HERIOTERIlNGEPi EIX MEDEDEELBGEN
VAM EEN'
-ocr page 2-' !f-
fc··
I
V' iSii '
GEBllUKT lilJ K. J. GIEBEN, TE ÏTllECUÏ.
l&fe.........
„ .................
. ii* ^^V'fr)^'''
^"■Hit ' ■ -Γ'·· . ' - -Μ
m
Β. C. ΚΟ Ε ΚΚ O Ε Κ ,
lliihlcr doi' Oiïle ν;ιιι don NedeTlandsclioii l.eoiiw.
Ε 'Γ F Λ Ύ Ε fV.
Tf ΑΛ3 8 Τ Ε 2ί I) Λ Μ, liii
I KUNSTHnSTCRiSCH !NöTfTÜlïf~^i
I DER RIJKWKMVERSlTOTUTI^a^T !
VRIEND!
Ja, voorzeker, geene lengte van tijd, geene schatten of
rangen, geen zielvernederend eigenbelang, maar overeen-
stemming van ziel, liarmonie van gevoel, het eenigste,
sterkste fondament, waarop ware vriendschap Avordt ge-
bouwd, hebben ons tot vrienden gemaakt, hebben dezen
vriendschapsband naauw vereenigd. Overeenstemming van
gevoel voor al wat schoon, voor al wat nuttig is, ziedaar de
bron, waaruit zoo dikwerf onze gesprekken voortvloeijen; zij
zal het altijd, zoo lang de hemel ons te zamen laat, blij-
ven! — Eene wcderzijdsche verpligting werd al dadelijk het
natuurlijk gevolg dezer overeenstemming, eene zoete verplig-
ting om elkander aandachtig te maken op deugd, wijsheid,
de ontwikkeling van kunstgevoel en eenen goeden smaak.
Gij, mijn vriend, hebt, zonder dat gij het Avist, in dit
opzigt meer voor mij, dan ik voor u, gedaan.
Hoe zal ik u daarvoor mijne dankbaarheid te kennen
-ocr page 5-geven? Uwe ziel gloeit voor de sehilderkuiist, gij gevoelt
den adel derzelve, ja, meer dan menigeen, die deze edele
zuster der Muzen te onedel behandelt. Mag ik dan dit
boekje, waarvan zeker de ontmoetingen en beschouwingen
op een uitstapje door een klein gedeelte van Ouitschland,
als de hoofdinhoud kan beschouwd worden, maar waarin
echter eenige beschouwingen, ik durf bijna zeggen, veel
over natuur en kunst, en eenige wenken voor jonge kun-
stenaars voorkomen, als eene dankerkentenis u aanbieden?
Ö
Natuur-tafereelen, zoo als ik Avel wenschte u te doen
zien, zou, met bescheidenheid gezegd, zeker het penseel
met beter gevolg doen, dan thans mijne ongeoefende pen:
doch mogten, als gij tot uitspanning palet en penseelen in
de hand neemt, eenige wenken aangaande de kunst, in
dit boekje, in de aangename verpoozing des geestes, het
mit hebben, om u bij de leiding des penseels van dienst
lÉÉÉaÉiittiMliiÉÉiÉiiai^^ Éii' TrYSWitittia
-ocr page 6-te ziju; dan voorzeker, mijn vriend! zal het mij niet be-
rouwen, ."liji^c ^^Gn van uitspanning', waaraan dit werkje
zijn bestaan verschuldigd is, op deze Avijze doorgebragt te
hebben. rr
Gij ziet, het zijn vier landschapschilders, die ter voort-
zetting hunner studie op reis gaan ^ geene geleerden j een
der vier is de schrijver: nu dien ként gij door en door.
Welligt komt er in onze vaderlandsche tijdschriften eêne
kritiek mijner mededeelingen j bescheiden aanmerkihgen
zullen mij aangenaam zijn, daar ik tot uitspanningj hoe-
Λλοί ik vaak ondervond dat het schrijven wel degelijk in-
spanning vereischt, het penseel met de pen verwisseld heb.
Ik moet overigens openhartig bekennen, dat dé vrees
voor de kritiek bij mij niet sterk genoeg is, om de zucht,
op de eene of andere wijze mijne jeugdige kunstbroeders
van eenig nut te zijn, te kunnen onderdrukken.
Om dus met mijne wijze van denken over de kunst die ik
echter niemand zal opdringen, en met de oorden, waar stu-
diën voor den schilder te halen zijn, die zeker nog niet
algemeen genoeg bekend zijn, b. v. \\GiAhrdal, den jongen
kunstenaar bekend te maken, liet ik mijne aanteekeningen
drukken. Bïogt deze of gene iets fraais bij iets nuttigs in
mijn boek vinden, dit zal mij genoegen doen, althans,
mijn vriend! mogt er iets goeds door ii in gevonden
worden, dan ben ik rijkelijk beloond.
Ontvang een' Avelgemeenden handdruk van
CiEVE, UWEN VRÏEND
Augustus 1841. Jg^ ^^ MLoeHHoeU.
Λ:' ·,■■. ■> ..WvaJ·-^Λ.
-ocr page 8-EERSTE HOOFDSTUK.
Vertrek der vier Landschapschilders naar Emmerick. — De Rijn
voor Emmerick. — Geene stoomboot. — AVat men al ziet,
wanneer men op eene stoomboot wacht. — Verschillende per-
sonaadjes. — De witte Engelschman en zijn knecht. — Fransch
spreken. — Een origineel en tAvee kopijen. — De Drusus. —
De aak en de stoomboot. — AVat men op eene stoomboot kan
zien. — De jongelieden. — AVat men op eene stoomboot al
denkt, zoo men op eene boot denken kan. — Het schetsen. Wen-
ken voor jeugdige en reeds gevorderde schilders. — De stroom
en het leven. — De avondi — Het onweder. — Dusseldorp, —
Het hotel de drie Rijkskroonen. — Een stil en alleraardigst
gezelschap.........................................Blz, 1.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Morgen-bezigheden in een logement. — Welk besluit men neemt. —
Een toertje door Dusseldorp. — Kort overzigt der stad. —
vrii ί Ν II ο υ 1).
De Nederlaiidsclie en Duitsche schilderschoul. —■ λ'οιΊίΟβηϋβ
scLilderstudieii. -— Onpoëtisclie voorstellingen der natuur. —
De poëzij der kleuren. — Arme ^dichters onder de schilders. —
Hoe RDDOLF hierover denkt. —'Dat zal" Avel zoo zijn. — De
apporterende schilder. — Vertrek uit Dusseldorp. ~ Metl-
mann, — Neander-höhle. — Raadgeving. — Tusschen 31ett-
mann en Elberfeld. — Het vergezigt. — Verschillende >vijze
van zien iler schilders. — Het gevocL —u Elberfeld. — Land-
schappen. — Schivelm. — Hagen. — Regen. — Eene passa-
gierskamer met liare bevolking. — Lu renaissance. — Een
dikke en een groene heer. — Gesprek. — Groote teleurstelling. —
Geene -wilde bosschen. — De twee. knapen. — Zuiver kunst-
gevoel.--^"Kunstverzamelaars en kunstkoopers. — Landschap-
pen. ■— Limburg aan de Lenne......................Blz. 20.
iifcii!;;.. .
DXRDE HOOFDSTUK.
Onaangenaam weder. — Omstreken van Limburg. — De Avaard
cn zijne gasten. — Overleg. — Besluit om naar het Ahr-dal
te gaan. — Hel hotel en de arke Noachs. — Het kasteel. —
De jonge juiVrouwen. — Terugtogt van Limburg naar Schwelm.·—
Landscliap. — Hoè lïióeljelïjk' het voor dön 'kmistenaar is schil-
derachtige oorden te vinden. Wangunstige kunstbroeders.—
Voorbeelden hiervan. — De stoomboot bij Keulen. — Gezigt
op Keulen. — Schilders cn studenten op de boot. — Over het
aanleggen cener schilderij. — AYelke manier de schrijver volgt.—
De aanleg; — Het opschilderen. —' Aankomst te ^ολμ. — Hecr-
I IV Η ο υ D, IX
Hjke natuur. — Ecu maneschijn. — Stoornis. — Het spook. —
Eenc schets. — Opmerkingen hierover. — Vertrek. — Het Ze-
vengehergte. — Ecne legende. — Het teekenen. — Legende. —
Aankomst te Remagen............................ .lilz. 75.
VIERDE HOOFDSTUK.
HÜa^ naar pllirw^il^r.
"Remagen. — Krijgslieden. — De majoor. — Vertrek. — Een
nieuwe reismakker. — Kruijers. — Legende. — Katuurtare-
reel. — Nog iets over het koloriet der Hollandsche en Duitsche
school. — Heerlijk gezigt. — Prentverkoopers. — Eenige Duit-
sclie kunstbroeders. — Tentoonstellingen. — Heppingen. —
Katuurtaiereel. — Legende. — StoiFaadje voor cenen. voor-
grond. — Aankomst te Ahrweiler. — Aangename Avandelin-
gen. — De Culvarié'nberg. — De privaat-salade, en wat al
verder in dit hoofdstuk volgt..·...................Blz. 158.
VIJFDE HOOFDSTUK.
tc pHawcÜicr.
Een zonderling begin. — Een klein maar welligt een nuttig
Hoofdstuk voor jeugdige schilders..................Blz. 228.
χ INHOUD,
ZESI>£ HOOFDSTUK.
Vertrek van Akrwciler. — Walportsheim. — De Bonte Koe, —
De Vischkoning. — Schoone natuurtalereelen, — Iets over de
Avolkscliaduwcn. — Maricnthal. — Saffenhurg. — De Loch-
mühle. — De Tunnel. — Aankomst to Altenalir. — Het Witte
Kruis. — Heerlijk natuurtalcreel. — Altenburg. ■— Kreuz-
berg. — Een onweder. — Vertrek van Altenahr. — Terug-
reis.............................................Bh. 247.
• i
-ocr page 12-Yertrek dei· -vier Landscliapscliilders naar Emmerik. — De Rijn
voor Emmerik. — &eene stoomboot. — Wat men al ziet, wan-
neer men op eene stoomboot wacbt. — Yerschillende personaadjes.
De witte Engelscliman en zynj knecht, ~ Fjransch spreken, —
Een origineel en twee kopijen. — De Drusus. — De aak en
de stoomboot. — Wat men op eene stoomboot kan zien, — De
jongelieden. — Wat men op eene stoomboot al denkt, zoo men
op eene boot denken kan. — Het scbetsen* Wenken voor jeugdige
en reeds gevorderde scliilders. — De stroom en het leven. —
De avond. — Het onweder. — Dusseldoi-p. — Het hotel de
drie Rijkskroonon. — Een stil en alleraardigst gezelschap.
Het was op eenen schoonen Augustusdag; reeds
had de zon het westen door haren glans verguld,
toen yier personen, vrolijk en eensgezind, vol hoop
en begeerte naar de schoone natuurtafereelen, die
weldra hunne ziel in verrukking zouden brengen,
met den postwagen, van Cleef over den schoonen
met populieren beplanten weg, in vluggen draf,
naar Emmerik snelden, om, aan den luchtigen oever
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 15
dezer stad, eene der stoombooten te mogen be-
reiken, die, den Rijn opwaarts varende, hen nog
dien namiddag nader aan het doel hunner begeer-
te mogt brengen.
Het duurde niet lang, of de postwagen met zijne
vier landschapschilders, dit waren zy, benevens
eene oude en jonge dame, waarvan de eerste be-
leefd , maar de laatste allerliefst mogt genoemd wor-
den, bereikte den statig voorbijdrijvenden Rijn-
stroom , aan Aviens regter oever Emmerik zich
verheft, en in zijne wateren zich spiegelt.
Na een aangenaam kwartier uurs met overvaren
te hebben doorgebragt, stapte men aan wal. Er
lag nog geen stoomboot, ofschoon men ons in Cleef
de verzekering had gegeven, dat wy er eene, die
den Rijn moest opvaren, zouden vinden. Op ons
herhaald vragen, waarom de boot niet op den be-
stemden tijd aan den wal van Emmerik lag, gaf
men ons het onvoldoende antwoord: » De boot wordt
elk oogenblik verAvacht."
Voor iemand, die gewoon is de natuur gade te
slaan, en als landschapschilder, ter bevordering zij-
ner kennis, het zich ten pligt heeft gemaakt, alles
te moeten opmerken, wat in dezelve zich voordoet
en hem dienstig kan wezen, kunnen eenvoudige
natuurtafereelen even zoo streelend zijn, als roman-
tische. Welligt leerzamer, daar betoog er meer een-
voudige harmonie in beschouwt, terwijl in deze,
door het wegslepende van trotsche voorwerpen, niet
de volle aandacht geniet of kan genieten. Zoo was
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 3
mij de statige Rijn voor Emmerik; hoe eenvoudig
het tafereel hier ook was, ik vond het schoon.
Welk een teeder verschiet! Welk een zachte
avondgloed! Hoe liefelyk jaagt een naauw voelbaar
avondkoeltje hier en daar eene zilveren streep op
den blaauwachtigen Rijn! Hoe fijn, hoe zacht en
stil van kleur zijn alle voorwerpen in hunne scha-
duw ! Hoe piquant, maar toch teeder van kleur in
hunne zonnezijde! Waarlijk schoon.......Maar waar
blijft de stoomboot?
Het werd acht uur, en nog geene zwarte kolen-
dampen aan den noord-westelgken horizon, die de
komst eener boot deden vermoeden. Het werd ne-
gen, tien uur, er kwam geen boot; het werd nacht,
en wij waren verpligt, ik beHbef u niet te zeggen
in welk eene gemoedsgesteldheid, in het hotel des
Pays~Bas, alwaar wij voorloopig onze koffers hadden
laten brengen, den nacht door te brengen.
Wij plaatsten ons aan tafel, gebruikten een stuk
brood en vleesch, dronken een glas wgn, en bega-
ven ons, na de vervulling dezer behoefte, ter ruste.
Het overige gezelschap, ik geloof dat hetzelve uit
acht personen bestond, was even geestig als wij:
men at, dronk, zweeg en ging naar bed.
»0p, reismakkers, op] —een heerlyke morgen
lokt ons naar buiten!"
Ja, schitterend glansde de zon aan den oostelij-
ken hemeltrans, en beloofde ons een' der schoonste
dagen; de Rijn was als een spiegel, en dreef trotsch
en statig onze blikken voorbij, als of hij gevoelde
If
4 VAIN GLEEF WAA.R DU3SELD0111'.
een-der hoofdstroomen ύάττ Europa te zijn. Wel
lachten ons in het verwijderd verschiet de hoogten
van Calcar en Xanten tegen, — maar in het wes-
ten? Wij >varen bijna blind van 't kyken op een
en hetzelfde punt, en dat punt was het westen,
Λvaar nog geene opvarende boot was te bemerken.
Ik deed, om den tijd te korten, mijn zakboekje
open, en schetste de brug of styger, waaraan de met
ongeduld verwachte boot moest stilhouden. Niet
dat deze brug zoo bijzonder schilderachtig was, maar
zij had toch iets eigenaardigs, en hoewel ik geen
liefhebber van bruggen ben, moest de tijd toch
doorgebragl worden, al zouden wij denzelven als
jongens verlmikkeren.
Deze brug of stijgêr trok mijne aandacht, vooral
door de bijvoorwerpen, als vaten, koffers, kisten,
balen, steenen, touwtrossen, houthoopen, schuiten,
figuren, enz. alles op en door elkander met eene
schilderachtige onachtzaamheid. Achter deze brug
zag men nog eene tweede en derde met dergelijke
bijzaken, en achter dit alles verhieven zich huizen,
scheepsmasten, sommige met heele, andere met halve
opgehaalde zeilen. Al deze voorwerjDen lagen eenig-
zins in de schadmv, en iverden hier en daar door
een piquant zonnelichtje, dat weder met het don-
kere en krachtige van schuiten en paalwerk tegen
de helderheid en het flikkeren van het stroomend
water eene schoone tegenstelling vormde, met eenè
levendigheid bezield, die ieder in het oog moest
vallen, terwijl een zacht en fijn verschiet, in eene
11
■ I
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 18
•reine morgenlucht omhuld, dit aardig tafereel be-
sloot.
Algemeene vreugde! De lang gewenschte stoom-
hoot zal komen, het vfestelijke vergezigt is reeds
door dikke, ζΛνβΓίβ rookwolken onkenbaar gewor-
den. Alles komt in beweging; men loopt, draagt,
kruit, rolt en pakt; van alle zijden ziet men door
verveling gemartelde reizigers aankomen. Ginds
verschijnt een personaadje , wiens uiterlijk bijzon-
der geschikt is, om als bullebak of bietebouw den
kinderen schrik aan te jagen, Eene buitengewoon
lange, magere gestalte, geheel ingepakt ineen' van
den hals tot op de voeten hangenden witten stofman-
tel; broek, schoenen, ja, zelfs zijne handschoenen
van dezelfde kleur; het hoofd, door een' grooten,
witten hoed genoegzaam geheel bedekt, was alleen
zigtbaar door een' fameusen haviksneus, geënca-
dreerd in eene rondom het gelaat gaande harigen
lijst α la renaissance^ waardoor deze zoo bijzonder
goed uitkwam, dat men in tivijfel stond, of men
zich om deszelfs buitengewone grootte of hoog roode
kleur moest verwonderen.
De gestalte werd gevolgd door een' bediende, —
koddig toeval! — die, om een contrast met zijnen
meester daar te stellen, ter naauwernood delengte
van vier Amsterdamsche voet haalde. Wat de natuur,
echter den man in lengte had geweigerd, had zij
hem in dikte rijkelijk vergoed. Zijn hoofd onder-
scheidde zich van dat zijns meesters door eene soort
van negerhaar, hetwelk in krulletjes tot op de naauw
I 6 van gleef in'aar dusselüorp.
i zigtbare wenkbraauwen hing, waaronder twee klei-·
I ne gitzwarte oogappeltjes heimtückisch, zoo als de
I Duitschers zeggen, ronddraaiden. Zijn neus was
I kort en dik, en om den grooten mond, met dikke
I lippen omzoomd, zw eefde voortdurend een spot-
achtig lachje.
Deze dwerg, die een' ongunstigen invloed op mij
uitoefende, droeg zijnen meester een klein koffertje
na, welke laatste door meer dan een dozyn bede-
lende jongens, waaraan ook te Emmerik geen ge-
brek is, gevolgd ΛΥerd. ïe vergeefs staken de kna-
pen hunne handen uit; of mijlord het bedelen op
zijn platduitsch niet verstond, dan of de lange stof-
mantel zijn lordschap verhinderde, om zijne handen
in den zak te brengen, weet ik niet, maar wel
dat de jongens niets kregen.
Iets verder komt een heer met twee dames; lang-
zaam , maar deftig is hun tred. Naar de vier krui-\
wagens met koffers, reiszakken, hoededoozen, enz.
te oordeelen, schenen deze deftige luidjes Hollan-
ders te zijn. Zij spraken echter fransch, maar een
pseudo-fransch, een hollandsch-fransch, een af-
schuwelijk fransch, zoo als in het vaderland dik-
wijls wordt gesproken, wanneer de personen eene
soort van waardigheid aan hun minder waardig ik
willen bijzetten.
Vóór mij trippelen en huppelen drie heeren,
die een oogenblik onze aandacht tot zich trokken.
Waarom? — Wel, verbeeld u drie menschen te
zien, die geen oogenblik stil staan, die onophou-
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 7
delijk met hoofd, handen en voeten in beweging
zyn, en daarenboven zoo geweldig schreeuwen, dat
dit waarlijk een verschrikkelijk duël van stemmen
mogt genoemd worden. Stel u tevens een mager
manneke en twee mannen als biertonnen voor,
die alles, wat het mager manneke doet of zegt,
naapen. Het Avaarom? dit zal ik u terstond op-
lossen. Ook deze drie personen spraken Fransch;
het kleine magere manneke was, zoo als ik later
vernam, een Franschman; zijne makkers waren geene
Hollanders. — Mijn vriend, die, terwijl ik naar
deze menschen keek, zich onledig hield met het
bezigtigen van eenige niets beduidende prenten,
door eene vrouw hem aangeboden, trok my bij
den arm met den uitroep: wZ-iedaar een origineel
met twee kopijen 1"
Een weinig links van mij af, stapt een eerlijke
Duitscher voort, die den hem omgevenden luchtstroom
met rookwolken, welke uit zijnen mond opstijgen,
vervult. De rooker neemt zijne pijp uit den mond,
en groet zoo onderdanig en vriendelijk, als maar
mogelijk is, den langen, witten Engelschman. Waar-
om? De eerlijke Duitscher houdt een voornaam
Hotel te...... en heeft met den witten mij lord
eene kapitale kennis gemaakt.
Daar springt, dan regts, dan weder links, als een
halfjarig geitebokje, een opgeflikkerd saletjonkertje,
met kaarten, boeken, wegwijzers, een lorgnet en
een' verrekijker gewapend, Om toch goed den Dra-
chenfels te kunnen opnemén. — Ginds eenige boe-
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 8
ren, soldaten, joden met hunnen klein-handel;
een, waarschijnlijk door de studie, bleek, mager en
kortzigtig student, gebukt onder den last van een
ransel, die zijne garderobe en eenige leerboeken
bevat; in de eene hand houdt hij een' knuppel
als Λvandelstok, in de andere eene pgp met kwas-
ten als vuisten, en op de borst hangt een byna le-
dige tabaksbuidel. De geleerde met zijnen knuppel
zag er niets brillant uit, maar hij scheen filosoof
te-zijn, en geleerd te hebben: dat men bij alle
aardsche Λvederwaardigheden den moed niet moet
I verliezen, llij Λvas ten minste vrolijk gestemd.
Zal ik u de groote massa nieuwsgierigen nog be-
^ schriijven, die langs de kade wemelt? Ik heb de
meest in het oog loopende personaadjes u voorge-
steld, en geloof hiermede te kunnen volstaan.
Welk een kolossale berg van goederen, die met
I hunne eigenaars op de komst der boot wachten!
Het goed heeft niets te vreezen; eenige tolbeambten
vormen een' cirkel om kisten, koffers en balen, en
geen jagthond kan scherper voor een veldhoen staan.
Maar, \vat hoor ik? — Een algemeene vreugde-
^ kreet verheft zich. — » Wat beduidt dit, vriendje!"
' vroeg ik aan iemand, die ^an mijne zyde stond. —
))De boot is in 't gezigt," was 't antwoord, — En
jt ja, ivaarlijk, daar komt zij.
I Alles tuurt nu op één punt, en niet tevreden,
li om van de kade dit lang gewenschte voorwerp te
f zien aankomen, ofschoon de afstand nog niet toe-
I ' laat te onderscheiden, welk eene boot het is, loopt
-ocr page 20-VAK GLEEF «AAR DUSSELDORP. 9
men met een' stormpas de brug op; ook wij volg-
den de al te nieuwsgierigen.
Een kruijer, die met zijne hand boven de oogen,
even als alle aanwezigen, naar de boot tuurde^ riep
eindelijk uit: »'t Is de boot niet, mannenl"
))Wat raaskalt gij daar?"
))Nu, gij zult het zien!"
En helaas, ja! wie beschrijft het onaangename
dezer teleurstelling? Toen het voorwerp, dat ons
allen zoo innig verheugd had, naderbij kwam, was
het eene sleep-stoomboot!
Ach, hoe geef ik u een denkbeeld van de knorrige
en ontevreden aangezigten, van het razen en tieren
der menigte! — 't Is reeds tien uur, en nog geene
boot; waar moet het heen ? — Zullen wij den gan-
schen dag in het plat-prozaïsche, het niets aanval-,
lige Emmerik moeten doorbrengen? Maar het spreek-
woord zegt: Wanneer de nood het hoogst is, is de
redding nabij. — Ziet, daar rijst aan den horizon
eene nieuwe rookkolom, en met deze keeren moed
en hoop in het harte terug. Daar komt de boot
achter den dijk te voorschijn. Is zij het? is de al-
gemeene vraag. Ja, zij is het! — Alle twijfel is
verdwenen , alles komt in beweging, daar weldra
de zoo lang gewenschte boot aan wal lag.
Half tΛvaalf sloeg de klok, toen wij den wal
verlieten, waarbij, door de onvoorzigtigheid en on-
vergeeflijke onbedachtzaamheid eens schippers, droe-
vige ongelukken zouden hebben kunnen plaats grij-
pen. Een schipper, namelijk, met zijne volbeladen
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 10
kolenaak aan den wal liggende, om zijne vracht
te lossen, had, waarschijnlijk in de meening, dat
hij zijne steenkolen vóór het vertrek onzer boot
nog aan wal zou kunnen brengen, een tros aan
een der raderen van de stoomboot vastgemaakt.
Zoodra deze in werking kwam, wond het draaijend
rad het daaraan vastgemaakte touw om zijne spil.
De aak, die op een' kleinen afstand der boot lag,
naderde met een vreesselijk geweld de raderkast,
en zeker zou het ligtgebomvde vaartuig met man
en muis door 't geweld des strooms een prooi van
het water zijn geworden, zoo de kapitein der boot
het gevaar niet bij tijds had ontdekt, de Λverking
der stoomkracht had laten beteugelen en aan de
boot eene andere wending had doen geven. De schip-
per der aak, die al zijn touw afgevierd had, kapte het-
zelve af, en werd aldus van eenen geheelen ondergang,
die den armen kerel zoo even bedreigde, gered.
Het middaguur hoorden wij nog van Emmeriks
torenspits galmen, toen dit reeds op eenigen af-
stand van ons lag, en zonder tusschenkomende
voorvallen, der melding waardig, vervolgden wij
langzaam onzen weg naar Dusseldoiy.
Op onze vraag, den stuurman gedaan, waarom
de boot zoo laat te Emmerik was aangekomen,
kregen wij ten antwoord, dat de boot, die gisteren
avond te Emmerik aan wal had moeten zijn, te
Arnhem, door een ongeluk aan de machinerie was
teruggehouden geworden, en dat wij ons nu op de
Drusiis bevonden. Helaas,. onze Dnisiis geleek in
ÊiL·
-ocr page 22-VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 11
geenen deele naar den jeugdigen en vurigen Ro-
meinschen veldheer, M^ens naam hij droeg. Hg
was oud en stram, terwyi de zwakte zijner organen
niet toeliet, hem wat aan te zetten, waardoor
eene tweede boot, die kort na ons te Emmerik was
aangekomen, onder luid geklepper harer raderen,
ons voorbijsnelde.
Het weder bleef den ganschen dag overheerlijk
schoon. De aangename koelte, die over den Rijn-
stroom zweefde, was ons welkom. Onder de ver-
kwikkende schaduw der luchtige tent, vergaten wg
spoedig het doorgestane leed te Emmerik^ en het
ongenoegen over den slakkegang van Drusus.
De tent overdekte een talrijk en aangenaam gezel-
schap van beiderlei kunne, dat met lezen, spelen, pra-
ten en kijken den tijd doorbragt. Ik had mij zoo gemak-
kelijk mogelijk in een der hoeken van den stuurstoel
nedergevleid , en overzag van mynen half ooster-
schen zetel het voor mij onder de tent geschaarde
gezelschap. — Welk een verbazend verschil is er
toch tusschen den een' en den anderen mensch!
Zie met welk eene opmerkzaamheid deze hier alles
gadeslaat, wat de Rijn-oevers hem aanbieden, ter-
wijl zyn buurman, waarschijnlgk zeer ongevoelig
van aard, in zijne geheele lengte op eene der banken
ligt te slapen! Zie deze jongelieden een boek door-
bladeren, en hoor welke geestige aanmerkingen zij
over den inhoud van hetzelve maken. Anderen van
hunne jaren zitten aan een tafeltje met drie flesschen
Niersteiner langhalzen, en schijnen er eene bijzon-
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 12
dere eer in te stellen veel te drinken en luide ge-
sprekken te voeren, die alle kenteekenen hunner
verfijnde maar slechte manieren dragen, en het
schoone geslacht doen blozen.
Met welk een innemend gelaat blikt gindsche
heer het gezelschap aan! iiij v^ eet een ieder, als
een A^riend, aan zich te kluisteren, döor gezonde
en vrolijke gesprekken. Hij is deelnemend; een
ieder neemt ook deel in hem.
Maar wie fronst niet het voorhoofd, bij het zien
der figuur, die met paauwentred daar op en néér
stapt, en het gezelschap noodzaakt ruim baan voor
hem te maken, terwijl hy een ieder, dien hij ont-
moet, met een' verachtelijken blik van den kruin
tot de versenen meet, geen woordje uit, en de
dames stout weg zijnen sigaardamp in het lieve ge-
laat blaast ? Wie is hy ? Is het goud, roem, eer-
titels of verdienste , waarop zich deze persoon ver-
heft? Iets moet het toch zyn; die zich op niets
verheft, verdient een plaatsje in een krankzinni-
gen-huis. Maar hij, die zich op iets verheft, waar
zoudt gij hem plaatsen, mijne lezers? Zoudt gij
eene betere localiteit, dan de zoo even opgenoemde,
voor hem weten? Andere) schrijvers mogen het be-
ter uitleggen of beantwoorden, wij zeggen, dat de
man niet wijs is. Wij mogen bij het zien van dus-
danige heeren soms het voorhoofd fronsen, maar
bij eenig nadenken, moeten Avij waarachtig met
zulke stumpers een diep medelijden gevoelen: zij
kwellen zich zeiven het meest.
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 13
Welk een veel beteekenend gelaat blikt daar in
het ronde; welk een niets beteekenend gezigtje draait
zich daar om! Welk een verschil in den oogopslag,
in de uiterlyke vormen! Hoe oneindig verschillend
moet ook het innerlijke dezer beide menschen zijn,
daar men, zonder een aanhanger van lavater , gall
of zijne leerlingen te zijn, toch aan eene zekere
overeenstemming tusschenhet materiële en geestelijke
van den mensch moet gelooven. Schyn bedriegt; maar
zijn de oogen de spiegels der ziel niet, en staan
de kenmerken onzer neigingen en gemoedsaandoe-
ningen niet op het gelaat uitgedrukt?
Al zit men maar in een hoekje van den stuur-
stoel eener stoomboot, overal vindt de opmerkzame
beschouwer der natuur stof, om zijne geesivèrmo-
gens te ontwikkelen , en nieuwe indrukken te ont-
vangen.
Daar de Rijn van Emmerik tot Bonn, — Bussel-
dorp en Keulen uitgezonderd, — zoo als velen mijner
lezers bekend is, weinig of niets belangrijks oplevert,
behoefden wij ons schetsboekje niet te voorschijn te
halen. — Echter voor hem, die gewoon is altijd iets
te doen, is er ook altijd stof voorhanden. Zoo
schetste ik in het voorbijvaren een gedeelte der bui-
tenkant van Rees, ook iets van Xanten, en toen
ik niets meer van dien aard vond, werden mijne
reismakkers op 't papier gebragt, terwijl zij al hunne
aandacht op een allerliefst meisje gevestigd hielden,
het juweeltje der op de boot vereenigde dames. Ook
mij was de lieve schoone niet onverschillig, en
14 TAN GLEEF NAAR DUSSELDORP.
gaarne had ik, zoo eene gunstige gelegenheid zich
had opgedaan, door eenige vlugtige trekken hare
bevallige figuur in mijn schetsboek opgenomen.
Nu wij zoo van 't schetsen spreken, moet ik u
hieromtrent eenige bijzonderheden mededeelen. —
Ik heb een schilder gekend, die, ofschoon hy zeer
goed naar het naakt en gekleed model teekende,
en de proportiën des ligchaams, de verkortingen,
verlengingen, wijkende en voorkomende deelen der
figuur, zeer goed kende, toch nimmer zonder schets-
boek was, hetzij hij bij zijnen koiïïj- of theepot zijn
pijpje rookte, bij zijne vrienden was, of in een kof-
fijhuis met de bierkan voor zich zat. Op de kaai- /
jen, markten, vooral op marktdagen, buiten de
stad, altijd was het boekje bij hem, en veeltijds in
zijne hand.
Hij schaamde zich niet, ofschoon hij keurig net-
jes naar de mode van zijne dagen was gekleed, en
als een deftig en fatsoenlijk man bij een ieder be-
kend stond, om met zijn teekenboek in de hand
langs de straten te loopen. In 't geheel was hij niet
trotsch op zijne talenten, maar beweerde altijd,
dat er nog veel, zeer veel voor hem te leeren over-
bleef. Zijn schetsboekje was vol luchtige krabbe-
lingen van beeldjes, beestjes, verschillende groepe-
ringen , op alle mogelijke manieren, terwijl bg velen
de stof en kleur der kleeding was aangeteekend. De
meeste dezer krabbelingen waren ontstaan, terwijl
de schilder op de hierboven genoemde plaatsen
eenige uitspanning zocht.
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 15
Dikwijls bezocht ik de schilderkamer des kunste-
naars, terwijl hij bezig was, om, met behulp zijner
studiën, een landschap te componeren. Dan zag
ik, met hoeveel gemak hij groepen van menschen
en beesten in hetzelve schetste, genomen uit het
boekje, hetwelk geopend op zijnen schilderezel lag.
Dit verbaasde mij te meer, daar ik anderen met
zoo veel moeite, na eerst alle portefeuilles te on-
derste boven te hebben gehaald, hunne stoffage,
en dan nog stijf en armzalig, op het doek of paneel
zag brengen.
Wanneer nu zijne groepen oppervlakkig, maar
goed, op hare plaats waren geschetst, dan begon hij
zijne collegie- of akademie-studiën te raadplegen,
en zijne stoiFage kreeg alsdan een' uitvoerigen om-
trek. Ook was hij zelden met de kleeding en kleur
zyner figuren verlegen; in zijn schetsboekje had hij
immers een grooten voorraad van verscheidenheid
opgeteekend ?
Ik kon in 't eerst niet begrijpen, hoe iemand,
die zoo goed teekende, en zoo vele akademie-stu-
diën bezat, zich dagelijks metjdat gekrabbel kon
bezig houden. Ik dacht: hij heeft genoeg gestudeerd,
en dat krabbelen is maar papier vermorsen. Toen
ik echter het nut en voordeel zijner krabbelingen
bemerkte, begreep ik zonneklaar het doel zijner
meeste uitspanningen: nooit behoefde hij met den
aard en de plaatsing zijner stofTage verlegen te zijn.
De stoombooten bieden eene schoone gelegènheid
aan, om vele figuren en verschillende voorwerpen
VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 16
te schetsen; ongemerkt kan men in den eenen of
anderen hoek dezen arbeid verrigten. Schetsen is
eene aangename tijdkorting; men verkrijgt hierdoor
gemakkelijk een' rijkdom van fantasie, en gewent
zich zijne figuurtjes eene gemakkelijke houding te
geven; die men, bij al de kennis van het menschen-
beeld op eene akademie verkregen, zich niet
zoo gemakkelijk eigen maakt, daar zelden de mo-
dellen de bedoeling van den steller begrijpen. —
Maar keeren wij tot onze boot terug.
Zoo als ik zeide, bragt ik een gedeelte van den
tijd met schetsen door , terwijl mijne vrienden, door
de bekoorlijkheden van een lief meisje betooverd,
onvatbaar voor eenige uitspanning schenen gewor-
den te zijn. Toen het voorwerp hunner aandacht
van plaats veranderde, Averden zij uit hunne zalige
droomen gewekt, en geraakten Avij in gesprek. Wij
stopten eene versche pijp, dronken een glas wijn,
en waren gelukkig. Nadat ik eenige malen de boot
op en neer had geloopen, bleef ik in gedachten
verzonken bij de rader kast staan. Mijne ziel verloor
zich in eene opeenstapeling van herinneringen, be-
schouwingen en vergelykingen. Dikwijls was voor
mij de bruisende en dikwijls van gedaante verande-
rende stroom, dan somber dan schitterend door de
zon verlicht, het beeld van 't menschelijk leven.
Snel toch vliegen onze dagen daarheen, bruisend of
kalm naarmate wij door onze hartstogten worden
gedreven, vol afwisseling door verschillende omstan-
digheden, dan vroHjk en glansrijk, als de zon van
VAN CLEEP WAAR DUSSELDORP. 17
iTOorspoed en geluk ons toelacht; dan droevig en som-
ber, als de levensdagen door onweérswolken worden
beschaduwd. Even als deze stroom, aan eene natuur-
wet gehoorzamende, van zijnen oorsprong naar den
I oceaan \vordt gedreven, zoo snellen ook wy reeds bij
onze geboortCj den grafkuil te gemoet, en .... Vreest
niets, mijne lezers! ik zal u niet langer met diep^
zinnige «n vaak medegedeelde bespiegelingen bezig
houden. Wg zijn reeds voörby en Rührort.
De glans van den dag begon zich in den zachten
purpergloed van den avondstond te verliezen. De
in het Westen drgvende wolken waren als met goud
omzöomd. Eene liéfelykfe avondkoeltè bewoog hier
en daar de spiegelgladde oppervlakte des Rijns;
nevelen begonnen het verschiet onduidelijk te ma-
ken , en achter deze verborg de zon hare majesteit.
Weldra Avas ook het flaauw schijnend rood aan den
oostelijken horizon, de laatste weerkaatsing van
den zonnegloed op de wolken, verdwenen. De aarde
lag voor ons in het duister gedompeld.
Het koeltje, dat weinige minuten vroeger zoo aan-
genaam en welkom was, begon nu, als koude avond-
wind, ons huivering op 't lijf te jagen. Intusschen
was het bootsvolk bezig, om een zeildoek over de
goederen der passagiers te leggen, doch vele reizi-
gers, die naar hunnen mantel of jas zochten, stoor-
den hen telkens in dezen arbeid. Langzamerhand
verlieten de passagiers het dek, welk voorbeeld ik
volgde; de kajuit echter was als 't ware een oven
geworden, zoodat ik spoedig weder naar boven snelde,
#
18 ΤΑΤ< CLEEF NAAR DüSSELDORP.
mij in mijnen mantel wikkelde, en den tijd met
wandelen doorbragt. — Om mij heen belette de duis-
ternis iets van de aarde waar te nemen ; ik sloeg
mijne blikken hemelwaarts; daar had zich een
prachttooneel geopend, hetwelk slechts met stomme
bewondering kan aanschouwd worden. Millioenen
zonnen met hare planeten en wachters wentelen zich
daar in eene eeuwige ruimte! Zinverdoovend denk-
beeld ! \Vij, die aan tyd en ruimte zoo naauw zgn
verbonden! wij, die alles bij afstanden berekenen!
hoe zullen wij ons een denkbeeld eener eindelooze
ruimte, eener eeuwigheid kunnen vormen ? Wij vaak
zoo verwaande menschen! — Zoo trotschheid in
onzen boezem mogt opwellen, dan de blik he-
melwaarts geheven, en wij zullen het kleine, het
zoo weinig beduidende van ons bestaan gevoelen.
Mogt een edel gevoel onze ziel bij den aanblik van
zooveel majesteit aangrijpen, dan zij het dit: trotsch
te zijn, dat wij een schakel aan den onmetelijken
keten uitmaken.
Terwijl ik bij deze overpeinzingen de oogen naar
den glanzenden sterrenhemel gekeerd hield, werden
zg eensklaps door een' bliksemstraal naar een ander
punt gerigt. In het zuiden had zich eene wolken-
massa zamengepakt, en uit derzelver sombersten
boezem kwam het flikkerend licht te voorschijn.
Ik vroeg den stuurman, wat hij van het weder
dacht, en deze gaf mij de verzekering, dat de bui
ons niet zou bereiken, maar voorbij zou drijven.
De ondragelijke warmte in de kajuit, maar vooral
MiM&i
-ocr page 30-VAN GLEEF JSAAR DUSSELDORP. 19
de kleine afstand, die ons van Busseldorp scheid-
de, bragt alle passagiers op dek. Een ieder zorgde
voor zijne goederen, want wij zagen reeds de vele
lichten, die uit de huizen van Busseldorp schit-
terden.
Eene stad aan het water gelegen heeft, bij den
avond gezien, door hare lichten en derzelver weer-
kaatsing in den vloed, altijd voor het gevoel iets
vrolijks, iets aanlokkelijks. Wij waren dan ook
regt verheugd, toen de trage Brusus aan wal lag,
en wiy in het hotel de drie Rijkskroonen^ bij den
Heer beekling, ons hoofdkwartier hadden gevestigd.
Vol verlangen naar den dag van morgen, die
ons veel schoons te zien beloofde, begaven λψ^ ons,
gevolgd door den knecht, eene barcarole zingende,
ter ruste.
))-Zal mijnheer zijne laarzen buiten de deur zet-
ten?"
» Ja , JOHANN !"
»Nacht, mijnheer!"
«Goeden nacht, joïïann!"
-ocr page 31-iJart Dussiliyorp tot Cimbur^ aan Hfe
Morgen-ieiigheden iü een Ibgement. — Welk tesluit men neemt.—
Een toertje door Ousseldorp. — Kort overzigt der stad. — Öe
Nederlandsclie en Duitsche schildefschool. — Verkeerde schilder-
«tudien. — Onpoëtische Toorstellingen der natuuri — De poëiij
der kleuren. — Arme dichters onder de schjlders» — Hoe RunoLF
hierover denkt. — Dat zal wel zoo zijn. — De apporterende
schilder. — Tertrek uit Dusseldorp. — Metfmann. — De Ne-
ander-höhle — Kaadgeving. — Tusschen Mettmann en Elier-
/eld. — Het vergezigt. ^^— YerschUlcnde -wijze Tan zien der schil-
ders. — Het gevoel. — Elberfeld. — Landschappen.— Schwelm.—
HagC7i. — Regen. — Eene passagierskamer met hare bevol-
king. — La renaissance. — Een dikke en een groene^ heer. —
Gesprek. — Groote teleurstelling. ~ Geene wilde bosschen. —
De twee knapen. — Zuiver kunstgevoel. -— Kunstverzamelaars
en kunstkoopers. — Landschappen. — Limburg aan de Lenne.
De zon wierp hare morgenstralen in mijne ka-
mer, toen ik, door eene aangename nachtrust ver-
kwikt, ontwaakte. De huisknecht had mij, op mijn
verzoek, ten zes ure gewekt; ik sprong vro-
lijk uit het hed, kleedde mij aan, en riep mijne
vrienden.
VAN DUSSELDORP TOT LIMBURG AAN DE LENNE. 21
Toen ik den blik uit het venster wierp , beloof-
de ons alles weder een' schoonendag. Op de bin-
nenplaats, onder mijn venster, was reeds alles leven
en beweging; hier stond een heer, die aan zijne
onderhoorige gegalonneerden, bezig met het inspan-
nen van twee paarden, zyne bevelen uitdeelde; daar
reinigde een stalknecht, met de meest mogelijke op-
lettendheid, eene tilburij van het kleinste modder-
spatje; ginds draaft de keukendirecteur, reeds in
grande tenue, witte muts, dito buis en sloofje, met
een schrikkelijk groot mes gewapend, waarschynlijk
om eenig gevogelte, bij de eerste stralen der mor-
genzon , aan den alles vernielenden eetlust der men-
schen ten offer te brengen. — Gedienstige beul,
die zoo vele onnoozele kippen, kuikens, eenden,
ganzen, duiven en ander gevogelte, aan den mag-
tigen tyran, onze maag, toewgdt, hoeveel schul-
deloos bloed hebben uwe handen reeds doen stroomen,
zonder dat ooit een traan uw oog ontvloeide, of
het schelle noodgeschrei der slagtoffers eenig leed-
gevoel in uw harte opwekte I 't Zou mij niet mo-
gelijk zijn eene kip of duif te grijpen, en met het
mes den levensdraad af te snijden, en gg ?......
Neigingen en hartstogten zijn bij de menschen even
verschillend als hunne gelaatstrekken, en door deze
wijze verscheidenheid alleen telt de maatschappij
die verschillende werkkringen en standen , waar-
door het eentoonige van 't leven verdwijnt, en vele
genietingen, die de ziel adelen enden geest ontwikke-
len , door levenswijsheid kunnen worden genoten.
' 35 VAW DUSSELDORP TOT
- Terwijl wy bij het geopende veiister een smake-
lijk ontbijt gebruikten, peinsden wij over de mid-
delen na, om zoo^veel mogelijk aan het doel onzer
reis te beantwoorden. Het is heden schoon weder,
morgen is hetzelve welligt onaangenaam; elk uur
hioet ons dus kostbaar zyn, en de tijd, die ons
ter bewondering van Gods heilige en schoone na-
tuur is gegeven, moet niet nutteloos verspild wor-
den: het zou een ziele-verlies mogen genoemd
worden. *
Elkander raadplegende over een spoedig vertrek,
werd ons, op onze vraag, of er zich weldra eene
gelegenheid om de reis voort te zetten zou opdoen,
geantwoord, dat de postwagen naar Elherfeld des
namiddags ten een ure afreed. Hoewel Avij het plan
hadden gevormd, om onze kunstreis over Elherfeld
voort te zetten, gevoelden wij eene sterke neiging,
om dit plan te veranderen, ten minste het vaste
plan werd gemaakt, om niét met de diligence van
een uur te vertrekken. Maar M^aar vinden wij de
gelegenheid, om vroeger Busseldorp te verlaten?
Wij hadden in deze stad nog wel het een en ander
te verrigten, maar dit kon in een klein halfuurtje
in orde worden gebragt, en diis bleef ons nog de
gansche morgen over. Gaarne zouden wij de aka-
demie bezigtigd hebben, maar het schoone saizoen
had de voornaamste schilders naar elders gedreven^
om daar hunne studiën te maken of/voort te; zetten,
zoodat hunne werkplaatsen , aan het akademiege-
bouw meest allen verbonden, ivaren gesloten. Om
LIMBÜRG AAS DE LENNE. 23
behoorlek de akademie zelve te bezoeken, hiertoe
was de tijd veel te kort.
» Wat zullen wij nu doen ?" was de wederzijdsche
vraag.
))Ik weet het, viel ons de vriendelgké kastelein
in de reden; hier staat myn rijtuig; zoo de heeren
't genoegen willen smaken, om onze stad· en hare
>vandelingen te xien, kunnen zij van hetzelve ge-
bruik maken." En met den wijsvinger toonde hij
ons een briliant rijtuig, dat met twee flinke paarden
bespannen voor het hotel stond.
Wij vonden dit aanbod van den Heer beeking
veel te vriendelijk , om het onverschillig ^ aan te
hooren, of van de' hand te wijzen, maar toon-
den hem integendeel op de ondubbelzinnigste wijze
door woorden en daden , dat ons zijn voorstel .regt
welkom was.
Wij sprongen, zonder verdere complimenten, in
het schoone en gemakkelijke rijtuig, om in weinig
tijds het belangrijkste van Biisseldorp, reeds vroe-
ger door ons sgezienen vaak door anderen beschre-
ven, vlugtig in oogenschouw te nemen. De goe^
gekleede koetsier ontving van zynen meester bevel,
om de heeren al het merkwaardige . der> stad en
van derzelver omstreken te laten zien. Daarop
besteeg de man den hoogen despotischen troon met
eene houding, die niet onduidelijk te kennen gaf,
dat hij tamelijk van het gevoel van eigen verdan-
sten Λvas doordrongen. Hij zwaaide zgn' lederen
schepter tweemaal over zijne viervoetige onderda-
24 vajs düsselborp tot
nen; deze gehoorzaamden, en voort ging het rytuig
met zijne vier gelukkige landschapschilders.
Het rijtuig, waarin wij langs de pleinen en stra-
ten voortrolden, werd het stokpaardje onzer vro-
lijkheid. 't Is eene bekende waarheid, dat, wanneer
de mensch door eenigen glans omgeven voor 't
publiek verschijnt, zijne natuurgenooten, zelfs zon-
der hem te kennen, eene soort van achting,en eer-
bied voor hem gevoelen, waardoor onze eigenliefde,
het moge dan zoo weinig zyn als maar mogelyk
is, gestreeld wordt. Hadden wg te voet de straten
van Dusseldovp doorkruist, slechts weinige per-
sonen , en dan nog toevallig, zouden zich verwaar-
digd hebben, op ons hunne blikken te vestigen.
Nu wij echter in een elegant rijtuig waren gezeten,
zagen velen ons met verbazing aan, als of wij groote
schatbezitters, of personen waren, die in de staat-r
kundige wereld hooge betrekkingen bekleedden. Gij
weet het, myne lezers! de personen in het rgtuig
zijn vier landschapschilders, die hunne gelukkige
en vrije werkplaats voor eenige dagen hebben ver-
laten, om hunne zucht naar meerdere kennis en
volmaking der vrije kunst, die zij beoefenen, te
midden eener majestueuse natuur te kunnen be-.
vredigen.
Elk plan, iedere fraaije wandelplaats, eik in
goeden stijl opgetrokken gebouw werd door ons met
belangstelling gezien. Ousseldorp is eene schoone
stad, en der moeite waardig bezigtigd te worden.
De wandelplaatsen, zoowel-binnen als buiten de
LIMBURG AA.H DE LENiiE. 25
stad, zijn ruim, met den meesten smaak gekozen
en aangelegd. Sclioone lommerrijke lanen van lin-
den, beuken en eiken; bevallige vijvers, Λvier boor-
den met fijn houtgewas beplant zijn; kunstige op-
geworpen hoogten, waar om en over zich paden
slingeren; fraaye vergezigten en verrassende uitzig-r
ten, terwyl hier en daar smaakvolle gebouwen dit
kunst en natuur vereenigend landschap verrijken.
Dit alles maakt het verbl^'f te Dusseldory zeer aan-
genaam. Meer dan eens heb ik deze stad met
genoegen bezocht, en zeei· veel zou ik u van haar
kunnen mededeelen, maar, zoo als ik reeds vroe-
ger zeide, Ousseldorp is algemeen bekend. Ik zal
liever, terwgl ik nog zoo gemakkelijk in het rijtuig
zit, met u een' vlugtigen blik op hare kunstenaars
werpen, en door het mededeelen van eenige on-
partijdige oordeelvellingen over de schilderkμnst
eenige klippen aanwyzen, waarop het ontwikke-
lend talent des jeugdigen kunstenaars dikwgls
schipbreuk kan lyden.
Het is ons vaderland niet alleen, hetwelk weldra in
het vak der beeldende kunsten den ouden roem op
nieuw zal handhaven, door met rasse schreden op
dat glorierijke spoor voort te gaan, en waar de schil-
derkunst zich op haren ouden zetel zal verheflPen,
dien zij zich in vorige eeuwen in Nederland had
uitgekozen. Ieder kunstkenner, vrij van vooringe-
nomenheid en partijdigheid, moet bekennen, dat
ook Duitschland krachtig en wakker arbeidt, om
in het gebied der schilderkunst voorwaarts te stre-
' 26 VAW DUSSELDORP TOT
ven, ja, reeds eene hoogte heeft bereikt, die het
met regt onder de scholen van den eerèten rang
plaatst, en wel in 't bijzonder dient dit op de
schilderschool te Dusseldorp toegepast te worden.
Zij maakt zich meer en meer vrij van den ouden,
stijven en droogen trant, die vroeger bijna alle voort-
brengselen der Duitsche schilderschool kenmerkte,
en zich zoo zeer van de vrije en stoutgeschil-
derde stukken der Nederlandsche school onder-
scheidde.
Wat kennis van teekening of den omtrek hunner
gekozen voorwerpen betreft, geloof ik, dat de
Duitschers op een' hoogeren trap staan, dan wij,
Nederlanders. Doch als men in aanmerking neemt,
dat het den leerling, volgens den grondregel van
het akademisch onderwijs aldaar, slechts dan eerst
vergund wordt, het olieverwpenseel in de hand
te nemen, wanneer hy jaren niets anders heeft
mogen doen, dan correcte teekeningen maken
van het menschenbeeld; eene zooveel" mogelijk
grondige kennis der anatomie, ook der chemie en
compositie heeft verkregen, en op de voorbereidende
kundigheden der schilderkunst zijn jeugdig vuur,
zyne zielskrachten als het ware heeft uitgeput,
dan moet het ons niet bevreemden, aan de Dus-
seldoïpsche akademie personen te ontmoeten, die
met eene juistheid en naaüwkeurigheid geteekende
cartons leveren, die waarlijk'bekwame meesters
tot eer zouden strekken.
Het geringste voorwerp wordt met eene naauw-
-ocr page 38-LIMBURG AA.H DE LENiiE. 27
gezetheid geteekend, herteekend , nog eens overge-
leékend, zoodat men over het taai geduld der ver-
vaardigers moet verbaasd staan.
Deze, volgens myn inzien, al te strenge manier
van doen, mag Λvel de oorzaak zijn van. eene ze-
kere stijfheid en scherpte in hunne omtrekken,
en al te groote uitvoerigheid op den achtergrond
hunner tafèreelen; dit is ten hoogste nadeelig'VOor
de voorste figuren of voorwerpen , waardoor, om
mg zoo eens uit te drukken, een rommelboel wordt
voortgebragt.
Duitsckland telt onder zijne schilders waarlijk
mannen van vele en groote verdiensten; kunste-
naars, die op alle buitenlandsche tentoonstellingen
met regt roem en eer hebben verworven. Hunne
werken verraden in compositie en keuze der on-
derwerpen eene hooge poëzij. Wanneer zij een
meer fiksch penseel en natuurlijker koloriet Tnet
hunne teekening en schoone ideen paarden, zouden
zij op een' hoogen trap van volmaaktheid in de
schilderkunst staan.
Ik zal mij wel wachten, om als beslissend regter
op te treden, en den Nederlander of Duitscher den
zegepalm in de schilderkunst, zoo als deze thans
in beide landen is, toereiken. Elke school heeft
hare eigene manier, wijze van zien en denken.
Gelukkig echter de school, waar moeder Natuur op
den voorgrond staat, en zij alleen geraadpleegd
wordt, om waarheid op het doek of paneel voor te
stellen. —. Hij kent de geheimen van de veelvuldige
' 28 VAW DUSSELDORP TOT
schakeringen der natuur, zijne schilderij is eene
getrouwe kopij der natuur, ziedaar den hoogsten lof,
die een' schilder kan toegezwaaid worden, het hei-
ligst doel van al zynen arbeid, van al zyn streven.
Wacht ik mij, om aan de Nederlandsche of
Duitsche school den voorrang te geven, zoo zij het
my vergund te zeggen, dat er onder de Duitschers,
even als welligt ook bij ons, schildertjes worden
gevonden, die, zonder oordeelkundige kennis, voor
vreemde kunst het neusje optrekken, en wanen,
dat zij alleen begunstigd zijn met de poëzy der
kunst, het regt hebben, om eenvoudige^ maar waar
voorgestelde landelijke tafereelen van Nederlanders
als onpoëtisch te mogen verwerpen. Zg , gemaks-
halve , laten anderen voor hen denken, vergenoe-
gen zich met manneke naar manneke te maken,
en eenmaal gezien hebbende, hoe hun meester,
buiten wiens denkwijze zij niet durven denken,
zijn palet in de hand neemt, de kleuren opzet,
bereidt en begint te borstelen, het zich ten pligt
hebben gesteld, altijd zoo te moeten doen, als hij
doet, en niet anders.
Z.al ik nu deze paletslaven vragen, wat poëzij is,
en onder hoe vele vormen zij zich aan ons vertoont
of voordoet? Zij willen haar gekluisterd hebben,
even als zij aan het palet van hunnen meester ge-
bonden zijn, aan het eene of andere gedeelte der
gewijde geschiedenis, of aan iets uit het leven eens
heiligen, aan eene volkslegende, een berucht,
bloedig gevecht, eene theatrale voorstelling aan de
LIMBURG AA.H DE LENiiE. 42
schriften ran dezen of genen schrijVer ontleend,
een wonder vreemd landschap en meer andere
hoogdrayende voorstellingen. Beschouwen wij deze
gewigtige zaak eens van naderbij.
Het doel van den schilder is, naar mijne wijze
van zien, in zoo verre met dat des dichters gelijk,
dat beiden op het gevoel van den beschouwer of
den lezer willen werken. Dit kunnen zij onmo-
gelijk doen, zoodra hunne tafereelen, van welk
eenen aard deze ook mogen zijn, den stempel der
natuur, de waarheid missen. Historische landschap-
pen bijv.; hierdoor bedoel ik dezulke, die ons
eene grootsche voorstelling uit de natuur aanbieden,
welke wy eene dichterlyke, of ten minste geene
prozaïsche of alledaagsche zullen noemen, zoo als
een woedende storm, eene overstrooming, het door-
breken van dijken en dammen, het opkomen of
wegdrijven van een vreesselyk onweder, een mor-
gen- of avondstond, een schoone lente-, zomer-,
herfst- of >vinterdag, enz.
Zal de voorstelling van dergelijke tafereelen ie-
mand aandoen, verhevene gewaarwordingen in zijn
gemoed opwekken, wanneer het natuurlijke leven,
de"^ waarheid, aan dusdanige voorstellingen ont-
breekt? — Moet men niet, bij het zien van zulke
valsche natuurtafereelen , onwillekeurig uitroepen:
»Arme, beklagenswaardige poëten! Gij geloofdet
in uwe schilderijen de natuur van hare verhevene
zijde voor te stellen, door eenen zoogenoemden ro-
mantischen opschik, helaas, uw magteloos penseel
30 van dusseldorp tot
heeft een koud, nietsbeduidend tafereel voortgebragt,
hetwelk ons, uit medelijden voor wti^e verhevene ideën,
de schouders doet ophalen." Neen, hoe onpoëtisch
dan ook een eenvoudige waterkant met een paar
knobbige Λvilgen, eene schutting en beestenstal
moge zyn; hoe weinig grootsch gevoel zulk eene
voorstelling moge kenmerken, wanneer dit eenvou-
dige tafereeltje de poëzij der kleuren verraadt,
waarheid voorstelt, en geene kenteekenen van een
valsch vernuft draagt, dan is hetzelve oneindig
meer waard, dan een zoogenaamd, in verheven
stijl gedacht, maar droogjes en mager uitgevallen
landschap.
Deze heeren zijn niet genoeg met de Nederland-
sche schilderschool bekend; ik maak deze gevolg-
trekking uit de dwaling, waarin zij verkeeren, door
te zeggen, dat de Nederlandsche kunstenaars geene
poëzij in het harte koesteren.
Ik gevoel mij niet geneigd, om over dit onder-^
werp nog eene menigte woorden te uiten; ik verwijs
de onkundige beoordeelaars naar de oude Neder-
landsche kunst; zij zal mijné zaak beter bepleiten.
Ook de hedendaagsche Nederlandsche schilderschool
zal hunne woorden logenstraffen. De Nederkndschè
schilder gevoelt even goed als · de Duitsche dén in-
vloed der verhevene natuur, maar de Nederlander
Tvil eerst m^l h&i eenvoudig zf«re bekend zyn,
om hetzelve later met het dichterlijke te vereeni-
gen, ten einde de wereld door zijne kunstgewroch-
ten te toonen, dal de Nederlandsche schilder wel
LIMBURG ΑΑΤί DE LENIiE. 31
degelijk de verhevene poëzij gevoelt, en in den
boezem omdraagt.
))Hoe is het, zijt gij niet wel?" vroeg rudolf,
een^myner reisgenooten.
Ik. De hemel zij dank, bijzonder wel.
Hij. Ik dacht het, omdat gij zoo stil voor u'
zit te turen. Wij zijn op het oogenblik weêr
in ons logement; zie, daar ginds is reeds de aka-
demie. ' >
Ik. 't Was juist de Dusseldorpsche akademie,
die my aan 't denken heeft gebragt.
Ik deelde rudolf mijne overdenkingen mede..
Hu. Hoor eens, ik kan het niet helpen, en
welligt ben ik in 't oog van een' Duitschen kun-
stenaar een zeer koud en prozaïsch schilder, maar
ik zie oneindig liever een' natuurlijk geschilderden'
stokvisch, dan eene koude, droog geschilderde Venus^
hoeveel poëzij aan zulk een beeld ook moge ver-
bonden zyn. Liever een landschap, genomen uit
de omstreken van Zuid- of Noord-Holland^ b. v.
Durgerdam of Buiksloot^ hetwelk mij een natuiir-
lijk coloriet geeft en een getrouw beeld der natuuu*
is, dan een Tyrolsch of ZΛvitsersch tafereel met een
ultramarin-blaauw verschiet en een' mahbnijhour
ten voorgrond. De natuur is louter waarheid en
poëzy, de kunstenaar, die deze hemelsche telgen
in zijne tafereelen wil doen heerschen, moét. dus
de natuur navolgen, haar oopiëren en zignen wil
aan hare magt, op waarheid en poëzij gevestigd,
Onderwerpen.
llifiki
-ocr page 43-' 32 VAW DUSSELDORP TOT
Wij waren met het rijtuig roor het akademiei-
gebouw. Karel en herman , de twee overige reis-
gezellen, merkten op, dat het gebouw zeer groot
was. — Maar ivaarom laat men dien bouwval eens
torens bij de akademie staan? vroeg karel.
Rudolf. Regt weet ik het niet, maar welligt
vinden de akademie-bezoekers iets schilderachtigs,
iets poëtisch is deze ruïne.
»Dat zal wel zoo zijn," antwoordde herman, die
zich dat Y zal wel %oo t-ijn zoo tot eene gewoonte
had gemaakt, dat er zelden iets door ons gezegd
werd , waarop 't zal wel zoo zijn niet volgde.
Karel. Wat mag dat voor een landsman zgn?
Ik. Wien meent gij?
Karel. Wel dien heer met z^ne lange haren, die
tot aan zijne ellebogen reiken, met baard en kne-
vels, die aan zijn gezigt hangen, als of hij een
vossestaart apporteert.
Ik. 'k Weet het niet; maar als het genie van
dezen jonkman met zijne haren gelijken tred heeft
gehouden, dan moet het even zoo onuitputtelijk
wezen, als zijne haren ontelbaar zijn.
Rudolf. Hg schijnt een schilder, want ziet, hij
treedt de akademie binnen.
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
Koetsier. Halt Ρfer de!,
Wij waren voor ons hotel, sprongen luchtig uit
het rijtuig , en Merden door den minzamen hospes
opgewacht. Wij bragten hem onzen dank toe voor
zijne betoonde welwillendheid, en gaven den koet-
"m
LIMBURG AAN DE LEINNE. 33
sier eene fooi, die den glans van vergenoegen en
tevredenheid op zijne gezonde tronie verspreidde.
Onzer aller meening was, om nu maar zoo spoe-
dig mogelyk onze boodschappen af te doen, terwijl
men middelen zou beramen, om hoe eerder des
te beter Dusseldorp te verlaten, hetwelk wij voor
het grootste en schoonste gedeelte weder hadden
gezien.
Een ieder dacht nu wel naar zgn eigen hoofd,
maar één hoofd dacht eindelijk zoo goed, dat de
drie overige hoofden verpligt werden te knikken,
en het gevonden plan goed te keuren. Het middel
tot ons vertrek is dus gevonden, en, zoo als 't ge-
woonlijk gaat, men kon niet begrijpen, hoe het mo-
gelijk was, dat men niet eerder op dezen goeden
inval was gekomen.
» Vrienden!" aldus liet zich de gelukkige vinder
hooren, » na alles rijpelijk overdacht, u en mij zei-
ven aanschouwd te hebben, moet ik bekennen, dat
gij en ik niet tot het slimste menschenras behooren."
Wij. Wat?
De gelukkige vinder. Wel zeker! Wij, die zoo
vaak in Duitschland zijn geweest, deszelfs gebrui-
ken en instellingen kennen, weten immers, dat wy
een extra postrytuig nemende, voor denzelfden
prijs, als per diligence, de plaats onzer tegenwoor-
dige bestemming kunnen bereiken.
De gelukkige vinder ging aan 't rekenen; eerst
telde hij op, toen trok hij af, en wij zouden nog
twee groschen goedkooper reizeir. Niet alleen om
' 34 VAW DUSSELDORP TOT
deze twee groschen, twaalf centen, mijne lezers!
keurden wij het plan goed, maar bovendien zouden
wij alléén in 't rijtuig zitten, en door geene lastige
buren, waarmede meestal eene diligence gevuld is,
in ons genoegen gestoord >vorden. — Onze beschou-
wingen der natuur zouden door geen zouteloos gepraat
over staatkunde en het rijzen of dalen der fondsen,
over Engeland en China, louis philippe en mehemed
ali Avorden vervangen. Wij zouden ook nu niet de in
eene diligence gebruikelijke manoeuvres en kompli-
menten behoeven te maken, door gedurig voor den
inkomenden of uitgaanden reiziger van onze zitplaats
te moeten opstaan, waarvan men dikwijls eene ge-
voelige dankbetuiging in het aangezigt, den rug of
op de voeten ontvangt. Geene bejaarde mode-nuf, met
haren lieveling, een Spaansch hondje, op den schoot,
zal ons met de bedreiging, dat zij anders een ze-
nuwtoeval zal krijgen, dΛvingen, om de sigaren Aveg
te werpen. Eene andere, klagende over den onuit-
staanbaren wind, dié ligt zoo verkouden maakt,
en eene verkoudheid is de grondslag van duizen-
de kwalen, noodzaakt ons alle venstertjes te slui-
ten, zöodat de onmisbare levenslucht in stikstof-
lucht verandert. —* »Is 't niet zoo, myne vrien-
den?"
Herman. Dat zal wel waar zijn.
Ik. Komt, dan maar spoedig voor een postrij-
tuig gezorgd, en Dusseldorp verlaten.
Terwijl de postmeester liet inspannen, verrigtten
wij hef weinige, hetwelk wij in de stad hadden te
tmÊÊrn
-ocr page 46-limburg aas de lekjte': 35
doeiii Een goed Imartier hierna blies de postillon
op zijnen hoorn.
Wij. Adieu ^ Herr ββεκιν^!
Hij. Adieu., meine Herren!
Weldra ging het bergop. De weg Avas gestof-
feerd met een groot aantal zwaar beladen wagens
met vier tot zes paarden bespannen; dit gaf mij
een duidelijk begrip van de welvaart dezer streken.
Ik keerde mij om, en zag Dusseldorp nog even in
de diepte liggen. Toen leidde onze weg dooi eénige
wallen; Dusseldorp verdween; wij hadden den top
des bergs bereikt, en aan onze regterzijde begroette
ons een vrolijk vergezigt. De nog al schilderachtige
toren van het dorpje Gerresheim^ heiwélk zich als
't ware geheel tiisschen digt gèboömte verschool·,
deed zich met een gedeelte der kerk in de diepte
allerliefst voor. Links van het dorpje verheft zich
het gebergte, dat van deszelfs voet tot op zijne breedé
kruinen met een veelkleurig tapijt van lagchende
korenvelden bedekt is, regts was het landschap zeer
boschrijk. Jammer dat de dampkring zeer nevel-
achtig was, Avaardoor wij van het genot werden
beroofd j om het uitgestrekte verschiet te bewonde-
ren, waarin men Keulen en het Zevengebergte
het ongewapende oog kan zien. Aan de linkerzijde
van den weg verheft zich, achter eene onafzienbare
zee van koren-arén, het heuvelachtig Rhur-landschap
met eene oneindige verscheidenheid van hoogten
en diepten. Behalve deze natuurtafereelen heeft
men nog eenige partijen, die daarom alleen fraai
' 36 VAW DUSSELDORP TOT
genoemd kunnen %vorden , dewijl zij het oog, hel-
>yelk zich vermoeid heeft , door op de uitgestrek-
te akkers en bomvlanden te turen, een oogenblik
verpoozing schenken. — De %veg yan Dnsseldovp
naar 3Iellmann leyert anders weinig schilderach-
tigs op.
~ Bij onze aankomst in laatstgenoemd plaatsje,
wisselden wij van rijtuig en paarden. De stofwol-
ken, die ons bijna voortdurend hadden omringd ,
gaven ons eer het aanzien van mannen, die uit eene
aschkar, dan uit eene calèche kropen, zoodat wij
elkander meer dan eens: » Jongens, oogen geslo-
ten!" hadden toegeroepen. De opstuivende en om
ons dwarlende stof had ons nogtans van niets aan-
valligs beroofd; de schoonste partijen heb ik u me-
degedeeld , en een straatweg is een eentoonig gezigt.
Van βΙβίίιηαηη rijst zacht, bijna onmerkbaar,
een voetpad ; het leidt u, bijna een half uur, door
korenvelden , totdat het zich tusschen klein hout-
gewas schijnt te verliezen. Blijft dat nu bijna
onmerkbaar geworden pad volgen, hetAvelk u vrien-
delijk uitnoodigt, om in de aangename koelte van
het lommer adem te scheppen; strekt uwe leden
in de schaduw van jeugdige eiken en beuken uit,
het mos zal u eene zachte rustplaats schenken;
nadat gij hier de stilte en vrede der natuur hebt
genoten, zoo neemt uw' wandelstok Aveder op, en
gaat verder liet bosch in. Weldra zal het geruisch
van eenen Avaterval uw oor, ja, ook uwe ziel tref-
fen. Onweerstaanbaar wordt dan de trek, om naar
LIMBURG AAK DE LENNE. 37
de plaats te snellen, vanwaar dit geruiBch komt,
en zachtkens voor eene poos door struiken en hees-
ters afdalende, wordt het ruischen al sterker en
sterker, en nu ontdekt uw oog, tusschen wild en
woest door elkander gegroeid struikgewas, hetwelk
zich uit de spleten van den rotsachtigen bodem
verheft, een' zilverachtigen glans.
«Daar is de Avaterval!" roept gij verrukt uit.
Gij staat aan den oever van eenen hoogst schil-
derachtiger! bergstroom, die zijn kristallijnen vocht
door vier of vijf watervalletjes in de Dusselheek
uitstort.
Volgt den nederstortenden stroom, en uwe verba-
zing en blydschap stggen ten top, wanneer gy ,
uwen lieveling volgende, zoowel als deze in eene
grot komt, schooner dan ooit de levendigste ver-
beelding eens dichters u zou kunnen voorstellen,
't Is wel niet gemakkelijk om in deze grot te komen,
maar de hiertoe aangewende pogingen worden rij-
kelijk vergoed. De beek, Avelke gij gevolgd hebt,
maar die u bij den ingang der grot heeft verlaten,
verwelkomt u hier met eenen waterval van bijna
twintig voet hoog.
O, in deze grot, bij dezen kristallen vloed, ge-
voelde ik mij dikwijls zoo wel! Gewaarwordingen,
die de ziel veredelen, vreugdetranen uit het oog
doen vloeijen, het hart indrukken geven, die groot-
heid noch eer ons kunnen ontvreemden, welden
vaak in dit zalige oord in mijnen boezem op.
Eene ontembare zucht greep mij aan, om die
38 VAN PUSSELDOKP TOT
tooverachtige schakeringen d,er schoone en heilige
natuur meer en meer te leer en kennen, en die door
mijn penseel op het doek over te brengen. Geest-
drift ontvlamde mijn geheel aanzijn, en v^elgeluk-
zalig moest ik den mensch noemen, wiens hart bij ^
den aanblik der natuur niet koud blijft.
Wanneer gij uwe wandeling door de grot voort-
zet , komt gij aan den Bussel. )) Hoevraagt gij
u zeiven verwonderd af, » is dat diezelfde
I welke zich by Dusseldorp zoo ondichterlijk in den
Rijn stort?"
Gy bevindt u nu aan den oever van eenen brui-
schenden stroom , van alle zijden door hemelhooge
rotsen ingesloten; vele soorten van boomen laten
hunne takken wild, doch schilderachtig onachtzaam,
over den vloed nederhangen, die over rotsklompen
met eene menigte kleine vallen stroomt. — Het
voetpad, hetwelk zich nu geheel in een doolhof
van struiken en steenklompen schijnt te verliezen,
voert u, niet zonder inspanning van krachten,
weder naar boven; het pad laat u eenigen tijd in
de onzekerheid, werwaarts gij zult geleid Avorden,
totdat gij u eensklaps, misschien tAvee honderd voet
boven den stroom, voor den ingang van een tweede
hol bevindt; er is geen ander pad; g^ moet, maar
wilt ook deze grot betreden.
Dit hol is zeer ruim; op sommige plaatsen een-
en-twintig voet hoog, en heeft aan het einde eene
tweede opening, die naar het bosch leidt, waarin
gij de beek ontdektet. Nog eenige schreden, maar
LIMBURG AAN DE LEN^iE. 39
voorziglig, want het yoetpad kan niet zonder ge-
vaar worden betreden; tharis staat gij op liet gewelf
of het dak der grot. Van hier ziet men een der
fraaiste en verhevenste landschappen, hetwelk
üuitschland kan aanbieden.
ICeeren %vij voor eenige oogenblikken in de grot
terug; wij zullen aldaar kunnen uitrusten, en tevens
het ujltzigt op dezelfde natuurtooneelen hebben.
Wjelke pen, welk penseel kan het tafereel, l^etwelk
hier vopr pns Ijgt, beschrijven of voorstellen? Hier,
in eene der dichterlijkste grotteii jpte^erge^eten,
weiden uwe oogen, zonder verzadigd te kunijen
worden, in een der heerlijkste, romantische dalen
rond, die Gei'manië bezit. Diep, en als 't ware
loodregt onder u, hoort gij het gemurmel der beek.
Het oog, hetwelk in eenen afgrond van t^tee hon-
derd voeten diepte staart, tracht het bergstroompje
onder de kruinen der boomgroepen te mogen ont-
dekken ; op enkele plaatsen ontdekt gij het heldere
water, hetwelk zich als eene zilveren slang door
het struikgewas slingert; dan weder onder sombere
en digte houtmassa's verd\vijnt, pm verder met
nieuwe topverkroijkelingen en kleuren te voor-
schijn te komen. — J)e schilderachtigste bergrug-
gen, die gedeeltelijk welig begroeid zijn, of uit
naakte en steile steenklompen bestaap, bepalen de
bjt\eedte van de bedding der beek, terwijl de krui-
nen der bergen en het verschiet een' rijkdom van
schoonheden opleveren, die wel gezien en gevoeld,
maar niet voorgesteld of beschreven kan worden,
40 VAN PUSSELDOKP TOT
vooral wanneer zulk een tooneel door den gloed
der avondzon verlicht wordt,
O, kon ik zoo veel schoons, zoo veel poëzy, als
daar voor ons door de alvermogende natuur is ten
toon gespreid, het gevoel, hetwelk dit in mijnen
boezem opwekt, door menschentaal anderen me-
dedeelen. Het onmogelijke heb ik hiervan onder-
vonden ; welligt dat ik door het penseel eene flaauwe
schets van dit goddelijk oord zou kunnen geven.
Geen wonder, dat eene sterke afdeeling van het
Dusseldorjjsche schilders-leger gedurende den zomer
hier kampeert; ik beken gaarne, dat ik hun dik-
Avijls dit geluk heb benijd.
Gaat, jeugdige kunstenaren, roep ik mijne land-
genooten toe; gaat daar heen, wanneer gij wilt
vinden, wat uw hart begeert, en gij zult het mg
dankwijten u te hebben aangespoord, de Dussel-
beek en de Neander-höhle te gaan bezoeken.
Weinig kan ik u, mijne lezers! van 3Iettmann
mededeelen; >vant ons ontbrak de tijd, om de
stad inwendig te gaan zien; de Duitsche postillon
past stip op zynen tijd, en gunt u geen oogenblikje
meer dan hem is toegestaan, om in te spannen en
eenige verkwikking te gebruiken. Een goed glas
Niersteiner restaureerde en verkwikte ons ligchaam,
de pijp smaakte hierna eens zoo goed, en even
opgeruimd en vergenoegd, als wij te Dusseldotp in
't rijtuig stapten , >verd nu onze reis vervolgd.
De weg van 3Iettinann naar Elherfeld levert vele
punten op, die wel de moeite Avaardig zijn, om
LIMBUKG AAN DE LENNE. 41
beschouwd te worden, ofschoon het karakter van
't landschap meestal is, zoo als wij, bij 't verlaten
van Busseldorp , hebben beschreven; ronde berg-
ruggen met korenvelden bedekt; hier en daar eene
menigte boerenwoningen; slechts enkele boomgroe-
pen, zeer fraaije vergezigten, en soms wordt men
wel eens verrast door een aardig kijkje in een be-
koorlijk dal. Dit alles gevoegd bg de drukte, die
op en langs den straatweg heerschte, gaf ons ruim-
schoots stof, om over een en ander ons gevoelen
elkander mede te deelen, waardoor het vervelende
van het reizen ons niet plaagde, en de afstand
tusschen 3Iettmann en Elberfeld ongemerkt werd
afgelegd.
Onder de elkander afwisselende gesprekken was
dat over de schilderkunst wel het voornaamste.
Wanneer vier schilders hunne haardstede voor eeni-
gen tyd hebben vaarwel gezegd, om zich in hunne
schoone kunst meer en meer te volmaken, kan de
tijd , wanneer men niet arbeidt, w^el niet nuttiger
worden besteed, dan waiineer men over de kunst
spreekt, zijne gedachten hierover uit, die van ande-
ren hoort, bedaard redetwist, om alzoo eene zaak,
die zoo veelvuldig en van verschillende zyden wordt
bekeken, meer te leeren doorgronden. Laat ons
slechts van de verschillende wijzen van zien, een klein
gedeelte van ons gesprek over de kunst, mededeelen.
Herman. Zie eens, rtjdolf! \velk een paarsch-
blaauwachtige tint over gindsch verschiet verspreid
ligt.
42 VAN PUSSELDOKP TOT
BLudolp. Een paarsch-blaauwachtig verschiet ?
Kom, gij schertst! ik hoor, dat de wijze van ^leu
bij den mensch even zeer verschilt, als zijne Λν^ζβ
van oordeelen; het kan ook wel niet anders, daar
het laatste van het eerste afhangt.
))Ik zeg u, dat ik in 't verschiet hoegenaamd
geen paarsch kan vinden, maar wel een' heer-
schenden groenachtig-blaauwen toon over hetzelve
1 zie verspreid."
I HER3iAPi, Hoe is 't mogelijk! een groenachtig-
I blaauwe toon, zegt gij? Ha, ha, ha! Arme jongen!
ik geloof waarlijk, dat de bleichert van gisteren
'I avond uwe oogen nog meer of min benevelt.
i Rudolf, Ik beneveld door den bleichert? 't Is
^ juist die paarsche gloed des wyns, vriend! die nog
voor uwe kijkers zweeft, en u in het verschiet
; dien paarsch-blaauwachtigen tint doet zien.
K-AREii. Ik zou zeggen, dat het verschiet groen-
achtig blaauw is.
^^ Rüdolf, Wat zegt gij er van, kunstbroeder?
i Ik. Gij en herman hebt, geloof ik, beiden ge-
lijk, want de twee door u Jjetwiste kleuren zijn in
't verschiet te vinden. —■ Maar beider gevoel is
yerschillend.
[i Herman laat zich zoodanig wegslepen door 4en
eenigzins purperen tint, die zich mede in 't ver-
iki
schiet voordoet, dat hij de andere kleuren, zoo
als de groenachtig-blaauwe, die het paarsche tem-
pert, niet kan bemerken, leder uwer bemint, zQn-
der het zelf te weten, eene bijzondere kleur, en
LIMBURG AjVN DE LENISE. 43
tracht deze, als de heerschende, in zyn Yerschiet
te willeja yinden.
KAiiEL bemerkt slechts een grijsachtig blaauw,
dewgl zijn oog nog te weinig geoefend is, om de
fijnie kleuren, waaruit het verschiet is zamengesteld,
te kunnen vinden. Hetgeen ik gezegd heb zou
zich ten duidelijkste doen zien, wanneer gij alle
drie eene schets naar het verschiet zoudt schil-
deren.
)>Het verschil van gevoel is eene der voorname
oorzaken, waardoor men zoo dikwijls tAvee naast
elkander hangende schilderijen van groote meesters,
beide stukken waar geschilderd , zoo verschillend
Tan toon ziet, zonder dat men eens de verschil-
lende penseelbehandeling of den smaak in het kie-
zen der voorwerpen van den kunstenaar behoeft op
te njerken, om dit onderscheid te vinden."
Men houde in het oog, dat het verschiet, waar-
over ik met mijne vrienden sprak, by middag werd
gezien; een ieder weet, dat het verschil van kolo-
riet tussqhen den morgen, middag en avond zeer
groot is.
Sedert eenigen tijd waren wij tegen eene aan-
merkelijke hoogte opgereden, zoodat zich een ge-
deelte van Elberfeld aan ons vertoonde. Zonder
dit gezigt schilderachtig te kunnen noemen, had
echter de eerste aanblik op deze stad voor ons iets
verrassends. Het was een tafereel vol leven, ge-
woel en gezelligheid. — Weldra reden wy de stad
binnen.
van dusseldollp tot
Ik zal weinig van Elberfeld zeggen. Alles ver-
raadt zelfs bij eene oppervlakkige beschouwing de-
zer fraaije en luchtige stad , nijverheid en welvaart.
Het geheele fVupper-dal^ misschien in eene lengte
van tien mijlen, draagt hiervan de kenmerken. Ik
heb er eene menigte watermolens gezien en dit ge-
tal op drie honderd hooren schatten. Het dal zal
omtrent slechts tien minuten breed zyn.
Hoewel Elherfdd eene lieve ligging heeft; de
TJ^upper op eenige plaatsen iets dichterlijks bezit;
de hoogten door afwisselende vormen dikwijls be-
vallige landschappen aanbieden, zoo valt hier ech-
ter meer voor den koopman , dan voor den schilder
te bewonderen. De arbeidzaamheid, vlijt, zinde-
lijkheid en de hieruit voortgevloeide welvaart, le-
vendigheid en reinheid moeten zoowel des schilders
als des koopmans opmerkzaamheid wekken, en
Elberfeld als eene der schoonste en voornaamste
steden van Pruissen doen beschouwen.
Wij hadden Y^n.Mettmann in een diep rijtuig geze-
ten, zoodat wij behoorlijk moesten opstaan, wilden
wy iets van de natuur gadeslaan, hetgeen waar-
lijk zeer lastig en dus byzonder onaangenaam was.
't Is waar, het gesloten rijtuig had ons gedeeltelik
voor de stofwolken beveiligd, maar de broeikast,
waarin wij tot Elberfeld waren opgesloten geweest,
deed ons, trots het stof, naar een rytuig verlangen,
hetAvelk onze oogen een vrij uitkijkje schonk.
Te Elberfeld kregen wij eene ruime, opene en
gemakkelijke calèche; daarenboven zag er het rijtuig
44
i,..·.· ·\
-ocr page 56-LIMBURa AAN DE LEKKE. 45
tamelijk fatsoenlijk uit, hetgeen ons, vooral wan-
neer men in den vreemde reist, niet onverschillig
is. Hoewel wij het zoo ongaarne willen weten,
ziet de mensch toch zoo gaarne zijne ydelheid ge-
kitteld. — Het kostte ons vrij wat moeite, om,
dan door smeeken, dan door krachtige woorden,
het hart van den niet al te vriendelijken postmees-
ter te vermurwen, opdat hij ons een goed rijtuig
zou geven. Men had reeds, terwijl wij in een na-
bijgelegen koffijhuis waren gegaan, een lomp en
digtgesloten rijtuig in gereedheid gehragt, om er
ons als in een' turfbak in te stoppen. Wij lieten ons
echter niet over 't paard ligten, maar hielden zoo-
lang aan, totdat de postmeester zich gedwongen
zag ons de calèche te geven.
Wy werden door een groot gedeelte van Elherfeld
geleid, waardoor ons de gelegenheid werd aange-
boden, om menig fraai gebouw en vele lieve deer-
nen te zien, die met den Zaturdag druk op straat
aan het schoonmaken waren. Elherfeld is zoo uit-
gestrekt, dat wij langen tijd voortgereden waren,
eer wij de stad achter ons hadden.
De weg van Elherfeld over Barmen naar Schwelm
is mij zoo bijzonder bevallen, dat dezelve mij vaak
weder voor den geest zweeft. De opgeruimde ge-
moedsgesteldheid , die ons allen bezielde, een open
en gemakkelijk rijtuig, een onbewolkte hemel, eene
kalme natuur, een heilige avondstond. Was er
wel meer noodig, om volop het geluk des levens
te genieten?
' 46 VAW DUSSELDORP TOT
Zonder nu juist de landstreken, welke wij door-
reden , bijzonder schilderachtig te Avillen noemen,
kon ik noch mijne reisgenooten ons met de beschou-
wing der landsdouwen genoeg verzadigen. Welk een
schoone avondstond! Hoe liefelijk en kalm rüischt
de stroom door het dal, met bloemen, heesterge-
wassen en boomen bezaaid, terwijl op eene beval-
lige wyze de huizen met hunne leijen, rOOde of
blaauwe pannen daken, witte, graauwe en geel-
achtige gevels, overal uit het groen te Voorschijfi
komen, en eene aangename tegenstelling met dat
groen voortbrengen. Hiér en daar ontwaart meö
dikke massa's forsche leiken; tusschén hunne eer-
waardige kruinen ziet men een lustslot van dezen
of genen heer, of het paleis des koopmans met zijnen
in Griekschen of Roomschen stijl gebouWdén koe-
pel met eene zuilenrij, frontispice of balustrade.
Ginds wordt het oog gevestigd op de watermolens
of stoomwerktuigen eener fabriek, alles door groen
omslingerd, of door Avelige akkers en tuinen vol
vruchtboomen en veldgroenten omgeven. Daaren-
boven overal leven, beweging, arbeidzaamheid, vro-
lijke gezigten, die de kenteekenen eeiiér hoogst
gelukkige gemoedsstemming dragen. Eindelijk ziet
gij in de verte, in het dommelige groeii, eeiie on-
eindige variatie van alles wat eene stad als Eiber-
feld^ nagenoeg met Barmen vereenigd, door hare
uitgestrektheid moet opleveren, terwijl de heuve-
len, die het dal insluiten, door het afwisselende
Λ'^an malsche korenvelden, vruchtbare landsdouwen.
LIMBURG AAN DE LENïiE. 47
welige bosschen, sierlijke buitenplaatsen en zinde-
lijke boerewoningen, het hart van den beschouwer
der natuur eene ware vreugde doen genieten.
Ik geloof dat de algemeene hier heerschende gé^·
lukkige gemoedsstemming der menschen grooten-
deels door de natuur wordt veroorzaakt. Ik ten
minste ben van gevoelen, dat in oorden, zoo als
deze, de mensch natuurlijker is, dan in streken,
waar de natuur hem weinig of niets aanbiedt, om
zijn hart voor eenige oogenblikken van de huiche-
larij der wereld af te trekken, en een niet bedfiege-
lijk genot te smaken.
Verbeeldt u, mgne lezers! dat landscheip, gedeel-
telijk doOi eene albézielende zon bestiaald, stelt
u dat zachte azuur van gindsché bergen, die aan-
genariie koele en verkwikkende schaduw in het dal
voor oogen, die piquante en tintelende lichtjes,
als eene zee van vloeibaar goud uitgespreid op
de kruinen van eiken en torenspitsen; op de lust-
hoven en boerewoningen, op grashalm, koren-aar
en heidestruik, op elk golfje van het zacht rui-
schende water; kunt gij u dit voorstellen? Dringt
deze poëzij der natüur in uwe harten dooi·? O,
wilt hiernaar trachten, want maar al te zeer ge-
voel ik myn onvermogen, om u zoo veel schoons
te beschrijven. Zoo als ik reeds vroeger heb ge-
zegd , zouden eenige penseelstreken u meer kun-
nen zeggen, dan mijne ongeoefende pen.
Rudolf. Voerman ! rijd hier toch in geen' har-
den draf voort j alles is zoo schoon, wat wij hier
' 48 VAW DUSSELDORP TOT
zien. Laat uwe paarden op hun gemak den weg
afleggen.
Voerman. Goed, myne heeren ! goed; de weg is
ook te mooi om zoo maar op een drafje voort te
ryden. Vooral is de avond zoo aangenaam en
liefelijk, dat er een mensch waarlijk opgeruimd
van moet worden.
»Wat zegt gij van hem?" fluisterde een mijner
vrienden mij in 't oor,
»Hij is een mensch, die gevoel heeft," was mijn
antAvoord.
Hoe gelukkiger en meer verheven was deze man
boven den ellendigen en steeds dood-armen slaaf
van eenige met zielskwellingen opgehoopte schat-
ten. Zijn heiligdom is niet Gods schoone en vrije
natuur, maar het afgelegen en bedompte vertrek,
waar zijne yzeren geldkist staat. Dat is voor hem
het heilige der heiligen, waar hij zijne vurigste
wenschen en beden voor zijnen afgod ten hemel
zendt. Voor alles, wat buiten dezen afgod is ge-
legen, blijft zijn harte koud, gevoelloos. Het na-
tuurlek gevoel ligt bij zijn goud begraven, en bij
den aanblik van dat goud alleen ivordt het gevoel
opgewekt.
Maar waarom zouden wij, nu alles om ons vreug-
de ademt, bij zulk een treurig en ongelukkig we-
zen stilstaan?
De zon was achter de bergen gedoken, slechts
de hoogste toppen der heuvelklingen werden door
een' bruinachtigen gloed gekleurd; 'het dal lag in
ÏV^wiri-
-ocr page 60-limburg aan de lenne.
de schaduw gedompeld, toen ons rijtuig voor het
posthuis te Swebn halt maakte.
Koetsier. Wel, mijne heeren, hebben wij niet
regt pleizierig gereden?
Wij. Zeer pleizierig, koetsier! en gg moogt,
zoo gij hiertoe lust gevoelt, op onze gezondheid eene
goede teug drinken.
Koetsier. Ik dank u wel, mijne heeren! Ik zal
aan uw verlangen voldoen, en tevens zorgen, dat
men u een goed rytuig geeft.
Onze voerman hield trouw woord; hy dronk een
goed glas wijn, maar had ook zorg gedragen, dat
wij, tot voortzetting onzer reis, een goed rijtuig
kregen. Wij vertrokken nu naar Hagen ^ waarvan
men ons zoo veel goeds en schoons gezegd had.
De weg, dien wij nu volgden, is, hoewel minder
druk bezocht, niet zoo gezellig, maar bijzonder
schilderachtig. Menige partij , die zelfs grootsch
mogt genoemd ΛVorden, deed zich voor ons op;
het begon echter te duister te worden, om er veel
van te genieten. De zon en haar laatste gloed wa-
ren verdwenen. Het landschap begon al meer en
meer naar eene oude schilderij te gelijken, waarin
men nog ivel de schoone teekening der voorwer-
pen en eene harmonie tusschen de lucht, den voor-
en achtergrond opmerkt, maar waaruit de ziel van
het tafereel, de helderheid der kleuren, het pi-
quante van het zonlicht, enz. door den sloopenden
tijd zijn verloren gegaan.
Het was volkomen duister, toen wij te
49
4
-ocr page 61-50 vaw dusseldorp tot
voor het hóte] van den kastelein HASEiiKLEVEa stil
hielden. De vroeger zoo heldere lucht was met
donkere wolken bedekt, en het liet zich aanzien,
dat er dien nacht veel regen zou vallen.
Karel. Jlerr hasenklever ! is uw weérglas, het-
welk daar hangt, goed ?
Hu. O ja, mijnheer!
Karel. Dan zullen wij regen krijgen, vrienden!
Hij. Dat is te hopen; Avij verlangen er naar,
het land is dorstig.
Herman. Dat zal wel zoo zijn, maar wij niet.
Nog geen uur hadden wij in het logement door-
gebragt, of wij zagen, dat het weérglas maar al
te duidelijk aanwees. Wij verlustigden ons door
de herinnering aan al het schoone, hetwelk wij
dien dag hadden gezien, toen wij eensklaps in
onze overdenkingen werden gestoord, door een
voortdurend getik tegen de glazen, hetwelk met
elke seconde in hevigheid toenam.
KareL·. Ik geloof waarlijk, dat het reeds hevig
regent.
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
Wij staken onze hoofden even buiten de deur,
en het regende, als of het water met tonnen uit
den hemel gestort werd. Wij keken elkander aan
met een gelaat, hetwelk niet onduidelijk te kennen
gaf, dat men vrees voor den volgenden dag koes-
terde. In dit naargeestig oogenblik werd het lange,
magere, bleeke aangezigt van herman nog eenige
Nederlandsche duimen verlengd, zijne groote oogen
limburg α,αν de letfke. 51
openden zich zoo wijd mogelyfc; hij wrong zijne
handen te zamen, en op onze vraag: » zij t gij neer-
slagtig?" volgde het gewone antwoord: »Dat zal
wel zoo zyn!"
Rudolp kneep zijne Avenkbraauwen zoo digt naar
den wortel van zijnen langen, scheeven neus, dat
zij het voorkomen kregen, als of ze aan elkan-
der waren gegroeid; de appels zijner oogen ver-
loren zich byna geheel onder zijne door de wenk-
braauwen verborgen oogleden. Zyne linkerhand ging
eenige malen door het haar, en ook zijn voorkomen
gaf niet onduidelyk zijn ongenoegen over de ver-
andering van het weder te kennen.
Onze jeugdige vriend karel slenterde naar de
tafel, nam zijn glas, ledigde het in eene teug; wierp
zich op den eersten stoel, dien hij vond; leide zijn
regterarm over de leuning, terwyl zyn hoofd op
de hand rustte, en de blik opwaarts was gerigt,
als of hij het getal regendrojjpen wilde berekenen,
die op het dorstige aardrijk nedervielen. Hij liet,
terwijl hij met den linkervoet de maat sloeg, eene
soort van treurmuzyk hooren, bijzonder geschikt,
om den beschouwer zijner gelaatstrekken eene idéé
der droeve stemming van zijn hart te geven. De
jongeling had nog niet zoo vaak als wij de onbe-
stendigheid des weders ondervonden; geene losbars-
tende donderbui of hevige regenvlaag had hem nog
lot een reizenden naluur-student gedoopt.' Zijne
neerslagtigheid over deze teleurstelling moest dus
wel die zijner reismakkers overtreffen.
4* ·
-ocr page 63-52 VAPr DUSSELDOPvP TOT
Welk gezigt ik trok, kan ik u moeijelijk zeggen,
want ik vergat in den spiegel te zien, en mijne
vrienden hebben er geene aanteekening van gehou-
den; dat hetzelve alles behalve innemend is geweest,
laat zich best veronderstellen. Ik weet echter nog
zeer goed, wat ik toen dacht. Zullen wy , im we
ons in de streken bevinden, waar welligt vele schoon-
heden onze schetsboeken kunnen verryken met een
aantal nuttige schetsen, onze plannen door een on-
gunstig weder welligt verijdeld zien? Zal zich----
doch neen, niet zoo spoedig den moed verloren.
Laat het dezen avond en den ganschen nacht zoo
hard regenen als het wil, het is voor dit oord al-
lerheilzaamst. Morgen kan de zon Λveer alles bezie-
len; morgen zal het groen des te frisscher zyn;de
regendroppen zullen, bij den glans der opkomende
zon, op bloemen "en braamstruiken als diamanten
schitteren; het Avoud zal een nieuw vernis hebben
ontvangen; de korenvelden zullen verjongd zijn,
alles, alles zal zich vereenigen om door nieu-
Λνεη tooi ons in deze oorden het welkom toe te
roepen.
»Maar hoe is de wind? Geeft hij hoop?" —
Antwoord. Niet veel; het spreekwoord zegt:
Wind Zuid-West,
In 't watcrnest.
Wij begonnen intusschen de verstandigste partij
te kiezen, en te begrijpen, dat het weder zich door
geen zuur gezigt zou laten veranderen; wij beslo-
nii
-ocr page 64-LIMBURG ΑΛΙί DE LENNE. 53,
ten om er dien avond niet langer oYer te denken,
maar aan de gedekte tafel plaats te nemen, waar
zich reeds een talrijk gezelschap yereenigd had.
Als de katten muizen, zegt het spreekΛVOOΓd, zyn
ze stil, en te regt, want ook bij ons aan tafel werd
onder het eten weinig gesproken. Toen de maaltijd
was afgéloopen, kwam er langzamerhand beweging
in de spraakdeelen der gasten, zoodat het gesprek
eindelyk bijzonder levendig was. — Daar het nog
te vroeg is, om ter ruste te gaan, zal ik u eene
korte schets der personen geven, in wier gezelschap
wij ons in het hotel van den heer hasenklever be-
vonden.
De passagierskamer, waarin wij ons bevonden,
was in goeden smaak gebouwd en een tamelijk groot
lokaal. In den regter wand zijn, geloof ik, acht
vensterramen, die allen het uitzigt op een' fraayen
tuin hebben, als ook eene deur, om in dezen tuin
te komen. Aan het eene einde der zaal stonden
tafeltjes voor de liefhebbers van het spel, aan het
andere eind een aantal stoelen, terwijl in het mid-
den eene rij tafels waren geplaatst, waarop men
nieuwsbladen, spijskaarten, flesschen, borden, ser-
vietten, lepels, vorken, enz. vond, die door de
gasten en bedienden voortdurend in beweging wer-
den gebragt. Ook was er eene deur met gekleurde
glazen, waardoor men in de danszaal kon komen.
Het schijnt, dat het vele menschen begint te ver-
velen, om langer de hun omringende voorwerpen
in hunne Λvare kleuren te zien; enfin, ik beken
54 VAPr DUSSELDOPvP TOT
het, hoewel geen voorstander van dergelijke begoo-
chelingen, dat het geen alledaagsch gezigt is, wan-
neer men door deze glazen een talrijk dansend ge-
zelschap van blaauwe, groene, gele en karmozijnroode
dames en heeren te zien krijgt. Men noemt derge-
lijke aardigheden α la Renaissance^ een woord,
hetwelk veel schijnt te moeten heteekenen, maar
tot nu toe slechts veel oppervlahküjs heeft voortge-
hragt. — De Duitschers, en ik gun hun gaarne deze
pret, schijnen veel met het gekleurde glas op te
hebben, want in vele gebouwen hebben Avij derge-
lijk glas gevonden.
Piu iets over het gezelschap. De kleine speelta-
feltjes waren allen door kaartspelers bezet, die
onder het spel zoo doodelijk stil waren, dat men
ze waarlijk voor doof-stommen zou gehouden heb-
ben, zoo zij niet van tijd tot tijd een bravo! duivels!
troef! hadden doen hooren. Hunne goed- of afkeu-
rende blikken, hun vergenoegd of ontevreden gelaat,
werden aan het einde van elk spel door deze of der-
gelijke gezegden opgevolgd: ))Gij hebt goed gespeeld;
gij hebt het plan van mijn spel best begrepen; of:
maar hoe is 't mogelijk! Waarom hebt gij geen
troef gespeeld, mijnheer? Gij hadt den heer moeten
spelen, en uwe dame moeten bewaren; la, ta, ta,
gij verstaat het spel nog niet goed; ik had zulke
kostelijke kaarten."
In het midden der zaal dreef, in de zware
dampkringslucht, een ondoorzigtbare tabakswalm,
waaruit zich een geraas verhief, gelijk aan het ge-
Γ
liii:
r
η
l·
p;'
LIMBURG AAN DE LENS Ε. Ö5
-^ons van een millioen meikevers, die in het malsche
groen van een' jeugdigen lindeboom rondvliegen.
Deze rookwalm, door het openen der deur en het
indringen der frissche buitenlucht uiteen gedreven,
liet in zgn midden een ijverig drinkend, rookend
en pratend gezelschap zien: het waren de staatkun-
digen van Hagen. ^
Regts van ons zat een lustig gezelschap; over mg
een buitengewoon dik maar goedaardig heer; links
van ons, behalve meer personen, twee heeren,
die meer hadden gedronken, dan tot het lesschen
van hunnen dorst wel noodig was geweest.
De dikke heer over mij scheen, naar zgne uiter-
lijke vormen te oordeelen^ een van die menschen
te zijn, waarvoor men gewoonlijk zich geneigd ge-
voeld te zeggen: »Och, 't is de goeje man zija
schuld niet, dat de oorlog is uitgebarsten." — Hoe-
wel dit gezegde, met betrekking tot den een of ande-
ren, zeer onjuist is gebezigd, meenden wij toch
eenige reden te hebben, om met zekerheid die
spreekwijze op onzen dikken buurman te mogen
toepassen; zijne ligchaamsdeelen hadden bij ons deze
gedachte doen ontstaan, en toen wij met hem eenige
woorden hadden gewisseld, regtvaardigde ook zijn
innerlijk onze meening.
In het volle, ronde, bloedrijke aangezigt glinster-
den een paar blaauwe, niet zeer doordringende,
echter vriendelijke oogen. Het voorhoofd was ta-
melijk breed en half door eenige grijze lokken
bedekt. De neus was monsterachtig groot, en het
56 VAN DUSSBLDORP TOT
sterkst gekleurde deel van het aangezigt, daaren-
boven zoo met donker paarsche en blaauwe ver-
hevenheden opgesmukt, dat, zoo zij groen waren
geweest, men in de verzoeking zou komen, om te
vermoeden, dat de dikke heer, om het gezelschap
eens te'amuseren, een komkommer tegen zijne tronie
had geplakt. — De onderkin evenaarde het aange-
zigt^in kolossale grootte; de mond stond halfgeopend,
en sloot zich niet dan bij groote noodzakelijkheid,
b. V. bij het drinken, en wanneer hij woordjes
uitsprak, die met een b, m, ρ, of w beginnen·
Zijn zwaar ligchaam rustte in eene eenigzins ach-
teroverhellende positie op een' stoel. Zijne regter-
hand lag op tafel uitgestrekt, en amuseerde zich
door twee vingers op eene groote snuifdoos te laten
spelen. Bij de doos zag men nog eene halve flesch
wyn, een glas, brillehuisje en een nieuwsblad.
De dikke, heer zag regt voor zich heen, zonder
juist een bepaald doel te^ hebben, waar hij naar
keek, even als iemand, die in diepe gedachten zit
verzonken. Of hij nu juist zoo diepdenkend was,
geloof ik niet, want dikwijls verraadde zijn blik,
dat hij in 't geheel niet scheen te denken.
' i.
.; 'i
I
Niet ver van den dikken heer zat een mager
heer in een' groenen jas tot boven toe digtgeknoopt;
hij had een spits gezigt en levendige zwarte oogen.
Naast hem een jong menseli, die eene slechte si-
gaar rookte, en een hevig staatkundig discours met
een meer bezadigd buurman voerde. Iets verder
rammelden de steenen van een domino-spel, waarbij
%
fl
■ 't'
t'
üi
-ocr page 68-LIMBURG ΑΛΙί DE LENNE. 57,
van tijd tot tijd een levendig gesprek werd ge-
houden.
Rudolf. Hei gaat hier nog al vrij lustig toe; 't
schgnt hier dé verzamelplaats der notabelen van
Hagen te zyn.
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
Ik. 't Is zeker dewijl het Zaturdag is, en dan
nemen de fabrikanten, even goed als hunne knechts,
vrij af.
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
Ik. Maar vindt gij niet in de meeste plaatsen
van Ouitschland, bij al het geweldig leven maken,
dat deze^ menschen in een opzigt verschillen van
de meeste ingezetenen-onzes Vaderlands, die aan-
spraak op fatsoen maken?
Karel. Hoe zoo ?
Ik. Hebt gij een hunner hooren vloeken?
Rudolf. Ja, daar ginds aan het speeltafeltje.
Ik. Een enkel speler of drinkebroer is moge-
lijk;, maar bij ons in de koffij huizen hoort gij geene
tien woorden, of er komt een donder met ander
zwaar onweér tusschen, zonder dat de spreker
eenigzins in drift is. Zoo men hier vloekt, hoe
zeldzaam dan ook, is de geestdrift hevig ontsto-
ken, maar bij ons vloekt men niet alleen big alle
gewaarwordingen, maar ook %onder gewaarwor-
dingen.
Herman. Dat zal wel zoo zijn. — Hoe Iaat zou
het wel zijn?
De dikke heer. Half tien.
-ocr page 69-VAN DIJSSELDORP TOT
Herman. Ik dank u, mijnheer!
De dikke heer. Tot uw dienst, tot uw dienst!
De heeren schijnen Hollanders te zijn, vervolgde
hij, terwijl hij een snuif nam, die aan tien gewone
snuivers elk een snuifje zou opgeleverd hebben.
Ik. Ja, mijnheer! Wij zijn met ons drieën Hol-
landers; deze, onze reisgenoot, is een Duitscher.—
Het weder is zeer onaangenaam geworden.
De dikke heer. Voor reizigers, ja; en (dus ver-
volgde hy, terwijl hij eenige korrels snuif van zijn
geplooid overhemd afknipte) het zou voor de heeren
al heel onpleizierig zijn, zoo de regen bleef voort-
duren, vooral wanneer zij hier waren gekomen,
om de schoone landstreken te zien.
Rudolf. Het zou ons waarlijk spijten, zoo het
ongunstige weder onze gemaakte plannen in duigen
wierp. Men heeft ons gezegd, dat deze oorden zeer
schilderachtig zijn. Is dit zoo, mijnheer!
De dikke heer. Wat belieft u !
IlrDOLP. Men heeft ons gezegd, dat deze oorden
zeer schoon zijn.
De dikke heer. Schoon! dat beloof ik u. (Hy
neemt weer een monster-snuifje, een snuif voor
tien personen, en vervolgt:) Er gaat hier geen duim
gronds verloren; alles is L·ebouΛvd; men vindt hier
op twintig mijlen geen plekje meer, hetwelk naar
eene woeste natuur gelijkt. Waar men vroeger
bosschen zag, aanschouwt het oog nu met welge-
vallen korenvelden. Men heeft het zware eiken-
hout, hetwelk in zulke bevolkte streken als hier
r ^
iS
Γ
1
I
-ocr page 70-LIMBURG AAN DE LENS Ε. Ö59
zeer goed gebruikt kon worden, omgehakt, en nu
geloof ik , dat er gebrek aan hout zal komen, want
er zijn hoegenaamd geene zware boomen meer in
't land te vinden. Gij moet het zien, mijne hee-
ren! Gij moet het zien, alles is met de meeste zorg
en Tlijt hier in een paradijs herschapen; alles is
zoo mooi, zoo mooi!.....
Rudolf. Dat ik bijna zou kunnen besluiten, om
zoo het weder eenigzins 'opheldert, dadelijk naar
huis terug te keeren.
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
Dc dikke heer zag, na het hooren dezer Λvoorden
ons zeer ernstig aan, Λvierp zich langzaam achter-
over in zijnen stoel, kruiste zijne armen, en vroeg
verwonderd: ))Ik weet niet, of ik mijnheer goed
heb verstaan, maar als ik wel verstaan heb, wil
mijnheer liever terug gaan, dan het mooije, hetwelk
hier te zien is, eens op te nemen. Houdt mijnheer
dan niet van al hetgeen ik daar even opnoemde?"
Rudolf. O ja, en gaarne geloof ik, dat hier
veel moois te zien is, en 't is my niet onverschil-
lig, een uitgestrekt korenveld, eene zindelijke boe-
rewoning, eene fabriek of een prachtig gebouw
te zien, maar als schilder, zie ik liever de onge-
kunstelde natuur, die ons, hoe eenvoudig zg zich
ook moge voordoen, meerdere dienst bewijst, en
van grooter nut is, dan al het schoone door men-
schenhanden gevormd. — Wij zijn landschapschil-
ders, mijnheer! en hebben voor eenigen tijd onze
haardsteden vaarwel gezegd, om herwaarts te ko-
60 van dusseldorp tot
men, ten einde eenige schoone tafereelen der natuur,
zoo deze er nog mogten zijn, te bewonderen. Zie-
daar het doel, de oorzaak, dat gij ons hier ziet.
Het zou ons dus zeer ter harte gaan, zoo wy in
deze oorden niets meer van dien aard vonden, en
daarenboven door het ongunstige weder belet wer-
den rond te dolen, en verborgen schoonheden op
te sporen,'' die voor den koopman of fabrikant
Λveinig of geene waarde hebben.
De dikke heer. Zoo, zoo, zijn de heeren land-
schapschilders! derhalve kunstenaars?
Wij werden nu door den goeden man met meer
aandacht bekeken; hij knikkebolde, vulde zyn glas,
dronk het uit, en zeide : » Of de heeren dan wel veel
voor de teekenpen hier zullen vinden, weet ik niet."
De dikke heer trok zijne schouders zoo hoog
mogelijk op, en wendde zich tot zynen buurman,
met den groenen toegeknoopten jas, die ons, gedu-
rende het gesprek, met attentie had beschouwd.
De groene heer. Ik twijfel er ook aan, of de
heeren wel zullen vinden, wat zij verlangen te
zien. Ik heb, voor zoo verre mij bekend is, hier
% nooit kunstenaars met dat doel zien vertoeven.
Evenwel, zoo ik mij niet bedrieg, zyn hier nog
eenige fraaije punten, die der moeite >vel waard
zijn, om door de heeren bezocht te worden. Alles
ί is, op een uur afstands der stad, niet zoo stijf,
als hier in den omtrek; maar men moet den weg
kennen, anders is het moeijelijk eenige schilder-
achtige partijen te vinden.
LIMBURG AAN DE LENAE. 61
De dikke heer. Ja, ja, den weg moet men ken-
nen, of 't is mis.
Herman. Dat zal wel zoo zyn.
De dikke heer. Als morgen het weder goed is,
dan zou ik de heeren aanraden, om naar den
Hohen-Syherg te gaan; het is maar een uurtje van
de stad.
De groene heer. Juist, mijne heeren! naar den
Hohen-Sijberg^ een der heerlykste punten, die wij
hier hebben. Van deszelfs kruin ziet men de Ruhr
en de Lenne met de schilderachtigste kronkelingen
stroomen, totdat zij zich aan den voet van den
berg vereenigen, nadat de Ruhr, meer westwaarts,
de Vulme , die zich iets hooger met de Ennepe
heeft vereenigd, opneemt. Het uitzigt van de hoogte
is door de verschieten, de boschrijke heuvels en
de velden allerschoonst. Behalve dit punt zijn er
nog vele anderen, en het kan niet anders, of eene
stad, door bergen ingesloten, zoo als de onze, biedt
in alle rigtingen van hare hoogten heerlijke verge-
zigten, welke zeker heeren schilders kunnen be-
koren.
De dikke heer. Maar gij moet hiertoe den tijd
hebben, en de wegen leeren kennen.
Ik. Zijn er behalve de opgenoemde punten hoe-
genaamd geene bosschen met zware eiken in deze
landstreken?
De groene heer. Neen.... Misschien zoudt ge
een uur of drie boven Jrnsberg, in het Jrns-
herqer-wald nog eenige eiken vinden.
62 VAPr DUSSELDOPvP TOT
Ik. Men heeft ons gezegd, dat het Arnshcrger-
wald zeer woest is.
De groene heer. Er is wel wild geboomte, maar
nog meer heidegrond. Die oorden zijn daar zeer
woest en bergachtig, en 't is wel mogelijk, dat er
in sommige afgelegen plekjes nog zware eiken wor-
den gevonden, maar het grootste gedeelte is ver-
dwenen.
Ik. Lieve hemel! ik bemerk, dat wij een' ver-
keerden weg hebben ingeslagen, en men ons met
het gezegde, dat deze oorden zeer boschrijk zijn,
heeft bedrogen.
De groene heer. Als de heeren zoo begeerig naar
zΛvaar geboomte zyn, dan zou ik hun den raad ge-
ven naar Amerika te gaan, want in Duitschland
zal dit zoeken λυ^ vergeefs zijn.
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
De dikke heer nam, terwijl Avij een zuur gezigt
trokken, lagchende een monster-snuif.
De inlichtingen aangaande het land, waarin wij
ons bevonden, Avaren niet geschikt, om ons een
gunstig denkbeeld met betrekking tot onze studiën
in te boezemen, en ik beken, dat ik, zonder het
oord nog gezien te hebben, het plan begon te vor-
men, om zoo spoedig als mogelijk was andere
streken op te zoeken. Maar werwaarts onze schre-
den gewend? Ik was besluiteloos, en deze zaak
moest dus gezamentlijk overwogen en beslist worden.
Rudolf. Mij dunkt wij moesten morgen eens naar
Limburg gaan, en zien, wat ons daar de natuur
iAii-
-ocr page 74-LIMBURG ΑΛΙί DE LENNE. 63,
aanbiedt, 't Is morgen Zondag, en welligt zou deze
of gene vrome ziel in zijne overdenkingen gestoord
worden, zoo wy hier met onze schetsboeken rond-
slenterden. Welligt vinden wy daar het een en
ander, dat voor onze studie geschikt is.
Allen. Best! Dan maar morgen naar Limburg.—
De dikke heer. Hebben de heeren de Dusseldorp-
sche schilderschool wel eens bezocht?
Ik. Nu niet; onze tijd liet zulks niet toe, maar
vroeger wel. Menigmaal heb ik 't genoegen gehad
de werkplaatsen der voornaamste kunstenaars te be-
zoeken, en men moet bekennen, dat Duitsckland
tegenwoordig in het vak der beeldende kunsten
groote mannen telt.
De groene heer. Ik geloof het ook, dat wij
eenige verdienstelijke schilders hebben, en het is
voor het nationale gevoel altijd streelend hunnen
lof uit den mond eens vreemdelings te hooren.
De dikke heer. 't Is eene schoone kunst, het
schilderen, maar een ieder is niet geschikt schilder
te worden, even als het met vele andere zaken
gesteld is. Ik heb een vriend te Barmen wonen,
die tveee zonen heeft, beiden willen de schilder-
kunst leeren. De vader, die een eerlijk, Ijraaf en
gegoed koopman is, meende reeds vroegtijdig den
aanleg hiertoe bij zijne kinderen ontdekt te heb-
ben. Een goed vriend raadde hem de zucht zijner
zonen niet tegen te gaan, maar veeleer te bevor-
deren, omdat, zoo als hij zeide, de aanleg der
knapen niet te loochenen was. Maar Avat doet de
ί'Βίι'ΪΤ^ΤΤ-»
64 van dusseldorp tot
vader ? Kunstenaars, denkt hij , overstroomen in
onze eeuw het land.
irif
Ik. De man" heeft gelijk; maar laat hij mg eens
eene andere kunst of wetenschap, een ander he-
Γ roep opnoemen, ATelks beoefenaars niet onnoemlijk
C zijn? Maar goede, ware kunstenaars, worden zg
L zoo in menigte gevonden? 't Zal, zoo als het nu
is, wel ten allen tijde zijn geweest, en het zal
wel zoo blijven, zoolang het genie met geen goud
^ kan worden verkregen.
De dikke heer. Wij zijn het volkomen eens,
^ mijnheer! wij zijn het volkomen eens. Maar mijn
vriend te Barmen denkt er anders over. Een zij-
|| ner zonen, en wel de jongste, moet hem in zijn
beroep opvolgen, terwijl de oudste misschien op het
j eene of andere kantoor zal geplaatst worden. Hen-
drik, de oudste zoon, is reeds zoo ver in het
teekenen gevorderd, dat hij alles, wat men hem
k ook moge voorleggen, kopieert; hij is opgetogen
Ij' van vreugde, wanneer de huisknecht of de keuken-
ifi meid zijn' arbeid bewonderen. Hij wijst reeds de
s fouten aan, die in de schilderijen zijns vaders
i|j, moeten zijn, en noemt ze oude lorren. Zijne vreug-
de stijgt ten top, wanneer hij den pakhuisknecht
naar een door hem op den grond geschilderd vier-
penningstuk ziet grijpen. Het zou waarlijk jammer
en zonde zijn, indien zulk een talent achter een'
lessenaar moest versuffen.
Ludwicii, de jongste, heeft ook eene sterke nei-
ging voor de schilderkunst, maar is op verre na
4,;
V
fi
LIMBURG ΛΑΓί DE LEITIVE. 65
ZOO vlug niet om alles te kopiëren als zyn broe-
der. Die jongen volgt zoo zijn eigen hoofdje.
Hij is onlangs eenigen tijd te Dusseldoty geweest;
hij slenterde den ganschen dag in de werkplaatsen
der schilders rond, en vérmaakte zich daar met
te kijken , en wanneer hij te huis kwam met het
een en ander op te schrijven, waarschijnlijk wat
hij dien dag had gezien en gehoord. Hij zit soms
als een droomer voor zich te kijken, en gevoelt
weinig lust om zyn' vader in zijne beroepsbezighe-
den op te volgen. Hij loopt nu sedert eenigen tijd
met een schetsboek onder den arm, en wel door
regen en wind; beantwoordt den lof, die hem over
zijne teekeningen door knechts en meiden wordt
toegebragt, met eene soort van minachting, of liever
luistert niet naar hunne woorden. Daarenboven
begint hy vyf-en-twintig teekeningjes en maakt er
maar zelden een af. Neen, neen, met ludwich gaat
het niet; hij moet maar achter een' lessenaar en
zyn broeder naar een voornaam schilder.
Ik. Uit uw verhaal, mijnheer! blijkt, dat het
verschil tusschen de beide jongelingen nog al groot
is, voornamelijk in hunne wijze van handelen, het-
welk een gevolg is van hun verschillend gevoel
over de kunst. Uwe aanmerking, dat niet een ieder
zuiver gevoel heeft, en daardoor niet voor zuivere
kunst vatbaar is, kan zeer goed op deze jongelieden
worden toegepast. Ik zou er kunnen bijvoegen, dat
ouders niet te voorzigtig in de keuze van een be-
roep voor hunne kinderen kunnen te Averk gaan.
66 VAN DUSSELDORP TOT
De dikke heer. Dat is wel waar, maar zoo gij
in de plaats van mijnen vriend waart, zoudt gij ook
zoo niet gehandeld hebben?
Ik. Houdt gij briefwisseling met hem?
De dikke heer. O ja, zeer druk.
Ik. Schrijf hem dan, om zoo spoedig mogelijk
zgn' jongsten zoon ludwigh bij een kundig schilder
te plaatsen,
De dikke heer. En Hendrik, die zoo veel belooft?
Ik. Kan, zoo hij geen lust in 't kantoorleven
heeft, misschien nog een bekwaam timmerman of
kastemaker worden.
De dikke heer. Deze uitspraak, mijnheer! had ik
in 't geheel niet verwacht.
Ik. Men toont geene verhevene ziel, geen zuiver
gevoel voor kunst te bezitten, wanneer men zich
met beuzelingen bezig houdt, en den lof van on-
kundigen gretig aanneemt. Zulke lieden passen, zoo
zij daar nog kunnen passen, beter achter eene schaaf-
bank, dan voor een' schilderezel. .
Ludwigh gevoelt reeds meer dan zijn vader en
zijn machinale broeder; hij bezit zielskracht om
den lof, dien men hem wil toebrengen, te verachten,
dewijl hij maar al te wel beseft, hoe weinig hij nog
met de kunst bekend is. Daarom bezoekt hij de
werkplaatsen van schilders, om hunne ideën, hunne
wijze van zien en handelen op te merken, ten einde
hierdoor zijn vernuft te scherpen en zijn gevoel te
veredelen. Hij dwaalt te midden der natuur rond,
dewijl hij ziet, dat zij de ware oefenschool des kun-
i ■
-ocr page 78-LIMBURG ΑΑΓί DE LEITrfE, ' 67
stenaars is. Ook veroorlooft hij zich geene aan-
merkingen te maken op den arbeid van anderen,
vooral op het werk van hen, die verre in de kennis
van de schilderkunst boven hem zyn verheven. Ge-
loof mij, mijnheer! zij, die immer met de roede der
kritiek rondloopen, in alle kunstwerken, die onder
hunne oogen komen, gebreken vinden; hun venijn,
hetwelk dikwijls het geluk van anderen, die aan
deze schijn-kritiek gehoor verleenen, storen, zyn
altijd middelmatige schildertjes. Het al te gunstige
idéé, hetwelk deze meer lastige dan wel nuttige
heeren van zich zeiven koesteren, maakt, dat zij,
door te wanen in de kunst volmaakt te zijn, juist
onvolmaakt blijven, en nooit op het ware stand-
punt des grooten kunstenaars komen. Elke schil-
derij, hoe uitmuntend ook geschilderd, blijft altijd
beneden de natuur; de oorzaak hiervan is dood
eenvoudig: de natuur is volmaakt, en wat' veij
kunnen voortbrengen, blijft verre beneden het vol-
maakte. Wanneer men bij het beoordeelen van
kunstwerken dit meer voor oogen hield, en den
kunstenaar, die de natuur nabijkomt, den wel-
verdienden lof toezwaaide, en met bescheiden-
heid, met kennis van zaken vooral, zijne ge-
breken onder het oog bragt, waarlijk, dan zou de
kritiek veel, zeer veel nut stichten. Maar nu ver-
oordeelt men vaak, zonder in de geheimen der
verheven en moeijelijke schilderkunst te zijn door-
gedrongen; doet men het met kennis van de kunst,
veroordeelt men stukken door het genie voortge-
5*
-ocr page 79-68 VAIS' DUSSEtDORP TOT
bragt, die de kenteekenen van het zuivere gevoel
des kunstenaars, den stempel der natuur dragen,
dan is zulk eene veroordeeling het kenmerk eener
lage ziel, die den arbeid eens kunstbroeders ver-
werpt , omdat zij hare onmagt gevoelt, datgene
voort te brengen, wat door eens anders penseel
gewrocht werd.
- De dikke heer beantwoordde mijne woorden door
zgne schouders zoo hoog oj) te halen, als hem
mogelijk was; hy tikte eenige malen met zijne
vingers op zijne snuifdoos, en nam, met een zigt-
baar verlangen, om weer aan 't praten te komen,
een tien-persoons-snuif, waarna de doos met een'
fikschen tik gesloten werd.
De dikke heer. Hoewel ik geene kennis van 't
schilderen heb, mag ik toch gaarne fraaije schil-
derijen zien. Ook heb ik 't genoegen eenige kun-
stenaars persoonlijk te kennen, en bezit ook enkele
goede stukken.
Herman. Verzamelt mijnheer welligt schilderijen?
De dikke heer. Neen , hiertoe bezit ik te Λvei-
nig geld. Mijne liefhebberiij voor de kunst is zeer
groot, mijne kennis, zoo als ik reeds zeide, be-
droefd.
Herman. Zoudt gij wel willen gelooven, mijn-
heer 1 dat men onder de honderd kunstverzame-
laars er zelden twee vindt, die m'et kennis van
zaken verzamelen.
De dikke heer. Och, kom !
Herman. Stellig; hoe zou het anders mogelijk
-ocr page 80-LIMBURG ΑΛΝ DE LENHE. 69^
zyn, dat het heirleger van kunsthandelaars zou
kunnen bestaan, zoo men geene kunstliefhebbers,
beter gezegd, verzamelaars uit mode, uit eer-
zucht, trotschheid of verwaandheid, of om den,
naam~ vond ?
De groene heer. En vele kunsthandelaars zullen
meesterlijk de kunst verstaan, om de zalen van
zulke liefhebbers met schilderijen te behangen.
Herman. Dat zal wel zoo zijn. Gun mij eeit
oogenblikje uwe attentie, dan zal ik u in weinige
woorden de kunsthandelaars trachten te schetsen.
Moest ik een beeld van vergelgking zoeken, zoo zou
men vele kunsthandelaars het best met een' paar-
denkooper kunnen gelgkstellen. Het beeld is wel
wat zonderling gekozen, maar bij eenig nadenken,
geloof ik, juist. Nog heeft men solide en door-
schijnende kunsthandelaars; de eersten betalen kon-
tant, de tweeden met wissels, die daarenboven
zoo goed zijn en toelaten, dat men er een gezegeld
papiertje aan hangt. Hierdoor vergelijkt men deze
heeren ook wel eens by effecten; sommige kunsthan-
delaars staan hoog , andere laag genoteerd, naarmate
hunner doorschijnendheid; dit laatste is ook van
toepassing op de schilders en andere kunstenaars.
Ik zou u nog veel kunnen mededeelen, ik wil
echter mijn gepraat eindigen met te zeggen, dat
men ook kunsthandelaars vindt, waaraan de schil-
ders, en hunne kunst in 't algemeen, veel verpligt
zijn. Menig jeugdig talent wordt door hunne me-
dewerking beter en spoediger bekend bij die per-
70 VAPr DUSSELDOPvP TOT
sonen, welke door hun goud of maatschappelijke
betrekking de kunst bevorderlijk willen zijn. Want
hoe edel en verheven de kunst ook moge wezen,
het materiële wordt en moet maar al te dikwijls
gebezigd worden, om haar voorwaarts te helpen
en geestkracht te geven.
Ongelukkig nogtans de kunstenaar, die niet uit
liefde tot de kunst, maar uit gouddorst arbeidt.
Hij wil veel maken, om dikwijls te kunnen ont-
vangen, en bg het schilderen van een verschiet
ziet hij steeds eenige tienguldenstukken op den
voorgrond. Neen, hoewel een kunstenaar zijn ma-
terieel belang niet met voeten moet treden; hoe-
wel de kunst, wanneer zij zoo naamv mogelijk
aan de natuur verwandschapt is, niet te goed kan
beloond worden, zoo moet geen goud de drijfveer
zijn, die den schilder gretig naar zijne penseelen
en verwen doet grijpen. Liefde alleen moet hem
hiertoe aansporen. De kunst is heilig; liefde al-
leen is met het heilige bestaanbaar.
De groene heer. Een schraapzuchtig schilder
zoudt gij dus mv kunstbroeder niet noemen?
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
Karel. Maar hoe laat is het, vrienden?
De dikke heer. Elf uur,
Karel. My dunkt....
Rudolf. Dat het tijd is, dat wij ons ter ruste
begeven. — Hola, Kellner! krijgen wij licht?
Ik. Mijnelieeren! ik dank u voor uw aange-
naam b^zyn; rust wel. ^
LIMBURG ΑΛΙί DE LENNE. 71,
De dikke heer. Slaapt wel, heeren! En morgen
hoop ik, dat gij goed weder moogt hebben.
De groene heer stond op, sloot zyne oogen,
maakte eene buiging en zeide: »dat hoop ik ook."
Volgens oude gewoonte gingen wij fluitende en
zingende naar onze slaapkamers.
De eerste stralen der morgenzon verwden de
venstergordijnen van mijne kamer met een' pur-
perachtigen gloed. Het liefelijk gezang der vogelen
lokte mij ten bedde uit, en door eene zachte rust
geheel verkwikt, sprong ik lustig uit mijne leger-
stede. Voor en aleer ik een kous of schoen aan-
trok, liep ik naar het venster, opende hetzelve,
om te zien, of Λν^ hoop mogten voeden op goed
weder. Alles in de stad scheen nog in diepe rust
gedompeld te zijn; slechts hier en daar werd de
morgenstilte door het openen van eene deur of
venster gestoord.
De lucht was tamelijk vol met uit het zuid-westen
snel voortdrijvende, vlokachtige wolkjes. Het azuur
dezer wolkjes liet, door een' daarin heerschenden
grijsachtigen toon, maar al te duidelijk zien, dat de
dampkring vochtig was. In het noord-oosten schenen
de wolken een uitgestrekten bergketen, welks hoogste
koppen met een'purpergloed prijkten. De zon ver-
borg zich achter eene menigte rozenkleurige wolkjes,
M'ier glans op de voorwerpen der aarde terugkaatste.
De hoogste toppen der bergen Avaren meestal in
nevelen gehuld, dan eens geheel, dan slechts ten
deele of in het geheel niet zigtbaar.
72 VAPr DUSSELDOPvP TOT
Ik begaf mij naar de passagierskamer, waar ook
mijne reisgenooten spoedig verschenen. Het oordeel
over 't weder liep eenigzins uit een, zoo als het
met vele zaken gaat, waarvan niets met zekerheid
is te zeggen. Na het ontbijt trokken wij echter
onze stofmantels aan, die nu tot regenmantels moes-
ten dienen, en stapten welgemoed de eenzame stra-
ten van Hagen door.
Eenige vrome lieden, die ter kerke gingen, was
de eenige beweging, welke wij op straat zagen.
Aan de brug gekomen, die over de F'ulme ligt, een
stroompje waardoor de stad in tweeën wordt ver-
deeld , werden wij op eene nog al vrij brutale
manier door een' jongen bejegend, die zich niet
eens de moeite wilde geven, om uit zijn tolhuisje
te komen, ten einde het tolgeld te ontvangen. De
onbescheiden knaap had Avelligt nog niet genoeg
geslapen.
Van de brug levert de Vulme ^ voor zoo verre
wij haar buiten de stad zagen stroomen, eenige
fraaije groeperingen van boomen en gebouwen langs
hare oevers op.
Wy bereikten spoedig den breeden weg, die naar
Limburg leidt en aan beide zijden met hooge po-
pulieren beplant is. Op eene aanmerkelijke hoogte
gekomen, was de aanblik van het landschap onze
volle aandacht Avaardig, De stad lag voor ons
in eene diepte; een wasemachtige tint had alle
scherpe lijnen, die van eene stad, bij eene heldei'e
lucht gezien, zoo vervelend voor het oog zijn, zeer
LIMBURG AAN DE LENS Ε. Ö73
verzacht, en het rammelende en bonte gewemel
van eenige honderd gebouwen, in^eene zachte be-
weging en zedige kleur voorgesteld. Slechts de
hoofdgebouwen kwamen scherper en krachtiger van
licht en donker tegen den zachten tint der bergen
uit, terwijl de eene helft der stad in schaduw en
het andere gedeèlte door een vrolijk zonlicht be-
straald werd.
De bergen rondom de stad, wier kruinen in
dikke morgennevelen gehuld waren, bragten niet
weinig toe, om het geheel een waarlyk poëtisch
aanzien te geven. Had ik in dit oogenblik mijn
schildergereedschap bij mij gehad, ik zou gewis
niet geaarzeld hebben, om van dit tafereel voor
mij eene herinnering te maken.
Bij tusschenpoozen, wat onze aandacht trok, in
V
het schetsboekje opnemende; somwijlen op het zachte
mos uitrustende en daar eenige oogenblikken met
scherts en boert doorbrengende, hadden wij onze
wandeling reeds twee uren voortgezet, toen de weg
onder schaduwrijk lommer van jeugdige eiken en
ander hout, aan de regterzijde door steile rotsΛvan-
den beperkt, eene zacht dalende, kromme rigting
nam. Eensklaps vertoonden zich het slot en het
stadje Limburg aan onze oogen. Het stadje, aan
den voet van eenen vooruitspringenden berg gele-
gen, wiens kruin het grijze slot draagt, wordt door
de Lenne bespoeld. Het hooge en boschryke ge-
bergte, waarbij de slotberg met zijne gebouwen een
bevallig contrast oplevert; de voorgrond met welig
74 VAN DTJSSELDORP TOT LIMBURG AAK DE LEKKE.
houtgewas, waar tusschen zich op sommige plaatsen
eene grijze rots'^ met donkergroen en bruin mos
begroeid, verheft, levert van het standpunt, waar
wg ons bevonden, een vrolyk en schilderachtig
tafereel op.
Het volgende hoofdstuk zal ons in de gelegen-
heid stellen, om iets meer van deze landstreken te
zeggen.
Onaangenaam weder. — Omstreken van Limhurg. — De waard
en lijne gasten. — Overleg^. —■ Besluit om naar Let Ahr-dal te
gaan. — Het liótel en de arke Noachs. — Het kasteel. — De
jonge jufvrouwen. — Teruglegt van Limhurg naar Schwelm.—
Landscliap. — Hoe moeijelijk bet voor den kunstenaar is schilder-
achtige oorden te vinden. — Wangunstige kunstbroeders. — Yoor-
Loelden hiervan. — De stoomboot bij Keulen. — Gezigt op
Keulen, —— Schilders en studenten op de boot. — Over het
aanleggen eener schilderij. — Welke manier de schrijver Yolgt, —
De aanleg. — Het opschilderen. — Aankomst te Bonn. — Heer-
lijke natuur. — Een maneschijn. — Stoornis. — Het spook. —
Eene schets. — Opmerkingen hierover. — Yertrek. — Het Zeven"
gebergte. ■— Eene legende. — Het teekenen. — Legende. —
Aankomst te Remagen.
Zoo heerlijk en schoon een bergachtig landschap
is, wanneer hetzelve door eene ochtend- of avond-
zon bestraald wordt, zoo zwaarmoedig en eentoonig
doet het zich voor bij eene dikke of regenachtige
lucht. Helaas, dit zagen wij maar al te zeer be-
waarheid , toen wij de bergen bij Limhurg bestegen.
Daar het stadje ons niets aanbood, hetwelk eenig
vertoeven aldaar zou kunnen beloonen, zoo wier-
76 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
pen Avij op het plaatsje slechts een' vlugtigen blik,
en wandelden over de nog al kolossale brug, door
Avier bogen de Leyine met snelheid en kracht stroomt,
en vanwaar men een fraai uitzigt op het hoog ge-
legen kasteel en een gedeelte der stad heeft, naar
de meer schilderachtige overzyde. — Nu moesten
wij den berg opklauteren; dit klauteren, hoe moei-
jelijk ook, werd spoediger beloond, dan wij Avel
hadden verwacht. Geen honderd voet hoog waren
wij gestegen, toen wij een allerfraaist uitzigt op het
kasteel en tevens op de stad genoten.
Hoe vurig wenschte ik dit natuurtooneel door
een vrolyk zonnelicht verlevendigd te zien! maar
neen, de hemel was graauw, en werd van oogen-
blik tot oogenblik graauwer; alle voorwerpen waren
plat zonder de minste ronding, flets van kleur,
en konden slechts door hunne teekening beha-
gen. — Wy vonden nog andere partyen, die zeer
lief waren, zoo als houtmassa's, schilderachtige
rotsen, enz. waarvan luchtige omtrekjes gemaakt
werden. — Niet lang mogten wij dit genoegen
smaken; het begon geweldig te regenen, en wij
werden genoodzaakt, om zoo spoedig mogelijk eene
schuilplaats op te zoeken. Wij daalden den berg
af, en waren gelukkig genoeg in een logement bij
de brug bescherming tegen den hevigen regen te
vinden. Het Was middag; de tafel was gedekt,
en wij besloten van de gelegenheid' om te eten
gebruik te maken. De kastelein, hoorende, dat
zijne onverwachte gasten, die hem daarom niet
tan limburg kaar remaaew.
minder welkom Λvaren, van de schoone omstreken
der stad spraken, en ziende, dat wij boekjes,
waarin geteekend was, bij ons hadden, begreep al
spoedig dat zijne nieuwe gasten schilders waren.
De man begon dan ook, met een schilderachtig ge-
zigt, zoo over het romantische van zijn Limburg
uit te Tveiden, dat, indien onze aandacht minder
op de welgestoffeerde tafel ware gevestigd geweest,
wij ons ellendig bij zijn verhaal zouden hebben
verveeld. Volgens 's mans oordeel moest men ten
minste acht dagen alhier vertoeven, om alles be-
hoorlijk te kunnen zien, en by hem logeren. Dit
laatste was echter 's mans stille wensch en werd
wel niet ronduit, maar toch niet onduidelijk te
kennen gegeven. Wij volgden den weg, die ge-
woonlijk genomen wordt, om iemand spoedig aan
het einde van een lastig gesprek te brengen: wij
gaven den goeden man in alles volkomen gelijk.
Wy vonden evenwel geene oorzaak om acht uren
veel minder acht dagen in het logement door te
brengen, en toen de kastelein ons met veel eerbied
de rekening aanbood, was niet alleen de liefde
voor Limburg''s schoonheden, maar ook voor des-
zelfs logementen geheel en al uit ons hart geweken.
De wolken, die, kort geleden, het aardr^k met
zware regendroppels hadden bevochtigd, schenen
overeengekomen te zijn, om de verdere bevochtiging
met een allervervelendst motregentje voort te zet-
ten. Inderdaad een vooruitzigt om den moedig-
sten voetganger moedeloos te maken.
77
V
-ocr page 89-78 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
Aan het bestijgen der bergen viel niet te denken,
want de paden waren glibberig, en hierdoor ge-
vaarlijk geworden. In het logement eene gunstiger
weersgesteldheid af te Λvachten, ware dwaas en
tijdverlies geweest. Wij moesten toch tot iets ons
besluit nemen, maar Avat gedaan?— Een' geruimen
tijd zagen wij elkander sprakeloos aan, of tuurden
naar de sombere wolken. Wij zouden welligt nog
langen tijd in dien geestverstompenden toestand
hebben doorgebragt, zoo rudolf de stilte door het
mededeelen zijner gedachten over een nieuw plan
niet had verbroken.
KuDOLF. Hoort eens, vrienden! het doel onzer
reis was, Avilde bosschen of boschrijke landschappen
op te zoeken, niet waar? Een en ander dachten
wij hier te vinden, zoo als men ons gezegd had;
men heeft ons by de neüs geleid, want volgens de
ingewonnen berigten is hier geen wild of zwaar
geboomte meer te vinden, en welligt slechts op
een' zeer grooten afstand van hier. De tijd, dien
wij tot het doen van ons uitstapje hebben bepaald,
laat niet toe eene verre reis te ondernemen. Wij
zyn alzoo verpligt het studeren naar zware boomen
op te geven. Om nu reeds naar huis terug te kee-
ren, hieraan denkt wel niemand onzer, dat zoude
ook verkeerd zijn. Er blijft voor ons dus niets
over dan on2e studiën met het bergachtige land-
schap voort te zetten; dat is immers ook fraai en
nuttig? Ik bemerk, dat gij het met mij eens zijt,
wel nu, laten wij dan genieten van hetgeen ons de
■i;
11
van limburg naar remaöen.
natuur aanbiedt. Hier geeft zij ons echter weinig;
't is waar, men vindt er bergachtige partijen, die
fraai zijn, maar kan elk oord, met bergen bezet,
ons die niet naar zijnen aard aanwijzen? Zijn ze
daarenboven talrijk en schoon genoeg, om den op-
geofferden tijd en de reiskosten te vergoeden? Neen;
als dit zoo is, zijn er voor ons geene belang-
rijker oorden op te sporen? Zou by voorbeeld het
schilderachtig-romantische Ahr-dal niet oneindig
meer in dit opzigt aan onze begeerte voldoen?"
Hoewel ik reeds driemaal dit dichterlek dal had
bezocht, gevoelde ik mij sterk geneigd, om weder
een bezoek in het Ahr-dal af te leggen. Na eenige
wederzydsche aanmerkingen en het voor en tegen
gewikt en gewogen te hebben, namen wij het be-
sluit, om den volgenden dag met extra-post onze
studie-reis naar het Ahr-dal te rigten. — Den kun-
stenaar moet elk uur dierbaar zijn; hij moet met
zijnen tijd woekeren; en geen oogenblik, der studie
gewijd, nutteloos laten voorbijgaan.
Ons genomen besluit wekte de vrolijkheid weder
op; wij lieten den kastelein nog eene flesch brengen,
waarmede de man bijzonder gediend was; hij trachtte
ons over te halen nog wat te blijven, en wreef in
deze hoop zijne handen, als of het in de maand
January was. Hierna hield hij eene weérkundige
verhandeling, en betoogde, door een aantal schoone
woorden, dat de regen niet lang meer zou aanhou-
den, en in allen geval was het nu dan toch maar
een motregentje.
79
80 van limburg naar remaften.
Herman. Gij hebt volkomen gelijk, vriendje!
alleen moet ik u doen opmerken, dat een aanhou-
dend motregentje zoowel door de kleederen dringt,
als eene donderbui.
Maar de Limburgsche redenaar liet zich in 't
geheel niet door deze juiste aanmerking van zijn
stuk brengen; hij vereenigde al de redekundige bouw-
stoffen zorgvuldig in zijnen mond en loste eene
charge van welsprekendheid, die met de verge-
lijking eindigde, dat, al mogt de regen zoo lang
aanhouden als ten tijde van noagh, dan zou zijn
logement geene ongeschikte arke zyn.
Rudolf. Zeer geestig, bijzonder geestig, alleraar-
digst van u gezegd! Gij zult het, even als mijn
vriend, mij niet ten kwade duiden, dat ik eene
aanmerking op uwe laatste vergelijking maak; er
ligt voor ons, zoo wij de zaak α la /e/^re wilden
opnemen, eene kleine beleediging in. Gij, met uw
huisgezin, meiden en knechts, zoudt als eigenaar
der arke, met alle regt den geslachtsnaam van noach
' aannemen, en waaronder zouden wij dan gerang-
schikt en Λvaar gehuisvest worden?
Herman vond in het gezegde van den Avaard van
Limburg hoegenaamd geene beleediging; integen-
deel, hij vond de vergelijking zeer juist, daar hij
eene allerliefste, vrolyke deerne had opgemerkt, in
wier byzynlde kunstenaar gaarne eenige dagen in
f de ark had doorgebragt, maar.....
Het ongunstige weder begon in den namiddag
min of meer op te helderen. Wij verlieten het loge-
Λ'Αϊί LIMBURG NAAR REMAGEN. 81
ment, klommen den berg op, om het kasteel eens
van nabij in oogenschouw te nemen. Het bestijgen
van den slotberg was door den voortdurenden re-
gen zeer moeijelijk, en het was zeer koddig te zien,
Avelke zonderlinge passen, de attentie eens dans-
meesters overwaardig, door ons oj^ liet glibberige
pad gemaakt werden.
Door een tamelijk stijf en stijl dreef je kwamen
wij op het voorplein van het kasteeL Ik kan niet
ontkennen, dat het üitzigt van deze hoogte Op de
stad en den kronkelenden stroom onder de fraaiste
partijen behoort, die wij tot nog toe hadden gezien.
Het kasteel droeg uitwendig zoo weinig belangrijke
kenteekenen, dat wij geen' lust gevoelden de slot-
poort door te gaan. Zoo er iets belangrijks uitwen-
dig mogt genoemd worden, dan waren het drie
kolossale vuurmonden, die, om welke oorzaak is
ons onbekend, op het vreedzame Limburg waren
gerigt. Wij trokken vervolgens om maar niet in
het kasteel, en hebben hierbij ook niets verloren,
zoo als wij later vernamen.
Bij onzen terugtogt, die half glijende van den
berg geschiedde, wekten \vij de spotlust op van
twee lieve jonge jufvrouwen. Welligt omdat
wy vreemdelingen waren, en onze door en door
natte stofmantels ons een allerzotst voorkomen
gaven. Hoe het ook zij, de jeugdige dames
maakten zich om ons zeer vrolijk, en wel verre,
dat wij hierdoor in drift geraakten, gevoelden
twee mijner reisgenooten eene sterke neiging, om
82 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
haar voor hare sjjotlust met eenige kusjes le s be-
talen.
Na ons uitstapje op den slotberg, hielden wij
Limburg voor gezien, en begaven ons iweder op
weg naar Hagen. Naauwelijks waren wy halfweg
gekomen, toen ons zulk eene duchtige regenbui
overviel, dat wij gedwongen werden onder eenig
digt geboomte, even als de kippen onder eene pot-
tebank, een schuilhoekje te zoeken.
Het was ruim zeven uur, toen wij ten tweede-
male, en welligt voor 't laatst, het stadje iifa^ew
binnenkwamen. Het kwam ons voor, als of men
in de stad feest vierde, want wij zagen op de markt
drie-, vier-honderd menschen vereenigd, ook eenige
kramen ein eene tent, waar de muzijk luide weer-
galmde en aan de dansers en hunne danseressen de
maat aangaf. In ons logement was een goochelaar,
die door zijne kunstjes en grappen de nieuwsgierigen
meesterlijk kon laten lage hen. Wij waren te zeer
vermoeid, om in de vreugdi der Hagenaars te dee-
len; de lust om een gesprek te voeren was ook
niet groot. Wij maakten nog eene kleine wandeling
door de stad, bestelden tegen den volgenden morgen
een extra-postrytuig; gebruikten het avondmaal, en
begaven ons ter ruste.
De morgenhemel was helder; hadden wg de lieve
zon niet|aan den westelijken gezigteinder den vori-
gen avond zien ondergaan, wij zagen haar vrolijk
'.en schitterend boven den oostelijken horizon opko-
men, zoodat zij ons een' schoonen dag beloofde. —
83 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
De kastelein kwam ons spoedig opzoeken, maar de
man keek even vreemd op, als zijn lotgenoot te
Limburg, toen wij hem zeiden, dat ons vertrek
binnen het uur bepaald was. De kasteleins schijnen
in die oorden bijzonder op vreemdelingen gesteld
te zijn, hoewel deze minder logica bezigde, om ons
van het gemaakte plan te doen terugkomen, dan
de hospita te Limburg.
Terwijl wij nog aan het ontbijt Λvaren, hield reeds
het rijtuig voor ons logement stil; het toeval wilde,
dat het dezelfde calèche was, waarmede wij van
Schwetm waren gekomen. — Wij lieten niet lang
op ons wachten; betalen, eene pijp stoppen, aan-
steken, een drinkgeld geven, goeden dag zeggen,
in het rijtuig slappen, nog eens groeten eri wegrij-
den, was het werk van tien minuten.
De heldere morgen schonk ons het aangename
genot, om den weg van Hagen naar Schwelm, dien
wij reeds schoon vonden, toen wij in den schemer-
avond denzelven hadden bereden, nu met meer
aandacht te kunnen beschouwen, en Avaarlijk men
zou gevoelloos moeten zyn, om het eind wegs tus-
schen beide deze sleden niet schoon te vinden.
Wy zagen menige partij , Avaarvoor wij zeker eenige
oogenblikken zouden hebben stilgestaan om er eerte
herinnering van mede te brengen, zoo wy in geen
rijtuig hadden gezeten.
Te Schwelm gekomen, na van rijtuig en paarden
verwisseld te hebben, ging het links om, de bergen
üp. Hoe hooger wij stegen, des te grootscher werd
84 Λ^Α-Ν LIMBURG Λ'ΑΛΚ REMAGEIV.
het landschap. Eindelijk verloor het zich achtet
de heuvelen, die wy waren overgetrokken, terwijl
wij den >veg langs den bergrug vervolgden. Hier
was de weg, zoo als op bergen, door andere bergen
begrensd, meestal het geval is, zeer eentoonig. Het
was een voortdurend klimmen en dalen, zoodat wij
menigmaal het rijtuig uitstapten, om de hijgende
paarden hunnen zwaren arbeid voor eene poos te
verligten.
Wanneer men reist, en de natuur niet veel tref-
fends of aanvalligs aanbiedt, dan gaat men ge-
woonlijk aan het praten, en wel over datgene,
hetwelk men kort te voren gezien heeft. Dit was
ook het geval met ons.
))Wel, A'^riendje!" zeide rudolf tot herman, ))wat
zegt gij nu van de oorden door ons bezocht^ en die
nu reeds achter ons liggen?"
Herman, die sedert een half uur zoo stil had ge-
zeten , als of hij en zijne pijp het eenitgste gezelschap
%vas, hetwelk zich in 't rijtuig bevond, ontwaakte
met den uitroep: wWat of ik van die oorden zeg?
Dat zij fraai, indedaad fraai zijn, maar te weinig
stof voor den schilder opleveren.'i 't Is jammer!
Uw tijd en geld verloren; verschrikkelijke teleur-
stelling ! 't Is dom, altijd dom gehandeld , w anneer
men naar den raad van onkundigen hoort. — Ik ga
nooit meer naar Limburg aan de Lenne. Dat zal
wel zoo zijn. i
Karel. Gij hebt goed praten, nu de zaak zóó, en
niet anders is. Waart gij niet een der eersten,
VAN LiaiBUKG KAAR KEMAGEPf. 85
behalve de twee schilders te ΰ..., die hel óns "zoo
sterk aanraadde, om de omstreken van Elherfeld
te bezoeken? Zyt gij het niet geweest, die ons,
lang voor den aanvang onzer reis, verhaaldet, dat
het Arnshergerwald door wilde paarden bevolkt
werd? Zeg, waart gy het niet.....
Wij moesten over de wilde paarden zoo harte-
lijk lage hen, dat karel zijn discours niet kon ver-
volgen, en 't was ook goed; want πεημαν werd
eenigzins wrevelig.
Ik. Kom, kom, karel! 't is no wel; geen ge-
krakeel! Geene oude koeijen uit de sloot halen.
Het is voor den schilder altijd eene min of meer
gewaagde zaak, op de schildering van deze of gene
landstreek en den raad van anderen bepaaldelijk
dat oord tot het doel zijner reize te nemen. Want
de meesten, die ons hieromtrent raad geven, ook
al zijn zg zeiven schilders, vinden de voorwerpen
in de natuur schoon, volgens hunne wijze van
zien. Maar zullen nu die voorwerpen denzelfden
indruk, dien zij op hen gemaakt hebben, altijd
ook op anderen uitoefenen? Immers neen. Elk
mensch heeft zijne Avijze van zien en oordeelen,
en al mogt het schijnen, dat er eenige overeen-
stemming in het gevoel bestond, door een verhaal
of den penseel-arbeid voortgebragt, zoo geeft dit, by
de zucht, die vele menschen bezitten, om de zaken
versieren, niet die zekerheid, welke men ver-
langt, en van daar die teleurstellingen der groole
verwachtingen.
86 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
' Meestal tocli bezigt men den overtreffenden trap, en
noemt zUken die fraai zgn, schoon, die schoon zijn,
schooner, de schoonste; Avat groot is wordt kolos-
saal, nog kolossaler, het kolossaalste genoemd;
Avat er nog al aardig uitziet, liefelijk, allerliefst,
bovenmate lief,, eindelijk majestueus betiteld. Van
daar valsche: voorstellingen en mededeelingen.
Is het moeijelijk uit een opgesmukt verhaal den
waren aard der zaken te leer en kennen, even
moeijelgk is het eene landstreek uit de afbeeldin-
gen, die u een schilder biedt, te beoordeelen,
want niet zelden veroorlooft hy zich— en wie kan
hem zulks ten kwade duiden? — eenQ dto kt er lij ke
vrijheid. Isi in de toilette van dame jnatuur hier
of daar eene prozaïsche plooi of krul, dan mag de
schilder deze immers door het vuur zijner verbeel-
ding opsmukken en wijzigen? Is zij wat schraaltjes
in de kleeren, wel nu, dan mag hij immers de
dame, mits met smaak en gevoel aangebragt, wel
een strikje of iets anders geven? . <
Dit is de zaak slechts van eene zijde beschouwd^
er is nog eene andere. — Hoe dikwijls gebeurt
het niet, dat de mensch meer ingenomen is met
de werken zijner handen, dan met die der onge-
kunstelde natuur? — Men zal eene landstreek
heerlijk schoon noemen, niet dm devfilde, losban-
dige bergstroomen, die van hunnen oorsprong naar
willekeur hunne wateren, of door de klove eener
rots met donderend geraas eenen weg banen , of
hunne golven over een keijenbed in Wodans hei-
|n *
lil
V-
«H
l'?
Λ
ίίΙ
VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 87
ligdom, aan den voet van duizendjarige eiken
voortzAveepen, — neen, maar omdat de stroom,
kunst- en doelmatig uitgebaggerd, tussehen opge-
stapelde. en vastgestampte aarden wallen, of in ver-
schillende kanalen verdeeld is. Zij zullen de land-
streek niet aanlokkelijk vinden, om de woest be-
groeide bergen met hunne bouwvallen, die grijze
getuigen van vroegere grootheid en geweldige heer^^
lykheid en pracht, ·— neen, maar om hét welig
kaphout, dat winst aanbrengt, en de korenvelden,
die hunne kruinen en ruggen bedekken; om dé
stijve landhuizen en nog stijver, aangelegde wandel-
dreven, om honderden in welvaart opgemetselde
huizen, om geldgevende fabrieken en molens, om
duizenden in welvaart opgevoede menschen, die
overal rondloopen. -
Neen, zij, wie de doffe maar geweldige slag
van de ijzerhut aan de beek en het woud aange-
namer in de ooren klinkt, dan het lied der filo^
melen in het Ipmmer van beuk en eik, zij kunnen
den schilder geene raadgevingen schenken. Ook
zg, die om de tien jaren den walmkring hunner
stad verlaten, ten einde een kippetoertje af te
leggen, die in Gelderland de gebergten van Zwit-
serland bewonderen; het mèer van Geneve tus-
sehen Beek en '/i^ieMerew hebben gezien , ook zij
kunnen den schilder niet tot raadsman dienen,
wanneer hij een oord, rijk aan grootsche natuur-
tooneelen, wenscht te zien. Ik wil daarom niet
zeggen , dat er geene menschen worden gevonden.
88 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
die, zonder nu juist schilder te zijn, even goed als
de meest gevoelvolle kunstenaar, het ware schoone
der natuur niet zouden gevoelen, verre van daar,
het is" geen uitsluitend voorregt der zonen van
APELLEs; vrouw natuur is allerminzaamst en vrien-
delijk; zij beantwoordt allen, die op haar verlieven,
met een teeder, aanminnig lonkje, en heeft hare
loilette even zooAvel voor de visite van het komenys-
mannetje, als voor den galanten schilder gemaakt.
Zal men zich dan tot de kunstbroeders wenden,
de ingewijden in de geheimen der natuur? — Dit
schijnt althans de veiligste weg te zijn, dien men
kan volgen. Maar schijn is de schaduw der we-
II zenlykheid! -r- Menschen, die even zoo edel moes-
I ten denken, als zij schilderen, zijn groote geesten
li in de ku^st, maar helaas! met betrekking tot d©
zamenleving, dikwijls al zeer kleingeestig. De
wangunst is een te dikwerf opgemerkt verschijnsel
ώ onder de kunstenaars. Deze hatelijke wangunst in
hare verschillende vormen te schetöen; om haar
^ het mom der bereidwilligheid, der vriendschap, der
f belangeloosheid, der gulheid, en/^ndere deugden,
waarachter zij zich zoo zedig weet te maskeren,
I van het helsche aangezigt te rukken, is mijne taak
, niet; door twee voorbeelden echter , vlug geschetst,
zal ik mijnen lezers er een denkbeeld van trachten te
a geven, hqe verre zich deze Avangunstikan uitstrekken.
V^ sEen jeugdig schilder , wiens ontwikkelend kunst·^
I gevoel beloofde, dat hij eenmaal tot roem zijns
I Vaderlands zou optreden , had eens op eene kleine
-ocr page 100-YA3V LIMBUaO KAAR REMAGÏ2K. 89
wandeling, even buiten de stad, eene zeer schoone
plant ontdekt, die zijne geheele aandacht op haar
had doen vestigen. Uitermate verheugd over deze
ontdekking, spoedde hij zich naar huis om palet
en penseelen te halen. Het duurde niet lang, of
onze ijverige jongeling zat in de diepste aandacht
voor de Schoone plant verzonken; hy nam het pen-
seel op, en in weinig tijds was hare afbeelding,
zeer keurig en byna voltooid, op het doek zigt-
baar. De naderende duisternis belette hem de ver-
dere voltooijing. Hoewel hem dit niet mogt ge-
lukken, ging hij echter weltevreden naar huis, in
de hoop, zijne plant den volgenden dag geheel naar
zijn genoegen te mogen afwerken.
Ingenomen met den gevonden schat, liet de goede
jongen dienzelfden avond , terwijl het nog licht ge-
noeg was, zijn studieblaadje een' zijner kunstbroe-
ders zien. Deze beschouwde het langen tijd, en
zoo opmerkzaam, alsof hy het geschilderde met
zijne oogen er af Avilde kijken. Eene zucht ontglipte
zijne borst, doch dit werd door den anderen niet
opgemerkt. Op de vraag, wat hij er van dacht, gaf
hij', door een' uitbundigen lof, zijne tevredenheid
over het inderdaad schoone studieblad den maker
te kennen, en Uet zich, onder voorwendsel ook de
schoone plant te willen schilderen, de juiste plek,
waar zij stond, door den onergdenkenden en gul-
len ontdekker beschrijven.
Beide vrienden zagen reikhalzend den morgen te
gemoet, doch met zeer verschillende gemoedsge-
90 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
steldheid. Eindelijk daagde de dag, en de pas
ontwaakte zon zag een jong mensch op dè velden
buiten de stad rondzwerven; hij scheen iets te zoe-
ken. Eindelijk bleef hij bij een voorwerp stil staan.
»Er is geen twyfel aan, neen, zij is het; ein-
delijk gevonden! Schoone plant!" Zijn hart klopte
nu geΛ'veldig, η De studie naar u gemaakt is schoon,
al te schoon! Het hindert mij! Gelukkig is zij riiet
afgeschilderd, zij zal niet afgeschilderd worden,
neen, dat zweer ik bij de hel! Waarom heb ik u
niet vóór hem gezien?... Neen! voor u za:! hij zijn
penseel niet meer in de verw steken !" Men zag hem
eenige wilde beΛvegingen maken en daarna heengaan.
Dezelfde zon, die nu uit eenen zuidwestelijken
hemel goüdèn stralen op het schoone landschap
wierp, zag twee jongelingen , gekleed in kielen
en ieder beladen met schilder kist Syteekenstoel,,
zonnescherm-en verdere zaken, vroLyk^ de pgp
Γη den mond, met rassche schreden de plaats
naderen , die hun beiden reeds bekend was; daar
blijven zy staan al& verstomd. Eindelijk teekenein
hunne bewegingen dè diepste [smart. Het is de
plek, het zijn de bladen 'der sbhoone plant , die
daar verstrooid liggen: De schoone plaiitj Wasi tot
den wortel toe vernield. oj ' j c si
, Zie hier het tweede tafereel, dat ik u schetsen wiL
Ik wandelde eens in de bevallige omstreken eener
Duitsche stad (wel genoegzaam bekend),, en ont-
dekte , op eene hoogte geklommen zijnde, eene zeer
boschachtige streekzoo het mij toescheen, ,wel het
ü
VAN LIMBUKG NAAR REMAGEN. 91
meest in zware eiken bestaande , slechts een kwar-
tier uiirs van de plaats waarop ik mij bevond, en
ook niet veel meer van de stad, verwyderd. liij
mijne terugkomst in deze laatste vertelde ik dade-
lyk mijne ontdekking aan eenige kunstbroeders.
Z,ij zagen elkander eens aan, en verzekerden mg,
dè streek, door mij bedoeld, wel te kennen, maar
tevens, dat zij niets bevatte, >vat voor den schil-
der de moeite waardig was om er heen te gaan;
dat er , wel is waar, veel hout stond, maar geen
enkele boom, die mooi kon genoemd worden. Ik
geloofde zulks, veronderstellende dat die heeren,
als landschapschilders, en daar te huis zgnde, het
zonder twijfel, beter moesten weten dan ik, die daar
als vreemdeling was.
Den volgenden dag ging ik weder wandelen;
het toeval deed mij juist den weg opgaan, die naar
de boschrijke streek leidde. Dit bemerkende, was
ai spoedig mijn plan gemaakt om dezen te volgen
tot in het bosch. Tot mijne vreugde, maar ook
tevens tot mijne verwondering, vond ik reeds bij
het begin van hetzelve verscheidene zware en hooge
eiken. Ik ging steeds dieper; mijne verwondering,
maar ook mijne verontwaardiging steeg nu ten
top, toen ik bij vele schoöne eiken de overblijf-
selen van verwblazen en verwlappen vond liggen.
De boeren en herders gebruiken dat goed niet; het
was dus uitgemaakt, dat daar schilders hadden ge-
werkt; de boomen zijn ten volle het penseel waard.
Welk een kleingeestigheid!
92 VAN LIMBURG NAAR REMAGEN,
Nog eene kleinigheid als toegift.
Het was in September 1840, dat ik mij te Ant-
werpen bevond. Daar ik eenige uren vrij had,
besloot ik sommige kunstenaars op te zoeken.
Met de straten dezer stad niet genoegzaam bekend,
nam ik iemand mede, om mij de woonplaats van
een' mijner oude bekenden, den heer........ te
' wijzen. Het is uit ware hoogachting voor het we-
l| reldberoemd kunsttalent van ....... dat ik zijnen
ji| naam niet noeme. De heer....... was niet te huis,
i dat speet mij geweldig, » Zeg meisje, kent gij den
I heer de keyser, historieschilder?" vraagde ik de
dienstmaagd, die mij zeide, dat haar heer'niet te
!|! huis was. — »Ik heb er wel van gehoord, mijn-
'ii'' - heer!" — «Waar woont hii?" — wik weet het
H,
'L' niet, maar ik zal het eens aan de leerlingen van
mijnheer gaan vragen, die zullen het wel >veten."
Een oogenblikje daarna kwam zij terug, met de
ongeloofelyke boodschap: ))De heeren kennen den
heer de keyser niet." — »Is dan de heer nigaise de
i keyser, de jeugdige en beroemde historieschilder
"t in Jntwerpen — hij woont immers hier — zoo onbe-
kend?" vraagde ik eenigzins knorrig mijnen gelei-
, der, — »0 neen, mijnheer ! hoewel ik niet Aveet,
waar mijnheer de keyser woont, ken ik hem toch
wel, en ik geloof dat de leerlingen van mijnheer
I ....... hem nog beter kennen, maar wat zal ik u
zeggen, mijnheer? De heer ....... en de keïser
schijnen geene dikke vrienden te zijn, zoo als men
zegt." — »Foei, foei!" o,.. »,
Ifi
! ι
1
-ocr page 104-93 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
Wat moet men doen, als men zoo weinig öp het
verhaal en de schildering van anderen kan staat
maken ? Als de wangunst dergenen, van wier be-
kwaamheden en kunde wij eene gulle teregtwijzing
hopen te ontvangen, ons opzettelyk dwaalwegen
doen betreden? — Het is moegelijk alles te weten.
Wilt gij eene kunstreis doen, raadpleegt lievèr het
algemeen gevoelen, dat bedriegt niet opzettelyk;
deelt uw plan niet één', maar velen uwer kunst-
broeders mede ; vraagt hun om raad; uit de ver-
scheidenheid der antwoorden zult ge gevolgtrek-
kingen op het wel of niet slagen uwer plannen
kunnen maken; tracht u werken der natuurlijke
historie, reisbeschrijvingen, karakterschetsen van
landen, enz. aan te schaffen, zij kunnen u eenig
licht geven. Hebt ge noch tijd noch kosten te ont-
zien , zoekt zelf rond in de landen, die, als het
meest met de schoonheden der natuur begunstigd,
bekend zyn. Doch het wordt tyd om weder bij
myne makkers plaats in het rijtuig te nemen.
De weg van Schtoelm tot het grijze Keulen le-
vert weinig op, om er aanteekeningen van te hóuden.
Nadat wij bijna den geheelen dag, altijd berg op,
en even zoo berg af, tamelijk door elkander gehotst
Avaren, rolde het rijtuig niet zijnen last, 's namid-
dags ten 5 ure, de schipbrug van Keulen op. De
bel der stoomboot, met welke onze verdere reis zou
voortgezet worden, had reeds gebengeld. »Willen
de heeren met de boot van 5 ure nog vertrekken?"
vroeg ons de voerman. — »WeI, zekerlijk!"— »0 dan
94 VA^ LIMBURG Ν λ AR REMAGEK.
is Tiet meer dan tijd, heeren!" — » Ja, ja, dat is het,
ma^k toch in 's hemels naam maar wat voort J"—
»Halt!"'^ )>Wat beduidt dat?" — « Wij .moeten
wachten, de brug is» geopend, heeren." — Wel
duivels! dan komen wij niet op de boot!" -r- »Ik
vrees er ook voor,* heeren!".'— ))Dat zal wel zoo
z^n," zeide'HERMAN. — «Loop naar den drommel!
met je 't zal wel zoo zijn," bulderde rudolf, » Ik
|| heb toch nooit zoo'n mensch ontmoet als gij zgt;
If het schynt u alles hetzelfde te zgn. '
j| 'ïlÉRMATi. Dat zal wel zoo zyn. ' ' 'i: ' ·
Hij heeft zich dit gei;egdei zoo aangewend, dati hij
het onmOgelijk meer kon nalaten. )>Loop rond-
om, weérgasche'kerel ,'^ .zeide rUdolf. Intusschen
was er Teeds'eene stoomboot de brug gepasseerd; wij
I meenden, dezelve zou nu gesloten worden; helaas!
"" nog twee traagdrijvende aken moesten' er door.
Ieder oogenblik meenden wij onze böot te zien,
Ε de raderen in werking en van wal steken, dan was
I de wanhopige kreet gerezen: » daar gaat ze heen!
If Het is om razendite worden, Avij zyn<er meé ge-
Eindelijk gaat de brug digt ; daar klingelt ai. we-
der de bel. ))Kom, kom voerman! zoo hard rijden
ί ais mogelijk, kom, voort, vöort!" i l , γ
üe boot lag er gelukldg nog. ,Hals over kop
sprongen wij het rijtuig uit, en baanden ons ,M3e-
laden met koffers, gewapend met portefeuilles en
teekenstoelen, al Mringende , stooteiide en hrómé
mende, door digte drommen van nieuwsgierigen,-
ρ
Üü
F
VAIS LIMBURG NAAR REMAGETÏ. 95
kruijers en straatjongens, een' zegevierenden weg
lot 7 op het van ongeduld reeds dampende vuur-
schip. Onmiddellijk achter ons werd de plank in-
getrokken ,. en bóns, bons, bons, daar ging de
boot. Toen wij onzen adem terugkregen, want
deze was ons in den heldhaftigen doortogt een
weinig ten achteren geraakt, waren natuurlijk onze
eerste blikken op de stad gerigt.
Van den Rijn gezien , vind ik de stad Keulen
waarlijk zeer indrukwekkend. Hoe eerwaardig toch
verheffen. zich de in Byzantynschen stijl gebouwde
kerken; hoe trotsch blikken hare waarlgk schil-
derachtige torens op eene onregelmatige massa
van 7500 nederige gebouwen, terwyl het grijze,
helaas! onvolbouwde meesterstuk der Oud-Duitsche
bouwkunst, de wereldberoemde Dom, met hel
prachtig Choor, ofschoon zijne reuzengrootlé van
500 voelen slechts tot een groot derde gedeelte
heeft mogen aangroeijen, als een grijze koning
der oude heerlijkheid, reeds honderden van jaren,
met een' majestueusen blik, die in zgne uitgestrek-
te heerschappy alles overziet en den hoogen toren
der St. Martijnskerk onder zijne grootste vassal-
len telt.
Ik heb zoo dikΛverf het grijze Cb/owza Jgrippina
gezien, en allyd maakt deze stad, door hare eer-
waardige gedenkteekenen van vroegere lijden, eenea
indruk op mij , dien ik moeijelijk beschrijven kan.
Onwillekeurig zweeft mij dan eene aaneenschake-
ling van gebeurtenissen voor den geest. Gewigtige
96 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
voorvallen , die het Duitsche Keizerrijk en deszelfs
bewoners troffen, en waaraan deze stad zoo veel
deel had. Hoevele eeuwen hebben deze kunstige
steenmassa's dezelve aanschouwd ! Hoe vele eemven
zullen zij nog' de getuigen der elkander verdrin-
gende staatsgebeurtenissen van Duitschland, van
geheel jEuröpa zijn!
Hoewel een schoone namiddag, was het echter
jammer dat de lucht eenigzins nevelachtig was,
j| zoodat het eerste kykje op het blaauwe Zevenge'-
hergte, dat men bij heldere lucht reeds even boven
Keulen geniet, voor ons geheel verloren was. De
v-aart van deze stad naar Bonn, hoewel eentoonig,
verveelde ons echter niet. De boot was zoo vol
met passagiers en goederen, dat het byna onmo-
gelijk was, vier of vijf passen voorwaarts te doen,
waartoe wy, den geheelen dag gezeten hebbende,
zeer veel lust gevoelden. De bonte massa van men-
schen, eenige muziekanten, die zich lieten hooren,
de vrolijkheid, die er heerschte, het gescharrel en
gepraat deden my aan een Bal masqué denken ,
waaraan wy ook niet weinig bedroegen door onzen
zonderlingen opschik, want portefeuille, teeken-
stoel, pijp, tabakszak en stok, hingen ons nog· op
de witte kiel om het lijf, en het was niet tej-iAva-
gen iels dezer noodige zaken, door de groote drokle,
van zich af te leggen. Eindelijk, na eene geruime
poos gestaan te hebben, gelukte het ons eene zit-
plaats te mogen vinden, en wel in het gezelschap
van eenige heeren, die nagenoeg ons wapen en
ipilSja
fin
ifIS
ur
f^ii^f^iafirtiPmiiiiiir.......................... m ^jjéümJuê^ium
π
hf
VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 97
uniform droegen; het waren studenten en schilders.
Soort by soort, dacht ik, dat zal zich het best te
zamen verdragen, want wij hadden reeds onder-
vonden, dat men, te water even als te land, een'
rok naar de Fransche mode, al hing die ook aan
een' geest- of zielloozen kap- of kleerstok , gaarne
complimenteert; en een' groven witten linnen kiel,
al school er ook een engel onder, eene goede portie
minachting toedroeg. — Welnu, men kan iemand,
die ons vreemd is, dan ook maar naar zijn uiterlijk
beoordeelen, en dat uiterlijk, een klein plekje,
zijn aangezigt uitgenomen, zijn toch zijne kleede-
ren. — Genoeg, wy zaten bij schilders en studenten.
Dikke wolken van tabaksrook stegen uit ons mid-
den op; de heldere klank der wijnglazen vereenigde
zich in eene tiendubbelde echo met een vrolijk:
y>Ihr wohlseyn , Brüder!'''' Kunst en wetenschap
waren het onderwerp onzer gesprekken. — Kort
achter mij zat een man in gezelschap van eenige
dames. Van tijd tot tijd zag die heer ons zeer on-
vriendelijk aan; het scheen, dat onze luidruchtige
vrolijkheid hem in een belangrijk verhaal van eene
Italiaansche reis, door hem aan de dames en een
paar heeren opgedischt, eenigzins hinderde; ik
luisterde even naar zijne rede. Ik hoorde een der
heeren zeggen, dat Z.Ed. het Italiaansch verwon-
derlijk netjes, waar het in zijn verhaal te pas kwam,
uitsprak. Hij gaf eene uitvoerige beschrijving van
de macaronie; ivas in alle steden, ook te Rome
geweest, maar had den paus niet gezien; had zijne
9S VAN LIMBURG NAAR REMAGEN.
terugreize door Zwitserland gedaan, en sprak met
zeer veel oordeel en kennis over echte en valsche
Zwitsersche kaas. Eene der dames van het gezel-
schap scheen geen gevoel voor het interessante Ita-
liaansch verhaal te hebben, en meer naar ons te
luisteren. Hare vriendelijke en schoone blaauwe
oogen waren menigmaal op onze troep gevestigd,
en onze blikken nog meer op haar persoon, want
het was een zeer schoon meisje, zonder coquetterie
of dwaze inbeelding over hare lieftalligheid.
Wij waren intusschen met onze kunstbroeders in
een gesprek over de schilderkunst geraakt, dat ons
aanleiding gaf tot het uiten van zeer verschillende
gevoelens over de wijze en het onderscheid van pen-
seelbehandeling, over het aanleggen en opschilde-
ren der stukken, enz. In eenige punten was men
het met elkander eens, in andere weer niet, zoo
als altijd met redeneringen van dien aard het geval
is. Over het al of niet aanleggen sprekende, vroeg
een der Duitschers mij, welk mijn gevoelen over
deze zaak Avas, na te voren zijne meening gezegd
te hebben, dat het aanleggen, of, zoo als men het
ook wel noemt, doodverwen, volstrekt onnoodig was.
Ik antwoordde hem: »ik maak vooraf geene teeke-
ningen van het voorwerp of de voorwerpen, die
ik op het doek of paneel Avil schilderen, om-
dat ik het onaangenaam vind , tweemaal hetzelfde
te maken, maar begin dadelijk hét ontworpen plan
op het doek te plaatsen. — Na mijne compositie
eerst behoorlijk geschetst en beredeneerd te hebben.
IS.
iii'
VAN LI3ÏBURG NAAR REMAGEN. 99
voornamelijk de schikking van licht en donker,
begin ik dezelve met olieverw breed te schilderen,
zooveel mogelijk trachtende de tint of het coloriet
er in te brengen, in Λvelke ik mijn landschap, of
wat het zy , wil gezien hebben, als het geheel af-
geschilderd is. Ik bepaal dadelijk en voor vast
het effect van zonlicht, dag en schaduw, zonder
mij met eenige uitvoerigheid op te houden. Hier-
door ben ik in staat gesteld, om in mijne aange-
legde schildery een geheel, dat mijn geest reeds
vóór dat ik begon te arbeiden zag, binnen korten
tijd op het paneel of doek te zien, en over de har-
monie der zamengestelde voorwerpen en kleuren
te kunnen oordeelen, terwijl het mij tevens by het
opschilderen der schilderij gemakkelijker zal we-
zen, om er nog vele verbeteringen en verfraaijingen
in te kunnen brengen.
Verschillend zijn de wegen, die men kiest, om
ergens te komen, dat is waar; maar waarom, als
de brug vlak voor mij is, om aan den overkant te
kunnen komen, de gracht omgeloopen?
Er zijn schilders, die hun idee eerst door eene
ruwe schets op het papier brengen; vervolgens na
deze schets eene uitvoerige teekening maken; deze
nu wordt zoodanig uit-, door- en afgewerkt, dat
zij alles moet bevatten, tot een grasplantje en stroo-
halmpje toe, wat de schilderij zal moeten voor-
stellen. Deze arbeid gedaan zijnde, wordt de tee-
kening op het schilderdoek getrouw, maar waarlijk
slaafsch gecopiëerd; hierbij bedient men zich door-
ÏOO TAN LIMBURG NAAR REMAGEW.
gaans, na eerst de voorwerpen met krijt of potlood
geplaatst te hebben, van eene rietpen en eene soort
van bruinachtige schrijfinkt. Zoodra nu alles be-
hoorlijk met deze vloeistof is omgetrokken, wordt
palet en penseel in de hand genomen , en met
het schilderen een begin gemaakt. De lucht wordt
met kloeke verwen aangepakt, en in eenmaal
geheel afgeschilderd, zoodanig, dat er niet ten
tweedemale aan geraakt wordt; hierna wordt het
verschiet op dezelfde wijze behandeld, en stukje
voor brokje uitvoerig achter elkander afgeschilderd,
en verder alle voorwerpen, tot aan het eind der
schilderij, in dezelfde volgorde voltooid , totdat het
schilderstuk af is.
Daar in eene met Λvater- , honig- of lijmverwen
vervaardigde teekening altijd die fijnheid en kracht
van kleuren zal blijven ontbreken, welke de oliever-
wen vermogen op het doek te brengen, die daardoor
meer de natuur nabootsen, vind ik, dat men zeer
weinig het doel nadert, om in dezelve het volle
effect der schilderij te zien. De teekening kan, als
zij de voorwerpen goed gedagt, beschaduΛvd en
verlicht geeft, slechts als eene leiding bij de uit-
voering der schilderij dienen; als zij slechts tot
leiding dient, waarom dan de moeite gedaan om
dezelve zoo uitvoerig te teekenen? Was de schets
niet toereikend genoeg, daar (zij het eerste idee van
den schilder bevat, om op het doek uitgeAverkt te
worden? Ik geloof ja; men kan naar dezelve eenen
goeden aanleg, met licht en donker behoorlijk op
VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 101
de plaatsen aangewezen, daarstellen; wie geeft
mij daarenboven de verzekering, dat alle dee-
len mijner teekening met den meesten smaak ge-
kozen zijn? Zweeft niet misschien, terwijl ik voor
mijn schilderstuk zit, eene of andere schoonere ge-
dachte A^oor mijnen geest? Zoo ja, dan geef ik
aan dezelve gehoor, mijne schilderij verandert, en
nutteloos wordt de uitvoerige teekening. De vrije
kunstenaar moet ook den moed bezitten zich van
zijne eerste ideën te kunnen losrukken, want de
ondervinding leert ons, dat dezelve niet altijd zui-
ver, ja dikAvijls valsch zijn. Driemaal een en het-
zelfde onderwerp te behandelen, is vervelend; het
eerste vuur der verbeelding verdooft reeds veel
door eene koele beredenering. Welk eene plagerij !
Driemaal hetzelfde te maken. — Maar men behoeft
dan ook zijne schilderij niet aan te leggen of te
doodverwen. — Dit komt my voor , meer een ver-
lies dan eene winst te zijn. Het is niet mogelijk,
die fijnheid van kleur, die doorzigtigheid der luch-
ten , dat zacht smeltende en doorschijnende van
het groen, van waterplassen en andere doorschij-
nende voorwerpen te kragen , zonder vooraf eenen
goeden aanleg te hebben gemaakt; al deze voor-
werpen dienen stellig, zullen zij dien graad van
schoonheid en natuurlijkheid erlangen, die hen het
naast aan de natuur brengt, meer dan eenmaal met
dunne en teedere tinten overschommeld te worden.
De flaauwheid of matheid, die, zou men kunnen
denken, door aldus te handelen in het schilderstuk
102 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
ZOU kunnen komen, 'kan door eenige snelle maar
met oordeel aangebragte hoogsels of pikante lichtjes
zeer Avel vermeden worden. Het kan niet missen
of men vervalt door het zoogenaamde in ééns op-
schilderen , in eene dikte, ondoorschijnendheid en
dus beAveegloosheid der tinten en scherpte der om-
trekken , omdat men verpligt is, tot dekking van
het doek of paneel, welks grond niet altijd geschikt
is om er partij van te trekken, deze fijne doorzig-
tige tinten met dikke verwen er in te brengen.
Nog iets wat de uitvoerigheid des penseels aangaat.
Bij het in ééns opschilderen vervalt men niet
zelden in eene overdrevene uitvoerigheid van den
achtergrond der schilderij; dit is bij velen het
geval, omdat zij zich aan eene stipte navolging
hunner teekening kluisteren. Zij putten hunne
krachten zoodanig uit, om het verschiet toch regt
lief te maken, dat er tot het doorschilderen van
midden- en voorgrond hunner stukken te weinig
overschiet, om deze laatste in eene behoorlijke ver-
houding tot het eerste te kunnen brengen; immers,
de voorgrond moet het helderste, krachtigste eii
tevens uitvoerigste gedeelte van de schilderij'zijh.
(Men spreekt hier van een 'landschap.) Het voor-
werp, dat men bestemd heeft, om bijzonder de aan-
dacht des aanschouwers bezig te houden, plaatst
men gewoonlijk, en dat geloof ik wel het verkiese-
lijkste te zijn, in of op dein overgang van voor-
tot middengrond, op ruim een derde van de breedte
der schilderij. Hieraan moet alle moeite besteed
VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 103
worden, om het door schoonheid, beyalligheid in
licht en schaduw, in uitdrukking, enz. bovenalle
andere voorwerpen te doen heerschen, zonder ech-
ter daardoor de bij voorwerpen te benadeelen. Het
verschiet moet natuurlijk van kleur zijn, maar aLs
achtergrond beschouwd en behandeld worden, dat
wil zeggen, het minst uitvoerig.
Men kan met het in ééns opschilderen, wel geestige
schetsen, maar geene doorwerkte schilderijen leve-
ren. Ik wilde mijnen kunstbroeder nog meer zeg-
gen, en besluiten met de aanmerking, dat elk
schilder zyne manier^ zijne wijze van %icn heeft,
en dat de schilderstukken, waarvan men zeggen
moet: «Ziet, alles is natuur en leven!" de waar-
heid het meest nabij zijn: maar eene buitengewone
beweging trok onze aandacht. Men wrong zich
met kracht door de vollcsmassa, van de tent naar
de plecht, en van de plecht wéér naar de tent en
terug, al hortende en stootende. De sigaren der
heeren streken hare asch tegén de hoeden der da-
mes, en de scherpe strooranden van de hoeden
der dames kregen de heeren over neus en oogen.
Hier bonst een smerig linnen buis tegen eenen fij-
nen zwartlakenschen moderok; daar komt een ge-
oliede roode borstrok in eene familiare aanraking
met een schitterend blaauw satijnen dameskleedje;
ginds duwt een groote, bruine en forsch gespierde
vuist het wijzend wit poppehandje eener galante
uit den weg; daar komt eene dame midden in het
gedrang; een zware touwtros heeft haren van de
104 ΥΑΝ LIMBURG JSAAR REflIAGEK,
bank geyallen parasol verpletterd, en het pootje
van haar fraai Engelsch hondje, Fanny, bezeerd;
och, dat lief diertje! het hinkt op drie pootjes,
het staartje ingetrokken, jankend om haar heen.
«Verexcuseer myn hoed, vriend, "bromt een heer.-
Eene menigte van beiderlei geslacht Λvroet als mollen
alle koffers en kisten overhoop.
wMet uw verlof; deze is mijn mantel."
»Permitteer, mijnheer! dat ik dat kleine koffertje
eens krijg."
))Neem het mij niet kwalijk, 't is mijn jas."
Drie personen schijnen in een' mantel te willen
wonen. De duisternis begunstigde deze verwarring.
))Een beetje uit den weg, menschenl je hebt nog
lijd genoeg," schreeuwde een matroos.
))Wat is er te doen?"
)) Bonn is in 't gezigt, wy zullen er dadelyk
zijn."
Naauwelijks hadden wij dit vernomen, of zie-
daar, de Universiteits-stad met hare prachtige in
Byzantijnschen stijl gebouwde Munsterkerk en an-
dere fraaije gebouwen, verhieven zich, door de
opkomende maan zacht verlicht wordende, vlak
voor ons. — »Stop! — -'n slag voorwaarts! —
Stoppe! — Van achter en van voren de tros
op den vfsd gesmeten, de brug uitgelegd!"
Het sloeg juist negen uur, toen wij op de kade
sprongen. Herman heeft vroeger in Borm gewoond,
aan hem was dus de zorg opgedragen voor een
logement, Het duurde niet lang, en wij tuurden
VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 105
uit de vensters vaa het gasthof: der neue Keiler,
hetwelk digt aan den Rijn bij de landingsplaats
der stoombooten is, over den spiegelgladden Rijn,
op het van hier twee uren verwijderde Zevenge-
bergte. Be praatzuchtige kastelein kon ons met
zijne meening over de politiek van Europa niet
erg bevallen. Onze zielen waren alles behalve
gestemd om deel te nemen aan de staatkundige
woelingen der menschen, een veel vreedzamer ta-
fereel vertoonde zich daar buiten het venster.
Heerlijke natuur! wie waagt het, de menigte,
de verscheidenheid der schoone tafereelen te schet-
sen, die gij den mensch ter beschouwing aan-
biedt! — Gaaft gij ons eenen schoonen namiddag,
gij hadt nog oneindig veel schooner avond voor
ons bestemd. Er Avas geene koelte, dan die der
schaduAV aan den helder flikkerenden starrenhemel.
De spiegel des breeden Rijns gaf ieder aardsch en
hemelsch voorwerp met de meeste getrouwheid aan
het oog terug. Eene grijsachtige baan, als met
spattende zilverranken bezaaid; immer draaijende
en van gedaante verwisselende kringen, in de voor-
ste diepte van het donkerblaauw nat, deed eenen
statig drijvenden stroom bemerken. Links, en bijna
voor ons, lagen aan den wal eenige vaartuigen
met eene schilderachtige onachtzaamheid op- en
afgetuigd. Deze groep vormde eene krachtige don-
kere massa, waartegen de donkere voorgrond eenig-
zins helder, en de tint der verwijderde voorwerpen
of het verschiet, teeder was. Achter en boven
106 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
de masten der schepen verhief zich de bergachtige
overzijde des lïijns, gedeeltehjk. in eenen dunnen
nevel gehuld. Vergeefs tracht het oog de voor-
werpen aan den voet der bergen duidelijk te on-
derscheiden; slechts eene veelhoekige lijn, gevormd
door de voor of achter elkander zich verheiFende
bergkoppen, teekende zich scherp tegen de stille
en heldere lucht. De regterhoek des tafereels werd
bepaald door eenen voorsprong van eenige gebou-
wen op den voorgrond, welke krachtig bescha-
duwd, scherp tegen de lucht, die achter dezelve
zeer helder was, uitlovamen. Achter deze krach-
tige partij , in overeenstemming met den voorgrond,
waaruit hij oprees, kwam de sneldrijvende stroom
met glansrijke zilveren banen te voorschijn. De
hier meer wijkende zuidelijke oever des Ilijns
was door een' zachten avondnevel voor het oog
onzigtbaar, doch boven de nevelen verhieven
zich met trotschheid de donkerblaauwachtige top-
pen van het schoone Zevengebergte. Helder en
helderer werd aan deze zijde de lucht j reeds tee-
kenen zich de hoekige vormen van daken en schoor-
steenen scherper en krachtiger dan een oogenblik
te voren; nog lichter wordt het dampig azuur,
nog zwarter de gebouwen, en — ziet! daar vertoont
zich de vriendelijke Luna, en spreidt haren zil-
verglans uit over alles wat zich aan haar. aanmin-
nig gelaat ontdekt. Wie beschrijft nu dat onna-
volgbare, dat op de ziel werkende tafereel? Wie
maalt nu dien zachten toon, waarin het verschiet,
VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 107
het Zevengebergte, ligt gedompeld? Wie zal bet
drijyend zilver, met diamanten doormengd, op
den donkerblaauwen stroom, die zachte slag-
schaduwen van het eene voorwerp op het andere,
die pikante lichtjes, die donkere diepten schilde-
ren? Eindelijk, wie zal den indruk, dien het ge-
heel dezer Avaarlijk poëtische voorstelling der na-
tuur op zijne ziel heeft gemaakt, duidelijk met
penseel of pen den aanschouwer op het doek of
den lezer op het papier mededéelen?
Rudolf. Hier kon ik den geheelen nacht blij-
ven zitten en kijken, zonder dat het mij vervee-
len zou.
Ik. Ja, het is ivaarlijk een oogenblik zoo schoon,
als ik ooit gezien heb.
Herman, Dat zal wel zoo zijn.
Karel. Hoe liefelijk, hoe stil, wat is alles rus-
tig!" doch terwijl vriend karel het woord rustig
uitriep, werd er in het onderhuis van ons logement
een razend leven gehoord. Men kwam naar boven en
bonste zoo geweldig op den trap alsof ten minste 25
grenadiers hiertoe hunne voeten en de kolven hun-
ner geweren bezigden. Het rumoer kwam nader;
stokslagen op de leuning van den trap; lagchen,
vloeken, het geschreeuw van schorre stemmen als
van lieden, die erg verkouden zijn. Deze chari-
vari met verdubbelden ijver tot op den bovensten
trap doorgezet zijnde, sloven zes heeren of liever
jonge lieden, woest de kamer binnen. Het was
hun duidelijk aan te zien, zonder nu juist te wil-
108 VAN LIMBURG NAAR REMAftENi
len zeggen, dat deze jonge heeren dronken waren,
dat zij reeds meer wijn gebruikt hadden, als iemand,
dié pas zijn bed yerlaat. y>ff^ein! Ilcrr Gastwirih!
Alle Donnerw....., geschwind!'''' schreeuwde men
yan alle kanten. — »Als het u belieft, mijne hee-
ren!" — Veel moeite kostte het, om de stoelen
eene plaats naar den zin der heeren te geven.
Sommige riamen ze met eene kracht en vlugheid
op, alsof het veertjes waren; zΛvaaiden ze een
paar malen, in eene forsche hand geklemd, in het
rond boven het hoofd, als het bewijs van herku-
lische kracht te bezitten, en lieten hierna den stoel
uit de magteloos geworden handen, als een hon-
derdponder, nedervallen, niet altijd op de plaats
hunner bedoeling; zij vielen er dan zelf geheel
afgetobd en buiten adem op. Anderen, misschien
door eene loffelijke zucht tot gemakkelijkheid ge-
dreven , sleepten de ligte stoelen als zware vrachten
achter zich naar de plek tot zitplaats uitgekozen,
of, wat zeker nog gemakkelijker was, bleven zit-
ten, Λvaar het toeval hen het eerst had gebragt.
Misschien Λvaren zij gewoon 's avonds ten negen
ure naar bed te gaan^ althans, men merkte bij
eenigen duidelijke sporen van slaaplust op. Na
een oogenblik van bedaardheid werden zij echter
allen, vooral toen zich een vijftal volle flesschen
op de tafel liet zien, zoo helder wakker, als
kinderen na een slaapjelvan 's avonds zeven tot
's morgens acht uur. Hel geestrijk vocht parelde
spoedig in de glazen, en bijna even zoo spoe-
VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 109
dig gleed het over de tong. Toen nu de pit hun-
ner geestelijke lamp door deze olie wéér helder
aan het branden was geraakt, werd het gesprek
(misschien behoorde het tot hun vak,) gevoerd
over belangrijke tweegevechten, of zoo als zij het
noemden, Sohlagereten ^ over schuldenaars, bij
hen beeren genaamd, over hunne kamers en huis-
bazen ; de eersten Kneipen- en de tweeden Filis-
tijnen, in hunne spraak; vervolgens over koffij-
huizen, kaarten- en biljardhelden, mooije meisjes,
vrijerijen, vrolijke avonturen, en over eene al te
waakzame en strenge politie. Anderen zouden het er
dadelijk voor houden , dat deze menschensoort niet
bang voor de avondlucht moet zijn. Ook is het
onze meening. Echter waren wij niet Λveinig ver-
wonderd , deze heeren den kastelein te hooren ver-
zoeken, om de vensters te doen sluiten.
))Laat er, als het u belieft, kastelein! ten minste
één open, de avond is veel te schoon, om er niet
volop genot van te hebben," was ons verzoek. » Wij
voor ons geven aan de zilveren en zachte stralen
der maan de voorkeur boven het ellendig rood
schemerend lamplicht."
»Deze vier zijn vreemden," fluisterde er een den
anderen in het oor, doch zoo luide, dat het voor
ons hoorbaar was. » De maan schijnt dezen avond
niet voor het laatst, wat hebben zij er aan ? Er is
daar buiten niets anders dan water te zien." —
wOch laten zij kijken," zeide een ander, »mis-
schien zijn zij allen verliefd!"
110 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
Wij lieten hen praten. Eindelijk werd het be-
steld avond-eten opgebragt. Wij besloten dadelijk
onzen eetlust voldoening te geven. De vrolijke
heeren, na eene ontkurking van zeven lange Nier-
steiners, gingen zingende en fluitende heen. Een
hunner, die, zoo als hij zeide, geld van huis had
ontvangen, betaalde het gelag.
»Zeg eens, kastelein! wat waren dat voor men-
schen!"
Kastelein. Studenten, mijneheeren!
Karel. Kastelein! kunt gij het niet zoo schik-
ken 5 dat wij, of twee kamers ieder met twee bed-
den, of alle vier de bedden op eene kamer bekomen!
Kastelein. Waarlyk niet, mijneheeren! Zoo als
ik u reeds zeide, heb ik eene groote kamer met
drie bedden, en een achterkamertje met één bed.
Heden morgen hebben twee Engelsche familiën al
de overige kamers ingenomen. Gij weet het Λνβΐ, *
mijnheer herman! dat, kon ik het beter schikken,
ik zeer gaarne aan het verzoek der heeren zou
willen voldoen. Het achterkamertje is, hoewel wal
ver afgelegen, echter een lief en zindelijk vertrekje.
Herman. Op de liefelijkheid en zindelijkheid heb
ik niets aan te merken, maar, Herr Gastwirth, op
de onaangename nachtelijke bezoeken, die tusschen
twaalf en een uur aldaar plaats hebben.
Wij, Wat zegt gij idaar, herman ! eene spook-
kamer? eene spookkamer? Boe! ik geef er den
drommel van om daar te slapen. — Ik ook, —
en ik ook!
5 ·
li
ΙΙΓίιϋίιιΊιιιίΙιίιιι il '-iiiiiiliTf roiMfeitlifci
-ocr page 122-VAN LIMBURG NAAR REMAGEIf. 111
))Maar mijneheeren! gelooft toch niet hetgeen uw
reismakker daar heeft gezegd," zeide de kastelein,
moeite hebbende zich yan lagchen te onthouden,
zoo het scheen. — ))En ik kan u echter verzekeren"
vervolgde hermais , » dat het eene echte spookkamer
is. Voor vele jaren," zich tot den kastelein wen-
dende, » toen gij er nog niet aan dacht, dit huis te
bewonen, is op dat kamertje een mensch aan een
zeer slecht eind gekomen. Men weet eigenlijk niet
regt hoe dit gebeurde, maar langen tijd daarna
zag men duidelijk, (er leven nog menschen die
dit kunnen bevestigen) voor het venster van het
kamertje eene lange witte gedaante, met eene schaar,
poederkwast en haarkam in de handen. Weldra
zag men hem deze gereedschappen op eene tafel
nederleg^en, de slaapmuts van het hoofd nemen,
en het zou bijna ongeloofelijk schijnen, maar er le-
ven nog menschen, die het duidelijk gezien hebben,
dan nam hij , begrijpt eens! met beide handen zeer
voorzigtig zijn hoofd, ja! zijn' eigen koj) van den
romp, zoo dat de bloedige hals ijsselijk boven het
wit gewaad uitstak, plaatste dezen op de tafel voor
zich, nam weder zijne gereedschappen, bragt met
dezelve de verwarde lokken teregt, en ging dan
dapper aan het poederen. — JVa dezen arbeid kon
hij wel een kAvartier lang met innig Λvelgevallen
zijn hoofd aanzien, sprong voor- en achterwaarts
om het effekt op te merken, blies hier en daar een
haartje van de wangen, plaatste eindelijk het hoofd
weder op zijnen hals, en verdween.
112 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
Ik ZOU het niet vertellen, zoo de menschen mij
dat niet voor de zuivere waarheid hadden medege-
ld deeld. Men zegt dat een kapper of pruikemaker
op dat kamertje zich den hals heeft afgesneden."
De kastelein. Ha, ha, ha! de menschen kunnen
of mogen zoo veel zeggen, als zij daartoe lust ge-
voelen, maar ik zeg u, dat gij, mijnheer herman,
niet braaf handelt, met mijne kamers in eenen on-
aangenamen reuk te brengen, en tevens nog, dat
er op dat vertrekje, zoo lang ik hier woon, nog
nimmer spokenvisites zijn voorgekomen en er mis-
schien wel duizend menschen op geslapen hebben,
die allen wéér frisch en gezond de morgenlucht
hebben mogen inademen, behalve..... ja, behal-
ve een persoon, dat is voorleden week geweest,
die man, het spijt mij erg, heeft mijn logement
moeten verlaten.
Karel. Ziet, daar hebben wij het reeds. Ik
wil Λνβΐ gelooven, dat er vele menschen gerust zul-
len geslapen hebben , want zij zullen niet geweten
hebben, dat het eene spookkamer is."
Het gesprek, hoewel eenigzins schertsend ge-
voerd, had echter geenen voordeeligen indruk
gemaakt, althans niet op onzen jeugdigen vriend
KAREL. wLaat ons loten, wie onzer naar de sjDOok-
kamer marcheert," zeide rudolf.— »Goed! — was
het algemeene antwoord, en dadelijk werden er
vier nommers gemaakt en in eenen hoed gewor-
pen, No. 1 werd voor het noodlottige nummer be-
stemd. Zy w erden goed door elkander geschud.
VAN HJIBURG KAAR REMAGEPT. 113
Rudolf. Allons, jongeris! die nu maar' durft.
Met eene sidderende hand greep karel het eerst;
hij durfde het papiertje naauwelijks ontrollëri. » Kótn
aan, laat zien!" hg waagde het, en.... Hoezee!!
No. s, __ jjKom, herman !" — ))Ik durf bijna niet!"
»Gij moet echter." — »Welaan!" hij greep, ont-
rolde en zag.... N». 2! Ha, ha, ha, mooi zoö! —
Rudolf keek mij eens' aan. «Nu is het tüsschen
ons beiden." » Ja! een onzer zal het treffen." »Na-
tuurlijk." »Wilt gij. eerst, of zal ik?" »Zoo als
gij wilt!" » Trek gij dan maar!"— Ik stak mijne
hand in den hoed, schudde de twee overgebleven
rolletjes, even alsof mij dat nog zoude kunnen hel-
pen, door elkander. Lang was ik besluiteloos,
welk dezer papiertjes, die ik by beurten, nu hbt
eene dan het andere in de hand nam, ik zoude
nemen. » Kom gaauw wat." »Nu ja, het is nog tijds
genoeg, om naar de spookkamer te· gaan." Ein-
delyk, ik nam er een uit. Karel en iierman had-
den nu vergenoegde, rudolf en ik sombere gezig-
ten. ))Allons! doe uw papier toch open!" —
»Nu ja, wacht wat." — Ik deed het, en..... het
was niets meer of niets minder dan het noodlot-
tige N^'. 1! ! ■
Rudolf. Kom , onze ongelukkige vriend moet
een paar glazen meer dan wij drinken, om moed
te bekomen. '
Wij dronken nog een glaasje al lagchende en
schertsende uit, om moed te krijgen., Aandoenlijk
was het goeden nacht wenschen. Ik ging ter ruste,
114 ΥΛΤν LIMBURG NAAR RESIAGEIV.
mij aan de bescherming van alle spookbe vrij der s
toevertrouwende. — Mijn flaamv brandend kaars-
lichtje verspreidde eene akelige schemering, die mij
erger dan eene volslagen duisternis voorkwam, door
het vertrek; alle voorwerpen kregen daardoor een
spookachtig aanzien. Ik begon de waterkom op het
wastafeltje voor een glimmend doodshoofd te hou-
den; de handdoek voor een opgevouwen doodskleed;
de pendule trok allerhande monsterachtige gezigten.
Ik maakte vergelijkingen, b. v. tusschen hel zil-
verlicht daar buiten en de bloedroode schemering
in eenen grafkelder; daar buiten alles leven, en
hier? — alles dood!
Tot twaalf uur telde ik den dojfTen klank der
stadsklok, er was iets klagends in dien toon. Te
midden dezer beelden deed echter de slaap mijne
oogen knikken; ik sliep eindelijk in, en.,.......
hoort!......... ontwaakte, terwijl het vriendelijk
zonnelicht door de venstergordynen straalde, zoo
frisch als een hoentje! —zonder spookvisites gehad
te hebben. Het is een lief, aardig en stil kamer-
tje, zeer geschikt om aangenaam te rusten, dit is
alles wat ik er van te zeggen heb.
Rudolf. Goeden morgen! wel geslapen?
Ik. Heerlijk, gij ook?
Karel. Dus hebt gij geene bezoeken gehad, geene
stuipen, zenuwtrekkingen of iets van dien aard ?
Ik. Niets λ'^an dien aard; 't zijn praatjes. Ik
heb lekkertjes gerust. -
De schalksché HERauN begon luidkeels te lagchen.
biiatrtiM. --.r,,.,.·^ C ,
-ocr page 126-VAN LIMBURG ΛΛΑΚ REMAGEX, 115
en bekende met te zeggen, dat zal wel zoo zijn,
dat zijn verhaal een oud vertelseltje was.
Ik. Maar ziet eens, mijne vrienden! wat is het
een goddelglc schoone morgen! — Ziet die och-
tendnevelen zich om de toppen van het Zeveyige-
bergle vlechten. Reeds worden zij door hel zonlicht
met een' rozenkleurigen gloed geverwd, terwijl de
laaggelegen voorwerpen en den stroom nog in eene
blaauwachtige schaduw gedompeld liggen. —Er is
geen wolkje aan den hemel. Het helder en krach-
tig azuur voorspelt ons een' heeten dag. Jongens!
dat zal van daag door den rok dringen! Ei, zie
dien man daar met zijn bootje eens tegen den snel-
len stroom opwerken, hij komt bijna niet voor-
waarts; en echter stuift hij het water met försche
riemen voor zich heen. » Arme kerel! wat zult gij
het warm hebben!"
Tegen den stroom onzer harlstogten en zinne-
lijke begeerten met de roeispanen der rede op
te werken, zou deze arbeid niet nog oneindig
moeijelijker wezen? Wij moeten immers roeijen,
want leggen wij de riemen even neder om adem
te scheppen, dan drijven wij voeder terug.
Kellner. Als de heeren believen, de koilij is
klaar.
Rudolf. Goed, vriendje! Wanneer komt de
stoomboot van beneden hier aan?
Kellner. Om negen uur.
Rudolp. Wij vertrekken met de boot, hoort gij ?
Kellner. Goed, heeren!
8*
-ocr page 127-116 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
Jk. ( Karel, wees zoo goed, mijn kop koffij maar
hier bij mij aan het venster ;te geven. Geef mij met
een myn schetéboelije en potlood.)»Wat. wilt
ge dan doen?" — My slechts eene herinnering aan
dat schooniB tafereel daar buiten schetsen." Ik was
tep, naauwernood aan 'het , werk, of de zucht tot
navolging ontwaakte bij > de anderen. Met de boter-
ham in de banden zocht men zijn schetsboekje op,
en nu ging 'het aan een geschraap eni geschetst,
alsof het , eene aanneming of ^ bestelling van Rijn-
schetsjen gold, » Het voorwerp onzer aandacht,?';swas
de aanmerking van herman, » is belangrijker door
deszelfs schoonen toon, dan door de teekening."
Gij hebt gelijk, mijn vriend. — )).Het is al zeer een-
voudig," vervolgde hij ,'ί» want nu ik hel op . het
papier heb, vind jik het schetsje al heel min;r
en echter heeft dit gezigt toch ietsaaanlokkelijks,
iets dat ons kan doen besluiten de teekenpen in
de hand te nemen,?'^ 'ü , . ua
Ik mag toch riiet denken, dat .gij alleen,
teekent, omdat ik het doé? Dat zou even >zoo
zot wezen ,ι alsoff gij mij'.in alles als eene schaduw
wildet volgen. Raadpleeg;.anderen, maar volg uw
eigeiji gevoel. , r ■. :. uh ': · .
Indien gij, vriend herman! uwe omtrekken of
lijnen naamvkeurig naar r de ; natuur gevolgd had ,
uwe schets zoude u beten/bevallen; indien gy niet
uit zucht tot bloote navolging hebt geteekend, moet
er ontwijfelbaar in het voor ons liggend landschap
toch iets, het een of ander voorwerp bestaan, wat
tfl
I'
ifj!
I
li
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 117
u aanporde tot teekeneti, want alles is wel natuur-
lek wat gij daar ziet, maar alles is niet mooi. Het
hoofdvoorwerp is hier het Zevengebergte; door
deszelfs grootsche en bevallige gedaante geeft het
luister aan 't overige landschap in den stroom.
Neem dit gebergte weg, en uw landschap zegt niets.
Immers, de fraaye lynen van het gebergte hebt gij
nu verwaarloosd, en het overige is voor de tee-
kenpen te onbeduidend. Dewijl gij dus dat ge-
deelte uwer schets, hetwelk haar waarde moest
geven, niet ten naamvkeurigste hebt nagegaan,
zult gij er volstrekt niets anders aan hebben, dan
de onnoozele herinnering, dat gij dit in 1840 te
Bonn hebt geteekend."
»Mijneheeren!" riep de knecht met eene kracht
van stem, alsof hij tegen dooven sprak, »de
stoomboot is in 'tgezigt!" — Braaf, jan, haal spoe-
dig onze zaken maar onder. — »Zeer wel, hee-
ren." — Spoedig was alles in orde, en stonden
wij op de kade het oogenblik van scheepgaan af
te wachten. Gelijk eene getergde 'zwaan hare
breede borst zet tegen den sneldrijvenden stroom,
met ingespannen krachten het bruischend nat in
schuimende golven van zich terugstoot, en met
uitgestrekten hals en half uitgespreide vleugelen
trotsch en blazend op den vijand toeschiet, zoo
naderde het stoomschip de kaaijen van Bonn; de
drijvende vulkaan liet zich gedwee aan den wal
kluisteren. — Men is veelal geneigd, als men iels
bijzonders hoort of ziet, tot vergelijkingen, niet
118 VAN HMiïUllG NAAR RE3IAGEN.
zelden zijn zy onjuist, of -vallen in hel zotte. Zoo
kan ik nimmer een gek idee van mij afwerpen,
bij het hooren van het geraas, het\velk de losgela-
ten stoom eener aan wal liggende boot in mij brengt,
het idee van eene reusachtige theevisite, waarvan
de razende theewaterketel mij den maatstaf levert,
om daarmede den theepot, de melkkan, koppen
en schotels en de monstreuse theegasten af te meten.
Vier plaatsen, groote kajuit tot /" —
»Als het u belieft, mijneheeren," en dadel^k sneed
de man ons vier bewijzen van inschrijving in zijn
grootboek. Er werd in zoo verre van de groote
kajuit gebruik gemaakt, als zij ons haar dek aan-
bood tot eene aangename ziitplaats in de morgen-
lucht , want ik beschouw het als eene misdaad,
bij schoon Aveder, rondom de heerlykste natuur-
tafereelen, het dek, ook slechts vijf minuten, zon-
der noodzakelykheid te verlaten.
De boot, even alsof zij zich verontwaardigd ge-
voelde ook slechts een oogenblik aan den wal ge-
kluisterd te zijn geweest, stampte en dampte vol
drift, draaide zich trotsch maar langzaam om, en
wendde naar de stad haren achtersteven.
Van den Rijn beschouwd, heeft Βυηη^ wegens
vele aangename buitenplaatsen, meestal aan de
rivier grenzende en aan den straatweg naar Coblenz-^
nog al een vriendelijk aanzien. De stad is, zoo
als vele aan dezen stroom liggende steden, van
Romeinschen oorsprong; telt 12000 inwoners (bui-
ten de studenten en het garnizoen, welk laatste
?
VAN LIMBUKG ÖAAR REMAGEN. 119
uit een regiment lanciers bestaat), heeft eenige fraaije
pleinen, schoone gebouAven en Avandelplaatsen, vele
kerken, waarvan de Munsterkerk als de voornaam-
ste moet beschouwd worden; op de plek, waar
deze staat, stond vroeger eene kapel, in het jaar
316 door keizerin uelena gesticht.
Alhoewel het jjersoneel op onze boot nog al tal-
rijk was, kwam zij echter, Λvat de drukte betreft,
in geene vergelijking met die, waarmede wy den
dag te voren gevaren hadden. Er was goed gezel-
schap, — en ruimte genoeg om niet gedwongen
te zijn, den geheelen tijd in een' hoek te moeten
blijven zitten.
Ik stopte mijn pijpje en vleide mij op eene plaats
neder, zoodanig, dat ik altijd, zooveel de krom-
mingen des Iiijns dit konden toelaten, Zeven-
gehergie voor mij had. Daar ik met de Rijnoevers
slechts tot Coblen% bekend ben, kan ik dus geene
vergelijkingen of beoordeelingen ten dezen opzigte
maken, daar dit gebergte met den voorspringenden
Drachenfels stellig de belangrijkste partij is, die
men op dezen stroom, van Keulen tot aan Cohlen%<,
ontwaart.
Het Zevengebergte is, als men den stroom op-
vaart , niet alleen het eerste, maar ook het hoogste
gebergte aan den geheelen Rijn. Deszelfs hoogste
punt is de 1896 voet hooge Leeuwenberg ^ met de
overblijfselen van een kasteel, Leeuwenburg ge-
naamd; dan volgt de Liemmerich, 1827 voet hoog,
vervolgens de 1482 voet hooge TVolhenberg, on-
120 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
middellijk zich achter den Orachenfels verheffende
met eene breede kruin, op; welke aan twee zijden
veel steen gebroken vrordt. Inderdaad , ν deze t op
zich zelve reeds zware arbeid moet ν hier, iwat het
vervoer der steenen naar beneden betreft, met veel
moeite vergezeld gaan. ·— Van^ deze ?hoogten > is het
panorama, zoo als men wel kan denkenzeer
uitgestrekt. Behalve de zoo evengenoemden·, en
de Di^achenfels, diQ nn zal· volgen , zijn hier nog
meer belangrijke hoogten; zij zouden allenin zeet-
vroege tijden, met trotsche burgten voorzien z^n
geweest; —:: het i werk der natuur beslaatr nog ,
doch dat der menschen is reeds lang verdwenen.
De jömc/iew/e/ii,' met eene ruïne van gelig ken
naam, is van allen de steilstei berg, en grenst on-
middellijk aan den 'Jlijn. Aan eene grot of hol,
wier opening in het midden ran dat gedeelte, des
bergs is, hetwelk zich naar den Rijn toekeert, en
dat weleer door een afzigtelijk monster, een' draak,
bewoond werd; zou deze: bergj zijnens naam ont-
leend hebben; Het monster werd, volgens het ver-
haal, door den: ridder siBGFRiED gedood. Maar be-
langrijker dan het vertelsel, komt mij de berg zelf
voor.a Welke schilderachtige rotspartijen! wat .eene
verscheidenheid en (harmonie van kleuren en struik-
gewassen,· mos, heidegrond','jgrasbloemen en graaur
Ave steenmassa's!,, Hoe veel bevalligheid iis hier,.in
het gelaat der natuur, terwijl het benedenste terras
of de voet van dezen piramidaalvormigen berg u
aanlacht, in het bekoorlijk gewaad van welig bloei-
I
li
van limburg öaar remagen. 121
t
jende wijnakkers, korenvelden en andere bouw-
landen. Als soms uwe voelen eens hier den Rijn-
oever drukken, verzuim dan niet dezen berg te
beklimmen. Op zijne kruin vindt gij eene ruime
belooning voor uwe moeite. Van den top dezer
geduchte steenmassa, die zich boven alle andere
aan den stroom grenzende bergen verheft, als een
dreigende reus, geniet men een uitzigt, door
deszelfs schoonheid boven alle beschrijving verhe-.
ven. Het streven naar volmaaktheid in de kunst
moet den kunstenaar steeds een edele pligt zijn —
maar hier! — hier gevoelt hij, meer dan op eenige
andere plek, te levendig zijn onvermogen, om ooit
dat doel te zullen bereiken. — Hier schijnt het
dwaasheid de natuur te willen volgen, want het
is onmogelijk. Welk penseel zoude wel in staat
zijn, slechts ten halve het tafereel, dat zich hier
voordoet, in al deszelfs grootheid, rijkdom en ver-
scheidenheid van schoonheden te kunnen volgen! —
Laat af, schilder! vergenoeg u met den indruk,
dien het op uwe ziel maakt; tracht, zoo gij kunt,
dezen rein te bewaren , het zal u leeren scheppen.
Eindelijk, hier wordt de blik een bergachtig land-:
schap met eenen statigen stroom, die in honderd
bogten door hetzelve heenkronkelt, aangeboden,
en dit alles doet gewaarwordingen in de ziel ontstaan,
\yaarbij de mensch, in Λveemoedige stemming, zich
toch zoo Λνεΐ gevoelt. Gij denkt u niet meer op
den aardbol te staan, die hier een zijner rijkste en
schoonste landschappen ten loon spreidt. De wereld
122 VATN LIMBURG JNAAR RMMAGEN.
met haar gedruisch^ met hare voorthollende drif-
ten, begeerten en daaruit voortvloeijende hande-
lingen en bewegingen, ligt twaalf honderd vo'eten
onder u. Hier wordt het hart niet door dezelve
overweldigd, maar gevoelt de grootheid en liefde
van het Opperwezen, en de kleinheid en ondank-
baarheid van den mensch meer dan anders.
Behalve de ruïne en een gedenkteeken voor man-
nen, die den heldendood voor hun Vaderland stier-
ven, is op deze hoogte van 1200 voeten eene goede
herberg.
ί Ik heb dikwyls den Brachenfels bezocht. Som-
f tijds als ik daar was, verplaatste ik mijnen geest
wel eens in de tyden der duisternis, toen het licht
der Christelijke leer nog slechts flaamve stralen
over de bewoners dezer streken wierp. Kinderlijk
vroom verhaalt eene legende het volgende,
» Geef mij den band , thusnelde ! weldra werpt
de zon hare stralen over onze bergen, en de tyd
om te oiFeren is daar," sprak een man met zil-
verwitte haren en langen grijzen baard. Z,ijn kleed
was lang en wit; duistere ernst had zijn hoog
voorhoofd geplooid, zijn mond sprak weinig, en
dit weinige kon allen doen sidderen. Thusivelde
gaf haren vader den band. De grijsaard bond den-
zelven om zijn hoofd, verliet zijne woning, en
beklom den naastbijgelegen berg. Toen hij op den
I top verscheen , waren daar reeds een aantal man-
nen verzameld ; zij droegen beerenvellen over de
breede schouders, hunne kleederen waren uit hui-
ΥΧΊϋ LIMBURG ΑΑΑΚ RE3IAGEK. 123
den van wilde zwijnen en andere dieren des wouds
gemaakt; heerbijlen, lansen, groote koperen zwaar-
den, en houten met huiden overdekte schilden wa-
ren hunne wapenen.
Eerbiedig en zwijgend bogen zg zich voor den
grijsaard, voor den opperpriester (want dat was hij),
toen hij in hun midden trad. »Verzameld zijt gij-
lieden tot den strijd, sprak hij, gaat henen, over-
wint ! maakt buit en gevangenen tot een offer aan
onzen God. — Welaan! brengt ons het laatste, op-
dat wij offeren!" Hij wenkte, de kring opende zich,
en drie mannen, met de handen op den rug ge-
bonden, door eenige priesters geleid, werden in het
midden voor den oude gebragt; hun werd bevo-
len neder te knielen, en na eenige korte ceremo-
niën werden deze ongelukkigen door den opper-
priester gewijd tot een zoenoffer aan den afgod. Doch
de oudste hunner verhief zijne slem en sprak:
))AVij zijn krijgslieden, in eerlijken strijd in uwe
handen gekomen; dat gij ons uvi'en God offert, is
regt, want ook wij slaglen onze gevangenen ter
eere des grooten Wodans, doch laten uwe priesters
met het offermes onze borsten doorstooten, maar ons
niet levend van de rots doen werpen, dat ons ge-
beente verbrijzelt en wij tot een aas der vogelen
Avorden, alzoo willen het onze zeden." Maar de oude
sprak: «Nimmer zal onzen God een bloedig offer
gebragt worden; levend verlangt hij de gevange-
nen , want warm bloed is hem welgevallig". Daarop
wenkte hij , allen traden eerbiedig, maar huiverend
124 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
terug. rDe gevangenen, die stilzwijgend en onver-
schrokken den vreeselijken dood te gemoet gingen,
werden tot op den uitersten bergrand, waaronder
zich het hol van den god bevond, gevoerd. Met
langzamen tred naderde de opperpriester de nood-
lottige plek, waarop deze ongelukkigen stonden, en
riep met eene forsche stem: »0 god! kom uit uw
hol, ontvang het offer, dat wij ,u hier brengen,
zegent de wapenen onzer mannen, want zij gaan
ten strijde tegen de Christenen, die aan gene zijde
van den stroom wonen." Er liet zich een gedruisch
in de grot hooren, en wéldra kwam de kop van een'
verschrikkelijken draak te voorschijn. Zijn muil was
grootér en afschuwelijker dan die van den grootsten
krokodil. Siddering beving allen, toen hij denzel-
ven opensperde, eene driedubbelde ry van scherp-
gepunte tanden liet zien, en de tweepuntige long
in het rond schuifelde. Een dikke zwavelachti-
ge walm, met roode en blaauwe vuurvonken door-
mengd, steeg op uit de diepte van zynen muil, en
maakte de anders frissche berglucht bedwelrnend,
terwijl de /kleine groene oogen, op het aas gerigt,
en van verlangen bijna hunne kassen uitpuilende,
een .vuurgloed straalde, die al de Avreedheid van
dit monster te kennen gaf. — Het, eerste offer werd
naar beneden gestooten, de draak ving het, zoo-
dat/men het gekraak der beenderen boven kon
hooren. Hij verdween er mede. Intusschen pre-
velden de priesters eenige gebeden. Weldra zag
men den vreeselijke weder verschijnen; om den
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 125
muil en tusschen de tanden was alles bloed. Het
tweede , en Λveinig tijds daarna het derde of laatste
offer werd naar beneden gesmeten, verslonden, en
de draak verdween. —- Als nu de«oiForhande vol-
bragt was, togen de priesters den berg af, en het krijgs-
volk voer met schuiten naar de overzijde des Mijns,
Het gebergte des Mijns weergalmde van het woeste
krijgsgeschreeuw en den klank der wapenen; lang
bleef hét gevecht onbeslist, want aan beide zijden
werd met-woeste dapperheid gestreden.
Eindelijk staken vele met krijgsvolk, gevangenen
en buit zwaar beladene vaartuigen den Mijn over
naar het Zevengebergte. Het' gevecht had zich teri
voordéele der heidenen beslist. Onder de gevangen
Christenen bevond zich eene schoone maagd, met
nog schooner deugden. Den Heidenschen veld-^
heeren, rinbod en den woesten horsrik, bleef de
schoonheid van dit meisje niet onopgemerkt. Bei-
den gevoelden reeds voor baar de hevigste lief-
de in hunne harten ontgloeijen, In den dollen
iiORSRiK brandde dit vuur met al den gloed zijner
woestheid eigen. Rinbod, ofschoon ook heiden,
was zacht en braaf ^ dus zyne drift meer gematigd
en edel. ; <i. ii i .
Het meisje werd in het huis des opperpriesters
bewaard, en leerde daar tuusnelde kennen, van
wie zij de vreeselijke tijding vernam, dat haar na
drie dagen de afschmvelijke oflPerdood wachtte.
Hildegukd (dit was haar naam) hoorde deze tij-
ding met kalmte aan, want zij vertrouwde op
126 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
een' God, die waarlijk God is, endegenen, die hem
liefhebben, nimmer in den bangen nood zal verla-
ten. ÏHUSNELDE , welke reeds hare vriendin was
geworden, was verbaasd over haren moed en stand-
vastigheid.
Vergeefs waren alle pogingen, door beide veld-
heeren op het gevoel des opperpriesters aangewend,
om de maagd, die heiden echter voor zich geheel
alleen begeerden, van het vreeselijk lot, dat haar
wachtte, te ontheffen. Vergeefs was de vermeende
aanspraak op het meisje door rinbod. Hij beweer-
de : HiLDBGUND kwam hem retgmatig toe, omdat zij
door hem alleen was buit gemaakt, en hij om
haar van het gedeelte der overige buit, dat hem
volgens regt toekwam, afstand had gedaan. Vergeefs
waren de minder bezadigde Avoorden, ja, bedrei-
gingen van den ruwen horsrik. Vergeefs de po-
gingen, aangewend, om het meisje in het nach-
telijk uur uit het huis van haren vromen moordenaar
in stilte te doen vlugten; deze poging mislukte;
ja, vergeefs werd de grond door bloed geweekt,
trilde de doodsgil van horsrik , om haar door
RiNBOD in een lAveegevecht verslagen, door de lucht!
Eindelijk vergeefs waren de medelijdende tranen
van THUSNELDE, hare beden om verzachting van
het lot der ongelukkige, waarvoor zij reeds de
warmste vriendschap gevoelde, uitgestort. — In
het ongevoelig hart des opperpriesters, dat slechts
de ijzeren pligten j van zijn beulengeloof kende,
drong dat alles niet door; hij kan de vreeselijke
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 127
gelofte, om de maagd na drie dagen zijnen dra-
kengod te offeren, niet verbreken.
Daar het licht der Christelijke leer aan gene
zyde Ilijns reeds helder scheen, was het natuur-
lijk dat van dien glans, op de naastbij gelegen lan-
den en bergen aan deze zijde, hier en daar een
lichtstraal, al was ze dan ook niets meer dan de
eerste schemering des dageraads, moest doorbreken.
Er waren reeds velen onder de heidenen, die in
stilte deze leer waren toegedaan, zelfs zoodanig,
dat slechts een opstand, of een ander buitenge-
woon verschijnsel onder het volk, als eene voldoende
gelegenheid kon geacht worden, om openlijk voorde
nieuwe leer uit te komen. Tot deze lieden behoorde
ook RiNBOD, ja, zelfs de dochter des opperpriesters
had reeds lang het drakengeloof gruwelijk gevonden,
hare zachte en edele ziel stemde niet met de wreed-
heden harer godsdienst overeen.
» O, HiLDEGUND! leer mij dien God kennen , die
gij zegt, dat alles, alles heeft geschapen, die alles,
alles, regeert, en die u, mijne dierbare! wat ik
met verbazing in u bemerk, zoo gelaten, met zoo
veel kalmte en standvastigheid den vreeselijken
dood, die u, helaas! wacht, doet te gemoet gaan.
Onze God regeert over onze bergen; de Kallen
en Gheruskers offeren paarden aan de Zon, enWo-
dan wordt door de Vriezen geëerd en bloedige bffers
>vorden hem loegebragt. Leer mij , mijne lieve vrien-
din ! ο leer mij verder dat Wezen, dat louter liefde
is, die, zoo als gij mij zegt, zijnen Zoon tot de
128 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
menschen heeft gezonden, opdat zij door zijnen kruis-
dood van hunne zonden zouden gereinigd worden,
en eene eeuwige zaligheid genieten, nog veel heer-
lijker als in de Walhalla, ja, hildegund ! leer my
dat almagtig Wezen kennen, dat geen begin heeft
en geen einde zal hebben; dat alles weet, wat
is en nog geschieden zal; dat weet ΛYat ik
denk en wat ik nog zal denken; dat alle men-
schen liefheeft; ο bildeguind! iiiloegnnd! leer my
uwen God kennen ! — Onze God hoort niet naar
myn bidden, heeft geen ,mensch lief, en eet de
mannen en vrouwen, die onze helden uit de vol-
ken aan gene zijde, van den stroom hier henen
brengen. Och, iiildegttnd!.onze God is een afzig-
telyk monster, ik kan hem onmogelijk liefhebben."
Dit waren de woorden van thusnelde, toen iiilde-
GUTiD het hart harer vriendin ten eenemale van
haren Avreeden God had afkeerig gemaakt, en het
bereid vond de rware leer aan te nemen.
»Ja, TuusNELDE! gij zult den eenigen waren God
leeren kennen; gij zult zijne goedheid en zyne
magt ondervinden; door het geloof aan Christus
zult gij zoo als ik gesterkt «worden om te kunnen
sterven! — Zie hier, thusnelde ! dit kruis, het eenige,
dat uw volk mij niet heeft ontnomen, dit kruis is
een afbeeldsel van het Romeinsche kruishout, waar-
aan Gods Zoon, om de menschen zalig te maken,
den marteldood is gestorven. Ja, thusnelde ! zoo
lief heeft God de Avereld gehad, dat hij haar. zij-
nen Zoon heeft gegeven! Zoo dikwijls ik dit kruis
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 129
aanzie, denk ik aan de liefde Gods, en het is
de kracht dezer innige overtuiging, die mij
sterkt om den marteldood, die mij na eenige
oogenblikken wacht, m'et gelatenheid te gemoet
te gaan!"
De dag, het vreesselij k uur was da^r; de draak
verlangde naar het offer. De priesterschaar was
met het volk, als naar gewoonte, op den top des
bergs verzameld; de maagd wordt als offer gewijd;
RiNBOD verscheen; deed nog eene laatste poging
op het hart des opperpriesters. Vergeefs! »Z,ij
moet dus sterven!" sprak hij, en droeve tranen
vielen uit de mannelijke oogen over Λvangen en
baard. »0 priester! vergun mij dan slechts ééne
bede! laat het meisje niet, zoo als onze gewoonte
is, van den top des bergs werpen, maar met eene
lijn zachtkens naar beneden zakken, tot op die
plaats, vlak tegenover het hol van onzen God."
Dit verzoek werd door de menigte des volks on-
dersteund , want de meesten dezer barbaren waren
bewogen met het lot der ongelukkige .schoone.
Rinbod echter dacht er nog iets anders bij. Even
als de ongelukkige, die in de golven met den dood
Avorstelt, zich nog aan een stroohalmpje tracht
vast te houden, zoo dacht hij: »misschien zal de
draak, zijn offer op zulk eene ongewone wijze
naderen ziende, haar niet aanraken." — »Welaan!
sprak de opperpriester, gij, rinbod ! de dapper-
ste onzer dapperen! gij hebt om dat meisje uw
regtmatig deel aan den buit afgestaan; uwe goed-
130 van limbtjra kaar remagen.
heid en groote dapperheid geeft u regt om alzoo
te mogen spreken, uwe bede zij u vergund!" —
Het ongelukkige meisje liet zich met de stand-
vastigheid eener Christinne, tot verbazing van al-
len, aan het touw binden. Terwijl dit werd gedaan,
had er een gemompel van ontevredenheid onder
het volk plaats: nog nimmer had een offer zoo
veel medelijden verwekt. — »Welaan!" sprak de
opperpriester, merkende dat er ontevredenheid
was, waaraan zeker rinbod en zelfs thusnelde
het hunne hadden toegebragt, WAvelaan! wij zul-
len zien, welke God magtiger is, die der Chris-
tenen of de onze. — Kom, magtige God! uit
uw hol! neem het offer, en geef, dat wij weten
mogen, dat gij een sterke God zijt!" Zoo sprak
het hoofd der priesterschaar, terwijl de anderen
gebeden prevelden, en het meisje naar beneden
werd gelaten tot op de plaats tegenover den draak.
Het duurde lang, eer de draak zich liet zien;
het was alsof het monster vreesde uit zyn' schuil-
hoek te komen. Intusschen zat hildeguwd tot God
te bidden.
Al het volk tuurde in vreesachtige verwachting
op de plek, waar zij zat; het scheen een voorge-
voel te hebben, dat er iels buitengewoons zoude
geschieden. Eindelijk ziet de draak zijn offer, en
ΛνεηΙ^Ι langzaam en vreesachtig, zoo als men nog
nimmer aan hem had ontdekt, zijn monsterachtig
ligchaam uit het hol. Nimmer was hij zoo vreesse-
lijk, zoo afschuwelijk, als nu; men had hem nooit
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 131
geheel gezien. — Nu kronkelde het slangenlig-
chaam zich in honderd boglen, en was voor ie-
der zigtbaar. Alles beefde! — Langzaam, maar
met opengesperden muil, kruipt hij tot kort
voor het meisje; maar op het oogenblik, dat hij
den sprong naar slangenaard op hetzelve Λνϋ doen,
hield het meisje, met uitgestrekte armen, den draak
het heilige kruis tegen, en gilde: »Almagtige Va-
der! om de liefde mves Zoons, sta mij bij!" — En
het monster trok met zijnen staart, dat er de
berg van scheen te dreunen, wentelde zich zoo
lang in krampachtige bogten met eene stuiptrek-
kende woede over den grond, totdat het geheel
bedwelmd, blind en zich zeiven worgende, met een
verschrikkelijk geraas in den afgrond stortte, la-
tende op iedere rotspunt, waarop hetzelve gestoo-
ten had , zwart, geronnen bloed achter , en zie-
daar , de Λvreede afgod lag nu geheel verpletterd
in de diepte. — Priesters en volk stonden daar
als versteend, maar hildegund loofde en dank-r
te God! —
Weldra omhelsde een groot gedeelte des volks
de godsdienst der Christenen; tuusnelde en rinbod
waren de eersten, die zich lieten doopen. Hilde-
gund schonk haar hart aan den edelen rinbod; zij
bouwden op de kruin des bergs een huis, en
werden de stamouders van een edel geslacht, dat
nog vele jaren daarna heeft gebloeid. De berg,
waarop de draak den dood vond, wordt tot op
den huidigen dag de Drachenfcls genoemd.
132 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
Wij zullen den Drachenfels nu maar vaarwel
zeggen, weldra vinden wij andere voorwerpen, en
die zullen toch ook voor een oogenblik onze aan-
dacht tot zich kunnen trekken. Hier is het land
der legenden. Er is aan dezen stroom geen berg,
rots, kasteel noch ruïne, die niet zyne eigene Λνοη-
derbare geschiedenis, zijnen kwel-, berg- of burg-
geest heeft gehad, ja, misschien nog heeft. Althans
dit is zeker : het spook , dat de meeste menschen,
van den onnoozelsten tot den Λvijsten, het meeste
plaagde en nog gedurig fopt, bestaat nog! Ook zou
men niet gaarne zien, dat het voor altijd, zooals
de meesten zijner collega's aan den Bijn reeds
lang gedaan hebben, verdween; want, ofschoon men
de trouweloosheid van dien valschen vriend wel
eens ondervonden heeft, juicht men toch dage-
lijks: leve de Rijnwijn!
Den Godesherg met zijne burgruïne, wier hoo-
ge en dunne toren, op eenen afstand gezien, veel
van eenen Hollandschen steenen windmolen (1)
zonder kap en gaanderij heeft, zijn wij, zonder
het te weten, voorbijgegaan.
Het uitzigt van de ruïne op het Zcvengebergie
is zeer schildörachtig, doch laten wij niet omkij-
ken, maar onzen weg vervolgen.
Ledig zitten, kan ik niet. Ik schetste, en ook
mijne vrienden', voor zoo veel de vaart der boot
1 Men ziet deze spitse cii hooggebouwde molens bij Rotterdam^
Schiedam en elders.
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 133
dit toeliet, want daar de voorwerpen, als het
ware, voorbij snellen, zijn ze elk oogenblik van
gedaante veranderd; wij maakten, zoo vlug als wij
konden, eenige luchtige omtrekken der fraaiste
rotspartijen van den Brachenfels, enz. In mijne
nabijheid zat eene dame, die hetzelfde deed; zij
was al wedei· eene Engelsche; of ik alléén dal
immer heb moeten opmerken, weet ik en geloof
ik niet. Dikwijls was ik op de stoomboot, en in
gezelschap met meisjes of νΓοαλνβη, die, als er
wat moois te zien was, zich onledig hielden met
teekenen, en allen waren zij vreemden. Misschien
is het alleen toeval, dat ik nimmer eene landge-
noot met dezen aangenamen arbeid bezig vond. —
Met betrekking tot de schilderkunst zijn wij Ne-
derlanders bekend als strenge navolgers van de
natuur; dien naam hebben wij aan onze aanhou-
dende opmerkzaamheid, die wij dezelve wijden ^
te danken. Er zijn zoo vele Hollandsche meisjes,
die hebben leeren teekenen, en het behoort thans
tot eene beschaafde opvoeding. — Waarom
leerden zij dan toch de beginselen der teeken-
kunst , als men bij de gelegenheden, die zich zoo
dikwijls voordoen, er geen gebruik van maakt? —
Ik geloof, dat het doel der teekenkunst, als zij
tot eene beschaafde opvoeding behulpzaam wordt
gemaakt, moet zijn: den smaak voor het schoone
meer en meer te ontwikkelen, te verfijnen, om
daardoor in staat gesteld te worden, met een juist
oog en goed oordeel de schoone natuur, de din-
H;
134 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
gen, die om ons zijn, Ie zien, te kennen, en er
over te oordeelen. — En, helaas! men duide hel
my niet ten kwade, welke eene onverschilligheid
heerscht er bij velen! en zoo zij al niet geheel
ongevoelig zijn, welk eene armoedige oordeelvel-
ling over de schoonheden der natuur ontglipt niet
menigmaal den mond eener welopgevoede schoo-
ne! — Doch niet alleen het teedere geslacht, maar
ook zij, die als jongelingen op eene school niet
alleen, maar in gevorderden leeftijd soms jaren ach-
tereen eenen meester ten hunnen huize namen en
de teekenkunst leerden, geven maar al te dikwijls
de duidelykste bewijzen, dat de schilderkunst meer
gevoeld dan geleerd kan worden. — » Wat komt
die rots natuurlijk vooruit!" zeide een man, die
in zijne jeugd teekenen had geleerd, toen hij
voor eene schilderij stond, waarop in het geheel
geene rots of iets dergelijks zigtbaar was. Ik boog
mij, en mompelde zoo iets, dat ik zelf niet regt
verstond. Het was zoo wat tusschen lagchen en
boos worden, en ik waagde het te vragen: » Welke
rots, mynheer ?" ))Wel, daar in dien hoek," en hij
wees.....op eene ineengevlochten beuken heining.
Het onderwijs in de teekenkunst is dikwijls ge-
brekkig, vaak ook van te korten duur, om dat-
gene voort te brengen, wat het moest doen, wDat
zal wel zoo zijn," zou herman zeggen. Zoo gij
geen' lust voor het teekenen gevoelt, teeken dan
niet, en besteed die uren aan andere nuttige
bezigheden, Is de teekenkunst u ernst, ontziet,
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 135
wanneer gij of> uw landgoed of elders de gelegen-
heid hebt om de schoonheden der natuur op te
merken, den vinger niet, uit vrees voor het zwart
van inkt, potlood of krijtpen, maar teeken; schaam
u niet voor anderen, dat gij een schetsboekje uit
het korfje of den reiszak voor den dag haalt;
zij, die het zouden durven wagen, u daarom uit
te lagchen, zijn, daar kunt gij veilig op staat
maken, onverstandige lieden. De mensch van
goeden smaak zal u in stilte prijzen. Teeken, en
gij» zult bij het aangenaam tijdverdrijf uw gevoel
veredelen.
Vervolgen wij nu weder ons reistogtje. Even
voorbij den Drachenfels ligt in het midden des
Hijns een eiland; het levert den vreemdeling,
die dezen stroom op- en afvaart, een aange-
naam uitstapje. Tegenover dat eilandje, op den.
linker Rijnoever, verheft zich een zeer steile en
hooge berg; eenig muurwerk, waarvan nog een
brok, in de gedaante van eenen boog, voor twee
jaren zich verhief, beΛvijst het vroeger bestaan
van eenen burg op deze hoogte; thans is men
bezig, om dien boog, voor eenigen tijd inge-
stort , weder zijne vroegere bouwvallige gedaante te
hergeven. Waarom men gedenkteekenen en stand-
beelden oprigt, kan ik begrijpen, maar waarom
men gebouwen, door den tijd tot ruïnen gesloopt,
als zij eindelijk instorten, weder als kunstruïnen
uit hun stof doet opstaan, begrijp ik maar in het
geheel niet.
15(> VAN LIMBURG NAAR REMAGEIT.
Het eiland ivordt Nonnenwerth en de bergruïne
Jlolandseck genaamd. Men verhaalt er het vol-
gende van: Duizend jaren waren verloGspen, sedert
RiNBOD, de aanvoerder der heidenen, die nader-
hand Christen werd, op den Drachenfels zich een
huis bouwde. Reeds lang had wel de tijd het
eenvoudig gebouw gesloopt, doch het geslacht, welks
voorvader het eenmaal bouwde, bloeide nog voort.
De afstammelingen van risbod bouwden dan op
dezelfde plaats eenen sterken en schoonen burg,
wiens wachttorens van hunnen hoogen zetel trotsch
in de diepte en over den stroom het landschap
bespiedden.
Ridder uffo van den Drachenfels leefde, na den
dood zyner dierbare gade, geheel voor zijne eenige
dochter, en uildegard geheel voor haren vader.
Hare deugd en hare teedere liefde voor hem le-
nigden het smartelijk gevoel, dat den ouden man
om zijn verlies nog lang bijbleef; hij vond in zijne
dochter voor dat leed eenige vergoeding, want
zij was in alles het beeld harer moeder. Hilde-
GARD was schoon; hare schoonheid bleef niet lang
onopgemerkt. Een zwerm van edellieden uit de
nabuurschap viel aan hare voeten neder, doch
zonder gevolg, want zij was nog jong, en beminde
haren vader te zeer, om hem te kunnen verlaten.
Onder hare aanbidders was ook een ridder, benno
van Rotsbnrg genaamd. Deze benno was een van
diegenen, die hunne magt, in plaats van dezelve
tot hulp der verdrukten aan te wenden, misbruikten
VATi LIMBURG TfAAIl REMAGEK. 137
om ongelukkigen te maken; zij, die de edele rid-
derpligten verwisselden voor bedrijven van eenen
straatroover. t
Benno had dag noch nacht rust; het schoone
beeld van hildegard zweefde hem overal voor den
geest, doch niet in de reine gedaante, zoo als het
meisje was, want hij kende slechts dierlijken lust.
Echter waagde hij het, den vader de hand zyner
dochter te vragen. Maar de oude man, wel Λvetende
met welk een' persoon hij te doen had, weigerde hem
beleefd maar stellig zijn verzoek. Bewno gevoelde
zich hierdoor zoo zeer beleedigd, dat hij vol spijt
den burg verliet, en zwoer wraak te zullen nemen.
Het >vas op eenen schoonen herfstnamiddag; de
zon was reeds merkelijk in hftt westen gedaald
en verspreidde een' purperachtigen gloed over de
hoogste toppen der bergen, waartegen de blaauwe,
maar eenigzins violetkleurige schaduwen, een aan-
genaam kontrast opleverden. Het was een dier
schoone oogenblikken in de natuur, die den wan-
delaar in den waan brengen van geheel nieuwe
voorwerpen te zien, en den schilder noodzaken
zijne teekenpen op*le nemen, toen de torenwach-
ter van den Drachenhurg op den horen blies.
Weldra kwam een bediende binnen, en meldde
zijnen heer, dat een vreemd ridder daar buiten
stond, en voor hem en zijnen schildknaap her-
berging verzocht.
De oude uffo, die de gastvrijheid als een' heiligen
pligt beschouwde, beval den knecht» den vreem-^
138 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
deling dadelijk in te laten, en weldra stond voor
hem een jong en schoon ridder. In lange, sier-
lijke, doch ongekunstelde lokken golfde het goud-
blonde haar hem over de breede schouders; op
zijn hoog voorhoofd stonden moed en dapperheid te
lezen, en toch straalde uit het mannelijk, groot
en schoon blaamv oog vriendelijkheid en welwil-
lendheid. Een wapenrok van eene donkere kleur,
waarover hij een' ligten pantser droeg, bedekte, of
liever verfraaide zijne heldhaftige houding; het
hoofd was met eenen helm bedekt, die met witte
en hemelsblaauwé* vederen versierd was.
De jonge ridder boog zich voor iiildegard ,
wendde zich daarna tot haren vader, en sprak:
)) De reeds vergevorderde dag dwingt mij.^ op uwe
gastvrijheid aanspraak te maken; heb dus de goed-
heid mij met mijnen schildknaap en onze ver-
moeide paarden te willen herbergen." — ))Z.ijt wel-
kom!" antwoordde de ridder, opstaande en hem
de hand toereikende, »ofschoon onze burg de
Drachenhurg genoemd wordt, is echter de draak
reeds honderden van jaren verdwenen, en wonen
hier herbergzame menschen." Daarop wenkte hij
zijne dochter, en het meisje bragt den jongman
den welkomstbeker. De ridder zag haar bij deze
gelegenheid in het gezigt, doch zij sloeg de oogen
neder, en het was alsof zij reeds % iets gevoelde,
waarvan zij zichzelve geene verklaring wist te ge-
ven. Zij vond den jongman schoon, en, dat mogt
zij immers wel ?.., Als zij nu te zamen aan den
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 139
avonddisch zaten, en de wijn onzen vermoeiden
gast verkwikt en vervrolijkt had, vertelde hij, dat
zijn naam rolanö was, dat hij op reis was, om
zynen vriend, den Heer oberburg , die aan den
MoesQÏ woonde, een bezoek te geven. ))Ik had he-
den mijne reis nog eenige uren kunnen vervol-
gen" ging hij voort, » en ware u zeker niet las-
tig gevallen met mijn verzoek, had niet een
avontuur in de nabuurschap uwes burgs ons opge-
houden." — ))Zeg ons waarin dit bestond," verzoclit
vader en dochter te gelijk, — »0 zeer gaarne.
Toen wij ons in het digtste van het bosch bevon-
den, hield plotseling mijn schildknaap zijn paard
in, en zeide, dat hij iets in het klimhout hoorde,
dat hem niet rigtig scheen te zijn. Wij stegen
af, gingen voorzigtig door de struiken en mis-
schien een honderd schreden voortgegaan zijnde,
ziet, daar vonden wij een' man aan eenen boom
gebonden, met den mond toegestopt. Dadelijk ont-
deden wij hem van zijne banden, De ongelukkige,
zicb verlost ziende, viel voor ons op de knieën;
ik gebood hem op te slaan en verzocht hem te
zeggen, wie hij was, en wat er met hem was
voorgevallen. Daarop zeide de man, dat hij koop-
man was en met zijne koopgoederen, welke op
drie wagens geladen >varen, naar Main% had wil-
len trekken, doch dat hij hier midden in hel
bosch door een aantal roovers was overvallen, die
hem alles afgenomen, geslagen en aan den boom
gebonden hadden. Hun aanvoerder was iemand,
140 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
dien hij meer gezien had, doch hy wist zijnen
naam niet. De roovers konden, volgens zijne mee-
ning, nog niet verre weg zijn, daar het slechts
een groot kwartier was geleden, dat men hem
aanviel. Naauwelijks hadden wij dit vernomen,
of wij gaven onze paarden de sporen, om deze
schelmen te vervolgen. Hoewel het zeker was,
dat, wegens hunne meerderheid, de strijd, als wij
hen vonden, ongelijk moest zijn, achtte ik het
echter van mijnen pligt, onderdrukten bij te staan
en de schelmen het geroofde terug te doen geven.
Weldra hadden wij de bende, die, wegens de drie
buitgemaakte wagens, welke zij medevoerden, niet
snel genoeg kon voortkomen, ingehaald. Ik ge-
bood hen halt te maken, en den onregtvaardigen
buit terug te geven. Zij stonden stil, maar be-
antΛvoordden mijn bevel, zoo als ik vooruit wel wist
dat zij doen zouden, met velerhande spotwoorden,
gevolgd door eenige op ons afgeschoten pijlen,
waarvan echter geene enkele trof. Ik velde mijne
lans en rende op hen los; mijn schildknaap weerde
zich met leeuwenmoed en kracht, en >vij hadden
weldra het geluk, de achterhoede, die uit vier
man bestond, verslagen te hebben, voor dat de
overigen, die, wegens den smallen en diepen weg,
niet spoedig genoeg konden omkeeren en voorbij de
wagens komen, hunne kameraden konden ter hulpe
snellen. Ook dat gedeelte volks, uit vier man
beslaande , ging het niet voordeeliger; drie der
deugnieten vonden den dood, twee waren zwaar
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 141
gewond, de overigen namen de vlugt, een der
vlugtelingen echter werd door ons gegrepen. Ik
gaf den koopman zijne wagens terug, raadde hem
de voerlieden te doen orakeeren en eenen meer
veiligen weg naar 3Iain% te nemen. Van onzen
gevangene vernamen wij, op de vraag: Waar toch
zijn aanvoerder gedurende het gevecht was ge-
weest? dat zijn meester, kort voor mijne aankomst,
zijne lieden was vooruitgereden naar zijnen burg. —
))Wat, uw meester heeft een' burg?" vroeg ik
hem, »Ja, heer! mijn meester is de ridder benno
van Boisburg, en woont in het oostelijk gedeelte
van dezen berg." — Hoe, dacht ik, een edelman
een roover! — Wy gaven onzen gevangene, toen
wij genoeg uit hem hadden vernomen, en hij eeni-
gen tijd had medegeloopen, zijne vrijheid. Zie-
daar, ridder uffo! myn avontuur."
Bij het noemen van den naam beniso verbleekte
HiLDEGARD en haar vader fronste het voorhoofd.
De daad van onzen jongen ridder beviel den
ouden man. Hildegard had niet alleen met deel-
neming geluisterd, maar het open gelaat des jeug-
digen ridders was haar, onder het verhaal, nog
veel schooner voorgekomen, daar zij hem nu van
tijd tot tijd had durven aanzien, omdat hij zich
het meest tot den ouden ridder wendde. Roland
verlangde naar rust, wenschte zijnen gastheer en
hildegard goeden nacht, en liet zich naar de voor
hem bestemde kamer brengen.
De morgenzon wierp hare alles bezielende stra-
-ocr page 153-142 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
len ΟΛ^βΓ de meeste bergkruinen en hooggelegene
akkers, de stroom, vlekken en dorpen en al wat
in de diepte lag, baadde zich nog ten deele,
vooral waar de ligging eene breede schaduwzijde
vormde, in een bad van koele morgendampen,
die, van den gezien, zich als een
wit floers vertoonden, hetwelk op den Rijn lag
uitgespreid, waaruit hier en daar zich een toren-
spitsje verhief. Alle hooggelegene burgten schit-
terden reeds in den morgengloed, en zouden
op dat tydstip ook den eenvoudigen mensch van
die tijden hebben doen gelooven, dat de zon,
even ala hij, verpligt was, de magtigen dezer
aarde het eerst hare gunst te moeten bren-
gen. — Het zonlicht straalde ook reeds lang
door de vensters van de zaal, waarin ridder uffo
en zijne beminnelijke dochter op de komst van
ROLAND zaten te wachten. Eindelijk werd de deur
geopend, en, niet roland, maar zijn knaap ver-
toonde zich, het berigt gevende, dat het zijn' heer
onmogelijk was, het bed te kunnen verlaten, daar
hij in het gevecht van gisteren niet alleen eene
\vonde had bekomen, maar by die gelegenheid
eene vroegere was opengegaan, zoodat zijn heer
om verschooning verzocht, daar hij den ridder en
zijne dochter welligt eéni^e dagen tot last zou
zijn. — Dit lijden van roland was uffo zeer
smartelyk, maar zijne dochter zeker nog veel
meer. Dadelijk beval hij haar, de noodige zalven
te bereiden tot genezing. In die lijden Avas de
HMÜ
■MiiiiMiakMillÉÉÉyiite
-ocr page 154-VAS LIMBURG NA.VR REM AG EN. 143
heelkunde aan de vrouwen meer eigen dan tegen-
woordig. Zij voldeed met de grootste getrouwheid
aan het bevel en volgde haren vader naar de ka-
mer van den gewonde,
»Vergeef het mij , edele Heer! die mij met va-
derlijke goedheid behandelt," sprak rolaïsd, ter-
wijl het hem zoo wel aan het harte was, dat de
teedere en zachte hand van iiildegarb zgne wonden
verbond, »vergeef het my, dat ik u heden vele
moeiten veroorzaak, want een zieke, vreemde gast
is geen aangenaam gezelschap, dat w^et ik, maar ik
gevoel mij te zwak, om het bed te kunnen verlaten."
wLaat, ROLAND! dergelijke betuigingen; ik en
mijne dochter," sprak de oude, »danken God, die
ons met de middelen zegent, om onze medemen-
sclien in den nood te helpen. Wat wij aan ii doen,
is niets meer dan onze pligt, en zoo wij al eene
belooning hiervoor durfden wenschen, dan zou deze
uwe spoedige herstelling zyn."
Van dit oogenblik af, tot dat roland geheel her-
steld was, deden vader en dochter al het mogelijke,
om den kranken ridder, door velerlei afwisselin-
gen, den tijd, die zeker hem vervelend zou geAvor-
den zijn, op eene aangename \fijze te doen door-
brengen, zelfs zoodanig, dat roland zich bijna
over zyne bekomen wonden verheugde, want zon-
der dezelve zou hij zeker den volgenden dag, na
zijne komst, vertrokken zijn en geene gelegenheid
hebben gehad, om hildegards schoonheid en hare
edele ziel te leeren kennen.
144 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
De wonden van rolawd waren niet gevaarlijk en
dus spoedig geheeld; hij kon nu van zijnen vrien-
delijken gastheer afscheid nemen; dan de band
der vriendschap, tusschen hen hoe langer hoe vas-
ter geknoopt, liet dit niet toe, zonder den schijn
te geven van ondankbaar te zijn. Doch dit was
het niet alleen, eene andere, veel dieper wonde
had de pijl van den schalkschen liefdegod in het
harte gegeven, en deze maakte zyn vertrek bijna
onmogelijk.
Achter het aan den westelijken hemel drijvende
wolkgevaarte, welks bovenste en onderste omtrek
als met goud omzoomd was, brak een gloed door,
die het verwijderde verschiet in het volle zon-
licht deed glanzen, terwijl de nabijgelegen bergen
in een' donkeren paarsachtigen tint, en de voor-
grond in eene koele maar heldere schaduw zich
bevond. Dit schilderachtig effect duurde niet lang;
weldra had de zoele westewind deze wolkenmas-
sa in duizend kleine rozenkleurige wolkjes uit-
eengedreven; de zon liet zich nu nog eens, voor-
dat zij achter het verschiet, dat zoo even door
haar verlicht >verd, zoude zinken, in vollen glans
zien, en bestraalde ook nu eenen hooggelegen burg-
tuin, waarin twee menschen, wandelende, in kin-
derlyke onschuld de gevoelens hunner zielen elkan-
deren mededeelden: het waren roland en uildegard.
»0 zie," sprak de ridder, nadat zij beiden eene
geruime poos in eene soort van zachten weemoed
zwygend naast elkander gezeten hadden, ))zie,
VAN LIMBUKG ÖAAR REMAGEN. 158
HiLDEGARD, lioc schoon, iia haren volbragten dage-
lij kselien loop, de zon ondergaat. Naluin' viert het
scheiden harer moeder. Bemerkt gij hoe de zachte;
avondkoelte de balsemgeuren der bloemen ons toe-
voert? De mensch," vervolgde hij na een oo-» |
genblik zwijgens, » sluit zich in zulke oogenblik-
ken inniger aan den mensch aan, het is mij, hil-
DEGARD, als zoude ik nimmer van u scheiden." -r-
» Scheiden, ridder? ach, neen! dat zou niet edel
van u gehandeld zijn." — » Zoudt ge mij dan altijd
bij u willen zien?" vroeg roland. — wJa, ik zoude
zeer bedroefd zijn, Avanneer gij ons verliet." Bei-
den zwegen eenC poos, toen vatte de ridder hare
hand en zeide: «Wanneer ik u, om mij nimmer
van u te scheiden, bad, mijne huisvrouw te worden,
in liefde en trouw mijne lot- en deelgenoot te
willen zijn: zoudt gij mij willen vergezellen waar-
heen ik ga?".... Zachtjes trok het meisje hare
hand terug, bloosde en zag op den grond. — In dat
oogenblik scheen het gevoel, hetwelk vroeger een
raadsel voor haar was geweest, zich op te lossen. Zij
gevoelde , dat zij den jongman uit de volheid van
haar hart beminde, maar kon geen antwoord geven.
Rola3SD sprak andermaal: wGij zwijgt^ jonkvrouw !
heeft mijne taal u beleedigd? of heb ik mij bedro-
gen, toen ik hoopte en geloofde, gij zoudt mij
kunnen beminnen , als eene getrouwe gade haren
man betaamt?" Hildegard. antwoordde met neer-
geslagen oogen: » Het voegt eene jonkvrouΛve jiiet
op zulke vragen te antwoorden; de vader is heer
146 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
van haar lot, uit zijne hand ontvangt zij haren
echtgenoot." — «Indien uw vader, dierbaar meisje!
u aan mij als huisvrouw geven wilde, zoudt gij
neen zeggen?" vroeg de ridder, terwijl hij ander-
maal hare hand vatte. Het meisje gaf daarop geen
antwoord, maar liet haar hoofd, toen rolasd haar
al nader en nader tot zieh had getrokken, zonder
dat zij zulks verhinderde, op de borst van den
ridder zinken. In deze houding vond uffo zijne
dochter. Zij vielen beiden voor hem op de knieën,.
Eindelijk, het gevolg van dit alles was, dat de
oude man beiden als zijne kinderen den vaderze-
gen gaf. — -
In eene der zalen van den Hotsburg zat een
man bij zijnen wijnbeker. De wijn scheen hem
niet te smaken, want het eerste glas stond nog on-
aangeroerd voor. hem op de zware eikenhouten
tafel; hg scheen verdrietig en blikte somber voor
zich heen. Het was ridder benno, die zich op
dat oogenblik met zijn boos hart alleen bevond,
»Ik breng u een nieuws, ja, een groot nieuws, beis-
No !" sprak een binnenkomende vriend, » de dochter
van UFFO, ivelke gij zoo gaarne de uwe zoudt noemen,
is.. maar,.,,» Weet gij niets beters, dan mij daar-
aan te herinneren? zwyg dan," bromde eenno. ))Nu,
zijt dan toch zoo boos niet," antwoordde de andere,
))de dochter van den heer van lirackcnfels, ha,
ha, ha!" — » Spreek! wat zal dan de dochter van uf-
po?" — » Niets anders dan trouwen." — » Trouwen ?
Met Avien?" ^ » Met den ridder rolanb." ■— » Bij alle
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 147
duivels!" raasde benno, terwijl hy opvloog en zij-
nen wijn omverwierp, «met dien jongen verraete-
len melkbaard, die mijne knechten sloeg en mij
den buit ontnam?" — »Ja, dezelfde; hij heeft, ter·»
wiyl hij op den Drachenburg aan zijne wonden ziek
lag, de kans waargenomen en het duifje op zijn
hok gelokt." De eigenaar van den Rotshurg ant-
woordde hier niet verder op, maar liep op en neder
door de zaal, bij zichzelven overleggende, hoe zich
aan uffo zoowel als aan roland te wreken. De smaad,
hem eenmaal door den eersten aangedaan, ver-
toonde zich weder in de levendigste kleuren voor
zynen geest. Weldra was er een plan bij hem be-
raamd. Roland moet door list genoodzaakt wor-
den den Drachenfels te verlaten, want zijne dap-
perheid zou een voorname hinderpaal kunnen zgn.
Ware hij uit den weg geruimd, dan viel het ligt
den burg te overrompelen en hildegard te ont-
voeren. Uffo leeft inf vrede met zijne buren:
zijn burg wordt daarom niet zorgvuldig bewaakt..
~ RoLATfD had het plan gevormd, om zijnen vriend
van oberburg aan den Moesel te gaan opzoeken;
dat wist hij; nu werd er een verdichte brief van
dezen vriend opgesteld, en deze moet κοιαβγο mel-
den, dat zijn burg belegerd wordt,' en hem ten
spoedigste om zijnen bystand verzoeken.' Een be-
diende zal den brief brengen eri er nog wait bij-
voegen, en dan, als rolawd weg is, zal men bij
nacht den Drachenfels aanvallen. Heerlijk! Zoo moet
het geschieden, —en helaas! het gebeurde ook akoo.
10^
-ocr page 159-148 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
Vier genotvolle dagen waren na de verlovings-
plegtigheid weggesneld, toen de niets kwaads ver-
moedende ROLAND den verraderlijken brief ont-
ving, Een eerlijk man valt ligt in de lagen van
den booswicht, omdat schelmerij hem vreemd is.
Hij geloofde den inhoud des briefs en de welbe-
dachte leugens van den bediende, dié denzelven
bragt. Wel had hij voor drie dagen een' bode naar
zijnen vriend afgezonden, met de uitnoodiging om op
zyne bruiloft te komen, doch de knecht kon nog niet
terug zijn, en dus was de zaak zeer mogelijk.
Roerend was het afscheid van d« lieve bruid; alle
pogingen werden door haar aangewend, daar zij
zich geene goede gevolgen van zijne reis kon'voor-
spellen, om den zoo teedergeliefde terug te hou-
den, doch ROLAND kende zijnen ridderpligt te wel ;
deze zou hij voor alles ter Λvereld niet verzuimd
hebben, en echter griefde het hem zoo smartelijk,
het aangebeden voorwerp zijner liefde te moeten
verlaten. Menigmaal wankelde hij in zijn besluit,
doch dan liet zich wéér eene stem' in hem hoo-
ren: uw pligt, rolahd, zij u heilig! gij moet
gaan! — De vader troostte zijne dochter zoo veel
hem mogelijk was; hij bragt haar ih eene lange
uitgerekte rede de ridderpligten onder het oog,
en besloot met zijn geloof aan eene goede uit-
komst. Het meisje antwoordde slechts door tranen,
Intusschen begreep uffo, dat eenige versterking
van volk den vriend van roland in zijne om-
standigheden wel te pas zou kunnen komen; hij
VAN LIMBUKG ÖAAR REMAGEN. 162
bood derhalve den ridder twaalf zijner knechten
aan. Roland nam hen aan, en in twee uren tijds
Avas alles tot j den togt in gereedheid gebragt. Hil-
DEGARD hielp zelve, doch met bevende handen,
haren geliefde zijne wapenrusting en eene sjerp,
die zij voor hem gemaakt had, aandoen, doch
haar hart was zoo angstig, dat zij zich gedurig
van hem moest afwenden, om hare tranen 'den
vrijen loop te geven. Roland bad haar op God
te vertrouwen, maar het meisje zeide : » Uwe woor-
den kunnen mij niet geruststellen, mijn voorgevoel
zegt mij te duidelijk, dat uw togt ongelukkig voor
mij 'zal zijn. Gij zult in den stryd niet vallen,"
roland! Ik zal u wederzien, ja, maar helaas! wij
jzullen'ons wederzien, om voor eeuwig van elkan-
der gescheiden te worden.-— Vaarwel, mijn
geliefde! O! gave de hemel, dat mijne vrees on-
gegrond Λγare." < '
. Geheel tèrnedcrgeslagen besteeg roland zijn paard
«n reed heen. Honderdmaal zag hij om, groette
het meisje, dat hem weenend nastaarde zoo lang
zij maar kon. Toen zij hem niet meer zag, wierp
izjj zich vooi het beeld der .moeder Gods en bad
«n weende,; ; V u , u: a
De anders zoo. opgeruimde roland reed nu treu-
rig voort; vele droevige beelden, die hij vroeger
nooit gekend had, kwamen in zijne gedachten op.
Hij beminde zyne hildegard zoo innig. Slechts
een uur van haar verwijderd scheen hem reeds
eene eeuwigheid, en nu zal hij misschien we-
nfe'i Ji ίΤ f.
KUi^STi -riTGRföOH {fvciTilifΓ r Π
PER R{JKjcU?-j{V£,psiTF{Tyjl
15(> VAN LIMBURG NAAR REMAGEIT.
ken, ja, maanden lang haar niet meer zien, en
niets van haar kunnen hooren. Geen bode zal hem
haren liefdegroet kunnen brengen, en hem zeggen,
hoe het haar gaat. Het angstvol voorgevoel van het
meisje bij hun scheiden begon hem al meer en
meer te kwellen, dat haar bij zijne afwezigheid
een onheil bedreigde. Hij trachtte wél deze ge-
dachte, door eenig onderhoud met zgné togtgenoo-
ten, van zich af te weeren, maar te vergeefs.
Daar zij laat op den dag hunnen togt begonnen
hadden, vs^aren zg al spoedig genoodzaakt in eene
herberg hun nachtverblijf te houden. Den volgen-
den morgen werd de reis voortgezet. Het was bijna
middag, toen roland in de verte drie ruiters ont-
dekte , die hun te gemoet reden. Verbaasd hield
hy zijn paard in, want hij meende hunne kleederen
en wapenrusting te herkennen. Zij komen na-
der, »Ja, hy is hetl" roept hij uit, het is zyn
vriend dè Heer oberburg, Is hij door de vijanden
uit zijnen burg verdreven? Komt mijne hulp te
laat? doch neen, zijn voorkomen is niet dat eens
vlugtelings." — Zij komen nader en rolAnd her-
kent nu zijnen vriend, — «Van waar komt gij ?"
vroeg ROLAND haastig, )> zijt gij geslagen?" — «Ge-
slagen?" vroeg OBERBURG » hoe zoo?" ·— »Gij waart
in oorlog." — »Met wien?" «Mijn God! is dan die
brief niet van u, die mij ter uwer hulpe riep?"
»Ik weet van geenen brief, en kom ingevolge uwe
uitnoodiging op uwe bruiloft. Uw bode is bij mij,
zoo als gij ziet." — Roland herkent zijnen be-
iÉttW
iiiiMttk^iiii^
-ocr page 162-VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 151
diende. Een vreésselijk vermoeden komt plotseling
in zijne ziel op. »Bedrog 1 verraad!" roept hij,
«wendt de paarden, laat loopen wat loopen kan,
voor den avond moeten wij nog den Drachenfeis
bereiken." . .
' In vliegenden galop gaan allen terug. De Drachen-
biirgyvo-s reeds luttel bewaakt, en nu nog tΛ\'aalf man-
nen minder. — »0 mijne dildegaud! een schurk heeft
ons lagen gelegd!" riep roland uit, terwijl bergen,
rotsen, boomen en struiken voorbijvlogen. Hoe
langer hoe grooter werd het ongeduld van den rid'
der; met angst ziet hij de. zon in het westen zin-
ken ; haast wanhoopt hij den burg nog voor den
nacht te zullen bereiken. Reeds vertoont de zon
zich bloedrood zonder stralen aan den horizon;
zij is nog half zigtbaar, daar zinkt zij geheel weg,
maar ziedaar de Drachenfels! De laatste zonne-
stralen vergulden nog den bergtop, maar, hemel 1
wat is dat? een dikke rook stijgt uit denzelven
op! Daar breekt een vuurvlam uit alle- vensters
door! de burg staat in brand. -— Hij rijdt niet,
maar vliegt vertwijfelend voort. Zijn vriend en
zijne togtgenooten kunnen hem niet volgen, en ech-
ter scheen het hem nog, als kroop hij langs den
grond. Bijna Avaanzinnig van woede, snelt hij den
berg op; halverwege valt het edele ros onder zij-
nen ruiter dood; hij snelt te voet naar boven;
reeds staat een geheele toren in vlammen; een
Avoest wapengêdruisch galmt in zijne ooren, het
,werd hoe langer hoe zwakker. Hij bereikt de
152 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
poort. Eene vreemde bezetting aan dezelve wil
hem met hunne hellebaarden terughouden , doch
wie zal een' woedenden leeuw weerhouden? Z.ijn
arm was gelijk eene legerschaar en als een hevige
orkaan valt hij op hen in. Zijn zwaard was eene
vreesselijke zeis gelijk, die zijne vijanden, als zwakke
stroohalmen, nedermaait. — » Hildegard ! waar zijt
gij ?" — roept hij en vliegt het burgplein op. Daar
springt een geharnast ridder hem te gemoet. -—
» Gij zijt het, schurk, — verrader!" riep roland
uit, en zijn zwaard met beide handen vattende, gaf
hij den ridder een' slag op het hoofd, dat hij, zon-
der eenig geluid te geven, dood nederstortte. Nu snelt
hy naar de kamer zijner geliefde bruid; hij hoort hare
stem, maar te gelijk ook eene mannestem. — ΛVat
ziet hij? zijne uildegard in den vreesselijksten angst,
worstelende, in de armen van een' geharnasten rid-
der, doch met ongedekt hoofd. Radeloos van woede
valt hij dezen aan. De vreemde ridder, op de-
zen aanval niet bedacht, wil zich achter het meisje
verbergen, doch roland wierp zyn zwaard van. zich,
grijpt den lafaard bij de keel, sleept hem naar het
geojiend venster, en werpt hem in de ontzettende
diepte neder. — Met verwilderde blikken had hilde-
GARD dit alles aangezien; nu riep zij uit: wMijn
ROLAND! mijn held! redder in den hoogsten nood!" en
valt aan zijne borst. — wHildegard! God zij dank! gij
zijt gered! Waar is uw vader?" vroeg de ridder;
zij antwoordde angstig: »0, snel hem ter hulpe!
de oude miin strijdt nog!" roland nam zijn zAvaard,
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 153
en ijlde naar den burghof, waar men nog'dai)per
sireed. Zynzwaard^ ondersteund door de strijdkracht
zijner togtgenooten, die nu ook den burg bereikt
hadden, velt het roofgespuis. De vijand verdween,
en de brand werd nog tijdig gebluscht. Intusschen
kwam niLDEGARD, door éenige bedienden vergezeld,
01? het burgplein. — ))Gij zijt volkomen gered,
mijne geliefde! Gelukkig kwam ik nog ter goeder
uur. De schurk, die het verraad heeft gespannen,
werd door mijn zwaard gedood." Men trad naar
den eersten ridder, die door roland was neér-
geveld; zijn helm lag naast hem in tweeën ge-
kloofd, de flambouwen werden naderbij gebragt,
ten einde hem te mogen herkennen; —als ver-
steend staat ROLAND; — met een' luiden gil stort
iiiLDEGARD neder, — Groote God! het was haar vader!
Op den derden ' dag werd de goede uffo begra-
ven; achter,het lijk ging eene gesluijerde jonk-
vromv in nonnengewaad; niet wankelende was haar
tred, niet gebogen hare houding. Aan het. graf
knielde zij neder; eeii tranenvloed getuigde wat
zij leed. Men lag met haren vader j ook haar ge-
luk in het graf. Als droomende had roland drie
dagen doorgebragt; geen verkwikkende slaap sloot
zijne oogen ; het:schoone landschap kwam hem ake-
lig en doodsch voor; de stroom ruischte'niet,meer
liefelijk; hij hoorde geene engelenmelodiën'meer in
den Avind, die door het geboomte suisde; iedere golf-
slag donderde hem het woord wmoordenaar!" in de
ooren ; het schuren der boomtakken, bewogen door
154 VAN LIMBURG WAAR REMAGEiV.
den wind, deed hem het verwijt en gekêrm van
HiLDEGAR» door de ziel dringen; alle voorwerpen
der natuur schenen oogen te hebben, die met
verachting op hem blikten: onbeschrijfelijk was
zijne zieleangst.
De begrafenis was voorbij; het kamermeisje van
iiiLDEGARD verzocht den ridder bij hare meeste-
resse te komen. Hij volgde haar. — Toen hij ech-
ter het aangebeden meisje voor zich zag in het
sombere rouwgewaad, met rood geweende oogen,
bleek van slapelooze nachten, stond hij als verplet-
terd. Weenend als een kind, zonk hij voor haar
op de knieën en zeide: » hildegard !" Maar zij
zeide: » niet alzoo mijn waarde ridder, — ik wil-
de u nog eenmaal zien, roland ! eer ik voor
immer van u scheide, daarom liet ik u verzoeken
hier te komen; nog eenmaal wil ik u danken voor
al het goede my bewezen. Smeeken wil ik u, niet
boos op mij te worden, wanneer de gedachte aan
de arme hildegard eene weemoedige herinnering
voor liwe levensdagen blijft." Zij zweeg, een vloed
van tranen belette haar verder te spreken. —
«Scheiden van u, mijne hildegard!" stamelde de
jongman, » gij kunt dit willen, dat van mij vor-
deren?" De jonkvrouw vervolgde: »niet ik, ro-
LAND, God wil het! Hoe kan ik de hand met liefde
drukken, die dengenen versloeg, die my het leven
gaf? Neen, het kan niet zijn. In gindsch klooster
zal ik de overige dagen, die ik nog te leven heb,
met Aveenen doorbrengen; daar zal ik bidden voor
VAN LIMBURG NAAR RElrfAGEPi. 155
dé ziel mijos vaders en voor uw geluk. Vaarwel,
roland! gedenk mijner in vrede!" Roland viel
haar te voet, kuste hare hand, maar spreken kon
hij niet. Hildegard trok hare hand zachtjes terug;
liet haren sluijer^ vallen , en zeide, naauw ver-
staanbaar: ))de zegen des Heeren ruste op u!" en
zij verwijderde zich. Den volgenden dag bad zij
in hare cel, in het klooster op het eiland.
Aan den linker Rijnoever, op eenen hoogen en
steilen berg, tégenover het eiland gelegen, zat, op
zijnen pas voltooiden burg, voor een hoog venster,
dat het uitzigt op het klooster had, zwijgende en
aan vervlogen dagen denkende, een ridder, des
morgens, des middags en des avonds; het was
ROLAND. Zijn blik was steeds op een der vele ven-
sters van het klooster gevestigd; Als achter het-
zelve de gordijn bewogen werd, sloeg, zijn hart
heviger dan gewoonlijk, en tneende hij eene ge-
daante te herkennen; dan werden hem de oogen
vochtig. Alle avonden, op een bestemd uur, wan-
delde in den kloostertuin eene gesluijerde non; dan
was ROLAND gewoon te knielen, met gevouwen han-
den te bidden, en de 'naam van hildegard vlood
stil over zijne lippen. De non vervolgde eenzaam
haren weg, doch immer met het hoofd naar den
Brachenfels gerigt, alsof zij eenen blik op het
venster des nieuwen burgs wierp; verdween zij,
dan zeide de knielende ridder: «Goeden nacht!"
Als de zon haren glans achter het gebergte had
verborgen, bleef hij nog op de plek der verschij-
156 VAN LIMBUKG KAAR REMAGEIV.
iiing staren, tot dat geheel het landschap in het
duister lag gehuld; daarna zocht hy zijne legersteê,
waarop hij meestal eenen slapeloozen nacht door-
bragt.
Eindelijk kwam er een avond, waarop de non
niet verscheen. Roland kon niet rusten; met on-
geduld zag hy den .morgen te gemoet; deze lavam
langzaam; het wordt middag; de zon zinkt weer
in het westen; de non verscheen niet. Slapeloos
ging de tweede nacht voorbij. Met steeds klimmen-
den angst telde hij de uren van den derden dag.
Eindelijk kwam het lang verbeide oogenblik. Daar
opent zich de poort, die naar het kerkhof leidt;
een lange trein van nonnen betreedt de begraaf-
plaats. Roland meende een grafgezang te hooren
en het luiden der doodklok; zij begraven eene
zuster. Hij wierp zich op de knieën, strekte zijne
handen uit, en riep; ))Hildegard! bid voor mij,
dat, zoo gij het zijt, ik u spoedig moge volgen."
Met strakken blik bleef hij op het reeds. digtge-
maakte graf staren. Hy liet zijnen getrouwen knecht
vragen, wie men begraven had , — zijn vermoeden
had hem niet bedrogen; het was zijne hildegard.
Den volgenden morgen zat hij weder aan het ven-
ster , en nog den tweeden en derden dag. Op den
vierden dag kwam zijn vriend van oberburg, om
hem wat te, vervrolijken. Toen hij in zijne ka-
mer trad, en hem bij zijnen naam riep, ant-
woordde hij niet. Oberbuug trad nader, hij zag
zijnen vriend met de oogen op den grafheuvel ge-
VATT LIMBURG KAAR REMAGEH". 157
rigt, oj) zijne gewone plaats aan het venster zit-
ten, — maar dood. De burg werd naderhand
Rolandseck genaamd, het eiland met het klooster
Nomienwirth.
Nu zullen wij weder onze reis vervolgen, want
zulke uitstapjes in de romantische eeuwen zouden
dezelve zeer vertragen, en ook de legenden van
deze streken zijn zoo algemeen bekend, dat het
overtollig is, hier meer bij te voegen. In het Akr-
dal zullen wij, zoo als ik vertrouw, gelegenheid
hebben legenden mede te deelen, die niet algemeen
bekend zijn, en door hare kortheid den lezer niet
zullen vervelen.
Voorbij het Zevengebergte tot bij Remagen le-
vert de Rijn voor den schilder weinig bijzonders
op. Het is eene eentoonige schoone streek. Het
stadje Unkel, dat wij voorbijsnelden, heeft een
vriendelijk voorkomen; vele fraaije gebouwen aan
den stroom, en eene kerk van een' bijzónderen
bouwtrant. Het vaarwater is hier, zoo als men
mij zeide, wegens den zoogenaamden Unkelstdn ,
eene basaltklip in den stroom, somtijds gevaar-
lijk. Eindelijk, ziedaar Remagen, en wij stappen
aan wal. i
i)an lifmagfit naar 2ll)riunlir.
j ;
Rcmago7i. — Krijgslieden, — De majoor. — Tertrek. — Een
nieuwe reismakker. — Kruijers. — Legende. — Natuurlafe-
reel. — Nog iets over het koloriet der Hollandsche en Duitsclie
school. — Heerlijk |[eiigt. — Prentverkoopers. — Eenige Dultsche
kunstbroeders. —^ Tentoonstellingen, — JIeppinge?i. — Natuurta-
fereel. — Legende. — Stoffaadje voor eenen voorgrond. — Aan-
komst te Ahnceihr, — Aangename wandelingen. —■ De Calva-
riënhcrg. — De privaat-salade, en wat al verder in dit
hoofdstuk volgt. ,
___' .r ■ ■
Een iclein cn onaanzienlijk schuitje, met een
vlaggetje als een vaatdoek, en gestuurd door twee
paar bruine en forseh gespierde armen,, had op
den Rijnstroom, voor Eemageh, van de groote en
sierjyk gebouwde stoomboot zoo in het voorbij-
gaan een gedeelte van doode en levende vracht
overgenomen, en naderde weder den wal. ' Zes
zakken met knollen, twee boeren, een vaatje pa-
lentolie, een koffer, vijf en twintig stokvisschen
en vier springleA'^ende landschapschilders, zie-
daar de inhoud, die aan de kade der stad werd
gebragt en gedeeltelijk bleef liggen of gedeeltelijk
wegliep.
ΥΛΝ EEMAGEN ΝΑΑ.Κ AHRWEILBR. 159
»Nu zijn wij op den vurig gewenschten bodem,
jongens !" zeide de een tot den anderen. Het on-
geduld gaf vleugelen aan onze voeten; wij snel-
den, met den jongen, die onze koffers droeg, en
ons naauwelijks volgen kon, door de straten,
of liever, de straat van Remagen, dat in grootte
en bavolking veel met Amsterdam verschilt, naar
het hotel de Koning van Pruissen, » Pas van de
boot gekomen, en nu al dadelijk weer naar een
logement?" vraagt gij welligt verΛVonderd. ■—Wel,
beste lezer, of lezeresse, als men honger en dorst
gevoelt, en mensehen wil vinden, die met de
grootste aandacht op uwe begeerten letten en
met de meeste bereidwilligheid en spoed aan uwe
bevelen voldoen; als gij met een' lastigenkoffer, dien
gij gaarne naar de plaats, waarheen gij wilt, mogt
vooruitzenden, in de pekel zit, en eindelijk als
gij in eene stad geen weg of steg weet, kan men
dan beter doen, dan maar dadelijk naar een lo-
gement te gaan?
Het kleine Rcmagen telt onder hare dertien-
honderd inwoners nieuAvsgierigen genoeg om de
huisdeur uit te komen, en vreemdelingen na te
kijken; doch al spoedig bemerkten Avij, dat hunne
niéuAvsgierigheid het minst ons gold. Zij bepaalde
zich voornamelijk op het te gelijk met ons, doch
van eene andere zijde der stad, binnen komen-
de bataillon van acht honderd dood vermoeide
infanteristen, daar het duidelijk te zien was, dat
deze lieden minder smaak dan wy in hel rei-
160 VAN REMAGEIS' NAAR AIÏRWEILER.
zen gevoelden, want de meesten keken al zeer
onvriendelijk. Het bataillón maakte voor de Ko-
ning van Ρmissen halt; daar stonden de mede-
lijdenswaardigen, die reeds dien morgen onder
de brandende hitte der zonnestralen een' marsch
van drie Duitsche postmijlen, van Andeimach tot
hier, gemaakt hadden, geheel met stof bedekt en
met geschouderd geweer naast elkander. Op eeni-
gen afstand gezien, geleken zij eene rist panha-
ringen , die men van het eene tot het andere eind
der straat heeft opgehangen, om in de zon ge-
droogd te worden, doch men zou hen gevoegelij-
ker, hadden zij, in de zelfde orde, waarin zij
stonden, op den grond gelegen, voor eene goede
bakzoó spieringen hebben kunnen houden, die
door het meel gerold waren, en tegen elkander
gedrukt lagen om gebakken te worden; waarlijk,
zy \Yaren reeds half gebraden.
Te gelijker tijd stapten wij het hotel de Koning
van Pt^uissen binnen met een' grooten en dikken
majoor, die, behalve zynen echt Pruissischen hoog-
blonden snorrebaard, een gezigt had, dat iemand
moest doen denken aan roode kool en blaauwe
pruimen; zijn oppasser stond voor de deur met
twee schuimende paarden. Onze jongen had de
koiFers binnen gebragt; hij kreeg geld en ging
vrolijk heen.
De majoor maakte den stormband zijner chacot;,
die hem, op zijn Pruissisch, om dc kin vast zat,
los, en ontdeed zijn hoofd van den drukkenden
StLiiii
-ocr page 172-VAN REMAGEW IVAAR AHIlWEILER. 161
last; wreef zich daarop met beide handen over
het paarsch-roode gezigt en door de weinige blonde
haren, die zijn hoofd bedekten, kuchte een paar
malen, wendde zich tot den kastelein, en sprak,
terwijl hij nog eens met een' zakdoek zijn sterk
gerimpeld voorhoofd afveegde: »KreisDomierw ... /
fferr Gastwirth^ das ist warm,'''' — η Ja, ja, Ilcrr
3Iajor, dass hahen sie recht; und die arme Sol-
daten , was werden sie. ..de man wilde nog
meer zeggen. — y> Ja, ja, meine Pferde sind
warm, und mein Iliind auch,^^ antwoordde de ma-
joor, terwijl hij zich omkeerde, den knecht in den
arm kneep en hem toeriep , als of deze een ka-
nonschot van hem verwijderd was: )^he! da! Brod
für meinen Ilund! geschwind! gesehwind! Brod!
versteken sie," Hij liet hem los, ging naar de
deur, en vloekte een paar man te voorschijn, gaf
hun eenige bevelen, die zoo ras werden uitge-
sproken dat het ons onmogelijk was, er een enkel
woord van te verstaan. Eindelijk verwaardigde
zich zijn Edelgestrenge een' vlugtigen blik op ons
te werpen. Wij werden allen een voor een van
het hoofd tot de voeten gemeten. Toen zijn Édel-
gestrenge onze lengte genomen had, draaide hij
zich om, en stapte zwijgend, met manhaftigen
tred, de kamer op en neer. — Daar hij nu zwijgt,
én zeker van ons niet praten zal, zullen wij ook
zwijgen, en niet meer van den majoor spreken.
Den weg γa.n Jlemagen naar Jhrweiler zouden
wij nu weldra op onze voelen in de felle middag-
162 VAK REMAGEN KAAR AURWEILER.
hitte afleggen. Menige zweetdroppel zou dit uit-
stapje ons kosten, en daarom begrepen wij ver-
standig te handelen, met eerst onze ligchamen
door eenige versterking voor dit togtje te berei-
den. Wijn, brood en vleesch werden met graagte
gebruikt. Kort bij ons zat een bejaard man, van
een vriendelijk uiterlijk. Zoodra vernam hij niet
ons plan, of hij bood zich aan, om, daar hij den-
zelfden togt naar het stadje, zijne woonplaats, zal
doen, ons te vergezellen.
De schilder is voor den bewoner van het Ahr-
dal geen vreemd personaadje. Gaarne ziet hij de
zonen van pigtüra, daar hij meerdere bekendheid
der vroeger min geachte schoonheden van zijn
dal, onder een natuurminnend publiek, voor een
groot gedeelte aan den schilder te danken heeft.
Onze nieuwe reisgenoot had reeds met één oog-
opslag gezien, wie wy waren, en bood ons tevens
aan, den fraaisten weg naar Ahrweiler met hem
te volgen. »Mijneheeren!" zeide hij, »de weg,
dien wij zullen nemen, is van al de andere wel
de vermoeijendste, want wij moeten vèel klimmen,
maar zal toch, om de fraaije uitzigten, die men
op denzelven geniet, voor u de meest belangrijk-
ste zijn." — Wu. ))Maar vadertje! gij zult u om
ons vermaak te doen te zeer vermoeijen."
Hij. »0 neen, mijneheeren! in 't minst niet;
ik ben wel een zestiger, maar, God dank! gezond
en sterk. Bergen te beklimmen zijn wij gewoon,
en deze gewoonte blijft ons zoo lang bij, lot dal
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 163
we voor goed naar beneden dalen. Zullen >vij
echter nog geen oogenblik hier vertoeven? Het
is heden zoo warm." ,— Deze vraag en aanmer-
king werden toestemmend beantwoord.
Maar nu eene andere vraag: hoe krijgen wij
onze lastige bagaadje naar Akrweiler? — J)e post-
wagen, die dagelijks 's namiddags ten half twee
ure van JRemagen naar Akrweiler vertrekt, was
reeds vertrokken, anders ware de zaak gemakkelijk
geweest. — wWeet gij raad, kastelein?" ^— »Oja,
myneheeren, laat uwe goederen op een kruiwa-
gen, door een' man of jongen (zulke lieden zijn
hier gemakkelijk te vinden) naar Akrweiler bren-
gen; ik zal dadelijk, als gij zulks begeert, iemand
laten halen." — Wij gaven onze toeslemming en
een oogenblik hierna waren er tvi'ee knapen met
een' kruiwagen voor de deur. — »Wat denkt gij,
kastelein, dat deze jongens voor de vracht toe-
komt !" — »Geeft hun, wat u goeddunkt," antwoord-
de de man. Doch de ondervinding had ons geleer4,
dat het verstandiger is, met zulke lieden eerst ac-
coord te maken, vóór men op reis gaat. Wij vroe-
gen dus den oudsten der twee knapen, hoeveel
geld hij hebben moest om ons goed naar Akrwei·^
Ier te kruijen. De knaap wilde het aan ons over-
laten; eerst na een paar malen onze vraag herhaald
te hebben, vroeg de jongen, raad eens lezer, hoe-
veel? — Vijftien Silbergrosschen. — Inderdaad,
zeer Aveinig, als gij in aanmerking geliefd te ne^-
men, dat de >veg berg op berg af gaat, eene lengte
164 VAN REMAGEIS' NAAR AIÏRWEILER.
van bijna drie uren heeft, — en dan de felle hille
van den dag.
Welk een verschil met kruijers, pakkedragers
of lieden van deze soort, bij ons in Holland ! Nog
kortgeleden, ondervond ik, hoe men, brutaal weg,
bij ons, iemand durft afzetten. Voor een klein
koffertje, dat misschien geen 25 pond zwaar was,
gedragen Moge^ van het plein tot in het lo-
gement het Keizershof ^ ieder kent zeker dien af-
stand, dacht ik den drager rijkelijk te betalen
vranneer ik hem tien stuivers gaf. De kerel nam
het geld, schudde het in de opene hand eens om
met een hoonlachje op het gezigt, en vorderde toen
stout weg drie kwartjes. Zij waren echter spoe-
diger gevraagd dan gegeven. Doch eindelijk Λvilde
ik mij niet verder aan de onbescheidenste uitdruk-
kingen van dezen kerel blootstellen, alsook aan
een' nieuwsgierigen hoop jongens, en was dus wel
genoodzaakt aan des vlegels eisch te voldoen. —
Ieder w^eet, dat men ter naauwernood uit eene
diligence stapt, naauwelijks den voet ^an de brug
der stoomboot aan den wal heeft gezet, of dade-
lijk is men omringd door een aantal van zulke
onbeschaamde afzetters. Soms ontnemen zij u te-
gen wil en dank het pak of valies, of loopen u'
nalltot voor, ja, ook Avel tot in uw logement; vor-
deren geld van u, voorgevende u den weg gew ezen
te hebben, of voor uw goed, dat zij niet eens gezien
hebben, bij het oj)- of afpakken der diligence ge-
zorgd te hebben. — Echter is er geen regel zon-
VAK KEMAGEX KAAR AIIRWEILER. 165
der uitzondering. Men kan soms zoowel eerlijke
pakkedragers, als eerlijke kasteleins ontmoeten.
Intusschen lieten wij onze jongens met hunnen
geladen kruiwagen "vooruit naar Ahrweiler ver-
trekken, Hiertegen maakte karel echter de beden-
king; of het niet te veel gewaagd was, deze jongens
zoo geheel alleen te laten heengaan? — Doch de
kastelein stelde ons deswege gerust, met te zeg-
gen, dat hij de knapen als eerlijke jongens kende,
en dat hun meermaals goederen toevertrouwd wer-
den. En waarlijk, hoewel het eigenbelang hier
zeker Avel eens bij dezen of genen de voorname
drijfveer van ongeoorloofde daden zal zijn, behoeft
men, voor zoo verre ik de bewoners van het
Ahrdal heb leeren kennen, ten dezen opzigte
voor die lieden geene vrees te koesteren. Het is
een-eerlijk, eenvoudig, voor het meerendeel arm,
maar door en door opregt volkje. Zij onderschei-
den zich zeker hierdoor, met de bewoners van het
Ilarizgehergte ^ van vele andere hunner Duitsche
broeders. Hun karakter is zacht, goed, maar fier;
hunne begrippen en levenswijze eenvoudig en na-
tuurlijk, terwijl zij, even als de Hartzbewoners, uit-
munten door gastvrijheid, vriendschap en voor-
komendheid jegens vreemdelingen; in het kort, in.
deze menschen vindt men nog in velé opzigten de
oude Duitschers terug.
Tijd verliezen, is altijd onaangenaamj· maar op
reis een onontbeerlijk iets te verliezen, be-
hoort onder het onaangenaamste, wat ik ken. Mijne
166 VAN REMAGEN KAAR AHRWEILER,
pijp was Op de stoomboot blijven liggen, en ik be-
hoef u niet te zeggen, daar ik een der hardnek-
kigste smookers ben, hoe veel leed mij zulks deed.
Mijn lief, mijn bejaard, maar nog mooi pijpje,
myn getrouwe vriend sedert jaren; myn pijpje,
dat my vier volle jaren niet slechts op alle togtjes,
uitstapjes en wandelingen in de schoone natuur
vergezelde, maar ook steeds in mijne schilderkamer
getuige myner geestinspanningen was geweest, mij
in deze eene aangename verpoozing verschaft had;
helaas, mijn vriend was achtergebleven! Ik was dus
genoodzaakt mij eene andere pijp te koopen. Tot
dat einde trad ik, op goed geluk, een' winkel bin-
nen waar pijpen verkocht werden, en spoedig was
mijn doel bereikt. Nu nog een' blik, in het voor-
bijgaan, op de stad.
Behalve eenige goede gebouwen en het stadhuis,
dat er nog al wel uitziet, is het stadje zeer on-
beduidend , het moge al of niet van Romeinschen
oorsprong zijn. Waarlijk de meeste huizen schij-
nen bouwvallen en leveren het bewijs op dat
derzelver bewoners niet rijk zyn. De eenigste le-
vendigheid in het plaatsje bepaalt zich aan den
Rijnoever bij het veer der stoombooten; dat is alles,
wat ik van Memagen te zeggen heb.
Bij mijne terugkomst in het logement, vond ik
reeds het gezelschap op mij wachtende om den togt
te ondernemen. De soldaten schenen dien dag te
Bemagen te blijven uitrusten; wij gingen op
marsch.
VAN REMAGEN «AAR AHRWEILER. 167
Onmiddellijk buiten de poort van het noordelijk
gedeelte det stad, stijgt een tamelijk breede en in
de rotsen uitgegraven rijweg, dan eens zachtglöoi~i
jend, dan weer steil, naar eenen bergkruin, tegen
Aviens helling, op de regterzijde, eene fraaije in
Gothischen stijl gebouwde kerk, de Apollinaris-ka-
pel genaamd, zich leunt. Wij bestegen echter het
voetpad, dat slechts eenige schreden van den rij-
weg verwijderd is, omdat het niet alleen dezen weg
voor een aanmerkelijk gedeelte bekort, maar, vol-
gens het zeggen van onzen nieuwen togtgenoot,
veel fraaijer tafereelen ons zoude aanbieden, dan-
de groote weg, en weldra ondervonden wij, dat
de man waarheid had gezegd. Het pad was som-
tijds zeer steil; dit maakte het klouteren, wegens
de warmte, zeer bezwaarlijk, en toch was er nie-
mand onder ons, die den mond tot klagen open-
de. De weetgierigheid naar het vreemde schoon
was te groot, om daaraan te denken. Bij eiken
stap opΛvaarts deed zich eene nieiiWe schoonheid
der natuur voor. Hel hart klopte meer van wel-
lust dan van vermoeidheid. Zoo ging het eenen
geruimen tijd, eiiidelijk eischté natuur toch hare
regt<?n; wij moesten onze wandelstaven Vöor een
oogenblik nederleggen en onze matte leden op het
zachte mos uitstrekken, Wij zullen dan èen oogen-
blik rusten, doch om niet als een luiaard daar te
liggen, zal ik mijne oogen wenden op een punt,
dat wij hier boven reeds ter loops gezien hebben,'
en hetwelk thans nog voor ons ligt, namelijk de
168 VAN REMAGEN KAAR AHRWEILEIV.
Apollinaris-lcapel. Ik zal met een paar woorden
de vrome legende van dat kerkje vertellen. Zij
luidt als volgt.
In Julij van het jaar 1164 kwam de aartsbis-
schop REiNALD, graaf van Oasselty met de Reliquien
der heilige drie Koningen, en die der H. apollina-
Ris, FELix en NABOR, naar Kohlenlz. Om nog voor
den avond in Keulen te zijn, porde hij den schip-
per aan, zich te spoeden. Als zij echter de helft
der vaart hadden afgelegd, bleef plotselings het
vaartuig op den stroom stil liggen, alsof het werd
vastgehouden. Vergeefs waren alle pogingen om
het voort te doen drijven. Reinald geloofde hierin
iets wonderbaars te zien, en bad tot God , hem te
openbaren, of het tegen Zijnen hoogen wil was, dat
hy alle Reliquien naar Keulen zou brengen. Ziet,
dadelijk wendt zich de kiel stroom-opwaarts naar
den oever van de hoogte, die tegenwoordig nog
den naam van A'pollinarisherg draagt. Oogenblik-
kelijk laat beinald eenige Reliquien naar het op
deze hoogte gelegen kerkje, dat toen onaanzienlijk
was, dragen. Zij willen nu hunne vaart voort-
zetten, maar tol hunne verbazing wil het schip niet
voort; er was geene de minste beweging in het
vaartuig te brengen. Nu besloot reoald zelf naar
het kerkje te gaan, en tevens het hoofd van^den
heiligen apollinaris in hetzelve te brengen. TerΛvijl
hij het kerkje naderde, werd de schuit weder vlot.
De klokjes der kapel begonnen van zelfs te luiden,
en klonken zoo lang, totdat het heilig hoofd op het
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 169
hoog-altaar was gebragt, Εεγναιβ vervolgde nu zij-
nen weg naar Keulen, niet alleen zonder de minste
hindernis op zijne vaart, maar bevond zich, niet-
tegenstaande het oponthoud bij het kerkje van een
paar groote uren, tot zijne groote verwondering,
voor zonne-ondergang in deze stad. Het heilig
hoofd is in de kapel echter niet altijd gebleven, en
ik vind nergens aangeteekend, dat er eenige be-
lemmering aan diligences of stoombooten, bij het
wegvoeren van hetzelve, heeft plaats gehad. Ook
niet, dat bij de terugbrenging dezer Reliquie
de klokken weder goedvonden van vreugde te
kleppen.
De wonderen hebben met den geest van dien tijd
opgehouden. Nieuwe geslachten hebben nieuwe
wonderen voortgebragt, maar van eenen anderen
aard.
Door eenige oogenblikken rust verkwikt, nam
ieder weder den wandelstaf in de hand, en nu ging
het vrolijk gesbmd verder berg-op. Hoe hooger
wij klommen, des te schilderachtiger werden de
natuurtafereelen. Een blik teruggeworpen deed
ons nu een waarlijk schoon landschajj zien. Op
de linkerzijde van den rotsachtigen voorgrond
verheft zich, achter hoog struikgewas, welks an-
ders eenvormige lijn, door eenige jeugdige eikjes
op eene schilderachtige wijze gebroken is, een ge-
deelte der bovengenoemde kapel, terwijl langs den
met braamstruiken, dolle kervel en A^arenkruiden
begroeiden rotswand, het hobbelige voetpad in de
170 VAN REMAGEIS' NAAR AIÏRWEILER.
schilderachtigste verscheidenheid van bogten naar
beneden daalt, op sommige plaatsen door het over
hetzelve heenhangend groen overschaduwd. Aan
de andere zijde tuurt het oog met welgevallen door
het dartele geboomte, langs den afhellenden berg-
rug, met akkers, vruchtboomen en boerehutten
bedekt, die een aangenaam kontrast aanbieden; in
de diepte ziet men koele schaduw gevende en
digte boomgroepen. Vergeefs tracht de smachtende
blik des vermoeiden voetgangers, in de donkerste
diepten dezer groenmassa's, wier welgevulde krui-
nen den afgrond der bergkloof verbergen, het
murmelend beekje, welks geruisch naauw hoorbaar
is, te ontdekken. Eindelijk wendt hij zyne oogen
van dit aanlokkelijk tafereel af, en ontwaart nu
met eene innige vreugde, boven dezen woeligen,
krachtvollen en bevalligen voor- en afgrond, den
breeden zilveren Rijnstroom, terwijl het rijke ver-
schiet , dat door het gebergte , de Εspeler-Ley,
wordt gesloten, dit waarlijk poëtisch tafereel tot
een aangenaam geheel maakt.
Jammer, dat de kleur van het landschap, w^egens
het midden van den dag, niet liefelijk kon genoemd
Avorden. De zeer flaauwe en wolkenlooze hemel
gaf aan de weinige beschaduwde deelen der voor-
Averpen eene onaangename harde blaauwe weer-
kaatsing; over het algemeen heerschte er eene
scherpheid, of, als men het verstaanbaarder wil
uitdrukken, eene al te sterke duidelijkheid tot in
de verst afgelegene gedeelten van het landschap :
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 171
Yder sijn meug^ zeide de boer. De meeslen der
Duitsche landschapschilders schijnen dezen blaauwen
toon en duidelijkheid der voorwerpen, boven alle
anderen de voorkeur te geven. Volgden zij beiden
maar getrouw, zij zouden, al is het dan geen be-
vallig, dan toch een natuurlijk koloriet in hunne
schilderijen brengen. De Hollandsche natuurvriend
verkiest doorgaans eenen morgenstond of eenen ver
gevorderden namiddag tot zijne studie. Ik heb
Duitsche schilders gevonden, die, van 's morgens
negen tot 's namiddags twaalf uren voor hunnen {
ezel in het veld konden zitten. Zij zyn aan hun Χ
koloriet gewoon; geen wonder dus, dat onze voort- \
brengselen hun meestal bruin en mistig van toon /
voorkomen.
Het was goed, dat wij te Rcmagen eenige ver-
sterking hadden genoten, want de klouter-arbeid
begon zwaar te vallen, wij moesten daartoe alle
krachten bijzetten. De rokken en jassen werden
uitgetrokken en onder den arm of over den schou-
der gedragen; de hoeden of petten werden op de
punten der stokken, bij \vijze van zonneschermen
[parasols), boven de hoofden gehouden. Zoo ging
het immer berg-op; lusschenbeide leidde het
pad, dat nog immer steil naar boven ging, door
diepe rotskloven of langs steile bergwanden, en
dan Avas de hitte wezenlijk brandend. Dan ook
ging het door kleine boschjes, waarin de weinige
koelte voor een oogenblik een verfrisschend ge-
not voor ons w^as; dan weder door korenvelden,
172 VAN REMAGEIS' NAAR AIÏRWEILER.
totdat wij eindelijk, blazende en hijgende den
top bereikten. O, laat ons hier een weinig adem
halen.
Welk een heerlijk tafereel levert hier weder de
Rijn op. Dikwijls liet deze stroom zich zien, als
wij bij het klauteren, somtijds over het laag struik-
gewas heen, een vry uitkijkje hadden, maar niet
met zooveel pracht en rykdom, als hy thans voor
ons ten toon spreidt. Als door een' tooverslag ver-
schijnt hier op den tweeden grond Rolandseck,
het weelderig groene Nonnenwerth , met deszei fs
witte kloostergebouAven en in het groen half ver-
scholen torenspitsje. Aan de overzijde de geheele
keten van het Zevengebergte^ met deszelfs spitsen
bergkegel, den Draohenfels, terwijl de linkerzyde des
tafereels een eindeloos verschiet aanbiedt, waarin
men de hoogste gebouwen, den Dom en St. Mar-
tijnstoren van het grijze Colonia duidelijk ontwaart.
Schoon, heerlijk schoon! was de uitroep van ons
allen. Dit punt moet bij ondergaande zon gezien
worden, ten einde den schilder een berglandschap
te geven, Avaarbij zijn genie niets behoeft te voe-
gen , om een der volmaaktst schilderachtigste land-
schappen van DuUschland voor te stellen.
Kom, laten wij den wandelstaf weder opnemen.
Α propos, RTJDOLF! is uwe pijp nog aan ?
Ik. Geef mij dan een weinig vuur, avant de
mijne is door het kijken uitgegaan.
Hu, Kijkt gij dan, dat uwe pijp uitgaat?
üib
■iitiÉïiiiaittiH&ai&ÏÉ
-ocr page 184-VAN REMAGEN NAAR AHRWEILER. 173
Ik. Eenc zonderlinge yraag; is de uwe' dan
nimmer uitgegaan, als gij voor uwen ezel zat?
Hij. O ja, dat kwam door de aandacht, die
ik bij mijne schilderij noodig had.
Ik. Juist, vriend, uwe aandacht op uwe schil-
derij was dus zoo groot, dat gij het rooken vergal.
Geloof mij, wij kunnen de natuur niet te veel onze
aandacht toewijden. Willen wij de pijp voor den
ezel aanhouden, dan moeten Avij dezelve, bij het
beschouwen der natuur, menigmaal vergelen!
Door eenige fraaije en koele boschrijke streken,
welligt op een half uur afstands, verheft zich een
hooge bergtop, de Landskroon genaamd; hier be-
gint nu het pad weder zachtjes te dalen, totdat
het eindelijk voorbij een gehuclit, Kö/tlerhofe ge-
naamd, zich weder vereenigt met den groeten weg,
waarvan het een aanmerkelijk gedeelte had bekort.
Afwisselend zijn bij elke schrede de tafereelen;
op de helling des bergs tot in de dommelige diepte
vertoonen zich de aangenaamste en fraaiste boom-
groeperingen, en waar dit dal in het eigenlijke
Ahrdal uitloopt, schemert tusschen het welig groen
het dorpje Gcmmtngen, met deszelfs klein en een-
voudig kerkje. Steeds dieper dalende, voerde ons
de w^g langs den noordelijken bergrug van de
Landskroon, terwijl aan onze regterhand een lustig
murmelend beekje, de Rcischbach, met ons naar
den Ahrstroom toesnelde. Eindelijk eene geruime
poos onder de schaduw van een bosch van appel-
en perenboomen, wier afgeworpen A-^ruchten den
174 VAKT UEMAGEN NAAR AIIRWEILER.
grond als bezaaid hadden, voortgewandeld te heb-
ben, bereikten Avij het voortrelTelijke logement, de
ffeppinger Burg genaamd.
De dorst had ons reeds lang gekweld; de hitte
der zon had ons allen, op den anders min ver-
moeijenden weg, zeer afgemat; beide omstandig-
heden waren in onze oogen eene voldoende reden,
om het gasthof, waarin ons verfrissching wachtte,
niet Yoorbij te gaan. Daarbij , mijn lezer! waren
Λvij juist, van Ilemagen tot Ahrweiler, halhveg;
eene oorzaak te meer! Hoewel wij geene koet-
siers of voerlieden zijn, zouden wij het misschien
even als dezen, om de laatste gewigtige reden,
ons tot eene onuitwischbare schande gerekend heb-
ben, van niet even halfweg aan te leggen. Daar
wij allen van dezelfde meening waren, stapten, of
beter, sloften wij met gebogen knieën, doornat van
het zweeten, half door de zon gebraden, en ge-
heeldoor stofwolken gepoederd, het luchtig en ruim
gebouwde logement binnen. De vrouw, eene oude,
dikke maar vriendelijke matrone, scheen ons met
eene soort van medelijden te beschouwen. Welligt
dacht zij, zoo als vele landbewoners over schilders
denken, die voor hunne studie over bergen door
bosschen en velden zwerven, en zoo als ik menig-
maal heb aangehoord: »Die arme menschen! zij
moeten hun stukje dagelijksch brood toch zuur
verdienen." De boeren worden ook al nieuwmo-
disch en koopen, daar de zeden der menschen van
dezen boosverlichten tijd zoo finaal bedorven zijn.
ÉÜ·
-ocr page 186-VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 175
dat zij met de godsdienst spotten, geene afbeel-
dingen van heiligen meer, al waren zij ook puur
met vermiljoen en lakmoes netjes gekleurd, en
met zuiver goud afgezet. Arme prentverkoopers!
slechts een sleedsche boer, die zich gek gelezen
heeft in bpeken, die hij nooit zal begrijpen, en
zich verbeeldt al heel wat te zijn, koopt, als gij
het voor half geld wilt geven, een afbeeldsel van
den keizer napoleon, of ook wel eene vertooning
van den vrolijken D·. faust, den boezemvriend van
joost pik. — Ja, ja, de wereld houdt toch veel
van het wonderbare! beide mannen waren won-
derdoeners, —· maar beiden kwamen toch ook
aan een slecht einde, en napoleois nog wel aan het
ergste! — Ja! het brood wordt zuur verdiend, als
men zoo met prenten rond moet loopen.
Doch daar de bewoners van het Ahrdal sedert
eenige jaren gewoon zijn, met schilders om te gaan,
kan men veiliger gelooven, zoo deze vrouw wer-
kelijk medelijden met ons gevoelde, dat dit over
onzen vermoeiden toestand was.
Wij lieten ons dadelijk spijs en drank geven, en
vielen, zelfs onze nieuwe oude togtgenoot niet
uitgezonderd, op de stoelen, dat zij er van kraak-
ten. Welk een genot!
Had toen bij de groote warmte, die het ligchaam
teisterde, slechts één vonkje van dichterlijk zangvuur
mijnen geest doen ontvlammen, ik zoude, trots mij-
ne , door de hitte uitgedroogde en half verschroei-
de keel; trots myne vermoeidheid, een loflied van
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 176
honderd verzen uitgegalmd hebben, op eene koe-
le kamer, stoelen, Avater en wijn. — Nimmer heeft
mij een koel vertrek zoo veel waar genot geschon-
ken; nooit was het in mij opgekomen, dat ik voor
eene eenvoudige matten stoel zooveel liefde kon
gevoelen, en hoe zal ik het aangename der ge-
waarwording beschrijven, die mij beving bij de
eerste teug water met wijn, die zachtkens over de
tong den weg naar de gloeijende en schier uitge-
droogde maag volgde? — Gij! uitstekende geniën
der edele Dichtkunst! gij uitverkorenen van den
Z,angberg, die Engelentoonen aan uwe gouden speel-
tuigen kunt afdwingen, o, lijdt eens dorst, en be-
zingt dan voor de gevoelige wereld, bij de les-
sching van dezelve, uwe gewaarwordingen; ik,
kan het niet.
Door de bijzondere aandacht, die wij aan onze Hep-
pinger waterkruik, Waldportsheimer Avijnflesch,
en boterhammen als op elkander liggende scheeps-
zwaarden, schonken, bemerkten wij eerst, na eeni-
ge oogenblikken gezeten te hebben, dat wij niet
alleen waren. Een gezelschap, en wel een gezel-
schap van Duitsche kunstbroeders, bevond zich
met ons in de groote en koele kamer. Dadelijk
salueerden wij elkander. — Toen wij ons een wei-
nig versterkt, en ons merkelijk kalmer dan voor
eenige minuten gevoelden, beproefde het onze her-
man , voor Avien praten eene wezenlijke behoefte
is, met deze lieeren een gesprek aan te knoopen.
Het ging echter niet vlot; onze kunstbroeders wa-
VAN REMAGEN NAAR AIIRWEILER. 177
ren zeker nog meer yermoeid dan wij, want, niet-
tegenstaande zij reeds eenen fatsoenlijken maaltijd
van aardappelen met forellen en toebeliooren,
zoo als wij aan de overblijfselen bemerkten, ge-
bruikt hadden, waren zij in het begin bijna te
traag om hem een ja of neen toe te voegen.
Kunstbroeders tegen elkander niet spreken, dat
kwam mij, althans hier, vreemd voor.— Ik erger-
de mij, en liep naar buiten. Daar vond ik juist
de jongens met onze goederen; de arme kna-
pen, die waarlijk hunne 15 grosschen zuur genoeg
verdienden, schepten hier een weinig adem. Ik
meldde het dadelijk mijnen reisgenooten, en zij wer-
den door ons met Avijn en brood versterkt, waar-
na zij weder vrolijk hunnen weg vervolgden.
Eindelijk, hoe het kwam weet ik niet; had wel-
ligt een glas wijn bcAverkt, wat de pogingen van
HER3IAW niet vermogten? Onze Duitsche kunst-
broeders werden spraakzamer, en vertelden, dat
zy reeds een groot gedeelte van den zomer aan
de Ahr hadden doorgebragt en nu plan gemaakt
hadden, om de Moescl een bezoek te geven. Het
gesprek ging van de Jlhr en Ifocse/. over op de
tentoonstellingen en wel op de Dusseldorpsehe.
)>Ik twijfel er niet aan," vervolgde een onzer
Duitschers, » of de heeren, als Hollanders, zullen
den landschapschilder koekkoek , die een paar
malen zijne werken op onze Dusseldorpsehe ten-
toonstelling heeft gegeven, wel kennen?"
Ik gaf mijnen reisgenooten een' wenk,
12
-ocr page 189-VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 178
Wij. O ja!
IIij. Wat mag toch wel de oorzaak zijn, dat de
Hollandsche landschapschilder tegenwoordig zijne
voortbrengselen van onze tentoonstellingen terug
houdt? — Heeft de man met zyn Λvinter-land-
schap, in 1836 op de Dusseldorpsche tentoon-
stelling geplaatst, geene lauweren genoeg geplukt?
en heeft, in het daarop volgend jaar, zijn zomer-
landschap niet een ieder weggesleept?
»De eerste schilderij," liet een tweede zich hoo-
ien, »heeft algemeen bevallen: maar de tweede,
het zomerlandschap, gij weet, wat de recensent er
van zeide? Wacht eens, wat zeide hij ook? —
Ja, »/lei schijnt, dat de%e koekkoek beter in den
winter, dan in den %omer %ingt" Deze kritiek
heeft den schilder waarschijnlijk boos gemaakt, en
dat zal de oorzaak zijn, waarom koekkoek ons
niets meer toezendt."
))Dat kan ik niet gelooven," zeide de eerste. >
Ik. Ik geloof veeleer dat hij te weinig tyd over
heeft, om iets belangrijks voor onderscheidene ten-
toonstellingen te kunnen vervaardigen. De man zit
tot over zijne ooren in het bestelde werk. —· Aan
recensiën stoort hij zich zeer weinig , tenzij, het-
welk maar zelden het geval is, met wezenlyke
kennis van zaken geschreven, en althans aan geen
geschrift, waarin de onkunde zich achter het
masker eener zekere geestigheid tracht te verber-
gen. Kunstbeoordeelingen moeten onderwijzen, niet
verbitteren.
VAN REMAGETf «AAR AHRWEILER. 179
wHelaas!'' zeide rudolf, wmenigmaal slaat mynlieer
de recensent den bal erg mis. Geen wonder, ve-
len laten zich rondleiden op de zaal der ten-
toonstelling door een* vriend, misschien een wan-
gunstig schilder, wiens werk, hetzij dat het we-
zenlijk van kunstwaarde ontbloot is, of Λνβΐ, dat het
door hem te Iaat aan het lokaal der tentoonstel-
ling is ingezonden, om eene goede plaats te beko-
men , en hij zich dus moet vergenoegen met zijn stuk
in eenen donkeren of slecht verlichten hoek of aan
den zolder of bij den grond en alzoo in een' on-
gunstigen stand te zien plaatsen. De directie kan het
niet een' ieder naar zijnen zin maken. Deze vriend,
die over de geheele tentoonstelling ontevreden is,
oordeelt naar zijne luim, en de andere teekent dit
alles als eene goede beoordeeling op. Die schande-
lijke partijdigheid! ik kan mij er kwaad om maken.'*
De eerste düitsgher. Gy zegt, dat uw land-
schapschilder tot over zijne ooren in het bestelde
werk zit, waarom zendt hij dan de bestelde schil-
derijen niet op tentoonstellingen?
Ik. De meeste kunstliefhebbers willen dat niet, of
zouden het ten minste ongaarne zien.
Hu. Hemel, waarom niet?
Ik. Ja, waarom niet! ik weet het zelf niet regt.
Maar het is u zoo goed als mij bekend, dat vele
kunstliefhebbers zonder kennis van zaken koo-
pen. Zij zien eene schilderij: het behaagt hun,
zonder dat zij weten waarom het stuk hun genot
verschaft; althans zij genieten, en omdat zij willen
12*
-ocr page 191-VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 180
blijven genieten, zijn zij bevreesd, dat dit hun ge-
not door eene openbare beoordeeling, die voor de
schilderij ongunstig kan uitvallen, mogt ontnomen
worden en houden het stuk daarom te huis. Daar-
entegen, de man, die met verstand verzamelt, zal
zelden den kunstenaar weigeren, om het voor hem
bestemde schilderij op eene tentoonstelling te bren-
gen , Λvant hij kent hare kunstwaarde en den aard
der kritiek; hij bemint de eerste, en stoort zich
weinig aan de laatste. Dan zijn er nog heerea
kunstliefhebbers, die eene schilderij als eene tee-
derbeminde behandelen. Zij halen haar uit het
ouderlijke huis, vliegen er mede per extra post
naar hun verblijf, en daar wordt zij door den ja-
loerschen man zoodanig opgesloten, dat een ander
maar zelden in de gelegenheid komt, om hare
schoonheid te prijzen.
Hij. Dat kan wel mogelijk zijn. Ware ik koek-
koek, ik schilderde niet voor de heeren kunstlief-
hebbers, dan onder voorwaarde, mijne schilderij op
eene tentoonstelling geplaatst te mogen zien.
Ik. Dat zou niet altijd even vlot gaan, daar
bovendien alle schilderijen voor geene tentoonstel-
ling geschikt zijn.
AVij zouden nog veel meer daar over gesproken
hebben, ware het niet, dat onze vriend karel, mij
bij mijnen naam noemende, oorzaak mijner be-
kendmaking was geworden, «n het gesprek, hoe-
Avel nog over de kunst, eene andere werlding nam.
Eindelijk werd het tijd óm aan Αhrweiier te den-
VAK REMAGEPr WAAR AURWEILER. 181
ken. Wij wenschten onze Duitsche broeders eij
zij ook ons eene gelukkige reize, en verlieten ge-
heel verfrischt het gasthof.
Terwijl wij aan den voet der Landskrooii wan-
delen, die den trotschen kruin als tot in de
wolken verheft, zullen wij voor een oogenblik on-
ze blikken op dezen berg werpen en ojj het aan
deszelfs voet gelegen JTeppingen.
Uit het Aki^dal beschouwd, schijnt deze berg,
hoewel hij tot den noordelijken bergketen, die dit
dal hier bepaalt, behoort ^ door zijne elfhonderd
voeten hooge bazaltkruin, die alle andere top-
pen in dit gedeelte des dals in hoogte verre over-
treft , geheel alleen te liggen. Uit het dal gezien,
heeft zijne gedaante veel overeenkomst met den
Drachenfels. Hij heeft echter niet, zoo als de laat-
ste, zulke fraaije rotspartijen, maar toch die zelfde
schilderachtige afwisseling van groen en fijnheid
van kleur in al zijne deélen; daarom heb ik
dezen berg den Drachcnfels der Ahr genoemd.
Hij verbindt zijne noordelijke helling met de hoo-
ge bergruggen van het Rijngebergte, en is aan die
zijde bijna tot op den top zeer boschrijk.
Een goed half uur van Hejppingen ligt Lohrs-
dorf. Van dèir gaat bijna onmerkbaar, overscha-
dmvd door het lommer eener boschrijke streek,
een pad bergop; hetzelve volgende ziet men zich,
na eene geruime poos onder de verkwikkende
schaduw voortgewandeld te hebben, op eens aan-,
genaam verrast door een heerlijk panorama; men
1S% VAW REMAGEN WAAR AÜRWEILER.
is op den top der Zandskroon. Waarlijk verheven
schoon is hier de rijke natuurschilderij, die zich
naar alle zijden uitbreidt, zoo ver het oog slechts
reiken kan. Ja, niet ten onregte voert deze ba-
zaltkegel zijnen trotschen naaml Hij is waarlijk de
kroon Λ''an het Ahrgehergte, Bijna loodregt, in eene
duizelingwekkende diepte van elf honderd voeten,
schijnt het dorp ffeppingen onder aan uwe voeten te
liggen. Verrukkend is van deze hoogte de leven-
digheid op velden en akkers , maar voornamelijk
op den straatweg, die tusschen den voet des bergs
en het dorp leidt. Men ziet op de Heppinger
bronnen en stapels van duizenden waterkruiken;
eene menigte werkzame menschen wemelen bij de-
zelve als vlijtige mieren door elkander. Een aantal
karren worden vol geladen met gevulde water-
kruiken. De vrolijke gezangen van jeugdige Ahrsche
meisjes, die al zingende haren arbeid, het vul-
len en kurken der kruiken, verrigten, galmen
naar boven, terMÏjl men somtijds ook eenige bad-
gasten, vermoeide wandelaars of reizigers by de
bron en het badhuis ziet, om zich met het be-
roemde Heppinger bronwater te verfrisschen. Op
de zuidelijke en vrij steile helling des bergs is
de ijverige wijngaardenier welgemoed en vrolijk
bezig, om tusschen zijne wijnstokken zijnen zwa-
ren arbeid te verrigten. Verder ontwaart men de
Ahr, Zacht murmelend over haar steenen bed
snelt zij, tusschen schaduwrijke boschaadjen, vrien-
deiyke dorpen en gehuchten, in de schilderachtig-
VAN REMAGEN NAAR AlIRWEILER. 183
ste kronkelingen door de hier wijduilgestrekte val-
lei, den Rijn te gemoet. Het oog kan haar vol-
gen tot aan hare monding. Daar verheffen zich,
aan de overzijde des Rijns, de hooge Linzer ba-
zalttoppen en het altyd schoone Zevengebergte^
dat, van deze hoogte gezien, weder eene der schil-
derachtigste berggroeperingen oplevert. Ginds,
de wild begroeide en achter elkander wijkende
Ahrbergen en de hoogten van het Laachermeei^
die den zuidelijken horizon begrenzen. In het wes-
ten, de woeste en hooge bergketen van den Ei-
fel^ terwijl in de diepte, op den middengrond
des tafereels, het rondom door bergen ingesloten
stadje Ahrweiler ^ dit aangenaam berg- en dal-
landschap nog veel verlevendigt. Inderdaad is dit
een panorama, zoo rijk en schoon, alsmaar zelden
gevonden wordt.
Even onder den top des bergs, op eenen terras-
vormigen voorsprong, verheft zich, bij eene basalt-
grot, eene eenzame kapel. Zij noodigt den gevoeli-
gen sterveling uit, om met een hart, zoo zuiver en
rein als de lucht die hem hier omgeeft, verre
boven het gewoel der wereld, dankbaar tot zy-
nen Schepper te naderen, en den God, op wiens
woord de magtige bergen beven, te danken voor
zijnen mild verspreiden zegen. Deze eenvoudige
kapel uitvoerig te beschrijven, zoude den lezer
misschien vervelen; wij zullen ons slechts bepalen
bij hetgeen de legende van den oorsprong harer
stichting zegt.
184 VAN REittAGEN KAAR AMRWEILER.
Ρ
Voor vele jaren werd de burg— want ook deze
bergtop praalde in vroegere tijden met eene aan-
zienlijke vest — voor honderden van jaren dan werd
de vesting Landskroon in het nachtelijke uur door
eenen ridder uit de nabuurschap overvallen. De
drie dochters van den Heer van Landskroon wa-
ren niet alleen schoon, maar tevens edel en deugd-
zaam en dus de hartelust van hunnen goeden va-
der. Voor eene dezer burgjonkvrouAven was reeds
lang het hart des aanvallers in de hevigste drift
ontvlamd geweest; doch te vergeefs: het meisje had
een' afschuw van dezen wellusteling. Wat beden
niet vermogten, zal door geweld gelukken; gewa-
penderhand wil hij de uitverkorene als zijne bruid
Λvegvoeren.
Hoewel de aanval bij nacht en dus onvoorziens
geschiedde, verdedigden de belegerden zich echter
moedig; doch eindelijk moesten zij voor de over-
magt wijken ; de muren werden beklommen en de
meeste dappere verdedigers werden het offer des
vijandelijken zwaards. Hoog rezen de vuurkolom-
men van de tinnen des burgs. In zijnen overmoed
had de roover de zijnen bij het beklimmen der
stormladders toegeroepen: » de brandende burg zij
mijn bruidfakkel!" en dit bevel was spoedig vol-
trokken, Gelijk een wolf het lam najaagt, zoo
ylde de ridder door vele kamers; alle vertrekken
werden door hem doorzocht, doch hij vond niet
wat hij hoopte te zullen vinden. In de verwarring
hadden de drie jonkvrouwen hunne vertrekken
il
ifii
VAN REMAGETf «AAR AHRWEILER. 185
verlaten en waren ongemerkt naar de afhelling
des bergs, waar thans het kapelletje staat, gevlugt.
Welk een angst, welk een harteleed! Wat is er
met hunnen goeden vader voorgevallen? Wat zal
van haar worden, wanneer zij in des roovers
handen vallen ? Wel verbergt haar de voorsprong
der rots voor het oogenblik, echter moeten zij vree-
zen spoedig in haren ellendigen schuilhoek ont-
dekt te zullen ivorden. Tranen ontrollen hare schoone
oogen, en deze zag de Hemel. Reeds hooren zij
des ridders tred in hare nabijheid en vernemen
duidelijk zijne gebiedende stem, zijne lieden beve-
lende, de drie jonkvrouwen, hetzij dood of levend,
hem in handen te leveren.
Zij hooren hem steeds nader komen. Daar zien
zij op eens zijne hatelijke gedaante, verlicht door
den vuurgloed des brandenden burgs. Ook hij ont-
waart haar en snelt met duivelschen lach op haar
toe; de edele jonkvrouwen bevelen zich den hemel
aan, en ziet — de rotswand opent zich; de meis-
jes vlugten in de kloof; dezelve sluit zich weder
en verbergt haar voor den vermetelen en van
verbazing verstomden roover.
Intusschen was de ridder van tomburg, die den
vuurgloed op de Landskroon Λν^ά gezien, zijnen
vriend ter hulpe gesneld. Het gelukte hem, den
roover op de vlugt Ie drijven en den brand te
blusschen. Daar opende zich de rotswand, en on-
beschadigd traden de drie jonkvrouwen uit de rots^
kloof, tot groote verbazing en vreugde van den
188 VAN REMAGEN NAAR AHRVSTEILER.
vader. Deze iiu bouwde, tot lof en dank des Heeren,
en tot eeuwige herinnering aan de wonderbare
redding der drie jonkvrouwen, eene kapel op de
plaats, waar het wonder geschiedde.
De grot in de kapel was vroeger een bidoord
voor oude en jeugdige kranken, en voor geloovige
landlieden van verre en nabij ; zelfs uit den
JIoog-Eifel togen vromen derwaarts.
Ziedaar de legende der kapel van de Lands-
krooiif zoo als dezelve mij is verhaald geworden.
Dat deze bergkruin in vroegere tijden met een kas-
teel gepronkt heeft, bewijzen de nog hier en daar
verspreid liggende overblijfselen van muurwerken
en zelfs nog een gedeelte van eene poort. Wy ne-
men afscheid van de Landskroon en zullen nu
maar regelregt naar Ahrweiler wandelen.
Somtijds onder het lommer van appel- en prui-
menboomen, waarmede de geheele weg door het Ahr-
dal beplant is, tusschen uitgestrekte wijn- en ko-
renvelden; het gebergte, met wijn-akkers tot op
deszelfs kruinen bedekt, aan de regter-, en de
zacht stroomende Ahr aan de linkerzijde; hel in
donkerblaauwen tint gelegen hoog gebergte van
fValporzheim, dat het dal schijnt te sluiten, voor
ons, vervolgden wij zingende en fluitende onzen
weg. Men behoeft niet te vragen, welke de heer-
schende godsdienst in het Ahrdal is, want bijna
om de vijf minuten ontmoet men een kruis, een
heilig huisje met een steenen Mariabeeldje of een
heilige, wien de moedwil of de tyd jammerlyk
ii
ii
li
I'
i:
κ
Ί|ιί
VAK REMAGEPr WAAR AURWEILER. 187
verminkt heeft. De meesten zijn zonder hoofd. Zou-
den zij hunne onthoofding welligt te wijten hebben
aan den Avaan, dat steenen beelden met denkver-
■ mogen begaafd zijn, zoo als men ten tijde der beeld-
stormerij, die ook hier woedde, geloofde?— Doch
wij willen ons niet ophouden met gissingen, die
ons toch niet van dienst kunnen zijn, maar alleen-
lijk zeggen, dat deze kruisen en heilige steenen,
buiten de vrome bedoeling waarom zij gesticht zijn
niet alleen, zoo als het ons voorkomt, de eentoo-
nigheid van een vlakken en grootendeels stijven
weg wegnemen, maar ook, zoo als hier het geval
is, eene zekere schilderachtige variatie verleenen.
Sommige dezer kapelletjes en kruisen zijn zelfs zeer
schilderachtig en kunnen goed in eene landschap-
schilderij aangebragt worden. Dikwijls zit men ver-
legen, hoe de voorgrond zijner schilderij, behalve
met beeldjes of beestjes, verder te verrijken; welnu,
schildert er een bevallig heilig huisje of kruis op,
met wilde rozenstruiken en klimop omslingerd;
voegt er een paar afgevallen en met mos begroeide
steenen bij, plaats er, zoo gij wilt, een paar aan-
dachtige figuurtjes, byv. een knielende, en een
staande met den hoed in de hand, bij, of Iaat
een jeugdig meisje eenige frisch geplukte bloemen
onze lieve Vrouwe ten offer brengen. Het is, vol-
gens mijn gevoelen, een schooner idéé, in een land-
schap eenige bewijzen van godsdienstig gevoel ten
toon te spreiden, dan, zoo als velen doen, om
hunnen voorgrond te vullen, de sporen van ont-
188 VAN REMAGEN NAAR AHRWEILER.
luistering der natuur, om aan menschelijke geAvin-
zucht te voldoen, door eenige afgehouwen zware
boomstammen, op den voorgrond geworpen, te ver-
loonen. Ik weet wel, dat men niet in alle land-
schappen kruisen, enz. kan brengen, en dat bergach-
tige streken dit beter dan b. v. vlakke Hollandsche
tafereelen toelaten; ik zal daarom mijn idéé niemand
trachten op te dringen.
Men behoeft nimmer met de stojffaadje van voor-
gronden verlegen te zijn. In alle landen, die den
landschapschilder studiën aanbieden, worden fraaije
planten, braamstruiken, brokken van kolommen,
van kapiteelen en voetstukken, van vensters, of
brokmuren eener lang verdwenen kerk of ander
groot gebouw , gevonden. Als men zich maar de
moeite wil geven deze bijvoorwerpen eenige aan-
dacht toe te wijden, en het niet beneden zich acht,
deze dingen naar de natuur te teekenen of te schil-
deren. — Doch laten Avij onzen w eg naar de kreis-
stad Ahrweiler vervolgen.
Tot dusverre leverde ons het laatste gedeelte van
den weg weinig stof ter bewondering op. Slechts de
verwijderde bergen van het nog immer breede dal
trokken onze aandacht door hunnen meer en meer
zachter wordenden tint, naarmate de namiddagzon
hen verlichtte, of andere bergen eene breede slag-
schaduw over hen wierpen, en wel voornamelijk het
voor ons liggend Walporzheimer hoog en wild be-
groeid gebergte deed, door deszelfs grootschen en
5childerachtigen omtrek en fijnheid van toon, one
ï|
ii
-ocr page 200-VAW REMAGETi WAAR AIIRWEILER. 189
branden van verlangen, om deze nog verre van ons
verwijderde plek van nabij te zien. Zij scheen eene
magnelisclie kracht op ons uit te oefenen, want
hoe meer wij ze naderden, des te sterker en onwe-
derstaanbaarder trok zij ons tot zich. Nu ging het
door PP^adenheim en Hemmessen^ twee kleine dorp-
jes, die niets aanbieden dan een' verwarden hoop
armzalige gebouwen, meesta-l hutten, waarover men
zich verwondert als men verneemt, dat deze el-
lendige verblijven door menschen bewoond worden.
Zij leveren echter den schilder , door hunnen zon-
derlingen zamenhang, veel slof voor zijn teekenboek
op. Onze oude reisgezel noemde het laatste ge-
hucht eene voorstad van Ahrweiler; dat had hij
wel mogen laten, want de voorstad was niet ge-
schikt om mijne makkers een voordeelig denkbeeld
van de eigenlijke stad te geven. Na deze zooge-
naamde voorstad spoedig doorgeloopen te zijn, ver-
toonde zich in hare geheele uitgestrektheid, die
echter niet groot is, de stad, met hare vervallen
ringmuren en torens, aan onze oogen. Nog een
klein half uur en wij zullen er zijn.
Onze oude kameraad deed het ons echter tot een
groot uur worden, want hoe korter wij bij de stad
kwamen, hoe meer kennissen hij ontmoette. Deze
lieten hem elk oogenblik stilstaan, of hij deed het
hen doen, en dan werden ér eenige minuten ver-
praat, meestal over den wijnbouw, Avant onze oude
scheen, zoo als wij aan de gesprekken wel konden
bemerken, een wijnbouwer, en nog wel een der
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 190
voornaamsten te zijn. Wig hielden ons aan het
βρΓβεΙίΛνοοΓά: gelijk uitgaan, gelijk te huis komen,
en waren dus verpligt, op onzen reisgezel te wach-
ten. Eindelyk stapten wij door de aloude en bijna
in ruïnen gevallen poort de stad in, die er van
binnen beter dan van buiten uitziet, zeiden onzen
reisgezel vaarwel, en namen daarop onzen intrek
in het reine en zindelyke logement zur Krone^ bij
KREUZBERG, slechts Weinige schreden van de poort
gelegen. Lofredenen op logementen te houden is
mijn zwak niet, maar de heer kreuzberg verdient,
dat een ieder zijn logement bezoeke. De man be-
handelt zijne gasten op de billijkste wijze en is met
zijn huisgezin en bedienden gul, vriendelijk en
opregt tegen een' ieder; de tafel is zeer goed, de
vtijn van de beste soort, die aan de Ahr groeit.
Kreuzberg is wijnbouwer en wijnhandelaar. Alles
is er zuiver en goed en in het geheele huis heerscht
eene Hollandsehe zindelijkheid. In het kort, het is
een logement, waarin men zich regt te huis gevoelt.
Wij waren er dadelijk als gevestigd; karel althans
was er al bijzonder wel; geen wonder, want een
allerliefst meisje, dat daar in huis was om de
kookkunst te leeren, had al dadelijk zijne jonge en
vurige borst ontgloeid, en zijn brein opgepropt
met eene aanmerkelijke hoeveelheid van allerhande
romantische ideën.
Bij onze aankomst vonden wij de jongens met
onze goederen reeds op ons Λvachlende; wij stopten
■de knapen, in plaats van de bedongen 15 grosschen,
lÜÜiil
VAN REMAGETf «AAR AHRWEILER. 191
een' daalder in de hand. Bij het ontvangen van
zulk een groot stuk geld ΛνβΓβη zij dronken van
blijdschap. Zij hadden het wel verdiend. Vrolijk
huppelden zij heen, nadat wij hun nog een paar
ferme boterhammen hadden laten geven. — Wij
waren vermoeid; een oogenblik uitrusten was eene
behoefte, doch te schoon was de vergevorderde
namiddag, te liefelijk zijn de omstreken van Ahr-
weiler ^ dan dat wij ons lang rust zouden gunnen.
Nadat Λvij ons met een paar flesschen van het
heerlijk Ahrdalvocht gelaafd en'verkwikt, en het
noodige in ons logement besteld hadden, wandel-
den wij vrolijk en welgemoed de stad door naar
de schilderachtige poort, das Ohertkor genaamd,
die naar ff^alportzheim leidt. Eenige honderd schre-
den buiten deze poort, voert, regts van den Aveg
naar fFjalporlzkeim ^ voorbij een door welig groen
overschaduwd heilig huisje, een pad, gedeeltelijk
door een eng maar >vild begroeid dal, door de be-
woners het Tenfelsthal genoemd, langzaam berg-op.
Een eind weegs wandelt men in de nabijheid van
een zacht ruischend bergstroompje; eindelijk kron-
kelt het pad zich meer links, men verliest het
beekje, en voelt aan den hijgenden boezem, dat men
merkelijk klimt. Voorbg eene boerenhoeve, die zich
hier, als het ware voor de menschelijke verkeering,
die niet altijd even aangenaam is, in deze berg-
wildernis heeft verscholen, gaat het over akkers
en heide, totdat men het pad verlaat, en men is wel-
<lra op den bergrug. Deze hoogte wordt door de be-
192 VAN REMAGEN KAAR AHRWEILER.
woners het Joden-kerkhofWenden wij onze
blikken van het doodenverblijf af en beschouwen wij
de levende natuur, die ons hier zoo vriendelijk
tegenlacht. Natuurtafereelen, van eene hoogte ge-
zien, zijn niet immer schilderachtig, maar toch al-
tijd aangenaam , verrassend. Gaarne toch weiden
onze blikken in een landschap, dat door deszelfs
uitgestrektheid eene menigte van voorwerpen aan
het nieuwsgierig oog vertoont. Verscheidenheid van
bosschen, bergen, stroomen, akkers , weiden, ko-
renvelden, van elkander gescheiden door belom-
merde straten of landwegen, steden, dorpen en
gehuchten, is ieder mensch aangenaam. Ieder Λτil
toch gaarne veel zien en daartoe biedt zich immer
de beste gelegenheid aan van bergen, heuvels, to-
rens of andere hoogten.
De Ahrweilers houden het uitzigt, dat men van
het Joden-kerkhof geniet, voor een der schoonste
gezigtspunten in den omtrek der stad, en waarlijk
niet ten onregte. Men ziet van hier over de cir-
kelvormige stad, tot bijna aan den mond der yihr^
de grootsche lijnen van het Zevengebergte bepalen
den horizon. Het is inderdaad een vrolijk ge-
zigt, het geheele oostelijke dal, aan beide zijden door
fraaije bergen ingesloten, waarbij aan de eene zijde
de Landskroon zich als eene stompe piramide ver-
llii heft, en aan de andere zyde, de Nevenaarherg^
tot op deszelfs kruin met boomen en struiken be-
groeid, als een koning het overige gebergte be-
|j' heerscht. Verscheidene dorpen schenken leven aan
i Nii:
iiW;
ï
ΙΡϋ
iil! i:
li
„i!
-ocr page 204-van remagen naar; aurweiler.
het uitgebreide dal, terwijl de^Arj in fmenigvul-
dige krommingen midden door hetzelve als een
zilveren gordel heen kronkelt. Links blikken wij
in eene ontzettende diepte, bijna loodregt op het
in den engen afgrond verzonken ff^alportzheim.
Hier naderen de bergen zich meer, en vormen ach-
ter ff^alporlzheim een'. engen bergpas met hemel-
hooge rotsen. Regts sluit zich het tafereel door het
welig wijngebergte, de op den voorgrond lig-
gende stad en den meest links i^an dezelve gelegen
Calvai'iéabenj met deszelfs kerk en kloosterge-
bouwen.
De gouden avondgloed wierp eene pracht over
deze schilderij, die wij, onder het rooken van een
pijpje-, op ons gemak beschouwden. Welk eene
fijnheid van kleur, in licht en schaduw! Wat
ontwaart men een rijkdom van zich door elkan-
der mengelende voorwerpen en linten in het dom-
melachtig en zachtblaauw verschiet! De beweging
in dezelve gaat lot in het oneindige; alles is le-
ven! De galm der luidende dorpsklokjes dringt
zacht van uit de diepte in onze ooren; ziel de
arbeidzame lieden overal op hunne akkers bezig;
vrolijk stijgt hun gezang omhoog en vermengt zich
met het blaten en bulken der schapen, geiten en
koeijen, die op de grasrijke boorden der rivier
weiden. Vrolijk zingt het gevogelte eenen lofzang
der heilige natuur gewijd; hunne liefelijke stem-
men verheflPen zich uit de heestergewassen en eiken
struiken, die hier de rustplaatsen des dooden
193
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 194
overschaduwen, terwijl de levende mensch, op
deze graven gezeten, zich geheel tot niet denkt
bij de stomme bewondering van Gods heilige en
schoone natuur, welke hier van alle zijden met
het aanminnendst gelaat u tegenlacht.
Na een paar genotvolle uren op deze hoogte
doorgebragt te hebben, volgden wij weder denzelf-
den weg, berg af, want wy wisten geen anderen.
Onder weg noteerden wij eenige punten, om de-
zelve, den volgenden dag, als het weder gunstig
bleef, te teekenen, waarby ook de poort, dan
Oherthor, om hare schilderachtige schoonheid,
niet werd vergeten.
Ik. » Jongens! het is nog te vroeg en te schoon,
om naar het logement te gaan; mij dunkt, wij
kunnen nog wel eene wandeling naar den, slechts
tien minuten van de stad afgelegen, zoogenaam-
den Calvariënherg doen.
Allen. Ja, dit moesten wg maar doen," en
vrolijk ging het voorwa-arts.
Welke wandelingen in de omstreken van
Jhrweüer men ook verkiest, zij leveren allen
schilderachtige punten. Naauwelijks twee honderd
schreden builen de door zware poppelboomen
overschaduwde Ahr^oort ^ aan de" zuidzijde der
slad , stroomt over haar ondiep en zigtbaar 'kei-
jenbed de klare en zachtgolvende Ahr, Wij
Λvandelden de schoone brug, waarbij eenige lie-
ve meisjes aan den helderen stroom bezig wa-
ren met linnen te spoelen, over, en den weg
vaw rejiagen kaar ahrweiler. 195
I
op naar het klooster. Op dezen weg bevindt
zich eene menigte heilige rustplaatsen, mis-
schien vijftig schreden van elkander verwij-
derd, meestal basreliëfs, het lijden van den Za-
ligmaker voorstellende, tamelijk slecht, zoo als de
meeste dezer dingen zijn, in steen gehouwen en
nog slechter mei verw overstreken. Sommige zijn
zoodanig geschonden, dat zij slechts de plaats
aamvijzen waar de figuren geweest zijn; dit belet
echter den vromen zin niet, hun een dikke verw-
kwast toe te wijden.
Al spoedig was door ons het eindwegs naar den
Calvariënberg afgelegd. Deze berg is eigenlijk
niets meer dan eene genoegzaam van het andere
gebergte afgescheiden zacht hellende of ronde heu-
vel, buiten de gebouwen, geheel met Avijnstok-
ken overdekt, die hier welig schijnen te groeijen.
Deze gebouwen, vroeger tot een Franciskaner
klooster behoord hebbende, zyn door de Ahr-
weilers zeer verbeterd en vergroot, en dienen
thans tot een instituut voor jonge meisjes, dat
algemeen geroemd wordt voor het goede onderwijs.
Wij hadden het geluk eenige der jongejufvrou-
wen te zien. Zij zagen er goed uit, en het Hel
zich haar aanzien, dat de opvoeding, die zij
genoten, volkomen geschikt is om de gezond-
f
heid van ziel en ligchaam bevorderlijk te zijn.
In de kerk bij deze gebouwen wordt nog dienst
gedaan. Van hier heeft men een fraai gezigt op
de stad met hare grijze muren en torens, maar
13*
-ocr page 207-belangrijker is het uitzigt naar fValportzheim;
daar verheft zich waarlijk romantisch schoon, hel
kolossale gebergte, hetwelk het dal vormt door
eene kromming en noordwestelijke rigting, en
schijnt daardoor zich tot eene enge bergkloof te
vernaauwen. Waarlijk verheven schoon was de
werking van dag, zonlicht en schaduw op het
tijdstip, dat wy ons op den kloosterheuvel be-
vonden. Het Avoeste en schilderachtige gebergte
achter het dorp f-f^alportzheim ^ lag bijna in eene
donker paarschachtige schaduw, slechts op eenige
zich verheffende punten van hetzelve en door
den naauwen doortogt der rivier, viel een zacht
zonlicht; de stroom zelf was van alle licht, be-
halve de weerkaatsing van den gloeijenden he-
mel, beroofd. Tegen deze sombre massa, die reeds
op eenige plaatsen door avondnevelen werd ge-
broken, kwam de voorgrond helder en krachtig,
door het zonnelicht bestraald, uit. Waarlijk schoon
is het, doch het wegslepende van een heerlijk
schoon effect anderen door eenige letteren te wil-
len doen gevoelen, grenst aan het onmogelijke.
Men moet zelf zien, om al den indruk te gevoe-
len , dien dusdanige tafereelen voortbrengen. Intus-
schen was de bron van al dien gouden glans en
heerlijkheid achter de bergen gedoken; met haar
dalen daalde ook de gouden pracht van het land-
schap , en ging over in eenen ijzerachtig blaauwen
en kouden toon. Ook wij daalden, regt tevreden
met onzen doorgebragten dag, zingende den hou-
VAN REJIAGEN PfAAll AIIUWEILER, 197
vel af naar het logement, met eene vurige begeerte
tot werken, door de schoone natuurtaiereelen met
nieuwen ijver bezield. - J/irweüer zelf levert wei-
nig of geen slof voor de teekenpen op; hier en
daar zijn wel aardige brokjes aan de oude ringmu-
ren der stad te vinden, doch verlekkerd geworden
op de belangrijke natuurtafereelen daar buiten,
vindt men er weinig smaak in, of geen' tyd ge-
noeg, om dezelve te teekenen,
In het logement komende, vonden wij reeds den
avondmaaltijd gereed, en eenige gasten, die gedu-
rende onze afAvezigheid waren aangekomen, aan de
welgestoiFeerde tafel zitten. Ieder onzer nam de
voor hem bestemde plaats in. Wij hadden gezon-
den honger en dorst, en vielen dus dadelijk aan
den nimmer eentoonig wordenden arbeid. Een
porceleinen bak met kropsalade gevuld, die voor
mij op tafel stond, ivas het voorwerp, hetwelk
van alle anderen het digst onder mijn berpik
was. Ik had reeds een weinig van deze frisschc
groenten op mijn bord genomen, en wilde juist de
salade-bak aan rudolf, mijnen buurman, overge-
ven, toen op eens de man, aan mijne regterhand
gezeten , zich tot mij wendde en mij aailsprak:
«Excuseer, mijnheer! Uwé weet het zeker
niet, — laat, als ik u verzoeken mag, deze sla
niet rondgaan, want \ïQi privaat-sla , mijnheer!"
Het was alsof my eene Avesp in de hand stak; ik liet
den bak bijna uit de hand vallen, en antwoordde
schielijk: »0, duid het mij dan niet ten kwade
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 198
mijnheer! dat ik reeds van uwe salade heb geno-
men: ik wist niet dat er privaat-salade bestond."
Hu. O, in 't minst niet mijnheer.
Rudolf, herman, karel en ik keken elkander
verwonderd aan. Spot- en lachlust, begeerte naar
voldoening der hongerige maag, alles door elkan-
der, teekende zich op dien oogenblik duidelgk
op onze aangezigten, daarbij de vrees, weder de
fout te zullen begaan, van eenen privaat-schotel
aan te raken! — De goede kastelein merkte ech-
ter dadelijk de verlegenheid, Λvaarin wij ons be-
vonden , en zorgde, zooveel dit de ruimte der
tafel en de overige gasten toelieten, voor onze
behoeften. De Ahrwciler neutrale slabak, om in
den geest van mijrien buurman te spreken, kwam
zoo kort by ons, dat het eene onmogelijkheid
werd, om zich weder met de Hollandsche privaat-
salade te vergissen. Ik at echter mijne genomen
privaat-salade smakelijk op, en Avij voldeden
nu zonder verder fouten te maken aan onze be-
hoeften.
Alle menschen zijn min of meer nieuwsgierig;
altans, als er zich iets vreemds voordoet. —
Zoodra was de maaltijd niet afgeloopen, of wij
namen eenen bedienden ter zijde: wZeg eens, vriend-
je! hoe zit het toch met die privaat-salade?"
Hu. Och, mijne heeren! dat zal ik u eens
in weinige woorden zeggen. De heer, namelijk,
die van de privaat-salade sprak, en de twee da-
mes, die over hem zaten, en dan nog die oude,
|i!l
11
VAN REMAGEN NAAll AIIKWErLER. 199
dikke heer, schijnen Hollanders te zijn; ten min-
ste zij kwamen uil Holland. Deze familie is
heden namiddag per rijtuig hier aangekomen, om
de Ahr te zien; morgen vertrekken zij weer: de
koetsier h'aalde, bij nog andere zaken, mooije sla-
kroppen uit het rijtuig, en gaf deze aan de meid
in de keuken, om ze voor zijn volk, op de IIol-
landsche manier klaar te maken; dit is nu de
heele zaak, mijne heeren!
))Och ja, een mensch kan zich zoo aan iets ge-
wennen," merkte rudolf aan, maar of hij het
opregt meende, daaraan deed mij zijn spotachtig
gezigt, bij dit gezegde, twijfelen, en ik geloof, de
lezer twijfelt er ook aan.
Herman. Dat zal wel zoo zijn.
Hoewel· nog zeer vermoeid door onze groote en
kleine wandelingen, en daarom weinig lust gevoe-
lende lang op te bjijven, konden wij echter tot
geen besluit komen, om dadelijk op den avond-
maaltijd, die vroeg plaats had, naar bed te
gaan. De maan kwam zoo schoon en glanzend
van achter het gebergte op, dat het ons, in weer-
wil onzer vermoeidheid, eene onmogelijkheid was,
haar nog niet een half uurtje toe te wijden. De
tabakspijp werd nog eens stevig volgestopt, en vro-
lijk dampénde wandelden wij dc deur uit, de
straat, op de stad in, tot eindelijk naar het door
zware popelboomen overlommerde gedeelte of
plein buiten de Ahrpoort aan den zuidkant der
stad. Kleine zoowel als groote steden, de hui-
200 VAxV REMAGE^ NAAR AlIRWEILER.
zen mogen luchtig, straten cn pleinen ruim en
aangenaam gebouwd zyn, hebben nimmer binnen
hare muren of bolwerken die frischheid en aan-
genaamheid van lucht, die het open veld doet
gevoelen, dit weet een ieder.
Ofschoon Ahrweiler klein is, brengen ook zijne
schoorsteenen, riolen, goten enz. genoeg walm
voort, om u in den avond van eenen warmen dag
de stad uit te jagen; men besluit er te gereeder
toe, omdat men niet verre behoeft te loopen om
buiten te zijn. De stilte van den avondstond had iets
verhevens, behalve door het zacht gemurmel van
den in onze nabijheid vlietenden stroom,] werd
dezelve ook nu en dan wel eens afgebroken door
het klaagachtig geschreeuAV der uilen, die hier
in de spleten van de ontoegankelijkste gedeelten
der rotsen in menigte wonen; somtijds ook suisde
een zacht avondkoeltje door het geboomte, de
maan wierp dan eenen trillenden glans, op den
glimmenden en zilveren bladerendos, als of
een diamanten regen hoorbaar op en in de be-
wegende kruinen zich stortte, terwijl de zacht
over elkander schuivende takken voor de verbeel-
ding allerhande geluiden of melodien lieten hooren,
of in de door elkander zich wentelende slagscha-
duwen, op den grond een danzend schimmen-
rijk deden zien; maar bovenal was het effect, de
blaauwachtige wasem door de hangende avondne-
velen, tusschen het gebergte veroorzaakt, schoon.
Het was eene ware romantische voorstelling der
I
-ocr page 212-VAN REMAGEN KAAR AlIRWEILER. 201
laluur. Karel gevoelde het ook, misschien veel
terker dan wij, want hij sprak met geestdrift en
.^uur over schoone maanlichten, over het aange-
lame eener wandeling in dezelve langs de scha-
luwrijke boorden van beekjes, van kronkelende
)aden door boschjes, van lieftallige woorden in
iet murmelen des strooms te hooren, van geluister
in het suisen van den wind, en dacht tevens aan
iiet logement. » Aan hel logementvraagt gij wei-
ligt verwonderd. — Ja, aan het logement, en deze
bedachte was wel een zeer natuurlijk gevolg der
vorige. »Om te gaan slapen denkt gij ?" misge-
dacht: »dan aan de grap der privaat-saladenog
verder uit den koers — Wel waar' dan'aan? —
Niets meer of niets minder, dan aan het schoone
meisje, hetwelk, zoo als wij vroeger gezegd hebben,
zijne ziel had betooverd.
Nadat Λvij hier in de rustige natuur 'een waar-
lijk genotvol oogenblik hadden doorgebragt, wan-
delden wij langzaam naar ons logement terug, 'en
daar het reeds tien uren was, waren wij spoedig
in het bed.
De wakkere haan, aan het hoofd zijner twaalf
kakelende >vijven, zijne woning bij den paardenstal
op het binnenhof van vader kreuzberg ontsnapt,
had ten zetel een ledig wijnvat gekozen, en reeds
honderd maal met eene verwaande houding zijnen
schellen morgengroet de opgaande zon toegekraaid;
de paarden, in den stal, gaven door hun gestamp
te kennen, dat zij wakker en gereed waren, om de
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 202
menschen, die nog een morgendutje knapten, van
de eene naar de andere plaats te trekken; de hond
deed door zijne rammelende ketting hooren, dat
ook hij bezig was met iets te doen; de kalkoenen,
eenden en ganzen hadden reeds de ouverture van
hun concert uit, en waren nu bezig aan eene
voorname symphonie; de lijster, tevreden met
zijne kunstig in elkaargevlochten gevangenis, in
de benedenvoorkamer van kreuzberg 's huis, had
reeds honderd malen zijn, biarlbrough ioog weer
ten oorloge bestudeerd, maar telkens door zijnen
veel schooneren wildzang afgebroken, toen wij,
na eene verkwikkende nachtrust, van 's avonds
tien tot 's morgens vyf uren genoten te hebben,
geheel versterkt en verkwikt, vrolijk uit hetjbed
sprongen.
Heerlijk schoon was weder de morgenstond, en
beloofde ons eenen heerlyken dag. Hoewel het ge-
bergte bijna geheel in dikke morgennevelen lag
gehuld, zoodat slechts hier en daar de toppen van
hetzelve als in de lucht drijvende zich vertoonden,
was echter de hemel geheel wolkenloos. Opstaan,
aankleeden, het teeken- en schildergereedschap
in orde brengen en ontbijten, was alles het werk
van een klein uurtje; de drift, om in de schoone
natuur aan het werk te gaan, was te sterk om
zich lang met deze noodzakelijke, maar alledaagsche
bezigheden op te houden. Het aankleeden ging al
bijzonder snel: voor het oog van menschen, die
hunnen natuurgenoot naar zgnen fijnen of groven
m
lill!:
VAN IIEMAGEN KAAR AURWEILER. 203
rok, naar den zijden of katoenen halsdoek beoor-
deelen, is men verpligt zich wal op te knappen,
doch voor de schoone natuur niet; zij Λνϋ geene
mode, die haar en hare schepselen verderft en
mismaakt! — Het ontbijt werd smakelijk gebruikt,
maar duurde mede niet lang, want ieder onzer
Tvas op reis gegaan met het doel om te Averken,
op te merken en te genieten, niet om verre van
huis te smullen , of, in stede van natuurtafereelen /
koude kippen-bouten of patrijzen te beschrijven.
De stroohoed of muts, die ook wel eens met een
ruikertje heidebloempjes pronkte, met een bandje
onder de kin vastgemaakt, — want het woei een wei-
nig, — de stofmantel aan het lijf, de portefeuille
en schilderkist op den rug, teekenstoel, veldezel
bij elkander in eenen linnen zak of foudraal
op de] linker zijde, gelijk eene sabel aan een'
bandelier hangende, een gordel of band om het
lijf, waaraan tabakszak, pijp enz. hingen, met
een' langen stok, voorzien van eene scherpe ijze-
ren punt, gewapend: zoo uitgedost, verlieten wij,
terv\^ijl de morgenzon alle voorwerpen door ha-
re stralen bezielde, het logement, en vertoonden
ons zoodanig den Alirweileren. Heerlijke morgen!
De natuur scheen verjongd , de wijnstok met zgne
talrijke en sappige trossen was als met diamanten
van de frissche dauwdroppen bezaaid. Alle vier
welgemoed en vrolijk wandelden intusschen voort,
zoekende naar punten geschikt om aan het werk
te gaan.
204 VAN REMAGEIN' NAAR AIIRWEILEU.
Het duurde niet lang, of wij vonden een geestig
brokje voor de teekenpen, op den voorsprong
eener rots van het gebergte, achter f^P^alportz-
heim. — Rudolf, ontdeed zich al dadelyk van
zijne vracht, met de snelheid van iemand, die
zijn wambuis uittrekt, om met zijne partij eene
vuist-conversatie te houden, en kraamde zijnen
winkel uit, om met de olieverw aan den slag te
gaan. Kakel had reeds zijne plaats, byna op het
uiterste puntje van den steenklomp, gekozen; her-
man en ik liepen nog zoekende naar eene geschikte
plaats; weldra was deze ook gevonden, en ziet,
daar zaten wij nu alle vier, met de parasols in
de hoogte, zoo trotsch als Mandarijnen,
Hoewel dit tafereel van het dal op den voor-
grond een gedeelte van ff^alportzheim bevatte,
dat rondom door wijnakkers is ingesloten, aan
de regterhand het welig begroeide gebergte, waar
langs de rivier stroomt, op den derden grond
den (Jalvari'ènherg met zijne kerk en zijne klooster-
gebouwen, het verschiet door de hooge bergtopi^en
van Erpel aan den Rijn bepaalt, kan het niet een
der belangrgkste genoemd worden. Het Averd ech-
ter door ons gekozen, niet alleen om een begin
met arbeiden te maken, maar ook, omdat wij voor-
eerst niet veel tijd wilden verspillen, zoo wij
tijd verspillen mogen noemen, het opzoeken van
fraaijere punten, die ons toch, daar het plan was
vastgesteld, eenige dagen in deze streken te ver-
toeven, niet verborgen konden blijven.
VklSi REMAGEN NAAR AlIRWEILER, 205
Toen de schetsen af waren en alles weder was
ingepakt, om het lijf en op de schouders gehangen,
verlieten wij onze massieve steenen en het vrij
luchtig gelegene atelier, daalden weder den berg
af, om in het dal wéér wat anders voor de pen of
het penseel op te zoeken. Weldra viel ons oog
op het dorp Brachem; wij meenden langs den reg-
teroever der Ahr^ waarop wij ons bevonden,
voorbij den Calvartënherg te kunnen komen,
omdat deze weg ons korter scheen, doch hel
ging niet, er was geen gebaand pad; daarbij
waren de rotsen te steil, en de bergwand te
digt enr te woest begroeid, opi er over of door
te kunnen komen. Na ons een half uur door de
ruigte een' weg gebaand te hebben, gevoelden wij de
verpligting om terug te gaan, en weder over
de schilderachtig zi^mengelapte jjaalbrug, bij eene
steengroeve, waarover wij gekomen waren, den
grooten weg te volgen. Kennis der voetpaden
is een noodzakelijk vereischte, voornamelijk in
bergachtige landen. De Jkr slingert zich zoo-
danig tusschen hare rotsachtige oevers, die op vele
plaatsen ontoegankelijk zijn, dat men vaak drie
uren over eenen afstand doet, die in een half uur
kan afgelegd worden. Wil men de sciioonheden van
dezen bergstroom vol-op genieten, dan moet men
noodzakelijk met de binnen- zij- en bergpaden zich
bekend trachten te maken, want de groote weg,
nog kortelings door het dal gelegd en nog niet ge-
heel voltooid, levert wel is waar belangrijke,
188 VAN REMAGEN NAAR AHRVSTEILER.
zelfs schilderachtige natuuriafereelen op, en vertoont
wel het karakter der Ahr en derzelver bergen,
maar heeft dit met alle andere hoofdwegen ge-
meen, dat hij eentoonig is. Het is echter in vele
opzigten aan te raden, denzelven te bezoeken, want
/Waarlijk, op vele plaatsen is de natuur, ook van
den hoofdweg gezien, verheven schoon. De schil-
der vindt rijke stof, maar nog menigvuldiger langs
de bergpaden en in eenige zijdalen. Eigenlijk
moet hij alleen den weg of het pad w;el volgen,
maar er niet altyd gebruik van maken; gidsen
dienen beter den koopman dan een''schilder.—
Zoo als ik zeide, moesten wij den ouden weg Λνβ-
der terug; de brug bij de stad overgegaan zijnde,
vonden wij digt bij deze een pad, dat regelregt
naar het dorp leidde; dus konden wij niet meer
dwalen.
Bachem een half uurtje van Ahrweiler gelegen,
aan den regter- oever der rivier, is een dorp
zoo als de meeste dorpen hier zijn. Wij, Hol-
landers, aan onze welvarende, nette en grootere
dorpen gewoon, zouden de dorpen in het Akr-
<Jal, ja vele zelfs ook aan den Rijn, ter naau-
wernood den naam van gehucht waardig keuren.
Een verwarden hoop bouwvallige hutten, waar-
in een llollander zyne varkens niet zou willen
laten huizen, met een even zoo ellendig kerk-
gebouw, en hoogtens twee ordentelijke bewoon-
bare huizen, noemt men hier een dorp. Ons Avas
het echter niet om nellc gebouwtjes te doen,
van iiemagen jvaar ahrweilër.
maar juist om het tegendeel, en inderdaad, iiier
treft men er zulke schilderachtige aan, dat het
onmogelijk voor eenen schilder is, hier niet het
teekenboek of het palet in de hand te nemen
om er partij van te trekken. Wij gingen dus dade-
lijk aan het teekenen, na vooraf eene studie van
het heerlijk schoone punt van hier op het fVal-
poriz-heirnei' hooggebergte gemaakt te hebben:
misschien een vier-honderd schreden van het
dorpje. Met den rug naar de stad gekeerd, heeft
men op den voorgrond een geestig lanschap voor
zich, het dorp ligt op eene terrasvormige hoogte,
wordt gedeeltelijk bedekt door geboomte, onder-
aan stroomt de rivier in de schaduw van welige
hazelnotenstruiken, wilgen en allerhande schaar-
hout, met de schilderachtigste afwisseling van kleu-
ren vermengd; groepen van knapen zyn hier be-
zig, om kreeften tusschen de steenen, even onder
het stroomende kristal zigtbaar, op te sporen en
te vangen; zij leveren den landschapschilder eene
geestige en vrolijke stoflage. Het pad op den voor-
grond slingert zich hier en daar door appel- en
pruimboomen, door wijn- aardappelen- en boonen
akkers tot in het dorp; de achtergrond prijkt met
den trotschen Landskroon en h^t blaauwe llijnge-
hergte. Welgemoed over onzen morgen, keerden
wij stadwaarts terug; het was bij twaalf uur, dus
etenstijd.
))Ha, goeden morgen! mijne heeren, schoone
vues gezien; veel moois geteekend; 't is duchtig
207
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 208
warm van daag, niet waar? duchtig, duchtig! Ge-
lieven de heeren aan tafel te gaan?" Dit in eenen
adem door den kastelein, bij het binnentreden
van zijn huis, ons verteld, zeide zoo veel, als wij
zeiven wisten.
Wij. Ja, Herr Gastwirth! veel schoons ge-
zien, studiën gemaakt, verdwaald geweest, warm
gehad. Hebt gij dezen middag vele gasten?
Hu. O ja, heeren! vele; twee Hollandsche fa-
miliën, een Berlijnsch heer en dame, en de u
reeds bekende personen, die hier eiken middag
eten, zoo als de vrederegter, de heer met zijn'
groenen bril, en meer andere. Komt, heeren!"
Wij volgden den kastelein en gingen naar onze
nommers zitten. Ik geloof dat ruim dertig per-
sonen op de soep wachtten, die hun weldra door
twee engeltjes van vrouwelijke dienstboden werd
aangeboden.
Er is in mijn oog geen hatelijker, geen belag-
chelijker mensch dan een trotschaard. Hatelijk is
hij, omdat hij door zijne wijze van handelen en
spreken alle menschen van zich afkeerig maakt;
belagchelijk, omdat hij zich doorgaans op dingen
verheft, die ijdel zijn, die hem ontnomen kunnen
worden, en welke hij meestal toevallig, zonder
arbeid of inspanning van krachten heeft verkre-
gen. De wereld is voor den mensch, die slechts
opletten wil, vol verscheidenheid; hadden wij den
vorigen dag privaat-salade, nu hadden Avij een
trotschaard voor ons. Aan het boveneinde der tafel
VAW REMAGEX NAAR AIIRWEILER. 209
zat een man bijna zoo dik als lang; het besle
was voor hem Ie gering. Mijnheer had een knor-
rig uitzigt; naast hem zat zijne vrouw, eene def-
tige en voor hare jaren nog bevallige dame, met
een vriendelijk en innemend gelaat. Mynheer sprak
geen woord, daarentegen was mevrouw drok in
gesprek met haren buurman, een jongman van
een goed uiterlijk en vrolijken aard; zij Avareii
alle drie Duitschers.
De soep was naauwelijks op de plaats harer be-
stemming, de ledige borden Λverden reeds afgeno-
men, daar vliegt de kolossale mijnheer van zijnen
stoel op, werpt zijnen lepel zoo geweldig op tafel,
dat dezelve op den gron'd rolt; blijft een oogen-
blik staan, en buldert met eene grove slem en
een echt boos gezigt, de volgende allerbeleefdste
woorden legen den kastelein uit, die aan het
ander einde der tafel met voorsnijden bezig
was, en van verbaasdheid het mes uit de hand
liet vallen. »Zeg eens, kastelein! wat is dit hier
voor een ongemanierde boel? Ik verzoek u dade-
lijk, twee couverts voor mij op mijne kamer te
doen dekken, want ik ben niet geneigd, mijnheeri
mij verder in mijnen maaltijd door zulk een on-
aangenaam gezelschap te laten hinderen; neen, dat
ben ik niet! Kom louize!" zcide hij, zich schielijk
tol zijne vrouw wendende, die van verlegenheid
geen oog durfde opslaan; eensklaps nam hij haar
bij den arm, sleepte, mag men wel zeggen, met
eenigen spoed, geëvenredigd aan zijne boosheid;
210 VAIV REMAUEN WAAR AHRWEILER.
de goede lot der dood toe verlegene vrouw, met
zich de eetzaal uit.
De kastelein, zigtbaar geraakt, Avilde antwoor-
den, maar mijnheer was weg. Het was waarach-
tig de moeite waard voor een' opmerker, de ge-
zigten van het gezelschap te aanschouwen; allen
zaten een oogenhlik als Avassen poppen; daarop
volgde bijna tegelijk uit achtentwintig monden de
natuurlyke vraag: »Wat moet dit beduiden?"
Ieder keek zijnen buurman aan, en deze weder
den anderen; geen mensch scheen de oorzaak te
kunnen raden, waarom de kolossale mijnheer was
weggeloopen. Nu werd de kastelein bestormd met
vragen, die hij even zoo min kon beantwoorden,
als het stuk vleesch dat voor hem stond. Intus-
Hchen ging deze naar boven. De jongman, die
met de dame had gesproken, maakte de volgende
aanmerking: »Kan ook, mijneheeren! daar, zoo
veel ik gezien en gehoord heb, niemand onzer
dien heer heeft beleedigd, de schuld aan mijnen
hond liggen? — Het dier is hier zoowel te huis
als ik, ligt anders stil onder de tafel, maar was
daar even bij hem gegaan, en heeft misschien een
stuk brood weggenomen."
» O jazeide een ander , » dat heb ik gezien,
dat uvf hond bij mijnheer een stuk brood van de
tafel nam, doch ik kan niet gelooven, dat zulks
eene reden, om boos te wwden, zijn kan, te min-
der daar ik heb gezien, dat hij den hond eerst
heeft tot zich gelokt door het dier te streelen."
V\TS REMAGEN NAAR AlIRWEILER. 211
Men begon over het A'oorval te lagclien, eh zette
intusschen den maaltijd smakelijk voort. Weldra
kwam uit de kamer van den alleraardigsten mijn-
héér de kastelein met een lagchend gelaat terug.
))Wel, Avat.is er van de zaak, kastelein? Wal
is dait voor een mensch? Wie van ons heeft mijn-
heer beleedigd?"
De kasteléin. Och, mijneheeren! men vindt
al Avonderlijke menschen; geen der heeren, maar
Avel on?;e viervoetige vriend, die daar onder de
tafel ligt, heeft hem beleedigd.
- = »Is het,mogelijk?"
De kasteleitv. Niet alleen omdat het dier hem
lastig viel, en een stuk ])rood ontnam, maar wel
voornamelijk, omdat het, volgens de denkwijze
van mijnheer, eene onbeleefdheid is, honden in
eene eetzaal toe te laten. Piij gevoelde zich ver-
pligt, om het gezelschap van honden te vermijden,
naar zijne kamer te gaan.
wZiet, daar hebben wij het al," zeide de eige-
naar van den hond; »ik dacht liet wel half."
))Hoe is het mogelijk!" antwoordde de heer met
den groenen bril; nmaar," vervolgde hij lagchen-
de tot zijnen buurman, »zou er misschien nog
niet iets anders kunnen achter schuilen, dat meer
aanleiding, dan een hond kan geven, om boos te
worden?"
))Wat dan?" vroeg de jongman.
»Ik Aveet het niet mijnheer!" antΛvooΓdde de
groene bril, die misschien schérper zag dan de
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 212
groote blaauwe oogen van zijnen buurman, » maar
gij waart zoo druk met zijne vrouw in gesprek,
en...
Men was reeds geneigd om de jaloerschheid de
schuld der stoornis te geven, en ik geloof, dat
deze werkelijk deel aan het voorgevallene had,
toen de kastelein zeide: » Och, mijne heeren! dat
geloof ik niet; het kan echter mogelijk zijn, maar
het is toch een rare heer. Begrijpt eens, mijne-
heeren! zoo even, bij hem boven zijnde, vroeg
hij mij, of ik zijn Ed. met mijn rijtuig te drie
uren naar Altenahr wilde laten brengen. Ik ant-
woordde, zoo als ook de waarheid is, dit vol-
gaarne te willen doen, indien mijn rijtuig, dat
naar Sin%ig is, en eerst laat dezen avond terug-
komt , te huis was; dat het mij speet, niet aan
zijn Ed. verlangen te kunnen beantwoorden."
Waarschijnlijk is in dit miserabele stadje,"
merkte mijnheer aan, » geene andere gelegenheid,
om aan mgnen wil te voldoen?"
»Excuseer, mijnheer!" zeide ik, »Wij hebben
hier eene goede posterij; verkiest mijnheer, dat
ik den postmeester laat vragen hier te komen,
dan kan UEd. met dezen man zelf spreken," daar
legt mijnheer zijn horlogie bedaard op de tafel,
werpt zich achterover in zijnen stoel, zet de han-
den in beide zijden, en zegt: »Wat meent gij wel,
kastelein! Voor wien ziet gij mij aan? Zou ik mij
vernederen moeten, om met een' postmeester te
moeten spreken? Zeg?"
VAN REMAGEN NAAR AlIRWEILER. 213
Wat zoude ik zeggen? Ik verliet de kamer, eu
daclit: »nu kunt gij zien, hoe gij naar Altenahr
komt."
))Wat is hij voor een landsman?"
De kastelein. Ik weet het niet, maar mijnheer
moet, volgens zijn zeggen, een' aanzienlijken post
te Berlijn bekleeden.
»Hoe is het mogelyk," zeide de groene bril,
»dat men menschen, die in een gekkenhuis be-
hoorden te zitten, aanzienlijke posten geeft? Ik
geloof het niet."
»IIet kan toch wel mogelijk zijn," merkte een
ander aan. ))Ik wed, dat die man, om zijnen
gewenschten post te verkrggen, de verstandigste,
de innemendste en buigzaamste man der wereld
is geAveest."
Eenigen tijd bleef de zonderlinge heer het
voorwerp van spotlernij, doch wij verlangden
weder van harte de schoonheden der Ahr gade
te slaan, > -
Het duurde niet lang, of wij waren weder van
top tot teen op zijn schilders gewapend, en ston-
den buiten de poort der stad, overleggende, wer·^
Avaarts wij onze schreden zouden wenden, doch
lang stilstaan onze gewoonte niet zijnde, volgden
wy, zonder een plan te hebben gemaakt, het eer-
ste het beste pad, en weinige oogenblikken hierna
zaten wij op onzen teekenstoel, de teekenpen in de
hand, op eene aangename koele plek aan het wa-
ter; het gold een paar aardige groepen.
tfïi
214 ΥΑΛ REMAGES NAA.R AHRWEILEll.
Karel, Mij dunkt er is wind opgekomen, ik
heb moeite mijn papier vast te houden.
Ik. Hebt gij dan geene klemmetjes, die het pa-
pier kunnen vasthouden?
Hu. Ik heb ze vergeten, vriend!
iic. Een goed schilder, man! moet altijd zyne
zaken, en vooral op eene studiereis, in orde
hebben.
)) Kijkt eens om!" schreeuwde hij zoo hard hij
kon; hij zat een goed eind van ons af; wij keken
om. »Wat drommel moet dat beduiden? Herman
plast tot over zijne knieën, als iemand die ver-
volgd wordt, in den stroom; jvat doet hij toch?
Vangt hij waterspinnen of andere oj) de opper-
vlakte springende insecten, want hij grijpt gedurig
naar iets."
Wij legden onze portefeuilles voor een oogenblik
neder en liepen naar hem toe.
))Mijn hemel, HERaiAiv! wat doet gij daar midden
in de rivier?"
Hij, Och, komt mij toch-te hulp; die nare
wind heeft my de portefeuille uit de hand ge-
rukt; al mijn papier en studiën reizen te water
naar den Rijn en welligt naar Holland^ als gij mij
geen handje helpt, om den schat op te visschen.
Het was waarlijk om te lagchen, ons alle vier
in den stroom bezig te zien, met studiën en pa-
pieren op te visschen. Het gelukte echter, op eenige
brokken papier na, den armen herman, met onxc
hulp, alles weder te vangen.
van remagen naar aurweiler. 215
»Wel, her3ian! zijt ge braaf uat ?"
»Dat zal wel Avaar zijn!" ^Hij bragt zijn boeltje,
naar eene windvrije plaats, om het in de zonne-
stralen te droogen; wij gingen weer aan het werk,
niettegenstaande ons het riviertogtje een paar natte
beenen had bezorgd.
Na verloop van een paar uren waren de teeke-
ningen af; over de rivier gegaan zijnde, ditmaal
door middel eener brug, waren wij ongemerkt
Aveder den weg naar het dorp Baohem ingeslagen.
Daar de Nevenaarsberg niet verre van ons ver-
wijderd scheen te zijn, gaf ieder zijn verlangen
te kennen, dezen bazaltkegel te beklimmen; er
werd dus tot den togt derwaarts besloten.
Men bedriegt zich dikwijls in bergachtige lau-
den in den afstand der voorwerpen:, eensdeels,
omdat men zeiden den tijd berekent, dien men tot
klimmen noodig heeft, en ook niet denkt aan de
waarschijnlijkheid van nu en dan eene bergkloof
te ontmoeten, die eenen omweg noodig maakt;
ten anderen, de ijlheid of fijnheid der lucht, meest
altijd in bergachtige landen, schildert ons soms
de verwijderde voorwerpen zoo duidelijk en uit-
voerig voor het oog, dat men al ligt waant korter
bij dezelve te zijn, dan werkelijk het geval is.
Dit ondervonden wij maar al te wel, want toen
wij al een goed eind wegs achter den rug had-
den, kwam het ons voor, als of de berg ook
voortging. Achter het dorpje liachem ligt een
holle weg, en daarnaast op deszelfs rotsachtigen en
216 VA?{ REMiVGEN INAAR AHRWEIXEK.
Iioogen linkerwal, gaat een pad het gebergte op-
Aanvankelijk leidt hej;zelve tusschen eenige boeren-
hoven, en wordt beschaduwd door overhangende
vrnchtboomen; hooger op gaat het door koren-
velden en weiden; weldra houdt deze gezellige
natuur op, en eene wildernis van heide en eiken-
struiken doet zich allerwege voor, Hoe hooger
men komt, des te treuriger wordt het gelaat der
natuur. Na een half uur geklommen te hebben,
hadden wij eene onafzienbare woeste vlakte voor
ons. Waarlijk huiveringwekkend is de eenzaamheid
dezer wildernis; hier gevoelt men zich bijna ge-
neigd aan spoken te gelooven, of het oor te lee-
nen aan de alom verspreide fabelen en vertelsels
van RÜBEZAiiL, den bekenden geest van het Jieu-
%engebergie. Hier meent men zich in eene zijner
geliefkoosde verblijfplaatsen te bevinden, en hem
te zullen ontmoeten als bergman, jager, monnik,
Avijf, dwerg, reus of misschien wel als reizend
landschap-schilder! Geen gezang der vogelen,
of ruischende stroom streelt hier het oor, behalve
steenuilen en andere roofvogels, die op ons nade-
ren verschrikt hunne schuilplaats verlieten, schijnt
geen levend Avezen deze Avildernis te bewonen. De
wind, die aan de Ahr onzen iiERaiAN zulk eene
pots had gespeeld, gierde hier huilend door het
half ontbladerde struikgewas. Zelfs het vrolijk
vergezigt op den Rijn- of jihrstroom^ dat wij nog
een oogenblik te voren mogten aanschouwen, was
verdvNcnen; slechts de hoogste toppen van het
VAN UEaiAGEN NAAR AIIRWEILER. 217
Ahrgehergle lieten hunnen blaauwen omtrek even
boven het schrale struikgewas zien.
Het punt, waarop wij aanhielden, de bergkegel,
verhief zich links van ons af, als een reus te
raidden eener heide, en was nog, tegen onze ver-
wachting, wel een uur afstands van ons verwij-
derd. Het scheen of ons ook eene pots door rübe-
zAïiL werd gespeeld, want het was ons als gingen
wij niet voorwaarts. Wiy gaven echter den moed
niet op, maar liepen, dan eens een voetpad vol-
gende , dat soms meer van den berg af, dan naar
denzelven leidde. Het eerste pad hadden Λν^, daar
het eene rigting tegen ons plan nam, al vroeg verla-
ten, en trachteden, door heidestruiken ons eenen weg
banende, en zoo veel mogelijk in eene regte lijn,
ons doel te bereiken. Toen wij dachten de zaak
bijna overwonnen te hebben, daar ontdekt zich
helaas I eensklaps tusschen ons en den bergtop eene
diepe en ondoorgaanbare bergkloof. Alle aange-
wende moeite om een pad of eene opening in de
woestijn te vinden, dat door den afgrond leidde
of gelegenheid bood om door denzelven te komen,
was te vergeefs. Wij waren alzoo verpligt eenen
omweg ten minste van een half uur te maken.
Eindelijk na vele pogingen gelukte het ons den
overkant te bereiken. Nu hadden wij de 'berg-
kruin, waarop >vij zoo lang gestaard, hadden, vlak
voor ons; niets scheen ons meer in onzen togt te
zullen hinderen; slechts drie, vier honderd schreden
nog en Λνί| zijn aan den voet van de bergkrüiri.
mm
218 VAN REMAGEIN' NAAR AIIRWEILEU.
Intussclien gevoelden wij ons zeer vermoeid; het
werd noodig geacht vóór de klauterpartij, die
zeker niet gemakkehjk zou zijn, een weinig uit te
rusten, want hoewel wij reeds op eene aanmerke-
lijke hoogte waren, vormde deze top nog een' ge-
duchten berg. "Wij kozen eene plek tot zitplaats,
die ons een uitgestrekt gedeelte van het Rijndal
deed aanschouwen. Ofschoon niet schilderachtig,
is toch het panorama van deze hoogte grootsch
en rijk. De blik zweeft over den hoogen maar
van hier onbeduidend schijnenden toji van den
Lmidskroon^ welke berg als het w^are op den
voorgrond schijnt te liggen; ook de Drachenfels
schijnt van hier nietig te zijn. Verder ziet men
de geheele kelen van het Zevengebergte ^ tot op
de blaauwe en naauwelijks zigtbare bergruggen
van het Marksche en Limburgsche gebied. Den ge-
heelen bergzoom van den linker Ahroever met des-
zelfs topjien tusschen dalen en Λvijnterrassen, eene
der rijkste natuurtafereelen, ontdekt hier het oog
van de uitwatering der Ahr in den Rijn, tot
voorbij Walporl%heim. Sinzïg, Ahrweiler en eene
menigte van dorpen en gehuchten, zetten, bene-
vens de daar tusschen kronkelende Ahr, eene aan-
gename afwisseling bij. Het Rijndal is echter hier
het schoonste en verhevenste gedeelte van dit uit-
gebreid toone&I. Ons omwendende hadden Λvij het
gezigt over eene akelige en angstAvekkende wilder-
nis, die reeds een gedeelte van den woesten en on-
herbergzamen Etsel vormt.
VAN REMA&EK NAAR AIIRWEILEH. 219
Na eene poos uitgerust te hebben, en, mogt het
ter bekoming, of liever, ter behouding van moed
iets afdoen, eene ferme pijp opgestoken te hebben,
werd de Avandelstaf weder in de hand genomen,
en beproefd de geduchte piramide te beklimmen.
Wij hadden reeds bemerkt, dat dezelve geheel met
struiken begroeid was, doch waanden daaromtrent
geene z>varigheid te zullen ontmoeten. Helaas! stelt
u het onaangename der teleurstelling voor, die
wy na zooveel gedane moeite en inspanning, om
toch op den top van den Nevenaar te komen, ge-
voelden; hoe ijverig wij ook zochten naar eene
plek ter beklimming, het digte en als het ware
in elkander gevlochten en tamelijk zwaar hout,
hield voor ons het pad verborgen; honderd pogin-
gen werden aangewend, die ook honderdmalen
mislukten. W^ verloren eindelijk den moed en de
hoop om de bergkruin te kunnen bestijgen. Deze
bergkruin, men zoude het op een' afstand gezien
niet gelooven, is zoo wild en digt begroeid, met
allerhande hout en struiken, dat ik het voor on-
mogelijk houde er op te kunnen komen, zoolang
men niet besluit, en het 'zou de moeite wel b'eloonen,
om een pad aan te leggen, bf ten. minste' eenen
wea; door de wildernis te baiien.
O
Ik heb nog al veel wilde streken bezocht en
mogt meestal mijn doel bereiken, maar hier
was er niet aan te denken. Wij gaven dus den
moed, die ons zoolang had bezield, geheel op,
en besloten nu langs den koristen en gemakke-
VAN REMAGEN KAAR AlIRWEILER. 220
lijksten weg dezen bergrug af te dalen, namelijk
naar het dorp Beul, hetwelk aan den voet van
s-lfez /miitrit ·^ den ligt.
Be^IVevejiaai^sbet^g is misschien de hoogste der
bergen, die het Ahrdal tusschen Sinzig en Ahr-
tueile7' heeft. Byna onmerkbaar stijgt men tot de
hoogte waarop wij ons bevonden, alleen de kruin,
die, zooals ik daar straks zeide, op zich zelf een
berg is, kan steil genoemd worden.
Deze bergkruin zoude, in zeer vroege tijden, ook
zooals de meeste hoogten, met een' trotschen burgt
versierd zijn geweest. Een veelvermogend ge-
slacht heeft van denzelven zijnen stamnaam ont-
leend , doch burgt en geslacht, 't is alles verdwe-
nen, Niet alleen dat geen enkele steen op den
anderen is gebleven, maar zelfs geene sjjorezi van
eenen burgt, ofschoon het historisch waar is dal
dezelve heeft bestaan, zijn meer te vinden.
Waar vroeger gezang en snarenspel de ruime
zalen doorgalmden, daar laat nu de steenuil zijn
klaaggeschrei door de morgen- en avondnevelen hoo-
ren, die de vernietigde grootheid omzweven. Zucht
naar rijkdom of schatten, die luchtkasteelen bouwt,
en den tempel der deugd afbreekt, die bron van
zooveel verderf, die begeerte, steeds door eene ver-
hitte verbeelding gekoesterd en aangevuurd, maar
zelden bevredigd, gaf en geeft nog, bij de menig-
Λ^uldige dwaze slappen door haar veroorzaakt, ook
menigmaal de fantasie stof tot verhalen, die den
geldmensch, aan niets anders gehoor gevende, dan
ί ■^'r.f-fi' iiii iéJ ^
i
VAN REMAGEN WAAR AHRWEILER. 221
aan zijne hebzucht, er niet alleen aan doen geloo-
ven, want zij stemmen met zijne begeerte overeen,
maar ze zijn magtig genoeg, om hem te doen be-
sluiten, pogingen in het werk te stellen ter ver-
krijging van geld, die, zijn dezelve al niet straf-
baar, toch veelal zeer belagchelijk zyn, en met
bespotting overladen \vorden.
Ook hier oefent geldzucht haren veelvermogenden
invloed uit, en de eenvoudige landman gelooft de
volgende legende van den JVevenaar.
In stormachtige en donkere nachten laat zich
wel eens eene verschrikkelgke gestalte, zwevend
of wandelend, op den Ne^ena^irherg^ den linker
yihroever, of zich verheffende tot den top van den
Ellich, zien.
Soms verschijnt de gedaante als een rijk gedost
ridder met eene schitterende wapenrusting, en stapt
met ééne trede van den Ellich over de Ahi' op den
N&uenaarsberg. Het hoofd van den reus raakt de
wolken; van zijnen tred beeft rondom het geberg-
te, terwijl zijn voet een' kuil, gelijk aan een' af-
grond , midden op de kruin van den Nevenaar
heeft veroorzaakt. Hij zoekt op den ouden burgt-
grond de aldaar begraven en onnoemlijke schat-
ten. Als echter de toren van het dorp met
dolTe klank het eerste uur na middernacht door
de bergen heeft doen galmen, dan verdwijnt de
reuzengestalte huilend en klagend, als eene sterke
windvlaag.
De oude en zeer diepe burgtbron wordt voor de
I
I
é
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 222
plaats gehouden, waarin onder anderen ook een
gouden plOeg en meerdere rijkdommen begraven
liggen.
Een arme boer uit de nabijheid zag, terwijl liij
op den top des bergs hout hakte, om daarmede zijn
behoeftig en verkleumd huisgezin te verwarmen,
een klein mannetje van eene zeldzame gestalte,
welke hem om eene teug Λvater vroeg, Be boer
gaf hem zijne kruik, de kleine nam eene goede
teug uit dezeh^e, en werd daarop uitgelaten vro-
lijk, danste en sprong met eene vlugheid om den'
boer heen, dat deze er geen oog op houden kon,
In een bedaard oogenblik vertelde het mannetje
allerhande wonderbare zaken, waarvan de ver-
baasde boer de helft niet begreep. Eensklaps werd
hij Λveder dol van blijdschap, sprong den boer over
het hoofd, huppelde over de hoogste .struiken heen,
A»^oortdurend zingende:
))Wo die Ilaselnusso voin Berg-c rollt,
Da liegt vcrgraLcn vieles Gold !"
Eindelijk waagde het de boer zijnen wilden be-
zoeker te vragen, wat deze met dat rijmpje zeggen
wilde. De dwerg lachte schalks en Avenkte den
boer hem te volgen. Hij bragt hem nu door
het digtste struikgewas tot op eene plek, waarop
een hazelnotenstruik tusschen beken en beuken in
zijnen vollen bladerenpronk stond. wHier," sprak
het mannetje, » is de plek der oude en diepe burgt-
bron. Dewijl gij mij .gelaafd hebt, toen ik dorstig
was, is de eene dienst de andere waard. Weet
VATi REMAGEN KAAR AlIRWEILER. 223
dan.... doch zeg het niet aan anderen, dit zoude
u zeker schaden." — De boer beloofde te zullen
zwijgen. — »Weet dan, dat deze bron, die door
de hand des tijds is digt geΛvorpen, aanzienlijke
.schatten, >vaarpnder zich ook een gouden ploeg
bevindt, verborgen houdt gg kunt dezelve zien
en u toeëigenen. Ga met de eerste volle maan
aan het -werk; gij moogt echter gedurende den ar-
beid, wat er ook geschiede, geen woord spreken,
anders zijn de schatten weder voor duizend jaren
aan de berggeesten yervallen. Ga, mijn vriend!
dus dapper aan het Averk, zoodra de maan vol is."
De boer wilde het mannetje voor zijne mede-
deeling en raad bedanken; deze was echter uit
zijne nabijheid verdAvenen, en hij zag den dwerg
de helling des bergs naar de wildernis afdalen,
iusschenbeidc de verbazendste sprongen van de
eene op de andere rotspunt makende, terwijl nog
lang de woorden werden gehoord: PV^o die IIa~
se/misse enz.
Naauwelijks had de eerste volle maan zich boven
de kruinen der bergen verheven, of onze boer,
voorzien van eene goede schop, een' haak en ste-
vigen dreg, ging, met de grootste stilte en zich
alle heiligen aanbevelende, naar de aangewezen
plaats.
De bewuste plek vond hij spoedig, en met een
kloppend hart werd de arbeid aangevangen; hij
dacht steeds aan de waarschuwing van niet te
spreken. Dit kon hij, dacht hy, immers goed in
224 VAKT UEMAGEN NAAR AIIRWEILER.
acht nemen, want niemand zal hem storen. In-
tusschcn ging de arbeid, niettegenstaande den har-
den bodem, met eene meer dan geΛvone snelheid
voort; op eene wonderbare wijze ruimde zijne schop
brokken uit den weg, die een' kruiwagen geheel
gevuld zouden hebben. Zijn haak drong in den
grond als door boter. Hoewel hij zich hierdoor
al meer en meer aangemoedigd vond, droop hem
echter het zweet met zware droppelen van liet
aangezigt, niet alleen van den arbeid, maar hij
moest bij al den moed zich zeiven bekennen, dat
een stille angst hem bekroop. Daar klinkt de doffe
klank der kerkklok, en het middennachtsuur slaat,
bij den laatsten slag flikkert hem een ongewoon
licht in het oog; hij ziet op, en, Heiligen, helpt!
Wat ziet hij ? Op den top van den El/ich slaat de
vurige reuzen-ridder, Vreeselijk zijn zijne geba-
ren en bewegingen, het gloeijend zΛvaard, in zijne
forsche vuist geklemd, schiet bliksemstralen door
de lucht, die als vurige slangen sissend onzen boer
omringen. De schatgraver siddert; hij gaf echter
den, moed niet op, en \verkte voort. Daar de
reus zag, dat zijne dreigementen den anderen in
zijnen arbeid niet konden storen, bedekte hij met
zijne linkerhand de schijf der maan, om dusdoen-
de de landstreek in het duister te dompelen; maar
zijn eigen gloed verspreidde in het rond den hel-
dersten schijn des dags. De zucht naar rijkdom
behield steeds de overhand boven de vrees van
onzen boer, en deed hem rusteloos voortwerken-
VAN REMAGEN NAAR AlIRWEILER. 225
Eindelijk tot eene zekere diepte gekomen, sloot
zijne spade op een hard voorwerp; met de groot-
ste snelheid ontdeed hij hetzelve van aarde en
zand, en, ο heil! wat ziet hij ? het blinkt als
goud en edelgesteente! De dreg Λverd aan het
voorwerp vastgemaakt, niettegenstaande rotsbrok-
ken, wijnstokken, ja, geheele boomen, welke de
reus in zijne grimmige woede van de overzijde
naar hem toewierp, als door eenen orkaan voort-
gerukt, hem over en langs het hoofd snorden. De
gouden ploeg hing aan de dreg; onze boer klom
naar boven, en met de grootste inspanning van
krachten (hy was een zeer sterk man) trok hij
nu zijnen last uit de diepte; weldra zal hij op
de oppervlakte liggen, en mag de man verheugd
dien schat den zijnen noemen. Reeds glanst de
kostbare ploeg in het maanlicht; nog een paar
trekken____ O menschelijke zwakheid! Geheu-
gen! wat doet gij ons niet verliezen? ja, meer
dan eenen gouden ploeg! Het stormde als een
vreeselijk onweder door het dal; alles scheen in
vuur te staan; geweldige slagen werden gehoord,
een regen van rotsbrokken en vuurvlammen stortte
neder; het einde der wereld scheen nabij , en in
sidderenden angst ontviel den schatgraver een
overluid » Ha I"
De ploeg viel van de dreg neder in den afgrond;
met een daverend geraas werd de kuil met rots-
brokken gevuld, terΛvijl een gillend hoongelach zich
van alle zijden liet hooren. De arme boer had zijn
220 νίΛ' REMAGEN NAAU AHKWRILER.
bewustzijn verloren, cn bevond zich, toen de zon
reeds hoog aan den hemel stond, onder eenen boom,
by zijn dorp, terug.
De be>voners van het Jhrdal hooren somtijds
nog het rijtuig van den burggraaf door de holle
wegen des afgronds rollen, doch naar de plaats
der bron heeft men tot heden te vergeefs gezocht.
]\a dien tijd is aan niemand de dwerg versche-
nen, ofschoon menigeen, zoo als men zegt, in
A'^roegeren lijd op den NevGnanrsherg zich arm
heeft gezocht naar schatten. Ook wij hebben gee-
nen dwerg gezien, geene bron ontdekt, die blin-
kende schatten in zich bevat. De bron, die
ons i meer dan eenen gouden ploeg en diamanten
liet zien en gaf, zonder door een' vurigen reus
gestoord te worden, was het heerlijk schoone pano-
rama, dat wij op dezen berg genoten, en u reeds
beschreven.
Hoewel wij ons doel niet hadden bereikt, daal-
den wij echter vrolijk en tevreden den berg af.
Heerlijk schoon was wel de avondstond, doch
het Avas te laat geworden om iets te teekenen.
AVij gingen dus maar regelregt op Ahrwciler
aan. Het dorp Beul kwam mij voor nog al
Avelvarende te zijn, want wij zagen goede hui-
zen, die het dorp versierden. Na een alleraan-
genaamst togtje van een uur, langs den oever
der rivier, die A^an hier tot de stad vele schil-
derachtige partijen oplevert, stapten wij tamelijk
vermoeid schoorvoetend het logement binnen, en
VAN REMAGEN NAAK AHRWEILER. 227
lieten ons een goed glas wijn inschenken, want
ik geloof dat wij het wel hadden verdiend. Wel-
dra zaten wij met vele gasten aan de welvoor-
ziene tafel, en weinig tijds daarna begaven wy ons
ter ruste.
15*
-ocr page 239-licn zondorling Lcnin. -— Ecu klein, maar welligt ecu nuttig
Hoofdstuk voor jeugdige scliilders.
In onze jeugd — wij zijn daarom nog geene oude
paaijen, al spreken wij van onze jeugd — maar wacht,
ik zal mij misschien duidelyker doen verslaan, als
ik zeg: In de jaren, ivaarin men zich door-
gaans, en dikwijls met het volste regt, met den
fraaijen naam van ondeugenden of kwaden jongen
moet tevreden houden — in mijne schalksche jaren
dan, toen ik nog onder de schaduw van het ou-
derlijke dak mijne jeugdige leden uitstrekte, ja, er
dikwijls opzat, voerde ik, door myne broeders trouw
bijgestaan, allerhande guitenstukjes uit. Behalve
den roemrijken naam van kwaden bengel, die op
ons drieën toepasselijk was, gaven sommige lieden
mij nog den bijzonderen naam van aap, dewijl ik
zoo vlug Λvas in het klonteren en alles naaap-
te , Avat ik zag. Zonder gymnastische oefeningen
hadden mijne broeders en ik het zoover gebragt
in het klimmen tegen huizen, over daken, op
schoorstcenen, in de hoogste boomen, langs touw
*
VERBLIJF TE AHRWEILER. " 229
en masten, in het springen over detwijdste sloo-
ten, over stoelen, tafels en banken, hoe hoog de-
zelve ook mogten wezen , dat de vlugste jongens'
uit de buurt in dit opzigt bg ons verre· ten ach-
teren stonden.
Thans is dit veel veranderd, myne lezers! Een
zeker getal jaren hebben de slappe en vlugge leden
wat stijver en onbuigzamer gemaakt; thans ben ik
geen meester in het klimmen of springen meer,
en echter moet ik hier, om den lezer geene verve-
ling door een eentoonig verhaal te veroorzaken,
eenen geduchten sprong maken; een' sprong over
eenige eentoonige dagen, gedurende ons verblyf in
Ahrweüer. Wij hebben ons dezelve echter zeer
ten nutte gemaakt, en ons aangenaam geamuseerd,
dit kunt gij veilig gelooven! — doch voor u is
hetgeen in die dagen voorviel niet belangrijk ge-
noeg; Avy zullen om deze oorzaak daarvan geenC!
melding maken, maar u vriendelgk verzoeken
onze overpeinzingen gedurende dien tijd i wel te
willen lezen; ik beloof u, dat «gij later met mij
weer door schoone streken zult wandelen.
Ik sprak zoo even van naapen. Wie aapt er
meer na dan een schilder? Laat ons een oogenblik
by deze stof stilstaan. j:
Het is mogeiy k, dat er iets goeds in het volgende
mijner ideen gelegen is, en in dat geval kan
hetzelve den jongen kunstenaar van nut zyn. Wy
zullen het >voord 7iaapen, dat toch zoo bijzonder fraai
niet klinkt, en in den eigenlijken zin des woords
230 vïrblijf te ahrweileu.
niet geheel op ons onderwerp toepasselijk is, ver-
anderen en in deszei fs plaats het woord studeren
zetten, en wel studeren naar de onvergelijkelijk
sc/ioone natuur. Naar de natuur studeren, schil-
ders! misschien reeds twintig duizend malen vóór
mig en beter gezegd; dat doet niets af, nog twin-
tig maal twintig duizend maal de jonge lieden dit
toegeroepen, is niet te veel, want voor dezen klank
zijn velen hardhoorig, ja , soms geheel doof.
Studeren naar de natuur is, ten eerste, bovenal
nuttig en noodzakelyk; 2». verrykt men den geest
en krygt men schoone denkbeelden; 3o. moet dit
studeren onderhouden worden; 4«. het vereischt
moed, geduld en standvastigheid; 5°. is dit het
beste en eenige middel om tot eene belangrijke
hoogte in de schilderkunst te komen, en, laten
Avij dit er nog bijvoegen, naar de natuur stude-
ren is aangenaam.
Het is nuttig, noodzakelijk, ja, het is pligt naar
de volmaaktheid te streven, zoowel in kunsten als
in wetenschappen; het is onbetwistbaar waar, dat
de eerste op de laatste een' sterken invloed uitoe-
fenen; in hoe verre en hoedanig die invloed op
het zedelijke werkt, behoort hier niet door ons
onderzocht te worden. Wij zullen nog alleen zeg-
gen, dat de mensch door naar volmaaktheid te
streven nader aan het hoofddoel komt, waarvoor
hij is geschapen. Onder de kunsten, die een' ster-
ken invloed op den mensch uitoefenen, verdienen
zeker de dicht- en schilderkunst den eersten rang.
VERBLIJF TE AIIRWEILER, 231
Zullen zij het hart, de ziel treffen, dan moeten
hare tafereelen of verheven, of eenvoudig, maar
ijltijd natuurlijk waar zyn. Luistert, jonge schil^
tlers! het is u nut, om u in uwe kunst zooveel
mogelijk te volmaken, en wat is hier volmaak-
ter dan de schoone, ongekunstelde natuur? Ziet-
daar uw model! Het onderwijs in de kunst is
niets meer dan eene noodzakelijke inleiding tot
het groote werk. Wat zegt eene schilderij naar
de zoogenaamde regelen der kunst geschilderd,
als zij, bg al hare naauwkeurige uitvoering en de
strengste inachtneming van het perspectief, dood
is? — De natuur is de volmaaktste schilderg,
daarom moeten wg zoo veel studiën naar haar
maken als mogelijk is. De werken der menschen
zijn onvolmaakt; men neemt onwetend het niet
schoone met het schoone van dezelve over; in de
natuur kunnen wij niet dwalen: alles in haar is
waar! en de waarheid moet steeds den kunstenaar
een heilige pligt zijn. Als hij rusteloos en ver-
standig de natuur bestudeert, zal hij den aan-
schouwer in zgne werkplaats op het doek of pa-
neel eene bevallige leugen doen gelooven. Deze
denkt, dat hetgeen hij ziet, stellig een gezigt is van
de eene of andere plaats, naar de natuur geschil-
derd, en niet zonder reden: immers, als men
onophoudelijk de natuur gadeslaat, de harmonie
van licht en donker, de bevalligheid daardoor
veroorzaakt, de oneindige verscheidenheid der
voorwerpen enz,, heeft bestudeerd, kunnen voor-
232 ΛΈRBLIJF TE AHRWBILER.
werpen, uit ondei'scheidene natuur-studiën geno-
men , met oordeel en smaak op het doek of paneel
geplaatst, den aanschouwer, die de natuur slechts
oppervlakkig beschouwt, en geene kennis van za-
menslelling of compositie heeft, doen gelooven, dat
uwe schilderij eene letterlijke navolging der natuur
is, hoewel hij slechts eene bevallige leugen ziet.
Is roem en eer, jonge kunstenaren! u niet on-
verschillig; wenscht gij ook eenmaal uwen naam
op de naamlijst der groote mannen, waarop Eurojjoy
ja, waarop de geheele wereld met welgevallen blikt,
geplaatst te zien, doet dan zoo als deze gedaan
hebben; studeert vlijtig naar de natuur; hierdoor
zullen uwe voortbrengselen geene twijfelachtige
verdiensten, die van mode en kunsthandel afhan-
gen, maar eene Avezenlijke en dus blijvende waarde
hebben. Gelooft hen niet, zij, die zeggen: dat gij
reeds te verre in uwe kunst gevorderd zgt, om lan~
ger een aanhoudend studeren naar de natuur als
hoogstnoodzakelijk te beschouwen, of dat gij reeds
te veel kent, om nog langer als een eerstbegin-
nende onophoudelijk met eene portefeuille onder
den arm naar buiten te loopen. Zy willen u een
kompliment maken, maar onwetend storten zij
vergif op uw palet 1 Ik ken geene andere maat-
staf van kunsthoogte, dan de vergeïgking onzer
voortbrengselen met en tegen elkander. De kreu-
pele is koning bij degenen, die volstrekt niet kun-
nen gaan. Wilt gij, mijne vrienden! den afstand
zien, waarop gij nog slaat? Vergelijkt uw werk bij
VERBLIJF TE AIIRWEILER, 233
de altijd waarheid sprekende natuur! en gij zult
zien wat er nog te doen valt; tracht den afstand ,
dien gij ontwaart, kort te maken, en dat kan ner-
gens anders door geschieden dan door vlijtig, op-
lettend en voortdurend de natuur gade te slaan.
Ik geloof hiermede genoeg gezegd te hebben, om
u te overtuigen, dat het schilderen en teekenen
naar de natuur nuttig en hoogstnoodzakelijk is;
en nu: de oneindige verscheidenheid der voor-
werpen in de natuur verryken den geest en geven
schoone denkbeelden.
Er zijn geene twee voorwerpen in de natuur, of-
schoon beide tot een geslacht behoorende, die aan
elkander gelijkvormig zijn. Deze speling der natuur
bemerkt men zoo duidelijk in al hare schepselen,
dat het onmogelyk is er niet op te letten. Zg
heerscht van het grootste tot in het kleinste voor-
werp, b, V. zyn er twee menschen, twee dieren,
twee boomen, twee planten, tot één ras, tot ééne
soort behoorende, die elkander volmaakt gelijken?
Immers neen; dan nog, z^'n de bewegingen van
menschen, dieren, boomen, planten, enz. niet oor-
zaak, dat deze ons in duizenderlei gedaanten
voorkomen? en worden bewegingen bij menschen
en dieren niet meer veroorzaakt door hartstog-
ten en handelingen, en die der boomen, planten,
enz. door den invloed der zonnestralen, warmte,
koude, regen, wind en honderd andere oorzaken?
Verscheidenheid van landschappen, van bergen,
dalen, rivieren, van gronden, boomen en planten,
234 TERBLIJF TE AIIRWEILER.
en eindelijk van luchten, van licht, donker en
bruin, welk eene onuitsprekelijke bron om den
geest des kunstenaars te verrijken! Welk een groot
natuurkundige, hij moge u de geslachtslijsten en
namen van alles, wat geschapen is en tot de groo-
le keten der schepping behoort, doen kennen;
hij moge u den vorm en de werking der wol-
ken, de onderlinge betrekking der ligchamen, en
honderd andere dingen doen begrijpen; in het
kort, hij moge u met alles wat de natuurkunde
leert bekend maken, welk natuurkundige, vraag
ik u, is in staat, u de oneindige verscheidenheid,
speling en beweging, die zooveel schoons in de
natuur doen geboren worden, te laten zien? — Hij
kan u met de breking der lichtstralen bekend ma-
ken, maar de schoone effecten, die dezelve op de
voorwerpen uitoefenen, moet gij zelf gadeslaan.
Geeft u moeite de oneindige verscheidenheid der
natuur op te merken. Bestudeert dezelve zeer
vlijtig; gij zult daardoor uwen geest met eenen
voorraad van schoonheden verrijken, die u in
staat zal stellen om zelf te scheppen. Hierdoor zult
gij ook 07'igineely oorsjpronkelijk zijn, en als zoo-
danig uwe werken gezocht zien, ja, by minder
kunde, maar origineel, staat gij hooger dan de
slaafsche navolger van deze of gene manier. Hoe
hoog ook onkundige kunstenaars hunne geleende
denkbeelden mogen opvijzelen; zij, die de natuur
slechts nu en dan eens bekijken, maar gemaks-
halve, zich meer aan de werken van anderen vast-
VERBLIJF TE AIIRWEILER, 235
houden, of met de schoonheden, die deze bezitten,
zoozeer zgn ingenomen, dat zij deze alleen raad-
plegen, zij kunnen onmogelijk, al hebben zij eene
zekere hoogte in de kunst bereikt, aanspraak op
den naam van origineel maken. De naam van
origineel schilder te zijn, komt hem alleen toe,
die zelf denkt en schept! Noch het schoonste mees-
terstuk, noch de verstandigste, gevoeligste en kun-
digste mensch, zijn in staat u verhevene gedachten
der natuur te geven. Zij alleen schenkt u die bij
eene aandachtige beschouwing harer majesteit en
grootheid. Spreidt zij geene prachttafereelen voor
uw oog ten toon , die onmogelijk een ander u zou
kunnen beschrijven? Is zij het niet, die den dich-
ter de verhevenste stof schenkt? Gaat naar buiten,
beschouwt den schoonen zilverachtigen morgenstond,
den gulden avond, een' schoonen lente- en herfst-
dag, de geduchte werkingen der natuur, een' storm,
een opkomend of afdrijvend onweder; ook de win-
ter heeft vele schoonheden, maar beschouwt vooral
de werking van het licht, want dat is de ziel
van alles, en gij zult uwe gevoelige ziel met eenen
rijkdom van schoone denkbeelden verrijken, die
gij naderhand op uwe kamer op het doek of pa-
neel kunt trachten te verwezenlijken.
Studeren naar de natuur moet onderhouden
worden.
Door eene aanhoudende studie wordt men met
de natuur meer en meer eigen, en kan men te ei-
gen met liaar zijn, daar zij het alleen is, die het
236 VERELIJF Tli AIIRWEILER.
talent van den kunstenaar lot eene verbazende
hoogte kan opvoeren? Zij vordert ook daarvoor
eene bestendige liefde.
Men kan haar, wat of ook anderen daartegen
niogten inbrengen, niet te veel bestuderen, want
hare geheimen zijn zoo velen, dat, al studeerden
wij ook duizend jaren, wy slechts nog maar een
klein gedeelte van dezelve, en dan nog zeer on-
volmaakt , zouden leeren kennen. Het is dus eene
hooge noodzakelijkheid voor hem, die het meer
om waarheid en liefde tot de kunst dan om goud
te doen is, om haar, met betrekking tot zijn vak,
zijn' korten leeftijd te wijden. De studie moet on-
derhouden worden, want de mensch vergeet zeer
gemakkelyk. Hij moet trachten, de schoonheden
der natuur voor hem onvergetelijk te maken; zijn
kunstvuur blijft immers helder branden zoolang
hij studeert ? De natuur is eene zekere leidstar
op den weg des roems en der eer; zonder haar
dwalen wij, ofschoon wij soms wanen ons op het
regte spoor te bevinden. Geen mensch wil dwa-
len, zelfs niet eens een oogenblik. Welnu, mijne
jonge vrienden! gij behoeft niet te dwalen, blijft
steeds aan de hand uwer leidsvrouw voortwande-
len; verlaat haar niet, ja, verlaat haar geen oogen-
blik, Avant uit oogenblikken bestaat een kostba-
re tijd, en gij zoudt ongemerkt op den dwaalweg
komen.
Zelfs op kleine wandelingen, die gij ter uitspan-
ning van uwen vermoeiden geest doet, verzuimt
VERBLIJF TE AIIRWEILER, 237
haar dan niet; zijt opmerkzaam, laat geene scheer-
ling, varenkruid, brandnetel, distels en grassoor-
ten, zelfs geene steenen en aardkluiten uwe aan-
dacht te gering schijnen, want deze dingen, hoe
gering in ons oog, hebt gij soms ook noodig; met
oordeel in een tafereel aangebragt, werken zij me-
de tot het natuurlijke en poëtische, niet alleen van
een' hoek gronds, maar van de geheele schilderij.
Om met de oneindige variatiën, die de natuur op-
levert, eenigzins bekend te worden, is eene onaf-
gebroken studie van dezelve hoogst noodzakelyk.
Het naar de natuur studeren vereischt moed ,
geduld en standvastigheid.
Een moedeloos, ongeduldig en onstandvastig
mensch kan nooit een groot kunstenaar worden.
Alle kunsten en wetenschappen hebben zwarighe-
den, die moed, geduld en standvastigheid verei-
schen, om dezelve te overwinnen. De schilderkunst,
eene kunst, meer gevoel zijnde dan wel aan vaste
regelen verbonden, levert vele zwarigheden op,
want door eene aanhoudende studie van de schoon-
heden der natuur, moet het ingeschapen poëtisch
gevoel langzaam ontwikkeld, vergroot, veriSjnd en
veredeld worden; dat gaat by ieder' mensch, die
zich aan de kunst heeft toegewijd of nog wil toe-
wijden, niet even snel. De eene mensch gevoelt
sterker en dus sneller dan de andere, zij kunnen
echter beiden tol eene benijdenswaardige kunst-
hoogle komen, als gelijke moed om de zaak aan
te grijpen, geduld om de moeijelijkheden, die zich
238 A'ERELIJF TE AHRWEILER.
als het Avare bij elke schrede voorwaarts opdoen,
en soms onoverkomehjlc schijnen, te overwinnen,
en standvastigheid om den eenmaal ingeslagen weg
te blijven behouden, hen bezielen.
Sommige schilders schilderen en teekenen niet
naar de natuur, dewijl zij zich verbeelden, dat
die taak dwaasheid is, daar zij toch de kleur,
de kracht, de helderheid en het effect van licht
en donker met hunne verwen niet zullen kunnen
bereiken, en honderd zwarigheden meer. Zeker zal
er altijd een groote afstand tusschen de natuur
en onze werken blijven bestaan; het zijn slechts
doffe verΛven, die ons zijn gegeven.
Het wit, hetwelk, door eene welgekozen en wel-
begrepen tegenstelling van schaduwtinten, het hoog-
ste licht in eene schilderij moet voortbrengen, is
slechts schaduw tegen de helderheid van het gewo-
ne daglicht in de natuur, dus ~ welk een afstand!
en toch kan deze afstand, hoewel schijnbaar, zeer
verminderd Λvorden , en dat schijnbare verkrijgt als
't ware de wezenlijkheid door een fijn gevoel der
kleuren en tegenstelling van licht en bruin. Om nu
deze verwen zoodanig met en door elkander te tem-
peren , te bereiden en op het doek of paneel tegen
elkander te plaatsen, dat wit, licht en grijs, schaduw
wordt, in één w^ord, dat verwen natuur ver-
beelden, moet men immers noodwendig de natuur
bestuderen. Zoo kunnen wij immers bij het tem-
peren en plaatsen der kleuren vergelijken?
Eene koele redenering kan ons dat niet leeren;
-ocr page 250-VERBLIJF TE AIIRWEILER, 239
redeneren alleen is oppervlakkig en soms zeer
gebrekkig, zoolang hetzelve niet in eene gedurige
studie der waarheid, de natuur, haren grond heeft.
Waant niet, dat eene sterke verbeeldingskracht
alleen toereikende is, om iets goeds met het pen-
seel voort te brengen. Onkundigen of vleijers zijn
het, die u in den waan brengen, dat eene zekere
sterkte van geest, en de navolging van eenige goede
Λverken van anderen voldoende zgn. Zg mogen
u reeds een' vpornaam' schilder noemen, geloof hen
niet, zij ontnemen u den lust om de waarheid te
onderzoeken en storten daardoor in u een zelfver-
trouwen dat valsch is. Bekommer u niet te veel
over beoordeelingen; laat u niet afschrikken uw'
veldezel naar buiten te brengen; alle beginselen
zijn moeijelijk; heb moed, en schilder, om een
begin te maken, een eenvoudig voorwerp, dat
gij in den tijd van een paar uren kunt afmaken,
maar ga daarbij met geduld te werk, Λvant het
zal nog lang duren, eer gij over uw werk voldaan
zult kunnen en moeten zijn. Houd u daarom ook
standvastig bij uw eerstgenomen plan, en zeg: ))lk
wil de zwarigheden overwinnen!" Die wil blgve
u by , en ik ben verzekerd, jonge schilders! gij
zult niet alleen meer en meer lust gevoelen voor
het teekenen en schilderen naar de natuur, maar
zoodoende in een jaar tijds meer vorderingen in
uwe kunst maken, dan gij anders in vier jaren
op uwe kamer of bij de drooge eentoonige lessen
van uwen meester, die gij echter daarom niet ver-
240 vEHBiur· TE ahuweiler.
gelen moet, zult doen. Nog eens, onze Jeeftijd,
die, waarin wij ons der kunst hebben toegewijd,
is kort; wij moeten dus den koristen weg, die,
volgens mijne meening, de natuur alleen ons aan-
wijst, inslaan, om lot eene volmaking in de
schilderkunst te kunnen geraken.
T)e gevaarlijkste klippen, waarop het kunstgevoel
dikwijls schipbreuk lijdt, zijn trotschheid en lui-
heid. Trotschheid komt veelal voort uit eene te
bekrompene denkwijze en eene overdj-evene eigen-
liefde, door de ophemelingen en vleijerijen van
onkundigen ontstaan; twee ondeugden, die voor de
kunst zeer nadeelig zijn, ja, haren ondergang be-
rokkenen. Wij zouden aangaande het karakter
van eenen trotschaard veel kunnen zeggen, doch
daar een ieder hiermede eenigzins bekend is, en
er dikwijls veel en goed over geschreven is, zul-
len wij alleen dit aanmerken.
De kunstenaar van bekrompene denkwijze, door
de menigte van lauwerkransen, door een luidruch-
tig en oppervlakkig oordeel hem voor de voeten
geworpen, begint aan zijne bekAvaamheden zoo
veel Avaarde te hechten, te meer als deze hem
rijkelijk goud in de handen sloppen, dat hij ein-
delijk gelooft genoeg te weten, en de natuur niet
meer noodig te hebben; en zoo hij nog vatbaar is
om te begrijpen, dat er nog veel te leeren valt, dan
tracht hij deze gedachte van zich af te werpen,
door de zwaarte zijner bekwaamheden te wegen
tegen die van menschen, Avelke bijna niets weten.
VAN REMAGEN NAAR AlIRWEILER. 241
Hij bemint zichzelven, omdat liy zich de meeste
verdiensten toekent; zijne ijdelheid heeft hem vrees
voor het onderzoek der waarheid ingeboezemd.
H^ weet genoeg, en waant zich sterk genoeg dat-
gene , wat hy weet, te kunnen blijven behouden.
De kunst is hem geene edele, geene veel omvat-
tende studie meer, ofschoon hij, om zijne eigene
waarde anderen te doen gevoelen, haar edel en
veel omvattend noemt; zij is hem slechts een
ambacht, en een middel om er mede te pronken
en goud te winnen. — De studie, zoo als ik reeds
heb Avillen aantoonen, moet onderhouden worden,
want de mensch vergeet spoedig ; hieruit volgt nu:
waar de bron, die den geest een' zoo oneindigen
voorraad van schoonheden schenkt, wordt veron-
achtzaamd , en dus den geest geene stof meer geeft;
en waar de mensch zoo gemakkelijk vergeet, daar
komt eerst achteruitgang en eindelijk een geheele
ondergang der kujast bij den trotschaard. Een
trotschaard kan nooit een groot genie zyn.
Schaamt u niet zelf, zoo gij niemand hebt, die
dit voor u doen kan, uw schilder- of teekenge-
reedschap naar buiten te dragen; dit zoude' eene
verkeerde schaamte zijn. ' Gij zyt schilder of be-
oefenaar der kunst, en een ieder weet toch dat
gij als zoodanig een palet, penseelen, doek, ver-
wen, enz. noodig hebt. Het is \vaar, vele men-
schen zullen hunne blikken op u werpen, want,
helaas! het schijnt dat voor velen, in onzen tegen-
woordigen tijd, uwe verschijning met uw gereed-
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 242
schap altijd iels vreemds oplevert. Stoort er u
niet aan, de verstandige man werpt u zijnen blik,
maar een' blik van stille goedkeuring toe. Zij , die
u bespotten of met minachting beschomven, zijn
kleingeestige geldverzamelaars of wandelende mode-
journalen, waarboven gij u verre moet verheven
gevoelen.
Stelt uw plan om naar buiten te gaan, zoo
geene onvoorziene omstandigheden zulks regtvaar-
digen, niet uit tot morgen. Van uitstellen komt
dikwijls afstellen; bedenkt dat uw tijd u kostbaar
is. — Zegt ook niet: »0m iets moois te vinden,
zal ik te ver van huis moeten gaan, en ver van
huis kost tijd en geld."
Zeker, ons vaderland levert geene rotsen, wa-
tervallen, hooge bergen en romantische dalen op.
Eene trotsche, verhevene natuur is in ons land niet
te vinden; en nogtans biedt hetzelve ons natuur-
schoonheden aan, die in vele gndere landea maar
zelden voorkomen; fraaije veel- en iijnkleurige
duingronden en heuvelgroepen, schilderachtige en
levendige rivieren, zware boomen en houtmassa's;
denkt aan het Haagsche bosch, het Haarlemmer
en Alkmaarder hout enz. Vrolijke heuvelachtige
landschappen; b. v. een gedeelte van Utrecht,
Gelderland en Noord-Braband; eindelijk eene
menigte fraaije verschieten en waterplassen. Als
gij deze voorwerpen in uw eigen land, die wel
der moeite waardig zijn om bestudeerd te worden,
ten minste ik heb dezelve altijd als zoodanig be-
VAN KEMAGEN NAAR AHRWEII-ER. 243
schouwd, eerst zult bestudeerd hebben, dan ver-
zeker ik u, zal u de schilderkunst in staat stellen,
om, met eene redelijke beurs gewapend, studiën
buiten 's lands te kunnen gaan maken. Valt uwe
keuze op vlakke, eenvoudige landschaj)pen, dan
vindt gij immers in Holland alleen daartoe de
rijkste stof? Wilt gij zien wat er van een vlak,
eenvoudig landelijk tafereel, als hötzelve den stem-
pel der natuur, het merk der waarheid draagt,
schoons en bevalligs kan gemaakt worden? Be-
schouwt dan de werken van onzen grooten schelf-
hout. Daarin zult gij de eenvoudige natuur op het
sierlijkst, maar tevens met eene getrouwheid en
waarheid, wat alleen een schelfhout vermag, voor-
gesteld vinden.
En mogten uwe omstandigheden van zoodanigen
aard zijn, dat gij niet of zeer moeijelijk buiten de
stad kunt komen, ook de stad kan stof ter bestu-
dering opleveren. Hebt gij een' tuin met boo-
men en planten ? Welnu, zoekt in denzelven voor-
eerst uwe studiën, al kunt gij de dingen, die
gij daar maakt niet in eene schilderij te pas bren-
gen, zij leeren u toch waarheid. De lucht is
overal voor'u zigtbaar. Tracht de gedurig afwis-
selende tinten en de vormen der wolken gade
te slaan. Beschouwt de werking van het zonne-
licht, de verschillende lichten en derzelver weer-
kaatsing op de schaduwpartijen; deze beschou-
wingen kunt gij, als het ware, voor uw venster
gezeten, maken, zij zijn levens van het hoogste
VAN REMAGETT NAAR AlIRWEILER. 244
gewigt. De lucht vormt de halve schilderij; van
het niet of wel slagen in koloriet, wijking en door-
schijnendheid derzelve, hangt de toon van uw
landschap af. Het zonnelicht kleurt alle voorwer-
pen; hebt gij hetzelve goed bestudeerd, het zal u
gemakkelijker vallen, uw landschap eenen goeden
toon te geven. Daarom nog eens, mijne vrienden!
grijpt met moed aan, en blijft met geduld en
standvastigheid volharden, want velen zijn de
moeijelijkheden, die overwonnen moeten worden.
liet studeren naar de natuur is het beste mid-
del, om tot eene belangrijke hoogte in de kimst
te kunnen geraken.
Ik geloof vroeger reeds zoo veel gezegd te heb-
ben, waardoor deze woorden bewaarheid worden,
dat eene nadere ontwikkeling dezer belangrijke
waarheid wel niet noodig zal zijn. Ja, het stu-
deren naar de natuur is niet alleen het beste, maar
ook het eenigste middel ter volmaking in de schil-
derkunst. Leest de geschiedenis en ziet de Λver-
ken der oude meesters; het was de natuur alleen,
die zij, met hare verhevenste schoonheden hadden
leeren kennen, die hen tot deze verbazende hoogte
opvoerde, tot eene hoogte, waartegen wij , hoewel
de liefde voor de schilderkunst in de Nederlan-
den meer begint te ontvlammen, nog met verba-
zing opzien. Maakt het u dan tot eenen heiligen
pligt, u in de schoone kunst, zooveel krachten en
vermogens toelaten, te volmaken, niet alleen om
uw^e eigen eer, maar ook om die uws vaderlands.
mBI
VAN REMAGEN NAAR AlIRWEILER. 245
De maatscliappij vordert, dat ook wij door onze
kunst nuttig zullen zijn; deze verpligting jegens
onzen evenmensch is billyk; hij, die zich in zyn
vak niet tracht te volmaken, voldoet niet aan zyne
bestemming en wordt daardoor de maatschappij ge-
noegzaam ten last.
Eindelijk nog: Het studeren naar de natuur is
aangenaam. Is het geen aangename arbeid, geeft
het geen wezenlijk genot een schoon meesterstuk
voor u te hebben, waaruit gij, naar uw lust, moogt
copiëren en stelen? Hoe gerust zit gij daar te wer-
ken, want gij weet, dat het model goed is; hoe
oneindig verre overtreft de schoone natuur eene
goede schilderij! Alles Avat gij naar de natuur
maakt, is nieuw, dus origineel, want uw model
blijft het altijd. Gij zïjt volkomen onafhankelyk;
behoeft geene penseelsbehandeling te volgen, want
de natuur is niet geschilderd; volgt slechts de
waarheid. Gij verrijkt uwe portefeuille met een'
schat van schoonheden, die gij naderhand in het
barre jaargetijde, in uwe warme kamer gezeten , met
welgevallen en vertrouwen raadpleegt, en die her-
inneringen in uwe ziel storten, welke u schoone en
rijke stof aanbieden, om iets schoons te scheppen
en eene nieuwe schilderij de wereld te laten zien.
Het begin is zeker moeyelijk; gij moet lan^ op
uw palet zoeken eer gij den toon treft, doch ik
ben verzekerd, dat gij, na eenige studiën naar de
natuur geschilderd of geteekend te hebben, bui-
ten het voordeel, dat gij er in zult vinden, zooveel
246 VAN REMAGEN NAAR AURWEILEU.
vermaak door dezen arbeid zult smaken, dat gy
reikhalzend het tijdstip te gemoet ziet, om weer
met palet en penseelen gewapend naar buiten te
gaan.
Zietdaar, mijne vrienden! ik geloof genoeg over
het studeren naar de natuur gezegd te hebben,
Mogten mijne welgemeende aanmerkingen eenige
verdiensten bezitten, die u nut kunnen aanbren-
gen, dan zal het mij wel zijn, deze regelen u te
hebben medegedeeld.
rtüiiniiNr
-ocr page 258-iJan ^^xmtxizx nadr :}lltittttl)r.
Yertvek van Ahrweiler. — Walportsheün. — De honto koo. —
De Visclikonin^. — Schoone natuurtafereclen. — Iets over de
woUtschaduwen. — RIarianthal. — Saffenburg. — De Looh-
mülilo, — De Tunnel. — Aankomst te Altenahr. — Het witto
kruis. — Heerlijk natuurtafereel. — Altenhurg, — Kreua-
berg. — Een onweder. — Vertrek van Altenahr. — Terugreis.
Mijne lezers zullen, hoop ik, het mij gaarne wil-
len vergeven, dat ik, in het belang der jonge
kunstenaars, eene kleine afvryking in het verhaal
van ons togtje heb gemaakt; doch minder ver geef-
iyk zou het zijn, indien ik langer hun geduld
wilde op de jjroef stellen, door stil te staan bij
eene stof, die, wel is waar, voor dengenen, die
zich der schilderkunst wil toewijden, hoogst belang-
rijk is, doch anderen slechts zooveel belang kan
inboezemen, als dit met eene oppervlakkige be-
schouwing der betrekking van de schoone natuur
op de kunst kan overeenstemmen. Wij zullen dus
den wandelstok weder opvatten en voortgaan. ♦
Acht genotvolle dagen doorgebragt onder eenen
248 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
bijkans gedurig helderen en dunbewolkten hemel;
acht dagen van geestinspanning waren voorbyge-
sneld; op den morgen van den negenden dag, die
in sclioonheid bij de vorigen niet behoefde onder
te doen , bespeurde men eene buitengewone drukte
op de bovenkamers van het Gasthof %ur Krone
hei KREuzBERG in Ahrweiler, Vier personen, ge-
deeltelijk aangekleed, Λvaren bezig om eene menigte
kleedingstukken, die in de acht hoeken der twee
vierkante kamers, op alle stoelen en tafels ver-
spreid lagen, zamen te rapen en in een' fameu-
sen koffer te persen; schilder- en teekengereed-
schap, portefeuilles, teekenstoelen, veld-ezels en
parasols werden te zamen gebonden, en wel zooda-
nig , dat men ze op of over de schouders kon han-
gen, Eene rekening, waarvan het bedrag hoogst
billijk was, lag op de tafel, en wel in gezelschap
van pommadepotjes, zeep , knevelwas , kammen ,
scharen en een paar fijne scheermessen, welke laat-
ste , hadden zij oogen gehad, de rekening met
A^erwondering zouden hebben aangezien; deze had
namelijk zeer weinig van de rekeningen, die men
gewoon is aan den Rijn, althans als men Engelsch
of Hollandsch spreekt, met eene grenzenlooze on-
derdanigheid en vriendelijkheid den reiziger aan
te bieden, en die, behalve den vorm , toch veel van
een scheermes hebben. De koffer Λvas Aveldra ge-
pakt; een bediende nam denzelven op zijne breede
Schouders en gaf hem aan den man, die aange-
nomen had , onze goederen naar Alienahr te krui-
ΥλΝ AHRWEILliR NAAR ALTENAliR. 249
jen. Gedurende de heerschende drukte op de ka-
mers liep een der heeren, die er een weinig bedrukt
uitzag, wel vijf en twintig maal de trappen op en
af. Hij had eene sigaar in den mond; deze sigaar,
ΙιοεΛνεΙ van eene vuurhoudende soort, wilde wel
vuur vatten, maar volstrekt geen vuur houden,
vreemd genoeg, en daar er ojs de kamers wel vuur
was, maar niet geschikt, om telkens uitgaande si-
garen aan den gang te houden, en het andere of
gewone vuur zich nog in de keuken van Ilerrn
KREuzBERGS huis bcvond, Avas onze reisgenoot im-
mers verpligt, gedurig naar de keuken te loopen?
Of de sigaar werkelijk zoo dikwijls uitging, als
onze jongman A'^oorgaf, wisten Avy en \veten wij nog
niet, maar waar was het, dat het bekoorlijk, aan-
minnige schepsel, het schoone meisje, waarvan
vroeger is gesproken, zich beneden_, en wel in de
keuken bevond. Wij hebben ook vroeger gezegd,
dat onze vriend karel dit meisje gaarne zag; wei-
ligt had de kastelein, die, zoo als het spreekwoord
zegt^ verder zag dan zijn neus lang was, het raad-
selachtige met de sigaar zonneklaar begrepen, toen
hij , met een' schalkschen lach om zijnen mond ,
bij ons heengaan zeide : » Unser jimger Herr carl
» ist Liebeskrank Ι'" Een ander reisgenoot had-het
zeer druk met niets te doen, het tabakrooken uit-
gezonderd , want dat is toch iets doen, , Eene lan-
ge dunne gestalte met een lang en bleek gezigt,
gekleed in een' donker grijzen borstrok, eene lange
witte onderbroek en eene blaauAve wollen slaapr
250 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
muts tot ver over de ooren gehaald, en eene lange
Duitsche pijp in den mond, zwierf onophoudelijk
van de eene in de andere kamer; hg scheen eene
alleenspraak te houden en iets te zoeken. — » Wat
zoekt gij toch, herman?" — ))By alle elementen!
ik kan mijne portefeuille niet vinden, ik heb de-
zelve gisteren avond toch te huis gebragt." — Na
een gezoek van zes tot acht uur werd dezelve aan
het voeteinde onder de dekens van zijn bed ge-
vonden. — » Wat drommel, herman ! hoe komt uwe
portefeuille op eene dergelijke plaats? Hebt gij
welligt weer, als naar gewoonte, in uw bed bij het
kaarslicht zitten teekenen?" — «Ach ja, ik herin-
ner mij zoo iets, dat zal wel zoo zijn." —· wDit mag
wel liefde tot de kunst genoemd worden!"
Een uur hierna was alles in orde, en na een har-
telijk afscheid van den vriendelijken Gaslwirth
en deszelfs huisgezin genomen te hebben, gingen
Avij vrolyk, begunstigd door een' schoonen morgen-
stond, den w eg op naar fValporlsheim. Karel was
de laatste man, die het logement verliet; zijn af-
scheidnemen is zeker treurig geweest. Hij volgde
ons echter met een vergenoegd gelaat, daar ook, bij
de liefde voor de schoone natuur en haar schoonste
schepsel, die, voor de kunst, zijne gansche ziel bezig
hield. Te J^V^al^ortsheim werd een oogenblik stil
gehouden, want inderdaad, het zoude een mensch,
ontbloot van alle gevoel voor het verheven-schoone
üioeten zyn, die in deze streek niet een oogenblik
vertoefde. Onmiddellijk achter het plaatsje, dat op
VAPf AHR\YEILER ΝΑΛ,Κ ALTEKAHR. 251
zich zelve onbeduidend is, ofschoon beroemd om
den voortrejGTelijken wgn, die in deszelfs omstreken
bloeit, den besten van het geheele Ahrdal^ verhef-
fen de bergen, de Domley en de fJ^%ljportsheimerley
genaamd, den rijken wijnstok met koenheid als het
ware tot in de wolken. Hier kan men zich eerst
een duidelijk begrip van de moeite en ζ waren ar-
beid der landlieden vormen, als men deze terras-
vormige wijnakkers beschouwt, die zich tot op de
hoogste punten dezer geduchte steenklompen uit-
breiden. De losse grond, die meestal uit rotsscher-
ven met weinig kleiachtige aarde bestaat, zoude mis-
schien met de eerste sterke regenvlaag reeds van de
gevaarvolle steile helling dezer bergen naar beneden
gestort zijn, ware het niet, dat men daarvoor heeft
zorg gedragen, door het aanleggen van dikke en ste-
vige muren, die in alle rigtingen heen en boven el-
kander gebouwd zijn, om den lossen grond te on-
derstutten , waardoor de bergen, in deze streek aan
den noordelijken oever, veel het aanzien van vestin-
gen hebben.
De zwakke mensch, door hoop op gewin moedig
en stout geworden, heeft het gewaagd en het is hem
gelukt, deze reuzen Aas ji/trdals in banden te slui-
ten. Wie, als regtgeaarde Hollander, denkt hier niet
aan zijn eigen land? Aan den moed, de volharding
en de verbazende kracht, waarmede onze voorvade-
ren aan de woede van den magtigen oceaan en de
wateren, die zijn land doorstroomen, paal en perk
hebben gesteld?— Het schoone dezer streek bepaalt
252 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
zich niet enkel bij deze bergen, die meer stof ter be-
wondering voor het algemeen, dan wel bepaaldelijk
voor den schilder opleveren, neen, een weinig boven
ff^'xlportsheim is het dat de natuur door hare ro-
mantische vormen, door hare soms vrees verwekkende
houding en schilder en niet-schilder in stomme be-
wondering doet stilstaan. liet dal verengt zich hier
tot eene ontzagwekkende diepe bergkloof, die op
sommige plaatsen het aanzien heeft als of dezelve
eerst kort door eene geweldige werking van een on-
deraardsch vuur, of door de kracht van een' allesver-
nielenden vloed ontstaan is; de bergen schijnen van
elkander gescheurd te zijn, om den y/hrstroom met
toomeloos geweld door te laten, of deze laatste schijnt
Λ^eeleer de eersten doorgebroken te hebben, om zijne
snelvlietende golfjes en stroomen in duizend kron-
kelingen den magtigen Jlijn toe* te voeren.
In deze kromming des dals, hangt over den weg,
met zoo vele moeite en krachtinspanning aange-
legd, eene rots, die elk oogenblik op u schijnt neder
te storten. Deze vooruitstekende en verre over het
pad hangende rotsbrokken hebben bij hunne kolossale
grootte de zonderlingste vormen, en vertoonen, vooral
aan de verbeelding van hem, die bij maneschyn deze
streek bewandelt, overblijfsels van gothische torens>
kasteelen en andere gebouwen, allerhande reusach-
tige dieren, draken en andere monsters van een
spookachtig voorkomen. Een rotsklomp, ik geloof
honderd voet hoog, en die het verst van allen voor-
uitsteekt, de gedaante van den kop eens diers heeft,
tfai
-ocr page 264-VAN AURWEILEH NAAR ALTENAIIR. 253i
en niet zonder huivering is aan te zien, geeft aan
deze dal-engte den naam yan Bonte Koe^ waarom,
weet men niet regt. Sommige menschen vertellen
dat de Franschen, toen zij in de zestiende eeuw
hier huis hielden, den wijn, welke om en boven
deze rotsen van oudsher is geteeld geworden en er
nog groeit, om zijne kracht de voorkeur boven de
andere soorten des dals gaven, en dat dus van hun
bon de goüt deze naam is afkomstig. Volgens an-
deren, zou een meisje zich op dit gevaarvol punt
gewaagd, eene flesch wijn uitgedronken en van
kousen verwisseld hebben, en wel om eene wed-
dingschap , waarvan de prijs eene bonte koe was.
Waarlijk, belangrijker dan de vertelsels aan deze
rotspunt verbonden, zijn hier de heerlijke natuur-
tafereelen. Zij brengen den gevoeligen menseh in
harmonie met dezelve, en doen gewaarwordingen in
de ziel geboren worden, die het hart verheffen, het
kunstgevoel ontgloeijen. Eene brug, van boomstam-
men , rijswerk en moszoden te zamen gesteld, en
die dus door haar schilderachtig voorkomen zeer
wel aan deze streek past, verbindt hier de beide
oevers. Aan den zuidelijken oever opent zich een
klein dal; in hetzelve heerscht eene ondoordring-
bare duisternis, ontstaan door wild in elkander
gevlochten struiken en geboomte; het leidt naar een
allerliefst ruischend bergstroomtje, dat van den hoo-
gen Elf el over een bed van groote en donker-
bruin bemoste steenen vloeit en de J/ir te gemoet
snelt. Deszelfs zacht gemurmel treft het oor en
254 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
schijnt de geleidende muzijk te zijn van het gezang
der in struiken en heesters verscholen vrolijke
vogelen, en van dat der rustige arbeidslieden,
die hier in de nabijheid in eene steengroeve werk-
zaam zyn. Overal, waarheen zich ook het oog
Avendt, wordt de wandelaar aangenaam verrast en
vindt hier de schilder stof om zijne kunst te be-
schaven en boven alles zijne denkbeelden te ver-
rijken. De stroom zelf bruist hier sterker dan in
eenige andere kromming des dals; hij vormt over
zijne ongelyke rotsbedding hier en daar kleine wa-
tervallen ; in het kort, alles vereenigt zich hier tot
eene der woest-romantische partijen van het gan-
sche Ahrdal. Geen wonder dus, dat ook hier de
fantasie, gevoerd door het romantische dezer streek,
een vertelsel eigenaardig aan dezelve heeft zamen-
gesteld. Wij hopen onze lezers niet te vervelen
met hetzeh'^e hier zoo kort mogelijk mede te deelen.
^pja'ii-fici vm bfn ^^t-sc^fiomng.
Voor eeuwen her had zich een vlugge en vlijtige
knaap, uit f'P^aljportsheim^ de plek aan de hontc koe
tot nachtelijke vischvangst boven alle andere uit-
verkoren. Niet zelden liet zich het dartel schub-
benheir door zijne netten misleiden, en rijk was
dan doorgaans de buit, dien de behendige visscher
naar huis droeg. Zoo zat hij ook eens in eenen
stillen en liefelijken nacht, door luna verlicht, aan
den oever van den bruisenden stroom, en zag hoe de
VAN AURWEILEH NAAR ALTENAIIR. 255i
vischjes schertsend en dartelend om zijnen angel
speelden; maar zijn hopen en wachten waren te
vergeefs, niet een wilde bijtenf Hij gaf den moed
op en maakte zich reeds gereed om heen te gaan;
ziet, daar snapte een buitengewoon-groote en schoone
visch het aas, en fluks was hij aan den oever, en
in den zak des visschers, die nu weder niewwen
moed vatte.
Naauwelijks had hij echter zgn lokaas weder uit-
gewoi'pen, of daar klonk op eens uit den hoogen
rotswand, waaronder hij zat, eene heldere en wcIt.
luidende stem; »Eenoog, waar zijt gij?" — en hoor!
uit den zak des visschers werd geantwoord: »In
den zak van peter." De visscher, als door het on-
weder getroffen, liet angel en zak in den steek en
liep naar huis. Een omvederstaanbaar iets trok hem
echter van dat oogenblik af naar den door hem
zoo geliefkoosden oever, zonder evenwel ooit we-
der te visschen. Men zag hem daar dikwijls luis-
terend zitten, als hoorde hij iets buitengewoons,
tin dan omzweefde een zachte teedere lach zijne
lippen; vreugdevol glanste zijn oog, wanneer de
licht gekrulde golfjes zich zacht murmelend aan
zijne voeten braken. — Volgens het verhaal van oude
lieden, verstond hg der visschen spraak, en werd
hij door hen in de diepte gelokt; men vond op
zekeren morgen zijne muts op den rotsachtigen oever
liggen; hij was echter voor altijd van de plek ver*
dwenen.
In stille nachten, wanneer de maan liefelijk
-ocr page 267-269 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
glanst, en ook in woeste stormen, willen hem de
visschers, somtijds naakt, jeugdig en frisch, met
schelf en andere ^fïitcrj)lanten versierd, op de gol-
ven zwemmende gezien hebben, omgeven van hon-
derden dartele visschen. — Zagen zij hem met een
vriendelijk gelaat, dan was alle moeite om visch
te vangen vergeefs; waren zijne blikken echter
ernstig en streng, dan scheen het geschubde ge-
dierte in het net des visschers bescherming tegen
den strengen heerscher te zoeken. Sedert vele ja-
ren is hij echter niet meer te zien; ook ons, hoe-
wel wij vaak de bewuste plek bezochten, en wel
bij stormachtig weder, is de eer niet te beurt mo-
gen vallen van Z. M. den Vischkoning te zien,
nog zijn wij nimmer verontrust geworden, ofschoon
wij hier somtijds late avondwandelingen deden,
door zoogenaamde kobolden, of verleid geworden
door waternimfen, die door hare bekoorlijkheden
den wandelaar in den vloed lokken. Ik geloof
veeleer, dat de voortreffelijke en geestrijke Wal-
portsheimer Λvijn de kwelgeest van menigeen is
geweest, Avant deze verleidt een ieder door deszelfs
kracht en heerlijkheid als men denzelven te IVal-
porlsheim^ zijne geboorteplaats, drinkt.
Na eenigen tijd alhier met beschouwen en teeke-
nen doorgebragt te hebben, nam ieder Avelgemoed
zijn pakje op, en werd de togt verder voortgezet.
HoeAvel het nog schoon Meder was, begon echter de
lucht bewolkt te worden; dit deed, wel is waar, ons
eenige vrees voor het behoud van het aangename
VAIV ΑΠΚΛνΕΙΙ^Εη NAAR ALTENAHR. 257
weder koesteren,· maar leverde ons tevens «van lijd
tot lijd schoone wolkschaduwen over het dal- > ^
Zijn wolkschaduwen een middel om verschieten,
platte landschappen, ook voornamelijk zeegezigten
eene hooge male van bekoor lij kheid^ bij tb zetten,
niet minder zijn zij het in bergachtige landschappen.
Welke heerlijke tafereelen kunnen zij toch in de-
zelve te voorschijn brengen^ dit zagen wiji dikwijls
op onzen logt. Somtijds was de voor- en midden-
grond, om als schilder te spreken, in eene'zachte
schaduw gedompeld, terwijl de bergen van den ach-
tergrond zoodanig door de zon verlicht werden, dat
de met houtgewas bedekte kruinen van sommigen
in eenen stil-groenen, maar zeer helderen loon, en
de hooge rotspunten van anderen in eenen warmen
helder-grijzen tint, die bij sommigen zeer nabij het
wit kwam, aangenaam tegen de donkere of buiach-
tige lucht, die dezelven als aehtergrond diende,
uitkwamen. De rotsen· en bergen v^in den midden-
grond leverden dan eene krachtige en donkere massa,
die in de schoonste harmonie tot den hèlderè'n voor-
grond overging, waardoor de stroom ia eene blaauw-
grijsachtigen of groenachtig-grijzen tint, óp sommige
plekken door hel witte schuim vaii zijne'gol^'es of
valletjes afgebroken, vrolijk heenstroomde, naarmate
het zonlicht werkte, lichte of donkere wolken voorbije
dreven. Dan was de bergachtige achtergrond in de
schaduw en deed den sterk-verlichten middengrOnd
voortreffelijk tegen deszelfs donkerhlaauwachtigêh' öf
paarsachtigen toon, naar male dezelve uit boschrijke
258 VAN AHRWEILER WAAR ALTETfAIIR.
heuvelen of uit kale rotsen bestond, werken, en
dan de voorgrond in een half of flaamv zonlicht,
hier en daar door eene donkere of krachtvolle hout-
massa van den middengrond gescheiden., en ver-
levendigd door den lichtgroenachtigen of zilveren
stroom.
Heerlijke tafereelen! De oneindige verscheiden-
heid van voorwerpen, van kleuren, waaraan gij bo-
vendien zoo rijk zijt, door wolkschaduwen of in-
vallende zonnestralen nog duidelijker aangewezen,
nog meer opgeluisterd, waardoor gij de schoonste
eifecten veroorzaakt, neen, men moet u zien, om
al uw schoon te gevoelen.
Terwijl ik hier over wolkschaduwen spreek, zij
het mij vergund eene aanmerking op de handelwijze
ten dezen opzigte van eenige kunstenaars te maken;
misschien kan myne aanmerking van eenig nut voor
jonge beoefenaars der kunst zijn. Sommige schil-
ders hebben de gewoonte, om welke redenen weet ik
niet, eene scherpe als 't ware afgesneden en ook wel
horizontale slagschaduw over den voorgrond hunner
tafereelen te leggen, en bij gebrek aan voorwerpen,
waardoor deze scherpe slagschaduw zou kunnen ver-
ondersteld worden te kunnen of moeten ontstaan,
dezelve dikwijls met dén naam van wolkschaduw
te bestempelen. Denken zij Avelligt, dat zij daardoor
hel effect hunner schildery bevorderen? Zulks keur
ik niet goed; vooreerst vind ik nog geene reden,
waarom de voorgrond alt^d in de schaduw moet
zijn. Men kan, buiten dat zoogenaamde hulpmid-
VAN AHRWEILER NAAR AtTEUfAHR., 259
deltje, de voorwerpen pf het roorwerp,, hetwelk
men wil, dat de bijzondere aandacht des aanschou-r
wers zal trekken, en, welstandshalve, meestal op
den middengrond voorgesteld wordt, ibehalve des-
zelfs eigendomraelijke teekening en bevallige lijnen,
belangrijk genoeg van licht en donker yoorstellen,
en daardoor een aangenaam effect te weeg brengen.
Ten tweede: alle stijve en scherpe lijnen mishagen,
vooral die der slagschaduwen; ze zijn nimmér scherp,
dewijl zij geene wezenlijke voorwerpen zijn, maar
een dag- of zonlicht dervende plaats, veroorzaakt
door het eene of andere voorwerp. Tert derde kun-
nen rotsen, gebouwen, of andere ondoorschijnende
voorwerpen slechts dan eenigzins'scherpe slagscha-
duwen geven, wanneer er een sterk zonlicht, en
dan nog wel op tiet mid4en van, den dag,ι bestaat;
ook geven voorvyerpen, die nabij denvgriOJad zijn,
de sterkste of d^idelykstie schaduw,' omdat de tus-rt
schenlucht minder is, . naar mate de afstaiiden
kor,ter zij^, Het loof van boomen ,en p^latiten, als
eene> doorzigtige massa, naar · mate> der digtheid
van het lommer, geeft pp .den grond miad^r don-
kere slagschaduwen, dan rotsen, gebpuwen, enz,
en bijna onbepaalde grenslijnen, of ten minste zulke,
die meer de uitgebreidheid dan den jujsten omtrek)
of gedaante des voorwerps aanduiden, omdat het,
voorwerp wel eene gedaante, maar geene scherpe
punten of hoeken heeft, die hetzelve doen kenneno
Slagschaduwen, door bopmen, planten enz. pntytaafl,!
deelen eenigzins in de kleur der ligcliamen, vooral^
17^
-ocr page 271-260 VAN AHRWEILER WAAR ALTETfAIIR.
wanneer er vele dunne of doorschijnende gedeelten
aanwezig zijn; dit kan men duidelijk in bosschen
of op sterk belommerde wegen opmerken.
Wolkschaduwen zyn zeker ΛΨβΙ de zwakste scha-
duwen van allen, omdat de voorwerpen, die dezelve
veroorzaken, doorschijnend en daarenboven het
verst van alle anderen van de aarde zijn verwij-
derd. Wolkschaduwen zijn eigenlijk niet meer dan
gewoon daglicht of staan met hetzelve tamelijk in
helderheid gelijk; haar overgang tót het licht, voor-
al als zulks op den voorgrond plaats heeft, is zoo
zacht, dat dezelve naauw merkbaar is, dat wil
zeggen, men kan naauwelijks zien, waar de scha-
duw ophoudt en het licht begint. Wolkschaduwen
schijnen in ons oog dan eerst eene bepaalde grens-
lijn van overgang van schaduw in licht aan te ne-
men, wanneer zij op eenen goeden afstand, b. v.
tot op den middengrond des tafereels zich hebben
uitgebreid.
Ik geef dus ieder jong kunstenaar den raad, om
toch vooral voorzigtig in de keuze en bewerking
van schaduwen te zijn, want zonder zachte en met
de wezenlyke kleur des voorwerps , Λvaarop of
waarin dezelve is gelegd, overeenstemmende scha-
duw, kan nimmer zon of een of ander pikant licht
uitgedrukt worden. Het licht, niet de duisternis,
is het effect van een goed tafereel. Scherpe en
onnatuurlijke schaduwen, al zijn dezelve ook gees-
tig gekozen, kunnen niet bevorderlijk zijn, om licht
uit te drukken, veroorzaken dus geen effectvol maar
VAN AURWEILEH NAAR ALTENAIIR. 261i
een kleurig en tevens dood schilderij. Hiervan voor
als nu genoeg. Wil men een duidelyker begrip van
schaduwen hebben, dan raadplege men de waarheid
zelve: de natuur.
Wy zullen nu weder onze wandeling vervolgen.
Nog vertoonde zich aan ons oog in majestueuse
grootheid de rotsketen der schoone plaats, rfe Bonte
Koe^ en scheen, bij eenen terugblik, door een' dam
het dal achter ons gesloten te hebben. Onze blik-
ken waren nog onverzadigd met de beschouwing
der duizende schoonheden, die stroom en bergefi
ons aanboden, toen wij al spoedig weder aange-
naam door nieuwe tafereelen verrast Λverden, die
in liefelijkheid wonnen, wat zij in grootschen vorm
bij de bovengenoemden verloren. Het eerste was
een klein maar bekoorlijk dal; aan onze regterhand
de ruïne van een kerkgebouw, die zeer schilder-
achtig tusschen geboomte ligt,' en wier lichtgrijze
kleur eene aangename tegenstelling met het groen
oplevert. Een klein beekje, dat zich in de Ahr-
stroom stort, murmelt zachtjes door deze bergkloof
heen; eenige woningen, allen aangenaam voor aan
in het dal aan den weg en aan den stroom gele-
gen, zetten dit oord, hetwelk Mari'èyithal genoemd
Avordt, veel bekoorlijks bij. Ook hier, aan de over-
zijde van den stroom, trekken schilderachtige rots-
partijen, die zich hier en daar tusschen het welige
groen laten zien , de aandacht. Wij wierpen eenen
vlugtigen blik op een en ander, doch hielden ons
daar niet op. Bij 'iedere schrede, als het ware.
262 VAN AHRWEILER WAAR ALTETfAIIR.
ïieemt nu het Ahrdal eene romantischer gedaante
aan. De boorden der rivier zijn op vele plaatsen,
voornamelijk langs den zuidelyken oever, zeer wild
begroeid ; loodregt verheffen zich de rotsen uit den
bruisenden stroom, verscheidene puntachtige berg-
toppen, waarom hier en daar nog een morgennevel
is blijven hangen, schuiven voorbij elkander en
leveren door de wolkschaduwen of het invallende
zonlicht de schoonste effecten.
Wij gingen het dorp Oernau door. Dit plaatsje
beeft zeker, zoowel als anderen in het Ahrdal^
schilderachtige streken aan te wijzen, doch ons
tijdbestek liet niet toe naar dezelve te zoeken; in
alle opzigten is het dal ook hier zeer schoon; het-
zelve is weer aanmerkelijk uitgebreid, zoodat de
bergen achter Dernati aan beidé zijden zich tot
op een kwartier uur afstands van den grooten weg
verwijderen, en uitgestrekte welige bouwlanden en
akkers insluiten. Deze uitgebreidheid des dals duurt
voort tot aan het dorp Réch ; achter dit plaatsje
naderen de bergen zich weer en nemen toe in hoog-
te. Daar het dorp Rech aan den zuidelijken oever
ligt, dus niet op onze route, gingen wg hetzelve
voorbij en kunnen er niets van zeggen. De nog al
kolossale steenen brug, die dit dorpje met den
noordelijken oever verbindt, trok alleenlijk voor
een oogenblik onze aandacht, niet door het steenen
standbeeld van een' bisschop, midden op éene der
rollagen of bórstweringen der brug geplaatst, en met
alle mogelijke bonte verwen besmeerd, maar door
VAN ADRWEILEll NAAR ALTENAHR. 263
het kontrast, hetwelk deze brug van vier bogen met
het nederige dorpje maakt.
Van deze brug, of eigenlijk van het dorp, leidt
een steil voetpad het hooge en schoone gebergte
op, en voert langs de ruïnen van eenen burg of
vesting, Saffenburg genaamd, op de kruin des
bergs gelegen, alsmede naar Altenahr, Een ieder
moet duizelig worden, die van deze hoogte in den
ontzettend diepen afgrond blikt, want hier neemt
het dal, eng ingesloten door hemelhooge en steile
rotsen, alweder het karakter eener woeste berg-
kloof aan. Dé ruïne zelve bestaat slechts uit eenig
laag muurwerk, dat ter naauwernood nog den om-
trek des burgs aanwijst; de vruchtbare wijnranken
omslingeren in menigte, welig en vreedzaam, de
nog hieY en daar overgeblevene oude wallen, waar-
van vroeger uit metalen monden de dood in de
drommen der belegeraars vloog. Hoewel dit berg-
pad den afstand van Ahrweiler naar Altenahr
meer dan een half uur bekort, kozen wij echter
den straatweg; dezelve was op sommige plaatsen in
deze streek nog onvoltooid. Wij vergenoegden ons
de kromming des dals te volgen; deze toch' kon
ons meer schoonheden doen zien, dan het bergpad,
w&nt hy, wiens ziel vatbaar is voor de indrukken
der schoone natuur, ziet naar geene mijlpalen; voor
zijn tafereel gezeten, is het, dat hy wenscht en
tracht den kortsten weg te volgen; ja, men moet
dikwijls daar buiten zich lange wegen getroosten,
om te huis in zijne werkplaats de korten te kunnen
τ
264 VAN AHRWEILER WAAR ALTETfAIIR.
vinden. Zoo dacht zeker een ieder van ons, want
wij waren, hoewel eenigzins vermoeid, regt vrolijk
op onzen togt.
De moeite van onzen omweg werd weldra rijke-
lijk beloond, voornamelijk door het aanzienlijk dorp
jilayschoss, Qo\i 3Iari'énschoss genoemd, waarvan
wij, zoo wij den bergweg hadden gevolgd, zeker
\veinig zouden gezien hebben, omdat het dorp in
eene engte en onmiddellijk onder den Sajfenlmrg
ligt. Dit gaf ons alle reden om ons over onzen
togt te verheugen. Aan den stroom, die hier kalm
voortvloeit, zijn de heerlijkste rotspartijen; verschei-
dene punten zijn hier te vinden, die het teekenboek
overwaardig zijn. Een schilder kan zich hier eenige
dagen bezig houden , en voor hem, wiens vak
het is, zoogenaamde buurtjes, binnenplaatsen en
binnendorpsgezigten te schilderen, is in het dorp
onuitputtelijke stof voorhanden. Hoog boven het
dorp verheft zich de bovengenoemde SaJJ'enbiirg;
de rotsen, die zijne wallen tot grondvesten ver-
strekken, dreigen als het ware het dorp met ha-
ren val. Het uitzigt van den Saffcnburg is, hoewel
wat bekrompen, toch regt aangenaam; van daar
blikt men het westelijke dal langs voorbij de zoo-
genaamde Lach- of Lochmiihle ^ een plekje, het-
welk zeer schilderachtig is, en waarop wij nader
zullen terugkomen, tot tegen den wolkenhoogen
rotswand de Euckley. Deze berg levert, van
hier gezien, een schoonen bergachtigen achter-
gi'ond voor een landschap. De bodem des dals is
VAK AimWElLER KAAR ALTENAIIR. 265
eene aangenanle wéide, waardoor de stroom zich
kronkelt.
Na onze vermoeide leden in JlayscAoss eenige
rust gegund, ons met koelen wijn 'rerkwikt, en
daarbij een smakelijk pijpje opgestoken te'hebben,
werd vrolijk den wandelstok weder opgevat. Steeds
begunstigd door het aangename weder, vervolgden wij
rustig den gezelligen weg; aan onze regterzijde had-
den wij de lagchende wijnakkers, links den helderen
stroom, waarin wilgen en elzenstruiken zich spiege-
len, en vóór ons de vriendelijke plaats de Lochmühle;
weldra hadden wij deze laatste bereikt. De Lach- of
Lochmühle is een molen,» die door een' zijtak van
den Jlhrstroom wordt gedreven; eenige gebouwen,
waarvan dat des molenaars tevens een klein maar
een goed logement is, aangenaam'in de koele scha-
duw van geboomte gelegen, veraangenamen dit ver-
blijf; boomen, en de rotspartijen waartegen eenige
gebouwen zich leunen, en de kolossale achter-
grond leveren den schilder een geestig geheel./ Hier
heeft het dal weder eene sterké kromming, zoodat
de nederige heuvel,-waarom de stroom zicih kron-
kelt, van den vasten oever'door den zijtak, die
den molen dry ft, gescheiden, als een eiland moet
beschouwd worden.' Op dit eiland verheft zich eene
torenvormige rots, die geheel op zichzelve staat,- en
welke men, op eejieii afstand gezien, geneigd is voor
de ruïne van e'enen burg te houdenf;ji bij dezelve
heeft men zulke ischoone tafereelen des dals te be-
schouwen, dat ik ieder kunstenaar'veilig kan.aaja-^
'li
'mm
266 VAN AHRWEILEK IN Α AR ALTEKAIIR,
raden, om toch vooral deze plaats niet voorbij te loo-
pen. Een duistere gang tusschen angstwekkende
steen wanden, door welke van boven naauwelijks het
daglicht straalt, opent zich onmiddellijk achter het
molengeboüw. Door dezen gang of spleet, die voor
een gedeelte zeker bet werk van menschenhanden zal
zijn, gaat de straatweg naar AHmahr, Niet zonder
huivering, a;ls men naar boven blikt, kan men den-
zeiven doorgaan; men waant dat de overhangende
rotswanden in beweging zullen komen en naar bene-
den storten. — Verheven zyn de natuurschilderijen,
die het dal, dat weder zeer eng wordt, bij het ver-
laten van dezen somberen doortogt den nieuwsgie-
rigen blik des wandelaars aanbiedt. De dorpjes
Lach en Reimerzhofen, wier nederige gebouwen
zich naauwelijks boven de reusaöhtige wijnstokken
verheffen, hadden wij weldra achter ons liggen.
Onze blikken vestigden zich beurtelings op den schil-
derachtigen stroom, die aan onze voeten met geweld
voorbij bruiste, of op de hoog boven ons hangende
rotsgevaarten van den Rahenlerj, een' berg, door
deszelfs bijzonder schilderachtigen vorm in mijn oog
een der belangrijkste des dals. Nog eenige schreden
voortwaarts, daar verheft zich voor ons, bij eené
zachte kromming des dals, als door een' tooverslag
eene hooge en piekvormige rots, die den verderen
loop des-wegs schijnt te sluiten; haar loodregte
vrand rijst uit den stroom, terwijl hare kruin ver-
sierd is met de ruïne van eenen vroeger magtigen
burg, wiens oude wachttoren zich nog voortdurend
VAIV AHRWEILER NAAR ALTENAHR. 267
baadt in de morgen- en avondnevelen»" Bij den
eerslen aanblik slaat men verbaasd over de 'koen-
heid, die op dezen spitsen bergtop eenen but*§ bouw-
de, Een bergpad, tiksséhèn wijnranken, leidt zacht-
glooijend van den straaitweg dezen bergrug op,ien
daalt langs het izoogenaamde , ^^^ het
stadje Jitènakr, aan dè zuidwestelijke helling des
bergs geilegen. Wg volgden echter dén straatweg-,
en gingfeh den \Tujmei door. De jélhr slingerti zich
hier in ménigvuldige bogteii' om het izoo evenge-
noemd gebergte heen, om, na eenen omloop vanieen
half uur, bijiia wedér op heizelfde pünt terug te
'keeren. Op dat puht zijn^dié bergen zeer laag en
is door dezelve ^^ vBm^yhln^uch oi Timnel, waardoor
mén onmiddellijk in; de'stad-en het dal van
ahr komt, heengegratveiivh Deze TumièlΛέ ηύ^ al
merkwaardighij.' is gegravieii^ door eené "rots, ?die
186 voet hoogte en. 432 . voet dikte heeft; bij 16
voet hoogt« heeft db. /'«/ine/ eene breedteiTan 20
voet , zoodat j twee rijtuiigen in dehzelven eikander
gemakkelijk kunnen passeren. Deze vérbazende ar-
beid had in bet jaar 1834 plaats en· werd den 25
Novehiber van hetzelfde jaar nog voltooid en de
Tunnel geopend. Onze «temmen en voetstappen
klonken hol iii deze' reüzenpoortin De koelte in
dezelve ia, bg eenen warmen dagjralleraangenaamst^
doch men wachte zich.daarin Jang sHl te staan,
want dei tógt der luchtv die hier altijd is j zoude
ligt nadeelige gevolgen voor de· gezondheid kunnen
hebben, i Nog/een oogenblik, en ziedaar, uit den
268 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
schemerduisteren Tunnel traden Λν^ in het vrolijk
door de zon verlichte stadje Mtenahr binnen. Het
logement •>')%um Durchhruch'''' bij Caspari ^ alwaar
ik reeds vroeger gelogeerd had, en hetwelk ik dus
kende, werd eenstemmig tot ons verblijf gekozen.
Wij vonden, bij onze aankomst, den man met
den koffer op ons wachtende, en den dikken, goeden
logementhouder aan de deur van het hotel staan,
zeker om zijne nieuwe gasten op te wachten.
))Ha, ha! goeden dag, mijne heeren! Gaat bin-
nen, mijne heeren! 't is verschrikkelijk warm, te
Avarm om te wandelen," zeide hij, terAvijl hij zijne
handen wreef, alsof het in Februarij was en voeten
dik vroor. Doch dat in de handen wrijven is eene
gewoonte van vele menschen; veelal gééft het te-
vredenheid of een verlangen naar iets te kennen;
althans dit is waar, dat onze weldoorvoede kastelein
zijne poffers van handen meer wreef van genoegen
dan van koude, en geen wonder, schilders zijn bij
de logementhouders in het Ahrdal zeer gezien.
))Zij zijn het," zeggen zij, ))die de schoonheden
van ons vroeger naauwelijks gekend dal óp het
doek of paneel overbrengen, en door deze getrouw
nagebootste tafereelen, die een ieder moeten beha-
gen , het natuurminnend publiek begeerig maken,
om de werkelijkheid te aanschouwen. Zij lokken
de nieuwsgierigen herwaarts, van welken wij toch
groolendeels moeten bestaan. Daarbij zijn zij fidele
gasten; zij bij ons komen, blijven zij lang; dor-
stige zielen drinken goed, en in lang blijven en
VAÏi AHRWEILER NAAR ALTENAIIR. 269
veel drinten" moeten wij onze rekening vinden.
Billijk moeten en willen wij echter'hen'ook behan-
delen ; want zij komen om te arbeiden, anderen om
lekker te eten en te drinken, en dan eventjes, als
de tijd het toelaat, en. mevrouw en de jonge juf->
vrouwen niet al te bang voor hare Brusselsche schoen-
tjes en voor het klonteren zijn, om den Ahrhurgm^l
een bezoek van drie minuten te vereeren. (Zij ko-
men afgemat terug, en dan is het al dadelijk: » jan,
span in!" De paarden hebben naauwelijks uitgerust,
en kaauwen nog op hun roggenbrood; spoedig een
emmer Avater; de koetsier springt op den bok, en
voort, rollen zij weg. De schilder blijft hier weken
lang aan de schoonheden geboeid; hy weet zich
naar de zeden en gewoonten van ons volk te schik-
ken; 's morgens is^ hij vroeg op; drinkt een kop
koifij, en het teekenboek onder den arm gaat hij
uit; te middag komt hij terug om te eten, want hij
is altijd met de tafel tevreden; hierna doet hij een
dutje, schrijft, gebruikt zijne koffij en gaat weer
uit, om 's avonds met donker te huis te komen.
Hij heeft dan natuurlijk ergen dorst, en daarom
drinkt hij met smaak zgnen wijn. j ]
))De boog, den ganschen? dag gespannen, wordt
ontspannen. Zij zijn vrolijk en grappig, lagchen
en stoeijeri met de boeredeernen, die hen heide-
bloempjes op den stroohoed steken; de guitar moet
van den Avand; zij zingen en joedelen, zij redeneren
over het schilderen; kom nog eene flesch! Het avond-
eten is op tafel, negen'uur, het eten is gedaan.
270 YAW AIIRWEILER NAAR ALTENAHR.,
nog een uurtje gepraat, en dan naar bed, Zoo
gaat het iederen dag. Zieti, dat zyn de logeergas-
ten I" Wij zullen ons maar niet verder met de denk-
wijze van den kastelein inlaten, maar zien, hoe onze
goede dikke met ons handelde. Ik ben in het geheel
geen liefhebber om keukenjournalen te schrijven,
waarin doorgaans minder zout is dan in de spyzen
daarin vermeld, maar waarlijk, na onze aankomst
zaten wy aan eene tafel, hoewel eenvoudig, die om
de heerlijke forellen en kreeften, die op dezelve pa-
radeerden, wel eene beschrijving waard was. ^— Hoe-
wel de kastelein sedert een. jaar of vier, toen ik zyn
huis bezocht, vele verbeteringen en meer ruimte in.
zijn logement heeft aangebragt, Avaren wg eebter,
door de vele gasten, op dat tijdstip daar tegenwoor-
dig, verpligt, met ons vieren op ééne kamer te lo-
geren, Wat zouden wij daartegen doen? de kamer
was ruim en groot genoeg.
Na den maaltijd, waren wy begeerig om het schoon^
ste van het Ahrdal te gaan zien, nameiyk de hoogte
van het Witte kruis, eene hoogte achter den iilot-
berg, aangeduid door een wit kruis, vanvvaar het
uitzigt in het dal voor hét schoonste vaii de ge^-
heele AJir gehouden wordti -^Aan de r^gterzyde de
oude burgruïnen, die voor een groot gedeelte de
noordelyke helling des slotbergs bedekken^ links, de
lommerrijke diepte van een dal, waarin xiclii epn
gedeelte der stad uitbreidt , en een beekje stroomt,
stegen wij al hooger en hooger het smalle eft het som-,
tijds tamelijk steile voetpad op. Men diiizelt bij
VAN AIIRWEILER NAAR. ALTENAHR. 271
een' blik in den afgrond, die zich bij elke/vvanke-
lende schrede ontzettender voordoet, grijpt' somtijds
naar de karige heide- en braamstruiken, om zich aan
dezelve vast te houden. Groote rotsbrokken schijnen
eensklaps den verderen· togt te Verhinderen, doch
met moed en inspanning van krachtens komt men
weldra ,over dezelve en kan men weer een oogen-
blik zonder vrees voortgaan; echter moet men daar-
toe eenigzins in het bergstijgen geoefend zijn, want
de geringste struikeling zoude u hier ija den afgrond
storten.
Nieuwe zwarigheden doen-zich op; zij)Worden door
de sterke begeerte naar het doel, diê bijiclke schrede
sterker wordt en kracht en vlugheid aan onze voe-
ten geeft, gemakkelijk over\vpnnen: Ziedaar, het
gewenschte doel is bereikt·' >v]g staan by het ffiliè
kruis, ^ , ' ^ Λ.
Alle schildering, hoe verhevens ook gevoeld en
voorgesteld, welke taal men ook bezige, is dood en
ontoereikend om den lezer», die de Ahr nog niet be-
zocht heeft, eene iflaauwe schets te geven van het-
geen men hier ziet. Het,dichterlijk gevoel des schil- '
ders is niet in, staat igrootscher en bevalliger berg -
landschap den aanschouwer ^voor oogen te stellen,
dan hem de werkelijkheid hier doet zien»! Wij voelen
ons in de volstrekte onmogelijkheid om den indruk,,
dien dit verheven tafereel bij den eersten aanblik
op onze ziel maakte, den lezer mede te deplen.
Slechts een zeer oppervlakkig idee van het land-
schap, en zeker nog zeer gebrekkig, ka;n ik geven.
,ιυ ^ΐι..ι·Ι·ιιι., ,U,||||||| umi «wm^rnrn^^^^mmmmm.
272 VAN AimWEILËR NAAR ALTENAHR.
Verplaatst u een oogenblik bij ons op deze hoogte;
de grond, waarop gij staat, is de smalle rug van
eene steile en meer dan twee honderd voet hooge
rots, die den drie honderd voet hoogen kruin, waar-
op een gedeelte der ruïnen van den zich
verhellen, met het noordoostelijk gebergte verbindt.
Stijgt met ons nog eenige schreden hooger; daar eerst
biedt de ongelijke grond eene zitplaats aan; tusschen
de steenen, op het mos of de heidestruiken vleit gij
u neder; doornen, wilde rozen en braamstruiken
omslingeren u, om u hare teedere maar toch sterke
ranken bij de minste duizeling tot eene zekere hulp
aan te bieden; of ongevraagd behoeden z^u, en heb-
ben u reeds bij uwe kleederen vast; want regts en
links gaapt u een ontzettende afgrond tegen. Hier
kunt gij niet gevoelloos zijn, daar een der schoonste
berglandschappen in al de gouden pracht der
avondzon voor u uitgestrekt ligt. Met welk een wel-
gevallen weidt het oog daar regts in de dommelige
diepte! Hoe vriendelijk blikt een gedeelte van het
stadje Altenahr met deszelfs licht-graauwe en wit-
gekalkte huizen en kruisvormig kerkgebouw tus-
schen het welig groen u tegen! De avondnevel, die
als een ligt floers in het dal hangt, smelt, bij de
oneindige beweging der koelende schaduw, de kleu-
ren zacht in elkander, en geeft daardoor aan den
vorm der voorwerpen eene schilderachtige onzeker-
heid. Alles onder u ligt reeds in een bad van koele
dampen, terwijl gij, op uw rotspunt gezeten, u
nog koestert in den gloed der zon! — En dan de
VAN AHRWEILER NAAR ALTÉNAHR. 273
stroom! — Gelijk eene zilveren slang kronkelt zich
de ruischende Ahr door het koele dal, om de bosch-
rijke hoogten en naakte rotsen; dan eens zich ach-
ter dezelve verbergende om een eind verder door
lagchende velden, met fraaije boomgroepen versierd,
met vernieuwden glans en schooner kronkelingen
te voorschijn te komen; eindelijk verbergt de stroom
zich op een half uur afstands bij het schilderachtig
kasteeltje Kreuzberg in eene wemeling van dartel
houtgewas geheel voor het oog des aanschouwers.
Hoog boven den nederigen heuvel, die het slot
Krewzherg draagt, verheffen zich de bergen in al
hunne schilderachtige verscheidenheid van kruinên,
rotspunten en kloven, afgewisseld door velden,
boomgaarden, hutten, boschaadjen, naakte steen-
klippen en woeste heidegronden. Welk eene men-
geling van tinten schemert door den fijnen azuren
toon, waarin de avondschaduwen en de afstand
dezelve gedompeld hebben! En welk eene be-
vallige verscheidenheid levert deze achtergrond
op met den krachtiger toon van den meer nabij
gelegen bergketen! Scherp teekenen zich de hoe-
kige en getande steentoppen van dezen kelen te-
gen den nevelblaauwen toon, die denzelven om-
geeft. Hoog in de zachte lucht schitteren de nabij-
gelegen rotszuilen en piramiden in den vollen
purpergloed der ondergaande zon, terwijl derzel-
ver voeten zich verbergen in den wasem der
diepte, die reeds geheel door den noordwestelij-
ken boschrijken bergrug, legen welken hel slad-
274 VAN AÏIKWEILER NAAR ALTENAHR.
je Altenahr steunt, in stille schaduw gedom-
peld ligt.
Tegenover u, als het ware aan uwe voeten, rijst
uit den afgrond de geduchte rotskegel van den
Jlhrburg, op Λνίβηβ noord- en westelijke steile hel-
ling, zoo als reeds gezegd is, de ruïnen der vroe-
ger belangrijke burgvest zich bevinden. Zijne bree-
de en krachtige schaduwzijde, de door het zonlicht
pikant verlichte en scherp geteekende rotspunten
en hoeken van muurwerk, brengen niet weinig toe
om den luister van het beschreven tafereel te ver-
hoogen, dewijl door deze tegenstelling van kracht
alles rondom nog zachter en edeler van toon wordt.
Werpt nu uwe blikken naar de linkerzijde. Een
duistere en in nevelen gehulde afgrond, steil on-
der u, doet u onwillekeurig het hoofd terug trek-
ken en uwe handen bevend den eersten den besten
heidestruik omklemmen. Loodregt daalt de ooste-
lijke rotswand van den Ahrhurgs-herg meer dan
300 voet in de schemering der diepte. Het ge-
bergte, Avaardoor de tunnel is gebroken, ligt diep
onder u; allerwege verheffen zich geduchte en
AYÜde rotsen, die, met het zeer hoog en ivoest
gebergte van den zuidelgken Ahroever, de schil-
derachtigste groepen aanbieden, die ooit een schil-
der zich kan voorstellen. Diep onder u bruist de
stroom; de straatweg met deszelfs gewoel van men-
schen schijnt eene ligte streep lands, waarover mie-
ren heen en weder wemelen. Welk eene opeen-
stapeling van bergen, maar nog meer, welk eene
VAN AIIRWEILER JMAAR ALTENAIIR. 275
opeenstapeling van schoonheden; welk eene rijke
bron van bewondering, van studie voor den schil-
der! Slechts één bergkruin met sneeuw, en een
der schoonste natuurtooneelen van het hoogge-
roemde Zwitserlandzou men hier aanschouwen.
Duizende nieuwsgierigen bezoeken jaarlijks den
Rijn, bewonderen deszelfs schoonheden, worden
getroffen door zijne dichterlijke natuurtooneelen,
van het belangrijk Zevengebergte tot aan het Bin-
gerloch; zy keeren bevredigd terug; heeft men
den liijn gezien, zoo schijnt men alles gezien te
hebben; ja, duizend schoonheden heeft men zeker
gezien, maar even zoo vele en nog oneindig schoo-
ner tafereelen, tot welker genieting eene kleine
afwijking van slechts eenige uren oj) eene reize
langs den liijn volkomen toereikend zijn, had men
kunnen zien, maar men stoomt of rolt ze voorbij.
Meestal ^everen de noordelijke zijdalen des Htjns
natuurschoonheden op, die met de hooggeprezen
W-partij en niet alleen gelijk gesteld kunnen wor-
den, maar deze vaak in schoonheid overtreffen,
en dit mag wel met het volste regt van het Ahr-
dal gezegd worden. — Het is waar, in een nederig
en onaanzienlijk gewaad gehuld, stort deze trotsche
berg-jonkvrouw haar gevuld waterkruikje bij Re-
magen in den magtigen Rijnstroom uit, maar volgt
haar; weldra heeft zij het masker afgelegd, en gij
wordt onwederstaanbaar door hare schoonheid al
meer en meer tot bewondering opgewekt.
Lang-vergeten en miskende Ahr! Nog voor weini-"
18^
-ocr page 287-276 VAN AIIRWEILER WAAR ALTEWAHR.
ge jaren waart gij slechts den Avijnhandelaar bekend;
dan eerst dacht men aan u, als de voortreffe-
lijke fValportsheimer wijn, dien gij ons schenkt,
onder den neus in het kristal parelde; maar of-
schoon men ook bij het ledigen der bokaal tegelijk
met het edele vocht de gedachte aan u mogt Λveg-
drinken, mij zult gij, schoone Ahr! onvergetelijk
blijven.
Hoogst aangedaan door het schoone tafereel, daal-
den wij weder den berg af, en daar het reeds laat
was, gingen wij regelregt naar het logement. ïoen
wij binnentraden, vonden >vij een talrijk gezel-
schap aan tafel, waarbij zich ook twee Duitsche
kunstbroeders bevonden. Niets was natuurlijker
dan dat wij dadelijk kennis met de laatsten maak-
ten. Zij waren beide patente jongens, en, zoo het
scheen, dood goed van inborst, doch wat hun
schilderen betrof, dit was zeer zwakjes; een hun-
ner scheen wel smaak in de Hollandsche manier te
vinden, om naar de natuur te werken, Avant hij
volgde ons dikwijls op onze togten. Te zeer ver-
moeid om lang op te blijven, waren wij al spoedig
Ie bed, doch het duurde nog lang eer de heilzame
slaap de oogen sloot; van vier vrolijke vrienden
op ééne kamer, was zulks wel te voorzien. Her-
man, rudolf en karel Openden , na vooraf elkan-
der op alle wijzen geplaagd te hebben, zoo een
vreeselijk bombardement met de bedkussens, dat
ik, hoezeer tot slapen geneigd, geen oog kon slui-
ten, en mede geplaagd wordende, mij eindelijk
■iA.
iaAMiii^
-ocr page 288-VAN AHRWEILER KAAR ALTEKAHR. 277
verpligt gevoelde om de heeren zoo van tyd tot
tijd, de kracht behoorlijk naar den afstand bere-
kenende, ook een kussentje toe te werpen. —
Eindelyk kwam er rust en vrede.
De vrolijke morgenzon, of juister gezegd, de
vrolijk door de zon verlichte bergtoppen, want zij
wordt eerst laat op den morgen, wegens de hooge ΐ
bergen en de engte des dals hier zigtbaar, wekten
ons ten bedde uit. Het dal was met drijvende
nevelen gevuld; op sommige plaatsen deden de-
zelve schilderachtige partijen geboren worden.—
Al dadelijk, na eene opwekkende kop koiïij gebruikt
te hebben, met den boterham in den zak, gewa-
pend met teeken- en schildergereedschap en be- ,
gunstigd door schoon weder, ging het den weg
op. Alle partijen kwamen ons zoo schoon voor,^
dat wij waarlyk verlegen stonden, om eene keuze
voor het penseel of de teekenpen te doen; doch
hier Avas:
Besluitloosheid,
Verlies vau tijd.
Het duurde daarom niet lang en er werd gewerkt;
en wel met eene aandacht, die ons, gedurende
een paar uren, geene enkele syllabe deed uiten;
zelfs het rooken werd geheel vergeten. Het was
dan ook een regt mooi en ook een moeijelyk brok.
Toen het afgeteekend was, werd dadelijk een an-
der punt aangepakt, en hierna eene schels ge-
maakt, voorstellende een gezigt op de stad Altmah\
278 van ahrweiler naar altbnaiiw..
Avaarboven zich de Jhrburg verheft, en verder
de opening van den tunnel gezien wordt. Doch
om alle fraaije partijen, die wij, gedurende een
achtdaagsch verblijf te Altenahj· gezien en getee-
kend hebben, te beschrijven, dit zoude wat lang-
dradig Avorden.
Wij zullen ons slechts nog raet een paar schet-
sen bezig houden, en hiermede onzen arbeid slui-
ten. Vele schoone natuurtafereelen verrassen ons
meer of minder, zoo als men weet, naarmate het
uur van den dag, de fijnheid of dikte van den
dampkring of de stand der zon is; de laatste is
het, die aan dezelve het leven geeft. Maar ook
hangt het meer of minder verrassende van een
schoon natuurtafereel dikwijls van den weg of het
pad, die tot hetzelve leiden, af; zijn de partijen,
die men op dezen weg naar het verlangde punt
ontmoet, van hetzelfde karakter als het punt zelf,
dan kan de indruk, dien bij den eersten aanblik
dit verlangde punt op ons" maakt, niet krachtig
zijn. Zijn dezelve op dezen weg echter van een'
geheel anderen aard, dan doet het gewenschte ta-
fereel zeker op ons eene volkomen werking. Ver-
scheidenheid van voorwerpen is aangenaam; hierin
ligt voornamelijk het verrassende, dat berg-land-
schappen opleveren. Wij hebben, zoo als reeds
gemeld is, om op de hoogte van het witte Kruis
te komen en het schoonste Ahr-landschap te be-
wonderen , den weg langs den Slotberg beklommen,
doch er is nog een andere weg om tot dit punt
i···
-ocr page 290-279
VAN AHRWEILEK iVAAR ALTENAUR.
. ί
■i
SI
Ie komen, en waardoor hetzelve nog verrassender
Avordt. Achter het dorp Dernau stijgt een bergpad
tamehjk steil in de hoogte; een digt lommer,
waardoor hetzelve bijna een half uur immer op-
>vaarts gaat, geeft eene verkwikkende schaduw en
laat den wandelaar lang in de onzekerheid, waar-
heen deze weg leidt. Eindelijk wordt het hout-
gewas dunner en schraler; vergeefs tracht het oog
door de openingen tusschen het hout, die bij iedere
trede menigvuldiger worden, nog een gedeelte van
het bekoorlijke Ahrdal ^ dat hij nog denkt te zul-
len zien, te ontdekken; verdwenen is de Ahr met
al hare schoonheden; de geheele omtrek krijgt een
ander aanzien. Wilde, duistere bergkloven ver-
liezen zich in een' nacht van digte wouden; woeste
heidegronden blikken u plotselings aan; slechts
hier en daar een eenzame struik tracht de woes-
tenij gezelligheid bij te zetten, doch al het akelig
sombere, wat men zich van de wildernissen van
het Eifelgebergie^ dat door zijne woestheid bekend
is, kan voorstellen, verwezenlijkt zich hier. Het
hout is weg; geene schaduw verkwikt meer; gelijk
als in een' droom, ziet men zich op eens in een
geheel ander land verplaatst; eene uitgestrekte
woestijn, wier horizon door het woeste Eifelgebergte
wordt beperkt, omgeeft u. Doch weldra is het
hoogste gedeelte dezer wildernis bereikt, en het
uitzigt wordt vrolijker; regts breidt zich een uit-
gestrekt verschiet uit. Als de lucht helder is, kan
een scherpziend oog van hier den dom y^n Keulen
280 VAIX AUUW'EILER KAAR ALTENAHE.
zien, hoewel zeer flaauw wegens den groolen af-
stand; de abdij Siegbttrg, de keten van het
Zevengebergle met deszelfs bergtakken op den
middengrond, eindelijk het uitgestrekte Jhi^dal
met den Landskroon leveren een fraai panorama.
Ook komt men weldra weder in digt houtgewas;
het beschaduwde pad leidt nog immer over hoog-
ten; allengs vermindert het groen; bij elke schrede
Avordt het lichter; men verlaat het digte groen,
en, welk een verrassende aanblik! een tafereel zoo
als Dnilschland maar weinig kan aanbieden. De
schoonste, verhevenste groep van het Ahrdal ligt
in hare schilderachtigste bekoorlijkheid aan uwe
voeten; hoog ziet gij over den hoogen Ahrhurg in
eene wereld van schoonheden; op veertien plaat-
sen ontdekken zich kronkelingen der Ahr. AVelk
eene pracht! men staat van bewondering stil en
kan moeijelijk van de plaats scheiden. Nu daalt
men, gedurig het schoone tafereel voor oogen heb-
bende, tot aan het %vitt.e· Kruis, vanwaar ,wij dit
tafereel reeds beschreven hebben; ik raad eiken
natuurvriend ook dezen weg niet te vergeten.
Dewijl wij reeds eenige malen den Ahrhurg ge-
noemd hebben, zullen wij nog met een paar woor-
den van deze ruïne melding maken. De ruïne ligt
zeker op de steilste en eene der hoogste rotsen van
het dal; in vorige eeuwen wist men de punten ter
bomving van sterkten goed te kiezen^ zoowel wat
het aangename als ook de sterkte der ligging be-
trof, want, waarlijk, men kon in hti Aftrdal geen
VAS AimWEILER NAAR ALTEKAIIR, 281
*
wmm
schooner punt daartoe gekozen hebben. Behalve
de overblijfsels van eene hoofdpoort en'eene soort
van voorburg, die tegen de afhelling des bergs
liggen, bestaat het boven op den kruin gelegen
gedeelte uit de ruïnen van twee vierkante torens,
benevens eenig verward liggend muurwerk; al-
les doet zien, dat deze burg eenmaal van grooten
omvang is geAveest. De stichting wordt door som-
migen in het jaar 815 geplaatst, doch met meer
zekerheid weet men, dat deze burg in 1200 reeds
bestond. Het pad naar de ruïne is ojs eenige plaat-
sen een weinig steil, doch meer vermoeijend dan
gevaarlyk. Boven op den hoogsten top, wiens op-
pervlakte misschien iets meer dan vier vierkante
roeden groot is, en Avaarop weleer de hoofd wacht-
toren stond, heeft men een heerlijk uitzigt; ijzing-
wekkend is de diejite, waarin men van eene hoogte
van 350 voet loodregt blikt; ter voorkoming van
ongelukken is deze hoogte met een hekwerk om-
geven. — Elke burg heeft zijne legende; en Avaarom
zou de oude en zoo belangrijke Xhrhurg er ook
geen hebben? Natuurlijk heeft deze vest ook hare
helden-, liefde-· en spook-historiën; wij zuilenden
lezer er ééne mededeelen.
Een woester stroom dan de Ahr, die alles ne-
dervelde wat hem weerstand bood, bruiste door
het vreedzame Jhrdal; het waren gewapende ben-
den van ruiters en voetvolk, die hun wild krijgs-
geschreeuw bij het knetteren der brandende huizen,
het kermen van vrouAven en kinderen verhieven. Ij
282 VAN AimWEILEK NAAR ALTEISAHR.
De kiuiuen der bergen, rondom den Ahrhurg^ we-
melden van volk; helmen, lansen, schilden en
zwaarden glansten daarboven in den gloed der zon;
van den morgen tot den avond was de burg Are
het hoofddoel der wraakzucht; deszelfs val was
besloten. Alle vijanden der ridders van Are ver-
galen voor een oogenblik hunne onderlinge geschil-
len, en hadden zich tot dat doel vereenigd. Deze
kloeke ridder echter, goed verschanst in zijne bijna
ontoegankelijke vest, trotseerde langen tijd al hunne
krachtinspanningen , ja, leefde zelfs met de zynen
Avelgemoed. Maar enger en enger werd de berg inge-
sloten en minder werden de mondbehoeften. Er kwam
eindelijk gebrek aan spijze, maar zelfs de honger
kon des ridders standvastigheid niet doen buigen.
Lang bleef hem de hoop door zijne vrienden ont-
zet te worden bij , maar het bleef bij deze hoop ;
zijne getrouwen, die niet door de vyanden gedood
werden, vielen door den hongersnood. Eindelijk
bezwijken ook zijne gade en kroost voor denzelven.
Deze zware slag trof hem bitter, doch hij bleef
volharden in zijne standvastigheid. Hij wilde van
geene overgave hooren, niettegenstaande het hoopje
zijner dapperen Λ^an dag tot dag kleiner werd. Duur
werd het leven aan de belegeraars verkocht. Den
laatste zijner getrouwen heeft hij de oogen toege-
drukt en zoo bevond hy zich eenzaam en alleen
met den dood in den burg. Hij hangt de glans-
rijkste wapenen om , tuigt zijn moedig strijdros als
of het naar een voornaam steekspel moet, en rijdt
VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAHR. 283
lot aan de zijde van den eersten ringmuur, alwaar
de ontzettende afgrond hem tegengaapt. Naauwelijks
bemerken de belegeraars den moedigen burgheer,
of zij beginnen hun geschut op hem te rigten, doch
hij liet een' witten band, als een teeken van vrede,
in de lucht wapperen, en riep hun toe: »Zoo als
ik u bij God zwoer, zal het geschieden; nimmer
zoudt gij dezen burg nemen zoolang nog iemand
op denzelven mogt leven; ik ben de laatste!" — Hij
geeft zijn paard de sjjoren, en ridder en ros lagen
verpletterd in den afgrond.
Hiermede zullen wij den Ahrhurg vaarwel zeg-
gen, en eene kleine wandeling naar het schilder-
achtig gelegen kasteel Ki^eu%berg doen, dat in onze
beschrijving van de hoogte van het witte Kruis op
den achtergrond des tafereels voorkomt. Het is
inderdaad eene alleraangenaamste wandeling van
Altmahr derAvaarts; een groot kwartier uurs van
de stad, aan den regter oever, alwaar het dal we-
der eene tamelijk groote kom vormt, verheft zich
eene geheel alleen liggende rots. Dezelve is van
kleinen omvang; op haren kruin lag weleer de
burg van het geslacht der ridders van den Ahrhurg.
Welig tiert de wijnrank om de klippen heen, maar
hoegenaamd geen spoor van eenen burg is meer op
dezen lagchenden heuvel te vinden; gezellig leunen
de schilderachtige boerenwoningen van het dorpje
Altenburgy dat waarschijnlijk deszelfs naam van eenen
vroeger bestaanden burg ontleend heeft, legen de
rotsen, en sluiten genoegzaam den geheelen heuvel in.
284 VA^i* AIIRWEIl.ER ?iAAR ALTENAIIR.
Allerwege ontdekt de natuurvriend hier nieuwe
schoonheden, en de schilder de rijkste stof voor
leekenpen of penseel.
Zoo als in het IIartx-gehergte kennen ook hier de
eenvoudige en bijgeloovige landlieden het ontstaan
der meeste zonderlinge rotsgevaarten, spelonken
en spleten, aan bovennatuurlijke oorzaken toe, waar-
schijnlijk omdat zij van de omwentelingen, waaraan
de natuur altijd was en nog is blootgesteld, wei-
nig of geen begrip hebben. Zoo bestaat dan ook
hier een zoogenaamde duivelskansel, duivelsgat,
enz.; de duivelsstoel is eene hooge rotspunt op
den rug Λ^an het gebergte, tusschen Allenahr en
Altenburg; niet verre van dit punt, is in den he-
melhoogen rotswand" door en door een gat; deze
plaats zou door den satan met eene bijl in één' slag
gemaakt zijn, enz. Maar belangryker voor den
schilder is het, dat van deze hooge rotsketen, de
Domley genaamd, het Ahrdal eene menigte ver-
rassende schoonheden aanbiedt, die het moeijelijk
en gevaarvol geklouter rijkelijk beloonen. — Wij
zouden den lezer naar Ki^eu^herg voeren! Langs
een' aangenamen weg, een kwartier uurs boven
Altenburg^ komt men bij dat kasteel, — Het slot
Kreuz-berg, dat zijnen naam aan een gehucht heeft
gegeven, is nog in bewoonbaren staat, ligt op eenen
steilen maar kleinen beu vel,-ge heel van het gebergte
afgescheiden, en midden in een aangenaam dal;
het heeft een' hoogen ronden wachttoren, en is, zoo
als reeds gezegd is, van middeneeuwschen bouw-
VAN AURWEILER NAAR ALTENAIIR. 285
a
trant, en klein van omvang; van deszelfs wallen
geniet men de heerlijkste natuurschilderijen, vooral
wanneer de avondzon het dal vervrolijkt. Even als
in yiUenburg, ligg^"' eene menigte van boerenwo-
ningen rondom dit slot verspreid, en maken dit
gedeelte des dals tot een aangenaam, gezellig oord.
De Ahr kromt zich nu geheel naar het zuiden;
twee bergstroomen, de Sahr en de Btschel, wier
wateren rijker zijn aan forellen en kreeften, dan
aan studiën voorden schilder, vereenigen zich hier
met de Ahr. De schilder moet niet verder dan tot
hier zijne wandelingen uitstrekken, want met de
kromming van den stroom bij Kreuzherg zijn ook
voor een groot gedeelte de romantische naluur-
tafereelen van dezen stroom verdwenen.
Het Jhrdal begint met deszelfs zuidelijke krom-
ming een geheel ander karakter aan te nemen; de
schilderachtige rotsen hebben voor kegelronde,
naakte heuvels plaats gemaakt; hoe verder men het
dal ingaat, hoe eentooniger alles wordt, en hoe
meer men de naaktheid en barheid van den Eifel
ontdekt. Het is mogelijk, dat de Ahr nog hooger
op eenige schoone punten aanbiedt; men heeft mij
zulks Λvillen verzekeren, doch Avij gevoelden, daar
hier voor ons rijkelijke studie was, geen' lust,
om door eene lange, eentoonige woestenij te gaan,
om studiën op te zoeken. — Het schoonste gedeelte
van het Ahrdal is dat van Ahrweiler lot Alten-
ahr; vooral levert deze wandeling van drie uren
den schilder overvloedige slof lot studie op; de
}
286 VAN AlIRWEILER NAAR ALTEINAHR.
e
andere deelen zijn daarom echler niet te verwer-
pen, want zoo als wij gezien hebben, bevatten
dezelve ook schoonheden, die den uitstap beloo-
nen. — Men moet ook, wil men met de schoon-
heden van het Ahrdal regt goed bekend worden,
de moeite en tijd niet ontzien tot het bestijgen der
meeste bergen, want de groote weg levert w el veel
schoons, maar niet alles wat men in dit opzigt be-
geert. — Den schilder is het daarom aan te raden
ten minste eene week of vier aan de Jhr te vertoe-
ven, zal hij vruchten van zijne reize plukken. Hoe-
wel onze tijd bepaald was om weder te huis te
zijn, en wij in plaats van vier weken, slechts zestien
dagen hadden om de heerlijke tafereelen van het
Ahrdal op te nemen, hebben wij echter veel ge-
zien, en durven dus zeggen, dat grootendeels het
doel onzer reize is bereikt. In het begin van on-
zen togt hadden wij ongunstig iveder, doch, de
hemel zy dank, het belangrijkste gedeelte van de
reis werd meerendeels onder een' helderen hemel
volbragt. Slechts eenmaal overviel ons nog al een
zwaar onweder. Voor den schilder zijn ook omve-
ders grootsche, schilderachtige natuur-tooneelen,
daarom willen wij, eer wij onze aanteekeningen
eindigen, zoo veel mogelijk eene schets van het-
zelve geven.
Het Avas op den namiddag van een zeer Avar-
men dag; de zon was hare Λveslelijke baan reeds
ingetreden, toen wij ons, zoo als wij dikwijls de-
Λ
den, boven den Ahrhurg op de hoogte van het
-ocr page 298-ν AIS AHRWEILliR NAAR ALTENAHR. 287
■wiiie Kruis bevonden. Een zacht koeltje uit het
oosten, dat beneden in het dal niet werd gevoeld,
verwelkomde ons daar, en deed den hijgenden
boezem verkwikking inademen. De lucht was
nog wolkeloos, doch het azuur derzelve was van
eene onzuivere kleur; de grgsachtige loon kondigde
maar al te duidelgk aan, dat de hemel niet lang
meer onbewolkt zou blijven. De warmte was, in
weerwil van het oostelijk koeltje, bovenmate druk-
kend, en maakte ons loom, doch het loome ligchaam
moest den geest dienstbaar zijn: wij openden ons
teekenboek en namen de teekenpen. Nagenoeg een
half uur hadden wij gezeten, zonder dat iemand
een ander geluid dan het krassen der teekenpen
over het papier deed hooren, toen rudolp op eens
uitriep: «Daar komt wat aanzetten!" en ons op-
merkzaam maakte op eene nog onbeduidende don-
kerblaauwe streep, die veel van eene verwijderde
hooge bergketen had, en aan den zuidwestelijken
horizon hing. Langzaam breidde zich deze streep
of bank uit in eene breedte van het zuiden naar
het noordwesten. Zigtbaar klom dezelve al hooger
en hooger, terwijl de lucht aan den horizon steeds
donkerder werd. Nog een oogenblik, en ziet, daar
verheffen met majesteit achter dezen van oogenblik
tot oogenblik dikker wordenden nevel, zware grijze
wolken hare veelhoekige koppen omhoog; deze
wolkenmassa, die van oogenblik tot oogenblik
kolossaler wordt, door een geelachtig zonlicht ten
deele verlicht, ten deele in de schadmv, vormde
2S8 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
een buitengewoon kontrast tegen den valen loon,
dien de eerst blaaiiwe lucht nu geheel begon te be-
dekken. Daar verbergt zich de zon, en met haar
hult het berglandschap zich in een somber grijs
gewaad; de horizon heeft zich reeds in eenen
zwarten nacht verloren; uit dezen nacht komt hel
grijze wolkengevaarte met snelheid voort; het koeltje
wijkt; alles wordt doodstil beneden, terwijl alles
daarboven rusteloos door elkander woelt. Het was
als of de aarde in eene gesjjannen verwachting
was of reeds aandachtig luisterde naar hetgeen
gezien of gehoord zal worden. Hel snel naderend
en dreigend wolkenheir jaagt den luchtstroom,
met de hitte van een' oven, den menschelijken
adem te gemoet; nog stiller wordt het op de aar-
de, nog drukkender, nog donkerder Avordt de luclit;
zAvare zwarte Avolk-kolommen schieten van achter
en tusschen de anderen, die zich in duizend ge-
daanten kronkelen, met snelheid op, en hebben
weldra de geheele lucht bedekt. Hoort! daar ginds
in de zwarte diepte der opeengestapelde wolken
rolt een dof en dreunend geluid de geheele uitge-
strektheid van den bezwangerden dampkring door;
de bui komt nader; het wordt tijd eene veilige plaats
Ie kiezen; wij gingen onder eenige struiken lig-
gen. Reeds verheffen zich geduchte massa's boven
onze hoofden; uit alle windstreken voortgezweept,
komen zij met woestheid op elkander aanvliegen;
schuiven boven, achter en langs elkander; het eene
gedeelte schijnt het andere te verslinden of den
VAN AIIRWEILEll NAAR ALTENAHR. 289
voorrang Ie betwisten; alJes woelt dooreen; draai-
kolken vormen zich om plotselings te vergaan en
plaats voor andere te maken; het is een krijg der
Avolken. Daar schiet een flikkerende bliksemstraal
slangvormig van het zuiden naar het noorden, een
oogenblik hierna ratelt de donder in duizend echo's
door het onafzienbaar wolkenheir; nog een straal
feller dan de eerste; de oogenblikken tusschen licht
en slag worden korter; de slagen Avorden heviger.
Ziet, daar verliest zich het gebergte in eenen sterk
ruischenden neA^el; groote, warme regendroppen
plassen voor onze voeten neder; de brandende
steengrond zuigt dezeh'^e dadelijk op, doch weldra
heeft hunne veelheid deze w^erking van den grond
doen ophouden. Nu begint het hevig te regenen;
het water valt met stroomen; onophoudelijk don-
dert het; van alle zijden schiet het blaauwe blik-
semvuur door de zwarte lucht; oorverdoovende sla-
gen verpoozen voor een oogenblik het geruisch van
den stortvloed en het gehuil van den wind, die
zich aan het onweder paart; niets is meer zigtbaar;
alleen het bliksemvuur doet het akelige van den
uitgestrekten nacht zien. Hoort, het is alsof berg-
keten op bergketen nederploiFen! Alles is nacht en
door water en vuur overstroomd; alles ontzettend voor
het oog en het'oor, eerbiedwekkend voor het hart.
Een myner vrienden riep uit: »Wel verschrikke-
lijk, welk een weder!" »Ja, verschrikkelijk, en
toch niet verschrikkelijk, maar weldadig!" zeide
een' ander; de mensch mei een onbevlekt geweien
V J
yi,
-ocr page 301-290 VAN AIIRWEILER NAAR ALTENAIIR.
en een opgeklaard verstand hoort in het rollen
des donders, in het ruischen der elementen eenen
lofzang der natuur, den Eeuwige toegewijd. Het
begint lichter te worden; de regen vermindert, de
donder wijkt, de bergen worden weer zigtbaar,
eindelijk ook het verschiet. Daar laat de onder-
gaande zon haar vriendelijk gelaat weer zien; eene
Irischheid, een aangename geur heeft zich aller-
wege verspreid; de natuur schijnt herboren; het
suizen van een zacht avondkoeltje, het bruisen
van den Ahrstroom , het gezang der vogelen, alles
is als nieuAv, terwijl de bui met statigheid aftrekt:
ook wij gevoelden ons gelukkig, en als in een
niemv leven teruggekeerd.
INa een verblijf van acht dagen te Altenahr,
moeten wij naar huis; allen waren wij druk bezig
om onzen grooten koifer te pakken.
))Nu, mijne heeren! eene gelukkige tehuiskomst;
ik beveel mij bij eene volgende gelegenheid in uw
gunstig aandenken; het doet mij waarlijk leed, dat
gij nu al vertrekt; het weder wordt van dag tot
dag schooner, en wij begonnen al zoo goed aan
elkander te Λvennen," zeide de kastelein, terwijl
wij geheel reisvaardig bij het instappen van een
goed rijtuig den man de hand drukten. Viel ons
de hoogst billijke rekening van onze vertering te
Ahrweiler in de hand, niet minder stonden wij
verbaasd over de kleine rekening, die wy zoo even
aan den heer gaspari hadden betaald. \Vaarlijk,
de kasteleins in het Ahrdal zijn eerlijke lieden.
h
π
Li,
VAN AIIRWEILEll NAAR ALTENAHR. 291
Bij het inryden van den Tunnel^ riepen wij het
heerlijke Altenahrdal een laatst hartelijk vaarwel
toe. Snel ging het rijtuig over den weg; alle fraaije
punten langs denzelven, zoo dikwijls door ons be-
wonderd, werden in de vlugt nogmaals bekeken,
want schoone natuurtafereelen kunnen niet te dik-
wijls beschomvd worden. In onze beschouwingen
verdiept, waren wij te Ahrweiler eer wij het wis-
ten ; aldaar >verd even stil gehouden. De familie
KREuzBERG werd ook een welgemeend vaarwel toe-
gewenscht; onze vriend karel had hier nog een-
maal de gelegenheid, om het beminnelijke en schoone
meisje te zien, en welligt voor het laatst; kon dan
het afscheid wel anders dan teeder zijn? Een oogen-
blik hierna ging het weder in sterken draf voor-
w^aarts; de Landskroon, de JYeuenahrsberg, het
dorp Jleppingen, alles werd met een' zekeren Avee-
moed vaarwel toegeroepen. Lohrsdorf en Boden-
dorf, twee niet onaanzienlijke dorpen, lagen reeds
achter ons; de Ahrstroom heeft zich reeds lang in
boschaadjen voor onze oogen verborgen, VaarAvel,
onvergetelijke, schoone nimf! Mogten anderen zoo
veel genoegen als wij aan uwe oevers smaken. Ik,
heb uwe schoonheden niet overdreven, neen, mijne
schilderingen zijn verre beneden het wezenlijke.
Wij reden liemagen binnen; een oogenblik moest
hier verwyld Avorden, daar de stoomboot nog niet
was aangekomen; dit maakte ons eenigzins bevreesd,
want de herinnering aan Emmerick kwam ons da-
delijk voor den geest. Gelukkig duurde het slechts
19*
-ocr page 303-292 VAN AHKWEILER NAAR ALTENAIIR.
/ een uur, en legen half-een namen wij plaats op
de boot. De stoomboot was, zoo als gewoonlijk in het
schoone jaargetijde, vol volk. Snel ging het vaar-
tuig den Rijn af, begunstigd door het sehoonste
weder. De nacht Avas schoon en voor het jaarge-
tijde zeer zacht; eene menigte passagiers, waar-
onder ik mij ook bevond, bleven den ganschen
nacht op het dek; de tijd werd gekort met praten,
want ieder had wat nieuws op zijne reis ontmoet,
's Morgens ten zeven uur stonden wij weder aan
den wal van Emmet^ick; de postwagen naar Cleve
stond gereed; wij namen plaats, en een klein uur
i ; hierna bevond ik mij vrolijk en vergenoegd in de
armen van mijne goede vrouw en kinderen. Mijne
reisgenooten deelden den ganschen dag in de huis-
selijke vrolijkheid. Eindelijk namen wij afscheid
van elkander, zoo als ik ook nu van u doe, mijne
lezers!
Bk. 220 cn verv. staat; jVemiaar, Nevenaarsberg,
y i lees: Neuenahr^ Neuenahrsherg.
: S;
' i t '
» 241 » » staat als hoolclregel: VAN REMAGEN NAAR AnR-vvElLEr.,
Iccs: VEKBLIJF TE AHRWEItEK.
DEH RtJ'^ -· ' iV Γ- [) - τ -s· r I
"i- i . '