D Ε
lé
Zynde een
Van 't gemeen gevoelen aangaande de GEESTEN, dcrfeiver
Aart en Vermogen, Bewind en Bedryf ; als ook 'c gene de
Menfchen door derfaiver kraght en gemeenfchap doen
Vaa ^
B.A-L Τ H A S A R B Ε IC Κ Ε R T. D.
BETOVERDE
ILO
Predikant tot Amfterdam,
t^AMSTERÖAM,
By DANIEL VAN DEN DALEN,
op 'i mtmi umtn ïie
Het
- * · . . .
Waar in de Gevoelens cn Ge woonten van alle Vol·
keren, die fy t'allen tydeontrent God endeGeeiien
gehad hebben, ende als noch zijn hebbende,
aangewefen ilaan.
Λ 2:îalîQûjben,miîen b?ufti>e»: ttacc eg:fîe boeRcn befc^ laecS^ in ögt
■»· Hcro Nautatotlieetoîacôin ecn acte ban^jiijiïcgtc fîaat/op ben naam
ban Barend Beek, SSoefeljcrftopec in Den ï^agc / enöe baar in qç·
nicibtoojb/ dat hybefigwas metdat Boekte drukken: fobecMaartbenlttti
teut/ i)ier mct|ïjne eigene ftanb/ bat Dp Barend Beek niet en ftent/ enüe
öcmbicfcteïiïïnocö inbimteïiô nooit ictïte bjufeften gegeöen Jeeft; maac
befen b?uft ijan aïle be öiec üoeïien in 4". aan niemant anbec^ ban aait
Daniël varsden Dalen toegcfïaan. îÎ&etÔaiben ftent ftp Uoojtami
geen ij· cnipïawniïoo^ be fgue/ ban bie op befe top ïja» ïjum feff oaöccffij^et
ijpi^ijn.
ν Ó Ό R R
Den Befcheidenen en opnerlienden Lefer r
S A L I G Η É I DÎ
Ndien ooit fchryver nodig vond , enig beright
vooraf te doen over een werk dat hy aan 't licht
gaf: fo dunkt my', dat ik, in fuik ene gelegent-
heid als defe is, niet anders foude mogen dpen.-
Want iii'daar toe boven anderen twee befondere
redeneri 'hebbe; waarvan d'cene dé omftandigbe-
den , by't uitgeven des werx voorgevallen, en·
t ander den inhoud deiTelfs betreft- ^eide vreemd en ongewoon
en ' t laatfte noch voor vreemder aangeiïen door middel van he t eerftc.
Dies wil ik hier den guniligen en waarheid licvenden Leefer beright
af doen -, eerft van 't een » daar na van '^t ander.
Hoe ik dan allereerft tot die gedachten quam,, dat ik iéts ter laJce
dienende, daar dit boek van ipreekt, in 't licht geven foude : heb
ik over feven jaren, op 't einde mijner A'^oorrede over 't werk van
de Kometen „ mçt weinig woorden aangewefen j 't gene ik nu,,
tot beright des Leiers, watomilandelikerfalverklaren. Befig zijn-
de in 't verhandelen van den Profeet Daniel opdenPredikiloel} en
gekomen tot het ïi. vers des 2. hoofdftuks , daar de Toveraars^^
alfo genaamd, hen felf belijden niet bequaam te zijn, om des Ko~
nings droom te melden : ίο oefloot ik daar uit, watmen van des Dui-
vek kennifle, hem gemeenlik,toegefchreven, volgens defen te.ge-
ioven heeft. Ehde want my dochte, dat het niet ondienilig wefen
ibude, fijn vermogen insgelijx te onderfoeken > ofdat fo groot wel'
wefen mo^hte alsmen van hem feit: fo trad ik eens ter fyden, en-
dè nam ter naail volgende gelègcntheid tot mijnen text voor het gene
men Ex. ?: 18. leeft j de reden foekende, waarom die Toveraars niet
ib wel luifen als vorfchen of ilangen voortbrengen konden. De
Heer Tamminga^ loflikei· en faHgergedachteniils, HeerevanBel-
hngweer enf. een geleérd' en godvruchtig edelman , was dies tyds
in de kerk j' en had in ïlie verhandelinge groten fmaak. Ende "al~
fó iljne Hoog Ed. oordeelde,- dat daar iers in was , 't welk gele-
feu zijnde , gelijk het nu gehoord was, by geoefende verftanden.
* ? toe*
-ocr page 6-Aan den LESER.
teeftemminge verdienen, en den ongeoefenden onderrigïitingege-
ven konde: heeft my defelve dikmaals, fo door anderen als in ei-
gener perfoon, aangemaand , om het te dóen dtuk&efi. Onder-
tuflchen nooit fonder werk zijnde, (waaraf ook gedrukte boeken,
fo van andere als van Tïiijne eigene hand, getuigen moeten) fchoón
ik 't niet affloeg ; fo ging dat noch fo haaft niet voort. Zedert
evenwel noch tweemaal over fulke iftoffe geprêdiki; hebbende, v^in
Sauls Waarfegfter in de Niewe, én vaü Jóbs Dtiivel in de Wefter
Kerk; gaf dat niewe gelegenthéid aan racer anderen, orA my tot
het uitgeven van enige mijne betraghtingefi óvèi die ftoife aan te
porren. Noch eens is het te pas gékôriien, dat ik tegen einde des
jaars 1689, den téxt Gal. f: ip. in éftigè léiTen vervolgens ver-
handelende } in de Gafthuis kerke iets. van' défé itofFe te melden
hadde over 't Griékfche woord ^c WéÎk onfe' Óverfet-
tërs venijvgevi-ge vertaald hébhen. Ofû my echter flièt fénbreed-
ften daarop uit té laten, beriep ik m y óp *t gene daaf af ïn kote-
ren ftond aan't licht te kómen j alfo dit ^erkdoe al ortcÎei lïarïderi'
was. Waarom niet eerder, darhéb ik réedsg'éfeii: rtiaaf hóé *t by
kóriit, dat het düs lang ónderWégé bfijft', heb ikffiijneftLefèrvér^
der te berighten. Waneeef ik óvér feftien jaren üit Friefland, mét
mijn beroep van Franeker na Loenén trók j deed ik öiijneri Druk-
ker H. Naüta tot affcheid defe beÎofté : dat hy \ eèrfté wérk, ;
groot of klein, dat ik, nü in Hcilland kotnendé, moghte komen
uit te géven, tot óttdéfhóiidinge dér oüde kennis hem té druk-^
ken geven foüde. Daar toe quam ik eerdór niet, dan Wanneerdc
Komeet, diein'tjaar löSo. en 1081. fcheen, my ftof totfchry-
ven gaf: welke ik in een boexken, Oaderfeek. over de Kometen ge-
naamd, begreep, dat in't jaar ïöSj. in't licht quam. Doch mits-
dien dat hy ^t gaarn wat groter hadde, éndé het my ongelegen was,
veel over zee, en verre van dé hand té latén drukken: ib beloof-
de ik hem nader, dat ik 't felfde \verksken by herdrukkén ver-
groten , of met een aanhangfel van enig ander wérk vennéerdéren
foude. Tot het eerftè vond ik geene reden: alfo myhiemant, mon-
deling noch fchriftelik, enige niewe ftöiEïe , 't zy tot nadere verkla-
ringe, 'c zy tot beveftiginge, *t zy ook tot verbeteringê, heeft toe-
gebraght, of voorgeworpen. Des heb ik jnijné belofte willen quy-
ten, door ieti anders by het vorige te voegen , datter niet qualik
by paflen móghté, éü al lange by my crnftig overwogen V7as; So
Ïad
À
jian Hm LESER.
ûûd ik dan een Onderfoek. over 't fluk der Tnvery en Spekery ge-
reed gemaakt, dat ontrent fo veel bladen befloeg, als dat van de
Kometen : ende liet hem dit in den herfil des voorledenen jaars
herdrukken, in meininge 't ander daar dan hy te voegen. Doen
hebbende (alsgefeidis) al enigen tijd te voren, ende noch jongfl:
den 27. van Slaghtmaand I685>. gemeen gevoelen opentlik op
iloel weerfproken ; fo quam my effen twe dagen daar na een Fer'
haal van ontdekte Tfivery <fomen 't noemde) uit Engeland ter han-
den; fo als het daar, als wat befonders, in druk uitgegeven was.
't Welk bevindende van fuiken inhoud te zijn, dat het nadrukken
deifelfs in onfe tale, vermits de niewsgierigheid der menfehen, eer-;
lang onvermijdelik te verwachten ftond, ende mijn gevoelen ech^
ter regelrecht ftrijdig was met het gene daar in wierd geacht be-
wefen te zijn: fo fagh ik te gemoete, dat lichtelik daar door enig'
vooroordeel tegen mijne gedachten, noch fo verfch ter preke ver-
klaard , en fo vryborftig uitgefproken, daar uit foude gevat wor-
den j met onvermogen, om de kraght van 't bewijs, 't welk fich
hier in dat werk fcheen op te doen, te wederilaan. Dies wierd ik
te rade, het liever felf in onfe taal aan 't hcht te brengen, eer het
een ander dede : mits daar by voegende enige mijne Aanmerkingen,
dienftig om den Lefer de ogen te openen ; waar mede hy alle dier-
gelijke vertellingen ten gronde toe befchouwende , geenen nood
meer hebben mochte , om daar door in de gemeene dolinge ver-
ilerkt te worden. Met dat Beright verfocht ik doe den Lefer, fich
voor eerft te willen behelpen, tot dat de dru;k van 't voorichre-
ven wei'k , belangende de Tovery , geëindigd ware j waar toe ik
nieinde dat ik geen langer tijd als tot in d'andere maand behoeven
foude» Maar 't ongemak des winter-tijds en der plaatfe over zee,,
mitfgaders ^t werk van Ainsworth, opdefelfde pers gedrukt, bragt
daar enigen hinder aan : waar mede de tijd vaft lengende , mijn
werk, gedurig voor ogen zijnde, onder de hand aanwies en dat
van de Kometen verre over'thoofd. Meteen quamen middelertijd
door 't verbreiden van 't vooruitgefonden Engelfdi Verhaal ver·
fcheidene brieven van geoefende verilanden y en wierd ik overal
daar 'tpas gaf,- ook mondeling doorgeleerde luiden over dit iluk aan-
gefproken, fo die tegen als die met my hielden. Daai'door wierd
my fo veel ftofFe , 't zy tot nader onderfoekhet zy tot beveiliging
of verklaringCj pok tot verdere uitftrekki^ge mijns gevoekns, aan
de
-ocr page 8-de haiid gegcvenj dat ik 'c werk noeh ^ens vermeerdc , en in an-
der orde fchiktej fo verre dat her gene naiiwelis een bóexken was
tot een volflagen boek gegroeid is. OndertuïTchen ging my de druk
•tot Leeuwaarden niet alleen te langfaam voort : maar ook te laftig, om
de verbeteringe der drukfouten , dié der noch maar al te veel in
^t eerfte deel gebleven zijn. Om die beide oorfaken braght ik't werk
met het begin des tweeden deels liier t'-Amfterdarti over; daar ook
al enige tijd doorliep eer 'c aan den gang raakte; echter, iiitvoor-
feide reden, beter ging na mijnen fin. OndertuiTchen wiil; een an-
der niet, waarom 'c werk fo lang achter bleef·, en meinden enigen
al (ja feiden *c ook volmondig uit) dat my de moed in de hielen
fonk, om tegen den Duivei in 't veld te treden. Daarom, cn om
dat gedurig vragen en fchrijven , wanneer dat eindelik mijn boek
^aan 't licht te komen ftonde : fo gafik de tWee eerfte boeken vail: aan
'c licht, achter uit de twce laatile noch wat aangevuld, op dat het ak
een werk op fich felve moght beilaan, ende dat, om den Leiêr des te
eerder te voldoen. Hopende ondertuflchen, dat ons God de dagen, en-
de my fo veel genade geven foude, dat ik moght vervullen 't gene noch
ontbrak, ende buiten twijfel uit het lefen van dit werk nadere cverden-
kinge vereifchen foude. Doch meinende dit werk voor 't uiteinde des
voorledenen jaars, mede tot gerief der Boekverkopers af te doen:
fo heeft de vorft, doe fchielik invallende, dien toeleg verhinderd ,
niet fonder merkelik ongemak. Want eer de drie laatfte bladen van
hier na Leewaaaden afgaan konden, was de fchipvaart door hetys
belettjen ik met eene van geiegentheid verlleken,om aan mijne naaile
vrienden enig exemplaar dat volwas te leveren. Waar op echter noch'
al hopende,terwijl de vorft vail aan hield, fo raakt mijn Boekjdat ikfelf
hiermiilënmoeft, dus onvoltooid buiten mi|ne kennis nitgegeven,-
door Frieiland heen in veeier handen. En ilukswijfe hier en daar,
gelijk 't gebeurd, ileghs ingefien, gafdat dan geiegentheid, fodoor'
't lefen als door't horen feggen, dat fich d'een en d'ander uytliet om
daar qualik van tefpreken.So veel als my daar afis voorgekomen,waren'
fommiger gedachten weerdig, om my daar op nader te verklaren, had
ik het in 't Boek niét al gedaan. So fy alles lefen, fullenfe van alles het
beicheid wel vinden : het zy van mijn oogmerk en de'reden die my tot'
dit fchrijven braght; waar af ik in defe Voorrede en 'teerile hoofd»·.
Huk van het Boek ten klaarilen fpréke j het zy van d'uiterile nood-'
wendigheid tn nuttigheid, in 't eerlle, m op een na 't^ laatile hoofd-
iluk
Λ
-ocr page 9-ISatJ^Jm-^E êŒ M.
ftuk kortelik bewcfen. En dit de ilukkca die fy daat nodi niet éni
hadden, wanneeriy't anderlafen. Dies.ik, pm't voorgaandemis-
gevall, huiten mijne fchuld> en tot mijn ^oot ongenoegen bygeko"
men, door mijne voorforget^rerfettcn; deii Leeu waarder Boekyer-
kaper fchreef, dat ik hem verbood eén.oanagiex-eEnplaar , folangak
't boek noch niet volkomen was, meer te yei-kopen.^ Daar by dien tuf-
fchentijd waarneemende, dat het water noch bei|o ten bleef : fo voegd^
ik noch tweehoofdftukken achter in het tweede boek, en vedengde
de Voorrede : om den Lefer dies te beter, teberighten, wat tnijn ei--
genthjk gevoelen en mijafuiver oogwitwas. Sulxhebbenfy ook alle
( volgens 't genemy is voorgekomen) die 'eei'fl: de Vóórrede, endaarr
na vervolgens'tgaiifche werkdöorlefenhadden, duidelikgefiéiTf j eii
fo weltegensieder een, als aanmyfelf bygelegentheiddankelij.k ver-
klaard. Maar dieder quahk affpraken, hadden'cfleghs hier en daar,
fonder vervolg van reden, of ganfch niet gelefen, of niet willen lefen.
Ditbleef alfo, en met een't vragen, waar mijn Boek toch bleef, dat
ik felf niet machtig was 5 ende nochtans inFriefland al lange gelefen ί
totdat de zee wederom ontdooid, meer menfchen met alfulketijdin-
gen van miin Boek ^ maar noch geen boeken overquamen, als maar ter
iluik. Het wasnaawlijx menfchen te beduiden, dat een boek in de
weereld was, ende nochtans in ganfch Holland niet te vinden, noch
te koop in de ftad daar defchrijver felf woonachtig is : ende noch won-
derlijker, dat niet alleenlik mijne eerwaarde Amtgenoten inde ftad
het niet en hadden, maar dat het ook by my niet en was e^n hen te ge-
ven. Vanx6. ftux in alles, voor en na, van hem aan my gefonden,
heb ik ter naauwer nood een voormy felf konnen maghtig blijven j
gevende defelve, fo haaft als enige met haafte waren ingenaaid , voor
devuift wegh, aan vrienden diefe my uit de handen haalden. Raak·^
ten iemant dien tijd dat ik'er hadde, die kreeg j foniet , hy ging he-
nen fonderboek. So graag is niewe waar, meeil wanneerfe qualik té
bekomen is.
Nitimur ifi vetitumy femper cupimufque negata.
Want hetEoek is allereerft op den 11. deier maand alhier te koop
gewcfeft ^. lange na den tijd dat de laatfbgedrukte bladen van hier
na ■ Leew-arden gefonden zi}n , ende alfo'tboek geheel volkomen
in handen van H. Nauta geweeft is. Een boekverkoper van hier
hadde hem om -50. ftux gefchreven 5 en die ook op fijn weder-
ichriiven .verwacht ; doch niet bekomen. Wat doe ik ondertaf-
# *
-ocr page 10-fchen ? Zijnde daarenboven, net 8. weken nu gelden., dôorteer
waarde vrienden , die 't boek noait geilen, en noclicans veel daar
af gehoord hadden ^ over desfelfs inhoud ganfch minnelik aangefpro·»
ken, in overleg wat hier beft te doen zijn foude : fo fchrijf ik aan den
Drukker Nauca, dat ik hem alle d'Exeraplarea felf afkopen, en ge-
reed met goede winft betalen wil j; om defel ve dus in mijne maght te
krijgen. Dan was mij η voornemen, terwijlikd'overige twee boeken
hier liet drukken, midderwijle metdefelfde vrienden neiFensanderenf
my te beraden, of ik 't openbaar uitgeven defer twee eerfte boeken
ibude laten.voortgaan, na dathetnutochalinFrieiland, en vandaar ,
geheel of ftuxwijfe verkocht, en weereldruchtig was : dan of ik
't liever onder my beruften liete , tot dat het geheele werk foudc
gedaan zijn. Het eerfte fcheen wel beft, om den fchijn te ontgaan,.
als oft ik felf fchroomde met mijn werk aan't licht tekomehj of
berow van't fchrij ven hadde, daar fo veel af te feggen was. Het an-
der nochtans quam met mijn eerfte oogmerk over een, fo als in 't
begin gefeid is : dat was, om't geheele werk, eerftfo klein begre*
pen, fchoondaarbreederuitgewerkt, teftens uitte geven ; op dat
een ieder hadde mogen fien, hoe het zamenhing, en infonderheid
uit het laa^'fte deel, wat vrught het in de weereldkonde doen. Maar
gelijk my dit, uit oorfaken flus verhaald, ontfchoten is ; fo is 't hier
pok gegaan. Want nâ wiilelinge van brieven klaarlik fiendé, dat ik
met den boekverkoper Nauta· over den voorleiden uitkoop nooit eens
worden foude: wierd ikgenoodfaakt, de boekeny uit mijne maght
zijnde, in de fijne te laten i ende, mijn wettig oogmerk op ene ande-*
re wijie , onder Godes fegen voort te fetten. Dies van hem door
enen volgenden brief eindelijk affcheid genomen hebbende, fo ben ik
naderhand, nu maar 4. weken geleden,. mét mijnen vorigenBock·
verkoper alhier , Daniel van den Dalen, eens geworden, om hetge^
heelewerk wederom uit den grond op te halen: en overfien, hier en
daar nader verklaard , of beveftigd , in defe vorm als de Lefer hier
fiet, op twee, perflen teiFens te doen drukken ; en 't eeruboek na't
ander uit te geven, , om den Lefer dies te eerder le voldoen. Wanifdé
750i exemplaren die Nauta op de twee eerfte boeken gedruict heeft^
konnen niet veel ftrekken , ende zijn , fomen magh bemerken , d
' meeft onder den man. Ook heeft het uitgeven van dat werk voor den
tijd, als't noch niet volmaakt Was, oorfaak en aanleidinge tot fuik
ene nieuwe fchikliinge gpgeven. Nu .geef ik hier den Leier ^t eei-fte
boek , met een Hoofdftuk op 't einde vêfméerderd, dat Ïk 'n'odig"
vond daar by te doen. De drie anderen hoop ik ( met de hulpe van
God ) van maand tot maand te laten volgen. So fal een grager weet-
Ïuftj (wiÏ ik hopen) van't eengelefcn ft uk tot het ander ontileken,
njijn werk bedachtiàmer doen overwegen,; en den godvrughrigen
Leièr bcquamer maken , om beicheideliker oordeel, dan het in dat
ieerfte mis^erftand heeft konnen zijn, daaraf uit tefpreken. Dit was
hét al dat ik te ièggen hadde van die ongewone en niet min vreemde wij-
fe op welke dit b^oek buiten mijn vermoeden in de weereld komt.
Nuhebik van, mijn oogmerk no'ch,tefpreken, en wat my tot fuik
eeff gevoelen braght als ik in dit boek beweere. Èenfdeeis \vas het ei-
gene genegentheid, om alles wat ik weten moeft, niet na waàrfchyn-
likheid, maar grondig te verftaan} anderdeels, de vreemde bejegenin-
gen die ik in Friefland over mijne eerfte fcÎiriften hadde : 't gene my
door ondervindinge d'edefien, hoe weinig ftaats op menichen oordeel
is te maken, in ^t gene fy gemeenderhana eens hebben aangenomen oi
te leeren of te doen. Wiant mijn boek' over den Cateclufmus eerft
eenparig by deFriefen veroordeeld, fonder dat van ontrent 200. Pire-
dikantert een de reden \yift, waarom het veroordeeld was ; daarna
wel tweem.aal wederom eenpariglik voor goedgekeurd, fonder dat
het minil in de itukken die bet wift waren, fo veel de leer aangaat, daar
in veranderd was: (*t zijn wonderen, die ikverhale ) fo gaf my dat
te meerder oorfaak om te denken, dat een opreght Kriften leerlittg,
cn vooral een Leeraar moeft betraghten fuiken veriëkerdheid, als hy
buiten menfchèn oordeel uit den grond der faken halen magh. Dies
heb ik mytfederd ook daar op gelegd, dat ik onder Gods genade, van
alfulke dingen als ik voor my felf moeil: weten en aan anderen leer en,
niet den ti-ant, maarde Schrift, en Reden, daar die by de Schrift te
pasquam; volgende , moght verfekerd zijn. Volgens dien, geen
oogmerk hebbende iets aan 't licht te geven , dan daar my dochte
dat der weereÏd aan gelegen was : fo nam ik nooit de pen in han,-
den om te fchrijven'tgene wel gefchreven was. Maar om de dolin-
gen in leer en leven , die 't meeile deel der menfchen ingenomen
hebben, fo veel in my was wech te fchuimen: of ten minften d*or-
der te verbeteren: 't zy dat ik daarin d'eerfte was, of dat ik noch
iet naders hadde dan 't gene my van anderen was voorgeko-
men. Ik heb daar boven anderen ook noch beibndere reden
toe. 't Is niet veel min dan zö". jaren, dat ik my in d'Hoge School
tot
-ocr page 12-Âm àen L Ε S E R.
mi|negeern'tén beften, op dat God verheerlikt werde, én de waai^
héld îtt-het licht geftcld. 't Is derhal ven mijne fchuidniec, dat ik
my aan hünne, dacis de gemeene uitleggingc , die ook in 't eeril
de mijne was , niet meer en houde : maar der genen die Γο niet ge-
daan hebben , als ik nu genoodfaakt ben te doen. Nochtans ben
ik 't niet alleen ; maar volge lleghs daar in fecr vielen ., ook dié
lange na my quamen , ende buiten nood her felfde ondèrftoódeii :
fodatfefelf niet fchrevcn dan om fo te fchrijven } en d'eérfte,proe-
ven hunder jeugdeliikeoefeninge in't veranderen van geleerder lui-
den langbekende Uitleggingen en vertalingen der Schrifture ftel-
den. Des docht hetmyal volle tijd te xijn., nu α k.fo verre op mijne
dagen ben, om ten laatften eensmeteigen ogenuittefien, enuit dc
borft te fpreken.Want of éenigen van ons al te voorbarig zijn geweeftj
om 't getal der bewijsredenen tegensandersgefinden te vergroten ,
daar toe de Schritmiir op veele plaatfen te doen fpreken't gene in
de woorden niet enleit : dat is voor hunne rekeninge ; niet voor ons
die van beter wapenen ν oorfien zijn, om de waarheid voor te Haan,
daar de ganfche Kerk op ruft. Maar dit is een gemeen gebrek, dat
elkiïjn verftand of dat van fijne meefters mede brengt, wanneer hy
tot den By bel komt} omden felvendantefchikkennadenfm, wel-
ken hy, fonder grondig onderfoek^ als hem aanvalligft, éerft ver-
koren hadden. Dat dekiel van vooroordeel neem ik wech; en île
dan watter overblijft, om't onfydig oordeel uit te vinden, datden
reghten fin der Schrift verklaart. En ik ben verfekerd , dat nooit
menfche van gefond verftand , eene van alle die Schriftuurplaatfen,
die ik onderfoeke, op diewijfe als men heeft gedaan verklaard heb-
ben ibude ; had hem 't voor oordeel van de grote maght en kraght des
Duivels, of'tvoorneemen, omdeesof gene doling te weerleggen,
daar toe iiiet gebraght. Hier af heb ik al bereids de proeve by my
fel£ vernomen, dat leerfame en geleerde luiden na die tale luifterden,
waar in ik my ib na by aan den text des Bybels hield. De voorhaam-
fte hoofdftukken heb ik al voor defen ( als ten deele fluis gefeid is)
opentlik opftoel alfo geleerd: en daar door gelegentheid gehad om
te verneemen, dat mijn preken meer verlangen baarde na mijn fchrij-
ven. Self ben ik dikmaal in gefprelï geweeft , met mannen die te
reght geleerd en met een godvruchtig zijn : welke my de voornaamfte
Hukken uit de Schrift in dit Boek behandeld voorftellende , genoeg
te kennen gaven, datfc eensdeels voldaan waren , en anderdeels de
verdere voldoeninge op *t overige van my verhoopten. Of ik hunne
ver·
-ocr page 13-verwachtînge voldaan hebbe, ^ moet ik billik, endc wil ik gaei-ncaant
huîî oordeel laten. En middelertijd datik 'c ook van hunne vriend-
fchap wachte, Ib houd ikmy verfekerd, ■ datfe,. Ichoon in alles geen
genoegen nemen i echter noch mijn oogmerk prijfenfuilen, entert
groten deeleby fpringen, ommy daar in voort te helpen. Niette-·
mm ftel ik mede buiten twijfel ! dat het grootfte deel der Lefers ( daar·
het my nooit om te doen was, maar om 't befte ) meinen lullen, dat
ikmy met fuiken boek als dit te fchrijven groteli:^ befondige. Doch
dat fal alieenlik wefen^ om dat ik al te weinig,· nahun oordeel, van
den Duivelhoude. Want het is alreeds fo ver gekomen, darmen't
fchierGodvrughtigheid gelooft te zijn, veel wonders aan den Duivel
toe te fchrijven ; en voor ongelovigheid ot reukeloosheid houd,.fo-
men niet geloven wil, dat de Duivel fulx kan doen als 'er duifenden
getuigen dat hy doet. Te weten, datisnugodfaligheidi foiemant
God van herten vreeft, d.at die ook Duivel vreefe. So niet,
men houd hem voor een Atheifl, dat is die geenen- God gelook \ om
dat hy niet en kan geloven datter twee zijn j ,d'een-goed en d'ander
quaad. Maar defen mein ik datmen met veel groter reght den naam
van Ditheifien geven mogte, ( gelijk'er eertijds Trkheifien waren)
dat is, gene die twee , defe die drie Goden geloofden. Wil men
my teroofaak mijns gevoelens énen nieuwen name geven : ikmagh
lijden dat het Menotheifl magh zijn, dat is dïe maar eenen God gelo-
vej eenen Heer en Zaligrriakerjefus, op wiens woorden ikmygan-
fchelik verlate, wanneer hy feit : vreefi niet de genen die alleenlik^t Hc-
haam doden kpmen : ,maar Hem die hjfen ζΛβΙ verderven kam Matt.
10:28. Veel minder vrees ik dan, die : over geen van beide maght
heeft: noch ook het oordeel van die voor hem pleiten. Maar/W/V» <
hjÇnlhenGodif t hy twifle voor hem felven, en dat tegen m^om dat ik
[tjnen altaar omgeworpen hebbe. Right.órij. In den naam des Beeren
der Heirfcharen hebikdefen Goliat dus aangegrepen i laat fien wie
dat hem helpen iâl, Dochfomyiemand anders overtuigen kan, ende
hy dat doen wil met fachtmoedigheid î ik fal'tvan hem voor grote
vriendfchap nemen. Maar dan bid ik, dat hy nevens my hemfelf
van nodelofen arbeid doch verfchonen wille : fo verre , dat hy 't gan-
fche werk van voren aften einde toe doorleiè: eer hymy , ,'t zy
fchriftelik zy mondeling i iets tegenwerpe ^ omtefien, of'tgene
hem, hier en daar iets leiênde, ophouden of mishagen moghte, je· ?
dien draad van 't werk felf niet woixJ ópgeloft. Want hy toch de moei-
se s ,die ikhem nu verge, noch eens foude «loeteii doen ^ om de plaat- -
Aan Jen- L E s Ε
(en; die ik hem in 't aftïwword wijfeü fonde, nate fien. Des moetmeti
't my te goede houden, Γο ik den geiien dién 't fo niet en luft, geen
antwoord geve: welke dog omiuc ^ijnfoude, en ons weerfijdsbe-
letten, onfen tijd tot beter tebefteden. V
\
Den i^fan Lèntetnaand 1I.
I . ' ' · ' ■ -•.•..yrn.a
iMi
^t ntitt iJÈtfefeetï! / öat ^m int mtij iiatt 't itolgitt^e ΐ&οίδ
( bm οοδ aï aan óegómten te ö^wfefem ^ «iet^ «îîgelaîett/
'tgene m De«1ï$ctoarîfeeî>?wli0etîaan öeefu Jl^aac let^
I^ieir£niïaai:oïieneanîim¥>ïaatfe0efïeïîi; ijmnttii titf^iiÉini
tie^ imfesf / ompt öoo?mfl mei ttoeefioeto afremafen /
eeni'öfinii ijeranDerîi ^aarcnöoben op fomaiip
fett toeï loat tngeboegt/ bat tot naïiereöer&ïatinge ijff öeöefïï-
0in0e Wenen 6onöe : Οοφ in öit eerfïe ôoefe anöeri^ niet ban eni^
ce toeinige reseïi? in 0et x. tttofbfïttô j en 'tm^m xxtv.
^oofbfïufe acitee aan»
: iii
- lil
• r
I' r·
! ;;
ÊERSTE
i"
!
ï. I·
Pag. r.
Waar in de Gevoelens en Gewoonten van alle
Volkeren, die fy t'allen tyden ontrent God ea
de Geeftengehad hebben, ende als noch
zijn hebbende, aangewefen ftaan.
ï. H O O F D s τ U K,
Tot Inleidinge van altes dient, de betraghtïnge van de Gewightig-
heid defer lloffe , de Noodfaaklikheid en Nuttigheid derfelve,
ende d'Ordcr die daar in te houden zy.
§. I
\
^ onbetuecin tm toecîî / aï booi ïauôc ïjcïoofb/ m
noci) langer bebaciji: maar nu eerfi tot njpisöciögei
&jag|)t/ cnbc nociftan^ fojgeiift om tetoagcn. ©er^
fcfjeioene beicgcningen / ίιίε mp lioffe gatien tot cigc?
nconbertiinbingc/ be reDenm öaar ober biïtmaaï ge^
toitTeïb metïutbm ban gcocfenbe óerffenen/ en eigene
oefcnmge baar mebe berramgb; bjagijtenntpnieeten
meer in oberïeg ban gebacljten/ of't fo toeï toefen
mogöte / aïg'nien booigaan^ bp geïettcrbcn en ïeïten ban bie bingen
fp?eeW/ bic gemeneïiït ben ^uibeïtoegefcöiebcn bjojben. €cÖter foabilfe
mp noci) aï niet fo feer tot een ernfiig onDerfocïi ban bat fïuït ontïebigö
Öcbbm; öaö tfe niet gefien/ bat beïe/ en ηιίΐΤφίεη be meefîe geboeien^/
bp aïïeman/ οοβ bp gcïeerben aangenomen/ op feer ïotfe gronbenbïot^
ten. ocfïgïiiÉ'flaf mp een onfpbigö onberfoeh ban berfcfteibene bin^
geil/ bie my beei^ in mijn ï>eroep/ becï^mCtageïifetiöenommegangonts
moetten; en te bjetïï gefïeïb/ mijn gemoeb tot toeflemminge becpïigi)t:=
ten. 3©aar boo? fiet noobfafeeïijfe gebjeefî i^ / bat ίβ feer beïe fafeen / eerfî
uit öet gemeen geboeïen/ en boa? onbepioefbereben aangenomen; baar na
in ben gronb onöerfocïjt/ berbjo?pen öebbe : enbe aïfo nu beeï minbec
toeteöanife te boren geïoofbe. ^n geen fïuft i^ mp bat meer gebeurö
ban baar iït nu af fcö?i|ben baiï. ji^iet bat iït ï^tec m booj ijebbe/ ans
öer ïuiben fcöjiflen in bien beïe te berifpen/ of onnut te maïten ; maac
mijne gebac|b«n bp be^inme te boegen/ om ben bjaarôeibïiebenben ïe^
tebeïigDtei^ — ^^ ■
- -..... ^
-ocr page 16-* f, z. 3©ant ift mdne niet te öoïim/ inïifen ik fc^^t/ bat necïi alïe.^
ttfetgefeib t^ toat tec faïic bient ; be ijorigc nacïî aï enîgfinl toecc-
||ou0m5tjn0eboo?oberijeMebcnetooo|O0?0Men; fcftoan al bcic bp ïjm
îooarcn afgeïegb» ^at i$/ mijn^ oojbeeï^/ fo bid/ aï^ batfe bcéîî&uii
teetïîcn tm stoten belc ftclbôm afge&?oïien ; om öè menfci^ên baiî
ïi^igeliobigiîcib en onnutte b?efe te ûeûjîjben : maac [ift foube ||em bcn ce^
ncn lîceu op ben anbercn niet ïaten / mogôt ih na mijnen fin begaan.
(Cat öet feïföe getoeïen ixiiï iîfi ften of li^ mijne ïanbgenoten / en infon-
becïjeib bieUan eene feïfoe isei0beniîTe 5ijn/ obejcebenfian: öenöibbenbe/
tatfe mijn fcö?ift met fo Ujye oebacijten ïefeit tuiïïen / aï^'t tan mp ge^
fcöjebeni^; om geen anbete reben aan te nemen/ ban bie op 'tnatuuci
ith ingeftöapenïiclöt/ op ben Maren fin bec J^. ^cöjiften/ of op tuet
ïiepioefbe onbetbinbinge gcgconb ^ïî &ebiic groot geïijït / mijnen Ee^
fer tot befe tjoojtoaatben te berpïigöten t niet aïïeen om batfe öp nie-
ttianb ftonnen gciujaafttÏoo?öenî maar ooït/ ombat ife mpfeïftijptoii^
ïig onber befe toetten gebe; enbe noc& aïïermeefï/ om bat be faïte feïf/
gijnbe ban 't uiterfie getoigöte/ f«ï]c boben anbere bereifciii»
J^ani ίίΐ öouöe nip feiben ten boHcn becfeherb / m 't faï ben
Stefer/ öoop iU / in 't becboïg toeï ïtïaarïift bïijfien; bat geen ijoofbfiuft
be^ iiïifîeïîïicn «Deïoof^ fo ftoaar tocegtaïjj Dît: en batfc aïieïo^ enon?
fietoijfïp 5ijn/ fo men 't gemeen gcbockn/ bat ôet boïft ban ben ïifïen;
Ï)e magöt be^ ^uibeï^^eeft/r.kten bertoerpt ef iffcr/bunïiton^/
toeinig aangelegen / bat top tod bcrfetorb jtjn/ of öe ^lubeï ooK eert
ïloningrp op Warben ïjeeft; en ijoe ban bi gren^paien fijner öCÊtfcïïapi
Mpe ban <6ob^ eigen ïïp te fcljeiben sön i Φf i^ 't onnoöigh oiiöers
focôt/ öoebeeï groter toonöertoerïten een berbjatcn fcöcpfeï boet/ ban^
<0ob feïf ooit öeeft gebaand en bccboïgen^y of felf op fuïM gcon=
öen tiiel fo bed tebetrontoen/ be^nibdtoeïte b^efen ip? ©earcnioe^
ten bie gebarsten ban een ïînfîen öerte sijn 1 .^ocötan^ &eeftet mu aï^
tijb fo toegefcïjenen i en ïjoc Dieper ïb nu in bit bjcrïi geraï« / ïjoe öet
mpnocöMaarberfcöijnti bat bie fuïiïe bingen ernfïeïm gelooft/ biemeit
ïioojgaan^ aan ben 3^uibel en fijnboïït pïeeg toe te fcfiitjben/ en foaï^
men gemeendift bp geïeerben en bp ïdïen baar ban fp^eeïtt ; niet en;
Ifean betorifen / Dat ^efu^ i^ De €ii?ifîu^/ of Dattec geen meer <iBoben
îijn ban een» ^p âlbicn ίβ Dit ben Eefer niet op 'tftlaarfie boe begrrj«
pn/ ober 't gene Daar ifenubanfcftjijbeittoili fo ig al bit bjerït / Dat
gier beginne/ tebergeef^ bebac&t.
§. 4. .fï^aar inbien ntettebergeef^/fo faï menoofemeteenefïen/ bat
îjetôoogïiïî nobig betoijlc 't boïö nocô feïf Doo? ïuiben ban gcïecrbs
geiD en bannaam öïDebolingcberflerfttbjojb/ toeïFtc met befdfbebooj?
aojbeeïm ingenomeii/ ïïunne geïeerbijeiby fiem en fiijï tc bjerfee fieïïen/
am Óen in bien booïöof om te ïeiben. Üiec toetBOjbenberfcfieibenefpieus
ien en berteïïingen wit De t» i)cô?ift mi^bjuiftt: todfte niet bjd onber^
ii^t/ uotómei anbew i^eça^ï^n / fm fçplinl m bat m
II. H ο Ó F D s τ υ K^ I
BûÊïctt / 't tôeïïi te teieetdb ban bcn ^uibeï ifieeft. .îîSaac ^mttU bat öe
fi^ïbc; iubtenfmûccfîaan/ tegen Mare uitfp?afen/
o^et begconbcegeïcn onfe^ <l5eïoûf^ ïjecftnaseiatm/ op 'tftmiïdiftfïejïïïi^
îng fo gaat tiafï/ batfe iicïïoubm^ bm gconbfïag onfcc ^aïisöei^
niet en Bonmn tiefiaan. <ên 't iieeft mp aï isanoijecïang oiïöiiïöeïiït α^^
fc^enen/ öat onfe ^cïjJîfîacïeecbôeib in fafeen ban toeinig getoigöïe/ of
inimec^ öan be minfie feBccöeib/ fo ieberïöl geljanbeïb too|b ; öatmcn baac
aan op 'tminji niet peutecm magïi/ of't ié aanfïonb^ lïan onrecîîifînf
nigôdb ijecbacijt: en öaimen onbewufÏcöen âtec faften toan 't uiter^ïebe^
iang nocö niet tmé/ of in bie cenigöetbgantfcöonöegconb i^. ^ettjyïe
'tban nooit :icmatiûi quaïift afgenomen tüo?b/ bat lp tot tecMacinge of
betoeeringe ban enigïjoofüfiuïibe^ <iE>dûûf^/ iet naöer^öanijan anöeten
gebaan iua^ aan 't ϊίφί biengt : fo magö iïî W mp feïbe toeï berfe»»
feecöSijn/ batih een goeb toecfe boe/ toanneec ih obet bat gene/ tuaar^
mebe 't ganfcö gebobj bec faïigmaftenbe ïeece fïaan af uaïïen moet/ fa
bed berigöt^gebei bat eïft een/ bicöetonpattïjöig ehmetetnfiiiettagiit/.
baac uit bJïjfec bjojben moet.
f. S- ï®at nu ban ïjet tegenbJOO?big toecïi ftetceft/ fo toiï ife benEe^
fee öiec boo? af ban ben inïjaub ïïo?teiife becigijten. 3|et faï cigentïöfe
baac op ften/ batbJp gronötg bjeten mogen/ bjat be'©uibel becmagö/
en bJat boet, 3^at i^/ ï)oe becce bat fijne ftenniffe fïceftty §et 5p i»
natuucïiïie of boben-natuucïiïiebingen: tegenbjoojbige/ biebao?bemcni=
fc£)enbectio?gen; oftoefeomenbe/biegeöeucïift/ bat i^ mogeïift / ennocija
tanénietnoobfaMiïïïön. ^aatbeneffen^ / toat befîuuc ban faftenm
toatftcagftten bat öpïjeeft/ om tn be .ï^atuuc/ of boben af tegen Ba^
tuce te toeciicn. iBat gemeinfcïïap bat be ^uibeï met ben USenfcöe /
met iit$ menfcj&en Eieï en aïiecïianbe aticl^aam &eeft: om befeïbeofbeca
feïbec gebaanten aan te boen/ op ^teï of Hicöaam te bjecften / gunne
gebatöten/ baben/ bjoojben en gebeecben te befiiecen. îî^at Ôpbojs
öec^ op 't bee/ op 't getoaé be^belb^/ op bieec entoinb becmagïi; öoe
een ttienfcïj boo? fijn b%uïp iet bieten ofte bjecften fean» Φλ öïé
iffet aïtoaac in be ï©icc&eïacp cn Cobetp / be ^poïiecp en ï^&^omecp
becufi: toeïft aïïe^ in öit boeït fiet een met bft anbec op eenen boet beca
ijanbeïb bjojb.
6. iBaac mit^bien bat be gconbige Benniffe befec bingen aan me
anbecc ïjangöt; U toeten/ toaac in bat be natuce ban een <0eefï befîa/
en &oe befeïbe ban een ïicftaam onbecfcöeiben 5»; alfo öe ^uibeïen bui^
ten aïïe tegenfeggen geefien 59»» / en be menfcge gcefl en ïicgaam f fa^
men i^ i fo moe^ bit toecït fo beeï biepec uitgeïjaaib ; en be natuce bee
Geefien/ goebenguaab/ beneffen^ bie ban ben jilenfcïje boo?af onbec^ï
focfttsijn. ©ojbec/ nabemaaï<0obfeiif een <i5eefî / enbe noeötan^ on^
cinbigô enonaf&angeïifti^: fomoet on^ begeïpöeib bec benaminge niet
beïetten ; maac tet befeenb onbecfcïieib tuffcïjen ben ^cïjeppec en ôet
fcöepfeï beeïeecbeïïiïigôten/ tot een nabet onbecfoeïï/ &aebeel be ongcf
trÖiipÊiïi eccfî feati bc sefcftapetien bcrfcôiït bcfe tocbetom ttict
of fonöcr ïicôaam îô'ntic / moeten nobeïift na ftegocen oijîjeïfcôeiôen
δίίπ.
7- Cot fuïft eeiî itiorileïiïÉ toerft faï fi^ ttUtt nieaiant scem be^
gcUen / öieniet eu iaeet of ïnemeclRt/ ftoe beeïecïep s^boeïen en sebjuiïi
îiien aaiîsaanDe in be toeereïb i^. bie een^ βρ ïjem feïben oDerïeft/
toat uien oüeraï baar <0οίι ïanb l&eeft ijan bie bingen fjpjeeftt en toat^
lîien boeti öo^bjoB bat ïjet be menfcgen met be <0eefîen iebben/ entoat
aï toeec baaront te boen ίφι faï toeï öaafi iiegeecig tooiben^om baacûbec
sconbîs onbcjcegïjt: te sijn; ojp bat Bï> tocte / toat met toaarSeib ofl^
baïfcöeïtïissïoofü/ enbe toat baar nefen^ na beïjoten ofte onbeôoojïgft
too?b gcpïcesb. <©m befec oojfafeen toüïe boe ift een bectoog boo^af / ban
öïfobanigegeboeïen^/ ai^ be mertfciïen ooit of ooit/ oberaï toaac 'tjijn
tnoööte / ban <i5ob en be <0eefien ïjabben; en toat mtbbeï fp gebinifeten
om befcïben aan te ïjaïen of af te fteren ; aï^ mebeban betoecfiineen/
ïtte fp bctmogen^ jijn boo? ïicasöt berfeïben te bejciööten, uit
moet ban be floffe ontfïaan tot nabec onbecfoefe / toat on^ be aefonbe
ïieben of be goöbeïifie^cójiftbanaïfnïïïebinsenïeert / cnöeb'enDecbim
Èinge baar ban getuigt.
8. ^uïr in goebe oibe te becïianbeïen/ fo ift bat ifr bit gegeefe
toerfe in bier 25oeïten onberfcijetben ijebbe. ^n 't eer/ié faï ift fielïen be
<0eboeïen^ en't25eb?t)f bec öoïfeecen ban aïïetijben/ ïanben/ sob^öi'eni
fïen ^ nopenbe be <©ob0cib en öe <i3eefîen / goeb of ouaab. «Deboeïenâ
fég ift en ^ebjöf : toantmen in 't bctr^gïjten aïler faftcn beibe moet
booi ogen Ijebben. / be lennt^ en be 5©aab ; beto^ïe niemant ietâ
metbîugïît geïeerb faïïiebften om te toeten / inbien ïipniet in 'ttoerfetoiï
(ieïlen 't gene |)p gdeerb ïjeeft. J^ebecom fo faï men boojgaan^ fm/
iiatbemenfcf)en in öun boen en fpjefeen fici) aanfïcïïen na batfe geïeecö
5tjn. ^ienboïgenbe ïjefa iïi 't a^nbecfoeït / ban 't gene in bit eerfîe SSoeft
Ijecpaïb too?ö/ toeberom. in ttoee becbeeïij: ïfet eene / baar ih befctoe?
tenftfiap betracijte / biemen ban be <i5ce(îen / berfeiber ïirag^t en toerfein^
nm/ na aanïeiöinge btr ïïeben of ^cijjiftuce ïïebben Êan : en 't anbet
batbeïionfïen toetfi/ biemenijouöbatöaöroggegronDbe^jgn/ aï^/Cos
becpe / aa^aarfeggerp en biergeïijfie. ©ofact^ tsan / gemerftt bat be mem
fcÖ^nnietaïïeen ficö beeï ojp û'#nberbinùinge beioeoen / baar beöeben
^ « . .. iufonöecödö in öefen feif öe
geismb / na öatmm fïci) berfefeeca
goub baton^'t oiiöerbinöen ïeett: fo boïgöt een btecbe ^m/ bat bit aï^
ïe^ jpjoeft toat menfcijen ooit geïuigben batfe feïf öfbonbenóabbin/ ofbe^
Jebèn bat ïjet ban fien toa^ gebaan.
IJ.. HooFi)-
-ocr page 19-Il, Hoofd s τ υ κ .
^t Geweien xiat d'oude Heidenen van de Goden en de GteÎlc»
hadden, is uit griekfche en latynfche boeken te verftaan.
I. 't C?tï mtjn^ oojbeeï^ niet onbtcnfïisö 5Ö« / Ö^fc na uit ben
•^econb op toan aïbft tc mogen fpjeften; bat top eerflbe
tiecfcöiïïenbcseijoeïen^ijananberen / en baac na be genen bie onbec on^
omgaan/ ftojteïife onbecfoeften. Sluiten on^öebbentoc na (©nferifïenen
cn 25afïerb-l$rifienen te fïen. ^'eerfien 59« feibenen/ bie nocï) nooit ;
of i^aïjometanen/ bic tufTcfien beibe; of ^oben/ bieaïeec&oben'tï^eis
öenbom betïfc&t/ cn tot ben bienfï be^eenigen <!5ob^ Serig^tjijn: b'am
öeccn/ bie onbec ftrifieliften name / in geloof en btenfï beibegaat beel=»
fîn^ berbpfrerö en tierbafiecösijn ; geïgfemen ïjeben in be KoomfcDe ïtec^
ht tiet. ^0 top nu eerfi bctneemen/ pe 't bpöic aïïen ïeit i fuiïentoe
taatna/ aï'tgene onbec on^ baacaf geïoofb of gepïeegb toöjb / be^ te
tioegeïiïiec obectoegen. ©an 'ti|eibenbomöeginnenbe/ fo maften top ten
cecfien onbecfcïjeib / tuffc^en 'tgenebaac tJöojbefentoa^inbeïanöenbaac
nu't ^cifienbomöeerfcöt} en't gene bat nocg ïjeben i^/ öp bie ijoïftcceti
toeïfte nooit boo? 't iicïit be^ <iBuangeïium# 5Ön ûeflcaalb getoeefîv ^ie 0|à
ö^e een^ gefieib jijnbe / fo Iaat on^ nu bafi toerfe beginnen,
§, <i5ei)eeï €ucopa nu fttifien ^onbe/ enbatbeeïban Wfïenen ^ilfcii
ca/ bat be grote Cucfe nuôeeft/ en ontrent öaif ftcifïenfcöié; ïagôuooi
tefbnmebe/ geïp nunocóbpftan^ aï'toüecige/ onbec 't aal^ïig î|eibenè
toni. i^ecfï be €i?ieïten / baac be ®ucït nu ïjeecfrfjt ; baacna be ^omeii
nen/ en bie ïanben bie nu onbec't^au^ora sou/ min of mecc: toacen
Èunnectoetenfcôap en gob^bienîitoege / inboojtgben mcefîgeacôt. 3©ant
ïip gen boo? en na be ïjeecfcijappye jijnbe : fo fïeïben fp ben bomecen on^
tec öen ge^ocig ooïi betoet/ in 't gene <©ob en fijnen bienfï fretceftj fo
becce batfe ooft be leecingen öunnec toi)fen obecaï gangbaac en ontfagfïïift
.ttia^ten. man befen faïmen ban becneemen moeten/ toar in ttjbe ban
ïjet ^eibenbom bp onfe uoojouöeren öeeft mngegaan. ^ocô 't 0ene fp
Uanbe <0ec(ïen gcïooföen / öan guaiifttei: öeflc ber^aan too^öen; fomen
niet en toect / ten minfien in 't gco^ / ôun geboeïen en &eb?gf in 't gene φοδ
fn <!5obencaaftt.
4· ^aac in befen jijn top geben fo onfeftec/ fp bie^ tijb^ toeï
becfcfieiben toacen / en te böfïec berbeeïb. mogen top 'i naafi obf
cenftomen / baac fo üeei bccfcïiiï / boo? eenpatigijeibnemen. Cii fo binb
men cebenam tegeïouen / bat öct Üeiöen&ombanoub^af empacigïift ge=
ïoofo&eeft/ battecmaac eem opp£c(îe<iE>oblîeib/ eecfle en algemeene oo|?
fjpjong aïlec bingetîî^, 3©aiit fuip iiebbmbe ftoofbïeecaac^ Óunnecboo?-
naamfie fcftoïenen feftten boo?gaan^ aan ï)un boïii geïeecb. f èt geboet
ïm.ban3|ptag.oca^/ bienoubbabec bec öeiöenfcöe gob^bienfïen/ ftsec
M ι m^
κ.
obeïfijjaactantiu^tcïefcn/ ötc tegen ΓΦιΡΛ/ Bm buiten
ttorifeï niet gefocïjt geeft te berfci&anen. ilî? feit öan/ dat Pytagoras ecnen
God belyd, die een onlichamelike geeft is, door de geheele nature ver-
ipreid engeÜrekt, en dat hy aan al watter is het leven en gevoelen geeft.
#ïato/ bie banoub^öen naam ban wys ijecöienöe / fiemt ïjem buiöeïtït
toe; nit fiinaanfjijaaft aanbe bwger^ ban Stenen/ in 't 4. ïsoeft
öan be îl^ettcn ftïaadp tiïpïtt. Mannen, feit ÖP/ God (fo als 't oude
woord mede getuigd ) in wien 't begin, midden en einde aller dingen is',
gaat reght door tot alles enf. <iîn'^ilcifîoteïe^ / fijn 0cote ïeetïtng / nuzooo
jaccn ïang boo? ben Piinffe bet fiiofofen geacöt / feit toeï befcpeibeïiïi :
lib. I. Met· 0^7. dat God eewiglevende, en volmaaktclik goed is: invoegen
dat ook een geduirig en eewig leven in God beftaat. Kit bien Ö^ofÖe ge^
ïoofbenfe mebe/ bat goeb enquaab benmenfcöenban bie eecfïe aïgemeine
<©oblf)eib obecïïonit ; fo aï^ pato becbec 03? befeïfbe pïaatfe fcij?ijft. Hem
volgt, fdtÖp/ geduriglikdegereghtigheid achteraan, wreekiter der genen
die Gods wk verlaten: maar welgelukfalig lal hy zijn, die dcfclve itatid-<
vaftig aankleeft en achtervolgt.
§. 4. Öoe bïeeb fp ooft ban bie opjjerfïe CJob^eib fpjeïtcn/ fa fcftijnt
ecötec / batfe 't onraiöbeïih Ibefïum; / en b'afôanfteïiïiijeib ban aïle bingen aan
öefeïbe niet bettroutoen : mit^bien batfe toeettïb^ regeecinge onbec
beïen berbeeïb/ cn aaneïfeen (èobfïin beUiinb gebben toegefcôieben. ^e
Côaïbeenen ^^etfianen /bemetfenöe/ fo 't fcijijnt / bat ben mcnfcöen^
ftenfafeenDiec op aacbc/ biftmaaï# metMifte becanbecingeuitben fterneï
oberqnam: toifïen baar uit ttoee opperfie <0oben te becfinnen/ beibe «it
Dat eeïfie toefen boojtgeïiomenj tocïïtereen/ öienfp Oromafdes noemben/
öen^^emeï; en b'anbec/ Arimanius genaamb / b'Éatbe befieïben.
cetfïen ïjebben be domeinen namaaï^ Jupiter, en ben anbecen in 't
O^aieftfci) Pluto genoemb; bie eetfi boo? aatbfcöen v0ob/ en boojt^ aïâ
onbetaatbfcô i^aangefïen. €n geïtjftaï^ i)et bp aïïeouöe toeeceibtoijfen
bafifionb/ batbe 3^emeï b'Harbe in baïmaafttïjeib obecttcft: foijcbben?
fc ooft b'oppetfie eneerfle «©obfieibin ben öemeïgepïaatfï; b'anöeten bec^
ijoïgen^naôunne toeerbigïjeib / nebectoaart^. 5^abemaaï fp ooft begtes
jpen/ bat bie (©ppetgob nooit anber^ ban goeb i^j foteg Jupiter, ben
ilenieïbefteecfcftenbe/ enen goeben ; maat Pluto, aï^ <i5obbanbei|eïie/
enen quaben naam.
§. Ç^ocô ôier i^ be pïaatfe/ fo mp bunfet/ om ttt ideibenenïeecitti
een inBatuutbunbige cn<!5obgibienfïigeteonbe»:fcöeiben. ï©anneerfe bui-
ten injïgöte ban<i5ob^bienfî/ nab'eetfie enbojbeceoojfaftenanecbingen/
betoeflingen / becanberingen focijten ; fo quam #ïato met Oine Ween, Mw
fioteïe^ met fijne Intelligentien ter baan. Idear, bat i^ Denkbeelden, noem^
öe^ïato/ fobanige ^eginffeïen uit bcgobïiftc nature boojtbïoejenbe/ m
metbefeïbebefïaanbc/ toaacuit aïïebingenbefiaan: ieber betfeïbeaï^eeti
öfbjubfeï sijnbe / ban t gene baat öet af geftomen i^ ; fo bat i)et fuïfeen ita:»
tute i^ aÏ^ geti^/ om bat i}et ^eginfTeï baat getdit betotfobanig t^.
6
IL Hoofdst u κ.
îBanim îft't oiboefenbanf ytagora^ in fjjHcn Parmenis, aï^ tîietbebaoji
De» toan .^occate^ becôaaïô / met ^Ïutatcïju^ itifiju i. b. lo. c,uan U
Mmi m ^iïofofm/ en Haërtiu^/ fm ïfüen ftefcönjöenöe/ en Cicero
opö'^S.ijï. ί. u Tujc.Q^.te, fijne meimge tiecMaïenöe/ met maïïtanöe-
ren 'oetgeïg&e; fa enüjcet iïit niet feefenopter ηοφ bebuibïi&ecte feggen»
3ï5atBi:ifï0teïe^öeïan0t·. fijngeüoeïmtoai/ öattecSeifftandighedenïgn/
van de StoiFe afgefcheiden, öie ûe öetöegingen öec beneöenfte ijcmeïen ijer=
oojfaïien; gefïeïb 5ijnöe/ batbe3|emel feïf «ί-ί'ίον ^àVoJov een li-
chaam van gedurige en rufleiofe beweginge, de Sterren van eewigdurcnden
aart, en 't gene beweegt geduuriaam en eerder moet ï.ijn dan 't gene béwecgd
word: tuaac uiiön banjo Vteeï gedurige enonbcweeglikeSclfftandïgheden
feefïuit. ^u^ ïeect ïjp Met. 14. c. 8. en bat beôôen fijne ïatijnfclje uitïegs
gtt^ Jntdligentias , Verftandigheden genocmö.
§.6. ^ocö toamieec öet tot ben <!5ob^bienfï feomt/ fo ïjoojtmen'totti
ïjei-fcöeiö een tocinig anbec^S meïben. pïutarcijné m fijn eecficboeïi 7. cap.
ban'tCoebbebanften öec ipiïofofen en eïbec^; in|seig]c Wpufeju^ / noclj
l3eeïoubetfcï)#öeröaniiii/ uitbe feftte banfiato/ geeft on^in fijnboefe
öaar ôp't Mm ban |>occatei? befcöjijft/ baac af toeï ïjet bmbeïi):t be^
ïigDt. ^e fin i$ : bat be a5oööeib fïci) aïi tcap^bjijfe ban boben afin bieten
onbetfcljeib ; en be ï»?ie ïaatflen anbet beïen betbeeït/ bie b|i ftèm ö £ α», ^^iy-ov ε s-
fil pitiés , Dy, Demones, Hzro^s, Goden, Middeîgeeften en Helden genâamî»
gijn. Plato, fentôp'' heeftdeganfchenatuur, foo veel als iufonderheidhee
geeiielik betreft, driefins verdeeld j achtende datter Goden in aanfienvande
fcooRfte, jmiddellieen onderfte deelen zijn. eiït ban bie b^iemoetiftljiec
een toeinig fïaan.
§. 7. ©an î5f boben^ / bat if· ban be ï|emeïgoben / feit ; batfe
Sun bcrbiilf în ocn Ifemeï ijebbenbe/ bannatucen onïicöameïiït en eetoig:
5i|n. t>onimigcn noc!jtan^ enigfln^ fi gïjtbaat in be fierren : anbecm geen=
fïn^iiénneiiïî boojogcn/ maac aïieenïiit boo?'tbecfianb* ^efec eoben
en viBûôiîuien (öen ebert een^ aï^ menfcïjen boo? ttoeberïeyeftunneonbeci
fcÖPiöenöe) noemtïJïpöefetbJaaïf: Jupiter, Apollo,Vulcanus,Mars,Nep-
tunus, Mercurius; fè^tSoÖen: Juno,Diana,Venus,Ceres,Vefta,Minerva;
fe^ (i^oDinnen baat bp, ïjemeïfcöe sobïjcben / fcboonbee öe ^^octcn àn=
bec^/ enbfe!finâaffp?eften; bjictben aï te töcecbf0 0cacöt om met men®
fcijenomtegaait/ ίΦ^η berfeïbecfaften em in fijnen bebigbe ban boben
fecflictenöe. ^^ocïj be Sterren acïjt öp bat oneigentïp ai5obensenaamb
tojo^Den/ inopfigSte ban'lonbecanbecb gobbeïp befïiet/ bat be menfcft
baat in befpeuct. bafïe ^tejten/ öiemen onôeç befiflótbatÊ^obm»
ïeït/noemt öp eiïige met bit beekje.
AtUurum Flumaique HyaJas, getnims^e Triones.
^0 noembemert
©e Noordfteect, Sevenfler, en beide noorder Beirea·
-ocr page 22-^ocft bfe mûettttm pato boo? Ktmi fdtic ïatitt* te gém bfe bmt
ouôgbûo? onöunöePlaneten, biiti^btoaaï^mn0êiîaamîi50tt/ toieröcri
gcmcenïîfe onfecr öe <©obcn geteïb : be Apollo, bc .fBaatl Diana ges
na^mb ; baac&p ban iiocïj befe brjf aï^gemeene fifcmi ^cö ti^ctoncnbe/
Saturnus, Jupiter, Mars, Venus, (bie bC .fBojgen cn ^ijonbfiecce ïjeet)
mMercurius. ^at anöecbefc enige namen 5tjn/ met bie ban b'önffflïjti
ï»ace <0obcn obereenftomenbe ; fui):ïïecfimen be becbtiiifi^bôeiû bec ^eibes
nen/ entrent be ftenm^ ijunnec eigene <3!3aben toe te ^jigelioofs
brnban/ batbeiJobenmbe ^termi/ en bûo?befeïije toerftfaamj ofge^
ïpHlïhmeon/ batbe^tecmlfeïfa^ob tuacen: toeïfteinfîtijletenbe/ aan
b'anbete bingen 't icüen mebebefen; fa aï^Cïemen^banHÎlej^anbjîett bei=
feïf^ geboeien meïb.
$. 8. jilen fiet ooïî ïjeben nocf} een obecfiïiiffeï fulftec getjoelen^é / in
benamen biemen fo ïueï tip on#/ aï^ in't %atm/ aanbebagcn bec toe^
fte geeft. îBant bic syn aïïe ban be feUen i>ïaneten/ aï^ öooFben en be^
fïiecbec^ban cïfenbagï)in icbec luefte genoemb : Sonda^h ban be ^on/
Maandagh ban be .ïiSaan; Dingsdagh ( becïîojtinge in 't Eeebjfcij m
S^iaftanbfcïî Dyflèndagh ) ban Dyflèn , Dat lHSar^ ; Woensdagh of
Woonsdag, bat ί^ Wodensdag , ban Wodeii (al^ of men feiöe Boden )
bjeïfien naam onfe boo,?ouber| aan gabeu/ om bat fjy bu
onb^becftoûjpïicben<iI5oô/enbec<i3aben bobe toa^. Donderdagh bjojb ban
ien ^onbec aïfo genoemb/ geï^fe aï^ dies fovh, bat i^ de dagh van Ju-
piter i ombatmen geïoofbe bat bp ftem bemagötban^^onbcc enSaïiicem
toa^. Freda toa^ bc naam ban ©enu^ ; bjaac af be Vrydagh, aï^'ofnien
feibe Vredesdagh, (in 't JFjicfcï) nocï) ftcben Freed, fonbec basôbaacbp
ie feggen) genaamb Saterdag geeft met eigen geïutb te fennen/ batfe
befen name tjan^aiurnu^ Öcfft. .
8. be <i5obenïaat on^ nntot be Vamovet, bat Middci-
geeflen neberbaïen. Cale^ban .ïfêiïeten/ fo i>ïutacciiu^ meïb/ ïeecbe
iertijb^ KoVjWov ^'ΰϋμ,όνων ττλ^ίρ*!^ dat de wcereld vol van geeften was. ^e
toeten / in beSluci^/ baac fp bunne tooonfiebe tïeïben; enbeboo?téobec
jbeganfcfie ^ilacbe/ baac fi? onbec öe mmfcfien becheecen. i|et gjieftfcö
hjoo^b daimo» ijeeft fijne afïetbinge ban dajo^ bat i^ we-
ten, aï^ ofraen wetevecl feibe : omceben/ bat befe Djemonesgeatfitbjiecs
ben aïïe^ te kueten/ toatbec menfcôengeïuft of ongeïufebetcof^ enbeaï^
mibbeïaac^bec menfcöenftp be<15oben te jijn: ioaacom fp ooft tuffcben
^emeï en ^acbe/ te toeten/ aï^ gefeibV in be Htucôt/ en aïfo tuffcfleu
ÎK ^emeïfföe <i5oben en ö'aacbfcóe menfcöen gepïaatfi jijn.
§. 9· ©an ôunne .ï^atuce geen eenecïep geboeïen fiebbenbe / quamea
(cï)tec baac in meefi obeceen/ batfe geefïen/ enbaacbponfïecfïilft/ maac
ncclötan^ geen <0oben toacen ; gcïtjfe ^ïato in fijnen Timseus baac af
fïbjijft. «iSnbe in fijn Gaftmaai ficjf) bjebec becftïacenbe/ fcitôp/ bat tf
natvwe der D«mowe5 middelbaar tuUchen God en aienfch is* ïï»v ts
ftevijv
s
μοηον ht iiS ri ^ ^vtijS. Cil/'wat kraght hceftfe? de fakeii der
Goden aan de menichen, en der menichen aan.dc-;Goden te .verlilaren en
®ver te brengen: te weten, van frier de gebeden en oflferhanden ;· van gin-
<îer de geboden en inftcllingen van ,den offerdienft. Dus in't midden ftaaadc
'Vervangt beider nature, het geheel Al t'j&men gclyk als verbindende·^
§. II. lïangaanbe i)im23gtoinb/ feit öefeïföc ^ïato aïöu^. Door dc-
felvc komt alle vooriègginge en wichelaryc » de prieüerlykc oiFcrdienft, be-
fweeringen, raadvragingen, en allerhande konögebaar ter baan. De God-
heid felf en mengt fich vi^elmet dcMenfchen niet: echter v^ford door defen
alle gemeenfchap en t'famenfpraak der Goden met de menfchcn , het zy in
den flaap, het zy vsrakende, verright. '^tfe Dan / tjolgen^ömineeigene na-
ture / niiböeïaar^ tuflcften <0oöcn in menfc&en ïgnbc/ cnDe nocï)ian|
45ee(ïcn / en öp na <i5Dben : ïoeet ift niet faetec ban Middclgeeften ^ uit Öun^^
lien aart; of Middelgodcii, boïgen^ïiunattïïiit en boen te benamen. J©aac
nu feit Pato nocï) tec feiföei: pïaatfe/ hi oV ^αίμοης ëroi -ποτ^οι ^
?ravTûJ^aaroi Ικτ/ν, dat defe Wetcvéelen of Middelgeeften veele en vecler-
hande zijn: toaar aft niet nobiaô meec tooojbenfty te Öaïen/ betpgi
ÖctfïecÖi^ bienen foube om onj? te üetböfïeteni fo ongetoi^/ fa UecfcÖet=
ïten en fo fïctib^ aï?? en qnberenbaac ban fcó?öben.
§. 12. ©an öe Bnoes » bat Helden , binbmen b'ouben inôumte
^cÖJiftcnboojaaan^inbecgeïgitinaebec boojfeibe Diemones fpiehen. Ta-
les, Pytageras, Plato, endeStoiei, feit 5^ïutarcï)u^ / waren van gevoeléa
dat de Daimones gecilelikcfelfftandigheden2,ijn ; de Heroes zielen van de li-
chamen gefcheiden,· der goeden goed , en derquaden quaad. 3In 't eerfïc
ïioeft ban'to^oebbebunïienbec 3©ijfen/ 8. cap. aïnbebittua^befonberïift
öeïeereban^ntagoraiï/ biein 't gob^bienfïige meec aanïjangï)^ ban ie«
Hianb anbei-^onbec be onbc 5^eibenen geïjab/ enöe aï^nocf) onbei'b'<©n=
ftrifïenew Öeeft: öatbefe Daemonesen Heroësden menfchcn dromen, fiek-
tenengeneiingen toebrengenί feïfiS tot i)et bee en.be ïafibeefien toe/ bOÏ^^
gen^ 't sene ^iogene^ Eaertiu^ baaraf getuigt, ^^efeïfbe baac m
ban i>ïato fdf bebefligb / baar Hliifioteïe^ mebe niet beeï tegen öeeft.
§.13· Hipuïeju^ in 't boojfeibe boeft toont nocö nabec / bat be
fetagïjten bfe menfcïjen natuucïifee bjiften en ïjert^togijten gaande nia=
feen/ onbetDOUbenen cegecren / beneffen^ be afgefröeiöenc stelen bec
^Oïbenen / ooft du èr D>emoner Goden en Geeiten genaaUïÖ 5i)n. ^ac
b'eerfïe met ben menfcï)e geboren / noci)tan^ met ijem niet ëii ferft/ toeï=
iïeni)P ben name ban Ge?iius geeft, ^efe bjeet ife / πα bie meininge/ in
^uitfcö niet beter ban Bygeeften, Self- en Eigengeeftcu te noemen ; nabien
m menfcôi fuïh eenen feif aï^ eigen bp ficö D^eft, ^e anöere/ sgnbe
'^menfcben ^ïeïen/ bieuit ben ïicöame gcfiöeiben met gemeenen name
j^tranes (batif fo-beeïaï^ Blyvers, om batfena ijetïic^aamoberbïpen)
genocmb 5ijn. i^m bie reben toiï iMe ben name ban Nagecfien geben,
2&0CÔ fbmmige ban befen bieben bafi in / totijoebe ban be nafto^
mdingenöe^ aberïcöenen iin bjierben laret, Huisgcnodcn, genoemb,-.
I© - Eerfte Boek;
§.14. ^efm/ of ttfiffciïién De üDojfciiïe G-n^ toeïlien IBa^
croWu^ 3.Saturn.4 pe«iiex-, ,îiatiij 0iîicentfabecï bygcborcnen noemt/
ψιαβρεηα nos nam, als by ons geboren zijnde: eu Óp tJOJôer fpjecftt ί
door welken wy adem halen.,, door welken wy 't lichaam hebben , door
welken onfe ïiele beftaat. .ffêaac aiib^ren / Öoo? giiaab ïcUciï fuïjc brröimö
licöbcnbe/ moelïen aï^ iiaiïinscnoii't onfciiccomfioecbm: boiniciifc^cn
banfloeöïeiïenmet banpöeïciJieefei; maacbenbafmrcgtjtbaarbigcii fc^^iïî
en aïïeröanbc Iceb aanfejengenbe. .^sfe Uiiesbcn L^na, Nachtfchaduwen
en Spoken gcnaamï»^ ^n bcfcïjaoliian^ïaïoUiia'b/ na 'i fcöjijljenlïaiï
S^iogene^/ nieefiaFtfeïfbe Geicccb : Qeiijh fuljc mebe mt fijn eigen öocfe/
bat öp Ph®do noemt / senocgijfaatii bïijhtv Bien noembefeooft Lemmest
'ttoeifernm mcint bat ^ beei aïgi^^rsi.feai/ ban Remus, ben ii|oe=
bec ban iSomuïu^ ^ ; bie firlj ban feM^ft Het bco?fiaan bat ηοφ pjne
fcöabubje booj öem faaö/ «a batfip Ijem se^ioob iiabbe.,^ie becteïïini
ge bjaat jijnbe/ moööt on^ reben geben ouï be fobanige Schrikgecflen
ie npemen* feit on# buib^ift bjat baac öüO| te öecfiaan 5p. 5-. Faft.
Mox etiam Lemiirer animai dixere filextutn.
Wanneer den;ftervenden de kraght en fpraak ontvielen,
Wierd Lémures de naam der nagebleve zielen,
i. 15. 3^ct5pban Genij, of Manesen Penates, ofLémures: ïietfc&iint
onbertuflcôen/ batfe met een b'onfîertîiMjeib öer Bidm gcioofb öebbrni
en bat bit geboelen met bat ban be. Daemones. bctmengb / gciegentheib
negcbm öeeft om op fobantgc «©eeflen tebenftcn. fïatoin fijn boeïtban
be gleïe bat ï)p Phaedo noemt/ boet ^occate^ / na bp fijn fïecben sijn^
öe/ onber anberen nietöefcüjoojöea fi^aefeen : De Ziele moet bovenal iet
onfterflijk zijn, en onverganklijk, en volgens dien cj' d^a ^ en hadou, bat
a / in 't oufienlik of ( fo aï^ anberen be^ tooo^b.é oo?fpjonft gif?
fen} in 't vcrmaakJijk zijn. f ïcinu? fteeftet öter in 't atatijn/
apud Manet, hy dc.Nageeften; (fo jït Öat .toOOlb fïu^ beïDlUfCÎît ïjeböe)
en een tocinig ïjier m apud infens ., by dc. ondetaardfchen bettaaib- ^efe
laatfïe benaminge fcftijnt öaac ban onrfïaan te jtin / batmen be hielen
bec becfîo?benen onöéc b'aacöe ^epïaatfï öeeft. Clceco Tufi. Qu. 1. i . ç.
boetôet een CH 't anbec met öefe tooo^beubiiliKn, acöten bat be Zie-
len nablijven, om dat alle redenen daar toe t'lanien itcmmen. De reden
moet ons, mede leeren, waar, en in wat ilaat fy fich bevinden : waar af
d'onkunde Ondetaardfchen mf. .verdicht, heeft-. Want de Lichamen ter aar-
de vallende, en met aarde f ^i^wjo) bedelit ; . waar door men ook ièit hw
mart geaard (jïat ter aatbe üeflcib ) worden ƒ fo meindemen datde do-
den dan voorts onder d'aardc leefden. ^an'Λ^ίΐ? hadess ίφ öft feïfbe
tooojb bat onfe vi^becfrîîcc^ tn 't j^iein Cefiament fomtilb^ hOk, fbm=
tijb^ graf bertaaïb ftebben ; toeïfeec beteftenifTe 0een ban beiben op be nïei=
ninge ban ^ccïate^ nocô Uan flaia pafï,. c^'t eiiibe be^ boii|=
feibfu
-ocr page 25-fe^ctt boeft^&eïaéïit 9Ρ Ccita/ 0ie Semfa?aasbe &oc gp tootjeJiegcalîcii
5gn. Hy meint, f^iö dat ik ben 'tgene hy fo terftond een lijk falfien
toitïenöe fessen/ öatfe fijn öooö ïicfiaam faegcatien maçôten/ maar fient
«Kt» ai&antïipfdf / tt toeten fijne Eteïe/ fouiseobetgaan «V
Tivatçdt'j^et^ûviiii, tot fekerefalighedén der gelukkigen; öat beibe Öeeïban
'i x0cafen tian De Ifeïïe becfclieeït. i^et óe&öcn Dan â>ocrate^ bie bit flpjaïï /
en pato bic öit fc|)?eef / buiten ttoijfel geïóofö/ öatbe ^ieïen onfiecfïtft
^ocï)anbetenne\jenâôenfn'tfeïfbe iiecfianb5ônbe/enbenocô^
tan^met ïjc ^ieïen bniten beï^fcïjamcnniettoeeïtcegó^toetenbe/ ôebften
öe ^ieïljecôuifïnge en gieïf'uiijecmge bebaeftt. ^ Druides, bp b'aïoube
^cartfcï^n fioogïj ^ffniaarb/ iiebben be μ^ίτψ^'ΰχω^ις, Metetnpfychofut
öati# Zieiverhuifinge, aan b'onfiecfïiftï)éïö geWt: toant fp ïeecben tef=
fen^/ fo al^ Cœfar ï.ó. C. i8. getuigt/ non interireanimas, felabaliiifofi
mortemtranfirx ad alios', dat de zielen niet enfterven, maar na den dood van
deneenen tot den anderen overgaan. ^^'üuöcCgiptenaat^toatennieöeiJan
öat berfïanb ; en d'eerfteu die geleerd hebben dat der Menfchen Zielen
onfterflijk iijn ; fo aï^ ï|ecübotU^ baat ban fcillijft· Want lay aflijvigheid,
feîtïjy/ gaanie, na Öungeboeïcu / in enig ander dier over, dat dan gebo-
ren word: doch fo , datdc ziel aldus allerleyc lichamen, op Aarde, inde
Zee en in de Lucht doorwandeld hebbende, dan eindelik ineens Menfchen
lichaam wederkeert, l^iec ijaubaau {jeeft ^jrttagora^ bte leec obec
ïîenïanb in^taWengeb?acijt. a£acîaniiu^geefton^îjeffeïf^geboeïen Hb-η^
d^fr^m. cao. 8. met DefeVUOOJ&fn te bçtfiâan. : Pytagoras beweerde dat de
Zielen in andere lichatiien overgingen ,: maar gekke!ik , van de menfchen
inbeeflen , van de beeflen in menfchen ; en dat de fijne eeril dievanEufor-
bus geweeft was. ^ïato Ijéeft öit meûe booj een bceï geijaïgb/ en feec beel
anberen; toaac boojoniJ't feiföe in 'tbetuolgönocöaïbiiïmaaï^boojiia-
men taï» ,
§.17. ^ocrate^fcoebecom/ fo aï^ Patotergmicïbepïaaifebef^
fdf^ uimfie beïijöeni^ becöaaït / bjengt be Etcïm ôcen/ baacfc
buiten bc iicftamcnfaiig of gepgnigbjgn. ^^ieïöèï geisaanfjebben/ fenb
Dïr aanfionö^nabatsm t.ir/ ftogcc öan ùe atucijt; baac ôp mmtt Oat öe
fniberfïe aacbet^/ enOe ^kle eetoigïih inohuitfp?cfeeïiftefaïigöe!b buiten
'tïiribaam ïeeft. gobïofen bertogfi ijja na T^rtarus, enen bjeefeiiïien
lloUen poeï ; om baar onopijouöeïiïï na bcrbienfiengcpijnigb te toa?ben. Uit
tien afeeïigenp^niggfoel ïeibiïp bierâbietén afi bie öpijoojbacöteiih na»
men geeft/ bat gene beteftenenbe bai||»baarmebcberbceïöehb3iï. Oceanur
S'ridvloed , ^ciJercB Pynvloed , Pyri^egeic» Vuur-blakcr , en Cacytut Ge-
kerm. ^ befen moetrn berbctetiifte fonbaar^/ meer of min/ ïang of
ïöj?t/ na batfe bed.of Vycimg beröienb ïjebbcn / boo? bceï ongemaft^ en
pijniging gefdverdtoojöen. : ^terbant'ûfen oojfpjong ban ijtt Vagevuur,
battltcn Ôebenbaàs^ in*t ^Ù\\$tiQm-i&nem fijrgatorium het vuur van fuive-
1$ ringc
-ocr page 26-îî Eerftc Boekj
tinge noemt: €c&tec öeeft on^ iiefcïfîie niet ïiogec
Dan boo| ccn becbfcötfeï op» î©ant ttt i)|a feegint fo noemt öp 't puâoy
Koihèv f d^iov oÎKSc-oiiy enefchone finfpcllînge > weerdig omte horen. Cn
na'teinbe feit Jp^Eïbec : Doch 't betaamt gcenen man vangefondeii ver-
flànde, dit ibftaande te houden, aïs ik't daar nu verhaald hebbe : hoewel ik
betamelik en waardig achte, foc eens ter proeve voor te ftellen, dathetdeier
of diergelijker wijfe met onfe Zielen en derfelver woonftcden gefteld zy;
nademaàl het blijkt dat de Ziel onfterflrjk is. ^ulïî enc toijfe ban fpjefeen / en
bat ban enen man bié ojîfnnfïerbeni^/ en fïjne omfiaanberf tot toeïfîecs
ben hermaant; boetmpnocö een^geïoben/ 't0ene ίϊί bobengefeibfiebbc/
öat be lleibenen ban befeïfbe fafeen anbersS bjacenfpjeftenbe / toanneecfe bie
gob^bienfiiger bJijfe aamnetftten / ban iuanneecfe befeïbe natuucïiunbig t»e=
grepen. iier mebe gabenfe ban ooft te hennen / batfe toeinig fei^eci
ïjeib^Öabbenban'tgenefplriben of geïoofben. '
III. Η O O F D s τ u K.
Daaruit Zyn hunne vcekrhande Waarièggerijcn ontilaan,
§, I. oubec 3^eibenen geboeïen,^ ban be <l5ee|ïen bu^ in't fto^tl&es
-•-^grepen/ boen on^ nu gemaïïfeeïiït berfiaan / aï bjatmen ban
ijunne feben en gebjoontert / beneffen^ be ïmnfien baar toe bfenenbe in
^unne boeften ïeefi. toaren tet tbjeeberïcp dnbe gcrigbt/ baar be
tnenfcöeïiïte gencgentSeiö aïtijö ban fdf toe flreïtt: om beeï te toeten en
teeï ie boen- ®ot obermattge Uieetenfc^aptoa^Öe Divinatio, cnbe Ma-
gia tot bertoonbecen^ toeerbige bjei'ftingen gefcljiht. Sn bient |et tot
nitjn boo?nemen/ bat ift ïiiecbïat befeöeibeïift/ eerfïban't een / m baat
na ban'tanbec fp?efie.
^ z, ï©at ôet eerfîe betreft : δρ befeïbe fcôjtjber^bie gemeïbjgn / m
Ijeeï anberen meer / btnbmen/ bat fp elft om 't feerfie pberben / om bc
gunfie-ber <i5oben/ groot en Μείη / te toinnen ; en be geefïen / jgnfe
goeb / te beïieben ; sönfe qnaab/ ban ben fiaïfe tc fajeeren. 5&aar toe
tojiecben fiecfeen geflicftt / beeïben opgecigöt / p?ie|ïeren getoijb/ offers
ÖanbengefïagÓt/ feefîeningefîeïb/ aiïerôanbe fpeïen aangefieiö.
δρ beeïcrïegc mibbeïen aangeboenb / om ber ^oben meninge / en bec,
raenfcijen geïufe of ongeïufe/ boo? be feennifle ber Dssmons, boo| be ge^
meenfcöap ber Pénates, boo? bebetf^ijningeber Remures; bp tuegeban
<©raMen/ ban ^ef^ueecingen/ mmïerôanbe feonfï-oefeningen ; uit ben
fnbïoeb ber ^tejcen/ n(t be 3^?omen ber fïapenben / uit be «côamen
îjrr 5^oben/ uit ftet bjriben ban be aiuciit/ uit ben bagö ban 't jaar/
wit be ure ban ben öagi}/ «it aïïerfianbe ontmoetingen ban menfcïjen en
ban beefïen toaar te nemen» W toatmen ooit bien aangaanbe te bjerït
jiiïbe/ toierb öp be ïSomeinen Divinatio, bat eigentïift ^ï^ ofnien fei^
be
-ocr page 27-lîî. Hoofdstuk! 13
&c Begodinge ôf Godsplcginge, gettoemb ; ban toiî&c ttt^it fiefonbcc
6oeït by Cicccobcfcijjeucn binïj» infiouîs baaraf maflljttien îjî> Pq^
ïybocu^ Bfcsiïiu^ in fijn ectfïe boeït op 't 14. ibooföfiuït ïefen. m fal
baacuit tu toaneïb r^ bybjengeu/ fo feecï aii Ut befec faïie öienm
ïîân.
^ Ctofcbecïcijg Wicchelarije, (luant bïcn name jpïcgen top baai
aan tt gcücn ) toal ban ouïj^ by bc (Diteïtm rn iïcmeincn in 'i sc&juift:
b'ccnc met re0ï)t .fSatuurïift / b'anDcr üonfïig genaaniö. ©00?
natuucïife ôieïbm fp / 't flcne nocï) boo? fcbcn / noci) bp giffinge, of uit
Êni0 teïien ban boojïwbuiöinflc ; maar uit fonbcilin^en b?ift en bjpebei
toeegtngc ban nicnfcïjen gemocb / aï^ toeïïomenbc bei-noraen bji'erb ;
Sdi)fe menigmaai tn ben bjoom scbeuct / fointijb^ ooh buiten flaay in
ïic (tuijpm ban gcmaafite rafcrntje. ^kt ban labbcn bc gobinnen F«·
rirf, bat in buitfcö fo öecï al^ Raaskaiflers iicct / öicn name : en be Si-
byiia Erythrœa, aï^ OOÏÎ tuige jp|iefiet^/ öaöben 't tooojb/ öat öunne
0obfp?afeeu op bie toijfe geboren toatcn. Apoiio te ^eïfo^ en Jupiter
Hammon , fo becfeïbec P3Îe)îer^ boojgaben / pïagljten ïjunne geftdraci
ntlTen boo? fuïfe fïagö ban menfcfjeu / en op bletogfe te openbaten»
feïbe ban boo? opregôt en natuucïtft ïjoubenöe / fc&jcben fp bienïtonfïen
toe / 't gene boo? ïangbjijïige toaatneeminge en beelboubtge oefeningc
betbo?gen^ toietb uitgeöaaïb / of boojgefpeib. ^e boo?naaniiie befet
fionfi-oefeningen toaten bp Óen Aftroiogia , Harufpidna, b'Auguria m
Sortilegia gea^t.
§, 4. Afirologia noemben be <i5?icïten be giffinge bie men uit de Sterren
niaafet/ b3aataf b'4/?'O%» Sterrcngiflèrs te noemen 50η. 5&egemcinfcöap
bet <0oben met befeïbe (griijfe boben bec&aaïb i^) Dun inbïoeb m toets
ïiinge op be benebenfie beeïen be^ toeereïbl / op be menfcben/ op maï-
feanbeten; gaben ijen fïoffe tot geïpben / bat baar uit beeï tot φ mm^
fcöen nutt toa^ boo? te fpeïïen. ©an befeïbe faï ife ccôtec öier niet bets
bet fp?eften: aïfo ift bat in rarjn Oirderfoek over de Kometen in't VIIL
ïjaofbfiufe / fo bceï aï^ fttet mebe nobigô i^ / be?rigï)t 'S^a»
obec öe öjie anberen faï iït ben ïefec nocö ten toeiuig moeten feg^
gen.
§. s* Harufficina, of Extifpicina fajojö / m 't fefl^nt ban ^onatué/
ban Haruia oiferhande en exta ingewand aïfo genaamD ; aï^ ene Ronfi
5ijnbe om uit b'ingetoanöenbet beefïen / bie ten afgob^offecgefiacôttoas
ren/ Bet toeftomenbe te boo?fpeïïen: toaatom of Extifpices·,
tefe ftonfï Ôanteerenbe/ in ^uitfcÖ toeïOuterkijk^rs of Geweid-en Inge-
wandwikkers mogïjten genoemb sijn. <^ben een^ oft <©oben
enig teften op b'ingetoanben to?ogöten/ ban be beefïen bfe aanôengcûf=
fecb 5Dn. ftielben fp ie jgn/ 't gene Ippianu^ in fijn 2. boeft
bet oo?ïose« üan ^ïe]canb?ien neben^ Cicero betôaaït: ban enen βίΤε/
teeïfeen giuïiu^ Caefac offerbe / op ben bagö toanneet ôp b'eetfïemaaï
ijen öwïben floeï sinfl fitten / bat baar geen ôert in te binben toai?.
3
-ocr page 28-^fiacuit toifîm Sem be fejiccôeïaat^ te toen/ batfjp öaat tot fjfrtoua
geiufe te fitten quam.
§. <s. #nbcc btft ftoitfïc öfeftet .fHarcu^ nocft ttoee / aans
gaande be Oftenta en Fulgura, ûegrepen. oftema noenUïemen ahofim*
dendo van 't vertonen: niit^bien bat fïcij iet ongemeen^ in be natuui* liet
fïen Î geïijïï toa^ / 't gene î|ecobotu^ in 't 7. öoeft beriiaaït / bat ene
ineirie / £tp fetice^ obettog^ in <i5jieïienïaitt> / ene öaa^ tec toeeceïö b?agöt:
booifpeïknbc / (fa fp bat jpafïen) bat fijn otiecmag&tig ïjeic ijoo? be
<i5iîeïîen feïf noclö Ijïug^ten/ en 't Óafepab feiefen foube. ^uïfee toeijaï-
ïigi^eöen Uîicrûcn mebe forten ta» monflra, fredigia, voortekens, monfters.
Dat verionitigen, en voorfpellingen genaamb. ^u^öanig iraten ooft
be Ïulgmii en Ïulmma be Blixemen en Donderflagen : ÜOÏgenl *t iJJeïfeg
i^itgiïiu^ feiti
De ctslo taBas mmini frtedicere quercuf.
Een eike kon vooraf van 't ongeluk gewagen,
Door fwaren donderkloot gcplett of neergeflagcn.
- 7. Au[pkium, Vogelfchouwinge , of Augmium Vogelkakcling , ai
àviîim g&nim, ban 't vogeigefchreew aïfo gmaamD/ toa^ öet öebiijfiiec
^ufp cex^ Vogelkvkers, en Auguret V'ogelluifteraars, i>p Oub^ betmaarb.
aBant bit fiagi} ban toicïjeïacpe bja^ te itomen bobenanbecegeacöt/ en
baat bOO^ fiet Aummm CoUegium, de Maatfchappy der Wichelaars in
grootftei: ecre. Mm pïagö bpna niet setoisïjtig^ te enbecnemen / fon=
beraïDaacomraab gctoeefltesijn ' of eenaanfïagö geïuïiHen foube of niet.
©icfeonfîfofeetbeKOÈîîîb/ nam b^iefïn^ beoogden in ac|&t: ten aanfïene
ban berfeibec bïugïjt/ gefang/cn fmaaft. 't eerfie namen fp ïjun gcmetft
ontrent be fraptes, bat i^ fnelie ; ijet anbet ober be ofdnes, fingende öogeïs
ïien^ ; en Öct berbe fagft op be feieften^. ©an ben eecfïen fTagg faï 't toefen
bat ecn^renbbenfeeifec?i«gufiu^/ nocijeenfeinbjtjnbe/ öetBjooö fcfiies
ïift uitbeljanb ruftte; enbaaritiebeinbe öoogtegebïogen/ baarnafacBti^
ieg gebaaïb / toeberom balïen ïiet. ï®aar uit men fi)n aanfiaaubc geïufe/
öatóp beïeefbe/ boojfpeïbïjeeftj fo't toaar gebeurb i^ 'tgene^uetoniu^
baar af berfiaalt. φρ be tbJiebe toijff toiï Birgiïiw^ berfïaan 58«/ toan=
neer óp feit.
Saepe βηιβνα cav4 fradixit ah ilice corniX'
Vaak deed een bonte kraaj , op eik of efch gefetcn,
Den wicchelaar voor af het ongeluk te weten.
Cot be berbe foo?t ö^bï^cn be tripudia foUfima gebienb : toeïfte bjatm
reijen, biemen maaftte / footaianncer'tïjoenbcrftuiften'tboer fo gratig in^:
fToftte/ batijetbaai; af uitfïinenbeft 03?be aarbebalïen lietj aïfobeviocr
24'
of bodem ttminmïïptmö / in't Hlatyn foi»m ïjcct. Βίί toki'b boo? mt
öocü lïoojteften gfi^oubm: maar fo't iiiuftcu tbaer ïietHgoen/ ban^ïja^
tm qiïaöcn uitfTasi) biï'efcn. toaé/ nisinticine»/ ötïiefcïaof / hit
ilofïïïtué iBancnrjé ban Sumantiei·'^' ftcccg / aï Viöoï af segifï ; uit
bÎÊiî öai ör ïiiH^rn^'t eten getoeigerö ïjaöïsen/ ai uit |öun ftoto geUïogru
toacen.
i. 8 Sonilesium , Gelukieffe, tuaé em fcï|iïîïiin0c üan ïctteccn / iit» gci
öaï/ öooj 'tseiïrtf anöethip.ïi bu^of fogetcoïiïïm/ enöoo? niaïïtarócren
gcmengö: gcigiï men faïft gebjuih ban oube ïcttóc^maaftte/ gcfnebm op
ensn eïitenbooan tocïfte ban ojj bcrfcfteiöene toijfeu gcfcfjiKt/ na't Üicï/
of lïefen of genen fin tefamm ti?agötm/ toaac «itgemftof ongcMitefe-
fen toa^. e^n mi&ece toïjfe étecg Tiberius, na Dalmatien reilende, endc
byPavijen door'tlot aan'torakel van Gerijen vragende, tot antwoord: dat
hy guide koten inde bron van Aponuswerpenibude: 'tvi'elk gedaanzynde,
weien die hem 'thoögil getal. Ende worden noch die koten heden daaron-
der water gcfien; fo ^uetomu^in'tïciïmtiauCibeciu^öccöaaïï.
9. ï^ocö tm anbece rnanicce ban toiccïjeïarije toa^ in 't uitleggen
îjecîï^iamen geïegen/ bie fcïf in be öeiïige ^cö?ïften fo Deimtb ii : Uau
toeiften iït noclï toeï een^ mat &?eebec fpjefeen faï ; aïfoo be One rocmid
Droombedieders, noelj niet uitbetuereïb 3ίίη/ en öeben befe ïionfie fcïf in
'tUclfienbom/ immer# aan öet ôof be^ l^canfcbett ftoning^ / begint te
fjecieüen. ï©at bie ouöe ^eibenenbetceft / bjanneec tïcij be Demones, De
Genij, beLarvsc, inbe^|omen mengben/ b?agi)teH bieteïhcnmaietoat
befonber^ boojt: \waac uit men ban be toeftomftigc faften/ boïgenbe fes
ftece ccgeïenbefet ïtonfle by ïjen in't gebjuït/ iet goeö? ofquaaö^bebie?
ben mog^t.
§. 10. 0afe ©oo?oubec^ toaten in j&ec ü^eibenen tijb bp j&m fdf ooft
beïe fulïïec toiccijeïanjen getooon : baritoelfeec feben®aciiu^DitonDecan=
beren becïjaaït. De wicchelarye en Lotgiffinge gaat by hen fo drok als er-
gens infwang. Methetlot gaanfe eenvoudig tevverk. Enen telg van enen
vrughtdrageuden boom gefneden jkortenfy tot lootjes ; diefe dan elk een bc-
fonder merk geyen , en fo rompflomp door malkander op een wit kleed
heen werpen. Waas? op de Î?rieiîer, indien "t flaatiaken zijn, of de huis-
houder ib't hem en fijn huis is rakende > met opgeflagen oogen na den He-
mel de Goden bid, ieder lootje driemaal opneemt, en na elk teken datter
opgiïfneden was, verklaart. Is 't dal fy 't afflaan, fo en valter op dien dagh over
dat fluk nièt meer te beraden. Maar fofy 't hem toeüaan, moetmen't ver-
der befcheid by de wiccheïaars foeken. Ende is defcn volke noch bePjnder
eigen, datfe mede uit de poerden voorfpellinge maken ; die daar toe op ge-
meeiieiioften by malkanderen in een bofch gehouden worden j wit, en van
nicmands handen ooit geraakt : welken de pricfter ende koning of opper-
voogdmetenen ge wy den wagen byhoudcn, nadatiè gejaagd zijn; en op hun
gebriefçh en gefnuif achtinge gevçu. Geen wicchelaryc daarfe meer ftaat op
•rattkeh-'dandete'/niet alk^^ ookdè groten ende priefïers fclf,
■ ' Want
-ocr page 30-Want fy d'een€ voor dienaars, d'andere vuor naaile kennis van dc GocieE
houden.
§.11. ^ocï) mrt iicfc&?ieof bierberïjanöigoöfmaaftoefmm^^ op 50»
fieïöenfcï) öu^ ιε noemen / ife t noc-ö niet ai g^ctö. JBantiU iietiinDe/
öattec öeiiaïüeubcfe/ öic öeijao?naamfietoatcn/ nocfttort fe^tecijanbe t^
gppïeegïr gctoeefi. ^efcïüe toiecDen in 't <i5?teftfci) Nccromantia, Pyro-
inantia, Aëromautia, Hydromantia, Geomantia, Chiromantia genoemO.
^^'ecrfïc beïïpt öe^oöcn / be ttoeÖefïet na't Buuc/ bc becbc bcfcÓoutot
Dc %mi3t/ ùt üiecbe'tJBatec/ be böfbe fïaat fijne ogenopbe^iarbe/ be
fe(ïe befietbe ^anbin, iloipbotuj? ©icgiïiu^ faï on^uit ïjet χ?. Cag. fg^
nej^ eecfïen boeii^ tian eïït^ een pjoeffïuïtgeUen»
<5« 12. Necromantia Lijfgiffinge batttien iet aaneenboob ïicöaamfïet/
öaatmen Uoojfpeïiinge uit maften toiï, ^^'onftunbe bet <i5?iefercö^ taïe öecft
öe menfcijeu boen mcinen / bat wecrof't toeïft dood.i^ te feggen/ uit öet
tijntua^afgeieib; ^xjlimgros mnniger y fwart: toaac boo? befwartekonfl:
mi^üecfïanb ben naam geitcegen beeft ; bie nu gemeenïiït booj buitjeïfcft /
cn tobecïtontïig üecmaarö. i^. 't iBa^ een gcoot bettii}^ befec ïïonfte / fo 't
bjaar ,'t gene Hucanu^ in 't <>. boefe ban enen boben incïD / bie ojpgetocftt /
ten uitfïagB be^ f arfaïifcïïcn ïitijgï).â uoojfeib beeft
§. Myrmamia,. Vuurgisfinge. noembcmen ( feitfioïpbocu^) töanneet:
men uit ijet buut; iet meint te ften ; mit^ batmeninacïjtneemt/ toat be
„ Söïipem / of anbec ïtcacïîtigiî buut bebuibeHmagï)» ^u^ ïeeftmenby
„ Eibiu^ en '©ionpfïu^ in't 4. b. batCanaquiï/ b'fjui^bjouttie ban ben
„ oubenCarquiniu^/ encbïamfïenbe 'tijooftban ^ecbtu^ Cuïïiu^ be^
„ fïcpen; öaacuitboo?feibe/ Dat|)p)^oningobec iîomen bJOjben foube.
14. Aëromantia, Luchtfchouwingc iüa| be gcne / bie in't toaac-
„ nemen ban nngetoone buijen befionb. (Öcïp bjanneec #ïiniu^ iniijit.
„ 2. boeït beröaaït/ bat bet in Eueanien. pfet cegenbe: 't baeïft be neer?
5, ïage ban in ben fïaap tegen be,#aï:tec0 beteïtmb beeft. ®an
„ geïijiien betteït bP in 't i, boeft ban ben ttoeeben oojïog ban Hactago/
„ bat b^t bp be ^icenee^ fïeenen geuegenb babbe: tot bûojfpeïïinge ban
„ be nebecïaflcn/ bie !Staïienbanïtanntbaï nocb te ïgben ïjabbe. ^«is
„ ften toiccbeïaar bjojb in bw teb?eebjfc0e«25|>bel Jid-oniy Wui-
„ kengiöers gcnaamb.
§· Hydromantia WâtCÎÎchoûw'mge / batmen iet in'É toatCC
„ meint tc fïen. ^efen aangaanbe b^eft ©acco beröaaïb : bat een jon^
„ ge 't beeïbban .ïBercuriu^ in 'ï bjatec fagb/ 't toeïfe in ifo, beerffen
„ pt gebefï beïoqp be^ oojïog^ tegen .ïi^itcibate^ becfeonbigbe, f8ugui
ilinu^ in 't 7. boeït de C» D. feit bat j^uma / ttoeebe ïloning bec fc
meinen b'eecfïe gebjeefl i^/ bie ficb met bcfe ftonfie bebieïp: om be beel^
îeniflTen bec ^oben boo? bcb?iegecije bec Dœmons op 't toatec te becto^
«en; bie bèm quanfup^ be a©etten gaben/ na bîeïfee by't öoïït ïieffî
gcecen toiïbe.
% 16. GsemmtM Aardbefehouwingc i^ çm î?ap|fpeninse U(( befcgeUs
..............mt
î6
IV. H ο ο F D s τ υ kJ IT
ten öooi aatbftebinge gemaaftt, ^lez af óeö ift / fcDoort «cetfieïift l^e^
fembe/ geen naöeee öÈfiöiööingc sebonöen : öan tsmfec / öat i)ct gene
atitiiujS dccad. I. lib. 7· §. Uatt .iî^accuâ Cuctiu^Uecöaaït / öi^itoe
fieöoo^t. In 't feifde jaar, ('t tua^ na De reïtenfwgeban Caïbifiuji ijct
bOOj CÔJÎfîU^) of't was door aardbevinge of enige andere kraght,
viel bykans de halve mérkt (tc Ölpmcn) in : vermits een byfter groot en
diep hol opborft, dat met gcencrhande moeite , fchoon elk fijn beft dede,
met het aandragen van aarde te vuilen was ; of men moeft eeril op der
Goden uiï^raak onderfoek doen, waarin de meeftc kraght der Romeinen
beftonde. Want de waarfeggers' verklaarden, datmen dat felve den Goden
tcrwijcn hadde,. ib fy den Roomfchen ftaat beftendigen fouden Daarover
in twijfel ftaande, iiadde hen Marcus Curtius, een jongman dapper teai
oorloge, berifpt; vaftflellendc dat de njeefle kraght des Roomichen v/?lks
in de dapperheid van wapenen bcfiond· ^UÏV' öan toUïenöe ttiet öe
ïsaaööebefilaen/ öeï&öaftig U pactö gefemi/ banfioucnncöecin ôieMo^
be fpjong.
Chkomantia, handkijkcriie fictlUt öe tCCïlfen ÖCÏ ïiawöen / iîiai
„ Den tnenfcö^ oijeciiomen fal. jn^aac op Siubenaït^ feit Sat. 6.
Trontemiiue manumqm
Pjiebebit Vatt.
Hy'toont fijn voorhoofd en fijne hand;
En vraagt den wicchelaar 't vcritand.
iiituïet eene bïpt/ ïiat. Phftognoniia , öat / na 'i tooo?ïi /
Natuurkunde, maat na öe fake feïf Natuurkiefinge , of Gedaante fchou-
winge, Öiec toe mebc beiioojt : 3i)uöe cnefemifï ban bîiMien uit öe tcefts
feen ban 't aangefïcôt/ of ben opfïagl) bec ogen ; bjaacin fîcô nien^
ίφη Genius ofxigen g^efl natuuiïife openbaart,
JVj .Hoofdstuk.
Hunne Tovenjen, veelfins gepleegd, refcn uit den Telfden grond.
§♦ I. beeï ban^ aïfuïöe ftowfim bfe op toetenfcöap fïen/ booj ges
•^ntóenfcïjap met be (©oïien xjf «Öeefïen/ op aïïecieös bjgfe te be^
ftomen. j^u faï ife ingeïp ban be Magia fpjeiien/ bte jjet boen beoogt.
gebenfe bien naam/JMJ'öajei ongciejcj ban aile man geïooft
^ίεκ'öat ÖÉt #ecftfcf) i^.^ie taal.'ecötef öeeft in fïgï en oojfpiongmet
beeï gemeen ; IbaÈacin njn f^aga overdenken, bepeinfen,
en nnn Ma^e', een bcpeinfer of uitfpreker ban beïbo|gcnti)eben iö. Si*
Öeb in mijne iKitïegginge obec 5&anieï baac |)et pasS gaf / bec=
liiaarb/ bjat öc Magi getoeefi ïijn. €erfï eetïpe ïniben / bie boo? be?
Ôoo?ïpe mtbôeïw öe geijeironiifen öec .feature ïMïojfoföten / en baat booj
jB ■ -£erfte Boèk.· - , ^
&mgm bcöm bic be gcriietié geïoofbaitïöeia tcöobfu smgcu. baar
m in te ïiaufle / fo 't Γφί|ιη:/ te ftojt ïïommöe / toiiiincÉt fp recö^ in;
aaufïcn l\in 'tüaïft ί εη tm öate /oeiiïömmett toarin / floegcn a^n 't bebjiei
0cn : cn b? ijuavi&aarbi0t)èiökin famnifsiri oiïï^r öe hPHjï? gcaïcngb /ïj^agljt
öe fctijic in nu'é&^uiïï t rn rnrniscn menfc^ om gocD m bïocö. ^ betre
bat be i|ei&fnen· öit fTagü? öaa Vioïh aan &\tiie ^mt oiit|ïtnöe en
EenîJc/ om ïjimner gi^ftigïïeiö toiüe : aanb^anDeretocberam fcljistiJöfrt eif
bECfmaaBöni. ^iit Uan i^ 't/ Dat enigen Wan ouö^rif fa teeï in't
't Qïïaöeüan öte iionfît' 5ij« bccmaarö gcUiceti. AfjoiloniusTyansus, tui^R^
feben ûaoi#iio(îcatii^ befcfjjetim \i/ en Eiymas, We ΟΦ tegen
fïeïöei^anö; t j: inf en U UjgjiK inCgpjiten/ en ^a&pïonieny tot
«itïfsgaïg« öan ifnmncc Ifeoiiitigisn bjsraeîi fcccocpm; <©£»/41.
en 4»· ja feïf/ en «ï^artieï/ m öie uit tjet <0ofien om bcn jiieuïöè
gebömïür^Oobfcïïgn loning focijten/ .#att. 2. fcïjooa aïleoaai' boaj
De Magiâ iîetoemb/ fïaan nocfttan^éUetfcijeibeïtft baac ban te boeit, ^ó
beeï becfc|)!it öet toie iet toeet of öoet j eo cfbe iîonfî m Vueienfc^ap beijooj^
iih gcbjiiiliît af nrféôjuiïtt too?b.
ζ, a^bcitnflTcÖen bit eigcntïtit be tofï/ biemen Sebcn owöecon^
ben naam ban Toverije geeft» fCgcippa ban ii^ettenfteim öeeftfe intuiee
foojten onbetfcöeiöen: toaar af b'eene Jatuucïife/ î»'a^«:eïionfîî0 ijee^
Ιίπ niasô j aïfo b'eetfîe natuutïiïie oojfaften iiefibcnbe ooh natuuuïihe
txjecïîingen öoet; maaK be tteebe.t^ boo? ftonfî aïfogemaaî^t/ fnbeïjeeft
Steneaemeenfcïjap inbe nature met be iuerfeingen biefe boet. ^fe tciiïfegs
gen/ bat geïijh een fianbtoerfe mebe beceifcïjt / bat be .f^atuuc ïjem be
fioffe sebe/ en be ïïcasöt om te ïionnen toerïïen; maac batfjpbe fïofe
bné of fo toeefte/ bat boetöiLVboorbeftimfïaïieen : aïfoùefeiionfîena^î'^
οοϊί. Bkt seïtjit een aïîiievmari / öie maac b'aacbe oectiben/ cn'tfaaïi
öaat in tuetpen/ of beri boom pïanten fean ; maar be b3«c&t feïf uit be
<3^«tuur/ aïöu^ öoo? fimifï geöoïpen/ bectoacïit^ tnoet. .......
^e natuuïïiiie Magia, feit ^gtippa/ meenenfc bat niet anberé
,, Dan 't ojppecfïc betmogen öer natuntïiïis bjeeteiifcij^pen i^ : toaacom
j, fp befeïbe ben top en uitecflcboïboertnge bec natuucïïunbe noemen i feg-
„ genbe bat ïjet eentoetMîï^gebeeïte.be^:natuμ^;ïίï^etoö#eίÖ^.ί^/ biebooj
,> 't öeóuïp bec nâtuùrïiôê firaôten/ uiftsetfeîijet onbevïinge regôttijbii
„ ge toepaffinge bingen te iuege bjeuô&tX îiîê J[]cJbEttoonbedng;te boben
„ gaan. Jleefi gebjuiiiten be .îifêoren en-^obianen befe Magia, booj
„ fo beeï aï^ fp 't bccmogm beE fecuibeniîH ficemn / ett anbece ûi^awi
„ ban gdpen aact/ «itto?ogi)t.i Si&aacna; feit ôp tiitiîtç,, ©ruaiunci
ïiïte Magia ber&aïben befe/. bie bCiftratgien aïïet natûuôiôet<e»:ijca
„ meïfcïjcï bingenboojficfttigb/ en ber^ïtec meöeneigingemeiöirimafe
,, ïteurige fc{}?anbecï)eib booiferopm ijebbenbe / be;4ietbo?gè«eîôi ac^tet^
„ öowöcnöe becmogentïjeben aïfo ten boo?fcï)0n bjengïït ; bat baaïboo?
„ bjonbecen/ bie menfc^en becnnft berööfiereo / tüójben trttgetoetftt.
j, m bitaïïe^ ni« fo feec booj be ïionfl aï^ ifc ttatwwç / mt tûeme aï^
ÏV. H ο ο F^ .sj τ U κ. Ι_9
bJitïtmecfie^fcöc t^cft öe ftonfïe lîïf aï^ i^eiaateffe onÖÊtteïpt. Bu^
ïïonnmfe natuucïiïicc iüöfi.lnmten tgö^Anïibriji m rrjpe biugijten / feïf
0oït ongebiecte /öofu boojt&ömen ; aïïecuïi î öatfc dûci natnuïïite miööden/
énbereiï Oiïöriienö Atjet geü^eft ï}t$ tijb^ toetfii tt tóecbnïïüt : gciijiiracrt
ta niinbfren tca^ öan boïmaaïîtôeiô aan bc ïfoibÈhia'^ ûfijmb / Èat eïft
Ïitiecmöe om bc eeïfle te tsjefcH/ nietoc /; ert ö^ «afuüip
ööD? honil te 0ηϊρε ïiomt; foiiba· nocótanë 'anbróe ij^tól^ïen.^· ban,;tiiè
in be natuïe feïf söu/ te gebjumen. ^et ü'nöctfcödöëefiaat pöö^öiaat
m/ bat cetv Magus, öte baac scïieeï fijn ïsiçfe af uîàaïiî/ boói gtûKbî?
gec ïieiniifTc tan be iirasöten ba* .ï^atntc /^.'ècn gcnimim niaii/ ia fcïf
Den #ïcerbtn/ tpriftet toctnige fieö ti^moeib^ eiii pi^fo b'^p in be na-
tu«E èïiieseöm/ tncciicUh te öotieïï gaat- iial
öï^-tofste feuïten 'i ïsefonbci· ϊΐφιιί#:ΐϊϋΐ* «^fi^ii fe ca
tïrétîirt fonôccïing tot onf? faïîe uici. ^h 'óii^ Uïctte
ïGÈCiü onbftfcïjciöcn 't gene buiten 't gefcÖiï ï^ bat bertjanbeïen iï3iï=
ïen ; tn't gme baat toe £teï)üojt . "
fjcbbm top ban Dcc Jleiï^ncn Ma|^ia feitmen be jpaïcn
bccrllatuiirhunbe gefïen : niaai* nu toti iïi bea^efe): αφεδΡίΐ /
to ié fïcö ecinnere 't gene ift in mijne Uitl. oyer Dwiei ^,'^.,ιιίί^ίΰί
boüü^' en i>ïtmu^ aangetcftenb ïjebbe; bat te
öan oub^ ftec in 't gebjuiït toa^ / be îliiJionfi / be <0raèeplîonfî / eft
öen (0o&^"bienfï tot beiiuïïJ nam; ö'een oj) befe / b'anbece op bie toijfc
ineefï baat in befig 5ijnbe. ^aatuit b>3tt ooit κη anbec önöetf£||e!&
in b'oefeninge befet ïtonfl ontfïaan 5 toaat af fonmiige bet genen bic-baac
ine^e Omgingen / Mathematici .,, Wiskonnige, anbete Geïieeskuridjg^,· en
Öateïifeec Vergiftigcrs genaambsijn. pe fetfienripaç^t «ïeeji
om toonbeten / b^anbeten om tiooiïlieibte boen» #nbec fuïfte tóonbecen
«lagöinfen teïfen be ftoutene öuibe ijan Ifltcöpta^/ toeïiie öioogïï j ,en/
be'beeïbcntianlBetcutiu^ bie fpiaften. Maat be Vergiftigers boen-bit:
iiatfe boo? ongetocne/ m bifeniaaï^-onbeïîenbe bingen/ boc& toc ban
fp öieèet boen be ïtenni^ ijit&en / battecjöieïu'agt infleefit i enbe t»oo?t^
«p D'atïejröciindiftfïÉt toufe/ fo iîjeinig ie merftea /, bat fet uaautip
ïoafö ftan tttô?ben geffc&ieb te stini be naenfcöm of ljun öee/ of faab of
fuiUeï befcöabigen m bcberüen. ■ ^it t^ 't eene fp tpaatïiii bebeti : hiaac
^t gene fp baamiboticn nocii öoojgaben/ of feïf miffcgien óoït géföoföeiï
U boen; Datfe cai» toeï boo? ïicagöt ban ïïruiben / en anbete i(lof=
fen/ op aïïetïeile töiifc gemettgb / menfcïjen en beeji^n in niaïiîanbeteiî
ijecatïöetben/enbobenuitbe gtabentcolfîfeen» ^ ν
5-, mh iet^ ban be Geinaàkte Magia te f^ggen/ bie magg met
ïebm fo g^ttaamb^ijn ; om battet niet^ in ban ^ ^atute;, iBaai' bat
öe ^unfi aïto bjecfet / be statuut boojonöeilieïïcnbe. ^efefean ge^
ttoegeïiïtv fc&ocin op beeïetöanbe toijfe in 't baecft gefieïb / onbec t^a ge?
imenen name Uau Tovery, Befweeringe , of Beleefinge begtepen
όεπν î0aiwt to^ noemen Tovery ,^ϊ tuàtmm &oub/..pa$ öapi
Ci fetàggt
-ocr page 34-Eerfte Boek.
]^ra5|)t en sememfcïidp bah öe menfcftcn toojïi «itsitêoSti 'itodft iwoit
fönbecb'eciic of b'anöece togfe ban beïeefingc gefc&ieö. ^efe ïiefionb aï-
tijb in 't ge&jmft ban feftewtooojDmof teïten^ / gefpjofien of gefcijjebcn;
feeneffen^ fonbccïingc Gebaren/ cn ene toijfe ban ïeben: boo? tueïft aïfó^
î)eîî&îemmi^Î)en tetoiïïc toiecbm/ geij^ime bingen te opaibamt cn iDoni
bei'cn / bé j^atuuc tt öobm gaanbe / uit U toecUen. ^ïfa toa^ bec gei-
tenen flfboeïen/ batfe buiten be bao?feibe natuudiïte Jl®a5ia/ be gcoot^i
fle töonberat boo? be fttasiJt bec ^S^aïnioncé te toegc b?a3Öten ; bieïfte fp
öoo? aïfuïfie Weefïngen aanficiîbetpïigôt ïjieiben/ omalfuïöe btngente
ioen aï^ fp begeerben gebaan te Rebben.
6. Ûiec fïaat on^ bieï op te ïetten : toant gemeenïift bp oub^ enbc
wocj^be natuurïifee Magia of iCobertje ban beïtonfligcniet beôûoîïifton:^
öecftóeiben too?b; aïfomen b'eene biïtmaaï^ toefcfeijft öet gene b'anbece
Éigen i^. ^elf i^ ban be genen bie met befe ftunfien omgaan fiiïfeen
migberfianb beeï begaan/ of in anbecen geboeb. ïPant fommigen bec^
„ feiben/ feit Agrippa/ fijn totfuïftenuitfïnnigijeibboojtgefïagen/ bats
„ fe nieinen uit bccfcbeibene t'famenbïoejinge bec fîe?ten/ boo^ tuffcbeni
j» pofjnge bec tijben/ en feïiece mate ban evenbedcelingc, (in 't Eatija
„ frcpomo gefeib) pïegï}tig inacïjt genomen: op enmfïtp tijb^/ ene
5, boegïifte afbeeïbinge bec ïjemeïfcöe bingen / en men geefï öe^ ïeebeni
w en becfïanb^ te ftonnen becïicögen ; bie ban ban öen geb?aagb jijnöe
„ antbjoojb gebe/ en gefteimeniften ontbeïîïîe« ICan b'anbece fpbe foui
öenfe bec .ï^atuce tocfcö?nben 't gene öe fecagiiten bec Nature te bbben
gaat : 't toeïft ift toebecom niet beter ban met^acippa^b300?ben/ öaac
„ boo?saanbe/ fcggenfal ^^ittDiïife/ feitöp/ batopbo?öectoect: bat
befe Magi niet aiïeenïife be natimtïifie bingen boo.ïöeiben i maac ooft
„ enigenectoijfebe Jatimcüitbijten/ en fïcb feïben in be pïaatfe fieïïeh;
3, aï^be beweegingen, be getallen, begeftalteii, be geluiden, biftcmmcn.,
„ be t'famenkomftcn, öe lichten, be neigingen des gcniocds, m de woor-
„ den. befttioecen be Pfylli en Mariï be Serpenten enbebenfebïugö»
„ ten: fo fïiïbe Orpheus met een gefang ben jeefio^m bec Hicgonauten;
j, en berteït Homecu^ / bat aan öïufTe^ ïjetbïoeöen/ boo? fetebjoo??
ben gefïcemb ibiecb-, enbe i^ in be 3©et bec ttoaaïf tafelen ene fïcalfc
„ ge^eïb / op be genen bie ijet ftoojn aïfo betobecben.
f. 7. ^it ïaatfie moet on^S niet b?eemb bunhen / feïfi in ^eibenfcïie tn=
ben aïfb genomen te ïijn. ï©ant be Magia of iCobecjfmnfï in 't gemeen
«n in ïjaac feïben aangemecftt/ toierb om bace biepgconbigbeib geaebt/
om bate g0bl[iiïï)ei& (fo ai^ öec ö^benengoöenöiec boo?bcfcï)?eben sön}
geëecb/ ora ijace bcagöiigöeib ontfien / om bace nutttgïjeib (üjeï ge?
bjuifet 3i)iibe; beminb: maac mi^bjuiftt/ om bacec booggeib enfcjfmûeiî
ïiftpb bjiïïe gebaat en gebïoebt. Ïl^eïft nu bec bccfianbigecbeibenen ges
Jtjoeien ban bit ganfcöe toecfe getoee/ï 5p/ bat faï on^ filgcippa toebecom
uit ben manbe ban ^ojfpciu^/ met befe tijoo?ben feggen* Porfyriusvan
dcfc Beleefing of Magia der godliker dingen redewegeude , befluit einde-
-· lik»
-ocr page 35-4ik > dat door deielve de fiele des inenfchen wel kan bequaam gemaakt
worden, om de Geeften εη Engelen te ontfangeii , ende Goden te fien ·.
maar datmen doör defe konfte tót God naderen kan , dat ontkent hy ilyf
cn fterk.
V. Η O O F D S Τ u K.
By de hedendaagfche Heidenen zijn diergelijke leeringen cn feden
ook te fien.
I. \7lCn 't oub ÜdöÊnbom ban onbec on^ / of onttcnt on^ / m
V bie boïftewn Die öe Ronficn tn toeetcnfcftappcn mceftïj^ctoaatt^
âanscû?a0i)t ôfûben / bu^ üejre tot noobjuft gcfgjofeen, Mn fiaat
on^ toe / bat top 't öpbenbaagfcö %ibenbom met een befïen: om temo;
gen toeten/ ijoe be?ce öun geboden en beb?i}f ontrent be <0eeficn / bui^
ten beöuïp ban öet fcö?iftnucïift ïicijt/ bat fien nooit befeijeencn ïjeeft/
fïcö fiteftften ïfan. i5n bat baarom te meet / bctoöïe be genen / ban
toeïften bu^ bejtc sefjpjofien en bie boo? 't ^fóciflenbom bccbjeben^ö»/
niaac een beeï ban be toeereib befïoegen : en bat top bantoeinig an^
beren / fïegïj^ boo^ finn aangeben/ uit nageïatene fcô?iften enige ges
cinge ftenni^ ijebben; bocö ban be?re 't grootfle beeï öet aïïerminfleniet.
a©ant be ge&eeïe toeereïb/ bp menfcöen betooonb/ toojb uit ijebenbaag=
fci)e onberbinbinge niet beter ban (n b?ie grote iiillanben toerbeeïb: toaac
ban b'eene maar bp b'onbe <0?ieften en i^omeinen/ (en bat nocônietge^
Ι^εεϊ) b'anbere bp nocï} nautoeïiïi): 200. jarenlang beïtenbgetoeefï/
cn ïjet berbe aï^ nocÔ ten grootfien beeïe onbefeenb i^. ^'eerjïetoojbotn
boojfëibe reben gemeeneïife b'oubc toeereïb genaamb ; in <iÎuropa / ^fia
en ^frica berbeeïb. ©an €uropa/ pa^ ôaif fo groot aï^ eenbanb'an^
bete ttoee/ 50« b'intooonber^ aan be .î^oojbïîant mecfî nocôaïin'tî|eîi
benböm» 3|i3 Iftfien magö öet tiende beeï bafl ban ^rifienen betooonb
3öni aï 't anöec faï mtffcóien toeï boo? een betbenbeeïonberbeJBettbaïi
J^abomet fïaan; fo bat be grootfie beïftnocï) t'eenemaaï ï)ftóenfc&
i^. HSfrica in 't jSoo?ben ban .flgaijometancn / in't oofïen bemffen^ öie
ooft ban ijiiïbe ï^rifienen bètooonö / moet nocö tod op ttuee beröebeeïeit
lieibenfcjj 5ijn. "^t nieutoe toeereïb/ ban beiï eerfien binber Imeriea/
en bp on^ in 't gemeen ï^eft^nbien genaamb / toaar ban Êfet ^uibec
beeï bpftan^ fó groot aï^ ffif^ita / en get noojben (ηοφ «iet in aïïe^be^
ïtenb) miffcBien ntet ftïeihber ban Wiïa ίφ ; ïiSÔt noct} geïjeeï in 't tei-
benbom / cnbe toeet ban geen fórifienen ban bie baar uit Cnrc^a ïtos
men. ^efe 59n be ^paniaarben / ^ojtugpfen / iîiîgeïfcben / JFtart=
fcben/ .ï^eberianöer^ : bie eri1)aar enige bier Üeibenen tot &et ïïris
fienbom bjengenj immer^ b'^ngeïfcïjen ïeggenbaarö^ben neerfligbptoe.
Onbe^;twifci)en ïîonnen befe Curopeer^ on^ ban ben toeflanb befer boï^
« 3 ' " ■
-ocr page 36-^fitn/ bjat gdoôf en «öüb^bieuilörtceft/ boo? ommegan-j befeïbf/
tfsi groten beclè onôcnigijtcn. .îilaaK ijaa 't onbifente ,bat
«a Óen ssnimpii-eïue siffen/ fo baac geen lsinmn-$eên ^prs/ nUlfc^ifn fa
groot alé oBuropcn en lüfïni if) magljmentod trafïeïiïïbétmocöen/ bat
ί ban ïecï cf üoïïi tot nocö toe onüefocöt ) boo? enDoo^ Bel·
Denfci) . . y;
§. α. .ïiBaai' tot toat cinbc/ mengt gn flïggeti/ bient nw bit tieï^aaU
't '^é i mijn lief feu / mii aïïecn Baaïom te oae η / bat gp/ flenbe ^of nocö
ïjebèh toel bik bt)föe beeïen öec beïtenöe toeeceïö iieibenfci}^ jijn ·, baaïuit
oaifaaït necmen foiib / oniieöenlicn/ bat top ban bet ïletbenen gcboeïen^
tn seöauiïï onimit be'<©ce!ïen niet genoeMïfaani onberregljt sön/uit aïfuïRet
ixjtïîermiîoeïîen bieniei: JH,?ei-4n Vîîeîeiî-5i)n; j^nboefetoatm/ Jîaiîte¥Ïi?:j?eii
tienöe bfeiiKL-iKtooonbcbjeewIb niaSen Ιίόϊΐδέη.. ÏÏ^aaiOni faï b'rènpaVig^
gemrenfcïjap ijteft/ jaiJie 'tmeetbecbecIbannm!hanbeitn«coi£ai \iJi|ien:
bie faï oné / ,#0 îiî /- tót ijelcDp moeten bienen / üaii 'i igrene aïgsincen iic&t
öe^ üerfianb^ /.inabéiûai in iien jttcnfcftobecseiiieUen/ Qae^^ijftoaacbii
ni toot ö'aïgfmmieöa'baïb^ïpbquaab^ DcÊft »^!^^^ faï mi^
öan te paffe ïiomen/ feannéet ώρ/ tót öei; Btifteuengetioeteïi^giEomen
5ijHöe / ïjifï uit ïjet anberfcljeib fien fulïen / ban ^t sehe in ben srotiö inct be
gcincenc toaacöeiöibcjïaat/ en 'tgcneiiit bWoemeenebcrbojbent^eiö baac
onbet bermeiïSb t^, Bn faï ift ban ban 't geboeïen en 't gebjuiïï öer ijiUben;
^oeö bit «n metnobtg iïat lit inec togbïapig boe: toant baat'
foMbe miin boeïï beeï te iiîein toeijaïïen : noc^ 'tin ool^ mon boôînfetHài
^ nteteen &iiîoi-k te befcïî?ijben; niaac alïcen ej^èmpeïentefaecôaieu/ om te
tonen toat beaieefifeeTienbe boïTîercnbanbit niaaïtfèï inininnen fcïjiïbboei
ren. -ien bit beboef oolfe aï niet berbec te boen / ban ohi te boen bïpeu /
îsat befeïbe / fc&oon ban acïjceï anbecen tijbïanb en fpjaïte / twicfttan^ in
öen gconb fo toeï met ,0'qwben ίίϊ^ nietnialftanbemi tTanmt ^nuim
^kt m j^iny öe tocgï) boo^ eeu groot b^eï gebaan&ban öen neerfiigen
roïiiïî ί iîîe in fïin Hcdendaagfch Heiden4om uft mcec ^n fo^ (tj^ipeç^
Beeft / aï baat öe feibenen ban iiiitén tijb / obéï gànfc|
Wfïen/ ^fciïien/ en eenbieï ban oButopa in 't fîuïi be^ (©oö^biênfte^ ge^
ïobçn of bebiybee: ianimet ! bat δΡ niftbeïeefbijeeft/ on^in^geii)); ban
îie^ nieutoen teeeceïb^ intooonbece» tebeticbten. '©atijabbe rap mebe öe
moeittoefP^ib / Juïîç WjEberfcftdbene,
ftec fcijiiten b'm'toaarbe «Î^îjûïinu^ fifö beöoïpenijeêfï / eiv,fö ooâ baac,
ik m^ fef meöe faï be^eïpen nioeten / liïiilencn sijn.i tit ber ^dberuen geloef
en goö^Dienfl meefi mtberfeïbeï; fiufi^gelmife betteïïiiigen / en 't aan|tl{o»-
giüeft/
-ocr page 37-geïicu / ηϊ^ ban bOube teiöencn lüt incniste bunöÉC d0e«£fclj?ifïfti teijàïcii
i^. öe&tïen onçSban&unneeigmefMten ineigaicctaiegefjpjofen : inaaK
|ct Ifie&snDaagfc!) ïfeiDenôom toojd oui/ aïé oncisrn/ boo? öe ïîVifÎfneiT
fefcÖ?eti£n. Isetimö ift batfe Ua|î aïleiiî em fsïfOü bboîooîtîcei 5!jn /
ànnguanôe 'igeuc f?; ijcr^aïen / ôaî ûÊtrcôfibciîeiîoll^i'ctî Dtn «l^uiUcïfcïf
aanbiöbfn/ eu tîcÔ&oïenmatc gueHen/ of lamipijuioen/ om ^hîVicïî!
njas;ifUiar^ tesgn. ®ant m memeöat yet mtóberfïanü fici) fdf ontbehc
m 'tgcns ht UOü,2feil5e fci)îîjt>er in 't 7. €ap. ban 't i öeeïpas. j-ó. metöefe
laoöjDen feit. Trigautius getuigt van de Siaercn , dat vcelen onder haar den
Duivel om raad vragen, of de gemeinfamc gceftenfo fyfe noemen , welke
veele onder haar zijn^ En defe iaak word meer goddelijk dan dnivelfch onder
haar gehouden. mem ïfi öat Ij^t oöït öp aïte b'anöercn \i! toimmen
fuïï: imgecft·/ cegôtfîtCÊ?; ben ^«ibd aanbibben, ÏBalU ift nicinc/ öat-
bie mcnft^en Un granöe toe ónöecfocljt iijnöe / te ïieunai fuiien geboi / batfe
niet en tocetcn toy isooj öm <^uibei berftaan.
5. 't^^ οοϊΐϊίφ tebcs£ij|im: dat fp öie gera mtecïci» ba-fîanbmct
011^ ban45ob ïjebbcn / ooïi bat bcgctjp ban öcn #nib£Ï niet maïten Ronnen/
öatiec De itcifienen af ïjebbeii : Uiaiit bte o^oD op fijn ïicifïen^ niet en feent/
bie ïtent ooft beu ^uibcl nfct. ïjet onmogeïiii/ bat iemant ben
beï ftennenbe boo?'£ gene bat benfelben aanbibbenfaï. ïl^ant bat
ti'^fipo^ïban be^eiDenen feit/ batfe önmie offecijanben aan be Duivelen
bom/ baten ig'nietban ben Duivel aï^fjoofö becbofenCna
geien; (geïp .ïiBatt.i5':4i.) maat ban be Daimones, öaacbjpfïu^ af
fpjaften/ «itbiuftMih gefeib : aïfo ^auïu^ te bier pïaatfe in't<0eleïtfcïï
ttiet {)ettöOü?bD/in^e/oi·, Duivel , maar Daimonia, gebjutftt i toaac mebe
bic ïleibenen / aï^ boojfeib / feïtéc fïagï) ban onbergoben öenoemöen* ^it
bob?af öangcmecfet b^bbenbe/ faïaat on^nubepen/toétoberéenlitomfle
top tufTcïjen't oubenÖebenbaagfcö#cibenbom/ aangaaiibegurigeboeïen
banbe-i^eefien-binben mogeo. ^ït beginne ban iiriiropa; ban toaac ίί$
booj^ften/ enboojt^éna Wcscapmtïelfeïieïïöe/ iinbeïiifîna America ober=
iieften ÉDiï» · f'
■·<-■■ ^· .....ίί'Λ ·. .. ■ ;
Suîks.bKjfct voor eerft aan d'overbliiifelen desMeidendoms diemeojioeh
heden naeeft in'c Noorden;Van Europa vind.
i u f ^tópa i^geféib batbuttenoftï/ enmeefïm't,ïlo0|ben noci)ertfe
-L· ge iteibenen heeft : bolcft foo raabï en onbefcïjaafb / bat ï)et
ïicöteïifïec te ften toatfè mnl bajt te raöen tsatfe geïoben. .ïSen &eeft
<mn be gappen cn JFinnen'tmeefïe befcöcia i enbe met name ban be genen/
bieofïii^c'tgebieb ban ^toeben fïaan : föaac te «effent ooft^cöeffec^^es
fci)5Öbitige ban 't ^toeebfcïj 31'apïanb / nit U boojiiaamfie fcö?iften getroH?
feen/
-ocr page 38-ftnt / on^ bm mee^en bfenfl faï boen ^^aat tta» faï ift cccfï ban Ufm ? té
ÎJâacnatoanb'anôewn/ foijceï mp Ijoaifiaat/ becigïjtcu. fonder βΠε^ te
seïoUcu batteï öantoecfjaaïbtooiö/ Uiaac uanift öc ïjeïft nict acïjtetoaac
U%m: fo i0't nodjtan^ geïöi^/ bat ijet ^ciöenbom bp öif bameren /
ftgóononbet fectfien ftoningcnfîaanbe/ te üjetm ûen ^^ecu of of
3l©ofiiobt|t ; ecôtec onôecbcnbuim ηοφ fo bedDwnôcc ouöe nuftfenpie^
$en / aï^tctociiiig ïufl of ïtcnni^ toncn tn 't ïîcifîeubom. ^e i^ecc βφί-
fev fieeft ijet Hapïanù onïansb^ met fo υεεϊ ueecfîtgîîeiD^ / en ojp fa
feHere öerigötinsen ftefcöjebcn / batmen op fij» ffSScn iiaat magö ma^
fien. iBn mit^bien Dat öp b'anbew Stappen fienefen^ De ^Finnen biiïmaaï^
öaacmebein betccRt; fo maflönien toaacfcôiîmïiïi &efTuiten / bat öct
Ôen aïïenbafleenetïeptuerft i^: te meecom Dat ijetgencaubercnin öiinnc
fci)?iften öcbben aangecoecb / bie bûïfteren aangaanbe/ met öet gene ^c&ef?
fee ijan be^ttieebfcljeatappenfcMft/ opeenuitfeomt gii faï mn öer.^
iiaïbmaanöem aïleenfiouDcn ; ïïoëtDeï nietaïïeen/ öetogï bp aïïeö'anbe=
ren / bicöoo? öem gefcöie'üen ö?ti&en / in fynboeiï mebe begrijpt, i^t«me
seboeïen^ïaatcn^ eei'fiüecneimen / en baavnaijan öuunm ^oUerijönbeï
fïpjeften.
z. U0üïtoecpfeïen ônubec ïjcibenfcôe iïob^pîcgingen 5ijn in b^ie-
becïep fïagô/ tcap.^tiJijfeonOecfcöeiDen. ïï^eDopgjÏeiiöanaïïciisijnThor-
dïen óf Thoar, be^^onber/ Stourjunkare, en Baiwe ÖC î^i'eecfîe bp
öeSiapïanbec^ooït Tictemes gcijeeten; todhcnnaam fp mebe aan'taeluiö
^onbec^ geüeu/ btenfp geïoUenöatinfïjnaeijjcïbi^. t^piööan&un
Jupiter, Aijeke, bat Cé Beftcvaar genaamb. Sleijenènggfonb^
Öeib fcöiijbeöfc toe aan fïjn befiuuc ; en.|ienen feïf be bofe «Seefien onbec ftjn
ïjebtoang: ooït fobecreöat fjp&en boa? ben fiaaB fijn^ bonber·^ boob/ fo
fpbcEappen teüecï pïagen; eüen geïïjfeb'onbe «omeineu bie iuiaaft aan
Jupiter becïtetm. βρ ben wegenboog/ ^^e^e^a^ee, öati^/ Ècftevaars
boge genaamb/ aï^ op fïjnen troon gcfeten/ fcöfet ïjp fïjne bonberpijien
öpbebuiM^af/ en ftan ben fomtijb^met λ^Φ^^/γ/^^γλ , beftevaars ha-
mer ben öaï^enïïop tepïettccm fïaan. ^iesïöaIbentDo?bópoo)ft ban óm
lioben aïle b'anöecen geeecb, Stourjunkare, bat fO Öeelaï^ heilige Landvoogd
tefeggeni^/ anber^ooft Smrafajje, bati^/groten Heilig genaamb; i0
6p I)en begrote Pan, ofinpïaat^ bân Diana-, gob banbee enbeïb/ ban
ïjofcöentoiïb/ enboo?nameïih banbejagötj Ajekesalgemeenficbeôoubec
Inbatbetoinb. i^pt^btîtmaaï^berfcijenen/ feggenfc/ aan be genen öie tec
iagöt/ ofuitbifTcöe"8«n3«n/ enjoniteracijKg toegetafteïb/ meteenmuf=t
ftettin beöanb/ ö^ijüenbe bogeï^ boeten. Baiwe of Beme de Son, (geïjift
faive. den dagli beteftent) toojb bp fien om 't goeb bat óp op bec aavbe tOf cfet/
«nbebaaromooitbe^^omer^meeiigeeeïb. : :
§, 3· ^eMancsöeEtoneinen/öiecboo^l^f^i.gebacDi/ïönberïap
jKtt oHbecgoöen/ enbe bp Öen Siue genoemb. ^e fieïenbecboöentoo?bcn
bnöenaï^magïjtijebbenbe boojoffecftanbebereerbi óoebjeï th nictgemeïö
binöe/ bjatfe eigentïgïi baar af öoMben. ^eïaat(ien5Ö«be om=
24*
ν ï. Η ο ο ϊ D s t υ κ. Η
ffaîÉtliewîie ftttflcn/ bie tïcô öpöopen gieccn baat ijetfamcïcn/ fo fptoa^
nen/ ίη öe iucôt om ûofcô en bfcs ftDCCbenöe. .maat ife enbînûeïjiec
ooft niet aangctefenö/ toaî goeîi en quaab ftenbanbefeseeflcn/ nat)uns
ne mcenfngc ftomm fian. fp &ouben yen in minDet toaccbe ban
tK eec^genoembcrii boenbe ecötec ofecôanbe/ toaac in fp Ôen iet om te
eeten gebet». JBaac geen 25eeïb toojb aan een ban alïcn opgecetïjt / of^
te beteerb; feïf aan haiwe niet / om bat öi? «it Ô^ni fdbe fienbaar i^t
inaacaan Aijcke en Stoucjuukarc alïeen; ben ecciîenbanôout / ben ans
Tieten ban fleen.
§. 4. fuïften «©eïobe bec î^eibenfcôe ïappm ooft gunneJBaats
feagecp en iCoberp jjegconb. ï©aac ban ift ecfttec bit moet fessen / bat
a êitbeffec ïeefenbe/ en 'tgene uit anbere f£t)?ijbec^ oantteftt inetOin
eigen becgeïijfienbe/ ïicötcïift beniechen ftan/ batftet met becj|oo?bfci)ec
Jjoïiîecentoi)erpeopijf?rc na foi>?eebnietigaïgnien baaraf roept. HBaac
't sene ^cijeffec bebonben ïjfeft / baat iη i^ öy toeï te gcïoben- €nbe moet
ift Dan bao?af met fijne eigene tooo?Den uit Bet n. tap. f^ggen. Dat hoe-
wel de Laplanders te dçfer tijd de Magie niet fo drok noch openbaarlik
plegen als hunne voorouders deden , die meer aan defe bygelovigheden hin-
gen i daar nu de meeften vry afzijn» 't land van defe wichelarijen gefui-
verd zijnde, t'federt dat de honing van Swcden op moeijelike ftraffe ver-
boden heeft, enige befweeringen te gebruiken : niet te min iifer noch al
een groot getal der genen die fich daar in oefenen en daar aan hoeden. En
fo iemaut lia de reden vraagt : het is om dat llcli de Laplanders allegaar
kibeelden, dat de Toverye voor hen van onvermijdelike noodfakelijkheid
is, om de lagen en quellingen hunder vyanden te vermijden. feit beCs
bet/ batfe feïf fcöofen baat toe fiouben/ baat fyijunnefeinbecen beiCo=»
betfiunfi boen ïeecen: cn'tgcnenocï)toonbetïtfeet ftöönt/ benfcïbenbun=
nebofe geefien / baat fp btenfï ban babben/ op ö«n fïetbenbptefïai
mente obetïaten/ om bie ban Bunne buanbenboo?befeïbe te bettoinnen.
ï|unne ïiunfien biefe boo? mibbeï ô«nbet <©oben en «aeefien toas
nente boen/ jijn of omboo?î©iciï)eïatijeiet te toeten/ of om boojCo^
bcciie fct te boen. Éet eetfïe b30?b boo? een bing bat fp kannus noemen/
enöe na een trommelgeïijfet/ in't taerft gefïeïb. ^&iemoet banfiïîetijoiit/
en toet meefi ban bicfeen gemaafet stjn. ^et bcï baat ober gefpannen /
beeïfïn^ met töatactci:^ sefc&iïöecb / tnet aie bertoc «it De fffioj^ ban
cïfenijout gemaaïlt. Ulet enen ôamet ban een binget ïang baat 0»
geftïopt/ ïetmen op een bofclj bUtifeen ringen/ baat op geplaatfï / bat
m be tegötet of flinfeet iphe berfpjingijt : ^rt «tfie beïooft geïuft/ öet
anbet bjeigt ongeïufe. <af be tobetttommeï / anbec^ gebjuiftt / geeft
ben fiaöt tn bet boen be^ aftoefenben te berfiaan / al toate 't ooft Ion?
betben ban mijïen tie?te. Wc toicc^eïaat baït/ na 't roeren ban bettom=
ïneï / in onmagôt / enbe ïigöt booj boob ontoeteïife ter aarbe : 6o?t of ïang/
m bat bP öaat i^ / na toien gebjaasb toojb. <@pfiaanbe feit
öp ban / 't sem mm geïooft aïfo te sgm
ψ %6. tu®
-ocr page 40-lerftc Boek.
f. 6.3|uiim CQbctîJÎeoingm toojbm boo? jscen eitterBanbe mibödfm
bfjn'ööt. cerfie em rtem mei b|ie fendpm- / aan 't
toïft te hoop/ om toinb te mafeen. b'€eïfie fenoop ïo^ oèmaalit / faï
teeimg be ttoeebc teel·/ be beibe aite 6ed toinb^ uitocten. '^e^een^
fcl^e Stappen hv jpinmarft b?i)üen befe neertng rase^fi ; aïfo φ aan be
^e païenbe / baat toe be geïegcnt^eib geceebec ôebbett. l^et olhbec bet*
baaït ^cïjeffec op bie toijfe bat met een te terfiaan geeft / öoe toeintgr
bat feïf baac ban geiooft: toeten / ïobene pooftje^ cnttent ene
bingeK ïang: toeïïte niet f)et jpunt boojnitgefîefeen na be jfÉaiiiÈ^iöaac Jga.·
bienfe quaaö boen toiïlen/ benféïbenftoare fiefeten en pijnïtfee gueïïini
flin toeôjengm. «Ëïen faft bol bïtegea/ bao? bnmeï^ geïjouben / en teï^
Óen bagl§ een baaciüt geïaten/ om ben bnanö te pïagen / een anbet ges
ï)?uih / bat niet atte toeï befenb Cinbeïiïi be tyre een Meine öoi/
aï^. een noot op fchete toöfe gemaiiïït / geeft ftet feïfbegeb?uift.
7. <8enoe3lj[ banbel-appen: nn faï ift öan o'ianbecen oolft een toeis
aig rneïbem ■ -ï^n te totföel|i"en t^ bp atitgoto te binïsen / batfe/ ter
ÊeBoubenifTe banijen feïf en ban ïjunbee/ be .ïBaan aanbibben; geb?uii
feenöe onbec artbeten befe tooojben/ Laat on& fo gcfond als gy ons vind.
3©aacuit iïï befiuiteY batfe iet ban 't ï^eiöenbom öebben/ 't ïuelft enigr
fecagôt bec «aobïîeib in ben mbïoeö ban be ^tejïen fïeït î fa nocötan^/
bat befe beboiïe magöi tranbat betoinb aanbifeïtoniet tüefcöjijbeni aïâ
Uit fufôc«î firjl ban biöben bïöiït.
g. ©an een ijèibenfclt obetbïyffeï ftp be ^amogtiten/ tuffcfien Slits"
tûutoen en Epfïanb gefeten/ toojb mebegetuigb/ batfe gcote eec aanbe
^on enB^aan/ ©uur/ δ^αηδεε/ 25offcöE"/ mfcecïjog^aiiomenbaen:
«en betoïj^/ batfe óabm bim fuTifee Daamons inbeïiicijtenop bec aacbeöe=
ïoben.Jfêaaï öoe toeinig ^aaté öp fuïft Uoïfe op bie ^onbergoben/of Eucöt-
geefien gemaaïït toojb / geeft .filagnu^ te ftcnneu / toanneec öp ban^
enige Boojbfcljeboïöemi getuigt: göe fjj niet aïïeenïyiî iiu»ne<i5oùenôeï=
pen firijben tegen^ï)«n«etipanben/ benbonbec met grote öamecg naboot^
^nöe; maai feifoofetoeï beiirgöen / boû?pijïenen anbcc hrija^tnisb in be
iucbt optefc&ietenv 3tiïtouüjen binbmen plaatfen/ baat t boïftenen
gui^gab/ Dinfiip'an J. ùât / Rook- of Séhoortlcen voogd,, aatrtiibben,
^ 9. ïîetemiftîcïîe iCatter^ gefoben battet; Plaaggeeftcn 5ijri7 fe
©ïeatm^ bebonben öeefti bie be menfeijcn in bttïeben-/ (toant^et anbet
ïeben geïobenfe niet) öeeïiïn^ beangliigenen beïeebigenfeonnen/Tofetoils
ï$n : 't toeïïtboo? te ïiomen «f af te toeeön / fp befeïbenmet offeröanbe
aan be ribietenberderen, ^paanbtbbenoofe/ feit|)p/ belonen*an/
ijetoijïe: fp berneïl^en bat baat boo? berfdbec toetfeinge öet ïanb beei goeb^
geniet; Jfâaac ban bifec boïïteren tobetgebaat öinb ife niet metfetoaats^
îjig^ aangeteïienb. - -
i.o. ^'^fTanber^ Komen met be Eappcn en finnertmabet öbeceem
\ .la^eefie bat top &aar af toeten 't gene 25ïeffteniu^ baat ban fcôjijfï.
ifep erfeenmn mebe iuW öwi#geefien / bie ôen 'énaW toeftl^en om tt
' mm
26
VII H ο ο Ψ Ό È Ύ ν
—τ
κ.
saatî biffcöm : acijtenbc öat niemaob goebè bansfï faï óebbitt / Öie ban
fulïi enen utet gciDefet / etóntocï faubc öefiaan tt tóffcöen. ^Bitmatu^
23iefïteniu^ in ben jate uan öaac na ^ojtugaï getoaren / S^abbi
feïf ban enen / fo fiÔ?îjft / «ncii neu^öoeft met bïie fenópm
ontfangen / 01η bp flrtJjth ban luinb ojy 50e fa^ te maften, ^ie ftnojién
pïegen fp onbcc 't pjeüeïen ban enige bjooïöen Daarin te boen»
öeben fp mcöe booj/ baife magl^tig jijn/ fcftaon aan ianb bïiibetïbe/ be
fcfiiepcn in 5ce te boen boo?tgaan of te beletten, ^otö ift faï bien boeft
met De feno^jen noci) toat bp mn ôoufcen/ mn ïjierna te fien / öoefe ïo^
te maften jyn: ift falooft bie ftijesen fo ïang tn .see ïaten / tot bat ift
fit / bJiebefeïbe/ toanneerfefiiïïigöen/ffïöoenbooitsaan ; ofbjanneetfc
boojtgaan/ te cuggeïjoubenfal 3&oo?ï)an^baïtbanin^utojjabooi ön#
niet meet te boen.
JBy de mecfte volkeren van Afiin vindmen al def^lfde:gcvoele
ΤνΦο?gefteeï ICfïën/.fo be?ce aï^ 't on.^öefenb
-"^ffcïjaaföeï: boïftcten ban öe jÉoojbec 59«; wt
nefen en ^apanber^/ öe „t^iammet^ en leguanen / mitigaber^ be bóïi
Keten in öat ^nöien bat'ban oub^ beftcnö toa^/ en ban 25engàïe bjefîi,
toaatt tot aan (©nfuratte tïreftt/ gaan ïï'anïseten te boben ; en bic ba»
^ina aïbermeefi. ^uïfte moeten 't 5ίΐπ7 bie on^ in 't betflanb bah Suit
fleboeïen bjengen fuHen/ en enigfin^ teben geben ban ö«n beb^öf, IBe»
faVc afïegaac/ toanneet'tit op aan ftomt / aï^ wit enen monbé ïjote»
beïöben/ öattec eigentïife maat een oppecfï goöiift bjefen i^/ toeï):fttagô$
ficö obec aïïe^ i^ nitfieeftftenbe. <©nûcctuffcijen / be beufcöcibene booja
toecpfelen enuittoecfefeïen bet gobïifte befïiecmse bemerftenbe î ïjebbm fp
(geïrift boo? ban b'ouben gemeïb i^} 't betoinö be^ toeereïb^ / tuflcijeïï
ttoee öoofögoben/ en beel meet onbecgoben/ óeraeïfcöccnaacbfcbeeees
fïen/ beröeeïö.
§· i. ^ti^ fietmen be ^apanbeï.â aan Chaka m Araida ïjct oppetbCi»
tijinö ban aiïe^; tnaac 't btfanbct befïuuc be^ J|emeï^ aan Tankonida,
Benjamonda, Homokanda, Zojoia, Pipien Jifustterttoutweni tueifteïaats·
fïe be 5ieïen béi; betfiojbèiieh ha ben öemeï boett. <©nöec De ^inefen
De booinaamfïe fccte bcc genen bie ben groten óeiïig Konfut boïgen. De-
fc ff^it €a:eiiïpn mft be tijoojben ban Crigaut) erkent en aanbid maat
een€nGod';4ah welken fy gelooft, dat hy alle defe benedenfte dingen on-
derhoud en'^^reg^rt. Sy ecren ook enige Geeften; maar met minder eere,
éiide ichryven heu fo grotcin héeriehappye niet toe. balen bOO?gaàn#
i» ïjnnnc jjebacöten ban <©ob tot be (©nbetgoben ( tn ban béfe tot be <i5eei
iieni mitpbiett Dat b^oppetfïc <f5ob ben femel boo? hamn Tramei t bat
Mbett'Beveihcbbdrtfeç groteo Gods; en be bnbctfïc toeeçeïb boo? Canfc^
- ψ ζ ..........veSI^
wseett öat öefe öïic / Tanquam , Teiquam en ΤίΙιί;·
quam, onbec fïcö fteeft : toeïj^ec cttfïe iii öe Eucöt / öe ttoecöe op ben-
^HariK/ U bctbc op Ztt cesectt. enbcr befen/ cm gtoot 0ctaï iutma=
ftcnbe/ Sichia, Quanina en Neoma, «en goD / en ttoee 0obtn«en^
^nöer öe €artec^ 39Π bie ban ^araatrfeanb / bfe be tpUm ban ben^
.#ogaï bcfTuiten/ be ttiett ban Üa^omèt toegebaan. Jiâaac bp b'an=
öecen/ ea bcfonbec bie ban ΜΜφ ( toeïfe rijft «« oöec bat ban ^ίηα
Öeecfc&t ) toojb in^gcïpB^ geloofJi/ bat be<5ob&eib onbet tbjee becbeefó
i^; ben eenen en bcn anbetmbec ICacbeï maar fetten ben
mfïm fa ijoog/ en ben ttöeöen fa ïacg / bat^ üi bet öaaü raaaf eenen
^obechennen.
f. 3, Ot l^egiiancn. fïelïen eenen oppeïfïen <i5ob/ Duma, bie goebi^/
tn enentbjeben bic guaab i^ : en baatom öp be ïtrifïenen boo^. ben ^uU
bel geïjouben toojb. geïobenfe mebe / bat ba» beïe gobeneïh ïjet
fijne l^aarneemt: onbec bjeïften öe boo^naattifien sijn/ Korko Vitas, be
oubfie/ ban bJienaïieb'aiiberen afgangen ; Oifirna, bie be bebjeegecban*
aïïe^ i^ ; Apalita, bie öe beiïige teiflgec^geïeib; en Fotoko, bie bp Duma
gun bdojbibbet/ m meefi boo^ bec bet^ojbencn fieïen i^/ bfe in 'tdujiier
lij^ vaa 'tBookhuis. becbjefejï 5ίίη. ^e ^iammcc^ erfennen eenew <0ob/
jbie metö'ek minbere <i5obcn ih ben 3|cmeï bjoont;; onbec bjeïfeen.fp me?
be b'ûbisïebenew' fîeïte/ bie öunne toetgebec# gebjeefi sijn·
4. #nbeï be gabanen/ op toelfteï bobem be Öoofbpïaatfe bet.iiei
fectïanbfcöe iBaatfcöappi? ban ^nbien / be fïab 25atabia ïeit-/ jijnbetr
ôie be becóuifïnge bec jielen gcïoben. ^n^geïfift^ be Eingaïêi^ op Eet?
ion/ eecen öeneffené be 4· <i5oben/ onDectojeme 'tgcfted befiiecbe^ébîees
«eïö^becöeeïb 5P/ ooR üt fïcien öcc bcrfto^enen / ûie op aacbe ioflrëiiit
fltïeefb ieöben. Söeiöe gcben fp aïfo te iicmten/ batfe mebe Daimoiias
crftennen.. ^e Sjab^aufcijc ïiomien goeö of quaab ; maat be ^inaaaifefie
tiietbanquaabjijm ■ ■
§.5·. boïïïemï.in be ïanbenÖrnoojbenbe ïtaap banlomocimge^
Jegen/ en,fici)totaan't,ge&iebbanben»goï toefîteiihcnbc/ fcïjoonbp^
ftec becfeijeiben/ feomen ecfitet baacin mebe obeceeh/ batiec eeneoppec^
lie <©abl)eib i^ ; ôet öatfe ftem Wiftnov? of Efwara noemen : bocô bie
be toeereib niet ban bóo^ (l^nbecgoben cegeect/ Qaac Bramma, fcgcppetr
cnbetiiecber ban alïesS / 't tjooft ban <©f bat befe bjie ban Tfchek-
ti, ben eenigfïcn en aïïecôoogfîfn <8oö afgangen : toant aiife^ onbec^
Cocp faïmen bebinbcn/ bat bit onöecfcóeib niet fo feec inbe faaft aï^fri
ée namen ïfit. JiBaac Bramma meinenfi bat aan Indre bfDewçîNire
-'tbaogfî géfag]& obec be acijt i^ecboijgben.ban be öobén-tüëéceïb geeft;
belfe öogec ban. be ^acbe / enbe ndcljtan^beneben Braminaiocoa, b^
iooonpKaat^ ban 25?arama/ gepïaatfï 5Ön; iabiefâectate»,ûe jieïenöec.
menfcften bie toeï. geïeefb Defiiben/ en in û'àcôiiîebie ban be becöoemben/,
Ha bm boob ontfangen bjecben. ©an bie 0oben geïobénfe/ Óatfeenigs
te mcöi itimfcöeïïïiec bJijfe seieeïö / en getcbtob >nbi:bieï in
' ^ tWÏiÏBï^
2-S
VII. H o ο F D s τ u κ.
fweïiïtt sebaante opbÊC l^âtîx faetfc^ijncn ; möat fîc&ï©ifînûute feïf bjeï
op t^eïegc toijfc ij^ctoonö ftccft: gcïHïiiïügeciu^uitöcn monöijanenert
öCC fdteberöaaït.
ïtonïttneiiöéro^nooiötoaact^aan / irv öc femmscpentoan eui
furatteofCatti&aje/ Wanen 25mgak/ onïKCöen.ï©030ï: fcôoonnfttt
enîift ïjEH Wei: öoojname feïiten üinö ( anöcc^ VDOjömöEE meer öan 80. ge=
teïö) toeïfec eene Cheuravak genaamö naatoeïip enigen <0oïi geïooft;
«oc^tan^ fmienfe aïïe enen&oiienaï i&eïijben/ tïan toienartanöeröangt»
^rif Defe enïaten niet enen Tiei Tetiker, gunnen groten ö^ïis / aan te
biöBen : aïfo te ïtenneti gebenöe/ bat be menfeïjen ïicfttec <0oö met Den
nianbe ïoc^cnen/ aï^ met fijn gert ontftennen ftan. ^e fefete Samaraët;
fleït bjie ®oöen onbec ben oppeufïen/ Permifeër : toeïiter eift |ïjn beeï in
h befluui: be^ toeeteïb^ fieeft. Braraa feggmfe bat be magljt ober aïïe
hielen tietfti en öefelUe aan raenfcöen en teeften uitöeeït/ faaïé Ôptoiï.
Buffiuna ieert ben menf£Ï|en ^etmifeci·^ gr&oben; en Jjctfojgt Deiigefioois
famen aïïe^ in bit ïeben. Mais ï}ecft be magijt ober ben boob/ en ombe
;«îenfcÔen na a1ïi)bigï)eib boo? f ermifeërp' gecigïjte te fieïïen ; bie^tmne fie^
len na bcrbienfle in beïîcïîamenûan .îîâenfcôen 23eefl boet tiacen / om in
fciiec ^agctsuur onttbnbigù te Voerben. Jeutiven in 't ïiioningrp
Golconda geïoten meûe eenen <i5ob/ bie ban oiiD^ af getoee^ 53 ; bocö
lîabetj^nbenigeHaifgodéîi (geïijfebe (©nb-roomfcôe Smidii) uitbemen^
fcôen tot fïcö g^îottî^n ÏKö&f-
§. 7. ^^eoubé^erfïanen/ tcbectbeMaijometffcljeotiergferfcfiingenoc^:
oberge&ïeöen/ moetenJ)iec mebenietbergetensrtn. «Snigen berfeïben stîrt
in ^etfiengc&ïeben / toeïfteu ficô een goeb beel ojpentïiïi in be ïioofûliaîJ
Sfpaöan beröoub. Hinbere ^ön na ^nbten getoefeen / en maften infoni=
iec&eib iiï 't feoningrijft ban «©ufucatte eea groot getaï. 't <©eiobe befet
tnenfcôen faï ife Ôtec met De tooojben ban €atoïpny fo al^ Óp 't uit
Êaat / ©areniusï en Ctoifi getroftâen öeeft / bercöjgben. „ ^n geïoi
„ ben/ battec e^n «©eb i^/ bie oberaï tegentooojbigj^/ en aïïe^ nafijn
„ ibeïüeiagm cegeett ; fonbec bat öl? icmant^ ôuipe ban noben fjeeft :
maat Dat l^p flhen bienaar^ fteneffen^ ftem ftecft/ aïïebpna bangeïi^
„ fie kBaaröfgfjeiïl·/. öfeicber ene Debiemng in ben prneï öeöt«n / baar ip
j, reïtmiÏöap ban gebcn moeten, 50'eec^e Hamaida, bie be menfcôenre^
„ geert/ entotgoeö öoen óouöj öettoeeöe Baman , öte be baoi^p oöee
„ be öeefïen fl^eft/ en be toateren banbe^ee. ^e becöe/ Ardi Beft, jigs
„ toaart iet bnur / enijcr^iinbfit webe / öat Öet nieten üjccbe ultgeirtnfcftt,
j, Sariwaar, bt bierbe / öeeft be metaïen. en öergtoeriïen onber fijn ge=
„ toriön ^^ bijfbe/ Efpendaar fiet opörtïanbtoe/ batïjetnietίίύίϊηοφ
Λ toiïb en ïigge. Arendaar fo^gt booj 't toater / Öatter geenebuiïij^eiïï >
ingetoojpen bjerbe, ^c ïaaïfie Ammadaaty öie 't ge&teb ober öo^
,, men/ biugütcn en fernibeit Öeeft» 3&efe jijn aïtemaai maar o^^ens
„ bergen reeeeïbcr^: fonberbatfiet tn gun bermogen fiaat iette £wDett.5
^eeï Win liet ïeijen baav^u te seben. fp 5ön aïtonïift sif^îîx/
: " · wvomi
Η
-ocr page 44-EerÎle Boek.
naarnb: bie be 5ieïen uit ben ïicftame gefcijelben ten cerfienijoo? b€
„ iècaôter^ b?engt/ bîeïfte Meër Rcfna en Saros jtjn. Uiccbei^Be-
„ ram Carraiedaats ; bte b'oojlogen na|ïjncn toenït be|ïiert« 55e böfbe
„ be^on. Anoa be fc^ / bte obec 't koatec geöieb. Ader be febcnbe/
„ obct *t buue. Maho be acötfïe/ ié en cegeect in be .TBaan. Tiera be
„ negcnbe/ bat i^ be tegen. G os cegcect en öetoaaet öet bee/ ntaacen
,, niet in t)et bec. Tarwardy fo?gt boo? be jieïen bie in berióerneïjijn»
„ Aram geeft bee bjcereïbb|eugbe/ betbjyümbeaïïen&ïuïïen ongeneugb*
„ Goada begiert bm toinb; maat en betoinb feïbe niet. Dien onbec^
„ torjfi i)en in be toetten ; enbe geeft genegentfteib om befeïbe te onbetôouben-
„ Apperfongk geeft ttjïïbom : AQaat bcrflanö en memotie. AiTamanflaat
obet be hoopraanfeBap. Gymniaat tegeert be ^atbe; Marifipant be
<©ocbbeib/ bjeïfeefjp aïïen mebebeeïb bie ï)unne ogen op iiem fïaan» Ar^
niira ig boogb ban 't fleïb. Hoèm oojfaaït öat öe bjoutoe ftoans
ger too?b/ en bie ooit be bjugïjt ïjet ïeben geeft > Dimnia en Bafe jijn
„ in 't aïgemeen gefïeïb tot tjnïpe ban bie i)en ban noben beeft, ^&ebjic
ïaatfîen / Befadder, Defemeer en Defyn fïaan ten bienfïe ban <i5ûb /
en 3ijn babeïiïi geteeb om te boen toat öp gebieb. sön be namm
ban bie (©nberbienaat^/ bie fp met enen tpteï ban Geflio, bat
Heilig, bereetcn. ©an öefe ïjciïise bienaac^ gdotien be ^etfiaanfcfte
ïlcibenen / öatfe magïjt ftebben obet aï 't gene tajaatotiec 5p aï^ gg,
„ biebeté gefieïb sö'nï toaarom fp befeïbe ooft aanbibben / met betrouw
„ btjen^ batfeaïéôumieboo?fp2afeenbp<0ob/ aïïe^banöem tot öunnen
„ goebebctbjerbenfunen.
\ 9.bejce ban be <©oben : nuboïgt bat top ban be (ÏE>eefïenfp?ei
Ben. befen aangaanbe uit be feijjiften/ buiten ^ina m be \m>
ben ban ^nbien ftettoaatt^ aan geïegen/ niet beeï te bernemen. ©an be
panöer^tonbiftaïïeenïifegemeïb/ bat fp niet bejre ban <©5afeïta enen <©oi>
of^eefiTiedcbaikeeren/opbaiilpftengeenquaab en boe. ©anenenanbe^
ten/ Gokis genaamb / geïobenfe/bat öp fomtijb^ in menfcïieïifte gefiaïte becs
fcöönt/ omöunnefonben tefltaffen. ©oo?be fiab.!©eacotoo?been anbec
<0eefi/ toeïïienbemiflenen den Koning der Duivelen noemen / ineenbeti
baatï^ beeïb geëerb^ Geen godshuis, feitbefcïj^gbet/ word in Japan gevon-
den , dat fo veel befocht word, noch met fo veel gefchenken verrijkt, töaaï^
mebe fp ïjnnne fonben meincn afte feopen.
10. ©anbe Sinefen ïjebben .ïHartiniu^/ ^itcïjcten (Crigant/ aïfe
bïie ^lefutopten/ bjeeb genoeg gefeïj^eben; enbe noeötan^ ban befe (ïoffe
toeinig aangcteftenb. Ce^tet itanmen uit be bienfipïegingen / bie fp in bat
boïft bemeïRt iiebbcn/ genoegfaam bc<ïuiten/ bat finieb{<0eeficn geïei»
benj
„ om aan opïsérfïm <0cib refienfciiap te gebm/ fit öcn SÈttm &ie itt
onbet fijne bctoartnse fïaanöeöecongclpt of gefcïjonbm öeefC te bea
„ ftiageu.
„ 8. ^cöaïUm befe 7. jiinbec nocô i6. niinbere bienaac^ / bie eïfi
Öunue befonbei'c Debtcninge Öeb&en. Saroch ίφ ban bcfen b'eerfïe ges
;1
H
ï»
ji
?»
îî^ocï) bàaïban ftfetn^. Smmmers bitecrcu ttic&e/ (öoetoeï tes
géftTieeïer ïeétarcn-cebocïföfη eene» en anbcren iiofen <i5oö : om 't qitaab/
toaar af fy <0oD geen oo?faah maïÉien ïuüien / Daar boo? af te toccren Φοϊΐ
bjc»?bï)en nageoebett/ Datfe eïïicn menfc^e ttuee «©eefïen/ enen goeöcn riï
Qwaben/ toepaffen : toeïftec eecfïe ö^n ten soeöe/ b'anbec ten ouabe
leib.
ΓΙ. .îîâaat tmfc|tebatttienon^uitbicïanbeniJanbe<©eeiien bectgftt/
ftomtonéUan be ftufï ban CoromaniJei. 5^atf)eeft oné aTacoïijn uit ïSoge^
bu^ bp een gefïeïb. „^p geïoüen/ battee goebe en quabe <i5eefien/bat
„ <iBngeïcnen^uiùcIen3nn. ^'Cngeïen noemenfe Dewcta, en be ^uU
« beien Raatsjasja : jgnbe ïieibe na ïjun geöoeïen tian menfciien üoojtgei
„ ïi?agt. Kaffiopa, bectieibecBabei;/ i^ljun eerfïe Bramine, bat
„ fïecenlteeEaacöcüïeefi. Ban ttoee bioutoen/ bteöpóabbe/ too|b Diti'
„ boo? be JiBoebec bec Dewetaas, en Aditi öec Ratsjasjaas genc&t.
„ iz. Dewetaas toojben in ttoee foojtcn onbecfcijeiben : \uant bc
'„ menfc&en bic na&un obetïijben na eene bec onberöemeïfcöe geïufefaligc
„ toeereïbengaan/ toojbenmebe Dewetaas genoemb. '©ocft Dun üecbïgf
„ i^baatboo?ectoigniet; maacmoetenna becïoop ban enigentijbtoebec^
», om ter bjeereïb ïiomen / enanbecmaaï gebouen baojben^ iBaac anbete
„ Dewetaas in groten getak / fcöetbcn ninnnec baac ban baan. i^nbec bc=
« fenjpn bedonne/ jîâaan en Sterren/ bjelften fp aïïe eniebentoei
" l^c Ratsjasjaas jpn mebe ttoeebecïeP' dommige bec feïbm 5Drt
„ bofemenfeftengetoeefï; enbeora&unnec fonben toiïie bectoefen ombooi
„ beUieeteïbie fbjecben. ^efeïijbengcotenlöüngec enboifi/ nieiftomiens
„ beanbec^ iet genieten ban ö^nbemenfcbengeben; bp toelften fp oofebieï
„ inmenfcftrfifee gcbaante aaïniiflen bomen bibben. ^ocï) bcfeh enfeon=
nen geen qtiaab boen. j©aar beôaïben befen iflec noci) een anbec fïagl^
ban ^uibel^ en Ratsjasjaas , eigentïift foo genaamö/ bie ïiinbecen ba»
», Aditi, en feec boo^aatbig Wh ^efe ïjebben raagfit om bm menftöen
„ qnaabteboen; ja boenoofebjeï ben engelen of Dewetaas gmen onïuiï
„ aan. ïPcfdbe 5ön op aïic pïaatfen te binbeu/ befjaïben in be pïaat^
„ ban Brama, citin öen ^emeï. fcöiijben öen grote / leelifte en fiin=
„-feenbéïicljaraentoè; feggcn mebe/ batfeinajuienentojtjiwnsgn/ femöe=
„ ren teeïm enficcben»
14. ^it ba« be Dsamones bec flfïaanfeDê feibenen ; bJïifiiïïmbcc oofe
Heroës binben» €nbat foo beel teïicötec/ aïfo be meefïen §ptagocifien
3Ön / bie be ΐΛίτψ^ΰχ^ύύσίς , Ziel-wifleling geiobem „ 3©ant bc te^
j, gentooojbigeïleibènen ( feit SSaïbeu^ in fijn boeit ba» b'IÎfgobecije bjc
„ ^oflfnöifcï)^ iletbenen ) baac in ïjet ïeben bec .ï©enfci}en geïuftitigec acö=
„ ten ban bec 20cefïen / om bat ben Jj^enfcó cf « ^licfiaam i^ gegeben/ toaac
„ boo? be£ieïei)ace bjechingcuitifnftan» iBaacfpenfuïïenniettoefïaan/
i, batbeHlenfcft ebeïbecsp öaneensaeefii ofbatijp boojtreffeïiftec ^ieïe
» óeööe/ <i2iifomett öe wbeubjaagt/ toaaïom öanbc δδεφη ce^
aï
t)
öenboetm; fo anttooo?0cnre / om öatfc Qm ïfcöaméttm ôdEifioi/ W
„ bequaamsijnom iïeöocDanigöeöenöcr Sieïe Sjoo?ttei>?en5en.
„ ôeciî» : cen fiom mcnfcijc feaii fcec toif^ 59» î ebentoeïetn öcquaam fp^aafe
„ ïib ont&?eeï{ti)cm: icaiantïtan Sjeeï toetm cngtote ftcnni^öeö&^n^ m-
bcttuflTcïieu ftan öp öefcltie nkt uitca / aelp oafe De ômûeïcn. Dit
faï |ic|) cber 't Uoiscnûc min bcttoonbcren.
f. 15. ©anôcSapanûcr^ baït ia öefenniet Ureï fchcr^ tefcggen: aïfo
iie ^cfutDptcn onö öec fclbec geöocïeu^ meïöenöe / geen eenfrlcpe onbecs
ijmömae öaac ban D^bbgn. J&ïijfet cbentocï / battet bpi bat boïft bjiebci^
Öanbe geboctoï ban be^ menfcften ^feï / en ban Daar toefen ié, ^et mfle /
iöat beramfcbgeene 2-ici,' anbcc^ banbe S3eefien Imft : ijet aubei: / bat
Öpemeijeefu ntaarfiecfliift: öetbecbc/ batöe^iet onfiec^iïti^' ^efegei,
ïoben ban met een be σις, ίη bier boege ; bat bc ^kl uit ôet een
ïicijaamtn'tanbec/ 't5p.ïlBanof ©joito/ bacenöe/ booj betfamcnboe^
gin0ebcc„t)onnemet be.ïBaan en aubei;c^tecwn/ aï^ banjijnbe/ baac
toe bejpaaïb toojb.
16. ^ïKefen5ï)naï»ifö^fPtago«fïen. ^uïc getuigt .ïBartinm^
ban cetiefefttebuibcïià/ toanueeröp feit. cheiliiaeisencü&e, welked'on-
fen houden dat deecrflcnaChriQus geboorte in Sina is ingevoerd. Sy gelo-
ven de Ziel wiflèling ; welke twcederley is, inwendig en uitwendig. Defc
eeren dc Bedden, en geloven dat de Ziele naden dood, tot ilraffe der fon-
4en, van'teen in 'tander lichaam verhuift. Derhalven onthouden fy fich ia
'teten van al wat leven heeft. ï^et feïfbe too?b ban ïCcigaut öebefïïgb:
bec&aïenbe/ &ae b'oabecsSficó ban öwnnehinDeren/ 'tgetaKbecfeibenljen
teobetïaflistoccöenïie/ontflaan/ boojïjmtebobcn: mettoooîgeben/bat-
fe bu^boenbe befeïben inï>ececmfïaatobec]ö?engm; betoiilefji acmeiiftges
lïouben / baac boo? geïegentôeib ïîcijgen/ om ίη een anbec ïicijaam/ bat ûetcc
befiuifo 5P/ ober te gaam 't ^elfbe geboeïen öetoefen öe fegnanen/,
toanneecfe öp be begrabmiffe ban ben Koiym, bat ii «©ppecqie^ec (fo
®fnto berijaaït ) beïe bogeï^ en biflcïjen / te boeen ojpaefToten / ïo^ We^
mi: om batfegeioofben/ bat baac jieïen ban menfeöen in toaceii / bie
öen Roiym ïjun scfeifcftap ojj ben toegïj na 't anbec ïeUen ten moec
17. ©ojïiet ïeeé ift bp Cacoïïjn/ 't gene ï)p uit llctu^ nt beBee^
reïbfjpiegeï aangetefienb fteeft / „ bat ïjunne toijfcn booi be genen bie uit
bit ïeben fcfteibcn biiebecïege pïaatfen becfïerb Rebben. Nachak ene
üïaatfe bec jpgniginge : Scuum eue jpïaatfe ban becmaah / geïfife
fïSaÖomet^ ^acabtjl : en Mlba of Nibam ; toeïfe tooojb fieteRent
ènegantfcfie becobinge ban 't toefen/ en ene boïïe becnietinge ban
ïrif en ficïe. ^n bc ttoee eecfie pïaatfen becbïgben be iicijamen fo
lange/ of fp feomen fo biHtotjï^ baac uitinbetoeeceïb/ booj becfcijeia
bene ntetoe geboorten en becftuifingen in anbece ïicïjamen ; tot batfc
becbienö öebben in Nibam tefeomen/ bat t'eenemaal becnietigb tc
lîîoiben. ïuib be ojbje/ bie imm «(t öen monö tjan encnf can=
cifcaneç
»»
Î)
ρ*
VIL h ο ο f e> s τ υ κ.
iifciuwc l^ontftbccïjaaït: fes0cnöe/ batfe0doofben/ bat ötmmfdjen
?» m 't ^be (©obrn töicröen; nàbatfe boo? bc ïic&amen ban aïicrfjaui
SÎ bcbee^en/ too0eïm bifTcÖcrt booMaantoatm: cnbatöe fïeïûî / m
,, becïûop ijan öeiiciüjen/ in fcïiecc pïaatfcn baactoe gcfcïjiht / tocï Qt^
futoerb/ en tot ticcfcï)eibe maïen in be uietuc toeereïben toebecocfteeta
,7 5Dnbe/ cUibdift tcnbteïein 'tfacabp^/ tmbeeïeinbcidïeflcpïaatfi/
s, m û'mibÊre tat niet 0eï);a3&t toaben.
i8» î©at öie öan ^iani befen aangaanbe gcïoben/ im'ï ifeïicffïnieÉ
te tajooiben bec fcanfcöe Sï^fuiupten fcggen/ uit Dunne retfe na â>iam/
in De jaren ió8jr. en 1626, gebaan: aïfo gun berisljtöetanerjonsfie/
m öp iebec een tooo? geïoofbjeecbig aangenomen t^. ^it 't ban bat^
tet CacftacD af fcï)?gft. ^ag. 290/ 291. ^mfiecbamfcften bjnft. ^e
„ Mctempfychofis ( tyteïtoiffeïing ) t^ een Uan be ^oofbfiuïilften öun^ ge^
„ ïoof^ : inboegen öan De^ tMcnfcljen ïcben mtt gebiirige fïeïüecöuifjhjgen
„ too?b boo?geb?a30t/ tot Dat öd flcl) gefteiligb óeöïïc / of üerbienb een
„ <0ob te, Vuefen. fïaan toe batter OBeefien 5ijn : maac befe (0eefien
„ 30» niet anber^ ban ^ieïen/ bie aïtrjö enig ïicöaam öefielen/ tec tijïj
„ toe batfe tot be óeiïigöetb of €>ob!)eiö gccaïten. 5^'€ugeïen 3Ππ ïit|^a=
ji meUfe / en aï^ man en i»pf önöecfeöeiben / beguaam om fonen en
„ bocïjtec^ te getoinnen. î^cfe «öngden too?ben nooit ^eiïigen of <00?
,> ben : ban fp ijeûben fTcgij.ö gebucigïife boo? be befjoubenifte bec men^
5, fcljen/ en 't iiefïniis be^ toeeceïb^ te-bjahen. ^p becbceïenfe in feben
oîben^ of ôeiïige ïjcccfelappijen : toeïfeeceene boïmaaïuecenboojtceffcs
„ ïihec ié ban b^anûece/ enbe eïifî in enen fonbecïingen Üemeï geplaatfï
„ jijn. ^ebcï beeï be^ toeeceïb^ iîeeft eenen befec €ngeïen / bie opfïgöt
„ ôeeft obec 'tgene baacin gcfcïjieb. ^p eigenenfe ooh aan be «Ôefîecni
„ te toc/ aan öelüatDe/ aan^)teben/ SSecgen/ ^offe^eni feïfaanben
,, 3©inb en iSegen» «Bn mit^bien batfe geïoben / bat befe Cngeïen Öec
O menfcöen topfe ban ïeben onopïjonbeïiS in acfit nemen; en aïfogetuid
„ gen ban ôunne baben 5Ü«/ om öe genen te beïonen bie lof betbienb
„ hebben/ na beceifcï) bec becDienfien ban ftunnen <i5ob: fo begeben fp
„ firb in tööe ban noob en fHjacigïjeib/ niet tot Dunnen <i3ob/ maaetot
„ öefe «Sngcïcn; öefeïbe ooïi banfeenbe boo^ be genaöc bie fy geïoben ban
„ j^enontfangen te öc&ben.
j» §. 19. ^P en toeten ban geen anöece 5&uibeïeu öan be ^ïeïen bec
,, bofe menfcöen: toeïfte uit be i^cïie fiomenbe / baacfe geóouöen tdiec=
„ ben; enen tijblang boo? be baeeceïö öoïen/ enbennienfcöen aïïeguaab
„ boen batfe honnen» ^P ficïïen be ftinberfteu^ / Die Doob tee bjeircïb
„ fiomen/ mebe onbec befe ongeïuftftige <0ee(ïen: aïgJooTiöe b.'aubjcnbie
,> in be ftcaam fiecben/ bie in enen feamp gcfiojben/ of aan oiig anbec
« mi^öeb?ijf ban befen aart fc&niibig 50n. ^
§. 20, öe ^eibenfcïjc gabanen töojb be Metempfychofis mebe ge^
ïoafb. ^fe ban ^umatca ïijn ban 't feïfbe becïianö. ^e .w^aïabacen/
m Öie aan öe δ«|ί ban iiocomanbeï tuonen/ beneffen^ a«e.î>e23en)aneiî
€ ..... trt
-ocr page 48-<n be ïauîscn Uan ^nbicn giirtoeact^ aanfeomen in 0«n fïuftjim^ gr^
îoûf^ tietec oijet «n. .^o 't sctioeïm öiin be meefie Braraines, te toe?
ten bie tot geen bec beiöe fefeten / Schaarwaakka of Pafënda Mîomi /
tat beEieïen bec menfcîjeiionfiecjïili 5ön : toeïftec fommise na aftpbiSi
fteib/ om öunnecfonbentoiïïe^uitjeien toojben ; en ten einbe be^ tgb^
fiunnec ficaffinge boo? be ïucgt ftoeben moeten : en baar bp fo gcoten ^ongcc
ïijben/ batfe niet eeneenia gca^len uit bec aacbe tcelfefeen mogen j noctj
iet anbec^genieten/ banfpijanbemenfcbentenaaïmi^ omfansen. ^οφ
îiaac flu^ aangaanbe be Ratsjatsjaas aï ietgefeib.
41. 4Bn aï^ '^t al/ toat on# toan befec üetbenen geUoeïen^ boo? aï^
ΐΐοφ tot ftecigöt i^ toegeïtomen/ mallftanbecenge&?agöt too?b; fofte*
öinbmen be gconben en oojfaïien gunnet fcpgeïoöï'gtjebenfeec becfe^eiben..
^it ftan ift aï0 een öefïuit/ uit al 't boo?feibe getcoftften/ alberbefï met
„ Cacoïtjn^ toooiben bectonen;· €nigen öouben be jieïen boo? fïecfïih /
,, anbecen onfiecflift. dommige fïeïlen be becfiuifinge bec jieïen bafi/
fommige niet. «Sn biefe bafïfïeïïen/ ftoe bfcfcijttlenfe ban maïl^anbes
^ reni ^fe gelooft/ bat be jieïe berftuifi m 't eecfïe ïicöaara bat öaat
„ ontmoet/ ai^ begiabanen : gene gelooft / batfe in fuïft een ïfciiaani
„ becö«i|ï aïéfe boo? gocö of quaab Doetiberbienö ïiieeft,· geïijit be 'Sôtty
,, janen. <i5nige bJiïïen / batfe maat een^ becftuifen ; anbece feggen/
„ bjiemaaï j anbece meecniaaï^. dommige bjgben be becïjuifïnge aïïeen=
„ lift in menfcöen/ ooh feïf^ b?cembelingen i anbece / in menfeften m
^ beejïen; anbecen aïïeenïiïï in be toijfje^ ban menfcïjen en &ee(len / ge=
„ lp be Chearawachs. "3ilnbece gelobennocö a'nbec^: ftojt/ Ijet i^ ïjiec
«bpnaj fobeelftoofoen/ fo beel finnen / fa beel menfcijea / fabeelge?
g, boeïen^»
De vcrfeheidene Toverplegingen by die volkeren gebruikelik zijn.
daaruit ook ontftaan.
§, ï. T\€bJijïmm öooigaan^ fCobecp^,'noemt / &et gene men aelooft
•»-'bat boo? buibel^ öuïp toojb uitgetoecfet: fo en fean ife niet an=
ïjec^ ooïöeelen / of fiet i^ aau 't felfbe boojoojbeel/ bat ife ôiec boo? ons
tcent ben fogenaamben 5^uibel-bienfi öeb aangemecftt/ toe te fcôlpberr;
batmen enige menfcbcn Cobecaac^ en S^obeceflen noemt / bie mifï
fcöien niet en 5i)n : toanttoatfe toaaïïift 5Ön / i^ ftet gene bat ïjiet
na cecfi onbecfocfit fal too^ben. ^ïitoiï ôiec nu fîegô^ feggen / bats
tnen bie %ibenen aan geen (Cobeciiefc]guïbigl)ouben moet/ uit bien goof^
be bat befcö?öbec^ / becfelbenfebenmeïbenbe / biftmaal^ (^obecaac^ ε»
Cobeieffe» öaacin benoemen t: toaac booj ift bemec&e batfe booigaan^
$e genm 39» fiwbewbe/ bie f 2iejïcc| m §|iefeinnm / of itiinbece
Î4
ârtipfenàtctt/ ûntwnt&Bttne offerpfegiMsen iiefïs stfn. .ïlaattoat an$
tjan 0un öocn feïf boo^feomt / ôet gme ïjunae gettiecnff0ajpmetbe min=
Dew <i5obenof<!5feiîÊri/aocôettm quaöen/ ôctïeft; öatmasömen aM
iotött ôaofDflufi betwftSen.
a, ea'&ieöiaöeiï)/ big 'ί tjoift öoo?aaan# tot be ^onne / Haan
«n ^te?ten &ecf£/ masôtijj om be «ï^agöüerïiicfinse onöec ö^n tebe^f-
δεη« 3©ant ooft ^tgtec üan ben aangcnifcïit/ banbf ^etM
iatlÊll i« â^arfinga fp|eftaJbe/ bat / fo veel alsde quade en goede uren
aangaat, fy deièlre uit den loop der Sterren oordelen ,· waar op fy iècr
ïiaaw achtinge geven. In Sina (feit Crigailt lib· i. cap. 9.) is geen
bygelovig gebruik fogemcèn, als 't waarnemen der Feeft- en Wcrkedagen,
<)m al hun doen na regels van den tijd te fchikken. Tot dien einde word
jaarlix tweederley Almanak gedrukt, die uit s'Konings naam van fijne Ster-
rekykers gemaakt is- Daar van word dit bedrogh te meer voor waarheid
aangenomen* Daar in telkenen fy , 'wat hen op eiken dagh te doen of
te laten ; of tot wat ure 't gene. tuflchen beiden voorvalt te verfchui-·
•ven ty.
fcö?0ö£nbc Bcijinbe ife/ batCafoipngctbecSaaKijanCcisaut
in't bccboïg bequamcïtfe aW beftojt öceft. „ S^eöaïUen bcfc jijnbcc
„ ηοφ anbcre öoeïtcn / ïjiec nocö nautoec af Öanbcïenbe ; m fobanige
j, mfcfiec^/ bie nergens anbec^ftunonbcrôoub af treMcn/ aï^metVioojs
„ fcöjiïtien Uan goebe bagcn en mmi aan te genen bic öcnbaacomtaab
„ blagen; taaatin fp ben ïniben Uoo? een ftïein geïb bienen. €naanbcfe
jjoojfeggingen uit bagcn en uten ftoubenfe ficij fo üafï / batfe ben aanbang
ban een getoigötig toetfe / jf ftoate mfe biïitoijï^ ïangen tijb «itfieïs
ïen; omimmec^ biengeïuftïîigenbagô of ucebaai' toe üJaac te nemen»
<βη óoeïöcï öet bifttopi^ gcfcöteb / Dat ap ben geïuftftigen bagö of nte
een fbJaiüe tegen balt/ of be tainb feïï en tegen i^i fo fuïïenfe ebenbjeï
niet ïaten / ftun iuetft of teife op bien ttjö te beginnen ; aï foubenfe
„ maas biec twbcn boen/ of om een te gronbbefîen / maar tbjee
„ fto3ben aarbegcaben. bebenfe/ aï^gefeib/ bie öp oub^ Aftroiogi
„ m Mathematici genaamb 5ijn«
„ §. 4. <i5een minheren biijt pfegenfe in 'ttoaatnemen en aantefenett
„ ban ben tijb ber gö&oojtc: om Oaatuit oen gaufcijm ïoojp ïjun^ieben^
„ te boojfeggen. 'Φίΐ jijn be ^eneth/iad öati^ Geboorteiefers becouben.
„ <©oïi5önbei:beeïanbete3©aai:fegger^/ bie|ic|b£rnieeten/ mtbe^te^i
„ ren / uit be aangefigöten/ uit be ïianben/ uit bjonten / tooojben; ia
„ uit iemant^ fitten en fiaaniet^ toefeomenbe te bosjfeggen : en in grote
« acötinge öp be menfcöen 59».
§» 't <i5enc ban ber .^inefenbagöberïtiefingegcfeib i^/ berftïaartïïaii
», bat ooït nebené anbere boïfeeren infonberijtib pïaatrôeeft-op
„ be ïtufl ban Coromanbeï* 3©ant öaar 5ijn biergeïijfte ^ïmanaftRett
Î, nteïtt in geï>?uife / bie fp Paniangam noemen» ^efe feit ïïiti ooft ttuee^
I, betïest te 5ön; toaarban Öi? eenen ten boïïenfieït i met aïïel toat e?
„ iebtt imtiïan eïïien basÔ öc toeftc te ïatm of té böm / scMftfj of
„ ongEÏuMirg 5p. Cot een 3P?oefie 5p bit ban ben ^onöaflb Uan-mitoo
„ ure gcfidb; tueïftec bertig tutftöen jonnen op- cn onbecgang irp gen
„. oetdb töojben.
i. Goed tot alle faken van praat en raad. -
a. Iets om voordeel by der haudgenomenfal ièer wel gelukken;
3. Sal niet gelukken.
4. Die iet goeds meint te bekomen, 't fal hem miflcn e» voor <ïen vy-
and ïijn.
5". Koopmanfcbap met voordeer te doen·
6- Goed feeft houden j of iets ter hand genomen, dat vreugd of leerin-
ge raakt.
7. Handel met vrouwen fal na wenfeh uitvallcriï
8. Koopmanfcbap fonder winft.
9. Even eens als op de fefle ure.
10. Geen voornemen fal wel gelukken.
j i. Geneesdrank, of iet tot vermaak ingenomen, faf niet wel befiaaiU
Die overwinninge beoogt, fal geluk hebben.
13. Goed koeijen en andere beeften te kopen.
Goed icmant in dienft te nemen.
Kwaad in een niew huis te trekken, of iemant te befijeken» -
Goed j huifen, dorpen of fteden te beginnen.
17. Geen goed reifen.
18. Goed groten te befoeken.
Goed beelden ter eere van Pagoden tc maken.
Kwaad iet by der hand te hemen»
Niets te winnen.
XI. Die enen flagh terhand neemt, ial dien verliefea.
Goedvriendichap te foeken.:
Goed vechten.
Goed met iemant raad te plegen,
Koopmanfchap fonder winft.
Die ene vrouwe bekent, lal een kind gewinnen^-
28. Al wat iemant ter hdnd neemt, fal gelukken»
29· Sal niet gelukken. /
50. Goed planten.
'sNachts wil 't mede fo gaan, van uur tot uun
„ €n op befctopfc 5911 tjoojt^ aïïe be bagen en nacôtm booi bc ganii
fcfte toeefe berbeeïb»
,> 6» ;ï^ieDp©o0eïgereó?epacöt 3eben/ ftomenaïbecnaaftaan befeit
,, tepa0/ en öynamet befeïben ober een. ï®ant fjj ietten Daaï lonbecïing
„ op ( feit Cacoïyn ηοφ becbec uit ^getin^ ) toeïite bogeïen / en aan biat
,> fgÏK ôenboo^bp bliegen j oo^beïenbebaacuitban&un gelufe ofongeïuft.
fi m fW" / in 't ijïiegen ban een ôontefeçaap (bte^ aan
»
3Ö
14.
15.
ï6.
19.
20.
ii.
24.
25.
i7·
„ bÈbOûifcibehuiî fesr bccïe 50n) gcraaaïîttooiôî batfuïicefttSkiaabfói
», fteit : te / öat ijt oene bie geraaftt / of icmant ban fïlne bjicns
i. bcttiiinnett fe^ toeftim fiecboi fal ^u^ beröaaït 3linfci}btni ban be
canpn^ cn (©ufucatten / batfs / tm eecfïen ene öbnteHraaÉ»
ffenbe/ bien Dagii om geen goeb ter bjeeveiö uit ben ïjuife füïïengaan.
7. ©o?bet; (ïetmen be Ï^aatfegsecn uit aïïetôanbe booitéhencrt on^
bet bie boïftecen in ftoang. fp fiaan om uit een ijiii^ te jjagn/ en^
be iemant niefï/ fo fuïïenfe biebecom na binnen ftcecen ; bJant fp fuïj:
Ijoo? een (juaab booiteften ôouben- 't ^eïfbe too?b boo? gieter ban ben
23?oeft aangaanbe bie ban j^artïnsa b£befiigb: bie baar bp boe^t/ bat
fofe'^mojgen^ uitgaanbe enig quaab boojtcfeen ontmoeten^, fp te rugge
feeeren/ offo ïangebïöben fiaan / tot bat een anbet tien 3p booigegaan.
©ojberri^eihenen bic fp goeb of quaab/ geMiftig of ongeïufeftig acb=
ten ' toojbm bp Cacoipn/ uit (Ctoifô en ban ben 25?ocit albu^ befc&iei
„ ben. <i^iaaben ongcluïtïiig 5ijn/ öeïiaïben ftet boo?feibe niefen en bo^
„ geïbïiegen: een lebige of ongeiaben ftajtc; een öonb/ bie geen eten in
« ben monböeeft; eenbuffeï/ ejeï/ geitcnboït/ aap / enongebonbm
,> ïject; eengoubfmib/ timmerman/ batbiec/ feïeecmafter/ ïiattoenfeos
„ pee/ fmib of toebec; ene toebutoe; een bobe/ of bie ban ene begcabe^
„ niffe ïtomen fonbec fîtô getoaffcfien of geïtïeeb te öebben. θοβ βοη^
„ benfe boo? ongeïuHftig/ fo ïjen iemant/ bie botec/ oïi/ foete meïft /
ïr ftoatte fuifiec/ of aïbjat fuur ié / aï^ appeïen en ïimoencn/ oofipfec
„ en aïbjattot benoojïog bient/ b?agenbe/ ontmoet. j®aac boo? eeit
„ goeb teften ïjoubenfe enen oïifant; een feameeï/ geïaben of ongeïabeni
„ een peerb/ fonbec îafî betec ban geïaben i ene feoe; enen offe of buffel
,, met bjatec geïaben; tuant ongeïabeni^ niet goeb ; enenöofe/ enenïjonb
„ met eten in ben monb; ene featt aan be regijtetijanb. ^^ifgeïtjp/ fd
.. gen iemant ontmoet met bleefcïj/ geficembe meiït of bjitte fuiftec ge^
„ ïaben. eoh een öaan / of een ftaa^ bie boof uit ïoopt ; en &onbei:ïi
„ bietgeïijftc bingen meer: bieïfte aï^ geïufiïiige teiftenen öen ontmoeten^
„ be/ fuïïenfe onbefc&?oomb ftunnen toeg& boïgen/ aï^ betfefeecb ban
„ Ôun aanfiaanöe geïufe» €eiceica boegtec bp / öatfe 't quaab ac&ten/
„ na jonnen onöecgang te eete«} ia batfe 't ooft booj fanbe fiiïu-
5» ben,
ÏX. HOOFD'SXUKi
De gevoelens en plegingen der Afrikaanfche Heidenen komen in
den grond met d'anderen over een.
I. "pv€ i^cibenfcöe boïiteçen in-^ft;ica / boojgaan^ min befcBaafïi
-•-^ban be anbecen / aïfo ïuiben ban ïettecen baac bafl aïïe l^aóo^
twtaww 3Dn» gebfn on^ tefinig ïtenniffe i}«nbev flfboeïw^/ ban biemen
37
υ κ.
Mit i)tm boen ftcSomt. aan tt fm/ iuat acbac&tm öatfe ban
bc öingen ïjeböen baat top af fpjeften. tp 't feec «οείηίβ öat
on^ bp tt rcifïgcc^ baacaf aangetefenö ίφι 't toeïft ίβ ecfttei:/ seïgfe boi
ren/ in itoeebcrïetisn ojpfigljt onbècfcïï^iöm fajiï; boo? bien iftrcrfi fiiiops
focfen/ toat ffagl) ban fc^cyfcïen bp ijen boo? sobbcïift gcaciitcn grêctrb
5ijn/ en baas na / toat booj sebjuiife ban î^aarfeggerp of Cobecp hn
ï)cn bcfpeui-b toojb. <©nbei: bcïfcïjeibene ban be be^e binb ili
Öiec niemant/ bte aïïeen fo beeï bccig^t^ s^eft / aï^ be boïnecrfiigé Ca^
roïijn öceft bp een oebjagSt. ^ie^ totï iïï ban ïjem aanïeibinge tot aR
ïe<S nemen/ en toat ift ban befeïfbe fioffebp anbevenbinbe/ feïfien^ ojj
fïjne pïaatfe tufTcöen boegen.
i. 2. ^^'fCfciïïamn bie buiten be toet ban €i)|ifïuö of .ïBaïjomet ban
^ob ret^ toeten/ beeïen ooft / geïijft b'anbecel^eibenen/ be «©obfteibon^
bec berfeijeibene fcfiepfeien uit. ^ie ïjen aanfïenïi);t booj ogen fiaan/
In^gèlöjc be 3iict)tcn/ bie be „t^c^eppec/ tot betoöê fijner etoige ïicagöi
en gobïiïiöetb / aan ben ^emeï gefïeïb Beeft, ^ie ban 5&amwteonttene
bemibbenijn/ onbeç ben Segu^/ en ban23aïagata/ in'tïanbban.î®o.=
noinotapa / aanbibbcn ban onb^ b'opgaanöe ^on. ^o boen ooft bte
ban't ftoningtijft ïlBongibuiV in^geïgic öengcoten Begu^ onbccbaan»
^efe öouben be ^onne boo? ben l>ci)eppec feïf. ^o boen ooft Ut ban
^uacini/ eerfîe fîab ban 'ί ftoningrp .ïlBocat/ 'ttoeïft mebe onoccbeti
K^egu^ IBaar feggenbe/ (fo aï^ Bte S^ïanq getuigt ) dat de Hemel
alleen voor de Goden is; fo geebenfe te becfïaan/ batfe notïj meet <î5qs
ben/ en bieonttoijfeïift ban tninbere acStin^e ban öe ^on/ erftenne»,·
g^ieban ^ongo inïjet feoran0ciïh ban Congo / öo«ben J>on en USaait
0Ï5S man en toijf / en boo? ben tecfien en ttoeeben <i5ob. <©oft toojb'ee
b'lllaïbe/ moebec ban aïïe^/ aangebeben; beneffen^ enig gt^ïeugeïö
gebierte/ bien ianbe eigen/ of iet anber^/ bpna/ fo 't fcööm/ na «ge»
beïieben. "
5. ^it ban Siaïofen / een ftoningKp in <iE5uinea / maften mebe
beeï getier^ met aanbibbingen/ fo toanneerfe bc.ïlgaanontbeïiften.
geïijj: bie ban itSanWnianca/ mebe onbec <0uinca / àïtoaarfe be IBarK
Bariamarii bat i^ Nachtgod, noemen. 2^be 23erbefpn^inbe ftonings»
rgften ban ^ïe en 25?oftaiïo toonenbe / ( fo ^'Ibiti «it ^atrift betöaaït )
too?b be nietoe .!Haan aan feftete 25omen bereecb. ©'anbeee boïftecen
ban<i5uinea maften ]^unne Fewi/^, bati^ <©oben/ ban^oge â^ometi
en ^^tuiben. €nbe too?b bp ïjen ooftfefteceï&ogeï/ by on^ boïft be Stier
of gefternde Reiger genaamb/ boo? toat gobïip geécïb. <©nbec be ©ifs
fcïjen 5i)n Bp Ô^n bt iConpnen aï mebe Fetiflbs, enöü in lioger ecre baii
öe ^toaacbbtflcïien: bie fp nocïi toeï bangen/ maac niet en eeten ; teti
SP batteK 'tfbjaacb cerfï afgefneben 3p/ 'ttoeïft geb?oogb 5ΐ)«&ε ban aï
mebe een Fetiiio toö?b. JBanneec be ï^^onbec en ^ïipem öose
23ergcn baït j fo ïeert ijen be fcôiift / bat be âdecgen mebe Fetiflbs jijn.
^t Epbieï^/ in biet gefïagïjten betbeeïb / ftomen aiïe m be ftnojpiooft
obeç
3«
e^^^eu/ bat bfeinc fonöÉCÏinp fecasôt en gobôcib befîtt. "^t beltibons
öatt Caöo ^emtetm fomraisc U It^aan / anöecf öm goo Kammu-
i^r öm fimecJboalôei& toiïïe.
, §. 4. bec piefen tooiböp ïjimmctocfnigen / en met
W ttoiifeïen^ geïoofö ; baacenöoben met ï)et geboeien Sjan öe Eieltoiffes
«ng becmengö· ïansen trjïi / en fo b?eeö respect aï^ nocö be fecte ban
^&ptagoca^. ^ie ban ^ongibtt in Ctiopife'n betogfen &uune bjleiibi
fcgap aan öc bjeembeïingen/ geen ^ci^nen ♦ ( toant öie 50« Öen
fb beeï niet bjeerbig) om Datfe mogeïtft ïjunne namagen / of bïoebbeCf
Ijjanten fbuben honnen 59«/ bjeïfeec jleïen boa? ben boob uit ijunne ïi^
cöamen gefcfteiben/ tn bie anbere 5ijn obergegaan. ^p ecïtennen eniçc
flcafe na bit ïeben; maat fonbei buibeïiïï befcijetb» ^ûciîbieban (i5«u
tiea gaben in 't jaac i6oo. aan be j^eberïanber^tebtrfïaan/ batbejifi
ïen bei bei:fio?benen / na ijunne meininge/ toeï toebecom Ojp ^atbe q«as
men/ enbe ietiSbanbaac^uit öe ïjuifen tot gunnen noobjuft mebe namen;
fuï)c fV ïicöteïift toaren becmoebenbe gefe&ieb te 5ή'η/ bjanneetbec iet ge?
mifï bjiecb. ?5an €aï>o Becbe beeïb ΟΦ 't boïfe in/ batfe na bit ie=
ben toitte menfcöen too?ben/ en ftiec op 'iïaïbe bjebecom becfeeecen fni^
ien. ,
j". liâeeçaï^ bit binb ift fonbetïingrniet/ ban befetboïifticengeboes
ïen^ ontrent befe faften aangeteftenb en aïfo toeinig ban i)un 2öeb?ijf·
't <0ene men eeijtee baaraf befpeutt / meïb ficl^ feïf genoegï) / bat ftet
feomt uit befen gconb. i>uïfte <0oben / fuïfte eobfpjafeen; bt» ben baac
tïoo? geacijt/ en boo? Jl^iccfteïarge uitgeöaaïb. 31« be niebje tifïorie
ban ISbylliim ban ^ob Stuboïf / ïee0 ift ban 't ftoningtp ^enbeco/
Soc fîcg 't boïfe aïbaar op 't bei'ftiefen een^ honing^ becaab. €e hae?
ten/ d€ verkiefinge by de groten des ryks gedaan ïijnde, fo begevenie fieh
mede in de boflchen i om hem te gaan foeken, volgens de vlught van fe-
keren vogel, die hen den nieweo vorft door fijn gefehreevi^ ontdekt. Gelijkfe
alle kraghtig tot de Tovcry genegen zijn, fo geeft deniewekoninghicrcen
proeve fijner kunft. Want fo haaft als hy door fijne befweeringen dc keuiè
op hem gevallen vernomen heeft; trekt hy tot fich, door defelfde kraght,
Icewen, tygers'.; luipaarden en draken. En in defe fchone toeruftinge word
hy van de hecren fijns ryks oötmoet. ^tjn ö'eigene tooo^Den banbien=
ftôîîjber/ uit get iFcanfc&bectaaïöi bie be faïte nabjaat^ib / en ecfts
tecnafjjn aoibeeiberïjaaït. a^ocôbjatMag&tbp aïfuïfee befbjeeïingen i^/
faï Öiet na eerfï onberfoeljt too|ben,
^ 6, ^ïen tan ^iefaï / een ftoningtijfe beoo^en bat ban S^enin /
bjo'?b nagcgeben/ bat fp be gcootfie ioiccïjeiaac^ banaïïen jtin:: aï^ bic
^b betMTien/ batfe ïionmn te toege bjengen bjatfe begeeren/ ^egen /
Monter/ 25ϊί);εηι/ m biecgeïpé. ^e ^?ama^ in 't tp ban aLoan:=
S^/ bjcten ftunne boomb|ug0ten en 't gefaaibcbiecmaietebeïefên / bat
"Set gencn rioob bhïi bieberi Ö^^ft· îï^ant be biefacïjtige onbeclfcn (baac
!t Jieïin anbeç^ im gemeeu i^) fal 't ïjeiti «iet öebbm iet^ baarafm^
u
-ocr page 54-tc taïien; foïi^'et; emn ftojf met i>oït^i|oojne« m paijcgaai^ tein/ i&cS
mffené anîJttebingeu üinb / öie öe tticcftcn Uan ïjimnm gob Magufchi, jijn/
fip anöeceii Mokifcho m Mohiio omaemö/ üjeïftcn t'onreiilte
ijoo? Den ^uibd fKsuö,
7. ^ieban <Ö»tiinea ôefbJcermïmn«c<i?obenfeïf/ omôenbeiJiffcBcn
in'tnettte jasen/ ftnaïbien beiiansfïniet goebi^. «önbitgefcöieb/ bao|
seiïuiï cn miégeôaac ban öe Fetiireros,bat ^jfefïeré bjoitom/ bao?ranften
öecöoomenómöunnenóaï^seijangm/ (tpantbctornen/ai^gefeib/ tne^
tetiangobïifteftïasÖtSP») booî'tfïaanoîJbe tcommeï/ booj enige tocoj^
ïjenijanbenFctiiTero fpncn bioutocn toegegraatob/ en enig ftoojnmetait '
ïsece bingen / tecfcïietbeiih geberfb/ in ^ee gei«a?pen. .fBoetbeïïomng
geïböebfteu/ enUecïangtbeciiatoentctoeten/ ofecftoopïuiben op ïtonien-^
Den toege 51m/ baat üoo? ijemtoinfluitte ftojpenjp: beFetiflerometfpne
topben Diaagt bat aan enen ^oom ; na bat ftu beeïecöanbe geöaac niet
offerijanbe/ met afci)/ met enen taïibeg" baeromgefiefeen/ met
Ijjaterniteen beMien gcflojpt/ en op bien tafe nitgefpogen/ en met enige
tuoo?ben tot fune i)?ontoen gefp?ûïîen / en necD een^ gefpogen ïjeeft.
gcbaau/ en oüccïuib gebjaagb ïjeöücnbe/ boten fp cnefïcmmÉ/ fofe
feggen/ fonbet iicn; of ooft tod bettoonb ticft baatbybe aebaaute ban e^
nen ïjonb. €n öït i^ fo ijeeï aï^ bit ïeUcn /1u bcfonbctïift Honing^
ijaattbeitefi.
8. .ïBaat om na bitïeben tod te ^yn/ Det fp ïioning ofonbetbaan/
too?bten anbet fïagô ban befuicccingc gebjuiht. il^annecc iemanb gcr
,, tlojben 10 / too?b aanfïonb^ een nieutoe Fetiflbberïïoien; cngebeben/
„ bat ÔP ben obetïcöcnen nab'anbece toeeteïb geïetben totïïe. ^e naafie
„ bjienben betgabeten ; boben ene ômne/ om te ftoften. <©aat op aïïe
„ be^oberïebenen FetiiTos, afgöb^bÊeïöen/ openerijegefïeïb/ toojbcnmet
,, «tenen bonen aaneen fnoet geregen omijangen; boo?t^ met DetWoeU
„ banbeïjennebefpïengb/ en mctfiran^je^ bangtoenefttnibennocftmeec
„ becfïecb. bette ifftt mannen toecfe : nu b?en3cnbc bjoutoenöc^ei
„ ftooftte fren in enefcöoteï/ enfettenfe in'tmibben üanbeFetiiTos. cm
„ ban be mannen fieït baat op fpnc beftoeetingen te toerft / bjin&t en
„ fjputotenehbjonft toatet^ of palmentopn opbie Fetiflbs: neemt ttoee of
„ b?ie bïabetcnban bien groenen ftran^ö/ bie öp tot eentonb baïïetje t'fa:'
„ men to?jift. ^at ban tuffcïjen ttoee iïingeten genomen / fieeftt ö» obcc
,, entoeberboo? fime.boetenofteenen ; ben Fetiflb onbertnffcl^en biferâaaï^
,, groetenbe. bogötigöeib uit bat groen baïïetjeober fpn öeiWgbom
„ «itgeb?ttftt ôebbenbe / maaftt öp toebetom anbeten / een acfitet een ;
„ enboct'ec eben eenö mebe/ tot bat begeijeeïe fetan^ Uetbaan i|·
„ maaïtt ÖP aïïe bic baïietje^ tot een / en befitpïtt baat mebe fpnaangcs
„ fïgöt. éa baar mebe too?b bit ooft boo? een FctiiTo geac&t ; en betijaïi»
„ betoaatb/ om in ben oo?ïog/ enanbetfm^ tegen alleonBeiïberfeóeröte
„ 5pn. «©nbertuffiôen i^ De öobc / fa fp tomien / op bopifeibc maniet in
„ ïufiegebiacót,
Î $· $>· l^unnc
-ocr page 55-χ. Η ο Ô F D U κΖ
' 9· iimm toojb ooft met^ebogcftc gêpïciöïi. Ce toies
ten met bien geüemden Reiger, of Stier, ai{ó flenocmt : órii d^at hy (feft
Caroïpn/ uit tedïtew ooft'ijjoojöaaKïiegwtaMmi^) fijnfuebin de aarde
ftekende, bijna.al$een oflè· loeit. Wanneer- iy-cpe reis op handen hebben,
en by geval iijne ftemme hore;i : fo ycrbiijdenfe fich tçii hoOgften , feg-
gende , dat hen de Fetiflb met iijne fteiii ene vóbxipócdi^^
Waarom fy ook enen bak of kruike watets met enig koora op die plaatic
ftellen, daarfe die flemme gehoord hebben ; op dat de Fetiffo aldaar te
eten en te drinken vinde. Hier van daan komt het, datmèn doorgaans ia
deboffchen en velden fodanige bakken ftaandeivind ; daarin enig mais, rys,
of ander koorn , tot fpys en drank voQt' dèBi Fetiflo gefmeten is. 'Wp
Ôeton Dii^ genocs ijan 't Hlfciftaaufcï) %iö,enbotn gcficn : öe^ ïaat ottg
lia HmcnM oiJec^efteii.
Ta Amerikg falmen *c mede niet veel anders vinden. '
I. A 3t'tïanbin'ttoefïengeïegm/ mfaoo? 200. faten nocô οη]&ε3
■^ftcnb/ in'tscmcin Amerika en Wefl-indien gcnaattib ; tooiöi
nu/ fo beirc aï^ 't beftenb, i$ / mee|ï ban lîrifîcncn ^ie becs
ftinbeten/ fo aï^ Öim gefaöö fl^ftt/ öei; mtooonbcc^ opcnftaw W"
Sobébicnficn; en met een ijimne iCoijetpïegingen : maar 't üoift in ben
0conb ^eibenfcij jönöe/ m fo tjejre aïfe op ïjeibenfc&e topfc
ieebenbc; ïaat baatom niet na / fijne onbe nuftften te betonen.
ben tóiï ift in biectooege ban ïjen fpjefteny aïtfeinöaai-felbesiïn; om Sun
eigentïift seboeïencttfeftaai:/ fof& banoubé getooon jgn / befcïjeibeïiït
te boen betfiaan. >» faï iït ooft be jongfie fcöïtjbet^ boïgen / fo
beet öet 5uibei1i]ctebeeï betreft/ aïnieefïbOojlÏ^ontanu^bpeengebjagfit:
tia 't noojben affaftftenbe/ fnïïcn on^ noc& becfcôe»; becigöten teç ^anï*
Bomm/öaactnm fïc&feftctïpopb^^^^
§. ^n 't ^lö-Himecfca/ öat aan Wfrica naafï ίφ/ ïeit S^^afïïïm
000?aan/ in't noojboofï / cn|9ecu tiaac tescn obec in 't öjefi. ^z
Canibaïen/ oo^$i?onfteïtft in 't noojben banbatsniöecbeeï flcfeten / bec^
f^jeiben ôunm afgob^bienjïigöèben mebe ober bie eiianben ^een/ bjeïftc
tuffoi)en óattn 't noo?öecbecï geïegen 50«» ©an'tjwibeny aï^mebeban
róibben öèfê^ ïanb^/ tot nocö toe ban j&^^t/
cîtöoc^ bjeinig beftenb / ijebben top t Ö^np niet te fjpjefteH^ ©u^
fi^öiift baftï®25?afïïianen. . ,
• öff«« / èoebjelmeefi beftenb/ baïtct&tet in^ijetfïuftbattoïi
fetrac&ten tninfï té feggen» a©ant öe ^?afriianen (feit ^'^biti/
ï)ie-i)iEi betpaï b^taf «it fpcacb / Eeti en ftbbebiïïe bfftojt geeft)
li'^^en^tt inoilb ^t €autiQâmbet:^ gelob^n^eclitei: b'on^
„ fict^ifeôcfîï biK Eidm î en bat begene bie ineloebaan (bat ié ijôDîna^
j, meïife / De mecfie bpanbm ticïfîaom ) öeböcn / na Ouaïoupia, émc î>ïaat^
,, acïittcbebergen/tawn/baairtÊiniuliisebeibenbanfîeii; maacbiequaab
„ gebaangebbcn/ moeten met jeropary, bie ren öofe Φοδ tó/ omgcp^s
„ nigb te toojben. ^ti geïobenfe mebe/ battec ïjofe «©eefienjijn. i©ieM
„ magó feggen/ batfe anber^ ooft ηοφ enige ïtcnni^ ban <Ooö ôeiiben/
„ bienfe met ben name Toupan öeöieben toiïïen: aïfo fp ben bonöec gr^
„ iDOOn 3ijn te noemen/ Toufan Biemmoimn , bat Gods bedrijf tP^e
)i gen
4. .^p fiebben mebe ftunne Caraïbes ofaB^aarfeggec^ bfebeeltgbd
aan ftcn öe Ujugïjtbaarljeib of onbjugijftbaacljeiö bet jaeen / regen of
Ö^oogBte/ enaï toatbenmenftöen op aaröe goeb öoet öooifcggen. Cti
3Ö'nbe met een toonbïjeeler^ / fo maften fg 't öoïft tog^ / öat fp be jpij»
aan 't ïicöaam aï fuigenbe of bïafenbe/ en bat op fiamibe boet / gene?
fen : fo bejce bàt ïienicbereen/ feïf^b'ouöfïen onbec ïjen / in aïfe^ toat
fpgebieben/ beecbiglp ge5ioo?faamt;
5". ^e Capnijer^/ anbec^ Maraquytcn gebeten / in fe^ en feben^
tig foojten betbecïö / ontï)ou&cn fit^ ïonölDaart im Sj crkcnnca
twcederhande God , enen goeden en quaden- Dch goeden bewij^-
fe geencn dicnft ; om dat hy uit lïch feif weldadig , en nie*
mant beichadigt. Daarentegen biddenfe den quaden feer yverig aan, ter
eorfake dat hy om hals helpt die hem niet eerbiedig onthalen. Sy ver-
reifén, noch voeren geetien oorlog: ten ly datfeeerft den bofen God raad
vragen, niet fonder plightelykc dienftpkging. Hierom fchrijvenfe henfelf
ene wetcnfchap toe , van toekomftige faken te voorfeggen, '£ ^^n ùr
tooo?ben ban ?Ccnoïbu^ Ifôontanu^ in fi}nc90ett|i?.ban^mettfta/ pagi.
375. ©an öunne toicô^arilen / tuaaraf te biet piaatfe eene omfianbig
becôaaïb toojb/ fuHentopôiecna/ uit bepjoefbaat op tg maften/ óetbes
^iieiö ftoraien toeten. ƒ
fi 6. 5^cipccuanen oppert <©ob bpj^enViracocha, ett Êotnabe^i
èCbUibinge/ fêchacanaa, en Paehayachal{ik^» Schepper van Hemel es Aar-
ée, enbaai'om mebe UJ*pu wondei uk , genaamö. «^efé bectoontficij/
na öun geboden/ fïgïjtbaar en totifefaam in be J)on, 5>p ccmi beii
;^onbet / aï^ <0ob ban be llncôt. Pathamama be<6obömcbec^ai:be
ofb'Ïiarbr feïf; en Mamacocha br ^ee. iïegeboge bjo^b bp ï|m
ïnebcgob^bicnfligeeere gebaan. '©e^geïpj: o>ieay oe Geitjes, feobenal
onbet be ^tejcen. 't €>cfiernte Vreuchniay dc Lier, ^ m fej^aapfieï?
îœré <©0b. liegen be fiangenbjanenfp boo? Maehacuay 't Serpent ( egt
gefternte fo genaamb) bebigb te 5i)n. Chuquiehiach^ geeft be le^:^/
tpgec^ en beiïen / onbec fijn bebbiang. „ ©oo?t^ geïobenfe / 0!l»^ fai
„ Tft bjebetom met .rsiontanu^ fpjeften ) b^ ïcbenbig fc&epfei bt»
„ aacbe fjcö beteegt/ toeïj; geïgft öe 3|emeï mcöe niet bectoont» i^t
^^ be aarbfciien onöet be befi^ctttinge bét temeïfiôen flaan > boc&r Wbeç
^ oubeï ^jn? geïp/.ora bBfeibelioojt te fetteam tç&fiiaçb^·-' i^iecuit
Xî. Hoofdstuk. 43
|i«amen boo?t bc bmamingen bet laefietnteti / Chacaaa , Topcratcha,
' ^pgelobmim^/ öai îae fonteinen/ ÏJibiecen/ ïtïipî>e«/ to^i
» $>m banteuije!ni/ fommigelîEuiômen Bo?tcïen/ m befonbEçïiïî bc
« iDo^tcl Papas, öan bjeemîïc gtfïaitc/ <0Db£n sijn. ©oojt^ iffec biuta
}» niet^ ijan bjÊcntbegeûaaute of Bpfonberefttagbt/ baar tpseenen<0oö
,) in (ΐεη. met iict naafïöoojgaanbe becgeïtjiicnbe / fa fcD^ï^i /
bat bie menfcôen ®ppet-m«i^nbecgobcn cï^ennm; sönöcbc ftcagötbec
eecfïen üjecïïfaam boo? be ïaatfien : inboegen bat bf ïtcftten aan ben ^e^
tneï op bit aarbfcge bingen toecfeenbe / bic ijan iiefonbet geftjuih booi
'£ mcnfcpift gcflagöte 5iï« i benfeïben benebcnboo?<i5oben berfîïefe==
Jten. ^u^ toiiïen be feibenen be ^oböcib&obeninbenïlemeïeiftenncn/.
m&cneben op bec^atbe bereecm.
§. 8. Dc Oniierflikheid der Zielen, fttafFe voorde quadea, en beloning
voor dte goeden na dit leven, is allenthalven in Peru aangenomen ; maar
geenfins d^opftandinge der doden, feit .iâontanu^ pag* J07. 'ίΐ©$ϊϊίηθφ
tan^ te beïtoonbecen i^/ ïjoebemmfcïîenmetal bienÏH;ôameïiftm«i5oô#=
bienfi/ ja (magô ifefeggen) nictaïlebic ïicftamcUïte 45oöen; eecbcc ban
ÎK ^ieïe / bie fp na bc» boob be^ ïicôaam^ ncrgen^ meecberneitienr
Scïoben batfc nocö in toefen i^; ban ban 't Eicôaam/ batnacij/ fiaetoel
ieöenïoo^/ enigen tijb bïijft / bat öet aï fo tueï faï toebecftcèïcn/ aï^ be
bomen / ïicuiücn/ planten/ fiecben en ôertebcn.
§. 9. 5^ciî5eeïbenô«nnÊL-afgoben/ beeïerïei/ bjeemb/enfommigebets
tiöaïïöit ban maaftfel/ tooibeninöunneiCempeïentot be gobfp^aïten ge:»
ïïjuifet. Sommige geven antwoord, feit .iïSantanu^/ gelijk al de Duivcl-fpra-
kcn te Delfos en Dodone. ijeetfe Duivelfprakcn, na 't gemeen geijoes
ien ; bat be Ijeiöenfcöe Orakelen , bat i^ / Godfpraken niet ban (©ob /
Riaac ban ben ©luüei 5ün· ïjeti^ te ften uit bet boefe be^ fieeren
^Cntoniu^ ban î©aïe / ban b'^rafteïen / f^oe toeinig gmnû^batôeefti
tpaarban ecijtec ϊβα na op fijne pïaatfe fal gefp^ofeen tuojben.
7. 3©atnn önnSöebjUfbeïangt; geen boïft infecumeec geacfit/
ban ïœ genen bie ijjp'©uibeljagec^ ofi^aacfegger^/ betec 3BiccJ)eïaar^
no^cn fouDent m öat uit oo?fafee bat fp ôcimeïiiîen bieffiaï / boojbal^
lenin afgelegene lanbfcöappm/ toeftomflisgcïufeofónoeluft/ openbaw«i
uit t'famenfp?aaft met cncnbofenaeefl ( fo ijp geiooft; in öui^ce plaat-
„ fen. ^p baifien ben.Skpanjaacben te feggen ben sege of be nebecïaae/toeïHen
„ ïjunne ïanb^genoten op öenfeïfben bagtj in â^ebécïanb bebochten of
„ ïeöen. J^en binö in f etu ooft menigte ban3©aacfegfiec^ / bie fjcb tn
„ èui^ jïuiten/ fmoo?b?onfien fulpen aan Chica, met ftet fecnib Viica
,, gemengb* entnucötecb geben anttooojb op be boojgefieïbe bjaag^
,, ^ïifeen» .
- i S.^eCanibaien, ftp genfeif Caraïbes genoemb / in'tBoo^benbati
Zuib-lCmerica oefeten/ acijten koeï be ^onnc boo? ben oppecfien <i5ob:
maaç onbertufcó^n Ó^fft fifti m f jiefïeï/ ben jïjnenj wei-
fi hen
-ocr page 58-ken hy dooi tomfang , tuffchen de fmook van tabalï , by nare nachten-
tot iich roept. ÏJit doodsbeenderen met kottocn bcwonden'geeit de Dui-
vel ( fo fp?eeM .IBonïanil^ ; iiifoub£f£0gen/ fo fp aeïoben) ant-
woord. Veel onheils veroorfaken de Piais of Tovenaars^ byibnderiik by
voorval van fterven. Want fp maten/ 3cb?aa0ö sgnöe/ 't boife fcpii^/
tat heft of senc ben bobcn ijeeft onï ïjuïp geijjaagô/ aan toten fïcô öaa
ïie naafïc bjienöcn iuiïlen injeliien.
§. Belangende de ziel (bit 5ön tocbetom Hontauu^ cigcne tooo^s
îjçn) ombelfen de Caraibanen een vreemd gevoelen. Ieder mcint ib veel
2ielen te hebben als hy hértkloppingen heeft. De voornaamOe iiel noch-
tans is 't hert, verhuifende in den dood met Icheïri, els befonderen God,
na 't gcfelfchap der andere Goden: alwaarfe op gelijken voet leven als hier
beneden. Weshalven dan ook de knechten geilaght worden boven de graf-
iïcden der heeren, om hen te dienen in d'anderc weereld. D'anderc ïie-
len , beftaande in hertkloppingen, nementweederhande woningen : dtMa-
loyat dwalen door de wilderniiTen en boflchaadjen ^ d'Ommekpus onthouden
iIch langs de Zee, en keeren de ichepcn 't onderfte boven. De Zielen der
ftrydbare helden vertrekken na gelukfalige eilanden , alwaarfe dc Anuazet
ilaavachtig dienen. Een bloodhartigc verhuift uit dit leven, om't juk der
^rouaget, na ttîeibingc Runnerijecnidm0/ (een öoïlfe öat &en «itiöocise
fcaoonficbfnijccbjebmöeeft) achter een hoog gebergte, in dorre woeflyne
eewig te dragen. 3BanneeK 't bonöcrt/ bjanen fp/ öat Mabcya oj> §cu
ijcrsramb i^. Hit todlt aïïc^ tt ficn i^ / öat befe menfcgm nautoeïip
anberc floben / aï^ ï)«nnc eigene fieïeu / en aifo seïp aï^ beï oubec
Daimonas en Heroas eïÏJennen.
§. lo. ïïicöatö 2ï5ïome «tEtigeïfttian / fteeft on^ onïang^ in fïjne SSes
fdjiijbinac ban 't <6π0εϊΓίϊ) lïmeiifta/ lian 't €iïanö St. Vincent fpje^
ifeïribe/ 't seboeïen en 't ïsebjijf bet Caraibe^ bjcber öefcfijeijen. »
löeböm/ feitjija / enig natmicïilibescrj}) ban ene <0ob0ciö/ of oppetfie
bermogen; maat te fca- betnoegb met öet Ö^not bet öooöfïe
geïwftfailiöÖeib/ om fteft fbet öen öofen öanöeï ïxt menfcljen te qmh
ïen. Φοίί ίφ fiine goebóetb/ meinenfe / fo gcoot / bat öp fîcô ont^
fîct/fdfaan fijmbiianbcn/ bie öcm toeigecen teeecen / enigfïn^ te
tü?efien. fp geïoben / battec goebe en ijnabe <0ee(ien / en bie
goeö jijn <0obên 5πη. '©at eïfe fïjne fe^ififtinge in 't befonbec fieeft :
maat öat be ï^eereïb ecïjtec boo? gen niet gefcöapeni^j banboeï/ bat
eil^ mogelil^ be ^cj^eppet ban bat lanb t^ / öaac geletö tDOjb ftt
regeert.
„ lu en aantoepén ïjunne (Doben niet/ ban atïeen om bie
gen te öoen ïiomen: èn öat öoo? öe f>?ietïet^; enbe ban om öcfc biec
oojfafteni i. om obec geïeben ongeïuftj 2,. om genejjnge ban
„ ftcanfefieib / omb'uitftomfienóunbecoojïogentebï^en/ 4. om hun-
nen groten Duivel Makya te verdrijven ; want dien aanbiddenfe nooit.
paacwitmen befïHjfm magô / öatfe sw^ m ew^ /
-ocr page 59-Xî. Hoofdstuk. 59
Damonas , geTobetî. ^âarûeneffcn^ eiiiennenfe b'ûnfîerfïj!t&d& ta ^ic^
ïm/ èu iie Dsmonas of Heroas Daar βοο,ΐ oniflaauöe : mitebien batfé
fC30En/ dat het de Zieie cens verfiorvcncn is, biefptOtÔUÏpeîegeilÔUîUlf
bpmikn toepen.
12. ïfunm Toverpkgingen toojöm beat met een aïïstó &efcö?siïen.
Ï^anneer Dunne ^jfefïer^ ijeeïe ôwnba* <0oben tefeni aanroepen / fa
fcoo?benfe oneen^ en tteifîigonber niaiïianDemi/ ooit 'tot fïaan^ toe/ fa
't fcï)ï)nt. berbersen ficïj Tbptoyïen in boob&cenöeren / biefe uit
be gtatoen ïjaïen/ en met ï^attoen betoinben ; toaai'uit fp ï)unne ^raïïes
ïen öéljen. ^efeïUe oeb?uïïienfe om öunne bpanben te betobecen : mtt^
öat öe iCoUereffm iet^ om bejc beenbecen iuiriben bat ben Upanb ïjeeft
toebefioojb. ^efe <©eefien nemen ooft öiïïmaaï^ öe iicijamen ber t!?QU=
bien Ui / uit toelïten fp befcöetbeïiïi anttooojben/ op'tgene i)cneel3|aaa&
loojö. jonaen of pjiefiec bectroftften jijnbe / fo betoeest ftcô Df
fci^otcï/cnmaaïîtîK^umeï (fo aïf öet 23ïom Uitfïaat/ of be <i3ob/ fa
fVfeïfmeinen) a^ïugïjt met fïjnc fiaftm; aï^ of ôpop befprife en b?anïi
feïfaa^bé/ btemen baar berciö ö^ft: ïjoftoel'^ anöeren baag^ beöon=
öen toojö / öat tp «i^t^ ban alïen geraaftt öeeft.
§. 13. 3|ït faï notö toat naöec berïjaaï ban be Caraïbe^ boen / «it
ï)etomfianbisbefcï)?penban^e ïa Sdojbc/ ble ban toesebe^Jpranfcöen
^oninn^/ met ben Slefutopt ^imon uit gebjeefï i^/ om öat boïftte be?
feeecen, 5^'in|)o«b ban fijn becöaaï / fo beeï aï^ tec fal^e bient/ i^bu^s
ïjattig- ©an ïjun geboeïen aangaanbe öe «©obïjeib en <i5ee(îen: Louque
tba^ D'eecfie Caraïbe ,· en aïfo gunber aïïen semeene babec / ban nie=
mant gefcDapen/ «it ben femel ter Hlaröegeöaaïb/ alteaar öpflcïjïans
sén tijö uergi^ïb. Uit fijnen groten nabeï en ene infnijbinge fijn^ been^
Quamen b'eerfïe menfc&en bod?t. fcftiep be ©iffc&en ; öerïeefise op
ten berben basô fîfn^ öooö^/ en boer toeberom ten î|emeï. ife=
riieï i^ fonber begin : maar aan b'^aröe en be See fteeft Louco b'eerfïe
betoeginge gegeben ; toaarop öe IBane geboïgb i^. berbuïfïeringen
ban ^on en IBaan too?Den ban öen bofen eob Maboya beroöifaaBt /
om ï)cn te boen fïecben. ^e .Üaan i^ bp ϊ)^η in groter eere ban öe
^ön : öep fp oofe ömtne öagen öaac na teïïen/ of ïieber öe nacD-
ten.
. f. 14. ©an be Dsemones, <^nbcr0oben en Hcroès Ranmen 9un ges
neboeïen ïicöteïiït berfïaan. noemen enige ^te?ren / boo? öefen Ca-
raïbes getoeefî: teeïftetî ctrfîe Racomon eerfl intne grote t>ïange meteen
itienfcïjenôoûfÎjberanberbbJa^. Savacon befcöifit ôen boiiber en pïa^®
regen / Achinaon ben flofregen en fiarben bjinb ; Coufoumoii maaftt
eîibe en bteb/ chinties be i>ebenfier i^ ô^t boeï ïjunber jaar-reMni
sen / Coualma 't ïjoofb bec Zemeens ; (Ôirr na te noemen) Limacani
mi Bcmeet/ ban lj^m gefonben omben nienfcïjenguaaö te boen / bjan^
tteer ôp beraramb i^. jouiouca be ïï^nboog i^ felf een Zemeen, bic
iïeö op goeOe/opfPavîieten qnaöebertoont.
jF 3 IJ·
-ocr page 60-Eerfle Boek.
15. mafen οοϊί Zcmccns ban menige bingen / inbicn '£ maat
öat fpûec öccbeecö àf Óèipfc ©IcDccmut^/ toeïhcn fp fioa-
lifi noemen/, boüj Dunnen ôcfcôecmgeefï ïjDuöert i en fo iematit bat^ecfï
öoüö / bat öet ôem fïjne gefonböetü ftofï, Sy hebben , feit ójli/ ίδ veler-
hande flagh van boute-bonum , dat is, quaad voorfpook ; dat ik'er niet toe
komen kan, om alle hunne fotternijen en beufelingeii te verhalen. ^
16, funaob^bienfïigS^cbïöf/ in geüoïsêöefecbjcembegetioeïen^yi^
raeefi aï met €-oljetp ena^iccSeïarp afgemaaBt. Φε mincie ^uaaifeomt
J^en niet oüec/ of fp benften terfionb öatfe betoijecb jgni toiiiât^f'tUeCi
moebcn meefl aï op be ö^outoen baït. Dp öen baacaf iïecbac|tf^/
luo?D jammecïiïï mi^Danbeïbi tot batfe iet booi bert bagi) öaïe/ batóei^
meïitt öp gaat tjeci>o?gen / ö^t toecfetuig^arcciioo^ft^bgetoeefiip. ^u^
DeUonben na &un oojbeeï Cotaeceffen tt jijn/ too^öen opêneganfcö/ams
inetïiftc toijfc om ben öaï^ gebjagijt. ïjeftben ooït anbece mibbeïen
tegen be betoüerïjeib / fofe meenen. Sy doen, feit ^e Ia 2$o?be / de hoofd-
haren , of enige beenderen hunder overledene vrienden in een kalebas 5
't welk fy bewaren, en gebruiken 't om Wicchelarijemede te plegen: fci?-
gende dat de Geeft des verftorvenen daarin Iprcckt, cnde hen van 't opiètt
hunder vyanden waarichouwinge duet-
§. 17. Üunne 33&aacfeggecije toojbijanbe Zemecns, bat i^bcgemeens
fïime a^etfïenbei: Piays of^ajpm geöaaïb. Suik een doet fijn werk by
nacht; en ten eeriien al 't vuur uitbluiïchen , waarmede ieder een die in
't oog is, na buiten moet. Daarop in enen hoek geweken , doet hy den
kranken by fich komen ; cn een eindeken tabax gerooiit hebbende , wryft
dat in fijne handen , blaaft het in de lucht, al heen en weer fchuddende,
en de vingers tegen malkander knakkende. Op den geur van dit reukwerk
mift de Zemetn niet aan te komen, door den dienft van defen Piay : cu
alsdan gevraagd zijnde, antwoord hy met heldere itcmme, aJs van verre,
op 't gene men vragen wil. Daarna tot den kranken komende, taft dc
Faap, drukt en handelt dikmaals de plaats des lichaams daar de quale fich
gefett heeft, geduriglik daarop blafende : trekt fomwijlen , fo 't fchynt ,
enige doornen, of brokskens van , van hout, of been , of vifch-
graat, die hem defe Duivel (fo fî)?eeïît be na fïjn geijoelen) in
handen geeft; en maakt den kranken wijs, dat hem daar 't quaad vandaan
komt. Hy fuigt dikmaals het pijnlik deel, en gaat aanftonds uiterhutten
om 't vergif, fo hy feit, uit te ipuwen. Dus word de kranke gefond j
meer by inbeeldtnge dan na waarheid. Ende is wel aan te merken , dat
hy geen koortfen noch guetfuren, als van pijlen, ftok of mes, geneeft. In
defe vergaderrnge maghmen niet een woord fpreken , nocht enig gerueht
Kiaken, felf van achteren niet; of de Zemeen vlught aanftonds wech.
feit berbet/ bat öetboïft/ tertoöïe be <0ee(i baac i0 / ben ^ape toaant
om iioog te sgn/ en te Eiiiiben/ tot bat be Zemeen tueberfteere. iCot
îjgnftôace beïoninge töo?bben Zemeen en Piay enige öerbecfcöingeplegïj^
leïlïi ^wo?gebifcï)t. Söïrjft bat fiaan / onberminbetb ; fo ôécftn? be
öw
-ocr page 61-χ. . H o O F D s τ υ κ. 47
öm gce^ uitflgtroMen/ tii b'iuttocnbige groUc fîoffc maar gelaten: hm
fo 't aï Oi^aat / (iiaar be f iajt toeï taab toe toïet) fo ïjceft öeZemeen
een inct iètanöettierteetö. ^iJnmïten ooïïseeiï0i-oötbïeuflöeraaaï/ of
öe Zemeeii firiigtöaacaffïfn öeeï^
§. iB. Ma '£ üafie ïanb ban 't .eo0)b-'?iraettca abccgaanbe/ ftomen
en^belH^et&jîîanen mecïtioaaïöigii tiooj. iC&oma^ «Öagc geboren <0η=
neï^man/ Doclö ^paanfcöendominicaan/ buiten jpaapftbe bpflcïoUiS'
Beiö mi geïoofüjeetöiff f£Ö?i)öcr / boeter in 't 2-0. tap. be^ i. boej; befc
tndbingc af. Binnen deüad Mcchico waren meer dan zooo. Goden: de
twee voornaamftcn wierden Vnfilofuchli en TezkatU^uea genaamd. Cn
baarna» Van dcfe twee Afgoden geloofdenfe, dat die gebroeders waren :
dat Te^catlipuca de God van de voorilentgheid was, en Vitfüopuchli die van
den ootlogh ; welken fy daarom boven alle anderen eerden en dienden.
^ tnnaïit bctboïgen^ getoag!) ijan nocö cuenanbercn <0ab/ toeïften f?
gcot^ cere betoefen j en in 'tboojgaanöe cap. ban Quctavati, ben<5obbe^
ilucôt^. (©f bitQuetfaalcoalt5p/ toeto jffêontanu^ beji eob ber ïioops
ïuiben noemt / toeet iïï niet.
$. 19. ïfeomenbe baatna te <!5»atimaïe/ en ^Imatitïam/ aïïe onbec
't â>paanfcô gebieb; fo fpjeeïit ÖP bcel ban beu intoocinDeré(Coi)erpiegini=
gen ; biefp met b'uiterïiïïe beÏDbenrffe be# ïirifienbom^ ncrcij niet berïeerb
fiebben. ^atfe l©icebeïaaré 5ί)η/ geeft ijï» öaarmebe te hennen/ batfe
acht nemen op be 25eefien/ bic booj ïjen op ben bjegï) ïopen/ of bic f?
't eetfie fïen j op 't bïicgen ber ©ogeïen / op 't fingeti berfeïben murent
hunne ïjMiffn/ ήι ongetoone ti}ben. geïoben wiebe/ bat ïjun ïeben
jfjangt aan bat ban enig beefl: 't toem fp ai^ gunnen 3emeenfamen<i5eefi
ï)u ficïï betoaren; fïeiï inbeeïbenbe bat fyflerben moeten bjauneec batbeefï
fterftrooft fobejre/ bat ïjun öertetiibbert en beeft / fotoanneec bat beeft
tjan be i'a^er^ berboïgb bjojb/ en bïanmer't gcbangenbjoib/ banfien^
feï^ ballen.
xo. a^an .ï^ieto^panjen in ^'ebj Cn^elanb obergaaiiöe/ fartge:=
noefl5Dn®iciiarb 23lomte!)orenfp?eften. feit on^/ bat baar'trubj-
He toaïït t€t tocereïï» tooont; ijebbenbe nocfjtanl ö«nnc<0oben/ ^jiefiet^
en «Dob^öienfï. ©un boo3nanm(ie <©ûb bc gene bie ïjen quaab boet/
Okea genaatïib: mettuicnfc monöfpiaaft ôouûcii / en öte fic& in ftunne
eçoot m Mdn géfc&utt/ faaröen/ m't ffec-bertei of €gelft»i}n.
: to eer^e gefigfjt/ met ïi'€n0elfci)enobergefeomca/ fppfriifebfröaaKö
toacen; geïobenbe bat ïjet He <0ob ber beriien^ bïa^ / bien % bi^graraö
moefienbeftbcn. 25pboo?nemen omteoojïogen./ Sitanfeboojaf metïïumie
^ l^?ieftecéert*ci>eïaar^te rabe.
,^Ι, ©an 't JiSiebî f o|h / bat j^ieto .i^eberlanb te toefen pïag]^ /
i Jjerbaaït befélfbe fcbîtjber biergeïpe îwngen ; en booinameïftôoefpôuni
x^ beftoeerinseu te toerft fielien / baataf 't bebjog^ ontbeftt. î^aar
tan fjiec na in 't ïaatfïc teel ^ocï) 't gene ftpban be .Îjïâatiïanbeï^betîs
&aaïi/ magböiec toei öêbagöttoojöen. <iEfnoppfifie<0oö / öicaïïe^baïi
CBtuigöeib af flemaaïtt ïjeefti feïf öe minbece <i5oöen / om bie baarin te
Ιυεϊϊί te fleucn/ Uan meec en minbece toeccbigfteib. ^obanige jijn be
^onne/ JlBaan en ,^teicen. ii uit toatec gemaaitt; bocöbemens
fcöcn i^ijn uit klier feinberen oefpjoien / bie b'cecfie ©iouto bp eenen befet <08«
öcn ontüintï.
§. iz. ©an be ^ieïen geïobeufe/ bat be gene bie toeï gebaan ïjcitBen/
fty be <i5ûbcn tot eetoige opgenomen i maac bie quaiii^ ge^
ïeefD ïjeüöen/ in Popoguflb, aan 't einbe iian be toeeceïb / öaacbe ^oit
cnöer gaat / eetoig ttjanben fuïïen. S^efen aangaanöe iJier^aienfe/ dat-
men ieinant des daags na dat h y begraven was, gefien heeft fich in't graf
bewegen, en fijn lichaam daaruit getrokken herkeven. Dat hy doe ver-
klaarde, hoe dat h.y bykans in Ρορο^ιφ geraakt was , had hem een bun-
der Goden niet bewaard; welke hem toeftond weer te keeren , en fijne
vrienden te waarfchouwen, datfe fich wachten mocllen van defe fchrik-
kelike plaatfe. Een ander> wederom opgegraven , verhaalde, dat fijne
Ziele, die in *t leven bleef, w'auneer 't lichaam al ten grave was, in ene
ruime plaatfe vervaren ; gefien hadde* dat defelve aan beide fjden met
fchonc bomen beplant was, met uitnemende vrughcen geladen. Dat de-
lelve eindelik quam daar voortrefFelike gebouwenilonden : nevens welken
hem fijn Vader ontmoette, die voor henen gcftorven was; hem belaften-»
de om weerom tc keeren , en fijnen vrienden 't geluk ie melden, dat hea
voorhanden ftonde , fofe maakten daar te komen ; waarop defelve ook
•wedergekeerd was. Uit befen buibeïih te fïen / toat i^tioeïen bat bit
bom banbenfïanö öer afgcfc&eiöcncSieïcnïieeft; cnbatïjet feöjeijîntoat
meerbefcôaafb / ban ber raeefien bie ïiier Ijoo? genoemb5ijn.
§. ag. i?5iebanVirginienïîouben Okea mebebooj ben öoogfïen <aob:
ï)oetoeï Befeenuenbe bat be <i5ob ber ürifïenen ôem te boijeu gaat / «i't
ïiien öatfe beeï meer getoeïb^ boen met ïjun canon / öan fp tW met öe
pijï en boog öejrigöten ftonnen. ï©ant gun geljeeïe <0ob^btenfl/ geïnft
ïier meefie öoïfeeren baar ontrent / op ben oo|ïogö aangeïcgb.
fier raöen tian eenen ïjunber koningen lab in tijbenuan^afeoft ben eecs
fien in i^ngeïanb berôaaït/ dat o/^a menigmaal in fijnen Tempel ver-'
fchijnti waarop vier Priefters in hun huis komen, met vreemde woorden
en gebaren. Datfe daarop noch andere binnen tot fich roepen, aan wel-
ken hy verklaart het gene hy wriU Daar fchikken fy fich na in all fatin
doen, op reifc en anders. Luftet hen eens op de jaght te gaan, fo Icért
hy hen reghiflreex op het wild aan te ietten , 't we k met^root vct'·
maak aanneemen, en fijne bcdieringe volgen; dat ook dikmaals. wel trit-
valt. Hy verfchijnt als een fchonen Indiaan met lang fwart hair : en na
^dat hy fich aan fijne twaalf bondgenoten enigen tijd lang ver-
toond heeft, trekt;hy wederom op de in Lucht, van waar hy gekemca
: was.
XIII. Hoofdstuk. 49
14. ^e ûeboeïeni Dft intuoanbcr^ bauïîâïoî^e/ ecitbecïüiiu^FïOi
îiba öat aan ©icainîm î»aaït/ Befciîjijft öï» bafi eüen cen^ / aï^ boücn
öan b'Ciïaitbcr^ op ©inceut bccöaaïü i^. Ökca i$ öaar nieöe be
oppec-öob ; be gofö^ quabe <i3ci(ïcn fijne onbagoDm. <0root m Mein
tDO^bcn boo? &imne offecganben beceei'ö. seïoben in^gripj; de ver-
wandelinge der Zielen ; en fo wanneer iemand fterft, begraven dc
vrienden den voorraad en toeruflinge desLichaams , tot fijn onderhoud
by dc fchaduwen in de Elifeifchc velden; (fO noemt ijpfe in sdpcniffc
ïicr<!5?ieïtfcï)c bp onb^ aïfo Sfnaamb) welke fy fich verbeelden aan gene
fyde van de Indiaanfche Zee.
Alle ddë Gevoelens en Konftplegïngen van fo veelerhande Helde·'
nen worden nuttelik tTamen vergeleken.
f» I. nr(©t nocö toe ijTec anbcr^ nfet jebaatt/ ban aÏÏecïd géboeïcncK
geb?nife / of ongc&juiïï/ ban onbe tn nicïoc ifcibenen / bpeeu
Bcftaalb ; fonbec ban mgn cigm iet^ te f^ggcn/ iaat Ijet nocB s«ïi trjö
toe ié. ï©ant Daarna fainien eecfi tïen / ôoe groten nnttisöeib bat ört
geeft/ fuï]c aïïe^ bûojafl^ toeten. toe faï t ooft bienfliflSD'n/ bat
top aï't gene bnö bejie setoonb onberïinse becgeïrtïïen : em te fïen /
toat iiet 5P bat on^ baac uit bïijïït. #uï]c boenbe bebinben top/ bat be
öoïhcren in geboeïen en bienflplegingen / ontrent ijnnne <i5obcn en <Bm
lien/ aanb'eene fpbe feec berfc&etben; en aan b'anbece nocötan^ toonbcïs
ïifeeenbjajgiïtig g^n» i^erfcBeiben 5önfc in be namen : en bat geen
toonbeti becmitis be taïen beeïeröanbe/ en b'eigenfcïiappen / ben geefïci
iifeen toefen^ toegefci)?eben / bp fo beeïe boteren «iet eeneröanbe 5iîn>
;3&aacuit rijfi ban ooït ïjet ttoeebe betfcftii / batfe bie niet eben beel teï^
leni nocf) ebeneenö na toaarbigïjeib / betoinb en toerhinge ban maï=
feanöct onöcrftódöen. ^uï]c i^ Vil. ao. aangaanbe beboîiieren
lamMmniwt befamtt setoonb; |}et toeïfe ban ooïimet be felfbe rebeii
e^aiïe O anbecen B^afi ma0& too^bew. ^αφ öat berfcöiï en taaist on^
A fo feec / aï^ bat gene toaatin fp cc&tec alicgaat/ aï^ of'£ boojfies
fiewtoerfetoacc/nietm^anberen«en^ 5ijn.
§. α. mie be pjoebeti / uit iiimne ftMtm of gefcj^iebenifen tot ôier
toe bp een gebjagöt / fagen een beeï op ber feibenen geboeien / en een beeï op
U«n umf' 31« Öun <0ebaeïen feomenfe tbjeefïn| obec een i na bat ömi
mfiétiti aoc^ enigfin^ boo? ^t natuurlife ïicö/ ocftcaaïb / of boo? be bo^
ïinge benebeïb «befaïiïiaantoijfen: mtt^baarbpteïienenbe/ toaac
te Pïoeben ttp tebec fïufe öiec boo? te binben jijn ; toant öct al te lang
m lafiig baïïen foube / befeïbe teïfeen^ ôiec toeer op te ïjallen. 5^aacom
m m mönw IÇfeÇ ï(ef^ b^moutoen / bat bp fijne merjiigijeib in 't na^
V; ---------- -M - φ - ll^j^
-ocr page 64-fïenbantseiîe tioojfciiiebein^/ te ïmccïî fîeïfen; of bûo? betfcôe ζφύαζ^
tnijuen arïîeib onôecfîeuncn faï / ora mp ηοαΰϊοα^ fcb?Düfn te ite?
fparen.
^ Deî f^tfie ban ôetreft : toannecrtop neecfîfïtft ïetten op fa
beeï eirempcieenen aetuigmiifiu/ in &ei Il.V.VI VIII. etilX.ïfoofôfîuR
aangeïînaïô: fofuïlcntoe seföaac tooiben/ Dat öfflmmiiieaïierminfïüan
, Se menfdicïiïîe reöm oücr ijcb&en/ nocl^tan^ tnei tuiDen ban seoefenöen
bcrfïanöe ίπ bc luaatiji'iD ban be fujaarfïe fïuïtïten t'famenftemmen / bie
îôiiojtdiïuîomien/ mbe (aï^gefeib) {cbec t'Jiinei: pïaatfe aantoofen faï»
?Clieöer£©dbmcnban/ ouDcn/ nieutoen/ €ucopeëc^/ ^fïanen / Mfw
canm/ Snib en .ï^oojb llmei-icanen / riomeitmbijf Öoofbfaïïen obeceen/
öie ban onfetlBïftcilifec iDaacijdb 5ijn.
I. î^^atîei· lumt een cerfïe toefen of oppecfie Ciobijeib i^. 11.
VIÎ. §. i, 2, 3,5", 7. x.5.3, 10,21,^3.
n. ^atïct <0eefïcn jyft öie een δΓ^ίη gel[)ab ijeóben / ban <Dob ea bfc
inenfefien 3ieïe berfcöeföen. II. §. 11. VIL § 2,9,10,18. χ, jj, lo, i23.
ni. befelbe goeb m quaaö / be^ inenfcijen b^ienben of bpanben
5ijn, II. 7, 14. VII. 9,10. X, io,ii^i4.
IV. ïBat be jteïen be^ mcnfcöen in ijunneïicöamcniiiet becgaan. II. 14,
Î5.VI.3.Vil:15510,17,18,20 VIlI.i.IX.4.x.5-^9,14.^22,24.
V. Cï^at goeb en quaab na Dit ïeben geïoonb faï tuojben. II. 16. vih z,
i, 6,7, «6,17,19. X. y, 9> 22 .3©anti)et gene tegen bitiaatfïeban
tocgc fcöünt te fie^iien / baaraf faï iiî een toeinig berber fp;eïien.
§. 4. j^aac 't gene nu een groot faetoi)^ banbe berbnifierbïïeibï)Hn=
ber Ijerten ié/ boetfïcfi in aï 't otjeriae feïaatïife op. ïBant uit aïïe hun^
ne ccbenen/ feïfiö Daacfc tuaarlïciö fpjefien/ i^temerïïen/ batfe fïcD ïjiec
itoeefïn^ bergrijpen : De gabïifie Öoogïjeiö ban ben öemeï ter aarbe ne^
ïjccbutuenbe/ en ben geringen menfcïie ban ber aarbe tenï)emeïberï)effen=
öe; mitp'bien batfe ban 'tfcljepfeï aï teljoog geboeïen/ enban ben^cöep^
per aï teïaag. €n fict/ îjoo? tsefe rat^battinge / en batfe geen goeb on^
berfcfteib niaïten / toat ber nature ban <i5ob of fcïjepfeï pafi of niet en
paft; fo ïionienfe tot alfuïïïe grabc öoliugen / Daar öunnrEfgoö^öieai
flen en Coberpïcaingen uit ontfiaaib ^önbe feeracmaftfeelift teïiefpcui
ren / bat geen beffeïben uit cenig ml ber toaaróeiö / terfionb gem^ïb j
maar enïieïift aïïegaar uit berfteerbe ttebattinge ontfïaan 50n. Eaat on^
fioïteïiïï aantreftïien'tgenebaaraf uitbojigeaanteftemngenbiöitt/ en btjp
fulien 't fien.
s. Ilangaanbe 't <25obïiït toefen; men fiet
1. ^tfe be gobïife niinementïjeib aïtemenfcôeïiïi&egrijpenî ben<i5oi
öen/ fo iueï groot aï^ Mein/ nien;'ciïeliïtc afhomfl/ óuvueïiïtenïïinberen
toepaffenbe. X. 10,22. ^
Π. ^atfe aï te geringe gebacïjten ban <0ob^ boïmaafttïieib fic&öen :
boo? bienfe meinen / bat ïjy ficft aï te feer bermoetjen / en fîinet ôeerïifei
ge geïnïifaïigôeiî) te fto?i boen foube/ inbie» &eitM«c iïan.aïïe^ feïf
tfç;
-ocr page 65-XL H ο ö ϊί D s Τ υ κ. il
tecî)anbc nam §. IL 7. Χ· toant Daarom ïjcbitenfe gcm #nbitsoben/aï#
^éîieiî0UîiEt^bpQC^Ï&. II. 8,9. Vil. I, ι,ΐ,5>ΰ,7,8 X. f.
iM. <!^aifcöe<i5oeb&eiö n rt noobfaMiïï aan be <iBo&ljcto bafï malden:
mit^bten batfc fîtô ôaojgaanâ fo gcrccö inrn Îjîîaûcîî aï^ goeben Φΰύ
fefCtoïöen. Π- 7· Vli. 3. u, X.i, ao, ,
IV. ^atfe tm ^cijcppcc met |)et fcôcpfcl ïiffiîdlk iîcrmm^eîi Π·
I. IX. 3. X, 3,4., If.
§. a5eïaïigé«bc De <0eifim/ fo te mcto.
I. 5^atfe 't seefieïife toefen ban 't «rïjameïiii ηίεί iîeôoûjiiii onbctfcöcsi
îïcn. II. I, 6. ban homtet / öatfe niet aïîefn bm <i3ecfien : maas:
öe (i^oblöciöfeïf mcbeïicïîameïifiebebjeginoen/ dgmfcïjappen / bermaafe-
ïilfeïjeiien ; en bepaaltse teonmsen / in ben ferneï / in De Iluciît / op of
onbec ^Carbe toesefcöïcbm Df&ûen. II. 7. VU. 2, y, ι6. Χ. 13.
II. ^ooj bicnfe 't onbecfcfteib tuffcijen Dc Eielcn ber ïBenfcIsen m
m 25eefien nietiDeïôcgcijpen: fobetbaltoi fonimigentotbieBrûbirîôsîô/
öatfe .îîSenfcïîen^effîfenerïeije^ieïetoepafren. Vlii. 13. „^onöeröatóaö^^
öe't onraogelifefletoeell/ batficô 'taeboeïenbâu fptagoca^/ banbeber^
Ôuifingc bec xielen in anbece Sticïjamen / fa tueï bec 25eeften aï^ bet
Hâenfcôen/ ooit fo biep geïuojtelb/ en be ganfcBe tofereïb booi berfpjeiö
Öebïjcn feonbe. VH, 4,14,15-, 10, 17,18, 21.
m. (©p ben felfben ai^onb 't gemeen geUoeïeu ban 't omfmecben
bec €>eefîen/ en bec jBenfcïien Eielen na bcu Dooö / baaïWpeïtïi ont=^
Jïaan. H. i^· VI. 2. VII. 19, io.
§» 7. 't î^eïptmebe tot berMcininge bec<0obô£îb / batfe be menfcftcn
feïf tot (i5oben maften ; ϊΐ«3ρ δρ leebenben ïtjbe / ijet 5u na ben bo'ob.
ïebenbtg: geïp bOube<i5?iehenen Uomeinen / bie nienfcöen
togöten of gemoeb^feebjeglngen tot <i5oben en <i3obinnen maahtcn ; of
aiö öe öebenbaagfcöe Canibaïen / bie ban fuïïïe meininge niet beeï bet-
fcéinen/ gelgH IL14. VII.5,6. X.9,i4, getoonbi^. .ïlaa^D^ïiSÖ^ö/eRi
öatVueï meefi: fuï); geeft bec ouben aVoÔÉWcr/i vergodinge teftcnnen ren?
ï>c gaat necgen^ becbec ban bp befeïfbe Cacaibe^of Canibaïen;
iienûc/ gcïijït x.>. flefdbi^/ bat|)etgei)eeïgef[agï)tbec <0obenuitkunne
boo?oubec^gefp?oten / enbcfp feifaïfoban goblifte afïîoîîifie5ijn. Genij
ûfZemeëns, bat bpfiaanbe Φεεβεη / sijii aïnieöc uit öicn gronb opgcbojs
fîen; fo aï^ uitbecfeïbec befcif)?i)üinge op berfcöeibcne pïaatfen te |ïm.
§. 8. Bu iicïjtdift tt batten/ op tbatgconb becouben Bivinath en
Uagî^·, bat i^/ bec ïiebenbaagfcijet ^ibcnm Wicchelary en Tovery ge=
feotob son. îiaantb3ati)imneî©iccï)cïacijebetreft/bie moet enfteiiiîftieco
ïufien.
I. ^at iebec 45ob (jjn bofô ö'eeft/ toienöpgunfiigi^/ en bat ÖP'taï^
fîiniigen befcljermt : bie?^ bjàagtmen örm bjât fjjnen boIUe toebecbaren faï i
entoatraab.
II. ^at ieb« <!Bob ooft fijnen buanb fieeft î becôaïben foeftt eïït
ooibeeît bat i)em 't ^uaab i?an ftomt ?
% "
jtegcn O^oî^en bnac ïip
Eerfte Bock.
aïfumen anbeten / bic&ii benfit bat ftfn ôarbfîe bpainb
III. ^at elft menfcöe fijnen (0ob of €»ei?fï bcfonöei: ftecft. ^a^miti^
't bat ieöec tm fïine dgene inljaïïfn εη bjiftcn boo? gobïiïte ingcüingen in
toegingen fcïjatt: mfonöcrïieibfo öcm iet in ben bjoom i^ boo^geftomen/
boaaraf b'oo?faaïi uit boojgaanöe ftefigöeben of ontmoetinaen niet
fa effen bjeet; of booj fuïH boojoojbeeï iicieit/ niet ten naaiofïen onbet-
foeftt,
IV. ^e bermenginge bet eobgeib met be fcôepfeïen/ ö^eft aïïe foojten
ban H&iccöïatöe boo?tge&?agï}i : uit be ^tc?ren/ uit ben ^onbec / uit be ©o?
geïen/ uitbergen / Moffelen / ï©ateteni enuitaïïe^toaatin fpgeïoüen
bat fïcb enige eob^eib openbaart.
v. ^et omfœecben bec <©εe^n îîs> ôunne SiijHen / boojgaan^ öti be
ïfeibenen geioofb / ïionbe ïicôteïift Uoet geben om öe boöen te beïe^
fen.
9. ïlunne €obeEp aangaanbe / ïaat on^ bit fîecô^ obectoci
gen.
I. 5^at.ï)et geen toonbec i^/ fo fii / bfe nietaïïeenïiftbegefcöapenetes
flen/ maat feïf öe onfïerflifte <aoben/ tnaöeöenen qnabm onDecfcfiieiben :
öefeïbenoofttegenmaïfeanöerenpogen aan te boeten; en ficij booj miböei
ban ben gofben / of üieï ban ben eenenquaben / tegen ben anberen te be-
fcijennen; of'tïeebôenban&in eenen^ôbaangebaan/ boo? ïjuïp be^ an-
beren te tojeftem
II. ^ie fo beeï en beeïcrfianbe / fo €5oben àï^ <©ef(icn / ook gtOi
te en hïeine <0oben ijerfinnen : niet ijjecmb ίφ 't / batfe in^geïgp
meinen / booj öuïpe ΐχφ magï)tigï)}ien ben ttiinbecen te becïïvas|i
ten»
III. j^a bien fï» ooft fo menfcôeïifte gebacftten ban be <i5oben óeöi
ben / öat bie ooft ben iject^togöten / geïp fp feïbe / onbectoo?pen
3Ön; ja bie raenfcöeïiiïe bjiftcmfeif mebe boo? <®oben |io«beni fomoet
fjit ooït geteeb balïen / befeïiae tot nabeeï órnuïer bpanöcn;aan ίε fct^
ten.
IV. <ilnbe uit bien/ batetteïpe öunbtc «öoöcn fo gering / en be «iBees
firn met öi^n fo gemeenfaam 5Ön: fo bnnfet gen/ batfe biefeïf in&unbei
fiiet ftebben/ om betfeïber öeimeïi?;te.bïcti^gen tegeöiuiïïeniïit aiöaifc
Küiïien, VI. 4. ..c
§. 10« j^ocô iet^/ batbe^'cóïacïïeöi®obei^e tYaara 6etceft:.toaac
ban 't een beeï op be faUen/ 't anöet beeïi op begeöaten|iet. ^efi^e feïf
ftomtijiecopaan. . , ; ^
1. ^at ï)un geboeïen ban be Stijf- en ïpgeeficn ften boet benïten /
bat ontrent be Epften of be gtaben iet# te boert : toaarom fp uit
be ©oob^eenbecen toiccïjeïen / en met bcféïbe toberen / - Iujo? be <60^
ben en <i5eetien / bie fleg baar bp beröouben ! of baar in toetfeenbc
5ijn. X. II. 16.
ÎÎ. ©itftotbinmfpeïenbanaUeiiartïK «i^en/ tweilwaben/ maaSt
■ " m-z
-ocr page 67-χ Γ. Η'ο ο F D s τ UK. . $y
ïjat fp feit jijn/ fo Daafi aï^ ficn onbcttoacïjte fitWl of fïcrftc/
of mibec ongemalt oberftomt 5 fuïj; op ijunne ïjatcc^ m ömijbei;^ te tocf=
mocbm/ aï^t iii öen t«eiomrb 5ijnùe. î©ant inbicn beMdnc eoöcn/ of
<i5effîcn/ na't Mieömüanöcmenfcöentoerïïm/ toeïhcc a^erfïen fp 50" ^
fo m ftan 't niet mifien / of fp fuïim Dooj Dccfcluec ïjnipe tot elïtauöci·^
nabCÊÏ boen toat in óunViecmogmi^. Bu opbiïbecnïocömï^öieïi^icöïei
Φ gcgrouD/ ioaac boojmcn foehtK iucten toie bat 0x1$ ûetoïjccb tjccft-
X. 8. 16.
§. II. ll^nt ï)im iCobn-geôaat betreft.
I. ©eïicöameïiïïesebatijten/ bfefeboojgaan^banbe (l^ecjim/ en feïf^
tan be <i5oben gebben ; bjcngenooft onttoöfeïiïi tc tocge / batfe fo Pceï ititcc=
iiïipbaai'möunnetiefujeecinaeujjebïuiïten. x. i6.
π. .ïBp biinfet ODit/ bat ife uit bie aïeeaieenljeib öan ^ptagoral ge^
bocïm fie/ ί)οε 't iîan bpgeïiomen 5Ön / batbe menfcôen ftcag^t ίη ïet=
tec^ eu getaïïen/ bu^oftefot'faamgeUoegb/ enbecPoïgen^ inb'uitfpiaafe
cutgectooojbm fîeïïem Wmt befelbe ^ptagora^ ijeeft gemeinb/ bat be
ïtL'a0ï)t bec (©obïjeib in b'éüecebigöeib en t^famen^emming bee getaïïen
fpeeït. €n gemecfet/ bat beïettet^ ban 't 111 ^C/ niet aïïeenïiii bpbc
(èjieïten en ||eb?een/ maat öp be meefïe boBeren bie ïetteriftunbig jijn/
mebe tot beteïîeninge bec getaïïen fîrefehen; fo en feanber geen tDOojDbe^
bacïjt tooiben / bat met fïjne ïettet^ utet een gctaï uitmaaftt. ψΐΐ bp
raagbmen ban cebeïiii giffen / bat ïjet een tooojb uit befe/ ïjet anbec
uit fuïïte letteren / beeï of toeinige / bu^ ofte fo t'faaragcfîeïb /
îiîeer of minber hragïjt öffft / «a geboelen / in be beftoeerin^
gen-
ui. Söuiten eigcntïifie ïeejsïetteren/ Bomen Jen be namen enteiïîen^
lÖunner <i&oben ooit te pa^t fo aïgmen tjeben befonberïiïï bp be Slappeii
m finnen fï^t/ bieïher (Cobertromnieï^ met foöantge ïraractee^ ober eii
ober beïiïab 5p. VI. 4.
11. ^octï 't boojjoaamfie bat ontrent aïïe bie SDeïefingen / i)et 5»
totiBiccfteïarije/ D^t 5u tot Cobcrtie/ tc bemerfeen fïaat/ ïjeö ift ïjier nocl)
niet flcfeiö. «gnbebefmat baar in/ bat i)et een en 't anber bp ben
benen een beeï ban ôunnen «öob^bienfï i^: ja bat bie bp fommigeboïïïes
ren /bobenaï inJ©efï-!anbien / ûyftan^ seïjcei öaactu ûefîaat. ix. 6. x. 10.
^et fean oûh niet Iceeï anber^ toefen/ nut^bien bataiïe^ op ïiungeboeïen
iban be <!5obÔeibbftuiî / of baacuit ontfiaat.
I. #berfuï); bit ganfcöe toerh en be bebieiiinge baar af bp^engeen.
fin^ öoo? iet quaab^ geacbt : maar aiïeen boo? fo bejrc 't iemant ten
quabe gebïwiiit. i^ier ban i^ 't bat be Magi en Divmi ban oub^ / ge^
ïgit be Öebenbaagfciïe Bramines ber ^nbianen / öe. Fetisieros ber
neër^/ öe Baiwes of Piays ber Peruanen en Canibaïen/ neffené bierge?
ïijfte; (ÎCÔ aan ber ftoningen öoben enbe in ôunne tempelen bonben ; en
öat een toö^ man/ een ïeeraar/ ofïanbraab/ of paiefïer of profeet baar
^002 niet erïienb 1cöO?öj fo öp geenlliceôeïaar/ of (in bien flnS^etfiaan
β 3
-ocr page 68-ƒ 4 Eerfle Boek.
aï^ gcfeiö ίφ) Qeen Cobctaat m ξρ. Oe i. ^cï)?ift geeft on^ fuTjc in
^ainic^ en / in ^ifeani / in 5^anieï en fijne metgefeïïen te
berfïaau. ificr ban ίφ ijier bopi IV. 3. 006 aï iet^ gefeiö. €n ip in^^
δφ?: uit öe genimie pjoeüen/ te Uoceniipgeb?a00t/toeUenicrfeen/ öat
öe ifeiöenen fcfjooï ban 'fuïfee ïionfïen öoiiöen; en befonbecïift De ^jiefïee^
'iboiiïtot öat anit ban jong^ op onöectoöfen/ feif tot be Domme 3£ap=
ïanöer^ toe. Vi.
II. Met een ftanmen ïjiec be teben fïen/ iuaatom bat belnsebjan^en
tec gefïagbte offerbeejïen / en öefe of gene ftooïtfelé ban bïeefcö of iirui;
ten / tot tobeuoeof toaacfegginge gebjuifet toojben; te bjeten/ om bat
lïaDnngeboeïenietpgobïip^ öaacm fpeeït.
§. IV ifet bïpt berïiaïben/ bat aïïe be genoembe pïegingen bet ^eU
ïjenen öeeï^ op getotffe ftennijfe/ en beeïé op ïoffe giffingen en bj;itecebai
ïingen gegconb srjn. ^atfe be eobïjeib foelten of b?efen / bjo^b up be
natuueliïte fecnniffe / bie be meefï bei'bafieebe menfeben ban <©ob ïitb-
ben/ gebotob. Jl^ïaac bat fp 't aan fulfte/ en aan fofïeebten (ïaghban
aïïeröanbe <i5oben/ en op fo beeïecïeije togfen Doen: Dat igöenïuibccbei;^
öojbenen ûcçfianûe toc te fcÖJDben. bit aï / fa beeï be genen betreft
ïsie enigen <Soö of ^eefl eclïcnnen / cn ö'onflerfïiftöeiö bcc g^ieïen geïo?
ben: toaac tegen^ niet en ficijb / Datter ^picuceè'n 5ijn/ Die 't een met
Öet anbec ontïtennen/ of ten nitnfïen in tbjijfeUceftfeen. ÏBant €picu^
rn^/ en Die tem bfö^n boïgen / ioocïjenen fo feec be <!5obi)eiö noeö be
^eefïen niet 5 alfe bjeï tueefe beben / om be menfeijen Die fuïj: aïle^ ge=
ïoben te obeitHigen/ öat önn Doen met ben toet^ oan fuïït betfïanb niet
goeb te maften ina^. «i^becfuïp ïtan bet gcenfin^ bcfiaan / bat temant
cm «Epicuceëc enûe met eenen een 3©jccbeiaac of Cobecaac ©aac
tegen ban geen ï)"öen €piaicu^£egenfp?eficn/ fonDecfïcôopDieïionfien/
en beifeïbec nitbjfiftmgen met een te beroepen.
§, 14. 't goeb Jön / bat toy / tot meecber fefeerijetb / be ïuiDen
ban fijne gefinbijeib met ftunne eigene bJoo?öen boten fp?efeen Gai-
feiidus beeft ern beeï baat af seB. 11. cap. 6. aïbu^ bp eengefieïb. Het is
evenveel, of God de dingen doQr fich felf beüiert, gelijk fommige willen ;
of, fo als andere beweercn, door bedienaars , die by hen doorgaans Gesy
«n Damomi genaamd 'zijn. Want eensdeels de faken eveneens gebeuren,
als offer geen fodanige bedienaars waren ; en al ftond men'er enigen toe,
fo konneufe echter niet zijn fo alsmenfe verfint, te weten, van menfche-
like geflalte, ende met ons iprekende. Te gefwijgen, dat veelederfdver
boos en met gebreken zijnde, niet gelukkig noch langleevende wefen kon-
nen: aangeiien dat de boosheid met veel onverftands gevoegd, en tot den
ondergang geneigd is. ^it ban be <©eeflen: f)oo?t bem nu 00b ban'tbfi
ö?ijf öat baat ontcent gebïiüMïb toa^. Sy plegen iich ook, feit bï> /
tot bewijs, fo van de voorficnigheid, als van datter Geeften ïijn , op de
Oivinatio tc beroepen· Maar ik fie met verdriet defe menfchelikc fwak-
heid aan ; gemerkt datfe ook uit dc dromen Godfpraak balen: ÇDivinatie-
rim
-ocr page 69-χ π. Η ο ο F ι> s τ υ κ. Si
mm repetmt ) niet anders dan of God op ftelten ginge , om de menfchcri
in diepen flaap door luinfche gefighten te vermanen , van 't gene te gebeu-
ren üaat: als of ook 't Geluk en 't Geval niet genoegfaam ware , om al-
le fulke uitkomften re veroorfaken ; fonder God , niet alleenlik met Son
en Maan, en vcelerhande dieren ; maar ook met allerley iieen en koper
te vermengen, ©ï^ fo fp?eïtcn / tanen ïsïaarliïï Daïfe iküec aïïen v5ob
cn <èïefi οηίϊίεηηαι/ Dan booj foisanig erftennen Vctïfei / aï^ bp b'an-
tc ï^eitenen gcïoofö : of om öie öeiöe te gdoUen / Ïl5iccï)eïaar^ of
(Coüftaar^ fouöcn tüiïtoi 50% ö^^n 't l|fi£tenöom : nu iaat
onjS inettcc tijb enige treöfn ücïisec gaan.
t Gevoelen der Joden word met reden mede ondcifocht.
I. •"pet ηοφ toe öebben top niet 'tifeibeiibomgefien/ bat geert
anöei; ïic^t öan ban j^aturen ïjeeft : nu gaati top ban bernee=
men/ toat be genen bie boo? be^cö^iftuire beriicöt 5ijn / befenaangaan=
fcc geïoüen of ijeb?i)Vien. bie cn ^ijn niec ecnerïrp ; maac in
ben/ ®aï)ometanen/\ ïiriflencn onbecfcöeiben. 5^'ongeïpe mate öec
toecUeitinge/ bie fn ontfangeil ïjebben/ ofte toerft fïdïcn/ öeeft bit on^
becfcljeib gebaarb. ^ft faï ban be jgenen beginnen/ bieberbfïban'tïirt^
fïenbom/ enbeaïfa aan 't teiiienbombenaafleïrin. ©oojfoDanigfci)gn=
tct toeïbatmm'tboïïi ban JlBafjomet beïjoojt te öouöén ; booj bien top
cenboo?oo?bed tmgoebe ban be^oben ijebben/ aï^döob^ boïïïbanoub^.
IBaac onaangefjen biatfc bp oub# getoecfï 5ïjn / fo aïj) top öen op öe?
totbecanbecb lien/ be .îBaïjometanrn ftoinen on^ beeï nabec bp. 23dDe
fciïutobanfifgob^bienfi/ eciftennen fp maat eenen <iI5ûb/ en fïjn Ïï^oo?b
ijoo? ben eenigfïen tegel ï)un^ O^eïoaf^. .fBaac be ^oben niet meecbau
ï)ct oub Cefiament: be .^Baftometanen ooft öet .ï^ieUïe; beijaïben baife
ben Aikoran , jijnbe be Wtït ban Hâafjomet / bp bie ban m
ban Cb?ifiu0 boegm/ tot beibec berbetetinge. ^oeö Öetfelföe bpftan^
bjojb bp as ^oben met bm Talmud, ôoubenbeb'infettingenbec^ubcn/
nepïeegb. ^ï^'tecopaanïiomt/ fotooibb'onfdïbaarljciböeriioehcnbau
öe i©et en 't ^uangelium nuffcïjien beter bp'tboïhbanHSaöomet: ban
m ban be 3©ett alïeen in 't ^obenboni befo?gb. ^aec bij ftomt / öat Jefus
Qiriilus , bp na .ïBatiomet^ïecce boo? een groot #?ofcet / en bobeii
ecïtenb en geiecb ; maei ban be ^oben pfeïife bccbïoeftt too?ö.
bie ceben feg tit / bat be ^Sabometanrn toeï be ïjeifte nabeï jijü
aan 't lîcifîenbom / ban be Soben öebenbaag^. ijjat beïjoeb iït
meec ban bit ^ 't gme baac top nu af Öanöeïen / gaan be ^oben
niet fo bette af ban 't ï^eibenbom / aïsi be .ïl^atjometanen boen. Wût
most bïpïtcn / lüt ï)et gene ίδ baat af te betbe bjengen fal.
foïangaï^Stop niet ban mei teibenen te boen ôiïôben/^moes
-ocr page 70-fïcn to^ Örni gÉboelien ban bü (©oïjen / (©eeflcn ^teïcn onîsetrofïtm;
ïl5aar i){erbaïi Uangem OBobmiet^ tefeagen. ^ε ^eben/ fcöoonato
teolîECûabî'g tot^faoberij geneiöb/ 50« febectbe 25abpïonifciïegeban=
ïicnïffe / nu 2300. iaren ïang / fa b?ecmb ban bc bcèïi)eib Dcv <S5obeu / batfi
feïf niaac ecne perfoon in b'aïïeceeniglle eo^i^eïb eriïninen. §>1% geïobm
«itöc^cï)?ïft/ bat biecenc/ aihiasöt^S^ επ aigenoegfame <0ob aïïciSmt
nirt gefcljapcn ïiccft/ aï^ ηοφ aïïmî bcfiicct m in toefen ijoub. iiDnöec
fijm fcfteafeicn teUmfe ^ngden cn Ûâmfc&En t en befe fobantg / batfe
tm ^ieï öefcbcn / uiïnccmenbct ban be beiden; ijoetocï ban minbct: boï-
niaalitïîeib / ban b'^nseïen fcïbe ^ii s^ üan oub^ aflômi0eïoof/
enbu^üecrc ïiommfe ban ooft hztet ban be .lEaijomrtanm (geïpôietna
gefetofaï b)o?b£n) niet be Uriitenen obec een.
§. 3. Boei) men moet ïjun geïobe /fo aï^ 't öp oub.ë toa^ /isoe nocï) b'eerfïe
Cerapeï fionb/ ban 't öenebaavfenamaaï^alïenjcïïen^toebecbaïïinjyn/
Sîelfîoo?ïiïî onberfiïjdben. #>p1iiarcnb0eïegi3tt1nnig ; ( uitgefonbecb beden
Die |Ιφ tot ^tfgobecp betboeten liéten ) enbe ïjabben buitenttDjifeï ban
oeïen / Snibden / èiden bet menfciim / geen anbete gcbacljtcn / ban on^ b£
^cijïift noci) ïïcben ïcect. ^iiïïeïi top öcn Dan aanmechen aï^ bie ban on^
tecftpïen / fojnoetenton Öfninïatece ttjbcn fieu; te tof ten/ ban boe af /
i?at i)un fïaat ficïj nrigbè tot ben baïï/ en't ïïtifienöom 'iï)oofbopfiaïf.
Jl^aat mit^bien batfe ïjebcn itoecbetöawö^ 5 öe Karrajim, bie fïcöbio^
tdiiï aan be^cö?iftï)ouben/ cn be Rabbanim, bie b'^berlebetingen ijun=
lies: ïeeraac^ boïgen : fo beteifcï)t ftet ïiïein getaï/ batmen ïjeben ban bic
fcrfte foo?te binb / bat tog 't op be ïaatfle nemen. <©cne jpn een obets
ïjïpffeï ban be ^abbucegen / in Autopa naatodiïi^ öefeenb j fldpïi bcfe
nocï) affettdingen ban be ipatife^n 5pn.
§. 4. iicfioon top on^ m aan be ïaatfïen gouben / fo niagijtncn
ccöter nocB een nabec onberfctjeib tuflcfien ö'oube en ïjebenbaagfcöe
gioben tneuften* ^^oo? ouben berfla ïh fuïïEtc / bie in be^ feeten
/ of bec ^pofieïen tpb / of niet beeï imtt gcfeefb Be&bert.
J^ilo / öe gdeecbfïe cn ïiefc&eibenfle bec ^ben / becftöeeïöe ban
^dlatonietfeec beeï / feggenbe ,, i)at tt Sterren bejïeïb spn / en boo? etge^
,,, ηε becfïanbigöeiö in 't ronbe Êetoeègb toojben. berrc fiemt
ï)em ^en-l^aimon toe / tie Dat geboeïen ïio?tdift aïbu^ bc^
gcppt. Alle de Sterren en Hemelkringen hebben Ziel en kennis en
verftand , leven en geduurfaamheid : hem kennende , door wiens
woord de Weereld gemaakt is. Elk derfelvcn roemt cn verheerlikt
fynen Maker , vermogens ieders weerdigbeid en uitnementheid 5 ge-
lyk als d'Engelen doen. En gelykfe Gcd kennen , ίο verflaanfe mede
wat fy felve zyn » als ook d'Engel&n , boven hen zynde. Doch fo is de
kennifle der Sterren en Hemelsronden minder dan der Engelen, en meer-
der dan der Menfchen. ^u^ ïee^ m in fpn £>οεδ ban be <03Dnben bcc
toett/ in't3.cap.i· n*
§, 5. .f^aöec homenöe totbe <0eeiïen/ 'tjp Cnöeïm of Zk^mtst men^
ffi)en/
-ocr page 71-χ π. Hoof» s τ u κ. 57
6. ïéiïittiiti nU ôiffï ί»^ Dé^oîïentîàrt de kföi'c tiideHliOei^ / en ha
inlBaihion^ baw
,, bc î©Pti/ Dat fp in^t onöccïinse niet Vueï eenö stjn. Sommigen üan seUoe^
5, ifn5ijnbe / batfctiitïri? fïj'nfï^elementen gefcfjapen^ijnj geïp^. ^uDain
„ flinijoeït genimmb Cufri 4. 4, nieïö. ^nDecen (geïgfebe fcijjijUet
„ üan't tioeft fo bcfeïfbe ïS.^uba feit 4· ^S- ) öaubcttb'Ctt^
grteitiut ben ]|. iéecfi te jtjit. <©oïïiiio?ö in'tb'ocït Cïjagiga foï· 14.
„ gcraeïö/ ûat nocïj bageïiÎi|^bicnfi&ai-e €npeïen böo? ijjoojb ge^;
„ ?:|iapen tuojben. .Ïl^aat s^en-.ïBaihïon feif fpaecKtet/ f g^ïijfe bûojs
gaan.ö öananbcce bingenmcbej tjeeïtoiiflifiecaf. §.4.· D'Engeien, feit
hebben ene wtfenïheW {tJnrAyfsvmam) die fonder enigefloffe beftaat:
déwijle fy geen lichamen lijn , maar wcfentheden , { tboret, Jormâ) vau
ïïi'alkandere'n o^derfcbeideii:, " ' - ' . ; ■ ■
- 'ft 7. 5&'t!^nb^fiöfeibinge feï'^iigeïm/ ίδ
ooft tieffiuitbm ^ïfef^ijbeï lïtetti^^
ïj|l ptï;in géïetaiïidb of Dp bat ift imraer^
feengein ongecgmber ïeeney öaw öc Wfïèïi eiibttSeii feif crfennen toiïïen/
toont üaöbïgch^ tïn. JBaiit
„ neer bei)?ofetmfeggen/ öatfe Cn^eïevi aïmiuji: / m metUïcngdenge.
' fm öebben : f«ïj:ïöü?& p?üfectfcÓÊCtófifey pi ; .om
„ ttbMèfecnen batfeniet ïïcbattieïiïi nocï) ftóöa^ïp'g 5öft. ki^iiperiijure
eenvertêerend Tuur genoéhïö/'üjfïen oaeignttMi r m
,ί fo ilmeïKtCljeïfîaan/ hy maakt lijneEngclenwinden. (Οΐΐ^ί»
„ bieï/ Geeften = 'iifetijeetofcÔ toOOjb nn rmh toojb op feiDeKfeptoijfc
„ mbiiïb ) ^'Cngden ban / fonber ïicïjafàuiïtfnöe / tuoibeu toeténtitii/
"wetim tcàP^toôfe/ irt toaacbigï)^ tîan maïïianöei-en flnbeïfri&e to;
li'tóaafCittWèn m mum oUettwft. jjoil ôpîîefe tooijîbïn cp/
^ «die
-ocr page 72-Ecrite Boek.
„ die hoger isdan de hoge neemteraeht op. ^jeb. f: ^iet «ijter / bat
j, be^ cmcn plaats boucii öeii anöfmi ücrl^öeii gcïijft tocï met be
„ menfcöengaat: maacgripnienftiiEeftt/ batijanttocctoijfc» b^ecntog^
,, fcc aï^ö'anbfc ; aï^meöe batö'eojfaftc^ttieïoojfaafetc te &otiengaat.
„ ώί ÔÎÎ öan ïjebben / bat <600 (cïf Hit ban b'co; (te tuaacbiflöcib ; öoc&
„ öEfe öanbteüanöe ttocebe/ enbettbeeöcbieUan t>t öccóe/ m fo tjetboï^
„ sen^ïjeböm tioojtge&^asïit.
§. 8. iCcappen of <©|bmiiigen too?ben öcnïfienïift bp be ^oob^
ΓΦ tien fleficïb ; enbe bp öcn felfben JBajmon / geïijft
meöe in 'tJ&oeh Midrafch Berefchyt, aïöu^ bàn öotjen af na&enebentoe/
metfiiunnenamen onbetfcôciben/ i . chalet hai^ksdejch^ i.ofamm, ^.ora-
Urn , 4. Chaftnalim , 5. Serafim > 6: Malachim of Engelen , 7. Elthim^
8. Bene Etohin , 9. Qhzrubim, 10. Y^chim. (JBemecBt bat be ôetefeeniffe
befec namen meefïenbeeï onfeftec/ entjejrete Saïeni^S: fofaï iftfe ten fto?ts
fïen bectaïen; fo aï^ ift uit beöerïiïacingen/ baar af te ïefcn/ ten aiïeti
naafïen caben mag|. I· Heiliglevcnde, χ. Raderen, 3. Sterk vankragh-
ten, 4. Vuurvlammen, 5"· Brandvonken, 6. Boden, 7· Goden, 8. Go-
desfonen, 9. Tcmpelbeelden, 10. Mannen. 5^'eecfïen meintmen fO ge=
naamb te jijn/ om batfe opuitneemenbcctoijfebanbcmcnfct) / oojfp?on=
fieïiït öeiïig/ en boo? gunnen inüïoeb oojfafte be^ ïeiien^ tian be boïgens
be fcöepfeïen jgn. ïaatfïen mogen baarom ben naam ban Hâannen
î»?agen/ om bat fpbe genen jijn / bienien ïeefï bat bptoijïen/ ban <i5ob^
toege in man^gebaante pïe^ntc bccfcïiijncn. Defe zijn'tooft (feit
.îHâajmon ïwebetom 9· ) ^te allcea met de Profeten fprakcn, ende öp
deu naaiten trap der menichelike wetenfchap ftaan.
§. 9. ^u^ be?re / ôoc fn onbecïing becfcftiïïen : nu faï iB benfeïföen
man fijne eigene tooojöen ïateïi feggen / toat befe 10. ^©ibeningen t'fas
men ban <!^ob en menfröen onbecfcöeib. Alle defe levendige wefentheden
kennen den Schepper met een feer uitnecmende wetenfchap : ieder na cifch
fijner ordre, niet na vereifch fijnet uitneemcntheid. Dienvolgens kand'eer-
fle trap de waarheid des Scheppers niet bcgiijpeh, fodanig als hyinhemfel-
vcn is; alfo fijn verftand al te bekrompen is, om hem te bereiken. Noch-
tjins komt hyder verder mede, dan ene der wefentheden die van lager or-
dcninge zijn. Ende kent noch ieder van defelve, tot de tiende toe, deft
Schepper volkomeiiker, dau de menfchen, uit ftofFe en vorm f of w^efetit-
heid ) beftaande·
§, 10. ^c ï^abaWfïen / naafie toegöbïöfer^ tot be ^oitófiöe €obec=
feunbe/ sön met bie bjie <0?beningen niet te b?eben : maac al 't sefcfta^
pene too?bbp öen in biec iicingen berbeelb· ^'eccfie bec Uitv?afe«
iningcn, Azilos; anbeï^^S^/w, Lichten geuaamb/ bp Ôe ^oobfcöe mecï
fiec0 ban oub^becoemD. 5^efen tDiïïen bp Den noch Schepfelen , noch
'f vvefen van den Schepper, maar delTelfs onderfcheidclikc volmaaktheden
ïteïjeten 50« ♦ fo Set jBanafTi ben 3fra?I op 't naafie becfiïaatt^ befeïs
Se met b'^b^in ban f iato becgeïpenöe / bie boo| Öaqföfaftert aïïet
bfîîs
-ocr page 73-χ IL Η Q ο F Ö s τ υ κ.
fcillÖÉtl ftifïÏi; ^efe SiJtt / s^e^Kroon, de Wetcnfchap, de Voorfightigbcid,
.<icHoo|^ateîiktiêid, de Schoonheid, de Overwinning, de
HeÈrlikheid, de Groiidfegh^^ fiet Koningrijk. ^Î^ciî ttoeèSmïin0UOinienfe
tœc Schjçppinge ; koaarin ö'^ngefeii si)" / biï» ïicj&anîdiïîôciô afgc=
fcôdùen/ cnöe in tien ojöeningen / bic te bocen $. 7. genoeitiö 5ön /
tjecöeeïö. Sn ücnïierbenöeöbenfe Jetfira, ftet Formfeiof'tFormeerfelges
fieïö. ^aac toe bjengenfc b'oBnaeïen bie enige Bem^enfcftap met een
tôaam iîeûto 5^eijlerbe ring befïnit art oUeci0c fc&epfrt/ 'ttucmbji
ften ) 't Maakfel genoemb too?b,
§. li. ^o.ife meecuitbec giobenfcöïift^nban b'€ngeïen öpeenbjagö^
te/ toat befe.ensene ïiunber ïeeraac^ iiVt befonbet baaraf gcboeïen: öet
foube mifTelten metöet taojfeiöe niet Ijeeï gemienfcïïap^ ftebben ; fo \jtt=
fc^eibenaïfleïHec en elûec^ üan geboeïen mn. ^an bit ii.ecfitec ban 't boo?
naamfie noeô. bjcten on^ ban bjieöecöanbe «i^nselcii te fp^eften. ^'m-
fie foojt i^ t'eenemaal ban alïe fïoffe onbeïenunetbj enöe (laan met öun
bieren aan enenijoeïiban <0obe^tïaon: Mlchaèi tertegôtec/ Gabriel
tec flinfier / Uriël tec boojlïe/ en Rafaël tecaeïjtetfie 3pöe· initieert
iiï. €ïiëfer in 't 4. fijnte ^oofortuMen» ^nnne namen Öebben b^ï» toat
tcbebuiben.ï -Mîc^-îê/:, wk. isahQoù'i .Gal'ricl^ God mijne kraght, Uriel,
God mijn licht , en . God mijn •Geneesmeeiler. ï^efc Vuojbcnnooit
aan menfcbeïift oge/ nocïj in menfcöeiiite gebaante / ban aiïeenïiftaan
•^?ofeten in geflg^ten bfi'toonö. ©an ï)et ttoeebe (ïagï) 5ijn ùe gaeüe
•oEïigeien / boo? toeiftfn <0ob be toeeteïb regeeti. ©ie ûilfîmav^â in
menfcô^ï'ïî^ geflaïte aan be p^afeicn bcrfcö^nen jijnbe ; enbe babeii
J|emei^ ronöi»oonacï)tig/ het heir des Hemels genaamb^ijn. .ïfâaac
Ueneben be lilêaan ontijóuijen fïci) be ^uiiieïen / sönöe bofe Cngeïen /
boo? tojeïfeen <0pb fijne guamtcljaiJ en oojbeeïen uitboert W>it ijtt
öerbe fïagö/ toaacaf top nu ïjtt ^loobfcö geboeïen ooft taat nabecijoten
moeten.
§. iz. ^uibeïen toojben bp ben ^oben Engelen des vetderfs of
des doods, aï^mebe Satanim , Satans, bat i^ Tegenflanders genaamb.
jmen ftan ïnmne meininge ftiec obet bcfï uit jfiïo bccfiaan/ bie in bec
3llpofieïm tijb getoeefi ijs. mt 't bat Dy baat af in 't boefe ban be
ifleufen fcl)?Öft. 't Gene andere F^lofofen den naam van Genius geven ,
dat is Mofes gewoon Engelen te noemen. '£ ïPoojö Genius neemt ftn
pctebjeeb/ (ofôP moefi ban b'Cngeïen fmaïbec fp?efien) boïgen^
'tgeneftiet boo? II. 13, »4· aaugeteïïenöfiaat, Diciijn (feit ï)|j bevöec)
De Zielen die doorde Lucht vliegen; 't gene niemant voor een verdichtfel
houden moet. daarom becMaartijp't nabe^aïbu^. Gelijk in 't· gemeen
gefeid word, datter goede en quade Geeflen zijn , insgelijks ook Zielen :
fo mede de Engelen. Sommigen diemen goeden noemt; zijnde fekere
gefanten, tuiTchen God en de Menfchen heen en wedergaande, volheilig
door fuiken onberiipeliken en overfchonen dienft : anderen daar tegen onhei-
lig, cnverfoeijelik; die gyfelf ook fonder liegenverdoemelik noemenfoud.
S9'
Eerile BoekJ
§. iax ôofc ten ^Îfôen ijccfrôd-
ödiïï becïjaalö. .î^^anaffe ^fraéï öerf feogen / isatfé op : beu
ttoeeöen Dagï) öcc rcfteppittfl^ ton Φο0 Mf 5911 UoiJjtge&jag^t· f^oèi. af.
fS. €ï}ëf€ï; faï on^ ijuttîten afbai raeïOien / is^sr lip^m 't ig^i goofD-
fîufi öitUiin |i:|^?nft. De dieaftbare Eageien feidectoCden.HeiligeflGö-
legendeii'Gcd : fkere de^garifche Wqecçldv watis,öfi niÊnfche. ,. .dat
fo ve^:! wcrkâ yari hem maakt P' Wat is hy meer xian,;^d€Üidd"/:- waQ^
flcghs op der Aarde iets. Cc.-leggen te^ Sijh ahtwoofd' was ,vyac
mcint gy my alleenlik in der ïioo^ te roemen ? Derdfde die ik Jhier
ben y die bcri ik tencderi ook. Siet. toe , wië'Van ü daràîle Ichepfc-
Icn by hunt.e name noemen kati. Maar fy en konden, geen van allen.
Terftond fiaat Adain ojiy en noctnt alle fchepielcn by Dame. Snii.de
dicnftbare Engelen fiendé :, 'feiden; tot mallcanderen : » l'ait ons' t'famen
raad fluiten, hoe-wy .Acam:fullen doen föndigen tejieu'den,Schepper.; of
hy fal ons meefter worden. Daar - was doe Samiriaël, een groot -Vorft in
den Hemel, met de-Heiliglev^nden , ( tJOOJ Xli. 7..oafegeaoemö) en
de Serafynen uit fes benden; ende Sammaël nam fijn gcièl&hap uit twaalf,
en gaf fich na beneden j om alle-.fchepfelen te lien , die dë heilige gefe-
gende God gefchapcn hadde- Maair hy en vond geen liftiger om quaad te
doen dan de Slang, ^ar ojp ïiotnt i)P iian tot öc Jîedeiîiùige en Den
Uaï bf^ mcnfcöfn ; Daar l)p ebeft fietfi om faôéït/ aï^ 't gene baar nu
betöaaïb ίφ. befe beileïöingc be^ menfcijen toa^
ijaL ^aaï ban feit Öji'ï ijoe <i5ob ^öam / €\)a/ m bc J>ïans cïfe
Önnwc fïcaff opieibc. Hy braghtfe alle drie voor hem , en befloot hét
Vonnis tegen ^töaui Π1 AïEtJa / uit negen vloeken en den Dood. Doch
Sammaël en fijne bende plotften hy van boven neer uit den. Hemel , de
plaatfe iijner heiligheid, hiëw de Slang de voeten sf , (toantönaï ic
uomi öiiöfi öe acöaantc eenjS ïmnweï^ / baat' ^atnmaêï op mb) en
vervloekte ie boven alle beciten en gedierten, ^iet baac bcn bSÏ be^
op fijn ^aobö. ©oHt mm maóö bit becöaaï op te?
ïienuig aïicmntrt ^dku. Targums, seb?uifieime en genicwe «ίί=
ïeggingen ijtuibeï: stootfk ïceraat^ / meïbfn '£ fdfbc menfstnaaï t en
B5ofc JltôajmOH^ foon in fijn More Nebochym 2. beeï 30. cap.
J4· €fn ttpffbe afïiotïifi ban ^uibdm too?& aan Lilis tocgcfcöjc-
i>en. Dit is naam, fdt lii^tinafte / van een Duivels wijf, dat na fom-
miger gevoelen Adams vrouw gewecft is, eer hem God met Eva dede
trouwen. Ü300|b iii in be ^cö?ift ^cfa. a4: 14» te binben ; enbc
aïbaac / boïgen^ iuijfcc ïuiben iienniffe / ban onfé #öetfetter# in ruis
nieöetefteni^/ ombeïonfchecijeib toiïïe Nachtgediertc betbuitcijt·. ^ocô
ijuu iiiabbi fïïli on^ be gcijeeïe ïegenbc in fijn Thifbi bectels
ien« Men vind beÎGhreven> dat in de 130. jaren , ia welken fich Adam
van fijn wijf onthield , Duivelinnen tot hem quamen , die van hem be-
fwangerd wierden ; waar door hy Duivels, Geeften , Nachtlpoken en
^chrikgceüen teelde. En op andere plaatfe vind ik j dat de Duivels-
va»
6o
XII. H G O ç P ;S Τ U Κ . 6:1'
van viec' moeders 2ijn î '-LîV/j·, Naüme-·, Οί,οηΐ en MacMas. Ook lee-ft,·
men in 't boek van Ben-Siraj op de 60. Vraige , dat Nebucadneïfar hem
vraagde, waarom dat kioderen fterven op dén achtficn dagh? Waarop hy
tQfc ariliwoorde gaf ; om datfe Lilis Oim den hals brengt. ^ Van welke faak
hy ter felfde plaatfe veel in 't fcr.eeds verdriet alhier
fcbrijvcn ; -vermits ik'er gaoieh geen geloot· aa»; Oaï ^eij- fïët öci'&ais
^nxM oï^üiSÓfiö ÖÈK fïppöiïie üÊCöic&tï^ien ^ fo feer / fbètfe a^i OMîî
ctgcn üóïïi / ÖOi^ ï.iiÔtseloUig.'t an^ec^ i^/ boft toeï oiigelpofïtft fcijü?
§. IJ. of bi? biec liog^ijie ^Htoeïltinen nift gmoegfoam Voa^
cm / om öc iDceteïij nvt ïjpïe t?>cr!guïtói: 0 «ITéc «oc^ pe^
ïïecbc OEfïfîflïîÎ llkpIjmïÏ^n/^OÏöeu^ 't OCJip rnfll ί#ί dat Gods Sonen
der menichén kinderent aaftfipiide, datfe fçhoçn waren, uit deièlve· wyve
namen dieiè begeerden. 61 .2. ^qoj Dtc Sonpn Gods ΰβ
^obcn aï üan oubjS af Cngeïm Sjevfiaan : ende feit berôaïUe loj^fu^ /
iti 't 1. ϊ). ban ÖÉ 4> cap- dat veele van Gods Engelen fich met de
Vrouwen vermengende, een baldadig geilaght hebben voortgebraght. '^e
namen öer Cngcïen bic fic| in bit öofcbom be«ltepen / Ô^n meöe
fcïienö. Aïa en Azaêl toamibec be öoofbm af ; en Voiecben öeibe op
Naëma, ï^aiin^ Îîoc&tec/ bte feer fcftopn \jj90/ beïïieföf iliec tjan mn
öeïScnfentiaojtgeïiomen/ baar be tec igemeïbejpïaatteaf fpjcefti :
bocö bie na bit ijecfïagi) / fiaïf ^uiöel öaïf JlBenfcïje moéten getoeefï
5ïjn. Afmodi, be bofc <i5eeiî ijan ^ata fïaöue'ïiS 7 in b'ötfioïie ban
^obia^ tap. 3: 8, acrncïb/ boa^ mebe uit bit ôntpeïift gefijoiciu
bece meinen bat ïip Samrasëi feif i^» ,%aaflt lemaiÎÇV Ö^^Jf eee?
fïen tot be ifîiniaerîeeïîng b£U0en i «lEiiëfec faibec in 't 12. î|aof0|iM6 btt
tJefeijeib op gftwn· Ten jijde alift vielen uit de plaatfe- bunder heilighçid,
ίρ wierd hunne' kraght en geftaUe als der menfchen. Cn ba^lÊm^e i^
om niet bçîioôfgb ie jijn / fïcö met Vierbkïjie sefc|)ieb6=
tiiffen te ù^ïm t fo gaanfe ïieüec (gePï fommto bet öei&enfcóe Uiiis
feu II. I i.}: itïèï^nnen / liat biç Ijofe <0ee^fn Baïfftas&t <i£ngeïen
felsen 5Ö'n. ^aaï tpe ö^mgSt <0-©ojfliné in fïjtie Ijpantefteningen op
ïï. iBïiftet/ Wtt ^cöeem Cooû 0? naljûïeenîie tDoo?Dcn öp. Uit den
invloed van defen Overiten ('t t0 baat Jlitcon ûan i?e ôobjfeibe
il^ fpjeeïjî) ïijn alle de vermogens der Duivelen , Nachtfpoken en bofe
Geeiten voortgekomen, die in menfchen gedaante gefien v/crden. Ende
is defen aangaaride 't feggen der geleerden, d^Ce fo wel de gelijkeniileder
menfghen «Is der Engelen hebben: dewijlfe aan d'eene kant niet fo.fyn vaa
maalifel zijn, (ai^ b'anDete «0eefïen) noch aan d'andere tyde van ibgro-
■ven üofFq t'fa:yngt'fteld als de menfchea îBÎÏmen nu be reb?n toeten/
iuaatom bat Dcfe toanfcijepfeï^ ben eenen tijö <i5eèfien/ ben anbecen φ
gï^ .ï^enfc^en/ Dan ban ©lontuen bj» be goaöfcöe mcefïecö ge^
«oemö 3Ön; bat faï on^ bcfeïföe ^cijeem (€ooö in 't j·. ïjoûfofîuii fea?
Eerilc Boeki
gen/ oéïpöet^ojfïiu^ ojï't ii. cap. bfiinö.^ïfcfec becSaatti üit defe
ordeningc f'ti^ban lo. öe tVOCCDe öaac gp af fp^etht) fcömeftiwècderlcy
ilagh van dwafe Geeften (^atpr^) in de weereld ,· fpelendé gÏlijït men-
ichen: cnverfchijncndeniclven in den droom, als fchonc vrouwen} ïbm-
tljds in mannen, fomtijds in vrouwen fichverfcheppcnde. '
17. Mw moeten top nocö fiun gcboeïm ban bec menfcôen Sielen ber^
^aan ; fo fp 't feïf maat toeten- 3®antuit Bet gene fïu^ XII.n. öan
Jfiïo gefetö toiecö / bïgfet aïreeb^ / bat ftunnec seïecrijfien op 't onbec^
ffc^etb bec €ngeïen en Dec hielen niet feec naato en fien. Jlnnne mee^·
fie meeninge nocötarj^ / aangaanöe becfeïben aact len ooifpjong/ Beeft
be geïeecbe Jloojnbeefi in φη boeft teöenbe ^oben bu^ in 't feo?tbcgre=
pen» Hun gevoelen is, feit ï)p/ pag. dat alle Zielen t'eiFens ge-
fchapen zijn , en dat op den eerften dagh, met het Licht. Ende niet al-
leenlik dat , maar ook by paren , van man en wyf : ib dat hier uit,
wel te weten , gelukkige cn vreedfaine huweliken ontftaan, wan-
neer iemant fijne eigene Ziel, of die met de fijne gefchapen is , ten
huwelike krijgt ; maar ongelukkig en tot ftrafFe van den meniche lijn fo-
danige huweliken , daar iemant een lichaam bekomt, waar van dc Ziel
in de fcheppinge met de fijne niet en is gepaard geweeil. Daarmede heeft
hy te vporftelen, tot dat hy fich betere : als wanneer hy in de twede echt
met de regbtc Ziel, fijn wederpaar vereeiiigd, een gelukkiger leven leid.
jH^anaffe ^fraO Beeft bit op bccfcBeiöene pïaatfen / aï^ in fiineu
Conciiiador öe 6, b?. p. n. iu fïfn ttoebe boeh ban b'#pfianöinge 13.
cap. en 3. b. 9. cap. dt Termino Vita, fiéi. 8. ρ. zoi. bccDec uttge&jeib/
en in fijnec ©jaagfluMten Bet xs^^ op^oobfcBe togfe ten bjeebfien bcs
befligb.
§. 18. 25eïaiigenbe ben fiaatöei'^icïen na bitton: be μίτψ^ΰχωβ-ις
ban ^ptagoca^ too?b bp Ben mebe gemeenlife geïoofö ,· en öefe Sieïbec^
Buifinge GUgul, bat Wenteiinge genaamb. ^it meinenfe bat bjie^
ttiaaï gebeurt. fïaat in Tisbi op 't tooo?b Gilgul aangeteïïenb. Het
gevoelen der Kabaliften is, dat ieder Ziele driewerf gefchapen word: wil-
lende te keftncn geven, datfe fich wentelt door de lichamen van drie mcn-
fchen kinderen. (Dit toOJb QUanftoüi^ uit ^ob. bebefiigb) Waar-
uit fy feggen, dat de Ziele van den eerften meniche fich gewenteld heeft
in 't lichaam van koning David, en van David fich in 't lichaam van den
Meffias overwenteicn fai. ( ^ie becbojgentBeiö in be bjie üebjeetofrBe
ïettecen ban Itbam^ naam befioten : cnx. ν A. Adam » D. David,
cn O M. Meflïas. ) So is mede by hen geleerd dat de Zielen der boos-
dadigenin de lichamen der becften overgaan , elk nà den aart der fonden
diefe begaan hebben. faï be Eieïe be^ genen bie een^ anöecen man^â
bjoutoe befïapen beeft / in enen feameeï becB«ifen. Daarom feit David':
Itc Μ den Heere fingen, ^Sj; bnj ο J^i gamal alay om dat hy my welgedaan
heeft, ^at bectaïen fp/ om dat hy my van den kameel verloft heeft;
ficB baac tneûe beöeïpenöe/ bat Bet ^cbjeetofcBtooojb boj, anbec^ ge?
flipt
-ocr page 77-XIII. Hoofdstuk. 63
fifpt en gefefm / ^amâi een kameel te fegsm i^.
§. »9. iïniöm 3tjn fcôter ban öcboeïen / bat te Eteïm öcr soöïofcn
met öe ïicöamm bergaan. ^lofefu^ seeft fuïjc ben JFarifeên ït fiinenti}?
beua/ öatfe be ^ictoenidinge aïïecniiïi ben gobb^ugïjtigen toepaffen ;
msfac bec gobiofen een cetoige pö'niginge befcljeiben. Sn fijn α. t». ban
öe % Φοίϊ, 7· cap. ^ε ^aDbuceen/ fo feïbe getuigt/
gèïoofben «©pfîanbinge nocô <iingci/, nocô<i5eeii· jaSatt. 13. ïfanb.
ι γ, 8. .fllaat nu ijebben be ^joDen enen anberen bonû / bie fjunne Cas
toeeftonfl en befbeecinge feragijtig fifîft. ^iel ban 't ïtcôaam gefe|)ci=
ben/ moet nocô een ge|)eeï iaat of iz. maanben ïang tonbom 't ïpfe
ftoerben : in toeiften tijb be ^uibeïen bie ttcft in be Stucïît betftouben /
nSan'^xSn Malache chdbaia, bat i^ Pynigduivels, enanbetfiu^genaamb/
geïegentöeib binïien en bermoöeu^ö 3Ön/ befeïbe toebecom in öunne ïici)a=
mente i>?en5en; enbaacuit op be beftöcenngcnanttooojbtegeben. €n
bué quam 't/ meinenfe/ batbe (Sobeceffe tot €nbo? be ^iel ban^a=
miieil (aï^ binnen 't jaat na jïjnen boob gefcftleb) in fïjn eigni ïicôaam
toebecom bectoeïiften ftonbe. .ïîSanafle ben ^ftaêl fïcefet on^ bit fo in be
Ôanû: en feit bat öet bec oubec geboeïen i^/ 't toeïfe ftp raeejî uit be Ge-
mara Sabbat geftaalb ijecft. Sommigen nocôtan^ jijn ban beeï gefon^
ÖCC oo?beeï gebjeefl; geïp top fiiec nanoeôfuïïen fîen/ toanneec onp^bat
cjeerapeï in ôet ttoebe Uoefe tec Ôanb faï ftomen.
Der felver Toverplegingen, by ouds ende noch heden in 't gebruik,
zyn uit iîilke gevoelens ontftaan.
§. I· \I/S t Sioobfeïj geboeïen aàngaanbe béfe fîofe onbeCi
W foiftt/ fo be?c 't buiten be ^cD?ift t$/ baat top met ïjen
eenâ in tnnî nu ïaat on^ ban ooft fien/ toat f^i ijcuben ban't genebat==
mcn f^Tobetijc noemt. #oe feec bat boïft ban ouben tijben af baac toe
î^ genefgb gctoeefï/ ïiati onöbe ^eôîiftobecbioebigïife getuigen-
uit bien/ bat fp fuïft bebjîjf in Cgopten becï gctooon te fîett / en beeï
ïicftt ooïl feïf baaraf niet b?p ; oaacna in öun ïanù toonenbe / ban
fo beel Cobecpïigtige boïRecen omcingb en boojmengb: obecfuï]c fome^^
nigmaaUaactegen in fit Wtt getoaacfctiotiJb 5ί)η. ζα: i8. ateb.
19: 31. en αο: 5^eut. 18: 9/ 14^ Sl^f. 8: 19/ ^aöcna
ftoaacbec gebjeigb/ aïfo fp 't ebentoeï fo quaïiS ïaten feonben; aï^ iaan
3ttâanaiic honing ban ^uba in 't befonbec toa^ te tïeri. 2. lion, ai: 6,
a. ton. 33: in ^ifi^a^l/ bat i^ 't röft bec 10. Stammen/ on=
bec gecobeam ban 5&abib^ ecfgenamen afgefcïjeucb / toa^ bat een ge^
meen gebjeft: baac be ^C&?ift af feit ί datie Waarfeggerijen gebruikten
ende op Vogdgefchrey acht gaven, enf, i. ^con. 17; 17. €nbe toacen
' ten>
-ocr page 78-Eerfte Bock.
ten tgbê bet Hpofïeïcn tod feven overprîefters foïïen Mjiltt temtt ba?
öet / öic met lvêfü3Mingm omgingen. 19: 13/ 14* ^oti) aïs
fo fulv'aHi^ ηΐίί uit t»m infjouö ïjimöec^et/ maac nit afUaïïigönö
ipioor: fû magîjmen 'ί dg^ntiiït ojpfreiîcning ban 't ^oïscnöom ntrt
feïïen / fö iang aii 'ört öp öe iiaöln^nen fcïbe niÉt'géïérrö / mï?e
mi öeeï ban ftimnen (Dob^bieiifi nrettec tyb ingcboèi-ö. ^abanig
iflct ecötcc 't gene ik iii 't boojgaanöe öoüföfiult batoonb / m-
'hï ïïomt öim öeöinb'aagrcl) Sfö^tlfe meï aïfuïfte'ïeccingcM beteu obec
fm.
z.-.^ê ncütfiigc Ei'cStfodt gééft nni ntrt beeïf tó^ftm ^hgife
fm / toe fEcr öe ^oöen na be 1J3aï)pïonffcÖe ge^ï^enifle / ö'^lfi
goberge Xiedaten iiféöenbe' / m 'ban be ^^jofesrjc tetïittMi Jijiibe ;
iieufelbren aiïcnj; / ommit'ten tijb ban .ïBeiw / tet fCoba-ge
m IBaarfegserîK «bergsgitien öèbben. ^unne ®^ïmiîÎ)îfcï}e fcjf)?ifs
tm baar bûï af 5i|nöe / cntJé nofö ïjcîsén b^î fjm in bjeerbe gegoHi
ben / moeten bat tot öun nabeeï ooft getuigen, ^nfonberijeib be^
Ixiijfe fii ficö met aïfume ϊίόΐτ|1έη in bblgmbeirtpe tegcti 't mi|ïens
öow mefce beöicïïfcn, /beriefecrï on^ / bat nîcntg tóbjïegcr ons
„ ber l)£n / ua be birïôocfîingé ban ^tab fS^empéi / fjci) neec^
fïig in be Toverkunii groèfenö ijeeft ; eii Dat aïfnftie iiim<f|)en
», metier töb in grote ac^tinge ïsuamen. ilhibt toat be Droombedie-
dinge betreft / bitó onber bien beftmanteï onteïbarc beb?iegerijen
„ gepÏeegD 5Ön ^n 't böeït .fdaafar foi tol 2/ tjjojö
„ bei^jaaïb / bat ^ofe ben Cöaïpata / ^fma^ ben ^o^
„ fe / ÏJ. IttasacMl en Witfea geôwiig öaattn bcfig Unaccii; Beti
,, fcöeibêne ï)unöer uitleggingen bJO?ben ter aangetogener pïaat'fe
V beröaaïb i fnöe uit becfcôeibcne öingm aïbaac gefeiö te
„ mcrften-/ batfcr feïf ïjmme leerlingen in onbertoefen. ^n 't boeft
„ ^cftabba^ foï. 3. coï. tooib ban^een ^pooft grmeïb / bat
„ eenen ôurtber nóD^öienfïpïiStiS^n «1 't feepeinfcn ban be Wet
,, berfφecn■ ©ctöjt^; foï. 8. coL i7 3. m foï. 14. coï.
„ ban aïlÉt^anbe t3é1Voeeringe geganbcïb : aï^ / om ene tootibe te
„ genéfen / tegen be beten Der flangeW / tegen bieberp / tegm ht-
„ tobiprböeiö. ïieb iiJ öit ïjet ttoeebe beeï fijner bjcrften jpiig. 147.
getroïtften j baiar gp meer aïfuïfee ïitngen Ireeft / niet nótrtg iïHe
te berôaïén / enöe nocïj min uit ber ^obcn eigene f^ifitm^olJ te foe-
^ïten. ■ ' .. · . ^ ^ ■■ · ■
§, 3. magï) ïiier bp boejjen / 'ί me öefeïfbe SWfoot
bàn Îriî '^àth î^ool , bat Dochter der ftemmeS fo' Öe 'gfobin
ben "tóo όΤ îï^ièrïîïanfe noemen / uit Bunne fcïMfftm / eri iioôj=
nameïilt. óét boeÏ ^â«ôeb?in betrgaberb iie^ft. ^tft gene fp bDO?ôe:=
ben / Mt ïjet feïbè έέή ^obffi^jaaïi / bit in ben tbjeben-j^tm^
«eï 't gebjcït ban De Urim m Tummim en ben <6eéfï ber ^jofej^-bài
bulbe/ met toeïReU b^eer^ i^empeï tieii&eerïfïit toa^: fiiljc ses
ineenes
-ocr page 79-XIII. Hoofdstuk.
weenïift bc genen b»e iet ban te ^oobfi^e fafen toeten / uit ïjuni»
fçô?iften Öeïienö. .ïBaac nu Ur)ïit/ bat öen befe Bath Kool ooit tot Wic^
cöeïarije Dient. „ ïii. !|ocöanan en 15. ^imeon gingen op 't geïuibban
„Bath Kool, om tó» ^amueï ben ^abyïoniec op te foeïten. «Saan^
„ be booi&p öe fcöooï/ öQojöe enen jongen ïefen 't gene liaat i. ^am.
sjif. I. Samuel is ^cüorven. namen fttec acöt op/ en bebonben /
„bat be ^amull bien fp focïjtengefîojben baa^. .ïâocl) een. R. Jonacn
R. Jofa gingen om R.Acha in fyire krankheid te bcfoeken: en feiden, laat
ons op 't gehoor van Bath JÇool aangaan. Sy hoorden daarop dc ftemme
ener Vrouwe, die tot haar gebuur feidc, dc keers gaat uit· Waarop d'an-
dere wederom : laatfe toch niet uitgaan , noch het licht van Ifraè'l uitge-
blufcht worden. Lichtf. Tom, II. pag. 2j6. ^0 feïtei: ai^ bit gei|00?gaat
ijan Bath Kool, fo gebji^ mogen § fit\300ii opbetegentooojöigöeibban
^ïia^ bp 0ε befniiûeni^ öuuöcc feinöecen becïateti ; 't toeïïï ecïjtei: ïjun
semeen geboeïen engenoegfaam onöec on?? beïtenb.
§. 4. ^ocï) buiten befe feïDfaami)eben fa b^fpeuctnten bat fp i}unne
toifeïtecrjen op tbjeebetïeijen gronb ; ben inbïöeb ban be ^tercen / en
't bccfciunen ban be geefïen gebefiigïjt ïjebben. 3|et eec|ïe fteeft bie re^
ten/ batfeben öfuifïfcóen ïicijten (fcftoonboo? geen «Öoben geacïjt)
fonöecïinge fetagöt toepaffen/ om opbecmenfc^enbebióf/ nit-enintoens
ïiige fmnen befonbete tocrïtingen te boen. öebben baarobef 3«
^iïo en 23en Jüajmon geftoojb. <i5nbe i^ bu ijen gemeen tefeggen: Dc
planeten maken remant wys, en maken hem ryk, fo aï^ 23u):to?f in ftjn
Lex. Talm. uit fiet boefe ^cftabbatô beröaaït. €n ban 't Maz^ai
loob, ene goede invloeijnge of geflcrnte : maac anbec^ Mazzal rà , ene
quade fterr, bjaatonbei; iemant geboren i^/ of toeijc feragïjt bp fgnïeben
op öem baït. ^ocft ( feit ïjï» berbec uit &et flïföe boeft) de planeet van
dén dagh (bet geboojte) werkt niet met al, maar dc planeet van de ure.
Daarin is mede gefchrcven de natuur van ieder menfche die onder eiken
planeet geboren is. Die onder dc Son geboren is, moet fchoon en luch-
tig worden ; daar by openhertig, en die van geen veinfen weet : onder
Venus rijk en dertel, onder Mercuriüs gaaw en goed van geheugeniflè ;
onder de Mane fickelik en ongeftadig ; onder Saturnus ongelukkig ί on-
der Jupiter reghtveerdig ; onder Mars gelukkig : en fo boojtl ban anbetc
gefïernten. Cbentoeï bJOJö gefeiö ; datter geen planeet voor Ifraël is.
Keben : om datfe van eenen felfden planeet zy η, van eenerleijen aart en fiaat.
3F>ecöaïben moetmcn befïuiten/ bat bit onbeifcöeib aïïeeK be b?eemben
raaftt/ en bat Slfraëï be toij^ïjeib Ô^eft/ betfeïber geïufe of ongeïuft uit
be ^teccen te boojfpcïïen. i^iettemin w^t be j©aan becïegen /
toanneec bie becbuifiecb i^ ; aïfofe fuï]c boo? öen feïf een ongeïufthig
teften ac^ten» ^iet mp baat ban b'ongefïaöigïjeib be^ gioobfcôm
öoïït^ !
3lopenbcbc ^eefim/ fo faï on^ lî^attaffe ben Ifca^ï ben cegó^
^ ten
-ocr page 80-Eerfte Boek.
feu sconö htt ^Oûbfcïîe ©oojtoiMtingfn ontbcMicn ; m fo bûct on^
fcoeïstcoin tot öc bofc <èeefïen feecren. ©ccfeiticn feit iiy / dat fommigen
loos cn liftig zyn; anderen dom en dwaas. De gaawiïen, van 't een ein-
de des wccrelds tot het ander vliegende, horen fomtyds wat gebeuren fal.-
23eïient öecöaïtJfU/ pag. i8. datter vele lyn diefodanige geeften bcfwce-
ren » en veel wonders door behulp der fwarte konft bedrijven. Ook ïyn
in fommige boeken der Kabaliilen , gelijk PiV^e Chalos ^ B^aifiël, cn ande-
ren , derftlrer namen en befweeringen te leien, ^aac tOC billöcn fp fïcö
ÖÊiJOegb na 't Uoo|Öaït. ïBant fo fuiken geeft ecnen menfchc alleen ver-
fchynt> 't fal een ongelukkig voorteken ïijn; indien aan twee teiFens, dan
ib magh 't geen quaad : maar nooit is 't gebeurd datfe aan drie pcrfoncn
te gelyk verfchenen ïijn.
§· ó. niibbfïen cn torlfen ban bont / H^aarmibe fp ïjunne MxAjt^
rp en î©iccôeïatp toftcigfiten / masömfn tccflonb bp öunnc gcïïoojte/
enbe boo|t^ in l^imnc feefipïe0in3en / en ijojbcrcn ïebenfïreefe bemcrftm.
ïmet bat öet ïjutocïi^ be toctteïifte Vucöö tot bc ftinbcrtccïing
ftomt aïreeb^ te pa^/ batnicn üjcte ljotmen fïcö tcsen be bofé
geefien faï iîoo?fîen. <iEnbe bobcn aï uit ïjet bocfe ban Coiiia^ be^
ftenb/ ï}oc ÔP boo? insebm ban ben «iiiigeï tïafalï ben Afmodi
becbjccf. öabbm t'famtn enen bifcö 0ebangen : (fonnni0tnbjeten
on^ te ffggcn/ bat öet een fnoeft toa^) het hert cn de lever van dien ,
feibf ïSafaB/ indien iemant gequeld word van enen duivel ofte bofen
geeft, moet gy roken voor dien man ofte vrouwe i en liy en fal niet meer
gequeld worden, cap. 6: 9. ΐ^αηηεει; öp nu met „^ara Setroutobtoa^/
dacht hy aan de woorden van Rafaël: nam derhal ven dc affche der reuk-
ofFeren, ende leide het herte en de lever des viflches daarop , en maakte
rook. De Duivel nu , dien rook riekende, vlood na 't bovendeel van
Egypten, daar hem d'Engel bond. cap- 8: x/ 3.
i. 7. Ötet tttebe aïïe fearigtjtilï nocft ηίεΐ ctoec, ïDanttDan^
twccbec al tm Binb tcv tociretio ftomt/ fo iiêöt bjeffenoctboo? Luis, öie
ht ïtmci)tjie^ op Oen acötfïen / öe met^ïren^ op ΐκη xi. guné ïe=
ljen# om ben toiï bjengen. ^aar tegen gebiutften be #oo0fl5uit=:
ffeije 3|ûben befen taaö : datfe aan alle de vier muren van de kraamka-
mer enen kring met kryt of houtkool trekicen , ende in ieder van defclve
fehrijten ; Adam, Eva ; IMh moeter uit. En aan de binnendeur fchrijven-
fe de namen der drie Engelen die over dc Medezynen ftaan ; Senoj, San-
fenej, en Sanmangelof: gelijk hen Lilis felf geleerd heeft, wanneerfc haar
m de 2ee meende te verdrinken. ^ït fc|)?0fï <iJita# in fgn boeh batfjp
Tisbi twemt : maar getuigt met een / bat Ôp^er toeimg ban gcïooft*
i^iec geef ih nocö op toe 1 gene in 't booif. Lex. Talm. ban
^nne toapeninge tegen be ^polften meïb. „ beft ep 't aangefïcïjt
„ iKÏeib/ maaïït be berbaacben onftenbaac boo? ôet fpooït. H^aac ac^t
„ ^ob bat ôet fijne fmben be^bfeijb ficbben; fo ïïiïjt &em bat χηΦ
Reç
66
ΧΐΙΙ. HoOFDStUK; <S7
af / op bat te fcöïtn ïiem fïm en tipten masö·
§. 8. ^ûcô ï)oe feec Óen ooft ïse ^^uibeï lj?efcn&oet/ fi5 tneinenfyftem
ecôtec ttt iiepame tijb met toetnig moeiten af fe ïieeren. €n Daacin
Ôomt öen bé Daghverkiefmge te paé. ïBant fy fieïïen ficö inbefenaan/
aï^ offe nu 't bectuijt niet meet berbfenben/ batfe be tekenen bcc trjben
niet becfiaon. ïPaaraf faï oné befeïfbe uitfgne ^cïjoie bec 3io=
ben enige fiaaïtje^ ïebecen. fieïïen ^ammafï op ben stoten ©er-
foenbagô met een gefcôenïi tebieben/ om ôengeenquaabte boen: toant
Öet öem op bien eenm basô ban 't ganfcjfje jaar öp betb?as0 ban Φ00
toegelaten/ ^fcaëï obec Voan&cbiilf te befcïjuïbïsen. Wnöec^ menen
fp ooïi ïoo^ genoeg te 5Ön / om ben ^uibeï te bebjiegen. ^et cetfte
mibbeï i^/ op ben feïfben feefibagf) met fipbe ïiaften op fjetöoointebïa-
bïafen ; om öeni bcrbaacb te maften / m aifo bien bagï) boo? bei'baaföi
Öetb te boen betgeten. €en tbjebe beb?ogô feomt öen op ben eer jïen bagö ban
't jaar te pa^* iöaut mtt^bien bat <0ob aï^ban ober ftimne fonben ten
oojbeeï fïtt: ten einbe ^amtnaei ban geen bcMagöte tégen öen inbien--
fo pogenfe ijem in ben bagft te berbijfieren. €nbe fuïr boo? bienfe
't ïefen bau be ï©ett aï^ban niet beginnen/ nocft einbigen/ geïp Dp
meint batfe boen. ftoeben ficô ooft ban uit te gaan / tuflcften ben
17. ban be Tammus, bie in onfen junius baït/ en ben 9. baar aanboï^
genbe/ toanneer Dun tbjeebe ©afïen i^; of ban 4. tot 5-, mijïen te rei^
fen/ of boo? «egïjt te gaan 5 om bat een boo^aarbige geefï aï^ban re=
geert ; toeïften fo uit ^eut. g 2,: 24. J^ete^ mmxi bitter verderf noc?
men/ ijoetoeï fé'ofe^ baar ter plv^atic ban gefteeï baat anöer^ fpieeftt.
9. Kabbala, bcr ^^oben €,'ïï-en atetter-toberftunfi / ftomt in
befen aïïccmicfi te pa^. Îî^ant bie ïeert fien / ebenbeeï &oe / met <0ob^ naam·/
of met ïl^uibci^^ naam te tobercn. ηιπ' bie bermaarbe naam / bien top/
na bat be ïetterjS in 't ^ebjeetofe^ gefiiptfiaan/ gemeeneïift Jehova
ïefen/ boo? booj 42'· en booj 71. anberc letter^ bp be fjioobfcïje ïec^
caar^ Uitgeïegb/ en baar af Scheem hamfirafch, verklaarde of verdeelde
naam scfteten; bie i^ bp bau grote ftragDt. 3©aiit boo? Denfeïbeii
geeft .mofe^ öen <espptenaar geboob / ü ^fraêl in be luocfiijue boo|
Den €ngeï be^ boob^ bebjaarb fleioeefi/ tj^eft Cöltfïu^ feïf (bué ïafe^
ren fp 't genefe niet ïoeftenen ftonncn) öc ^uibeïen becjaagö. Mit beci
icfteibeae ijunner fcb?iften en uit monbeïinge beftenteuifle i$ bit aïieéiicij^
telift te toeten, ^e^ ^uibeïiJ uaam ooft ban gtote ftragftt : maat
tot fijn ïeeb, ïBant fo &p tmi berfuimt ben baglj be^ jaac^/ batûem
'iïiefcijuibigenof befcgabigen bjp fiaat/ teaar te nemen ; fo bïijbenbec
öocjö 3<i4 / minber baiJ 't jaar ïaug ^οφ bat getaï i$ in be
4. §eb2eeiüfcÓe ïetteren be^ naamé japri ô Satan , tiegrepen : een bc^
toö^ / bat fip 3^4. bagen / een min ban 'i ganfcöc jaar ban iiat
tig^ berflefteu ^ î om öattec fiaat De Hecr« fchcidc u.
Satan. ^
§. 10, ^u
-ocr page 82-Eeffte Boek.
§. to. gn 't fïeïlen m tcïïnt ban öe ïeiiet#/ iia beft of gene ο^δεη/
fîenfe mebe gcote fecagïjt. ^002 bieemöe namm met ïtacaltter^/ ban
ÎKiïîge Cngcien bic ober be gefïeïb 5ΐ>ι / aat! be sebel.é bet
fen en be toanöen ba* ftaineren gefcyiebeu ; toancn fp ficB iegcn be bu^
rlge fcfjicöten ban bat beïtooefïenb guaaö genoeg betoaarb te sijn. Ifet
tnoü^b pnnn Oiriron fo 24, lïiaaï sefcf)?eben / bat ii / fo^ bceï ïetïcr^
aïfec in ï)un 5ί)η f mit^ ieöei: ïetter berboigenl baar üoo? flth
ienbe .' bp ïjen in^geïijïc ren gereeb mtbbeï tegen be ^cfï. (Cot beftoojt^
3 X
ρ
,Vp
fe toeten fp mebe fnïiiengoeben taab. ^it toooib tbpni^.s·
int fe^ iettecen befïaanbe/ fe^tnaaï 't een onbes 'i anbeu
gefïeïb/ ttïit# teïïïen^ eene ïetter tec fïmfecûanb afïio^
tenbe ; bit geneefi/ na Önn geboeïen/ be becbenbaagfeiF
ïïoo|tfe; bie anbeçâ boben aï ludihtum mdiconm, een
fpot der geneesmeefters om ôacec Oiigeneefîihôeibé bJÎÏ?
ie genaamb tooib. ^let ïjiec uit/ ï)oe grotenÏii'agöt öetSoobfcöeboïft
in ïetter^/ tehen^/ namen fleït. jgocï) een anbece Ïïni^ / bie uit Öec
öoeït Avoda Zara te ïeeten 's Nachts te drinken is gevaarlik. Hoefo ^
Patmen liclit blind word. Doch fo icmarit dorft heeft , en hy drinkt, wat
raad is daar voor ? ^iet fiiec ben raab. ï|et ^ebjeetofc^ ^ i ' i ^ w
t000?b nnüK? fcheiïiri, 't toeïïï fo beeï d^ gebroken ge-
fight, of fchielijke blindheid te fcggeni.^/ bll^ gefclf)?eben/ τ . 1
cnbe om ben öai^ gehangen ; faï be bïinbïjeib eihen baaö ^ η η
fo afnemen { aï^racn öe fettcc^ ban boren tïet mtnïjcrcn / 1 -r
tot bat öet een en öet anber gefteeï tot niet ïope- SSujr?
io?f in Lexico Taimudico toijfl oné bat foo aan.
II. ^it befe toeinig ftaaïtie^ i^unbcc berfcöeiöme toberpïeginge
tefien/ batfe met bE ïeenngen öunbec ïlabbpnen/ in 't boo?gaanbr
tjoafbfïuh becfjaaïb/ feec toeï t'famenfiemmen / enbe gcboïgeïtit uitöei
feïbe mebe ontfïaan 50n. a©ant
j· i|un geboeïen ban be ïicïjameïiïïïjeib bet goebe en qnabc <Bm
fïen XII. 8/ ïo/ 14/ 151. öeeft tot b'uittocnbigöebeu m^·
!j?agöt/ bie teclïoiiö betöaaïb 51)». 6/ δ. 3©ant ïicöameïiiie bim
geuïicôameïîftteöftoeciïen 5ί|π: maar geefïcïijfeemet geefîeïiïîet'faam
ite boegen/ i.ïio?. a·: i^.
ïi. Ifunne bieembe gebarsten ban-ben opperbiKbeï Sammaëi, en filne
öïoeber Lilis, (fo fp bp fommige too?b geôonben) xn. i%/ i?»
Ijabben ijen gemaiïKeïife tot be beftoeeringen te bjengen/ beneffenâ ah=
öere yïegingen / toaarmebe fp ï)en beiöe meinen te berb?öben / of te»
Hiinfïen te toeeten. $.6/7/8. ^ie in 't eene licötgeïobig / bien
ig 't anöer mebeïieöt om te boen.
III. ïfunne aïgemeene en grote ac&tingebet Kabbala, bie fuïftenScagftt
in iettet.é/ namen en ge&aïïen fteït; fteeft aïïe bie beïefingen met ïetter^/
m getaïïen booitgebjag^t §, 7/ 9/ 10, Cube geeii toom
'ptu
-ocr page 83-I
ttt/ bai een boïh/ ben-geef! ber ïetia'm ban 't bei'ïorm i)eû=
iicnbt'/ flrö nu fo hoiîfîis m fb moeiieiift niec öc ïeitec / fonöec OBceil
IV. eaïï te metitcn/ bat fn ban ouM ίαί ^jofi?5ijen/
ten / tot Mrim en Cummim «aetoenb r nu bn geUjcfe Derfeiüe tot Dc
niagere Bath Kool, en tot ben iubïocö ban De „^iteicenöuïinentoebUigöï:
uniïen. §. 4,
s. 12. ÎBanneermen bit aïïc^boeï htfist/ fo ïîcïjieïiïî te merhen /
bat be ^oben/ in aï 't gene buiten be ^djjift / fctjoon 't niet b'Bf-
gobcn bec t^eibenen geene gemeenfc^ap beeft/ benfeïbenec^tec feer geig^
^ijn. ^a fb be?re/ bat fy 't nocij toeï berbcc brengen / of be gronbeti
iunba- ïeere eerDer qnetfen/ ban öe Ifeibenen feibe boen. îîDant mits^
bien batf^ D'aïgenoegfaamöeib ban ben eenigen ^cijeppec en 23efi!écbb
aïïec Dingen beeï ftïàatber begrijpen; en fij gcotcït^ tegen aïie bccbic^te
eoben/ entoat na öfgob^öienfl geïpt/ ingenomen jgn ; fb i0 't fyeii
befKjaatïiiiet te beraeben/ öatfe fo beeï aan be ^te?ten ö^ngen; fo feec
ben öbofb-öuibeï ^anmiaéi b?efen i fo guotc ïtragljt in b300?öen / ïet=
ter^/ tfïïen^ en getaïïm fieïïen : baau be ï^eibenen niet toe quamen?
ban booj t toeinig begcijp of betcoutoen batfr op be Ôoogfie <i5oiï)fii*
ïjabben / en ban bs fclepfeïen bp öen bergobet al te beeï. lEaac men
faï ficïj niinbec ober betbjonbecen moeten/ fomenbenierïît/ bat bic
ïeeringen uit öet ^eibenöora gegaaïö; en fonbec obecïeg/ offe met bece=
geien ïjunöc»^ iï^^tt obeteen quamen/ uit aangebocene geneigbïjeib tot aï-
fuïïie binbingen/ aangenomen sijn: en bat nu temeer / nabati)en<iBo&
regïjibeecbigliii berfioten/ en onbet aïïe ï|eibenen berb?ebcn öeeft. ΙΕίίη
Stefec 5P bvW ijiee op maar berbacïjt/ bat üjp tot nocï) niet^ ban iCoi
bftp of ;^poïierp/ of aï toat ^uibeï^ &eet/ gebonben ijebben/ bat niet
^eibenfcl) ié.
/
By den Mahometanen wprd de leere van de Geeften en 't gebruife
der Toverkunde niet vergeten,
Γ, T/^Cnbetl^aóometancnïeerrolïÈC 'i fluftöatbipïieiïanbeïeniiaïÉ
V met feftcröeib niet beeï: te fegge». ÏBant ijet jp bat bip 't uit
ben Alkoran , 't ïBetboeï» ijen ban iBaöomet geïaten/ ïjet jp uit Run-
ner ïeeraat^^ïeffinóaïenbjiïïen ; men binb bie beibefeec betfcïieiben. 3©at
ïjen ïiïftoran betreft/ ift ijebbe bien feïf/ om met. een^anber# ogen niet
ie fien/ ban 't begin teneinbe toe boojbiaberb; cn öaar meöe meet niet
fbnberïingé bergaberb/ bat ter fafte bient/ ban öet toeinige / bat ôiec
Ma tç meïben fiaat« '©eç .îî^a&ometanen beïbew fiôjiftm sön ragtees»
m j.
-ocr page 84-ttiö tét öanb; maat: tod tan neïooftocerbige ïtriflcucn/ bie ban bctfeïi
Dcc fafien nieïDinse boen» ^eft mcin ift bdïia te sebiuiïten / om batfe
ban fafeen bp öen feïf ten naatofïen^^onöerfodjt/ toanneccfe onöec bat
boïh becfteecben/ onpactijbis berïraaï Doen. ^ocïj bè ïefcc πΐαβϊϊ toeï
toeten/ bat befec ïuiöen ïeec en bacn/ fo in ben ^Iftotan aï^ baar
ten/ met beeï bcrbicötfeïen bebjonbcn i^: bJeïïïe toeï ban 'tgcmemboïfe/
geïö'ii oba'aï/ boo^ toaarljeib aangenomen ; maar öu De toijTen in eiim
rebeïiïïen tin nitgeïeib/ enbaacomnietfo cuüeibjaagïiii/ aï^ ongegronb
en ontoaacacötï'g 5ïjn. <Bï\$ betaamt nocötané fo beel öefcïjeibenl)cib^/
bat hjp bie nîcnftôen ïtennenbe/ neben^ anöei'e ban gefonbe j^ctfTenente
iîjn: be faöeïen feif niet anbei*^ en becfïaan / ban na eiîcô bec faïten/
eibec^ buibïiSeï* betBïaarb/ en be^ oogmetft^ bat fy tonen boojte ïjeb-
ben in 't gene tué ban ö^ngefeib ί0·
§, ζ, 't OSene ife ban wit ben Alkoran feïf bybjengen fian/ bJO?b bih
ïiïï eerfï gefeiö ; baat na 't een en 't anbec uit befe en gene fcö^ijbfi^
bpgeboegb: beibe toatber Mufulmannen, (fofpïieffigenoembsijn) bat
Gelovigen, meefïe ïeece ban be O^eefien / enbe ïjun bebjijf in 't fîuiî
ban i^obecii en î^ieôïecïi betreft. .ïBaar mit^bien Dat gun ïBetboeït
uit ,lBal)omet^ nageïatene ïeffen/ boo? fïjneïeeciingen/ bec .ïBufuïman^
nen gcootfie meefîec^ b^J een gefïeïb/ nlei in aiïe taïen eben een^ gebjuftt
i^: fofaï ihmp/ tot beönï» bejï buitfc^ïn Slefer^/ aan^e ïïijfr^^eci
beeïingcöouöen/ bie ï)et in't l^ianfeii bcrtaaïb öeeft/ en ban ^iafemai
feer in 't .?5eberïanbfcïj gctooïsb i^; baar betgegéel bjcrïî inïij. j|oofb:;
Deïen gefeiïiiït toojb,
§.3. ©00? eerfi i,^ ban bp ïjen een bafïe tegeï / lueï ïionberbmaaï in
't ïl^etboeïï toebeïijaaïb / dat God maar een is, en dat hy geencn met-
gefeile heeft: bjaarin fu met ben gioben / ooft feïf bec ^^jieeenöeib t)aU
be/ boïftomeïiftt'famenfiemmen/ foaï^öiec boo? xn. i. aïeen^ ge^:
meïb i^. ^t Morabyten ecftter / fouberïtnge feftte öec .îHaôometanen
bu b'ICrabiëc^/ geïoten/ (feit^l^arrnoï) dat de Hemelen, de Sterren
en d'Elementcn t'famen cenen God uitmaken, in'ti. DCÊÏ fijmcbefcf|?ii=
binge ban ^fcica / pag. izg. ^arpfcïjen Sahi, mebe een
öefbnbec flagö / biemen onbec be Cucfeen binb/ geloven uit oorfake der
invloejinge, die de Son en Maan op alk fcheplèlen hier beneden hebben,
dat enige Godheid in die tvi'ee grote weerelds Lichten is. Ï5pftaut in fij-
tter befrf)?ijbiiige be^ Cucft^bora^ ftet ii. boeft. Capitteï. ©au be
©erfiancn berïjaaït 'i&eïïa ©aïïe in fii'nec Öeifeu 't iv boeft 17. ^oofb?
^fe/ batterbeïen onbec sijn / < H^ai)ometanen ebentoel) bie aan be
^onnc/ lillaan en ^tejren byftaande Volftandighcden , Fomai φβεη-
tes ^"inuiugmtias toefcii?i)ben: banbjeïften Dcfeiben / eben een^ ai^ onfc
ïfitiaHïe» toan be side/ befiierb / e« lebenbe 59«.
4.. 3^an öeöiigc «Êngefen en ben bofen 5^uibeï toeften bpna
biabm ban ben Wftiw^n : tn to«« öen ooifiiiong m ^«ibeJen beeï-
XîV. HOOF Β S tuk. 71
cefoniicc ban be boen. ÏBant fp b'<iEngeïen booï ontidjanic^
ïiïî öouöen i fcijoon ocioUcnbc / botfc toeï iicïjameïïft becfcóó'nen/ fa
ccgen^ uit i)et 5-. toofo^aiï tiïpt. D'Engelen, feggcnfc / ïijn aUeea
die vafte en beflendige fchcpfelen ; en daar ïijti geen andere welken
derfclver eigenfchap paft ; gdijft Ö^t Ecbun iî^amfriu^ In fijnc Mif-
cellaneis uit feïtec iidîh tetöaaïi. ^crï) Ut ié nu cp 't ijefî / en op
fiiu ί^ίΙαιΌοβ gcfeiö : toant B^aöamet fdf cn iuifi niet Dctcr / of
öCngeïcn 50η uit feïsere (ïofe / te Uscten uit bnuc gcfcïjapm ; ge^
ïp ÖP on^ in feftece faftd/ terfïonö te berïïaïm / toiï teftennen ge--
bm» <©oïi fpjeeïit öpöec biitmaai? aï tc ttïeefcöeïift aft enbc geeft
on^ rebsn om te ttoijfeïen / of öp niet ujeï eigcntïih Ucrfîaat / öet
gene fa mcnigmaaï ban &un gaan m ïîomcn / ban 't öoten btc
J©ett/ ban öunne bïeugeïen m bat mtec if / tjan ïjun onbcifciieib/
aï^ mannehcn m b3i)fï«n IP^eefet. ï®ant öat mcint ôd bat in alle
dingen i^i gcïpmcn «1 ftet 52, ïfoafûfiuïi pag. ^94. öaaraf ïccfi. j^iet
toieinigeï becWeint Ôy bc bjaacöigöeib öec <i2ngeïen/ bjannccc ôp b'aai=
faïie ban fommtgeï bfi:flotïnge öaac in fielt/ batfe b'aïlecgcootfle
ttt aan liöam toeigcrbcn ; bic ooïi bjufec toa^ ban fp / en gemeen^
fameic met «l5ob bei;ft£ei:be : bjant God leerde aan Adam de namen
aller dingen , die defelven aan d'Engelen openbaarde, i. ^OOföfiuft
pag. f. €inbcïiït / ôct gtoot getaï öec 25erc{)ci-m-<engcïen / bat ii»
aan be menfcften geeft/ boet on^ mebe geloben / bat öpbe baaacbe ban
eenen iBufuïmam tegen beeïe €ngeïen fcbatt. ©an bit aïïe^ taïracn
tiabec befci)«bbinben/ in'tgene iftnubecbecuitbenBïftocan bec§aïenfaï.
s. ©an bet ïi^uibeïen aart en &ei;ïtorn|l öeeft ôp fpn geboeïen op
berfcbribene pïaatfén ban fpn ï^ctboefe boo? aï buiücïtït genoeg bec=
hïaarb. Ce bieten / batfc onbec b'Cnaeïen in 't begin ban eob gc^
fcSapen / boo? npbigidb gebaïïin / en ban <i5ob becfioteit 5Dn. Sfn 't
vi.iaofbbeelpag.ió9. bjojüjtbitbpïïembu^berïjaaïb. Wy hebbenu, (bit
foube <i5ob tot HBaliomet gefpjofeen öebben ) gefchapen en gemaakt : ca ^
aan d'Engelen geboden , Adam aan te bidden. Sy deden 't ook , alleen^
den Duivci^uitgefonderd. ^it becfïa ίϊί boïgené b'oaöecfcïjeiöinse bie
ïebinu^ ï©arnmw^ in een ban iiunne ftoeften bonö. D'Aanbiddinge
behoort den grootften God , foo veel den Dicnft betreft : maar anderoi in
aanfien van eere ,· gelyk Adam van d'Engelen , en Jofefvan fijnen Vader
en Broeders aangebeden wierd. .Wlaïjomiit gaat bOOJt / en betj^aaït/
öat <©ûb boe tot ben ^uibeï feibe: Wat lettu, dat gy Adam niet aanbid,
fo als wy 't u geboden hebben ? H y antwoordde : om dat ik meer ben
dan hy ; dewyle gy my van vuur , en den menfohe van 't flyk der aar-
de gefchapen hebt. Daar op hebben wy hem gefeid , vertrek uit het Pa^
tadys i dat is geen wonige der verwaanden. Gy fult in 'i getal dergenen
2yn die vol fchande fteken. De Duivel antwoordde: Laat my tot a^
den dagh der Opftandinge. Waarom hebt gy my verfocht ? Nu fal ik den men-
ichc
-ocr page 86-Eerile Boek.
fche van den reghten wegh afleiden j ende hem ter regliter, ter flinker, en van
alle tijden beletten in uwe Wet te geloven : en 't grootfte deel van heri fal on-
dankbaar zyn. Wy feiden tot hem : vertrek nit het Paradijs.· gy fult van al
de weereld verworpen zyn, en van mijne barmhertigheid berooFd. Ik fal de
Helle vervullen met de genen die u vervolgen, 't ^Elf Of iJJO^Ö in 't xiv. xvi.
Enxxxvii.ï|oüfötlalipag.i95/ jïS/sh, toeetgaalD. fcgoon Datöicc
Bufl[egö0tianecnen5^uiud/ al^'t;!öoofügemïlüt»o?öï notgtan^iö fpne
meningeniEüEgElBftft/ öat'eccen groot BctaïUangoeöecn quaöt Engelen
îî^ant iïi't vii. ï|oûfûiîuft maatjt βρ ΐοεί Uan duifend gocoe Cngeïen ge=
toaglö/ fite βειπ βοΟ εεη^ tn fjin gebEü/ tot bgtïanö uitûen i^eiiiclfonö*
OgnfûÎp^eelîtBgiitisûetianôE <©υίΰεΙεη/ al^ ban Ueclen/ in't vi. ï^oofOî
puïi fcggenDe î wy hebben de Helle gefchapen, om de Duivelen en menfchen
teftrafen.
§. 6. ^εη fîaat δεε <!5ngfï8n ra ^ϋίϋεϊεη geeft βρ niéöe niet m
aïle^ guaïife onDerfcijeiDen* ^o al^ öie met <eoö en öe gefotiigen sijn / fo
Stjn Defetegen aïïebe Den. 3|n't vü. goofDfïu6feitβρ. God heeft tot fyne
Engelen gefeid , ik fal met u zyn: verfekert de treden der ware gelovigen,
pag. 198. gjn'tXI. D'Engelen tfiddereninGodstegenwoordigheid. pag. 178.
3]n'tXX. Syfchamenfich niet hem te aanbidden, pag. 360. î^a^DcCî God
doet fyne Engelen nederdalen, en fend fyne ingevingen aan degenen die hy
wil XV. p. Z96. ^uïï uïEtnt ÔP Dat in feitere nacöt tjoo^ameiiii gefcöfeö.
D'Engeiendalen,doortoelatingehuns Hceren, indefenachtopde Aarde,en
groeten de ware gelovigen , tot aan den dageraad. XCVI, p. 684. Syfullen
de gelovigen in den hotvan Eden befoeken, hen groeten, en tot hen ieggen ;
Sietdaar de vergeldinge uwer volftandigheid Î Siet daar de eeuwige genade '
XII. p. 2.80.
§.7. / fo gewen aï^S fip ö'Cngeïen gouö tt sijtt om dBoïi te
dienen/ totnutÖecOBeïolïigen; Tosiinfe't 006/ na 5ün seüoelen/ tot Uer^
Derf Oer «Soölofen, Wanneer debofen (feitBp) in hun uiterfte liggen, fo
fullen d'Engelen hunne hand uitftrekken, om hunne zielen te grypen. V. p. i j y,
tlOjDeC : Dielafteringen tegen God en fyne geboden fpreken, d'Engelen
des döods fullen hen doden, p. 172.^U^ feiÖe <Î50Û tOt iUlafiomet, Gy hebt
d'Engelen gefien, died'ongelovigen deden fterven : Sy hebbenfe van voren
en van achteren geilagen, VII, p. 20 j, 204. (©in öefe oo^Deelen uit te boeren
ino^D Ben gcote firagfit toegefcfijeUen î toant een Engel genoegh is, om alle
■weerelds inwoonders te verderven ; fo aï^ 1iebï?n Ïl^aCHtriU^ Dat meDf in eetl
üanBunncboeftcn ïa^.
8. i|et quaaö Dat De ^uittel Doet / tot becïeiöinge Dec menfcj&cn /
öJojD meDe bg Ben niet becftoegen, 't €ec|ïe toa^ / Dat Bp 't J^acaDg^ ont=
feiû i Adam en fyn Wyf fondigen dede, en uit de genade, daarfe in waren, ver-
vallen. I. p. 7. gjnBet ii.îloofûlîufe toaacfcBotPt <6oD JBaBon«t/ dat
tiem de Duivel voor d'ongelovigen fal doen vreefen p. 81, en Daacna ; de Dui-
vel wilutnyne geboden doen vergeten, p.ijo, eeo^; Gedenk aan den
dagh
-ocr page 87-XIII. Hoofdstuk. 87
«Jaghin welken wy'ε volk vergaderen fullen, en tot de Duivelen feggen, 9
Overfte der Duivelen, -waaroni zytgy tegen den menfch opgeftaan ? p. 160.
Ïl^ant de Duivel heeft den menfchopgeblafen, en tegen de geboden der God-
likeMajefteitdoenopflaan. LVI.p.608. ^df ï^fgngeübEÏen/ ÖatfltïïÖe
iJoa^ÓfiÖ öec 35ιπϋεϊεη tot aen öe ^tE^cenü£r{)£ft: nm ίυεΙΙίεπ <0qd den
Hemel verfierd heeft, enbewaartfe, feit^S/ voor de boosheid der Duivelen
XL. p. Π4
§. 9. mt Han b'<i2ngd£n in't gmiein.· toat nu bcfon&c^
renDientî bdangt: de Turken , feit (^gettenot / erkennen mede Bewaar-
Engelen, maar in veel groter getal dan wy. (Ï]|pme0nt DÎÊ üan't JBaU^ÖClU
ÎtaacQgOnîieCtOa^i J Want fy feggen, dat God 70. Engelen tot bewaringe
van eiken Mufulman verordend heeft.· ichoon onfightbaar; ende komt nie-
raant iets over offy fchrijven't hen toe. Ieder heeft fijn amt.d'eenora dit, d'an-
der om dat lid te bewaren; d'een omhemindefe, d'ander in die gelegentheid
te dienen. Onder alle defe Engelen zy nder twee, die't beftuur over d'anderen
hebben, en fich d'een ter reghter, d'ander ter flinker zyde vlyen * ende v/oï-
àen^erymk'atib y datis, Barmhertige Schrijvers genaamd. Dieaanderegh-
ter zyde fchrijft fyns menfchen goede daden op ; die ter flinker de quade. Sy
zijnfobarmhertig, d^itfe hem fparen, fo hy enige fonde begaat eer hy fich te
flapenlegt; hopende dat hy fich bekeeren lal. So niet, fy tekenen't aan :
maarbekeerthy fich , fofchryvenfe , Eftig fourillah, datis. God vergeve'C
hem. Sy gaan over al met hem, behalven na de plaatfe daarraen de natuur
ontlaft; daarfe hem alleen ingaan laten, en wachten hem aan de deure, tot dat
hy uitkome ; dan nemenfe hem wederom in hunne acht. Hierom fullen de
Turken, gaande om hun gevoeg te doen, in'tingaan de flinker, enin'tuit-
gaan de reghter voet voortfetren : op dat hen de Engel die de fonden opfchryfc
eerft verlaten j en die hunne goede werken aantekent, hen eerft wederom by
komen magh. JH^afiotnet fEÏtjEôEUeiïtgt Dit Uetöïcötfd / Doo;; öicn Bp in 'c
5i. ï^oofDfluR p. $94.feitÎ O menfche! Gedenk aan den dagh, in welken
ey uwen goeden en quaden Engel ter i;eghter en ter flinker hand by u fult fien .·
fy hebben alles aangemerkt en gefchreven wat gy gedaan hebt.
§. 10. (©nöÊituiTciieti öeefc alfuïften fabel Defen atonö / öatfc Dfi*
SSieïcn oniietfli&DeiQ εη b'#y{lanöin0e gdoüen* too^D tioo? öe booja
feiöE tooo^Qen y cneïöer^öuiüeïijfeaeïeecö« De gelovigen, feit fiuti profeet/
fullen tn den Hof van Eden gaan.· XII. p. 2.80. maac tot Oen ongeiotjigcil
fettfisi; de Heil is de plaatfe daar gybefcheiden zyt.. p. z88. <B\Xl Öaacof
fijfC te &Οΐΐΐεη / fo neemt God den menfche de Ziel als 't hem goeddunkt. LII.
p. 5 94. ^üti} fp fóert toeöet in 't HicBaam na öe ijegraaffenifle / om een
fïccng onSerfaili uan ttoee berDaadilie €ngeïen / Munkir m Cuanekir te on=
Devsaan^ fabeïDaacafbp Côèûentjt betöealö / ai^ ool^ ban De Söeefïen
iiiemeDeînBunbïeefcôïiîî^areDô^l^omenfuKen/1·^ fo gïoffiEïm becDicBt/
öatmnïö'tberDaïenftóaarn. .
§. II. 5^iettf»îi»a ötentBiet bp/ 't 8««« «t^ ttööec^ ban îseii iîaat
tiiK obevleDsnen Cf ftennen sffft/ fo fi? Dac ^an fgn bïeffcÔfïî?ïî
y4 EerfteBoek.
mem m niet te fp^eften .· aïfa 't pc niet te Somt / aHe f!ul^]^cit
Uan'tiîliâfioimtéeeïooftenîdûen ; uiaac aneenïifi't gene De aSecfïenDes
treft. ^^eUecöoemöenöeöbenOan/ nafiun geboeien; tSsjeöecieïi Kot .■ of/
iBiï t iemant anöec^ nemen / öe faïigen. ^at / fommigen ötiïöen 't fa
toeïgmiaafet/ öatfe aaniïonö^ö in de^ 3(|emeï^ b^eugöe fiomen·· anDei'en
moeten nocQemQen työ/ geijieïï ban genoegfaam geïoVie/ öuune
fanöenUiöen/ tot öatfe aïïeuitgeUjafTcôen sp,· öaac na lîaat ötn in't j^a--
raöi]^ eDen gvote Uaeugö üoojïjaiïöen / aï^ Dcb genen öfeDa· ten efcfïen inge--
δοπιεη ayîu JBaac bie geijeeï angeloUig en onöeugenöe gîtoeefî spn / moe;
ten eeUïig in ÖE tv^auïïcn : fûDatoo!îi)unneïîclanicntot effciie getoo^^
Den/ teïfienébenoSoö petfcQapen tao^öen; om βαη ïgöfnxe ticrectoigen.
^ofdö^iyfcCóeüenot/ m't 3o.en ji.ïf'aofDfïuft ban fyn ûcîjSbecûaal/ en
föpfiaucin't 1.6. II. cap. fp^eeiJtecnfetbeeï anDcc^af.
§. II. ^ieïbei'Duîjînge Uan't een in 't anDec licftaam / niet aïïeen
Dec IBenfcBen / maac ooh öei· SSeeffen / öeeft meöe bji m^aöonirtanen
iïïaai^« «ÊeneBunöecgefinöDeöen / Oiemen Munafihi noemt / getujpgtiiiuï
iïauim'tix.ï|ooföt!uïtfpn^ttoeDenboe]c/ öatbooiöïtgeboeien fïsst, ï^j?
liei'öaaïtecby/ taatfiiec uit aan fefiecen aoboco^fti tnen 13ooï/ ban enm
^^gagtfï Dejegcnö jp / öie qualii< nam / öat βρ fpncn Dotiö niet De boft fcipop^
te : aïfo Diy ban geuoeïen toa^ / dat de zielen der menfclïen na den dood in de
lichamen van fodanige beeften traden, als met den aart en gematigtheid der
genen beft over een quamen, diefe te voren befield hadden; en dat alfo de
Zieie van een vraat in 't lichaam van een verken , die van een geil en ontuchtig
man in dat vaneen bok, van een edelmoedig man in een peerd . van een wak-
ker man in een hond Overging,· met meec cmfïanDïgöeöen aïöaai' bgeöec te
ïefen. ï^an öe fecte Efihrakim, öat fé verlichte, genaamö becfeiiert ï}u/ Döt=
feboïfïagenetptagon'lîenàpni maar niet fcer^iîioiariiï gffîiifj : enDenoci]^
tan^ ÖE nieciien lian βεη Schichs ; bat Predikers, en boa^snaamfïe ïecraai-ïf·
ÖebDenöe ooru-eöeiïiiec geöacöcen ban ö'onïicöameïiiïöeib Dei· aBeefïen/ eti
ÔemeïfcBe geïuftfaltg'öeiö.
§. 15. <©e Sahins ebentoeï / ϊ)ίεκ bopi gebacfit/ geïoben ffcoaatïift
Datbe^î€Îontîeïfl!ïi5p« «i^nfoDanigaïj^îîefebgôeCuriîEn 5pn/ tnoiDen
b|î oeïïa ©aiïe in fpn 4· b; 13. cap, enigen in f eifien befcjO^eben / biemen öaac
£/;/ el tabquid , Datiiö luiden van waarheid ofvan fekerheid nocmt, ^oaïé
lipÖungÉüoeïenberüïaait/ bemerinli öatfe't toefen öerSieï in öe ffamen^
fcöifeiïingeöei'biec iöooföiloffentïeïlen : en Datfe öïenboïgensi na öen öooD
oyfuliientöpfetoteoöUjeöecliïeei't/ aïffe ban <i3ûÔ qe!îomeni<l,· te tascten /
f|i Somt tijanneec Bp öe öoof öfïoffen t'famen bocgt / en fp gaat toanneer g^f^
töeöei'QmfcüeiD. ^efe/ üaeUselby ö'anDeie ^eifianen becliieiïei'ö / maien
ecfitev een feer groot getai, -
§. 14· ^ie ban faille gebocïcn^ sp / aï^ fk Daac berfcfiïiöene genieïD
Sibbe/ tonen öat öan ooïi ïïicc en Daar met Dun t!eDii)f« ^eïia ©aïie
feei'öaaït p.17. ban öeSSomen/ öat Deiaetfïanenaanöegrootiïeninouö--
fieneei-bïeDiöóeiöbemyfea ; bnmit^t iii geloüen/ öatfe't temtlî Der faïige
tïeïïw
-ocr page 89-XIV. Hoofdstuk. 75*
fieiensp; iBaatomfgfj^nooiiDpn naam ban P/V, 'ttoEïis m Oad man tt
fEggeni^é/ QfScheich, Oudfte. nf^mimany Priefter scl^cn ; tofenj? 5ifï
fp toanen öat in fuîScn boom geBuisbElï ï^* iïnöcrcn / {jÊbbenöe meûc -ùm
^ptagoi'aé seleeiD / In-agBt εη öetbQ^gentiicfö tn öe eetaïtfη te foEïicn : spu
Daac DOD| tot bEtcriemiigettangduliiigt of onstïufifiïse ui'cnbanöegöf^
nöiÖt/ geïpöieöanCoi'omanïieï; §.88. aï^meOftoiaïïa1cyetofteim'ïó=
ge geneigQ* Sy geven voor ( feit ïlBarniOl p. 1.1. c. ?. ) dat de hemelfche
Geeften aan hen verfchynen, ende hen volkomenekennifle van 's weerelds fa-
ken geven. Sy worden feer gevreefd en ontfien in Africa, om datfe grote
Wicchelaarszyn. Deregel dienfe houden, is van enen Boni t'faatngeileïd,
welken d' Arabiers den Vader der Befweeringen en Wicclielarijen noeraen.
cnf. ï^an ö^ie δοείιεη Die βρ naojnamEïtii gemaaïit ficeft / fiet öccöe / 't
Geheim der godlikeesgenfchappen genaamd, handelende van de kraght der
»t negentig Namen Gods. !©aatna : ( toûtit Uan ttzfi JJStÏ fict btiï af^ïCl' te
meïDen ) By anderen is de Kabbala in 't gebruik, hebbende iet van 't Joodich ;
behalven dat fyfe uit de Schrift niet halen. Want fy feggen dat het een natuur-
like weetenfchap is ; doch datmen, ora defelve reght in 't werk te ftel en, een
groot Sterrekundig wefen moet.
§. 15. fett bevöEr / dat binnen Alkair, en in de fteden van
Barbarijeneen oneindig getal van menfchen is, die fich onderwinden op drie-
derleije wyfe te wicchelen. P'eerften doen het door Toverkunil, met enige
figuren diefe trekken. D'andere vullen een glas met water, daarfe enen drop
olie in doen, die feer klaar word : daarinfienfedan, na hun feggen, benden
van Duivels, krygswyfevoortftappende, een deel te water, en een deel te
lande. So haaft alsfe bly ven ftaan, vragen fy hen't gene fy weten willen.· die
dan door tekens «it ogen en handen antwoorde geven. Maar om defe Wic-
chierijen te doen, moetmen kleine kinderen hebben : want de groten feggea
datfe niet met allen fien. Defelven dan doende in d'Olie kyken, fo vragenfe,
offt de teikens wel fien die de Duivefs maken : waaropfe feggen ja. Dit geefc
hen groot gelove, en jaagt hen veel gelds in de beurs. Men noemtfe in Mau-
ritanien Motalcimi Befweerders,om datfe fich beroemen den Duivel met woor-
den te belefen. De derde foortedeferBeleferszynfekere Vrouwen , die't volk
wysmaken; datfe met de Duivelen omgaan, welker een deel witt, anderen
rood zyn, offwart. En wanneerfe wicchelen willen, berokenfe haarfelven
metfwavelen anderenftank : waarop de Duivel hen bevangt, fofe feggen;
mits veranderende hunne ftem, als of hy fprak uit haren mond. Daarop nade-
ren de raadvragers, en vragen met grote vernçderdheid het gene fy begeeren te
weten, 't Antwoord ontvangen hebbende, gaanfe heen ; mits latende in 't
huis van de waarfegfter een gefchenk.
16. Men vind ook Buinicili , die buiten twyfel grote Wicchelaars
zyn. Defe flaan fich (fofefeggen) met de Duivels, en gaan geheel ge-
kneufd en geOagen in groten fc'hrik. Dikmaal fullenfe op den klaren middagh
voor allemans ogen fich gelaten te vechten, twee oFdrieuren lang, metjave-
lyns cnaiegaijen , tot datfe geheel afgemat zyn. Maar enen ogenblik geruft
m ^ hc-b-
-ocr page 90-hebbende, hernemenre hunne kragbten,, en gaan wandelen. Ik hebbe hnnneïï
regel noch niet konnen verneemen, maar men houdfe voor Godsdienftpltghti-
gen. Anderen zynder in Barbarijen, die men , BefweerdersofDuj.
veljagers noemt: alfo fij fich beroemen de Duivels de verdry ven ; en wanneer
hen niet en gelukt, fo wytenfy 't der raenfchen ongelovigheid, offeggendat
het een hemelfche geeft is. Defe trekken enige kringen, daarfe fekere teikens
infchryven,· ende makken enige indrukfelsaande handen of op'taangefichte
des befetenen : daar na berokenfe hem met vuilen ftank , en doen hunne
befweering'en. Sij vragen den geeft, hoe hij in dat lichaam gekomen is , en
hoe fijn naam is: mits gebiedende hem daar uit te vertrekken.
§. 17. moer ïfe ηαφ rnige iïaaïtle^ uit itjifiaui bfröeïrn / öie M
ban öc Cuciïen nielD. ï©at fïagö ban Dervis öicmcn Mevelevi nonnc/
D^aaijcn ficD fiunfriQïil^ metsrcte gcfiJjinDigSeib oy't fpcienbanDe fieuit t
feggendedatfedit uit godvrughtigheid doen , na 't voorbeeld huns eerften
ftichters Mevslava ,· die tïch dus veertien dagen lang omdraaide, fonder voedfel·
te nuttigen, terwylfyn vriend H^r^^e op de fleuitfpeelde : in voegen dat hij
buiten fich feifnedervallende, wonderlike openbaringen, en uit den hemel alle-
de regelen van iyne ordening ontving. ^ïEt HU βΟΕ fij ÖSt EjCeiîîpf ί ÜeiDrC Ι30ί-
gen* " lEöisDsïö genegen / enDe nocfitan^ niec Ifeünnenöe ïcDig 5ΐ?η / ίο
keren fommigekunftcn en grepen met de hand doen, om 't volk op te hou»
denï en anderen begeven fich door gemeenzame Geeften, ('tfcgynt Öat &€·
fcöipüEC / op fgnen eigenen name fygecftcnûe / fuïiîE βεείΐεη mrDe evBenc ) tot
toverij en befweeringe : toaac Op ij^ tet^ tec p|OCÜe lUt SöUSDecii UrrgaalC / 't
gene onjï fiiec na nocD eerlï te paffe itomen fa!.
18. ^tï Csppteii/ fetc Dü Uaaöec/î^ een fiioofler / aaneaen ïifek
ïig Kederlei getoïjO. De Dervis aldaar geven voor, datfe door de.kraght, die
Kederlei aan hen medegedeeld heeft, d' adderen en flangen betoveren konnen;
ende handelenfe fo onbefchroomd, a!s wij de beeften doen die fonder vergit
2y n. Daar zyn ook anderen die de beten der adderen noch flangen nieten vre-
fen ; maar defelve metter hand uit fakken n-ekken, daar fijfe in befloten hou-
den, gelykmen wormen uiter aarde haalt. Anderen wederom, die de flangen·
meteeneenigwoordbefweeren , ende hen kort doen ftilleflaan, wanneerfe
fangs de platen des Nyls zyn kruipende. Enigen defer luiden geven voor, dat
dit erflik in hun geilaght is, en van vader tot foon overgaat : anderen wederom,,
dat hen dit van God is toegeftaan, uit infight hunder deugd en heiligheid, (©ji
&itfïuSBebiiïbönianöeteieigeóaoiööecöaien / öat in l^etfien en Sjnöien
inenfcöen spn/ boö'onfen üoac i^otoeraar^ bermaarö/ Oie De fïangen in
£πε Dofe S^ünnen öoen Danffen/ 't Ôooft öaac boben uitlïeiienDe/op 't geiult uaa
Sun gefang / of fîeuît of fnartnfpeï : 't toellfe on.ö fiiec na ooU nocfi te onDecfoci
ften (ïaar,
s. 19. ©u^ beeï öan ooft ban Dc JBaitometanen öïfeiö / gtefi gsnoeg^^
faam te beriïaan / öatfrjaï iwöe/ gelp^D'anDeceiv/ Doen fa alfTe geleerEi
5pn. ï©ant öunne Cobscijen en SSeftoeecingeti / fafe aiuic ïjunbijgcï
iaöPRift onï{iaan/ i^gnnfn fffiiev mn 0« aan
XIV. H ο ο, Γ D s τ υ κ. 77
βειηεϊ^ Etciiten fwï en ïeten uafTen/ ίιιιηηε ftcöaöt in 't{ïuur ban'^n-icn--
fcôen Dotn Er&ennen / en gcBsininî^ in De 5^amen / IlEtter^ / en «Setalien ftû'
I«H: Uïattoonöecïi'töatfuï6e menfeöentotierij en töic^ienï / en aatnocô
fe}EÏ ομ Butine iopfe een Deel Uan eoü^öienii pïegen ? ^qo ûo& / mit^DieR
öatfe D'Engelen/nietgeöeeïaï^fonDei' ïicBaam bemetfien ·. fa en i^'cniit
to^eeniD/ Datfein^geigïDecfelüec Wcöpingen/ Bet 5(j in D^aam / BetSÖ
töaïïenöe / gelotïetï. €n aïö fcBepfeïenüan minûece toaaiûEDan fü ίεϊϋε
5nn/ εη Die eïUenJIîSufuïman 00 menigte ten Dienjîe iîaan: fa fcöpntet oo^
Rietü^eeinQ I ûatfe öooc belefingen / metfoöanigefiaïötter^ ban geBeime
SragBc tot ieöec^ Dienjï gei'oepen UJotDeu, iSiet toemiaec faUjfi öan ooft
ftelpm moeten / öatfeDebafe <igiigeïen B«nne gefüjoreneüijanöen/ Door 06=
feïfae iiragljt en miDoelen üeibannen. ^m Söo^d Bet tgö / Dat ïöij tot Bft
ïïïifteaDoniotJergöan/ OHUffienBQe'tDaae gebaïienöi^.
XV. H O O F D S Τ u rc
Het eerfte Kriftcndom heeft metter tijt enige der heydenfchc gevoe-
lens ontrent dit iluk wederom aangenomen en voortgefet.
§. r. Τ ilöisn töïjnu Bebinöfn / Dat een groot Detï Det UDorfeiöe
A keringen Dooc 'c ïicöt De^ Cöangeïium^ö tot nocB toe niet
berö^eUen jun ,· Dac en moet onö ganfcB geentaonoec Doen. ilBant Bet
ien^Deel^aïgeenDuîfîerniiTei^ / toatOeinenfcBnaturelift üeg.ïgpt: en an=
öei-0eeï^De\3eci!eBtïnge/&!e 'ciierfîanùDoorûe ^cB^iftomhangt/ nier
aïlerUjege toeriîfaam ; fa öat een ïirijîen niet meer ïBcet Bet geneBt'j
Booit te tjoeten / Dan Bü öott Bet gene BÖ beBoo;?t te Doen. <©lt ïaatïe open=
Î3aartfîcBnocfi.to^imeefîî niitgüienDenmenfcBarcpDnocB Ueeï gereeDec etï
gemahiïeïifec i^ / De löaatBeiD bïootUjh Door beciïaïiö te foeJien / Dan Dook
öeugO toecfelleUig te maSen. «©orfafie ? <&nfe aangeborene nieutojfgierig^
BeiD/ Dse ooUtotDennaïDei: eerfte ouDer^ Beeft geBoïpen/ ijöDaav Dooi·/
fa 't bipiit / nocB itieet berjîevïît. ^e^ Dr^ftfe on^f nocB fo öeeï meec om beel tt
ujeten/ alffe min bequaam i^f om iet^ toeï te batten: maar Bet Doen ben 't gene
ïcgBt/ en Daot De toaatBeiö ontDefit iê ! töiï met Den berDo^benen menfcfie fa
niet boo^t, 3H§en moet öeiBaïbe niet Denr«»/ Dat ai toat Defe of βεπε bolfeeren/
fnnöecïïngeïn'tflu^banöen<iBoQ^öienlï / pieaen/aUpD m enficltli uit Bun
aeloofenïeerefp?uit. ^itfalon^ toel Baafi boogaomen/toinentouflegB^
Be rîtiiîenBerD / fa aï^ Die eettpö^ toa^ / en fo Die BeDen / gaan bejfen.
r. Mtt ouD ïîiilîeRDom lîell iiî in De feé eerfîe BonDetD jaren/ booc
Éiat of JlBaBomet üeïBief: niet fa aï^ Bet ban öenïleere
en D' ^Hpofteiien gelïicBt i^ ; ( toant on^Darin'tboïgenDete pa^^
moet feomen ) maar fo 't na Bunnen tpD aUenï betïopen i^, 3^ocB Biec
Beeft een ieöei'ÖieboorficBtigBeiD ban noDe/ Dat BÖ't eigenïiii geboeïen ban
De l^eiïï / of boornaamiïe leeraard / Die in B^re gsnuinfcBaiJ toacen / ban Dr
öoltosfn ^tK scnm öie bij Baaç becooiDeeiD m tçfl çevtîçnonDfrfcBciôe,
^mtml m ptOÉfîetoatffftcrBdîiijljf)tbù£nftâti / fesn öfn dsfiïïW
fin m't b£ö?|nf Dec geneft /Dte booc ftcttEt^ aangctefsenô îl^am tosj toiïi
ϊίπ οεη ïîri(ΐεηεη gpcnfin^ toefcôiç^en 't gene bij 't algemeen iirtfîenDom öet^
tnaipen ; nocö Οεΐΐ fóettecen aï toatuien öan gen fiî'r. îIBaac 't gene brj
üoa^naaine ï^ecfîenïeecaat^ frif beïeöen /en bij anöeren niet toeecftj^oftf «/ of^
te fetnaar tcgen ittgôenDe befcöjeben iö ; öet magfimen bjîjeïiii / mpti^ όο^ί
öedjï / Uoar 'c geboeien ban Oe iiïècfe ,· goetusï baaïom boot geen Baafotïuft
öeé geïoaf^ ecfeennen. meöe / fcBaon fij üen ïiïetieren iet^ in 't jïKl^ öec
ïeece toe'cöiyben magöten / 't gene btefelf boo^ fiun geboeïen niet erkennen .·
faenöeeftinenöaaramecötecniette öenfeen/ bat fijfien enige tobettoerften
(aïtoare'tbalifeöeïtlï) nageben fullen/ Die fgfeïbe nietgeïoben mogeïi^te
SS?!!. i©!t baac afaangeinei'itt spuöe/ fo ïaat om nu öanfien / toat De
toooinaanilïe fócilïenen in Den ouöen tgö ban De «öeeiïen en Dec felbcctoec]^in=
gen geïoofDen .■ aïisUieDe tua rfïj ban Bet Doen Deï anDecen berôaïen.
§. 3. ©efeïbs oiDec boïgenîîe ùU boo^fieen / foo fieb eeriï ban
ïie iiingelen/ Daarna ban D' afgefeBeiöêne hielen berfiaaï te Doen. eetiïe
ÓonDecDiaven/ üjaacinD'fBpalleïen ftlbegeïeeftBebben/ faU6 obecflaan;
oni Dat toij ôunne fcB^iften / aï^ Den regeï be^ OBeloof^ / inget ttoeeDe
boeft boaj ogen nemen / cn Daar uit De regfite töaarBeiö ïeeixn moeten.
«©acóDiefiengebaïgö 5p/ ïaaton^baneetototeeUje fien/ toat ban'teen
tn 't anöec gun geboeïen tua^, iBfet uit enige regeïen óf beuiilacingen / btj
fieciieïïfeebecgaöecingenbaflgefïeïQ ; DieifeDaacafnietenbinDe : aïfomen
ontuentDefeDingen/ fcBoonban'tuitecfîegeUîtgôte/enban 'tftüaacfïe ge^
boïg/ aïtSiQgcatebipöeïDaiöaïïBeeft/ omelfefpngcbocïcntefesasn.
öectuffcöen ïietmen niet / cïfïanöccom feïetnigBeöen te berftettmn/ enöib
maaï0/ omtotbetïuitte&omen/ De ganfcfie feriiïen toeeireïD btj een tefia^
ïen. ^ocö toij fuïlen oni? in Defen met De berftlaringen Dec boornaamfîe iee^
taacé beôeïyen ; Die met eigeneogen nafjen / enöe met öunne eigene Ujooi^
Öen ( beöouDen^ getcouiue bertaïinge) fleïïen toiï.
§» 4. SI'i öe tüjeeDe «iiieïai Dan iaat anö (^Tatianuö/ €ïemen0 en 3ïus
fiinu^ Ôoî-'en. ©an De nature Dec Cngeïen te fiJieïten : Catianuö fcB^Pft Den
<ö5eelïen toeï geen üïcefcöeïtfi ,· maat ecötec / fo 'ffcfignt /een Ircöamelift
fen toe. ïPant Duö UJonDetïifi baït f^ne fp^aaö : alle Damonef zyn fodanig
dîîfe wel niet vleefcheliks hebben, maar zyngeeftelik t'faamgefteld, gelyk
vuur en lucht. Doch fo en is de natuur huns lichaams door niemant anders
intefien, dan die voortien is van Gods geeft, ©it bOlgenDeftamtbetecÜt)/
DaacBf) feit/ dat de Damonesdc zielen der menfchen niet en zyn. «©efe
nocötan^ geïoaft Bij / Dat niet enkeier nature, maac uit deelen roegeReld spn,
Η'φνζίί ra» Μίύξωτι-ων ττζλνμ,ΐξ:^? £fj, » μόνομίξΐίί. <i5n Dit mCint βΐ) DaSCOlll/
DatfeaïéïîcBameïiïi fonDtc ïiefiaam metbecnomen taa?öen ; en 't bïeefcö
fonöEc ^ieïe niet toeec opfïasn faï. W anDece ïeecaacé ban Dien tpD / fcBoon
niet uitö^uiiïïeïi^ Biec abec ficB beciïïacen/fpieiien mebe nocBtan^ Diergïp&en
taaï ; fo öatmen Ben DoojgaaniS niet b^eemQ ban Dat geboeïen Bouöen moet.
^uïicfaï tecfiont/ ttjanneecfe batï Denbaï Dec Cnaeïen meïöingeDoen/
genoegfaaniW^ften. §. 5.
XV, H o ö P D STUK.
§· s. «iïemctt^ ban ^βΚίϊβηδ^κη / in 't vi. boei^ stroraatum Det »ng£ï=
fcD^iften gseft gtnoegö tei««nctt / Dat Do b' iEngeïen booi opfienders der
menfchen, EUingevers vandewysheidljowlïΐ, επϋάί elk land, en miffchien
ookelkmenfche, öenfpneulïeifr, ^mtecmia^E^sr feit
mXuç uK^ijQoj raf άγγίλω)/ it^s -TjfijwiTîçi'i De vDCïrforge der Engelen is bij
verdeelinge aan ieder volk en ftad toegëvoegd. êï dyyUm if êntc
êvmfitç 'aw^/^ijfi τκ ayxêei 4τ hv ·ύςωμΙ>ί>ιν^ èi-nμ',]. En door Engelen deelt
de godlikekrairhthet goed; hetzijdatfe fienlikofonfienlikzvn. ©ïgfirn;
ïüipö οεε €ng£!enmaïiDSii#muö ooft bccfe^agenî niir^iöïenUaü ög in
fan eerfle !^£l'anïU30Q|QicS|tft öüoggïcft / dat God .het beftuur van^der raen-
ichen vordei e faken onder den beriTel den Engelen heeftaanbefteld : waar van
fomtnige vervielen, door veiiiefdheid^jp de vrouwen, en dat uit die ver-
vermengingede Duivelen, Sai^^tsg gefproten zyn. oag. mibi 44 5Ït0eiia=
GOl-öö/ în O^îfElfDEgebocien 5ΡΠ0ε / UcrMaatt öit bdDe b^cöcc in [on Ge-
iandfchap, ©au 't Cerffefeit l|il / God beeFc de Engelen gefchapen , om op de
faken onder hen toe te fien. So dat God wel fyn oogop alles in 't gemein is
handende : maar debefondere toeGght den Engelen, van hem befteld, bevolen
heeft, (©p 0£ianöei' fmot:ôîîitî€ô€âïû£n üuögnDfun/ üar fommigs ban
ösn öaoi Uef De m öe tsjQutoen üei'üalien 5130^ en ûaacuitcfnfïagôlian
i^uiüficn ontlîaan. ' ■
%· 6. 3Ju|îinuiî/ naöec ben ös ©uibÈfen tt fp^eïïen / bEVïsiaaït / bat
jöü δεεηειι öfs; feïüen magötig lient / oni gdp^eoö / öe genen öie gem
scgoo^faani spn te.te9oeöm / of ïe brïonen. ?ïtïfo toetnig Dan ooK / ( geïgS
ÖnüecDEC öaatuit inö;i£ngt; oiîîfîcôaan öfe onôeôoo^faauwn te
©it ïeett ôtï o}3 De X Lll, fianei' bragen : m te üoven Öaö ijij op öe XL. gefeiö/
îsateen bofegeÉÎi / fens uitge&Micn / öen nienfcîje te tiotcn Dan gem
btfeten getoeejî/ niet meet'QU£iïfîTlîan/<É;n op DeXLii. toanneecDetsei
f^Etenebanôenenïîeieneu fcfiîîntteôito / Daïfiet ôanDe^uibrïîiOEt t öie
feïf ( meinr βί] ) fuïiien lîfagôt toeï ijeeft ^ maac aan geenö uirafcSen ricfiaam
geücniian. ©itijljettefonDerp' /Qat iîipt «a nac^eeR^tepafle b(fengen
faï; iusaronî î!î mynen HgfetiîîôDe / öat öö 'tiJOO^ feïflbD öemfeïfants
goubetttoiliïc.
§. 7. î^attöm lïaat bet' sieïen na Mt ïeUcn feit 5]ι·£θεΐΐ^ öui'tïctïipB /
Op 'ietnÖeÖe^ topfÖftïbOEft^/ datfe fich na ene dnfichtbare plaats, hen van
God beRemd , vertrekken. ÏfPöai; SjUiliRU^ö m ipn ttOEDe ©EtantUïOO?&:
fc'ftiïft pag.raihi fïtpte&etUeriïïaren&e/tcreiiDolïfa beeitebecöecbaïï
't gemeêne fpûo^î©ani|tîiîîcmîpeït/ öaïöesieien üet Daöra op δε licben^
tLîïi iîtf.ÖEïmogen : îseùjpïe P feit /: dat menfchen, van de fieleh der verftor-
v-enen -behangen en ter nedergefmeten < getoeenlik' befetenen en rafenden ge-
noemd worden. ;©aat fiiï onmtD&eliïi te öaren ban De jieim öeï nienfcBen/ fa
aïs öie aitöen licBaniestfc^eiDcn^pn / gefp^oiiin pöDe : fo gEb;fmrst ftij ftiec
t-effïonö öet feïf öe tooù^û ; èo^toeï bg öen ^at^nfcfjen beïreaiöec töjcc
bei-fci&eibeneUïooÏÖen/ m^ mim^ zielen, en Daar na (Usaa^ban
fieï 11. §. I j. ) Bebiuiïit δρπ» ^oiôfiet ^aîi /mgn^aogôeeïf/ niet Dîflaan/
öat
-ocr page 94-8o Ecrile Book·
UöïcenfeïföeiBSOiD/fier een öfEi DetreQednDigsnöc/ m get âtiUcc toDftfi
ijm ïJEginnenOe / fonöei iet anöer^ öan tWt Buïyiöoo^öclliEn^ tuflTcöcö
hmzn te fifbbEn/ niet in eeneîîfEifDenfîîi fauöé te üetlïaan jpn. ïl^ant öu^
4la@ter: w d^vê^^é,^» εη|Τ. jaioctDcrBeïüEnspn/ÖatBg
ΰεη ^ίείεη öc üeïiïojtjïnra ( Uan ΐΒεϊΙ^εη in 't Eerlïe ϋεεί öec teöcn uitij^ufeiie»
ϋΙ^αείρ^αδεηΜ ) βϊίϋϊ^εΐυειίΐΐηδεποΐΐΐϊεηΐ De lebenHen toefcBpift/
ïlEîûenen / ôie M öaac uao| gccfc / ûeR anöeïen geelicn/DiEiOJ^^mones
ïioemöen/ pïegetitoetepaiTeh, _ ,
§.8. #dginE0 ïfefûe in De öecOe CeUJ j ta Baîsôe ban ù' Cngtïenaî
lieeî üieemöe seDacöten* ^onitpD^ (ΐείΓ M öunne natuce mît öe ηιεπίφε^
ïmeeöentoaerüig: tuannefi* βο oüEt't Licht fcöi^benöe/ öat aan
taesefcöjeöen tao^ö; βείίεΓοε/ faa l fcöijnt / aan ϊΐΐεηίφεη en
45η8εϊεηε0εηεεη;β acDt ιυεοεδε&εεϊο tespn : geUjft Daar af in't bmûein
fgn III, tluïï Dbei: Sïoanneö te ïefen i^· <©ocfi εϊΟεΓ^ maafit βί) fulpen onöeci
fcgetD/ Dat öö üaa ΰε εεϊ|ΐε tot Οε ïaaiîcn öec teöeïi^e fcöepfelen πεύεεδΒϊεηδε/
ö'^ngeïen al^ tufrc8επ <£§α£ι en nienfcfien fîeit. il^ant Bö ïi^rt otiec i.
^am.ig. Dat D'eecflen Degenen δρη / DïeDe^cöiift Goden noemt / ö'an^
Dere Tronen , De Deröe Overheden, ^aar ns feJiï Bö ttopfeien / of öe
jjlienfcB Bet ïaatiïe ü8creDenmagB"SffiÖ^Pfeïen δ«ϊ ; Dan offietDe onder-
aardfchen δρπ ; taacBp öe Demones, Bttstj âUeoftenmintîenfonimigeo/
ûnûec teït / gelijiî BÖ ΓκΒ aöec Soanneö in 't i. iîufe Derijiaatù
§. 9. CïDeuö üjeDecom geeft BÖ Κ öeöenSen ; Dat geltjô öc menfcBeit
bie^oDtnDtt lèben gebieefüBebben/ Β«εκ na <i2nfleien tooiDen / Uoïgengl
JlBat- iiï ?o, c öaacmen nocBtanö nfet bïoteliïi Engelen , maac ge-
ly k d' Engelen ΙεείΙ ) De^geïpjc Die nu <£5ngEïen sgn / boo;! Dtfen tweï menfcBea
mogen getoeeftspn, îî^atmecci^: Böiwj«i/ Döiïï,€hg£!EnEn3]llfnfcBen
maïiïanöecen inüoïmaa&tBeiö Uooibij tîrmn fionnen ; cufTcBen öie üeiüe
RatucenmeDeiïelïenöE 'tanoerfcöefö / öat tuffcöen de eerften eti
laatften maafit- JBatt. 19:30. en zo: 16, i^iet βΙίεεηΙίίι fcB^pft BÖ
Engelen 'tonDeEbejliec De^toeecelD^ toe: Homii. x. in Ger; uit Dien Boaf;
ïjeinégeïtjr aï^ q'anûeten meOe S0efc0aar-<l5ngelen fîelïenDe .· niaac melnt
oaS/ Datföfatneïaï^Deuïenfcöen/ enöe met Defelörn / tuien fö Kc befcBers
mingegegeöenspn / in öeugöen goQ^UiugBt toenemen Sonne», ^aco»
paiïBö/öat fommfgebanBen op DeftinOewn / fommiaen ojpöe Daituafle^
nentoefien : ÏPanneec ÖöOpJIÏBatt. iSt lo. Uand' Engelen der kinderkens
fpieeüt/ Die't aangeficBt öe^ BemïfcBen î^aûet^ fien.
§. 10. ï^an öe ^teccen Bf^ft BÖ ö'C öefonDec getiaeïen I öat fe ïebe»
£n becpanö magôtig jpn. fSli en |ooj ife'tBcm niet foöuiöeïiii feggen /
faénmagBBö 'tecûtec niet baoi&ö · mtt^öien Dat Bö ober öetooo^Denileb,
2·: 9. öat<irB#uóöen Dooö voor allen gefmaaj^tgeeft/ eeclïfeit/ Datbaau
iopjniet blotelife aHe menfchen,- maar met enen al wat redenmaghtig is
( j/VÈf λι,γ,χ^, fdt BÖ ) te betjïaansö· reden-
Hiaghtige dingen teUfiö eentoeinijg Daacna deSterren ooïi. becbaït BÖ
soRnietfenfabem/ DatógCfiiijïu^ teobertoffev/ wit aUrnWii Der nien»
-ocr page 95-XV. H ο ο F « s ΐ υ κ. ' Se
fcOitt/ ttlöötOüSÖEt^tsmn fcDiftt,· alé meîsc gtfonôiôîï DfMifttîîe î om
fiattec flaat / de sterren zy η niet fuiver in fyne ogen 3Job. z^i 5, g^it DîRÔ ίίΐ
fû in m ttoeöE ftuis obec âoôanne^ trsen 't einûe. jiiettewiin onzent Bij /
ÏiatfeöOü||3unnentntiro£ö EnigguaaDaanDcJIBcnfcïjen ûoeiij aU^'töaf=
men OO^ hun Maanfieken Inj JlBatt^EU^ ïee{Ï. JlBatt 17 ; 14.1 ^. g^uiï
l)Ctïöfr4}tóiïniEteen/ oüectoffiéfcöiiïbcnöE/ Ïïe^tErcenaifTinse ôicfîg
mint öatfommigs €ng£Ïen / fïcö t^zt in tt bukcn gaanîîe/ beu menfcïjen Beö=
§. II. ©an öcn oo^fpiong öa· ^aitiEïenfü't Ccriuïïianu^/ in fpti n
jbocit tegen JiBatCion. Hij heeft d'Engelen geeften gemaakt; Derhal ven
dathij (De^^UilJEÏ ) van God gemaakt is, dat is een Engel ; 't fel ve komt hera
toe die hem gemaakt heeft : Maar info verre ais hij van God niet gemaakt is,
te weten, de Duivel, datis, ean verklikker-, daaruit volgt, dat hij hem felf
gemaakt heeft , God verlatende ; ende dat, bedrogen zynde. taal.'
öi^^igine^ toeDerom m'Et bmt / toant Digfcö^gftoti^ ome SioBannc^int
ifcliEDEf!/ aï^oftön Ecni'aaöfeï DemïDe/ üanöenDraak ; aï^ eenban ù'
eeciîen 5PBÖetoeI{ie<iBoöindenlichame ; enaîtJooiDen ιηεηίφε ssfcBaprn
Öebbej toaac toefiij üen tjjoo^öcn ijan <©oîî tot^oö SEfptoftra/ caiJ.40:
14· EmnööonDerïïiteii Djaaj geeft. l©ant fiij ncemtet (stlpismen οοδπδφ
Seöen ïnöene|ieUfc|enSSpbeï leefljaï^ofrecHonöe: ditis(ofdefeö^aa&/
ïïaac tn 't ï|eb|eeUfcD Behemaf jïaat / 't U)e!ft een groot beeft tÈ feggen i^) 't be-
gin van Gods forméerfel, gemaakt om van fy ne Engelen befpot te worden.
§. 12. ©an öerfetöec 6enni(Te ïioft ^ettuUtanu^ εηε can0Eb£lj?Deni^/
löönneic ijij ^cD in 't ν. δοεδ tegen îlBarcion üecSïaact. De Knechts
mogen de raadilagen der Heeren niet weten : veel weiniger die afvallige En-
gelen , en 't hoofd huns afvals,de Duivel·. Waar uit ik foude willen beweeren.
dat fij , hunder misdaad halven , fo veel meer van alle bewaftheid ontrent
de fchikkingen des Scheppers vervree-md zy η moeten. <©OCÔ Ött gaajt fo becre
aï^ÖiegoDlifte ge^einienitTen betrefi : maac al^ïjettot DemenfcBén&omt/
fa fioo^traen De leeraard öan öien tpQ îîen ^uibeï enig bermagen op
nienfcDen ^iel en Hicfiaani geben. l^et een en't anöec fielt «ippcianu^/
ban Be Wgaöeïö fcö^pbenöe, Defe geeften, feit ÖÖ f bedriegen ons ; beroe-
ren ons leven, ontruften onfen flaap .· cn de lichamen bekruipende, verfchrik-
ken onfe binnenfte gedachten, verrukken de leden, krenken de gefondheid ,
veroorfaken de fiekten, cnf. 00^ (^mullianu^ «n't boefe ban DclipD»
faamtl^itt· Die hardnekkige vijand ruft nooit van boosheid t maar woed dan
iomelik verloft is. ^jU fnu
aiinge / Boe firj mant Dat
leloflïcDaam fcBaöeöoet.
jeetlelifien toefen^ te ftrag^
etetBerfiEnitoaacDoD^Oij
ineeft, wanneer hij verneemt, dat de menfche vol
©eranttooo?öfcö2ift cap. lo.öottSpaöei; öecïï
Öet toegaat/ Saanneec De Den nienfcfie aan
^em Dunïït/öat de fynlgheid en dunnigheid βΐΐη0
tim 3Ö / 01ÎÎ onfigtbaaclifiec en ongeboeitger tDg
te ftennen geeft / Dat ijij 't geefïeliS txjefen eben een^ aï^ een Dec fpnfle en öunffe
ïicijamcn begrppt, l^aacom 't Dat öö ooii fpne ceDen met öefe geïpfeeni^
betfelaatt.So ergens een verborgen vlammetje het ooft of't koorn in fyn bloeifel
% wr-
-ocr page 96-veiÎ^ikt, infynebotte verflenft, ofin'tfpenenbederft; oFgeïyk een peffïgê
lui-htfich verborgener wyfe verfpreid : alfo kan ook d'aanblafinge der Duf-
veleode verdorventlïedendesmeDfchliken verftands, door heimlifee befmet-
tinge vervoeren.
§. lï. ïi^5i£ïcnOcïimnfc8eniwint<©ïisnTc^öataïm'tüjefen5gn/
Inöeitcftaimnfeatnen» ^uïFS«eftÔl?oViec3I13att. ιο·. i/16. cnitittC.ffufe
oticcS!oi)annc.étetetfiaaii î naûatôii'tw't 5. boort gmwcn geteïen m
ϊΐι·ί|ΐεηεη oan 5ρεη tpö fiaö opgegebett. t ÏPefen m Ziele toit M / fo öi
Bem uoogftomc / toan ΐκη Geeft des menfchen onöÉtffclöeiöen j enöe öe^
fen ujgöEcom uan Oen βεε jl. ©aar af feit öö öan / dat de ziel tot deagd
en ondeugd beide ; maas de Geeft des menfchen tot het quaad fich niet begeven
kan. 't affcfieiD Uan Dc ^ίεΐ in 't lïccbtn f ^ βρ in t χ g. ban gBbacfiteit /
Dat öefEinc uit fiaac ïicpstB too^D giï!cï3t öoo? enigen öie öaac toè öero^öenö
xmt enöieö'tDocn/ acótfigeöeïïKrtespnöanöcl^ielenöiefcöaïen. 5Paac
toEtoeetfjrj'iöïInlanïtöSjJüOilïinlluc. n: zo. enS^oô. 10:18. njEtencngee^
fligen flöcnïi te buigen.
1. 14. ©an Den liaat Der ^ifïen tia Dit Teben tot üenöagöDec#piïaHi
Dinaetoc/i^öemcmingetoattiarectuïiianu^; Datfe in feftece plaatfespn/ Die
Ê3o1 Abrahams-fchootbeteftrnD 050^0/cnDe tuffcijm ϊ^εΠεη î alfa
Sü in't4*bO£fi tegen IBaixion Daar ban fcii^pft/ efe aiiquam hcaim deur-
mnat}onem\ detterfekecebepalinge van plaats is, die Abrahanss (choot ge-
naamd word. Slaagt gij / tuaac Die pïaat^ i^ / en boo^ öoc ïange tot sec
ètelenbeibïpfbe^emDi #jî'teerfîefaï ftg feggen; sinum dka^dbrah^ re~
«tomin, etfi non cetleftem, fuperiovem tarnen inferit·. Ik noem Abrahams fchoot
«ne contreije, die wel niet in den Hemel, ende nochtans hoger dan der onder-
aardfchen is. anDet % nffigtrium fmhittiruin animabitf juflorum, dame
tonfummatiorerumnfurrsSionm omniumphnitudim mercedit expm^at, 5Be
rfauîenfîentnge öec Hatpnfcöe tooojöen i^ oy 't einû toat öupilec ,· öacö niet
taac'tmeetîopaanftomtî ûefinfaï toefen / Dat Dieuïaatfeden Zieien der
reghtveerdigen tot verkoelinge dienen fal , ter tyd toe dat de volle beloninge
met de vervulÜnge van alles in d' opftandinge volgen fal.
Κ 1 s ïjü Daar effen ΐφνο^ de Onderaardfchen nofmöe/ toâ^ om Dat
ftnDeuïaatfeDeEbetooemDentoaadiftonöec D' aatöe/ of ban binnen ince«
mm ruim öoïgetieiöï en Deiïraffe.De^iicBömeijj^En buuc^ geïoofDDcefr.
aidant op't e nDefgn^ boei ban De boete noemt öij De i|eUe thefaurura ignit
aterni, den fchatt, Of liebec de fchatkamer des eewigen vuurs j fcoaac bati
De rookgaten bi) aacDbebinge fo becbaatlifee bïammen uitfcBieten. Cecfïonit
öaac na noemt Öii Defe buucfeol6en tuagni aUcujus ε^· htaflimabiUifocifcintniaf j
mijp.lia exercitona jacuJa. De vonken en fprankelen eens onfchatbaren gro-
ten heerds. «iippiiaiin^tegen ^^emetcianu^ int einöc Deö b^iEfö ban öefe
faaiï ïjanDeienûe/ fp^eefetfoDuiiletlife ƒ Datmen ttopfeïen magD/ οΓβί) Dg
^ieïeoafeïiiöameïifte îîcaffe ö^eigt, ïPantDu^gangtijetfenaantanOec.
De Helle fal degenen die daar toe verwéfen zyn gedurig branden .· en een ver-
flindende fti afFe der heetfte viararaen iàl geen einde noch rulï aan de pyniginge
laten.
îz
XIII. Hoofdstuk. 97
laten. De Zielen worden met hunne lichamen tot oneindige qnellingen en
pynen bewaard. Ïl^asc tïïeÖE fiij fcï}pt tt ίΜΐίϊεη fcggcn / Üat Üê ^ï'eï Étï 't
"EïcÖüftnïrEnEcïeiliieïöebbfnfunEni of fiij niotl όπ^ nöDet ijetmaarö
Ôfn / fcoat De 5ίεϊ befonDctUft fal te ïpöen Rebben.
§•16. 3|ii öe tjieröc «ilîfîoe Iaat on^ boo^ af ^tBarïafiu^ fjoitn. W€tx«
5eïenn«mtóoni«öe/ Dat niet βΠε eben txïreröig 50« î toaaraf öö / na fptt
terilanD/ oy û'j i ■ b^age aan SntiocBlu^ fpne bEjcBeiöeïifte berfilatiRge geeft.
^anD'i^^öcningenDet^nseïeniet^ geftiö fiebbettDc/ fo bcrbcïgt βίί ûué.
Dewyle defe Ordeningen ook Heirfeharen genoemd worden : fo moetmên daar
onder verftaan, de ordeningen der Leeringe, der Befcherminge, der Voorfor-
ge, derBedieninge, der Behulpfaamheid ; mitsgaders de ordeninge om de
Zielenteontfangen-.eneeneomdefclvebijte bhjven. Gelykons deverfchei-
denheid der ordeninge in de bevende maghtenkcnrielik is j fo moeten wij ook
weten, welkederfelverftaat en kennifle zij. Te weten. Tronen , Cheru-
bim en Serafim leeren onmiddelik van God felf; als hem de naafte, en boven
alle d'andere verheven zynde. Defe nu onderwyfen de lagere ordeningen,· en
fo vervolgens die hoger zyn, leeren de leegtten. D'onckrften van allen zyn
d'£ngelen, (in'tbefOhDeraïfagettaamD) en die onderwyfen de menfchen.
man b^engtet f iio / en Den anöeten SoDcn/ tooïgen^'t gene iioben
XIL§. 4/ 61 7/ bergaaïö i^/ aï bgtj na« <!2nDe nocfitan^ f0 Dit Die boo^s
tteffeïiRe ffit^anafiu^ / toten^ <aeloof^ beftentenifleybij onfe ^etfeen (o fiogelife
SÈöcBt/ cnDe aï0 een booifeö|ift ban ïegfitiinnigBeiü in Den 9* attöfteïöec
IleDerïanDfcBeSôeïijDeni^ aangetefeenö i^. <©nDectuffcBen Dat öö
Φού af/ Dooi aïïe Defe <iEngeltetjen / totDenilBenfcöe toegeDaaïöi^ï fa
bjiton^Sdafiltu^tietDetfeggen/ goemenCBoD^ geUige Cngelen in Die bec»
fcôeiûene oiDeningen en beDieningen aanmerfeen faU Alle d'Engelen (feit
Bö in 't ?. boeil tegen (Sunomiu^booiaan) hebben weieenen naam, ende
zyn alle van eenerleije nature : doch fommige van hen ftaan over gehele volke-
ren; andere fien op eiken gelovigen toe. Nu, foveel als een geheel volk ee-
een man te boven gaat Î foveel meer moet de weerdigheid eens Engels zyn,
die de voogdij over een volk heeft, dan dergenen dien raaar een menfch aan
bevolen is.
§. 17. fiiufluflinu^ccBtcc/ Dietneï jo. iatenïatetfcôzeef/ toontfiiftSiec
fabinmoeöfgniet.· toantögin fi|n BanDBocyfien cajp. s 8. ficB op Defe toijfe
ïjetfeïaatt. Wy fouden niet konnen feggen, hoe 't raet dat aldergelukfeligfte
enhoogftegefelfchapgefteld zij : wat onderfcheid van perfonen. tnf. en der
betekeniffedefer vier woorden, waarmede't fchynt dat d'Apoftel de gehele
henaelfchemaatichappij begrepen heeft, feggende; het zij Tronen, hetzij
Heerfchappijen, het zij Overheden, hetzij Maghten. Konnen fij hun feg-
gen ilechibewyfen; voor mij, ik wil geerne bekennen, dat ik die dingen niee
en wete. I^ietonpmu^ fpn tpDgenoot ( toant beiüe Bebbenfe tufTcfien De biei:=
tecnbijfDeeetoeSEïcefû; toontfjcôBiccinfoBefcBzoomD niet eenjî: maac
toiï'tgene Diettoeefeggen/ enDcDecDettopffeït/ ooïinocBbetoofen* ÏPant
vele fcbriften leeren ons, feit Bö Obft 66. dat ieder v^ ons fyne Engelen
; % ζ heeft :
w
Eerile Bode.
heeft; aïs onder atideren dit^ Sietdatgijgeenenvandefekleinftenverfmaadr
•want hunne Engelen Eïif. (JH^ett. i8· iQ. ) ©ïtbanbEfonDerEjpcifonrn : injif
geïgjÇROiltttftç op<ί55εφ· 47· pag- mihi476.tom. Y.tylngelof ffttftàes Judfta.^
rum y d'Engelen die over'c Joodfche volk gefteld zyn. i^n op'viBötl. 7: i,-
de vier winden des Hemels , fHt 01]/ houd ik voor d'Engelfche Maghten,
•welken de voornaamfte koningryken toebetroawd zyn: volgens't gene in
Deufer.ftaat. (ïap. ï^:??·) ïïlaittDEtïïaOiÖEn/ God heeft dâΊandpalen der
volkengefteld, na'c getal der kinderen van Ifraëï; ÜErraaït i)ij iïl'C ÏÖÜtfÏC/
na 't getal van Godts Engelen, 01« BlEtî fin ίΟφ gOED te ΠΊβίίεη,
18. SBuguiîîûu^tCEîïEram / Die ficp öaaï ictRanö ontrent get onDit-
feBtiü Der oSnadfn fo lïsfcljïiöEn toonöe / i^^etmogcliii becüoïgcn^ aï te beeïr
hiiiëöieiiBiiüuenÊnaalTimöaaraanLiofsttJanDeJtEeircn,^ Hier in ben ik
ook noch niet verfekerd, of de Sonne, Maan en alle Sterren mede tot defeltde
Hiaatfchappij behoren t hoewel by fornmigen voor lichtende lichamen gehou-
den , die^ fonder kennis of gevoelen zyn. 't ^C0ynt öat Öit îaatlîe nier
Qfei'tietoelîemnîenfQUîie: meacïiefiïüegetotenjTieöeüaajCEn fïagft ban
(gnsilen/ ofimniEi'iïUaaÏEUenöigEEn UEClîûiiDige fcBEyfcUn EvhennEn ,· be^
gcuDelïlt üattiij niet ViErfEÎîErcn öerf; Datfe onDer ΰίε Uiei' o^OeninsEn / Die gg
Daai' uit noemt / meûe iieftoren getelD εε spiu î^olgen^ Dien fo fjEt=
BKB/ ûatôEnïû'intelligentienUan^citlotele^notô in 't öoofö gelegen ijcûi
ûen*
§. 19, ©au ôei amt tiec 45ngEïen fp^EEfet Ïfieïeti^mu^ tsjeîiecam Uoi^^
manQig Utt / OIîEC ^an, 7* ^ngelorum àu^hx officium φ : aJioïiim qui
fMftif priemia tribuunt ; aliorum qμi■ fmgulh pr^funt cruciatibut. Het amt
der Engelen is twederleij fornmigen zj η om den rechtveerdigen den prys te
vergelden; anderen, onioverelkeftraifingeteftaan. ï|EtbïîlîîtUïttoÖ^aaÖ
fpnecreöe/ BHuit ïrefEö^iftDie öij öüo^ Beefc/ öat ijii't bEiùe üan bt goEöe
Engelen öEtiïaat; Uolgen^ ΰίεη/ öatniemant goeO ηοφ iiuaaö/ buicen
Öienjï öan βοδ^^ igngelen crtjec feomt.
§. zo. ?tactantiuöfaïoii0t«Iïennenget!En/ ts3at gebacfitcnbatnifη bis^
vjan ben ïBulüelfiabbe* i^j? ijefcö,?^frec on^ in öet 11. boeft fpnEc<©nbECs
tqçjîngenbEgeOEïegeiegEmBeiDt af: toEECöig/ fa aï|i ôp'c beat in'tö^ebe
öecNiaact/ öat ift ben ftoitEn infioub öïec HEr&aïE, Godbraghteerft, feit
ÖU/ enen Geeft voort die hem gelyk, en met de deugden van God (ynen
vader begaafd was. ('t^cBpntbat βί] bU^ ban <ÎD|Î(ÎU^ fp^EE^tJ Daarna
maaktehij den anderen, (A/ieram feit enbe niet ^//«rw enen anderen ) die
den aart der godlike afkonafte niet behiel. 9Bat toa^ / tllEint DÖ / Uit npbigs»
Öeiö / tegen btEn eecfïEn Φεε^ϊ / bie <i3obe fgnen trabei rief en gefioo^faam bktf*
<©aacafÖ££ft Dij ben naam ban/i^e/SoAif, CrimmaUr, bati^/ Aanklager of
LafteraargeïstegEn. Jionber te bier plaatfemEEC baat ban te fpjEfien y fofeit
pbaacom§.i4· bat<£5ob b£n3^uibEïDemagötob£r be ^acbe/ en bat at
initio, van't begin af, gegeben 0E£ft : entoïHenbebOD^ïfien/ Dat óö bé mfn®
fcÖEn niEt εη mifleibe / fa fanö ôa <!5ngElen om βεη tE bEfciiermen ; met toaat®
fföauiJïinae/ Qmficôni«n(?ttebEfmft«n· IPaacoe
XV. H ο ο ï D s τ υ κ., 8f
2^HpV)fïôerftfienfatîe2retîcrieî&/ öatfefici) met be b^outoen bEtïiiyen; eiî
üaacoöet uit öcn ï^euie! tfc?iatûe Dcclîoten toiEtôEn, ^ï UjeDïrom Dat ouöe
feggm · tecnöfc aïcec geen fcfîonc getocefî/ ûaac fouDen s?m
§. 2T- aan « mcciîtn/ öat ίβ
ôïittcerfUîn^îlcDânafiuéVimûE/ 'ïgcneFncninsyn ivEn 2. borft tegen
îianeniEEfî/ Daarijenanûirent'feûectm gttiolgD Doe gij öeh Da! De^^
^UiWU'tSiSfa. 14: li. meinttcBalm. Heezytgiluitcien Hemel geval-
len , O Morgeniïene. tt!oo|bEîî/ fc^on öcn honing Uan 25atîîï δεπίΐε-
ïm toegef^iotienv boaifotjejccBijuiicdiiiüoEfa bfcljmliftt icö^en/ ôebbEtt
fij op öen gepaft. <23n gcmcciit Dat De jlîBo^gcnfîe^re in 't
φαΰ-φαξαί·^ Lucifer, Dat-i^/ lichtbrengerGfkeersdra£iei-0Eet; g€=
iDiimenöaai·ooftrnDenΦ^ΐ'είΐΓφεηεη Maï^nfcficn %ibfn£ER.· fafietmra^
toaac't Dan Daanβοηκ/ Oatinsn nocö op ïjeöfn Den naam Hucifir aan Den
opper{ïen5^utbeï geeft. ΐ©ί|ΐ?η Degenen / Dii ΰεε Slatynfcfie raaï onSun^
Bigspn/ DatöitöenaamDeclKo^gentïfA'ci^; ft) iouöen Dien nircaanSB^
ïml/ maai' aan «ifigitlu^ geüen/ οίε ijern feïf de blinkende Morgemierre
noemt, ©pcnb.zx: 16. il^aaïopi5Eiru^nieDeiasfj/toaiinf£c|i3fcîi|Eef/
dat de Morgetifter in oRfe fiecten opgaan moetl. i i^et. 1:19. iBancin enen
anÖEl-en fin faï Otï^ De S^eece de Morgenfterre geven. <©penD. 2Î
^0 Dat Luciter geenfmö een oppeeDuibelfcöe j maar D'aïïeïl^iilïeiiftfle naam
öïeaien in Den 25pbei ïeelï,
§. 21. g^ucûmitéDîenDatDegeû?ogfiten/ uft Defefofcöan&Eïiïie bermen»
SmgebooitgeteelD/ öaïf€ngEl,· oriieber SalfDuibeïfiaïf menfcö δΡη/ na
fgnfeggen: fa Diengtfiij Daaruit in/ Dattet ^ewr^ Datnomm, tweder-
ieij flagh van Geeften zyn; ummcœlefle y aJterum terrenum ^ 't een hcmelfch·
en 't ander aardfch, ^ooj Den ï^Emeï fEöpnt Dat öö DeHuc^t aïïiïEr berjïaat.
JH^aarnafietttraO^D nnemm aardfch bOÏgtOnmfÖDeïtifï : Evfunt immundi·
JpirituS y malorum y qutc geruntuv y auBorex · quorum idem Diaboltti ββprincept^·
Dit zyn d'onreinegeeften, oorfaken van't quaad dat:eromgaat, waarvande-
feifde Duivel 't hoofd is· Jliet Ecnrgeeft öi] Uïaarïiii te beriïean / Dat pij Defe
oeeiïenboô^ûieDàimonestjQuD/ toel^en De jSfeiOenfnboo^OBoDen iJielDenï-
fa aï^ ö'et booi 11. 8. u. ü. 13. s^ aangeïöEfen. €nDe bebeiligtfurjc
noc]ÖneDecm|inüoo|gaanüe fessen/ §. 4. ï· Dat De ï|eiûenen naoiteni=
gen «©uibeï aanbaûen/ Dan uoog f&beeï aïffc Die (©oDcn DieiDen.
§. 3^EfeïfDe?tactaïitsuiSbajlon#meDefeggen/ Dat De Demones tsjtl
geeften, incomprahenftbiht
niet vatbaar zyn : 'ttïïilïiDEfdföetaaïï^/ Dte bj^ftier boren Certmiiauu^
m O^iigenes? Doo^Den fpieficn. W&t benwogen Dat Sun bertîanD tde=
ftöigft; geeft BÖ Waac genoeg te tonen / taanneerônfm.· datfe wel veel
toekomende dingen weten, roaïi'r niet aüe-j- alfo 't hen niet beuren mag-h Godé
raad grondig te weten : jpnDe't feif De Dat CertuUiannjS ftUli metreDenooK
iJEüefttgD Beeft.<i5c0tec meint ôij/ §. 16,Dat De ^tqrengitTerije / eeUjeiDfîgiîei
ïîj / çn ï^agelfcSoMUiinse/ öobfn m. §■ 4· 5· ?· / ^"paî
-ocr page 100-©uiôeï^ftîôebitt0ctt?pî foôâtïjpîe-aeEllcnâïWû^ Df^uâômôtfit/ m
Den nienfcôf η fuïjc te lECEn«
S. 14· ^ierongmu^/ fobeEïôï^iftôÉfiJeuïen Mt/ ünbEifeö^tö ϋε βΚί
pen toe! ten àanfieu ftunner jiÏaatfeti op ΐϊΐε tojjfe niet .· maar meint nocfitau^
ex Pauli dicth ( «Syfiff» i; x. eit 6: r 2..) coUigiJiabolos i» aMe vsgari ac domhart,
dat de Duivelen in de lucht fwerven en heerfchen. «gn b^eûet übec Cfc^f. 6: i z»
fcB^penöe / geeft ïjij on^ öit Doo^ 't gsmeen ge^^oeïen Dit isde meininge
vanallelecraais, dat die Lucht, welke den Hemel en d'Aarde, als tufFchen
beidenzynde, van malkanderen fcheid, en het ledige genaamd word, vol
tegenftrydigekraghtenzij. Hierna ftaat wederom te verhandelen, vanwien
dat de Overheden en Maghten enGeweld-hebbers defereewe enf. hunne maght
ontvangen hebben. 0Ott tijelh ïaattle f|in neDoeien öecïilarenöc / fo îmnftî
gem/ öatöetbaneaöfclifKïöetspn: min afmeer eeipïiectoïife alamen De
wi^öaöec^ te toetfe ileït i Uen tenen Dit / en Qeη aaôf ren Dat ojjlegsenDe / am
gen 't leUen fuur te mafeen, ï|tj toil ooft öat öie onreine getflen / fo toeï aï^
ïJeBeiltse oBngeïen/ in feftere aiöeninsenoaöerfcöeiüenspn,· fo aï^ ööoliec
ï|ab. jJ^fcDllPbenDe. GelykChriftus't hoofd is der gemeinte, ende eensie-
geliken mans : fo is Beelzebub 't hoofd aller Duivelen,die in defe weereld fuiken
moedwil plegen ; fo datfe onder hen, elke rott of bende hun befonder hoofd
enoverften hebben.
§. ij. s^umoeton^ Hactantiu^noiDfrggen / iuât fitj meint batfe öen
inenfcöen Doen. 3]π 't gemetn fp geUoelen / §♦ 14. dat defe befmette en
verdorvene geeften door de ganfche weereld lweveu, ende trooft foeken tegen
hun verderf, in 't verderven van de menlVaen. ^n tccflonb bec&ïaatt Blj fn t
lîefanôec / joefe ijuaaô aan ^itl ca liicôaam öoen. De Ziel : in diervoegen
datfe alles met liften en lagen. met bedrogh en dolinge befeten, den menichen
in'tbefonder achter aan hangen; en van deur tot deur in de huifen kruipen,
<en üJat De ^IfcBamen Betreft î öetopïc Defe geejlen felibe / na fpn seboelen/
een^Deeï^lfCöaiiienft/ enanûetbeeï^ebentoeï feerfijn, enöe Daac Qoo^ niec
vatbaar 5pn : fa bekraipenfe ongemerfet de Lichamen der menfchen ; en op
derfelver ingewanden bedektelik werkende. krenken de gefondheid, verwek-
ken fiekten » verfchrikken 't gemoed met dromen, liaan 't verftand met dullig-
heid; en dwingen met fo veel quellens de menfchen, datfe tot hen om hulpe
komen lopen, 't iêcöpnteöentneï / Dat ötj Dit aïie^ maar uan De ï^eiDeneti
berlïaat / Daar De ^utviel fu^en tnag^t O^^ft = toattt Daar D^eft IDtJ meDt
te Doen / en Die jpn 't eigentlift Die De Demones om fiulpe aanïojjen / ôen tjooi
goöen BouDenöe* 3paar in't ïiriilenDom HonDen fîen ö« baOer^ lang fo Ueel
sefagD0 niet toe*
§. z6, ©an D'afgefcDeibene^teïe magömen't geboeïen Dcfec Cetoe uit
3litöanafiu^ üernemen* <0nDer fpe ©gagen/ flu^ gemeïD/ Dit Öe 3^..
OfdeZielennahun verfcheidenookgedaehteniflè van ons hebben, gelyk de
H. Engelen doen? 5B>aarop anttöOO^D ÎJtj Î Ja: fo veel als de Zielen der Hei-
ligen betreft ; maar die van de fondaars niet. Want de gedurige ftrafiè ge νοε-
ί ende, hebben fo veel met heafelf te doen, datfe op anderen weinig denken,
XIII. Hoofdstuk. 87
îî- ©laae. Wat is daar't werk der verhuifde Zielen? Jfitltia. De Ziele van
't lichaam gefdieïden, is niet beqoaam om iets, bet zij goed of quaad, te wer-
ken. De Zielen derheiügen tW0ta»^ / ( feit 0!) een tqeinig UECDec ) var den
H. Geeft verwekt, loven en pryfen God, met de H. Engelen, in den lande der
levendigen. #p öe Uafï lïeïïenöe / „ öïst öe^teim nooit na öen Doots
tijeDeciieeccn/ omUanöen öaatöecDoöentecgaöïteüornï fo geeft Bö in
„ 'tantöjoa^iï&it Uoo^ reOen ·, öat füïroo?fal&e öan üeeïfrïeri tJeôiogi} fian
„ 5Pn/ toanneecjicôïiebûfeBe^ifenbeinfen moggren / hielen öetïjecfïo^ijci
0 nen te jgn / öte öen ïetienöen 't een of't anûec ^iuamen openbaren, ïiiec oy
biö timuDenHejic/ soeöcacijtteseöen/ oft on^ÖtecRatejje^ niocficftas
uun* ^
§. 17. üugullinïï^setftrnöefert nieetöet eoö. îî|iani aÏ!0'tôatBijôDO|i
lîcfj in 't 69. cap, ban fpu ïfanûbaeïi in öefec boegen öoren, 't is niet enge-
ïooflik, dat ook iet diergelyk na dit leven geichied : enda maghmen wel vra-
gen of-t fo zij. En hoe 't bly ken magh of niet, dat enige gelovigen door feker
vuur van fui veringe, ( na datfe de vergankelike goederen meer of min bemind
hebben) fo veel later of vroeger tot de Taligheid komen ; uitgenomen noch-
tans de fodanigen, van welken gefeid is i datfe Gods Koningrijke niet befitten
fullen; tenzijdathendefonden, opbehoorlike boete, vergeven werden,
S. ilBijsaanoUecinOebpfDeeetoe/ DaainiïjCöeoöoretu^onmioet/
îJîe'tge\JoeifnDecïeeraac]ginfpentgD/ fa Uan öe Quaöe aïé ban öe goeDe
Cngeïen/ senoegfaamtOnfenbefioebebecMaavr. ©anöi'Ciigfïen/ befon»
Bediftaïfogenosmö/ geeft gijon^f^nerneïmnge D^iffm^ te betftaanj aaiis
aaanöe fiunnen aart / öun Uettlanö / en betoinô* ©iser't eeiïle &(j uan
geöoelen/ öatfe / fjoetoeï onïicöaiïieïüi / necötaiïö Doo,? feïieve bcpaïtuge
banpïaatgonifcijieöensp; gelpïiööfuïïüpïie bjage ober eenrfïiï üe^
taeti'en tBiï. €nûe Dat uit Die reDene t netsple fpn bertïanD obec ijec ticees
be / bat ieöec «Sngeï fgn befonDec betainü fieeft/ en De fo^^e eenö iegeïiiie»
tJoDc ofρεί'Γαοη^ enen befofiöecen <^geï aanbeboien 3!n fpn i q. ï^ectoog
oMtt Daniël onöecfeöciD ijtj öii nocö fa üetl naDei' / öat ön gcuienen «S^ngeieti
eUïlpnenmenfcOein'ibEfonöec,· maai* aan «seliften «©μρεΓεηβεί een jsefipfi
öoïiï te betBaven geeft» ©bet gec Deröe ö^uiït Ojj fyπ geuoefeπ feo^teïifï uiec
^ffebJDOlÖenuit. Niemantverwonderefichover'tgeneik van d'onkunde der-
hemelfche geeften fchry.ve. Want iïj en weten het toekomende, noch ook alle
dingen niet j alfo fulx alleen totdegodlike nature behoort. Maar d'Engelen
en Eerftengelen, met d'andere hemelgeeften weten fo veel alfle leeren : daar-
om ook de heilige Apoftel, van ben fprekende, feit, dat den Overheden en
Maghten in den hemel enf. <gfef, jï-io. Dit fcD^Pftflö Obec Den m* ffaïm,
§· 19. ^üfp^eefttöijgeboigdiii uan öe Demones oqïïj bjgiSen ijn
toatebaoifeggingcn machtig fient ■· feggenöeobeï ^stci). 8. datdeDie-
mones geen ding voor af weten, waar ikchs daar na-flaan y ende nochtans
VOOf
-ocr page 102-S8 EerUe Boek.'
voorfeggen. ^Ittf^iï io.boe^uanti'<©cafeeïcn 00t&e<©£|s
tien tDaarliit itt bao^fdD fiebben j oiaar uit Oe ^te^ren. ï©ant feit fii /
alwatdeGoden (bijöe ]^dÖenin fo gcnoemU) fpreken, indien't isdatfefo \
'fpreken, als die felf weteii 't gene bij de Noodfcbikkinge gebeuren moet : dst
moeten iïj eigentUk uit den loop der:Sterren betekenen,· en dat hebben vafï alle
jdie goden fo gemeld , die iets voortbraghten dat geen leugen was. ül^gtl (ïCt
Dat öu öoojfiaan^ Dooj Demones öe bof£ gcEtfen toerlïaat ! ΰίε ficfi öaoi <©0=
ömcewnltmn; enomdie cere tsBanDBalicn/ ficómftbfö^lEgïöfeEora^rïciï
ijefiteïpf^uïr in^geliiic 't gnïieen geboeïen oan Den ouöen tpö gctsjfcji /
fnöE DouQ ( geïgii Uïij iiocö Di^c na bffpeurcn fuïlen ) tot op Beöcn ffanö.
§. 30. ^axoüS'i meöe met öen oojfpjong ban Dat boo^gcDiocötgE&i
gen. ©ε gcniEînfcDajî ûci'42ngelen met öe b^autoen öaööe ( Γαιηεη ηοφ aï
StïoofDe) ijet gefïagöte Dcc ^^uiUelen tn ΰείηεενεΐΰ gcb^agDf. ^ευενυ,ί
^uïpiciuj? Ï)E£ft fuïjcntet aï^ εεπ befonöer geboelen /1511 ban gem feïf / of bah
anöemij maar aïéinetoaitgefcöteöcnifeberBaaiii. i©antótjtnfcöi00mc
niet / uitöεn3looDfceεn fcöίpbεc3Iofεfu^/ aiiSaftecôtebi) geUjeifî ôaûDe/
în 'tbxginÎ]?nECïi£cM. i)ifîonenôuiStefcôiyben. in welken tyd c toanneec
J^aaci) in De toeeceïD toa^ ) het menfchelik geflaghte grotelix vermeerdei ende;
, fo hebben d'Engelen , die den hemel tot hun woonplaats hadden, door maag-
delike fchoonheid bevangen, fich tot ongeoorlofde luften begeven : ende van
liunnenaarten oorfprong verbafterd, de bovenfte delen.verlatende, welker
ïnwoondersfij waren, fich met fterflike huweliken vermengd. Deïe allenx
ichadelike feden faai jende, hebben 't menfchelik geflaghte bedorven ; uit wel-
ker vleefchelikparinge men feit dat reufen voortgekomen zyn; mitsdien dat
.de vermenginge der verfcheidene naturen, wanfchepfels geteeld heeft.
§. ji. Ö^atöenilaatöecöfgefcïjeiDene^iEÏen betreft/ ftamt mij ontrent
îιεfεntpömεtb£fonöEréboα^/ Datindeborigeeetoenniet algemeïoiif, ^a
00ÏÎ ban D'€ngeïen nocg ban öe bofe oBeeiïen niet/ ίπaIûεnt|?ööεcfelfûε
i£ttie/ tot op öen groten «Ö^egociu^ toe/ öiefpne befonöece geboelen^/ bes
nefftn^ öe boo^gaanöe/ tot tn Οε feüenD8 obecb^agöt- ©efey ftaeUjel fiij
tjan 3!an ΰεη bölïec / Doe öίΐΤφορ tot «ionlïantinouel/ gclpn ïjrj tca^ tot öos
men / ten j&ooglïen eubel nam / Dat Dtj ficö 't fioof η ban aïie biifcöoptïen noe»
wentoilöe: tno^D tiocfitan^ gcDen btj't Hoomfcô ürifïenöom tenfioogfien
geroemö. €a Daar öebben fij toeï goeöe ceöentoe,· gemerftt bat Dn ôen
beeïfabElbjerfe op boo^iaaö berfonncn / en op tooefter gelaten geeft, lisant
fititoa^ met öeberöitötf8len ban ©eigene^/ enanDerentotgier toe gemelD/
ïiacöopïangnanietbernofgD. iPaffer iet met enige tüipfeïing/ ofbtjbooi'
flagögefeiö/ Daar maaiïtenBötoeï enen rεgεI af; entoafffr te tueinig,· DÖ
teeûer nocB toat bij. ^ öatmen t'feûert fpnen ty D / net negen o^Deningen Der
«enaeïentenoEmehtöifï/ ban onDec op alDu^ te cellen.· Engelen, Eerftenge-
ien, Kraghten, Maghten, Overheden, Heerfchappjjen, Tronen, Cheru-
bynen, Serafynen. Hom. 3 4 in EuaKg. (©bet Dsfe o^Deningen BebbenrfeOert
«otö De ^cBooigeïeerDen öunne Doof oen bef I geöio^en / 't gene ίδ effjtec niet
t^ilDoen»
XVr. Hoofdstuk. %
§ ©mmet&e^td£n/ tia Bun affcfiem/plaats te iB£tin /mstBtôoè=
ιηεη in fcien tuö ailetiic naQct; aan ött aaégiüuur nuam,· Dat ïianiaaï^ in
't fBau^Dom boo^t^ 3φεεΙ outöeïitié/ faûatôetlîu Daaeîîrtoj tsuïfsnïim
ijcreifö ÎJJ02ÎÎ. Séoctiusi/ 0ίε ηοφ ίβεϊ 6o. jaithüao? ^jegarm^ tgö tot
tornen burgEtmfetïec toaj? / Böo| Ui'cc ïn 't bofS profiA, öup af ιΐΐοηψε^
peÏEtl* ï|lj Draagt εεέίΐ· Blyfiérna uw gevoelen, geeneftraffe voor de Ziel,
als die daor den dood van 't lichaam geicheiden is ί Daat op aRttDOOiïÖ Dp Öanï.
Ja trbüwens ; niet weinig : waar door ik houdé ,* dat fommigen ren fcherpftöa
geftraft; anderen genadelikgefuiverd worden. Elaat^^fSon'aöfeïf^ / cecff
foïDaat εη Dôac na f auss/Uetie ban ict^ paufeïtU m b£fêlï it öEfluucn / biaafï/
fa ongelïaötg aï0 öe toitiö/Beet en Bouö uftten?η monCi. η fanöaac Uiaac^
fcBOUUJenÖefeitÖÖCEVil ouev't 7· cap«l)an ^iobydat geen menichenoog Cdat
is, geen genade des Verloirers)" dè Ziel van 't vleéfch ontldeedzynde.meer aan-
fchouwt.Want hij na den dood nieten verloftjdie hy voor dén doöd door gena-
deitotgeen vergif&niiîèherfl:ek,îg£tDEC. Wanneer een heilige bfeen bofe geeft ,
de ziel, uit den kerker deslichaams fcheidende, ten tyde des doods ontvangen
heeft;fal hij defelvc voor eewig.ifonder enige veranderinge, behouden ; fo datiè
eens verheven zynde, niet in de ftraiFe vervallen ; noch in d'eéwige ftrafFe ver-
fonkén wederom ter verloffinge ryfen fal. cap. 10. liÏOCfj tllier- Die eens oni
fyner fonden wille ter ftrafFe betrokken, en ter plaatie der ftraffingc geleverd
is ; dit en heeft geene barmhertigheid meer te hopen, ora vergiffenis op 't niew
te verwerven. "^lilSaac DÖ öïpft nocBtan^ nfet 00 fï?n fïuft / öctogl firj eiöer^
ÖffE taïe boert* Sed tamen de quibusdam levih'us cuJpif ejfe purgatorius ignit crc-
dendits eft. Niettemin is te geloven, datter een vuur van fuiveringe voor enige
kleine fonden is. lib.iF. Ouiog.c. 39. #ber öe Sôoctjjfaïmen fclö^pbenöc/
fpjfCfttDÖÏlOCBtDattUimfC. Fofimortemcamhy aJijxterttif deputanturfup-
flicys ·, aly ad vitam per ignsm iranfeuntpurgaTtonif. Na den dood des lichaams
Tworden fommige ter eewige ftraffe verwefea ; anderen gaan door 't Vagevuur
ten leven,
Hetbefweerenvande Geeften wasbijd'oudcKriftenheidtcn de&Ic
gelaakt, ten deelc geloofden gebruikt.
χτ Hbolgt/ öat tog ,Bïcc öö öccttemen / toat gcb?utft ba»
î©i£Î}iarijof iiEobectjin δΐεπ cetHen tpD öec $ΐα|ΐεη ïîîecfee
5ij befienb sctneeρ, δδείΰε toiECÛ bij öe aenen bie fîcô cathoUcos ^ onhodoxox.
öat van d'algeraeene en regtfinhige Kerk nOÇmDÉlI / aï^ OnbetameWFl bets
too^ptn : Docflmenöienttctoetén / optoat gconD. î^ant^et w niet fe
feec / om Datfe Die fîoutîen εη sebjwli öaac af in UiaacgtiD onmos8life en iiî
be baab bebiiESUfe θςβίεΟεη : maat batBen'tεεπ en 't anöec onbeijoo^Wft
öOfSt. ü^antönörriïïgOenfeaenoegfaam Wiïftm/ bwfç nift ôWcen εηί3ε
m Raööfls
-ocr page 104-EerileBoek.'
»208lÖtïjetÏJfftöECtiti5ittfiEnben; maetoofi/ öötfe'tgebjum ôôât ûf nîeÊr.
fiUpûto«l»iecp«i; fdf ûâtgenpiîiÉttEttpôbt) îicti^Poop pïfgcnbe/ 'tatue
inennoctficûcn Exordfmus Befweencge noEiiit. 3!» 'r paupûom oat
obec aï in boUtn fmaug < εη öij fommtac ^^oteiîantm noctj nrët afgcfcîjâft,
i^oeUïtl 't nocô tpû ^^ / ûaar afίε gatiôEÏcn j ιτιεη fiftctôter Oat fiet
euùcc fiftfeomfl ië I fD öe fcó^ifreu fonmit^pc ÎEiraar^ felaar gctuiSEn.
tctftlaaton^ ίΐ0ΐ;εη{)0Ε&Ε i^cttE» in bif ittfle ϋτί^ΕίφΕίΟ tegen bat bom
OonbEtbEn/ btE jicg iiiet S^Eftoeeringen bEmonbsn·
ζ. 31η t 9» üoEft bEc ïîîEifEciifte öEgötcn/ ohöec 't γ8. 'opfcD^ift^
Je Maleficif Ualhematicis, ÖJa^ 't flEbOÖ ban ÏÎEÎfcC ConfîantySî. h $ν
Niemaiit vervorderefich,enenOflferwicheIaar ofWikkef ofSterrengifîèr te vra-
gen. Den Vogel wichelaars,en Waarfeggers faîmenden mond fnoeren. Dfe Chai-
deëri en Toveraars, en d'anderen diemen gemeenlik Kollen {maJeficas ) noemt,
falmen om hunner veelvuldige misdaden wille niet toelaten iets te ondernee-
inen. Men fal alleniewsgierigheid der Godsvraginge (Divinath) vooreewig
fwygen. So iemant onien bevelen niet gehoorfaamd.fal metten fweerde gerecht
worden, datter de dood na volge. Gedaan tot Milaren de ij^ van tow-
inaand desjaars 3^7* H^EtlEtambtjbEllCifErEnl^alEntpn/C^EObOflU^ m
SStCabtU^. So wie lemant bevonden fal hebben roet de fonde van toverij be-
fmettezynj den zeiven in hechtenis bekomen hebberide, fal'hij hem aan-
ilondsals enen vijand des menfcheliken geflagts in't openbaar voor de.regh-
sersftellen. Cttf, Romen den 17. vanOogftmaand $89. ï^bO^bcrEinfiOllÖ
öcfEröjmEn/ filbaacbiEbertclEfen/ i^bEnrEaót^aEïEErbEngenoE5bE&Enö»
<ironftantpB ga& al ta t begin fpncttsgEEtingetn'tfaac ^i z^bediaffe bs^
buut^ gtlfelb op bigcnen bie ffcfj fuïftcr mi^baab fcfiutbiamafiEn fouOiu/ m
ΐιεπ aanbienget bcïoofö r ai^ uitbe töEt aKiaac te ï^fen fïaat.
3. 'tï©a^Ec||tEc/ aï^gefefö/om'tbfDipgBfijfeer niet Oat We mein
fcfienuleegben · Detopïemenöenteftoaaïbec ucaffè ïeeEtbig ooiöeeïöe om
at bofe baben / fcoaar mebe men geloofbe batfe toaarUft aan bee of menfcgen
fefiabeDeben; mit^be ôoofbdoffenfelf^booîBunnebefùîeEringiEn te beroe»
ren. ;^ul]CbipRtfilaatUliuicbe6.i®Ett/ Doo?<ffontlatitimi^cn3|u«anu^
3Î7. gemaalit. Veelen onttien fichniet, de hoofdftoffen {ckmenu) door
toverkonften teberoerço, ende't leven der onnofeïeraenrchen te krenken ; de
Geeften der doden totfichteroepen ( ManibMt acc:it4s )en fich ftoutelik te be-
raden, om elk fyne vyanden door quade konften te vernielen. S^aac uiC
feïaatUft tEfjen/ batfe benCobetaïcn ofte SBEftBeetber^ tUJEbecfianbc
becmogen toeftenben. «Z^ goofbflofen te betoegen enteontlïelïen/ en
X. be «©eetleni te bettoeliften ofte been opftomen/ en met Dwtefjmfeen»
l^etriuaabbeitinlbenttatttietnenfcgenbeben/ geefirnaDunoo^beel baar in
beHaan/ batfe gemeenfcöap met bebofegeeflenBaöbm/ en ben. mcnfióen
tioojber^lbetl^agtitenboo^geittaUet^iiatibe leeb aantieiien. ^io battnen
gceufin^ tbipf^Ientnagl^y of^it t^i in bien telt j^et algemeen geboslen in U
ïwi|lenÖtibaetoectl«
in^gerpit; te i^en»
Λ . m/
-ocr page 105-XVI. H Ö ο F £> s τ ισ κ. ψί
mtt/ öjrtSeï ife fï^alité öjfinisc / ΰοφ BSÏÎOÉQB m motbc/ Bictijencben^
weïüm toiï. ^ujlinu^ iBattpi· fittft βίεε ö'cEitls piaat^, ötein De ttoecöe
€et» / infpn ttoEÓf ©ecanttooojöfcB^ift te Hennen gaf / öai öo δε lirasöt
têt &eiöenfïlöec ïi^iÊBeïactjen ccl^cnöe: niit^Dien oac öij öaac jpaa.ôj.na
ÖCnnfeÜjenjdïeuïfcBenD^UliaïÓU^banfcÖipft Selfdevoorwlkkingen uit de
doden, en 't fpiegelkyken van onbefmette jongelingen, en 't uitroepen van de
Zielen der doden, en degenen die bij de Magi Droombediedei s en Bijfittersge-
noemd zyn, en't gene yerright word door degenen die daar in bedreven zyn ;
fulx alles moet u doen geloven, ( ÖÜ^ fpjecfetlij tOt Be ïfdttenen ) dat de Zie-
len naden dood noch gevoelig zyn. ^ier af en ùerfcfiilt" uiet üeeï I 't SEOe ÖÖ
ïttöeCfamenfpiaaftmetCepfonöenSioöefcg^pft/pag.mihi311. „Dataïïe
„55uiUeïen Qoo^ öeftncetinae in öen naam oan ^efu^ te bettoinnen sjonj
9, maar Dat seen gioDe fuft met öen naam üan enigen £1 aning / 5^^ofeet nocô
,, i^aiciarcB i öan mtlTcBien nocö toel öooi öten Man ^Sb^aBam^ / en Sfaajt;/
„ en g|a&oö# βο01 DecttgïJten faï. ?lnDer0 DunHt Bem eöentoeï / Dat öe
buitje!uttDatfïagötjantoaatfesget;^ Datmen sauifefeeftec^ noemt/ Den
beftoeecDeïtioaacliftanttxiaoiDgeeftÎ fuïicuit î^^aseen 'tWottooo^ö
^atDgûaaroppafî/ MaacgenaeaBterneïlieni^.
5· ^ecDet aaanöegebben tot) nautoelijc meet batt «QDe / Dan Detba^
Ïiecengcöoeïen^UanDe ftraafitDee Söeftoeerinae / fo tuel Dec ï^eiDenen al^
ïiec iPittflenen / te Deenemen* Komt mö in De DecDe eetoe booj :
Öic/ fa Deel Den fertfïen Dientï betreft/ a^iioeafaam te Derflaan a«ft/ Dat
3^l|*^oo)Ïfelliicaatia<^/ omDenbofenaeEtïCtQelHenBijöanoQ]^ g^lo^en
moet Dat Den Dopeling Dan eetfïen aan befeten geeft) Dooi fegentna in
ilu^name teDetjagen. ï®ant!&öfiö?pftinüen 7.t)2iefDe^4»boe)c/ Datge»
tfil^iFacao na langen tegenjlanD/ einDelil^ in't toatec Detfmao^D i0 .· alfa
bc^lufDeï nOiÖ ÖfÖfW van de Befweerders, met menfchen ftemme, doch
door Godes kraght gegeeffeld en gepynïgd word. ï®aRt (feit M εεπ tPefî'
tlig DerDeCj wanneer het tot het beilfaam water en de heiligmakinge des
^opfelskomt, fomoetmenwetenen vertrouwen, dat de Duivel daar ver-
drukt word, en dc raenfche Gode geheiligd, door fyne barmhertigheid vcrloft.
Cn Daat meent gtj / gaatet meDe / gelpl^ men aan De fcBo^Ptonen en fetjpen»
tenjiet/ Datfe tegen'ttuatcc niet en mogen: enDatDe^geïpiöf ôeïfcBefîans
se 't toater Deg^ïl, ^oopfcl^ niet UecDiagen fean,
é» WeïfDe RrasBt fcBgnt Bijfoofi Den name Je sus toe te fcBlB^
ten/ tnantieet; Biiin fpti fermoenoDet Den^oopDanDe gewinfoekendebe-
jfweerders, quJftuarp exorci^h fpjecfetï Prfwôwej· exora/Z/V, de Dui-
vels gehoorfamen den Befweerders j feggende, Chriftus weten wij, en Pau-
lus kennen wij; eninChriftusnaam, welken Paulas predikt, befworenzyn.
de, gaan wij heen. T^itj fcBpnt fiem toe / iffecfomcDegcfegen/ βίϊρβ Dc
ïDoopgoeDtoa^/ BetstjDat^uïu^ofDat^uDa^Doopte: fonDecDat Ba
aanmeert / ofDieeigenbatigesaeftDeerDec^fotDel tot fuit te Doen Den
gelall tnacen / at^ men fel^eclih tneet Dat Sluba^ toa^.
ïH i fif
-ocr page 106-gi EerileBoek.
te 5&iftofCiinstn mfi I om battoij nu Baar mtöeDcfïs 5^«. ï^^ mtlm ôât
öaacöió toat fi^asüt^ in (ïecfet. i©ant in ^t boeU π. fcij^pft ön / dat
rfeDuiveis voor de reghtveerdigen, dat is die Godeeren, bevreefd zyn: alfo
fijin fijnen namebefworen, uit de lichamen vertrekken. Door welker woor-
den als met fwepen geflagen, fijniet alleen bekennen Duivels te zynï maar
ook hunne namen melden, degenen die in de tempelen aangebeden worden.
ï©antfliïniEïntö8tDc5Buit3ei/ fjoegi-ctfn leugmaarös] anDErsïö/ op m'g
fcEftaeeringe mt liegen hmw maac noa^ goïaite ftraa&t Sîyerjî sprösoc
tuaatrjeïD fyieeHr,
§, 8. g^itnietalitfn: maavBiifîaatooîfe toe/ gcïi^fi^ippifaiiu^/ batOc
Maai ofôeiûenfcije CaQccaacö magtjtig 5pn/ Dc bofe gctilen tt bEïcfrn,
Wm oaac iKEiSe poogt fii) igpkurui^ εη fpn Ποϊίΐ te oüEitiugsti / öattci·
fïen in ΰεωεεεεϊΟ/εη öec menfcöEn ^ί£Ϊεπ ontîerfîpfi tot indien είηοε ÖÖ"
In't 7. b. i IJ- niEtÛefe Ü300?ÖEnfp«eilt. Sekethk Democritus, enEpi-
CurusenDicœarchus fouden van den ondergang der Zielen niet derrenrccÏen
kavelen, daar een Magus bijftonde : die door fekere veiiTende Zielen van
d'ondëraarfchen wift op te trekken, en ten voorfchyn te doen komèn., en fiçih
aandemenfchentevei tonen, en te fpreken,. entöekomftige dingen te vocfr-
feggen: of, fo fij fulx derden beftaan ; fij fouden door de fake feit; cn dàde-
likbewys verwonnen ftaan. *
§, 9. ï^ia'imöc San iiietsentcdniEt Ober feniîmetî/ 'tgene îl b.rj gmi
in 't i. bOEÏï ïefcï dat der tovenaren \ magorum) McfftiFeri vermogen
enkelikin d^aanbl a fingen der Geeften beftaat,· van we'ken fijC 00 gccftm
Uitent ïji]) geroepen , de ogen der menfchen door beguichelinge verdonkeren
en afleiden ; datfe niet en fien het géne is, cndemeinen te fienhet gene Riet en
is <©inïï£i' fc&p«ï Ôîi te gdouen Dat De ï^uibeïen toaarïih iet öof η : Én Mc
neeft ösi te bcttîàan I öat ijct maar b£0|og|) lö. a^setrcmin iîoîîit gij Dici' in
met ôem felüen otieceen / Dat öe S^ffbaeerDct^ met öen ©uiüeï omgaan / m
öatöunnebefüïeecitïgen üragötig spn/ om fîen te Doen feggen en fórtfggs
ten't aenemfnöanïjeneifcöt : öocööatO'uttïucdiingcDecBfÜcele beïeefftons
lie aan De βεείΐ^η / ö^n Οε δ&είείεε^ toe te fcD^ρϋεη tö. '
§» iG. ^omeintörj/ DötöebofeiSeEiïenficDinaliieDie&Qnïïenniengben/
toeïise Biet tiûo^ ΙΠ. 4-1 î · uit Dec ouöen ^eiûenen feöen bet&aaïû spn :
la öat Ôet altemaaï TOüel^ Sjonöensyn. ^&itsynDaai-affpne taoo^öm
îib. ί. c.\6. Deifelver vindingenzyn, ( î)tj fpgceftt Daar t>an De Diemonesl de
SterrenwiklfeerJje , Offerfchouwinge, Vogelkakelinge ,· eri de'GödfprakéÏï
felf , fomenfe noemt , en de Lykgiffinge, en de Toverkunde
watquaads datter meer bij de menfchen omgaat, hetzy opentlik of bedekt.
Weikaltemgalinfichfelve valfch is: maar diefelfde (lichters van dat Werls
doen mei hunne tegenwoordigheid,dat het voor waaragtig aangenomen v/örd.
Dus wetenfe der menfchen lichtgelovigheid door ene gemaakte godlikheid te
ï^ideiden. deWylefijmet de waarheid te feggen geen vootdeel fiente doen.
4ΐί(οαοεηος0 meöe iet uiröettxjeeboïgenDeeetoen biib/ehgen/ maar na®
SifniUnift^etanOEvUlcDflarinbefpeuïe/ Dat.Swm'öigi^ Veröaaïö te teer®
öeoj
-ocr page 107-XIII. Hoofdstuk. 107
îtett; tnbc âïteelié miffcftfenteïangôenoysEöonöra / öaacBettpötBO^tiom
tecfa&f feifKftgmenï foentoiïm nignen %t{tx imz geen oöeuolUa .towfe
. Vievöfeïfn..,... ... , ·■ .. ■
HO O F'D S T U K. ;
Alledc voorverhaalde Leeringen en plegingen van Joden, Mabo-
.r-metaneft , Krillenen, dientmenonderlingewel te vcrgelyken,
om derfelver onderfcheidOitTameniiemminge te fien,
O Dam ia ôun gcboeïen εη beûipfontrcnt De cÔCEÎitn / onBerling
tebergcipftin' ^i^aaruir B«ftmcn feonncn fjcn / op toet toarc of DaïfcöE
ntonOfn't εεη cn't anöcr/ fonöEc bffiuiptean 't goöDtïtïï ï©ao^ö/ alto
ïmDoo^'tnaïüUcUiïï'cöt/ fotitrr aï^ Dar ηοφ üoogftBpnt of btröonlïEriï
/ gibftïïsö fiibbfn ton 't fcütrtOcfcr raalgfïjoc^ö / öle / eorUtcl
bgtïfctoffcDejöen/^iDe öeiUge^tÖsift/4J£C 5η «π Dtele ofigfijEtl/ met em
^^trmiïien ; εη öoo? Dat îïèîjuîp m !ï£"0t öir cföe magijtià toaren / öaai' 't παεβ
fumet i^tebeïlîEriienEn Daar 'r îîî te tebttmn. - ?£aat onö nu
öatifïen/ goe berce öat gcicDieö magïJ 51?»ï «tlï bemerfienöe ttjaacin fg
eenuarfclili öanöïïlittsninïï en®sarna/ mtaatfiaiiiftEi! föV3an.niaïiïanöe=
tenïjcrfcflinein Dit toetieroni mer batig oïiöerfcBeiö / ban Heetingen
m Oefeningen / of 1 'i gene eöen Ueel r^ > ban aSeboeïen^ enlîoniîpîtgingen/
in-acBttentmim"
§i: z,>^aarnicöe/ &atöcfeö|je/ Slóöen/ lünjleden/JBaïiDmetönenöE
fc'seïfleïö Der eoDe» / ' bii Den l^eiöenen geloofD εη greevö / ontiiennen ; enüe
maareenen eoöaanfaiDDenof öntfïenï foberöaltbs) gen aï tuar ö'anöeten
ban De saUen/ #iiïîô:=goÔçnMîâiûDe!goôea7 of gemeenfawe «Βεεjïen / a!^
Uïct Denmrnfcöe geboren/ en na Den nienf^e ïcöcr.De/ berfonnen fiebben.
^e^baUetooïigeenerfianöEbeftöfcringeofbftoberinge/ oni öoo? Defeloen
. icc^ re meten of te tueilfett / uit üien paofce nicer te üoen. 23s] öen ^oöen
nocö ïd^afiometanen ijebbfn Uïp fulr^iet bernoilien î taant git gene ban Dini
aart οηαεε ijm getoanDen too^o / fiecft ( gdjpiï Ijïerna getoonQ fa! tDojÙen )
fen geöeeï anöcr beftljciö. «ïEn toatDelicifïeticnaangaat; toij firn ûatfe
fuïil S^ôjUià balîeenparig tegenfp^cften / εη al^ beôgiegïtfe en ongoööerift
uectoeriîen. IBaar in 't gene fö neffen^é ö'anoecen in geboeien of beö^gf met
îimïleiûenengmîeinôelîbcn / öati^ofuïcöerfetoc jfiiafofie geputt/ en in
î©atDe<Seefîenm'tgemeinbeticeff,
I. ^^eïictjaiwliïJfieibboo^cEnöeeiröenfElbeïï tüeatfc'irg^^^ töö?ï3 bfj de
giQOm Χ π. n—"'IS, bi) om »Bomftanen XIV, §,4/
im 3 m
-ocr page 108-94 Ecrile Boelc.·
ftibpïiciüriaetien xv. ^/14/ li/^?/ 14/ ii^ban ouft^ örtoafïr.
^uiic i0 uit ttec gettienfceec iptiofofen tietsutîeleednseti ontjîean ; geij^i^ gûi*
l?oo2 XI. §. 6. aanaetoffcó.
^^En^terwti/ gelpfe^oncoJflSaatimeöei HetîDConôuit affpjoiicn/
Seïpft Deâiûôcn Xii. §.}/ i j. of fteDcRmife/actoftDeJHSaBometanm
Ιϊοεη /XIV. ί / of met enige ttwpfclins / geïgfe Φ^ίβεηε^ en 5Cuautli«
tiu^ onöfc öe iitcidencn/ Χ v.§,m / 19 ,· enig ïebm of UccHanti / toe
tefcö^pbcnt fuftriefitalmfDc aafictl^EiDcnüom / «nûe Uctfcgiït nautoeïii
ift ban Ö'Intelligentien, toaac af tOij Hcifîoteïc^ ÎI. s. 7* BOOiÖÉÖ fjjgca
fien ; cn D acBtrnge öec öeöEnöaagfcDe i^eiûcnen öoo^ öie ócnwïfeöc %icÉtm/
öaac ncben^ uit ν i. §. z, xi. z, genocgfaam gctoontt.
§. 4* mangaanöe rm öc^ menfcj&cn iliel 1 faï öe toecgeïgftinge 006 HcBteïift
«eWnöcnspn,
I. 55e^ielbccö«ffmgebijöÊnï|e»Dcnetifogenicettli.s. 17. viL§.8/ro^
töoiü meûe bo öe ^οΟεη met bectoo^jjen/ of met öe ^ièiujentfïinge bec»
tufffelö j XH. s. 17. en bij fonimigè JïSaBometancn Duiöeïilï geïcerüu
XIV §. I z, %ö öen ïiïciflencn t»o|ö Die inel nfet tocgcllaan ; Dan b0 (©tU
gene^ iBeï iet fiebonöen / Dat Daar int fit aan gtenfi. X T. λ Ji^ant
iU fean niet Γ«η/ (tn't boojbijBaan Dittefeggcn ) ôuc öcgenen bic nocB ôeûco
tjangcboeïenssm/ DatöecmenfeöenStelen/ teffen^in't begin gcfcgapen/
IcDec t'fpnöcc tpD öen ltcöamen üjo^öen ingeHo^t.; xil. 16, fauöcn
feonncn magötig 5pn / öie ^ciinDtgte toeecïeggen*
i. ^eSEieibctfcepntngc fomfatefp^efen; baoibooRbijaUeDifcteïicftt
çeïûofô. Ban ÛC gîoben / bcmiit^ 't jacis ftaeben ban öc ontrent Bet
ïicBaam Oaatfe uitgcffBeiDen §. js. ssij tt iBaBomctaRen magfi Dat qo&
tiictongeïooflift ftïipnen ; öie geïoben öat öe^ieï uit Doof öfioffen öelïaat/
XIV. 1of ficö na 't affcfieiD uitDcn ïrcfiame in Ut tornen àn / of Ras
cenïaat, §.14. #nüecöelïci|ïcnenfaïSuliinuö opftaan; mt felf een baa
ö'eeciren / cn feggen ïiat ene afgefcBeiûene^ifl ηοφ in enigen ânôeren fe»
tïcnöfn menfcBe toecïicn iian X V. §. 8«
§« 5« ^itfobeeiaï^uftOcjFitofoficgeBaaïö/ofmetBctleiöenöomberi
éiengeio gene nu boigt/ ^eftb'eecfleaanHeiDingeuitDeé* ScBJift
oeBaû; bocïof guaHii becftaan / Datlïaaton^namaaï^ ronbetfoefiem
1. ^e jxBcpjpingeöecoBngeïenuitbuucofïucBt/ ofimmec^uit be fonffe
gooföfloffrn/ öööegioöenDuilïecnft getneïb/ ΧΠ. USaBoniec
nolmonbig geleecb / xiv. 4« Qol^ Sttillenen geloofo getoeefl/
XV. §. ί / 14» 3^at fcBeen Ben uit De ^cBiift fo toe i toïfeefeit / dat God
fyne Engelen maakt geeften, fy ne dienaars een )^aniniende Vuur, ^faK 104Î
4. De vurige wagen en peerden. Die <i5ïia^ ten ïêcnieïboetûen/ zïton.z:
/ cnCïifa befcBcrmDen cap,6:17/ endc gelykenHTevan vier dieren bg
CstcBiëï uit het midden des vuurs gef«n / ^SetD* » ί 4 / 5. en Dietgelpfee ftOtts
iien Daattoe boeDfef geben.
2. De Morgenfterrcir t'famen vrolik fingende, tOanneet ^oD De Q^eeteni
(ieOifÏi/ ^(Λ)* i^x 7. HORben'ifilfo u HoisMev üm rocinrti / ( ge«
m
-ocr page 109-^ ^n. H ο F D s τ Ü κΓ
îj?fe f, ifo BoSfmaangetoffcni^; öatöe âtemtiftcnm^ ôeô&ettifïïUan
D'anDetc tccflonb mcöc gcroonD
§. WEefcï)e«fiBcmtïcc(©fefïfnrcBgntriieöguitöe^có2ift öcgaaïö.
S^ant
I, #pnmtanîiEre G(^^s Kinderen dcöacgt/ ölf op δε ôocfittren öcc mens
fcfienUrtïiifora/ <fa<i5tn«6î.berôaaï&teû|îi) DanöieVianöc4flleiife0en ons
ùtïfcôcflïpnsnnt f0&aîjôenf5iitlôt temeiften / c öcn tegûtenaact ör^ Scefïes
imcntçfffn^niEtbcfrflfciiôe. iiatftfr4£nöEletïtDaren / öieöe iHfufett aïüaac
gfnortno ccrtïtfc tnemlö lijagDtcn* Cn ban ötc NtfiUm, bg on0 reufeo
tettaaïD / cigentïtii afvalligen ψ^άΧίΐ öaööfoft gmi anöew geöaci&tcti / aï0
toan Cngcïtn öfe gebeKcn spn / «t om tn'e wöcn fa genaamd, gctroeïE»
ficbben ton xn: S. ^a* w öc 3aöen / xi ν. χ ν. 6 / j ι > in öc îÎiaBa»
lliEtancn / ctt XiX· <5. ooH aan Stciflcncnfeffpcucb.
ζ wicrufrtorïnaïtcötEïift lwïgtn/ OatttcnocBl&föen ihcubimiSacciibi ,
öat / faöanfge ^uftirtcn δρη / int (gcïpfe XIv. % t ç ,na t goobffB geboe^
Hanal^llSati^ /üanal.éi^i^uleenfKtniettim menfcgrauier^
fcgeimbrmiragen:: toant tnenfjetOatlttm geboden DeOm bo De l^ttf(enen
feïfnotii cuimtbanplaatfebinöi
§« 7. ^^bedbanDet(atge{enaettmban flangaantJeD'^^eningen
baat Die in becDeelD jpn/en 'c betotnD ban fatsen Datfe iebec in DebieetelD p&^
ben: De beeftïieiDengeiD Dec i^tDenfege eti€»eeflen/ ligt&enellen
in 't ÈooföT f enDe too^D Doo? rot^bectîanD Dec âcMt «ofô
I. Soûen X11. §. τ—το* uitD^ufefeeïiR en in ^t biecDe De ïîSâBûs
metanen Xiv.s.6/7, bectoecDenDuiflertift; DelKrilîenentoeôecomboIs
manDiguft/ xv. s. 17/18/ zy / îz.fp;fcftcnbanbetf^etûene(Îl%DemngenDe5
iöngeïcn,· aïi ofDe âeBjift pn^ Die fo leecDe/ Doo^ De namen/ ten obecs
bioeDalDaacbecfraaUr.
φβϊρίι De ^eiôenenDelîuclîtboraceflittiîîalienv ofDefïïbenboben/ of
bencöen/ ofin'tmfûûenuanDctijeeceïDpiaatfen: ii.§. 7. vii.§ i/ î7 r6/
X §. 15, a!fa fiebben 'r οοβ De goDen met f iïo becflaan/ Xii. 4/
XIV, §. i.aiDciîrilfenennietinin. X V. s. 9 / / 25^ ^metnenfe Dac
Df rri;cn6 î ix.m Dat ooH 3îob# Ijiflorre fuïjf
betopfl,
5. ^tj Komen mei» Daat fn otcc tm} iratfe fo toeï ssiiuôac-<sngeïctt
obec bolderen en menfcfien/ alf De ^tbenen ssèfcgetmgoDeit ecftennen.
't<0eboeïen Dec DooineemUefoDen Dien aangaanoe / i^enigf»!^ te niecfeeti
uit Bet^ene xii. §. 4 / 10. i^ bij gebiacftt, aitDpftfeeftftet i^ Dât ban m
ïfôaôomctanentocgc Xiv. 9. getoonD. ^an De i^giflenen fiebben fKg
DaacobecXV* §. e/io/iy/is/zo/ip^aUecDuiDeïiictbciWaatD. ©aacop^
Bcbbenfe De ^cBaiften/ re Diec pïaatfen aans^melö 7 meDe toegepaiî»
5* 8, ^oi^'tooftmetDeïeetebanDF^^nibeïen'geïegen*
1« î^anDecfelbecbaUenlecfeomlîBocentoijDe^oDenXii.§.11/13/ m»
D«.3paBometanenXiv.§,5>mDe ftvtlienen xv. eneçs
Ecrite Boek.
ïeöe taîefpieSen. ^cBjift a^en 3, m 6, ttt 14: η. t«a|b ^t^
ttiienliü bii ΰε ïaattîcn Daartoe aangeöösïö î ^" öEfelUc niet eigene uitgéi
bonUene geDöcötett aangaanöE öen aaciehpéfcöcppsngc ôçc <0«|ΐ6β/
ecn^ aló bil öE anDccen met berfieröE torteUingcn Vîeccpfir.
©an DEcfdüei· bao^öclö y iscagiit en fc'óaDelilNöciD ontccntöfn itietifclc/
i^'tgeUOElcnöecSloDenuiteetbóo^feiöc XIÏ. 10/11/18. Xiv. % 16. al^
tiantecfpDcntefien/ öatUan bellB0öomEtane»§. 8.ïiJéïfoïïuiÖrti& uitge^
ö^u&t/ en Dec iiicitea xv. i. 7/13/14 / 20 / ζ^ΐζ^/^^/,^ο. ùeéïfm^
bjeeûfeaMiîî Vieciiïaatû. Ccfitcc Uinö ili bö DefelUen niet^ gefeiD / Hat itiet
Dec anDeiTti geUoeïen niet en fian beiîaan,
§. 9. i^an'tBagcUiec / ûebicmûani«eBtgteDec fpaRecgcn en tQöecöen/
lîaît notö meDeict^ te feggeiî,
I. 3Iaûen / JlïSâôûmetanen/ en Die ouöe ïînjîÉnen ■ fiet 5g ôQtffTîîàat/
of Duiîïec of met ttogifeliage fyjel^eii ,· fiornsn Daar in ecfita· owc eéii/ Dattec
faift^i^. i^ec^oDetiPynigduivelsöEbbenDaac/ tentpije ban De Gügul
of ^ielentoenteling/ fiunne restte pteat^^xii. s. 8. IIKanometa:nea
spnûecooïimetbieemôaf î xiv.§. iianaacûeliîîdileneR Xv.f.'8/i5/z8/
XVI. I, Rebben'£ fooimige toat Diejjec uit Dec afTcBen opgégaalQ ; fcfioon
D'an&eren/ cnûie noci) toeï Demeelîen / pcfi in 'c rain|ie|j(it Daac toe bec*
fiaari.■ ■ " ■
i, <©ieBet Ecfitecrnigfin^ geïoben/ δ^" ÖÈïgaïben ban 't:betfcBpcn en
becfcDeiDene toerftingen Dec afgefcBeiöene ^ieïén oofe niet b^eemû î toaacfies
nenmen^ceneu^tngiulitinu^/ bö malfianDecen gepaacD/ on^ Den toegô
fietto8im.xV;§,8.
L· 10. #bec'tftu&b£c25fftoecuingfnBao?tnien 3!oDe« of JlBaBometai
«en m niet fa b^eeD becïiïaven / fiï^ ïif ÎficiUeHen öoén ï.ccötcc fiomenfe in De»
fent'famenobeceçn»
' I, ©atöerfïöeöoo^miötieï ban nameit/ tüboiDen/ teficnen/ opDesJBees
fien toeclifaam spn / en ftcagfitig om Ben tot fp^aaii te brengen / uit te Digi
ben; ofteöJeecen. ï|etgeb|uiBö£cg!oüenxm.§.6.-.-ii.euDfCΛβα»
tnetanen/ Xiv.§.i$/i6//i7,beneffen^üe bieDebecWacinge Dec föciRett
fcBipüec^ op aïfuïöen Doen /xvi: §. 5/10. geeft genoegfaam tebecfiaan / Dat
ie laatjien eben een^ Daac af geboden ; fcijoanfé 't rcïitec niit en bd^ü*
i. i^anûecigentliïîe M:agia,aiegeacôttoô|bQoo|ûecbofecgeeirehftcag0t
m îoecïiinge Den mepfiôen βίεε op aacDe ïeeD te Doen / fal De Hefec uit De ftuSs
l^en ban mij bijgebjaglör geen fonûeding befcBeiû beftomen : Dan toel / Dat fg/
toeilaanDe / aanD'ecnefîiDc't QuaaD Datûebofegeetîen Doen/, aan D'anDe=
reDegei)ao;ifaamöeiü Die fijDenbefttîeecûer^ betopfen; feec gemafefteliftte
befïuiteni^y Dâtfe i?en Coberaac^ meDé toefcö^pben fuïlen atBetquaaoy
% 11. ici^ get Dan aï bij maïfianDeren fiomc / fo fiet men öat ï^eiöcncn en
SgaDen aan Dc ïicilïetien en JIBaBometÖticn Dunne leecingetr en geboeïen^
ottecöanbcciftt jöebben, 3|nDiecboigenbemecïitmen/ Dat Sfoöen en ïtci^
ileneri / öeiöe «ti Set ï^eiDeaDom / omïinsD·/· of öooimetigDA
tn
-ocr page 111-XIII. Hoofdstuk. 97
«η toaötuft ôeïââtlïen ooft gcfp^oicn sipn ; tn tt «ίίίΐΐεηεη uft Set ^oöstitiDm/
Dan toeïlften frj De iêcD^ift nwt bcïfÊfieiDcnc Bimöec befonDeic uitlfeëQWsett
ontfangEn öaöïienï aifuifec SEöaeöten/ al^ 't toarc/ ongeboeîig εη ongci
meriît aangetroHiiEn öcbbcn j Daac fö t'fcöftt gcofiJanftoangEr öiogfiï.
Ï©ötDe JBaDanietanen bttreft: mitgbitnDatgunnttoetteen nietiBfei imn
5^tiDenfcûe / SHoaDfcfje / εη ϋιίΙίΕϊιδε leeringen t^ ; meet Det flecijtlîen Dan Dec
befîen ; enOe alfa nieec Bunöec Dolingen Dan tjjaatfifûen beUatt : fo en
ifTet fuJ^en töonöet niet / Dat fö ontrent falîen tian Dien aait aï^ Voij beganDe^
ïrn / alöecmeeii met Defelüen tfaaientiemmen. ©etboigen^ mogen tot) ber^
nemen / goe Die geöacöten metter tpD neffené 't Ipau^Dom op getoafTen 5pn :
Biet aïieenït!^ uit Dcfen j maar uit noeô enenànDeren gronD / Daar JUiafiomet
feif oofe iet^ tot fpn geboto af Beeft« ^οθϊ^Ίδ Dan f)et X I- ï|aofD1ïufe
met ö'iïBpïcuricn fi^at / fo fal m öier een befonDet Dan Dc USanicötëa
fieUen-
XVIII. HOOFDSTUK.
De Ïceringcn aleer den Manichéen toegefchreven zyn ene mcn-
gelinge van die ailc > €n de bron der geraecnfte gevoelens heden-
daags.
pialDienDitnuonétoerlimo£ll5P«/ öattotjfeiierïifttoetra^
-D mogfjten/ toeïïiDeïftetteren/ btjouD^alfogenoemD/toaars
acBtig geboeien getoeeti m ; f«B fommigen De^ geerne bemoeijen : togi
fouDen moeten berïegen flaan» lisant naûlen ftunne eigene boeRen / fo becs
oD^DeeïD/ foberlorenof te foeft geb^agiitj nu niet meer booj ijanDen jpn:
fo en magömen Degenen / Die tegen fjen toanneecfe ïeefDen in 't tïtpDperfe 5üh
aetoeelï / niet bïinDeïing geïoben. üun geefleliïien pbec boo? De toaaröeiïi
tuaö becitpD^ mtttoat bleefcBeïîïbecmengû : fuïpfn Den jjarttjen toel iet
opDicfiten ïtonDen/ Dat faboo^nietentoa^/ of quaïiïi berjïaan/ of niet
toeï bet6iaarD« iliet toel toace 't anöer^ mogelife getoeefï / Dat ugulïpn
eï in fpnen tpö meer öan fionDevD ftettecgen teïDe ; om miffcBien Cpifaniu^ /
Die (geïpft 69 inDe©oo?rEöeen in't ir.capitteï de Hserefibus meïD) Bern
met'DetfeiîiStoa^booiQCQaan/ boo;faïniet tt tJcciilEtnem lisant Celfu^t
banD'aïlerouölïetpDenaf/ DattecboefienbeftenDtoacen/ nocBmaacBons
DecD BoofDïteraac^onötr't l^eiDenDom toilï aan te topfenj toeïfiet ieDec
tiocBgeenbefünöerefefttemöaïitej maactoelinfiunDec boojouöeren fcBoe»
tien ttaDen* ï©ie fal nu öenfeen / Dat Bet {ïvüïenDom / öat eoD^ eigen
ïl^oo?D ten cegeï Beeft / in beeï Rotter t!?D nocB meer berOeelD getoeeH 3ö / Dan
'c föeiDenDom toa^ / Dat op fo ongetoiffe gronDen tu{re ?
§. ï©atnuDec31Banic{}eec0 ïeeringen betreft / na Defeïbc fouDemen
If uguftinuiï aïDecnaatl moeten blagen j Die Der feïf meDe befmet getoeefl i^/
fnöein't J^oaföWbanDej^etterufnöaatöfftBijift, f&faïBemetB^
tec
-ocr page 112-Eerile Boek.
m nift ïJCfcBciïi öaat in ijotgen / om reöenen îettîotîD semtïti. 5!>aareiiBo2
CcnfleeftötjniiïiElfooft nacB tjuaaö bfrrjiocOen: Detopte fiö in fpneï^oo^i
ïcDe adc^odvukdeumfcB^pft/ ûatôijtnôit BoEiciien üan He femcrijen öar
gene tonen toiï / undepoJTitomnithareftr^ ÏS qutenotaefi, ^ ^uaignot», vit art ^
■waardoormen alle ketterij, fo bekend als onbekend. fehuwen magh. î©gtlt
tat onDel^enü toa^ moefî ntet beeï te bcDufDen fiebben : enDe Deif ίδ fesgen /
Dat Bet geen iietterrj Die ntet beftenö tjïï alfo 't gene öien naam Û^cft/
liet Dan eertl tBO?ö toanneer "t befeenD too^D, öaat af en geeftet nu
«een pa^ te fp^el^en. 't gene tec fal^e Dient : Defeïföe baDec llluguiîi?n/
t^ feïföe boefe ban öe Manicheën fcB;ipl3enöe7 geeft gen toel iet na / quamii-
het negent adfefertinsïs, hoe feer fij ook lochenen dat het hen aangaat ; gelçil
Öö felfalöaar bekent, j^aöien Dat öü oofe aïïe^ niet onDerfcöeiöentlilï ber»
fiaaU/ tDatôuogeboeIen30/-felf in 't fïuft Dat toij.be0anDeïenï fûtoiïi&
iBanaeu^ ïiebec boigen / öie uit get feïfDe en nocô meet fcgiiften / fo ban ^u^
guflinu^ al^ ban anderen / De boo^naanifle ftu&hen uitgetrol^fien geeft / fa
Ueeï aï^ Dittoecft betreft.
§. 3. ?Cangaanüe<i5aöen De «iBeelïen/ fo tao^D fien nagegeben, i. 5!)at
„ ftj ttoee eerfle beginffelen tïeïDen / tegen malfeanDecen (ïcgbig : 't een
„gceD //tn oo^fjp^ong ban aïtoat goeD ; Bet ancet ijuaaD/ jpn^
„ De (iicötec ban Bet Quaaû/ en De bo^fï Der ûuîiîernilfeî gene <i5oD/ en
„Defe De<©uibeïenHyIeCDati^/ DeJ>toffe) genaamö, Sommigen Bun»
„DeconüerfcBiiöenDen ^^uibeïbanDenï^o^tl Der DuilïerniiTe / en hertalen
„ De tooojOen SloB» 8:44. ομ 't etnOc ntet geïgii toi) / Vader derfelve, t; öj. Dcc
5, leugen ; maar Vader deirelven, t: tJO. De^
„z. ©anDengoeöen eoDfeggenfcDan/ Dat fijn toefen iîuygetojci^ Dooir
Mt fcBepfeïen becfp^eiD/ en Daifelben inMebenDei^: 'i toemföinetbeïe
„ iöonDedifie uitb^etDingen berftïaren. ban eoD en Den 5^uibel / fo breï
beiDei: toefen en beflaan betreft: De boIgenDe flul^^en rafien Bun
» beD?pf*
„§:· 4. 't©oï& Der buitlecmfTe raafeten aïeer in lïrpD nut Bet boïfi Deö
„ ïicBt^ : mit^ Dat De goeDe Φοΰ feifjî De Duifietni^ op 't Ipf biel / Doo^ feiiere
,, fgne boo^naamlîe «Seefîen / uit fpη eigen üjefen boo^tgeb^agBt j Die ecBtec
„ te fio^t fcBietenDe gehangen UjierDen. ^ocB Dat «CBïifïuiö quani / om Dit
„tüeer gocD te maften: spnDe uit fefteveneerjïenmenff Be geboren / Die Den
„ tïrgö allereertï begonnen DaDöe,
„4. g^at ecBter «SBiifïu^ feïf De flangesij/ Die ICDam en €ba berleiö
„ 5« 25at Defeïbe tBan^ aan De Sterren berl^nocBt/ en befonöecinoen
„ïuiBtigen ftïoot Der ^onne gejjiaatU i^ j in toelfien fin fij fj?nen ïlemeïbaart
,, bertlaan.
„§. Î. 6. 3Be ftiTtiu^vz^Tis of ^ielbertDilTiï'nge toierD brj Βεη in Dier
„ boege geïoofö / Dat De hielen in foöanige ïfcBamen obergaan / al^ fg fn Die
„ ïeöen meejl bemind of beïeDigD Bebben. <©ie mui^ of bliege geDooD B^fft /
,, fai tot iiïaife in fuïïi een^ {tcBaam baren moeten. faJ iemantp fïaat
»«8
-ocr page 113-ΧνΠΙ. Η ο ο F D s τ υ κ,
i»tiaî>it ïcbctt tîrptiig m ^εη stnen öie fiier Qftoccfï î tctöÊieti / öeac
„etmöteötErcpfetoa^/ cnDaaccpfetiieDiecacmtoa^,
«7. ^elftïenenfe/ oat icöec mnifcf) tmmtkn Betft/ ΐ0ε!ί«ΐ'«ΐϊίόϊ=
„ttjö ttm ö'enDcre tïrpö. mt m pc gEnocgfi. m^t jOunnc üo^öere Itt^
ringen fienluj Den felüen ^anaeu^ toegefcö?eben tot ζ roe in aïïe^/ en toaai'
ban ïJ'Qbetige nocfi gtobec ïuiöea / öctjDeff tog te öefec gïaatfi niet te
öoert.
§. 6. <©nDertuiTcBenofb»tlJoo|ljeröaaïbeoo1iïfopïomp tsan Sen geïcerö
of geïaofö jtj/ aïjS 't fitec tceï too^ö opgegeben ; Daarop taiïilïnieDealfa
Uatïniettïaan. i^iettemin niagö ife 't toel belïrg fleUen: gemeriït Dattec
niet^fogtofonöec ioopt/ of baac t»o|D Diei-geigfe nocDopfieDen toeï ge^
ïoofD. ï|et becüoïsöanöittoeriïfaïon^ Dat toeï Baad Doen fîenî en gene
meetl Daar ont jent omgaat / Seeft ten min jlen beel gemeenfcftap met öet eeci
fle en Decöe lïuïi. i^et 50 Dat iemant aï^ uit De ^cB^tft ; of / (onDcc Daat op
acBtteflaan/ uit fijn eigen geboeïen Dan Den ^uiuei en öe <©eeiicn fp^eefet:
Bet fiomt Daar meejï op uit î OBoö en öe'ï^utueï / 't een rpfe {laat tegen 't ans
Dec; eniöoeiüelmenDenMbeltïeïtonDec béöiöangi fpn tgfe open^
Ijaact ficD ecfitec meelï, JlBen geloöft niet Dat <i5oD D^öen méér micaiiel
öoetj iîiaacDen^uibeïfcBipftmtïiioonûecentoe/ Die a te <©oD^ ijjerfeen ia
öe ^cD^ift becmelö te boben gaan. Jllien gelooft Dattec Engelen 5pn;en uit De
iècDïift^ Öatfe ontrent De gelobigen Bun gedurig leger fïaan î öatDe^^uibeï
öKl omloopt/ om Βεη/ ( fo gij ergené fian i leeù te Ooeojmaar Dat fpc tooon®
pïaat^ in Der Bellen i^. (©nDertuffcOen Boo^tmen felDen iemantfpîelîen / Dat
Item een €ngel ontmoet i^; maar De ^uibelfpool^tgeDurigom on^ B^en*
êcBpnt'er iet^ boo^jfpelD of boo^fciD;men Denfetnooit Dat Bet ban een <gngel/
maar biel ban Den^uibel i^. Ween befeten / D anDer betoberD ; Daar Dooj
fpjeeftt Bt} bjemDe talen / feitmen / Doet Bp breemDe Dingen/ en melD Bet gene
tiat berbojgetitDa^-HIBaar niemant Beeft bijna ban enigen Cngel fo grote ge^
ÖacBten. ï^eeft flij enigen goeDen inbal geüregen/ fioe gering 'tooïisg;
Dat acfit Bö ban Den . βεείΐ te 5pn : D'Cngelen ( feBpnt toel ) acBt Bü Daac
toe niεt man0 gεnoεgB / tiaar Denl^t Bö ηίει een^ aan. IBaar De ^uibel
Doo^to^oet fpπεtnnigtîegεüacBtεn/ floo^t fpne Beilfaamtle boo^nemen^/
poitBemBcöutiöiifttcnguaüe: enfomenB8mbanmi0Daaû obertuigt/ De
WeBoningei^ tecdonö scrceö / öe ©uibel fieeftetgtDaan,
§« 7« |^aDemaalDannoc0ï|eiDenenbtjouD^of gebenDaag^; noeg 30«
DennocBIBaBoiwtanen/ nocBD'eerfleföriiï8nenin aile^ ooit ban Dat ges
t)oεlεn5pngεtoeεfl; 'ίΐυεϊδηοίΒιβη^ met Dat ban ΐΐΒβηε^/ alamen fm/
Û beel gεmεεnfcBap Beeft î fo en toeet ift anDcr^ niet te Denfeen / of Die ΙεεΓε /
1 nDe Derüe εείο εcrfl opgeftomen im tecHont ban alle fianten Doo^ getcoutoe
ïeεcaar^ aangεbocBten ; geeft ficB berDec Dan in ftfien berfpjeiD / enDe in
topa langer opgeBouDen Danmen meint. <βη Dat geen löonDcr / fomea
'iregtjt bemerlit» ïl^ant De menfeBen Dtfcmaal^ met De letterïifte tegen»
fpjaai^ te bgeDen SP"/ om Den naam teB^öI^en/ DateneDolinge Ιοεε^εϋ}
i^: terbjpicftjoefaliefeïfecB^rinBunöertebocöeh,· en alfa toanneei; 't'ec
löo Eerftc Boeîc.
op aan Bomt itiEtbcsfttett cen^spn tocïfecc bafföfirbïtettttfien ftj itfimH
îà felf^ o^ft meiRcn / uift ôcu εη wonöc tc Uwfoctjen.
XIX. HOOFI>STüK.
Bi 't Pausdom heeftmen al 't voorfcide bij malkanderengcbraght,
metniewe vonden vermeerderd en verfterkt,
§ 1« KJ 0^tao?böettpbïg/ îiatto!îonf£îitpiJentîôîierïioni£n;enôâQtm
cEtfî öEt ^aui^Doni / Daac na on^ ctgcu fïlf Otfirn. ïPant taij
gebDennu befpEiirö/ DatöcigEiieöe&EnteonDEtfoeiiEn ^aat / fotoï aïi^Dr
gooföfa6Ebetreft/ aïUan ûuM/ ötj lEibcnm/ SjOörn/ JPaBoniEtancn,·
fnfEIfm'tεcttîcï^îπίÎEnDom/ öatimn ontTfntUooifiiibEr Dicïo/ t^geïoofQ
getoeeiï, ^^aarneUen^ toó^ öet nu op't ïaatd aanDf JH^anfcgeEn ίυεϊ η met·
fecn / Datïjft ïatrc jPîriflienïroni εεη groorDECï üan Οε ïecringcn βεη toegffc&^es
0εη/ ongcbDEÏis aatisenomen ïjfeft. JIBaat Dat laa^ υοο^ t ^aupöom
nietflEnoEgijt taaartoE<i5|EQocm^&E groot / tcrtopïgtj't ^ntïcöiifïfnöom
BÖ antreren tetoecren (ςβεεη / Den tOEQfi tEn rmimfien gefaaanö Brfft. ïBant
βεηιΓεϊϋεπ groot QEfagBUepftrrgen/ m atott masfit ourr 't toefrccfcg mth
ÎÎÉnDûmiîEi'&reseîîijEÔDenôe: Uonö ög gema^Mi^/ UerftSEiDene fpnet efi
gene binöingcn εη noûeïofe mtîeïïingen / bij De naSomdmgfcBap (π 't geb^uifi
te bieng8n» ^eôecî ϊοίείΙι|ιείεηε gEtooonte / εη ten Ιββί^εη al^ εεη regfit εη
pUggt/ aUc^tegeïoöenfcDattDtiHomEngeifcrö toierD/ εη te ϋαεηίοβίηΐεπ
Uan Daar booj gcbotiEn aan ίτε föecüen fcBieEf« Wt ï^. J>cï)îift nocij ΐιε qî»
fonDε ^ίtεDεn BaDmenfonDεrïing nietmrEt öan ΰοεη^ nauatmenin gEtooons
u toa^/met fiet gEfagii Οε^ Jitoomftfien biffcgopé infàfien öErQfi
noEgötijpi <©ïtöja0reDEngenoegÎ entoafTecfcôiiftbannoDe; ûeeerfîé
leecsar^ Mm be ftciflen föerfte gaticn baat toe jïof^ genoeg ; en üonbmec lan-
gée geen beeft in/ ijoe b^eemb Êtεt Uiiben n^ogötε/ Ιΰβηηεεί' men't fïegïj^m
Decfelöei; eigen / of aï Voaar 'coah'toEseDtcötE εη bafïecöfcBitften bonb.
aïö 't met anDEte tïuïifien ging / ΰίε aUenje in De Ιίεεί afin θεη 55ϊεη1ϊ bEran^
anti/ oftEct'ïeciiEntngefcöoben5P; for^'toofi met Defe gegaan j en bat fa
ïang/ totöacin'tbegUï Dec naaii iwaggaanbe eetoe/ be ïievlien jjier int
îiPetîeiî beeï ïjetboimü / en op ben otoben boet becbetetb
1. ^obaUenon^bannuttoefa&enteobecteggen: εεΓίϊ/ ftoebejrebac
îWEnimtESipbm'tJ^au^bomtoeïgeïtouîen ί^ ,· en baar na/ fioe beeï bat
f)et Daar in / 't fuibecen ban Heer en '©ίεηΙΙ / bp ûEgcn8n bie baar af ge^
toèfienjpn/ b8fnoeiDi^, ^ejS tDiï iiî in bit ï^oofDtïu& fcggen/ toainien
Daar ban 't gene ûpjî becfianbeien boo^gaan^ gelooft ; en in'tboigenbe/
ίηβιηιεη boet» ï^uneelobebienaangaanbe/ fal-iii töebecom / SEipiîbec
ûmmn tot öler aantoegemelb/ uit geen ρβυΓεΙίϊΐε infïellingen ι offeEtïîi
ïifte üefïuittngcn Balen ; ten 5ij bat bie ban felf te pafle ftomen : inàar uit fiuns
îîEï bso^naamftEfcjÖiïsbecen geboelen,^/ felaarlift en bufDeïtii genoeg aan Den
bö twimsen in'ïeen ofanöer beel fleg^ swebecfeofe^^
t D s τ υ κ. XIX. Ho ο toi
gemecnlifi bp ôïïc man scioofö. faï 8cn te mintiet ΟΜβεϊρβ boen / toâtti
BEcc ift in Bet naatïe öoof Dfluïi tonc / öat Bun ôlflçmccn bEö^pf De gi\30Eïeii^/
Ben in 't Bonöecö toegcfcfecü^n / fiecri beüeïïiflt, JKaar rair^öiEn Dat Bft af
te tpfigen m ïansOgaDisen tDerft jpn fouDe / moclï iit «lEnistE Bun*
Ueï fcB^gtjer^ ορΓοεβεπ / om Bunne getiocÏEn^ Daar uit aan te üjpfcn : fo Btö
ίδ/ totitipngdus/ fleaô^eenenuit Den Boop ôftroffra / Dtrfe alle geïffm
geeft ; en uit aïien met beguame o^öec Dat üij een geDiagBt / fonöec iet^
ftoo^ bij te saan / Dat tot onfe fafee Dient, ï|i} en i^ Uan De semeenfcBap οπ^
féeiiecfeenniet: niaac ( om aan fpn tooïïï nocB te minDec oo^faaïiüanDei
ïilagö « ïaten ) feïf^ een !|api{ij en toat Die^ meev een gjifutopt.
GafperSchotti^ fpn naam/ Doo^ DerfcBeiDene geleecDe fcö^jfttn/ onlangji
uitgegeten / genoegfaem beiïenö, <îFoîî en fcB^oomt Bp feïüe niet / f^ne ge^
Doeen^t'onfccfienniffe te brengen Î alfa BÖ fl?« boeli Phyjica cunofa, Dat
Naawkeurige Natuurkunde gcnaamö / aan Den ïleUCbD^fî Karei Ludwich
ÖoosLseö. üteüanoni geïobetoa^/inüenjaveiöói taegfcïgenö Beeft, ^e^
toen^ Dit faJ ίίΐ nocB len anöer ban Bemboegen/ DatBö Magiaumverfaih.
Algemeene verborgen Natuurkunde noemt : en met Diettoee te D^eDen synöe/
ïaatiliaUeanDeceboe&en/ teViorenbij mg Daartoe bij een gefïayeïö/ lig;
gen. üaiit met û'eere ban een grote boeïiiöolfgracBt te δΡ ben ih iajeinig
eeDienb.
§. 3· 'J^efeïföeoiDetBouöenöeaï^booiBeen/ öieooïi bpanji ûefpne f^;
folîeïliîîeerîî/ toatDe aoomfcBeïeeraariïuan DOBngeïenen ©uibelen ge^
Uoeïen; Daar na ban Der menfeöen pielen / inennaDitleben: nietaïtoatfg
öaar affeggen / maat toat onfe opmerïiinge in Defen tieteifïöt. ^it onDtr;
fcBeiöili toeDerom; infuiyal^ goeDe en quaDe O^ngeïen in't gemeen / enDe
'c geneD'een en anDer in 't DefanDec raafet. SBn't gemeen : Uan toaar / Boe»
beel/ en totefe jpn ; en toat in Bun bermogen i}?.
§,4. ?£angaanûe8unnenoo^fyjong/ en bei'bDïgen^toeî&er nature öat Dé
(heetten sipn ï- 't gemeen geboeïen beier feriiïen leeraaró boo? berBaaïD / Die
tie<Sfe1îenentgfin^ItcBameïi&tîeUen/ int gemeen bertoeryenöe : (tc meec
ûlfo't Concilie ban Hateranc^/^ -fim/^i'»·, fcijgnttefeggen Datfe geBeel otü
ïicBamfltft jpn:) fo m fö Daarin meDeeen^/ Datfe ban <!5oD gefcBapen/
etlDe hl enen ftaat van genade jyn gelÏelD getoeetï, phyf. cur. l. x.fag. 7,
^φοοη Dit ïaatfic toat anDer^ luib Dan men in onfe fterlien fp^eefit j fo ïöiï
iïi eefiter Daar op nu niet Haan. JiBaac 't ecne mö B«rna te pa^i ïian feomen /
fal tl^ in De bolgenDe fleUingen betreâi^en.
§. Î. menigte Der «i^ngeïen UjoiD bij CBo'îiû^ Oe Mqwim ontelbaar bij
atïDecen / bolgenüe fommige #uDba&er0 / tegen De nienfcljen gereïitïiD / aï^
99. tegen i. getîeïû. #nfe fcB?&ber B«ft fiun getal op 't minlïe genomen
tot 1000, 000. 000. 000. Datt0DuifenûmaalDuifenDmUlîoenen berefeenDi
fb nocBtan^ / Dat Der goeDer (Engelen beeï meer Dan Deï bofc spn ; fcBoon Bg
in 't gemein geen getal enfeelih bepalen üjil p. 9/10-
Wt^t ganfcBe menigte / fa teel Oer bofén al0 Der goeötn Engelen/ acBtincn
In fefiete oiûeninsîn trapföögfe öerDeeïD te siinilnaar af een toeinig becDrr itt
'Hjefanöir. H 3
,01 Ecrite Boek.
§. 6. wmmm^ / socöofQUöóö / tJcrmâsB/tôditï &gSctt ôW
^^φοοη fï) tmantrcr^ / «οφ öennenfcBtn öfimcïim gebacBtcn nfet en
tóÊtcn: ctötEckonncnfeUantocfeomenöEDmaen/ uit natuurltlïe ooifafecn /
meet toeten Eianöe nienfcïjcn,· gelpfeaï^/ toanneecteengocù jaar faisp/
fiatD \3?ίείεη / regenen of tnaaijen toil p; 11/13/ h.
2. 3!^aa&aantciiierhen/ DatBngenbcloegingcUanpïaatjitot jjïaat^:
ftcctoei nfet in enen ogenWiïi / toefcB^pft ? en Dat fe ficD plaatfeïife uitö^eiöea
of intrelfeijen fionnen, μ. 17 /18.
^ Hit Ignatfu^ 5^etïienni^ neemt fiij aan/öat een €ngel/om een licöaam
te betoegen / geen ïicfiaam befioeft* p. 2.0, enf.
4. iSnöe nocfitan^ Dat ö'een <éngeï of ©uiöeï öen antrercn niet^ San Doen/
fafö niet beiöc t'eenet piaatfetegentooojöig jpn p. ü .
Î. 't «Semeen geboelen t^ meûe / öat een eeefl op fulften tayfe een ïicgaam
aannemen fean: QatBijmetuiteiliHe/ engefonOeogen/ Ipfgaftig banöen
eenengefientnerOe,- enlianùenanDeten/ ijaacbijilaanDe/entianebensoetl
S^W^SPHe/ganfcBeïifeniet,p.i4»
6, 3in^geIp)ci^böDciiflemeen/ öatieirecmenfcBefsiHeB eigenen €ngeïeti
befonDeren ^[^uibeï Bcefc. p. 3 7/ 3 .
5. 7. 25eïangcnöe nu «SoD^ öeiUge Cngeïen / fa 't geboelen üan Hom^
becöu^/ aangaande öerfelbeco^iöemngen/ enonDecfcfieiDene beûieningen/
altpii bt) öien uan 't ji>au^iiont in toeecDe getoeeft* ^ie meint nu / Dat jgg
met De ^cg^ift fpjeeHt / taanneec öij Defc negen <©iûeningen tïeït : Engelen,
Eerfte Engelen, Overheden, Maghten, Kraghten , Heerfchapijen, Tro-
nen, Cherubijnen, Serafynen. S^itfeitÖnöatüan^ionp^U^ meopagtta
aïfo getlem gttoeefï» ïPaac ίδ fieb fiet fïu0 X v,§. ^ z, ten felfûen getaïe /
Baetoel in alïe^ in Defelfûe o^Dge met / uit «©^egociu^ öerBaaïD. ^efe negen
toojDen nu nocg naûec tn D^temaal D^ie becOeelD« ^e D^ie bobentïen 5tjn De
^ecafim/ (ifierubim/ Cconen,· en foD'anDecen becboïgen^ te rugge tth
lenDe / fo aï^ De negen ban onDec op na boben tacgenocmö χρη, Hombaci
Du^ UCCWaart Dit nocB / feggcnöf, Gelyk'er een ordeninge van Martelaren,
en ene andere van Apoftelen is ,· endenochtansd'eeneApoftel boven den an-
deren is, fowel als de Martelaren d'een boven den anderen ftaan : fo gelooft-
men ook met reden, dat het met d'Engelen even eens gelegen is.
§. 8. î^anûεbofen<0eefîenίn'tbefonDec♦
I. 5^atfe nfet alïetccftonD na gunnen bal tetïlenenneecgefmcteH; maöft
ten Deele Daac buiten ftaetbenDe 5i?n:en Datfe ban Daar fomt^D^ toel ter
te^eeren/ officówDeHucBtberBoüDen.p^aó.i?.
Jatter fe^DerganDe pïaatfen 5pn / Daar ficB De 55ufbeïen mcefl bebitia
Den/ fiunne Boo^BeiD en feragöt te toerfi fieirentenDe in Dien aanfiene/1 Vuur-
of bovenluchtfche duivelen, ζ Luchtduivelen, 5 Veldduivelen, 4 Water-
duivels, Î Onderaardfchen, cn 6 die't Ucht fchuwen. ©'?ibt ban irrite
geim / ^eicia en too|Den &tec toe Dan gem bo sebjagBt*
p. z8-—31.
-ocr page 117-XIX. Hoofdstuk. ïo^
f. mtftf m^scïpïal^ D'<enseïcn/ itt fefiEte o^ïicnfnacn onöfïftBeiDcn
5J?n» i^ietDat fjcö öeiioomfcBgeflnöctt olsec ök ilufeonöecïfng in aïieö bci:*
tïaan; geïp fitu onfe fcD^puec/ nocB fCgtippa öie ÏJaac bgceö af f£ftii?fc/nfet in
aïlE^ toEfïEmmen toii t maar öat grt Ecfiter boo^ Bet minlï toaarfdipnïift ope
δεηοητεη mp ·, m 't βΕΰοεϊεη toan (^ópwu^ nïEt üectao^pcn / ϋίε öe ^ui^
lîEÏEtl fn Ö^ïi SEElÏEÏjfie BEErfcBapjPÖEn / ΕΠ nEgen choros UECltEEit»
JJ. 36/ 57.
S. 9. ï0anBunl3£ri«ogeii en beD^pf Bcfftmen in 't fau^ïiom aïtyö ceiï
graot SE^Ofïen gc^sö. Mtn geïoofr Daac ϋΰΐϊείίβ/ öat De bofe gfetÏEn
UjonöÊï uttrEgfiten feonnen 5 't 51) Oooj fiunnc fecnniffc oföoo^ flunne firagôr,
J^irahochcovocatttux, feÎt^CÎ)Ot/ quarum caufasetiamfapientes ignorant,
dtgna admiratione cenfent : five d^ catero mtura facuhatei tranjfcendant, ftve
non. Wonderen noem ik hier, waar af de wyfen felf d'ooriaak niec en we-
ten. en die fij verwonderens weerdig achten ; het zij datfe anderfins de kragh-
ten der natuur te boven gaan, of niet. p. 39/ 40, ^pgEÏoof i^ Öan/ Dat
De ^^UïtlEÏEn ÖOElï ftonnEn 't gene de kraghten der Natuur te boven gaat.
^cBoonBöin'tVïEcUoïgtiErMarEti gaat/ öoe fonimfge Dingen/ <î5ûôe ar=
ïeenEigEU/ nïEtnatoaarönö/ maarinfcBpnöooiöen geöaan tooiOen: fa
niEttït öö EEötEt / Dat fg ôifimaaï^ tosarlift Οοεη 't gene oBoQ βΠεεη niet cigEn;
εηϋε nocBtan^in grene^ menfcBen uiagDt / noc^ öe 5|atuuc /.aïlfcn geïaten/
ΓοηΟεϊ bEfiuuc t>an aIfu!ίîε geeiien ΟοεηΙίβ i^. Defen fin D;iengt Bö imc=
ήigBtE fpεc paayfcBE fcB^püEC^ bijj 'ΓΐΒεϊ{ΐ&εΐ33ρ(ΐ / öatfE'taïïE inet βεηι
fo ϋει-ftaan^ <0nQectufTcBEn onöEcfcBEiö fitj 't gEne die menfcBEn öoo? βεη \t\ff
of öooii Οεη öiEnfl Deï CoViEnaarjS εη (^nUEVEfTen ϋοεη. p. 4°— î ο»
§. ΙΟ* Sn gEûaïgEUanûiEaliE^ too^ö ϊΐεΐκεειύ/ öatfe fommigE Dingen
öoo^bEüjEgingE/ fommigE Doo| bEtoEcHingE/ fommigE Dooi bEguicBElinge
ύοεη.
I, ©an't gEnEfö öqo^ S^EtOEgingc ban pïaaté tot pïaat^ te iaege b^Engen/
taoiöEnDEr ujeï beertienderbande ρ^οεϋεη btjgebjacbt / toaac ban de 5. EEcften
in töEfentliiJE toEtiiingfn y D^ 9. ïaatfîEn in blote bEttoningîn bf flaan. ©an
öe eectle fco^t ι0 / fo fö gElobEn, 1. <©atf8 buut ban Deh Be mei Dorn baïteni
geïgftmtn nwitic öat bg 3job. 1« bErfiaaïD toojD. i. 3^atfe / boïgEn^ De
^ïfÖE fcB?ift/ floimcn onüjeec niaftcit δοηηβπ. gi^e^geïiJ): ( 't qme
033βϊϊΐΙ^Εεηεη 't fdfOEi^) Datfe op jee toeec en toinö tïecüsr&fien/ en fcBe»
ιιεη DOEn ΙΐίΠε tlaan / offonDEtltc bobEn liEEcen, ©oojEt^ / 4» aarDbEbingen
cEtBEgEb28ngin/ 31BenfcB£«/ EnaUEcBanöclïcöamEnöoojDEïucót / εη
anDEt^/ bEcuoEtEn»^
§. II. ©Egenc DiE in Wote tJEttoningEn aan fuit of inïBEnDigE ρηπεη be?
tlaan/ DaacUangEEfton^gemEÏDEffBjpberDEfEp^oEbEn op.
I. ^icBtbarε Dingen onjîgBtbaaçmaÎîfη / DooiDcfelbe fcBfEÏiHuit^'tmn'
fcBEnserjgBtt8onttt8iifiEn. ι, gSeelDcnrnanDeiEïEtflofe Dingen / aïó niEtf
fcBEnûoenboanôEÏEn. 3.5BEftïbEtEDoEn fp?EiîEn. 4. IQnDeDoDElicBaamEn
det menfcBen of beejïen/al^ lebend8 b8tf£B^nEn; of 5.2βπΰεί;ε uit de lucBt booj
ftcBtOEpEllfn/ EnDaavîîO0sbEcfc]ôEîôEnçUiErHîR8E«D05n, 6, ^EgeDaante
' ^ ban
Eerile Boek.
uanaïïerBanïsetiiïïacn / gouïi/ tiïüer / eticïe gcjleftttttt bertottfn, η,
lîîinfcôen ïeuenöige geetlin fo bcftiettn \ Dat öen tioo^Ieûenc / tegentBoo^öige
m taciionicnöe Dingen/ in geûaame uooifeomenj enöe ften ^αεη gelûijcn/
UatfEfien/ Bo«b ofte Doen't gene iaaaclife niet tn ij?. 8. ^tnare fïefeten ctt
Queïïingen in ïtienfcBen ïicgaam Doen ontfiaan, 9* fïaïienûen in Den
D^aamiet^ aftoefenDe oftoe&omtïig^ te bertoonen. lo. i^aat en lief De/
gvamfcDap en rafetnQe in Den nienfcfie te bettoeïifeen p, î i-
li, <©etiaeDetupfe/ inSBetoechingeDetnatuucliöeDingenbelïaanöe/
too^D meöe buiten alien feS^ooni bi) {jengeïoofD: boïgen^ inelfeen fp
iïaan/ Dat Dao^ ftimfi/ 'tsnDat öij 'tDoo^ fclf/ of öoo^ öe
geren Doet / Detiruiüen/ ü^Qftten/ tbatercn/ enalie^ ; in fpp^ of D^anfe/
of genee^miDöeïen / of ötei-gcipiic/ alfa Doo? inalfeanDrren gemengö/ en
tQtDiegeiïïatiggeiDgeö^agöttaogüen,· Dat Den raenfcBenofBunUeeDaaraf
groten ôinDec tîome, Cn Dit meinenfe öat toeï natuucïii^er toyfe/ maar
nocDtan? beftenDeli&ec/ geceDec en ïiragötïger Doo^ De^^uibel^^ lijï en
ïïragBtgefcBieD/ DanDegaatofle nienfeg bemecRen ; ife tuil ftopgen/ felf
beioeriien San p.
§. 1Î. Ctn ïaattïen feomt 'et SôeDiagfi, <Bn Dit fa te betfïaan ^ Dat De
i^uttjeïen töaceïiiï iet^ Doen.,· maar niet Bet gene fij fcfignen te Uoen, i©an£
föen ttogfeïenQeenfïn^/ ofDE<©uiOei6aii aUe^ ôoen teat natuudi^eitog-
fegcfcDicD. (Snöi DatfuïjcaUe^/ al^ tecjloaû üer&aaïö fal too^Den/ tel
buiten©«ïjüeï^beBuIïJof bejïuur/ iJij tojïen uit De natuur alfo gebeurt:
$naac Dat oe bofi ge^jïen macfitig 5tin / r onQec taelatinae ) De natuu«
ölfo te befcoerfeen / Dat Det gene fg toilïen al^öan gebeuren aioet^ iPaac
öooiöetDanoofe&ifimaaï^fabaït/ Dat De nienfcften Doo^ onlfeunöe of on»
setooonte tet^ flcïoben te 3j?n of te gEfc0iEöen / Dat fa niet en : of ooft 't gene
natuurlik i^ / Doo^'^ ^^uiöel^ befcôifttoanen alfo gefcfiieD te jijn. s^iettemin
bïpftDan/ DatfietDeTObdl^anDoen/ enberbolgen^öat DU't üoe-t,· fo't
gene boten berfiaalö / aï^ 't gene Dat nu boïgt.
% 14, i^u i0 't û^ielîn^ Dat onfe nian / met ^eïrio en JlBoïinaDit be»
ÜlogDbecWaartï Oooj beranDetingeDeg©oo^t»erp^/ öfDecliuffitv oföeó
iiocrïitufg^ ban De finnen,
I. ©ooitoery^ btranDecinge : 't een fcB!eli& en oageraerlfetbetiKC»
genDe/ en'ianDecinDeplaaifefiôiïil^enôei afin Dien fianö ontrent Bet oge
ftelïenûe / Dat Daar uit een balfcB gefigt ontfïa ; of een nieUj booitoerii uit De
lucBtofanDere Boofûilaff^ tfaanigefïelD/ boo? ogen b^engenDe ; offcBicD^
tig enig ïicBaam ban geniengDefïoffi Daarbij (îeïlenûe / toaar Doo^'t gene
Daar te boren toaö ene anûere geDaante ferpgt,
z. S^eHucBtberanDeringeDunl^t Ben Dat Bier in gefcBieÖ. De ^uibeï
Ueïett/ Oatter De geDaante De^ boo^toerp^ niet Doog fpeïen/ enaïfoaan'c
oog toe rei&en magB ; of't gene Daar lucDt^ tufeBen beiDen i0 aïfo taelïelt /
iiatB«Î6ibebooitoerpDaar Doo? ^nDer^ geïpïit: of De ïucût berDifthenDe/
urn Bet te groter ofal^ op ene anDere plaatfetcbertoonen; of Doo^ B«
óftoegen/ OatDegeOflantenöQo^DmfelbiOteïöevlucót / ban 't boojtoerp
XIX. Hoofdstuk. lof
«ta 't oog toc fïreSftenöe / itieöf bctoccgö tooiöeu t of Einörtife liat ôtî tecfcgct--
Benc gtbaanten onbcc tm öermengt j toaacïiooi 't gene maar tm Dinai^/öeïï
inUErfcBefOenfcfiBnttESPn·^·^*»
3* 'tïBecfttuig ban De finnen toanncEt 'ttcryïaattï / of
t)ecö|aajü/ oföeüocfitigfieöcnöföoiüenofbtcDifit toa^Dcn/ of cmsefcBpn--
feïen booj û'oaen gefcijolwn î fa bat be menfcB aï^ toafeenbc b^oomf.
§.15« SttS^öoïgtbatïbitöUc^Boubnienookboojfeïter/ öatbe^uibeï
töQtiöerK&cbinscn/ foaananbewfcficpfeïsa/ a10bEfonö£ïïife aanbe mcn=
ff Ben boet. Ceioecten. « r
1. 35ati)p'tberiic«t3e«ongebierte (boïmaaBtebieren/ batenltaatüem
^cfiottniettoe) toeïtoeberom in't ïeben brengt, p. 1
2. m boïgen^iiien ooiï toei toaaracBttge ï^o^Efcgen en ^tangen ten Uoo^^
fcBpn brengt $ en bat fuï]c btj JlBofc^ tpö in gefcóieö* p. 17*
j8, 59.
3. ©atöpenmenfcBebctboigencfcfiatten topfen /tjjengen ,· en/ aï^'ttt
Dgïn't/ feïfooïi'tgEïötoeïmaUniftan.p, 116. ©nbertufîcôenfeitâ>cÔ8tt/
bat öö 't gene 0ij fian / boo? boopgetb ccijtet fclbe boet. p. 117*
ï©at benJlîSenfcôefeïfbetreft: imn gelooft ,
^atö'onreiae «öeelïeny aï^ man^ met bgoutoen/ en aï^ to^ouw»
iTiet nian^ gemeinfc&ap fiebben χ oofe fa bette/ battec twel een fesnb af
feoim.p^ói—öy.
i. ^atbanoofebe^l^uibEï/ böouinieto/ Ueb^otB in begeïi?Mfc
iie^ man^ : en ben man in bie ban be bjoulüe / betanbeten ban. p. χ i
j. ^^atBöbegebaantebec metifcjöen in bie ban tooïben/ featten enaa»
bete beetïen becfeöept, p, 94.
4» ^&t Dö be# menfcijen gefieugeni^ beifiecfien / en fgn bertlanb berïtcB^
^^Btööoubcïuiöentoeöetomjeugbigma^cn/enbeBuHnel^ragBt bet-
6. 55at óöWEnfcfienïiigöam en finmn befettctt / cnbe Bern aï^ uit Bern
feïfbetcufebenftan, P. X25.
, 7« M öe menfcBen in biepen flaap boen baïïen/in jaten ïang in gcbu^
ïig bafïcn Bouöen fian. p. 104. i ο 7.
^at Bö iemant Ban ottQuet^baac maften.p. 97.
^aat tegen BemaltevBanbe peltten toeb^engEn/ en toeberom baat af
tjftïofTenfean.p.ioz.
17. 't î^oo^naawîlle Beb ife nocB op 'tïeH gcfpaarb, Cnöc betïaat
öaarin.· batbcPuit>Elfpe(€atiEcaar0enRoUen/ '^natBt^/ tecfcBoo^»
fîeenoftcïbenilecuit/ naBunnebcïgabetpïaatfenboert. ^cBoonberfcöeis
op mahen ; fo magB il^ bit toe! beilig op ber iSoomfcBgefinben reïteninge fiei^
Uni fieïpfe Bet onfi fiBiPiJfi? op be fpne neemt. 67/«®, ojfBtcç îq« ih βεη ûft
onfldSiS öKt öogtt/ tJöt fS 't öïïcenïiifï l^aapfcfi tuiï noemeo; fabfeï
ailfecoïiöEïon^nïeïietnosïïtenspnöie oaac aan βεϊοϋε flaany toaar Uan
βίειηβ.
^aaï^öitüan'tUErtnogcnöerbofcgeelïcnin't gmin'n gcfciöi^i
în^geïjûïtooiDEnôeubtcfeôeiDEneplaatfEn/ öaaïfij ηιεεβ tortftfaam jpn/
ββπαε^είεη. ^ίεη aangaanöet^'t geniEen getJoeUn/ DattecgcmcEiifame
(Bèîitm/ ïfui^tîuiti£ï£n; SôecgôuiUEifn sön»
I, Geineeniamegeeften {fpiritut familiaret) 5pn/ die van ielf, of voor
een kleingeld gehuurd, altijd bij enige menfchenzyn, felfook ongeroepen;
welken fïj getrouwelik, fo 't fchynt, ten dienfte ftaan ; 't zij dattnen hen roept
ofniet en roept: diefichookinkriftal, in ringen, dofen en andere dingen be-
iluiten, en omdragen laten. 5Pit5gn^Ci)Ot^£ig£ncUJOO^DEn,p, 134. ©cfe
of ïlitiigDuiliEliï ( Du^ magô ifefc Dan îiocnicn ) toogDcn m£t fcfefic
omlîanûtgôEî3en öaacbtjgEbiUi&iUii/ fofe ηιείηεη/ βίηηεη fullifn rtng of
il££nb£fïot£nï ni£t Doe? b£Dü3ang ö£^ b£fto££r&£r^" of De^ 0εηεη öif fftn
ö^aagt/ nafanimigEcgEDoElEn ; niaatb^iitoilig/ oföoortMgötigteï
îiEjîotiectî£n5^uit)£l0; t3JÊUï£nDatb£iöefo ü£lt£ft/ om ϋε niEtifcöEn tE mi^s
Ϊ£ί0εη« ^aatspDe/ εη Du^ olîîgεû^agεn/ gEüiaagö/ «η bij ίορίεπ gcs
pECil; fuïUnf£QEnni£nfc8£Bb£Cbo?g£rtEDingEnontûEîiiîEn/ εη co8Îionî|î!se
îjOO^fEggEn. Suîken geeft houdmen dat feker groot en zeeghaftig vorft in'on-
fen tyd in enen ring bij fich droeg ; die in enen veldflagh fyn leven liet, na dat
weinig tyds te voren de fteen in ftukken gefprongen was. 143.
19, t, ©an De Huisduivelen i^i't ffggcn/ (gcïpfe ^cöott uit ^^eïcio /
inûÎEUÎt JIBElEtiU^ViErBaaU ) datfefich in verborgene hoeken van'thuis, of
in houtftapels onthouden. Defe worden lekkcrlikmet alllerhandefpyfe ge-
voed , om datfe hunnen meefters het koorn toebrengen, 't gene fij.eerft uit an-
der lieden fchuren geftolen hebben. Wanneer defe geeften ergens in een hui»
fïch neerfetten willen, fo ge venfe fulx te kennen met een deel houtfpaanderen
opeenteftapelen, en allerhande meft van beeften in de volle melkemmers te
werpen. So de huiflieer, fulx bemerkende, die fpaanderen bij malkanderen
endienmeftinderoelklaatblyven; en dat hij dien ook noch drinkt: fo ver-
toont fich die geeft en blyfter wonen, ©an fuïfiEn fïagö 5gnfe tDElÜEn Öe
ifranfcöen des Gobelins, De 3bufifcöen Guldelkensen Kabautermannekens
ΐΐοεηιεη ,· Die fïe® ίιίείη aï^ dtoeigisiien^ Pygmcën ( fomcn tian ouD^ bEröicÖt
ÖEeftjtn man^ εη b^outo£n gtDaantebEctonEn* (Sulke piaghmen (fEir^cBott)
aleer veel in de huifen te fien : en datfe doorgaans alle huifwerk deden, de peer-
den oppaften, 'thuis veegden, hout en water droegen, en diergelyke.p, 146,
ï|nfp|£efeiDoo2rigöt8üfe/ mcnpiagh.· omongEöouöentespn/ 'tfEïöe ban
Ïï£ffntpDtEb£Vopf£n«
s. zo. J, BcrgduivelenbEf£B2ï?ftÖÖUÏt<0eOig. SCgdCOÏa/ datfe fich in
de mynen onder 't bergwerk verhouden, wreed en ichrikkelik aan te fien, dep
bergwerkers doorgaans moeijelik en laftig. Sommigen noemen hen Bérgman-
nekens, om datfe fich gemeenlik klein, enpasdrie voetlang vertonen ; fien-
der uit als oude beftevaartjes, en even eens als de niynwerkers , met enen
hemd-
-ocr page 121-XX. Hoofdstuk. lOf
îiemdrok, fchootvel, etif. gekleed. Öcfc tJOCn / lîâ fp ΓΕΟΰ^^Ϊ/ ί^^
l3Efï quaaö^ nitt / öan Datfe fonitpö^ toat \mï\t ^otfcn maiicn mùz fcijpnc
Dfi^ij 'Ç meEflc tofcft in öe mpncn öaen, fCitooiS feomtet öaat op uit / öatifε
lïanDitflagintoeöÉröanüe spn^ goîbEnrnçiuaôenî öie Dan ïjct aitciö^i
boIiiQEfcBidomöÉns^öifffO,· εηύίευόηίΐεη gaacne gcfien/ εη boo?ï[DEöe
too^boDEn geacfit spn, toat goeö^ Datfe ÖOEtii onfe ^cgotc/ Die
ÖEii üoog geen miüDEïfïagö tuffcÖEn wiEnfcï) εη gcEtî / maar boo^ bofe gcfflEn
gouDj gelooft/ öatfe of öooi Φού^ bebtoang of bED^ïEgUiicc togfe goEö Doen /
tuannEECfeïjctöOEn.p. 114/ M 9«
21. gin opfjgôt BunöEt geöaanten toojb bcncffen^ 't boo^fEïöe nocB
niEEt onôEïfcÛeiû ban fpaoïï gtifiaaftc- εη toiï nu niet ban DeiilcgEc^ fEg=
gEn/ öie ιηεη acDt öat nirnismaaificf) in 't iiacnaii ïaten fien; toaac af
^t^ott meen in 't fCanöangfeï fpn^ z. boc]c y. ? 36. getoaagt î maar ban tz-
genen öiemen Witte wy ven m StalkeeriTen noemt, «ï^aac af pïagb in booi^
töDenböonpbombEelpiaat^tESpm ^cDottfcöMtEEöitaf. jj. 359. Dei-
rius feic, datter feker ilagh van fpook is, dat in de boflchen en beemden, gely k
juffrouwen in'twittverfchynt. Soratydspokindeftallingen, met branden-
de waskeerfen, waar af de manen der peerden bedropen worden ; die van hen
nettekens gekemd en doorvlochten zyn. ^(j bQo;ÛEn OOfe Sibyllen EU
NachtjoffersgenaamD; engEfeiö Dat Habandaï^feoninginneoüEr Baar ge®
biEö. ïlEtbolfegelooft/ öatöcfebErfcDpningengeliifeïïigspn: maactoo^ïi
full^btjtiefElEEraar^aUiouöUipbcnpjaatbErbio^pEn/ ennocf)tan^ ύε faite
felfboo^ toaaraEgttg/ of tsn minflsn gEbeurli^ ErüenD. OSnùe fioo^D bg
Èem p. uit 1^ο;ηεΙί^ banl^εmpεn bErj^aaïti/ üat tntyDe ûE^^eifer^
?lotö€C ( öit töa^ αmcεnt fit t jaar 8 3 ο j 0εεϊ ban 0ίε witte wy ven in if riefs
lanDUjaren/ DiEficBineEnôoïbabÉnoiJ8n8nôEunEï becöieïöEn/ εη δε βεϊ®
t]εr^tιε^nacDt^banûεl^uΐιOεn / 0eïitnOεrEnuitDε)niεgε|}aalDεn/ εηΟείη
δΰηηεΒοϊΕηίϊεερίίπ,
XX. HOOFDSTUK.
Derfelvèr Içere van de vcrfchyriingen der Geeften, en de quellinge»
die fij aan de menichen doen.
§/ I. Τ Τ Sun Öit flagt) Her ζ^υίϋεϊεη (ρ^εδεηδε / jpnUiE βΠεηι: tot öe
V ^poïiEngElïamEa î uao^afaangEmErHtïpnöe /öattECban
0ε aSEetîen nocfi tiïjE8öErBanöE Ding κ feggen i^ ίε νοεϋεη θυηηε berfcôpnin»
gen aan De menfcgen / εη βυηηε iB8r6ingEn in δε fiïben, Cot δε bErfcipnins
gt bEöoo^t Dat il$ ban De (ρα&εη fp^efee : 5ρδε / na 't geboEïen öer #apitîEn /
Engelen / goEOEHEn ijuaDEnj of^ielEnDErbEvlïoibEnEmEnfcöEn fiefitbaac
bErfcöpnenDE; ofDiEficfi/ ûπgεfiεn/ fiorenlaten; Set5pDatfebEfeBEiDeïiSe
toooiöEn ίρ^εδεη / of blotEüïï Enig gEïuiö flaan of gerug^t mafeEn. <©αίί
iflEVîwtonôerfcfiiîDin/ öatfonmiigc/ Betstj geficn of gefiao^D/ mit εεηβ
n^g Eerile Bock.
ieté öom ; en awöete tt(ct mtt aL ï9an Dcfclbert m on^^cBott tjcrfcficite
öinacnïcerenï i. op toat piaatfen Datöectiieefttc fpoften plecfit/ z» taae
Defpoümspn/ 3. toatfcDom/ 4· öJicnfetweed becfcî)î?ncn/en toattniös
Uil om fien te ücrjfagen*
§. 2. î^atDepïaatfetiDetccftî öaarlflerfliuaïi&eenitiöe öjceceïïï/ öaair
'tna âcftot^ üccitioeöcnmettoeïfpoofetï nocBtan^meinti)i]0attecfonimti
ncnnifecnooD^aföetïbenïïan D'anöeren» i©ant Bet fpooftt meed
I. ^ntoUöecniöeneenfameplaatfeH: enöatmeintöijöatortjSOe^cBiif»
tuuroofelmt/ 31ef. h- i4 <©pe«b. 18: enüatruljcöao^
fluj^eiaentoeDeïöaren/JlBatt 4«eu1Îuc.4OQfebel)elîiôôtoo?D.
ooUöesoede^t«SCntonfginöei»ocflpne öeirim \3an aUccBanDe fpooii ges
pïflaflöiP*
X. CnööalüietinwiiseïaotïentDiï/ öatteceenbefontecflagöAïanïBatiri
Duttielë i^t Döfa'lon^ teggen/ ùatBetDaafttnpoeienenmoecafTen l^cagB«
jigfpOO&t.p. 117.
ï©i(lenïieï|eiöenenüanObetïangeSóofcBgolientc noemen j öe IPirifïe^
«enenfuUenniet antftennen/ Dat ficô, ooft befonOcv fpooli in DoiTcöen en in
Ueemöeti melû. p. ι ^g*
4. ^aaceenftoaïebcïöflagBeengtootbloeöbaögemaal Beeft/ faïme»
iiftmaaï ofboo?af/ ofacfjtecnabeelfpaoftbecneemen. pag« ζjo.
ginbaöenentiobenfaatfic&aolióetfpaofttaelfien»
gin floten en burgtcnftctmen Dat öftmeüetneïgebeuct. in*
7* 3|n mpnen en fpelonhcn / aï^ tecdonö ban. De SöetgoDen gefeto
^'i^feaaï maoi&enaai'^ en tïruiBrobei'^ biel Uecfeeecen/ fpooRtetmeeï/
fcggcnfe/ DanïjctclDec^ Doet. p. ijv.
9. ^elfDegeöeiligüiEftïooflei·^/ feecften/ enanbcre goOiSBuifen jpn öaac
Öf niet b^ij. p. 1 yi* ö^at mij aangaat / m gtlobe Dat Bet necgen^ meeç en
fpoQ^tDanDaar«
10. mm toonöec Dat 0« felföe mfnigen tn fpn eigen fiui^ gebeurt».
Ö» i j8.
5. ï^^aagtgi) nu/ toie't fpoofe maaftt/ of töie öe fpofien jgn: men
falufeggen/ Datiietfómtpö^De goeDe Cngelen / maar meed De bofe
flen/ enöe Stelen Dec berdo^benemenfcöen 51?n« ©an De «igngelcn ecijtec
toaiDinDefènnietfeerb^eeû/ enDe met enige ttojpfelïnge gerp|often: (foruf-
ftsetiam tingelt hni, miffchien ook wel de goede Engeren,feit ^Cgott. p. 147,)
mafitbónDe^uiüelentoeïbefcïjeiDeïife/ enDe met becfEfiecinge ; Dat Die niet
flïle eben Quaaö jgn* i©ant men taeetfe in mitex· y utrieos feu tmcuientof,
fachtfinnige en byftere fpolien te onDecfcôetûen» binDiö Daaruit «iafljas
nu0 Du^ üecfelaacö*. Van fommigen der onreine geefen, (; diemen gemenelik
Kabautermannekes noemt) is'tkenneUk, daïfc de menfchen fpeels-
•wyfe mifleiden: misdien datfe geduriglik opffekere piaatfen de wegen befet-
ten, fonder enig vermaak te nemen in de voorbijgangers te quéllen ; maar met
lacchenen fpotcen fieh.te vreden houdende, defeWeneer wat foeken moede t^
ί «naken j
-ocr page 123-stuk.
Maar men weet ook, datter
^enoegis, der
menfchen lichamen, die fi j ingenomen hebben ( Dit pö|ï op ÖC bf fetcnEniïEtl )
wredelik te fcheuren en teque len : iftaar datfe ook degenen die van verre voor-^
bijgaanop^tlyfvallen, en verwoedelikp-lagen. Öefc man ffit/ Öat
ïjgbit fo tocïtöfEt/ îaîîatBtcaHemflnlîenneïi& t^: fo tnilïen toii Dcmteooi
fcrjï in öiegeruiïÖ^'ö iöten / tot Dat ïjet tpb tocrDe Ijfai Daar tn tt (îown.
'§. 4, ©£C Uerflo^betien ^ielm spn of falig of fcerDomiD» ^t Zaligen
ïjouDmen DDOifïiïcr Dat Diftmaali^ aan feEcôEiligtiuiôm/ ten gotDe/ toet·
fcöenen 5pn/ cnDc aï^ tiocB bcrfc^pnen. ga öc ΐΐεαΕηΰεπ j^n Daar af Αεεη
f jcempclcn acb^ft / uit De raintt geroof tcccröige ijiflorien bij tm aefraeerö / eu
met nieUje oerteliinsEnDcirplït. 3]Baar befonDerïift acgt ίβ Dit aatimerfen^
tocccDfg/ Dat 0« fommiac öcrfcöjöningen Der ^ίείεη ec&ent / Die bi) ö£rb]agö
banOcHtgciuiÓrn gefcBttûen: elfeanDeten bö rjun ïeöea beloof O ftebbenDs /
6atDiececffflo2Ue/ Denanöeren berfcBpen/ en ban fpnen toeftanD na Die
fcben CinDfinfrofDagebuuc) bmg|)tEnfouûe^ ftanöe fahen rjeeft bü
nenïtnpfe î maat of fuïfebecö^agógeoogÏQOfö söi of'tmoiil öoo^ öBod^
feefonûec ingeven gef£öieö 5!3n. p, j ??.
§. u @an De stelen Dec l^et-DoeniDen teo^D nicDe nfetgettopfeïD/ Dooi
fieïvfte fthergeiD ban betoog. €en eïerapeï boben ai. p. ζ 51 / ^ 5b^ jicôotc
uit Söenciuii en ^elciu^ uecBaalD / Dunfit Bern fo bracötig / Dat Bö Du^ in'c
einDe Daar ban fcO^pftï Een verhaal dat door alle geloofbaarheid bekrach
tigd, voorlange bij aïlenian bekend, door veeier brieven en boeken overal
verbreid, ende op fuiken tyd en plaatfe voorgevallen is : Dat Bet niet balfcg
nacB metbalfiEllbecmengD feanspn; of Bet BaD al ïangnrnmonDenfcB^ift
tueecleiD gctueeH 't te lang om Bi^t te beigalen ; enDe faï Dierna te paffe
feomen. (iSnDectufTcBenfouDe't/ toaaracBtig sipnDe/ flreïîken totbebeftis
Stng ban Bet paapfcB geboelen: Dat De sielen Dec berDoemüen aan De Ie»
benDigen Bier betfcôpnen / om Ben De Beïfcfie qualen op De berbaaclilîfîe tops
fe te bectonen ; m Deac öoogtetoaarfeBüuton/ Datfe ban fonDen afjïsnö
Doen.^
§. î^an'tî&agebuuct0ûntricBûnfe3l£f"toptaïtetôp^ûmbeeïtefpiei
6en Î. öö Iaat Dat anöeren Doen. a^ettemin BouD Dö met al fpn bolfe nocB
flaanöe/ datdeZielenderverilorvenendikmaalsvande levendigen begeercn
'tijehulp des gebeds, en der goede werken : en datter volgens dien noch ande-
rezielen, behalven de genen die ren Hemel of ter Helle gevaren zyn; aan de
jnenfcbenverfchijnenj fijzyndanwaarfezyn.p. zfj, <©iiflft / DatBii'ton^
Ober öctï^agebuuc niet fuur faï maften; en oat ijq mifTcijten aan öevuimte
blpoen toil / om aifuïfte SEielen liebec /« loco dtfpmfatioms , in ene plaats van
beftèllinge te befcljtiDen: βεϊήδ De ^cBoolieeraac^ becfonne-n BfiJben/ bg
toetnigen onDec on0 m8De niet bectao^peïtïi gEacBt- Dan
waarfe zynj too^D bi) allen aoomfcB,5frinO«» batîeîifi geloofD/ Datfe
ïiiftmaal^ ten boo^feiDen einbe aan De menftôen berfcBpnen. <©oIi tó '£ ges
?«tinseboelen/ Oat fietmeeïl ben Defe hielen δΡ/ öiemï^emeïnocB ï^eiiej
Φ }
XX. Hoopd
maken, alsdatfehen enig leed fouden doen.
wederom anderen fo wreeH en boosaardig zyn, dat het hen niet
iiirigenonienhcbDe
iiö EerfteBoek,
waarin'tî^âgc^uuï/ of tu^cöen üeföen gcpïaatî / optar^Barbe fpoficiî·»
ï^antUanömïIciÏieïtngenfouöcüiefaligcrufiaï tt tel geb^ai^EH sao^ïien/
niocfïenfe ûifemaaïé na bcneDen toe ; εη oe ϊ|εΙΙ jgouD öaac tiafe al tc oaatn
gctoangfη / om ï)cn fo bccï b^pöeiö toe te ïaten ; cnûe fouöe öocö sö^'i Sec l^a®
pen beutiö Βε«η tooojöeeï Doen / ( Iaat 'cc mg öit ban 't ηΐιρΛε noci) ta? feggen )
loeHïec fciioo^tïecn meer ban 't ïöagebuüc ' Dan ban είί en ϊ^εηιεl rooht.
§. 7« #at fpèï öat nu al öft fpooft in öe ϊαεεΓεϊΰ maaïst : ^cDotc 3εεΓΓ on^
fcaar ban ρ. z69, enf. beeïetiianûe foo^ten op / eu gebiuilîtet d^ k fgnet byf fm®
nctitoe«
1, ï©at get iSc(iglDt boo? eerfibetreft: ï|tj feit öatfein beeïerïepe geöaante/
tïan ban nienfcöeny Oan ban beelïen/ Dan ban fctjiiTiklifte nionfïcc^ bec^
fcggnén. p. a<59·
2. i|et<ïBe^6oittJo?b bfeïmaaïö/ fonbc« tet^ te (jen/ tooaberlift aanges
baan / en te iwt bp1ï8c ontfielo. p. 171«
ïfetgeboelöeeftecmebe Deel aan: inbien'tvoaar i^'t gene fitj feit/bat^
fe fomtydswel fonder feer doen, den menfchen nochtans kornen aan te raken;
maar iomtydsdefelve floten, voortiluwen> cn van boven neerfmy ten; ibm-
tyds branden of flaan, fomtyds ook den haïs wel breken,· fomtyds goeden
bloed beledigen j ja fomwylen hen röt ontucht drijven en vervoeren, p, 273.
§. 8, |Benb«ntlïieDe te toeten / 't gene βίί vandegedaante der lichamen
fchryft, in welken de fpookfels verfchynen. af feit gtj p» 187. dat
d'Abt van Tritheim, Thyreus, Delrius en andere ( fO bat DÏt een getïieetl
gebOeïen iö ) enige kentekenen melden : waaraanmen weten tnag, of de gee-
ftendiefichin lichamelike gedaante vertonen. Engelen of tnenfchenj goede
Engelen of Duivelen Î Zielen der faligen of der verdoemden, of noch Ö002't
©ageviuuc te fuiveren zyn ? 't SSefefteiö ebentoeï niet b^eeb. â^ant fiet
nieefïe Dat öü fett : bat be falfge ^ïeïen b;|Oitft betfcöpnen ; bic nocg gefuis
Deib töojDen / b^oebigei' ; maac bec becboe»men met een beller gelaat^ <en
liaetuert gemeen geboden t'^/ bataan't lichaam/ in ineli: gebaantebatbe
3Binbeï fpoofet/ aïtpb iet^ mtiimaaitt of ontbiteeftt: ecïjtec üjtl figonfc
31efutopt / benEffen^ gpiclciu^ / Daac op meDe niet berïateo. ïIBaac Dit fielt
ï)ijp. 191, bail/ enDetoo^bbaoigaansgeÏQOfb/ bat be ^uibei/ ixianneec
Î)iifpooiîtenfp(îeeiit/ Doo^gaan,ébetaU banbatianbgc&^uiSt baat gij jicQ
Viectaont: fobat iiij JlBitctbateiö in taaiiiunbe mnet te boben gaan; of elft
i^uibelmoeflfpn eigen lanböebben/ baatöiifpöfeenmagf). JIBtjacbcflem
lian'tfpoofeiiiaïtpbllram/ enfltuifen büf/ en fïaauto en babbelachtig ;
min nocö meet ban offe uit een tonne ijuam / of boo^ öe fcïjeur ban een geboi!=
fleiraacDenbat, i©antDε?^uibε^/ feïtïjij/ l^an niet beter i baaraanmaggs
menBeniDanftennen/ foiîîen^cijottenfgnbolliî gelaben magô·
S, 9, ï|et t^ ooft niet boo^bö te gaan/'t gene al^ ene fehere faïic toojb gefetb;
bat |)et fpooft altpb ftoub i0 aan te raRen. €arbanu^ en ftlecanber ab ^lcjc^
anb^o moeten bat βείρεη getuigen : cn <ffaietanu^ gceftec ijem be reben
ban / utt ben eigenen monb een^ ^^uibel0 / bic ban ene gcic baacna geb^aagb
fegaenbe/ batöü'tmetömcl^onört «i^nbc^aröttiaalbcrftlaartbeis
©uis
-ocr page 125-mWtmfnttigein Dien fint üatgnDm ifcDamm/ îiiegri âôtimemt/ hfe
eattgename lubjte niec Uiti ηιεϋεοείεη : of ûat gem «Soti fuljc niet toeiâat : en
îiaac nif 0ε ftet betiicr lijagcn uit,
§, ΙΟ. î^ûlgtnu/ toîE Degenen jpn / Die't mccffe fpaofefienî 't Qcnt Bg
onép. 29^·en 19b£rcö€iDrïi& feagenfaU ^pne toaojöÊn 3pn fiierîbébcî
ÎJig te berljaïen* Zielen die gefuiverd worden fulfen meer ÛEn SCÏOtïÎgin DaB
Îîen ongeïobigen ücrfcöpnen ; en onöet ite feïticnaan Degenen Die in
DeûfniaflQfcBaîJofanDECô lîPlîaan/ ineec Dan aan De U^eeniDcn: Defeple
fn ban ö'cenen öuïp te βορεη fiebben / ban D'anDecen niet. ©e. UerDoemQe
^ùlenbeifcôpnen Dengenen meelî/ Dieûo?faafe ôunnei' ïjeïfcBcï.flïôflFingen
getufetî 5pn, i^apcnDe 't becfeöpnen Det «i^uibcîen moetmcn act)t geben op
De ttîî^DaDen/ toaac obet fn Den menfeö bettioigin, öfóp Dcn bafen toüïe öien=
fe fiebben om Bcni guaaD te Doen. gin aanjïêh ban 't eeviït fo IpDenfe 't, mees
fle ongemak Diemeefï met ionDen belaDen jpiï t in opfig&tuan 't ànûeï / De«
genen Die bfugDeliö ban ïeben 5pn.
§. ir. i^an De ^poften feoiwen tDii tot De SSefetenenί tcaaruitfyltis
fluiten / toat De 5Buiüeï toetften fean, Befetenheid . feit ^CfiOtt / is er^e quel-
lioge,, den menfche onmiddelik door den Duivel aangedaan ; die in fijnUchaani
is en werkt, en het fel ve enen tyd lang houd in fyn bedwang, 1.. «©lü Dit
tnat naöec te Deïftïaren fo feit öü p, 5 Î 3 · enf.
t'. Gateenmenfcfieban aHerftanDe bofe geetïen / ban toat o?Deninge fij
^uDen mogen spn / üan befeten toogDen, ïPant öet t^ §. 25 3 « gefeiD / Dat Dc
^^uibcll^ in DerfcBeiDeneo^Deningen berDeeïD 5Pn.
2. ^^atQofialleröanDemenfcflen/ ebenUeelbantoat Runne/ iaren/ ge^
ftgentfieiD / goDtOienjl7 of manieceban ïtben/ goeD of quaaD/ ban Den ^^uis
beïfeonnen befeten 5pn.
}. iSnöoetöeï De meefïen tegenö toiï en Danii Dan Den bofen DijanD ingenoï
liienstjn: fotoci^D ecfirec geïoofo / Dat ïjet niet foninîigecgoeûentuiîle ges
fcfiicD / Diemen Pythones noemt / om Doo^ Den ^^uibel toaac te feggen.
p.ïjo*
§. ïi, «aneétoojönocBttüDecuitgeïeiD/ banDetopfeïjoe De^uiDel
ft! Den menfcöc ftumt / en öoc Dij in örni Uïer^t,
1« <®tfletö spnöe/ bat βίι aUerftenDc ïicöaam/ aï^ 't fjem beïïeft/ en
't Scm eoö toeiaat/ aannemen ftan : fo faï fomtpö^ onfjgötbaac ; maac
ftg topïen OOH in De gebaante ban ftleinc beefîiEjf / al^ mieren / biiegen / fpin^
tlèn / en WeineDogeliien?S / in en inr be menfcöen baren, ^uljc 't gemeen
geuoeïen öunDer fcö^pDei'^ ; fioctoel onfe man ficö Daar aan niet al te bajl en
luaflfit p. 3 39«
1. ï|p tïaat ecBter ml Dat De bofe geeflenDenOefetenen b^eemDetalen
toeï Doen fp?efeen 1 Die fg nooit geleetD fiaDDen ; en becbüggeut|)cöen feggen /
Die filuit Öepfeïbe niet e.n toiflen, p. Î40,
3· ïltfffit elDerö / Datfemeeft op't Wiciiaam De^ befettnen toeiilieni op
öe^tcleminf}/ of niet: obeïfulr DenmeiifcfieVian't beloof/ of l^op e«
?liéfüe niet beroüen feoiinen, p. s
-ocr page 126-112, ' Ecrfte Boek,
§. ï v ioatöc 5Bufbel/ m öec Soomfcógfptiöen
œeininye l^att öoeny εη Uiat 80 bcrttpO^ öact: fict 50 Hat fti) mcnfcBeti
Öienfl öaac toe geb^uiftt of niet» 55efe 5pn 't et^tec / ötemen CoDeraac^ ea
^uibcïiaset^ noemt, ©an De (Oloberaat^ flcïotoenfc öalïeïts / Dat Bet imn=
ftgeasipn/ Dteficg gej^eltl^aanDen^uiDeÏoDecaeseüea/ enoeeen tiecbonD
-tnet Beiïi gemaafet / en met Bun eige» WaeD getefeenD fiebben : toaac Doo^ M
ficôtjerjîïigôtomÔun&fSwwntcDoen/ folangaï^fcm Qitleüenspnj enfg
liaarfeïöen / om ten etnDe öun^ leben^ / of ban fefeeren beiïcmOen tpö / ^uU
iKl^ eigen te spn, ^at Defe menfegen / uit i^taggt ban Dit becbonD / beel
^ermaajc banoenbofen geelï genieten: en beelleeO^aananDercmenfcgen/
€f jgun bee of gabe Doen, ^at igun betmaaft in feejfelifie bij een l^omtlen /
nac0t^ / tec ^laatfe DaatDe «^utbel toil / en Daar Bü in aUetganDe geDaan»
tenbecfcôpnt/ metDanffen/ blaffen/ bïeefcBeltftebcrmenginge ban man^
enbioutoenj oo6metDen5^uibeïfeïf/ DieDanmanDanbgautoi^/ bclîaat,
gin De becgaDecingen taogûen De ^abecaac^ en j^Eïen / Doü^ iicagfit ban fe^
feece faïbe/ ten fcBoo^fleen of benfleruitgeuoecD/ rpöenöe op Den «©uibel
feïf; Die becfcôa»en in enen boft of anöer Dier/ fpnebonûgenoten Dertoaatt^
ô^aagt,
^ 14. J^et^uaaöbatötfemenfcöen Doen / i^: bee of menfcfien befcöas
üfgen/ onujeecberbjeftijen/ Öft feooin op'tbeïci bcöeröen/ tt)öi(l maUen/
fn DuifenDeileöe óinDctingen in Dec menfcBen Banûelingcn bao^ixjecpen.
^acötan^ Doenfe 00& toeï goeD / maar tot boo^Deeï ban ijen fcif, <0n Dat
: Maai een ftlein geïD ftet becioten goeD aantogfen ; te feggen of iemant ban
anöccenbctov)crb i0/ en bantoien ·, raaD Daar tegen geben/ of felf oolt te
öoen. ï^an Dit alle^ faï Sôotipn in ü?n bocfe bat ô»3 Dœmonomania noemt/ Df H
ïefectioïIîomelifeberegDten; toant Daar i^nebcn^^^elcio geen fcfjjpbcc Die
Daarin bjeeoer gaat Dan Bij, ^ocijonfe ^cfiott falon^ gun geboeïen/ be^
neffénjö Dat ban anbf ren toeUerom befeóeiöeïifeec feggen.
§, lu ilpefcB^fi Dan Defe ongeao^rofDi Coberijc (De Sef^r fierDeniie
fitec bU 'tgenc IV. §. 1-7. ban 't onDetfcfieiD gefeiÜ i^ ) datfe een vermogen is,
waar door de meniche niet door eigene konft of vlyt, noch door toepaifinge
der natuiirlike oorfaken : tnaar door Duivels hulp, uit kraght van een verdragh
:niet hem gemaakt, enige wonderen, 'c gemeen begrijp te boven gaande, te
wege brengt. Mag. XJnh.f. t.Li.im prohg. c. 7, ^it ©er&onD (ïeït BÔ bad ;
maar onDerfegeiD Bet in ttoeeDerlcg: t gene uitD^uEcfteKg en met boo^beDacBt^
mm of beDel^te) gemaafit UjorD, ï|teraf fuUentse Bterna ^ennertu^
ijeDer Boren f^efeen. «©nDertuffcBen tleïtmen Defen re^eï bafï / ter gtmelDec
|lïaatfC bp,^CBOttmeDegefeiÛÎ quoâMagiahujusvis omnif nmtur paQoy vel
^acitovelexprefg, fumDamouei utfrohat DeMut. ^c. datalle de kraght de-
fer Toveri j in een ftilfwygens of uitgedrukt verdragh met den Duivel beftaat^
gelykDelriobewyft.. enf»
i* »<5. i^pfeitberDet^iS* dat uit aanracrkinge der einden die de Tove-
raarsbeogen, om wonderlike dingen door der Duivelen huipe te verrighten ,
voornamelik drie foorten van T©verij qpiftaan. Want fointyds beogen fijan-
dcrs.
-ocr page 127-XXI. Hoofbstuk.
dersniet, dan de kunft en't vermogen om ongewone en wonderlike werkin-
gen, tot hun eigen ofeens anders nu tt of vermaak, uittcreghfen. Somtyds
loekenfe 't vermogen oro toekomftige dingen te weten : ook Toorledene of te-
genwoordige ; maar die geheim en verborgen , en door geenen menfche-
ïiken vlytindie omftandigheden te weten zyn. Somtyds is 't op de maght ,
konft en wyfe om anderen leed te doen, aangeleid. ï©at nu Öe ®ûb£rôâC#
naóunsEtioricnüoenfeonnen/ entoatfeöoen / beöofftfiiec niEt scfetöï &U
fo in 't naafl booggaanöc iioofötïuïi gcnielö / toat niasïjt fö ύεη ^uitws
Imtoefc-SipUcnt öieöataiÏÉ^/ toatfc buiten Dientî ban nicnfcgen magfitig
5ijn u öoen / oolï öoo^ Defciocn / Dat tjS öoa^ öe Coberaar^ fη CobtcefTcn /
fa bf£ï aljs in 't ©erDanö beöongen i0 / btccigBtfn.
§. 17. i^u fal 't niet onöienftig 513η / Dat ife ^oD&n m^ nge / öie ftî
't4,öoofö(ïu&fj?n^ i.faoficmttöuftrdifeetooogïJen feit/ èo^ De nienfcfi een
»itû2u6feeïife ©ecBanû met Den 3^uioeï maafet, m f^t cccft î ( en fo 't toaac
i^Datfe'töoen/ ijenil^'tfeïfberpïigiit te feggen) dat het de verfoeyelixte
menfchen van allen zyn, die God en fynen dienft afgaan ; of die ( fofe niet dea
■waren God, maar enigen bijgelovigen gods- dienft hielden) hun geloof affwee-
ren, om fich door een uitgedrukt verdraghaan den Duivel te ergeven. ^nDc
Dif^t Daaraan* De uitdrukkelike verbinteniiTe gefchied fomtyds alleen Βΐ|
iJionde, fonder fchrift ; maar word ook wel fchriitelik beveiligd. Want de
Duivel, om fyn volk vaft te maken, eer fij iet van hem bedingen: doet hen,
fofe fchry ven konnen, een handfchrift maken, en dat ondertekenen, bijwylen
met hun eigen bloed, (gen toeinig becDec feit notö / Dat öie becbinteniffc
fomtpD^ bDO? een of ttoee jaren / fotntogïen boo? ïangec tpD. En oft de
Duivel vrefe hadde, datter de menfch uitfcheiden moghte, die fich in 't ge-
heel aan hem verbonden heeft : fo is hij niet te vreden, datfe God met uitge-
drukte woorden verfaken ; maar drukt hen noch een Teken in.
Tegen al dit werk zyn bij hen vcrfcheidene Middelen in 't ge-
bruik.
§. I. ΤΛ #φ ίϋ toeet niet oft toeï nobtg i^/meet; ban öefcn Banöeï ojp
L·* tel^eninge Der payiffen te bettenen ι Detopï'er tueintg obcca
ftfiiet of on^ bom flenïï'et οοδ al nieûe toe. mt fal ife in 't bolgenDe BoofD^
fiuU tonen; enDe gier alleen bctïjaïentoat îIîliûDelen 't 3^au0Dom on^ tec
RanDgeeft/ om aïle ©uibelern / sefpoofe/ en tjetobertfieiDtenipDen/ en
te toeeren, <i2cn Deel Daar a raakt fiet Cegentoeer / Dat tegen fulfeen
boo^BeiD feragDtiasö; een anDer "tc^nDerfoeft/ toie aan ful&en groutoel
fcBuïöigi^,· en Det DerDe i^De(ïraffi DiemenDefemenfeiöen toeerDig acBt.
©an'teerdefalifttoeberomuit ^cBott/ banBetttoçûçcnûecDe uit anûeri
fçjÔ2Pber^/ enuitÖ'otïDcrbinDinsefpgeïwnt
'ii:
ii4 Ecrite Βοεί:.
S. ©nfeman/ îiiei)i}on^tioo?âïicn tn tîâai/ bertotrpt betfcBciacoe
mfööeïen/ eitHeït'eïanöercbafï» ï^göjmenfeöanbeiücnöocen. ^^itsijn
DeseneöttiiritiErtOErpt.
1« Söoo^èatöia fcl&Eïöen tjcrö?ï?ft seen fpoofe ; maac enige fcöeïDtooojöcit
fn öle GefiBcetingcn óEmelö / üïeïfee öe Cïccii Beeft ingelïelö / βείρεη Daaï toeï
^casÖtiStoe. 304*
2. ©00? fpie^ of Degen of enig anöec getoeec / en to^Rt geen fpooft»
p'. 305.
3. ïBuur enïtcBt/ ongetBqö/ en geeft geen fetagïjt.p. 308.
4. <©αίι en 3pafeöao2't fluiten tian Deur of Uenfiec niet te toren. p. 308,
s. ^cDoon Ueïe üan geboeïen spn / öatöegeeffenDao^cDOfe of miïï/ of
fetuiûen / ofÛ002 't bjccpen ban ftenen te berjagen spn : fa betoeect gij ec&ter/
dat geen natuurlike kraght van lichamelike dingen reghtftreex op de geeilen
werken kan; ende volgens dien geen gevoelige dingen (geïpft De bOOjfeïDe)
hen natuurlikerwyfe uit hunne plaats of van de menfchen verdry ven kennen,
p. }o8/ 312,
§. 3. daartegen OouDmen DattieboIgetiDc mittDeïen met allen Iitagfi«
tigsstt,
1, ®ö3ee/ baatnieitiant iet^ tegen geeft / eenVjafï «ïBeïoofenbutig <©€«
iieö. p. 214/215. ï©antDati^fcB?iftniatig/ aïfofum een ge^agöte niet uit
en vaart dan door bidden en vaften. Jjüatt. i yï 20/ 21,
2. ï^öfanüereöieenfteï^aapfcösp/ ^eReüquien bati^ (©betbïpffeï^
banOe ïiefianicn öec $feiUgen/ofüiefi)baaïbooiöouöcn. 2. ]^etteiïenban
'tftrui^/ 5.ïletl©ötoatec/ 4.AgnusDei. Dati^Bet?löm<!BoD£f/ opeen
ronD βοείί^δΕηbantoa^ sföiu'^t/ enoanöen jaau^ feiue getoijti. geeft/
feit ^egott/f/Vi«if'w pr<efentiffimam ene onfeilbare fetagt otii Den ^ibeï toecg
te ^gen. p. 5 î · J^-sus genoemö/ en fpne maeDec JiKaria aange=
roepen, p. 3 4« too^ö ïjit bij gem op ieöec lïufe aïöaac berfelaaro/
enDe in 't feort op Den feïföen fin ban Soganne^ i^abiû SefubJipt/
in fpn boEiclien genaaraQ ^cgilOtuaegt / in öen iace 1619. binnen ^'Ïer-
togenbofcggcDiUfet/ befcg^eben. giïfaï'töetgaïben/ om Den itoonifcgî
gcfinDen geen ongEïpft te Doen / niEt fjine eigene tooo^ïDen feggen. 3Jh get 10.
îap.fcgi??ftgrjbît. Onder de gewyde dingen, kraghtig tegen des vijands
opfte], zyn defe navolgende. Het gewijd water datmen a le Sondaghen in
der Kerken is wijdende. ende daar af wel den naam heeft, Wijwater. Ook
Vontewater, het welkraen Paafchavond en Sinxen (Öat i^ ^inWet) avond is
wydende. Item het gewijd water, het welkmen Gregorius water noemt:
-welke de BiiTchoppen wyden, met fout, aflchen ende wyn ; om de autaren
mede te wyden. ende tot andere fulke heilige ufantien ende gebruik. Hier
toe dienen ook die gewyde keerflèn, diemenop H. Lichtmiflen dagh pleegt
te wyden. Item palmtakken, oft andere meikens, diemenop den Palmfon-
dagh wyd. Ende elk dient bijfonderfo gebruikt, fo'tgewyd werd : het wij-
water, om te befproeijen ; de gewijde keerflè om te ontileken ,· depalmtax-
kens oft andere, om ergens te houden oft te fteken ; als ook namentlik het Ag-
nus
-ocr page 129-XXI. Hoofdstuk. 115·
isasDei, om aatî den hals te dragen, oft elders te voegen, fo't bequamelikft
is met reverentie. Het welke eigentlik van den Paus daar toe gewijd word,
om tegen al het quaad opftel des vijands bevrijd ende befchermd te werden^
ook te waterende te lande, in brand ende anderen nood. Hierbij dient feer
wel het teken van't heilig Kruis, 't welkdeChriftenen akyd gereed moeten
hebben, tegen alle aanvechtingen des vijands, inwendig ende uitwendig.
Het welkmen in de H. Kerke niet alleen en gebruikt in alle wijdingen, gebe-
nedydingen, endebedieningederH. Sacramenten.· maar ook forderlingein
'tbefweerender bofe geeften, in 't belefen der gequollene menfchen; ende
ïnalsdatmen is doende om de argheid en vijandfchap des Duivels te weder-
ftaan, te breken ende te niet te brengen.
§. gsieftcagót^snöcgeeftelikemiddelen, (fafjijfenoEmt) fîfïtôijMaî
teïm inDc niagôtoec«oomfEötïiïerfee: tuantöitt^tifcöet fpn feggen. Al
't gene dat noch uit zich felven, oft uit enige kraght fyner nature, noch uit d'in-
ftellen ende maght Gods, ( gelyk de H. Sacramenten werken ; noch uit de
ordinantie der H. Kerken ( dieook met Godswoord ende kraght in alle hareia-
ken te werk gaat) al 't gene, feg ik, dat uit geene van al edefe manieren,
veur enig remedie iewers toe en dient, noch kraght en heeft ^ iftfake datmea
'ttotfulxnochtans vermeet te gebruiken, dat is al quaad , fuperftitieus, te·
g-n God, fyη woord en wille. 5^aacna Op 't dfDC ftapÎÎtEÏ ÙEgÎnt M ÜÏÖU^»
Aangaande de heilige woorden tegen den vijand kraghtig, zyn {onderlinge
à'Exorcifmi, dat is belefingen ende befweeringen van de H. Kerke daar toe ge-
ordineerd. Als zyn de Exorcifmi diemen na'tRoomfch orden is gebruiken-
de ; ende namentlik ook die in 't manuaal ftaan, gemaakt veur het Aarts-bis-
dom van Mechelen, gevifiteerdendegeapprobeerd, bij de Doéboren in der
Godheid der Univerfiteit van Leuven.
§. 6, jjllet0EtonöErfaEftengaönfcöoojgaan^/ cnüJeïmeEttfn^nitftBs
lanD/ Du^tetoEt». i^fenflEgij^Ttooo^Dna gaat Dat öö aan Coberije
fcfiulöig töo^ö ten cerflen gcuangcn en onöerb^aagö jpnöc/ fo fin
ontftent / ö^ppaisö ί tot D'ccrlle / ttoecDe εη öecöe maaï* 25ipft öö ont«f
htmmi nientoccDaEiwfjemal^fiarDnefeïïig ; ôefecntfHrt öoo^öe ppn/fa
geeft fpn ciaen nionû Set oo^Df ε! felf gebeld* i^ït üïierD ooft ban obecïange
bOQ? Deftennen aangimomcn / fo fn in 't getegfit niet fcÖ^etOen, €ti bettJpie
fijgeïoVJen/ Qatûe 5^uitoElful6enüom/ aïji fijne bonösenotcn / met aïien
ïijl cn ficagiJt faï toilicn fielpent fo tooiöterifo^seseü^agen/ öatgeenecs
ftanDegeteeïifcBaji/ toaarmeûefnfJcBfouDenfeonnen ti^ij toMttmi bij fjea
gcittiEïife magö uetboigcn δ!?η. €ot Dien einöe / en mtt een om te fien / of
gun Hicfiaam ergen^ oiïBec öe ftÏÉÖeretï toan DenMVieï geteBenû ; fa too^
ïienfenioeDccnaafet uicge&ïeeöi fn fo toeï b^outoen al^ man^/ ouec fiuti
geöeeïe ïpf toeï feaaï gefcBoten* om boo^aï niet te gaan,/ fo öeeft»
imn fanûeclinge biet booinarac p?aeben in gebituifi gE6?agöt/üie becbolgenö
pï te melQen lîaantfiet gïoeöenö f fer/fieet of feouD ï©atec/enöe ï©aag,
7. ^t öiie cerlïen bioö ift bij iPontanu^ in'c i. boefi fpner
fcBïpti» tJan nimm&l (fa 't fcöpnt / uit ^oifioan; aiiju^ befcôieben.
^ 1 Het
-ocr page 130-ï j g . Eerftc Boek.
HstOfdaï, ( fo tlOïlÏlöfttlÉtl öit ) ging in Nederland aldus toe. leraant aae-
geklaafdonioomfch > ofaantObEClje Üflfl ) tewefen, vaftedrie dagen, oa-
der opficht van den Priefter, met welken hij t'hans na de kerk ging. De Prie-
fterin geeftelik gewaad ^leide bij 't autaar een y fere bout', meermaals met wij-
water befpreid , op glimmende kolen : iong 't lied der drie Jongelingen in den
gloeijenden oven; deed Mifle ; ftakdenbefc luld'gden 'touweltje ten mond inj;
befwoer hem : en bad, het beliefde God de fchuld der verdachtte van Toverij
te ontdekken, door 't verfeeren fy nes hands, in welke een gloeijend yfer geleid
ïbude worden ; of des felfs onfchiild, wanneer hij niet beichadigd wierd. So
gebeden fo gedaan. .ï^egen voetftappen verre moefi: hij de gloeiiende bout dra-.
gen^Dan omwond de Priefter de gefchroeide hand,en iegeldefe.TFen derden da-
ge befchouwdemen de hand. Indien die niet gaafwas,moeft d'onderfochte, niet
fonder papiergewaad met duivelen befchilderd, levendig verbrand:
§. 8. Immersiopynlikg;ing'tiie)fe/z'rf«'^ toe. Een ketel vol fiedend wa-
ter, door d'allerverfchriklikfte vervloekingen befworen, ftond in de kerk.
Om tot kennis van misdryf of onnofelheid te geraken, ftak de betichte den
bloten arm ten elleboog toe in't borrelende natt. \
9, 55ε p^oeUf met iîouOtoatcti^ixjâtniEec&eftcnb/ boben anöfcen fies
ηιεεη/ cnno^onïangö in'tîBetlVjan «iBngeïanö rseïph Biec acfitei- nocfj'
te paffe rïomen fal ) in 't tOEi'U gefteiD. JlBontanu^ ijeift öit mcöe ÖU0 in
t iiO^t bgfcöiiüèn. Anderfins bleef ook gebruikely k de proeve met koud wa-
ter, in graghten, floten offtromen. De Priefter dan bciwoer't water ,· bond·
den aangeklaagden de duimen aan de grote teenenkruisgewysovermnlkan-
der. Wanneerfonk, gingyrij: maar driftig ontving't vonnis des vuurs.
§. ïo. j^ocÖEcnbefpnüecep^oefi^öetgenen,'Dieöiecinl^oilatiö /fiaetuel.
banQEeniy^oïianOec^/ niaacöanbuitEnïuiücnop öi fcDaaï getoogen ΐοαι?
Den: tottoÊmsföiui&öEiïaii^lüasf tot<©uöElö6t£i: βιει in i^oiïanö/ bij
öEbEtooonl!tc#Dic§aaprc||e ïanDen/ ban De Mten iöculen/ jUSunflecV?
|paö£ibo;n/ enaiiDrte/ scDert Îitsifec ïiaceï^tpii/ tot op fiföen geb^uifit-
too^ö. ï©aac af ift 't naafle bcfcfieiü bpbiengen fal uit fefteccn b?ief/öaoi enen
Dec bucgermeeiîecen ban<©uöetijat£caan fefteten fpnen b^ieno gefcB^rbenf,
Öie tt lefen lïaat uoo^'tbofrlieiigcnaatnö/ Waarborg om geen quaad halsge·
reght te doen.i|ij feit boag EEi'jl/op't gene ömi geb^aagö üja^.S^at Daaï nooit
„ îctîiam uit ΕΕΠ ban öie pïaatfin gelSoniEn / of fti ftrbben alle eeniiciumis
„ geïilaagD/Dat fö in gun lanö t'onregte ban tobevg befcDuïöigö toiecöen: en?
„ öefa fö geen b£töp# beïïonKnftonöen/banöatfeinDetlaö^toaget'^uöc»
„toatecgetooscntoaren / cnöcöungetoiglötr met De geïegcntöeiö öun^ ïtcs
„ Ööam^ obec tm ^uaniiDat fö gebaat liepen ban in fiun ïanö dm ïgf en goeö
,, te talken, 't peggen ban Die ïutDcn tsa^ Doo^gaan^ / Dat Die in 0un lanD
« boj^ tobecaarö geDouDen töierDen minDec tooge», ï^en obecïeDeti
„ feccetari^^e ί|ορ ôaDDe BembecfiaaiD / Dat in fgnen tpD fe&erperfaon uit
,, Die batienDeelen in 'tIanD Daac gij t»oanDe / Doo;; eenen Daac M meDe in ge^^
fcïjiï gecaahttoa^/in 'tgecucïJteüja^geb^agBtban eenCoueeaartesgnjcns
„ De Dat öü gereoen bîiecû/ om ficö ban De gtfeïDe ïelier te fuibfven/ Datón na
XXI. H O O P D s τ υ κ, Til/
„ <©iiï3etoatei' in l^oUauö fouDe rcifen / εη Bcm alöaar in Öe tîâô^ tsjast ïete«
„ ioegen, CnDe üöt ftij baai* gfftomm / i)£t jï) öoo^ faott!gi)Eïö / iift su uit
,, b^fefe / ofte üm; guaöe onDciTfgijtinge / üJEöicom geiïcetö iö na fpn lanû/
„ fonUEt gcïajagcn te 55η. IHiaat öat ïjtj in fpn üatsEiïanü ïiomenDe / tnDc
,, nfct iïunnfηϊΐε mmn öst gEtsagen ί ( fuïr üEiniaEöfïtfi tjoó? bftup^
„bônfcôûîDîgijeîû5«"ôiwti5çnô£/ ai^ofönielfcijt îàvbonôcn toste) fot^
„ 't Dat IjEt gerugBc öasf ^^an lioo^tfïaanüe εη rot 6εη tigeter ban Die pïaat^
„ iîomcnDe; οείε^ε grfocötÖEfftDEUoo^noEmDEpEtfoanin DegDrcnt^ te nc^
„wen. gsiüBaricöotoa spnDe / ontWiigljt ^aavna/ in
„'i!anDîrear!jn3eb!u30rt0a?/ BcvaaftcbnEEnjpctfoon/ Diete Uami Bttc
„oQiumtEnenanöfrenmfaöanigengcïEaenteEiö QEtoeeiï toaö; öcEft Dois
„fEÏbinbctoogen / om nut öEm oevtosatr^ aan tt rctfciv edpii öö ooft/
„t'<©utoatcc geïîomfn/ enDf in De iïaö^toage/ . opÖietDgfeai^bEtÖaaïö
„ iö L πεϊοο0εη δρπδε J tofDrcomi^ na ïjuiiS gefefErö. φβύε in fpn UaDeirs
„ïat^/ daar fit) oan Daan gebJugöttoaö/ öÊt bcfcBeiti/ ban Dat βί] Daac
„öEtoogcntoa^/ bmoonööebbenDe: foi^ûîjtoEDEconi in.ftm gfDEdi επ
,,φηε goÊöErEtt / Die bij Den vegôtec alïoaren aangtflagfn/ UicöEtom la
„öanDgcfïEïö. ■ ,
ï I. <©ρ cnc tiöEDc bgagc fEit Dc SBurgcrmEeiîm Dat gcenfEftÊt geaïisö=
,,teaEfïEÏö.!^/ iaat iEiiianû tofgEn moet: niaac fictJ^ouK Daatop san/
„ bat öEt metöe natiiuclihe gefcOapentBciD De^ iicîîaam^ obECEEn^uanu
„«©pnocgEneDErbebjage / bantoaac DîtregBtfpncn oo^fp^ong öEEft/ feit
BÖ / Dat Bem fulj: onbcïiEnD JPaac Dat Eiôîer.bîgiîi / Dat Bunne fîaD0
„ toage in Die buitenlanDen fulèen aanfien öcEft} aïfa't bErfcBEiDEnniaïsn ge^
„ beurö öat Degenen DiE beïfocBtEngEtcogEn te tco^ben/ lîKtbefonDeK
„ booiicö^pbcn fiunöec iîaD ofpïaatö gefeomtn spn. <i2côt£i" boo?D Daar bö
ÖEfEiü / bat fetifEc !i!îatelDebi]fD£ îu!!îbQO|regBtaan De fîàD (©uDEtoatec/
uttooifafiebanDEïfelbEcbEpiÓEföeóyvEgBtïgÖESöinDEfen/ en ban fï^ec bZ'
D^ogBin^rnnabucig ontDeïït/ gEfcüonSrn Beeft: inimer^/ Dat fuii
fiet gemeen feggen 3n fgn oo?Deel obec öitbeD^pfscfcBipbei' tiiet mij
fcn^: maar Dat Baöil^B^r niet te bferBaïsn; oniniemant enig boo?oo?Deeï
ontrent Bet fïufe Dat iötj beiianöelen / trgeben. «©nDEtiujTcBen feit De
bcr Daar tïi Dit üit Bebbe / battnDentyDbantüsee laren / Die BÖ
t'<©uOetsjater gctooonö Beeft / betfcBeittene fietfgnen uit boc^feiDe ooifafee
oEtoogenspn,
I i, 0an De ilraffe Diemen tti aUe paapfcSe ϊάη&εη / eii met namen iir
S^uitfcBïanöaan De «ITobecaac^ en CflbevefTen Doet / balt nipt beeï te feggenr
aïfomen 't obecel booi een onbettuïiïbeaï tegfit BowöenDc / Dat De foöani=
gebccöïenenlebenDigbecüianDtetoogDen ·, toaar Doo^menooïi felDen B££ft
sejïen / öatfe genaDigec geficaft spn. Φείβϊ Decgenen Die cp fuïi^En topfe/
EtiDe uit Die oo^faaii Bun leben op berftBstDene tiQDen B^ööen moeten iatenjfou?
öe/ bijeen gere&enû/ engeUoapenD/ genoegfaamspn/ om Den semeenen
^janö ban't ïtniïwitgfe uit fpn rgft te iegen.
m y
ΧΧΙΙ. HOOFT-
-ocr page 132-ii; EerileBoek.
XXIL HOOFDSTUK.
De gevoelens die onderons omgaan, endebedryven daar ontrent,
gaan gcmenelik fo verre niet: des komen d'onfen minder met
malkander over een.
§, I. ^ 0 to« jft bâtt 0ε paapfcÇe tot öe î^^otefîatitfcBc ïîtifîencK
ouergaan: toelfeErgEfuibErücaBoDjSDiEnHmllEÉWïifnnict
tocïaat/ onttentöEbooifEiöE ötngcn fob^etû tc gaanaï^ ö'anüeren Doen»
Ï©antiïiitöDi£nöatfegeEn©aöEüuuc6Eïoi3en/ nocö aanroEpinge ban
gelEn of bEtflo^UEHE ïlEiligen gofö bintiEn i fa επ itonnEnfe aïtoo:^ in öien DeeIe/
DatöaatopfïÉt/ afOàacuirontftaat/ in'tgEbOEÏEnban DEti£cfc0pningEEn
tOEtiiingE öEc «ÖEEftEn niEt oe laaoni^gefïnöen nfEt EEnig 5pn» <©nöEttu|TcBEti
i^tEinerften/ -öatöEC HutErfcijcn gEûoEÎEnEniJEô^pfttiûitfluïî b^ijtoatna^
öEt aanget i>au^ûom gtEnfl/ öan ûEcgenen Dîe ban onfeöEïpöEnifle ζ^ιΐ-
^il^tHEbEöatmentïïöBtoütanDECfcóEiö uinö tuflcBEnïuiûEnban lEttECEnea
't geineen boiii î gctpft fulï mcöE onöec De papifïEn / ja fclf^ onöEC öe ïieiöcï
ιΐΕΠ tE fpcutin φπ öan spn öfEt öc gEleccDEn fcïbt nocö fo Uetcc öan mal»
^anöEcen iDErfcöEiöEn ; öat D'eEne 't gEniEEn gcOOElEti flyft/ ö'anöEC öecï
toEtpt/ EnöEöErüEtuffcf)EnbEiïKngaat« ^IDu^maggmenonïtEi: èn^tnans
ΠΕΠ ütnöEn / DIE in 't fïufe dec CoüErijE / ^pofeEcije επ anöccE faftEO 0εη ^uu
UEÏbEtrEffEnDc/ bijna aile^ δεϊοϋεπ ; antiEte δίε boban^ allEi^ ïoagôEnEn,·
ÖociiDe itîEElîEnsyn'c DiEtotl tenstaotîiecï ban't semeen 8ε0οεϊεη niEöes
lîEmniEn / maar ooit öceï öaar af ΰεΠΒεΓρεη. ^it tm^ boo^ ai igiec gcfciû/
nioEc ötEr na t' εϊβεη^ mEt Dit onûecfcBeiô uetfîaatî i3û<|DEn / toanneec ife on^
fE luiöen in Dit toerS betreSÜEn faL om 't befïagô ober Dit (iuft
mEEi:intEiiïii&enDanuitteb^EiDfn: üJiïfjEtoniibEfïbocgEn/ Dat torj eecIÏ
ï)Et geraEEn gebOEÎEii en gEb^uiiï ; en Daarna DccgEncn toEïfeEt fmncn bet geor=
fenDspn/ Uoo^ogEndEUen.
i. <©nö8rDegem£Entc8oo2ttïïEnöoo?gaan^banöen^U!bElban ^poï
δεη / ban ^obEcö8n / tn Df£rgεIι]feε fEEC bEcI fp^aaft^, ^èij geioben aïïegaac/
Dat D'€nQEïentn 't begin aïlE ban eoDgoEögefcöapEn; maacEen Dee! Dec»
feïben ban fietn afgeballen / en aίfαî3BuîbElEngεtao^Dεπ spn. ^ceö öan
(ρ^εϋεηίε Dao^gaan^ ban Dεn <©utbEï aïg ban εεηεη î dîe alji εεη böanö (ban
't mEnfcÖElï?^ gefïagôt / εη bEfonDecIife^bau De gEÏobigen/ on^ geöucigïiÉi
foeïit Quaat te Doen· i5^ote geDacfitîn f|εεft'εtuαlδ Ooo^gaan^ ban βεηι
ban fpn groot en flecfe berlîanû ( ban fpne fttagfit / en ban fpn tïOEii, JH^en
begrppt fiem ; immers men fp?eel^t bah βειη al^ ban eenen / enDe nocijtan^
öiomtegentnooiDig ; Die obérai in'ttoerfet^/ Dieaberaïoppafl/ Üteöbec
ôlfi?neîîanûinBEeft« Waat niijDitnut)DatbefonDErliiî8rfEggEn«
§. ^ t©atfρπε](iîεπnifTεbεïarigt: men acDt öie ίοεϊ fo groot/ DatgfjDe
seBcininî|TenDe^<{BuangeUiim^becei;berllaflt/ Dan De erbarenlle fcg^ifige»
ïeecs
-ocr page 133-XXI. Hoofdstuk. 119·
ïcetöen onbet on^t Dat öij op onfe gcöacótEn ïett m tocrfet. ^at |)i) 't
cn©aoifpoo^tiert»sfit; tBaai'Dooiüemenftöot'fcöingEn DIc ηοφ eeifîgei
beuren moeten/ booiaf Kan bettoittigö en gelöaarfcöutoö jgnj insonDec^
Beiötöenneeriemam^Dooö/ of anöeifjn^ fcoat ô^oebigjg gem boo^lanDm
tlaat. i^oo^t^gelaüenfenieöe/ öat een iBaariegliet of îlBiiilîec on0 fean
feggen/ fcDaac't üedamieteVïjnöentó ; ofeenuienfcD öetoUerD i^/ en Uati
toien,· tuatraaDöaattegen; enfataoo^t^.
§. 4. î^anûeii Mutuelle ïïïragBtöebbenfe buiten tlDgfel een botsen maten
groot geooeïen. ï©ant Oaar en niet groots ooit üan of Dan βοΟ
feifgrOaan/ toelftjÈQdpiie't boïïîôen^^uÎûelmeôeniEt ueitcotpt, 'SBat fuïjc
't Jpanicôei^Dom leert l boUen XVIII· 7. al getoonö« iPannecc'c
<6oQtoelaat/ fa hm öij ia allecïep geöaante aanûemenfcijenberfcOynen;
niet anEen«& Dan menfcöen / igoeDen εη ^uatjen / ïebenöigen en DoDen ; maac
ooiïbflnüeifc0eiDenebee(Ïen« Hit öten öooföe geïoöenfe meDe/ Dat boo^i
earöige menfcöen Doo^ ^uibeï^^ l^ragi)t / met öe miDDelen öaar bij gebiut&e=
«β / Benfeïbenmeöe in töoïben / en toeï meetï in ïiatten Uerfcôeppen ; en öuö
berfcijapen/ dooreen ruit ban een benjïer/ jaDoojeenïiïinïifnoeïiSgatijruii
pen bonnen. 5©at Oe ï|iren 0'nacöt^ bergaöeringen fiouDen / geïpïi boog-
Öenengefeiöi^/enopenenbefemiïoftter fcöooilïeen uit Daarna toe bitegen/
en baat Die^ meer ; Dat ïjeDen nocD btj on^'t geboden ban'tgemeene
0οϊδ« ^tj ϊιοηπεη meDe/ öoo^ ii^uibe!^ fiuîp / onbjcer beitoeftfeen / Den
tomDinenenneu^ûoeiîfenopen/ εκ Daaruit laten; 't gene boo^nameliU Den
Happen en ifinen nagegeben too^D : fo ooft / öoo? feïiere toapeufalbc ö^nfrii
be tegen Den bijanD fcgoot-en tïeeHb^ö maften ; enöe alfo ban urn ^uibel nctô
toat goeD^ erlangen*
§. u ^an't^erbonDDerCoberefTmmet Den 3[^uibeï/ uit toelj: ftragfit
Die Dingen meeft gefcBieDen / en De p^oef op 't twater / toojD ooiï tiauüaeïiii^'geï
ttogfelD: enfomeûeaanbceï anDere Dingen nietï befonûerliiï DenraaD Die
Öen De 5©uibeïiaget geeft ; aï^ Dat Bet fefterlirî fieïpt/ fo Dî bftoberöe gefe-
genû bJO^U ban Defelföe pecfoon Die gembetoberDteefr, ^rfe/ otibaiUig
SpnDe/ iian Daartoe geDtoongentoo^Den/ fomenfe bloeûig enbïaab3fïaatï
ofemgeDinsEninfuiiiEnoffu^enpGtt/ enûatfo beeïuren lang / en totful-
fieruce/ bijdageofbijnacöte/ feoofet, J©aarop moet De fcijulDige nooDs
fa&eli» in Dat Bui^ fiomen ; en fo toeetmcn / toie t gcDaan Btefr, <©f men
geeft Ôstgelîoo&te Den betoberDcn in/ ofDangtfiem iet om Den i)aï|S / of op
Debo^ft: enDuïfenö DiErgeïgiise Dingen mar/ te ïang en onnQöigteViEiïjai
ïen,
6, tftacb^uihbanDitaïïe^iét Dat fotaneer enig ongemicn tiuaaü
ban iemant geûaan i^/ fulrûeg ^uibelp tngeben en aanpotten toegefcöge=
berttoo^D, Sl^cehfcöielijïïonltjeeconttïaan: fo maar iemant / onpnittsl
tegunfïig/ ban tobenie berDacftt ; Dien toojDt öaar afDefcijuïûgsgeben,
ïfeeftfulheenaaneenfeïnDofanDeriet gegeben,· ö^t m appd ofte peer/ of
feoeïi / of öiergelgiï ; en Rct toojD entgen tyD met ene i^iuale bebangtn/ D;e
fieö niet ï)aali genefen iaat { men fiouDfe tetfïonö bevDöcöt / Dat fij Dtn iiran^
ïien
-ocr page 134-ιαο ^ Ecrite Boek»
ïien bstobfrti fjeeft. JBen neemt 'et öe ρ?οεί fif öoo? aïfulfte mfööéïetïflï^
tetfïdnö gefeiö. ^q öe gefonDöeiö enigen tpQ öaac na üoïgt î men tt»yfett
lengec nkt / of öe guaa! Doo;; toUecijc üeroo^faöfeC sctoeefï / cn De ρεφοΒ
waóttieecöeïih öaac ban DerDecijt.
§. 7. öe^ceBeb xHilttU öan't gebocïentn beöipf öe^ gementn boïjii
gefpjotoï bacônufalilïtonen/ tuat geïcecöen anöec oné ban öie Dingea
selaben, βεεη Uan allen fal ïtc|)teliri oaacin fa toepte gaan aï^ öe gemeni
man: enöenocBtanönetmentïatfe mecftelil^ ban maïSanöcren betfcfiiUen;
fommigen bijna alle^ meöe geïoüen&e / anöeren bpan^ niet met al ^uft;
magöiwn UoQ^nameliïï aan ttoee boopame fcöjpbec^ / beiöe ^cgotten/
öen lenenban af feomfï en gcboaite / öen anöewft ban name / Γΐεη. <©'eecfïi
ccnöoa^ïucóttafeontngbanöeSö^itfeBe rp&feen; SaHob/ Die öe fefle Dffe^
naamöobec^eöotïand/ enöeeeiHe in Cngdlano toa^st D'anöece een gcs
Boten onDeröaan banBet<i5ngelfc0ftoningri?ft/ toten^naamtoa^ iïeinoïö
^côott. ïiïaning fiouö fiet mèeft al fiaanùe / öjat fiet gemeen ban Cos
Deen en ^pofteinj gelooft: maacfpn onöetGaan gaööe fuli aliénai te boceo
üjeDerleiö. $!aanne^ lïBiecu^/ iSie in't opdomen ban iae BeciïeUingc Dec
ïeece Dooi 'Sutöec en calbinu^ teef öe / ijaööe nocfi al eec fijn geboelen
ban '£ beö^ogö öecefejïenenbanöeiaiabmfrenaanBetiicïjt sebgacijt; en?
Oetoa^öenmiööeltijegBtufÏcöentïeiOeningefïagcn, QBecöalben fieeft fcos
ning ^aftob fgn bdeïi Dat ög D^mnohgia, Dat Duivelfprake, noemt/
tegen Die beide fefiipber^ aangeleiöj gelïjfe fgne majclïeptin öc^ooireöen
met iittgeöiufitc toooiDen felf ûei&laait.
ς. s. ©'inlDouöbanfjjnfcö^ptocnftomtbailijicrop uit* Sin't RoofÖ^
(lufeDeijeectïenöoefe^tooiöüat^etbaiiDöecCobeCEflcn met öen ^uibel fa
DuiDeli ft befcöieben / al^ of Daaraf öOü|fp^on6eïifeejïufeften in gefcB^ifte aan
Den iïoning felf/ of in fgnen caaö tuacen üectoonö getocefi. ^n 't biecöc Ras
pittelUanfiüUUïfEöeöaeftiïeltötjbalï/ Dateenbcfe geelïDen menfcj&e Doo?
De lucöt berboereh itan ; en in 't fefle / Dat Bö fpn bolft in De gebangeni^ onDcc
becfeöeibene geöaanten befoeRt. gjn't feöenöe ïem M/ Dat in tpDe De^
^au^Dom^ enöe öc^ ï|ciDenöom0 mee^ gcfpooft toais : maat tfeöect Dcfe
ïaattïe fuibecing Der Scifïen ïiîeclîe mecï betobering bifpeucD ijjo^ö» ©aa
^pooiï / Daar get DerDe boe^ aföanDeït / iffet biina geeneröanöe fïagfi / Dat
De iioning niet en gelooft: felf tot De â^acôtûjuhfeer^ en i^acgtme^cicn toe;
îpDegeeilenûie al^man^metûebiouUjfn / ofal^ b^outoen met De man^
gemeenfcDap Rebben j enDe ban ouD^ incubi en Succubi genoemQ δ'ίπ» ©an
S&efetenen flaat öö toe / Dat De '©uibel felf ban Kaomfe&e j^apen uitgeD^eben
tooiiD, JPaac ban De p^oebe Dec €:obecôen melö ijtj flecô^/ ûatDem!ii=
DaabDoojttuaalfgetuigen / onDecb^emen ooit t»el üinDecen/ en oneetltfce
iuiöen / en Die felf ooft aan De toberge fcöulöig spn / moet betocfcn bjo^öcm
§. 9. <©nDei: De leeraard onfecföerfteniiamt/ mpn^ baeten^ / mmiant
Dit gebOEïcn naDec/ Dan iU fie Dat ^anaeu^ ooet. ©at boojuamelifeuic
tujee (ïuii^en te bevfïaan : fo al^ ôij Dat ©erbonb befcü^yft ; en De üjecfeen Die
öe Coberaaï^ tn CobèwiTen Doen, ^« fSR boeyften de Smiar^s, van de
Te-
-ocr page 135-ΧΧίΙ. Hoofdstuk. 12,1
Toveraars (ίηöEfenfinmmtΜ Ööt ^joo^b ) Umö iU mbeiöeop^et ö^cEöfï
bcfcijjetien ; tm infau&eïtjEiö m εεεΠε mzt üecï meer bEfïagöö / öan iU ooit
bi] êaapfcfte ftftîptîeré iai^» genieriît öat £tij ρεη toooiitaam «öoDge»
ïm-DconDcïan^/ Ennabg&eipÖEn tïön Hutljer εη iialbgn gEtofglli^/ Dîî
bic al baai 116. jaren fa magijnien tîaat niafjsn I öat a^
fuïtîetoïtiiBCii ben fpgoteilantfcöen ïierften mtùî nitc oneigen spn. |Pu fai
m Den inöüuö ban fpn fcöipüen fto^teïilfe toeröaïen.
§. 10, 3!a't44i)0afôfîuiîiïflt000!tûû0gbaiî/ nullum mnfortiarium cum
Satanafedur^ commercium itt0i! > feque ei Jevovije ; datter noiï toveraar ge-
•weeftis, diegeen Verbond met den Satan gemaakt, ende fich aan hem over-
gegeven heeft, mt mcbonDt ÖffcBûpft βί) UOûK^ afÖUjf,
„ I. (grotöEcrerïei-ingeöÊfTEÏf^ öaufitÖiiófnecn Cefttn tn/ get 5Ö αιι&^κ
„ ΰ'οοαϊεοεπ/ oftujTcöenöebïUet!/ ef aan't ge^miclrej fa Dat ijEt nieeft
„ U002 anoercn tocrboifscn 50. <Sn öïct öan act)t Dp nicmant ü^tj. #m Die
KD£n0aeni)enDEt00E<5ceg|}«r^ ί seïph ηοφ eenô gefdû i^) qVïec'î gan^
„ fcijeKicBaam feaal befcïjeeren ; te btftm/ ïBaac ergen^ fum ren tcftcn
„ fcijutlt.
„ ©e ©oojtoaaröen öaiï Dit berb^agö brengen msDe: Dat fg boo^^
„ taan βαΰ affteieecrn / m Dm ^atan ϋοο^ «öoD trfecnnen cn bereECEn
., funen,- en öat öö ^εη βεΚρεη; ε» gtvoEpen jpnDe b|)fp|!ngen faï. ^at
öo£tönüanoo&/ enfïiiBcOecomaïüïatiJijöEn gtbleD.
j. öat fuïï tö£ü8rfpD^ befloten i^/ offect De niE«fcöe'^ anberta
DaaggiaanDen^utöEÏóonDofi^at/ oföen/ ofanDECgf iet Dat fyn eigen i^t
„ toaar Dao^ 't ï^etbonD op 't nieuta befitagijtigö too^ü.
„ 4, ^anDoetöijöen/ optpöenpïaat^aï^'tóem beïieft^ bergaDeren;
„ enöE tlU ceftenfcDap geben / ban 't auaaD Dat öö D002 fgn beBuIp en licagfic
„ beDacbenBeefe.
„ ^omtpD^roept fiij Ben feïf bö een / in menfcBeïtfte geöaante/ De»
„ fnaenaïlEeniienneltfe/ υεκΓεβρηεηύε : fomtpû^ûoo^ieiîiantbanfpnboïfe/
„ met betefeenins ban tpD en plaatji; niEt alle/ maac öie BtjDanöebben
" 3^ieöoo|ïtcïjaam^ (toal^ldö niet teï ftonnengaan/ DiengeeftBö
„ fioit ofpeecö / offaïbc om ficô meQe tc befmeereti ; nmalit Ben onfigBtbaat;/
„ cnboe«feöoQ|öEïucót.
,, 7, gnWebeï3aüenngeb8cfcBpHtBöfelf/ aï^'cBoofö; fnDeg8öaaös
„ te ban enen tnenfcBe of leïifien boft / of anïiit:^ / na't gem ïu|ï,
„ 8. ïBeneeD in't begin geDaan; cifcBtBnDaar nocô κη^ΐ fnfjngenfö
,, en DanlTen ter ceren ban Bunnen nietocn βο0,
„ 9, ©aacopgeeftBö aanieûecbanΒεπDeuïiböeien öie Bo begeert/ om
„ Den nienfcBfn öie Ben ia Den loegB 3pn ïeeD te Doenof liett Ben 't becfîiffeïf
>, ttiaften/ nietaanbieöingebantierDereBuIpen Dienlt,
lo. HitferagBtöEfEp^etbonD^Daetoe^atan tijonöeren op't geb^uift
„ DersOtEftenen / Die Bp Βεη geïeetö B«ftï in tueiften toeï Die ïtragBt niet fïeeftt/
„ fcBoon fö 't menen ; waar in Den ï^uïbeï Die fuïi ôUe^ \»eçHtt
II. €11
-ocr page 136-11% Ecrfte Boefe.
Jτ. mδάίf^Îî^rjaïϋεεϊ. WmtBet33ηberff^titKtîeïjfttgttïmI&9δίβ
^^uttid toffcïiipfr / fo M Γΐφ fifet en Daar tn't booifeiöc boefe ontbsïicn ïaat/
0fte ooft ÖuiöElia beciïïaact.
I « ©ac iöö DtfimaaM in menfcDElifee of anöcre sEöaatïte UEtfcBpnt«
^^atöofomtpö^DenniÊnfcöEn / Diffïcöaan óniibECbonDEnöEböcrï/ ÖÊ-
^tmen beûtBcïmt t fo Datfe uieineη jfjitr of öaar gctocefi te sgn / en Dit of Dat
SfDaantc^Ösbben; fonöecöacteciEiiSintSïaacBeiöi^SefcöiEö.
3« liBaaïöat Βοίε ooI^üjaailiiiüoo^DelucBtöOÉCt/ öaar fö toefen töiis
lm / of öaar ôn όεη îjsbbfn toiï,
4* ^at βμ Doo? öicnfl Dec Cobcraarji m ïîalïîti Οε raenfcficn ban be^w/ εtt;
ίοηϋει· aancafeen feiuicHfe b8cgif£in ôan.
î. oföcCobevaar^Doöi fgne firagfit / regfïi en ontocec
ΙοεΙ^^εη ^οηηεη.
6« Ί<©ε0ϋεϊεη ban anömn bÊCb38rpnöe; öie ικείπεη öat öe^
ftragfit opfiouö / ΐΒβπηεεε Οε ï^ejE in βεεΒίεΐ^ Banöcn : fa gelooft MJ öat
ii8€:ob€riiunti b(}topleninDegeban5eni|T8f8lf ηοφ l^cagiitigt^i εη öati8L'
eigen boïl^ Den Bal^ ΙοεΙ be^ce taat
§. li. ï^o^öfc mecflBctpbocïenöetSÊÏectben aan onfe fiant/ fd be8l
îj£ δεηηίΐΤε betreft; öat &ε geen ιοε&οιτίεηΟε Dingen ΐοεει/ maar fïegM
uit Bemfelbe gitï. rcBter De i0aarfega8r0 raeefi πιει Bem te caöe gaan/
in 't gεnε fö boo^feggen* ^atfe 't ooii ban Bem B^iJôen 't gene fij ban tegen=
tooojDtge ötngen/ öie becbo^gen jpn/ aan Den menfcB te ίΒει« Doen; al^
Katneïife/ mieiet^getïoïeny of iemanc betabecö B8eft* ^p fcB^Sbεn Bcitl
ιΐιεΟεenigefecnnjtTcVJan'iSraenfcBEn gcöacBten toet naüemaaï öö't iö/ na
fiungeboeÏ8n/ Dieoniöifimaaï^Daatinontcufi / ofmifïeiD/ of tenouaDe
jjojt. <i5nDefuîFb£rfiaan top Doo^gaanii/ tnannEermen in De fterften biö
boo^ menfcBen Die tn Bun gemoeD bElÏreöen tuo^öen. «öeene feetterp of
ïtnge in De föecfe / geene berbolginge tfgen Baar, #f men BouD Den ®uibel
boo^DentïicBtiï/ ofoJί'tmîntîaanboecöεrbanDat fioecïi, ^jnDienfraiDo^ö;
öeïl, J>cB|ift/ tcrpïaatfenöaacfebanDenS^uibeï fyieeSt/ beciiiaarö/ en
tot enen gronö ban fuïfe geboeïen geb^uifet, 5|ocB uit Def?ïf De reöen fàtmen
tuetaUfcnöei^iareflanffcBe/ maarraeejîaïIeliîcifÎEn fcB?pbec^ Boren fpzea^
δεπ ; Dat fulïïe raaD of Buï»e bij Den ^uiöeï / <©oû^ en Der menftBen bijano /
fQtUml ongεoo2Ïoofûi^♦ ^ίί(lεmmεnεcBtertιïε/ Datûeri|eidenen©ca=
δείεη niet aïtpD ban Den boo^tgeb^agfit maar bεeïmaal^ εεη
öer ^apen spn. îBant Dat aïfo Dihtoel^ uitgeblazen / Datmen Bit t»ei.
fel^ei'iifs geloben rnagB*
§. i OBeïpliebgeeö bJOiD ooft bij Ben De^5^uibeïii bermogen uitgemeten,.
Ö^am menBoaitertoinigttDpfcïen/ ofBii &an εεη ïicBaam aan-enin-nee=
men; Betf8lbeöerboeï:cn/ enbeeïfin^guelicn; DatBij'teerlïeaan «iBiiflu^
tf jf ; en't anöer aan berfcö8iöene menfcöen βεΟββη geeft / ban ïoelSen onö 't
j|«.€uanaeuefeit/ Datfe ban Den bofen gieïl brfeten/ 01 ban anffn^^eke
ΧΧΙί. Η ο ο If D 8 τ υ κ. îïg
ôsârâfbetïûlîsp* ^ât öc ^cö^ift öït acbocïtn ijön be^poftevij be=
Utflrgt ,· εηöat De ΦαίϋεΙ tn öe geöaante Dan ^amueï ticrfcBcencn ^at
fgnbfjluuïo\3eï<SoD^i tam cn toinïï/ otiev fieideacré / oVieC^ menfcBen
Qoeötnbïoeö/ ïyfetiïcbcn/ öooj't gene aan SloöSffcÖ'fö «ίεε εη iiiagô
Seïocö«Jiiïoo?ii£n. aan ü'^gpptifcöe Olotieraar^ tnlIllofe^tpöentDei
ncbMïen / toat Dc^mbel becmagö t Bet 5P / om onboUtiaafite Dtecen/aï^
to0ilTcôenoffïûnSEnU00?tt8brengen/ εη Οε goofölïoffen xt ^εΕβηΰεΓεη; of
1JmDoo^geföJinötgöεiûtεt)εrtoπεn'tgεnεi3an clDet^ geöaaïiJ toa^,· of ίεη
ΐΐΐίηίίεη'^ menfcöen ogen ίε υεεδϊίηΐιεη/ Datfe iwintn te fien't gene nieten
tó.
§.14. JBiDöeïcn aangaanïie / biemm öe Cobecaac^/ îBaarfege
ner^ en 2Bef üJEciöeriö in 't toetii fïet tlelïen î îIî en iïlnöe naatuHlî iemant uan
Uecfianöc / Οίε gelooft ûatfe aan fiaacfelDe l^cagötig JlBaar öat DE '^uîî
ϊίεϊ't ganfcp Ιοεϋϊι ö08t / get gene ük arme menfcpen ηιείηεη Dat fy Doenj
föDacBsc^etbonDtutTcöenijenenöeüea '©uiöeï gemaaiit/ fiem toecyWgBt
om fuii uft te toerftcn aï0 fïj begecten j toanneec ftj fiegijt^ öe Cehenen en om»
fîanôiglîeûcn te toecfe ΠεϊΙεη/Οίε öaac toe (iaan/geïgts f 11 Uan ï)cm geïeetö spn»
^n feït ©erbonö öocnfe on^ ijoo^figDteïil^ ojj ttoecDerlrpe topfe benietiien ,· te
toeten fo/aï^ m't Diet ïieffï met De toooiDen l3aπ^εnnεrtü0 feggεn totl/öie Dcc
in De tocrfianDeïinge ban 't «©efcp obec ΟείεβοοΓ-εη ίΙεεΗνϊ;ίρε Du^ af fefi^ijft.
Het Verbond met denDuivel is tweederley tmiddelbaar en onmiddelbaar.ofuit»
gedrukt en bedekt.Het onmiddelbaar of uitgedruktVerbond is, wanneer iemanC
in't werk fteh de middelen onmiddelbaar van denDuivel aan hem gegeven. Het
middelbaar en bedekt Verbond is, wanneer iemand gebruikt de middelen va»
den Duivel wel verordend ; doch niet van den Duivel felf, maar door handfa
van andere aan hem gegeven : het welk alle beide tegen Gody wett, die ons
verbied andere Goden te hebben, ftrydig is. Want ( feit βή een toeinfg beCs
Det) in fodanigen bedekt Verbond en is de toeftemminge niet geheel uitgeflo»
ten : door dien hij, die noch fo verre van de reden niet vervreemd is,
Als dat hij kan de klippen myden.
En d'open put ter fyde fchryden ;
feerlichtelijkbefpeuren kan, dat fodanige karaâiers of woorden uit henfelve
die kraght niet en hebben; en derhalven noodfakelik moet onderfoeken, eer
hij defelve in't werk ftelt, uit wat kraght lïj doen het gene fij doen. WanC
fo hij dat nalaat, fo treed hij bedektelik metden Duivel in verbond-,die beloofd
heeft dat hij fulx nakomen fal bij degenen diefodanige karaftersen woorden na
fyn voorfchrift gebruikt. Volgens dien kan hy aan die godloosheid mede niec
onfchuldig zyn. ^up Becftet ^enneïtu^ Vieclïaan ; en fo beeï aï^ ife etbaren
fiebbe I De geïeerDcn onDec on^ fuUen Bern öaac niet in tegen fpjfefeen ·, m Boo|
taft obec aï DefeïfDe taaï. ©e^gεlnfe0 in Dit fiuli tooo^namelife 0eoe=
fenö/ en boóen aiïenbecraaaïO/ fleïtDieDingenûpo^nialfeanûecenmeefiaï
opDcnfelfûenDoet*
ζ onfci;
-ocr page 138-1X4 - Eerile ΒοεΪζ^
Dnf£c^ci)|iffasï«töenï^/ bijtdie üicrïiei'BanïJC * llatuutïiSe/ SSut^
gerïiiic I βαύΐίίΐε / ^BuibelfiijE D^oonien, ^^efelaatflefoojt fiouöenfe Dat
öen metïfeöe üan Den ©uibcï ingegeten toojb / Doo? becoecinge fynec inbeel·
öinge/ en'tUoa^tocïiïEntsan Ι3ει:ίφ?ί&δεϊΐίΐε gcöaantc/ om Bern tt ontru=
^eneiuebttööi'en: ofooïïtaEÏomöEmtebccuoetcil ; geïpii βίεε üorcn toaii
öe,0 ©uiteï^ nacBtbecgaSennge gcfsiö iiö» gn gEboïgc, ban ΰκπ jgn fom=
lîiî'gs öan geüoeïen öat öe / iaeUien l^iïatu^ guïföjouiüe fa ϋεείοιη
^efué toilie geïEûen Ijaööe / üaa Den ï^uiüeï βεΙοεεΙΙ jg.
i ï6, JiBaavîlîViînDeniemantôîc ontrent al 't tsaoifa'De δεη ^uibeï irt
bfcjïanQ m iii'acjijt ooft ίιίείηδει: maafîten / ôanUâo^mfen tleinöoföl^cDott /
Öï£c Uooi genoeniQ /m op ijcDen De geer ^ntouiué Uan ^aitn in fpn bocïi üan
δε (©caïîtïen fieeft geDaan. iBant fitt fcö^pft Οίε aïtEmaaï aan 't Deöjogó ΰεε.
l^apcn toe / en aan Den ©utei niet met ai. ïiomt mij DagôEïî'ï
υείίΙ fîennîéen öecmogen taeinig acôten / enJaeele ( meet; Dan iïi ooit geDacpt
SabDeJ iibmen in'tjlufeöei; saefetenen of SetobecDen met Den geece ^aiïs
ïon αΐιεε een î Οίε in fp jf janfcö geffDiifce des Demons te Uetjlaan geeft / Dat
de bofe of onreine geeften Daar De ^t|)iiftuuc af feîaagt / niet aaDev^ Dan fe?
IsÊce ijefetcn toaïen / Diemen bij üe Sloüen fo tc noemen plagï).
17* ©oiöilSeniaiitcDefecpïaatfe ban't geuoeïen Defev mannen niet
iweetfeggen; omreDen/ Dat Deteen^Deeï^ niet befioeft/ en anöeröeeï^öiei's
na te paffe ïiomen faU ï|ïi befioeft giec niet / om Dat mpn oogmerk niet en
S^/ teüerMaïen toat men ban Den 5^uibeï niet en feit j maat toatmen ban
Öem feit t en Dat iU onDerfoefeen tjjjï of Dat toaat 10 of niet. ^icnboïgenDe
moet on^ 't ontkennen genoeg 5Sin/ öaacUii^ecacR^ geen genoEgcn in 't be^
Sfinf^Eïi nemen / booi Dat geboeïen / Dat Den <aee1ïen / en befonöecim öen nua=
ïien fuï&en.ftmgfît toefcô^pft, ^aac beneffen^ tiJll öft ûoS ban feïfhocö bor^
gen./ Dat iii wet ^cfiott en ©an ï©aïe boo^ öen Dagö falftomen/ ra fa Oaac
semant meecïö/ Die't gemeen geboeïen tegenfjp^eeïit ; toanneec ih in 't becs
tjoïg öe reDenen onöecfoeften faï / Daar aï Der anDeren betop^ oy fleunt. <©n=
DertunéUen ijeb ianocB/ eer ih Dit Deel fïuite/ artboo^gaasöenate fiett/ en
öer ©ngeïabigen met. Der $îri|îe.nen geboeïen^ bij tnaïfïanöeren t? ober?
ijsegen.
XXIIL H O O F D S Τ ¥ IC
Me voorgemelde gevoelens t'famen vergeleken,, brengen enige
Stellingen.uit, daar fij in verfchillen, of waarin fij 't eens zyn.
Τ ïîôebbet'eïïîen^/ na'tbêcïjaaïbanfóiïmïigetgebaeïén^/öebeti»
^ geïpiiingegemàalfetî eeriîbanouDeennieUje ïleiDenen/ in'tn,
Sagîtteï; Oaai;na ban foDen/ JIllaBpmîtanen en De iîîriÎ?eRen in D'eecfîe
XXIII. Hoofdstuk^ 11$
600, laren / irt 't 17. ôoof Djïuii. I^u toolgt / m taii Βε^δεΙι^Τ^ίΠ met βεϋ
^au^ûom εη De î^iateiîanten Doen ; en ûaatna Den ganfcöen βαομ» i|î£i" tn
faï 't goeö spn / D'oiDer ûer uecganDeïing gen^ om re fieeren / en ban acötcitn
naUarentoetegaan: 'ttoelHDoenöefaïimn fien/ Gattet nfet^ ΐβ toaaraan
öciaeeceiöUaiiec&ouD/ Dan't gent öan öe <Βΐφη Doo^gaan^ geïcfi-Deit
geïoofö f0. ïBant DejUi^otefïanicn öouDen aï laat ηΙεί öutöeïiïi S>aapfc9 i0;
εη mifTcDIen ooft nocï) aï rneec : öe Sîcîl^enen in 't gtmesn/ aï ^&t niet SicQûfciî
nflejûenfcôi^'î Degiûïimen IPaBoiwtanen/ alt gene öatmetörtgciaaf
aanceneneemgenaSoD (immers na ïjm öcnSen ; fean befïaan. <©0 fuïi
feggen/ beftoo^reî ooft fo niet ί ^attiaatnccStebEfîenî enôaaç UantsiUii
tiocô öïerna befcBeiöeïmer fp^eiîen,
#nDer£uf}c0cnm«mnipien1l£fei feggen / öat Swanneec lïi Dfcrt
becfcBeiDenofgemeengeboelientiananetfianDe ΐΜπίφα mûmi öaai' in
Biet t5erûer meen te gaan Dan tot fulften/ tuelfiei' finnen ηκείΐ geaffenû δ^π/
εη Die Dp D^n eigen tioïl^ boo? ïeeraar^ of geïeecDen stïn gracöt ; beQuaain
omanDereneennettbedgïjt Uan gob^DiEnfien gdoof te Daen/fa aï^ûatb^
βεπ meelî beïeöen en geoeffenö Ujo^îj, i©ant toat ö^t gemeen mili
betceft/ îîati^Di6maaï.éfaapffôofSaGôicÔof teïöenfti) / enöe tseet get.
niet; baat op en i^ geen fiaet temaken. SiafoUjeiutg/ Datmen üail Bette-
neBöedmagööenSentïan'tgeneDeötoaïenüefeDaveDenfii of Doet / m't ge=
hefijûiehe^îlHift Uerf!aanöaavafgeDoeïen« ©ienüoïgen^ toUife Biecniet
in BeBaaïO spn / aï^ genoegfaani onDiiUonDen ïjebbetiDe / ijoe maï on^ eigen
bominöefeni^*
§. 3. ï^ocDec faï Bet öan ter fafeöfenen /gier aï^ iet Dat buiten ttö^feï i^
tJOO^aftetïeïlen/ Dat Bet gene oo^fp^oniïeüiï ultBet ïleiDsnDom afgdeiö/
aïtoo^ Hit De ï^i ^cB^tften niet en 't g]^ toaac Dac ooit föcifïen ieeraar /
safï geen 3!oöe ieté gefeiö Beeft I öaaï Bó geen fcB;iftuuc op pafte : maar De
li^aag i^/ of Die Daar tepaé ouam / en in fulfien fw UerRaan uioeiï jpn ,·
ö0nofÔenmαgεïrδDεβîanίiûaarafaïfαtecoren quain / aî5î De berbeeïöinï
ge / Die fö ban De faafe in B£riTen>ö BaDöen / beiï ijerD^agen fton,
^aar öan fal öe Hefei; boo^af bij Benifelf oa^&eïen mogen / toanneet BÖ
ópBetboïgenDefïecB^acBt bjiï geben : tBaaiin iii ïiaiteUii aantopfen totl /
cerfl/ tûateirîEacrinDBeîû faertoecpt/ BetgeneD'anöereBouö ; Daaina taat
D'ecnèban D'anDm obEtgenamen en tot noeö beyouDen B^^ft.
eevfie CirifïenBeïö Biec en Daar gemeïD j bij SoDen en jPaBometanen nfec ber=
ïBO^pen ; en uit Bet leiöenöam gcfp^oten s^. üietmeöe uecbait oiWi tsac
öaaropbecDergeboUïöté ; BetSOl^ecinge/ B^t
I. JlBengeïoaftDgon^niet/ DatDe^ieïcnöecbeLfia^üenm ooltomfiseci
beny officBincnigegeDaanteaanDelebenDigenbertonen/ om Biîîpoftrooiï
κ erlangen,
m^engeïDoftniet / Dat De faïige^ieïen uit öenlemeï / ofDeï^etDoem--
Îifnuîter leliën immmueer bjeDerom ou ^arDeJomenj Γιφ aan De men^
. Mm j
-ocr page 140-ii/ê Eerftc Boelc.
fcBtn / tot öetfeïbitttoott of fcB^ift tc vjf rtonen î Ueel min / öót (!cB öeïebtttöiK
üjeï onoeding tccöiagcn/om bij afflcrticn maïftanöecco oy?CarûE te ijefaefim.
©e^blaastimnoofebpon^öc^IüDenniet; uocfi menooctötnfleenra
öieniï,
Î. firagftt Dcc SSiftoECtnigclooiö in^geïöï: iJtj on^ atîtïiEnù: gct
5nomö'afgEfcöeiöEne^iden(öfoniöc bofe «δεείϊεη uit te ö^puen; fa
al^njen gelooft/ Dat'EctemantafgEguEïö i^ï enöe toeten tegen befen geea
en&ecmiDöel/ Dan't bidden en vaften bat on^bcïleece 3efu^ fieefc seïcecb,
ïBatö-i?:!!.
I. becfîaan totj mebe niet / bat enig menfcôe beboegb 1 Bet 5π ^^iet
(ïec QfExorcifia, Datt^ Befweerder tn 't befonDec fo genoeinb / peg fuïjc aan
te matigen/ of t'onQectoinben : fcöoon Bet bij bc cecfïe fönfïenöeib of boa|
«ïBoö^ïicagBtgefcBieb/ ofopmenfcBelr^ aangeben bloteïil^ iji nagebootfl;
btigioöencn JIBaBonietancnIn't geb^ui^ getoeclï/ en bij alle ï^eioenen 35«
pleegb too^b.
geïöoftmen bt} on^ niet/ bat toao^ben/ namen/ tefecnen/ ge^
beetöen/ fcBoon uic be ^cBïift getcoii&en / baawoe fecagBtig δρη : Bf15g
uitöenfeïbe/ ofboo^infïeUingebanbcföeciï,· bie Daactoegeene wagBt ban
OBob ontbangen Beefc»
Slïlenbeftoeettban006ben«©uibeïbijbenfiinberenniet; geïpismettHi
»t ^au^öom boft^ llutBeranen boen bat mebe : maat met öie meintn^
ge niet geïpk be ^au^gefinben / bat be 55uibeï in 't fttnb W of boo? be &<?agB£
bier tooo^ben uitgeb^eben too^b j ban aïleenïifi ( fo fij bat becfcBonen toiUen}
om öOuböeiö ban bat geb^uife / aï0 εεπ onUecfcBilbsc faait.
6. ^^utiolgtbat toij/ met Bet j^aupDomin al'c ouecige becgcïefeen/
♦t onb8cfclje«ö bat ban nocB bïpfr / tuffcBen on^ en aïle b'anbecen befien^
I, JCnbtcflagBbaïKöeeHen/ battuffcöeniiBioöenü'^ngeïen/ofeniarinö
licBaamïpfe m ; geïpfi Bet beiDe bij De Heibenen en 3}a0en / en 't iaatjï ooft bi
be ouöe föciftenen geioof b getoeefl / too^b bij on^ niet meer ecfeenb,
x« SClfotoepnigbal Beeft'et bn'tgebo8ï8nDnfec ftecften/ batmenaSobof
<i5ee|î met bejite^ten pac8,îaan<Sab/ôat boIfiagenï^eibcnfcBtEn bat ban be
<ίΒεε|ΐεπ3ΐοο0ίεΒ.Τα maar bΌ^bε fóciflenBeib Bier genoegfaam b^i] af toaö.
j. i©iP geïotien oofebien berfcBeiben aart ban Cngelen niet/ booibe Soo&s
fcBeïeeraac^opgegeben/ en boort üeiöenfcBap ban oub^SBec/ εη nocB Be-
ben onbecReunb. ïBelii^'ttoaai;/ bat^api{lenbiebeι:fcBeibεnBeibl}ano^
beningbetigngeienecfeennen; bocBfïellen bat becfcBilin't toefen ban bie
<6eef{en niet. ^o mebe / fcBoon Bet obérai in 't l^au^bom nol \]an aliecBan»
öe(!Bicèlïenft)006t: fulicecBtec i^ (geïpfe XIX.§. 7.17—XX. i, z, j. int
b^eebegetoonbi^} aUeenIiI{inaanfIεnban be μIaatfεn/ jβεrfonen/ toecl^itts
gen: bocBgeenfin^banbecfcBeibenaactenooifp^ongtebecftaam
4* ï^aïgen^ bien gelooft ooft niemantmeec/ BÖ 5Ü l^aapfcB of ^iotts
iïantfcB/ batbeaBeelïgntoaadpfe/ enbe uit Bunne eigene nature teelen: fulie
nocBtan^ bt) aUe ï^eibenen geloofb / btj ben ^oben aangenomen / bij b'eeclle
ï^rijïenieeraöi;^ niet gcnoegó toeevfpjol^en/ «n bg fommigen uitbiu&fteïift
ΧΧΙΙΤ. Η ο ο F D s τ υ κ. Wf
η. ïïIlaatiicïleiDEtiEnbEcfcBtiiEnöflnöigioöEn/ ϊίΐη'ίΐίΐΐδη inîÎSâfîOi
«ïctanen booinatwiiiî ίη ttöcc fîuiî&fm
1. ^atfcôtn?îinEc8oo8tîEa<aoDmft öe meerDete m mmöcre/ goiöe m
iiuaDe<©aöEtï/ bencffeoiïöc^iPïenöErmenfcBcn fo bectoeröEïpïi Doo| maï?
èanöeren niengett / Dartcc 'ttinDc Uan ibecB ^aav ttQtn ^ooö in
fionittaan mtï öcn iîcifîen ïjiec in rcn^ / öattcr maac een (©oö / en aï tcat bus^
ten Bern re binDcn iö fpn fcôtpfgï m*
2, 55fltfeni£t anten öeï^enfcDen ïicateim tot «Êoöen maSen; (öatöoet
men troutoen^ mtt De ï|fiiisfπ tn 't f^au^öom ) maat ooli öe mm tocöec»
oiîîtotlBmfcBent mitsten 08ί(ε<ί5ο0εηίίεΠεη die uit JüBenfcBen/ en toe^
öecamme JPenfcfien Die uan eoDcn afgeïïomrn 5pn. 't paujSûom jîaat ijiec
meöenocfinletbïanftt t)ei'mit^öunneï|eingenïnnei)Iaat^ ΰεε Daimonese«
lieiîienféôe gemaafete eoDen spn, jBaac ött fufter lïri(ïenöom ( gelyH iit
öeftnoafeöetouöe toa^) maafite nooit <iBoD tot iPenfcije/ nocfite Viecöief
ooit JIBenfcBe tot Φ00*
8· giet^iireceUenüJEÏ / baar &e§|>|Ote|ïamEnfEÏt!enoc][| niet eeité in jiinr
en oaaranöec^ 't^^au^Domnieröeecrtleï^nfienteïö / fanit 3|aöerien3Tï§a=
gometanen/ mït^gaöet^'tganfcöEïïeiDeBöotti in ffamenfîtait^ J^ulici^
'tgeneöeü^ciüenen de Dp tuuiaehus van de Befchermgoden ; Df îpîcitlcnen
Inn ÜUÖ0 af de ^ngeUs tuteUribut van de Bewaarengelen gcïOUen» Sàlj Die
ban'tpau^OomfîaatDatbaiî/ öebben töijfïu^ gepen î bî)Qe^;?oteftanten
öïo?ööaacopnietfobeeïtïaat^gemaaÏJt ; infonöetDeiQDie ban De ^ftanfcBe
in i^ettttlanDfcBe of ^toitfecfcfie belpDenijTe 5pn, ^ocDtan^ δΡηΟεε otiDec
Bn^toel Diefulinieöe toeflaan/ Boetoeltoiinigen ·, of Die Dei- niet beel tegen
Rebben* ïl^atiwntegeïobenBeeft/ ftaaton^ in BetboigenDetefien. βη^
ijmulTcBenmagBboojaftöeïUïOïöenaangemei'iït/ Dat bij De aaonifcBges
^nDen / tmniecö bij öe (©ncoomfcBe föcilïenen 't gene befen aangaanDe too^ïi
geïECtö/ meetlopDebEtragBtingeDecftennifTe; maac toeintg opDeDaaDen
ïeeben^ topfe aan feomt^ î©ant men fJEt feec felDen / of bgSan^ nooit / Dat
enige merfteigifee betïofjinge of becD^uUfeinge ban een boïfe aan enigen 45ngel /
öieDaacafDeboogüofbijanlisp; maar toeï onmiûDcïgïî aan eoD0 boo?=
OenigBeiö too^ïi toEgEfcB^ebcn. niet: Dan Beeft Bet bij Bet ^auj^Dom
ö' een of anöer stoten l^eiïtg/ εη toeï mee^i JlBaria of Bun ïiebe ©|0Uj geDaan.-
<i5en J^joteftant/ om accwn paapfcBcn ^ant Die ccr « gunnen / jjatï Bet toerfe»
bûOjiBoDnÎEt/ BÖfeB?Pft«tWfbfraanDen^uibfïtor«
9. €en onbEtfcBeiO iffer nocB te merisen tudcBen't ïl^eiöenfeBap / 3!ooD-
en JfKaBumetijgûom/ en DeganfcBel^rilïenBeiD. Sn'tgebguihüecCQberö
en ïBaarfegginge i^ Datmeeilgelegen: toeïfee boïgen^ eigene gtonöen bij
ö'cErjïenDEUgOeïift/ Boebaeibeeifmiimi^biiuiiit ,· bij D'aaDerengroo^lofDen
tot bele Dingen öienfïig; bij De laatiïcn ih alïe manieren boo^ onïirîîîelpiî ge®
Bauöen too^D. ©e reöEn i^ : om Dar be ï^eiOenen Uaoj «SoDcn / of Decfeiüec
Ï3ienaar0 en gefanten BouDen / Die bij 't fócilienoom bopi onreine (Seefien ge^
aeBt 5Pn ; εη De goöen met De JpaBometanen meinen/öat De ïionfle Der Rab*
ba aaiöeninbiaeUDÉï;i§ceirEnaïDatgEne.Ooet Datttien bijon^boo2 toberen
boud,
-ocr page 142-•ijg · Eerile Boekl
ftoub« ïS^eï ¥ ïsaöï / öfit ooii fcïf in ijeiDcnfftje tpöett / öc Uathematici, ööt
M Wiskonftenaars UHt Öen VemficU, Vergiftigers geipiï 3εΐ:ε?5εη0 / επ aïö ΟΠ^
betamdîiî bevboôen 5iin gctocetî» HBsac öat ttiaren fuifec / Die öe iîonfîmi^s
D^ullîtfn; i»d?ïêüaavteöorÏn mt άΠεεηϊίΐΐ taegeïflîai/ niaar ooft Uîfl in
lîôogtlei· eecE toaé geVeeeR. sai) örn ïiîcjjlEnen Οε naam Uan Mathematicus
nu niet mvc ^uaaD ; maar 0ίε tiau Veneficas bεöiεDε naoic îoat .
töii ίΐ32εϊΐεη m üan ΰε ίθϊΐεπ fïegö^ ; met toooiben βεϋίιεπ toi? ntet υεεί tg
öoEHï àtî't DcrD8S5oe&toirîfcrtît8j3atTe {iom8n/ ΰβίίοΡάΠΟειΓεϊυεεεπ
§. ΙΟ. Haat oné nu εεπ0ficn: toaarin ίίomεn öuflang aïïemenfcöca / ^tU
ΰεηειι/ ^joDcn/ .lllBafiomecanen / οαϊϊεεηηίείΒε ^ίείΤίεηεη/ ÖQQmfcijeum
I. ^atCEi: οΒεείίεη jpn / ban <iBûÛ εη 1lic0aam οηύεΓΓφείΰεη. î®ant aï
tó't 0atf8 (aïö geffiû ) ΰοΉ anö8t flagfi Dan ^εεΐΐεη O^oratit ,· ΐβί δε^
Öooit tot βεΐ ΰειίεδίΐ : tog [ρ^εδεη βΐεε üan't δεηε öaac toi) eUe ren^ ία
^atöitfeïb8töartU8rrcfïciöcni^ï fαmmίgεngeBεεf op fjtô f8lf fonbsc
licQaambeflaanDe/ gεïρ&ù'<ί2πsεlεn3J3n; anû8cenûaac εεη Itiôaammcôe
tiirE8nigü !é/808iianig onfe ^ίεϊεη δΐ>η.
4. 5^Βί0ε<©εεΐΐεη Οίε geen eiseulifBaamïjeDöen/ fanniiigc Den mtnfcBett
SOsD/ enfommfgeguaaDspn.
s « De mεnfcfiε oaai'om toeï öoet / fo Bn bcc goebcn / öat îttt «gngcs
ϊεηΰΛίεηδίεΒθρίοεϊΐί; εηΐιεδοίεπ/ Dat fjS b€ ΐ^ιιΐϋεϊεη / αίίεδεεΓεη.
6. ©at 0ε ηιεηίφ na öit Î8bcn't arootfle fieil of οηβείΐ te b8cti3acBtm
tn^gelpö De Zkkn tiîx betiio^toencn D'ieoe boo^/cn ö'anöcre go£&
tnfteiUgspn.
t^ 't nu / Öötfe ficô obet 't εεη of anûci; tluli ηίεί ebcti ccn^ beïhïatra ; ges
ïιaïîOatm'tbεfαnûεtôίει:εnûaacgεtαonöi^î ïjet i)ïî?fet nocfitan^/ Dat fa
ΐΘεεϊ alö 0ίε in ΰεη gtonö Dεttεft / fij Daarinnc mεt mamanöct;8n εεnigô
2nn. <Bn Du^ bεïε jij in't feojt s8m8ïD/toat onöccff öeiö en toflt eenparigBeiü i«
βΐΐε Οίε gebotltn^ mt nu fîaat on0 na ϋε töaaröciü ban Dit aiic^οπύε^οεδ te
ϋοεη / Daar óEtttoeDcSöOife toe ίπεηεη faï« «©nöfctuflcBen ïaat οη^ί gaan
Ufml toat on^nocBboo? B«nuit artboo^feiûete befïuitentîa.
XXIV. HOOFDSTUK.
Daaruit maghmen verder fpeuren, waar't van komt, datmen on-
der'tKriftendom, enbefonderlikdc Protcftantcn, fo veel grote
dingen van den Duivel feit.
Ρ €t top met Bet ttoeDe lioeft tot onDetfoeft öec regBte toaargeHi
•"-Obivaaan; fo laat on^utt «rtgcm Dat tot Biet iJij een
SC®
-ocr page 143-5QCIV. Hoofdstuk. 129
S^aaïö/ beïnëemcn/ uittoatooifaafeDatgcViocÏEn fp^uit tratfoöïgmKen
nimiant mtj ontkennen fal/ Datbftjuaamspn/ om Den menfcD in Datge^
bOEÏfn u Ιΐείϊεη of te lïcrften. j^iet Daat fitm öe ^cfi^ift of mm uit gaac
felf toe leiû t maat Die üan είοει^ί aangekomen δρη ; en /φοείκεϊ na iSeöen of
^cDiifturenict getoetii/ eei!tei;fpnetoejïcRiiningeUan langer öanöberfere»
gen Bêbben. toii iU cecH betonen ttWmi Dat getuit De feenni^öec
j^atuuc/ofuit öe^cB^ifttoan^oö geopenöaatüniet fiergefoiwn ié/ fiec
gene Dutten ^cfirift of öcDen Uan De^ ^uiM^ grote fi^agïjt geïoofö toefü t
tnöaarnüöenooifpa'ong/ toaaröetDanuitrgtï/ te iïennen geüen.
i. i|eteer|leüun6tmtjöatmenl!ciötcï|pfe befpeurenîîan/ uit Dien Dat
ItïenfcÖenüieöeöeöenof^iDiiftucemmflbanaUen uiagBiig syn/ Dan aï»
faïlie iiingen 't ιιιεείΐ geïouen. gemeene man / De δίηύειεη en D'oube tojjts
ben έεδίΐεη Daat ΰεη ûfepfîen inö^ïi ban* i^oe meer geoffenö ban beriïanD/
80e meer beïefen in öe ^cD^ift / Doe meer ecbaren Qooj bEcfcóeiöen oefeningc»
tn ontmoetingen 5 fonöeilinge Daar bit aïïe^ t'fauiengaat: ïjoeminDeries
mant Doo^gaan^ Dat geboeïen oipft. 3ïii fegge / öoo^gaaa^ : om bat ίδ niet
ontfeennenbjtï/ Dat ooft toeïgeïeerDe mannen / enbie ontrent anDere faften
uoo? ueeïerganDe onDecbίnöίogε g8aefenO sp/ficD ««De Daar aan Ι^οΗΰεη; ja
jgun toerh noeg malien honnen/om 't gemeen geboeïen te bebe1ligeu,fo al^ aan
SSoDpn / aan ftoning ^aïiob / aan ^anaeuiS/en önDeren genoegfaam bïpfir,
JBaarDatfalmen/ mpn^eratfiteni/ aanDecfelber fonöerlinge ftnïp&Beia
( gelift eïfemenfcööefpneöeeft/ Die fiem tot Bet een/ of'tanDer boo^luerj]/
«a bèfe of gene 5pDe treftt ) toefcBipben moeten, Silan toeïfee ftant on^ Die
öan neigö/ Daar faï't beriianb ficB meDe boegen/ en aïlefiragBten infpannen/
omDatUJcrïicnenfeBgntesebenj toeïfeenfu!fteenfcBapber/ boo^befonOere
geneigbBeiD in fpn ooiDeeï oberfieerD / boog toaarfieio BouD, ^ocB öat af
îpnûe/ fo en malien bjeinfgfuïïterfcögpber^ niet/ bat mginf eggen ia'tQt»
itiein of op B^t meettter beel geen tnaarBeiD 50 ; fuljr meine dat mg niemant
èier ontkennen fal.
}. JiïScnfaïmtjecBtecmifTcBïentegentöerpEn/ fobeeï aï^ be l^atuuc
ftetreft/ batöetanbcr^gccncnoo^fp^onft B^bben Itan/ Bet gene 5|eiDeneit
en JFilofaffn / bic anOer^ geen befiulp aï^ öan ^atuuc of lïïeDen Baööen / ooit
ofooit Daar ban geleerD of nagelaten Bebben· 3|lifïaDatgeernetoe: maac
toat Bebbenfc tOEB Daat ban geleerû? 3fil 'tgene bat töö Βίεε te boten gcften
)cbbeninttcnBaofö|iuiiïïEn/ tufTcBen'tfettlEcnttoaaïföe/ metbeeUn bee-
crBanOe fp^eufeen en berteUitigen betoonD» Boe öat Bangt of ftleeft /
iaat fo beel en beelecBanDc ïeetingen en seöen jpn/ bat fiEteEnieberlBeï.
^crBalben opbiejpiiofofietxjeiniglïaat^tc maften/ biena'0boï]cboo|i
ooïbelen geftöiiit / en boo; 't beb^ogB bet papen be(iaat. m f ilofofie
««een en i^De gtonbflagBnocB be bjon bet B^Ofnfcfi^ eob^öienltennfer,
^noTofie bant mhptu^mmui ofçmaWii bcttJaan/ «i^t
lî^o EerfteBoek.
boogoo?tiCÊÏ m onlftunöe bii'mengö. ^c bicf^ en fcöiifi tûû| onsftoane bîtti
gen / en De Uaa^baiige ö^ïift tot tigttiE nitDcnïiingE / om öe ontucECftaanbare
niogentfjetö / öaarmcnoo^edtDat onö't ouaaD ban ïiomt/ tctoerfocncnî
0αεη Dsn menfcft^n mtüöcïen te tBîciî iîfïkn / ΰίε fn fcïf maar ïjalf of niet met
0Ï üeclïaan. Φίε ften beter keren fauDen / txsiilen 't famniige niet Deen î
maar 'c gefietsn uooj ficfi beöouöen / om te groter bao^toerp ban 'iS boïp
acijtinge en btrtoonöering te syn ,·. geïjnïï bii ouD.é De Magi toaren / en i)eöen=
öaagé De Bramines en Bonzii iiocÓ lilnDcre ban opregftïer inboriï öer=
ren uit De borfï niet fp?e&en / om niet in öen ïjaat ban 't bolU te rafen j gelpit
^ocrateiS / Die om fuliien oo^faaiï Doo^ bergif om 't ïeben guam.
4. 31>e^moetmenDanooîî toeten/ Dat niemant ooit tot onberfocfe of
oefening Der jfïlafofiequam/ oföijiöa^aireeöébanfeinDjïbeen afin D'een
ofanDre betracötinge ban booiouDerïiiien eaüööienlï opgeboeö. 't
oo^DeeïDan oaacutt gebat / Dat b^agijt ï)ri mee ter fclïoie; en bonD Daac
tneefïeré; Die geiji&faamQOfiijun eigen fiaööen/ öetsiiöetfeïfDe of een an»
öer. <©oo;ï een feïfûe boa^oo^Deeï De^ meefîer^ too?D De leerling noeö te meet;
öaatinberfïeri^t; maat fo Dat becfcpt/ faïBoficD Daar Doo? berijoerrem
ïf je 't 50/ fo bïiJff Dué Doenöe/ fpn ber|ïanö beDo^ben/enDe tooiö fiet langii fa
meen ^a'tnoDtgtoare/ en ooft niet te lang magBtbaUen/ fouöi^öitöe»
fcöeiDeliïiet tonen / Dooj foDanige te noemen / Die Daaraf De feïaarlïe p^oeben
ooit gegeben öebben, JPaac ih Denïïe niet Dat mij Dft gebergö fal toojDen :
om Dat öet / msn^ beöunftenö / iilaar genoeg boo? ogen ijet gene m feg^
ge, aï BaüDet iemant nsoit aan anDecen / befonDecliiï aan ongeïobigeit
befpeucD ftp faï Bet aan De Sjiflenen / en aan fiemfelbe fien. ^e Domme
Ö^ift tot «aoD^Dtenfï / of't gene men fo noemt / gaat Doo^gaan^ boo2 De ficna
tHfte ; fonDec UjeïUe echter ganfcB geen toare «öoD^Dïenfï nocB ©oDfaïmöeiö
betïaat. ï|et gefigöt ban on^ berfïanö öat fet ficô Oö Die b^iU / en getoenc
Daartoe; fo berre Dat öijöönbECboïgen^ buiten Die niet fjen en feón oflnii»
g^oo? Defelbe fiet benebeïö en fonDer Dat befiuijp ban 't gïafen oog (gci
ïplï ίδ nu tuü fpiefeen ) i0 't gefigfit Doo? ongetooontenocö te ftoah / en fian
geen ïic&t berO^agen, ^uljc een0 boo^ ai Dier aangeraerht / fal on^ fîiec na
ποφ meet te paffe iiomen.
§ 5/ Üeteetffebao^öOiöeeUïomiöinmenfcóïttfiiiiclfeinbfcBeiö aaa/ Die
Daac iTieDe ttoeefïnié ingenomen tao^D. €et|ï m fïjne ecrfïe onnofelBefö/
toanneermen 't ftieinc hinD / om te tïiHen / met buHebaiten betbaarD maafet^
Bet Doo? töooiDen of Dooi tBerften. eetflen inDjuh B^eftmen al ban
oberiangbebonDen/ DatDe Diepile boren en De DutDeïfFte bormen maafet;
Die Daar aa befïBaarïiït baïlen uit te graben. ©an boo^tö toanneer De hin-
deren op titaat en onöec 't boïlï ber^eecen / fp Boten baf! bp alïe Ding; Deti
3:^uibel noemen / bap^utbeï/ ^pooft en Coberp becBüïföi ia û'tâiîieï^
feïf/ of meefterp ïiwnneu fommige ( Daoi airebeMageltftcnmi^b^U!fe^);iJutts
«e Hinberen of leeiïwgen io Bu'i^ of oP öe tötn6eïjö niet be&gben of bedraden /
Dan met öuip ban 3Bu ibei#ti0am ; Die meer Dan «ϊΒαδ^ί of €Ô|îtîu^ bp Β^λ
in't gebiuîiî / enQe ία üeu mono SfîiB öejïoiben j^»
XXIV. Hoofdstuk. n^
6. fcfjooï SEftoniEiî/Boog of leeg/ öaac ïEertmenijan bc Daimones επ
Bun öEöiöf utr i^f ίΰεηίαιε / fo Φ^ί^ιΓφε aï0 Hat^nfcBe Ιιοείιεη u^p toat Disi;
aÏÊCcmen tat ö£ ipacuïtEiten / öat i0 öoofö-tUEtenfcóappEn / fo bed 't gcbjuffe
Öe^le'oenffaanbdanst/ geboiDrrö fcoo^ö ; ensijnöElfleïfcBceoöcnetKöoDmi
ηεη / aï0 Pluto, of Vuicanus of Prorerpina, bc j£ugö al t|OEg beSenö/ m 5P tot
fecnniffe DejS toaren töo^ö opgdetD, iefen εεεΙΙ eu meeiï De 0ίΐεϋεη/0ε
öeDïcijtf π en Bijtorien Der ouöe lö^rteiien en Ctonieiuen / met ïiiagt Uàn tooti^
îierteficnen ban 5^<ïomen en ^efigöten / uit onöeraacDfciie of ^είδείΐεη plaats
fen in De ucfît / tot betfïen^ tor gebulö. €n foDanigc üentïïingen UJo^Deti
fcBfec al]0! Cbangeïien geloofö, ï©at feg o^bangeïten ? toaacoiii in pïaat^
Dei' «iBbaneelien niet οοδ ? îBant fo û'ûuDeré feïbe niet goDb^ugfitig spn / om
Bunnec iitnDertn onDectop^ op 'c {îuîî ban eoö^ötenjï en <ÖeioQf in feui.^/of iti
De ÖuftfcBefcöoïEn tEbetïeitenjopOeHötpnfcüe/btetot De geïeecDiîeîû ge'
f£]Öi{«/toeft tf nietOat onDei: 2,5, boeöen meei- öan een ofttoee sipn / toaarin öe
gronDen üati öet ïs^itie-nDara Dec teelt jonftBeiö löa^Deii ingefcDetpt* öan
uit De Triviale fcöoïen geipiimea Die noemt) tot De Univerfiteitencfoöe naam
ΰει; öoogfiefcöoïen ï0) honit op te gaan,ia feïfji beeïe Die Daar af fioaten/b|en*
gen uit Defeïbe DonöerD berffea uit iocati uö/<i^biDiuö/©etgiïtu.ö; en öonDetö
fp;?euiien of bertetïinge η uit De boefien Der Het^jnfctje of Der eiieiïicBe ïfeiDe»
ι.επ teQui^/ tegen tien of Diiniiaal^ erae fp^euïi of leffe uit iBoD^ piüg
ïPaojD.
§. 7« <©aDettu|TcBen fiomenbe op De Hniberfiteft / fo fiet men meefi öp
jeugd / öepIaïïaïönuontl»a(Ten/ Benfeïbeïeeraar^&iefenna Bunne eigene
BegeerliftBeiD: 'tttiel&|0auïu^onüei'öegeb|eftenbanüeïaat(ie Dagen teït.
z, Cim« 4: Î. illien geeft Ben ful^e oefeningen en leflen / en obet fuïlic boeftett
al^ft)feifbege8cen* €nDati^mtn|ïom te ïeeren De ^cBgiftuuc becflaanï
maar meeft aï om beneffen^ oe betfcBiHen Dec boo^naamjîe fefeten / 006 booî
fil De befonDere gefinûBeiD onfer eigene leeraard ( Die Ben Doo^gaan^ aï te feec
banmaïfeanûeren btrûeeït) te mogεn toeten. jeugDige nieu^gierig»
Beiûmaafet Ben jeufeerig na Die Dingen; en't jonge bloeû/ Beet om te beeó^
ten / maaht Dat fij meetl op Dat gene beDaeBt ! toaacmeDe ftj Bunne spDe
llaanûe Bpuöen/ D'anDeren toeecïeggen/ en Den aanfiang BunDer meeller^ fïjie
Ucn mogen. ïlïamt Bet öan ομ D'uitleggtnge ener ^cB^iftuurpïaat^ aan / Die
tooo^ of tegen Bungeboelcn inüeifHQfoftcof<®oöBeïectOBetötiao2DBecboo|
oeb^agBt; Defeonjl en bipt moet Dienen/ om Daar Dan Dien (ïn uit tcBaïen/
Die ter faiie Diemen boo? geeft öienlïigB i^. ©e regBte toaatBeiD toogD aï^
tueacBeiD niet gefocBt î nocB De ^cBiift ofiJieûen beeïtpD^ anöec^/ aï^
om dl^ D^^ f2?ne met Denmee{ïenfcBS>nt>an tuaatBeiti bel^leeûen / ïujge*
b^ögBt.
§. 8. op 't boïgenDc acBt geeft / faï mö ïicB"ïî?ii Btec in geïoben,
êul&en ifilofofie aï^ iemantin De ^cBoïen Beeft geïeerD / fuïften uit*
ïegginge of bertaïinge brengt fifj in De 't ÏPa^ 't becfianö
banfCriflotele^/ Dat De bier ifoofolîofifén/ oie men in't liatpn Elementen
neemt / aï^ SHarDc / l®fltec / liucöt m ©uur /ban 'f i^icvem^ miöDdpunt
ii 2. :i na
-ocr page 146-i^a Eerfte Boek.
na boiJcii toe / 6jinsöto|afe in maïïianöeitn gefloten t fo öat b'^acöe oti^
öerïfit I Dotoen ομ met ïBateren Dooümengö ,· öaarnaöe Hucgt/ Die örfm
ffiatö-en îî^atetRloot oniUangt» üJo?D ban aïlen tocgejïaan, Jüliaac
Daai' bavien of onifienen nieint Ötï öat fï£& 't ©uur gepïaatfl öfeft ren öat öan-
bccöer Seett De ï^^emel feïf / in Ueifc&eiöene Dçctoerffeïen/ 't eene 't anöer influti
tenDe I becöeeïö/ ixiaacin De il>onne / 3Il5aan εη Stenen jpn / uit fionDece ftofs
fe / en Die in jicg feïf ooft onbeöerflih ^ïj / belïaar, ^ie irternrttodffelö acQt
gij Dat Doo^ ^lagBt Uan bîjgetîEÏDe «ôeelîen iaarïpF / maanDeip)^ en Dageïpjc
ronöom on^ gaan. <©ie Dit Uoo^ isaac of boo? toaatfcöpnrgrï gouD / fal
meûelîcôteïilîgeïoben/ DatfïcóöebofeaBeftïeninDellucöt beifiouDen,· al«
fo D'anQere Deeïen Dan Dit ronû uoo^ t)en Dan aï te fuibeje jipn. Heefl fuïft ten
Dan in De ^cftgift / ban overften der maght des Luchts, i·. i. Of geefle-
lyke boosheid in de Lucht, <iEfef. 6:12. ÏJfρ ttupfelt niet / of ^aulu^ moet
lîan?l;titîotele^geboeiÊn5i?n; enöatöe^^uibeïoföe bofe OBeelïen Dooj Die
öJoogDen te becfïaan i^eeft ieinant in^geïpj;ban ^lato^ Daimones gelcï
fen,· öpmeint/ DatDanDe^cB^ift/ toanneei* öpDaacöat tooogD tnleefl/
00^ fo berflaan moet 5pn : fónüec een^ te DenRen of't anDeren ooh in Den feïf^
ùenfîn berfiaan fieüben/ toemet boehen BeDennietbooiBanDcnsgn; en of
De^oöen/ tjoeïiïectaïebanD;entgöinüe^ÊÖ2ift afb^umt tooaö/ öat ooft
»ameninDenfelfDen(in«
9. JBen Beeft ôetgeenriiiôtJ^ecniô te öcïjtcn'i gene iS tsan 't «Diuife-
öec ifiïofofie in Defen Detïe feggen toil : Έ becfp^eiD fîcô obérais H^anneec
(iTojijerntcu^ ïJailïtïiïanöbanDe^on; en ÉaiDWoot^ betoegrnge met
S^agÖt ban reDensn bttoEeiOe: bz genen/ Die't met ^töïcmEuö Rieïöen/
nieinOen Datfe 't Waadilfe-inet De ^cijjift üjtetïeggen ftonûen. rïgaat Die
Uoort anDere geboeïen lïonGen / iatiienmeöecaaütot De ^cöiiftuucpïaat^
fen / om Die anUec^ te becïiïömK iBelgîi Degenen Die geïoben / Dat öe menfcD
ïnfpnen fm een ^enfebeeiö Beeft ban eoD / gelpR Defcarte^ ïeect: öy fal
öatoo&bij^auïu^bjnDen; en in Defen fin becfïaan/ 't gene van God kenne-
iyk is,dat is in hen openbaar, want God heeft'et hen geopenbaard. ïitOm. lï i o,
^elf^ ilTec iemant getoeefï / Die 't DerBaaï Der eecfïe ^cB^PPinge «©encf» i,
na De gronöen ban ^iacte^ (Dat i^ tegen De^felf^ eigene meininge/fo aï^
Büfeïfbeïpö) betMaact; in een öotjciien Dat Bö cme/mx Μοβϊζαη^,· Dat
lp" Defcartes met Mofes ftemmende noemt,
§. 10. ^oaiö'tmetDeJFiïofofiegaat/ fo ifTet met De eoögeïeeröReiti
οοδ gelegen, (i^ecfl δρη D'ouöbaüec^ / fo noemtmen De boo^gaanDe en meefl
ö'eecflc leeraacjS ban DelEïeca/ om Datfe in ou,D£i tpDen taaccn ) infonDer=
gf iö in 't 3^aufoom / Daarmen Bun gefagB naafi en neben^ <ίΒο0# ©oo^ö
becBeft/ met Die becDo^beneiF^Iofofie ingenomen/ minfïoi» 't uitleggen of
ijectaïen Dec ^cB^iftuuc becDacfit geUjeejï. JlBaac of 't toaö Datfe geloof»
iîul^iiienbetBanDElDEnDie meejlbettaifî toici-Den; of fij maaïitcn beDuiDin^
gmopD^cen gene jjlaatfenbanDe^cfl^ift/ Die blote Dffpiegdingentoaren/
EntoepafTîîigm opanöecc faUen Dan Degene Daar De ^cftiift af fpjeefit, âjn
;'ξ een ig ^ügufignin De bievöeen byföeeemi/en 't anDec^aïigine^ in De Decoe/
baöEit
-ocr page 147-XXIV. H o ο F D s τ υ κ.
&abctt âttôerft! DUccWoebig gctoetil, JBcn magl^ ôât ïraoi firt βεne in 't X ν ·
ÊoofDRuft aaiisaauöE De côEcfîen uit bte en anDercn f^ Inïgeb^agfit/
befonöErliïi btfpeutEn. ^elfijunncHomilien (fa noemûen fij
tien) jebbEn toïntgbanDeuitlcgginse/ en nocf) min uan be bertaîmge bec
^φίίίί baat'ti©i;igEnc^cn$|ierüïïpmuö (jtjö'anbcrEn Quaab ηιεδε geb^
öen/om bat fö fuît bEiîûnbm/ iniiiöEnDacmenfcómtt ïîenniffe lîan taïen
toeinig moeibc, 3l3Cûtan^toat ful&e ïeecaac^ pc of baar / op öcfe of qmz
fpgeuïiEnuanbE nûtinbensconb (ai^ gefdb) οη&ίφφ; niaac
na jöunnEfinïi6!öeiö bebacfit gefc^^euen öeböen : bat öfEftnitn namaaï^ Ian=
gEntijb/ eecbe taaïiïunDtgQeïö boa^b?aïï/ uit e0cbj£Dïg|j£!ö rot ben oubcn
tijb ( oft be toectilb namaaï^jcngec toferö ban fij tt boren t»a0 gctoetfî;
op Bunnere&cning aangfnoimn^ <gn fo ïjebbcn totj Die btngen bie fg uan bi
ΦεεΙίεη/ enbefanöecïiïïDebofeïeeröe/ onatboeïig obecEtfö,
II, l^uüQa^t^grmEcfiïbateUïaan ftrnc fefete ïïlEEft/ En fuïl^.ra acô=
tingtianbiEfogenofmbEbabEC^ijEEft; fofietmEnban fiOE't ^^aufbam fic^,
ïnfanbECijEiömEt beciÉïbEc fp^cEfetotjfEn bEócijJEn ïïan. JBant im onDtu
anbEten aï ïang bij p^atEilantcn aangEmEi1«£/ fp Dunne ^ίεϊιπίΐΤεη/
aanbfööingE öec ïfείîîgΓn t m în'ecgiiîj&E op aïfuïfen feggcn^ ban b£ ©aber^
boutUEH. <©aaï na ban on^gEb^angenam ûEtinbE ^cö^ift îe tonEu: fa
Unbjn ft] btj ^auUl^ fuKfeEn vuur, dat elx werk beproeft. i.iÎOC. ? : 13.
ïDaar niEbe mEinen fij / bat Bun ©agEtiuuc gtöonbEn i^v ^Eïf gaat Bet bij
öcgEngnbiEban'tï^aufbomaféEtoeïiensïJn/ in ϋεΕίεη niEt ueeï anDEr0 toE«
S'öiEmantltutErfcöojjgEboEb; Bijmagöaïfuïïicnfilafoof.^pn aï^Bö tuil/
€ójït?uéfal baatom niet^ pïaatfeîgii nocljfigïitbaarliïi tEn ïfcmEï jjin gεba^
een ; m'aac UjeI mEt fpn ïicijaam baoj; bEfïotrnE beucEn βεηεη gaan / of aioni
tegentooojbig 5pn. l^os groten taaïiïunöts«^ ÎEmant su / flείmεn EEÖtEi" niet
ijoe mEragmaalgEÏEcrbEluîbîn bE bEteïsEnie bEi' tooö^'brn fcfiiftfiEn na bE Iîeî^
ïingEn biE fo bEïhofEn ijtbbtn ; uïeec nàb'EigEnfcï)ap ban ftpï εη tuoo^bEîi
inbîEtaïE/ fienfo toEï bEôEnbf ^onbEtb pgoEten tioatE iïî magôtig baac
tianbötEb;?Ensen/ fo bEfaaiJbatEifEiitE of betpb bat Ueb.
§, rz. ^u/fol}£ElbErfeEÊVbeofonb£j32OEfbEö3£EtEnfcD0p bE mEnfcïje
βίεε tebEEï&eeft fp υεεϊ feomt ï)ij Doo?gaan^ in ijet nutiî εη befte ϋεεϊ te
feojît, aBEïy^ gefetö i0 ban be fcgolEn / bat bE jfugb baac loopt boo^'t
ïfeibenbom/ ztv fp 't Îînlîcnôom becfiaat / bïoteïpiï om toat llatpn en
ibjieïîfcbteïeevenî foetttooibbaai'öuébejre/ aï^te tebec/banbεfaί^εnfεïf
niet iJEEï gEÏEeiÖ, î©at<!BEEÎl of Hicfiaara sp ί toaac in öet totfEn ban ύε
%iî\l banCngEÏenofWbEÏmbefîai isîat εϊΗ ban bien ümiiagö tetoetEa
ofte Doen ? Vaat betoinb of beïang fg bp bEn lïienfcöEn fijecop aavben Bεbbεn f
taoüben ft) bijna getwaar bat blnb^ufefeiEn/ βεη/ ai^ gtfEib/ ban
D'εεcfïείa«πafδεgεbεn εεnrgfln^ö uicfcöabEn magöï fcoo^jDEn bεfεlbε
Doo^booifcBiEbEn oo^faftEn ηοφ α^εει· bEcbiept. ^Eïf op bE HnibEtfjteitEn
too^ö öatgεn£minίîgEfocBc ( fcöoonöet baar te binben i^ ) bat bE$f ηιεη^
f£Ïîεnoo^üεείmεεtîüεcltcôtεnfe{iεe maalit,· om bat baat af be fcBao^fen
sjiftEn tooftt.. ^EiHîitaîîmciniii/ mttgioot tegfit aïfo aeaaamb/ of
α 3 Gat
-ocr page 148-ΐ5φ Eerilc Boek.
Dat öfcï D£r |^atuucimnïie,Ïtat onjj öeti aart cn ïoop öf^l^EmEï^ïeftt.^icBlec
af fpn torcö toat niaaiït / fûï fo ïfcDteltii op anûec luiDen feaü^" of ïöaarfcBj?n=
imgriti niet mftcn nocö De lucöt niet «©εεΐΐεη Deel ooQ^mEnsen/ of öc oBee^
fîf η met öe ^te^ren Vioegen rn Daar in \ievtae;ren,
§.1?. <©eiiao^feiöe\3oo2oa^öee(en fEnraaaJingenomen/ öaacna nieecett
üieerop fuIftentopfeaïégefEjïïiöiniïituaitElD/ en üoo? Dageïijr öoföfeï aaos
getoafffn; Daacbi]/ öaa;öitlaatji genieïDe/ Vian geen beter oogöceï onDeci
tleunöï öoenficlönecgEii^fiïaaröerbUjhen/ öan in't {ïuR Dat top beïjaïiöea
ïeiL ï©ant Dit i Bfeft on^ geûicnû / om oö^ Dat te Doen begrijpen ;
in boegen Dat top iftiaacïiiï fien / fioe aile öie geüoeïen^ uit öet i^eiüenDom eecfl
ingang iiregenonDec'tüoïlfeDer gjoDen/ toetöefonDeilinge na DeSSabplonü
fcöegeöaïïgenifSmeerbeclïeetingrmetDe l^itofofen öaDDen/ Dan toanneerfe
nocft in 't lanD ban iianaan ban anöere bolöeren afgefonöerD ïeefDen ,· niit^»
Dien fpbafi ûerfeïber leer en 5eDen / fobe^rcalémetfjunnetuet/ fofp aeïoof--
Den / niet eti jïceDen / ongeboelig met ficö namen. na 't eerjle födtleni
Dom / uit31aöenenuitï|£iDenenont|laanüe/ DefelbeaanficijgauDenDej en
om 't ongelobig ï^eiDenDom te tutnnen / Doo? beeï gemafeiiïiüeiö^ ficö fcer na
'cfelbebaegenDe: boixiöen ongeboeïift't JMu^Dom oy / Dat numeefiopfuïi
fiengronDberuft.
14, ï^anDitaneéffluDemengeOeeïtoat anDec^ Dcnlien/ inDienmen't
Ipauéöom fïegöji De eere gunûe / om öet neUen^'t S^eiDenDom geïpfe te iïeïlem
Wam Dan fouDen tup eben feer boa;} ï^eiDenfcge Legenden ïjouDen/aï^ tat] De
ïioomfcöe met atoot cegfit Leugenden,of leugen? fanDec enDe noemsn j 't gene
fi) ban Defe en gene toonöcrüaDeu oföoa?fpe«ingen öunöer iÉ5oöen/ ban lueilt»
tarifeien/ Diomerpen/ enanDec^belebieemQigDeDenmelûen. δδίΙΐί&Λπη
onpfuï&eJîuaiiRen/ Doo? boopamec paapftije fcö^pbeiiS boefien m)3tt'-
mengb/ al^uittoecpfeï^öunnecöijQeïübigöemüerDacDt* IBaar toaarum
in^geiiprDiebanûeïlEiôenennieti» tnaarom De paapfclje fcl)pnmtrafteïeniti
't openbaar Dp monD en fcQ^ift al^ beufeïacöttg uitgeïactöen;en De ï|eiûenfeôc
becte!lingen/ban Diergelpften intjouD en geto»S&« / niet monö en penne opents
ïifeboo^aoeDgefteurD/ entotbetuip^ ban toaarpD aangegaalDi <©f ftati
ö'oubBeiöbanDiefióipber^afDerfelbertijDenfa beeï Doen/ alfa men ïicfitfi
gelooft ôet lang berïeDen/of be;?re ban De öanD t^* Siaac toat geeft oat
ean De faaii e De tuaatgeiD boegt ficg na Der menfcgen neigtnge ntet« Mm
loog bij ouD^ / en ïiegt in be^re lanDen aï fa toeï aï^ ösö^n en nabij«
§. M. 'tSl^/ mpn^oo^Deel^/ feïaargenoegDgeblefeen/ uitaïle^toatitt
tjorige fluöhen Defe^ boeic t^ biigeb^agOt / Dat geen JIBiraiielen noeft (©raiics
len/ nocfiî^agebuur/ nocD^ielenfpoaft/ noeD^uibeljS ftonfî oflifl nocg
ia:ettertoberingnDC055agijbet&ieringein't ^oDcnDam ηοφ #au^Dom i0/
't gene Ben ban 't ïfeiDenDom niet af en guam. ï©at reDen ftan een #^oteflanc
öan Dabben / om CalmuDifcfie berüicötfelen / of J^aapfcfie Heugenfcg^iften
te birüjerpen / toanneerfegiooDfcB of J^aapfcö gecoozDen jpn; en ecfttec Diecsi
oelpke/ fa lang aïé Die't i^eioenDom boa^ ficfi begouD/ aï0 töaarof op
Bet aïinii twaarfcgpneleft te acfiten i Mm bertoerpe 't een fa \»a aïji't anDfr/
XXIV. H © ο F D s τ U K. îgf
Cf rate't Wjaben isoo? fodantg aï^ ijet : aîïe boojoo^ö^ï àm tfn ïmt!
en öe ίϊίΰεη imt bc ^cïjiift ppaarö / fuibec op 9aat (eföe iîaan,
§. i6, i^anmnECÖtEranöevóöoet/ εεη bcfanOtrc ijaac ^au^&oni^
öaartuiï ïQngtïüanaieEtüEiïrntrigctïuungracöraïöïnoogïagïip'n/ ïö Daac
b'eîgcîttïyl^jîE do^faaïi af. Cn ö.'ötrbojnnnge δει; Heer en fecfedifte ^εδεπ/
ΐΐι'ίίΐε3ΐπδεΓΠ38ΐΐν!οα?088η0εεεί]Βε/ B^ttgfJ ίεεκ tot öefe ôiogeiî πίεε; öïc
tioa^'t openbaren Dan DienfiiföalbpDe ΐ^βΰεΓ^ eï ρίοοηεϊΰ toaveiu maac
fcöiίîtε fiçô iîîfεΐΐ £ε3εη fuï&e ï3oïtng8n / a!^' bp îs'ectiîc rcgenfpjaaiî öcoi
ίβερεπ «Caïtiijn %tmml επ fto^t öaac aan/ by 3et3D!g8 üan gcUjluiiatige
ϊεεΕίΐιιίΐδεη / no0tg^ic0e8n.
17. ^atimeii^: toantmεtttεgεn't#auδöoπl (tucmifigfccn&είίεπ=
ηε/ ΰθίΐΐΐεηηκίεεϊεείίδίεβίϊΰεϊεη ϊιαπ/} Danö ΰεη naam ban ^ntfcö^ilï/
DίεπmEnfεε^:gειΈεïrtoa^ ιε δεϊούεη/ Dat uft tooagDcn ifOIBrjf.iï
3-9, \}8riïïaarDmo8fitooiïitn/ 8ttDatö8 Dat
δεΙΤεΐί^ βοηΐΐΐε na de werkingen des Satans εη m8t wonderen der leugens t^ ; fa
^εΐ 0εείεει·9ει·εε0/ oiTïgifruitöen^atan imt Dsn ^ntïtö^tH/ bat 0εη
met ΰεπ j^au^ / al^ ttoεε gεbίQεöεr.!ί t'faam ιε ϋοε^εή ; εη fa ΐε tOî
mni DatΰείεεΓε0εϊ#βρίίΐεηVian 0εη ξΒ'ηίϋεϊ tîîaô. Βίεη V!o!gεn|S toa^
βεΐ öanlic&t in ö8nman ίε Ιι^εηδεη / Dat 0ε ©υίΰεϊ èafe fIjnfεggen m De 11εε=
r8 ÖE£ft/ επînDε]|0aapfcÔε^εεïi ûεn 5εtείiîenfίJnίîoniπg^;ιjh,
I8/ï^îεcüaπî^öίε(l!JÏüanp^εlîεπεnl3anfc|)^îjl3εn/ ηιεευ aï^'t Dε Ιίεεε
Danaï^ 'tûε^εöεng£ίö; οαϊΐ om ϊΐϊείη Uetfcijiï/ aï^ ίεmanû bp't gεmεεn
sεü06ίεnmεtεnbU)ft: tεtoεtεnDatDε^atan uitgεïatεni^/ Datf|pm£tg8;
ϊηεϊδεηϋΙΐΐιεΙίεΓϊΐύεϋεφί/ in Οε ίρεεί' ΙΟθηηεεΓ ieiiiant
ΐΟθίδοεΰ^ΰεεΓθεβΐ ; εη ûiει'gεïtjfeε mεεr. ©aar bp iiomt / Dot ηιίΐ^ΰίεη
BεtboΠifuïî;gεεrnεban öεn^utöείôoo|t/ om Dε.fεDulD Bun^ mi^bcö^tjfö
DpfîjnεfcöouDεrεnrε fcöUîtîεn; of ιε coεmεπ ban ϋε tolnfl/ fofçi/ ficij ban
fQnQεn εεη^ δε^ηβεβΐ öεbbεnDε / (ηΐίΐεη ϋεεδεη bpanö / ΰίε fp mείπεn Dat ί)εη
Daar toc po^t / βοηΟεπ tεgεn iiaan î fa acöt8n fp 't 0]εΐίρ^ε&επ0εί0 / oBoD ηίεί
ïttöt aïieen u noεmεπ / maar Οεη ^utbel ίΐεεΰ^ά Daar bp : in bor^εη Dat
magί)tίgε bp na ntεté onDerne8mt / toaar ΐεαεη ficft ϋε ^©αίηεϊ niet εη tîéït/ of
ίΐοίε menfcö8n natxiltjr ίεί bcD^iibEn / Daar βεη ös ^uibcï niet toe D^etf.
19. 4]ΒεεΓοΐ3εεϊϋοο;!αοίΰεεϊ0 δαιηεη tag tDtDutίïεgslngεnbεrtaïînge
ÖEl^cÖitft. ï©P Oebbeti aan bic Dingen nooit gcttojpfeiö/εη Daarom oofî
niet onDevfocBt / löatbanDε εε3]0ΐε toaaröeio 5p. (i5n ijoe fouûεn torj Die
nJoεicεDoεπ/ ίοίοη^είδεη mE8rû8r ongrma^i !©ant ^tt bjp gtmaküEïïri
toEbaït/ t8gcïoben'i gene allEman gelooft / fnt8fEggEn toat εεη anDcrfEit»
^^aari^ ooft b3«nig8C behulp te ^νίΐδεη/ om Οε rεgötεtαaarDείûnatεfpεu=
ttïi l om Dat Βϊϊε b3εgεn De gEÖEEÏe ϊοεεΓεΙΰ Doo^mEtalfuïftEnlQasBtbifct
5Sn/ DïE niet ïicötEïijiïiEmaniOao^ iaat,
"Mon cuivit hornini contingit aâire Corinthum.
Konnthen was een ichone Stad.
Maar elk en wift daar been geen pad.
ï}Ït
-ocr page 150-1·/·
1^6 EerÎle Boek,
î|Et moet fiem εηιΐΐ tijefen / bk öoqg fa bcïe öinÖÊtinetH öooglJieïint / m ύφ^
tel· fulften faîje ϊΐβπιεη faï. ^aac toi fie i]^ beter gcenen raaD / aM δε ^ c^ôîifc
fûtcberftiacm/ aï^ offe ntimanb ooft beiïîïamû öaDöe ·, De faften uit öen
gconö ομ te i)a!eti/ ben rcgöwn D^'aaö öec ieEringeiiDaarinbrgtEyennate
fyeuren: DebetïeuitïEgger^enöertaalDerjïtot beöulp te iiEUien/ om fpooi
tetiinUen / cn licBt te (jcbben ; maar niemant βΙοΓεΙιίΐ te bolgea baar ÖP saat
öaitöaanïiEnioefeniïioet, öoots ÏH in firt n. %οεϊι te Ooen/ fa βοδ
δοιΓεη top 1εΐ3εη ΓυΙίεη»
§. zo. iBocf) bit magö iJaoj tnpfeïben sijn / en υοο^ι^νιοοϊίεόείεεηίίίβ
mί)nεnraabB!εrV3öίgtî ban 'tgeiTiEeni^öattïTinberte ueEtoae&ten, ï©ant
get ^au0öoïïï be pjotetïanten niet fo δίερ 0ntüï0|tEïb 1 of flaat toei
gierenbaartoEerop. 35efiaBtbare6ierfe m toa^ nooit fonbec bat geb^eii/
öatfe niEnfcölifc gffagt) ioruimbe / en bp obecïetieting ïeerbe* il^ant niit^=
Dien öat ben nienfcfien ober be Sierfe befielb / ban OBobt^ toege eetbiebigóeiïi
toeöonit ; enbatbeïebingen/ 'tuitεtïiίîbεfîuurbείreltenbε/ boo^beopjieHf
Der^ Der l^eriien moeten geregeïb too^ben:fa toojb fiet ïiunf! gier maat te βοη^
Den ; batmen om be fcBuïb ban oneetbiebigBeib of oπgεregelböeib te mgben/
iiîct tc beeï aanl herfteïili gefagfi/en boojnamer ieeraar^ aïgemeen geüoeïen
gebe» '©u^ ijeeft εεη groot ïeeraac onfe^ tiib^ bie fpgaïte Uoo| toaaracBtig
Dîîgεnomεn/ Papatuf efl infefarabmt ah Ecclepa, bet Paufdom is vande Kerk
niet af te fcheiden. Die Daar af aan mp feïben mm bebinbing ijeb&e / ban
Mïogeïife iemanc Die fieDen όίεΕ te ïanöe ïeeft / bcïtoacgt oo8 anber^ niet ; m
bεtncεί^îöεtoofereeD^/ tecïööïi6mEtDit te fcö?pb8ntJe|ïgDEn. ^t^ niette?
tnin tDïl ift op oBob^senabe/ becfeliErùtiattit tnaarDeib fc|3^pbe/ en bac
mijn fcB^pben nomfg / «η bat ftet ta t isob^ ïjoosiîcccce/ en viEiiigjöetD ban't
âîgemείn<^Bεïobel^re6t/ Daaraf ift oo& alrecD^ beeï b^ugBten fie,· inmgn
booinemenbolBirôen/ «i Du^ mt gocöfn moçôf tot 8e boïgenDc bgeiim