning , cn Koningm A^aria, kfiogloffclyker ge-
dachtenifTe, op het leven afgevormd,, en inden Tempel van Eer tc
pronk,gezet, en meer diergelyke. Alle welke praalftukken niet na hun-
ne öatüurlyke beweegingen werden, uitgebeeld,.wcrkelyk, driftig, nocli
geweldig; maar eenvoudig, of ftaatig en deftig, na hunne waardighe-
den,, welke wy moeterj overweegen als Mieren of Juffers, in deuren
of venfters flaande, om de menfchen te aanfchouwen en van hen ge-
zien te worden, doch ιλ. aandacht en zondex beweegingwaar van het
fficek^ .
Jyke.
grootschilder β oëit.
ïpreekwoord fchynt oorfpionkelyk te zyn, hy βααΐ ats ém fleem heeld
of hlok: als of men zeggen wilde, een ftil menich, ftom, en zondei
leevendigen geeft.
Wy zullen derhalven eens twederley Pronkbeeideiiaanmerken, bc- verfchiiin^
weegelyke en zedige. De zedige zullen wy aanzien als die enkeld in
NiiTeij en boven Frontefpieffen itaan: de beweegdyke en fpartelehde, ^
met twee a drie gekoppeld, op Pcdeftallen, Triumfbeogen, en Fon-
teinen.
Nu is het zeker, dat deze twee onderfcheïdene foorien onvermy-
delyk een byzonder oogmerk hebben j waarom zy ook aan byzonderé
plaatfen zyn toegeëigend ί naamentlykj dat de eerfte van een cnkeldè
ftand, daar zy toe verkoozen zyn, gezien wtrden j cn de twedc, ron-
dom van alle kanten. Doch dit zullen wy in het volgende Hoofdftuk
breeder verhandelen.
Wat deze twede foort van Pronkbeelden aangaat, zy worden zo
niet genaamd ten opzichte derperfoonen die zy verbeelden, maar téö
opzichte derdaaden die de zelve verricht hebben, of der gevallen die
hun wedervaaren zyn: en hier aan is het meeft gelegen, dewyl zon-
der het zelve de perlonaagien alleen niet kcnnelyk zouden weezen ί als
by voorbeeld Pttns^ Latocooity Pirarms^ cn diergelyke meer:
alle welke voorvallen maar eens, en vootdientyd, hun toegeëigend
konnen zyn. En indien deze voornoemde perionagien met een en-
keld Pronkbeeld moeiten uitgebeeld Worden, Z^aCö»» met eetiflang,
Piramus meteen pook, enz. wat onderfcheid zou'er dan weezen tüf-
fchen iemand die eenmaal zulk een daad verricht had, of dien ecnmaai
zulk een geval was overgekomen, en een die in zyn leeven duizend
diergelyke had gedaan, en hem overgekomen waren, gelyk/Jerctiles,
Thefettiy Achiïles^ Heilor, en meer anderen welke met een Pronk-
beeld uitgedrukt worden. Zo is 't dan ligtelyk te begrypen, dat de Ou-
den hunne ftellingen in alles zo valt gegrondveft cn ordentelyk gefchikt
hebben, dat 'er niets aan ontbreekt j zulks dat'er dien aangaande gee-
ne verandering noch vermeerdering kan gefchieden.Beha!ven dat ziet men,
dat al het geen, 't welk de Modérnen daar hebben bygevoegd, gantfch
niet na het oude gelykt, noch in eigenfchap noch deugden; gelykklaar-
lyk blykt aan ^ellimsj Keyz^ry Bernin^ en mefer anderen, welke
geen onderfcheid hebben gemaakt tuflchen Pronkbeelden en Pronk-
beelden.
Nu fchynt het, dat ik my zeiven wederfpreekc; vermits ik deze drie
groote Meefters in het voorgaande Hoofdftuk byna boven de Oudheid
gefteld hebbende, nu de zelve verre daar beneeden vcrwyze: maar men
h h ζ moet
-ocr page 244-moet aeht geeven, dat hier van de Pronkbeelden, en niet van de Bas-
reiéves gel'proken word: want hier in hebben zy dc Oudheid in de
fchoone, luchtige, en veranderlyke plooijingen zo niet voorby ge-
ftreeft, ten minilen gelyk gewecit. .
^eSdLg" zullen wy eens aanmerken, wat de Ouden in hunne Pronkbeelden
derOudenin beoogd hebben, naamentlyk drrederley vóornaame Ibnden en aart van
verkcicicn > luchtige, zwaarmoedige, en gemaatigde: de luchtige, wer-
kelyk, vol vuur, eii rank gclyk de ^poUo: dc twede, zwaarmoedig ,
traag, en onluftig als de Antinoüs·. tuiichenjibeide een gemaatigde of ge-
temperde, als de Mercurius radiam, welke van onderen gedaag<lis;
zynde alle drie Statuaas door Perrier geëtft. "Wy zien ook gemcenlyk j
dat degeenen, welke aB^iefea van een luchtigen aart zyn, niet lang
ftil ilaan konnen, maar altyd woelen, dan op 't eene been dan op 't
ander; om welke reden zy zodanig een perfoon op een been ftaan-
de, hebben verbeeld, weinig of niet op d'andere voet {leunende; daar
zy in tegendeel een luijen, welluftigen, en brooddronkenen zwaar-
moedig verbeeld hebben, gelyk duidelyk in den ^ntimiis te zien is,
hoe zwaar hy op een been ftaande, evenwel op zyn anderevoet Iteunr,
de buik voor uit fteekende, het hoofd neerwaarts hangende, met een
uiterraaace zwelling der heupen, 't Is aanmerkenswaardig, hoe naauw-
kcurig zy die twee tcgenftreevigheden hebben uitgedrukt: d^een fchynt
te vliegen, cn d'ander in tegendeel in d'aarde te zinken.
Jr^opmerkc. Laaten wy nu eens toonen, hoedanig zyde derde tuflchen deze twee
lyhePronk- voomoemde foorten uitgebeeld hebben; doende dezen bedaarden en
"bedden. getemperden vail op zyne beenen ftaan, ziende als in aandacht
voor hem neer, zonder de minile draaijingen, niet al te vuurig cn ont-
laaden, noch te veel ingevallen ; de eene heup een weinig meer zwellen-
de als die van den Apolloy en wat minder als die van den Antino'üsy
cn, hoewel op een been fteunende, echter vafter als d'een, en-luchti-
ger als d'ander zich vertoonenie.
Gelyk zy deze drie vericheidene ligchaamen, na hunne aart en wer-
king, zo net hebben weeten te verdeekn, behoeven wy niet te twyffe-
icii dat zy niet even alzo met alle de anderen gedaan hebben: ik fpreek
alleenlyk van hunne hoedanigheden, gelyk een ftilftaande Bagchus,
jMarSf Hercules^ J^iwrwMi, enz. zelfs de Vrouwen, Godinnen en Nim-
phen niet uitgezondert; alle welke raeeft uit die voorverhaalde drie zyn
voortkomende, d'een wat minder, cn d'ander wat meerder: en dat
zulks zodanig is, kan niet ontkend worden doordc voorbeelden die wy heb-
ben bygebragt, en die ons noch dagclyks voorkomen, het zy in model-
len of printen, welke de waarheid onzer ftellingc beveiligen. Laaten
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
wy ons dan niet door een gewaande inbeeldinge vkycn, dat wy eenige
nieuwe a^lien tot onze Pronkbeelden zulïen vinden, dan die reedts ge-
vonden zyn; veelminder noch dat die beter cn eigener zouden weczen:
maar laaten wy onze gedachten liever elders, met meerder voordeel op
wenden, en volgen ondertufichen de Ouden zonder fchroom in zulk
een deftige zaak, die hun zo veel zweetens gekoft heeft.
Aan het fchoon beloop of de zwier van een Pronkbeeld, na de hoe-
danigheid, ftaat, eigenfchap, en zin wel uitgedrukt, is het raeeft ge-
ieegen 5 en daar in beftaat het alles.
Niet dat ik hier mede wil i^ellen, dat men de aBkn en geftalten der ^"SheS''
Ouden naauwkeuriglyk, zonder in het minft daar vanaf te wyken, ge-oJ^e"öir
noodzaakt is op te volgenr neen, een ieder heeft vryheid om zynen
geeft te oeffcnen: maar ik ftel hunne werken voor als voorbeelden, na de
welke ik, inzonderheid my gevoegd heb, en die ik als zulks een ander aan-
raad , zonder dat men door hen op te volgen den naam van een na-
maaker, oi het werk dat van namaakfel, zal moeten hebben. Ik oor-
deel de zulken zelfs pryswaardig te zyn, die zich in deze maatigheid
houden: want het verdichtfel vm Icarus leert ons, dat de hoogvlie-
gers dikwils zwaare vallen doen; of door Scjllax.^ ontwyken, vervallen
zy in Cbaribdis.
Daar en boven is 'er noch een zeer noodwendige waarneeming om-jS2net'
trent de byvoegfelen der Pronkbeelden: en om door redeneering niet ming omtrent
langwyltg te zyn, zal ik den aart der zelve in drie byzonderePronkbed-
den eens kortelyk vertoonen, en uit veele maar de gefchiedeniflen en /rLkbed-
beelden van Lucretia, Oido·, en Thisbey onder de vrouwelyke voor-
■ftellen: die der mannen konnen op den zeiven voet gemakkelyk begree-tTkennen ge-
pen worden. _ geeveu.
Alle drie vertoon ik ze met pooken in de hand, als werktuigen waar
mede zy zich zelve gedood hebben.
Lucretia^ ftaatig en deftig.
D/rfo, hoogmoedig en trots.
En Thisbe, ^zeer eenvoudig en burgerlyk.
De reden waarom ik ze zodanig voorftel is, dat Lucretia een Edek inLmeHa·
Roraeinfche Juffer was, welke doot Sextus Tarquinrns verkracht zyn-
de, zich zelve uit mismoedigheid meteen pook het leven benam. Om
4it nu te kennen te geeven, heeft zy op een rond fchild, of bord, de
tronie van haaren verkrachter aan haare voeten ftaan of leggen; cn aan
haare regter zyde legt een hond, om haarevgetrouwe liefde aan te too-
nen. Op het Pedeftal ziet men de daad zelve verbeeld.
Dc twedi, een Koningin van groot gemoed , heeit desgelyks een
Η h :? pookj
-ocr page 246-jjookï ako ty bedroegen zyiidc, zich zelve uit fpyt en grafnicbap van het
?even beroofde. Het afbeeldfel van Eneas vertoonen wy nevens haar;
en aan de andere zyde ziet men een Mos, als het voorbeeld ot kenteken
der dertele en geile min.
mThhie. Maar de laatfte, eenvoudig in haare oprechte liefde, en door Pira-
mus gewaande dood bewoogen, of veel eer misleid, doorfteekt zich
zelve uit wanhoop en zuivere liefde; niet willende haaren minnaar
overleeven. By haar zet ik mede aan de eene zyde het albeeldlel van
PirmiuSy en aan de andere kanc twee tortelduiven; en onder beide de-
ze laarile hun einde of dood. Dit oordeelik genoeg te zynotnaanlei-
<}ing tot verdere verbeeldingen te geeven; dewyl ik meené de verfchil-
lendheid in drie, byna gelykvormige, genoegraam aangetoond te heb-
ben.
Van de fiaatfmg der BeeUen op Pedeflalkn, Frontefpejfetit
m Ntjjen, en andere plaatfen.
genoegfaam beweezen, dat de Beeldhouwéry afhangelyk van dc
boawRonft. «*-Somvkonil is, en daar door onvermydelyk van de zelve afvloeit:
en gelykde Beelden de ftoffagie, cierlykheid, en het leven vaneen
Landichap zyn; zo is de Beeldhouwcry de ftoffagie, deftigheid, en
cierlykheid der Bouwkonft. Even als een goed Landfchapfchilder weet
wat voorwerpen in een Ordinantie de gevoegelykfte zyn, en welke ge-
daante of geflalte zy moeten uitmaaken, krom, regt, ftaande, zitten-
de, links of regts, om een weliland te doen voortkomen, gelykwy heb-
ben aangemerkt in het eerfle Deel, in het Hoofdiliik van de ongelykheid
der voorwerpen: even alzo moet een konflig Bouwmeefler zyn werk
met Beelden, Basreléves, en andere cieraaden na dekonilregelen wee-
ten te ftoffeeren; op dat het daar door niet alleen deftig en cieriykwerde,
maar dat men ook ot^enfchynlyk zien konne dat het zo behoort tc
zyn, en anders niet. Ook moet hy weeten, waaromzommigeBeelden
maikanderen fpreeken of zien moeten, en andere wederom Van malkan-
deren afkyken; waarom deze van buiten moeten zwellen, en d'anderc
weder regt of zittende vertoond worden, enz.
dc BMid-"'"' i^st is dan de plicht van den Beeldhouwer de regte meening des
houwer ver- Bouwmeefters wel te veritaan, eer hy de handen daat aan flaat: daar en
bonden ii. jjo^gn, wat voof Beelden hy zal maaken, naakt, of gekleed; van wat
zyde
-ocr page 247-zyde zy moeten zwellen, hoedanig gqboQgcn zyn, zq mans, vrou-
wen , als kinderen; en van wat 2yde de zelve moeten gezien wer-
den; of zy hoog of huig moeten ftaan, en; zo voort: na welke onder-
richtinge hy zynen geeii alsdan in 't-werk zal öèilen,. om na de voor-
fchreeve beloopen fraaije adien en graceiykcbewecgiugen uit te vinden y
fchoone klqedingen voort te brengen en uit te werken, door de welk^
het gezamentlyke werk zyne behoorlyke weliland moge verkrygen: dit
is voor zo veel deze twee werkelyke Zufters belangt.
Wat nu de derde aangaat, te weeten de Schildeikonft, die haar bei-
den omlTclft, als haarehulp, van nood,en hebbende van deze zegge
ik, dat, nademaal de Bouwkonft benevens de Bceldhouwery de voor-
naamfte haarer oefféning^n is, als mede haarercierlykedeftigheid, ^t zy
in Hiftoi'ien of Landfchappen, een vernuftig Schilder, de voorverhaal-
dc (wegens het ftofïeeren zyner Bouwkunde met Beelden,. Basreléves en
andere Üofïagic) vaft moet weeten, om de zelve natuurlyk, mctdeicha-
duwe cn ko eur uit te drukken, ja zodanig dat de onvermydclykc mis-
ftalligheden, die noch in de natuur konden opgemerkt worden, zelf
daar door werden verhulpen.
Het is tc verwonderen, dat onder zo veele braave •Bóuwkonftenaars, Gebrek van
Beeldhouwers, en Schilders.,, weinige geweeft zyn, die het i"chikkcn
der Pronkbeelden regt verftaan hebben. Zo zy het ibmtydts hebben det Bedden,
getrofièn, het is by gevalen niet op een wiskonftige manier. Dqr-
halvcn zullen wy tracbten zulks zonneklaar·, met weinige woorden, en
in drie Schetfen, aan te wyzen: maar men neerae my niet kwalyk
af, dat ik. het zelfde voornaamentlyk ook ten opzichte der Schilder-
kon ft doe, dewyl zy een groote betrekking met deze zaak heeft.
Gelyk in de natuur niets volmaakt is, moet men in het gebruik der Hetgoed
dingen met een goed oordeel te werk gaan, om het befte tc verkiezen
en onzeoogen, zo veel het mogelyk is, te voldoen, bene vcns ook die vooiDaamfle.
van andere kenners en lieihebberSi
Het gaat met het fchikken der Pronkbeelden in de Bouwkonft op de
zelve wys, 't zy waap?die ook zouden mogen ftaan of zitten. Ik fpreek
niet alleen van 't fehilderen, maar van het geen alle beide betreft,, dc
Beeldhouwery vooreerft, en ten tweden de Schilderkonft.
Bezie deze Ommetrek met opmerking, waar in ik dePronkbeelden,
in vericbeidene gelegentheden en plaarfen, ordentelyk gefehikt heb Jyq^^^j^®^^
't welk genoeg zal zyn om, wanneer iemand luft het tegendeel'te
onderzoeken, de regelmaatigheid myner opftcllinge te ondervinden.
Men moet hier alleenlyk de uiterfte ommetrekken aanmerken van
twee by twee, wat voor een figuur die tegen malkander maaken:
want-:
-ocr page 248-GROOT SCHILDERbOEK. 275?
want een alleen ipeelt voor zich zelve, en twee voor hen beiden ge-
lyk.
Wy hebben voor dezen aangeweezen, waar in een fchoone adie be-
ilaat, naamentlyk ineen goede draaijinge der leden, en beweegingc
van hoofd, armen, handen en voeten.
Dit Voorbeeld betreft inzonderheid de Beeldhouwers, welke dit
myn zeggen in acht neeraende, daar door zullen toonen, dat zy 'tver-
ftaan, en bekwaam zyn om zo wel groote als kleene dingen te ordinee-
ren en te maaken.
Het twede Voorbeeld betreft de Schilders, alhoewel 't het zelve is
ten opzichte van de ommetrek; maar wegens de fchaduwe is'er iets
meerder aan te merken, naamentlyk, als men aan een enkeld en on-
veranderlyk licht gebonden is, dat men zich dan genoodzaakt vind een
Schiideis'/ 'bekwaam en voordeelig te verkiezen, op dat de gemelde ommetrek,
die het voornaamfte van ons oogmerk is, daardoor haare kracht be-
houde, en die gezochte welftand cn werking doe, gelyk men hier, ne-
vens het tegendeel, uitgebeeld ziet.
Voor dezen hebben wy gezegt - dat de ommetrek zonder de
fchaduwe van geen uitwerkinge is, en dat een fchoone adie en omme-
trek door een kwalyk genomen licht kan werkeloos gemaakt, en de
gracelykheid te niet gedaan worden; welke misftallij^heid meeftendeel
word gezien in fnellc en vlakke lichten, fteekende geweldig op, en aan
d'oogen onbchaagelyker voorkomende als in beweegende beelden.
Het derde Voorbeeld betreft de geenen, welke zich in bet fchilderen
van Beelden, Basreléves, en andere cieraaden oef&nen, 't zy van wit,
rood, geel, of ander gekoleurd marmer of fteen. Aanmerk hier niet
ρetde Voot-alleen de ommetrek of beloop als indeeerfte, of met de fchaduwe
als in de twede; maar ook de koleur van de fteen, zo wel in de icha-
duwe als in het licht: ik zeg in de fchaduwe voornaamentlyk, waar in
de mcelk verandering beftaat, 't zy door de lucht, of van eenige
andere reflexien.
Wy hebben mede aangetoond, dat de voorwerpen, hoe die ook
zouden mogen weezen, hunne natuurlyke fchoonheid in de fchaduwe
behouden, 'ten ware de zelve door het een of/t ander gereflexeerd
wierden; als mede dat het wit voornaamentlyk het gevoeligfte daar van
is, en zeer ligt door zyne zuiverheid aanneemt 't geen 'eraan voorkomt.
Gedenkt ook, dat'er tuflchen wit marmer en linnen groot onderfcheid
is; zynde het een vaft van ligchaam en digt, en het ander doorfchynend
en yl. In het derde Voorbeeld zal men bevinden, dat het wit marmer
geen geele noch roife fchaduwen zonder oorzaak voortbrengt, onder-
bceld.
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
zoekende de natuur zorgvuldig, om de zelve met kennis naar te boot-
fen.
Laat ons eens aanmerken in het eerfte Voorbeeld, wat voor een ü~ ^^leedcrver-
guur, met de buitenüe omrïictrek, twee beelden tcgens malkanderende"erft|^^"
maakcn: voor eerft op de frontefpies, alwaar die twee beelden buiten Pïint.
om zwellen, de tronien na malkanderen gekeerd óf van malkandert;n
af, de armen desgclyks; en her middelfte regt zonder zwellinge vlak
van vooren, en aan de zyde van gelyken weinig of niet gedraaid, om
dat zy maar van vooren gezien worden: die tvixe aan wcerzyde de trap,
insgelyks buiten om zwellende, doch meer gedraaid en flingerende,
om dat ze van de zyden mede gezien worden , cn alzo van drie kanten
fchoon moeten zyn: ten derden, het voorile zo veel draaijende en wer-
kende als men wil, en rondom goed : ten vierden , die iii de nifièn,
vlak van vooren, zonder de minlte draaijing offparteling, de meeftc
zwellinge van vooren. Her is ook wel voegclyk, dat de mannen onder
ftaan, en de vrouwen boven; ter oorzaak dat de vrouw boven fmalder
is en fcheutiger toeloopt, en daarom zich meer in de lucht verheft en
fmelt: 't geen eert groote welftand in de ^rchiteBuUr toebrengt.
Om die reden is her ook, dat men voor dezen dikwils op de toppen
der gebouwen, in plaats van beelden, kleenc piramides placht te zei-
ten.
De bovenüe beelden voegen tegens de lucht beft naakt om de luch-
tigheid; in de niflen maiïief en gekleed; en onder aan het portaal dèn^eifpiaaJ
half gekleed. Dit is, voor zo veel het eerfte Tafereel aangaat, na myn'^'^s^"^
oordeel genoeg gezegt.
In het twede Voorbeeld kan men genoegfaam zien, wat middel men Bteederver»
zal gebruiken wanneer het kómt te gebeuren dat de voornaamfte mis-SΏΙΓ
ftalligheid wegens de fchaduwe op de zwellende party valt: te weeten,
men kan het te hulp komen door het fchikken van een arm, plooy, of
hand; 't welk men verftaan moet in het fchilderen, waar in het lick
altyd het zelve blyft, en waar aan de Beeldhouwers zich niet behoe-
ven te verbinden, voornaamendyk in de opene lucht; vermits het licht
omdraait, dan linksdanregts, des morgens dus, des avondts zo; en in
een Schildery niet: zo als het gefchilderd is, moet het blyven. Deze
zaak is der opmerkinge waardig, zo wel in bewecgende als onbcvvee-
gende beelden.
In het derde Tafereel vertöonen wjr een ftaande beeld i" ^en nis,
tuflchen het welk en de nis , een bas of viool de gamba ftaat, die wy bedd.
ftellen van een geelachtig ros hout te weezen; welke koleur, vermits
het beeld van wit marmer is, krachtig reflexeert. Ter zyde vertoonen
II. Deel. i i w/
-ocr page 250-250 GROOT SCHILDERBOEK,
wy een ander tuiTcheahet groen, en een derde op het veld, rondom
in de lucht: alle drie met een en het zelve oogmerk, teweeteu, οπτ
de oorzaak aan te wyzen van de vermenging der ichaduwen: waar uit
men ligtelyk kan afnccmen, dat, buiten dit, de beelden iomtydts van
twederhande ftoife fchynen te wcezen; als het ligt, wit; en de fchadu-
we, van een andete koleur. Dit wel in acht neemende, beeft men altyd
een reden om zich te verantwoorden.
Schoon nu deze itellingen, wegens de werkende aóèien, metdegee-
nen die ik hier voor heb vaügefteld , ftrydig fchynen te weezer,, wan-
neer ik oordeelde dat men de minfle draaijingcn en wringingen in het
houwen en fchildercn van beelden moeft maaken: zulks ftryd echter niet
in der daad tegens het ander. Toen ik daar van fprak, was het we-
gens den opitel van een beeld alleen; nu word hier van veele by een
gefproken , benevens van de zulke die men oppedeftallen , fonteinen ,
en diergelyke plaatfen , alwaar zy rondom en van alle kanten gezien
werden, itelt, welke zo wel in de natuur als ojnftandigheden verichillen.
En dat het iemand my tot verwaandheid moge toereekenen, dat ik
my tot fchikmeeiter in de plaatfing der beelden, naakte, en vrouwen
boven, en mans, benevens gekleede, onder ftel; men moet my daar
niet mede betichten: want myn oordeel is op de order der Bouwkunde
gevestigd, welke wil dat de vyf Orders aan vyf verfchillende ftaaten der
menfchen eigen zynj als PoUfhemuSy of de Reuzen, voorde eerfte;
ais de robufte of zenuwachtige, voorde twede; Jlfollo ^ we-
gens de tedere ligchaamen, voor de derde; Diana oiVenus, voorde
vrouvvelyke, aan de vierde ; en Iris of Cupido voor de laatfte foort. Ik
meen, dat my zulks niet alleenlyk moet verichoonen, maar ook ftout-
moedig maaken.
Tot befltiit van dit Hoofdftuk zal het niet onvoegelyk zyn hier ter
plaatfe een weinig van de hoofden, handen, en voeten te handelen;
alzo ik door ondervinding hier te lande en elders, verfcheidene Konile-
naars, zo wel Schilders als Beeldhouwers, daar gebrekkelyk in heb be-
vonden, ais of het deden en ledea^ waren welke weiniger opmerkinge
verdienden dan deligchaamen zelve.
Zommige Beeldhouwers hebben dit voor een byzondere manier, dat
'zy in de aangeztchtenhunner beelden geen verandering genoeg brengen;
maakende niet veel onderfcheid in den ouderdom en de jonkheid; daar
by veeltydts naar het Modern zwcemende, en geaffeBeerd Qn gecarri-
gcerd^ zonder na de Antieken te zien.
Met de woorden geaffeclserd en j^eMmVefri^ verflaan wy een foort van
sinnelykheid en vcrkieting^ daar veclc Konftcnaars roede ingenomen
•ηη.
Oploffi;ig
van een
fcbynltry'dig
heid.
Verantwoor-
ding des
Schryvers op
een twede te
genwerping.
Kwaideop
voij^ingvan
vctic Beeld-
liOu.A-eiS.
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
zyn, by voorbeeld, wanneer zy de oogleden hunner beelden ai te
zwaar vcrtooncn, het welk een ouci en flaaperig wezen veroorzaakt, de
klikjes aan weerzyde van den mond, neus, en aan den hals een wei-
nig te diep inhakkende, om kwaniwys de poeielachtigheid iler vrouwen
daar door te willen verbeelden ; daar zy in tegendeel de fpicren wat
meerder behoorden aan te wyzen : want met het draaijen van het hoofd
ziet men de ipieren of halsmuskels min of meer , voornaamentlyk aan
tengere en bedaarde raenfchen. Ik fpreek maar alleenlyk wegens de ver-
andering in d€ wezens en boezem te brengen: want het komt nietaltyd
te pas de tronien even ftatig cn groots te verbeelden. Daar moeten zo
wei dertele als minlyke, kloeke en ook taigere , na de ligchaamen,
weezen ; zynde het hier even eens mee gelegen als met de boezems ;
daar zyn volwaflène en ook aankomende: van gelyken met den hals.
Daar is ook veel aan de greepen der handen en 't zetten der voeten wichtige oj-
gelcgen , ja meer dan veele zich wel verbeelden , inzonderheid om- Trem hfndTn
trent die naakt en zonder zooien zyn: doch het komt meeft op de «1 roeten,
fchikking der toonen aan. De drie voorfte moeten langer zyn als d'an-
ilere en geflooten, min of meer buitenwaarts, als mede de itand der
voeten : daar in tegendeel zommige de toonen binnenwaarts fchikken ,
cn de groote/'^riirf/aan de voet, en d'anderc daar tegenaan; 't welk
zeer miflelyk ftaat. Ziet deze Voorbeelden en het onderfciieid tuffchen voorbeeld in
d'eenen en d'anderen eens, waar van de twee bovenfte de gezegde mis- feifsd"voel'
ftalhgheid, en de drie overige de welftandige verbeelden.* ten.
En hoewel 'er veele zyn, die afgietfels van fchoone vrouwenhanden En redenee-
hebben , welke zy altoos gebruiken, zulks is mede, zo wel als het voo- hanle^^i ί
rens gezegde, mede in alle gelegentheden niet goed wanneer men het gebruik der
verichil der geflachten moet aanwyzen : want de vrouwenhanden zyn "ón^
dikker van vingers, fpitfernade einden toeloooende, en fmalder vanderfchW
nagels dan die der mannen: daar deze weder de knokkels, na dat zy
oud of robuft zyn, duidelyker dan de vrouwen hebben.
De mtheid van bet Eoetfeeren der Modellen.
Achtste Hoofdstuk.
Hier voor, in het twede Hoofdftuk, is een weinig van het Boetfec-
ren gehandeld: doch tegenwoordig zal ik van het zelve wat breeder
fpreeken; alzo ik oordeel, dat de hoogwigtigheid van die fraaye [oef-
fening, voor een leergierigen Konftyveraar ten hoogften noodza'akclyk,
xulks wel waardig is. iïz Het
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
BoodzaaL- modellcercti cn boctfeeren, het zy in of door potaarde r
lykheidvan pypaardc, was, of andere weeke ftoftcn, is zeer nut, vermaakelyk, en
hoognoodig zo voor den ikeldhouwer als Schilder, en allen die hoo-
pen en trachten willen tot eenige volmaaktheid in de Konit tc geraa-
ien: want men verkrygt door deze ocÖening (ten opzichte van de ver-
heevcnhcid der dingen die men wil verbeelden; waar door het ichynt,.
dat wy de natuur ot het leven altyd voor ons hebben) een groote vaitig-
heid, cn te gelyk een Üoute handeling. Het verligt onze gedachten,,
en doet een Herken indruk in onze hcrifenen, zodanig dat wy om het
leven niet behoeven verleegcn te zyn. Men kan wel afncemen, dat'er
ongemeene voordeelen van komen moeten; dewyl men op allerhande
voorwerpen, als-autaaren,. vaazen, fchotelen, kandelaars, koelvaten,
enzi basreléves, loofwerken andere cieraaden, na de Antieken, in
de genoemde ttofen kan boetfeeren, en dezelve daarna befchilderen
met zulk een verwe cn koleur als men begeert , ook wel vergulden ,
bronzen, ofzo als men die graag zoude willen gebruiken. Desgelyks kan
men cierlyke gcveftcn van degens, cn helmetten, zo Grickfche als
Romeinlche, door dit middel in voorraad hebben, om zich in alle ge-
legenthedcn daar af te konnen bedienen. Die dit wel doet, kan zich
zeiven uit-alle verlegentheden redden. Men grype dan moedig die ilof-
fen by der hand, en maake basreléves, ffinxen, tombes, vaazen, en
wat meer door de Konil vereifcht word. Men kan ook kleene houte
fchoteltjes en potjes van verfchcidene foorten laaten draaijen, en die
vercieren met aardig beeldwerk van was , zo Satyrstronien , fpee-
lende kindertjes, danflTende nimplien, &c. Deze dingen konnen op
allerhande manieren gebrivikt worden,, by zon-, maan-, ook kaars-
licht, na dat het in een ordinantie te pas komt. Is "t dat dc luft noch
verder ftrekt, zo kan men zich vermaakcn met medailjes en penningen
in was te.boetfeeren , en - een goeden vriend daar door , als een gift,
verplichten, met hem een afgietfel daar van te laaten toekomen. Dus
ral men zich te gelyk verluftigen en oeffenen.
Daar zyn byna geen vermaarde Meefters geweeft, ofzy hebben 'ε
een of't ander geboetfcerdi't welk in hunne Konftftukken genoeg-
faam doorblinkt. In der daad, men kan alles maaken wat men van
nooden heeft^ ja xelft het geen niemand anders heeft en· nergens te
bekomenis, om na die dingen, als na herleven zelve, te fchilderen.
"Wat de\vYze,van het .boetfeeren belangt, dtiar zal ik weinig van
zeggen, om dat het eensdeels heel gemeen is, enten anderen om dat
ieder zyne byzondere manier heeft. Derhalven zal ik niet wyder gaan,
ian voor 20 verre die der iiaauvve basreléves ^betreft.,
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
Ek ftel myne gedachten of ordinantie op het papier, zo groot of zo Manietdcs
lileen als ik de zelve wil boetfeeren. Als die nu , met dag en ichadu- het boetiee-
vve, net cn lütvoerlyk, zo als ik oordeel welftandig te zyn, getekend f^n/^" ®"-
is, neem ik een bord ofpanneel, "t geen alvoorens met een olievervvgrond
van de zelve koleur en tint is beilreeken, en trek de tekening met etn
IHft daar op door, vullende dezen omtrek op de gemelde plank met was of
potaard, min of meer verheven, na dat de zaak zulks vereifcht; be-
werkende wyders die ftoffe eerft met de vinger, daar na met een tandig
houtje, en verder met een vochtige penceel, als de nood het begeert,
om de zuiverheid en gladheid. Dit werk aldus voltooid , cn gefteld
zyndeop zodanig een dag als dieisdaaronze fchildcryen ftaan of himgen
moerc, verftrekt tot modél om na-te fchilderen. Als wy het zelve dan in
onze Stukken zullen te pas brengen, het zy in landfchappen frieflen,
ondiepe nifien, en andere diergeiyke plaatfen in kamers, zetten wy het
overeind vlak van vooren, fchuins of naar het zichtpunt vvykende, op
zodanig een-licht-, hoogte, of laagte, als ons oogpunt aanwyft. Doch
indien het meerder rond of verheeven is, ftelt men het oogpunt in het
midden van het Stuk: en hoewel de verheevene partyen alsdan aan de
buitenzyde noodzaakelyk over den omtrek komen te fpringen, ja fom-
tydts over andere beelden heen, als de Stukken lang zyn,' gelyk in een
fries en diergeiyke, gebruik ik, om zulks voor te komen, daar meec
als een oogpunt toe.
Waar in de welfiandigheid van een fleene beeU <ƒ Statua met
zyn Pedeftal is geleegen, zo wei binnen ah buiten i m-
vens het toepazen der Pronkvaazen en Borfibeelden.
NEGENDE Hoofdstuk.
WY bevinden, dat de geftalte en zwier van een fraaye Starua, 2ich Onderfchdd'
welftandig aan ons oog vertoonende, nergens anders van daanienoridet '
komt, dan uit deszelfs veranderlyk beloop van boven tot benedenea
niet alleen het beeld, maar ook het pedeftal daar onder begreepen,beeiXo"'
met dat onderfcheid evenwel tuiTchen naakte en gekleede beelden, dat
de eerfte een cierlyk en uirgefneeden of uitgehouwen pedeftal hebben-
de, zulks een groote welftand aan de zelve geeft, cn een enkeld pede-
ftal in tegendeel. Dê twede foort geeft van gclykeii een fchoone uit-
werkinge, gelyk het voorbeeld A, B, aantoont, doch met dit onder-
fcheid tuflchen mannen en vrouwen , dat de krullen of zwellinge van^
GROOT SCHILDERBOEK
de pedeflailen der mannen onder, en die der vrouwen boven moeten
zyn; welk beloop in beide degeitahen en Ssxen tegenftrydig is.
Nu zoude men mogen vraagcn, wanneer men twee naakte beelden
by malkanderen moeit plaatfen, te weeten een man en vrouw, ais
Oima Qn^follo^ f^ems on Adonis ^ &c, of men dan de pedeftallen zo
Enopgeioft.ongelyk zou mogen verbeelden? Ik oordeel van neen, als ürydende
regens de regelen en order. Zyn het twee mannen , zo moeten d^e pe-
deftallen onder zwellen; en zyn het twee vrouwen, beide boven: is
het man en vrouw, beide enkeld; zyn het twee mannen en een vrouw
in het midden, zo zullen de wederzydfche enkeld weezen, en het mid-
delfte op zich zelve, alsgczegt is; en ook het tegendeel.
TuiTchcn twee kolommen, of pilafters, voegen geen enkelke pede-
ftallen, alwaar het fchoon dat'er gekleede beelden, vaazen, ofboril-
beelden opftonden; doch in plaats van uitwendig of zwellende, inwen-
dig of hol.
Aanmerkin. De hoogte van een pronkvaas tuilchen twee beelden moet niet te bo-
fendicdt' ven gaande hoogte van drie derden der bedden, met pedeftal met al.
Schilders zo dat 's te zeggen tot aan de borften, hooger niet.
EelidhoÏwcrs boritbeeld mag niet hooger komen met zyn pedeftal, ais een
noodzrZ!"mcnfchen hoogte; het pedeftal niet uitwendig zwellende, maar het te-
gendeel gelyk in 't Voorbeeld te zien is.
In een tuin, daar men van meening is tuiTchen twee beelden
twee vaazen en een borftbeeld teftellen, zulkn de buitenpedeftallen
oelyk van hoogte zyn met de middelfte, en enkeld; de twee andere
mwendig of uitwendig naar het beloop der vaazen, een derde of de
helft laager, doch even breed.
Een vaas, tweemaal zo hoog als breed, en regtoploopende, zal een
opzwellend vierkant pedeftal hebben: van gelyken zal het tegendeel de
zelve welftandigheid vertoonen.
Vraa
gcfteli
; voor-
lyk in acht
bchoorcn te
ncemea.
Wanneer een borftbeeld tuiTchen twee vaazen zal ftaan , moe-
ten de zelve met de fchouders van het beeld gelyk zyn. Het te-
gendeel is ook goed, mits dat het pedeftal wat kloeker zy, en na het
beloop der vaas gefchikt.
Boe
-ocr page 255-grootschilderboek.
Hoe de Fm2iefpie[fen der Tempelen, Bnizerii en Schouw-
plaat jen venter ά behoor en te ivordm.
TlEïiDE HOOFDST
"P\ Aar is in de Beeldhouwkunde , zo wel als in de gantfchc
Schilderkonft, niets 't geen zonder opmerking bchoorlyk en na
vereifch gedaan kan worden: ik fpreek niet alleen van de manier en be-
handelinge, maar ook van de omftandigheden. Zelfs kan men don luii-
ter v^n een welgemaakt gebquw bencemen , wanneer het door een
kwaade verkiezinge van buifcn vvord verciei'd. Derhalven zullen wy een
weinig aanwyzcn wat wy hier mede verilaan, en toon en wat gedaan be-
hoort te worden.
Voor den Tempel van Jufiter , een arend met dc blixem in zyne gJ^^JV?^""
klaauwen. tLTpieHen
Voor dien vm eenige wapenruftingen, als harnas, helm,
fchild, zwaard, pylen, en itandaarden.
Van Fehasj een zon middenin den zodiak met de twaalf hemels-
tekenen.
Van ?alias, het fchild van Meduja^ en een helm daar een uil op
ftaat, of een leggende ,^ύ/ΗΛ;.
Van Diana^ honden, boog, en pylen, en een maan daar boven.
VanCcres, een ploeg met koornairen, benevens een fnoeimes.
Van Bagchus , twee tygers, een tirfe omvlogten met wyngaaardts-
bladeren en druivetrofien.
Van Mercurius, een gevleugelde hoed op een flangeroede.
Van fulcanus, een ambeeld, waar op een hamer en nyptang leggen.
Van Fefia^ een offerichaal, daar een vlamrae vuurs uitkomt, in het
midden van een lond gekrulde ilang.
Van Sj/bjlla, twee leeuwen, en in het middden een kafteel of
ileutel.
Voor de Huizing van een Raadtsheer of Conful^ een bondelroede ^yzondene,
met de bylen, en ίη het midden de blixem.
Van een Geleerden of Filofoof,. ccn Sfhinx mzt een brandende fak-
kel , benevens eenige boeken.
Van een Veldoverften, een fchild waar in een griffioen verbeeld
ftaat, als mede een knodts en leeuwenhuid.
Vsn een Koopman, een baal, weegfchaal, en ellc.
Van
U K.
1
4 .
I
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
Van een Medicynineeiler, het beeld van Ï^£fc'JapmSj en een ilan-
gcilaf.
Van een Schilder, een aap met palét en penceelen.
Van een Harder; een harders ftaf, daar een tas en een fluit aan hangt.
Van een Viilcher, eenige netten, riemen, biezen en viiichcn.
Voor een Hospitaal of Gailhuis, de liefde of bermhertigheid, met
het wapen of teken van den Stichter of de Stad.
Voor een Gevangenhuis, allerhande fchrikkelyke gereedfchappcn,
als boeyens, ketens, touwen, en diergelyke.
Voor een Tuchthuis, het beeld Educatio met het toom van een
getemd dier, dat voor haar gaat, in de hand.
Alle de Konften, gelyk PiÉlwra^ Arithmetica^ ArchiteBura ^ en
20 voorts, konnen met beelden aangeweezen worden.
Het is onwcderfpreekelyk, dat 'er geene Tempelen ter eere der Go-
den zyn gefticht, dan om hunne beelden daar in te ftellen, en aldaar aan-
gebeden of HKt offerhanden geëerd te worden. Veele onkundigen
doen dankwalyk, welke de beelden', die men daar binnen moet zoeken,
van buiten in de frontefpielTen of nifien ftellen, gelyk als dat van Om-
na te Ephefen, Appollo te Delphos, Jiipiter te Dodone, en meer an-
dere altemaal buiten de Tempels ftaan.
• En Sudts
huisen.
VOOR HET
Handelende van de
Ier zitten Verftand en Voorzichtigheid by een tafel, by de welke
zich eenige Cupidotjens vertoonen , die allerhande goederen,
alsfcepter, kroon, halsketen, boeken, herdersftaf,muziek^
infttun:ienten , kranffcn , bloemen , vruchten , en ontal-
lyke andere dingen meer, tot Stilleven dienende, uit een grooten
overvloedtshoorn neemen, en haar toereiken; allewelke Verftand aan-
neemt , en door hulp van de Voorzichtigheid by hoopen op de tafel
leggende, ordentelyk fchikt, tot het verbeelden van zinrykeTafereelen
of Stillevens.
Op de verhandeling der Stillevens
OEed'le konfi! die door uw* teed're en zachte flreeken
yeelfchoone dingen zo krachtdadelyk volvoerd:
Gy flreeld de zinnen^ ja uw" ftomme beeldenfpreeken,
Als gj het ernfi verheeld of met het ydel boerd,
Hoe zinryk zie ik hier het menfchelykeleeven,
En zynen broosheid, door een waterbel verbeeld!
Die wel uitmuntend praald, fchielyk werd verdreven.
Gelykeenfchaduw, door geen artzeny geheeld,
Hoe krachtig toondgy my door de afgebeelde boeken
En prenten, de uitvoer van elks daaden, geeflof aartX
Het hooggeacht vernuft der fchrand're letterkloeken,
Dat veel gefchichten voor vergeetelheid bewaart,
Z58
by ginioegde werk kan ik elks konfilufi leeren ;
Het fnaar en ffeeltuig wyfieen vrohk leven aan.
De lauw'ren toonen wie de deugd heeft willen eeren ;
De pok of't zwaardy wat pad des doodt s zy zyngegaan.
Of zo een^ eige dood ontluiken deed himoogeny
Dit wyfl de rookende en reeds afgebrande kaars.
O Konfi\ verwonderlyk en nut is uw 'vermoogen!
IVaar vmd men grooter licht en wonderlyker raars t
Een Blinde derft het licht ^ en komt den zienden baanen
De fiaauwfie wegen naar ^t geheim dkr gr ooi e Κοηβ:
O Konftbeminnaars, volg l α i r ε s s ε m zyn vermaanenL
Streeft hem met yver na en dank hem^voor zyngonfi.
G R O O Τ
-ocr page 259-G R O O Τ
MP
Vlet der
voornaamfte
foorten van
Voorwerpen,
in de Stille-
vens gebrnife-
Verhandéting van de Stillevens.
Eerste Hoofdstuk.
Us verre de kracht, het vermogen, en de waardigheid dec
Edele Schilderkonft verhandeld hebbende, nevens de
^ luifter en hec voordeel 't welk de geenen verkrygen die
I haar volkomen betrachten, en, zonder moeite te ontzien,
- J hunne bekwaamheid in 't werk ftcllen; zullen wy nu tot
behulp der zwakke geeften tot het Stilleven overgaan, en na ons ver-
mogen aan de zelve'bekend maaken, welke de befte en voordeeligfte
zyn. Doch voor afmoeten wyeerft het woord Stilleven verklaaren; Wat het
zynde zo veel te zeggen als onbeweegelyke, of zielelooze dingen, als woord stiiie-
bloemen , vruchten , goud, zilver, hout, fteen , muziekinftru-is"'®"^^®"
menten, doode viflen, &c. konnende alle op verfcheidene manieren,
doch elk op zyne beurt, tot hoofdftofiien dienen om iets daar van op
doek of panneel natuurlyker wy ze op te ftellen. Met deze genoemde voor-
werpen Ican men genoegfaame middelen vinden om allerhandeflag van
menfchen en zinnen te voldoen, zo wel hooge en laage , als geleerde
en eenvoudige. Wy zullen dan uit veele deze navolgende, welke wy
defchoonfte, cierlykfte, en aangenaamfte oordcelen, tot voorwerpen
verkiezen.
Eerftejyk de Bloemen.
Ten tweden, Vruchten.
Ten derden, Goud, Zilver, en andere koftelykeSchatten.
Ten vierden, MuEickinftrumenten.
Deze vier foortjen, koni'tig gefchikt en wel uitgevoerd, mogen zoi'ciyk''
wel als de befte Schilderyen ih zaaien en kabinetten zonder hinder ge-
kk 2 plaatft
-ocr page 260-GROOT SCHILDERbOEK. 275?
plaatft worden, mits hun behoorlyk licht ontfangende, en by malkan-
der blyvcnde. Doch men dient dit vooraf te weetcn , waar in een
fchoon en konftig Stilleven beftaat: want het is niet genoeg, dat zo-
danig een Stuk natuurlyk en wel is geichilderd. De verkiezing is noch
veel meer : die bekoort en voldoet de zinnen der aanfchouwers, en
maakt den Meefter roemruchtig. Men möcil wel beroofd Van zinnen,
of van gering verftand zyn, indien men wilde denken dat verlepte et»
verdorde bloemen ietmnd zouden konnenbehaagen , alwaar het in't
leeven zelvp, 'k laat ftaan in een Schildery : en wie is 'er die een Stuk
met vruchten van deflegtfte en gemeenfte ibort, en nochonryp, ver-
rot, en bemorft, in een befte kamer of kabinet onderzyneftaaiftekonft
zoude willen zien hangen of pronken, waar van het leven zelve ieder
een doet walgen ? "Waarlyk, zulke wanfchepfels heb ik wel met aan-
dacht gezien: doch merkende, dat de zelve niet anders ftrekten als om
de natuur in haare gebrekkelykheid te vertoonen, is myneluftom die
ooit weder te aanfchouwen t'eenemaal vergaan. Maar om weer tot de
zaak te komen.
Myn oordeel is dan, dat de fchoonheid en deugd van een Stilleven
alleenlyk in de alleruitgeleezendfte voorwerpen beibat: ik zeg uitge-
leezendfte, meenende daar mede dat men uit alle bloemen de fchoon-
fte en raarfte moet verkiezen, gemeene en flegte nitgezondert; desge-
lyks met de vruchten en andere dingen ; zynde het daar door dat een
Meefter met regt den naam van een Konftryk Schilder mag voeren, als
hy 'er noch eenige endaar toe eigene zinnen, by voegt. Het is ook
niet waarfchynlyk, dat lieden van vermogen , die alles rykelyk bezit-
ten , eenig vermaak zouden fcheppcn in oiiwerwetfe goederen van
fpiegels, zilvereen goude potten, kanneh, fchenkborden , en andere
koftclykheden meer, en laet de zelve vj^illen pronken, daar zy alles
fchoonder en cierlyker konnen hebben. Desgèl^ks is het met defpeel-
inftrumenten: de raarfte, konftigfte, en volmaaktfte zullen by dever-
ftandigen, die de Muziekkonft beminnen , plaats vinden maar geen
hedendaagfche lier, hakkebord, noch zakpyp. "Wat kooien, wortelen
en raapen, als mede fcabeljaauw, zalm, haring, fpicring , en dierge-
lykc dingen aangaat, welke flegte en gemeene vercieringen zy n , η iet
eigen noch waardig om binnens huis in kamers te hangen , die zullen
wy voorby gaan: die zeluft, mag zich na de markt vervoegen, 't Zelfde
is het ook met paai'detuigen op houte planken gefchilderd, ook allerhan-
de jagttuigenrdoch deze laatfte zynnietlieel oneigen > benevens zwynen,
herten, haazen, als mede faifan ten, patryfen, en andere doode vogelen
TOcer, welke geraeenlyk van der Vorften en Edellieden zin afhangen.
Dus
Λ
GROOT SCHILDEEBOEK. 2^1
Dus verre den algemeenen trant van Stilleven aangeroerd hebbende,
geeven wy den wyzen en verftandigen in bcdenkinge wat, of welk van alle,
het befte en voordeeligfte zy , ten opzichte van vinder en uitvoerder»
en die het bezit of koopt.
Wat my aangaat, ik oordeel dat de welfpreekendheïdheelbekoorlyk
voor het gehoor is. De deugd alleen is 't die de fchoonheid aanmin-
nelyk maakt. "Wat is een fchoonebloem, appel, goude bocaal, en
welgeftelde viool, als'er geen goede reuk, lekkere ίmaak, bekwaam-
heid om te gebruiken, en aangenaam geluid in is? Neen „ zeg ik, de
deugd moet doorftraalen: de reuk, fmaak, gehoor of geluid kan het
penceel niet afmaaien : maar door eenige verborgene betekeniifen kan
men den aanfchouweren het zelve wel te verftaan geeven, ten minften i
iets of wat daar van, het zy in bafeléve door fabels, hierogUfhen of |
zinbetekenende figuuren, en andere dingen meer, waar van overvloe-
dige ftoffe is als 't aan de wil niet onbreekt. ^
Wat de natuur en eigenfchap der plaatfen in de Stillevens, zobin- De natuuï
nen als buiten, belangt; wy zeggen, dat de zelve twederleizyn: verbeel-^i^jp^j^;
dende de eerfte als of het tegen een vlakke muur offchot hangendepUatfeninde
gefchilderd waar j en de twede, als leggende op bank, tafel, oi op de^'"'"®"^'
grond.
Wy ftellen ook vaft , dat geene voorwerpen , in de Stillevens te pas |
gebragt, minder dan levensgroot mogen verbeeld worden. ί
Het voegt ook niet, en het is tegens de natuur en de vvaare eigen- ^
ichap van de Stillevens ftrydende, in een van alle de voornoemde ver- beddL^'gen,
kiezingen eenige gekoleurde verbeeldingen of doorzicht te vertoonen, ''""x-
noch binnen noch buiten, dat 's te zeggen, landichap of ArchiteamrX'^Z.Ï'' 1,
als mede geeixe levendige fchepfelen, het zy menfchenheeften of vo- grondin de-
gelen , waar 'door de naam van een regt jaf waar Stilleven geheel te Hiet"pas ge!'"^
zoude loopen; b^alven'dat het te zwaar, ja byna ondoenlyk voorbragtwoi- |
een Stillevenfchilder is in alles te treffen: en zo hy het kan doen,''""' |
twyfïel ik of zulk een Wel den naam van een Stillevenfchilder zoude ii
willen voeren. Maar laaten wy weder tot dc zaak keeren. Ik zeg dan,
dat men allcenlyk de diepte, min ofmeer, meteenbehangfel, gordyn,
of bafreléve van hout of fteen, van zodanig een koleur en tint, zal
vertoonen als tot welftand van het algemeen fchikt: het een wat
fomb^r, het ander wat lichter. By bloemen paft geen witte, geele,
noch roode achtergrond , maar fombergraauw;, By vruchten voegt
witte en graauwc marmer, maar geen geele noch roode. Doch ver- Maar wei
mits een fchoon bafreléve meerder kennis en konft vereifcht als een^^^'^'f.y^s»
bloera , vrucht, en diergelyke, kan men in der zeiver plaats een holle^ndrB^orft-
kk J nis ^beelden.
ii:
GROOT SCHILDERBOEK,
nis, roeteeo borftbeeld daar in, vertoonen , van Goden of Godin-
nen op de zaak pafTende, als een Flora ^ Pomom y Bachus, ^pollo^
Diam, of anderen, na dat men het concept verkielt, en een byzon-
deren of algcmeenen zin wil uitdrukken: want uit ieder konnen veele
uitvloeijen.^ De bloemen zyn menigerley, en konnen, zo wel als de
vruchten, in drie hoopen verdeeld worden, te weeten, in Lente,. Zo-
mer en Herfft. De zelve hebben verfcheideneeigenfchappen, bekwaam
om veele fraaije, zeldfaame, en zintykc concepten, met bafreléye of
borftbeelden, gelyk gezegt is, op te ftellen.
Men dient te weeten, dat onder de bloemen geen vruchten paffen»
dan allcenlyk koornairen, om dat de zelve ligt cb buigiaam ayn; maai
onder de vruchten wel eenige of zommige bloemen , voornaivmentlyk
zulke die rurt en vrolykheid betekenen , als papavers en roozen: en
echter voegen deze noch het allerbeft by druiven , het zy in kranflen
of feitons, en anders geene.
Laaten wy nu eens aanmerken, wat de Geleerden ons hebben nage-
laaten tot oefFening van onzen geeft over deze ftofFe; op dat wy de
zelve, zoveel als in ons vermogen is, tot meerder of hooger luiftcr
en waardigheid mogen brengen dan tot nu toe is gedaan.
EenigeBioe- De witte Lely is aan Juno toegewyd; de Zonnebloem zdXiApollo^
men, vruch- aan /^««y de Roos; Oima en de Slaapgod eigenen zich de Maankoppen
ftmracnten' to^ 5 dc Koomblocmen j de Granaatappelen jiJ^ièwj den Vy-
aanvctfchei-genboom en Wyngaard ; Ceres of de Perfikken en Koornai-
ioSonen"ren ; Vems en Apollo de Appelen ; Ops , of Moeder Aarde, alles
toegeëigend.'t geea uit haarcn fchoot het gehecle Jaar door, als Lente, Zomer,
Herfft, en Winter, voortkomt. Onder de Inftrumenten is de Lier
of Harp aan jipollo, Mercnrius, en de Mufen toegewyd j de Fluit aan
Pan en Kenusi de Trompet aan Mars y enz.
Concepten voor Baffeléves, dienende tot fioffeeringe der
twede Hoofdstuk.
Eafreléves
tet
nieu.
TP^^ ^^ Bloemen, Zephirus en Flora malkanderen liefkoozendc;
c oe. Fems ctï Adonis iXQsgdyks.
Vluchten. Vruchten, Ceres en Pomona, of Pomona en Vertumnm: by de
Otmven BachusQuAriadne^ enfmullendeBachanten. En als'erMoer-
byen onderzyn, voegt 'er beft een flaapende Silenus mQtAcKimïEg^^·
By
-ocr page 263-GROOT SCHILDERBOEK 16^
By de Initrumenten, Apollo met de negen Muf^n Orfheusζψzύtn6.t; inüru.
als mede Aria» op een dolfyn. By de Rinkelbom, Cornet en Cimbaal
voegt beft een Bachfis ofFerhande, Bachanaalen, ofdaniende Bachanten.
Aan drie Saizoenen, Lente, Zomer, en Herfftineen, kan men Tot de Lente,
Vemsy CerestwBachus toeëigenen; mede by een volgens hunnen rang
zittende. Wy fluitende Winter uit; oordeelendezulkeen vertooning xaLeei!^^"
oneigen, en meer verdrietig in 't aanfchouwen als vermaakelyk: be-
halven dat roen haar niet dan ftrafFe en gebrekkelykc zinnen kan toe-
paffen, als honger, armoede, en.diergelyke, die dit getyile des Jaars
mede brengt.
Maar men dient wel aan te merken, hoe deze Bafreleves, om de Formaten
welftand te verkrygen, gefchikt behooren te werden. «ier Bafrcié-
In Kranffen voegen achtkantige-
In Feftons, ronde.
En in Bouquetteny vierkante met de lyft p^r^/e/, voornaamentlyk
wanneer dezelve boven, onder, cn aan weerzyde hangen.
In tegendeel, wanneer ze in de hoeken gefchiktzyn, dartvoegtecn
Compartemern beter, te weeten vierkant boven, doch onder en aan
weerzyde half cirkelrond. Dit 's voor zo veelde binnen-Bairelévcs in
het algemeen betreft.
Wat nu de verhevenheid aangaat; hoe flaauwer hoe beter, zonderde
minfte flagfchaduwe, om alle geweld en verwarring voor te komen.
Nu tot de twedefoort van Stilleven , ftaande, leggende in holle nif-
fen, op banken, en tafels, Wy hebben voor af gezegt, dat zulke
niet minder dan levensgroot mogen verbeeld worden, by gevolg
heel vooraan in het Stuk; om die reden dat zy zich alsdan in hunne
volle kracht en hoedanigheden vértoonen, ja ongelyk beter met een
buiten- als binnenlicht, van voor als van de zyde.
Wat de gronden aangaat, die zyn driederley welke de vruchten
fiandig doen affteeken: de druiven op een hartfteene, byzonder de den voor dc
blaauwe, gelyk mede de karffen, blaauwe pruimen, en alle vruch-
ten die aan de bruine kant zyn. In tegendeel vertoonen zich ap-
pelen , perfikken , en abrikoozen beter op een forabcregraauwe grond.
Daar is noch een derde foort, als pompoenen, meloenen, oranjeap-
pelen, aardbeziën, en meer, die op een witte grond beft fchikkeni 't
zy op een bank, tafel, of in een diepe nis.
Hier nevens zal ikeenigeCowcf^im ter neder ftellen, welke, myn's
oordeels, niet onaangenaam aan deKonftlievenden zullen voorkomen;
alzo in de eerfte de drie bloeijende Getyden des Jaa°rs in een vervat zyn j
en zodanig gefchikt, dat zy malkander geen hinderdoen.
Ta^
-ocr page 264-2<54 groot schilderboek.
Lente,zo- T^It Stukzaleenhollenis, vanbinnen vierljant, zo diep als breed, en
ner en ' boven fond loopende, vertoonen. Binnen de zelve zee ik een
fchoone Vaas, het zy van kriftal, koper of goud, vol bloemen; die
dc kortfte ileelen hebben in de midden, en de anderen ter zy den uitfpar-
telende. Boven in het midden, aan een ring, plaats ik een wakker
bos druiven of drie , van de kloekfte foort. Aan dezelfde ring
bind ik een fmal lint, waar aan kootnairen, met cenige bloe-
. men van dat graan gefchakeerd, los hangende, in de wederzydfche
hoeken des Stuks opgeichort en vail geknoopt, langs dezelve zyden
nederhangen. Beneden om de Pot, of Vaas, leg ik fchoone en fmaa-
kelyke vruchten, mede van de kloekfte en ongemeenfte welke te vin-
den zyn, als meloenen, citroenen, variïevygen, granaadappelen, ok-
kernooten, ook wel appelen, perfikken, chinaasappelen, enz. Zodanig
is den inhoud.
Defchikking De fchikking is aldus. De feftons zyn aan bosjes, een hand lang
derwiir' met groeiito verdeeld en geknoopt, die de fteelenvanhetkoornmeeft
bedekken; en gefchakeerd, gelyk gezegt is, met eenige blaauwe
bloemetjes, welke een lieflFelyke vermenging, zonder geweld, doen
voortkomen. De rand, daarzy tegen affteeken, is van een graauwe
fteen, en het lint donker violet. De druiven, van de kloekfte foort,
aan een kopere ring gebonden^ zyn wit, te weeten die in het midden
hangen; en die aan wederzyde, blaauw, met een groen blad of twee:
welice Groep tegen de fchiduwe der holte wel affteekt, zonder het ge-
zicht van het voornaamfte af te trekken. Myn oogmerk is, de bloe-
men te fchikken in een gtoote maffa van fchoone en lichte bloemen,
de krachtigfte en volfte in het midden, beftaande in wit, geel, en licht
rood. De hoogfte naaft aan de druiven zal een zonnebloem zyn; aan
de zyden, andere van minder koleur en krachten, hier en daar een
fchoone blaauwe tuflchen. En vermits dc Pot, om plaats voor de om-
leggende vruchten op te ruimen, niet heel vooraan kan ftaan, zullen
de ter zyde uitipartelende bloemen in de fchaduwe zyn. De vruchten
ichik ik weder in tegendeel, als de kloekfte ter linker, endekleenfte
en tederfte, gelyk perfikken, abrikoozen, en pruimen ter regter zyde*
Myne meening is Italiaanfche vruchten, de citroenenvoornaamentlyk,
ten minften tweevyiften dik, devvyl het de aangelegenfte van den hoop
zyn, waar na de reft zich moet fchikken. Wil men nu , boven dc
Getydendesjaars, eenige Zinnen verbeelden , voegt een lier, viool,
of
mer
Herfft in
dit Tafereel
te pas ge-
btagt.
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
of ander Inftrument daar by, "t geen men tegen de lichte zyde der
hoice kan zetten of hangen: daar mede is het Stuk voltooid.
Wel aan dan , wakkere Stillevenfchilders, befchouwt met ^^"«J^cht
cn zinnen dit voorbeeld, en overweegt wat zwaarigheden ik u voor-veafchiidcriT
ilel, of 'er wel iets in zy begreepen 't welk niet in uw vermogen is.
Cy Bloemichilders, is 'er meerder moeite en konft om een druif, ap-
pel of perfik naar te bootfen, als een roos, lely, of zonnebloem? En
gy die niet als vruchten afmaalt, wat zwaarigheid fteekt in een bloem
meer als in vruchten, een gianaadappel of meloen van binnen of van
buiten? Gy kunt het een zo wel als'tander, ftaande of leggende, voor
u zetten, zo lang als 't u luft. Een harp, vicol, lier of fluit desge-
lyks. Derhalvcn ontbreekt u niets: want deze gezegde dingen zyn'al-
le genoegfaam in uwe macht. De proportie, maat, en geltahe van al
het geen dat ftil ftaat, hangt of Icgt^ kan uw oogbezeffenenbegrypen.
Uwe malffe peqceel, door een gcoeffendeliand geleid, kan zenatuur-
lyk treffen, en welftandig op het panneel vertoonen. Wat fcheelt'er dan
. aan dat gy veeltydts zo eenzinnig op eene foort alleen al uw welvaaren
fteh? 't Is waar, een fchoone bloem kan de aanfchouwcrs wel behaa-
gen; maar een friffe of fmaakelyke vrucht daar by, noch meerder: en
eenige fraaye inftrumenten daar benevens, noch veel meerder. Van
elks wat kan immers niet meer als uw panneel beflaan; en den meeften
tyd doet gy het met eenerhande foort alleen. Is 't een bloemftuk, uw
panneel moet evenwel gevuld zyn : de vruchten en inftrumenten van
gelyken. Als men zegt, die man was een fraay Stillevenfchilder: dati
behoeft men niet te vraagen wat hy fchilderde, bloemen, vruchten,
of inftrumenten; maar alles dat ftil ftaat, legt of hangt.
Tmde Tafereel
Zynde het tegendeel van het voorgaande.
Et voornaamfte in dit zal een laag of plat mandtje met vruchten j^j
zyn, 't geen dc opening, in de breedte, meeft beflaat. Dit
mandtje zal men vullen met allerhande tedere en fmaakelyke foorten
van vruchten. In plaats van druiven, boven de zelve, zal men een
bouquet bloemen met fchoone en cierlyke groente aan de ring vaft
hegten, en, gelyk inde andere, opgebonden; en tegens de weder-
2yd(che poften eenige inftrumenten, als fluit doux, fchuiftrompet,
baflbns, kromhoorns, hautbois, &c. Ter regter zyde van het mand-
tje zal een porcelyne fchaal ir.et aardbeziën leggen j cn achter de zel-
// D§el, L 1 ve,
Η
wat dieper in de holte, een wyde glaaze fles met moerbyen, &c.
En koleurcn
in deze aan-
getoond. ,
ve
De hangende feftons aan wederzyde van het bouquet beilaan meeft
in iioornairen en groente.
Hetgrootfte en krachtigfte licht zal op het mandtje met vruchten
zyn, beftaande meeft in helder witte, gcele, en een weinig roode; dc
donkere zyde in bruine, zwarte, of violette. Het,bIoembou£juet bo-
ven de zelve zal daarentegen meeft in blaauw, purper, paars, en een
weinig wit en geel beftaan. De inftrumenten, van gelyken. De reft^
die dit iluit, als de koornairen en groente, wyft zich zelf.
Dit Stuk, aldus gefchikt en konftig uitgevoerd, is een regte en wcl-
ftandige weêrgaa tot het voorgaande.
Nu zullen wy noch een derde Tafereel , de inftrumenten betreffen-
de, en de harmonie toegepaft, daar by voegen, zynde van geen min-
der welftandighcid als de twee voorige.
Schikking
van "
Tafeieel
ikking Τ Ν het midden der holte van de nis zet ik een groot muziekboek,
α^ΐΐ"^^ ^^^^ ®P leffénaar. Dat 'er in gcfchreeven ftaat,
is vocaal muziek, aan de eene zyde de Cantus, en aan de andere zyde
de Bas, hetzy kerk- of kamermuziek. Boven de zelve, aan dc ring,
plaats ik een yvoore lier met goud vercierd: en tuiïchen deszelfs hoot-
nen , zal een laurierkrans , benevens een kleene olyve-of mirthetak
hangen. Al de blaasinftrumenten, voorgemeld , nevens de viool,
zal men ter.zyden en achter het boek fchikken, en vooraan eenige daar
toe behoorende dingen, als een fchroef of twee, een ftuk colefonmm
of fpiegelharft,- een doosje met fnaaren, een rietje van de bailön, of
hautbois &c. Werdende dit alles geflooten door een fchoone bloem-
fefton, met koornairen gefchakeerd.
Dit Scuk zal zich beft tuftchen de twee vooorgaande fchikken,
Wat nu het formaat dezer drie Stukken belangt, men zal bevinden
dat de zelve veel beter in dc hoogte, dan in de breedte voegen, en ook
veel deftiger ftaan.
Daar is noch een andere foort van Stilleven, die van de geringfte
niet is, en by de voorgaande een welftandige en niet min cierlyke ver-
anderinge zoude geeven. Het is die welke in allerhande koOslykhe-
den beftaat, als goud, zilver, kriftalle en andere glazen, paerlen.,
edelgefteentens en paerlemoer , gemeenlyk Famt^n genaamd. Dc
vermaarde Kdfy die veele heerlyke cn uitmuntende voorbeelden daar
van heeft nagelaaten, heeft in deze zeer uitgemunt, en boven allen
den hoogften lof verdiend. Öni
GROOT SCHILDERBOEK. idy
Om nu aan de yvcrgraage Schildergceilen te toonen, dat tot deze
verkiezing geen verandering van ftofFe ontbreekt om van een handwerk
tot een konit te geraaken, of om beter te zeggen, de oeiFening van de
hand met die van den geeft te verryken, waar door men met regt den
naam van een konftryk Meefter mag voeren of kan bekomen ; zal ik
een vierde Tafereel opftellen, neemende daar toe tot hoofdftoiFe wys-
heid, rykdom, en eer. Het was wysheid alleen welke Salomon van
den Heere wenfchte, en die hy verkreeg, verzeid met rykdom en eer.
Ik fchik het dan als volgt.
Lle koftelykhcden zet ik in het midden, alsgoud» zilver, potten, wyshcid,
■kannen, fchenkborden, bokaalen van paerlemoer, kriflal, kande-
laars, goud en zilver geld met hoepen, ook wei volle beuriTen, &c. vierde Tafe-
Aan de ring boven de zelve hang ik een kleen tablaje, waar op deze^'^^'^^^^Pj*®
woorden in goude letteren ftaan, Sapientia mtriXy of wel in^ plaats
van hetfchrift een goude zon op een azuure grond. Aan weder-
zyde van de zelve hangen eenïge boeken, feftonsgewyze met lau-
rieren doorvlogten, aan de beiderzydfche hoeken vaft gemaakt, be-
ginnende uit de ring, en aan weerzyde neerhangende, voorzien met
fcheeps-en muurkroonen, palm, laurier, mirthe, en eykekraniTen,
&c. Om de zelve zoude men een fmal wimpeltje konnen flingeren,
met deze woorden, Laboris Menes Sapimia mtrix^ oiProemia Ma-
jora Laboribtss. , . . ^
Om nu het voornaamfte, welke de wysheid is, in het midden te
plaatfen, kan men, in fteê van de zon en boeken, het gulde vlies
boven aan de ring hangen, en onder een Sphinx nevens eenige boe-
ken en perfikken vertoonen.
Behalven deze genoemde zyn 'er noch andere foorten van Stille-
vens, die wy voorby zuilen gaan, alzo zy geen byzondere betekeniifen
hebben, en te gering, ja niet waardig zyn om in kamers, zaaien, veel
minder in kabinetten van groote en wyze mannen nevens het voorgc-
ftelde te pronken, hoe fraay en natuurlyk'zy ook mogen gefchilderd ■
weezen, als doode viifen, kool, wortelen, raapen, uyen,diftelen, en
andere fteekelige onkruiden, &c.
Α
Λί
Maar doode haazen, patryzen, faizantcn, als ook allerhande jagttuigen
zyn, gclykwy hier voor gezegt hebben, noch roemwaardig.
L J ζ Eetiigc
-ocr page 268-2<54 groot schilderboek.
Eenigeverkeldingen op byzonderePerfoonen toegepafl,bekwaam
om met Stillevens uitgevoerd te worden.
Dat de St)l,
levens se-
ineèiilyk
zonder zia
yerbeeld
Worden.
2in
TT Oewel wy hier voor gezegt hebben, 5at de vermaarde Kalf in de
Stillevens boven anderen heeft uitgemunt, heeft hy nochtans, zo
min als zyne voorgangers en navolgers, reden van zyne verbeeldingen
wee ten tegeeven waarom hy dit of dat vertoonde: maar flegts het geen
hem in den zin fchoot (als een porcelyne pot of fchaal, een goude bo-
caal, een fluit of roemer met wyn , en daar in een citroenichil han-
gende, een horologie, paerlemoere hoorn op een goude of zilvcre
voet, een zilvere fchaal of bord met perfikken, of vveiopengcfnecdenc
cinaasappelen of citroenen, een tapyt, en diergelyke gewooiilyke din-
gen) verbeeld, zonder eens zyne gedachten te hebben laaten gaan om
iets van belang voort te brengen daar een byzondere zin in ftak, of
't geen ergens op toegepaft kon worden. Échter om te toonen dat
zulks, zo wel als in andere verbeeldingen, doenlykis, zal ik eenigc
Tafercelen of Stillevens, op byzondere perioonen toegepaft, opftel-
len, enalhiernamalkanderen laaten volgen.
Tafereel op een zêgenpraaïenden Oorlogsheld.
JcfovSwin-vertoonen alhier eenige wapenen, als een borilharnas van ftaal,
iinar VV f»pn ripi-lvlir hfWPrlffTn Viplm Trkilfl pn ■/waatii . waar viin lip»
«aar.
een cierlyk bewerkten helm, fchild en zwaard , waar van het
ge veil een arendts-of leeuwenhoofd verbeeld; een piek of fpies, een
gefpannen boog, een gelaaden koker vol pylen, als mede eenige
kranflèn van laurier, palm en olyf. Boven aan de lyft zou men, aan
twee ringen, een goude halsketen , waar aan een hert, tot op de
borft afhangende, met koftelyke geftcentens bezet, konnen hegten,
boven het welk men een eigene fpreuk, als zulk een Held heeft dien
raendit toepaflen wil, kanftellen. Verders vertoonen wy een goude
kroon, armbanden en ringen, een gepluimden hoed met een diamante
knoop opgezet, en een trompet. Onder de kranflèn, den hoed, en
de trompet, legt een geborduurde rok, waar af de eene mouw van
de tafel nederhangt. Óp de muur, of ineen kleentafereel zoude men
inBafreléve konnen vertoonen Apollo die den draak Pirhon heeft gedood;
of mlPerfinf cn^^fidromda; of een man met een leeuwenhuid om-
hangen,
groot schilderboek idp
hangen, breekendeeen tyger den bek open, by den welken een
knods op de grond nederlegt,
JJitlegginge u&n de genoemde vooruverfem
'En nam in voortyden het Borftftuk tot een teken van verftand en v"n toBMft-
■ befcherminge: want vermits de borft daar door bedekt word, zo harnas,
behoed en bewaart men daar mede het leven.
Met den Helm geeven wy le kennen genegentheid tot den oorlog, pen Helm.
en ftrydbaaren inborft.
Het Schild, voor befcherminge genomen, wierd in voortyden on-
der de Ouden in zulk een groote achting gehouden, dat zy het zelve
aan de Overwinnaars, wegens hunne beweezene dapperheid en kloek
gedrag, vereerden. Firgilius verhaalt in zyn negende Boek,dat Etjeas
gebood een Schild aan hem te brengen om Nyfus^ een wakker en dap-
perjongman, wegens zyuc beweezene trouw en heldendaad daar ;mede
te beloonen. De Argivcrs hadden tot een gebruik de Jongelingen,
welke het door de eeneof andere mannelyke daad verdiend hadden,
met het Schild van Enhifpus zegenpraalende door hunne ftad en land-
paalen te geleiden. Wy leezcnook, dat het Palladium, 't welk dc
Ouden waanden uit den hemel nedergedaald te zyn , een Schild
was, het verborgene zinnebeeld der befcherminge van het Room-
iche Volk en Ryk verbeeldende. En na de uitlegginge van Numa
Pompilius, betekende het Schild geluk en voorfpoed; waar mede hy
hetRoomfche Volk, in hetachtile jaar vanzyne regeeringe, dooreen
zwaare peftilentie bezogt zynde, welke geheel Italien met een naa-
kenden ondergang dreigde , zogt aan te moedigen cn te trooilen.
Wyders waren de Schilden en Rondaflen aan die geenen coegewyd,
welke de Stad en Republyk uit een zeer zwaar dreigend gevaar hadden
verloft: en om de geheugeniflè van zodanig een weldaad onder de
nakomelingen te vereeuwigen, en de zelve tot het fpoor der deugd
aan te prikkelen, deed men die gefchiediniflen op hunne Schilden gra-
veeren of uithouwen. Het Schild en de Piek zyn ook noch betekcniiien van
oorlog, beftaande voornaamentlyk hier in, om de geleedene fchadete
herftellen, en onze vyanden te verjaagen en te verderven. Doch de
wapenen brengen zeer weinig nutheid by, indien de zelve niet door
wysheid en verlhnd gevoerd worden. Daarom ziet men Pallas door-
gaans met Schild en Piek gewapend verbeelden; betekenende het
laatfte kracht en vlugheid des verftandts.
De Spies, of Piek, betekent ook de verbreidingc van een heerly-^pïes,
Μ'
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
ken naam. En het was om die reden, volgens het verhaal van PlHtarchus,
dat Lyfippus het beeld van ^lexmder daar mede vercierde , niet tegen-
itaande andere hem met de büxem in de hand vertoonden j meenende,
dat het niet voor een korten tyd , , maar voor veele volgende eeuwca
zoude dienen, om de heeriyke onderneemingen en uitvoeringen van
dien voortrejffelyken Held te verheerlyken en onfterfFelyk te raaaken.
En gelyk men met de Spies öf Pyl na een doel werpt of fchiet, alzo
betekent, op een zinverbeeldelyke wyze, de zelve de uitgeftrektheid van
een heerlyken naam. Doch de Ouden veibeeldden niet alleen met de Piek,
of Spies, de Koninklyke hoogheid en gezag; maar waren ook gewoon·
degeenen, welke zich grootmoedig in 't verwinnen van hunne vyaiiden
hadden getoond, met de Piek of Spies te vereereh : het welk Piimns
mede aantoont; zeggende, dat Sicinim Dentatus om zynt wonderbaa-
re dapperheid met twaalf Pieken wierd begiftigd. Fefius Pompejus h
van gevoelen, dat de Oorlogshelden met de Piek of Werpfpies wierden
vereerd, om daar door het voornaamfte beftierdes oorlogs en desryks
te verdaan; en dat het daarom ook het gebruik was de oorlogsgevan-
genen fub hafia , dat is onder de Spies of Piek, in 't openbaar te ver-
koopen.
Het Zwaardbetekent, in zaaken van oorlog, verwoedheid , grouw-
zaamheid, verfchrikkinge, vetvolginge, en bedreiginge des doodts.
De gefpannen Boog is mede een teken des oorlogs: en de Pylen
betekenen het volk, of de groote en verre uitgeftrektheid van macht,
als mede de lichtheid en gezwinde beweeginge.
Dat de Krans van Laurier het merkteken der zegenpraalenden was,
van Laurier, en van die eenige waardige daad van onfterftelykheid hadden verricht,
betoonen ons overvloediglyk de overblyffelen der Oudheid. Het is
ook door de Hiftorien kennelyk, dat de Generaals en Hoofden van
de Legers der Romeinen in hunne Triomfen een Lauwerkroon aan Ju-
fitsr Capitolims bragten, en de zelve aldaar by hem lieten beruften.
pjlm, De Romeinen plagten ook voormaals aan de Zegenpraalenden, tot
bewys van hunne Triomfen, de Palm te fchenken; zynde dezelve het
algemeene teken der overwinninge. En hoewel men den Palmboom
met een zwaaren laft van boven drukt om hem neder te buigen , vvaft
hy doch geduurig daar tegen op: en daarom wilde men dat hy in ge-
vaarlyke ftryden het teken der overwinningen zoude weezen ; welke
niet anders ais door ftandvaftigheid des gemoedts, alle gcvaaren en ram-
pen kloekmoedig wederftaande en verachtende, konnen behaald en
verkreegen worden.
«n olyf. dOlyf is mede een teken van overwinninge; yercierende de Ouden
hunne
Het Z^vaaId.
De Boog
cn Fylen.
De Krans
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
hunne Trophe-ën en opgeregte Praaltooneelen met Olyfcakken, of het
hoofd des Overwinnaars met een krans met Olyf bladeren omvlochten.
De goude Halsketen was by de Romeinen de belooninge en prys
van dapperheid en beftendige deugd , cn een teken dat de goede ver-
dienften niet alleen daar mede, maar ook met eer, glorie en achtbaar-
heid, wierden beloond. De gedenkfchrifcen der Romeinen leeren ons,
dat de Zoon van Tarquinm Prifms, noch een jongeling van maar veer-
tien jaaren zynde, zynen vyandin 't open veld aantaftte , en mannelyk
overwon ; waarom hy ook d'eerfte was , welke , op dat zyne dapper-
heid vereeuwigd mogt worden, met een goude Halsketen wierd begif-
tigt: hoewel andere meenen , dat Berfilms, de eerfte Zoon uit de ge-
roofde SabynfcheDochtercn tot Romen gebooren, met die waardigheid
befchonken wierd. 'Wy leezen ook, dat Sicinms Oentatm drie-en-
feftig maal met de halsketen, en vyf-en-twintig maal met andere goude
of vergulde gefchenken, wierd vereerd.
Het Hert, met edele gefteentens vercietd, 't welk aan deze Bulla^
of goude Keten, tot op de borft afhing j betekent dat goede raad en
het heilzaam overleg uit het binnenfte des herten voortfpruiten. Der-
halven wierdeii de gecnen , dieby de Romeinen over hunne verwon-
nene vyaaden zegen praalden , met deze goüde Keten om den hals ver-
cierd ingehaald; in welkers uiterfte gedeelte, of het op de borft af-
hangende Hert zy waanden kruiden en balzem beilooten te weezen die de
Zegenpraaienden, tegens de nydigheid en misgunft bevrydden enbe-
ichermden. uifconins verhaalt met byzondere öpmerkinge, dat de kinde-
ren der Edelen en vrye Burgeren deze Halfcieraad en van goud droegen:
maardel-ii'im, of Vrygemaakten , vermochten de zelve niet als van
zilver of koper , tot onderfcheid, tedraagen; in welken zin
in zyne Schimpdichten zegt: Den amen moet ztch met koper vernoegen.
De goude Kroonden Armbanden, welke niet alleen de armen maar
ook de fchouderen vercierden , waren mede belooningen van loifelyke
daadcn en onderneemingen. Deze giften wierden voor de laatere na-
komelingen bewaard , op dat de jeugd daar door mogte aangeprikkeld
werden om de voetftappen hunner voorouderen onvermoeijelyk na te vol-
gen. Titus Livins msiskt daargewagaf in zyn tiende Bock na de verkrec-
gene viólorie tegens de Samniten by Aquilonia , en de eerile ftichting
en het begin der Stad Romen; te weeten , dat Papyrius by die gele-
gentheid Spurius PapftHS, zynen Neef, vier Capiteinen,
en een drom of hoopPiekeniers, met Armcieraadenen goude Kroonen
vereerde; geevende aan de Hoofdmannen, Voetknechten, en Ruitere»,
Armbanden en Cieraaden van ail vee, welke zy CcwVw/ii, dat's te zeg-
gen
Oe goude
Halsfooet,
en het daii
aanhangende
Hert met c-
dcle geftcen·
lens faezer.
De goude
Kroon, Arm-
banden.
gen klecnc Hoorntjes, noemden, Έη Decius deTrihnmi^ of Wacht·'
meeiler, wierd van ^ulus Corneltus Cofas y om dat hy zekere vaftc
Plaats, den Romeinen toekomende, tegens de Samniters had befchetmd ,
enderzejver Leger daarvooropgeflagen, meteengoude Kioon vereerd.
En Ringen, De Ringen wierden ook by de Romeinen voor een teken van eer en
adeldom gehouden : want als Mago , volgens het verhaal van Titus
Livius in zyn derde Boek van den tweden oorlog met die van Cartha-
go, door //^«w^/aan de Carthaginenfers was afgezonden, om hun
de bloedige nederlaag der Romeinen, in den flag van Cannas, en den
; prooien zegen op de zelve bevochten , bekend te maaken, verhaalt hy
lun die vrolyke tydinge, en doet te gelyk een geheelen berg van gou-
de Ringen voor hunne oogen nederftorcen, welke zy van de verflagene
lyken tot buit hadden gekreegen; daar by voegende, om de overwin-
ninge dies te grooter en heerlyker uit te breidendat het aan nieman
als de voornaamften en edele Ridderen onder hengeoorlofd was die te
draagen. En in 't einde van zyn negende Boek , na de fiichtinge en
eerfte beginfelen der Stad Romen, verhaalt hy , dat de verkiezing van
Flavius tol ^dilis , of Opziender der gemeene gebouwen, in een
openbaare vergadering gedaan, by den Adel en Ridderfchap zokwalyk
opgenomen wierd, dat verfcheidene onder hen de goiide Ringen , en
andere tekenen van eer en achtinge, nederleiden. En de welfpreekende
Ciceroy in zyn vierde Vertoog tegens verwythem, dat hy inde
volle vergaderinge des volks aan flegte, onwaardige, en verwerpelykc
menfchen de eertekenen van goude Ringen had uitgedeeld: by den wel-
ken Jlfconius zich voegt; zeggende, dat de Byl, Bondels van wapenen,
burgerlyke Kroon, en goudeRingen, onderst volk tekenen van vry-en
adeldom waren , en altyd met eer en voordeelige inkomften yergezel-
fchapt gingen.
De oude Grieken hielden den Hoed of Muts voor een teken van
Adel en doorluchtig geflagt; en derhalvcn vertoonden zy het hoofd
van Ul)jfes m&t een muts of hoed bedekt , om dat hy van vader-en
moederlyke zyde van een zeer doorluchtig geflacht afkomftig was.
Waarom men gemeenlyk op de Munten en Penningen der Ouden een
Muts ofHoed, met het opichrift Libertasy verbeeld ziet.
De Diamant is zonder tegenfpreeken de allerhardfte, en door zyne
flikkerende van zich fchietende ftraalen de fchoonfte en volmaaktftc
onder alle edele gefteenten; en het geene in den zeiven het wonder-
baarfte en aanmerkenswaardigfte is, hy wederftaat met een onveran-
derlyke ftandvaftighcid de felle en alverteerende vlammen des vuurs,
zonder van zyne deugd en voortreiFelykhei4 het geringftc tc verliezen.
Dit
15tn Hoed.
DcDïamant.
'G R Ö O Τ S C ΗIL Β Ε R Β D EK. i
Ï)it is ook dc reden waarom hy voor het zinnebeeld van een onveran-
derlyke en heerlyke ilandvaftigheid in voor-en tegenfpoed word ge-
bruikt: weshalven de Oudheid ook een bovennatuurlyke eigenfchap
aan hem gaf, te weeten, dat hy het hert van ydele vreeze en twyiFel-
rnoedfgheid bevrydde , en den menich nooit verleegen liet ftaan in zyne
noodzaakelyke voorvallen, wanneer het tyd was, ook zelfs indegroot-
fte gevaaren, orn meefter van zich zeiven te zyn.
De Pluim betekent mede eer en adeldom.
En de Trompet, achtbaarheid, en een onfteriFelyken naaiti. pet.
De geborduurde Rok, Tunica. Palmata genaamd, was een onder-
kleed, in het welk de Triomfeerenden of Zegenpraaienden zich
gemeenlyk vertoonden; gelyk Titm Livim in zyn tiende Boek daar
van getuigt. En Ifidorus HifpaUnfis in zyn Origimm lib XIX. zegt,
dat de geenen, welke hunne vyanden hadden overwonnen, een tab-
baard plagten te krygen, die Toga Palmata, of ook Toga PiBa genoemd
wierd, wegens de vidorien en palmtakken die daar door de weef-
konft in gewrocht waren. En MaaohimUb. 11. Saturml. cap. 6.
zegt, dat Tullus Hoflilius de eerfte ge weeft is die dit kleed by de
Romeinen ingevoerd heeft.
De twee eerfte Basretéves verklaaren zich zei ven; en met het laatfte
willen wy een beeld van fterkte betekenen: want de Leeuwenhuid ver-
beeld doorluchtig verftand en dapperheid des gemoedts, ea de-Knodts
beleid en onvertfaa^dheid.
Imk Ïafered, op een Rechter. ■
Ν dit Tafereel vertoonenwy een Waagfchaal, een Swaard, een Spie- "^f^j^^^wr'
gel,een Scepter met een oog daar boven op, een bord waarop een Drie-
hoek met het getal van 1 verbeeld ftaat cn in het zelve het Smulacrnn/ van
de waarheid, een Wigchelroede en Heirbyl, een Seiflen, een Roede, een
Siagtbyl, eengoude Halsfnoer , een Staf met klimop omilingerd, een
groot Foliantboek daar een zegel met het wapen van de Republyk aar»
hangt: en op de muur, in bafreléve,een vruchtdraagenden Palmboom.
Uitlegginge -van de genoemde Voörmrpen.
De Waagfchaal, gemeenlyk in de hand der Gerechtigheid gefield,
betekent dat zy de werken aller menfchen weegende , aan ieder ^aagfchaai.
toevvyft het geen hem van God toegelegt is: waarom ook de Heidc-
'den verbeeldden, dat Afiréa ten hemel was opgeklommen, en zich
//. Deel. Μ m aldaas
De Pitóm,
DeTrota-
274 groot schilderboek
aldaar geplaatft hadde tuiTchen den Leeuw en de Schaal; hier mede be-
tekenende, dat een Rechter met een rnannelyk en onbedeeil gemoed ^
na ondetvindinge en overweegingc der zaaken, d'overtreedingen der
menfchen, zonder aanzien van perioonen, behoort te itrafien.
Het Zwaard, f-jgt Zwaard betekent mede juftitie en ftrengheid der wee. En in
diert zin fpreekt den Apoftel, ί/ίϊί de Rechter is een dienaar Godts,
en dat hem niet zonder oorz.mke het zwaard in handen is gefield om die
kwaad doen te firajfen.
De spiegel. Dc Spiegel in de hand der Voorzichtigheid betekent verbecteringe
der zeden.
De Scepter. De oudo Egyptenaaren betekenden door het hierogüfiek van den
Scepter met het open oog het volilrekt gezach der Rechtvaardigheid
en Voorzichtigheid: welke altyd waakzaam zynde,de daaden der men-
fchen doorzien, en het geen eik verdient hun rechtmaatig doea weder-
vaaren.
hoil^ 'Pl^taró^s verhaalt in zyne verhandeling van de Lcere der Pithago-
riften, dat de Driehoek het volmaaktfte beeld der gerechtigheid is.
Eenige voegen het getal van I in het midden, om dat men daar in de
Godlyke betekenis des allerhoogiten ziet.
H^tSimulacrum van de Waarheid verklaart zich zeiven.
chehoede^e'n ^^ Wigchelroedc en Heirbyl betekenen, het eerfte de geeftelyke,
He^byi! cn hct twe'de de waereldfche waardigheid, of Godtsdienft en Politie.
Deseifiên. De Seiifen is een zinnebeeld van kaftydinge: tot bekrachtiging
van 't welk wy in den Propheet ZachariAS in 't vierde cap: leezen ,
dat deieiilèn, die hy in zeker gezichte zag, uitgeftrekt was om alle
dieven, myneedigen, en lichtvaardige zweerders te veroordeelen.
De Roede. Door de Roede werd mede verftaan ürafFe en kaftydinge tot onder-
houding van goede tucht en wetten naar billikheid en gerechtigheid.
De Byl wierd niet alleen by dc Romeinen, maar ook by eenige
Volkeren van Griekenland, op een zinverbeeldelyke wyze voor harde
cn zwaare kaftydinge genomen; gelyk men op de Medailjes en Mun-
ten van Tenedos, waar van verhaalt, kan zien. Want als de
Koning van Tenedos een wet had doen afkondigen, dat de geen,
't zy man of vrouw, welke op heeter daad in overipel bevonden wierd,
met de byl ter dood zoude werden gebragt, ( hebbende hy zynen eigen
zoon niet gcfpaard om die wet, na haaren inhoud, te volbrengen)
beval hy dat 'men die gefchiedeniife op hunne raedail;cs en munten
daar door zoude vereeuwigen.
Dc Egyptenaaren hebben ook de Bulla^ of goude Keten, met het
hert daar aan hangende, aan dc Rechters des volks onder hen toege-
paft;
i
De Hy!.
De goude
Keten.
waar door zy ons wilden vermaanen en te gemoed voeren, dat
een Rechtei· gehee! onzydig, en zondev aanzien van ftaat of perfoon,
recht moet fpreeken en oordeelen, en niet anders als de zuivere cn on-
bevlekte waarhdd tot zyn eenigfte voorwerp en doelwit hebben.
De Staf met klimop omflingerd betekent, dat de juilitie beichermt .„gt
moet worden : want met de Staf verftaat men het gezag , en met de
Klimop befcherminge, en dat ze altyd groenen en bbeijen moet. «Fr
Het groot Foliantboek behelft de ordonnantiën enplaccaten vinden °
lande.
De vruchten van den Palmboom, in bet Bafreléve vertoond, zyn De Palm·;
van een evenmaatige grootte gelyk de blatleren: en daarom hebben
de O'aden daar mede recht en gerechtigheid willen betekenen. Behal-
ven dat beftaat de Palmboom uit een onvergankelyke ftoffe, en ver-
oudert of verandert niet zo ligt als andere boomen: om medé tot een
voorbeeld te dienen, dat de juilitie ongekrenkt en onveranderd gehand-
haafd behoord te worden. Hy verlieft nooit zyne bladen gelyk de Laurier,
Olyf, Mirthus, en andere boomen, tén zy men ze met geweld daar
van komt af te rukken, cn wederttaar allerley geweld en zwaarte die
hem drukt: verftrekkendc tot een exempel dat de Rechters ook alzo
behooren te doen ; wederftaandemetoprechtigheiddesgemoedtsdegee-
nen, welke hen met fchoone woorden, giften, gaaven, ofkuipery-
en, van hunne plichten zoeken af te trekken.
Tafereel op een Rechtsgeleerden,
ty^Y verbeelden in dit Tafereel een Pleiftcrbeeld van AércurkSf Tifereciop
^^ ftaande op een vierkante fteen of baz.is; hebbende in d'eene
handzyne guldeen metilangen omilingerende Caducens^ enin d'an-^^^®"^
dere een Qiyftak. Zyn hoofd en voeten zyn met vleugels voorzien.Hier
benevens plaatfenwy een mede van pleifter. Verders een Svvaard
en Schild,een Lier of Harp, een brandende Lamp, een Inktkoker met
pennen en een rol papiet, een Zift, eenige Boeken van de voor-
niamfte Wetgeevers en Rechtsgeleerdjen ,als mede den Bybel. In een
kleene Vaas of Pot planten wy een Irias of twee. Boven aan een ring
hangen drie Kranifen; de eene van laurier en klimop, de twede van ce-
der en mirth, en de derde van eikebladeren. Op de muur , of in een
klee η Tafereel, vertoonen wy, inbasreléve, de fabel van .^/wrvii die
uit het hoofd van ^upiter word gebooren.
Vit*
2<54 groot schilderboek.
^a? Λ?t' Λ/ί ^^^^^^^^^ betekent de nadruk der woorden en kracht der welfpree-
XrX kcndlieidjvvaarom de. Oudheid hem voor den Boode en Tolk des
Goden hieid..
De vierkante Steen , op welke hy ftaat, beduid de achtbaarheid ca
ftandvafligheid der wetten,, en regelen, om door de zelve na behooren
te fpreckcn : en daarom vi'icrd J\dQYCurius Tctragonos^ of vierkant , dat
is vail en wys , geheeten..
De Roede of ^^^^ Cuduceus van MiYcwrim geeft tc kennen, dat de te-
Caducetii, gcnftreevige en hardnekkige geweldcnaryen zich moeten buigen onder
^ijjjjgjg jjg de wetten en vloeijende aangenaamheid der vvelfpreekendheid. Door-
Slangen om de Slangen, om de gulde roede geflingerd , geeft de Oudheid ons te.
deadve.. verftaan, dat de welipreekendheid door fchranderheid en voorzichtig-
heid verzeld zynde, de menfchen gemakkelyk tot de reden, kan over-
brengen.
Ecnigc willen ook zeggen, dat de gulde Roede, in de handen van
Mercwim gefteld, heerlykheid en voortreftelykheid van eerampten be-
tekent; waar mede die geenen behoorden vercierd en beloond te wor-
den , welke tot welftand van hunnen evenmenfch en \ gemeene beft.
de gaaven der vvelfpreekendheid, aan hen als. een heerlyk talent van.
God mede gedeeld, ten voordcele konnen en weeten te befteeden.
DeOi^ftak. Door de Olyftak, in zyne hand, word de vrede verftaan; alzo de
Ouden van meeninge waren , dat door deszelfs tuiichenkomft de ver-
fchillen, die partyen onderling met malkanderen hadden, beflcgt en
afgedaan wierden.
De Vleugels Dc Vleugels aan hoofd en voeten worden hem toegevoegd om daar
νοβιεΓ^'' vaardigheid en kracht der vvelfpreekendheid te betekenen.-
D&spiinx, Dc Sphwx geeft te kennen, dat geene zaak zo geheim en verbor-
gen is, welke niet door de fcherpheid des oordeels en verftandts van een
Rechtsgeleerden onwederfpreekelyk klaar den menfchen voor oogen
kan gefteld worden.
Het Zwaard By de g.elykeniife van de Rechtsgeleerdheid ftelt men het Zwaard cn
Schild: want gelyk de krygsman daar mede zyn leven befchermt, en
zynen vyand kwctft; alzo houd de Rechtsgeleerde door de bewysrede^
nen. en welgegronde befluiten zyne goede zaak ftaande, en zet de te-
genftrydenden te rugge.
De oude Romeinen betekenden met de Lier of Hürp een menich van
groote geleerdheid cn oordeehvvant de Lier isuit verfcheidcneftemmen
cns
tarius op de
vieikanie
fteen llaan-
dc.
en Schild.
De Lier ü£ '
Harp,
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
en fnaaren te famen gevoegd, en doet ze altcmaal zeer gecftig overeen
komen't welk de Rechtsgeleerde ook fchynt te doen, 9ls by de
verfchillendheid der zaaken aan de reden.onderwerpt, en de ftrydende
partyen daar door met irialkander doet vereenigen. Van geJyken wierd
door de Lier oF Harp te kennen gegeeven, dat alle harmonim en over-
eenftemniingen uit verfchillende en ongelyke accoorden beftaan; en-
dat de menfchen van ftrydende wille en geneigdheden by malkanderen
ver^derende, door een goede vereeniging een voortreiFelyke gedaante
van fegeeringe onder ben konnen inftellen, en tot de nakomelingen
doen overgaan. En gelyk Flato in zyn Thim^us de ziel een concert en^
zoete overeenftemroing noemt, zo mag de eendragt wel met regt de
ziel van den ftaat genaamd worden. Dt- Grieken en Romeinen zeg-
gen , dat de Lier ten deele door Mercurim, en ten deele door. andere»
uitgevonden is.
Indien iemand geneegen mogt zyn om te vveeten wat fatfoen en ge-
daante de Oudheid aan haarc Harp gaf; die moet weetea, datzege-
lyk als twee hoornen by malkanderen wasgeboogen, hebbende een ron-
de buik, en boven aan een handgreep. Men verhaalt, dat ze niet meet
als drie iliaaren had, welke zeven toonen, die een volkomene hurmonk
maaken, konden uitleveren. Deze drie fnaaren waren aan de zelve, na
het voorbeeld der drie getyden van 't jaar, gegeeven; vermits de Egyp-
tenaars niet meer als drie getyden, als zomer, winter en lenjce, elk
van vier maanden, kenden; en dat zy de Cantus aan de zomer., de Bas
aan de winter, en de Alt aan de lente,, toeeigenden. Anderen zeg-
gen, dat het zelve was ten opzichte van.den menfch, wiensJigchaams
lait vier elementeu, en de ziel, ten aanzien van haare werkinge, uit
drie beftaat; maakende alzo het gecal van zeven: welke by malkande-
ren gevoegd zynde, een volkomene harmonie uitmaaken. '
De duifterniiïe vlied, als het licht van waare kennifle en verftand Oc Lamg,.
komt te fchynen. Daarom word de Lamp menigmaal voor de werken,,
die men by het licht van de zelve verricht, genomen: want het nacht-
waaken is totdeftudfen en naarftige overdenkingen, ten aanzien van de
ruft en ftilheid, zeer nut en eigen: waarom ook de Griekfche Dichters
aan de nacht een naa^m gaven,, welke zo veeJ als verftand, wysheid en
vreugd aanbrengende betekent, ter oorzaak dat de geeft alsdan zeec
vaardig en bekwaam is om zich roet naarftige ftudien en overdenkin-
gen te oefFenen. Derhalven word onder de Studenten dit fpreekwoord
gevonden olei /^mm w'«i,dat's te zeggen,dat hy meer in oly als in
wyn heeit verteert: verftaande daarmede, dat hy meerdernaarftigheiden
arbeid raetde zinnen heeft gedaan om de w eetenichappen te verkrygen,als:
Μ m 3, ' met.
-ocr page 278-GROOT SCHILDERbOEK. 275?
met wandelen, ilegipen, of andere dartelheden. Efieharmes plagt te
zeggen : indien iemand .van groote zaakcn wil onderregt en geleerd
worden, die moet de nachten tot zyn gemak niet fpaaren.
De Egyptenaaren vcrilonden door een Inktkoker, Penner», en een
rol Papier al 't geene waar mede men de konften en weetenfchappen
verbeeldde.
Mee de Zeef gaven de Egyptenaaren, op een zinverbeelddvkc wyze,
de vruchtbaarheid der onderwyzingen in konften en weetenfcnappen te
kennen. Verders verftonden zy door de Zeef de Schryvers der heilige
en verborgene zaaken :want gelykde Zeef het goede van'c kwaadeonder-
fcheid, zo wiften hunne Rechtsgeleerden, die ook Priefters genaamd wier-
den , de dingen, welke tot de dood of het leven geleidden, door hunne
voorzichtige wysheid van malkandeten te fcheidcn j gebruikende zy hec
woord Zeef tot een fpreekwyze, om daar door waarachtige en bekende
dingen te verbeelden. Anderen zeggen, dat door de Zeef een man van
groote wysheid, verftand en volmaaktheid, welke van Goddelykeen
nKnfchelyke zaaken met een gelyke fcherpheid en klaarheid van oor-
deel grondig weet te fpreeken, word betekend. En gelyk dit werktuig
de bloem van de zemele onderfcheid, maakt ook alzo de kenniflè, het
veritand, en de ondervindinge der dingen ons bekwaam om het goede
van'tkwaade, en rechr van onrecht, t'onderfcheiden: weshaiven Fir-
gilius, het zelve met groot regt in 't eerfte Boek van zyne Georgica^
Adypca Vanms Jacchi, de zinverbeeldelykc wann van Jacchttr ge-
noemd heeft. Eenige brengen het voorftel van den Philofoof AnHs-
thenes hier by wei te pas; welke zeide, dat het een groote dwaasheid
was het koorn van 't kaf niet te konnen fcheiden: waar mede hy de ge-
leerde en voordeelige burgers van de ongeleerde verftond.
De Boeken. De voornaamfte Boeken, uir de welke de Rechtsgeleerden hunne
gronden putten of trekken, zyn onder de Griekfche Auteuren Solon^
LycurgHs\^ Demoflhenesy en Ifocrates: onder de Romeinen, Giio, C/-
cero^ Hortenfms en Caftr·, der zeiver Leges Oratiotjes·, 't Corpus
Byfamimm^ en Corpus ynris oi'Juflimanéttm , 't welk Theephtlui
cn DomheHs, Raadtsheeren onder den zeiven Keizer Jit^iniams , uit
een reeks van oude Rechtsgeleerden te famen hebben gefteld: on-
der de Spanjaarden Dtdactis Coeverruvias y Francifco de Salgado^ wel-
ke Secretaris van denTweden is geweeft, en Ferdinandus
yasqmus: onder de Franfchen 'Jacobm Cujacim, en Aiarcus Anto-
nius Mnretusion^ct de Hoogduitfchers Comfius, cn Carpjovius: en on-
der de Nederlanders Hugo de Groot, en Gmnewegm &c. doch voor
al den Bybel niet te vergeeten.
De Inktko-
ker, Peanen,
en een rol
Papier.
De Zeef,
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
Het kruid of de bloem Iiias is een zinnebeeld der wclipreekend- I3Joe^g
heid; dewyl de oude en voortrefFelyke Poeët Homerus, v^illende de iiias.
Afgezanten der Troyaanen , en der zeiver aangenaanie en vloeijende
welfpreekendheid, te kennen geeven, hen verbeeld de bloeijende
Irias gegeeten te hebben: willende daar mede te veritaan geeven , dat
zy in de konil en geduurige oeifening der zoete, aangcnaame, en
bevallige welfpreekendheid grondig onderweezen en geleerd waren;
om dat deze bloem door veele en verfcheidene kolcuren, die zy van
de natuur heeft ontfangen, de hemelfche Iris of Regenboog niet on-
gelyk is, welke by de Oudheid voor de Godinne der welfpreekendheid
word gehouden.
De Krans van laurier met klimopbladeren doorvlochten, betekent
dat men de Rechtsgeleerden om d'uitfteekendheid van hunnen heer- idimop.^"
lyken arbeid en veriland met die kroone ter gedachteniffe by de nako-
melingen heeft willen vereeren : want de Ouden verftonden door de
Laurier een natuurlyke kracht en vruchtbaarheid des verfrandts, en
door de Klimop de konil en naarftigheid welke de Rechtsgeleerden
door geduurige oeffeninge en arbeid verkrygen. "Want gelyk de
Klimop, een flegt en teêrpwas zynde , altyd nederig langs de aarde
kruipt,' brengt zy het door haaren geduurjgen en onvermoeiden arbeid
eindelyk zo verre, dat zy zich aan boomen of gebouwen vaft hegt,
en langs de zelve geiladig opklimt, tot dat zy ze in hoogte overtreft,
cn hunne opperfte toppen, gelyk als zegenpraalende, te boven gaat.
Het zal den Rechtsgeleerden niet onaangenaam zyii, dat wy hun ter pe cederen
ecren by de Laurier en Klimop noch de Ceder- en Mirthuskrans voe- Minhus.
gen, om hunne oaamen en gcheugeniife daar door te vereeuwigen;
dewyl men gemeenlyk van deftige, uitmuntende, en welfpreekende
mannen, welke veele verdienften hebben, met Ferftus en Horaüus
kan zeggen, Cedro digna locuti, dat ze dingen hebben gefproken
die waardig zyn dat ze in Cederenhout gefneeden werden, dat is te
zeggen, dat ze eeuwigduurende mogen weezen: want de Ceder
is, onder alle boomen, het zinnebeeld der eeuwigheid, om dat hy
niet verrot, noch door oudheid vermolmt. En daarom wierd ook de
Arke des Verbondts van cederenhout gemaakt. De Mirthus betekent
een verftand met allerley gaaven vercierd.
Onder de Kranifen, waar mede de Romeinen de gewoonte hadden jjj^^n^
van de hoofden der Wetgee vers en Rechtsgeleerden te vercieren, was die l^rans,
van Eikenbladeren in zeer groote achtinge, om dat daar mede de be-
houdeniife der ftad en burgeren wietd betekend. Men geeft daar ver-
fcheidene redenen van, waarom en uit wat oorzaake die Kroonen van
de»
-ocr page 280-iSo GROOT SCHïLüEïl BOEK
den Akerboom gemaakt wicfden. "Want eenige verhaalen, dat itl
den beginne de Arcadiers het eerft daar mede vereerd wierden, ten
aanzien der oudheid van hunne orakelen. Andere zyn van meenin-
ge, dat het is om dat de zelve aan Jupiter, die voor den Patroon van
het Dodoniiche Orakel en den Bewaarder der Steden wierd gehouden,
wastoegewyd; en dal het daarom ook zeer billik was, datdiegeen, wel-
ke eenige burgers, 't zy door wapenen of in rechten, uit nood en
naakenden ondergang verloft hadde, gekroond wierd met de bladeren
van dien Boom, welke aan den Befchermgod van alle Steden eigen en
toegewyd was. Andere zyn van gevoelen, dat de Akerboom het eerft
onder alle planten gefchaapen is, en dat zy de eerfte voedfter der
raenfchen cn ftoffe der orakelen is gêweeft. Men vind noch ten hul-
digen dage zekere Medailje met ditDorifche opfchrift , ϊΠΕιρωταν,
verbeeldende wyders een Arend die de blixem met zy ne klaauwen vertreed ,
en twee takken van een Akerboom by maikanderen geboogen in de ge-
daante van een krans; 't welk buiten twyftel de Munt der Epiroten zal
zyn geweeft, betekenende den Aker van Chaonia en dc Dodonifche
Orakelen.
HetBasre- Met Mimrva^ die uit het hoofd van yupiter word gebooren, ver-
beelden wy den aart en de leevende werkzaamheid des verilandts,en dec
wysheid en kennifle; zonder welke noodwendige gaaven niemand tot
den top der Rechtsgeleerdheid kan geraaken. Zy betekent ook rypheid
en voorzichtigheid in raadflagen. Daarom zeggen eenige, dat jupiter
Metis^ dat is te zeggen, raad en voorzichtigheid, verltond, en daar
nabaarde: want alle de geenen , welke de achtinge van wys
cn verftandig te zyn trachten te verkrygen, konnen niet anders als
door den weg van ryp overleg en raad tot het heerlykgebouw der voor^
iichtigheid geraaken.
Tafereel o^ em Godtsgeïeerden.
Tafereel op "ΧΧΤ Y verbeelden in het zelve den Bybd, of de H: Schrift; een kleen
ieerdenf"^'' Autaar ;een brandende Lamp;een Boritharnas; een Zwaard;twee
Pylen; een Trommel; een klecne Tafelfchel; een Harp; een Koel- en een
Rookvat;een Zeef; een mudde vol Koornayten; een korf met Brood
en een klomp Deeg; een zoutvat met Zout; een witte linnen
Gordel; een bondel Vlas; een Rad van een wagen; een Za-
phierfteen , in een ring gezet; een Olyftak; een blad Papiers, waar
op drie cirkels, door malkanderen gevlochten, in deh omtrek van een
gtooter rond of cirkel begreepen, getekend ftaan; en op het zclye blad,
een
léve.
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
een weinig laager, een evenmaatigen Driehoek, en daar benevens een
vierkant.' In een kleen Tafereel ziet men een Landfchap gefchilderd,
waar in onder anderen een Steenrots, een Palm-, en een Cederboom,
en een Berg, waar uit een meenigte van v/ater ipringt, .vertoond worden.
Op de muur verbeelden wy in Bafreléve een Olifant, welke zync
fnuit om hoog na den hemel heftj een Oijevaar, en een Haan.
Maar voor al dient het vruchtbaare Moftertzaad niet vergeeten te wor-
den, waar van Wy eenfprnit, in een pot of vaas, benevens de an-
dere voorwerpen op de tafel nederzetten.
Vitlegginge van de bovengenoemde Voorwerken.
AOAmantm en anderen geeven ons te verftaan, dat het gezag ca
heerichappy van de geheele waereld, met al het geene wild en
woeft daar in gevonden werd, zich onder de Godtsdicnitigheid en haa-
rc gezonde leeie moet buigen, en geheel en al onderwerpen. Verde-
re verklaaring over den Bybcl te doen vinden wy niet noodig; alzo
zulks by de meefte volkeren, zo wel van grooten als kleenen ftaat,
genoegfaam bekend is.
Het Autaar word voor een zinbetekening van godvruchtigheid tot uitkgg'm-
God gehouden; waar van ik verder in dit Twede Deel pag: i^o en^jJ®^"
ipi heb gehandeld.
piutarchus vèVgelykt de Lamp by hpt ligchaam, in het welk de ziel DcLamp.
gehuisveftis; en het ftraalende licht by de krachten des verftandts.
Doch in de H: Bladeren^ vinden wy veelmaals, dat de Leeraars enOn-
derwyzers derkonften, weetenfchappen, en geheimeniiTen, door de
lamp'verftaan 'vorden, welke de Heer vermaant op den kandelaar té
zetten ,om alle duifterniiTe te verdryven, en alle de geenen, die in 't huis
zyn, tot verrichting van hunnen arbeid en beroep te verlichten. En
op een andere plaatfe zegt hy, dat men het licht niet moet verbergen^
maar voor ieder een in 't openbaar op den kandelaar zjetten. En indien
het licht zelve, gelyk SchoUfiicus in zyn Cltmax daar vanfpreekt, zich ^
in duifterniiTe komt te veranderen: wat zal dc duifterniiTe uit de na- '
tuur, dat is te zeggen, menfchen die geen kennifte van God hebben,
in haaren ftaat van onweetendheid niet bedryven? Anderen verftaan
weder door het licht het Evangelium; anderen, gehannes den Dooper,
die ook een brandende lamp genaamd word. En zeker, dePropheeten
waren mede lampen, maar donker brandende; óm dat zy, gelyk als
door raadfels, en onder den dekmantel der verborgendheid, fpraken,
Maar de H, Johmnes heeft ons gelyk als met de vinger onzen Zalig-
ƒ/. Deel. ^· Ά η maakcr
2<54 groot schilderboek.
maakeraangeweezen. Eucherius zegt, dat de H: Schrift door de lamp
menigmaal onze goede werken betekent; en dat daarom het Evange-
lium zich van deze wyze van fpreeken bedient: Laat uiv licht fchynen ,
op dat z,e uwe goede werken daxr door mogen zj,en. Maar het licht of
vuur verbeeld ook menigmaal, op een zinbetckencnde manier, aandacht
en godvruchtigheid. Indien de aardfche dingen ons met de hemelfche
op eenigerhande wyze konnen doen overccnftemmen, en gelykals vereeni-
gen, is'er niets in de geheelc natuur 't welk meer met ons verftand en
geeft overeenkomt als het zelve; dewyl het helder en klaar is, alles
verlicht, en ons gemeenzaam met God èott wandelen.
Het Boift- De Phiio/bof :Amifihenes van hetBorftharnas fpreekende, zeide gc-
Swmai. meenlyk, dat de deugd een onvcranderlyke befchutfter was, om dat zy
nooit kon verlooren gaan: want dc wapens van wysheid en verftand
zyn duurzaam en ftandvaftig by de geenen welke daar mede bekleed, en
ten regten aangedaan zyn. In welken zin ook den Apoftel Pmlusyiync
Gemeente vermaanende, zegt, dat zy haare herten enzjelen zouds wa~
■penen met het fchild en harnas des geloofs^ op dat de vmrige pylen des
Satans en z^yne werktuigen daar op vermorzelen en verhry^elen konden.
Dit komt met de meeninge van den voortrefFelykeij Poëet Horatiusz^zt
wel overeen, wanneer hy zegt: Qui pefittsprmceptisformatamtcis: dat
is, die zyn borft metdeugdfaameleüèn, en vriendelyke veimaaningen,
ftichtelyk bezielt.
Het Zwaard. Den H: Apoftel Paulus zegt, dat het woord des Heer en werkzaam
en leevendigmaakende is, fcherver en doordringender als een tweefnydend
zwaardy %etwelkhertenertnierenverkwikt: betekenende het zelve,dat,
;elyk de fteen in dc nieren voor de Geneeskunde een ongeneeifelyke
iwaal fchynt te weezen, het woord des Heèren nochtans den harden
iken onzer ongeloovigheid tot bekeeringe weet te bereiden, cn tegc-
ncezerï. Want eer onze Zaligmaaker uit den hemel was nedergedaald,
om onze zwakheden te gencezen, was dat zwaard onder de menfchen
niet te vinden, en het vleefch met geenc begeerlykheden tcgens den
geeft aangedaan: maar door zyne komfte op der aarde hebben wy ge-
leerdst geen aan den geeft en het vleefch eigen was; en zyneleere beeft,
ais een uitgetrokken tweefnydend zwaard, den geeft van het vleefch af-
gezonderd, op dac wy hier namaals een gehee! gecftelyk leven mogten
Feiden, hebbende ons voornaamfte doe wit niet in het vleefch , mkrin
den geeft; achtende de vergankelykheid des vleefches voor een groot ge-
win, als wy door den geeft het eeuwige leven mc^en verkrygen.
Dc Pjlcn. De Propheet David zegt in den 127^«" Pfalm: Gelyk de pyle»
zyn in de hand der krachtigen , z.o zyn de kinderen der geener die
God vreezjen. Mecnende Eucherius ^ dat hier door de Apoftelenen
hunne
-ocr page 283-GROOT SCHILDERBOEK.
hunne zending in alle landen moet verftaan werden; vermits zy alle
landen der aarde doorwandelende, met de leere van yeβ{s Chriflus de
herten der menfchen, als met een vluggen pyl, hebben doorboord,
en de zelve uit de duifternifle tot het zaligmaakende licht des le-
vens overgcbragt. "Want door de pylen word in verfcheidene plaat-
fen der H: Schriften het woord Godts verftaan, 't welk onze her-
ten vermurwt, en de herren en zielen als een tweeinydend zwaard
doorboort.
In de H: Bladeren vinden wy, dat God beveelt zymn lof met
T/tmboeren m Trommels te verkondigen. En de Kerkenleeraar Gre-
gorius y in het zesde boek zyner Zendbrieven aan Athanafiusy geeft
op een zinverbeeldelyke wyze, door den trommel, de tederheiS
der onthoudinge ie kennen: want, zegt hy^gelyk de fiofe^ waar
van de trommel gemaakt is, te weeten het hout en vel, lang te vo(h·
ren bereid en bekwaam gertJoakt is om geluid en gefihal daar mede
te maaken: z.o moet ook de menjch door oejfening der deugd en god-
vruchtigheid trachten God z.ynen Schepper te danken, en hem met ver-
heffing van zyne femme voor alle z.yne bcweezjene weldaaden looven
tn pryzjen.
De Klokjes en Belletjes, welked'Opperpriefter, na 't bevel vanDeKlofc.
Mofes , onder zyne kleederen gehouden was te draagen, betekenden,
zinverbeeldelykj 'de verkondiginge van woord. Want in het
Cap: van Exodus was het den Opperpriefter bevolen goudc
klokjes en belletjes aan den zoom zyner kleederen te draagen, op
dat men door het klinken en geluid der zelve zoude konnen hoe-
ren als de Hoogenpriefter in het H: der Heiligen zoude ingaan, en
daar weder uit komen: willende daar mede te verihan geeven, dat
de edicnaars des Goddelyken "Woordts des Heeren wet en bevelen
altyd in den mond moeten hebben, om te beftrafFen, tevermaanen,
cn te vertrooften, na maate dat het de zwakheid en zonden des
volks vereifchen.
De Harp verbeeldde in voorige tyden allerley konften en deugden:
cn Eufebius meent, dat de zelve haare benaaming heeft van een
Grieklch woord, het welk zo veel betekent ais iemand in trcffely-
ke en heerlyke wetenichappen onderwyzen. En zo hebben de Ge-
zangen van Orpheus en Proclus onder de Heidenen, en die van D^·
vid onder de Jooden, het volk des Heeren krachtiglyk vermaand god-
vruchtig en ftichtelijk te leeven : gelyk men aan Vavid verder toe-
eigent, dat hy de menfchen door de harmonie cn het zoet geluid
van zyn fnaarenfpel, cn de lieöclyke en ftichtelyke woorden, van
nn ζ dc
De Tiom-
2<54 groot schilderboek.
de ongebondenheid der zeden tot een beter leven, en tot de zoete
regelen yan het burgeriyk leven en de faraenwooninge heeft overge-
bragt.
De Egyptifche Priefters betekenden met liet Water en Vuur,
te weeten, het Koel-en Rookvat, dat men van vlakken en vuilig-
heden was gezuiverd; ja zelfs dat men van de donkere fchaduwen
der onweetendheid, door middel van de zuivere leere, verlicht en ver-
beterd was: want door het watet worden de vlakken gezuiverd;
cn het vuur volbrengt het geen daar van noch mogt overgebleeven
zyn. Waarom ook de Ouden de gewoonte hadden , dat zy van
de begraaffeniflen wederkomende, zich met water zuiverden, en met
koftelyke fpeceryen berookten , meenende door dat middel van alle
ftank en onreinigheid gezuiverd te zyn : want de fpeceryen en het
koftelyk rookvverk, op het vuur gelegt, verbeelden , op een zinbe-
tekenende wyze, het gebed en de Godlyke leere, gelyk HeJjchius ^ Bif-
fchop van Jerufalem, daar van fchryft.
De Egyptenaaren hebben aan de Zeef, op een zinverbeeldelyke
wyze , de vruchtbaarheid der onderwyzingen in konllen en weeten-
fchappen toegepaft. Anderen hebben 'ook door dit zinnebeeld
het einde en uiterfte deel van alle dingen te verftaan willen geeven :
vyant door de geduurige oeffeninge van ons zeiven te zilten ge-
raaken wy eindelyk tot de hooge wysheid van ons zeiven te kennen,
endaar door ftil, geruft, en volmaakt te leeven ; befpiegelende met
naarftigheid het voorleedene , tegenwoordige , cn toekomende , om
deze algemeene leiTe daar uit te trekken van zich in voorfpoed niet
t9 verheffen, noch in tegenfpoed ongeduldig en kleinhertig te zyn j en
wat voor uitkomfte onze, onderneemingen hier op aarde mogen
hebben , dat wy de zelve met lydiaamheid en een ftandvaftig ge-
moed van den Beftierder aller dingen zonder murmureeren blydelyk
pntfangen.
Ket Koorn. Dg Egyptenaars noemden Leere en Onderwyzinge SBO ; het welk
vertaald zynde, rjkelyk leven, of al't geene tot het gebruik van
ons leven noodzaakelyk is, beduid: willende daar mede te verftaan
geeven , dat de ftudien en het verkrygen der weetenfchappen ver-
cifchten dat men alvoorens van tydelyke goederen wel voorzien zy.
Van welke meeninge Arifioteles mede fchynt te zyngeweeftj zeg-
gende , dat die geenen, welke van tydelyke goederen bezorgd zyn ,
hunne betrachtingen tot de wys begeerte behooren te keeren. En
de woorden van Zachiirias , een man van groot aanzien en gezag
onder de Hcbieifn, zyn zeer aanmerkcnswaardig: Indifn gy meel hebt^
zegt
ÏCoil- en
Rookvat,
Dc Zeef.
I: lU/ '
li;"
li i
GROOT SCHILDERbOEK. 275?
Zfgt hv y zult gj de wet komen leeren : indien gy de kemife der wet
helt, 'zMlt g)geen meel van doen hebben. "Want de Hebreen verfton-
den door de wet, kennilTc en weetenfchappen; en door het meel, koorn
cn al "t geene verder tot het menfchelyk onderhoud noodig is: maar
ik ben van gevoelen , dat dit beter met de "wysheid der Egypte-
naaren zal overeen komen , indien wy aan het voedfel der ziele en de
vruchtbaarheid der gezonde leere toepaiTen 't geen anderen aan het
onderhoud van 't vergankelyk ligchaam hebben willen toeichryven.
"Want men houd het daarvoor, dat de korf met ongezuurde Broo-oeBrooden,
den , welke u^aron en zyne Zoonen alleen moeilen offeren, gelyk wy in
Leviticus {ttczcn, op een zinverbeeldelyke wyze de tonge of het woord,
of, om klaarder te ipreeken , de eeuwige en hemelfche welfpreekend-
heid betekende. Want gelyk het brood het voedfel en onderhoud
des ligchaaras is, ako voed de vyet en het woord des Heeren de fter-
king en verkwikking onzer zielen ten eeuwigen leven- En dewyl het
vleefch doorgaans, niet alleen van de Egyptenaaren, maar opk van
alle volkeren welke de waare kenniile der oudheid en weetenfchappen
beminnen, voor dc leere en onderwyzinge werd genoornen: aan wren
behooren Wy dan meerder verplichtinge van dankbaarheid te hebben,
als aan den geenen welke door zyne volmaakte leere en welfpreekend-
heid de oogen onzes verftandts geopend hebt)cnde, de oorfpronk cn
de fonteine van alle overvloed én volmaaktheid is? In dien zeiven zin
betekenden ook detweeBrooden, de Brooden der Eerfielingengemamd,
van twee tiende deel van fyngeheeven meel, welke de Heere in Levi-
ticus z -^ Cap: beveelt aan hem tot een nieuwe ofFerhande teofleren, de
Wet en het Evangelium. En eindelyk, onze Zaligmaaker verklaart
dit hierogliphiek verder, als hy van den Duivel in dc woeftyne gevoerd
zynde, en de zelve hem verzoekende, antwoord, dat de mencjh niet
alleen leefde van den broode, wam- Van het woord dat uit den mond des
Heeren voortkomt. · ^ ^
In de Broodbakkery heeft het Zuurdeeg de-laatfteplaats niet, heb-HctDccg.
bende in de H: Schriften verfcheidene beduidingen.: maar wy zullen
daar van neemen 't geen tot ons oogmerk dient. Men zegt, dat
onder andere zinnebeelden het zuurdeeg, of de zuurdeeifem, demen-
fchelyke weetenfchappen betekent. Nu is het doorgaans bekend, dat
de weetenfchappen gemeenlyk in menfchelyke en Godlyke onderfchei-
den worden. De menfchelyke weetenfchappen zyn die, welke aan dc
verfcheidcnheid der woorden onderworpen zyn: de Godlyke zyn be-
ftendig, eeuwigduurende, en onverandcrlyk; en voor zö veel dat
deel betreft, hebben zy veel van de Godlykheid: want het geene eens
3 vol·
nn
-ocr page 286-lU GROOT SCHILDERBOEK
volftrektelyk rechtvaardig is, ( ik fpreek van bet volmaakte,) blyft altyd
rechtvaardig. Het vuur, dat eens verwamit, hout nooit op van te ver-
warmen zo lang als het vuur is. De eeuwige voorzienigheid, zo wel
als het beftier van alle geichanpenedingen , heeft nooit einde: en op die
wyze is de Natuur, dePhilofophie, de Moradeof Zedenkunde,cn de lloco-
logicy zeer gelykformig met de Godheid. Μ,ίζΐ ά^ Grammatica ^ Rhe-
torica, en Dialectica noemt men menfchelyke weetenfchappen: waar-
om de zuurdeeflem, ^tXfaOrigenes zegt, by de offerhanden niet word
aangenomen. Want door de zuurdeeflem verftaah de Godtsgeleer-
den de menfchelyke weetenfchappen, welker ftoffe en kracht alleen in
woorden beilaat. Zy zyn evenwei behulpmiddelen j vermits dc zui-
verheid der taal, welke de Grammatica ons leert, ons de fchoonheid,
kracht, en deftigheid der welfpreekendheidaantoont, welke wy door
het middel van de Rhetorica verkrygen: en-de wyze van redeneerin -
gen cn tegcnfpreekingen, in de welke ons de DialeBica onderwyft,
is het hulpmiddel tot allerley weetenichappen.
H« zout. Philofoophen zeggen, dat alles uit de ingewanden der aarde door
het zout word voortgebragt, en zyne wasdom heeft. Desgelyks hebben de
Theologanten·, opeen verborgenewyzevan fpreeken , devruchtbaare
leere des Evangeliums by't zout vergeleeken; brengende daarom by het
13 Cap: van Leviticasx Gji zult alle offerhanden , welke gy den Heere
zjilt offeren y met zottt befprengen. Even als of Adofes hadde willen zeg-
gen: in alle uwe leere, hetzyonderwyzinge, vermaaninge, ofbeftraf-
finge, zult gy de H.leere der Apoftelen navolgen: want na 't zeggen
van onzen Zaligmaaker zyn de Apoftelen het zout der aarde. In 't 24
Cap: van leezen wy van gelyken, dat het gebooden was het
zuiverfte rookwerk op de twaalf toonbrooden te leggen; het welk de
70 Overzetters ^οκί hebben vertaald,om daar door de leere der Apoftelen
te betekenen. Want gelyk men al het vlecfch, tot onderhoud onzer
ligchaamen, met zout bekwaamelyk toebereid en fmaakelyk maakt : zo
brengen ook, na 'tzeggen yan Hejjchius , alle woorden van leere
en vermaaninge jn onze zielen een reuk en fmaak der Godlykc wys-
heid ; waar door onze goede werken , als hoop, geloof, en liefde,
ten eeuwigen leeven vermenigvuldigd werden, en vruchten voortbren-
gen die God behaagelyk en aangenaam zyn.
Wyleezeninde H: Bladeren, A^t God door den mond van den
eo^dcï""" Propheet Mofes bevolen had ,dat de Priefters des Ouden Teftaments
onbevlekt van leven, en in hunne zeden onberifpelyk voor de 00-
gen des Heeren ende der Gemeente moeften wandelen; op dat zy
het volk Godts door hun voorbeeld van kuisheid, godvruchtigheid,
en
-ocr page 287-GROOT SCHILDERBOEK. 2S7
cn oefFeninge van goede zeden mogten voorgaan, en hunne len-
denen gelyklaam, als in die'plichtcn beilooten, altyd werkfaamhou-
den, om op de paden van CcisJiJ wegen onophoudelyk en zonder om-
zien voor te gaan. Het zinnebeeld van den witten linnen Gordel,
waar mede zy na. de leflèn van Mofis hunne lendenen gehouden wa-
ren t'omgorden, geeft ons daar van een klaare getuigeniile; vermits
daar door te veriÏaan wicrd gegeeven de allerheiligile en verborge-
ne leere, waar mede zy hunne toehoorders, ende de kudde, hun
aanbevolen, met alle zuivere en onbevlekte handel en wandel, ge-
lyk als Leeraars van Godts Kerke betaamt, geduurig, als een leid-
fterre, moeften voorgaan. Dc zelve beteekeniiïe had ook de Gordel,
waar mede aan den Propheet Jeremias bevolen was zyne lendenen
t'omgorden j gelyk Cynlks in zyne nagelaatene fchriften en verhan-
delingen wydloopig daar .van fpreckt. En dewyl die Gordel van wit
linnen was toebereid, duiikt het ons alhier niet ongevoegelyk te zul-
len komen, indien wy van de eerfte ftofFe, waar af de zelve ge-
maakt was, te weeten het Vlas, het een en't ander naauwkeuriglyk
verhandelen.
"t Is kennelyk, dat het zaad van 't Vlas in den akker gezaaid zynde,
in korten tyd groen, als het gras uit de aarde, komt op te ichieten; en
na dat het gebloeid en weder zyn zaad gezet heeft, plukt menhetnoch-
maals. Men laat het een tyd lang^ in \ water leggen om te rot-
ten, en daar vervolgens wederom uit neemen, om op het veld van
de heete ftraalen der zon opgedroogd te werden. Men breekt en
flaat het van alle kanten, tot dat het, verzagt zynde, werd gekamd
en gehekeld, en daar na tot gaarn gefponnen: maar alvoorens men
het zelve tot een webbe linnen bereid, word het door een fierke
loog opgekookt, tot een webbe gemaakt, en fneeuwit gebleekt, om
ons daar mede te bekleeden, en voor het aangezicht des Heeren te
verfchynen om hem t'aanbidden. Doch voor al dienen de Lee-
raars van Godts verbond op alle deze dingen wel zorgvuldiglyk
acht te geeven, cn zich, als ook de gemeente, geduurig voor 00-
gen te ftellen wat moeite aan dit kruid, het welk een zinnebeeld
van een heilig cn onbevlekt leven is, werd aangewend. "Wantzo
haaftals wy, van aarde gebooren, op^ deze waereld komen, bren-
gen wy de bloem van onze jonkheid met fpeelen, cn andere onnutte
dingen, door. "Wy moeten ons dan door de Meeftereiïe der konft
cn weetenfchappen met kracht cn geweld daar van onttrekken, en
uit den poel der verdurvendheid en onweetendheid, door onzen ge-
duurigen arüid, tot de ftraalen der weetenfchappen uitworftelen, cn ons
gC'
HetVIaï.
2<54 groot schilderboek.
gcduufig kammen en ocffenen; op dat de harde baften en ichillen
van ons verduifterd veriland afvallende, wy den draad van een heer-
lyk en onbevlekt leven, door allerley treiFelyke konftcn en weeten-
fchappen verlicht, mogen aanvangen, en door alle fcherpe ioog van
tegcnfpoed en beproevingen het witte kleed der heerlykheid verkrygen.
En gelyk het vlas zeer ligt waft, en in korten tyd aangekweekt kan
worden: zo kan men ook de deugden en weetenfchappen heel gemak-
kclyk erlangen als wy daar toe begeerig zyn, en den akker onzer her-
ten zeer naarftig daar toe zoeken bekwaam te naaaken. Hefychius hier
van uit de H: Schrift fpreekende, zegt, dat het vlas de nietige cn
brooiche voornecmens der ftervelingen, enden draad van den wille
des allerhoogften, >yelke ons beftendig en onveranderlyk byblyfr, be-
tekent: weshalven het de plicht der Leeraaren is door tiunnen geduuri-
gen arbeid en zorge ons het vlas in handen te geeven, om daar van,
na hun voorbeeld, een kleed der goede werken en onvergankelykheid
te Ipinnen , en voorzichtiglyk te bereiden.
Veele werden onder de Geleerden gevonden, welke, op een zin-
verbeeldelyke wyze, door hetRad van den wagen deLeere der Theolo-
gie betekenen; vermits het rad met zyn uitcrfte punt van 't rond de aar-
de alleen raakende, het overige gedeelte van't zelve altyd om hoog
blyft: dat ook alzo onze ziele, door de vreeze Godts geleid werdendc,
zich geftadig, boven al 't geenedataardfchis, hemelwaarts tot Cïi^öi moet
verheffen. Aldus worden de Godtsgeleerden^en dc plichten derzelver,
zeerwel by zulk een rad vergeleeken; te weetcn, dat zy de nederige
en aardfchegedachten verlaatende, altoos hethcmelfchemoeten betrach-
ten.
" Inoudetyden, zo wel als ten huidigen dage, is de Saphierfteen in
zeer groote achting gehouden: want het is zeker, dat door zyne zin-
betekenis het opperbewind en Pricfterfchap wierd verbeeld. Eenigc
willen deze reden daar van geeven, dat deze fteen hemellche invloei-
jingen van '^upiter en Saturms aan zich trekt; en dat de geenen, wel·
ke hem by zich draagen, alles verkrygen wat zy van de genoemde Ge-
den verlangen; te weeten, van Jupiter opperheerfchappye en gezach;
en van Satnrms het Priefterdom. Maar de Chrittelyke Godtsdienft ,
volgens de leere der Oudvaderen, is van gevoelen dat de faphier den
throon, waar van de Propheet Ez.echiel fpreekt, te weeten, den ftoel
Gedts^ eeuwig goed en almachtig, verbeeld. En Eucherius verftaat
door het gebouw, cn dc gedaante der hemelen, het gezelfchap der vroo-
inen en uitverkoorenen; met het welk Hefjchius t'QtmmzzX overeen-
komt, zeggende dat de throon van faphier den tienden hemel, by
eenigc
Het Rad.
T>e Saphiet
ileen.
2<54 groot schilderboek.
eenige genaamd Ew/^miw, betekent: want door dekoleur vanfaphier
verilaat hy de zuiverheid, klaarheid, enhet hemelfchelicht, hetwelk
alles overtreft en te boven gaat, gelyk ons door de Leeraars geduurig
werd voorgefteld , voornaarnentlyk ora de gemeente in de nooit ver-
anderende onbeweegelijkheid der zuivere leere te onderwyzen.
DeH: BlAieren leerenons, datö'öii, vanden beginne des waereldts, D^oiyfuk.
door den Olyf het zinnebeeld des vreedes heeft willen tc kennen
geeven; want zo haaft hadden de woefte baaren der Zondvloed niet op-
gehouden het aangezicht der aarde t'overitioomen, of Noach liet de Dui-
ve uitvliegen, welke kort daar na met een olyftak wcderkeerende, aan
Noach te' verilaan gaf, dat de rechtvaardige toorn des Allerhoogften
geftild zynde. God het geringe overblyffel van 't menfchelyk geflacht,
met al 't gecne in de Arkewas, in genade had aangenomen, en zich
over hunnen beklaagelyken ftaat ontfermd, doende de wateren in de holle
afgronden der aarde wederkeeren. Den olyftak zietmen ook in de H:
Schriiten het zinnebeeld van een rechtvaardig en godvreezend man te
zyn; gelyk wy in 't Evangelium zien, dat het licht net en zuiver op den
kandelaar behoort te branden: waar mede onze Zaligmaaker ons wil
leeren, dat beide leeraars ende toehoorders het licht hunner goede wer-
ken niet onder de koornmaaten moeten verbergen, maar de iampemet
den oly der Chriilelyke deugden opvullen. De zelve werd ook menigmaal,
om zyne geduurige groende, voor het zinnebeeld der hoop genomen:
waarom Bafilins wenichte, dat wy mogten zyn gelyk den olyf boom j
welke vol vruchten hangende, door zyne glinfterende groenheid nooit
van hoope voor het toekomende ontbloot is: verbeeldende daarmede
de onvervvelkelyke vruchten van godvruchtigheid en barmhertigheid.
Niet zonder oorzaak hebben de wyzen onder de Egyptenaaren en de
oude Grieken, aleer het verftand der menfchen door fcherpe en dub-
belzinnige vraagftukken was verward, veel eenvoudiger, en daarom be-
ter en vafter redeneerende, den loop van zekere weetenfchappen Emy-
clofoedia genaamd j om dat zy door drie zekere ronde cirkels, aan mal-
kander gefchakeld, zodanig 'dat het middelpunt van de eene het begin
van de andere is, in den omtrek van een grooter rond waren begree-
pen; welk laatfte rond men Theologia noemt. "Want de cirkels, in
een grooter beflooten, betekenen de menfchelyke weetenfchappen j
welke door de gewoonte, reden, en kracht der natuure ingevoerd en
overwoogen zynde, in de gedachten en't verftand der menfchen zyn
ingefloopen, en verkeerdelyk voor onfeilbaare kundigheden aangezien.
Maar het groot rond, waar in de andere cirkels, gelyk als aan malkan-
der gefchakeld, begreepen zynj betekent deGodlykeweetenfchappen.
fi90 groot schil dérboek
Deze zelve zaaken worden in 't boek Mofts, Zewrii»/ genaamd,door
jde kleedinge en cieraaden van den Hoogcnprictter t'eenemaal zinver-
beeldelyk te verftaan gegeeven. "Want eeritelyk word hem gebooden
zich met den gordel, dat is goéde en onberifpeJyke zeden, alle kwaade
werken verzaakende, te verderen: daar na, zich te kleeden met het
Prieiteriyk gewaad , dat's te zeggen waarheid , zuivere leere, le-
ven en wandel, door de reden verzeld: vervolgens met de vcrklaaringe,
zo men het noemt, welke de kennilfe det dingen, te wetten de Fhilo··
fophie^ of Wysbegeeite, is, door welkers behulp en middelen wy de ver-
borgendheden der natuur onderzoeken, en gelyk als een Or^iW uitdc
ingewanden en verborgene holen der aarde opgraaven, om hem het
klaare licht te doen aanlchouwen. Eindelyk moet hy zich met het flik-
kerende kleed der waarheid bekleeden, waar mede de Theohgie of Godw-
gcleerdheid betekend werd, bertaande niet in netheid vaii uitgezochte
woorden, maar meefin verbeeteringe onzer zeden, door het zorgvul-
dig vermyden der zonden en boosheid onzer herten, op dat wy door
onze overtreedingen van het rcgce en ten hemel leidende pad der deugd
niet mogen afdwaalen. De H: Schriften leeren ons , dat de geeft der
Godlyke wydieid niet komt in 't herte der boosdoenders: want Mofes
gebood, dat de onreine en met zonden befmettene tot den Tabernakel
spiet zouden ingaan; waar mede hy wilde zeggen, dat die geenen, wel-
ke hunne herten tot be-kceringe met onberifpelyke zeden niet hadden
ycrcierd, daar toe t'eenemaa! onnut "en onbekwaam waren : maar dat
de zodanigen, welke in het fpoor der deugd beftendig voortgingen j
cn in de keriniiïe Godts toenamen, eindelyk door ^t gebruik der vyf
gerfte hrooden, gelyk daar van fpreekt, dat is de vyf boeken
der Wet, wrang en bicter van fmaak, hunne herten moeiten bereiden
tat dat zy tot dc twee gcbakkene vürchen, dat is de H: Leere der Evan-
geliften cn Apoftclen, gekomen zynde, hunne hertenen geeft daar
door mogien verfterken, verkwikken, en onveranderlyk daar in volhar-
den. Na de kenniflè en weetenfchap, tot verbeteringe der zeden ftrek-
kende, moeten de Godtsgeleerden zich benaarftigen dat zy in hunne
r-edenvocringen duideiyk, klaar, en ordcntelyk fpreeken; het welk on-
der de geleerden I^Mi/fii/iia vverd genaamd. Haareuitwerkingen zyn, dat
ftrydige dingen en verwarde gedachten na dCn richtfnoer der reden
leidende, alle diviftere, dιl·bbel'zinHige,^ cn twyffelacht^e vraagftukken
met opmerkzaamheid vaardig weeten te beantwobrien, endeverfchillen
te beflechtenr want hoevvel zy de oeffeninge der zeden , na het voor-
beeld van Adofisy werkftelligmaakten, en dat zy in'theiligeontfangen
wierden, behandelden zy nochtans de geheiligde dingen niet als door
• bc-
-ocr page 291-2<54 groot schilderboek.
behulpmiddel hunner redenvoeiingen. Hier na gaven zy zich over tot
het onderzoek van de namurlykc "WysbegeertCji'^/ïi'ij genaamdjheb-
bende tot hun voorwerp dc waereld met al het geene daar in gefcha-
pen is. Door deze weetenfchap namen zy weg de ilofiè der tegenwer-
pingen , waar door de geeft en ^t gemoed ontruft wierden ; óp dat zy
ten laatften den vryen toegang tot de H. dingen yerkreegen hebbende,
hunne herten en gedachten mogten verheffen tot hetlieerlyk gebouw
der hemelen, om den Schepper aller dingen voor de verkreegene kén-
niffe te looven en te danken. Ten laatlten begaven iy zich tot de H.
Theologie^ of Godtsgelecrdheid, welke, gelyk wy hier voor gezegt
hebben , alle weetenlchappen inzichbegrypt. Door de zelve verkry-
gen de Godtsgeleerden zich een vafte en beftendige vreede j welke de
welgeichiktheid der menfchelyke zeden, dezuiverftewelfpreekendheid,
noch het naauwkeurigfte onderzoek der natuure en haare verborgend-
heden hun nooit heeft konncn geeven. Maar die onveranderlyke vreede
en het vaft verbond met God verkrygen zy als zy hunne kennifle enge-
negentheden onder den regel, hun door dc reden voorgefchreeven,
komen te buigen, en den inellen loop hunner begeerlykheden en de
iamenzweeringe van vleefch en bloed aan deszelfs gezag gewilliglyk
onderwerpen. Het is deze vafte band van onderlinge vriendfchap
der Pythagorifteiniicn zy voor het uiterfte en het toppunt van de ge-
heele Philofophie hielden, door de welke men in 't verborgenfte van 't
Heiligdom geleid werd om de hecrlykheid Godts t'aanfchouwen,totdat
rnen eindelyk van trap tot trap tot de verhevenfte plaatfe van kennifle
en verftand gekomen zynde, Ofiris, of den geweldenaar onzer ziele,
door een heldenmoed en kracht komt te verfcheuren en gelukkiglyk te
overwinnen.
Zo beftaat dan deze onderwyzinge uit vier dcelen. Maar Sdomon,
welke, volgens zyn gebed , degrootfte wysheid van God ontfangen
had , heeft de zelve in driederley weetenfchappen verdeeld, te weeten
in de Zedenkunde, Natuurkunde, en dc Comemplative ofbefpiege-·
lende; welke hy ia drie Boeken heeft verhandeld, zynde zyne Spreu-
ken, Prediker, tn Camicutn Canticomm οΐ Woo^éxQ^ : onderwyzen-
de ons, ten aanzien, van onze zeden, in zyne Spreuken; in den Predi-
ker, in de natuur der dingen; en in zyn Hoogelied, in debefpiegelinge
der bovennatutirlyke zaaken. Dit fchynt wel overeen te komen met
het geen de H. Schriften melden van den God Abraham, den God:
Izaakst enden Godjakobsi want dat jibraham in alle dingen ^ö^
gehoorzaamd heeft, betekent het voorfchrift der zeden: IzAak\^vAxcn
graavende, en doorzoekende de diepe en verborgene gronden der aar-
002 de.
-ocr page 292-GROOT SCHILDERbOEK. 275?
de, betekent de P^yïi^, of Natuurkunde: en jf^èoHn zynen droomde
ladder tot in de hemelen ziende, en op de zelve de Engelen op en af-
klimmende,, betekent de Contewflative of befpiegelende kracht van
heraelfche en Godlyke zaaken. Van deze TtofFe hebben de Godtsge-
leerden onder de Hebreen , zo wel als onder de Grieken en Latyncn,
wydloopig gehandeld. De Elementen zelve fchynen ons in dezelecrc
te onderwyzen; vermits de Aarde, het Water, en de Lucht, dooc
hunne wonderbaare famenvocginge de verfcheidene troppender weeten-
(ehappetï verbeelden. Want de Aarde en de vochtigheid betekenen
de hiilorien en gefchiedeniiTen der dingen, zynde een leermeefterefie
der zeden, om onze handelingen in dit leven daar na te regelen en aan
te ftellen, met het goede na te volgen, en het kwaade te vermydcrr»
De Wateren, door tegenwinden ontroerd, wyzen ons aan deverichei-
denheid en onbeftendigheid der menfchelvkc zeden j zullende ons de
leere en onderwyzing der Zedenkonil gevoegclyk konnen leiden om de
onzekere baaren onzer gedachten, en de ilormwinden van onze ydelc
voorneemens, in een zekere haven te brengen. De Lucht vermaant
ons, datwy eindelyk alle de krachten onzes verftandts omhoog hef-
fende, de Godlyke natuure onophoudelyk moeten befpiegelen; het
welk de Grieken in hunne taal Theologia hebben genaamd : boven
welke de zwakheid onzes verilandts tot zyn opperfte toppunt gekomen
zynde, zich niet verder kan uitftrekken. De Dialebica laaten wy:
voorbedachtelyk hier van uit, ter oorzaak dat de zelve als tot een be-
hulpmiddel van de Ethica, Phifica , en Theologia dient , om ordentc-
lyk van die drie weetenfchappen te kOnnen fpreeken en redeneeren.
1&«Oïkiioel<. Het oogwit en einde van een heilig en onberifpelyk leven beteke-
nen wy door het Driegetal en evenmaatige Driehoek, om dat den men-
fchen voornaamentlyk drie hoofdleeren waren nagelaaten, welke noo-
dig' zyn οητ het leven ftichtelyk en gelukzalig door te brengen; tc
weete», dat men zynen evennaaften wel moetraaden, gezond oordee-
len, en ten laatften wel doen: waarom ook de Heidenen de Godfnne
Tmowa hebben genaamd, om dat zy de onzydige en onge-
krenkte gerechtigheid aan haar hadden toegewyd. De Egyptenaarcn
en Griekerï, boven andere volkeren door hunne zinnebeelden ver-
maard, gaven met den Driehoek behendiglyk te verftaan, dat het men"
Ichclyk vetiland altyd bezig^ en werkfaam is om hemelfche , aardfche,
cn onderaardfche dingen te doorgronden ; zynde de voorwerpen waar
pp de geeft en het menfchelyk verftand akyd arbeid. Andere hebben
hier door de Mathematica of Wiskunft, de Pbyfica of Natuurkunde,
«a de. ^/fw^^^iritofbefpicgeling der geheiligde gehcimeniiTen, willen
te
-ocr page 293-GROOT SCHILDERbOEK. 275?
te verflaan geeven: waar mede dc gevoelens van Socrates zeer wel
overeen komen.
De vierhoekige gedaante j of figuur, betekent vaftheid, bcftendig- DeVletlioei:.
heid, en onbeweegeiykheid; om dat de zelve, over wat zyde men liaar
draak of keert, ons altyd vier linien en vier hoeken vertoont: zynde
dit wiskunftige aanmerkingen, weHic men met goed fondement den
lievelingen der Godvruchtigheid, en andere Chriltelyke deugden, kan
toepaflenj om dat de zelve hun beitendig en onveranderlyk by blyfc,
en maakt dat hunne naamen, na dit vergankelyk leven, met onfterfte-
lykheid in de geheugenifle der laatere'nakomelingen vereeuwigd wor-
den. Arijioteles in zyn eerfte Boek der Zeden, en in zyn der-
de Boek aan Theedatus fchryvendcjismede van dit gevoelen; houden- ,
de het daar voor, datdemenfch, by vergclykeniflè , vierkantig word
genaamd, en dat daar door een volmaakt en Godvruchtig man werd
betekend. Dit komt ook wel over een met het oude Laty niche fpreek-
woord: Qmdragonum in β perfeBnm, O· criminis expers: dat is , de
vierhoek is volmaakt goed, en geen laftering onderworpen. De Lee-
raars en verlichtfte Theologanten der Oudheid zeggen, dat het vier-
kantig gebouw van houtwerk, in het welk men, na het bevel des Hee-
ren, 'de Arke van Noach bouwde , de treffelyke Voorftanders en Lee-
raars van Godts Kerke betekende, welke door hun verltand, wysheid,
en reine Godlykc leere het volk zouden onderwyzen, en tegens alle
hinderlaagenen aanvegtingenderkettcryenterzaligheidgeleiden. Want
yldamamiHS vermaant ons, vierhoekige Boekzaalen op te bouwen,
niet van fteenen en dood hout, maar van de boeken der Proplieeten,
Apoftelen, en Leeraaren, uit v^'elke alleen de waare wysheid en ver-
borgendhedendes Heeren overvloedig zyn te leeren; om ons te onder-,
wyzen, dat wy alle zonden verzaakende, ons tot den waarachtigen en
onveranderlyken hoekiteen onzei zaligheid zouden bekeerenen hem
alleen volmaaktelyk aanhangen.
De oude Egyptcnaars, om door zinvetbeeldelyke voorwerpen hun- Stcea-·
re gedachten te doen verihan,betekenden met den Steenrots vaftheid en
beftendigheid; waarom I>avid ook inzynenzy^^" Pfalm, fpreekende
van God en deszelfs trooftelykcn byftand, zegt: Gy zjt mjn rots en
vaftéurg. Om de zelve reden zegt ook onze Zaligmaaker Chrifius,
willende (fe geduurzaamheid zyner Kerke te verftaah geeven, df^ hj
Ti^ne Kerke op een fleenrots zoude bouwen. Hier mede komt ook zeer
wel overeen dc droom van NebucadnezAr, waar in hy een zeer groot
beeld zag , hebbende het hoofd van goud; de armen en de borft va»
zilver j ^ baik , heupen en billen van koper} en dc beenen en voe-
00 } ten
-ocr page 294-ten van yzer en aarde: waar by ook nog gemeld word, dateengroo-
te fteeri, zonder handen los gemaakt zynde , zeer fchielyk Van den
berg nederftortcnde tegen dit beeld, het zelve verbryzelde en tor ftof
maakte, welke door den wind verdween, zo dat de plaats, daar het
geihan had, niet meer wierd gevonden: maardefteen, die hetzelve
tot ftof had vermorzeld, wierd een zeer groote berg, welke degeheele
aarde met zyne fcliadnwe bedekte,
falmboom. De Palmboom betekent het leven der vroomen en oprechten; om
dat des zelfs ftam digt by de aarde dun, mager, en vol knobbels, en
daarom onaanzienlyk is: maar hooger op is liy dik', fchoon, en aan-
genaam wegens de aardigheid van zyne geduurige groente en wyduit-
gefpreide takken. Zo is ook de ftaat der oprechten in den beginne
onaangezien en verachtelyk: maar ten laatilen ziet men hen vercierd
met een wonderbaare fchoonheid van deugden en zeden. Doch waarom
voeg ik hier niet by de woorden van dien vroomen en geleerden man
Eucherim} De Palmboom^ zegt hy, is van alle andere boomen z^eer c»-
derfcheiden: want die hoornen groei jen beneden by de aarde dik j en na dat
de z^ilve hooger op komen tejchieten^ neemen xjy in dikte jpitfer en
fcherper by hunne takken toeloopende. Waar lky moet men dan dezje boomen
vergelyken} By aardfche menfcheny welke hun grootflegenoegen en ver-
maak y met verachting van het befle deel, in hroofiheenvergankelykedin-
'ζεη flellen. Zy ontzjengeen moeite noch arbeid, en zorgengedmrig om
aardfihegoederen en rykdommen te vergaderen j fpaaren zich ook niet, z.elfs
met gevaar van hm leven, om tydelyke eere hier beneden te bez.itten:
maatr vermoeijen z.ich ten eerflen als zy God , hunnen Schepper, een mr
met aandacht zjillen dienen, en hunnen evennaaflen de behulpige hand in
der zjelver verdrukkingen toereiken. Maar de vroomen en afgez.ondenen
des Heerenkonnen met recht by den palmboom ν er geleeken worden, welke
met zynen tederenflam de aardfche welluflen en begeerlykheden verachtende^
zyne krachten om hoogfchiet, om God, den fchepper engeever allerdin^
gen, aan te hangen, en des z,elfs geboden te gehoor zjiamen: z.o dat de
rechtvaardige, gelykgez^egt is, als een palmboom· z.al groeijen en bloeijen*
En Ceder- De Cederboom , welke zeer heerlyke en liefelyke vruchten voort-
brengt, die den menfchen ten hoogften nut en voordeelig zyn, is het
zinnebeeld van Barmhertigheid en Godvruchtigheid; welke deugden
meeft met de pylaaren van Godts Kerk overeenkomen, om voor dc
verloorene en afgedwaalde fchaapen van het huis Ifraëls onophoudelyk
waaken, en aan dc zelve de werken der Barmhertigheid tejjewyzen,
na de lefle van Acn K^oikéi'JacohMS, welke zegt, dat de oprechte en
onbevlekte Godtsdienfl is weduwen en weezen te bezoeken in hunne
boom.
ver-
-ocr page 295-2p8 groot schilderboek.
verdrukkingen y en z.ich onbepnst te houden van de watrcld.
De fpringende Wateren zullen wy hier doen volgen, van de welke
men in de Pfalmen Davids leeft, dat uit de fpringende wateren Ifraëls het Tafereel
het lof des Heeren in de vergadering der vroomen voortkomt; "t geen
de Godtsgeleerden verihan, dat door dc boeken der Wet en derPro-
pheten, als fpringaderen van levendig water, de leere en kennifle Godts
overvloedig is geweeft in Ifraël, 't welk in voorige tyden het uitver-
kooren volk des Heeren was: uit welke fpringende wateren de heilige
mannen onder hen door den geeil des Heeren vervuld zynde, lofzan-
gen tot grootmaakinge van Godls heerlyken naam voortbragten. Ver- 7
fchcidene uitleggers der H: Schriften en doorluchtige werktuigen in
Godts Kerk hebben met deze fpringende wateren de Apoftelenen eerfte
Leeraars van Kerk willen betekenen. Euthymm, en de eerfte
Leeraars der Kerke verftondcn daar mede de verkondiging van het Evange-
lium. Eti de Propheet Oavid zegt in zynen 104'^'". Vi^m'.Deleeven-
dige wateren zjtllen langs de bergen vlieten, en met gerucht in de dalen
t/ooïtfchieten, op dat de heeften des veldts daar van mogen drinken: wil-
lende daar mede tc verftaan geeven, dat ""er geen plaatie zo ber^^achtig
noch ongenaakbaar is, daar de Wet des Heeren niet zal doordrin-
gen.
Verfcheidene Scliryvers verhaalen,. datdenElephant, dien men weet den e!c.
dat onder alle viervoetige dieren het leerzaamfte is, uit zyne eigene na-P''®"^^
tuur en bevveeginge zich boven andere dieren verlïcfFende, de liefde en
Godvruchtigheid byzonder bemint: want 20 haaft als de nieuwe Maan
met haare opfleekende hoorns het firmament des hemels en de aarde
begint te verlichten, gaat hy na de klaarloopende zoete waterftroomen
om zich te reinigen; en krank geworden zynde, neemt hy gras en ande-
fe groene kruiden op zyne fnuit', en werpt de zelve opwaarcs na den he-
mel: gdykof hy daar mede dén Godlykcn byftand ove? zynen zwak-
ken en elendigen ftaat wilden aanroepen.
Niet minder aanmerkelyk is het, dat de H: Schriften ons op een zin- Oycyaar.
verbeeldelyke wyze, fpreekende van den Oyévaar,. daar mede te ver-
ftaan geeven een gezuiverd verftand, en een geeft boven alle waefeld-
fche zaaken verheven. Want den Oyevaar plaatft altyd zyn neft op
de fpitfen der verhevenfte gevelten, om niet van de liftige en wildedie-
■ ren der aarde verflonden te worden: en zyne jongen daar op uitbroeijende,
beeft hy een eeuwigen en altyd diiurenden oorlog met de (langen ; wel-
ke geftadig met den buik op de aarde , en in de holen der zelve krui-
pende, het zinnebeeld vanallerley vuile, geile, en lafterlyke begeet-
iykhcden zyn. De menich dan, volgende het voorbeeld van deo Oye-
vaar»
G R ο ο τ S C Η IL D Ε R Β O.E κ
vaar, dient met rccht zyne gcdachten opwaarts te heiïèn, en zytie
wóonplaatfe te zoeken in den hemel, alwaar hy van alle de liilige laa-
gen des vleefches en dcszelfs woefte en ongeregelde gencgentheden ,
mitsgaders van de dood, duivel, en hel, eeuwiglyk bevryd zal wee-
zen.
En Haan in De Oudheid verftond door het zinnebeeld van den Haan de onilerf-
venoind^"^ felykhcid en Godlykheid der ziele. En Tylhagoras gaf aan zyne leer-
lingen en navolgers bevel om den Haan te voeden en op te kvveeken:
waar mede hy wilde tc verftaan geeven, dat wy het Godlyke gedeelte
van onzen geeft met de kennifle der Godlyke dingen, als eenvafte en
hemelfche ipyze, geduurig moeten voeden en onderhouden. Waarom
Socrates^ iïcÏVznAc, en vol van hoopc zynde dat het onfterffelyk ge-
deelte zyner ziele met de Godheid zich haaft zoude vereenigen, om
eeuwig daar in te leeven , zeide, dat hy aan Ef:ulapms, waar mede hy
den geneesmeefter der ziele wilde te kennen geeven, verfchuldigd was een
Haan te offeren: want weetende dat zyn uure naby was om uit dit le-
veii te verhuizen, achtte hy van alle kwaaien gcncezen te zyn. De [na-
volgers en uitleggers van Piato zeggen, dat door de offcrhande van den
Haan te verftaan word gegeeven, dat onze zielen ten hemel vaarende,
aldaar de hcerlykheid en den lof van Phoéns voor altoos verkon-
digen.
Het Moftaartzaad betekent voor eerft dingen, welke in hun beginfel
kleen en verachtelyk zyni daar na zeer fchielyk opfchieten, en over-
vloedige vruchr voortbrengen. En daarom fpreekt ook onze Zaligmaa-
ker: Indien gy maar een geloof hadgelyk een moflaartz.aAd y enz. "W'ant
het zaad van dat kruid is kleen: nochtans in goede aarde gezaaid zynde,
en zorgvuldiglyk onderhouden wordende, overtreft het in zyn wasdom
alle kruiden, en groeit in korten tyd tot een boom, daar de vogelen hun-
ne neften in komen maaken. Zodanig is ook de vruchtbaarheid der H:'
Godtsgeleerdheid, welke uit een kleen zaadtje voortkomende, met 'er
haaft tot een boom opwaft, die met zyne takken verre uitgeftrekt zynde,
door der zei ver fchaduwe de aarde bedekt, en aan de vogelen des he-
mels plaatfe verftrekt om daar in te neftelen. He(ychus is van meeninge,
dat door deze vogelen des hemels de menfchen, welke zich tot de be-
fpiegelinge van hemelfche zaaken overgegeeven hebben, betekend wor-
den. En andere Geleerden zeggen, dat door dit zaad de groote en
wonderbaare kracht Godts word verftaan, welke als een kleen en verach-
telyk zaadtje in deleezing en betrachting der H: Schriften verborgen
is; van veele veracht word , als van een wrange en vieze fmaak voor-
komende; maar gekaauwd zynde, de maag verfterkt en zuivertj ver-
dry-
Het Mof.
taait zaad.
2p8 groot schilderboek.
Jryvende de'ovcrtollige vochten en dampen , waar mede de menfche-
lyke heriïenen bevangen zyn^ en zuiverende de fmaak: op dat men de
fchriften der wyzen en de Goddelyke gehcimeniiien dies te beter moge
doorgronden, "^-^ant Hor at ius zcq^t-,
■Nemo adeoferus efl, ut non mitefcere pojfit^
Si modo mlturdi patientem commodet mrem.
Dat is: Oaar is niemand z.o woefi en ongefchikty ofhy km^ door goede
leere en onderwyz^nge getemd z.ynde^ tot verfland en kennijje gcrmken.
Maar laat om Horatim voorby gaan, dewyl onze Zaligmaaker ons belaft
de fchriften t^onderzoeken; welke eenige leerlingen van een al te
fcherpe en onaangenaame fmaak vindende, fpraken zy onder malkan-
deren, dat die woorden hard waren, en duiller om te verftaan: maai'
met dit zaad toegericht zynde, zullen zy ons beter, als wy in den be-
ginne verwacht hadden, voorkomen , de duifterhcid onzes verftandts
openen, en het zelve van alle aardfche vochtigheden en kwaade ge-
dachten zuiveren, tot dat wy met Hagar^ in onze grootftebenaauwd-
heden , de fpringende fonteine van levendig water in de woeftyne van dit
leven eindelyk mogen komen te zien, om onzedorftigeen verflaauwde
zielen daar mede te laaven en te fterken. En wat betekent dit zaad , dat
het eens inden akker gezaaid^ zynde, kwalyk kan uitgerooid werden?
want zo haaft is dit zaad niet in de aarde geworpen , of het begint ten
cerlten groen op te fi:hieten en te wallen; het welk betekent de be-
ftendige opkomft en voortplanting van de Godlyke Leere. Want de
geenen , die de aangenaame fmaak van dit kruid eens geproefd heb"
ben, zullen nooit van het gebruik deszelfs konnen afgetrokken wer-
den. Deze fpruit zal altyd, in hunne herten geworteld zynde, opwaf-
fen , en zaad voortbrengen , 't welk de wilde dieren des veldts niet
zullen konnen vertreeden, de koude of hitte nooit zal doen verwelken,
cn de ftormwindender vervolgingen niet zullen verdelgen ofuitrooijen.
En wat meer is, het Moihartzaad betekent een heldere en waakzaame
ziel, en een kloek verftand: want den fiaapzuchtigen vryft men daar
mede het hoofd, kaal gefchooren zynde, tot hunne geneezinge. Met
het Moilaartzaad reinigt men insgelyks onze beineedene en afgewaf-
fene herten van de flaapzucht der zonden tot bekeeringe. Tphago-
ras op zekeren tyd het blad van dit kruid proevende, verwonderde zich
ten hoogften daar over, hoewel het maar aardfch was, en beminde
het naderhand ten hoogften ; ondervindende, dat deszelfs geeft op-
waarts vloog, als of zy ten hemel wilde klimmen, om dat zy door de
ƒ/. Ded, ' ρ ρ neus-
2p8 groot schilderboek.
neusgaten met haare kracht na de heriTenen vliegende, de zelre zal-
vert, en de oogen des veribndts opent. Democrims τύάο ^ dat eenige
weinige graantjes van dit kruid, met andere groente gekookt, de zelve
zeer fchielyk gaar en zagt doet worden. Laat ons ook alzo het zin*
verbeeldelyk Moftaartzaad met de vruchten van onze hemelwaarts
ftrekkende gedachten vermengen ; op dat zy , gaar geworden zynde,
een damp en reukwerk des levens ten hemel mogen doen opgaan : al-
waar onze zielen, met God verecnigd, van dorft, honger, of flaap-
zucht, nooit meer zullen konncn overvallen worden, en God met een
geduurige waakfaamheid eeuwiglyk zullen looven en pryzen.
Aanmerking In dit laatfte Tafereel van den Godtsgeleerden, hebben wy veele
over de me- yoorwcrpen, tot verryking van die ftoife itrekkende , verbeeld: doch
wefp^crindit dewyl men de zelve kwalyk allegader in een Stilleven , zonder te
laatfte Tafe- yecl opgcpfopt en overhoopt tc zyn, gevoegelyk, na de vereifehte
ree egtcc- ^ zoude konnen fchikken ; hebben wy maar alleenlyk de
leerzuchtige Schildergeeften hier mede willen aantoonen , dat het
hun , in deze weetenichap te verbeelden , nooit aan bekwaamc
ftofFe ontbreekt: ΨΆηί de Philofophiey Phifica, DideBkay Rhetericay
Logica &c. alk in de Theologie begreepen , en in en aan haar zeiven
van een overvloedige iloffe zynde, konnen de zinryke en arbcid-
zaame lievelingen der Schilderkonft in hunne bedenkingen altyd on-
uitputtelyke fchatten in het leezen van goede Schryvers bybarengen,
om die na de vereifehte welftand in hunne Stukken te ordineren j
en die overvlc^d van ftofFe heeft, kan na zyne zinnelykheid gemak-
kelyker iets daac uit laaien, als, te weinig hebbende, dezelve ma-
ger en fchraal voor de oogen der Konftlievende menfchen tc ver^
tooncn^
Van den oorffronky aart ^ en eigenfchap der Romeinfche Ze-
genkroonen, en andere bdooningen van Eertekenen.
Deedcimoe- ΤΛ Ewyl men in de Romeinfclie Hiftorien en Gefchiedeniflen door-
digheiddei xJ gaatis befchreevcn vind, dat de oude Romeinen een zeer edelmoe-
jÏgenrhunne dïg gebruik hadden otn de deugd , dapperheid, en het loiFelyk gedrag
veidover'ien hunner Burgeren, Soldaaten, en Bevelhebbers van hunne krygsben-
cnsoidaaten. jgj^ ^ behaken de gewoonlyke bezolding met heerlyke giften en eerte-
kenen van verfcheidene Zegen-en Praalkroonen, Juweelep, en andere
fchenk-
-ocr page 299-2p8 groot schilderboek.
fchenkaazlen , tot een teken van dankbaarheid, te beloonen, om door
die pryiTelyke voorbeelden h?t gemoed van ieder tot gelyke daadcn ten
beften van hun vaderland op te wekken; oordeelen wy het gevoege-
Ivk dit Hoofdftuk achter dat der Stillevens te laaten volgenj om dat
men door de plaatfing der zelve een volmaakrer zinbetekening aan een
braaf Stuk kan gee ven, en zyne gedachten daar door verryken ; niet
twyftelende, of het zal den Konftlievendcn tot vermaak, nutheid, en
opmerkfaamheid dienen.
Als den een of ander voornaam Bevelhebber der Roomfche Repu- Hunne ge-
blyk een groot voordeel of overwioninge , het zy in belegeringen van „ania in"het
fteden, veldflagen, of te water , op de vyaoden van zyn vaderland hadnaauwkeurig
behaald, deediiy, volgens gewoonte, alles op het naamvfte onder de
krygsbenden onderzoeken, om te weeten wat perfoonen in 't betoenen moedige per-
van iiunne kloekmoedigheid, dapperheid, en onverfaagdheid , boven
andere hadden uitgemunt; waar na hy zich op een fchouwtöneel, uit-
drukkelyk daar toe opgerecht, plaaifte, en, na de Goden voor de be-
haalde zegen en overwinninge gedankt te hebben , het gehecle krygs-
heir wegens des zelfs betoonde ftandvaftigheid roemde , en byzon-
derlyk ten hemelhoog verhefte die bentien welke het meeft hunne moed
en dapperheid in 't bevcgten der vyandèn^ hadden betoond. Daar na
noemde hy in 't byzonder by de naamen bende voor bende, opentlyk
hunne manhaftigheid loevende, met hen te noemen vrienden en iief^
hebbers van hun vaderland; daar by voegende, dat de Republyk voor
hunne-bevveezene trouwen kloekmoedigheid tenuiterilen aan hen ver-
plicht was: waar na hy veele koftelyke gaaven en gefchenken uit den hferiyke"^^
naam der Overigheid onder hen uitdeelde, beftaande in goude en zil- iihenken en
verê kroonen, gordels, halsketenen, oor-, arm-, en vingerringen
harnaflen, fchilden, fpieiïcn, zwaarden, werpichichten, llandaarden,
voortreffelyke toeruftingen van uitmuntende paarden , en andere oor^
logftuigen, zeerkonftig en cierlyk toegericht; zonder dat het iemand
geoorlofdwas die te gebruiken en tedraagen, als alleenlyk den geenem
welke de zelve voor hunne beweezene trouw en kloekmoedigheid op
de voorfchreevene wyze hadden verkreegen. De Roomfche Hiftorieti
zyn met zodanige gefchiedeniiien en voorvallen opgehoopt, en by-
zonder Titus Livms^ welke verhaalt, dat de Roomfche Burgermecfter
PapyrÏHs Curfir aan veertien honderd mannen goude armbanden uit-
deelde , en daar na een geheel legioen met andere heerlyke gaven en
zeer ryke gefchenken begiftigde. Hy verhaalt ook het zelve van Sdpio,
in Spanjen en andere geweften oorlogende. Van gelyken leezen wy,
dat Lncms JlnfonrnSi zoon van Lucms Fabius QuadratuSy door den
ρ ρ 2 Keizer
-ocr page 300-Keizer Tiberius tot twee vcrfcheidene maaien met goude hals- en arm^·
cieraden is vereerd geweeft.
Dat de oude Miaar het is voor al aanmerkenswaardig, dat de Romeinen in voot-
Romeineii tyden, ZO ten aanzien van hunne voortreffelyke dapperheid ak bekende
heid'au^^" krygilucht , niet alleen boven alle andete volkeren der aarde vermaard
krygftucht waren,; maar dat menigmaal een man alleen , na de getuigeniffe van
Voïketfn vet- ^n SolimSy alle de voorfz. eercieraaden door zyne deugd en
maardjsyn dapperheid heeft verkreegen : daar toe bybrengende het voorbeeld van
JldarcHs-Sergius, die byna alle de gemelde eeitekenen verkreeg, ja ook
zelfs in de oorlogen en veldflagen van Trafmenes en Trebias^ waar ia
de Romeinen van Hannihd wierden overwonnen, als mede in de bloe-
dige en gruwelyke nederlaag welke zy by Cannas uitftonden, echter noch
de burgerlyke kroon behaalde. Men verhaalt wyders van hem, dat
hyzo Moekmoedig en onverfaagd was, dat hy in zekeren veldflag dé
regter hand verlooren hebbende, zich met de linker, vermits hy aan.
den regter arm een yzere hand had laaten aanzetten , zodanig oeffen-
de, dat hy op eenen dag vier welgewapende mannen, den ecnen na
den anderen, op het flagveld verflóeg: in welke tweegevegten en vcr-
fcheidene andere voorvallen hy drie-en-twintig wonden van vooren
had ontfangen. En nochtans heeft deze Marcus Sergins· nkts konnen
haaien by tticius Cicinms Dentatusy Wykmeefter der Stad Romen;
van men PliniuS f Solinus, Kalerius Maximus ^ cu Aulm Gellius
paarig getuigen, dat hy meer als drie honderd en twintig eerpryzen,
van-allerhande foort, van den Senaat door zyne verdienften had ver-
kreegen: dat hy negen maal met veldoverftens zegenpraalende was in-
gehaald, die hy door zyn kloekmoedig beleid in hunne overwinningen
had bygeltaan: dat hy kon toonen een groot getal van lancien en pie-
ken zonder yzer, welke hem, als zo veek eertekens, waren te beurt
gevallen, mitsgaders achtien goude en drie-en-tachtig zilvere halscie-
raaden, vyf-en-twintig heerlyke paarderuftingen , honderd· en veertig
armbanden , veertien burgerkroonen , acht legerkroonen , drie muur--
kroonen, een belegeringskroon, en ik weet niet hoe veel fcheeps-
kroonen. Hy was in alle die flagen op vyf-en-vcertig plaatfen aan zyn
ligchaam van vooren, en op niet een van achteren gekwetft geweeft.
Hy had den vyand vier-en-dartig maal ontwapend, en honderd en twin-
tig veldflagen bygewoond. Hy was zo kloekmoedig en onverzaagd in
den wapenhandel , dat hy io zyn tyd de Roomfche Achilles wierd ge-
naamd. En hoewel alle de voorverhaalde dingen ongeloofelyk fchynen,
worden de zelye nochtans eenpaarig door yeele Hiftoriefchryvers be-
waarheid.
acwccft.
ί
GROOT S CHILDERBOBK, 301
"Wat aangaat de Kroonen , waar mede men mannen van
verdienften vereerde, zy hadden byrondere trappen van waardigheid, en Eeikcoonen,
wierden na de verfcheidenheid der overwinningen met verfcheidene
naamen genoemd; te weeten , Corona Obfidionalis , Civica , Trium-
phdis·^ Ovalis , Muralis y Navalisy en Cafireiifis.
De Corona Obfidiondisy ofBelegeringskroon, was dc heerlykfte en
uitfteekendfte van allen, hier in beitaande , dat, als een ftad of leger
der Romeinen, van de vyanden rondom belegerd, benaauwd, cn om-
dngeld,. tot den uiterften nood van hongerdorft, en andere verle-
gendheden gebracht 2ynde,door den eenen of den anderen Veldover-
Iten wierd verloft , en den vyanden zodanig een voordeel ontnomen,
begiftigde de Roomfche Republyk den verloflèr en uitvoerder van zulk
een heidendaad, tot teken van een onfterftelyke roem, met de hoogfte
cn edelfte belooning, beftaande in de genoemde Kroonen zegenpraa-
ling. Deze Kroon was van lingras, gemcenlyk hondtsgras of hondts^
tand genaamd , gevlogten, en wierd by hen van veel hooger waardy
gehouden, dan of de zelve van goud gemaakt, en met koiielyke ge-
fteentens verrykt was geweeft; en het gras, daar toe noodig, wierd op
het veld, daar de vyanden de nederlaag hadden gehad, geplukt: oin
welke reden men zegt, dat deze Kroon zm Mars toegewyd was» Bo*
catms verhaalt dit ten naaften by eveneensj zeggende, dat de Kroon
van Lingras aan was toegeëigend, mogelyk om dat het meefte
gedeelte van dit kruid voortfpruit in opene plaatfen en velden, alwaar
zich de krygsbenden gevvoonlyk legeren. De groote Quintus Fahius
wierd met volle toeftemminge des Raadts en Roomfchen Volks, tot
loon zyner verdienfte, met zodanig een Kroon verheerlykt, als hy, in
den tvveden Carthagineefchen Oorlog, ter liefde des vaderlandts de
ftad Romen, door Hamibd tot de uiterfte benaauwdheid gebragt
zynde, van haar naakende verderf en overgaave bevryde. ty£miliHs
Scipto wierd in Africa daar mede begiftigd , om dat hy den Burger-
meefter Manlins met zyne benden van der vyanden geweld verlofl:
had. Calphurmus verkreeg ook de zelve in Sicilien; gelyk mede de
voortreiFelyke en in dapperheid uitmuntende Romein Lucm Cin^
einiHS Dentatus.
De Corona Civica, of Burgerkroon, wierd aan den geenen geichon-,
ken, welke een Roomfchen Burger , in gevaar van 2ynleven, befchermd,
of,, gevangen zynde, uit de vyandlyke banden gered en verloft had.
Deze Kroon vi^as van eikenbladeren, metde vruchten daar aan hangende,
gevlochten, en wierd den verloflèr, tot loon zyner deugd en getrouwe
daad, door order van den Veldoverften, die de zelve aan den verloften
pp 3 toereikte.
De „
kroon.
Burjfr-
2p8 groot schilderboek.
toereikte, op het hoofd gezet. Maar fchoon iemand een Koning, of
ander voornaam Hoofd , welke rr\et de Romeinen in verbond waren,
uit handen der vyanden had verloft, wierd hy echter met deze Kroon
niet begiftigd, en de zelve maar alleenlyk gegeeven aan den gecnendie
een Roomfchen Burger var de dood en ildaverny had bevryd. Plinius
verhaalt, dat deze Kroon ook wierd gcfchonken aan die den eefftender
vyanden, eenftad, den Romeinen toebehoorende, in een belegering
beftormende, kwam neer te vellen. Deze Kroon was na de Corona Ob-
ftdiondis άο. voornaatnfte onder hen geacht, en wierd in verfcheidenc
gelegcntheden, voornaamentlyk op de groote feeften en plechtigheden,
van hen gedraagen : en in de fchouwipelen, en andere openbaarc ver-
tooningen , hadden de geenen, welke daar mede vereerd waren, de
naafte plaatfen by den Senaat, en wierden met alle eerbiedigheid op hun
inkomen daar af ontfangen. Van alle beladingen waren zy, hunne
vaders , en grootvaders t'eenemaal bevryd , orti dat zy zoonen, 20
voordeelig aan^t gemcent beft, hadden voortgebragt. Daar en boven
ftond het hun vry ampten en bedieningen, aan hen opgedraagen zynde,
aan te neemen of van de harid te wyzen, Verfcheidene Romeinen heb-
ben die eere verkreegen, en wel voornaamêntlyk de gemelde dappere
en voortreiFelyke hel^ L. Cicinius Dentatus, welke veertien maaldaar
mede was verheerlykt. Capitolims wierd 'er zes maaien mee vereerd.
De kloekmoedige en onverfaagde Marctts Sergitis is door den Room-
fchen Raad insgelyks daar mede begiftigd. Men gaf de zelve ook aan
de zodanigen, die eenige byzondere weldaad aan de ftad of het vader-
land beweezen hadden. Ter dier oorzaake wierd de vermaarde Cicero^
door een byzondere willekeur van den Raad, daar mede gekroond,
om dat hy de ftad Romen van het naakende ongeval en gevaar't geen
haar door de famenzweeringe van CatiliriH boven het hoofd hing, ge-
lukkiglyk had bevryd. Deze Kroonen, hoewel van gras en takjes van
boomen gevlochten, en die men by ons voor eenvoudige en flegte
kranfien zoude aanzien, waren by hen in veel grooter achtinge en waar-
digheid, als die van goud en andere onfchatbaare koftely ke juweelen. Van
eiken wierden ze gemaakt, om dat de alleroudfte volkeren hun voedfel
van de akels hadden, en daar by leefden, als mede om dat die boom
aan Jupiter^ den Befchermgod, toegeëigend was. De overwinnaars
in de Capitolynfche Spelen , door den Keizer Domitianus ingefteld ,
wierden insgelyks met eikenloof gekroond, gelyk ook de Kanierfpeel-
ders, Cytherfpeelders, en Poëeten.
Dc Corona! rmmphalis ^ Zegenkroon genaamd, wierd gegeeven aan
zodanig een VeldoVerften die dé vyanden in 't open yeld met een vcld-
De Zegen,
kicoon.
2p8 groot schilderboek.
flag overwonnen hebbende, daar door de Bondgenooten:dcrRepublyk
behouden, of eenige landen en provinciën aan haar gezag had gehegt
en onderworpen; wordende de zelve ook daarom op een vergulde wa-
gen, door vier, of, gelyk anderen willen, door zes witte paarden
getrokken, zegenpraalende ingehaald. Deze Kroon beftond uit lau-
rierbladeren , aan j4pollo toegewyd, om dat de zelve zeer groen, en
met roode greynen of beziën voorzien zynj gee ven de daar mede te
kennen, dat de overwinning niet zonder groote moeite, gevaar, en
bloedftorting op de vyanden behaald was. Sextus verhaalt, dat de Sol-
daaten mede de gewoonte hadden van den Triomfwagen, op het hoofd
een krans van laurier hebbende, te volgen ; op dat zy de ftad ingaan-
de, daar door van het bloed der omgebragte raenfchen mogten gezui-
verd werden. Zy gaven ze ook aan die, welke, door ftemming des
Raadts, in 't worftelperk de overwinning bekomen had. De Oudheid
vereerde mede met een diergelyke haare uitmuntende Heldendichters en
Redenaars; ter welke oorzaak Hefwdtts zegt, dat de Mufen hem met
een fcepter en kroon van laurier begiftigd liadden. De Roomfche
Prtefters en Waarzeggers kranften hunne hoofden insgelyks met laurie-
ren. Ja zelfs die het leger volgden, hadden een laurierfpruit, in plaats
van pluimen, op dén helm , om dat het voor een waarzeggend kruid
geliooden, en ook alzo by hen genoemd wierd.
De Corona Oifdis^ welke aan de Veldoverftens, of andere Hoofden, t)e Weene
die met weinige tegenftand de vyanden uit het veld hadden geflagen, Zcgenkroon,
of den oorlog by geval, zonder uitdtukkelyk bevel vonden Raad, on-
dernomen hebbende, eenige voornaame vefting, ftad, of plaats vero-
verd hadden, gegeeven wierd, was van myrthusbladercn , een boom
am'Fems dgctt, gevlochten; betekenende door de zelve, dat men
zonder groote bloedftortinge had geoorlogd: waarom men te Romen
wel openbaare vreugde bedreef, doch.echtcr zonder de groote zegen-
praaling. Wanneer zy op de Slaaven, ofZeeichuimers en Roovers de
overwinning behaalden, wierden zy mede met een diergelyke gekroond;
om dat zy deze vyanden, als menfchen van kleine waarde, de uitwer-
king der Romeinfche dapperheid onwaardig achtten. De voornaamfte
Veldoverftens, die deze Eerkroon, als mede de CoronaTriumphalis^
hier voor gemeld, verkreegen hebben, zullen wy hier na inde Triom-
fen of Zegenpraalingen , zo wel, als die in dc twee eerite genoemd,
aan den 'Lezer mededeelen. "
Ot Corona Adwralis ^ of Muurkroon , wierd gegeeven aan zulkèn De Muur,
Soldaat of Capitein , welke in 't beftormen van een vyandlyke ftad l^ioon»
het 'eerft de ladders aanbragt, met onvei'iaagdheid de rauuren beklom,
2p8 groot schilderboek.
cn daar door aan de zynen den weg tot de verovering baande. Deze
Kroon was geheel van goud, en vertoonden des zelfs takken of lovers
de gedaante van de wallen en mmircn der ftad die men had veroverd; of
ook wel gemaakt op die wyse, als de geeneweike door de Dichters aan
Cyhde^ Moeder der Goden, toegeëigend word, welke, daar mede ver-
cierd zynde , de Aarde vertoont. Rondom den rand war€n leeuwen ,
zinnebeelden van dapperheid cn edelmoedigheid, gegraveerd. Sueto-
nius getuigt, dat de zelve zo wel aan de gemeene Soldaaten, als aan de
Overftens en Vcldheeren gegeeven wierd, wanneer zy van hunne fpits-
broeders het getuigenis kreegen dat zy het eerft des vyandts mouren,
borftweeringen,-0f wachthuizen beklommen hadden. De eerfte, welke
deze Kroon , na 't zeggen van Vlinius^ verkreeg, was Manlius Capi'
tolims, Scipo gaf de zelve ook aan Q^ Trebellius^ en Sextus Di^im,
om dat zy beide te gelyk, voor alle anderen, in den ftorm het
eerft de mimren der vyanden beklommen en vermeefterd hadden.
De Scheefs- De Corona Navalis, of Scheepskroon, wierd aan hem gegeeven
welke in den zeeftryd, wanneer men geënterd had, kloekmoediglyk
gewapender hand het eerft in een vyandlyk ichip gefprongen, en met
hulp van de zynen daar meefter van gebleeven was. Zy was mede van
goud ; en boven deszelfs rand waren , in tteê van takken of lovers,
voorftevens van fchepen of galeijen verbeeld. Aiarcus Fano verfmaad-
de de zelve niet uit handen van den grooten Pompeius, in 't beoorlo-
gen van de Zeerovers, met aangenaamheid t'ontfangen. OBaviams
^uguflus vereerde daar mede Marcus yigrippa , na dat hy den zeeftryd
op de kuilen van Sicilien gewonnen had; als mede Sjlla, en verfchei-
deneanderen. Van gelyken wierd dezelve, benevens een goud fchild en
andere voornaame eergiften , door den Raad aan den Keizer Claudius
gegeeven, ter oorzaak dat hy, kort na zyne komft tot die waardigheid,
drie maal honderd duizend Barbaaren, welke tegens het Roomfche Ryk
waren opgeftaan, overwonnen had, en twee duizend vyandlyke fche-
pen in de grond geboord.
Die der A- De Atheeners hadden reedts te vooren met een diergelyke Kroon de
thcencis, geenen begiftigd, welke het eerft tot hunnen dienft fchepen ten oorlog
uitruftien, of het eerft den voet op vyandlyk eylanden zetteden ,en zich
aldaar verfchanften.
De Romeinen hebben naderhand ook een Egel op deszdfs rand of
krans geplaatft, om dat dit dier, verdeedigende zich door zyn eigen
huid, waar in het beflooten is, voor het zinnebeeld van een zeeftryd
genomen word. Deze Κ roon wierd aan Diana, of de Maan, toegeëigend ,
om dat zy veel heerfchappy over de zee en haare vloeden heeft.
2p8 groot schilderboek.
Dc ϋογοπΛ Cafirénfis, of Legerkroon, wierd door den VeWheer ^^ ^^^^
aan den gcenen gegeevcn, welke door zyne dapperheid in een veld-ktoen.
flag het eerit in de legerplaats der vyanden was doorgedrongen. Deze
Kroon beibnd in een gouden krans, tegen de welke paliO'aadcn, vaa
de zelve itoitè, gehegt waren. Men gaf ze ook aan die de paliflaaden
of ftaketfelen van'het vyandlyk leger hetaÜercerfl uit den weg geruimd,
en daar door den zynen den weg tot de overwinning gebaand had;
wordende onder de Romeinen, welke in die tyden in dapperheid uit-
blonken , een zeer groot geral gevonden die daar mede vereerd waren.
De Romeinen hadden ook noch, buiten en behalven deze trappen
van eer, verfchcidene voorrechten, waar mede zyde geenen ^"^"^^erden
welke in de oorlogsbedryven in dapperheid boven anderen uitmuntten; en eetbewyi
doende hen in de algcmeenc rechispleegingen, alwaar men gewóón
was de gerichtsvorderingcn en gedingen volgens recht, billikheid, en aan hunne
algemeene inzettingen uitte fpreeken, in de Sedes Carults ^ of Opper- biaaveVeido-
fchoutsftoel, zitten; gelyk wy het zelve van den grooteniW/JwIeezen: p"einen ?n"
en het gebeurde menigmaal, dat men na vereifch van ïaaken, vermits soidaatenbe-
het alles in de goedkeuring en bewilliging des volks beftond, de Bevel-
hebbers, of iemand anders uit het gemeen der Oorlogsbenden, met
meerder gezsg, macht, en voorrechten kwam te voorzien en te veree-
ren. Ooic wierd aan allede Veldoverftens, die het Roomfche Rykdoor
cenige conqueften en overwinningen hadden vermeerderd, en het ge-
zag der Republyk verder uitgebreid toegeftaan hunne Statuën en
Pronkbeelden, gekleed en vercierd gelyk die der Burgermeeftercn, tc
mogen oprechten. De Keizer Augu^m beval, om de geheugenis van
alle de doorluchtige Veldoverftens onder de Romeinen, die den Staat
vergroot hadden, noch meer te vereeuwigen, dat men hun, na de Go-
den , de eerile eerbewyzingen zoude aandoen: en tot dien einde liet
hy hunne Beelden met alle de eertytelen in zekere gallery van zyn Hof,
daar toe gemaakt, op nieuws oprechten; verkondigende door een al-
gemeene ordonnantie, dat hy zulks voor hem en alle navolgers in't Ryk
tot een voorbeeld had gedaan, op dat de nakomelingen het gebaande
fpoor van hunne deugden en dapperheid mogten infiaan en navolgen.
Daar en boven had de Raad noch deze lotfelyke gewoonte onverbree-
kelyk vaftgefteld, dat zy de nagelaatenekinderender geenen, die in dc
oorlogen gefneuveld waren, defoldy der verftorvenen, gelyk als ot
zy noch by leven waren, milddadig Heten genieten. En aan de oude
en verminkte Soldaaten, welke in de oorlogen en ongemakken de gry-
ze en tot ruft genegene jaaren hadden bereikt, deelden zy in de over-
wonnene cn door hen yetoyerde Provinciën zo veele landgoederen uit,
II. Deel. q q dat
30<5 g r ο ο τ s c η ι l d ε r β ο ε κ.
dat zy uit de inkomften der Eelve met hunne fiimilien het overfchot
hunner dagen gemakkelyk en met ruft konden doorbrengen. Op de-
ze wyze vvierd de itad Sivilien in Spanjen, met de omleggende vrucht-
baarc landtsdouvve, door jhuus c^far tot een colonie of volkplanting
der Romeinen gemaakt. Cordua wierd ook vervolgens op die wyzc,
en ontallyke andere piaatfen in verfcheidene gedecltcns der waereld,
daar toe gebruikt. In 't kort, de Romeinen lieten de goede dienftea
hunner burgeren en ingezetenen nooit onbeloond: en dit was ook de
oorzaak, dat die Republyk meer deftige mannen heeft voortgebragt,
als eenig bekend volk onderdezon: want elkfpandezyne uitcrite krach-
ten in om alle die trappen van eer door een ilandvaftigc deugd te be-
Ais ra«d« klimmen. Maar daar en tegen wierden ook de lafterlyke en lafhertigc
hunne ftraffc m'enfchen door de zwaarheid der ItrafFe, welke zonder oogluiking ge-
fchiedde, rechtvaardiglyk na verdienften geftraftj wordende of van
ettigen. gerampten, en verdere verwachtingen, t'eencmaal ontzet; of
ook wel ftrengelyk, tot het bloed toe, met roeden gegeefleld zynde ,
in kettingen geboeiden tot flaaven gemaakt, zo als hun de ftrafie,
na maate van hunne overtrecdinge, was opgclegt- Titus Livius ver-
haalt, dat een bende van j4ppius Claudius^ welke gcfteld was om ze-
'kere poft te bewaaren, de zelve lafhertig verlaatende, zeer zwaar wicrd
geftraft; vermits de tiende man daar van , het lot geworpen hebbende,
anderen ten voorbeeld, zonder aanzien van perfoonen, tot een imaa-
delyke dood vvierd verwcezen. JuUus Frontims fchryft in zyne His-
ftorien, dat Marcus Antonim aan zekere bende, die deftads wallen en
veften niet na behooren had verdedigd, een gelyk lot deed ondergaan.
Zy hadden noch verfcheidene andere ftraffen, waar mede zy de onge-
hoorzaamheid der foldaaten beteugelden, welke ik hier met ftilfwyge»
zal voorby gaan, en tot beiïnit met Horatius zeggen:
adftt
Rcgulaptccatisqmpoemseroget^qiias.
dat is, daar moeten zekere wetten zy η, na welker regel de overtrec-
dingen des volks moeten en behooren geftraft te worden.
Van de pkchtigheden der Romeinfche Jrwnfen en
Zegenpradmgen
Vyfde Hoofdstuk.
Τ Wee beweegende oorzaaken zyn 'er in de waereld, welke den
mcnfch tot uitvoeringe van ongemecnc dingen, zo in vrede als
oorlog,
-ocr page 307-GROOT SCHILDERBOEK, 307
oorlog, aanprikkelen. De eerfte beftaat in groote eer, Waar dooreen
onfterifelyke naam word verkrcegen ; en de tvvede , in rykdommen»
voordeel, en nuttigheid. De groocmoedigfte en edelfte herten ftree-
ven doorgaans na het eerfte, met verw'erpinge van het twede , 't welk
voor hen al te nederig en verachteiyk fchynt te weezen. De Romeinen
wiften de voorfchreevcne oorzaaken in hiinne regeeringe, tot aanmoe-
diging van hunne onderdaanen, met groot voordeel te gebruiken; en
zullen wy van't eerfte, te weeten, de Zegenpraaiïngen, wVar mede zy de
dapperheid hunner Krygshelden tot den hoogiten tóp vereerden en op-
wekten , aanvangen te fprecken.
De Triomf, of Zegenpraaling, was een foOrt van inhaaling en ^
wellekoming , welke de Romeinen , na 't gelukkig uitvoeren en ten Hc.
einde brengen van zekeren oorlog, door een Raadtsbefluit aan den Veld-
overiten o"er hunne benden deeden; toeëigenende aan den zeiven,
tot een blyk en teken van hunne groocachtinge, de grootfte tekenen
van pracht en eer, welke men aan iemand nahet uiterfte vermoogen , in 't
openbaar en voor de oogen aller menfchén, könde bewyzen. De
dag van den intocht gekomen zyndc, begaven zich de inwoonders van
alle plaatfen en fteden van Italien daar na tocj en de geheele ftad,
tempels, ftraaten, poorten, huizen, en venfters van Romen waren
met allerhande koftelyke ftoffen van goud, zilver, en zyde behangen,
cn met allerley groene takken van boOmen cn bloemen op het heer-
lykli: vercierd. Niets ontbrak ^er't welk dcnaanfchouwersdeRoom-
fchenncht, grootheid, en heerlykheid", niet overvloedig voor oogen
ftelde, en blyken van de algemeene vreugde dezer magtlge Republyk
betoonde. De Raad, de Priefters, den Adel, met al het voornaamftc
en aanzienlykfte der Burgeren, en gevolgelyk het grootfte gedeelte der
ftad Romen, zeer deftig gekleed en opgefchikt, gingen den Triom-
feerder, of Zegenpraalenden, buiten de poorten der ftad te gemoet.
Hy zat gewapend op een yvoeren of elpenbeenen ftoel, óedes Curulis
genaamd, in een gouden wagen, die van edele gefteentens blonk,
door vier of zes van de allerfchóonfte witte paarden, trefFelyk uitgedoft,
getrokken; wyders gekleed met een goude en purper geweevcne rok.
Toga Palmata geheeten; hebbende het hoofd met een laurierkrans ge-
kroond, cn de ftaf van commando in zyne hand, of wel een beelde-
ken van de Vidorie met vleugelen, en met een laurierkrans of palmtak
in de hand. Anderfins ftond ook wel het gemelde beeld van de Over-
winninge achter den zegenpraalenden Held, houdende met de regter-
hand een laurierkrans boven zyn hoofd; gelyk men beide deze ver-
beeldingen op de oude basreléves en medalien veeltydts ziet." Alle de
qq 2 gevan-
-ocr page 308-2p8 groot schilderboek.
gevangenen in den oorlog gingen, met flaaffcbe klecderenaangedaan,
en de hoofden kaal gefchooren, voor hem heen; en de Koning of
Vcldoverile der overwonnenen, mitsgaders de aanziealykften der vyan-
den, wierden het allernaaft aan den wagen,, twee aan twee geboeid,
voor hem heengeleid. De Roomfche legioenen volgden hem by ben-
den, in hunne ordre, zo te voet als te paard, alle op het prachtigit
gewapend, zynde hunne fpieflen en lancien met laurierbladeren om-
vlochten, tot teken van een algemeene vreugde: doch de geenen, wel-
ker moed en dapperheid in den bekomenen zeegen het meeft uitge-
munt hadden, verzelden hem aan weêrzydcn van den wagen, bekranii
met laurier- en palmtakken in hunne handen. Voor hem heen roeden
ook eenige wagens met de wapenen, banieren , goude en zilvere va·
ten, juweelen, en allerhande fooiten van goude en zilvere munten,
tot buit op de vyanden verkreegen, mitsgaders de giften cn gefchen-
ken welke hy van de vrienden en bondgenooten des Roomfchen Volks
had ontfangen. Daar na volgden kafteclen en toorns van hout, ciec-
lykgefneeden, die de.ftedenen fterktens, welke hy van de vyanden ge-
wonnen had, verbeeldden. En al voorttrekkende, maakten zy eenige
bataiijcs en fpiegelgevechten, waar mede zy de voorgevallene oorlogS'-
bedryven na't even vertoonden, op zodanig een wyze dat de aan-
fchouwers door de wonderlyke gevallen met allerley hertstogten, van
droefheid, blydfchap , en ichrik wierden aangedaan. Het getal en de
verfcheidenheid dezer vertooningen was zo groot en overvloedig, dat
de Zegenpraalingen menigmaal drie of vier dagen duurden, vóor aleer
de zelve voltrokken waren. Men eindigde deze plechtigheden als zc
aan het Capitool in den Tempel van '^uftttr waren gekomen, in wel-
ken zy alle de wapenen en buit, genaamd Manuhi&y door hunne dap-
perheid den vyanden ontnomen, tot een eeuwige gedachteniife vaii
van hunne deugd dienende , ophingen, daar zy dan door den Room-
fchen Raad wegens de gedaane dicnften aan het Vaderland bedankt, en
gewoonlyk tot een Opper- of Mederegent verkoren werdende, deze
vreugde met een prachtig fêftyn volbragten. Maar op dat men een
klaar cn verflaanlj'k denkbeeld van deze Zegenpraalingen, cn de ordrc
welke daar in door de Romeinen wierd gehouden, moge verkrygen,
zullen wy eenige uit de Romeinfche Hiftorien, voor zo veel ons de
geheugeniife toelaat, alhier kortelyk befchryven, cn een aanvang maa-
ken met die van Paulus z^milmsy een voortreiFelyk Veldoverften ,
welke hy wegens de overwinning tcgens den grooten en machtigen
Terfeas, Koning van Maccdonien, verkreeg j wordende door Plutarchui
ia dezer voegen befchreeven.
2p8 groot schilderboek.
Ten eerften zag men het Roomfche Volk, en dat van alle rondom
gelegene plaatien, zeer deftig gekleed en uitgedoft, in de deuren,
veniters, en balkons, op zolders en daken der huizen met ontallyke'""·
menigte, om door het aanichouwen aan deze plechtigheden mede deel
te hebben. Alle de Tempels binnen Romen, op het hecrlykft vercierd,
ilonden open. De huizen en ftraaten waren met allerley koiklykc
behangfels vvonderlyk opgepronkt, en met groente en bloemen, van
uitgezochte reukwerken, en duizenderley andereheerlyke en aangenaam
me dingen, opgepropt. En om dat de toeloop der menfchenvan
alle kanten en plaatfen van buiten, ongemeen groot was, had men man-
nen met ftokken aangeiteld , om onder het gedrang een opening te
maaken, en het volk aan weerkanten te doen Vt'yken, ten einde den
Zegenpraalenden een weg en vryen doortogt te baanen. De menigte
van de verkrecgene buit, de veelheid der banieren, ftandaarden, en
vaandels, mét de gevangenen, was zo groot, dat men deze plechtig-
heden fomtydts drie achtereenvolgende dagen moeft doen duuren. Den
eerften dag wierd alleenlyk toegebracht met de banieren, {landaarden,
vaandels , ftatuen , koloflen , fchilderyen en beelden, alle op eier-
lyk gefchilderde wagensftaande, en langfaam voortgetrokken wordende,
te doen inhaalen. De tvvede dag wierd beiteed met de wapenen van
den overwonnen Koning, en alle de Macedoniers, zeer koitelyk, en
glinfterende, alle op nette en daar toe gefchikte wagens in de itad in
te voeren: volgende na die wagens drie duizend mannen, welke het
gemunte geld van goud en zilver, leggende in zeergroote zilvere fcho-
tels en vaazen vau zilver, elk drie talenten weegende, te draagen ; van.
welke vaazen en grootefchoteien drie honderden vyftig in getal waren,
cn tot elk vier mannen verordend om de zelve te draagen. De reft,,
die het overfchot der drie duizend man maakten, droegen huisfontei-
nen, en andere groote en heerlyke vaazen, mede van zil ver „ en konft-
ryk gearbeid. De derde dag gekomen zynde, begon men met het
lumieren van den zelven de plechtigheden van deze Zcgenpraaling te
hervatten. Voor de eerfte bende ging. een groot getal pyper^, trom-
melflagers , fchalmey- en trompetblaazers j geen toon van een aange-
naam muziek, maar een groot ruuw en vreeflelyk geraas en geiuidmaa-
kende, gelyk of ze zich ten ilryd bereidden om den vyand aan te val^
len. Achter deze bende volgden honderd twintig koeyen met vergul-
de hoorns,, en roet linnen deekens, by hen voor heilig gehouden, ge-
dekt, met allerley kranflen van groente en bloemen gevlochten; wor-
dende door fchoone en welgemaakte jongelingen, alle zeer koftelyk
opgefchikt, geleid, om de flagtofFeihande der zelve te doene, weir
«iq 3 ke
-ocr page 310-2p8 groot schilderboek.
ke door veele kinderen, groote goude en zilvere fchotelen, dienende
tot gebruik der ofFerhande, draagende, wierden gevolgd. Na dezen
kwamen de geenen, die de goude vaazen, met goude penningen gevuld,
droegen, een getal van twee-en-ieventig uitmaakcnde; werdende ge-
volgd door de geenen die de overmaatig groote goude ichaal, weegendc
tien talenten aan goud, vfcXkcPattlus Z^milius uitdrukkelyk hadlaaten
maaken, en konftig met allerley koftelyke fteenen en juweelen doen
verryken, droegen; zynde verfcheidene Bedienden van aanzien , die voor
dezen de Koningenen SeleucHs^ Koningen van Macedonien,
en zelfs Perfeus, opgepall hadden. Na die volgde de wagen van den
overwonnen Koning, met de wapens totdeszelfsligchaam behoorende,
waar op zyn Dwi/ew^, of Kon inglyke hoofdband, kroon, en icepter
ten toon lagen. Hier na verfcheenen de Kinderen van dien beklaa-
gelyken en ongelukkige Vorft, verzeld met een groot getal van zync
Hovelingen, als Hofmeefter, Secretaris, en veele andere diergelyken
van zyne familie en hofhouding; fchrcijendc, en over hun droevig nood-
lot van een ongcwoone dicnftbaarheid zodanig rouwklaagende , dat de
omftanders en aanfchouwers, de menfchclyke gevallen overdenken-
de , tot medeiyden wierden verwekt, te meer als men de drie onno-
zele Kinderen, twee Zoonen en een Dochtertje, die door de kindts-
heid noch weinig indruk van hunnen rampzaligen ftaat hadden, kwam
te aanfchouwen. Na de Kinderen kwam de Vader, welke, na 't ge-
bruik van zyne landtsgenooten , in ^t zwart gekleed was , gaande met
een vrees-en fchrikachtig gelaat, gelyk het de tyd en gelegentheid ver-
eifchtc, gevoigd wordende van zyne vrienden, gunftelingen, en ver-
trouwelingen, die hunne oogen na den Koning gekeerd hadden, zeef
bitterlyk weenende, en van zulk een droevig gelaat, dat zich veele ,
zelfs onder de Romeinen, niet onthouden konden van hunnen en des
Konings droevigen ftaat met traanende oogen te beklaagen. Na dezen
wierden de goude kroonen gedraagen, die de oude Griekfche Vryfte-
den aan vereerd hadden, omhem over zynen verkrec-
gen zegen te begroeten en geluk te wenfchen; welke door hem zelfs,
op een goude pronkwagen gezeten, en met een purperen rok van goud
zeer rykelyk doorwrocht, een lauriertak in zyne hand , en een krans
van de zelve om zyn koofd hebbende, met grooteheerlykheid zegen-
praaiende wierd gevolgd. Achter hem kwamen de Ooriogsbenden, zo
te voet als te paard , ordentelyk onder hunne banieren , vaandels en
ftandaarden verdeeld, in hunne handen laurierkranlTen en palmtakken
draagende , en ter eere van den Overwinnaar en den behaalden zegen
lofzangen zingende. En op zulk een manier volbragt Pmlus tyEmilius
zynen
-ocr page 311-2p8 groot schilderboek.
zyncn zegenpraalenden intocht in de vermaarde Stad Romen , alwaar
hy de verkreegene buit in den Tempel van JnpiterCaptolinus o&rdcy
enden zeiven voor den verworven zegen en behaalde overwinning
feeftelyk dankte.
Alle andere Triomfen gefchiedden ook ep zodanig een wyze, doch
met veranderinge in het een en het ander, na maate dat het den Veld-
overlten, welke men met diergelyk een plechtigheid vereerde, behaag-
de. En hoewel men in de Hiitorien befchreeven vind, dat de gemel-
de plechtigheden in hunne Triomfen en Zegcnpraalingen, in maniere
als verhaald is, ftiptelyk wierden achtervolgd en onderhouden, waren
'er nochtans wetten toe gemaakt, Vi'elke aan de verdienften der groote
mannen zifike heerlyke eerbevvyzingcn, tot een belooninge van hunne
deugd en ftandvaflige dapperheid, toeweezen , met een nette aanwy-
zinge op wat tyd, en door welke poorten en ftraaten den intocht mocft
geichieden. Maar wat belangt defpelen, vertooningen,en andere klecnig-
heden,het ftond den Triomfant in zyne vrye keur, dezelve na zyne zinlyk-
heiden goeddunken te verminderen of te vermeerderen, en den wagen te
verkiezen. De Hiftorien leeren ons, dat de Praalwagen gewoonlyk dooe
vier witte Paarden wierd getrokken; hoewel men ook vind, dat de zelve
doorStieren getrokken is geweeft. De groote, Africa toonder- .
gebragt hebbende, deed zyn intocht op een Wagen met Elephanten be- „
i'panncn. verhaalt, dat Ciify^?'zegenpraalende op een zegenwa-. .
Wagen zat,door veertig Elcphanten voortgetrokken. De Keizer Gordia- l^lnfche^"'
ms triumpheerde ook op de zelve wyze. Cajus Marius wierd insgelyks Vddoveiften,
door Elephanten gevoerd, na dat hy geheel .y^rzV^ onder het gebied der
Romeinen gebragt hebbende, de paaien van 't Roomfche gezag tot
in Egypten had uitgebreid. Scifio u4firicdms zcgenpraalde om die zel-
ve reden met Elephanten. De Keizer Auguflus triumpheerde , met
toeitemminge van den Roomfchen Raad en het Volk, met vier Ele-
phinten voor zyn Wagen , na dat hy uit het Ooften, zynde den oorlog En dcrzd.
tegens Antonius geëindigd , als overwinnaar wederkeerde. De Kei- nifl'ci^)^^'^*"
zer Fefpaftanus wierd mede , na het volbrengen van verfcheidene
groote oorlogen in 't Ooften, zo wel als ylMgufius met die eere ver-
waardigd : geevende de ingefpannene Elephanten voor den Wagen
de overwinninge van die Volkeren en Landen, daar de Elephanten val-
len en zich voortplanten, te kennen. Flavms zegt in zyne Hiftorien ,
dat de Keizer y4urelianus, die een Koning der Gotthen was , zynen
intocht deed op een Wagen do€>r Herten voortgetrokken. Doch^^r-
cusAmonius fpande getemde Leeuwen voor zynen zegenpraalendenWa^
gen; als willende daar mede doen blykcn, dat hy in den burgerlyken
Oor-
-ocr page 312-Oorlog de dapperften cn onvcrzaagften onder zy η gebied zou doen bukken:
net welk hem Cicero in zync Vertoogen, genaamd Philippica^ tegenwerpt;
zeggende , dat zyn Triomfwagen , met Leeuwen beipanncn , een
heeifchzuchtig man , na een monarchie of eenhoofdige regecringe haa-
kende, voorondetftelde.
Verdere De Veidoverften der Romeinen hadden noch deze byzondere gc-
SeSd'c datzy, zegenpraalende, een, of verfcheidene kleene kinde-
xtiomfenge-'^^"» hunne wagens by zich voerden , waar van Cicero in zyn Ver-
bxuikiyk. toog voor Murena gewag maakt. Andere deeden in den Triomf een
zeer groot getal van vreemde en wilde heeften , als leeuwen , beeren,
tygers, rinoceros, panthers , drommedariflèn , en diergelyke ioorten
van dieren , met zich omvoeren ; to als Jofiphus in zyne Hiftorien,
van de Keizers Titus en f^efpafianus, verhaalt. Sommige weder hadden
by hunne Zegenpraaiingen allerhande vocaaleen infttumentaalemuziek,
cn andere vermaakelykheden meer: onder welke Zegenpraaiingen die
van Z'o/^pi/^/j den Grooten, Cafar y en de twee Scipioos^ gebroeders,
met die van verfcheidene Keizers, ccnige byzonderheden hadden, waar
van Blondus in zyn boek , het z.egenpraalende Romen genaamd , wyd-
loopig fpreekt. Het wierd ook den Triomfeerenden Overwinnaars
tocgelaaten hunneBeelden en Statuënin Tempelen en openbaare plaat-
fen ten toon te ilellen, als mede kolommen cn koftelyke gebouwen
van marmer, uiuus Triumphales genaamd, wzar op hunne veldflagen
en overwinningen in basreléve, ter eeuwiger gedachteniile voor de na-
komelingen , uitgehouwen waren, te doen oprechten; waar van men
ten huldigen dage noch verfcheidene oveiblyfièls , zo te Romen als
elders, kan zien. Hier mede volgden zy na de gewoonte der oude
Grieken , welke ter gedachtenifle van kloekmoedige en ridderlyke
daaden Tropheèn oprechtten ; 't geene zich op d.e volgende wyzc
toedroeg. Op de plaats, daar d'eene of d'andere voornaame Veld-
overfte door zyne dapperheid den zegen van een groote en gedenkwaar-
dige overwinning had behaald, plantte men den hoogften boom, die
daar omtrent te vinden was, na dat men deszelfs takken afgekapt had-
ie, hangende aan de noch overgeblevene ftompen , ter eere èn ge-
dachteniflè van den Overwinnaar , de wapenen! der overwonnenen ea
verflaagenen, en geevende aan den boom den naam van Trophaumy
afkomüig van het Griekfche woord Trojxi, het welk omkeeringe,
vlucht, en wyken betekent; om dat hy daar ter plaatfc den vyand ge-
dwongen had zyn heil cn behoudeniflcimet de vlngt te zoeken. Dc
Romeinen hebben 'er zich naderhand op de zelve wyze ook af bediend;
want SalttJUta verhaalt in zync Gedenkfchriften, dat Pmpej»^
Manicre en
ootfpronk
van de Eer-
pootten , en
opgetechte
^gecekcns.
2p8 groot schilderboek.
Spanjaarden overwonnen hebbende, zyne Tropheên op de hoogfte
toppen van het Pvreneefche Gebergte plantte, Welke gewoonte nader-
hand tot zulk een hoogachtinge geraakte, dat men de zelve van metfel-
werk maakte. Maar indien men de H: Bladeren opflaat, zal men zekei- En hiatc
]yk vinden, dat dit gebruik van grooter oudheid is,en dat andere volkeren
zich ook in hunne plechtighedcH daar van bediend hebben. "Want wjr
leezen in het τ j ^e. Cap; van het eerfte Boek der Koningen, dat χ
-Agag, den Koning der Amalekicen, overwonnen hebbende, en op .
den berg Carmel gekomen zynde , aldaar een jircus Trmmphalis , of
gedenkteken van zyne behaalde overwinninge, oprechtte. Om kort te
gaan, de glorie van te mogen triomfeeren en zegenpraalen was onder
alle de eerbewy zingen van het Roamfche Volk inde allerhoogfte achtinge;
en om de zelve te verkrygen was 'er geen arbeid of gevaar zo groot,
't geen hunne Veldoverften niet met blydfchap ondergingen ; vermits
die glorie met het verkrygen van groote rykdommen, welke hun uit de
gefchenken der bondgenooten en den veroverden buit der vyanden o-
vervloedig ten deele viel, gemeenlyk verzeld ging. De Hiftoriefchry-
vers hebben deze ftoffe, na myn gevoelen, met zo veel meerder om-
ttandighcden befchreeveni om door die voorbeelden groote Prinfenen
Regenten te vermaanen hunne veldoverften, oorlogsbenden , en lui-
den van uitneemende verdienften, heerlyk te beloonen; op dat doxn-
me, lafhertige, en tot de regeeringe onbekwaame en onnutte men-
ichen, niet in gelykheid gefteld mogten werden met die geenen, welke
door geduurige oeffeningen van hun verftand en ligchaaraelyke krach-
ten zich niet ontzien hebben hun leven , goed cn bloed voor hunnen
Vorft, en ten beften van hun vaderland, gewilliglyk op te offeren. Na 'tCciaider
het verhaal van Pmlns Orofius zyn tot Romen drie honderd en twintig ^oraefnfchc
TrmrnphmreSy of zegenpraalendeOverwinnaars geteld geworden, vanS^car"'
de vyelke de Keizer Probus de laatfte is geweeftj by wiens regeering het
groot en héerlyk gebouw van de Roomfche Monarchie al aan 't ver-
vallen was komen te geraaken.
Eer wy met de Romeinfche Zegenpraalingen verder gaan, zullen wy
ons alvoorens een weinig inlaaten, om ook een Triomf, in Grieken-
land gehouden, op het naauwkeurigft, even ais de voorgaande, naar
ons befte vermogen te befchryven.
■Antigoms^ Koning van Syrien, toegenaamd Epiphafies, betekenen-» Griefercbc
de zo veel als de doorluchtige, hebbende hoorenverhaalen dc voortref- h/eti^e^icr.
felyke zegenpraalingvan den gemelden Burgetmeeiiet Fani^siy^milms^ tooning »aa
wierd daar door zodanig tot ydelheid en dwaaze eerzucht aangeprik-
keld, dat hy beiloot een foort van een zegènpraaling aan te rechten, welke
ILDeel. rr ia
2p8 groot schilderboek.
in heerlykhcid boven die van den genoemden Burgcrmeefter verre zou-
de uitmunten. Tot dien einde liet hy door iyn geheel Koningryk
verkondigen, dathy op zekeren gefteiden ryd inde Stad Daphnes.een
heerlyk Toumooyfpel zoude aanrechten, 't geen zeer voortreftelyk en
uitmuntende zoude zyn; het welk uit Griekenland, zo wel als uit an-
dere Ryken en aangrenzende Landfcha^pen, een onnoeraelyk getal van
menfchen, door nieusgierigheid van dit voorvalaangedreeven, byhoo-
pen derwaarts deed vloeijen; en gefchiedde deze vertooning op de vol-
gende wyze.
Voor aan gingen vyf duizend Griekfche jongelingen, op de Ro-
meinfche manier gewapend , gevolgd door vyf duizend Myziers, op
hunne wyze heerlyk uitgedoft. Na deze verfcheenendiie duizend Thra-
ciers, en vyf duizend Galatiers; na de welke een zeer groot getal van
andere volkeren volgden , die wegens hunne zilvere fchildcn, waar
mede zy gewapend waren, Argyrafpides genaamd wierden. Achter
die kwamen twee honderd vyftig gelederen Vegters of Schermers,
by de Romeinen ö/döfi^orej .gehecten; en ,na hen duizend Ridders,
welker paarden met goude geitikte dekkleeden , en met goude en
zilvere toomen, treffelyk uitgeruft waren, hebbende e!k een goude
krans om 't hoofd. Deze wierden weder gevolgd door duizend an-
dere Ridders, die men medegezellen noemden, by zich hebbende een
compagnie van des Konings Vrienden en Veitrouwelingen. Thans
vertoioaden zich duizend Edellieden te voet, en achter die weder
duizend andere Ridders, genaamt de Troep des Konings- Hier na
Tolgden vyftien honderd Ridders, gewapend iiiet vergulde harnaffen,
waar over zy wapenrokken, rykelyk met goud cn zi ver geborduurd,
en met alkrfey gediertens konftig vercierd, ilrocgen. Wyders hon-
derd wagens met zes paarden befpannen, die door veertig andere,
van vier paarden getrokken, gevolgd wierden-. Achter dezelve verfcheen
een wagen door elephaiiren getrokken > en Tia die zes en.dertig iindere
elephanten. Acht honderd jongetjens, die kraniTeu en kroonen, met
goud vercierd in hunne handen droegen , volgden aaa de genoem-
^ dieren, en wyders duizend vette oflen, en achthonderd Indifche
clephantftanden. Htcï acltter droeg men een oneindig getal van
beelden der Afgoden en verftorvenen,· welke in eenige-konft^n en
weetenfchappen hadden uitgemunt, en hunrre geheugeniiïe acn de
nakomelingen vermaard gemaakt , bekleed met rokken van goude
en zilvere ftofièn, en allerhande koftelykheden en edelgefteentens,
zynde aan de pedellallen gefchreeven de naamen, waardigheden
daaden der geencn lot welker eerc en gedachtenille de zelve waren
GROOT SCHILDERBOEK. 5,5
gemaakt en gefticht. Ook wierden door Slaaven otngedraagen beel-
den der Afgoden, vertoonende den dag, den nacht, den morgen-
ftond, en den middag; met een oneindig getal goude en zilvere va-
ten van een onwaardeerlyke prys. Na deze kwamen zes honderd
Pagies of Edelknaapen van den Koning , in goud laken gekleed;
gevolgd van twee honderd edele Vrouwen, hebbende goude doo-
zen, gevuld met allerley heeilyk reukwerk en welriekende balfeni,
jn haare handen j welke weder gevolgd wierden door veertig maffi-
ve en van zuiver zilver gemaakte draagttoelen, daar zo veele vroU'
wen in zaten ; daar na noch tachtig goude draagftoelen, waar in
van gelyken zo veele vrouwen gedraagen wierden, met uhfteekend
rykelyke rokken en kleederen van goud, zilver, en juweelen vercierd;
wordende de firaatcn overal met allerley koitelyke oliën , balfem,
en reukwerk vervuld. Deze zegenpraaling duurde geheele dartig
dagen, met allerhande foorten van fpelen, tournooyen, en vertoo-
ningen; in welken tyd het aan alle menfchen geoorlofd was, zich
met allerley koilelyke balfem en reukwerk gezalfd hebbende , aan
de Koninglyke tafelen, van de welke men 'er vyftien honderd telde,
neder te zitten, en op des Koaings koikn heerlyk te fpyzen,
By de Romeinen was noch een andtie plechtigheid, doch ge- ogyeeneze.
rinser als die der Triomfen, waar mede de O^^erwinnaars ingehaald genpraaiing'
en "verwelkomd wierden. Deze wierd Ovatio genaamd, verfchillen- Romei-
^e van den Triomf otn dat 'er eenige noodzaakelykheden, die diar gena'^m^Ta
toe vereifcht wierden, ontbraken. By voorbeeld, als den Overwin- hsweooizaa.
nair geen Οφ/ of Proconftd^ regeerend of oud Bargermeefter, was;
of dat hy weinige tegenftand had gevonden ; of dat de overwin-
ning zonder groote bbedftortinge was^ verkreegen; of wegens lie-
den van kkine waarJe overwonnen te hebben; of dat den oorlog
was ondernomen zonder nitdmkkelyk bevel vatj den Raad, (het welk
wy in ""t voorige Hoofdfttfk, by de Corona Ovalis, «ochmaats heb-
ben aangemerkt,) en diergelyké dingen meer. Alsdan , in ftêe van
dejn Triomf, verwelkomde men de Overwinnaars , hoewel ook op
een zeer plechtige wyze, met de gemelde Ov&üo^ vvelke zich aldus
toedroeg.
De Veldoverfte wierd, te paard zittende, of ook in oude tyden te voet
gaande, ingehaald; hebbende het hoofd bekroond met een krans van
Myrthe, aan Vmm toegewyd: om dat deze overwinning niet op eerj
tnartiade en dappere wyze van oorlogen, maar op een wyze aanJF"'.nus en de
vrouwen paflende, was verkrecgen, gelyk AhIus Gellius daar van verhaalt.
Het volk en de krygsbenden van zodanig een Veldoverften deeden
rr ζ hun-
-ocr page 316-GROOT SCHILDERBOEK,
hunnen intocht niet gewapend gelyk de voorgaande. Men roerde
geen trommels, noch hoorde trompetten , of eenig ander gefchal
van oorlogsinftruraenten; maar fluiten en zachte fpeeltuigen van een
zoetluidcnd en aangenaam muziek. Hy wierd met den verkreegencn
buit, op de vyanden behaald, ordentelyk , van zyne oorlogsbenden
verzeld zynde, ingehaald j en de Senaat ontmoette hem plechtelyk bul-
tende ftadtspoorten,hempryzende en zyne daaden zeer hoogverhefFen-
de. De Hiitorien getuigen, dat vericheidene groote en voortrefFelyke
Veldoverften die eere hebben verzocht, en aangenomen. De eertte
onder de zelve was Pofthtdmius Libertus, na dat hy de Sabinen t ot ge-
hoorzaamheid had gcbragt; en Marcus MarceUus na het overweldigen
van Syracufa. Suetonius verhaalt, dat de Keizer OBavianus yiugufius ,
na den veldflag van Philippiques en 't volvoeren der oorlogen in Sicili-
cn, met die eer wierd verheerlykt. Plinim gewaagt mede , dat ver-
fcheidene Veldoverften, daar men de plechtigheid van den Triomf of
de Zcgenpraalinge aan weigerde, door het beüuic van den Roomfchen
Raad met de Ovatio wierden vereerd. De oorzaak, waarom dezcklee-
ne Zegenpraaling aldus wierd genaamd, was, dat de oiFerhande, wel-
ke de overwinnende Veldomfte dien dag deed, in een Schaap beftond,
"t geen in de Latynfche taal ^is genaamd word; daar in tegendeel in den
Triomf een Stier wierd geofferd. En van dit Schaap, of O vis, is het
woord Ovatio voortgefprooten. Andere meenen, dat het zelve van
het juigchendc en fchreeuwende volk, 't welk Oe of wel Oweriep, her-
komftig is. Het zy zo 't wil, het zal genoeg zyn te zeggen, dat deze
plechtelyke inhaalinge by de Romeinen Ovatio wierd genaamd.
Ik zal noch verfcneidene Triomfen , by de Romeinen gehouden ,
met ftilfwygen voorby gaan, om den Leezer daar mede niet verdrietig
te vallen : want de zelve alle te verhaalen zoude ons hier te wydloopig
zyn. Die meer daar van gelieven te weeten, leezen ^ppiams ytUx-
«ndrims, en jimmiams Marcellims; welke eerfte de zegenpraalinge van
Scipio uifricams ι en de laatfte de heerlyke intreede, die de Keizer
Con^mtim in Romen deed, befchreeven hebben.
Van
-ocr page 317-2p8 groot schilderboek.
Van de wyze der vier voornaamfle en openbaare Griekfche
Spelen, en ter eere van wie de zelve ingefield waren.
NAdemaal 'er veele onder de weetgierige Leezers der Hiftorien ge-
vonden worden, welke in de oudheden en de manieren der Griek-r
Iche Spelen niet onderweezen zyn, dunkt het my nietongcraaden na myn
kleen vermogen uit de Oudheden op tc haaien, en in "t kort te befchry-
ven de vier voornaamftc Spelen wélke door de Griekfche en Romein-
fche Hiftoriefchryvers zo riienigmaai met groote lof en roem doorgaans
worden aangehaald. Ik zal dan met weinige woorden her geen ik in de
Hiftorien daar af geleezen hebbe, verhandelen j en eerftelyk fpreeken
van de Olympifchè Spelen, als de voornaamftc en doorluchtigfte, wel-
ke op het Eiland van Eliden, naby de Stad Olympien, door den Idee-
fchen Hercules en zyne vier Gebroeders Paeoneusy Idas^ Jafius en Efi- Olympirche
medeSy komende tc famen van den berg Ida in Candia, ter eere van
Jupiter Olympius ingcfteld wierden: en om dat zy vyf Gebroeders 'va-
ren, hadden ze den naam van de Ideefche DaByles. De zelve wierden
van vyf tot vyf jaaren met groote plechtigheden gevierd; waarom ook
de Oudheid haare jaaren by Olympiaden tellende, daar mede verfton-
den het getal van vyf jaaren. Zy waren verdeeld in vyfderley openbaare vyfocfFe-
vertoontngen, of oeffenitigen, te weeten, in de renloop, (zynde deze ^ovln" md^
wel de voornaamftc en oudite van alle,) de woriteling, 't ichermen met de sp"ien\4-
vuiftflagen, het werpen met de fchyf, en de fprong. De vertooning gebiuikeijk.
gefchiedde in een geflootene baan, met paaien omheind: zynde het
Hen toeziender niet geoorlofd daar binnen te komen.
Eenige willen zeggen, dat Jupiter, na het bevegten en de neder-
laag der Reuzen, welke den hemel wilden beftormen, deze Spelen in-
ftelde, en dat Apollo den prys op Menwim in de loopbaan behaalde:
dat Mats in de worfteling en het ichermen met vuiiten , als anders ,
insgelyks den prys verkreeg, enz. Andere hebben voor de waarheid
willen vaft ftellen, dat de voorgenoemde vyt Gebroeders ieder afzon-
derlyk zyneoeflfeninge en ipel heeft uitgevonden ; en dat zy vyf in ge-
tal zynde, daarom DaÜyles^ dat is, na 't getal der vyf vingeren,^ wier-
den genaamd: want betekent in de Griekfche taal een vinger.
Deze vyf Spelen dan wierden by de Grieken Pentathlon , en by de
Latynen QumqHertmm geheeten. Twee der zelve waren van de beenen
2p8 groot schilderboek.
athankelyk , te weeten , de loop en de fprong: twee andere van dc
armen; 'da werpfteen en 't fchermen met vuiftflagen: de wotftelinghad
van beide, te weeten van de armen en de beenen. Die overwinnaar
in alle deze vyf oèfieningen bleef, wierd by de Grieken Pancratiafles
genaamd: zynde dit woo\'d te famen gevoegd vanen kratoshet
welk te zeggen is, vAu allé de krachten des ligchaams die men daar
toe befteedde. In het fchermen mogt men alles bybrengen , wat
door menfchelyke vindingen kon dienen om zynen tegenftrcever neder
te velitn j behaalende die geen den prys, wellsezyne voorneemeas het
beft uitvoerde: waarom dan deflagen vanvuiilen ^ elleboogencn voe-
ten niet gefpaard wierden. Men beet, krabde , verdraaide de vinge-
ren, handen, of andere deelen des ligchaams, na dat men beft kon.
Men zogt de oogen van zynen tegenvegter door kracht van duimen uit
te douwen. In "t kort, men liet niets achter wcgc om de overwinning
op zynen vyand te behaalen.
deTv.^foeffl^ vyf oeffeningen belangt, wy zullen de zelve met
n^ngM liortê woorden verhaalen, hóe en op welke een wyze men se werkilel-
lig maakte.
De Loopbaan , waar in de loop te voet gefchiedde, was in den be-
ginne van een fiadium^ wordende gemeenlyk gefchat 600 Geometri-
Iche voeten lang te weezen : maar in de 14 Olympiade wicrd de
baan in haare lengte verdubbeld. Eerftelyk geichiedde deze loop maar
te voet, en met een los ligchaam : doch naderhand wierd ingevoerd 1
dat men de zelve te paard, en gewapend , zonde doen. Ook wierden
'er mannen , voetlopers genaamd, welke van "t hoofd tot de voe-
ten geharnaft en gewapend waren, daar in toegelaaten ; oordeelende
men, dat die oeffening den ligchaamen der oorlogflieden niet oneigen,
maat noodzaakelyk was. De eerfte , die den prys in dezer voegen
daarmede behaalde, was Damaratus van Heréa: en de lofzangen >
welke men t"hunner eere plagt te zingen, geeven genoegfaam te ken-
nen , dat zy ten vollen gewapend in de renbaan liepen. Doch de
eerfte, die den prys van "t loopen ongewapend weg droeg, was Chor^·'
bus geheeten, van Elides geboortig; wordende de zelve hem zeer lang
betwift. Anachion van Phigalien behaalde den prys vai> φ twede en
derde. Polycrates van Meifenicn, een man van een voornaam en edel
geflagt, verkreeg zeer veel eer, aanzien, en glorie in de vierde, waar
in hem d'overwinninge ten deel viel.
De Worfteling geichiedde met een naakt en overal met olie be-
fmeerd ligchaam , om daar door de aanvattinge zo veel te glibberipr
en onzekerder te maaken. Daar na beftrooide men het zelve n^ct zeer f^i
ilof,
De Loop,
De Worftc.
ling.
2p8 groot schilderboek.
ftof, ten einde de nedervallende rweeddroppclen te gemakkelykcr tc
doen opdroogen. De Worftelaars, in dezer voegen toegemft, ver-
fcheeneu in het peck; vattende malkander dan by de handen , dan by
de armen , dan by de buiging van 't ligchaam en onder de korte rib-
ben , enz. trachtende aldus op verfcheidene wyzen van kracht en
behendigheid met het flaan der beenen en voeten, ftooten, fchoppen ,
en andere flimme ftreeken, den een den anderen ruggelings ter aarde
te werpen; want als zy op den buik vielen, wierd zulks niet gerekend.
Eer zy in het perk traden om hunne krachten en behendigheden te
beproeven, lieten zy zich de zenuwen , muskelen, en leden zeer
ilerk vryven . om de ledemaaten daar door buigfaam en rad te maaken.
De manieren wegens met de vuiften en üinger te vegten, warende Hetvegten
. gevaarlykfte en doodelykfte van allen. Het eerfte gcfchiedde in oude ^^tct"
tyden met omwondene ofbekleede vuiften en armen, wordende daar "
offenleere wanten toe gebruikt, met de welke zy uit alle hunne krach-
ten, en met wonderlyke behendigheid, malkander zeer zwaare ilagen
^viften toe te brengen. Maar de ilinger beftond uit cenige langt
leere riemen, aan welker einden etcelyke ronde balletjens van lood vaft
genaaid waren , waar af de flag , indien ze de wederparty op het
hoofd kwam te treffen , bekwaam was om den zeiven dood ter aar-
de te doen nederftorten.
De worp met de fchyf, beftond in een platroiide zwaare fteen of De Woip.
lood, waar mede zy de kracht van hunne armen en handen oefFenden;
zulks dat deze oude ocfFening niet anders beftond als in het ^erft en 't
hoogft met den fteen te werpen : "t geen noch ten huidigen dage by
ons op veele plaatfen in gebruik is. Konnende hier by gevoegd worden,
dat de zwaarigheid en 't onderfcheid alleenlyk hier in beftond, dat de
ouden met het eene been van de aarde opgeligt den fteen om het verft
moeften werpen na een doel, 't welk op een kleene opgerechte pira-
mide ftond, en zeer wel na een pynappe geleek.
De vyfdc oefFening wa^ niet gevaarlyk, beftaande maar enkelyk in De sprong,
verfcheidene wyzen van fprongen.
De oudfte kranifen, of kroonen, welke men in deze oeffeningen of de
fpelen'tot een prys aan de overwinnaars mededeelde, waren van olyfbla- «aars,
deren gevlochten: maar men veranderde de zelve in verfcheidene gele-
gentheden na dat het de tyden kwamen te veréiftcTien: want nadernand
vlocht men ze van hondtstandts-^ wilgen-, laari-er-, myrthus- , eike-,
palm-, en eppe-of wilde pietercelybladeren; gelyk ons de voortref-
felyke Schryver Plutarchus in het leven van den onverwinnelyken Cato
van Ütica door zyne aantekeningen heeft nagelaaten. Nochtans -wier-
den
Ιίίί
.ll'il
2p8 groot schilderboek.
den de .gemelde kroonen en kranflcn niet gevlochten van allerley geflagt
van olyfjoomcn, maar van een foort van olyfboomen welke zy Cal^
lifiephmesy dat's te zeggen, fchoone kroon, noemden, hebbende han-
gende takken gelyk de myrthusboom, zeer bekwaam om 'er kranflèn
af te vlechten. De bladeren van die kranflèn waren van de andere
olyf bladeren zeer verfchillende; vermits de zelve van buiten wit zynde,
de groente, rond in malkander gedraaid, in zich beflooten ,· daar de
andere in tegendeel, van binnen wit, zich groen van buiten vertoon-
den. Deze plant is het allereerft uit de Noordfche landen door Her-
cules en zyne Gebroeders in Griekenland overgebragt j waar van Pm-
fantas in zyn Olympus gewag maakt. '
invoeringe De Pythifche Spelen zyn langen tyd voor de lilhmifche, doch na dc
dei Pythifche Olympifclic, ingcfteld, en wierden gevierd ter eere van den God ^ροΙΙο,
^^ wegens de behaalde zegen en overwinninge van het vrceflelyk ferpent
Python. Andere meenen , dat ze Pythiiche wierden genaamd van de
plaatfe Pytho, alwaar men de zelve vierde j of wel van het Griekfche
woord Pjthefiai, dat 's te zeggen vfaagen , ora dat men het Orakel,
ten einde de uitkomften der toekomende zaaken te weeten , aldaar om
raad vraagde. De oeffeningen, in deze Spelen gebruikelyk, kwamen
met deOIympifche gantfchelyk overeen, nochtans met dit onderfcheid,
dat de Pythiiche onder het geluid van alle heerlyke muficale ilemmen
en inftrumenten beftonden. Deze Spelen kwamen van tyd tot tyd zeer
veel van gedaante en plechtigheden te veranderen^ ftellende men in
den bςginne het Pancratium of Quinquertium in: en wordverhaald, dat
♦ Pytbiades indecerfte * ^i/jiWw, waar in de doorluchtigftc Helden en Goden der
betekent'cen Oudheid om den prysende eere der overwinninge in 't perk traden,
viTJrénin Ρ®")"® tournooy-of renfpel tc paard behaalde ί Pollux^
de Pythifche met vuiften te ilaan; Galais, met het los loopen te voet; Zethés in
5pelcn.
Waar in
d'oveiwin-
ningskroon
bcilond.
den loop van 't hoofd tot de voeten gewapend; Peleus met den fteen
te werpen; Telamon^ met het worftelen; en Hercules ^ in het Pan-
cratium of alle die fpelen. h
In ieder dezer fchouwfpelen, en ligchaamdykeoefFeningen, was het
de gewoonte, dat mende overwinnaars met een laurierkrans vereerde,
welke in 't byzonder aan deze Spelen toegewyd was, om dat de Oud-
heid meende dat die boom en deszelfs bladeren ^pollo zeer aangenaam
waren , en zulks ter oorzaakc van 't geen de zelve verdicht heeft we-
gens de Dochter van Peneus, daar j4pollo zo zeer op verliefd was, en
welke in dien boom veranderd wierd. Nochtans willen eenige andere
ftaande houden , dat de Pythifche fpelen lang voor de liefkoozeryen
van ^pollo met de fchoonc Daphne ingetteld waren : en eer men den
En oeffe-
nin^n der
zelve·
groot s childerboek. μί
Laurier tnet dat ondeifcheid kende, vlocht men de Zegen-en Over-
winningskraniTen cn kroonen van Palm-of Eiken-takken , gelyk
Ovidius in liet eerfteboek van zyne Hetfcheppingen getuigt. Ins-
gelyks verhaaien iHutarchtts en PaufaniaSy dat Thejeus van Cceta weder
gekeerd zynde, de Overwinnaars in de Tournooyfpelen , tereerevan
^polio aangdkld, met Paimkranflèn, tot een teken van hunne ver-
kreegcne roem en eere, deed vercieren : want in den beginne van de
Pythikhe Spelen was de Laurierboom noch onbekend: maar na dathy
bekent wierd,gafhygelegentheid aan het gemelde Verdichtfel vanDaphnét
cn men bevond dien boom cn des zelfs bladeren van zulk een fchoone
gefteldheid en gedaante, dat mende Overwinnaars , in voortreöêlyke
heldendaadcn, of die in geleerdheid boven anderen uitblonken, daac
mede gewoonlyk bekroonde en vercierde. Sommige weder zeggen,
dat j^pollo het loof en den bloeflem der Appclboomen beminde , eet
dat hy den Lauriercekoozen had; willende, dat de Overwinnaars iii de
Tournooy-\i'oritelfpelen, alsandcrfms, daar mede gekroond zouden
worden; gelyk de Dichter Archias in zyn^ Mjtholog. li, 5. cap. 4. ver-
haalt. Doch Lucianus zegt, dat, fchoon men in de Pythifche Spe-
len een begin haddegemaakt van deOverwinnaars met LaurierkraniTen
te kroonen, men echter de zelve doorvlocht met goudgeele geplukte
Appelen; hoewel eenige Schryvers verhaalen, dat de Laurierboom van
Delphos zulke groote gVeinen of vruchten droeg, dat ze ten naaften by
'den naam van' Appelen verdienden te draagcn. Maar de, eigentlyke
oorzaak van deze verfchillendheid is, dat de prys in die fchouwipelen,
en de tyden in welke men de zelve vertoonde, verfcheidene maaien
veranderd wierd: want in den beginne vierde men ze van negen tot
«egenjaaren, (om dat de Oudheid verdicht heeft, dat zo veeje Nym-
phen van den berg ParnaiTus haare gaaven en gefchenken aan Apollo
kwamen opofferen, na dat hy het Delphifche Gedrocht /^/^o» hadde
overwonnen,) daar na van vyftot vyf jaaren.
De Nemeefche Schouwfpden vierde men in een Woud van dien zei-
yen naam, gelegen luflchen Phlius en Clcone, twee Steden van Acha-rcbe^p™"'
ja, ter eere en gedachteniiTe van Archemorus^ anders Opheltes genaamd,
Zoon van Lycurgns^ wegens dat hy in dit woud van een ilang gebeeten
iynde, daar van kwam te fterven. Sommige verhaalen 't voorval op ^^
de navolgende wyze : dat Oedipus door misveritand zyne eigene Moe- fpronkd
der, nagelaatene weduwe van den Koning L/iw van Theben, getrouwd
hebbende, by de zelve twee zoonen, te weeten Eteocles en Polynices
genaamd, had geteeld : aan de welke de Vader het koninglyk gezachen
Waardigheid afftaande, kroon cn fcepter overliet, onder beding dat zy, den
II. Deel. ff een
2p8 groot schilderboek.
een na den anderen , by beurten, het koningryk zouden regeeren r
maar dat EteocleSy als d'oudfte, het eerfte jaar 't bewind der zaa-
ken in handen gekreegen hebbende , weigerde aan zynen jonger
broeder, als medegenoot van "t ryk, na den wille zyns vaders, het
twede jaar de regeeringe by beurte af te iban ; waar over hy, zeeron-
vernoegd, toevlucht nam tot jidraflus. Koning van Argos, welke
hem zyne dochter vir^Mi ten huwelyk geevende» met zynen anderen
fchoonzoon Tydens een groot|leger te famen bragt, om deThebaanen
te beoorlogen, en tot reden te brengen, d' Uitkomft van dien oor-
log was zodanig, dat deze twee gebroeders, in een lyfgevegt getreeden,
beide daar in kwamen te fneuvelen, ftervende van de wonden die zy
malkander hadden toegebragt. De doode ligchaamen vervolgens op
een grooten hoop houts gelegt zynde, om na de gewoonte der ouden
tot ^iïche verbrand te werden, kwamen de vlammen des vuurs zich te
veitfeelen, gelyk of zy getuigenifle hadden willen draagcn van den on-
verzocnlyken haat dien deze twee gebroeders in hun leven malkander
toedroegen, en dat die ook zelts na hunne dood noch geen einde
liad genomen. Onder de benden, welke Adraflus tot onderftand van
Polynices had gezonden, waren zeven bevelhebbers, welke in "t eiland
Lemnos in Thracien gekomen zynde, van grooten dorit bevangen,
Hypfipylcy ecnLeraniichevrouw, zoon van Ljcttrgusy (Prief-
ter van Jupiter) en Enridice, draagende, ontmoetten, met verzoek
dat zy, als inboorlinge van dat land-, hen een waterbron wilde aan-
wyzen om hunne dorft te leilchen. Zy, om zó veel te haaftiger
te konnen gaan, doch vreezende het kind op de vlakke aarde ne-
der te leggen, alzo het Orakel zulks, eer het konde loopen, uitdiuk-
kelyk verbooden had, leide hetnaakent op een grodte plant van Eppe,
of wilde Petercely, naby een fontein, alwaar zich een llang verborgen
hield, welke zich met ""er haaft om den hals van dat kleene kind wrin-
gende, het zelve verfmoorde, terwyl zy voortgegaan was om water
voor hen te fcheppen. De gemelde bevelhebbers op dit droevig ge-
val toe treedende , doodden de flang, en ftelden, om den vader te
trooilen , ter gedachteniiïè van· dit beklaagelyk voorval, van drie tot
drie jaaren dit fchouwipel aart, ter eere van zynen al te vroeg wegge-
rukten zoon. Hierom wierden in den beginne de krygfltiiden alleen,
of die welke uit de zelve gcfprooten waren, daar in toegelaaten: maar
in 't vervolg der tyden hadden alle raenfchen den vryen toegang Tm-
verhaalt in zyne Gedenkfchriften van ^gina , het 4de Boek,
Cap: IJ dat die vrouw uit Lemnos naarNemea vluchtte, ter oorzaak
dat de vrouwen van dit eiland met malkander overeen gekomen waren
wegi ns
-ocr page 323-2p8 groot schilderboek.
wegens alle haare mans om 't leven te brengen, en zulks alleen uit
yverzucht, vermits door aanraading van deGodinne ten hoog-
ften op haar vergramd, zy zich met andere vrouwen vermengd hadden.
En in der daad, zy volbragten dit bloeddorftig voornecmen, uitgeno-
men Hypfipyle; welke haaren vader Thoas in een bakkers trog verilee-
kende, hem by "t leven zogt te fpaaren. Dit geval kort na het vertrek
der Argonauten, welke by die gelegentheid Van zaaken in dat eiland
waren aangeland, ontdekt zynde, fmeeten zy den zei ven, by haar op-
zet volhardende, met den trog, waar in hy verborgen lag, in zeej en
doemden Hypfipyley om dar zy het algemeen goedvinden der vrouwen
niet was naargekomen, ter dood. Zy dit droevig vonnifle des doodts
vernomen hebbende, ontvluchtte het, om idaar door de uitvoeringe
voor te komen, en wierd in haare vlucht door de zeeroovers genoo-
men, welke haar aan Lycurgns tot flavinne verkochten. En als Euridi-
w, huisvrouwe van tycurgus^ haar, om het droevig noodlot aan haar
kind overgekomen, ter dood wilde doen bfengen, verborg zy zich in
een zeer verre afgelegene en eenzaame plaats; alwaar zy door den waar-
zegger Amphiaraus aan de twee zoonen v^n EHridice ^ Thoas en Emoe-'
uSy die haar overal zogten, ontdekt zynde, door voorfpraak van de
zelve en tuiTchenkomft der voorfchreevene bevelhebbers, als getuigen
van haare onfchuld, by 't leven wierd behouden, en weder in devoo-
rigc gunft herfteld.
Andere willen, dat Hercules deze Schouwfpelen heeft ingefteld, om
dat hy in het bofch van Neméa een vreeiïelyken leeuw, die alles daar yaiaÏÏelc"
omtrent verflond en het land verwoeftte, had gedood. Eenige zeggen, Schryvers
dat ze wel ter eere en gedachtenifle van ^Tchemorus wierden ingefteld, ^oomi!'*''
maar dat Hercules de zelve naderhand, den Nemeeichen Leeuw ge-
dood hebbende, met wiens huid hy zedert zyn hoofd en ligchaam dek-
te, tot beter ftaat en order bragc, en ze aan Jupiter toewyde; bevee-
lende, dat men de zelve van drie tot drie jaaren, op den twaalfden van
de maand, by de Corinthiers/"^wew^w genaamd, en by de Athenien-
fen Boedromios, welke met onze maand Auguftus overeen komt, zou-
de vieren: te meer om dat Thefeus in die maand de Amazonen gel^^"
kiglyk had bevogten en overwonnen. Andere zyn weder van gevoe-
len , dat het gefchiedde ter gedachteniflTe van Opheltes, die daar door
zyne eigene dood en "t geval der Lacedemoniers, tegens de Thebaa-
nen oorlogende,voorzeide. Doch fommigebeveftigen door hunne fchrif-
ten, dat het niet en was ter gedachtenifle van dezenmaar
van een anderen den zeiven naam voerende, zoon v^n Euphetas en
Creüfaj welke door zyne voedfter op de aarde nedergelegt zynde, tcr-
ff ζ wyl
-ocr page 324-2p8 groot schilderboek.
wyl zy aan eenige bevelhebbers, welke haar daartoe verzocht hadden,
zoete waterfonteinen aanwees, van een flang wierd gebeeten, en daar
afkwam te fterven.
De Nemeefche Schouwfpelen wierden dan ingefteld ter gedachtenif-
fe en tot trooft van/^CMC^fii, Enridice, en Opheltes; en de voorzit- .
tende Rechters, door welker uitfpraak de pryzen, in die fpelcn behaald,
wierden uitgedeeld, waren in't zwart, en met treurklederen aange-
daan. Want Opheltes wierd naderhand Archemerus genaamd; om
dat Amphiarms hem ter uure van zyne geboorte een vroege en onty-
dige dood had voorzegt; betekenende Archó in de Griekfche taal begin,
en MÓYos dood: gelyk ot men wilde zeggen , die na zyn verkreegen
weezen en begin kort daar na komt te fterven ; in welken zin de
Poeët zegt: Nafcentes marimur ^ finifque ab origenependet: dat is, als
wy gebooren worden, beginnen wy te fterven ; en ons einde is met
het beginfel ondeelbaar aan malkander gefchakeld.
Dc Zige- Men vertoonde in die fchouwfpelen de zelve oefeningen , als in de
kroon >n de-anJej-e. (Joch de overwinnaars wierden met groen Eppekruid , ofPe-
zsaande O- lykftaatfienmeeftgebrulkelyk, bekranft, omdegedachtenifle
van Archemorus te vereeuwigen. Ik zal hier niet onderftaati tc zeg-
gen , of het Griekfche Selinon, 't geen wy by ons gemeene Peterce-
iy noemen, oi\\tt.Petrofelmon^ Steenpeterceïy, eene en de zelve plant
is; dewylik zulks aan de Herbariften en Geneesheercn, welke in dc
Botanica ervaren zyn, gaarne wil overlaaten. In de eerfte tyden wier-
den de Overwinnaars in deze Spelen met Olyfkranflengekroond: maar
na de groote nederlaag, welke den Mediers overkwam, nam het z\ π
begin dat men ze met een krans,van Eppekruid gevlochten, vereerde,
en zulks tereere en gedachteniiïe der gcencn welke in dien bloediger?
veldflag gefneuveld waren. En na deze inzettinge was het niet meer
geoorlofd in eenige andere blyfeeften, of vrolyke byeenkomften r
de hoofden met dit kruid te bekranflèn, maar wel in tyd van droefheid
en rouw. "Want na het zeggen der Grieken is dit kruid zeer aardfch,
om dat bet heel langen tyd langs de aarde kruipt, en wil menigmaal
opgeharkt worden, om zich zo veel te fterker tegens de aarde vaft te
maalten. Het blytt mede veel langer in de aarde, eer het uitffruit-
en waft, als andere zaaden; waarom het ook noodigwas dat de fterfte-
lyke Gïiekfche Opheltes, naderhandgelyk wy gezegt hebben , Ar-
ehemorus genaamd, met aardfche eere gekroond wierd. Want van dc
vier voornaamfte Tournooyfpelen, die wy in dit Hoofdftuk verhande-
len, zyn 'er twee, gelyk dc Dichter Archias zegt, aan de ftcrvelingen,
entwee aan de onfterfièlykeGoden toegewyd. Defteryelingen zynAr-
chemarm
zs
verwin naars
'litgedccld.
r.
Μ
2p8 groot schilderboek.
chemorus en Melicerta, welke men ook PaUmon noemt; en de Goden,
^ufiter en Afollo. "V^^^at het Eppekruid belangt, het is niet zonder
reden dat het zelve aan deze Renfpelen is toegewyd; vermits eenige heb-
ben willen doen gelooven, dat het uit het bloed van het kind, door dc
gemelde flang gedood, was voortgcfprooten. Dit wederfpreekt noch-
tans het zeggen van die geenen, welke verhaalen , dat het kind dooc
Hypfipyle op een ftruik vanjdit Eppekruid wierd nedergelegt: want vol-
gens dat fchryven was het zelve toen ter tyd al bekend. Nu zullen wy
tot de Ifthmifche Schouwfpelen overgaan.
Dit Feeft wierd by denifthmus, ot het Naauw van Corinthen, 't invoerin-
welk het Koningryk Moréa van het vafte land van Griekenland af-ge denfth-
fcheid, by nacht gevierd; hebbende het zelve meer de gedaante en lenc^li^/e^®^
fchyn vaneenofFerhande, en daaronder verborgene geheimeniiTen, dan fteidetsdi«
van een algemeen feeft. Het wierd van Si^rphus, zoon van e^o/w/'"'
ingeft;eld, na dat hy het ontzielde ligchaam van zyn bloed-
verwant, daar ter aarde uitgeftrekt leggende, hadde gevonden.
T?lHtarchm getuigt,dat Thefeus^ na dat hy den ftier van Mims omge-
bragt, en vcrfcheidene andere voortrefFelyke daaden gedaan had , in
denifthmus, of de Engte van Peloponefus, een pylaar oprechtte, al-
waar hy deze Kampfpelen, (ten zeiven einde gelyk de Feeltdagen der
Olympifche Spelen, ter eere van AcnGoAJupitery door bevel viaHer-
cules, gehouden,) ter eere vmNeptumsy en de pryzen daar toe be-
hoofende, het allereeril inftelde.
Doch Panfamasy en andere Schryvers willen verzekeren, dat deze
Schouwfpelen niet om die oorzaak , maar ter gedachteniife van het
doode ligchaam van Melicerta, aldaar onbegraaven gevonden, waren
ingefteld; waar af de geichiedenis aldus luid, te weeten dat Learchus en Degefchie-
■Melicertay zoonen van Athamds en Ino waren: dat Athamas van raa- denific waar
zerny, (door Tifiphoncj o^ 'Jmoos bevel, ontfteeken, ) vervoerd, mee-
uende in 't bofch tejaagen, zyne vrouw vervolgde als oPt een wild beeft tena/n.
ware , fcheurende haar den jongen Z^^rtii^j uit d'arroen; en dat,hebben-
de hem eenige maaien om 't hoofd geflingerd, hy hem tegen de fteenen
wierp dat het brein aan de wand ipattede. /«<» , hier over verfchrikt, be-
gaf zich, ""t zy door droef heid,of ook door de kracht van Tiftphones ver-
giftige flangen , met haar ander kind Melicerta over het gebergte
Oeranes, gdegentuifchenMegaraenCorinthen; doch zicheindelykal-
daar mede aan de woede overgeevende, ftortte ze elendig van den.berg„
Molaurisgenaamd , met ^fe/wriii van boven neder inde zee, alwaar/w
ineen ZeenimphofWatergodinne,£i«wi/?e<i, mMelicertaxn^^nZtc-
god, Pdmon genaamd, veranderd wierden.. De Nereïdes zich ίςη laatfte»
ff ^ aam
-ocr page 326-2p8 groot schilderboek.
aan Sf^phus j Koning van Corinchen, vertoonènde , zag hy , dat het
doodeligchaam van Melicerta door een Dolphyn behouden aan landge-
bragt wierd, en beval derhal ven zynen Neefin den Ifthmus te begraaven,
en ter zyner eere aldaar een gefiootene renbaan, om de voorfchreevene
fchouwlpelen te vieren, op te rechten.
Dóch de ^oétx. jirchias zegt, dat eenDólphyn, nadat/ffoen^i'/i-
rfri^ in zee geilort waren, beide hunne ligchaamcn op de kant of den oe-
ver van Schoenuntes droeg, slvfi^tt ^mphtmachtis en Donacims dezd-
ve opnamen, en vooï Sijjphus, Koning van Corinthen, bragten, waar
na zy vergood wierden; zy onder den naam van Leucotheaj dat is in 't
Griekfch te zeggen blanke Godin; en hy onder dien vafi PaUmon,
ge^inlfl"' Lencothea, welke deLatynen Alatuta noemen, is de dageraad; en
fotheaeaPa- PaUmon^oi Ponmus ^ is de hevigheid der ii:ormwindcn en baarenge-
imtn, zegd: wznt pallein betekent in ^t Griekfch zo veel als hevig fchudden,
beweegen, en tegen malkander ftooten; en daar uit hebben zy den naam
van Paltemon getrokken. Hy was dc zoon dan van Mamta^ of den
Morgenftond, om dat de winden gcmeenlyk met den dageraad begin-
nen te wakkeren.
Andere verhaalen, dat het doode Hgchaam van Mdiceru door dc
baaren der zee by 't naauw van dezen Ifthmus aan land geworpen zyn-
de, en onbegraaven leggende, aldaar.een zeer groote peft en befmet-
telyke krankheid uit ontilond: dat het Orakel, wegens de oorzaak
van deze landverdervende ftraffe ondervraagd zyhde, door zyn God-
fpraak te kennen gaf, dat men het lyk van Melitertd hoogilaatelyk
ter aarde moeft- brengen , en 't zyner eere en gedachteniiïè plechte-
lyke ren-en fchouwfpelen aanrechten. De Corinthiers de God-
fpraak vari het Orakel volgende, wierd het doode Hgchaam door
uimphimachus en Donacimsy Vzn daar opgenomen, op een zeer plech-
tige wyze in deplaatfe Schoenuntes genaamd , gebragt, en begraayen;
waar na de voorfchreevene ichouwipelen en lykdienften ingefteld heb-
bende , kwam het verflindend kwaad óp te houden; maar eenigen tyd
daar na de gemelde plechtigheden nalaatende, wierden zy op nieuws
door een zeerkwaade en woedende peft bezocht: waarom zy het Ora-
kel in dien gevaarlyken en uiterften nood weder om raad vraagden, en
tot antwoord kreegen, dat zy de begonnehe fchouwfpelen-, ter gedach-
Xcm^Q s^n Melicerta, van nu voor altoois zouden vieren, en aan de
overwinnaars, welke in de zelve den prys kwamen te behaalen, hun-
rie belooningen, daar toe gefteld, uifdeelen. Ortdertuiïchen verhaalt
in zeker Boek, waar in hy deze fchouwfpelen befehtyft, datmen
gewoon was naby dit naauw vaii den Ifthmus twederley Schouw-en
2p8 groot schilderboek.
Renipelen op hunne gezette jaargetyden, te weeten van vyftot vyf jaa-
ren , te vieren ; het eenc ter eere van Neptmns , naby des zelfs
Tempel; en het ander tct izciq vzn Mdicertn.
Dc pry s van deze lilhmifche Spelen was in den beginne een krans van ^^
drooge Eppekruid of Petercelybladeren, zeeraardig gevlochten: doch zegekroon
naderhand wierd goedgevonden,, dat men de overwinnaars met kranf- „"g®
icn van Pyubladeren, ter oorzaake van hunne nabyheid en overeen- itond-
komite met de zee, zoude kroonen. En hoewel nu aan de overwin-
naars de voornoemde kranffen uitgedeeld wierden, had men echter de
gewoonte van den zelveu in "t wederkeeren, na het verhaal van Pau-
faiias, een Palmtak in de hand te geevcn. Daar en boven bewees Endcma-
men aan de overwinnaars zodanig een eer, en hunne medeburgerswa- niere hunner
ren daar over met zo veel vreugdeen blydfchap ingenomen, dat zy
hun te gemoec trekkende, hen ettelyke mylen gaans verre op hunne
armen droegen, zonder dat hunne voeten de aarde raakten. Zy wier-
den. niet door de gemeene poorten, gelyk als andere menfchen, inge-
haald i maar men vervaardigde voor hen een zeer heerlyke praalbrugge,.
ftrekkende zich over de ftadtsmuiiren heen , waar over zy zegenpraa-
lender wyze in de ilad ontfangen, en hunne naamen , tot gedachte-
niffe der nakpmelingen , in pylaaren, op de groote plaatien der itad
opgerecht, gefneeden wierden, om de zelve daar door te vereeuwigen.
Eer wy dit Hoofdftuk fluiten, oordeelenwy het raadfaam, als ter de-
zer pUatfe niet onvoegelyk , dat wy ook eenfge byzondere kranflen ,
aan de Heidenfche Godheden toegeëigend, kórtelyk befchryven.
De Phoeniciers hebben de kruiden en planten der aarde als Goden
gediend en geëerd volgens het getuigeniife van Eufebius. Dc Grieken,
de Phoeniciers nabootiende, eerden ten naaften by op gelyke wyze niet
alleenlyk de hoornen, maar ook de kruiden en bloemen Zy beweer-
den , dat de Chantes, of drie Bevalligheden, d'allereerften het hoofd
Van Pandora gekroond hadden. Pherecjdes zegt, dat Satumus voot ^vfedeal
alle anderen gekranft is geweeii Nochtans houd Dioöimw ft3ande, iefeerftengcV
dat Jupiter, na dat hy de'Reuzen overwonnen had, die eer toekomt.^J»
Maar op dat ik de oudheden der Egyptenaaren niet voorby gaa, was
^Jjs de eerfte welke haar hoofd met groene takken, en koornayren,
zy, volgens den Egyptiichen Schryver gevonden heeft,
bekranile.
Den Eikenboom ea zyne vrucht, gelyk ^pollodorus befchryft, was De Eiken
3an de Godinne Rh^a ^ welke men voor de Aarde neemt, toegewydj boom/
om dat wy alle daarvan genomen zynde, het veldteken onzer algemeenc
moeder mogten draagen. De zelve was ook aan Jupittr ά^η Befcherm-
god toegeheiligd,. De
2p8 groot schilderboek.
ïynböom. De Pynbootn en zyne vrucht word de Godin ne CybeUt welke dcOud-
beid waande de Moeder aller dingen te zyn, toegeëigend ; vermits zy
het zaad, aan haar door den ooripronk aller dingen gegeeven, zorg-
vuldiglyk in zich befluit, en jaarlyks door de warmte der zonne nieu-
we fpruiten voortbrengt. De Pynappcl verbeeld ook in ha ire gedaan-
te een opgaande vlamme, welke haar zaad in klcene holtens, van
maikanderen afgefcheiden, bewaart, en door de warmte der aarde met
*€r tyd doet uitlpruiten, en allengskens opwaflcn. Men ziet ook zeke-
re Medailje, waar op aan d^eene zyde het hoofd van C^^f/f ftaat, en
aan d'andere een klccne krans van py η boomtakken, en 't opfchrift
s Μ ï Ρ Ν ΑIΩ Ν, 't welk te zeggen is, die van Smyrna. De Arcadiers
Ρλ» voor den God van 't Heel-al houdende, pafleti hem insgelyks den
Pynappel toe.
0eLaeiier. SaturnuSy Jupiter ^ u^polloy en ty£fciilapius wierden met Laurie-
ren gekranft: SaturmSy om dat hy voor den God der Zegenpraalin-
gen word gehouden: yupiter, om dat hy de Reuzen overwonnen had.
u^pollo, aan wien de Palm^ in 't eerft was toegewyd , en met wel-
Ifcrs loof hy zyn hoofd vercierde toen hy den Delphifchen Draak
gedood had, kroonde zich naderhand, ter liefde van Daphné, altyd met
Laurierbladeren, na dat deze Nimph indien boom was herfchaapen,
waaromhem de zelve voornaamentlyk is toegeëigend.Doch dat het hoofd
van ^fcnlapms met Laurieren word omvlochten, is om geen andere
reden, dan dat de zelve tot vericheidene hulpmiddelen en re-
niedien dient.
De oude Romeinen kranften in hunne Noties Caprotines^ zynde
Feeftdagen welke door hen alle maanden ter eere van luno wierden ge-
houden, die Godin met Vygebladeren i tergedachtenifle van datde ftad
Romen, (door de Gallen tot het alleruiterfte gebragt, welke van den
Raad verfcheidene Roomfche EdeljufFers tot gyzelaars begeerden)
Isaare voorige vryheid, door de ichranderheid van de maagd Philotis,
weder bekomen had: alzo zy gelegentheid aan de Romeinen gaf om,
by de takken eener vygeboom, die op de muur gegroeid ftond, en aan
ymo geheiligd was, uit de ftad neder te glyen ; overvallende dé Gal-
len in hunne flaap en dronkenfchap , daar zy hen door haare lift toe
t)c Vyge·
boom.
ÖeGra.
Kaatappelcn
tnwitteLe.'verlokt had; bedryvende een groote flagting onder dezelve; en be-
haaiende aldus, zynde de overige, die het meenden t'ontvlugten, in
wanordre, een volkomene overwinning op hunne vyanden. Die
▼an Mycenen eigenden de Granaatappelen aan toe. De wit-
te Lely viiierd door de Heidenen insgelyks aan yn»o toegewyd, en daar-
om Flos JmomHs genaamd; werdende ook van anderen Flos Regdis ,
of,
-ocr page 329-2p8 groot schilderboek.
of koninklyke bloem, genaamd, niet alleen ten aanzien van de kq-
ninginne , maar om dat ze in hoogte byna alle andere bloemen
overtreft.
Mimrva, welke gezegt word jonge dochter en ongetrouwd te oen eiyf.
zyn, eigende zich met groot regt den Olyfboom toe; vermits de
zelve, zo wel als Minerva, zuiverheid en kuifchheid bemint.
Wat deBoömen belangt, ik vind niet, dat'er cenige uitdrukkelyk Lingras.
aan Mitrs zyn tocgewyd gevveeft; maar wel, dat de Oudheid hem het
kruid, gemeenlyk genaamd Lin-, of Hondtsgras, heefttoegeeigend.
Het is den geenen, welke de gedichten der Poëeten doorbladerd
hebben, genoegfaatn bekend, dat de Mirthusboom vermaak, en een
verftand met allerley gaaven vercierd, betekent: en de Oudheid daar
van fpreekende, zegt, dat het een boomtje is 't welk in tederheid en
fchoonheid zyner bladeren, ten aanzien van deszelfs geduurige groen-
te en aangenaame reuk, alle andere boomen overtreft: zo dat deze
boom met regt en reden aan Fenus y de fchoonfte, tederfte , en vol-
maaktfte geftalte der Heidenfche Godheden, wierd toegeëigend. *t
Was in oude tyden ook de gewoonte, dat men malkanderen op de
feeftdagen een myrthustak, tot een teken van vreugde, in de hand
ftak, en de gafteti noodigde om hunne party te zingen. En Horatim
zegt, dat men zich in de lentetyd, als de aarde zichfchynt te verheu-
gen door de verfcheidenheid der bloemen welke zy voortbrengt, bet
hoofd met kranflen, van myrthus gevlochten, moet vercieren. Den
Appelboom, voor een betekeniiïe der liefde gehouden, is mede unFems
tocgewyd.
Aan Ceres de Koornairen. , i.
De Veil of Klimop, anders genaamd Wintergroen -, aan Bachusge- veiiof
heifigd, was in zeer groote achting by de Egyptenaaren, om dat ze*·'"""^·
altyd groen is, en na den oogft eerft haare bladeren komt te verliezen.
Mt;n bediende zich van deze vevoor'tmeeüendeel omkranirente vlech^
ten; en die, welke zwarte beziën droeg, waswel het voornaamft den
God Bachns toegewyd, die van de Egyptenaaren Ojimwierd genaamd,
van waar dit groen ook zynen naam ontleent; want zy noetnen het
ChenofiriS i het welk de plant vin Ofms is gezegt. En Dionjfius, mc-
de de naam van Bachus, door zyne geduurige overwinningen tot in
Indien doorgedrongen zynde , ilichte aldaar Nyza, een groote Stad , *
welke hy rondom met klimop beplantte, om tot een eeuwig gedenk-
teken voor hem te verftrekken. Deze plant was aan Bachus toegeëi-
gend,om dathy, zo wcUls Phcuhtis y altyd jong vertoond word; of om dat
den ouden vader Likr de geeften en de tong bind, gelyk de klimop
II. Deel. ' tt alles
Miithuf.
Koetnairc·.
2p8 groot schilderboek.
alles vaft houd daar ze maar kan aanraaken en bykomen. Want hoe-
wel Horatim zegt, dat de dronkaart in den drank van alle zorgen ont-
bonden , ja van de allerzwaarfte armoede bevrydisj 20 is het doch
waar, dat zy de zinnen en het vcrltand zodanig bezet, dat wy de magt
niet hebben van het zelve na de reden te gebruiken. Zy is mede een
zinnebeeld der oudheid; nietalkenlyk om dat zy altyd by oude boo-
men, gebouwen, en ruïnen het mecfte groeit; maar ook om dat de
oude en veele jaaren doorbeleegene wyn onder de menichen in de hoog-
fte achtinge is: waarom ook Pindarus ^ zo wel als Horatiusy den zel-
Dcwyn- ven doorgaans om die oorzaak het meeft verheftcn. De Wynftok
was van gelyken aan Bachns geheiligd; en daarom word hy veeltydts
met wyngaardranken gekroond verbeeld: hoewel hy ook, na dat hy
de Indien overwonnen had, de lauwerkrans gedraagen heeft: want
hy wierd zo wel, als SMurnus, voor den God der zcgenpraalingen
gehouden. De Wyngaard word mede aan Rhea toegeëigend. En de
krans van wyngaardranken, waar mede raen het hoofd van Hecate
verciert, betekent niet anders als de liften en laagen die de vader
ms voor zyne dochter, door de werkingc van den wyn, bereidde,
waar door de menfchen tot ongeregeldheden vervallen.
DcCypres. De Cypres isaanP/«ie, God van de Hel, gewyd, van welkers tak-
kenen bladeren de Ouden kranffen maaktenj wordende voor een treu-
rige en droevige lx)om, iils by de begraafplaatfen eigen, gehouden,
om die reden dat, als de zelve eens gefneeden is, zy niet meerder
voortfpruit. De takken van dezen boom, by de graffteden in de aarde
sefteeken, of op de zarken uitgehouwen, beduidden dat den overlcc-
dene zich door gebeden met de helfche en onderaardfche Goden tracüt-
te te verzoenen : waarom Horatius zegt, dat de menfch door geene
boomen ter helle verzeld word, als door den ongeiukkigen en haate-
lyken Cyprefleboom. Pluto wierd ook gekroond met het kruid ^di-
anthumj mede Cafilli Veneris genaamd Andere hebben hem ook
met Narciflusbloemen en der zelverloof gekroond, om dat die bloem
voor eigen en aangenaam aan de verftorvenen gehouden wierd, ter oor-
zaakc van het ongelukkig einde van dien Jongeling welke in dezen
hloem wierd herichept ; waarom Phurmtus zegt, dat zy ook
kraniTea van de «elve om de hoofden der helfche Furiën, genaamd
AUBo, Tifyphone^ en Megera, vlechtten, welke dienareflen en uit-
voerfters van Plutoos begeerte en wille waren. De Pyaboom heeft ins-
gelyks m^t de Cypres, ten aanzien dat zy mede het zinnebeeld des doodts
js, veele overeenkomften: want zy fpruit, zo wel als de Cypres, een-
maal afgekapt zynde, nooit meer uit : ^esklyen dePynappcl, om liaare
bitter
dok
De Pyn
boom.
GROOT SCHILDERBOEK.
bitter- en fcherpigheid, onder de hcdendaagfche Schryvers niet alleen,
maar ook by die der Oudheid, altyd de dood heeft betekend.
De twceverwige Populier word aan geheiligd, ömdat de DcPopuUt:
Phifici door dezen held, en de twee koleuren die de Populier heeft,
de twee deelen des tydts, welke alle dingen te boven gaat cn regeert,
te verftaan geeven ; alzo de eene, wit zynde, den dag betekent; cn.
de andere, donker, den nacht. Eenige hebben ook de Populier on-
der het getal der ongelukkige planten en boomen gefield: want in
het Eiland Rhodus vierde men de fpelen der begraaffëniflen ter eeren
van Tlepolemus daar mede; zynde de uitvoerders der zelve met Popu-
licrkraniien gekroond.
De Perfikkeboom was aan Tfisy en aan Harpocrates^t'fiyi.
De Plane aan de Geniën.
Een Bloemekrans aan Ariadne.
De Bachanten , het vvynfeeft van Bmms vierende, waren met Lo-
verkranflen gehuld.
Indien de naauwkeurige Lezer genegen is om meer van deze ftoffe
teweeten, kan hy de Hiitorien van Saturmms ^oothhdetcn ^
die den oorfpronk, oorzaakcn, hoedanigheden, met alle het geenc
daar toe behoort , zodanig heeft befchreeven, dat 'er geen fchoone
bloem, groene takken, bladeren, ranken, wortelen, of andere kleenig-
heden zyn , welke niet aan het een of't ander hoofd zyn toegeëigend.
yan de Krygskleederen en ïfapenruflingen der byzondere
Volkeren, doch voornaamentlyk van die der
Grieken en Romeinen.
De byzondere Volkeren konnen niet anders ondetfcheidentlyk ver-
beeld worden als door hunne toeruftinge, kleedinge, en manieren.
Wel is waar, dat veele Schilders zo keurig niet geweeft zyn in het
uitbeelden van de zelve, gelyk in hunne werken veekydts blykt:
dochmogelyk hebben zy die misflagen naderhand, wanneer zy de zaak
wat nader overdachten en meerder ondervindinge hadden, verbeterd.
Niet dat ik door andererMeefters misflagen op te haaien de myne zoektc
verfchoonen: geenfins. Ik heb myne gebreken zo wel gehad, en
raiiïchien veel arger, als een ander: want ik weet; dat ik, zelfs in
tt ζ
-ocr page 332-myn beikn tyd, ecnige gcoote misdagen begaan heb, die my tegen-
woordig moei jen, en welke ik niet zoude durven verhaalen, alhoewel ik
doorgaans in dit Werk deze en geene aantoon. En terwyl njyne ge-
dachten navallen om verfcheiden gebreken aan te wyzen, zo zal ik hief
eenigen, tot dit Hoofdftuk noodig, verhaalen.
Pe Schtyver ^^βα verbeeld in een Print, daar HeBor gcilcept word, Achilles^
inhfla Griek was, met een Romeinfche kasket of helm op. Zou
«n/begaan bet miflchien wel weezen, om het licht by malkander te houden, en
w rfeze itof- de tronie niet te befchadigen ? Ten twedeii vertoont hy beide deze Hel-
den naakt, en .^ctó/w ongewapend. Dat hy een zwaard in de hand
houd, gelyki beter naar een Gladiator als wei een Overüen. Daer en
boven leeft hy de icheê op zy, zonder riem of band om 't lyf. Hoe
is het mogelyk, dat hy zyn zwaard zoude konnen gebruiken, daar hy
het toom van de paarden in d'eene hand moet honden ? Dit is im-
mers zeer oneigen, en tegens de natuur ilrydig. Of zou het mede al
zyn om te beter de Ichoone ligchaamen te vertoonen.^ En daar achter
zyn de muuren van de Stad zo laag, dat men over de zelve gemakkelyk
met de hand zou konnen reiken.
Po»^» heeft in de Print, verbeeldende de dood van Germmkus y
mede Romeinfche en Griekfche itormhoeden onder malkander ver-
beeld. Zommige zullen mogelyk zeggen, dat wy zulken beroemden
Meefters ongelyk doen wanneer men hunne konil zo naauwkeurig on-
derzoekt. Doch men moet weeten, dat de meening niet andèrs is als
om zich daar aan te fpiegelen, en uit eens anders miillagen te leeren
d'onze te verbeteren. Niet dat ik, gelyk wy gezegt hebben, anderer
Meefters fauten alleen zoek op te haaien; maar wil de myne ook gaar-
ne aantoonen, voof zo ver als my de zelve nu en dan in den zin fchie-
Hem zeiven, ten j gelyk het blykt in myn ^neas^ daar hy de wapenen van Fenus
ïnzynVa. krygt, alwaar ik mede een Griekfche heimet heb by gemaakt. Myn
Vader heeft ook in zyne verbeeldinge van Seneca een Capitein van Ne-
ro ^ die daar by ftaat, met een Grieldche heimet verbeeld. De Konft
laat zulke dingen niet toe. Wy fpreeken hier niet van krygsruftingen
alleen, maar van alle zaaken de konft betreffende. Elke natie heeft baa-
re byzondere kleedinge, manieren en landaarr. Hoe kan men een
Egyptifch gezicht verlseelden zonder dat men eenige kentekenen daar
van befpcurc, als palmboomen, pyramides, en menfchen op die wy-
Waaifchon. ^e gekleed ? "Waarom ik ieder een vermaan voorzichtiger te weezen,
wingeaande en op een aodei geen te vaft vertrouwen teftellen. Het is beter
schudergeef- jjaauwkcuriff als nalaatig te zyn. Schoon wy een zaak naar behooren
(en oicnaau- r> / »■>» r> i
gaande. wccten en yerftaan, zo kan m&n zich evenwel m t een ot t ander
noch
fe door
Τφ,
Pitijyn,
der.
GROOT SCHILDERBOEK. 533
noch genoeg vergrypen, 't zy door haaftigheid of onachtfaamheid.
H.t zou een groote vemieetellieid van my weezen, alle de byzon-
derheden op te haaien welke in de krygsordening der Ouden vervat
zyn; dcwyl 'er veele boeken van verfcheidene Schryvers gevonden wor-
den , die van deze ftoffe wydioopig hebben gehandeld. Derhalven
zullen wy alleenlyk naar ons kleen vermogen, en tot dienft der fchil-
dergraageGseften , eenige dervoornaamfte zaaken, de wapcnruftin^en
betreiFende, in't kort aanhaalen; oordeclende de reft, al oefFenende,
wel na te zullen volgen. Ik zal dan met de Grieken beginnen.
Het Griekfche Voetvolk was gedeeld in tweederley foorten, in Spies- Krygskiee·
draagers , die men zwaargewapende, en in Boogfchutters, die men Jfnên dV^'
lichtgewapende, noemde. De Spiesdraagers droegen een' fchild en gdeken,
laarzen, een lange fpies van 20 tot 24 voet, eii een degen. De
fterkile bedekten zich mei een Macedonifche rondas van vier voet in
zyn diameter. De Pyl-of Boogfchutters droegen fchilden van teen,
boogen, korte fpieifen, en flingers. De Grieken hadden lang hair,
cn hunne baarden ongefchooren. Zy droegen helmen of ftormhoe-
den, een weinig vooruit fteekende, daar by cierlyk gewrocht met beeld-
of loofwerk, pluimen, en andere cieraaden van veelcrhande foort.
Hunne krygskleederen muntten ten allen tyden in verandering en cier-
lykiieid uit. Hunne lange wapenrokken kwamen tot even boven de
kniën, aan de fchouders en onder met riemen of platte banden uirge-
fneeden, waar op men fomtydts leeuwenkoppen verbeeld zag: andere
hadden franje, in de plaats van riemen, tuitsgewyze gevlochten. De
Overftens en Edelen droegen brooskens van jonge leeuwen-en tygers-
huiden, of wel cierlyke landaalen; doch de mindere Hechts voeczoo-
len met banden. Hunne zwaarden hingen aan de linker zyde met een
haakje aan de gordel, en een pook op de rechter zy.
De Jongelingen in de krygsordening der Romeinen, tuiTchen de Krygsorde-
zeventien en vyf-en-twintig jaaren, waren gefteld tox Felites^ dat is
zweevende of lichtgewapende: naaft deze de Haflati tot pyldraagers
of fpiesknechten: die in 't.beft van hun leven waren, tot Principii of
voornaamften: en de bedaagden tot TriariL
De Velkes droegen een kleen fchild van anderhalf voet groot, een wapenen
helm of ftormhoed, een zwaard, en een korte fpies van drie voet lang
en een duim dik in 't rond, met een yzer van een voet lang aan't
eind, en een fcherpe driehoekige punt. Zommige droegen flingers,
en andere boogen.
De Hafiati en Pmcifii droegen een korte wapenrok, om dat men ΗφίκΤηη.
daar in gemakkelyker kon gaan, en allerley wapenen handelen; een">''·
tt 3 lange
-ocr page 334-2p8 groot schilderboek.
lange broek tot de halve beenen hangende, en onder de kniën naauw
fluitende; een helm, en een groot ovaal fchild van twee voeten en een
half breed, en vier of vyf voet en een palm lang; zyndewyders om-
gord met zwaarden aan beide de zyden: doch het zwaard aan de linker
zyde was veel langer dan dat aan de rechter; want het laatfte, als een
dagge of pook, was niet langer als de fpan van een hand. De laatfte
wapenen waren twee boute ftokken; de eene don gelyk een ichicht, en
drie dleboogen lang, aan 't einde met yzer beilagen ; en d'andere
een palm in "'t rond dik, en even lang als de voorige , met een yzer
aan "t einde zolang als de ftok, gaande half wegen daar in en half we-
gen met het fpits buiten, omzet met haakskens. Dit yzer was by het
hout een en een halve vinger dik.
EnTriarii. De TriVim droegen de zelve wapenen gelyk de Principii^ behalven
de ftokken, gebruikende pieken of fpieflen in de plaats, hoewel dc
Uaflati die te vooren plachten te draagen, en derha ven Hafiati^ dat
is fpiesdraagersgezegt, genaamd wierden: maar zy verlieten die, om
de ftokken te neemen. De rykfte wapenden zich, in fteê van borft-
harnaifen, met gemalyde lyfrokken, In 't algemeen hadden de Ro-
meinen kort hair, de kin gefchooren, maar aan weêrzyden de kaakeii
ongcfchooren. Doch men moet aan merken, dat Sci^io onder hen alleen
lang hair droeg. De ftormhoeden der Romeinen, met het voorhoofd
gelyk fluitende, waren van dubbeld leer, yzer of koper, en met een
kam boven op gelyk de Grieken, maar met minder prachr, uitgezon-
dert de Overftens en andere Bevelhebbers, welke pluimen op de zel-
ve voerden. Men zag 'er ook die gevleugelde helmetten droegen, en
op de kam een flang, draak, of wel een'arendtskop. Ook vind men,
dat de oude Romeinen in hunne legertochten mede een zaag, een korf,
een fchop of fpaa, een by 1, een toom, een fikkel, een keten, en leeftogt
Utntileanen.^^^^ drie dagen gevoerd hebben. Dc Hmuleaamn der oude benden,
* en de ^oviniamm, of, gelyk Vegetius, 'Joviaanen fchryft, waren twee
byzondere Roomfche Legioenen, beftaande ieder uit zes duizend man,
en dienende in Slavonien, welke de Keizer: DtocletiamSj die zich in
't latyn Jufixer en Maximianus Hercules liet noemen , na dat ze de
Keizerlyke waardigheid voor hem verkreegen hadden, zodanig» voor
alle andere benden, om hunne beweczene dapperheid benaamde. Zy
waren, behalven hunne groote zwaarden en langwerpige fchilden,
noch met werpfpieflen, daar van binnen loot in gegooten was, gewa-
pend , welke zy Mmobarbnli noemden, en wegens hunne zwaarte
van vooren zo krachtig en zeker willen te werpen, dat, eer zy tot
de pylen en degens kwamen, zy hunne vyanden en der zeiver paarden
met
-ocr page 335-2p8 groot schilderboek.
met wonden doorboorden, cn groote overwinningen bevochten; zulks
dat de Roomfche Keizers, door der zei ver behulp, verfcheidenc oor-
logen gelukkiglyk ten einde brachten.
De Romeiniche Ruiters droegen helmen, èn kreeften of borftwa- oeRomein,
pens, gelyk de Voetknegten j een dwarsfchild ter zyde van 't paardj
een lang zwaard aan hunne regter zyde; een korte ipies in de hand; en
in hunne pylkoker ftaken drie of meer fchichten, die niet minder dan
de fpeeren waren, met breede yzers doch fcherpe punten. De Tekcn-
draagers, zo te voet als te paard, hadden leeuwenhuiden over hunnq
krygskleederen, als mede de Trompetters, maar met dit onderfcheid,
dat de twee voorfte pooten der huiden onder hunne kin vaft geknoopt
waren, ftrekkende hun verders tot mantels: doch deze huiden waren
niet als afgevilde huiden met hair, maar tot bekwaamc ftof daar toe
bereid, onder met franje of uitgefneeden.
De Numidiaanen en Cretenlbrs, onder de Romeinen ftaande, en Numidi.
hen op hunne paarden, als her Jiood leed, te hulp komende, waren
gewapend met boog enpylen, en werpflingers, daat zy byilerlyk met
Tlecnen mede konden werpen. Plinius ichryft, dat zelfs de Scorpio
(blyde , fchop , of flinger) waar mede men in oude tyden gewoon
was zeet zwaare en groote blokken van ileenen en houte balken te
werpen, het allcrecrll door de Cretenfers is uitgevonden.
De Ltgurienfers, welke langfen tycf kloekmoedig en hardnekkig te-
gens de Romeinen ftreeden, en eindelyk door hen 't ondergebragt
wierden, waren manhafce en welgeoefende foldaaten; zyndegewapend
met een borftftuk, helm, fchild, cn een beknopt kleed. Zy wlften
ook wonderlyk wel met de lancie te werpen.
De Scythen droegen gekamde helmen, boven ipits toeloopende; Scythen
ïynde een wild, woeft, en ongetemd volk, 't geen alrydendcboogen,
pooken, en heirbylen heeft gevoerd.
De Scythifche vrouwen en maagden, genaamd Amazoonen, kwa-
men veeltydts in antiekfche zilvere helmen en harnaflen ten ftryde, ge-
lyk Vincmtms zegt; want in haar land veel zilver gevonden wierd.
Doch wanneer wy de gedenkfchriften der Ouden doorblaaderen, vin-
'denwy, dat haare wapenkleederen flechts met flangenhuiden van zil-
ver gewrocht en vercierd waren. Haare flinker borft hielden zy on-
l>edekt,· maar de rechter borft , die afgezengt was, om den boog ge-
makkelyker te fpannen en de fchichten te werpen , was , even als de
reft van't Hgchaam, bedekt: doch de zoom van haar kleed , 'tgeen zy
niet een knoop toeknoopten, ftrekte zich niet boven dekniën. Zy wa-
fcn alle met T^rg·/, of groote ichilden, gewapend; welke cirkelrond
zynde,
Liguricn-
Amizoo'
nen.
2p8 groot schilderboek.
zynde , aan het eene eintl in de gedaante van twee vvaiïende maanen
doorgefneeden was, laatende in het midden een plaats om den arm en
hand te bedekken, en voor hoiiwen en fteeken te bevryden; dienende
de eene der gemelde twee doorfnydingen om de fpies te handelen,
en de andere om daar door te zien. Wyders voerden zy bylen en
vuifthamers.
De Gotthen, als ook de groote j4mU, uit de Scythen voortgeiproo-
ten, waren gewapend met'boogen, pylen, lange fterke fpeeren of
lancien, ichilden, en helmen. De Ruiters fprongen in het volle harnas van
de grond, hoe robbelig of ongelyk dezelve ook mogt weezen , op
hunne paarden, zonder den voet in de ftygbeugel te zetten, of
eenig ander voordeel te neemen, en inzonderheid op het gladde ys of in
defneeuwvelden, alwaar gemeenlyk de voornaamfte,ftryden wierden ge-
leverd , daar ze nochtans ongemeen zwaar gewapend waren; voerende zeer
Konftig fterke lancien, heirhamers cn brandereelen. Zy wiften fomwylen,
deizelvt^"' ais heetfte van de ftryden, en in den vollen
ren en loop hunner paarden, op een ander paard te fpringen, zon-
der voet op de aarde te zetten; zich keerende en wendende met een
ongeloofelykc gefwindheid, ja raapende een lancie van de grond op, enz.
waar uit wel te zien is wat voor krygslieden de Gotthen in oude
tyden waren.
Perfiaanen en De Perfiaanen en Spartaanen waren in de kleeding malkander zeef
spatiaanca, gelyk, behalven aan het hoofd. Dc eerfte droegen tulbanden of
wiiidfels: de andere mutfen, niet ongelyk een ilaapmuts, doch bo-
ven fpits en na vooren toe omkrullende; ook wel yzere ftormhoe-
den, gelyk de Romeinen, maar efïèn en zonder kam. Zy hadden
lang hair; en hunne baarden kwamen meeft tot over de ooren.
De Perfiaanen in tegendeel waren kaal gefchooren, zonder hair of
baard. Hun Souta<tn^ of kleed, 't geen in het midden omgord
was, kwam tot onder de kniën; hebbende wyders lange afhangen-
de broeken, wyde kouiien, en fchoenen aan. Zy voerden gefchob-
de wapenen, rondaflen, fcheenplaaten, fabels, pooken, kortefpee-
- ren, maar groote boogen. De fabels hingen op hunne rechter dy
dwars voor 't lyf; de pook mede op de regter zy, doch in de gordel;
en de pylkoker op den rug.
OariuSf de laatfte Koning der Perfen, droeg gemeenlyk een koftely-
ke purpere mantel met witte ftteepen ingewecven, zynde op beide dc
fchouders, voor met een goude keten of haak, en aan weerzyde met
dierbaate edel gefteentens vaft. Zyn wapenrok, met goud ingewerkt,
was op de borft met drie goude arenden met uitgeftrekte vleugels en
ftaarten,
I
Gouhen.
Kleedingc
van D*rmt.
2p8 groot schilderboek.
ftaatten die hunne bekken tegens malkanderen gekeerd hadden, ge-
borduurd > met deze letteren tuflchen de wieken en ftaarten der zelve
gevoegd, ν i κ η τ i κ ω τ α τ ο s , het welk zo veel te zeggen is, als
a!tyd overwinnaar. Aan zynen gouden gordel, dien hy ilappelyk en
vrouwelyk toegordde, droeg hy een fabel, waar afdefcheedemetdier-
baare gefteentens bezet was.
De Daciers droegen lange rokken tot op de voeten hangende , aan Uaciers.
weerzyde open, met een malierok daar over heen tot aan de mid-
del, Hunne helm floot, en liep fpits op, Zy gingen gewapend met
boog en pylen, daggen, en werpfpieflen. Hunne paarden waren met
gefchobde dekkleederen geheel tot aan de oogen bedekt.
De Parthen, Meden, en Syriers waren op de zelve wyze toegcruft ^"tteu
als de Perffiaanen , uitgenomen dat de eerfte groote ringpantfieren sydcK.'''''
voerden welke man en paard bedekten, en de Syriers kopere ftorm-
hoeden.
De Phrygiaanen cn Armeniërs voerden geflage helmetten,
fpeeren, werpfchichten en pooken; draagende wyders wyde'kouflen nkxs!™^'
en fchoenen, gelyk de Perffiaanen.
De Carthaginenfers waren in pracht en cierlykheid der wapenen, zo
wel als de Periïiaanen, uitneemend koftelyk.
De Macedoniers en hunne nabuuren verfchilden weinig in hunne .M^c^'iO'
lileedinge ea v/apenen met die der Grieken,
Zo ook van gelyken de Romeinen en Troyaanen. Troyaanen.
De Lacedemoniers waren de eerfte die het fchrld, zwaard, en den
byl in den oorlog voerden.
De volkeren van Carien zyn de eerfte geweeft die voor loon en fol- Caticrs.
dy in de oorlogen dienden, en harnaflen gevoerd hebben. Zy hadden
ook uitgevonden de fchilden aan de armen vaft te houden , en droe-
gen pluimen en veeren op hunne helnaen.
De Thraciers droegen ftormhoeden van voflevellen , lyfwapenrok- Thraciers.
ken, menigerley gekoleurde kleederen , en koufllen van vellen. Hun
geweer beitond in werppylen, rondailen, en kleene pooken.
De iEthiopifche ruiters waren bekleed met wapenrokken, zo lang
dat ze hunne billen bedekten, doorgaans met ftaale oF yzere oogen
doorvlochten, vry voor houw of fteek. Zy hadden een ftormhoed op
het hoofd, εη voerden wyders een rond fchild, een lancie, een fabel
of krom zwaard, als mede knodfen met yzer beflagen tot hunne wa-
penen. Die niet met ftormhoeden waren voorzien, dekten het hoofd
met roode hoeden, lang en ruig van hair of ώόΙ, gelyk de Mameluk-
Ken in ^gypten. Het voetvolk was gekleed met huiden van keu-
//. A'f/. V ν wen.
1
Canbagt.
nenfeis.
I-acedemo-
iiieis.
938 GROOT SCHILDERBOEK,
wen, tygers, luipaarden, en andere wilde dieren, om voor hunnevy-
anden ontzagchelyk te zyn; gebruikende tot hunne wapenen groote boo-
gen, fpieilen, pylen en ilingers. De Keizer zelve droeg een koite-
lyke goude en zilvere OUdema om het hoofd, en een zilver kruis in
de hand. Hy was met goud laken vol plooyen gekleed j had daaron-
der eenzydehembd met zeer wyde hertoglyke mouwen; en droeg van
zyn middel tot beneden toe een omhangiel van zyde en goud laken,
gelyk een biflchoplyk voorfchoot. Zync lyfcrawanten , die hem ge-
itadig omringden, voerden een zwaard, een pook, en een werpfchicht
tot hun geweer; bedekkende hun hoofd en fchouders met wilde
beeftehuiden.
indiaanen. Indiaanen hadden kleederen van hout gemaakt, riettc boogen,
en ichichten twee ellen lang voor met yzer beflagen.
De Arabiers droegen gegorde rokken , en voerden kromme doch
handige boogen.
Lybiaanen. Lybiaanen waren gekleed in 't leer, en droegen gebrande
werppylen.
^Epptenaa- fchild en houwer.
Major-en De bewoonders van de Balearifche Eilanden, nu MajorcaenMinor-
Minorkynen.ca genaamd, ilingers.
J&thoüers. i^tbolicrs, lancien en werppylen.
»elyk iti
cliilden
peeren.
Zwitfeis.
Gallen.
' De Zwitfers, van aloude tyden goede foldaaten geweeft,
de itryden tegens '^ulins Cepi-blykt, voerden grooté en lange
tot hunne befcherminge. Hun geweer beftond in zeer fterke
pieken, en knodfen.
De Gallen gebruikten groote fchilden en lange zwaarden,
satnniten. De volkeren uit het landfchap Abruzzo, van, oudts meett genaamd
Samniten, waren kloeke ruiters en fpieswerpers.
^gtr vict- De volkeren uit het landfchap Marca, by de oude Romeinen Ager
*'· Picenusy of hctKraayenland, genaamd, waren mede goede foldaaten ,
gewapend met fchild, fpies, helm en zwaard.
Tot dus verre oordeel ik een genoegfaame verklaaringe gegeeven te
hebben tot aanleiding van verder onderzoek om zich by voorraad niet ver-
leegen te vinden. Die meerder pnderrechting gelieftte hebben, 'e^ze
virgilmsy jimmiams Marcdlims ^Vegetius y PolybmSy cï\ Herodmvzn
Haltcarnaffen'i welke laatfte, in het leven ymXerxes^ alk de byzon-
derheden Van ieder Natie en allerhande Barbaaren naauwkeuriglyk ver^
haalt. J/'itrHvms heeft ook een afzonderlyk Traóiaat van de Romein-
fche Krygsoeffeninge gefchreeven.
Homerus in zyne lUadm verhaalt onder anderen van gevegten>
Arabiers.
«aar
J^iOodeïc
-ocr page 339-2p8 groot schilderboek.
waar in zommige harnaflen van goud, metaal en ftaal hadden, zeggen-
de aldus: hj gaf hem eenfieek in de buik-, maar z.y ging niet door het har-^^ll^^ii^n
nas. Verders op een andereplaats: hjgafhemeenpagopz.ynfla(ileborfi
dat de lucht daar van weergalmde ^ en de vonken daar uit vloogen. Nu dingen f^n
zoude iemand mogen denken, wat voor harnaflen dit geweeft wa-'^"g«vociea
ren, van goud of metaal, en dat maiïlef; en of het mogelyk konde vers dkn
weezen, dat zich iemand met zodanige harnaflen, waar in d^eleedemaa-aangaande,
ten en muskelen geboetfeerd waren , en weike op het lyf paften en
flooten, zich zou konnen beweegen, buigen enkeeren? Ik antwoord
van neen; oordeelende, dat dc meening kwalyk is.gevat, dat zyzoge-
weeft zyn. Ik meen ook, dat de gcenen, welke beweeren, dat-hct
om der fraayheidts wille zo gedaan word, én dat die reden genoeg is,
zonder zich te bekommeren of het mogelijk is of niet, kwalyk doen;
vermits ""er andere redenen zyn die ons gerufter konnen ftellen, zonder
de natuur geweld aan te doen. Wat my aangaat, ik ftel vail, dat het
toen was als nu, en nu als toen, ten opzichte der wapenen en der zeiver
gebruik; en dat de wapenrokken waren gelyk nu de leerekolders, te
weeten van leer. Dat zy geboetfeerd waren. Iaat ik daar by: enfchoon
genomen zy waren zo geweefl: , is het lichtelyk te begrypen dat zy on-
gelyk beter te gebruiken zouden geweeft zyn, als die van yzer ofmaf-
iief goud.. Ik oordeel dan, gelyk ik zeg, dat zy van leer"waren, van
allerhande koleur, van zilver en goud geftikt of geborduurd , ja zelfs
met goud geheel overdekt, op de zelve wyze als wy hier het goud leer
maaken, vercierd met fchobben, looivyerk, cn andere oppronkingen
meer. Daar gaat ook een zeker boek in 't Latyn uit van een oud Ro-
meinfch Schryver, met den titelen het opkhrift, Hoopen der Romein-
fihe KrygsbendeHy opgedraagen aan de Keizers TheodofiustnFaleminia-
nus, het geen ik in myn jongen tyd wel geleezen heb, waar in de
Schryver zegt, datdeRomeinfche harnaflen, borftwapenenofkrygskol-
ders, gelyk hy ze noemt, met wolle gevoerd waren, cn overtrokken
met wol ven-, leeuwen-, en anderer wilde dieren huiden van Lybien.
Doch om de meening der Poëeten goed te maaken , zal ik dit hier by
zeggen , dat'er goude , metaale, en ftaale borftwapenen en buikplaa-
ten zyn geweeft, met haakjes en geipen op de fchouders en in de zy-
den vaft gemaakt, om de flagen der zwaarden af te weeren, maar effen
en zonder muskels. Maar men moet weeten, dat die toeruftingen
niet wierden aangedaan dan wanneer de flag zoude beginnen; en dat
Het derhalven kwalyk verftaan is van de geenen, welke zodanige toe-
ruftingen in alle gelegentheden te pas brengen: gelyk, by voorbeeld,
Scipio in zyne tent met de jonge Bruid, daar hy zit in zyn volle har-
V y ζ nas:
-ocr page 340-2p8 groot schilderboek.
' nas; als mede Alexmder en Roxana; Reinond h) Armida licfkoozen-
de j en meer diergelyke.
F^an den oorfprorik der 'verfchiUende Veldtekenen en Wapen-
Jchilden, tot onderjcheidtng der Volkeren en Gejachten,
Nutheid (Ie- "TX^^wyl het van een zeer groot belang en nut in de de Schilderkönft
zer kennis J-^ is, voor eerft dc volkeren , en daar na de hooge en mindere
dew'^en'Bèdd-^^^"'^^®?^'^^^®"^" onder de zelve te onderfcheiden, door kentekenen die
houweis. of by hen uitgevonden en opgAiomen , of door anderen aan hen gc-
fchonken en toegeëigend zyn ; zo heb ik dienftig geoordeeld deze
zaak in "'t breede te verhandelen , om de grootheid der oude Room-
fche macht, en de meenigte der vreemde krygsvoüceren die zy in hunnen
dienft hadden, daar door aan te wyzen : alzo zulks den Schilders en
Beeldhouwers zeer noodig is te weeten, en inzonderheid den laatften;
op dat zy een dezer volkeren of helden verbeeldende , op een iegelyks
fchid zyn eigen en kennelyk veldteken mogen ftellen, waar door by
iemand, die de Oudheid dootzochr heeft, aanftondts het beeld en zy-
ne betekening bekend word. Den Hiftoriefchilders dient het niec
minder: want in de gefchicdeniiTen word veeltydts gewag gemaakt van
deze onderfcheidene volkeren , welke menigmaal op eene plaats by
malkander gebragt of gekomen zyn, nevens hunne oorlogsbanieren en
wapenen, als ook die van hunne helden, zonder dat de zelve daar ter
plaatfe befchreeven worden. Het is niet zonder groote ipoeitegcweeft,
dat ik deze dingen in mytien jongen tyd opgezocht heb, maar ook niet
zonder vrucht wanneer ik myn gebruik daar van maakte: en dewyl zulks
hier het gevoegelykft pas geeft, itelt men het ter deze plaatie, omdat
het eeniglins van het voorgaande afhangt,
^^ootloguc- Ik vind in 't doorbladeren der Hiftorien , dat de Oudheid, in plaats
RömdnM.^ van vaandels, zich van een bos pylen, of takken en kruiden, by mal-
kander gebonden, daar zy den naam v^n. Manipuli^ dat is te zeggen
handvol, aangaven, bedienden; waarom zy ook hunne vaandraagers
Manipularii noemden. TÜusLiviusy naauwkeurig belchryver derRo-
meinfche oudheden en geichiedeniflen, #egt, dat^iJoW^by geval eéri
oproer met weinig volks geftild hebbende, van dien tyd afin de vaandels
en krygswapenen zulks, door een hand vol hooy in de zelve te verbeel-
den, eerft m 't gebruik bragt; laaiende daar na in de opkomende oor-
logen
GROOT SCHILDERBOEK. ^41
lögcn dit teken, als een gelukkig veldteken, voor zich heen draagen.
Daar na hadden dc Romeinen de gewoonte van in hunne oorlogsvaa-
ïien en ftandaarden kleene roode vlammetjes te doen ichilderen , ver-
beeldende een voorteken van gelukkige uitkomfte, gelykalsinden veld-
flag welken rj tegcns de SabinenbyHerethadden, alwaardewapensen
pieken dec Romeinen by nacht gelyk als helder brandende gezien wier-
den , zonder eenigc fchade daar van t'onfangen. Aldus zyn hunne
oorlogsftandaarden en legioentekenen, welke aan de krygsknechten den
wille des veldoverftens door 't gezicht te kennen gaven, van tyd tot
tyd vermeerderd geworden. Vervolgens hebben zy op vericheidene
tyden ook verfcheidene veldtekens gebruikt, als opene rechterhanden,
en afbeeldfels hunner keizeren van zilver, goud, of verguld, daar
fomtydts onder een kleen vaantje, in het welk des veldheers of des
volks fpreuk S. P. Q. R. gefchrecven ftond, aanhing. Insgelyks voer-
den zy de verbeelding van '^'"olven, Mmotanreti, \i'lldezvvynen of Vcr-
kens, Paarden, Stieren, en Draaken in hunneoorlogsvaanen , totdat
zy eindelyk den Arend voor het opperveldteken behielden. Dat de
Romeinen den "Wolf daar in hebben gebruikt, is eensdeels om dat dit
wilde dier aan Mars^ God des oorlogs, was toegewyd ; en ten ande-
ren , om dat het zelve door de fcherpheid van zy η gezicht zo wel des nachts
als over dag ziet: geevende daar door te verftaan, dat een voorzichtig
veldoverfte altyd waakende en opmerkende behoort te zyn , om door
de liften der vyanden niet betrokken te werden. Den Mimtaums^
ïcgi Te^etius y om te betekenen dat de voorneemens en befluiten der
veldoverften geheim en verborgen moeten gehouden worden ; gelyk
dit beeft in de allerheimelykfte plaatfen van den doolhof zich bedekt hield.
Het Zwyn, om dat men zonder de tuffchenkomfte van het zelve nooit
vreede of ftÜftand van wapenen maakte; gelyk wy in ons achtfteBoek,
pag. 20(5,daar wy van de offerhanden fpreeken, verhaald hebben. Het
Paard, omdat het by de Romeinen geëerd wierd, en eigentlyk een
verbeelding des oorlogs is. Den Stier, om dat de oude Romeinen
voorgaven, dat Italien eertyds zynen naam ontfangen had van
het welk hedendaags een Kalf of Stier betekent. De Draak wierd ge-
meenlyk in de vaandels van het voetvolk gefchilderd, en in ieder com-
pagnie gevonden; wordende die vaandraager, gelyk P^egems fchryft,
Dragomrius genaamd. Ammiams Marcellinus verhaalt ons, op wat
wyze zy de zelve droegen. Zy hadden , zegt hy , aan de fpitfen van
hunne vergulde pieken, die met gonde franje geftoffeerd, enmetpaer-
len en edelgcfteentens verrykt waren, draaken van geweeve ftoffe ge-
naaid, en van bhinen hol, vaftgebondcnj welke in de lucht opgehe-
V V 3 ven
-ocr page 342-2p8 groot schilderboek.
ven zynde, door het blaazen en de beweegingen van den wind hunne ver-
fchrikkelyke bekken en wydgaapende kaaken openden, en een hol ge-
luid maakten, geiyk of zy van gramfchap aangeftoken en grimmig wa-
ren, krommende en beweegende hunne ftaarten na maate dat de wind
kwam te waaijen, van welke Claudimus zegt; Et ceffame vento multi
tacmre draconesy dat ïs: als dc wind gaat leggen, hoort men geen ge-
raas der draaken. Dit vaandel was purperrood , na 't zeggen van den
voorfz. Ammianm. Den Arend, in moed en onverzaagdheid alle an-
dere vogelen te boven gaande, is niet oneigentlyk de Roonifche Ade-
laar genaamd j vermits er kwalyk een plaats oi hoek van de bekende
..waereld is geweeft, daar hy niet door zyne gelukkige aanleidinge de
macht en het gezag der Romeinen heeft uitgebreid, en de wederftree-
vige volkeren de behendigheid van hunne raadflagen, en de dapperheid,
waar mede zy de zelve uitvoerden, doen beproeven; hoewel het my
. uit dc Hiitorien niet onbewull is, dat de Arenden al lang te vooren
by de Perfen in "t gebruik waren: want de Koning ilichtervan
de Perfifche Monarchie, gelyk Xemphon befchryft, voerde een gou-
den Arend met uitgeftrekte vleugelen, gelyk oi hy alle ryken der aarde
doorvliegen wilde, op een lange piek; bet welk naderhand door dcvol-
gende Koningen van Perfien, die cUt voor een koninglyk teken hiel-
den, wierd nagevolgd. Men heeft in aloude tyden onder alle volke-
ren , door een valle en onveranderlyke overeenkomite der waarzeggers,
deze eere aan dien vogel alleen toegefchreeven, te gelooven dat hy in
alle zaaken goed geluk en voordeelige uitkomlienin alle ondcrnecmin-'
gen voorfpelde. En in dien zeiven zin verhaalt yuflims , dat een
Adelaar op het fchild van Hiero, die, van moederlyke zyde^ van een
geringe en verachtelyke afkomftwas, cn, noch een jongeling zynde,
zich d'eerfte maai onder de oorlogsl?enden te veld begaf, nederdaalcn-
de ging zitten, zulks als een voorteken gehouden wierd, dat hy een
defcig veldoverfte en koning, gelyk daar na kwam ce gefchieden, zou-
de werden. Ja de Poëeten zeggen, dat door den zeiven voornaament-
lyk voorfpoed , door de hemelfche voorzienigheid iemand tocgewee-
zen, verftaan word. Dit gevoelen heeft zyn begin genomen uit dat
Anacnon^ eerfte Schryver der Oudheden, verhaalt, dat voor-
nemens zynde dc Reuzen , welke den hemel dreigden te beilormcn ,
te beoorlogen, aan de hemelen en der zeiver krachten offeren-
de, door het vliegen van den Arend-, daar by geval voorby fchietcnde,
van een gelukkige uitkomfte en overwinning zyner vyanden wierd ver-
zekerd, en de zelve naderhand in der daad verkreegen hebbende, al-
tyd daar na een gouden Arend in zyne wapenen en oorlogsbanieren,
een
?erfiaancn
2p8 groot schilderboek.
een eeuwigduurende gedachteniife, voerde. Van 'Jupher kreegen hem de candioL^ni
Cretenfen: van dc Cretenfen, de Candiotten. z/£}ieas dc Troyaan uiynen.
bragt hem tot de Latynen ; waar van de Romeinen, door verloop des
tydts, dien vogel tot hun wapenteken gebruikten: hoewel Lipfius
meent, dat ze na het voorbeeld der Pcrfiaanen den zei ven aangenomen
hebben. De Tofcaanen, in den laatiten oorlog dien zy hadden met
de Romeinen, door hen overwonnen zynde by de Stad Ereto, aan de
grenifen der Sabinen, bragten aan Tarqumius Prifcus^ den Koning det
Romeinen, de Koninglyke wapens, waar mede zy gewoon waren hunne
Koningen te vercierenj te weeten, een goude kroon, eenpurpcr kleed, een
purpere mantel van verfcheidene verwen, een yvooren ftoel, en een
yvooren fcepter daar een Adelaar boven op ftond, dien hy en zyne na-
komelingen altjd plachten te draagen. De Koningen uitgejaagd
zynde, nam de Raad van Romen den Adelaar van hunne fcepters, en
ftelden hem op hunne fpieflèn, verheffende hem boven alle andere
krygswapenen, als boven den Wolf, den ASmtaurus, het Paard, het
Wildczwyn, &c. Marirn, die, noch een kind zynde, in 't veld een
Arendtsneft met zeven jonge Adelaars kwam te vinden , eenbeduidfel
van zyne zeven Burgermeefterfchappen, ftelde die veeltydts alle zeven in
zyne wapens, en eigende» in zyn twede Burgermeefterfchap, den
Adelaar aan de Romeinfchê Legioenen, gebruikende hem alleen in de
veldilagen , om de foldaaten tot dapperheid en onfeilbare hoope van
overwinninge aan te maanen. De andere krygstekenen zetteden zy op
de tenten in ""t veld: doch Marius nam ze geheel weg : en van dien
lyd af was nooit een Bende of Legioen te velde, of daar waren twee
Adelaars by. Maar yofiphm in zyn vierde Boek itelt by ieder Bende
een Adelaar; en na Jiet getal der Arenden telden zy hunne Benden, ge-
lyk Hinius zegt, dat het Heirleger van Pompeius uit dertien Adelaaren
beftond. Dion itelt ook by ieder Bende een Adelaar. Deze Adelaar ftaat
met uitgeftrekte vleugels opeen of ίpies, welke, volgens Fi^i*
tiusy vyf voeten een half la'ngis, met een fcherp driekantig yzer van
negen oneen aan het einde. De draagers wierden Aquiliferiy Arend-
draagers, geheeten. De Arenden op deze fpieflen waren kleen, cn
Van zilver; en veele haddenblixementuflchen hunneklaauwen. De re-
den, waarom de Romeinen eerft zilvere Arenden gebruikten, gelyk
ook ψΜΗί deed, was, om dat het zilver het helderft en den dag ge-
lykft is, en derhalven het bekwaamft tot een oorlogfteken: rhaac daar
na voerden zy die van goud, ter oorzaak dat het zelve meer blinkt e»
affteekt, overtreffende het zilver door zyne glans verre. Dat de Ro-
meinen in 't eerft zilyere tekens gebruikt'hebben, was om dat zy in al-
2p8 groot schilderboek.
Ie dingen te naauw gezet, en in 't begiiue fpaarzaamwaaren: maafop
^t laatlt weeken zy voor niemand in ovcrdaadigheid , pracht en praal,
ja ook zelve niet voor de Perfiaanen.
De Batavk- 'Julius Ctefar heeft de Batavieren , die in de bezolding der Roinei-
in zulk een waarde gehouden, dat hy hen tot zyne lyf-
wachtcrs aanftelde; betrouwende hen ook noch in de vreefielykfte cn
ftryden de eerfte en opperile banieren, de Roomfche
Areüditan- Arenden, te draagen.
^"aatdei der ^^ Herculeaanen der oude Benden, in 't voorige Hoofdftuk gemeld,
m\A.t Heren- vocrdcn in hun vaandel, of veldteken , een blaauwen Arend met uit-
leaancn. geikektc wicken in een zilver veld, op de hoeken met goud afgezet.
De jonge De jonge Hercuieaanen voerden in hunne ftandaarden een gouden
[lercnleaanen: Adelaar, zittende op de ftam van een boom, in een blaauw veld, met
goud aan de zyden afgezet.
De nieuwe Jovimmnen hadden in hunne vaandels een vergoden
Arend, met een Viadema of koninglyke band om 't hoofd. Deze
Arend was zwart of bruin op een goud veld , met rood cn blaauw op
de vlerken afgezet, met een rond goud fchildtje op deborii. Maar die
van de oude Benden voerden een purperen,Arend op een blaauw veld ,
met rood en goud afgezet.
De Benden Q^uanodecimam genaamd, in Thracien verordend om
die landen te bewaaren, voerden een bleekblaauwen Arend op een zil-
ver veld, en gezeten op een rond van hoog en bruin blaauw, rondom
met rood afgezet, cn iet middelpunt van goud.
Ot Divitenfes, zynde een Ligioen der Gallen, voerden een Ade-
laar van flaamv fcharlakenkoleur, met een gouden Stier op een zil-
ver veld.
DeThebaa· Dc Thebaanen voerden insgelyks een Arend in hunne vaandels,
nen. Het Vaandel der eerfte Compagnie Lyfwachters van den Keizer
^iTh^iof^iTheodofms ^ onder het gezag van een Colonel te voet, voerde dc
halve gedaante van een Man, houdende alle beide dc armen uitge-
ftrekt, in de rechter hand een touw , en in de flinker den hoed :
betekenende daar door, dat zy de hardnekkigen en wederfpannigen
zouden geeflèlen en ilraffen, en aan de gehoorzaamen de vryheid
fchenken.
In her twede vaandel vvierd vertoond een goude Stier, aan het
hangen van een rooden berg, met een haalve Moor of Zwart tot
aan den middel, hebbende in de rechterhand een dik einde touw, cn
iii de flinker een muts of hoed; dienende tot een zinnebeeld, datzymog-
ten gevangen neemen, en tot flaaven, en anderen weder vry maakg-
sekend tot
De nieuwe
"j^viaancft
De ^arte·
dedmans.
OiViviten/es..
2p8 groot schilderboek.
De Traciers voelden den afgod Mars in hunne [landaarden.
Die van Smyrna het beeld van de Fortuin.
De Corinth'ers een Neptmus, of het paard Pegafus.
Het Regiment genaamd de oude Archiers van 't Ooften, ftaande
onder bevel van den Generaal van 'tVoetvolk, voerde in zyne vaan-
dels tv/ee ipringende Paarden van goud op een blaauw veld. ,
Hec Regiment te voet, genaamd het twede van Theodofms, 'twelk
onder de regeeringe van den Keizer Theodofius eerft wierd opgeregt,
voerde mede in zyne vaandels een goud Paard op een rood veld, rond-
om met goud vercierd.
Een ander Legioen te voet, ten tydc van den Keizer Conflans opge-
recht , en waar van het Confiamia wierd genaamd, had mede in zyne
vaandels een goud Paard op een hemelsblaauvv veld , en in het midden
van boven een rood rond , tegens het welk 't voorfz. Paard opiprin-
gende, met alle zyn krachten uitgcftrekt overeind ftond.
De Athenieniers. Cephalienfers, Theflaliers, en die van Syracufa
voerden infgelyks een Paard.
De Gallenen Saxen een Leeuwj hoewel deze laatfteii ook fomtydts
een Paard gevoerd hebben.
De Cimbren een Stier, welkers gegooten afbeeldfel zy ook op een
lan s aan het hoofd. van hunne Legers droegen.
De Armeniers een Rara, of een gekroonden Leeuw.
De Ciiiniaanen mede een Leeuw.
De Afiatifche volkeren een grooten Walvis, op welken een kind
fchryelings zat, 'tgeen den zeiven leidde en beftierden.
De Gotthen een Beerin.
De (landaarden van de Saliers pronkten met een goud veld , aan de
uiteinden met purper geftofteerd j waar op twee halve klimmende
"Wolven tegens malkander, met een Roos daar boven, op de welke
zyfterkhunne oogen geflagen hadden, ftonden. Men behoeft zich niet
te verwonderen,, dat de Saliers, welke voorgaven dat Mars hun pa-
troon was, den Wolf, hem toegewyd , op hunne wapens en ftan-
daarden voerden.
Het Rcgimont te voet, genaamd Joviamm, ten tyde van den Kei-
zer Diocletianus , het welk de vyfde rang of plaats van eere onder de
Romeinen had , voerde in zyne veldtekens en (landaarden een rood
Zwyn of Verken op zyn achterrte neder zittende, het hoofd en de reft
van 'tlyf om hoog, in een blaauw veld met goud omtrokken. De
oorzaak hier van was, om dat de Poëcten verzierd hebben dat 'Jupiter^
noch een nieuwgebooren kind zynde, en in 'twoud leggende, van
//. Deel, XX een
Trac.eri.
Cic vaii
Smirna.
Corinthers.
Oude Ar-
chiers van 't
Ooften.
Het twedc
WTttndnfim,
Van den Kei.
zer Confianf.
Athenien-
fets, Cepha-
lienfeis , Sy.
racufers , eu
Theflalieis.
Gallen en
Saxen,
Cimbren.
Armeniërs.
Cifiniaanen.
Afiaanen.
Gotthen i
Saliers.
Bende van
den Keizer
DtKUtiamt,
2p8 groot schilderboek.
een Zog wicrde gemind , en dat deze Bende van Jupiter den naant
draagende, daarom het Vatken , ter gedachteniiie van die daad, in
haare (landaarden voerde.
Het Regiment Gardes te voet van den Keizer Honorius. door hent
opgerecht, voerde twee roode halve Varkens tegens malkander op-
klimmende, in een zilver ichild met een goud veld.
De Troyaanen van gelyken een Varken op een gond veld.
De Phrygiaanen mede een Varken.
Het Regiment, genaamd Tertiodecimaniy voerde een fpringenden
blaauwen Hond in een zilver veld, wiens middelpunt van goud , en
den omtrek rood was, beflooten in een ander rond van bruin blaauw.
Van Confiantinus den Grooten af tot aan de tyden van TheodofiuSy
Honorius ^ en verfcheidene andere volgende Keizers, wasser ondet de
Roomfche Benden een Regiment te voet, genaamdwelke
in hunne vaandels een fpringenden rooden Hond in een zilver veld voer-
den, hebbeiide in het midden een goud fchildtje, waaronder noch een
Hond ruggelings met de vier pooten om hoog lag. Dit Regiment hiel-
den zy in groote waarde, om dat her zelve demeefte lof toegefchree-
ven wierd in het t'onderbrengen van de l'hraciers.
De Cynopolitaanen voerden Anubis onder de gedaante van een
Hond.
De Cortonaciers een zilveren Draak op een rood veld, in 'tmidden
wat doorzichtig van zilver, cn aan de buitenrand twee ronde ringen,
zynde die van d^e flinker zyde van een zeer hoog roode , cn de andere
van een zilvere koleur.
De Lacedemoniers een λ, of een Draak.
De Indiaanen het beeld van Hercmes-^ doch deRnitery, g;elyk Sui-
das zegt, Draaken.
De Nerviers , zynde Schutters van de Lyfwachten der Roomichc Kei-
zers, hadden in hunne vaandels tweehalveGii/iiii'i'e», ofgeflangde Vrede-
ftaven, in een purper veld, van buiten met goud en rood afgezet. Op het
midden van 't fchild was een goude ring in een kleene goude kolom , waar
tegen de voorfz. Slangen zich rondom ilingerden, en met het boven-
iyf een halve cirkel maakten, met de kop naar malkanderen gekeerd.
DeSagunnierstv/ee roode Slangen, ^mmiamsze^^i va»
purper kruiilelingsdoor malkander geflingerd, even als de Griekfche let-
ter X op een hemelsblaauw veld met rood afgezet.
De Compagnie der Biannters, ftaande onder het gebied van den
Generaal der Infantcry in Slavonien, droeg in haare vaandels een
hoog blaauwe Slang, de ftaart wat geboogen en na dc aarde gekromd,
met
£n Hmtritn.
Troyaanen.
Phrygiaanen,
Tertiadecim*·
ui.
Menapiers,
C)Uopolita-
ncn. >
CoKonacieis
Licedimo-
niets,
ludiaanen.
Netvkrs.
Sjgunnicrs.
Biaanieri,
GROOT SCHILDERBOEK. 347
met een mcnfchenhoofd, dat na achteren om zag, op een blaauw
zilverachtig veld, rondom met goud afgezet.
De Marcomannen een goude halve Slang op een zilver veld, heb- Marcoman.
bende tuflchen het hoofd en het benedenlyt een halve goude Maan.
De Curiaciers een goude Slang , in malkander gerold, op een cuïiacie«,
graauw veld, aan de kanten met hemelsblaauw afgezet, en met ruiten
van zilver en blaauw , gelyk een dambord, door malkander gefor-
teerd.
Het Legioen Voetvolk, genaamd dc zefde Parthifche, dienende in zefd«Pat„
'tOoften, voerde een geele Caducsus of Roede van Mercurms óp een tWfche.
blaauw veld, aan de randen met purper en zilver afgezet.
De Bende der Anglevariers een rooden Staf, en aan het opper fte Angievariers
eind een ronde bol, waar uit twee Slangen kwamen, zich krommende
tot het midden van 't fchild , gelyk of zy malkander wilden kuilen.
Het veld was van een bleek blaauwe koleur, aan de buitenkant met een
dubbelde rand van purper en goud afgezet.
Onder de oude Benden was mede een Regiment Vdentiani genaamd, vaimiani.
door den Keizer Falens opgerecht als hy de Thraciers ging beoorlo-
gen ; welke in hunne (landaarden een kleene roode ko om voerden,
en twee halve Maanen van de zelve koleur, onder aan met twee om
hoog tegens malkander fpringende halve Haazen van goud in een zil-
ver veld.
De Libiers drie Haazen. _ Libien,
Het veldteken van het Romeinfche Legioen , Augnfla genaamd ,
was een overeind itaande roode Kat, met goud afgezet op een zilver «Mmd!'
veld, het hoofd ter zyde omkeerende gelyk of zy ruggelings achteruit
ging.
De Alpini een blaauwe Kat regt overeind gaande op een rood kar- Aipinj.
mozyn veld met goud afgezet.
De oude Alaanen, Bourgondiërs, en Swaaben voerden mede een AUanen,
Kat; daar door te kennen geevende , dat zy alzo weinig het jok der
dienftbaarheid, als de Kat het opiïuiten, konden verdraagen. Swaaben ·
De Egyptenaaren een Krokodil , of ook wel een Kat. Egyptenai.
In de laatile tyden van de Roomfche Monarchie, en niet lang voor
*t verval der zelve, hadden de Romeinen een Bende in hunnen dienft
Cornuti genaamd, welke in haar vaandel een roode Steenvalk op een
goud veld, met blaauw en rood afgezet, voerde.
De Inwoonders van Peloponnefus een Schildpad. Pcioponne.
DeBoeotienferseenSphinx
De Locreenfen een Stapel of Krekel. Locieënfeu.
xxi De
-ocr page 348-2p8 groot schilderboek.
De Aflyriers, ter gedachteniffe van Semiramis^ een Duif,
Atcadiers, De Arcadiers, welke zich inbeeldden het alleroudfte volk der vvac-
reld te zyn, en zo oud als de Maan, voerden de zelve daarom ook in
haare wapens en veldtekenen, by wylen ook denGodP^i», die het zin-
Parthers ^^^ gantfchen aardbodems is.
De Parthers een Slagzwaard, of Sabel, op zyn Turks in de hand
van een gevlcugelden arm.
De Grieken in het gemeen twee Kroonen, en
De Meden drie Kroonen.
De Macedoniers de Knodts van Hercules tuifchen twee hoornen.
Die van Cappadocia een Schaal.
De Scythen een Blixem.
De Phoeniciers Zon en Maan.
Het vaandel en kenteken der Soldaaten te voet, Braccati 'Juniores
genaamd , zynde de eernaam van zeer doorluchtige mannen by dc
oude Romeinen, was van een bruinblaauvve koleur, op wiens opper-
fte gedeelte een Sterrc van acht rtraalcnde hoeken gcfchilderd itond,
_ en in 't midden een cirkel met goud iiitgemonfterd.
De Trszeiiieniers een Drietand of Staf van Neptunus.
De Roomfchc Keizer Theodoftus voerde in zyne opperfte of hoofd-
banier een Kruis, in welk teken hy al zyn vertrouwen ftelde.
Conflamims tegen Maxentius flrydende, voerde tot zyn veldteken
een lange fpies met goud heilagen , en een goude dwarfbout kruis-
wys daar boven, en noch hooger ^en goude kroon die met edele ge-
fteentens bezet was , ibande de twee eerfte letteren van den naam
Chriflus'm'tGxickkh. van gouc), te weeten een P. in 't midden, en X
zynde Cto, daar in gegraveerd; welken naani hy ook altyd op
zyn heimet droeg. Aan de gemelde bout, of dwarsyzer, hing een
koninglyke fluyer, met goud en paerlen geborduurd. Met dezen naam
Chrijim^ en den ftandaard des kruifles,behaalde hy een heerlyke over-
winning op den genoemden Tyran Maxentius,
'f'lidéGiit- ^^^i^nus fchryft, dat dc Pentagone, of Vyf hoek, het zinnebeeld van
fcK ootio-^ een gelukkige onderneeming en blyde uitkomft is; het welk uit de vol-
gende. gende oorzaak is voortgefprooten. Als ^miochus de toegenaamd
Soter , dat is behouder, tegens de Galatiers oorlogde, en zag dat de
zaaken niet zo voordeelig voor hem gingen als hy zich verbeeld had,
vervallende van dag tot dag in grooter gevaaren en bekommeringen,
droomde hy op zekeren tyd, of veinfde zulks om zynen foldaaten
nieuwen moed in te boezemen, dat hy met jllexander den Grooten
fprak, die hem ried het gemeene woord van groetenifle, in 'tGriekfch
vreiA
Aflyrkrs.
Grieken.
Meden.
Macedoniers
Cappadö.
elers.
Scythen.
Phoeniciers.
'Braccati Je-
nUret,
Trxzenien
fers.
th(odcphi>
2p8 groot schilderboek.
ΥΓΕΙΑ genaamd, het welk zo veel gezegt is als ik wcnfch u gezond-
heid en welvaaren , tot zyn zinnebeeld te neemen , en het zelve aan
zjne veldoverften , bevelhebbers en foldaaten , tot het algcraeene
veldwoord of leus uit te deelen , en op hunne wapens, fchilden, en
bannieren te doen draagen, devvyl het hem tot een teken van overwin-
ning op zyne vyanden zoude dienen. Hier op fchreef hy hun de ge-
daante van dit zinnebeeld voor, zynde drie hoeken met vyf iiniën door
malkander getrokken , een vyf hoek uitmaakende , en op ieder hoek
cene van dc gemelde letteren. Antiochus het zelve in "t werk gefteld
hebbende, behaalde op de Galaters een zeer heerlyke overwinning.
Men ziet ook noch verfcheidene Penningen en Medailjes van Antio-
chuSy waar op de gemelde Vmagom^ of figuur van vyf hoeken, ge-
vonden word. Argonauteti,
Dé Argonauten, of die van Argos, hadden de letter A. om dat
zy de eerfte van hunnen naam was, tot een veldteken: doch behalven
deze letter voerden zy ook een Vos of een Rot in het zelve.
De Meffineefen een M. ^
De Jooden de Letter Thm of T, het teken des heils. Het oor-
De befdiilderde en gegraveerde Schilden (ten welken opzichte
veele onder de geleerden van meeningc zyn dat het Latynfche woord gegraveerde
Scutumy een fchild, van Sculptura afkomttig is, om dat het de ge-
woonte was de heerlyke daaden en gefchiedeniilen daar op te gravee-
ren en te vertoonen ) waren eertydts een gewis merkteken van de
dapperheid der geeher die ze droegen. Uit vreeze dat de foldaaten in
't gewoel des gevechts van hunne rotgezellen zouden afdwaalen, zegt
Vegstiusy voerden de byzondere benden der krygsknegten byzondere ge-
ichilderde merktekens in hunne fchilden; behalven dat de naam van
eiken foldaat op 't binnenfte van zyn fchild met letteren uitgedrukt
ftond, als ook tot wat compagnie den eigenaar van dat fchild behoor-
de.
De Schilden of Targes waren vcrfcheiden van gedaante ter plaatfe ^j^fte a^"
daar de zelve de hand bedekten; gelyk die der eerfte ArmenifcheOrder nifeheOidctT
aan wederzyden van de nederdaalende linie twee doorfnydingen, e-
ven als wy in 'tvoorige Hoofdftuk van de Schilden der Amazonen ge-
zegt hebben, hadden. Deze Schilden waren hemelsblaauw met een zil·.
ver veld.
Die der twede Armenifche Order waren geheel rond, van purper
koleur met een hemelsblaauw veld, rondom met goud vercierd.
De Vefontiers droegen fchilden, op welker buitenile gedeelte vier vjfojj,·
anderedekfchildtjens, in een regten vierhoek, twee van zilver, en
. XX3 twee
De iwcdr.
JCI*.
2p8 groot schilderboek.
twee van hemelsblaauw, ordentelyk verdeeld, ftonden, hebbende een
dubbelde rand.
Het fchild der Menapiershad een zilver veld met een gouden Hond,
ruggelings met uitgeftrekte pooten, 20 veel mogclyk was om na het
uiterftc deel fnellyk te loopen, nederleggende.
De Mantineërs hadden de gewoonte van op hunne wapenen en fchil-
den den drietandigen Staf tc voeren ; en daar door wierden zy, gelyk
Pindarus verhaalt, erkend burgers van die Stad te zyn.
De Romeinen, na de tyden van Hadriams^ voerden op hunne
halvemaansgewyze fchilden in een zilver veld twee halve goude tegens
malkander fpringende Paarden , genaamd Mmri ferocesy ftoutmoedig
en onvertzaagd, waar door zomniige Italien betekenen.
De Spartaanen voerden een Draak op hunne fchilden.
De Grieken den God NéptHms^ en
De Troyaanen Mimrva.
Op die der Lacedemoniers ftond de Grickfche letter Λ, om dit
volk te betekenen : en
Op die der Meifcniers, welke in voortyden een trefFclyk en dapper
volk waren, zag men een Μ, mede tot betekening van dit volk.
De Athenierners voerden veeltydts een Nachtuil op hunne wapenen.
De Jooden beweeren de eerften te zyn geweeft, welke uitgevonden
hebben de hooge en mindere ftandtsperfoonen door kentekenen van
malkanderen re onderfcheiden; en die onder hen uit een aanzieniyk of
adelyk gcflagt waren , droegen op hunne fchoenen het teken van een
waifende Maan, waar door zy uit het gemeene volk gezonderd en ken-
baar wierden.
De Aflyriers, viïgypccnaaren, en Perfiaanen , nevens de Grieken,
gebruikten ten dien einde het zelve teken; 't welk, volgens alle waar-
fchynlykheid, na verloop van eeuwen, by de Turken tot een veldte-
ken aangenomen is.
De Romeinen droegen insgelyks , om hunnen adel te toonen , een
waflende Maan op hunne fchoenen, welke zy ter dezer oorzaak Li*na~
ti Cdcei noemden.
De Athenienfers betekenden de oudheid hunner afkomft door den
Sprinkhaan. Thucydides verhaalt ons zulks in 't begin zyner Hiftorie,
noemende de zeive PorticigdA , om dat zy de gewoonte hadden van
goude Sprinkhaancn in hunne hoofdcieraadén, en de Overftens op hunne
helmen te draagen, ten einde de vreemde van de ingeboorene en adelyke
geflachten van hun land te onderfcheiden.
Wy leezen ook by de oude Schryvcrs, dat'er weinige Helden ge-
vonden
Mcnapier».
Mintinects.
Romeinea.
Spartainen.
Grieken.
Ttoyaancn.
Lacedemo.
niers.
Mefleniers.
Athenlen-
fer».
Kentekens
van Adelon-
der de Joo-
den.
En andere
Ooftcrfchc
Volkeren.
Romeinen.
Athenien-
fets.
VS'apenfchil
2p8 groot schilderboek.
vonden wierden, die niet het ccn of het ander veldteken in hunne ichil- feTensJa'^'
den voerden. Ik zal 'er mede hier eenige van ophaalen , zonder my Heiden,
aan de waardigheid en den rang van hunnen leefcyd te verbinden.
Ofiris, bygenaamd Janus y voerde in zyn ilandaard of veldteken een
Scepter, op welkers top een ope'n oog .ftond. Somtydts wasser ook
wel een Arend, Zon of diergelyk voorwerp in verbeeld. En //jj
voerde een Maan.
Hercules yhy zommigen de groote O/Trw genaamd, voerde een Leeuw
welke een krygsbyl io zyne klaauwen hield ; of wel het zevenhoofdig
Serpent Hydra.
Mars een Wolf, cn op zyncn helm een Exter.
Pallas het hoofd van Medufty als mede in haar borilvvapen. En aan
wederzyde van haaren helm een Griffioen , enbovenopecnSphinx, of
wel een Uil.
Thefeni een Minotaurm met een knods op zyne fchouders, ook
dikwils een Os.
Cadrms een Draak.
Caflor em Sterre van zilver op ccn Waauw, en
Pollux een diergelyke op een rood veld.
Nimroth, eerite Koning van Babel, voerde eeri Ram.
Nims en Semiramis een Duif: doch deze laatfte voegde ccn Lui- wiw enSi.
paard daar by, om dat zy 'er een overwonnen en gedood had. mirami.
HeBor een Leeuw zittende op een purperen zetel, en houdende een ««i''»'·
zilvere helbaard'in zyne klaauwen.
υΐφ$ een Vos j en op zynen helm een Dolphyn,
verhaalt in zyneHiilorie der Grieken, dat de Eleëniersecn jiiammmn.
Leeuwenkop op het fchild van AgAmemnon, om zynen vyanden vrees
en fchrik daar door aan te jaagen, hadden uitgehouwen, en daar on-
der deze woorden in het Griekfch: zjn hier dc fchrik der waereld.
Doch Homerus befchryft dit veel cierlyker.
PyrrhHs een Arend, of, zo andere willen, de negen Mufen met fy'^f'*!'·
jipdio op den berg Helicon.
Achilles een Eikenboom.
Paris een goud Hoofd.
Alcibiades droeg een fchild van yvoor en goud, en daar in eco
fido die de blixcm omhclfde.
Mexander de Groote een Leeuw; of ook vcelmaals het beeld der
overwinning; of wel den Bucephaly een Wolf, of een Ram.
Ofius, Koning van Tyrrhenen, heden Toicanen genaamd, voerde
in zyn wapen cn fchild een Slang. Dc Roorafche Schry ver Servius
zegt.
0/w.
ir„.
Hmulti,
Mart.
PMas,
ThtfiHS.
Qadmns.
Oflor.
Ptllux,
Nimrttk.
tkchillet.
Paris.
t^Uihiades,
Mtxand»
Ofiut^
zegt, dat de Koningen van Egypten mede het zelve wapen hadden.
j^ia,mcha. Machaheus een Bafiliskus.
keus. Scifio uifricmus voerde de beelden van zynen Vader en Oom in zyn
Saffo ^frua- . ^^ ^^^ ^^ ilormhoed v/as van gedaante als een Olyphants-
hoofd.
Scdvola voerde in zyn fchild het beeld van zynen dapperen Voorva-
der Mutius Scinvola.
yimiocbus een Siangenftaf.
OBaviams Augnfius een Sphinx.
Pyrrhusy Koning van Epirus, mede een Sphinx.
Seleucus een Stier.
Lucius Papims Carfir het Paard Pegafus.
Epamimndas een Draak.
Pompejm de Groote een Leeuw die een zwaard in de klaauweii
hield. Dit teken was ook in zyn gouden zegelring gegraveerd , welke
na zyne dood by hem gevonden, en aan yuUm Ce/^??· overgeleverd
wierd.
Julius C^r vocïdc in zyn ftandaatd het devjs of de fpteuk, de
hlosdcÏ Femsen in zynfchild een tweehoofdigen Arend. '
De ipreuk van Sjlla^ was Apollo van Delphos.
En die van Marius^ dc Huisgoden Lares,
Mecmas voerde een Kikvorfch, en
het hoofd van Medufa.
Die iuft heeft om van meerder verfcheidene rondaffen en fchilden,
als mede helmetten &:c, der Grieken, Troyaanen, en andere volke-
ren en helden te leezen, kan zich ten vollen verzadigen in Homerus en
FirgiliuSf die de zelve hed wydioopig en cierlyk hebben befchrecven.
SiHvoU.
^ntiothni.
^ttguflut.
Pyrrhui.
StUttcas.
Pafirittt,
ÏpaminondaS.
Ttmpejm.
JdiiuCif^.
Sylla.
Mariw.
Mtcinat,
ΥφιψβΗη».
355
Dc
iy
II. Deel.
Ε jeugdige Flora zk hier in 't blaauw, geel, ien rood ge-
kleed ; werden de, door vier Kindertjes , verbeeldende dc vier
Getyden des Jaars, al danflènde met bloemen en vruchten,
die zy haar aanbieden , vergezelfchapt. Elk is met een kieedtje of
iluyer van de aan hen toeëigenende koleur vercierd.
Ε fehoone Flora, in hetjeugdï^fi van haar keven y
_ Die 't Α ar dry k haar cieraad en luifier komt te geeveftj
Praalt hier in't Maagdenkleed van blaautv, van geel^ en rood:
tiaar rooz.e wangen, en betoverende lonken,
Die maaken 't keurig oog door haar befpeg'iing dronken^
Terwyl zsj gloor en glans vol fchoonheiU ons ontbloot.
De vier Getyden, die haar dert'le fchoot omringen y
Al huppelend haar fchoonte op tovtrwyz^en zSngen:
Elk bied haar bloemen aan, op ieder tyd geplukt.
De Lente praalt in 'tgroen ^ en geeft haar jonge knoppen,
Noch vers ontlooken^ daar den dauw af drupt met dropperi.
Waar door z.y de Godtn in haaren geeβ verrukt.
De Zomer, met het kleed van zuiver geel omhangen ^
Doet haar een bloementuil\van haare hand omfangen
Van veel koleuren: reuk en oog word dus voldaan.
De fihrand're Herfft, gekleed in trood^ wil zjulks niet dulden,
Maar aangenoopt, den korf met bloem en vruchten vulden,
En biedf met y verzacht, die deze fchoonheid aait.
355
De Winter, dmv tg ^ wjl de bloemen haar ornhreeken.
Komt zjsdi^ in het zwart, met groente alom befteekefit
De traage moemen, die z.j noch aan 't veld ontrooftj
Ha^ geeven. De Godin omfangt ze onder 't zingen
En vreugde hveelen: hand aan hand z.y haar omringen y
En haar gegeeven fchat door glans elk een verdooft.
Zo z.d dezje Ed'le Κοηβ door lu^er 't oog verblinden
Van haar befchouwer: elk x.d vreugde en bljdfchap vinden,
u4ls hy door verwen z,iet der bloemen korten dmr^
Eft gmns ^ vereeuwigd voor onmydelyk bederven.
O JConfl! O Konflenaar l nooit z/^l utv luifler fierven ^
IBedeed gy dagelyks door yver maar een mr.
Gy kunt de deugden zelfs vereewwen door uw bloemen,
Als gy die wel fchakeert om helden deu^d te roemen:
Vlecht y vlecht om Hercules een wjkkere eikenkrans,
Bezjst met akels: iaat de zonnebloem daar yraden.
Die door (tandvafligheid, om Phoebus held're ftraaien
Te volgeny zich fieedts wend naar hem in 's hemels trans.
Ciert vrouw Penelope met mirthus en met roozjn,
Die door haar fihoone geur, en 't aangemame hloozeny
Zich wel beminnen doen, maar welker doorenfleek
De floute hand weerhoud van moedwil, zich voor fihemis.
Zo fchikt men bloemen befi, zo toont men getβ en kennis.
Of wilt g'a:anwyzen. hoe dat Protheus wifsHing bleek}
Vlegt maankop y tulpen en fioolen by malkandery
Welks verw gefluag verfchict, en jaar aan jaar verander.
Of zo de Godtsvrucht van Mwqils « bekoort,
jidaalt bloemen hemelsblaauw, nvier aangenaxme glanjfen
Die deugd verheffen tot .de hoogde hemeltranjpny
Waar. am die fihoone verw als eigen toebehoort.
Doorlachte kleur voegt befi by ziels doorluchte daaden:
De hemel kroont die deugd met zulke hoofdcieraaden.
Of port uz:elf de Min yfihaakeer in Tafereel
Die bloemen y die uw hert en hertflogthaar af maden,
Lairesses geeH die voert u bier uit namwe ^adeny
Zyn ZMcht is voorde Κοηβ, zyn zorg voor ugeheel.
F. DE Κ Α Α R s G ï Ε τ Ε Λ·
r.
3)5
Twaalfde Boek.
Eerste Hoofdstuk.
Ademaal de Lente het vermaakelykfte gétyde des jaars is,
is het geen wonder dat de bloemen , boven alle voorwerpen,
aan de mcnfchen zo behaagelyk voorkomen , niet alleen de
leevendige bloemen, maar ook de gefchilderde, al waren zy noch zo
flegt gehandeld; zullende veele liefhebbers die dikwils ftellen boven
een deftig en konftig Stuk , 't zy hiftorie of landfchap, van c£fl be-
roemd Meefter gemaakt.
Het is aanmerkelyk, dat van zo veelcrley verkiezingen, als'er in
de Schilderkonft zyn, geene zo feminin, of een vrouw meeft eigen,
is, dan deze. De redenen daer van zyn zo begrypelyk , dat ze gce- Het Bioar.»
ne uitleggingen van nooden hebben. Het is ook aanmerkelyk, dati=hiideren "
van zo veelderley byzondere verkiezingen de eene 20 volmaakt
als de andere, wel te verftaan ten opzichte van de Konft , al waar die"vaii^c
noch zo enkeld: en fchoon de zelve maar een kleen gedeelte van "'„dc.
het geheel is, echter is zy met zo veele begaafdheden verzeld zon-isecht«vol'
1 1 . _ _ 1—Γ-Ι . -----* ^λ!..!.· 1---J—----—i t · naiafet.
een deel als in 't geheel, en d'eene zo [wel als d'andere zyne konft
verftaat, kan echter iemand , die zich van jongs af tot deze af gee-
ne enkelde verkiezing begeeven heeft, hoe verre hy daar in ook mo-
ge zyn, niets buiten de zelve maaken dat goed is. Wy hebben vee-
le voorbeelden, dat fraaye en doorluchtige Meefters van liet generaal
tot enkelde verkiezingen met uitmuntendheid zyn overgegaan, maat
geen van een enkelde tot het generaal als met ichande. Ik reken
fchande een flegte ruiling, gelyk goud tegen koper, of lekkere wyn DeSchtr-
legen water. De eerfte zyn ontelbaar, zo Italiaanfche , Franfche, verhoud
als Nederlanders; maar van de twede eenige weinige, waar vanvifj^aard?^"
yyi alleen ftea.
-ocr page 356-2p8 groot schilderboek.
Blocmrchii. alleen de kroon ipani tot verwondering van de geenen die hem in
ooit^'ewceft i'ioemtyd hebben gekend. Ja indien'er een doorluchtig Bloen:-
is.' fchilder is geweeft, zo was hy het. Noch Mario de Fiori, noch Pa-
ter Segers , noch de Heem hebben het zo hoog gebragt; : doch
hy is eindelyk door zyne flcgte ruiling van een aangenaame lente in
een bedroefde winter vervallen en gefmoord. Dit voorbeeld heb ik
byzonderlyk aangemerkt cm twee redenen: ten ecriien, om myne voor-
itelling te beveiligen; naamentlyk dat iemand, die het zwaarfte in zy-
ne macht heeft, heel gemakkelyk, ja zonder moeite, tot het minder
kan geraaken, en het tegendeel niet zonder fchade en fchande: ten an-
deren, dewyl myn voorneemen is van de bloemen te handelen, om
tot een krachtig voorbeeld van waarfchouwinge te ftrekken voor de
geenen die geneegcn zyn met zulk een enkelde verkiezing hunnen tyd
met voordeel te beftceden.
Het bloemfchilderen is waarlyk een lofFelyke ftudie , en, die zich
daar wel in kvvyt, en uitmunt, roemwaardig. Doch gelyk^er dubbel-
de en enkelde bloemen zyn, zyn'er ook tweedeiley Bloemfchilders,
de eenen enkeld en eenvoudig, en de anderen deftig en zinryk: maar
van deze foort heeft men''er zeer weinige, doch van de eerrte ovcrvloe-
. , Drie dingen zyn^er dan voornaanientlyk die een Bloemftuk goed
deiTgd^van """aken; te weeten eerftelyk, fchoone en uirgeleezene bloemen ; ten
tweeden, een goede fchikking en en ten darden, een zui-
vere en malflè penceel. Wat ik nu met het eerite meen, is dat de bloe-
men in grootte en fchoonheid uitmunten, of in achting zyn, en geeTs
flegte of gemeene. 'Wat ik met het tweede verftaa , is dat de bioe-
men, het zy leggende of ftaande, altyd hunne eigene hoedanigheid en
forme behouden : dat die rond is, door een al te wilde fparreling
noch driehoekig, vierkant, noch langwerpig fchyne ; waar door het
mogt komen te gebeuren , dat men de eene bloem voorde andere
zoude aanzien : dat de fchoonfte en aanzienlykfte het meefte gezag
hebben: en dat de eene by de andere gevoegd, een aangenaame ver-
menging van koleur doe voortkomen, v/elke het oog behaagt en vol-
doet ; beftaande hier in , dat de geweldige en vlammende met de
zwakke in zulker voegen geichikt zyn, dat het een liefFelyke regen-
boog kome te vertoonen: en eindelyk het derde, dat ieder bloem vol-
gens haare natuur en eigenfchap wel uitgedrukt werde; de eene dun, en de
andere dikhuidig; de eene flap en leenig, en de andere dik en fteevigj
de eene glimmende, en de andere dof en zonder glans.
Ku zullen wy tot de zaak treeden, en aanmerken wai middelen 'er
zyn
een Bloem-
ftuk bcftaat.
GROOT SCHILDERBOEK. 557
zynom een regten Bloemfchildertewoicicn j niet gelyk ze ons gemeeniyk
voorkomen, maar gelyk ze behooren te weezen om den naam van Meeikr
te verdienen. Doch voor af onderftelien wy, dat men daar onmogelyk Regdsa
toekangeraaken zonder een vafte en naauwkeurige tekening, <-n een
grondige keniiis van PerfpBief. Verders dient'er een goede wee-der heeft"
tenfchap van de verwen by te weezen, te weeten die vaft en beftendig
zyn: waar na men ook noch zorgvuldiglyk acht moet geeven om de™^"'
natuur der bloemen te onderzoeken en te handelen.
Die zich dan met een crnftig voorneemen tot deze verkiezing of ^«t
oefening wil begeeven, dient voor alle dingen noodzaakelyk een bloem-is zonrfethct
tuin te hebben , en de zelve naarftig re bouwen, op dat hy , als leven te ge-
de tyd van 't jaac zulks toelaat , altyd fchoone en uitgeleezene ^
bloemen moge verkrygen; want hoewelhetmodelleeren een groot hulp-ken.
middel is om , wanneer het winter, en het leven niet meer te beko-
men is , zich in zyne oeftening te konnen voortzetten ,
kan echter niemand zonder het leven onmogelyk tot die volkomenheid
geraaken. Die een vafte en vlugge hand in 't tekenen heeft, en de
vvatervervven wel weet te gebruiken, heeft een dubbeld voordeel,
konnende met'er tyd eenfchat van fchoone gemodelleerde bloemen by een
vergaderen, die van veele Konftlievcnden gezogt, wel betaald, en in grootc
waarde geWden worden. Aan het loof der bloemen is niet minder
gelegen dan aan de bloemen zelve , vermits in het leven daar van ver-
fcheidene hoedanigheden eh veranderingen van ftoife en koléuren zyn,
die de natuurlykheid en aangenaame welftand in een Bloemftuk ver-
oorzaaken.
Van gefchiUerde Bloemen in Zaden ^ Kamers ^ Gaan-
derjen j en voornaamentlyk tegen Plafonds
tot cieraad dienende.
twede Hoofdstuk,
EEii Meefter, die zich in het bloemfchilderen zoekt te k\yyt<^njg, '■egt
dient voor al zyne vlyt aan te wenden om het geen daar in lof- dermo^^^zig
W'aardig is te betrachten. Wat groote dingen I wat heerlyke voorval-niet ophou-
len zyn'er niet, waar in zich iemand kan beroemd maakenl Doch
beftaat niet altyd in . bloemkranffen , pottjes, flei;es , vlinders , gen die den
fchoenlappers, vliegende torren , fpinnewebben , noch ilroppeltje.s "^Jj^J'jj
water te verbeelden, of in lekkere pinceelen, noch fchoone verwen,den.
dat men de waereld zoekt te doen verwonderd ftaan. Diergelykc beu-
yy 5 zelingea
-ocr page 358-358 GROOT SCHILDERBOEK,
zelingen zyn al te gemeen om plaats te vinden onder doorluchtige
Geelten: zulke lange herhaalingen zyn al te verdrietig. Wat al voor-
deden doen zich dagelyks niet op in paleizen, lufthoven, galderyen,
en kamers om ons vernuft en ichranderen geett werk te geeven ? Stelt
u maar eens voor een groots vertrek, van marmer opgehaald, met
konftige fchilderyen en bafreléyes geftoffeerd , waar in den meeftea
tyd jonge Heeren cn Juffers maaityd houden , en vralyk zyn. Be-
hang dat vry boven, en aanwederzyde der niiïèn^ met fraaye en kloe-
ke bloemfeftonnen ; tuflchen de pilaflers en over de bafreléves veel
groen; doch daar lamifchappen zyn, wat minder j en op het wit
marmer allerhande fchoone gekoleurde bloemen. In tegendeel op
het rood marmer, wit, geel, enz., na de regekn van de konft,
en met groote partyen j dan eens licht groen, en dan weder don-
ker loof, wanneer de zaak en de grond zulks vereiicht. Doch van de
gronden in 't algemeen, en de verfchcidene koleuren der bloemen
daar op paiTende, zullen wy hier na in 't byzonder handelen. In
de zolder dunne ranken of takjes van zwierig loof, mede op de zel-
ve manier met bloemen, dan eens feftons gcwyze, en dan met bou-
ketsgevuld, hier en daar met lintjes of ringen vaft, en op zommi-
ge plaatien met uitfpruitende takjes cn loof van de grond af, wel-
ke hunne behoorlyke flagfchaduwen weder op de zelve geeven, (het geen
men door eenige zo gemaakte dingen door gebrek van 't leven op
die wyzc kan ftellen ) op dat zy zo veel te natuurlyker zullen fchynen
te hangen. Dusdanige bloemen en loof moeten krachtig en met een
kloek penceel luchtig aangetaft worden, echter in dier voege datze aan
het werk fchynen vaft te wcezen; wel acht neemende op de koleur, en
licht of donkerheid van de grond, om daar op zodanige koleuren van
bloemen te verkiezen als *er toe dienen, ten einde zommige zich aan
de grond fchynen vaft te hegten, en andere af te hangen. Indien men
nu veele feftons in een diergelyke plaats of kamer komt te hangen,
moeten zy noodzaakclyk even lang, dik en vol, als ook even hoog en
laag verbeeld worden. "Wat kan het ons verichcelen, of den eigenaar
bloemen, vruchten, of alle beide te gelyk van ons begeert? want dc
feftons kan men ook vullen met perfikken , abrikoozen, moerbeziën,
Eacha^naai?" ptuimen, &c. aan hunne takjes hangende. Boven de verbeelding van
een Bachanaal voegen wel eenige wakkere troflen van witte en blaanwc
Hovende <lruivcn met pynappelen vermengd. Op de Alcovekan men papavers
van allerhande koleur i met flaapbollen gefchakeerd, daar over laaten
zwieren, mede hier en daar met linten en bandtjcs vaft gehegt, het welk
aan die plaats beft eigen is.
^ ^ Hoe
OcZdldei.
GUOOT SCHILDERBOEK. 559
Hoe zou zulk een foort van cieraaden niet aangenaam weezen» wan-
neer alles natuurlyk gefcHikt engefchilderd is, voornaamentlyk als het
wel gedaagd, cn de flagichaduwen op de grond naar behoofen aange wee-
zen zyn. Waarlyk fchoon het volk, öf het gezelichap , hier voor gemeld^
onder zich ftof genoeg heeft om vrolyk te weezen, moet men niet
twyftelen of de vrolykheid word door zulk een aangenaam gezicht ver-
dubbeld. Neemen wy dan vlytig die gelegentheid waar, als het ons voor
komt; oeffenende ons ondertuCchen in dingen die ons daar toe helpen
konnen om een kloeke handeling te verkrygen. Verwiflèlen wy onze
kleene doeken en panneelen tegens heele wanden; onze fleflen en pot-
tjes ;tegens vaazen; leggende onze fuifclheid af om een nieuwe en ibhoon-
dctaan teneemenl Laat ons onderzoeken, wat voor bloemen fchilderach-
tig, en welke de voornaamfte zyn; als mede hunne zin, toeëigening
en koleurby malkander voegende, benevens hunne bekvvaame gronden.
Dai mi regt Bloemfihilder de Perfpeitief moet verflaan ;
als mede het misver β and in Η verbeelden van
zommige ondgene dingen.
w:
oot-
Ύ hebben in-^irOorigeHoofJftukgezegt, dat een cegx Bloemfchil-
der de Doorrichtkiinde η oodzaakeJyk dient te kennen ; hoewel
de meeite , 't geen te bedroeven is , die niet verftaan. De reden wafrom de
daar van, geloof ik, is dat ^zy oordeelen <ie zelve niet van Λ00-Bioemfchii-
den te hebben, en dat daarom deze verkiezing in de Konft zo veel ge- Jeat^fvoor
makkclyker is als die der Hiftorieri, of-eenrge andere welke zonder Per- zich
fpeBief niet beftaan konnen i vèimitS/lii de «elve buiten tegeniprecken 0
meerder bywetk.; als vari^iiirchtteöuür, Lan4fe^ andere voor-
werpen die ilagicha^Wen veroorzaak en ^ % moet wseezen j 't geen hun
niet g;ebeiirtr doch wanneer de nood vcreiichtc, iiat atlks hun al eens
mogt voorkomen, alsdan konnen zy zich vananideré, diehetverftaan,
laaren helpen, 't Is derhalven daarom da zy zich met de Perjpec-
tief niet bembeijen ; laatendè zich vobfftaan, als- maar «en
punt hebben , dat zy dan behouden zyn , en zulks niet om
de bloemen , neen, maar enkelyk om een hoek van een marme-
rc tafel of fteen daar zy een files op zetten, als of het even veel waar
hoe de bloemen gedaagd of gefchaduwd wierden , deze
J· 1» _____ _ I____ _________
uw vi». LmjciuviJ uj. g<>iv,iiauuwu witiu·-" , Van
de zyde, die van vooren, d'eene van onderen, en d'andere van bo- Eade gc.
ven. Hier uit fpruit het, dat in hunne Stukken doorgaans meer als ^«i^cn daai
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
een oogpunt is, ja dikwils zo meciiige als ""er bloemen zyn: doch hoe
kan het minderweezen , vermits zy veelcydrs na hunne motiellenfchilde-
ren; zettende een bloem, welke aan de regier zyde voor heu geitaan heeft^
aan de linker, en die van de linker aan de regter zydc, ook wei on-
■ der of boven. Het icheclt hun niet; waanende, dat het niemand kan
zien: en het is wel te gelooven, dat zy zelve het niet zien konnen,
Miïfla by '' zeer oneigen't geen zommigc Bloemichilders doen, 't welk,
veeiehedge-myn's ootdcels, niet voorby gegaan dient te worden, ten einde men
zich daar in 't toekomende voor wagten rnogc, om niet va^ verftan-
digen beipoten uitgejagchen te worden, naamentlyk dat, wanneer zy
eenig glad ligchaam , als bloemfleiTen , gnude , zikere of kope-
re vaazen en potten na het leven ichilderep , zy njet ,vergeetèn de
glazen van de kamer daar op te vertoonen, en zulks om te langen in
kamers en gaalderyen daar geen glaze veniiers zyn: ten welken opzichte
ik niet kan nalaaten een bovenmaaten naauwkeurig en uitvoerig
Stuk van die natuur op te haaien, g^ichildefd door' een .zekere beken-
de JuiFrouw, in het welk niet alleen cenige iteelcn van de bloemen
natuurlyk en net door de glaze files gezien vviérden, maar daar en bo-
ven haar eigen conterfèitfel, zo als zy zat te fchilderen, ja zodanig dat
haar weezen genoegfaam te kennen gaf dat zy het was die daar binnen
zat, als mede de venfters en ruiten van de glazen, en de lucht met
wolken. Men behoeft niet te twyffelen, of zy niet getracht heeft
haaren Meei^er in dat werk te willen overtreffen, ten opzichte van
de fubtrelheid haarer gedachten. Dit voorval is niet ongelyk dat van
een zekeren jongen Schilder,welke een ipiegel vlak van vooren gefchil-
d^rd, en al het geen zich achter hem daar in vertoonde, mede daar
had in gemaakt. Hy kon den incnfchen niet wysmaaken, dat het
een Spiegel wilde weezen fthoon het heel fomber en dommelachtig,
en met een lyft daar om, gefchild^rd was: en hoewel hyzeer ernilelyk
betuigde alles na't leven te hebben gedaan, het mogt niet helpen. Der-
halyen bedacht hy, na zyn verftand, een flimme vond, te weeten, hy
ichilderde zich zelvcn daar roede alzo in achter zyn Ezclj denkende,
dat het toen wel was: maar om het volkonrcn goed te maaken, moeft
hy'cr noch onder fchryven, dit is een Sf tegely m dit ben ik.
Hiesn.
Van
GROOT SCHILDERBOEK.
Van Bloemen op allerhande gronden.
Vierde Hoofdstuk.
Η Et is een genoegiaame bcwysreden, dat wit op zwart, en zwart op
wit , wel affteekt; en dat in tegendeel wit op wit, en zwart op
zwart, zich aan malkander hegt. Derhalyen dient een ieder hier by-
zondere achting op te geeven, ten einde de bloemen hunne behoorlyke
kracht en uitwerkinge mogen doen; de zelve zodanig by malkander fchik-
kende, dat zommige aan de grond fchynen te kleeven, en andere aftc sekwaame
fteekcn. De bekwaamfte gronden vöor de bloemen zyn, als volgt, gronden roos
Koleur van blaauwc zarkiieenen. dc bloemen.
Donker olyvekoleur, of ferpentyngroen.
Lichte graauwe hartfteen.
>X^itte marmer, maar een twede tint.
Deze waarneeming zou noch geen volkomene uitwerking konnen
maaken, maar eer een goede ordinantie t'cenemaal bederven, 't en wa-
re men rypelyk hadde overlegt tot wat einde men. dusdanige gronden
kwame te gebruiken , als mede de eigenfchap waar de bloemen hun
meefte geweld , en waar omtrent zy hunne zwakheid moeten hebben;
op dat het voornaamfte, ik fpreek van'tvafte-als hout-en ftecnwerk,
zyn aanzien daar door niet kome te verliezen: ik zeg geweld, ten op^
zichte van de kracht en fchoonheid; en door het woord zwak meen
ik niet dat men de koleur, dag, noch fchaduwe zal verzwakken of
bemorflèn: doch in ^t vervolg zal men hooren, wat ik door het woord
zwak verftaa.
Daar zyn geen koleuren, of zy paiTen op het wit, hoewel de don- witte,
kerfte het fchoonft. De gloeijende pan voor de gebrookene, en de
zwakfte aan de kant, maar weinige witte, en noch voorzichtiglyk ge-
plaatft: doch dit raakt de fchikking, 't welk ik by de Feitons en Bou-
quets duidelyker zal aantoonen.
Deze foort van gronden, fchoon van de voorige heel verfchillendc
ten opzichte van de groote kracht, konnen weinige refiexie van zich
geeven: en by gevolg kan men geen lichte of zwakke bloemen daar op
te pas brengen. Echter is het de zelve betrachting en regelen onder-
worpen als de bloemen op een witte grond, vermits de aanklcevende,
of't loof, gemeenfchap met de grond en koleur hebben.
Rood en geel paffen niet als op donkere gronden. ©onkre.
Op een graauwe grond voegen alle bloemen er( loof. Craattwe. *
II. Dttl. ζ ζ Op
-ocr page 362-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
Gloeijende. ^P gloei jende grond paifen. alle zwakke bloemen , als paars »
violet, licht purper, blaauw, appelWoeffem, en wit.
Goude.zUve- Op een govide en zilvere grond hebben de bloemen een byzondere
wclihnd, doch itaan echter veel fchoonder op koper, metaal of brons,
ScoadcaV ter oorzaake van hunne donkerachtige luifter, verraits het goud waf t?
veel gekoleurd is, en het zilver te bleek; ^ ' ' ^ï
Fan de fchikking der Bloemen en der zeher koleuren
in fefions en Beuquetten.
byzondere
zinbeteke-
nendc koku-
ren.
' l·
ren by mal
kander paf-
fende.
Τ Ν de voorige Hoofdftukkerj de Bloemen in 't algemeen verhandeld
hebbende , zullen wy nu tot de fchikking in Bouquets en Feftons
overgaan.
De Bouquets zal ik opftellen ieder met byzondere zinbetekenende
koleuren, als geel, rood, purper, violet, blaauw, en wit, welke ik
aanmerk als volgt. .
zesBonquets Het eerftc Bouquet, zynde de voornaamfte bloem een Zonne-
^^^^hunne blocm, Afticaan, geeleLely, ofAnimoon&c. dien ik noem opper-
macht of eeuwigheid.
Het twede rood, alsPeoonen, Papavers, Stokroozen vermogen
of macht. , ; , ; ,
Het derde, purpere bloemen, Stokroozen, Papavers, Tulpen, &c'.
edelheid.
Het vierde violet, als Fritillaria &c. onftandvaftigheid.
Het vyfde blaauw, Irias,.Convolyulus &c. ftandvafti^heid.
Het zefde wit, Lely, GelderfcheRoos &c. .zuiverheid^..
Men moet weeten, dat die Bouquets niet in eea enkele lioleur be-
ftaan, maar alleen voor zo veel als het voornaamft? .aangaat; zyndc
En verfcheï. om en tuiTchen de zelve meer andere kl^e-Moeraen van verfcheidene
denekoim- kolcuren die by malkander paffen, als
By geel, purper, violet, en blaauw.
By rood, Ucht geel, appelbloeifem, doftker blaauw., cn,w,it.
By purper, wit, geel, en licht blaauw. .
By violet, rooze koleur, rufgeel, licht rood, en afchblaauw.
By blaauw, purper, rufgeel, licht geel, en wit.
Daar mogen geen twee hoofdkoleuren by noch op malkaadcr
^Is hoog geel, vermiljoen, noch blaauw.
Donker groen voegt by alle lichte bloemen, en
Bleek groen by donkere bloemen.
Onder de voornoemde Boucjuets zoiide men altyd
Vaerfje konnen ftcllen.
"Wat de Feftons aangaat, die kan men even eens handekn , doch
met meerder vryheid , want men is daar zo zeer niet in bepaald: als
men maar in het midden dc zinbetekenendê koleur ichikt, dan is 't ge-
noeg: de refl kan men vullen met zodanige koleuren als men goed vind,
niits dat zy wat minder in't oog fteekcn.
Bf voorbeeld, ftelt in het-middért groote en krachtige bloemen, Schikking
als Africaanen, geel en rood; ter regter zydc purper, als Roozen, e"koleumi"
Animonen; ter linker zyde blaauw, als'Irias, Fios Principis, Hyacin- indiieFe-
then &c. De purpere zyde met weinig wit , en noch minder geel wcezen!"^^'
gemengd : de blaauwe zyde met geel en rood : het geel in 't mid-
den met paars, violet,, donker blaauw, weinig purper en wit.
In een twedé Fellon kan men in het midden wit, als Gelderie Roo-
zen, Leiyen, en andere voegen; aan de regter zyde geel, en aan de
linker bleek rood. Het geel zal men fchakeeren met purper, paars,
violet, en donker blaauw : de roodc zyde met bleek geel, wit,
paars, en donker blaauw: het wit in't midden gefchakeerd met ko-
karde rooze, violet, purper, en ichoon rood.
In het midden van een derde Feilon rood, als Papavers, Grena-
den , Animonen &C. ter regter zyde gevlamde bloemen van purper
en geel, paars, en bleek geel; zynde gefchakeerd met donker
blaauw , en fchoon rood: ter linker zyde diergelykc gevlamde of
gemengde niet maar andere bloemen.
Het wit kan men fchakeeren met allerhande koleur van bloe-
men, behalven licht geel.
De fchakeering beftaat in kleene bloemen: doch de enkele geko-
leurde bloemen, 't zy de ii^iddelfte engrootfte, gelyk mede de weder- beitaa""'®
zydfche, vereifchen hunne byzondere ichakeeringbloemtjens; naament-
lyk, de enkele gekoleurde met gefprikkélde of gevlamde; en in tegen-
deel dc gefp^ikkelde of gevlamde met enkele koleurige.
In een Bouquet of Fellon moet men altyd op het verhevenfteof
in het midden volle bloemen neemen. De holle bloemen zet men-,
om fchaduwe te miaken n;ieeft aan dc zyde. '
By voorbeeld, ftelt iii het midden eener FefVoh de grootfte, heer- Naderen
lykfte, .en volfte bloemen, als Roozen, Stokroozen, Gelderfe Roo-
zen , Papavers, &c: tuiïchen het raidden en de einden een min-een Wfioa"
zza der
GROOT SCHILDERBOEK.
Het wit pait overal, behalven op hoog geel, en hoog rood.
devjs of
een
' 1.
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
^er flag, als Tulpen, Animonen , Narciflus, Anjelieren, Mal va
Rozea, .&c: verder naar ''t einde met hoe hnger hoe kleender ge-
vuld, als Spinnekoppen, Renonculus, Convolvulus, Flos Prindpis,
Borago , Barbatum nigri, Phiolen , &c. Op de rondheid van de
Fefton kan men tuiTchen de gïootftc en middelflag van de klecn-
fte bloémcn tot de fchakeering te pas brengen. Als de middelfte
bloem uit een geele beftaat; zo zullen de andere verder uit een
purper of rood zyn, en noch verder naar de hoeken uit wit en
blaauw, hoe langer hoe zwakker, op dat de krachtigUe koleur in
het raidden blyve. Doch als het wit in het midden is, zo dienen
de antkre partyen met geel en rood de zelve niet te overfchreeuwen.
Een volmaakte Fefton beftaat in een ordentelyke fchikking, niet
alleen voor zo veel de bloemen zelve betreft , groot of kleen ,
maar ook in ftelling van dubbelde en enkelde. Voor eerft Gel·
derfe en Provintie-Koozen, daar na enkele Roozen, en ten laatften
wilde Bloeiiels.
"Wat de libleuren aangaat, men heeft heele en halve gekoleur-
de bloemen. De heele koleuren zyn Pconen, Roozen &c. De
tweede ioort zyn de gevlamde of geiprikkelde van twee of
meer koleuren, als Animonen met wit en rood, gevlamde Roo-
zen, Tulpen, &c; welke zo regulier gefchikt moeten worden, datzc
in de oogen een evenwigtige weemelinge veroorzaaken, dat de krach-
tige en dc zwakke met malkander vereenigen, dat de eene niette veel en
de andere te weinig opftecken, maar dat de gemelde Fefton van verre
en met een oogflag zyn behoorlyk beloop hebbe. Doch wanneer
het gebeurd, dat het een of het ander te zwak of te krachtig is, dat
men dan onthoude door wat middel bet zelve kan geholpen werden.
Merkt dan aan, dat geel en rood geweldige of krachtige koleuren zyn ;
en in tegendeel blaauw en paars zwak. Is^cr dan te veel geel of rood
byeen, zo voegt "er wat blaauw, paars, of violet tuflchen: en is'erin
tegendeel te veel blaauw of paars, fchikt 'er wat geel of rood tuflchen.
wyze hoe Om een Fefton wel aan te vangen, zal men voor eerft zyn beloop
ftonaaniej aanwyzen, hoe dik of dun men die hebben wil: dan het groen aan-
een, en op- leggen tnet zodanige bladeren en loof als men daar toe bekwaam ο®·^"
maakenzai. maar W3t kloek en met behoorlyke dag en fchaduwe na zync
daaging'. Droog zynde, zalmen de bloemen daar op fchikken, dc
voornaamfte eerft, elk op haare plaats, en de zelve met een enkele
koleur aanleggen, rood, blaauw, of geel, van zodanig een tint dat
men bekwaamelyk hunne dag en fchaduwe na het leven, of de model-
len, daar op kaïi fchilderen. De tuflchen bloemen , nevens der zel-
νά
Rang der
bleeraen,
O-Ti de Har-
munie in een
fcfton tc
bicBgcn.
groot schi ld ε rboe k.
ver loof, worden over over,het voornoemde^ groen of de grond in 't
opmaakendaar eerft by gevoegd. De gronden, het zyenkel, bafré-
léve, of ander cieraad, moeten met het eerfte groen zuiver opgemaakt
worden , op dat'er naderhand niet aan te futfelcn mogen vallen met
bcfnoeijen of beinyden.
Vewolg mn de fchikking en fïaatfing der bloemen.
ZesdeHoofdstuk.
Da ar zyn noch twee voornaame dingen aan te merken in een Fef- waarop de
ton, Bouquet, of Krans; te weeten, de fchikking der bloemen,
cn de plaats daar zy hangen. kauder ge-
Het is licht af te neemen, dat veel kleenigheden by malkander van J^h^
verre niet meer als een weemelinge in de oogcn veroorzaaken,^ en de iconen,
zinnen weinig of niet opwekken, vermits'er niets is 'tgeen eenige in-
druk maakt, 'of aandagt waardig is: en hoewel ieder blocm haaren by-
zonderen naam, gedaante en koleur heeft, word het echter niet aan-
gemerkt dan in "t algemeen, dat's te zeggen, als onder den naam van
bloemen. \X'aarom ? Om dat zy te hoog of te ver afgelegen zyn.
Zulke Feftons of Bouciiiettcn dan zyn goed op papier om in de hand
te zien, of op theetafels, toiletten, en diergelyke kleene dingen, zo ,
gefchilderd als geborduurd. In tegendeel, groote bloemen können ais mcdedc
van verre onderlcheideiitlyk gezien worden, met der zeiver hoedanig-
heid, gedaante, en fchoonheid. Alsdan krygt elke bloem haaren by-
zondercn naam. De eene is een Roos, d'andere een Papaver, ècc :
kortom de Feftons, Bouquetten of Kranifen, welke hoog geplaatft
worden, of die men uit de hand wil zien, moeten met groote partyen
geichikt cn van een geicheiden Werden met weinige gefprikkelde of ge-
vlamde , noch groot of kleen: om dat zy van geene werking zyn als van
naby. Het is dan noodzaakelyk, in plaats van zulke , dat men andere
daar toe neeme van enkele koleuren, om alzo het werk met meerdec
kracht en onderfcheiding te doen affteeken, en het oog te vernoegen.
Derhal ven moeten zy in de hand in een fmelten, en in tegendeel uit
de hand zich duidelyker van een icheiden. Het word niet ondienftig
geoordeeldeenigeweinige voorbeelden hieraf te geeven, tot klaarder be-
grip van myne meening. Ik verkies daar toe twee Bouquets, het een
lieflèlyk fmeltende om in de hand te zien, eu het ander van het tegen-
deel.
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
In het eerfte in 't midden een witte Roos, achter de zelve een Pro-
vincie-Roos, achter deze weer een purpere , en achter die noch een
Peoon. Let nu, dat deze vier koleuren achter raaliianderen maar
een halve tint van den anderen verfcheclen , welke tc famen een hal-
ve hoi maaken die langfaamer hand rond word.
Het twede in tegendeel. In 't midden een witte bloem, achter dc
zelve een purpere, en achter deze een donker violette, welke koleur
noch donkerder is dan die van een Peoon: zo zal het zekerlyk meerder
klacht en geweld doen als devoorige. "Waarom? om dat zy fchielyker
uit malkander fchiceen, fcheelende heele tinten, en de eerlie maar hal-
ve. Uit welke reden genocgfaam te begrypen is, dat hoe onderichei-
dentlylier de tinten zyn, hoe ze zich levendiger en krachtiger zullen
vertoonen.
Om de Konftbeminnaars te voldoen , zal ik noch vyf Feftonnen
hier by voegen , eens zo zwaar als de anderen in het voorige Hoofd-
ftuk aangetoond j gelyk het wel gebeurd dat de eene grooter als de an-
dere valt, en dat daar by gevolg meerder bloemen toe vereifcht wor-
den. Ik verdeel de zelve aldus.
Defchikkittg In liet midden geel, nevens die wit, naafl. deze weer purper of
der koleuren paars, en dat! geel: d'andere zyde desselyks.
iffnochvyf ' °
Fiftonnen η cr i
aangemeikt. Όβ TWcde.
In het midden wit, dan geel, verder blaauw, cn noch verdef
geelachtig wit: van gelyken ook de andere zyde.
Lleffelyke in
ceti fmelting
van kokuten
in een Bou.
quet aange-
toond.
Schlelykcr
lOndingin
een twede
Bouquet,
In het midden rood, naaft deze blaauw, dan geel, en verder paars
öt violet: d'andere zyde mede alzo.
Hl
In het midden purper, naaft deze bleek geel, dan blaauw, en
verder Ught rood: d'andere zyde op de zelve wys.
Oi
-ocr page 367-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
In het midden violet of paars, naait deze rus- en ander geel ^
dan biaauw, rood, en violet: gelyk ook dc andere zyde.
De drie laatften moeten met wit gefchakeerd worden, en de twee euhunne
eerften met veelerhande koleuren als het beft voegelyk is om de partyen ichakeeiing.
met malkander te vereenigen.
Driederley koleuren van bloemtjens zyn "er bekwaam omtefcha-
keeren, als geel, rood, en biaauw, alle drie op hun fchoonfte.
Als het werk meeft in rood en geel beftaat, zal men het biaauw -
gebruiken; en als het in biaauw beftaat, zal men het geel neeraen,
enz : doch als het in alle drie beftaat, zal men het wit verkiezen, het
zelve ordentelyk verfpreijende om het oog te verkwikken.
Om nu een proef te neemen van al 't geen tot dus verre gezegt is,
zal ik hier nevens twee middelen aanwyzen van eein groot belang voor
een Blocmichilder, hoewel zc gering fchynen.
Schildert allerhande bloemen op kaartebladen of bordpapier , zo Middekn
ruuw als gy wilt, al was 't maar een enkelde vlak, van ieder koleur vyf ^chryvet
a zes, of10 veel als 'er tinten zyn, rood, biaauw, purper, geel,paars, aangetoond
of violet, doch van ieder zes. Deze zullen meeft capitaale bloemen
weczen. Buiten die zult gy'er noch klcender,orate fchakeeren,maaken, leuren der'
van rood, biaauw, geel, en wit, zo fchoon van koleur als gy kunt.
Snytze dan allegaar van malkanderen, en legt ieder koleur ordentelyk len met ge-
apart in klcene doosjes. Schildert dan een groene Fefton of Bouquet h^ikker'^"
op een plank of bordpapier, met het loof opgemaakt; waar op gy '
zodanige bloemen zult ftellen als gy wilt, de zelve fchikkende en ver-
fchikkende naar uw concept: uit welke proef gy de waarheid van al het
voorgezegde zult gewaar worden. Tot befluit zal ik noch een twede
middel aantoonen.
Verzamelt allerhande bloemen van papier oi zyde met hunne natuur-
lyke koleuren van elk een deel, de fteelen van yzerdraad gemaakt,
gelyk men die by de vercierfters te koop vind. Als men nu be-
geerig is om een Bouquet, Fefton , of Mandtje met bloemen en
diergelyke dingen meer te maaken, zo fchikt en verfchikt dan die
bloemen by en op malkander, van wat koleur die beft, te famen
paf.
-ocr page 368-3<ί8 groot schilderboek,
paflcn: en by gebrek van 't leven ka;i men zich alzo by winteida-
gen genakkelyk oefFenen, vermits zy niet verleppen, maar altyd goed
blyven. Groene Feftonnen kan uien ook op zodanig een manier
toeftdlen, en daar bloemen aanhangen zo als men begeert.
op de
Van den Heer
Ier %<oerd Heer GEERAARD, in eea leerfaamTafFereel
G KA VEEKKONST met haarftoet.opH leerfaam jfhoHWtoneel
Hy laat loorfigug haar door V ekenkonil geleyden;
■ Die aan de 'jchoone wyfi, wai klippen zy moet m-^hn
En langs wat -weegen men onfeylbaar zeeker gaat. " ' .
Haar oog en wezen^ toond^ dat zy daar agt op flaat
En in het herte fchryft de gadeloofe lejjèn.
Die Teckenkonft haar geeft, als Moeder en Meef.rejfe.
Zy is in^t WiX. pkleed ^ en teerdelyk omgord.
Met een Git ^arte fnocr j waar door heteekend word.
Dat zy haar konfi met fwact, op wit weet uit te drukken ;
E» door die toovery de\ zinnen te verrukken
Van haar beminnaars, die, als fchatten va7i luaardy.
Haar werken Oegβen ; en deefe oogen hkkerny,
l^er boven Η goud, of wat dat kofielyk is, waardeer en ·.
'i Geen ons d,e kajjen van de konfi beminnaars leeren.
Zy fjieft haar vlegten agter 't hooft ongc agt vertuyt,
En zulk een hulzel drukt haar noeften arbeyd uyt,
En wyβ den leerling aan, die op iets groots durft hoopen ;
Roe dat men alles by de Goón voor fvjeet moet koopen.
7,y voer d den Dag, f^^.Nagt, verheeld door Zon, en Mam^
Tot cierfel op haar borfl·, en dii, dit wyfl ons aan.
Dat zy 1 g^^n penceel door kleuren kan verrigten,
Na bootfi op Η blank papier, alleen dsor Bruynte, en LigtCIl,
3oog dan vry op uw Kpnfl, Aloude Cleofantl
Maar reyk ook danklyk aan dees Konfi Goddin de hand,
IPyl 'Zy 'i penceel verplicht; en haare Taffereelen,
Slegts m een hoekgehuyfl, door al de waereld deelen.
Mei Glorie omvoerd, als op wieken van de Faam.
Dus leeft door haar alomde Κοηβ, en Groote naam.
Van raphel, ΊΊΠ AAN en duyfend Kpnfienaaren,
Ïf^iens werken Onbekend, of zeer Onkenbaar waaren,
"Zo niet dees Edle konfi, die dnyfend maah van een.
Haar Edle werken in het koper hadgefneen.
Om deefe Rpeden^ ziet me, in flaats van Lauwerieren,
Het Vrugtbaar Moftaart Loof, haar Edle kruin verdere».
11. Deel. ^ aaa Het
-ocr page 370-570
Eei kliederlyk gevolg , dat Elks gezigt bekoort.
Vraagt geeflig, al het geen, tet deefe konfl behom;
ii/x Toortfen, Water, Vuur, Etsgronden, Yfers, Naaldea,
Ea wat zy meer behoeft, om V geen Η penceel eens maalden^
In Vorfien hoven ^ vjeynige befchouwdj i
Te deekn aan ^tgemeen^ en Teelend dnyfend voud.
'Zoo dan nu ymand ooren heeft.
En met wat 'Zugt naar Gloory ftreeft;
Die Volg de moyt volfrefe L effen,
Die fe uyt de mond van Heer L AIR,ES SENy
Hier op dit Konfiig Konfi Tomeel,
Den Leerling voorzegt. Neem dan deel,
B^gtfchape Geeftenl in dit Voordeel j
"hefteed uw Yver ^ en Oordeel
Omtrent de Orakels die zy fpreekt.
En merkt, wat in haar woorden fteekt.
Zy zegt, wiltgy na Lauren dingen}
Laat BLOEMAAROS , aflaat EDELINGEN,
Laat VILLJMEEN, Ν ANTEUIL, MELLAN,
Uw Sterren vjefen. Volg AUDRAN,
IVild gy tot de Ets naald » begeven:
Dus kund'ge als hy, gantfche Eeuwen leven.
O! Edle Naald, waar door Ie BRUYN,
Het hel Geftarnt raakt met zyn kruyn: ^
Hoe weynig zouden zich verf aden,
In * Alexanders Oorlogs daden.
Had ons het Yfer en de Naald,
Die niet in ''t Kooper na gemaald,
En het Penceel naar V hart gefleeken}
Men wyft hier milder de Gebreeken
Als andre, die men myden moet'.
En hoe men Vleying, Bruynte , en Gloei,
, Of wat 'er meer het Oog kan flreelen
Koopre Taftereden.
, Wie dan naar i^nfi en Glorie ftaat.
Die volg de Regelen en Maat
Hier op het konftigfl -vourgefchreven.
En valt ''er dank en eer te geven ?
Men doe die dubblc Offerhand,
Aan Heer LAIRESSENS eel verftmd,
En zegge van dien mo'it volpreefen,
Hy, hy heeft ons de tf-'eg gewefen;
Wy blyven aan 'i Vernuft verplicht^
Dat om zoo fehoon te voorm licht.
I Goeree.
* Konft
Printfn ΟΠ.
der deefe
naam by de
Lief hebbers
bekend.
Dertiende Boek.
tLzo men in CefiirRipa, noch by andereSchryvers, het beeld
^der Graveerkonft vind met haare beduiding", zal ik het zcl-
[ ve hier voor af laaten gaan. Door het gevolg zal ik aan-
vcsag.^^toonen, wat eerbied men aan deze Konft fchuldig is, dooc
de groote opmerkingen, waarneemingen, en zelfs overeenkomende ei-
genfchappen die zy met de Schilderkonft heeft.
Tafereel van deGraveerkonfi in ham bezigheid, firek-
kende tot een hüeidmge van dit Boek.
Eerste Hoofdstuk.
DHze fchoone Maagd, aan een tafel zittende, heeft voor zich op inleiding
de zelve een kopere plaat, leggende op een zandkuffcn. Daar be'«t
neven ftaat een kleene Aap, die haar een
heldere lamp voorzet. DclTSnL··
Voorzichtigheid en Naarftigheid ftaan by haar, terwyl de PraÖyk of
Uitvoering op een olyfteen de yzers flypt. Haar ftoel is van ebben-
hout, vercierd met de beelden van Oprechtheid en Standvaftigheid mal-
kanderen omhelzende, van elpenbeen 'of yvoor gewrocht, waar achter
het Verftand ftaat, haar, een weinig verder, de Schilderkonft, ver-
zeld door Jlpollo en Diana , aanwyzende: houdende de eerfte zync
brandende fakkel om hoog om de Graveerkunde te verlichten i en dc
andere de haare om laag, om de zelve uit te dooven. De Géniën of
Herflengoden zyn ondertuilchcn hier en daar bezig met de dingen,
tot het werk noodig, te bezorgen. De oudfte bied haar een teke-
ning aan, welke achter rood ot wit gemaakt is, en een ftiftjeom daar
mede de tekening op de plaat door te trekken j verbeeldende deze te-
kening de uitvinding van 'tgeen zy maaken wil, en van hem aan-
neemt. Andere zyn verder in een twede vertrek doende met een
plaat op een konfoor te leggen, en de grond met een veertje gelyk tc
ftryken. Daar zit^er een en etft : gints is'er een bezig nae; een plaat
te
a a a ζ
-ocr page 372-37i GROOT SCHILDERBOEK,
te laaten byten: cenige drakken en bekyken de afdrukfcls met een
ongemeene yver en luit, enz. terwyl de Faam, met een afdrukfel in de
hand, op het welk een conterfeitfel oi afbeeldfel ftaat, op haar
bazuin Meefters of Plaatfnyders lof ten venfter uitblaaft. De Eer, met
laurieren gekroond en een kleene piramide in den arm, komi__ter
kamer in, mede brengende of de Voorfpoed, die een hoorn
vol vruchten heeft. Verfcheidene borilbeelden itaan op kleene plin-
ten rondom de kamer, ^ verbeeldende cenige voornaame Meefters in
de Ets- en Plaatinykunde , als Mare. Antoin, Audran, Edelmg,
van der Meulen^ en meerandere 20 Italiaanfche, Franfche, Holland-
fche,alsHoogduitfche. In't verichiet ziet men de "Werelddeelen Afia»
Africa en Europa verv/onderd ftaan over het geklank der bazuin.
Van de Gr&vmkonfi. in 'tdgmcm.
Vergelyking
van de Gra·
veerbonft
met de Schil,
deikonft,
Haarft uit·
wtrking.
/^M op goede gronden van deze voortreffèiyke Konfr te handelen,
oordeel ik niet ondienftig, dat wy voor eerft aemmerken waar in
deszelfs fraaye deftigheid beftaat ; tentweden, haare uicvverkingj en
tenderden, de plicht eens Konftenaars in het etfen en fnyden.
Niemand moet twyffelen of de Graveerkunde is een deftige en
lofwaardige konft , zo wel ten opzichte van de Schilderkonft, als de
■ Schilderkonft ten opzichte van de natuur: want gelyk de laatfte de
natuur tot modél of voorwerpheefr, die zy met het'penceel trouwelyk
nabootft, zobootft de Graveerkunde desgelyks de Schilderkonft met
de naald of het graveeryzer zodanig na, daf'er niets aan ontbreekt dan
alleen de koleur, welke echter noch, des noodts zynde, daar by ge-
voegd kan worden. De Schilderkonft beftaat ifi een zuivere, nette,
en welgevolgde tekening, proportie, dag en fchaduwe: de Graveer-
kunde is voornaamentlyk mede daar op gegrondveft. De Schilder-
konft maakt een onderfcheid tuffchen het gemeen licht en het zon-
nelicht : de Graveerkunde van gelyken , of kan het doen. In "t kort,
daar is niets dat den een met de penceel verricht, of den ander kan het
met de naald of het yzer mede uitdrukkken , zo wel allerhande ftofFen,
wol, zyde, zatyn, linnen, glas, water, goud, hout, fteen&c. Zelfs
moet men bekennen, dat de zuiverheid van haar yzer voor die des pen-
ceels niet behoeft te wyken.
Wat haare uitwerking aangaat, zy is voor het gezicht het geen de
Faaii»
-ocr page 373-GROOT SCHILDERBOEK. 373
Faam voor het gehoor is. De Schildeikonft heeft maar een Origineel^
maar de Graveerkunde honderden. De Faam kan van de Schildcr-
konft veele wonderen vertellen in haar ,afweezen': maar de Graveer-
kunde maakt zich overal tegenwoordig. Zy vliegt zowel de gehee-
Je waereld over, als de klank der galmende trompet des Geruchts.
Alles, wat roemwaardig is , word in haar gcheugboek aangetekend
tot een eeuwige gedachtenis: cn vermits de geheele welvaart, ja •'t ^^ ^^^^^
geluk of ongeluk van een deftig Schilder aan de wis-of onwisheid "
van den Graveerder iftaat, gelykikin de aanmerkinge der Konftpren-
ten verder zal toonen, dient zodanig een KonftoeiFenaar vry van voor-
oordeel te zyn , zonder drift of byzondere neiging tot deze of gee-
nc manier: maar hy moet alle mogelykc vJyt aanwenden om de din-
gen, die hy fnyden of etfen zal, naauwkeurig na .te volgen, op wat
vvyze of van wat Meefter die ook zoude mogen weezen, zy zyn vlak
of niet, donkeren dommelachtig, of helder en klaar, zonder daar het
minile by of af te doen als met toeftemminge van den Schilder of Te-
kenaar. Het moet zyn gelyk een klaare fpiegel, welke alle de voor-
werpen zuiver en onvervalfcht vertoont. Wat de oeiFening belangt,
daar is veel gelegen aan een fraaye handeling, om de dingen, die men
fnyden of etfen wil , met een goede bevalligheid voort te brengen.
Daarom is het boven al noodzaakelyk deze drie dingen voor eerft
vai\ en grondig te kennen, te weeten, de Tekenkonft, de Perjpeaief
-of Doorzichtkunde, en ten derden Dag en Schaduwe. Deze drie'
zyn zckerlyk de voornaamfte, en maaken te famen de Theorie of
grondkenniiïe van 't geheele werk. Verder dient hy zich naarftig te
oeffcnen in het arceeren met de pen of roodaarde, om alzo een vaite
handeling te verkrygen. Daar en boven is het hem alzo noodzaakelyk
veel naar 't naakte leven, en den gekleeden Leeman te tekenen , als
den Schilders. Een Graveerder dient ook wel in voorraad te hebben
eenige fraaye Prenten van de beroemdfte Meeïters, zo gefneeden als
geëtft.
Van de dgememe welfiand die in een fchoone Frent
vereifcht word, benevens het onderfcheid van
Konfl. en Boekf renten.
Derde Hoofdstuk.
Wat m ees
r\ Ε bevalligheid van een welgefneede of gectfte Prent beftaat eeriïe- goede Prent
lyk in een helder lichte en bruine fchaduwe: hiet onder verftaande, ^^rd?^'
aaa 3 dat *
-ocr page 374-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
dat de zagte arceeringen op de gedaagde partyen byna onzichtbaar, en
de toetfen of diepfels in tegendeel krachtig en zwart gehouden werden:
ten tweden, dat het naakt fyn en dommelachtig, en de kleedinge wat
grover^ of ruiger, naar, hunne eigcnfchap , gearceert moeten zyn j
doch alles zonder ommetrek, zo wel aan de zyde des lichts, als die der
.fchaduwe, ja zodanig dat de uiterfte ommetrek alleen door de tint der
gronden, daar tegen aangevveezen, kenbaar werd. Maar om het werk
tot de hóogfte volmaaktheid te brengen , en het groot verftand en ken-
nis des Mecfters te meerder te doen uitmunten, moeten de tinten der
koleuren, zo veel als 't mogelyk is, daar mede in aangeweezen worden.
Doch dewyl een Prent nic|: geheel in de fraai je ordinantie, fchoone beel-
den, cierlyk bywerk, zuivere en gladde fneede of geëcfte trekbeftaat,
maar wel voornaamentlyk ineen goede ^^wöw/Ven redding van't geheel,
is ^er ten hoogden aangeleegen , dat men wel toezie - om zulks voor
alle dingen in acht te neemen.
onderrcbeid Het is lofwaardig, dat de Graveerder de koleuren in zyn werk zom-
wiTchen een tyj^s aanwyil, als het de zaak mede, brengt, .gelyk wit en zwart in dag
οΓεεπΚοηΛ.ί^η nacht, goede en kwaade engelen ofgeeüen, enz. Dezetwee waarnee-
prcnt. mingen in een Boekprent oordeel ik heel noodzaakelyk, en het meerdere
overtollig te zyn : ja al was 't om welftand, zo houde ik het eer voor
een inbecldirfg , of eigenzinnigheid, dan een vafte ftelling, ten ware
het een loiTe Prent was die een volkomen Schildery wilde verbeelden:
want daar is een groot onderfcheid tuiTchen Boekprenten en Konftpren-
ten. De eerfte geeven de zaak, die verbeeld word, te kennen, al ware
het, by manier van fpreeken, in wit marmer, bafrelévc, ja in fneeuw
of zand getekend : en de andere zien alleen op den Meerter, die het
gefchilderd heeft, en op zynekonft, nevens die des Graveerders en
Van het onderfcheid der Plaatfny- en Etskunde,
Vierde Hoöfdstük.
voordeden \70Igens gemeen oordeel, en niet zonder reden, word de Etskun-
vandeEts- ^ de voor loiTer en tekenachtiger gehouden als de Sny-of Graveer-
SdJIuSc. oin dat tuflchen 't etfen en tekenen geen onderfcheid is, ten'
opzichte van het mmuaal: maar tuflchen het tekenen en fnyden is het
zeer
)gen. Daarom is het dat de Boekprenten een uitlegging van
nooden hebben, en een Konftprentniet: want de koleür is in d'eenc
't geen in d'andere het fchrift is.
zyn vermO;
GROOT SCHILDERBOEK. 375
zeet groot. De handeling van de etsnaald is even als die van 't kreon of
de pen. De plaat, legt, gelyk het papier om te tekenen, vlak neer. Het
tegendeel bevind men in het fnyden: want daar hout men het yzer in de
vuift, bym paralei leggende aan de plaat j en de plaat legt niet vail,
maar op een bol of zandkuiTcn. Wat de kracht aangaat, die is ook on-
gelyk minder noodig in/t ecfen, dan in 't fnyden.
Om nu te bewyzen, dat het etfen onvermydelyk tekenachtiger moet Ben® ^attie
fchynen, en zulks ook in der daad is, zo zullen wy het een met het
ander aanmerken in hunne byzondere bezigheden , ieder zyn modél is, en ova-
voor zich hebbende: dan zal men bevinden de reden te zyn, dat de een vaalSèrs^ar.
zyn modél en plaat onbeweegelyk voor zich heeit, en alleen zyne hand beid.,
roert j daar in tegendeel de ander byna nooit zyn werk ftil kan voorde-
na zyn modél, maar de plaat geftadig omdraait, dewyl de hand
ren
niet alleen het yzer beftuurt, maar de geheele arm mede arbeid; waar
door het dikwils gebeurt, dat de Phatfnyders dc ongelykheid, welk?
tuiTchen hun nabootfel en het modél is, niet bezefFen konnen voor en
aker een deel, μ zelfs het geheel, -gedaan zy. Ten dien opzichte oor-
deelen wy, dat het etfen in naauwkeurigheid en vaardigheid het fnydea
verre te boven gaat; ik zeg in vaardigheid , vermits men drie plaaten
met etfen tegen een met fnyden kanawoen, ja meer. De twede reden,
waarom men het etfen tekenachtiger ftelt dan het fnyden, is niet min-
der gegrondveft, vermits de groote overeenkomfte die het zelve heeft
met 'het tekenen, waar van de dagelykfe ondervinding ons genoegfaam
bewys geeft: want zo'er eens een Schilder of Tekenaar is die tot zyne
verluiliging ""t fnyden met het yzer aanvaart, men zaPer weder honderd
tegen vinden, die zich tot het etfen met de naald begeeven zullen, en
tamelyk daar in voorderen. Vraagt iemand na de reden? het is deze:
óm dat het fnyden zo langfaam, in vergelyking van het etfen, voort- om'^het ee"'
gaat, waar in het ook zoude mógen weezen, 'tzy dat het beelden, ved eêrdan
gebouwen, en wel voornaamentlyk landfchappen zyn. Dewyl dan ^oozcnwoidi
Schilders ofj Tekenaars dit rtiaar voor een tydkorting gebruiken, kon-
nen zy niet gedoogen, dal hunne concepten van anderen geoordeeld .'
of gecorrigeerd zouden werden. Derhalven willen zy die liever zelve
met etfen uitvoeren, 't geen zy met fnyden bezwaarlyk, ja onmogelyk,
zouden konnen teweeg brengen, zonder alvoorens met ernfl hunnen
tyd, om de handeling van 't yzer te leeren, daaraan befteed tehebbenj
het welk meer na arbeid dan tydverdryf en lief hebbery zoude gely-
ken.
Men vind Plaatfnyders genoeg, die het etfen gebruiken tot hunne
verluiliging om de gemakkelykheid: n»ar zelden vind men, zelf dürt
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
ik zeggen niet eenen Etfer, die het gravecryzer zal gebruiken, dan
des nood zynde.
Hier op zoude iemand konnen voorftellen, dat, nademaal ieder Schil-
der of Tckenaareen byzondere verkiezing beeft daar hy zyn meeüe vlyt
toe aanwend, (den een in "t ordineeren , d'ander in naauwkeurig te te-
kenen, weer een ander in het uitvoeren en de netheid der byzondere
zaakcn die hy voornaamentlyk te kennen wil geeven,) dcrhalven eigent-
lyk de naam van tekenachtig in het etfen niet volkomen aan de Schil-
ders of Tekenaars kan toegelchreeycn worden.
Beantwoord. ^P ^^^^ tegenwerping antwoord ik, dat ongetwyfFeld die naam van
tekenachtig niet van de moderne moet worden verftaan, dewyl het al
een oud zcggqn gevveell is eer het etfen noch tot zulk een volmaaktheid
gekomen was; gclyk het blykt in de tyden van Carats, Titiaan, An-
tonio Tempeefiy Scc. welke in de tekening uitgemunt hebben, en de
naaide met geen ander oogmerk gebruikten, dan alleeniyk om de te-
keningen , die zy de voornaamile en het waardigfte achtten, aan de wae-
reld te vertoonen, ten einde door dat voorbeeld ci'onkundigen tot de
zelve kennis en betrachting aan te moedigen. Waar uit men gcnoeg-
faam befpeurt, dat hun oogmerk geen ander geweell is, dan maar al-
leen om het geen, 't welk zy met eigene hand uitgewrocht hadden, zo-
danig te vertoonen, dat men "er vaft op kon gaanj weshalven men ook
in de zelve naauwelyks meer als een omtrek ziet: maar deze is zo vaft,
cn correét, dat, fchoon de rett noch zo flegtgekrabt fchynt te wee-
zen , zy echter veel meer geacht en in waarde gehouden worden, dus
van hunne eigene hand zynde, dan de gcenen welke door de befte en
Voorbeeld in beroemdfte Plaatfnyders of Etfers uitgevoerd zyn. "Wy hebben een voor-
beeld aan die met het Vrouwtje by de put door Carats zelve gcëtft, hoe
tan een zelve veel dat deze verfcheelt van d'eenedie door Le Potre, en d'andere die
rrcnt. door Βίβώορ gedaan is- "^at een groot onderfcheid is 'er ook tuifchen
de werken van Periery en die van BiJJchop^ wegens de tekenachtigheid
en loiïigheid hunner handeling? en in de LandfchappentuiTchen Titiaan,
cn die van Perdie ί Meerder voorbeelden zoude ik konnen bybrengen ,
die de oudheid van dit fpreekwoord beveftigen; maar het zou overtolr
lig zyn: daarom zullen wy "t hier by laaten. Doch om de ongemeen-r
heid moet ik den Leezer in "t kort eens verhaalen, hoe ik aan 't etfen,
gekomen ben , en op wat vreemde manieren ik al gewurmd heb, eer ik
myn oogmerk kon bereiken.
Ces Schry- 'Wanneer ik in mync jonge jeugd luft tot etfen begon te krygen ,
vers moeite had ik daar noch weinig achting öpgegeeven, wat het wel of kwalyk etfen
aingewVncL ^as, ter ooraaakc dat ik vaa oadts af geen andere voorbedden gewoon
was
Tegenwer
ping van de
voorgaande
ftcllinge.
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
was te zien, dan oude Italiaanfche zeer flegt gefneedcne Prenten van
Rafaëly Michel jingdo^ Ρ ml Feronees^ Tintoret bic. en weinige gc-
ëcftei docb in de fraaije en correöe ommetrek, daar ook. wei het raeeit
aan geleegen is, waren de zelve uitmuntende. Hoe flegt myneondcr-
neeminge in het begin uitviel, is wel af te raeeten; vermits ik het
nooit had zien doen,en daar en boven heel weinig en onzeker van gehoord.
Als ik 'er noch op denk, moet ik ray verwonderen: want het was niet
ten eerften op 't koper of ftaal, maar op een ftuk ly, met een vingec
lange fpyker, daar ik met een ongeloofelyken yver een fcherpe punt
aan gefleepen had, 't welk myne eigene uitvinding was. Hoe flegtenonbe-
haagelyk het 'er uitzien mogt, kan men wel denken. Voor eerft had
ik het' maar met een enkele arceeringe gedaan: daar na bezocht ik het
met twee arceeringen kruiswys over ma kander; 't geen 'er ook mifle-
lyk genoeg uitzag. BchaWen dat, was het met geen andere pars ge-
drukt, dan met de nagel al vryvende. Echter ging ray de luft daarom
niet over: in tegendeel groeide de zelve meer en meer, niettegen-
ftaande het zich zo zwart vertoonde, dat men naauwelyks kon beken-
nen wat het was. My η Vader, dit gewaar werdende, kon zich van lag-
chen niet onthouden; en gaf uit de klucht twee a drie van die afdruk-
ken aan Bartolet, en deze weer aan Natalis, dien beroemden Graveerder,
welke my daar na een weinig onderrichting gaf, nevens een kleen ko-
per plaatje om te bezoeken. Doch wat had ik al duiten afgefchraapt en
gcfleepen om te bezoeken, eer ik die fchoone plaat bekrabde! My docht,
als ik maar fchaduwe kon aanwyzen , dat ik dan myn oogmerk bereikt
zou hebben: want daar was het my om te doen. Het Boek van dc
Etskunde, door befchreeven, kwam ter zelve tyd in't licht. Toen
was 't, houd op met martelen, luftig aan 't houthakken, naaldenfly-
pen, grond kooken, plaaten veegen, ilerkwater en was koopen, enz.
diar ik te vooren geen beter raad wift om de plaat te beftryken, als met
dikke en vuile olie uit de morsbak, en dan op gloeijende kooien zo lang
laaten kooken, totdat het zwart was geworden; 't welk my geen kleine
moeite en verdriet veroorzaakte om 'er dezelve weer af te krygen wan-
neer het gebeeten was, konnende geen ander middel bedenken als de
plaat in het vuur te fteeken, waar door dezelve zo week wierd als lood.
De zaak dan alzo ten goeden, en na myne wenfch,gefchikt hebbende,
gebeurde het dat ik eenige Prenten van/^om te zien kreeg , die uit
Vrankryk kwamen; waar door my de luft merkelyk aangroeide: en ik
zouzekerlyk al vroeg, doordegeftadigeoeffening ,taamelykgevoorderd
hebben, ten ware myn Vader gevreefd had dat ik royne zinnen daar
te veel aan mogt hangen, en mya fchilderen daar door verachteren.
II. Deel. bbb Hy
jts groot schilderboek,
Hy ried het my derhal ven af; zeggende, dat het noch wat te vroeg was
om zulk een zwaaren tydverdryf te gebruiken; en leercnde my toen wai
anders, niet minder vermaakelyk als voordeelig, daar ik hem, maar bo-
ven al den Aimachtigenj voor moet danken. Eenige jaaren daarna tot
den huwelyken ftaat gekomen zynde, ben ik naar Holland gercifd, al-
waar ik deze Edele Konit tot myn groot vermaak hervat heb; "t welk
my niet berouwt: hoewel zommige het oordeelen de oorzaak van myrt
ongeluk te zyn. "Wat ■'er van zy, weet God: maar had ik watkaariTen
gefpaard, en den dag daar toe wat meerder gebruikt, zo zou 't my mo-
gelyk voordeeliger in myne oude dagen geweeft hebben. Nu zyn die
twee Edele Zufters te gclyk met myn gezicht verdvv'eenen.
Ik laat deLeezcrs oordeelen» of zy ooit vreemder manier van etfen
gehoord hebben. Doch ik heb dit hier te meer ingevoegd, op dat men
daar aan moge merken hoe een yverig menfch, wanneer hy beter on^
derrichtingekrygt, met 'er tyd noeh tot zyn voorneemen geraakt, 'tls
waar,, vee e Jongelingen zouden geen geduld gehad hebben om zo zonder
Meeièer te vroeten : maar dat een naarilige Leerling, van zynen Meef-
ter afzynde, zichdaar na zelve door vlytigheid en ftudiedikwils voortzet,,
is natuurlyk, ja zo, dat zy hunne Leermcefters fomtyds in zuiverheid ,
gladdigheid, en vaardigheid verre overtreffen, zo wel in "t ctfen als in
^t fnyden, te weeten voor zo veel ,het yzcr en de naaide eenigfins aan-
En wat tot gaat, maar niet in de kennis. Door kennis verftaa ik , de gelykeniiïe
deKonftvei.jn een fchoone troonie, handen, en voeten &:g. te houden, gelyk in
«i chtword, 'ttwedeHoofdftuk gemeld is, alwaar gezegt word, dat de kennis in een
correéèe tekening,/^rc^omV, en JJerJpeBufbGiiaai: want in de gclyke-
niife van die voornoemde deelen word doorgaans de meefte gebrek-
lykheid beipeurd, om dat zy die gemelde kennis niet hebben j 't geen
daar uit fpruit, dat zy niet genoegfaani uit de hand leeren tekenen,
groot na kleen of kleen na groot, maar zich altyd op ruiten gewennen;
't welk een boere jongen ook wel doen zou konnen, als hy maar ee-
Nevcns de "igfins de afdeelings der ruitjens verftond, en hetkreon in de hand kon
middelen tot vatten. Buiten dat konnen zy evenwel noch genoeg miflen , wan-
yocrkoming. zy hun voorwerp, fchoon op ruiten getekend, op de plaat door-
trekken: want het minfte met de ilift van de omtrek afgaande, 't zy
binnen of buitenwaarts, is het datelyk te dun of te dik: doch zulks kan
de Leerling niet zien, om dat zyn oog die zuivere kennis niet heeft.
En fchoon hy al weet , dat hier of daar een w^einig te buiten gegaan
is, acht hy het niet; denkende, dat het zo naauvv niet luiftert. En of
hy meent het zelve in 't etfen of fnyden te verhelpen, dat is mis: want
€€f hy 20 ver koi«t, is hci: al vergeeten. Zy denken gemeenlyk niet
■ver-
Voordeel uit
dit voorbeeld
te trekken.
En redenen
Ύ3π hun ge-
brek, '
groot schilderboek.
Yerdcr, 'als op het gcene daar reedts ftaat. Waar uit dan lichtelj/k is
af te neemen, dat een Leerling, die niet weet waar de fchoonheid in
beftaat, ook niet weeten kan dat een vveinigje verfchiilendheidts in een
«oonie, arm, of hand, een misflag van zulk een groot belang is. Ten
tweden fteekc "er deze niet mindere zwaarigheid noch in, naamentlyk,
wanneer zy aan 't ctfen of fnyden gaan , fchoon de orametrefc
cbrreét op de plaat getekend ftaat, dat zy de zelve evenwel te buiten
gaan konnen wanneer zy met de Ichaduwe of ajrceeringe beginnen: en
dewyl dit zeer dikmaals gebeurt , zal ik'er de oorzaak af verhaalen.
Wanneer .men iets etfen ol'fnyden zal·, dient het achterwerk altyd
eerft begonnen te worden, 't zy gebouwen , landfchap , of effene
gronden j op dat het voornaamfte altyd tot het laatik bewaard werde, gel dVicfl
ter oorzaaii dat de hand dan reedts aan de gang zynde, men daar na het "fgrondeu
geen, daar het meeilc aan gelegen is, met minder fchroom, en meerder
lioutigheid moqe aantaften. \Vannecr nu de jooge maats een grond
achter hun beeld, naakt of gekleed, zullen inyden of etfen, doch
t fnyden wel het meeft, zullen zy niet alleen met de arceeringe te-
Efl middel
ro
gens den omtrek ophouden of fluiten, maar'er fomtydts over~heen
loopcnj weshalvcn die deelen, het zy arm, been,'of hand, onver-
mydelyk hunne regte proportie en hoedanigheden moeten verliezen.
Hier door worden die byna onzichtbaare en tederlyk zwellende muske-
len , plooijen en holligheden geëffend , en by gevolg gelyk en ftyfl
Wat dan gedaan? Men gaat evenwel met het werk voort: doch zo
zydie misflagen al ontdekken , dan is het fomtydts, fchraap daar wat
af, bruineert, flypt en vryft tot dat het weer goed werd; 'twelk noch
een goed hulpmiddel in den nood is. Maar ach! hoe zelden gebeurt
het,'dat men het aelve gebruikt ? want is 't een zaak daar juiit
niet aan gelegen is , dan blyft het zo ,' en men ziet'er verders niet
naar om. "'c Is niet van hooren zeggen dat ik dit weet: maar door een
naauwkeurig onderzoek ben ik tot die ervarenheid gekomen. Daar-
om behoorden die geenen, welker neiging tot deGraveerkundeftrekt, tot ïeering
zich alvoorens by een Schilder te begeeven, om een bekwaame ken-
nis van de khoone proportie te leeren; door wiens onderrichtinge zy
in ftaat gebragt worden van alles voor de vuift deftig na te tekenen,
'tzy prenten, tekeningen, fchilderyen, pleifter, ja ook zelfs het le-
ven. Wantby de Schilders leert men eerft de Theorie.^ of kennis der
jroportie, en daar na de praiflyk van 't coloreeren; waar tegen by vee-
e Plaatinyders, den goeden niet te na geiproken, eerft de praöykof
hRt-Mmmd geleerd word.
Wat aangaat het fchraapen, bruineeren, en uitilypen, hier voor
bbb a gc-
-ocr page 380-grootschilderboek.
gemeld, 't is een zaak die wel verftaan dient te worden, alzo het
de kwalyk gelegde arceciingen, 'tzy te bruin of te hard, niet be-
treft , maar wel den ommetrek , gelyk ik met het voorbeeld de-
Nevens myne meening klaarder zal te kennen geeven.
voorbeeWen Α ziet men de gearceerde grond over den ommetrek
^^njoed en V3n de Wang heen geloopen , waar door by gevolg zich de zelve
revenftLnde vertoont als in die vanB, en men alzo geen om-
Plaat. metrek meer gewaar word. Als men nu de zelve troonie zal opmaa-
ken, en die wang weder te regt brengen, dan moet noodzaakelyk
van binnen zo veel van de grond afgeichraapt werden , dat het zy-
ne voorige zwellinge weder kan bekomen: en indiea de troonie een
vierde part kleender is, zal het ondericheid zo veel te grooter zyn,
voornaamentlyk in een conterfeitiel , noch te meer, als de zelve in
profiel of geheel op zy was, gelyk C aanwyft, in dewelke men ziet
hoe weinig van de tip der neus, mond, of kin, met de grond dient
weggenomen te worden om een ander wezen en gelaat te doen voort-
komen : waar uit genoegfaam blyla, dat zulks in de gelykenis een
groote verandering baart,
Noodzaa. ZO wel irl dcze, als in de Schilderkonft , een vafte regel,
keiykheid iii altyd met de grond of het achterwerk eerft te beginnen. Om de zelve
't eerft aan- ygdgjj jg Schilders het doen, doen de Graveerders het ook, zo
wel in "'tetfen als in "tfnyden: want als de beelden, zynde het voor-
naamfte, voltooid zyn, rekent men het geheele Stuk gedaan. Dan
retokeert men verders het generaal maar alleen om een harmonie of
houdinge daar in te brengen, hier wat meer kracht, en daar wat
fiaauwer &c. Doch daar wy nu van fpreeken, te weeten het fchraa-
pen, dat raakt het fnyden alleen; en in 't etfen doet men niet als
lloppen, of het moeil reedts gebeeten zyn.
Enaanw . zoude my iemand mogen vraagen, of het geen, 'twelk men
zing wat hetgeftopt heeft, wel opgemaakt kan worden voor aleer het gebeeten
itoppen ee. is: by voorbeeld A, wanneer de arceeringe , die daar de zwelling
«ct Plaat zy. ' η i η · j r-
van de wang weg neemt, met Itopgrond genopt wierd , or men
dan op de zelve grond met een 6jne naald die voorige rondigheid
niet weer aan zou konnen wyzen , om alles gelyk te laaten by-
ten
"Waar op ik antwoord, dat zulks geen goed werk kan voort-
v«/raocU™'^^sngen: maar ontbreekt'er iets aan, 'zo moet men 't verders met
wsgtenec- het yzer uitwerken. Doch buiten dit zal ik echter noch een mid-
del aanwyzen. Neemt een bauinecrilitt, en maakt de zelve beet,
maar niet zo heet dat het op de grond kan fiiTen. Vryft daar
mede
leggen
dc achter
giond,
mcD,
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
mede zagtjes en fchielykover het geen, 'iwelk gy uit wilt hebben, zo
zullen alle de artceeringen toe gaan: en dan behoeft men niet te itop-
pen of te byten. Ets daar dan weder op 'tgeen noodig is, en aldus
Ican men het alles te gelyk laaten byten. Deze aanmerking is heel
noodzaakelyk, doch voornaamentlyk die van de ommetrek zo onacht-
zaam niet te vernietigen, als de voorbeelden Α en Β hier aanwyzen.
Ik geef maar eens te bedenken, wanneer een fraaye Ordinantie van
een beroemd Meefter op zulk een wys wierd uitgevoerd , hoe weinig
het zelve als dan naar 'tprincipaal zou gelyken. En evenwel gebeurt
zulks meer als te veel. Nochtans is het zonder die voorige kenniile
onmogelyk een Meeiter te worden: want zo iemand onbedachtelyk
iets miftekent, en hy ziet niet dat die misflagen zich opfteekenen hem
overtuigen, kan hy de zelve onmogelyk ook verhelpen. Zelfs groo-
te Meeilers begaan fomtydcs zulke misflagen, gelyk het blykt aan jiu-
dran in eene zyner Bataüjes na ie Brun, wat voor flegte handen en vin-
gers hy op zommige plaatien gemaakt heeft, zo fmal als of
het penceelftokken waren, voornaamentlyk die vlak open ftaan, als
die van Porm den gevangenen, en die van Darius voor aan. Ik kan
my niet genoeg verwonderen, dat Audran in zo een heerlyk werk
zulke misïlagen niet verbeterd heeft, nademaal hy een der beite Meei-
ters was die ooit onder de Plaatfnyders is bekend geweeft. 'tiswcl
waar, dat het een kleene zaak is ten opzichte van zo een groot werk;
doch evenwel dit alleen maakt het zelve onvolmaakt: en dat heeft Ie
Brun ondertuffchen op zyn kerfftok. Maar noch flimmer is hier in siegte Co.
Holland met het zelve werk, door Schoonebeek , te copieeren gepleegd : pyen dooi
want die perioon fchynt al zyn kracht en vermogen ingelpannen te fÜ'!^
hebben om dat heerlyk werk te vernietigen: want daar is noch teke-
ning, noch houding in. Alle de wezens, die in het Principaal fchoon
en deftig zyn, daar heeft hy een deel gtimbakkuifen van gemaakt: ja
alles is kreupel en lam.
Aanmerkingen O'ver de Arceeringen.
V yfde Hoofdstuk.
Η Et beloop der arceeringen geeft mede een ongemeene vernoeglngc
aan onze oogen , vermits alles, wat 'er is, door de zelve kenbaar trent deAT'
word ten opzichte van de natuur en eigenfchap , als wol, zyde, ftaal, ceeringmoct
water, zilver, hoat, fteen, zand , &c. welke dingen in "t etfen
bbb 3 inydcn
-ocr page 382-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
fnyden een byzondere uitdrukkinge vereifchen: doch in't etfen gaat
het veel vaardiger voort, te meer ais men met het yzer eenigfins kan
omgaan. De Franfche Konftenaar Audran heeft daar in voornaament-
lyk uitgemunt. De Kathuizer Monnik St. Brunoy van Banolet gefchil-
^rd, en door Natdis gefneeden, is verwonderenswaardig ten opzichte
van denatuurlykheid der dingen; wClke hy met byzondere arceeringen,
en de uitmuntet?dfte netheid, daar in aangeweezen heeft,
©«-aaiing "Wanneer nu een groot Meefter zyne konft in het koper na alle de
veeiet Lief." regelen met zyn uiter[te vermogen getoond heeft, vind men nochtans
h« verkiezen onmogelykheid om de menfchen te konnen doen begrypen
van Prent- waar in de rechte konlt en weetenfchap eener fchoone cn konftige Print
ionft. bcftaat: want de meeftcn letten tegenwoordig maar op de gladdigheid
der fneede, zonder otiderfcheid te maaken op 't geen hun voorkomt,
ja al ware het noch zo kwalyk geordineerd of miftekend. Dit valt hard
voor de geenen , die beter wee ten.
, Ten anderen is een Plaatfnyder of Etier zo gelukkig niet als een
ν,ιί^ΐ^" Schilder of Tekenaar: want deze maaken wat zy willen, of ten minftcn
moeijelykhe-wat zy konnenj en de Graveerders moeten hen navolgen, al zyn ze
piaatfijyders. ^^ Doch dat is noch niet met al, mogten zy hun etfen of
fnyden maar handelen met zo veel vryheid als de Schilders hunne pen-
ceelen of kryten doen: dan zouden zy meerder lufl: krygen om veel
fraaijer dingen voor den dag te brengen, gelyk andere fchrandereGeef-
ren voor dezen gedaan hebben, welke de vrye wil en macht hadden ,
en zich aan niemand verbonden, 'gelyk veele tegenwoordig in tegendeel
moeten doen. Hoe zelden komt het hun voor na een fchoon Schildery
of uitgevoerde Tekening te etfcn of te fnyden.? Dit heeft my menig-
maal doen denken, dat veele braave Meefters meer kennis bezitten, dan
zy ons door hun werk toonen. Gelukkig de zodanige, welker ftaat en
gelegentheid toelaat, al ware het maar eene plaat, na hunne konft, luit
cn vermogen uit te'voeren. Maar helaas! de tyden laaten zulks niet
toe, inzonderheid in deze zo beroemde en vrye Larldfcbappen. Daar
zwaari^he. επ boven ziet men veele Konftenaars zuchten, en onder den zwaaren
den die den arbeid kikhalzcn, welken door de Schilders of Tekenaars fomiydtszul-
ke ruuwe fchetfen of tekeningen toegezonden worden, waar in men
het rond van het vierkant, en het icherpe van het dommelachtige, noch
de wol van de fteen naauweiyks kan onderfcheidcn , ja daar zy zelve,
in dezer plaats eens gefteld zynde, endiergelyke tekeningen van ande-
ren onttangen hebbende, ,kwalyk zouden konnen uitkomen. Gelukt
heï echter den Plaatfnyder wel, dat hy de meeninggetroften heeft, de
Schilder of Tekenaar inaatigt zich de eereaan: indien kwalyk, de mis-
Plaaifnyders
veelmaal
oatinoecen.
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
flag word op den Piaatfnyder of Etfer gefchooyen.^ Derhalven
ware het te wenfehen, dat de Plaatfnyders, eer zy een plaat na Middeita
dusdanig een tekening of fchets, begonden , met den Schilder of ^ooc
Tekenaar raadflaagden, oni te weeten of'er ook eenige twyifelach-omen.
tige dingen in waren, op dat zy op geen zwak fondament kwamen tc
bouwen, maar met zekerheid mogten te werk gaan.
Daar en boven acht ik het niet alleen nut, maar noodzaakelyk, dat
dc Schilder of Tekenaar alle zyne byzondere iloiïen aanwyft: by voor- behoorde"
Beeld, het onderfte of de borilweering van een gebouw verbeeld ruuwe iu
fteen; de kolommen en pilafters , nevens het beeldwerk en de orna- doen?
menten, marmer, enz, op dat de Plaatfnyders het eerfte met gebrokene \
arceeringen ruuw aantooncn; dc beelden, nevens "t geen van gladde
en blinkende ftoiFe.is, zuiver en glad met het yzer uitvoeren; envveder
het bywerk met de naald wat grover etfen; het houtwerk , met lange,
en na de draad van 't hout, gebrokene arceeringcnj de boomen, na
het beloop der mei jen en zwieren des loofs; de gronden, flangswyze
en mede gebroken. Alle deze waarneemingen Behoorden zo wel in 't
generaal als in 't byzonder aangewe.czen te worden, nevens de vermin-
dering van 't verfehiet ; doch niet gelyk fommige doen, met verwy-
dende arceeringen, maar met het verdigten en verfynen der zelve. Dan
zoude men zich over de Tekenaars zo veel niet beklaagen, noch deze
zich door hunne tekeningen kwalyk gevolgd te hebben verongelykt
houden. Met deze dingen waar tc neemen zoude men waarlyk iets fraays,
na de regelen van de konft, voor den dag konnen brengen, te meer ν
als 't een zaak van aangelegenheid was^ en men het wel wilde betaalenr
hoewel zulks geen meer moeite is voot iemand die het verftaat, als
anderzins. '
Ik hcbbe Tekeningen van 6'ö/i/«jgezien, in de welke hy alle byzon- voorbeeld
dere dingen duidelyk had aangeweezen. 't Geen tedere of gladde lig- iii^yif^f"^-
chaamen verbeeldde, was wel gewaifen, ook met roodaard ofzwartkrytzui'- njeien van
ver gedoezeld. Het ruuwe en grove had hy met de pen of zwartkryt httTiaatfn"'^^
wakker aangetafl:; het welk 't een donkerder , en "'t ander lichter dèn.
van fchaduwe deed voortkomen, even of "t een Schildery waar. Doch
dat men zulks tegenwoordig niet ziet, behoeft niemand te verwonde-
ren : want Gvhfius plagt zyne eigene modellen temaaken. En als em
braaf Schilder overdenktj wat fteen, hout, vleefch, witof zwart moetzyn,,
eer hy zyne verwen op 't paneel begint te leggen, zo deed'ook Goltfius
als hy iets in 't koper zou graveeren. Hy heeft in zyne.modellen alles
willen aanwyzen, fchoon hy de konft noch zo vaft eo zeker had, op
dat hy na een lichte fchets zyn gantfche werk zoude konnen doen, en
«kt
-ocr page 384-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
dat niets hem mogte ontgaan; overweegende, dat men nooit een zaak
Voorbeeld van aangelegenheid op zyn geheugen moet laaten aankomen. Daarom
ftaandePrint' ^^^^ ^^ duidelyk in -"t nevenftaande voorbeeld willen aantoonen ,
" met 'er zo veele verfcheelende ligchaamen in te brengen, gelyk mea
ziet: want buiten dat het net getekend isgeweeft, heb ik echter met
verw de byzondere koleuren der zelve aanr^etoond: zynde de muur Α
ruuwefteen: B, het kind, teer van fchadüwe: C het pottje van blin-
kend koper: D wit, doch glad marmer: Ε de pedeftal of voet van
hartfteen. F de houte ichutting, daar een doek op legt, draadig: zynde
wyders de lucht en het verfchiet G hoe verder hoe flaauwer en fynder.
Door dit aan te wyzcn heb ik noch een twede voordeel, naamentlyk,
of het gebeurde dat ik myne half gedaane plaat niet konde opmaaken ,
door 'teen of 'tander ongeval, dat een ander dan door dat fchrift al-
tyd myne meeninge kan verftaan, en myne plaat voltooijen. Ja ik kan
iemand , welke liever zoude lyden dat over alle de Stukken of Schil-
deryen , die hy mogt komen na te laaten, de kwaft geftreeken wierd,
dan dat 'er een ander, die zyne meening niet regt verltond, de handen
aan zou flaan om ze op te maaken.
Naauwkeurige aanmerkingen over het flippelen van
•ueele Plaatfnyders in hunne werken.
Miibruik waanen, dat zy met Hippelen de imeltende rondighejd tegens
inhetftippe- V dc hoogiels konnen verbeelden: maar zy zullen zich altoos be-
iea begaan. ^j^Qogen vinden , dewyl zulks een groote fchraalheid veroorzaakt.
Derhalven is die manier niet goed: het arceeren ftaat beter, en komt
ook meer overeen met de fchaduwen. Het Hippelen gebruikt men
wel in tyd van nood als men op den dag niet kruiflen wil, en ook
wanneer de fchaduwen al te wyd gearceerd zyn, om de refiexien wat
duidelyker aan te wyzen in plaats van weer over te kruiflen, voornaa-
Middei mentlyk tegens het licht aan ; hoewel het echter beter is, als men 'er
om dit voor met een fyne naald een enkelde arceeringe over haalt: en ichiet men
«komen, ^^^^ gedachten noch te kort, dan zou ik de zelve arceeringen met
een fynder naald wat verder haaien: maai die zulks ten eerften zo ver
brengt als het behoort, en dan op de einden wat geftopt, dat zou een
veel beter middel weezen. Wie dit verzuimt, moet zich wel met
ftippelen behelpen: doch zy moeten ook niet te digt by een zyn.
Beft
-ocr page 385-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
Beft is het met de fijne naald eerft de arceering een weinig verdet
gehaald, en dan met een fijnder noch wat langer getrokken, tot dat
men ze eindelyk in een fijne üip verlieze ; het welk wy gebrookenc
arceeringen noemen , gelyk de oude nfcher zyne Boertjes na Ofade
plagt te doen, daar door zeer aardig de koleur in een tronie aanwy-
zende, om de zelve tot het hoogfte licht op'te helderen. Het is voor jj^^g ^^^
iemand, die de vaftigheid van de naald noch niet heeft, zeer behulp- het ftippe.
faam en ook vaardig. Als meii zich daar in oeflfenen wil, behoeft men
niet te iloppen om de arceeringen te verdryven: want de flippen ,
aldus verlengd, doen zo veel als itoppen: en daar op kan men zekec
gaan, te meer als men wel onthoud eene en de zelve naald daar toe
te gebruiken waar mede de arceeringen op den dag, om de rondig-
heid, mede gehaald zyn: en de fchaduwe moet men weder verdryven
met de eigene naald daar de fchaduwen mede gelegt zyn. Alsdan zul-
len die ftippen van de grove naald in de fchaduwe zich niet al te zicht-
baar vertoonen: doch wil men de allerlaattte itippekjes op den dag
meteen weinig fijner naald bewerken, dat kan men doenj maar om
dat de fchaduwe fchielyker ophoud als de rondigheid op den dag,
zo zou ik geen andere gebruiken ; want die ftippeltjes hiifteren waC
naauw voor iemand die curieus wil weezen. Daar en boven moeten
zy egaal, ik wil zeggen, even wyd van malkander, zyn, en niet tuf-
fchen de einden der arceeringen. Vraagt my iemand, of men iets,
'tgeen te wyd gearceerd is, met ftippen niet zou konnen verdonkeren,
in plaats van een derde arceering daar over te fiaan ? Ik oordeel ja,
zeer wel. Op zodanig een wyze zou men een luchtig ding konnen
uitvoeren; maar het is wat langduuriger arbeid. Die dingen, alzo
gewerkt, ftaan als of zy gewaifen zyn : want met arceeringen , of
Hreepen, halve, noch kleinder, en ftipjes, kan men een voorwerp
zo veel en zo weinig verduiileren, als men wil, en zulks zeer gemak-
kelyk. Bonlanger heeft in zyne Prenten, na myn oordeel, al te veel
geftippeld: want dan gelykt het meer na miniatrnr als iets anders: daar-
om hou ik niet veel daar van. De reden is , dat de Hippelen 20 on-
gelyk en fchraal zyn; 't welk veroorzaakt word doordien men de eene
jvat harder tikt als dë andere; waar door in het byten de eene diepec
'c koper gaat als de andere, al is het noch zo een kleen ftippeltje.
^en moet ook gelooven, dat wy geen ftippen konnen raaaken zo
ïond als 't behoort: zy zyn altyd min of meer langwerpig: en als men ze
^oor een vergrootglas zag, zou men zulks gewaar worden.
^ Ik heb Prenten, van gefneeden, gezien, alwaar de flaauwc
tint op de rondigheid ZO wel gekruift was, als in de fchaduwe ; maar
iJ' Deel. ccc dit
I
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
dit moet in het etfen niet waargenomen worden, maar wcl in het
inyden, inzonderheid als de dingen tot het uiterfte uitgevoerd zyn ,
om dat in het etfen de kruisarccering een aankomende fchaduwe
aanwyil, en alsdan kan men zulks genoegfaam met flippen doen, be-
halven dat de vlak gedaagde voorwerpen zo veel briiinte op den dag
niet van nooden hebben.
Middel om Indien men nu iets mis heeft, en men wil het uitkloppen en weg
iets wel uit doen, ZO neem de proefdruk, en plak die heel net achter uw plaat^
^Ïkat!"uitgeklopt a het geen gy daar uit wilt hebben. Dit gaat zo
zeker, dat, al was het maar een oogflikkering, μ een hairtje, by ma-
nier van fpreeken, zulks kan nret miiTexi: en wil men op het papier
niet kloppen , zo drukt men het met een fcherpe punt in 't koper,
dat men het zien kan: 'tis even goed, hoewererweinig aaneen proef-
druk gelegen is: doch de gemelde druk, eens droog zynde , deugt
niet meer tot dit gebruik. Derhalven moet het aanftondts gefchiedèn
na dat zy van de pers komt: want maakt men het weer nat , zo zal
Ander mid- het altyd onwis, en de plaat ongelyk zyn. Om dez€ kleene pkatfen
l^et of mifgebeerenc vlakken noch gemakkelyker te vinden en uit te klop-
pen i hoewel het by veele Plaatfnyders voor een geheim word ge-
houden, zal ik echter voor den leergierigen niets verbergen. Men nee-
me dan een fijne draad of fnaar. Slaat die kruisweegs om de plaat, de
zelve op de kant zodanig vafir bindende, dat het middelpunt van
het kruis ne: op het misgebeetene vlakje of plaatsje kome. Leg uwe plaat
alsdan het onderfte boven op een gladde en harde fteen , en klop 'tt
zagtjes met een puntige hamer op , na dat de vlak'groot of klecn is. Neem
dan ftoi van den oliefteen , en ichuurt het daar mede uit. Door dit
middel kan men alle plaatfen, hoe kleen de zelve ook zyn , achter op
de plaat vinden, zonder dat 'er een hair aan icheelen zal.
del tot
zelve.
ves.
evenals in andere yoorweipcn; en my
Fan ht etfen der Basreléves,
Zevenöe Hoofdstuk.
e. r^^^y^ vaft gefteld is^ dat tot reder byzonder voorwerp byna een an-
fƒTingeίΓol·'■^dere handeling behoort, 20 dunkt my dat dit vooral indeBasre-
plaats vind : want veele, die na een fraai je fchildery of tekening
y. Santi in iets goeds zullen etfen , ftaan zeer verleegen als zy aan het namaaken
de BasKié-cn afbeelden van de Basreléves komen. '------«
len. Zy leggen die arceeringen aan
my dunkt, dat 'er een groot
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
in is, inzonderheid als men die niet op de wyze en manier van Perier,
en Petro SanSii, maar na de regelen der konft wil behandelen, hoe-
wel de eerftgenoemde zuliis nochtans beter verftaan heeft als de laatftc,
dewyl zyne werken de ilecnachtighcid en tekening beter behouden:
echrer heeft hy noch van "t zyne daar by gedaan; doch den ander by-
na zoveel, dat zy daar door onkenbaar worden. Zyne plooijen zyn
wel fraay, doch overtollig, en aan de fteen niet eigen, maar meer na
goud, zilver of brons gelykende, en zich beter ip prent als in fteen
vertoonende. Het naakt, de proportie , de muskeis, noch de be-
weeging heeft hy, myn 's oordecis, gantich niet verftaan: en der-
hal ven erken ik hem op ver na niet voorden beften. Als ik de waarheid
zal zeggen , zy zyn goed voor een tekening: maar wanneer men het
ieven daar by zag , zou men'er vry wat ondericheid in vinden. Ten
anderen is het niet mogelyk, dat zo veel Basreléves, als 'er te Romen
of elders gevonden worden zo buiten als binnens huis, in en op dc
Zegenboogen, Friefen, NiiTen, Timpanen, Pedeftallen, oude Muu-
tcn. Tombes, Kolommen en Vaazen, die zy altemaal uitgezocht en
nagetekend hebben , zo net op hunne daaging zouden ftaan, regter
cn linker dag, gelyk zy die alle uitbeelden. Ik denk, dat 'er wel ge-
weeft zyn, die van boven, van onderen, vlak van vooren, ja van al-
le kanten verlicht waren: en by de kaars geloof ik niet dat zy de zelve
nagetekend hebben, maar zekerlyk de fehaduwe na hun eigen goed-
dunken daar by gemaakt.
Iemand vraagde my eens, nademaal alle die Basreléves op veele on-
gelyke plaatfen ftaan, of "er niet wel eenige bywylen door den eenen
of den anderen afgevormd zyn, mogelyk ook ,wcl nageboetfeerd, na
de welke zy dan hunne tekening gefchaduwd hebben, de zelve na hun
goeddunken fchikkende, linker of regter dag, zo als men die gemeen-
lyk gebruikt j het geen ook mogelyk is. Men zoude zommige mede
van boven , van onderen, van de zyden, van vooren, en van achte-
ren konnen doen daagen, om in alle gelegentheden en voorvallen te
gebruiken; 't welk een deftige zaak zou zyn voor de geenen, die niet
of weinig konnen boetfeeren.
hebben gezegt, dat wy de Basreléves van Perier beter oordee-
len, als die van Pietro Sami^ voor zo veel de tekening aangaat, maar
wegens het uitvoeren op verre na zo goed niet, fchoon de dingen van
P. Santi geen eigenichap met het fteen hebben, om redenen die aan-
gevveezen zyn. Doch veele meenen, als het beelden van drie a vier
voeten lang waren , dat zy wel een ander oog zouden hebben; want
dan zouden de partijen wat kloeker zyn, en die yan Perier in tegendeel
3<ί8 groot schilderboek,
zich ifte ylen plomp vertoonen: hetgeen ik niet ontken. Nochtans
zullen zy met my moeten tocftemmen , dat het een goede aanmerking
is, om aan te wyzen hoe veel het houwen uit fteen, of dry ven in goud
en zilver vericheelt. Doch het is ook waar, dat, indien; Perier zyne
dingen zo wel uitgevoerd had als P. Santi de zyne, de zelve noch veel
fraaijer en van meerder gebruik zouden gevveeft zyn: want het is;',veel
gemakkelyker iets uit te Uaten 't geen overtollig is, als 'er wat meerder
by te doen. Het is niet onwaarfchynlyk , dat P. Santi heeft gedacht
met het zyne aldus uit te voeren den Schilders , Becldhoilwcrs , en
Dry vers, meerder dienil te zullen doen als Perkr.
Nevens ee- Zo even is gezegt, dat P. Santi mogelyk veel uit zyn eigen geeft
ki're^ii dTaV' ^^^ gedaan. Nu zou het ook konnen weczcn , dat Perier Ac
om!" voorwerpen van een verder' af ftand nagetekend heeft, waar door hy
alle die ^leenigheden niet heeft konnen zien: en behalven dat, geloof
ik, heeft P. Santi zyne meefteBasrelévesna binnenwerk getekend, in
zaaien , kamers , en andere beflootene pkatfen , onbefchadigd: daar
Perier mogelyk naar buitenwerk, als voorgevels, frontcfpieflcn, frie-
ien, en diergelyke, door de lucht, regen en wind half verteerd, heeft
getekend. Men zou noch meer konnen zeggen, als, by voorbeeld,
dar Perier alleenlyk heeft gewerkt om aan de wacreld te toonen dat'er
zulke deftige dingen te Romen waren, daar by zyne luchtige en vafle
manier van tekenen ; en dat P. Santi niet alleen zyn profyt heeft be-
oogd , maar daar en boveri een algemeene nutheid voor de naauwkeu-
ïige oefienaars, en meer anderen. Doch wat hier van zy , laaten wy
aan curieuzer onderzoekers over.
Des Schry- "W"at dc regte handeling in de Basreléves aangaat, tk acht voor al
in Lt biha" , dat het alles overal even grof en fyn met een zelve naald
delen dciBas-geëtft werd, zonder onderfcheid van {toffe, want dit is het daar het
lelévcs. rneeft aan ontbreekt, indien men het üeenwerk wel wil verbeelden»
ten ware het maar een graauwtje was met een voorgrond en verfchietr
alsdan zouden de arceeringen moeten verminderen na de Perspectief.
In zyne Daar woid ook weinig acht gcgeeven op de daaging der Basreléves r
opraetkingcnwant Veelmaal zullen dingen , die"kantig en in het zonnelicht geichil-
Vcfft"ln de ^^^ ' ^^^ gemeen licht in de Plaat door de rondigheid der
■Ïeive.fehaduwen gedaagd worden; en fomtydts ziet men het tegendeel. Dit
ibat immers den Etfer , noch Plaatfnyder, vry. Die volgen moet,
volbrengt den wil des anderen , als hy de voorgegaane voetftappen
naauwkcuriglyk navolgt. Wat het Bssreléve dan belangt, daar voegt
in het etfen geen kantige daaging , noch zonnefchyn by , om dat het
daar door zynen grootiten welftand vcrlicft: maar omtrent ftoffagie in
iQnisefchyn, dat komt zo naauw niet. f^a.^
groot schilderboek jsp
Van de PUéttfnykunde en het leggen der Ameringen,
Achtste Hoofdstuk*
Et is te verwonderen, dat van20 veelekontten en handoefFenin-
gen, als 'er in de waereld zyn, de Graveerkonft alleen zo weinig Getj^;
aa»
befchreeven is, doch wel veel en omftandig van de Etskunde : de re- Schriften de-
den daar van is voor my niet wel te begrypcn. Veele Schilders en Lief-
hebbers derSchilderkonft hebben een zonderlinge lult en yver getoond
om iets of wat daar van op te haaien , immers zo veel zy konden, en
oordeelden tot een aJgemeene opkweekinge en nutheid der geenen,
die-zich daar in oefïènen wilden, noodig te zyn, of om te toonen dat
zy kennis daar van hadden. Maar geen Piaatfriyder heeft, by myn wee-
ten, zulks ooit gedaan , mogelykom dat zy zich niet vertrouwden het En ond«.
zelve na vereifch van zaaken te zullen doen, of om dat zy het aan een rcdc-
ander niet wilden gunnen; houdende het voor een geheim, 't welk
niemand als zy alleen bezitten. Doch de waarfchynlykfte-reden daar
van oordeel ik te zyn, dat die Konft zo laat tc voorfchyn is gekomen;
't geen klaarlyk blykt, vermits de Romeinen tot in het bloeijen hunner
laa^fte eeuw daar noch niet af geweeten hebben.
Het is zeker, dat de Graveerkonft, zo wel als de Schilderkonft ,20
veel op de Theorie of kennis als pp de PraByk of handeling gegrond- zeTonft tt
veft is, en dat 'er van beide vafte en zekere regelen zyn, welke, orden- ^^^
telyk nagevolgd, iemand tot een Meefterkonnen maaken. Waarom Jfgdjlfwaw
dan zodanige' regelen niet gemeen gemaakt, op dat de Leergierigen netmea ii.
die voor oogen hebbende , daar van kennis mogten krygen in het
geen zy beoogen? Gelyk de geenfn, welke ergens na toe willen, het
zy een ftad of dorp, eerft onderrigt werden waar die gelcegen is, daar
na de weg om'er toe te komen, kiezende de naatfte en bette.
't Is niet vreemd , dat ^'er meer Plaatfnyders tot Schilders zyn ge- waaiomde
worden , dan Schilders tot Plaatinyders ; dewyl de Schilders zo veel „'erÏ^dc
fraaije boeken hebben tot aanmoediging en opwekking hunner geeften, Schiidcrkonft
door vernuftige Meefters in 't licht gegeeven : daar de Graveerders d^ze^^f^t
in tegendeel geen een hebben 't welk hunne konftoeffening betreft. and«e.
Doch gelyk alles zyn tyd heeft, moeten wy ook hoopen, dat het noch
wel eens zo ver zal komen.
Nam mora dat vires , teneras mora concoqmt Hvai,
Et validas fig^tes, qmd fuit, herba facit.
Η
Ondertuflchen zal ikonbelchroomdelyk de zaak by de hand vatten, erï
na
CCC5
-ocr page 390-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
namynklemvermoogenopenbaarenwatikdaarafverftaa: is het niet ge-
heel , ten niinften een gedeelte voor zo ver die konft het fchildereq betreft,
doch buiten het Manmd of handeling, waar van ik de uiterfte erva-
renheid niet en heb: zulks dat, of ik'er echter iets van ophaal als
tot myn voorneemen onvermydelyk dienende, het doch onder verbe-
tering' zal weezen van de geenen welke beter weeten. Immers hoop
ik, dat rayne pooginge vobr geen verwaandheid zal opgenomen wor-
' den, dewyl ik niets anders beoog als alleen daar door andere braave
geeften op te wekken , en door deze kleene vonk een groote vlam tc
ontiteeken , gelyk het Latynfche fpreekwoord zegt, farva fapc
fcimilla magmmexcitavit incendium.
Wy hebben hier voor aangetoond , waar op de Graveerkunde
gegrondvcft is : ten tweden, de hoedanigheid welke een regte Plaat-
Inyder behoort te hebben: en ten derden, wat in een bevallige en
deugdfaame Prent vereifcht werd. Nu zullen wy van 't leggen der
arceeringen in de voorwerpen fpreeken , volgens hunne hoeda-
nigheden en het beloop der zelve naar de PerfpeBief , zo wel het et-
fen als fnyden betreffende, met ecnige voorbeelden tot verdere verlich-
tinge ftrekkende, zo om de misQagen voor te komen als die te ver-
beteren.
Van het leg- In deze nevenftaande Prent ziet men een Rad getekend Α , met' vier
gen der punten , benevens een ftok in d' aarde fteekende met
't beloop der den horiziont dwars door loopende. In dit rad word aangeweezen ,
ftrfftSUi. dat ieder iport een byzonder beloop moet hebben naar dat de zelve
omdraait, en ^at men zich moet reguleeren om de arceeringen te
, leggen naar het buiteneinde yan de fport, gelyk men hier zien kan.
De voorfte loopt cirkelrond , de twede ovaal, de derde byna regt,
enz. Aanmerk ook eens de voorfte fport i , en zyn achtereinde 5,
hoe veel het een van 't ander verichilt in kracht: want i komt voor >
en 5 wykt; 't welk niet anders kan weezen volgens de regelen der
Pcrfpectief. Ten tweden loopen de arceeringen van vooren tot achteren
al wykende., met een liniaal naar't oogpunt getrokken , werdende al-
lengs fynder en flaauwer. Waarom nu de twede arceeringe , daar
overgekruift, zichtbaarder en meerder uitfteeken moeten als die lange,
daar zouden de meeften geen verfchil of onderfcheid in maaken, hoe^·
wel het een vafte regel is.
verfctiiiinde "x^y hebben hier voor gezegt, dat ieder zaak of voorwerp zyne by-
nazondcre arceeringen moet hebben, alsvleefch, fteen, gronden &c. en
verandering onder anderen dat het hout voornaamentlyk kloek na de draad moet
det voorwci-^^^^^j^g^ worden, en vervolgens met een fynder arceeringe dwars daar
over: maar hiec is het in tegendeel aangeweezen; want de dwariTc
zyn zichtbaarder als die welke naar de draad loopen , 'c geen hier
ook zo moet weezen. Nu zouden'er mogen zeggen, dat ik aldus
myne eigene fteUinge om ver gooy en tegenloop, om dat de -dwarflc
hier tegens de draad komen: maar als ik de redenen daar van aan-
getoond zal hebben', zal het den zulken niet tegenftrydig voorko-
men en het kluwen zich alsdan van zelve ontwinden. Weet dan,
dat,alles, wat gedraaid is, geen draad heeft als die de bytel
maakt: en gelyk de Draaijer met de bytel tegens dc draad werkt,
en het h>at min of meer eenige ftreepen van de bytel behoud ,
moet zulks in 't fnyden ook aangeweezen worden. Doch hier zou-
de iemand mogen vraagen , als beide de arceeringen even grof of
fijn waren, oi het dan niet even veel zou doen?^ Ik antwoord ja,
ten opzichte van de fchaduwe, maar niet ten opzichte van de ftof:
want dat zou aan fteen, koper, was, en diergelyke meer eigen weezen.
Doch die waarneemingen worden doorgaans weinig in acht genomen,
fchoon ze niettemin mede op vafte regelen dezer konft iteunen.
Wat de ilok aangaat, daar mede werd aangeweezen, dat de ar- VerMaaring
ceeringen van onderen rond beginnende, hoe meer die den iTprïtb«i!
naderen, hoe rcgter zy werden: en boven den herixj/m het zelfde, dign.
maar anders om.
Laat ons nu de andere Prentverbeelding eens overweegen, waar in verklsaring
deze wykende borftweeringen de vermindering of verflaauwing der
arceeringen aanwyzen, niet alleen in zodanige voorwerpen, maar ook
in alles wat 'er zoude mogen weezen, elk naar zyn afitand en wy-
kinge, de eene minder en d' andere meer, na dat het digt by of
ver af is afgelegen: waar door men zien kan, dat het geene zommi-
genoordeekn verkeerd is, naamentlyk dat het woord verminderen moet
verftaan worden voor verylen of verwyden. Ziet Α met een enkelde
arceeringe van vooren tot achteren toe- Schoon nu het achtcrfte
netter fchynt dan het voorfte, is het in der daad zo niet: maar na
dat de plaats verkleint, zo verdigten en verdunnen de arceeringen mede,
zodanig dat het digter noch ylder word. De vermindering der beel-,
den, als ook de drie potten , wyzen het mede aan. Het zou niet^
anders goed konnen zyn , dewyl het van zelfs fpreekt. Doch ecli- Redenen van
ter weet ik, dat 'er veele zyn, die het tegendeel doen, ja zelfs oudemisflag
cn bedaarde Meefters, welke hunne wykende voorwerpen, beelden, ^ak^ange.
boomen, verfchiet, en delucht, achter veel ruuwer handelen als voor: toond,
ja ik heb gezien, dat zy de lucht boven, daar die het donkerfte is,
digt arceeren, en verder naar den wyder en wyder, hoewel
m
-ocr page 392-3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
in 't etfen meer als in 't fnyden j mogdyk om dat zy de moeite
twee ot meerder naalden te gebruiken ontzien, of om niet te ftoppen:
en dat is eigentlyk de zaak waar op dit voorbeeld doelt. Want ik
vraag hier niet, of het meerder moeite koft: maar ik wys allcenlyk iets,
daar mogelyk niet op gedagt word dat 'er zo veel aan geleegen
Envetdc. {5. ^jg by voorbeeld, de drie Beelden, genommerd i, 3· rtel
dci Haa^t!'"^ ik omtrent tien of twaalf ftappen van malkander, en op die eigenfte
diflmtie langs de borft weering drie Potten,mede getekend .waar döoc
menduidelykkan zien hoe veel de eene van de andere verfchilt. Dochde-
wyl men in deze Beelden de meeninge genoegzaam kan zien, te
weeten, dat hoe verder zy zyn, hoe zy fynder en digter worden, heb
ik deze Potten daar nochtans by gezet, of het iemand lullen mogt de
arceeringen te tellen: en alsdan zullen zy bevinden, dat 'er niet eenc
trek minder noch meer in d' eene als ind' andere is; 'tgeen in de Beel-
den een lang werk zou weezen. Aanmerk ook eens de flagfchaduwe
van ieder Beeld tegens dè borft weering, elk na zynen wy kenden afftand
verflaauwende, hoe wis en zeker men de nette tint der Beelden daarop
gewaar werd : ja zelts kan men weeten , hoe veel zy verminderen en
Nevens het verfynen ; en daar en boven, hoe veel het licht verlchilt. Maar men
vfif^chu^in^de nioet „jgj denken, dat het genoeg is , dat de fchaduwen verminderen,
gekokurde en dat het wit overal licht zou blyven: gantfchelyk niet, dewyl men
voorwerpen v?eet, dat hetof de grond, niet vlak aangeweezen kan wor-
«n^der gton-^^^ ^^^ ^^^^^ ^^ allengskens naar achteren donker en donker-
der. By voorbeeld , als een wit beeld of witte fteen vooraan ftond,
cn gy een diergelyké verder, daar de gtond donkerder is, ftellen woud;
zo moet gy u ichikken naar de grond daar het eerftc voorwerp ftaat: hec
welk eene en de zelve regel is, voor zo verre de zaak uitgevoerd word.
Is het plmum of de grond uitgevoerd, moeten de beelden ook uitge-
voerd worden: zyn de beelden luchtig en breed van licht, moet het
met de grond het zelfde weezen. En fchoon de grond in zyne koleuc
min ot meer donker is, wórd dat hier niet gerekend, alzo wy maar
alleenlyk fpreeken van de vermindering der tinten, uit wit en zwart
beilaande. Stel eens, dat de vloer van wit marmer waar, en de beel-
den desgelyks , of met witte kleederen ; zo zouden de voorfts breed
gedaagd zyn, en d' anderen, hoe langer hoe verder, minder en min-
der wit, al was "t in de zonnefchyn, ja al kwam het licht van achteren,
ofivan ter zyde, zo zou het verfte maar alleenig een uiterfte hoogfel-
tje behouden , en noch minder als de koleuren in het zelve aangewee-
zen wierden; het welk degeenen, die de verftaan , 'beft
zullen bcgrypen: want het kan onmogelyk anders weezen, Gelyk
' «vy
-ocr page 393-GROOT SCHILDERBOEK. 393
vy daar van in 't eerlle voorbeeld aangeweezen hebben met de hand
van 't kind dat het achtereinde van de iport i vaft houd j waar door
men duidelyk ziet, dat het byna zonder wit is.
En wat de ftofFe der voorwerpen belangt, gelyk linnen, laken, en vandever-
diergelyke, het uitvoeren betreffende, zou iemand mogen zeggen dat jg'i'yooiw^^^
het zelve doenlyk is, maar wat het naakt aangaat nietj vermits men pen.
alreedts vooraan zo glad en fyn gcfneeden heeft als het weezen kan,
en dat men by gevolg verder onmogciyk iets fynder of gladder kan ver-
beelden. Waar op ik antwoord , dat, nademaal het geen op zyn
hoogfte glad gedaan is , door de verheid niet gladder word , en niet
veranderd voor onze oogen, maar te niet loopt, alsdan , wanneer de
voorwerpen zo ver zyn, alles, (alszyde, linnen, wolle, en laken )
onkenbaar word , voor zo veel de arceeringen betreft: maar de grove
deelen bly ven altyd hunne gedaantens behouden. En dit word niet al-
leen waargenomen in die vier ftofïen , maar ook in beelden , ileenen,
gronden,boomen, enz. Hieropzoudemymogelykiemandtegenvallen, En tegen,
en zeggen , dat de arceeringen onmogelyk met het licht vereenigd
konnen worden, wanneer die, verder en verder wykende, digter ttioe-
ten zyn , voornaamentlyk een lucht, die op άcΏ horiz.ont helder en
Iclaar cnzonder wolken is, ten ware de gemelde arceeringen op helein-
de min of meêr verwydden , al waren zy ook noch zo flaauw. Doch Opgdoft.
wy antwoorden , en de ervarenheid zal myne voorrtelling genoegfaam
beveiligen , zo iemand maar de moeite niet ontziet om'er een proef af
te neemen, dat, wanneer d'arceeringen zodanig verdunnen en ver-
fiaauwen in hunne afwyking, zy zekerlyk verdwynen en te niet loopen,
ja eindelyk onzichtbaar worden, en zich met het licht genoegfaam
vereenigen, al was het in 't licht der zon-, fchoon zy noch zo digt wa-
ren. En zo ver oordeel ik, dat het vermogen van 't graveeryzer kan
ilrekken en bereiken, door een vatte en wel geoeffènde hand beftierd
rynde. Wat belangt het etfen, het zelfde kan men met de naaide ook
uitwerken, door middel van 't ftoppen.
Doch ik twyfel niet, of zommige zullen myn voorftel ondoenlyk, Moeijdyke
en voor een verwarde nieuwigheid houden, voornaamentlyk de geen^n d"°schr v«
welke de moeite en oeffening ontzien hebben om de Graveerkunde wegens het
ten vollen te leeren : waarom de zodanigen my wel zullen trachten te
bekladden en te verfoeijen, dat ik de gronden van deze edele Konft sio veiwagten
<Kep opgraaf, en de waarheid zo naakt cn klaar ten toon flel: doch''"^^·
ik antwoord hier aanftondts op, dat het myne fchuldige plicht is aldus
te doen , dewyl myne grootfte wenfch daar heen ftrekt om de Konft
tot den allerhoogften top der volmaaktheid te doen ftygen: ten ande-
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
ireeder be- ren, om dat de Wiskonft ons zulke vafte regelen voorfchryft. Hoe-
ülüiag^^ea wePcr veelc menfchen zyn, die niet weetcn, dat de Graveerkonft in "t
runnef mis ^^ "Wiskunde voortkomt; als mede dat in de bandclingc
greep!' verfcheidene voorwerpen eenig verfchil is : denkende alleenlyk,
dat de geenen, welke zich aan een goede manier van Tekenen gewend
hebben , heel geraakkelyk tot het Graveeren konnen geraaken» Dit
laatfte is waar voor zo veel het Etien aangaat j doch het is niet genoeg:
want het byten en floppen daar komt het smeeft op aan. En tot hec
Snyden moet men de handeling, en de kragt van 't yzer, noodzaakelyk
kennen ; welke twee zaaken onmogelyk als door een groote ervaren-
heid verkreegen konnen worden: alhoewel het in "'t begin voor eenEt-
fcr voordeeligcr is geene handeling te hebben , om dat men alsdan het
yzer allengskens beter met de naaide kan opkweeken , en in een ge-
lykformigheid der arceeringen , de eene na den andere , gewennen,
cn beter harmonie daar in brengen : daar in tegendeel zommige zich
op het yzer verlaatende, in hunne verflofce werken hier en daar eenige
voorwerpen, zonder onderfcheid, gladinyden, en zulks met zodanig e'cn
onbedachtbeid,dathetongeloofelykis;wordende fomtydts een voorgrond,
ftcen, of itam van een boom, die grobbelig en ongelyk moet weezen,
heel zuiver en glad gefneeden; terwyl zy een troonie, of marmer beeld ^
met de naald bewerken. Het welk ik voor eer ft aan hunne floftig-
heid ot onachtfaamheid, ten anderen om 't gemaks wil, en ten derden
ook wel aan hunne onkundigheid toefchryfj dewyl het tegens de reden
itryd, en ons het tegendeel onderricht word.
invootbcdd Vcele diergelyke Printen , zo onordentelyk gehandeld, zoude ik
In konrien aanwyzen: onder anderen gaat 'cï een uit van Laz-orus opwek-
kinge, êiOOiBerry geëtft; alwaar hy tazArus met de doek, zo ver die om
't lyf gewonden is, geëtft heeft; en de reft van 't kleed, 't geen op dc
grond legt, is heel fuiver en glad gefneeden zonder het minlt'er aan te
ctfen : zo dat d' eene helft grof Unnen gelykt, en het ander zyde: 't
een is hier en daar met ftippen, en 't ander niet. Doch het kan zyn,
dat het misgebeeten is geweeft. 't Gebeurt ook wel, dat men fom-
tydts iets diergelyks moet laaten uitflypen ; waar door royn zeggen be-
waarheid word : want als het aati de Plaat fcheelt, moet de Meefter,
zo veel het doenlyk is, dc zaak met zyne kennis te gemoet komen.
Heeft hy de handclinge van "t yzer gehad , waarom maakte en toonde
hy niet, dat het een naar 't ander geleek? En had hy het yzer 20 wel
niet in zyne macht, waarom dan de trekken van de naald niet beter
gevolgd? In plaats dat hy twee arceeringen over malkander heeft gc-
ilagen, kon hy die wat fynder, en drie maal over gedaan hebben, daai
by eenige ftipjcs, zo viel "er niet te zeggen. Daaï
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
Daar gaat noch een andere Print uit met een kraal om, verbeelden- En in noch
de een Ofttrhande of het Voor/aar, welke ook met een ver-""®"'^''^·
kei?rd oordeel geëtft en gefneeden is: want de yoorfte beelden, als
Liefde, Godvruchtigheid, en de Tyd, met alles wat xich op de voor-
grond vertoont, zyn n^t uitgevoerd, en meeft gcfneeden; daar de beel-
den op de twede grpnd zo luchtig en flegc geëtft zjn , dat het naaf't
voorige niet gelykt: μ alle de trekken zyn of zy maar aangelegt wa-
ren, en meteenbcevende hand getrokken, in plaats dat die in al es be-
hoorden te verminderen , waar door het zuiver en eelder zou worden.
Die perfoon behoorde wel geweeten te hebben , dat hy het yzer met
de naald niet kon paaren.
Ik weet wel , dat zommige oordeelen zullen , dat veele dingen be-
liwaamelykec met het yzer gegraveerd worden, als water, zilver, goud,
en diergelyke gladde en gliniterende of gebruineerde ligchaamen , dan
met de naald: maar myne gedachten zyn, dat men alles door een wel-
geoeffende hand tot zyne natuurlykheid kan brengen.
Het is, dunkt my, een vreemde zaak in de oude Printen, dat die ^ Gebrek in
Meefters ook in geene di^igen de natuurlyke eigenfchappen verbeeld, fnyd^js^
maar alles op eenerley wyze gearceerd hebben, naakt, kleedinge,lucht,
gronden en fteen , beh^^Ven het water, en dit laatfte noch niet met
fyne en grove trekken , maar alleenlyk met dwarflè en niet gelykc
faralellen , daar en boven zeer ongelyk , fomtydts zo digt tot in mal-
kander , §n dan weer wyd van een als of het gekraft was. Ten twc-·
den hebben zy geen koleuren in 't geheel aangeweezen, en het water
meeft altyd donker en bruin gemaajiit. "Wil men nu weeten , hoe Manieihoc
myne gedachten z.yn om een verfchillendheid in blinkende ligchaamen
te brengen , zo legt eerft grove artceeringen regt paralel redelyk wyd iigchiaS''
van malkanderen , en dan een fyne daar tuflchen die het digt maakt, ^«''andeicn
dat 's te zeggen om het water, fwart marmer, glad ilaal, en diergelyke*"^"'
natuurlyk te vertoonen : want twéC: grove trekken met een fyne tuf-
fchen beiden geeven een zekere weemeling, die de gladheid en blin-
kendheid vertoont.
Vraagt my iemand, hoe het komt, dat in het etfen fomtydts de ar- Zwaaiigbdd
ceeringen , dié digt en grof zyn , fpringen , ichoon de plaat wel ter J'J
deegen zuiver, en de grond niet verbrand noch te hard is: dien zal ik gtonden
zeggen, wat ik bevonden heb. Hy moet weeten, wanneer het water al te ^Γ"'
fterk is, en ten eeröen krachtig doorbyt, dat men dan dit gevaar loopt, '
om dat de pla^t koud zynde , zo gaauw niet warm kan worden als de
grond, waar door de zelve dan met geweld van de plaat afgeligt word,
en alzo aanftondts opdryft, en noch zo veel te ligter als de arceeringen
3<ί8 groot schilderboek,
digt aan malkanderen zyn en grof; het welk op de tedere partyen zo gc--
makkelyk niet gebeurt, alwaar door de fynheid der arceeringen , die
wyder van nwikanderen zyn , het water zo veel kracht niet heeft oni<
daar onder door te dringen. Tot voorkoming dezer zwaarigheid moet
het water eerft wat getemperd zyn, en men de grond met de plaat allengs-
kens langfaamerhand verwarmen , op dat het een met het ander ver-
ecnigd werd en aankleeve, voornaamentlyk in koud weer: wam in
warme dagen , als in de maanden ]uny , July, en Auguftus, is't niet
noodig , doordien men dan harder grond gebruikt.
Middel om Om nu te weeten , of de grond wel getemperd zy, kras ik met een
de grond te gfoote naald op een hoek van de plaat daar niet aangelegen is; en gaat
eptoeven. ^^ grond als ftof uit de arceeringen, dan is ze te hard ofte droog: maar
komen 'er krulletjes af, dan is ze bekwaam, te meer als ze afgeblaazen
konnen worden: doch zo ze met een zagt veertje niet af te veegen zyn
maar daar aan blyven zitten dan is de zelve te week. Deze zaak luif-
tert al naauw. Het is my wel gebeurd, dat zc hier en daar in de
arceer ingen bleeven.
Zommige Etfers doen zich zeiven veeltydts ook een groot ennoode-
loos werk aan , wanneer zy de omtrekken , die op den dag te üerk
gehaald zyn , met ftopgrond , (welke men weet dat altyd , min of
meer , aan de binnen- en buitenkant vloeit, voornaamentlyk als dc
plaat warm is,) uitdoen. Maar men overdenke eens, als de omtrek
weg is, wat een moeite zy naderhand daar dan mede hebben: want
zy zyn genoodzaakt alle de uiteinden hunner arceeringen, die'er te-
gen aan loop en , met het yzer weder te volvoeren. Derhalven is'er
niet beter, dan de Tekening zuiver op de plaat door te trekken', en
ten eerfteade diepiels en toetien, als die van.oogen, neus, en mond,
aan de zyde der ichaduwe , met een fyne punt zagtjes aan te wyzen,,
doch op den dag niet. Om hun evenwel te hulp te komen in het ftop-
énfdl^haidê ρεη hunner al té harde trekken ,, zal ik een middel aan de hand geeven
ommetrek- 'c geen beter als de ftopgrond is.
Neemt dik gevreeven lootwit met wat tcrpentynolie verdunt: ftrykt
dat met een kleene trekpenceel over den omtrek, dat die eventjes be-
dekt zy, maar niet verder. Doch men zie wel toe, niet meer als een
maal daar over te ftryken; alzo het anders de grond zoude afneemen:
want de olie trekt daar. na weer uit: en in het byten moet menook^met
het veertje daar niet over veegen. Het is een byzondcre oitvindingc
van eenen myner goede.vrienden: en fchoon ik het niet werkftellig
bebbe gemaakt, twyifel ik echter niet aan de uitwerking. Ik heb loot-
wit gezegt , maar men kan een koleur naar zyn zin neemcn j als het maar
ligt is,en datmin'tduid^lyksienkan,
ken, in het
etfen begaan
uit te doen.
397
GROOT SCHILDERBOEK.
yan de Zwartekmfi,
negende hoofdstuk.
DEwyl in Cepcr Rif λ geen Pronkbeeld gevonden wotd van deze
Konft, die hem onbekend gewecft, doch in onze tyden zo ver op-
gefteigerd is, en van de welke Vorlten den grondllag gelegt, en
vootnaame Heeren de hand tot des zelfs opbouv; geleend hebben, zyn
myne gedachten , dat ik den oefFenaars en beminnaars niet mishagen
zal, met hun dit Pronkbeeld voor te ilcllen.
^ HierEietmeneen jongen poezelachtigMeisje. friichvankoIeur, cn
vriendelyk van wezen m't zwart fluweel gekleed . welkers omflag vatS^^jS
oir monltering azuurblaauw is , wnar opeoudeftarten blinken 7 ν
heeft een breele goude riem om den middel, om S .JZl ^^^arukoaft.
Vleermuizen geborduurdftaan,, die, na de arlll^^jSS
geftalte verminderen. Haar huliTd is dartel en zwierf» hier
daar met kleene ruikende bloemmetjes vercierd. Een eoude kLT
aan de welke een medailje hangt , waar op een brandend autaart^
gedrecven ftaat,.met deze woorden, MagN^ BRixTANNii
verciert haar defi hals. In de regeer hand houd zy een kleen vzer-'
tje, als een lancet, benevens een veertje. In de linker hand heeftzv
een bord, waarop een borftbeeld op een zwarte etond eefchildera
ftaat, verbeeldejde Zy ftaat heel luchtl op fen b^
even als of zy danile. ° ^
Zy word jongen poezelachtig verbeeld, om te betekenen dat zy VerW.. ·
noch m haar groei,en is. De zwarte fluweele tabbaard en goul
ftarren geeven te verftaan, dat zy, gelyk de ftarren, uit de dinkc!
rc nacht is voott gekomen. De goude gordel met de vleermuizen
beduid, dat, ichoon kar werk met lang ftand houd, maar gaauw
flyt, zy echter altyd rykelyk wint. De keeten metde medailje, da^
t autaar op ftaat. geeft haar edeleluifter te kennen. Dcwoorden,
daar om, zyivzo ved als dankoffer aan Groot SHttaoje, van het
" ' mik.
-ocr page 398-39s groot schilderboïk.
welk vj haaren ooripronk en luifter het meeft heefc verkreegen.
Het bord in de linker hand, met het daar op (taande beeld van de
Natuur, betekent dat zy daar In uitmunt. Het overige verklaart
zich zelve.
Ondeizoek WaarOm dit fchoone beeld den naam van Zwartekonft voert,
fgmïk ΜΠi^eb ik tot noch toe niets van gehoord , hoewel haare oeffening
ons de reden genoegfaam te veritaan geeft, naamentlyk dat zy uit
het zwart is voortgekomen. En of wel de Etskonft mede uit het
zwart oorfpronkelyk ichynt te weezen, gefchied die echter op een
heel andere wyze: want de eerfte komt door het licht voort, end'
andere door de fchaduwe: de eerfte hoogt, en de twede diept.
Wy hebben voor dezen gezegt, dat de Etskunde in vaardigheid
Snyden verre overtreft : maar de Zwartekonft is noch ongelyk
vaardiger. En wat haare zuiverheid betreft, die is zonder weerga:
ja geen Schildery, hoe mals en eel het gehandeld zy, kan haar den
voorrang betwiiten dan alleenlyk door de koleuren. Wat de lang-
duurigheid in het gebruik en drukken belangt, men moet toeftaan,
dat zy ten dezen opzichte wei de zwakfte is: maar daar tegen levert
zy wegens haare vaardigheid weêr meerder geld in de beurs.
Deze edele Konft is boven alle andere Graveerkunde uitmuntende
in vreemde lichten te verbeelden, als kaars, fakkel, lamp, brand,
en diergelyke: waarom ik oordeel, dat zy den naam van Zwartekonft
niet oneigentlyk voert. Het is aanmerkenswaardig, dat deze Konft
•niet boven de vyftig jaaren bekend geweeft, en reedts tot zulk een
hooge trap van volmaaktheid geklommen is: daar in tegendeel an-
dere kon ten meerder tyd noodig gehad hebben eer zy tot hunne
tegenwoordige volkomenheid geraakten. Maar Engeland heefr veel
tot haare frjiTche zuiverheid en luifter toegebragt, zynde in dieJand-
Prins Rab- fttcek een gezonde en wel gemaatigde lucht. Hier is ook deze Konft
fcr< deeetftcgebooren en opgevoed: want Prins Robbert is de eerfte geweeft die
vinder dcicr^j^^ ccn voorbeeld daar van gegeeven heeft j'waarom wy haar met
regt den naam van Edel mogen toefchryven. Het eerfte Printje,
dat ik van dien Vorft in handen kreeg, was een oude mans tronie
met een witte doek om 't hoofd gewonden; zynde, zo ik niet be-
ter weet, uit een Schildery, door een Italjaanfchen Meeft er gemaakt,
getrokken. Het zdve was zo fraay, kloek getekend, en vlakaan-
gelegt, of het van den grootften Konftenaar^f volmaaktften Schilder
met de penceel waar gewaflèn: ja het geleek, om de natuurlyke in-
Enyaneenecnfmeltinge, niet minder als Zwartekonft. Die zelve Prins is ook
ze er etaai. uitvinder gewceft van een zeker ichoon Metaal, na zynen naam
genoemd, dien het altyd wel b^ouden zal. Het
dien naam.
Lof der
Zwartekonft, i
benevens ""
haare vooi·
dceien.
Konft.
groot schilder β o ek. 399
Het is niet buiten gedachten, of deze Konft zal noch mcttcrtyd tot
een yermaakelykc uitipanninge voor de Schilders ftrekken, om drie re-
denen: voor eerft, om dat zy ligt te leeren is; ten tweden, zindelyk,·
en ten derden, voordeelig.
Zy is ligt te keren voor icnuand , die het tekenen op gegrond of Gemstke-
blaauw papier gewoon is: want tuiTchen het fchraapen op de plaat, en
het hoogen op gegrond papier, is niet het minfte onderfchcid, ten op- konftT/ieë-.
zichte van de uitwerking; beginnende met het hoogfte licht, enipaa-""·
rende de fchaduwe : gelyk wy in ons uitgegecven Tekenboek van de
handelinge der Kreonnen of Krytpennen aangeweezen hebben.
Waarom ik vafl: ftel, dat het natuurlyker met een Schildery overeen
komt, dan het Etfen of Snyden. Daar by is zy zo gemakkelyk te be-
grypen , dat men het in minder dan drie dagen volkomentlyk kan ke-
ren, wel te verftaah deTkfW,
Ten tweden is zy zindelyk , vry van imet en ftank: want men gC'
bruikt geen ftopgronden, fmeer, noch fterk water.
Ten derden is het voordeel ,'t geen 'er van komt,wel afteneemen;
vermits het radder voortgaat, als het JEtfen of Snyden.
Maar veele oefFcnen zich in deze Konft 20 yverig om het ZUlver
fchraapen te leeren, dat zy op de voornaamfte zaak niet verder denken,
te weeten de ommetrck, loopende fomtytds buiten dezelve; 't geen dan
niet vj^rholpen kan worden : daar het nochtans genoegfaam zeker is,
dat, wanneer de correiie tekening in een Plaat of Prent ontbreekt, de
verftandigen of kenners die dan zullen verwerpen, 't Is wel waar, het ?wanghfdcB
gaat zo nietalsmet het etfen: want daar heeft men het voordeel van den Konü^
ommetrek met de naald op de plaat té haaien ; en dat mag men hier
niet doen. Het wit gaat altemets uit, of het is zo flaauw dat men het
fomtydts bezwaarlyk kan zien: buiten dat het niet gemakkelyk is beel-
den tegen een lichte grond te fchraapen. Doch dit laatfte oordeel ik
heel kwalyk gedaan ; hoewel de meefte zich nochtans^ewennen eerft
het beeld te fchraapen , of te bewerken , en daar na het verfchietdaar
tegen aan. Maar om zulks voor te komen , zo fchraap eerft uw ach- Middelen
tergrond, en fpaar den zuiveren ommetrek ; liever'een weinig daar af ίΤ^Γ'"'
blyvende tot dat het beeld uitgevoerd zy: daar na kan men zagtelyk en
met geduld het altyd digter ichraapen. Op deze wyze zal men zo ligt
niet over den omtrek heen loopen , als dat men met het beeld begint.
Daar is een groot onderfcheid, of de Schilders iets etfen, fnyden, Varchii tuf.
of fchraapen, dan of het de Plaatfnyders doen: want de eerftc doen het
maar alleenlyk tot tydkortinge,om een uitfpanninge te hebben tot ver- ««schilder,
poozinge der zinnen. Daarom voeren zy die zaaken gemeenlyk tothet
alleruiterft zo net niet uit, als wel de twede, welke die Konft van jongs der.
3<54 GROOT SCHILDERBOEK.
op geleerd hebben ,en zich dagelyks daar in oefFenen. De Schilders ver«
genoegen zich , als zy raaac een goede tekening , en een generaals
welftand, daar in doen uitmunten: want in den tyd, dat ze het opzui-
veren zouden, konnen zy een ander maaken.
Deze Konft is gemakkclyk te oeifenen voor iémand, die een redely-
ke kennis heeft : doch is het in eene reis niet helder genoeg , herhaalt
het noch een maal: maar weeft zo onbedagt niet, dat gy uw werk ten
cerften zoud willen uitvoeren; want zonder een Proefdruk te hebben,
kan men onmogelyk weeten hoe verre het werk gevoorderd is. Men
doe gelyk de Schilders, eerft doodverwen met vlakke partyen, en daar
naopmaaken. Als gy nu een Proefdruk hebt, kunt gy het uiterfte
hoogfel daar in brengen , en aldus alles met lydzaamheid uitvoeren ;
waar toe echter noch groote tyd, noch zwaar heriTenwerk , maar eer
Hde gemak, loutere opmerking vereifcht word. Daar gaat een kleen Satertje in druk
keiyk het j^et welk ik in den tyd van een uur, al wandelende in een tuin,
den"schr"ver maar los in myn hand houdende, geichraapt heb, en na dat de Proef-
gcvallcnzy. druk gemaakt was, noch een uur. Dat'«r niet meer zyn die deze Konft
by der hand neemen, is om geen andere reden, durf ik zeggen, als dat
ze niet weeten, noch geiooven konnen dat ze zo ligt, en met zo weinig
omflag, te leeren is: maar komen veele Liefhebbers daar eens een proef
van te neemen , zal men mogelyk noch metter tydlzien, dat de zelve
al te gemeen zal worden, en het Elfen enSnyden achter Ieggen,welre ver-
ftaaninde voorwerpen die voornaame ntlykaan de Zwarte konft meeftei-
Voorwctpeti g^n zyn,als conterfeitfels, nacht-en kaarslichten, fpook en[toveryen, ver-
of ftoften die fchyningen, bloemen, vruchten, zilver, goud,porcelein ,kriftal, wapen-
konft^nieeft en kruiden. Wie zal die dingen met etien of fnyden zo eel en
eigen zyn. natuurlyk verbeelden konnen, als het door 'tfchraapen kan volvoerd wor-
den? Maar in beelden, architeduur, basreléves, en landfchappen is zy
onvermogende, of wel op verre na zo eigen niet als deGra.veerkunde.
Oneigenaam ^^^ beklaagelykft, 't geen zich in deze fchoone Konft opdoet, is de
aan deze kwaade naam, aan de Konft en den Konftenaar gegeeven, even als of het
Tovery, en zy zwarte Konftenaars waren; daar niet minder dan de Tovery,
maar alleen de loutere Konft alleen arbeid. Het benieuwt my, te zullen
hooren wat eigen naam de Italiaanen aan de zelve geeven zullen, alzozy
door hen tot noch toe niet gedoopt is. De Franfchen en Engelfchcn, om
den Hollanders te gemoet te komen , noemen , zommige der eerften
de zelve Γ Art noire, en de laatften The blak Art: een oneigene en tegen-
natuurlyke benaaming, ten ware men zeggen wilde, dat de oeffenaars der
zelve in de zwarte grond het licht bewerken: én ten anderen, om onder-
fcheid te maaken tuffchen het Etfen, en Graveeren of Snyden.
Van de voornaamfte zaaken , in het twede
DeeJf, die in ieder Boek en Hoofdftuk
vervat zyn.
Eerste Hoofdstuk.
^fheeldfels'of €οη{£φΐί[ίΙί. J
■ Nleiding tot dit twede Deel.
Vergelyking van deze verkiezing tegen anderen.
Voorrechten der Conrerfeiters boven andere Schilders.
Wat in deie oefFening der Konft vereifcht word.
Nette Tekening.
En opichik der kleeding.
Bevallige verkiezing van licht.
En de Cohriet. ihid
Van het onderfcheid der daagingen op Man of Vrouw.
Oorfpronk der Conterfeiciels.
Misbruik der zelve. ^^
In welke zulks pryflyk en toegelaaten is. n^id
Waarfchouwing voor de Schilders,^
En wat het woord Romeinfch beduid,
Veribheidene zwaarigheden in deze Konft. n,·,^
TwEDE Hoofdstuk.
Vm de Gebreken des u^anf/zichts, en der andere Ledernmen. lo
Natuurlyke gebreken in de Tro. ien aangetoond. ihid.
Ook toevallige.
Nevens die van het ligchaam. ibid.
Van de onvermydelyke en de nöodzaakelykc gebreken. i f
En die men kan vermyden. ibid.
Van de mode en haare eigenfchap. ibid.
En middel om dit gebrek voor te komen; ibid.
Noüdzaakelykheid om den aart der menfchen te lecren kennen, ibid.
En redenvoeringen met de menfchen. ibid.
Dwaling veeier Schilders tegens de voorgaande ftellingen. 12
Eli hunne misgreep tegen de eerfte grondregelen der Konft; 15
Befluit door een noodzaakelyke overdenking. 14
DER.
cee
II. Deil.
Β L Λ D W γ ζ Ε R.
ν D Ε R D Ε Η ο ο F D S τ υ κ.
Van %et geene in eenAfbeeldjel ofConterfeitfely en wel vo^rnaamntijkin
ibid.
ibid.
16
ibid.
ibid,
ibid.
»7
ibid,
ibid.
iS
ibid.
ibid.
ibid.
20
die tmn f^réHiue^f 'is^ ti^nar'ie neemen.
Inbeelding en waan van véWlarnenfchen.
En wat daar omtrent waar te neecnen is.
Zo in de daaging als koleur.
Voorbeeld van Bawtius.
Des Schryvers gevielen en opmerking wegens 'tliehr,
Ζ waarigheid ingeworpen,
Énopgeloft.
Eo Teden wegens deze verkiezing van licht.
Ook uitzondering van voorwerpen aangeweezen.
Byzondere verkiezingen der Meefters.
Vergelyking en tegenftelling van Utiaan en van Dyk.
Gevoelen d^es Schryvers hier omtrent.
Ooor een gelykenis beveiligd.
Kwaad gebruik veeier Schilders.
Tegenwerping.
En oploffing.
Wat het regt gebruik der Printen is, om die na te volgen.
ibid,
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
15
VierdeHoofdstuk.
Van de VerhezJng der Daagingen ^ Kleedingen ^ en Gronden^ in en hyde
j^föeeldfelsy nevens eenyerhandeling des Oogpunts.
Van de daaging eens Conterfeitfels van vooren.
En ter zyden.
Benevens de redenen waarom.
Misbruik by zommigen.
Voorbeeld in de Conterfeitfels van den ouden Netfcher.
Vier noodzaakelyke waarneemingen in de Conterfeitfels.
Voorftel van een ftrydige verkiezing»
Tegens een goede.
Siegte manier van zommigen.
Kracht der Achtergronden.
Oorzaak der verfchiliende veranderingen tufichen de koleur des levens en
Middel om dit voot' te komen. i^id»
Van de wykende Achtergronden. ' 14
En houding der kolcuren in kleederen. ibid, ,
Waarneeming in dc ailien of bewecgingen, ibid^
Ver.
-ocr page 403-. Verklaaring door voorbeelden in de byftaande Prent.
Van de plaatfing en hec oogpunt der Conterfeitfels.
De laage oogpunten zyn de befte.
Dwaaling der Schilders hier omtrent.
V Y F D Ε Η O O ρ d S Τ U K.
ym de Cmterfeitfels in het kleen.
Redeneering over de kleene Conterfeitfels of Afbeeldingen;
overftelling der vetkleende Bloemen.
Tegenwerping.
Doch opgeloft.
Wat men in een kleen Conterfeitfel waar moet necmen.
Tegenwerping,
Opgcloft ea door Prentverbeelding aangeweezen.
iVliddel om deze natuurlykheid te bekomen.
Voorbeeld van een goede verkiezinge.
Hardnekkigheid in oude misbruiken te willen opvolgen.
Andere tegenwerping weder opgeloit.
Ζ Κ s O Ε Hoofdstuk.
Fan de toep^ng der Vmwerpen bj dc Afbeeldingen der PerfoomnvAn
■verfchillende fiaaten. 30
ibU
.3*
ibid.
ibid,
ibid,
ibid.
ibid,
.
ihid^
z6
ibid.
ibid.
27
tegen-
"ihid.
in
ihid^
zB
ibid.
ibid,
ibid,
«9
ibid.
Voordeelen van een Conterfeit-fchilder.
En eigenfchap der voorwerpen met hun bywerk.
Redenen waarom de zelve noodzaakelyk zyn.
Voorbeeld in Lucretia, voor de kuisheid.
En van ondeugd in Hero.
Bywerk en Pronkbeelden van een Burgermeefter.
Raadtsheer.
Geheimfchryver.
Bewindhebber.
Zee-Overfte-
Godtsgeleerde.
Wysgeer.
Veld-Overften.
Koopluiden en verzeekeraars ter Zee.
Stuurman.
Veftingbouwer.
Redenaar.
jongman.
Bywerken voor Vrouwen.
eec %
ibid.
ibid.
ibid,^
ibid.
'ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
Voor
BLADWYZER.
Voor een Weduwe.
En jonge Dochter.
Zevende Hoofdstuk.
Van de befi voedende kolmren der Kleedingen hy de Conterfeit[els. ibid'
' Opmerking omtrent de byzonderekoleuren der kleedingen,
En wat omtrent de verfchillendtieden der Menichen waar te neemen is
ihid.
Gevoelen des Schryvers.
Achste Hoofdstuk,
Van het navolgen der grooteMeefiers in het fchilderen van j4fbeeldingen y
en van het nammken hunner Schilderwerken in'talgernem. 37
Verkiezing veeier Schilders in het navolgers der koloriet van byzondere
Meeilers. ' ibid.
En wiilelvalligeuitflagdaar af. ibid.
Voorbeeld van kwaade opvolging. 38
En reden daar af. ibid,
Noodzaakelykheid in Modellen te gebruiken. ibid.
En voördeelen die in het navolgen fteeken. - ibid.
IWiddelen om met voordeel zulks uit te voeren! 39
MisQagen en gebreeken die men in 't copeeren begaaf. 40
Door een voorbeeld aangetoond. ibid.
En de oorfaak aangeweezen. ibid:
Gebrek dat zichby veele opdoet in't navolgen der groote Meeilers. ibid.
Van de Copyen cn Origineelen, en der zeiver verfchiilendheid. 41
En waarom veele Origineele» voorCo^y aangezien worden. ibid^
ACHTSTE BOEK.
EersteHoofdstuk.
'ArchiteEiuur of Bouwkunde. 47
Oogmerk des Schryvers in deze verhandeling.
Dat een Schilder de Bouwkunde en Beeldhouwery noodzaakelyk moec
■ verftaan.
Wie de eerfte Vinders der Bouwkunde geweeft zyn. ibid-
Wat men door het '^οοχά Architeéiuur verftaat, en daaronder begrypc.
48
Wat
ibid.
Wat het woord Order, en Orn'atnenten betekent, benevens dér ael-
ver waarneemingen. ihiH,
Vercieringen der Dorifche Fries, na de hoedanigheden der Geboa^
wen. 49
Als mede in de Jonifchê, Romeinfche, en Corintifche.
'Misftand in zommige hunne Werken door de overtolligheid van Cie-
raaden veroorzaakt. fo
Wat voor cieraaden in de Frontefpieflen , en Seraglics beft voegen,
of meeft eigen zyff. - ihid,
Van de hoogtens der.Ormme^uny ,Kolomment jn Jhmne JPedefiallen^ 51
Van de hoogte en gèftaltens der Ornamenten s Kolommen , en Pede-
ftalen. α · . i . ibid.
Tofcana. Dorica. Jonica. Romana.
Als ook-de breedten? der Pedeftalien, ibid.
Van de hoogtens der Statuaas by Kolommen geplaatfl·. ibid.
-ao jj ^ R D Ε li O O i? D s τ u κ.
Van de eigefifchap m WAArmmMgm in een Gebouw. ^ j
Oorfprong der fraaije Gebouwen in deze landen.' i ; . ibid.
voornaamfte welke van de Bouwkonft gefchreeven hebben. 54
Waar in een goed Gebouw beilaat. ibid,
Weiftandigheid der fchikking. . ƒ5·
Door een Voorbeeld beveiligd.
Verdere aanwyzing van de fchikking der veniïers. ibid.
En plaatfen der basreléves van buiten. S7
Tegenwerping omtrent de Bloemperken. ibi^
En oploffing daar van.? : - · ibid^
' ' V i ε r d ε Η o o p d s t u k.
De Kon ft en Natuur te famen gepaard, verooniaaken een goede uit-
werkinge. ibid.
Schikking'der drie voornaamfte Marmerfteencii. 59
Rang der gekoleurde fteenen. ibid.
-ocr page 406-Tegenwerping, en de zelve opgeloft. ihU„
Schikking der gekoleurde Steenen vervolgd. ibid.
Wat voar ^anmerkingén een Marmerfchilder waar te neemen heeft.
ibid,
JDe verdeelinge-def aderige Steenen en hunne köleuren door een Voor-
, beeld aangeweezen. . <5o
Wanneer men tweederhande Orders in een kamer mag brengen. fbiJ.
Waarneemingen; in de Vloerfteenen. .
Vaazen. Priajius termew, ibid'
Bn Hermes. · > ^- ' ■
V Y Γ D Ε Η O O F b's Τ li Κ.
'Gnderfcheid der fteenen, zo in verdeeling als kolë-uren aangevs^eezen.
noodzaakelyk. ibid.
Wat de opgemetzelde fteenen > in de ,opetie lucht > door den tyd on-
derworpen zyn. - ' '' ■ '· ' ibid.
Van het bemorffen eti bedruipen der Steenwerken. 03
Dat de aaderen en vlakken» mee oordeel en maat,'in dé fteenen,
aangeweezen moeten worden. ibid,
Misilagen door onkundige Schilders begaan, ίή.
Daar en tegen de rcgte manier aangetoond. ibid.
Het wel verkiezen der fteenen pryffelyk. ibid.
Hoe men de vlakaaderen in de Kolommen ,, ren opzichte v^n ligt én
ibid.
6%
donker,
Als mede, hun beloop fchikken moer.
ibid.
ZesdeHoofds T. U K.
Van de KüïriQn of vervallene Gebouwen. „
yeeje zyn'er die dc vervallene Gebouwen, kyalyk beltypen. ■
·'j
zevende hoof d s'τ ü k.
De voornaamfle waarneemingen over de Stójfagie in hn 'fihiVdéren
' ZadtH^ Kamers en andere fertrekken. j , . .: ; r -f· " ' ^^
Hoofdpunten die een Schilder waar moet neemen omtrent deze Mak.
ibid.
Als
Β L Α D W Y Ζ E R.
Als mede iemand die een Huis laac bouwen.
Misflag veefer Konftenaar?.
In het opichi.kken der Kamers.
Verfchil in de pracht door verloop der-,eeuwen.
Ook onder ryken en armen.
Voorbeeld van misflag in den Schryver.
Natuurlyke gevolgen om die misflag te verhelpen.
Voorbeeld van een misflag omtrent dez.e zaak.
Twede kwaad Voorbeeld.
Derde Voorbeeld in den Schryver.
Oorzaaken waar uit de zelve ontftaan.
Hoe verre een Schilder gaan mag.
Belagchelyk voorbeeld van opmerking.
Wat men omtrent de natuurlykhtid van een verbeelding moet waar
neemen.
Desgelyks omtrent de roerende Beelden. ^
Voorbeeld tot waarfchouwing. jj^-J^
, Α c Η t S Τ É · Η O P F b S Τ U K.
mtfoon van Schilderyen in ieder F'ertrek van een Huis gevoejielyk
zyn.
De natuur, eigenfchap, en *t gebruik der Schilderyen, moeten nood-
' zaakelyk in alle Vertrekken waargenomen worden.
Drie zaaken waar op men noodzaakelyk acht moet geeven in het fchil-'
deren der vertrekken.
Verfcheide verbeeldingen in de Vertrekken eigen.
Verbeeldingen op Schoorfteenen en Deuren.
Van Schilderyen die men onder Schoorfteenen zer.
Hoe den horizont derzelver genomen moet werden.
Het eeriie concept, verbeeldende de Lente.
Twede concept, verbeeldend'e de Zomer* ,
Oqrde concept tot den Herfft·.
De vierde verbeeldende de liefde tot de ftudie.
Vyfde. En zefde.
<ί7
ibid.
ibid^
ibid^
ibid.
ibid.
ibid,
69
ibid.
70
7a·
ibid.
73
74
.V
ibid.
ibid,
ibid.
Ί6
ibid.
ibid.
ibid.
Waarneemingen in deze verbeelde openingen.
Vqbeeldingen in Schoorfteenen die toe zyn,
"twede. Derde. Vierde.
Vyfdè. Zefde. Zevende.
78
Nb-
-ocr page 408-Β L Λ D W γ Ζ Ε R.
^efchryving van verfchsidene Tafereelen , volgens den aart, hoogte f en
andere toeêigeningen der Orders in de Bouwkmde behoorende. 78
Tihtetl viixi PoUphemus tn Galathea. ; 79
Zia van het verdichtfel. α ibid.
Gedaante en beweeging van Poliphemus. ι ibid.
En die der Nereïden. Zz
τV7€de Tafereel. ibid.
Zin van het twede Tafereel. ibid^
Zynde een vervolg van het voorgaande. ibid.
Verbeelding van de ftand der Perfoonen, als mede hun beweeging,
enz. ibid.
Alnmerkinge des Sehryvers over dit Tafereel, 84.
Uitlegginge op de Perfoonen in beide 4e Τφγβύεη verbeeld. S j
Waarom met een oog uitgebeeld word. ibid.
De betekenis van Galathea. ibid.
Acts. Natuurlyke uitlegging over de Tritom.
Wat de dubbele gedaante der TriVö»i betekent. ibiJ.
Als mede die der J^lereïdeK. ibid,
Algemeene en natuurlyke uicleggiage over het laatfte Tafereel. 87
Derde Tafereel. ibid.
Zin van een derde Tafereel. ibid..
Stand en beweeging van Simfia. ibid.
Delila, en verdere perfoonen aan de regter zyde des Stuks. gg
Stand en beweeging van de Perfoonen-aan de linker zydc, en verdere
Koleur der Kleedinge van iDi///<a. ibid.
Simfm, en verdere Perfonaadjen. po
Twede Tafereel. ibid.
Zin van het twede Tafereel. ibid.
Stand en beweegingen der voornaamile Peribnaadjen j cn andere oni"
ftandigheden in dit Tafereel begreepen. 91
Verwondering en aanmerkingen des Sehryvers over deze beide Tafe-
reelen.
D 5 τ υ κ.
Natuurlyke Uitlegginge over beide de Tafereelen van Simfoii. 53
-ocr page 409-boHwd.
Zin van dit Verdichtfel,
Befchryving van het Tafereel, en de Perfoonen in hef zelve.
Als mede het licht, koloriet, en koleur der kleedingen.
Aanmerkingen des Schryvers over die Tafereel.
Korte en leerlyke uirlcgginge op i^ejks, Dianira ^ en Lycèas.
Twede Tafereel.
- 'Zin van het zelve.
Belchryving van het Tafereel in 't geheel.
De berckenis der flingedooding door Hercules.
Zin van een derde Tafereel van Hercules.
Verbeelding van het Zolderftuk.
Eigene betekenifl'eri der Goden en Godinnen.
Als mede hunhe koleuren van kleedingen.
Befchryving van de Archicedi uur der Kamer.
Uitlegginge over Hercules, daar hy onder 't getal der Godcn
word.
Verwaandheid in Empedocles.
En de verbeeldingen m de vloer.
Ε L F D È Η O O F D S Τ u K.
pezjcht der Tafereelen in de derde Kamera na de Order Jomca ge^
bouwd. ibid.
Verhaal «ier Gefchiedeni?. ibid.
Befchryving van het Tafereel. ilfid.
En de koleuren der kleedingen van de Perfoonen. io5
Als mede het licht, en de gelegenheid van de Kamer, . 107
Inhoud van dit twede Tafereel. , ibid.
GrondGag en fchikking van ύ het vafte werk. 109
Stand en beweeging der Beelden. iio
De koleuren der voornaamfte kleedingen. si%
De voornaatnftc zaakeii in dit Tafereel begreepen. . lij
Befchryving van twep Basreléves-, benevens, een Pronkbeeld in het
midden. ibict.
Verbeelding van't verwulffel. 114
Vloer. En boven de deur. [ibid.
Τ I Ε Ν D E Η ο ο F D S Τ U Κ.
Gezwicht det Tafereden in een mede Kamer y net de Order Dorica^e·
91
ibid,
ibid.
Κ
98
99
lOO
ibid.
ibid,
lor
ibid,
ibid.
103
ibid.
ibid.
geplaatft
104.
ibid.
lof
ff f
II. Ded.
Twaalf-
BLADWYZER.
Twaalfde Ho ο τ d s τ u κ·
y&rdeeUng en verbeelding der Tafereeten in de vierde Kam&ft
der Romana gebouwd.
inhoud dezer Gefchiedenis.
Tafereel. Verbeelding en plaatsbefchryving.
Nevens die der perfoonen, en hunne byfondere beweegingen·.
Dag en fchaduwing.
En koleur dér Kleediögen.
Zinnebeeld op het zelve in rn«rmer.
Inleiding of korre inhoud van het volgindc Stuk.
Τ wede Tafereel., .
Befchryving van het Tafereel.
inhoud van het volgende Stuk..
Derde Tafereel.,
Verbeelding van het Tafereel.
Aanmerkingen des Schryvers over deze drie Tafereelca van
ce,
Verbèelding van het Zölderftuk,
Aanmerkingen des Schryvers over het zelve.
D Ε r τ i Ε Ν 1> Ε Η ο ο f d s τ Ü κ.
De Fabel van Califto, gef afl tot de verdering van het F^fde Fertrek ·,
gebouwd nd de Order Corimhica.
de Of'
11 f
ibid.
ibtd.
ibid.
ii8
lip
ihU.
ΪΛΙ
ibid.
ibid.
112
ibid.
ibid.
Eora-
124.
ibil.
VerdeeJing. En inhoud van *£ Verdichtfel.
Tafereel van het zelve.
Twide Tafereel. En der zeiver inhoudt
Inhoud van het derde Stuk,
Dw-de Tafereel, en defe ^zelfs-befchryvingo.
ffthoud van het Zoldejiftuk^' "
Viérde Tafereel.
Uitlegging. £n zinbetekening der FabeL
Oïriftelyke aanmerking oVêr d« Fabel.
Waare Gefchiedenis, daar zy uitgetrokken is.
VEER Τ i R N;D-E H O O F D S Τ U K.
Wifihiyving van A^ol föos· Ttiffel, - te iden vm binnen..
Befchryving van het Portaal.
En het Beeld des Godtsj met zyn bywerk..
De Vloer. Verwulffek
127
ibid.
ibid.
»18
ibia-
,30
1?«
ibid,
J3I
ihid.
ibid.
135
Aart
Β L ii D W γ ζ Ε R.
Aart van het Gebouw, en Borftweeriegen.
Pilnfters van Termen.
Maat en fchikking der Beelden.
Aanmerking des Schryvers.
Eerste Hoofdstuk.
Van de Zolderwerken, of het fchilderen der Plafonds,
Moeijelykheid welke deze KonftoeiFeaing verzelt.
Oud gebruik in deze Studie.
Oorfpronk van den naam.
En waar in een Zolderftuk beftaar.
Wat in een Konftenaar dezer Koniloeffening verexicht word.
τ w ε d e Η ρ o f d s t u k.
Zwaarigheden die men ontmoet in het fihilderen der Plafonds.
Oorfpronk veeier gebreeken opgezocht.
Derde Hoofdstuk.
Va» de verkorting der voorwerpen in ί/ί Plafonds.
Wat het verfchict in een Schildery ^ .
En Zolderftuk verfchilr.
ibid.
141
ibid.
Vord^re aanmerkingen in de nevenfgaandé figuur letter Α Vertootid Tv
Overbrenging van dit voorbeeld tot de beelden. '
Grondregel omtrent de verkorting in Gebouwen en Pilaaren.
Ais ook in de Beelden.
Vierde Hoofdstuk.
Fan de gefialte der Beelden in de Zolderwerken, ^^
Maat der Beelden in de zelve. '
ib'td.
ibid.
ibid.
ibid.
x?7
ibid.
ibid.
138
ibid.
ibid.
I3P
ihii.
Ï40
ibid.
ibid.
Verkiezing en eigenfchap van 't licht.
Waarnecming omtrent de vliegende Beelden, en de winH
Behulp door de floffen daarin.
Vyf-
fff λ
-ocr page 412-V γ Γ D E^iiH O O F D S TUK.
Middelen om zyn Stuk op den Ezel te z,kn even of het z,elve in de ZoU
der op z.yne plaats gefield ware.
Middel by den Schry ver gebruikt om den ftand zyns werks te beichou-
wen.
Ζ Ê S D Ε Η O O-^F d S Τ -U K.
Van het tekenen na 't leven , om in de Plafonds te gebruiken. ^44
JVliddel des Schryvers orn de voorwerpen na het leven te tekeneo·
Middelen toe bereiding en bekwaammaaking "der Doeken
Λ verdeelen van lyneri ctn ilandplaats en daaging te vinden-
In de figuur aangeweezen.
Byzondere vinding en manier des Schryvers,
Nuttigheid en aanmerking van hec gebruik.
Zevende Hoofdstuk.
Vm de koleur dkr vliegende Beelden iri de'hcht.
Manier van tiehandeling in Zolderfchilderen.
De lucht is de oorzsak der wyking., '
Achtgeeving op het licht.
En de fchaduwe der voorwerpen.
Achtste H ο ο f d s i ti k.
Algemeene waarneeminge in het befchilderen i^·?»' Plafonds of Zolderin-
gen in .Zaaien, Kamers, Gaanderyen, en andere Vertrekken. ibid-
•Waarneeming in de Gebouwen. ibid.
Om hunpe deftigheid te bewaaren, en op te helpen. ibid.
Waar men open lycht of patineel moet verbeelden, 150
En sanwyzing waar door 'de Bpüwkonft' 'véeltydfs te niet gednzn
•i -.word. -"■ ■ " ■ ·' ■■ ■ ■■ ibid.
Wat eens Schilders plicht in de verdceling. des werks is. /W·
Oorzaaken van de wanfchiklykheid, 151
En waar in de welftandigheid beiiaat. il'id.
Door een gelykenis uit OwVi'ai beveiligd. if»
•Hoofdregels aangeweezen. ^ ibiflj
Door een voorbeeld aangetoond. «T?
Tegenwerping en oploffing van zwaarigheïd. ibid·
Oeffening des Schryvers omtrent deze Konfthandeling. iS4
Ν Ε-
door hec
14·?
ibid.
ibid.
Ι 47
ihid.
ibid.
14-8
ibid.
Β L Λ D W γ ζ Ε R.
Negende Hoofdstuk.
Jliiddelen om alle zjwaare Bouivgevaarten^ Beelden^ Boomen y als art'
dersy na het leven ^ in hmne volkometie en natmrlyke verkorting y te
tekenen.
Oorzaak van vcele vindingen ontftaan uit gebrek. ibi4.
Middel, om volkomen na het leven te tekenen,ontdekt en aangewee-
zen.
Twede fniddel om alles na de Perfpe^ief te doen verkorten.
En door Prentverbeelding aangetoond en beveiligd.
Tiende Hoofdstuk.
Van de houding en fmelting der Meuren in de Zolderfiukken.
ibid.
Ml
lyS
il^id.
Verkiezing van koleuren.
Voorbeeld van fchikking.
Hoe men zyne koieuren plaatfen moer.
Tegenwerping. En opgeloil·.
elfde Hoofdstuk.
Γαη de GODEN in de Heilige ^ Beidenfihe, en Waereldhke Gefchie-
demjfen, en Verdicbtfelen. En eerfielyk van het onderjcheid tufchen
Ceejlelyke en Heidenfche V^rheeldingen. j 5 ^
Inleiding tot deze verhandeling. ibld.
En redenen waarom de zelve hier geplaatft word. ibid^
Wat in een Konftenaar omtrent. deze KonftoeiFening vereifcht werd.
Ddar mogen in de waare geeilelyke Verbeeldingen geene heidenfche
gemengd viOrden. 160
Voorbeelden tot verklaaring. ibid.
Wat daarin moet waargenomen worden. ibid.
Door een voorbeeld aangetoond. ibid.
Nevens andere om de zinverbeeldingen te leerea kennen. lót
Wat menomtrent de verkiezing der voorwerpen moet waarneemen./^/i/.
Tegenwerping. En opgeloft. i6z
En voorbeelden in de H' Schrifr, ibid.
Twaalfde Hoofdstuk.
Onderζ,οά wegens het verbeelden van dePerfoomnder Ht Drieèenheid. ibid.
Verfchii der Chriftenen over dit Hoofdftuk. ibid^
Verhandeling der fchepping tot een voorbeeld gefteld, 165
15^
ihid.
Β L Λ D W γ ζ Ε R.
Reideneering over de verbeelding der H. Drieëenheid. fbii^
Waarom men aan den eerilen Perfoon een menfchelyke gedaante
geeft.
Gevolgen uit de H. Schrift getrokken, tot bewys dat men dezelve
verbeelden mag.
Door het Concilium van Kiceen den Konftenaars toegelaaten.
Hoe verre een Schilder hier in bevoorrcgt is, door voorbeelden > uit
de H. Schrift aangetoond. i^f'*'
Voorbeelden van grootc Konftenaars.
Schynftrydigheid voorgeworpen en opgeloft» ibid.
Nader onderzoek over het vermengen van de waare en onwaare zaa-
ken. ibtd.
Voorbeeld xn Ruhbênsi hoe deze zich daar van bediend heeft. itf/
Verdeediging van Rubbens. I^S
Waarom men God den Vader wit en gryshairlg verbeeld. 169
Eh de plicht eens Schilders. ibid.
Dertienue Hoofdstuk.
Van de gUm der Eiigelen en Heidenfcbe Godheden. 170
Hoe de Engelen, in nienfchelyke gedaantens verfchynende, verbeeld
moeten worden. ibid.
Voorbeeldingen der zelve by Abraham en Loth. ibid.
Omftandig voorbeeld aan de Engelen in Sodom. ibid.
Oordeel des Schryvers wegens den Perfoon van Jefus in zyne menfch-
heid. ibid.
Verdichtfel van Jupiter en Semek tot een bewys bygebragt. I7'
Hoe de, Heideniche Godheden zich aan de menichen vertoond heb-
ben , en hoe zy moeten verbeeld worden. ibid.
Doch als zy zich onder de menfchen vermengen j werden ze onbekend
vertoond. i Ti-
Van het gaan der Goden. {bi^·
Gevoelen van Heliodorus hier omtrent. ibid.
Veertiende Hoofdstuk,
Vm Ue 'verbeelding der Engelen Geniën der Heidenen.
Van het onderfcheid der Engeleii, en hunne dienften.
Van de liftigheid der booze geefren, en hunne kentekenen.
ibid.
ibid.
17+
—^ rr___1------___ - I___IJ_____J.
ibid.
Uit
Waarom de Engelen met vleugelen verbeeld worden.
Van de gedaantens der Gemên, of Heideniche Geboorts-go'^^Q·
Waarom de zelve mee hondevellen bekleed verbeeld wordep.
Β L AOW γ ZE R.
Uir wat oorzaak zy Goden der voortteelingen genoemd wierden. lyf
Toeëigening der dieren aan de goede en kwaade Gmèfi.
Verbeelding der kwaade GeKÏin.
Vyftiende
Fan de Heilige Zimebeelden.
Redenen waarom de geeftelyke Zinnebeelden tweederlcy zyn. ihid.
Byzondere ftoffe der kleedingen>na de hoedanigheden der Deugden. 177
Zinnebeelden Praaltombevanhaare Koninglyke Majeüeic MariaScuarr,
Koninginne van Groot Brittannien , &c. &c. 178
Derde voorbeeld, van de vermoorde onnozelheid 180
Aanmerking des Scfaryvcrs over deze Voorbeelden. ï8ï
Zestiende Hoofdstuk.
Fa» de Penates, Lares, en Cupidoos. ihid.
ibidt
18?
ibid,
1S4,
ibil
Hoofdstuk.
Be verbeeldinge der Penates.
Verfchillende gevoelens over de afheeidfsis der grqote Goden
Oorfpronk der Penates in 't breede verhandeld.
En hunne uidegginge.
Van de verbeeldinge der Lares.
Honden tot wachters der Baifgodcn.
Onderfcheid der geftaltens tuiTchen dehemelfche en aardfcheKinderen.;^.
Waarneeminge hunner vleugelen. iSy
Verfchillendheid tuiTchen Cupide en Auteros^ ibid^
Minder flag van Cupdootjens. ibid'
Uitlegginge over de verlcheidene Liefdens. ibid.
En de geftalten van dien,
Zeventiende Hoofdstuk.
Maniere van geflaltem in de aanbiddingen en godvrmhtigheid der VoU
keren gebrmkkelyh
Belagchelyke beweeging eens onervarenen Toneelfpeelders. JSj^v
Manier van aanbiddinge voigens Pythag^as, ihid^
En Numa Pomftliusi i9j
Altaar, zinbetekenis van Godvruchtigheid. ibid-
Als mede een plaats van vryheid en behoudenis·
Altaar, zinbetekening van ontfermhertigheid en medelyden. ibid.
Ach-
.ibil
md.
BLADWYZER.
Achtiende Hoofdstuk.
Van de verfchetdme Offerhanden der volkeren, benevens de byzjondere
plechtigheden en diei^pleegingen omtrent de z.elvegebruikeljk. ij»?
Hoofdzaaken daar een Schilder op moet letten.
Alaniere der Jooden omtrent de H. plaatfen.
Der Heidenen.
Janus, de Italiaanfche God» wierd in alle Offerhanden eerft aangeroe-
pen. ib'l^j
Waar de allereerfte OflFerhanden in beftonden. ibld.
De Egyptenaaren offerden Menfchen aan Juno, en de Romeinen aan
Jupiter en Mars. - t9S
De 1'royaanen aan Pluio en Saturnus. ibid.
De Carthaginenfers. ibid.
De Pheniders. ipi
En de oude Gaulen offerden hunne eigene Kinderen aan Saturnns.ibid.
Wat men in de Saturmlia of feeitdagen van Saturnus offerde. 197
Diana door de Lacedemoniers aangebeden, 198
Wreede OflFerhanden der Lacedemoniers, om van de Peft bevryd te
2yn. ibid.
Brandoffer tot God. ibid.
Aanmerkelyke OflFerhande van het Scytifche voik aan Mars. ibid.
Aan welke Goden de Paarden geofferd wierden. 199
V/at de oude Hebreen door een Stier en Kalfoffering betekenden. 201
Zwarte Stieren door de Beotienfers aan i4eptmm geofferd. ibid.
Stierfpelen te Roomen den Helfchen Goden toegewyd. ibid.
Offerhande van de Roomfche Cenfores. ibid.
Offerhanden der Romeinen en Lacedemoniers na de verkreegene over-
winningen. ibid.
De Athenienfers offerden alle jaaren een Os. ioi
Offerhande der Thcifalienfers op het graf van Achilles. ibii.
Offerhande van die van Rhodus aan Hercules. ibid.
Beoiifche ofierhande aan Hirra/a. 205
Plechtigheden welke de Scythen gebruikten om de Goden tot hulp te-
gens hunne vyanden te verbidden. 20+
Wat men door het woord Hecatombe
Ézelöifering der Hyperborienfers aan ApoUo.
Den Ezel by de Egyptenaaren, als een onrein dier, gehaat.
Óre van Candien eerden het Varken als een God.
Offeringe eener Zwyn, gebruikelyk in de huwelyksfcefteo «er Prin-
fen. ibid.
Als mede in het Hyflerifche feeft ter eere van Venus. ibid.
Offerhande aan de Godinne Maja. ibid.
En
194
ibid.
ma.
ibid.
105
Β L Α D W γ Z E R.
OfFerhande der oude Romeinen aan Efculapim.
Den Eendvogel door de Beotienfers aan Hercules geofFerd.
En door de Pheniciers een Kwakkel.
OfFerhande der Cyrenienfers aan Saturnus.
Der Egyptenaaren aan Mercurius,
Der oude Gaulen aan Hercules.
Der oude Romeinen aan de Godinne Carna. hq
Der Zei ven aan Vulkams. i^ïd.
Een andere Roraeinfche Offerhande aan den zeiven God. ihij.
Offerhanden der Egyptenaaren en oude Siciliaanen aan en C^m. ibid.
Leliën de Nymphen toegewyd. ^ ^ ^
Wat het korfken op het hoofd van Serapis betekent. -^y-j^
PJechtelyke ofïerhande der Egyptenaaren aan Ofiris.
De Cyrenienfers aan Achor.
De Egyptifche Priefters offerden met Wyn tot een zocnofiFer der Go'
ibid
Ofïerhande der Romeinen aan Mtrcurius. ^^^
Volmaaktheid der OfFerhande by de Ouden door een ronde kring be-
tekent.
Negentiende Hoofdstuk.
de Priefierljke Gewaaden (f Kleedingen, als m^ van de gewyde
VMen^ m andere z.aaken tot de Offerhanden behoocjL·,
Wanneer de Egyptifche Priefters in 'c zwart Gewaad verfcheenen zi?
De zelve koleur eigen aan dc Boet vaardigen. 'ibid.
En Rouwdraagenden.
Als mede aan Ceres. En Pluto.
Waarom de Priefters van Jfis en Οβή% linne kleederen droegen, ibid
Priefterlyke Rok. ,
Linnen Onderbroek. En Gordel.
Wat voor fchoenen by de oude Egyptenaaren gebruikelyk waren, ibid
Waarom de Egypüfche Priefters pluimen droegen.
i^· ggg Waarom
En aan Ceres, na de begraavinge der overJeedencn.
•OfFerhande voor de zonde door een Bok,
En welke plechtigheden men daar by gebruikte.
OfFerhande van Hercules aan Jmo.
Waarom de Bok aan Bacchus geofferd wierd.
Dankoffer der kraamvrouwen aan Jmo.
Verfcheidene offerhanden der Honden. ___
Een belagchelyke jaarlykfche offerhande van een Haan door die van
Methone, en hunne plechtigheden , tot voorfpoed van den VVyn-
109
ihid.
ibid.
ihid.
ibid.
ibid.
ibid.
ihid.
ic6
ibid.
207
ibid.
ibid.
208
ftok.
BLADWYZER.
Waarom de Eg-yptifche Priefters hun hair dagelyks fcheerden. i^t'^·
Tourna PompiUus eerfte aanftelder der Romeinfche Priefteren, als me-
de hunne klcedingen en gewyde vaten tot de Offerhanden behoo-
rende.
Eerste Hoofdstuk.
Verhandeling 'van de Beeldhouwtry. 2 2 J
Inleiding. Oudheid der Beeldhouwery.
In de rydeu van Alexander hebben de Schilderkonft en Beeldhouwery
haare volmaaktfte gronden gehad. 224
Τ w ε d ε Η o o f d s τ u ε.
Wat de Beeldhouwery is, en waar in zy beftaat.
Hoe veele Stoffen zy bewerkr.
En welke die zyn.
Haare werktuigen.
Hoe zy een Beeld bewerkr.
Waar in.zy beftaaf..
En wat tot de zelve vereiicht word»
Haar vermogen.
En welke Boeken een Beeldhouwer noodzaakelyk zyn..
derde hoofdstuk.
Vm de Bi^rcléves.
Driederley foört der xêlve.
En welke die zyn, benevens hun gebruik»
Vyf waarneemi^^ in ordineeren der zelve.
En aanmerkin^Wn de nuttigheid dezer verhandeling.
Wat de Beeldhouwer van den Schilder ontleenr.
Aanmerking op dc daaging van deze driederley J3afreléves.
Licht van d'eerfte.
Der twede. En van de laatfte.
Miffiag in het plaatfen der Bafreléves.
Manier des Schryvers in 't fchilderen van Bafreléves.
Eu de manier om het uit te* voeien,
Befchryving van de derde foort. *
Men moet vooral de PerJpeSief verflaan.
22S
ibid.
ihid.
ibid.
ibid.
ibid·
ibid.
3,10
ibid.
ibid.
117
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
2Z8
ibid.
ibid.
229
ibid.
13}
ibid.
Vaa
Β L Α D W γ ζ E R.
Van de fchadiiwen der Bafreléves i Beeldwerk, en andere Cieraaden op
muuien en vafte plaarfen gefchilderd na de daaging der zelve. ibid.
Hoe men op Vaazen, Potten ^, van hout, of vlakke voorwerpen
___
tix
ibid
ibid
moet fchilderen.
En der z.elver koleuren. ^
Kleenachcing voor de Beeldhouwery in deze landen.
Van de kracht, eigenfchapy en fchikking der Basrelcves.
1
Stoffe en voorwerpen om Bafreléves af te maaken.
Voorbeeld in ^uda en Thamar.
Verkeerd oordeel van de Bafreléves,
Kennis en gebruik der Alouden van de zelve.
Voorbeeld in een bekende Baireléve van Mekager door Perria· geëcfl·.
ibid.
Oud Schildergebruik. ■ »3f
V Y F r» Ε Η O O F D S Τ ü K.
Vm de Kleeding der Statuaas en Bajreléves.
Op de Kleeding der Statuaas moet men zich niet vertrouwen.- ibid.
En hoe zich daar in te gedraagen.
De vliegende Kieêren zyn niet als op de twede of derde grond ei-
— ibid.
»37
ibid.
ibid.
X38
ibid.
ibid,
ibid.
ibid.
2i4
ibid.
gen.
Hoe veel federt esnige eeuwen in deze Konft gevorderd is.
Voorbeeld in den Ridder Bemin.
Keizer. En Que/ioey.
Verkiez,inge des Schryvers omtrent de Beeldhouwkunde.
En redeneering over zyn gevoelen.
Misflag van veele Beeldhouwers.
Vergelijking tuffehen Bentin en de Ouden.
Oorzaak der verachtering in de Konften.
Onderfcheid der Grieken en Romeinen in hunne Statuaas.
^at in het fchilderen der Statuaas en Bafreléves waargenomen dient'te
worden, 140
De verfchillende foorten van wit Marmer.
De Ouden hebben het wit JVIarmer, om gedenkwaardige zaaken uit
te beelden, boven het gekoleurde gefteld. ibid,
De verbeelding van de graauwe Stukken. HjIJ^
W-elke tegen bekwaame gronden moeten gevoegd zyn. 24.1
En waar in die beiïaan. ibid.
m:
ibid.
Zes-
ggg»
-ocr page 420-241;
BLADWYZER.
Zesde Hoofdstuk.
Tm de beweegingen die men de Pronkbeelden doet vertoonen.
Voornaame opmerkingen in de beweegingen der Pronkbeelden.- ibid.
Waar in een Pronkbeeld beftaar. »4·»
Zo uit de H. Gefchiedeniflen, als in waereldlyke. ibid.
Verfchil in de. Pronkbeelden.. 24}
Qogmerk en behandeling, der Ouden in de zelve te verbeelden. i4i'
Vöorbeeld in drié opmerkelyke Pronkbeelden. ibid.
Ingevvorpene zwaangheid opgeloft. ιψ?
Noodzaakelyke waarneeming orntrent de byvoegfels der Pronkbeelden,
door voorbeelden te kennen gegeeven. ibid.
En Thisbe. a^i
zevende hoofd s τ u k.
Van de plaatfing der Beelden op Pedefiallen^ Ρτοηί6Ρρίίβΐη, in Ni^en,
245
ibid.
ibidi
247
ibid.
ibid.
248
ibid,
ibid.
ibid.
ibid.
afo
ibid.
XfX
ibtd.
nevens het
ibtd.
2 μ
253
Ne-
en amere plaat jen.
Bepaaling der Ceeldhouwkpnff·. -
En waar aan de Beeldhouwer verbonden is. '
Gebrek van opmerking in het plaatfen der Beelden^.
Het goed oordeelis hier in het voornaamftf.
Bewfs der ftelling door Voorbeelden.
Xwede Voorbeeld , voor de. Schilders.
Derde Voorbeeld.
Breeder verklaaring van de ceifte Print.
Van de kleeding der Beelden en plaatfiog der Naakten,.
Breeder verklaaring van het twede.
En van het derde Voorbeeld.
Oploiïing van een fchynftrydigheld.
Verantwoording des Schryvers op een twede tegenwerping.
Kwaade opvolging van veele Beeldhouwers.
Wichtige opmerking omtrent handen en voeten.
Voorbeeld in de Print wegens de voeten.
En redeneering over handen eji't gebruik der modellen^
onderfcheid.
Achtste H ο ο f d s τ v k.
Dei nuiheid mn het Beetfeeren der Modellen^
Nut-en noodxaakelykheid van het Boetfeeren.
iWanier des Schry vers in JieLboetfeéren der Eaircléves.
Β L Α π W y ζ Ε R.
Negende Hoofdstdk.
ïVaar in de welflandighetd van een fieene beeld of Sntm met zyn Pede-
ftal is geleegen, zjo wel binnen als buiten ^ nevens het toepajfen der
Pronkvaazjsn en Borfiheelden. a jj
Onderfcheid der Pedeftallen onder mannen en vrouwea-beelden. ii>id.
Vraag voorgefteld.. En opgeloft. 0.54^
AantnerJcingen en regelen die de Schilders zo wel als de Beeldhouwers
noodzaakelyk in acht beboeren te neemen, ibid.
Tiende H ο ο f d s τ u k.
Hoe de Fromefpieffen der Tempelen , Huizen y en Schouwplaatfen ver"
cierd behooren te worden.
EERSTE H Ο ο F Ö s Τ Ü K.
Verhandeling van de Stillevens.
2^9·
Wk het woord Stilleven te zeggen is- ibid.
Vier der vöornaamfte foorcen van voorwerpen , in· de Stillevens ge-
bruikkeJyk. ibid.
De natuur en eigenfchap der plaatfen in de Stillevens. ^St
Geen gekoleurde verbeeldingen > noch doorzicht, mogen tot achter-
grond in deze verkiezing te pas gebragt worden. · ikid.
Maar wel Bafreléves, of toeëigenende Borftbeclden. ibid.,
Ëenige Bloemen, Vruchten, en Inftrumenten aan verfcheide Goden
en Godinnen toegeëigend.
I
Concepten voor Bafrellves^ dienende tot flojfeeringe der Stillwens*
Wtd.
ibii.·
ibid^^
sbidi
Xa»
Bafreléves tot de Bloeracn; En Vruchten.
En Inftruroenten.
Tot de Lente, Zomer, en Herfii in een Tafered.
Formaaten der Bafreiévesi
De welftandigfte gronden voor de Vruchten dicacnde.
ggga·
Verbeeldingen in frontefpieflen van éenige Tempelen.
Byzondere.
En Scadtsbuizen.
Β L Α D W Υ Z E R.
Vermaan ing aan de S tillevenfchüders. 2(5?
Twede Tafereel. Zynda het tegendeel van faet voorgaande. ibid.
De Schikking. ■ihi'^'
En koleuren in deze aangetoond. _ λ66
Derde Tafereel.
Wyslieid.Rykdora, en Eer in het vierde Tafereel te pas gebragr. 207
Derde Hoofdstuk.
ibid.
ibid.
ibid,
ibid,
%ηο
ibid.
. ibid,
gefteen-
»71
ibid,
τη%
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
Dat dc Stillevens gemeenlyk zonder iin verbeeld worden.
Tafereel op een zegenpraalenden Oorlogsheld.
Uitiegginge van de genoemde voorwerpen.
Van het Borilharnas.
Den Helm, Het Schild. De Spies.
Het Zwaard. Dé Boog en Pylen,
De Krans van Laurier.
Palm. En Olyf.
De goude Halsfaoèr, en het daar aanhangende Hert met edele
tens bezer.
De goudc Kroon, 'Armbanden.
En Ringen. Den Hoed. De Diamant.
De Pluim. De Trompet.
De geborduurde Rok.
En Bafrelévc. ,
Twede Tafereel, op een Rechter.
Uidegginge van de genoemde Voorwerpen.
Van de Waagfchaal.
Het Zwaard. De Spiegel.
De Scepter. De Driehoek.
De Wigchelroede en Heyrbyl. De Seiflen.
De Roede. De Byl.
De goude Keten.
De Staf met klimop.
'Het Foliantboek. De Palmboom.
Tafereel op een Rechtsgeleerden. - . ,
Uitiegginge van de Voorwerpen.
Van Mermrius op de vierkante fteen ftaande.
De Roede of CadHceus>
ibid.
ibid.
ibid.
27^
ibid.
ibid,
276
ibid.
ibid.
Als
BLADWYZER.
Als mede de Slangen om de zelve. De Olyfralr,
De Vleugels aan hoofd en voeten. De Sfhinx,
Het Zwaard en Schild. De Lier of Harp.
De Lamp.
De inktkoker. Pennen, en een rol Papier,
De Zeef. De Boeken.
De bloem Irias. De Krans van laurier en klimop»
De Ceder en Mirthus. En Eikenkrans.
Het Bafreléve.
Tafereel op een Godtsgeleerden,
Én van de Voorwerpen.
Van het Autaar. En Lamp.
Het Borftharnas. Het Zwaard. En Pylen.
De Tromme!. De Klok. En Harp.
Koel- en Rookvat. De Zeef. EnhetKoorn»
DeBrooden. En het Deeg.
Het Zout. En de Linnen Gordel.
Het Vlas.
Hef Rad. En de Saphierftecn.
De Olyftak. Ende vier Cirkels.
De Driehoek.
De Vierhoek, En de Steenrots.
Palmboom, En Cederboom.
Als mede den Berg in,het Tafereel verbeeld.
Den Elephant. En Oyevaar, /
En Haan in het Bafreléve vertoond.
Het Moftaartz-aad.
ίίμ
ibid.
ibid.
277
»78
ibiA.
179
ibid.
280
ibid,
181
ibid.
aSi
xSj
284
»87
a88
zpz
293
294.
2$f
■ 19(5
^ ibid.
Tafereel be-
298
Aanmerking over de menigte voorwerpen in dit laatilc
greepen.
I Ε U I> Ε
rafi den óorjhronky aart, eigenfchap der Romeinfehe Zegenkmmn
en andere helooningen van Eertekemn.
De edelmoedigheid der Romeinen jegens hunne Veldoverften en Sol-
daaten. ibid.
Hunne gewoonte en manier in het naauwkeurig onderzoeken van kloek-
moedige Ferfoonen. 19?
En hunne heerlyke Gefchenken en Belooningen.
Dat de oude Romeinen zo in dapperheid als krygftocht boven alle Vol-
keren vermaard zyn geweeft.
De verfcheidenheid der Eerkroonen. 39J
De Belegeringskroon. De Burgerkroon,
De Zegenkroon,
r De
-ocr page 424-De kleene Zegenkroon, De Muurkroon. 505
De Scheepskroon. Die der Atheeners. 304
Als mede hilnne ftraffe tegens de lafhertigen. 305
Vytde Hoofdstuk.
Vm de plechtigheden der Romeinfche Triomfen en Zegenpradingen. ^06
De Zegenpraaling van Paulus Mmilius. 509
Vericheidene Praal- of Zegen wagens der Romeinfche Vcldoverften. 311
En derzelver betekeniflen, ibid.
Verdere omftandigheden in de Triomfen gebruikelyk. 3 iz
Maniere en oorfpronk van de Eerepoorten, en opgerechte Zegete-
kens. ibid.
En haare oudheid, 't Getal der Romeioiche Zegenpraalenden. 315
Griekfche Triomf of heerlyke vertooning van A^tigonus. .ibid.
De kleene zegenpraaling der Romeinen» Ovatk genaamd, en haare
oorzaake- 3IJ
Zesde Hoofdstuk.
Vm de wyzj der vier voornaamBe en openhaare Griekfche Spelen ^ en ter
«VD m^yi nMiio ^a ·τ/>]<τίρ ϊηιτρβ/·!Α <ti>/ivj>yt ^
ibid,
ibid.
31S
ibid,
319
ibid.
310
ibid.
ibid.
3»?
ibid.
1x6
ibid.
Wie
e&re vm wie de zelve ingefleld waren,
Eerfte vinders van de Olympifche Spelen.
Vyf oefFeningen in de bovengemelde Spelen gebruikelyk;
Verklaaringe der vyf oefFeningen.
De Loop. De Worfteling.
Het vegcen met vuiften en ilinger. De Worp.
De Sprong. Kroon van de overwinnaars.
Invoeringe der Pythifche Spelen.
En oefFcning der zelve
Waar in d'overwinningskroon beftond.
Inftellinge der Nemeelche Spelen.
En 't oorfpronkelyke geval der zelve.
Gevoelen van andere Schryvers wegens het voorval.
De Zegekroon In deze aan de Overwinnaars uitgedeeld.
Invoeringe der ifthmifche Spelen en de inftelders daar van.
De gefchiedeniffh waar uit deze Spelen gefprooten zyn.
Uitlegginge van Lencothea en Paloemon.
Waar in de Zegekroon der Overwinnaars beftond.
En de maniere hunner inhaalinge.
Wie de allerecrften gekroond zyn geweeft.
De Eikenboom.
iiid.
3x8
329
330
3ïï
Pynbootn. De Laurier. En Vygeboorn.
De Granaatappelen , en wicre Leliën.
Den OJyf. Lingras. Mirthus.
Koornairen. Veil of Klimop.
De Wynftok. De Cypies. De Pynboom.
De Populier,
OOFDSTUK.
Zevende H
ym de Krygskleederen en Wapenrujiingen der byzjondtre Volkeren, doch
voornaamentlyk van die der Grieken en Romeinen. 331
De Schryver toont eenige misilagen aan, begaan in deze
Ίφα, Poujyn. Hem zeiven , en zyn Vader.
Waarfchouwinge aan de Schildergeeften dienaangaande.
Krygskleederen en wapenen der Grieken.
Krygsordening der Romeinen.
Wapenen der Velites , Bajiat'i, Primipiu
Triarït. Eti Hi:rculeaaKeit.
De Romeinfche Ruiters.
Numidiaanen en Crecenfers.
Ligurienfen. Scythen. Amazoonen.
Gotthen, Konftig krygsgebruik der zelve.
Perfiaanen en Sparcaanen.
Kleedinge van Darius
Daders , Parthen> Meden, en Syriers.
Phrygiaanen , Armeniers, en Carthaginenfers.
Macedoniers, Troyaanen, cn Lacedemonier?.
Cariers^ThracierSien iEchiopiers.
ïndiaanen, Arabiers , Lybiaanen, en Egyptenaaren.
Major-en Minorkynen, yEtholiers, en Zwitfers.
Gallen, Samniten, en Ager Picems. _
l^yzondere-aanmerking op eenige zwaarigheden in zommige
dmgen, en het gevoelen des Schryvers dien aangaande.
yan den oorfvronk der verfchillende Veldtekenen en Wafenfchilden^ m
enderfcheiaing der Volkeren en Geflachten.
Nutheid dezer kennis voor Schilders en Beeldhouwers.
Oorlogsteken der oude Romeinen. ,
Perfiaanen.
II Deel, h h h
floiFe door
?3a
ibid.
ibid.
ibid.
3J4·
33Ï
ibid.
ibid,
ibid.
ibid,
5?7
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
ibid.
verhaalde.
339
■ΟίΙ
rJ
β
ti
m
i '
■ ' ■ .p
340
ibid,
ibid.
34»
Cre-
■ 1 f' ,· ■
.Λ .
3,;'
-ocr page 426-Β L Α D W Y Ζ Ε R.
Cretenfen, Candiotten, en Latynen. j^j
De Batavieren voor de waardigfte gGkend tot het draagen van dé groo-
te Arendftandaard.
Vzzndth owde ^ enHerculeaanen.
De nieuwe'^οϊίίΛΛΚί»· Oq Quartodecimani. Oe DivitefifeSi
De Thebaanen. Van den Keizer Theodofius.
Traciers. Die van Smirna, Corinthers.
Oude Archiers van 'c Ooiten. Het twede van Iheodofius.
Van den Keiz.er Csnfians.
Athenienfers, Gephalienfers, Syracufers, en Theöaliers.
Gallen en Saxen. Cimbren. Aimeniers. Cifiniaaneb. Afiaanen.
Gotthen. Saliers. Bende van den Keizer Diocletiamis,
En Bomrias. Troyaanen. Phrygiaanen. Tertiodecimani.
Menapiers. Cynopoiitaanen. Cortonaciers. Lacedemoniers.
Indiaanen. Nervier?. Sagunniers, Bianniers.
Marcomannen.~ Cuiiaciers. Zefde Parthifche. Anglevarier?.
Valentiam. Libiers. Legioen Augufla genaamd. Alpini.
Alaanen , Bourgondiërs, en Swaaben, Egyptenaaren. Ccmuti.
Peloponnefers. Bceotiers. Locreënfcn.
AiTyriers. Arcadiers. Parthcrs. Grieken. Meden. Macedoniers.
Gappadociers. Scythen. Phoenieiers. Trsezenienicrs.
Antiochus tegens de Galaters oorlogende.
Argonauten. Aleffineefen. Jooden.
Het oorfpronkelyke woord der gegraveerde Schilden.
Schilden der eerile Arnïenifche Order. De twede. Vefontiers.
Menapiers. Mamineërs. Romeinen. Spartaanen. Grieken.
Troyaanen. Lacedemoniers, Mefleniers. Athenienfers,
Kentekens van Adel onder de Jooden, en andere Oofterfche Volke
ren. Romeinen. Athenienfers. ibid.
Wapenfeljilden · en Veldtekens der Helden. 35 ε
Eerste H Ο Ο F D S Τ U Κ.
Virhmdelifigvm de Bloemen.
Inleiding. ' ' ' - : i^fi·
Het Bloemfchilderen maar een kieen gedeelte van de Schilderkonft
xynde, is echter volmaakt. {bid.
De Schryver houd Verelfi voor den vermaardflen Bloemfchild'er die 'er
ooit geweeft is. 356
Waar in de deugd van een EUoemiluk beftaar, ihid.
Rege-
J+4·
ihid.
ibid.
ibid.
34Τ
ibid.
ibid.
ibid.
34^
ibid..
ibidt,
547
ibid.
ibid.
ibid.
348
ibid.
ibid.
349
ibid^
ibid.
350
ibid.
Β L Α D W γ ζ Ε R.
Regelen die eén Bloerafchildir heeft waar te neemen. ^^y
Dat het onmogelyk is zon<ier hec leven te gebruiken te regt te ^e-
raaken, -
TwEDB Hoofdstuk.
Van gefchilderde Bloemen η Zadeny Kamers^ Gaimderyetty en •voor·'
naamentlyk tegen Plafonds tot cieraad dienende. ihid.
De Zolder. Boven eenBachanaal, Boven de Alcove. 358
Derde Hoofdstuk.
Dat een regt Bloemfchildr de Peifpeöief moet verfiaan: alsmede het mu^
verfiand in 't verheelden van zommige oneif/ne dingen. c;
Reden waarom dc Bbemfchilders de PerfpecSlief voor zich niet noo-
dig oordeelen. ibid.
En de gebreken daar van. ibid.
^lisflag by veele heel gemeen. 3Ó0
V ΐ Ü R D Ε Η O O F D S Τ U K.
yan'Bloemen op derhandegronden^ _ j^l
Bekwaame grondtn voor de bloemen.
Witte, Z-warce, Donkere, Graauwe. - i^id.
GloeijÏndej Goucie,zilverei kopere>en metaale gronden. jSz
Vyfdb Hoofdstuk.
fan de fchikkir^ der Bloemen en. der z,eher kokuren in Fejons en Bou-
quetten^ ibid.
ZesBouquets opgefteld met hunnebvïondere zinbetekendekoleuren./è.
En verfcheidene kolcuren by malkander paffende. ibfd.
Schikking der bloemen en koleuren in drie Feilons aangewee^en,. 362
Waar in de fchakeering beft aar . ji,id.
Nader en volkomener fchikking in een Fefton. ibid.
Rang der bloemen. Om de Harmonie in een Fefton te brengen.
Wyze hoe men een Fefton aanleggen, eti opmaaken zal. ibid.
Ζ Ε S D Ε Η O O F D S Τ U K.
Vervolg van de fchikking enplaatfmg der bloemen.
Waar op de kleene bloemen by malkander gefchikt zich hec beft ver-
toonen. Als me4e de groote. ibid.
Β L Λ D W Υ Ζ Ε R.
De fchikking der koleuren in noch vyf Feftonnen aangemerkt. ibid..
En hunne fchakeering. göy
Middelen van den Schryver aangeroond, om de bloemen en koleuren
der zelve in alle gelegencheden met gemak te leeren fchikken* ibidl
ibid.
374
ibid.
ibid.
37
DERTIENDE BOEK.
eerste hoofdstuk.
Tafereel van de Graveerhnfi in haare bezigheid^ ftrekkende tot een In-
leiding vm dit Baek, ■j^jt
Inleiding tot de verhandeling der Graveerkonfl·,
Τ ε d ε Η o o f d s 1 ü ic.
Van de Graveerhnfi in 't algemeen.
Vetgelyking van de Grave.erkonil met de Schilderkonfl·.
Haare uitwerking.. '
En plicht.
Van de algemeem welfiand die in een fchoone Prent vereifcht word, be^
nevens het onderscheid van Κοηβ-en Boekprenten. ibidi
ibid.
374
ihidi
ibid.
ieders
ibid.
ibid.
ibid.
375
ibid:
ibid.^
ibid,.
Grao--
Wat in een goede Prent vereifcht word.
Ünderfcheid tuiïchen ecn.Boekprent en een Konilprcnt.
Vierde Hoofdstuk,
Van het onderfcheid der Blaatfny^ en Etskmde..
Voordcelen van de Ets-boven de Snykunde.
Bewys dat de Etskonft tekenachciger is , en overeenftelling van
arbeid.
Reden waarom het een veel eer dan her ander verkoozen word.
Tegenwerping van de voorgaande ftellinge. Erf beantwoord..
Voorbeeld in driederley afbeeldingen van een zelve Prent.
Des Schryvers moeite tot het etfen aai>gewend.
Voordeel uit dit voorbeeld re trekken.
En wat tot de Konil vereifcht Word.
Nevens de middelen tot voorkoming..
En redeneji van hun gebrek, -
Β L Α D W Y Ζ Ε R.
Groote misflag in 't leggen der achtergronden veroorzaakt. 970
En middel tot Jeering.
Nevens voorbeelden van goed en kwaad in de nevenftaande Plaar qSo
Noodzaakelyliheid in 't eerft aanleggen van de achtergrond. ' fbid
ibid,
ibid.
ibid.
381
381
En aanwyzing wat het ftoppen eener Plaat zy.
Middel om veel moeite weg te neemen..
Slegie Copyen door Schoombeek gemaakt.-
V Y F D Ε Η O O F D, S Τ U Κ.
AmnmUngen over de Arceeringm.
ibid.
382
ibid.
583
ibid.
Wac omtrent de Arceering moet waargenomen zyn-
Dwaaling veeier Liefhebbers in hec verkiezen van Prentkonfl-
Kedenen van de moeijelykheden eens Plaatfnydery,
Zwaarigheden die den Piaatfnyders veelmaal ontmoeten.
Middelen om die voor te komen.
Wat een Piaatfnyder behoorde voor en in het fnyden te doen..
Voorbeeld van Gohfius ïn zyne manieren van tekenen voor het Plaat-
fnyden. ^y·^^
Vootbeeld in de nevenftaande Prin'. ^g^*
J^aauwkewige aanmerkingin 'over hetfiifpelen van veele VUmfnydtrs in
hume werken.
384
ibid.
ihid.
ibid.
ibidé
Misbruik in het ilippelen begaan.
Middel om dit voor te komen. ,
Hoe men het ftippelen gebruiken moet;
En misflag daar ontrent..
Middel om iets wel uit te kloppen in de Plaat.
Ander middel tot het zelve.
Η GO ρ D S Τ Ü K.
zevende
Van het etfen der BasreUves,
Opmerkingen en vergelykingen over het ctfén van Perier en P. Santi
Nevens eenige aanmerkingen daar over. go
Des Schryvers manier in het behandelen'der Basreléves. fbid
En zyne opmerkingen wegens het licht in de zelve. ' ^ ' '
Achtste Hoofdsτ
Van de TlaAtfnykmde en bet leggen der Arceeringen.
Gebrek aan fchriften deze Konft betreffende.
hhh I
U K.
3%
ibid..
En
Β-Π Α D W γ ζ Ε R.
Εα onderzoek na rcdeaen daar yan.
Wat in dexe Konfl: zo wel als in de Schilderkonft te gelyk waar te tjee-
men ie. ikid.
Waarom de Plaatloydcrs meer tot de Schilderkonft overgaan « als de2£
; tot de andere» iki^-
Van het leggen der arceeringen na 't beloop der Perjpedief. ^90
Verklaaring der twede Phar.
Redenen van veeier misflag en de oarzaak aangetoond. ihit^'
En-verdere aanwyztng der Plaat. - 392
Nevens het verfchil in de witte of licht gekoleurdc voorwerpen en der
gronden, ilpid.
Van de verfchillendheid der voorwerpen. 595
Moeijelyke gevolgen die de Schryver wegens het leggen dezer gronden
Breeder bewys van zyne ftelling, en aanwyzing hunner n^ifgreep. 394.
En voorbeeld van misflag in Berry, ibÜ^
Gebrek in de oude Plaatfnyders. ibid,
• Manier hoe men gladdeen blinkende ligchaamenbehandelen moer.
Zwaarigheid omtrent het fpringen der gronden weggenomeri. 'ihi^.
Midde! om de grond te beproeven.
Defgelyks om de harde omraetrekken, in het etfen begaan, uit te doen.
ihid.
Negende Hoofdstuk.
Plan de Zwartekonfi. 5 97
Afbeelding van 't Pronkbeeld der Zwartekonft> ibid.
Verklaaring des zelfs. . il'i^·
Onderzoek na den oorfpronk van dien naam.. 59S
Lof der Zwartekonftj benevens haare voordeelen·. ihid.
Prins I^ö^^fri de eerfte vinder dezer Konil. il>id.
Encvan een zeker Metaal. ikid.
Gemakkelykheid om de Zwartekonft te leeren. 399
Zwarigheden ia deze Konft. ibid.
Middelen om die voor te komen. ibid.
Vecfchil tuflchenhet graveeren van een Schilder, en dat van eenPlaat-
fnyder. ibid.
Hoé gemakkelyk her fchraapen den Schryver gevallen zy. 400
Voorwerpen of ilofFen die in de Zwartekonil meeft eigen zyn. ibid.
i α