r^^----
voor den
van het
VERSIERD MET
STICHTENDE GESCHIEDENISSEN ,
SPREUKEN, GEESTELIJKE LOFDICHTEN,
OEFENINGEN en GEBEDEN ,
ter gelegenheid van het vijftigjarig
jubelfeest des broeperscuaps van het heilig
kruis en van het allerheiligste hart
van jesus , gevierd in de
hoofdparochiekerk van den h. martinos
TB WIJE-MAASTKICHT.
ROERMOND.
J. J. ROME N,
1863.
VOOR DEN
(jodvrucktiijen pelgrim van het H. Kruis,
VERSIERD MET
STICHTENDE GESCHIEDENISSEN ,
SPREUKEN, GEESTELIJKE LOFDICHTEN,
OEFENINGEN en GEBEDEN,
ter gelegenheid van het vuftigjarig
jubelfeest des eroederschaps van het heilig
kruis en van het allerheiligste hart
1
K/
van jesus, gevierd'in de
hoofdpauochiekerk van den h. martinüs
TE WIJK-MAASTEICHT.
ROERMOND.
Jf, J ROME N.
1863.
non gLorIabor nIsI In CrVCe ChrIstI
DoMInI.
Ik zal mij slechts beroemen in het
kruis des Heeren Christus.
(Galat. XIV.)
Dit cruys ende lijden van onsen Saligh-maker moet
ons dagelijcks broodt zijn , de medecijne van onse
qualen, den troost van onse pijnen, de verliciitinghe
van onsen arbeydt, den sekeren ende vasten ancker
in het onweder ende bitterheden van dit leven , den
onbedrieghelijcken Godts-penningh van het leven dat
wy verhopen.
(P. Ribadeneira , Bloeme der Heylighen.)
-ocr page 5-Geloofd zij Jésus Christus!
U wijdt mijn tong haar woord , U wijdt liet woord zijn
[klanken,
Om ü te loven , ο mijn Jesus en mijn al !
U wijdt zicli mijn persoon, om rustloos Ute danken,
Zoolang mijn liarte klopt, mijn polsslag slingren zal.
Gij leedt en stierft, ο God ! en de aarde stond te beven.
Zij ook mijn hart , gelijk toen de aarde, diep geschokt!
Gij hebt door slag op siag op 't steenen hart te geven
Den zondaar menigmaal naar Uw Hart Iieengelokt.
Toen Magdalena kwam, mogt zij uw kruis omarmen.
Ik volg haar' stap en zijg aan uwe voeten neêr.
Daar word ik een gebed : «Heb met mijn ziel erbarmen !"
Ik bid met al wat bidt, met al wat leeft, ο Heer !
'k Bid met de bloem des velds, 'k bid met de roos en lelie
'k Bid met de lijdensbloem, die aan uw' voet zich kromt,
Verbloemend op haar wijze uw beeld van 't Evangelie.
Gij zegent elk gewrocht, dat biddend tot U komt.
0 Zegen dan vooral den christen dezer wereld !
Want als de christen bidt, dan mengt zich in den dauw,
Die om het neigend hoofd der teedre bloemen perelt,
Een traan van onschuld, of een traan van waar berouw.
AAN
den Zaligmaker der wereld, den Profeet
en Opperpriester, onzen eeuwigen Ko-
ning, wiens rijk geen einde zal hebben;
onzen Heer en Meester als God en als
Mensch, wien alle magt gegeven is in
den hemel en op de aarde ; onzen Mid-
delaar tusschen God en ons ; vleesch
geworden Woord des eeuwigen Vaders,
God van God, licht van licht, medezelf-
standig met den Vader ; die, den gevallen
mensch willende verlossen , den schoot
eener maagd niet gevreesd en door haar
de menschelijke met uwe goddelijke na-
tuur vereenigd hebt.
Die Bethleëm voor uwe geboorteplaats,
Jeruzalem voor uw stervens-oord en de
onbevlekte Maagd Maria voor uwe Moe-
der gekozen hebt ; die van den Heiligen
Geest ontvangen, uit Maria geboren zijt
in eenen armen stal, door Haar terstond
als haren Zoon, den Godmensch op aarde,
aangebeden, in eene kribbe gelegd , door
de Engelen bezongen en aan! de herders
— 6 —
en Wijzén, welke U opzochten en ge
schenken ter vereering aanbragten, ge-
openbaard; die in den grooten tempel
opgedragen, door Herodes vervolgd, naar
Egypte gevlugt en, daaruit wedergekeerd,
te Nazareth, onder den naam van Jesus,
aan Maria en Joseph tot aan uw dertigste
levensjaar onderdanig geweest en daarna
door uwen voorlooper, Joannes den boet-
gezant, in de Jordaan gedoopt zijt.
Die twaalf Apostelen tot stichting uwer
Kerk op aarde en tot verbreiding uwer
goddelijke leer aan alle volkeren der
wereld verkozen hebt, onder hen als een
arm, nederig en zachtaardig meester
wandelende, overal weldoende ; het rein
menschelijke, het in zich blijvend goede,
het ware, echte menschdom bevorde-
rende en aankweekende, elk tot een
volwassen mensch verheffende, ten einde
eenen vereenigingsband van liefde onder
de menschen te vormen, opdat allen één
zijn, gelijk de Vader in U en Gij in den
Vader, opdat zij zoo in U en den Vader
één zijn ; uwe goddelijke geloofsleer door
wonderwerken bevestigende, als een
wonder aller wonderen.
Man van smarten , onder de misdadigers
geteld, vervolgd en beschuldigd ; die in
den hof van Olijven, bedroefd tot den
dood, water en bloed gezweet hebt;
door eenen Engel getroost, maar door
eenen Apostel met eenen kus verraden ;
door Heidenen en Joden gebonden, be-
spot, gepijnigd en voortgesleept, door
de onregtvaardige regters Annas, Caïphas,
Herodes en Pilatus veroordeeld, door
Petrus verloochend , achter Barrabas ge-
steld, aan eene kolom gebonden, alwaar
uw gezegend ligchaam, als dat van een'
slaaf gegeeseld, meer dan vijf duizend
slagen met riemen, koorden en ketenen
ontving; met eene kroon, van doornen
gevlochten, pijnlijk gekroond, zoodat uw
heilig bloed langs het goddelijk aangezigt
droppelde; met een purperen spotkleed
omhangen en, eenen rietstok in de han-
den , ter bespotting voorgesteld en ter
dood verwezen ; een houten kruis op den
weg naar den Schedelberg, als de Isaak
van het Nieuwe Verbond, op uwe door-
wonde schouders met moeite voortsle-
pende , zoodat Gij, die hemel en aarde
steunt, helaas ! driemaal er onder ne-
dervielt.
Eindelijk van kleederen beroofd, tus-
schen twee moordenaren gekruist op Gol-
gotha, alwaar uwe Moeder stond, terwijl
— 8 —
de soldaten het lot wierpen om uw kleed
en Gij voor uwe vijanden badt, tot dal
Gij, geheel vrijwiliig, toen alles volbragt
was , uw^e ziel in de handen uws hemel-
schen Vaders aanbevelende en het hoofd
buigende stierft, als slagtoffer voor onze
zonden, gedurige offeraar en offerande,
daar Gij het lam Gods zijt, dat de zon-
den der wereld wegneemt.
Die, als overwinnaar van zonde, dood
en hel, boven de gestarnten en boven
al de hemelen zijt opgeklommen, en de
gevangenschap in uwen hemelschen
triomftogt gevangen hebt medegevoerd
in gejubel en in de stem der bazuin , en
plaats hebt genomen aan de regterhand
van uwen hemelschen Vader, van waar
Gij als regter met heerlijkheid zult vfe-
derkomen, om de levenden en de dooden
te oordeelen.
U, wien te dienen eene ware heer^
schappij is, afgrond van wijsheid, oceaan
van goedheid, troon van barmhartigheid,
onuitputbare schat, wiens overvloed ons
allen vervult, oneindig beminnend en
oneindig beminnenswaardig, toonbeeld
aller deugden, toevlugt der zondaars,
sterkte der zwakken, troost der bedruk-
ten , volharding der regtvaardigen, licht
— 9 —
der wereld, heilbron voor alleu , die op
U vertrouwen.
Brandende van liefde tot U, den zuive-
ren Bruidegom onzer zielen , zuchtende
van leedwezen over onze zonden, tranen
van dankbaarheid stortende voor de groote
weldaden, die Gij ons bewezen hebt;
weenende en snikkende met een rouw-
moedig maar betrouwend harte over het
lijden, den hoon en de versmading, U,
ο schoonheid aller schoonheden, ο goed-
heid aller goedheden, ο liefde aller liefde,
aangedaan door ongeloovigen en geloo-
vigen, maar juichende over den zoenprijs
van uw kostbaar bloed , door ü voor ons
aan Gods oneindige majesteit betaald;
tevens biddende en sraeekende, dat alle
Cherubijnen en Serafijnen, Troonen en
Heerschappijen, Vorstendommen en Mag-
ten , Aartsengelen en Engelen, die uwen
verheven troon omringen , alle Aartsva-
ders en Profeten, Apostelen en Marte-
laren, Belijderen en Maagden , alle Hei-
ligen , alle geloovigen, ja, alle schepselen
U roet ons in gedurige aanbidding ver-
heerlijken.
Met zulke gevoelens van diepe veree-
ring, aanbidding, hoogachting en liefde
1*
-ocr page 11-— iO —
bezield, dragen wij U deze oefeningen ,
lofzangen en gebeden op , en leggen de-
zelve gezamentlijk, als een' geestelijken
krans door uwe kinderen gevlochten,
aan de voeten van den besten der Vaders,
ο lieve , ο zoete, ο barmhartige Jesus,
neder.
ξ.......:
I
-ocr page 14-§ 1. de er0edeu6chαρρεν.
De geheele katholieke Kerk is eene
broederschap' Wij zijn allen broeders in
Christus, die het hoofd is van een
ligchaam, waarvan wij de ledematen
zijn. Dat ligchaam is zoo groot, dat er
altijd meer dan 200 millioenen leden
aanwezig zijn. Bevinden er zich eenige
schurfte schapen onder, die trekken dan
ook spoedig naar dien kant, werwaarts
men gaarne zulk slach van dieren ziet
tijgen. De grootste vernuften en geleerden
maken deel van die christelijke broeder-
schap , zoodat men kan bewijzen, dat
onder drie geleerden zich altijd twee
Katholieken bevinden. Edoch eene verga-
dering heeft ook hare afdeeiingen even als
een leger. Zijn in het laatste regimenten
of krijgsscharen van voetvolk of ruiterij,
waaraan elk van 3 tot 5 bataljons of
eskadrons kan bevatten, zoo zyn in de
eerste ook onderdeden of compagnien,
die onder het vaandel van den eenen of
anderen kapitein des hemels , een' be-
schermheilige , of de Moeder Gods, of
onder dat van Christus zeiven zich
_ —
vormen. Deze noemt men bijzondere
broederschappen, welke tweederlei zijn :
geestelijke en burgerlijke. De geestelyke
broederschappen zijn gewoonlijk kloos-
terlijke gemeenten van godvruchtige per-
sonen , wier bestaan van vóór Christus'
geboorte dagteekeneu , als daar zijn Elias
en Eliseüs. Deze leefden met hunne
leerlingen in de eenzaamheid en hielden
zich onledig met de overweging en be-
spiegeling der goddelijke wetten. Even
zoo de heilige Joannes de dooper, die
eenen tijd lang zulk een buitengewoon
en hemelsch leven in de woestijn leidde,
en daardoor het schitterendste voorbeeld
der christen-kloosterlingen werd. In het
begin woonden de monniken niet in
kloosters bijeen, maar zochten een ver-
blijf in de eenzame bosschen. Inzonder-
heid leefden er, tijdens den dageraad der
ontluikende Kerk, velen in de Avoestijn
van Opper-Egypte, zoodat de H. Antoniiis,
die aldaar woonde, bij de öOOO jongeren
telde. In de vierde eeuw bevonden er
zich in Egypte over de 76,000 monniken
en ruim 20,000 nonnen. In andere oor-
den en later vereenigden zich de mon-
niken in bijzondere huizen of kloosters,
waar alsdan de afzonderlijke kamers de
— 15 —
plaats der cellen vervingen , die de vroe-
gere paters in de woestijnen bewoonden,
vandaar, dat nog heden de woonvertrek-
ken cellen heeten. Zij volgden de Evan-
gelische raadgevingen, welke zijn : 1° vrij-
willige uit liefde tot God op zich genomene
armoede ; 2° eeuwige zuiverheid, en
3° verloochening van eigen wil, de al-
tijddurende gehoorzaamheid onder een
geestelijk opperhoofd De burgerlyke
broederschappen hebben, even als de
vorige, hun ontstaan aan het krachtig
beginsel der zamenwerking te danken.
Afzonderlijke werkzaamheid van enkelen
is niet zoo vruchtbaar als die van velen.
Moet ooit eene gewigtige onderneming
tot welzijn van het land, of tot bevor-
dering van handel en nijverheid tot stand
komen , dan vormen zich maatschappijen
met het doel, de kosten en moeite ge-
zamentlijk te dragen, en datgene ten
uitvoer te brengen, wat aan enkelen
niet mogelijk is. Eendragt maakt magt ;
dit weten ook de Christenen en zij ko-
men door vereenigde pogingen tot een
doel, hetwelk door enkele krachten, ook
bij de grootste inspanning, niette berei-
ken zoude zijn. Niet alleen de orden zijn
zoodanige vereenigingen tot zekere doel-
— 16 —
einden , ook de leeken onderling hebben
hunne vereenigingen , broederschappen
genoemd. Zulk eene broederschap kan
als hoofdbedoeling zich voornemen , b. v.
de bevordering eener bijzondere veree-
ring van het allerheih'gste Sacrament des
Altaars, of van het lijden van Jesus
Christus, of de vereering der H. Moeder
Gods ; of zij kan de werken van liefde
tot den naaste betreiFen, zooals het
verplegen der zieken , het begraven der
dooden, het bidden voor de zielen des
vagevuurs; of eindelijk kan zij ook in
een bijzonder naarstig streven naar eigene
volmaking bestaan, b. v. om zich met
bijzonderen ijver tot eenen goeden dood
voor te bereiden, of de deugden van
eenen of anderen heiligen na te volgen,
of met eigene volmaking ook die van
anderen beoogen. „Zulke broederschap-
pen (zegt de H. Alfonsus de Ligorio) zijn
als zoovele Noachs-arken, waar de we-
reldlingen een toevlugtsoord tegen den
zondvloed van bekoringen en overtredin-
gen , waarmede de wereld overstroomd
is, vinden. Het is ons , die priesters zijn,
bewust; het nut dier vereenigingen is
zoodanig, dat men, in het algemeen
genomen , meer zonden aantreft in een'
— 17 —
mensch, die er niet van deel maakt, dan
in twintig anderen, die er de regels van
volgen. Men kan zeggen, dat het broeder-
schap die toren van David is, waaraan
duizend schilden hangen. (Hooglied 44.)
De personen, in eene vergadering of
broederschap opgenomen , vinden er ver-
schillende verdedigingsmiddelen tegen de
hel, en oefeningen om zich in staat van
genade te houden , middelen die de we-
reldlingen buiten de vereenigingen slechts
schaars en schoorvoetend bezigen."
* § 2. broederschap van het heilig krüis
en van het allerheiligste hart van
jesus.
Het eerstgenoemde broederschap is wettiglijk opge-
rigt in de Hoofdparoeliiekerk van den H. Mariinus,
te Wijk-Maastricht, den 14 September van het jaar
der genade 1813 , en bleef afzonderlijk bestaan tot den
13 Augustus 1834, wanneer dat van het Allerhei-
ligste Hart van Jesus daarmede vereenigd is.
Het doel dezer uit de twee oorspronkelijke zamen-
gestelde vereeniging blijkt genoeg uit derzelver
Ik N. om de glorie van den gekruisten
Jesus en van zijn goddelijk Hart, met
eene onuitsprekelijke liefde tot ons in
— 48 —
het H. Sacrament brandende, te ver-
meerderen en al de versmadingen Hera
in dit Sacrament van liefde aangedaan
naar vermogen te vergoeden, sluit mij
bereidwillig bij diegenen aan, die reeds
in dit godvruchtig Broederschap zijn
aangenomen om deelachtig te worden
aan de aflaten waarmede hetzelve ver-
rijkt is, en aan alle goede werken, die
in hetzelve verrigt worden, tot afdoening
mijner eigene geestelijke schulden en tot
troost der lijdende zielen in het vagevuur.
Zoete Jesus ! wil toch al de leden van
dit vereenigd broederschap, onder het
vaandel van uw H. Kruis, in het bin-
nenste van uw H. Hart vereenigen, op-
dat zij , door uwe goddelijke liefde ont-
stoken , voortaan uwe heilige wetten en
de pligten van hunnen staat, met meer-
dere volmaaktheid, mogen volbrengen.
Amen.
-ocr page 20-van het
van het
waartoe zich ieder lid bij inschrijving verpligt, doch
zonder verzuim daarvan te zondigen :
l" Van alle vrijdagen door het jaar te bidden zeven
maal Onze Vader en Wees Gegroet, ter eere van de
zeven bloedstortingen Christi en de zeven Weeën
van Maria.
2° Van bij het afsterven van een (jaarlijks betalend)
Lid eenen Rozenkrans van vijf tientjes voor den
overledene te bidden, wiens uele-dienst raen in de
kerk van St. Maarten zal bijwonen.
3° Van de plcgtige Hoogmissen bij te wonen ,
die jaarlijks tot welstand der Leden gezongen wor-
den , te weten :
a. Op Zondag na H. Kruisvinding, om 10 ure.
b. Op Zondag na H. Kruisverheffing ora 10 ure.
4" Op Donderdag na idem , voor alle afgestorvenen
van het Broederschap , om 8 ure.
5" Op den vijfden Maandag na Paschen, om 6 ure.
6» Op Woensdag daarop volgende, te Scherpenlieuvel.
-ocr page 21-_ 20 —
ALTIJDDURENDE VOLLE AFLATEN
toevoegelijk aan de Geloovige Zielen , behalve die
met een * geleekend s,ijn.
4° Op den Dag der inschrijving.
2" Op den derden Zondag van iedere maand , mits
te communiceren in de kerk van St. Maarten te Wijk.
'3" Op den Feestdag der Besnijdenis Christi of
Nieuwjaarsdag.
4" Op den Feestdag van H. Kruisvinding (3 Mei).
5° Gedurende deszülfs Octaaf op eenen dag naar be-
lieven te verkiezen.
6° Op de zeven Vrijdagen na Septuagesima, tot
Vrijdag voor Passiezondag ingesloten.
7° Op den Feestdag van de zeven Weeën , die ge-
vierd wordt op Vrijdag voor Palnazondag.
'8" Op Passiezondag.
9° Voor dii op den vijfden Maandag na Pasclien
de Bedevaart van S. Maarten teScherpenheuvel verge-
zellen , of dit niet kunnende, woensdag in dezelfde
week , na gebiecht en gecommuniceerd te hebben ,
de kerk van S. Maarten zullen bezoeken en aldaar bid-
den tot intentie van zijne Heiligheid.
ΊΟ" Op de Drie Kruisdagen , eenen naar believen
te verkiezen.
11° Op den Feestdag van het Allerheiligste Hart Jesus,
die gevierd wordt op vrijdag na de Octaaf van het
Allerheiligste Sacrament des Altaars.
'12" Op H. Kruisverheffing. (14 September.)
13" Zondag na H. Kruisverheffing.
14° In de uur des doods voor die gebiecht en ge-
communiceerd hebbende , of dit niet kunnende , met
leedwezen , mondelings , of in het hart, den naam
Jesus eerbiedig zullen aanroepen.
Ί5" Op iederen Vrijdag door het jaar voor allen ,
die in de Kerk van S. Maarten de Statiën godvruch-
tiglijk bijwonen.
NB. De Volle AHaten onder Nos 3, 4,8,10,12,13
beginnen met de eerste vespers en die onder N°. 4,
9,12en15kunnen door allegeloovigen verdiend worden.
— 21 —
AFLATEN
Van neven jaren en zoo veel quadragenen.
1° Op Palmzondag.
2° Dingsikg in de goede week, genaamd het Be-
klag van Maria.
3° Op den Feestdag van S. Bernardus (20 Augustus).
4° Idem van S. Franciscus van Assisen, (4 October).
60 Dagen Aflaat, toevoegeliik aan de zielen des
Vagevuurs voor alle Broeders en Zusters, die in staat
van genade zijnde, eenig goed werk verrigten.
van het
van het
waartoe zich ieder lid bij inschrijving verpligt, docii
zonder bij verzuim daarvan te zondigen :
Dagelijks godvruchtiglijk eenmaal te
bidden het Onze Vader , Wees gegroet
en ik Geloof, ter eere van het H. Hart
van Jesus, met de volgende verzuchting :
O Hart van Jesus zoet!
Ontvlam steeds mijn gemoed !
I
-ocr page 23-— 22 —
AUy'ddurende Aflaten vergund door Zijne
Heiligheid Pius Vil, loevoegelyk aan
de Zielen de^ Vagevuurs.
1° Volle Aflaat op den dag der insclirgving , ver-
gund den 7 Maart -1801.
2" Volle Aflaat op den Feestdag van het H. Hart
van Jesus of op den volgenden Zondag , vergund den
7 Maart 1801 en op den 12 Julij 1803.
3·^ Volle Aflaat op den eersten Vrijdag , of eersten
Zondag van elke maand, vergund den 15 Julij 1803
en 7 Julij 1815.
i" Volle Aflaat in iedere maand op eenen dag, door
den ingesciirevene te verkiezen , vergund den 15 No-
vembeF 1802. Om deze Aflaten te verdienen wordt
vereischt, als naar gewoonte , dat men , gebiecht en
gecommuniceerd hebbende, bidde ter intentie van Z. H.
5" Volle Aflaat voor ieder ingeschrevene , in de uur
des doods , wanneer hij met een waarachtig berouw
den heiligen Naam Jesus met den mond , of, dit niet
kunnende , ten minste met het hart zal aanroepen ,
vergund den 7 Maart 1801.
6° Aflaat van zeven jaren en zoo veel quadragenen
op de vier Zondagen die het Feest van het H. Hart
van iesus voorgaan.
7° Aflaat van zestig dagen , eenmaal op ieder'dag,
door den ingeschrevene, voor het een of ander god-
vruchtig werk, te verdienen, vergund den 7 Maart 1801.
Volgens Breve van den 20 Maart 1802, kunnen
al deze Aflaten door de ingeschrevenen worden verdiénd,
zonder de Kerk van den H> Martinus, of eenige andere
te bezoeken , op voorwaarde van dagelijks te bidden ,
zoo als hiervoren is gezegd.
Bij Pauselijke Breve, van 2 April 1805 , zijn aan
de Leden van dit Broederschap, voor immer , de
volgende Aflaten vergund , toevoegelijk aan de zielen
des Vagevuurs.
— 2δ —
8" Wanneer zij, in slaat van genade, de Kerk van
den H. Martinus binnen Wijk zullen bezoeken en aldaar
bidden ter intentie van Z. H., op de Statiedagen in
bet Roomsche Missaal aangewezen , en , te Rome in
de vergadering van 9 Julij 1777 bepaald , als volgt :
Volle A flaat op Witten-donderdag, Paascbdag ,
Hemelvaartdag en Kersdag.
Dertig jaren Aflaat en zoo veel quadragenen op
Goeden-vrijdag, volgenden Zaturdag, tvseeden en derden
Paaschdag, en volgende dagen tot beloken Paschen
ingesloten ; Pinksterdag en de geheele week , tot Za-
lurdag ingesloten; tweeden, derden en vierden Kersdag,
Nieuwjaarsdag , Drie-Koningendag , de Zondagen
Septuagesima , Sexagesima, Quinquagesima, St. Mar-
cus-dag en de drie Kruisdagen.
Vijf-en-twintig jaren Aflaat en zoo vele quadragenen
op Palmzondag.
Vijftien jaren Aflaat en zoo veel quadragenen op
Asclidag , vierden Zondag van den Vasten, derden
Zondag van den Advent, dag voor Kersmis, op Kers-
nacht en in de Mis van den dageraad.
Tien jaren Aflaat en zoo veel kwadragenen , op de
andere Zon-en werkdagen van den Vasten , daags voor
liet feest van Pinkster, eersten , tweeden en vierden
Zondag van den Advent.
9" Bij Breve van 2 April 1805, altijddurende Volle
Aflaat op de Feestdagen van 0. L. V. Onbevlekte Ont-
vangenis, Geboorte, Boodschap, Lichtmis, O. L. V. He-
Welvaart, Allerheiligen- en Allerzielendag , op het feest
van St. Joseph, St. Petrus en Paulus, St. Jan Evange-
list , op de zes Vrijdagen of Zondagen voor het Feest
van het H. Hart van Jesus : deze zes laatste zijn
loevoegelijk aan de zielen des Vagevuurs.
10° Aflaat van zeven jaren en zoo veel quadragenen
op de overige Feestdagen van Maria en van de Apostelen,
op de negen dagen voor het Feest van het H. Hart,
jietvvelk gevierd wordt 's Vrijdags na de Octave van
"· Sacramentsdag : deze negendaagsche Aflaten zijn
toevoegelijk aan de Zielen des Vagevuurs.
— 24 —
U" Aflaat van drie honderd dagen, wanneer men
'smorgens , 'smiddags en 'savonds driemaal zegt:
Glorie den Vader, den Zoon en den H. Geest;
of honderd dagen voor ieder reis , en wanneer men
hetzelfde gebed driemaal daags, gedurende eene geheele
maand gebeden heeft, een' Vollen Aflaat op een' dag
hiertoe verkiezen toevoegelijk aan de Zielen des Vage-
vuurs : deze Aflaten zijn voornamelijk vergund om de
Godsvrucht tot de Allerheiligste Moeder Gods te ver-
meerderen , en de H. Drievuldigheid te danken, voor
de uitmuntende voorregten aan Maria , bijzonder in
hare zegepralende Hemelvaart, geschonken.
12". Eindelijk heeft Zijne H. Gregorius XVI ,
door Breve van den 20 Junij 1834 , gewaardigd le
bevestigen al de Aflaten aan de Congregatie of het
Broederschap van het H. Hart van Jesus, door zijne
voorgangers vergund, en verder nog een' Vollen
Aflaat toegestaan aan alle ingeschrevenen, op den
Feestdag van den H. Gregorius, vallende op den
12 Maart, wanneer zij gebiecht en gecommuniceerd
hebbende, de Kerk des Broederschaps zullen bezoeken
en bidden ter Zijner intentie.
De voorgaande Aflaten kunnen ook, binnen en buiten
Rome , verdiend worden door al de leden van het
Broederschap, die door ziekte of eenig ander merkelijk
beletsel, de Kerk van het Broederschap niet kunnen
bezoeken, door eenig ander goed werk , hetwelk hun
de biechtvader zal voorschrijven.
EERSTE BEMERKING.
Zijne Heiligheid Pius VII heeft bij Breve van 25
Januarij 1803 , aan de Priesters der Vergadering van
den H. Paulus magt gegeven, om met het Broederschap
van het H. Hart van Jesus, door hen te Rome op-
gerigt, al de Broederschappen te vereenigen, die door
de geheele wereld op gelijke wijze ingerigt zijn of
zullen worden; en denzelven al de Aflaten toe te staan,
welke aan het Broederschap te Rome vergund zijn.
— m —
Onder andere beschikkingen der Congregatie van
Rome is vastgesteld dat maandelijks , door de Priesters
der godvruciitige Congregatie drie Missen zullen ge-
celebreerd worden, tot lafenis der overledenen van het
H. Hart van Jesus en dat men alle Zondagen zal
bidden tot lafenis hunner zielen. Ook worden alle in-
geschrevenen verzocht (doch zonder verpligting) maan-
delijks eenmaal te communiceren, of een derde deel
van den Rozenkrans van 15 tientjes te bidden, ofeenig
ander godvruchtig werk te verrigten , tot lafenis der
zelfde overledenen , met toevoeging der Aflaten aan het
een en ander verbonden.
DERDE BEMERKING.
Het is ten strengste verboden voor deze akte van
inschrijving eenige betaling of geschenk te ontvangen.
VIERDE BEMERKING.
Verder heeft Zijne Heiligheid Pius Vil vergund Vol-
len Aflaat, toevoegelijk aan de Zielen des Vagevunrs ,
voor alle Christi-Geloovigen, die gebiecht en gecom-
municeerd hebbende, zullen bezoeken eene Kerk of
openbare Bidplaats, door de geheele wereld , waar
het Feest van het H. Hart van Jesus gevierd wordt;
ook bij de kloosterlingen der beide geslachten, op
voorwaarde van aldaar te bidden tot inzigt van Zijne
Heiligheid. Ook is vergund dat , door Bisschoppelijke
•nagt, de gezegde Feestdag zal kunnen verplaatst wor-
den op zulken dag des jaars , als men zal goedvinden,
met vrijheid de Missa Propria of Mis van den
l'^eestdag van het ff. Hart, op dien dag te kunnen
eelebreeren , volgens Breve van den 7 Julg 1815.
— 26 —
ALTIJDDURENDE VEREERING VAN HET
H. HART VAN JESUS.
Zijne Heiligheid Paus Leo XII, heeft bij Breve van
den ISFebruarij 1826, vergund eenen eeuwigdurenden
Vollen Aflaat, toepasselijk aan de Zielen des Vagevuurs,
te verdienen zoo dikwijls de ingeschrevenen zullen oefe-
nen de godvruchtige werken van de eeuwigdurende
vereering van het H. Hart van Jesus, op de volgende
wijze :
1° Op die dagen , welke men wil toeheiligen aan
de vereering van het H. Hari van Jesus , moet men
behoorlijk biechten en comrauniceeren. 2° Eene Kerk
of openbare Bidplaats bezoeken en aldaar eenigen tyd
bidden voor Zijne Heiligheid den Paus van Rome en
andere Bedienaars der H. Kerk , voor de verheffing
der H. Katholieke Kerk, voor de uitroeijing der kette-
rijen , voor de bekeering der zondaars , voor vrede en
eendragt tusschen alle Chrisfene Vorsten , voor al de
ingeschrevenen van liet Broederschap en voor de ge-
loovige Zielen des Vagevuurs. 3" Aan Jesus vernieuwen
de beloften des Doopsels en andere beloften, indien
men er gedaan heeft. Gedurende een uur of op
verscheidene reizen bij dag of bij nacht, op zulken
tijd als het gevoegelijkste is , het zij met bidden of in
heilige overdenkingen doorbrengen. 5° En op dat deze
vereering zij een eeuwig viuir dat immer op liet Altaar
brandt, zal men niet nalaten dikwijls eenige verzuch-
tingen te doen ler eere van het H. Hart van Jesus.
EERSTE BEMERKING.
Om de Aflaten der eeuwigdurende vereering te kun-
nen winnen , moet raen ingeschreven zijn in liefc
Broederschap van hel H. Hart van Jesus, door de
Priesters die hetzelve besturen , en welke ook alleen
kunnen inschrijven in do gedurige vereering.
k
_ 27 ~
TWEEDE BEMERKING.
Oai de vervulling der bovengenoemde voorwaarde
gemakkelijker en voordeeliger te maken, en al de
ingesciirevenen maar eenen geest en een hart te doen
aannemen, heeft de Eerw. lieer Bartholomeus Guiditti,
een boekje uitgegeven te Rome bij Perego Salvioni.
Dat dit alles overeenstemt met de origineele stukken,
ons, in de Italiaanscbe taal, van Rome toegezonden,
getuigt ondergeteekende ,
L. G. GOUDERS,
Opperhesluurder des Broederschaps, Pastor prima-
rius der Hoofdparochiekerk van Sl-Martinus.
Reimprimatur Eps Rurœmunds. |
Gum originali concordat Pastor-Decanus |
TWEEDE HOOFDSTUK.
§ 1. natuür van den aflaat.
Aflaat wil zeggen kwijtschelding van
straffen. Hij neemt uit zijnen aard geene
zonden weg , maar ontslaat alleen van
de tijdelijke straf, die men gewoonlijk
voor de zonde schuldig blijft, nadat zij
vergeven is. Door het H. Sacrament van
boetvaardigheid Avordt wel de zonde-
schuld en de daaraan verknochte eeuwige
straf weggenomen, doch de tijdelijke
straffen worden niet altoos gelijktijdig
vergeven, maar moeten door vasten,
bidden en aalmoezen geven, door het
geduldig verdragen der wederwaardig-
heden dezes levens en door andere
vrome en goede werken geboet en te
niet gedaan worden. Aangezien echter
onze werken zeer onvolmaakt en, in
vergelijking met de menigte onzer zonden
en de daarvoor verdiende straffen van
weinig beteekenis zijn, zoo komt de
H. Kerk, als eene liefderijke moeder,
onze zwakte te hulp en opent ons den
onuitputtelijken schat der eindelooze
verdiensten van Christus en van de over-
vloedige verdienstebron zijner Heiligen,
— 29 —
waarover de Zaligmaker zelf aan het
zigtbaar Opperhoofd zijner gemeente op
aarde de vrije beschikking verleend heeft,
toen hij zeide : „Ik zal u de sleutels
der Hemelen geven; wat gij binden
zult op aarde , zal gebonden zijn in den
hemel, en wat gij op aarde ontbinden
zult, dat zal in den hemel ontbonden
wezen." (Matth. xvi, 19.)
Vandaar heeft het Trentsche Concilie
het volgende beslist:
«Dewijl de niagt, om aflaten te verleenen, door
Jesus Christus aan zijne Kerk gegeven is, en deze
zich, sedert de vroegste tijden, van die bevoegdheid
bediend heeft, zoo bepaalt het H. Concilie, dat het
gebruik der Aflaten , hetgeen den christelijken volke
zeer heilzaam en door de Kerkvergaderingen steeds
bevestigd is , in de Kerk bijbehouden blijve, en spreekt
het doemvoonis uit over allen , die de Aflaten voor
onnuttig verklaren , of aan de Kerk de magt, om ze
te verleenen , betwisten willen." (Sess. 25 , c. XXI.)
De Aflaten worden in twee klassen
verdeeld, in volle en gedeeltelijke.
Door den vollen Aflaat erlangen wij
kwijtschelding van alle tijdelijke straffen,
inN dit en in het toekomende leven
wegens onze zonden nog te volbrengen;
en die na het verdienen van zulk een"
Aflaat sterft, gaat, naar het gevoelen
der godgeleerden, onmiddelijk ten hemel.
De gedeeltelyke Aflaat is die, welke
— 30 —
kwijtschelding verleent van een gedeelte
der tijdelijke straffen aan de zonde ver-
schuldigd, b.v. 40 dagen (ofquadragenen),
100 dagen, 7 jaren, 10 jaren, enz.
Wanneer de Paus zulk een bepaald
getal dagen, weken of jaren Aflaat ver-
leent , dan wil hij daarmede de pijnen
des vagevunrs niet juist zooveel dagen
of jaren verminderen. Zijne meening is,
van zooveel afslag der tijdelijke straf te
vergunnen, als men eertijds verdiend
zou hebben door zooveel jaren, of dagen
openbare boetpleging, alstoen in gebruik
in de Kerk, zoo men deze getrouw,
en met een opregt berouw, gedurende
zooveel tijd had volbragt; zoodat het
werk , waaraan de gedeeltelijke Aflaat
vergund is, nu de verdienste heeft van
zooveel tijd in openbare boetpleging
doorgebragt. Wij weten de grootheid
van de vermindering der slraf niet. Laten
wij dan dikwijls gebeden lezen, dikwijls
goede werken oefenen, waaraan volle
of gedeeltelijke Aflaten vergund zijn.
§ 2. vereischte van den aflaat.
1" Dat wij in staat van genade zijn ;
want wie aan eene zware zonde schuldig
is en daardoor de eeuunge straf verdiend
~ 51 —
heeft, kan onmogelijk de kwijtschelding
der tydelyke straffen verwerven. Wie
alzoo den Aflaat verdienen wil, zuivere
zich vooraf van zijne zonden door eene
berouwvolle Biecht, of, wanneer hij
daarin verhinderd mogt zijn , dan door
het verwekken van een volmaakt berouw,
onder behartiging van het woord des
Profeten Jereraias: „Ploegu een' nieuwen
akker, en zaai niet onder de doornen."
iv, 3.
2° Men moet daarbij, ten minste, het
algemeene inzigt hebben den Aflaat
te verdienen. Alzoo raden wij den ge-
loovigen dringend aan, eiken morgen
deze meening te vernieuΛven, van ai
de Aflaten te verdienen, die kunnen
gehecht zijn aan de gebeden, welke hij
zal lezen of aan de goede Averken, welke
hij, gedurende den dag, oefenen zal.
Deze twee bepalingen gelden zoowel
gedeeltelijke als volle Aflaten.
3° Om eenen vollen Aflaat te verdienen,
vordert de Paus gewoonlijk, behalve de
meening en den staat van genade, eene
goede Biecht en eene heilige Communie.
Zij, die gewoon zijn alle acht dagen
tot de Biecht te naderen, kunnen nogtans
al de Aflaten verdienen, die gedurende
die acht dagen te verkrijgen zijn , zich
bepalende bij de heilige Communie,
zonder de Biecht, uitgezonderd nogtans
den Aflaat van een gewoon en buiten-
gewoon Jubilé , voor hetwelk de Biecht
eene naauwe verpligting is. (Clemens
xm ; Indulg. 9 Dec. 1763). Een besluit
van de vergadering der Aflaten , goed-
gekeurd door Pius vu, den 12 Junij
1822 , laat toe van de Communie te
naderen daags vóór het feest, waarop
de Aflaat verdiend moet worden, en
tot de Biecht acht dagen vóór genoemd
feest. {Traité des Indulg., par Bouvier.)
4° Wordt nog gevorderd op denzelfden
dag des Aflaats, met ijver eenige ge-
beden te storten voor den vrede tusschen
de christen vorsten, tot uitroeijing der
scheuringen en ketterijen, en tot ver-
heffing der heilige Kerk. Vijf Onze Vaders
en vijf Wees gegroeten worden als vol-
doende gebeden daartoe beschouwd.
Ook is het genoeg zich in het algemeen
voor te stellen, te bidden volgens de
inzigten van onzen H. Vader, den Paus
van Bome.
5" Om den vollen Aflaat in het uur
des doods te verdienen, is het genoeg,
met geloof en met een w aar leedwezen
- ÖO--
over zijne zonden, de heilige Narnen
van Jesus en van Maria met den mond
of met het hart aan te roepen.
NB. De geloovigen, die eenen Aflaat
voor de zielen des vagevuurs biddender-
wijze willen verdienen, worden opge-
Avekt de verlossing van eene ziel in het
bijzonder voor oogen te hebben , en die
ziel b§zonderl§k aan God aan te bevelen.
Dit belet niet, dat men daarbij ver-
scheidene andere inzigten voegen kan.
Oudste voorbeeld van den Aflaat.
Een christen te Corinthe, wiens naam onbekend
is, had ten tijde van den H. Apostel Paulus zich erg
vergrepen aan het zesde gebod. Ontsteld over zulk een
gruwel sprak de H. Paulus den kerkban over hem uit.
(I Cor. 5.) Doch de ongelukkige zondaar beleed zijne
zonde, en pleegde een gansch jaar zulke strenge boete,
dat er vrees ontstond , dat de boeteling , door eene
langduriger opsluiting buiten Gods gemeente , ofwel
kleinmoedig, ofwel wanhopig zoude worden. Als de
H. Paulus dit gewaar werd , zoo maakte hij voor
hem gebruik van den Aflaat, ontsloeg hem, krachtens
de ontbindingsmagt van Christus behouden, van een
gedeelte der boetende straffe , die hij hem had opge-
legd , en nam hem weder in de gemeente van Christus
op. (2 Cor. 2. 5-11.)
2*
-ocr page 35-DERDE HOOFDSTUK.
§ 2. HET CtlRISTELIJKE JUBILÉ,
Door het woord jibbilé verstaat men
do honderdjarige, vijftigjarige en vijf-
en-twintigjarige viering van de eene of
andere heugelijiie gebeurtenis, Het chris-
telijk jubilé is eene plegtige dankzegging
voor de genade der verlossing, Avelke
ons door den raenschgeworden Zoon
van God ten deel geworden is. Daarbij
is het hoofdzakelijk eene geestelijke na-
volging van het joodsche jubeljaar, het-
welk alle vijftig jaren terug keert, en
bij Mozes (3 Mos. 25) is voorgeschreven.
1° Werden, naar Gods verordening,
alle goederen en grondeigendommen,
die uit nood of om andere redenen
binnen de laatste vijftig jaren aan den
anderen verpand waren, in het jubel-
jaar aan den voormaligen bezitter terug
gegeven. (Zoo bekomt in het jubilé
de christen zijn regt op den hemel, als
zijn vaderlijk erfdeel, hetwelk hij door
de zonde verbeurd heeft, terug; zijne
goede werken herleven , en hij wordt
wederom in de gemeenschap der Hei-
ligen ingelijfd). 2° Werden alle schulden
— 55 —
gedelgd en ieder, die uit nood slaaf
geworden was, op vrije voeten gesteld.
(Ook bij den christen wordt de zonde-
schuld vergeven door de Biecht bij ge-
legenheid van den jubelailaat ; hij wordt
vrij van het juk der zonde en van de
slavernij der helle, en daarenboven be-
vrijd van het zware Juk van menige
gelofte ; daarom is ten tijde van het
jubilé ieder biechtvader gevolmagtigd,
ons van dezelve te onthetTen, en in andere
goede werken te veranderen). 3" Mogten
de joden gedurende het geheele jubel-
jaar hunne velden niet bebouwen; al
hetgeen de aarde aan ooit of vruchten
uit eigen beweging opbragt, moest aan
de armen en vreemdelingen gegeven
worden, (Dezejoodsche instelling spiegelt
zich heerlijk in de milde aalmoezen,
Welke de christelijke Kerk haren geloo-
vigen, benevens andere goede werken,
'^ot verkrijging van den Aflaat in het
jubeljaar voorschrijft). -4° Heeft de Heer
aan de joden beloofd, dat Hij in het
jaar, het jubeljaar voorafgaande, het
joodsche land zoude zegenen , dat de
vruchten der aarde voor drie jaren
zouden toereikende zijn. (Mos. xxv. 21).
(De vruchtbaarheid in tijdelijken zegen
— 36 —
mag ten voorbeeld strekken van den
geestelijken zegen der genade, welke
de Heer ten tijde van het jubilé in de
harten der geloovigen uitstort, en waar-
door zulke rijkelijke en kostbare vruch-
ten van boetvaardigheid door de geheele
christenwereld veroorzaakt worden).
Zulken jubelaflaat schreef de Paus
Bonifacius viii uit, en wel van Kersmis
desjaars 1299 tot aan Kersmis desjaars
1300, met bijgevoegde bepaling, dat
dezelfde aflaat alle honderd jaren kon
verdiend worden. De navolgers van Bo-
nifacius werkten in denzelfden geest.
Alleen stelde Paus Clemens vi, in het
jaar 1349 de terugkeer des jubeljaars in
herinnering van het joodsche, op 50;
Paus ÜKBANüs vr, in het jaar 1389, met
zinspeling op de levensjaren van Christus,
op 33, en Paus Paüliis ii , in het jaar
1470, wegens de kwellingen der Kerk
en de kortstondigheid des menschelijken
levens, op 25 jaren, waarbij het ook
tot den huldigen dage gebleven is. Be-
halve deze gewone jubelaflaten bewilligen
de Pausen soortgelijke fin forma jubelœij^
buitengewone op verschillende tijden, bij
gelegenheid van eene groote vreugde of
— 37 —
groote droefheid in de H. Kerk. Zoo-
danig is ook de volgende jubelaflaat.
§ 2. het vijftigjasig jubelfeest des
broederschaps van het heilig
kruis en van het allerheiligste
hart van jesus.
In het vooruitzigt op het Broeder-
schapsjubiïé wendde zich, voigens ge-
bruik, de HoogEerw. Heer Yan Laer,
Eere-kamerheer van Z. H. Paus Pius ix
en Deken der kerk van den H. Martinus,
alwaar het Broederschap is opgerigt,
tot het hooge kerkelijk gezag, ten einde
de Aflaatsvergunningvoor het aanstaande
jubelfeest te erlangen. Het daartoe be-
stemde verzoekschrift en de er bij ge-
voegde vergunningen zijn uit het latijn
vertaald, als volgt :
Allerheiligste Vader !
De andergeteekende Pastoor en Deken der Hoofdpa-
rocliiekerk van den H. Martinus te Wijk-Maastricht,
Bisdom van Roermond , in Nederland , stelt, met den
'iiceslen ootmoed aan de voelen Uwer Heiligheid ge-
knield voor, daar dit jaar het vijftigste is sedert de
oprigling des Broederscliaps, ter eere van het H. Kruis,
liet Lijden en den Dood onzes Heeren Jesus Christus ,
in gemelde kerk (alwaar een houten Christusbeeld ,
dat sedert de XIII eeuvs van wonderdadigcn oorsprong
geacht wordt, bestaat} dat genoemde indiener van het
verzoekschrift het voor zeer wenschelijk houdt, dat
— 38 —
het jaargetijde van deze Broederschapsiustelling in de
eerstkomende Septembermaand van af den 25 tot en
niet den eersten Zondag van October aanstaande , met
groote plegtigheid gevierd worde. Hij is daarenboven
van nieening, om op de vastgestelde dagen het woord
Gods door vermaarde predikers aan ijet volk te laten
verkondigen, en bidt derhalve Uwe Heiligheid drin-
gend , om aan de geloovigen van beide geslacht mits
üij rouvvoïoedig gebiecht en waardig het H. Altaars-
sacrament genuttigd, daarenboven op gemeld tijdsbe-
stek de voorzegde parocliiekerk bezocht, en aldaar
volgens de nieening van Zijne Heiligheid gebeden
hebben , eenen vollen aflaat, in den vorm van ju-
bilé , te verguiinen, welken aflaat ieder hunner op
eenen dag naar verkiezing kunne verdienen en bidden-
derwijze aan de zielen der geloovigeti, die in liefde
met God vereenigd , uit dit leven verscheiden zijn ,
toeeigenen.
üeze gunst vraagt van Uwe Heiligheid
de met de meeste getrouwheid verknochte zoon
Past. D. VAN LAER.
Blijkens een op den 18 Febr. 1863 van wege Z. H.
toegestaan verhoor, beaamt onze allerheiligste Vader
Pius IX , bij de goddelijke Voorzienigheid Paus van
Rome, de bede van den steller des verzoekschrifts.
Gegeven te Home uit de H. Congregatie op gemeld
tijdstip.
H. CAPALLI, Secretaris.
Wij staan toe, dat boven omschreven en door den
Heiligen Stoel vergunden jubelaflaat afgekondigd worde.
De Bisschop van Roermond
t S. A.
lioermond , 24 Maart 1863.
Voor eensluidend afschrift
Past. D. VAN LAER.
Onder de tijdverzen en opschriften,
welke bij die gelegenheid de H. Marti-
nuskerk versieren, geven wij met ver-
taling de volgende aan, als betrekking
hebbende tot ons onderwerp.
1. Aan den ingang des tempels.
In dit paleis van God , met vrome kunst versierd ,
Wordt ' tGouden Jubelfeest van 't Heilig Kruis gevierd.
Hier voedt Gods woord den geest ; Gods Manna voedt
[het harte.
Hier welt de heilbron op voor elke boezemsinarte.
Hier vindt de ontslaakte zonde een einde van haar straf.
Gij , die hier binnentreedt, leg alle wanhoop af!
2. In de kerk.
aeDes MartIno s.4.Crae CuVCe JVbILate.
Woonstede, aan Martinus toegewijd, vier feest!
__ 40 —
3. Door de. kerk.
Célébrons la victoire
D'un Dieu sur la croix ,
Et pour clianter sa gloire
Réunissons nos voix.
4. Qu'on s'empresse à Lui rendre
Des liommages parfaits ;
Sa gloire va s'étendre
Autant que ses bienfaits.
5. La croix, heureux asile
De l'univers soumis ,
Brave l'orgueil stérile
De ses fiers ennemis.
6. CrVCe DoMInI trUeCto saLVs.
Heil aan Maastricht door het kruis des Heereii.
7. Het wapen van den Bisschop van Roermond
voorstellende :
In CuUCe DoMInI Certa saLVs.
Ia het kruis des Heeren is de zaligheid zeker.
8. Sieh , Jerusalem , dein König,
Wie Yoll Sanftniuth komt er an.
Vülker, seyd ihm unterthünig ;
Er hal allen wohlgethan.
9. Es !St das Kreuz , dem wundervoll
Der Gnaden reichster Born entquoll ,
Als dort auf seinem harten Stanim
Geopfert ward das Gotteslamm.
10. Lapsos In CrVCe reDeMIt ChrIstVs.
De zondaars heeft God aan het kruis vrijgekocht.
-ocr page 42-— 41 —
11. aD CrVCeM VenIte affLICtI.
Komt, bedroefden , tot het kruis.
12. refVgIVM Dat peCCatorI affLICto.
God verleent toevlugt aan den bedroefden zondaar.
13. Het kruis dat voorlieen prijkte in 't Witte-Vrouwen
[kloosler,
Wordt thans te Wijk gevierd als aller Christnen
[trooster.
Ί'Ι. In dees versierde woon , ter eere Gods gebouwd ,
Prijkt Christi wonderbeeld, reeds zeven eeuwen oud.
15. Wat God uit eene noot tot eenea boom liet groeijen.
Staat hier, tot ieders troost, als Christusbeeld te
[bloeijen.
16- Ύββΐ gunsten heeft de Heer door zijn verheerlijkt
[beeld
Aan 't vrome christenvolk in noodtijd uitgedeeld.
Wie bist du , Wunderbaum beglückl,
Mit Königspurper hochbeschmückt ;
Du tragst, ein blutgefiirbter Thron ,
lm Sieg und Tod den Gottessohn.
18.
Image de mon Dieu
Qu'on vénère en ce lieu ,
Sois mon arche d'alliance ,
Et reste ma défense !
Rejeton d'une noix,
Miraculeuse croix,
Nourris l'amour en flamme
Qui brûle dans mon âme l
_ 42 —
20. Op het koor.
non gLokIacor nIsI In CrVCe ChrIsïI
DoMInI.
Ik zal mij slechts beroemen op het tcruis des Heeren
Cliristus.
21. Aan 0. L. Vr. altaar.
stetIt Mater DoLorosa sVb CuVCe CiirIstI.
Ouder bet kruis van Christus stond de bedrukte Moeder.
22. Aan het altaar der H. Anna.
gënItrICIs DeI Mater , preCare pro nobIs.
VrbIs InCoLIs.
Moeder van Gods Moeder, bid voor ons, inwoners
dezer stad.
23. Voor het beeld van den H. Egidius.
per sIgnVM CrVCIs DebILes Confobtabat.
Hij genas de zieken door liet teeken des kruises.
24. Voor het beeld van den H. Hieronymus.
In CrVCe sVà , ChrIste , aegrIs MeDeLa.
In uw kruis , ο Christus, vonden de zieken hun heul.
25. Voor het beeld van den H. Petrus.
Misse CapIte pepenüIt ε CrVCe apostoLVs.
De apostel hing aan het kruis met het hoofd naar
beneden.
26. Ter eere van het Allerheiligste Hart van Jesiis.
Chantez, louez le Sacre Cœur
De notre divin Père !.
11 est la source du bonheur.
A lui notre prière !
à
_ 46 —
27. Door de kerk.
CrVCIs proDIgIVM reCoLentes ,
Terwijl wij het wonder des kruises vereeren ,
CongaVDeaMVs traJeCtI InCoLae.
Laten wij ons gezanjentlijli verheugen , burgers van
Maastricht.
(J. J. R. K. Pr.)
-ocr page 45-§ 3. bemerking 01' het voorgaande.
Hij , die weet , dat , om zijne liefde en
eerbied uit te drukken, het niet genoeg is,
te zeggen : ik bemin u ! ik vereer u !
zal ligt bevroeden , waarom er bij eene
plegtige gelegenheid in de Godsdienst, gelijk
een jubelfeest , opschriften , tijdverzen ,
bloemslingers en bannieren in den tempel
ten toon gespreid worden. De opschriften
zijn ais zingende galmen van ons dankend
hart, hemelwaarts gestierd Zulke korte
gezangen behooren een geheel, eene ge-
dachte , op het feest betrekkelijk, uil te
drukken. De tijdverzen , ook jaarschrif-
ten of chronogramma's geheeten , moeten ,
behalve eene zinspeling op de plegtigheid ,
ook nog het jaarcijfer der feesten, in let-
ters uitgedrukt , bevatten. Daartoe be-
zigt men de volgende met hare getal-
waarde : M = 1000 ; D = 500 ; C = iOO ;
L=iöO ; X= 10; V = 5; 1 = 1. Wanneer
men een woord schept , waarin elke letter
tellen kan , zoo is het een volmaakt jaar-
schrift, b. V. Ryssel's verwoesting, uitgedrukt
in: LILLICIDIVM. Het spreekt van zelf,
dat de latijnsche taal daartoe hel best ge-
eigend is ; men vindt evenwel , doch met
minder gelukkig gevolg, ook zulke tijd-
verzen in de Nederlandsche , Fransche en
Engelsche talen. Het schijnt vooral een
— —
voortbrengsel der middeleeuwen Ie wezen ,
loen onze vrome voorouders hunne gods-
vrucht op allerlei wijzen trachtten te ver-
tolken. Wat de bloemslingers , bannieren
en andere feeslsieraden betreft, deze vindt
men overal , waar iets plegligervvijze her-
dacht wordt. Geen wonder dus, dat zij ook
in den tempel aangebragt worden. Want
'ijn wij verheugd , dan drukken wij ons
niet alleen uit in geschrift of in gezang ,
Heen , de vreugde spreekt alle talen : zij
Spreekt in gebloemte, in schilder- en beeld-
^verk, in muziekklanken, in wierookwolken;
lileuren en geuren , woorden en zuchten ,
^lles dient den Christen tot Gods vereering.
öie vereering bestaat wel is waar niet in
die openbare hulde. De uitwendige eere-
fliensl immers, wil zij geene ijdele vertoo-
'^ing wezen , steunt op de inwendige gods-
vrucht. Zij is er eene bloem , eene vrucht
^an , gelijk bloesem en blad van een boom
•^eekens van deszelfs leven zijn. De luister
^^n de godsdienst kan vergeleken worden
ï»el dien eener koningin. Haar wordt wel
's waar een gouden of diamanten kroon
den schedel gelegd, met parelen wordt
^ij versierd, met kostbare zijden en fluweelen
stoffen bekleed , met heerlijkheid wordt zij
^fftstuwd ; maar zij ontleent daaraan hare
fi'oïie niet. Zij zelve is boven die sieraden
Verheven. Zoo is de glorie , do luister
É
-ocr page 47-— ie-
der godsdienst , die dochter van den he-
melscheu Koning. Niet enkel van buiten,
maar eigenlijk van binnen , gelijk de
gekroonde harpenaar , de koninklijke pro-
feet David getuigt, als hij zingt : Omnis
gloria ejus ab inius : » Geheel haar luister
komt van binnen voort." De stoet dus van
kunsten , van feesten , van plegligheden is
niet de godsdienst zelve , maar de cere-
wacht der godsdienst. Wanneer wij met
dien geest onze tempels versieren en ver-
rijken , dan doen wij niets anders dan de
liefde van ons hart , waarmede wij God
boven alles beminnen , op allerlei wijze
uitdrukken, gelijk eertijds Magdalena deed,
de groote zondares , waarvan het heilig
Evangelie gewaagt.Naauwelijks heeftde Heide
lot God in haar hart de plaats ingenomen
van hare vorige liefde tot het schepsel , of
zij deinst noch voor menschelijk opzigt ,
noch voor moeite, noch voor onkosten terug.
Zij' staat op , ijlt tot den Zaligmaker en
hem vindende werpt zij zich neder aan zijne
voeten , die zij met omhelzingen en kussen
overlaadt, met tranen besproeit , met los-
hangende lokken afdroogt en aanbidt. Zij
opent een kostelijk vat, met balsem gevuld
en zalft daarmede de gezegende voeten van
haren Verlosser. Dat Farizeesche menschefi
dat euvel duiden en zeggen : die onkosten
hadden beter kunnen besteed worden ; de
— 47 —
Zaligmaker keurt hel liefdewerk goed, stelt
ons die vrouw toi voorbeeld , en voegt er
deze merkwaardige woorden bij : »Vele
zonden worden haar vergeven , omdat zij
^eel bemind heeft." Zij aanbad , gelijk het
Woet ziju , haren God met ziel en met
iigchaam , en dat is de geheele mensch ,
die God met zijn ganseh wezen moet hul-
digen. Dan eerst bestaat er Godsvereering,
godsdienst in geest en in waarheid , gelijk
de Goddelijke Heiland zich uitdrukt. De
^lichters van het protestantendom hebben
Ooch volgens de natuur der Godsvereering,
tioch volgens de natuur van den mensch
gehandeld , toen zij de plegligheden en
uiterlijke sieraden, de geheele gewijde kunst
lit den christelijken tempel ais overtollig-
''eden verbanden. Dat zien zelfs geleerde
protestanten in. De beroemde predikant
tier hervormde kerk , do leeraar Van der
Palm drukt zich in eene zijner leerredenen
^oigenderwijze uit ; «Het is waar , onze
Godsdienst is niet zoo plegtig , niet zoo
luisterrijk als de Israëlitische (van het Oude
^'erbond , dat toch , volgens den apostel
^aulus , de verafschaduwing , de figuur ,
de vorm van het INieuwe was); onze Gods-
dienst is niet zoo geschikt, om door den
•■oesiel van een schoon uitwendige onze
^'nnen te bekoren. Wij hebben geen altaar,
Seene offers , geene feestelijke maaliijden.
fe
-ocr page 49-_ 48 —
Maar dh aiics , hoezeer de openbare Gods-
dienstoefening door hetzelve veredeld , de
indruk van eerbied vermeerderd wierd, en
donkere , doch zoete godsdienstige gewaar-
wordingen daardoor werden opgewekt , het
maakte echter het wezen der Godsdienst-
oefening niet uit ; het was het ligchaam ,
niet de ziel derzelve. Ja ! ik durve hier
verder gaan en zeggen : misschien is onze
openbare Godsdienst te eenvoudig, te weinig
naar de behoeften onzer zinnelijkheid (beter
gezegd : onzer zinluigelijke natuur) ingerigi;
misschien hebben sommigen der hervormers,
in eenen verschoonbaren , doch le ver ge-
dreven ijver, onze tempels te veel van gewijd
sieraad , onzen eerdienst te vee! van acht-
bare plegtigheden beroofd. Geen bevel van
Jesus , die zelf plegtigheden verordende ,
verpiigtte hen biertoe ; geen voorbeeld der
Apostelen , die , zoolang de Jeruzalemsche
tempel stond , de tempeldienst waarnamen:
het misbruik heeft misschien ook bier ,
gelijk helaas ! zoo menigwerf, het gebruik
verbannen." Zoo spreekt een der beste onder
de hervormde pennevoerders van Nederland.
Hel burgerleven zelf stemt er mede in·
Een kind op het feest zijns vaders maakt
verzen, schrijft een brief, vlecht een tuiltje»
biedt een geschenk aan, zingt, lacht, springt
op en huppelt in 't ronde , om zijne bar-
tenliefde lucht te geven. Een verlooide zegt
— 49 —
niet alleea tot zijne bruid : ik bemin u !
Dat is noch voor hem , noch voor haat
voldoende. Hij versiert hare kamer , hij
vereert haar met giften en zoekt alle raid-
delen uit le denken , om haar zijne liefde
te toonen. Dat is niet alleen maatschappe-
lijk , maar ook natuurlijk. De redelooze
natuur biedt die verscheidenheid aan ; en
wij kunnen de regenvlagen en stormwinden,
de donders en bliksemslagen , de kalme
lente-avonden en zoraer-ochtendsmet zonne-
schijn en vogelenzang , ontzagwekkende of
liefelijke feesten der natuur noemen. Wat
in de natuur , wat in den mensch, wat in
de maatschappij als van zelf plaats heeft,
dat krijgt ook zijne plaats in de Godsdienst,
in de Kerk. Zoo wil het de gezonde rede.
É
-ocr page 51-§ 1. DE CHRISTELIJKE OVERLEVERING.
Door christelijke overlevering verstaat
men liet ongeschreven Woord van God,
hetwelk wij zoowel als de H. Schrift,
of het geschreven Woord van God, met
heiligen eerbied moeten aankleven. Een
trouwe onderdaan immers is verpligt
de bevelen zijns meesters na te komen,
hetzij deze schriftelijk, hetzij dezelve
mondelings uitgevaardigd zijn. Daarom
zegt de groote Apostel der volken :
„Zoo dan, Broeders, staal vast. en be-
waart de overleveringen , die Gy, of door
ons Woord, of door onzen Brief, geleerd
hebt!" (2 Thess. ii, 15.) En elders:
„Hetgeen gij ook geleerd en ontvangen,
gehoord en in mij gezien hebt, doet dit !"
(Phil. IV, 9.) Er bestaat eene drie-
dubbele overlöè'erÏDg : 1° de Goddelijke,
2° de Apostolische en 3" de Kerkelijke
overlevering.
De eerste is de Leering, welke Christus
wel mondelings geleerd heeft, doch van
niemand beschreven of aangeteekend,
en alzoo slechts bij monde van de Apos-
telen en hunne opvolgers aan ons over-
— 51 —
geleverd is. Want niet alles wat Christus
gedaan en geleerd heeft is aangeteekend.
De H. Joannes zegt : „Jesus heeft wel
nog vele andere teekenen in byzyn zijner
discipelen gedaan, welke in dit boek niet
beschreven zijn (Joan. xx , 30 )
De tweede overlevering is de Leering,
Welke de Apostelen door de inspraak
Van den H. Geest mondelings gepredikt,
'naar niet beschreven hebben. Zij behelst
de gebruiken , instellingen en geboden,
die zij mondelings en niet schriftelijk
gegeven hebben. De H. Faulus spreekt
hiervan: „Hetgene gij van mij gehoord
hebt door vele getuigen, beveel dat aan
Qetrouwe menschen , die bekwaam zijn,
^ok anderen te keren." (2 Timoth. ii, 2.)
Alsmede de H. Joannes : „Ik had u nog
'^eel te schrijven , doch heb het echter niet
'billen doen met papier en inkt; wantik
hoop bij u te komen en u mondelings te
opreken." (2 Joann 13.)
De derde overlevering bevat de ge-
boden der H. Kerk, alsmede de gewoon-
ten en plegligheden, welke van de H.
Kerk zijn voorgeschreven zijn. Christus
gebiedt ons deze aan te nemen, als Hij
^egt tot zijne Apostelen: „Die u hoort,
hoort Mij." (Luc. X, 16.) De Apostel
insgelijks: „Weest uwe leidsmannen ge-
hoorzaam!" (Heb xm, 17.)
De bewaarster dier drievoudige over-
levering, die liet ongeschreven Woord
Gods bevat, is dc Heilige Katholieke
Kerk, welke alleen de wondere teeke-
nen harer goddelijke instelling bezit. Het
Evangelie leeft in de katholieke Kerk als
eene kracht Gods den geloovigen tot
zaligheid (1 Corinth. I, 8 —Jac.I, 21.);
het leeft in hare sacramenten, in hare
geloofsstellingen , in hare eeredienst, in
hare leering, in hare instellingen, in hare
nergens en nooit geëvenaarde Éénheid.
De Kerk is aldus zelve, in hare geschie-
denis van 18 eeuwen, in hare handelin-
gen en lotgevallen van elk tijdperk van
haar altoos aangerand en nooit verbreek-
baar voortbestaan, voor geloovigen en
ongeloovigen , de zigtbare. de tastbare
getuige en de vervulling tevens van het
woord des Heeren : „Ziet, ik ben met u
alle de dagen, tot de voleinding der wereld!'
(Matth. XXVIII, 20). „De Heilige Schrift
(zegt een vermaard Israëhet, die het
katholiek geloof omhelsd heeft), in den
vorra van een bloot boek met pen en
inkt op perkament of papier geschreven,
kan diensvolgens niet de éèmge bron we-
— 53 —
zen des Geloofs, orn uit den Bijbel
teksten voor zich, naar de eigenwillige
uitlegging van zijn feilbaar en grillig
begrip, eene geloofsleer zijner vinding
en keuze te putten of te scheppen." De
Kerk is dus de Bijbel, maar de Bijbel
alleen is niet de Kerk , niet het volledige
Woord Gods. Wel is waar leeft de Bijbel
'n de Kerk ; wat de Evangelist verhaalt,
dat maalt de schilder, dat snijdt de
beeldhouwer, dat etst de graveerder, dat
brandt de glasschilder, dat schakeert de
"Weversspoel, dat stikt de borduurder,
dat bouwt de architect, dat verzinnelij-
ken de kerkgebruiken , feesten, optogten
op honderde manieren. Het Λvoord Gods
M'ordt, en kan , en moet ons op allerlei
wijzen verduidelijkt worden. De wereld
is geen leeskabinet, waarin ieder in den
Êijbel gaat lezen, wat hij voor het zie-
leleven te doen heeft. Wij zijn ziel. wij
'ijn geest, maar wij zijn ook ligchaam.
Wet ligchaam is de slavin onzer ziel, die
haar moet dienen met de zintuigen van
het gezigt, het gevoel, het gehoor, den
i'euk, den smaak, kortom de gewaar-
wording. Zóó neemt de geheele mensch
uet woord Gods over, en zóó kan hij
het alleen in de H. Katholieke Kerk
— 54 —
overnemen. En wie de Kerk niet hoort
(zegt Christus) zy u als heiden en tollenaar.
Ziet de vroegere heidensche tijden!
Bloeijende en talrijke gemeenten en pa-
rochiën waren in vele landen van Azië,
Afrika en Europa gesticht. Honderddui-
zenden beleden met woord en daad hun
Geloof in het Evangelie, en niet weinigen
hunner hadden alreeds door den glorie-
vollen marteldood dat Geloof bezegeld,
alvorens één enkel Apostolisch Geschrift
bestond. Er is dus naast het geschreven
Evangelie nog een ander, het ongeschre-
ven Evangelie, of de christelijke Over-
levering, welke wij gereedelijk hetgroote,
historische feit der Goddelijke Openbaring
noemen.
§ 2. DE CimiSTELIJKE LEGENDEN.
Tot het historische feit der Goddelijke
Openbaring behooren en sluiten zich aan,
even als satellieten om eene planeet, de
heinde en ver voorvallende daadzaken
van het huis- en volksleven. Immers is
de Kerk oud, zij is tevens nieuw, even
als de overduizendjarige zon, die dage-
lijks nieuwere stralen van haren glans,
en wel op verschillende, zoete, verkwik-
— 55 —
kende wijzen, afwerpt. Er isgeenerust,
geen slaap, geen dood in Gods Kerk ;
zij beweegt zich en leeft met immer
nieuw ontkiemende krachten. En niet
slechts in de menschheid ook in den
bijzonderen persoon , niet in het open-
baar ook in het bijzonder leven geeft
zij teekenen van werking, dat is van
voortzetting, ontwikkeling der goddelijke
openbaring, wier hemelsche bewaarster
zij op aarde is. Ook ,die teekenen zijn
feiten, die waarachtig geschied , maar
niet altijd geboekstaafd zijn , feiten, die
geen punten van ons geloof uitmaken ,
maar toch voorwerpen onzer godsvrucht
zijn. De wetenschap der geleerden hield
zich meestal onledig met feitelijke ge-
schiedenis of de historie van daden, en
niet met de godsdienstige geschiedenis of
de historie van zeden. In de eerste eeu-
wen werd alleen de feitelijke geschiede-
nis beschreven door de geleerden op eene
'^vijze , die het minder geletterd volk zelfs
niet verstond ; maar de godsdienstige
geschiedenis, rijk aan vroomheid en be-
koorlijkheid , die meer voedsel opdischte
aan het hart dan aan den geest, werd
als eene vreemdelinge buiten de beschre-
ven boeken gehouden en als een zwervend
— 56 —
kind overgelaten aan het volk, dat het
met gretigheid aannam en het met geest-
drift van vader tot zoon en van geslacht
tot geslacht overleverde Van daar die
eenvoudige , maar stichtende volksover-
leveringen , die wereldkundig zijn, en
waarin altijd een grond van waarheid ligt
opgesloten; want al die zoogenaamde
volksverhalen, die enkel uitgedacht zijn,
hebben nooit ingang gevonden dan bij
eenigen, zijn nooit algemeen geworden
noch slaande gebleven, en Avorden ook
m'et door de H Kerk als ware gebeur-
tenissen beschermd. Die echter, Avelke
als een eerbiedwekkende puin den trots
der eeuwen doorstonden en door de al-
gemeenheid der mededeeling geijkt zijn,
neemt de H. Kerk als heilige overblijfse-
len van haar innerlijk levensbeginsel met
ontzag aan , gelijk dit het geval is met
wondervolle gebeurtenissen op eenige
plaatsen geschied , of met de daden van
eenige martelaren , de levens van eenige
heiligen. Zij heeft zelfs niet versmaad,
die voorvallen te laten opteekenen in dien
gemoedelijk-vromen stijl, waarvan vele
onzer hedendaagsche schrijvers het ge-
heim missen Zoodanige volksoverleverin-
gen zijn derhalve ten huidigen dage van
__ 57 —
iîubbelen aard, of zij zijn niet beschreven,
en dan vindt men er sleclits sporen van
in gebruiken, feesten , volksvermaken ,
spreekwoorden, steenen, beelden, gebou-
wen , of in mededeelingen van huiselijke
kringen ; of zij zijn later uit den mond des
Volks of uit de monumenten verzameld,
opgeteekend en ter lezing bestemd, en
dan heeten zij meer uitsluitend legenden,
yi>n het latijnsch woord legenda, dat is,
iets hetAveik dient gelezen te worden , tot
stichting van anderen. Zoo zijn vele levens
der Heiligen, welke dagelijks als lessen
der Metten in de getijden der priesters
en gewoonlijk in de eetzaal van gestichten
en kloosters of in de huisgezinnen gele-
zen werden. Deze zgn eerbiedwaardig
genoeg, om er zijn vertrouwen aan Ie
liechten. Want de overlevering van gansch
een volk is mij ruim zoo geloofwaardig,
öls het geschiedverhaal van een' historie-
schrijver ; en het moet ons, als katholieke
Christenen, als telgen van het vrome
Voorgeslacht, dat ons zulke schoone pa-
nelen uit de oudheid schonk, grieven ,
dat christelijke schrijvers, gelijk Eergier
(in zijn Dictionnaire de Théologie) en De
l^eller (in zijn Dictionnaire historique) die
h
-ocr page 59-— 58 —
overleveringen durven verontadelen door
haar den naam van onschuldige dwalingen
te geven. Wanneer zulke geloovige man-
nen aldus spreken, dan moet het ons
geenszins verwonderen , dat ongeloovige
daarvan willig of onwillig partij trek-
kende, de gouden legenden achter de
bank Averpen , waar zij tot zelfs op onze
dagen nog stof liggen te ademen. Wat
is er geworden van een geslacht, dat
de christelijke geschiedenis, de historie
van het innerlijke kerk-leven aldus ver-
stooten, verachten vergeten heeft? Ge-
heel aardsche, stofFelijke menschen, die
(gelijk de H. Schrift zich uitdrukt) niets
verstaan van wat goddelijk is. Hoe be-
treurenswaardig is dan ook het lot onzer
ijdele jongelingen en jonge dochters, die
niets meer verstaan van de heiligste ge-
beurtenissen, die men Wonderdaden, van
de grootste mannen der Kerk, die men
Heiligen noemt. Daaraan Aveigert men
zijn geloof en zijne overtuiging, terwijl
men met koortsachtig welbehagen neêr-
ziet op de geschreven werken der zonden
en misdaden, of de uitgedachte zede-
loosheden der romans, die ons de levens
van giftmengers, heiligschenners, bedrie-
gers en geluksridders als voorbeelden van
É
-ocr page 60-_ 59 —
sluwheid of zelfs van gepollijste beschaafd-
heid mededeelen. Zulke geschiedenissen
zijn, helaas ! de legenden onzer dagen
geworden ; deze worden gelezen en ge-
prezen. God beware ons echter voor de
gevolgen van zulk eene kennismaking!
Hidt gij intusschen, indien u nog een eer-
lijk en christelijk hart in den boezem klopt,
dat de verhalen van heilige daden en de
'evens van heilige mannen en vrouwen
^vederom als eene generale legende in de
handen der christenen komen tot eene
vftiiroostende lectuur voor elkeen , die
lïiet een goed gestemd gemoed durft
luisteren naar de taal van geleerde en
tevens heilige, en dus ten volle geloof-
^vaardige schrijvers.
§ 3. legende van het heilig kruis
te maastricht.
„Er was (in de heilige XIII eeuw) een
jonker, die verblijf hield in een tusschen
Tongeren en Maastricht liggend dorp,
Eiempst geheeten. Deze edelman vond
geene rust meer, des daags noch des
nachts. Hij had belofte gedaan, de Hei-
h'ge Plaatsen van Jeruzalem te gaan zitw.
Op een' bepaalden keer waardschapte hij
in het bijzijn van zijne huisvrouw, zijne
kinderen en vrienden, legde hun den
toestand zijns harten bloot, klagende,
dat, waar hij ging of stond , en zelfs in
zijnen slaap, altijd het denkbeeld hem
voor den geest zweefde, van de Heilige
Plaatsen en het Heilige Graf onzes Hee-
ren Jesus Christus te bezoeken. Tevens
voegde hij er bij, dat hij van zin was,
dit te doen zonder marren, en dat hij
wenschte van zijne vrouwe, zijne kin-
deren en vrienden oorlof te nemen ,
om zulke bedevaart aan te gaan. Waarop
de edele vrouw antwoordde : „Nooit of
nimmer heb ik van u iets anders (e
— 61 —
Weten gekregen dan goede werken ; nooit
of nimmer heb ik daartegen gestreefd,
en zal het ook nu niet wagen te doen,
met voorbehouding echter, dat wij zamen
Onze goederen in orde brengen en zor-
gen , dat hiernamaals bij onze telgen noch
krakeel noch twist ontsta (en te meer,
"Wijl zij eene simpele dochter Anna had-
den , die hoogst eenvoudig Avas). Dat wij
deze vooral en boven de andere kinderen
met goederen bedeelen, opdat zij na ons
i^eider afsterven geen gebrek lijde. "— De
beide edellieden hielden zamen raad en
handelden diensvolgens in bijzijn der
hunnen. Als zij dan over al hun goed
naar best weten met de vrienden beschikt
hadden en gezorgd, dat de simpele maagd
hun beider kind, voorzien was, zoo
nam de jonker oorlof van zijne vrouw,
^ijne kinderen en vrienden, en bereidde
2ich ter vrome bedevaart naar het Heilige
Land. De eenvoudige ii/ina, zijne doch-
'^er, kwam daarop en begeerde van ha-
llen vader, dat hij haar eene kermis of
schenkaadje wilde brengen , waanneer hij
^vederkeerde ; zij zoude voor hem bidden,
ïic vader beloofde haar dit te doen.
Het goede heeï-schap aanvaardde, ver-
■
— 62 —
gezeld vau een' bediende , den heiligen
pelgrimstogt op eenen Vrijdag.
Intusschen ging het eenvoudige maag-
delijn, om niet te vergeten, wat zij haren
vader toegezegd had, alle dagen, gedu-
rende haars vaders lange afwezigheid,
ter kerke voor haren vader bidden.
De jonker kwam te Venetië aan, ging
daar scheep met de overige pelgrims , die
er waren, en toog naar het Heilig Land.
Daar aangekomen, bezochten alle de
pelgrims, en de jonker mede, de Heilige
Plaatsen met groote godsvrucht en stort-
ten er hunne gebeden. De overste van
het klooster aldaar sloeg den jonker en
meer andere pelgrims tot Ridder naar de
aloude gewoonte. Toen dacht hij aan
zijne gemalin, zijne lieve kinderen en
vrienden, om eikeenen eene kermis mede
te brengen, maar dacht niet aan de
simpele dochter noch aan de haar
gehouden belofte. Het eenvoudige meisje
evenwel verzuimde niet, alle dagen, ge-
lijk zij gezegd had, voor haren afwezigen
vader te bidden.
Ten langen laatste scheepten zich de
pelgrims weder met Gods hulp in. God
verleende hun goeden wind, zoodat zij
binnen luttel dagen te Venetië weder-
— 66 —
kwamen , vanwaar zij aan boord gingen,
hunne vaart voortzettende tot dat zij in
de stad Schuls aanlandden. Daar hielden
de pelgrims halte, ten einde wat rust te
nemen. In dien rusttijd nam de edelman
alle de voor vrouw en kinderen en
Grienden medegebragte kleinooden in
^ogenschouw, nog onbewust blijvende
^'an de schenkaadje , die hij zijner sim-
pele dochter had toegezegd. Van dit
scheidingspunt uit reisde ieder der pel-
grims landwaarts. Edoch het vrome heer-
schap , zich onderweeg bedenkende, dat
hij voor zijne thuiskomst nog de Moeder
'jods Maria wilde bezoeken , begaf zich
ïifar O. L. V. Ie Tongeren en trad aldaar
de kerk in. Voor het Hoogaltaar in gebed
Verzonken, kwam hem de gedachte op,
dat hij voor zijn eenvoudig dochterkeii
^nna niets bij zich droeg van hetgeen
hy haar beloofd had, maar alleen voor
^ijne wederhelft en de andere kinderer»
vrienden. De goede jonkheer peinsde
•^a , en was niet weltevreden, dat hij
zulks vergeten had : „Wat ik haar geve
of medebrenge , sprak hij, daarmede zal
zij tevreden wezen." Hij kwam dan op
de gedachte, haar eene groote noot te
geven, gewikkeld in eenen zijden doek
I
raet welriekende kruiden , die hij kwans-
wijs uit vreemde landen had medege-
bragt, hopende dat zijn kind door hare
eenvoudigheid er vrede meê zoû hebben.
Want hier in den lande waren geene
nolenbooraen, behalve te Tongeren in
den kruidhof van des prinsen paleis. Zoo
gehandeld hebbende, is de edelman met
zijnen dienstknecht en andere vrienden,
die hem te gemoet gesneld waren, naar
zijne woning in het dorp teruggekeerd,
alwaar hij van zijne overige vrienden,
huisvrouwe en kinderen hartelijk ont-
haald werd
Des anderdaags deelde hij aan ieder
hunner uit, wat hij van het Heilige
Land had medegebragt, alwéér niet
peinzende op zijne simpele dochter, die
nogtans daar bij stond en wie hij, meer
dan het gansche gezin, beloofd had, iets
te zuilen medebrengen. Deze zag haren
vader aan hare zusters en broeders eik-
eenen het zijne geven, haar echter nie-
mendal. Schreijende verwijderde zij zioh.
Op den volgenden dag, als haar heer en
vader raet zijne vrienden aan tafel geze-
ten was, kwam Anna bij hare moeder
en klaagde al weenende haren nood
„Moeder ! wat heeft mij mijn heer-vader
— 65 —
gebragt ? Want hij had mij gezegd, dat
liij mij eene kermis zou medebrengen,
-'^lle mijne zusters en broeders hebben
kermissen gekregen, en ik geene."— De
bloeder dat nokken en snikken hoorende
^an hare dochter, die haar uittermate
1'ef was, stond in allerijl op, nam haar
kind bij de hand, en begaf zich ter tafel,
"Waar de heer met zijne vrienden zat.
Terwijl het maagdeken tranen storlte,
^atte hare edele moeder het woord op,
'eggende: „Hier is onze dochter J^n/ïa,
zij heeft mij gevraagd, of gij haar
cene schenkaadje hebt medegebragt,
Selijk haren zusteren en broederen." Als
jle heer dit vernam, zeide hij : „Dit moet
Jets wonders in hebben , want telkenmale
Js mij mijne dochter in vergetelheid ge~
ll'even tot nu toe." ïer beantwoording
harer vragen stond nu de heer op, en
^Prak : „Kom, mijne lieve Anna, ik zal
geven de kermis , die ik u gebragt heb
het vreemde land." Het kind, nog
altoos weenende, riep uit: „Waar is
^jjne kermis ? ο ! geef ze mij I want
•^ijne zusters hebben reeds de hare,
geef mij de mijne, dan ben ik tevreden."—
^00 bleef het dochtertje immer krijten
tot dat zij haar kleinood erlangde. In-
— 66 —
tusschen bragt de vader ia tegenwoor-
digheid van zijne vrotïwe, kinderen en
vrienden de grootehouten noot, gewon-
den in een en zijden doek met weiriekeride
kruiden, zoodat alle de gasten verwon-
derd stonden over de balsemrijke geuren.
„Ziehier, mijne dochter ! sprak de vader,
hier is de kermis, die ik u gebragt heb)
bewaar ze ! " De jonkvrouw Anna ont-
ving haar geschenk uit de handen h aars
vaders , viel op de kniën, om haren vadef
te danken, kustte de gift, en ijlde op-
getogen van vreugde heen. Gelijk zij het
plagt trad zij de kerk binnen, om nu ooK
God te danken voor hetgene zij bekomen,
had. Korten tijd daarop plantte het blijde
wicht de groote houten noot in den kruid'
tuin des huizes, om ze te laten groeijet'
en ging daarvoor God in den tempel bid-
den. Geen lange tijd verliep er of daar
wies uit de noot een boompje rnet drie
spruiten gegaffeld. De maagd ziende, da^
haar kleinood te wassen stond, verheugde
zich om het zeerst en bezocht nu meer-
malen de kerk en den tuin, naarmate
het boompje bij tijdsverloop een booöi
werd. De dienstmeiden en knechten >
gekscherende met de eenvoudigheid ha'
rer jonkvrouw, noemden de noten, welke
_ 67 —
van haar geschenk voortteelden, gemee.
dezelve van vreemden bodem afkom-
stig waren. Waarop de simpele maagd
■^^'edervoer : „Deze kermis, die mij mijn
Vader heeft aangebragt, zal langer duren
^an mijner zusteren kermis." Meer dan
Andere booraen groeide deze aan en
schoot op , zoodat iedereen groot wonder
<lacht van den drietakkigen vorm, die
iiit de noot ontkiemde.
Langen tijd daarna kwam er met Gods
"vvelbehagen over de gansche landouw een
groot onweder van donder en bliksem en
ha gel, welke vele schade aan kerken, ste-
den^boomen, huizen en vruchten aan-
i"igtte. 's Anderdaags ochtends ging Anna
Volgens gewoonte vroegtijdig naar de kerk,
pni haar gebed te doen. Toen zij eindelijk
den hof trad , om te kijken naar heur
gewas, zag zij haren boom verslagen
gelijk de andere boomen. Zij was uitter-
'^ate droef. Desniettegenstaande naderde
^ij tot den boom en ontwaarde, dat in
'^eszelfs midden een schoon kruis over-
eind stond en de groote noot er onder;
^vant het kruis stond op het midden
Van de noot, daar het er uit gerezen
Was. Blijde liep zij nu naar heurs vaders
huis en riep er met luide stem : „Ziet!
— 68 —
ziet de kermis, die mij mijn vader uit
vreemde landen gebragt heeft." Door dat
roepen werden de meiden en de knechts
gram en zegden tot elkander: „Laten
wij gaan zien ; ons dunkt, dat de jonk-
vrouwe zot geworden is van het onweder
van den nacht." Zij kwamen dan allen
in den kruidhof en ontwaarden er, dat
der simpele maged boom ook gebroken
was, en in deszelfs midden zagen zij een
kruis, het ligchaam onzes Heeren ,
en daaronder de groote noot, waaruit
hetzelve gegroeid was. Toen gingen de
meiden en de knechts tot hunnen heer en
hunne meesteres, vertellende wat zij aan-
schouwd hadden. De heer begaf zich met
zijne gemalin en het gansche gezin naar
den tuin, om het groote wonder gade
te slaan. Hij vond het en peinsde na over
hetgeen met zijne simpele dochter ge-
schied was.
Alle dagen ging het vrome kind het
kruis bezoeken , dat uit hare gift ont-
sproten was. Nu begeerde zij God te
dienen en met het notenhouten beeld in
een klooster te gaan leven. Spoedig even-
wel had zich de mare van 't wonder over
het land verspreid. De heeren van Ton-
geren , van Maastricht en andere plaatsen
— 69 —
kwamen vol verlangen, om het wonder
Van nabij te aanschouwen En zij bevon-
•ien, dat het waar was. Het verlangen
i^er zedige Αρ,ηα , om met dat kruis God
ïn een convent te dienen, Averd hoe lan-
ger zoo vuriger. Toen de heeren haar
ondervroegen, welk klooster zij wilde
betrekken, werd het meisken verlegen
beschaamd en liep aan hare moeder
heggen , dat ?,ij met hare kermis en kruis
gegeerde te leven in het klooster te
Maastricht bij Sint-Servaaskerk. De
'Ier bevroedende, dat zijn liefkind niet
^Yilde scheiden van haar dierbaar kleinood,
l^ragt de vrome jonkvrouw met het beeld
groote praal en pracht, waaraan alle
^ijiie vrienden , alle de prelaten des lands
nog andere heeren, zoowel burger-
%e als geestelijke, deel namen, naar
Tricht (Maastricht) tot in het aldaar
"estaande klooster der Witte-Vrouwen,
S'nte-Maria-Magdalenakiooster genaamd,
alvs'aar het gevierde kruis door Gods ver-
heuging groote wonderen deed."
§ 4. aanmerking op het voorgaande.
Bovengemeld verhaal komt voor op een
^eer oud handschrift uit de archieven der
pastorij van Riempst.Eene oude kopij van
fe
-ocr page 71-__ 70 —
dit liandschrift, dat deszelfs oorsprong op
den titel meldt, heeft mij gelegenheid
gegeven, deze legende getrouw in he-
dendaagschen stijl terug te geven. De
schrijver van het stuk zelf is onbekend
gebleven, gelijk het meer gebeurt met
de hagiografische bescheiden uit de, in
dit opzigt we! donkere, maar anders gou-
den middeleeuwen. Alleen de oude kopij
van het oorspronkelijke, die afkomstig
is van het S i ii te-ΛΙ aria M agd aie η a kloos-
ter der Witle-Vrouwen op het Vrijthof te
Maastricht, schijnt van de hand eener
non uit gemeld convent, wier name
welligt zuster Erme van Bree h , die het
eerste onder de genoemde getuigen der
aangestipte mirakelen voorkomt. Twee
andere getuigen welke nog genoemd wor-
den , zijn zuster Catharina Guelen en zuS'
ter Maria Das, van de Witte-Vrouwen-
Het onderhavige stuk begint met deti
titel: „van den heyligen cruce van der
noet staande inde cloest- van den witte
vrouwen in der stadt van Maestriecht," '
en eindigt met het latijnsche slotwoord:
„Deo gratias." De mirakelen, door God
bij het heilig kruis gedaan , zijn meestal
in het klooster zelf voorgevallen aan pel- i
grims uit Hongarijen , door de schrijfster
À
-ocr page 72-71 ~
genoemd „hongerse pelgerynen" en dag-
'^eekenen van de XV" eeuw.
Buiten de Hongaarsche bedevaartgan-
gers uit vroegere tijden vinden >¥ij nog
hoofdzakelijk ÖLiitschers en Walen, die uit
godsvrucht het wonderdadig kruis kwa-
'ïien vereeren. Van Huy en omstreken, als-
■^ede van Luik, waren langen tijd bede-
^aartsprocessiën in zwang. Menigeen, die
^et vertrouwen op Gods barmhartigheid
'-ot dit Christusbeeld zijne toevlugt nam en
gewijde maat aan hetzelve aangeraakt,
zich droeg, heeft hulp voor ziels- en
%chaamskwalen ondervonden; in het
bijzonder viel aan vrouwen eene voor-
spoedige verlossing ten deel, en ΛΥβΓάοη
^'elen van koortsen en smettelijke ziekten
genezen. Zoodat dit alles tot een onbe-
'-^vistbaar bewijs strekt, welke voordeelen
^fi genaden aan de vereering van denlij-
•^•enden Zaligmaker in dezen geheiligden
^chat zijn verbonden.
Dit beeld, van 'tbegin af, een zoo
pzonder voorwerp van godsvrucht in
"et klooster der Witte-Vrouwen, alwaar
gemelde jonkvrouw Anna als zuster der
^fde in geur van heiligheid is overleden ,
^^'erd later in den jare 1804 naar de
''-erk te Wijk overgebragt, alwaar den
— 72 —
14 Sept. 1813, het Broederschap van het
H. Kruis is opgerigt, waaraan Pius vn,
den 9 Februarij 1816, ten einde bij de
geloovigen de godsvrucht tot den lijden-
den Zaligmaker op te wekken. vele bo-
venaangehaalde gunsten en Aflaten ver-
leend heeft. Den 16 Julij 1834 werd,
gelijk wij vroeger gezegd hebben , het
Broederschap van het H. Hart, onder
vergunning van alle voorregten , daar-
mede vereenigd.
De keizer Napoleon I, wiens door-
dringende blik zoo ras iets schoons en
merkwaardigs plagt op te merken, had,
naar men verhaalt, last gegeven, om,
onder de kostbare voorwerpen, ook dit
wonderbaar Christusbeeld naar Parijs weg
te voeren. Edoch de goddelijke Voorzie-
nigheid heeft niet gedoogd , dat de stad
van zulk een heerlijken schat beroofd
wierd. Een nagemaakt Christusbeeld)
welks onechtheid eerst te Parijs ontdekt
werd, kwam in de handen der FranscheOi
die zonder het te weten het Avare af"
beeldsel als een geschenk van God en
een dierbaar pand , aan onze voorzaten
toevertrouwd, hier ter stede achterlieten·
Thans berust het ware beeld nog
de H. Martinuskerk, die in den jare Ι8δ7,
— 76 —
flank zij de zorgen van den HoogEerw.
iieer deken Van Laer en de bijdragen van
f^G parochie, den staat, de provincie en
de stad, volgens het plan van den archi-
tect Cuypers, van Koermond , geheel
nieuw gebouwd, den 13 Meidesgemel-
den jaars met groote plegtigheid door den
bisschop van Roermond, den Hoogwaar-
den Heer J. A Paredis, ten aanzien van
duizenden, werd ingezegend.
In het jaar 1863 is, tijdens het vijf-
tigjarig jubelfeest van de oprigting des
^roederschaps , door de zorgen van des-
^elfs Bestuur, een nieuw in christelijken
^tijl vervaardigd altaar, ter eere van het
H· Kruis, welks mirakuleus beeld er
rust, opgerigt met het daartoe be-
trekkelijk jaarschrift:
EueGtVM a plâ soDaLItaïe CrVCIs ,
(opgerigt door de godvruchtige Broeder-
schap van 't Kruis).
De twee volgende fransche en latiju-
'^che gedichten zijn van een' onbekende
dagteekenen van het laatste der jongst
gestorvene eeuw :
Histoire du Crucifix miraculeux deMaestricht
déposé chez les Religieuses Dames Blanches.
Reymst paroissait couvert des ombres de ΓουΜΙ,
Ou plutôt il l'étoit, lorsqu'il fut anobli
Par un seigneur pieux, dont la célèbre iiistoire
Dans Tongres , dans Maestricht consacre la mémoire·
Sage appréciateur des faux biens d'ici bas,
Bien loin do les chercher, il n'en fit aucun cas.
Semblable à Salomon , les droits de sa naissance
Ne lui paroissoient rien , au prix de la prudence.
II consulte le ciel et docile à sa voix ,
D'une modeste épouse il fait un heureux choix.
Cet hymen fut béni. Lorsque devenu père ,
II vit ses chers enfants priant avec leur mère,
Portant dans un cœur pur la crainte du Seigneur,
Enfin à servir Dieu, pleins d'une vive ardeur :
Je puis , dit-il alors, aller en Palestine ,
Reconnoitre en Sion la présence Divine ,
Contempler du Sauveur le merveilleux berceau,
Prier et méditer auprès de son tombeau.
Il fait plus : il descend dans le sépulcre même.
Là , prosterné devant la Majesté suprême,
Il la rend attentive à l'ardeur de ses voeux ,
d
-ocr page 76-- ίο -
Et joint à sa prière un cœur tendre et pieux,
j^e la portant ses pas jusque sur Je Calvaire ,
Jj est saisi s'abord d'un eifroi salutaire ;
Puis promenant partout ses regards curieux
Il gémit et soupire eu voyaut les saints lieux.
Le soleil fournissait sa troisième carrière
Quand avec les transports d'une allégresse entière
Le saint homme revoit sa femme et ses enfants,
Les embrasse et de pleurs arrose les présents
Qu'il leur avoit promis et qu'entre eux il partage.
Tout pleuroit , quand arrive une fille en bas âge ,
Qu'une invisible main avoit, pour son bonheur,
Conduite une heure avant au temple du Seigneur.
L'enfant vole aussitôt dans les bras de son père ,
Puis demande instamment le présent, qu'elle espère.
Le père en ce moment parut un peu surpris :
^ui mon enfant, dit-il, je t'aime et te chéris ;
pour quelle raison te vois-je seule absente,
Quand ma famille entière à mes yeux se présente?
■fe n'ai plus qu'une noix , mais qui n'est pas sans prix
Pfès du sépulcre saint car je la recueillis.
L'enfant avec plaisir prend la noix et l'enterre
Leci, vous l'apprendrez , renfermait un mystère.
Le fruit en peu de temps pousse un germe fécond.
Qui se développant, déjà formait un tronc
ijobuste et vigoureux , quand un affreux orage
fronde, et fondant sur lui le frappe et le partage,
^andis qu'en cent morceaux l'arbre éclate , au dedans
jr^roit un Crucifix aux yeux des assistants.
Ρ prodige ! six pieds en composent la taille,
^aestricht à l'obtenir avec succès travaille.
dépose à l'instant le monument divin
^uez des Vierges, qu'unit la Règle d'Augustin ,
Qui sous d'austères loix portent des âmes franches
ρ que l'habit, je crois, fit nommer Dames Blanche»,
La vertueuse fille, au monde renonçant,
,^écut en cet asyle, et mourut saintement.
*el est du Crucifix l'antique témoignage,
tîientôt mille bienfaits en ont fondé l'hommage.
— 76 —
Qui peuvent mieux parler de ces grandes faveurs ,
Que ceux qui gémissant sons le poids des douleurs ,
Ont mérité du ciel , par leur ferme espérance ,
Et reçu de leurs maux la prompte délivrance ;
Les boiteux redressés , les aveugles guéris ,
Des hommes expirants tout à coup rétablis ?
Maestriclit de ces bienfaits voit partout les vestiges ;
Souvent, elle est témoin de semblables prodiges.
Vous le savez , ô vous, àqui maint accident
D'un fruit prématuré cause l'enfantement :
Souvent dans celte cris'. une femme pieuse
Au Bois miraculeux dut une issue heureuse ,
Et reçut de sa foi le salutaire prix.
Cent bouches à la fois rendent au Crucifix
Le tribut empressé de leur reconnoissance.
Les maux les plus anciens cèdent à sa puissance.
-'Agissant en tout temps , comme dans tous les lieux ,
Mais avant tout il veut des cœurs religieux.
C'est ainsi que l'on voit une douleur aiguë
Disparoitre devant une image apperçue
Ou le signe, qu'on porte en l'honneur de la Croix ,
Et qu'on a mesuré sur le merveilleux Bois.
Historia Crucis portentificee ,
Traject! ad Mosam.
Est locus antiquub (Reyrastrum dixere Coloni
^ wer Trajectum ad Mosam Tungrosque jacentem).
Addidit huic famara vir clatus origine priscà
j^larior eximio sed Religionis amore.
quo non melior nee fortunatior alter
^xorem primum , cœlo inspirante , pudicam ,
^^pcipit et nomen dulci cum proie parentis.
^'dit ubi natos Numen cum niatre vereutes ,
^ertatimque Deuni optatâ pietate colentes
J'ox hominem subiit loca sancta videre cupido,
•^'que Palestina sacrum observare sepulchrum.
I^uis referat quo vera Dei vestigia sensu
l^'uitus sit, et illa dalae monumenta saluiis !
J^otum perfectum est ; aliquot vertentibus annis
Jl'e redux trepidis tenerâ cum conjuge natis
^scula partitur, sua donat munera cuique ,
^'iulerat, quœ more patrum , loca sancta relinquens.
r^fvula tune aberat carissima filia patri :
«empe quod ad lemplum exierat, non adfuit una,
rediit, patrem simul audiit esse reversum ,
jidvolat. et collo attoniti suspensa parentis ,
jijonuni, quod peperit tam longa absentia , quaerit.
j^ui pater: unde miiii , totis quam gesto modullis,
{"luit, ades ? quid ego solam te , nata , requiro ,
I^Juni circumstanti dispoiiso munera proli?
'^unc superest nux una mibi, prope iecta sepulchrum,
— 78 —
Accipe , si libeat ! Donura capit illa libenter ,
Exultausque nucem vicino condit in horlo.
Vis sata nux cœpit cito laetum ostendere germen
Quod sensim accrescens, jamjam procera fit arbor,
Donec tacta fuit vehementi fulminis ictu.
Dura crepat , et varias iti partes dissilit, in tus
Res 0 mira ! crucis venerandas apparet imago
Senos alta pedes , facili quaî vecta labore est
Trajectum ad Mosam, Dantur cœlestia dona
Yirginibus sanctis , quas régula copulat arcta
Divi Augustini, quo se ipsa puella recepit ,
Et reliquam degit viigo castissima vitam.
En germana crucis , quam nos veneramur , origo ,
Ligni vitalis , prope quod tot millia passim
Moesta suos minuunt, cito sustentata, dolores.
Lux cœco aima redit ; recto stat, qui pede claudo
Ambulat; segrotis procul hic genus omne malorum
Cedit c.orporibus , febriumque caterva fugatur.
Hic valuit sospes , cerebrum cui molle dolebat ;
Libéra menibra , alius , fu«rant, cui fracta , recepit.
Hœc rénovât nostro lignum mirabile saeclo.
Saspius bine muller, reddit cui casus iniquus
Horam difRcilem partûs , quaî ponere denium
Gestit onus gravius, sacr® memor arboris et spem
Concipiens ab eâ solidam , feliciter edit
In lucem pueros, subitam mirata salutem.
Hanc repetita (idem facit experientia firmam,
Illa peregrini passim miracula narrant :
Attestantur enim , distantia longa locorum
Quos prohibet mnltos, vel quos febris improba, ad ipsuni
Ire locum , subito magnum sensisse levamen ,
Si modo fas fuerit modicam spectare papyrum
Aut aliquam proprio raensuram in corpore ferre
Quae fuerit signo studiose admota salubri.
ri
-ocr page 80-§ 1. over de mirakelen in het
algemeen.
Het heelal, met zijne stroomen en
bergen, zijne rotsen en delfstoffelijke
gronden, zijne inillioenen werelden ,
Waaronder deze aarde zoo ligt en zoo
'Wuft is als de zeepbel, door den adem
eens kinds in kleuren uitgerond; het
heelal met zijne onbegrijpelijke verschei-
denheid van dieren, van af het onzigtbare
eitje des spoelwormpjes tot aan den reu-
zengrooten antidiluviaanschen viervoeter
en den koning van allen, den mensch,
het beeld Gods in zijne ziel dragende —
dat heelal met wat er in zweeft en leeft
is voor ons een wonderbaar diep geheim,
'^aar vandaan, dat wij ons niet immer
i'eden kunnen geven van een of ander
Verschijnsel. Om echter juist het natuur-
lijke van het bovennatuurlijke te kunnen
Onderscheiden, is het noodzakelijk, dat
^nen lette op de kracht, waaruit eene
daadzaak geboren wordt. Nu kan men
de krachten , in het heelal werkend , in
vier groote soorten indeelen : de kracht
É
-ocr page 81-^ _ 80 —
der bewerktuigde stof; de kracht des
eenvoudigen geestes; de kracht der stoife
en des geestes vereenigd, en de kracht
van het begin en het einde van alles, God.
1. Dq stoffelijke kracht, of die der be-
werktuigde stoffe gaat geregeld als een
uurwerk volgens vastbepaalde wetten,
die in zich beschouwd wel standvastig,
maar niet noodzakelijk zijn, wijl ze God
anders had kunnen maken , indien Hij
gewild had. Doch eenmaal deze wetten
uitgekozen zijnde tot het door God be-
oogde doelwit, moeten zij bepaald en
onwrikbaar blijven bestaan , anders ware
het heelal tegenstrijdig met de goddelijke
woorden der Heilige Schrift : „erant valde
hona , alles was zeer goed." Deze wetten
stelde God in de eerste schepping , toen
alles uit goddelyke kracht werkte ; inde
tweede schepping of de inrigting van het
geschapene , die in zes verschillende tijd-
perken plaats had, werkte de stoffelijke
kracht door het leven en volgens de
weiten , die. God in zijne eerste schep-
ping aan de natuur geschonken had. De
tweede schepping is alzoo de natuurlijke
ontwikkeling van de eerste, en deze le-
vensontwikkeling der tweede schepping
duurt nog immer voort, Daartegen iets
— si-
te weeg brengen is geen mirakel, omdat
het eene onmogelijke poging is ; het zou
een feit tegen Gods wetten v/ezen, het-
geen nooit zal plaatsgrijpen. Het is dus
de natuurlijke, de bewerktuigde stof,
die werkt in de verschijnselen, die wij
gewoonlijk gewaar worden. Die werking
kan ontstaan door bekende ofwel door
onbekende krachten der natuur. Wat
^'olgens de eerste ontstaat, noemt mei)
geAvoonlijk natuurlek verschijnsel, maar
's geen mirakel, gelijk de verwisseling
der jaargetijden , enz. Wat volgens de
tweede kracht ontstaat is gewoonlijk
onbegrijpelijk , ofschoon natuurlijk, maar
ook nog geen mirakel, gelijk b. v. de ver-
schijnselen van het sympathetisch leven,
^vaarvan wij de geheimen hedendaags
f^'et kennen. Wie beseft de droomen?
^ie bevroedt het voorgevoel ? Wie bevat
die verschillende overeenkomsten van
gevoelens in personen op verren afstand
geplaatst, zooais bij den dood van eenige
personen gebeurd, die door tastbare
teekens aan anderen worden bekend
gemaakt? Ook dat zijn geheimen, maar
geene mirakelen.
2. [)e kracht des geestes alleen, welke
4*
-ocr page 83-— 82 —
tweeledig is, die des getrouwen en die
des ongetrouwen geestes. De eerste be-
hoort tot het gebied der Engelen, de
tweede tot dat der Duivelen. Deze kracht
is groot, ja, bovenmenschelijk, maar
niet bovennatuurlijk. Ieder schepsel heeft
zijn bijzonder karakter : de steen is hard
en onbuigzaam, het water doorschijnend
en vloeijend, het metaal smeltbaar en
glansend, het vuur doordringend , schit-
terend en verwarmend. Daar boven staan
de planten en gewassen met haar bloei-
jend leven ; veel volmaakter zijn de
dieren met hun levendig gevoel, en
boven alles eindelijk de stofle, bezield
door de rede en als het ware vergodde-
lijkt door de ziel, de mensch. Er is
echter nog iets volmaakter, een schep-
sel , namelijk, dat ziel, gevoel, leven ,
rede is zonder stof, dat schepsel, het-
w^elk een zuivere geest is, veel vol-
maakter dan alles wat bestaat, maar veel
onvolmaakter dan God, die de oneindigt?
volmaaktheid zelve is. Daar een schepsel -
des te verhevener is, naar mate het de
Godheid nadert, zoo is de geest, de
engelachtige natuur de volmaaktste naast,
den Oneindige. De duivel is ook van de
natuur des engels, daar de zonde de
_ 86 —
natuur niet veranderd, maar wel zijne
schoonheid verduisterd en het doel zijner
Werking verslimmerd heeft. Hij, zoowel
fis de engel blijft dus nog magtig, zooals
Job van hem getuigt : Ipse est rex super
universos filios superbiœ. „Hi] zwaait den
koninklijken scepter over alle kinderen
des hoogmoeds." Het moet ons dan
geenszins verwonderen, dat geesten van
zulke kracht, en dus meer nog de En-
gelen, bovenmenschelijke, maar altijd
niet hunne natuur overeenstemmende,
Verschijnselen kunnen voortbrengen. Zoo
lïieldt het Evangelie ons van den be-
koorder Satan , dat hij Christus in een'
oogenblik opnam en van uit de woestijn
tot boven op het tempeldak voerde. Dat
Was eene bovenmenschelijke maar niet
eene mirakuleuze daad. Geen duivel,
zelfs geen engel kan uit zich een mira-
kel doen. Nullo modo virtute superiorum
^reaturarum aliqua miracula fieripossunt,
zegt de geleerde H. Thomas van Aqui-
oen: „Geene mirakelen kunnen eeniger-
Wijze geschieden door de magt van ver-
hevener schepselen." God alleen kan het.
3. De kracht van geest en stoÏvereenigd,
. of de menschelyke is ook groot en gewig-
' tig. De mensch is de koning der aarde.
Hij kan gebruik maken van de stoffelijke
krachten, dezelve te zamen brengen en
iets uitvinden. Hij kan niet vliegen als de
vogel, maar hij kan met den luchtbal
door de lucht reizen ; hij kan niet over
den grond loopen met eene snelheid,
welke die der hazen overtreft, maar hij
bezigt den gestoomden ijzeren weg voor
zijn ligchaam , en den electrischen draad
des telegraafs voor zijne gedachte met
eene snelheid, die het midden houdt
tusschen die der snelst loopende dieren
en den bliksem ; de mensch kan niet
zwemmen door de golven gelijk de visch,
niet plassen en roeijen op den waterspie-
gel gelijk de zwaan, maar hij doorklieft
naar zijnen wil het schuimend veld der
wateren met zijn zeilschip of stoomboot,
met welke vaart hij de verst gelegene
stranden aan een koppelt. Wil hij boven
de golven gaan, dan bouwt hij bruggen ;
wil hij onder het water wandelen , dan
doorsteekt hij in den boezem der aarde
tunnels of onderaardsche wegen. Dat is
grootsch, maar dat is menschelijk.
4. God alleen doet mirakelen, door
zijne goddelijke kracht op twee maniereii
aangewend, ofwel door eene onmiddelijke
handeling, ofwel door het uitdrukkelijk
II
-ocr page 86-— 88 —
bevel of verlof van het Opperwezen, dat
meester over alles is : „Gezegend, roept
de heilige koning David uit, gezegend is
iiod de Heer, Israëls God, die alleen
^vonderen verrigt" Benedictus Dominus
Deus Israël gui facit mirabilia solus
(Ps. Lxxi). „Wie kan de natuur wijzigen,
zegt de H. Ambrosius (Ep. lxxvi) , tenzij
Hij, die de natuur geschapen heeft?"
Indien wij dus zeggen van een' heilige,
dat hij mirakelen gedaan heeft, dan ver-
staan wij daardoor, dat God die wonderen
gedaan heeft door middel van den hei-
'ige, die het werktuig was des godde-
lijken wils.
Dit vooropgesteld, vragen wij : Wat
is dan een mirakel ? en wij antwoorden,
dat een mirakel eene zigtbare goddelijke
daadzaak Is, die in een bijzonder geval
eene uitzondering daarstelt op de bekende
^vetten der natuur. Een mirakel is dus
een wonderwerk, dat niet onnatuurlijk,
ttiaar bovennatuurlijk is ; een >vonder\verk,
dat de wetten der natuur niet afschaft,
tnaar voor een bijzonder geval wijzigt en
Schorst. De wetten der natuur blijven dus
bestaan , niettegenstaande de mirakelen.
Öe dood blijft bestaan, al wekte God
ook menigen doode ten leven. Het vuur
— 86 —
blijft overal branden , al verwoestte ook
dat vernielend element het brandende i
braambosch niet, waarin God tot Mozes !
sprak. Het is dus dwaas, van te twijfe-
len of een mirakel wel mogel§k zij ; het
ware wijzer, van te zeggen, dat het ^
noodzakelijk is. Wat is de schepping des |
heelals anders dan het eerste groote
mirakel van God ? Wat is het gedurende
onderhoud dier schepping anders dan
een voortlevend mirakel? Wat is de
menschwording van Christus anders dan
een der grootste mirakelen, die ooit
bestaan hebben of nog ooit kunnen
plaats grijpen ? Is het bestaan der ka-
tholieke Kerk gedurende zooveel eeuwen
en onder zooveel volken en tusschen
zooveel vijanden niet een mirakel, dat
wij duidelijk zien ? Had Jesus Christus
geene mirakelen noodig, om zijne he-
melsche zending te staven ? Behoefden
de Apostelen geene mirakelen, om hunne
goddelijke zending onder de Joodsche eo
heidensche volken te bewijzen ? Heeft de
Bestierder des heelals zelf geene mirake-
len noodig, om verstokte en verblinde
zondaars te doen gelooven en tot inkeer
te brengen ? Heeft Hij nog niet gedurig
mirakelen noodig, om zich aan ons op
— 87 —
eene bijzondere wijze te openbaren, daar
wij God zoo vaak en zoo ligt in de al-
gemeene openbaring in zijne schepselen
vergeten? Wat zoù het dan verwonde-
ring baren, dat God, die zulke groote
mirakelen in het bestuur der wereld
doet, eenen zieke genas, eene doode
Verwekte , of uit eene noot een Christus-
beeld groeijen liet ? Die het groote kan,
kan stellig het kleine ook.
§ 2. DE MIRAKELEN IN HET BIJZONDER.
Zoo dikwerf als het eene mirakeleuze
daad geldt roept men uit : Dat strijdt
tegen het gezonde oordeel ! Welk is dat
gezond oordeel, dat men ophemelt tegen
godsdienstrakende aangeIegenheden?Veel
geblaat, en weinig wol ; gewoonlijk is dit
niets anders dan het gevoelen van men-
schen , die of niet Christen zijn, of niets
Van het Christendom kennen, al hou-
den zij ook hun jaarlijkschen Paaschpligt.
Het zijn Christenen , gelijk voor vijftien
Eeuwen Arius, Macedonius, Pelagius en
önderen waren, die ook de leering der
Ü Kerk op de leest van hun eigen ge-
jond oordeel wilden schoeijen, maar,
helaas ! het spoor bijster raakten. Zeker
de Kerk wil ook een redelijk geloof en
— 88 —
versmaadt het onderzoek des geestes niet;
maar de Kerk is, wanneer zg iets toelaat,
beschermt of goedkeurt, eene regtbank
van veel gezonder oordeel, dan de vele
onchristelijke of halfchristelijke schrijvers
van boeken, vlugschriften en dagbladen,
die op het kerkelijk gebied de rol der
muizen vervullen en alles beknibbelen ,
alles onvoorwaardelijk afkeurende wat
niet met hunne zinnen strookt. Diezelfde
veldheeren of aanvoerders van het alge-
meen gevoelen beweeren insgelijks, wan-
neer het een mirakel geldt, hetwelk zij
niet loochenen kunnen, dat het belagche-
lijk is voor onze eeuw nog mirakelen te
hebben, en dat er in de katholieke Kerk
te veel mirakelen zijn! Maar wien heeft
God ooit het getal zijner wonderwerken
geopenbaard ? Waar heeft God ooit ge-
zegd, dat de mirakelen alleen voor de
godvruchtige middeleeuwen, en niet voor
de verlichte nieuwere tijden «ijn ? Wan-
neer ik lees in het H. Evangelie, dat
Christus zegt: „Hij, die in mij gelooft,
zal alle wonderen gelijk ik en zelfs groo-
tere wonderen dan ik doen." Et ipse
faciet, et majora horum faciet. Is dat
eene leugen of is het de stem der god-
delijke waarheid ? Eiken dag en iederen
— 89 —
nacht geschieden mirakelen ; maar de
grooten der aarde en de geleerde man-
nen zien noch hooren ze; en daarom
steken zij er den draak mede. De Heer
immers verkiest zich te openbaren aan
de eenvoudige zielen , aan de nederige
harten en niet aan de hoogmoedige
geesten. Evenmin als zich vroeger de
hoogmoed van Lucifer in den hemel
Verstaan kon met Gods majesteit, even-
fnin kan de hoogmoed der ondermaan-
sche schepselen zich op aarde met Gods
goedheid verstaan. „Dezen wederstaat
Hij, zegt de II. Schrift, den nederige»
echter schenkt hij de genade." Deus
superbis resistit, himilihus autem dat
Ü^atiam. Daarom zegde Christus, die
Van zich zeiven getuigen kon , dat men
Van Hem moest leeren zachtmoedig en
Ootmoedig van harte te zijn : ik dank
Ü, Vader ! Heer van hemel en aarde !
dat Gij deze dingen voor de wijzen en
^'erstandigen verborgen hebt, en hebt
die den kleinen geopenbaard. Ja, Vader!
^ant aldus is het uw welbehagen ge-
^veest. (Luc. χ, 21.) De boetvaardig-
heid, zoowel ais de rampspoed, doen
God tot den mensch afdalen te gelijken
tijde , dat zij den mensch tot God ver-
É
-ocr page 91-— 90 —
heiFen. Jésus erkent zijne leerlingen aan
de kwellingen, die zij voor Hem ver-
duren, en deze erkennen hunnen Meester
aan de sporen der wonden, in zijn
ligchaam ontvangen. Hij verschijnt aan
Magdalena, terwijl zij weenende om
het Heilig Graf rondwaarde en haren
Heer afvroeg aan alles wat haar omgaf.
Hij vertoont zich aan Stefanus onder
den regen van steenen, die hem ver-
pletterden. Hij wandelt met zijne be-
droefde leerlingen op de baan van
Emmaüs. Hij zendt zijnen engel naar
Petrus In de gevangenis. Hij neemt den
door de Joden vervolgden Apostel Paulus
tot in den derden hemel op. Hij staat
de martelaren ter zijde te midden der
vlammen en marteltuigen. Hij blijft oog-
getuige van den strqd, dien de abt
Antonius in de woestijn door de beko-
ringen aangevallen. levert. Hij zegt aan
de heih'ge Theresia, met weemoed en
smarten overladen : „Mijne dochter ! Ik
ben het!" Hij verschijnt in een kruis
tusschen de hoornen van een hert aan
den jager Hubertus. Hij vertoont zich in
den vorm van een notenhouten kruis aan
de eenvoudigste ziele van het kasteel van
Riempst, aan de simpele maged Anna.
ZESDE HOOFDSTUK.
de bedevaarten.
De bedevaarten of pelgrimsreizen dag-
teekenen van de bakermat der christelijke
tijdrekening en' zijn steeds door de Kerk
goedgekeurd en door haar onder de
godvruchtige oefeningen geteld. Alleen
Vordert zij , dat zulke togten in vrome
en heilige gemoedsstemming aanvaard
^vorden. Te dien einde moeten zich de
pelgrims wachten voor een al te luid-
luchtigverkeer ouderlingen den omgang
tnet eene verstrooide menigte, die geen
deel aan den togt hebben. Het gevaar
Van verleiding tot ligtzinnigheid is bij
Zulke gelegenheid groot. Daarom ver-
oordeelt de Kerk de misbruiken, die
hier of daar tot zonden aanleiding kun-
iien geven, maar zegent en prijst de
brave en naauwlettendebedevaartgangers.
De voornaamste pelgrimsplaatsen zijn
immer geweest die van het Heilig Graf
des Zaligmakers te Jeruzalem en de
graven der Apostelen Petrus en Paulus
te Rome. Buitendien zijn talrijke plaat-
sen , die door tallooze pelgrims bezocht
b
-ocr page 93-— 92 —
worden, vooral die, waaraan God vaali
op zigtbare wijze zijne zegenende vader-
hand in mirakelen toonde. Zoo was
voorheen de bedevaart naar het H. Kruis
te Wijk zeer vermaard, niettegenstaande
de raoeijelijke wegen, die de pelgrims
bewandelen moesten. Moest men thans
niet met des te meer ijver zulke vrome
togten ondernemen, daar de wegen aiom
gebaand, de vervoermiddelen zoo ge-
makkelijk , en dus de onkosten geringer
zijn? Het reizen is gezond voor het
ligchaam, gezond voor den geest ; laten
wij hetzelve dan ook gezond maken
voor onze ziel. Laten wij onze vermaken
zegenen en heiligen door gebed en lof-
zangen , God ter eere aangeheven ! ïen
allen tijde heeft God getoond , dat Hij
bij voorkeur eenige plaatsen begunstigt.
Velen zelfs onder Nederlands Christenen
kunnen van ondervinding spreken met
een Goddankend gemoed. Men is be-
schaamd eene pelgrimsreize te onder-
nemen voor een ziek kind, voor eene
ongeneesbare moeder, voor eenen ver-
stokten zondaar, voor eigene volmaking,
daarheen, ja , waar God zoo dikwijls
op wonderbare wijze zijn biddend volk
heeft bijgestaan ; en men spreekt met
— 9δ —
trotschheid van de reizen, welke men
onderneemt tot louter vermaak of enkele
nieuwsgierigheid! Welke van de beide
togten is de schoonste, de edelste , de
Verdienstelijkste ? Neen ! versmaden wij
de bedevaarten niet; ondernemen wij
dezelve met vreugde en onschuldig ver-
Hiaak ! „Verheugt in den Heer , zegt de
Apostel Paulus, ik zeg u nogmaals :
Verheugt u !" Neen ! de Katholieke Kerk
's geene stroeve verstoorster van alle
Vreugde, geene tegenstreefster van alle
Wereldlijke genoegens. Integendeel, wil
zij alles heiligen : „hetzij gij eet, hetzij
gij drinkt, doet alles ter eere Gods !"
God is overal, zonder twijfel ; maar
sommige plaatsen zijn meer dan andere
geschikt om de godsvrucht op te wek-
ken. Ook bidt men doorgaans met meer
Vuur, wanneer men, na eene moeije-
lijke reis, gedenkteekenen ziet, die ge-
schikt zijn om die godsvrucht op te
^vekken, zonder te gewagen van de
Andere voordeelen, zoowel geestelijke
tils stoffelijke aan de vrome vaart ver-
bonden.
Wij zien reeds in de H. Schrift voor-
beelden van het bidden op eene ver
gelegene plaats. Elcana en Anna gingen
— go-
alie jaren naar Silo om daar hunne
gebeden te storten. Jesus en Maria
gingen jaarlijks naar Jeruzalem om hunne
gebeden in den tempel te gaan storten.
Verbeelden wij ons, wanneer wij tot
het mirakuleuze kruisbeeld naderen , den
berg Golgotha te beklimmen en daar
met de kruisvaarders God te vereeren
in de wonderen zijner liefde ! „Het kruis
(zegt de eerbiedwaardige Joannes Gerson)
het kruis is de weg van weinigen, de
korte en regte weg der uitverkorenen ,
de weg des levens, de weg des heils,
de weg der volmaking."
^iel , die door 't land des lijdens gaat ,
t^aar 'toveral vol kruisen staat,
En die woont in een tranendal
I^aar kruisen groeijen overal ,
O Denk toch niet dat ooit uw t'huis
Zal wezen zonder eenig kruis.
Al waart gij edel , rijk en schoon ,
En droegt op 't hooid een gouden kroon ,
En kwaamt van koninklijk geslacht,
Ja, hadt Europa in uw macht,
öees pracht en macht en heerschappij,
Hielde u toch nooit van kruisen vrij.
Want God heeft deze zaal'ge wet
Voor alle menschen vastgezet :
öat wie in deze waereld leeft,
öat die ook 's waerelds kruisen heeft,
En dat er niemant als door pijn ,
En door het kruis kan zalig zijn :
«Alleen het lijden wordt geloond ,
Alleen het strijden wordt gekroond."
I^ies wat gij doet of niet en doet,
Het steunsel van uw zwak gemoed ,
't voorbeeld des gekruisten Heer ,
Want niets verrijkt hel hart zoo zeer.
Valt u dan strijd of lijden aan ,
Zoo wilt in zijn vijf wonden gaan.
~ 99 —
Het cluifjen , zwak van bek en poot,
Weet zijne toevlucht in den nood,
Wanneer 't zich in de rotse draagt
Als felle sperwer haar bejaagt ;
Het ruimt het veld eer dat hel nijpt ,
Eer hij haar in zijn klaauwen grijpt ;
En als 't de bergspleet winnen mag ,
Is 't uit gevaar , en buiten slag :
Een les , ο ziel , voor u , en mij ,
Opdat in Christus' open zij ,
Opdat wij in zijn wonden gaan ,
Als ons wordt strijd of leed gedaan.
Zijn kruis is dan een arsenaal ,
Waaruit dat ik de wapens haal ,
Om u en mij , voor allen tijd ,
Wel toe te rusten tot den strijd ,
Opdat wij komen , als 't God stelt ,
Met schootvrij harnas in het veld ,
Ten einde dat, voor u en mij ,
Eens onze krijg ter eeren zij.
Dal menig vrome martelaar
In pijn geen pijn en wierd gewaar ,
Dat menig zwakke leedre Maagd
Den lauwerkrans op 't hoofde draagt ,
Dat heeft het kruis aan hun gedaan,
Flet kruis trok hun de wapens aan.
Zie hoe dal Barlhlomeüs staal,
En maakt van bloed zijn rood scharlaat ;
— 97 —
2io hoc Laurentius niet zwicht
Als 't ligchaam op den rooster ligt ;
Zie Stephanus van aanzicht klaar
Of elke steen een roze waar ;
Ja , Catharina ziet haar rad
Of zij op een karosse zat ;
Schoon Agatha de nijptang ziet,
Ontzinkt zich in de martling niet.
O Wat een voorbeeld niet en doet !
Wat sterkte voor een teer gemoed !
Hoe 't aanlokt tot standvastigheid ,
En toont de kroon der zaligheid.
O Kroon , met paerlen overzaaid !
O Kroon, uit louter goud gedraaid !
O Kroon , van diamanten rijk !
O Kroon , die nooit had uws gelijk !
O Kroon, die zoo van glorie schijnt ,
'^at ook de zon bij u verkwijnt !
^ïaar , ziel, als gij ze krooncn ziet,
Vliegen dan uw wenschen niet ?
Ën voelt gij dan nog geenen band
'>Door dezen weg naar 't Vaderland" ?
O dat er eens een zoete vlam
^Vat diep in uwen boezem kwam !
^'.j wierdt al kloekcr van gemoed ,
Ea waagde licht een handvol bloed ,
pij maakte u straks, geloof des mij ,
"aast van de valsche waereld vrij.
— 5
-ocr page 99-— OS-
AIS gij dan hunnen strijd beziet ,
Vraag vrij : »Maar waren deze niet
Van vleesch en beenen , als wij zijn ?
Oi deed het vuur toen minder pijn ?
Oi waren beulen toen niet wreed ?
Of was het solfer toen niet heet ?
Of waren steenen toen niet hard ?
Of was hel zieden minder smart ?
Of waren Maagden toen niet teêr ?
Of deed het sterven toen niet zeer ?"
Och ja , zoo 't nu is was het toen,
Maar hun gemoed was vroom , en koen-
't Is wonder hoe een ziel verkloekt
Die God en zijnen Hemel zoekt,
En heeft aan Christus eed gedaan
Van met het kruis Hem na te gaan.
Doch zoo gij vreest zoo harden stoot ,
En schroomt voor een zoo wreeden dood ,
En zoudt gaan vluchten uit den brand —-
Wordt Martlares van langer hand :
Sterf heden wat in spijs en drank ;
Sterf morgen wat in uwen zank ;
Sterf overmorgen in 't gezicht ;
Dan in uw kleed , vaak wat te licht ;
En somtijds wat in uwe spraak ,
En somtijds wat in uw vermaak ,
En hier wat in begeerlijkheid ,
En daar wat in uw zinlijkheid.
«Die dikwijls sterft een kleine dood,
))Die maakt zijn dood ten laatste groot
En weet dat zoo verstorven maagd ,
God als een Martelaar behaagt ,
~ 99 —
Een Marllarcsse zonder bloed ,
Maar Martlares in 't slil gemoed:
Zoo wordt voor veel klein stervens-loon
wonnen geene kleine kroon.
En dit, O ziel , dil is het goed ,
Waarvoor dat gij hier strijden moet ;
Kloek aan dan , en versterf u hier ,
Win ook een takjen van laurier ;
Win, in dit droevig tranendal,
Een kroon, die eeuwig blinken zal,
öus , zijl gij Christus' dienares ,
2oo leer aandachtig deze les,
En van den vroegen morgenstond
(l>ie rijk maakt, heilig, en gezond)
Zijt steeds gewapend , tot de tand
Eer u het lijden overmant.
ÏX'tar vallen kruisen dag voor dag ,
Bij wijl zoo dicht als hagelslag,
'^iaar zoo gij wel de kruisen vat,
'^ij vindt daarin den rijksten schat,
^oer dan lankmoedig uwen schild ,
's 't dat gij Jesus volgen wilt ,
l^ie ons aan 't kruis geeft hert, en moed ,
''Iet zijn exempel , en zijn bloed :
"ot een tot onze zaligheid ,
'-11 't ander tot verduldigheid.
(ADRIANUS POIRTERS , S ,J.
leeraar Ie Maeslriclit
gest. f) Julij 1674),
— '100 —
(Aiit. de Werp , goeverncur van
Maestricht aan zijne gemaliii
Cliaiiotte dc Zoete, met een
diamaiilcii kruis. XVII eeuw.)
(Gegraveerd op eene Godslamp, wiei
zilveren pitliouder den vorm van
een liggend kruis had. XVIl eeuw.)
J. Λ. A. Til.
GEBED,
>vaa1uan een yolle aflaat verüonuen IS.
(Pius VII (iO April 1821) heeft aan allen, die dit
gebed godvruchtig en met een rouwmoedig hart bid-
öeu , geknield voor een afbeeldsel , welk ook , van
den gekruisigden Zaligmaker, telkens onder de gewone
Voorwaarden , dat is na gebiecht en gecommuniceerd
εη eenige gebeden gestort te hebben volgens het inzigt
der H. Kerk , een vollen aflaat verleend; dien Leo XII
(17 April 1823) ook toepasselijk heeft gemaakt op de
geloovige zielen , en die laatstelijk door Plus IX (31
Julij 1858) is bekrachtigd geworden).
Zie mij hier, ο
goede en zoetste
Jesus, voor uw
aanschijn op mijne
kniën neergebogen ;
met de vurigheid bid
en smeek ik U, dat
Gij U gewaardigt le-
vendige gevoelens
van geloof, hoop en
diefde met een waar berouw over mijne
bonden , en een vasten wil om die te
Verbeteren , in mijn hart te drukken,
'terwijl ik met groote ontroering en
ilioefenis des gemoeds uwe vijf wonden
bij mij zeiven overweeg en in den geest
É
-ocr page 103-— 102 —
aanschouw , mij herinnerende de woor-
den, welke de profeet David reeds
omtrent ü, ο goede Jesus, zich in den
mond legde : Zij hebben mijne handen
en mijne voeten doorboord, z§ hebben
alle mijne beenderen opgeteld.
Bid eindeiijk : 5 Onze Vaders en 5 Weesgegroeten,
en even zooveel malen : Eere zg den Vader, enz.
volgens de meening van Z. H. den Paus.
Geloofd zij Jesus Christus
Opdragt......
§ 1. De Broederschappen.....15
§ 2, Broederschap van hel Heilig Kruis
en van het Allerheiligste Hart vau
van het Broederschap van het
Hegel van het Broederschap van het
H. Hart van Jesus.....21
I 1. Natuur vau den Aflaat .... 28
» 2. Vereischle van den Aflaat ... 50
*^udslc voorbeeld van den Aflaat . . 55
« 2. Vijftigjarig jubilé , verleend door
tijdverzen en opschriften.....59
Bemerking op hel voorgaande . . 44
h
-ocr page 105-§ i. De christelijke Overlevering . . 50
ï 2. De chrislelijke Legenden ... 51
§ 3. Legende van het Heilig Kruis te
§ 4. Bemerking op hel voorgaande . 65
Histoire du Crucifix miraculeux au cou-
vent des Dames Blanches à Maes-
Historia Crucis porïentifica; Trajecti ad
§ 1. Over de Mirakelen in het algemeen. 79
i 2. De Mirakelen in het bijzonder . 87
De Bedevaarten.......91
Kruis-vreugde. Gedicht. .... 95
Spreuken .........lOO
Gebed , waaraan een volle aflaat ver-
bonden is. ...... . lOl
Trajecti ad Mosam , Sept. iSOo·
D. VAN LAER, Catn. ad iion-
S.S. D. N. Pii P. P. IX.
Past. et Dfic,
ad lloc deiegatbs,