DER
Waar in de leere van de GEESTEN, derfelver vermogens
en werkingen , ρη bflpnd^ik £es Ι^ίνφ, uiç de natuur- .
like Redenden d^e'^H. ISclirfeen onderlocfit word.
■•■■jLJj'fiïnflLÜZl
Van
Predikant tot Amfterdamr'
t'AMSTERDAM,
By DANIEL VAN DEN DALEN,
ί-t
Λ I
I U U
e !!
'ΚίΛ.
■i
\ /
C te ÏT
l" ' \
ι i ;
■i #·■
- ·· . - i . .. . ,
Celyk het ccrfteBoek met ondertefcenkige mijns «aamsverfç-
kerd js, om Yoornadrukkcabevrijd tcziin; foodoc ik ook
œitsdcfcn.
,«■ I
/V ■
r '7 ? i ' ^ ^ Γ ·■ '··'■ t ·,
-ocr page 3-; Ε Voorrede van liet ccrfte Boek heeft uiôo \feel bc"
' iights gegeven, dat ik hier «u dies ue korter wefëK
magh. Waöt hoewel my tièdert nieuwe ftoÔe îr
overvloed tot veêj Breder fpr^ak is voorgeko raéri ^ fo
ch wil ik echter tórdaaroYéi; hu niét verder ópehbiïi-
[rcn ': dan alleen te betuïgen > ^at ik wél klaarlïk vöor-
^fien hebbende^ vederhandc oordeél dat over mijn
werk moefl; gaan, Tnitsgaders geen geringe bewegingen, die ijcà daar by
opdoen foudeny nothtans met ^cdacihrhaddedat het;een eo't; andet.f®;,
®aby ontftaan·, Îb hoog lopen , en fb wijd fich overal WBrdden fo^
île. In defeStad, vol van allerhande volk;, datht ik niet dat mijnwerk,'
ook ongekfen» meeft gelaakt wordenloude door de genen die my fo wel
kennen ; en Ib veel van Gods genade ( mein ik ) in 't beftier mijns levens
en mijner bedieninge wel befpeurd hebben^ dat ik niet licbtelik een boek
in de weereld brengen Ibude 'cgene plat uit verworpèKk, 'én' lüirt iîchieif
ene borfaak van ontmftinge voor Oods Gemeintewelën mogfiid' iS^Éwrö
repente fit prfmus. De Saligmakef felve ïpreekt op deïênfin van 't gene
hem betreft: Daar is nitmam die tm k^aght faidoen in mjnen nantie €η4β ίίβαβ^-'
îikvanmj fat koanmqualikfpNken. Marc^: 39. Des leert ons Paulus, dat dc
ïiefdeookgeenquaadendehkt; I Kor.i^: 5. immere'tgeneiy aan iemanc
nooit bevonden heeft. Dit feg ik van degenen die mijn werk van quaad
bcrugbtigdeneer iy'tiagen; en fonder myfelf het minft daar af te latea
blijken, dc Gemeinte ondertuiTchen overal dien quaden indruk gaven,
datter vele, door vooroordeel ingenomen, 't bock niet waerdigden, ja lelf
fehroomden om telefen. Geen wonder : want men heeft het ίο beéhre-
ven, en elders (niet iti ddc Stad) in openbaar gepredikt, dat ik daar in
leere, datter Bel no^ Dmvet is. h Gene tester G^t verhoede en *t met een
vergeve die ίο fwaarlik lafteren 't^ne iy al willens niet en weten ! Maar
Wat wonder is't, dàt daar die tale gevoerd word, d^eendan vervolgens
ièit, dathy fo bofen boek niet leien wiÏ ; en d'ander, dat het van geen
Kriften magh geleien zijn. Dat vooΓooτdee^word door voorgeven van
ménlchelik gefaghverfterkr; te weten dat het Boek niet alleen by Ker-
kelikeö yeroord^ld, maar felf ookby de Regeeringe onfmàkelik is. By
^ * * a . d^cer--
-ocr page 4-VOORREDE.
d'eerften,. 'czy dat ik veroordeeld ben ót nier : ( want in meer dan cc-
ne vergadfifinge in ,€Π buiten Holland is daar af gehandeld ) altoos is'l
ièker, dat ik alvorétis fuiken oordeel t'ondcrgaan » tot geen verantwoor-»
dinge toegelaten ; noch voor af verkondfchapt ben, dat een oordeel fou-
de w^Qr^en iiifgeipFokçn. Al wat dier» aa;ig?andê c'eniger plaatfen js
gedaan^, j,? !fe>aiten iiiy., eniJp if infjn Met wat y ver
eniger j^rQQcïer'goedbedijiqkpi jfi 'i pp^ibajirisiutgefproken, blijkt
uijt fe buiten Holland
vporggyaïleii. ' Νj^t ' ήΐεέι;-- irajp,.jBod^îCppeft o^gelcfeat maar ^k <fcf
opH bri^hcK>ra tpr y^ wêÎcî? WPfden, p.'een oordcselltepj
dat men my piet m.eer vpprpredi^fnt qiipeft Kepnen , getiaï^
gcniiTeh vw my bjidëfjtetiençi naeer^^ , cnde my in geen ker*
j^çlilfç beieiïdipge^pnè^^ cj^andcr dat^ ik den Duivel bannende
fóó,h|' m^ jpehpoii^^ te bgn^en uit
de fvcrk Î .fijj^c ;n eyetï ïïipi^fcii^^^ ^jneo! mfdçkrjftep endç aroptgçnôot^
in een felfiÎe 'lot metdçn p4iveijiiellend£ y-ofte om fcet ongelijk daf
na iïjn verftand φη ipijiiveÎ dpe , na de dpi" wçdçrvergeldingen
als blpedwre^er op i^ç^/te vef tiaikrL in twee dagep ,
dc ypl aqdfr. i^o?ΪΠ mjirj.^ei^
ippen i . }p , ΐείέη ΦΙ ψ,ei met eeijçp wçdejJj^-
gen wa§· ot oâ 'X dôorleiçw ysin liet c:cr%
gcri viel^r îie| |wede fl^jîs be^ppnên hebbeii4cs, teriÎond het dw-v-oof
aangeÎÎea, en aangegev^^ , cjat Î^t tegçn FQrmulierep vva§} vol-»
gens (i jen.Qok tege^ ^liji^.^îid i d'efclvç ne^ns
dere Prçdfewen ondertejc^d
der de Gemeente ν eripreid, dienjet en w^ççp ^aar ,'ι^γαίί;;?^, bren^^
velen iq gevoelen diitik bov^n valS:he en godlpfç leere poch aan ontrpw?
fcbaldig bfη > mi/nc e^ene hand niçt na en kome. MiSchiea woré
ikwel ^npodïàakt tet^tonen, dat ik betç^ by Ipelef^jti fta, endebyde
Formiuieren blijvç , d^ii die yaii jÇsy. Co fRf^W : ^wfl ifc
datnict geer;ie doe, die lûeeilgenegen Ipcn opi aile iloffe vap: twiftmge
na mijn vermogen tp vermijden. Derhalvcn hei> ik pok my feif ont-
Êouden van de Regeeringe te mpejîen^ eçn werk van luiden die huns \yerx
niet wel bewttiï,' behulp van hóger lîftnden iicrker^rmbehoeveH» Ρβ
waarheid is'^t alleen die ray bçfçher^eA n^çt: fo ik^daar nier^^ mi
i wUmjaanllQiKj^ovqrgiYe^. ' Dan jo 't i^k gelijk· dittmc^
de Wûrd verbreid, dat felf fullîcn^ die in hoogheid zljngefteid, mede
over 't werkfwaarboofdig zijn : het fal welen om den onruft die daar over
is j niet om dat ik of mijn boek ongehoord en ongelefen , by alfulke
Heeren als God over ons gefteldhçeft, reeds verworpen of veroordeel
zy. ISl ocbtans weet ik datmen my by defel ven heeft gefocht verdacht te ma-
ken , ils geheel wat anders in 't hoofd hebbende dan ik my bewuft ben 5 eii
mrjn boek , als van minderen grond en veel anderen inhoud dan het
waailik is. Veler pogingen hebben ftceds daar heen geftrekt, dat
ik.'t werk fmoren , of op defè of gene wijfe herroepen foude. Dc
Lefer zy verzekerd dat ik geen van beiden foude kunnen doen.
Want nademaal dat 750. ftux van den eerften druk alreeds door de wee-
reld zijn veripreid, en'tnadrukken onder de hand, buiten mijne ken·
niilc , onmogelik te verhoeden is 5. fo en ibude 't intrekken van den
tweden druk geen voordeel doen» Welke nochtans den eerilen , dus
qualik borughiigd, kennelïk vÊrfehonen moét; ίο de nafpraak met fo
weinig hoeken niet te ftoppen , door vermeerdering van exemplaren;
word gedood. Buiten dat fo foude 't eerfte by gevolg, en het ander
duidelik te kennen geven, dat ik van gevoelen was veranderd, of be-
row van fchrijven hadde : daar ik ib veel werks op dede, dat my ib veel
tijds^gekoft heeft , daar ik fuik een ernih'g opfet hadde de Gemeinte
Eierkelik met op te bouwen j en Gods eere, 't uiterfte van alles wat een
iiriften lecraar moet beogen, op éne ibnderbare wijfe te bevorderen.
Dat leit noch fo by my, of men moet my anders leeren ; hetgenemy
tothier toe wedervaren is^ verfterkt iny noeh veej meer. Niets dat we-*
derlegginge heïcn matgH, en ïs ray noeh van iemant, ende dat maar
JÏuksgewijië voorgekomen. Want het -is daar op genomen dar ik een
verkeerd begrijp var>dc natuur der Gèeftenbebbei. ah of daartegen ftre-
de dat iy op een lichaam werken : en dat tk daar op boüwe al 't bewijs
van mijn ganfchc werk ; en de niewwe verklaringe van lö veel Schriftuur»,
ïlaatfen, aïs daar in verhandeld ftaan. Het komt my met allen wonder-
ijk en moef jclijk voor, dat felf wijfe en godvruchtige mannen, die 't boek.
efen ^ fo merlcciik mistafteïi. w ant behaWen dat ik hen dat noch lange
niet toegeven kan, 't gene iy van de werkinge der Geeilen veribnnen heb-
ben ; fobehoordenic tc kóiinen merken, dat het gene ik daar van bybren-
ge ) niet eens plaats heeft onder vele rcdcneii r daar ïk mijn bewijs uit ne-
me j naaar allèenlik als een ftuk dat ónderfoek tferetfcht en bewijs behoefd
vaa 't gene men gemeenlik van dc Geeften iele. Dat.bewijiîverwacht ifc
•fîoch : en ai wat ik daar tegen iêgge, zijn alleen deredenen waarom ik
het niet gelove. DaarbenefFens geve ik denLcierin bedenken, of hy
die verklaring van de Geeften, tot grond mijner verklaringen over f»
vele piaatfen der Schriftuur vind neergefteld, daar niet eene onder is, over
welke ik die in't minftc voor bewijs te paffe brenge : en of ik de Schriftuur
niet uit haar felf, uit den grond der talen, en met dat behulp dat een ieder
uitlegger in iülken val gebruikt, door 't geheele boek vcrklare ? Van waar
komT dan deiè verkeerde opvattinge en misduidinge van mijn ganfche
werk ? Het heeft hen ook geluft den ilijl als al te plat en fchimpig te berif-
pen. Te platt, miflchicn, om dat ik iöeke klaar te fpreken : en fchimpig,ora
dat hier en daar ( m alles mogelik,fo *t hy malkander ilondc,van meer dan
40. vel papiers geen feftiende deel beflaande) den Duivel niet veel eere
Wórd gegeveni ofmet crnftig jok, gelijk Elias deed aan Baals volk, de by-
gelovigheid beftraft, Ifièr iet meer, dat heb ik, des vermaand, in deièn
druk getracht te fchikken na de finnelikheden der beriipers. Doch die
dit ook weten moeten, dat ίο wel de ftijl als inhoud van mijn ichrijvcr»
ernft k : ende nergens ernftiger gedachten by my zijn gcweeft, dan d*ar
-fymeinen dat ik ipotte. Des kan ik hier-voor eerft niet anders Îèggen,
dan dat oude: HÀentfuA fatalibidi: Elk fchrijver moet fijn lot uitftaan.
Doch wat m deien ofte anders meer van een ofanderen mag worden voor-
gewend , ial fich noch wel verder openbaren : alfo fich enigen ftelleq om
mijn boek te wederleggen; endaar doorgelegcntheidontftaanraloiiop
aJles breder tc antwoorden, indien iy op die wijfe ichrijven datiè *t weerdig
zijn. Maar Extraden, fo men't noemt, temaken, dat is hier eh daar iets
uit te trekken, éat ons dunkt niet wel gefeid te zijn j kan daar toe wel die-
nen, dat een boek des onderfoekens weierdig fchijne, daarmen fuljïc dingen
uit getrokken heeft : geeniins echter om een wettig oordeel van 't geheele
werk, fo 'tJeit, te vellen; of men moec eerft onderfoeken, hoe dat
uitgetrokken is te pas komt op die piaatfen, daar 't met vorige en navol-
gende redenen verbonden is: om den waren fin en *t oogmerk van den
ichrijver te verdaan. Die raijn werk weerleggen wü, moet het voor
de vuiâ opnemen, de kraghtentfamenhangmijnerbewijien onderfoe-
ken, de hoofdfaken behandelen; «n niet hier en daar, nadathy wijs,
of door eigene finlikheid gedreven is, iets uitkippen of verfinnen. Voorts ky
aUten temant goed vind, wifigierig te zijn; fo wil ik als Paulus feggen, pf/y „gek
Godsgemeinunbebben die gewoonttmet. 1 Kor, 11; iC. Vragen en Tegen-,
weipingen, aan my by monde roorgcaeldcf l<:hrifteliktocgeibnden,of
ook
-ocr page 7-«ok vantser ^dcn by den weghuit het gemeen fegge» opgenomen, of
door eigene overdenkingen uitgevonden ; heb ik door 't inlaflchen van
¥crfcheidene ftukken, na mijn vermogen opgelott : mits bet een nader ver-
klarende dat niet wel verftaan was ; en *t ander lïerker beveiligende »
daar fich iemant of geheel riiet ^ ofte niet genoegiàam overtuigd bevon-
de. Hier door is nu dit twede boek al vry wat breder ukgefett, dan
het Was by den eerften druk; die nochtans behouden heeft het gene daar
in was. Vervolgens heeft de druk dan ook wat langer aangehouden
dan in 't eerfte gemeend was : behalven dat die ook voor enentijd heeft
ftil geftaan,- om te vernemen wat bei waringen tegen een werk, dat fo
feel van't algemeen gevoelen afwijkt, ondertuiTchen inkomen mogh-
κη. Ε» ik verblijde my 5 dat de voornaamfte (hoewel niet alle)
«jie my .van eerwaarde mannen voorgekomen zijn , by defen twe-
den druk alfo verklaard «ijn , dat fy meer genoegen dan in 't ecr-
ftç daar in vinden f»llen. Immers wil ik dat vanhun reghtmatig oordeel en
genegen broederlik gemoed met reden hopen. Zijn andere van dat ge-
voelen niet 5 datfe mijn werk eerft leien, en dan daar van oordeelen
wat hen belieft : ©f oordeelt iemant dat het boek geenlefcn waerdigisi
dathy dan fich felf te weerdigoordeele om daar af te fpreken. Hy doe
Biy die genade lleehs, dat hymy niet quaad en werde, om dat ik hem
voor, niet hebbe aangeboden , 't gene hy niet hebben wil, ichoon het
my noch welop'tduurftekomtteftaan. Sc iemant anders doet, hy gaat
den plight eens Kriftens en Medebroeders ièer te buiten. Hoe-
danige fich felfin ichuiten en op wagens niet onthouden,opentlik met ver-
foeijinge van mijn werkte fpreken, en ielftegen de genen die 't in 't min-
fte vooripreken, iiit te varen : fö vei?redat Îy een groot deel Nikodemy-
teit rnakcn, (Ke 't werk heimelik zijn toegedaan , en4e nochtans be-
ichr<^md fiilx te openbaren j als vervaard voor dat ongodlik.ydel roepen^
tegen fuiken die i^vngodUkt m ondw^ffcbe fahelm tegenfpreken , ende
fcb [elven eeffenen in godfaligheid : fo als d'Apoilel ons fuik doen op twee
plaatfen verbeeld. 2 Tim. 2: ié". 1 Tim. 4: 7. Van àic fabelen foek
ikden krifteliken Lefer af te trekken, en tot Gods Woord te bren-
gen, dar alleen vaft gaat doch in den grond nagefpeuïd , buiten be-
lemmerihge van menfchen uitlegginge of vertalinge ; die wy tot be-
kulp , maar niet tot onfen regel nemen. Dir doende toon ik door Schrif-
tuur cn Reden > datter maar een God, gçenerhande ondergoden zijn j
aU saede geen Ichepfel, het zy geeft of lichaam in 't minil by Hem
magh
É
vergelekeniijn.' I>at desniehfcfaetoïi^l^W^fterfliliV öpm-mhdar
ïiclSatn, en daar buiten wcrkfaam Datter volgens de Sdwift ooit
Èhgelen, geen eigen lichaam hdsbende , gefcBapen 2djti, Dat Î6m^
migen derfelven in'tbegin, enöe*derdmdfime(ifcKgeYallcn2yn^- en
dat hun hoofd de Datvd en às Sata9é> ûkt mvàeisààhf^f*
Bngelm genaamd zijn. Dat fy tfedert bónbCQ V^^ari GödiVenvmpen
de Heile als hunnen kerker opgefloten ajn. DaidefelveDmvclooriaaïs
is van 'smenfchen val : endehcKv daarom metre^t al't!quaaii dat toden
noch gefchied word toegefchreveii ; van.wege des verderft,-cfatdoo^
hem in't cerft veroorfaakr, noch heden iw de weercld is, door^eb^cï'-
likheid. Wat dies meer is, daar in wijsikmijnenXiefer tothecBoek f onï
het hier niet voor een groot deel uitte fchrijvenv 'twelk dsiraace ené?
voorrede foude te buitetJ gaan. Maar dit weinige heb ik willcn,melden'i
dewijle men my nageefr,dat ik fulx ontkenneren derhalven grouwelt van
alfulkenboek. Die 't leeft (dat feggen alle^die't doorlefenJiebben ) moet
het tegendeel bevinden : en verfchcidene die fonder dat vooroordeel zij ni
(waar af ik de befonderheden noch ootfaken befcheidenheids halven
niet vermelden wil) feggen datfe ruimt van ftoffe daar in;vmdcn ofn
Gbd inChriftusteverheerliken, hen ièlf inhemtetroofteh, dcnDui-
vel niet te vrefen, hunne eigene verdorventheid op ^cnederigftetc er-
kennen , ende hunfelfs falighcid met vrefe eh beven te: bewerken. So
lemant anders dunkt ; ikweet wâtik gefchreveh hebbe,]eninet:wat g^i
moed. Men magh my doorbetereonderrichtinget^aaigevöèleiij^^ vér-
anderen ; 'maardoor geenerhande moeylijkheden van mijrt
vët-feften , om God te verheerliken en fijne Kerk te fljchten : -Wilt my
dc Heere voorts genadig zijn. Op dien grond 2y de kriilén ILefer ^Wel
verfekerd^ dat ik voor die waarheid ^ daar ilc Godfd klaamn^; «dkaf
ik'fuiken kraghtinfpeure , die myfoo v^ed biijdïcha^ btóre^ 'üllêi>wat
Sny aangaat over hebbc, endè wil Trerwâtsht^watriîif iô^^^îéoteért
JDe Heerefal my verlofe» van alle boos werk, end» nff hvwaim mfijnkeifielfeb
Khmnkrtjk^ Hernzy deheerΠίφείά-tot inallceeHmghéid. aTiïn. 4:
Gedenk aanmy 5 mi)n öod·, ten goetTrl . ;;';
Nehem.ï3 : 5Γ. . "
l·. f
lih
Denji Julij itfjii. ' . . -^r ^s
-ocr page 9-Een Extraa uyt de Synode, gehouden den
lo. Aagufti 1691. tot
Raakende
Dr. BE CK ER S Betooverde Wecrek
D^
BenefFens deffelfs Veroordeeling·
-ocr page 10-Klaar Bericht.
üvc D''. Β Ε C κ Ε R s tweede deel.
Esnige ongelijmde ilellioge, t'famen gehaalt door N. .N,
l - ■ ijcyt hr: ;
Is fijn Ski m ^ pïaatfen te gdijck^.
Eag. 44.
Pag. 4-7.
Pag.4S.
lag., 2».
Ψά%. 5
5 9,..
101·
•peg. «09,,
Pag. li!.
Kig,. lii.
mg. na:
Armen befonderlicli vandènvardèr Eiigckn kalr, datis ruytder
Joodeti drooaien op-gehaah , ende verdichtfelen Jes Alcorans gelijk,.
daar Judas van Tpieekc op 's 6. vers en Ζ Perr. x. vers 4. van ftaai, vqï-
klaart hy dax die-Engekn;^ dierbaar beginftl veilaaien hebben : Çi]n
de fpions van JoTua» uytgefonden om 't lande Canaan te verfpjedcn.
Seyt hy daiiijngebouw daarin beöaac, datde Duyvel Gods gevangene: in
der htlle opgiflqren is.r',
S.£yt hy dat een iingel j lîoch Geeft > ksn op de gedachte der menfciien nieï
wercken : en om dac een Engel geen licbsam heeft, kan hy op de licbaame deiv
rnenichen xuec. wercken : daarom fpreekc hy tegen dat van de Engelen geichre-
ven; Gen.
Door den Engel hïcft öoit Sodom verbrandt.
Een Engel ^\Ό^t}ε!de ΠΠet facob ; tlolea
Een Engel M^aegh de earft-geboorenainEgyptcn Exod. 12.
Bewijft hy dat de Engel niet gedaan heeft rot het dooden- der 70000 man ^
daar nochtansGodtfeyt, ïxekt.u-bandtai'c isgenoegh»
Gelooft hy dar het in een geiïcht is geweeft , dat Jacob fijn heup verwron-
gaïi ii gewceit. . . ■
' Heyt hydat de iiecLi Schrift niet meer ah een Duyvel kenD
Hier verandert Do, Btcker de nytlegging van Chnftiis : Lüc.S. vers ia. Dat
die vyandr die lï^t oflkfnyt enliet di Tarwe zaayt de Diiyvel is : Hy ieyt dat het ·:
de [oodinzijD.
Se^'t hy dac men wel most onthöude dat'er maar een boci'en geeft is-
Vordei ieyt hy , dat hy niet gehouds is, alles op te loiïe,
Gïlaoft hy q-jalick dac de ilang gefpioken heeft.
Soo dc Duvvel door de flanç «eiprooken heefr, lbo heeft hy grooter wonder ,
gedaan, als Godt oytgedaanliecft :.,Hy voegrer noch by , dac de Duy vd on-
geh jck meer geeftigheyt in'r uy tipreeken door de ilangge-.oonc heeft j als God,
ov'i door den Ezt l.
'Seyrby, dat van de Schep^ingioï hier toe niet gemerkt Kan worde;, dater
RW5 een Duvvelinde wereîtis.
Sey r hy dat'de Hiftory na tkn lettsrlicke fin, van dat dc Duyvel door de flang.
ceiprookeohet ff, aiet waar kan zï)h. , ^ ,
gfcVheot hc^h , dat de Duy vel met den eerllen menfeh gefprooken
hidVt: liOGhtinïfeyoockdaï Chiiüusmet den Dtiyvel gefprokea heeft, al is't
siö lisï lï^X'iïïiüU^exbaak ¥/Oii. M^cil^· 4- 'h „
En
- f
■i
na,
En accio gi;loQfi,Îjy niçt, dat Mofes en Eüas.meï Chiiüusgerpjroken heb-
ben : dat nochtans Üaat Matth, 17, iV1ar, 9. vers4. Luc-9. vers 9. 30.
Seyt hy dat.iijn verklaring ongehoort is.
Soode Duyvel Chiiftus waai'iick iiyt de vvoeüijne gevoert heeft na Jer«fa-
lem op den Tempel : Soo hebben 'c duyEenden van menicben gefien : o£ hei is
by nacht gefchiec. Maardac en ilaat'er nier.
.. Vorder ftelihy deisak als nïetgefchieij want hy loochen: dar hej oock een
indruck op de finnen ii geweeft.
Ssyihy : wil yemanddathy't ielver Tai feggenhne hy'cveribat, Uyicyt
dat (bil hier niet voegen : vereyfchc meerder verkia ring,
Seyt hy dat de Duyvel David niet aangeport beeft, om het voick tetellen :
maar'daihetden eenen Hoovelingof denanderenisgewetft.
Lochent hy dat de Saran Job heeft gepiaaght.
Scythy: Dus wordende Demons allsen genoemt, nier om tebewijfen dat
fy'crzijn: msar aîlein om te beteekeaen dat geen , dai-aikeu in der iteyden
inbeelding i?·»
FJat noyt was » daar quam oocfenoy t wat ah
Dus gaat hy nu bewijlen dat ChriHus geen duyvelen uyrgedreven heeft.
Wil lrydaimeneenS mcternft overdenckeni^al, dat men in geen Hiftorïen
leeft van fiilcke groote menichte befetene : waaiom raenmet reeden verrvvon-
dert tnoet zijn , dat men niet een exempel vint in het Oude Teiïament,
Bewi)rt hy dat die beietene Mare. ï. vers ii. dol was.·
Van de btrfetene Mauh. S- vers2.8. en Luc. S. vers2<i., ieyt hy, dàt het
waare volftecktc dólle menfchen·^ gelijk .hier t'Amüerdain in het dol-hüys
inren.
Dat nu Ciulftus fej^r : onreyne geeft gaat v-an hem nyt, dat fpratk hy als een
ander oockwel ίοα doen : om hem wat toe te gevenin fijD-inbeelding.·
Spot hy daar mee , dat Γ00 menichte gevangene uyt de hei gclaaten zijn,
om d'arme uienfche te plagen.
Een alleen maake Paulusge noeeh te doen > hor,wel hy 'talfebey loochent,
Ve; klaart hy , dat Chritius de veiktas met een geeft van doiljghcyi ftrafte 3
doe fy in de zee ftorie.
Daar ilaat Matth. 17:. vers ; S.. en de· i>uyvei gingh van hem nyt ··daar vraagt
D?-. B,ccksï '.vat hier meer is , als een di-e de vallende iïecktc hei fr.
Seythy· Soo de Duyvelop fuicke fieckt loeic, foo mofte hy by de kiyden-
gaan, disdekoortfe hebben-, foo foudc hy drukker vverck hebben.
Pag. 12®.'
Pag. izii
Pag. xzi^.
Pag· lïV
Pag. 12 j;.
P'ag. 147,,
Pag
Pag. if^t
Pag. iT^o -
Pag.
■Fag.· ιΡίκ-
Fag. ï8gv.
Pag. .
Pag»
Geeft hy de Gereformeerde en haare Leeraren, een i^uaden 'fteeck. En
^org^ns dc ovsrietters ieer mishaHdelj:'.
Van \ gepaiTeerde des Sinodis toc Edâm, raakeadc
Do, Becker, Predikant tot Atnfterdam.
A dat eenige Debacien in de Vergadering gehouden waren , heeft de Syiiedc
i 5 gantich geen behagen genomen in ά' Antwoorde van Όο. Becl^er : Verder de Ge-
commi'tieerds voor haar geroaakie Éxtracten bedankr. De bekömmeringhea
«gehoudenebefotgnrns en oordeel des Eerwacrdigen Kercken-Raets van Amilerdacn j de-
welke het Boeck van Do, Meeleer eenparig verfoejen, als hebbende het felvcuyt eigen lec-
turenen conform d'Excraóien van Aaifterdann , ook bevonderi vol onvvareen ergcriicke
ilellingenenipreeck-wyienaanloopende, tegen de Heylige Schrift en Fortnulicrcn van
Eenigheyt., als mede tegen de confiante Leer, welke zedert de lyden der Apoiielen in de
erf/joSojre Kercken f ".'.eies aangaande } eenpangh is geleerr .j Derhalven oordeekfl , dat
men de fchandalen j binnen en buy ten de Kerckeii gegeven , fpoedig c^cacsent behoorde
wech te nemen. . -
1. En tendien eyndeoordeeien , dat met het voorfchreeve Boeck behoort te
.weerm.
2. Hetherdpcken, foo veel mogeückj te beletten.
3. G ely kook het verder uyt ge ven van dar Boeck ionder approbatie; énwatdePer-
foonvanDo. ^'cc^cr belangt, wordt fyn E. gelaten aan de difpofitie enaan de behande-
Tingh van deEerwaardige Kercke-Kaacen c/^Z/ïy van Amfterdacn , om daarmede tehan-
delenna Keteken order, cnaïsfy totwech-nemingederergenisfuilenbevinden tebehoo-
ren.
4. Worden de Gedeputeerde gelail, z\k o^cus aan re wenden tor fiipprijiieennvaù
het gemelde, ,
5. Word verder deKercken-Raat van Aimnerdam verfoght, oin de Ivandeüngh by de-
felve, ren regarde van Do. Bec^cr, aangevangen., iondereenigh tydt-verruym te voleyn-
digen } immers de ielve hande.hng uyierl!}ck te voitrecken voor den eerften September toe-
komende yen het fëlve gedsan fijnde, de geheele iaak te brengen ter kenniiTe van de c/af
. fienv&n Amilerdam, omby defelve CUffis, des noodigzynde , daar ontrent gedaan te
werden ioodaaiiige vootfieningen , als tot wech-neminge van alle ichandalefal bevonden
-werden te behoren ; Dat ook v/yders, het geen vorder by de Qlajfis van A airterdam foude
.mogen goet gevonden cn gedifponeert, mede finaal fal werden gedaan binnen de tydc van
twee Maanden , na dat de iaak tot haar dehberatien fal werden gebracht.
En is wyders goet gevonden, dat de vooriz handelingh van ÙQClaJfis van Amfterdam
fullea worden gedaan ten bywefe en Riet hetadvys van eenige Gecommitteerde van dit
.ChriftelykSiK0iii; enfyn daar toe genomineertby de Gedeputeerde
De Heer pcoM. - erdm
ü' Afieffoor d'fJuytcr.
djcriia Hujfinga.
En wert den (elve authoritatium Semdahm geimponeert de andere twee Boeken ofaodc-
re Gefchrifte 3 defe materie rakende niet uy t te geven.
Weicke Refolutie den D®. Bccker is yoorgekren, die Copy van de refolmiuum^exCocht ;
en vvi] iïg niet verklaren ofhy de verders twee Boeken fonder vifmtte {aUatefl uytgaaa.
FINIS.
-ocr page 13-Waar in de Lecre van de Geeften, derfelver ver-
mogens en werkingen uk de natuuclikc Reden en uit de
Heilige Schriften onderfocht word*
Den ftaat des Geichils voor af vaft te ftellen , fo moettnea ondisf-
fcheiden , hoe verre dat alhier de Reden of de Schrift den wegh
moetwyfenj en daarna, hoemen het woord van Geef οΐ Lichaam
wilverftaan.
I.
Met foo beeïc mbceïcrBanbe faftm en scboeïen^ / Die in 't mi
ficbuefeljetöaalü 50n/ noöig bat top anbecfcóciö nïa=
fecn / tuflcften 't gene öat on^ nabcc oijccfes üeceifcöt / en
't genefnïjc niet noöig beeft. ï®ant be ïefec faï Uooj af mo^
gen toeten/ battfeaï 't boojgaanbe niet gemeïb óeöbe / met
een oogmetfe om baat obec onbecfoeft te boen : maar eenföeeï^
tot bieneinbe toel; bocii anbec^ ooh/ om be genen baacift banüccfcbiUe
te obertufgen· 5[&ienUoïgenbe faïbec niet^ te bergeef^ gefeibsgni nabien
bataïïe^totöetein aft anbecgeö?uifetejp!afre fiomen faï- «©nbertiiflcDen
Öe&ifemetben i^eibenen niet te boen/ om be toaacfteib öunbec ïeecingcnte
enbecfoeften : maat bectoecpe *t gene met ôet^ci^eïtjft <Öeïobe firijb. I©ant
ih feïféen ïlcifien öen / en aï be ^nen baat ift bit Doo? fcôîijUe. J^aat toe
het tribenen aeboeïen^ ban bp een geftaaïb ί 51ït fegge / tot een anbec goeö
gebiuift; te toeten/ om bcfötifienen baarmebete otiectuigen· ï®ant tote
ban f^m faï toiïïen gouben met ûet gene öp ticbinb bat in ficö feïf maar ^eU
öenfcft is? ί baacom ga ife Set niet al booïbp toat on^ be gefonbe ^Keben
ïeect. <i5en Urifïen ôeeft bic booj 't «©eïobe geenfin^ afgejïaan : maac / fa
ÖP toel becabeni^ / befeïbe ttocft beïbcterb en berjierftt. ^uïy boet óp booi
üe^cÖ?ift/ ban <0ob ingegeben/ en aan be reben boojgefieib : om boo?
6aac ingefcöapen ïiefit te fïen / batfe ban <i5ob ψ ?llï toat buiten be
â>côîifti^/ baac inmoetlïcïjbe menfcö met fijn be^ianb aïieen beö:ïpen/
fo berce aï^öem bat ticeftfeenftan: maac't gene<©ob^ï©0oib onéïeect/
boojbeôurpbetïSeben/ be^cöliftent'famen becgeïijftenbe/ onberfoefeen/
Öoe men bat ten befien faï becfïaan.
5, z. ^^itogric bân ttoee gtonben mf ï^ejiatnuce» be ^cö?iftuuc:
na baac
-ocr page 14--i. Tweede Boek»
fcaar onfe toeetinfcïiap uit te óafen / en ïiaat op tt. bcintoen t fi? meet -
men cerjl Wü Oiiöerfdïeiöeny toatmen ïjooi i^tó / of booj mibhd ban
öe ^cb?iften ohöeifoeïien faï. WBatuuc öjcMgt on^ tt met een 'fiuft toeeg^
i>een / öaac on^ öe öanboojt^ ten einöe ödpï. ^omtïjöé ïeert cn^
»£ tiecfianb niet met aï / ban 't gentnergenjS öan in <©005» befcöjeben lèoaiö
te binöen ^oöanïg De ijecboigenifteïjen De^^ Érilîeîiiien <i5eïoof^ /
Vîoo? ben toöfen befec toeereïö onbeli^nb. i > ïioj. 2:6/7/2. ^aar 5t|n toe-
öeromanbere bingen/ baar be^c&?if& öéöé# af föjggt/ en bienoeötan^
Uaq Batuïe fieïienb δό'π· ^ft foube te ïang 5i)n / be pjoeten ban 't een en
't anbec by te biengen ,· en onnobig ben ïefet op te ijouben met f^ïten bie ge^
noeg öeïïenb jijn. 3©ant niemant bie maac iet^ ban be j^atunc of ^cö^if-
tuuc becfïaat / öeeft bat ooit ontRenb, ^fe fegge 't ban baarom fiegöl / bat
clheen be^ inbacfittg / be reben fit/ toaarom bat iltbit toetfe metonbecf
fcfteib fieganbeïen toiï, 3®ant iït öcEiiöe bp mp feiUen oberfïagö gcmaafet /
tDatihin be»nbaaciïtnu ban fcöiööe uitbe gcfoubeïïeöen/ of uit öe
iieiïige ^cöjift aantoijfen / berïiïaten en beuiyfen moet» feomt m"
booj / batter 5πη baac top nitbeiöcn / meci: of min / befc^cib àf ftrggc" ♦ an-
ixte/ öaac ban on.é be .ïSatuur/ of be ^cöjiftunt aïïeen berigöten ftan.
iaat on^nueetfiteatfcôiften ; om ban tebecfïuR op fijne eigene pïaat^
tefoeïten.
§» 3. TOsönbanbefïufefeen/ btebeïïebenenöE,%ö?ifton^ïeect.
I . ©an .laturen i^beïieub/ batter een <0oîj î^: maat fïjn i©oo?b ïeert
en^Maarbec/ bat óp maat een
^e<$ebenfeiton,é/ öat<i5ob onïicöamcïife i^: §>ci}?ifiuuc bebcf^
tigt bat; fcftoon met ene topfc ban fpjcfeen ban öe ïicDameu ontleent bit
fluit berïdacenbe.
g. 5^oo?on#natuuï«feberfïattbi^tcbegr0pen; battec aBecrmîftonnen
5pn: maat oe.^^tft feit ön^/ öatfecjijn.
4. leert/ bat<0eefîen3ticôaambanfob£i;fçi)e{èene naturen
gijn/ batfegeen beminfîegemeenfcijap t'famen iieöt>ni: be '^cöjjftfpieeïït
ooïtbafi fo / boel) met fo ftïaar: alfo fp bat onbcrfcgeib boo? uit jïeït/ en 't oii:^
öecfoefe baar af aan be gefonbe ïïeben iaat.
5. ^e^geïgic ïeert on^beiöeöfn/ Dat be^ .iSenfciim ^ieïe Öuiten'taic^
Ijaam Ban befïaan. ^cijjift getuigt baar bp / öat ôet gene in befen ^ijn
fean / ooït toel fefeerïift fo i^.
§. 4, 3^u 5i|non^berfcóeibenebingenijanbe<!Eiec^en in<©0b^a©oo?bges
openbaarb/ baar aft natuurlik berflanO buiten batgeenbe min^eBenni^
Ijeeft.
j. ©anbenoo?fp?ongöer<0eefïenïeerton^tiej|atuusï niet met aïj enbe
^cDiîfîuur ooft niet feer beeï.
1. ©an 'tonberfcijeibbergotbenenberquaben moet on^ tje ^cô?iftuut
aHeen berigijten· ^e j^atuur magg benllen batfer maar en binb gem
feïterbefcljeiö.
3. ©anberléïbérfïaat/
i
ï. H ο ® F D s τ υ Κ. J
bat ifettocft niet nswmcö/ maatmfiiini>ecf<Kfentofl/|ioe
f«iji aUeë meet ijerflaan jrjn-
S' 'i<0enciî3^alïecnïrituitbeï5eben moeten /
boajmtfîcït; cnbaac afganfcfj niet/ of ffcgf}^ in 'tboojbpiraanip^ecftt^.
^giUecMaact öe natuuc Dec faiten niet / fo'tnietfïôei·^ tipte paffehomt.
^îît bjccfe ïaat f? / ai^ eigen / aan be Öebeè. îl^ant fp van Gcd inge-
gcvçuenbcichreven tot lecringe, tot wcderl^ggingc, tot verbctcringc , tot
ondcrwî'iîngc die in de rcghtvcerdighcid beft^t, U toeten ^oe cen fon&ifl tîien»
fcôcimntegôrtoeerb!35ijubp<i5oôt en opdat een godlyk raenfchc volmaakt
zy, tct aile goed werk vçdmaaktelik toegeruô , cnbe dat wy door lydfaam·»
heiden vercrooiîinge dcrSchriften hope hebben foudca χ. (Cim. 3 î ïó^/ 17,
iÖom. 15:4. toelfec \i de hope des eeuwigen levens. (Cit· 1 : i. ^it csaïtt wy-
fcnenonwyiènebmfêer/ geïretb εη ongcieerö : βοηι· i: 14· teant in öefen
«jnfe beiöe cbcn bJij^. ^e ^cöïift en if öan niet/ om öni nienfcï) in *t gene 0»
buiten 't finit uan Î0ob^î>ienfi t>3ect naöec te onbecceg&ten : fi? iaat bat fo aï^
'£ i^i «n bi : in ene ftonfl of toeetenfcDap etbaren tsï / bien !aat fy ooïï baarin fa
aï^ï)!! Lukas ecu mcdc2ynmcefter,Î$0l.4:i4.'t i^ tödimaöi; be
m maaht öfm öaar niet torjfec in : sgn #auïnsS / ^Quiia^ en 5Ön toijf ©^ifs
ciïïattntemafter^ / be ftonji ftomt bp geïegentijeib te pa^; ï|anb. 18:
maac fp en öabbni öie uit ben niet fleïeecb.^e fcöippec met be maatl/
bic ï^anluë boerbcn /berfionben ftcf) op 't baten httet ban t)P felfjöoe ijoogó^^
beriit^teu ïceuaac bat i)p toaö. f et gene HSofeg ban ben loop be^ ^emfl^
ofiet^ beröecban j^atunr^ g^eiineniffen toifï / bat i)aö Ôp ban b'€gpptes
naac'â geieccb ,· ülanb. 7: in be i®eti cn fp?eeïit óp baac niet af. ©aac
buiten toa.ëget ooft/ get gene Salomo ban be bomen/ ban ^tbee/ ban
*t geüageïtè / ban 't ftjuipcnb gebieeteen ban be bogeïen toifl : ». ïton. 4:3?·
infïineboeïieiï öteeenbjigötigüccl bec öeiïigec ^cft^ifturc jpn / en fpjeeöt
fjn baar niet afaiocö Daniel in fijne pjofe3pcn ntet|/ban 't gene gö booj 't ons
öètop^ te 23abe{ uit &et €i)aibeën boeïicn ïjaö geleecb. ^an. i: 4: Uit toeïft
alle^binitt/ bat bet toecit Derf. ,ècö?iften niet eni^/ be toeriten bccBai
tune in öaren aart en etgenfcöap te berhïaren : maac befeïbe obérai baar ijet
te paffe feomt/ (m fp «jjingtetfelbemenigtoerfte pag)fabjeIbenongeïecrs
ben al^ geïeecijen ïefec/uit öcc fdbet betcagpinge tot öienfï en Beerïih&eib
^t^eppet^ te betmanen. «Paarom fieit on^ öe ^c&jtft ^obgï toecfien booj/
fo ai^ befeïbe boo? een^ teber ogr η 5pn / en berber niet ban 't be gemeene man
tjerflaat : bie in 't gcbjuiïi / bat ïjet <i5eïobe ban tocrfeen maafet/ fo nu
aï^ be grootje ^iïofoof.
6- #ûfetoranbertbe^cï)?iftuur'tgeb2uflftbertaïeniet/ notï}be&et£p
fecni^ bec t0ao?bm / in fuïfecn fin aï^ be raenfcôen fpjefien. 3®ant i)ct i^ tc
toeten/ fo beeï aï^ Ôier be fpjaafe betreft: geïijfe bie aïïen menfcben gemeen i^ ;
foiffccooït niet efnetaal in bettieerelb/ bie booi geïeerben i^^bp een gefidb-
3^et geaifen boïfe ί^ baar be mecfier af. «Ön mit^bién bat feïbe toeinig fafteti
onöecfcöeibentUIibegrijpt/maac fïgnieefïaan't uitecïife bergaapttfo geeft'ct
Ha α
Mé
-ocr page 16-a2, Tweede Boek.
fïegïj^ <n Öcn «Ittcïpm fcgijn enige oemcfnfcôap ïiebBen. bos? toojà
bat gene / 't toelft in JScnfcft m 25ee(ïcn tocciïfaam t^ / teibe Geeft en Ziel
gcnaamb ; feftaon 't gcöéeï becfdeibfn ié ban aart. ^ε iic^jifc fiïtje feit /
bateinbeefifonöcclKcfianbi^: ^fai-si: 9.^49:11.en?^:
3o: z. jâûcijtan^geû?uifttfc ncbfn^ 't gcmtcn öc tooojbm Zki en Geeft, ban
lBenfcI)en23eefî. ÎBebecom: 'tijoïfenteefïop'tïicbameïiftgcfet/ batficô
aan be uitcdifte finnen toont / bie f? meec te Voscfe fieit ban '£ ijitfîanb: fo ge=
ftiuiiitet namen öan ïicijatn^lifte bingm / om met een be geeftdtfee te beteftes
nen. ^u^ toa?b onfen Höerafo toel Gce a genoimb ai^ be ^ieE ^ocô
ene öecbe aanmecftinge. <©ob en fïjne tioïmaafttöeben Sönbe boüen on^ hu
grijp ; fo en fteeft geen menfcöen taie toaojbeu / om befeïüe cegï)t te naeineii,·
maat ïcentfe ban öie bingen öie ban «0obt gefeftapen sijiï· ©ecmit^ oné ban
geen boïmaaîfîtec fcijepfei boo? en ftomt/ ban 't gene top boo? Geeft bet|ïaan;
fo feit öemonö bec toaaci)2ibfeif/ fïcDnaonfe^aïtöeibboegcnbe/ datGod
een Geert ts. Jïâaac ί)Ρ toont meteen/ öoe bobbeïfinnfg bie benamrnge 50 :
toanneecöP 't fcïfûe bjoojb in eenen aafTem toebei&aienbe/ baac boo^ geijeel
toataiibee^ neemt i feggenöe/ batmen befeit <i5ec{i in den geeft aanbibben
moet. ^oö 4' H.
7. ifetfalbantoeï nobig ^fjn/ bai top maïftanöccenobftbetooojben
eerfi becfïaan / om niet in't toilö te fcöetmen» ^n bpftn tin i^ be 5^«itfc&e
taaï nu toeï fo rp al^ be ïIcb^eetofcDe / <0?ieïifcije / Satönfeóc ; en bie baar
ban afgebaaïb / of met be felbe enigfïi^ becmaagfcbapt 5911. ï©ant ïjoe^
toeï 't bp on^ ooit maat feec atmeiijft toetfe ίφ / bat top bingen fo betfciieibcn
ban nature; tt toeten 't gene gcöeeï onïicöameïiït en 't getie uit beaïbêtfUttf
fle en bunfie fiofe beffaat / met een eïföe tooojü Geeft jgn noemenöe; D'anöe=
retaïenecötet moetenóiec meet fmaïbeeïen » aïfo't i|eb?icujfcb tooojbnn
rmh en 't <i5?ieïîfcD ^ηΰμ,α pneuma^m 't latijnfcïie/;ir/>M,niet aWeenïife fnï^
Óen ttoéebetïepen geeft » maat ooês een geblaas betehent. 3^cfen selijfe too?b
öoïï be wind in 't ^ebjeetofcö niet anbet^ ban ruah genaamb^ ^ei menfcôen
gemoed, of intoenbige driit en genegentheid tot enig bing/ too?baïmebe
öooj bat eene tooo?û beteUenö : enbe in 't bp be ff^jpbet^ ban
'tBietoCeaament/ feïf 59nbe/ biHmaaï^ nagebolgb ; öoetoeï
't ben <ôiieiien in befen fui aan anbere tooojben niet ontbjeeftt. ^ft faï öieï
geen ctempcïcn baat ban tonen/om bat iïet toeö Ôiet na gefcöiebcn moet ; om
geen een bing ttoeemaalte beröaïen^
§.8. iBaattoanneettopbaaöe gemeene beteheniffe fnlher berfeQeibei^
<î5eeflen tot bie befonbete obetgaan / toelfee top Engelen en Duivelen noemen:
fahomtöet^iitfcömet b^aangtenfenbe taïen onber aïïcn mefft te ïtojt»
ïBant öet tooo?b Engel en Duivel beibc uit ijet €»?ieïtfcô i^ afgebïociö / baac=
men «ν^-^λί ?· en ^ιφολα? dïaUlos feit.^n 't ^ïitfcö 'î Ï^W
jieböenbefégeeneneigeiün naam: fuïjctopbe <0?ichen op bie togfé aï^ ge^
jfeii» ; en öe 3tatijnen met nocir minbetanber ing^ / ban ftegfr^ be ïaafie ο ban
iebet tooo?b in ü, ^kt m btoteïife boïgen. ^u en i^ fjet ecïjtec niet / batfi
in X <0?iifefcö genoemb sgn / om gwnaen %att of ipefen i maat om i)un
' ' amt
«rat of boen op 'i naafïe te : toant angeks een afgefant of bode, eii
dhlo^os een lafteraar tc fs^saen i^.^n^geïïj): aï toàac top Engel ïefm in 't (i^uö
Cefïammt ι baar ftaat in 't ïjebjeelufcï) ixSa MaUeh ; todfte naam ccii'
tet cneïrfc^c / bie tioo? bobe Écgftienen gaat / aï^ ban iemant afgefon-
dcn, gegeten toojb. J>o loojb ÖP ooït/ b e in'toL-ieftfei) Duivel
of Laiieraar ï)eet / in 't ÎjeÎJjectofcb î'-ao ' öat i^/ Tegen ftander gfs
noemb <Pie obecfuij; beu 2$pbeï ïeefi / moet / fo biltmaalé aï^ ö^tn befrc
toooibeti een ontmoet/ in eüecïeg nemen; of be fal^e baarbcceifc&t/ bat
men Defeïüe öan aïfuïfte O^eefien / of ban .ïï^cnfcöen moet Uerfïaan. .î^aac
Ö'<i^becfetters ij^bben 't fo begreejim/ batfpb'ïie&^eetojfc&eengtie&fcöenap
mm/ foijaii Engel alé ban Satan, m ban Duivel (uit bet gciefefc^aïbu^
betfirombj bdjonben; toanneerfe becfraan/ bat be ^c|&?ift ban fobanige
<0ef(ien fpieeftt f öie gcïjeeï onïtcftanielift / nocï) ooft met geen ïicöaam becs
eenigö ïijn. .îi&aac fo fp *t op menfcijen buioen ; fuUenfe befeifbe tooo^ben
in geeb Dnit^ bcctaïen : en in pïaatjS ban 't eecfie gefant of bode, ban ôet ttoc?
be tegenpartyder, en ban 't becbe laftcraer fïeïïcn ; uitgefonbecb/ öp aï^
bien een menfci) in becgeirjftfnge fuïfecr geefien mebe fo genoemb magö $iin.
9. ^itôetguntboo?fcï}?ebeni^magôbeatefetrftïaariihfîen/ baton^
ηοφ be ïïcöeu noci) br^cÖ?ift alftiec te cegöt faï ö^ïp^n fo top on^ feïfionbecs
ïing ober be foteiieni^ bet tooojben niet becfïaan. €n bat fïaat aan on^ feïf/
toanneec top't flegt}^ een.ö mogen 5nn/ in toat fïnbattopbetooojbenne=
men bjiïïen. ï®ant Ιβΐ geöeeï gfb?uih bec taïei« be^menfcôenb?geReuc
befîaat/ om ietfo te normen aï^ iemant toiï bie bet anbetenmerfîecf^j of
fo fp aïiegaar cben beeï te feggen ïjfbben/ foaïéfpfïcbmetmaïftanbewrt
baat m becbjagen. ©aïtet anber^ uit/ entoiïb'eeneietbu^/ enb'anbec
toebecom anbet^ noemen; bat baart mi^Uerfïanbenbjengtinpïaat^ban
fp?aaifi maat babbeïingtetoege; geïpït't gemeen geboeïeni^ bat öct in ben
boto ban ^aöeï toa^. <i^en baoojb Éietefeent iet boo? eigenen aart of feragfit:
anber^ toaren ber nooit hmmyma offyionyma , ( bu^ noemtmen bat in
't 'ttodft ift/ fomp bunftt/aïberbefï eenslaïdendt en gelyliduiden-
de tooojben noem) ontdaan; bat t^/ bie eben een^ ïuibenbeberfctjeibene
Dingen ittteftcnen/ of bieberfcfjeibentïift ïuibenbe ecötereen'tfeïfbebetelics
nen. ï|iscomóecftöctaQi^ftonfiöat0c£i?uiiï/ batfe in't&cgin ban ojöentïi^
fte onbertopfinge be Definitien, bat W 23cpaïingen bec namen (ïeït / baarme^
be men be ftoofDfafen/ toaar af men öanbelen faï/öeteBenen toiï ; om baar na
te ftonnen ficn/ of De ©oojfieUingen/ (fomen bie tioemt) bie te Betopfcw
paan/ ober fuihe faïun alfTOÉnbooïbiebjooaDmmi^i^tebccfïaan/ ban
goebengeboïgcjön. ^ »
f. I O. Bn ter faïte ban be Geefien : ïiier in faï 't ong t èemmaaï gecabetï
5gn/ bp 't gemeen o^bjuiii te bïöben/ bat boc& meeflec banbe taïenii^.
<^00? Geest berfiaan top ban een toefen bat in aïle^ onïicöameïiiï i^ î e»
be minfïe gemeenfcijap met een licôaam niet en fieeft. fiebben; top met
ïicijameUiie geefïen/ al^benaaflem/ ofb'uittoafemfngDe^bloeb^/ toaat
inbej>ir/i«f vitaler, of levendige geeften fo genoemb bejiaan / in befenniet te
è Tweede Beek.
ïsoen. <Pan berflaau Vuu webe / öat.ecn €icffï / foöanis aï^ scfcfb/ nkt Öf
niinfïe gcmeenïc^ap πΐ£ΐ eiru ïiciiaiim&di&cnDü; ooiïbaajeigcnfc&appm/
öan öeücöamdifósïöcEÏbcrftröiiöQi/ moet^oïana
aï^men/ Uan<0ce^mfp?cRen&c/ ififdt&atooïtopfenEic&nampafî/ fa
fii tpjüÊÏïtmm Uan geen <0cefi. ^ocö öit Ijeeft ^jn ijefcöstö : aïfoöct: nooijfa^
itfïiïï iet moet 5ön/ toaac m fy maïiianDeren geïp enöe iet^ öat öin tfas
uien ban toat anöet^ / en üjcöeroni / bat ïjni Uan niaïïtaubctïen unbetfcÎKilï,
^cftcpfelensgnfgiieiïïe/en fdffïanbistjcöen : öat tocfeniâ/ ban <©i>b /'öic't
oojfpionfeeïiïi toefen i^/üao?t0e&jagt/en ök D003 feiteïeeigenfcôappen toevii^
faamsön.
f. n. ^it Voat tmfîteïihcrteberfîaan/ bimtmeni)ietoi>acBite0cbm/
inbîeïften fin öe <i5eeficn / baar b3n nu öan fi^iefien / ^cöepfeïcn en ^eiffîan?
î)isi)föcn jrjn. J|et eecfîe onöcrffcöeib ôen ban <6ob / ûieôun beibec .^cïjeps
pec i^; en'tanbecbanb'Cigmfc^appen/ toaacbooj een feïffianbig toefen
itenbaar / en ban te îî^etftin0en £?ic baac nit ontfîaan· ^tö^Pfclen geeft
te feennen / ûatfe uit öeti felfniet ®n ΐ maac ban bogec ooifaaft afgcbaalb :
en ^eïffianbig&eben / batfe in f!cÖ feïf ebentoeï bejîaan. .ïBct b'^sgen^
fcûappen 't fo riiet gelegen : geïgft <i5iooti}eib / <Ôoebi)èib ; ble ojp ficö felbc
niet befîaan/ maac eigenffefjappen ban b'eene of anbcce ^dffïanbîgi)eib 5911/
ùie baac boo? gtoot of goeb genaamb tooib- ^ffec iet^ goeb of groot / of
itîein of ûoo^; bat moet ecgen^ö in toefen/ 'tgeneboojafbetfiaantoojbal
te 5πη / eecmen benïten ftan iioebanig't J^eg iit befgeiij): / geïeetb / of
fiech : öct too?b berfîaan / battec temant bie bc flecRte of gdeecbijcib öeeft ;
jiinbe eigenfcôappen ban alfuïitcn man. .nSaac De man fdf fian baacom
toeï beffaan/ al 't bat j&pbic geïeetböeib nocij ble flerhtc niet en öeeft.
^aatom too?ben bit iîigenfcôappen; maacbemmfcDefeif/ toienbefelbe
Éiflenstjn/ ^elf(îanbigô"îiflfnofmù.
§. 14. ^00anis5Unnubefe<!3eeflen; feïfiîanbfgeftôepfeïen. ^ocbö^ec
δρ moetmeu toeten / bat aï toat <©ob eigentïtjfe gefcljapen ijeeft ^eïffïanb
Öeiö i^: b'€igenfcôappen 5ijn ingefc&apen· ^et onberfcljeiùfé ; batalie
fcftcpfeïen elfeanbecen baacin geïrjft 5ön/ batfe op tîcljfelfbffîaani maac
i)'€igenfi:iiappen 3t}n bat gene bat f)£n ban malltanbecen onbecfegeib. î^ab^
benff aiïeöefelfbeeigenfcöappen/ 'tfoubeaïtemaaïcen^cSepfelïö".
ï>p bient bit ooft in ac&t genomen: bat eene feïf be^ïffÎanbigôeibbecfcljeii
bene eigenfc&appcn Ôeeftî toeïïtec enige öaaï ban aïïe/ öocóanbeccflegöïS
öan fommige bec anberc feïffîanbigôeben onbecfc^eiben. ^iebanb'eerfii
fooîten 5tjn be naafie : maac be iaatfie sijn be gene baacmen eecfî om bcnïien
moet/ toanneecmcnietbanborenonbecfoeftt. iCe toeten ban <0oO/ biet
begin ban aïïe^ ftomt men tot be fc^pfeïen. ©le too?û^ ban ben
^cijeppec aïieebenfeec/ boo?eenecïepeei0enfctiappenonbecfcö«ben: batfe
ban jem aftjanfeeïift / op fefieren tgb boojtgeHcmen / enbe met een becgan^
feeliftjptîj baac<i5iïôfelfonaf|ianîîeUïî/ banaïïeeetoisöe'baf/ enonbec=
OanfteïOft i^· ïBiïmen nu met be ^&epfden boo^tgaaii / om bieban maï»
fabewn tc ooofcfcóeiöen ; ö'eec(ïebeipbeei»^biemen&iECftönnïafcc«/ ίβ
ht geîîÊ hk in m liicijaam ôtfiaat ; aïfo aï fcaat <©ob fcïfnict ίφ / enîïe
ooiî gcen SLicIjaani iâ / gcencn anöeccn naam ôecft öan ban ^etfi. ^a
5Πηΐ5εΕ (éigenfclîappcii öicmen in geen Siicbaam binö ; eubc noci)tan# nooö-
faheïift bcrcîfcôt/ om i^t^i^eefltenoêmen: tocberom/ fonbertoeïïtmôct
geen Etciiaam / m met todhen noc^tan^ geen <0c£fi ïtan 59«.
§. I ©it moet lit nu toat naöec fcggen. ^z menfclje foube uit öem fcïf/
fonber nabcc openbâcingeijan <0ab; of immec^ôuitcn feïtece onbecbinbinge/
aan bat eerfie onberfcïjeib bec fcftepfeïen niet beniten/ fo öp 't in fjem feïbe nitt
fetbon^. ï®ant öem feïf/ aï^een Mdnetoeeceïb/ bemecRtïjpMaacïifeuit
ttoee berfclïetbene naturen te befïaan; i}et ï-icijaam / en be ^ieïof î|oe
îtaato aan maÏÏtanbccen becftnocbt/ fo be^re batijpboojbiebeibetfamm
toerftt/ïjec gene ijunbci; beibm geen aïïeen fean boenmot&tan^ binbpp in ïjem
feïben 't gene gcmecnfcïjap met ïiet ïicftaam Öeeft / enbe noobfaïîeïiït ban bén
<6eejï / ai^ ban ene anöece feïfflanbiglïeib ftonit. ^e^gelijjc bcmcrht öp tocc?
ïtingin be^ licbaara^ / baacin ïiet be £ieïe niet beijoeft. €igcn|cöappen
baar bie beibecïepe toerftingen booj iiomen / 5Ön fommlge fo befonbec / Daïfc
'£ eene geefidift of ïicbamtliït biefen bah 'tanbe^onöerfciictöentanberefo
gemfcn / batfe op aiïe <0ec(ien of Éicôamen ; en noc!)tan^ op een ban betten
paffen. gene too^ö'et bepaaïb / om fuUt een 45ecfi of 3Lic&aam te jijn :
waar boo? befm eigentïiftfï/' bat öct een 3lict}aam en geeiL^eefl; of een
<©ec(l / en geen Eirgaam i^· bctfïaan top boo^ Geeft ïiet gene benïit /
en boo| Lichaam al 't gene bat in enige plaats uitgefîccftt-
14. ί$ 't bat iïî met niemant natuucftunbig obecbitfîufettoifieit
Vüiï : fo moet ift ecïjtec feggen / bat elii uitïeggec fïjnec eigene tooo?ben en ge*
bacïiten ^F^ecBalbe magô ift ôiec ï^efcarte^ toeï in boigen / fo be?c aï^
ï)ci tot mijn oogmecft bient : 't toeïii / om ben ï-efec fiegö^ te feggen/toai
ih boo? Geefkn becfîa. f€e toeten / aï toat feïffïanaigi^} enbe noc^tan^
ttcen be minfîe gemeenfc^ap be^ toefen^ met een 3iicöaam ïjc^ft- ^^uj? be^
mecUiftinmufeïbe/ bat ift ûeiifie / bat ift toit/ bat ift iet becfîa: niet een ïiö
toanmiinS-tcbaam/ baaciïibatafïîebbe; enbe nociitanâtiebift bat. Mû*'
«e gebacbtcn/ niijn totïïc enbe mijn becfîanb/ 5ijn met eiïen nocö met buimen
niet te meten,· noeïîbp ponben niet te toegen: maac mijn 3ticôaam / mij»
bïeefci} en been/ en mijn öïoeD faï maat en getoicöt ôouben;of ïjet fai niet sijn
fjet gene 't 43cen ttoee Efcöamen ftan tft teffenö in cene feïf be pïaat^ ;
maac öuifmben ban ïicôamen en pïaatfen meteene gebacötc toeï begcijpen [i
enbe op eenen tijb aan <0ob en fîjne fcl}^feien;aan ïfemel en aan 3llacbe ben?
ben ^O; niet / fo ïionD th noit begtijp ban 't toech bec fcgcppinge (bat op
<©ob tn 't ti&epfeï tfamcn fïet) noci) ban 't onbecfcïjcib tnffcöen ?iacb en
tticï maïten. S^aacom &oubifempö«caan; batec«<0eeiieneben8enbe/
cn een 3lici)aam ene uitge^efete feïfilanbigöeib
- 15. ©an '£ #nbecfeóeiö öec<0eeflen/ fiaaton^nuooBiet^tefeggsn:
a3^ant be «0eeii be^ menfc^en too|b bc Ziel; enbe noit Engel of Duivel ge?
naamb. 't (©ebjiiiït bet tooojben paat on^ niet tee te becanbecen / of top fou?
Den raalïïaöberm nosit ïegöt öetHaan. ^ooj Engckn ömiitnCTi top
a2, Tweede Boek.
efcfîrti / bic tot giciî a:fcÎ)aam gefc&iftt / of fteiiaaït) / of öaec meöc toefent^
ÏÎÏ4 bcmm'gb 5ön; scïijft ûiifei2ieïôaaïciamï.ici)aamôecft/ toaacmen
toaac öooj fp in Dit ïeben toecftt. ©u moetcnöan b'Cngeïen aï^ öenfeenöe
Jlffianbis&eiien begrgpen ; bie aan b'ecnc ftantban geen eigen ïiciïaam i300?=
pn/ aan b'anbcce toebecom ooB met geen ticôaambeïemniecôsijn. <Bf
uat boïmaafetöeib of onijoïmaaftt&cib 50 / met Der menfcften ^ieïen becgefes
Ren / fuïïcn top öiec na een^ moeten fieri. J^u / ö'a^ngeien toojten naöec in
goeben en in quaöen onbecfcijciben : ben goeben fireft men ben naam ban En-
gelen gelaten ; maar öe quaben 5un befonberïifeer Duivelen genaamb» ©an
ö!£ berfcïieibene <È5eefïen) m fbber meerber&anbe sijn/ fïaat οηφ nueen^
gronbigteonöecfoeïtcn: offer jijn/ entoatfcsgn; toatfeboenfeonnen/ en
tuatfebom.
De kenniffe vaa Ziel en Lichaam leid ons op tot die van God j endef-
ielfs volmaaktheid leert ons, dat hy maar een is.
I. ]s^Hibtenbatbet.^Î)?iftîiÉl^atuuteiîbiïiebenboo?uit(î?ït:
^^ fo toil bO?öet bereifcften/ bat top ban't gene eerfïbeSenbi^
ben aanbang maften, ^erôaïbe ïaat on^ nn fimj toat be^ .îlîleofcDen bets
fianb/ fojiber beöulp ber i|.^cö?iftm/ uit bc Nature fclf hernemen fean.
ôet aï geen aticijaam bjatmcnfnOeï^ecreïögetoaartoosb/ t^gei
tioegfaam openöaar: toant öet be <6ec(i bie ful]c becneemt en begrijpt.
<©cen Eicöaam beQuaam om (et^ te toeten: beÉieïi^'tbie'tber^aat;
en be ^iel i^ cin <i3eefï. JÎSaac toect bie ooft / offer enig anber ^eefi i^ ban
fp feïf > (6etoi^ : nabienfe toeïbemerfet bat fp uit ftaar feïf niet ίφ. €en an=
beróeeftöaacbangemaaïtt: gecnïic&aam/ maar een <0ee|i. <0een3tié«=
Ôaam/ feg ife/ δοη oojfaaftbanbeEieïesîinî biebeeïboïmaahteri^/ en
feïf op 't ïicöaam en boo? 't licöaam toerRt. ΦοΗ betoerft tfe buifenben ïicfta-
men buiten j^aar eigen : maar nooit quam 'er iet toat ^iel^ boo?t ban 't gene
bat maar liegaam ίφ. I^aar bp fo en ftan 't gene licliamelift i^ niet onbe«
paalb / notô onberganfieïift sön : öoebanig ô'p noobfaheïift toefen moet/ Uan
toienbeEicïontfiaat. ï^antift feïf niet en begrijpe/ bat mijne jicïeïtan te
nietegaan: maartoeï/ aï^gefeib/ batfcfonberuitgefirefttepïaat^/ ongc=
meten en ongetoogen '©ie ban boo^ al / ban toien be Eicï gefcöapen ;
bat i^/ uit niet gemaaftt : aïfo iftganfct)geenfloffebegrijp/ baaröieuit
oemaafet ftansön: maar toel/ batfefonberfïoffe/ batigtoeöerom/ ons
Wcôiiraeïi&i#. , ^ v . ν
§■ lEaar nu merftifeberber / bat beoojfaafemijner Me/ aïnoem
m öera <©ee(i / notötan^ fuïften <Beefi niet ίφ. î©ant be mijne i^ ban &em /
ïjp ban niemant afgcïtomen. jjlSijn geefï i^ / ôoetoeï niet plaatffïift j nocô^
t^né in toefen fo bepaaïb / bat befeïbi meer »tet ίφ / nocii iwrmagö / ban be
^tôÊjppet ôecftsetoHb. Uanoembing aföangcïilfe/ (^ant
tft <000 niet anöccfin^&ejjcijpcnftan) too?ö 0003 geen bins bepaaït.
noem ijem ban maat <0eefl/ om bat ich geen tooo^ö in em'gecijaube taïe binb ■
om ^enicegc te noemen. geefiïïfi^mbefennaam/ om bat öet bte ban
't aïïecüoïmaaïitfïe fcöepfeï aï i^ iin be „^cöeppei: feïf / bie oneinDeïtii
Uecfcöiït tian'tgene batfjnôêet. dengenen ban/ baac'taïbanafftomteu
ban aföangb / noem ift in onfe taïe G O D. <iEn bat boe ifï aï^ een ïlcifien ;
biebe beeïijetb bec <6obettniet enftenne/ op ene anbeceVuijfe banöp Daoj^
gaan^ Geeft genoemb UJo?b: toeïiïen naam / aï^gefetb/ men ooft aan bee^
ietfianbe fcï^epfeïen geeft ; maac bie ban God aan niemant Dan aau eenen Φ
ïeen.
§. 3· IBaat fo beeïaï^ bo|ber ftet looo?t Gecil bettreft/bs gemeenschap ban
name moet on^ biec tn geûacijcen öjengen / Dat öie <!5eefien '©oDe enig-
^^ geïtjfe <0een tub nocl) arbeib bJO?b mijn^ oo?beel,â onnutteliftcE
liefîeeû / ban be genebienmeninbebergelpingebecgefcöapeneecefïeHmet
öen ongefcfjapenen becflïjc : niet om be uunecmenbe boïmaafttöeiö öeë
\ècöepperé nit Defcöepfeienaftemeten; maaromtebenfen/ bat befTelf^
oneinDig toefen enige gelijiteniffe metöiteinöig maaïtfeïöeeft. ^e geeflelife'
ïjeib bec <®obïiïii'.feature poogtmen pbelift uit bie banbe ^iele te becjïaan/
bie bjaarïife niet meer na 't gobbeiijft geïgiu ban öet Eieöaam boet.
.ïliet bat (0ob^ baefen a5ee(ï en t.iciiaam beiöc i^/of in 5^enÏiing en Hitficeh^
feinge begaat i geïpfe ^pinofa taafï : maar bat öd οε^η ban beibe ijS. <ίΐη
toanneec ih fegge bat b'uitgelïccfetïjeib ganfc& geen eigenfcöap ban 45ob ίφ f
tim bat fuljc tegen be boïmaaht^eib fitigb bie Ijem betaamt: fo ontïtenne ift
rcijtei: niet/ bat cenbenfeenbbaefeni^; om bat in benftinge geen onboïi
-maafetöeib i^ / bij öaatfelben aengemecïït. ©f fo nip iemant bit bettofs
fien bjil : f)p faï mp ecfttec toefïaan / bat een benftenb bjefen boïmaaïttcc ban
een Eicïiaam i^· .^othban/ bijgeöjeït ban bjoo^ben/ <©ob niet noemen
feanfoaï^Dpi^i ombatbemcnfcöen/ eob^innecïp toefen genfin.éfeens
nenbs/ nooit optooojben bebac&ttoaren om bat uit teb?nïifien: fobentft
nobeiift baactoe getijagbt / bat ife/ om fïine uitneemenböeib boben aïïe fc&ep?
feïeu tc meïDen / fjem fo aanmecfie aï^ 't bolmaaBtfie fcïjepfeï fïcö bectoont.
§.4 ^oci) tfet i^Kietcenteficn/ öat ioanneectop ftem een Dcnfienb tocs
fen noemen; ecgtec geenfïn^ radnenoai J^ijig bet gemeen fcljepfeï Dat
beniït. il&pbegrepen bu^ niet toat gp maar beter toaiftij nieteni^ f
ban oft top fiem bij Ucöameïifte bingen / toemet aart in uitgeftceittfjeib cuji /
ïietefeenben. 3©aac uit ban ooft bolgt / bat be naam ban OSeefi ingefteeï
anbeten fm op eob aM op enige fcöepfeïen gepafl too?b· îl3aaçom ift / om
na bedoren ban <0ob te fpjeften/ ïiebecbefeonbectcöeibingebanongcfcha-
pen en gefchapen Geeft becmgben toiï : om mp feïben ban aïfuïhe gebacSten
öf te fpenen/ battec enige be«iinfiegeïg&|)eibtufTcöen<i5ob en enig fcöepfei
τ U li.
1.1
; aïfo be beteiieni^ en
begröp bec fafeen ïeiD.
;eb?uiiï öec tooojben on^ geniceneliU tot fuift een
Jemecftenbe nocötan^ / bat be naam ban <0ee(i
öp 't gemeen se&juifet toojb / niet fo feec om uit te bjuftfeen toat öet 't gene
& mett
ïo Tweecîc Boek'
men&aaï meöe bctcfencn toiï/aï^ toeï toat öet niet tn ίφ/te toeten öat fiet or^
ïiclbamelijïï t^ : fofieifimebetoci/ Datntenöan ûeiïigfeggenmagij/ sdijTî
te ^cö?iftuuc ooft feit / God is een Geefl. ï©ant Daac «it ijoïgt ten niinfien /
tatmen öemnietïtcóameïiftec tonfe; niaac met Den geeft, öatiö/ in Dat
ïjeeiDe^menfcijenDatonïicöameïihi^/ na waarheid eect. ^00 -4.14.
Schepfeitoo?DDant)ooji^genaanjQ/ altoatiftmeer öcöaïöcnm»/
buiten €>oû / Die Daar ban De ^cïjepper fteet / i>cniei;ften ftan. ftecft
ftuitenttonffeÏ5ijni«egingeóaö, ^fttoilfeggen/ Datfjetgene mennogfi^s
Öcnineïfe&fonOec fcftepfeï (iet / Datôet eeng licgint/ eneen^ toeec te niete
naat; ftet feïföc moet ooft toaacjijn ban fjet aïgeraeen; in boegen Dat/ ge^
Jïjftet een tijD i^ Dat Dit of Dat nocft niet en i^ / en een tii ö Dat &et too?D ; in^-
gritjic een tijD getoeefi i^ Datter niet met aïïen toaiS. floffe Daac Dit alieji
«ft befiaaten ftan niet eeutoig ^ijn. ^eitmen Dat: fo moet mcnfojijgcn
toanneecDeccDenbJojDgeb^aagD/ of Defdbe ^an ceutoigïjeiö Du^ bccfcöei=
ben aï^men &eöen fïet / of eenparig i^ gctoecfï. 3Baut niemant faï oniftcn^
nen/ Dat öetboïfïceftteïijft boïmaaftt i^^etgene ban ccutoigljeiö Docö
'£ gene boïmaaftti^ ftan niet bcefcôeiDesi/ maacmoet naoDfafteïifi eenparig
jijn. Snöien Dan ooit De fïoffe Daar aïle# uit ontftaan ié / onber fcöeiöcn en
cener^anbc getoeefï t0 ; toie i^ De gene Die Defeïbe in fo becïctöauöe onöecfcöeii
öenieefti «©fi^öatfobanfeïfontfïaan: fo moet ôetjijngctoeeti/ om Dat
i>e natuur Der fïoffe tot fcijeiDinge gefcbiftt toa^· ijoe ijeeftfe Dan ooit /
en öat (b langen tijD / ban eeutoigöeiD af ongefe^eiDen ftonnen jijni <©f toa^
te nature beranDert : Die Defeïfoc floffe / cerfi onfcfteiDelifi / Daar na tot
fcIjiiDenb?agÔt> bJicftonöeö'oo?faah ban aïfuifte tieranîwcingc 5ijn> ^o
boïgt Dan/ aantoatsDDe menDitaïïe^fteertoftoenD/ DatDe^tofeteaac
uit aïïeïiceaambefïaat/ öetsugefcöeiüenofaïebmcen^ gcfidö / uitfeto
ooifaaft ontfïaan Die geen oojfaaftfjeeft-
§. 6. ^efe/ te toeten <i5oD/ ö'eenigfie jgnDe Die De fïoffe boo?tb?eugen /
onbecfcDeiDen / en totberfeïjeiDene Eictjamen t'famcn fielien ftonDe; itan
nocötan^ Öem feïfniet onDerftljeiDcn nocfi berDeeïen. ï©ant Dat berDeeïD of
be^ffcljeiûen i^ / ïtan / alé gefcïD / niet eeutoig ; noeste boïgen^ Dien aïmagfis
tigii/ aïgenoegfaam/enaifoboIfireftteIiftonafl)anfteip5iîn. inbeet
fenbefïaat/ Daar ban i^ôet een ijet anöer niet: enDatijetfeïfûe nirtcni^/
Öceft niet aï toat ftet anDet ïjeeft / cnDe öeeft nooDfaftelift iet Dat öet anöer niet
enôeeft. 3® ant Dat nergens in ban'tauDerbcrfcijift/ moetnooöfafteïiftijet
fdfûe 5ί)η. 't onmogelift Dat ftet DefeïfDc man niet 3P Dien ift gifiertn fagiJ /
cnïieÖeDentoeDetfïeï Detorjrecnietöet min^ei^/ toaarin De gene Dien f ft n«
fie ) ban Den genen Dien ift gifleren fag / berfcfjiït. toe ften ift ansec^ mtjs
nen eigenen baOer/ foon/ ofbjoeDcri &oe ftan ift mön eigen iini^ Bennen/
aïï om Dattet nocï) eben een^ en ter feïbe plaatfe fïaat / al^ ïj^t ban te boren
fïonDi m toiïiftDan feggen: Dat/ foOec berfcijeiDene <0oDen5t)n/ geen
ban aiïen boïmaaftt ftan jon / en Derôaïben ooft geen <0oD. ïöant D^eene
moetnootfaftelife fet^ toefen of bermogen/ Dat D'anDerniet cni^nocöbeci
ttiagij. ,ïBaat öic φού / öic moet aïieé in aïlen 50». ift ïwii^ Die
ffïf»
-ocr page 23-ffïfÎSèefftmfcBapî^niiimeïîic/ inbenocnetibiebe^onnccttbeJlkan; öï<sr
inöemoieöcn IdaïöMoot/ öfeöen.ï^enfcöe/ öie Bet ©ce öefcóapenï>eeftï
fo bcfTuit lit / öat öet âï ban ecncn ^djcppcc i^.
7. ^ulîatt't^9c)preïtotbeii^tfieppeïtoÉbcrfee«:értb€î toannecttop
fefaïïeninfïenna öcnaart/ foaï^ tup ïHenooöfafteïift batten/ Èat buitc»
bien geen begrijp öaac af te maïien ί fo homt on^ aïîcceetfi îjc uiierfîe boï^;
maaittgetbbDo?/ bietopbenltenbat in^obi.é, .ï^eemtec 't ininfie niaac
af / öp ^ faï geen <0ob meer 5ön. ^ecbaïben fijne toechfaamfteib on^
iïcnt het fcöepfeïboo?tnbnocöPiaat^ te meten nocli te onbecfcï)eiöeiï» ^o
toaut al 5Ön öat tbjce öecfcöeiöene bingen in on^é begcijp ; bp <0ob en i^ öat
«iet. S^ïpöe onfe / öooi berfcijeiDenetoeCi
feingen ueröeeïö/ noc[} boe? tuifcgenpofingen gebjoïten: maar een. ^et
^cljepfciöeeftbett tijbban boen/ om te toojbenenom te buren. tobiDi
i)ittDo?b/ bat öet nieten toa^: cnmoetbetïjbnoc&ftometi
fpjeïtenbe / getuigt / dat een dagh by hem als duifend jaren is, en duifend jaar
gcHjkccndagh. ^fal 90:4. z#et, 3 :8. ^5emerïit ban/ bataitoat<èaï>
öoet/ maar een enfteïebabigôeib i^/ fobeeïfiem aangaat; aU^'tbattop
ö'uittoetHingen baat ban op onfe toijfe / bic uit onbolmaaïttbeiö fpjuit / na
ÎK berfdjetöei^etb bet bjeclScn bu^ berbeeïen : fq moetraen befïniten / bat ôff
inbeijnber&ouömgtencegea-inge be^ toeerelb^/ fotoeï aï^inbefcóepj^ngé
i^Ueen / en fonbec metgefeïle i^.
§ 8. Jïâet be pïaat^ i.ö 't eben een^ geïegen : <©oö cn bjojb baac boo|
niet meer gemeten noclj bêpaaïb ban booj ben tijb. Die Hemel en Aarde ver-
vult, bie Obec aïnabp i^/ bie fo ficagijtig i? van verre als van na by; ges
ïijft bc^cijjiftintbjuftftenfegetuigt / ^ 2:?: χ? / M· enbecebenfeïften
Maacfien ieect: i^emeï/ ï§ellt/ Ete en ïanb/ tiet i$ hem aïïe^ebenna-
139: 7 'O- ^te in ben Éemeï tooont / en op bec Watbe tot in 't biepfï
ban'f?mcnfcöenóertefïct/#faï.5?: 15/ 14/ ij· toatpïaat^/bjatfcöeps
feïilTec/ bat bao^ fijne booiflcn!0ödö berbojgen spi Ιίί fpieefitbc^ö?tfC
fenboubigfo/ om be^gemeenen man^toiïïe; baacom ίφ Den ini)oubban
tjaac feggen buiten toaatijcib niet. 3©ant be gcoffle gebacjjten öiemen ban
<$oöRebben ftan / fonbct ïjem tm ïtcSaara toe tefrfj?gben / op fuïhcn togfe
becftïaarb ; iaten ecötiE gcenfiné toe / geïijftmen ï)iec aan fiet / battec pïaatgi
of fcôepfeï in be toeeteïb 5p / baac ijp 5«ïfJJiet t>P · fo öat Ijet obecaï be feïfbe
«i^ob moet sijn / bie't al gefe&apen ô«ft « » 't aï tegeect.
9. mm magö ooft nietbenften / öat W fï^Ô metben i|craeï bati
met belCarbebemeeitj ombaacuittbjee<0ob€n/ beneencn'^ï|emeï^bett
enbecen bet Siacbe teberfinncn îl^ant bat geboeïen ïigôt op bienbaïfcficn
i^onb/ èatben ï^ettieï bait onbecbfcfeliïten aatt / mboiitiaafttec banbe
î,2v Tweede ^ek:
^atbc^ fci)?ift / bie bat fc^tjnt te fcggen/ cn fdt ôct ccBternfet. Wtm
biit ijera öcn ^lemcl tot jïjnen €coon toojötofgefc&ieiJen / gelp fïcö ooït ùe
^cDiift^fcïf na on^ tjocottnetfp?chm: ^faï. 103 : i9venn5': 3· 661
u fn seeft baac ncben felaaritjh te toec^aan / öat fuïp maat ene maniée ban
fpjcften ; enbat ïjem eigcntïift b'lfiacöc fo na aï^ öen l|emeïfelf. ^uïjc
bïijfet uit öien / Öat öf ter feïfbei· pïaatfen / Daar bP den Hemd fijnen Troon,
en ö' Aarde fijnen voetbank noemt j l'a met Die tuoojöen feïf / te feennen fleeft/
öai ö» eigcntlift necgen^ in 't befonöec tooont. Ïl^ant fo de Hemelen, ja de
Hemel der Hemelen hem niet begrijpen, geïpö^t ^aïomonuitÖ|UfeMift
toccMaart: 1 ïïon. 8: ay. iton.^: 18. foraoetmenfeflsenbat&païfo
tucï op ^atben / en aïfo niet vcrr' en is van enen iegeliken van ons. ^anb,
ijl 17-
10. ^efci)ou\ïj mr? tocï) ben ^emeï een^ : toat berfc&iït bie / <i5ob
aangaanbe / enöe in fijne eigene natuce ban ber fCacbe i ^ijnfe niet sïïe beiöe
tunet öanben toeïfti ii ön niet fonaaan'teeneal^aan'tUlnbeci Ji^aac
üjat i^ ben ï^emeï / bat bie betec 5p ban b'^arbe ί ^^ ii^t om be fcBoonïjeib
ban 't gefïgöt? JBaaïïiïJ ftomt'eton^ fo booj: Als ik den Hemel aanlie,
feit ^abib/ het werk uwer vingeren, dc Maan en de Sterren die gy bereid
hebt. üetbenen ijfbben 't meDe fo begrepen/ bat «©ob cotöten einbe
its hommifubUme dcdif, den menfche met het gefight opwaarts gefchapen heeft
om niet aiieenïife op bet ^arbe / maar met eenen bejre ban fief) af / en naben
1|cnieï op te fïen. ^oeïi niettemin toojb b'^arbe in be ^cöliften feïf aï^
fo tocï/ en bermit^ be habpijeib noeij meer ban ben ifemel / totfïoffeban
öe^ ^cftepper^ ïof gemeïb. JlBen ïjorc <i5oö feïf tot gioii öaar af fpjefeen.
^0-58. 39. 40. en 41· capp. en ^abib in ben 104, 107, en 148,
^fàfm.
11. €n toaarïift i^'toohfb. l1^n|}eeft1fidiïoteïe^niettegeIoben/
bie fonbec betop^ geleecööeeft/ Dat betemeïen ban beter (ïoffetoaren ban
be-Hacbe: en 't öebben aïïeb'oubenaanöefenfïeengefloten/ toanenbebat
aï bjat l^meïfcö ii boïmaahtcr 3p ban 't gene aarbfcô Wat bebe öen
fuï;c gdoben> bat De mcnfcfte na bp niet en binb/ Datfoeftt0potnbe?re:
(ïenbe î9icl)te bp fobeeï beranberïgft^ en onboïmaafttec bingen op bet ^arbeï
fo benfit bat be boïmaahtöeiö / bie Öem Öïer ontb^eefet / in iien temeï i^ /
Dien ï}P om be berbte fo naauto niet befctjoutoen ïian. 't ^^ mebe boo? bc
fïuaftöeib ban &et menfc&elïjft begrijp / batmen 't geöjeft be^ eenen fcfiepfeï^
boo? öet anber foeht te buïïen ; en aïfo baïmaaïtter nature berfïnt / om be gcs
ne bie fo boïinaaïtt niet i^ te öeïpen. i^ ïjet ben menfcijen gerees
ber getoeefl ben ^emcï be boogbp ber ^arbe toe te fcÖ?pen/ ban öen
#»cöepper ban bie beiben. ^'oube i5?ieftfc&e en Eatijnfcöe bicïjtec^ öeb&en
bu^ ben 3|emeï tot ben eetflen 45ob"gemaaïït ; en be .îâatuurfeunbigen feïbe
gemeinb/ bat be Jticbten aan benigeraeï inbec mmfcftenDanbeïinflenop
öer ^arbctoecïifaam 59η.
§. II. USaarfpfimbeniemeïaï^eenfcBtfonberteïffeïaan/enb'ICari'
ei aïj een öï^ft / bat ïonbom baar bau ϊ>ε(ϊο»η ii. ψοφ bat en toaar^
flfe
-ocr page 25-life uiet öan bïoteïp in mé s^fiSÔt· ^^ant ö'Hlarïjc ntet pïatt / maae
conti: en'toat öen ï^emeïi^/ batcntocetmennieti fcöoonbiebanbmsei
meenen trant fiûuteïîlfe beteeecen totlïm / bat ben öemeï ironb ié. %\mt'
igp bat nu bp feïtcre onbecbinbinge tjcj^enö / bat be Demelfcöe iicöaniEn ah
fatocï alö b'aacbftïje bet becanbermg onbcctoojpen sö" » επ feïfbooi bie bcc?
anbecmg bié in ίϊύηηε beelen / gcïijiietiMilé aï^ öi^»^ op Warbe / aefrijieb / in
ïjuii toefen öïrjücn ^aan. moet ban ooft bat fc&oon geflgöt üan 'g ^z-^
mri^ïic&tcn niet mtfïeiöcn/aï^ offe in ï)en felf Uaïmaahtet toefen öaDDen ban
öi'n Ifiacbftïaotïjeeft. ïl^ant ijctimiten ttotjfd if / bat öe ,ï^aan en anbece
^te?ren / bie ben l^etneï ommeïopen / in Ijen feïüe bicftt en buifiec ; en aiieen=
iiiï tian be ^onne öoo? ben toeecfcïjijnbu^ bedilt sgn/batfet'onétoaact^
faïhen fcfjonfel seüen. ^a berijalben moselp toare / bat top een^ op een
becfettjen ^onben: b'^Hatb&ïoot foubeon^/ ban be .fasaan af gcfien / mcbe
al^ een gvoté maan ; en bah be ^on af aï^ eene ban be ^tejren fcôgnen.
§.13. .ï^aber ïïomenbe fo ti?aag ift nocï) / toat raeintraen bat ben f eineï
jf^iet anber^ bancnefci)iiîfemgeijan'^3©eeceïô^0rootfi6beeïennaon#
ïiïeia begrijp, ^ciïianb boo? 't feanaaï tuflïïjen Çngeïanb en ©janftjiift ba=
ïenûe/ faïf^soen/ fo|)a toefi aangaat/ bat<iBngeIanö aanfïuurboojö/
Bjanftriiïï aan baftbóojb ïeit : maar fet t)p 't oofïtoaart aan / fo faï ïjp €ns
geïanb aan baftttoo^b / en Bjanhcijft aan fîuucboojb ïjebben. Biet bcti an=
becp' iffet bat top öe ^on aan ben l^emeï fïen : bie na be .ïgatiiur te mecften in
mibbeïpunt / iffer niet ban be 3©eereïö ; immer^ ban bit baft / baar in jicö
b'Hlarbftïoot mebe bebinb / tc fieïïen i^. ^0 iemanb fici) aïbaar bebonbe/ of
in be IBaan : bet i^ feïter bat t)P befen ?iacbiiïoot / bien top al^ een öooföbeeï
ban ben #emeï onberfcöeiben / eben een^ aï^ ban öier be ^oö cn^aan/aaii
ben t^ïnel fonöen fïen. 't ^cïjQnt on^ toe / bat Be feïjepen / birnien be?f iu
Eee; bergen of geboutoen/ biemen aanb'überfijbeöicöt aan beftimmen
fïet / aan toeereïb^ einb /en al^ ban benllemeï befïooten jijn.- 3©ant m|?n
fiet baar acftter ïanb nocij 5ee j banniet aï| ïucïjt: toant b'éen en anber i^ aan
een / fonber batter 't enBeï oog be minfle fc&eiöing aa» bemerât. Jö^ar
ftoratmen naber : mentiebinb / bat ïjet gene on^ in eenen feringen geïijften af
flanö fcbeen te flaan/ fo be?rebanmaiftanbec ; Öatbifeniaaï.é'tboo?fle
tienmaal naöet toa^ aanonö/ Dan aan't achterfïc bat on^eerfi^ï eijai na
toefclieen. îiet fcfterïife gemeten / Dat öe ^on ten minfîen ttointig?
niaaï fo be?re banon^ af i^ ali^ be |Baan;en bat anbere^tejr^n bnifenbmaaï
berber af 5ijn ban be ^an. .fiocötan^ ftan't niet anbersS toefen / booj De na=
ture ban 't gefïgt / of fp moeten on^ toefcöijnen batfe aïïeeben een^ al^ in een
bertoeiffeï (iaany gelfife ai^ ïampen conbom 0ecnfbenb?agi)ti|.opge0angen.
ί. 14, ^o en toa^ljet ban gantfci) niet ban nobe / bat be ©o&ïjeib fict) in
tto«enfcï)eibbe ; in boegen bat ört aïïetoppetfl toefen in be«
i^emeï ^cerfcöte / en een anber min boÏmaaftt fïeil met b'Warbe bebielpe : na?
bemaaï top fïen/ bat Heme^ en Aarde fïecôt^ onbecfifteibingen banmenfcöen
5ön / na berfeïber begrijp en gebjwife ; en bat ben l^eraeï anber^ niet en ban
bat geïjeeie ruim be^ 3©eerclb^/ Daar top fcïf opbecliaröebanomringö
ΐ,ΐ;
14 Tweede'BoeL'
5ίίη / m b'Ulârbe fdf«η betï ban ιφ ; bocl^ aangfmcrftt / fo aï^ 't fii^ oii
^ac&en aan oitö gefîgïjî bcctoont €π't ίφtoaaf / aï^ gcfefb Dat jict)
be ^djjift feïfin öeien / aelp in anûctc Dingen / na onfc taïe fclîiïît
fîeSD/ Daî bftt 3|αηεί ai^&obcnoné/ foaï^'togeDattjcsrgpt/ DaarDooi
iüfsrbigcc pïaat^ geacijt moet 5i)n / toaar ïocmm 0\jcr aï ö€ i)oog|ie Blefï ; fa
pofïet Dofe/ nienfcöïiUcc toijfc (gelp Dc ^cÖ^ift gctDoon i^} ban<0oö te
fpjeften / Datmen ïjem aï^ ben öoogfïcn in mt/ ooït Dm ^cmcï aï^ δε ïjoog-
ftc pïaat^ ten oppcrftoninaïpen ^cteï gctoe. IBàar te mcincn / Dattec \3jaacs
lift fulftfn onDecfcôeiû in De pïaatfen of De faRcn fctiie ïlVDat fo beeï aï^ niet
UerflaantoatDe^lemriofDeSöacüei^. ..
§. 15". <©eïp fuïp Dan niet eigentïijfi Dan €5ob tt ijitfiaan i^ : aïfo niagïji
tncn ooft niet Denhen/bat iet^in Den tfiticï of op Batbe boef? fïjrte fojg εη op^
jgfit te geringe 5p. Pr^m mimna non cumt ; de Schout mocirfich met geen
cicmighcdcn .· baac 5tjn minDete booj / Dien faijc beüoïen i^. IBaac öie öit
op ben alïecljoogflen ïïegtjtec paffen / me'nen aï tuεDεtöm / fleI0h fïn^ gefeiö
iH dat God t'eenmaal is gelijk als fy. Ikbcn, fciDijp/ God, en geen men-
fche. i|0f. n: 9. Hcbtgy ,feiD^o&/νleefchelikeoogcniSietgy gelijk een
' ■ " ' / DatVDpbecegfitefeennec^
menfchcficti^obïo: 4._________.. <. _____.
niet en ^gn ban'tgene boïmaaftt i^ of niet en i^.ï©ant geen öing boïmaafet
ijeïijft éoD i^ / bie niet meec Ujojben ftan ban ôp i^ : alïe^ i^ Uotmàal&t in
nenaart/ Ôet5p groot of ftïein/ fi)aï^Ôet<©obgerciîapen&ecft. '©e.îifêiec
fo toohnaaftten Diee aï^ b'i^ïifant / aï i^ 't fo groot niet. IBen fîet boo^ een
becgtootgïa^ beffeïf^ aUecfijnfle bcïeu / fo toeï in o?ber gefcïjiftt aï^ öcgcoffic
ban ben (©iifant. ecn gcof-fmib tioïmaafitet feonfïenaac ban etn gonb-
óf fiïbecfnîib / om bat öP örotec fluftften toecfit ? ©o?bec iffec nici^ ter toees
reïb fo gering / bat fonber <000 ontfiaan fian / boïgenl bien ooft niet befïaan.
3©ant öoe minbec tDefen't öeeft / fo ben menfefie bnnfet/ be^ tt groter Rragöt
moet i)o beb&en bie bat fbaltfie toefen onberöoüD.
16, .ïgietombefeïeinljeibfïegö^/ (mog&tiemanbnaberfeggen)niaat
om b'ontoeerbί0&ei^' bec βίοετΰηίίΐΐε bingen / pafl i)et beter bat öefeïbe ban
geringer <aoben / ban ben gedotfîen <0objTeiiabenD toerben- Jâiaar bie ful?
Iic geDacïjten iieeft moet meinen / batöe <wneegftunfl geringer ban 't ftleer=
mafter^ of fcöoenïapper^ ijanbtoetft i^: ombatgenefomtijD^opbef men^
fröen afgang en builig^eib moet fien/ om te oo^beelen toat (ieftte bat bp Öeeft;
en bat ficö befe met aïfuïfee bingen nietbemoeit. ^ulft onberfc^eibi^ niet in
aanfien ban<fl5ob/ nocijinbe^i^aturefcïf; maacaïïeenïiftfnon^ooibeeïte
(ten. Ï©ant bat fcöifit fïeö na'tge&jniftbattopbanbefaftenïjeb&en; en
öcfonberïift 'tiicöaam betrefenbe/ na Dat tóp ber fcijeibeïih ban befeioe tüO|=
fcen aangeDaan. 't (^enefombjpïen bèn eenen ïeïife fïinltt / fftt ftan^tjn bat
|)et ben anberen ïiefïtjft rieftt ; bat ben eenen feer birel fmaafet Daar «en anDec
Uie^ af ; bat ö'een bet maaftt met een geïutb/ Dat ben anberenberbjie^
tig tiaït : en fó ban b'anbece finnen meïse / toeïftet betoeegtngen öe mcnfcö in
fijn ooibceï ontrentbe natuur bet faftcn maar te beei en boïgt, l^ierom i^ 't
Imt ö'èefcJciiiDyüM-tfw ûnaak noemen 'tsoebb^wnfeenöatbcmenfcöban
ïï. H ο ο F D s .τ X7 Κ.
nïïstîjiînbc faïîcn ÏK^^ft- Cinbeïife ïj^eft on^ b'onbcrbinöinse boo? ïjcijulp bec
tcrgtootaïafen sekcrô/ bat bc tîejcotte ïicöaracnfdfineenoneinbiggttaï
Sjan alictKictnfic öcüfiic^öefiaan; toriftcr geen nccötan^ buiten'toog en bi
ïiragijt algfmecnen^cijcjpper^i^. befïuitcn ban / battec gccnc
pïaat^ tÊC teereïb/ nocö gem bingiuaac tecpïaatfcbatijcthjcfenmagö/
i)oc gecing of &oe buiï in onfen ogen; onber enig anbec öclïuuc ban <©ob^ be^
aïgemcincn ^cljippec^ i^: en bamc boigen^ b(en geen meec <0obcn not ^ öc^
fiircöer^ öanbe3©eeceib 5ön ban een.
III. Hoofdstuk.
ί ■■
Derhalven ifler gantfch geen reden om te denkendatter eenige Da-
mones, Halfgoden of Ondergoden zijn.
T<Ot bu^' Uejtebitocfcn 5ijnbc / öatter geen meec <i5obcn noci}
ftiecber^ 5pn ban een: fomoetmenbecberonberfocïien/ ofec
fuïïic SemiJeï bat t^ Halfgoden jijn / bie be <15?ieï«n D a i m ο ν a s noemben;
ban toeifien in i)ct i. i|oofbflulî §. 14 / 23. becftaalb i^. Zemeëns en
Mabujas bec ^metifeamn ïîomen / al^ X-Ç. 9/11-14-/17· gemeïb i^/ met
befelfben obec een. en öebb' ift ïjunne rebenenljiecljoojoin ito?tijcib^
tDiïle niet bec&aaïb/ geïgfe ïh 't nn baacom οοβ niet faïboen: fomaglj
nocfitan^ be Eefet lieBteiil^ berner hen/ toaacfulh geUoelen uitontflaat·
îBant ôetblijiituitôetgenereeb^ XI. ^ 4/ 5/ 7. i^aangemetfet/ batbe
j^cibeHen / be boïraaafttïjeib banfiet gobiife toefen niet toel befefenbe/ nabien
fp 't nï te menfelleiife begrijpen : baar boo? tot bie gcbaeöten berbaïlen 3ön /
bat ï)p Dœmones, bat / fuHte (Scefîen aï^ ^tebeijouber^ en JÎfêiDbeïaat^
behoeft / bie 't betoinb ban 'φ îl^eereïbsS aïgemecη befïuuc onbec fïcï) berbee^
ien €n befe moeien / fofc meinen / <©ee^en / bat ijî ban boïmaaïitet toe^
fen 5ijn / ban be ïicijainen ; bie 't berfianb niet ijebben bat tot régeeringe ban
noöen i^. 5£>aar bp bebenftenbe / bat ben (©pperôenieï / aï^ 't eelfîe beei be^
jsanfc&en toîjôen aBeerelb^ / aïïerbefi tot ene toconfiebe ban <©ob ben
fluurber pafïc; enö'<©nbcrïjemeiban bedonne/ JÏSaanen^tc?cenboo^^
(ien/ ben ?EarbftIootbanf©enfcijertmec(iBetooonbf^: foöocötijcnbatbe
Eucöt/ bie tnffcben beiben i^/ meoe niet fonber intooonber|nioefi5tjn ;
töeliie fp ban meinöen bat ^è Dsmoncs toaren. mt fo ban geïcecöen feïf
becfbnnen/ mnflijmenöenïïenöatöetboïittegereEbec&eeftgeïoofb: bemcc»·
iienbe becfcócibene onboojfi^ne tocïiiingtni fonbet ïieijaam tefien/ iamt
uit bie ftonben boo?tgeftomen sijn.
§. z. 5&'ideenbanpatoenb'lntelligcntiènban^dfîotcïe^/ foaï^iftiit
't begin op U. §· 7· banbcfelbenaangetefeenbijeBbc/ (juamenmebeuitben
feïfben Ijoefe. ï'^anjt bat beeïen ban ftet gobbelift bejïunr / ben be|ïenbigfη
loop / j^et ïicijt en be ftrag^t bec öemcffeöer fcöepfeïen / ^rbe ben enen geïoben
bat ijct gobïreöenlüören btebefc ïiiöamenberieïöen : baar be giobe m&ima^
Κ
nibe^
-ocr page 28-a2, Tweede Boek.
«ibe^ niebê een stoot fïuft "mteg^ m toe loopt / XI i. § 3. en .ïifêalöomet niet
bc?cc loam öaan blgft; en <0dgcne^/ ijoevuel eenöcifïen / 'too^toeïeent.
XV §11. ^'anöec <000^ befïuiten nienfc0cïi6 befefffnbe 1 öegrecp De benfti
ïieelöeu tn ïjcm ai^ betfcöetDen / om öat b'afbjuRfei^ berfcftetben 5ί)π : eüen
ceu^ aïs? een honfienaar becfcficiöcne öeelben feöetfï / om 'et anbcre na te mas
δεη. ^iet baac aïie be rebenen / luaacam be tog fen befec toeeceïö / buiten
fcb?iftofopenbatinge / aï banoub^ afbacijteii battec 45eefïen toaren : fofe
niet met een Dooieenfcbemetïicöt/ l)eHmettectribboo2berctenban<i5oö^
tempcibeur öeflcaïenbe / fint^ bat be ^oben met ben ^ijbeï onbet 't ^eibens
bombetfpjeibtoaren/ jijnUetfietfetgetoeefi, ^
§. 3. toegedaan batter (i^nbergoöen jijn / fo fteeftmen bie tueï ïjaa^
booj iBïbbeiaariS eenomen tufftijen b'^ppecgoben en ben iiBenfclj : infon^
ber^eib biemen acftt öaif<i5ob ïjalf .îîDenfeô te 5ijn / enöe aïfo infiunne eigene
nature beiben eben na. ^uïh getioeïen lang booj 't iirifïenöom geuieefl / i^
berijalben uit gerugDten ban «Öoö^ opnibaringe in Den blcefcBenictonti
lïaan. l^et i)eeftec ooft ganfeïj geen gemeenfctjap mebe / ban alleenïife in ben
feianft : aïfo öalf <i&ob geen €>00 / en öaïf JBenfeö geen .ïEenfeÖ ftansijn; en
aïfo geenfin^ beibegaar in een. <0obé bolmaafetïjeiö ïpù niet öat iet tjaïf ftan
toefen 'tgeneöp i^; betotjïe't onberfclfjeib tuflcften €>oben.f®enfcö oneinbig
i^en fiet onbertufeöen/ bat ^et beceeren bec Mabujas en DerDaemons ftier
uit i0 ontfiaan. ^en grootfien <8ob of (Öoöen om geen Meinigöeben quans
fuy^ moepeïift te ballen / fo mocfien befe ftïeine «©oben / befe Jlföibbeïaar^ aï
öen aanïoop Ijebben. ^e ïSioom^gc|Ïnöen fieïïen ö«nne ^geiïigen in öefeïfDe
pïaat^: anbcre namen/ maar aï een en'tfdfbe boen.
4. ^οφ 't een noeï) 't anDec t)eeft toeecïeggingetïan noöe· îî^ant öet
gene berfcij Uan boïmaafttöeib/ en 't oneinbig onberfc|eibtuffci)en
öem en 't fcijepfeï geïeerb / floot ftet aï om be^cc. <i5eene Inteiiigentien Decs
Öaïben/ geen ideë,!geen Dsemones, geen Semideï: €en «©ob aïïeeni^'t
aïï in aï. Ï^ecöaïben baït öier niet^ te mibbeïen boo? De genen bie <ï5obe niet
ebengeïijft ' bie merfteïiït minber / en Dieuboïgen^ fijne eigene fcj^epfeïen 5ön i
Die feïf ban ïjem afgangen / in öun toerftrn en befiaan. (Ctoec Dingen 5ijn=
Der eeöter / Die ik toeï mat nabet onDec5oeften toiï : De f ïaat^ Die men boo?
Defe ,ï©iDöeïgeefïen open BouD/ en 't SÖetoinb batmen ften inbefebjeereïb
geeft·
5. i|etï)eeftteneecfîen5emengrûnb/batmen<i5eefîenb£ïfjntompïaatp
te builen : pm bat baarom be Eucijt of ben ©nberijemeï / ïebig ban ïtc&amen
5ijnbe/ moefïe boï ban <i5eef!en sffn. Cben een^/ of bcEucötoflgemeï
'feïf niet ïicöaam^ genoegö / en aïïeenïift plaatfen toaren : of bat De 45eefïen
pïaaté / op bie Voöfe aï^ een ïirijaam beöoef'Den· berfîaan Den aart een^
^tfcl&aam^ nocï) Der (©eefien niet / noefj Der pïaatfen / Die fo fpjeïten.
öerftnnen ooft niet toeï / öo^ Stoot Dat De ÏBeereïD i^ : en öet bïpt uit fuïften
fïegijte rebenftabeïinge/ Dat Defe fiïofofen inDeJBi^ftonflonecbarensÖn.
3©ant biefouDeöeuanDer^ieeren/ DatDe3lucï)t/ Diebefen1iai:bftiootcm=
ringt/ niet^ tc beDuibenïjeeftbpbatonmeteUftruim/ toaaï in bedonne/
■ Ifâaan
-ocr page 29-lÏSaan ttï ^tettin jgn : en Dat dît ban ötcn ( bit fuïïen feîfise ^aimirl^unliii
nen feggen ) fuHîm ïucôt om flcb ÎKcn ôceft ; öic fp öan aï fo tuel nïë Οεη on^
fenban a5ee(ïen/ aï^uitooonDci:^/ beôoojDeiî te boojfîcù, ©anDec 3$arf
ûentot De nâaan ('tuitcrfîe öat öefe Eucöt fiteftt) too?îi ruim 50000
Duitfcöc mijlen gemeten : maar ban De iBane tot De ^on toei ttointigmaaï
fa beei. iBoet aï öié ruimte öan ooh ban geen eecfim booifien 3gn / fo öci:
De eec^e bjcfen maeti bjaac falmen't boUi ban Daan ïjaïm/ Dat De
pïaat^tittfcijen öe <^onenD'anöece paneten/ öienocö beeïgrootcci^; e»
ban éaturnu^ Den uitecfien ©ianeet/ tot öe bafie t>tecceii toe / bic nautoca
lij; te toeten iö / Detoonen fal ί ^iet fo toeinigtoetenfei öie meinenöatfê
pîaat^boojtefîentoeten/ enDaaruïtöefluitenDatferjön.
§.6. JBaar öantonenfe met een/ Datfeöe natuur bec <iE5ecfîenniet ber^^
fïaan. <i&een3lic&aamiffecfonberpïaat0: cnDe i^bat fo berretoaac't ge^
ne ban oub^ ge ff 0Ö ; ii^od nufquam eft, non eft, Dat nergens is, dat is niet.
jïl^aar ban euen <©ee(i toojD «iet eigentUft gebjaagb toaar öy i^jmaat toaac
Jp toecftt. ^'oiiöen öaöDen öat aï meöe enigfïn^ gebatt / toanneerfè fcibén t
Animam non ejfe uhi animât, fed ubt amat, Dat de Ziele niet en is daarfe leeft,
maar daarfe lieft. paat^ en ftanmen niet berfinnen fonbec Ruimte : nocS
Die ruimte fonber païen/öoe bette Datfe (ïrefit/ Mfin of groot; na Dat Dei
ïicöaam groot of hïcin i^ / bat bie pïaat^ öefïaat. Clfte pïaat^ i^ öan ban
^tflenebatbaacingepïaatfli^fûgenaamb; of ( om Den ongeïetterben toat
meer te ontmoeten ) na 't gene Datmen Daar in pïaatfen toil. i^eemt Dat ies
mant een^ ôui^ toiï timmeren / of enen tuin aanïeggén ; baat moet pïaat^
toesön: ön (iet öoebeeï ruimte bat öp beeft/ Daatna maaftttipfiinbcfieB;
oföïimaaétDateer^ / cnneemtbanfobeeïpïaatiial^Datberèifcöt» lïSaac
of fty meinöe berfetjeibene bettreMen Daar in te maïteu / om <i5ee(!en
te|b»töbe(ien; in 'teeneio. in'tanber 100. in'tDerbeiooo: meint öpDat
fjet iaàtfîe fo beeï ruimer fouöe moeten toefen aï^ 1000. meer ban 10· of 100.
ie i ©ïeefl Op Dat (ïcb anber^ De <©ee(ïen niet en fouöen fieecen nocö toenDeti
lionnen/ fofetenaatomogljtengeöuiOï ïijni ©ieDatöenfit/ Die moet ooft
Denfeen Dat een JÖeefÏ een Eicöaam i^.
7· «i^nfe 6?iiïen leeraard meinen fïc8 bjeï uitgefïoofDteBeb&en/ meÉ
Dit onbcrfcijeiö te fïeiïen : Dat een Hictjaam in enepïaat^ circumfcriptive\
Dat in/ om ich rij vend er wijfe 5 een <i5eeft définitive ybepaaleodcr wijfe ; maac
«©oDfcIfrep/eiife vervullende wijfc. ^ocDbie toijfc ban fpjefien bertoerC
De faften biefe onDerfeftiiOen toiï. ï©ant een Sicgaam felf / mbe ooft ans
DetSi niet ban een atcöaam / op aïïe Die D?ie toijfen in ene ρϊάκί^ moet 5tjn :
<©00 nocïj eeeft op geen ban ö?ie. ^e faaft iiïaar. €er(ï foo beeï öet %ic:>
Ôaamaangaat: batöettotfefterepïaatfeljepaaïöi^/ Daar Ijet cneïDer^
niet: Datöet met Die pïaat^ omfc{)?eben ; fo beeï pïaatg^ befïaat'ct aï^ 't Dan
/ niet meer nocl) niin : en toat ftïaarbet aï^ bit / Dat eïft ïicljaam fijne
pïaat^ berbuïti ^agp ban <6oö / in aanfïen ban De pïaaté toatfeggen
toiit / ffgt dat hy Hemel en Aarde vervult, 3©ant Dat feit De ^c&jift
^er. xi: 24. ^pc^fîocfuïtîteberiîaan^iJ/ bccfiïaccnonfefiïofofenbefi;
Cc to^n^
î7
υ κ.
a2, Tweede Boek.
iHattttcetfc feggen / öat Ooö in geen fthm pïaat^ bepaaïö / of ingcfioteti A
enbaneiifantieceuitgeiTomi; maacobfi; aiiûmnategcntooojûig i§/ niet
öooi uitfïceït&iiiirc fïin^ toefen^/ ( kuaiit öat ïicgamHiR ) maai ûoo? aïgci
itieene toerftfaaniijeiö,
8. ©an öe 45ee}ïen moetift nutoatnaber Cen oefcijapen
en öeeft geen piaat^ / öan fo Vierc öp op een Hicöaam toecftt / üat op
fuïften pïaat^ : Oatmen bien met eenen om bie reben noemt be pïaatg bart
flilfeen €ieefï. ^t getoone pïaat^ ban JBenfcöen Eid faï in Dien fin pjn
Eicôaam 30" ' toant baat in toechtfe meep. iBaac benfttfe aan pecfoncn /
ofaanfaften Die op anöere pïaatfen 50«/ 'öecc of na: fot^ baat ban öaac
piaat^é. €n fy 6an met geôacijten ban anöere bingen Buiten 't Eic&aam
fo fecr ingenomen fïjn ; batfe i)oo?t nocö fïet / nocö in 't ïicftaam
niet en toecfet;öft toeïïi öe^cf)?tft verrukkinge van finnen noemö. i|anb. lo.
lo. €n Ï^auïu^ feïbe ttoijfeït of Πι'η «©eefl niet buiten 't Lichaam toa^/toan?
«ecröpfïcöin't#acaDij^&ebonb: a.i^oMa: 3. eenöetoïj^/ batörtiiem
niet ongeïoofïife bacijt / inbien 't fb mogtiie gctoeefl jijn· ift ban aan be
Sïootbetb befer (ïab / na ben ombang öaret befien benfie / fo öeeft mrjne 5ici
ïe fo beeï pïaatSï al# be fïab beflaat : benft iU met een aan Sonben en /
om bie t'famen te bergeïpen} foijS mgne Eteïinbjie (ïeoen tcffen^ / biefo
beeï mijïen ban maïfianbec fïaan. iBaac met mön Eicljaam feonb tft
maat op eenen tijb in een ban bjieên 50η. M ift nu nocij meer boen : fo beeï
aï^ be 0eï betreft i bie faï be grootte ban ben ganfcöen 38arb&ïoot met eene
gebac[)te bebatten ; fp faï tot aan be ^on en aan be sterren feïimmen : baat
ίφ ban be Éieï / fo beeï pïaat^ öeflaatfe ben ; mbtenmen fo tocï fp?eïi«ï mag^.
^aar tegen fuïïen buifïuöen ban ^leïen in een ïtïein pïaatgfe jijn : geïp De
gene bie Oen groten iKoning JBiïïiam/ binnen fcfjcep^boojtbefioten/ om
Dbersce te baren / aïbaat metboïïe genegentöeiö ftunnet gcbacötcn gefel?
fcltap birtbenj of gelp beeïet mcnftöm gebacfttenopeen feifbepïaat^of
fafee bie aiöaac gcpiaatfï i^t'famenfîemmen. <©nnobig berôaïben iattet
i0eefien5^n/ ombeiebigepïaat^ tebuïlen : een i5eefi fton bat toel boen;
rn bele teffen^ In be l^ïein^e plaats nocg tuimte laten, ^ocg toanneer bet
tot eenen homt: <0obfcïfi^een} enfoboïmaafit/batbP (aï^sefeïbjaïle^
fnaiienberbult.
§. <5* ÏKet öet befliit be^ 3©eeceï&^moet Bet eben een^ gefïeïb 5ön. ^ie
fietaïgemaafecö^ft/ en baar boo? alleen bei|eec ban aïïe^»^/ ö^eft alleen
Set ïfsröt (n be magijt om fiet al te regeeten. genomen bat öp aan anbes
ren / bat aan enige fïiner ebelffe fcöepfeïen / bat regt al geeft / boo? ïien in
»t bebïinb ban 't een of anber beeï te jïeïlen: fo en geeft Bp bocD baar toe 't bets
mogen niet ; om bat ftp niet en ftan. î©ant ijp aan fijn eigen fc&epfel niet
feangeben'tgeneöpfrifi^/ enbatftetgeenfcijcpfelsn. Hâaarôetïtangeen
fcôepfeï îijn 't gene be l^atuur / feïf in 't alïetminfie béel / befiuurt ; te toeten
om bte te maften anber^alffei^. <©m rap toeï te betfîaan: foenïjoojtmp
nicmaïtt ïocôenen / bat be lîlenfcb / aï^ een enbergob op $larbe/ beffe
iwtbfcöe fcDepfeïen tegeçw} mbe φ i?an b«» ^ciieppei^ ffïf öaat fpe g^fî^ïb-
-------- - ~ ■ <©ftî»
-ocr page 31-ÎIl. H ο ο F D s τ V £
^ettl I î î6 / en 2 î 15: en 9:4. Pfaï» 8:7/8/9/ îBaac fuïfe iwe tfscpiin»
0e magômen met cegöt ofenflbaac noemen. a®ant De lllenfcöe ftan becDec
niet öoen Dan D? i^atuuc ijem ö^fti öaac Bjo 't minde niet aan Uecantcren f,
nocöeenfîîheieigeneijaiïentoitt offujartïian maften. ilSati. j; 3Ó.end:
fal öp aan 'c s^cingfiebogeïhen geen boeöfeï / nocfj aan öe ïcïiéii
De^ beïD^ entgen toagöam gcben feonncn ; maar aïlecnïift öc miöDeïen toe
Dienen/ foöeïlemei öem öie geeft, ^n 'tl. Snoeft IV. §»1/3. inbaar af
öï iet gefciö / ^aar ife rap <n Defen na bei-eifcg bec fahen toe / 0eD?age. dat
Öet fïier ομ aan homt : De .ï^atuuc feïfte Betoec6en/niet aï^ ^ienaac^ maac
ai^ iï^eeitetïS Dcc i^atuce/Oat en (iaat öp niemaiit Dan Dy <©oD aUecn.
lo, ï©ant neemt een^/ öat bp 't iBeefiecfcöap ober 't een of anöee
beeï De^ ïl^eereïö^ aan auöecm becïaten totï : toten fal ôu baat toe binöen Die
fïjn fcöepfeï niet en ï©ant meec ^cgepper^ / of aïïecêerfîe oo^fafeen / ban
een/ batmeer aï^een 4Sob/ geïfife gefciö i^/ fian onmogeWft niet sijn.
^cemtec ooftnocö&p/ (fcöoon't niet toefen Iran) bat enige^töepfeïen/
öertiifeecbananbece/ ai^minöeïc<i5obcn&attoerftmagötiö toatces
beni)eeftöe3fiÜecöoogfÏe <l5ob/ om Den batbetoinb te gebeni Sfïonibat
ÖP '£ toerfe aiïeen niet af 6an i ^oe öeeft ÖP 't ban aïïeen geniaaftt > <©ic *t aï
in toefen b?agi)t bat te boren niet en toa^/ i^facljtgoofe beqnaamomfiette
cnberöonöen en befincen nu Bet i^. <Bf bieefi men bat Bet Bem te feer bet;fl
moeöcn fonbe/fo BP aïie^ Doo| Bem feïf aiieen befo^gen niogBte i fo fpie*
hen/moeten meinen Dat eobt'ecnemaï i^ gelijft aï^ fp. ^fal. yo: n. îl^a^ BP
niet moebe ban mafien / fo toojb BP 't «ocB beeï minber ban 't beduur.
IBoid Bem 't fcBepyen bec j^atuuc enige be minfie raoepeïiftBeib aanb^engens
toaarom bieef Bp niet alleen i toat onboImaalitBeib toa^ 't in b'uiterfïe bole
itiaahtBeib/bie b^Ibe noobfaaftte tot een toei;]^/bat ben minfien Binber bjen*
gen be ftonbe aan be boïdceftte geïuïtfaïigBeib i 23ïinbe l^eibenen; En weet gy
'tmet?cn hebtgy nietgehoordjdatde eenigeGod, deHEERE, de Schepper
van de einden der Aarde, noch moede noch matt en word ?
I ï. lîâaar Boe fonöcnfe ontrent <i5ûb0 onbjegröpeïife toefen fïrB fo btjfïec
niet bcrgcB'pen t nabien batfe be latuur ban Bem gefcBapen nocB niet een#
toccflaan > j©ant Bet i0 ganfcB niet op fïfn jpilofbofl / immerSf niet tog^fions
fliguttgebonöen/ öatmenfurnenonseïöfte bedine ban't brfïMuc be^a©ees
reïbt^ onber fo gcïtjfte «iBioDen Beeft gemaabt. SBp geen anbeire l|etbenen igi
DatbuibeliSerbanbpbetiinbianen enoubePerfïanen te (len. Vll. $.6/7/3;
3®anb?ieeobenenefeïfDeû?befaïb'Éittbe^ielen uitbeeïcn/ b'anber be be*
Boeften befe^ ïeben^ berfo?gcn / cn bebctbe ben ?&oob bedeïien. ^ffgc uati
niet meer te Doen ί Wk regeert nu b'anbece menfrBen / biebeu Bonberbmaal
Jneccinbe toeecelbjB'n/ ban Degenen bie ban Permiieers gcboben toeten ί
^oe feomt / bat feben ebctttoaarbige <©nbergoben of ï^ienaatsf ban ben Φρρ
pergobfoongcigfeenbetoinbontbangcnBebben/ enbiexi. minbere Ó^oöétt
ö^^geïijri ^oe bf eï gaan be.îaâenfeBen't©ee en be acteren te bobenj ^k
pe maoBt ober be 23omen / 3®?ngBten in ïtjuiDcn Beeft / frBoon minber ban
toaacöebani©enfcBof35eed: obectreft nocötan^te nierfieïp ben genén
i i
m
a2, Tweede Boek.
Ut niet aï^ op bÊiJUiïtgfïefb palïiöüebsiiig fïaoii ban mcnfcïimfiieii f ^itifief^
îsam <©pfto?tet| nomit/of met be biiiini^-liatr of fcïjnit boo?fïet. .f^ocijtan^
SîjnEfpendaaren Arendaar fulïie <0oben&p be ^ecfïanen. •^n^geïpj; De
.fTâane/toi^ïiOHfiig gemeten / ïiet fe^ buifen^e beeï Der ^onne niet/fcïjoon öet
m^ toefcöijnt Datfe ruim fo groot be ^on, 3©at iftec boojt^ / bat bc
<6oben ban îî^ater en ban ©uur boo? Den genen jijn gefieïb / bie De ^aan re^
geert i 3©aarom befe en bie 't ®ee befiuurb boo? ben genen Die booj bec
JEenfeijen Etelcn fo?gt ί €nfOban aïïeb'auDeren; ÎBaar uit menfeiaacs
M fïet / bat bie menfcöen aïïe^ na i)un oog en onberfianb begrepen &ebben /
om fobanigè <©nbergoDen aan te (ïeïlen / aï^ bet öen öeeft goeb ges
bacijt.
S- IX. Hêaartoatöebbenfetocb/ aï^'taï tot &en feïf fiomt/ metaïfuïi
ReDsemoncsteboeni a©ant mit^bienbatfeeenbeeïgoeben een beeï quaab
3ίίη : j'a ber guaben / na tjun meefïe geboeïen nocï) toeï 't grootfie getaï : toat
giîfttocô D'arme menfcö aan fuïïïe .ffâiDDeïaar^ ί îl^antfo De genen bief?
om ôunber quaabïjeib toiïïe eeren / in ficïî feïbe fobanig sön : moetfuïj: niet
îien 0ppergoD ( of feg fiegö^ op ^jn ïjfiben^ (Doben ) meer bec»
Stammen aï^ berfoenen/ bat Der boo^ïjeib fijnber minheren meer eeregci
fr^iebban menijembooi fijne goebïjeib boet > ^aar beneffen^/ neemt Dat
Oie bofe geefien boo? Der menfcDen bienji en giften 5ïjn te b?ebe gefïeïD : flaan
öfenufotoeïtipDen€>ppergoD/ batfiunneboojfp^aaït iettoe^ biiöcmGeï=
öen faï ί ^f ïjeeft ïjp 't befïuur besS ï©eereïb§ fo gïab aan ben obergegeben /
öat öp Kfet met aï te feggen Ö^eft ; en be Daimoncs, be Zemeens en Mabujas
'iïijn/ op tocïïtecésenabeDatöcmcnfcijeïebennioct i îl^eDccom : fo befe
jÉibbeïgeelïen niet quaaö ban aact/ niaar aïïeenïiïi om bcr mcnfcôen fon=
ben toilie op öen fo bergramö jijn/ batnlenfe met offcriianbe becfoenen moet:
èoejijnbegoebcDaimones bangoeb/ bieflcï) ombelonbenietbectoo^nen/
om Den menfcij baac ober enig ïeeo te boen i of ïjoe feonnen b'anberen toebeci
omiiificô fcibe goeb / en aïïeenïift opbenfonbaar quaab ïgn: nabien fp
(nabec j|eibcnenbo0?gebenengeb?uiïï) met De buiïfïe en grutoeïiftfle offer?
Iianben / Dfe fonber b'alïcrfujaacfte fonöe niet gefcl)ieDen bonnen / fo gaar^
ne geDienb srjn ί tp en ijaat be fonbe niet / bie boo| fonbe becfoenb toiï
m*
Batter nochtans Geeften zijn, blijkt voor eerft aan*s MenfchenZiel j
cn dat die onftcrflik is.
i» Δ Ε 'tfcöoon battec maac een <©ob ftan3P"/ ffïocÔenen
top nocötan0 baar mebe niet batter <0eefien 51)«· 3©ant ï)et
^ ôïcccb^ getoonb / bat <0ob bien naam ôeeft boo? bergeïnftinge
liietöe#eejienbiebeC5pnlL§, z. <en fobenigi^de Geeft des menfchendie
in
-ocr page 33-ni hem Îs, 0φϊί l^auïu^ onfe noemt· i. lioh 2: 11. îBaac tuaiî^
met top tofii Dat φοΰ onïicljamcûU t^ / fo πι rnscinim gœnfin^
meinm m ÎJP î^ ôeïp De ^itl Hll '£ scne^öaac ooit on^ tofc^
fîanb op öcnï4t / too?o nirt ccrfi in <0ccfi cn Aicöaam ; maac in
<i5oa en fijne ïï^erfien owöecfc&ciöcn. ^ie toecRen toojöen ban bt'
toanöen ttoeeöerïei te 51)« / ^an geefteïtHcn of ïicijamdiKen aart. j^u
ïichtelife tc batten / Datöe ^ieï / óf fobecenig 0nDec<©eefiff/ onbec
fcöapene öehorenöe/ ben ^clieppet necgen^in gelijfe ftan 39" ; fo beeïijet,
tuefcn betceft. 31&ant anbet^ t flenoeöfatti fecnneiife/ bat bingen ban een
fee becfcfteiiïen toefen na maïltanberen 0eiiiftenïionHcn:faalleen öouten
beeïb enen ïebenbigen menfcfjegeïijfet; toaaiinnietbc niinfie gemeenfróap
öeötoefené/ maac aiicenllh bet gebaantcn t^. ^ocijïjoe ongeigfi bat ooft
ben aatt m ïtcöanieïirïe en gefcijapene bingen 5P : fo feomen bie noci) ecBtec
baar üt t'fûmen ober een / bat ïjet een fo toe( aï^ 't anber ïicijameïih ; en een
iöfcflfo toeï alleen 3Ltcbaamban45obgefcöa3?en/jn fgn toefm öepaam
en afôanï$eïp5îJ. Sn<©öb/ aïtoojb&p meÛe<Î5ee|î0enaamb/ôeeftflceîi
banöefen allen bettiin|lepïaat#. , '
ζ, ^nbecmlTcljmttctmen toeï/fammtoiïöetoijfenöattec wflm/
bat ίφ/ onlîcljameïihe bingen ban<eobgefdjapen3ijn 5 batöet niet en
om bat 1)11 ficï}/ fo iseeï aï^ fijn toefen betreft/inftjne fcôepfeïen uitBceïben
toübe: aifo bat t'eentniaaïonuitbcelöciiiïi^. I^aar ijet betoij^ moet ban
bOnOerbinöinge ïiomen/bic top öfbben ban on| teïf of ban iet bat buiten on^
öefïaat. <©oc& b'onïicïjameïirîôeib ban onfen <0ecfi /Dati^onfe gieié /
fohïaar niet tectorjïfe nacö in 'tïiciiaant ; aïé toatineecmcnmagftbeciieei
men/ balfebuiten 'tïicöaamhan befiaan. |>a bat öet eigentliiiop b'on-
fit-rlichiïdö Drr Eieïen aanöomt: gemerfttbatbetoerfiingen/biemenben
«gieefieii tocfc'jjöft / befeïbe becbeeïben aï^ buiten 'tiicijaam 5önbe ; bat
ié/ aïé <i5cefîcn bie fonbec ïiró^öm 50"· ^erï)aïbeni^be b^aag : eerfi/
óf be ^iden bec menfrijfn/ toanneec be Eicl^amenbooi ben boobbernietigö
5ijn/ aï0nod) opfïcö feïf befiaan ; en ban/ offer anbecé «iSeeaen sön/bie^
incn Engelen noemt / toeïôe nooit eigene ï-icïjamengeiiab öebBen ; enbc
nocbtan^ niet aïicciiïih op een geefiltiï toefen / 'maar ooft op -'tïicöa?
meïilft toetiifaamsDHigin Dit ijooföiluR laat on^ban be^menfcfien^iefe
fpjeïïen. ^ ^
2. magljnu ttoeefin^ betoefen toojben; utt ben aart bec Eieïg/
bie fobanig batfe tiuiteii'tiicbaamftanbetoan ; tn iutb'ottbecblnbfiige
ïjan Eieïert biemcn noct) becnomen fjceft / na öatfe uitöeMjaittfn gefcPben
toaren. eerfle boet fjei) aan on^ dïprn / Doo? öienbe Zmm geenecijan^
be fiofié t'faam gefïdb / bie toeberoni gefctjeiben of bernietigb too?b. <©m
'itoeïftWï teberfiaan moetmen toeten / bat aï toai ncgameUfti^/ aan
Pïaatfeïihe betoeginge/ in fijn gei)eeï of in fiincbeelen onberijebig i0. ^
^ge piaatfelik : niet Dat iït ban anDere betoeginge toeet ; maac om bat enff
gen fuift onberfeijeiD maften, m ijemeïfclie ïicijamen / gelp be Sterren /
f!en top geöurig en ebenöïagïrtigban pïaat^ tjeçanbeçen. ^e Eicöamen
€c 3 öm
■2î
a2, Tweede Boek.
toauHâeufcÎienmîSiicjîen Betoom ficijbceïfin^ op bet ^aïöc/ möcEbif^
fcöea in 0e^cp.'t<0e«e Dooj fionfï ban menfcljcn tot öu» gcbiuih scmaaht ifj
bat öccftboajecn öccl&uiEen ftEtocflitigegem 0e&?itt&. Hfôaac aï toat ficö op
Βίε toijfi èetDeegt bat fI0t : öct gcïeeöfclïap afseôefisù ; een fcijip (ïgtaf
met barmifcn ïafiöcffi toojb boo? acbeib afge|ïoofD j ecnsj nienfcljcn licijaam
teojbbao? tocch aïïeiip tieiftoaïït/ gjoeitaancnnmiitaf/ensaatop'ticfï
tot niet. ®anbe^tf?cm BeöDen b'ouben Dat toei nwefl ontftmö : maac
öetpalknjïontöiïit / öai Dc^ beeïenaïfotoeïaï^öi« toanb'Wacbe
't flijcea onbeïtodjpen jija. fuïp fbnöcmtn ^omi' m JRÏâaan / met be
betenûe ^te^cen / metteriöö fiai afgaan^ fofe öooi geburtg iwebffl niet D^cs
flcïö en onbccBouDcttABfetöen.
4. ?ïan't 3tici)aatti ban ben Hâenfc& i^öat iïefonbecïift te fïeji. l^ct
Itomt tn Oefen âber een met |[)et Itt^aam ban een beefï. ^pt)^ en bjanü beet·
fe bfiöe groeien : üoo? bien De fijnfle ^offe Doo? De natuucUiie Ijittc / Die oni
'Ibett lit enbe nwiptectoacmt / Daar tn gcftoofet en boojt^ tot iiïoeb ges
maattt τ of met Ijet WoeD gemengö / Doo? aïte Deeïen De^ ïicDaam^ ö^ert
gcböerb/ en met Defdfoe bereenigb toojD ; miDöeïertogï Dat bet gtoffle/
*t \jwifeöimmeepenBóopfmaaïtt/ Doaï'tgeöermtetöeDerom na buiten uit=
0^?eben too^b. al^ nu ieDer Iicf)aam gjoeit / fa neemtet 00]^ tDcer af.
©ocDt en toarmte ban buiten of ban binnen minberenbe / fo berbait bf t Ucs
gaam bat Daar Doo? befionD. IBen fi^tbatin Den Suinter aan menfirt) en
bee/ aanboomenftruib: menfietHinben ^omer/ fobet aiteïiragbtig
Droogt, ^ocbt fonber toarmte / of toarmtc fonöec bocöt / bciOerfgfei fföa^.
Deïi6; enfo'taanboub/ bccDcrfcUft. 5&eröaïtten fbcittmentatntec^ mibsi
Deï fïtb te toarmen / en W fomer^ tot berftoelinge. gebjeh ban 't een
of 't anber faï 't getoa^ berDo^ren / en fal menfcö of Deefi bergaan.
i^aar geen üan Defe Dingen tceftDe Eteïtbe^ ifêenfcben toeï te ijjetem
tjantanDer^ iffet met een S3ee^/toaar af tetftonDbiatnaDerfaltefeggen
Ϊΐίη,Βη tbiï 16 op aï 't gene boojfeiD i^/op bat bet niet bcrgeefi^(geÏDfe bet an^
öec^ fcöïinen mogbt) gefeiö magb ïtin/mijncn %efn tebcnfeen geben:of
gp ooit aan bemfeif bebfnDen lionDe / Dat fiinc ^ieie langer toierD / of biftbcc
SloeiDe/ natt of ftouD/ beet of DjoOg toierb / Deo? regen of toinO fcbaOe
iieeD} en offe nergen^ toa^ Dan Daar bsar 't ïicbaam D joegb* l^oet bp niet
Eiel^ennen / Dat fijne ^iele bihmaal^ baar fijn ligbaam niet en i^ ; fo al^ in
ïnaafi boojgaanOe lloofbfinfe III. §.6/ 7/ 8. ban ben aart bet 45ee(ïen<^
seleecDI |^Dien*erbangeenerbaiiDeoo?faa6 i^ / ban al De genen Daar een
licbaamDooiberminOectofbcrgaat/ toeïhe bat beeft opöe Wi fomoei
bolgen/ Datfi;bïilft Diefe t^ / fcboon baar Itcbaam af bergaat*
§. Bu toiï ife berDer feggen / batmen 't gene aan be gieïe ban een
gebeurt / op Die ban ben lÏ^enfcbe geenfïn^ paffen magb- ïl^anc
tit ttoee hielen / fcBoon Beiöc aifo genoemö / geipen maïfeanberen in
*t minfïe niet. ^omen enige SÖeeflen fo boimaafete toerKingen fïet
Doen/ Dat bet gelpt off» eenig berfïanD in fieel^t : mijn boojnemen i^
«iet / fuïj: tt bettoifïen / alfo Dat 006 niet noMg i^· ïï^ant bet bimt
itïaaçe
-ocr page 35-ÏéfóQÉïm ■/ fcôûon cnia Bcefî ene Eicï öaöDe/ Die Boten ftragljt fijné ïigs
ttïQam^ / en getioïgelijîî Daac üan üetfcijeiDen 5»; Dac t)et nocötan^^Off»
^id m ïjeeft geïijfe een menfcö· SlmmecSS nôc& nooit gemerftt / Dat em
beefi iet ban «©oö toifi i of Uerfïanöige fpjaaft roet menfcöcnof met fïjn^ ges
ïghe tioeten feonöe. a©ant een papegaai of eytec fpjeeBt fïeci)^ uit getooon»
ie/ fo aï^ö^geïeerbi^i t)etftomttcpa^ofmeitepa^:.of'ti^bïoteïifti>p
gebaïï/ fo 't een^ te pa^ feomt '^&e^gcitjr ieertmen enenljonbofanBec
bicc 006 feuniien Doen: oftsijngcepcnbanDenniefiiec/ Bielijnt>ec(iaan
fefere tefeenen getoenö ijceft / Oaacbp'tmeûe&efîfert; fîjnbeïbatôctD'ûma
fîanber^ meciien / Die ban meenen bat ijet ôeefî feïf fo beel ^et- SIft feube
te be?re t)cen lopen / moe(l ift e^îenipeien ber^alen : ban fegge aïïeeniift /
bat aï be cebencn / toaac mcbe men betotifen toil bat een 55eefi beïfianb ijeefti
bie betoöfen mebe bat Set meec becfianb^ b^eft ban een menfcö. Haac ilfe
maafe ge^n boeften boo? aïfulfie menfc&en / bie fo beeï betfianb^ nfet ftebben
ai^eenibeefl. ^eggeban/ bat tuât anbec^il/ ban
De gene baar een boo? ïeeft.
7. <§0 m i$ be M be^ menfcB^n οοδ bat gene niet/ toaatboojfïjtt
Etcóaamïeeftenncööïtoeegt; toaacboojôettoafi/ toaarboo?'tbecfiecfec
tuojb. isS aan IBcnfcö en 25eefi gemeen : en b'oojfaai» terfîonb gc:»
feib. raoet on^ Etcöaam aïbeceibs» op fuïlien bJÖfe ïeben / rec ficô onfe
Eieï baac mee bereent : geïijft een öui^ moet tooonbaac sön/eer baac iemanö
in treht ; en een o?gel fiiaac / eec öen.:efiec baat op fpeien fian- Jl«n fiet
Der&aïbcn ooft be ^ieï becïjuifen / fo ftaafi aï^ 't Eicijaam / befen aarbfcöen
iabecnaltfl / balt. ©ccBuifen feg ift ; niet bergaan- JBant men fïet felaat®
ïife / bat be fierbenbe menftlj / bifimaal^ tot ben ïaatfïen fnifi beé ïeben^ toe /
tp bollenberflanbeblijft: fcöoon 'tlicöaambiermal«^.ccfbïaftti^/ batfip
niet een ïib meec toeren ftan jbeljalben batlïe fïabjeiftete ftennen geeft/bat
be ^iel nocö nietbetfc&ciDen i^. 'tg^iaiaar/bat iomtijb^ be fp^aaft ber»
ïiefï Î maar toont met toenït«n ηοφ 't bcrilanb» ^omtijb^ bernecmtmen ooit
be £ieï niet meer; em batfe öoo? geen ïiD ban 't licl)aa»v m baar nu te ftoafe
toe i0/ enig uiterlihbetoö^ baar af aan menfcb^ngeben {tan. IBenfjoui»
ben fecanften buiten fijn becfianb te jiin / toanneer (iin^ licBaamg beïenenbef
quaam getooiDen 5gn / om t gene tup Bern 0o«n of feggen/ boo? bef^ïbe te bes-
grijpen- ; - < , ( · . . - ; .
$. 8. (Bm Dit beter tebiCfïaati/ fomoeimeninbenHgeufcDeó^^Dprfepe
toetftingen onberfcöeiben: bie ÖP öOo? 't Sieliaam alleen/ ofbooiïttg^f
alleen / of boo? beibe t'famcn Doet. Eicijamelift / en meer niet / jgn nie
iucrhingen/ bie be menfcö gemeen ijeeft met een bcefl: etmt ö?inften/ fïa»
pen / gaan cn (laan ; en aï luat boo?l^ tot onberöoub^n be natuuK beöoo?ti
öie ban <i5bD alfo gefcöapen batfe altijbtöaarfelberebt/ befïöermtMi
betoaart. ijaocfitan^ iffer merfteïift onberfcöeib. ïBant een 25ee(ï toeet niet
Jjat öet boet / enbc bolgt be natuurlifee fcöiftWnge fijner ïeben / ®ner bierlö»
«e gcefïcn / en ber boojtoerpfeïen toaar öoo? bie betoeegb too?ben. iBaac
et η menfcöe faï befeïi?e biftmaal^ berartberen / na öat ö^ro 0oeO ; om
a2, Tweede Boek.
Dat Dp 't bccfïanb Beeft- €en fcDip bjijft cbcn een^op 't toater / 't 511 öattei
tjoïlïopi^ofnict: eenpaaröijefftecncnfdfDeuti'ebof öjaf/ 'tspöattetaïs
ïemïoQpt/ ofbatörticmantment: benatuudifie bctoeesmge i^emfcïcp.
Hâaac fa em fcfttp fonöec fcl)ippec / fo D^^ft ïjet fïcgö^ öoo? toinö cn
llcoom / fo ïang tot öat öct etgen^ fînit : en pen paacD gaat fonöec meefïcc/
öaac öc tijfgï) of todöc fireftt / m ùt ïuti)t en 't bocbcc ti'fUt. ^an 0ε (îuinr-
man boet öct fcgip tod öp bc toinö fetien/cirbat tegen ficoomten be boecman
inent öe paacben; nietbaaçfcban feïf gaanfouben/ maar baar 91? toefen
toiï. boet be Eiel in 't ïiröaam ban ben menfcöe : fp ijet roet tian t
fcôtp / fp öe toom ban 't peecö.
9, Hlnbece toerhingen boetbc^ieïboo?'t ïicïjaam/ bie een fteefï niet
öoen en han : fp fp?eelit / fu ööa?ten fïet / fp ïeefï en fci)i9ft ; fp niaaht alïeri
ÖanöetoeEft. ^nbec ïicÏjaam fou beEieïegeen banal bic bingenltonnen
Ooen; beïeben moeten ftiec te tocrh ii nOTijtan^ moefien bic boo? aïie fïilïe
flaan / öabbenfe geen ^ieïe bie fiii]c;ïeeren ; en geleecb / öarc ïeben bu^offa
geb^iiften feonbe. ^cg toc^ niet/ bat een 23eefi ouftïjoojt enfiet/ al en
fpjeeftt niet. 3©ant aï toate 't faUe öat ï)ct ftoojbe en fagö / geïgfe een. mem
ffc^e boet ; toat iffec meec * fo iemant op be ijarpe fpeeït / bat f)oa?t een
cfelooft; maar be menf^alleen tocettoatöP Óoo2t: feïf öat ópöoo?t/ en
toeet een efeï niet. €en ijonb ïiomt ooft ter fterfte / en öp iloo?t ben pjebifeant
boel) meer niet ban 't geïuib: bc menfcö onberfcfteib be tooo?öen/ cn ber?
flaatbenfin; t|rtt>fefïÖoo?talleto.o?benebén eeii^/ en berflaaternietmet
aïien af. ^©ugbanig 50η öe toccfeingenbie ^itl en aLicftaam t famen boen.
3©aar uit aïteeb^ te fpeuccn / öat oe^ menfcöen Eieï öte ban een bce(i met
allen beeï teboben gaat.
10. Boef) mérftelift racer f^ batiefïen uitaïfuïïie tocrfeingen/ ai^be
^iele fonbec öuïptS^W't ïicBaam boet; Ce toeeten / Datfe benfeï aanlij^
Óanïeïiöe en onïicôaâmïihe bingèn î batfe toiï / batfc berfïaat / iet boojs
neemt oftegrijpt: enbatbiftmaaï^alïectiÊfl/ toanncicfeminfi ban't alige
cftaam tooib öestoaarb. Üet <©föoo? / 't <i5cfigbt / be ^p?aafe j alle ö'ui=
terïiïte finnen / toojöen boo? fptj^ en bjanfe / boo? betoeginge en oeffening ge»
&oïpen : maar fijn berfïanb Ôeeft een menfcfie nucïjteren befi / enbe mee^
teccfifaam aï^ bat rufi. 5&aar ban 't/ bat ene aanbatôtige Βίζφί
bafîen ooft öp 't Bibben boegt j op dat ( gelijft onfe ftnrijfte 3^icöter feit ) een
nuchtren-aam van mönci teh HéirielTys. giélf bcbijf uitedlftc fïnncn / Die top
met be23eefien gemeen Öébben/ êiibebiie intoenbige/ b'^inbeelbing / <6ee
Öengeni^ en be «©emeene^tn ; jfjn on^ljtïmtaal^ Dinbcrlift/ ontcmtbe
toetïtingen bie fuibedifebec giele eigen ?ijn. Mtn boet b'ogentoe / men
floptb'oren; men gaat alleen Y menfcfteib fïct) ban'tgetooeUpm beter bp
m felf te 5ίίη / en fïjnc gebacljten b?p te laten gaan. ®ot b^ïbe ban 't
aiie&aam meer &inbct«fe nutt- boïgt / bat be gidpaar eigenfïe
Ijjerft / bat fp boet al^ ^tóïe / fonber 't Eicöaam boet. <enbe ban berber
openbaar / mit^ü batfe fowber 't UcB^amtoerfet / batfefouber't Ucöaam
ooftbefiaac· ^
§· II,
-ocr page 37-ΙΟ. meefîc ftoacigöciö bietïtriiec tfscnfïe/ i^bafmcn foubcma^
Stnbcniten/ ÖatöeEici/ fofeuitó^t W'iam fdf niet bûo?ïionit} ecôter
meióetaitcöaam uooigctedö; en öcciiaïbin/ fcDoon imt ia &aac ίίϊΓΐία^»
cöameiiR/ nocïîtan^tefceraan'taiciîaamtoûfii^: fuïî;ôcifcDijnt/ fobec
san lichaam quam / bamr ooft geen ^izk ftomen fouDc. Waav uit fcöïjnt
teboïgen/ öatöc^tcIaÏÏEcnlift&p'tEicïjaarabe^ooit; enbc obec Γι# niet
meccmbctom-eïö ftccft te boen/ aïffec't l-tcljaam niet meet ig. îî^anc
toaarom (Je niet fa toeï boo? 't Htcljaam aï in toefen / aïfe na ftet Efcôaam
obecblöfti .iBaat nieniant óeugtiet banï)emfcïtjenbat iïp toaj^/ eccöat
fijn Eicö'ïam Vuaéî ja fo ïang noc& niet. ^eïf en toeten noc& op ö^bcn bi
Seïeccöen niet/ of fp stjn 't aïoo^ niet ecn| / toanneer öe Bid begint, ©oo?
b'onttianftmi-é besS ïicljaam^ : bat fjecft nocft nietnant gcfeiö / bic nift
Soobfcö of ban ^ptagora^ geboden toa^; inaac tuel baat na.
aI0'ecaï onberDeïïri|ïcncngebonben5Ün/ bie ieerben/ bat <6oti beEieU'n
aïie gerijh in 't&cgin gefci)apen fjeeft/ enbe dh ene oerfribe ten tijbe ban öaüciï
Eicöaam^ teeïinge in De fdbcn fïojt : bic 5ïjn aïtijb bcrïegen getoeefï/ oni öiin
feggengoebtemaiien. ^oooïiöe genen bie nieincn / Daïfe b'ecne na b'an^
Dcre/ ôetîpôuiten/ ijetsn binnen bunneHicDanmigefclmpm/ mbeaïfo/
metÖÉfdbe bercenigb toajben. .ï©aar toy ötb&en met alïe Dcfeftoar!Sfïe=
öen nict.ö te bodi : fo ben Hefec blijften faï uit öet gene nocD te feggen
fïaat,
. §. 11. ©an ttoee bingen bie fonbcr nialf^anbeten niet beginnen boïgt niet /
bai&eteenboo?'tanbetbefiaat/ en'teen met fjet anöec te nieté gaat: ïlit
tegenbeeï fïetmen bageïije gebeuren, '©uifent bomentoo^ben op eenen bagft
Beplant ; bocô 5gn baarom niet ban gdpen buuc- (ÏTtoeelingcn op eeneh
öagö gebocen ie'ben niet aï eben ïang. Boei) 3ün bie bingen ban geïijfecn
aart : maar be Biel en 't Eicöaam feer becfcgeiben. «Dp fuît feggen / bat
nocljtan^ ttoee bomen eener pïantinge / en ttuee ïtinbecm t'eenec b?ag&t / fo
nantet aanniaïRanberenberbonbenstjn/ aï^beSidaan't HicSaambaii
btn H^enfci). ontften öat niet / en ijebbet effen 6. feïf betoeccb.
^ocô faï niemant feggen/ bat öe Biel ccbtec meet gemeenfcöap mctijet
attcïjaam tjeeft/ ban bc ieben met maïftanöec / of geïpïtelift met be ïebenbfge
geefi ö^bben/ öiealt'famcn itrftamdffi slin- .^ocfttan^ ftan be menfdje
acm of been bcrliefrη / fonöec 't minflc irtfeï aan De refï. ©ed ïicïjtec tffet
boo? öe 2icï / öie boo? 't Eîcôaam niet en ïe^c / batfe fonber 't a^icïiaam oofe
bcfla.
§. I z. ^ft fegge bat be Ziel boo? 't Efciiaam niet en ïeeft ; fo aï^ fjiet boo?
betoefen : maar 't Eictjaam fdf Dooj öat natuurïift biec / of bic öttte bic
in 't ftcct i^. 'ï^aacom fiecft öet Hicijaam fo öaafl aï^ bat buur berteerb /
ofbinnen tijbcuitgebïufcöt. l|etcccfiegefcbicb/ toanneer be.menfcô Öoo?
oubecbom of fîeïîte fierft j ftet anbec/ fo öp bp gefónben ïgbe / öooj getodb
ban baïï of floot/ oföotooffïeeft/ ofbuucoftoattec aan fijn einbècaaftt.
fïetmen bau aan 't Eicljaara toeï/ op toàt topfe 't 5P / aï^^aar bat fieun^
fd
-ocr page 38-Tweede Boek.
fd Degceft / hat ijet öan ten ecc^n baU ·, om öat ijet öaac bp fïonö, jéii fïftf
top ïtat De ZitïfuB fieunfd niet ijeöoeft / nacl) tian 't atfcïjaam onbccfïeun&
enfoUolgt/ Dataïi^'töatöetïlicöaamóaacïïeseeft/ fpnocötan^
Hit fuï!tenoo?raaï3i niet bec0aat. .
f 13. ^aac niogöten ecijter anbere jrjn ; öocó öf^ foubemm tnoeteiï
tonen ; en Die morden <i5eefi óf Eictîaam sijn / Vuant aï 't fcftepfei in öie ttoee^
Dcfïey natuuc ôrfîaat. <!3een ^iicïjaam aïtoo^ [tuiten gaat eigen / Öat
Ôaar öuitf η ttoijffeï 't naafïe i<$. ^at en ftan be iSiel niet Doen tiergaan / aU
fofe Û00Jöet feiüc niet beflaat : een anber nocïj bceï min. 5Ê»aaE ön merhti
nïenDaton^ï.icöaamopbe ^ieic toechti en begtijpen'tecötec niet: bed
min/ i)Oceen anöerlilicöaam Datïtanbeen ; enVopmerïient ooit nocijniet.
©an <0effienmaoÔ men Dat niet benften / fonöet cerfi te tonen/ öattecönis
tenonfe Eie! ooft nocij anbete <i5ee(ien sijn» Jlïaar ife faï in't VI. |^oofb#
ftm. toei Doen fïen/ bat fnïj; bulten't ïjeiïig JBoojb fU3aatïi6 te betoijfen
iiS· : /
14. (Dobfelf etöiec/ biebevielen fcDept/ fean bie ooft te nieteboen:
maar men moeflbebjijfen bat öptoiï. ^atbetot)^ ontbieeftt; enbanboïgt
beei ïicöter bat niet en baiï- ï©ant fo ift gcïoben magö / bat een ttit}^ man
tljn eigen maafifd b?e?ienfaï; |)et moet sijn om bat ift be reben.fie/ bieftgi
baar toe öeööen ftan : of fo niet/ en ift fte nocijtan^ boo? ogen bat ôp 't b?eeftt;
fo benft ift bat î)î| reben öeeft. ©ed toeinigec fiaat mp fuïp ban eob te ben*
ften / toien^' togiéóeib obecmatig i^ ; fo ift 't feïf niet öe / bat öp 't toetft fïjnec
ïjanbenb?eften fal- ©an'tllicöaam toojb tftfuïy getoaar : maat banbe
^ieïe niet. <©p moogt feggen / ift boe aï : toant ift bccnccm be ^itl niet
meei/ aï^be menfcö gefioïben ίφ. 't Sl^ taid: ift becneem ben man niet
meet/ bie «it fïin ïjui^/ toanneec öat bid/ berttoftften i^ : maar óp
baarom öoobi ^ft öoo? bat Oigeï niet meecfpeïen/ gdp ift pïagö/ ont
batÖPtnietmecröeugt: maar i^ baarom be meefler boobi €ïftitet/ öo?
bâtbitnietenboïgt.
ijT. .l^nfegiftnocö/ batiftben^cijepperboo^fobanigften/batïip&e
^idniettoiï tenite boen. ^p ifftt te ïegïjtbeerbig toe; ban fiine anbere
üolmaafttöeben faï ift niet een^ fp?eften. ,^ereöcn ïeert/ bat <i5obt geen
<5obeni^/ faôp geen ίΰοη na bJfrften geeft, ^at boet ïjp echter in bit ieben
niet : menig ïeeft goöioo.ö / en bïöft fijn quaab boen ongefïcaft i menig boet
fijn&efiomüïdteöofn/ eniji'ecaïïgo qualiftaan- ^ocraafttbirnoctjeen^
çf m ί Φρ 't l^idjaam öeeft be iïegöter geen betöaal : bat i0 boo?bp.
moet be Eieï ban nodj in 't ïebcn ïijn / om be flraffe booj 't i3eb?ebcn gwaab /
of ben ioon ban 't goeb na ebtntebigöeib te ontfangen- 31ft toeet toei / Dat
eenUridcn met befeteben berber gaat/ om b'^pjianbinge be^ l-icöaam^
ïebebjöfcn; maar top fpjeften ïjier fïegii,é ban öc Zul/ en bat ooftbetbic
îîiet ban ong be rtöen ïeib.
f 16· 't nn anber^ï i Dan en toeet ift niet toaar 't ban ftomt / baÉ
k menfcöe fulften treft ïieeft tot ö'onjïerfïiftóeit. ï©ie bsengt i)em bie gebac&i'
m
26
löii» fï|n ftctofb : öaac ôp nict^ en fïet / öat niet tjersaat f ÏBat f)eeft ôi» aan
ronfiecfïiööeiö fJia0 naam^/ otn baac boojmet tocmtaaai-be öaömfïcó
fcefteuD te mafeen i ©an toaac ftomt öe fcö?ife ban fïjn getoiffe / toamieer
ïiet ôeni ban bofe öaben to^oegt / öie ijeitneïiii gepïeesb / en niemant ooit ges
tifehen 5öni .filogeiih fo bjeefiöp nocï)/ öatiietaan baoö mogötfeoïnen
tecbJijl ÖP ïeeft. .fBaac toaarotn b^eefi en fcöjiïit fip meefi/ tuanneerbe
toobtôem naafeti <©m batbeficafe ban öet quaab fa bjeï natuudihin
fjn ôect i0 ingeb^uiît / al^ bc vegci ban öct goeb.
§.17. 25iDftonfeSteïnunaDenboobî fa balgt ooït batfeeeubjigbïgft-
3©ant fofe ecn^ iiaac Eicbaamobecïeeft/ tuât ïicöaam ïtanbecsgn/ bat
Ôaat namaaïlboeteniete gaani 'to^ene in 'tbecmogen banbenaacteen#
Eic&aam^ niet en ίφ / öat becmagi) ijct nimniccmcec. fo ôet nooit en
bïeeft/ &atteranôei:fïagôban<iI5eefîen3ijn/ banDcEieïefeïf: foié'tonge^
riimö te oenften / battec namaaï^ itomen fiiïfcn Die onfen <l3cefî te niete boen/
tieeecbectoa^öanfiJ. feiffaï'toaft niet boen; fogo'tniet
meteene boettoanneei; i)p'i l.!cijaam&?:ciu. 3©antbeceben biebeciiSom
öat ban {)f m te betiiien m gelb lykt niet ; tjet 5? be flcaf bet bafe ^iel een einbe
neem of niet. ^0 j'a : bjat ooifaaït öeeft be ïïrgïjteï om fijn eigen toccR te
bjeften/ nu't boojbeficafgefuibetb i^i Zoniet: ban magïjmen bjpeïift
geïoben/ bat bemi^babigefclf in toefen i^/ tcttoijibe iicaffebuuct; cnbat
ïljj / om ecitoigïijii te ïijben / eeitoig ïecft· en <l5ob toebécom fo on=:
tegôtbaacbig/noci) fo onébcimiatig aiet iu sijn iJCfimir/iat öp eeUiig ficaffen/
cnnieteeutoigïonmfai. löaacnitboigt/ batijpnoci) beeieecaanbegoebe
^ieï (fobei:fnihemogi)ten3Un) fijne gaeböeib eeubJig meöeDeeit/ en met
(ÎC& beceenigb öoub ; iju ö'anbcrf boo? be fJcaf bii^ booj eebjig ban iïcô
fcöeib. ^usSb^elbanb'onfleïïïiiïljciöbecEieïen/ fabelt'aï^boo?natuucW»
iieïeöenenbebJDiïifei^/ geftiö·
V, H O O F D s τ ü K.
JtGene verder buiten Gods Woord van den iland der Zielen na dit
leven word gefeid , leert de reden dat ten deele valich, en ten dec«
ieonfekeris.
« 1, € Eefet bectoonbete fïcij niet / bat ih fn't betoö^Uanb'o»-
U fletfïiïîbeibîiçï ^idcn be ^cfeiftuuc gefpaacböeiiöe : bjant fa
btitm ftab ift niet te gaan. <0een fötifïen fo gering/ bie np en getoofö / öat^
ter ceji ïeben na bit ïeben : me i^eibenen geïoben 't mebc ; maar op onge?
löften gconö. gin be 5^atuce / bief? aïïem ötec in tot öuïpe öebben / ïeit bat
foftïaacniet: of men moet boojcen fciiafteï ba» bccfcfteibenctebenen/
ft'eencuitb'anbereboïgenb?·/ ( ocpt geficn i^) getoaac too?ben: maacbe
^cöitft geeft ôet fcïbe boa^ «itgebjnfete tooojbcn te betfiaan- óaböe
.■χ » tïeSÔ?
υ κ.
Twcec^e Bock.
flfgögüï»; onite iûîîfiî/ Γ en öcïar Wijfiftnunocf) bp) ïjoe bfire öatectt
meiïfcij in Defen met öc natuurliïïc Meien ïïomcn ïmn : om nu tc boen biijriot/
ftoe beet Dat ïin Daar in te lje?r e gaat / toaat af öcm De j^aturc niet met aïïeii
ieetb : geï^ïï Vr De ^cD?iftuuc ge^f^ï ban fbjijgt. ^a feïfDe gcfonDe fïeûen /
Die D'onfïertïiftöeiD Dec jieien uit bcojlciöe gronden ïccrt / fal met eenc tonen /
neffen^ De j>cï)|iftnre / Dat Ueïe ^'ngen balfrô 5ύ'η / Diemen ban Den (ïanD Dcc
Steiennaöitïebenféit»
§. 2, Eaaton^nuDanfien/ Boebe?reon^berfïanD tc regijt ftanraïtcn:
toant bOD? 't meerDer beeï fa ïoopt Dat gïab in 't totïö· îBe Metempfychofis
cnDeGilgul, Dati?S/ Der ^eibenen gieïtoiflcltng en De ^ieteenteïingbec
^oben 5i|nbanfuïiîenfïaglj. ÏBantfjet wentelen,geïgh öet i· XII. §. » 7.
op fijn èefl berïïïaacb i^/ ïïomt in ben gjonb met Dat verhuifen ober een: Dnn
toojbbpfommigcnmctfogrobcntaaïgemelD/ Dat feet fici) feïbe fci)aamt.
<3elijïi toannecrfe feggen / Dat De Eieï ïionDcrDen ban mijlen onber D'aatb£
öoo?/ ban'teengrafin'tanberroïti m αφ met een ïicfjaani/ bat aan't
anbec einb De^ toeeceïDjS tuft/ bcceait. een oïof berbfeötfeï toont ge^
noegfaam / Dat ftp niet toeet toat jiel Ijii ïjeeft / Die Daar fo af fpjecl^t. .îfâaac
fi^aï^ ijet öe fiefcgetbenfien bcrMacen / Romt öet Daar op aan / öat Die ^oben
eigentïijlt^ptagotificnsijn: fo men ban fommige Hrtfienenbpoub^ooïi
cnigfïni becnomen ^ceft. toiï flen / op bJat gronb φ bit gcboeïen bou-
üjm; ban tonen ôocïo^ Dat biei^i baat na fdf ooh't geboto tec nebec toep
pen.
''tï^cefibemenfcSen/ fo't fcljô'nt/ cccfi aangeïeiö tot bic
ten / öatfe aan b'ccne sijDe b'onflerfïifeij^ib bei 3feicn met teben geïoofben 5 en
aanb'anberetegen rebenbcfiommerbtoawn/ omboo? ïjennlctoeplaatste
blnben- Eönbe Dan getöoon tn een ïiciiaam te jijn / en baar toe ban nature
gefcijiftt; moctmenfe toebcrom anbere toefcö?ööen/ na batfeijuneerfieïli
röaam becïatenôabben· ^an bemetïtenbe/ bat enige boojname luiben iii
berfianb/ inbeugb/ infïaatengeïegentbeib/ fcectodgeïeïun naanberen/
öieaïgclïojbentoaten eer fpgfboten toierben: fobocötöen/ bat&etbefcïfbe
jleïmoefljijn/ bic uit bat eerfïe iicftaam in bie ïaatfie toa^ betj^uift).
<iuam ban bp / bat eïft / om fïjne eigene toaarbe te becijefen / en fijn geflagDf
teebelen/ gterne ben naam ôabbe/ bat lijn ïicöaam ïeefbe boo? be sien ban
befen ofte genen oub^ bccoemb. ïiet fïc|) Pptagora^ toij^ mahoi/
bat fijne îieïbie ban oîufojbu^toa^; cn<abibiu^in'tXV,
îïe.$î. begrijptetöïineen. ^ ^
Morte carent animai femptrqutpriore reît^a
Sede, noOisdomibmmvmt, hahitantquerecepts
fpfoego ( nam mmini^ 7ro'ianitemporebelli
fanthoide$Euphorbuierami CHtpeÎioreqHendMi
gravis h^lamimm
H ο Θ F D s τ υ Κ.
De Ziel en kent geeti dood;, dewijlfe maal ορ maal
Verhuift van lijf tot lijf- Dus ben ik ('t heugi my even)
Euforbus doe geweeil, wanneer hem *t vinnig ftaal
Van Menelaus hand by Tfoyen braghtom't leven.
f. 4- ^οφ 't ίβ ïicïjt te &c0rgpcn / op fjoe bjeintg reöcn fuïfe geboelen
gegconb. ïPant öat üan Dc piaat^ i0 aicccb^ II. i cç-16 genoegfiaam
toeöccïeiö· <i£n fa beeï bc geïpeni^ bctxeft / bic öc Bid be^ bolsenOm
menrcöeömctbiebanDfnVjao^gaanörnijeeft: toat geeft Dat mccc/ Dan bat
ooft 't eèn S.<ciiaam feec na 'tanbecegeïpt ,· fobatfeûiftmaaïjSnautocHp
te onbctfcfjcibcn sijn/ ai J^'tDatremaifianbÉceninöuifenbgefTagötmniet
bcfïaani i^atgdijftödbitfccniefrbantoan'tcmepmetïjetanbci:; fcöoon
öutfenD mi)ïen Uan / of buifenö jaren na maïftanbecen gcïcgb ? <ïEn vnat fal
men Dan ban öie EieïtoecÎDÎITdmgc feggen/ ^armeöefptoanenbatecnS
mcnfciien 2ieïe fcïf fn 't ïicöaam uancenBeefnjccii«jfi» aïtoaaröeminfïe
seÏDfeÖeibnieteni^/ nocö^an1tici)aatttnocï)üani5ccfï> g^ocfiDiebjoom
ontfiaat aï toebecom uit fuïitcn gtonb / aï^ ih mi feggen faï.
§. s- <©Efïeib5ijnbc/ battccïoonoffïcaffenaöitïcüerïi^: IV. §. 15. ly:
fo óebbrnfe baac mebc fumenôaafl/ Datfc'teenen*tanbec<nbitïcbenfcïf
u cugge fcgiftfien / en baat af be jjjaeijen ogenfc&pnïift maften. ÏBant Dat
Betjenffegenoegôtefomien/ Diebaacfoaffpjefien/ aï^ÖierUoojopbecfcftels
bencplaatfeii I. §· Π- ló.VIl 1Ó.18 2o.XII.§.i<i.i7.· tjecöaalbf^,
il^aac fp fouben nooit fn bic gebacöten ftomen/ Dat De ^ieï een^ Ifeenfciien
tn een ^éecfi tiecijui^De/ fofe 't onbecfcöeiö maa» öaïftjerflonbentuffcöett
t'eene en b'anbercEteï. vn.§. 14. toeïgeïeecb/
hot 't öföenbaagöfcö J^eiDenDom DatfïegöiinbeHicïjanienfleïtj aï^öan
renecïepe Eieïe / öoetoeï niet op eenecïepe togfe bclïuurb : in aanfien Dat een|
inenfcöen ïicb aam baar toe öeeï bequamec / ban ban een ^eefi.
ïiiec ban grt tegcnbeeï IV. § 4.6,7.8. genoegij betoefen. ©oïgen^ bien
toiïien top on^ fiicc niet opijouöen / met menfcBcnbic feïf rtocô niet toeten
öatfe beter ^teï befïtten Dan een 25eefï.
6, ^ieZieïberöuifïnge ban/ omcebenett&iecftojteHBgcfeib/bettooii
pen jijnDe: fo baïtetaïtemaaïmeteen/ toatbânbeberfcôîiningebecsteïeït
m Den Doob / tneigem of omigene/ 't^p menfcïjeliftc of onmenfcicïifeUcöas
menj of ban Decfeïbec omjbjcïben / of befbnbece pgnigpïaatfên/. öpöen
i^eibenen of ^oben / of ooft bjeï bp be ïtcifienen geijeuteïb toojb. ^ fóit^
aï^ on^ De |>cö?ift of b'onberbinbingc baar niet^ aï ïeert / mag^men boo? De
«eben Daar af niet berfcfterD 3ön. ÏBant/ fgeïôÇ top fïenj Daaceniffec
seen/ ban Dfe tegen De gefonöe ceöen fïtgl». ©it feg tft boo? fo bejreaï^
top no^ geftomm sija ; fonbec te bepalen/ Datmen wiet een fouDe mogen berf
^ ö 3 gen?
■9-
]6 Tweede Boek.'
Bmrc&apîKiîbmîaicïjaamerîbmîa^eefî/ aangaattbeîiicjjeïfcôiinfnflmm
tocrfiinscn/ ï}icmmöm<0ee(ientOEfcij|t)ft/ tegeiojbenîp: eiitoooinainei
fomen aï utt be natuur niet San üecfefietb toefen / botter enig <i5eeflE
fcuiten menfc^^en ^ieïe 3p ; offet baarém oofe Detoijflift i^ / öatfec niet en
fouöenïtannenjijn.
7. ^oïang aï^bateeijter anïjetoefenWijft/moetmcnnoobfaMijfeonfe^
feer / toatmen ban be bcrfcijijninge ber Etelen / uit ]&unne ïieóamen bers
Ôuifï) in befe toeeceïb/ fégsen faïv J^aiu be feïiecBeib baar af inoefi of ban
acijter of ban boren bïöiró. ©an acöteren / bat i^ : inbien on^'öOnberbins
binge fni^; ïçertj fo batmen aeljter na/ toanneer on^ enige gieïe mog&t
berfcijenen jijn/ befluiten raogftte Datfe noeö in toefen iiS : 't gene ban nin
gier boben fonber fnïö betoij^ genoegfaamgetoonbi^. ^^^ocötoat ban bie
onberbinbinge 50 / fïaat on^ uit be yjoeben baar ban op te geben in 't iaats
fie beeïte onberfoeiîen : gier geeft bat nog geen pa^. ©an boren / ië fo bcei
te feggen / aï^ batmen uit ben aart en eigenfeïjap ber nicnfcöeïifte gieï boo?
afÔefïuW/ b^Ynifteb£rfc0mnngennioge}p5i}ii. ^fbatnu gaanfaï/ïaat
onîS/ ijitöet gene in 't boojgaanbe Hoofbfïuft baar ban aangetoefen i^ / ïjii c
toatnaber oberïeggen.
« §. 8. ^0 ban be ^ieï Daar eigrn ïicöaam een^â boo? aï berïatenöecf^/
ioat boet öaar nnmaaï^ tocberorn baar in berfcöönen i 't om batfe fon-
ber ïicöaam niet ïian fijn: fo bjaagiïï/ offe ban nooit fonber ïic^aami^;
fi&oon fp niet aïtijb baar mcbe onöcr menfcïïcn ogen ftomt ί ^ulii ïicftaam
tn toaarftéib öaii fobanig / of aïlccn in fcïjijii· QInbien ftet fïcgöö ia fcl)i>n
ί^ Λ fo.en öeeft bie reöen gene Pïaat^/ Datfe fonûec ïicôâam niet ftan syn.
3©ant feöön en φ fo beeï berfcöeeït/ aï^ 't gene i^ en niet en i^. ^0 't ban
een toaaraeötig ïic&aam i^: öat moet te boren getoeefîîijn; oföaneerfl tooj=
ben / toanneer öet anber becgaat baar meöe 't boo? öen boob beceenigb toa^.
3taat een^ fïen bjeïft ban beiben meefï of minfi toaarfcïjDnïift 5P·
9. |>aï öegieï / na'tberïaten ban ï)âareigen ïicôaam/ fïcötoeberin
ccit aieôaam ïate» |ien: fo i^ öaar eigen buiten ttoHfel baar ôctnaafitoe,
îDaaroijî bïijftfer ban niet in j of toat böetfer tuflcôen buiten > 3©aar /
«n in toat fiaat iffe onbertuffcljen ; faïigö ofberboemb > ï^anncer öe Eieïfo
ïate na ben öooö berfcftijnt Dat öaar ïicgaam aï be^rottié; toojbôetïic^
Saam öanWnnen tr)b^ toeer opgetoeftt/ om enige nietige bobbfcftap aan ben
wnffö te boen?' Jieen / feit ©aöer 1fib?a&am: fofc Mofescn de Profeten
niet-geloven, ίο ènïuUenfe ook j^al waar-'t datter iemant van den doden op-
ftonde, fîçh niet laten gefeggen. · Eufe. 16^ ? i. 3&aar mebe geeft öel^eec
^iioeslaa^ te b#.flaan / bat fuïl^e bcrfcijgninge Öér öooöen nooit gebeucb
i bérfisibenïicöaaminfïingraf/ enaeeftmenaan
öc ^ieï eén nie\a : fb öat toa^ eerber be beröui^be Eieï in toonen quam / ftoe
toa^ Ôetbani cefl#. raettf#» liciiaara fonber menfciieïifee bati^/
f^m ^^ànmiàfélâWemM^ iBaattoieiiee^ooit
crgen^
-ocr page 43-etöcitó fuïft mt fcïjepfeï/ batttienffömseettmenfcD bfrnsmeni m
töaacquam fuïftmïtcijaam/ te tjorenöqojöe ganfcftetoeEreïb oniieïtmö/
fo fcöieiih banïJrtaiii .ï^it^btenbattcc fo menigensHïîfn üerfeljijnt/fomcit
'tfeogenadoïjiniïia0ï)/m bat tncefl bp nacijtç: fo moet ïjet mu toonbfc
boen/ batmen niet ccn^ öpbage etn ban aïïc befe nicnfcftciiiie ïicljamen;
toauncfc be jiel/ ble baac namaaï^ inbecfcbijnen faï/ nocï) in ïjaat eigen
ïicljaaini^/ opb'eeneofanbecepïaat^ojitnoct.
u» ^ietmcn/ om bie ftuarigfjeib te ontgaan / batbc Me na ben
boob in een wiettj ïfcfiaam/ bat baneerfltoerb luannefi; 'tanbej: berging/
becfcïjönt: toaac niti^ batontfïaan^ uitecaacbegetDalTen/ ban<0oögei
fcijapen/ of gcboceni ^eitmen'teerfïe: toatïanb bjaagt fuïïten b?ugï)tl
iifeennoembe bpoub^ ten^fiim kinderen der aarde , be gmcn \üt\fitt φ
ftomflfeet'gering Ofonbeïtenb toa^: en 'ttoa^tot mecfeeiiiie ftïeinac^tige/
batmen fo ban iemant fpiaft. IKaacbe Eieien aïbu^ becfcïjijnenbe / ge^
ipraenbjaant/ too?ben boben alle ïebenbigen aï^ toat ijeilig^/ immec#.
ai^bjatbjonbec^ geacht· a©at ban > ^oube <Î5ob tocl fo menigmaal mi^
rafeel boen aïffecb'éeneofanberesieï berfc&iinenmoet/ omtotbienfî becféïa
be een niet» ïicöaam op te matieni ^eïierïijfe/ ôetlé ben acbeibooft tod
toeerb/ omeen^ofanbecmaaï/ aan eenen ofteanberenmenfcöopaaröete
becfcfiijnen; enbe bien befienb te maüen/ toaac ietberïoren i^/ toatftïeine
piuïtfcöuïb onbetaaït/ toat gecingec aaïmi^ Óiecoföaartc gebcn fiaat t
en biergeïgfti meec / bat nocö ban 't beff / toaacom be menfc^en meinen /
batficö bejieïen nabenöoob inbitïeben ïatenflen. €inbeliift/ fomen feg»
gmmogijte/ baïfüïïten iicftaam geïpaaberen geboren toojb: toiesijnbec
b'oubcri afgetoeefli i^onit bat nietogcfeonen ïicöaam aan De ïiofl ? toaac
beröoubijet fïcö in miöbelsn tijbe/ toanmec öetaan be menfcöennietber^
fcijrjnti #oe iang of Joe bifimaaï ïjet met bie ^ieïe beceenigbi ^u^
biagcnbe foeft iïi na'tgene niemant ooit gcbonben |ieeft/cn baar nooit iemant
ΐρ en bacôf: acötenöe nocïjtan.s/ fomenfuiftebitigenfleUcntoiï/ batme«
baacopbenfteiîmoffi.
§. iz. ^nber^ biijftet nu niet ober / ban bat &et fiegiî^ in fd)i]n / en niet i»
toaatödbjïi/ Dat beEieïineniglicïTaamficl)bertoont. Cen fcbönnocij^'
tan^i bat oofï toat Dact ; Oatöeninmfc&epijniöt/ öatöemfïaat öytoöien;
of/ fo bat be ^leien «iet Dom/ maacanöcce geeftcn; öat ten ininfien be
ïuchtbetoeegt/ om geïuib te fïaen/ enfpiaafe te luaïten. ^«nieteni^/
batüjetUt ooft niet: eneenbïootfeötinfrc!öoo?beraen nooit fpeeKen. ,§egt
ban ïieber/ bat ï)ct be Zitk feïfi^/ bie be ïuc&t öóet fpjeften/ baar geen
fpjaahfaam «cljaam ί$. Bu behoef ife «ocb «i^t "a te bojf^en toat een
<öee(i bermagö : bat faï &ier na nocft een befoaber Ifoofbfiufe maften»
^aar befe geefi baar top ban fpjeften/ be^ menfcïjen Eiel / toat maaftt
Öaar buiten 'tlicfjaam ftraglfjiijjer ban fpin ö^t ïiegaam toa^f^pjaftfe
ooit tpei 't minfïe fonöer tong > teiaffe magijtig tenig ïicïjaam te boen flen of
lïoren battec nM?t,eu toa^. fóan iemant ooftbOTPen/ OatonfeEieibaa
(Φ
jî
]6 Tweede Boek.'
fum«î aart ίφ/ Datfcfnisïicôàam fortbecïic0aam6etoe2ötl ^^«fiftooit
of ftiöcöt ίβ oijecmet&ioteoieDacgteni taant ojifleert anöecetoijfc
tuecïït öemtl 't©crfianb öe^ nifttfcijen ftomt fo ijcjre ted/öat ijet fijn cfgcn
«göaaintcujcrftfïdïe: omöoojïicöamdlftcmiööcïm te ïucôc teüemn/
c« D'cne of anöece acöaante / ban regenboog of anbecfïn# / Daarin/ of
aan be toanb te fcöiïberen : maar fonber ïicöaam 't minfie niet. ^o tjoïgt
ban / bat be^ menfcfjen ^tefe na ben öooö / noci) tn üjaar&eib nocô in fcijtju
ilcöameïiltij^rfcöijnt.
§' I?. Hèaarïaaton^/ Krtopbit&efïuïten/ nabm oo?fp?oii3ban fuift
een geboeïm fïen. ^ie in 't öeibenfcö en paapfcö Bagebuur te binben : en
Dat i^ booj beiber papen eerfi bcbacöt. ^e ^oben ijebbm 't ban be teiöenrn;
ôeHaaôomctamnbanbicbeiben/ en enige berbbjaaïbe ilrifiencn/ geïecrb.
't ^elbe te toecrïeggen i^ niïjtJboajnemen nocô beïangcn niet:aïfo b,e binbcr^
ban aïfuïhe berbicijîfelen feïfniet bafï op öun geboeïen jïaan. i|oe beeï bat
^If be ïleibenen baar af geïoben / liet fïclj f iato / en met eenen .^ocrate^ ge^
noegfaam blrjften/ in 't gene boó? r. 23 II. 17* baar af aangetefeenb
©00? be iSoomfcôgefînbcn fbe genen nameïiïi / bte bpöen De toijfle jijn)
njao&begjerutotjtfcije fcô?ipber |>cDott aïïeen berMarcn/ boebafïïjenbit
geïobefitt/ Datopecn©agebuurrufi. Nondifputohic ( feit t)p in fijne Phyfi-
ca curiofa pag. 253. ) au Purgatoriumfit Ik wil hier niet betwiftcn, of
'er een Vagevuur zy. .ïiBaar bat moefi baat ter pïaatfe boen / fobcr een
ijS: aïbjaaröymetberfcóeibene berbicöte fïelïingen betoeeren tuil / bat be
Men berberfïo?benen aan be lebenben berfcöynen; berfeïber boojbibbinge
tebegeeren: toeïfteben beróemeïöcn Sieicn niet noDfg/ en öeubecboemben
öanfcónietnutensön» '
§. 14. 5&icooïîraetaanbaci)tbemerftt/toataïïeci)anôimenfcï)enban&eiî
fîanb ber ^ieïen na bit ïeben feggen ; ijP faï bebinden bat fiet aan maihanbec
ïjangt nocft Rïeeft. ^et berbjero en beeïerïep geboeien ban be teibenen / oub
m nieto/ fjierboren i- II. r^/16. VJi. §. 19. toeï gefïen» ^n^ge*
ÏÓ'r Î0 iiet met ber Îïoom^gefînDen ^iciberfcfjpningen gelegen : bie bn Duifen^
benberfiaalö tPO?öen/ toeïfeer natoeïift^ tbJce (toiïift goeb boen) fotoei
rfamenfîeraiîien î bat een opmerfeenb ïefer / of toeôoojbcr / baar in niet b^ee^^
ne of anberefïrDbigöeib faï ftonnen tonen. toat Beb ift mp &ier met
aïfulfee bingenop te fiouben> Debjijïe 't^au^bom boo?gaan^ feïfbeftent/
Datbitïeerfïufe<ffi|oon in be bergabering ban Crenten boo? ijoofbfafteïirt
ijcrMaarb ) uit be ^cD?ift befujaarïih te betogfen i^* 55e fieben leert i)et
niebe niet : fuir ftebben top aïreeb^ genoeg befpeurb : en ban fo beeï aï^ b'on^
öerbinbingebeïangt/ baar artbetoijé op aan bomt/ batfuïïenbjpöirrna
befien. ïöolgtberöalben/ batbjpbànDeMentotbie<i5eefienûberaaan/
teel Her eigene aart fobantfl φ / ^tfe fonber ïicfjaam 5ün.
VI. HOOFT-
-ocr page 45-H
So ents ook buiten Gods Woord, met natuurlike redenen niet bc-
wijilik, darter Engelen , dat is ι noch andere Giften behaÎvea
onfe Zielen z'jti.
I· A Bïictc<Sec(îÉn&anDcc menfcBm^ieïfJî/iîan «JSoögefcö^i
^ pen / \ΐ30?ΐιεη bji be ganfcijc fôcifîent)cib/ geïpL 8. ge?
feiö ) na öe ^cïï?ifi Engelen genaamd : eni)c toojö Daar öan ge^
\î?aaj|a / of men buftcn 'φ ^mcn ï©0O|ö ooit itan toeten Datfec 5ïjn»
l^aar i^geen sföjeïï üanï$ciflen fcljjööecö/ öie öiecSiatoe feggen.
töilöunffetioelen eerfl uit %cceüoa?ö tiectiaïm en toeerleggcn: om öat ÖP
ïjoojcen gofö 3?iïofoof beftenö t^i ciiöan mijne eigene nietnige öa«c üaii
feggen. ©m 't noöiöffe aïicen te meïöen/ öit iffsc iio?tflih öen inöouö a^
<vo/i. dkf. fel. 11 „ CöomaélSlquina^poagtin'ti. öedfijnec Summa &«:
„ 5ro, bc. I. op öefe tpgfe te betonen öattec Engelen 50"» ^^ öoïmaafeti
„ |)CiöenÏje fcöihftinge ban 't geftceï W tiereift&t / battcc fcljepfelen
„ öie ben ,^cï)eppfc in fo tipjtc gelö&en ai| oajfaaït ban bit aïle^ ίύ
„ iö nu boa? berfianö en teiille : toaac uit boïgt / battet bec^anbige
„ TcIiepTeien / bat €ngeicn 50«. eecïie bcïoijfï öt» /' boa? bienöet
„ <i5obe betamelife / tot be meefle boïmaa&tpiö ban 't feei-Hl f
„ baatïinte fc&eppen't geneijemop b'aiiecb0ïmaaitt|îetoijtc gcïecft. Bu
„ i^ bat be mcefie boimaaittöeiö / bat öp oo?faaft aïïec bingen ίφ.
„ ïnié mocfl ban fiet tbjeebe boigen· lïlaac ö'anttooo?ö i^ : bat baat uit
„ toeïboigenfonbe/ battecbecflanbigefeïffianbigöeben Jijn: maar niet/
,, battec oEngeïenjiin ; aïfo menfc&cn SSiel fobanig i^. ^^aarenbof
„ ben gaat bit oofe niet bafï/ bat <0obï!e 3®ecceIbfoboImaaftt gefcfjapen
„ ö^ftaiéöpftonbeboeni taaacopbefp?euheban ben^efutijoc iBenbo-
„ ja pa^ / fijnen mebeb?oeöec ^uaces obec biecgeïrjfte ccbefeabeling be^
laccgenbe ; O ione Deus ! quàm multafeciffes , β qua jpowifii fccijffer ^
fi Lieve God! Wat had gy niet al gemaakt, lo gy al gemaakt had watgy
, kondet?
§.%. Sit ÙOC bicc nocô toatïip. 3Bantbcccï>en ban <©ob^ gcïijftem^
nenomen/ Ijecft nocï) bceiminbetRragbtbanmcn gemeeupiift gelooft:
foiftniet begrijpen / ήαφίε tcmant mjiooftfeggen ftan/ baaac in bat een
onïicljameliïteéeeiïeobemeecgeïpt/ ban een geefleioo^ Eicbaam boet
(èiecboo?ban<eob flijjeftenbe/ fjeb ift bat ooft aangetoej^n. ΙΙ.^,α. 3.4.)
ban logee oojfaaft afhangt / ftanin't rainfieniet gelijfecn na 'tgene
bat onafijanïieUïï i^. fia toe / bat ïjet maaiifcl ftinen maïiec geïgitt /
infobe?reaïé't bitoöi Uan fijne boïmaalttbeben geeft, ^egt becöaïben
bat een <$ecft/ in betflanö en toille/ ïoefentïiHf fttagt>ten beflaanbe/
» ..........■ bm
S4 Tvvcecle Boek.
öen^cïjcpijct meet seïgfti^ ban een Eicftaam ; om bat baat in mectijols
tnaaïitöeibt^: en bietiijoïgen^ pafiôem meûe/ aï^u feïf/ cenijerfianb en
toiïïe toe. lîâaav bat βϊ» foub nicenen / bat ô^t eene feïfbe faftt su in <©ob
aï# üi ben J^enfcij / bat te Bijfiec tjscbooïb. 3©a«t toaarcm too?b beo
^cijeppecooft geen Eicgaam toegepafl f (Bm bc becfcDeibenöeib bet na^
tuwl bati^ taicberomtèfeggm/ bat een gefc&apen 45ee(i eenccïep nature
Ôeeft aï^ <©ob ί iBaac &et onmogcïiit / bat öet fcöepfel een^seïiJ^w
toefen^ met ben ^efteppec ju. ^obet ban anbeci geen gcïpcni^ be^
firöepfei^metbett.^cöeppecobetiiïgft/ banbatôctmaafefcï met ben Mq^
fefrüeeft: fegbanb?pbateen gefcbapen <8eefi / bermit^ öpeenbepaaïbeii
efnbigtoefen öeeft / ben oneinbigcn <©ob oneinbeïift minbec gflrjht/ Dan
fenböïoftangena benmenfciiebfefe ïjeèft gemaal^t; alfo be maiiecenïiet
maaftfeï öcibe eben einbig ïón.
3. 5&'anbece reben Iaat ih fïaan: ban feggc fïegï)?? / öat fcfjoonmcn
Peîbebat<i5obbe3®eeceïbfoUoïmaafitgefcbapenôeeft aï^ ïïonbe boen;
toaaruit bolgenmoefie bat bet fci}epfeïooïtonemöig in tjolu.aafttbeib i^:
ccDtec foiöie 't baaromnocö fo bad niet gaan/ bat ÖP ban ooft«Ens^ïeii
fîcmaaïit moefl öeööen. ïl^p mogen fó toat giffen / battet <15ôbe ebenfeec
pafiè onïicôiïmeïtiîe <i5eeffen aï^ geefieftife Etcïjamen uoojt te ftjengen:
ttiaacVüiemaaïiton^fofeoen/ bat top bm ^(^ΦΡ^ί fijn^ téfieningemas
ften/ om b'ebenrebig&éib fïjnec toecftingen en toetïtcn uit te meten ί ^uis
fenb bingen foubemen öiei* tegen ïtonnen feggen / iueïfecc geeuc üooj ben
menfciie becantteooibeïp 3p, ^oube ( om ôct ijiec bp 0fgïj^ te pjocben )
leirtantirit be Reben ooit becnomen ijrb&cn / batter fo tctfcöciöcn fiasb ban
Weten / baii pïanten en ïiergfappen moe(ïen 5i)n / alfTct 50" ♦ &oeftomt
öatt bat öaaeïöic feeren moet/ battet öft gene f)p nooit toific
battertoaè? à>oDecban oneinbigbeeïe bingen bi öp nictïion toeten
^terstfni fo en gaat Ijftooiî niet öafï/ bat ieti^'t gene Dy meintbattoea
fenmoefï.
4· fit becöaïtien niet / Boe ftet boo? natuucïifiecebeneniietoilfïift
i$ / Ûâtiei; €ngeïeii 5ijtit aïfb men fuip noch uit be natuur en 't toefen bec
iSngéïeti / uit öunne toerfeiitgeti betonen fean. c!^iet uit fiwn teefeη af
«atttccï aïfo^tfeïbe^eniiboöfaïïeïiftiieibinfluitom te moeten itjni geïp
't ooft niet nooDfaôciift toa^ / batter iet mocfï jijn ban 't genei^/ buiten
©ob feïf· utt <0ob^ eigen toefen nboöfafeeïift boo?tbloepenïi^/ fiet
toeïh be ongerpmbe fïeïiing bàn ^pinofa i^. ^ant ife en Han geen gebaefjj·
tfeban<0ob ijebben/ fonber baafc in te begrijpen batter nöoöfaMifteeni^:
maartoeïbanaïïefcôepfeïcîibfe sgn of niet en jii^; fonbetbaarbptemoei»
tertbatSenbàtfe sRtt. ^ft toiï bitnocii toat felaarber fe^gt'U- .β^ππ^ fie-
èacl)teban <Ôob ίφ/ bat Dp begeburige oo?fp?ongen't onberftoub toanaï=
ie^ÎÎ ; bit en to ïk nfet bettïîen/ of ih moet baar in beflurtcn batï)pi^*
3©a'nt öoc i^'t mogeïift bataiïe^uit ijeni/ en inijem/ en tot ïj«Tïî en
l^aarofiiibegrijpe/ batter rewfén fean ιοφ. boe=:
VI H ο ο F β s τ U k.
{inïe«0be/ cf bltictaen tianeenfjpannc fionmn of «nbûgcïffiîf): /
of een ©acaîsné bogei / öie a^cn Ucreten ï^eft : îtmt uit boïgt niet Datfec
5ijn. i>o ODÏî nfet / frijocinDei; <i5ee(îcn50n/ met een eigcn ïfcïiaam üm
cenö/ enöaai:nafonEieföatïici)aam£>efiaaiïöe0eïp onfc ^ieïensijn: ofi
ituiemant Docj^te/ battec ooft lueï tcefen inogöten bie geen eigen licijaam
Ibeû&en; Daarom öoïgt nocfttan^ niet öatferjijn· 3©ant onfe Zielen ftU
besöninttoeeberïepen fïanb; aïfo fp eerfi toel met; maac baacna / ijoi*
Sen^ befec ïuiben eigen feggen / fonbec ïicjfiaam ooS befiaan.
^^efafien ban ban boren onberfoefienbe / fo en i^ be ci0?faa6 niet
tebinöen/ toaarom batter fuïReneeefïen/ öie top Engelen noemen/ fou^
ben moeten 5i)n. !ïnûienraen ban natuurïiriec toöfe iet baar ban fonlie
feonnen toeten ; ôet fouDe aï^ ban achteren / geiijFjmen in be ^cgoïen
fpjeeïît) bat i0/ uitèetoerfeingenban airuïïîc <©ee(toi moeten 5ijn. (Ce
toeten/ aïfoûanige öie be ïtcagfit bec Etcôamen te boben gaan- Maat
befeïbetoeï onbfrfoc^t jtjnbe / fliïmen mi|Tc&ten öaafï berneemen / batfe
îjen eeefîen n^cö beeï minber paffen/ enbe öenmebe aifo feec onmogeïift
5tjn. ef £ 5i)n milicfjien bingen öie be 0eefî mcnfcljen toeï ïtan boen t
gcïtjïttoanneereen befctcn menfclje bjeembe taïen fp?£Efet / bie ïjy niet gc^
ieerbenöeeft. ( ^eere&ooib öjengt ooft Dit c)cempeï bp) Q^egenen bie gelo^
benïionöen/ geiijft fSufnnu^ Ï.23.XV. §.7. bat be Éieïen Dec ber(io?bcs
wnDeiicljamenber ïebenöeninnemenfïonnen: toat fbjarig^eiü öebbenbie
te maften/ om te feggen/ batöetöe Eieï een^ taaïgeïeecörn man^i^/ bic
na ben booö fïjn^ iicöaamé / boo? öat ban benïebenD.n befeïbe taïen fpjeeftt /
öie ÖP in Dit leben toifïi iCÏ i}onö iftmy öier niet aan: noeötan^ Dit ges
iioegï)/ om De genen Die ^cteen bp'tanöec fïeïïen/ bit ban De Biel/ εη^
be Hoeötanö «Bngeïen gelötenöe / uit ijnn eigen feggen te obertnigen/
||oe D'onberbinöinge niet Betoijfï Datter €ngeïen jijn. nabe^
maaï 't betoi)^ ban D'onöerbinDinge genomen / bp be itjifienen me^
ΐιε in bit fïuft gebiuiftt too?D i fjoetoeï niet om te betogfen Dattec
42>eefien 5Ön / »naar Datfe Doen 't gene men baar ban feit : fo toiï
ift mijn bojber feggen öiec tos fparen / ter tgb toe Dat !)et baar op aan
falftomcn.
$. 6. (©nöectuffciwn feanmen mebe Htet ftetoijfen / Oattec fuïïte<©eefien niet
en jgn/ fcöoonmen giuine toecfeingen nooit becnam 3©ant mit^öicn öet Den
»£ gcmaaftt 5p. ^n mijn boepften ban be l^ometen ïeett t)et XXXfte ïloofbi
fiuïï/öateen oneinDtg getal ban feijepfeïen /öiemen moet geïoben battec stjn/
îœn menfcöen ecôter onbeftenD jijn. en boïgt ban meöe niet/ foöec φε eflm
jgn / bat top bte Dan ooft berneemen moeten/ toaar fp fîcô bet^ouben/en met
cenen toatfe Doen. ï®aar : bat too?b bergeefi gebjaagb ; aifo bi pïaat^ ( boï^
sen^ boo^gaanbe betoij^ / 111. 5/6/ 7. ) geen etgenfcfiap Der ΦεήΙεη
^tt toat Dun toecii fteïangt î toie faï feggen / fs ÔP *t in ben S^ï^beï niet en
]6 Tweede Boek.'
Σf|i/ tatijetenébcticfti aï^ of <i3ob scen fclîfpfeïen te tecrft ttioobtfïcïi
ien / pf 't tnoelï ten Dirnfïc Mm öeii iBcnfc^e 5Un· ^at |)cb ik iu nnjn
«©nöccfoeh ïjan De ^fóomcten ïcr gemclöe plaatfe aï bed aniccg flCs
toonö.
7· ^ngeDoïge ban'tboojfciöefouöe tit ninnant mcbc toiïïen taîscn /
datOpficilbeciQuei^e/ om be tochinjjen ban fuïhcn gecrt,te bepaïen of te
onDccfcljeiöen / tuattjp toeten of toatfin öoenhan; fo lange aip t^af
ioo? onöecbinöinge met en bïpr. 3©ant gefieïö / Datter / aï^ geftiD/
bebaibenonfe^ieïeoohnocDanDere fuUie <i5eefifη öoefalmen byiteh
onöcrbinDinge tionnen toeten/ ïjoe Ucrre Dat ô»n berfianû en toflie / etr
Dienbolgen^ ftitn berniogen (îce&t ί %tgenefp op anDcrc ftl)epfcïen toer-
fien/ moitmen Doo? ticrggïijitinse DecfelbennirtonfeEtrïe/ Den eenigjïew
gefcôapenen «©eefi ong ban feif beftenö / betfiaan. ^it fjeeft ren eigen
iticöaam / fonïjec toelj; beftuïp fp op geen anDer ïicöaam tuerfeen iiaiï·
||ae feanfe 't Dan afgefetjeiDen Doen i {)oe han icn €ngeï/ Die nöoft Eè·
röaam öeeft gf&^iö ί in tetteijï öe éiêï in'taiicöaam Jeeft/ bcbinDfe in
iiaacfeïf Ijetminfi becmogennirt/ oniDeminfïeoeDae&teaaneen^anDer^
^icï beftenD te maften; fonDec tuffcbeniiomfïbantaaïof tefien/ Dat Dooi
bciöcc Eicöaam too|ö bolbjagljt. J|oe iflct Dan te begrijpen / of / en on
iuat toüfe / {jet onfe £icien buiten 't Eicljaam ; Ijet sp b'Cngcïen aïtijb
fonDec IticöaamsönDe/ aan malftanDerin te hennen geben toatfeDenïien/
of betonen toatfe Doeni ^eg fonDe 'töiec Depiaat^nu jijn/ Daaraf üjat
befCijeiöeïiherteöanDeïeni fo berretiameïiïï/ ai^ De ftennignit De j^atuut
betreft: fafftgeenenfjaafiijaDDe/ om tot De ^cöjïftuuc te ftomen/ toaac
uit De meefie lïofffe tot aïfnlöf obcctoeaingcn ontïeenD \uo|D.
8. iccöÈer fïaat on^eerP noeö teonDetfoeften/ fcftoon toy jïn^ aïïe
fcljepfeï tn't gemein in ttoeeDerlegen aart / <©cc|i enitièbaam cinDerfcöei:»
Den Bobben: I. §. ia. of Deji onaangefien niet noeö een DerDe fïag^ fonde
ïionnen jgn / Dat nocï> 't een noci) 't anDer / of Dat öaïf <i5e(fi tjaïf aiie
g^aam 3p : öeiöerïep nature eben na / of Ijier toat mrcr ban 't een en Daar
tan 't anDer öebÖenDe. 3©ant De beeïecöanDe Daiinones , Mabujas en
Zemecns meer gemelD tonen niet aïleenlife/ Dat fuïrbp Den l^eiDenen tot
aUcn toDen geïoofD getocefi: maar De gooDfeöe <©jDeningen/ De eee-
fïen niet aïïeen Doo? fiun betoinö of magljt / maar ooft in toefen onDei'i
fcöeiDen / geben ful^; noeö hïaarber te betfïaan. ©oo? Defen öcb ift Daac
aï op geïet/ Dat aï DitfTagö ban öaïffïaeöte <6eefïen niet en ïjan berfon^
nen jijn ; Dan met eenbetftanD/ Dat in'tonDerfelïeiö ban beiöerïep natu^
ïen / Der Eicöaamen en a3ee(ien niet berïicôt i^. îBaut tot noeö toe ifTcc
niemant getoeefï Die Dat DuiDeiifeer gedelD öeeft Dan ^efcarte^ / toien^ gron«
Denife öeibaibcn in De befeöïijbinge Daar op gemaaöt geboïgD öebbe.
ï,§. 13/14 Mt fict mi^berfianD in De henniflTe ban^oD/
aïfuïheDaemonas beDacöt/ Öierboojin'tlII. öoofDfiufe mtjn^ oojöeeliï at
geiioegfaam toeDevïeiD. ^unftt iemant / Datmen ηοφ toel ber^
' Deï
-ocr page 49-VI. Hoofdstuk. 57
öfr foîîbe mogen gaan / offuïïî ten miïiörifïaöiïijan^cöepfelcïitcfcrïïm/
öar tuf|cï)rn <l3cc|l en EicDa^^niSP : î^i^ f^ï ineïVueimg moeite ηοφ te
ρεπ5ρη·
§•9 S^t öat ecefr nocö I-ici)aam / faï noobVocnbis tm ban ïiei:»
ben moeten 3nn; <i3iffi en l-ieijaam tfamen / ofbatganfcöeïiü en aitian
'teenen'tanDèconöecrclïelbensy. i^et cerfïe toojb bp öe gcïeecben meJium
farticipathnii , en anbec , Dat tiS / beiderley Ofgeenderley mid-
deniagh genaamö· 3®ant toat ben menfcl&e Detreft/ bien fouöemen befî
medium ccmpofiiionis tZmaùàâclûûZh door t'iamenftellinge noemen : aange;»
fien bat ftem be aïmaciïttgen ^côepper / lutöiettöeebfifcóeibme naturen/
«©ccfï en Hicöaam / oüecïuiniiigïiiï öeeft t'faamgefieib. .îlfâaac bat een
enïïei toefenîîiîbfebeiberïcp isefîa/ bat iîan onmogdiii niet 5pn/ aïfo koeb
nig alé een «Decfisetuogai/ of ene gebacöte met eliofftfjepelfean gemeten
tooïöeiï. ï©ant öc toefentïiâe cigenfcljappcn / toaarna be ene natuur ban
ö'anbece onberfcijeiöen tuajb / fici) nooitijermengen. ^^aacen&obai/ jgn
0ieban<©ec{len t.icbaamfoberfcBeiben/ Dat b'ccneb'ar»bae öuibeïil^ uita
fTuit : fo aï^ berdb^ in 't VI ijoofDfîuft ί$ getoonb-
§. ^oriitmen ban na iet bat geen ban ôeiben boïgcn^ <Bûtif ah
magïjrigljeibfaïmen moeten torjiaan / bat öcfcïbe foube iet^ bonnen ge^
maabtbebben/ batnocb noci) 3licöaam toarej na bat be ïBeeteiö
gcootï^/ bjaaraf ben menfdje biüfenbmaaï tienbutfcnb beeïen onbebenö
^pn. ^aaromtofoubenbertöci menigte ban fcijepfcl^ bonnen 50»/
her aart of b?aci)ttoy niet en bennen geltjb§. i.ooft al gefeiö i^. .ï0aac
met eeh / bat fuïjcgeen geboïg ban maben/ om te fïelïen / battec fuïbc
toaarïib sïjn : b'onberbinöinge moefi on^ baar ban obertutgen.
toatbie onö ïeertfiaatnodjeen^naber tionberfoebcn/ baarïjctiv. 23oefe
toe bienen tab aïïeenlib paft ï)iet nugefeib : batmen fuïbe fcijepfeïen öif
nocl) i^ecfl nocl) Blicijaam jtjn / uit öunne toerbingen bernemen moefïe / fa^
fer 5πη. ^k toerbingen nu ban be ménfei) niet anber^ baniicöameïpfe
of geefïeïpb begjijycn. ^nbien bcljameïib / men faï baar uit befïuiten
bat bet bàn een aticbaam i^: inbiengeefïïöb/ fobómtet ban mi <i5eefî.
6efbeciii / fo toerben <!5eefi en Itïcijàam tfameh ; oftoejbop'^men^
^eïjfn ^iPi fη Biicijaam tfaam setoirfet : Dat b«ii Jaan fteiben 3p en toojö tftt
noDït getoaar. ©an toaac ftamcn öan öcn mcnfcöc bie gcbacbten /
batter tet^ in be toereïb jp 't gene <0efii nceii S^icgaam Wi
ben/ toaar uit fuïb toefen fouöe moeten befiaan / m bfnb ftp 't minf^
niet: nocö bö enberneemt oob geeneröanbe toecbingc banaifuïbenaart/
öatbieban geen <aeefi0fEici}aam ban bcroo^faabisîjn. 3©aaï«it «000^=
fabelib boigt/ battec buiten cnJlicöaamniit^mi^. ^
3
-VU. HOOFT-
-ocr page 50-I
Tweede Boek,
viî. hoofdstuk.
Self geeft ons de H. Schrift van den aart cn ooif rong der Engelen
nietfeerveel bcichciüds.
I. ΤΛ <i5 fecinscn öiemm per Lom comm-nn, by gcmeene Hoofd-
ig ftukken , fo genocmö / uit De ^djjiften tfamm fïelt /
bjo^ïien Dafï op ttoeberïcpc toijfe Daarin na sefpcurö. ©an fommism iâ
't Dat bt (6cc(ïtjoo?öacötcïiBcnuitD|urïfteïiiï ft«?cefet; ban anDcmi ijiec
cn Daar {les^bygekgcntöeiö ban iet anöcc^/ öaarörtöptcpa^ftomt/ tct
bermeïö. ©an Defen aart 't aï / toat on^ ban D'^ngeïen of ban ΰε ^uîî
beïen/ ban €oberp εη ^poftctp in Den ganfc^en 23ρ&εϊ ontmoet, i^iec
op Dicntmcn bseï infonDer&eiD te ïetten : Dat ïjoc menigmaal De ^cö^ift
ban €ngeïen of <33eefïen iet getoaagt; fpon^ nooit en feit/ toatDieeigents
iiït 5ijrt/ fo beeï aï^ De natuur betreft / of toaar in Dat öet toefen ban een
«Dee^ befïa. €m boe fouöe fe Dat Doen / Debjyïe Docfî De S3p£ieï boo| geen
<Öngel(cn / maar booj De menfcöen ίφ: toeïfeen Daar in De toegö Der fa=
ïighciD getoefen bjojö- '^^le^ ïeertfe on^ alïeen in Cö^ifiu^ foeften / Die
Cngd ηοφ 'eeefl / maar menfci) om onfem ibiï getoojDen i^. Want
waarlik neemt hy d'Engelen niet aan , maar hy neemt aan Abrahams
xaad, bjeiïï in^gciijj: uit menfcijen befïaat. teö. 2: 16. ^ie^ οοβ aï 't ge^
ne Dat De i>c||?ift ban D'aEîigeïen bermeïD / gccnfln^ ftunncnaart of)xicfm /
noch 002fp20nrteime toechinsen uit öunnc natuic bïoepenöe : maar öiordift
Dat cene ban ïjen bermclö / Dat Den menfcije ban βοδ^ bjege Betreft. 3111
oeen pïaatâ öer ^cöjifture faïmen Dat ooit anbec^ binöen· 5>eïf De
Saam geeft geen bjefen ηοφ bjefentïiïie eigenfcïiaptefeennen/ aïfo Engel
(öoïgené 't gene getoonD i^ I. §. 80 niet anDer^ Dan ^efant of 25abe
(te iueten / ban <©oD^ bjegen aan De menfcïjen ; te feggen t^. i^et faï ijiec
na te paffe feomen/ aiïe^optefpeurcn/ Datban€ngelen/ goeöe of qiïaDe
in De ^cöïift ie lefen fïaat : en ieDer Daaï uit fïen Dat ïiet fo aï^ ift feg^
ïlferuitboïgt ritty 't gcnf O«.ë ljoo5afiiaataantemech^^ bat^
men ganfcïj bergeeffcfte moeite Doet/ omeentooföfïu&banD'€ngeienuit
öe ècljïiftuur optemaaïïen ; bjaar in geïeerD toerDe / toat eigentïift D'Cnge^
fen of <0eefïen aanfieïj feibejpn/ toaartoeban<©oDgefcôapen/ enbjatfe
lioen, 'ï^ejre ban Daar/ Datmen Daar uit fouDeBonnen ieeren 'tgnieDec
jiaatuutïmnDe ei#tt I: Die on^ Den aart ban <6ee(l en Hicftaam ïeect : Defe
aïé mm/ feomrwfo ber?e niet/ Datfe on^ berfe&eren ïian / offer enig
anöer fïagb ban <i5ec<l / Dan De^ menfcften ^iel in öe toeerelö 5», €n bsat
öan bjeûect.a <i3oD^ ®oo|D betreft : 't miDDagïjfeiaar / Dat fiet nooit boï^
nrefttcïïft/ maaraï£ÖDopji3Öteïöftbanü'€ngeïenfp?ec&t; inopfigfttena^
meïife
-ocr page 51-VII. Hoofdstuk.
mcliiî ban <6oö/ aï^ lyne dienaars die fyn woord doen, gehoorfaniendc dc
flemme fyns mondts, pfaï. 103: ^o «iînbe ten aaiifiene öec «©doUigcii /
öat fe uitgefonden worden ten diénil der genen die de falisheid beërven fiillen.
iMi}.. ïl3antbatfcijannatuKfouöen5ijngedienftigeGeeften, aï^of
fp (banebdöcc aart Dan De menfcïjm féïf) om bf^ racnfcftcntoiïïefoubm
0€fcöapen 5ön; fnïftm ijobaarbige m&£cïbin0e moet nooit öct nebjigïiert
îitifîsclouiflcn öcïïcnipcn.
3. ©itfci}?iitjmbe/ maaïtirimpfeïticnnicutocfœarigijcib: toannecc
iii mp te binnen bjengc / bat be ^cb?ifit toan geenbecijanbe fafeen fp?eeftt bic
in be .ïSatncc 5gn / totbaacgeb?nihj ofbcfeiüesijn teUoreninbc Batuce
bciienb : fo bat een filofoof baar fiof c tjinb / om ben aart en b'elgcnftiïappeR
na te fpeucen. <i5cïofttnenïeefi ban tofnb en regen / Uan üunr en ïicftt / Uau
lucöt en aarbc / ban alïerijanbe bieren / groot en feïcin ©an bit aïïe^ D«ft
be menfcöe ftenni^ buiten be^cftiiftuuc/ tngeïegentiîcibombenaartbaac
ban te onOerfoeften. USaai: fa aangaanöe b'€ugcïen geen heimfê ban na^
turen të : fo fcftijnt / bat on^ bc ^clj?ift boo? ftaar felfonbe?rigljten nioefïc /
Öoebanige fcijepfcïen fpboojb'OEngclmbetfla; om te mogen toeten / ijoc
f|i becfïaan bjiï 5i)n / toanneerfebit of bat ban b'€ngeien becftaalc.
bit aüe# obertoogen bjengt mn nocft niet ban mpn fluïi. ÏBant ife (ïe bat
ï>u^ toeïmeerbingengemeïb too?bcn/ ban Baturen onbefienb/ enbenocô-
tan^ in be ^cgnfture nietberfeïaarb; nocötebooiaï'tminflegemelbbat
fuï)c in ge&iuife of toefen toa^ / t'aac öet een of anbec ban gefei b too?b. ^a
ïtomen Urim en Tummim menigmaaï te pa^ ; fonbecbatecgen^toojbgcs
feib toat baar bbo? te berfiaan 5P : be Crethi en be Plethi onöct ^abib.ö öoff
gefln genoemb/ fonber ergen^ te berïiïaren/ toat ftet boo? ïniben toareii
biemen fo te noemen plagö· ^eïf too?ben in be |l>ci[î2ift gefcijifbenifTen ges
öacïjt/ Die nergens meer te boeïifiaan: geltjïibanlfôicôaeï^itoiflmÊtbeii
5^npi3eï ^ub. b. 9. en ban bie « 8 op toeïhen bc toren ban ^iïoam bfcï ;
ja ban bc (Óaïilcerö feïbe niet eerfl/ toat bet boo? ene gefcöiebcni^ gctoec^
3P / toaac in ^iïatu^ Dun bïoeb met ftunne ojferanben gemengb Ijaböc
toaarop nocötan^é beganfciierebeonfe^^eerengepafltoa^. 13^1·
cnr. mt fui): en biergeióhe raagijtnen ban befluiien / bat be %ö?ift oofe
toel ban b*<enaeï0n / uen mcnfcöe üan naturen onbeftcnb / Ran fp5fften,fptli=
Ï)ec on^ ber feïber aart of toefen te uerfeiacen.
§, 4. Jdu en 't on^ nietgeoojïofo/ meer te toiïïen toeten / ban<6oö
toan 't gene boo? 't natwrdift berfïanb niet henbaat ^ getoiïb öeeft bat
ton toiten fouben. %mt on^ fc&teï fien / boe beeï bat '^aas gf fe
toin&m in ire ^cijjift öet gene iït in be boïgcnöe fleUingcn begrijpen toîl
1. 5^atter bulten menfcften Eieï noc& anbere (©eefien / tonbec dgr»
feiiaam jijn / tocïfeen fp ben naam ban Ε κ g ε l ε ν bai Boden, geeft,
a. g^atbcfeïbe ttoeeberïcp/goebcnquaab5ini.
. 3. Î)eaocbc€u0cien^ob#bîcnaar^/ mocfcDecmcï^öergeïobisew
5ön»
4· ^δί
-ocr page 52-S6 Tweede Boek."
4' ^âtï)ct i)0ûfbî)a'&0fc€ngcïfn δε Duivel en Satan öcnaömö/ b'ooji
faaH φΛιαπmnifcljm bat
5. ^at l^p met befrïtjcn cctoigïiït \3an Φοί» ijctbofmb i^.
l. s- Ji^u 'lîaat ûir^ befcôeiDeïiïi na te fien/ toaac m Îîôebe,^c5?ift bit
fcit: en offe ooïtteimcecfeit/ öaarmeti flaat op maïîm magïî / batijetna
fie letter moet taerfîaan ^pn- ^oo? en öoo? ïeertfe bat / ijet gene nu gefieib
maau op aïïc bie pïaatfen niet biemen baar gcûjoneiîftoppafî· ^uïjc
Öeb iïî neerfîig foehenbe bu^ nagefpeucb / al^ nu beröolgen^ aan ben
fer tonen fal. geöutlge ta!e öan <03b,é geeft genoeg te fiennen
Dnïter Cngeien/ en batter ^^uitieïen jijn : anbec^ljabben*e«oo;tgebaan
nocijte g«toeefï / öet gene öem baar in tDojbtocgepafï; boïgm^ ben beften-
ben regeï/ Ejus tjuod r.m efi ^ nu'U funt acdd ntta ^ h gens niet en is, daar
vak ook niet van te feggen. ï©aar Uit tJOïber^ bolgt / bâtfe baïKÖob ge^
fcfjapen 3ijn ; aïfo aï 't gene Vpatter / tian öem gefcijapen i@pent>.4:11.
<iBnbe initöbien bat be Φηίϋεί en fijne €ngeien qmiab wH en bat #ab alïe^
gocb gefcftapen f)eeft; <©cn.i:3 r. fuïj; men Οβδ tianficm/ bie aïïeen oojfp^on?
fteliiï goeb i^/ jlBattig: 17. ntetanberébenhenmagó: foboïgt/ batbe
feïbe met bie boo^ijeib/ öie top Ijen toefc9?pben / ban <0ob niet gelcöa'
pen 5ijn 3|nbien fa niet gefc^apen: toat ûïgfter anber^ ober om îebenî
fien / ban batfe in ben (ïaat ber eerfle fcïjeppinge niet gcbiebcn jyit?
6. <©nber£ufTci)enfeitbe^£Ô?ift/ baibeCnse!en<6ee|ïen5ön/toaït-
neer fpfe gedieoftige Gceften noemt, ^eb.i: 14. iBaar uit tooo|i
ben #faï. 104: 4. bat fo ïic&t niet te betoijfcn aï^ men meent. i|et
toaar/ in cmfen ^uitfcften SSpbeï fïaat ; hy maakt fijne Engelen Gceikn;
fijne dienaars tot een vlammende vuur : enöebaïtopbebertaUngeban'teeTs
fle «0/ en baar 'c meed op aanfeomt / ntet^ te feggen. ^it aïïeenïift/
tatmen be bwojben inôet^uitfc|^oûftinDefco?Dcrtelïcnmag8 : hy maakt
de Geeften fijne Engelen, mn /^«c/jo; Geeften i^ ooft winden} en d'3x'7D
Ma/acèym Engelen in^geïîjic boden te feggen; geïpl §. 7-10.. gemeïbi^.
3®elft ban beiben ftomt i)tcrbefltepaö> <i^nfe©ertaaïber|öebben benfïn
«itgeö?Hïïttoelfeen Ï9auïu^ ^eb- χ; y- bolgcn^bee?irfefcöeobecfettinge
fielt. ^ö^ïbeetofcïje loopt baar οοΚ niet tegen, ^ie namaal^geboïgb
30η / iïoüö^n fïcö in anbece talen aan ben felfben fin. ^onber bat ftomtet
met ben ganfcôen infjoub ban ben ©faïm op öet naafle ober een / Datmen bit
bec^ ban ben bJinb / cn'tbuur be| banberbii]«ms5 maglj berfïaan 3©ant
De ganfc&e b?aab en cebe op <0ob^toonbertocrïien in'tnatuurlift Beloop
t^an i|cmel/ ^arbe/ ^ec/ berfelberbirrenengebJàffcntoegepafî. ^elf
εη tooîb ban ben .îlfôenfclje buiten 't ly ber^ntetuitbîuiiftelift gcmeïöj: επ
bat nocij berber «'et / ban ten aanfïen ban be b?ug|^t oê0 belï># / Die ijp 'tfïj=
nen nutte uitecaarbe fp?uiten boet.. ^0 bat <0ob^ toerften üi be 'Eucgt/ op
Der ^atbc ' in be ^ee ö^t gebutigonberijoubbanbefcnloffangjijH. ©ai
Defc ceben ging ih ïicôtellfe banaUeobecfettinsenaf/ fompfaulu^baac
aannictenöielbe.
§. 7· l^ift
m
-ocr page 53-VII. H ο G F D s τ υκ. 41
■ 7. Bictaïkenïift fdtîie^cDîift/
ooft toâf een <0scfïté : te toeten fonder vlcefch en been. ÉllC,tgî 39'
^ati^ te feggen / eên betfîanbig toefen bat geen iic|)aam ö^eft. îl^aiît'
aïïeneisenfcöapp^nentoetïïmgen öenfeïtjen in De.^cö?if£entoeaepafi/ ge-
öenMaaciiiïteöetfiaau/ öatfejijn't gene &oben I 11-15. ban «öeefien
gcfegbfé. ^n^gdij): 5i|nfc ban öec mcnfcfjen Zielen ontjecrc&et&en : om
Mtfebanbcn.ïèenfci)efeïf/ baaebe » eenbeeï af i^/ o\jee al toaaç be
^cö?!ft ban pn ÏKöieninfl fjpzeeftt / onberfcïjetaen 5ijn·. ^ulp i| iite.
banfêïf/ enûebeîjoeftbooî ben genen Die maat: iet beïefen leen tsetot)^.
3lfcöanien baar fomtilöé b'Cngeïen in berfcijenen 5ijn / toaten ooïtljim
eigen niet. ÏBant bie ïjabbenfe in ben t^mel / of op Den toegîî / bp i)un op
en nrbec baren / nfetban boen j entnaefïen iï?n nifec öinöecïiït ban nut
5ttn / öoe fDn ofiueötig ooft ban fïoff of maaitfeï men öie fcöatten toiï.
§. 8. fcöeppinge bet iSngeïen/ öoe fe]&ec batfe / UïO|b noc^tanf
in be ^eï}?ift met geen enfteï toaojb gemeïö· <een bctog^ / bat on4 βοδ
nietboo?i)i^ftomteieecen/ toat^ngeïeu/ maartoat topfcïbejijn.
fieïtbunnetooonfieöcin beniemeï; maar be ganfcije öiaaö en fitjï bet
florie/ toaac inon^ iBofesSb'eecfie ^cBepj^inge befcö^Uft/ enMtft na
öeHlatbe/ '^.ïiBenfcöentooonfiebe/ cf faï. nj: 16. ^anb. 17: 26.) ges
fcïjiftt: enöe toeïbefonbecïift na een feftecboïft uit Slfcaél gefy?oten / aan
toeiöen be ^cijeppcc eenbefonöer ïanböab ingecuimb. ^n De Aanmerkin-
gcopd'Hiftorievan's WeercldsScheppinge , gebjuftt ûp ö'eeifie haatte in
Den 25ribeï / laar^ 1687. t'?fimfietbam bp ï^ieconpmul .^toeect.^ en
^anieïban ben ®aïen nitgegcben / magömen bjeeöec baat af ïefen. ^e
gemecneanttooo3Donferâ>c&?iftgeïeetben iiomt bieuitïegginge tegemoet;
toanneetfe feggen / Dat .îlâofe^ aïïeenïiït be fïenïifte fcïjepfeïen in fijne be^
fe^ïpinge beoogt j en Daarom ban De O^eefien / aï^ onfïenliife/ geenge^
toagöenmaaftt <©becfuï;; moet ooïi bergeeffcöen aröeiO ftofien/ fa
onfenietoggierigöeib berber gaat j om tc toiïïen toeten/ op toeïften bag&
ban fefien be €ngeïen ban <0obgεfcöapen5ίjn·
§. 9. ^oet on^énu De ^c&^ift ban befcöeppinge ber €ngelcngeenberi
S^ai : toat fouötfe Dan ooft ban Derfeïber baiï cn oo?beei beel getoageni
ÏBeinig fpjcfemûeban 't gene &'4ïnaeïen boen / fo öaöfe noci) beel bjeinigcj;
te feggen ban 't gene öat Oe ^upbeï Doet. .ïlSaar ùat t0 niet toeinffl / fuit
nu feggen. ÎBant βοδ^ SBoojb Doojgaan^ ban ö'een en anDer fp?ecftt.
^ft beften bat / ft?ifîen S-efer : maar berfoefte Dat gp met my ïeefl en obeç^
tocegt / öoebeel Daar in ban fuï]C te binben 5ï> / aïfraen geemeenïift baar uit
treftt» ^eröaïbeiï to« ift tiiec boo? af behingen/ batmen mp be bjpöeiö
ïate bie eïft neemt / um0e^i)?iftinben gconbnateflenj fonbecomfïeuna
geïeerber ïuiben uitïeggingen of toepaffïngen / fcöoon ban langer ïjanb baff
bpaïiemaninbefïttgeraaftt/ om<0ob^tooo?benm aifuiften fïu aï^fpge?
tooonsgn/ teberftïaren. ^^ ,
§ 10. 3|n Defen &ci> iftaïboo? ïang met DjoefDCio aangefï«i / Daim?»
ff ftk
-ocr page 54-'4 ζ TwcédèBoek.
ficïï ttoeefïné tf fiuitm gaat. «Snöe Éicfïcïift öaiïf meöe î öat cïfe fcSiet fle^
irege.! te il oöec fuïftc Dingen tc Depalen / Daar De S>cÖJift af ftiiijflt / of iti
'töoojbpgaan/ of tijat ïmifïec fpieeht; onDertuffcijen öatmeii ouft fahm
Daac öe k öet meeffe toetB af maaöt / ni^t becï en boet. gfe faï Diec
af geen anöere ejeempeïen beröaïen/ fcöoonOec beïesijn/ öan bie fïcïj op^
Öoen in 't gcfcôfï bat top örijanoeïen. 't een öoofbfïuh ban öe ^obges
ïeerbödö ; ban De ^cöeppinge bec ©ccrcÎD enbe tn't befonûec Dec Cnges
ïen en IBenfcöen. USen gifibcn tgb/ batb'eboa^ Deeetiie ûagl) : en bat
fai lut laö 38:7. te bebjöfen jgn. idnoerefieïien 'tliebec op ben fi^ben bagij:
uit bjefe bat fomen baac toe ûen eetften name/be Slcianen of Socinianen baac
mebeboojbeeimogôtenboen; omtebenften/ bat b'iîngelen bu^bjofgijgei
fci)ap£n/i0ob in öet mafeen ban be toertefb ooft geöoïpen tiabben. ober^
ïegtmen becbec / of en öoe bejce b'€agelen ocfi alé be iBeufcfjen ua <©obé
25eeïb gefcljapen 5ön / e!j of öe ^upbeï ooft ^ob^söeeïö noctj öceft : fonöe'r
eens beciilaarD tt Debbcn / toaac in <i5ob^ 25eeïb befia / 't gene boïgen^ be ge^
meënc o?be bec becijanöeïinge in een befonbet Öoofbfiufe acljtecna gcïeerö
InojD. HQaac öan i^men 't nocö m lang niet een^ : mitgbien bat b'een bat
25eeïö in be geefïeïiiiiieib bec nature ficHenöe/ boïgen^ toefïaat / bat Oe ^^uibei
fclf «©ab^ SBeeib ηόφ Ijceft; b'anöécnictaï^ gccec&iigöeib baac boo? becs
ftaanbe/ ronbuitb ïgö/ Dat bemenfdjeôooîbcnbaï <i5ob^25eelbberioceu
Beööenbe / bet 23eeib bej? i^tipbeï^ in bc plaat^lgiftcegen ïjeeft. 25eiialben
öit fo bïiïmfn eniïeïift bicten/toaar in ben afbai ban öe böfe Engelen beffonb 5
of'tf)obaacöpofnij5i0ö:ibüf anbec# iet gctoeefi jn: en'tiiömt 'ecfeec op
aan/ batbeménfcijen laten feonmn Ocdtsja te bcpaicn/ 09 toelfee» bat De
i^uibeï bieï. ©an bit alie^ iceflmen in be ^cïTiiften niet een eenig tooo?b :
ooifafte bat ih'cc adft.ntet eenjJ ban fpjefeén töiï.
§. II. i^etanbec i0} batmen met feil bïootbcriiaalban^ngeïcn Die nu
gnban beïfeöenen ji/n/ omte becfïaan fret gene boo? be iettec lilaac bete^
feenb iao?Ö/ niet een^ te b?eben i^: maactoiïbaaconbec noel) bcrbo?gents
Ijebenfoehen/ engelooffluhftenDaacuitbebefligen / Diebangefteeï anbecen
fnijouDjifn. fegge be becbojgentôeib bec aïlerDcuiigfîe ^^jit'écnigöeib /
inDecïfeenfc;3bJécbingeonfe0ï|eecen eni^aïigmafter^: aï^of bietoaacöe-
Den op geen büiffec gconben tnacen bafi te magen, ^(t fjoube ban bie bm=>
ten Ujecften niet / bie men tegen bpanb^ Iifï of maggt niet fian bebjacen : en
Die öem tot boo?bceï (ïcefefeen / toanneec ÔP een baat af in ftr^gt / ( geïpee
menig ban onfe eigéné booibecljtec^banfeïfbecïatenbjoib) om baac in tf
tieflelen / enDe on^ âlfa uit onfe eigene biecBen te befe^abigen- ^tebaac
boo? befojgD ^tin/ butmen De toaatgeib boo? Den bpanD bloot fal fieUen /
inbienmen fulhe tiebte buitetifcöanfen niet beb^aact / bie en bebenbt niet/
îïatfîe ban bien aart omfo bïoot befïceben te toojben. iSï» en tuil niet
anOec^ bccftten : fti feonit booj benDagb / en fiet uit bare ogm ^p en be^
öoeftfleenfcbilö nôcôtoapen ban baac feïbe : fp ijéfcboot-en fieefeb^p; De
l^ige pülen bofen i^ fp macl)ti0 uit te bluffcijen. ^aacom niemanD
3P
-ocr page 55-VUL HOOFDSTU κ. 4J
fîiamoo^birïcgm/ bat in» öié bcrBo^gcntïjcfett te^ «©«ïoof^nietoiibeci
to^iftbaat fouîJcu ftonnrn (iaaiiïse öouöcn : aï 't Dat tap mogelijk 't betop^
ntet fïen/Daac ftet anöere focften ; Ijct 5P in öcnamingen/§et in öec côpninp
ljmljan€îigdof<iBngeïcn/ De^cfjjiftgetneïb»
§. I j[âorï) iffec iet0 öat on^ te ftpfiet in Den toegc fiaat/ om een b^p en on=
parttjbjg onöerfoefe te öocn. ®e toeten / öat öen ©ertaaïöer^ ban Den
eninfonöeriieibïieBeöecïmitfcöc fanöer^ mogeiiftöe&eflen; me^
be Doo?gaan^tn'tgeboeïen ^ijn getoeefi bat ife onöecfoehc : en Daacboo?
nift alleenïih Cngekn / .maar infonbecfteib menigte ban ^uibeïen in öc
^cöitft bermeïDen/ Daar geen toooib in fuïftcn fin in öen «©^ieïtfcöennocó
i|eb?feiifc{)m tert te ïefen ^aat: of't gene men baar ïecfï/ fo tod/ inbicn
niet beter / opmenfcóc» aï^ op scefien magö gepafi spn. Haar mp moeten
feiter gaan/ faïmen fuift een groot gebaarte flicïjten of ter neber bjerpen/ aï^?
öEmagöten'icp be^ ^uibd^ i^/ baarbjp nn na Romen fïen; omeen^
gronbigteberflaantoatDaacafberegïjtetoaarötiöSP/ baarmenober aï fa
bjeeb affp?eeïJt. ^nöertuffcl^en bJtï mp öit nocij merïieïih bediciiten / bat
iSb'<©becfettcr^ nietaï^oftiftfobeeibjpfer toare; maar uit ïrunne eigem
oberfettinge en aantfheningen op anbere pïaatfen obertuigen ïtan/ U3an=
neerife ergen^ban öen feomc af te gaan: of ten minfien tonen/ bat aii?
öere bertaaïberi of uitlegger^ in^SEÏijj; ban ïien berfcijiïlen,
Van de herkomft en den ftaat der bofe Geeften , geefc Cy v/einig ,
ende nochtans duidelijk befeheid.
Cfeib 5pnbe/ bat b'€ngeïen / geïp aïïe bingen / baiic^oïl·
^ goeb gefcDapen 5pn: fo en ftonnenber geen quaben 3#n / ban
•boo?afbaïi nocirfobanig bïijbert/ fobiebaï niet onïjerfïei&aar, ©an
îicn feïöen toojb toeï fo beeï ftier en Daar getuigb / bat bie i^ ge ^Dieb : maar
(geïp^weö^ecfetö i^) mrsen^bcróaatö/ tojannr^/ of toaar bit Bp tor
fluam / ofbjaar Diein befiono· ^I.Siaïigmaftec Soïi. 8:44. ησφö'^pofïes
ïen / ^ ©et. 4: 4. en ^ub. 6. en feggen on^ ooit niet / &oe be baï bec
s^uibeïenflctoieffsp; öantenï)00gflen maar/ bi^tfegebaïïen jifn. 3©anf
cectï in dcwaarheyd 30nöe/ mit^ö txi öatfe nefen^ ib'anbere €ngeïen og^
tegBten goeb0ffcl)apen?öttï' faenjijnfeDaarin / fgit be ||eere/ niet lijn-
de gebleven -, ^ï^ Daar uit bïeeft / bat be ©uibfiï van 't begm afiiï pm men-
fchenmoorderbja^· Jfi^anne^ feit baar benebftt: diede fonde dpet4suit
«ienDttivel; want deBttivel iondigt.van den beginne. 5:8. IS^iebp
ntafhanberen gebj^Öt / maafet tenminfienffl beeï uit : aï^ b^t be ©uibeï
in Vbcgin getotéft / ^iri de waatheidigetoiefl.; maar terflötó ^fgebQÏïen/
ti'eerf&ooifaaftbatibefonöem berboemni^/ en alfa genaegfaamiDoordc*
f f X um
-ocr page 56-S6 Tweede Boek."
naarbiïn'iîwnfrïîcîtjlii3cfïacï)t getoojbcn .ï^ct bic ttofe 3ctui0cmfreii
be^ Ü^aTtii en fijnö lietjen ^pofïcï^ / feïaar m butbeïiii fp?eïïenöe ί
bat be^uibd ban ben ftaat/ baatinïjp ban <0ob gefcijapen toa^ / afge?
iiaïirn 5y: beïjoren toy bfrgnioegö te Siin/ aï l^om'ec meec niet bp. ^ï-
ïeenüii geeft be j^eereban tecïPöen uocgtc bennen/ bat ene menigte ban
(èngeïen nirt bieneenen/ üjeïïienÖPben g^nibeï noemt/ gebaïïenïp/ bie
fyne Engelen, bat i^; C aï^ meei'maaï nu gefeib ) fyne Boden genaanib jijn.
B^att. 2^:41. (Cot bjatboobfcöappen banôem te boren uiigefonben/ en
of fn baarom fo genoemb 5ijn / bat ftoijgt be i>cö?ift.
§ 2. ^^atban ptciié nocïjte Swöa^ ïeitfoïïïaacnietaï^'t toeïfcSgnt.
3©ant Petïtï^ (fo ftybaar ban befe fafte fpjecBt) feif on^ meet: niet ban
b'afbaïïige €ngeïen / ban batfe gcfondigd hebben i fonbec te becïiïatm
lïiat bic fon&e Swba^ Ç inbien óp mebg ban ben baï b?^ '©uibeip
ijianbeït) getuigtet af/ datfe hun beginfel niet bewaard, maar hunne eigene
woonftedc verlaten hebben : en Ijp becfeïaacb on^ mebe niet / ftoe 't bp quam
batfe ff bectieten/ enbeïiunneeecfîebJOonfiÉbe niet en focgten
in te öouben iBaaruit toeltefïeni^/ batïjetgenemenbefonberïilïecban
ben baï öfr oïngeien fiaït/ uit bet f|oöen oubc b?omecpenopgeiiaaïb/ en
ben ba-bicijtfeïcn be^ ICïhocané geïpmatig^aac ban geïiebe mó'nen
gïefei: 1. ΧΠ §· 12,. XiV, §. 5·. 't gene uit beiben aangeteSenb / een^
natejien»
'S^aiïïcn in jîîn Examen de TO^fnJJlon dei 'Refomez in Trance boet /
bat ih baat neffmâ aï^ met ttoDfeïing obec öe tuoojöen bec ^pofieïen ©etru^
enlluöafpjaïi: offpbaacben baï De^ ©uiUd^S bp betfîaan. ?ïïmbinb^
mmpniettenbûïienobcrtuigt/ bat fijne becïtiaringe bafi gaat; fpb?engt
înp ecijter fo tiejte / batift mp op b'anbere in^geïijïix niet meer berïaten berf/
bie be^ ^pofïeï^ rebe ôiec / en bp f etcu^ ban ben baï bec Cngcïen ber^
liaan, bnnftt mp bat ift toeï fai boen / fo Ift benfelben fcöiöbec in bat
beelaï^i^rberiaïe/ en aan 't oojbeeï ban ben l-efec fïeïïe. îlebbenbe ban
booj af betoeecb / batter maar een ^uibeï ofte Jsatan in be ^c0?ift be=
ïienbï^: foftöiBtöPfïci) orabe fbarigôeben op te ïoffen/ bie gem toareii
boojgebjoiiï. ^nber anöeren feit ïjp ban. <©p toiït tegen mp inbrengen
„ 'tnene3!uba^in'i<).b^. ban fïlnenfenbbjief feit / ban <i5ngeïen bieïîun
beginfei niet betuaarb fiebben ; geïijfe onfe oberfettinge mebe brengt.
„ JBaac gp fn fuit baar niet binben fuïfeen benbe ban <0ecfien / onber
„ 'igebicb De^ ^atané fiaanöe/ en bie Öem in fijne bjeberfpannigbeibge^
„ boïgb sijn. I ^l^enfteïboojoojbceï batmenbaar €ng'cïcn binben ftaa/
„ bie nooit €ngeïen gebjeefl $ijn. mt befïa^t ïjp eerfi te toneit » en baar
na/ laat boo? befe Cngeï^ te berfïaan 5p. ^^ /
„ S. 4.. ^eï|.<0eefï/ bie geen anbereaï^bequame namen geeft / bie en
„ noemt nooit Engelen ban be genen bieomjnigeTaBe uitgefonben jijn.
„ ÎBaacbefe<6eeficn/ biemen fieït bat ben i^atanban 't öegm be#a©ecs
tiïb^afinpinè vaeöecfparaiiBiieiö seboïaöïön / ^àtm nocô Wan «aob
ο F D s τ υ U.
niet uitgefanören/ tacvife Ufeïm: en baarna oofe niet; aïfo ôf» ^uöa.^
Ji Ôiec Öectoontaï^ gebonden en geketend tot öén bagö öfjS oo^öeeïig tóf,
i, ban '£ begin ten einöe toe getiangm bïöft Ρ toanncec i^ öïe crn gcfa^ii
ï, 3efcoecfï> sp befe reDe öe^ ^Cpofieï^ fonöec bôojopgenomen oôiôeeÎ
„ iecfl; gts füït ftm/ öat Óyöoïgen^öegemeenèuitïeggingegecngaeDerei
„ bmecringe gebjupftt. i>ijn oogmccït / be geïbUigcn te becjpïigöten /
„ om öoïfïanbig te ficijben Doo? 't <0eïoof ; enöe niet be boen geïtjft be genen /
„ die Gods genade veranderen in ontuchtigheid , en God den eenigeu Hccr-
„ fcher ende onfcs Heeren Jefus Chriftus verloochenen : en be ful):b00|lj?ere
„ ban <iÏ>ob^ oo?beeï / toaac af t)p enige eyenipéïen becftaaït. ^ft eetfïe
,, ban bien bat ban be^fcaèliiten/ Die nabebecïoffingeiiitaBöppten on?
„ geïöbig getofc|ï / en baac ober verdorven jijn. ^uïjc toa^ nit be ijifioric
Óunbectoebecrpannigi)eiö\?Sum. 13.en2+. ^eut. i.en#raï, 95.genoeg
öeïïcnb; geftöieb sijnbe op be toeberftomfi ber genen/ bie nitgefonben
hjaren om 't ïanbfeanaanteberlpieben. ®oteenbetbee):empelb?engt
i)p bp / be beïïenbe geffftiebenijTe ban ^oboma en <iEiomo?ra. <©en. 19.
®«fÏcöen beiben neemtmen boo? een tbjecbe / be fîtaffe öec Cngeïeii / tie
met Den J>atan tn 't begin be^ ï©eeceïb^ tegen <©ob 5i)n opgefiaan/ en mèt
eetoige banbenonbecbe^uifiecni^bebjaarbbjojben: baatmen in boo^^
gaanbe boefeen ban be ^rf}?iften niet^ af ïeefl. (©bet fuïj: ïionb ene ge=
fcftiebenil/ tot op bientijbonbefeenb/ geenfeeagbtöebbenop'tgemoeö
Se Eefec^ ; enbc toiecbfeec t'onpa^ bp be ttoee anbeten geboegb.
§•5' >ïBen behoeft fïcö ftiec op geen oberïebecinge te beroepen / noc9
op enig boefe öat boe noci) boo? ïjanben/ bocï} baarna berïooren bjajï.
Ï©ant beïjaïben bat bitbeibefeetonfeiteri^: foenóceftetgeenenfcfjijn/
bat 3iuba^ tuffcijen ttoec cj:empeï^ / uit be ^eftjift fo tod beftenb / een
anber &eeft toiïïen fïeïicn / toaar af be <6obfp?aait ben ^oben toebe=
trobJb ganfci) niet en meïb· bjagei toat b'^berfetter^ betoogen
Ôeeft / om &et (©cieftfcfte bîoo?b Λξχ*! archee beginfel te bertaien j fo t niet
en ίφ om baar öcn baï ber «©eefïcnboo?tebinben/ baar men elbec^ niet
„ afïcefïi Wt gemeene 1 atgnfcöe ^berfettinge gebjuiht ijier 't b)oo?b ƒrw-
vipatus meefterfchap j ^t gene Op <i5eefîen / bie onber een ïOofb fiaan/
niettoeïpafî.
„ §. 6. Φαη fo gp op 't becboïfl ban be^ ^pofiefe^ cebeïett/ en opbc
A fpjeefeiBilfen bie ÖP geb?uiiit: gp fuïter befe Engelen, bat gefantcn
? tiaafiinbinben/ bic'tïanb ban Canaan ber fpiebïJfbben: siJnbcOverften
ί der ftàmÎBen en Hoofdenderlsinderen van Ifrael. Bum· 13 : i/ ·
fe ftebbén bimne toaarbigljeiö / biefe boben anbere ôaîïDen / met betoaarö:
ί uit bjetftc oo?faafe fp bie ooït teffen^ met öet ïeben berioren iiebbcn,
i, poffet ïeft ïjen ttoebctïep mt^baab te ïa(l.5^'eent/batfe wnne waardigheit
?» niet bjei betoaacb Debben j boo? bien fp te ïicfit beftoefeen) en aïfo bic
>, liartigijeib niet en öaöben bie ben ipofben be^ boï]t; bctaambe» ^'anbe^
M-rr/batfe -rè Um elKtil^'e/ey « oi/teie»Vio» hunne eigene woonftedc ,
Vlîl. H ο
J)
>r
Tweede Boek.
,/t HaitD tjat Ijen <©oÏ> in viijmtomikefctjcibcnbabtJ/ αττολιιτόντβί ajfoii*
.fmtai verlaten hebben ; Riit^ Datfe baat ijaiî affiouöen / ittfcftioomü
om in te nemen- ^it pafl butbelil^ op ùe genen öaactl^tiaiT
,,tjï?efte: seit)ft fuïj:oofeuitptcu^tooojbenïic&telifetebefpeurcn ^ti
„feit i^et. z: 4.datGodd'Ëngeien(ihfeitfi[iecteebeC0mBodenofGcfaa-
,,tcn) die gefondigd hadden , nicï gefpaard heeft. 3©ant be töOOiÖfH /
,,dïe gefondigd hadden j Jbetcïienen ffçc tori be genen bantoriiten^auïuïS
„^eb. 3: 17. f£Î>?Dft : die gefondigd hadden ; welker lichamen gcvalleai
,, zijn in de woeftijne, ende welken God gefworen heeft, datfe in fijne rufte
,, niet en fouden ingaan, ^it Jijn befcïföc bie eneu oppanb maaïtten / toarts
j, necrfe op ftufe toaren om in *t ïanb Canaan tf gaan / 't toelfe fp toareit
toefen becfpieben. 't toaac / bat bit op aife ^ob^ gefanten bie ongcs
„ Öoo?faam sö» toel enigöjïn^ gepafi fian too?ben : maat in be ganftfic
„ ^föiift geeneyempel ban tocbfcfpannigótiQ tebinbfn / fo mccïitoeeci
„bigg aï^ bit ίφ/ enbaacfieó<©obfaöeftigom öectooinb&eeft/ enbatfö
„ fojacclii! banöem gejïraft
,, 7. ^0 gp iJiaagt/ of mcnfcfien ban menfcïjcnuitcefonben ooft tort
Engelen genoemb ïön : ife anttooojöc / bat bc genen baat top nu Uaii
„ fpjeïten ban <©ob feifgcfonöentoaren ; blebaaciafitocgaf/ en met na*
men noembe toiemcn baac toe fenöen foube. ^aac b? ftomt nocïi / bat
„niet aïïeenïift öp be <0?ieftfel}c fiÓJöbcc^ ooft toeï meioi gcnoemb sijit
„bie ban menfci)^» «itgefonöen toaren: maas: bat öetooftflecgemeen
„inben <0|ieftfc|jen t)ft i^eöjectofcöc tooo2b opmenfcfieti
nepafï / boo? ftct <©?ieftfc|) angeio!· te bcrtaïen. ^u^ tooiömfp bie ^ae
cotj aan <efau fonb / ^encf. 3 r* 3» iîâafe^ aan ben fóontng bet Cboa
''mijten/ j^nm 20: 14^ <6ibcon aanDieban<i5fraiim/ Ï5r0f)t· 1} H·
myyiUi engelen genocmb/aï^eïbec^bitba»
„<i&ob gefonbcn toacm. ^n 't nfeto €e(iament it bit geöjuift ooft niet
„onöeftenb: aï^ te ïicn i^ Qjaft. i: baac bettoecbec}picber^ban3[0s
,, fna uitgefonben âyyÎXat a>3geioi engelen gmoemb jijn ; 't toeïft bp onfe .ïSès
„ beïbuitfcï» Obctfetter^ gefondene bectaaïö t^. ^0 b'ecn ^pofieii ban^nge^
„ïen noemt/ bie ban Jofuagefonben/ enbemaacgemeeneïulöentoateni
„ toie toiï lifÓ^Jfttoonberen / bat b'anberettoeebenfeïfben name geben aan
„be genen bie bmefen^ticmbanJlâofe^nitgefonbin/ enïjoofbenbe^bol)^
„getocefisöni
§.8,i|iet: in toiï ift niet oniftennen/bat ift tegen befe ïebenen^niet tKeïew Seös
i&e / fo beeï iJet eerfïe beelbetreft tte toeten/ ban b'Engeknnlie baat »»««fon-
digd hebben, batfehunbeginfel niet bewaarden, maat hunne efeene woon·
iiede verlieten, .fi^aac öct ijapect mp nottj aan fofmarenficaflieaiffebaac
tooo? ïcben: gemeritt bat be betoufii beefpiebet^ in be tooffïgnefïeggögefl
iiojbm 3ön/ fonbec in 'tl&eïóofbe ïanb te ftomen; boigen^ ûegobiifieJ&iea
Û?eigÎH0C / Uwe dode lichamen fullen in deliè woeftijne vallen, üum. 14;
JHaaP bat en i^ niet |)et gme ï)iet gefeib too^b ; datfe God in de heil»
gei
-ocr page 59-VIII. Hoofdstuk. 47
geworpen » en aan de ketenen der duyfternis overgegeven heeft, Oöi tot he£
oordeel bewaard tc worden ; χ ^tt· n 4. ofgeïgiï fpiecftt / dat hy-
fe tot het oordeel des grooten daaghs met ee wigc banden onder de duifterniilè
bewaart, ^ocii öc föjatigöeiö ftomt op be tooa?Den / Helle, Ketenen,
en DuifterniiTe aan. ©00? aïfe ö^fe toojö βρ ben be üeteftcnö.
bat bc meiningc ïtanjtjn/ bat fp tot ftcaffe{)unôecoHgcôoo,ïfaam|^iû
en onöanfe&aacóciö / op me fonbccberïingc to^fe/ anbccen ten boo^iieeïö gca
fiö?öcn 5«η : ^ο^ϊδ niet fuïfeen tjccûïoembc rebeftrafiïltisfigefcib töoib/
em *t 0enioeb te öe^pegen»
§, p. ï®ant öei f eôjeeutoftô tooo^b SM en 't <i5?iefeféÔ Hadeet, bie
op maiïïattbccen fïaan/ too^b fotucigrafaïgheiïcbertaaiö. 3jaonfe(!^i·
becfettec^ 't ooï^ ^^^^^ tebuitfcBt / baar een iunb ftan
fitn/ bat ïjet Graf Octefienb too^b. <0eïi}fe baac pctcu^ ïjt0 ï^ectm ops
fianbinge uit ben 16. ^faïm ûeturift: ifanb. i: 27/ 29. Gyenfuit: feit
in on^n buitfcÖenSDpel/ mij ne ziele in de Helle niet veriaten, en
^ettu^/ om te tonen bat bit op öem feïbe niet en feit/ fijn Graf is by
ons tot op defcn dagh. if oe Itomt bat te pa^ / inbim 't gene eecfi Keiie ge^
stïoemb i^ öet <iE>?af niet en ig'i ©anïïöraenlïinenaanöangÏcojbgefeib/
öatfe levendig ter helle voeren, toannecc ftcn b'aai'be bitflonb- jèum. 16 :
ö. ^0/ 3z / ^ Ketenen 35« ban nieE» toeï teUinöen : tpant biefeomen
öefi in be OBebaniieni^ te pa^- "^otïy l^etcn^feltie geeft bien naamclbec^
aan ben ^ï^ooben'ia&jaf: toannceciipfeit/ bat Clî?ifîu^eecti)bsîboo?ù'n
iöeefï gepiebîïitôeeft/ ben eeejlcn c3ie indeGevangeniiTeîijn, sgnbebes
genen bie in j^oaijétijbongeifoojfaanigefloibensijn. i^ct. 3: 19/ zoi
Sl^ant een bobe ftati fiçiî minbec reppen op&evuegen/ banbieop'taibers
flcengfi j^Doeib / gcftetenb en gehangen \φ. E-euwige banden ié nietbecbec
tc öetfiaan / aï^ öatfe nooit UJe^ecom ïo^ raïten fuHen/ fo ïang aï^ be
lueereïb fïaat. iBant bie eeüjigljeiö öoub op met fiet oordeel des groten
daghs, baac fp toebetoaarb 50». Banden becöatbenfo eewigal^be Heuve-
len, bie nocfjtan^^en einde nemenfuHen. <i5enef. 49: 26. 55e ^uiflecni^
ié mebe eigen aan be^ doodsichaduwe; fkfaï. 23 : z. ï^e^ijaïbenRobben
^oob een land der DuifterniiTe en der fchaduwe de- doods ; een
ftifedonlter land, als deDuiiierniflefelve; dcfçhaduwedesdoods^endelân·
dcrOrdeningen ; endehet^geeftlchijnfel als de Duifterniilè. 2|0Û mxi/az.
§ 10. ilu ftanmen ïictjtcïtft met eertNbetfïaan/ Doe befe <!2ngeïen/ bat
të toeecfpannige gefanten/ op fuïfeenbjgfe tot het oordeel des grotondaghs
bewaard tooiben. ÎBànt bat en feit niet noobfaheïift batfe eebïig betboemb
5nn: niet meer banbesenenbiebaneïftpöeïtooojbreïïenfcöapgebenfuïïen
fn ben bagö be^ <i^o?beeï^. USatt. 11:36. %\ïtmenfcgen fuïïen bu^ ge^:
oojbeeïb too^ben ; maat aiïe menfcöen fniïen niet berboemö inojben.
't aïïeenïife / Öatmen op dien dagh , dien de Heere maken lal·^ het
onderfcheid fel iien tuflchen den reghtveerdjg^n engodiofèu, |ifêaïac|i. 3 :
I»* i8. be^ve bon al^ be Mufi^ ^^t^fPi^^^ onbecoub^eiil^ gefon^
öigö
-ocr page 60-48 Tweede Boèk. · -
ÎIÎ00 öcbfien / tnhî ί« ö««nc fontje ^eiïoibm jijrtC^^
ban lien batcoutoen) fo taioiömfc tot den -dàgh des OiJrdeels bew^atd bm
gefiraft te worden- ζ ^tt 2: 9. ftoiinm ôiuine 5lrîen/ Doo? De
tir afin bit gefieiccb/ bc^ouben^ artboojfdbe/ mgfcufîmfiâttôbp
4500J m Dit uittocnbffl OOjbed tot verderf desvleefchesge\iieefî;51>îî/ om
den geeft te behouden in den dagh van Jèfus ; gdijfe^aulu^ beu gcami öa^Ö
be^#a?öefïénoÊmt· lï^oj.iij·.
f. II. '©ii cn fielj iït/ tojaacbc 3tefet·/ gïen|in£j Aöm ubie
berftïatmiï optcDjingen; oföcgemmïeuitkggingctetjectoêcpÈn. 3©ant
öcfaiïebïöftöaai'ónimtoefen/ foaïéuit^öïïflag^ eigene tooo?bcn^o!j. 8 :
44,, gcnoegfaam öïpftt. ^ct $p bat befe tüjee ^yofïeïcn ijet fclföc feggc» / of
batfe ban iet anbec^ nwnD bit toaatfteîb felf oné aiieen gc^
noegö. J^atwer i^: ift ö^bbe feïf εεη gcoot bcöuïp in bieöecftïacing/
ïrte iïï öu^ in ttoijfd tcefefie/ toare 't my om ïoutec toaacijeib nistte boen.
JBijnflcboto fïeunt boojnameïih baar op / bat be 'ï&uibeï <!3ob# gebangcn/
en tec =(|cïïen opgefïotçn toeïfte fïgl ban fp?eïtenna 't gemeen geboden
uit bie tbjee pïaatfenboojnameliït ontïecnb t^· ïiDanöiec uit fïet nu öe
fee / öoe toeinig ife mp feïben foefte : en öat iit be ^cï)?ift niet na mi)n ijaofö
taiï buigen / om öaac te boen fpjefien fo aï^ bcfl op mijn geboelcn pafï ; aans
flcfïen bat D^t toeinig fc^eelt / of ift foube ïjiec / be buaacïjeib te gcbaV mp fdbe
*t bonni^ tegen topfen. ^oub öet mp ban ooft te goebe / Ecfec / bat ife ίιφ
geïijF ben tegenfp?eïieten ban on^<i3dooftotnabeeï niet en boen/ ijetgene
m tot boo^beel ban rap fdf niet een# toiï boen. ^t toaacijcib moet fieeb^
toaac^ib / en top ôaac onöecöanis 5un.
§. II. BocbtanI toat iffet bat De ^cij?ific met feBetÖeib on^ ban bat
<!^o?beel ïeert/ toaac onbsc b'€ngeïen na fulhen baï gecaaïtt sijni i$tt
eeuwig vuur (buiten tbjijfeï bp gelpeni^ / om be ftoaatfle en eetoigbUi
renbe ppnigmgen te bec^aan; aïfo genoemb) i^ den Duivel enfynenEn-
geka bereid. .ï®at. 41· S^etooojbenOjengennocijniftmebe/batfe
tecfïonö na ben baï in bat bunrgetoojpensïjn» maar blotelih bat öet ben
öereib i^i 't toelft fcl)ünt op i)et toefeomenbetefïen; geïpijetfioningtijft
in tegenbee! nocô eecfi faï gegeben toojben dien het bereid is. iBatt. ao : a?»
en. α ί : η ^at boo? te l^omen i^ boo? pen geen mibbel nocljte iBibbdaar*
aj^ant waarlik hy en neemt d'Engelcn niet aan, om tc becïoffen} maacal»
ieeu bemrnfcften ban 5aab i^eb. 2:16.
§> 13.3|n toat flaat 5iju ban öe bofe <0ée(ïen nuibe öeiïige„ècl[>?ift en feit bat
niet/maac toijfi onjS genoeg. menfcïje met bat öp gebàïlen toa^/toaac
bïeef öp boe i toa^ &p betec ban in be ï^dï / toanneec óp in ben ï^of be (ïemme
Üeeren tjocenbe / al bevende voor hem vlood? geïpïj^t in ben i y.attpfecï
onfec <Seïoof^beïöbenilTefiaat.<!2n meinen top/bat &etöe ^ngdcnbeiec gab?
Um na batfe gebaïïen sdn ί Mie en ftoigöt niet boo? <i5ob^ too?n / cnbe too?ö
betfcô^iftt Ö003 (tjne gçimmigôeib^i ^faï· 90: 7. 5^ebben tan be<0eefïen
We Bffonïjigöljaöbett/ uitfïeïban&wnUonni^betïtregen/ batmocfiîtiaariî
ïife
-ocr page 61-m bïpen/ öf&ftmitüEioaiÖigljanfcïbe/ Mtm.
ûc ^etjjiftimi: en fpjeefetecnecgenöaf/ öatöcn tocbccI)orfscn<6ccfi£nosit
be minfie /onge of genaöejp gc^Di^ö ; nocf) tot becnfcukHugc m bcfeeetinge /
iiocö tot uitfieï of iKcfacôÊinse Dec flrafe. ^uij; sefcöieö ooit aan Den
■nienfciie nigt/ Öan om Oll^öOC^Godskngmoedigheidengoedertierenthéid
te leiden tot bekeerings ^otlï. α: 4- JSaac Daar toetjinöentop/ ai^ses
feib if/ boo? De tiofc <0cefien aeeuEDoop· ^ccïjaïUenifTetaoïïgcettrcöün
om tc benfecn/ Dat De regbtuecröige <6oD/ Dc mag^t tot fltafcn feïf i«
tjanDen ïje&öenDc ; en geen genabe in ben fïn/onttent fc^epfelen bie nefonbigb/
«nbe geenen IBibbeïaac en ijeèiien: niet cn feubc na öerbienfle (ïcafen I
^an be uur af batfe eerfï grfonbtgb öeböen.
§» 14. ^eitmen ecDtec/ (gdij^» in 't j. 25. XIX, 8. uit ^ciott bet^
èaalb tó ) bat bie öofe <i5eeflcn fommige nocbb?y/en fomtnige toooj eenen t0&
töd bjn gelaten jijn/ om Demcnfclienlji£ctcquelimt öatentoojbanber^
rnei'gen^ om gefjib / Dan om batmen fui); aïreeb^ gelooft / ectmen be
iuceïeffï.CtïtDamïecrbteban ijcttegcnöeeibctiügt/ offcïiijnttctjetefienen :
fo too?b aïfuïiien onöet^öeib berfonnen; om bat be ^Ô?tft niet teboeei:::
fpieiten / en ecfitec 'φ mcnfcöen opgebatte tweningc niet te berfetten
ïi^ani of be .^djjift fuïj; banDea^nibeïfeit/ fîaaioii^nocômetetnfîen
aanbafï)t na te fpencen : cn tont Die betreft / bat om ben menfeö te pias
'0en/ bofe OJeejien op i>ec aai-DefaiiDcnnoDigsyn; bat binbiftecötec niet.
ïPf Doo?gannöe taal bec bat <l5oö^ geïobigboiii gebu^
riglfa ban bofe mcnicöenlusibgjequeiö:: banbofe#e£}îen&it)fetbatnietfa
îilaais IDant toat bie jpïaatfcn aanbeïangt / Daaruit men fuïp bebjecetl
bjiï : baai· fiiïicn bjp Ijici; na b^jfonbirilï af fj^ieften. .îi^en moet
fîcï) οοδ / aï^ / lùei toaciiten/ batmen Gode niet ongerymds toe
«n fciïrijve. Slab· i î ©ρο,ΐ fobanig fie tïi 't aan / fomen feit / bat
<öoö be bofe nienfrijin fpaart/ om ben ttjböimberbcïtrringci of fo niet/
obcttniginge te betlengent en bat öf onöectu|Tcöenöenboo?feofe<i5ee^eïl
tot be fonbe aanbj^bcn / en ijiume btïieecinae öinbecen foube.
ς, 15·. aifnifte gronbenaï^baatnubcrimibsijn/ ficïïiRlja^-/ baf
be bofe Cngelen ban be ure btmne^ eerfien afbaïé aan ban <i3oî berïaten/ m
in eetoige uecboetwnf^ becfiotrn ^ijn: cn Datïm ^ eewig vuari aïfa ges
iïoemö/ bereid is om baar aanfïonö^ in te gaan; mDe «aniaai^ noeô tot
hun gefcïfcbap fulftcmenfciien tebecbjacöten / ai^ in be fbnbe/ öoo^ be^Boa
fen iSeefï^ bedeibinge eecfl ontfïaan/ onberou\xieïift boiijerben. ^^ecfeïf
m Φ fri n'fi i tn^iï^ Decigenen tijb is altijd bereid : fo magij iR greç
ooft fî)i3Éïien/ ai^ Cijjiflué öp anöece geiegentijiib. ^00.7:6. a^antges
lijft aï| <i5ob aan bVnes^beben tegen niet beteib/ ban om Dien aanfionD^
βρ bec ^atbe te boen baïïen / cn be bjudit te boen Îîoo^tiii'men t
i^fai 66: b. 10. ^faï. 147-. b. 8. fo Doet ïjï» toanncec ép ftrik-
*en , vBor cn fwevel op den godlofen regent, ^faï. m 6. bat /
beecbige (ïcafe in bit ïeben: ban heeft deHEERE fijnen bogcgefpannenea
èereid. ^fal· 7:13. î^annçfï «©Obeenflaght-oóerbanscamfcÖapberciiT
m
heeft, ban f^ dc dagh nletbcjtc; maat naby, ^Êfait. lï η, Citibeïiït/
gdÖiH0Oö örnfijneilgoedertierendheid en vpaarheid bereid, op öatfe j^cnt
fonïjcr uitfiei behoeden ; #faï. 61:8- aïfo 't biïliït / baac be feïföc cebcn /
Df 0EünrebenUaii bcriangtebinbmi^/ bat ben tiofen€n0clcnbie bobélifte
toapcn^/ en 't geüofïbe^eeutoigen buucjS eecfïen aan beceib ^tjn»
SJe?cebanbcr aïngelen aart en onberfcö«b / fo UcÉÏaï^ori^bc^röjirtbaac
af te hennen geeft/ gcfip.ïoïmi: .ï^uïaat ontgaan öcfïen/ offt'oojiuettiec?
fee feit/ iüaac uit befeïUe nocf) tuat nabec mogeiih te fiennen 3ί)η»
d'Eigenfchappcn en werkingen die fy den Engelen toefchrijfc, zijn
met ondericheid aan Ie merken.
I, €ïp öe ^eijîîfinuc fjaar toerït niet niaaïtt ban bec «Öngcïen
^ eigcntïiïïen aart of eigenIcôapyen te bcfcijjpen : fa nioetmcn
öaarafoojbceien/ uit Oet genefy {liée en Daar ban beci^ibcc teecliingen en
bciticijtingcn berftaaït ; of bp anbece geiegentijeib al^ ban tec jijbe te itenf
«en geeft, 't^ene baac öooï aan ben baglj fiomt / ten beeïe ban becfeï=
bectijetenfcljajij ofhenniffe/ Ijoebjeï toeintg; maat ruim fo beeï banijunne
firagöt ofmogentöeib gefeib. €nbe bat noei) met aïfulften fïtjl ban fpjelini/
Öattec bpna nieteenepiaat^ t^/ toeïftcnaDe ictteruitgelcibenengocöen fïn
«itmaften; 0fopbcc<èngcïcnnattiuc of toefen/ fo Ueeï aï^ on^ De ^ct)?ift
tcïf bjii te hennen Bfben / te paffen 5p. ^iec op bib (H mgnen 3lcfcc bjel te
letten; op Dat ijp raagï) brgcijpen Ijoe beel biftmaaié ö^ uitrcïi)fic ftïanft bec
tooo?bcn/ boïgenlônngebjoon geb^uife becfraaii/ ban ben Uiaren fin uit
öc omfîanbigijeben eu natuur Der faïîcn bïg^enbe becfefjilt. ^omen bit boa?
nçfen niet in aciJt genomen öeeft; faiöet mijne fcijnlb nietjijn/ toanneec tó
ÎHÏ3C boenbe / tot eenigeanbece nitïegginge genaobfaafet toojöe.
^ z· .i^n ban be ïtenniffe bec «öngeien beïangenbe : «©ob ïaat on^ / in fifn
3^0D?b toeinig baac af melbenbe / felf oo^eelen/ of bie niet feec groot moet
5Önï betogiefpGodts aangefichtealtijd fien. IBatt. i8mo. ^at meer
"tian .îlfâofeii ooit gebeuren mocïjt / ôoe feer öP baar ombab ; €]cob.
18/ao. en bat on^eerfi in'tanber ïebente berljopenfïaat/ ι δίο?. : ia.
Ôct gene fp ban bjeerei^S oo?fp?ong af genoten ö^bben» "Φοοι 't fien van
eodes aangefighte b30?b üp JBattfteué een befonbece ommegang en t^n^
tuoo^bigbeib met€>ob/ en bp ^auïup'eene nette ftenniffe berfiaan ; aï,^ uit
ö'omffanbigöeben ban betber toóo^ben Uebteïijft te meciten tó. öat b'€n=
geïen/ gebuciglife met <0obomgaanbeen boojiiJob fiaanbe/ buiten tb3ij=
fcï beeïecbingen ftenni^ ö^bben bie geen menfcïje toeten ban : fnïj: be i^eplanö
fiïf te ftennep geeft / bjanneer öp feït / bat niet aïïcen be menfcïien/ maar ooft
^fiSb'-^ngeïenbanbe^ï^cerenbagöonliunbigsijn; ^att 14.; ai^bjil?
ïçnbefeggcn/ öat lîct feer gcïieim moet bjefen'tgcncb'i^ngcien feif niet b»»
ïiBraogen. §,3
îX. H ο ο F D s
ψίζ öw feomi Abat fp bie tu bc toaarôdb fîaante liîgbett / aa«
Secnbcrbinflecmgc becfianôg/ boo? bctfcojbcntljdD ban&iinmn toiïle
onbecijcöigij ajn : baac 't oit^ ccôtrc nictfî aan fcïjo^t. ^ih tn tetï niet feg^
gen/ Ooegi-oot onfc natiwcïifte.\jerbo?benti)eib in öefen 3]o/ ban ^auîuiî
befcöjeben : €fef.4: i8. maai bat top / fcöoon tot c^oö bcîteab / nocl^
aïgeôurigiiïttebibôienMibcnom verlichtedcoogen desvcrftands. igfef. ij
b. 17y là. ^ui ôe&ben b'iiSngeïcn bat niet ban nobe : alfo m^u inetat ttjeet^
«oclîimîantgclooft/ bat ban bes^mn bie gebaïkn 5tjnooitem fetocbi^ i
of bie in '£ ecifl gfbïeben jtjn/ eeii cenigetfebcct afgebalicn. €n genf»nicn fcn#
bat iemant fuï); αΐ b3aube bcniscn / om bat be ^c^jiftbii? ïjier oi» jefeec ïaat /
en bECÎîaïôcu fo tot i^ft ecu al^ 't aitóei- aecft : fo bïijfl: nocîjtan^/
batb'Cugeïen bie geöïebcn stin/ bat boaibcei bciUen ö'anöecm / m boijgtl
b'aiïerbefït! menfciienijfbben / batfe fniber üan scöacïjtcn jtjn : fo aU ôitî
φοΰ in "t cerfî gcfci)apen liecft. 3©aac bjii acbocgö Die alîerfdjoonfïe geicgat^
geib/ onigcDucigiiiîmeteoîJ eninfijntoa-iUtsgn: fo moctboiscn/ bas
bîc ûf «ï'S^ Cngcïcn ban fect groot berfîànb 5ijn.
§. 4. €cÖtecbicntï}ier bpinaciîîgenomen/ bâî<eob^ ^ngeïen bjcïfifs
ne bienaaï^ / maac fijne caab^iicben niet en 5ijn. Want wie is fijn Raads-
man gewecft ? Ïlom. 11 : ^4· ^efa. 40:13. ijeeft öp ban ooit met l^ert
niet tecabe gegaan/ boo^toattnibbeïijy benmenfcl) öerfïcïïen ffenbe: noc&'
te fp enbjarenooitbanfeiffofcôjanbcc/ omfobiepenbecbajgentijeibuitte
binben. <i5ab ijeeft bieooïî aan be.ïBenfctjen/ bien't aangaat; en mcefi
0002.îBenfcben / fomttjb^ bao? €ngeïen becïîonbigb. ^^ife ban toetett fe
bedbaacaf/ en niet meer / aï^bcbaobfcijapbetjeïföe/ bie fp bien aangaan^
ïjc ban tijb tottijû/ ^ifcenbiiac/ boo? <0ob^ ïaflaan be menfcijenobeta
bîagôten. bit ïtan maar finft^-bîijfe in bie ftcnniffebecïicöten ;
iiraacom fp fieeb^ begeerig xiinom die dingen nabec in te lien. 1 ^t, 1: iz.
f>auiu^ geeft genoegfaam tcberflaan/ bat niettegenfïaanbe aïie bie 0003«
beeïen bec cîugeïcn boben on^ / bcneffen^ aile bte boobfcijappen bie fp
ooitbaacaf aanbe menfcôen bjagijten: nocljtan^ niet fo beeï boo?b'<i2ns
BEÏcnaan be «Semeintei maac door de Gemcinte aaa dcn Overheden eii
Maghten in den Hemel, Gods veelvoudtge wijsheid word bekent gemaakt :
öBfef ί : « O. immec^ ijp ai bien men bat üan ù'aîngeien bet-fiaat/ fo aï? 't ge^
meen geboeïcn i^.
§, 5·. ©an bemenftöeïfiie faten f^ beeïlicôt &nnne ïtenniffe bieï groter 2
Immec^ïicöteïiftïr na tefpenten ban onnafn;ucliïîe toegen 5Ön. ^οφ
toie faï on^ feggen / jjoe ue?re bat fnïp gaat i i|et itomt baar mee jï op aan f
ùf b'€ngcïen bec menfc&c« gebacbten toeten ftonnen. 3^unftt temant : ja ί
fo toiï ifx bit toelban tjcm leecen/ boe be henniffe ban 'φ menîcijen iject ine on^»
affcöcibcïifieeigenfcfïap be^ aïtoeetenben <0ob0 feansijti; öieooït baar witi
befonbecïife aï^ <0Ob geSenb toiljiht. Wanthy alleene kent de gedachteii vaii
■s menfchen hertc, i i^COn. a8:9. b'€ngcien ban niet. Warit wie Va» dé
nienfche weet 'vï'at in den menfche is, dan de geeft des menfchen die in heni is?
X mi 2; 11. Φαΐ î be Eiete fclf tocct toatfe benftt j maar e«n niet
eg % Cen
-ocr page 64-Tvvêede-Böek. "
€en <ett5eHïan öif nirt üetcctorten öatt öe tiMm een anoec tnmfcö : Φ
fo ÔP öcm n(ct fo na aï^ ö'ecng .ïBenfctj öeu miiJcten ï©ant feif onöir be *
iffö^men / binijeu tian eenrcieijen aacö ïiclbteïiftct gepaarö en ücreenigö tooj^
èen/ ôanùiebanbecfcÔÊÎDene; en niUtfï Die ban fictjbiae nature 30ti.
f?0Se ban : feent b'ecne menfcfie be gebacijte·' batiben anûecen niet : een Cn?
BCÏ l^entfe noc^^^beeï min. ^it tijiï ift ban bat gene bat een «Secfi uit eîgcneç
natucctoeet/ betfiaanöi&óen; fo terre ontbaar uit/ of uit be ^cij?iftucc
feïpen ftan. ^ocö-toat f^^joo^ <i3ob# openbari4igc inetsa / baar ban i^ al·
4Kreib^ beïeben / bat ftetgaat fo bejc aï^ 't 45ob Mitfi.
6. ©an be ftcnni^i feom ife tot be iöiagöt- ©at bie groot in b'Cngeïer?
i^/ bïijfttaanbenïofbieöen^abibgeeft/ toanneet ^oöt^ krach-
tige helden noemt» ^faï. 10:5:20« €n ptru^ ban b'€ngelen fpjeïtenöe
feit/ batfeinfterkteenkraght meerder çijnbailbJU/ of mifTcftifn be gtneu
öie in heerfchappy of heerlikheid 5ijn. lo/ii. |fôaarbe^Ô?îfteiî:
^it on^ nergen^ë / taaarin bat bie nragïjt befïaat. ^an be natuur ber (Bcs^
pen öeeft bat in/bat fo aiïe^ boo? ben bjiïïc boen ; men fianber anberi geen öe:^
SJ^ÖS^af maften, ^νΛχ ec&ter booj be f iïofofen latenbe / bientet ons te tae^
ten/ l)oebf|refp boo?i)ur;neftr igijtop öeO^ecfien of ojj be ïï.icÖameuteer?
ïien. <©i>bc «i^eeflcn : bat iâ op maïftanbcren, / of ojjbe Eieien ber mtnfcöen,
i^oefpljumwgebacijtenaan dftanbcu mc^^bceïen/ i^niettoeï te ücgröpcn :
in be ^c^iift en feit oofï niet öoe ty öat i)ofU;i maar batfe 't boen. il^ant be
3erafynri bie f|efaia^ in eengefjcljte bOOIfjUamen / riepen d'éen dan ande--
len.toe. ^f 6: 3, ^anieï bernam ooK op geïijfee top?. / b.^tfe t'fameiï,
?San bemenfcöen ïjebbenfp fscï) tu oe „â>c&?jfc niet öan boo^ ûc
fi)2naft geopenbaarb : bocö bat ipoo^gaau.â ingepgljte/ en boo| mibbeï
kan een ïiciiaam fo gcfc^ieb.
7. i|oeeen<0eeji of Cngclopon^n <0eefï/ bati^ bf ^ieïe/ Uterfii/
too^b on^ inbç ^ci)|ift ooft niet berHiaarb. .ïl^aac f^oe fean öy qoîî let^
ioen aan't gene öpuïtt toean ïîani^it bjiïfeggcn: fo b'ii2ngclen op onfe.
^ieïen teit»en ; 'r mmi sjjn booï beflieringe onfir gebacöten. fïaat
eóft aïleen aan <É5oD / bicfeftent y ende ncigt waar lieenen .dat hy wil.
^Pieuft.aj: u i^aïmiieeu4Sec(lsrgen^iosaanp53ren/ fbnber taai ofte^
öaibooa raibbeï ban een iicöaam gefcöleu: J)et fai 51)«/ om. bat be
sebacötenbieöpiuinii binb öetti niet beô^gcrti of Dat öp antiecc bcceifcljt.
iie&finmp niet en-bino. .iSaai^ tuai binu öp of iaat binü ijy «irt / bic
jeen^menfcöen gebacfttenbjeicn ïtaa? ^eftïoe m bai raenfc& ie binöen/
of inbenmenfcöte bj^ngai/ ofte berbctccen / of te berflerhen / aïieen^.
loerl^bau'^ ïleeren 'öecfï. ï^ic^ö faitncn ouït mM ganfcôe ^cöjift niet
ene eenige fp^euUi: nori) «jcempeï binbcn 7 öat oaii Ciigeï toifie tcat eetï;
inenfcôçbatôt5.oflf}çnîeniàegeôaci)t»; in^af/ cf öet miiifïe toJ?oc|jtopfijn.;.
SgïHjïeö. Ce üieten/ fonöet mffcöenïiOiiKn banJiciiatneïiïte geraeettfciiafi
?,!Wtnpoitaefcbieb.
i^^n Cng^ï fâU % Hieiniijaaa be ^iefe boen / bie een geefï f^;
acfoiii.ii,,, Wi gecii}^ ietojg î^anorts
! Χ. Η·^ ο G F ρ s τ U
fJn <0eefi i^batïjeïïfnö/ öie ten figeniicijaamijefft: rnadt èen Cugeï iïcef^
ïtót n«t. fîjiî ïje^aam lianDenîcnfc|îσohopanöereίicίJamentoer'
δ€n: maar ίιοέ fat öat tfu ^giïgeïöofn/ bicöecfflfoeeiïijcefti .îiBaatîol
be^cöjift: öic f^it ccfjtec / öat Uecimaaï^ mi^îîôeïopmenisieban
lichamen toerhfaam toa^ / alg ■ ik boïgfnbe ercrnpeicn te flen i^.
5^00? «iSngekn èeefi- ^oö^ ^sDoma m «©ffmojra öet&ianïï.
5en. 19.
Cm Cngcï toojfïcïbe met gafio&t: cn 't toa? gceiiWootseliöftt/ aïfa..
|)p baar af ietfcï aan fijne IfjrapcöÉÖidö· <0^. 3^5:^9/ ©ie baar cm
man l)tet / tsojb elhtï^ 12; 5. een.Engel genaamb.
<i2en Cngeï fïûeg bVcr^oc&örcnm in Cspptm / batbuifcnbenbanuifn-
if i)en bcbjoeg : en bat in mie nadit- Cpoö. î ζ.
<iSm «ètt3«ï töa^öe^boïft^IciöfïmanboojberobeEef / Cp, 14:19. m
ioojbeî^aefirîuc. en
<een iiBngel (!acgl) met be pcfîe ίη bjie bagentijb^ yocoo man. ζ ^am.
•44; 15/ j6. ι feon. zt : 14/1 f.
«Ben €nseï bcïfïoegljer 18^000 fÊeneritatïit/ in 'tïegerbeâlïfrpïier^.
iilon 19:^ef. 57; 36-
€ca Cngeï toenteiae ben p»aren fieen ban i^ieeren graf. liatà
sS: z*
5^00? ftti^n €ngeï tpierfeen ©ctru^ cn ^oöanne^uitbegfbangeni^bcr^
Jo^. ülanii.^:i9.enio:7--if.
Cen €ngel lioegïï ^rrobe? lïgrippa / bat ïjplïierf. f anb. 12: %γ.
aBiïmen uit be "^pocrijfe faoehen meer öeöben: eenCngcïfiiet öetbuujf
uit ben oben/ bat öet ben bjie jongelingen geen fcöabe bec : in ^anietö
^anljanp fel ü. 49/ s o. aaneen ^ngel fïeejpte ^abaimfefeg ben iiaire booj be
iucöt. S^an.ïüf.
§. 9. <©m befeenbiergeïïjfteplaatfcnteberfiaai / moetmtn toeïtoetïen/
Öatmen be niet tegen ïiaar fcitren boe fp^elicn. Ce toeten / batmeti
öen fc&epfeïe» nï£t^ toe en fc6?ïjbe/ 't gene ben ^ijepper alleen eigen is?,
^ie allefn meefiec ban be Euc|ït / om regen en toinb / bonber ca jli]cem /
öagïmf«ïem te&oen ontfïaan : altefamen toetïten/ bieneben^b'Coseïr»
potfe geten aan ben nwnfc^ / om bcn^ftejjpciimiScBeetaer aHeciiinscit :
lioben al te roeman: fuïj: ïjet nfeten foubefeonnmsnn/ faiemantsnbeï^
buitcntjembiergeipebjecftenl^onbcboen. ^al. la^m 14S·
î^unfet nu iemam öat Det ïicöet 53 / be ïucöt met eue» pefïîgen abettite
mîtfîêfeeiW ban Den regen of bonbctte bectehften ί ^en ftanaïtoo^ met
înija öerftanb niet berüer homeii/ batifemeerbecBragijtin'teenebaiii'in't
anöer foube feonnen fien: enbe benber teeïgeKu^iny batmpmemantljcli-
ieiife 006 anber^, tonen faï. îfâaar uit bolgt / batneoit €ngeï feïf/
Joo? eigene ïïragöt menfcften boó? bepeflgeboob Ôeeft. ^ al^ 't een / f»
pefimen ooft baa 'i anbefctegeloben / baar ^ngelenin
3in i bat &et öaaront niet ftet ^tgenbjerfe bcs-€Kgeïen gebjcefi
io, mi icnmnt fïcö aau b'cngelmfabiclsiicjjcwiatfny öatör·
........
κ.
S-3
i :
Tweede Boek.
îîi|i/ tk i^^li'aïm/ ïjiee otJêr tiSt
m'iDiugiinl rofye/ öiènfct ifi bcctb ? fîrïî. ^o nmiigtnaai aïs niet
rncnCngeiïionit/ öiebit oföat micaBd ïjceftgcöaan / foaï^Dctooojbm
nirör û^aigcn j foAuiUft ijcmmfe msnfciicn rcaai ïiomcn öie na luiS^öeï
toüojiïen ban üc „ttc!)2if£ / mm arotc Uicrftcti ïjebbrn n^tgfi-foftt.
HlJoftó ïlocsö Dct toaicc ut Cgnpteïi / cn 't öcranöaDe m bïoebi <î5fiî.
7:20.
^aton fitcRtefîfvif ïïiiuö «ti obec ht toatcreuban Cgypten ; ew Daar qtra^
men\30?1"φηop. 8:6.
^^efeiue fToeg i)üt fïaf ök aarbe / bat 5et tofcrö tot ïiuifii î 7.
^y öeiöen tDierj?En üuifïm boi afTcije ua ben ijcmci / öat tot hïcfn fïof /
cnbc aan menfci)en cn bec tot ftcccwn toiccb. ^gyoö. 9:9.
A^ocf) f£n^;als Mofe fynehand uitftrekte na den hemel,fo wierder ene dikke
duiflerniiTe. ï©it 5pn b'eigEne tooo?ben €);ob. i o: τζ. op 't aïlfrbuîbeiicfi'i
heft awcn ftaf op, ende ftrekt uwe hand uit over de Zee , ende kiieftiè,
fp?aïï <i5oû tot jÉofc. Cicob. 14: lö. ijnöaacna : Stakt uwe hand uit oe-
ver de Zee, dat de wateren wederkeeren over de Egyptenaais. Doe ftrckte
Moie fynehand uit over de Zee, ende de Zee quatn weder enf. b^. ïo/ χγ.
i2bm ten^ of Öft öooj öe uitflccïtUmgc fynec öanö tuaie bccoo^faafttgei
toecfi-
^cïac&cncfTtn^toa^'tnietcbencen^oftÖp met fifnmbjücbfc'tbjatecuit
öecotfefTocgcn/tDanncec fy feiben:hoortdochgy weerfpannelingen;('ullen wy
water voor u lieden uit dcfcftecnrots hetvoor brengen? Doe hief Mofe fyne
hand op, ende floeg de ftectjrots tweemaal met fijnen ftaf, en daar quam
veel waters uit. .ï^um. zo: 10/ i f.
II. Sh faï bcnSefcc ö^c öan ffggen./ j^oe mti butiïifc / batmm He
^câjîft ï'n fuïïie biugcn moet becfiaan €n op bat ih re Hïaarbci; fpieite/
faï i&öettoccó uit ben gr ïbopöaïcii/ fobeïceaï^ totbEfefioffe bien^igi^:
Öoenbcöfeï ben EefectoeDecom gebcnhen/ 't gembatboDjaf. I. «5.9. gcfeiö
i$/ batfict gebiiiift bcc taie in be macbtbe^ bolic i$/ cnbatfïc]^ migeïeecs
öe baat aafcfti&ften moet: aïémeöebaton^<i3obm fijn bcfc{)?ebe«313oo?ô
geenc nictoe taïe ïjeeft geïeecb ; maac befcïbe ïatenöe fobanig aï| bic toa^ / fïc§
ôaacna geboegt jecft ; οιη tot on^ meefic gemaft / be boirnaafi t^e bingen mét
onbolmaafetebjooibenuitteliamecen. ^at ingeïij): be aï^ ^au^
ill^ feit ! ban <0ob ingegeben / tot onderwijfingc in de rcchtveerdrgheid
bient: » Cim. li. om ons te bewegen tot het Gelove; lïlor. f: ii. op
dat wy't ecuwig leven fouden hebben injefus naam. zo: 51. ©ets»
5aïbeni^bcfi{jlbec^cï)?iftenmetgcfcbiïit / om on^ natuurlthe bingen tf
ïmen/ fobanig aïfie in öenfeïbesön: maac om Dcfetbe tot ^oöt^wcien'i
menfcften faliglsetö teöetcagïjtcn : en fo bejceaïffe in oiife mafföt 50η / baac
toe aan té ïegge». 3©aar Uit n« ban boïgt &ct gene öiet befotibeclift te pafft
ftottit: bat<©ob / benatmic felf niet becftlacenbe / noc& bé taaï betanbis
tenbc/ fèïfmenllôeïtftecbJîifeiJanïiemfcïbe fp?cefet; tebjebèri 5i)nbe/ bat
ïip|ïjncuitnmTicntl)ei&bobenbenmen^Ö«« aïïe pnbete fri^p^en bp gcl^®
feeni^
-ocr page 67-IX, H ο ο F D s τ υ κ.
fKiif^ bücTiïaaït; inboeflen bat 'ί onboïmaaïit ίπ matfcô^^
banïîemfeïfontiîmt; en öeffcï^ boïtnaaïii&cöeu in ö'iiiteclïe iiooitrcffeïiö»
Ijdöop^emfeitiepaii·
§. faï m £>£t tec faïtefiomcn ; om boo? b'^ngeïm pïaat^ ΐδηια^
!im ùm tn?nfc&e ίί nt?t öasfï öan m iianino ; m öe gcootfle feo^
nirtg / öie bjcc&fl cn itcacöttofï ^ïjn / fijn Croon/
ftcüon. cn^öcptEc/ fiin foffiaat / 5ï)nöc5etoonebctoi}faifi)WPróeedm=
lïeib. ©iiucfcijaac / f» m icttfcljarcn / fijne ©cfiuiöm/ fijne 3©a=
Ïïenöuifeu / jijn bc ftcaght cn ftïem iiet rcaeeti«0e. «©m meec te ^ggen
ouîbjiefet geen fioff / maat ^ίίΤ onnoöig. ^it genocflïj <000
ban te üecïjeffen/ fo maaiîiïîem Honing : om tjem&oben aïïcïtoninafn te
fleïïen / fo fk'cïtt fijn iïp öoo? &c ganfcbe toceceïö uit. ^aïei^ 5P öcn
0emel/ om Dattec gcai op aaröen öat fljuec öooflfïc öeeiliitöeiö pafï*
^ijn (S^roDn 5P Daar oeflcïö/ om Dat gren anöecooitfo ïjoog becöeijenf^.
^ijm ^coon 5P 't i)ecrïife aanjifn fijnic fcïjepfflcn. ^ön iSyïïfïaf 5P öe
fti-agöt ban fijn bzM ; fijn&ïootbaiïïcn Oju bebeïcn / cn fijn boen·
ïenï)cmti'a2n0cïenboo? |>taat Dienaar? / boo? iSefanifu / en boo? ^eici
ftöaren fîceïîfien ; om bat be nicnfci) gcm cbcîber feijepfd ïicnt/ om in bicnfte
ban fo groten tf eer te ^ijn. .îlfâen binb ooh geen naber / om ftem aï? ^ioö'
ter ber ganfcöer ^arbe tn be ©nurfcijaar ter öanb te fiaan. ,â>teït ban
berber/ bat fijneaïmogentbeib geene ©efiingen / fijne algenoegfaamóeib
gmii^apenenljeljocft; offegtbugeïpeniffe/ batöp in ben fiogen l^emeï
onbertoinneïtiï geüefligb / en met aïïe fcöepfeïen getoapenb fji. ^iet öp
tueï/ aiefer / Dat bier b'€ngeïenebm eené aï^ aiïe b'anbere fcijepfeïen te
çaffe ïîomen; en batbie fobeeï boenaî^ bêfe boen / beijouben^ ieber^aart
εη ïtraghten toaarbigöeib ί
§.15· öoojgaanöe en beïienbe taïeban be^cïjjift Itomtijifropuit;
De Heere is een groot God ; ja een groot Koning boven alle Goden, ^faï.pf ·
l^.i. Hy heeft iijnen Trppn in de hemden gevcitigd , en fijn Koningrijk
hcerfcht over alles. ^faï. 103: 19. Hy is "bekleed met majeileit en heer-
likheid. Hy bedekt ikli met het licht als met een kleed; hy rejït den hemel
uitalsenegordijne. Sijneopperfalenfoldett hy in de wateren; ^fai. J04:
ft—4. Hy maakt fijne Engelen Geeften; öat De <Î5ecflen maaïït ÖP tOt
fijne 45efanten ; fijne Dienaars een vlammende vuur. Duiiendmaal duifen-
tkn dienen hem > en tien duifendmaal tien duifenden ilaan voor hem, toan=
merÓpficötenö5erigÖtefct£. ^an.y.io- De Schepter fijns Konjnkrijksis
e^n-rechtmatigeSchepter. ^faï. 45: 7· Hy fchowt mt den Hemel, endc
fiet^llemenfchen kinderen: hy fietuitvanlijiie vafle Woonplaatfe, op alle
inwöondcrs der Aarde, tïy formeert hun aller hcrte ; hy Jet op alle hunne
Werken. De Raad des Heeren beftaat in eeuwigheidt : hy fpreekt en 't i0er,
Jvy gebied ,.ea 't ftaater. f>faï. ? 3:.! 3/14/,! i/ Γ'/ 9- Heere is een Krijgs-
nwn ; Heere denHeirfcharen is fijn naam. iOSlEOiï. i f.
»4t;^ati#baar: nufiaatoné t« obctlcflgen/icœmen Öitaïïe^ / en
fei(onberïiïti)aibanö'<ingcïenberiiiuaifali «abeïettirofin^mber&ïoemi
tjew
-ocr page 68-Tweecîc Boek.
èen fm öat «ate fpetiren / faï mo niemant ïoclö^nc" ôai àUt îiéfe fpi^c^
iDÖfencn cimipeicn g£malîfteiifeopénECl^toiifctebegi:ijpen:»i)n / BrtîP
batmcnfc etgentijh of oneîsentlîft becfia. ^o 't een fa 't anöec : tuant ijet
iucjb aïtcmaal op eenetoijfcjgefdï)* ^an faimennipbit οοδ ïicijteïife toe^
fiaart / ôdi)îî nûûûfafîelife tioïgen moet / öattfc geen ceDeni^ om'tcenal^
tigrniïïlïgefpiohentebecfïaan/ fo'tanöet na öe içttec «i£t ter(ïaannia0Ö
iuoiDen. j^u 'tfeïïec / Dat «©oö ciflentiihcc toijfe nocj^ ^ui^/ nocô iCcoonf
nocö ©oetbaufe / nocfj ^eecö ofl^agen öeeft nocö èoeft. ^uÏF aïïe^ en tuat
ΐιίεη seïöft / töo?b Ijeni menfcïjeilhec totife toegepa^, f^^t on^
ïiat iMf.Sfn e«nen aafTem Jjp na faïfe den Hemel de vafte plaatfe fijner wonin-
genoemen: enonöetiuffcöenMïjöen/ öatDie öemte Meini^/ (de Hemel
der Hemelen ionde u niet begrijpen : 18: xyi V)lMl 49) en öatÖP He-
mel en Aarde vervult, ^erem. a?: 24. i^oetoc&fnietJbp uitficefeitinge/,
maat toege fiiaec aïöejluucfame ijooïfïenigöeiö. #faï. 159: 7 / 8/9.
mm· 9: V 3· 9ïn geinen anDece fm nmg&men öem ^^ienaac^ en ücög^^
ïïiagöten tocfcijjfltien. naam tüojö niet aïieen öen Engelen / maat ooit
ten onüecnufiigen bieren gepaft <©e 148, #faïm geeft baar af een ïtïaac
3©Qnt öaac too?öcn b'itngclen boo^ aanjenbc neben^ ï)en alle Gods
Heirfcharen, Sanne, Mane j Sterren, ( öiefeïf uit hunne loop-plaatfen ftry-
dcn, fiialït. j:io.} Vuur, Hagel, Sneeuw^ Damp en Stotwindengecoe»
te : aip iiHwt 1 utui; ujitl· aacüE maji / vru^ntDomcn en v^eaeroooiucu .
euibe!lit be.ïl©enfctjfn ban aïïerlEöcn fiant j öe Koningen met hunne Volkc-
ïcn, Vorüen, Righters, jongelingen, Maagdenj oud en jong- ^efealïc
$ënbaac nietanöec^ébau ai^ fijnefc^epffleji/ b'eenfo toeï aïé b'anbec ge^·
noemb ; om boo^fien^eib te öicïïcn / tot fïoffe ban fijnen groten
roem. ^et jpöaw toat mtóöeï bai i3ob geï>?uiïit/ omfïme tojiïeüeucen
öitte boeten/ bie sön fijue TOnaacjS / Sdobeny Engelen ; fo aï^enfe
«oemcntoiï/ en foai^be^cïjiiftijen noemt.
15. i^ctblijfetban b'Cngeïen nabec : toannetrmen bcmecftt / bat
necgen^biebjg^ban fpjefeen öjeebec noc!) ftragijtigec gebonben toojbban
4nbeni8. ^faïm; Sönbebebjooiben ban bat lieb boo?^abibgefp?oSen/
ten dage als hemde Heere gered haduit demaghtvan alle fijne vyanden, eudc
infoïJbeiôeib van Saul. 3^aaï ftomt onber anbecen op 't n. bat 45ob op
enen Cherub vloogh, fllbe met een op de vleugelen des Winds ; toamicec
fotefeggen/ quam (bie alom tegentooo?big i^) om 5&abib in fijne oo|3
lagen fcy te fïaan. fnïlen öaafi fïen batbe Cherubim Cngeïen jgn. €0
toatwbenifferom te benfecn/ bat be bpanben op tne anbcce tugfe ban bc
engelen becfiagen Uiojben / aï^ <6ob ban öen gebjagen vuojb ί ïjeteen
ttJO?ûï)enfotoeïaï^'tanbec toegefcijjebfn. îi^o?b ban ijet^en oncigentlili
gcfeib/ foraagfimen'tanbec ooft wiet eigentUfe beifîaat?. ^e meiningc
anffesW/ bat bif.aïïecôoogfîe jHâajefieit menicöeïifeei: bJijfe / 6p gtlijs
jEwni^ban t jfene fep öe menfjcljen 't aiüccöeetiltiït φ / óefi^jeben ^ be boïi
maoHt»
-ocr page 69-IX. H ο ο F D s τ υ κ.
maalfttfîe fcljeijfden tot fijnen bienfî gcbjuiht, ï|p c» feeïjoeft Wà^tx nocö
^eccö : maac fo öp iet^ ötergcïij): gcbjutócn fouöe ; bt ïBoïitsn moefïen ίιειπ"
fcaa^iîaatftaroffm/ 't©uucuoo?fcnbcï)angfd/ m öcïBmö booj paaröm
fircïtlten,· of ö'^ngcïen in ficc ban ïrjfûienaav^ Óem scïijfe aï^ op öeö^nöen
öiMijen / fo fïcö be ïïoningen in be^rc ïanöen ïaten bom.
§. i^. jÉenfaïfeagcn/ batiitb'Cngeïm/bu^bocnbe/banaïïctocrl^ont?
ïebioe / en onnut in be tncereïb mafte î enbe bat bit ctnbeiifï baac i)enèn ïaopt/
battcE ganfcïj seen €ngeïm en 5un. lïâaac bie aï 't t)oo?fc&jebcn fïes&é ge-
ïefen ^eeft / moet aï te ba'ïteecbe gebac&tcn ôeb&en / om ban mijn geboeïen fa
te fpjeften. ^uïfe een öebJöfe mp eens?/ battec Cngeïen 5ijn/ fonbec fui^
δε rebenen aï^ tfttot öebEfliginsebieéïïe&boaitgcbïaal^t. iBaatifTeiniel:
ene fcöone cebeneeKinac : fo ftec on^ niet Dïrjftt toat b'Cngeïen boen / of toat
be ^S^uibel boet / Dattecban geen Cngel nocöte^iiibel of bat <i3ob^
bienaat^ ïebig 50« / om öat öp on^ geen teftening en boet / ban 't toetft bat
Öp jtjn boïfe laat boen; of ban be pijniging bjaatmebe öpbe öofe <0eefien
plaagt î of toattec boo^gaan? ommegaat / ftft ψ in ï^cmeï of in teïï. mm
<i5ob geen toerRboa? Engelen/ of'tii aan on^ te boen i fteïgöen top
tenminjïen/ batbapemfeectoecMife bolft^tj"/ öa^c beeïaan balt teber»
ïjanbfeïen ; fo bat be €ngeïen nooit cufl Rebben ban on^ op te paffen / en te
tonen biatfe boen. lïôaac ban betoijfen top met een / boe opgeblafen bat top
aanon^feïbejijn-, bieon^inbeeïbenbeften/ batbeSerneïfcije fcijepfefen/ fe
beeïebelbecbantop/ fcôiecmaacomonfenttoiliïesijn.
17. ©jaagt iemant ecïjter nocb/ toat b'Cryeïen boeni fioc bib gpi
Uwe wille gefchiede alfo op der Aarde, als in den Hemel: *t gene bè fei»ibe=
ren uit ben Catec&ifmu^ toeten te becftïacctt/ öatijettc feggen ίφ/ «©obt^
toiiïeonbecon^op ^atbe fogetoilïigïift en gettontoeïift uit te boeten / als de
Engelen in den Hemel doen. ^0 toeten banbefeinbecentoeï/bat bc€ngeïeii
in ben 3^emeï bagï}eï|iï: toerft Rebben en baacom / fciioon top ijen niet
fïen toecften / of altijb baar b?ngöt nit tceMtenf ingecnenbeeïeïebigïön»
<iSbenaïfbtoe{nigïtïemtbcteben/ bat ijn ban geen ^uibel toeet/ bie niet
fean fïen / bat óp be toerceïb fïeeb^ in coete fielt / en obetal 't onberflii boben
fieert. Sfuifl fo ofc iemant niet geïobeti feonbe / battet boïfe in 't cafp&ui^ of
fnbe boepen fïtt ; om Dat öuïjen niet ober ficaatfïetïopen/ cnbc pijpen fïel?
ïen / tot berbjiet bet bö?gec^ en Dec buccn. scfteeïc aaröftloat ίφ in opfig^t
ban bit uitgffitfftt^ bïait met al toat (0ob gefcfiapen öeeft/ maat al^ een
fïipi en op bat fiijpften baat ficï) b'armc menfcïjen ftinbeten opbeftelpen/
foubcmeniuifltoeten moeten/ toatter aÏÏentöalbeninbetoïjbe toeeceïb om^
Saati ofteaanfionb^feggen/ 'tgenemen opbefenfmalïenôûeïinietenbeï=i
rifemt/ bat 5eti»aact«m netgen^ i^. ^at meen ife / ben tegenfpjeiiecen ge^
noegbbemohbgeflopt. Bu faliit'tgenc in'tgemein gefegb f^/ in'tbefon?
Wè tonen. '
X. HOOFD-
tî-i-jVv = :
-ocr page 70-Waaruit des te klaarder teverftaan is, in welken fin den fel ven eni-
ge bciondere verrichtingen toegefchreven worden.
§. I. ^cö?iftöan / aï^ sefetó/ fïcï) na on^ boegmbe/ fïcït
^ aïïe^ toatmen in be toeeccïö ijinti ofbtmetUtf in Diec bocacn bopi
aï^ Ôet on^ i&ctteft. ^'€ngeïen berijaïöm aï^ gedienflige geeiten; i :
14/ niet aïleenïife ter eete Dan <0ob/ maac tot to#anö ban fijn boïft.
benïie bat on^ b'^ngeïen bebjacen / ïjeïjicn m op de handen dragen,
§faï. 91: II/12. geïpfe eten. ï®antï)ct Jûâanna bjojb Ö^t brood der
Machtigen genaamd ;3pfaï' 78:z5.ï)ctb3a0ecnhemelfchkoorn: ^faï. »ojr:
b^.40. batbjiïfcggen/ faaï^clfeöpö^m feïbemagbbecfïaan/ bat het ene
uitnmicnbe fiJtjfe toa^ ; toterbig om ban b'Cngeïen in ben #enid/ inbien
'töungebauiftbjaw/ gegetmtcbïojbcn. €cn «Êngeï kgertfïcö om on^/
öïaagt on^/ ïdb on^/ becbtboojon^; pïaagtbcnöofcn/ fTaatljmibaob:
alïe^ in bietbocge / bat <0ob feïf öet bîcïfe bafl boet. ^jn b?ie ejcempcïen /
ban bc gem bic l X. §. 8. gcmcïb 5i)n / i^ bat iïïaatïih u bcmecften.
X. gijn bte tbjee bic tot bcrberf ban „t>obom uitgcfonbm toarcn/€ngeïcii
çebjcefî; ïjet bïpt niet batfe fo beeï baar toe gcbaan öebben/ aïé tbjc mmfc^en
taubcn Rebben honnen boen. 3©ant öun verderven, geïijït fy 't noembcn/bja#
't bcrberf bccfionöiacnj en ben reg^tbeerbigen 3tot ter betlige pïaatfetcgef
ïiïDÉn/ eeröct quâm. imaarboc batquam/ fo en beben bic €ngelett
of biemanîîén niet·* maas; 4« HE Ε RE dcd&vuur en fwavel overSodom
cnGomorra regenen, van den BE Ε RE ( bat ban ;öem feïf / boo? fija
ftefïuur) uit den Hemel. <i5en.i9:i4. ^enbanbfetbjegfeibebjeïj Sietik
hebbe uw aangcficht opgenomen op defe fake, dat ik dcfe ftad niet om en kee-
redaargy vangefprokenhcbt. Haaft, behoud α derwaarts: want ik iàl nicts-
konnei]^ioen, voor dat gy daar gekomen 2.yt. b· 11/22,. fo fp feïf ooft
let^:baar inteboen ïjabben / bat mogbtenfei gclp <i5iiia^ / boo? gebeben
boen. χ^οή.ι: ιο/ια. ®ot fuïit bcrberbett ban / gaf a5ob ooft bjcl ben
^^lOfeten magijt en Ïafi* Siet ik flellc u te defen dage over de volkeren en ko-
ninerijken : om uit te rukken en af te breken, te verderven en te verftoren.
^oebebebpbati ^o ai^'töembe î|ecte inbenfeïfbenaaffemboo?af feibe.
Siet ik legii'e mijne woorden in uwen mond. ^ercm-1:9/ xo. Cn 0J> geen ans
bere to^fcïeefinien bat ^fetemia^ ooit iet b?aft of fc^eurbe : bat toagS fijn boeii
tiictî maaï4«beebjieniïeeb; (fcöoonlïiöe^gebMlïigtoa^ jbat&p 'tfïegi)^
maarfeggenmorfï. w w ^ ^
§.3. ^ettoeeanbcrensöngemaftfteïift op befeïfbe togfe te beriïaan: be
70000« in ^abib^ tijben aan be jiœfi geflo^ben/ en i^erobe^ gegeten banbe
b:.o?men: beibe foberôàaïb/ batfteteenCngeltoa^ biefe fïoegb· ^ ^tfU
nu i^desHeeren handibaarïjaböp geenen<iBngeïtoeba»boen. ^at ôeeftôp
troublent mit/ fuît gp fcggen/bie om iet^ te boen be» bienfî bec feöepfeien met
i>Éi)oeft· ^rbjeï: maar toaacomi^öet meer beöanb bc^ i^eeren/ toan-
afer i)i?0en bimfl bet; Cngelen in be pefî / banbjanneet öp bicnbiin menfcften
tn
-ocr page 71-ί« Öen oo?ïoö sebjmiiti ^z i|i(Ïorte fcii fd$ / ban ben €nflCÏ anbcr^ nkt/ ïrarj
Dat iïem «^^abiö fag / met fijn uitgetrokken fweerd-in fijne hand, uitgeftrekt
over Jerufalem. Φοα? öcn flagl)Uan enen öcgen ficecg nooit mcnfctje Οε P^fîî
tn nocö «ιίηΰεε üan 't gcfîgfîi.^f^geïriv' ijoo^De '©abiö öat <©üö tot öen
geïfeiöc: trekt uwe hand af, 'tisgenoegh. lïâeincntop Dat<0aû tiannoöen
Beeft/ alûu^tnctlîoo?barc\uoa|Dcn totD'(ignscigntefp?ciieni «©fuja^öat
fïeflösi O 01 ^abiö tjiec te öom i fa aï^ top naöec fulien fïm. ^
§.4. ^u^ 3;oeöcn oohöeüjaim^n/ hatuucUftcr toijfc ; fbnbci öatöaat
bienli öan €n0cïentocnoöi3i^: ai^i^ 'töatf«ï]t tnöc (ïehte ban l|ftobe^
enen iïngei toegcfcIj^cbentoajO: enöcöecftniemantooit geOacijEen öcijaö/
buitenöiteyempel/ öatbjaac toojnién scoeiöcn/ öaac mi Ciigei toaiS te
fcoeciï getoeefi. <®aft en ^ecoöe^ ntetfo fc&ieïtft/ ai^ban öen fïag0 öe^
Cngcïâ öooö gebïebcn: alfo öe töajmcntgö öeöoeföcu om jifn ïicöaam te
üoo?ftriagen / tot Dat fjp (ïiccf. giöfefiiS bebcfïigt nttï'n bertnocDcn : feg^
gcnDe in (ijn 19. boeft banD'(©uötieÖm/ Datöpbijföagm met onitibeiltite
öaar aan jammeriifegcfiajbent^: fonbecbanöen€n*
gei ict^ te meïöen / öaat ÖP anöcï^ fcec geceeö ié fuïfte bccfcööningen / meec^
tta Dan öï» bjaar ftan maUen te becteïïen. W öbet mp gifffn/ öattec feïf geen
€ngeï gefïen gebjcefï. USaacDietoojmen/fenagenbeDe^tcotfcn iftantng^
öatmen/ jffn öat buiten tbJÖfeï oojfaaii ban &ie fcfierpe pijn/ en ban Den Dooö
geiBccfi» <5niiceftöiequeïïinge fa beei Dagen geöuucb: fot^ 'tnietfofeecbe
^fjirtiftöeit be^ boDeïifeen obeïbaï^ ; tnaac <0ob^ gececötigbeib getoectï/
Die Den ijoogmoeb Du^ ge(ïcaft / enbe anbecen ten epempel gcfïeïb Beeft-
§. f. ï©at feg 16 öani öat ijet niet toaac if/ 'tgent öiecbanD'€ngeïen
öefeib tooibi ©at beire : maac Öat &et niet sn blij&t/ bat een <iEngeï baat^
in öeeft getoecfit/ ftet gene<0aD^bjecfeen öecj^atncetoa^.^aefeQnrtban
ïjier een €ngeï bp te pafi gife fegge ttoeefïn^: öusi bp ©abib / en toeer anbec^
bn^ecobe^. ^at^abib enen Cngeï bu^gebJâpenbfag ; öettoa^om öem
ftglïtöaadift te boen begrijpen/ battjct^obSbefonbecoo^beeïtoa^/ bie fïcö
menftöcliftec loijfe bu^ bectoonbe ; geïijfe een ï^otiing of een JUcgötec / bie fïjs
ne tcatoantenen fcóecptegötec^ gefeeb ö^eft / om ben mt^babtgen teflcafs
feni God is ecnrechtveerdigReghter, ende een God die alle daghen toornt.
Indien fich iemant niet en beHeert, fo iàl hy fijn iweerd wetten : hy heeft fijnen
bose eefpannén endé dien bereid ; ende heeft doodlike wapenen voor hein ge-
reed semaaktj hy fal fijne pylen tegen de hittige rervblgerste werk ftcllen.
©raï.7'ix/iq/i4. ^oaï^©abiDöiëcöanbïigeïpeniffefp?eeïït/fü9ecft|)y'c
Sac oófe bo gdpeni^ S^f»^"· ^efaeïöft^n / öat ben €ngeï too^b beïafi / fijn
ftoeerb toeec op tefiehen ; ö^tüja.é ombatljcf^abiijijoi-en/ m baat öod?
ban fïjnâgebeb^ becöoringebetfeitecDtoo?öenfouDe, Cntoatgecobe^ bc«=
ïangt: bebobeiifte pïage/ öemfcÓteïiB obergeftamen/ gelijft't ^ofefujioofe
(Boebjei met enig inmengfeï ban berbicötfeïen) betöaaït; too^b/ aï^eenbe·'
toö^ ban befonbec oo?bcei ! enen €ngeï / aï^ fijnen bienaac toegepafï.
ï®ant ! menfc0ri0& 0«fP?oïten / be iSigöwc^ öwnne bienaar^/ fat utttiaetini
ge beteealTe aanbemi&irabiger^/gebjutSm,
S6 Tweede Boek."
Ç. 6, Bü bit ftlaar i^/ (geïp m toefcôiînt öat ftet ip) ïjecftmra mft
t'anbiw e?:empden nktbeeïtoecp. il^antfoiîîeHôieanîJcr^iîmuiîtoiï/ ai^
öai «©ûDôettacrïî gcöaan tittft / baat flcft em €ngeli ofmefc hp ïirt ficn : fo
ijÊCtïait men t'eïften^ in öe fdfDe ftuarigöeiö. <Snnocômcec {koant fo cfn
«Snscï gcnocgï) toaé/ om 185000. mee t^üdïen/ tuaactoeôabbfnCïifa
ttt <Deiiafi mçt öun ftciDen een ganfcbiieicö^^i'^iSnflcientefeni iBantfiet
de ganfche beig was vol vierige peerden en wagenen rondom Elife.aïloitó: j 7
S^aacen boijcn too?b öet boöen bcr Cgijptifeöe ftinbrten genen €ngcï/maac
oDer aï OBoö ben ^eere fcïftoegefcijieüen. jBen fie b'öifiorie na / 12:
12/13/23/29. Caar en tooiö gfen <icngel in genoemb. ïï^cfgeïijj: ooft ojp an^
bere pïaatfen niet/ baar bit boenaï^eenejcempeltianeob^bjonbrrenbec^
jÖaaïölüojb.^faLySrfi/en 105:36 eni^i-.S.rn 136:10. Meeniifttoojbbaar/
cn<!5p. i2:23.enif)e&i» nrzS. Uanden Vcrdervergeüjaagb.^onoemtφαΐϊ
i)em felf : tie ficö niet aïieenïiïî tegen b'^gipptcnaariS fo b|oeài) ; maar ooïï
fdf fijn volk uit Egypten land νerloiThebbende, v^cderom de genen die niet en
geloofden, verdorven heeft. ^lubö. 5. ^ie met ^acob tDO^flclöe üJO?b feïf
Godgcnoemb. O^en. 35·: 9/ 10. ^of. ix: 4. ©anöenCngeïöie'tboïlfeboo?
öc ^ee m öoo? be bjoefigne ïeibbe / fuïicn toi? fiiec na noel} in 't befonbec fjjjCi
feen.
§. 7. ?Can 't gene bûû.ît^ beröaaïöbïo?b/ bat^anieï^gefeiïenbanöen
Cngeï toebec boec/ ïaaf ifempnietbeeïgeïegenjljn: toant ife ongeïjouben
ben / een beïöaaï op te ïoffen bat Uangeen onfeilbare luaarDeibfé: €naï
iuace 't fo · hoeö en flonb iïï ecijtec niet becïegen· 3©ant bat ban beöjie
iongeïi ngen met öat üati feei: seïöft.^uijc b igifit uit bien/öat ij^t öen
niet nobig toa^ te fïen/ fo aï^^'tbecïjaaïD too?0/ bat fuïp boo? ben €ngel
toierö gebaan: ban alïeenïih/ om tot ôunncntcoofî Daar uitte begrijpen/
bat ôet <0ob^ befottbecc toa^ bie ï)en bn^ Uectoonbeclift in't öectfïe
bnur betuaacbe <Bf fjet toojb fïegïj^ op bie toijfe ï>aat tecteïb / om ben
Ecfet fui]C op 't ïefaenbigfïe te becbeeïben: eben cen^ of meii féibe/bat een groot
Ijeet fjjnc bienaarg fonb / om berïegene mcHfcöen uit ben noob te öeïpen;
§.8. ÏDatbat ban ICfabaïiuR betreft; baar balt nofi)ö?piDat meer aaiï
tt befnoepen. ïionfï ban berbicöten eifcljt / bat fiet gene berbieöt töO|b /
fclöoon Set in be fafee biemen boo^ ö^fteigentïiii niet üjaar ïian jijn i ecöïet
enige geïpéniffe met be gemeene toaatôeib öebben magïi^. / ai en pafi
get op be Biek niet ,· Set pafi nocötan^ op menfe^en toei / bat;Ea5arüö batt
<KngeIen gebjagen bjierb. %üh. 16. ^ooofe/ batecntoinbbenttoec
hJijben/ bie eïh tbjee bïeugeïen ijabben ; befeïbemetbeoifa / enbebjoutec
bie baarin fat / boo? be ïuc|t in 't ïanb .éinear bebe boeren» ^acô. j-: 9/ » 0/
II. <iEn bit 30'η (ctftet/ 't eenflegö^enegeipent^/ en'tanbereengefîggs
te. ©eet minfean'tbanboojeenöifïoriebcfiaan/ baarmen'tboojopgcfft;
tiateenmenfcöe/ fouber bïeugelen / boojbeïuclji/ niet ai^ met banben ges
ö^agen/ maar bp be öairen gefleept i^. <i5nb3aartoêbocöi '^m^aniei
In ben ÎeetoenftuU te fpijfigen ,· en onbertuffcijen be maaper^ op 't beïb / boo?
iöiin bie pap gcftooftt toa^ / te laten balïen. pafie ^snlei beter bie in
ïöbm
-ocr page 73-ïijÇcn toajl /tsaar öan bfe fo futen arMö Dc^.
Den. toitótiéiö üan Dit ganti'cö öeröaaï om ccöen öp hip feet.
betbacfitt. ^ahtttj^^anfeit'iiöecmaai anöcc öe ïceutocn gÊtoeefï i^: (φ
ïijh öet in fijn cap. <5. nacö ccii^ becïiaaïö topiö ) goe m toa^ Cprn^ /
onöec toien^ cegcringe DiîgefîeiiD toojö/ Doo? 't Éjcempd öan
Ren ijelpenifte ftccfi gebaan/aï^ op 't dnöE bÉu^roi1i)iïm en 't begin UanC =
fcatiaat bçïijaalû : niet te öenften/ öatï)? ^aniri / óm ijet bjefien ban
een afgoö^óe'eiö / m öen Μ Dcc ïeeu&en toéc^^^
9. ^oefainien öanüerfiaan/ 'igcnc^öoü^cegrimaiig îBoojîj banöe
fcie?ttgi)tinsebtt Engeleninclö ί ^o ai^Vian be Woïke, Dieonfen %eeceop-
nam datmen't fagh^ ifanD. 1: 9· öaar Epgentïîftgeen tooifte tbeïiequaam
nócbnoDigtoaiS- ^o ai^ Cfia^ m een onweder ten Hemel tiöcr; J Dat m
^^onbet en â^Îipcm üeflonö / toaatin ficö een.vjirige^agen cn pçerdto\jeÇi'
toonDe. I ïion. i : i / i r « Wit geïoaft / Dat- b^i al jiçcfjtoîienir tjnüt:
quaam t^ / om öen nienfcl) tot ijcecö en UiageHte1aec:ilcemtcn;f1^efi£nt
öan iemand uit £jet gene ï)fec ban ö'Cngeïen gemslDïuaiö/ ïiatfe in ijenfeïte
ipagötig 5ijn met menfcöen te b3D?fïeïen / of ïjert ööoj De pefic te Doen fïecben î
£}f Dat een Dec feïtjen eén oüecmaten taicp leget tefen^ fean toerfïaan : fo taii
m îriégeïgp bebieecen / Dat een tooïïie ·, ja Oat felfijettjiiw: fre^aaam / om
De menfcgen lian Dec ^fiatîïe na Den ijoogfïen femel op te-öoeren, Jl^at fcgih ;
öani eoD^ firagïit öeeft Cöjifïn^en opgeUoecii.: ,De.3©PÏfteen
ÏluiicVoatenfTegÔâ Detefeenenban fijne niajefleit· ooft: <È»aDjfIöegö
b'€ecfïge6ocencn m €gnpten / öè 70000. % fraéïpten / en De 18 f. Dnifenö
Ulffpncc^metDepellei i^ecoDe.émeteen fmecteïiiïen DooD: D'oBngeïenïijn
öaacin genocmD of beitoonD/ om De ftaatfje te beïbeeïDen/ Die fo^ogen
maKfïcptenfo groten iïegötétpafï.
I O. ^n Den felföen fm" bjai't een CngeïDie met ^atoï» toojfïeïDe / ble'i
bie Den ftcen ban JDfeeren graf toenteïDe. Dat bjo^ficïen droeg fich Ja-
cob vorûelik met God, i τ: 4. cn Die ijeeft feïf fijn volk geleid als ene kud-
de , door de hand van Mofe en Aaron. S>faï. 77: zi. en 78: ^ef. Ó3:11.
<èn 'tnene ontrent ^pettn^ en gjoanne^ üan &ea <ϊ5π0εϊ toojb gemeïö / ï|anD·
r 19 ettl^: 7' DatfelbetoajDaangaanDe^auIu^enMa^ber&aalD/ fon=
öer €ngeï te noemen. tanD, i6:26. 'tmattóeu^ oofi aïïeen / Die Den
€ngelin'taftoenteïenbartöéii fïcenbenoemt: b'anöerenMs^ öati en
IBarcuiS f^it aïïeenïift / dat de fteen afgewenteld was. <iE)OD feïf fteeft Cijjls
fiu^opgetoeht; ifanû.a:24/?i. öp feïfij^opgefiaan: Ji©at.i6:6. 'tg^ne
li?ptoat meerit Dan eenfïeen/ fioefvoaar οσί^ ("«^e mogen toefen/ te
berïeggcn· 0een Der mpofieïen/ nocïj Der b|oybjen Die aan ^t graf quamen/
Öecft Den €ngel ooft gefien/ boojDat|et graf geopenb toa^. ^ïïc^.ftomt
opecnen'tfeïfDeuit: <6oö|^eeftetfeïf geDaan; D'^ngeïen jgnDec niet Dan
teftenen Der goDöeïifte majefïeit getoeetl i tjet 5P Öatfe bïoteïife D8acinge=
t Ö 3 noimb
-ocr page 74-6^ Tweede Boék.
noemöjijn/ ofmft cm gezien, t^itioiïift nöcö
toat ngûfr in 't óefonöer töricn · ^u^ ga ife &an bmi ffiift tar^nft ι enbe üj(i
ôeriUffecffgiien/ ïjoclörtcmen'tanörr na öcn fÏDï öec fcïj^ificntoojötiÊCs
(iaah / Dat Ijct aïïc^ toaacïift gefc&ieö.
11 .flafeob^ tooîiîeïm met <i5oû / en öc fpjaaïi bie fp met maïfeanöec fikU
öen/acï)t itt bat geïijft afó anöec^ t'cïïten mafe/booj en na/in een gobïnfe nagt^
gcfïgötei^gcfcöfeö. ^o fagö óp Cngeiert Mimmen / en i)ao?üé<aobban
öoDen fjpjcBen i enen Cngeï enbe fagö ï)ct tceïen ban fïjn üee ; ontmae?·
fenïjple .fBaHanajtm Mahanajim, öatttoeeóeïrïeger^ban €ngeientefeg=
genii. <Denef« 28·· la. én31:1,1. en 1/z. J|embocgtöan in bitgefïgöi
te/ bat IjptuojfïeïDrmet enen man; fo öe gebaante toa^ bieiiemtctfciieen,
^^efecacljtbccinDeelbinge/ biefiiec ban ôefanberfn gobïiftcn inbjuft toaö,·
beeb fterai fijn ïtcöaam / niet 6p mbceïbtnge / maat in toaatïjcîb fo fteagtig^
ïiït bèbncgen / bat Dfm fijne öenpe baar af bn^ üecto?üngen toiecb. 3©ant
natnutïtfteciîîiifefuïïcn fommigc menfcöenin isenb?oom flgö ftcagöteliftec
bctöegen/ ban fp toafeenbe fouöen ftannen boen : boa? bien b'inbeeïbenôe
ftracbt / bp fltïfianb ban be^ menfcften bjcciï / toanneec Be ïebenDe geefien in
Öemnifien/ fobeeïfïecfieri^; enbatbeôecffenen/ bien biepcn inb^nii ont=
bangen ïjföbenöe / befeïbe clbec^ fteen te ïicagötigec bepalen, ^it fietmen in
be nacötbjanbeïaac^ gebeuren / baar ban b'ej:cmpeïen onïoocôenbaac m
meuigbuïbig jgti. befc toufe Ôeeft <©ob ficm ban fijnen toine in 't befon^
beconbeïtecöt.
14. ©an*tjïaanbei:<Öspptcnami/ bec70. cnöec 185·. önifettb/ tö/
mijn^ oojbeeï^ / aï fobeeï gefdb/ bat öet feïaac genoeg t^ omtjccfïaah;
<aobiieeft aï bie menfcöen met be fefi gefïraft- aï0 öp menigmaal
boojbeganfc&ebjeerelbboet; öeeft gpöoe op ene fonöerïinge top/ cnbo=
ben aïmechtoecrDig/ «nbetop ban fijn recijtbeerbig oojbeeï bjHïen boen.
S^anC men biergelpc in De toeerelb nooit en bonb : fomen 00]^ ban alfullten
fttjarengefi nergen^ingeen boeftenieefi ,· noc^bie fobefonberlift bepaaïben
befiuurbtoierb. 31n Cgnpten alle b'€erfïgeboo?nen/ niemant uitgefona
berb/ en oohttiemant buiten bien: aïtemaal €gpptenaariS / en niet een
^fraëftjti en bat aï in enenac^t» 70. ^uifenb menfcöen in b?ie bagen
tijïï^ / binnen be païen ban Dat ccne ïanb ; en noc&tan^ tot b'uiterfie grenfe»
ban 55an tot 23crffba toe ; effen op aïfuïiten töb aï^ öct <i5ob aan ^abib ïjab
boo?feib ·· bat bja^boo? embefonber toerftban to?eeïtenbe gerccötig^
fieib aan tf fiert ΐ enbi moefi met be benaminge en berfc^gninge een^ «^ngel^
met ben begen in be bnifi op 't itragijtigfie bettoonb/cn baar boo? be gefcfiiebe»
riifrcbanaanmerMifterge9eu3cniife50t^t be iSj.buifenb Wffpricc^ iffet
eben ccné gelegen. €en ontoeergalijfe pjoefflufe ber gobïifeer gecegDtiSÖcib ίδ
naar in epenbaac = toant bjie tjeeft ooit ban fo betbaarïtften flecfte geiioo^bi
«. 14.. 3iïib3eetb3eï/^ 'tloo?bmpquaïiftafgenomen/ batiïtbu|ben€ni
teïen beriiieiningc ftóön aart te boen ; tertoijl ife aïïei bjeng tot ©oö. ^e
engel ( fo<©oûboûian^tô) falon^ baarom ban «©ob&liefbefcljeir
ben/
-ocr page 75-XL H ο ο ï D's τ u K. 6j
........^^Jh ûûft inîsffm toeï met f auïu^fegscn/ ®om. 8=? Doc m
foubm b'ÜEngeïen sc^cigö 5fjn/ ai^ men ijm De ecce geeft/ baîfe Φοί)^ gefon?
ten / tca\iianten / «©oö^ëljcMegec^ :fomen niet met een en feit/Dat
fp onöec fuïS'e namen ooh aan ΦοΟ óefeïföcDienfienboen/ toeïfeenaarö^
fcôe rtoningtn beôoeben i ïBianrièec fp fTecï)^ b|» <Boh fo beeï mt ! aïjS ïïjf-öie=
naai·^ en ijobeïingcη by be iPiinffen öebben / t^ bat wiet b.'ceb genoegf) h €n
bïatöunneftcagötbeïangt/ öiemagötoeï groter jijn/ DanomiSf biiifcnb
man te boöen ; rnnsc&tan^fobanigniet/ maac ban an beren aart.
tocrlî i^IjiecallecnïiÔ/ bat teonèerfoefeent gemond betreft. €ntoatbaar
buiten of baar botten i^ / bat laat ift ai aàn <i5ûb.
XI. H ο ο F D s T U K.
Van derfelver Oïdeningen word daar in niet feïicrlijx noch be^
icheiciel^χ geleerd. ' ' ' Λ ■
$.1. \Τ7 f öebben in 't begin i. 25· XII.§ · 6 / η. XV; 16 /17/18/ 31.
VV ban ö'<©?C!eningen baar <Ö>ob^€ngeien in berbeeïb sön/fo toeï
Itrifïenen aïsS ^obenïjoten fp?e6en.^e!ggdnP ban be bedieningen/ öie fp eïft
in ömme ordening betrachten i. 25.XÎV4· 7·Χν.§ \6i 17. enelbrr^
meer. fiaat ongi te befien/ tuat on^ bc ban bèfm banbcï ïeert.
ferfi / bat b'€ngele« tm fjobfö gebben / baar b'anberen onöcr fïaan ; baar
na / bat eïRe <©ibeninge ofa^eï fijn beioinb Ijeeft / oöcr ïanben / bolften/
fafeen en pcrfonen/ ïjen befonbcrïift befn <g5ob betrotob. gftöebbcreeb^
7. aangetoefeit/ tbaar fuïï^ alïc^/ foiipïiri^naï^ <!^nïïti=
^en bné te binbert ié. ûiet bjœb nu betoaaiöpibonöerfocijt*
î^âarna foefeenbe/fo tjinb ife UiïiÎécnï)ôûfô;hîààr buiten bat fa ttinb iïi in ben
ganfcfien ^gbeï niet^ban aï Ïgene batmenfeitr Sift fal be pïaatfen bp bjen^
flcn/ baatfmirt àïiè^uit béibijfert ixi^^ (aÏiiito=
«cn bat (iet ïuèintg getoen magö. '
§. 2. ^it^öim öan Dattëc tteeeberlep <ènscl[en 5ö'n / 't een beef goeb/
en't anber quaaö r fo ijeeft rift öeeï i;t|n pafo. fagö 3ioöan=
ne^ batter ftrtjgö toierb in öen ilemel ; Michaëi en fijne Eogeien krijg,
deu tegen defa Dràafe én fijtié E^gèleti. #penb. «2;V7. ^?aàH/bp geltjftf;:
bit bpΊαοφ toan een gëfîg&tè/ 'cnbt àifab^^ fo Daar uit
inm brgMbat befe ftrijgfj in denHeinel tDà^ibaartie ^uibeï ûfte ^atana^
met fïjne 'iEngéien geen jjïaatfcöeeft. Hgaar buiten gefïgbte fteeft ^auïu^
laeféiö7 bat be ï|ecr teniangfien bage met dc ftemmc des ATchang£is » Dat i^
(om goeb ^^uitfcö te fpjeHerï) des Opper-Efigeis.uit, Öen Hemel neDèrDaïen
faï. I i^^eff 4.: 16. '^^aartegen boo?fdb on^ be ï^èere fctf/ öat de Dmv el met
»ine Eögeien te bien bage in^teeuwig vüür bffVöefen tflojb: toeï& laatfic eöejis
tel ooft oneijjemUït œfeib aïfd ïjetiîuw ö^eii ijatt oj? gceden&eeft,
^uba^
-ocr page 76-Tweede Boek.
Subaâ lîteïb bau èeimi ttoffï/ ncrjcti^ mfcctremdb / bîcïïîcn b'Opper-enge!
Michaël mct bfii Duivel óaDöc/ fcöanncec fp ùôec 't lic&aam ban .rfôufe^ öam
ï)€löm. b.9. toaton.^ ban bie ttofc oljpccöoofora eti Decfeitjfc
aantjangmbe ^có?iftgemeïöiB02ö : Daniiancifetüiï ihnocfj ïoatnaöeii'ii
'ibcfonöci: tpieïicn.
3. MichaëlöanIjceft(ïcj^ccn^aan ï^anfdcap.ra.inaefïgïjtcjjcrtoonb :
aï^ een van de Vorflcn (fo fpjceftt öaar) Ut 't ftefïuuc otoec Ce öoïficren bec
^arbe ö^öben : enöc to(ï?b ban öem de grote Vorft, bieboo? boïïi fiaai/
Qcnaaniö. cap. ü: i. 't<i5cn€ öp becDecban Dcmfdt/ tjoe ί)ρ ftci) îsaac ίπ
qiicet / iJE&oeft ijiec niet bcrtjaaïD. Sn niQne uftïcgginge obec öen ©^offet
^anieï bfb iït bat berftïaarb : enbe met etm getoonb / Oat Uà icïjaeï Cljiifiu^
fcïfnteti^/ baac ïjpbpbeïcn booigeôoubcntoojb, .ï^gnetebencn bartn
öoe: bat.ï!Bici)acï ^an. 10: 13. een vand'ecrftevoriten genaamd tDO?Ö;
ί bjeïïî te gering boo^ öem bic aïïec bojfien oppecöeec / en itóning aïïer
ningeni^. #pen£j, 1:5-. mi^'.iC. ^aacbencffettéfoubc fjp/ fotjnbeJ|eei
ct felftoaw / niet befci)?oomi& getoeefl5ijn / om ben ^uibeï te beficaffen; nocb
inpïaat^ban Dien gcfeibijcbbcn/ deHee're beftraffeU, geïp ^nba^ bcc?
Öaait. a©at ban ί ^ettcc Gabriel bp / öie em^ene boobfcfiap aan Daniel/
ennamaaï^aan2;acÔaria^en.îÎâariabeDe. Φαη. 8:16. en 9:20. 3f.uft. i:
b.ii/i5)/z6. 5!^efemaafetcöemfeïf behenô/ Datöpbegenctoa^dievoor
Godftaat: aï^ ofijp bat befontiec boben b'anbete €ngeien &abbe ; Ibeïfte
nocötan^aïïe totbfeban befeinbecften|toe/ ïjet aaftgefigijtbc^^^ntelficiien
©abec^fïen. .fBatt· 18:10. fïe^bat aïïc^^ fabccbiqcmberr toijfe ge^
fcgbtoojb/ geïp fjct ooft met ûc öjie boobiïôapîîcn in een gcpgiKe-tna^;
batmen quaïiii toeten magö toattec afté feggen 5p. TOenliïî fian iïi ^en /
bat a5ab?ieïuitneemenDcriD0fcbiw?<i5ûb |iaat ôau Ii'aji?ôecenbocn/ en Dat
.TBtcöacl ôet tjoofö ban ûïien i^. ^nn biibec liàmen gebeii in 't i^eb^eetofcö
toat gcoot^teftmnen: Gaki B^t^ βοά mijpÀ kraght^ Wie
4- ^er ïJöfe (©eefién opbeïiï'âogbtoojb Cuiv^i^j^ '£ (^βΙ^^Βι^^'^^^λί5·,
Biabobi, bati^ Lafteraar : eübe ίή't ,ώίΛ» , bat .i^ Tegen-
ftander genoemb. 't iCefiaraent feomt on^ be naara ban Satan
op biec piaatfin boo? / enöe,bïo?b obetatin ben «©ctefefcïjen Spijbel Diabolos
bectaaïb. OEnbe fiaat op ben feïben toeï in aciltteneeraen / bat op. ttoee
pïaatfen fTegö.ö jaty, 5<iM/ï t|ïefêii (ïaat /, bat -çen.Tegenparty rin i gemeen te
feggeni^r baatbpbjeï eenriwolà^bigmenfçj&e magö bêf/ïaaHsijir: sop be
ttoee anbeten jta&ri i^rflrfrtfw deTegenpa^tyeVaipap ceheijfefeGFpn in't be^
fonber. ίϊε toeten/ §ét,:toa^ eeti tegen party/(geïp· ^^rcn^ ooit
genoemb toiecb/ boe ôp S'ffu^ tegenfpjaft / Micö· 16: j Die^abib
aanpojbe om jïlnboïit te tellen : 1 ïtcon- n-i. cnbe toenfcbt ftjncn en
<0Ob^bpanb toe / bat Satan of ceiiSâtan(ttict de Satan gefijft Deton^T^beCi
fetting&ceftD aan lynejcegÇtejçftiWb/ taic.rônà &fr^«ïôigingmogïj,t îîami,
^faï. ί 09 : ö. .màât bie ^'bb: ijèfci^jlf igbi / m bip JogBafiÈn
t oogpiiefïec cegenïïonb /, todjb^e^i^i^^^f^f;, ίΐς ofi ^genflan:^
-ocr page 77-XL H ο ó F D s τ υ κ. 6i
gcnocmö. ^oti. 1:6/7/8/9/12. ena: 1/1/3/4/6/7»
Wt en fian geen een menfcöe5gn / fo 't een nienfci) t^ ; om bat be tijb ban %ab-
rn Eacfjacia^ meer ban een^ raenfctjcn teijen becfcöeelt. i)et faube wel
een frfeet nicnfcöe öp tiecboïg ϊΐοηηεη 5Ön : geïQft betfcöeibene na niaïhanörr
dcKoning, cndeHoogprieftergenaamb; elft tn fijnenttjb/ enbenocötan^
nooit meec ban een. <©finen fouDe mopten feggen / öat een fehec (ïagïj Ua»
quaabaacbjg bolfe baar boo? beteïtenb Vnojb : geïpmen de Tutk, de Frans-
man feit ; enöe meent baat mebe 't gantfcfje tsolh bat Cuchfcö öf jpcanfcf) t^,
5. S^pbefenfiaatonj^nocö een bing met öefonDcceopmertungEiüaat
tc nemen. 3^aiïïon fteeftet mii eecfi gekjefcn j en ίδ öfböe / 't gebecï j^ieto
(Ceflament nafïenbe 1 bebonben bat Ijp geïp ijrcft. f u feit / bat be ^cö?ift
niet meec ban enen '©uibcï ftent / bat isi / maar eenen bofen €5eefi Die boo? bes
fen naam beteftenb too^b. lïiifa binb ift bat tfct tooojb Δί«βΰλ^ viakhs,
Duivel 35- maaï in'tllieto (Ceflament te ïejen ig': maacei^tei&oAoiDwic.W
boo?'tbjoo?b Duibeïen bertaaïtr nimroecmeer ; ban toanneec on^bat in 't
55uitfcö ontmoet / fo flaatec t'eïftemaai ^Άψόηα m't <i5?ieftfc&· Cn öe bofe
<i5eefîen / bic onber benboojfeiben eenen Duivel (ïaan / bjojbcn nooit Duive-
len; maar des Duivels ofdes Satans Engelen geaaamb. ^0 fpjecfet /
aï^gefeiöi^; en fo feïaagt #auïü^ ober enen Engeï des Sa-
tans , öie öcm met ÖuifJen fïoegö· ^ ïto?. 1 ^t 7. 't ^^ toaac ( bat öct tooójö
Diahlüi ooït tot ö?iemaai toe in 't meergeiaï gebonben bjo?b ; maar ban
ÖebDen *t onfe #berfettec^ niet met duivelen ; maat een^ achterklappers,
α (€im. 5: 3. en ttoeemaai ( op b^outoen gefeib ) laftereflèn becbnitfcöt.
i/^Tim.aMi. Cit.i:?. ^obeelban aï^ befaïtefeïfbetreft/ fo blijft / bat
bieeen Duivel of Satanas fijnen aanftang onbet b'<!2ngeien ö^eft/ biebcrbais
ben fïjne Engelen genaambjön- SèfSaijeeftDitfoaïaangemecïït/ bie obec
3|eb.a: 14^. op 't feggen be^ 38pofleïi/ dat de Duivel 't geweld des doods
hadde, ichrijft: Oe um le^uitur tanquam omnium principe, ut alibif^fe ScriP-
tura ; cui tacite aijunguntur reli^ui ipfius Angeli , ut Matt. 25 : 41. Hy
fpreekt van eenen als het hoofd van allen,gelijk de Schrift dikmaals elders doet:
ftiliwygens daar by verftaande fijne andere Engelen , gelijk Math. if· 4'·
^aïmenbanfcl)?iftmati0fp?cfeen/ fo moet Ditonfccegeïsijn: batbc^^iüii
beï maar een; bocöbebofe^ngeïmi tocifeccôoofofîpi^/ uceïe^ijn
i. 6. ^ocötanslfultgp feggen / b3o?b fo menigmaal fn be ^cDjiftban
Duivelen, aïé ban beeïen; ja ban een legioen ^^uibeïen gefpjohen. iBarc. j:
b. 9. ié ban bin toat meet ban een. 't toaar / in onfen ^ebecbuits
fcöen / in ben toogbuitftben / <i2ngrifcijen en ^pranfcöen m^ ïeeftmetï fo :
maac bat binb oné niet ; be <0?onbte);t moet be maat öicc fïaan. a^ooit ïec jï
BP Duivelen in 't ^uitfci) / of gp fuïtec in 't (©jieHfcl) <^cci^ovîç Vaimones Df
^οίψόνΐΛ DtfwwûMM binben ; bat geöeeï toat anbet^ ίφ. ^otl) ift bjiï bit fïagö
f>an Duivelen, fo aïffe bp ben (©becfettecen genoemb 3ijn / nocl) toat tufien
«aten : aifo top ben nocl) niet ban nooben Rebben; en batfe b'o?b?e (leuren fou^
ben / bie ih in Vbegin ban bit i|oofbfiuK Ö^ööc boo?gefieïb, bereifcbt
nu/ batifeberber ban b'^^beningen en 't 25ebirjfDer3oebenenberquabcn
€n0cTeö fpjelSe / fo tjcel aï^ Daat öe ^ cij?ift af ftcrt, ^unni öoofben jijn
öannubpnamc/ cn becDcc ntet tsciicnû; Michaei eu Satan jijnômiDfiDcç
namen in 't ï|eb?cciitofcô. ^'cccfie bien fcïföfn naam tn 't (©liefifel) ;
maar ù'anDec ü30?ï> öaac tn öe Duivel, en bp gd^ftfni^ Βε Draak genaaniD.
^ubanÖ'(©ïöcnin0cncrrfi te fpjeften/ faïihöanMichaeisCngeïenfceöini
ncn / cn Dan tot Die öan ^atan obergaan.
7. bp een öer beiDerïepe €ngeïcn o^ber ié i fo falfe bp öe gorbrn 30».
'£ fcijijnt ooft Dat De ^cöjift öet fein S&aniel üernam in een geiîghte /
dat duifendmaal duifend den Gedarigen van dagen dienden,ende tien duifend·
jijaal tien duifenden voor hem ftondcn. ^an. 7:9/10. 'i ^n Dat bit onDere
fcöciö geöucig/ of aïïeenlife boo? Dien tijb / enöe bp beurttoiffeiinge toa^/ wen
fiet ecöier Degenen / Die biotelift öer majejïeit taege kiooj 4DoD fïonben / on Der»
fföeiöen öan begenen öie Ijem ÖienDen. fa bat onDerfcljeib niet gpöu^
rig ts' / fo en ip 't geen onberfcljcib. Mm ttoöfeït mcöe niet / of Dr Cheru-
bynen en Serafynen, beibe ^ngeïen / toaren ban maïftanbet onOerfrftriöen,
^ocb of bit fo 31? magljmen biHife naöer onberfoefeen. €e toeten : 't bïijfet
altoo^niet/ DatljctbrcfcljciDene ontleningen grjn: aïfo Die ttore namen ifcr?
gen^ bn malhanDeren (laan/ om te tonen bat Cherubim en Serafim ttoee t ;
δη nfïgen^ iet ban b'eenen toerb gefeiö / Döt op b'anberen niet en paft.
becfiaiftbanöie piaatfen bie op b'€ngeïen gcpafi toojöen: toelfter l^an De
Cherubim niet meec Dan ttoee/ en ban De Serafim maar een te binöen ig. S^aat
OU0 ûeiDe bcfe namen een» mat naber onberfoehen.
§. 8. ÏBat liet eerjïe tooojb betreft/ fo feïier/ bat JK^eruhim in 't l^c^
b2ee\jDfthoo2fp?onlïelihOiIenbctefietit. a®ant JCer»^ ftomt ban K'^vaI^; Dat
ploegen te ftggeni^: toaar toe b'!Jfraliöten / alg men tuert/ ö'C>|Tcnge.
bjuiftten ; fomen nocï) ijeben bp berfctieiöctie boiftcrfn (Iet. ^oci) 't tooo?b
Kerub en Kerubim ië Bp b'<Î^)icEfctter^ niet öettaaiö / maar fo geïatrn aï^ 't
Î0 i om Datfe nooit fêftec ttiatcn toaffêt eigentlih of maften (bnben» qa
pïaaifenHontton^bittooojb in 't onb (€ (l^imcnt/ euopfommigenöerfefcï
ben berfcöeiöemalen boo? : in 't l^ieto niet men· Dan een^. 5&aar onber jijn
maar ttoeeofö?ie/ baartjetgeenbeelbfeïenbctcftcnt/ DobenDe©irbonbhtfl
boe? ïafï gefïelö / of in <0efï0bte bertoonb» ^iet befe beclbfeïen
(Sy. ζ ft 119/ 2 0/22. en 1/ 31. cn 36: S/ 35.3;: 7/ S/ ^ j^um. 7:89.
I i$ïon.ó:23-z9:?2 35. en7' 29/56: en 8:6/
— * ... , y ___-311*» ^^ ^ » _ /____. r»
pafl / i^ / öat 0odt öm menfcije uit &et farobi)^ berö?eben ftebbenDe/
Cherubim met een bïammtg ïemmer fïeWe/ om Dm ingang te bcioarin. 4Bes
nef. ï: 24, <en ban nocô ^ toanneer (©ob^ majefïeit t)»er tn too^ö afgebeelb /
Dat tip op enen Cherub vloogh. ir. iï. f^faï, 18; u. ^C^rrman/
^ie neben^ b'anöeren uit De SÖabplonifcbe balUngfctjap to^berom na 't baber»
Wrtóreifüe/ toierboofe Cherub genaamb. efra.at^p. l^éftn.7'61
i, 9' ïBati^nuöieïöfte aiafteni men Dienbc iuet iianöitonbertaaiüg
H
lûoojîïtoatmeeï te toetm/ toatöct totô booj &eeïöen/ fnbmttoQCbiwu
0clücefl5ijn ; om te fien of Die naam ooft op Cngelen paft. gfii 't cctfi ii^ fen^
neïiit / uit aïïcn öte ^cö?tftucen Daac gcmelö / öat i^n Hfijceïöfeï^ toarm toê
îienïjeiîiiienûîenllscrcPit. i$oöeefife <@oDaan JÜSofe^boo^gefldö; öaac
toe öccft öpfe gemaafer j en al^ foöanie öeeftfe ^sccfjïeï in pjopöf ttfcïje beïio^
ningen gefïen. j^ooit ïiomeiife anDer^ boo?. «©e gefiaïte Deffc derïDeu
. fcöönt geen eenerïep getoeefï tejijn. Ï©ant üan aangeflcöte geïciïcnfe na
«©ifen/ öocöDieViïeugeï^öaDben. ^atUan^pibipt uit Öicn : ^at ^je?
cöieï op ttoee pïaatfen eene feïföe fafee feggenbe / ban toicc bieren / Die eïft ban
Defonöere gedaante toaceni D?ie Decfeïbc eben eeti^/ ittaar öet bicröe öicc
Cherub enginöec OiTennoemt. ^uï):<^uitbecgcïpingc ban «Êscfö· i: ïo.
εη lo: 14. fiiaartcfien. Ï©ant dit was 't felffle dier, ftjt^secbieï/ dat ik
byde riviereChebargeficnhaddé. 10:15-. ^ittoaé tn'£ 10. en'tanöerö^ö
Öpin't I. cap* betöaaïD. i^ocfjtan^ tna^öat <©(Teu aangefïc^teniet een»
pâcigî toantDieÖp öaatna cap. 41:18/ 19. bercbiijft/ öaöbeii dU twc
aangefighten ; eens meiifchen ende eens jongen leews. öit bitjiït bcfïen*
big / Dat De CÖecubtra gebïeugeït toaren ; toant fo öeeftfe «©oöt aan .ïlB&fe^
öelafïteDoen maficH/ ommctljunneuttgefîreiîte Weugeleti De ©ecbcnöftift
tebeDeiiften. «ö):oD. 25·; zo. en 37:9. ^oöanig öeeftfe ooh ^aiomotn Den
®empcïge(ïeïö. i itan.6:a4/27. α ton. 3:11/12/13. '©u^ bed öaDDeii
DefEtjeeïDenDanban'tbiectoetig en ban 't piuimgeDieite: Docö buiten Dat
fcijijnt Datfe een^ menfc^en ïicöaam bectoonDcn ; fo De Ijoogte ban 10. dien/
becgcleïicn met Die ban elften bleugeï tot 5. eïïen / op 't naafïe te feennen geeft.
I IKon. 6:24/15·/16. ï©ant boanneec De ficnfï aïiet berfiect / fo falfe 't regeï^
matig Doen ©erfmtfe menfcijen of beetien met bïeugeïen j ï)ct faï 50« "ie
geïpmattglieiübanïeDm/ Datfe'tgcbiuiiifouDenftonnen Rebben om Daai
tucDe te biiegcn. USaar een bierboetig Dier geïp een / en Dat tien boetett
Ïjoog te Doen Wiegen / fouDemen *t beel langer boieften aïé ban ieDer bijf boei
moeten gcben: ûocft boojenen menfcöe ban Die lengte fouDe 'tebenmatig
3Ö"·
§. 10. €ermmeerbanbeCherubimfegge/ moet iftebenbejre ban De Se-
rafijnen fp^eften; om al^ Dan De^ te beter De bergeïjjftinge te maften, ^eöes
tefteniffe Defe^ naam^ iaat on^ in Den oojfpjong foefeen. Saraf ïject brandens
in den brand flekcn en verbranden : toaacafget ïDoo^lt faraaf, aïgmcnban
cenen fpjeeïit / en/er^/^waï^banbeelengefeiD/ Den ooifpjong Beeft, (©nfe
©berfetter^ Öebbcn Dat ttöcemaal vurige Hangen 2υ ?· 8. i j-.
en ttoeemaal vurige vliegende draken iïertaaïb. giefa. 14: en ^o: 6,
llfôaaropeene piaatfe 3ef.6:2/6. i)eti&enfe *t i|eb?eebïfcötooo?D Serafim
beöouDeni omDatöaar fiangnoc&Djaahtepaffequam. ï|iec ttjcDe bcnife
iiocö niet tot)^ genoeg/ om te figgen toat geDaante of gefiaïte bat be iSeraf0s
ttenbaDDen: oibegooDfcftemeeficr^ boeten't meOe niet. De ^ct)?if(
feïf geeft on^liefé openinge: Dat De genen Die aan ^lefaia^ in gefïcöte bertoonö
SÖtt/ meDeaï^bcCfieruMmgebïeugdÖtoaren; Doeö met Djiepaarbleuge»
ien elft / Daar De CtjerHbfm nooit meer en ijnDben ban ttoee. ©an De bo?öece
6%
Tweede Boek.
gcfïaïte t# tmtecneöaaiuitirt'5 tt 0ifTen/ öatfc öe f?ofeie bu^6crcö?öftï
Dat een ieder Derfcïtier fes vleugekn hadde;met twee fijn aangefight,cn met twe
fijne voeten bedekte, en met twe vloog hy. ^o geteifi öan '£ ïicljaam smi
ijiecljOEtig öicc ; aïfoo ttoce paar boeten / 't jp in 't gaan / 't 5p in 't bliegt« /
Öoo? een paat toteiien niet toeï ïïonöe ócöehttoojben.
§. II. Bu ié ijan bie beiDerïep geDaanten fenerïeptc feggen: Datfe
in (©efigbtcn bertoanD/geïtjïi ban beiöen gcnieïb of boo? hon^ uitgebeeib/
[jet toeïft aïïeenïiït ban öe Cöerubtjnen toojD berïjaalO : beibe ecöiec b'^nge?
ïen berbeeïben / boo? fo bejre fp (©ob^ bienaar^ SD"» 3©ant geen anbeïe tC'
Öfen iianöcc 3Ön / bjaarom bie betoaarbeci? ban ben bjegö na ben 25ooni be#
Eebeu^/ <Sen. 5:24/ en begene bte <0ob / bp geïpeni^gefp^ofien / boo?be,
iucötbaccbe/ 22:11. |)faL 18: n. Cherubim grnaamb too?ben:
aangejlen batb'Cngeïen Godsdiemnrs jrjn/ die fijn woord en welbehagen
doen. ^faï. 103:20/21. 3^aac boo? fiaan be Serafijnen ooh te boeft ; al^
befïg in bat gene/ bat ben «öngeïen biiïmaaï^ toegefongen bciojb / Looft
den Heere fijne Engelen ; ©faï. 103: zo. en 148:2. ï©ant fo Deöen be ^era?
«eraïierijoogfïe majeficiÉ/ ben t^m^ï ninen iCroon too?ö rofgepnfi
^fal. 103:19. 3ef.ó6: i. baacijcnid'Engelenaï^hemelfcheheitfcharen βρ
duifendmaal licnduiicndcn ronbom ten bienfïe (ïaan: PfaL J05·: 20/21.
cn 68:19. ^an» 7. aïfo / in fo beice aï^ bp / boo? 't betoij^ fijner genabe/ene
fïtpïaatsi onûec fljn bolh in öen betïiöcn (Cenhpcï ijeeft ; fo fljn eernaam/de
God die tuifchen de Cherubijnen woont. i ïtiron. 13:6. ^Pfal. 80:2. en 99:1,
Serafim öeeft ^Jefaia^ in^geïp in öen €empf I gefm/ foatiec ban De Cfie^
nibim öaac bp te meïben. cap. 6:1.
12. uit Defe feïfbe reben fluittit ooïi / bat be Cherabim en be Sera-
Sm geen becfcöeibe o?bening ban €ngeren beteïienen. 3©ant befe too?Cen netst
gen^anbei·^/ al^tebefcrplaatfe/ in öen fïn ban €ngeïen gemeib. (gnbeges
pen in bc!i iCempei / baar Den anbecen^?ofeten/ fonbecling «esecljicï / aïtfiö
öe Cherubim fn'togeïiepen/ fonbecbattecooitbanSerafimgcmeibi^,· enbe
bat fonbfc Cherubim : foboïgt; bimïit mp/ bjaarfeööneïift genoegfj/ bat
Cherubim en Serafimeen en be feïfbe jyn ; en batfe fïegb^ om rebenen op befe
mieplaatfebu#/ enopaïïeb'anberen fogenaanib jijn. ®ebieten/ geïijft
ö'eigcne namen ban Michaël, en Gabriel IX. §.7/8/9. al^niebe be gemec«i
lie benamingen ban <©ob^ Helden, Dienaars, Heirfcharcn, f)faï. 103120/21*
Boden,i)faï. 104:4. Heiligen,Wachters,4: 13/^7' ben €ngeJen boo?
lïialhanberen/ fonbec onbecfeOeib 3D" toegepafï/ fo raagj^'toofetojeïmec
befe 5iin. Sfiltoop 't onmogdilt / uit al 't gene bat be ^cö?ift on^ baar ban
feit/ enigonberfcijeibban o|bening te raerfeen. JiBaac bie beefcfjcibenijeib
toanberbedDingei^aïleenliR/ om berfcbeibene eigenfcljappcn befecgeiftgcc
«engelen uit te ö?uftiïen. |^eemtiiâtbe b?anbigf)eib bec gjerafijnen huKflen
bmigeiipbcrtot m m tjknfi/ of ijittigen too^n in^'t fira^n ban
XI. H ο ο F D s τ υ κ. éf
te fonöm; δε Uïeugcïen öer €0erul3inien^ccafimi3unnci3«?0i00fpi;
menfcDclific sefialte l}un groot bknuft j cn De aeïtjfecnifle tjan atcfiu of (Bffcr
ijiuine eöeïmoeöigbfiö en fecagDt of fïerfite beöicöcn moghtc : inant fo tjcbbm
'tö'^jtïggei^ Duèbcjce op'£'tuaarfcbgndiict oegifï. «Ênbc bipt nocï)tot
obccöioeö/ Dat Cherub, buit£nliitgeb?uih/ cnfiimnifcijeDie feerbesröfec-
ïi&ti^too?ïitorgepaii. a©aiu öe fcOjanDerljeiö / mogcntDfiö/ en boïfïagenr
ijeti:ïjhÖfi&/ Den lionmgbanÉpru^/ foban fjfmfeif/ aï^öan aKöcïm in
boa?ii)ûcn toegrfcbieben / b3o?ö ijem ban Οοδ^ toege Du^ berbieten : batftp
een gefalfde overdekkende Cherub was. (Ü^ecïh i^'ió/1/-6/ ii/i?. âlt
ölïeii fiefen bîtjiît Dan fïegö^ / öat £)« naraen Cherubim en Serafim, op ö?je of
bicc piaatfen in 't geljeelban ouö (€c(lament / ontïeenö 3gn ; om baar öooj
iiugcIgfieniffeiSoô^uitber&oreneiSngeïen/ aï^ boben mate i)eeriih / bocö
fön&er enig onbecfcfteiO baRujöcningc / af rp beeïben.
$, 13. ^u moeten top bjat berber gaan / eh ficn of eïber^ enig onöf rfe^eiö
ban o^iDening te binbeti 5p. ^uïj: foube moeten 5ijn çen baar foehen 'c ooft be
genen bie ban fulhe (i^iöeningen fc()?ÖÏ3en) tccpïaatfen baar bie fc^epfeïen/bic
inbenj^cmeïjiin/ met enig onberfcijeib genoembfïaan. ^ieïaaton^ ban
berboïgen^mfïen; enaanöacljtigobertoegen/ ofbaar fulj: ietin tefjeni^.
^ltoo^ baar in niet / bat Paiiïu^ben l^eeré Cb?ifïn^ aan Gods reghterhand
inden Hemel brmerftenbe/ ban liem feit/ bat ÖP baar nu isS verre bovenalle
Overheid, en Maght en Kraght en Heerichappyc : <Sfgf. i; αο/χΐ. bjantbaac
iiïfpjeefttöp niet eer. b3oo?b/ bot op be menfcl)eïiiïe magöt op ?ïarbe riicten
pafl; boberïbjelhen ÖP / buâöooggefeten/ be?re genoegbertjebenig.
§.14· IBaat nu ftomtöefelfbe Ï^auiu^ naber: en berfe&ert onsS/ bat
Gpd, die alle dingen gcfchapcn heeft door Jefos Chriftusi ïjet Cuangeïium
tot bien epnbe onber anbeten boet berftonöigen / op dat fijne veelvuldige wijs-
heid door de Getneinte bekent werden den Overheden eö Maghten die in den.
Hemel zijn. €féf. 3: to. ^efe Overheden en Maghten ftan ife Bpboojraab
toeï boo? Cngcïen aanlienibjant öierna ftomenfe nocö bïeï ceng te pap:maac
tïi Ban baarin geen onberfctjeiben <®jbening fïen. 3©ant Overheid en Maght
bp ^auiu^ aï een féïfbe bïng ; geniecfit batöu cïberé in 't alïe Maghten O-
verrtennocmt. Kam. 13:1/2/3. (Cebjeben j^nöe ebeneen^toat naam bat
ï)p t)^n geeft/ foöen&ic maat· pafl; eiTöp ben baar Doo?ïtentoï^ van God
geftel't, enbe bien lip fchattinge geben moct. b. 1/6/ 7. fïen top mebe bat
bp frif Overften en Groten in 'tgemein/ fonber onDerfefjeib ge=
naanib5Ön/ Dic'tbecmoscninbe ©eerelb. Hâatt. ilîlaar ^auiu^
feit op befe plaatfe niet/ Dat bie «aberijeöen ban bccfcgeibcn / trappen/
toeerbigöeben stjn.
§. if. gfiftomeban notbtoatnabet. Door Chriftus^ijn alle dingen ge-
ièhapen ; die in db Hemelen en die op de Aarde zijn; die ficjilik en die onfienlik
zijn : het zy Tronen > het zy Heerichappyen, het zy Overheden, hetzy Magh-
ïea J^oï. i: 16. ^ierfagbifttoatineerin/fionberbettfemeïaiïcmgenoemt;,
enöc niet met een be 3ilarbc ; baarmen taeet Dat Crohen / ï|eecfcbapppèn/<©s
lï?röebcn cn Ifêag&ten sijn. bi^n gpben Die bier riatticnnocb seèn ttoee
91
-ocr page 82-S6 Tweede Boek."
tt ficnnm. î©ant hjaac binbinf« ilroncii fonbcr l^eecfcöappp/
0f s©beci)cDpn fonbcc Jîâagîjt ί (Croon een betoij^ ban öf^fcfiapPM i
cnbe JBagiït Öp bc <©bcci'ivl0ï waar het woord desConingsis, daar is
Heerfchappy. ï^rtcrn fonber'tanDcc nici. 't ^tjn fïegi)# ber»»
fcöftöenenamen/ toaarmebemcnbegencn quifuntcumimperh (geltjhmen
in CÉcerol ti)Dt te öiomen f9?ah) bat / die deel in de regeeringe hebben, tc
noemen pïaci). 't ^^ toaar/ bat alïe «©öeröeib fo ftoog met ig batfe ben
(Croon beMimt j noeïj alle JSagftt / fo groot ai^ î^eerfcljapppe : maar fo*
menmeint/ batfulfie een onberfcljeib öoojbietluee teoo^ben töo?ö beöuib /
biemaetoofiraabmetbettoeeanberentuetcn: enbe aïfo Uieï'öe%erfcöaps
ppebanbeniCcoon/ aï^ bie beibe ban öe «©berijeöen onberfcïiepDen. ^on*
DCC bat moefïmen bonnen tonen / bat öet gebinih ban befe namen in bien tijb/
ten miniîen bp be iSerh of in ben (lijl ban ^anikiJ / onöerfeöeibeïifie ^oogge^
Den betefeenbe / toeifier eene boben b'anber 5p ; om baar uit Die (©jöeningen/
biemen ban <0oD^€ngeIen melD / bafi te maften : maar bat öe^ft no^ nies
tnant ooit gebaan.
§. 16. ^aac5rjnecöteralbemannennu/natoelftenb'0ubcï^tifïenfcf)?ö<
Ijer^ / aï^ uit De ffcijole Der ^abcn / bc Cngeïen bie bjï «i5oDt gebleben sgn/ in
fo beel ^fijcn pïagören te onberfcöeiDen ; en fo mei ficrlife baar af te fpjeften/
flffefeertDcïtoifien/ ftoe'tbaarmebegelegeni^: foton i^rXV. §.16.31.
ban "ïttöanafïu^/ (0regoriu^ en anberen gefien lïebben.^cfeïfbe ï; ai Daarna
nocb berber ban be ^cöooïgeleerben opgemaaht ! gcïöft Bet i XIX. §. 7.
uit Sombarbu^ i^ getoonb ; (!cnnt ban ooft al op geenen anberen gronb.
Kraghtea , fleift baar / fouDc be negenöe name 3tin/ bobm De actjtaïljiec
bcrftïaarb: maacbietoojbinbebenaminge bec gocöe ^ecfl^uniet getelb}
banbequaöenfuïlen topöier na nocöfïcn. WeÏianuitDe^ci)?iftbpmi0-
tocrflanbopgebatt/ fuUenö'anöeccbpon^nocóminberlatengflbfn: DieDc
gioobfcije ieecaai;^ / boïgenii Ijun getoone berteifteib / buiten 't <0oDlift
î©oo?bDaarbpberfonnen bebben; toaaraf inggcïgic öier boren i 23. XII.
$.8/11. gebackt 'ciScötint/ fo befe IniDen't albefïuur be^ 3©eerelD^/
en ben bienfl Der Cngeïen in &anben öabDen ; fp fouDen *t Dan fo Doen.
ectjter na fïfn eigen 5oofb ; een alïeen fouDe moeten meefler βη : toant top
fien / batfe nu / fcfjoon i« 't minfie baar ober niet te feggen tjebbenbe/ebentoel
nocöfooneenfgsgn.
§.17· jSet toeinig moeitefïaat on^nu te bernemen / of ficö fulBe licben
en infonbertjeib De f au^gefinDen / beter op De^ 5^uibeï^ Engelen berfiaan,
Wàt öun feggen Daaraf i^/öeb ift 125 XIX. §· 8. mebe aï gemeïb. <©nfe
teflanten ïaccöenber bafï mebe ; enbc gieten onbertuffcben fi^If nocft oïp in Die
ïamp 3©ant Ô^t ftomt Daar nietfo feer op aan/of De fp?euften bet # ^cöïift
baar Dit b'anberen Hit &aïen / ooft te ber getroftften ; maar offe toei met enig
regöttotbe^ ï^uibeï^ tÖngeïente treiihen^ön. ©pfuHen bie Dan pen: 't
59η De gene öie ban Overheden, Maghtcn , Kraghten fpjefien; in aïfnïBcn
fin / Datfc ban €ngeien berflaan / niet anOeré Dan op bofe «öngeïen te patT^n
5Ün. UPant nien ïee(ï nietaileen t«ia den Överften der maght des lachts j
Cfef.z:
-ocr page 83-VIII. Hoofdstuk. 71
igfef, ζ: 1. ( ludïten ih aï^ €>bcc(ïen boo? cetfï noc& toat faïlacfη rtîffcn/ toc
Dat ifi naDcr ban öcn ^uibfï feïf faï moeten fpicftcn} maar ba» Overheden,
Maghten , Geweldhebbers der wereld, en de~ duiftcrniflè defer eewe j ftl ban
geelielike Boosheden in dc lucht : (fo mm 't in ben ^eberbniifcijcnî^pbd
iecfî ) tegen todhe ÉcDcr ïü^ifim mort getoapenb ;ijn. €fcf 6:12. ^u^
bec ftcc ^auiug Engelen, Overheden, Maghten onbcc fif n^ ^doof^ rn fijncc
iS^iiöJinDaMjacDfiebpanDen Qetcïö. JSom. 8:38. 5&aac ïiomt'ftnuop
aan/ of öit gefη benamingen ban berfcö^iöene <©jöeningcn of fojtecingtn Da
bofe <0rfflfn m^»
§. 18. ^îtcEÏiït geïrjfetet Daar tod na / foaï^'t giet tcïefen (Iaat. ï©ani
flierfidpt mp nift/ of ife fegge Dattfr «©bcrfjeDen/ iBagijtmenf. op Dec
Star De 5Dn : Want Dit nu in de Lucht. ï©aarenboben feitö'Ulpofid tn Dit
fdfÖcberg/ Dattopöefen (iröö niet hebben tegen vleefch en bloed. ^oDa-
nig 5rjn De menfdKn j maat De 45cefien niet. moet ooïi befernnin / Dat
m niemantnoclj hernomen f)ebbe/^ii tm fin ban Defe tooojDenopöebofe
<0refïen niet en pafl. #nfe ïeeraar^ fcïjoonfe in 't beriaïen toat berfcijilïen/
55η öet ecötfc in De fafee met De Îloom^gefînDen Du^ bejr een^. 5&aar fp?eeô
ih nu niet bjeDer af / om Dat fjet nocij geen tp : maar fegge (legö^ / Dat
ift fitic Die <0jDentngen noct) niet in ftan fjcn ; Daar ecïjter fommigm Der onfcη
toat na lidlen / en fommige fcggen toeï boÎmonDig / ja. ^oci) fonDer on^
nu Daar met op te IjauDen : ( anDer lup grboden^ beböen to? in 't i. boeB gr»
noeg gei)00?D ) toat feit Dit Docfj ban Cngeïen meer / aïi in boo?.·
gaanöefv»?ecïïiai ban »0oD;i hfiïigeflSngeleni^gefjEiü ί iBnDeggdôï/ inDien
Dat anDer ïlom.$:a8. ocihop De bofe a^erflen flaat/ toat ijf^ftet meer al^
namen in / bequaamomonlbrtöert te Doen onttoafeen / om tegen fuïlien
fellm bpanD fcU?àp te ftaaa i ï©ant bic mrt fï)n mag^tigec te Dom fjeeft/ Die
moet toeten Dat t|f m toerh en toad)t beboïen Detoöte De i»cö?ift
Daar in toaarljeiD nift af fpjeefet ; fo en pad Het on^ niet / buiten Def^ïbe eenige
o?Der of regcï ban uitregelige geeJïcn te berbicijten. '©aar ober toonDe men
(ïcö aï ban oub^ af feer berïegen : om Dat men anDer^ geenen caaD toifïe / tioÉ
öe^g^uibeï^rpfonOcftunnmfiaan: eben een^ of'ton^pafte/ Daarboo?
fefo?gö te 5ün Çeiîcr ïiïî öc mor (i bet beien Dan & toeten/ fo Die DcugD
bn Ö^nï pïaai^ Dabben ftonöp/ öic ijem D'eerr rocfcfepben/ Dat öpfuïfteiï
fmonen polispc öecft / af? Du toeinig aarafcDe mo^flen magf} tc bj'nöen5ï|n,
fêct aïgemcen boo?oo2Deet ban fo magfitigen löoningrp / aï^men fîclî ban
Den ^uibeï inbeelD / berft tiat geboelen gebaarD ; en ^t mi^bcrfianD ontrent
beufmDeï ^ï)?ift/ ûaaïDiÊiniC|i9« foi^t feit/ iïccffïjctnoc&beïfierKt.
S6 Tweede Boek."
Van hun Bewind ontrent de menrchelikc faken, heeftmen (hoewel
duifterlik) wat meer befcheids; ende noch meeil van 'c gene dat
de goede Engelen betreft.
I. xj öberetfcljtöeojöcc/ Dattoe tot öct 25etoinö cn'tSÊJeöjtif öet
tente. <Ön m öat top cen| fjtt onDecfcljciD / tuflTc&en D'iBngeïcn bie (laanöc
blijbrn cii Df geufn Die gcbalïen jgn / bcrfeftcrö fjebben ; moetcntoetoan Ö'em
m D'anöctfTa0ö öcfonber fpichen. ®an <0oî5? €ngeïcn öat ooh ai Bp een
anöecboo?ijaIaan0enïerfet/ Datfe ^iciiaar^ ban Den ^cöepper/ en SÖe^
fcöermer^ ban fï^n fcfjepfeï jiin. l|oefc <0oï»jS ^ienaaren 3Dn/bat too?ö meer
Doo? namen bp geïijfïeni^ sefeiD / öie reeö^ beröaaïö jijh ; Dan met eigentïifte
reûenen beriilaarD. <Sn fo top öat begeeren / in toat taïe toillcn top / öatmcη
on^ öat fouöe Doen i <Beene in De ap©eereïö &ie Daar fjaïf bcqnaam toe i^. ï^oe
<i5oD met De (©ecfien ïeeft/ en fp met öem : top öie met eigen iicijaam/ en
DuilênOen Daac buiten fo beïemmerD jijnitjoe fouDen top 't begtijpen fionneni
Cnooft/ toatraaftteton^i Dat top pogen om οοβ tetoojDen/ fona
al^ an^ nature itjö / Dat fp aï jgn. ï©ant boo? eoD^ eerc biöDen top / Dat fi?
öat gene Doen / öat boben on^ becmoacn : Looft den Heere, fijne Engelen,
gykraghtige Helden, die fijn woord doet; gehoorfamendc de ftemmefijns
woords ^faï. ibj: 20. Uw Wille gcfchiede ban on^ fo op der Aarde, gelijk
ban ö'iSngeien in den Hemel. H^aac toat Deen φαύ^ €ngeïen aan onsi Dat
Dient on^ om te toeten / fo Daac iet af i^. mt ïaat on^ Djietoecf onDecfoeSen:
of / en toat on^ in 't gemeen ban öen gefcöieD > toat onDerfegeiDene beDienini
gen fp t' onstoaatt liebben i en of ijet ietoec^ bïöïtt/ Dat ieöec menfcöc fïinen
<iBîigeïl)eeft>
§, 2. i|et ecrfïe feit on^ ^aulu^ geeï boïmonbig uit rD'Engelen fo befcD?P'
benöe/ DatfcDefennaam/ fo 't fcöönt/ aiïeen om onfenttoiïïe boeten i en
Daar af in Dier boege fpjeftenDe/ Dat Bet een beïienDe fafte 3p. ï®ant öp bjaagt
fïegö^: zijnfe niet alle gedienilige Geeftcn, dictotdienft üitgefonden wor-
den, om der genen wille die de ikligheid beërven fullen ? Gedienftig 5gnfe
Daar genoemD / fomen fiet / om Den 3^ienfi toaar in fp uitgefondcii toojDen:
Den ^ienfï / toeïberfiaan / Dengenen Die öen fenD ; niet Der sctien / maar om
der genen wille, Dic De faiigij^iD beirben fuUen. ÏlDant De lienfc^en niet
meer/ maar een weinigh njinder Dan ö'€ngeïen/ ban <0aö gemaaftt. ^^len»
boïgen^öaöDefïci) De ^uibel Dien aangaanDe geenfïn^tebeïtïagen/ nocfj
Den menfcöc fijnen fïaat te mi^gunneni fo aï^toe gefien öftiöen 125. Xll.
Datöe^oobfcöeleeraardDïoomen· Cnöetoa?Dmetecnenop£nbaat/
Öoe groben beröicötfel 't 5p / 't gène iBaÖomet bermeïö / Dat <8oD Den Φη?
gelen geöoDen öe&De/ Den eerflen menfege aan te biöDen* XIV.§.5,
XII. H ο ο F D is τ υ κ. 71
'SnDtCtufcÔen ïcerton^Ôiecû'^Cpofieï/ metaïfotefciiiööen/ öótoö^eob
ten iïiict m 't öoen Dec Engelen niet öecDec öetft ó^ftenö gemaaftt^Dan fo öeeï
on^feïf betceft.
§.3. iBaactoaton^feïfi fuït3!?b?aöen/ boenb'^ngeïenaan Φοΰ/ f«
aanficn tjan on| feïf i ^n 't gemem BetiinDen top fjm in ttoeeöecïepcn Oicnfi
gemelû: öen mcnfcflen öan «Öoö^toJegen iet0 tef^ggm/ ofteöoni. ÏBant
nook too?b een Cngei of meec in enige gcfcl)ieDeniâ gemelb / of in enige
fpjeufte ttpaf gebjacöt: tenspomlet^tebooDfcöappen/ ofomiet^ uitte
toecften; beibegoebofquaab. iiâettooo?ôen/ombenmcnfc&tetroolïenof
te bieigen: nift toerften/ 't fïjnbec önïpe of tot fîî'n beröerf, 3ftgeb?age
mototeïfee pïaat^ber^.^cöjift/ baar ban €ngc{en gebacijt toojb. ^οφ
ïaàt on^ be ïjoofbfaiicn fle^fjé onöecfcöeiben/ enbcbefonbecefïiîeuïîen of
UecieïUngm bet: ^ciJlift/ tC^ec tot öaai· eigen ijoofïfïurttjicngen.
§.4. ï®at öunne Booöfcliappen belangt: btetoarengocbof quaab.
goebemeïûifieerjî. ^oo?€ngden/ feitöe^cD,ïift/ tDierb aan9ilb?aöam
ge&Dobfcijapt/ bat ï)em«0obuit ^acanocfibien ^onefoube geben/ boo|
tóien 't gefegenb'^aab inoefï toojöen boojgeteeïb<0cn·18:lo.en^^xîι.
aan^aco&b'eecfïe beïofteniiS becnietob; €»cn. 18: 12.en 32: i. i|of. 12s
h- 17· aan <i5ib£0n beïafî cnbeïoofD: batöp'tboïhbanbe iBibianiten bec^
ϊοίΤεη fouöe; l^igöt.ó: ι^, aan^amfon^ oubec^b.fVdf^gebQOitelJoojfeib
ïïigijt. II : 3/ 10/ II, ^it in 't #ub ^efïament: in 'tBieto be^ beeï
nieec. «^e boojfegginge ban be ge&oojte be^ l^cecenen be^^opecsS bao|
enenCiigelgefcöieb; 3£ulJ·i: 1 * /^o. baacnabooj enenCn^
gei beïïenbgeniaaht/ en boo?eenöe{cbanCngeïen toegefonbcn. Euft- 2 ?
b.8-'i4· ^ijne(©pfïanOinge toierb Dooi «Sngeien beritonbigb/ JlBatt. z^.
jiBaix· 16. Euïi. ^4. en fijne tocbeuhomfl By fijnen ïfemeibaacÊ
boa: (ïBiigtlen boojfdö. i|anö. i : lo ' ιί. ^aojbienfi ban «Bngcïen ïjebbe»
ïPaniel / en Zatljacia^ en $Iaï)anneé / Öunne openbaaringen ontbangen.
§. s- raab en baaïï^öeeft «Sab fifne bienaac^ boo^ «öngeïen onbecs
fifunb. Wmt fo toiecb €Ita0 in fïjn gcfanbfcljap aan ben toing^Höafïa
onbejcfcbt; ^^on. 1:3. 5piiippu^ na ben iBoojman toegetoefen / enliiojf
ndin^ in fijn gcbeö becfieiitt. ï^aab.8:26 en 10:3. 5!n bennoob iffec me-
nig boo? Cngcïen bcrtroafï, ï^agac / toauncecfe ^aca toa^ ont^
biuO'ltt i(>-7* tmi: 17, ^acoft/ toannecc fjem ttoec tjdcen tcffcn^
ontmoetcbcn / om fijn gemoeb tegen bebjeefe ban «gfato^bt»anCifcöap te toa^^
oenen; <©en. 32 : i/i. tnanneer ÖP ban Sfabeï becboïgö toa^/
1 öon. 19: ί. CSeöafï / toannecc tjn ban be ^pttëcé omflngeïb toa^. ζ fóon;
6-17. Ïpauïn^ bjiecb in noobop ^eeboojenen €iigeï bec benoffînge becfes
ftecb. "tHriDecen jiin blilhdift uit ben grooften nooö boojCn*
gelen gereb : 1Iotuitbenb?anbban^3öom; <i5enef. 19. ^anleï^gefelien
uit ben t)eetfïen gloeb oben^/ en ÖP felf uit ben i,eeu\rcnïtuii berlofi;<ï^att«
3 en 6. b' tBpofïelen een^ tfamen / en #etcu^ een^ alleen uit be gebanfeeni^ges·,
ïetbs^anb.f: i9en 12:7·
6. ^it gijn Befonbece €):empelen:be^g^abib in'tgcmdntoeïbjpeliii
-ocr page 86-S6 Tweede Boek."
Btagöfrggftt; d'EngcI des Heeren legert ficli rondom de genen die hemvre"'
fen, ende ruktfe uit 54: S. 25eDcnftdifte ftJjeufie/ toaacötg/ eer top
Ueröer oaan / toat HOöer in teficn. 0m öen fin ter Dcgete betfiaan / fo
lîi^ciîe tocö be ^efec eetfï: Dat önfeit / d'Engel, ban renen ; enSïe niet/
d'Engeién, aï;i ban beef. ï^oe öan ben een Ogugei een ïegcc ttiafïen ί jBen fïet
îjî'er ön terfïónb/ öat öit toei ci/AS/W ( aifmen in be fïijokn fyjcelït') öati^
in vergarenden fin bfcfiaan mag!) 5Ön: Jönöe fuIft ene togfe banfp?erien/
toaac öoojmcn eene geïjeeïe menigte ban aiiecïepni aart op cenerftanDe toijfc/
en bi?! b JÏgen^-pnöer een bcgröpt. «©cïijh Dit : Wat is de menfche ? €n / dc
Menfch is de ydeiheid gelijk: toaar meöe men aïle menfcöen eben fccc
ftaat / OUI bat öet iet# iS öat op aïïen pajï. SCïfo Difi: ban ïicötdiS ooft
dΈngel , in pïaati ban d'Engelen des Heeren in't gemetn; Om batfec aïïc
ebsu na toe 3πη. ^omen 'taubee^ neemt: ö'^eb?eeiitofc(je tejct beeft geen
bietöÖ^/bateenbefonber <iEngeï bn nitucmenDöeiD aïfiier berfïaan toojö ; aU
fo be taïe 'fïcö in bcfen op Die toijfe niet beröiaren ftan. IBant baat fouDe
bammd-ach , bat / de Engel öeüü^n mogen fïaan / fobec 'ê tapo?b
ηιπ' Hcere niet en toace bygeboegb i inaac bu^ aan een anDer tooo^b bepaaïo /
magi) 'ec 'tbpbjooid ha'm^ bat ié de, niet bïgben ; enbe (laatcc baarom
iÏfgÖé mH-ach, engel, in 't ^£b,?€eUïfcl> «i^afe taal onDertuffc^fn geeft bit
tooa?behen; ban noDe : om iatmen in osDc ban bc töoojöfn niet en fonöe ηιο^
gen feggen /Engel des Heeren legert fieij/ of menfch is ydelheid, of os eet
gras; maar de Engel, dc menfch, een os of den os : ban loei / fomen fcit/
des Heeren Engel fonOer 'ctDooïöcften de. ^a ben ίϊί Dan tjerpïicîjt/ befe
fp?cnïi in bien fin te nemen: bat iöob fijne «©eïobigcnmeteen ieger f|jnec
«Sngeïen betoaact. ^w toebecom tot ^ct borigc: Daarna fiillnitoe betöec
gaan.
§..7· (Ccn i|Habe meïDeob^ 3©oojö/ bat fleijoofe ba·fcbeibenmaaree»
€ngiï Deefï bcctoonû : öct bat Dp biotiiift fp?aïî / of bat Dp ooU met eeneu
ietbebjegf.
: I· ©ao^ bïoîeaanfp.'aaïî toiecb ^iïeam / om niigbebjrjf/ boo? enenCns
gd tefCeiiîaan ; J^imi· ii: 22, en 't boliî ban ^Ifïaël cm ongeregeïtBeib tocî
renfîcïih beheben. iitgTir. 2: i.
i: Icmist toi De ûnab: boo; €ngcifntîtffi <i5ob ^oboma en «©omoira
beröjanö / c»fn. 19, S^i be ψίϋ / Daac toeï 70000. in^ftafc'I aan fîiecben /
lîeeft fîcô een €ngel met bet tojaaëfttjeecb ïaten fïen ; 2^am. 24. i ^2on: ζ r.
be booö ber 1 s y öwifenb in 't ïegec ber ^ffpciec^ too?b eénen «S^igcÎ togigefcDl^''
iieniSffa. 37:30. in^geïij); ifecobe^ öe Derbe / toanneec ôpyijneMi en filiez
ïiSfiierf/'itoa^ bnt ôcmeen €ngeï fïoeg. itanb. 12.23...
8. (©p toatterjfenuben€noeïenfliï]iane^ toegefcij?ebentoo?b/ baat
obrr bcb ift mijne meiiiinge IX. aïberfiïaait. ^an ïjiec ftomt'et
^göötep^jei/ bné fio^teltjl^ aangetrohften ,· om baacbp te tonen/ batfeïf^
§etri«aa0/ bat b»€ngfïenbenmenfclîenboobfcôappen/ ofte ooRaanboen/
l»n g jcbe ban De genen ïîomt / die de faligheid becrven fullen. I^eb?. a; 14*
^uï^^geben be fjciîîegec^ infonöetl>eib te itemicn / bie Slft^él en ^ejafi
Χ Π. Hoofdstuk. 75'
ftlOft §|'ΐΐ7 aï^ 't toave om boa? ijcn ie fïnjöcn / enöe öfn te biBlijn.
een öetc ié om U becijteii / tegen öe bpanïieri ban aïfuïhen Jaolïi aï^' Ijonbst
toacmge aan beüaïcn 3jn öefen öienfï öêï: Cngeïen toont fictj 0öö ànu
öenopregöienopvegljt/ en aan ben teiiien rem: niviar tegeh ïsen beïIiEeröïlï
toont öo flcïi aïé feu toojficïaai·. ^faï. i8: ^6/27.
§. 9/|iBaafijaft<0oö/ fuftgunaDerbjagen/ omti.cnniiiirc|}££tjeIpeK
of óffcDerroen / öe Cngrien ban Dom ί ^ai fainieniant fessen. #föerf{
tïn be ^atuiït in fuïiien oiDcning sefcDïïii / Dat öe nicnfciien &00? mib&d ban
aîiîserefcfjtpfcïen / en brfonDerlih ban €ngcien Duöei'iffiuïD ^Jn öioerrn : fo
Èsae ftp eer fi fïi ncn mbïocö op b'€nsdm / m Doo? b'^ngelcn op ht g^aïfc]^
fjecfM a©ant fo ioecht ïjp DoojmiöDel ban De %mt)t op Cc Slacöe/ χίι δίίφ
tnïööeii ban bu beiden op 't setoaj? ; en öcoj Öat stbjag onD^rIjouö öb lïiiKfci
cnbeeiï,. iiof.z:20/21. ffaï,65:10/11/12/en 104; 13/14/jBaat
töte faï on^" Dat bccRïaren / ï}oe fui]c tn fijn masfj gaan i nabicn bmiöl
Üccï: en ï^onfng obec aï / en befonöeï· ban fijn boïfe / op menfcöefi^e
toijfe fpjeïïenisc; öe fcöepfeïen bemerkt aï^ Dienaar^ en uitboecDcc^ pjnet: bisl^^
ïeïieueen / en ö'eöeïfïen öetfeïben acijt / aï^ be gene ôte aan &em Öe na^ |gn ί
^atiliotïDnöececre/ Datijem b'^nfleïen Dienen; geïpDaargetbon&ig/
en op Ci||îfîu^ mcöe gepafi bJOjD. S^att. 4:11. 1:6. ^ifo t^ î}éc ίοε
ïjeeclïïïijeiö öec ^Seïobigen / Dat ö'Cngeïen öunne betoaaröer^ genoenib tooji^
Öen: sfjnöeinöienopfÏgiite ban €Ö?ifïn^ feïf sefnö/ omtetcne»/ Datö^
ban De bpanöen omringD/ noeï) goeö betroutoen op ©oD fijnen ©abee öaö*
De: Meintgy, datik mijnen Vader niet kan bidden; en hy ial my meer daii
twaalf legioenen Engelen byfetten ? IBat. Z6: s3· 't Öan fnïfeen SöÖf^ ban
fpjehen/ aï^oft een groot ftoning/ iemant gcctes: eete aanDocn teïïienöe./
grm Doo? fijnen öoogfïen (ïaatDienaac aanfpjehen / befo^gm / en ooB toeï Bes
öienen ïiete, Haman, 'Φ ftoning^ grootje öobeïing/ tjeïpt Mordecbai tó
ÏjeerD / en ïdö bem 000? öe fiab ; mit^roepenDe i Alfo faïmen dien man doe«^
in wiens eere de koning een welbehagen heeft 11.
10· 9ln^geïö)C / aï^of<i5oD/ rncnfct)cïiftgrfu?oficn/ öeii mrnfcöe DOQj
fiine fïaatïiüfie öofDtenaac^ of ïfjffcôutten (ijnec eoogflc gunfi berfefiereu
toouöe: fo faï ÖP ^ob? fijne Engelen, D'eSeifie fijner fctjepfeïen / aï^ met een
leger behften De genea öie fjem b?eefen. €nDe fuïjc Daarom / op öatfe &oo|
figljibaac teâen in öun geïoUe berfïerM too?ï5en foiiDen. ïl^ant Dat bipt
uit Dien/ Dat Daar op pafï: So weet de Hccredegodfaligenuitde
verfoekingeteverloflèn. i jpct. z: ç. î5î1 <©oD feibe/ Ottl fljnîîoïft teicooi
fîcn; ^ut i feitljp/ iïîfenDeenen Engel vooruwaangefi^hte ; omutebe·^
hoeden bp defen wegh, ende om u te brengen tot de plaatfe die ik u bereid
feebbe. 23:10^ 23. «ï&e berïoffingc Der "^pofîeïin / aï^ Doo? enen ^n?
Seï/ maaïite Dat öe ijocfûman De^ Ccmpeï^/ en D'i^bfrpiicgvifîtoipÏP
TOoeDig toierDeni enDeeen anDec berblafö Quatti fegge« / Siet de maoïien die
iift α ey
-ocr page 88-S6 Tweede Boek."
gy ia de gtvangeuiiTe gefeti hebt, (laan in den Tempel en keren· 't volk
^aiiD. j: 14/ z5. 3l!tert)uiDeïi]ct ^rtrug/ uit De scbanggiii^ beriofi / toï
Öcmfdf honimDcffiöe : Nu weet ik waarachtelik, dat de Heere iijnen Engel
iiitgefondeH heeft j cndcmyuit de hand van Herodes ν erloft heeft, endeuiï
alle vcrwachtingedes Joodichen volx. ï^anb. 12111.
II. Dcfemibörtm Ijecfi <©001 fijn eigen ijolft/ aï^tongcïoblg
toa^ / obeït-uigö : öe boïgenöe pjoctien IjebDen fcïf o$> b'ongclobigm ges
töerïit. ^öcr öe bjie iongelingen in öen oüen / ciep fcïfbc öeibenfcöe honina
j^cbucabnesac uit: Geloofd zy de God van Sadrach, Mefach en Abednego,
die fijnen Engel gefonden, en fijne knechten, dieophembetrowden, verloft
heeft. ®an. 3: a8. ^e^gcïijic aan '©aniël niet bectoonöcsingc
oebiaagbftc&Dcnbe/ ijetgcncljp üoo? ogen fagöi heeft ook uwe God uvaa
deleewenkonneuverloflèn? fercegtjan^citltotanttoooibi Mijn God heeft
fijnen Engel geibnden, endenmuilder leewentoegeflot'en. 6:2,1/23,
^it boet flcö ïïïaacïilfe op / aï^ na öer %ibcnen gctioeïen gefpjoften i bie aiïs
onUoojfïctieijuïpcbmDaimones toefcö?etien/ bic öan bet opperfïc «©obljeib
bjeScbefafeen&ierDenföenfluccn. ^at m'tbegin i.2B ίΙ· n. 12. ij,
wit^Iatoenfïutarc&u^ aangetoefen. 't ^^ ban cben beeïal^ offe feiten :
ïïai öct ben <0ob be^ ^emel^ / aï^ fj^iet boet / of befouöerlih be Πίηεη öeïpen
iïjiï/ aan geen bienaavi^nocötnibDeïenontb^eeïïi.
§. 12» in befen \$/ tot nabec opening ban aïïe^/ >noc5iciaantg
niechcnj Daar Uecï aan gelegen i^. (Setoeetenbatbitöoen/ en bic betfetjija
Ringen öec «Êngeïen flin^ nmocmb / toan fccc berfcöciöen nature sijn. ^n
fottimtgcn toai toaarïiït 't gene geficn tuicrö ; m anbcten toiftb tnaac
iet^ gejïen / fonber bat öct toaarlih tua^. (€e toeten / D'€ngeïen Die ^aitob
inbenbjoomfagO/ op en neertoaart^ ftïimmcuDe/ Die flcftaan^anielen
^ailjaiia^ in Cefigöt bertoonöe/ Die ^ofrfin ben D^oom bcrfc^ccix/ toaren
Peg^ tJ^i inbeeïbingc : fo aï^ ben aart ï-er ^?onicn en (©efigöten nieûe b?engt.
5©ceEtoa^ Ôft mcbe niet/ Dat «aeijaji ben bergt) bol toagenen en pcerben
fagï) ; en i>at ban iïiiur. ©an ben €ngcl Die 't boïft ban gifcagl bc pc(î aan^
itjagbt/ merfitmcit niet battjeni ieraant'faöó/ öan ^abibalieen. ^ie
ö'eeriigcboojneninCgppten/ en bie 't niagötig Eegec ber ^fprier^ber?»
fïoeglj/ 5Önbanntemantgef5en; imnieriïfobeeï aïgmenuitb'öiRoriemerf
Jîsnfîan : ooït niet bie ben lïpofMcnöe gebangeni^ openbe/ nocljbtel^cro^
ïiejj b£in 't ïeben öieïp. ê>uï)c iè bctgaiben aïïei op bic toïjfc te ber^aan / al^
VII. 8. VI21. §.1-7; gefeib i^ : te toeten bat ö^t bïote bertoningcn getoee/i
5ön / &et m ban aan t geljoo? / of aan 't gefïgöt.
13. ^'iBngeï· bie aan i^aga?7 bic aan ^ibeon/ Die aan ^amfon^
^iiberi/ bic aan €o?neïiu^ berfcljeen / tertegie fy feïaarïife toaaïtten ; be^s
gclöic bie Den ^eröercn bn S^cticljem berftijenen 59η / en bic pet?u# uit be gea
Uangcni^ becïofic ^ t bJo?b niet berftiaacb / Ijacbanig bie tecfcööwi"0f tüa^^
fp fp?aften buibelift met be geneiiaan toeïhen fp terfcö^nen 30η· Wan
fe genen bic bp 'φ l^eccen graf / en t'fïjmi: i^emelbaartbernoitien 5ijn,/ ïcefïA
' ' 7 lïoefegeMfebtuaW fp't fcöeew/toanmccfeficöbeca
tooabfiïp
-ocr page 89-VIII. Hoofdstuk. 77
ioottbeiî » eob mitafecï boct / fo boet öp mirahcï : Daar scen eccKïa^
tÎHge ta» te Doen. Hâaac ö^ic plaatfcn binö ih onöec aïïcn / Daat isat hiec'
ietafte fpieheni^i D'<2tiaeien Die aan ?ïb?aöanï cu aiQt bccfcijcnen 51)11 /
ti'€n0cicn öoo? Vöicn De luett DefieïD ψ en D'<Sti8fïöie 't tjolh 3|fraëf na
«aan gcIeiD tjeeft : ban toïiien t'fatnen ife affonDevïifi in 't boigcnDe jj^oofû
flufeöanöelentolï»
XIII. Hoofdstuk.
D'EngcIen aàti Abraham en Lot verichenen, zijn uit d'omftandig-
heden van 't verhaal, vergeleken met het gene de Schrift elders
leert, byna te kennen.
1. "C 3SigebefonÎieteï)ïaatfenDcr^cI)?iftiîtefcôDnfnfoban b'€ngei
ïentefpjeften/ öatfettiijnaeUoeienfcögnenomtejioten* 3©ane
1)00^ eetfî fo toojb uitömïitïeïtït gcfeiD / Dat Ijet Engelen toami bir aan
Ijam en Sot tjerfctjenen 5ön l^aniu^ D'öecbergfaamöeib îJ?Df«îE>e / feit bat
fottimigen baar Doo? onwetens Engelen geherbergd hebben. 13: z, ^it
mfianopgecn anbecboo?bal0efeiö5ijn/ban 'tgeneeen iS.en 19. óeröaaïEi
kDOjb. baar tuo?b cap. ιδ : α. ban drie Mannen gebjaagb ; toeïl^eK
twee baarna cap» 19:1. Engelen genoerab sijn. Sfinbece <gngcien / gelgh
be genen bie ijp #fecen ^efu^ graf en Hemelbaact ge|ïm jgn / tooiben ooit
Mannen genoVmb ;oni ïïe gebaanïe baarfeinbecfc&enen ieö eïöcr^ Engelen,
om batfe 't toaren. Hâaar befê / ac&t ih / toarcn Mannen » en öietcn Olnge^
ïen / om 't gefartöfcöap batfe befeïeebben. ^e falàe toont ftaar filf fo feïaar fi
Dat ίδ niet en toeïe / baaarom bat öet eïïi nieC tJet- Ifôogelife om batmen ai
ic be?r of aï te fcljerp bjiï fien : ora ene Dertoninge ber aiberöeiïigfie ^jieentga
geib / of cm boojbeelbinse ban. i|eiïanb^ lïSenfcöbjerbinge ter Ö^an te
Ibjengen j bat ( fo 5et toel begrip} om bie ten toon tefieilen / en be bp»
anbenmeton^ te boen ïacf^en. bjü tonen/ bat ijet Mannen, Datf^
JlSenfcÖfntoareni en met een/ ^atUetgene öaacaf anber^geïeerbtooib/
fonber ntonb of reben i^.
2. bemant betopmpficgp bat 1llJ?ar»amfeïf een menfcôetoa^/ f®^
Defe b?ie geen menfcOen toaren. H^et toaftenbe ogen / bp maren ïicöten ba>»
gije (als de dagh heet wkrd ; fo Dat tjet tegcn öen mibDagö gtng) fagfj fjbja^
t}am drie Mannen : niet ^aïtoeiing^ / of met een ftrenft aï^ «1 't boo?bp gaan /
maar tegen over hem. €enen ban be bjie / aï^ 't Öoofb ba η bit gefanöfcijap-
ffcöbertonenbe/ fpjeefettjpaan: Heere : feit öp / ^ enen name öïens
iMen eerentöaïben aanbe raenfc^en geeft. S|p noobfetot berbetfcftinge / niet
hjeteiibetoiefe5i}«. ïBatbetoeegt gcmDaartoef .<©ob,ârtjfèefcgEn r toaac:
ÖP 't feonbrboen ; ea (line herbergiaamheyt, feü Pauiujg / toaec booj
^teîiïôe. Hp geeft βε» ijiwttuater ; fp eten en fp öjinfeen. öat loerfe ba®
-ocr page 90-S6 Tweede Boek."
toaaiiomtoajî€f)?ifîti^ôangem(6ecfl/ toannect 5|ΐ/ omtetoi
iîcn bat öp 'ί niet en toa^ / b^aagDe / hebt gy hier iet om te eten ? eiiDe nam
Ijctgcnirfpliemgaben/ enör at het voor hunne ogen? ΕΗίΐ.24'·42·.Μ3· ψΰΐ
tua^DefciïrrfKiöfijner<©pfianbinge/ baacopflcij^ctcu^ beriep: gebenöe
teöen ban tiseetenfcgap / toaaropf|i bocj getï'.igcn ban boitïomene gcloofs
U!eei'Dïgi)Cïö tetlDcn geöonöen î öat φ Degene toarcn/ die met hem ge-
geten en gedronken hebbes , nadat hy van den doodwasopgeftaan. jj^anD.
I o: 40/ 41 /. t^fgt niet / öat ijet cfen ban öie bjie met 3tb?at3am in fcftgn
SefcÖieb ; of een anDec feit Dit ban ban ooit : fo bat De gene Die onts
ïient/ batijetlBenfcljen59ηgetoeefï; ontfient met een/ bat €ö?i(i»éban
ben Doobi^öpgefïaan. ^oet / Dat fo H&jaijam/ cn faü'^ïjpofief
ïcn in bat gefïgöt bebjogen 5ijn r batfe't ban ooft fii" getoecjl in i}un getjoo? ;
of taaarom niet fo toeiin 't een aï^ 't anbeci geeft ban StBj'aljam toaarith
niet gef)oo?böet gene ïjetn beïoofb toierb/ nocö ö"?ïpofïeïcn Bet gene <ίΓί)?ί'
flu0 tot Óen fpjaiï. ^ίεί cen^" toaac bit Ijenen ïoopt.
§· s- ,iâen moet mp niet fcggen/bat 0et4BngeicnfeonDen5gn/tic4ijaac<
ïiïiaten; metïieöamen bjefp boo? bien trja mog^t^n aangenomen ijciJben.
Ïöantbanfeg ift toeb«com/ bat öet met €ö?ifius ooft fo toeï gctoeefifenn
: te toeten / bat een <©ecfi fïjn ïieijaam uit lïct graf geïiclitxn befifibtjeeft/
nietfîjiieïigene^ieï; oföatöetfifnïicöaam nirtcntoaé/ maar een artöeiV
ebeneen,^ge(ïeïb/ aïgfiet fijne toa^ getoecfi, l©aac bïtjft nuaUefeiïecöeta
ban ^cöjift of iïeben ; fo men bie beibegaar op befe totjé miëb?uiiïen magbi
f^en faï tot ö'oube boïingen ban jBarcion en anbece berbaïïen moeten / fofc
men bien toegöórnentoiï. ^I^aacenboben ; bpaïöien 't45ab ooit fo ffcömt/
bat een «©cefl in een^ menfc^en licöaam eet en ö^iniït ; in Dietboege / Dat bie 't
fïetonmogdiït niet anbec^ toeten ïian/ of'£ i^eennmifci): toatfcöuïböeefit
gpbirbaarinbooit/ fo 't <0oö bie öemboïen boeti Cinödifï mogljt tft
nocötoeï blagen/ toatveben'töebüenfeonbe/ bat 40ob «examen aan «δη»
gelen gaf/ om^&iaôamfi)n^fbon$îgeboo?te/ en^obom^ onbecgang&tie
iJ00?ffgaen; toien iio te boren aï boo? becfeöeibene <6efîgôtcB t'fîjoec gemeen?
famet'famenfpiahègebjenb / en ban begrootfïebeïofteni^ berfeïierb ijaObe^
^encf, 12: i/i/3. en 13:14. en if. en 17:1-22.
§. 4. lïlaac'i gene men gemeeneïia boo? bat anber geboeïen ff ft/ i^bat
gen Engelen noemt ; en bat in bc ïjifîorie feïf b'een be € <β β € /
JEHOVA Ijeet/ en bettofeanîieren mebe Engelen genaamb jijn. ^aar^
op feg ift / öat / fo het tot ben name ïtonit / beeimaaïé in be ^cijlifï Engelen j
bat iiS / Boden of Gefanten genaamb 5ön / bie geen <0eeficn toaren : VIL §. 7.
maar nooit Mannen Die gegeten en gebjonften Çebben/en geen lEenfcDen toa»
ren. ^οφ fo ^auiii^ öeoj Engelen bie gebienfligc (öeefien becflaat : fa
bïaagili/ of ijniicnane drie of allecnïife öie twee bcteftentlje^ft/ bie ban
gcfticbergb jijn ί ^nbien be b^iie : fo ooft Die eene / boo? toeïficn ^bjas
l)am bieef fïaan / bie na bat öe ttoee bcrtroHhen toaren/ een gefciiapen «ngeï
aetntefï. 4®aac bitjft ban 'i groot öetoP/ öatmen uit öet toooïb gi <6
® trefeti Hâaacbi?»ïbten bat op'tbeï&W" iwnötó ttoee fîegy^.tûoiô
Xill. HoofdSt
êcfîcîi : fo îjaSîtîe ^auïu^ fijne cctifn / onî De ïfrbjrm tor ijr.rDfïgfaam&fiö ie
Dctofgen/ öiiifcnDmaaïiïcasljtiöcclNonncu bcoaftffirn ban fjniori, JBtint
Öcetealonrtnöcïiïïtnfeïöcrcm/ Dat^b^afjani öcn fdf/ öan
bat / of'fljn riftjc Hot / cm paar ^jner tîrnôuifciibmaûï tien öuïfctiörn i>iet
"nanrl ^IjctbcrgîîD öccft. H^otiicröaaEbcncff-nii/ Car iietnrroen^ toi ïaf
ban bfcljaalö bJö^D / .Daar De ^^cïj^fi ünitcn Ör öifïorir fo tsceï af
Eocîîîti fratöp.met <©ciöfeïf önöerenrnöoom gcgeien en0eD?on!ien|)££ft/
ami.gefï08if: fïegö^ te. fim aan iBofe^ felf gctodgccö ip. «Öxoö, 33^
§ f ftnoop &ïpfi ecöift: nocb: Dat ïjtt fcöö'nt öat een ban δε b^c
lEHO VA gemiamö Ujd?ö: ï©pfii!ïen 't nafïen. φίπ 18:13. toojô ges
i^f- ^at onöer'rcttnde HEERE feydetot Abraham, waaroiTi heeft Sara
gelacchen ?- ^.ïarcaaö loc / fo öiiimaaïl aï^ <000 jofeten fonö / fo
^iaiïtj : öe ΒEERE öietot ijen fp?afe/ mtt f)iin toooïD aïfo des ^€ €=
woord; toaarom fp fpjcftenitc rtiog^ten fengen/ alfoo fprcekt de
ü € € 0 ai / m hoort des € <S iï <g woord. ïiaat öan tjolgfjtop '£
16. dat die mannen van daar op flonden , ende fagen na Sodom IQC ; ca
dat Abraham met hen ging om hen te geleiden. ïPonbec / fo ciiT ban Οίε mans
nen J Ε HO V A töaé/ Dat ten nicnfcö öe ïeiö^man setocffi ban Dem öie
enfettL-öcn tdt m mret. ά^οφ boojt^ b^. 17· Ende de Η Ε ERE' feide;
faî- ik Abrahaan verbergen wat ik doc ? ^ie feit nu/ Dat De i) € € ï5 ίί
Öir&iï feiDévei'ü San bic D?ie mannen toa^ ί i|ct fcijönr öaar uit / orh Dat Öaar®
na 22., tüO?ö gefdö / dat die mannen Daâl' op 't aangefighte van daar keer-
den, eiide na Sodom gingen : maar Dat Abraham noch ftaan bleefvoor 't aan?
gcfight des HEER EN : enöeop 't einbe 53. dat de H Ε Ε RE wech ging,
als>y gecindigthadde met Abraham te fpreken- Cbcntuel niet na ^oDoni
foe: XPant tecfïonö toojD op't begin öe^ 19. cap. ban maar twee Engelen
getöaagDöie in ïstn abonö te ^oDomquamen. Ilcrgen^ ïee^iftïjler / Dat
een Dan be Djie De H EERE toa^: maartoeï/ Dat De ttoee boo?t^gegaan
5ijnöena JiODomtoe/ ^bjaljam ter piaatfefïaan bïerf / DaaröP öm aan
foe geïeiD ^aoue. CcOter fionD ùaar Doe niet alïcen : maar voor 't aange-
(igJlt des HEEREN, öl&at en feit Daarom Mietf öatijcitoa^ ïietaanges
ïgijti ban iien; bcrDm/ Die niet metb'anOere taire na ^oDomgingij; mif=
c&ien oofi eïber^ ij^en ban gjfonDen. ^e <S αε β iï bsa^ niet ber te
ïaimnocb tefoe&en I Îiieaïomnietegentooejbigî^. ^eberDe fean teeïons
Der De^ 5ΐ)π lacciv gegaan : aï^ ö^i^benbe fîine feooDfrIjap flecijé aan Ibja^
filim gcöaa / en afgcbaan ; geïijïî öe ttoee aan 3lct. ^at öp baarom aïfóen
^aïï/ aï^'t^faaft befrofi feggcndè, Ik fal voorfeker wederkomen enf.
cn.Sar9,fatcnenSonc hebben: C. 1821c. maar bat b'aiïöetEn bejDft moes
ftm ! om bat l)un ïafl op ^obom ïagö ; boïgen^ bun tooo?b / Wy '
defe plaatfe verderven, c. 19:13. uit/ maar Uicî gflptocer
t'ywpiî.
% f. <©p ben t'famenijangö öer gelfjecïe berteffinge ïeti ; men faï bcbinj
ö€ri / uatgeeri ban bie bjie Cugeïenbe HEERE toa^. #p 't ber#
tooïö
79
J
tooj&gefeiD/ tJât die Mannen, ίε toeten/^öe drie, Ûu^Wjre ffftneiO; (atts
ïJec^ Ö^ö Dp Öiec fo toeï aï0 öaat na twee Engelen moeten feggen ) ban Daac
op Ponben / enDe na ^oöomtoefagen. €n terto()len öat ^lö^afjam &en een
fluR toccg^ gdeiDDe: fo toojö menfc&eïiftec totjfe ijerftaaii»/ öoe eoö öp
Sem feïüen boojnam / aanSfi&iaôambcïient te maften/ toatöooDfcöap öai
öie engelen tot ^oöom óaDöen. U· 17/ J8/19. Defïuit öan te toec8
fïfirenöe/ fo fpjeefitöp^ööiaöam aan/ 20/ zi. Mit0ùien fo fieecïren
die mannen (feittjp nocl) ban geenttoee/ öe^ bjacen'tnocBöe drie (bait
baar / en gingen na ^oDom: b^. a2. toaac onbertuffcgen b'cene bleef/
alfoöiete^oöom/ fo 'tfcöpnt/ niet toefen moe(i; Dat too^D on^ «jet ge·
melö. ©ceï gemaftïteïiftec ijfet/ bat niet te fionnen feggen,· ban om fuift
een hïeinetcben/ baneenfcöeyfel/ öattcclionDnoc&atenbjonft/ <!5ob te
ma&en.
7. i®ïaacïjettoa^ de HEERE, bie aan2CB?aôambec|ïôeen/ boe»
be drie mannen tot Ij^m Quamen; too?b op 't begin betijiftoriegefeib: ea
baarna/ battCbjaijam/ toamieei: de twee, (iït fegombooifeiberebenen
dcdrie) banbaac gingen/ nocïj (laan bïeef voor 't aangefight des HEE-
HEN. 'tS^toel: maacf)Oe berfcfsgnt b'onfîc|jtbaace<i3obi boo?
een ficötbaac teften fiiner tegentooojDigöeib- ^u^ berfc&een i)p namaa^ï
indewolke. ^pob. 16:10. Seb.ióu. enijiec «uinblebjic
ïcbenötge menfcöen· €en ban bjie toaé toceiDigec / en met een öcquamec /
becmirSbccfïanbenfpjaah/ om «iBoii^Soeöcntoinc tot befî^ne/ baar jïine
tegentoooiDigijeiöinbcfïaat/ uit tc Djufihen/ ban öc fïomme en lebenïofe
ï®oIfi« Verfcheen be ï^eere öan toanneecmen fleffö^ een ΐΘοϊβ ban pinm
't toege fagD : Doe beeï maarber en becfctjecn öy niet/tuanncec D|ie H^annen
fjcl) nit fijnen ïa(l aan Sï&jaljam bectoonDen.
§. 8. ï©anneec f)p nu boo? Defe mannen fïonb/fo ^onb fip aï^ voor 't Aan=
gefichtedes HEEREN; fotoel aï^W^alèl/ toanneec t)p boo^ beïl^ome
flonb. <i5):ot>.33:7--io. Mam aï gingen be bjie Cngeïen banbaac / in
toemcnljn (omfoïefpjeftm ) ftetaangefigijt beé ï|eeren fagö : beif niet te
min / foftonDe&p boo? 't 2fiangefïci|t be^ noch toeï ftaan.
Blijven baten (ïaatnietin'tïlebjeetofcti· ^ecbaïben bjengtbefinnietmef
be/ bat ?tö?aljam noch bleef ilaàn, maat bat 5fibjaljam noch ftond. (Dob^
becfcöiimngencinbigbenbaacmebeniet/ maacDuurbennocö ; oftoietb bie
eeneopenbacingemetene anöere bermeerb: optoat togfe/ batbefjoeft
ύηφ niet meer op befe pïaat^ te feggen/ ban lju eïbecjS boet; «0en. 12; i. en 13:
enifïi· en 17:1. en 22:1. en 26:2/24.. en 35:1. en 46:2. a5ûû ver-
fcheen en öpiprak tot 3(l&2aöam/ Sifaaïun^acob; fonbec on^ teineïben/'
9. Ï©:iitoaf§ het Aangeücht des H Ε ER Ε Ν ban / baar ^b^allâm
boe noch boo? ftond? fegge/bat Die boo? 't aangefic^t m Hfecen (ïaat/ bie
op De plaatfe fïaat / baar <0oD / aï eben beeï op toeïï^e totife / met item
fejeeftt : gcïÖ^ Jl^ofe^ menigmaal voor 't Aangeficht des H Ε Ε R Ε Ν
quam. ommethemtefpieken. €)fOÖ. geeft, bat I^/ in
fietf
i'
II
Xîïî. H è ο F î> s τ tl K^
Migeolieitïfîiftmseni^/ gcïijit^oifanm^op Dm bagiî toa^;
Opeub, I : lo. 't jp öatftv fîaatof gaat; Dfefiaatcn wandelt voor Gods
Aangcfight, <i5m. 17:1. lï'ôjaôam bie fionö m fpjaït met <©oû ; fcïfna öat
bcöjie mannen toawnta^cij gegaan : öat toa^ fo öceï / aip öat ijji ijooj
αδοδί^ aajigefïgôte fîoub. 't ^^ toonDEE bat Dit iemant toonbcr öun&t ; öaac:^
men ^eûen nocft tot De genen btc in be llierïï ijoo j be gemcinte / ofte anöecg in
ene ïierMtfee becgaberinsc boo| be leecaaré en onbecïingen onbecbjaagja
luoiben/ tocemjligerobectniginge/ om opcegöteüii be toaacDeïb tebeiü^
ben ; niet in 't &|eebûfcB ^ niaac in geijoïge ban b'etgenfc^ap Dccfcïbe tak /
inronb^uitfcl)/ getooneiiiifa fp?echt: fientoe, watgy fcgt, en weet dat
gy hiervoor een't aangcfight des H EER EN ftaat. 2Ι1ίί tioiïüöiernocötöeï
meectefeijgen: maar acötcnöe bit nu genoegd te sön/ fo faïiU't ôifcbyïa=
tm.
^.10. ^anfomp iemant b?aagt/ toat iietboo? bjie .îlâanncn 5ön ge^^
tueefi : ift faï feggen / bat iïi ïjet niet en toete· <0f ï)n fcsge mp eerfï vnie
Meichizedech geïöecfi 5p/bie in 't becijaaï ban ben flaöl) bet negen fôoning^i
lîen^aï^'uitbeïuciitquambaïïen/ om mjaöam te fegenen. 4^00.14: «8.
<000 ip om geenboife üccïegen / Uiannect; öp mmfcften aan be .fï^enfcgen fen?
ben tóiï / om b'een ofb'anbec boobfcijapboo? ijem te bejctgfiten. ïöanneec
gilfcaëi nocö geen boïïi taa^ / fo bonb ficï) <i5ob aan 't cine bolfe ofgedagôtc
niet ; om uit geèn anbecen / ban ôier ban baar / fijn bolfi te roepen. i|aö
t)ia jil^elciiifeöecö ©?:cfier gemaafet be ^aïem / baar gp ïtoning Iwa^i 't
mo0ï)t ï)em mebe beïtefb ftebben / befe bjie boo? f>?ofetèn uit te fenben»
beijoebenniettebjeten ban toaarfe quamen : maar mogen benhen bat öct
ban nabn / enbe namentïife ban ^aïem toa^· ï©ant Ijabbeb'?Cllecï)oog{lc
<!5oö baar enen ^?ic(ïcc / fo öab ön baar 00]^ boïfe. <©een ^pjiefier iffet boo?
|)em felfaïïeen, daarom fegife: raagljiJiergitTingöelpen: (vuantbati)et
menfcljcn bjaren / Ijoub ift fehcr ) <0ob fonb uit be gemcinteban ^aïem bjie
mannen uit: eenenavWiïbjaöam; om Ijemtc feggen/ bat ^ara binnen't
ï'aat ban enen foon geïiggen foube : en tbjee aan Eot ; om ïjem uit ben ö^anD
öfc fïab te rebben.
§, lu 3iaaton^öcöefci){cbenifTenbpben toegö eeni^ meten i enfïenöof
öat uitïïomen bJiï. Ban 2|criifaïctn na i^ebjon i cn uâu Daar na ^obom /
tuaé met fpoeb eïïi beeï met enen óaïücn Dagö ώεΐ af te gaan. iiteïben 't
niibbagftmaaï bp ^b?aï)am/bie baar pa^ op 't mibbcn onöei: ï^ebaon tooons
be/ alfo baar b'^iftenbofcï) ban Mamu m$. ^p quamen wanneer de
daghheetwierd. ï^aarom|ïaaterÖötί aï^om te feggen/ toat?E&?aôam
bebjoog/ om onbeftenbe mannen ban frïf te nobcn; fci)oonfp quamen baar
fe toefen toiïben. (Ce toeten / 't toa^ om bat ï)p fagö / bat fp fo be?re gegaan/
betoarmte al i)iïbben ; en berDaïben Óen berberfcfjinge ban teif aanbooö.
Hot/ ooitfoebeïbangemoeb/ tolerbboojöctnabercn banöenacljt/ enbe
ftoogöeib ber iutooonberen betoogen/ om ooft fote boen; geïijh ö'bifïorie
bfrbecfcit» 'Bn fo ijebbenfebeibe onwetens Engelen , bat i| gefantenban
öat i&ob be^ i^cmeïl negerbergb : toant een ^jofeet of ^jtefler is een Engel
• %l van
-ocr page 94-Bî Tweede Bock.
van den H Ε Ε R Ε der hcirfcharcn. i©aÏ. 2:7."
§· ^ué üftïiïaac tU op't eenüotjïDigfi ccn facrfjaaï/ öai toonbcreir
gciïocg tian feïf beöeïfïi mùz nocijtan^/ om ïj^ "ocft tooiiöccïifiec op te
îîîaïîm / met finfpdinsen Die Daarna Uoo? betop 5ijn aanflcnomen/ bemant
cdb ïjeb ίϊί buiten ttogfeï gcoteïpj: mt^Daan / Dat ίδ rap becfioute
öie bermaaröe becfcijijning anDcr^ uit te ieggen / ban fo beeï boo^namc <6005
geïeecben / Die bp na baacm eenparig jrjn. ^at ijabbenfe boo?toaar licöt
te toefen/ baatrb'een Den anbecen fïecö^ op fijn feggen boïgt / fonbec feif nieto
onbecfoefetebocn; aïfoöetgemafefeeïihectoebaït/ fuïjcop anber^ reftcning
aan te nemen. Cn totetoeet of ôp Die b'eeufïe magtj getoeefijijn/ omnit
' Ditbecûaaïeenbetorj^ijoojbe b?ieenig&eib raï ίε bogen Uecboagentöeib
om fo ïo^' te beöanbelen > of be <0oböeib ban ben ^oon te trefthen i tof ï öaïf
fo beeï moepte aï^ iït geöaan ïjeeft / om ben regUten fin te toeten, ^ie öiec
ecDtec niet op fïaan/ fuïïen ebentoeï niet goeDbinben/ Dat iïtitEngelen tot
JBenfcöen mafte, lîâaat toaarom magi) ift bat niet boen / fo toeï a anbe^
ten / l^et gene t p <©ob en Πΐ'ηεη ^oon ge^ib i? op ben ^uibel paffeni het be-
haagde den HEERE hem ( te toeten be H^effia^ ) te verbrijfelen : hy
< te toeten be ^ αί iE ii ) heeft hem krank gemaakt. 31Φ· Î 3' 'o·
Öebben aïïe uitïeggec^tot nocïj toe becfïaan. .fiBaac Coccejn^ bjcngt on^
ÔÎCC ben 3^uitjeï tuffcften <0ob en in/ enbe fleït fjem in beiDec piaat^;
tüant bu^banig i^ fijm bectöïinge : het behaagde den H Ε Ε R Ε dien te ver-
trijfelcn ( bati^benfeoptebermo?feïen) die hem ( te toeten Cftiiflu^/ öet
t»eïoofbe5aabbecb?outoe( krank gemaakt, Dati^/ bebecfénen becmojfeib
lïecft· gemeene uitiegginge dat God deuMcfliasverbrijfdd heetten
ïirank gemaakt, maat bie ban Cocceju^ ; dat de Duivel de iMeiiias krank ge-
inaakt, maar dat God den Duivel verbrifeld heeft.
B'Engelen door welken God dc Wett op Sinai bedelde, end'En-
gel die 't volk Ifraël door de woeftyne geleid heeft , waren bei-
degaaraannïerkens weerdig.
<ç. I. ·Γ> ^^ïKböentop betfiaan/toieb'€ngeïen mog^ten toefen/ bie
^ aan?ll&?aôam en Eotberfcöenen jijn : met meinig tooo?ûen
toiï ift nu nocö feggen 't gene ban de wett door d'Engelen befleld, en den En-
gel van Gods aangeiïght, inbe ^cöjift gemcïb/ alöietter fafte Dienen ftan.
degenen bie öetbeiöe op ben i|eere<ii)ïifiu^ paffen: ontfiaan mp ban bat
toecïi / om te onberfoeften toat een gefciiapen ©eîfî bennagbv' of toat Deel ö»
fjeeft in öc beöienmgebec faïigöeib aan bolft. 3Bant aangaanbeden
Overften Leidsman onfer faligheid en voleinder des geloofs Jeius 5i)n top be^
genocgfiïam em^. too?D ÖP 12.: 2·· uitb^ufeïjeïih genaamb.
^ocl) ten miit^en faïnicnD'uitïeggcri fjenbecfcöilïfnoïin; de befteiiinge der
En-
(ί; t
Engelen, foaï^^tefanu^ Ï^atii.j: 5-^. fp^ccht/ boo^ tocïlicn ^lftaiflibe
î©et ontUangen f^tcft ; toaar meöc ^auiu^ t'fameiifîcmt / toanncec ί)π feit/
datdewettdoor d'Enselenbefteld is inde hand des Middelaar?. <!5aï. 3: tÇZ
^ft meine bat €>oö feïf/in 't Eicb aan .ïi^afc^ geacbm/'t feifbe feit. ^eut· ? ^ :
DeHeere in van Sinai gekomen > ende is hen voorgegaan naSeïr: hy is
blinkende verfchenen van 'tgebergte Paran, enda is aangekomen met tien dui-
fenden der Heiligen : totHjnereghterhand was een vurige Wet aan hen.
leerbc mannen toijfen on^ tot te tooü^ben / oui bie ijan ^tefanu^ en ©anïu^
iebecfiaan.
«, z. î©atUjiïïmbiibanfeggen> ^^atDeïBettojjiJtnai met begtootfîe
flateïihïjeib/ <6obet»e£anicïiii&êib/ nitsefpjofen. Cntotejijnbietiendui-
fenden der Keiügen? daaraf ïaat on^ bc ^jofeet ?&aniël niet onftunbig 5ijn/
Die ene Ueitoninflebaneoo.öóeecïifeijeib in een geiïgöte dcmecftenbe: dui-
icndmaal duifendenfagö bie ijembienbcn/eii tien duifendmaal tienduifcndcH
die voor hem ftonden. cap. 7.· 10. ^efcceenen ijnb te boren ooft ecnen
Heilig genoemben bie een Wachter toa^/ Whïjife/ oUecbat
boeit fcBïpenbe / op ^oîiji Cngeïen gebuib = iuaar in ife niet en toete bat nija
iemant tegen i^. gobime iltiftoacöten / om fo te fpjeiicn / niet tot fijs
net&ercÖeïmentfTe; maar tot bcïtanmge fijner fjcalifeiieib omftemfiaanbe/
toaren mebe bp 't afïninbigen ber 3Bétt : om 't Paerft fo beeï groter ïnifïer toe
tcb?engen; en met een te tonen/ batfemetöitiini^efïeï/ en'tBecbonbbat
<003 met ^fraci bué bebefïigbe / tebjeben toaren ; geïiiftfeaïtijb jijti in 't ge^
m bat <i5obt boet of fpice^t. ^o batmen ban bie ÏBetgebinge in^geigjc magö
ffeggen/ aï^'^aniclban^ob^tïefluitbat ober Be&ucabnefar ging ·· Dcfe
fake is in 't bciluit des Wachters, cn defe begeerte is in 't woord der Heiligen.
bé.17. ^n'tboo?feibrïjoe]^§»z38/x4z. ïjebihbatberliïaarb/ toaaröenf»
ièbcnaLefectoijfe·
3· l^aar feit be^côjift ooft meer > j^iet meer: toant bat moefï tnbc
llifiorie fiaan : aïfo HSofc^ / ^tefann^ / faulu^ / buiten ttoijfel fa niet fou«>
öe«fp?efeen; fofenietboojnitfïeïben/ batbegenetot bjien fp bit feibenfeec
toeltuifïen/ bat fulp toa^gcfcfiieb» Bocfttan^feit beftifiocicniet/ bat^cö
OBngeienbaariipbectoonDen/ bjanneer €>ob be 3©ett op ^inai gaf. .ïfôaac
8J
het volk fagh de donderen en dc blixemen, en 't geluid der bafuine, eu den ro-
kenden berg. ^);0b.2o:i8 3®ant de Heere fprak totdeganfche Gemcia-
re op den berg uit het midden des vuurs, der wolke en der donkerheid.
5&eut.5:Snöcnbjtef aanb'ï^eö?een / baar befe gefcöiebenifle te pai
&orat/bjo2b ooft nietujtû?uftfte«ft noct) affouberïife Uan €ngeïen getoaagb/
bieopbientaacrikenbctghtegentooo^big tuaten: maar ban een brandend
vuur, en donkerheid, enduiiïernis, cnonweder; een geklank der baiuinc,
en llemtne van woorden. Vele duifenden van Engelen bJOjben baar op den
berghZion gepiaat|î / tot tuelftenbjp (toeïberfïaangfefieïifter bjrjfe) ge?
ftomensön. ^eb-ii.iS/ip/ii. J©aarnitifttocBerombefïuitc/batöet
genejBófe^/ begefcftiebeni^berijfllenbe/ ban bien onfaggeïiftentoefieïbec
*" - - ........... ^ . ' ' Wlï
igngelm toegefc&icbcn VPO|b,
-ocr page 96-S6 Tweede Boek."
4. Wmt «eemt ccn^ bccîJec / bat (iBaôiiocômaaÎ^tfniûugiîfnbaoDf
ïtomcn faï met fijne veel duifend Heifigen. ^ub.iJ^. 14. met de flemme des
Opperengels, i (Cï)efT'.4: ιδ· indeopcnbaringedes Heeren Jefns, metde
Engelen fijner kraght; ζ i^ijf ff. i : 7. te toeten/ wanneer de Sonedesmen-
fchen komen fal in fijne heerlikheid , endealle de heilige Engelen met hem:
jF^att. 25: ^ I. toal bat meet te feggen / ban bat ô» fitten faï op den Troon
fijuec iiceciihijeit i i^oe menen top bat bit toegaan fai ί ÜP felf öeeft een lig
cl^aam / om te ftomen / en te fitten : maac b'€ngeïen 50n geefien/bie eigcnt^
ïift nocö fitten/ noeïi ban pïaat^ tot pïaat^ becbacen. ^0 fjeeft bat ban reu
anbec befcöeib / 't toelït befuïaatïiit boo? ons baït om uit te ïeggen. IBaar
ÏJltifTecnocötanguittemerïïen/ batbeftomfÎebeéobecfîen 0egl)tfrg/ mît
ene .ïIBaiffieit ijem betameïijiî gefcfjieben faï. €n b'€«geïen / fofe aïg Ce
menfiröen toaren tot iieöameiiïïe betoegingen enpïaat^ bciiiceôingrbebacgb;
toie foube imbet jijn ban fy / om ter ïioogfie fiateliïilïeiö i)un^ it^ertn / Iicï)a=
meÏ0iï en pïaatfefiïï baar bp te ftaan ί
ξ. s- ©anDeiî€ugeIaan'tboïïî 3!fraeïbeïooft/ bieïberbjp toatmrerte
feggen; bpaïbien bat finît &tec eigfntïiit/ en uit fieö feïf beöanbelöVuierö.
ifâaac gemcLÎit öat Uiri mi aileculift ban gefci3apfne <iBngfïen fpjeiien ; en bat
bemeffieiîitiegger^ë onfcr gcfÎnbtjcib eiien ongcftôapcneu / Dat i^/ o^obiJ
^oonbaaröi.>bcrfiaan/ baar iïî m? niet tegen fidie: fo toil lït flcgi)^ mec
toeinigcn te ïfennen gcben / toat iït baar obef in De „éci)?ift ïjeb aangemeri-tt.
^omcnftetop'tgene-<i5obfdfaanJIBofeèenfi}nbûïfi berïîiaarD ijeeft/ bit
5tin be tooojben. Siet Ik fende encn Engel voor u aangçiightc, om u te behoe-
den op defen wegh , endeomu te brengen tpt deplaatie dieik bereid hcbbc.
Hoedu voor fijnaangefighte. enf Want hy en fal uwe overtredingen uiet
vergeven, want mijn naam is in 't binnenfte van hem enf. Mijn Engel faï
voor uw aangefighte gaan, ende fal u inbrengen tot de Amoryten. enf. ^aac
na toeerijaalt ÖP bie toefegginge; niet tegenfïaanöe bat fy befe bcronöere
gtui(ïe Dooj afgoberpeberbeurb tjabben. Gaat nu henen, leid dit volk daar-
henen ik u gefeid hebbe: fiet, mijn Engel fat voor uw aangefighte gaan.
Ocob. 31Î H· <i£nbenocij een^ : Ik fal enen Engel voor uw aangefighte fen-
den cap. 3 ς: i- Ifâofe^ôiecmebe nocônietgenoegfaam/ fo'£fcÖD»t/ sc-
tufi gefieïb / itiaagt / bat O^ob ïjem gebieö Ijet bolti op te ïeiben / fouDer ï)ein
te laten toeten/ wienhymethemfeudenfoude: enöe geeft niet buifïerïiit te
itennen / bat Gods aangefighte foude moeten mede gaan, om öem gernd te
Pellen ? 't toeïft öem <0ob toefïaat cap. 54:12. r 7. ^0 batmen ïjiec Itan biu
ben den Engel van Gods aangefighte , bie ^fraeï in alle hunne benaawthcid
verloft heeft, ^efa-ó?; 9/τ i.
i. 6. .iBaar fo gn beIjtflocieïeefï/op toat toijfe«JBobi)etboïhuit«Fgppten
ïjeeft geïeib ; Dc Heere toogh voor hun aangefighte : des daags in ene wolken-
kolomne , dat hyfe op den wegh leidde ; ende des nachts in ene vuurkolomne,
dat hyiè luchtede; om voort tc gaan dagh ende nacht. <i5]c:oû. 111. ij^câ'
geïg); befïuit öp 't berber becôaaï/ met tooojben ban ben feïfben fïn. De
wolke des Hceren was op den Tabernakel by daghe, ende 't vuur was 'er bv
nachte
-ocr page 97-XIV. Hoof Ö S Τ U K. Sf
nachte op , voor dc ogen van Ifraëls ganfche huïs> in alle hunne reifen.
40: ^i-i?3dïj?;to02öacïïrerna/ tip'tmeïômban<i5aû^toonbes
ren en todbtiabm / fijnen boïfte öicjS tijb^ op 'i befonbecfie betoeftn / ban Qeé^
nen €n3fïi maar aïïeenïiït ban bc Jï^oïl^-cn ©iet: ïioïomneoeVuaagö. .giiv
j)em. 9: 14/ 19-^fàl78:14. en lof:39, Cnbetoanncernamaatiigeftiö
toojb/ bat 4300 feïf/ bat i^/ fifn aange)1götenietöen5in0; ('ttaeïiïna
aïlen fïüï ban fpjeKen nocïi meer ban oft een <iingeï rnet ijen gtngej fo tao?ö
|)ct mebe op Die Χ^ΰϊϊίε uitgeïeib. .îlBafc^bertoeetïîen/ batfeniftgeïoofö
Öabben aan den Hcere hunnen God, die voor uwaangefighte(feithp) op
den wegh wandelde : Des nachtsin het Vuur, opdat hy u den v/cgh wefe,daar
in gyfoudet gaan ; ende des daaghs inde Wölke. ^eüt. i:
7. .ïTÖerfttöiernabpnodjaan/bataBobCr x^: il.ban bien €ngeï feit
mijn Naam is in 't midden van hem; en bat JIEofc^ baarna berbaaït / cap.54ï
b. 5. i)Dedc Heere nederwaarts quam in de Welke, ende uitriep den Naarn
desHeeren.^otöa^ban 'φ ï^ccren .^aam in'tmibbeubanbeï^ome/toaac
Uit Diegci)ciO|bb3iecb: fuijc ijetfcïjijnt/ batijpbieï^oïïte / baar beftelb ten
teïten^ en met een ten nuöbd fijner tegcnteooibiaftetöerftfaamöeiü (fo te fp^e-
δεη) tot f)oebc ban fijn boïh / ben naam ban Engel, bat 23oöe / geeft, „tsiet
jji^r be Bntirfmï en be IBaïitenfiuï njet een. eub quam Dp#>inain?bcrs
öjaart^ in Bmir ; öeïïieeb met bjoïïïrη en met bonfterijeib ; en ait het midden
van dat Vuur fp?al^ Öp tot Dei bolït : ^eut 4' ' S- ε" yi f/ namaaï^ qnani
ÖP neber in be îéoïïîeV enbe riep ben .ïSaam be^ l|ecren uit*^ 't ©ene (jp eerfï
uit öet ©uur fp?atV toa^ bebccMaringebanfÏjnenïBiïïc/ inbe lo.booi^'
toaarben be^ ©ecbonb^: en 't gene öp tfebert uit beîBoïïiefpjaïî/ toa^be
bcfcftnjbinge fijner ©oïmaaïitlieöcn / Daar t}n tMicn groten Saam afgeeft.
Balgenö bien fot^ 't gene fybie^tgbl ban dBob^lîDil en iBcfen toeten moes
fïcn/ in bie burige Ïl^oïh getoeefi / en uit befclbe ge{)oo?b. ÎBatpiaat^bat
Î)!er Cob^s ^oon in öeeft/ bien Engel des Verbonds.fBal'?:«. metrebeii
ooft gfnaamb den EngelvanGodsaangefight J^efó^ip. of f|oe ft Ier in met
een de Heilige Geeft beuocmb magi) 3!jn : ber^ 10/11. fulp ftomt ijier niet te
pap ; om batbjp nietaï^ban<©ob^€ngeïen/ cnöunberfci)ij"fn/ ofbc^
Djijf ontrent Dc menfcöen fpïcïten.
Ç. 8. bit boojfeöjebmmet onfnöigopmerken scfefenficcft/ faïbaar
uit aiïeenïïïi Dit bermerften/ batifiopbeöefpicgeiingc/ bic men gemeenhit
oü bien €ηαεΙ maafet/ Öoo? toefen <0abbea©et'tuitft>?aït/ oföie'tbolïi
boo2 be bjoeflune boojging/ of ö'<öngeien boo? toeïiien be toett in öanben bau
ben jiêibödaar befieïb i^ / «iet ba|i en ga- 't saebJtj^ baar uit getroiiRcn
boo? 't een of anber fonöerling geboeïen / ïaat ih boo? refeeninge ban be genen
tie baar meet in flen ban ife: mit^ batfempooftfcfjuïbigbipben/ ombç
fbjarigöeben bie iït baar ïjeö aangetoefen/ op teïoffen. .Haar bunöt ics
mant bat iït <0obDeibenigfin^tefeojtboe/ fbiit niet tont uit ber==
ftïare / öat iït ö^m in befen €ngeï fie : Dien toiï iU toeï bjaarfcïjoutoen / €ö?i-
fïu^s©aböeib niet ten toon te fïelïen met bebjpfen bie fo beel befïagfï^ ban m-
ben De&bcny' am öenneetfïialïenenbetfïanbigaenonbetfoefter/ ennocöfo
atï 3 ^eei
-ocr page 98-S6 Tweede Boek."
bed meec / om hè te ofeertuigen. €n fo bit oni? boojccöt ίφ ί»
öen ttjö De^ .ï^leutuen (Cefïamcnt^/ öat<i50Ö voortijds toCÏ veelmaal en op
veelerleye wy fe tot de vaderen gciprooken heeft door de Profeten;maar in de-
fe laatüe dagen eeril tot ons gefproken door den Sone ^eb. i: r. i|oefpbau
öeiv^oon tot betjaöecen boenfp?efeen / toanneer't baar toe betijb ηοφ niet
en toa^· €>oô en fian tft bat onbecfcörfï> öan toeecbigijeib tuffciien Wctt en
OÏuangeiaun niet fïen/ bat on.ö ^auUi.ô baattecplaatfeïeert; uit infigt/
öat be ïl^ett boo? Mofe0/ öie maar een bienaar / tnaac 't Cuangeïiuni
ûoa?31efu^/ biebe„t>ooneni|eeci^/ aanoeftonöjgbi^: inbienbe^oonfeïf
öe a®ett iî^eft uitgefij^ofeen / of't üoïfe na 't aacbfcö Canaan geïeib ïjeeft.
§. 9. (^nbertuffcöen moet uital'tboojfejbenugenogfaaniiilijlïen/ bnt
tjan be Iriijfe/ j&oe b'afngeïen ban <i5obsS bîcge ben geiobigcn ten bienfie (iaar /
niet becï en öïöftt : ftofbieï be .t>clj?ift feit / Öatfe 't boen- toil ih öet nu
in een betjeftfecn / 't gene bu^ bejre gefeib i^. i€e toeten.
1. ^cf)?ift feit on^/ 0at<©ob€ngeien intiinenbienflge&?uifet; tct
gocbe ber ^lobigen / en tot firaife b^ gobïofen.
2. .ï©aac necgen^ feitfe / ^ocbanig be tuetïiing bec €ngeïcnbaar in
3. ^omtDö^ toeï/ batfer toerfeonöigcc^ afjijn/ 'tgeneomöerfeïieïöeib
|)un^ tooo?b^ toiïïe geacftt toojb aï^ offe 't öeben.
4. ^ocf) fomtijb^ met ene toijfe ban fpjeften/ bie hïaarïift te bccfïaan geeft
öat <l&ob feïf / en geen Cngeï l)et toech boetV baat be bieng ecn^ €ngel^ in
benoembtoojb.
f. toijïen noemtfe aSngden / in^gclDic om ijunbet bcfcnbinge toilïc/bic
mcnbemeciït bat mcnfctjen getoeefï jijn.
6, (©ofi tooïö toeï eenuiteïïiiiicïîenban6oô^&erûnDece tegentoooibigi
öeibfijnCngeïgenoemb.
10. ®u,âbeii:e'tgcnCînôeJ)c5jiftI)ieraftebinbcni:i: toaatuitihnu
öie ttoce geboïgcn tcefeïïe.
I. ^at ban i)et boen bec €ngeïen ontcent be menfcïjen niet fehcc^ uit be ï^.
^cftjiftteöaïeni^.
!*. .ïEaac bat öet aïïe^ öient / toatmen baac afïeeiï / om <i5obé beb?ijfοη«
temt bec mcnfcijen Rinbeten / na menfcïjeïihen aact ban fpjeften / of ene ftes
meïfïatige toijfe te becbeeïben. toiïmen öat ijiec toebecom op uit faï roï
men / bat ih geene oïngeïen geïobe. ^it fegge ban noeö een^ / Dat ih mijn
geloof baac af I. 3/4 met{ïïacetooü?benöuibeïihbeieDen; enbein'tbcci
boïg met bonbigec betoij^ bannien gemeenïiïi baac ban geeft / bebefligb ïïcb=
ûe. liâaac toa«neec ift fegge iaat be Ciigeïcn toaacïiiï niet en boen ίι«
be^cöiiftbanömfeöönttefeggen: bati^/ bati3ctn!etenblt)fet· <i^Hbers
ïiec gaat luön fcïJiöben niet/ ban om te tonen bat ftet gene men gemeenïift
ban öe ftcagöt bec <i5eefien uit be toecïïingen / in fcftijn öcn tof0£tcö?cben/ bp
i>?enge / fuïv' niet en betotjfl. ^eïijfe ift ban ben Hemel nocö be be niet
ontftenne/ nocöbe^ounc/ .W^aanen ^tejcen loeien; toanneec fegge/bat
ibe ï|emcï cigentlift <15ob^ tcoon/ ηοφ be ^acbe fijn boetöanft / nocijbe^
^enifï^ ïicÔtin fijne ïjeicfcôacm 5Ön: fo ontitenn ift oofe geen Cngeï ofte
XV. H ο ο ρ D s τ ν κ. 8;
<©ee(i/ aïtd'tbatiHomften/ iiati)eteiaentïift0efeibi^/ 'tóïminïiefenüaii
fjcn löo?ö sefÊiö.
BefondereBcwaar-Engelen van Volkeren ofmenichen, itjninGods
Woord niet te vinden. .
f. *· ΤΛ^ίε ttoceboojîiamc^cÔiîftuucpIaatfEn geopcniijtiiibe/ fo ïdb
^ öe tocgi) semahheUfe tot Degemn bic onf in otitmo|t«n ;
m uit toeïftcn boo^amcirft bat gene / bat öc toaarenseïen bEtrüft/seóaalö
moettooïöeïi. ^mmecs^ban b'^ngelcji bcc onberfcijeibenè aanbfcöappen
m ©oKfeerea/ ïjeeftmen / buiten fgwc fcijjiften/ niet^ ban'tööbbcli& bat baac
na gcïijftt. fiaat onö nu Dan na te ficn· om geen ccn bing ttoce^
inaaïte ; baiï ίίι öen Hlefec toijfcn totijct gene ift baar op in mijne
Üitïeggtnge obec bien ©îofeet / befpnbej:lij:t ober ï)et X. Capitteï [ bec^ 13/
20/11 / en 11:1. en 11. pffïeïö Ö^be. 't j^obigfi ebentoeï/ en 't gene bpna
aile 't anber ho^teïijïï begrijpt / becbeeït mp niet bp befen te toeecöalen, ^ocft
cerfi fal ift be bjaojben fîeïîen. ^e gene Die met ^anieï in een <8efigöte fp?afe/
fdt boo? cebf η toaatom niet eecbec tot öem «juam. De Verft des Koning-
^ijxvanPerfen ftond tegeti over my , een en twintig dagen : ende fiet, Mii-
chaël, een van d'eerfte Vorftcn quara om my te helpen : ende ik wierd alleen
gelaten by de koningen van Perfen. bec^ ^o, Weet gy waarom dat ik tot u
gekomen ben? Doch nu fal ik wederkeeien, om te ftrijden tegen den Vorft
der Perfen ; ende als ik fal uitgegaan zijn, fiet fo fal de Vorll van Griekenland
komen, bec^ii, en daar en isnieteen die fich met my tegen defcverfterkt»
dan uwe Vorft Michaël. cap. 11: i. Ik nu, ik ftond in'teerfte jaar van Da-
rius den Meder, om hem te fterkcn en te ftijven·. Ï^ebbmDebaar ita in 't bjebe
Ueröaaïb / feat ongemaftfeen ben ^oobfe^en boïfee in geboïg ban töben ober?
ftotnenfouben,· fo feit IjpnoriJ cap. 12η. Te dier tijd ial IVlichaël opftaan ,
diegrotc Vorft, die voor de kinderen üwes volks ftaat. faï ill Ijicr bp
nialiianDer (ïeïïen / 't gene ift öaac op εϊΐ^ε pïaatjS Ijeb aangetehenö,
§. 2. Vorft des Koningrijx van Perien en ftan öcc #effm ïïoning feïf
niet^ij"· oin öat ïjet geen geb?ui]fï ban föjen i^ / Vorft des Koninicryx,
maar Koning ban iecfm 5 banbJeiftenöefe©o?fi öem feïf mtb?uftftelift on-
berfcôeib / toanneer ί)μ terfioilt öaar op feit / bat ÖP aeïaten ttif rb by de Ko-
ningen van Perfien. 'tïï^a^ ooft een ©o?fl Die |)em tegenftond : maar be lios
Hing ban prfienbie boetoa^/ fionb ïietboiftboo?baar S^aniei boo? bab.
^aerbenefen^moetbefe fnïfe een©o?(i5ijn aï^JfBiebaëij bic/ geïp
bjiéï / boo^ï eenen €ngeï beftent .ifeen faï boo^ ben eenen tot henniffe be^S
anöeren mogen ftomen: enbanoo^beelen/ toatbanbefe Vorflren teöouben
SP- ^jie bet fêïben too^b in bit eene ber^ beteöenb. Ï&'eerfle i^ begene felf
öiebaacinfp?eeftt. ttoeebe i^ de Vorft des Kpningrijx van Perfien bie
ôem
-ocr page 100-Î04, Tweede Boek.
Ö^m tcsenfîonîj ; m ht bicbe Michaëi, bic ïiem te ftuïpe quarn- ^t î^oifî
van Perfien m De Vorfl van Griekenland, 5giï bc ïîoniîîgcn bcc feibcboïftcrai/
inbienboïgctt^mcnfctjeii/ ban biebjicscnocgfaam onberfc^eibm.
i)emcIbo?fieut'famenficijbcn/ fo'ifci^tint/ Eiftboojfïjttitgenbolit.
om tboïftban^&anicï/ aï^a^ob^dgen bomjijnbè/ ïua^bat eigenfïiiï £e
öüen; tucïfte booib^nfirïjöbcc^fcfm^n bet «©iiehen./ gdijfe iu^cgm öa?
iticc en ambcelb faten. ©o?fi Ut attt ^ mieï fp?eeftt / fcöecn 't cafï
quaab tcïjcöbcn : ban jf)p ïJ^ijfi Michaëi ben ©oifï ban %anieï ( uwe Vorft,
feit ÖP / om bat öp fijn ©oïh boojfionb ) bat öy i)cm te i)uipe quani î
fo bat öp 't beïb beöieïb. ^iet / tuat obcc nu te benl en öalt :
töie befe Vorfteö jfjrt ; toeïïïc ïjunne booQbp obec baïiieren cn ianben; en
Öoebanig ftun flcljb onbet maïfeanbecm / elft bao? fïjn boiïi en
ianö. ■ —^· . .-· -
§. 3. .î^ergen^bàn ïjiecbJbjb ban fuïhen ©ojfïen gcrneïb: ïj^aïben ben
Vorft van 't hcir des Hecren, bie tegen obec ^Jofua fionö ; en toien^toooïben/
fo 't fcöönt / tot ^ofuaöefpjoften / oj> ben name ban ben 105 € ï5 € felf
Uetöaaïb :?0η· ^of. f: i * ί· <>* i» .filaac ïjiec bp 5^nieï tüojbeii
nieecBoifïenbaneenAenbe öie aïï tegen maïitanberenfiröbenbebectaanb;
We bentioïftebesS^eemTbjienbof bpanö5tjn; cïït boogö oüec een befonöei:
boïït en ïanb/ en onöecböogöen ban ben groten <i5ob. l^et bïpt Dat befe lèùi^
ficn ^ngeïen 5ï)n: Michaël altoo^: laant bietoojb uitbîuïîiieiiit alfa ge^
tîoemb. itTet boegcïift / bat men boo? b'anbecen infgrîi)h^ aïfuïTie <i5ecs
ftcn ; niet alïeeniift goeöe / raaac ooft qtiaben bafîa : toant fn ö'c^n tegen ben
anbecen jtjn/geïp b'een öm anöeeen tegen frjfiïen bpanD Ijcïpt. ï|et mi ban
ïiefe©o?jlen bietjiccfpjeeftti een ban öte Heiligen, ban bie Wachters, ba»
bjeïfeenopôet 4. cap. eu zg. bec^gemeïb i^i ^uïfien&enamingebjojb
nicbe toetteïiïi op €nfleïen gepafî : heilig in aanfjen iiunner oubebïeïue
natnte enfianbbafiegeöooifaamöeibt/ tot be^^cö^pec^ eecenbienfî; en
waghtcrs, in opfifliiteban ïjutt ampt. mebe batfe ban bteduifendmaai
tien duiiendcn 5ijn / bic bec O^obïiïîe .TBaîefîeit tonb om ben ttoon ten bienfte
fiaan.
4, :i©atreggenb3p ban: bat b'Cngeïen SSefïietrber^ ban be©oïftereii
i^gin / eïh in ijun eigen ïanb i öiet uit niet te lîen· .i©aar alïe^ becgcïe^
feen / fiiec niet meet af te maiîen / ban bat OSob be IBeereÎù/ en befonbeclift
fïjn boïft / foa toel regeect en befiuuct / bat öet Ijen geen Itoning op bec Itacbe
tia boen faï ; fc&oon öp nocö fo troubje atanbboogben obec b'onbectjotige
^oïfteten beflelb öe&be.<Sinbe of'et fomtoylcn fcïjijnt/bat Öct tegen aïïe gebag^
te fîinec booiftenigijeib aanloopt ^ ecijtet aïttjb noeij be ijanâ br^ i^eeren ôoben
ïtUJft. ^at ife &et bu^ / en niet na be ïettec bcrti a : bat boet bc ^ijï oan fpjes
ïten/ bie geöfcï oneigen i^i enbenaartbaneen#efîgôte/ bjaarin bitaïie^
bectoonb t^; 'f bjel&öe ûfiigbeu en eigenfeiîappcn booifehctcpetfonenbec<i
ôeel&v ^u^ïjoilb ifi mu aan öe« regel / Scripurafymholica non εβ ariumentati'
va; de Schrift bygelykcnisfprekendebèwijit niet. ^n befen ^eeftmen fTegö^
op 't oogljmertt / niet op ö'omfïanöisöeöen te flen ; tojeïfte anber,^ neigen^ toe
bie-
li
'Mi
i'l
IC ν. Η © © f δ s ir ϋ κ.
dienen/ ai^ «m aan ûî befiooninge öescöaanie ban ecni^ifîarîe teaebm.
'l^aat obct ïd" ooft be eeifcröcn ftaa^gaan^ tföclyfe öjfï cen^. ©an «ïi
90tibmi4®icöa/1 «ton i»: 19-14· fnïicn top öaatï biersdgh bcc|ïa«ti. ^
fni^ijiccï bat b'^n§£Ï€ïi of ©o?fïcn öte oöcr boïh (ïaau/ ca baâc
teooi lîrijîsen ; flinetSoDïijftc fo^ge tot IjOEbt ban Iïjh boMî / eu toî flcaffe ijuns
bcr ΐϊρ.ΐΓιθεη tt ftmnrn geuen : rn bf Bpanöigc ©û|fîen ben ïoop br^ Ï^tecc!
tfgcn Φοά!» boiit aas Î of tcgai eetitg bolhofianb/ ööt<6ob%oo|ö:m rija
ongcluhais tnai«n tori. €Bn toie toert / of öcfe toij^ ban fpicöen en bcr&eel·
öf η ban bec l^etbinen getooente niet ontlcfnb 1 om öuhïïc Daimones, boe?
bsfdbc na ts èootfen / tc befpotten : aï^ ntet maglïtiöE) jijnbe / om na ipimim
fïn met be boliîcceti tc fpfïm ; maar bat OBob feïf / bic aiicjg toçet / tod fajgc
D^agmfiii / batijet anbec^ m br tofccclb niet en ga/ ban öu toiï batôcifaï
gaan. ^nbc fuii^ / oj> bat memaut öi? Daimones, maar ijem aliecii na b's?
gen fïe.
f. <©euc boo|t^ oube tpen beïec üriiicni» j^bofkH toaf/ Ïïat icïifs
menfcöc fijnen <Öngd lyufti soeb en quaab: but iêi fo bed bc.^cfjjiftDei
ïangt / al tc lo^ a^atortb. €ηΐΗΐίεη be ^cij?ift (Γα in 't 1V. i^oofbfïurt aï
gctoanb t^) bmömcn baacaf geen bctoijsl. 't <©ene enige metoc Itdfîcnm /
öie'ta'ooöltöi noci) niet gcijeelifï uitsetcsiiiten {jabbcn/ ban^rtcu,^
f«ben/ bat |«t fijn Engel toaé/ bie'^nacïu^ aan öe beur quam liloppen;
^anö, I z: I ƒ. toojb > baar toe niet toeï gcffâfî. î©an t boo? crriî toaâ 't nitî
-ban Etoce / maar aisîbait eenett gtfrib / hct is fijn Engel : fbnöer te Miimmf
:0f '£ fîin gisebe af ^jn^uabe €ngcÎ toa^. bp bfijht / bat öe genen ö^
fb rpiaiîen nieten toilîen toatfefeiben : aïfo'î geen goeöen viEngel sijîî fton/ bie
ficlj i)oorbenroaiîfdif uitgaf/ torcnsS'iîngd bat ij^» toajS; nocb eenquabe/
bie genegen om ö^^mlecö te boen / Ijem niet aan'tijui^ ban ilBaria/ maae
ïtefeec in be gebangcnijâ gefbctjt Ijéböcn fouDe. l^aar bniEffen^ Itomt mgi
toonberig&ijoof/ bai iemant^^ngd of Bode (fo ftet fomniigen ôtccberta»"
icntoîflen/ om batgeboelm te ontgaan) aanfciiïemme beogenen/ toicn^
iCngdofBoöefj^i^/ foübetchennen5tjn. €n aï^'ialgrïaiïÏ^/ Ijctfeg.
gen ban bie ïiüöen toa^aecu «guangdte; aïfofp baar in öolcn lïonöcn / rcóoan
Ijet een gemeen gcôocîcn ^^ fpjaften bif# / niet al^ licifïtnra boe tea
genVuoojöis / maar aïji^obfn ban ouö^. aiicDtfoot brengt uit öun üodï
Debarim.Rabb» f0lvi9O. 4-l)tet%t£pa^. Daarisgefchrevcn, hyheeftmy .
van 'c iwcerd van Farao vcrloit. Daar op feit BarKafra, dat een Engi 1 in de
. gedaante van Mofös ncdergckomcn > hem beeft doen vïughten : fo dat dc ge-
iien die Mofetquaœen vangen, meinden dat die Engel Mofes was. liïöu^/
bic ÖQ2 gdooföen / bat dfe incnfcbc (ïincn €ngd ^eeft/ me itben bolgen^
meöe/ bat.rife<£5nsd bc gebaante/ c» met mi öc jïem banfi|»en mcufcöf
iiceft.
§• 6. 'i gs toaar / bat bc geringf «n onber <6ob^ boift / toi be kindekens
toe / hunne Engelen ijebben/ biciijnaangeijght inden Hemd fiea: alfaijft
enfi ^rer uiîb^uhiîciift getuigt, üüatt. 18:10, |]paatfj^imfeitniet / bag
jTlii jtibcn / i)«»fb boq öóofO / f5Îi«n &ironber£n€H0el|)eef£. öi|
ïmh
-ocr page 102-toilîser fïegb^ uit i3oï0eu : ösé aBoÖjS iEtigeï^n ooït tttc seïobigctt «Ïnsdm
jïjiti felf totöe hmöecftcnjS toe : 'tte>eï%^atiïu^al lang op alle b'ti^ngelim
gEfei&iiceft/ öatreaï^aeïiienfiigc(0e!?fïsn uitgcronbsntooiöMomdcrgepea
wille 4ie de faligheidbeè'rvenfullen. 1:14. <tÎti fb t^^ ijlfC Be fin / gd^fe-
fltç^tfiJOt îMCbC fSÉÇ tofï feit t eo more ψιο minifl'-ant An^eli adultiorskn^
tninifirmt is iUis ; op gcJijker wijfe als d'Engclen den ■"ohvaflTenen dienen, fo
dienenfedefçn ook. .Engelender gelovij^en , (pf Dec kjqderkens) fdt Ca^
ttViCO/ zijn dc gene die als Boden uitgefonden worden f niet van de gelovigen »
0iaar aan de gelovigen : gelijk Paulus Öom. 11:1 Apoftel der Heidenen î
dat is, niet van de Heidenen gefonden , maar aan de Heidenen.
moermmöcnfeen/ fcat&p nieten feit / Elx Engel van die kleinen, tnaarm'e
gemdn/ hunne Engelen. i&enc boojgaat geeft genoeg te itenncn / öat
CDlifïU^ nteec niet feggen kuil. Siet toe dat gy üiec eenen van dele kleinen
veracht : want ik ügge u lieden, dat hunne Engelen enf. φρ cn tnoogt nitt
ie gedng ac!)ien ôîîî îûî ηιρ te ftomen / öie ûp <éoî) fo toceiHs c'acöt 3Ö» / öat
Ijurtne iEiiplcn fij'u aangefigftte fien. Ifâaac öoe frenfe öat î <iî5eïp .^aîo^
mon^ ïîneeijtcn boo? fïin aa«ge%]|te fïontien : i iâoii. i oî 8 / fobectoont Οφ
^où aï^ een gioot i^ontngf»/ öis geen gecingcEöienaac^banCngelcntm
Ööbe ïijö / toeïiie &o öuifcnDmaaï tien Duifenbcn boo? ïjrm (ïaan. €n bit i^
nuDeöffcïiiïijcib/ öiebe teere Sfefu^ bec gclobigen ftinbcchen^ becfeftecb î
batbie Ôceiïilîe (îaatûicnaac^ aan öet ^mtl^J^of/ ooh öunneiïngcicn ;
bat 10 in '0 ïleecen bienfi / tot bunncc öoeöc 5ijn. ^ja fïaan ban bjcl ten 3|obe/
fp ijcbbenbaar öunbolft ; en öat fclf# bp be genen / Die naafi aan öen groten
Sloningf) fïaan.
7, ^ofij iaat öei aïfo 59« / bat eïïietï hinöe fijm €ngcï gcefit :
bat töint noclj bjeinig uit. JDant boo^ mfï 't fehec / (biet na fuïïcntoc
baar af bepjoeben fïeii) bat ftuineniginaal-bec^lQbenmeiningen/ toaacof
niet toaac / fo al^ bit jijn / tot gconben ban fijn feggen neemt. mogijt
i)p Ijiec ooft boen / om ijen nabec te obcctuigen. ï^ant men ftan niet betec/
aï^iemantnietfijneeigcnecebenenliaaH. Meemt ban/ oft ijp öiij^gefpiOi
Îfeenîîabbe : Gy gelooft ; dat ieder rnenfche fijnen Engel heeft, van geboorten
af, en alio de kinderen ook. Nu feg ik'er by, dat defer kinderen Engelen vaa
de genen xijn , diewelmceftmetGodverkeeren; bat /dit zijn kindcrkens-
die befonderiik in Gods genade ftaan. i^iec |ïet pp Op / en ^it t^ 't aï toat uit
bie bwojöen boïgt- ïï^mc aan faï niemant tbïijfeïen / bie maac gebenftt tjet
gene ia V111. § 10, enf. ban ben (ïijl bet ièci)?iften feibe : baac ife uit betoee^/
battnen aïïe^ tuat in befen bJo^b gefeib / na be ïettec niet magtj becfïaan : om
buifi^nb ongecijhiööebcn / bie baac »it te boïgen fionben / te bermijben.
USaac alfo nooit i)et minfie ban b'^ngelengekoaagöbjoïb/ baac Ijcn 60b
tttet tnenfcöelpec iótjfe a!& ^^lenaac^ fijnec lilajeiîept / bie 6p al^ honing
isan't,<£&.c&c£| 'Mi/ fn^fonbccbanfijn bolitbcctoont : foenbolgtuitalbat
feggen enüerfcöijuen ban be €ngcien met; ban allleenïgcfe bat 0ob be toeecelb
feec befonbccUh met em ontoiecpaan&ace ïrcagöt ceg^ect obec honing / obec
/ al : ©opji^ bat feet öcm baac inne -noott: mt miböelien onta
öfechtj;
-ocr page 103-χ νΐ. H ο ο P D s τ υ κ, SÎÏ
Bieeftt; fulUm imsUl of namen geeft / αϊβ Öe föften of öe
Kienfc^en/ öaai'&etöanteïsoentiaït/ feefl UeïeifcDen.
En wat (3e quade Engelen betreft, veelmaals word by den naam van Dhî-
vel of Satanas iet ànders dan een bofe geeft verftaan.
§ I. "1 Tlfin be ffocöe Cn^eïen cifcBt öe o?öe!; n« öattoe tot De bofen
V obccgaan. 95efec ιφ öe ^hîîjcï 't öoafö/ taicn^ <etigÉÏcn ö'anöei
tm genaamb ïtin. 'c mtlh men ttoecfm^ magij becfïaan : of / öat öp ö'an^
öccc IJOOJ fijne Boden gcôiuiftt: geïïjft'itooajö Engelen 20ΐΓρ?0ηϊ«!ιΙΐ Déîés
îtent : of öatfe fiegö^ Dlea naam ncffcn^ a^ngden beöouüenbc / enbcr^
fcöeiD^ Öalöe des Duivels igrtgeïcn tjecen ; om batfe Uan öBob ofgetoaHen ; en
ban fijnen aanïjang jgn. ï^oe fp 't baac in een^ toiecben / of toat oüei· ijen
ce feggen öetfc / of öoefp 't ractnialitaiibeten maften / en taat gun &eb|ïjf:
ijan bit aïle^ binbmen taal nocô teiten in be ^cijjift. Ban ben bal bet i^nge^
ïen / en ben fïaat baat fp tfebett ônnnen baii in jij" i?' VIll. 2-1o. getoonb/
^at pettusS nog Sinba^ in Önnne Djieben fo niet fpicfecn aï^ men booigaan^
ïot op Ijeben öeeft geïoofb. Bü on^ bit ontfcijiet / mogijt on^ nocö Usel meec
ontbaHen: bati^/ mogeïihbebinbcn top/ batbe^clMtmirooiiopanbéi
te pïaatfen fo Djeeb ban ben ^uibeï nieten fpjeel^t alamen meint. ^^erfjalbe
toil ih bie ten eecfïen nafïen / bie ïjem noemen fa aï^ fijn naam i^ ; en baacna/
öaat ÔP met anbete namen aangetoefen en omfcöieben toojb.
^efenaangaanbemoetmeneebter toeten i bat ijetaUp bcïï^mbeï
niet en i^/ bieinben<iB?ieiifc|ientei;t DiaMos genoemb too?b : immec^ bat
en gaai niet bafï ; fuï)c be becfcôeibentijeib bet bectaiingen genoegfaam meïö.
Ωantbejplaatfeniîafïcnbe/ baat bit tooo|b !n 'ti6?ieiifcögelcfentoó?b/ fo
{letiinö ift battec 17. ban öe 24.50Π/ baac eene of meet #öecf£ttingen ban
ô'anbeten becfcijiUen. falfc aantcfemen/ op öat öet b? %efev fîe. 3înpïaat^
öan Duivel fetbe^pCifcÖeobetfcttmgeLafteraar Jl©att.4:i.3iu&.b.9. vyand,
Euli.8:i2. Bofe, ^«.10:38. Aanklager c. 13:10. €fef.4:i7. en Bedrie-
ger, «©penft. 12:9/12. cn 20: \ q^'^Ctabifctie geöjuifet elfmaaï een tooojb
bat fobeel all een Schalk 0f Bedrieger te feggeni^: J|anb. 10:38. en 13:10,
€fef. 4:26. en 6:1 u i Ctm. 3: ó/ 7. 2 2: i <5. ^eb?. 2:14. 4:7.
i©et.r»S. 1^00.3:8/10- ».b.9. een^öteftfe Vyand ge|ïeïö.ïïuïï.g·:
b. 12. lï&e f ecfïfcöebettaïinge ôeeft een^ Vyand, ïuft. S: 12. ceu^ Lafteraar,
5Ï0Ô. 8:44. enbeeinjSde lafteraar Duivel, iaaatt.4: Ö^i ten boo?'ta!Jbec
bechïatenbe. ^it betorjfï/ battec pïaatfen sijn baatmenbooj Diabolos ies
mant anbec^ ban ben 3^uibei magpetfïaan : en beïtcac|)tban'ttooo,3b/
booj befen aï gefeib$. n. bjengt bat félf mebe; aïfobie bofegeefï bien name
netgen^ anbec^ boojgrfiregenöeeft/ aï^ efti batöp de verklager onfer broé-
IBWï ί deren.
-ocr page 104-deren, τ 11 ι©. CUÎ5C alfo ten lafteraar, tm qtiaabfpjehfrwvader der
ïeugenenis. ^oö.8;44· ^u öctögleiticii nift balï magï) gatn / onitetoctea
üiai bc âcljîift on^ ban ben ^utücl fectt / fbnöEt: toei te bscicn bat bv 'e ίί
bantoienfe fpîecïît: fa laat on^aïle piaatfcn Doojgaan baacon^bim naant
Diabolos ontmoet.
3. ï^ooj af oïentmen öan u bjeteir/ ^-at ï>et tooo|Ö Duivel, aï^ ban ee^
nen gefetb / liitt naobfaiieïiïï maac een perfóon bctehcnb / öie fo geuaamb 5p.
î©ant gelljfî bc Kanaanyter, d'Amoryter enf. <0en. i S- 2,0/ 21. een ge;jeeï
lïoïit afgcfïacïjtctcheïjnensecfij fo aau'tiïiesrooii baeijijn» i©aar t'cliiec
ïplaaifc nractmcH fïcn / Ujcliieπ fin bat b-oinfîanbigijibcn eu be b^aab Öer rebè
nieöcD?engen; 't toeUï be gemcene cegel ban cegtmatige uitieggimjen ii^» Hen
'j.ïnbaïtoo?eengocbbeclfpieniien / baaDneuïtefenmmiOiahuksbcQuamei
ïibopbofemeufcfien paffen magö t alfomen gelijftt toijfcn ban fp^eïien bin^
öenfaï^ bteficöferfbfriilaren/ maac op menfeöeu flen.
ik. iBatt. 13:39· De vyand, bie 't oniiruib onbec öe tarbje fmtl is dc.
Duivel, ^rg/ Lafteraar: tcbjctcn/ biebegefoubeïeereifgfnfïaat/ niet
fonbec lafleren en fcijelben. ^it beben b'onoeiobiüe ^öben / feie DenICpofïe»
ïenwederüonden enlaüerdcn; ^aub..13:45-. enbiï ó. mitg-îîaife obfC al
ï)un Quaab faabfaaiöcti tegen be lecce be#€nangdium^. oln om be Vdaat*
fteibtefeaaen/ fpbecöieneu geenenDiXïtcnnaam/ Diioraöe mocjö aanöe
i^stttiSitfu^beQüml cnbebetboigiBgc tegen b'?ïpeiiiien bcilasht/ Gode
niet en behagen; en bie allen menfchen tcgeniijn-i ùtcfj?00Î5 verhinderen te
fpreken, i Ctjcff 2:15/16. ^^ergalbCH niacijfuUt een met tec^t / ni al^ D^J
«itncmentljeiö de vyandigc mcnfchc genaansb jiju : elfo *6ob ηοφ fijne geloi
bigen nooit grotec bpanö ïjabben. ^:et Öaac Den a^nibeï / BaniUasfc/
iScgeniîanbér / Eaflcraar / bie het woord wecb^iccmt. Euh, Sj 1
4. JI. Cfef 4: Î i . Geefcdcn Duivel geen plaatle. ^D iU nufeggr /
geert den Lafteraar geen plaatfe: t3S^bvΛt anöer^ ûl^ toanneec öp feitï
toc / dat uw goed niet gelafterdwerde ? Som, i4:.i6. ®e koeten/ ^ btC'
lifciKfuIïien iebentian bcïiîrifîenen/ Datfe geen ooriike van laiteiing aan de
wederpartyc geven. i Cim. 5·: 14. i^ieiï op maglj ^lacobu^ nu tod feggfu /
wederftaet den Duivel, bat^ den lafteraar en tegf nfprekcr ; fo fal ban U
Vjlieben. 3iafi.4:7. ïï^-awt fuïft boïft bermagb toef)tegenbctoaacljeptniet/
tnbientop maac boo? be toaaciieib fïaau. zi^o?. 13: 8. âo magl)men ooit
Öie Tegenpartye bCï^an / tociiten#fttn^ inebe noemt Diabolos. I pet. St
ö. 8. jnnbesen fïag& ban menfcöen bie onfén goeben bjanbel in Ci)?ifïu# iaftc-
ren. #ai bolciï moet men bcfeijaamb mafon / niet ene goebe. coufeicntie ic
ïttbjaren/ fogp on^ te boren ö«ft geleecb. i l^ct. 3:16. ©uibel gaat
rondomalsccnbriefchendelcew : bJaut top ÖebbcnQltijbboïie genoeg]^ om
mp^tml öaton^opbietoijfetDelveriiinden fouben/ mogDtfnfe na öunns
fin begaan, ^oü} baar tegen i^'ijier gittbcraab : Weeft nuchtcren en waakt,
^{lïft een D^iefcöeïïbe Seetei toa^ i^eco. ζ €im. 4:17·
$■. 111, Deliftige omlcidingedes Duivels; baar Ö00J5^n Dequameliïi
dUlfull^i t^rel^cnte be^^aen / aï^ ^ipma^ onbei; anbec(« Qthimttj ooi ^tt^
ΰ, ι
ΈΨΖ υ ο ο F Β STUK.
I ie icififn / m ban 't geieUrt£ Uerboerrn. ïBan ί δΡ pcrr
Μα^^οί, ôotoîî^baï^in't ^uitrei) noemt Toveraar: feccï'onregöïe/ çrîga
ίβ Ijisciia op fijniM pïaaife tonfii Γαΐ- IBacr^^ fen f ifofaof / cn met a!
Hin popiï osar oja uit / öat hn DenJstabftaubec möaöre !y/a^i}2/m,a.]s ten ro-
ve vervoeren Doo?fï}nc3FHofofjc; geïljH ^óuUi^ Γέίΐ Dat &ie ίϊΕΐιΓ£§εη Doen/
ΪΙο!.2;8. Î^ift toe gc&^lîïîfnfiJ aïïf arghüliighcid , om iiüighlik tot- d^-alinge
tebfcngenj€fef.4M4· '^Mïalbmmasïiö!tf)!CcooftÖuöt3crüaa!D3tjn: Öfe
liftige omleidingiin des tegenfprekers ; gdijircr I^AîlUî^" t'^^ÎÎJfî'Cn bonö/
^ana.ï?: cruûtcfcru^/ Daar&pfbbcslbcilt?! öaÖöeriT&o mipgebooj
hreeg / te.i^ batîfulfi tooïiî geen gebieii.- ^anD. 19·· Η· ^S^ 16. mf.
fouD lii oofé bat oordeel en dien link des Duivels brc^aan / baac
Uooj. teiïar^cöout. ι ΐ€ύη.γ 6/ 7.. en 2 iCmi. 2m ó. XBanihiemtth^-deidyi
Jiftigc omleidingen5ynEC0ï)t£flC!Mim/ on.1 ΟΠ^ te'tengen/ mctwoordea
die'dé menfchelike wijsheid kect/ gclpfePauluèiiocmi. i Cloj. z; 4/13.
^icïife crïïgöiWiiïcöegevangen|)ebbcn/ Dieufion'nfiîretioojt^ûjij.âmalien
ϊϋΛίΓε toiliiiî ; fo men öcbfSï gciîoegf) in 'ί fausbom jict.
6. iv ._ iî.9. î^ieDr'Duivci gctofcfî^fî/ met tokn b'^ppci'm*
gri IBiCfjacl twillede over 't lichaam vaii Mofes, i^niet lonï tc toCtCU : fû OOÎÎ
^lîicî laaadfÉ bic itelfî bc|îonD. âdf t^ nien 't obec Dat Lichaam nocö πίεί tm$l
&f'cmbektttt! ofbMberbcdDmgebaiiïîfiïicIjaamflincEtorîten/ Datm^r
CÔiîrnttîkgraben I ie beifïaan Qn aneïiggballe ip' bit ai fo licijt basii
snlgen mgnfcljê/ Dirn nani£ ban Laikraar oftegcnfpjeïicc ïuaaröig / ai^ \jan
ôen ^iiiye! feïbc te brrfiaan. Micif itonDr fuiii een lyrï ccn itö of kcraar ban
Sïi'cite s'fjn : gdijl^ Diotrefcs, Die^niîcpîîgen Hpoflcïap fijnm ouDéh Dag
îîoiil fuïiïcn fpijt toeöjeef/ raet bofe woorden fnaterende tegen ijeiïl, gflijk
lip fcim hï^agt. 3 'Joli. b. 9/10· ^UaojS / fjoe 'e met jlBicöaèf en Dien Bui^
bcinïagögeteefrsijn / Dat birijaal bed te Diiiflcs / om Daau uit iet feïiecj?
iian Deji aar^' ofbaitöetnagiiïDf^^mbeï^tebfflïnren,
7. V. v©ocîî öcï gemaMieliferiebcgcgpfü/ tojannecc Dei^crre^r»
fu,^ in ninea b?ïcf aar! öie ban .%?ïB.JïnafcÖ?ljft ; Sict de Duivel fal ibmmigeu
van a in de gevangcnillc vi'erpen : Dcit Öl» Öaar onÖCi: Den «ame ban Duivel Dat
qiwaöfïagl) banïmnfcö^iiteciïaat / öat cclobtgen bccbofgen / επ Decfeï^
Ijen fammigcn in De gebangeniffe Ujccpen fouöe. m-nt öat ftan öocïj De
bd feif foiïöec Dicnfî ban menrcïjen niet becrigi}ten. Bijn Dan Die menretjcu/
toatïneerfi; fulfte öingen Doen / niet genoegij ί iSant Die Den fórifïes
Men fo ijatigt) iâ / Dat ^afe in Sfbangewifltn fmijt / Die en faï ficij nieDe niet ont^
fïea Defclbc te feeïafieten en te befc^nlD^en. ^a Dat faï öp toiïïen / cn ö^t faï
1)11 moeten Doen / om ïjen enDec eenigen fc^ijn ban reg^t in pijn en banöen te
öóen ftomen. Cen guaaöaaröigö raenfcöe han baar af boben anöecen fïïa
teecfttoelmahnl·/ ^oeDanig een Die ïtoare becboïginge in^oïpcarpu^tijö/
aï^ tlanDbaogD ban Den ïfeomfcijen Sieisec öceft acfïi^t. ^00 aï^ paw*
ïu^ ben j^etfec Beco te Diec ooifàl^c eenen Uteta genoemD geefr/ 2 i®im,4ii 7,
fo megijt ijiec ^oöanne^ fnïhen bpanD ban De ïïcrit tori 5&uibeï noemen. ;
?àu#jsecr£ûaaï De naam Λ-^^'λΦ- of Duivel, ia öfH<^iifefeöe«if)ïÉ
«S m 3
-ocr page 106-De^BieüïfnCefïatnen^tcbinöentó; enopaïfuïiiÊtt toijffe bpgeôjâgîjt/ öae
ï)ct Bctec op &ε mcnfcijen / öan op 't i}oofO Dec feofe <i5ecfîfti pafî. ^'anöec
mam/ Satan töOj'ö ituimigf)ma^ï in'cvi^uöen maal tn 't Jlietu iCcfraf
ment gc&^uifït ; niet fondée mcdielijii onöccfcöciö. ^n ÖÉn^cöjcetofcöcn
tm/ Daac Dit toaojD eigen ïijnöeooïfpjonMijiï ^^fDjcetofcf) / ftomtöft
noottfoboojöatttieh'tnooöfafteïyii op b>n ^uibdpaffen moet? öoctoeï't
onfe ^öecfettec^ meefï in fuïften fin ge&juntenilatende '£ teö^eetafcö ïüïi' Sa-
tan aljïdanonöectaalö : geïijafe doen31öb i :6/7/8/ 9/12. en r. 1/2/3/ 4/ 6/
7. ©faï. 109: 6. Εαφ. 3'» i/ ^· JlBaacop d'anöere pîaatfen öeiibcnfe 't
Wederparty of Tegcnpartyder tiecüuifc&t : te toeten / 22:2.2/32.
i^am. 29:4, ifeon. f:4. en 11:14/2:^/25'. SBctjaïöen batfci ^am, 19:
a2. 't tuoajö Satan óeöbcn ïaten fïaan / Doetoeï in öen felfDen fïn. ïaat ijet
mi0een0 omfeecen/ en feeljouden ben ^e&îeetofcijen name Satan, daatfi»
öien üertaalb öeb&en ; Daar tegen dien bertalenDe ïtaai; fp 't j^^ebiceutufcö ge-^
laren ïjebben : fc falmen fieu / Daïcec geen reden getoee}ï i^ om öet oöecal niet
cöen een^tedoen.
9. ^ÊCCfï daarfc 't bectaalb ÖCÖ&eu. ^clf een Enge! des Heeren ft-elde fich
in den wegh tegen bileam ten 22:12. en becUïaacde ooh cond u>t:
Siet, ick ben uiïgegaen, u tot enen Saian ; dftoglc dffe toegö öan mp aftoijïtt
bec^ 32. ©te Satan Dan een Engel des Heeren sijnde/ lua^ aïtOO^de^uibel
niet. ^e^geïij]c©abiö/ eennictifdïejg'nde / tuiccdöecdacöiaan'tljofban
; dat ijy met öem ten oojïcgö tegen Sîfiaêl gaande / jïjn eigen boiit toe^
baUen/en alfo ijen tot een Satan toozden mogöte, t âam. 2,9:4. Salomo nam
öen boto de^ iCempel^/toanneecdec geen Satan nog gitaôe bejegening toajS om
i)em doo3 oo.Hog (dat ijl de hand der menfchen, nfet De^ ^^^uibeï^/i 4:
ïj. 13/14· ^ δΐοΗ. 21:12/13.) geïgiî fijnen ©aöec 55abiD I op te öcuden.
I fóon. S'A' ^oclj op 't einde ban fïjn leben verwekte hem de Heere enen Sa-
tan, toeïfietua.^ Hadad de Edomyt, van des Konings zaad in Edom : ende alfo
feiiedijiigeen'^uibel/ maareenmenfeöcap. 11:14. Ook verwekte hemde
tleere enen Satan, Rezon den fone van Eljada, die gevloden was van fijnen
heere Hadadezer den Koning van Zoba. bCC^ 23. 'SÖuiten ttoijfeï OOft een
menfcô : alfo men nooit ban ^uibeï öoojde/ die in i^oningen dienfï toa^. ^ai
feïbe ûlljiît ooh ηοφ te ïiïaerdec / detogïe ÖP de Satàn van Ifraël geweeft was,
alle de dagen van Salomo, en dat Ï)P regeerde over Syrien. bec^25·. (0mdie
teden ïjebben't ooh onfe O^berfetter^ op alle die pïaatfen becduitfcöt/ ende
^lé gefepdt) in fïede ban Satan i)et tooojd wederparty of tegenpartye gefield,
â^aatom dan ooh niet 2^ara. 19:32.. daacS^abid fijnec fufïec fonen du^
toefojeeïlt : Wat heb ik met u te doen gy fonen van Zeruja, dat gy my heden
ten 54i4wfoudet zijn ? fixant defïti Docï} aï defelf dei^.
lo. Bul daacfp'tüjooïdSatangeïatentjebben/ fonderbettaïen.
Sob in 't I .en 2.cap. ftomt öet éïfmaaï in den felf den fin. 4®aec toaarom toa»
ren Die kinderen Gods, die booj €»05 beifcfienen / geen menfchen / fó toe! al^
öc gene die d'eerfïe raaal alfo genoemd 5î)Hî <©enef.6:2> Cnditi^öt^i^öc
ttoeede tïmaï. ©an toaeç ftamt die beranöewng ί S"Öien Öan buiten wö#n :
^ Ujaaci
9+
χ ν Ι. Η ο ο F D s τ σ κ .
îtSiTaïomC^tlÎe Satan, öat \$t tcgenpartv of aanklager, (toant Sitna in^ges
ïijiï^ enen twirt of aanklaghte betfiictit. (iBcn.26u i. (6520 4:6.3 bic in 't miös
Èicnüani{rnbctfc&ccn/ ooftgcmmenfr^enlimbi te toeicn/ een boo^ mÉn»
icöc/ bakgehomcnom^obaan tc Magen ί B^d feiiciip toa^ijet fullien
Satan, toé][îtm^ûûîBfï)nmbimniibjenfcï)t.5^al 1091^^ Îi9ant öoefian be
ÎîngeniaMîdpPcWocijirt/ aEîUtv eenc fefföe faiïe ƒ cen^ sifeib/ ηβφ
ceni toeec^aalti in« öecanbera^batttooo^öcn/ δοφορ eenen feïfbmfïn/
nab?uh^ljaltenj naeigmfcftap btcJ^ciJ?cetofc0etaie/ meefîiiigibic&te/ en
aifo iiKi»aïonion^ ^pjeuiien / en in befifaiimcn feec gemeen i î&ugfeii
baar : Stek eenen Godlofen over hem j en de Satan üa aan finie reghterhand.
'^e Godlofc en be Satan rnoet öter een en be felföe jijn / fal b'J|e&?eetofc|)c fxa
bcfïaan. ^itoÏnfcgt fijnen gobtofen bpanb/ bat een anöfr ïnimec^fogod-
loosal^tjii/ fîj» aankiagerjyj enbat-ÏReïimi mcegijtmbectoinnen/ enbe
aïfaaïë reghterhand over hem ïieijgen ttiagij. ï^ail 'i gCïli men Ειρ ^QC&as
riay ïÊCfî / faï iïv namaaïé toat beronbecïîâet fpjêhen.
§. 11. uit ijef #ube ; nu binbmen noep ben naam üan Satan ecn^ / en
Satanas ('t toeiftijet felföe i$) 33 maal in 't^iciu €efament. Ceni?öcffï öe
i^eece benlîpofîeliieicu^ fa genoemd/ om baïöpftcö boo? onbecfïanb te»
gen fijn öoojnemen fïelDe: fuijrop ttoeeplaaifenöefcüjetienfïaat Hâatt: i6t
23. IDac. 8:33. 23iflten bat tuojb ble ooit op bqfe geelïcn in't gemeen
ppafi ; tuant bJanneee d'eene Satanas den anderen uitwerpt, ban tffCÏ mee®
ïian een / l^att. 12:26. lï^ar. 3:23/ 26, Euït. 11:18. l^ücö toie befe &ofe
geeficn sijn i fal tiiec na ήοφ onöeiforijt U30|ben : Sïjnbe ötfc genoegi) /
Dat Satanas te befec pïaatfen De naoïti bc^ genen uie£ m / bre anbet^ Duivd
op ijeîîî fdf aïïeen gcnaamb taojb.
Daar de Schrift kennelik of waarfchyneîik of in fekeren opiïght van
hem fpreekt, moetmen acht geven , hoemea reght verftaan fai
watfe ieit. . ; .
I. TJ ^!tÊnîseôûo?feiôC3i)nôes0inoegC)aiibei;epïaâif^ öicmcnniet
13 toeï anöfc^ al^ öan ben ^üM fiïf / Diç ' t ijoofb ber bofen «gngci
ïeni^ / betfïaan ftan. feggi / nkt boel : teiant iö^ 't naattiöe / foubemen
Öiec en baac nocô toil tóat anbec^ loinben / en tonen bat tjec nocö folîïaaç «iet
^ocö {aat on^ aan be cutmtc öïpten,
.1. .lïlattÖ..2ir:4T. De Duivel met fijne Engelen,(b'^tcabifcïjebeEtaaUnge
f^ity met fijne heirfcharen) aïbu^ ûnberfcijèibentliii genoemö/ moet ban'
bicnftofen geefï b£t(ïaan^öa/ ban toeïiJen top nu fp?ehen : toien^^ngeien
banfjem cnban bé vervloekte mmfcijen / obertoclften ^cfu^ 't oojbceï beit/
op't bupbeïijca
: i, f^ DOhïJéfi öiê oude i>Iange, bjelïier eigenci; «aam Duivel ende Sa-
unas V
Tweede Boek.
tanas, t,2:9. en ton todhcn onfm i^ccre fdf in Ö0 bJOi/î|ine ijdf^ïfôi:
tDiecö. IBûtt.cnl,uft.4.
3. ^oj). 8:44. De Vader der kugenen, öïC een metrfchenmoorder van'tbc-
, gin ûfi0/ iian besttaaclii» nieöe icmant aubccö toefm/ öan de Slang, Dte
£va door hare argliiligheid bedrogen i)ecft. zitor-n: 3. Sfâp ôuuiîtrDÎt
fpicefttbanfdf. îBant mti^öienöai gî'c :)icgefcöiföfniguit iOeiKii^bekfiife
φ / fo üaïtct ö)ïT^ gemaïîiieïitî Uan fclffû taè öat C^it^iu^ banr op ffcr.
4. «i^oit εη lueet iii anScr^ amten Duivel uit ce ümbcn / bic tn baft Σ
13:^· alfa Ιβί toa^ öe Satan, öie ftcrti 't fctjcnbig öectaaiï mg?aeöm
^abDs.
f. han iïï ïicijtdift becfïaan/ bat öct bcfdfiïc / toifiii Kin-
deren be öofiï menfcijen gcKaanîS jgn. 13: 10. toant tu bien fïn
Öeefc Cô^ifîu,^ feiuc js^felb : gy zijt uit den Vader deu Duivel. 8:
if, 44.
6. bien 'c geweld des doods fofgffcöiebttï / #clï. x: r4,
Î0 ôtfeïfùe^Uiùd/ befonöcvïiïi met ïiab^njh öaac QcnoEJtib ; fa Dat Jjet ορ
geen menrcôcnpalim iian. Slaae Ijet ooft ben feifbai 5ijn / iJan üjfliïcn beden
ovcrwcWïgd toacen / Die Cöjifïn^ tocer gmaj?. 3|a«b. 10:38.
§. 2. ®e^gdp^taactjetluoo|Û Satan aangaat/ foo üinb ift tniiicnboo?
aangciogcue plaatfen geeiv of men masfj Dfn in fcftecfn }ïn baar boa|
fcoeï Uecftaan. ï©ant fp fpjerjcti Uan ben Satan, Die cnfen tcec in be tooefi^
mbecfccöt; l^attö.4:10. jîâatc.i: 13. Euft.4:8. bic&et faab ban<60^
ï^oojöuitbeljecienlïccHienfdienîîce!tT:tifôarh.4:if. XaélUmDel^eccc^e»
fu^ ûf^ eenen ùiîiîîcert! uit öen temd balien fagij ; Suil. 11: xS, Die fcriere
^^OHbJ 18'Jaren lang gebcnben / öic in^nba^ghaciotboec/
21:3. 3I0ÎJ.13:2.7. Die l'îîpoiîdsiiiiegeecbc « fïften ^elptacme/ EuTî.iz:
Öie'tfjcctebanffinania^tïi^affirabei:biiîbt/i|anô.>:3. bantoicn^
lîîacôtôcmenfdjefîcijtota^aùîjdîcect / Iganb.zónS. fonber 'tbjeliifnban
iïem obecbjeïbigD sijn / itaub.io: 38 tpien Dcii5ob be^Biebf^ ijaafi onbec
onfeboeten becpïettemi ral/^ain.i6: 2o. aan todóeii j^anUi^ ongei'cgdfe
Cö?ifïenen DbecgeöcnM/ i ^oj.i·:^. i 20. booj toien^ bcrfoeiiini
gen fici) een Cijiifïen toaeijten moet /1 ^01.7:5". ^fto/. 2:10. bie fïcö in
eenen<èn3dbe^a.icljt3S becanberen Iian/2 Îlo|.i 1:14 bic b'^lpofîelcneenjî
enanberniaatljdêtljeefcna€f)cfraïonti!a teuifml i CôefizMç. in bjien^
■tee^ftingefieftemfïebanben fonebi^ betbecf^ befïaat/ 2€i)cfr.2.:9. adjtec
toeïôen fîcl) eenige iQnge^cbnû3cn t'<SfcfmgctDcnb ijabben/i
öie 'tQclaclb be^ booD^ gtijab beeft/ (^eö?.2: m- bie onbcc jbeSo^en toe
^my^naaleejiern.^pnagcge/ tn te^mj. mu^ fijnen troon tn Uiooniïcwc
geijab ijeeft / #pcnb. α: 9/13· bjienjl öiepren te CpatiEien niet en iienben/
becSii4. uit tecn^ ^pnagoge teSftlabelfiafommiQeöcficecbjijn/^pcnb. 3:
bieaubec^igdtjit gefet&ï^) begrote Draak en d'oudeSlangc genaamö
tüo^D/cap. 12:9. tn 20:2. enbe een^ uit fijne gcbangcniffe moctontùonbcH
^ijn. cap. 20:
§.3. ^^in'fçe0i)tbicfîanbbanbife bingennat^fpcuroï/ tóiï ift
-ocr page 109-fttUbbml batï)pm]ttnicttoefgeri/ ûoojafenigifctwgel^tociffîaim.
©efe eerft: bat bc ^c&jift altijö na toaacijtiQ/cn tot tm fpieeiU; al
't Öatfe baafe bitDloemöe er benen geüïulht ; cn botfe 45obc / bie baac felf b'aus
tCHC afi^ / ntetongtrijmb^toefcöïijft.
2. ^atbecfc&eibcne (ïfïïiHgen of üccteningcR op emcfilfbc fafie ofprfoon
eepafï i fofe tegen maUtanbscen firgbig jijn / na be letter uitgelfib ; oneigcnti
ïiUer toijft te bcrfïaen 5i|it. ïBant öet Ran niet jijn / bat be raonb bfc toaacf
ÖeibctgenturtectoöTeiet^op b'cene plaatfe feggen foubi/ en op b'anbeie H
anbcr^ bat baac tegen (Icöb.
3. ©at be ^^upijei m pcrfoon / aï^ een fcgepfcï ; in gcenen bét Ie tegen iBob
Óen ^c&eppec ; maac aUeeniift tegen geltjfte feftepfilen magö bergeïeften
toajbén. 3©anituffcöen 45ob en ftet fcftepfd een onetrtbig onberTc^cib.
(Seefl bet gocöe Cngeien / öo^ Öaog mincijien Doöen b'anbecen berijcben/
|)eeft ooit bieeecegcfiab: cn be^ppercngelfelf/ bjaagtbietoetinfïiuen na^
me / Mi-cha-eeL bat ί^ te fcggen / Wie (is) als God ? ^uenntagö bc0m';
bei / fïl'n^ bcMj^cib ijalbcn / en om bat ÖP fo fóngen ttjb / cn fo bplïec be?ce.
ban <000 ί?ί becb?ecmb ; nocö niet een^ JBtcöaél : bic gebuciglift met <©aö
ïeefty bergeïehenstjn. üoe rouböybanbp<i5abi beïcc i^'tbcEefaV
meen ife/met mpeen^,
4. ^i«:optoiiih0eninnboojbe^ctj?ifteit1eiben/ bfedïecn^ enanbet;=»
maal jijn upgetj|agi)t ; om tiit be feïben eenige aanmeciifngen te nemen, ©oo?
cecfl I gelijiïfe m getal en fpial^e bp be genen bie ban be óeilige €ngeien getoai
gen / m'i IX. #oofbfïuh uitgeïeib: gijp fult moeten feggen/ bat'er beei
mee ε / en bic beel bieebec ban ben ^uibcl fpielicn. 3©onbetltjlt ban cbcntoeï/
0atbenboIfie0e^#eeMnbe^bPanb^ 0fic/ njne ruOmgcn en hctjg^baben fb
beelbeterfoiiben beaenbstjn/ bange^eeleEeger^fî/net; €ngelen/ biegpfieti
al^ tot een Igftoacöt geeft, i^oe noöig'tïpofbje^nftan/ bat men bcftrag&i
ten en be ïagenban ben bpanö ïtenne : noct) nobigec cn nabec öet I bat men
banfifn eigen Rant betfeftect 5P/ toat bolfuntoapeniiigmcn felf tec toeete
bjengcn ftan / Euft. m: 31. bat on^ be «©eefi ben boofen bpanti
bu^bccüacclijfitiercöiöft/ om on^ in bïecfe te boen lebcn / tot toaften en tot
Kbbentebccpligljicn; toaac blijft ban de vertrooftingc der Schriften» baaC
toebicncnbe/ ομbat topnocljtan^hope hebbenfouden? iiïom. ΐί·:4. ^egt
gpbatbc^ci)îift<0ob^<i5eefî baat tegen (îelt/ batljeeft&iec geen befcge^b.
3©ant baar uit befïuit ih öie^ te meer / bat be ercfi toat anbersS meent / bat!
een bectoo^pen fcljcpfel / tot een fo magötiai) ^oningdjH bccijebm / met ben
^cöepper felf te becgclpen. ©eeï eer fal öp fcljepfeien tegen fcljcpfelcn fïe^
ien} be goebe Cngelen (al^ gefeib) tegen bc èofen / op bat be tegen^clUnge gcs
Ijjlimatigi) 3p.
§. s- ^aar bp gaat bit ooft nocbfcetoneben toc/bat toaiinecr ban (©objicn
fïin boli Engelen gefpjohen too?b/ maar een^ ifôicDael Ijun ^ofb/ (©pen. i z:
en anber$ï <6ob of (Cö^ifinji felf baar in Benoemb fiaan ; fo bat b'€ni
gelen boojgaan^ bp nienig{)tcn gebacgi biO|ben : maar be «S^uibel toojb gebu^^
fijgöïSftoïleengfnocmÖ/ cnbe maar ttoeemaal ban fijne Engelen m'tgro^/
m η J©att.
-ocr page 110-iRaate.îir:4î· tîî?. «cn^ Ijan cmrn Engel des Satans fetóaagé,
χϋοΐ. 13:7. î^itflaatcbenwn^/oföe^atanaéftintjoiittoo'ïïiaüanöofjiï
Öaööe; cnöcaneenmagijttgtoacc/ ottiaïIcneoD^Cngekn torcfi tc gf^m.
JBaaromtooïö.J]Bicöaönierfo tod aï^öc^itibfï; oföe^^triöffé ^ηφ
ïen fo tof! aï^ öie uan .ilféiclïaëï genofmû fahct gpipe pactpni 5ijn i CtHjCi
trn in Den aart: ofmöicnfc'tooit ïnntigljttiict 5ijn,· tpatmaaiîfôiïtbfCi
fhtacöte / ben g^tiiüel / nu foo groot Dat i}cni Γ00 ö«I Scgioci
sten löan <©oör^ Cngeïen / bie ftra^ïitigc ^elöen / niet Dcûtoingcn
ftonnen/ «h bat #oöt felf [om foo te rpifiîfnj ini^t tcgch ijcm te toelbf:
jaan^
§ 6. ^ii moef! ffî ban noctj feggen : bat be fclbm tcgcn b'€ngii
ïen i maac mcefï al tcgen <Φοΰ en Cfjiifiu^ frtf gcfîelb tooîb ; enbe iietn cne
Scerfciîappîjc toegefc&zeöen / bie tegen <©ob^ en ftoningrijite eöc»
naatt / fb iang ali öcfe toeecelö fîaat} /a enc magljt bie bjebec ban «©oö^ eîs
SenCîonmgîîjïtefîtrcïît; baar &innen tooeïenbe / en baar btîtten / fotocjcal^
i5ob ïanb ijcefit / ijcecfc^enbe. IBaac licUe Ijeilige €ngfïen ftcb&cn
( fo 't fcôijnt ) ntct^ te fcggcn : be t^ een ôecçfcljenbe ; en fp (ïeg^s ge»
èienfitge ^cefîen. fo mm be toectoningcn &|r©anie! in 't 1 g cay. ai cî«
gentliit üecilaan moefie: ('ttoeWi tit ec&tet: Χΐΐ.§ 4· anöcc^ ^eb gctoonö)
af ban fcljoon een €ngeï Vorft otoec enig tooïfe of ïanb mogïjt jnn ; oan be^
<i5nicïcn.foube baar tecfïonb een tegen (iian; toaac uit οίε flcp onfi
flonbi' biebcnlp?ofetetotetbi}ertoonb.
$■ 7. ^0 gp fcigt / bat cDentod <iBoti# Itoningrijfe obee aïïcé ïjccrfciji /
1.1©3: 19. m bat be^ âatan# cijU oubec fïjn bebtoang: ift f!a bat
fofpiecht be^bïifii Óocbbitennccmf Öejtoacigöcibniettoccij 1 maas
berqcoot^ nocï), 3©ant ïjoe fean fteecfcöen baar De '©uibel ftceifciit /
op fuiaen togfe aï^mfη Öaar ban fpjeeftt i ®ant fo be JUSibianijtcn heecfcgi»
tenotjet^fcaflv toanneerfemagötigtoarenomjaatlgh^ met ftrijg^benbfn
in öun (anb te baUen; en öwnbee en b?ugï}tei tetoernielen; fonmj leefiï
iaig()t,6: i-f. toie han ïoc^cnen öot be^uibel racefferiâ/ toanneec Iju be
Sj^gÖt br^ (öuangclium^ in Öen ahfeer ban sn^ ijert becnfelen han ». baar i)^
4lob|<ee(anten / bii boben aï mei goeb geleibeninet-Cii^Icnceifcn/ ben
pa^ affnijben / ben toe^ö onbeplig mahen han î De Filiüijnen heetfchten
överlfraël in^imfon^ti)b. ï5igöt.i4:4. ^at öleeiï bot meefi/ toanneeïfs
gein bonben en bctblinbben/ en in be «eebaniteniffe fmeten ; foo baac na
tap ί 5:16. betljaalöto8?bcn. J^eetfcljt ban ooft be ©uibcï obec 't Siciflcn
SftafI niet / toannçer t)P ecnc^o£ï)tcr tUbja^am^ 18. Jaar gebonden ï)ouö/
IC^nneer ÏJP de finnen verblind, toanneet ij^ fommigen in de gevangenifith
teerpt^ fügaac DP moet niet {)eei:fc|)en : t)p magb toat fpartelcn ; maas
ijeecfc&cn bat homt €tj?ifiu^ toe. Want hy moet als Koning heerfcHèn ,
tot dat hy alle fijne vyanden onder fijn voeten gebraghtfal hcbbetï. ι Sïöï.
'ijuy.
§. 8· ©ef lofeten ïjebSen toeifo&?eeb gefp?oïten ban be ^eetliftijeib bec
Hecftey ôatôetbeefenMIcreggec
^VII. H è ο F D s τ t? κ.
ftcÉft I op Den fîaat öcr fattaôeiô ίπ ûc ijcrmïfη gcfciö te ïljri : fonöcc
Öatfe 't minfïc actoagcn / öat öe ^inori fuift een groot αείοεϊΐϊ fal öoen, ^αβ
ïjannc^öe^^opfrmfi / cnöaacna CtuifïuöfcJf/ hebben fo geroepen/ Dat
Ôeti^omngrijftbcc^imeïfn nabpgfiîomcntoaé: fbnDcr ί«)ί te melDcn ban
een ©aiöeï^ lïomngrijite ' öat Daartegen oöct fïonö ; fa öat baar binnen ficô
bcrliief/ bat baar Ober Ijeenhlimmen/ en Den loop bi <ïuangetium^ betet«
tenfouDfn.
9. JifêaarooftôoeïiaRbc^mtKÏ rcgeeren! ijoeftanijpbeïïerfii»
'talgeitifin/ cndheenbergeïotiiaenalfo befïrijöen/ fonôcr buijp henntffe
ban tMien Ijeeft i ïicbe / fegt mp ccn^ / toat lucetrr boei) bc ©uibel af toaac
<I5oö fijn bolft öceft / en toac ijp met Öen boet i b'^ngclen taeetent ntet/ bi'i
^ob gcOncigijIïh om öaoöfffïap fcnb / cnacötcn 't boo| gelnft / baifc beo? bir
miöbel aS0ban ter fïjDeniet^baarafüicnemen. ^ulh ί λ.$ 4. at rcn<
flefcib. 3®Jt gebacljten öebben tup ban «Dob en fïfπ föonnigriiii i SBefïtett Ιι$ϊ
öac min ujijfehii / ban be ftoningtn bec 'Iccbe boen i Hifet fïin raaö fo Iicljc
Uit ' bat öet be öofe biianö aanfionb^ voect. €n tocet 't ntct / Ijoe fal {jp
^jne dingen aangaan / fonber rtcnniffe öanfaftenï toat baatargiïlïigijfpöt/
fû'tniett^/ öat öïabe toegangen/ be jtoafefle en b'openc plaa^en Befpicb /
«mtefien toaacbooj j^cmbeftijl in te boren i^ficitbiebafïetlab/ ôatlîei
melfclj giernfalem ; bat meefïerfiaiiban <0ob^ eigene beflingboVo / boo|fïin^
tgimfbfcrpannclingcncn&anbptenopeni gffer ban geen Voacöt i tjeeftbe
^ecre Der ijfirfcljaren geen <5ngelen m öienfl î laat ben ^iiitici ban Ιο^ί
feanbig (teen boo? gra^ en itoren lopenï ^oub onö be ^cftjft bat Iccren î foube
©obfelf öaar fa ban fpiefeeB/ ©nmogelift: btóöetoaacöeiöfelf i^/beiiegt
IcmfeïbenKt.
§. 10. <^n toateïiïeenc«öergtïoteigen&eiïeft: foubcbatnabeïetterfote
tjerfîaenjijn; batbe ^^titbeï fo befonöeritft op önnne finnen toerftti ^egt
Ïian een^ berfoeht hn on^ i toat tocet öp toaar top begtiaam toe sijn
üe ©uibel in ûe plaatfe ban <!5ob} bat i)p onfe gebacijten toeet i ggnfe ijcni
lKterbei«nböanöcn(engeIenféIfi ^fe fje&be reebé geteonb IX· il 3/ 4.
Ijoe't'cropaan&omt/ batfpietbanonfe Dingen toeten / infonberfieib ban
^ gene Darmen benftt. ^o gj» Dan niet toeet iïoe ben menfröe 't öoofD (iaat /
OifnljptCSen^toeberfocftetitoii/ foiwoetijp öu&feio foitjön om Bte
te toagen : mant öet mogt ftem tegen lopen fo öp mi^tafie. ^oe fo t 2Bp Φ
iiieneenbiefiemanttottietflcleHmoQlîtbeEfocften / bien |)P niet en ftcnbe/
^rtmogljttw abonturenecn^ecnfcöouten öienaac 5ijn ; en fo foube öp fe
piaat^ ban Dien tc ïjcrleiben / i)em felf becraöcn. öet Dan met totl beçr
focljii i©cberom: foDu't faab be^ ^Öuanaeliuinö üefonDcrliii tiit'jS tmni
fcben^erteficelt ; öoe toeet èl? battet baar isîî îl^ant iit feg αϊ toeberom /
batbe ©uibel enfeijcrre niet en lient. 'ÎCan betekenen fultgpfeggen too|lf
δρ 't licïjtelift grtoaar. ï©at sijn bat ban boo? teheneni toeten D'€ngei
len Die meöe niet ί toojbljpfe eer ban buitm om getoaar/ ban fp in 't tni^
2»η ban <6ob^ bolhl Hoe i^ 't bat on^ be ^cljiift ban ooh geen €ngele$i
liectmlb/ itie^i^teti goebe^rfoelten / fo toelal^ tenquabe: gem€ni:
V Bn ζ
Î04, Tweede Boek.
Sdenbic't öocbcfaab i« oiife öemn aïfo toeï betoaten / tü^ m îruMîiir
Öctlïcclt.
11 ; ^it fegiiï nocg tc mccc : aange5imiic ^uittel gcbanaen m
bcctoateni^/ en öe Cnaclcn fïjarcgcc bat onâ befte ©itfeitbe .écijîifc i en
niecc οαίί niet : nooit in 't bcfonbcc / bc ^naPlcn boen bit of öat- M'm bien
gcïtffcnöen ïjclftonb fcljjijftfe toowbeditie bingen toe I en öefonbieclifi ai 't ac^
mfllH^XVil.§-i.i^aangmitenb. toeitanQateengcbangenbaeiii il®atgci
toelb kan öp met benbaoö boen ι bic alüecb^ ter baob Uectoefén iöi 5laopt
ÖvrogebaeitobcL· alle aft&^r^ i)ccn / baac <iBab# î®ooîb gefaaib üïo?bÏ âi^
ÖU aüei'al bp / om eift een fo tot ijpt qtuaö te bjengen / boo^becfoclïm en bcc^
itiben i Î1Î020 Ijy (grïijh be â>cij2ift al tocbcronr ftguuchjft fpjceftt / <©pen&.
20:1/ Z/ 3/ 7· ) fotnttjb^ toei een'^ ïo^ gelaten : buiten bat leit öp cctjtec aan
öenbanb. i^oe becfoeftt Ijp ban / l^oe berieilï i)P ban / go^ «ïueit i)u ban
<0ob^ iïinbeccn aïtijb ί ïBant be leffen bie on^ öe ^c0ïiftuac in öcfen geeft /
jgn mei geenen tijb bepaalb: ooïi fïaan alle piaatfen baac boojopen. jgocô
minöec tail ijem ôeerfeôappfîc boegen / t|ct binnen / of jy οοδ buiten
3|cfu^ toingrijif. €m gébangen / toat Ijcefc bic te feggen i 't Huib toon^
öecïiii/ bat gebangenen pactiigangec^ sijn; en batmen ban lïet legecniet
befanbere l&oojt / bit of Dat toojb öaac mebe uitgecegbt ïï^or be ^atan>
Paulu^plaagöe/ menbemeenitnietecnenCngelira bat uötbetiiocen bat/
sm iiem te bctoacm en te tjeïpen. ^uïjc aïie^ boet tiip feggen / batmen aï öet
geue/ aï^gemcïb/ öanben^uibeïtoojbgcfeiö/ nabelmec wictcn magö
iïcrflaan.
$. II, SlatöefïUïtiftban? ^atbcmeningebec^Dliftennieteni^/on^
U ïeecen toat bc ^^uiijeï mertec baab-i^bjechcnbe: maactgraiebebecbo^i
bentijcib m menfcöen felfbciOoifaaht/ too|fe ben ©uibel al^ ijen eeciicn
fiicôrtecbanôetquaôetoegefcijîebîn, Gyzijt uit den Vader den Duivel, en-
de wilt de begeertén^wes Vaders doen, toa^'t becbjijt Dat bc ^eew ■
aanöiebofe ^gben^bebc. ^oï). 8:44. fulften fm taojb ban ooft gefeib/
tat^rboet ijet gencbofemenfc[)en boen : om &atgccnmenfcjje quaabboet/
öan uit bie becbo^oentöeib bie Dojfp^iîiîeiiii ban ben 55uibel èp &«ft Φ
leceecfibatbum: ont|Ïefe$ns t»o|bbat ,bi2igen^onbeci)oubeö/ flaatbeblatn-
mebecbecijeen/ taafttbegantfcfteficaatoffiabmiiolen; ijettooibfîjntoecit
geaciît / bie ben bjanb in 't eec^ ijui^ geb?ac|^£ Ijeeft. €n bat met ceben ;
toantfonber bat fmib'er niet be mtnfïefcöabc ïijngefeljiebi al 't buuc uit
bat buut ontfïaan / bat ôu eecfl ontfîerîen ôeeft.. W isn ijeeft fp berber baac
öe öanb niet tn / nac& beet in be plonbecing bie bóozgaanlbp ben bjanb ont»
fïaat ί a! ij? toegij gegaen na bat Ijp't eecfieijiiur Ijecft a^igeboet ; aï tocet
niet met al fjoc 't öecbec gaat : i^noc^an^ na fjinen Rn / bat be bjanb
ijafibaaitgaat; gecnonljeii ffeatet toe bat ^em niet te topten 3»ant
Doûibateerfîetoccftfai^ ÖPbaac be î^abec af: geïijh becbec feit;
öat Öp een menlchcnmoordcr van 't begin af is ; felf b'eccfieleugenaar, CU aïfo
sèn vader ban be JIengeii. ^ie ban moa?Ö of ïicgt / bie boet een ï^ibeï^
teö : f nbi maa&tiïert feggen ï>at be fclf. öat beet j pm m όμ b'eerfie
XVIII. Hoofdstuk. τσι
οο2Μ itón öe^ menΓφεη boo^ijeiö iâ / öaac öat Öoen «it fpnrii. ^at üi't
öc fin en 't oagmgrït Uan öe i0 / Daacfe öan Den ^uiijd" fpj?eftt / f4 ίίΐ
op ieöec öaoiüal in 't befonöcc touciu
Tot dien einde moetmen noch enige SchTifiüurplaaifen wat befonder-
liker overwegen.
I, T^ €üoo?aaM3CtoacReâïîîjîTiuncpîaaifen iiaïjcronïjccfocöt/ De?
J^fcöi^ücn 011^ Den ^iribcl7 öscöanig öat l)p t^ / toat öp
ïaecmagD / ùoet j boe fijne niantec ip / nrtoat lot of ïoo» óp
,1. ©an?ïïncn^a« rrii öCièc&?iftbatöpïiTn'3 ίβ : toautfa Ijeeft fip
door arglirtigheid bedrogen , 2 Éoj. ï 1:3. cnöf l)ecft diepten biC ïliCt toe!
teftenneiljljn/ 2:2,4. Vader der leugenen. ^oi).
Ö. 44.
2. ©attfïinbeïmoGcn. (t.) ï|pöc^ftöcn fonôaac onbccfîinfniaght, fa
ïatng al^ Öie ficô-niet bciîccit / ï|an&. 18. (i.) De^ öecft Ijp ooft 't geweki
des doods. 14.
3. Sijn bcDjijf: ^n 't gemeiji / ( i ,V feèt bofe ie toerïicn / 2 mjeif. 2: p.,
(2.) eoô^îî^ooîatoefijtefîclm/ IISac.4:ii'. (3O ^BoöjS hiubcrcnticcfoci
ïten/ lÏïec.?:^. ifóoc.iiio. en(4,) bagtjcnnacïjtiïoo? ^obbcfcIjuItiM
0cn. (©penb. 12:9/1 o. Sn 't btfonöcc öecb ÖP ceciijö^ üclen menfcöcn aan Dc
^ieïen quaaö : (ban De Hic&amen ÖJ'ec na« fpiehen) Detoijleïjp (u)
polïcïcn begcecDe te fïficn/ Xuit. 21:31^ (2.) in 3|uDa^en?Cnaniajïboet/
3tuït. 2a: 3· 3Ioö. 13:17. i|anD. f: 3- (3 ) i>auïn^belettin (ijne ccpfe DrcDe/
ifCtjefi. (4.) tc,^nïpïnaenieperganïu?fjinboUt&aöDe. #penb.iï
ti.-9/i3·
4. .^ijne îBîjfÉ ban botit? bat ôy fictj Öiïitnaaï^ bctiijï tm €ngci öf^ ïic^t^
tftnn. itioc. 11:14.
f. ^tjn ïfgentooojöige flaat / bat gp ocuangcn ijS, «©penb.ioï
I? 7
' ó! ^n naïïenöe ©crbecf/ toannccc i)P bail m î|fmei balïm faï. Suft. 11 :
b. 18, mm. 16:20. B^Eopfel bolgeii De (ïcaffe öe^eetoigenbuw^/ bai
bemenfiinen<enQeIen&eceibi^. iBatt. 2^:41- <^enb. 20:10.
S- 2. ^efe Dingen ïaat on^ nu toatnabcc cbectoeocn. toe ijeeftmenf
m mijnoojDeel/ ö'Ïiitccfïe ottifïgbtigiieib ban noben. ï®ant fonien flegö^
öïdh löeclj op bie1ïJiechteii)fcn toctafl / Die bc boojberôaaibe öingenop ben
^upbci paffen : fo faïinen onbecmijbcïih enen ®oö ban öem maïien / biergci
Ipe nooit aetoccfii^. i^uljcte&egröpenDientmentuel te oncöoubcn/ 'tgeKc
I560ÎOefen getoont X ί. §, j·. öat'cc niet meecimn un bofe geefi i^ / toelitm >
l^ii 3 ös·^
-ocr page 114-Î04, Tweede Boek.
be âiduift Duivel Π1 Satanas noemt : 'ttoclftccnttieciieIift«abeuRenget«n
ittKiet of fuift een fcijcptVi allcctt liet niaglf) fo gcoot en magl)tig toefen alé ôet
hîil aï Die ömgcn in eigener perfoon bföenhen of becriglïten hatt / bii tjcm
bolgcn^ al 't öoo?feiöP tpo^öfπ toegcpafî. ^aac Dcneffené ecii^ boo? al ge?
flf lö I ftct gciïf in het nRafrtiooigaan&c f oofbfÏMli gdecrb : fo cn fat 'c Oïci
5toaar5i]n » om al 'tgnic Dat hier nu Viaw fïnfi tot fïuft bpgf bjagijtin
Dierbocgetcbegrtipcni Dat Dnt ^uiucï ai^öm «cfïcti oo?fpjong banfict
.fluaaD toe te fcljiqüen jp / al toat öie^ üan öc menfciien ta8?0 gcpiccg&.
©u^ noemen top duivclfche btx)i.heid, tjet geneboben ttiaate bobji t^/ al^of
't be ©uibel felf niet crgcc fouiSe ftonnen maften.
3. albien Dit iemani kocI] niet aï te tod genoegen mogïjte/ bien
toiï ih öaac bf nebcn^ te bfbcnften gcoen / bat be ^rljjift getooen ban ben
S^uitid fo tc fpieiïcn a!0 fp oan öe uicnfcijcn boet. €e toeten / batfe fjem een
j^agcflaglite toepafï ; en 't gene baac ban oost te fcggeu balt > op ben eecfïen
©abec pafi. H^ant öe âlange tjfcft fo tod baar Zaad ald be ©^outoc: iBenef.3,
b.if.TOspn bcKindcxen des ikiieiijjetoniscuibbanbc l©eecelb. JBatt.r^.
b. 38. Hier in zijn Gods kinderen cn des Duivels openbaar; die de fonde doet,
is uit den Duivel; wancde l^uivel fondigt van den beginne: Hier toe is Gods
Soon geopenbaard , dat hy de werken des Duivels verbreken foude. i Slo^· 3ï
b.jo/8. ièietgunict/ I-efec/ fa lUaac aïé beti baglj / Öat des Duivels virer-
ken jijnbe fonDen/ ôie b2 bofe menfd)cn al^ ïïinöecen öe^ ©uibd^boeni
]^icconï feibe^cfii^totbebfcljacbbcioDcn : gy lijtuitden Vaderden Dui-
vel, cudc wilt de begeerten uwcs Vaders doen. ^of). 8;44 Jbiet 1)0« be ^Ös
tan iet begeert, geïgb ÖP Ö'tÜpofÏdcn begeerde te fiftcn : toanneec öicfonDf^
ge begcfctcn tn dgu meirfelïc gaauöc too;Öfn / öic oqjfp^jonftdift (gdijft nu mu
maal^ geicib) ban ben l^uiöel 5gn. Hit fnlften oojfaah mogijt
oohmet ceobt een kitid des Duivelsömn. i^anb. 13:10.
§. 4. ^^inn'tbefonbec / fo bed be^©nibc!^'28art betreft/ foafóon#bi«
Detehenb toojb : 't beb?ogij aan onftr aller i©ofbec €ba gepleegö/ fiaat
on^ noci) ïjiec na befonbedijiicc te bechlaren. ©eröalben bepïaat^ 2 ftor. 11 :
fe. 3. birmaaiüoojbngaanbe/ ftcb ifï üan des Satans diepten \i^enb. 2:24.
fïegé te feggen I bat öet buibdfclje fdjcrpfinnlgöeben 5yn / bie bofr menfchen
te toerfe ftellen/ om be toaarljeib tc bcfirrjöen j toaacm fpbcn ©nibefin'i
Uerleiben anfer ^ubercn gelijh jijn : teaarom ooft ^ulu^ fnilw menfcijen bp
Jannes enjambres ticcgeltjlu;menrchen verdorven zijnde in 't verlland.i ®ίηΐ.
g: 8. i&o bat ik booj öefc diepten des Satans ble bedriegeryc derinenfchen
berfia/ om liitighlijk en met arghliiligheid tot doluige te brengen, iöfef. 4: 14.
Oiiibc bomt bit ban op sen uit raet |et gcncXVl.f 5:.otier <efpf. 6; 11. op
Diergelijiie toijfc ban fpiehen gefeib ï^. Sn biecboc^m al^ öl'de Vader der
leugenen genaamd tooiö ; gioïj. 8:44 fo ié bp '£ ooïi ban alle bicpfrimi{ji
Beib bie tot betlciöingc fircfit : iicteeni^öcmfonaaf^'tanïicr.
§ s *t©ermogenbatben^mudinbe^cl)zift toojbtoegepaf?/tooibiH
ïfiécgdijften fïn feec tod becfïaan: be Macht des batans ^anb. 2Ó: 18 jtjubc ani
ber^ niet öan de maght der duiticrniiiè , S·^ Öac bfï bofemen*
χ vin. 'H o Ó F Ö S τ υ I^.
fcQetrÊ!rÎ3Ptïic|5i rc&ulî3m/ om Dat ijfi ï}unn£tofiïuii tu'ct bcrbiagcn ïïon»
REH 3:2.0. ïue öaarom ooFï werken der duiikniiffe Qftiaamö îîjn/ ïîom.
13:1^. #nar0nitD02Ö00iïÖ€fPinaghtdesSatans met be düiflcniiircbfrgei
ïéUtn : loant öc acijerif rcDe» / öat fauïu^ ijan <Bol} gfcocycn tua^ oin öe
meiîfclîCntE&eiîecccn vande duiikmifle tot het licht, cnde van de maghtdes
Satans tot God. ^citedp öe t>atan öceft magi)t^ oüct öemfne
fcôen/ Die Ï)eiïPtöo|öcnfl)eibi)Unört nature / C!i bcrbiiillfrbDcib tjun^ ücci
fiawb^ I tn bccöaröingeïiunöec bolocnbe / baar af iju öVcrf!ca!gcnid«
nc oojfaah / fïcö tot <èob niet en bchccren : aï i0 't bat Ijp Uo?bec^ met be»
fbiïbcclp^ tn ijen toerfit ; fa aï iê 't ooft bat öp niet eenp terct ujic batîc jtjn.
§. 6. ben feiföen fïn U30|Ö ïjem 't Geweld des Doods ooft tOfgcfcf)?t'üfn:
i|c&j.2Si4.^ïfo ÖP öcneerfïen mcnfdjetoibcn bai Sfb2agöt tieeft ; baac De
^oob aï^ tcn^befolbinge Der fonbe tioobfaiîfïiiî op boïgai ttioetï. ïiom.y: 12,
tn 6: 23. iBet öefe eene reöen ïjaböe on^ IBm aonmn boïboen / gelrjft
cp bic piaat^ aangeteftenö ijeeft : Mortis- imperium babere dicitur Diahlus ,
â quu exortum ejipcccatum^ qmdmors efl covfecuta.Vm den Duivel wordgefeid^
dat h y't ge We ld'de s Doods heeft, om dat dc fonde van hem haien oorlprong
heeft, daar dc Dood op gevolgd is. ^e^ fiiabbe i)p ïiiet Uan nobe geljab ôaaç
&JÎ te Uoegeil : quiq-, msquotidiè adpeccandumfiUicitat ^ ut in aterna mortis ex-
itium nor fecumpertrahat : dat hy ons noch dagelijx tot fonde port, om ons in't
verderf des eewigen doods te flepen. ï®ant ift toiïban iebci' em VJCCtDacfitCH
Dim bit fo gaeb bnnht/ batfjpmp een remg betoij^ ban fuly uit be^eiltge
^cfjnften tonen fal: f.o beel minber paat? tnaaii lit op mets: anberc rebenen, öie
Uan b'uitlegait^ Dpbefen g^oegb too?bm; toaarin elft ben rijhbom ban fijnen
gceiï betoont/ σιη iet? tiabeté te bei'lïnncn ban men booimaal^ baac ban toifi.
$· 7. ï^atbOOît^bc^<ÎB»UtbeIp2Beb|9f&eïangt: de werkinge des Satans ,
ziï:i!eïT.2:9. (fo De ïPuibei ï^iec al moet berfïaaii 5ijn) tijat bic anbec^
öan öe toethinge bec fonbe / bteooifpjonitdiit uit be ,^atan i^ ,· inaanfien/
al^gefeib / banberecfebedeiöinge in't parabij^ ί 't tocgeebenber togi
fê bat ih bit noclï fegge : tuantmen anber^ ïiiet gcïiootiaaitt UJO?b te benhcu /
öat booj Satan ^iec öat oppecôoûfû bet bofe gecfîcii tbo^ö bcriïaan. â>ui&en
ïïienfcöe/ mecn ih/ ocwial Satans, Dat i^ Cegen^anber^ en©edetoec^
OenoegiV die hem tegeniïelt, cube bat otiOct aiiDcren door vcricidinge der on-
gercghti^hcid. 4 10, ©ie een nafaat ban ^etru^ Ijcten toiï / mort niet
Quaïfiï nemen/ fomenljem mei Den feifbcn name noemt/ toeïïîenCtjiifîu^
öientipoïïcï felbe g^af : fiBatt. 16: 23. alfa't fehet Dat öp'ter m toat
tneec na maaht. ïï&ii feg iii ed}tec ntet om niy baarmcDe te beïjeipnv: maat
ombenHeferbc^ tebcfcrteobectuigcn ' batfulh bebjij^ gfenfîragi)t5£eft/
αΐ^ men bier uit nemen mil / om ben^^mbd mecfïeï ban bci menfdjen ge?
&acören te mahen ; a!^ of 't cjiiaab boo? fijn btfonbcc ingeben gefcfjicDbe : Φ
fo 't aenoegfi i^ bat al 't qtiaaö uit bie eecjïe obertcf binge bsogtiïomt i Die
öoo?fjjn ingeben begaan Î0.
§. 8. ^ Satan bte ©ûbâ I®oojb uit der mtnfchen bette wech neemt,
jtów. 4; 3 S' tojojbgenofgb outDefet uit öet 19. baaç de forgvuidighedch
defeï
-ocr page 116-Î04, Tweede Boek.
defer wereld, en de verleidinge des rijkdoms, en de begeerlijkheden ontrent
de andere dingen, (toeïhcaHt Uit be cccfïe tetlciîiiiisc bc^ ^uiücï^ in Dm
nienfclje plaat^ gegrepen liebDeii) het woord verflikken en onvrughtbaar ma-
ken. fixant iiî han nicc ftcn / befc bincm fo bccï &mbcc uitIjtn felf aan^
bjcngen fionneii i en Dat totljcfanbec<l^tnüel^ ijulp/Dobcn ni«nfcöcn cii
gene boo^ö^iö / foube nobiij jijn. g|a Ijct fai een pöcc met tnp feggcn / bat Dct
ïieijtec / ben genen bic aan den wegh becbetbojüene toeerelb (felf ooftnocii
becboibcnjtjnDe) Dïoot ligi^t/ bebïugijtöan'töeillgöÖ^oojbteontöouben;
banöen genen bie op eenenafgcfc^eibcnenahltec toojö befaaib/ enljet ceeb^ö
aiet vreugd ontfangcn ïjeeft / baac na tot ergcni^ te ö?cngen. Bocijfflnp' fe
lua^b bc ^atan öaac niet in bcnoenib ^ jT. 16/17. ilget 5μ ban be l^atan aa»
bcnüjcgö/ Öct ju be becboïgingcn cp fïeenagijtigen gconb/ j&et sp bebeclei*
Ïsingenbe^tBeieiö^onbecbebaojnen: ijet i^be^ menfcDcn eigen-ecfïiUc beu*
bojbcntljeib / bic ban ben .^ataii ontfïaan/ en boo? 'tbecbjiet of becmaait
öeé ijjeecelb^ Uei-fïeckt / ben IBenfclje i)inbect in't aanöooren ban <6obiS
a^oojb.
9. j^ct voordeel öat de Satan obeciemanbridjgt/ bi3o?bimbatiiîi&eiii
verfoekt, 2 ïto|. ζ: ι ο. en ι l\ofi:4. fouö ift eben ieen^ becfîaan/ ^^a^
tanficijgötbooiöecl^genoegi}/ toanneec ö^t^uaab/ bat ijpcen^ inbetoee^
ceib öecftgïbiagiït / rîjaelijiî booîtjTaat: m be berfoeUinge bie be jiîenfcô
ten quabelijö/ tooïöïnetcegbt aanljcrn/ om bcfelfbe rcDen toegefcijjeben.
SCnber^/ omtcfeg'gen ' toelftbciiaade ooifaah jp bat een nienfdje bctfoctjt
fcöojbt : Sfaioöiïji feibt Ijet Waac/ fonDcc ban Den ^uiuci ietg te tnclberi.
cap. 1: 13/14. ^at ijab ÖP ccljtec fnoeten boen / mitgbien bat ï)p befe tegei^
flcliinge tnaaïtc: Niemant als hy vcribcht word j fcgge dat hy van God ver-
ibcht word ; want God cn verfoekt niemant met quaad. ^atfûl ooftnirs
mant fo iicljt feggcn / al^ men ijeöen feit bat be^&nibcï qn^ becfoeftt. ^t
betfciioninge b?agot €ba ooft tec baan. ^gacobu^ / getoonb Rebben*
öe/ batijet<iBob0toccft nietcni^; öabbentemant «abecbat tcUiijten/ ba»
ben^iübeï; inöten Ijp geöacöt ijaböe / batijetiljn beb^ijf fton jijn. IHaat
Bp binb buiten «Sob geen oojfaaft ban ben JBenfcljc felf : word verfocht,
feitijp/ als hy van fijne eigene begeerlikheid afgetrokken en verlokt word.
©an Öe becfoelVinge aan ben Heece ^fcfu^ felf gefcöicb / faï ifï öiec na in 't bCi
fonbec fp?eïien.
10. ^atö-ide Verklageronferbroederenïjeet/ biefe langen tijbdagcn
nacht voor onfen God verklaagd heeft, (0penb. i,2,:9/i o. i0 blg&eliFt genoeg!^
ftpUct^-eelbingcgefciü. S^anttoat i^öat/ voor God? bat niet tefeggen
Ijooj fijnen tcoon ! en bie in ben i^eniel niet i ïiomt bf <Puibdinbeij
i^emcl / na bat l)P i'» öe i^el becfïooten i^ : fo men befe bingcn eigentUhec toij-
febjilbecfïaani é>inb£n cegöten fïn ban befc plaatfc uit te ïicggcn/ ^ab lit
ban nobc't gantfci) beloop ban bat OBefigljte tebcrhiaren / 'ttoelitfctjtcr nu
mijn toeth niet enbfciuffcijeïi magl) ih fo üeel ötec toel feggen i bat
öaac ban ben tijt» gefp?oHe» toojb/ in toelften ficfj bi goebc<6obaan:bcnari
mwlSenfcö bccfoenbaac fielt: tciveinbe niet be gcheele tajccrelb-boq? bçti
©uibcJ
-ocr page 117-^uibÉÏmeerbcrïntrjïr ; öatij^/ inbicta«bo?ije«tijeiö gdatcn töccöe / baac
fjen b'cecde berïeibing toe ^ft ijS 'talgemcin verderf, dat in de
■weereld is, door de begcerlikheid, geltjft noemt/ 2petc.i:4,
ïang aï^ be menfcô bat niet ontbïöben if / fo 't oft öeni be felf
bccfilaagijt ; boo? bien (jem fijn getoiffe ïïriaagi)t oöec gemeinfcöniJ met bat
^^lUbeïIrecbfel/ befanbe: toantfüïang onsherteons veroordeelt, fo Ijefei
bentun gecnvrymoedigheid tot God , i ^OÖ· 3*· ôâac &enet»eii fîaat be
ïjofe toeeceib / ©uibeï^ maaftfeï / <éob0 hinbccen met anetpnbelafiecing
en bjeiginge gebucigïtft tebestoacen ; 't toelft aïtemaal ooifpjonitelife een toecft
tie^ ©Utüel^ i^. bat oïTÖOUÖ/ fo fcöljnt bie Verklagcr der broederen
nedergeworpen} encuemcn be geïoöigenin <©ob : Wie falbefchuldigingen
inbrengen tegen Gods uitverkorenen ? God felf is 't die reghtveerdigt.
Wie is 't dis verdoemt ? Chriftus is die geilorven is. enf. Öom. 8t
3 3 ''' 3 4
§.11. 3©itgcfetb5tjnbe/ fo bceï bc^^uibeï^ toerftm ƒ bat i^ biegemfn
feïseren opfigijc too^ben toegefc&^eücn / in't gemeen ûetceft: fo en ttieet ift
niet of'tainobig t^/ bat iftrnp ïang opöoube/ om befonbere baben/ aï^
ban öem bercigöt / nocö nabet uit te leggen. f)y toecfoef>t / en
^aulué metbulfïcnfioeg/ en fefteccb|ouü3 beclfaccn ilang gebonbenIjielb :
öitaHe^ toilötccnanocötoeltcpaffe lèomen. S^'obedgeexempelen XVIII.
§. I. ttjct een gemeïö / jgn uit |^et boo^feibe fcue! te toeten. e ^atan foci^
Û'ICpOfîeien te fiften als de tarwe. %uli. 11x31. in fuïftcn fin aï^ Rachel hare
kinderen beweende, na batfeïangai boobtoa^. SfC^m-anii- Haatt.2:
b^ i8. €c toeten / geïtjh ^ctKacfieï toegefci)?eben toojb Bet geneïïacöel^
nageflagijtbebïebenöéeft: aïfo han oohbenâatantooîbentoegepafî/ ôet
gene Dec ttccbojbentSeib I bie ban ben Ssatan ontfïaan / magö eigen ïtjn.
3il op ben felfbenjin fean in ^uba^ tngebaccn 5ön ; Euft. 22:3· ^ot). 13:
b. 17. of ^finania^'tôertc becbuïb/ i|anb. r, 3. of ©auftt^ op be rei^ ge»
linbecb ïjebbeti/ i iCtjcff· ^î te .f^mpcna en te ©ecgamu^ 0in bolft en
troon geöab: Φρεηύ.ζΐρ/13. boo? fo beeï ol^ be öoo^eib / bieoojfpjoni
fteïift ban ben ^uibcï tea^/ in ^Suba^ m tinania^ gaanbe toterb; en be
bpanben bf^ Cuangelinm^ ben «irofïeï Ueeleclcp beietfeï bebben toegef
Bjagljt i of goöJoo^&eib in bie beibe iicben ô'obcrfianû 0enonien ijab»
§. 12. ï^auïH^ fcljnt bctbftt te gaan / toanncet δρ be bofe menfcfien/
î^nbe vaîfche Apofteien, ban den Satan felf uitb|uïîftelift onberfcöcib: fegi
Bf nbe bat bp ίϊφ toeï in enen €ngcï be^ ïicijt^ veranderen hati. bie heï^
anbering en i^ etgentlil^ be jtoarigijeib niet : aange^n ïj^t ban be bai^
fcöe 5ipofïelen g«fetb tea^/ tmtfe βί} m Klpofielen ban betanbeccn/
grnoegfaamltft berWaart j te toeten / bat Bet ban b£n fcijgn bienfe ban
itct Bcben / en niet ban enige beranbering be^ toef^n^ te betfïaan 5p. Ifêaac
Boe Beeftt!iB ooit be^uibe! felf fb aangefielb; al^ oft Bp Bab getoee^ een
ïjan be Cnselen öe^ Eieijt^} l^g ömiHt/ mbien Bp bat fïegfti eenmaal
Φ β Beeft
κ.
ι©^
Î04, Tweede Boek.
geeft gcttia» / bot fuUtü genocgij eni ban ijtm tt fpjeïicn. .j^teticmai ï)uft
Dat bcDïogö aï meer Dan em^ acfpfdö: it toeten / Doe öp b'eccfïe o^uöer^
niisIeiDe / Cfjïifiis^ in öc tooefïijne ücrfociït / en met IBicÖaël obcc 't licijaani
bail fEofe^ ttoifîe ; ban toeificn allen iU een toeinig becDec in 'c Dcfonöei; fpjc^
ïien fai.
13. 't <©cnc bOïDcr XVI ir. r. op öc bijföe pïaat^ Bp mp aiïngetcofti
Uen/ bfbefiigijt nsci) mjjafeggçn Dieé te nieec : te toeten/ öat De iS>iubel fniiteit
feragijt niet ijeeft gelt>it men meint. lisant öat öp «©oö^ gehangen ié / bïijiit
felf^ uit fuïiïcn bjpöeiö nocö/ aï^ 4Βοδ öeui ïaat beo? eenen tgû. il^arit ftu ïïan
nooit ontbonden worden, gcïp ban [jem #ppnb, 20:7. booifeiö toojö/ fa
i)P niet eerfï gcDonöeui^. Ce muil fo Die ontbinbinge niaau is voor enen
kleinen tijd, na Dat ijp tEoutoen^ toeï geljeeie 1000. laac gebonden toa^ ge*
toeefï. ber^ 3.. ^at binden en ontbinden opöcH 3I5uibeï Du^ gepaiï / ftan
H iet anöei-^öan öp toege ban geïijfteni^becfiaan jijn: fuli^ tnp een iegeliit
geern toefiaan fàl Jlâaal; öan inbind en fo beel al^ beötoingen of bepalen /
Öat ÔP niet ftan Doen al toat i)p toil. Ï©ant enen eeeft en paffen eigentlih De
ftetencn niet. jâocljtan^ toajD b^. 1/ 2. ban ene grote keten gewaagd,
toaac meöe öp gcbonDen toieeö boo? bnifenö iaac. '©en Afgrond, baar Ijp
in gefloten en verfrgeld bUjft I in eïgentiiften fin / enbc fuïic/aï^ fehere plaat^/
mgelijft onbec b'^fiacbe aangemetht / toil öen alfa toeinig boegen, ll^u^
moet öet ban fo bed te feggen 5ijn/ aï^ Dat ö^m Ojné magfjt om guaab te
Doen benomen tooïb / geltjfe enen «juaabboenDec bie in 't ergjïe gat op 't alïcc?
natofïgebangcnfït.
14· 3taat on^/ bp tocgcbingc/ bie binbinge be^ .^atanâ op bietonfe
icn^ becflaan. ban fo beel uitleggei'^ / al,^ obec bat Doeft meec öan obei:
enig anbec beeï De^ sapbeï^ / iJooi en na gcfcöjeüenIjebben / Ijeeft ooit anöet^
gcbacöt / of Die tpö toa^ lang boójön i tCltoô^ Die öeDen aiiberg fp^ceh t ft
geen geôoo?. 3Soci)tan^ betfcöi'tlenfe meefî in ben tgb / ban 't begin en ein^
De öefec binöinge. iBaac oftinen Dien een eetoc nieec of mitj '^t 3η bjoegee
ofte later neemt: toiebisn b'uitiegger^/ (fcg ift noclj een^ j ban't begin af
tot op öeöcn toe / t)e«ft,niEt geMaagb / Dat be ^uibel te fpnen tpöe nitgeiaten
toasSi 3©anncec lagf) f)P Dan gebonbeuï ©uifenbiami iö een lange tp:
ijeeïe geleecbemannensijnöecbuiten ttoijfel t^elfieceetoegetoeefï/ gebucenDe
öe tien / Die boo? of na uit ï©cectlb^ loop / of uit ben (îaat bec l^eche nm^
flen feonnen maften / of be ©uibel losgelaten of gebonben toa^. ^et fciiijni
Decljalben / bat bit niemant nocô te cegöt öfeft uitgebonben. ©olgen^ bien
befluitilî teebetom al^bomii bat uit een getuigenis bec ^eijjift / toaac af
b'uitlegginge al^noel) onfefiei; / niet fehec^ magl} befloten toojöen.
feftecfïe ban allen i^ / bat €iob bec menfegen boo^tjtiö Conbec ^atan^ naam
becbeelö / al^ eecfïe oojfaafe ban öet quaab); in fehecen op f^jt boo? enen tn&
intoomt i en Daacnaboo? enen Rojten tnb nafpn belieben laat begaan.
§. ^eneplaatgiitTec inDe^ïftjifx/ bic t)iec meöe becgeiefteu/aan Dit
fîSSin licôtfaï gebeni öaftc <©oö fcit/ Dat&p 2|fçaeï^fonôen in de diepten
der:
-ocr page 119-der 2e« werpen fal. JiBJcft. iJir^ jç. î®ant ccn ïicfjaam èttó toicïï gei
ïttjojpèn faï men nooit meer fm. ©at i0 ban fa beel te fegsm / ai^ öat (©oö
ÖUnbCrfonDen nimmermeer gedenken ; en bit tocbccom I bat Öpfe bOO? al^
iooéboïftomclihbcrgcbcnfaï. epscïÖl^ï^bJDre too?b be becgfbingc öcc fon^
èm bpÉa^aria^ afgeöceïb. ï©antlïet, ene plate loods wierdopgeheven,
ende daer was ene vrouwe, fittende in 't middeader Efa, ft toflh in 't ^Ci
fe^eeiöfcf) bc naam bic grootfïe maat ban bioge toaren i0. Ende hy feidc,
dcfe is de Godtlooshcid : en hy wierpfe in 't midden van de Efa, en het loden
gewi^hte op den mond derfelve. ^acij. f: 7/ 8. ê>0 aï^ be OBoWoOiS^eit
een öoo^ toijf bergflcften I m ine feocenmate gefmcten / en met ene loDen
pïats baar in bicïjt befïoten toó|ö: fo h30|ö ooh öe^atan (magïjmcn ben»
Ben) hp gelijiïeniffe neergeworpen , φρεηδ. 12: 9/ lo, fo bat tjp als een
blixem van den Hemel valie. Èuliï. lo: 18. Öp ooil in ben '^fgconö
^jpgefïotenWgbenmoet/ toawncftljct^obebfiicft/ batijpbe uoïïicren niet
meerbcdeibcnfaï; bati^/ bebedcibingeDec^onbe/ teiïiebanöen ^üU
bd inb£nf)ofban€öen flï'nen ooifpjongnam op bic töijfe niir nifct buren
faï.
16, ©enficptHffcöewMichaëi en de Drake, öie met fftten d^oude
Slange, dc Duivel ende Satanas genaamd toojb / «©penö. 12:7/ 8. magijmcn
mebe anbec^ niet berfiaan. ^ant toie faï fïcD ïtonnen berüedöen / bat bit
cigentïih gefctjieb 5p i ^iemant gelooft / bat ben ^nibcï na ben bal 0e0
menfrtjen / immecéna y<©p|ïanbiHgronfe^ ^eecen / f toanncrr ÈHrgefigïïte /
ban bingen bie ηοφ eecfi gefcgieben fauöen/ aan jlopanncjS becroonb i^)
ooit meer plaatfein den Hemel fjeeft ; baar nocfjtan^ijie feïlc (ïcijö gefïen i^.
(©oïi en bc â>atan bot niet eerfï gebaïien / noc!) geworpen nit ben #emeï;
maatfcDannectÖpmbeeccfÏefonbebiel/ fodit een gelooft, ^aatöencffeu^
foube 't honfi om feggen jijn / öoebie fïcijbt toch in fijn toeritmocijt gaan j
en iiiaarom bat fo binnigltjfe geboe^ten ï^a^et om bec menft Ijcn falig^
ÖeiöofbctbocmenilTenicti Hettuattoâpniingïîon ji©icBa^iöie booj / en
be ©laaU tescnfïaan : ^cft toiï töcï ecn^ fïf a / toie rap bit beter uitleggen
fal / batl ijct ben ?Epofïeï Pawln^ feit : vivant ik ben verfekerd, dat noch Dood
noch Leven, noch Engelen, noch Overheden, noch Maghtcn, noch tegen-
woordige, noch toekomende dingen ; noch hoöghtc, noch diepte, noch enig
ander fchepfel ons fal konnen Icheiden van Gods liefde, die in t hriftus Jefus
onfen Heereis. fïom. 8; 38/39. ^at i^ fo bceï gcffib / bataltoace'tooii
bc 3^uiüct «itcr öellcn bp manier ban fpjcftm / fo en nioogöt öt» gde-
tjigennietbeercn.
17. ^oal^be^bangem^/ fobaoigijfal banooh be^irajfe bairbfn
^uibeï 5ijn. berbïoeftten fulïen op ben)'ang|ïen bagD bcckue|cn jgn in 't
«ewigVuur, datden Duivel en fijnen fingelen bereid is. IBatt. ΐ5·:4ΐ,
^at eigentlilcH ©uttr / ijoe fnïlen ban ôe <6ee(i«n D^aiîticn ! Jili)aac t)oV
ïiomt bet 20cefï met ben Jsaïfebcn ^jofeet mber in Dat ©sec ban be^^nis
tjelfelf/ bien bat 6erciböia.ëi â^ant de Duivel i feit ^loanne^ / wierd ge-
0 3.
wor-
-ocr page 120-Tweede Boek.
worpen in den poel des VuursendeSulfers, alwaar het Beeft en de valfche·
Profeet is. «©pen£». 20: io. ^e ^toabcl eigentlijcfe tjerfïaan / fal {jerti atfi»
tosmig öecccn af^ijctbiiuc. JiBaaK sçïtjft öe ijcmdfcije/ fo too^bcn ooft öe
ijdfcöe Dingenbpbeaacörcöfbccneleftcni öetoijletop ηοφ op ?iacùe jijnöi /
öe feïtie öcfï geUienb jgn. ^c^geliji; gccfïdiite Dingen öoo? iiclja»
meïifte / Die ba» lagce itetcacgtingc sijn,/ onfcc jtoaiîijeiû öalbc befi bcri
ïJlaarb.
18. ©iiihjilbitaltemaaïbanfegacn / aïfaoïiÉtanbec^nictöangcïpe-
nifïen jijn i an£tüöo?öe fEnbouü^öeeiï.
L ©arbe^utbeïboojbï'ccccfie ronDc in fict ^arabij^ gcb^n oojfaaft i^
banalïcQuaab : enaïtoattet Qnaab^ gcfcbieb/ j&cm bfrijalbin ooft mct cei
öen toegefeöjeüen toojb.
II. ^at «eob &ct «juaaö / bat uit ben ^^uibcï i^ / m in öc menfcfieH
Scecfcijt / aïfaöefïuucb / bat öp 't altijb öinncn feftece paien ijoub : en
toannfct öPfel^ec groot en algemeen öecDecf berett / opfioub of Uebtoingtï
bat fiily fo beer ^ ben binöen / om bat ö» ^jnc toecUen
DÎHD.
III: 5&ati)peinbeïpûï't«ïuaa&/ bat menfcïjen boen / op ben bagiibe^
3catcn<©o|ûccï^ raitcniete.ma&en: ben becleiöen menfcfic teffen^ met ben
9^uibeï / biefeeetfïmaaï ïiecft berïefö/ en Doo^ gefelfcöap na becbiens
fie f!raffe ; en bat bie firaffe fonber einb of mate toefen fal. ^tt ban
baar bp iatenbe / fo en falmen niet^ gebonben jb^iii^n uit al 't gene tot
nocö toe gefïen i$ / bat bc ^©uftiel/ na öat ij^ m 't begin bcc fcljeppinge
Den menft&e bedeib ö^eft / t'febcrt felf m pecfcwn iet meer op ben fe!beti
toerfttof bccmasó: maaïtoeï/ batâl'tquaaii/ bateditgebeurt/ bfnocöi.
ïjeöcn fu be toeeceib toe^b geplffflö: wt bie oojfaaft fo tooïb aangemetitt/
ai^of'tbe^uïbeïöff.
Dé verlclciïngc der cerfte raenfeh^ door den Duivel · is befwaarïik :
tc verftaan^ J
ï. Ik/r^at iîocô 5ί)η ba? boo^on^ toecft niet : battbegr43oifïe jtoas
iVl cigljeben fullen on^ / fo 't fcöijnt / ôiec eecfîontmoeten ; toan^
ittectopobetöeiiften/ i)oebi^utbel€ba boo?be^ïangeiieeft mi0)[eib/ ben
^aïigljmahcï feïf in be tooefiijne fteeft becfocijt/ met ben Cngel iBicöaar
«ncn stoarrn tto fl geboeub / be neberlaag en Den boob ban i&aul infcgijn ban
j&amuel boo?fpeIb. ©it moeffe ficeftften tot betotj^ ban Óin berfianb : &et
bfllgenbitotpïoebefïjn^bermogen^i batöp^foö aan ïijf en goeb en bloeö
5*000/ ca faulu^ felf na fiintn iiemelbaaït/ met buigen / booi eenen
fî/ncç^
-ocr page 121-ΧΓΧ. Hoofdstuk. ισρ
îjneJi ^geïf» gefïagen öccft. ^ocö fo tnoff öe Eefer toeifri / bai ιϊί onge?
)9u&en / aïïe jtoacigöcöcn op te ïoffcn / öic on^" iirf)e ontrent ben fïn ba»
't CEH CH 't anbci; / oföe toijfe f)oe 't gefcljieb 5y fouöen ïtoutien tegen hoaien ;
hjanneec bat cetie fleglj^ niaglj Oipen / bnar bjp al öft torrii om boen. IBW
toil iit ban bit onbetfocri tJEginnen baac be / cii fclf met mi &ct meni
fcîjcïijii 0efîag{)t begint»
2. €n bit toal ö^t «cfïe toerîî / baac mebc ΐΐφ bt 3lnibeï ftenöaac
maaftte/ bjaac uit Dleeftbat'ec€ijgelen 5gn: cn fcijoonUan 560b/ enbtenf
bolgcnö goeö gefcöapen ; cdjtec in Dien fïaat niet iang i3cbïeUeu 5Ön / nabien
bat felf bc ntcnfti) ban 't gocb boo^ Bwn £>eb?ogij bccbatien iâ. f oe fuiU^ ge^
fcfjiebïp / tooïb ban E^at'e^ eccfï omfianbigijiijfî bccöaaïö/ <aenef.3. baac
na ban Cïjjifiué / ^00.8:44· cn ban / 2103.1113. eangctoefen. ^it
bîiepÎaatt'cntTàmen bcrgeleiten/ fuïïen b'een booï ö'aubece öe^ te Bctct: tc
becMacen jgn. «Ïnbe fiet mm baac in cei-fï / bat ^aulti^ eben cen^ aï0 ^a?
fe0 bïoteïift beSlange noemt/ bic Eva door arghliitigheid bedrogen Ö^bbeï-
fanbet· 'tminjtê ban ben ^aibel te geöjagen : niaac bat fonbec
flang te noemen / bien mcnfci)cnmoo|0enaacuitbjuiiheUEi bcn Duive4 noemt.
<2^atcfijtfcberebeibenamcn®|ien&.i2:9. toojben t'faam geüoegb/ tc toe·
ten / d'oudeSlange, bat bic i^ de Duivel, of de Satanas : fuUip boet onjï
lit&idijftgeloben/ bat be ^aïigljmaher / cnlfâofe^ engauiul oç eenenbe
felfbe fahe fjen. men ecijter 't rcgfjt befcDeib ban befen ôanbfl toeten / fa
bientmmop'tbeciïaal/ bat.Îl?Sûfe^ baac af boet' boojnameïp te letten.
3©ant bie tTegNi^ban't eenof anbecbing te paffe bjengt / meenecebebié
ban gcijeeï toat ânbeï^ fpicefit ; becftlaact be fafte niet fo toe! / ai^ bic baac
afeigentUjii fijn toccfe a^^i^aa^t / en 't geôceïe jtuii omfïanbigilïgii befcijjebe 11
geeft. Iaat an^ ban booi cecfi befïên / toat en op toat topfe bat lIBofe^
öaac ban fcfiïijfi: baac na / toat cebenen't mogen getoeefï sijn/ om fa beo
fcöeibeïgfï baac af tc fpjcften / al^ Dct fcôgnî bat Cöjifïu^ en b'ISpofîel J^aii^
§. 3. ^e bal bcc eecfïe #ubec^ toojb'by J©ofc^ aan bè ïifïigïjeib fit bcç«
ieiöitjge bcc ^ïange roegcfcijïcben / fonbec bat'cc eenigt) aiibec fcijepfeï too^D
gerioemb / booj toelfte igua biecö bedeiö. bie becleiöinge oefclï'«b 5P/
tooïb in öebïjf eecfic bccffen gefeiö: baac na becboïgcn^/ öoe öe ©zoto be
fcïjnïb ooft op be^ïannc toiecp ; enboo?t^ be fïcaffe bie berfeioe ban <6aö
aangehuabigb toiecb / op Öet 13 / H/ cn i y beif. g|n 't cecfic toojb bic oo|i
faiie öecbccïêibingc nietaïïcenïift ccnc Slange maar ooft Êigentlpcctogfe ee» ^
OUbec het gedierte des velds gcnoemb / het welk de HeercGodgemaakt had-
de, toeten/ bic tjabbc op ben felben bagö onbec anbecen gcfciiapcnhet
kruipende gedierte des Aardbodems na fijnen aart ; enbatfeïbcnfffen^'tön·
bcc naberljanb aan 't gefagi) be^ i©enfc&en onbertoojpen. (0cn. i :24/if/26,
'tiüan ooiï niet aabec^ ïtatucclp bccfïaan jgn / bat bé ê^langc liftiger
toa^ banaï'tgebiectc beïb^ : tc toeten / iiat feftecc be^cnbigijcib bec bs^
toegingen ban licbaam cn lebcnbige eecfïèn / öoctoel bccfïanbeïoö^/ bec-
iBttoinöigcï scltjiiöcibiïaibcn/ iifïigbeib genocmö ; feïf öcn bfe)ïen toegcf
O03 M
-ocr page 122-<ï ΙΟ Tweede B©ck.
îc()jctcnU)D?b : toaaiin'tfmöct utibfc oMtmeftl 0elp öe ©o^ in Aita
ftti boo? loo^ ödjoubm/ m tecoDc^ om öic rcben ooit ban ^lcfu^
felfgcnocmD Bluft. 13:31/32. ï®anc fo ùoo? öen naam ban Sknge enig
anöcc fcôepfcï liici: DctEhcnt toicrö ; Ijoc foubc 't niet beri cccöcc met öcn IDcni
fiije / öte öoojbcftnltfï niigldD if? aï^ met het Gedierte der Aarde becgcIe^L
ïîfntooîbeni Söltjritöcröaïücn/ tat öctcigcntlgiucn .^ïangc toai?/ Daar
af Biet â«rp?ohen toozb.
4. ^ocï) nu fpjccftt ï}p baar Bcneffen^ ban be ^ïange aï^ ban ecni
niet tegcnlïaanöc battcc bedccijanbe aart ban fïangcn 5 εη ban elhen aart ten
minfieü ooft ren paar / al^ manncReiicntogfftciim't&föinQcfcïiapenjtjn.
ïï^iîitfoQmgaîfcnamaal^inbc Arke, bati^fîifîe/ om mft JÉoacf) tot Dc
Uoo^ttrcïingena ben tDarcrbÏorbbfbjaarb te jijn : jijnbe ooft be .îH^enfclj be
fenigficbanaUe fcljcpfdcn/ biein't &egîiibec fc|)cppmge ongepaacb btbons
ben bjietö. «i3ni. 2: zo. ^ober ban ten uiinfïcn een paar Slangen toa^/öoc
taojb'crbanin'tganrcöeterii tnaateenefiang genoetnbi maac ecne fïang
feefcljulbigb ί maai· ecne fïang gebonnifD en geb?eigbi φηι bat ijct een ban
beiben toa^ / oiifciicc 't nianneftcn of 't toijfhen ί Jof fïaat'ec ban ti^nTï
mchufihde Slange, alp af maatreen bic^tijb^ baacbooj niogöt vju Uehenö
eebjecfi. ^at ftan toel op Dc hunne (ien / met anbec flagïj ban bieren berges
feften: geïijft dc menich het pcerd, en alfa de flang, bat fïagl) ban fcöepi
felen of ban Derden : 't toeïftban ebcncen^i.éoftmcnfciöe/ demenfchen,
peerden , .flangcn j te toeten deilange was, of deflangen wacen ïi|ïigcrban
enig anbcr biei- of fïaoïj ban ötcrcu / ötc <000 gcmaaht öabbc. m^aar ban
fioot ficl) toebecom De fin / boo? bien bat Ijet geöeel ber|aaï niet anberé i^ ges
fcmtl gcipgfrctbi^/ Dan bat f)ci maarten eciiigDcefitoa^/ Daar betcyt
affpjeeftt.
5·. ^oci) groter be îtoarig^cib bie in be rében ligt / toaarom be â»ïani
ge boben anbere feljepfelen Degtiaam gcacf)t i^ / om ben menfc^e te Iwbjiegem
Ce toeten batfe boben anbccen liitigii toa^. ^oel) befe ï-ifïigljeib toien ging
öe^ïangbaac iutcOobenî ben jBmfdjei j^een ' maac ai 't gedierte des
velds: of be .ffêenfcljefdf moefïonbetbat<6ebiect€inigelgi: begceepen^gn.
^oeö bat en i^ be fïijl bec ^cöïiften niet / bie boo? 't gedierte des veids nooit
anbec^ ban beefïen becfïaat : en liBofc^ Ijeeft ijet fdftoelbnibeliftbanben
f©enfdjconbccfcöeiben/ toanneec l)p beibec ^öeppinge befeijjeef ; ^en. i:
14/ 2sl 20/ 28/ 29/ 30. cube fpjeeftt in be befc^îû^ins^ ban îœn ^onbbloeb al
Melfbeiaal. ecn.7:21. en b: 16/17. cn 9:2/ 9/ .fgu en bebinbmen ρφ
tec niet / bat be Jilang in Hfïigöeib ai 't anbere gebierte obectreft/ maat toel /
bat betfcöeibene anbeten be ^iang baar in tc öoben gaen. ^ie tt befcb?ïjöen
foube öift tf ïaiig ballen ; enöe mein ift bstfc al te tod beftenb jijn / om öetoijjS"
Öaacaftecifcöen. 't^^^toaac/ be^aUgmaftec feijjijft ben prangen Ιοο^ΐ
jjeib boben anbere/maar niet üoücn alle bieren toe/ toanneec bP i^eitï Zijt vodc-
ikhtigh als de Slangen, maar eenvoudig als dc duiven. 3ltCÔtelÎÎÎ ftlliemàni
toefiaan / bat öttrcöaapimmer^foeenboubig ίφΐ inbien niet eènboubigcr
&au öe butf : bie nècötai=^ bed an&ete / fcôoon uietalic bieren in eetiboubtgi
^tb
-ocr page 123-XIX. H ο ο F D s τ υ κ, rrr
ï^rîi tcbobcn gaat. âo ooft öe âïang in lifïtaÖdD. ^ït fn benft ooft niet/
öat iein;ïut fcggcn faî ( öat De .-l^ïange Dic^ iijDs^ ïifîîgei- tua^ Danfe nu i$ :
bie bat feit faï Ijet mp betoijfeu rnoetm ; töaiu ijet ulcniant bjy lïaat aï tc feg^
gcjitoat iimi îtifî.
6. «önban ifft'tnocijljciimfteïp/ ijOÊôateaufbcntoeffWiîan/toaaCi
om bat ecnig SSesfi bcquaani gebjecfï 5|> citi öcn .ïBcnfcbc tc beD|icgen / bat
Öet ïilîîgcc Ujaâ ban anöece bcejïen ·, fo bet ooit öcn jpi^Ênfclfjc fclf niet In lïfïigs
Öei'b te bovenging. ï©am alle fulheïifiiabeiEv ben breflrnuiet ban bijgeïgftCi
îiilfe/ aï^ gefeib i^/ toegffcijjeben tOojö; alfa'cc cigentltjft geen lifïigleiö
han 5ijii baai'geen becfïanö ^^aac bpfotóïjft iîcmiiiijii/ bat geen bier }a
gaato / fo belicnbig / of (fo aï^'tijiec &eet; Itdifliji^ i batbooï bcc menfcftcn
ïifïenïagenniet gcDangen too^b. <i3een aart nocl) tcap ban loo^bciö in be
beeflea / bie öooj flifegöeib υαπ ijet mcnfcijeïîiî örrntïft niet oöeitrofen tüo|ö.
^nbe itja^ ban no^be IBmfcije boo? ben bal fo bcel te fcljcrper ban becfianb/
al^ ijjj onbeboîben toa^ : baböe bolgenj? bien temmbec noob/ om banem
&ee(î mi^lfib të luojbcn. ^e^ iffet onbegcijpeiijiî / toat ceben Dateenbjoto»
nienrrij öebben ftonbi/ om tefeggen / gelyft €ba ; de Siange, bat i$i reiv
Dombecjl/ heeft my bedrogen, dat ik at.
§. 7. ^m bcfe 5toacigiKib ban tofcö te nemen / feit men bat be ^uibeï
öooibe.^langefp^fï. âaôebift'tfeïf ooft obec bojaren in mijn53oeftobec
öen Catecftifmu^ neffen^ anberen betftlaacb. toaau jijnöe / fo fcljijnt
öatijiieetïiicijaamaanboen/ innemen/ DaaEbaoïtoeuften/ enin'tbefonbec
fpjeften ftan ; en bat noci) tod üooj't ïicöïwni baii een beefi. ^oeij bit ftth
ïenbe becgcootmen noc|) be 5toacigi)eib/ fo beeï aïé öiec be ,^iang betreft.
B^ant iïab be ©uibel tong en fïem ban boen7 om met ben lîâenfcf) te fpKften/
m moefi [jy bie ban ïcenen ban be â>ïangî toat reben geeftec jÉofeö af ί
liftighGid bjaac in bit beefï al b'anberen tc boben ging. il^p fjibbcn nu tré^
fïonb gcfien/ bat 't al ïicl^amelift toat Iifïig ticct / en fonber reûen of becfîanb/
tuanneermcn ban be ^eefïen fpjeeht. ^crljaïbrη fal alfulfec ïtfîig[)eiû tod bift»
Hiaal^bicncn om ben menfd) ifcöameïift te loeren / t'oberballen / tebangen
en utrfïinDen ; gcirjiîmen fuï): ban licckrljanbe bcefïen / maau minfl üau
.^langen toeet. Φοεί) tuat raaïu bit be Eiel om ben menfelj met ïffïige oma
ieibmgen ban febgnreöen te Dcbjiegcni «fBccn beeft/ &ae ïifïrg en goc ïoosi
bccmaarb/ l^ecft baar öetminfTüenriogen toe.
8. dBelijft'tbecfïanbbe^iang ontbieeiit/ fp bengt noci) affo toeinig
tot be fpjaafe. I^ocl) tong noclj long noclj 't öoll ban Daar gctjemcfte i^ tot
fcn buibeiift geluib; bed min tot tooo^bm fu ai^ anbere fiomme fcfjepi
felen / be^iuaam. ïioo^ De ^uibei ban be âilang / om batfe ίι/ΐί^
toa^/ tot fpwiifn ; toatbiefpet/ fo öefelbe ooft niet fpiaaftfaam to^ ^
^e ïifiigDfib fjab Öp buren ttoijffel aan tjem felöe tod ; maarniet be
fp?aaiï. ^aar toa^ een lichaam toe ban boen. ï©aarom nam ^ban geen
^fjcfïer of geen i>apcgaai / bie tong en iïeuun öeeft om te f^ïtim f Baaci
®m ooit öd iidjaamniet beeüieberbancen^ap/ biebfnmcnfc&erneefïgei
Ipt i geen ongelijftet lïrijaam bau gejïaltc ban Di ε ^ïange / bj! ijsït ban öeii
ïîi Tweede B^ek.
jnaenfcö. Hft ban accnfïnö tc begcgpen / toaarorit bat bc «©itibcl boe? be
^lang/ baacfobcelftcut^üanticd &equam£C fcijcpfd^tua^/ tot^
fpïcftm CÎÎ bcö?icgen hon. ^cQt niet / bat (Sob geen anöct: fcijcpreï aan ben
Sl^uiijeï t)feft b crgunb : tiiant fo bat bc reben toarc / .îlïôofcé ijaööe 't feitie todi
gefcib; bic nocïjtàn^ ôcïifîigljdb öec ^lange ai^ be reden noemt / toaaiom
Ijatbcbcrïcibec ijaru uit aï 't geöiecte öaac foe nam.
§. 9. ^teït nu nocij ebentud/ bat bc ^uibd bqo? .^ïangü fpjaft; m
fier of (©ob ban fdf tuel ooitfogcorcntDonbecöecftgeöaan ί iËtace buifenb
faren eti ηοφ meer ïjab be JBcctelb aï gefïaan / eer bat ooit een beefï Doo?
<0ob^ ingcbert Ijceft gefp^often : en be S^uibel geeft r.anfïonb^ / toans
neec öe ^cöeppEC pap fijn bocrft boleinbigb ijeeft / noc{) groter p^oci
be ban bic iumfi i toaarom fcgg iit / groter i ©crgeïiiht mgi
ïcam^ €fe{ cen^ niet befc ^ïang : en gp fultet felfbe feggcn. 35e
^iange mogljtfoïifïia I enbrn^felfobottsijnalfre toaren: noctj bitïifïigi
lieibbojberbc/ ηοεί) bte Dottigbeib ijinbecbe in 't minfi aan be fpiaaft / bie
6en tJCiben toegefcöjeben toojö. i^et betfïanb ban ben genen bic |)c«bebe
i|)?eften / moelî ben fïn en 't beleiö aan bere&en geben / baar af fp lïeibe ebeni
tjécl/ Oati^; ntctmetaïbcrfïonöcn. ^^ίε öan't licôaani en be ïeben ban
een 6ce^ tot bc fp?aaït ge&^uiftcn toil / toont fobeeltcgcotfc ftonfï/ aï^ö^t
gene öp baar toe gebjuiftt min bequaam i^ : gelijh öet grooter hunfï i? op een
rcbbeïoo^ fpeeltuig boï^ tc mafecn ^ al^ op een bat toelgefielb Jiu en faï nip
nicmant ïocijcnen / batecnCfel minbcr onbeguaani i^omtefpiehen banbe
i&Iang. 3©ant öic ijceft nocö ccn hcacötig geïuib i öife fcict öan ccn gcfïffeï
f η gebiaa^. î©aar totl bit nu Ijccn ί toeet ftet niet : maar bat öet iBoö
Bïïeeni^/bietoonbcrcnboet; ffal. 80:10, cnöieöaatintoonOerfïdt/ bat
f^ ben fiommai fp^eertenbe maafet. €j;ob,4:J[ i. IBacft. 7: n. ban
ntenfcgen gefe^b / bie fïom ofMinb ge&oren 5tjn / bat öcn niemant ijeïpcn han
Dan <6oD : 3|oÔ· 9î 3 33 · fo 't nocij groter toonber een beefï te boen fpjcs
iten ; en ban tboeetnonberen 't^rootfl/ bat een ^langnocj^ ccrber baneea
«gfelfpjee^t.
10. gih boegïjtet nu nocï) bp/ bat (fiefjouben^ yeerc bet cer&iebfgfïc
31Baiefïdt)be'©uibeI onjelijft meer gfefïigi)cibin'tfp?chen boo? be ^ïang/
tan <Êob felf boo? ben <efel Heeft betoont. l©ant bie fp?ah tlesö^ fc"
(laaf of oriberbaan; ben ik «iet uwe £felinne? enf. maar bellange fïelt
fïci} mefflrrïiïïin/ niet alïeenM tegen be ©joutoe/ maar felf tegen <©obi
toanneec öP ^&aar ober 't gene <©ob en flfn gcbob betrof te bjebe fïeibe,
^aarenl&oben tna^ be reben ban De €feilnne fîegl^ ene h{agf)te ober onge^
ïijii ; bat öaar be meefitr fonber oo^faaft / en tegen betere berbicnfïfn fïoegö ;
ttiaacbe;^ïangefp^eeiit£)p toege ban een beter onbe^rigfït/ i»atfpquanfup0
aan be ©joHtoe geben toil ; ober 't gene fp ban baren Jifêan ) en boo? ö£m ban
45ob ben ^côφper feïf ontfangen jjabbe. ^iet ban cen^/ &oe groot be^
^uitjel^toonöerbaben / bie een bertoaten fc^epfd iö/ bobcn bic ban <Î5oû
öen^&epper feïbesun; mbienmen toil/ bat be boo| De flang
fpicrieni)çrfc.
^ il.
-ocr page 125-XIX. H ο © F D s τ υ κ. Il^
11. ^ûfBtebiraeef06fttiûfam£nfffBmî3ifitiî5CC? <6ct^fere/tîp
filiitenBpfcIf ίΐοφΰίΐ!$ΐ!ίε ean öin ^iiitdgeeft, ^eit «aoöisan/ öat
öe Doo? be ^laitge niet met Bet mitijïe ^ύφ
tan0 toannecc een efeïinnc ^jaörfcöoon ieöer cenuecfîaat/ öat fuüEuii
eiöènei: nature niet entoasï; fo fïaatec etoentoeinocBHp/ Dat Ccù dea
mond der efelinne geopend geeft. |gUttU2:28. ^©aarcm töOJÖ fiiec
geli)]i; i3aH nietgefeiö/ de Satan of de Duyvel opendeden mond der Slanf
gé r öan Baîiîietîien becfeöeïö feonnen 5ön / öat öe ^ufbeJ fiillïen öeasfi^ /
Die öe beefïen/ felf öe fiemmelofe flansen fean tioen fpje&en. ï©ant cm
enenefel/ Die (alfif gefeïD) ηοφ ban felf een groot eeluiû fean flasn/
tooia gcuielö/ toieöe meefiectpa^/ DteDit toer&tuigli/ inffci
fdijen onBequaatn/ tot fo ongetoonen toerö gebiuifit öeeft j fcBoongeett
minfîi) ooit Beeft oettoöfeïö/ of <©üö magBtig »»30 om fuir te Doetj.
ÎÈaac aieUeneensief öe ^S^uibel öoo? toerfcBeibe p?oei3enöiesstöï)0albeö
Senö oettïwfi n^oöBt jijo / tJan fulfte toonöeren te öonnen öoen ^ fcnöec Dat
uit iBofeiSganfcBDerBaalbanDe i^cBeppingetotBicutoe/ 'talimnfn(ï
semerötöcn töojDen/ Darter ^utlielinDctoerelDtoas?:fofîe!tmenaani
fionD^bafi/ Dat Bet gene <©oD/ cmDatBetQusaö
iua^Î /. niet en pafïe ^ onbefboaacD om te Denl^en / Dât De l^uibet
Daar toe fo bcel fecagBt^ Beeft al.ö BP DoosiBeiöss geeft.
12, €n Beeft BP «iet/ fultgpnu feggen/ toie toass'tDanDicDaec
i Sih fegge boo? eerfl : De felfDe Dte ban <©0D in't iiitgefpjoBetï
bonnlifDaacopaangefpjo6«nisf. ^aarjiaattoeDerom/ datdcHEERE
God tot de siangc fprak; iBaar Boefpjaö «©oD felf tot een Dom öeefl/
Dat geen fp?aa&ber(ïaati <iEbenî»eitoo?DDat fcBepfel notBal/ gelpbo?
ren/ onder ai't gedierte des veids geceBenD : DebJijlBet öaacbp bergelei
feen/ en bovenal vervloekttoojD- €iBteï hJojDtp'tfelbeai^eenbloefi
gelegD Bet gene 't ban naturen Baö/ op fijnen buik te gaan : toant fiet
kruipende gedierte (geiijfi al eenjSgefelD i? ) ban <©ODfeif na fijnen aart
alfo gefiBapen toajS. <0en. lUf.i^oe BanDatencfïraffejön/ Bet gene
ban naturen i$s : ia 't gene Der natuur fo eigen isf / Dat Bet fonDec fulp
niet enisS Beteene't f^i ï^ant men noemde nooit ^lange Die niet en
firoop. 3ilrifl0telesi noemtfc nature voeteIoos:H, A.
1. I. c. 6, en ban Den gang Der bieren fcBjöbenöe ineen aefonDerboefi/
fo betoöP Bpin'tS. J|oofö(ïu6/ Dat Bet licBaam ener ^lang geenboçi
«nlöD.
ïj. n^cnfcit/ Dat mif^tBiettDe tooo?Den/ op de buik te gaan, ban
fbjaaren moepeiiö örufpente bertïaanjöni of DatDefe iSlang te boren
nieten διοορ* ^fi fouDe 't meDe toei geloben / fo De é^etj^ift Dat feiDe:
te toeten/ Dat Dit Beefieen aart ban fïangcn toa^/ Die niet en fecuipens
Of öatter {ïonDe/ boo?taanfnlt gp moepeliöer gaan op utoen fcuift. 3©ant
fo Beeft «©où tot Den menfeB oefp?cfien î booj Dentjal / Gy ruit eten;
4Den, 2: tó, maar na Den bal / in 't fwect uwes aanfights fult gy eten.
cap. h- '9. <ite3igeUj!Ebco?Dcnbaifctte <©oöDenmenfrBeinDenBofban
€öen/
-ocr page 126-'iH Tweede Bock.
^m/ om dien te bouwen: cap^z: jj. maacnaömUal fO toasifgnf^gi
0cn/ Als gy den aardbodem bouwen fuit, hy en falufijn vermogen niet
geven. ïSeöccomtotmanenüjoutoetf«twnöefencecftcnfijgen fpjeöcns
Sc/ Weefl vrughtbaar en vermenigtvuldigt u: cajp. U 28. fa toflif-ftet etJCtl
öeeloftöp tot ÙC 33?0Ubïe fn 't öefonöec fdöe/ Gy fuU kinderen baren:
jjlSaac na öe UeridDinge tija.e öit tot çne (Icaffe / lu fmerte (uit gy kinderen
baren, cflp 3:16. q^aacom f^ö Î6 / Daî^öe»ί5oî^fulEmeï^«öanîrί^Iange
toillen fcggen / W öaööet tod gefeiö.
i4.^areii.iï mcint fcöiecgetionömieBcDBm: mftsiïifen öat De
^langÖtfCïnDgC het gedierte der aarde geceöetlïJ toO^^· en Öat het krui-
pende gedierte tap. I : z4· t>aac ban onDei^fcliefDen f^. iBeint DerDaU
toen / öatöet gen^terfl op üoeten ging/ sünïïe onïiec öat geötcctc itec aac^?
ïti Oegwpm/ ittftiS öefen fönenaattoecanöecööecfi/ éh ncbenss't firufi
p^nöe getiferte gere^enti ^aartoat üe ^(^naminge betreft / βρ en^
ficeftecmogeKBnietopgelett/ ijetgenetoeöecüm bjt JUiciîa (iaat/ Daar
îje iSiang uitöiufiiieuö onDec 't feiapcnöe geöiecte too?ö uet(laan : Sy fui-
Icn'tftof lekken als de Siange, als kruipende dieren der aarde fuMenfe fich
beroeren uit hunne floten. ^tcD- €n De Uecanöecing aangaan&e /
fo en moetmen niet me(ne» Dat De bal De^menfcDen/ oföetquaaDbatt^
enfg beefl Dem aangeöaan/ Deffeif^ natuur becanDerDfïeefti ^at φοδ
gefcflapen Ôeeft na fönen aacr/ BouD fönen. aart / maa* UecanDert ftegö^
infettece omflanDföDeiïï·
xf. jSufalmmttft Bet BouenfiaattDe moeten duiten/ DatDe^Iangc
boo? Den baf^ew ^ang getoecfl / fofe Doe op tjoeten gf ng : en Dat Dien?
bolgenif 't gene gefeiDtoO?D/ de Slange was liflig, en deSlangefprakde
Vrouwe toe; fO bsel te fcggcn 5P alö OjfecflOnDe/ een van ^kruipende
gedierte dat niet en kroop, of dat. naderhand in ene Slang veranderd is,
was voor dien tijd het liftigfte, en fprak tot de Vfouws <0ltl Dfe öeranDe?
ring te tonen / fo öaDDe H^ofess ban te borm toel gefeiD / BoeDanig Dat Bet
Ijeeiltoaö/ eec 'tinene^angbecanDecDtofecD; om De föJarigBeiDboOi -
teSomenDietopnu öeöben/ omteDegcgpenBoeeneSlangfoiîiîighjasf/en
fulöe tooojDen fpieöen fion. iBaar BaD Bp Dat geDaan / BP fouDe onjs ge^
nooöfaaöt Beööen / om te geloben Dat De Slange DiemenBcDenfiet/ get
felfDe Diec niet i0/ Dat Den menfcBebecJetD Beeft: Detoöle'tgeenfïangen
licBaam Beböen lionDe/ fo 't op boeten ging : enDatDieberanDecingDeiS'
IfcBaamsf B« geBeele Diec becanDect ; 't toelfe fonûec ceDdifie si^le 3iinDe /
butten't ItcOaamnict^-met aHenigf.
§.36. m ebenbed oóö toatDe^lang-te bovetimagBgegetenBeBöen,·
men fietfe BeDcn'tStofmeteten^/ foaiif Dat Bier met een tec ficaffe toojû
gefeiD. ^aaci.öBpntnietsfDatenee^langenieteneet: alDecBan^eficuifei
cnaUecBanDebleefcfi; lageBeelemcnfcBenettDeejïen/ algf'tban öie gcoi
te (ïangcn 5ön. ^ulr fieDBen ^ctfïoreleö enpiniitöaitöDgeSeecD/ en^
öe tooiD nocö BeDen tn De S.nDien en eiDer.si meüe fo öebonöen. ^eii
iifsttemin fo fp;ee6t De i^cBjift op anDece plaatfen Defgelp / aïss of De
XIX. H ο ο F D s τ υ κ. ϊτ;
^innecrt tiiÉt ttan (lof te etenta&ûcn. 3©amftofzai de rpijfeder «aa-
v]ü, gief. 65:25. fil be J^fjôcncn/ toatiwcrfeiipmaniéré ttanfpje^
δεη |)et ftof Ickken, fulUn îiaéc in tJOen gelijk de flangcn. î^itB 7:17.
^ii JaatfJcmet een aniiet:e^?c^jfiebergelf6fn/ fy fuiiea'tflof uwer voe-
ten lekken : ^efa. 49. ij. fouöe 0110' honnen δοεη oeloUrn/ fcat îjet flof
eten fjiec Ut plaatff tiiet fo feer op 't boeöfel fret / baar ficö öe^iauoe mee
BeBelpeti fciiöe ) maac op öen laegen en becacgten flaat / toaar toe fp moe^
bettoo?pen 3i)n. jjBaat· 't gene taat gefeiü i0/ öat flof de ipy s der ilange
toefÉn fal/ i& te feiaar/ om öet ôefccUjpfeiîûteiceôen. .iêoîiai ôiet al
iDEöecom een onc^.ïojTelïfieftoacfQOeiDinfleeöt.
§. -ï7. Vyandfchap tufTcï)en©?ooto£n^Iönö / enBeiöet^aaïii^
mtöe niet fo Waar. sm^ie" «i^n 't Ba öe letter toil Ucrfraan: fo moei
Ijet Vrouwen zaad f)it menfcBeliö QiiiaeDt; en iiattranï!ei§iano'töi'=
öiecte ban iiicn aart / tiie taar tiit fcuDe toojïien Doo?toeteelö ( betehe^
nen. ^'uitlegocriencmen'tocfeîjooîêerfiiniieienfin. Haar öanfieti
men noif) al niet / öat öe Uiiaööfcöap tufftöen llcnfcö en
fcDtion genoeefaam feennelifi; eefiter^groter ψ Dan met feec Deeianöece
Weren/ hoolben/ öeiren/t^gerji/ impaaröen/ BoUen al öe ftrcfeoöils
len, ' ssctjalben öattt^c fïangen Jön/ Die ïienmenffgenganfcïigeenleeli/
maar rioc|) tDei enige ïiienflen doen. en ijf ooft niet toel te tjegrgpen /
Doe <©00 öefe UpanöfiBap tuffcf)ewöe^langenDen|Igenfi|)erettcn fou^?
îie; men met goeDe reDenen geloben magD/ Dat tiefeibe na«
iuurliö; en öenfffenë öe Sympathieën Antipathie, Dat i^/IBeöeneiginge
en (SegenflcyD btr nature ban alle HcBamen itigefcöapen tji. ginWen niet:
fo i^öeb^agetoeïiecom/ toaaromöat fulpen bpanöfiBap niet toelnigec in
anöecg frDepfeien / al$f in ùe ^lang gelïonöen toojö $ of toaatom Defe ttieec
alsS ö'anbere Daar in genoenmi
18.4δίηΐ5£ΐίδ men ioiitie fecnnen feg^eii / Dat De ifanDftBap im
't ©2CUtocn |öaD (De menfcgen in'toemein DaarDoojiïerfiaati) naDféit
lp iDcel i)erminDerD Î0 / toanncec geijeie ïjolfeeren/ tot opDefenDagi)^
De b?terDffl)ap i>en te é^iang ^efttfii : en niet alteen / gelp onfe eerfle
llKüttjgr in fiet iparaöjj^ SBüo&aöeefben, maar felfgoiDelifeen DienflDe*
tDfitη iielïDen aan De i^langen : tjciflö ttpcuDiS n'ophit^, fo beei gefeiö
ai0 SiatigsgefiMden , fifD öaat tn te groffeiö6 Derliepen. ©an Defeis
ben fflï?0fi l€ertulli0nn0 ♦ i>erpemm magntfitam in tantum , at ullum
etiam iffi Chrilh pr4}frant : Ipfe enim , in^uiunt , feietitia ml^ji ioni^
mali liripnm dedit, Sy veihcécn de Slange fo hoog, datfe diefelf bo-
ven Chtifius fleilenï want door haar, feggenfe , hebben wy de kenniflèvaa
goed en quaad. ï^an D'cuDe ^eiDenenfcBjïjft^iianüsl.i?· c. 5. Datfe
tip D'€gpptenarcn ifchuroos. Dat isi/ kragtig geëerD toiecDen. «©efs
Öelgj: ÇjCÉft |Ba]Clmii!i (Cptiu0 àelndis Jerpmcn venerantihus^ vand'India·
neo die de Slangen vereeren fpe 38. Diifertatie of ^eDenbOetÎngegemaàfet.
a©at Rct fieDenDaagfcD lleiDenDom Detreftï De iteafiafacen löouDen 't boe?
m 0coot gelufe/ fommfge ^langen in Duiji te Beööen. ïï^ie Ca^
Î04, Tweede Boek.
Ikuit geloben öatïii ^iangen fdf <©000 gecjten oftö fecagötctt Jön : öeiT
toecöen 00& öe genen öteöec ene öoöen / met De öooö geftraft. öe
toecrclö t' öuiö öemfen / mogen ful)c uit 'Balüp / 25alöe en 25a«öem8
becftaan. ©'ouöe ^amogpten feifif ijiec in Cucopa / niaôen 't na
<©laüö mslömge niet betec.
5. 19. φρ öU allesS öoo? iB gaarne't gene Btec Baid»us feit / te toc^
ten: 't Is een teken datfyvaohet Slangen Zaad zijn, en noch üietio Gods
Verbond, alwaar vyandfchap gefteld is tuflchen het Vrouwen Zaat en de
Slange, den Duivel, ende fijn boos zaad. <©U0 feOttttet Ï>an einöelife OJi
öen g^uitoel uit / öie öe ^iange toass / of Doo?Ete ^ jnge fp?a&: enöf
ömöieceöen de grote Draak en d'oudeSlangegenaamtîp. <©penD. 12:9.
ï^auluöOouDficl)Watelföaanöennaamtiansiange: a 3^0?.u: maac
Bioefeomt ^loanneifaan öen Draak? gift löiimpOiec niet optjouöenom
öcceöente onöecfoeöeni alfoDie ï©?aa& in <©eri0Ötf i>e«oonö tijojö / en
bat fjet ban toeöomenDe / nietuan tiooïleöene tjröen fp?ee6t: fo Dat uit
öefen öjetnigDien aangaanöe te ôefïuiten 10. ^it alleenliö. Dat De Vyand-
ichap, in'tparaopïiüec&onötgöD/ tuffcDen't ^aaD Der ©?ouü3e en Dec
iSlange tot opfieDen Duurt: in Dien fin/ Dat Doo? D€ naam tian Slang
of Draak De ^üiöelj en DOO? fön Zaad , Deffelfsi Engelen, Dat is öofe
geefïen Die uan fijnen aanöang jijn / toerflaan toerûe. jBaac Dan magé^
men Doo? Ijet ^aaD Der ^èiange geen öofe menfcBen ( gelift gemeinelife
gefcUfcD ) üerfïaan : alfo Die nergenii Duivels Engelen genoemt ; maac
uitöjuRfteliB / fo'tfcBönt / De vervloekte menfcljcn ban Defelben onöeCi
fciieiDtn too?Dcn. iBatt 41· daartegen/ aangefien De naam ban
'cZaad der Vrouwe, DpuiineememiîeiôopÖen€tj?l(iü.öUjojDge^
paft: fo moefl Michaël, tjoofööpanöbanDen^ïaaö/ geenéngelsp/
gelpft ifi «Dkc 41 toneDatöpisi; enfjjneEngelen, inD'apenôarins
ge alfo genaamD/ en öonnen De «©elobigen niet toefen/ Diefe^cBïift
Ober aï ban Decngelen onöecfcljeib.
i zo ^e ftoarigDeiD Die tb DaatmeIöetoo?Dbecgcoot/ Doo?'t gene
in Dar feïföe <©efigOtc ban de Vrouwe Die het Manneken fiaacDe / ban Den
becbolgD toierD / en na De tooeftpne blugöte / beröaalD too?D.
a©ant Oet sSoonSen/ Daar Die ©?ouü3 banftoanger ging/ opCDjiW
geDuiD 3önQe; fo en 6an 0p HSicRa^l niet 5pn/ Die De©?outote Dufpe
auam/ om Oaac teffensf metfiaac öinDtegen Den^?a&eteöefc8ecmett,
5©ecl)alben &an 't niet mtffen/ fomen iet^ ban Den ^utbel/ alsiöp nas
m? ban De ^^lang in Dien bloeft bete&enD/ uit Defeplaatji&efïuiienttiilî
efmenmoetontfeennen ('t gene ccöter ober aï toaat iö aangenomen) Dat
Cil2ifïuö 't ^aaD Der ©?outoe5p ; toant Dittoegeflaan / fo iö ûe ^uibel
laeDerom De „^lange niet. iBaar aangefien Dat i6 Dit niet feggen toil ,· fo
moet t]et mp oo&bjpftaan/ f^zt betoösföatmen tot betitlaritigcDeji bloeBsS
in 't ^acaöpss / uit Dat <©eftgte ban ^oannejs / en Uit Die manier Dan flp??^
Senneemc/ aftetonfen. '
Z I. î®»^ bigben top al toeiKCom met iBofeiS Biet alleen : iwant
-ocr page 129-XIX. HOOFD S Τ ü Ε. ίΐχ
l^auluiî fdt gelijfeeriPijSf aisf X^/ öat i)et de Siange üjas?/ öfe Eva door
arghiiiiigheid bidroof^h. €n moeiinen ôaéjr öen ^uibel bjibecfïaan f fo
fian men m^t öc fii-afe necgengs ïjeen/ öie fjcm l£io?ti opgelegö / Ijoe / βρ/
We gcemn öui6 t)c«ft/ cnöe nooitenging/ opfijoen buikfal gaan.
gelpentflfe ( jier onnoöig djeöec «it u leggen) faimen fuljf nooöfa6eli&
Jïec6lacen moeten: enöecöallïen feggen/ öaröe^langaïBfecintilaatSï
Desf 3^ttiöeïsi toojD genoemö. ^nöfen Dier / toaarom ooS in al 't tooo?^
gaanïie ntetï η bosgenö öienïtit ganfcD bec&aal öp jjBofe^ (geiptoe?
lelt onDec ö'ouöe leeraard mefnöen) öerbloemöeï toijfete becfiaani
moeimetttian a' ïeöeirom met het gedierte der aarde beciegen sgn: Dat
nocD ntemant ooit / mönsf tuetensi/ op öe^ ^uibeiss öolfe/ 't 5ï» ôofe
<©eeflen of goölofejjBenfcöen / gepafl öe^ft j maat toel fön ^aaö. €it
fouDe Qaac tn 006 nocD ïiefe ftbacig^eiû tebinDen 3ün ; Dattec Etofe men^
fcBen 1300? öen ©all/ of üofe <©eeflen öuiten'^^uiüel^aaöofCngei
lengetoeefljön. ■
2z. ftet toef / Ecfer/ ncem'et fo al0 gi>toilti Bet gene
Ijattêr gefeïD toojD niet eigentlp Uan öe d^langc / nocö ban öeti
g^utbel / ηοφ ban Dcsösn berflaan Jjöojöcn. Si^t ban öe ^iange ; öat^
fefpjaö/ öaïfeiifiigüjsgs/ öatfeCbaöeöjoog/ enWergelp. j^tetban
iöen «©uibel: öie necgenss genoemö/ ηοφ öooj 't mintïe te&engemelij
tooïö; öieonDetr'tgeöiecieöecaaröenieteni^/ Die Duiö ηοφ Sop / ηοφ
flof of anöec^ iet tot fpofeijeeft. j^tetbanBeiDen; {jet tfamen / of
nu D'een/ Dan D'anDec in 't öefonDcc. (Sfamenniet : om öat een alleen
geöucig toojD genoemö j Dat De^cöjiftooönetgensselöecsïinDïtflulïDe
^lange met Den ^uiöel tfamen boegt î enDaii)iernietiîgefeiôU30?DDat
op Betöe tfamen pafi. 3lllfo toeinig San De teyt gefcljciöen too?öen / om
'teenöeelopDei^iang/ en'tanöecopDeniï^ujbelioe te paffen: om Dat
öeflijl en tfamengang geen fföeiöen lp/ en Dat De ^langö't begin en
''t etnöe ban De ganfifje ceDe ίίί.
§.2}, lioetoeinocDniemant/ Datifttoete/ alle Die bec^aalDcftoarfgi
ticDen tî^eft gefetö : fo tjeeft mp ecötec neffensi anöeren teel ioegeftöenen /
en 16 öeDber meöe opentiiö aifo geleerö; Dat fjetgatifcijbecijaal toelna
De ïettec op De <^lange / maat becBeeiDenbei: fctsöfc op oen ^uibel mos^
öecfiaansijn. IBaacnuüent&fo gecufl niet raeec/ na Dat iö alleiS uit
öen gconD Reb opgei)aaiD» ^e reöen Die mp Deftaacen söngefcia : en
eenietterlôhefiniÎfnocôtaniîeenfin. ^oci) bjpt)ebben/ meiniiî/ öioac
genoeg gefien/ Dat ö'öiiiode/ alle.ö na De fettec opgenomen/ niettoaac
6an 5ön. ^clj2öft IBofess Dan fiet gene niemant fouöe Derben Denöen
bat niet töaar en iôi Dat 5? be^re» maac in fuiöen ftn becflaan/ Die
toaar öan 3ön ©ecbloemöei: bJijfe / toil tli feggen, Darmen anDecsss toac
ijerfla / Dan De tooo^öen in Den eecfïen opfigöt meöe brengen, ^egt ki
manr Dat öie|i0l In geen gebjuife 10/ Daacmen ban gefcftieDenlfTen fp?ee&iî
i6 en fal mp met geen teeeidDiiös fcïj^yberiS/ Die Daar bol af jp/bes
©Élpen i De ^cfîiift felbe feomt on^öiec genoeg te öaat. *t betpii^g
moet
-ocr page 130-TîS Tweede Boek.
mot'i nocö m toôfnig toacStcn j öetoöle 't fn öe DolgeittJé bfcBartte?
Ifng te WnDen i^/ eniiiijicc feagenmoeï/ öoeiö onDcrtufticBen't bjcrft
ïïcif ^uiijcl^ in 't uecU'tDen ban öen eeifleniîâenfcD becfîa.
24· ^öBiöin'tVïI. ï|Oûfô(i«iî toei ôetoeffen/ ïratöen gecfîen oo?s
fpîong Uan öe fonöe / na uittoöfen ban tre fcB?ift / «ft öen ^ufbci
(öf öat öoü? casïj of Quaaö epempel sp gefiljieö / of op toat anöece toijfc /
bat εη fcüfe niet. ï©a«t fo aI0 öet iiBofc^ Diec berijaalt/ fo toaö 't öe
^fange öie t)ei öeöe/ δη öie 't ecfttfc ί al^ getoonö (s?) ntet 6on öoen.
ïSutten ttoijfel öaöDs Hofci^Eeljen/ na Den tp ü3anneeri)pfcti?eef/ en
Den tlaat ïïe0bonc in fulfieniöö/ om ftet ganfcfi Uerljaai onöet fuift bi^
îi?iîf enec ^lange te berDeeïDen. m en paft Det toecft öen ^langen
niet ; nocfïtaniS öie iet bjil fcDilöeren / bjengter fulöe (IreKett en coieu^
ren toe / \iu finnefee^lû beceifctit. <©cïöalben moefte bit toerfiaal /
bat BuibeliS tnerfi onbei- bat bnn ene .^{ang bectoonb/ fo geftelb
5ijn/ batöe j^tangöoo? 'tganfcö beröaal ten boojfcöön giiam. iBaac
te Denften öatbe g&uibel toaaïli& boo? öc^iang gêfpio6en/ ofalfulöe
reöenboeringmetbe geljtiuben Ijeeft ; fcö;wt6 'teectöb${a!.öeen
anöec {jeD geloofD / fo geloof m 't nu niet ttiea% ^ie tïan nieint / bat
tB in Öefen al te ongelobig ben / bien bib ifi Dat \jp met mp nocli toat
beröec ga; en jjp fal toel fien / irai top maac te Uföt^eiobig Jijn fle®
toeefï»
XX. H O O F D s τ υ x.
Deverfoekingonles Heerendoorden Duivel, fchrifcmatig en 11»
reden uitgelegd, bewijft al mede nier.
, I. TT/^Cm om boo? baft en ongettoijfelb aan te tteiiK^ bat een
VV gefcljapen geeft/en bie ban eoDbectoOïpenfi?/op bet men?
fcïjen 5iel sf Itcöaam toecöen lïan : Diec boojisSafgetoonDDoebeel bat
öaac aan baft isf. !|eeft be ^atan uiterlö& fiilften pjaat met öe men?
fcljenaï geboeïb/ Ïoeöe 3©eerelöe«rft begon j ijoe en ieeftmen bat niet
meeri ^eififnaberloop banbiermaal btiifenDjiaren/ In Die becmaaröe
t'famenfp2aa& metDenttoeeDen SilDam/ Daacûe ^uibeltoeltîiibniiîbes
ϋδ gcnoeiîîô too^b / en iö Dai niet gcfceieb a©ant al ift Dat beiDe
en j^att^eui? Dat omftanbelifi becöalen : fo moetmen ciljtei· fitg
toel fjoeDeny DatmenaUesfna beletter niet becfta men moeft stnet
ecngeloben / bat iBofe.ö en €iia0 befbeeoen feet op benbecg ijerfone?
iîiî geföeeft / en met ben ^aligmaftec t(âmen gefpjoften üeböen ; gelp Dat
eenscnanöecmaaï/ ïa ö?iemaaltoojöbecl)aalD. lïliatt. 3. ^arc.
9: 4. Eiic. 9: ?o/ 31. ι^οφίβηί? toa.0 iBofesf niet Ifceamelife/ gelp
Cliasi/ naöen ||emel opgenomen: maac gefto?ben; en toel fcfeeiiift be^
■arabeu ' toant<i5oDgeeft iietfelf geDaan. ^eut. 3©fl.ööpnu Dan
toö
-ocr page 131-XX. H ο ο F 0 s τ υ κ. tl^
t)an îien ïjooî» ticiwfen/ ^n iöföflftiö <n Den eemciopgebacfit j toonöec
tiat Oe fo gcotcn ijoonöei: niet m rnelD. ^fs Dan ban fuijcal^i
to ocfigöteiïiss gefiöieö / fo fpjeeöt / aisi iet ùat «a De Iztttt too?öUer:(iaan;
iîieinm/ βΐαφίίπΐ0/ oob niet wat Bp feit.
§. 2. So toil'töfecmeöeoaan/ öeflcn topcio^ «ïöegeDft bcrBaal.
J^ietDatiK fcggm loll/ Dat Dcfe (lep üc0 met Den ^^utbel/
sp eeneclep toüfe alit Die UeranDectng in ^eeciifiDetD gef^gfeD SBanc
Die toaiS ufttoenDig biplmat: / in 't eanf(l)outDen ban D^ie f^nec iieffie
leerlingen. USaar Defe tufTeDetrC6?iftu$i en fijnen beifoe^ec alleen, ^aac^
ftcnebeasi ging ü^efu.^ figgtöaarliÖ Den ftergop/ Daariip fouD berfteecs
lifet toojDen : maac Biec too?D fïegBsSgefeiö / Dat Bp van den Geeft gedre-
ven wierd in de woeftyne,· fonOec Daac öp te tmlDen/ Dat Bet iemant
öeeftgefien/ offn öea töD ban fe$i toehen getoeten toaac öptoass. ^an
ifitoilaUeenlifetonetr/ Dat Dit becBaal P^en öettiö^ en geeft ban't gene
men öeweeren toilr te toeten lat De ^uiijel magtigijci Den itienfcB met
tooo?Den of met toerfen trbecboecen/ of enige öetoeegingen in Ojngei
moeD of ücBaam in te D^&ben. 3©ant Dat Daartoe noDigsp/ aflest na
De lettec te becftaan: cnDe fulji ecBtec Daar uit niet en Wtjöt/ om Dat Oei
een Biftocpi^/ DieDerBalben letterlih fouDe moeten becftaan 50η. Éa
toeUfo bef ïalsS Bet Den genen op toienö getuigenijS'tbecBaal becufl/ op
Die topfe boo?geBomen i0 : toaacin Dp toöfec / felfDe genetoienalfiUï
öeiegenD toai / in ttoöfel (ïonD/ of Bet in bec DaaD of alieenlift in ge^^
Dacljten toa^ gefcBieD. Sitoojj ^auluii felf/ fa beel aiss Bem tsetcof /
en toijï niet Of't in den lichaam, of daar buiten toaS? gefCBfeD/ Dat B?
toa0getoee(îin't^acaûpii.2.îSo?" u. 3.
s- ^utoat DefeplaatjCÎ belangt / i£i en fie 't gemeen geboelen niet
pmaB6eIö6cc te toeecleggen / Dan Dat tft 't na D$ letteic neme. ^telt
eensi/ Dat De ^uibel/ fo fïim^/ fo looss/fo beel ecbawnigfj Dat BpDe
menfcBen^becfûeBt / ftetterp cn Dolfng^icBt / alle Beimelifte guiterijen toeet
en toec&t; ia DatBP DegcootflegoDgeleerDeinfeenmsSiss / gelö&menfifB
gemeenlik niet onrfier te fpjeBenj Dat meet 10 r Dat Biei^ na felf ia
'tflcjjöperft tegen ^efu^ tueeli/ opOopebanBemal.öDenttoeöcnSöaw
ti becleiDen/ oelôlî Bp aan öett eer(len Beeft gebaan: BoeiiiöicnocBfo
bot/ Dat BP €B?iW"ietenftemf Sogy GodsSonezyt, feltBpï toant
Bet Doe al in 't geö?ui& toaö Den iBeffiagf Daö te noemen, lïsaac toat
meint Bp Dat B« toel te feggen / Gods Soon te jijn i ^al Bp Die <Bm
^non i.é/ beBoeben/ om van fleenen broot te mak^n. Of fgnenfnooDs
lie« bpa'nD te gebaue toonöeren te Doeni fa felf van boven nederwaarts te
vallen ; enalfoniet betecaliiöe^^uibelsf ge&teslini B? toel «6oösi
^one jiin / Die ficB ban Den ^uibel laat beD?iegenf d$al<0oD0 eigen
Soenniet toeten / toten fgnBaDec Obec alle Koningrijken deefer wee-
reid Beeft gefïelDf fal BP Daac Den ^uibel eengoeDtooojD om geben^
ίδ ftoöge/ nedcrvallende hem aanbidden? ^iet met een / Boe Biec
m ^uibei föne gautoigBeiD öetoonD B^^ft / om met ^c'B?iftu»c
om
-ocr page 132-Î04, Tweede Boek.
om tt gaat!. 31âm ïiiéfileeft/ meiti^nfc/ toatinger Di» îté todüjöÉit ttft
ijenSf. ^faïmtiecminiite: met Doc^ïsacDt niet infeon^
öe öoen / of Op moeftc CD?t(iusS öoo? foo plomp eént'ien/ öat fipfcrf
02 ^falmen nieten toift/ ttiat öaai: in (ïonO of niet. €n fUt/fulh öeUJö^
'£ Datmen ban De gcsfiioBeib Dess ^uibdsf geift.
4. ^it fagDmogelifïcenfcfeecfcö?pet/ Die onlangsfin'tiaipnene
bérhiaringe/ Die gp felbe niew noemt / en Die tmmer^ foongeöoojDi^
ai^De mijne/ ober Dit beicBaaiDeeftaanDcnDaoftgeBjaget. ilptoacBt
ftdi ban De.ii ^uibei^ groot berftanD of feraggt uit Defen te öetoöfett/ na
Den fetterliten fin/ Dien gpganfcDeliöiJeitoecpt: maarfïeitfulicbooiaf
iïatl/ aiiSgeenöeï»Ö3SbeDoebenDe; aifoniemant, feitöp/ daar aan twy-
feien magh, die de H/Schrifi flcg-ht niet^een halfoog hecfiingeficn. -Ctl
tk^hm^i^ levioculo (öat isi iicDt Daar ober 1^èrt''lcpenöe}fien/ Darttó
ïDuibd Den l|eec in De tooefïbne beifo^iencéchöecanDecenuitüemica'
Scien/ Dieöp naDerBanD eecflgeDaanfteeft/ ai 'booj af luifl/ Dat 0p De
öeïooföe lBeflrta.i{ toasf. Jgp maakte Den 5^uibel tot beel groter «©oDge?
leecDe Dan ooit iemant in De toeerelD iif octoeefï. Gods raad ban '0 men^
fcDen berloffingeuft «©oösS eigen tüooiöen in Den liuftBof al betfïaan.
Dat De €>«öerlinoen tot €fefen/ Doo? al 't ρ^εβιδεη ban Den öoogBbetlicDi
ten pauiuö niet meer geleerD fjeööen / Dan be ^uibci al 40o©s jaar te bo?
m toifl* ïBant alif û'ICpoftel meent Ibat grootif bcjrigtjt te fjeBuen / fo
en toeet Bp ecBter anDers? niet te feggen/ Dan Dat Dp Ben Gods raad beti
feonDigD geeft. ï|anD. 20:27.
f· J^a föngeboelen/ moetDe^uibelmeDeeenfeccöee(ielö&(€BeOtf
logamsön: af tegrootban bccfïönö/ toel te toeten/ omlicöameliöefte^
nen te beteSenen/ toanneer Bp feit/ Seg dat defe(kaen broden worden,
^^aat Dat berflonö BP geefleliöer toij^ / in Defen fin legdat de Heidenen
<Dat5gnDe ftenen^fichfelfdoor eigen kraghten Talig makcn;öat ijteen brood
iiesS leüenö bjojDen. 3©ant De ^uibel toifï al meDe De betboigèntBeiD ban
öe roepinge Der^eiDenenj toel6eD'2Cpoflelennoiönfetentoïften/ toatti
reerfeai ten rörten DefcBonöen biaren met Den ï^. <ace(l / al$i uit Derfelbec
tl^anöeiingen cap. 10. en 11. genoegfaam ölööt. ^e ^^uibel berÇonô
îiànôetec De p?ofeten/Dan Degenen Die ban «©oD gefonDcn toaren
om Defelbe «it te leggen, ^efe roepinge Der JleiDenen / feit De fcB?öbec/
focBi De <©utbel CB^iHus? af te raDen. ^ocB DaarmeDe laat BP 't toeDer^
om tïegBt liggen: Dat Die <©oD!S raab en öefïuiten toeet ooft niet en toeet
öaïf2onbÉranDecli&5jjn, ofDie<0oD$id§oontoel6ent/ niet enDenBtDac
t©o'ûgf ^oon in^gelpï Den ^uibel tient, ^o DatficB De ^uibel Bicc
moefi B^ö&ftt latib boo?(ïaan/ Dat <0oD.ö ^oon/ biptoilligHH en boojDacB^
telliï uit Den ï^emel neergeDaaïö / om De menfcBen te beclofTen ificB banDen
^nibel fouDe laten toeecom (luren/ enonberrigter faBen Benen gaan.
§. 6. i^etitoeeDebOO||ÏelDe.Ö©erfOe6er.Ö/ werpt u fel ven nederwaarts:
Î0 tjp Defen fcBjBtJC^ «î^De geefleiiö berfîaan/ en fo beel alsS oft De ^ui^
bîl fdöeï werpt u felven uit de Joodlclic Kerk, die gy aangenomen hebt
van
-ocr page 133-XX. H ο ο F D s τ υ κ. ÎZt
Tan de vuile befmettinge haarder dolingen te fuiveren j dit is geen werk
-dat Godes Sone paft. feowfnoe tot öcÏecöeöefoeBitio^/ fobet?
toaU Ijp tot öen letterliftctt fm. g^iin Oergö el|! W ööt öf Eiδβϊΐΐΐ^ :
öofö't ïjcctïniin Uen tcUcninorpfn öer aaröe iMt ean't uitirlgfe p»
fiaöt / maat ean δε ge&ailittn gefr^kô re 31)0. ^ccB toî fuiB rnc Ut^
toningcnijatîîs/ myn^ bsbunfeeitss/ îse ^«tUd geenàt ôergij benrtôîïeî
eliiepiaatfi/ feifbe ûîepfîe taiicp tea^ Daaï toe öeQuaam
omöat Ïic:^uiöÊloüiïal toift/ ïjatöeöergö libanu^ ene ^ceflcUSc i3e>
öuiöfngc ijatrinöc ^iD?ift/ gelp öefclbe fclïipec öaaK betoeeren teïL
batigsöitanöksf/ atsrtsn ^uiïselfultïenïïï^finnfaöetö/ Doseoeleer&f
Öciö/oroteecöarentödDin feecfeeUfefa^en/ en Difonösrclsooiftemggeiö
in 't bdÉiö öan alie fönc öanödfnflcn toe te fcfj^pUen : öar aeen Doâor sn öe
0ott tot öie iîoltîiaaîitfjciô 6ati eeöomen jön ί
§. 7. ^o groot ai0 βρ Diec öan fijn ijcrftanij in ïocnöe/ fo Weefieol
föne firaeöt. Want öeeft öpbsaarüfï met fön Ifcgaam uit m
fïönc naSerHfaiem/en hm op öeis i€empel3SDoogf!c ïiaögcUoecïi.fo geis^
Óen'£ öiufenDen Dan mcnfctjen momn fienjof'tiii öp natöti gefclleöi
0clitec0aten(laatei: niet. iBaat ôoeft^Dem aile öomnorpEnbanöeii
öerg «et ften / iraiS 't biifïen ibïöffl iköt fcöoon ïiagi). iiBaac fegt rai»
een^öiebetoeerdbmeÉftbereiföBÉÖi ; öieö'SÉipesïÉnöeppreneè'n/ ö£n
öen^Êtla^/ (SijaBoj/Sitianu^/en^inaf DeölommenDeóti
f)oe Deel ficningcpen Betjt gp öaac toel öonnen flen i Haajf fiet Dier
toeöerom een grotec toonber / ban <©ob felf op fulfien toöfe pecft ge?
ïsaan» ^p toonbe lï^offsSeenbcrBIeinfie boningrpen Uanbetöeec-dö/
get lanb Éanaan/ toan EnenöergD: <©cut. 341 1/ 2/ maarbe ^ufs
bel ( fottten 't mebe na be letter toil berftaan ) loonbe neff^niS aüe δοηίηα^
ningrgfeen ban be toeecelb / bie bp buifenben 50n ; en fontmige toe! ttoins
nig ttiaal fo groot aljS ooit Bctïp ban^fraël getoeefï ijS»
8. ilocD naber: toa0 ben Sîacbfeîoot boe nieuonb gelp fip ηοφ
^oe feonb iïp ban bewonen / en bat in cenen ogenblik : (geiö& al^
auBajS ftD?ï)fr) be feoningrgfeen bfe aanb' anbsre jpbe ban ben Siarbi
fiioct toareni <i^f0abîje ^uibel feontlgiafen/ bergeipen tiooitbernoi
ttten 30η ; toaac nicöe öp öat bejre af en acBter nrgge toajS/ naöp en
rcgfit ÖOO? ogen t?engcn fionife. meep pet iiiifgeiijic met al de heer-
likheid Dcc Koninrpen gaantinbien baar beeltot SeeriiSBeib begoojt /
bat uUeciifenietisitefien. I^e fecningUfeefiBatwn/ pnfioffîoef/ toa^
uening / en biergelp/ Is^ meefi 8l binwênwuuc0enonöet:öa6:ombfe
te fien/ fteeftmen op be bergen nieî felimmenj maat baar af / fobet
femant op mogBt toefen, ^n befer boegen itrnggiticn feiaarliö ffen /
bat bit berôaaiban €i)?if!u0 en ben S^aibelnfet m bejerterttiocrbeci
paan 30«·
§. 9. ^it Beböen beeic in bat beel al aangtmerât / baar ife uw ban
fi3?e6e. iBcn fieeftec allerganbe giflffng op gemaakt/ cf öet bu0 of fa
ni«t foube mogen gêb^uïb jgn; om nocfiai/ fomelaiis mogfUfi/ öafl
Î04, Tweede Boek.
te jiouHén/ bât tié ^utticrtBonDebosn. (€eti {aatfl^n liómm fommf^
Qtn jo bcice/ batfe't enen tnöïuö op be finnen noemen/ öp toelöen bft
öen ^aligemaBcc boo? ôragtjt bectnbeeiötnge bectoonb jp. ίΐδρ crt
maöD ijet ban niet QuaitS afgenomen toojben/ foiöfegge/ batal'tgei
ne öiec üecDaalö toojbin bien fin te berflaan 5p. ^nbien öct eetibeei
bec {)t(îoi:ie onefgentiifi beirmaarbmagg tnojben ; ^aacom oo^ljet anbei;
nteti ©eel gemaöBeUöet: tsS'r/ bat een ebènb^agtitlge fin/ ban batal?
ïecöanöe uftlegginge/ öiecbtisï/ baarfo/ aan becfcljetbene beien eenec
felföeceben toegefcöïeben tt}0|b.3©ant ùoIî enige onfec eigene fiiJïööecsf fulp
eelouen/ obec fafeers ïjie fo b?eemb niet toefen fouben / fofe toaadiö al
geûeucb toacen / al^ bit i0s
ΙΟ. :©atlaatoiis$n«eer(lfienî en baarineeriitDatbe^iDjtftfeft/
îiaac na ijoe onfe leecaacgs bat ijetfelacen. Hct begin van 't woord des
Heerentot Hofeawas: gaat henen, neemt u ene vrouw der lioereryen ,
ende kinderen der hoereryen. So ginghy henen , ende nam Gomer ene
dochter van Diblajim^ die ontving ende baarde hem ene ionc,enf. Ende
fy ontving wederom ende baarde ene dochter ; enf. noch ontvingfe ende
baarde enen fone. i^of. 1: 2/ 3/ i/8 3®at feggen onfe uftleggecjï toa»
bit toecfe? <s5eBieb <000 um pjofcten Boececpe / bie öp 't bolfee Uer^
Webi en baatouecDpfietfeltoeboo? ^jofeten/ ennocö mebeboojigofeft
felföeffcafti J^of. 4ï j»/ pacseusibetoeertmetöeie«benen/batôet
figuuUlö te betflaan jp. SiuniusS omrent ooft fo: Ajjumesi fideiket pro^
jihetÎâ ; id εβ, prophttato hune typum , te ftmiÏem ejfe homini qui affimpferit
fibi uxorem & liberos hujufmodi. Neemt u ] namclik door profezye j feit
öp: bat i^/ profeteert dit voorbeeld, datgyzijt als een menicbe die fui-
ken vrouw cn kinderen genomen heeft» ^nfe (©bêcfeiiecsf met bUibeUBr
tOOOjben: om dat hier gefeid word, fieem een hoer met hoerkinderen ;
ende daarna, dat de Profeet defelve hoerkinderen by die hoere gewonnen
heeft: daar uit blijkt, dat het niet in der daadalfo gefchiedzy. I^oebani
alssfp toefnig baat te Uocen feggen : door ce η gefightc in den Geeft,
inwendiglik, by maoiere van parabel of gelijkenifle. 006 toanneec
400b ben profeet €5ecBiëI geBoob/ eerft J90. bagen te liggen op fjjnc
flinfiec; en baac na nocD^o- bagen op be cegfjtec 5pe: tapi4/ 6. fo
feggenfe. Min houd dit van den Profeet gefchied te zijn, nietduidelikin
fijopcrfoonj maarineenprophetifchgefight.enf.
XI. Ïéiimen mi ooit eens: op befe tDöfe ttan bit boenbej^^uitseisl
met ben j|eew SlefusS fpiefien: ift m«ine batmenbaactoealfogcoteces
Ï>en Beeft. Van den Geeft wierd Jefus wech geleid inde woeftijne, om
Tcrfocht te worden van den Duivel. ^0 fCÏl?Öft 4®attflieuSS î en Su&a^ /
^tïjpvoldes H. Geeftestoagf. j^tefanuj? vol zijnde van den H. Geeft,
fcgh Jefus ftaande aan de rechterhand. ïganb. 7t Si^bat
gefcoteb i ^at en öooj ih niemant cegijt «it feggenen toat toasi be
<5eeft in ful&en boigeib nobig m een Hieefcftelt)!) gefig^t i «aoÎi toilbe
mn/ iat öi^c ®n toetgeliefbe ^oon <n öe ^enfaamfleiö getoeften/ ffcö
m
-ocr page 135-XXJ. H ο ο » D s τ ν κ.
îien g^uitïd cÉn^ UerUcelöcn fcuöe: aljsöm eencn öfé ïï^it mêitfcBcn fo
Jecl rampsi ftaD aangeôjagDt/ toicnif tocr6 fip nu wöen ging ,· tn öfe
fitf) ooft met alle Rragöi öaac tegen fiellen fouiïe / fo Dp fionöe, Hy die
in alles is verfocht geweefi als wy, (doch fonder fonde) 4: 15, tJOO|
öaflen en Û002 ölööenlang geoefenö In öen €ieefï i fagö / fo aisi geitt
0oc[)t/ öen Verfoeker öoiïien/ We öem Duïf en fo tot Den afbal focöt te
Bjengeit. ^e droefheid, anxt en vrefe (ïsle ^auiujS feit Datiiém tnöe
ïiagenïreiSbieefföeöüberguamenl^eiJ?» y: 7. ) Bebbcnöem/ geipöaat:
na op 't emoe in öen Rof / iBatt. 26: 37. uoe op 't öegin in 't tooeftc
lanö ûeuangen. €n Ó'uitfeomft toaif öpna gelöfe î ftiet / öat Item d'En-
gelen quamen dienen , en öaac/ Öat een Cngel «ft öen ©entel hem verflerk-
te. »2:43. Cenfelaac öetojjsf/ öatöettoeeDeSlïiamliafieEtranDe
«rdeftonö.
$. IX. ©unftt (emant/ öat Biet ftoarigfteiö fn fïeeBt/ fo (ft fietijuü
becfiiaacien Dat öie öan fo groot toeli^/ öatmcn lieb«r Uanmöneufts
legginge toe te fïaan/ ben'ï&uitiei/ öte't ban elDctsf nietenisJ/ «itUes
fe plaats fo groot bjil maöen/ öatmen einîteUfemetgem betlegen fïaat 4
Etetoec f^Ö ift/ öatiBöe ^ce?fft in fulBe öingen niet berna,· öan We f®
te tieriilaren / battec mi^betftanö uit rgfen moet. J^et 10 beei beiliger
jet^niet te toeten / öanfo te ber(iaan/ öatmen't onmogelib met goeïi
Etan maöen. €n ftoe îsî iiet goeö te maBen/ öatmen aan Den ^uibel
toefcgiüft Det gene gemte groot iis!/ get gene ïiem ten <5oDtttaa&t/ jger
geae nergeniÏ toe Dienfltgi^s» getgene <6oD niet en berl]eecii&t / maac
öecWeint î ^^'Cngelen/ <©oDsi6ragetige ^elDcn/Diealtgbbooif^naani
çefigSt fîaan / fteftben ten ijoogfîen maar met fonöige metifcftcn gefpjo^
gen: enfóuDeöie berbloehte ^uibei <ecö^eigenen^oon opful&en txip
fe aangefp?often/ en ginöen toeer geflingerD fielibeni i^eeftoott goeDen
<Sngel iemant fo ban D'eene plaats? naö'aiïDece berboerD/ öaac ppfelf
niet toefen bJilDe-,en Dat tot enefafie Die fo fcer toasf tegen fünenfin i
gelen (fegife nott)tans?)ftet)bin nooit/ fobee! men leeft/ toiOcm; maai
altöD fïegöö ban gem tot anDeren gefp?o6en î goe feomt een fjelss gehangen
ban aan ö'eere/ Dat W fclf fpen groten föegöter/ fob?p/ foflout/fo
onberDrageiife Uerteiaatiö tocfp?eBen Derf i ©ejre 3P 't ban onsf / öe
«chjift in fulpen f(n te nemen / Dte felf onöetamelift cm DenBen Î0.
4 15. àmt mett / Die ful6e grote Dingen aan Dien Cofen geeft öe^
tcoutoen / meinen Dat öct €B?i(iusi felftot eere fttefit / fpen bpanD groot
temaöen. 3©at eere ö^^ft^t öan öegrote ieilanDaf/ feggenfe, inDien
Weftoar? ftröDmetDen 5^uibel/ Dienfipfo riöDeclp affïoegD/ niet na
toaaröeiö fo gefcBieD i$f/ al0 De letter meDe t)?eng|it. IBaar toat eere
<b^aag ih toeDerom ) BaD De j|eere ban Den fwaren flrijd in Den Bof <©et®
f«mane i ^toaarDcr buiten ttoöffl Dan Die in De tooejïöne toajs : Daac
ieen oEngelcn eerftop'teinDe guamcnaljS'tgeDaan iX)S0/ Die hen? dien-
den ^ maar een €ngel niiöDcninüen ftrp/ die hem verflerkte? aEu6,
η : 44/ 45. 't geen toonDer / Dat De menfcljfn fulfien eere fteiien in
ζ 'ibetris
-ocr page 136-Tweede Baelc.
»t tiöcötm met^mn Upanït / îjfegeôoeiûen0e&etm&#i of eemen Uparîlr
Itî üe toccceiö boo? ö^n mcnfclicn hinöcn ôotmcnjfoôec geen uit ύί o^tJange»
ni^fleöaaiö/ of ten mtuften uitgelaten toojtii
14. ^ie nu meinen/ öat geen fmaacöec fic00fiSftoo?0enmenfc&/
öan oien Ιψ meïöen^uiöeftjecft; of Den €ngeJcn (fo'tA^OÖnf )ö'eere
nietengnnnen/ öatfeöpCoösSdêüonof&inDecentiertïeeren/ oföe^uii
tel mofter in ge&enö φ: Die feonnen tjiecte regijte ca&enfofe Eic0t«
foot maac getotien, DiemeDenfcttegcijpeniian:
ren {ïcgö&on toefen/ öoeOemöetapüan €ioögt oifcö?agcliiiegramfcöap
Diu6te/ fo 'töe ^uibel niet gctöcefltif/ DieBem UecUaacöe. s^amvk
enim nm feferatur in teyirMts , promtuti tarnen mihi eji perfuaieriquod Dta-
holus apparutrit Chrifioin fpecic dtqua νϊβίΐί, Want (feitfjp) al word iulï
niet uitdrukkelik verhaald, folaac ik ray echter lichcelik wijsmaken, dat
de Duivel iii fekere lïghtbare gedaante aan Chriiius verfchcnenzy. /«/or-
ma/cilicet aliqna dira &horrenda, qnâ Ckrîfitm ^erternfaceret tic wctea, in
fekere fchrikkelikc en verwaariike gedaante,waar mede liyChriftus verfchrik-
keu moghte. ^at tuaïg tn öen Dof: maat <nöe tooefiijne mefntöp / nat
De ^üibel formam ^»geli bent , vel potius fpeciem allquam Spiritus SanBi^
de gedaante eens goede engels, ofte veel eer enige gelijkenis des Heiligen
Geciies aangenomen DaöDe* 3©aac öigft gpöoogij üecücóten 2lpofiel /
We Ijet tiOO? toat gcOOt^ ai^t/ fo fidï öe ^atan iu enen Engel der Hchts
ïïecanDecenfiani 2 lïo?. 11 î S4^efe ^ngelfcBe^cDïiftgeleecDe fean fon^
ïiec fcDjifiuuc en tegen reöen toe! geloüen / öat ficö öe ^uiUel in <000 felf
ûeranôecen 6an î 3©fe fcDïifet niet öan alfulftmtaali
S. I ƒ· 31Ö öeüöe Dan / fo mp Dunfet/Defe plaatiSaatigaanlKöttiöcliii
genoegij getoonö/ Dat üetoöiï't gene men Daac uitban'si 3!^iiïeJs{
gtote firagöt en ftcnni^ gaalt / niet enbeugöt 3©ant topfien / Dat
na De letter becftami/ beelecDanDe ongecômDDeiD met ficfï fleept, enDe
0eefïeli&lïec6iaacö5ijnöe/ gecnfinis Dienen öantot Betojjji ban niterlibe
toeilïingen/ öiemenbJiiDaiDe^atanöaaciniïceftgeDaan. a©iliemani
Dat iöleggen fal/ öüeifeöctfelf becfta; Datfouöeftiei: niet boegen/ fon^
Dec mi)n g^boelcn Dien aangaanDe D?eDei: te becëlaren / om niet QuaJiS
öecflaanie 3ön. ^ocfï Detotjle fuir te Tang ballen fouDe/ enDefft Daas
toe niet gegouDen Ben ; jgnoe flegögï mgn toec& om 't gene anDecen DunBt
hetop^ te jpn te cnöecfoeöen : fo laat ifi Dat bolliameliö alfiiec öeruffen.
XXI. H O O F » s τ υ E.
©at de Schrift van David feit, hoe hemde Sata,n porde om het volk.
te tellen, geeft al mede geen bewy s.
·. c<© al^ De ttoeDe ?{lbam De becfoefeioge teOobengwam / Daac De
^eecite böo? öifmeeft ; ^aüiö/öii iiiffcDen DeiDen W/ ftgooa De
UaDss
-ocr page 137-XXI. H ο ο ρ D s τ ¥ κΐ 12;
ban lîâ^fiass / ccîî«c meöe môamê 6ίηΰ / feon öaar t\kt nz*
ftaan. gjmmersf in Dé tooja öat fo eemdö / oat öe <;§ataa magö^
tig fcliönt gctoeclï te 50" / öie man na <0oö0 fimc op 't Êcagtigfie ten gua^
Öe te otecceöen. gefcOfeacnitTe / tbaac Bp öat 5P tioo?öetiallen /tDü3ö
opitoêÉpIastfenöeiïïaalö: m«fó bedö^cfcöeïDcnöeiöijantalc/ öatOet
im bpna cegclcegöt'ieöen 't anöccfcöömrepröiien îBantcpîj'ferfîe
PlaatTe/ ï^ftmcnöusf: DetoomdcsHcereo voer voort te
ontflcken A bati^/ ontflak noch meer) tegen Ifraëlj endehy porrede David
tegen hen aan , fcggeode, gast, telt Ifraël ende juda. ilâaac Op ïl'Öttïïece
I ^cen. ^ι: i' (laat : öat de Satan tegen Ifracl opflond, en hy porrede David
aan, dat hy Ifraci telde. 3®aigcttKcnff0apfiecft<i5oDtttetDin^uibd/0at
gen üeiöfe«n felfOe öaaö Ujojö toeg^fcö?eüen i ïl^efe ftoactgijciö moetmet»
lift öen toegc öoen/ Dlotdfft om öec cece toille öess allccfieiligfien <©oöj5 j al
fbuïjc tnî>fulî: tn mijne fa&e Binöer Doen.
§. i. <δη Dat fouDc 'tfefeeclifc/ inDicnmcnftdöeDatopcencrïepeiaöfe
ïifet gctoccfit i0/ 't gene op eenerlepe tnijfc ai.iî<0ûûsfen^uiDe!sft»ecB
berftaalD tOOjD ; toatvt aarφorren ea aanporren tji ecn. ^omen öaw /
ΦΟΟ aangaatïöe / op feggen magfi öat t)p niema«t aanpon of verfoeift
tenouade; ^βδ» mj» fomoetDolgen/ Dai6etoo6Den<©ufMnÉettneiît
too?öcn toegefdjjcöen / uit bien Dat fiiec gefeibi^/ hy porde David aan j
DebJiiic 't fêlftje eecfi ban <i5oD gefeib iö. a^nöecfcöeiöalöiec te maBeu/
Dat een felföe U}ei:&<@obetoegefc^?ebeni»o?D/ ai^opperfitecmanbanal
•ï gene Dat eeit fcDepftl Doet; en Dm^^tiibelalsSbenaarteonDecoojfaaftr
(toaac genen ooh b'tScaöifcöe bertalinge/ ofte een becblacingefielt)öat
en gelböiec niet ; De taal i.tf eben eengi. <®ai fcÇaab niet fult gp feggen :
teant ooft 'ïfibfaloms" óioeöfcöanöig bpfiapen «©oDefelfbJojbtoegefcii»^
ben ; ïk fai dcfe fake doen, feit <©00. 2 12:12, iBaac feiî ooB/
ik fai by uwen wijven liggen; 't gene-^bfaiomgeDaanijeeft cap. i<>ï
«z. 3©atfalieöJai 't Dan^ Die€KïöfouöeDoen: ^ieÇpgefeiOOabDe; ik
fai uwe wijven uwen naaften geven: «$nOat beeft tjp DOO? fijn onbertfpei
Ιίδ bejluuc alfa geöaan. lÉaau toat fouoe ^bfaiom Doen ? bv die wijvet?
liggen ; cn öüt öcefi fipDooj fpceigeneóoosfftciD / en 'igciïitofeisi caaö alfo
geöaan ; Ablalom ging in tot die byvsry ven fijns vaders, voor de ogen des gan-
ichen ifracis. ó^O berfcöïlt önn ijiec ftet öoeti ban «iEioD en ^öfaiom / aïiT
geben fcBecl ban netnen, àlsS Die De fonûe (ïcaft ban öie De fonöe Doet.,iBaai:
totDeteiiingeDesf3©olB]t;/ alfo bat fiöönt / töiecD'^abiDbanDen^Dmöel
aangepojb / en bjiecD öp aa«gepo?ö ban <©ûD.
j. ^n Den SatpnfcBen 53pbel ban^uniu!ien€ceme!lf«!s binô?
men/ om Die fbjacigijeib te mijöeiï/ op D'eeclieplaatfe 't toOiîiQadyer/a-
» tcgenparty, tUffCften iïJ geboeggD. Penexit tra Jehova· nccandi m
Tifraélitasi i««>tfjf/ifi adverfarius D^v/iiéi» i«m » dictndê ^ age numera
f'MHem & Jebuim. ^at ÎsS : De toorndes Heeren voer voort ie ontfte-
ken tegen de Ifraeliten j wanneer de tegenpartyt David aangepord hadde, feg-
gende, gaat, telt Ifraelen Jada, ceDen Daac öf OP De fiarir
«©ai ίίί.
-ocr page 138-. , Tweede BoekJ
inDe^ilantcfienitieamieit / Uat öie aancuiîtnge gftîotttctt f^ «ft ι ϊ^ί^η-
21 : ϊ · om Dat namen Die uit feftcrc Oaati Ijtninen oojfpjong tj^ bOen/ ;:a Den
aart öccüebjcetofctïe taie/ bt&maa{0nagdartiî toojöerij toannifiDic't
oo2fp?oiificitf} / nie itaaD tictehcncnDc bp (raat / tipaticistt&^r lict πΐ^ί^:
îian '3cctïaan toojö met een Ucrgccpen te 3ön. JlBaac 't ftetogé öat tip öaac
afgeeft uit «©en.28-· zi. tif teUutfiecentebfjcc geijaalö: Deb ih een ge^
ïjonöeii / Dat bfaac en Bp öec Ban €ftljet too^ö gemelD / öat fp
om tot öen Öontng te gaar nnhovAn tHbafchmaUoetb, fich kleeddemet het
koningrijk ; DaÖC 't b300?ï vair ub^jcbcj Oi 'mSd ndhufcbej klederen Uitgelat
teni^. 3©ant&etïoUefinï.ö/ Dat€(i0ei: juö öeftlecöe met klederen des
koningrijx ,öatiss/ koningüjkeklederen, toanneerfetotbenftottingging.
öeöen ift/ öat letoriiji^piiipeit/ teDefeciJfaatfeinsïgelöicöai tnte
ÏJOegcn/ gelg^ fp Doen « Vatjcejeth maffyth t endeccn aanrader ried
hem aan, Ofeenophitferhiiic i.,mopj öaii0/ iemandheeft hem aangera··
den of opgehitft. CttDe fuiï pafl fliet: te meec / om öat Det b3oo?D «λ0yth
aanrader of nphitfer, 2öcon. eniger. 45: j. ftaat : inplaatfepan
0» öwwtutHWWDö hy is een aanrader, een ophiticr, een verleider^ Ofbatl
ti^o* jajj^th, ny verleid, hyhiftuop.
§. 4. <©p Defe togfe toojD «©oö^ecre tod Betoaaib/ öat bfefelfb'aancas
t£t Defer fonoe niet entoasi; alfo'tinfumenfinopBeiDepiaatfenaanDen
^atan toegeftB?ebcn toojö. Haar Duif DoenDc moetmennoci) te meec
ïscclegen fïaan / goe fo gcoten toecö Den ^uitoe! toegefc{)2eDcn toojDi toam
De naam Dan Satan alDaac in 't <0jicl}fcf) Diabi)ios DectaatD. ^o tuail
ftet Dan De ^Uitiel / öle aanporde, öie Öf m ophitrte, ofîjie'tftci»
ingaf. Dat ÖP 't fouDe tellen, flaariioegaf öemöieDarinrofDoe
ijeeft Rp fjem ufttoenOig of intoenöig Daar toe aangepo^D i uiteclóöen
fct)ön öeölicDaamjS î ^it moe(l öan 't eenigfle eicempei m öen 2dpbe sjjn
Daac fu!): eenigfin^ gemetD txio^D : en Daat: noc^tan^ fo toeintg ϋΙ0Η ban i0/
ölsi in een öan aüe D'anöerc geóaiien / Daac Diei:geii}& gebeucD mogljt 5tjn.
^ulic öcööen top in uocigen geftenï en jcefîmin necgenjs 't allecminft
Dettiöö in .©oDesi 3©oo?D/ Dat Oe^^uibelüOitmetmepfcDeninUcöame?
iÖBen fcOön gefpjoöen Deeft. 3®ilttien 't nu intoenDig eeöüen : fo moetmen
cecfl De ceöenen öjeecieggen/ ttiaacom iömetgelctie/ Dat een eeell Die
Dan anDecen aart Dan De ^iel Desf menfcöen iif / Betec met Defelüe / Dan
D'eene Ziel met D'anDere / fonDec ödjuip tian liDt of licgaam fpjeöen öan;
5n 't VIII. i|oofD(lu6 IjdJ ih Dat gefeiD.
§. 5. i^almen Dan omfoBleinenoo^faafefeggen/ Dat Deï^uittel/ ofte
toie 't ooit fönec bofen oïngelcn getoeeti mogötsön/ ultec tieliente ^e^
nifalemgeijomensp/ omDenïÖomngte obecrcDen: fonDec Datmeneecjï
cerii otJecfïagö maBe/ toattec ai toeric aan uafl 10/ om Dat fo te DoenI
a©amf)oe? maa&teDen^atantoefaai^gptoilt: intoaïgeDaantemeint
gp öat ΘΡ magtj öecfcöenen ïfjn i etiec flange / of bati entg anDec beeft i
^at en fpjeeBt niet ; fo alsS ^aöiö nu te meec al toliï. €en$f menfcOen <
j^oeîjanî alsêUïiinö oftJpaniJ i?anDenmanî öesnicotis?
ai^aaCo^
-ocr page 139-XXI. H ο ο Γ D s τ ü κ. 12/
a©aaïûm fïaatcc Iran niet Bp / bat öe gene öfe met cfgenen name gcnoemö
too?ö / niet met eigener öeöaante bccfctïeen i töasï 't inbpanölijöen of öec?
toaarUöen fcöön ; gelöfiS-icDtfoot ί goeöeman /öen ^uibel fcöUöert/tJie
31efu$s ^abiösi fone in öen Ijof berfcöeen? XX. 14. J|oe tjceft B»^ tjem
öan meec geloofö / Dan ^oaö en liet ganfcge fjof î öie öem ten ϋεpen gun^
öen en ten meeflen bjeeföen j fofe Ijem niettoelencfeöen/ Datijp'tiïen
Uecgelöen mogöt ? ^cPöen iiem fo ai^gptoilt: enbetiïöfiDatBp'tiïaH
öoen. ï©oiïi öat fiiec gefeiö/ fo ië 't fieüJöss bolüïagijï.
S. 6. ^jS i)et öanooöto^löooiingeebingegefcljicöi geloof ίδ öat s
men'tlicfftfalBeóbenöJillen: te toeten/ öatöeï^mUelop'tgemoeöban
^abiö Beeft getojog&t / om Bem fuiBegeöacöten te öcen Bebben / öat Bp
't \30I6 eens teilen moefî. jlBaac fie öaac toeDecom öcn ttoeöen φοΟ Dec
îBanicBegni DietoeiquaaDisf/ maarfietgoeDenquaaö in '0 menfcBen
lecte / fo toel als? <©oD felf / fian fien. (Cegen öefe öolinge fcB?öf iö ött
öeBeele boeB? enDeiisDecöalticn 'tgefcBilfelfDattopbettoijien/ ötenJjol==
öeniSmagBD^ialif betoefen niet tot öec&lacinge Dienen/ nocB öoo?betDö^
becflceBöen Jieeft De ^uiüel iet geb?agt in vDatsiöiS Berte, fo Beeft li?
eoft getoeten toat in ^aöiöji ^me toasf. ^at toijï <©00 alleen / öie De
Betten &ent j Jïcîî toasf BP 't οοδ alleen / Die Daac in De minlle beranöecinge
tna&en ^onöe.
7; ©oojmp/ <6bennietgaatogenoeg/ omuittoeinlgtooojDen/ eit
öfc ttoijfelacBtig flaan / een bjeeD en ba(i befluit te maöen. vSatan flond op
segen Jfrael, Of een Satan, ^n 't î^ebjeeutofiB fiaat nteï löen de Satan,
maatfïegBS^lwSatan, ÜettoaiiDaneeniaM», een aaanki^^cr, eenop-
hitfcr, een tcgenparty. '©ie ^aljiö poiDe om Bet bol6 te tellen. ïlaas
0)80 ^aUiD fonüêi: topanöen op üacDe/Dattec utt De ï^el een Bomen moefî/
em Bem QuaDen caaDtegeöen? 3©a0Betinf0neigenBofalfilaa£ ?
beclp/ alle 36cBitofeljS BaDDen ficB nocB niet berBangen / ofBpgaôDec
toel nieutoen onDec fflne eigene fonen geöonDen i geiöiï Bojtsf öüarna öp
2löoniaenfönenaanBangblee&. i^on. i. CnDejp BembeiDefonenDatt
Secuia föne ^uficc ten Satan getoeefl : eec|l?ibtfai/2^am. 19:21/xa.
en Doe 3oaö î t jKon. iï 6. Die Biet i^atansf ^atan toasi / om Dat np
DiöDanDat tellen afrtcD/ tiaar Bern anöece toerieiien,- Die Daarom füu
Uïienöen niet toacen / fcBoon Bpfe Daar boo? Bfelö. 3©ant Bp bolgDe Bun s
«en raaö Den anöeren UectoerpenDe; gelöfe Daarna iïcBabeam Dien raaö
iiefft uolgBDe / Öie met föne eigene gencgcniBelö meed ober emquam.
I l^on. 12:8. toass öan menfcBsUfi Dermogen boo? al genoegij/ om
^aöiö Biec te poten Daat: BP tjoefen toilöe : geen ^uiöel;:^ ingeöen of aan^
öjpenbeBoeföe öat te Doen.
$. 8. i^u magBmen UcBteigfe Begröpen/Boeöefe Dingen t'faam tebjengen
30n/ öat desHceren toorn tegen Ifraelontflak, en Dat zmSatan ûf ophitfer
tegen Dat trolNoplionö/ öie ^abiö aanporde, ofophifteom Bet ïsolfe te
tellen, jj^ant B« feit in Dec DaaD anDerss niet / Dan Dat <iBoö fpn bolfe
afcaei / om fiURnec fonöen toUle (öaac Bp altgD) cegBisi ö^ttoeg op BaöDe /
Î04, Tweede Boek.
toiUcnöe ftafîijîsenî δέ tpcn en a^leacntöeöÊn / ôûû? fijtte ônnâft)eudi8
te30?ficnïgijeiîï / teöAiiö aifo öefliecö fjeeft ^ öat fii^ ^aUiö / ban (elf moc^
î!îg op öcn bieercljeUöenarm / ('t gene öcnmcnfcödifeen ftoa&ö^iö/ inöe»
iiiÇlsn ftii) nocD öiötoiiiS openbaKenô^ / fecc aereeö t!0f)öooj Den finien of an*
rrcngrooifEBenlÖüüeiina/ enfmeicijelfiaeîjeefi oUccreDcn laten/ otnecnsS
't aanfcli getal fijner fïrüöBace manfcua^ op te nemen. a©aai: in öp ficg
-boojVuaai·/ uitlïecfcOeiDenci'eöenen/ öieirielberif&eÈeRü5ön/ grote?
m öcfonbfgöe : en baac obcc op die toüfc met fulö een öoöeliö neriiesf ban
fïjn bof S ocflrafi; fo ö^aeg öa{Uüï&bentooinDc$f %eren inficBfelf' ge?
îiiftDpinfijnbûlIî.
ΧΧίΙ. Hoofdstuk.
De twiil des Duivels met Michaël is insgelijx van geene kraght
om iulx re beveftigcn.
§, I. ]%i#cf)eeneplaat0!fTec/ îite inat ttoijfeling^ itan maSen cbec
groot becfïantï en betoinö/ öai men meint Dat öe îBuilîd
iîcefc ontrent Den menfeit ,· en namentiiliï in fafeen De.ö «©eloofjJ en onfet fa?
itgililö. 't De toüo?öfn ban ^uöajs / Diemen op 't 9. becii Uan fijnen
^enörö^tcf fecfl. Michaël dceerltengei, doe hy met den Duivel twiiicde,
cn handelde over 't lichaam van Mofes; durfde geen oordeel van lafteringe
tegen hem voortbrengen} maar idde, dc Hcere beilrafFe u. fteÖÓC
ï!aacafxvi.§. 6. aifobeelgefeiD/ Datmen niet genooöfaaiïtf^ Den tiofen
<i3e2fî {jier ter plaatfc öoo?ocn^witiei te t>;rf}aan. Dit bjeeöer uit te
leggen: toatDeperfootibelangt/ i6i)ebbe/ miju^oojDeeii?/ oberman.
ï2:b. Î. Blaar genoeg getoonb/ Dot|Bîiljai:l(îfj2i{IU!Sfellîenieteni0.^·
3idiiTf ijcruig mijn eertoaarö^ ^Cmtgenoot in Defe (iaö / ober De(en ^enDöjlcf
fcljipbenbe/ fïèmi my Daar <n toe »©oci) fo rjet ecijter temant anDer.sf Dunfet
Ijet fiomtDaar niet op aan: maargóeDeje jBtcBaël metden Duivel, en
öai over 'c lichaam van Moles , twiflen kondej bïclö Dat EïCfiaam ban
IBofeö 5p / δη ^at boo? ttoffl tiifTcBen Die itoee Daar ober jp getoeefï.
z. f€frtoiiii&f[eg&iîî)eieerfle noemen Bcoi/fobemecfï 16 aanflonö^;
Dat fo öti gefcliieöeniJS ttit De fcOîifîenbanOeiûuDBerbonûteiîalfnsî»/
(jet Defeibe toefen moet / Die Bp Eacij- j: ingeftgötetoo?D bertoonD.^e
iaeten : Dnt iiem <0OD bertOOnDe Joiua den Hogcnprieftcr ; fiaande voor
het aangcfichte vandesHeercn Engei^ en de Satan ftond aan fyne reghter-
hand, om hem tc wederflaan. Doch de Hecrefeide tot den Satan : de Hee-
reic'neldeu, gy Satan; jadeHeerc (clieldeu, dic]eruralem verkieü.
tbjee partpen / en De ttoifi Dien fptefamenöaDDen/ fouDeisiec toelifite
binDcn 5iiiï ; ïnaac 'c lichaam van jtl^ofegÈ / Daar Die tteiil cm 0 te Doen ges
b3ee?ï/ msafîîDemeelîeftijarigfjeiû/ îjotmcn'tfalberffaan. Eitijaraef
îm / om uiî lm graf te öalen / tot afgoöjerp ; Dat De 5©uibd bJiSDe / maar
Den €ngd met : of gee(ïe!ö6/ Daar fip becflaanDc DiffelfiSitCljaamban
-îi^eîm?/ inlichamelikeoeiFcninge bana9ofe0Dienfl bcfïaanÖC; gelp0Ét
ncremt, i i^im. 418. ober De b?age Diesr tyDir· UjajS t Boe
ΧΧίΙ. Η ο ο F Ό s τΓϋ κ. m
^ïjüjre îiat öèfclbe tti«t!efecnifi ban<irB?ifiu^/ bfc
eifcBt/ tticciîteerauen/ tai ijs afoffcijait ; CiftealSinDti)Ictî«iîi<eB0if)c«r.
öcntoajöen.
f 5» ^n öeti OTilenfin cenomen moggt ôettoifî/ tcanncccCaiSöl'^!^
öit fo fcDîecf/ üJgUangberletiensön. banöentptoaoucicget
eigen Eièi)aam/ tDaac m oe ^iel ban HBiïff^ ijeeft gctooonö/ nuberfcö
in een bcciioiengraf/ öcoj <©001$befonöercboo?f{enigl)ei& Bcftelö .-^eut.
34:fuîn; men nosit intJO<.iien lasS/ öatmergdpenttoifï/ {«Kripüer?'
tlaao/ Daac obec ooit getoee|îi0; oftoaacinötcöedontï. iBcnfeii/ obcc
te plaats/ b^aac öoctï't boo?fdöc iicljaammogöröegi:aben5ön; öienDett
ï^uib^l toeteïi/inaan îîc mcnfcfjen togfcn tofitie. Ccttoatrtnörï (Sm't
3lootfc0e bol&/ ban feïf ίοφ ai te feer tot SCfaobgiöfenjt genéigö / δοο?
fuift een toaacötgö üooitóecp te becleiöen. iftaaar: Die öat fett / öoe
falmen laeten öat öp 't luel oeraöcn geeft ί <©ijTen 6an miflTen. «©m
öefeMeiö/ caöe iiebec niet. ïBaiöoetiiïian^i genets uit öe tooo?^
öen beif apofïel.ö fetf niet Balen Ban / öat foeii iH in geen boe&en öfe niet meec
boo? Ijanöen φ ; fcDoonmen Doe na allen fcpn toel toifl / uit toetfee fciï?iftc«
öit beröaaigetcc6&entöasf}0et gene miffctjien öat van Mofes Hemelvaart ge?
toeejïiii/ inaacaf<0i:tginesi/Clemeniien ^tfjanafiuiSgetoagen. 3Bantal
't öat ^iuöajs öe aefcDieöeniflfe fetf niet booj toaaracpttg öouö/ fo San öaatf
om tod eecfi: t'öunöec leetiôgeôaar uit te Der öe brengen / öfeljetöaacboo?
Bielöen -, i)oe&a«ige ttiifTcljien öe Sooöen öie^ ti)ö.03i)n getüee(ï. iBaac fe
gem öit befonöetlift binten öoeic ban <0oö toajs ingegeben foftonöeiipuit
ter öat alleen be&enDtoagi/ öegetneemebanöenpligDt/ öie allen ebe«
eensi Betrof/«iet obertuigen.
4. ^nöienmen 't in öen laaflen fin öaiï toil berfïaan: fo toajS'teen
b?aagD(ïu& öat boe beel Beöanöelö toiecö; alfcmenöooj'töefigötöaacaf
geöaan/ j^anö, if. alssmeöeuttöenüïfefaiïïaacgeflelö/enöienban^ait?
lue aan öe <©aietecen en Colloflfenfcn booinamellfi Deftjeucen wagfi. ^oe^
toei mp om becfcBeiöene ceöenen öunht / öat öit al te bejce gefoclrt i$i î fo en
&an ih efDtec οοδ in 't anöec niet fierufien. 't uit ^uöaiS tooo?öen bjel
le mectïen / öat ijp aljS ban een beBenDe faöe fjpieeftt. î©ant mitsiöien öat
Dp Den i^cificnen bemnen bjil/ t)oe bjeinig pem öat laftecen en.fcBeU
öen pafl/ öaac fommfgcn fo gereeö toebjarenj fotoHijp8enöoo?'tIOjÏes
U6 cjceitipel ban JH^icöaëlbetmanen/ fffBöaacboojteijoeöen} öie/ t}oe='
toelfo groten €ngel$iinöe/ öen ^uibel felf / öoe öp met Bern ttoiflÊöe/
oefcb?oomö fjeeft na bicötenftcn iiit te fc9e(öen. a^iflmen nu te biet
tpö öieOïfiorpniet: fotoifïmennietbjatluöasröaacDpfeggentoilöei ge^
ïöft top 't nu niet toeten. j^ocijtanjS toass 't noöig / öat fp 't toiflen/ aan toel?
feen j)p öit öoe perfoonlift fifijeef. JHâaar foöec eectö&ïS fuiöen ttoifl tufTtöen
öie ttoee fiooföen öec goeöen en öet öofen oEngelen getoeed isi î toaarquam
öie tbji^ ban öaani 't uitgeleerööeiöofuftonbecdanö/ öatöitge^
f£Dil oniceeiJi a©i!öe mogelp öe ^uibeifo tod ban €5000 berboigentges
öen fpieöen/ öaac óp al tcteeinigafberflaat ; al.ëöegeneöie'tfiooföban
<©oöjs eigene Ctigelen ï0/ toelfie begeerig 30« (fe» ptru0iû?. iM2.)in
4ie dingen io te fien? b3ilöe/nietöe&ótïec/ (gelpBetouöeftJ^ee&i
il t toooîî!
-ocr page 142-Î04, Tweede Boek.
tonejti fdf)maac öe^uftiel fdfuit öe : ^ntoaifgptoei
ftegufiam een tog^to^oïö uoo? om öagö te ö?ettgen / öat toeeröig toace boo?
fuife enen alö iBicöaei óm'ec na te Roeco ; tö füjiige öat ijp öaar nocO op am^
tejDo^öen / en lang en beel/ enaisStotfc&elDensftûeôoettielfûnôecfcîielîîen/
met fo fnûîien bpanîi bifputeeren fouöei toat fcBfin Dan toaarfjeiö öeDDen
Wegcôacéteni
Î. îï^ie'tifcfjaamban CWB^nocö niet een!S berjïonb/ öati^/ öfe
^efuii filf fo teemig feenöe / öat i)p met öen get.en öten öp ^oon toifl
te noemen/ niet toetenöe toat Gods Soon te feggen ίίΐ/ öen fpot beflonö te ö?^
öen Î (fo bijce min 't fcerftaal öaac af aiii üan gebeucDe fafien neemt) toaac
guam ijem îoîîî fa fctîîdp bie geleecöfieiD nu ban öaan / öat gp obecfuii
6en onbecfcDeiö ban <©00^ f)uisïi)DUï)inge met fïine iiinöeven fo ernfïig onöeci
foeé bjil öoenl Sn biec öuïfenïiïacengaöBpnietfobeelgeleecö/ öat«©oö
ïi?icin een tó/ öat öe iêooneen^toefensfmetöen^aöec iss/ öatljpüoben
ïi'€ngelen isS/ en (icö geenfins aan öen S^uibel onöectoecpen 6an t en öceft
Sp nu in tbjtntlg laac / of öaac ontcent / fo neerflig g#uDeetD, öat t)p öecf
Befiaan te öiftïuteeten / iioebeice öat öe 3©ett ban 't CuangeHum becfcBflt ?
^ie bJö^Deiö öie tn <0oösi verborgcntheid üe|iaat / öte <0oöt niemam open?
baart öanöenmenfttïen die hem vrefen, ^fal.i fî ν. Ιφ Weikede Overfteri
defer weereld niet gekend hebben, 1 ï^0?.2ï 6/ 7/ 8. ïjoefiomt be^UÎbelbÎe
fo te becflaani ^0 i)p d'Overfteder weereld is,· (JjatfuUew bjpgaaflften)
tbaaromMtgpöefeöingennooftfOn eigen bolfigeleecö? ibantliP tocD om
anöersJ geene ceöenfoneec(iig/alsimenmeent/ tnDen25pöeUee(i/ alsfom
öaac uit ftof tot tbjiftinge te neermn. 3©at öaö Bp fcöoonöcc goop ban ββοε=
fenöe fïuöenten Bonnen tjebben / om tegen öe fonen öer p^ofeteuin öifpoit tc
Brengen? mp berfefiecïr/ toifl f{p toat/ Bp gablietlOtalfuiöen
ginöe iang al aan f9n bolfe geleecD.
§ 6. i|ct bjil öan öus^ ntetboegitty bótbe^uibelmetbcn^ppecengeï
smalfülöenfaöe Beeft getbJiH^ iBaac fomen Doo?öat Itcöaam mogötJeru-
falem bccfiaan/ öat uitöjubSeiiö oaacinbenoemöbïo?ö/ fo al$s't becBaaï
öp ^acBactass leiö: fo fouö'ec geen öeminfiefibarioBetö meer 50n/ om te
ffeggen/ öat ö'?epo(ie! ö'ooge Beeft geBaö opöatgefigBte a©ant <i^fö?a^
berBaalt / en ^acBaciajS felbe melö / öat BP beneffenö ^aggai öen ^jOi.
feet/ B^t bolfe na öe becloffing uit öe öallingfcBapinSöabelsïlanben/ tot
benbobj öejSiCempelïïBmeiibbecmaanöem Cfc.yi ï· ^acB.4· ^^tttoaiS
tot öen<©oöt0öien(l/ na öeï©et ban iBofcjs nocBt te plegen tot öat öeJiÊefü
fiasîçuam; maUdiA- EaaiüttDan'tfamen3ieriïf«!em/ Den(€empel/öe
3©étt ban iBofe^/ fpn Eicöaam Biec genaamö 5pn. gjè beöenneöatB^ï
toat gefocfit i0 : maac 't borige nocB meeu. ^an falöec ecBtec met iKicBaël
en öen ^ibel geenftoaci3Beiömeec3itn/ toiemen 0002 öefelbe magB bets
paan. î|et toa^ niet een Engel uit Den aemeenenBoop/ maacfo 'tffBBnt
ée Engel des HEEREN bpuitnemenööeiö aïfo genaamö/boo? toeiSen ^ofua
fn öat oeffgöte fionö. q^'Hipofïei Baüöereöenom BemMichaèitenoemen/
We tMj in bocige pjofeigel^aniz: i betïoonöRèöïiealïïöeBcfonDecebetf
tejac- engel ban 43oö$f bollt. S^ï «löne uftieggit»g;e obec öten ï^jofeet Beb iB
Irat fïuli becëfaac^é moetmen mi(Ö&êl umijoumDooi ö^n genen öie
13002
-ocr page 143-XXII. H ο ο ρ D 1S τ υ ïi;
Siûôj b'geïfïdlinöe toan Dat Sttfjaam iss.^ocö ten tpöe itfjSpjofeet^ ôete fttg
îi'een ö'anöer Satan, nat iö tcsinflanöec op î Ooeöanfgc €atnai en ^rar{ja*
fnai iBflcen uiiïiïuBBdiö baac m eenoemö. ^at fp ^oftia Éti^eruDatieUts
gen tionöcn. €fr. 5:2/ 3· <2nöe 6omen Dan te tooojDen toan iBicljeêi Hp
Siuitag / en öan öien <!2ηαεί Bp ^acljariaiSganfcijeitfe obcc een. MBant in 't
CîîehfCD ftaat '^ir/nfcXrc^ irtii nvit^epitimefai foiho ky"os, fjet gcm ÖÏÉii öeHere
fchcidc u,en 0{nö6c dcHeere beftraifc u öemaiö igi.ii^ocB otti ceöen öatliet mee
öen naam öejs ifcgaams? uari|Bofe$f nocD 10 ftiaar niet i0/fô en fie ί& meöe niet
batmen Oiec op bafl magB gaan^gelp öet oofe öeileecBifcöecuif iJoo? toaati
(ΦΟΓίΐΰίΐ f ii^e geenfingi ongerömö^maai: nocijtanUniet booï f)et naafle ijouö.
7. 3©ai maaö (6Danbanîiefeni€ttJi}ti i^iet meer öan ban berfcöefi
öene anöcce Dingen in De ^f)?ift bccmcio / öaar niet ban te ma&en isf.l^aacs
om ί îroo? Dien Dat öe BefcBeiDen / Daac 't ccgiit bcfjïanö ban alleë «it te^fl;»
len toa0 / niet meet boo? BanDen .njn. Hen fegge mp / toat boo? Cherubim
't toacen/ Die <i5oD (lelde tegen 't oolteo deshufsEdeo: ende een vlammig
lemmer van eenlweerd, dat fich ontkeerde, om te bewaren den we? na den
bootTï des levens ? <©en.3:24. 3©atD'ürimenTummim0etoeeil38ni bïat
gcB?uiÖ Die ban ^ortnten ftaDDen ban den Doop ontrent de Doden? I ^Kor.ïjr:
Z9. en beeie Diergcljjöe Dingen : Daar tot noilj toenieraant fo beel 6enni0 af
gegeben öeeft / Datmen ficö Daar op berlaten mogijt. daarom / fo lan0:
atö mp niet DutDcUfi beclUaarD^anlso^Den/ bjaarDefetbjifi banH^icfiaiéi
enûen^uibelinbefionD; jaDatmcnielfomMichaëi, hJieDaarDoojtetoeCi
jlaansp/ nocö nieteenssiss: fo en neem iti'töeb)00 niet aan/ Datmen Daac
Rit Balen ttiil/ om te tonen/ Dat De «Duibel beel ban DefeDingen toeet.
8. ïget Dunfit mp Defe geiegentgeiD niet ongeboegelife tejijn / te feggcn/
'Î gene iö al boo? lang tjeU aangemetfit i Dat Bet een gemeen mi^B?ui6 i0 / op
alfuifee piaatfen in De ^cB?ift te Doubjen Daar top min(l trefcBetD af BciïBen;en
De gene Die ban felf Blaar / of toelBer fin gemaBfielif! te biriDen til / nocBtanil
anDer0 te berftaan. ^et eerfle merg iU Dat uit Defe oo^faab meefï ontgaat /
Dat De menfcBen al te feer nietoögierig 3ön / om te toeten / 't gene men fo U(ï)t
niet toeten magB î î'esf ÖP genegen tot Deeerebanietsr meer te toeten/ Dan
een anDet toeet j en Daar Doo? De roem te B^öBen ban lu'tbinDige Der beröo??
gentBeöen / öic boa? feöcr een niet open fïaan «©eJofeertoyfeaiiSBet met De
nenen gaat / Die mcec totrjc uan û'o«&e töDen en berfelber 5€öe« na te fpeu*
ren/ Dan 'tgene BeDentn De toe?elö omgaat; 't toeïfi eoBter al te feer merft*
toeerDig/ en fo beel te 6!aarDetboo?onfe ogen itf. TOnbolgensitoare'tonjS
beel nutter / ijet BeDenDaagfcB 0eb?ui6 / Datmen Defelbe toeet of toeten fean /
Dan Decjcempelen Der onDen Die fo feiier noilj fo&laar niet 30n/ totonDerfoeli
te b?engen; enDe onis enöelift of boo?nameU6metDeouDBeiDopteBouûeH
^efen regel BeBih Dan mpfelbcnooBgemaaftt/ enDe Ben Die in't BeleiDban
't eerfïe Boeii gebolgD. l^ier moed ih anûeren boigen/îrie met fuifie Dctoöfen/
Wt De Duifïerfte piaatfen Der ^cB^iftuur geiroBfeen boojgaan. i^aac De
3lanDtbeici)2öber0Doena{fo/ D0tfeB?eeDtfïbancnfel8nDen fp?eBeö/ en Die
önsSDenaadcijjnj banDeafoelegenfie/ aiss min BefienD/ fo beelte toeinigfC
en (ïegBö in 't gemein/ fo be^re aiss Dan Defelben geen BefonDerDcr BeftBJObing
iel«Ögen i^. i©nDerö'llatDegrQben/ of tot in Dealemet feHmmtn/ óm Dat
ζ
-ocr page 144-Î04, Tweede Boek.
cem na te fpeuïen Dat op '£ blaiï Dec ^mzi onöec otti? gffic^t öenoegö
ömDgn iö : fuiic öocöt öen toöf^n nooit gcraöcn/ cnDe paft Derljaiöen Uooj
Oen onûerfoefiec uan De Dooaftc toyjSöet ö rninfl
% 9 ®an Dit fïaaö nu 5pn De ftutï&en Die tot ïjiec aan toe kierDanDelD3ün:
De öecIdDinse Der eecfieotiDeriS Doo? öeii ïï^uibei of De ^^lang/ De toerfoefeiRi
0C Deglgeeccti S^fué (n De toUDecnijS / Den Der ^jafee tegen üBtcöael /
De ttoifl Dei? ï©uibei.6 met Den felUen ober lïSofesi Itcöaam i toej&eûmgen al-
le eben Duifiec jgn. €n toaac toe synfc onii Dan nut? Jloetoel De töDen üp
lanaööecloop een ommeiteec D'écne plaatjSDer ^cöïiftureeertöDif / D'an%
u op &eDen meer of min becflaanöaac maöen/ en 't DefonDecfle geb^uiH
öaaï af beclenen of ontbïenDen moefie : fo öliift De c^cfijift nocBtansf öp een /
om Den t'iamenöang.Dec goDDeiifie raaDifötfïuiten / en 't berbolg fijnsf Ijuip
öeleiDiS ontrent fijn bolN niet tc becminöen. ^aarDeneffenö blgft booa-
on0/ uft fultien plaat.^ niet toel betfïaan/ noiötansS altp nocôt 't een
of anDec leer(lu& ober i Dat on.ö gelobe ftïtht/ en onfe seDen bó?mi.
<0elö6 uit mam.öbai/ opfulBentotjieon.iiôefc92eben i DatDe^onDe onsi
bantllDam/ enDe SfiDamsstoalgeenfinsf ban <©oö i maat uit Den Bofenauamj
ffgoonniettetijeten/ Ooei uitDieberfoe6ingeDesïï|eiIanDsf;i)oefttïaai:8ein
't aanbegin ban fijnen Df enfl / geigit Bet eims ban fijn löDen biel : att 'ji^uii
bel0 ttoifl en (Icdd met lEictjaél / fjoe feec get öemeiïf tom De maggt Der fon^
De tegen (ïaat j enöocfeecüesimenfci)enaangeBo«nebecDo?bemöetD/ in't
öUeceerfi Doo? ©uibeïjS lifï bccoo?faa6t / fitö nocD Ö^öen / tegen 't toecB Deö
«toeDcn aCDatnss toeect / en Boe D'^ngeïcn / Die onberanDecD bp De toaarfieiö
paan/ entenbefleban«©oussbolfienDicnflgenegen30«.
10. ©an öen tbjeeDen fïagO 5§n De ftufeSen Die ηοφ bofgctt moacnî ban <
3©aarfe0genDe eeefien in De ^iOjift getneïDj ^ob aiö aan Den î^uîbeî
menigbjerf gepïaagD; ban menfcöen Die ban öofe<©eefteningenomen toa^^
ren/gelijS ban <©ee|ten uit Der menfcften «cljatnen uitgeDjeben j ban alleripe
«amen en benamingen becöeerDeUfe ben ^uibel toegepajl: en Dietgelgbe
meer. ^it altess na ueftorcn onöecfocBt / enfonDec boo^genomen oo^Deel nas
gefpeucD / toa0 öïaac genoeg te toeten : fo Dar gefteel toat aaDetjS te becflaan
toaö/ DaimenfonDeufaiSenonDecfoefe/ op't algemeen feggen/ en'tgefaoB-
banleeuaarô Çôtc êen eecfienmt^taitenöe/ Dooi niet toei toe te fien / te ge^
mabiieUfi ban D'anDeren gebolgD 5ön} aangenomen Beeft, ^it Boop ife nu
fn't bolgenDe te tonen; enDebentebjeDen/ DatDOpmer6enDeenBefcBfii'^^
m aefer Daac öan afoo?Deie / fo aljs BP'i U^cfïaat.
X XIII. H O O F ï>. s T; υ K.
Van Waarfefgtnde Gèefien word in de H.Schriften niets gemeld, dat
©p den Duivel paft.
s» DuifferBfiö öetbooïberöaaiöc gcfcBfebeniO'en / Die 000" fierett
-'-'Dat gene ban DejS ^^uibehs gcote benntffè te feggen Datmin Dooz^
gaans Ueffï Daar af geloben toiij fcBijni ecBrec η et te toefen in De genen Die
top nu boo? ^anDen nemen / al ai al te DuiDelift öaac af fp^efienDe. ®e toe?
«tt/ Dmtec aetoeeiî/ Die uitleoettDigemenjcBen/ ofinf(BÖ«'
m
-ocr page 145-XXII. H ο © ρ β s τ ü κ.
öccöoQen / BcföetotleUenöengefpïDöcn Ijcöbenï enöe fui*· uanbin^m öfe
tocöotmnïïe / Cf anöer.0 boo? ijm mtnffD UcctJO?gen hjaren. ^©efe tooj&cn
inöcn^0Da'Ouitfc|}en25piïêl waarièggeode Geeftcn gföaamöï cnöe aUWns
U6 foramigcn maifc&sn aijSfiun eigen tocgef£ö?el3eïi, öatUmiöe^ffeift
ïiaac ban benoemt / öatfe hadden enen waarfcg^cndcn Geeft. ^Hff
b3o?b alfulöcn Mtt Ooh, in 't Pythoo» Qf
rntim sri/'^ft-»®· fftetmé pytbonos genoemö : geljjfemen infonöeÏöetö op ttoee
plaatfcn öaac ban i. <i§am. 28. m ^anö. 16:16. ^ic ttoee gefcijfeöc^
nifTen / fo üaar becDaalb (laan/ tbiHli giec flegg^i onDcrfoelien: laatenbe
al 't gene boojtji tot öe JBaarfcggerpc liiSbojt / tot ^t öecöe βοεβ <©aac fal ^
't onsf οοβ ie flaöe Bomen / Den oo?fp?onBeli6en fin en 't gebjaif} öeic tDoo?ï3en
Ooh èn pythoon u obecbjegen-^oibeei al-S ôtec Dan ter faöe Dient / fiaat alleen?
liöaantemeeBen/ toat inbeiDen berDaalö toojö/ Datmenop Den ^uibel
paffen magD- af geeft on.söe i§cöiift (alSgefeiDi^) tbjeebefonDere
ejrempelen : 't ecn (n 't ouD / en 't anDec in 't nieto (Ccfïament.
2. aaac onö beginnen ban'tgene Dat ongein De goOliöe berteüinge»
' cecfï booj&omt, ^at iss 'tgene ^aul tot €nDo? bp De Cobereg" bejegena
iss: 'tgene ben geïeeiDen onoec onsS tegen't #au0Dom / obec De becfcDei:'
ninge Dec hielen tmijîenûe/ bjp toat toecï gegeben ijeeft; Daar fiigöVen
öw.ö/ D'anöetfo/ booaen ha/ öeeft afgemaafet. §oe fp'iraaa&ïen / ües
bei: Daööenfe te feggen / Dat De ^uibsl in Den fcgpn ban i^amuel ; Dan
Dat ^aittuelsf eigene ^iete / na Den DooD / eenö toeDecom in öaac eigen
ïicDaam / of in fcl)ijn öefTdfiS becfcöenen toasS. '©at becfla ijeDenanDergf
niet/ DanDatfeiöilDen ^eiDenfcft toefen/ om boo? ai niet ^aapfcö teïün.
Den ^uibel iiebeclatenyjofeteeren / Dan De ^ieie tesf ©jofeetjg. 25ïii!&
fofpficö beÈunfeen laten: omfo öofïefiBen ^ieleûen beftoeecinge Derfjere
niet te onDertoecpen j Dcss latenfe Den ^uibel Daar boo? flaan. ï^iecec
toaarfiËniet te goeD roe W / al (iaat BponDerijetGebieDban fuîBeenbîiif j is?
ÖpecDiecbaac toe tDösi genoeg. g^aacbanfoeBi&nö'tbeffftciD.
§.3. ^ie Dat metnenuitDeôepte öalen/lopen felbe in 't gebaac/ ban on^
Decijaacteftaani Dan«S/ om DoojDeioosiIjciD baneenbJöfmifïdD te 300.
^ulFis^bananöecen genoeg getoonD. iSeinfjOlt ^^cöott / en na Ijem
i)am paling Ijeöben ïjat Bcöjosö eenocg otiftrebt. m'eetfle i0 (geJpfe
I B.XXlî. §. 7. gef£BieDi.é)t^cflCngelsiman/ö'anDer(fompbei:igötb302ö)
een iinnenperffec tot i^aatlem getoeefï, ïBeintgeeEeboo? geleerDe man^
nen/ Dat fulhen man mm fcöianöerDciDö betoont öan fj». su onlangs?
issûatoos ban Den öeec Süntoniuif ban ^ale bebanöelb / In Dat onüjeccs
ieggelifi fioeB / Dat ijp Uan D'aBtaBeien In Duitfcö befföjeben Beeft. oEii
top öeöben noc9 eerlang toat naDecsi Dien aangaanDe ban δε felfDe Danö
te Öopen; (öie lange totfo nutten toet& betoare) ïn fijn Onderfoek
van alle die foorteu van Hcidcnfche Voorfeggingcn , dieib^.ebit» i9.bSÎ26.
bi?, J0.en ïi.als elders in't OudTeftamenf worden vermeid; en
wat daar overfu de H. Schrifture felf, als Maimonides en anderecordaate-
re Jodcr (ook de cordaatfle Heidenen en Chriöenen, wanneer die buiten Papen
intreft waren , hebben gefeid en gevoeld ontrend die (loffcrgelp ft)n C. in
«rmi biief ban Den 6. febj. 169©, aan w? te fiennèn gaf. Cn ih ijcpè
mt y
-ocr page 146-i-î»4 · Tv^eedc Boéîc,'.
tat föti Prodremui, öat fgS nocîi ÖOOJ mrîn üJêc^ îj^t IfcQt ^ai te
öefe reöen acöt tö nu boo? mp nm no&ig/ bit fïuU fobjfèS
al0 ö'anöecc te ber^anöclen ; öetoijl tö toel berfefetrö ben / öat ful& εειι
bcpiocfö fcijipgc ! fo Uccl eijs nocö aan ö'anDeccn ontöjÊ&cn mogfjt öes
^uameUfiec öailcn fal / Dan ife moeö ijeD om Ijet fdf t« öocn. g^ocö aï
toatmen Bfec met reöen ban mp cifcftcn magt) / itS / mjjn^ oojDeel^ /
öat ih iet^ tot noofti|uft fegge : em m|ii eigen toerfi niet gcôjefiàeliô nft
ti geüen / fo ùe ftoacigöeiö ten mfnfien nut en tnieröe toeclj genomen /
Die öen 3lefec Dec gemelDe Boefeen notft ^nfiunDtg / en tecl»öl 't booji
naamjïe nocö UertoafDt tüo?ö/ Dfnöecen mccijte. €i6tec öomtet op Dat
gene öaac tep nu in öefig 5ön niet tmefï aan ? tüercn of De ^utbci
in geDaame ban alfiilfec menfcfïfn als" Çu tort bcrfcgpen / en fiet toefeos
menöeboo?reggcnftan:Detoiite't eerfle noeij moefi betoefen too?öen / öat De
gene Die na 't feggen ban öe €obereö D^n coob aan i^aul boojfett tiieU / toa?
ïeUö in ^amuelji gelüfieniiï aan Daar berfifjeenjn/ en De^uibel fclf getoee^
ïBant fo Dat niet iö / fo balt met een 't öctoö^ öat Daar op (itonr.
$ f. iBaac toatiflrecDocOinöitberöaal/ öaarmen fui&en grote fa&e iiit
övtïuiten magii l i^et feggen ban De ©jouto / en 't booifeggen ban Den
Cieejt. ^e ©ïouto en feit notDtanss niet öatfe felf Den <i&uibel ffet ; tnaac
^atil feit Dot ö^i ^amueUö. ^ocg Die Samuel opöomen öeDe Dat toai
De toaarfeggenöe ^eefi, ^o moefi Oet toefen / fouûe 't na ^aulsf ôegeeçf
tengaam voorfegtmpifeitÖP tegen'ttoüf) door den waarfeggenden Geeft,
en doet m y opkomen dien ik u feggen faU b.Ö 8 €n Daac na : toien fal ïft u op-
brengen? fôpfeft/ brengt my Samuelop. b$f it. ήα tJOlgfit/ öatde
Vrouwe Samuel fag, b0 li. inDat,§aul/ öocenöeDaacrönegrdaente bCs
ftljïijben/ Daaruit vernam dat het Samiielwas. 0^14. 3© at toU Dit bU fegs
genJ ^at fuli in toaarljeiD fo óefcRieö iö i Wtl öan iffec De ^uibel buiten.
I^et toagi Samuel Die Saul tnefprak. bö 15 ^.tmucl Detljalben/ en geen "BuU
bei / ban toien Defe boojfegginge Quam. f€cc bedemöc plaatfe fal i6 toel Doen
(üen/ Dat fiet geen ban öeiDenigf getoee^. «©nöectufcöen moetmen mp fitet
tonen/ Datooèeen Geeittefeggeni$i/Die waatfcggen feanj enöat Defclbe/
om te boo2feggen/ ficö in fulfic geöaanten alsf fip toil benoont / na 'i öelieben
ban een toöf. Sl^ocl) Dit ίίί 't gene Dat noc^ onDetfocöt moet toojDen ; 6aiï
Dectjalbe geenfinsf boo? óctoö.ö berlïce&iien.
6. #f Dat ccbteruitDc boojfegginge felf te îiaîeniiss/ Dat laaton^nii
ûeiten. î|oeDani ^m Dat geen menfclje toeten 6onDe't gene oaac in toiccö
boojfeiD.^atDecf ifi ontöennem en met een'tgeboig/ te toeten /DatDft Daars
om ban Den ^l^uibeltoatf. jjBi^n onrfeennengaatopttoeeDerlejieceDenbatts
Öet toaiS geen toaarfeggen/ 'tgene öier gefctiteDöe; enfoalg^'tgefcljieö lö
feonnen't soo. menfcpen uit öen felberaöen. 'tOeneiöfegge/ DatOet ecftt
toaacfeggen toaiBf ; isi om Dat Die ^^amud / Die in Dit fpel bertcottö / Qcfciö
Ijeeft Dat niet na en OUdm. ^at toa.ö: m^irgen fuît gy en uwe Sonen by my
•xijn.b.0.19. j^ietDattööetDaar opnementoil/ Dat ^aul en fijne fonen niet
eniïonöen fiomen baar tip toaö/ DieDoefciieente (pjefien. î©ani Dan fouDe
Ijei boôî ^aul meer te toenfcöen Dan te bjefcn 50" getoeefï / Dat fulöen bofen
lîienfiij af lïp mogijt toefen Daac De öeiiï'sc man ^amuel toais. $Mmx fo 'i «e
ΧΧίϊ. Η ο O F D s τ υ κ. 135
g^upbcl hjâîS hit fpjdti: toat gcotct leugen &on öie ©aöec bmi U ïeugèHcii υύ»·
ftoten; öanöat ^onatijan/ eenfoonban ^^aul/ fulfeen Deugiieimenman/
öie metis in Dien flagögefncutielö ί.ί / fouDe öomen öaac öe^uiliel toa^f i
§ 7· ^hneme'topDc piaatginiet/ maaccpöenfïaat/ ïiaacinDeboöin
JÖn ; Öie in *t ^zHmmft^ feheool, tn 't haafdees ,.. fn 't Hlatgn infen,
in't^uitfcö onderaardichen gencetttö toojöïüïant öel^felen mficijfclfonficijti
öflac / na öen öooö ntet meec öcrnomen ; en öe Ikijsmcn onDec ö'aacöe jjjR,
gin fuliien fin fp^aö ^acob / toanneec Op Betec niet en toifl/ of ^lofef fijn üe>
minDe foon ttia.Ö ï»OOÖ : Ik fal rouwbedrij vende tot mijnen foon in 't gTn(ifehe&-
hh fiaat baac in't nederdalen, (©cn· Î7Î 33· €n öaarna Οϋδϊ:
35en|am(n/ fO tîp ÖisnoofempeftemifTen: Gyfoud mijne 8;raawehairen met
hem ten grave {leifcheool) dnea nederdalen cap. i.g: ^aBùÔraeÎnôe niet
föne fonenineenfelfo^ecafre ftoment öaac fagijöegoeöe ©^aöec/ boeöP
Uat fp?a6/ öeaUecminflefeaniS niet töe rmaactöeï om öen tcuolgen na de dó-
den toe, geI0&öe^ieïjt6ec öat öcfi becWaact. ^ecöalbentoasijierooBöc
meininge ! gy fuit foo wei dood zijn ais ik, 3©a^ öan öe ^uibel öooö f of Raïï
öpooö/ geiijb öe m^nfctjen / een öooö litöaam / öat fijn eigen onöec
aacöe f ö(t De g^uibel öeeftgefdö/ Bosgcof loogt) Doe De ^iiibef Dan i
8. I^OCÖ naDeC ebentoei: Morgen, fettBp/ fuUgy by my zijn. 't
ï|ebieeijBfc&7 öeöentö/ h-m^machaar morgen beeltgDsf onüepaalD een toe?
öpmenöe t^D te feggcn. Uw i .on m )ght morgen (Dat / na dcfen ) vragen
CïoD· IJÎ14. ^eut. 6:20. ^of. 4. 6/ zr. en:De0gel0JC / uw^e kinderen mogh-
t.en a mor^icn vragen : z^/ τη! 28. ê^O 00& / Als gy heden , (Dat ίί?/
riUtegcnlöOO?Deif&/ te Defectöö) wedcrfpannigxijt, ibfal fich de Heere mor-
gen ,,(Öai iïS ( oamaals ) grocelix vertoornen» bjS ί iS. ^nöeCSi ίίί Öet ebentoel f0
toed al.ÖÖenaa^bOlgenDe Dag^.Morgen is de rufte, de heilige Sabbathdes Hce-
ren, «èr ij, morgen fal den Hecreeenfeeft zijn.cap. jâ f. morgen is de
niewcMane. i^'am.çMô en ijH- ï^on. 19;2.en 2o:6,2.iîon.7îb. i/
iS.en !o:6.2, ton. 10:16/17. €(îlî. 5.8. en 9: i h atoaac uit D'omfian?
Siig^eDen öuiöeitö te mcchen is / Dat De naaflüoigenoe Dagtj / en geen beröec
tp/ berfiaan moet tooiöen . i|oeDanöteciiï&fegge/ ebmcen^gelprot
iïc ban ^iaöeiSgefeit bïierö / morgen fal u. verlofîîfige gefchieden ; en ofiö^ fff
feiDen tot öe ISmmonijtçn / morgen fnllenwe tot u uitgaan. i ^am, i β : 9/ lO.
^at tDa0 ban Den eecfl^n öagijte berftaan/ Dtm <©oö na üat tDöojïs iïomen
«ete. niet ocöï om öartec geen ceöen ijef/ geï06 in D'eerltgcnoemDe plaat®
fen/ omôeî anöec^tebecffaan. €tifoDei©aaifeggec meint morgen, Dat
10/ na defen fuit gp fîecbAî; fo ije^ft IJP niet met ai boo^feiö.
9. nu isS öetptoel uit te reöenen/ öoe lang Dat d^aul ten minj»
fien nocR geleefD moet ftebben, en Dat Bp '0 anDecen Daagsfnocf} niet oc(to?s
toen iÉf.<©oclj faat on0 rijDcnpIaatfen tfamenboegen ; eJfomentöötJeiioefr om
Sianpiaatö tot piaaté te iwiiScn^oo? eetfï fo Blijftter/öat De laa?te fegerpiaatiS
Ϋiic5FtU(ïpeniciôebîecfltot Afek/en Dec Sfrailptenby ]irieëi.bet!S.in€ntia
^at fmr gefeibi^/ tooiDDe gefcBieöemjS ban met öle toan ^titlag^
toer^aaiD/ melfee Ί ïo.CapittelgejîeeiberbuUî ôaacDaa tecftonDop 'tbegin
m li-öooföiiuj? ïtecbolaö ban öen fïrp m f idjiijmn met gifrali bïo?ö
Tweede Boek.
aaiîgiDccrjt. ©jcfjtoantiecc ficD ^aulna <iînîioi toc Dfgaf/ fa toaiS gi^
icgec ban be jpiUfitjnen noiüteSunem, m öat bail Sfraêl op Gilbao.
cap- ^8:4. göfie öat öcfe ?. plaatfenin'tlanö toatt i^amarrien/ na ög
feant öan onöec öen ftaminc 3iffacl)ac / niet öccce ban malfeani
öm'n/ tuffcften öeBEös i^ifonen'tgeberghtcGiibaogdcgenjüni Dat Cn^
öQl/ na uUtoöfen itec &aam ban 2ïö|ïcijonïiu0 / noojödöit na öc 6am
ban Die öeBe / ^ifccel ten guiiïni am 't ocüsroiJïe ieit- i^unem binö tfi een
todnïo na öe tocfi&ant af/ tuflTfljen <Ênöo^ en ^ifreel/ ruim ttoee uren
gaaniS nan döe piaat^ geW^ï W^ö ban ^unemin'tsuiDhjefïenanDecs
ïjalf, enöe aifo ruim ib?ee banSifre^l. <©b£j; fnlï· ï»ajg 't J^ilifïönfföe legec
"§{fccël win fonöecUng genaöcïö / tuanneer ö? i ficfj ban ^unem af na fe&
tiegaf: maar mogeliö D-it Oet öaac Uejguamei: ponD om fïagft te ïeberen»
^u moetnien reöenen/öat Zikiach, fcaar ïi>abib fijn becöiüfgaDöe'/ on^
trcnt 36. uren 3ulDtoaart aanuau aifccéi / enöe alfo 4^· ban Cnöo?
laaljï
.§ lo. Haat ongfnu eenjs refienfngc mafien. ^jn&cn optogBtôecûefôcîei
gei;s· tegen mallianöeren/ fOcjuamcD eo vergaderden de Filiftijnen, en legerden
üch tcSuncm : Dcsgelijx vergaderde Saul gaDlchlfrael, en legerdeikh op Gii-
boatap z8:4 ■^u^natfp maiûanîjenn IjaöDenfp'tecniegcu't anbecin't
gefigijte. DoeSaulöan 'tlcg.rdcrFiliftnnenlagh, fovreefdchy lenöatöeöe/
Dattip/ i^an <0cDt bedaren/ ftcöna €nDo| toi be ïotoregi öegaf. becsi f-s.
^ï^aacging lipöannatoe tectoiïleDeftiiftijnennccö öpSuncmfionöen. i^p
.guam tot CnöOïindcnacht ^ g.blS. enging ban öaöC noclj in dcfelfde nacht
2 f ^eöhonö ÖP mojgenss bjoegD icser sön/ fonöecDatmen öem
gemifi Ijaböe: alfo öP niet al0 tntrle nacSt \33ap utt getoeefl. ^fc ganfc^e
bogü can noc!) boo? Danïten sijnBc / lang genoeg boo^ iJeiöe ge ten
om te pan. iiaat Daac ouani D^t ^δφ niet toe / boo3 Dat öe legersf
on^3CüJ0ί^εn / en trgen maifianberen aan getcoôften toaceh» m toatf 't
niet bcrc/ Uan^unem tot aan llfeticoe 5 ïjct etfcljte nofi)tan$f tijö. Me-
gerö 5ijn fo ïigteim/ nocïj fo ra^ nsct te beujcgen; 'tiif met&Ieine
.öagïjceifen öatfe optcefefien. fJiffclïien tuierö tjiec De Dagfj Dan meDe
ueifpjlö. niet : Ijet ôîiîiîî berbolgenii / Dat De fïagi) Dien DagD niet
M gefcDicö.
I ί. ilaaht eengi reöeninge. Ce jpilîfîjjnen ban ^unem na acfeit
ftci) betóceqenDe / öe^oofïten De gifcaelpjcn in l;unne legerpiaatsS ûp
ceel Sn Dien optogljt ïjaDDeficU ^abiD met De fiinen öp 't öeir Det fU
ntîîlnen géboegU ; fo Dat öP met SCdji.ö mii in D'acötertogöt. ober;
ficn ban 't afiüfïönfcBc fjetc / fjem toaniroiftoenDc / Doen ijem met fgne
benoen tljuïötBaact fteeren. cap. 29. jgeemt / op't.feo?fïe gcrefieno /
-m alle Dis omftanDigöeDen op ecnen felfDen DagD gebeucD 3i)n / na Dat
^aul Desf nacijt^ tot €nDo? tcaif getoeefl : nocïjtanö en Quam Bet tot
geen flaan/ fo iang al$i ^abiD bp De ipiüfïönen toa^; Die ftem Daacbp
niet ΐρεη toilDeni uit b?efe/ al0 gefeiD/ Dat Dp niet in Den fiaoD tot Den
tonö oberginge. S» i^'ifföec/ Dat <©abïD eeriï Deo DagB Daar aan/
ie
-ocr page 149-XXIII. Η ο ο / F D s τ υ κ.
εη öat toa^
te toeten morgens vroegh, met fön bolïi bcttcolîiîciî
«οεβ (πό aïïe man^ üennfflc) fpaEöfg genoegft. ^aac na uoïat iiu /
pat de Filiftijnen üp togen , op'tiefict ban ^fracl aan / na Sifrcé'ïï
II* fulx öan fE&erttjfe nieteecûrc/ Dan op ΰεη ttoeeötn öagó / na nit
«atótöat^auï tot «Snöor toa^ getoeefl/ gefcfiitti^. φχ noçfi en ^mt
WenniEt/ ofDcfïagö tod op DfEnDagfiiji aangegaan.
i^^it ban boren aan,· nu iaat on0 OQfe ban aefiteten eené teïi
len. 'fïPa^ op den derden dagh, Dat ®abiö Uit fict ïegec niet ftju boï&
t« Zikiach quatîî, cap. }o: I. Haat gera aï nocö op oen feïfDen Dagô
5ijn boottgetcofeîien/ om ù' fUtnaïeSpten te acfjtecBaïen ; 'tfai beeï son.
3®ant na mate ban 36. mijlen toegp/ öatöiepïaat^ban't leger toa^y
feonöc niet toeï fa broesö op öen öetbcn öaji) aïöaair geftanien 5ön:
Uatgp nocöDeftali befaaô/ öoefe banö' 3lmale&pten bertooeiî toaö/ eti
öen j^eece caaö braagûe / toat βρ Doen moelï,· en Dan nocö ontrent fe^
uren toegB^ bootttceftBen / fo be^re ^iWacô ban de bekeBefor ïag/
öaacDpioo.mannenlief, b^.9. iiBetD'obetge4oo,boactgetogen/ fa
flo^gö Bp De bpanDen / van de fchenseringe tot aan den avond van haar
ïieder tweeden dagh. ^iet Daac ten miiîtîen biet Dagen / naöieti Degö
öat iêauï ijp Samuel moeti stjn/ fouDe'tfpoofe of De 3Buibeï toaatgeiö
fpreiien. iBaar aïfa Die met Den fîagô Der ?£inaïeiipten nu ten einöe toa^
Bcïopen ,· ( toam get op den avond toa^) fo en feonöe niet boor
'^anDeren öaagö Daar aan toeDerom te ^iîîlacô ^if ιηοείΐ Dan
UeböfDe/ naDenDooD ban^auï/ getoeetîsôn* j^uiaaton^fien/ toan=
neec ©abiD Daar af De töDingïïreegfi.
§♦13. Als hy van den flagh der Amalckyten wedergekomen, en twee
dagen te Zikiach gebleven was j (Dat jgnDeC feben) ίο gefchiede't op
den derden dagh , ( Dat i^nu Û' acfifïe ) dat, fiet , uit het heirliger van
Saul een man quam , enf. die feide, dat hy felf uit hetheyleger vanifraël
ontkomen , dat het volk uit den ftrijd gevloden , en dat Saul en fijn foon
jonatan dood waren, ζ ^am. 1:1-4« ^o ^aafîig ^uam buiten ttoijfe!
îiefc man gelopen / aï^ De biugöteïingen Doen ; Die^ te meer notfi / De=
togï öp boOenb^ooD aan 3BabiD Doopte te berDienen j in toemen gebalie
tlh ficB pïeesBt te fpoeDen / om D'eeifle tpDinge te bjengen. (S^n Duiten
ttoijfel toa^ jte D'cfcpe οαδ ; fo aïö aan βΠε omtïanQigDeöen / en booj=
namelift aan «labio^ ernillg ugagch na reöcncn uan toetcnfcUap genorg»
faam bïeefe. Öo^ öan ^ Defe man / Die alleen en onbeïemmerö reif"
De / ( toant de kroon, fo fip feoning^ tuïbanD noemDe / b^ i o. en't arm-
gefmijde ftonö fip gemaïilJelïU in fijnm rei^faïi bergm)i)oe ^nam Die op
tien aefitiien Dagô te ^tHlaeô aan5 Daar 5^abiD meteenfjeii'/ enïîrijô^·
lieBoeften Daar toe noDtg / binnen De D^ie Dagen >][wam ? een man
tie Baall geeft aciit Dasen onOertoege stjn / op ene wife Die een gemeen
pasganger in D?ie Dagen afgaan lian^» ^etoiji öpDanöuiienïtotjfelaan»
fïcnö^ uit Den flagô gelopen/ eetlï op Den bijföen DagB na^abiö^ftomH
if ^iftlatö fiem Daar Defe booDfcfisp b^agStt fo öefïuit ife met feer goe=
ig8 . Tweede Bock.
ttïtmmi Dfit Ds fïaglö/ cn met een Dc öoobtïflit ^auï/ tûeïDrjfDâSCll
naöenöagöïiötfieööniSnöoi aingi 8«öeucö
§. 14. ï|et toa^ Dan sanfcôeïtft Πΐί0 gccaDcn / fa aï^öcn tiagg
ïjÊtrof. ?San 0E pccfotten/ Daac Dc uooifcggfnge meec af fp^ecfit / fia»
JJEtt oaft aï of toat* Gy en uwe Sonen fult morgen by my zijn.
Baar aïle Οίηείοηεηΰοο?Βίΐε6εηΰ 50«; fo i^'t al tiaeec niet toaac: tüant
isbofet een ban ^auïé fonen ten minllcn ποφ ttoec javcn oöcr elf öan
te ttoaaïf tîamiîien ^fcaëI0 tfgeeröe ,· tectnrjïe ©aUtö aHeen ïiîaBing aüec
SuDa/enmetö'anöeceninoo^logö tua^. i^am. x:io« en3:1« en^M,
^ocö op toil m nu fo Bard niet tïaan ' om Datmen fouOe mogen
f£ggen/ Dat De toooiDen üan geen aiiDere ^anen / Dan Die mft ^au! in
't ïegecïaaren/ te Vierlïasnsgni en Dat fiet tod lïaa jgn/ Dat 310bofetÔ
in η ïegcc niet en getoeelî,
§. 15, feiöe Daai' beneffen^/ Dat öet Doo^té maac raOen i0 ge»
tueejï; en feer ïïcöteï»)ii te caöen't grne DietoaarfcggenaeeeeHiiuanfup^
Den Dtoafen re Doren ^aïDe» '©at a»e man niet toifi / Dat open·
baart fdf; en geeft Den toaacfeggenDen tiBeefîe (lof tot raöcn/ enblïjfe
om toiiï te gaan/ fa beeï aïjï OoenUfe fai ijier na met anûecen
betoiifen/ Dat öet toijf fdf al Dit fpooft gcmaaîît Beeft / Daarmenfulfitn
groat geDoe!en öan Deö ^uiDei^ ^ennifTe uttfmcQentoiï* 3^ocBD<tfaï
beter paffen in Btt Decöe Deel? öaaK liî Dan De U^aatfeggec^ en Coüeref^
fen fp^eften toii/ Die met fume feun(lie0 ommegaanj en faïDeHeferfjen/
Boe meejïecïijften p^oef Dat Defe fteï Daar ban in Defen Beeft geDaan, <©n«
Deccuffcôen moet ιίι ban Den anöccen taaarfesgcnûcn «Becji/ oaarmen in
't ji^ïettï iOIeîîament af ϊΐείϊ / nocft aofe toat feggen.
ló. i^eFilippi, fÏaÖDatlJIBóceÖomEn/ tnaj^enefekeredienflmaagd,
hebbende enen waarfeggenden Geeft, welke haren heeren groot gewin toe-
braghtmetwaarfeggen. DefevolgdePaulusna, roepende: deiemenfchen
zijn dicnftknechten des Allerhoogrten Gods, die ong den wegh der falig-
heid verkondigen. En dit dede ly vele dagen lang. Maar Paulus t'onvre-
den zijnde, keerde iich om , en lelde tot den Geeft ; ik gebiede u in den
naam van Jefus Chriftus , dat gy van haar uit gaat. Ende hy ging uit ter
fetfder ure, j^anD. 16:16/17/18. liefct faï mp Btec toel boίgεπ tot in
ranöic Deel ; om Btm öaac te feggen / toat Bet Dod^ menfcBen toaren / Dieus
men feiöe Dat enen waarfeggenden Geeft BaDDen ; geïp ife 't feïDε in 't begin
τ. nucB εεη^ begeecD en beioofD Bebbc. JlBaac fltec 6omt 'et op De toaac^
feggingeaanf DieinöefengefcöteDi^; om te toeten of Die ban Den ^uibeï
toû^. aangaanOe feg il^ Dan / Dat fuiï geenfiniS bipt : Bet 5η oatmen
't uit Den inBouö üefec toaarfegginge / Btt 5ü? «ït De betbo^gentBeiö Die öaar
in (ïee^t / B^t 3P «ït De ontmoetinge / Die Defe Φεείΐ ban l^aulu^ Beeft geBaö/
befïuiten toil.
17* <©'tnBouDDefet fo genaamDe toaacfeggingetoaétoaac: bfstfaï
nfemant ïoacBesien» Jl^ar toa^ Die Daarom ban Den #uibel ί ^igi Dat
de Geeft öan die getuigt dat de Geeft de waarheid is i ^ξ^επ Beiïîgen goDD^»
ïii«n
-ocr page 151-XXIÎI. Hoofdstuk. ï î9
JiSen eseft fcüO|ö Dat enfesïift tOfgffcfiiEUcn^ i 5:6« ïlBaac toet
Oten onceinen Φεείϊ / Den bdongt ; Die IS een leugenaar, en een vader
van de leugen. 8î 44, Defe (Secfl Dan tBaarficiü / geïijfe
βε0ε: tnaaromttîaéiîp Dan geen goEûegcctl/ ban De genen Die in de waar-
beid ftaande bleven, öïanneer öe ^uibel met fijne Cngeien Daar uan ftettiieli
«ÖgfuïtfcMen/ DacDe^^utDeloaiïtaeltöaaröeiöfp^eeiit; iniJopeDat βεε
tiietgcloonifaitocijQEn/ Dtnöetöpöetfeiu Haat Dat 5ön jen Dat O^tôaac*
om toa^ / Dat ^auiu^ abet fyn getuigenis t'onvreden toierD j aii0 ôjçeefenDe/
bat fijn Cuangelium Daar Doo^ Dp Die ïfeiDcnen becDacöt mogöt too^Den»
âeectoeï/ inbicnûe ïifdömn alfullîe geeflen oùh booi ijieïDcn/
Beïij6a!^on^bûïftDoet. ï^eireüanDaacï Danbolgcn^BungeboeïenniDctl
BeriöeleengaeDegeedsön/ öfeeen fa groot gewin aanbraght, ül^D'öifiocie
Dan Defen tjiec getuigt. 19. Cn Daarom na Der ïleiDenen eigene meinins
öe / fo en ftonDe fulften geeft geen g^uiUel δΰ»*
' §, i8. 3!locötan^inDfenD£felDe<eeefïeen (iBngelgûD getoeetl/ Dan fiaD
fiemf auïu^/ fuît gp feggen/ geenfjn^ uitgeDieöen ,· noefi t'onUieDc gc«
toeefi / Dat een Cngel 't belï ban fijne leer getuigde, ^uïr öeeft ( beöenüi )
BcotEö fcQtjn : en fa toeet iU oofe niet anDer^ beel Daar toe te feggen /
aï^ Dat Bet toel getoeefi fian srjn/ fo beire aï^men gdooft/ Dat een
gei/ (infonûerBelD een goeDe) De^ menfcöen jteïe fumen inD^uft geben
ban ; Dat Defe 55ienflmaagD / Die ingebingen een^ goeDen ilïngeï^ mi^s
b^ui&enDe/ Doo^ Defelbe te beci of t'onttjDe te openbaren: Daar ober ban
Den flpotïeï met regöt öefïraft ; en ecjöter Daar meDe boo?tbarenDe ; eins
öelilï Daoi reegtbeerDig oojDeei; en Doo^ Den Dienft ban l^auiu^
baar ban beroofD î©ît en tunfee niemanD b^eemD ; aangefïen Dat
felf De ingebingen ban oBaDi^ Heiligen «öeejï toe! mi^biut&t jijn / en Dat
lîiî^guilî ban in De gemeinte ban iiQtintöen beftraft. i föo?. 14«
^Q feonDe iemant bjeï Doo^ Den ï^. «Seefi fp^eïien / 't gene baïgen^ Dien
opregôte waarheid bia^; enDe noeötan^ çiuaïih fp^efeen; met den Geeft
fpücöen / en met verftand af tot ftichtinge fp^efeen I Dat 3ijn tUiee bec^
ftéeiûene Dingen, b^. 14/15/17« i^et ftan pa^ geben / aï0 iemant Doo^
Den «©eelï t^ fpieSenDe/ Dat een anDec ftome te fpjeften / en dat d-eerfte
fwijge- b^, 50. God is geen God van verwerringe, maac toil Dat alle din-
gen met oidre gefchieden. u^, 40. öaDDe j^auiu^ groot geïtiH/
öatBpDtfe DfenlïmaagD Dat nalopen en roepen qber (ïraat berbooD ; a!^
ueerïenboo2ûebecrien^ficoeenDf/ enüetóalbenoQl^ontöaarirtg/ om Die»
ftöat nocö langer te befitten.
19. ©ocD Dit en fegil^niet,· om Dat get mijn geboden i^j maar om
aïleenïiïi aan te togfe / 0oe beel toerjr Darmen behoeft / om uit fuïii
ten gebal al^ Dit f^ iet^é te betoófen/ ban't gene Dier ter fahe Dient.
ï©ant ooïi / aï$ï't aï gefeiü J üjatmen feggen fean/ tcajEi get
toel fa groten fafee/ Dkt Defe toaarfeggenDe <!5eefl niet mfnDec
een <0ngei ftonDe sïjriy of (om 't gemeen geboeien bji te fiou-
tiEfl) met ^uibeï^ berlïanö wgaafo moejï toefen: om te ftonnen tue»»
^ i bn/
-ocr page 152-Î04, Tweede Boek.
ten / öat pauïu^ m menfchen Soaceit / die ôï^ dienftknechten des
AHerhoogftéHGods, denwegh der faligheid verkondigden? OBaöEn fp ficg
fÊlfniEtopentïai^ôaaEbotiîuiti SBa^öatnittssnocabp aïie man beïiEnöi
't 5η Datfe 't feSf geïooft of niet j öcrftf t ïicfit te fesgcn : m πΐΐίΤεόίεη focfitfe
öaaióaacöooiöerïbo. ïBatboo^Deritotö^ î©atfalifefesgen/ aï^iftnocg
eEn^\3önï3efcï3ientïnïaagöfp2Eel^^ in'tûecOEbocftj öaat ïH op't ftufe ban
δε î©aatfEgget^ εη îl^îcôelaariîei:^ feomeo feU ^o lang gelieöe mp öe Ef [cc
öittEboigen«
XXIV. HOOFDSTUK.
Noch Job noch Paulus , ^ijn van den Duivel fclf iichamelik
geplaagd geweeft.
§. 1« (öïpÏïatporren, ööttwiften, etl Dat w^arfeggen, toecfietl
vT laawnDie'temioeölïEtrEffenï foUoïgenntKötiöEEp^oEüEn/
omtetoEtEii/ taat Oe ^aten op fiet Hicgaam ban ôEnnmifcôbEcmagô.
^BiestjnaangioDcn ^mla^ tt DEmErhEn,· (jeiDe fa naainfeunDjg ban öeh
©uiüel/ (aï^mEnweint) geplaagö seIxjeeîI. JîlâEt onüErfciiEïö aocDtan^È :
tnant bp bElE üje! aan Jlaulu^ îEt gettoqfeïû tooiD .· öan uen Sob / Dat fiaat
fa baf} geïöft εεπ muur. i@et ίδ ïeei^ of Doce / niEmanr iö nip üoo^ge&oiHEn/
tiE Bat Enigfinii in ttoijfcï trefit, S'^î Ö^ööe 't fElf gtloofD : öoe nocö / toans
KEECi^mmijnbOÉkde VafteSpjjfefc0|EEf/ dat Job en Paulus betoverd wa-
öoEj&EnDattoEDEcbaEcöaöcQe^cBiift af mEïö/ mEiîie öat mriti
i ' \
\
ren
^Efer ficïj bEcir.a&En faï tn Dat te lefen / 't gsnc dot tot mijiien rafie guam / c»
|)0E ik mp oaac op bErantûjao^çQ Dfbbe. ?Ban Dfe bEtantbaoo^Qinge öouö ik
mp nocö : bEBoiJDEiï^ Dat gpmeen gibOElen / Daac ift meûc παφ ia toa^/ eec
iii Dit ftufe in Den geonû opgcQaalö / επ mijne geOacfitEn ben öïe booioo^dec»
Ιεη onrfltngecö ôûDûe / üaac mp aïlE man^ taai e« {eecaarcn abecïebeting 1«
OcïîEjÎÊlD IjÏElö, <Du0 öaD Hï 't Doe getïeïö.
„ 2. 'taBenE^iib i. εη roit^gaiïer^ lïiioi.ii, gEÏEffn too^ö/
,, fean iiï auöEi'^ niEtbEgmiJEn oft baa^ εηδεί CabEipe. ü^ant femant
„ Dao2 ^uibEïö Buipe te befcóaöigEn / mEt fiE&tEn cn anöctc piagen te
Quellen / Dat tiOEmEn top gemEEriEltSt betoveren, i^u toetenUie UkI /
O tiattEi' ïie ^obEnaat;^ felbE natuucIil^Et: tnijfEniEt iu ΙοεεΙ^εη: al toatfe
„ bED|pbEni^maarbEUfElacpE« ï^oEüJElfE pcfi ίηΰεεΙΟΕπ/ Datfe b^p üjat
„ uitCEgötEn/ enOat De griÜEO bfE fp tn't toecïi ίΙεΠεπ/ fuift ene fttaggt
„ öEbbEnï ttiEïfe De^ ï^utbEJsi bEû^ogfi i0 / om föti arm bolftfo fpcn
„ Dienjï te bEgouDEn; DoenDe aï^öan fijne toecftingEn Qoo^ Duifenö Kun?
,Λ fîen/ iuifl al^ DeCobEcaar^ öunnE ϊείΤεη opfEggen. Sfil^ iemant oati
„ bEtobEtû / fo en ré ÖEm meitcc DaaD ban Die mEnfcDes nier met aï
gefcBiEDj maac Die't tottfet Dat De ^uibeï, ^o öp Γιπεπ Dtenfli
„ fenccfitEn/ menfcöEn Dec fanOe/ Eorgö bsrgif ïeect toEmatón / of βεη
„ tot iet auöEr^ BEb^uflit/ Oaac meDe fp De mEnfcôen bEfcDaDigcn; Dan
„ Dogafe bî£î iet^ïî maav De i©uibEl ï^ öe Saeclibaa^/ Die fuïi booi ijm
öoft.
-ocr page 153-XXIV. Hoofdstuk. 141
„ îioet^ fa εεη boo^aarötg tnenfcö uit ειαεπε öoo^Bciö iemant be-
fcfiaöist / fonliÊc ©uitKï0 Icece/ raaö of ôuîpcj Dat nomuiiim geen
>, ©oïst ïtecfialUen / Qat al 't ^luaao ban bctobeiö te jijtt
„ baae ip tifftaat/ öat Bpöanöcn^uïUfïsEplaagöt^; tetspöoa^bïenjl
„ ban menfcgen ofte niet« SlnQicn't mtOEnöigïöïï gefcóiEö / tot ύε!εΐΐΐ«
„ nitting ban ö'uitVoeriitngt öec finnen/ fo παεηιΕη tog 't SSefetenljetD.
„S^obenPauïu^toaKnnietbefeten/ maac öetobctö î fonûec
,, öienfl ban menfcBen/ maat gjob op beiöeclfp toijfe.
„ ^iet ^ob. 1:19. eb it 7* toeöerom cay,8: .15/17, i^ocö öan «ip ie»
,, mant beterïeecen î ift t»U seecne bshennen / öat ife / oSoDe öanli / Dtt tü=»
„ beten niet en beciïa.
3, 't aï tbjnti's laac geïeben/ öat ίδ bit fo fc0?eefi tijb^ ge^
noeg om bet te leeren/ geip ik Doe fa ïang iii ïebe« (Bn fo öeb iii bafi
neïeerö/ Datmen ötftmaalö in Den S^ijbei leeft öft geneöaacnietinenftaat,
gaat 'et |)iec met Sidb. feggen fai il^ eeift beueftigen ; en öan
feniS öooren / loat fiet boo| betoö^ büteen anöec öteft, ©oo^ eetfi Dan
ficjgt t{{ fe^ec bat eob aan Den J^atan niet meec toegelaten g^eft / Dan
gpfelf begeerQôaODe: lliaar öp ïjaDöe g^een beclof begeerb/ om feïfaan
3[ab te Doen ^tt gene Bpöem quaaD^ toiloe: maar bat oBob ï)tt fouDe
öoeu; tot töïen feibe/ Strekt doch uwe hand uit, en taft aan alles wat
hy heeft, giob, im» #f meintmen Dat De ^inbiï eten grote gunfte bp
eob öabbe aï^ ^atomon/ tocmen βρ meet fegeeiS gaf ban ί)ρ gebeûen
Ijaböei Siet CfeitDemSlDegeberaUeggoeb^) ikhebbe u gegeven na uwe
woorden ; lelfs ook dat gy niet begeerd hebt heb ik ugegeven. i ϊίαπ. 3:
17./1 j. iBaarquam Dat bp toe^ leJiJ/a, bat Godelief, ( toant fo
tca^ Öj? om be^ i^eeren toil genaamb/ i^am, ut ^^ ; εεη foan oan
David oBabeö Lieveling , (fa toogb bi'e naam beiDuifcfit) toa;i ^SoDe
toeecb en aangenaam î Die öem eofe ban feïfé betftöeen / en boab giem
fijne gunft ; Begeert wat ik u geven fal. beC0 5 ♦ lïCBt ίΐαπ ÖjJ tt Uee!
begeecen/ Dim fo rgfeciijït geboben toserb: Die oah fo betfcDeiöen in fyii
bibOenUjaéi niet om rijkdom, noch de ziele fijner vyanden ; maar ver-
ftand om Godes volk te richten : b^. 11/ 9, JIKaaC ÎjltC ÏJebben top DSïI
Satan boo?/ «SoQSi bpanö en bec menfcfien. I^e^re ban baac/ Dat <25oQ
fiem feïf berfcDi)"fn fouöe: ban Bip öecfcBönt toeï lïouteriii boa|
45n baat baa^ fijn bes^eren? î^ecnieUnge be^ rykdoms, taaar meöe^ob
ban eob gefegenD toaö/ cn de ziele ban (©ob^ b^lenö: goetb?ï |jem Die
gettjglgecö ; verfchoön, feiteoD/ fijnleven, tay^rjó/ (©enoesDbeii
bofen bpanD toegeflaan / ter p^oebe ban «aoD^ ^lïeeöt ; el maaUt ijem oSqö
geeneab,
§. 4. Cen ttoeöcn i0 f}tt ongectlmb/ enigg toetfe of öaab aan ene an--
Dere oQ^faals toe te fcöiijbeu/ ban De gene Die uitbéUMîeliii Daar in be^
lîoemb too^ö. îl^le niasSte De runderen en efeien aföanöïgï] ?
^Uibel? ^enî de Sabeërs deden enen inval ende namenfe. bp, 14/15,
ï©je toateiïfe Die ö^ra öe kameeîen taoföen ? de Chaldeers. tcrö. 17*
^f 5 ^àav
-ocr page 154-Î04, Tweede Boek.
î©aat ontdaS Set liuur / Dat de fchapen met de jongens ïjcïbïatitiöe ί
(Ouaraöatöan&cn^f^uïbeïuitöcï^Eli» j^een: imaac Gods Vuur viel uit den
Hemel. i6. iBieflictiJEt ftuisianöEcQEtJOEt? QE«©uiöcïim£ fqne öor
bOEtenen^fltprÖÖfaa^nen? ^εεπ: maareengrotewindquam vandewoe-
ftljne . ende ftiet aan de vier hoeken van 't huis ; ende het vieiop de jongelin-
gen datfe ftorven. 19,
§. JPiin OECöE reöen / Dat bt gcDuïötsf επ fyit ongsDuIöig toijf/
geen ü an ϋείΰεκ op ΰεη ©uiüel öacötEti / öatöcn ûie met fo beel ongeluUt^en
IJlaagDEï maat de Heere heeft gegeven, deHeere heeft genomen, fctt Öe
gOEÖeman» b^. zi. i©atfeitÖEtbafEtoi)f ? Houd gy noch vaft aan uwe
opreghtigheid ί SegentGod, enftejft.· cap^iïg. God, naillCÏ5&/ En met
öe^utbel/ toa^öecdannaöaatoeboeïen/ die'töeooeöe, töelöhöctgaö
nahfelfbanöaacüEïjïonö: mit^ûiEnUp {jaactot antü3oo|ö gaf j Oatmeti
fa töEi 't quaaö al^ 't goeD / op OEfE tcijfe maElï van God ontuangEn» b^, 10,
<iîen üJijf fa onbecjîanDig aI0 Dat toa^ / fouDe όεύεπ fa bEcjîanûig niet meec
fjjjlEften ; tEttoiiIemEnaliE^lïtattei: Quaaö^ of bieemo^ gebeutt/ tec(lanû
ÈEn^uibEltoEfcöiijft/ al^ nffec ΟΒαο gten raaö toetoilîe. ^α Doet men
Iplec î Daar «aoû nocD menfcgen / Daac öe man feïföïe fuïjc aik^ Ieeö/öe b^joUi
Die't aanging/en ûiEalÎE^fagô/ bfEC baöEn na uiaïiianDECEn / ban geénen
9Buiü£l toeten; öaac bUjfcmen nocD al feggen/ oat De v^uibert geeft ge»
bean<
6, 3iaibdi öocöeoö ten boogden; maacöeïï^ufbEïöooitoeïatinge
ban (öaö, ïdeec boei / Dat i^'t ouöe tooo^b / Dat fiicc na noeö
EEn^ tEC Degc onöECfocBt fal UJO^Den. ^o laatmen ijuao^taij^ 45oö aan ö'tc»
ce ; DIE al^ optJEciïiEcman 't ganfcfje toecfe bepaalDe t maar ö'onöecoogfaafe
magöt Daarom tael öe 5^uioe! jijn ; öie De ^abecc^ en aröaïöfëc^ bg
jfjopen aanbaecDe/ öiE't buuc ban Den ôEmeï / en Den toinü uit De toog»
jîijîîE iiamen Oeüe, 't magElijfe ί toacen ganfcBe Doyen ban gEtoa=
penOe ^abteïé en (iöalOEër^ Dan geen DommefcBapen of tuEitiofe iongcc^
magötigö ; Ö^Döenfe baar toe De ijulp De^ ïS^uibEÏ^ nocö ban ΰοεη i
ï^eniEï fai öp ficô bJEl tDacfiten ooit fa na te ftomen / öat ÔS» al^
5.$^amEtUeuö <iBoD fijn buur ontfiaic / am Den b^anD te brengen op Déc
?iiatûe. ÖP «lâSÔ fo toinDig toefen aljs Bp toil î <aoDt fal fiem in
jjnefcDatHamecEn niet laten/ omDEntoinDDaacuit boo^t teb|Engen; Die
jouQ D'füimagötige booi Bern felf^ ^it fulten ωρ Biet na nocB fJen. i©ant
)!£r 't m^ genoEgB / Dat de j>atan niet genoemD too^D / nocB op 't min ji
QEiienD too^D in 't uittoerfeen ban een Eenigbing / Dat g|ab fn DefEn toeöEtbaï
ϊεηί^: altao^iSöebbe'tntEtgtmer&t/ toeeteenanDecbetec/ Dat iaat on^
èoren,
7. Sao;feECtïfpiee&t<i5oDtoeïöuïDEït&Den^atan toe: Me/ aiwat
hy heeft zy in uwe hand ; alleen aan hera en ftrekt uwe hand niet uit. b^, t z.
5^aai:nanOCBeen^: Siet, hy zy in uwe hand, doch verfchoon fijn leven.
cap« iï 6. ^EftEtip Beöben Defc tooo^Den gcot8n fcBijn / om toel DubbElö
te betoofeti 't gtne ife oaac effen nocô fa lierfe ontUeuöe, j©ant toat
XXIV. Hoofdstuk. 305
èüfïitUM öEfciO / aïö Dat «öaö 3job in de hand , Dat ι'ίί / tifl aïïcn
fïijï Der ïleb^Eetofcöc taïe/inde maght öe^ patang oDecgccft töat βεείι
SP ηοφ Daatbp te feggen/ aan hem ftrekt uwe hand niet uit; tn töeber*
otn / verfchoont fijn leven : bp aïDitn De ^BuïüEÏ Defe maggt af ftcagöt
titet Beeft/ otn Den menfefien ^iuaaD te Doen / fo be^re aï^ 't D^m «©óD
niet en belets <iBtv ik anttooo^De / tniï ίδ geecne bekennen / Dat m De
^cöjifc OJÎ alle pïaatfeu/ Daar Dietoijfe ban fp^el^en boa^^amt / nage®
fien; enDeDoa^gaan^bebonDenDebbe/ Dat iniemantshandtezijn, in Dien
fin/ aï^gefciD!£S/ Uerilaanmoettoa^Den; fierDatfuïö cenfeifDc BanD
aan ïjeni legt / of Oat öp 't Doo? anDecen Doet. glaDien Dat nu necgen^ mifti
fa ié De fafte l^ïaar« ïIKaar fa ife nu betoijfe/ Dat iemant in De öanD ïian
toefen ban fuïfi eenen ; Die fcgoon öp aï öe iîcagBtcn öaöoe / ecötec'c mmfïe
regöiïiïet Beeft om föne eigene öanD aan ftem te flaan: fo bhjf iïï bp mijn
tïuïi.
8. »©at bebïi}^ bind î?î nu feïaac / in een gebaï Daar Die gcbjui&e'
ïfïte fin geen tïïaat^ iïanöebben; gelti^ Dat ban Den moeDtuiliigen oooDï
fïagtr / Die in gern b^pftaD bjj? magöt St'jn. iHiaac fa öy Detvoaarc^' fïcö
begeben BaDDe ; fo moeiten d'ouditen fijner ftad fenden, ende nemen hem
vandaar, ende hem in de hand des bloedwrekers geven, opdathy ftorve.
jl^iet om Dat ôtm De bïaeDtiJ^e^.et feïf moQöt DoDrn: maac DatopDe^
feïf^ aanïïïagötE 't bonni^ ban Den reggtec getoefen / en Dao? De genen
Die Daar toe gejïelD toacen / uftgeboecD Voieröe. OBstuigen magöten ie=
mant tïeenigen/ a!^ onpattnüigö jijnDe; en Dat in falien oSaö betkfen-
De / obet (ÖDOélaiiedng of ^abbat^fcgenDingc : Heb, ^4:14. j^um, r s;
b. J5 / 37- maac gcenen aanfeïagec of bloeDto^jcfiec Beeft fuïjc uak7 na
goDiiSe of menfcljeliiîe toetten/ Daat regïjt irrt ïanö toa^ / b^ggellaan*
©Etoi]ï th nu niet Denften ftan/ Dat iemant / toie B^t mogen son/
Dat ban Oen bloEöteiei^ec anöet^ fai betiïaao Dan Ui Daat gefego Bebbej
fa en tffet oo?i De miniie reöen niet / om ftet tafuïïi een geiial / al^ top
Bï'ec boa^ öebben / anDecji te becMaceti. Ce toeten ; Dat |)£t βοδε bf
!iefDB?tft/ DenbofenbpanDfabeeïtoetegeben/ DatflpSiöbin fu^enftoa»
ten Inöen fagB' Dien ti)D toaö BS» fo in fijne hand aï^t öe
öaoöflagec in Dien ban üm bloeDto^eiier toaö ; of De ©uibel 8»öOc fa üeeï
magljt^ obec Slob / aïiS De bïoeötoieftecobEc άεη DooDfïagcr örbbeo moggt.
SB'eenenD'anDecBaböeϋοο| Dien tijD fijnen tosHe (alamen fp^eeiu) üan
Den gene Die Βεηι inDentoegf) toa^i en De maggt om ijnn te Doen bjen^
urn DaavBp B^m ijaDMî geïpmen feit in fuïiiEiï bal ; nu heb ik
fiem ver genoegh, ik heb hem in mijn handen , ik weet nu raad met
hem.
9, Jatter nu iïaat/ maar, of alleenlik, verfchoon fijn leven: Dâîlîatl
ddS/ fi}beeîôetoûo?Deneïiîayλ|iifelûeb£iangt/ aiau^ bettaaïD tooiöeo^
maar kt op fijn gemoed. ï©ant Bieï lïaat ïil 't 0£b|eetof£Ö 1 Cchemor
f'^fTc'-ó, gelD&pfaL 37Î 37. on -^ctf fdsmor tham: 'tuîeïftbj? ö'onfen bec»
îaalDi^/ let op den vromen, ^aatftaat ÖattnoCÖbgï ende lieïnadenop-
regh-
-ocr page 156-Î04, Tweede Boek.
reghten ; töüöt ïioo^ 8?f ffrileïiôflocô naDft töOiïti becftïaatö* <i5o it^si mf-^
/fWiötn'tï|eö;re£UjfcBfo teel fijn gemoed, alé fijn leven tcfçggcn; fa öen
raaiftunöigen genoegföai^ Οεδεπΰ î0. €n Dan fouöe't fa üeeï bmfie'
mm aï^/ fiet hoe hy te moede wefen fal. (SetoctEn: niet / gcïgfeôrDei
fcöuïOigfc mfenöc/ öat ö^DenmoEötierïoren geben faï; al i{ï Dat &obc3
fUÏI^EnfÏapeï Dan fofixiacc rampen/ fijngebeenteen fijn vleefch ooft nocô
tö07ö aangetaft. ^u^ blccfe get ooii öaafï / Dat öp Daau op nocö in 't «linfïe
iîtftbîfixjcEli; fcBoonBem fijne eigene Duiptiiouto Daal'tocnietoe tïoffs gaf,
SBant be?rc ban Daac öoo? in fijnen moeöberffcpaftt cc jtjn/ fQ anttooo^ö
ÖP met eenen gcaauto î Souden wy 't goede van den Heer öntfangen ? en het
t]uade nietontfangen ? In dit alles en fondigde Jou met fijne lippen niet: ro,
toeïïi nocBtan^ De ^atati meinOe Dat óp fouDe Doen / fo Bern 'c taatec een|{
tot aan De lippen ^[uame. ©ooi enen tijD bcftoeeS βρ toeï / fa be^re Dat βρ
fijnen dagh vervloekte: cap« 3: i. DOCÏJ taeDetOm be&omen/ hield hy noch
al vaft aan fijne opreghtighcid fo feec Datter fyn etgen toijfobec bectoonDeïö
lïonD. tap. z: 9. ^at meec : na Dat ijp becDec op fijn betfiaal gcSomen
/ fo betfilaact gp ronD uit / Dat fiet al meec Daac op aan feomen moelïe /
m βρ fijnen (SoDbedtete: Daar ga, (feitfip) over my wat het zy: Siet/o
feymy doodde, foudeiknietbopen ? cap. 13: i 15« ÜJOOiDenDanilï
fülfïrn (ïn berraalD eti bttfïaan / b^engenûe gecnfin^ meöe / öat De <©uitJEl op
Dat na/ te toeten/ öat ösi^oD niet aan fijn leben feomen moejï·, De magöt
öflH oDt becitcegen ôaûDe / om fiem aan fijn ïtjf te ftomen,
§. 10. t»îl toel £en?\fkn/ toie mg Defe bertalinge en berMatingc/
toanneecife Die baiitoilBouDcn/ ontUj^inaen ^al : Boctxielift Daarom noiô
niet fouDe beliegen fïaan. 5Baar tegen faï fiem öie't wg bettuiff/ in
ö'uiterile berlegenïjdö brengen, Cc toeten/ om inp eenétcfeggen/ j^oe
fïcöeoö ban Den ^^ufberophiifen laat / enöenocötani ia ^uiüel^ magöc
niet i^i i^antgy hebt my ( feit tiSoD tot DetV^atan) tegen hem opgehitft,
om hem te verflinden fonder oorfake. ^OUDe Bp nitt mogen feggen / Job
zv in uwe hand ? B?t fcB^elt toeinigB of BP feit Bier/ DatBpfïCö feïf in fijne
BanDfïeïD; Dooi Dien Dat BP ficB^anBem laatophitfenj om Den regtbeers
Digen te berfïinöen. 't minDer op 't gemaeü te toecften Dan op 't Iteöaam?
Ophitfen, en aanporren Somt Den menfcBe aan De leDenniet/ maar aan fijn
Sert» ^o toîc ficB öan ban enen anDeren laat opBitfen ; i0 Die boo^ fa bcare
niet genoegB in '0 anDerö magBt ? JIBaar nu tooïD Dat aanporren Dat De ^a-
tan^abiöDeöe/ en't ophitfen ûar|ÎcB<i5oD liet Doen ban 3joö/ in'ijj^Ci
b^eetofcï) op eenerlepe toijfe gefefö ; Daar ηο·ι vavafeth, cn Bier'jtoh hafithani,
Seiöft fp toeten Dfe De taaïberfîaan. ^o toaar alö 't Dan ié / öat öe ^aran
cpDcnonefBanïiellftenenonberanDerli&eneoD Bet minfïe becmogôt Beeft
cm Bem op te Bitfen : fo bafï gaat oofe 't befluit / Dat Bp Si^b öan 't licôasm
fierft gepïaagö/ om öat ftem in iîjne hand of maght gegeten [mfi'ïl^ant
Bet öutten aflen ttoijfel meer / iemant^ gemoeD te abee'ceacu / öan fya ligs
tBaam te befcBaöigen. ï^p BaöDe öan ai cerDec en beel meeiuet' maggt αρ
öen ImagBtigen ( foep goDpïa jîerînge ! ) m BP De masöt ^reeg ober
XXIV. Hoofdstuk. 145
^l^magöDaiïtoEUijöEnDatmm'tfa late ; veifchoon fijn leven/
κ toeten / tn aïfuliiEn fin /C e!?! of eob ΟεηϋΙοεΰΙο^εδει: getoergïî öüöDp/
fifcn aan&iagöte op ΰεπ öaï^ te Doen,· ϊοεί eanöenlijbeteiïoïmn/ maaï
nïetaan'tiEücïu ïBantUEióErtija^DegeDaasöenocDnïctin fijne niagijt /
( Gat öfEt in fijne hand; Daii oiTï Den eifcö te inoaen Dotn / εη Daavin tJ0
0εη regiîter aansenanien te toogDen ,· gehjfe gefitn ^a faï oic giec Qe fin
can 5ijn. 3jii j^ebbe ηψ Du0 tieire ban u laten opljitfEïi / Dat ife gjob be·
toofûi)EbÎ3£ üau goeö en bloeö: nu laat tii nip nocû fo beel iictöec oUei's
teöen/ Dat ih Bern feif aan fyne gEianDöeiö örnOEC Doe. Üebt öaii noeg
ία Ue^teutoen tuUIe üan öen armen man: ipaac fo gp utoen moeö niet
δοείεη δοπΰ / fonûec Dat ggi öooö fiet afgefoltetD: Daac toe en
fuit gp mg niet obeiieûen ·, fp^eeiit mp Daac ηίει ban / Dat fa? u nooit
gebeuren; 3!5efe uitleSBinge toijftt lang fa toepte üan Den letteeliöen fin
met af / al^ öe enDcce nooDfaj^eUH Daöc af moet gaan/ toaac nicDe Det
ophitfenïödaD ÖetMaacÖ,
1Λ ^ocB Ujat öeb ίίΐ Ôiec mon öoofö te bieUen / om't gene onei»
Sentliften ttDïjfelacötigöi^sffEiö/ met mijn geöoelen te UecDiagEB ί Mt
Daar lïaat met hlate OJOOjDen : de Satan ging ait van'taangefighte des
Heeren; ende floeg Job met bofe fweeren van fijne voed fooi àf tot fijnen
fchedel toe tap. it 7. Wie fïoegö 3iub i De ^atan ί 3i>at (îaatec niet i
maav De ï^eete; Die Dat alleen han öoen, i©önt hy doorwond, en fijne
handen heelen. ï©aacom i^ β?ει: Uitgelaten 'ttaoo^öEÖen Hy ί #m Dat
fiet in 't ï^ebjeetofcD niet flaat .■> ©aae UjajS 't in fullien ual al^ Dit /
na oen aatt uan Die en anDece talen / niet tian noDe. 3in 't i^uiïfcD fea»
lïien't felbemiffen: βίει; UQocal niet ; op Dat niemant öenfee / Dat ^oD^
Etgentoeel^ aan Den ^atan toegefcHgeüen tco^D.
§»15. ©afe <©bevf£tter^ / Die al meDe/ fo 't fcöönt / in Dat geboeïett
toacen; {jebben'tûaaton fo üectaalö 1 Dat De ^atan too^D Ueclïaan De
genegetoeelïtejön / Dan ïwien tüjee Dingen gefeiD ujo^Den : Dat hy uit-
ging van'taangefighte des Heeren, en Dat ÖP Job met boie fweeren floeg.
Jilâaattoaacom geen Dite ^ Voeten J Dat fiet ooïï De^atantoa^/ Die
fiCÖ met een potfcherf fchrabde; ja nocjf) ten ÖÏecDen/ Dat βρ ind'afiche
neder fat. 8 ï©ant al tïaat filet HY in 't ^uitfeô ; in 't ïleb^eetofcô
fn tïaat Dat niet ; fefioon fji 't taei ttoeemaal gelïelt Bebben / Daac
'tlQgfte Hvaitoo^ niet meec ban noDe toa^ Dan in't üoocgaanDe Oecif»
■^a nocft ïieel niinDec : alfo 't itualife fïaat in 't DuitfeD / (toanneec fiec
mmx Kalue niet gefcBicD) 't ΐοοο^Οε&εη hy meer Dan mf te feggen / Daac
betfcUesDene Dingen aan eene feïfae perfoon of oo^faaft toegefclj^eDen îbo^
Den. 28etec fouDe'tlUpDen Du^ getïelDiÏ hy nam fich eenpottcherf. enf,
enDe fat neder, boo? hy fat neder. îffâen toeet / Dat Dit bepDc ban 3ÎQb gci
feïD X Daacom een^i hy te beeU Jllâaac'tanûeiv al gelooft inen'tbajï
fo: men toeet fiet ecijtet niet/ Dat BetbetDc op Oen ^atan gefeiû i^/ fjjn
"'tgaan, cnDatflaan. 5^oc00ftaaetfumetDebectalingen/Hefecï
fiitee^ tooaDen Difimaal^ uitleggeii^i foal^fgDen fmveïjiaan/ fofcBi»'
(STc J^enfç
V
-ocr page 158-Î04, Tweede Boek.
ftenfe Oe lJïao;töcn î in plaatfe üan öe tegöte betcfiinié öe^ töoo^^öfn uft ôsc*
fdUccflfïJciiTifîe/ ôfô^w'^^niîÔ'iîiii^S^Etctîïiûtcfpcuvcn} en öaai· uft Dan
tcnftn/ naeifcóöeEfaïïEnïEüEciilarEn.
§. 14, ^o ffgg' j'ïî öan/ öat fiier n'ct öe ηιίιιίΐε itörn i^i om bit ban
ïsen ^atsn te Dtilïaan : Dat iö / om öe taoo^Den buiten Etfcii fn είοΓΠ'
fcfiap Dec ï|eb^eèlbfc&e tale / tEgcn öe natuuï aan op εεπ fcîjryfei uit te
ïeggEn / ο\3εε fa{«n Die Der ^cfteppec Eigen son. i©at De tale beiangt i
öe ^EbïEEn geüEn on^ö in öefen ruirnEC feeure öan IjeeI anDErc Doen ; te
tOEten / öatfe nïEt fo DuîDeïîÎî onDetfEöEiDEU aïé top / imt De Φ^ίΕ^εη tn
niEinen/ aan toïEn Dan ttoEE pErfonen / Die gEnoEmö ΐ»ο;|Οεη / De Daaö/
öïE Daac ijp geniEïD tao^D / toE tE fclj^pden δΡ. iï^nüfc fcec öeIe a^jceitif
pelen ÖEfe ûuijÎECÔEiD nEtgeniS ïilaarDEr tE fien / Dan Daac IBofe^ fijn
tceDECbacEn niEt ΟδοΟ επ met fijne Eigene Bui^toioutoE berBaait, 3Bant
liet gefchiedd^, fppt Jjp/ op den wegh in de hei berge, datdeHeerehem
tegen quam ende focht hem te doden. DoenamZipporaeenfteenenmes,
ende befneed de voorhuid fijns foons. Ende hy liet van hem af. ï©ic 10
We HY ί gin't ï^Eb^EetDfElj ftaat öat taoo^öEfeEn nieteen^/ enDe in't'Sfl^
tgn Df e^tE&fcö bEBoEftEt niet : maar in 't ^uitfc0 feanmen 't öfec niet
rnifTen. fegge / toie f^ Die gene öie ban Den anDeren afliet e en ban
toien liet hy af ί 't ll^a^é De Heere ^ Die ïang te boren genoemD toa0/
ÏJaf ÖP jBofE^ öoöen ΐαίίΟε / εηδε Die nu (Doo^ Defe befnnDcnijïe aï berfaenD)
Dan Bern afliet. iHlaac lïjn foon, öie befneDen toïEtD / toa^ laatfl gcs
tioemD : toaac Doo? mEn fouDe mogen öeniïen / Dat aiBofe^ ban fijnEn
foon afliet. feöï^hinse öec reDen tiT t aïïcen/ tacifte Doet/ öat Dit af-
laten op Dien name gepafl moet too^öen Die Daar berDfl af flpat. ^a deèï
tE gEmaïiHeliüEr fiiecï om Dat de Heere, ban toien^öansffigötöE^atan
uitging / De ïaatîîe afnofmû / fπ aïfa ÖE naafïE iii.
i. s. 15. ilBac Ö£ ïa^E bEtreft : toy fullen Bïec na ( boben 't gtiie ófer
IX. §. 6-ÎS' ban ü'<öngElEn gefEiö i^) notô DuiDelifiectonen / Dat
BetinDemagBtDeig^araniinieteni^/ aï toierö'et öem DuifenDtnaa! toci
geïaten,· fuïl^e Dingen aïémEn ôemgemEEnlifi tOEfEg^tift/ EnbEfonDErïtife't
gene 3!oö tot ö'ft toe iCEDtrbaren toa^ / u be^tigStEn. öat bEBoeft
giesnunocBn!Et« î^antaïfûfiEtfeneaitQo^fe&cc/ εη Bet anûec nocô onfes
^ECi^; tEtoeiEïi/ DatöEtiBoDiianDoen/ cnoftDe^^utbElaofeften Doenj
toat reDEn 6anöEC sijn/ om Bft aan Den laatfïen toe te fcB^pbEn ,· Daar»
fe bEtûE bp malftanÓEcen / εη : gEïiiö gEfefD ) De ^filmagfitige «©oö felf
ÖE ïaatfle genoemD ^o befïuit ih Dan Darmen öe toooiDen Du0 bec»
(îaan moet / al^ Offet; HonDe : De Satan ging uit van 't aangefighte des
Heeren ; ende de Heere floeg Job met-bofe fweeren, ÏJp D^DE Dat/ DIE
öat felicriiftiian Doen,
§« 16. iiBaac aliS'c ai gefEiö / toaö'ér fo beEl ottifiagöö tod ban
noDe ί i©ant ïoie ftan ontiiennen / bat Dit ganfcB bErfiaei aangaanDe
Sob met berbioEmDEreDenen/ naOEnlîijlûE^ouDEn ttjD^/ iö oygEfcijifit?
fffeEróElö en i»aarDf<ö öe? sefcBieDEnilTfn (la ifttoe; fcóoonbübeien/
al
i!
XXIV. Hoofdstuk. 147
fiï öan oube tiiben af öaai· aan gettBiiffEïö ijS. JlïSaac om mftröntn ίη^
ö^UR ban fa nierftelijiiEn Uoo^bal ομ bcö iefer^ Beet tt gtbcn î fa tBo??*
«ε mz in't örncïien met onitïatiOigÖcbEn omiïlireö / Die fa nïetpfcöiei
Snn al^ de ïerter mm b^etigt, îBp ïün aï te tort gstooon/ ben geilisen
<ί5εείΐ öu^ menfc&cïîftec toîjfe ban eob felf te Boren fp^efien ; om niet re
Seïaben / bat fip 'z uan öe Cngelcn / bie maat fcijcpfden 5Ün / in^gelni;
tnel foube öaen. bat beiae te fien. (©ffouDe trmant tori fo btoaa^é»
igii ban <ïBab ïtonnen benl^en: bat βρ / bien aîle fîjue toccfeen ban ee»
tofaBerb af beftenb jijn/ ( ï|ano. 15:18.) οοίι / geUjft be menfcöen/ ojr
feftere ttjben ojjenbaren ClcgBtöagD Boub ί &jp ben ^ataa / bie»
tielfc0en banbcelïel/ eecfï Oe ttjceieio Qoo| fal ïaten toanbeten ; enbe bat
meel' ban eené: en Daarna noeö onöer fgne ogen ïaren Ramen / fo ge·
meenfaam jp^aatie met fiem fy?e&en / ai^ of fijn^ gelpe toa«
re ficB <öoQ ban ban ben ï^uibel ïaten opbitfen, om fynen lief*
tïen bgienoen/ gem te geböïle Quaab te boen ? IBat fcDuïD fiabûe onfe
eeclïe moebec €ba ban/ ofö«ft be menfcöe fieben nocö/ fa Bp booi
be0 ©uiüel^ berfoeftingen beftaijfet ? ®at fiaö ÖS? ^abib ban fo fioaaç
te fïraffen/ inbien m felf fo Ujel al^ / bie (îcô ban ben ^atan obejrebcn
laati
§. 17* 2i]ftmoetmp feiierlife bietisjanbecen / Boe't mogelift geüjceflï^/
Dat be menfciien bie gefcgiebcni^ ban 3Iob / tot betoijjS üan'0 <©uibeïö
groot bermogen/ fo gereeD/ fo algemeen/ foonbeöommerbfiebbenaan=
genomen: fonber tm^ op be ftoariggeben / bie baat ohbermijbeïtfe o0
bQÏgen moeten / toel bebacftt te jun. l©at bunöt u/ %tftt/ uan 't beca
Öaaï bat JBtcBa boo^ ben rioningficijabbebeï toanneec bie Bembjaags
bc/ of <i5ûb ftjnen oo^IogB tegen be ^prter^ boogfpoebigen foube ^ ik
fagh den Heere fittende op iynen troon, ende al het hemeifch heir ftaan-
de neffèns hem, tot fijne reghter en flinker hand. Ende de Heere feide:
wie fal Achab overreden, dat hy optrekke, ende valle, te Ramoth ia
Gilead ? D'een nu feide, aldus ; en d'ander feide , alfo. Doe ging een
Geeft uit, ende ftoud voor 't aangefighte des Heeren : ende feide, ik fal
hem overreden. Ende de Heere 'feide, waar mede ? Ende hy feide : ik fal
uitgaan, ende een leugengeeft zijn in den mond van alle fijne profeten. En-
de hy feide : Gy fult overreden, ende fultet ook vermogen ; gaat uit, ea
doetalfo. i Êïon. ziiiron. i8ï i8-zi, eaat «öoQ met be
tjofe aeeften te rabe? neemt BP δε « öate/ geeft BP Benfilflalï/
om be menfcBen boo2 fuïïie miODeïen / bp fiem feïf berbobcn / en Mm
Woe&ty tot fbnbe/ en baar Doo^ ten baï te Diengeni toie Befft fuii ooit
geBoo;{b ί
ξ, i8. î©ati^ Bier ban af temafeeni ï|etfeïfDeaï^ban ^ob: toicn^gfs
tlorie onfe (©berfftter^ ooh met bit bertooôB ban HfêicBa üergelijRen.
Sön Bunne tooo?ben oöer bat ban 3!ob. cap. i: 6, Dit word gefeid by ge-
lijkenisvanweereldfctiepiiniTen: die, offlrekenfchapte eifchen van bunne
dienaars, over 't gene fy hen belaft hebben; defelvc voor haat· ontbieden. Ver-
' i gelijkt.
148 Tweede Boek,
gelijkt. I Kon. 11:19. metd'aanrekening. ï|oe faïnmrtCfnÉtl'tfltlÖerDatÏ
Dicftaani Ce toeten/ Dit ijs öe fafte. «©aö toil öoo^ fyneti Ueibo^genen
EaaD/ ftcfiab/ um fijnec fonöen totUe/ in öen ^giLifcösn ftcijgi} om Dm
Bal^ ύοεη Uoiiien : De^ oiitöauQ ÖP öem / Doo^ fijn rfgöc^eerüta üo^öeel /
α Hêcï genaïie aiji noûig öaDDe om na goeoen raaû re ïuilïeien ; DEtoi)l
igtocùen ^iuaDen uit üerüojüenttjtiü genegen töö?. «©at tail
jem ilBtcÖa Doaj öien toeftel üan selijftenijTen tonen : eu met een öat fiet βο^
öe ecnflj en Dit Quaaö tnel Dafteiih/ al^metiopsnraoe/ engenoegfaam
otiecïeg öan miûûeien / DjeûeacfaeôienOîn/ Uan^embefloten toa^, Ca
ïnatSloüaangaat: Οοο^Die üetblaemoebectellmge to l «BOD^ <©fe|Ïüer=
felaren/ ijOEüetioneci&JOifjenisöembeliefofjeeft/ fnnenfenecötgiab/ nafa
toele zegeningen / oiïöeOoQglïep^aeöebangeDulDfgjjeiote (îellenî fa be^te
öatfiinefnoaöfïebpanaenenbentjDfcliUan'tgiluft/ ûat βαο Jiem gunöej
felf De i^uibel uîtec ijellen / (fotefjp^eften ) fanDen moeten toejîaan / Dat
ïïP toaö een öao|beelQ uan lîanû^alîige goüb^U8öti8Öt»ö« leert onjS
öatüecOaal/ toat3lüböeeft6annenlö0fn,· maacgeenfing toat 0e5^uiM
soit lion Doen«
§, 19, jpet toeinigB moeite falmen nu begropen üonnen/ toatfiet toa.^
tat l^auluö toeDei;boec:Dat |}p Öp enen Engel des Satans, Die öem mer vuiften
iloegh, en een doorn in fyn vleefch toai^/ UecbeelD. lilo^, n; 7« Ï©ant
ïDetenöe/ Dat ten Engel, (fobeelai^ Den naam betceft) niet anoecii Dan
f en bode; en Satan fo beeï al0 tegeoftander, aanklager en lafteraar te feggen
î0:matbe(jaEbentopûievui[tflagenbeiDectegaanfûeHen/ Dan b$i fijne bafe
toganöen/ öie De toaaiöeiö tESenf^gafeen / εη fijnen goeDeu naam tiwt iatïe=
ïingbefujaatüen. Scherpe pijlen maten Dat/ aï0 van enen maghtigen, eiï
el^ gloeyende jeneverkolen, ^faï, i zo: 4, ©at fieUl fuI]C niEt ÜjeinigÖ
toeöecboec / i)feft öp öiliniaaï Duiûeliiii gelïïaagO, ^uDc alle^ te becû^agen/
ûat biel Dcnvleercheftoaai: De^-baüB^eoDfabungiijft/ in b^efe Dat öP
een^^ beftoijlien mog^e j en toiecD Daac ομ ban<βοθ becicoofî/Dat gj? geenen
Rosöen Ijaüöe.
§. zo, giïifcödöefiïecmettoeinfgötoaoiüen af: alfa ife niet booigeno.
men ijeübc/ Den eigïntlifïen fin ban Defe plaatfe tc becUlaten/ Die ili niet
tierjïa. ^uïï te beHennen; atfit iö ηιρ te iiiinDec feöanüe/ om Dat iïi fie ftatfe
βε&ίη niemant cegôt bccllaat.miebec blijf ί& fiiec Dan flaan/alii met menigfii
te ban uitlegger^ / fo nieutoen al^i ouDen / obec al in 't totlD te lopen,Hip
fiat genoeg/ öat wit Defen geen betoij^ boo^ De^ €>uybil^ gcotemagöttc
galen i^: fo lang alg niemant fefeerltjli en toeet/ Dat öe fm foDanig / al^
Dat betoi)3 beieifcöt. IBaat tö ôeb al lang boo^fien / Datmen mi? met enen
fjoop SS£fetenen ontmoeten fal / en aan Defelben Dat Doen,fien / Dat il^ tot öier
toe tegenfp^e&e. ©ocu öat t^ een tïufi / Daec ife met Den meefïen eend op
uitgeojcetïben/ omöctnatefpeuten: entoatiReinDelili gebonDen öebbf/
Dat fal ift Den Hefec DuîDeliîi boo^ ogen jlellen» Ceïfi laat onp öan be|jen /
toat boo^ bofe ©eeilen 't 513« getocelt/ Daai; fp befeten toawn i en Dan /
«oaai; in Dat Die bef£Cfnï}({U beflonü*
XXV.
-ocr page 161-XXV. H ο © f d s r i49
XXV. Hoofdstuk.
De Bmvelen in de Schrift als vceie gemeld ^ zijn van des Duivels
Engelen verfcheiden.
1« τ ïîûEbbe/ öaarmDïtfïuïïtirtbooiöi? gaan raaiite xr. §.
i mgbtrpitgijt/ εηύε faaHbmifcptftoa^/ banDatonDErfcBeia
te fiî^eïtrn / öat tuffcD^n Dm boo^feiDen Duivel εη De Duivelen
tn sjjn Df^^uibel^ €ΐ!3εΙεη nréc, eanfcö anDEr^f naaiti int
ï^cbilfetöfcl)/ εη oaïi m^t e^ieftfcó. Φΐαεε narnjn binûmtn in 't ïfe^
b^eeVïïfcö De^ i©uöen i^Eftanientjff/ oat οπΓε (©berfetccriS Duivelen Uec»
ûuifcijtÈEbbEn: maatilïfalÖemfEltieÖücnöEfeEnncn/ Dat gtca ban beiDcn
nabEDocrniöbfitaalD» i^tt eecite o^r^Schedym , enDc lïaat <©Eut 31Î
τ 7. en ^ial.ioö:??. Σ©ε toooe'ûen ban JîBafc^ Bobben fp aïDuö
' tOÏfttï Sy hebben den Oui velen geofferd, niet Gode: ca ï]Et Op 0ε Sant ai-
Ï3U| UetMaatD; defen afgoden , door welken de Duivelen gediend wor-
den. (#f Dit toeï 10/ Daar ef fal pc na ηοφ ktù te frggen 5πη) verg.
1 lo: io. Het Hebieewfch woord betekent Ferivoefterf : alfo de Dui-
velen met reght genoemd worden ; gelijk den Engel des Afgronds de Ver-
derver genoemd word. <©penb. i r: 9. #f Dit Bkc De naam ban i©uibe»
Ιεη i0/ Daar feonitet ηαεβ met beei op aant niaaci^ mg genorg/ öac
Bet %ü|eetofeö tuao^ö / fa fpbefeennen/ Verwoeftersbcteiient* ïl9pfui=
ïen Baaii becnemen / töie Dat Die ©ertaoelïec^ stjn. i©'anOece pï^at^
löebben fp aïöu^: Daarenboven hebbenfe hunne fonen en hnnne dochteren.
den Duivelen opgeofferd, ^aac bp feggenfe ΠΙ û'aantefeenînge'anDei'^
Btet Dan Dit / Siet d'aantekenlnge Dent. 3 2.: ν. 17. 45η Dat taa| ΟΟΓΐ ge^
noegö» 3ln'c Han'jn UinD lit öct op beiDe pïaatfen D^moma bectaaiü,·
όε^Εείϋϊ in t gjcaïiaanfef) DemonH. ©e if^anfetje 25pbel feit opii'eec(ie
pïaat^'/ Idohf^ Dat Afgodsbeelden j en Op D'anÖete Diab/tf , Dat Duir
velen te feggen i^. ^^'CngtifcBen &ebbea 'c een fa toeï Ql^ 't anDec Devüs,
in ö' i^oDgOuitfcôen Teufei vjerraam»
1« ï|£tanöec]^eb^»eeutofcótoaogöiig o'Ti'i» Scjurym, rnûe ftomt dh^
Diiemaal in Den 5^ijbeï booi î ι r/ η. ι ϋΐ^οπ. 11 : ι en 3îefa, ι j:
^^'eecile piaatfe Ö^ööen ö'onfen Du^ berDuifefit, Sy en Oiiien niet meer
hunne flaghtofferen den Duivelen, den welken fy nahoereeren , offeren.
ïKaatopDS liant Bebbenfc Dit getlElÖ.· Het Hebreewfch woord betekent
eigentlik de genen die ruigh ende gehaard zijn , als bokken ί en die den men-
fchen in fodanigen gedaante by wijlen verfchenen, ( fofe nieinDen) ende van de
Heidenen afgefchildecd, op godsdienftige wijfe vereerd worden. Siet van
defen ook 1 Kroti. 11 : i î · tïoeeDe piaatfe D&ac fp Diet: op tcpfen fp^eefiit
tan 3|8robeaai0 afgoöerpen ; enDe isi ban ijen aiDu^ bectaaïö, Hy badde,
fich Priefteren gefteld voor de hoogten, en voor de D«ivelen, en voer de kal-
veren
-ocr page 162-150 * Tweede Boék.
veren die hy gemaakt hadde. ^fet ÜOO;ï CCtÎl βοε ftfCC ^^UÎbPÏCtî ttt Deβάϊί
Ueccn tfamen oüer εεηεπ gefc^oren jïaan t ίιοε btel bttcr pafïen öict; ûe
saoMen ί <©nfe î^rrrealûει;0 / gdijh IjifCc feïfDe toaa^ö fïaat in't ï|es
b^ectofcD / εη öoa^ εεη (είίοε tDoa;|ö taan Βεη û8CûuîtfcDi ; tonfrn οοδ op De
fiant na οε tiooigaanDf pïaaté / (οηδεϊ ift^ öaac bp tt Οοεη« ^a οοεηΓε ooft
ιει·0εΐ0ερί03ίίε/ 038ΐ;[ρ3|ε(βίβ^ίΒΰο?0εη0ΐΐ00ε«θίεπ: de Duivelen ful-
!en daar( ίεΐοεΓεη itî 'ευειϊοοείΐείθπΰϋβη 258ϋεΙ ) iwppelen. ^u^0είΐύεη«
(εύβηεεηίεΐίοεϊαοοίύ/ ορ0ίεΰ^ίερϊβθϋΓεπεΐ3εηεειι^ΐ)εΓ0ϋ«(εΒί / έη εϋεη
tm^ t)8t&laarD. JUiaac uan ΰ'βηΰεΓε υεκβίίπδεη ifTfc bp na Βεεπε Οίε ïjEm
ηιεΰε lîemt : Dat Iaat oné tui 006 Γιεη,
Schirym Óp 0ΐε 0|ίε ρΐ88ΐίεη ö^tpfjnt^ l3εrtaaID. ΟΒεη ύεϊοΐΐ^ΒϋπύεΓοηβεί'
ΐΒί^βεΐΟ/ οηι 0εη ΓεβΒίειι fia ιε ϊΰεκη. %î\j, ijx 7. matahi, rtt
i ïîcon. 11:15 « hL·^» eidoia 't (βεείΐε tuoa^D 9εείΓ ydele ûf dwafe goQen / ( fa
«©aD0 ΟΒεείΐ ΐΐίει rεgi[)t ΰεε ϊ|είΰεηεη afgoöεn ηοεηΐί ) βει βηΰεε Afgodsbeel-
den te i38ttïaaa. 3|efa, 13: βεδϋεηΓε'ί g8Ïnb't βηοεκ it^ui^nadaimom»
b8Ctaaïû. '©'3!taliaanfcί)ε δ^ηδεί βεεΓε op ϋε ίϊοεε plaat|lEn âemoni εη dema-
nii·, niaatinö8laat(iE-s^i/r/, Satyrs, fonwnbpouD^öe bofφgoöεnπaûεc
ϊΐείΟεηεπ uîεjn!ngεn ηοεηιΟε« Jfranfcfie Ιΐείοε tlne εεΠΙε ηιβϊεπΛΛ»
hier: ΐΉβάϊ0εΪ8βίίΙε/«ΐ0κ/, fpokenj βϊ^ίϊείεε/ fo't fcöijnt/ paffendeoj^
βίε plaat^. Siuniu^ εη ΦΐεηιεΠίϋ^ όεΟϋεη βίει: Scopet in 't Hatnn gε(lεïö /
εη op 0ε fiant tiεcίιIaarö. ϊ|υηπε Ιοαο^Οεη ΙίεΙ ih öuji in't öuitfcö Byftere Vo ·
gels, die fich als Satyrs bewegen ( fp ΐτίεεηεπ OOfe al Ûatt8r ^atpcji jgn aleer
ongeluks vogels, raaw van geluid ,· daar Homerus î OJy^, af meld. In't Latijn
worHenfe mede .ySfionet, en in 't Franfch op ene eigene wijfe genoemd:
■welke vogel anderen na-aapt, vleit cn op fekere wijfe huppelt,· gelijk Plinius
in't 13. bock der Nat. Hift. zj.c. fpreekt. Daarom hebben wy, gelet op'e
naaftvoorgaande lid van dit vers, en'twoordAw/j/ii/iwdatterbyftaat ,· het
liever dus overgefet, dan het felve op àQSatyrx o£ Fauni oi Tragopanadat ^
of diergelijke wanfchepfels toe te paflèn. ^t gεmεεnc '?latönfεBε
(εΓΐίη9ε εη ΰίε üan ^uctcfi/ ηείΤεη^ βηΟεΓε/ βεΐιύεη 't na ΰεϊείίει: pihft.
Dat i0 / hairjge öεctaaίO♦ €occ8iuji i)8Eft 'ev βεί fplflîanûfg Ujqo^Q / Datt8c
bp ti8riïaan tnoft too^Drn / ^w/ bokken in Οε plaatji
bεrtaalöεr ΐΐΐβΒ^ιεϊ ιηεϋε Satyrs af« %\χφΐ εη pifcatoi 8εbbεn in 't
ï^oo0ί)Du!tfcί}Feltgeiftergε(lεIû; Qocfi Op Dg ίΐοεε anQ8W ρί88ΐίεηηιε0ε/
β1^0ε(εΐ0ί0/ Tenfel.
öitfoo 0εε1 ϋεείεόίϊϊεηϋε b8rtaïrâg8H / ηιείΟείε^εηίεϊυεΙιείβεϊε·
δεη/ fal ΰε 11ί[εε ïicötElift ΰ^ίε 0ίπ0εη &οπηεη|ΐεη, ΐ^οο^εειίΐ/ Dat bol»
δεη^ 't gεπε Daar fp in ιε fanlεn Ιίειηιτιεη / ja ίεΙΓ Daacfe fcgoon 0εϊίε&ίΠεπ/
sεnoεgfaamblίJίît/ Datöίεttoεεl^εbίεεtDfcBεtDoo^Dεn gεôεεI Ujat
bεtείιεπεn/ banmεngεmεεnltδöOD^ Duivelen bεcfîflat: υοίβεη^οίεη/ Dat
in 't 9ε0εεί (©uD ΦεΙίβηιεηε üan g8en 3[^uiUεïεn gεmε(ö Uïogö. Ccn anDe®
ren / Datf8 εϋεηίοεί Dooigaan^ / εη bpna εεnpactgltft ΰεη nxt ΠθΟίεη fin
BebDen toillenfcBilifon/ (i^tnietabccaï/ 'tisftenminiîeninûeeEncofan'
mt
\\iî
XXV. H ο ο F D s τ U K. 151
fiere pïâât^) öat &E <©urlîcï in't fpd fiomen niogötf^ ïBaar bit biti toe=
Ramt / falEEntöEiiiigvJfrDectetJmirEiwn 51]«: Dan öetöEtöE moEtift pE
toat bieöer fcggen; tz lortcn/ Dat ijunne Dettaliiisf oyoiE mifttrten ηίεε
in paîî. il®ani DefelUe ieit fo in öcn aaçtnQCôao^fp^ongDanOEtBooiDtn
niet ; en öcn inöouö nocö ö£ tfaiiien|}aïïg Qec itDe cifcfitet niet.öie 'r oal^ εεη^»
öeii^niEïïïïö,
eniEit/ frggEtiï/ rn δεη aart nocfjoo^fpionsban öetoooiöEn
niEt« î©ant UJaaiOiîi tBo.?D Schidym, Eigfntïiiî Veiwoefters,· niEEC op
<©uîi)El^/ Dan Schodeed Verwoefter op ΕΕπεη SBuibtl gEpafi : Deteuïe öie
ÖEiöEüjoOiïöEnüaHeEnfElfüE gronötoou^ö Schadai afgElEtö/ enöe aïfo toan
CEiietlEp bEtE^EnijTeïijn? ^f^ücDtanötoo^ögiEfa. 35: r« weeu, gy verwoe-
fter, Schodesd, ορ0εη!ΐαηίπ3ϋ3η^01?ϊΓέη: tn Daar Dit taao^ü tîiEîC boog
feomt/ toanniEUiantopDEnStiuitJEl; maar ban ieDei· εεπ op feSEitn niEn=
fcge gEÏiUtD» <èn bElangenÖE't tooo^iï ScHrym , gehairde »f ruigharige,
fo De SSoftRen in 't tJEfor.ûec om löunöït cuigööJï^OÓeiö töilïe in 't i^Eb^EEtBfcô
BenoeniD too^Den ; toaaroni ï}Et ooft 14. maal Dan on(£ eigEne #bErfEttEr^
bokken tecöuifcötï^: toat cEûEn fîaDôEnfc / omâUcenûpûEfe ö^ie pïaatfEti
Duivelen öaar af te maften 1»
6, ©ΕΠ inöouö noEö öe t'famenJöatsg Der reï3e eifcBte öat ooïi nittjnocft
in't Een toao|D nocö in't anDeiv ^itixw Sckdym^ verwoefiers. îBant
ïloetbeï fiet fn Die öeïBe plaatfcn op De Efgaöen gefciöiiS ,· fo sön ö'^fgoö^-
beelöen/ of Der Ι^είΟεηεη berDicfjte oboïientdoellgenoeaö/ omfotEöEtrn:
ditotjie fp toOEjï en affcöutoEüïi ban maakfEï/ ( fobEEï De beEïteniiTEnbeï
ïangt) entooElïbanom^agij/ inûEnDiEntîôknmEnDEnbetoEEô ; raEteens
ù'oo^faah ban De bErïaoEilinge m boïï SifraEl gEtöEEil δοπ. ^uijc ioo^ö Ben
Öaacobec ^mu^zngi zo, uitD^ufîJîeliii aeD^eigD ; εη ^fai. 106:40.
tUEÏQUiöEliil gemelo / öat DiE^toegen de toom des Heeren tegen fijn volk ont-
fteken is, ende dat hy aan fijn erfdeel enen grouwel heeFt gehad. Dat
niEt bectöOEtïinge gEnoegi) ί
7· îl^atïjEtanûEctooajDlieïângtî Bokken ûf DtergEïp bec?
taaïD/ paiïen mmiEt^ in De ïaatRe pïaatfe/ ^ΙεΓ,ι?: ?!. b^j? toatbetct/
Dan Dat ban Duivelen ; öat öaai' fo tOEinig aiiö εεη tange op een bcc&En fïuir»
ï©at Doen De ©UibEÏen Dp öat gEfdfcBap ban wilde dieren, fchrikkelike
gedierten, jonge ftruylfen en draken j fo ö'anDcre namen in OefflfRe TEDra
meelî na aiffinSf bettaaiö βεδ^εη ^ ü^aarom mogen ïmac gEcn SBofehen
ba-» <©f ïiCïEÏtet lïberaï ban / Daac ficö't batïD gEDierte öouD?
ï§at aeDacfiten öebbtn totö öe nienfcöen/ en met name fo geïecrBe man»
nen / ban De 3BuibeÏ8n / öatfe Die öoen huppelen in De Ιαοείίήηεη ^
Dien ^uibeïDan^ tot eere of becmaaS ban öat ïQiïO gcDiecte aange^
ÎIeîDî 'U^ant menfEfjen fouDen Daar nift hieec te btnöEn jijn. ΙΒίε
fo bEcnuftigonöcc aï Die toilDe beeiien / Dat ög Die ©uiüEÏ? in ign gefEÏ-
fcôapDaarboo^ïiEnti efi^ Dat Dec ^οέϋεϊεη είαεπ bermaaïi t fegt
totö/ gEleetOelieoiS/ BoiDöt öupj^len Dsï eeejten in fon toetii magD
gaan^
§/8. ilDööï
-ocr page 164-ip4 Tweede Boeki'
8. ïl^aaïöomtöft&anbptoe/ öatö'eüctfcttet^iwfjïftitiKï/ mia*
fonDEtöetö De onfen met De 5^uiöeïeiï fo gerecDjîîn/ onïöcniiïöctiSógöÊl
plaatste maften? <©atfe geïpeïift met Bet gemeen sebaclenbeïangenDcöe
bofe «©cellen insenomen / en met öat bao^oo^sDeEÏ tot De toertaltnge geftas
men 5ön. 3ilnûer0/ fa fp DnUecfcösnigüJaren/ aï^ ontrent anDece fafecti
Daarfe feïf geen funöeclmg begrijp af öaööen : toat ftoangöeiö fiaDDenfe
te maften meer öaneiDerö/ omóetnaDelettectebmaim; enDe Dunne mei»
nfnge m De ftant-tefteningetetoetftïareni ^oöaDDegeen eenüouöig %tfct
dooi't tooo|û Duivelen, in Den tert gefielö/ mtfïeiD getoeefï, aBeiijftaï^
|0fai< 68 : Î ι. Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der ftieren,
met de kal veren der volkeren. ii|îer öööDcnfe oûïî toeï een ban ö^feen / of
immcc^banbeiöert / Öe ftieren ofOe kalveren , tot Duivelen feonnen maften :
tnant gier tocB ooft nabeïermemingeoiJüei^eiDenfcöe/ en befonDerliftC*
gpptifcöe WgoDen grfjen too^O. <©nfe <©berfettec^ beftennen öat meöe/
feggenöe öier bg op De ftant : Dat fommige alötec den Kalverdienft der Egyp,
tenaren becilaan. ^SnDer^ïatenfeöe ïlebiteetofcfie tooojöen tn Bet öuitfcö
toeï jïaan / tDanneerfe Der bertalinge ntet fefter jijn : al^ ban Dudaim,
<Sen. }o: 14/ lu ban Urim en Tummim obecaï ; en ban berfcöeiDéne ge»
öiectenöiemen ntet eten mogôt/ Den Solham, Den Hargol, enden Hagab,
?leb, 11.11. en gonDerö anDere meer. ^o ûoenDe fouöenfe on^ initgeïijjc
met De Schedem en Öe Sih iri j m niet becbijfierD Ijtbben.
§. 9. liiiaaröWaoDenDecïletDenEn/ 5önöteanDeröfetban5^utberen>
fuît gp feggenj enöe feit l^auïu^ niet/ oat Set gene fp Den Waob offeren)
fuIjcDen^uibeïfelfgeaffecDtooiOe r ϊΐίαι. ro: io« ?aï0öetöaac Danöocft
opaanftomt/ toaacomöanüittoQO<?ö/ Daar'tftenneïfftop ö'Afgoden οε"
ietDtooiQ/ niet teneerlien Duivelen bectaalö ί ©it iffet / toeï te toeten/
Dat gualift berfïaan fo beeï öblingen gebaacD B«fc· ^^e^ fai ift nu toat bzc^
öer Daar ban fpieften. ^uïr Beö ift ooft ai in't begin öe^ eerden boejc
iJdoofD/ en boo^ afgefeiö/ Datpauïu^inDiepïaatsiBfttooo?öD^/V«i>«,>,
enöe niet Diahhi geb;5uiftt: toeïs / al^gefeiö i^/ in öen ganfcöen Sônfeel
anber^ Dan ban menfcBen ( en öat flegB^ Driemaal ) niet en iïaaf. JiBaaï
get toOOgD daimoon, en Setf^int» daimottia tUO^Ö In't 5^ieU
ment toel 6} maaï gebonöen / en ban ù'#ôetfetter0 aïttiö Duivelen becs
taalDî beöouöen^eenepïaat^/ ï|anD. 17Î18. Daarfpïieber Goden Bebben
tüiUen fiellen,· om Dat Bet miffcB^n Den burger^ ban ?lltenen beter pafïe/
om te feggen öat een verkondiger van nieuwe Goden , ΟθΠ ban nie-
we Duivelen toa^. l©aar Uit Bet fcBgnt / Dat ift D'<©berfet6er^ Du^be^ce
aan mijne stiDe gebbe ; Die betoeere I. Β v. §. 5. Dat De ïleiDenen/Bunnc <©0«
Den boo^ geen 5&us'be!^ Bouö^nöe / ooft Den 5^utbeï niet aanbiöDen,
toat Bunne bertaünge belangt î fp toaren genooDfaaftt / Daacfp'rtoooiö
Dahnonia obcr al eben ecHö 0002 Duivelen bettaaïö Bebben/ fcBoonBetfeec
DerftBeiöeïift te paffe ftomt j β'εε ooft fo te Doen. i®anteeneenigc fïem
üjajD Doo26i« al te ruimelift obertlcmöj om in'c minfï te ttngfeien/ of
öat niet öe toare en De lenigtïe fm ig öan len toao^ö/ Datfamenigmeai/
ojp
-ocr page 165-saBag^metïcenuSc
XXV. Hoofdstuk.
ψiiy [G ïïienisecBanöe töijfe in De ^cû^îift te pafTe iiomc
iï'Pïaatfenaffcöeiüen/ omôctânDÎrôteUêwàîfn / öan'toy aUeQ'auDccE
bmaalöJBilsyn; foenfif ίίίβεεηείείΐεφείΰ aUooö/ iu't oaöccfüEïiEn Uaa
Ιϊεΐΐη ban enig tBoo^ö. mcritid. Dat i^Hmei-Run&tsfn/ fmtoimyöat
tofiiaan/ Οίε geen b£fanDer belang in enige ©üeifEtnngeöeiJbEn.
ÏO. 3]Bïjn feggen too^D nocö nicec bebclîîga / uit Dien Dat aiiDoce ©Uet»
fmtngen ôet <©aîÉ^.Îc|jeîaoQiQ oöec aï befjousen : jijnDe in't a'caUaaiifcl
demoni te ïefen / fo Düimaaïii ai0 in 't <2B^ielifc0 daimoon ïi^daimoaion iïaat.
ïlBeac Daarinen dmboiox Utit in \ e^iefifcö / Rebben fp diabolus in 'ïliatoH/
enDe ia 't S'caiiaanfeö dia volo geflelD^ ièa leefimen ooft in 't «Seila--
nient Schido εο Schide, öaac in't <iB^ieöfcö daumnia^mix sijnöe'x telfûe
tooogö / tBaamieDe fp Sef. 13:11. 't ^mitm^z^fcUr^n ueuaalQ Bcbben;
fieïyîî öet 006 Derfelfce Becfioinlï DaimoöntinO m Ιίρ öcu t^iet daivo becs
taalö. JlKaac üqoj diabohx gebbenfe 't toao^ü, Dat uan gelyïie ftragöt
i^j gefteïD. «rit ta!en / intöeUietï't^j£lö€:eitaminc iiioüecgeb^agDt/
fouDen on^ ûoa^ fiunne üecfcöeiDenöeiD nocft meéc iwrüje^cen. ïl^aac fuUea
Ujp aan einOel^ft met De Daïmones en Daimonia geen / Daac onfe 3^£Dei:Duit=
fcije ©üetfetter^ oberal/Dat 6i. maal Duivelen af maften 5 eüencen^ oftec
OiahoJoi, oaacDitUîoû|Dbanefîiomt/ seftBje^enUjaixi ïï^at iaaton^im
iJefien»
§. II. fafte faï semafefeeïifeei: sQn te binöen/ bp aïDienmen fïegB^
onpattijDig / alle bougoogDeelen aan een l^ant gefïelD / op ttoes regelen acj^t
toii geben / Die mg geen taalSunOig fcó^iftgeïeecDe to|a(icn fal. S5eiQe lUs
ften Die op eenen gionD/ Die ia DeüoeöanjgijeiDüccii.fcöiübec^/ ejiDec»
felbeètaalbejïaat. ©an afl^omiîtoacenfp ï^ebgeecp / en fpiafien feJfβε-
ïjgeetöfeö: maac fp fcij^eben gcieUfcl). ^i^attua^/ gelijistosAoeten/ om
öatfe ten beóoföe ban betfc&eiûebalhewn fcB^eben,· enûàtDégtieïifcôeta»
!e öae bp gciefefcfi en ongrieftfci) bom/ seûett ?tlf]canDec^ njûen / ronös
om fîfκεη in 't gebiuiii toa^. HuiDen ban becfcöeiücn feafte / fa feec ai^
De 3ι00εη en Ciometnen toacen/ ijuamen Daarin ober een j üatfïegö^ D'een
öen anDeren/aeigfe Htjfia^ aan pauiu^ DeDe/ fiaû te blagen / konc
gyGriekfchi Jtano.zu^y, EnOaarmeDeiW0^6etUîÊl/&anïîonûenfemaï:
Tianûeren bectiaan. ^it aeiîeiû/ fo magD menbipelift geïoben/ iat Dc
^cÖIÖber^ ban 't pew Φε^ΐβιηεηι De <i5iieïîfcfic toooiDen in Dien fjn ae®
ïJiUiHt ïJtbben/ aï^i bp Oen θ^ίϊίιεη/ en Dieubolgen^ bpDenï^eiûeiienBe^
b^uifeeim tna^. HBant OietotBetförilïenüombefteecöSÖn/ Bebbenûebet«=
δεηί^ Der tooojDen niet beranDecD. ïBaaruitboigt/ Daifp DooiDaimones
tn Daïmonia bete&enö {jebben/ 't gene üe ϊ|εί0εηεη Daar Dûô|ber|ïunûen.
<©f Öet moetîe Sun ('tgentnu De ttoeûe regel i^ ) öat Ôunne eigene talc / öe
i^ebieettïfcöe toei te toeten Γ Die ooft De taie ban Den iöpb^iji/ fabe^real^
t QuDe ^efiament ficö ftrelit; Ben of Doo? getooonte/ oft^naD^uô^gal»
Daar ban aftoöl«n DeDe* ii^ien aangaanDe Bet openbaar ges
«OEg/ ûatfe fjcB toeïDilïraaal^naDen fiijïDe^Bcb^eeöïfcBen SSijbelii fcBift--
«fo» JIBaar Dat Beeft Biev seen plaats, na Dat ö3p BöJben / Dat fos
ip4 Tweede Boeki'
Danige ©uibeïeti ttsöt (n onbeïienD mn ; enöc ten &0Q5fïpn msÈt Oj^ biet
pïaatfEti 2. maai öaa? Schedvn , en ηοφ tUjceniaal öoüj Schirym, (^q fs
ben ijeiBe Uecftïaacö ) iet Dat op Der l|eiDeiien ICfgoDen ftót / beteiienEt
§. II. j^i en San mijnen Hefet niet on&e^enö sijn / toatöei' j^Eïöenetï
Daimones toaten : toant öat {)eü ifi tn 't eerjïe bocïi II. 9 . 12.»
uit ouDe fcDipVict^ aanaetoefen,· enDc met een / tcat cece/ enumtoatrca
Den aan öffflueu torecD betncfen. in. 2. v. 4. 5, g^aac na ίίι
geiaonb/ öat ö'^tfgoöerp Dec öeöenöóasfcge j^eiDenen ban geltifetn trant
i^l al^ öte auöé toa.ii. ^at De Sitte en öe Juhlen Dcc liappèn ν vi. 3.
Dinftip^n öEC Hictoutöer^ / §, 8. Öe fEüen öougile en 2.6. mmöere
eoöen Der öeiDeiifctÊ ^ertianen "/ yir. 7/ 8". te Tiedebaik tnCokisDec
^aponDer^ / 9. öe Dewetaas én Ratsjesjaas Der iîorumanDeïffeu /
§. 11/ 12/ IJ. DC FetiiTds Dèü <i5Ufnee'r^ / De Icheiri , D'Ommekous De
Maboyas en Zemeëns Dec üïambalen / X. 9/ 14/ M. ölte ban Denfel^
tien fïagû Syn : en Dar De goD^Dienlïifle eere aan Defen el^ IBiûDcïaar^
en SSetomDjebber^ / in (ïeöc Der opperfïe «©DûBeiDbetoefenîaoiD.
Daimones jgn Dan DCC i^eiöetieti Itfgoöenïe betlïaan: Detoelhe '/ na Bun
gtboeïen / él 't bifïuur Dir menfcöeli&e faöen ban Der Booafïe eaDïjeiö
tuege.aan ftcö öaDoe : en Daar ban Sn^.tr,-^^ T&fj- ,
Scheidsïuiden en befteltneefters der lïienfchcn genaamD Stjn, i^ier ban
5nn De geiuftiltgen bp De <lB^ieîîen ban ouO0 euda >mms , die wel met de
Dœmons ftaan ·, en D'ongeïufelîisén kakodaimones, die met de Dœmons qua-
iikftaan, gennemO. en W qualik te figgen
mones ban ujèi&tn fö toaanDen Dàt ί)εη enig guaaD toei^uam / fonDer Datfe 't
tDîfîen ötcöiièpö te Öebben / ÖJletÖen meûe Cakodxmanej· ; quade Demons
genoêtfiO., .
§; IJ. llifc bp f?aat öit nocD in't befanber aan te mer&en/ foal^me»
0D?ï fîÉfiîEuretî mag& uit Bet gene ter aangemeiDé iïïaatfen gctoonD r^ ï;
bar De fiictöetitn ïti 't ötTöftfcBeiDen / fn 't benoemen al 'r DaaarOeeren
tlüntïEr eoDen frer oneffen jtjnöe ,· geenen naam ecüter meer Dan Dien bait
Daimones geblutst öïbben î fa be^re Dat Difimaaï^ De Goden en De Da,-
mones^ een felföe Ding bp ften ïca^. ^it ttoee jplaatfen ban i^crmeru^
fal ift Dat toél fiïjat Doen bltjiieiï. eerjïe i^ / lUad T. Daar fEgâ*
memnon onDer âiîDeren Du^ tot ΗΦίίε^ fPieeftt ; pjnen x&kti loefïem*
aienüp»
TaÜrst S"'iyai) ίΗλϋ όμόσαη. ^ χίλίίαι Si
O'v ^ STrisgkfjFàt ττξος -■ ' .
Dus tuisi tny ftïijri gemoed, . i1î wrt dien raad Wél ^
En dóen ^orvaifchen eed den niet onteeren. ^
Mt &Qe Dp fiiîc Dœràon noemt bs toien bp fiweerm toiï, m^^J^
-ocr page 167-XXV. H ® ο f d s τ υ κ. i5jr
îïjt icitiönt nocB enfgeii tto^feï ïiete : firt gifc een anöci; bat booisaae
M. s. filcfiniE^ rcöen gebmîie / Ujaaiom Bg ï|fao? / tn eoDcn iic-
fceïingô/ in 't txi^efeen öen «iEufo^bu^ Dooö niet en öetfDc tesentîaiin ; fa
fEït ôp,
θ\πότ' (ίϋ^ξ ί$ίλα νξβί ίαΐμοι» φί^τ]
0'i»e ΘΐΟζ rif*» , τά^α οΐ μίγ» ττίμχ κνλί^ή.
Die enen D^emon felf beftaan derf te bevechten j
Ik Tegg', alfulken man by enen God geëerd:
Sijn aanflagh gaat verloren,
Veel ranip is hero befchoreH.
©aac töo;iö in Den ttucben reael God gmoanî! öfe inîJctiecrtîcn D^bon^
fiict. befïuït iii nocö wn^/ öet De Demons Dec ïfEiöenen ^üfgooeH
500'
§. 14. ^Mt betuigt öatfeïf, €erfï/ Daar Dfe ban ?ϋίί)εηεη0Εα?β-
poflel enen berfeauûiger Κχηΰν ΑΛίμΛ,ία* t^^xlmon Oaimomoon , van niewç
Godennoemöen. îl^antomtebetetjfen/ öatfuïjcnUt toaac
tofl^/ beriep flcBJ^ÖUiU^OpÖen Ûlenjî des onbekenden Gods tiö. 13. ^fe
<©oö Ben onbeiienb/ Ofe?, Theot agnooftot totecD öan bp öie ï|eiDenc«
onDcc DeD^/wa«wbEgrepen/<arQt DetfelUet leeringe en öfenft tiooifeiöe|5auïu^
öoo| öen <i5ee|î / öatfommfaen / ter ïaatiïe ttjö uit fiet l^eiöenDoni befeeerû/
toeDerom berUaUen fouDen, i <Φίηι«4: ij z* lisant gelp feit /3«τ7«τ-
ftki hL·^» hapitfmoon didachee, leeringe der dopen, in Öien jÏH^
tiat &e leere / toelite Qanùelû ban ben ϋοομ / baar bp berjlaat : alfa nieia
tfe / öat ôet 3©aillen gier ooft niet aualiïï fieeft/ öat bit Bier ban Den
Dienfi/ öieaanDefogeuaamöeDrfwöKe/beiMefenUJierb/ Derl^Iaart. ^oDit
onfcn «©üctfetter^inDenftngeïïornentoare/ fpBabbenmeûe ban Oaimoni»
op Defe piaat^ ecen Duivelen gàtiaaiît, (i5n aan öefc Oaimonu teaö't itieDe/
öeen Oiahoioi of g^mbeien / (fo fïaat'cc niet) Dat De leiDenen in 't algemeen /
na ï^aulu^ beDieD / offerBahöe öeben / en aan toeïfter tafel fp DeeïacBtig toa^
teil : I ïïo^ 10 zo/ II* Qeltifegfoanne^feit / Datfe Die aanbaöen^ #pcnb*
9: zo. 3^e^ge!g]C De verleidende geeften, (toeïften name paulu^ooftgcs
b^Uifet/ !♦) 5Ön geen geeften der duivelen, h^Zohm, diaholootti
maar Der dœmons, toelfte uitgaan tot be Uoningeti Dcc
aarDe. <©penb, 1Ó: 14. ïianDefeDaemons. enuiecttan Duivelen tna^ 2Sas
bpïonenetooontteoegetooiûen, <©penb«i8:x.
XXV. 3, uit 3Jef« 13 : i^ berfiaan»
§. 15. Watfegikdan? dat een Afgod iet isi Wy weten dat een Afgod
is in de "weereld, ende datter geen ander God en is dan een.
19, en 8: 4. <Bm Die ceDen too?Dcnfe nieDr in 't ï^eb^eetXïfcB
nietigheden flenocHiDt ^^at B^bben onfc iBeDECïanDir^ 14. maal
ζ Af-
-ocr page 168-ι^δ " Tweecîe Boek,
Afgoden, enDeectiö (Sjrefi, ?o· 13. nietige afgoden bftbuffcSt, ©δ faSe
felf too?0 I ïiton. r6: εη |i>faî. 96:öaac't fdföe tooDgö in Den
gronDteït/ naô^uïîiîiïisοείείο. Allegoden der volkeren zyn afgoden:
maar de Heere heeft de Hemelen gemaakt. alîe
goden der volkeren zijn Nietigheden : fHdC tBO^D Daac DatîbfQUaiîKlÎiî
5εΐ13ε|ΐεΐ0/ dat de Heere de heméleh gemaakt heeft; rnÖE Daar Doojgc-
toonO/ öat öp geen #iet/ ir.àar Sft M: ja Dat öp groot en feer te prij-
fen, EU boven alie Godes vreeflik ; Qfïqfï in't naatïbOO^gaanÖE ÜEC^
gefeiö toö^, ïlBaaram tiomitfe Dan Df ^cij^ift fe!f Goden ? (©m öat ae=
m te bmr«nen/ Oar De ïlîiôenen iiTEinDm in0 te jijn, IBaac uit gaac
izMn noniitfe 't Yddheden, 0Π1 ίε t'aneiT öatfe in ficD feïfniet niEt aïien 50η.
©uö tao^DÉii ooft De Daimones in Qr ^cö^ïfc gcnoeiiiD ,· niet om
patfrc UjaatïiSstin ^ liiaat om tt brtefitnen Dat grng öat aiïfenïift in öec
ϊ^έίΒεηεη inbeÊÏDingc ï^ / fiocUir! öet riict en ^a ποίηιεη tep D'ldeën
ban pato / B'lntelhgentien ban ?ilri(Ïbteïc£f : niet om te geïaUen öatfec
3ijn: maacomtebetEÏifnEn't gene fp Daar Dooj beifîaan. Waarlik hel>
ben de koningen van Aff^n-ien, fc!Ö£ ïïoning ^î^ïîia/ alle de landen ver-
-WOeft, ehde hunne Godén Ïn't vuür geVörpen. l^atEn't Dan «©00ΕΠ?
ïlg^noEmtfc fo / om Dat gen Die boïton baai 000? i)icïiïcn: aiam: om fgn
tigen geÖOCÏCIT ibcntaEl te fcggrn / het waren geen Goden, 3ïef. 37: 18·/
19. ^rgtbant^Eïîïiîen: öat De ^c-e?iitöan Daimones neemt/om Datfc ban
bellEiDfnenen^oöen geïoofö tutfcoen.· maar öfltter nooit Daimoaes ges
tjEEtïsnn. . ^, ^
16. 3©at nooit en toaö/ m&t ijUâm ooft nooit ftc af. ï^oe jijnDrc
ïïanin<fi:öifiiiu0 njDfobcfï Beietenen getoeEtti DieUjiccDrn m fiet <aiie&fcÓ
3Λ'μοηζ<>μ\'οί άαϊ:)ηοηιζοίηϊιιοί, Ofm^n fEÎÛE / beduivelden gcnOfmÖ .· itJ®
βίΕΠΰε DcTmons ©uîbeï^Stjnî ^tbaEiftiftbEtBefenfifiJbe/ ^Seen. ^^rtien
niaaî töo^Ö Dat töaoiD in Dmangeiien gebonDen ,· cnDe tiocö εεηιί
' ÎxitiOmAiSili , 't toelft fp brrtaïen duivelfch: j: 15. ^efe Oaimof^es
jijn't/ επ geen Oiaboion, Duivelen , ( ijoEtcel 8et onfe #b£rfEttingE fù
îîOEmt ) ΰίε επ D'fCpoffcïen ultöi8be», 3lKatt.4:z4. εη8:ι6/ z8/
31. en 9: 35/ί4· pnio:8. en 11.·22/24/27/zS. επ ιτ^. en 17:18.
3IBarc.£113:15/22, εη6:Γ3. rn7· zp/jo*
'rni6 9/17. '?lufï,4: 3 3/3Î/4I* ΙΠ 8: 2q/jo/3 3/3 5/3^/38. m ^wj
en 10:17. εη 11:14/15/18/19/20. εη 13:32·· 5^εfelbε5ön'tûίεDe^cBίifc
'9 maaï bofe επ 2 r maai onreine geeften εεπ too^D meÖE een^ een
geeft eens onreinèn duivels (Die/non/) een geert der krankheid , έΐϊ een
•wttarfeggende geeft gεnoεmCr« %v!k* 4' 3 3« «113:11, I|anD. 16:1
^i^fôen ©uibeï/ Dat i^l εεη Diemon toa^ö't/ ïiöaat m«De b^®
anöifl teaanöen Dat δΐ?εη3}οΒβηήε^ίΐεΓείεηί»8ΐ'εη, Jjliatc,n: i'e, lluij,
7= enib: 2D.
. 17. llBàar |}οε Γείι û'?tyofieï Dan ban öfr Damma ·. sy geloven dat
"God eert is ; maar iy tfidderen ? 2g,aïï, 2:19, ÏBant mft ïeöm fuk S?
fégsen; gfïobin Dcfe ifc^ ban <î5qd/ fo SPfÇÇ ebfnïbel ; ü?
îiîfC
-ocr page 169-XXV> H ο ο Γ s s τ υ κ. 157
fi^iî S^ïobtn ^ati öie niet εη 'ί reggt : Ut op bm naim'Dsï
Dainvines Dm minfcije antlBQO^D gebcn/ ih fegge/ &e SfgïöenfcöE
ten/ βείΰϋ^η Dat öe eoDftdD in Der öaaö maai' fen îjî: gcîijii
Ul£ ÖE t'faiîieiîlÎEmmingE Oer bao^naamile ϊ^είδ^ηεη / ban ouöe εη öan
ÖeöEnöaagfcöc £i}öen bïpt, l. B. ll. 4. vu. §. i, 5,6. <Be ίιεείΰεπ
tn öEC ïfirDenen afgaö^tm^eïen teojöcn ra öe fo gcîîoeaîti /
ÖÏ0" De beröfcöre βοαεη feïf bia Ijen genoeniD 5πη, i©ant öe ecefl
feit'Et nifE nifEc af öanmtn fïet î en't getïe nien liEr fó maar filver en goud,
een werk van's menfchen handen, ^faï. 115:4, SüÏtEH Dat tnifTernfct^
Dan ö£ bïate inbfdöïnge öee lïttbïtnöde αιεπΓφεη. îJ^îe inbfcïDinge ûori
lîan meDe/ Datje D'mgebEsiöDe Φούεη b^agra j enDoftÓcnnifinEti Datöie
anttüao^Ü seüen / taannrer De#|i£iïec de m
gEt gene ukEtïifigEcectitöagööennaaniDe^Wgoö.é geeft Die nift en i^j fa
ijet geïijftErtoiiji t£ öenftfn / Datfe Dien oo!ï geeft aan Dien öie op üf η naam
öoetödöiCHïeiEni^, ^e^apen öan/ fcóaan'tüoïiï
Dobg OÉiîEïiep UerDicijtfeÏEn beciEiöEnöE ; geiobEn Ecgter Dattet maar eeu
renig goDliii iBtfcn i^: EnDoo|to?OEgiiigeüan8ungcUïïiT€/ UiannEer öat
byscïEaïntfiEïöEen^fcDQfi&EE too^D / fs? tfitteïca SBaimeEcfE Deac aan DEn=
feen.
18, SjpaïöienDatfmïant bjtxmö üunlftr/ Die iette flegH^ op't gene
Batmen eVDer^ lEEfÏ, ^erem, 51: 44, Ik fal befoekinge doen over Beel te Ba-
bel, ende ik fal uit lijnen rauil uithalen dat hy verOonden heeft,
iJEfïD cgcïiiftDat banSEEÏ) beQuaam om befoekinge tt öntfangeni»
De Dat in iBaaröeiD ÎEt;^ verilonden ? #njaDDe fate D'^fgoD· felf geDaan/
Die nooit in toefen tua^i l^een/ fuït .gp feggen : maar öe ^iiïiieï / Die
onOec Dten naam / en in öat beeïö gt^erD tuterü, %i toeDerotij De
fciel ? ftegfi Dit Dan poft cen^ö: Alfo feit deHeere; ik fal ook de Drekgo-
den verdoen,, en de nietige Afgoden doen ophouden. <ÎBlttfj* ?o: ij.
öan De ^^uiteï noefj eeiîô iietteni of öcsft Dem «ïBoö Doe al vei daan, oa
öen ÎÎîl&OtîD Defev pjûfE5|îE ) Die dooi· de hand van I^ebircadnçiar berbUÏD
i^: ÔQE rrgcEct Bpoannunocljfoilccii/ aïfmeu feit Dat By öoeti gjg Dat
nocftaietgEnOgg; fa u-eflec isit nocö b|p t Beel is befçî^aamd, hunne Afgo-
den zijn befchaamd. ggemn, ^ceaamtfjciïïîftiide^uîbeiûa'rîi <©f
'fcÔaamtfieôÔEtafgiîô^SEEiD i' eeenbanbetaen/ öen&ift iari; maar Die
't beö3inD öEböen ober öen fSfgoD^DîEntî- ^a fegife Dasi : euen cen^ö tfidde-
ren deDaitnones, aï^ d'Afgoden befchaamd zijn. ©oïgenp DlEH blijlit uitDe--
fen niet / Dattes tqg^vïili Demons sijii / D? gene Dlemfn t-antcaSiE <©Uîbelea
aoemt:»
XXVI. HOOFD'
-ocr page 170-,j8 Tweede Boefc.
XXVI. HOOFDSTUK.
De menfchen diemen feide van dcfclve befeten ofgequeld tezyn,
waren fonderlingen ilektenonderworpen.
\17 M Biböen nu öe D£Emonastotnfetsemaa&t/ öieanÏïEC^oo^
w onreine cn bofeGeeften geiiaemÏS Jtltl, Jf^U/ Dat niitcn ï^/
öat boet of tocrftt ooit niet* ócböen öan öie S^uïöeï^ of onccine <Bit»
fienfuUïE tijerhingen geDaan/ aï^i û'iiuanssitiien on^ beimeïöen/ m εη
ϋοαίΟε genen öie öan Den Defctcn ïcarcn ί ^at ïaat o«0 οηΰεΐ'[οε6εη.
ίεθήη / Dat ûitîiîiaal^ εεη of metc Dsemons ( fa toil tfe
boïgenö eïtöö ίρ^εδεη/ in pïaatii ban Duivelen öaacin't <5^iihfcÖ Pf
Daimones επ nict Diahoioi genofiHD jijH ) εεπ^ ηιεπΓφεη ïicöaam tn®
genomen m Befeten óeUöcn î inuoegen öatfe Bem Deùen fp^clien of
meefïen tijö ftoace fjehten en pijnelpr Quellingen / felf^ οοδ rafecnp
fil UuUigBeïQ toeb^agijten, îîBellîecelenôigen fees bede/ öooi öe fcragDc
rn goEDöeïö onfe^ ifttlanD^/ cn Den öienfi fjjnec SCpofîeîen/ ûaac ban
beclojl sijn ; De Demons of onreine «Seeften ban Ben uitgeDieben jijnDi,
Sin't geaieen tnojö Dien aangaanûe ban Siefu^ gefeiö/ Datfc toe fiem
bjagötcn/ onDecanDecen/ die van den D^mon beieten waren , en dat hy
die genas : JlBatt. 4ï 14. ingeboïge Die^ 00& ban D'^yafïelen / dat hy hen
maghtgafoverdeonreine Geeften, om defelve ait te werpen. Cap. lo* r.
Bpfonbsre bao^baifen bJojDen Dien aangaanöe becflaalïi : Die öteï na befon»
ûetliiîteboïgen iïaan,
§, <ίΒηθε Dit uittberiJen Der 5B>utbeïen bp Denlcetefeïf/ aïfa
toï aïé bp fï)ne afgefonöenen / booi een betond ban fijne goDïiftfieiûy
en toEttige fenûinge opgegeben : toaac toe Jp l^eroDe^ οο& «et feggen/
Sfet, ik werpe Demons uit ; 13Î 34« fH feif tOt De fatifectt ftiÜt /
öat öp fuïï DOOI Gods-Geeft of vinger j Dat Doo^ goöDeïifte feraaftt te Wae
b^agör, Wuft.iiï.o. «gebjfbpfon affefieiö enige
Tekenen Bm Df fîjnéiî beïobenDe / Dien Ben f^ouDen boïgen / fa feise fin
OnDeC anÖEVen/ en öat teneetflent in mijnen name fullenfe Demons uit-
werpen. lï^art. 16:17. D'lilpalïelen ooft met befonDece biijdfcliap, alé
bectDonÖecÜfeiÖen; Heerc, ookdeDasmonszijn ons onderworpen in uwen
name. Huil, 10:17, ^p betoefen Ooïi / Dat Öun ϊ&εεΓε met den heiligen
Geeft ende met kraght gefalfd ioa^i / Uit Dien Dat βρ toaji genefende alle
die van den Duivel(Daat ïïaat nu cen^ diaholox overweldigd waren, i|anD« i oï
38. gaat aïtemaal Daar genen ! Dat Bet fcDtjnt iet^ öoben De natuuc tt
Î en Dat oe 3E>uiöel fulHen gtote magfit dbec De menfeDen Beeft / Die oooi
geenecBanûetniûDeï/ Dan alleen DoogaBoD^onmiDDelbacc fecagBt it obet"
Uïinnensp.
I, ®QfΒ famen op Dit aUe^ naDec cnOeïfoeR toiï Doen / gct Doet fieö
öaöK
-ocr page 171-xxVIII. Hoofdstuk. 159
Öaafï öeeï mUt^ ap : toasraf öen Hefft te obntufgen / Ui ^rm fcrfi
öJilbïDtïEn/ öat i)ip etiigc ülngcn in acfit toilie nfüicn / Die Ijem nooöfa-
öEii^ tot nabsDsafein b^siigïn rnomn. ^ct fecfte fii/ öat men ban fiiU
δειι mcniste Dsr SBïfftinetï ίηρεπεϊβΰπΐϊΐ boe&rn tïïjei·^ îffft : toaai' uit
nienteöen ijecft (ιφ u DsrtaanDecEn / ί)αε men ntct εεη ixcmyri öoac fcait
binö in aï öra toü/ ποΐό öoo^ aïle De bossen toan't <©uO (Ceflament;
fcif ten tt]öe öat öc 3,'aD?n tor öen öicnfï δει- Da^mones bcctoUen tcarcn gEÏijlï
't ia tipz tan JlX^anafTe tosö. Baö De ^uibeï nu Dan fo uceI gra^
m lîîagïjt oy 't Oom / nu 't feiüe öan 600, jaren af Ben fligaööDieni!
berïaten / en genocgfaam aïï^ uerftooren DaöDe ? toret niet toat men
Öter ap feggcu ftan / aï^ Dat öe ^B^uiueï Doe DefonDeiliit gelaten χ
op Dat Dïe gehomen toaj! om öe^ 5!5ιπΐ)είίΐ Userftcn af te biEfeeiî / geïegf nt=
èeiö öaDöc / om fijne feragftt ce tonen ; geiiiïî ijet met Den bliuDgeboren tsa^»
4· ô^âut aï&aetöcï ijet niet en tînjD tegen eoD^ geregfitfgljesD / öat
6en faon Cf dochter Abrahams , Ιίαδ^ ij: «6, geîs)îî Maria Magdalena ,
Jîl^ai'Ê. 16: 9. Hul^, 8: z. en Die bïinöeman felf/ buitenfûneofjîjnii'oui
öecenbefanDerefci)aït/ op ene faaDecïtnge tojfe ban (©oDcsiïn bffocijt gei
taeetï tfo moer öct ecötes u^eemö uoarftoomen/Dat nergens öan onDri; βοο^
Ijolfi De ^uiüeï fuUien öeerfcïjapppe Beeft ; en Dat men niet een enig teften ban
bien aart fn ganfcij <i2gppten fagö/ toanneec <©oö Den Ueiiîoïîten ifacaa
îiaanil^unûîg Öeeft verwekt, om aan hem fijne grote k^irght te toonen , ende
ommijnennaam feit Öp) te vertellen op de ganfche Aarde., (iBïOD, 9Î
<JBei)eeï anöetéï raaac om te tonen/ Dat Hliofep qmmi om'tUGUi Der'
!opigetian(©uDt te Doen ·, fa toierö iEgppten grplaagD / maar SÜ're'fï
ijecfcÏJOOUÖ Î toanneec ene dikke duifterniilè van di ie dagen over ganfch
Egypten was maar by alle kinderen van Ifraël was 't licht. CtOD, 1 ο î iz / 2.5,
ôàaôpftïôîen't'ecfeevopaan^tuam/ mmeineöarift iïüffs meirDannoDts
uitDc^^^ofeten ftaïenfouöe/ Dat Bet Den Slfraïyten beïoofO iê i Dfe na δε
SSabgiîonifiBe gebangenijfe ten groten Deeie in nan öe ϊ|εί0επεη ons
öerfcöeiDen 5t)n · öat βεη / nu aiîeen / fonDec omfjen na û'ISfga?
öen / bp βεη gEÖienö ; οοίι tîan De plagen Der fSfsoösnöienaac^VJ^iïüei
bjarenofberiolTfniOuDs.
§. 5, '^m tttieeOîn UKtK ïh ean t öat befe Jaimonizome-
noi, öat ii^ eigentUfii / fa ai'é 't l»ao|D Daimoon sçmeenûîi Utriîaan toa^îj / be-.
duivelde", bedsmonde» ûfbegeeftigde fouD iTi ieggen
/ Qf^i>ιξ'yéιS^ι>t energoM.·
mnoi, bcfetene menfcijen î en geUoïgdiîi De onreine geeftenfogcnamö/ öi=
tliD b|i öe fielten genoemtt tooroen ; en alfa genaegfaam onocr De fïehtcn ett
QueHtijgen / OieDoe omgingen / getefïenü. l©a»ït in 't gemein gefyroïien /
ÎQ braghtenfe tot hem alle die qualik gefteld waren^met verfcheidene fiekten cn
pijnen bevangen zijnde,ende van den Duivel befeten (van enen Dsemoir nioe{ï
maaniîeken., ende geraakten : ende hy genas deielve. 4:
M· en 8:16, JfBarc. 1:31.6:18, en 7 = ζ i. ©eatom fet'De oah Qc ϋ^εε-
^^ Îfïfi: Siet ik werpe Diemons uit, en raake gefond. ij·; 3^· <i5iî
ip4 Tweede Boeki'
f^ctru^tWgeïtjï tan Bern / Dat gg toa^ geneefende etiBectï (fiufteo fitS^
ten ijaODe fjp beter gefilö verlofleDde) alle die van den Duy vel overweldigd
waren, ï|anÛ. lo : gCJie QHDm töqfe löOiÜOOÏÏ Uön D' SSpotÏtiCn
SefeiD ; Datopenentgö / toaiinEECfe vele Dsjmons uitwierpen , fo falfden
ie OGifevele kranken met olie, en maakteiiie gefond. 3lBâïC«6: ïj, ©at
UjaötöaïineeröE ïfesre fdf nacïj bu ÖE^geltjlt; oofi na Difiel^
tlfn ï^Enielüaatt / fo biaghtmen totfieil kranken ,en die van onreine gee-
.fteagequeld waren; welke alle genefen wierden. îî i6, en8. 7,
cn 19 : I i.
6. Haat on^'rfelföe nu e-en^ in 't befonöec fimj iöaac toe niet na»
Îîîgt^/ adeHooiballen / Die Daar af toetïiaaïö tïaan/ opte öaïen; fo togi
fïegö^ beaiEi-feen / Dat ecne felfûe quelïinge in eene felfoen menfcöe / ομ
D'eene pïaat Den naan Uan Dsemon of onreine Geeft , en op D' anDerc tiaii
Siekte Oceft. Φε foon ban feton man Uja^ / na fön eigen feggen /
Maanfiek: jpatt. 17 : M» ^nûe alfo Bp öaac bp ftom tBa^ / fo toorDei»
Dec^^ gefefö / Dat Bet een ftomme geeft tDa^ / Die Bern quelDe ; JlïSarc, 9 :
Ï7. liul^» 8: j6. en De^geriiit; Dan Dp 3IBattBcuô tccDeroni / Dat de Das-
mon van hem uitvoer , tuamieecBp genefen iBtecö. Ö^, 16/ 18, <©at HieeC
Bet fcBijnt Dat De fiihte felf Den naam ban <©eefl Bi£ft »n öb ^cB^ift:
alfoDefeïbe ban De bioto/ Die jaren feranïï gefcoecfï toa^/ oy Oie toiji
fe fpreeiit / Datfe enen geeft der krankheid BaDDe. ftuft, i j î 11,
§. 7. ^ÊtDerüeisf ïnfonDerBeiD aanmeciieniiloeetQig: t^etoeten/ Oats
men nergens in Den Sôgbeï ütnD/ Dat Bet uitD^ijben Der bofe<!Beeflen ooit
öooj î^îofeten baogfeiD. JIKafiç JîlSattÔeuô eenp toccBalenûe/
Boemen op εηεπ abonD vele van den Dicmon befeten tot Ûen jCfeSCC ^jefu^
bjagBt; en dat hy de geeften uitwierp met den woorde, en aile degenen
die qualik gefteld waren, genas: fo merftt BP Daar op aan / Dat itl Of·
fen vervuld is't gene gefproken was door den Profeet Jefaia , DflacBpfcttî
Câp,îîî4. ) hy heeft onfe krankheden op fich genomen , en onfe Gek-
ten gedragen. 3iï§att» 8ï 16/17, 3IBet{{t ίπ'ί boo^bp gaan / Dat in Den
e^fel^fcBentertbanJPattBcu^nieten flaat van den duivel, nocBte ban Den
D^mon, maar alieen befeten : en Dat onfe (©becfetter^ cbentoel öie ingebuïOe
tooa^Oen niet en onDerfcB^iDen / ( geUjlife anDer^ fo fo^gbulDelife Doen / toei
tienmaal meer Dan 't noDig i^ ) Defelbe inet anDere letter^ / of ooit tufTcB^"
ttoeeBaarhen^fiellenûe; foal^teDeferfelfoe plaatfe BfttuooiD onfe bp Dat
toan Gekten geboegö, ï©ear uit bUjlit Dat Bet Ben gelufl B^£ft / Den ©ui*
tel meûe in te fcBuibcn ter plaatfe Daar Bp niet te Doen en Beeft* oBn fa
Deel al^ nu De fafie felf betreft: fo men uit Die pïaatfe Daai> uit Slefaia^
bpgeb^agBt betaijfen moet/ Dat De Jffâe^fiaé uittxierpen
Π]οε(ϊ,· fo tJolgBt nooöfafeelift/ Dat De SôefetenBeiû eene uan öc ^fefeteti
Î0/ Die De J^iofeet feit/ öat Bö Dragen / en fijn bolft Daar af becloflen
fouDc.
8. mt blptmeöeuttBet anttooojö / Dat De ïlEcre f^f aan öe ïeeu
ïingenuan Manneg gaf; beBelfenDe'tbEttïi)^/ DatfipDelH^e^a^uia^
Oie
-ocr page 173-XXVI. Hoofdstuk. tSt
Jfe Romett füuöc/ en Datmen fleenen ônûereti bectufltBten moclîe» Gaat
oenen, fcit0p/ en bootichapt aan Joannes't gene gy hoort en fiet de
blinden worden Gende, en de kreupelen wandelen ; de melaatichen wor-
den gereinigd, en de doven horen ; de doden worden of^ewekc, ende den
armen word het Euangeliura verkondigd. ï^an 't uittöEl'pen Det ï^^ijioa^
m fp^el^t niet een taoojü^ JPatt. i χ : 4/ entte fulx niet tegcnjlaanDe Oac
βρ tec fcIföÊC ute vele van üekten en qualen, en ( Daat töeï oy te letten lïaat)
oofe felf van bofe geeften genas,fa aï^ Hufta^ UÎtD^UÎtftelÎfe Daec Uan fcB^öft:
tïenacótan^öetöao^öenonfc^ïleeren mcöc becöaienDe/ in^gcïtiicQE bofe
<0cefïen ûaac in niet en noemt. tap. 8: h/ü. JUSaactnanneecöpnaöecöQnü
ban Die fahen aan {|etûûe^ toeten Itet / fo fcgeen alle^ toat Q]? gena^ οη«
Dec 't uittnetyen Dec ^^mon^ te i^egcnpen* ü^ant ûtt toaren fijne luoa^Denï
Gaat henen , lègget dien voflè; Siet ik werpe Dœmons uit en make gefond.
§. 9« ίΐΐΕϊδε öfit tfcc tjp (ïaataantemecftett/ f^'tgenconfen lee®
re ^llefu^ in eigener pecfoon Danö'angeloljigegiloöentoeöecöacent^: get
5P ûatfe tot öem felf/ of tot anöecen ban fiem fpja6en« (©ngetoooti
ban anoecen te goten't gene ggi Dtltmaal fp^^aU/ ofte fien De biecEtenDie
{ΙΡ Oe&e / fcgjeben fp gein toe enen bofen OBeefi Die getn Oaac toe b^eef*
IPanneecgp gen becbieet/ batfe na fijn leben flonûen : f^ niet tQiUenDe
Deac ban obettufgQ sön/ bo^fïen uit tn befeUjoo^Uen: Gy hebt enen Dœ-
tnon ; wie foekt u te doden ? ^og, 7; zo. tot anbecen tijben fetûenfe
Bern acgtectia/ Hy heeft enen onreinen geeft. JIBace· ?·· jo. Cnöatbaa^/
omOatgpbebe/ fonöecling ontrent onreine geelïen/ (fo aljö fj? Dtenoem?
Den ) get gene fp niet begrepen goe get in fijn tuerfe moggt gaan^ Hy
heeft enen Daimon ( onfe (©öecfcttinge feit / hy heeft den Duivel ) ende
is uitfinnig. ^jog. 10: zo. i©aar Uit bigfit / batfe enen Dsemon of ons
reinen aeeji toefeg^gben ben genen Die niet toel bp finnen i^. ^cgoon fp fuïjC
banSl^fu^selobetïQe/ aïtefonöigboolbcnï cigter gabenfe genoeg te δεη^
HfU/ Dat inöicn't toaar getueejl gaöDe/ get gen eüen beel 5ijn fouOe/ te
feggcnoatgpöuï/ of ban enen bofen geelî^befetentoa^; be fm tpa^ ebeti
aitöitaUe^öunfet mp öan/ Datmen tueï befluiten maggi Dat
Dit flagg ban Diemons , bofe of onreine Geeften, of geeften eens
onreinen Demons fe&ere bofc fiefitcn toaren ; Qie De gecfTenen beïem»
ttierben / en Daac Doo^ De inbïenDige ftnnen / befanberïiii ü'3]nbceï=
Dinge ftrenftten: bgttjDenfjcgteecgelfenDe/ geïijftDel^ao|tfe; ooh biel met
feoo^tfen bermengü / en met lïuipen/ D'een ftoaarDec Dan D'anoer/ tot
tafernp en DuUiggeiö oüecfïaanDe ; toaar uit Die füjace toebaWen / ban foms
tuigen in D'<i2uangclten bergaaïD/ ontftonûen. fulfeen fm toiecD aan
Dengenen Die fomtóD^ enen oberbal ban DuUiggelD gaöDe / een onreine
geeft; of Da:mon toegcfcg^eben: enDe biaren oolï D'uittoer&ingen Der fa
g^naamte bofe geelïen / Dilïmaaï^ en boognameïift Defeïfoe al0 ban Duï=
"ageiD; gtïnfe menaanberfcgeiDene Dieö'aguanseUen beuneïDen geeft ge»
η fm
-ocr page 174-ip4 Tweede Boeki'
^en» îlîSâtt*8îi8/îi. ttiijuu Matt.st}/4is* m
9: î9. (©nöeï fuIfeeUunigBiiö fieefc fjeft ooft toel BïinööetD/ fïotiimtgBei&
fö öobisDemticrnienaDseööü : iBatt^ix: EnöetotccOiianfu!feenftoü«
rcQUCÏlingECEnftomme en dove geeft fletiaamö» JIÎSflW,9Îi7-iî. Huiia^
tnelö De jïommigiiEiD alleen, cap. 11:14«
n. 5^enoo|fpiongfuïlii£CbenainingcmagömEit uft öc Daimones ôeç
ïlEiöcncn/ in't i.öoeft II. §,9—13. befcBieDcn / tu befonöeclp uit Dac
gcöoElentreftfien/ öatbp ouDiicnnocB ôeùen öefclUc D^emonas niet aUecns
lt& oojfaafe of bÊlïiecöfi'i Dan m «κηίφη Bct^togBten; iiiaac oo6 ûie
gm^togôtctîfrif Dœmonas genofltlö lieffu i. Sô, IL §, 11/ij» en X.
IX, ïl^antinüJelftEcüaEgenöe fjlofo^cUan l^lato en pptagora^ ben 310«
öen bie^ttjö^ aanliletfbe/ al nwQc xil §, 4/si uit fïlo ge»
toonû/ en Daaina i xxiv. » nocft efn0 te pa^ geb;?agljr. Ca
'tgene beiiser in't bffonbsc Biec tec faftebient/ M bat nij? een boomnaam
terlöijli&met Bit fcQiiiben beftg ben/ regöt te pafle t'öuï^brengt,·
inbe seDert ban m)?felfoafe nagefien/ öu^Danig β. in Fragm. Galeniex
Aphor. Rabbi Mofis coll. Expof, IV. in libr. Time! §, 99, ^eïijft ffe Ûàt
bebinDe in B^t ii· öeeï / ban 't ix. ^tufe Dec öiïtften ban Gaienus
pag. 401. fiaat in't Hatijn ban txioo^ö tot taoojö alöu^. an.
tiquorum injpicienteft^poplcxiam efe agrituâinem diram, d*emo»itHK mminave-
runt. Et alt q^Ht eam L-unam : Lttnarn aiitem dixermt, qui a ia circulatione Lunte
accidereconfuevit. Et PJatoimpofuithuicworffo nomen Damonis quiacapitiac
tidity ^ ma-nifefiènocet loco dei, fciïicetcerebro. Sommige der ou-
den, infiende dat de Beroerdheid ene bijftere fiekte is, noemden defelvc
Dœmonium. Sommige de Maan : en dat daarom, dewijle fy gemeenlik
met den omloop der Mane komt. Ende heeft Plaio defe fiekteden naam van
Dœmon gegeven, dewijle ly liet hoofd bevangt, ende klaarhk krenkt de plaat-
feenesGods (Of des Gods, Dat ί^/ Daat fulft CCn Φού Of©iEUlOn / tOatti
neet Die in öen menfcDe feomt/ ficô f«tO te weten de heriTenen. ïfet
blijfit Dan uit Dit feggen ban öiinaaobfcóen ÎIBeûecpn/ öat fiet al een ouD
geb^uiïïtöa^V öu^tefpiefien ban öe fbjaacfte fiefiten / Die De Jlecffénen
ontdeilen: oateen^^a^man/ βο0 ofβεείΐ / opfijnpato^tebec|îaan/Dac
Deel De^ licfiaani^ö in Den mcnfcô bebangen öabüe,
meer fal onö ^ippocrate^ De baöet ban öe TODesQnen
ffggen / Daac Bp in fijn baefe si^gi l^ns yiim peri hienes mfou van de Hei-
lige (Dat i? De SaUenDe; fiekte, bao^afDeteDengeeft/ töaat:om Die alfa
genaamôtuiecû. ©£i-tooo^ben5ijatebeeIaiiiu;ttefc&iijben; maar Dit
De jin. oozDeelt Dactec geene ceûen / om aan Defe fjehte boben anDste
Dien naam te gebrnj Maar de menfchen, feit ÔP/ hebben door onkunde en
verwonderioge gemeind, dat defelve godliker natuur en oorfprong wefen
inoeftejom datfe den anderen fiekten in geenen deelen gelijkt. Öie tcDCH
toont öy Dat iniïgerpr in beïg andere jïe&ten piaat^ pebben ïianDe. ^k-μ
mdD Dp Degenen Die fijn^ beDun&en^D'eerile HïnDerl ban Defennamefeons
Kcngetoceiistjnï: te loeten/ dat degenen die alkreerft defe fiekte tot de Go-
den
XXVL Hoofdstuk. ·
deirgèbrâght ( fo geeftÉt jpoejiu^ in't Hatfjn teùtaâïO ) eigentïjfe ve-iiei.
"gd, BelgftmEnfcitvergodet, hebben , dfiërojanies, fodanige
geweeft zijn als de Magi en wypapen en ' omïopers , en vermetele fnor-
kers; diefich uitgeven voor feer godvrughtig en van grote wetenfchap te
zijn. B^ant öït Ι30ϊβ onDcc UooigeUen ben βο&ϊίϊίβείο fullier ίΐεϊΐίε ijunne
onïïunöe öEöe&tc,· om üefEÏöe natuuiiil^ genefenDc / öf^ t£ gcoïec tm
bÉöaï£n« i^aöat öan ooft be fcocrfelngfn Deç-fiefetcn txsatcn / öaarsa Bé»
noEmôEnfcûietoan bEfanïiEreeaDEn/ Df^^œmoh^/ öiemm öaoi öögfa^ett
fuïïïEcb£fonöei;eöJfc&in3encn bEtuEEQtngen pïû,
π. tap Dan Dcbben fume ttoec getutgen/ pato m llppotra^
tc^' / beiöe t>oo;î ^aliigmalfeEr^ feomfîc in de îjjeeceïq geïEEfû ïjsbbEnôE /
fûbE^ceaî^ôE^oôEn Βεηηί^ of gEtneinfcBap üan OEr Ϊ|εί0εηεη gEbOEÏEn^
ÖaöÖEn/ niDgüt öetïicBtEïiR gEbEuren/ Datfe ooft b.Ecfeïtoet taïE f|j?a6En/
om aan fuï&E jie&tEn fulïie namEn toe tE fcölÖbEn, l^u fean on^ JoM"^ !
öiEonicEnt öEn tijö töannECC öat €B?ijïupuitöE ideeceïô ttt ujeereïö
çiuara / on^ öaac ban bEtfEfeEcingE ΰαεη, a^ant Die man fo seïeecö aï^
spbpöe Saöcn toa^/ noEgtan^ boï fottE bpgEïobîgôEîô / gEÏoofDE ccgEC
ban fEïf piata of l^iypoccatE^ / öattEC fuï&E χοβεεη Οίε öe
fecanfeEn plaagöEn; εη Doo^ tobEcïiuniî bEcb^ebEn toiEcöEn î aïfa Bg in
fjjn 7.25. ban De % <©uöö. cö!.3. 25. ban βΙΓαΙδε Demons mεlD / welke
lo genaamd zijnde, de geeften van de fnoodfte menfchen levendig inneemen,
en daarna doden. Waox in öp toaacii& 006 εεη onb8ctîanûig oo|öeeï bεït
ai0of'tEEnba(tbEiMnitban Eigen boojsBEiDisarE/ fa enig ηΐΕη(Εβε ban aï»
füïSen bofεn gEE(i bEfEtEn ϊβιεγΟε. Komt DiE iïabbi IpofEp acfitEnia /
ί^α bEEï togfEC DanD'anöEitn ; Dïe on0 felaarlife toont / Dat fullt seboeleti
tan öE fiEStEW uit Dat ban ΰεη ï^EibEn ^Biato i[uam : Dïe mm ftïofoof
öan / εη baai öoo^ in bit tïuïi Dec filofoftE Du? gebgeïiïieïi& / ΰεη
mon^ (imitiEC^ in bEn fcBim) gEEfc toEgEfeö^EbEn ; öEt gEnE ï^ippocta»
tf^/ ΰοοιΐίείΰΕίί£οε03εΐΕηίεΒ3]ρθει;ϊίΕ0£/ ηίεΕ anbEr^ öan nacuudifi / fa
ΰϊ^βΠεΓίΕδΕεηιηη/ aangEmECfit. ©nbEctufTcBEn fjEtmen/ bat i)Et
bogEïobig 3ϊοοογφε uoï& βει ûomlîe ban Dïe beeïecïep gEboElEn^ immft^ in
hun fp^EiïEn / aïlEnticetl aeüolgö i^.
14, (βη om tE mogen ftm / goE fE8C βεί gioDEnDom fjcô na bat
BeiDEnfcô ooiDeeï 00εΒ0ε / fa faï on^ Hjcfitfoot uit Dec Slooen fcBiif-
tEn tmmi Dat fp ongEiöonc fubtm^ ooft Qmzzm gεb^εöEn fo
ÖE^ HcBaam^ aï^ gEmoEö^ / ΰεη bofEn Φεείΐεη toεfcö^εbεn !
of biE fEif ΰεη naam ban bofe Geeften gabEn, fp^ccst obEC
3IBatt.i7Ms. uit, δδεη JUSajEmon in't boeli Gerushin. cap. By al-
dien iemant enen bofen Geeft hebbende feggen moghte, met dat hem
dieSiekte bevangt. Enf. <©bEC't Βθε{ΐ Gittyn cap. ffggEfi b'Ötti
"^sgct^ / Kordikus is een duivel , welke heerfcht over de genen die te
^eel niewen wijns-gedronken hebben: of (fo aï0 ΕΠεη ^amUEl fEÎt)
Watineer hera de niewe wijn uit de wijnpers gebeten heeft. HBaimon^
fone bjojD ÖEt DU^ bECftïaaCÖ î o^m^Cordiacuf is ene fiekte die uit al te grote
f X 2. vol-
-ocr page 176-volheid van de vaten des breins ontftaat,waar door't verftant verbijff erd wori|
ende is een ilagh van vallende fiekten, 310 't bOE^ Aruch fïaat νπϊ»
Skibtha is«en bofe Geeft , die deti kinderkensop den nekke fut, en de fe-
nuwendefTelfs uit droogt en toetrekt ^e^geïoJCOUÉrJIBatf, 8: z8. Ditzijn
de tekenen van Sota o|tC van enen rafende : dat hy 's nachts uitgaat, en
fich tuflcben de graven onthoud , fijne klederen fcheurt, en al ter neder
fmijt wat hem voorkoomt. (feit Rabbi Hounaj ) die 'tnaehtsuit
gaat is Bisndriacuf, ööt ί^ / Hypochondriacuf, die de miltfiekte heeft ; die
tufTchen de graven vernacht , fteekt den Schedym (tOp Rebben XXV. j/ 4/
aangetoefen toat Die sön J reuk werk aan; die fijne klederen fcheurt, ^o-
likut Dat Melancholicus, εεπ ftoaatbloEDîg niEnfcö ; εη Die al wat
hem ontmoet ter neder werpt, ^ardiakuf. Dat \$l Die niEt
SfQUeïD ï©at bCCÖEC ^it j&p Dan î By wylen is hy dul, en dan we-
derom by finnen; gedurende die dulligheid [lelt hy fich in alles rafende aan;
dan wanneer hy wederom tot fijn felve komt , draagthyfichwyfelik in al-
les. Siet daar, feit HicötfoDt ( Die anDec0 oberöaOigpc Dan ifmant anüec^
ban Öfn fjp^effet ) Obec USatt* 17: een felfde ding , Duivel en
Siekte.
Λη moet οοδ buften Dat m'ct biceniö acfittti/ Dat ongeraeene
ClUflIingen ûîe|î tijD^ Den naam ban «©cetïen bp Dc 3!oöfη fiaODen. I©ant get
cn,töa^ buiten De J>cBi?iftniE£/ DaiüeDiifteQenbÉüïegingcn De^é gcraoeD^/
Ö£t 5p ten goeDe of ren «juaDc / meDe Geeften βεειεη. DaiHon Beeftet fcec be»
„ quameiift met Defe toooiDen aansetaefen. ^omen met aanöaciJt hz-
„ merfetbecfcBeiDeneDinsen/ eanVoeiftenDc ^cD|ift Den naam ban Gee-
„ ften geeft Î menfaibcuinûen/ Dat jfjet tiiet fiinÖEi:^ Dan fefeerefiect^togfii
tensön/ Doo? toemen De menfeBen geöicbjn/ of Du0 of fo geHeïDsgn.
„ mc andere geeft. Die met Caleb ina^/ enl^ niet anDer^ Dan fijn ge»
,, iQof en moeDigiJfiö getoeeiï; gefïelö tegen D'ongeïabigDeiûenrafîiertig?
,, öf'ö ban föne metgefe«en> ^um. 14? Geeft, toelften <6oD J>an9
„ Berib ingeben fouûe/ Dat óp een gerugfite fioren / en in ftjn ïanD m^
V Decfeseren raocfîcj üja^ CUjaatfcóoneïili] öe b^efe Die öcm Doort aan·
„ fcfioutoen ban 185000 ïij&en in fön fógec bebirig, 3Iefa, j7i 7/ 56/37,
©at niew herte en Die niewe Geeft, töelfien (©oD 03« Dat fgn boïfi Γκβ
mafeen faï; (geeReïifte iBefin^/ feg ift'erbp/ ficnöen fj? niet maitenj
„ 3tjn buiten ttoijfeï nietoe geboeïen^ en genegentôeûcn^ (^ittf^. iSî ji»
„ De Geeft der hoereryen 10 DC D^ïift Die in Den menfcBc ï^ tOt Defc fon»
„ De, 4: r z, en ÎÎ4. ï©anneergjefu^ Den ttuee fonen ban ^cbeöeu^
„ feiDe/ Gy en weet niet van hoedanigen geeft dat gy zyt, HUf!, 9:
„ fo toa^ De meininge/ Datfe niet en bemerftten ban toat Bert^togljt (9
„ gcD^eben toierDen / om alfo te fpiefien alfTe DeDen, Geeft des aie-
», pen flaaps, öieDe^oDen geeft behangen / g|ef,z9ïio. ©om.nîS.
niet anber^ Dan Die natuuclil^e ongeboeliggeiD / toaac gen «iBioQ ea»
„ obecgaf ; ge» ontgöUDenDe fijne gcnaDe. De Geeft der fachtmoedigheid
M iu De fatgtmoeDiggeiD feïf/ of Ui. facgtiggeiQ on^
XXVI. Hoofdstuk. l'ôf
SCmoefc* Door eenen Geeft wandelen, i ïfÏOC« i zt 18. öót ί^ ÎÎOO? fine
» fcïföe gencôctiEôciîJ / εη met eenecïcp Ι300?πεηιεη ίε gaan.
i 16, iliec bp moet tft aan &επ ίδεεϋ ban ^aul δεβεηΐιεη,· Deat
Öe ^CÖ^ift af (είΐΐ Dat de Geeft des Heeien van hem week, eneenbofe
Geeft van den Heere hem vefchΓikte;toetlîε Öan Γΐίηε0ΰΙΐεΙΐη§εΗ een bofeGeeft
des Heeren g8naaitïQ ΙϋίεεΟ, i ^aitl. i6:14/1 y. i©ôt Geeft des Heeren
0ΐεε& ban J»aul ί ^oöania al^ öp ^aüïD tjuam % niet ΰε 0αΰ!ίίΐε t08tii!nge
îi£côetwïfcôesenaD8/ öü in fieni öan ιηοεύει-^ licöaam af aï tocrlifaain
toalï Éfal. 2.z:iio/ II, ιηδβΐ'επερπββ^ΐδΒεΐΰ εηεη ïioning οϋεΓ βού^
betaitKaQe. ^ίε wierd Doe veeidig over David, aï^ tot feoningggs
fcöïöt ,· m öie week mt van Saul .■ öan <JBaO bεrtooίpεn jijnOc. bofe
Geefttoa^Dan/ bg^tεgεn|îεΠ!naε/ επε0ίοεΓ3εε11ί3ΒΕί0/ nôtuucIiïi8Ktoijfe
υίΐ0ίεΐ3ειϊ0εερίη0ε/ ξ)εηι öoo? ^βηιπεί ββηοεδοηύίοΰ / ont{îaanD8,· öte
fom\ööfenjwtö8i'B8fftng8iïuaiw/ ίοΐΒ^^δ^θΐκΓεόάρεη bpna tot ôiiHig-
teiö toe ; geïijft toanneec ön fijnen eigenen fane Sfonargan met De fpi£fT8 focös
{ε flaan, i ^am. 20:33/ öuUe ü^oefDeiD toiecD öoo^ 't fnarεnfpel Uec^
facöt/ öaac De ©utUeï nooit boo2l3lugBt8nfaïi JIBaac boo^ ^auttoa^
Dat εηε bpcaDemins8 / en '£ tofecD betci; met D^tï^» ίο ^^^ Geeft dan van
hem week. ca}3»i6ïij.
17« ïlBen öiEfï «Kt boo^öp te gaa»/ 't gene ποφ aï b^eemDee
ÏUiD: Dat Def8 <!Beetl ban J^aul een bofe Geeft Gods, en de Geeft (betec
een Geeft) Godsgenaaiïïö tDo^D. b^.is/zj, öat i^l UW feec bofe geefï:
om Dat De ϊ^ε&^εεη/ een Ding bεtöεflΓen Uîilienûe/ getooon jtjnfo tefp^e-
fcenj in aanfjen Dat fiet geneeoD^ nooOfûfecli& Set b0Oinaam(i8
^nDien finijaDDeöiacBeï worfteUngen Gods, Dat ftoace baojfïelingen/
metijace futï8c g8tooilïemi «©en. 30:8« S^abiD^ ïrgei· gcoeiöe Dageïijd
ean tot een groot leger, al&een leger Gods j i. fö^on. i iï i u ©e gtOOtflp
t)Écgcn tegin Öin Diepfïen afgtonD gefteïö / jgn de bergen Gods, ^fai. 36:7.
enD£fcBotM>ii8(Seöecbomen de Cederbomen Gods |0fal. 8ï ii, (©bec fUl]E
δaDDeΓlcDεεnacïεεcûnlan/ ïnfonöeröeiD Dertaïefo boï&unûigô / Dtec niet
noDigbeeïteaucncn/ omteffggenôoeeen bofe geefi Gods geeft iian toefen;
ofte tonen/ Dat Dien naam Den ilepiigen (J&tetï ooH yalit Soient befonöei^
löEtfe Df15P / fo ïö^» öen bafen te υει^ςβ^βϊΐεη / ai^ De goeîîen te bectcoofîen.
^Ê miöfiaafi ftonit Ult Die geôacûtcn / ûatmtn Doo^ icmenr^ α5εε(ϊ m0 bui»
tenâem/ εdt|aεfείflîanÖiS5e ö£l■tîöa«lwtlBεbben; 't toem ûjpnutoelfie»
öataUijöfoni£teni|i. ^^
18, îlet&omtoofe niet onetien Ult / öat fuir afô Daar ru gefErôii^eEn
Geeft genaamö too^ö. Sin 't begin ban Dit bo£fe I. 10/11. nam lU't tooo^ö
în fulfien fm aï^'t gsb^uili ηΐε0ε b^enaty in aanfien ban Ö^t δ^ηε Dat iH
öaai; tec BanDeu nam : D'oo^fp^onfieUiiie βειεΗεηίΙΐε / Daar Dat gebjuiii
toan flfiBtjïst / Beeft βίεε δεεεε piaat^. ^u^ too^ü D'uîttoafeming
ï>e^bioeD^/ Betfynlîebanon^îicBaam/ DatDoo? De pefen {Icaeir/ üaae
«HeïitagBtbanbetoegingeDfcleüinïnbÉtïaat/ tiiet anOet^ Dan Geeft ge^
^m. fêet senîoeD W njenfcDen too^ü oon öaav ban aaaaeöaan / Dooi
• fjc} u
-ocr page 178-\66 Tweede Boefc.
De nautöc semeenfcBap öfe De ^icïe met iiet HicBaam Beeft, Wk en tBect
niet/ oatûetioEbttgDEOen/ Daaron^ bïoeO uit beUaat/ Du^of fo gfma«
tigD I De «©eefï Die Daar uit ontfïaat Deeljln^ UEranöEcen / en ban fuh
hmi ofban anDecenaact oaensóni Vochtigheden fegg'i&ï Diein'tlSla»
ttjD Eumoret genaamûsqn/ töaac uit top Humeuren ffQgen; en bec boï^
iwng/ Dötiemant in een goed ofquaad Humeur ijg* dat hem
iijn Humeur tOt Dit OfDaC vervoert ; fagp QUalife ÖOEtOf fpceeftt / het is de
fchuld van fijn Humeur. ^Egt bCCl ÎÎEbEt Dat fijn Geelt fuljC βΐΐε^ ÛOEt':
taant Die Uit D' {|umeuten omflaat/ en alfa De naafle ooifaal^t^ banOe^
menfcöcn öoen.
Zoby't uitwerpen der Gecftcn, als anders, heeft fich de Heerejc^
fus Ka des volks gelegentheid gefchikt.
§♦ I. iT/mnneetifeDu^totBiecaantoein'tonbecfaeRbanbefefaal^aeliias
W men toa^/ fabonDiftmiafabeiretoElbErHcDt/DatDiEbEnaiiitn·
ge ban Dsemons of ban bofe en onreine Geefen fulftei; Dccftonifl taaten /
fiï^ Daar nu getoonö i^: en becBalben op geen anoece toijfe uitgeü^ebeti
ioterûEnDanDefeoo;|t^ of anDece ^luaaï uiftmenfcgen ïicgaam/ ofte met
een tooo^D geltjft aï0 af gebaasö t)Qiero,fa d' euangeïien ban '0l|eeten toon»
Deroaoen hlaar getuigen» OTaar 'tgene mp Doe nocfi te fecasDtis teacti
flonD / toe^f Döt öc ï^eere 3jefu^ feïf't gemeen gebacien fcBeen te fïgbeti
met fijn fpgefien en fijn Doen Î niit^öfen Dat fip ficij Daarin fa 0?oegö/ Dat^»
men anDer^ niet bemerfteti feonûe/ of βρ toa^aïmeûefn'tberflanD/ Dat
Bet toaarüft bofe geeften tnaren / Die tan buiten in Den menfeö gebaren /
Bern ban binnen Deedife piaagDen. 3]ft en toifi Derïjaïben niet of tft bec^
DeröaDtegaani of Bet Daar bpteïatenfouöe/ 'tgene De^ niet tegenflaan=»
iïeuit aï 't gene gefeiü lö ftlaailife bieefe. ï©ant fuir sijnDe / magönien
ficöbanDe toaarQeiD/ regfitD^aaD^ nagefpeurD en uitgebönDen / nietbeci
fetten ïaten ; aï i^ 'c Dat ficij ban eïDer0 BinDerpaïen opDaen / Daarmen
niet ober Been ftan ftomen: aïfo an0 berfïanD enig Ding ujEïftïaaröanfien/
cnDe nocBtan^ iet Datter bpttaat/ Dooi D'onbolmaa&tBeiû Die nocB in on^
ié / niet niet een begrijpen* i^ocBtan^ DocBt Bet mp geraaDen / fo om πιρ
fÊlfy al^ool^ om anDeren inDEfenteboIDoen/ naaul^euriglil^er na te fpeu«
een / toat ban Defen BanDel Cn fiet Boe tl^ Dan einüeül^ Bier ineDe rnptt
genoegen bonD i Daar ifi Bopf öat fietDc befcBeiDen Wefer ooft toel bin=
Den faï.
. i Ce toeten / Dat onfe ï|eere 3Iefu| / toanneer bp op aarDc toan^
DeïDe / nooit in figne ïeeringe «Et blij&en / Dat BP geöomen toa^ / om
Denmenfcöcn De natuurïiften ooüfaïien banteenoftanDer Ding te ïeereni
noeBoQl^/ om De Dolingen ontrent De enl^ele bebâtttngeDer falien,- niaac
xxvii. hoofdstuk. xéf
ûÏÏKnïifeom tt gene öic De feïKii en ben eoö^öicnfi betwffen / te bcrbc^
tfccn, jiuïic Dïnïit genaegfaam liit tsEtfeBeiöene lefffn toan te ορεπίϊίβ qp
öean/ m De befcôciDfrt/ Dië gp op öefc en gene boo^üailen gafï altoaav
Sp niet booibp geftonnenöaööe öe ööïingen te ontöeïi&en / inöiea 't fijn oag=
metfe gctoeeft toare* ^et eecffe ίβ ten bollen ^ïaar / fomen toeï öooileefl
öUe öte Oaac ban th ö'<i5uanselien befcöieben tïaan ; toelfie m tot befiulp
liefeeropfoeftenV enöe f)t,ec bdoi ogen ÎîèUen toil, i. Miatt. 6/ 7,
tiuft 6:20-49. gefyiofientotoefcöaren. Ii. IBatf. 10. tot
b'ïïuofleren bffonDer. iii. JiBatt, n: 7--30. iv. Jiïiatt. ij. JiKarc. 4.
?Iu!Ï.8:4--ii. V lpatt iS. VI.»tt.2o:;-.i'6. vii.jlkatt. zi: 18-46.
fni:i- 14 vilïjasatt.x?. IX. 3lBatt.M tn^^· Hufii. ii. X.
ï6-ii. XI. HU]^ io:i--i6. XII. XIII. v. 16- 59. XIV.
14·· 7--M. XV· V. ZÎ-.35. XVI. %\XU IÎ. XVII. %\XL· ry.
Huö. 17·. i"io.'XViIIHu!ï. 18:1-8. XIX. v.9-14.XX.3106.5:19-47.
Xxl.giQÖ. 10:1--18. XXII. Joö jz-^. fouüCt getal Befec ΐε|Τεη
groter Bunnen maften: maar Dit sönöebon^naanitTc; enbjaac onDec bo^
berige ooii besjuameïifi te begtiipen jijn. iSeen ban aïlen ecöter / Daar
ban natimrïiïie Dingen of becfelber nature ban öen ïfeere geïeerö tBo?D ; feïf^
boft niet ban faften De^ «iBeloof^ : ïjet iiomt alleitt op De ^eöen aan» «©it eene
IÎU& / öat öp öe faeloofûe JKe^fia^ / toaar af geïjurigl^ft 't gegeeï be«
tcij^ uit fijne üïerfeen öaalt / 't gene fiet eeïoof / ( en fuïjc ooii bQ0^nanie=
liö betreft.
§.3. ï©eblagen öfeDenïfeiianDban tfjb tot tnö stjn booigetïeïö / en't
befcBeiü Dat teïfen^ Daar op gaf / snn meDe ban Dien aam JiUïr iji
te fien uit alle Dieplaatfen Danriu on0 û'oBuangeïiflen Daar ban melöen:
tbelïie ife allegaar / fo beel alfTerjijn/ iu^gelijfi^ aantekenen toiï ; opDac
een ieûer te gerecroer fie / fioe baaaracBtig 't Ó^t gene ίδ fegge. l. îîl^att. 8:
19.II. IPatt«9:3, iBar. 2: ?luiî. 18.ΠΙ. JJ^gatt. 9: Jr.
JilSar. 3oJV,|ïl§att.9: I4.lil5ar.i:i7.1iuft.5:?2«VJilBat,
11 : I. VI.JjBötr. 11: 1. naar. 14t llufi. 6: VII. Jüatt, r 1; I O. JlBar, i :
z.Hufi. ó: 7.viii.3ngatt. 12; jSJlBat^S: 11. IX. 3lBatt. 147, 3il5ac.
32.11UÏÎ.8: zî»X 31iaatt,i3:io.311Sar.4: io.?tuii. 8:9.ΧΙ.»tt.i3:
XII. JlBatt. 15·· 54·ïBar,6:^X111.3iBatt. i j: T.jjBar. i- i.xiv.ijBatt.
15:12. XV.JHiött.ïiïM· 3il^ac.7:i7. XVI. i^att. i6; i. 3Pat,8;, II.
Hulî. 11:29. XVIL .ÏiBflt.i 6; 15. Müt, 8; 27 Hufi.9:, 8. XVIII. »t. 17:
lo.jiBar. 9: 19 XIX. jBatt. 17· 19· WsQc. 9· xx. jiBött. 18: i.
ÏBar,9:54.1lulï.9:46. XXL Jil^att.iS.ii. XXII.Jifôatt. 19= 3-im&v.
10:2, XXIII. jpatt. 19.· 7. iBar. 10.· ic. XXIV. 3Patt. 19· 16.3lllar.
io;i7. mJS.i8:i8. XXV. 3Patt.i9:25. lo; 26. Huft. 18.· 26.
^XVI-S^Satt. 19: 27. 3aiatt. lo: 28. Huls. 18:28.XXVll.|fôaît, 20:20.
îiBat 10: î5. 22; 24. XXVIII. iUto 2it i5.3îBar. 11:27. xxix..
^tt.22·.20. 3]ïiar, 11: 21. XXX. 3iBatt. 21: 23. 311tar.ii;27. mifï..
^ t. XXXI. j^att. 22.· 15. iiisar. 12: 13 M· ^o· ^o- xxxii.
mm.. z2.yzy. îiî^ar. 12; ι·8. 2ό: ζ7.χχχιπ, Mmi ζχ·. 34 3lBâr.
i 2; 28.
-ocr page 180-i6S Tweede Bock.
ii: z8. xxxiv. ïpatt. 14; j. jBat m· 4· ^«ïi· 7. xxxv. jïSatt.
10/ 8. JUSarft. 14;4. SioD-1^-4· xxxvi. jiBatt. t6.· JilSacft. 14; 61.
zx.· 67. xxxvii. iBarir. 9·· 38. 1lufe-9· 49· x^xviii. Huft. 9·
54. xxxix. JiBatc.s.-zi. 9:59· xï" 9' ^^ ^i-i· liuft. ίο-
2.g. XLII. HuS· 10.· 40. XLIII. Huft. n· i}· XLIV. %üfi. i}· t. XLV.
muïï.i?:34. XLVI. Huit. 13.1?. XLVII. n·· iU XLVIII. Huft.
14: I. XLIX. Hufe. li: I. L. Huft. 17·?· I-I· ^7· ^o. LII. ^jOÖ.
ii.· 18. UIL Μ.7·· î- LIV. giOÖ- 8: i. LV. 3100.9·· t- LVI.giofi. 9-40·
LVII. 3iofl. t?; 36, Lvm. gioft. i8.· 19. LIX. 3Ö0Ö. i8: iz·· LX. 3foB.
Ï9.· 10. LXL m: zt. LxiL j^atiö. i' 7. <S»aüÉCöUföfepiaatfenijTec
maai· ecne / Daac buiten 't algemeen ïeecfîuft öan Den IBe^pa^ iet^ üecöan®
Deïö txjoiö ban faften öte De leece öetrefen : tc ïoeeten öe xxxiL Die 't beüjij^
tjan û'<©pfianDinge betreft,
4, flnDec^ fiet met Die t'fanîcnfpiafeen / toemc De itéré 3|efu^
met fcecfcBeiDene perfonen boo^ en na gegouDen fieeft, i. ^οβ, 3* met
3i^ecoDemu]i/ ban ûeJBeôergebaoïte/ IL3I08.0. metûe^jQDen/ uanijet
Sô^ooDDt^ïeben^, III. JBatt«i6îi?, met fijneeigeneïeerïingem IV. 3io0.
4. JUBet De ^amatitaanfeôe b|ouîne obec't felfûe, v. 3J0B.7Î i6.tnrien
CempeL vi. gjoô^Sîn. aïDe felfûe ieece becboIgenDe/ toc betielligings
DatÔP m^; vu. ^oô* loj z^. toeöerom / opöengmnûbati
'tgeneBpgefeiODaöDe/ DatBpûegetcoutoe^iecDectoâ^. vm. ^οβ. n,
bp 'toptBe66enban1Ia5aru^0etonenbeDatBp0'<©piranDmgE en't ^leben
IX. 14: IS/16. nftt fijne leertingen/ fianôcïenôe banûebjuggc
fïjn^nafeenDen 5^000^ en ftinec<©iJfîanô{nge, ?îu&,m· metùettoeeoji
ben toegô na <i];mniaui oberftjne %iîanôînge. Cn fo Daac ietiî meec op Die
togfe ban gelpen infiouD bg D'^uangelijîen te befpeuren ijS. bjat on^
Daat in boogtl^omt gaat gelijfteïofe oa^c fienen/ geïijhgioBanneiffelfbec»'
feïaact/ dat Jefus is de Chriftus ; en Datmen/ om terfaligDeiûtefeomen/
met een boetbeecDig Bett in Bem geïoben moet,
§, î, JlBaar mn befonöece ï^aofDliufi^en De^ <©eïoof|g ; aï^ ban De
^ctieppinge / befonDccïife Dec €ngeïen / ban De IBecSiefinge / ban De
iîiegôtbeecoigma&inge / ban De €cffonDe / fcïf>i ban ftjne ©oïûoentnge
Doo| onfe fonDen/ en öetft ÖP ooit / Daacaf men ïeelï/ boo^DafiJtelife of
BoafDfaj^eïi&betWaacD: Dan fletg^ ban fommige Dec genoemDe Ιΐηββεπ
gier en Daac toel ietiS tec sijöen / enDe bp geïegentfieiD gemelD, ^βφ
Dat en bja^fobeeleniet/ Datmen Daac uit enige bofôemene becganOeling
ban enig leecffuh fouDe bonnen opmaken : Dan aUeenlil^om'tVianelDecP
opgemaa&t Dooi D'eene ofanDece reöen te becflerfeen, ï©aanom niet meec^
<©m Datmen uit fiet ganfcö beïeiD ban'0 ï^eecen ïeeringen en DaDen
Boe βρ alletnlifi boo^genomen ftaDDe/ tectoijl öp feifopaarDebja^/oooi
beiDecïeije miööeï ficö behenD te maften: en't gene bOj'ûec tot Dc ïeecnge
beôoo^t na funen ïlemeïüaact Doo^j D' 2£po(ieien te Doen be^ïisö^en, ^tt
Defec vioegen i'îÈ on^ ûefe faïigöeiö begonnen verkondigd te \yorden door
den Heere ; niaac Daacna beveftigd van degenen die hem gehoord hadden;
XX vit. Hoofdstuk.
fôeb^iîj « iitöe ban Bemöe brioftc Qntbaogen/öat Βεη de H.Geeft îq alle waar-
f eia (öaac fp uit fijnen ηιοπϊιε inaac κη Οεεϊ aftoiffen) leiden foude. ï©ant fa
lang al^ aie [jen ö'oogcn niet tjctWcgttc/ fo çn feonörnfe die niet dragen,fcgooa
S^en al becDet: toillen onùcctutjfen. ({^nDc nori^tan^ toarenbet nocg
vele dingen, öi'e fp tiocD tE ïccren DaDöen. 3îo|ô. r 6: i z/ χ j, ïicefc fip 0 jnc %=
ραΐΐεϊεη/tüt'0UoI]t;lICE«ngeaïteöarEnu!tsefonöEn / niEtbecöec nDtentoCt
fieleeerD.: goE fouDe 't aan η gco^ Oe0 bolh^ totg gc&Den tnillEn ùoen ; Ofe
BEEtt ooreti om te hooien,nocÖ ogen ÖaöDEn om te.iïen.inÖE öicn aïfo b08;| Öfeït
tgö niet gegeven was, de verborgentheden te verftaah ; OttltOEll^rEÜEn Oûft
ÖE ilEECe 000? gelykenifle'tot fiem JjlSatC,IJ : I j/14/1Î, Jparfe, 4Î ï i»
8ï ιο,^αβ* Iiï40. ï^anö. i8:
aïûtEn Dat ök iEmant ij^EEint bunftt/aansEfierfbût bE^aïfgmaftet
fEÏbE tot (ΐΐηε ^ροΙΪεΪΕΠ fEÎt;al wat ik van mijnenVader gehoord hebbe,dat heb
ik u bekent gemaakt : 5(00. i Sï i s. fO mOEt βρ ECÔtEC ÜÏEten/ (bEfialbEn bat be
wDcnbooigEmElbbanfcIbebiiJfet) batmen btfE toooiben tegEn (ijne eigene
bEtWatingE/nabecjôanb^ gebaan/ enbenu foebcn uecgaalb/niEtbuiDen mag*
3^iet al't gene öp na fijne eetni gc (©obfiEib befloten/naaac na fijneiPenffBeib/
snal^IIBtDbElaacban^obinlaflontbangEngabbE / bén menfcgEn op Dec
aacbe te berl^onbtgen ; bat gabbf Op niet allen man/ maar btn ^poflElEn/al^
t^ienbEn/ ool^ betienb gemaal^t. ijliaat betbet ging gp met be ίΐιώ^εη/noce
'cbecfeïarenbanbeïeeteniet: inbefEi: boegetwa^ be gobUfte guï^fioubinge
itiet fijn boll^ boo^ bien l^ojten tijb bepaalb.Cn baten t^ geen gcotec toonbec/
Hat gp be leecingen bte jgp boogflenen biil / aï0 bat gp be (eecingEn / aan tuien
npbieboo^eUeyenfijnetoetl^entone/baelbuibelil^bepaalt. SBooieecft / bett
lypojleïeniben anbeccn bat niet gegeben, 31Batt« 13:11. €n fo beeï al^ bie
wet Ben gemeen fiabben/en be fioogtlE Heecaat openbaarliïi leecbe/ bat toa^
aUcenlifebOOjdeverlorenefchapenvanlfraëlshuis. ©Ecöec tua^ Bp in peCe
foon te ïeeren of licOameïifi te Beïpen niet gefonden. JBatt. i î : f a 0p toiia
öe oofe niet/bat b'ICpûtîelen fα ïang ai^Bp op aacbe toa^/becbec fouben gaan;
^IftotbE^amacitanen niet/toemEi:^ (ïcöen ijinnen gjfraêïé lanöpaUn be»
grepen toaren/ cnöiefpIn'tboo^rcifenmoEtiEnobEcfïaan. jpatt. ioj^/ö,
pocBtan^ moefie Mtfxt 't gcootfle beeï ban 't öemeïfcB feoningrnïi uit be ï|ei·
Denen ban ootl en tueiï uecgaöErö toojben/en bu^ ïangen tgbygelijftmen 't Bea
ten (iet/ de kinderen des koningr jjx, ugt 10 get SïoabfcBe bolii / buiten gewor-
pen.Buö Bab Bet ^efu^ felf boo^fcio, üisatt,8:11 « ^let Dan/Boe toeinrg öat
6et ma^ / B« sene giffu0 felfBe^ft öJiiien οοεη ofleeten / by't gEne bat Bp na
bien tijbboo^anberen Beeft toillcn boen,
7, €nbaaromtoa0't geen toonbcc/bacBPfifB tegen berfcBeterte ba»
lingen/ bie^töb^ bp'tSioobftBeboIfe in ftoang gaanbe / niet en Beeft becs
felaacb, Meïf^ niet toanneer Bern be gelEgentBeib Daar toe befonbecUii fcBeea
te betmanen/ enföniïtïfta(jgEnBeime!ifeetüe|lemminge te sijn. gfefaïDat
tnet betfcBeibene ejcempelen betonen, (©bet ben bWnbgeborenen geb^aagU
ïönbe ban fijne leetïingen/Rabbi, wie geeft gefondigd, defe of fijne ouders, dai
ty Wind foude geboren worden ? fo antîttOOiD BP ; Noch defe en heeft
170 Tweede Bock,^
îçfpndigd, noch fijne ouders ,· maar 't is op dat Gods werken in hem geopen-
baard fouden worden :3ïüÖ. 9: i/ 3. <©nömufTcBsnmciöi)p'tmiHtlci3flniie
öoiingntet/ tiaaaruitDieb^age fpgoat/ Set 5p Datfe De ^feïtolflenng Uan
pgtösota^ aeioofûEti / έη Dat dcfe man / te öoren in een anDec IfcBaam enige
f ïoare fonöeflaïï beögeDeti / eec öe δίεΙ tnet ötfe laattle geboo^te in öit ïicöaani
oliecging ; of Dat fp meinDen dat eenfeinDüaöeliftefQnDein'^moeDcc^lic»
gaam fean begaan, JlBi^beitîanûen beiüc ban fuïften groot beïang / Dat fiit
onbetamtIi6fcöijnen.mQg8te/. DemenfcBenDaarbp te laten/ boo^ iemant
DiefobeQuaamtoa^ omgenOaai: af te becfôfTen. ^'tnbeefûkige ban een
' aaiDfcô en tóereiofcB horiingtp/ïiat €ôji{lu^/fa fp meinûen/ ojjrigôten fou^
De / enûe ôen tot ôfc boo^naamfle beôjtnû Daac ban becgeffen ; becoo^faaftte
Dil^niaal^ Defen ttoifl/toie onDer gen De meefîe Daac toe toefen fouDe. JIBatt»
i8îi.3lBa«,9:H.1iufe.9î46. en 11:14. ©aacuitontftonDoolîDatbBcfoeiE
ban ^ebeDeuë beiüe foncn / Doo;; Derfelbec itioeDet; baojgetlelD ; om D'een toc
fiine ceggtec / D'anûet aan De fïinliecganD te mogen fitten tn ftin ^oningcgft :
Jpatt« 10:20, pDebgagenaDeCÔanÛ^/ Heerefukgy te defe tijd het ko»
nmgrijk ο ver Ifraël weder oprigten i ]^anD, i : 6, jSoCfttan^ fieeft ÖP ίη bieç
maten maac een^/ enDatbeùefueUI^/ tebecflaangegeben/ Dat bet met Den.
iîaat fijnö feonihgnift^ anDec^ Dan met ûieban befetoeecelö toefen fouDe/
îlîâatt, 10:2.5/16, fonDec ecDtec not0 ûen regeren gconû en aact fgn^ Bemeï«
fcöen en geeflelifiea ftoningroB^ te Dntûeii&en,<©p De b^age/Wat doende fai ik
't eewig leven beërven ? anttöoojD βρ niet I Dat ftet Biet geen Doen te Doen ;
maat aUcenUil/onderhoud de geboden. JUiatt. 19Î 16/17, HUft. loï
l^eel min fp^aft βρ iet^ ban '0 nienfcfjen aangeijocene bccïïOiöcntBeiD / taaac
DOOI 't öem onmogeltft ^ pboDen te onDecôouDen,
8. ^eif^beïangenDefgne eigene pecfoon/ βοε gcofïift Daat ontrent De
menfcöen ûoolûen; geen ban aïïen öie^ töö^ geïobenDe Dat βρ toa^ / of Dat Dc
JiliÊflîa^ toefen moefïe toace î0qQ ban eeutoigBeiD / een^ felfDen üjefenjff met
ÖeniBaDecj maar alleen een goDIift man en gtoot pjofeet/ fiet öooglïeöat
Cleoya^noEBnafünoiJiïanÏJingeban öemgetuigbe,Suft.Mïi9« J»ul6een
getoigtig DoofDfïuft De^ö^eloofii beliefûe onfenl^eete niet al^ Doe nocB tè bic»
lilaten ; maar liet De menfcïjen in Dien toaan / tot Dat βρ ten Bemel gebaren /
en aan teggter Oanü gefeten / Den eeefï uitjlojtte / Die gen Defe tnaar^
iieiD leecDe, Goede Meefter, (feiD'et een) wat moet ik doen? en fip Daar op an"
Der0 niet/ âl^ wat noemt gy my goec ? niemant is goed dan God:eben een^ OfC
gpoo&geeneoDentoare/ aangefien Dat Beo? Die menfcöen Daar booj niet
en BielDfn. ^e^gelflj; becfocj&t / om al^ éen boomnaam ffitt^ijet Docfitecften
öan ^aicu^ te genefen i bermit^ Bet onDéctoglen ^luam te fïerben / fofeomt
men DatDen^aDerfeggen/ om den Meefter niet meer moe.yelik te vallen
ïifâar. 5: ? s ♦ Qen6enDe/fa't fcBijnt/Dat gp al^ anDere meetïer^ toel raac toifi
tegen fieftten/maar niet tegen Den DαoDaî^aî: Doet Bpjyreeft niet, feit BP/ maar
gelooft aiieeniik;te toeten/Dat oolà U feinb tilel ïoeDerom aan 't ïeben Beïpeit
fal^iit Baöüen ooii en €ïifa/D0Qi <!?oD^,6ragBt en al£3f20feteiï\çel
t geDaaïi. JPa^r öat Hp Dit felf uit eigene Rcagfiten ïïebe / geiöl^ Stt lóngtii
XXVII., H ο, ο s τ υ κ. ΐ·γι
fmWeerï/öa^cefEnteïïtöpnton toóog^ etiifiat ^ïfa îtat bo^iiftsDfe
önweetmBeiö / öaac t fo Boognobig û gdoben / Öó't Ó^in öjcfen de waae-
achigeGoden'teewiglevenis, i^loÖ'Ï*^®·
§. 9. Cn't gene naDec ter fflïîcîîamt/i^ Dat mp degeecban^aïc/tectoijr
ίδ met öit fcöiijöen befig ben/cegfit te paffe in geöacBtenilTe biengr.Ce toeten/
tat onfe ï^eere felf ontrent öet fïuli üan öe eeefïcti / fcfioon met luinen te öoen
Sebbentïe/ Die öefeloc pïat uit ïoocBenöen,nocBcaR0 met een tooo^O tot betoiji!
öaar tian baoütgebgagöt j aïfeenli^ om Dat get ü^aagtlufi aan fiera üoooiaeï
fleïD Daac af niet en fip^afe. De Sadduceën feggen, datter geen Opftandinge is,
noch Engel noch Geeft, j^anö. i j Ji^aat tiJtefieeft ooit gelefen/öat öe^eete
3Iefu^ öefe Doïinge tegenfeaïï/of betotj^ gaf ûattec<See(len 5 in.î^an De (Bg.^
(ianDinge toeï/taanneer Bern fuïr gebergö toiecû î maac ban «iSngeïen of Φερ»
fïen niet een tenig taoo^ö j fiet gene iit nip feföen ïiit^ te meec becfefeece om Dat
Ô|le (guangeiiflen/eenpatigliR UerteïletiDe/Boe BP op 't b^aagfluft ban
flanDinge Den ^aööuceëH Beeft Den monûgejîoptî rc&tec geen ban allen't
it«'n<ïe tooo^Q ban Bem uecfiaalt Dat op De <öeefien pafl« ilBatt. 1 iïi h ÎIBar»
11:18. "Éuft. lo: ί T.^c^gelgSen ||auïu^/Den gi-otenJïlleeiiet Biec in balgen^
De/ fcBoon BP ittt toei toifï/Dat De ^aDDucëen ban Dejf acifeen fa toeï in't ÎÎuïî
bec Cngeïen aï0 Det <©ptïanDige becfcBilDen ; en Dat BP De becDeelDBeïD
l^cagBtiS^^ D002 tmelDenbauDiebeiüe/ DanbaneenDecbefDe fïuii^en fau-
tt Bebben aang'efftt î bcrnoegt ficB ecBtec met û'^plîanûinge alleen te noe»
men, Cn ïateaDe De jfacifeen bp-t bermoeQen / Dat een (öeetl oft Cngel tot
Bem raogBte gefp^al^enBebben/ fa en Doet BP niet De mintle moeite amû'an--
Deten tot full^ een goeD geboelen ool^ te brengen ; ten minjlen Datter O^ngelen
ófeeeften in De ganfcBe toeecelösijn»
toeDerom on^ tot Den ï|eere feïf te Seeren î Die B«ft (om't fluft nocö
BâDer tebetracBten) ontrent De (©eeften enDe Bun beD^tjf BceftDe^aligmaïtec
fuli^entaal9efPj;o)^cn/ DienaDelettecbertïaan feer ongergmD lutDenDr*
ï^oo^t Bgm een^ ♦ indien ik door Beelfebul de Demons uir werpe, door wien
werpesiedanuwefonenuit? |Batt«ii:i7. I©ie meinen top Dat Defe Sqnen
ft§efu^feïfboo2eehEnBunDec^onenftenneti. Φη fouDen DatneifünfEen
toefïaan/Dat D'fCpoUeïen öoo? <©oD^ of 31efu0 ftragfit De Demons becDiöbea
ftonDen,Boe fionDenfe öan tegen fp^efeen/Dat Bet Slefu? felf DeDei indien fy den
Heere deshuifes Beëlfebul geheten hebben.hoe veel te meer fijne huisgenoten?
îlîSatt. I ο: 15. 't m&^ öan toçï bE|re ban Daar / Dat fp De Epotïcïen toaatlife
13002 foDanig erftenDen^il^e Dan el^unne eigene fonen ofHeerungen/Die ooft
Sonen (gelp men fetDe fonen der Profeten) genaamD toaiEn,2^ie geïoofoenfe
Uan Dat aï meûe Dœm ons uit toiecpen, eeïoofDe 't ob'f* · ^et moefl
tezce ban Bem mi toant Bp Dit toerfe boo^ een betotjö ban fïjne «eoöBeiD uic=
öaf ; cap«i Daar B^t ao& bp 'tbolït booj aangenomen toierD / roepenûe
met gcotet bertoonDetinge en berbaafûBeiD uit: Wat woord,(wat feggen
of Wat faak)'is dit,dat hy met maght en kraght den onreinen geeften gebied, en
fy varen uit.'ÏUlft»4:3 ΠΟ(Β fcn^/Daaren is nooit desgelijx in Ifraël ge-
î fien.
-ocr page 184-fien lîîiâttç: î 3 « <©tîÉtfuï]d ttiecfitmft fcic tnct/öat fiet QcRc lie f âïifccn bûo^i
BaDen/banDœmons uit tt tocrpen/ niet^ te bÉöuiöen BaûDc 't actif fp «ίβ^ΰ
Üu^fagcnööÊn. jBocôtan^fpiEcftttrôelietcfEïffoaf/ al| offe't tnaarlift
ϊιεύεη. <©£eft βρ fo bed toe in een jîufî Dat ftjne eece fo na bp betrof : fa niagge
jtîcn iicBteîife fjen / Dat fijn oosmecft niet en toa^ / öe inenfciien teflTen^ ban 08
tsolinfien teberïoflen / bie fp in fiun fp|e&en toonöen ; toanneet Öp-fTegB^ op 't
nene Dat De bjage toa.ö beBoo^Uft antbjoi^û gaf.^ia Dat fip ficB feïf met De ûo«
Imgen begielp / om Den tegenfpje^etén met |unne eigene looojDen Den mon{i
te fïoopen.
I o, ι^οφ een^.jjîieinen top Dat fefteren Beëhehui, Dat i$l God der vuï-
iigheid,ofDrekgod,ofB£è7j:eii<^,God der vlicge,fogenaamD toaatllfi D'OberilE
m Dœmons loa^ ^ <©it töa^ buiten ttotjfeï een naam / toeïiien De ^cï)|iftgei
leevDen ban Dien tijD Den obectïen Dei" Dœmonstoepai^n/ na fiun eigen bets
fïanDjDat ijjaarlift feec betDo^ben toa^.^e^ naamji ttoeebouûige oo^fp^ong
geeft Dat ftlaaclift te bet jïaan« ^'^fraëliten noemDm Drekgoden, De genen
die van nature gene Goden zijn.-ge!ijfi J^auïUiS Daacban fpjeeHt;<Sai,4 8« om
Datfe loutet D^efe enbuiltgfieiD toeten / bergeïeïien bp Den bsaceh ©oD / Die fo
tein ban ogen il.OBn De God der vliegen,metntmen/in aanfien ban De menigte
Dec bïiegen/Oie op fiet bieefcö Dec oftecanöe bieïetJiban baeïfeenDie ban^lfrael/
fomen feit / geenen ïafï en ïjaDDeu. toa^ Dan ene bïote btcfinninge dcc
SlaoDfcôe ïeeeaa^ in Dien ttïD/Den overften ^er D«mons,tiat f^ öecl^eiDenfcöe
beiüicöte^öeefien/ Beëlzebul of Beëlzebub te noemen : en ebentPEÏiaat ίΤβΐίί
ÎÎU0 Dit fo gaan / fonDec öcn uit οίε botte Dolingen te ba1ofTen« ^ijn baecS
töa0 Decöaibe niet fo feet De Donngen te tDÊÖerleggen ; aï^ De jeDen te beïbes
tecen«
II. 3t^a&ei'^aniiï Dût boen bïijöen / metBetgene^^aiUonalboo^ttij?
Beeft aanget^enö ι met teien^ toooiöen ih Bet Daarom Bier ooft feggen fal»
„'tOBeneonfe^aligmaftec ^îï§at^I^:4^fείtbanDen onreinen Geeft, Die
„ van den menfche uitgegaan zijnde, de dorre plaatfen doorwandelt, foeken-
„ de rufte, die hy niet en vind; daarna wederkeert in fijn huis daar hy uitgegaar»
„ was, en dat ledig vindende,met beferaen gekeerd en verzierd: Dat Bp Dan fe-
s, ven andere geeften,bofer dan hy felfis,met fich neemt en Datfe Daat Dant'fa-
„ men wonenjfo dat het laatfte van dien menfche erger word dan 't eerfte: fuijC
„alïe^ maar bp gelijfieni^ gefeiû/ontïeent ban'tgene men gemeneïili fo on«
„ Dec't boïö te feggen pïag jenDe in geenen Deeïe ban De®eefïen/Diè fp fïcB bec^
„ BeeïDen/becilaanfian tao^Den. JlïSaarfeer be^tuameïifefeanmen'tfelbepaf^
„ fen Op enige onûeugD/ Daar fttö een menfcBe booj enen tijD af fpeent ; fanDeC
„ fonDer ficB ecBterDaat op uit te irngen/ Dat Bp DeDeugD betragBt^: inboe^
„ gen/Dat Bet felfûe gebjeft UjeDecom plaats nemenDe/feragtiger Dante boren
„II Bcm ïuerStj en Daarenb.nog met anDeren berfeïfcBapt ftomt/ gelijft't εεη
Beb^eft 't ariDer ïicBteïiS met ficö fïeept / of met anDere bermeerDeco tijo|8»
„ ^'lllpolïeï Petrus ber&ïaatt on^ Defe geïpfeeniffc/ toanneer BS ^^^^ * Indien
,, fy, na datfe de befmettinge defer weereld ontvloden zijn, in d^felve weder-
,, om ingewikkeld zijnde, overwonnen wordenj fo is hen'tlaatfte erger gewor-
„ den
-ocr page 185-XXVIL H ο ο P D s τ υ κ. 173
«âendanheteerfte.fnf.î[BaïDon8raé/\3anô^^^^ fiiet; toe &î?seû|eôBt/
>> öEt tnctijttn cenjî^ Ϊ©βπηεεΕ gcfEiö tnojö/ifcóiöft ÖP/) ^^^ hy henen gaat
Î) en neemt lioch fevën andere geeften, erger dan hy felf is ; fuïlC m bêtEl^En aöa
) > ùet^ ntec/Dan öat De ο^ηεη ûie tian ϋεη beden aart fqn/gunne
>> δοΐΏεη tebecïiÉf8n,· m De goDïifiie gunfie bEcftnaDctiDe/Doojgaan^ ΰε(ηοοϋ3
• > lîe tooiöeïïïQeïö&etiüijé of t in jpïaacfe toan εεηεη Bofen βεείΐ Die in βεη tua^/
M eecfe tôt bctecfcgap ae&iagöt toietöen / nu torï (εϋεη tfaam δεδόΐηεη toa»
ten.^uïftEneu tïeögingeUanencngiefutiJtjt / ΙοεΙΙΐϊΐΰϊίΐΐοφΒϊΓηΰϋεεϊβε®
teeöEt; met Den ©uiueï ï|/öan tijp/beöoojöe onö te meeröec ïODettuigen.
5« I z. Waaï moet tfe ηοεβ ûp Doen/ η 0επε nij? Dunfet Dat fonöeiling ter fas
ϊιε Dient, 3Bat De ï|eece ^efu^öiegeöeeïewöeengeUjtoiéDjï&e jFattfeett
pafî/ûie ï)εm ïatletDen/ Dat ftïn utttotrpen ban ^i^œmon^ geen goDlifi / maai
em eigBH toecïî eene^ gcoten toa^.^^u^ tî?eng0t BetHucaé Daac te
paö cap. II· 2.4/2-6. JlBââï JlBattgeu^öoεgt Dieΐ»οο|ΰεη op εεηanDec
boôiôai/Datf8 nocfi m anD8r t86en tnilDe fien/ eecfe geïooföen. ^ie^ Dp ôen
«nfiunneongelotigBeiD nîetong£neefïî&/enï)unne boo^ôeiD onueïbetetliiîet;
niaalîtEîî. galmen Dan feggen / Dat ùt SjoobfcBe mεεfΐεc^ aï meöe ban Den
bofsn <ί3εείί/ en t'ommigen op't ïaatfî ban toeï feben teffen^ btfeten toaren ·. fo
en l^onDEnfe Daar af niet betïofî too^Den/Dan Dooi opregDte beftreringe, ^ui»
ïîenbofengE£lîb|engDteenfeDermenfcB8metfit8 in De tô8reiD/ en n£8mtet:
nocï) mm anDeren toe/na mate Dat fip toeneemt in De fonDe, ^ie δοίε <©ee}i
De^ menfîBen/eïûec^ bïeefcô genaamD / begcecD tegen Den ΟΒεεΙΪ Die uit <©oö
/ enûe tuo^D uîtgeD^eben Doo| biDDen en ba(îen ; mit^Dien Dat top on^ feï®
Uen ceintgcn ban aîie befmettinge De^ bieefcge^ εη De^ «©eefle^ / bolbgengea»
Deonfei)e!Uamaaingetn<©oD0 1 ïίîα^ 6; I.
§. I 3Ρεη(iet Dan / Dunifît mp/ ftïaar genoegii/ Dat βεΐ De fît]! De^ groten
llgeeftEt^ getceeil/ De menftB8n niet aUrenlifi boa^ Di8n ti}D in fuïïie ûoïin=
gen te ïatsn ; maar ooh (ίφ na De taaï te boegen/Die ten Deeïe uit fuïft mi^bec-»
iîanû onttïoRö. (^ot fiet een en 't anDer Beeft Dp buictn ttaijifEï (geïijfi tot a!=
ïe^f töat Dy ffôô^ of DfDe ) grote reDeaen geDaD. i©ant ten eettïen fo en doet-
men geenen niewen wijn in oude lederfakken, nochte fetmen enen lap van een
niew kleed op een oud. Huft/ï: 36/ 37. 't ©ΰΐίΐ iöajS Doe nocB roUï en οηδε»
fcBaafû / boogingerromen met berouöEcöE geboticn^/Dear al lange 't grajï α»
bεtgε\33afteπuja^/Doo|DefögenaamDε inf«tinge öec ouDen. ©ocö onS^'
ip UcDter toa^'t (geïp ftct âïtgD î^) Ben obEr bErDo^bentOEiD nan jeöen Dan
ban fmnen te obertuigen : fobeeï aï^ 't toeöecom gereDec t^ / De finnen te ber=
ïitDtenyDan De seDen te bet:b8teren,0an Dit laaï|!e tp^ De reDru;om Dat i^et ϊίφ-
m te b8rf!asn toat οοεο en baaar iö/ Dan Daar na te Doen,· en ban't eecHe /
Dat Det gene De ϋ^εη betr8ft / Sïaarûei· boD| De menfcBen ορεη leit Dan 't gene
iotDeïienniffebfînôeHaiùutDetfaiîenfîreïît, ^^emεnfcDe/ Boe verduïfterd
in't verftand,en vanGods leven vervreemd.-betoonî ηΟίΒ^^η^ liet werk der wet
gefchreven in hunne herten : gcïpftct PaiilUi^bEiDegetUigt. ijBpijef, 4: n,
föotn. z', 15, fuïfeec oo^faafien ωκε masfjmen ïicBtrliïi öenïieiï / Dat De
3 ,
-ocr page 186-i^ecre aïïf^ teffetijS tilf t teüoe» ^ban tiat %tm l^e^ft ïjisonnm,/ batj&et
naatl en nobigfi taa^, îBant ni«n ^ecft niet tc ttöijfeleti/ öf de vreefe des Hee^
ren het begin der t»ate wijsheid zy ; DetUtjlc 3jo£) EB^ablö ttt ^alOttlO fuïÎ
eEndemitieliït gctutgcn.^lob, z8:28, ^^fai, 11 υ 10, ^picufe. i: 7. εη çt 8®,
en öat fO 't einde van alle iaken.enDC allemenfchen UEtanigïife ^^eö-1 z: i j,
^ίε DitigEn ban tecfl βείεεΐϋ/ύίε tot ϋε bEugD εη oefening ΰε^ Ιεϋεη^ ιιιεεβ
Βοϊεη/ΐΏεί fo ϋεεϊ βεηηϊΑε/βϊ^ öaac tot ö8C8ift too^örfo faï Dtif nienfcBen gdöi
bjucj^tig getnoeD tot aanOac&t ϋεΓείΙι mm otn ΰε {{εηηί(Τε Dec goUKI^ei: fa&en
Οε^ te n88rfligec ιε onöECfoEfeen,
§. 14. ^alfgniaftEt; niet ύοο^βεύΐιεηΐιε Cg8ïpgEtoonöi^)ö8cegBte
ΰoaatgetϋDanDiεQίngεπaI^nocDtεϋεtl^latεni εη^οηϋε oo^ ûaat af niet
βηΰεε^ Γρ?εβεπ öan ιυεη fp^afe/ fo öp ΙκΗΰε toecftaan jgn, gaf ύεη fie6t8ti
(υΙΙιε namtn alfTe gaûiiEn οη&ει: 't tram : 't ϋοεΙΗ ntεmant ϋ^εεηιΟ moet ûun>
ϊΐεη/alfo Dat βΠεε υοοίεη ïεgeï loquendum cum multix,fefitienJum cum PaU'
c/V, raetveeleneensinfpraak, met weinigen eens van gevoden zijn. ^0 DeÖC
«ffgiifÏU^ ooft; God doet fijne Sonne opgaan, feit fijl ÏBatt. 5:4 j. H^aat Ojp ^
toant ε!gentïίft fo gaatfe om, niet op nocg onder ,· geïijfi 't gεmeεπc öolfe bets
lïaat, 31a;op en onder ûe feimraen/fult gp feggen: en ift toeûecûm/Dat De fiimi
men ϋααεη on^ gεf]gt geen Inefen gebben / εη ϋεη mεnfcβen flegD^ Οε ΐοεεΓεΙΟ
fcBgnt te Einbigeny en De 3|EmEï aan ΰε Ιΐβΐΰε te rafeεn / Daar ficô einbigt on^
gefigöt ; tuaac boo| ïit l^^mmεn ficD noobfa68life oy eï6cn tree bie top boen /
tiEcanbetEn moeten, €n gεnomεn bat bit otibeüjeEaïmbïebcn : fo ί^'tbε^ons
ηε niet bie op of onbec gaat/ maat'c fcBön(]El ban be^on : om ban't gEfcöiï/
in toEm ban beiDen üte DetueEging jp / Qen ^arD^Ioot of be ^on / giet; niet te
fP2efien« jBaac fo be ï^Eece 't Een of't anbec baar af eigentliiiet tl3öfε Dab ge^
feiD/fioE foubE 't bom Βεΐ30εη δοηηεη toeten toat Bp meinbe ,· b8fgeïiji / fo Bp
υεη fiEfit^ anbere n^mm gabbe toiUen gεbει] ban fp Babbεn / uiie foube bet»
fïaan gebben bat Bet fume fieliten toaten / alamen onbec Die bε^{εnbε namen
Dberaï beclïonb, ^aac meöe gafBp εεΒίει; niet tt feennen/bat Bp fuïï tot oo^®
faafefïEiDeai0 in Die benaminge begrepen toa^, JBeinentop/ bat bei^eere
2CEfu^/fo Bp Beöen nocB op aacOen toace/feBiomen foube't konings feer of sr.
jansewel te noemen / fεδε^;Eftεβtεn onbec biEn name beftenb/ om on^ te boen
becjlaan/ ban toat ftεl^tεn bat BP fPJ^ft i IBaac foubεn top baacuit bεfIlIitεn
mogεn/ bat Bp bOo;;faaK baar bίε namen uit ontflaan sijn/ ooli in toaacBeib
daac boo^ {iεnt« αEnbε mqeten baacεnbobεn toεten ; bat Bεtboll^boo^«
gaan^ niet en toEet / toem bf ceben bεIec namen jp ,· biemen aan be ti^eembe
Qualen geeft, o^bentoel / elh noemtfe fo om maII{anbεc tε bectïaan. IBat w
CEbEnboEcing belangt / biε bεj[|Eεce3]efu^metaifumεItjbec^Bεεft gegab/
ïiaac ban faUl^ nocB na in't bEfonDεc fpJEδεn.
I ^ocB εεc ih tot bit flui^ nocB tot een anbec obε)^ / Îiomt mp ban
felfίεt in b8n toegjD/'t g8ne ih εεc|l moet fjen op tε nεmεn« #p ttoee jjlaatfen
fonbedingεfpίε^tbε^aligmaδεt:fo/ bat BP't uίtb^ö^εn Dεc®uίbeÏEnof
5^£Bmon^ ban 't g8nefen bec anbec8n fieftten onbecfcBEtb* J©ant Du^ ïuibei»
fijne tooo^ben/ na fijni opfianDinge tot ö'lftpoiïeïen öεfp^oβεn. Den genen iJie
XXVII. HOOFDSTUK. ij^
geloven fullen defe tekenen volgen : in mijnen name fullenfe Duivelen (Dœ-
nïons)üitwierpen,-(nu ban Οφεεϊ toat anöcr^jmet niewe tongen fullenfe opne-
jnenjeride al is't datfe iet dodelix drinken fullen.dat en fal hen niet fchaden : op
Kranke fullenfe de handen leggenten fy fullen gefond worden. JjlSac, 16:17/18»
^aartuitD^rjbenöa· Demons fobejveUan'tgÊncfEn Der fecanl^En afgsfcBeU
oen Î0/ öoo^ ö^ïE fafeen bic tufTcficn briöen fïaan ,· fcfitjnt öat fiet icei' toecfcfiEi»
0εηε faften sön, 35ocB ίδ fie twDccom ttocc toegEn/om Bier uit te feotnen : Dm
Mttïen 0ίε ficô te öefec felfoe pïaatfe openbaart 1 en Oen anDeren öie ficfi öan
riöer^ D'eï oy toe ïoppt. Sôuiten 't fpreken met niewe tongen Öiec n!£t^ Öat
öp feranl^&eöen niet en fiet : alfo 't ueiïig aantaïien Dec üecgiftige fïangen/ en
't onfcDaDeliit D^jinhen ban DoD^litien D^anli/ op Οε ùetoaarmiDûElen / Bet eec^
ίΐε επ ïaatlîe op ΰε δεηεε^ιυίΰδείεπί ύείοε öan ftoare εη ΰοοεΠβε fieïiten / fiet«
ï^et DûOgnaamfreteojD tïOOJ aan gefeiüï In mijnen name fullenieDœmons uit-
werpen. Φεεη toonDfÇ/ öatfe fulften tuonûec fuUen feonncn DoEn .· alö anDere
WenfcBm fullenfe met niewe tongen fpreken ; ^tï 5g Öaf Öp DaaC Dod^ Öe taal
intöelSenfpfp^eftenfouDen/ ofte ooftDetaooiöeu toiïDectlaan; ίε to8tEn/
öatfe op eεnoπgεBoo^bεtoöfe met Den ΐηοο^ΰε fïegB^ D'onreine geeilen/ î'tî
toat taal Bet toeftn itjagfite/ na't ïanD öaarfe ftcB a 0Oan 0ε\3οη0εη / D'onreî»
ne geεfîεn in öe?H|ecren $Iefu^ nam geboDen uit te gaan, ï|anû« 18:18. ^j?
ΓεΙ[ fouöcn in geOucige en tiolfeomene gEfonDBeiD 50" ! ίεΐί oan fïaπgεnbεtεn
en l3£cgiftD|anlien onbefcöaöigD, 5^at meer / fonDec tong offp;çaa6/
fouDenfe bp toijlen Doo^ '£ opïeggen ïjunöer B^nDen ooft De ftranften tnel
genefen.
§v 16/ uitïegginge too^D Dooj Dien anûeren toegB berjïecftt/ boïgen^
toelfien fjcB öEfE^cB;;iftop anDerepIaatfen Du^ l>εrίiïaatt♦ îPant Dit opieg=
DenOerBanöen/ enoe (ûatnocBmεεr te^3εctoonûεtεaί^ ) feïfôerftleDeren
fïecB^ Uan DefUpoHeien / too^D befonOerlift meûe op 't υίίΰ^ρϋεη ^tv οηΓείηδ
geelîcn gcpajî. g}a ooft De bïotefcBaûuûje Beeft Bet ίεΙίΰε g800!g geBaû. ©it
too^D fonöeconöerfcBeiÖ üerBaalö/bp rneïoinge üan aïïecBanbe kranken,Enûe
ÖefanDetlift die van onreine géeftèngequeld waren ,· toell^C άΐίε genefen wier-»
den. ifanö. ï: 15/1wtoa^ dooj Den öfentt Uan ptru^ : ban jfüippu^
too^D fUÏ)C006 0ετθβ8ΐΪΐ/0άΓοηΟεί de tekenen die hy dede, van veledie onrei-
ne geeften hadden,defelveuitgingcn.roepende met grote ftemme;ende vele ge-
raakten en kreupelen genefen wierden. i|anö.8j6/7. iénDe toöt ^aulu^ aan^
gaat/ God dede ongewonelike kragten door fgne handen : alfo dat ook van fijn
lyf opde krenken gedragen wierd.en de hveetdoeken Qftegordeldoeken, ende
dat de fiekïén in 'rge0een van hen weken,en de bofe geeften in 't befonöec van
',henuitvoeien. i|an&, Dat met πιΙπϋεΓ tsjerft Dan'f opeggen
öer Βά«0εη / enDe nocB mihöec Dan met fpjc^ea/ aifo toel oeΰοίε geejlen uita
firö^fbenaï^ D'ailDere fieftten gεnεfεn £οιεΓ(3επ« 't^ooinaamtietoo^Dbooi
εη befonûeciift genoemö : Diepööï'jen ö'onöecfcBe
δεηΐεΐΰε pïaatfen niet en / fo aïf Bet met Den eerfïen
' 7, ^^'iinDere plaatfe/ Die iii in ύεη toeg fje f
öit» ï®ant cp't fesgen tan öe tfebfnu's/ öqoï Oen ï^eec
ömgεbgJifôarfiuίîtεç
'eBeen.
aan/ fieeftt nocBtoeï
O
'•ii;
-ocr page 188-/
170 Tweede Bock.
Bp ttoccn tot Dctt bienlï fijn^ rp^ trao^'t ïanbfltfonöett; Heere, ook de
Demons zijn ons onderworpen ih uwen narae: fojntgp,· Ik fagh den Sa-
tan als een blixem uit den Hemel vallen. <0Π Dat ÖP Ûït oy 'C UitÖltjbCtl
Der yalï/ bUjfet nocö raeec/ om öat öp in «ηεη aaflem Oaac
ÏjptiOfgt: Siet ik geve u de magt omopflangenen fcorpioenen te treden,
ende over alle kragt des vy ands ,· ende geen ding en fal u eenigfins befchadigen.
Doch en verblijdt u daar in niet, dat de gecftenu onderworpen zijn j maar
verblijdt u veel meer dat uwe namen gefchreven zijn in de hemelen, 'üulf·
IO Î17" io. iartnee tooogöcn sün in Oefe r£öe / öie an^ aatilÏoot aeUcn ma»
gen,· deSatancndeVyand: öocBDaac'tongclp □paaoftomt. ïl^anttop
toa^ûen öao| geen Ding genooûfaaftt Doo^ den Vyand giec öcn ï^uiutl te
bEïtlaan: aïfo De kraght des Vyands, na j^ebicettïfcÔEn (îijï/ Den ï^eew
en Den 5tlpolîelen (aïiinieecsEfeiït) inee|îeigen/ beguameli&bao^vyand-
like kraght genoitienUîQ^D; tuaac bp men alle^ toat ûen menfcöe fcfiaUe»
Ιίδ / en fijnec natute tipanü i0 / bettïaan magg« ^et fa! Dan meejï op Oen
^atanaanl^omen/ toel^en De l^eete al^ enen blijtem uit Den ï^emelDaUen
fagg / tnanneec De onreine geeflen in fijnen name Den %o|le(en onûectoojpen
toaten. ©at Iaat on^ nu Dan fiem .
3iftfleHeDanf)etgenempeenieDetlicgtelilÎ toeffaan fal/ Dat geC
öjoo^D ik fagh ( fiet «©^iclîfcô en ïijD niet/ Datmen fegge/ ik heb of
hadde gefien) Dan enen tijD Die Doe efen boo^Bp/ enDe bpna ηοφ tegens
luooiDig üjaé / te beiRaan 3p, raafet ijctïjefefafeentet/ toat^ôii®
Pu^ na föne eetoige Φούβείύ ban öen besinne / óf αοδ U00| 't begin De^ toee»
reïDó aefien Beeft: toat tn't begin gefc^ieD 5p of namaaï^ te flefcBiee
öen ftonDe. balt feec gcmaöiicUfe tOi ( al fcôijnt mp Dit meefl tegen )
ïiat De ïleetc öiec becfelaact/ toat fip fagfi toanneec De ?ijpo)ïeïen De on-
reine geefien uitö^eben: en Dat toa^/ gelöfe DP feit/ dat de Satanais een
bHxem uit den Hemel viel. ^u fal mp 25t5a fiiec alïeen töeï Dqo^ fieïpen/
tie Daac Du^ af fcB^ÖfC* CoUocatur satan in aëre cumfuii ^ngelis EpheJ\
β.·ΐΐ. l»de videtur dstudi quidem cum impetu, quando voce Euangelii
foteflaf ipfus aboletur. De Satan word met fijne Engelen in de lacht geplaatft.
Ephef. 6:12. Van daar fchijnt hyafgeftotentewcftrden, en dat met kraght»
( gelljli een bïicem ) wanneer fijne maght door de verkondiging des £uan-
geliums vernietigd word. ®at Öp De ylaat^ Cfef. 6% 12. Uan De
toectlaat / Dat fullen top Den iefec in 't xxx. ^oofDjluft anDec^ tonen« 55art
net gene bolgt neem ife bolfeomeïifi boo^ 't mijne aan î en fegge Dat De ^aliö'
ttiaUet; Dit feec oti fqne en Der ieedingenbectsonDecIll^c toeeigen yafï,· toaat;
tian'tberüjonDecltjlifïetoa^/ DatooKDeonteine geefien in fûtiennameott*
Oectooipen üjacen/ Dat i^ geene fecanfeB^iD fo beftnaaclife/ Die fp fuiöec
tötjfe niet genefen fiaDDe, JUlet fultien fecagöt moefl ôet «ïSuangeip beigefeie
fcfiapt gaan ; gelijft ijet ïpaulu^ Icett : i î 4« ^ülr de Heere felt me-
dewroght, beveiligende't woord door tekenen die daar op volgden. ül^aC»
lóiio^
% 19. ^te uionDeUtl^e bcaggt Dec genefuige ban D'eKetjamnKciii;!:^
aua-
-ocr page 189-xxVIII. Hoofdstuk. 177
juaïen iaa^ eue RtaggtigE Uan Dc^^ufbei^toetfe/ δε^οη^
" om todfeec tciïle aïls janimei' επ εϊεηΟε tfeöert ^öam^ afüal In De
îi^fecelû guam. ÜiEc ban too^D aï 't tjuaaö ; Dat oo^feonMm ban öen
^atan i^umif öen ^atan/ al^ofcBpnoembaar niEöEm'tbefonaEc brfc
toace/ toegefcöiEöEn; gEïöfitftm'txviii. ïfooföflu!^ b^eDec aangctocfEn
ÖebbE. ïBantOefeüJooiöen/ torf&efcggm/ ûatDE^etaôôte^tijîi^uitôm
βεηΐΕϊϋίεΐ/ EigEntï!& beclîaaa : oftenmintîfninalful^enfïn/ öatÊpbanöe
BeEciilD^iö/ DaarBpEstfîtatoaif/ beroofûi^: palîen βεεηΓιπ^ opoenttjti
îïE^iêuangEïiurR^/ aïfofiprfeôertrîinen εεϊΐΐεη Uaï/ aanfcö ^m plaats
op 't minffin ϋεη βεηιεί βεύ&εη δαηΰε. IBaac Bec Çnt tôaacfcôijnElîft op 't
gEnEaangaanDEDEn^#méof SSaöyïoniEc/ graten bpanö en berö^suöftec
'janeoö^bom/ tücbEtÉ&Em^riin^"onöEcgan8ög8fesö ^οε zijtgy
uit den Hemel gevallen, ô morgenfterre ! fnf.^ÏEf» 14Î la» ï©ant OCfgeïtjC
Iiï8. DEnDraak, wiens name Dnîvelîs en Satanasg8fEiû/Ôat
Βρ naDecijenö nacö εεπ^ ban ϋεη βειίΐεϊ neergeworpen is. ^ulï gEfcB^a
DEcBaïb£na!fain8nigniaaï/ aï^ietmecïiEïtiictotafDieufe ban ΰε fonDeï εη
liEi;i3uentng8nDaacuitontiiaanDe/ Dooi<i5oD^t»onQerïiSe fianó
XXVIII, HOOFDSTUK.
Waar tegens niet en ftrijd het gene van' verfcheidene Duivelen,
door den Heere Jefus uitgeworpen , in 't befonder word ver-
haald.
§, Λ öïat tot βίεε toe gεfείö f^/ faï öeboo^sooiöeeïennücó ηιεε
ΐρεςβηεηιεηΰίεΐΐΐεηπίΓΰεηΐ'φίΐη βεεΓί opgebât ban bε^;fcôεiί
ΐ5εηε iJEfetcnen/ tn D'<i5uangEïicn ΰεΓοηΰεεϊίβ 3ε«ιεϊ0/ Daar 0ε
ί»οο; ΰεη Mmt gjefu^ uitgEöpben jgn, ^ε^βθΐυεη acfit iS noDig Dat top
on^ ΰείεΐΰε DEn εεηεπ na ϋεη anûecEn booilÎEUen / επ |ΐεη Dat toecfe εεπ^[
fian, JllSen faï &εύίηύεη / öattec ηίεί^ in boo^feonun fal / Dat tεgEn D'utta
lEggingE flcijO/ .Die iH m't naatïboo^gaanüE 0oofoftufe bciMEerDjEöDe»
SδεRalbεnDatöEtÛίftmaaι^ίn'cgεmεinQEfεlûVco^D/ Dat De ϊΙεεΓε ©uibE®
ϊεη βεεη ηίΐ8εΐΐϊθίρεη / fo Uïuönwn fe^ of Γεϋεη onûECfcBsiûene gebaliEn /
teat δεΓοηΰεΓΠβεΓ επomlίanDîge^; betijaalD^ ΓθϊΓε βίει: εεrίî aantoijfEn /
enûaarnabo^gεn^bannatjpbεγiεn. h 3bïeclîsinûej>pnagogtte(!raperfl
naum. il.©EttiïtEöemöEr<iBaüai;cs
«εη lanD / Dîe εεη Iεgioεn ^^uibelenBaûDe. JlBatt. 8:2.8-îil^ar.5 :i -27,
iiuli, 8: z6.»39, III. 5!^aar na εεη ΙΐοΐΏΐηε. JUSatt. g* ?^ufe» » i: m*
i^· l^ocô εεη Die DïfnD en Hom toa^. 31§att. 12: v. g^an aocB cne
®iiEftffî)8ûocôter. îlBatt.M:zi.-z8.3|I§acc,7:H--50' vi.oginDeïtîiεεη
niaanfKft toa^ / en Daar bp (lom εη Doof. îlEatt. i m- ^ « ♦ 3)liarc.
9*175[^oet'ect>p3ίlBa^;^alBagöaUnε/bantBεmεîïe
178 Tweede Bock,^
BeecefebetîDiEmonsuit5ilûo?penfiaôQe. m^ttt^tg, m(m
tocômet^boo^bptcsaan) Oiü^outoüiciS.iarenïangtiancnEn «iBfctl öci;
aranfeöeiöóa&öeftrom gegaan» Hufe» i?: 10-16.
§, ©an tjenectiien feit on^JlïSaröu^/Datöpctïcitonreinen geeft
f ajl / Dat Öip enen geeft eens onreinen Demons |)eODe,ï|oe Dat te bCClïaan
in 't naaiïöoo^gaanöe9oofûtîu& §.10-17, becfeïaacD. ï|et toa^ een geefi
Uan DuUigèetûiûe feragfit Der inbeeïDinge beDo^üen sönDc. βεϊρ jj^ebucaDî
îietfacfeUen Jarenïangôemfelbetoooi een beefl βίεϊο. toaataf
ϊιε öetfelatinge in itiijn boefe ober Dien #?ofeet §, 281 - z8 î . te ïefen
IjörmfinDeDefenian Dat fip een bofe <!Beefï taa^/ en Dat 31efu0 öem gem
ÖoeDiionbiengen/ fiem Die fuïBen bpanû toa^ fcan't goeû/ aï^ DOncei^
tie gffffen sijn. j>t)n^ geïpe menfcDen ö^ö ift feïf erbaren / Die niet betec
ΐοίϋεη/ of fp tsaren eoD^ geflagene bpanüen; en Diemen niet^ te Danli
fton fp^eïïen/ Dat Daar niet op floegfi, ©aarom Defe man / gefiaa^ö
Ijebbenbe toie toa^; ten minlïenrienDeóeniDaar foeetüiaarüigfjt»
teninöe^önagoge/ cnBorenDcfafttagÔtig uit De JtcB^ift betoöfcn/ Dat
Sï> De IBeffïa^ toa^ : fa fcD^t&te boo^ gem fa ftoaattîîoeûigen man / en roept
UUï Wat hebben wy met u te doen, jefus gy Nazarener? zijt gy gekomen
om ors te verderven ? Ikkenneu wiegyzijt, namelik de Heilige Gods. ©ait
Ijaif δοηηεη maa&t ful6 een menfcfie meer Dart öeeUeifomcn Ddo^gaan^ firtt
gcïooftfiecgenemenmeetlBooptof bgeefï. , „
JlSaar üjie toa^ fiet öan/ turifienJ^efu^ Bier beftrafte, fuît gp
feaaen ί Die man / of D'onreine geeft ί fegge/ beiûe gaar ; alfa
Die man ïjemfeïöcn Daar boo^ Bieïû/ Dût βρ tijaé/ aïiigefeiDi^/ fuift een
orttiine «öeefï. bcflrafte ^ö^ilïu^ cben een^ aï? öp de koortfe be-
ftrafte , "Suft. 4:39. de winden en de Zee beftrafte ; en fo aï^ Die gem ge-
hoorfaam tüören. JBatt, 8ï 16/ ^Hïfoôierooft D'onreine geefi, 3^efe
hem in'r midden geworpen hebbende, fcheurende, en met ene grote ftemmc
roepende,ging uk van hem, (onder hem ietstebefchadigen. ^C tOfJUiCfiinge/
tik öï? öaar boer ban't omfïaanDe boili ontbing / toa^ ooft eben een^,
iL^ant op't uittocrpen ban Dien <ÔEe1î wlerdenfe alle verbaafd ; ίο datfe onder
nialkanderen vraagden,feggende:wat is dit ? wat niewe leer is defe, dat hy met
maght en kragbt ook den onrernen geeften gebied; fo datfe hem gehoorfamen,
en varen uit ? 'Cben Een^ aï^ Ober 't fîtllen ban De ^ee / de men'fchen bevreeft
zijnde met grote vreefe,· verwonderden fich , (eggende : wie of hoedanig een
is defe toch, dat by ook den winden ende 't water gebied, en fy hem gehooi-
faam zijn. ,
4« ï^etttoceôeboo2baUJ]Batt.8î28yî4'B5ar.îîi-i7.1lufe.8îi6-î9.
faï on^ mogdili fiet meefte totrft geben. gjn 't bertiaaï Daar af fiomen
ïiBarcu^ en Huïa^ beter t'famen ober een / Dan öet fcDgnt Dat fp beï?o« uiet
JBattjöeuéDoen. ïl^ant Die fp^eelït ban twee befetenen -, fpbanecnen/ Die
niogeïm De boo^aaamlïe Doa^/ en met toten De reûenen tufTcBcn ^ójifru^ en
öen δοη boo^gebaUen. (©nôercufftôen Beeftmen te ttö9f8ïen / of ôet
ïö m ftlfoe booibaï Daar fe D^iç af MtUm $ öf plaats / fiet
lano
-ocr page 191-XXVÏII. H Ô ο f d s τ ü κ. 179
lanbbet<!5aöawnen/ ecnliegion^^^man^/ cnöötsebatieH bâii ôc
iffieïiisTöfföJDnen/ 'tmi^noEgenöetfntnoonöer^oViecöatbsillE^/ î)eii
finEneenyactgbecBaâïQ/ gebenbac scnocgtfaam « bertîaan. Haat onp
'ί9Επε f^ baac ban fegarn / tfamen fleilm : εη boo? Eetf^b£fîεn &is£ba=
bcfe man geildb toa^ / m βεηι ijuara genefen ; baarna /
Boe bat toeging ,· en ten ïaatfïen toat ben becfeenö toeberboen ^^aiUon
geeft 'ec bael oploffingc ban ; bocö biemp bunftt bat ift toat beicfteibelifeEe
nellen moet ; aïfo ife öe fijne D'f eciïemööll ï^enbf / ftïf fiOfö niet in aiïr^
bolbaan.
§, u ©an öeibebefetenenfeB^öftJiBattBcué/ datfe uit de graven qua-
men , ende feer wreed waren , alfo dat niemant door dien wegh voorby
gaankonde. UBawu^enliufia^banbiEeenen/ bie^etquaabHDabbe; dat
hy van over lange met Demons ( JlBflttgeu^ feit fïegÖ^ Dœmon, JHiartU^ /
onreine Geeft ) befeten geweeft , ende was met geen klederen gekleed,
ende en bleefingeeri huis, maar indé graven ; ende niemant en kende heai
binden, ook feïf niet met ketenen. Want hy was menighmaal met boeijen
en ketenen gebonden geweeft ; maar de ketenen waren van hera in ilukken
getrokken, en de boeyen vei bryfeld; ende wierd van den Dœmon gedreven
(Bier i^'t üjebecom Diemonjte boren fieeft öp Demones aï^ ban beïen gefeiö)
in de woeftijne .· fo dat niemant maghtig was hera te temmen. Ende hy was al-
tijd nacht en dagh op de bergen, ende in de graven, roepende, en flaande
hem felve met fteenen. ©it bjaten aïniaaï beUïijfen ban boïfïreftte Duiïig*
ficib ; fo ergö al0 't imitiec^ toefen mogfit. φοφ tîien befioeft fitec t'
^mllerbamflegB^bi&maal^int^olgui^tel^omen / om betgefpe men«
fegen te (ten ; of be genen baac na blagen / bie bet bagelgjc met ommegaan t
fonbec bte gedacBten / batfe ban ben 5^uibeï bu^ befeten 5ön. JIBen faï u
ooft toeï feggen / offe Retenen en boepen bgeften Êonnen. ï|abmenfe baac
binnen niet becfeiiecögeóab/ eeröebunigBeibojj't Boogfiile toaö/ of mee
ïi(i öaat in gestegen : men foubefe genoegfi in'ttoiïb fien ïopen Bcbben ;
cn uccgcef^ gcfocBt te temmen* ^elfjs bit niet tegenfïaanbe / faimen nocö
töeïfamtöQifïen batfe uitb^Efien: fobe^ceOatbaarafnocD toeï een fpieeite
tOOO^Di^y Hy fiet'eruit, als ofhy uit een dulhuis uitgebroken ware. ^Qt^
onïang^fiefJiftcncngioöcöiecaeïïenb/ biettoeemaaluitgeb^ofteni^/ rneti
toeet niet Boe. SSeïangenbe Qc «©ersefenen / 't 3P bat öet l|eiöenen of 3ioöen
toaren^ife benfie niet bat bp Βεη fo gaeöen opfjgöt op be DuUe menfcfien toa^ /
ai^bpon^ï fo bat Bet üm toeUicBteïifeaeDeucenftonDç/ Datfulfeetneni
fïBen in't toiïb Benen liepen»
6. i^u laat oniö berbec fien / βοε Öie bofe eeejlen ban bien menfcfie
uitgebiieben sön* Hiarcuii betBöalt bat anerbjeebtï î . te toeten / Boe 3[ε·
fu^ εη bie buUe man el&anbeten ontmoeteben / en toat tooojben tuffcBen bei-
bea boo^gebalïen sön» Als hy Jefus nocB maac van verre fagh , liep hy
gantîonb^toe, en aanbad fiem. 5^at toil feggen (foo be genen toeten bic
B5t«SitehfcBbec|îaan)batBpfjeô boo^ Bftw ter aatben neber boogB/ tot
Bctogis ban öiepe eeïbiebigBeiü, faïmcn öQOiflaan^ aan fuli^flagö
2 m
-ocr page 192-'iSó Tweede Bock.
ban niEttfCggri flett / co^t mp feïf meecmsöï^ acbfurh ; ïratfnuceïl oii
fufHc itebtn böïïeii/ bic boo^ ïéeraar^ scacöt jgn / DcfcïbEOmÓcnennfffï
roet βεη fpgefecn. §)m fiïaacïtft my Dat aan Den bDojfetDen à'oôe laatft
SEbïEïien. ®at€Ô|îfïu^ nutotöEfen eErgefcnEC feiDe / Onreine geeft,
ga uit van defen menfche : öat fyijaft βρ aï^ «nanDEr ooftbacl
DoEt/ iciïiancboo^EECliinjinEtniïEdöinoE (Dat Bcm Dit of Dat ban binnen
^uElt ) üjat tofgEüEnüE / om Beiu Daar af te betloflen ; anDecDEtï^ / Qe«
ïp Bern ööc btfuiiuEilife bEtaamöE / om ufterlifi te tonen / Dat βρ met
■fïiagïit en kragbr den onreinen geeilen gebied. ϊ|εί tua^ Dan fo bEEÏ tC
feggEn ' al^ ; Bofe qnellinge verlaat defen man : Of / geU)iï ï)p tOt EtlEn anDe»
ÏEn fEÏDe ( Sta op en wandel; aïfo ï^kKJ word verloft vandefejaramerlike
guaal.
§. 7« îîBaar Defe man met gtotEt jïEmmecoEpenöE/ fEiöe: Wat heb ik
met u te doen,' Jefus gy foon des alderhoogften Gods ί Zijt gy gekomen
ómonstepynigen voordentijd? Ik befweer u by God, dat gy my niet en
pynigt. ficlö Een^ kt öalïElift inbEElö / Die gEïooft Dan boo^ï^ aï 't
SiHE Dat Bern Dunfet baat bp te yaiTen, ^eÎiErEbgoto tor jpranefiEC/ ficö
ïatenDe boo^tïaan/ Datfe D'onbEtgEEfÜfeE fonûE/ ûtEmEnnoEmt tegen dea
H. Geeft bEgaan èaöDc t mEinDe Dan bEcbDigenö ooïï / Datfe niet mEEC
fctöDEn/ noEö in ΰεη 2&i]bEl lefen/ beel min tec èec&e mocfï gaan,- Daac
ef fp (ïcö οοίί ïangsn triö gefieel ontBieiö, <Ba acBtEnDe gaat fElf / om
öEc boo^feiOEc fbnDentoille/ gctoiffeiiri »wiooEmD î foüocötBaacDatBaac
niet εη yalîe 't gene 't aïïetöïtnfï na feriReltK gelfEft j fElf tx natuuiiifte
ÜEfDE nïEC ; εη öat i)et Daac befonöEciift btrmaftEn fouöe ( Oaac fp toeab
ïilS groten fcD^iö öoo^ fiaDDe) fo fpBaccftlEinriiinûrrenin'ttoatEC mogBi
î2irD?iniiEn / εη DiEcgeiijfeE meec. <0εεη toonDEi; Dan / Dat D8fE man /
ïnbeEiöcnüE Dat Bet in (m Itcijâanï ban bEcDoEmDe gEEfïEn fttiElûi / οαβ
öué bcrbascü boo^ Slefuss toa^ : bjetenöe fa υεεί ιεη minfîEn öjeI / Dat
fulfi ΕΕΠ giraoc ^ioftec / aï^ öεm na ging Dat tjp toaiö / EnDiECEeD^fulfte
5^®moïï^aUTi£EcóöDuits£iöoijpEn, öE fijnen nieüElicötEiift niet fpacen fou®
tt.
§.8. H^aarv fuïtge fEggen / δοε toa^ βρ Dan fo tegen De berïoffjngi
fîjo^ fEÏf0 / inDien Bp't Ujap / en niEt De 3^utbel Die fa περ ί b^age
pafte betEC/ fo bap εεπεη boo^ BöDDen Die toelbpfjjne finnen toa^, JPaas
een Diii menfcöE botgt te famEn / Dat i)p mtint fo te bEôocen / fcôoori
DatijetBangBtnocö Hïeeft. <SEïp De b^oto / Daac iii tεcllonû ban fEioe/
ftcö inbEElQEnûE becDoemö te sön/ Decöalben ooft fo fpiaft aï^ fp geloofd
De Dat uecDoemDen Doen : inboegen Dat ik Baac tti aUe^ obεgcεDεn Ken'
öe/ 't gene il^ oo^DeeIDe Dat tot öaacDEC bεcbεtεcίngε Dienen mogBte ; ûff
aïDien ift boo] af toonöe / Dat fuix mcDe in becîoa^pEÏingen piaat^ *
βϊ^ 't öui^toecfe tsaac tE nemen / Battn man en feinDecen ïief te öebbjn î
iïjit^öien Dat j^aulu^ fuft ban DOngelobigen feit ; i (€im. 4ï enOatOP
röiie man fEïf in De üeUe nocfl op 't teel jgn jiinecbijf b^oeDeren beüacót
16; ^ïfnöf mi DatöiengtuucUlie Wf met ïien ftaas
-ocr page 193-XXVIII. Hoofdstuk. iSI
etisc betöocmöE befïaan feontsc; fo m fp^aSfe nooit mecc ban gate Ïiinbec6m^
OW 0ΕΠ Baï0 tc bjenaen, ^o moQöt ûîe eaDfceriEi; ook / geïatocnöe met öui'
ïcnöen uan ©^mon^ tefette 5(jn / fîcfl inôEçïôeo / bat Uie öooj fiem fp^afeeny
f η öat öit fuïfeen fpgaal^ toa^ até Öen patîé«
9» ^OÖanïgtSJa^ÖCtOOftBEt genEboIgÖt: Mijn naam is Legio J want
onfer zijn vefe. <i2£n Legioen tojOÖ^ftnfCÖten iMterD ίΠ 't minfïop 3000;
«n 't mcEfï op 6000. man gefcBat» JBaac nooit ttiierö öe öptimge ofles
SerpJaat^ / Daar fuift een aantaï Uan folöaten-fïcö ÖEüonb /, Legio ges
tïaamö: geïijünKn βεΰρη niet εη geeft 0εη naam tsan' ÉïégfmÉnt df
CfquaDison aan οε pïaat^ öaac 't ficö geïegecD öeeft« iïBiiimen 't op iïe
<©εεΐΐεη pafTenî βοε faitnen tiie ΰρ namen onDEtfcBeiûen / inöien elfe tor/
εεη goeû getal Hjtmafienû8/ Legio ijccti îBaat toe tó öocö öenaam/ fa
öie öet een Uan 'tanOei' niet en onöerfcpü ί Jjliaat öefe man / fiebbenDe
fijn ôoofD üol muifenetïen / gelijii men fp^eefit ,· gelooft Dat öle tioï
iiïon^ 5Ön/ εη öat Bem De^ öe naam ban Legio ine! toebeöoó^t, ü^ant
öen fuïften en pafte fumen anttooo^b niet î fier Dat f^ te famen fp^a»
ïitn / of Dat een boo? allen i^et alle tfamenï Die moelïen feggen/
onfe-, en niet; mijn naam ï0 fo. <©o& fiaDDe ^efu^ Den onreinen geeft,
en niet De geeften, geb^aago ; w <roi 'όνομα ; tifii onoma-, welke is dijn naanT? en=
be niet ri v^Ht ato^ct, tl hymHn onoma ? welke is u lieder naani ? niet
een boo? allen/ Die alé'töoafö ban D'anOeren ftonbe gebaeefl jijn, ï©ant
t»at feggen fouDe Dat 5(jn/ fo een kapitein gebjaagb 5ijnDe/ ëoefieetje?
fouDe anttJoao^Den / 16 öfet Compagnie ,· of een <s:oWon?ï / iii ö^tt iiegiment,·
Dfεεn2S^iaaûίεc/ ifeöeetS^igaöei
10. 't3jÉiüJaac/ iïïleeifDiei^naop't 19.berjs/batbfeman'tLegioen
gehadhadde,- tuaac uït Ijet fcfiijnt/ Dat öft niet bp inbeelDinge/ maacin
ïoaaröeiD alfa toa^, Dat en boigt Daar geenfin^ uit j niet meer Dan
bat Samuel in toaarôetû imt i3£ Cobece^ gefp^oiîen Öeeft / om Dattec Dur»
belîlî lïaat / Dat de Vrouwe Samuel fagh, dat Saul vernam dat het Samuel
toa^ / en dat Samuel fprak tot Saul. i ^am. iSï i z/14/1 u S^»
icöieüem^ berïjaalt/ geUjö giet b'<iEuanseliftcn / bjengt De fafien boo? fa
aïffe uitteritiï m boo^gebatlen ; fanDet obet ö'ooifalien / baat De toaaröEia
inü£cboggenÏÊrt/ onôEifoEïite Doen. fsïf jijo fo getooon te fpieftcn.
3©antgelnlïmenmenfcfienUino / biefïCÖbafïeïifetnbeemcn/ îiatfe'teen of'c
önöeclebenüigbterinöun «cöaam ïjebben; fuUen toj? βεη biftmaai^ boï»
βεη0 Die inbeelDinge ooïifo noemen; aï^ de man met den aaxter in fijn Ujf,
de man met de trommel in fijn hoofd, de man fonder ingewand ; en biecgeïü-
lit i fonoec baac meöe te betefeenen bat bse luiben bsaadüi fo s^tï^ia
5Ön.
II* <©pgeïpe bJijfe too|b ban bûo?î^ gefeib/ bat de Dœmons.beîî
^εεϊ£ baben/ dat hy hen niet gebieden foudc, in den Afgrond heen te varen
^aav feiden, Send ons in de kudde fwijnen, dat wy in defelve varen mogen ;
JfC b^Qtanoiöeen^/ baar iiï ban fegge/ sajijï oofe anber^ niet/ of öare
âisiemoejiop't fcDeiben uit licöaam na ben fSfgtonb ban Der Beïls
ip4 Tweede Boeki'
Uaccn. S^aôCr neemt &it ^«ccen^/ Dat fiet ^uibeï^ bîârcn öte fofpjai
6en : fa jîiinôôctijpDEnbaiî / Datfe na Den ^IfgronD moefien / toanneeci
fe gcm i^Ebiiif meec oy Dei ?CacDe/ 'c fp intnenfcBeriofïnbeefïenöaDöen;
öac toa^ Öüh balïe plaaf^« iPanDetïihe Dingen / Dat öe geuangentii Du^
bp menigten ban Hegioenen uitüe]^eigeïatent»o?öen/ omDeatmemen»
'eöen ïang en beel te plagen : toant öet op Dien eenen ofte tbiee niet aanç(uam/
jtc ban eén of feben/ of een legioen befeten üaaren. ïaat geen Cieggtec
gefenm iïâÉiif^en Doen* 31Kaac toat nooD toaflTet/ fo Die eenen man boo|
tnén tqD feafï^Den Uïiï/ op 't min|ï D^ie öuifenD uit te ïaten f Cen Ders
felben alleen maaiite't / Die fo beel groter man tua^ Dan Defen l^ranl^»
finntgè/ al fuur genoeg^T^S fp^e^e na Den menfefie; berfïaatmen'teen
gier etgentlih / get anDec Daar Dan οοΐ{« ^nDer^ geb il^ mijn geboelen op Dat
vuiftflaanxxlv.§,i9/io, algefeiD. JlÏienfjetDan toeï/ Dat ôet maar een
feggen Dan Dien armen lijDer ioa^ / Dat a(0 Den naam ban bele ^^mpn^
baD/ omtnDenWgronDniette^aren*
li, openbaartficônocôte meer/ naDien De beDe Daar bcneffeti^
toa^/ omindefwynenfïecBt^te mogcn baren. ïPant fo Dat toa^/ om
Uaojeerü ηοεβ ban Den EfgronD / fo aï^'t toooiD i0/ b^pte jtjnï toat
toonnen fp toc& uit ί toanneer De berften^ aïiegaar tierü^onhen toaren /
toaar boeren Doe De Deen ? ï|eeft öen f efu^ langer tijü gegunö
Dan fp feïf begeerD öaDDen ^ Dat Denlï tH «iet, Slan SJafeob / «©aöiü /
lomon jgeeft OBoDttoel meet Dan gunnebcQetoeseflnan en gp t^ getuoon
ïangmoeDig oüet fjjnefemöecentesgnï maarDen g^uiDel/ öjten^ tuerften
Bpmetboo^Daclötfiomtberb^eöen / faï öp geenfin^ toegeben / Dan fo βρ
|em een geefTeï in't öefonöec fcfiuiDtg / βρ fîeit Bem fieeï feogt Oagö»
'tSö ÛOCÔ 't gemeen geüoeïen οαδ / Dat βρ fiem eer binnen tgDö / alié
ïateroprunûafefaïiîomen. i|et toepen toa^ Bier Docô/ en bolgen^ Dien't
geboeïen of öe b^ee^ altoo^ / Dat Quam pgnigen voor den tijd, ^q
fieeftmcn Dan te Deniseii / Dat fp geen langer uitftel fiaDDen / om tot Den mp'
gronD toeer té fieeren / aï^i Datfe flegö^noeD in De ftoijnen baren mogôten.
^ogB Dat toa^ om enen ogenblijk te Doen De ftoonen raakten aanfïonD^
omoenBaï^: fotoarenfpüanDoo^ Dat mtDDel ban Oen ItlfgronD. met
§.13. ^a Bet bïpt nocB meer/ Cboben 't gene reeD^ gefeiD i^) oat
Betetgentliftgeenbofegeefïen/ Diemen^uibeï^noemt: getoeejl jön/ toeï^
fee uit Dien man in Defe ftotjnen boeren. ïBant mit^Dien Datfe fo berbeerO
toaren / ban tneDerom na Den füfgronD Been te moeten > en oerBalbeit
fuffe betlof / fonDer bepaïinge ban tgD beriiregen BaDDen / om Γιεβ nocB
toat langer op Der ^arDe/ buiten Bunne ptjntgplaat^ op te BouDen : fo
moelï Bet toonDer son / Dat alle Die ©uiüelif geïpeli^ fa onBefannen
toaren/ en De beröen^ fo om Den b^agBten/ Daarin fpficöOoo^Den
fifgtonD bergen totlDen. <i2erDer toa^ Bet te bermoeDen getoectî/ Dat fû
feÛiflnDerc aeefîen Die beelîen cmDfC't biltne^bïfiöaeBaöïö/ en öfnfïagy'
teç
-ocr page 195-χχνπΐ. Hoofdstuk:
tecojitboetlifiebbenfouijen; omBuoncnietoe tecWijfpïââtjg/ Çen fo beer s
w»auR ban Den l^eetc toegefiaan/ niet fo rculîEÏofrtiôtebecniEïen/ maac
(otn langée ban ûen afgranö b^p te sijn; öie^ te fo^gbuïöiger te befioa»
ten« oBen gebangen oorlof ôebbenôe/ om ecnen tijö ïang in een^ burs
fiiï^ But^ te mogen 50« j fa BP in't uitgaan üerfocBte/ niet aanfïonö^
weet in Den &ec6ec/ maac in't naafte fiwM tf mogen tcefel^en î fal BP
bat/ foBaalïaïéBPöaöi^ïnfiomt/ fpïf in ben bganb Îîe&en / en ficö aïfa
noQöfaften / D^ööelïnjc baat uit j en toebetom / tegen fijne beDe / in 't geban=
flenBui^tegaani
§« 14, 3|u feomt'et ban op't eigen toeilï ban (ffB^iWaa»/bis dien eïen»
oigenmeteenenfeeltooo^b/ totbetntj^uansoböeii&emagBt en ftragfitge»'
tia^* ^it Î0 felaac gebiefeen / nabien bat aïle man Bem fagB aan Jefus voe-
ten fittende, gekleed, en wel by fijn verftand ; en bie'tgefien hadden , ver-
haalden hoe de befetene was verlofl: geworden.^0 Üjaé be man Uan befs^ass
mon^ ban becïolï ; toanneec Bem bie bu0 uit fijn Boofo gebieben / en fön bec«
ïlanb Betiïelb bjö^, ^oe B)? bat mi(le/toa^/fön onbecflanb/bat Bö booj en
Ù002 ^oï 5^œmonii J>o ftcagBttgt becanoecing bjagfit be ïleilanb ia
len ogenblik te öjege, (ignbe bia^ bit groot fluïi tDecï ecBtet noeB be Belft
maat ban bit toonbet* ï©ant de Da;mons uitvarende voeren in de Swy-
nen; en dé kudde ftortede van de fteilte af in't meir, en verfmoorden j eri
batbïEltattweduifeudtoe* ^enmenfcBe bu^ B^bbenbe becïofï ban befe
buntgBetb / beiiefbe 't Bem be ©etïjen^ met aïfiUfïen tuimelgeeH te
pïagen,
M ^e^ Ujll ilî nu bipmoebeïiiî oofe feggen: bjecB banBtecmetbeiï
buitielj en iaat €Bii|ïu$i b^eete Bebben/ üiemen onbeDacôtebfe aan bofc
Seelïen geeft, l©ant men fcgge m^ een^ / toat meet i^ ; bat buta
fenben ban buibel^; of öat ganfcB aUeenboojgobbeliÏiehtagBt
tbjee buifenö fiuónen teffen^ met ben geeiï üan buUigBeib fïaat / en öan
boben neet in't toatet lïo^t ί bttïiiein ift Biet ban't toonbettoetft
bs^ ]^eeren niét,· maat betgroot B« "οφ beeï meec« ïBant fa iemant
buniit/ bat Bet grotcc toetii / etteime buifenb buibel^ uit te jagen/
ban eenen man ban buïïjgöeiö te genefenï bat Beeft fo b^ïp ioacfcBtjnji;
maatCBiWfelf neemt &et beeï anöec^ ομ : en De ïi^oofDinan / toien^
SeiQof up uit bie reöen Boosi»& toemöe/ uja^ banaeöeeïanDetbeijïanD·
®5ant BP maar een menfchen jijnöc onder anderen gefteld , Bab ecBtfC
^öt gefagB ober fijne ftrijg^tinfEgten,· oatfoBi? wt iemant fribe; ga, fa
gïngjjy. of kom, foQuamBP; of tot fonenbienlïfenecBt / doe dat, fa
Qeoe Bgi't, IBaat om met een woord fy^elienö fijnen lïnecBt gefonD te
/ baat Baü Bp B^iHu^ toe ban Doen, ilâatt. 8:8/ 9. behaag
*«aan/ baatijg iicBietî te feggen/ bofegeeftofgeeften,gaatuitvandefen
ίΐρρ?Γ fwijnen; Ofte msfeen met een Ujoogb/Dat be man batï
'^aarbet Queïiinge Dan be^ ]^ooföiïïan^ fenecBt ομ jîaanbe boet ge^
ncn h SS ' ^elfeetlilï een ïioning ofte ©eiböeet feaft betfcBfiöene 1iegio£=«
' " wan u'cine pïaat^ na S'anoeti betieggeni maat aan tiiemant fönet
anbets
-ocr page 196-ip4 Tweede Boeki'
enöcrDómn fonlsec mföQeï ïeben of gcfonïiödö geljen;tïocgie irmant (tü ftutjV
0ε öu!f£nögn teifenö) ομ ecnsn ogenbUft Qaac Uan Becotjcn. ©m abcr βεείΐεη
te gebïeöen beOaefDe aï toare öp aiet πιεεϊ öan ί)ίοΓεϊί& εεη inenfcö ge
Demag&taïïeneïift ban 0500 ΓεοπίΓβπδεη: maar faôpaifelîEcbaiî
gefoïïDöeiö εη ban ftcanfiöeiö 10 / fo i0 M tBaatîil^ <Boïi*
§. ιό. ^oöanig toonDe ficô Οε ^aïigmaöEEBiecï εηηιείβεπε/ Datfi^
waarlik de Profeet was, die in de weereld komen foude.
Niet gekomen om de Wet en de Profeten te ontbinden, maar te ver-
vullen Jiliatt. ÏÎ17* #m gengötcn a^tï fôn bolft te οεΓεπεΠί επD'aber"
ti'sDtnge (îjnct toett te tu^eften : toaai; toe men ^laarlil^ fiet Dac
Dit gaiifcöe taecfe gefcBiht lïsa^. Ce t08ten: om aïöu^met εεη öarmi
eectigfjeiö aan öen 8lenöigeii/ cn aan &'άη0εΓε 5π0ε (îcaffe aan
Dat baïlî te οείΤεηεη / ( ebent08l of Defe <ί5άΐ33ίεπεη berBεiöεnöe
3!oDfn / of ][|εΐΰεπεη enDec De 3ΐοΐιεπ tnaren) öat fo graten mtt'
nigte ftjjijnen onQecöfeïö / ϋεείϊεπ Dienien na Oe tüEtt niet offeren nocö
eten mogôt. Heb. m ^efe taaren nίεt alieenïife grouü38ïtl^ boa^ (0oö/
maar ooïï ongefien bp't &ε|ΐε Deeï ΰε^ί 31aoûfcôenboïïî fittende by de gra.
ven, en vernachtende by degenen die bewaard worden , eeiende Twijnen
vïeefch. 3|ef. 66:4. o^ben εεπ^ of Defe teoo^öen op Die «Saöarenen felb€
gcfpiolien toarenj taeïften onfen ï|eiïanD Defer boegen óun^onreinen Ban»
ûel0 Dalbe ifcaften / en aïfo De regfitc 2|οΰεπ te meec berplïaöteti
tQilDe^
§. 17. Î2ÔP aïbien nu icmant tia bit aïie^nocóbie föjacigBeiö beBouö/
bat €Bgitiu^ met Die geejien fc&een te fy^e^en : Defeïöe fai cfa 'c alge»
ηιεεη υοο|οο?ΰεεΙ fuïï niet toeöerom Deïet) uit get gene in fiet boo^gaans
De fiooföjïuii bieDer aangetcefen i^/ genoegfaam toecB te nemen gijn.
ï©ant fa giefu^ met Bet.flecOt bolii/ Dat nocfitan^ tip finnen tba^/ fpje^
feenDe/ ficö boegenbe na De fp^aaii ùie fp betfîonDεn ; tec tijD toe Dat fü
lÖogerbeciicBtooftöogertaïefauOenleerenï toattoanûec/ fa Die iBijfemec
(Ier met fuift mmj Die segeeim buiten fmnen niet m fp^afe ge?
Iijômen met bei'(lanûige menfcBenDoet ? ï|et fouDe fottεïiίî g8Daan stjn/
met fott8n toiifîelift te toillen fp^efeen. ^oîange Dan al^ Die man nocD
iBa^ in Defe DuïligöeiD/ Dat öp meinDe niet te Djxfen Die Bpbja^/ maac
een Deeï Diefijn^ îlfôcelîec tijarenî fo geloofûe Bp te moeten
fp^eftenfoaï^BpDacôtDatDefefp^efeenfouDen; geiôft gefeiûi^.
(luö na Die ftna&BeiD |icö Ôiec boegenDe/ geltjfe aWe uwjfe ïuiûen Doen iî|
fuïit gebaï/ fp^eeftt fo geïg&'t Die man berfîaat/ tot Dat βρ βεη gene*
fen fiebbe^ WS^Kiï JlBattfieuii De gefefiieDent^ bεtöaïεnûe / ( Qûgft
üan âaul en ban Die Cobere^ in't xxiii. ï|oofDfluft oo6 getoonD i^)
Heït on^ Defelbe tcouîneiife boo? ogen / fo aïfîe uittεrlίfe g8feBieû i^. ©ââç
Dan meer niet af/ Dan'ti^eengemeene ceôel/ verbafunt inteiiige»^» pre
fuhjeUa materia, dat de woorden te verftaan zijn in alfuîkcn fin als de &ke lij-
den.
i8» o^ecifeBiernocBaffcBeiDe/ fal tût naöere Bebefiiginae
tue'
-ocr page 197-XXVIII. Hoofdstuk. iSI
fccrïîïâdîîsefeôgen/ DatmfdfemnseïïenööeiJbe/ Bfe liait &εη HcgfoEiié^
niannicrfeerUeEïbErfePûe. <iEenbecfîanDigman/ öotögfeitg/ Debben;
Ecrlî op't ïanD geUiaono/ begaf fkô/ op βορε ban cpet tuiniî / tt
ircaneiiEc tn ϋε fïaö / öaac βρ tafnfeeïneeciiig οεύε» ll^aat; beDgogrη in (ψ
ηε ΐη0ε0εεϊΠε βορε/ ijErbiel Daoj ban giecigöEiö fot cafein^;
tïocö öiel38CöEC niet εα ging / Dan fo ϋεεϊ βεηι felf bEtcof, ïfp Ust ficö ba*
itEïgft bEöunfeEn / öat fijn tijö b8cfuimö / onöirtïEÏbaat / εη Daac
öQα^bεclotεntoa^♦ ^aac bEnEffeïi^ öat βρ βεεη insttoanö aïtoo^niEêc
inftjnïicBaem fiaööci fo Dat aï toat Bp at of D^onfe fo goïöaarinijiEï/
m Daac Doo? βεηεη fcgoot / fonüEc Dat öp oaar ban 8Htg boeDfel trc^. ^n
ecnfcBuucclénacÖtEtfönöui^ïïEtöpfïcB in εεη DulBu!|j8 of Doo^fftafi fïut--
ten; fonDer beö of buliïcr / fonöeu MeDing / alleen Bemö εη g^wDroft/
«ïtBεinîgûεft/ Dat fipoofetoelQifimflal^ ban Γΐφ fcijoofî met Πίπε m^t^
ϊεη töonDDE öy fifni felben/ εη ηεερ booJεnnalaρpεnafUanföπεn εηδεί^
Datm,· foel^enöE/ fobεεï in Qem toa^/ fcoaar ιε maften / Det iöp fonöεî:
fïot / εη öol ban &!ηπεη toa^. ^o Baafï εη gaoiöe öp geen raenfcBen
men / of Op δεηιιΰε op D'ccbacnieliïteen bε^;baacl!);tîε toófe ΰίεΐϊΐεη ficö bcïs
δεεΙΟεη &an î toant Dat «ιείπΰε βρ Dat ùm fiaat εεη^ bεcDoεnîεlîng0 pajîe /
Daar δεηι felf boqi öielö, i^iεmant βοΓεηΰεηοοίίΓιεηΰε/ liet 0p fjcÓ
ooft ηιίηΟεΓ βοΓεη. Cen^ Qüam βρ mp / effen in 't boojöut^ gefeoraen /
ban βεβίεϋεη tεgεn / fo naafet al^ ife gεfεiD βεύδε ; fagô 'εϊ uit al^ 3^8bucaDe
HEtfat / εη fjjn βεηιΟ ( uit βειτίείδε oo^faafi ) bol bloeD εη tuîïigBeiQ,
âgnc ö^otö / Diefeec toijö / DεugöεliβεnïπDfaam iaa^/ joegö gciii toeDecs
om na βεβΓείεη toe / Daar gp ΓίΦ liet B^nen D^ijben aï^ εεη beefî,
min met nip εη anöer8nban βϊΐε Ding8n fp2εδεπDε / gebguiiitE βρ bû^îioιîîεît
l??E|îanD ; De^ βρ ooft gaDöe Dan εεη gεmεen boer^ <6n fcfioon Du^
béeflig lεcbεnDε / en ϋε bpto alle^ toat Dε MuM en ΰε BuiöBouöinge bet«ft
ÏJebolen latenDejfo obecIeiDe fp nocfitan^ Οε groottie fafien intt alfulδεn man
^ie^ itjö^ toa^ totîBogfmm injf^ieflanûfe&Ecmecfiic DiefulhflagBban
n^εafcB"en op εηε fQnDε^;I!ngε togfe toitî tt ββηΰείεη. 2ôp Defen οείΐείοε Bern
î>Eb|otB enigen töö lang in De fiotî; bantoien βρ ficfi met toao^Den en m8t
fïagen liet beDÎDingen ai^ εεη ftinö. a^ocfitan^ Dίoεgβ βρ Γκβ tcï ίεϊίΰε njö
εεη man / ja al? een bcciïanöigij. ï©ant iïi fiebbe b^ίεbεn gtfien/bp βεm
ban Daac gffcβ^εbεn aan fijne Bup^ocouüJe / toaac fn βρ Baar mεt εηε blugs
fîepenentîtjl (inJFcieflanDfelDfamcrDanBier) en met côpenraôEfcB^eef/
o^ει"tβutoεl{{îDatmεteεnεfönεcöocβterεnop βantïέn toa^/ en toaac toe
oe bgouto8 fijnen caaö bεgεεrbe♦ man mogBt om geii]6e reDen al^ Die
gnöcc / de menfché fonder ingewand gεnoεmö 5tjn .· εη om fön onwin lεbεn /
"ât Bet een onreine geeft toa0 Die Btm ouelDE; εη Die Bcm geDudg itï
l^öacBten βίεΙΟ/ Dat βρ nabp toa^/ om in den afgrond βεεη te bawn.
^etetiot toil iife becttoutoen/ Dat De δεηβΰίδε <©oö aanfgnsiele gejonö
ÏJeEft^
5^u0beeï ban βείΐίηεεύε: J^ufalβetûbecίgetεΠcβtettebεtMa«
m. (i^EnanDwtJpHlôtt.çî?^» oofeaifoge®
tCaa Roemo/
-ocr page 198-Tweede Bock.
tlomiÏS/ ÖÖtÖpftomenvanenenDiemon befeten was, töfetbitl^geïgJÏÖOÜf
CïjjitïuéenfiEltooaiDUccïoU* ^εD^monDienBpui'röïeff/ feitHuiia'^/die
wasftom. IV. i^ücBfEïiöie tïom tn öoaf toaé ( Dat gemcenltîî tfameit
gaat) iPatt.gïi?» Daatnocfjtoatnaöetbantcfp^Efeentiólt; εη ηοφεεη
blindenftom. iiBatM^:^^^ ©atî^/Dcfpiaaîi/'tge0aoj/'tgEfî,gBt/ taa^
f)£niöoo2Defïeftteganfcöbenamen: of iinmei·^ ftoaat lUctfluijpenobECïa'
Den / taiEi"D Daat bp bïinö / εη liom εη öoof. gift ften εεη öo^gec^ DocBtEre
iicnôiîrinDEtîaû/ öat!ftnm-malenbEfac0t Βεϋϋεη/ itggcnoe ïangcntijlï
fonûECisragôtomoptetîaan/ fonDec geb^iüfï vian fpia&e/ Uan gepooi ε»
gEfigïjt / εη üan UEcjïatiQ, ^taait lîuipcn / ΰείε men iang öaac licôaami
gin^tnöJEDecfïingEcenöE/ b|agôtEnôaactafuïôEn(îast; oaacfunocö m
blEEf aï^ öie tïuiyen ijaac bErïatEn öaüöen. «βεη onreine <î3ee(1 / of εεη quaaa
buuctDijf ( feitisn ύ'ουύει:^ ) Doo^ ûεiTeîf^ befmip/ Baö öaac Dat geDaan.^e
Putyen/ Γεδίδ/ ίιίεΙΟεηορ; 'tbeclïanö/ geSoo^/ 'tgcftgûc/^iuaiwntoEs
Deïom CE cεgβt : fp^aaife εη feoiiu ηίείΰοεεΓ, ^o iji ΰε|1ε οοείίευ ban ΰεη
blinDEn8nüEnDoüEn geE(l ΰεείαΐΐ: De fîommE bUjft fiaac bp. <0οΰ ficeft
)aaitmiten£toijfei/ ίοηΒεϋί^αίυεϊ^ΟίεηΙί θΙία bEfocgt/ εη ΐοεύεΕοιη
icôt t fo αοδ De g8nEn oaac βεί a^uangelmm ban ΓμιεεήΓ^ ^Ιίεεη 't onDecs
cïJEiû fiiEC toEûEcom / öat Die UolftomeUfe / op flaanöe boEt / ûoog ϊ|εει;επ
fecagöx gεnεfειl sijn t maac ΰεΓε ΟαεΒιει; booi εεη ΟεεΙ/ εη mEtter njü, ν. ι^εε
gene na toc βίεε tαε gefeiO / tBO^D αιεε εεη gEmafehEïtft op öe Docötec ban m
OBjte&fcöe U^oto gepaft ; fo aï^ öat ietjec een ttcfit bp gcm felf fal ϊΐοηηεη ften^
jlllatt. i6:51-38. jiBarc. li VL îlaiîDtónlBaanfiEfeenfaïifttec^
ÎîonD sn εεη bεfonöε^: DoofOfiufe öanQEÏem
2 0, gin^geïijr Dan αί^ ban ûte ûaac nu gεnoειnö sgn/ faï ίδ met toeini®
ίΰοοίΰεη ban Maria Magdaiena (ρ^εδεπ* î©ant fïegô^ op ίΙοεε ρϊ8βι(εη ge^
fegöiBoiü/ öat De iileece pat: tianfeven Demons Bεeftbεt:lo^ίt töaac boöl
fg öaar Daiiftbaac toonDe/ Oehi neffeti^ anöecE goεDε b^outije boïgεnöε toaae
Ö?8ïng/ EnófmDienenöebanöaregqeöeten; muft,8:z. εnDaacπam^gε-
ïi]ï; ûYccfîeaan 'tgeef/ omfiem te fatb8n. JIBait. 16:9. Daac üari
taojQ niet met allen metc aefeio / toat ôaac Die fEb8n g^a-monii gεDaan ijaD'
öEni^rn βοε 1)ει liltD^îjben Dec i)Elb8n toa^ tocgegaan/t^p Dan öatfε fig feven,
gelgft Die <ί5ει:ίεηεΓ man ban légion «i^^mon^ / Doo^ βranfiflnntgî)εiDtίιεεfε
m3εb^εîD ; oföatfεfεbεnDε^:öanûε^ualεtεflffn^/ ofm88c Dan εεηε aïtoo^ /
öan ÛUÎ? Dan fo ( gtip βεί fεbεntaI meermaal^ booi οη&ερ3άΙΰ / Dat beei of
ölftmaaï^ feomt/ genoemD toogû) in taaacBeiD onDεcöεbfg toa^,· oaac
ôeeft ôaac onfe ϊ|εεε genaDigtn lïragötDaDig af b8Cla(ï, Wüt fUjai1g88iD
(gεmε^:fιtnuaΓcbooJfeioe; ûatin08fibecïiiaqng tïee&t / San iH alfnocô
nietfien. ^ „
§, ii. B^fîαrîεûί81ίu6a^oίî^bôn ηοφ eneanD8re b^oto becsafiif
tap. 13: io~i6. 8nigfin0 ban D'anDece bεcfc8είöεπ. ü^ant BP en jeit
KiEt/ Date8n3BsmoHOfon«in8<i5€eil öaaï αϋείοεί maac toeï bat in de
Synagoge was ene vrouwe, welke enen geeft der krankheid 18. jarenlang
gebad badde, in Datfi was te faam gebogen,en fich ganfchdik niet oprcghteo
XXIX. H ο ο P D s τ υ κ^ 1S7
Jónde. 'tiscttenuliaiicencn geeft der krankheid nofmt/ Öat feMïff
pf Uaac na Den ^êatan toe/ fCMenÖC/ 16, öat de Satan defe dochter Abra-
ïiams ï8 jaren dus gebonden hadde ,· εη DatÖpff DanÖienbanÖÓaÖÏO^fiCs
Waafet. i^iet ùan nu geen Dóemon, geïijfe m int xxii. l^aofDfluft betoeecti
Dibbe / Dat aliûe genen tuacen/ DieDemenfeDenDoebefetengaDûen; en niet
öe ©uibd feïf^. ïIBasc De ftuatigBetD fal aanlïonD^obecgaan/ fometi
'fïecB^ omBouD/öet göiéin 't xxill. getoonû / Datmen Doe aan fuï6e fie&s
ten ϋεη naam ban bofeGeeften gaf: enDaatbpfierDenftt/ Dat«©atiiüf£lffa
ïangaï^fipreöEctüe/ gebonöeni^getoeeilbanfuïftcn/^i/iw, Dati^ belet of
tegenfpoed, om DenCemjjeï niet te llfeBtcnyfo öp boo^genomen ijaDDc: en Die
jêatanbeflonö in De oorlogen, waar mede fy hem om fingdden, IjlSaar^a*
lomo &£Eft öat boïbiacöt/oni Dat öp lo^ twais ban aïlen satan, ( Dat becDuits
fcôen ö'onfen tegenparty der) en bejegening van quaad ; i ïfïon« s ί j / 4* gcUjfe
ift boo^ in't XVI, gooföfïuft nofB een^ aangetoefen Bebben.iiJen anöcce fatan,
(Dat té tfgenfpoeD) na Die ban Defe b^oto grttiftenDe/toa^ Die geefl Dcc ftcanfes
èciD I ober toclften 3^abiD ftlaagDe î Ik ben krom geworden,· ik ben uiterma-
tenfeernedergebogen,ik gadenganfchendaghin'tfwart. Pfaï* jSï ^iet
öaac Den ^atan Die Dfn faon ban ^Hb^aftam / Den baDet De^ ©ecïoflct^ ooft
SebonüEniöaDöcï cnfoDieDocBtecoofe, Buïaaton^ fpeficn Dan Den ion»
aeïing Die maanfjel^ Uia^*
XXIX. Höofdstuk.
Die Maanfiekc daar de Schrift af nacld, hadde van den Duivelnoch
de Mane geen gebrek,
W j 7-4?.befcö?eben:ïaatbn^eerfïfien/goefpDatbetöaïen;
en Daar na / Botmcn eUc^ moet bertïaan. faaii i^/Dat een DaDec fiin feinö
cetfl bp D'Ulpoplen b^cnaötj üjiUenDe Den latere feïf/ fo't fcBönt/ om a«e fJine
befigI)eDenbanDietnoepeii6{)eitjDecfcBonen$ maar niecbp BentececBtge'
taafet/fuKEfet DcnlBeetlec feif ten laattlcn Daar om aan, ^ön eigen feggen
aanmerfien^ tneecDig ; te meet/ aifo b'Cuanseïiflenin't bEcfiaat in feBö»
tetfcBiUEn«S5p JUSatijeu^ feit BP/Dai frjn fone maanfiek i^ ,· bp ilBarcu^/Dat
Bp enen ftoramen geeft Beeft J bpHufta^flegB^/ Dat een geeft BEmQUelDf·
toogD Bet ban jpattBEU^ fo bcïBeaïö / 't boog ogen toa^ te fien ;
fonöEc 't minfle Daar te mEïDen ban ÖEn <!5ee(1. Hy is, feit De ï^aDet / in
tVaarlyden : want menigmaal valt hy in't vier, ende menigmaalin't wa-
î®/· JlKaat IKatcu^ / De toebalïen Dec fieftte omtlapDigEc betBaïenDe /
waar hy hem ook aangrijpt, fo fcheurt hy hem, enfchuimt, enknerft
jnet fijne tanden , en verdort, ^aai: Öa i en menigmaal heeft hy hem in
« vuur cn 't water geworpen, om hem te verderven. Uufta^ïlJeDe·' Siefi
i88 Tweede Boek:
,een geeft neemt hem ; en van ftonden aanroept hy ί en fcheart hem dai
hy ichuimt; en wijkt nauwelix van hem. ïBatCU^IÏaat nocBnaöet/
Dat Ott llicn ίΐίη&ε aï van fijne kindsheid af was aangekomen.
resön'töe tooo^Den tian öen baöecï nu bccfiaaU otiiö HuïïaéUecöecmEt
fijn eigen/ bat ηοφ/ als hy na jefus toequam, fo fcheurde hem de Dui-
ve I, en verfcheurde hem. ï^,/ fO al^ ih Öat betjïa t ftp fCÖCUCÖE gem
fp ferasötig/ ofö3 öembecfcDeuven toouDe* feit'cc Dp/ ïrat hy
iich wentelde, al fchuimende.
S. ζ l©anneec 't öan tot genefen INomt fa noemt JiBattgeu^ tneöe
Enen aBeejlj fesgenöe/ öat lefu^ hem beftrafte : (te toeten / öat 6omt
nu / toieVen de Duivel ging van hem uit .en het kind wierd genefen.
ïlBaacïilSaccu^ toont öat öefc «èeefi nocD- meei geb^efien fiaööe / tnani
iteecBï? tooo^öen ÖU^ öecöaaïtï Gy itoniiiie en dove Geeft, ik be-
veleu, gaat uit van hem , en komt in hem· niet meer. <0n 't geflC 'Su
in öiet boegen geeft getne
3jefuénaDeröe/ gem ηοφ al
ö / Dat De <i5eefî / tnanneec get ïiinö tot
cljeucDe î Dat fïaat bp IBôtiu^ al^ 't ge-
boîg öan Siefu^ iicaglitige beilraffinge ; Dat Bp roepende en t ftinö ieer
icheurende van hem uitging, fo vdât het wierd als dood , en vele méinden
dat het fchoon geftorven was. ï^eece öoc geb^aagö ban fitjnc neec^
ïiiigen ; toaarom öat fp Dien geeiï niet gaöQen feonnen uittoecjpeni fo feg^
gen JiL5atcu.éen JlBattgeu^/ Dat Dp feiöeï dit genagte, (ofDit fïagö ban
<δεείΐεη) vaart niet uit, dan door bidden en door valten, JfPUiöat On^fften/
ïiae öatmen ött nu aïte^ maaB beclîaan.
§. 5. ©m te toeten toat Dien jongeïing geöeetö Beeft / macten na Oe
renen Die Den baDergaf niet Boren ,· aïfo -öie met boo^OQ^öeeï fp^aft/ na
't gemeen geboeie ban De SJoben / Biec boa| Benen al gefeiD. Bo^
ficB öe ^cô^tft ία 't fp^efetn Daac na boegt / i^ met eenen aï faecfïaan»
Ï^Et Csan Dat Bp Maanfiek, of befeten too^b aenoemO î Dat feit niet / Dat
öe JlBaan öaac ist^toe öeöe / of ficB öe <©uïbel of een Daar in
iiïcngöe,· geïtjfe Dat Doo^gaan^ fa begreyen tooiö î maai: toeï / Dat Die
menfcBen öat geïaofûe / en om Datfe'tfa geloofden / oofe fo fpiaafien ;
«nom Dat elft.een fofpiafe/ een anöec / fefioon Bp betec toifï/ fofp^aft
QeïöSmen toaiï getooon te .fjpjEiien ? om ban aUe man betHaan^^te sijn /
laat Quéle Daimrn meinö.^/ aï^men Die Den name gaf ^ Daac aïïemair Dat
Doo^ becfîonD. îPaar Darï / buiten fulSe namen ojp De ouaïe felf onfe
ogen fïaanDe/ fo aï^ DieDoojDe toeballenmoettefeennenstjn: toattoo^a
fiiec DotB berBaaïö/ öat in De l^aiienDe ^iefite niet en / of natureïiiî
ijp Defelbe toefen fian ; ge!p a!^ fcBieïife neei; te baïïen / tïom en Doof
te srjn ; 't fcBuim uit Den monö te iatenb^uifen / geïpuien Diftmaai^
«an Die menfeöen fiet ί ^n Daarlaat iU Bet bp beruiïen.
4« (©f fomentoiï Dat ife no(B nieer faï feggeni Bet faï srjn / öat ίδ
be reben b?age / toaacom Dat Defe man feit / feat fïjn fone niaanfiek
lisant De JiEaan en i^ geen onreine <0eefi, ^o't Bem DcJlBaneOange»
saanfisfft/ fo De ^uibeï buiten feöuïö* feflc sp; maar toei/
pas
-ocr page 201-XXIX. Hoofdstuk. 1S9
Jöt öeïBattc tn &e^uibcl tfamen gaan / βεϊϋδηιεη feer toeï toejc / tsan ms
îeifû? fâ&e mm öan eenctiepe oo^faaR Debbfn 6an. 't buiten ttaijfd fo î
niaac f£gt mp öan / ijjat tnaö 'er öan öe Jlllaan./ en tuat ïuaé ijan öen bofeti
Joeefl,· foeïiiUooifijn Deel ooifaalï üan Dc ^ineliing toa^, ©ngeöouöen
öattefeggeti/ aïö onniogeïiiï te tomn. eeBouDenDanrcfisjijgen/ fegg tfe
wöEtoni/ uan 't gene men niet taetenfeain ü^aacom? ïBam fiet mogfit
i^ïeï fulpen fiefttetofen/ DieftcBop fehere φεη Der Mme becgiefj επ De
^uibeï Daar op pafTcnDe ficö Daar bp fcgiiïften / om öeiiarmen ïrjöec op fön
ÎUîaiîlî nocö meec te ylagen. 31& Mun / aw 50. of 40« jaren óeeftmcn mp
öat à! gdfEcDî en ηοφ moEt ik blagen/ of Dat allegaar Die eene^uibei
öoet ί îî^ant men fp^eeiit op öie manier, ^a moet fip toel een Weeteveel,
öati^eenceggte Daimaonmfm (seipDattoooiD 1,20.11.9.bec^ïaatûi^)
öie fo t!3£i toet/ toaaröemenfcüenDaoi Oeganfcfielu^Deüjcereïö maan*
§. 5. ^ocïjinernileen^bandej^aan gefpioüen: men feit öat faïicSt
ïîeenî Dat Die ober'^ menfcöcn ïtcôaam / en Deffelf^ gebieBen öecrfcgtï
maar 't betog^ Daar af Deb ili tot nocö toe niet gefien. ï©ant ίδ mp na Dea
^lmanafe niet rigfiten toil î Die on^ Dooggaan^ met een peentje tooiï / toat
Îîeeïban'^men[côenï!côaamûatôe3]îlaanineï&en tefien ban Den ^oDiah
belîiert. ©aar fpiegeïQen tog on^ aan Doe tog feïeine Jonger^ ioaren / ett
ïafen opmeriïeiil^ î Ariës regeert het hoofd, Taurus de borft enf. JHISamu
Sijntoemannen/ enöemoetenon^metfuïh poppegoeD niet ïanger affecten
ïatcn. ïPaar ïeert De j^atuur/ De ^cBiiftuur/ D'^nDerbingc/Dat De
ÏBaanon^anöer^ iet Doet/ oanbpnaegttelicljten/ cnDentriD Dooiöarea
ioop te meten ί ^t ftraggt Der ^onne te openbaar / om Die te lac^^nen :
raaör Die ïicöt en toarmt onö Dooi fiaar eigen buuc; De ilBane Dao^f geïeenDen
Sïan0/ en Die maar eenen ogenbiiliï tijD^ / om De 14. of 15. Dagen boïi^»
Suiten öat neemtfe a!iöï3öf oftoe.
6. (^ώεέ geïeerDe fefegbet^ beiDe in't jfranfeó fiebben Dit aï mröé
fa begrepen: tssemEt een mg tot Den anDecen tpijfî/ tsaar ÖP'tuit öeeft/
en ïh na B^m. gjit faï Dergaiben ΓΟ^ΐε Uiooiöen öier in't j^eerDuifeïj
Uelïen / Uttfll^îbOElîgcnaamD Logique, ou ι an de penfer , Dat ! de
kanft van denken. ΠΙ. pan.-chap. 18. „ 3ΐβεπ fcD^qft De JlBane feer beei
», Uierfeingen iOf / tan toïfee mm met reDen feggen niagB/ UJie fejeet of
». 't toaar i^i ^at öEbecnöerenöoï mergô m ten tijoc uati
De tsaïïe/ en ïeöig ίϊίαιδεη met afgoan ban δε 31Baan ; en oofe fa
î, ban De ftreeften: ïBaar op men reg^t uft feggcn magö / Dat Ö^t öïte^
„ maaï bafcB t^ï geföft m? naataheurlge ïuiDen berfcftcren / Die 't feïf
Î1 befocïït öebben ; en bebonDen / Dat De beenDeren en öe kreeften/ Dan
ba! / Dan ïeöfg jtin/ op alïe tijDen ban De |]l5aan. ^e^ maggmen
»' tJeu^en/ Dat öet al Ö^t f^i^fDe tceri i^/ met menigte ban ïeten Die^
i' mm in acftt neemt : ban Den reg^ten toD om botiien te fnoeiien / of
ÖQut te öaS&eïïi om 't faab in De aaröe te brengen of uit te peïïeri,·
" om tc Enten of genee^iaiïfï in te nemen* <êü De toeerelö faï ficô
ip4 Tweede Boeki'
'„ metteï tfjti ontfïaan bón aHe tiefc fïaöccnpcn ,· tortue anbcr^ geeneii gronti
„ ïjEbben/ DanÎEliereUoo^geûoEifin^/daarafnocïjniemamrEggtiJictecnlï
„ oe taaacDciö onDecfocBt iïCEft, ^^cr^alben t0 't onbilliïi tian ficn
„ gcûaan/ Dicon^becpligötentDtUEnfonDn· bccötconöetfoeii flcQD^tegcï
„ lüMml 'tscnemenboojgeefïbanonüecüinöJnse/ ofuit ouöeboeHEnBïCC
çnDeatgetta&feEn ficeft,
7, 3^rgelö&cDolingenomftaatuitfuto DiogBrcöen/ öatmenfdt/
„ pofihoc^ ergo proper hoe, nadelen, volgens dien door defen : fuïïl^ Opfuï'
„ fe£n fafee gcboïgO / fo moet fiet Dan Doo^ fuï^en faaii becoogfaa&t sijn,
,, fulfeen toijfe Bceftmcn't befïuit opgtmaafet/Dat De tes de Hond genaamû
„ oogfaafebaîiDcfiîttet^/ Diemen m Den ttjD Dec Hondsdagen, Daacbanfa
genaamö/ meintnieecDananDsv^tcbeinemen^ 'ttoeïtï l^irgiUu^fteefc
„ Doen feggen/ban ûefe jïe^vefp^efeenöe/m't HatsnCeigentlil^ in'c<i3iie6fcö)
„ SiriusgenaamD*
Seiriut ardor.
llle ftiim morboique ferens mortalihur agrh
'Hefcitur, ^ Uvo cofftriftat lumine coelum.
De Hondfter rijft met brand, en helpt den menfch aan 't quynen,
Mits doetfe 's Hemels glans den ogen droever fchijnen.
I^ocfitan^ / boïgen^ 't gene <Saflenöui fecc tneï Beeft aangemecRt /
fo en ifTer ntet^ onUjeat;fcBOnIil^et al^ Dit. ïPant alfa ùefe fleste aati
D'anDete 5(jDe ban De Itenie Haat: fo moeH Defelbe Itcaggtigfl boerften/
Daatfe tneec ceggtficecÏ op D'aarDe dcaalt* i^ocgtan^ 't Daat
teï/ toanneec't fiiec ï^on^Oagensgn; obecfuijcftaDDen Daar De menfcfien
eecDec te gelQben / Dat Oe !|onD(ïe|ce l^ouDe Decoo^faaftt / Dan tDj? / Datfe grec
8. JBen Dient Dan tneï te feggen/ of Bet Î0 De toaffenDeof afgaan»
De ïBaan / Die De menfcBen maanfjefe maafeti SEnDien in't tnalfen:
fo De JlHane/ Die anDec^ full^en goeDen naam B^^fc / een ^[uaaDaac^
Dige planeet. <^η toonDet; boUen Dien / naDemaal bifcB en bfeefcB/
bomen/ bjuggten/ geacgt tuojDen met De IPane toe te nemend Datoe
menfcB^n felf met Baat tuafTen afneemt/ tot tnien^ nutte sUe Dingen oi?
Dec ^acDe groepen* 3InDien De (ïe{ite ^cB becBefc bp'c afgaan ban Dt
3II@aan; B^t moet 5DH / tiat De gefonDBeiD aan De l^tagBt Dec ül^ne
Bangt; inboegen Dat Defelbe na mate Dat Die toe of afneemt/ ban geio&eti
cp of Daalt* UBaac Dan mein Datmen De IjtSaan ongeUji^ Doet/
De fjeüten in plaatfe Dec gefonDBeiD na Baat noemenDe: en Datmen/ tna»'
neec alfulhe guaïen op B^t ecgtle 3ön / niet moc(l feggen / maanfieK;
maac toanneec De ïtjDec op fijn beil / maangefond. <©f liebec / fo De
oen / die Doos minûec inbloeD ban De Ipane fielN sön / maanfiek
mo*
-ocr page 203-xxVIII. Hoofdstuk. 191
; îiâtmen öan 0ε senen ϊιίε flefonD 5ijn aïtifâmen maangefond tr noe»
«ifnijeeft,
9, ^οφ fo tm Dofe <!5fEfl op fuïöc menfcöcn ïocrt/ ïJicDptpDcnfif*
Jïjn : ift aefji Bern boo^ aenoegB/ om ίιεη j^ojtfîeîi ttiD/blnntn ϊαίίήεη ficg
pfïrftteiieEit/ïicüEcaï^ïïenianafïfntBöör te nemen, #ant βοε öp Drnma^
«c beucten Beeft / goe meet QuaaD^ βρ ocri^ San öoen, ^o moefï gy ficg
Dp &E feooii^ Dan bïpen? Dan Baö B^ ϋ^οΙ^Ιίεε ίηεΓδ; gcnw&t ooft geDu»
ïîaïiïî miEc menfcijen aan De Haojstiö Dan maatifieft sqiu gcooti^^Dic
enûerfcïieiô; DatfoiBelnig raEnfcôéntîJEteniBat ûat maanfiffe i^/ aï0 Die
ηίεϋ onöerUtnDen ts3at De üooitfe jp, DOo|faa& in't bsfonDeconbce
fcenb/ ôQE'tfoiîomiî menbeomûnocBtan^/ Dat De Uoo^t^ op fefeece Da^
δεη; ja uren / fîcB becöeft ; met bebinge begint/ enmetftoeten obergaat,·
loafûpijn boos / επ ôaofOpiiîi m* lilaat Γιεη / of De JlHaanfiehen / fa»
öet son/ aile teffen^ op eenen (εΐίΰεη tijôîjetçiiuaatilBebbenî uiantDaac
Oiaar εεηε 31lSaan/ en ΰε(εΙίΰε eïïen oo^Den ontrent ebennai^; aitoo^op
«n ïanûfeôap of tWt iaï Dat toeinigΤεΒεϊεη JlBaanfielfeten snn Daarom
0εεη maanfiehten : of De maanDeliöe beranöeringe Der ©^outoen moefl
ïjen allen teffeni t'cenet fïonDe oberïiomen,· Daarm8n ecBtectoeet/ Dattec
niet een ure ban öe maanö of Daar jijnDir enige aan batï» §>0 i^'c
soïi met De feoo^t^/ D'eenfieeftfe ban Daag/ en D'anOer morgen; ΰ'εεηορ
^Ιδεη D'anDfr op aïfulfeen ure ban Den Dagö ; Dan ïiomtfe teïhenö b^oeger /
Dan ïater op lene ΓεΙίΰε ρεΓίοοη. ^ie nooit ban De ftoo^tfe/ beeïbanbofe
βεείΐεη geóoo^t BaDDe ; fauûe Die niet becl tcaarfc&tineliiif r Denfeen / Dat Die
^uale fuliisn oo?faaiï BaöDe ? ^εδεΓϊίδ De DεtDenDaagΓcBε feoogtfe i^ in»
fonDerBEiDfoOanig / Datfe met groot regfit^^^^^"^"^ medicorMm eeu fpot der
geneesmeéfteren, gcnoemD magB jijn : enfomenDieoofeonDerbofe getfïen
ίΐεΠεη03ίϊ; foBfbiftalUoo^ î4>Jöarbεbonûεu/ dac dit geflaght niet uit en
vaart, dan door bidden en door vaften.
ïo. âoenblt)ft8t Dat geen reDen/ taaarom Dan Defe man maanfiek,
Dffünefi8iiteEEnonieinegeeftgenaamDüï0^ü/ Danûiefluié uitöabp Jiïioe
ieiS iii b8rBaafb, iCe toeten / ΰβίΒεΐεηεΒειΐΤεη[ίΓδίε 038^/ tîselfie met Den
omloop ban De JlBaneficB tjerDiEfiEt Deel De? ücBaamöDaat De fiefiti ficô
StfetöaOÖEöafDaacaanöennaamüanD^mon ofte geeft, en De boojSB^'Ö
ban alfumenae8iÏ0ffiEl^tEöeöe Dat BS onrein Biet. Wem bp todiien ficft
ÖE quale op Βει ftnaarDÎl bsrtoonöc / al^^ t' ε1ί«η omloop ban De JUiaan ; Dc»
ÖE Dat Βεΐ Maanfiekte, Etïöt ÔS aïfo met eene maanfiek genaam taicrD,<©aac
ί^ίε boren al fQbεelgεf^ίD/ banÛEnoojfp?onliin't geb^uili foDaniger ma»
«»εrbanfpίιεl&εnb|9DεSoöεn/ DacBcînipHiet noDig fcöpnt/ iet^ m8er al·
lier op Dit lïufe ia't bcfonûet ίε berfelarrn.
. 11« mEnïi^föiiftDït notô moeten feggen / Dat ife'ö ï|εerεn ^fu^
BEEtliïiBstD Dué nocB beel iilaarDer in Dittoeriibefpeurr/ Dan oft By^fe^
F"/ opficBfdfbeilaanDEuitSED^Eber, BeöDe. ï©ant op Dtfe Ujpfe faiiDe
WREniïeiiteröi8eenffD£rtOE|iaaiDatBpöaüDE/ om Dat Bp maanfiek BiEt)
oftenmmiïEn moi εεη ûsil / Den ©utbeï/ onöEc «SoD? toe--
ip4 Tweede Boeki'
ïatingE (gilil&mf!t fpicrlftt) tot oo^fafie gffjaO ijEübettiitisat tia mfittc bcc^ïa^
tmz tBaii Οίε εη&ΕΪίΙΐ toan <!BaD. ïlerft öan 3|efus toaarlife fur&En<©uibtl uit=
gED^EiiEn; fo Reeft {ïpfïegöDaamïEüEbEtoonö Dat öcterlSEn ban Dcfnooös
fcócpfdö anbec fijne magtjt lïonDrn. 3|Baac toaiS fict ïoutec fiefité / geïp
aiöiii't\)eiWare; inDofgen/ Dat ör buitel ganfcïjeUfi Daar buitm tca^ï
fa taa^'t tm tocclt ban βοΰ. ^rg mp nu εεη^/ DiEonpactijôtgfpjceiîî
tOElïïiö Den ^oon Deé menfcöen mrerDec mt / Dat βρ op aacöe niagSt
ïjeeft obec't toetfe De^ ^uibel^ of ober 't tocrït ban <!BoD ί
5^ufeoni!&Dant0tonDerfoefi/ toatfinDatDefetaoD^DenBebben/
töaau mcöe3|efu0 't anttopo^ö floot / Dat βρ fgnen ïecrïingen ομ gunne b?as
ge gaf/ toaacom Dat fp Den bofen oHeelï uit Den maanftel^pn niet üermogten
uit te Dgpben» SJfe Die C ao? De beelöeiö Der faften / Die nip in Dit tuerïï ont»
moeten/ genfloDf0aïtttooitûefeo;itte5iin,· iBiïötcc bïotclih feggen/ Datife
niEmantïefeüiempöïernaeifcB en toenfcg berigöten 6an / of linatffBbuI
moeflEtsijn. îBantûiegeïeetûeiiSngelfcBiiîanmerïitteneecfîfn aan / Dót
DeïlEeteDOoifaiieban'tonuecmögen Der Hlpolïeien/ om Dien firanfeen te
genefen ( in 8un ongelove (leït« ïIBaar of fe Daar op gaDDen mogen feggen/
Datfe fo geijeeltri fonDer geïoue niet en toaren î ( Du^ toil mp iiînatfcôbuï^
meininge taat meer te nutte mafeen ) fo boegtec 3Jefu^ bp / Dat dit geflaghte
(Gettof) niet ban «aeefïen / maar ban (iBeïobigen / feit βρ ; of liebec ban (Bt-
ïabe / ( te torten / Dit eelobeom miraïieïen te Doen ) ouk ekporeuetai, ( niet
uit en vaart? ΠΕίΠ/ maar ) niet uytgaat, ofof^ixwfei^/, niet voor den dagh
komt, Dati^/ nonexitina&Hm, ntetίπfljHt^fsgttaafit/ danmet bidden
envaften.
§. 13, Sfi Oefen fcS^pber gerijd geben / om Dat ift Dfe Detefieni^ De«
fer toao^DenbpnocB meer e^iefifcöe fc0^pber^ binDe Dan gp aantoiiilï en
üat fonDer uittüerl^feïcn De^ geloofd nooit Hlpolïel of ^^ofeet mira&el fieeft
geDaan^ #f 'er Dan fcgoon berfcBeiDen fïagg ban Da^mons toaren / Daac
toa^ 'er geen Dat fanûer baiîen ofte bîDûen te becD^pben toa^. 5^aarom fiet
îïit op De öecfcBeiOenöeiD Der 5^utDeïen niet / maar De^ ciBelaof;^, 3Baar i0
een fiagl) ban gelobe / beter Dan in Defen too^D bereifcBt / Dat Doo? De Hief*
öetosrlifaara/ enterfaligöeiDi^.eaï, JlBaarDitfïagö/DatinSÏEfu^
name D^emons uittoerpt / of Dit fïagfi ban eeïoiiigen Die fuir Doen / ftonnett
fonDer ïtefDe / en toeï welkers van ongeregtigheid zijn i ïïo^ i j î i. JIBatt/ yt
21/ij. #afDtan^/fofcDatflagöbaneelobefïecB^fogrootDebbenaï^een
tnolïaarDfaaD/ Bet faïbergen berfetten: Docö inDten Bet fobe^re uit Somt/Dat
fiet ful)c te toege b^engt/get faï Stjn door bidden en door vaften. De Ιαβ, werpt
âz Demons mt. 31Batt, io:8. ttia^Daar toe niet genoegB/om Danmaartefeg^
gen/toanneer Ben fuift een boog ^[uam ; Ga nit, onreine Geeft : maar De l^eere/
tiantoienDatDej^ragBtmoefïfiomen/ toilDeOaarinooRgel^enüsijn. ^er^
Jöaïben fo Dit fïagB ban «Beloof in niemant / |)et en fal niet uitkomen/ noc0
ficB openbaren Dan Doo^ bïDöen enDe Dafïen.
14« 3^ocBtan0tDeïi6nietaUebaiïopöfeberiiïating|ïaan/om Dötfc
toat acö^ongen fcBgnt. ï^et uitvaren tpogD bp manier ban fp^eften Den
oni;6ineti
-ocr page 205-XXX. Hoofdstak:
enrfimn tofoefcSietoen/ cfBcn fiffitcn fo oineanitij toônmfr fcle
m menfcfieîifc ïiaarof tieuattgcii toasf/ cp 't ffBidirtc Jjerlat£«. ^ifïjc
iS uit borfofn eenoeç geblefeen. 3ï^fiarom ift tieorin ooft occn cngerijmir^
Öeiö fie/ îiatnicn &efc tooo?Den/ dit geiiaghte (of ifetta* dn Oagh, geip?
gemeeneiiiîer ) cpöe fiefiten paffe ; Ètc Boijcn alle bgietfe ban
oeneegitniöiidtn spD^/ niet^ to002 ten twnfi^ cUeiiafcn/ fean te bidden
en te vaflen, öat 0ettï <φΰϊΐ ίΐοίΐ b^lpen / ίι|β ban ai(ê mcnfcDeüfee guip
iierlaten fsi. (3Γοί fuift biDöai ( ïiaau ^acobu^ toe bermaant tap 14. >
bontten ftcff ö'^ÊpofteUn op bat pa^ boo? bc ftoa^Deïö gsioof^nfet
töel beouaani. ï^aarcw feonbcn fp bien <©œmon «iet uitbîpen / ba£
is / befen acttten menfcfie ban bie maanbeli6« ftoace ftutpen niet berlop
ίεη. ^o ίη befen / ofte nopcnbe 't «übjöben ban be (©eefïen nocö ictH
meer balt aan te «lerften/ batfal Dfer natn'tllï. reafite plaaris
temnbenjp.
XXX. Hoofdstuk.
D'ovéïige plaatfen der Schrifture, diemcn gemeenlik pp den Duivel
paft, zijn bequamelik van bofe menkhen te vcrftaan.
f. I. VT ö toect iB niet / battcr iet ijS oberoefïageti/ baat be fifijiftof
ban ben Duivel of ban be Damoi s, biemen mebe ^^uibeiea
aoemt / in 't felein of groot oebjaagt. uit geblefien / bat öee
ai geen ^ï^uibel luat «Z^uibel f^eet* 't SIBetB nscj^tatij^fo be;t:e i^ ban
be gemeene gebacgten / bitmen e«toccn i0 ban ben felben op te batten
en te boeben ; batmen felf ηοφ anoere namen op fiem pafl/ bieopfiem
niit gemeenb jijti. feec ijStncn genegen om ben befen bpanb gcoot
tc maöfn. 3©ant fo 't ftem aangaat / tiet O^ne men gelooft ban Bern
oefeib te 30η : b'fCImagbtige en Sdlierftoogfle <0ob fal maar een toeinig
itieec 3ön banbe^uibel : en toatben gefcgenbcni§ali0ma6ec/ bieni^Of
ning allei: ï^cnfosett betreft 5 fgn gemeifcD rgB toojb ^fec op fCarben
Wûoit fo gcootnocBfomagfitfg/ alsmentoHSatpet tjjft tierboemben
icfiepfeiss Uitec öellen 3©ant iiet jiin bfecberJepe benamingen / toeï^^
Sec iebec toat groots beöelfï/ biemen op ben ^uibel pa(ï. i.Ovcr»
heden en Maghtcn. HOttt. 8:38« Cfcf. 6:12. i^Ol IL Overfle defcr
wcereld. giOÖ-iï'.Ji· Cni4-3o. Éni6:ii, III. God dcfer eewe, ijfóo?.
4:2. IV. Overfte van de macht des luchts Cfef, zï2, en geeflelikeboos-
heden in de iccht. €fef. 6:12. ^e i@cï)?ift op fuiiietoijfe fp?eficnbe /
alfo berftaan/ batfc fiujg ban ben ^uibel fpjeeht; Beeft ba« oiibs? af
^"Mïeiegentljeib gebienb / cm bec ^eibenen Daimones in ben ^uibel tebeci^
jööetsn/ ehbe ftem fulöcen macijtigbetoinbinbetoeerelbtcete fcBjpeiu
^^^ lïöanirtieifbom in 't 18. üoofbfïuö möiigs i. befcOwben /
· geeft
-ocr page 206-ip4 Tweede Boeki'
Beeft lioe b30?tiEf biac ftt genefïeiö: fnijoeacn öat lïi^aiânmêi«ci|)îïiût
fofîcatenfteecDeriîebeniJi/ aî^menDetienfiet.
§ 1. 36 öa toan (iuB tot fiUfe. I. Van d'Overheden en Maghten ,
Beö lö al eensf/ öaac 'tpa.2ïgaf/ fciögefeiöi XI. $.13/14/15· fonöecöoi^
te Uecmacen/ tofemen Dooj Defel^en moet becfïaan. ^cgge Decfjalöen
nu/ Datter genoegO op S^airöe 5jjn / öie öe feerîî tjecUoigen en Decbjuhi
feeii/ al en ^amenöec ofc ïte l^dl geen bp, «©e üomngen ea iïeoötecsi
öec 3ilacDe 5gn ©berïjeöen en iBagöten / öie ficD opfleHen tegen öcn
l^cece en fijnen ^efalföen. 5^fal, 2. i / 2. enf. jBaac öe ge!o&fgen 51)11
mecF dan overwinnaars öefec iBagcji^n/ door hem die ons heeft lief ge.
had. ïiSom. 8:37/ jS. gefcljïei niet ban na booigaanöen (Icöö. i^ie?
inan^i Ujojö gefiroonî»/ ren 50 bar ^^cffc geiïceöen öeööe. 2 r€tm. zt f.
Ceg^n öefen fjeö&en tu? öen fïcïjö. <©dcD öie fötr vkefcii en bloed. iiaac
feomt'et niet op aan: maac bj? De&öcn eenen fïcijö/ nciö beel ftoaacs
iiec/ öfe niet f,^ tegen Vleefch en Bloed. Cnöe nocfjtan^ 5ön 't Over-
heden en Maghten, 5}jn't Geweldhebbers der weereld, over de duiflernifie
defer eewc ; 3ijn 't gecftelike boosheden m dc lucht, ©anôeEuCfit: Öat
fal (ft tecfionü öfec na tiecôlaren ; en Ijiec öoo? eecfi fen^^bjagen/ bjaaci
om öatöe geefteli&e öoojSDetö üutre?iöemenfcöengcfocDitoo?ïj/ entoaac^
om öat öie 000 fo na niet aan öe Hlucöi 50'» aJis öe ï^uibel ί <6ee(ieiiSe
öoojSBeiö/ feg iB/ in De menfctjen : öoant mit^Dien Dat fp uit »aee(l en
Sicijaam OeHaan / fofe licöameUtte boosföeiö mei licj^ameiifee toapenen »
ÖeDJÖben i toat toonuec / öp alöten öc Geeiï des menfchen die in hem is
(toant öu^ öeEtele noemt/ i ^02. z: n.) De geloUigen 006 gee^
flelife isiuecftt { <0efijlr San ö'€ngeien alleen geen geejïen 3ön / maac öe ^ie^
UnooB ; öeiQegoeÏi of Booss ; fo bolgtöet immerss niet/ Dat ^aitluii (sen
menfcD/ aan menfcDen fcöiitienD«/ geen geefleiike booshdd toeten fouö^
öatiDfeinöen^uibeii^.
3. ^0 f^ 't ocö m^t öe Sucfit» Bant ifi gebe nuDeni;efecfieuc/
of ijp öiï na bïsacöetö en natuuc Dec <0eeflen / of na Den gemeenea
^jjl ban fpKfi^n bjtl becftaan. 3©at Den aact en eigenfcftap eenif gee#
jieliSen tocfensf iss ontrent öe ptaaris/ en foiiDerltng De Eui&t/ iö tc bo^
ren al getoonö. ΙΠ S 6/7/8. ^iet ijet op De bîeclîiHgen: 't 50«
nocötanss De gene öie öe geefteli&e fiooiïfleiö op Dc menfcfien Doet : DocO
öie en 5ön niet in De 3luciïc/ maac op Dec tSacDe. ïBaacom b)0?D Dan
b'tüacöe niet genoemai ^cb opföngcoffï/ en na 't gemeen öegcipöei^
bol]c / of fo alsSmen fp?eefet; De gecftcUSe bùcsî^eia De.^^uibeisf/ iifDec^
felbe plaatö ηία in öe i^elli en bjo^ö De met aangemecfit aisf cctt
afirono onDec D' Hiacöe i l|oe 6oiin De aan fn De 3iucöi i ofOoe
toCiiit Die gecfttiiöe boo.sSDeiD bob?nD'^acDe / Daarfe onDec D'liarDe toocmtl
iBaar De il^enfcli / op De aacoe baonenDe/ ii De Eucljt Dan naDecDart
öe onöeraarofcfje eeeft. ïBaacaan ólaaclift i.s te fien/ Datter ganfcïj
geen ceDen t^ getoeeit/ om Den ïBuibel Ijiec in 't fpcl te ôjengeby
si leefîmen fiDooir öet toooiö ban Eucöt; Dat umt In 't s^iiOT
xxx. Hoofdstuk,
feûît ^âuUië ( al^ top naöei· ficn (uilen ) niet cn fïaar»
§· 4. ïBtimcn niï Overheden en Maghten, öic Geweldhebbers defer
^eereld cnf. met {Tuntie geefteiike boosheid ÎH Ö-C ttJCeCClö foeiicn î Onfe
«oning ^lefiis / öte fö» ri|6 tian ύφ lu^rclö niet en tjceft / fal onsï
fcgocn / öat ïl'#Deilien öcs: bomeccn heerfchappyc over ben vocrea .
cn dt: Groten maght over hen gebruiken. iBflt Zo: 25·. JjBac. 10: 41,
^ï» bie magD-t en 't s^toelD (fo bOnöecbmöiïige genoeofaam
ïeen) öoojgaangi mcöc Ufï geb^uilii/ of in plaatfe.loan t3en ieetof 11 putô^et
îîojTebci aausetroli^en j cn tn fïcöe üan uitecli)fie toepensn / methodeiaj,
lïftigc omleidingen gcbjui&t: geïtjö öc tcaenfPifiîersS CH îaileraQr^ getooon
3Ön te Doen. ©an öefen öeö m mijnoeîioeleneenôi}ei:&îaai-ûî XVI.§.5».
cn öefe 5131! 't/ teaen toelte^auiugi tori/ öat ficD een öciflen toayenert
fal. en t^ met itcpmdiSt toapenen niet te öoen / mUgföfen Isat men
enjs met geeïïeliöc öcbecöt. ^ocötanjS lièböen Defe 't getoelö uan öe
toeerelïi tiofï. Magi öaööen ïse Qol^en Det gtoten in. IBet öat bollt
müefïmen QïWiQ ttoifïen/ cn üereib fïaan / om op öunne ftsii^binnige
ïeöenente anïtoöojDen. ^at isf öen sj^iaîîen ^tefanua^ ban öe %ibmh
nen töeöerbaren ; C^anö 6: 9/ 10 ö'Sdpoftel 3!>auiusf moc(ïe fuiöen
Sans? met €i?maa^ uitfiaan/ cap. 13î 8/9/ lo, en t'ItijenentegenBe
«Èptcurifîcn en ^toici <n 't ficppech tceöen/ cap. 17: j8 /19 (
zo.
§. f. i€egen öefe gceficüke boosheden toferö nooit anöew toapening
^ebjtiiiit/ öan öie pauiu^ bjtl öatmen aanöoen fal : öefelöe toel geöjui?
feenöe / fal een ï^riften allcs verrigt hebbende, flaande blijven. <©at (Si fiem
tn ^tefanus beiöe fo geluöt. ïBant fpBouöen niettijeöecffaande vpijsheid
en den geeft "door welken hy iprak. €π toiettogfelt Of ^ipmass toaiseen
Ifâtt öe 0ei?fiélt"B^ Boo^Dêöcn/ tofenss iiftfae cmieiöingen ie b?efen Ijjacen $ Φ
fo t)P vo! van alle bedrog en arglinigheid, cn een vyand van alle gereg-
ligheidwas. ^jgfet Öaacin Befïonö de duiftcrnis der ecwe , Uan toelKÊ
^aulus? fp^ccfit Î Cocceiusf feit feèc toei obec €fef. 6. §. 63 Tvpeeder-
handc Duii^ern'.^e was 't die de finnen in dien tijd benevelde: de Filofofic
cn eigene geregti^hcid'met dOverlcveriogen der menfchen. Kola: 8. De
Filofi^en" ibchten Godt inâ'openbaringeniet: maaronderfochten de natuure
dingen, én dwaalden van God af; het zy datfe hem niet vinden wil-
<ien, gelijk d'Épicureen en Ariftoteks ; of datfe fo enen God uit hunne herf-
fcoen verfonnen, en daardoor tot Afgodery vervielen, .1 Kor, i: zt. Rora.
22. Dien was het Euangelium ene dwaasheid. i Kor. 1:24. Wederom
^e joden fochten eigene gereghtigheid, en ergerden fichaan Chrifluseafija
Kruis, cnhiogenden eerftenbeginfelen des wèerelds aan, daar in fy de ge-
^^htigheid, of een deel der felVe fielden, mits datfe dOverleveringen gc-
V· 6 ^efiJijn ö'Overheden enMagten, ï»eï&eöe^eere^efU.ifuitgeto-
i en ober toelften δΡ aan 't Kruis getriomfeerd öeeft. Éol. 2ï tf*
t>iö6t 6iöaï»6 «it öe pïaatss ô«aç öefe 3©ant
Tweede Boek.
îi'uc tö nfet eeiii touaiö tiûo?gegaan/ nocöDaac ittbolgtttfitna/ Uat ttwc
öen minften icuij t op Oen g^utbei paft jjBaac m 't naa}iüoo?gaanOe
Derif gcfpioöen Ijtbö nöe ban Oe Wctt, ats eca ha dichrift dat le^e i oos
was, in i ifettiagen begaande , etï ban CO^tjluö Dooj fijne bolöocninge
uitgewifchtï fo becmaant öptccfionö tn 't naaflbolgentie / öatfe ficlj aan
geen OnîsecfCD^ÎÔ van fpys cn drank enf. al.öichaduweninïïebaoifetöeïl^ct
boo2gefct)2eben / langer binöen fouöfn $ en ten einöe öeS öapittelii toe/
gaat Op op öen fdföen boet. i|et gene Coccejuii ötec toeDecom fiojrelife
op fdt i0 genoegt). Met het Handfchift en à'Injcuingen , voegt-hy ook
à-Overheden en Maghten^ endc toont, datfe d'een mee den anderen uitge"
trol{l(en, openbaar ten toon gefteld, en van God in :^egepraal l\}n omge-
voerd. Hier is de vrage wat Overheden d'Aportel magh verftaan? Antw·-
Alle Overheden die in den voorgaandcn tiji geweeft zijn, van vpel-
ken ftieti dat feg^en raaghï en met namen de genen die 't volk preften
tot het onderhouden van die Infettiogen, en alfo *i Handfchrift te onder-
fchrijven
7» fai Biec nocD Bp boegen/ 't gene f^etcns!/ öen felföen flgl
ÏJOigenöe/ fcDïÖft· toeten/ öat Chrlftus aan Gods reghterhandopge-
varen ten Herael, d'Eogelcn, Maghten en kraghten hem onderdanig ge-
maakt heeft. 13pet. ? : ζ 2. ^it fal De fcBjanöece Coccejuji toeöecom Ijooj
inp berfelacen. <@bec i ^et. 1*0/ n?/ nS. Door à'Engelen ver-
flaan wy die gedienfiige geefien, mf- Heb, r : 14, Door Magbtc» verfta ik
de mofchelym, die maght over de menfchen hebben, om hen wet-
ten op ce leggen, het zy eigene, ofte van God hen befonderlik toebe-
trouwd. Dit woord ilaac Jctà. 49: 7. en fz : i. Sy worden gemeenlik
met twee woorden betekend on» jayymumofehelym^ m llwina,
»rchay & ίΧοΗβα] (Datfiti/ Ovcrtiedeu eu Maghten.) By de feu naam worden
alle Overheden verftaan, infonderheid van Ifraêl, die ook Konit:gen en Righ'
ters der Aardeeenaamd wordens flfal.zrio. J^r^gj&ff» worden na den flijl
der Schrift, t^n Elym ^ Magtige genoemd : zijnde de genen die grote heer-
§;happye in de weereld hebben, ende aen fterk volk dat met hen houd, dat
iiem dienftbaar is, door 't welk fy grote dingen uitrigten konnen. i?aulus
fiapelt fulke namen by een : C0I.IÎ16. Efef. i:zi. Rom. Sr i Coj. 15?
»4. ^aac na feit ÖP § Wanneer dan de fo geaaanade Goden, Eugc-
len cn Menfchen Gods volk niet langer onderwerpen, door de wet der iniet-
ïingen, die hen aanbevolen was j maar nevensanderen daar op uit zijn, datfe
Ghriflusdienent alfdanworden d'Overheden, Mschten, Kraghten, Enge"
len chriöus onderworpen, l^etjp öat Defè uitieggingtn in aUeiSaannetwy
of öatiönocöfn 't een trf anöeciet beirfcOflle : f)èt ftöönt mp ecBtec toe/o«t]5
alle ö'anöecen te öotsen gaat. €n ten mlnflen fal De Ecf^ï toefïaan / oan®
aemaö&elt&cc bloeit / Dan Den ^Utbei öiec fn 't fpel te ö?engen. USeec
noef fôniet tot öetoiisi/ Datfülfreengcoote gefagö De0 TOUeiif /
ïjoii geeft / uit Die fcDïifun n(et enopt* %mt «» toat t'm
^enjcgsen· Λ. j.
xxVIII. Hoofdstuk. 197
$ δ·ΙΙ. ^'Overftedcilr Weer 1α:)0 tOOJÖ Ôi»0?tcmâaî/Ênîiatâllcgïî0iï
aOijanneif/ ban Ct?|tfiUiî feif genoemîi: öie buiten geworpen worden,
jr. enöe niets aan hem hebben ("oude Cap. jo. etlÖaiÖprceÖ^
geoordeeld toaiS cap. i6; xî i^iec ïaat m nu öen llecc Coccciu^ fijn ge?
pOelenBOUÖen: Öiefeït0UCt:3i00. l2:§.4o. Princeps hujus mundi
id'Ovcrfle deier Weereld is de Duivel. ^Ofp^eficnreaHegaar^ ^atl
W^aagc tmt ^UiUSf: Waar is de Wyfe? waar is de Schiifrgcleerde? waar is
« Onderfeekerdefer eeuwePiiecft God dc wijsheid deier Weereld niet dwaas
gemaakt ? 13^0?. τ: ^o. fBerftt ten eerften / öat 9et gene fn De tijage b'Eewc
Beet / Dat too^D in ö'anïtooojöe wcereid genaamö. €n Dat gemeen en
öeöenli in De ^ijjtft.i>auln0 Beeft Dit ftennelifenU ^efaiss geDaalö^aUoOjl
we tOÖO?Den gelpen maifianDei: feec. Waar is de ichry ver ? waar is de Be·
taalsheere? waar is hy die torenstelt? ^ef.jS: 18. 3(©p en UJÎlIen niet ΟΠί
«ccfoeBen of De ^jofeet enö'^Hpofiel Uan eenedpe IfeDen fo?efien. iBaac
«it gast öp öef Den öafï î Dat een genoemö / beelen öetefeent» (€e toeten :
Schrijver, fObeeiallSfchrijvcrs, Beraalsheere b00|betaalsheeren ; fo OOB/
Schriftgeleerde , bOO? fehriftgeleerden , Onderfóeker UOC| onderibe-
Icers. (©p Defelföe hïijfe öalt'eifjtecmeöeöeouameUöDuif uitte leggen/
oat Doo? Den Overften defer weereld, Defelföe Overheden , Maghten,
Kraghten becfïaan UjojDen / Die in öobengemelDe plaatfen gmoewD
3ön. 9liitooii Jön Die hm Den onfpDigen lefec naûec Dp De BanD / en in
öc toeecciD öet öeöenD/ ban Dat men Den ^uibel uit De #el in De toee?
ïelD Baak / om buiten geworpen te b90?Den: enDe fuir na Dat BP eccfl
geoordeeld fouDe 5ön : en DepoojDeelD^/ toanneec BP eberlïe ban Defe teee®
«Ib toaiS.
9. SnDfón De Sefec mijne aitlegginge aanneemt / foi^De toaars
SciD ban üe0 i^eecen feggen openbaar. 3©ant (j.) D'Overik
defer weereld komt: öebJÏjle in waarheid tegen hem vergaderd zijnge-
Xvceft beide Herodes en Pontius Pilatus, met dc Heidenen en de voN
^ren van Ifraëii stjnDe Daac in UecbuID Bei S^ne Doo? ïPabiD bûO?feiJï
«îasi i de Overften zijn by een ver^çadcrd tejgen<deo Heere , en tegen fijnen
Gefalfden. ÜanD. 4: zy. öitöïuBöelilt noemt ©eicuö ooiiDe Overften
Bes SOODfiB^n ^flr/ Dieben i^em 31efuîï £te6ruifîBeôôen. SganD.
*7· maar toat toaö 'ti Sy hadden aan hem nietr toantmetalljungei
Jöoel taierD niet anöersi llitgecigBt / öan wat Gods hand en raad te voren
gepaald hadde, dat gefchieden foudc. b.0.28. cn tap. (2 ) ï^aac
Jesen fiS D'O^bccfîe Defer 3©eerelD ober fulBea fcBenöaaD veroordeeld j
«anneer fp niet iange Daar na uit De bjet&en öebonDen / dat de Sone des
^enfcheo was geferen aan Gods reghterhand, en komende op de wo!»
Îftîî Hemels» IBatt. zé; j^an Dat oo?DeeI Beeft Ben De <©eefî
t^Jr^ feagBt ban toonDertoerfeen overtuigd, (j ) Öeööen fp / erö^
^^peioofg biijbenDe/ enDe mateöunnerfonöenberbulletïDe/ refBt»'
berDienD/ Datfp/ BoetoelbanouDsi&inDctenDesii^oningcjjic
woe/ buiten eeworpen 3öni èïï totopDenDa0üöan{)eDenfeDertgiecui
9006 5 falemji
-ocr page 210-ip4 Tweede Boeki'
falemiS ïaatffe to^cbiôÈfînîge/ öuifen blijiicn: .ii^aïf. 8: u. fo öat Bun
huis gen woeft gelaten i£f j IBatt. ïj} 38 cttde tooruisovcr hengtkumes
tot den einde. i (€β(Τ·2:
so. jiBaar ö) De ^uibel öcfen etetfïc i^/ toaar toe toai^ 0« Dai
Ιψ duam/ ora aan fetö ne Debfien of nietig te ijebbeni toa^
'tornDe ^eibenen en ijoi&eiren ban S'fr^^l optettiafeen/ enaantcboei
een tegen öen l^eere eii föncn aSefalföen i '©aac toe toarenfc uit 0en
feibe DOO0 genoegf)· Scrg <!^aöfö necij enig anDec profeet BaD^
öe öat booifeiö : nocö <®uangelifl noc^ ^poiïd óeeftec af gefcöïebetï.
t^eif niet fo bed alsS ban ^uDa^ toojö getuigt / öat de Duivel hem
in 't herte gegeven haddc , ^efUÖ te berraöen j fa dat de Satan in heii^
voer: ^iofi. ij / zj- Solî. î ίη Roeöanigen fin / öat {jeö ift
XVIII. §. 11. eengs gemelD. be,i^if)?ift fo ban 't gcn« öp aan eenen
of aan eibe Beeft geöaan of onöec leiö : Doe ficmt isat W öan liiec niet een0
en too?ö genoemö ί €n öaac Ijp a! genoemö toojD/ öaac (laat Ijp 008
alleen } Duivel , maac geen Duivelen : Öan bjel Duivels Engelen, öat
f0 boöen/foal0XVI § i.XXiv. §.ipgeittelöi0.23oöen 30» geen ^berfte^
öen noclj ïlBagijten / niaac öfenaacjS ban îî^agljten. i^oe &omt De d§ctj?ift
öan Den <©uibel/ Die tnaac een isf / Overheden,xMa^hten , Gewerde-
naars , atgf ene ganfclK fcöarÊte noemen ί iiïiifTcöten faimeu Οφ ϋφΐ'
pen toiUen mit$f te feggen / öat öe beeiDetö föncc firagfjtcn m (Irefien
öusf bete&enö toojD. iBaac m eiffOt al toeDecom Betoiji î of inöfen
öat ergenö t0 te binben / fo fegg' <8 bjeDetom / öat De ^cijcift Dan
Bïeeöec ban ben ^uiöel ö^n ban CO?l(ïU.Ö fpjeeèt ; öie nimmer onDec
enige name booj öomtöan fn'tgctölban een. IBaac beden onöeceen
begrepen / Dat ijs' nu al getoond.
S II. ^οφ becöec ; fo Die «aberfîe öe ^ufbel fiS/toaac fal^
men 't oordeel binöen / Dat fo bcfcnöec i0 / al.ff CDîifîutf fjiec
nu fpieeöt. ï©at gene bjaac öoo? öp met fijne €ngeien ten eetoigen bu^»
ïe becöoembijs/ bjasfal iangegebflöï ^etoeererû öidDficfi Daacbatt
obectuigD ; foDat De &omfte ban Drn (STcooffer Daar toe niet ban no*
De toagi. feit COîilîQS^/ ööt iJPior öicn einDe feomen fouDe.
^01). 16 : 7/ 8/ n. €inDeIi!l BpU gecnfinSÎ / |)0e Dat ilp bulten ge-
worpen is. ïBant men fc0?9ft ecm nocf) te öefen Dage toel fo grotett
magDt en gebjelö in De toijDe toeereïD toe/ Dat Op'cc toel tjei· Degen in
moet 5ijn. €n bjanneec De giiam / fo maaöten ftp ηοφ 't iwe^^
geraa0;inöien'tfönUïecfi getoeefïiö/ Dâtfobeeî öioeöige berbolging^**
tegen't bol6 ban Cöjijiais toiecDenaangefielD»
§■ 12. Ilï. ^00bit nu niet bafï gaat / Dat pp D'ii^beclïe ö^fer bWf
relD 10 / fo en iö tip ooft De God van defe cewe nfCt / ban OJCti
féen #auiu3s fp?eefet. z. ;4. ^^ verblindiagé ban Der wenfcftert
fiüncn, Den felben alDaac toegefcôjeben / fal buiten Çem (cet teel t^
binöen 50η, en Daar uit met een De eoö Die Daar De fcöulö af Deeft.
5Ön menf^en öefet ieutoc ; dc lieden die van de wcereld ZIJO »
-ocr page 211-welker deel in dit leven Is ? ^fal. 17H- Verduiilerdin'tverfïand, ver-
vreemd van Gods leven ,door d' onwctenheid die in hem is, door de verhar-
Qingehunder herten. €feÎ 4: 18. CCrt wandelt Dan in duiflerniffè ;
dieheeft lijncogen verblind, i. i:ri. 3BÎeÎ^i5e<6ûb
aanöefe menfcöenf hun God is dc buik,enhunne heeriikhefdisin hunne
fchande, de welke aardfche dingen bedenken. 3î 19. ^itöoet
(gelijft ^aulu^ i3aacbpfdi)0arfevyanden van Chriduskruis, sjODealj^a
yan öe igecc m aEuangeiium^ 50«· <©oö Bcc toeecelDüEie ócgecc?
jjfeöeiö fjeeftöc linnen uetöUnö ïsec g^nen ïrie oagciovig39n:fQfp?eeBii)P
BÏEC nu ooiï. ^ien Î0 het Euangclium bedekt , foUatfC ήΟΟδΓθΜίίΐ
Verloren gaan ; toam niematti ooit beçuaatn om goöliöe nature
ïïfelaiötigresön/ Dan nadatgy ontvlode zijt het verdctfdatinde Wee-
heid isdoorde begeetiikhcid. z.^et. i.'4· DaacCenîîefCi:cetöf/
öe finnen öcc ongeloUïgen bec&linïi.
13. IV. I^UUolOÏ de Overftc van deraaght des Lants,des Geeftes,die
Vïerkt in de kiirdèi;en der ongehoorfaaraheid. Cfef. 2; 2. g|Îî öiööc
U/ itefec/ ijjat i^toeöeen Overftevanden Geelt? 3©amiipuocmttjent
Overften van de maght.3©at Ü^agt^^atUJOjö ttoefinif gefeiöjdes Liichts^
en des Gccftes öfc in öe ongeïjoDjfamen tocröt Defl' Gcefi nu öe ïïBütf
bel, toie f^ öan fön Overfe? I^oc toOïDösfc <i]5eefl met De Lucht ge?
Paarö ί of/ om ceght te feggen / Boe too^ü De Eutïjt en ïrefc «aeeft boo? ccn
felföe bing geacîjri toant U) en feit niet/ des Luchts en des Geci\es;
ïtiaau fonöee iJoeghJOOjiieBen / des Luchts, des Gecftes^ een öetojjö )
öat ίΐξΐ'ΐ sfrfte öoo? Det ïaatfie Uecölacen toil ^e Eucijt öan 10 Dtc
iSeejl. ^Overiie öaac bant^'ö'eeweder weercid, Effen te boten ge?
nocmss; na teelden b'«Sfefter^ getoanödt ijaùDen/ eerfltotöet <©eïo^e
befeectö to^'röen. Ook wy , feit ijp haat na ; fiem feiben Die
Qeen i^eiöen geujeefltoasï/ gelpfi» maaceen ^oöebanaffïom^/ttieïïe
^ac'ln benoemöe. fip met fgne aoobfcöe iSriflenenooit onder die
^^ngehonrfamengctoeefii igpfeitja. €nDat toasfgebfeten/iïft ÏtfenöSife
Jlen (©iieciïen mebe geOoojfaamö BaDïïen. €n luie toa.0 tte #berfïe i
«^gene&iiitettïtoijf^l/ tDicnssbjtiöatfeiieöen/ gelp^pfelf iem» ïïom.
wille 't nu öaffebeöeni des vleefchesendedcrgedscb-
tcn : çn fo becfieetbenfe in de begeeriikhcdcn ban ijun bleefcl]· #nDer U
ban öien oberiïen toojö ïje menfcö gebocen·. cnöe alfo tot (ïabe
««cfeocöt oabecDe fonîîe/ metöati)?
, «4· iBaac tcïat ntimier ban feggen öit öan ; na de cewe
aerer'^ecreld waadelr, öat In Ijem de Overfle van de maght des
^'^chts i0 toscftenöe, en öat De geefiDejJ 3©eei:elög / of Oebegeeriikheid
^'«^'cties Den naam Deeft ban öe Lucac ? gpe t'famenftellinge Dcc
iœoo?iien ig ^.^jie^fcijen teict fo b?eetttö aljS öe bjoojöen felf. ^n
w fouoemen öie meDe op Dcfclföe to^feboegen moeten j maacm
-Î ®iHfcö ftanmenfe «ujefinji t'famen pecyten / mei van of des. tiifo fai^
ip4 Tweede Boeki'
men öen fio itt ónfeiöïe ïfïöaröci: maiitn öaii fn'tiHjièftfcB/ bp aïbiéB
tnen't im^töiloberfetten: nadenoverften van de maght dcsluchrs var dien
geeft, dte werktenf. ^ictbaar i.cncn «iöcefl/ öfc"oiigei)oo?fame men*
fiÖen; z. öe Lucht Uantitol i5ecfî/ öcMaght tian öie^ucöt/ 4 deo
OvcrfienUan WepagDt. S^ïöcö&e terfïom ötcttoe namen/ Lucht cn
Geeft ^00? eeu genomen/ b^ uionierc Dan feggenDienîminbe netteen
fiunöe ^p(fofith> ïrat / Patinge bmi tföee felffïonölöe5âaamtoooîôen f^
inamanDeien noemt. magi) ίβ ooü nocö Ipen / Datmenfe öusï bcc?
ffijeiöen uccwt. 3©ant Det eenc |ïrijö niet mei Dei anïiec ; öe^lft öen Kif
fcc fiiefen late / toelh öan Betöen &at ï)em lu^.
s 5. aûâat fin Djcngt Ut aanuiti ï^eGecfl ofe in alfuiöe nienfcfie»
iKciffDt / ίίί De nsiuurisiie öjifï inuiöec Dle^cô^liBe öegeerUliiïeiö :
öaïi.öuitïjet 5.bsS gcnoeoCoami>peni}aac. «©e Lscht banöien <0èe(l,/ -
löfünaari; óeiööaüe bieren en bjugljten oecnie na De iufgt Die oberee»
ianö gaat aarDen toiikn. ïl^aar Dan fieiuien / het heefier de lucht af;
het is van gocdeof van quadc lucht. COCiejllÖ lifljiec Itieöe Uan geUoes^
ien/ Dat öc tooo?Den/ Geeft en Lucht beiöe oneigentlift alöier ce nemen
^ijn : cnDe betekenen, feit DP / ailc beneyeÜngcD des verftands, en alle
drifun, ingevingen en aanperrirgen tenquade. ^enί,βDieÖC?
telïenipt»an &it ü)oo?D meDi wet inaHeis onbeftenD : en Bomt öicc fon*
Uerlingen te paflfe/ 't o^ne men cp ^ofocie^ aangetcöenö UinD ; Dat ά«ί
^eer , De Lucht fomtijûii ban aen builen teuö berflaan too?D/ Die»
öc menfcöe in Deiï floeïgang ban fic0 geeft, JBanr feöec 't iss een buile IiicDt
öie lut De begeerlifiOeiD Der fonïr^ öcnïL jSuDe Maght ban Die 3lueDt /
Uiöt f 0 Dat anDeriEf al.s^ 't bcmicgen Dat Die biiiie D?ffï op öer tnenfcöen fier^
îcn öceft ί en öie Ovcrfte'tödjcei üeleiü Dat De menfclje/ Doo?aiful6e
bjiftcn in f0K lebcn Uoiiöjijeitjli tcmant Die ^egeel onDer anûerensi beDtoanff
intjeerfcBapppe fïaatj fo al.ii ölt al te boren ig berftiaarD. ^iiiS blufet Dan/
Dat fclf Defe plaatfe/ Daacmen fo beel flaai^op maalJtbanDen ^tiibei
wiet enfp?eefir.
16. ^'anDeren €fef.éM3. DoetÇetnoerjbeel min. SBantalleefi^
men Daar / bolgensf onfe jleDrrDutifcDe oberfettinge / ban geeftdikc
booshedenmde Lucht, tîî ijet <©itelïf£ö en (laat fo niet; De
bjoïD'ec niet genoemD. HocliteniS öebben 't D'anDeren meefi al op Den
fcifDen fin bertaalD. iï^eja / Jpirhuale^ malmas in fublimif De geeflelike
boosheden in de hoogte, 't ?ïraÜifCl)e/ de geeftclike boosheden in den οπ-
derhemcl, -^ifcatO? die bôfen gaifler welche in dieluftichweben.
Deren öeböen in 't «©liefifcB in piaat^ ban ïwaeanou epouraniois
Dat öec gene ontrent den hendel isS bcDuïD / ^'^ns^utis hypouran'oi^^
nnderhemdichegeiercn: en fjetDan aiöusf bmaaiD Î De .^pcifcije/
bifcöe/ enS-UpterfcBeÏSpftd/ den bofen geclten onder den hemel. W
rtag ni5ontanUig ijeeft 'et ban bJOojö tor töoo|D in 't Eatfl" alôuss^ σ^
fïtiö: adxerjui Ipirituaiia ^e^itta in c^lejhhut, Dat isS in ÖOeÖ ï^UitfCP'
tegsn het gceilelikc der boosheid in 't Hemeiichcs Hetgeeitelike der boos-
χ χ χ. Hoofdstuk. 2©!
î^eid , öat if / tia Den t^bjeeutofciien aart ban fp^fteit / dc geefldike
oooshcid ; of/ fo aï^ ftct ö'onfca fidïen/ boosheden. berre öau üwï /
Qlfo nifmant ötci: set iegen tj^eft*
§· 17. .maac bop feomen^ aan öe Lucht ? Ctoeeôecïcp boo^ooi^
öecï tj^eft öen onttoïjfeïife Daac toe gcbjagôt» £|et cecfie / boe? bim
fp boo? bafï öieïöcn ( Dat hiec en in 't Uoojgaanöe lïer^ ban beu ^a^
tan / ^zt boofö öer ôofe Engelen sefjp^ofien tBOiö. |©aar i)oe toct^
tiiq gronö^ öft ijf^ft / ÏH Öen %tfet XVL §. t. aï b^butö. i|et
enöet ié / Dat ö^n Dat oub geboeïcn noci) in 't ^οΦ ï^sö / ban
öe ©uiijelm in Dc Suctjt ficö becBaubenèc ; 't todU meinben /
batbuoi ben SIpofïcï fdf / «Cfef. a. ( baac go öe
tîaemû j Bfbefitgb Ujo^ö 5 $cïtfh baat nu terfïcnb grfeib ίφ. ®at gebftt*
fete ftennen met ijunne becftlaringe ep öc feant. #bcc b'eer^e pïaatfe/
op be üjoojben ν der macht des luchts, fiebbenfe öit aangetcficnb» Dat
is, des Satans, geliik teriïond verklaard word ; (fo f|» incinen ) om dat hy
een geeftelik wefcn heeft, eiide noch grote maght in de beweginge der
lught behouden heeft, als uit d'hlftorie van Job blijkt, (ÖteC boo? Öfötfe ben
Sefecalgetoont/ toat uit Die öifïocïe bïg&t of niet en Wg&t) ende die uit
de Lucht den gelovigen noch gedurige ftrijd aandoet. Cfef. 6 : b.
i.^it. f: 8.^atban#etcu^öeöïft XVI. §.3. aï becftanbeïb i ijetanbec
ijS baar mebe top nu beps 3ön· öa« fttec bc tuoo|ben / in dc lucht,
fiuttneaantehcninsebu^bnnig. In *t Griekfch , in de hemelfibe, of ewr-
^'eraeZ/c/ji piaatfen ( Wt h3oo?b plaatfcn bcenfet ban öun eigen bp) ende
word dit woord hier anders verftaan , als in andere plaatfen van dcièa
brief i®aar uit brnfeenfe bat·? Om dat de Lught fomwijlen Hemel word
genaamd , Lev. 16, 19. Matt. 6: 26. ende d'Apoftel noemt hier roor
cap. vers den Saian uitdruiskelik den Ovcrflen der maght des Luchts.
( bie uitbjufifeeiifefje ö i0 nu / nifen ik / ai uitgetoieben ) Want dat de
Satan geen plaatfe noch maght meer en heeft in den reghten Hemels
blijktuit2.Pet 2: 4 Jud.versó. Apoc. J2.8.&C. ï©at Uit ï^ettu^ of Uit gfue
bii^bïijHt/ Bc& ihmröe Vll. §. i. 11. ö^ceö en ïang getoonb. ban
aü^aiineéfeottitfjiec nanocij ixieïtepa^.
f. 18. 't ^cggnt onöetcuffcbcn / bat onfe ©becfettec^ ban laeboe·
5ön getoeefi/ bat be ^atan boo|befen nfet alleen plaatfe , maat
ooft maght in ben regbten i^cincl IJKft gcïjab î Daar men fcdtec
«ooit af ïa^* €n toat ïtonnçnfê ge^aö fiebben meer ban be öeiiige <Sngeiett
nocb op bcöen ftebben ί ^ecft bie fîin felf maar gedienftigc gecften.
9^*tfo/ Dat ben ^ob ooit enige magljt op ber ?iarbe gaf/ baec in*ti]c*
^oofbRuÏt afgeganbelt t^ ; in Den Igeniel ecjpter f!aanf^ flegbë aijs ^ie^
^aar^ om ben £?oon. |®aat ï)ae Ijebbenfe in be ïucbt fWhen magöt
o^iïouben / biefe in ben Hemeï feïf berïoren ftabben ί De ïucbt ban
ntet fotoeï be^ ï|eereH aï^ ben l^emd ί Ifôaar berber ban <i5ob^ t?oon:
jf lp biel; bte^ te Dicgter aan benboetban]^ fijner boeten ; Dle^ tenaberaan
βίη menfcb emftcm te iftf^ft fe ö^n ijoo? fïineii bai enige
Cfc magit
-ocr page 214-ip4 Tweede Boeki'
itiagijC Ö^üïs op öcr ^arbe j fin liefft nu fo bceï meer / aïjS U ^lufiji bt
?iacöenaDet fóöan ben^etneï/ Sa men fai moeten feggcn / öat jijiK
niag&inuîienDwrenDmaaïgcoteci^ûan fpte bomi Vsa^ j om Dat fee fao^
tcnfie S.ircöt meec Dan tien Duifenömaaï naöec aan öe JSacDe öan aan
Denöoogtien ïgemeïi^. ^e 1|cmelmeeifeun(ïigen öebben ou^ Dat aï ian<f
ge geleecö: en Df^uibcï / fo i)y een <0oö / Die en geen <0oö ban
/ raaac Uatt nabp. ^t grote goeöe €»00 öat aïïecn. ^ecem. 23 :
/ 24. ö'?llcme menfcft öeeft öan öoo? öen bal öe^ ï^uiÖeïjS meecbeciös
ten öan öe ^^uiUeï felf. lâocb öe ^cftjift noeft öe ceDen ieert on^ öie ^piiofCs
fie / tiJeïHe Du^ öe <0eefïcn öe pïaatfen onöetfcöciöt. II. 13» 16.■
§, 19. i^ettoijie öan öe EncBt Bier nocö in tooojben nociï in faften
^ïaatfe binö i toat faï men door de geeftelike boosheid in het hemclfche
verftaan? Cocceiu^/ niet tegenftaanöe Dat öpin Defe en b'anöcK plaatfen
öcn ^uibeï meöe binö : Ijeeft Dfe fluïi / enöerefpjeehtijtjreonlietBctecïïiï
beïWaarö. ^obeelaï^ beiöen iKtreft / faï ih ölec fïine eigene luooiDcn
fit'ïlen. i^ï* feit öan §· 64. Wat zijn die epourania , ( hemelfche din-
gen ) anders dan onfe hemelfche flaat , daar wy onder 't Nicw Teftament
in zijn ? de fegeningen met welke God ons uit den Hemel gefcgend heeic
in Chriftus ? Siet Efef. \ : 5. Volgens ook Gods Woord ; \ welk horen-
de en verftaande , ib horen wy Godt felf ons onderwykn troofien ,
en letrenwyvan hem. ^(tôt na. Ία epeurania Tde hemelfche dingen)
worden dan genoemd , die den hoogften hemel aangaan , in 't hoogfte der
hemelen, bovenalle onderhemelen die ons bekend 2ijn , Waar van de
fterrenhemel de hoogfie is. Gelijk dan ίπΙγΗ» eii^eia genoemd wor-
den , de dingen die op het vlak der Aarde zijn ; 10 ook efmrania , die·
boven de flerren en den bekenden Herfiei xiin-, welke fiakja en Schamor
jim (Uitfpanfel en Hemd leertalen 't onfe (©becfetter^) ge.naamd word.
Wy hebben ook terwijle wy op der Aarde zijn , enige Hemelfche din-
gen, die uit den Hemel tot ons afgekomen zijn , vrede, vryheki, geregh-
tigheid, blydfchapi hope, gemeerifchapmetdegeeftenderv.olmaakte reght-
veerdigeh. Wy hebben den Hemel voor ons open fiaan , in welken oniè
voorloper Chriflus om onfent wille is Vöbr ingegaan. Heb. 6: zo. Wy heb-
ben den H. Geeft, die op alle vleefch is uitgeftort, wy hebben Gods:duidc-
likcn volmaakte woord, den fchat van allé wysheid en verftand. In defen
mengt fich de Satan (Die naam geef iït aan flfeen tegen fpiffeeü ban öe luaai:^
5ciöXVI.§.9.10. II. enf·) door fijne i dat is boosheden ,lofeftreken>
valfche redekavelingen , loffe woorden, fchalkheid en bedriegerye. En.
dat doet hy fneumatikoo^i (öat / gecfteliik) metfijnighcid en fclierpfin-
nigheid, fo als het fuiken loofen geeft en duifendkonftenaarpaft. Gee^eUke^
daar onder maghmeniiftigc vonden en üreken, en gelijk als behendige hand-
grepen verftaen.
io. a®ie fean Dit terSeteren ί Sfilïeenïift öat ban dien bo-
fen geeft en duifendkonöenaar meïö ; iït ö^bBe XVI. §. obcr Def^
feïfûe plaeîfe «ï s^owiö t get Öiï geçftc nooit aan Duifenb fume
îneisî
-ocr page 215-^ûnfciîÉiî Beeft oitt&iohen / Die &aar onop&ouöeïiS met aïfuïfte ïioîiiîeiî
fiepft öeuecöten. ^ic Dat met get Ijotige en 't oene nu nocb mcec
ppöefejjïaatfenban nip gefeio t'famen öeegt: falöec ï>efen fm «it ma^
«enr bat b'f5po(icïfïinmï5ïi(lenen enen fitgöboojffeit/ öienfe ban D'<©n=»
«rifïenen / 't ^aöen ofte ^eiöenen te igöm fiaODen : Doo? ïic&ame*
iihe S3ecöaÏ0in3è niet fo feec ,· ( öat öet minfi ) maat Doo? 0ee(îeiiïîen
ö'anbece pïaatfen / öat öen ^uiüei fumen groten meefiej: in De ïl^eeteïD
maaht.
Dc Duivel dus uit foo vcele plaatfen der Schrifture uitgebannen ,
heeft ook defevryheid niet, dat by door de weereld ipookt, enden
menfchen buiten ilaap of in den droom verichijnt.
r. τ τ ^taï'£bao?gaanbe/ eninrortDeröei&Betgene in 't naafîboojf
^ gaanöe ^oofDfïuh iö srtoonö / bïijïit genoegfaara / Dat öft
niet Den ïE^uf bei niet fo D|ceb aïfinen meent : te toeten / Dat ijp oü^raï in 't
Vûecfti^y cnfïcöUeelfin^aanDenmenfcöe bectoont/ 't^ïaDat Ijptoaafetof
b?oamt. ^it iâ öe ^paiicru en ©ïomecu Daar De tpeeceïO boi af i^. i^at
nabec onDercigDt toiï ih ötec eerfï noc^ï ban De ^poHen / en Dan iet ban
öe p^omen fpjeften / Daacmen ÖouD Dat De ^uibeï onDcc fpeeït. ÏDant Ijet
Î0 't aemcen aeboeïen / Dat De Dofe <i3ee|Îien (ïeö Den ntenfcfjen figijtf
ijaacïijft bertonen / fomt^D^ ongefïen ooft ïjoten ïaten : en Dat am iet^
te openbaren Dat berbo?gen toa^ / of om Den bioDen toat berbaacD te
maöen / of om bïotcïifi met Den menfclj te fpeïcn ; fomtHD^ om Ιβΐη
Dîenfî te Doen ; fo aïö on^ ^côot De Éefutotit i· B. XIX. te
boren haït. in 'ί bjoo^b niet te miffen / men noemt berfcijtininge
ban <©eeften âpaBecp ; fo Defe naam Doojgaart^ Den bofeti tocgefcöiebett
toojD; toanneereen goeDe€5eefï berfeöönt/ te toeten een Cngeï / Daten
Öeet geen ^pooô ,· men noemtet ïiebec een <eefïg&t. ikonDet: mp met
JpoojDen opte öouDen/ fo totï ίίΐ milnen Sefec nu toeï feggen/ toatmj»
"uniït Dat men in geboïge banboojgaanDebetoij^/ aangaanDeaïDieWns
aen met teDen of met fcöön geïobcn magf}.
. 2. ^0 nocB öeDen pr of Daar toeï een ban <0ciD^ €ngeïen
ÏÜÏ^feÓÓ'nt ; fo iemant Dat geïoben toiï / iö fïraffe 't niet, ï©ani:
toe
2,03
κ.
XXXI. HooFDSTtr
Tweede Boek.
toe te ÏMScn / €>jpenb, aa; i8. beneemt eob feïf öcb?póeiö niet / om
petö bp berbeç fct)?ift / of moHbeïing ( fomen Dat noemen magö ) te
öpenbacen. Ifêaac ijet m «ocö ««t boo^geftomen met bolfttefts
tefefeecïjett/ Set gene booj.bei:fci)ijninge ban €ngeien nooöfafeeïjft teftout
ben3îî. €n't betaamt ooft nieraànt onbec on^ / foïicOtban geïoofte ^ijn/
îïat ficb ben bïmben bome onbec 't ^au^bom eenigfin^ geïöft mogöt
flelïen. ïl^ant bat Cngeïen om bee^ of gene beufeïing aan 't een df
anbet fufenb be^je / of aan een man geïijft een feinb betfcijDnen fonbe ;
of om fct0 te feggen bat tegeïcegïjt tegen <i5ob^ befcfijeben 3©oo?b / of
gefonbetfbenfïrlbtgi^: toat toij^entoeïberabenman ciuam ooit tot fiiïög
geöacljtcni
S 3. ^at ban be Eieïen enf. uit öft ©agebuuc ten boo^fcSyn
Romenue / i^ te mai ^aapfcö / om on^ baac met op te öoubeu,
.laâaac bat ïuiben ban onfe gemeenfcöap jicô fo ïicôteïife berboccen
ïaten / tot gebaciiten bie feïf fonbeï ©agcbuuc geen pïaatfe gebben /
te bijftet bjeemb €n eeijtec feec gemeen onbec 't bom / bat ie^
mant^ Ziek niet fean cufien / maac enen ttjb ïang omfujerben moet:
om eenig ftïein goeb bat onbetaaïb gebïeben / of eenige belofte bie
niet na gefeomen / of enig befonbec ongeïijft ben eenen of ben an?
beten bp ftjn ïcben aangebaan : toeïfe aïle^ bp fo beïe cn beeïbuïöige/
en baat onber ooft beeï fbjaacbece fonben / bie ieöer menfcij boo? aï
fijn ïeben öeeft begaan / geenfïn^ te tocEgelgfien ίφ. j^cj,
«f ban anbec^ niet te feggen / öan &at ïjet Qet fcfjuim bec paap=
fcöe bpgelobigôeben / '£ ben eenboubigcn onbec on^ aanïtïceft :
W fl» ficö fc&amen foiiben / fofe te regftt toiflen / j^oe taiei-
nig fuijc öen ïeben bet <©ecefo?meerbe ftecfien pafi} of ftoe feec ijet
tegen aïïec ^Krifienen geboeïeu / bie niet ©aapfcft jijn / ftciibig i^.
^ien 't ïu^ neme ^ieΐ een p?oefje ban uit fefeec boe]cfien genaamb
Seftien Ziel klaghten enf. boo? François Godyn , bo?geE tot 2$?ufi
iêï / fo aarbig gcrijmb / aï^ ben intoub aacbig i^. i^p fïeït bat
be ^teïe ban ene Bicïït uit &et ©agebuuc onbec anbecen aïbui aan öare
Jîôûen nocij op 'ïlarDen ïeebenbe fci)?i)ft.
Waarom dat ik hier ligh in 't uiterfte benouwen,
En waarom ik fo lang word in dit vier gehouweit,
Ik fal van al mijn faak u geven goed bericht, '
En als ghy alles weet, fo helpt dan uwe NichL
Als mijnen Broeder ftierf, hy liet my eenen B^el,
©ie hy gefchonkcn had aan ons liefvrouw vari Duifel,
Daar toe een daalder geks, hetwekkicjeiiebverfuymt,
Om dat die inege dood my heeft iboytoegh beluymt.
ÏXjsbid'ick dat gy geeft aan ons lieiyriiuw denkuylder,
En dat ghy niet vergeet tc^-gc^iTeenen duylder,
Wik ghy dan helpearmy uit alkn mijn verdriet,
9b
-ocr page 217-ΧΧΧί. Hoofdstuk.- aof
So maaiît dat dit tcrftonts in aller haaft gefchiet.
Wof^ti heb ikeenen wegh nacr ons Liefvrouw van Hallen,
•fc-nifc moeft ons Liefvrouw befoeken gaan tot ftallen,
Als ik dit heb belooft , doen was ik leer benowt,
En fey in elke kerk te oifren een ftuk goudt.
Wilt gy my fien verloft van allen mijnen evcl,
So moet gy eenen wegh ook doenna Scharpenhevel,
Dan moet gy noch eens gaan, naar ons Lieivrouw ten Bos,
En fchenken daar een koy, of eenen vetfn os,
En wilt gy aan mijn Ziel nut en profytig wefen.
Moet gy in ieder plaats doen feven miiTen lefen.
En ievenmaal aldaar ontfangen God den Heer,
Dan kan ik zijn verloft, maar feker ook niet eer,
Eer dat ik noch van hier uit defe vlam lal raken >
So moet gy ook eens gaan naar ons Liefvrouw van Laken,
Want doen ik kreupel was, en liet daar mijneiuftok.
Doen heb ik haar belooft een fchoonen niewen Rok.
Noch heb ik haar belooft te geven mijn Pendanten,
Daar toe mijn gouwen rink met feven Diamanten,
Dit had ik algcreet geleyt in mijne kift.
Maar fiet ik wierd verraft, eer dat ik 't felver wift,
Ik heb noch etnen laft geladen op mijn pockel.
Dat is dat ik moeft gaan, naar ons Liefvrouw van Stockely^
En offeren aldaar het fclffte offerhand,
Eer ik kan zijn verloft uit defcR feilen brandt, «ïf.
CHöe tm toeinis tjctïüet;.
So lang als mt|ne Moy niet al met om gegaan is ^
En fo lang als een fchuld noch ergens onvoldaan is,
So kan mijn bange Ziel niet raken uit dangier,
En moet fo langen tsjdnoch branden in dit vier.
^ci)oo« b« niet m meint / Dat fulfee b?ieUen toaarïift
«it öet ©a0eUum: gefcD?eöen toojbfn : ertjtct i$ fijn ooe^merft /
Ju^ te fecten I om toat boo? ftoace fon&en öe EiciRen^ baac fa
nee ftoaac 50« ïilöenDe / fldp ooft liet gctooonïiii feggm toan
«e genr/ bkin ftun omfbjectim aan De ï^raWsen / foo men meint
«cfcimnm.
4. ê>omcn ccfttec nocö aï meent / bat be menfcften na ben boob
^Mpoïten / fonbec battec a^ageUnur of biergeïöfte toe behoeft : fo
ift/ toat öet qem bat fpooftt/ en toaac toe Dat ört öknti €en
/ en meer niet f óaubmen bat fiet f^ooftfeï ; toant eea Geeft
CCC 3 bedï
-ocr page 218-ip4 Tweede Boeki'
heeft vieefch noch been ; öa£ ijcbbcnfe öu^ï bc?re ban öeiï rcgfiicn
fïev ûl gcïcfcb. a:uii. χ?9· îî^aat toi? maaïît Dat fcöö'nftï ctientod ί
toant öct moet cm oo^faahôc&ôenî om Dat ôct/ fcöoonnictöanüelöaac/
nocötan^ fîcnïiii ίφ 7 en fîcft Diïîmaaï^ I)oren laat. öat nu ijct ïif
cöaam Oe^ betfioiiîenmi iScen: toant tjct feïf geen ïicöaam i^/ maac
fcijrjnt; m 't sene toaaciih i^/ ïigöt Begraten / of moselift ai ïano
Ue^cdî. '£ Oe^ menfclien ^iele Dan> ôoe6ct|aôt Dte De grDaante ban
öaac l,icôâam Dat niet meec in toefen t^ ί fianfe Dnitrn 't ïieöaam
SijnDc/ 't fcôîjnfei öaar ban maften in Dé ïucïjt; öaat fp 't ndcD in 'tïis
cöaam sonöe nooit fjeeft honnen Doeni ^at Itan DeSfeï/ oniie^ai
nielih getooj&cn/ ïicijameliher toer&en Dan te boren / Doe fn ai Dc Deieii
cn De ïiragötfjaar^ licbaani^ tot bfïjuïp ijaübe: Dat maaiu mp nirmanc
toö^; beeï min/ Dat enige <i3effl felf m\ ïicbaam maften/ of ei?ii Docö
ïicöaam be^ieïen &an. '£ €en en 't anûei; ïjeb ίδ tn 't V. ^oofDiinfi al
toeerïeiD. ^ie beïfcljijmnse ban<i?ee(lenDan becötognenöe/ foberDtuijnt
y. Cf Bet fa aï toare aï^men meint î fo nn De menfcöe fdf
öf fiine ^ieï geen ooifaalfe ban Dat fcöïjnfel t^; toie Dani ^e ^^tiibeï/
feitmen/ in De^ menfcöen fcöön. ïBaacomDe^uibeU sijn Dan D'^nge^
ïen alie DoaD/ todfici becfcööningen fo bele in De ^cöJift semeïD
©an Den 5^uibel ïeefïmen Dat maa? een^: cnöe nocö oneigentiiri; ofim^
mer^ met Dat ÖP in uiterïpen fcôijti tot onfen ^eere quam. ^n 't
XX. ïlooföfïuh seioonb/ toatmen baac af feggenmagfi. ï^oeijeeftct
Dan Dc ^uibeï nu fo D?oft; Dat gjt in Dçn tjjô De^ nictcen (^-tfîanicnt^
èué mnrnaW in fo beïe pïaatfen Deo? De ganfcöe ÏBeeceïD fpoofit / na
Dat Cöjifïn^ (ïjnbooinaamfie toeciï becnietigD beeft ί zt 14, 1 ^oan.
3:8. €nié De öerbo^gentöeiö Dec <©obfaïisöeiö ban cc Engelen ge/ïen/
I iCim. 3:16, Die ooft öegeerig jijn Defeïbe in te fïen / 1 ^pet. 1 : .< 2. cn fïen
feïf D'^ngeïen onfec fiinDeren öet flangefigOt öe^ óemeifcöen ©aöer^ :
i®at. 18:10. öoefeomtDat fpnocii top fo felöin €ngeïen/ en fo menige
tnaaï Den^mbel (ïeni
6, ©an bjaag ife nocB/ fo 't een eigenfcöajp be^ ^©uibeï^ i^/ i)em
feïf toeï te becanDecen in enen €ngeï Dc^ ïieijt^: u: 14.) of 't
οπίί Daarom b?p fïaat fo te Doenj mit^ Den ^uibeï fo goDbjugötigma^
^enDe/ Dat Bp fpoofe maaïit om ene ftïeine fcfluïD Die niet &etaaïûi|/ of
om enige aaïmi^ Die tc geben (iaat / of om tcotobeloften Die gebjoBert
5ön. ^eftecïiit/ fo lïâofe^ en te f jofeten/ fo D'tfipofïeïcn en ^HSngei^
iifien Daarenöobcn/ niet genoegïi jijn om Den menfcôen DeugO te ïeeren-
nocB ^ieie/ notö Cngel / beel min De ^uibeï uitec ijelïen fal öat met
ίΐίη fpoften Doen. ^omen feit/ Dat Det niet uit lufi tot Deugo '
t gene &lcc De bcfe bpanö öoeij maar ommenfcljente herbaren: toaar^
om öouD Bet fpoohDanop/ toanneet öemenfcöi^nageiiomen'tgeneijem
iieïapi^ ί Dat t^ 't gene tjem Bet fpo öfe gefeiö Beeft Dat Bp öoen i.
em ban queïiingen geUed ontlatt te su» ** ^ ,
χXXL Hoof D s τ υ ίν. 207
§. 7 ^ie fû ctnfîige gebacijten ban öcn ^nibel niet en ijfb&eu / raa»
îîfn öan Ijem iieöec üuïiebaïï of potfcmaHfr/ bic allcrtjanDe fjpeïni^ öl*
Jerl)anö€ nimfcöen öceft. H^cn öeeft flccl)^ natefien 't geneih in 't 19·
Wfûjiuîttian get i. XIX. 16/17/1^. uttöen paapfcömfclj?|j-
iïci· â'Côot öcb aangetcofiften. i^c toeten : fo aliS bccï ban on^ bolft
ïneöc betec niet en toeten / of <©oö laat öien iiccUloefetcn refieï om em
ïtleintgöeiö/ en Datôageïip uit Den Banö fpïingen / om eew Deeï nictise
cab?;oien op Dec aaröe te maften. ïS^at om een gïaé of ftanne foiis'
fee IjanDen te öerfctten/ om ftct beBfeï encc feanne toe te Mappen/ om
ene boobïiifi toe te ftlopptn / om met ene fiioot ober be foïbet terammes
Icn/ om boo? fcbiïbtoacbt in een i)oej;ïïen of tioo? een bcuc te flaan
fonbec ict^ U fessen of te boen / om enen roto-toinfteï uit te ftcamen t
en fa öoo? aanfp3eftec übec boben/ of op fiin ^aapfcöi3oo?Ceïiie6?oei;/.
ijooj ïioïi^ of fcDaiiïec^ lonse / of op 't ticfi tioo? oaöertimmecman te
fpeïen. bit öan nocij te Doen / Uao^ 't een of anber fuffmb öegie /,
of onöcöjetjen jongen ; of een man aï$i een Binb / of enigen anberert
fïccöten Mocö/ bie niet toeet toat «©eefï of ©leefci) / en of Öp toit of
ftoatt &ei)Oû?t te toefen, ^uïjc fiomt met b'uiterfïe bertoaanbljetb / bie
öcn bafen ^uibrl éigen i^/ en b'oojfpjong niet aïïeenfjjn^ eigenen baW
maac ooh be^ mcnfcöen getoeefl / ganfcö niet obev een» J^ecficbene
berfïanben en boojfïgötige Oficn fïen öfm fo wet fpoBen / aïgmcn fjoo^t
bat fo tieeï ficc&te menfcöen boen. galmen geloben/ bat be ^uibeï met
Oeöecieïtoningcïiftenfpoofit/ enbin naam toiï öcbbm/ bat tiet aïïe^ ^Ö"
toatmen fict; geïgiï Ijet bp flattöeu^ fcljtjnt bat öp ^efu^ feïbe focïjte tog.â
te maften : en ban nocö metnen / bat bp fïci) fo neb?ig en geringe b?aagt / om
niet aïé met üobbecpen booj't gecingfïe ϋαΐίΐ te fpelenf ^aï ife iji^c obec
mijn seboelcnfeggeni mubuniU/ bat öanst ηοφ ïiïeeft. ïBantiHSope
niet/ batiemantmiîfaitcgentoerpin/ bat CD^u^feïf/ (en fo p?ofeten
en^üpofieïcn) jtcö meer benïiïeinen en eenboubigen / aïjS grcren en bec»»
flanbigen bectoonb ïjeeft. Ï®ant öfi moet mp toaarïife fmecien/ fomen
om ijec fnoobftc öcc bccboibene fcöepfei^ geen berMeining aan te Óoen/
't fdbe bp alïcc bingen,· bat bccbïûefite mengfeï aïiec
bobaacb^e W 't booiöeelïj öev boïmaaïîlî|îe nebaigljab Qdi^
heiiberf* .
§. s. ï^i't fïnjö berïjaïbfn tegen aïïc rebm c» bccfïattb/ bat öe mu
bei / of eenbafe <0eefï/ toïc DP wos^n 50«/ öem fcïUen of iet an^
öec0 in een ïicftaam of ïicöameïifecn fcfjijn bectonen foube: en Bet (ïcijö
006 tegen 't toefen ban een <©ee(ï; fo aï^ boben gemeïb. <gn of
mogeïif» te toemig toace / men ïctie flecb^ op befe reben» <0ecn
Jocefï toeïBt anbec^ ban met fijnen toiiic / en be toiïïe bïoteliïi booï
"«nfttn: itoemen 't toena of ïteect/ mm fianbei; anöeté gem begrip af
wafeen; §et ftamtbaac teïHen^ toeberom op uit. 0u fegt mp een^/ Doe
u ctggj^ (0eefl/ bat i^ «toe Sieïe / let,^ in 't minfïe aan uto eigen ïU
cyaam beet y fo 't anöir^ bmi met benfeew I^it^ bat sp Mi /
ip4 Tweede Boeki'
fo rept fic8 ftanbof boet / cn fo aï^ gr» bjiït. USaac boet bat aan
anöcc ïicïjaam cenö bat uüs eigen nietentó ; fonbcc mtböcï tjann etsen.
flSaaftt met Oenften een^ een ïicöaam / of licIjaam^S gelijitmïjï of fcöai
bn^/ opber aarben/ toaac ^et toefm raagi)/ of in be ïucöt* Üoe toil
bit ban be ©uitteï boen/ bie geen eigen ïicljaam fteefti Cen goebe <!î»0ei
iâ gefteei toat anbetg : toant bie fjeefc ganfï en raagtjt te bate / om tiem
een ïidjaam of ïic&aam^ seïöïieniflTe toe te boegen/ in 't gene öpiiit iaft
bec l)oogfle USajeflcit tiejriefjten nioet» l^aac metnen top bat bê boogfie
iïigötec ben becbloefetcn bpanb / uit ben ftecfifr losgelaten/ noct) baaren^
trouen oüetral en alle^ toat liem luf! gerieben fal : om tot fïiπ belteben niet aï^
toottberenteboen/ raettenehen^toatnietositefcöeppen/ 't gene iipt tot οη^
eer ban bm ^cijeppec en fïjn Iteffïe fcf^epfeien mi,ébjuiften fai.
Ç. 9. ipaar be ^ö?iftuur/ meintmen/ leert on^battec ^poften
bat toaac ίφ/ i)et faï in 't ïegcc bec ^pcieX^ boo? ^amaciën ge?
hjeefi 59η : baat 't fo Bcagöttg fpoofete/ batfc alïe bccbaacb ixjetlj ïieî=
pen / in be nacöt/ en ïieten aïie^ fïaanbaac 't fïonb. batfpooft
bJa^ ban ben '©uibel niet : maar de Heere haddc 't hcirder Syricrs doéa ho-
ren > een geluid van wagenen ende een geluid van peerden ; het geluid ener
grote heirkracht. cnf. Derhalven hadden fy fich opgemaakt, ende waren in
defchemeringegevloden, enf. xÜton. 7:6/7. ^'"3fipo(ïeïen / ïutbew fonbec
opboebinge / uit bet gering(ïe teoïfe bec gioöen/ bie infonbetöeib te bien
tijbe feec tot bpgeïobfgöeib genegen toacen ; fcöenen in 't begin niet tofi-
fec ban be ccfl. si^ant fiende Jefus ter vierde nachtwake o|> 2iec wande-
len 5 vi'ierdenfe ontroerd, feggende, het is een Spookfel, ende fchrceuden
van vrefe. H^att. ï^anneec öp t'febert öVcrfïemaaï na fijn boob/
ficö onbectoacöt ïebenbig aan ben bettoonbe: fp verfchrikt en feer be-
vreeft geworden zijnde , mcinden datfe enen geeft fagen. Huc. 24: 37. jBaaC
Cf)?t(lu0 / fonbeï te beciilaren of be bofe geefien 00& becfcöijnen ; ( 't toelft
infulftenbal fijne maniecniettoasi/ geï^ftin 't XXVII. ||oofbfiuft i^ge^»
toonb ) anttDoo?b fïegb^ ter fafte / bat een <i5eefl geen bleefcb en been baft /
geiófe fp ^genbatbP&abbe. b^. 39, Hocbtan^ toert öet^cbottu.^ ftetec/
bie feit bat een gee^ ïioub om aan te raRen» 1.35. XX. 9. ^0 babbe
gefu^öan / na*tfeggen ban ben g[cfubï0f / betec bu^ geanttooo|b ;
Taft my aan, cn voelt my dat ik warm ben, cn niet koud ί en daarom ook
geen Geeft.
§. 10. n^at toil tl^ ban/ aïïef;pol^etp ontfiennen I ^pna. I^an
gelen/ bat miffaafe ift niet/ geïöö gefeib i0 ; of iemant feggen mogbt^
bat bie nu en ban nocb tod berfcöenen. maac batmen fo beel fpooB?
ban ^poften maaftt i ih ben toel gccud / battet nietnant beel öan
bouben fal/ bien 't aan 't een of't anbec niet en fcbojt/ ban 't ift
aï^ ooïfafeen fulftet bjigeïobigbeib in mbn Onderfoek over de kometen »
in 't X X V - X XIX. ^oo^fluft aangetoe^n b^Wie. ^aav Denen u»»
ift / ftojtbeib^ balbe / mgnen ïefec toijfen ; om geen uitftblöbec ban
tnpn eigen toecH te^gn i en nocbtan^booa ben genen bie bp be
niet
-ocr page 221-XXXI. Η.ο ο F D s τ U κ. ZÖf:
Jrfct ïîfeft/ 't boo?naamfic bât ôier mcffi te paffé Rouit / ijoo? ogen ϋΦ
Jen. ^'onacï)tfaamï)cib ontrent ϋε toeriîni bcr .ilatuut/ m ö'onfeunbe
patet ftcagfjt fn cigrnfcbappm / fn 't gebitrig ftotm ffggenj boen on^
«cötelih op anbcre oojfafte Dcnfien ban be toaaröcib !rcrt: tn 't booïooi?
Μ baînien ban ben ^uibd en öe ïjeeft / fo toeï gdcerb al^
ongeïccrb / 6?cnoi)t öm tnnifci)c aanfïouö^ tot i)et ^pooft. l^v'opbofôinge
ötc ftmbcten brrftccKt bkn îiîjîUîî : alfoiiKn l^en ban longé o^ boo? gés
ftiaaitte gerug^ten nerbaact/ om 1)εη boo? ingcbedöc bjcc^ tc fïiïlen ;
«ibe boo?t0 niet aïk fnïïte ollctje?' ni ouöteijfis Piaat|c,â 0îîùeti)0ub. ^an î
San 't niet uit&ïrjbcn of 't gaat na 'i oubc tooojb :
iluûfmettfimhuta.tesm(ervabhodûrimTeBad^^^^
Het nieuw-geb&kTfeii aatdeij vat
Houd lang den reuk vaa't eerftc nat»
ontmoet Sen't minfï^ niet/ bat fïcï) in »t togin ban be?ce / ofirt
*t boniiet opboet/ fonbcr batmcn ηοφ ftan mrrften bJat ftet ; ofraert^
ûcijt tjct fpooït te 3ijtt. bieelt aan b'Ulpoflcïf η : üjelRe / fo ift gdo^
,be/ nooit fpooft gffi^n / rtiar4C bcd/ban fpoofe gc^oo^b, öabben ; fienbe
gcfn^ tip nacïjt op *t bjatcc toanïidm / toeïften fp fo menigmaal en fa
hojt^ te boren nocïï gffïfn iïaöben / en ban Ijem fo ménig toonbectoerft:
nocfitan^ fonïer een^é aan öcm te ben&rn/ fy wierdeu leer ontroerd, feg-
gende, het is ccn fpookfel·; fonber bjagm/ fonber tb3t}fd / 't boa^/ m;
't mocfi een fpoohfd jyn. .îlBatt. 14:16.
lOi i^icc te ncflren^ ^■'inûmcn nienfcïjea / bie fc^jifefeig ^ijn ban ecs
genö alleen te fïapcn/ of'^abonöjJ ober fïraat te gaan: ban fofe maac
een feinb mogen bp flcft fjebfaen / bat troofl; fuïïie {jdbrit^ijn 't/ bieijen;.
tegen 't .^pooft befcöermen. SafOiiberftfib nacijt ober een ïtechljof
te gaan/ of aïifcn op te jltien in ecu fiit?^ baar een bobe ié/ meenfg bee
bat om S«n ftoe. i^^^afe men "rîj / fulïin u be boten bijten f of fpoo&t :
be ^nibfl bp of nm öitlicöaam nüjcr naafifbjinaen/ onterf / man of
b^3ubj; en VDd tobanigé bie in <i5obegerufi^ijnf lïd iaV mogdift/ om ;
be ^ieïte ïjelïben. ^Ott afôpyjîjt/ oftfunîin(icn#^çiaprcïiofg|oobfcÔ,·
te Eieï i^ ban aïbaatfi bïijben faï. ^at moefi be ^^mbdooït toeï bje=
ίεη/ i^ôpfîimen fdjaiftgeifftben ai^ gp nicint. i©dbjaaï 5Ün öatï;
<0ob^ Engelen nui of paflTm bie niet betct opi ï^oubmcn. in l)un ïegec
ontrent be genen bie <i5ob bjefcn / ban g^tn ioac&t l··. toeft :: toant:
Jaar fïerft niet ccn arme ïajaru^ / of fy jijnber bectbig bp t Éet fcö?iós
rpooft mogïjt ben rpm b^affec ôaïcn : maat &em b?oegen b'en^
gien ten J^emd op, ^iet mit ecnen bjat gcbjoonte niet ftan bodü
inJ|olïanb fétmen *t ïp bóo^^aan in^tljui^; tet tijb toebatgctuiti
Scbjagcn toecbe. f riefïanb pïa;ît(îmcn in be binnefeamer/ baarmeüi
i jiocij bftoaftmcnbebaarenïaat Jlïaar ift ïjebbelang gemerftt / îiàtfe^
ooa gfbieefi Jjooî fjrooii/ ïieber b^ ΐκ boîw
^ öiö,
-ocr page 222-Tweede Boek. ■
em 't nat m b?ci03& bat baar boo? öe toaïter^ &an ttn&cfïrn ; infba^
öecófiöfobObecïeöenc luat bcri fn'tfïco 0datmJeeft ; in taeïften gcbaï^
feöe tuacijten Uieï üccbuDödÖ taojiten / nirtom öat öe b?efe / maar om
èat ö€ lj?£U3öc mcecïjec i^. Ccgcn bat nii^bjnih / ract anbecc bie baat
aanftleefbcn/ ïicbiïïbaacteïanbemetbeïe moeite/ en niet fonbcc bju0Öt
searbeib / om^ct af ïe fcimffcn : toaac In oofe aïfene&aïbm bao? 't aan=
Boubcn bet ftecfeïiiïc UfSgabeEingen en Debecfeobfriijiften bcr (©berïjeben uitt
toeinf00eijo?berbi0.
$.11. (Ce0en^ feefe tipQeïebigiïeiö fîrijb noeötan^ eiïc anbece ι U
hïeten / battet menfc&en ^n / bie baa uatucc mees bequaam 50»
fipooft te fim/ bananbecen ; toaaroin felf 0cieecben tluifïen / of 't ool^
toaac : te toeten ban fôbani0en bic met cenen öeïnt oebore»jijn/
«effent anbece metr / toaat af ih 0efn reflifiec meen tc maften. 3©ant
toat öeó ife be ©ebeimeniflen bec pbeifteib' Op te ftaien ,· of te noemen /
hoe beeïeröanbe batfe jijn bie fien ftöhnerr^t getie niet en Ü^. .ï^iettemtn
iïi niet aWeenïiit toe / battec meufcijen 5i)n bie fpooft fïen ftonnen ^
(maar 0een nocö 0ecnbobenöie begraben ?ön) maariitfïeï i)et
ooft ïjiec te0en. 3©ant baar uit mein ïh in 't biecbe 23ocft tç betoijfen /
îîat öet be natuutïiKe gefïeïbönb ban Deâ meiifc|}£n ïicjjaaïa /- txioeö m
geeflen i^ / bic Öem boet oeïoben bat öjj. fïét / ö^t δμ berber niet en
fïet ban öp seloofl» l^u beeftet m^ aï ïana genofs gefpooSt/ öe^ fcijeib ift
lïierbattaf-
§. 12. Jlier pafï i)tt ecijtec / bat iïï ban be ^jomen fpieeïié / öaar:^
tnen ooft ben ^uibeï b'eere af geeft / bat ï)? baar fijn beeï aan bctibe.
ï®antöet i0een gemeen ïoople : een ïjceftet eetfï fa bebacöt / enö'anberen /
ombat ôetmaoTfclie^n/ fonber onberfoeftboo?t^aangenomm; bu.öiffe£
nu bad ober al aeeü 0an0baac geïb / batter' bieröer&anbe Ό^ο^
menspni .ïSatuurïiae/ ^xicgerïöfte / <0obbeiifte / en (omben^uibel
nebfn^ (0ob boo? niet af rai^ te beeïen) ooft nocï) ^uibeïfcije 5^?omen. ^ix
itigne Uitlegginge over Daniel da ift ban bie biec maar ttoee befeenb ; Die
j^atuntïift en 95cben-natuurïift / bat / bie .Jlföenfeöeïift of <i3obbei«
lift 5ijn. §. 53· 54· 55» al toüt iüt benatuurïiiïe gefleïbl^eib en gematigb^
leiöbe^ïiröaam^/ (Dat nornien fii i^atimrlift) ofuit be bageïiftfcöe be}
pgbeben / (mebe natuurïii'er tutjfV / bec|) bat i^ Dp. (jen SautgetÎtiJ tf
feggen) niet onifîaat: bat tóerftt <0ób in'tbefonbcc/ bieeen meenet bii
«ature i0·, en bert menfcöen biftmaaï^ in Den Ö|oom berfîficen / of boi"^
Cngeïentocfpiaft. ÎiÉaar geeft oii^'be^ljiiftoetuigeniö af. <©en.
7/ 8. 28:10/ T5:.en 31 :ii/ 12. en 40.I9./10/11/16/17. εη4,ι:ι--·7·
IBatt i: 20. enz t 13^ difa^toatbat riKbelJoebfrbarEn* Oiidcr deger
échten van de Gefightca - des iwcht^ j alis.;diepen iîaap 'vAU op den
fchcn , enf. ging voorby rnija aangéfighi eèii Gecll, erif. î5oel) ik .Î
gjne gedaante niet, ene beeltenis was voor mijn ogen ; daar was fli"^ » ^^
A^ordecneftemme· enf. '^iobf : i 5/, i 5/i6. v
χ%, ^ie bi? taaie in Oen bjoom terjtijeett en toag
-ocr page 223-XXXI. H Θ ΐ> F 0 s τ 11 κ. iiï
^uftîgï niet : -nocgtc men ïccfi b^t in De aanfitjc ^cB?fft / bat bie oott
J'^SÏJt op onfc Dromen Ijaööc, ©an luaac ïionit öan be nidninse Dattec
puibeifcge D?ömcn 5ün i Boo? nip / m gönne Ïien ^apificn nucö ana
Dtrcn fo tieeï ïaccö^n^ niet / öie met Den D^oom ijan ^toingiiu^
ipotten : toaac in ÖP f^it / öat iemaiit boa? fïjn beD Uerfc^encn ijem
aautöcc^ / toat «Sj-oa. la. tian 't ^aafcïjïam tüojD gcfdD j 't gene Bern
^anDercn Daag^ in Den ttoifi ober 't tCbonDmaaï te fïaöe quain»
3©ant Oîîi Dat Ijp Daar ban fcöjijft/ ater an alkis fuerit nefdo, baniDöOjfi
tot ÜJODjD gefeib / ik weet niet of hy Wit of fwart was ; toeïiï öe ge^
nen toeten Die Eatijn becfiaan / Dat fo beeï α\φ/ ik en kende hem in^t
tninflcniet: fo firéftet tïjncn tegenfpjifeeren gelufi/ Dat fo te DuiDen / Dat
^bjingïiuSS niet toili/ of't een Cageï of een ^lübe? tuaS gêtoecfï / Die
Ômi öie fc[ï?ifiuurpïaat^ ingaf 5 en Daar op Dehenraan fïcij nentenDe/ te
bcfïniten / Dat öet ban Den ^lUbcï toa^. iBaac fj; moeten mp Dat fo
niet fcggen/ of meteen geceeDsijnte bebjrjfen: Dat fuï); ban Den 3&uibeï
toefen lïonOe. Saaton^eeötec neiï/ of De|>ci)jift toeïeçgengtrtber^aaït/,
Datmen op Die toyîe magîj bfrfîaan.
14- Met Den ^.2oom ban Pfâtu^ toiif JBatt. 17 : 19. sgnDer
beïe feer beliegen y of Die ooft ban <6aD of bn« ben ^uibeï toa^. ï0at
tnp belangt / îiî ben bevlegen aï^ iiï fuifte Dingen ijoue / met on^ eige»
bofiï / öoc ilife ban ^antcljfilïecye bjpen faï. 3©an£ / regljt uit gefeiö /
ïjet beljoo^De geenen ïïrtfien / te gettoügen ïeeraàc^ / in geDaeiiten ooit
te lïomm / Datmcn ^uibeï^ Doen ban <©qD^ eigen toerife niet onDer^
fcïjeiDen fean. Wü ijoe faïnien ïangec menfcijeïifie geeften onDecfcijeiDen
en beproeven Î gcïijfe Sfaonr^S ïeect / of een <l5ccjï uit God » o7niet
iiit God is: i Sfüö.4: i. enf- bii aïDienDe #uibel feïf/ Die aï^ een fcj^epfel
niet alken oneinöig ban <i5oD onDecfeljCiDcn / en aï^ ö'aïïer&oogfïe aïDets
berDfi banï^em beifcfteïDen/ m tegljtDjaaDié tegen^töDigisi/ ï^em nocö^
tan^ fo toeï gclijfii Î ï|eeft Dan CölifïMS' iet gemeen met 23eïiaï ,· öaimen fou^
öefiamienttoijfeicnbjienbart beiöcn baimenboüiljeeft/ aïfo on^ iet befons
Ïiei^toeDerbaart> <Bcîj/ ijûetip(îecf)ceftfïcD Dan €ïil)utoeï bergifi/ toan^
«eet Ijp op jijn beft memt tf tictoijfen / Dat <i5oD^ toerfe ΐφ / Den menfeïje
totbeefïanDenBeKeecmgeteDjcngen: en behlaaot fïcfidatmen daar niet op
en let in den Droom, en nachtgefighte, alseen diepe flaap valt op de lieden';
inde iluimeringeophetïeger, dan openbaart hy't voor der luider oren. ^oï».
33:14/ iç/'i^. ^ietDien ^eUigen man / fopbecfucfitig boo? (i3oû^ eerej
boe toeitiig Denfet bp om Den ^uibeï / aï^ ÖP openbatinge in Oen
J^joom i^ fpjeheribê. ^n trontoen / öptoifi al te toeï Dat Bet <©oD ai*
leen Die fuïy Doen ftan. <iEn toat maaftt on^ Dan fo (iout / Dat top onfên
HU <©oDsS g?ootfienbpanO goDDeüïie eereDoen : of Boe beeï berfcBiït Dat ban
^röoDetpei
fj' lï" bifï ïitt toijf öeïangt : ilSatiöeué
JJic jiiet / nocB De fafie feïf bjengt Dat niet meDe / toaac uit men fouDe
t«0et?n Denhç» [ öat ôaai; Dig ban <0oD toa^ ingeget^en. ^aaç ïjomt mw
ö a " îîiet^
-ocr page 224-ip4 Tweede Boeki'
nict^ in boo? 't öiwc niet natunrïife fa acbcurcn fectt : fo bat i)ct berber
toetïi niet en toa^/ Dan aïïe öingen öie natmitïiii 50n/ en onbec
59η bcfiuut. ^at toa^ öiec bu^ befonöeriift tot bïijftban onfcïjulbflin^
gelieföcn ,ίδοοπ^. ©oo? lang becoeniö Doo? ïeer en öaDen / benijD/ bc*
ïaagöban D'obeciien Dec gioDen,· Defe bjoto/ te^ecufaïemtoonens
De/ baac De (lapel ban bec ^loDen Îeec en soDpôienjî toa^/ Daac bp De^
EanD-boogti^ gemaïinne/^ boo? aïlen anDecen toeten mocfï: toa^ fjp nu
een iîea3ôti0 boo?toecp öarec feommerïiitc gcDacbten ; na Dat bp nacbt^
gebangen / en tnet fo bed beflaflb^ ! en bebjfi^ ban gcoten ö^at / öa»
ten man feïf in Oen bjoegen mojgenflont geïebecD toa^. Dooj 't οη^
gemeen getoemeï / Dat De ganfcöe flaO in tep en roece bjafigt / in iias
ren foeten ttio^gen-flaap gefioojDj D'ogen Daarop/ aIjS 'c geraa^DeDeuc
f gelöft 't gcbeucö) boojb? toa^/ toeDerotn befcöoten : fa en fton'tniet
tninDec üjefen/ of fp moefï ontuflig Djomen; beöommerböat baar man/
in fuïften fojgeïiïten biecft bebjaaiO / Bern feïf Daar Doo? in ïgûen bjeus
gen mogljte^ ^ie^ fp/ te meer uit futfeen Djoom/ aï^ ene b?ob3 en Daar
bp ï^eiöenfeö sönöe/ niet ban quaaö boojfpelïenDeî uit bjoutoeïihe fo?g
aan fj^ren man Die booöfcöajt fonO» Hebt toch niet te doen met dien
techtveerdigen: (DaaröieïDijem ieDer onpartijbig mcnfcljcüooi) wantik
hebbe heden, (fp feit niet defe nacht, maar inDenmo?gcnfïaap/ heden,
toanneer De geefien batfaamfl 50« ban inbeeïDinge) veel geleden in den
droom om fijnent wille. ; ift&ebbec nietgei'uflelift om iionnenfiaf
pen; De Djoom uit Dehommerni^ ontdaan fieeftmene bebonimtciugtoecs
groot: bet ïeit mp ftoaar op De ïeDen/ fa Datiit b?eei? boo? groter on«
gemaft, ^eg mp tocl) / Hefer / toat ongcrijn^bdD fleebt in Die betbia-
ringi entoat iflTer Daninfuïften b|oom Dat niet natuurïib ié> Dit
5P in 't booibn gaan flegb^ gefeiö: om te tonen/ öatDe^uibeï aïtenos
beïoo^ betcobften too?D in Dingen / Die Doo? Den getoonen toegft en loop
Öer Nature fo gemaftheïib te berhiaren sijn.
Al 't voorfchreven wel in acht genomen zijnde, cn des Duivels in"
gebeeldde wijsheid op de proef gefteldj fo en kao *t niet minder
wefen, of hy word vooiti van fijn Meeilerfchap en hoge School
beroofd.
§. I. V]^ en toeet ift berber tiiet / batter fonüerïing iet i0 f 'f
•«-^ban De (©eelïen töo?ü gefeiö/ of top Ôebben 't onDerfocöt : ett
baar bp bebonDen / Dat öet buiten reben too?û gefeiD. i^et een bp 't anWC
t'faamgcöiagen/ b?engt in aïïe^ ttoeeöerlep gemeene Doling Uit; ban ρ
^uibeïl grote toö^Ö^iD en bermogetij fijn i^cfiooUnmagbtiff ï^öjj
Ötne iebet förifïm ntfnfcöe / fî/n Ceïobf betcacötenöe / oiitBcniif»
U^t. Dciöm faï ίδ nocf) toat naöcc fi^jeftcn : in öü ^oofDfîufî Kan
ί ïöirfïatiD/ en in naafïe ban öc l^acöt/ Diemm oojDcdtöat isc
Dfeft. §pt ccrfïe faïmm befï öoo? ttoeçbcriep baojtoecp on&frfc^fi^
"cn; öctgcnc teöcntooojDis of toeRonifiis i^: bn&eihfo bogen tta^y m
iuime mate op te nemen/ aï^mcn Daacgemeendift ban fpjceftt-
1. ίδο öe öeDen of ^atuïic on^ ieert/ Dat öe^uibeï ïjet bcrboige^
«e toeet i ôet mort jijn / om Öat bp 't ï^o? öe natuttcïïBe KeDen / of
000? <©nöerbinöinge / ofDoo? goDHiic ^penbacinge ijfeft. J^iet öoo|
île ^cöen/ D'oojfaften ban aïle Dingen in öenatuutbaojfnuffeïenDi. a©anc
iBchjft ih iemantboo? toö^ ïiennenöe/ Daaruitniet bcfïuiten fian/ öat Öp
^^atunrfiunöig ίφ ; aïfo üy fijn berfïanö op anöece Dingen ïeggen
han : fo en magö ift ooit niet fcggcn Dat De ^Duibeï / fo gaata
en fcö?anöcrai^ {)» toefen magD / Daarom fuïp in alle Dingen i^p
fal ober mn niet Magen / Dat ilï fijn betfïanö bettoifïc / nocötan^ foi?s
-öec becïofte b?agen/ toiï ift ftggcn/ Dat g«n alïatuurftennee /
öcen i€aaihunDige / en boO^ aï geen a5oögeïeerDe i^. Defe ö^ieDeci
ïfpe toeetenfcijap/ b.iil 'tmcefl aanïïomen / baat Ijem ban De menfcöcn
toegefct)?eben bJojD : bermité De p?oeben Diemen meefi Daar ban te bojDe
brengt/ De j^atmit/ of De€aaï/ of öet «©oööeïiïïbetreffen, j^u gaifï
euDecfoeften/ toat gcïeerDljeiö ban Die Dingen in Den i^ïiibel fïeeiit.
§. 3. ^e fienni^ Der naruurïifie i^ De henni^ Dec iicöameïii$e Din*
gen : tjfmcIfclïE cn aarûrclje ïicbamsn / uit De bier booföfïcffcn bc»
liaanDc ; Decfeïber dgenftöappen / tuerhingen/ beranDetingen / op ert
onDergang, ©an ïce| ift/ Dat hy fprak van de bomen ; van
<ien Cederboom af die op den Libanon is, tot op den Yfop die aan de
wand uitwaft : hy fprak ook van het vee, en van 't gevogelte > en van 't
kruipend gedierte , en van de viiTchen. i ^On. 4: 38. ^aat na aï Diè
grote Dingen Diemen ban Den ^^uibeï opgeeft / fo iua^ ^alomo niet met
bp bem. ^aar i^niet^ Dat Die bofegecfi niet tueet; men bjaagt bem
alle Ding. ^agö ^aïomo fonöer ogen i boo?Den bP fonDer toeriituigö
ban 't geboo? t ^e g^utbeï Die geen ban ^aiomon^ bi)f fïnnenbeeft/
boe tobjö bP 't gctoaac > 2lft fegge conO uit : Dat bet onbegrppeiife
/ boe β^η litbamcliric Dingen fonöec miöDeï ban 't ïicbameiiit
ï'^SCDPC» fcbjanöec toa^ öe Eiel ban ^ripotfle^ niet / Datfe uit
baar feïf of Doo? fjaac^ gcïpe toifi/ flet gene bP in fijn boehen ban ben
fatt öer Dieren en Der pïanten fc0?eef. moefï ba^t ïicbaam / en De
«föen en ïicbameïiïie fïnnen Danfeen / 't gene fp ban enig licbaam Uiifï^
5?n b3a^ fïin cegeï ergen^ goeö / dat niets in 't ν erfland kan komen ,
t gene niet eerft zy in de finnen : bi^t becftfc fefeer pïaat^. ^e bofe
gf^fï Deröaïben / m ïuebtig ban berfïanö Dat bP anDer^ toefen magb/
Bifc feomt bP öeeï te ïio?t / cnöe Ban / Doo? gebjeii Uan reeDfcbap booj.
I^gen/ niet begviipen (nocö b^fï win bctoetften) Öct gene niet aï^
Tweede Boeîr,
§· 4· ·ί fiiife iftfcöse faïmp öc ^c&?ift/ en baat in ^aXmo felf
tt öulpe fiomcn. Abraham en weet van ons niet, cn Ifraèl enkent ons
»iet : Slcf. ó?: 16. toant de doden weten niet met allen. 9*. 5". ^^
if / 6e bieten Dcc berfioitjfncn tjebbcn gcene feenuiffc Om 't gcncnaiiün
tJerijnifen uit öen «cljamc fiiec ojp öec aaröm omiiiEgaac. lifâaac ih foiï^
Èe tod eenf toilien Ijoccn/ toaacom Dat Dc » tjan Ulbjaljam / eeno«p
3Önüe/ öiei7f· iaren ïang/ ofbani^saci)/ Die 95-0. jaren/ oftianUSe?
tijufaïaö/ öie 9Ö9. faten in een ïicbaam stDuiftifd setoecfï; öofojmiD"
■Hei ban iicöamelifee IcDen/ geeficn/ finnen/ öc licöamcïifieDmgcn iiecfc
ïicIjanDrtö en berfiaan: toaacom/ fcg ift/ Dat Die faïige 43refien niet öc
iiaaiïe Daac toe 3i)n; en Dat een becblochte ©uibeï/ töien^ natute gcm
Seinecnfcbap nocö flececDfcbap tot ccnïicijaamlïeeft / fonDec fuir aïie^/
îKïo? ik en toeet met toat boo? goDDeïiitc feragljt / De,natuur Derfcïbec
teter fouDe feonmn ftennen / Dan De menfcöc Die Dec fclf een Deel af
Sft fegge toectec 2(l&?aï)am nocô âfca^ niet ban; De ©uibeï nocö beei
min»
§. J^aac lit Ô0CC Biec op feggen (en ift fc&iiftfte aïö il^ *t i)00?)
fo Dc ^aibcl / om Dat bp een «0eefl / fonDec Ucljaam op gi'fn ïi^
cöaam toerficn fian ; nocö becneemcn noch bcVocrficn De gcDacijren on^
fer ^iele : ^oe Dan <0oD fcïf / Dtc een <0eefl 1 fuïj; ftan Doen i foei ί
enbcrffanDige oncec&icDigöeiDï ^lmen Dan Den i^ctjepper bp!)et fctjep'
fel bccgeïrjitcn i *t ^ eer bn SloDcn fulhcn fonöc/ Datfc <Î5oD Doo?
Bun bcD?ijf tot Dit bccbJÖt Uetcn fioinen.; Gy meint dat ik t'eenemaal ben
gelijk gy. pfaU fo: 21. fal gu nu ban llciliencn nocö ccgcr moeten
Öocen ; l)et gene ïjem regÖtbeccDeïift boe feggett / Gy meint dat ik t'eene-
teaal gelijk de Duivel ben ? Φοδ een <0eefl geltjft een auDec geeft ί
Ijeeft öp in Dc toccceïD niet^ Dat Ijem geipt ; en 5eeft fn? 't fn De ï^eUi
Heeft God vleefchelike ogen ; fiet hy gelijk een tncncih fiet? 2Ïob. 10: 4.'
JBaac beeft ö»? ooR toeï geefïeïme ogen foDanig aï^ Die geelïen/ Die ban
i)cm gefcljapen 5gn I ^eltcciift Dit De b?ugöt Daaraf/ Datnien ban De
<5ee(ïen feit en geïooft Ijet gene goDïift isS ; om Dat men Doo? gcmcini
fcöap ban Den naam becbrjiiecD / <©oD^ aïïeröeiögfle boïmaafitöeiD bp
'We fcl)cpfeïeK geïijht/ Diemcn bp gebjeft ban toooïDen en becfïanD eenctt
feïfDen name geeft, ^at i^ Die bjeetenfcBap Öie in tooo?Den/ niet i«
îitagôt belîaat 3|et Dan nict/ Dat een bechcecD begcöpban ienaarc
-Dcc <!5fe(ïcn mp Doet öoïen / geïpmcn feit Dat Daarom aï mrjn toerl^
op baïfcije gconDen ^eunt i maar Dat een baifcije toaan ban 't ge^
ne natuur betreft / Den tcgenfp?efter (iöft. ÎBcn moet De min*
fie geDacöte niet Rebben/ ban gemeinfc^ap Der nature Dc^ ^tp^P''
ïicr^ met t)ct fcöepfer / of men Doet fper onbegrijpelifee Hâaiefieit te
fto^t.
6. φρ fouù mogen feggen / maaft ift ftter Den ^ufbeï nn Ç
lilcin/ om D'onïtciiameïiftheiD fiinö tocfenö : toaac faïmen met
2^uibcï met fifiie Cnöefen bccïatötig 30iii ^tetttp fuï]c tesentocrjjtmoet
Jooiaf öeltenD ^aa»/ bat ûen ïjtpïigen «Snoeïcn tooo? ai met minDerban
Jât gcoot Uccfranb ontrent natmirïiiîe en ïicljanieïihc bingen / ban bcii
putöelen toe tef^îijbcn. lïSaac (joe itomtetban/' betmen boo^gaan^
epna niet^ en Ijoojt η'οφ fp^eeht / ban *t s^ne b'€iigelen toeten ofce
ôoetti ntaac aï bie eece oan öen ^uibcï oceft» ^tt tó ban niet / bats
lîien befer gcote toeetenfcöap ban boren / bat utt De boïniaafetljeilS·
Ijunner nature beniecftenbe j Daarom acötcc na fa S'^otc btngen ban ijen
fiit; maar batmen/ boo? Öoojopgenomfn oojbeeï / uit gemeene obcrlcs
teringc/ fuift een groot geboelcn ban ben ^uibeï aangenomen ödjto
öci baat na ban eerfi be reben foefit/ em fuïfi geboeien / fönöec rcBrn
opgebat/ fcfi rebeïifte menfcijen gocD te nmiun. toat bfiii^
se Cngeïctt betreft/ Die geOurig ( fo te feggen) 't aangefjcHte ban bers
^cl)eppcE/ m baar in öe ^cbet^ (om fo te f]^?cften ) tian alie fcljepfeï/
«ict 3p of Sicöaam fïen i bie ban ttjïï tot t^ö in ben öienfi bu"^
^eenen boo^ be ganfcôe toeereïb ui^efonben/ berfcöeibc«« bejricötiugen
aan menfcöen Ijiec op aarbcn boen î bie tort ift t»u ben ^uibeï / bie
bectoaten buiten't ïicöt ban <©3bc^ aange^gbt/ i« buifiercn Ö^^ec
ïterb en geïtetenD fit /niet Uergeieften ôebbem
§. 7. TO faï mp ecôtes ^cbottu^ nocl) fa ruim wiet getjen / Cbenfe
ih) om bat ^ feit / geïuft m I. B. XIX. S. aangeteftenbtjebbe/ bac
6e ^^uibeïen niet aïle terfïonb na óannen baï ter î^eïien neergefmeten ;
tHaaï een beeï baat buiten fojerbenûe 50η t en batfe ban baar fomtgbsS
tofï ter aarbe ôeeren / of fïci) fn be iuc^t betfioitóen ; enöe aïbaar / na
tnen ïicbteijft benïten fean / tooabecïifte bingen boen. 't moogïiö I
toaat baaïtct bocb be man ban baan i 3fn toat S^pbeï ö^eft öï» bie öijïorte»
gdefcni 3©ani i» ben onfen öinbmen ban be^ ©uibeï^ tjaï en gebanges
ni^ fo toeinig aangemeib aïé 't mogeUft ίφ. Jl^eet mpicmantmeerbaar:
af tc feggen / ban tft in 't VII. ^oofbfiuft befonberiift §. en XVIL
1/ z. m XVIII. §, I / ζ. uit ben ganfcijen Söobel öeböe t'faam ge^
fejagljti 3©ant tjoc gp d'aarde doorwandeld , 3|ob· i; 7, aï^ een b^k^
fcöenbe ÏCCto rondom ons henen gaat, i Pet. 5: Of fijne ruft in dorre,
plaatfen foekt, IBatt. ia: 43. of uoo? enigen töö beroö?ïofb luaiD om tiiti
ben afgronb niet te baren/ Euft. 8:31. of losgelaten toojb boo? enen
korten tiid: fiiï); alïe^ te fijner pïaatfe bmïïeïiiï genoeg
berftlaacb XVL $,4. XVII. $.13· XXIV.^.iy/iS/ip. XXVI. 20/21.
§. 8. (Cot nocö toeöeb ift mce^/ fo fïcö öÊöjaaö bet tebt fcbrhte / ban
öe^ ^fbeï^ l^atuurftunbe gefpjoïten : be ftenniffe bet (Caïen pafl bem im»
mer^alfo toeinig. ^ie nooit taal en f)oo?be/ nocöin boeten la^/ feg m^i
Wtoat taie bat Bpfp?a6. aaat utoeEielbafibeHftett/ &üeöeme0fcöetï
w 't noc!^ oöbefeenbe Euibïanö fpjeftea : faïfe baar be taaï beo? ïecreni^
<0£:cfî toecïu / aï^ gefeib / niet anbee^ ban met benöen / bat
rojïen en Uetfiaan. ^onbet ïicôaam^ toeboen 6an ί)ρ geen gebacljtr
s^own Uaii beç menfc&en fpjaalt/ of ban enig geïulö/ OatfanèetgeiiiMïï
aakt
-ocr page 228-lîiet toecnotttfn toojb. top / ecffi m Eicijaam t'fàmm sijnöe / niet
begrijpen / t)oe öcr <6ee(icn fonöci; ïicljaam ö'cen De^ anöcttti geöacbtcti-
tocet : boe fuïïen fp / öie geen acmccnfcöap Ijei'Öm met ftet gene tot Oe
Ipfd&h öeljoojt/ bernemen toie of toatnien fjjjceïtti ^o te?r ip 'cec üan
ban ûaaiî / Dat nocö öe fncoöiïe Uan De <©«fien Den mcnfcöe aHetijans
be DjcemDe talen ïeeren / of iaimer^ uit öec felbec monö cn iteïe fpjcl^en
fWien.
§. î©iïmen mi nocö feggrn / bat De ^uibeï een geoefenö ^fbiift^
gcïecröe t^ / Daacijti ïefen noc& fcfjjijben ftan i ©at öp öc bfróo^gcnt*
leben De^ ^©iloof^ tecfïaat/ in welke dingen felf Ö'aUcrfKiïiQfie Engelen
begcerig tijn om in te fienj i i: 12. bie gcburigïiiï öoo? »Öo&(laan/
cn tot dienfk uitgefonden worden , om der genen wille die de fali^,hei(i
beërven fallen? ^eö. i: 14. Öeböen botjen XX. in bciS^^nia
tjd^ tîanienfpjaafe met €ö?iliü^ a* gefien / Ijo^ O^oten feenniâ bat bp
Ijceft ban 't gene ^ab betreft. beeft bp nteer berfianb : ter gocbet
trontoen fcg mp tocb/ iflaar baalt tipbatbanbaanf ilDantbefc wijsheid,
in verborgenheid brfïaat: gelijk gcfchrev^n i^/ üan 't gene d'oge niet en ,
heeft gelien, cii d'ore niet en heeft, gehoord, en in'smenichen herte n'ietis
opgeklommen, 'igcae God bereid heeft dien die hem Jicf hebben- Dit heeft,;
ons God geopenbaard door fijnen Geeft. JBant fiet uit de diepten ban Góds
wijsheidt ü3o?b gcbaaïb/ toeïfte nicmant magtiff f^ te onberfoefeen / baiv
eïïeen <i5effî. I Éoi. 2:9/10. Wie Geeft ëcr waarheid, welken de
weererd niet en kan ontiàngen, ^oh. «4· '7· toO?ö Die mebe aan den Va-
der vandeleugencn gegcbeni- ^I^b· 44·, De wijsheid die van boven is s
Itan bie oah üjcï duiveifch toefen Daar be 21tpo(ielfa regeïregt bft eene
fógm't anber (ielti giah. 3:15-.
§. 10. i^p fult feggen/ bat be <®pe(ï bet toaacljciöaan be toeerelbnfet
tit faïigbciiS gegetoen too?b ; maar toei tot obertuiginge : toant bP de wee-
reld Dooj bei tooo?ö ber toaaröd'S vsa fonde overtuigen fiiï / datfe niet ens
geloven, ^ob· i öï 9· 't ^^ toeï: maar gaat bat ben ^uiüet aan/'f gene <©ο0
Of tot beheecingc / of tot obertuigingc ber menftjen/ aan befeïtjen/ en
niet aan be <0eiflsn openbaart ï· i©ant vi'aarlik hy en neemt de Engelem·
aiet aan,· m lar Abrahams Zaad, ]^eb. 2,: ló. om faïig te maften : bie 5ίίΐΙ
't ban ooft maar Dien liu fuïp te toeten boet. ^'Cngeïen / aï^ ges»
feiö/ bic in <i5oôfâ bienft üolbccDen } ftregen boo? bun booöfcbap ten be*
boeUe ber geïobigên torï ftenrunV' ban 'teen oft anOerï.maar be^uiticï'
met fijne «Êjigeïen / afgefcbeiben en bertijeemb ban aïïe gobbcïijh ge»»
fïcbte / 'c. ailcruîinfîe niet. 3®ant ïaat bet jijn / bat bn be toeereïö^
ronbom bso? ontient be raenfcben ftöerft. ïîan bp fonber beren / öóo?
öloot benfeen toeten toatter toojb geïecrb ; of fonber fien Irfén ta^tte^
flaat gefcbïebfn.; of fonber mibûcï toeten toat een menfcb g?loof£ : bir
feïf mctaUêftragiiren fïin^ berfianb^ en toiUen.ö/ niet ene enige gibacb»
aan eernâ anberg ^ieïe / fonber ïiebaam^ bnïpe beeïen l^an i befïuit îh/:
iwt bp Wbeï ban ûefarîeu be^ «Seloof^ wiet iitaiôernrtn(û toeten ftan;
XXX π. Hoofdstuk. iif
. îi* ^u^beeiban'tsenefitî tiuboojt^ban'tôcnetefenfiri. ^at
Jf nw ttoecbcric^ t gebeurim ofnoobfafieiöfe- bad} 't een nocö 'é anbet haa
ombei toeîftt ; fo be^rc ai^ 't ineafiôelî^ mmf/ cf sene ontmaes
«nfûï/ betreft» ©anfîetfte/ banteln^cnoffföafecn/ boîiôufeiiîiioflîma
Jeten ; nieî^ be bnibeï feeteti : «iet mcec bon fp bîe in δε Boepen^ (îtten /
«ftn 't gene batten omgaat of geöeuren fai ; of't öem eetfi gefetb. ^lïlaac
mt bon on^ gaat oött èenfcunbei fcggen / b3at fiefefe tjeefr ; cmbaac uit
te Fionnen toeten of δΡ baat aan fïerben faï î ï^eefr öp αοίί öooj 2ûaœ!-5e6n]&
benafsab ban be jfilïfrönen ler bcoifetb : &oe en toïfïöï; öan'ben ïionins
^Öafïageenöefcöeiö tegsben; offtè bsn fïinenftoarenbaigencferifoube|
Jïïon. 2. ΐίαπ&εΐ! Mjfm baa fo fïom ; of beieben feif met bob
lÊiïraónbe/ batliet^obalimii^aieiigtEso^gmtgeben op^nBascï^ <0fïeR
îTimfîenfeîbenfe/ op Ιΐΐη^ίίδεκίφ/ bsîftïlpQande Goden ftonb/ welker
V/oninge by 't vleefch niet ïs. ©an. 2: ix» ^eii^albm bOOJ ai βάΐΐ beit
bîiîbciniei; tuieniitooningeof bcrfteertngebagcii^/ fomen't'ôefebenteiîA
by'Evleefch, bat i0/ bp mmfcöen ié, (^uiientop nu ban al^ ïitdiîetieii
bnn iSoIS geieerb 5ijii : enöcn ömbel bcoj fo gratin ieeraai; ac^tfn/ bat
Öem fïi'nc eigene ieeiiingcn fc §oogö niet aanf.einmaat feggcu öaï öeï b'onfe/,
bar ï^ / βαδ aiteen öie batΙοεείî
i 12. mt feit on^" oofe boimonbfg tiir / bat seen €ngpi nocitc <0ef β ftsîî
toeten bjat ôîcr na see^uren fai / m 'ί gene bi? Hem baftgefieib / en aan na^
tnurïilïe acafaBen / boo^ cnfeiibare gebnigen uier berbonben 't XXir.
ÏIODfbiïUfï'mÖït^ Ondeifoexvande Koraeten ïfibat tOt noob^Uft öl gCi
tóonb* Gode zijn alle fijne werken van eeuwigheid bekend: 15;
«-.ôat toat be menfcDen beianst / fs^ öeefï fien bar getoeiaecb* Jêpm^* ^7·
t». I, ipjcb. 9:12* Eaat (©ob aan geen tnenfcöcn bjeten / ïoat öeit menfcöe
Êetreft: βοε fai fip'taan ben isutbei/ fijnen en bec tmnfcöeöbpanb opens
fiareni toiiget bocöfoöebben/ batbeöuibei booïöec l^eibenen Efi
goden fp^eej^t; fioetoeï fuijcöoo^ ben öeecBan 3^aietenöcas»SfïEntueeEi
ïetbi^ : tttaac bat moetmen tosten / bat «©obfeif banbteorafteientefniais
bis fpjtclt / Dm ben butbei b'eere ber boojfegginge te gunnen» <@nbeï an^
beren tart δρ bicgeeiien met befCtoODJben uit ; Doet ons toekpraende dingen
horen, verkondigt dingen die hierna noch komen fulkn ; op dat wy wete»
datgy Goden Zïjt"
§•13. 9îiEgctbana«nMaacBeto|JiS banboïficeftte buïïigöefb/ batraen
ömgcnbjei^atuurteöobcngaaii / banbentsuibeibjeientsiiU ©afTetooit
toei fïnnetofer fotalj^ Die Coïton/Xc^ocn fip htg fcanfcöen ïiîontitSiibtecôts
baat toaii : bie onbeu snbere faien öle üp aan bm buibsi blagen toUbe/
bit mebe op een biiefje/ bat naraaaiji in anöere öanben quam / öaö aange;»
teïïenb: wat middel om de Ketters(pnjS meeabs ójtöaac rnebe) te bekee-
^n? Tjrac plaats in de Schriftuur de kraghtigfie οητ'ε Vagevuur cebewijfen >
^ooit^ Ôa b ÔP nocö te blagen / öoe '£ etnbefgft met b'onïutïcn bie ©^snBrgft
bçroetben 'affop^n faaben ί en gonbetb öicrgeipe bingen meer, ïBat
"^aa^^eiïifclf be^ioteiîanîsa/ 'ί genemeu befer iaten bjoiîuit^toe^
Tweede Boeîr,
b£n fcôicef : bat baar be ^utbfï hccit en fcöooï Bab opQctigöt ·, en fïînetî
teföïfmu^ aan öê mcnfcöen teerde i ^h fcöame mp 't becöalen / 't genean^
bere niet befcöaama jtin te geloben / en b^jibojfiis te belftöen. be ^a^
tan 0!j!t een^o&gelectbe/ of Caaifiunbige/ of l^atuuriDÖP'toefen ; öet
faiÖcmD'onöecbmömge Icerenj ban<iBob/ bat öp reslstbecrïngijS ; batt
ΦαΙεη/ bie een troDlï?iooii sefilaglJ met tanbgeiiner^ öeoieüctifulfen; ert
tont be toriïsen ber iSatuuc berreft/ ö^t geboden faliicmboenbetftaan/
toa aart ban Buut öet Sp bat be 'iBeefien b^aab : toanneer ui alle talen fai te
fiOOren 5Ön ; Gaat wech , vervloekten in dat eeinvïg vier , dat den Dui-
vel en fijnen Engelen bereid is. |®attÖ, ζζΐ 4ι· ^aac bOOJ Ôetoaat ΟΠ^'
XXXIII. HOOFDSTUK.
Met een vervalt ook alle maght en kraght van't ingebeeidde Koning-
rijk dat den Duivel toegefchreven word.
"VfH't met bie Soninsttjfte opperfcûooï eebaan ig/ berbaït 0itt
jBtjfi ttîEt een. Den Koning dei· verfchnkkingen, fo noemt OC
^cS^ift ben ^oobï Sob. i8:14. <©f fo baac bp toat anberiS too^b ses
meenb ; ntemant fal betoöfen itonnen / bat De ^ulbel 't toefen moet. OBn
bie bat al feon boen/ toat toon öï?öaac met «tti iBantin aanfien ban ben
fïaat bc0 raenfcöen na bu ieben toüibÖpbanalfoöenüemö/ Daar bemens
fcöefïecbcnbc na toegaat: maatöetiiiijtecbanbuiebenbattopnufp^ei
ften. me be gantfcöe ^cöiift booilefen fieeft / fai eenji mogen feggen / of
HP ergenjS tet gebonben Oeöbe / baâc ben ©uibel fionmglöfte naam of Jjeeci
fcBappp ô^geben too^b. i^aacmen meintbat öï? Oveifte of Voiftuenaamb
i0/ of aan ö^m gelrteb of ianbfïreefi toegcfc&jeben : baac 5ön top al getoecft ;
enmeteenm'tXXX. i|oafb(lufeonbc;ri8l)t/ öoe quaiift batmen toeflet/
fo toannect men memt/ bat baac ban bien betboemben geejï gefpjofien
too^b.
§. 2. ïBiefieeft on^ bangeleerb/ b»it be <gatan ooR een ïioningrgït op
Sfiatben 6eefï ; bat (icôeben bejce al^ «aob^" eigen ïioningröite ficeftt: niet.
allcenüfe buiten / maacfelf binnen fiin fieriïe/ bie'c Koningrijk der Herne-
!en , Gods en Chriihis Koningrijk genaamö toojb. iloningcöiie tegcn^
^oningrp / besf 3^uibeisi tegen ^ob^ i en of bat noclj te toeintg toare /
fïontngtflift in iioningrtjfee / impenum in imperw^ cn bat ban bpanötJft^
magöt: fioe ftaübatmetbe^cö^tft/ met <©00^ ecrrnmagöt; t|oc Ban
<5ûb£i eigen /Doe iian ttoningcîjiî &e(îaan i toU öetoöfe" /
be ©uibel geeniüoningcöftc tegen ^ob ; nocô onbec eob gefteib; nocö ta
gen't i^ctlïenbom of baac banbecfcöeïben/ nof|jbeelminïïaac binnen lu'i
meeö nocö minfïefiebben San* ^
3·
-ocr page 231-XXXIII. H ο ο f D s τ u κ. tï^
3. €η bat δεδ ife Saaiî gebaan fo îfe mötiEtt ïefec cc^fï té tuôae fenbe/
«a tgencûatiftôemôjecboo^xvii.ia-p, oiJfiinfieîJcniiensaf. I^aac
«itfo faïôpfîen/ tiat0e5^mbelnfrscri^tceeni5o0getlel&tooj0/ aliSecit
Jietegem/ Wz i^côjiftinfuIftititoôfefpaeftÊnôe/iii öteiboo^aenocötïÉïri
mm / bat fo niet mas Ssecftaan $0«. S" 't xx. ï|aofbitu& m
actoonb, 'tlBöööt 50« / bat obec 't xix. fieiatigmbe be ^lang let
ttabEcnocötefêggentaare/ ombe Vyatidfchap, bte(0ob tufcöenöaaceiï
t ^aab bit ^lûutoe fleUen foubcV utt te iegseiî. ^ulp t^ ecötec niet al m>
ÎïtS / bm fa bc^re t (ïuftbesi ïtoninariljc betwft» ^ar en feit be iïeciirec met
m't ^arabö^ / bat ôp aan ben Bnibel toefiaan faï ; baar Öp tegen öem tin
iïonnt^ tojjfî/ baar öp ôembecbioefit/baac ôp öemmn boeten geeft te trap^
5en. btc boven al 'tgedierte der aarde vervloekt is, fai bteobecbeîî
Öetr bec bieren fieerfcöen i ^eïf de kinderen der ongehoorfaamheid, batt
©aulu^ (tBfef. 2: alfo senaamb/ m noclJ niet in aKe^ afeeget banbe
iicetfc^apppe/ bsn menfcöe boo| ben bal ban <0ab aegeben/ en na ben
^onbbioeb buiôeliiî becnieubJb, Uliedervrefe enaüeder verfchnkkmgezy
over al't gedierte der aarde, enover aï'tgeTogeltedes hemel&i iiialwatfieh
op den aaidbodena roert, ende in alle vi&hen der zee : fy zijn in uwe hand
overgegeven, <0etn 9ï 2, i^fang/ bat enbernufits öeefl/ en i|i fa
fecagtisniet berbioefetaïii bc 3^uibclfeif, ^ie ban fo beei iaget nocD beti
fmeteni^/ ban Öet fnoobtfïe fcfiepfei cpbev 3larbe/ in be ^sc/ of in κ
ïucöt: (baannen ôem nocö meefltefeggengeeft) fioe fianbiebocö in t
mmii of meejï oöec fiem bie Boben befen allen fegge ben IBenfcBe/Beeca
fcöappp boeten. , ^
4* ^0 en fian fïjn ftoningröR eofe tegen €iob niet 50η : of mm moeil
met een begcöpen feonnen/ bat een ïRcgtet lemant ftoninemaafet/ ωαηηκε
ÔPfiemtcn ftetfeec boemt / toanncccöp^eniiniioepen^fmöï/ toanncet
Öem ten ί anb uit jaagt, 't <i5e&euct toel dat lemant uit het gevangenhuis kome
om koning te zijn ; ^jeb, 4: i4» maat niet baat in. Seft£i mog&t tot een
hoofd toojben/ toanneec tJP in fijnsibaber^üntiiöctlïelbbjtecb; maai· ε
toaffec be^ce ban baan / boemen öem baar uit becfitet. ©igöt* 11:2/7/8.
3ilfo toiecb gecobeam inei Itontng boe öntoeecin'tlanbquam; maar eii
Óabbecaeenefian^toc/ toanneec öpnaCgpptenblugötenmoefï. iiKon.
11: ». 40» en I2ï io* f^eee mn ban eenji/ toanneet; bat <©ob beit
^utbel toeer ontlïagen ôeeft ban befeftoatenbloeft; momînbe toeecslîi
öeeifctïaoüït te öeMen / bte nooit en fia bue boo^ ben bal/ bjeifte Öem in t
ïïifpfte ban ben afgronb b^ag&ti ©oclïöieïban i^ï te boren ooSaUet se^
feib.
^ r. IBaat/ fegStgp mogelió/ be sbnge met haar Zaad, i^bat sern
^Qift batt'famenôûub ; be ©uibelmet(ïin^oïhi 'tS^toel; ifttoilmet
ptibetfoefeen / offï)n ^aab uit becbojbene Cngeien ofUtenfcgen magö lts
'yiati/of beibtsaacmtlfcöien : maat5aab en Iwningrtiiïe t^bst eben een^ î
^^omoetmen (omgelöftefpjeeften^ toöfeineenefelföetebe / οοβ op eenen
m te nemen) €bameb? öiec tot Roninginne; enCiiaifin^ / 't ^aaö ban be^
ip4 Tweede Boeki'
fe öat^ït onbcrbaan / of 't finiieubam öaat fioninstnise möften.
«©usf boenbe falmm '£ ufijom toel met b^cbe maeteu laten / baacmen lüi
faec^i^n ban s^Tl, 'ρβ ban ipf»'», de feive ban «kt feïve, tn bte pïaatfc <&m*
5:i5.Iee|ï, (Ceiacïen/ niet dat felveïaab / ni£tnampC||2tilu^; maaide
felveu^oulue/ (bei'ffaat öt^f €im)fai benfeop ber^^iange&iehen» ©at
Ji^eensranbluaairoyöeÉ^l^ay^Düm&aant ; baaclBacta Koningin des He-
mels, en<srô^iiî«i<inii|îaaconbKbaanôeacôtiii; «Is^/ meireömtetóaae
fpjeiteube/
- , Jure mairif impera ReJempîoriy
Gebied met aioederlijk gefagh
Den Heiland , dathy helpen rnagbj
HBaat anbeti^ ïmt be ö^ift m οοδ be üeben. ^aul toasî tt foon m 't
^aabbanW; ©abtbbefooneu't^aaböanSfaj: maacfp bte't^aab
toacen 3i)n ïfeanmgen getoeefl ; niet bc babci:^ ban bat ^aab»
§♦ <5, <0eiöftnïi'i^aaï3gceiïftontnöröfeenmaaftt/ aifotodnigboctôct
ÛOÎtde Vyandfchap. îî^autdes raenfchen vyanden fulienfeif cnbeciijne huis-
genoten zijn. iBaït. ioï3tS. 3Bteen?ijnbaaconifleenSui^gei!nopf!c&fcii
be : boiôen^ bien oaîî gmi itoninstöii ; fcôoon εεη beei bec cnbetbanen öm
UJÊitigen ftoning tojoanb sfin. ï|oe becie futfiec fieeft ijet feontngrijh ban ^a?
ïJïbmeigeöabuitijCtöui^ban^auiï bieecnisuan 'tcö^betfleften/ mm^
mcrmcei· baartoeöercm toeftemcit ftonben i Ccijtcc loa.öbs bpanbfcôap
îjaacomte minbcrntet : maac caapten l£» Bte onbeclagen fïeenen / om baac
tneöc noeö in îîJô en toöie quaaO té boen; gelöfi bat δίερβ aan ^tmct,
a^am.ió; M^aac Ipe be;re bat Die bijaubfc^tii» bisji ban cenSui
ningtöft/ bat fîcô tegen ï©abiö fieiien moQfite/ of boo^öem eniaiïnjcê te
feucôten 50n;bat Oflfbie &ioeböonb felf genoegöte Bennen / toanneec ijp na'
beröanböemiöeei:te boete biel/ en om genabebab* cap. 19:16-20,
bibfeif mettoeiutger/ tuanneecöpfiem met anbeceiDeecfpaniieimgenaaa
fijnenfone Salomobcbal: en Salomo/ aïjS bte öem banbebinnemuur^
feec jïab iïecnfalem ; en baat buiten een^gsbonöEn 5îiîibe/ aanfionb^f «it
öe toectfib fdnb· i ïlan, 2·. 8/p/ 36-40. i^at ban ^umei^ b^anö^
fcöap bc grootlïe sijn bie ooit of ergens bjefen ftan: ïjoe grotec bpanb öï» bati
<iBobm ban be goeöen î0 /fo bejrc moet öp ooiï ban 'i gene sijn'baï «éèbi^/
bat Î0 / ban ftoning te stjn,
§. 7. lleeft nu be^gatan Buiten <0oï)if en dTD^nîïiîiSîûîjïî / geen eigen bat
baac tegen fïaat ; baac binnen nocö beei min. Bn iiie in 'tmiööen fiinet
bï?aKbmöeerfcói:/en iaat ben bpanb fuljcnîetioe.l^fai.iioiz.^^i Cöïifïn^
ïflben't gene ?5abib niet en ieeb'i VVie bedrogh pieegc, feïtilip/ en lal binnen
Ejijn huis niet biyveti; dia leugen fpreekt, fal voor mijn aangefichte niet be-
veiligd worden: alle morgens wil ik alle godlofen des iands'verdelgen, otn
ïjit de ftad des Heerenalle werkers der ongereghtigheid uit teroever.
101:7/8, <auam©abîb|ISoningrîjiîbpbâibôn«l)iifïuiitoeitcp0^i ^^
Mgcotec Seec/ fa bsei guotec ôui^î enfietmi m?eïöei;ai|ÉOPitï^abïö
iïja^
-ocr page 233-221
ΧΧΧΙίΙ. Η ο ο Î D s τ u κ.
f^ ; Ijj? / fcSoarî öp fîin ^aan U / nocSean^' met rr&sn ^jneïi
gccce noemt. JiSaü.22;42 45. ^tïöib Ijüöbc öeï&öaftïge manneti ; Côji-
HUiSöeeft <Βίο&.ίί iîcagttge öelbcu / (ïjue «Engelen in btiiîfî baii'£ Ijcir. i^ai
Jtb lîa&îic'^ïlcecÊn ^eûiî toci bm Öem ftlf onîfànôra; maat· Cô2î{IuîS
Öeeft fïjin giinfcöe iïoniïiRröR Daai: af bevbuiB ; toaut uit fijne volheid hebben
"VVy alie ontvangen ,, ook genade tot genade, i: iö, feail'i ΪΪδΠ
toefen / bat ba'ac ^alnö / ftóoon ίΐ)α fcnbet ^jmvb nooit rutosiS ·, cCfijijîu^
ooft met) ecöïec niemaut ooü fo magrig nacl fo hoen en fagö/ bat ijji onöeK
^înseÊîebEenafgcfoîîîserb ïHiîliîopiesiîEnfouèe ·· ih ftoggcnocô öar fuift
cen'tiangfouböebben femwïii öoubsn ; öatCiïiïW/ feg&i^/ nocöbeci
ïJ^agcn fauöe faïlsen aiJit / Ö<m fa ftl en fe^jen / εη fa lang ban öuur i ïil>aRt
ΐ«ε ©uibel moet ïcgteien / metntm^n / öuiten om en in öe fîetiEî / fo lang ai^S
«oiijbe toeeceïöfiaar.
§, 8. ^ûtutb}?/ batfolPisbibin0iiirijBbaiilipan&toiiï; bietoap'een
tnenfcfî aiiS Öp ' be troon en magötöe^ iloninarÖjC s^f 't onbetfcöcib aiieeu,
i©aar öat öc 3Βιιϋιεί / op {ïin befï genomen / mei: meet ban een fcSepfel s^i
be/ onembeliïiban€>obmmagÔteti laeerbioNb btcfc^eiben; ficô gtoot
fal maften in Ί i»Bf{ fijn^ beminben ^aonss / bie 'tajTcMiifel fïjnet ^eerlö^i
fieib/ m 't uïtgcDmSte beelajîînec feifiïanbisljeiö : fioefean öat buiten
Wtsfbecfïanb enen ïidlïen menfclie in gebactnen bomen i ^eel mtnbec faï ijy
tulben/ bat befnooSfle fiinec onbecbanen /bie eerft ben opfïanb tegen (0oö
lïertoebt/ enöenmcnfcóefeiftotaföal öeeft geb^agèt; toiens? toerbenljn
met opfet bomt te nieteboen ; en baac toe ooitTnn ïSöft öeeft cpgeregôt: ba'i
ïiie nu feifalil fioning in bat Uemeifc^ föaningröft fai öcecfcöiη / teieiî^i eer^
fieopbomtî aijS em bliyem fiemtec aarben fmöt. ïub. 10: i8, ^at iji fa
lïeel te feggen/alif bat ai toat ©uibelftfi i^/boo^ C^öiï^u^ magöt en bragöt
ïjerbujönen moet.
§. 9. ^ocö laatDet «βφ «ί ^On / batcrgeniS m eenbeelbe^ïïöj;/ een
feeberfpanneiing ben boning na be bccne fïeefet/cn bat bp al toat aanöangjS
maafit; aeisbaijSHbimeiecDbatbitejaccnimiS te^icüem Óielö/ enSfa
feofetSl cmtffc^teu fa lang niet; met meet befïagö^: ïïïgöt.p. a^am.?.
falfulbcen'toeÔeeiEianôbefTaan; fietobec aibanfîabtoî ftab/ ban bo^ix
tot bojpbefeîîen ; fijne öetrieser^ up alle piaatfen nebecfïaan ; fiine tointeti«
Îegeiing ober aÎ b£tcebb£n;aac tsegeu booj fïjn« &u!tiopcr#f onbeiitg maben;
op aile toegangen fiifip öïanbbjacötett uttfcnen ; ieber een / groot εκ filein /
«ietalleen opéaegli enbuîtm/ maarcob binnenbehjac^ten aanpafiben;
Jîîcntoeiiûnboo^Seiîô/ of ooft al becijtenber lianbenogfüaeóoebeïönöe/
totcôfïepeni galmen f^ggen bat Haat )iset cfcegemnge iisf / bat fuij; teojb
|oegelaaten ί SocötenjÈi geiooftmen / bar ht buibel ober al om gaat / gans
fcöe.benbin fiiner ficlfcBe geeflcn/op be siei of in §et licösam ban maar eenen
l-^enfcgefmnt; in^ui^/ opficaat/ ofiabefeiS/ onber'tijorcn/ onöert
Jl'^u ban J©0o;b/ onber'tbibbm feif/ binnenal bietoacôtenban
^oö^ engelen / onöei: bat geleibe ban ^Bcefl / beittnberenDeiiiici
ten iïuaöe mi î met allevöanöe qualen plsaatï boo^ Im^x en toater;
ip4 Tweede Boeki'
tienetr boert ; fiojt om alöoct toat gem bedft. H^at fetb oit^ ban öe Seiö^*
manûrsfer failóöi lb/ dat hem allemaghtinbeme! en op aarde t)anbnï<è5üÖ
felf .e .even IS ? iKatrö. 28:19» bc mas^t ^ieft bk' Qa
fi^mfttfe: toaer .mflitbauniei; maac laat bit alie^ aanaeti^uioeltoel
îfjoe na foubE'ttoeitoaartoefÉu / 't gene men Iceiî bat ^ieiicoptfcijcgejitei
öen ïfoning ban fijn bermagen fttierfle; batallï iïonmetöften bec
aacbe öem geaeben toaren/ en bat ül^fe sa f aan toien 'r mm flesif^ beiubett
roooötee oeiöS onji batöïi '^i|ee«nfîrôbin'tXX.#Jofôfiniî uitgekib/
bmoonbtüojb. 6.
10. i^oeiJlampbatóierbciSuibeliüogÖ; ÔwftÔpbatfeibefoaefeib:
Sj) feiber niet te beet aan/fomeu 't al s^looft tr âtmen ban fijn eroot becmoi
aen feit. i^eti^ ai ϋ^ρ teat nieef; öetoetftentrïjfen'tutt. «JBobji eigen
iéoon ( met cerbiebisèetb 5p bat ötec nw gtmelb ! / moet maat een ieeriuntf
ge öp öem 50" ; fo '( bja at tsS bat üp boen fian/ 't gtne ôem too^b nagegebeti
bat öp boet» 't niet b^p toat gtoot^/ bat be froirmg 3εfu^ feggen maoô
So wat de Vader doet , het felfdedoet de Sonedcigelijx ? ©oe ÖJO }0 f|)|aft /
Ötfïoten baar beSoben wit / dat hy hem felven Gode gelijk maakte. É0Ö. 5Ï
19/18. ^ie eere neïmt bc Duibei niet t men geeftfe gem : al toat öp «i^oO
^et boen / bat boet öp öcm bafl na : de Daivel is Gods Aap. iBat fp^eeiii
bjoojb ï^ ben menfcijen meer gemeen al^ bit ί <i5n toie geeft ficn bat geleetb i
't ai een o«b geloof/ ban ftfein begonnen ; en alfenp (geltjli 't gemeenüft
met be boïuiggaat ) tot'groter aanaetöatïen« ^ufimu^ 3[©arttir in fïjne
t'^amenfp?aah met ben 3obe Crpfon noemt ben<©uïbel r Tia^c^'roi^TcoiU
farapoieejania, nabootter ban €>003^ bocn ; mitiSbien öat fipban öctn meint
tesün/ bat be ï|etbinen enige gefcöiebenïfen nabe geiöhem^bergobUSe
toaarôeib berbicöt öeböen. <i5cötecacötóp'tmaacbooifcöUöectoetfe/ of
tmmetïS mmbet ban <©ob feibe boet : Uiaar op ih beniie bat öet fpieefetoooab
flaat ; daar God een kerk llicht, daar bout de Duivel een kapelle ; βρ moetet
altöb bp.
§. II. oBp fuii nu feggen/ batbe bupbci Ireeb^ 6p <0obteito^tftomt/
gelBft be Coberaarp bp ilBofeiJi beben, €rob. 8:18/19. g^at toa^ boe
fo: maar nu seiooft bcbïterelbbatbcbmbelnocöbeelgrotertoerfienboet
ban <000. ï0jaagr iemanb mn/ ôce foi g^anbjaag t&toeberom/ öjaf
bjonberteerfc öeeft gehaan/ baï'iïbuibEijStoeriienobertroff Wast
toonbe eoö Doit fïitie fîraljijt / baat ficö be buibei niet itet (ïeu i ili^at hjoni
bei'flulï öeeft Cftiijîuii ooit gebaan/ bat bebiiibet alle Dagen nieten boer?
iWa^ iBob mfeftërbanbeaitcöc/ toanneeröpjfaraonietijagei/ buuriti
öonber piMagtsei ©atfiotji be öuibet oofe/ forticn me'uit/ tuaniieer HP ί
ljuiiï öei2i eetïïöeborenen ban Sob om be^re jloimbe. Boc& bör met iii^t
ûi/ bat fuit ban ^igobmaareetisisebaanijS ; ben buibei lii'tOjn bag*
toerB. φ |ieefteenôetrbanï©inûberfiûpersk op be Baan/ batiïit een beet
Happen ea^jpinnen bejïaat» lïeuteiban binnekamer ijceft βρ tiief
ban notie; om ben werweiwind baar uit te laten; 3iob»37:9· ijy Ü^fft öeiii
U3 ben faiï/ en iaat bien αίβ ÓP toU /^wit«nenftnoop ban fijnen neu^ifee»
XXXIÎI. H ο ο ρ D' s τ u κ. ii^
|evften. Ip man&t offïilt cm îïoim, ï^et Soobfcöe hoïft εη ûcfft beiS
feiagt noçr met gehenb / toanneec fp obec 't teerh ban
wOOn bectoionbErb filbpnî wie i? defe 'loch, dar hem ook de winden en de
^tf gehoorfaam Jifêatt 8: 27. mctiîlî batgao^tmeuHan bctt
puiiicl âUe bagen seggen/ (fonbet bat ôct iemant oolr gcflen öeefc
«at tin Dooi ten öep of ftoi m\ fcöip op ^ee öct ouöfcjïe b^Jôen
«fect.
. §. 12, ïlBatfegiftim^ci S^eftC&^jfïujS groter toerhóebaan ban bat Bp
"Ούεη Icbenö maa&te ί ^Dfifergrotectoeig; 'tjpQeeftnfi/ ofiiööaaniiijft
^ftftaan î VVant de Vader heeft den Sone lieF, en tooi.t hem ailes wat hy doet:
ende ny faî hem groter weiken tonen dan defe, op dat gy u verworsdeit,
^aac op seeft Bp^bïiife fïin^' feösensi/ en fiomt met bar fijn stoot bPftfi boo^
δεη öagÖ. Want gelijk de Vader de doden opwekt en levendig niaakt : allo
niaakt ook de Sone ievendis: die hy wil 3^00.5: 20/21. ^itföi ban fulftüt
groten teonbec sön î al^'t oofe / troutoinjS : gemerfet Öet Öet iBcrfe be^
δεηεη öic den adem des levens aUereerlï in ben menfcöc ftlte^/ bie ooh fijnen a-
deo) w;chneemt ; bte ben felbeiï ooft aïicen ttan toeberocben* JlÔaat baat
fiaat al bjp toat meftöet: toonbetsi om/ (fo men feit) baar t>e buibci in't toerS
isi» iBarit gciïeiö 5Ö«bc/ batbe ^teleinöaaratcöaamtoocnt / seïijhbe
wienfcöe mfiitijjuiii: alifbubalt/ fomoet.bemenfcöe baar uit beröuifrn.
i^auluif geb^utlit felf befe gelpentfiTe/ Uianneer öp ban't berlaten befe^
eatofcöen tafietnaftcl^' fpjeeht, aïtor.^ïr. .^ift ijiet tegen ober/bat een fiui^
"ât afgeb^ofeen of befcpabisb ijS / teeberom toojb opgemaafet. ©e ^aiigi
ïtiafeir ban toanneer öp boöen iebenbte maafit/ boet fo beel in 't groot en in 't
onmogclih/ al0 be menfcïje in 't ïïleui en mogeiijft/iiie ben man toebcrom in 't
öUi0 bjengt baar tip mtgeiiaren toajS, Ü^eDerom/ fo toanneer öp 'i licöaam
iiat nu öootJ toai^tDeberomin'tieöeniiiengt/ ofbeferanköeibeti'tge&jerï
Ôeneetï: fo boei boben aile hragfitenber natuur/ tietöenebe menfcB/ een
tteergebalien tiui^ toeber opmaSenbe/ of Dertimmercnbe te toege brengt,
liâaarfiet ölöftBciberftibiS öefelfbejtel cn't fcCfbe Ucöaam/ bat gcfcöcibett
SÖn&c toebcrom bereenigö tooib ; getijft be fcifbe man bJcberSeert in öet feifs
be öui^. Cn bp 'i becttmmerën fo biöft be felfbe (ïoffc / of immers' enertep;
ealftijitjftfeâlfi/ enfteenblöttftieiu ^oooft/ tiet iifbefeiföe mcnfci) bie
öQoj'^ interen goMicïthc htegöt ban ben öoben opgefiaan/ of ban fïine
^"^anfeüttD ti^ betiojï. JSaar fo iemant fiaife tot fleen/ of (ïecn tot tjout mai
^fîi; ofiJjounnpierbaaiiDercnfeonbe; faube öte geen meeflerber nature
3öa : tn bat / fi'umen San öe Dutbfl boen.
^ 13. ftïnierfo/ iï^tsme ίΐΓΐβ^ηεη! en fiet niet beei meer/ inbtenbte
®ofe en btrbaemöe ^eefï be m^'nfcoen / al^ öp tuti / uï toolbfn / en bie toeec
menfcöen; bic/ en öemfiif in eenSSofeof Jlfôan mei eneiifitijfboetïîan
Jfiânbaen. Bif t in fcöön ; fegt bat bp iiebe nier : toanneer öe Jjejtren ftati
5tin/ fohannenfeboojiiieiner gatban't hlemfiefeatieto^itnaen; en be
®eerboîben menfciîfn en bce / gelofi cen toare toolf be fc^apen böten ' baar
«^w lîîenfcjjetaabnscôiîlaauto toeöeefi* ïl^oiööe toolf booj ijal^of fiap
gefcüaa
-ocr page 236-ip4 Tweede Boeki'
eîfcôotfη ; baat taafit cm menfcö om öai^' : firiïöi bc ïfatte tïoof öf (ïagöi
be tefpi^öontcfi&iaatoöÉffassn· SClfoonmogeüïïmfflafti^'tmeöe/ öaf
t»e toer^niîlîihfîg etöenfcöaijpctt ban een btng bevanöErö ïoo^Jben, ^at cene
mrafctjen iicöaamöanbei&aaniocö figljt&aacs? : èeiseneCpaiiïMii fiabeit
ίΐΐίε ûraa&t ban enig fcócpfei / cn ôutten aüe oebaai- ban mcnfcöeüit öebiüg
fieic« ïJnft. 24:39. g,ïolj» 20:27* iBên tnasö toei ban <2Si!fa fp^Ben/
öiit ijp boo2 eoD^ftwstôetîtîfecô3if«ai«aaiîre6eiïîiiôetinv©ol>sftoûo^&
bcüj toat tóonber^'bjojDbecöaalö : 2ϊΐ:θπ,6.·0, fîDaîhomtbittnreiiemn!»
Êc hp öflï öe bulbei öegelöj: noclj menioie ban óejifn boet op 'ε toatec bjö^
benf it^efer bingcn fulien απ0 boiöeu fcü^öben notö bccfiöeibEm; ren
bûo^riiîîjn Somen: toaac mtölöiït/ bat benbmbeigroîer itcacôtbantsea
filfîiacïinsfn ^cSeppec fclf/ iuoib toesefcôiebcn. Cii baar îîinbEC
meet: tsn ouöc torjben/ of öet ongeietmb boiit/ bie baar aan seiPbege''
ben»
14. ï^et Baat niet of men Sier si feit/ batbebutbeibooinatmiriifie
δφΐΐΐρΐ'είεη/ baar δρtoonbergaabi op / aUeröanbc ongebicrte maafeen;
m too^ fnelûeib ban bcteginaen 'β menfc^en oog bebjiegen ïtan* iBant j^et
Î0 m 't bnrïge teel buîbeiîif geicerb / bat Ijp nieï^ fean boen / rioc& in toaaröeiö
nocö iu Seneffen,^' gaat bit ganfcö niet aan/om Ijem etotEc toer^
^m ban eob feibe/ bie be firagöten Ö^r JÖaruuc tt feoben gaan/en feif teQett
be Baiiire 5Ön/ïn fulaet bocgm baat nu setoowö ïö toe rc
Uomr0ecnfneiöeitbaniïctoe8tngetepaiÏöaaraanfcöseen&£biesmeer£pa^
feomt : bjantbiecnc Gnfcöei&clUie etgcniCljapeen^SicljaamiS/ en onmebef
îîeeÎbaar aan bc <0ecfîenîi. S" $ Ücofbilufibcrciif^socrs. ç/ïo/i^f
14. tó bat al gefno, re fegsen 'ε g^nc Ijïcrbebiaaröeiïi ï^: batmeti
fiiifte sKote bingm aan ten buibei toef^öft/ 't i^ niei om bat ÖpöeJla^
tuurfolnei beoifocôt |cefr; maat ombattopfcïfijatRietenbosn. ïi>ant
Êoe tïirer bat icmant in be feteiuen ber latuur ecbaten / ijoe bjeimgir W
aan ben biübel geeft, ^mfcnb bingen fleltmenbat 000^ buibei^ifiracöi
rn iifi aefcöieben / om öatmen niet en toeet bat fuii natuurlife foócfcfiiebeti
fian. toaarom toeetmcn 't nieti <©m bat Öctfeibfaamiii/ enbatiop
nooit be moeite nemen om te onberfatfïen toat Batuur betmagS ; maar aU
leenitft öaac booiouifaaiîftenncn ban'tsenebaselijCGefctiicb. Bocötabp
5Πη befe bingen bie nïen bageliic geêeuren ïlet/ eneenparigUftbooatoerfieit
öer ^aïuur erkent / butfenbmaai betbjonberlifeer / ban be gene btc aig
feiïiten benöaaiïgetacrïit/ en niet bageiijcbooj ogen 5ön. IBitSibienbati»
bit XX V. ^oofbïrufe mtjnii Onderfoex vsn de Kometet) Utlboetitfe SetOf
Öeó&e / fo fiti iiï öier niet fe^eber baar ban fpïeften.
I?, ijlïen ËeöDeftfïcöcofïnietaltefecrteiscrïommeren/ omtctóetw
teat be i^iiîbei magtjris î^ te boeii ; fo toanncer on^ bunfet bat ict^ boben bf
jffjatuucgefcöieb : tcant ban tifet feftec / bat öp'tniet fean boen* 3» feöö^/
bat lm ai te fmnclooii geïtabelb ( fo teannser ietji Quaabil p;e&eurt / ba»
na oï'.si berfianb beftraaöten ber JOatuur tefiobengaat ; bat ö^t ban
ban m öuibel tg, ïH^aiitbie bstsunfet/ moetnoobfaheUft geiobfnbato;
XXXIII. Hoofdstuk. 22^
^ötbeï itt^ ftan öoen / bat nótmirelifiec toöfc niet óefcgieben ftan» SÏjS bat
foip öeöuibel <©öï>, ^iet temam Dit aeöolsö niet / iSboe't Ijem
«a^ftQUbsi fien. toat gp feoiu öebeniïenöattetisi / bar moet be ^cficppec
W/ of 'i mm ftiii iécöepfeï 3Ön. ï©at be buibd nu î Cen beboi^ctt
JCyeipfei / fuit gn itweren feggen j boigenii bien een beei / en een öebojben beet
«EC3efcöapenc''Batuur. i^oehaitnu 't gene een beel bec^atuuE bobeit
bf lâatuce jijn i iiï óoöcn bt Satuur ban iB»ob aiiecni ©ecgalben finir
aanfïoiibii / regeiceööi teaen bat gemeen geboelen aan ; fo ijaaft al^tmetr
^i^feic/ batistöobenbei^aruuraeïc&ieb^p: fuöecfietban bebuibel met
fiebaan; ïjetï^ eigen iaerft. «ggmaubet fm/ ^etii^ boctlgeennai
tuurim toet'ïi/ becgaiben moet öet iarobetpe ιψ % en een onsebjaffcöeit
Jtionb/ baat fpeeltbc buibei mebe: maai· ift; fo 'r βεεη naumclöfe toecfe
^^ / fo t^ 'i coojfeffec ooft geen Caberpe. iï^ant ifer Cobeip ; bie
moet / al fcöoon 6«bitesÖiÖ!ï/ nücötaniïi öaufcö cnïse saac natuuciiife
SDn.
§, 16, iBaac gier openfiaart (ïcfj Bn bebooilianber^banbcjl bmbeisi
Srctemasöteenïïifüubece fïceeftban gaatoïgöeib: mit^bienbatfebefèlbe
Rieteobiitoeiatmgeiiepaien. Cnigaifo'i gemeen feggen / batbebutbei
bttûf bat boen fean/ toanneec 't fiemeob toelaat. befiennc/ bat ife
t»p m^fetbenonteoerbtooibe/ fo meenismaalalpift luiben ban mijn eigen
Seioof bu^'fjate fp^clien. Cben tm^ oft iBob ben buibei honbetoelatett
gob te 5Ön ; of be ^cöeppec aart öet ^cöepfei om öe ^c^ieppec feif te 5ön.
Beel gelui: ban ^oben 4l1iaBomeranen / met utoe uiiieggmge obec be toooi^a
oen/ laat OBS Hienfchen maken, <0cn,lï2*5.en/ fiet de menfche is gewpr-
Jenais een van ons. £ap. 3:23, tji / na ubï bcrftlaren/ '©ob fp^aft
oaar b'€nöelen aan / om met öem t'famen 't fcöeppen ban ben menfcft m t
«Jecfe te (leliën î en ban b'^ngelen / alif öeni öelöfi jönbe ; fo bat ÖP met beit
mbmineengefelfc&aptoai^/ omtemosenfeggen/ alsêeenvanons. iï^ant
ojaacomaonbenb'^ngetcnnocóin bieneerfienen bolmaaStcftanb/ fo fg
wet €iobe in gefelfeöap bsacen/en ftoben bat befonberiife baar toe genobigb;
sem in t fcöeppcn ban ben menfc&e niet beôulpfàam 5ön : inbien öe bulbei/
ujt bien eecfien fîaat betbaUen / ban ®ob afgefcDciben / en fijn erfbpanb ge?
«o^ben jonbe / fulp bou^ blote toelatingcboeti 0f toaatam laat öj? fijnert
5?anbcniDferfpannelingöat toe/ 'tgene n^oitDenbiienöen engettouïoea
^lenaariSmooöÖt gebeuren ί !
§. 17. ©erberi laatOBobben butbeï'tfcfieppenen getfcBeppenberpae
'btetoeï inaacom ban ooft bie eereniet/ bie^p ronbuttbïrftlaact batöp
l^enen andei en geven wii i bat Öp algi ^CÖCPper aangeköen toecbel3ie|'.4iï
II. Saat Dpben l&uibeltotfulfeen macötgdöii Öp boojgeefc;
^üïiftuiffniosöiöfinbjeigetent'aanbibben/ om baröpiiiJabiÊeigenzoon
gï maac ioat αηίί aangaat/ bie maar menfcóensön; toatcebenôe&bcn
^P te feggen/ daar üaat gefchreven, den Heere uwen God fultgy aanbid-
· ^at. 4ï 10· men ergenif ïfeibeneU binö /
oen y^uibïi feif/ Öem feennenbe boo? fobanig ίΐρ i aanbïböen : ('£
. Jfff gene
-ocr page 238-ip4 Tweede Boeki'
$eiie ift ecgteteenj^ en anbecntaal seloocgenb Be&Be ) toâtfcguÎb g^Bkn bie
tnenfcôen ; fo ôem <i5ûô fsif toelaat / en Jpban ooft magiJiiö te boen / fiet
genealteengenoegi} i^omtfniantaenbibbeithtemaHen^ Jl^en mag^ ben
ijuibelntet toeig«ten bteeere/alfo öpöemban mtboü^fctbereben toefieöao^t:
tn ®ûb felf ftan 't ben metifciie niet boo^ fonbe ceBenen ; alfo iip ben butbel
toelaat bat te ïioen / toaacom felf teil aangebeben sgn*
§, i8. Cbentoelfoîîjnbecnocôalmenfcôen/ biemetnen/ bat<©obbett
iiuibeï toeia at toonbecen te boen ; of felf bie boet/ om balfcöe leece te bebefli»
Cett« ©at iji : (fo ίδ fiet teel &eötiipC) dat God «iet alleen bedriegen kan,
indien hy wil ; maar dat by't ook wil doen. ^^iettljoigenjs iffetfiuiten alle
teben/bat fp bte fuifien taïe fpieften/ ftcô fofèec geergetb fiebben aan 't acne
«eni ban «mant tea^i gefeib ; God kan indien hy wil ; maar hy wil niet : baat fp
nu fegaetï j God kan, en wil den menfch bedriegen. «ÊÎob^'laffetlifiC taât !
J^ccötaniimetnen beelcn/ batrnen na be letter maöö betfiaan/ bat het
twede Beeft, fpekende geiijkde Draak, en bolgen^ bien met ben ©Uibel
tttlft/ grote Tekenen doet; fo dat het ook vuur van den hemel op aarde ko-
men doet. 4^jien&. I3ÎII/15. vi5n toaaromfoubenfemeti <!3emetRt bat
aïâofejS ooft bebe^iöt feggenbe / bat een balfcô î^^ofeet ooft toel een Teken
foube fionnen boen / bat na quam. BDant Öp fïelt een gebal / bat het xe-
Jkcnof dat Wonder komt, bat öp öcfp^often fiabbeï m öatom'tboift baat
tooa Jj an <iSob af ïe mKkm / mtt^ baar δρ feggende ; iaat ons andere Goden,
diegy niet gekend hebt, navolgen, ende hen dienen. ^CUt. 13:1/i/5. ^Ö
^atTeken komt, fo en t^'cbcbjogö in'c beften nict/ maarin'toogmerft/
em boo? een toonber öat toaaclift gefcöteö ben menfc&c te mt^lctben. i?n
îjatfal<i5obfo boen/of laten boen/ nietbooibncötombenmenfcöe te ver-
foeken? i^itt moeft ïft nu op antbjooïben/ inbientjetbanbenbuibeltoiecb
öcfeib ; maar ban 't buibelii bolft gelijlt bat îôeelî/een ieber balfcii P^'ofeet/
cf©^oom6ebtfbec/ baaröie ^cb^jfc af fp^eeftt /fïaat on^ eecfï in't anbec
toecftteftanbelen. ©te^söeb m't gin· alleen gemeib/ om te tonen/ batiff
'tniet bergeten toil. ^eg öiec alleenlift/ bat öet Ceften bat ban ftomt/ geen
ereften tif: 6p't bolft baar boojgcöonben/ bat niet beter ijoeet ; maar een
natuurlifttoeti!/of menfcljenltfï»
§. 19» IHaar fcfioon befe ongertjmb^ebfn/ mtbieboo^getecnbbetoelai
tinge ontfïaanbü/ onberfcboonltih 5ijn ; notö φχ piompcr onberiîanb / te
feggen batbe ©uibel boen ftan 'tgene t)cm ban €iob too^b toegelaten. ÏIÇ
moet geen finnen ôe&ben / of niet toeten bat iïpfe öeeft / b!e fulp boo^geeft or
fïcô in be öanb laat fïeften. iBeeft be toelatingc 't bermogen om een binö
δοηηεη boeni eoböeeft Sbimelecö riet toegelaten, ^aua aanteroer^"·
«Ben. 20; 6, ^0 öp'ttjem toegelaten Sabbe/ 'ttoaji uifiinentotlleenbet'
mogen om te Doen, iBaar fobp'tfelbetoerfi aan ben buibel toelaat /
liic't baar mee boen î ϊΐαη een »Geeft/ bie fonber bleefcb en been t^ /
fieb^pbeni ï©aarom laat mp <0ob niet toe (tectoüf iftbitnninöentouuEt
fcö^pbe) fo toel op'tonbeb^ofen toater alsfop'tp^tegaani let mp
fuljc tebocn> ©evicöepper öeeft aan mp be iiragïjrfn niet aegeben/omiJi»^
XXXIII. Hoofdstuk. 22^
ti ftomten boem 'ft^egbccbet: fioequampettujS nocö tc finfteit / baac
sem Dier aUeeniih toeliet / maar ooft nep / em te boet op 't toater jjeiii
t^^ommoeten i JBatt. i r* 28/19/ 30. ji^ofö 't een nccö 't anöec όίείρ öem
oau baar toe t maar öe iiracEifc / toaat mebe fiem be £|eece fijjflonb / fo lans
't öem deltefbe. JBanneec fiem fcte begaf/ fo begon óp te (ïnfeen ; fcöooa
be toeiattnge bieef en 't bebel om ^efuji in 't gemot 1 te gaan / geenfin^ öec'
ptpen toa$i ; bie de hand nocö u'tftak om tjem aan te öaien. îBat tjS öatt
befe ^oelattnge te feggeni i©aif get boo^ Blote toelatinge bat een <!Bfel
ip^afe; batfietpfer ftoom; bat€iiaiitenIjemelboeri ^ftoaj^'tomöat
iBob den mood derêfeünne opende ; ^um. 22; 28. bat IjCt Cen ^jOfeetCtt
fieen ïBuibeltoas bie j&et pfec ftncmmen bebc ; 2 föon.ó: 1--7. en bat be l|cere
ielf ben ©^icfeet met fïinentoagen ööl^n liet i 2 ïHon. 2:1/11· ^iet
ÎÛ beelberfcötltbetoelatinselian'ttJetitiügen: fp geeft beclof/ maat met
be htagöt om tet^ te boen,.
2®. üBen fpKfte mp batt ban betoeiatinge nt>t meer. .Waar cen batt
neibcn: «ïBobö^ftbenbuibeifulfïefiraglKcntngefcöapen/ batöp al Bart
boen (jet gene ÖP felbe boet i ( toant öet i0 getoonb 12. batmen felf nocö
groter torrfeen aan be ^öibel toefcb^ïjft / bat rnen leeft bat *eobt ooit Öeeft
fiebaan) of Öp (ïaat öcmbaar inbp. ïfeteertïeiiS alreeb.ö gefeib/ bat fa
breli^/ al^ of b'eem8jie<§cöepper enenttoeben fcöiepe/ bie nocö grotec
bingmbeöe ban ÖP felf, J^aarfomeu'tanöer fett: toaarom fcöiöftmeit
ban ben ©utbel toe/'t gene felf b'?£poffelen niet Itjben mogöten batmen batt
benbenfienfoube ; alsof wy (feibenfe; door onie eigenekraght ofte godfa-
iigheid defen hadden doen wandelen. ï^anb, 3: i2. 3let iuel op 't SïOO^ÏI
Godfaiigheid : töant baar uit blpt / Öo'e fp berlïonben / öat öet gene fp boo|
eigene ftragfit met ftonben tetoege bjengen ; öet naajïe fcoel toa^f om te bcns,
δεη/ batfpbooiöungobfaliglebenfobeelgunfïebpvSoböabben/ omüet
boo^ fönealmacötigöeib op öun begeeren te boen. (i^uam ban bet 2£po-
ftelen<©obfaltgöeib ö^c m te fio^t; be^ buibei^ »i3obioopôeibnocôfob«ï
temeer.
^ 3, 21. iBet een tooojb moet ift Öicrnocfi bpbermancti/ 'tgeneanbecjS
JieberfpjaaiibctPifcöenfoube / fo'tmt artboojfeibemétïJpfonberblffee j
Jatmenbenbutbei op fcer ongelöfte toöfe öanbelt/ baanneer men bien gear
«aanben©o?(iÖ2iii©ecteibiS/ eerfï gobbeiiisc; enbaornafcöierminbaii
l^enfcöelifte baben toefcbitift. Hant men boert öem ban öet fêof na beit
l^etfirc/ ban ber Croon op 't^cbabot/ enmaafitöiintoteenSSeui: bie
; ene grote menigte ban menfcöen boo^ be ganfcöe toeerelb/en felf οη^
! 'ft (ïóQöif geöeUigb boUîMitett tn bettjbeiö öouïi ; beji mtnfcöen bociÉ ge^»
P^ïen piaKgv ei» pijnjgt m bit leben / of öier na aan 't buur ber %eUe ftjabeit
SmmetiB ii' 't gemeen / bitïeben betreffenöe ; fo tcmant m moeiiific
l^^acörenbatt/ of fljagemoeb öem ober oubaabto^oegt; tefeggen/ bat
Si.» batt ben bofen <©feft beftreben itio^b.
hitév, ^^^ öitleben : b3aar öoo^tmen meer banfpjefien / ban batbe
öwibei begoblofe menfcöen ÖaaU/ en inbe i|eUe (ïieepti ^m ÖP booi
JFffa toaaïi
-ocr page 240-Tweede Boeîr,
toaati l^mtoiumpbe^cSnftDtc on^öat feit. ntet; toeî toaaroîîî
fetîmen öan / bat ooft nocö Bobcn bien fo toetntö paft i iBant tucn fcgge mip
toie 6eil öaac aan i0 ; ban tiuee bte in be setsanseniifc gaan ; De btenaac uan
't geccglït / öie bengebangen bettoàart^ (ïeept/ en öe berbienbe acaf aan
Sem tetoerfee fielt; of be rat^'babige bte bertoflartji gcleib / aïfulSenflraf*
fc IijD i ifgr ban be buibel be^re befï a nn/ bte ben menfcö tec ^dleitfÉpt /
fn m be i^eite (ïcaft; bic feif ben oogfpiongalletfonbet^: enb'atme
tnenfclïfalbaat: booil]?bcn/ aitoatôembaarbe3^«tbelboet: ^lïiSbanbe
^utbel baar geiöfi 3ofef in be gebaiigcniife/ bis fuife een groot gefag De^ff
inbeï^eU ©fi^it^nocöalnieec; te toeten/ be ^tofttoaacberof «©ebau"
ectimcefïec feifi ilEaar iHrtjienen / bat fielfcöt ©uur t^ den Duivel en fijnen
Engelen boosnaineltH bereid : en 't magö ôein «iet eenji Beuren / bar Öp
^iÖcrprcg&ter |latt 2^:41. bjoîbfïï'n bonnt«ciuttgeboerb/ eet;
'tatîbeceetîiSgeiefeiîi^: Gaatwechvesrvioekten: ettbentet/ datu deDuiïel
liale: gei®^ b'onöeufcöc taal ban 't otootfïc beci bermenfcïjen tji. W
ïtitetöan ai toe; toaat tocöi in 't eewig Vuur, dat den Duivel en fijnen
Engelen bereid is. Ji^en ieeiïtoei / (en bat nectitanif öp geïpeniffe) bat
CngeCen be ^ieï ban aaïaru^ ten üemeï bjoegen ; maar met bat insigelijjc
öeïlöftaartbanben 5^utbei ter ïltilen toaattgeboecbi^. ï^'Cnseiencfa
în'tXil. ^oofbtluS 10 getoonb) 5iitt<0obilbienaati?obecai/ fo toei tot
ftraf öoebe ban öe menfcôen ; be ©uibel gebangen ; cn baar mc^
iDeifeiuir.
§. meenbe tft onïattö^nocö/ toannea* ttïpop beb^age/ tbaac
ben ©utbgi tn be ^côiift een ïtoningriju teojö toegepafï ; re gemoete toterö
Se6?agfit/ batôetCîf^ifliîjcifelbeÔeeftôeïienb/ toanueerûp/ ban ben bui;»
bel fpjeftenbe / Oe gelófteniffe ban een Kotaïngrijk gefiiuiftt / dat in bem felve
verdeeld is. Hatt*i2ï25* llSaacfïenfetoei / bte Dit booatBjengen / bat ben
iSatattopbieplaatfealiotoeleen huis alleen ftontnferöïï tooibtoegefc&ie^
Ïjen i ilceft óp ban ooft een eigen fiutii / of fiui^geftn ; of ijeeft ^ eigentliit
een zaad, (gclp öet €5en. 3:15. genaamb too^b) bat i0 fttnberen be#
ö«t^gef!njg e ©ocö Ôet Homt öïf t niet op aan. leere Sefuji fteit met
iefe töoo^ben niet fiet gene toaacltïf maar't gene fpgeloofbettbattet:
ij}e0/ bie öcttï biiiS lalïerben/ bat öj» ben eenen Dipmon boojben anberen
berb;tefDœmons feg ift; öatiii (aljSnu menigmaal gefeib i^; niet meer ban
becbicöttegoben; biefip/ bte bet goben «©ob ijS/ nooit critenbe. 't W
toaar / bat fiï? mebe fiter ban Satan fp^eeht ; en bat b'eene <§atana^ bett
ïieten niet mtberpen fal : Haac bit fdf be tooo^b / ban ^aran tegen
tan/enbealfo meer ban een ; geeft genoegö te Sennen/bat ÖP banben®'"^^
bei / 't öoofb ber bofe €ngeien/ niet fp^eeht. îî^ant bte t^ maar ten / J»
be niemant meer ban öp toellfeen onber alle iselfc&e geefien / al^' ben oberfî^"
ben naam ban Duivel enbe Satanasaiji eigen in be ^cö^tft gpgebeo œoP'
^ir tsi m't ΧI. Üoofofïafi §. 4/ ^ ftlaarfiltjfteltii getoonö. /
lldfcBe <iB5feilen tooîb gefpjoften / fo itanber geen ^aran tegen ^^tan/
müï aiieneUfeeeneentge ^atanaön* Jiaac ban beien gefcta / nio«oaj
XXXIV. Hoofdstuk. zz^
fcoo^î!ecu genieene nr^ani $nn ban a( 't senebatοπίί tegen ^aoxonbèi:
teli3cn bereloobfcöi^cöijfiostorben menigte ban bofe
Öafeöeöaacnut boo; ömme baitng ban be Cieefien ; maar alieenliS 'i gcng
Öemfêifen fijne eet Betrof/uic Ijutine eigene gronöen/ Ôet toaac of balfcô/
totömiber tiberiuifiingete tocberleggeum't XXVil. ijoufDfÏuh i^f bat fa
ttipbunfet, iilsacaenoegfieiDefen.
§. 24. ©attdea Trootï des Satans, bic btï^eere fetbebattot^Êtaamu^
ioasï opseuööt ,· #îîenD.2:i;ç. baar ban üeb ik m 'r xvin. ïjaofbt?«ö/
§. I/ II» fa beci alsi öi»ar faetejfcôt iuierb al semclb. bar Ijet ooft ntet
anbersf tnaslj berftaan 5Ön / ban bat öofe menfcöen b'oberöanb aiöaar ber=
ïiteaenfiabben: Dat filijftt uit beei anbere plaaifen/ baar ffin troon met
ten gefteib too^b / om be feiföe reben / en ontrent ben feifben tob, ©erae»»
ïöSt tnfonöerlieiö èicïmebe 'tgene ^aulusi2(aröe1T»2:4'9. feit; ban ben
Benen bte i» de kraghtcies Satans Somt / enöe in OBDbs? tempel fît aiiîieob.
M^etnen top ban / bat be i^atan {îjnen troon öeeft baar βοδ felbe fitt ,· ofte
of bat 45ob foben ^atan fïrren iaat op fïi'nen troon/ en fïinm ^onefïegö^
terreeliteröanïïi jifôenaetban/ öatijetanber^niettefeggeni^/ ban bat
feüoiaarbigöétb en tapanbfcöap fïcö tegen <©ob en fifne ^erlfe bevfitcf en bat
ficlï menig ofinfonberlïeib een feecuttfte&enb ^ooftoïaótöobenanbercatot:
i^ergamii^ of eiöerji tegen'tlîcîiienbom enbefelfiiboo^tgang(ïelöe. ·
XXXIV. HOOFDSTUK.
Ook kan de waarheid van het Kriftelijk Geloye met dat gevoelen niet
beftaan.
§. ï. ISJÖ/ baat δεθ ίβ beeiarBetb^oberfioop gegaalbj toatiffet
raebe «tiöerc00t î iBijnsf oo^bcel^ teiat meer / öanmen meti
ten eertïen foube iïonnen fien ; be^s ife 't öicr n« tot befïutt / fo bejc aliS top gci
2^omen 50« / "iet taetnig tooo^ben fegge fal. <©tt aliejl moet ban Beibe en*
ίιε op bit mibbiipant becgaren / bat öet iferifielöfi €SeÎobe met fiet algemem
fieboelen/ öat tfiï Ötecbcftceben öeï>&e/ nictenfeanfielïaan. ©aarmebe
^U të ecötet bit niet feggm/ bat be ftrtileltfteieereiipöesenebicmbcren
ïiolen / tot op Óeöen niet/ of nictsenüisfiebefliaöiif» ûettegenbceibea
Öilft Öet toit öat ift ôco0e« ©snt baat mebe toU ift öit getoigöt ban btt gea
ftöuteftenmnaebcn: tctoetin/ tatbebaflegronöcnbattlïetfttijïenbom/
en ôefonber tn bep^oteîîantfcôcïî^cfe/ ongemerkt booj bit geboeïen onbet^
^pnö; en / fo^iten'tbanbicftantöefp^ingt/ onïJoubBaat ijf. ^0 bat top
«e£ aan b'ecnc Bant op balïe gronben Bontoen ; maar baar tegenii ban ene
^^tm ontotnBarc toerfien boo^ ben bpanb optoetpen ; wit toellten 't ffanfcô
eeBoto / bernielö raoct too^ben / femen baar ntet m booîfîet. ^ft fp^eBe uiî
Bo^ft : ççR sstöeilï Be&oeft gem anbere toapçmns/ tianbatacboeîen/
fff 3 um-
-ocr page 242-Tweede Boek.
baac ίίΐ in bit ïioeB ban φ2Είΐ?/ΰΐη öet ganfcSe iïn'ffcnbom tot ben grottb tûé
lîEEi tetoerpen/ ΰαη'εαεκεΐυρ ijfm fcif tn öanbeiï geben / icannEei tup bait
ben buibei fpjeften fo aliï'menbaar affp^eeht. ï©atfui]cmet εη ijS gemccftt i
itomr niijiiif acöreiiiS baar ban baan /bannen fïccöjS De leere ban ben «©οο^ίί
bienfï met be retsenen toaac mebe bie öetoefen too]b obernemen ; fonbec felbe
foHbecfoeiien /toaar beftcagôtleit ban 't betop^. ©oen top 't eenjS terbCi
ge/ lopfuUen (aisigefdbj|S)&laariift)ïen/ battSoDjtfaiierôoogfîciÎerc/
εη βΐ'η allertjïüigll tooo^b ban bet menfcüen ^Saltgöerb bcfeôetbtoecoe;
ioelftergeen ban beiben ftanbefïaan/ fa't ntettoaaL-ijS't geneîft fcfijijbe*
3©ji be Eefer bflt ift Ijeni bat hojteüh Betone / ift fal't ban öeibe Jöben boen :
eerft fo beel be tosarôeib / en baarna m 't gene be <0obfaUaöeib i>ea
treft.
§. 2. Φε toaarfîetb banbe hrtiïeïifte ïeere ftomt (fo beel otiiS oogmerfe
Sier betetfcöt J op b^^ie boo^name groüben aan, lisant iaat mp ecn.si fcegen/
'i gene men gemeetilift ban ben buibei feit ; en betoötïnip ban bat be iiöpbe!
/ bat^eöobaiöob t^/ bat^jefu^ belBeffta^ ip ; en (iet
cenig boo^ toat toegö gp tn ben ileinel feomen fult/fo g)ti een öan befe gronbett
mifï. ^e ttoe eecjïe fluMen ftaan onif met ijet ganfcije i|eibcnbom ; öet
becbe öoben't felbe met be 3|oben en iSaöometanen te betbji|ïen:boc6 met
befe niet fo beel aliS bie» ^eii ftomt Öet Diec met eenii op aan / of top 't gelo?
be bec eerefo^meerben / regen bat ban anbecrn m 't gemeen öeflagö be
firtfïenbomiï / befcöermen ftonnen : 't giii nocö fo be^re niet ; maai" eerfi onta
fïaatbe bjaag/ îîoe't ftrt(léiûfe«i0etootm'taïôetneintûliîaanbeblijben/
înbienbe5&pbcl <iBoö^toooib nietiiS/ mbim baar ûnbet <aob is? ban bien
Sjfcüël ban ouDii baar boo? erlienb Ijeefi/inbien bie Sefu^ toeïise ban De 30*
ben ijS geftruifl getoeejï be teettige iBeffiaji / »0ob ban eeutoigöeib / en alfa
öe 4§aligmaiier niet en / buiten toelften geene faliöiJf ib te foeftennocö te
binbenjp, 3iftgabannuban(ïufttot<lufe.
§♦ 3. i©aar fal ficö einbeltfi be gronb ban onjf «©elobe bejïen/ fo on^ φοίίίί
anecöetligfl tooo^b ontfinftt/ toaar in befaligôepb 6e(îâati Uâaar toat
ïietoö(ï be goblilïöetb ban 't tooojb/bat booj Pjofeten en üpoïteien berfeon^
uigbiif i il3at beben fp / toaar uit men toeten mogöt/ batfebanOobge*
'onben toareni ü^erften bie geen menfcöe fonber eob ftan boen, i©ant
jet bolft âffaél ftenbe<iBobii (lemmein 'tgebenbanbeï©et/ doorverfoe-
iingen, door tekenen, énde door wonderen , ende door ilrijd, ende door
enen fterke tiand, ende door enen uitgeftrektcn arm , ende raet grote verfcbrik-
kingen. 5^eut.4:34, Cn 't<0uangelium nocö meer: 't toelft begonnen
zijnde verkondigd te worden van den Heerc , aan ons beveiligd is geweeil dooir
de genen die hem gehoord hebben. God boven dien mede getuigende door
tekenen ende wonderen. ende menigerleye kragten , ende bedecin ge ι des
Geeib na fijnen wille. 5/4. Ifêaama'tgeboelen batmenoanuett
buibei Öeeft / fo bat ai maarp^aat. ïBantboo<?^uibeiiiftcfiöÖi (bec^
geef mp '1 kggen / Itefer) fo boeteen Otobecaar of beeigroïet toctften/
öanooKlKiofejS/ of ^^ofeten/ of%o|ïeien/ of«ï^iftuiiö'aibergtootlïe
Ügete
-ocr page 243-XXXIV. Hoofdstuk. zz^
feïf/ fiejïûnben om te boen. ^jofe^pen ecijtec / fuit gp fi'ffgen /
JpttPn bat sSeefl baar maefpiüftfnöeeff* IBaac toaarom fegt gïi
jait/ bat ooft be buibel bageitr noc|i aan bemenfcijeiiprofeteert/ boojs
{tJooftt en boojfpelt ; beei abcrbiocbtgcr / en beel gemcenfamer ban ooit ben
Utim en beTummim ban öcn P^tefïcr bebe ί Tot de Weten tot het Getuige-
«iffe ; foie Diet en willen fpreken na dat woord, daar geen dageraad en is. 3ief, 8ï
li* 20»
. §.4»ï©aac mcbc Betocfen be ©jofeten bat ^efioba ^ob ijï/en battet Buiten
fiemacen anberi^^ S^'t niet uit beâ>côcppinfle ban aiiejafi entoaar uit
«Ififtt fiet bat óp alie Ding gefcöapen öeeft i ött bien / bat ÖP al^ nocö alle
Sins als^fön eigentoecfinafönentocnfeöefïuuct* Wt Jehova, becΐίε^
®^een €iab / bie alle bingen öeeft gemaaftt i gia : inant öp maakt nocö ba^
öelip aiic dingen levendig, j^eôem.pî·^* t^ in 't ïle&^eetofcfi tefega
acn / bat ïtff nocö alle bingen onbergoub ; en öatfe nocö al eben feec boo? fö^
IC gefchapen zijn. (©pen&.4ïii»
Men toiïle zijn, al^fc öoo^ föntn toii
liÏlaactoaacuitBlptalbjebecom/ batöet Jehova i^ boojtoienallebm
Jen nocli op Deben 5Ön / en bat fip baat af bolfTagen tneefiec iiSi ^cö^ift
oetagfÈ bat met be tuerfien bie öï? boet : bat öp ben ceocn en ben tninb geöiet
bat öp be fcDepen op be ^ee beHiert/bat óp boben lebenbig maafit ; en biecgei
iöfte toonberen/ bie be firagljten ban ben menfcö te Boben gaan, JUSaac
δΙΙε befe bingen boet be^upbetmebe/ alamen feit*
^ §♦ ^ Ïtaat onsibefeBeibefaltèntTa men boegen/ «ÖotüS en fijn^ ïlooib^
coljïcefite fieiligöeib. ï|oe too2b bit ban ö^mfelf Bepleit» Ce toeten't "gei
ncniemantanbefiS toeten ftan / en te boen ijet gene nigmant Buiten öem&an
öoen: bit jijn &e eniglïe betoijrcn tn be ^côjift/ bat fp ban oBob i^i / en
eem anber i3ob ban be gene ban toienbefe^cöjifti^ingegeben, ïBatijet
«ec(ic Betreft : bc boojtoetenfcö^P ban alle bmgen / cn gebolgeltfe berfelber
boojfessingc ban oberlangen ttiö/eer iet bat baar af oo^faaft 50η of too^ben
«onbe/ nocö in toefen sPi een onfeilbaar merit ban goblràô^ib. îl^ant
mitpbien bat toat iiS <0ob0 toerfe i^:fo moet bolgen/bat Gode alle dingen al^i
•ijn werken 5i)nbe / van eeawigheid afbekend zyn. i^anb, ir· 18. Ï^aati
®m brengt uwe twiftfake voor den HÊER.E ; brengt owe vafte bewïjsrede-
by , feit Jacobs koning. Laatfe voortbrengen ende ons verkondigen de
^'figcn die gebearen fullen. Doet ons de toekomende dingen horen j verkon-
die hier na komen fullen ; op dat wy weten dat gy Goden zijt. Wie heefc
verkondigd van den aanbeginne, dat wy het weten mogen j ofte van te
^pi^en, dat wy feggen mogen, hy is reghtveerdig ? Maar daar en is niemant
Wat hofsn doet ; ook niemant die ulieder woorden hoort. 3Îefa.4i:2i /
^^/23/2(5. en44:7* alleen bc "iSob bejSl^emeljSdie verborgentheden
openbaart, ©an, 2; 11 / 27 / 28 y 29. 5^aac af toierb felf een #eibenfcb ho^
«lUg Obertuigb, Het is de waarheid, feibcBcBuCabnetfar/ dat ulieder God
God der goden is, ende die de verborgeotheden openbaart, dewyle gy
*®rborgentheid hebt konnen openbaren. 47. ^ie tale moet ban
«"Renen Befcöamcn: toant fobooa '^«ibeï^ openöannge'tberBocgenen
tos?
-ocr page 244-2 ^*. - Tweede Bock.
loeiionifnfce Beftettb lîâiî too^ben/ seiijfemctt 'ç ÎJaar Ijoo? Soub; fo i^be
^uUîcl 41500/ of^obERiii Bet niPt.
6, 3.H iKiect/ nien ftit öat <©ob ben buibel fuie te toete boet/ ai^ 't
Öcm Iseiîtft / om fîjnjS halx bafiigöeib te öemtoaart fo re{Jjoebfn. <£Sn 't ö^eft
ai ô.jjî toaî fcôijniÎ : toant Ji9ofe^ fcöbntöetfelftEfcS0en/ batcenbalfc&
lirofecteen tekc>n fûiibs feonnen fîeUen bat na quam. «^ÊUt. 13: i/ 2. iBaac
fcan feg îÎî &1cc bco^ eerfr/ bat een balfcijpjofeetbenbiJibtimetciiiii ; ett
ten anöecen / bat öer ïoonbertefeen ai fo balfcü ftan 5tin a!^ be p<|ofeer. ^et
èeerEban{icôttcftûmen;alfoii€t genebooj'tgemÊenebolltEentooniscfcöÖnt
geen toanber ijS. ^oc meutgmaai t^ bat/ boo; onfeunbe banbcûtagieii
bft Bature buifnn^ieibi Baiuutitâecluôieiiibetbuîfenbîaarbooîafte
toeten/ bat op fuiften plaat^ op aacbe/ enige t)C£buifi:ecinöaan<§onof
iBaan / in fuiiïtn ofte fuifeen ρίείι be^ ^emelji fionb ge fîin te tuojben. ^oe
rasntsmaaüï5öe£boihbanoubett)ben öetb'DO^sfaftennïet toetenbe bcoi fuU
fte mïööelen ö'ebjagen,· meinenbe cat bp ban 43ob maeiï jijn bie fuli* maac.
«enen bagfl te boor en to til. ^e^côrtfîenfetcntct/batfuirtja^onbetteften
«îjS een balfcö profeet toi fefeetgeib ba» föne leetc tonen foube/boben be ^as
tuce fouöe bonnen 5ϋη,
7. iBaar toaarom niet (Îneriît men mp boo^i) ffibten ijet<i5ob alfe
ïseïseben lîioaôte ί ï|et ftan fjem niet beïiebfn.' ïl^aarom î befelföe reben /
om bat öet onmogdïk isdatGodliege. ϊ|είΐί.6ΐΐ8. Buteeetlfer.iettoat
ïieuenenbeb^ïaeniji/ foDet banntetti^» l^eemtbateenbobempbanfeif
onfieiienb / bjengt rap εεηεη balfcöen b^tef ; en <©oöieentht feîffijne Ijanb
«n iesei toe, ^agö tft bie in ttojiffI rrefthen ^ cn fo niet / moet ib ban ooïi
tuft Qeloben/batbie b^icfban «öob iiï i €nbetoa^b ïft ban e^b felfgenoobi
faaht/ fcöoontoaaröeibfociïe/ ombeieugenteeelobeni uerfoepeitîîe ta*
Ie moe bcire iiomt be menfcö te becbaüen / bat óp «Pob ten leugenaar moeï
inaiten (jftfrÖJiöiïe 'tUioo^jb te noemen) om bCiS groot bermogett
te öepieiren» ^egt met bat i5ob ene kragt der doïir)p.e in öer onseóoo^fai^
nienroenfcöenöertenfetib/ on de leugen te geloven ; ati^'îbaîi^auluiibat
ban fuiken feit / bie bit oo<2beei toeerbis sön/ om batfe de-waarheid niet gei
loben totlben. ïl^ant ban alfulfientet en fp^ecitt/maar bie be toaat:i
Ijeib aangenomen ijabben/ en opbefe topfe nu getoaacfcbutob ioteiben;
batfc (icö boD2 ieugentEftenii niet betleiben lieten/ om ben bjaten«i5ob en
^EiobïJbienfïaftegaan.
§, 8. ^iet eeng üoe bie tteee bermaarbe mannen / b'inftcUei: en b'ôerfîeî^
ïtc ban be toett/ toeifee beibe bp ben ^aliamafterop uenberginOeetlift^
Öetb bertoonb jijn ; JBofcji fcg iit en aSltflïS : jïet eeniS öoe fp beiDi
op gelüiïen boet fiet een en Έ anbec i^oofötïuïi tegen b'oiigelobiöÖÊïö
ftctopfen ; bat Jehova εη geen anbcc «©ob / en bc Eeere en
baac fp boo^ ttonben ccft ban ^ob toaji ingefïciö' ^
is het geroond feit |Bofe^/ op dat gy wetet dat deHEE R Ε die God zy,-
daar en is niemant meer dan hy alleen. Van den Hemel heeft by uiVneftem'
me dgen horen j om u te onderwyfen; endeop der Aarde heeft hy u fijn groot
XXXIV. H φ σ F D s τ ν κ.
^uur laten Gen, ende gy hebt fijne woorden uit het midden des ?unrs gehoord- .
^ fult gy heden weten , ende in η w herte hèrvatten, dat de Η Ε É R Ε die
^•d is, boven in den Hemel ende onder op der Aarde ,· niemant meef.
^mt. 35/ 3Q. <i5n öjat feit «giiö^tcscn't tooïft öat 25aaï cErûe
tegeng ofte netcn^ ^Cö ? Roepet gy den naam uwes Gods aan,
ende ik fal den naam des H Ε Ε R Ε Ν aanroepen : ende de God
die door vuur antwoorden fal, die fal God zijn. Wat gebEUCÖiE ? Het
vuur des H Ε ERE Ν viel op het brandoffer, Öat &aÖöE tocgelïeïö;
ïtl ücttecöe aïle^. Als nu het ganfche volk dat fagh, fo vielen fe op hunne aan-
gefighten , ende feiden ; de H Ε Ε R Ε is God , de Η Ε Ε R Ε is God I
ï ïïon, i8: Z4/ 38/ 39. SBetifict Dan islaacim/ öet bz (elf anÊcr^
Seen bcïoij^ ban öarc 500Î ifefieiö ; nocflte «öoö ban fijne ΦοΟβείδ geeft/
filfuïfee toecöen ûie geen fcficpfel buiten ijem δ&η Doen,
9. ^uban€o#u0ï Ujatmica6eiBeeftBl?cioit geöaan/ totftetiigi
batgp JlBeffia^toa^/ 'tstne ti۩uibel alle Dagen niet en Doet/ en nocg
beel meeï / llien DciJJijUgcmeenliiï in ïte ^cBoïen De <!BûDôeiô ban Den ^00«
eaecelï/ uitDei^amcn/ «ïBigenfcBappen / ©ccftingen / «ïSecbieDigèeDen/
He <©oOe tóleen eigen jijn. JlBaac ïjoe stjnfe Bern eigen / inöien Bet aUe^
cben eigen aan Den ^^uibcli^i «©oDlilie alamen: fo De^^uibeloofeDtOBoQ
ban Defe UJcerelD i^ ? eoDlifee Cigenfcôappen ; fo De 5^iubel ooft Dc Betten
feent/ enopÖÉtmenfcB«nBcctentBer&ti foBpöBoD^ Diepten onOccfoefit/en
Debecbo^gentBeiDban onfe ^aligBerD berftaat ? eoDlifie ï^etfiingen: fo
(geliifegetoonDi^) al Doet en nocB Deel gcotec torreen / Danmen leelt
Dat<!BoDfelfBeeftgeDaan^ Cnal^'tal^efeiDi^; tnat reDen bltjftec ober/
Inaarom Dat Bern ooü geen goDDeli&edSeretoo^DgeDaan^ Q^itBeb ifi ^u^
XXXII.17.met tneinig üjo^Den al s^fciD* «einûtli^/ op Dattec niet^
ontb^e&e: 'tMeen bctoij^ban <®oDBeiD boo? Den ^oon of ï|. eeefl-. Dat
tbetl^en op De eene plaats aan (βοΟ/ opD'anDereaaneenen ban Die beiDett
toegefcBicben tooiDen* ^^iti^Biccmeüefa; God porde David aan, en de
Satan porde David aan om't bolft te tellen; fo alamen Dat becfelaart. De
Hcere heeft genomen, en de Satan heeft genomen, goeD en bloeD eB löf^ gcs
fonDBeiDbanDen eoeöen gjob. ^iet een^ licbe menfcBfn/ taaac toil Dit
tiocB na toe^ Boemen fuir ban «©oD of ban Den ^atan tnagB becfïaan /
ÖebifebobeninfiEtXlX ï^ooföfïufeal getoonö,
10, jnaaasneen: öe^uibeïfeannietDoenDan'tgcne eoD Bcm toe-
gaat j geïgfealeen^gefeiDi^* xxxii. §. 16/ zo, JlBaac beDenïttunocö
«εη^/ menfcBc/ toat gj? fegt: fa al^ gs ban Den ^^uibel fp^eelit/ fp?aft
^Biiflu^ ban Bfltl felf : Ik en kan van my felve niet doen j de Soon en kan
oïets van hem ielve doen ; 't zy dat hy den Vader dat fiet doen , want fo wat
^iedoet, dat felve doet ook de Sonedesgelijx. sï ip/ 19. ^ fp^feïiC
JJienDooggaan^banDen^^utbeloofe ; de Duivel is Gods Aap i Bp fiet Bena
'feunti af / en b^engtfe Dagelij rot nocB meer bolSomeuBeiD^; enDefal u
groter werken tonen dan deiè, op dat gy ο verwondert, bf. io, 't flSene «ÜB^i®
WmetDiçtoooiDfnopûçmfelbenfeity Dat gelaoft raea ban Den ^^utua
mam;
-ocr page 246-Tweede Boeîr,
toôâï te sfiiî ; öaoi f)fm ( öïö sifeöö t^ ) gcotcc SMcrSen toe te fcij^ijben / bött
ije ïgecce feïf aoit ijeeft gcöaan» <0oö !ïan Γιφ necsen^ öergeti nocft bertö»
tKti/ of öe ^uiticï bitiû öem öaer / en ïaat Γιφ nieSe fien: toaaificgoe
^cgepper en De ^aïigniaftec keert of toenö / öe ©uibel bolgtop'tfelföe
fpoo? ; gangen in ï^eiïigöani ûte fpeuet gp Wpttg na« lp iett
©p fjjnen mona / ( om fa te feggen ) en fiet &eiii na-öe öanöen« ^pjeefet ^SoO
sen iSöODiÖ tot fJin Vjoïïi ,· öp öeeftec't (ï}ne tegen : öDet<SaDïet^/ ö?
ïjoet öem alïe^ na, UJtlmen 't ijebben î Daar God ene Kerk fticbc, (feit
Set fp3eefetoOO;!Ö) daar bouwt de Duivel een Kapelle. *t ^liS te loeinig / na
fil ûie gtore Hingen üfe tnen ban gemfeitj enOemoglDtnienlieüei: feggen fa
aï^é men'tmeeft gelooft: daar God maar een kapelleken bowt, daar fticht
de D«ivcl wel een Kerk. ï©ant fo üjat öoïingen of mi^b^uiften of ergernifs
fen öe ïiieciî beüiefeiien / UjatttBitlenofoneenigBeöenDefeïtïefcöeuren/ tc^t
Ijerbolgingen of berôgiîhingen fiaat ontcutïen of Uertooefïen : men fiet fiet al·
ie^boo^eentoeïftöe^^^uiöeïiiaan/ öieopeïftbefonöec boo^baï booj&ac|î
telift toeïeit/en't toecfe Doo^ fijae ïoo^BetQ en bennogen tiu^ beleiö ; mitiiüien
6at bofe menfefien niet^ ban aUen Oefen öoen / ten sï? öat &en be <ï^uibel öu^
berboeie. ^uïïien 45ob niaafttmen ban ömi / öic ïiz0 gcooten oBaïJ^ ge»
Hangeni^j nntéOienDatöpfdtoeï ban onoec uit De i|eï/ al^ öe ]^eiianD
fdf ban boben uit öen ]^emei tcerftt,
§. II, ^0 be^re gaat öe toaangeïobiglôejû : öe ^uibei moet bp
nift aUcen in ©oDöeiö bergeiehen 50" i maar in De IjBenfcóDfiö
ooft : tuant anöeiö toeet ife met tuaaï af Dat buiie fp^ee^tooo^ö lïome/
de Duivel en fijn moer, fliltOO^ geïijfe men ïeefl Ïiac «ÎDéifîUIÎ 2B|0ei
bet^öaöDe/ alfogenaamö: fa Somt |)iec ααδ / aï^ 't naatut/ DeOi^uibel
toel ten boojfcöiïn met fijn Broer. Cï^oiit mcn fÉÖ;[rift/Dat Drepem gegoïpen
geeft/ omdenarmenbtfTcijecentefpijt/ öetfeïbec fcDuit uit een abec-bifcö'
rijft mdf op enen öagen boom te Bnffeöen, l®aac ^ aan De Stubben-kamer
Bp't<i5îlanOitugerî/ fo€tubedu^getuigt/ Oiebetes toift toaac menfefien
ïjantoaar.^uinei.étuaner, i|pgelooftetcUenUîeî / ban öoren feggen ; eti
JIKebiu^ om öat 't feit : DocD fonöec ficg met Die becteiïing op te öouöenï
Diec^uöaantBeecöigaciïtominfïjtie bectaïing in te iaf^öen, Jiüontanuö
in't eefanDfcftap fwtjgi 'et meOe niet, ^iet giet Dan biec
geïeeröemanaen/ öieaitxiïiïen gcol geloben: tnat mp beïangt / ifi öegeec
gunbi)föen!ettc5rïn« lisant OeMa Drergeïpite Dingen ftomen mp fo enge»
fouten Uao| ; Dat iU mp bcftoaacip ^an beDtaisgen / of i& moet fcöiec lac^
löenin't miaiïEn ban öen meefïen ernfï. lïactôen ecgtec / Dat De DgoeffieiO/
öuöbcE&copt/ Daacnatemcecbecftoaart ; toanneec ift toeDeeom aï^ tot
inp feïben fieei; / en al De ftoarigiieia een^ onertoegen ga / Die 't K/ïuifleitjii «öe®
loofDoo^ Dat geboeïeïiii]D« il^ant menig menfcôetooiû belet / baiieaö fo
âl^'tbeôoo^tteôeanenofteôtenen. '©at toiï tîî nu met toeinig inoocDeii
nocö toat naDer gaan beDuiDen,
II. ïl^antpEteeu^/ öaeuitDmïïïïeliïi ïopen alle Defe Dingen tegen Df
^cMt^wi ^iefeiton^/ DatgetiaoDi^/ DieDenDi|Tt0?n»«ft öet bee en
-ocr page 247-XXXV. Hoofdstuk. 2,55'
ftetîOfiéïte tût îiienii ùe^ menfcijcn onögtöouö î |?faï. 8:7/8/9. fiièc
B£eftQe3^uit)dmagötomöEm(0Gö;Smiïacsótïen Doo^ gcöurïg plegm te
ontkeerfη. ÏBant Dat ftouD &ίε buoifeifce fabel itî. Wat fidpt 'c of m <©olî
tot b^ienîJ öctibc/ Die mp βΠε^ sfeft ; fo öe ^uiöEï toebcromnitintjpanU
/ &ιε nip neemt ? Sï^ mesö op füïh tm nietig Ding fo ïang nfct flaatt;
BaO ife nofS feec öeeï Daat af tt feggcn. H^at DoetracnniEEr ί öe
^cö^jft feit / bat fu lemant töij^öeiö bfgeett / βρ <iBo& öaarom üiööeB
Mioet / Diefe aUeen geten 6an en tDif. u^lij* IBaat 't gemeen nes
boelen t.ö/ Bat ûe^uiVielal^ een dui fend konftenaar öen mcnfcge alie^ lee^
ten ïian j felf^ De öiepfie berbo^gentöeöen öe^ <Seïoof^. <Φεη minfïen réi
ttiantöienmenmeten&cntrofop toienmcn geen goeö oog en fieeftj toetfe
SpUjat&pfonûec^w't/ oftBeetöpiet teecBö^genf / fonder öatmen 6an bcs
ôenfeenôoEÔP'ttijert ; men feit / DiemenfcijgaatmeCDen^^uibcl om. Cin®
ÖeUhfoüiaagtonölImo^/ ofièrweleenquaadisdat de H Ε ERE niet en
doet. cap/3:6. $ïlaag.3ïj7. 2ia/ feggenöefe ïuïDen; aï't Quaaö feomt
banöcnTOöel/ maactgocD alleen ban ^iet Daat tian nu tïoee
<©oöen/ Den eenen goeö / DenanDeien^iuaaO. Yreeft God, eertdjcnKo-
nrng, feiDe ^etcu^ / 1, 2:17« maar Defe leecc baii</|;,ûatmen <iBoD flegfi^
ceccn/ maar Den 3^utbelD|efcnfal. S^u^too^QaBab^gaeDfiefDon^ onnut
Bemaafet/ naDien 't genot Dan fjjne gaben Doo^ öen 5^uiDtl fieeö^ belcmmerö
Ujoiiu ttïo?D Dec î©tj0Beiû Die ban boben feomt te fto^t gsDaan/ m»
Dien Deielbe οαίΐ ban onDec uit Dec ï|ellen feomt« too^D berpDelD îBîqô^
Ëteggtûeecûigôeiû ( tnDten Bi?'t QuaaD nietRcaft / of't moet De ^uibeï
Doen / fα be^c ôp fcfiepfelen Daac toe gebiuiïit. baojD ten ïaatjïen alle
ï^^efe <©ûD0 beclïleina ! en't OBeloof Uecftoafet ; tectoijl De bjoflenwnfcö
meicDQO^Den^^uibelbieefl/ DanojJûengoeûEn<iBoôbetiOt»t.
XXXV. HOOF D S T U Κ.
Aan de ware Godvruchtigheid word daar mede grotelix te kort ge-
aaan.
I, /^cneöaarttuïaatfisefeiüi^; niagö nocfi teïtoatDuiDeïmcc
. vj aangetoefin too^Den : te meec era Dat De raenfcBcn boo^geben/
^tDeciSübb^ucötigöeiDtefiP^tgifcijieD/ ίηΰίεη men fulfee Dingen ban Deo
^uibei niet geicdft, l©ant goDlofe menfcj&en wieinenfe Dat Dit gcoteïir nii^?
bguthenfullen/ omDecoiigebonDfngeiD hun^ leben^ toe te geben ; fometi
ίηΓΙ'" Η® / bat feit? Degenen Die Daac enûec nt8t gecenenB 50η / iume boo?»
{""^bingên ma&en, ; |Baac Dat gaat my niet aan ·, niet meet Dan D'eecffe
'"Jöarg tegen't 3iaü0oom / ^iin al't felbige bectuetentoiecD; faaï^ôtt
"νιεCatefiifmupfÉlfieKêHnengeeft/ métoeô^uiage op't lîulfe Dec 0ecôt=·
egg ^ bcit?·
-ocr page 248-ip4 Tweede Boeki'
Ueecöigtltól^inöc / fanött öoeöe 6αεΐδεα ι ofdefeleere geen godlofe en forge-
lofe menfchen maakt ί ^^'SEpoficï fdUc iiïogöt Die ïaiiECiuge niet
öntsaan: al^bleEfeuitûteBûatDpfiEmfcïtie teficn toierp : wat fuilen wy
dan feg^en ? fuilen wy foridigen , op dat de genade dies te meerder werde?
βοηι, 6:ι/ζ« ^ij«anttaao2ö/ seïô&ODli in öm «iatfcftifmu^ maQô ôieE
Bofî öe mijîîB son, ^ίε tsm toes ûtï «aaöfaliflBciö f«6t in te aaan / fal fa»
lianiQe uittoegcn nict (σεδεη,
S. SIBeatiffetnictaïbeitcsencseggeftomen/ öattwp öen i^uibeï no®
big liebbcn om öc menfcBcn tot b^efe tt bcrpïióöten, ^^ è'aïgcnoEga
famé <So&aUeenQan niet genoegl)/ omon^teOoenbEgctjpen ttatgrm ieûes
lj;fefenmoetf ^l&bgefetxiEûeïotn/ Oatfipon^ tettooten fal t gy meînt dae
îk t'eenemaal ben gelijk gy. JUiaat i& Den «ïBoö enÖe 0«Π
mmfcfie. i r: 3Inöicn top εηεη Φού öoo? öaöQen / öte seU}6 öe 60«
ningenenrtgöteiéöecaacöe/ anDecenüan öoen fiaööe/ om ύε ongeöooi»
fanien en guaabïïaenOec^ te fïraffén / fa mogf^t ijet boejUjenafel enigfm^ bt-
fîaain ■ JPaat getnetftt Dat alle dingen voor hem naakt en geopend zyn.
^E&l;, 4Î13« fijne ogen 't ganfche land doortrekken. l^öCÖ. 4i r®,
3©annifeQnöDattikBÏi0eïi&ectoijfeinBf|Ïgöten becbeeïD tooiö/ fo brengt
<©aDinne(i;nôeïetftBéi ten boo^fcfiijn/ Die't ïanD Doni toanbeien/ om te
fïfii tpat UolftEEen't 3ön/ Di« «iBoD^ befonDere s«iflBt«n ftaan geïöaar te
too^öen: ^acB^ η tu beftoeft totfuîftencinöeDen ^uiiiel uit öc ϊ|ίϊ
Biet te laten, JlBaat fegt mp DocB ren^ / ïrebe ï^cifienen : öie Φαύ niet
fa! öp toet &εη g^uibcï öKfen? Sft geïobe/ Ja,· maaï üoo^ fuï&e
wmifc|}fnfc0iöfi&ïiiDnc boeKenniEt* ©an tft feggc boben otin / oat De
ioïiöciri öcnmeufeötemeei'öettiS/ enöeboo^tganginöe «©oDfaïigÖÊiü bet»
ϊ)ΐηδίΓδ Uki|ö / Doo^ Dat algemeen boo^ooiDeel/ Dat Den 5IBuibeï fo beeï
magôtii εη betöinö^ ontrent De mcnfcfien geeft. töil ift eetfl bεtonεn in
't acne öat Derfelber ganOeïrag en ommegang met Dien bofin geejï betceft ; en
hamm faüceï ai^ Den ganïcöeiiïüOiJ ban menfcfiin ïeben en tbeitiec fgnee
neDacBtin raal^t,
- j . fi^at-ö^t eeEflebeïangtv foUiaagiii/ töaarDiefanöeinbettsatüfe
i^aöfoöacDbcïbieöy enfo menigmaal ten ftuaacffen fieeft gelïraft/ öac
öe menfcfie ÎBaaifeggecjî en ^Uiber^feonfienaac^ na Dingen bjaagt / Die βρ
fieerne toeten tuil Î ofDatBpfiulpbanôenbfcfo£&ty in tijDe ban betïegent''
geiDi W}} fuUen alle Die plaatfen Dec ^cBiiftucc nocô een^onDecfoeRen/
ïoanaeet&et<i5oDbeliebenfal/ Daac ban fume faWen iet^ berfianDelûtooiD*
(©nDettulfcDen tail iU op Den lïefec toel begeeren / Dat βρ mp twil fieïpen
δεη/οΓer εη ge anDcce reDen in De gantfcBc ^cDlift te binûen 3p / Dan om oat
Die menfcBen Dooj beBuïp Dec Baàlym of Demones niet feonôen toeten ηοΦ
üercig^etf t gεne fj? boo^gaben; maar De ïtennil cn't bermogen ban Daï aiï^^
OBOD alleene εigen ^HnOec^ faïmen nooit bebinDen / Dat ©oD toeetcnfcgay
Dffiulpbettoo^pen B^ift/ flefoifit batt fttl&en Die De^ DutBtig toaitn/ uit
oo^faaft Bunöec bog^B?iö ofbpanîifcôap met <©öü. toeï oe ίφρεη bati
foofπ / Die öoDïofi, boi^l^W i ^Ï^Demygöifrïe
•'•<1 J ■ \ : : τ ^ ί43ϊ··"··ί»,· V ' ...... ÎÎÎJi
-ocr page 249-XXXV, Hoofdstuk. ag^
ten öe tegtttnfcBap tetfeonDfsen; enbc mocjl SIfrael uit óunntti nionö öê ïBfC
5f0ï|fEcenfoffe£n/ EnDao^ö'HcpiïiEnücCummpniU^agm. JiOtod^lu»
Oâ^/ öïEöen ©uibel in fön βεηε Baööe/ al^ εεη Uan D'anöEcs eïUe isfe üt
ïlEEwijecfeoren öaööe ; tnagôtnien inîten trjb BunDtc befenïiinse cc toerS
tÏEïïen/ omöEnKcan^Enteöfaefeti/ en Οεη bçtlEgenen boo^ îacmDecûaûen
Qp it όεϊρεη« βη fuît feggcn ; öat fp Daar ιοε ban βαϋ δειοερεη üjacen /
maatD8^uiU8Umt. ^ar^ toel/ fo ϊ)εεΙί aïé't 8εηε betreft ûatiemanc
anttjïljaïöeöDet,· fa batist gene ïlofnienî^infôa^ of SiuDa^deDen in fiuti
fimt/ bantaeecDeUiaé/ mitjööien bat fpbaïi<iBoö Daar toe beroepen toa»
ten* ïIBaar em bpfanber perfoon niét geöouöin om allecnWfe fgn %tes
taar^ om onbegrtgfjttnge / of bp öe «©eneeiimeelïeriS om raaQ af Buïp te
taan; fübε^reί)pöί&m^I^&panbεrεn/ öaai; tot wiet geiîdû jijnbe/ om
unner befonbrre beguaatiïO^'ö Uîiïîe öetEt ftan te regfits rafeen. ^t Slobe
ban be moa?öenaar0tee baoD toe getxionö / en maaiitegcenefujacisgeie om
ban enen onbeBenöen gefiolpen tetoo^benî fcöooa Bg geen SEMeriömeeïïec
iiocö tBonbôeeier j maar nocfi boUen bien εεη Samaritaan toa^/ toelft
fïagô ban nienftgeti bp be Soöen fo geöaat tua^ al^ öe ï^uibel felf. Huft. i o^
beïiennc batmen be ïsantï / Oe toetenfcöap / De guïp ban bcugbelifie
lïienfcöcn Baïen moet/ en bΌnbεugenbεn becmijben ; om b'afiieerigöeib
biemen ban beboo^Beib Beeft Du^ te betuigen Î maar foubgp uit 8« bsatec
niet geholpen mogen 5ijti/ fonicmantanbiriiopbeUïai ftonbe Die u lionbe
fieïpen/ banεεnbεfiεî»bεbeusnίet/ enalfoeenbanbe^S^utbel^saab i'i^m
öe ïiunfi en om't toerfe foefttmenfuïBeDiegetbefiberfïaan/ enmaggtigö
3|n/ bat get gene baar'tonji om te boen i^/ uitte boeren.
4. ©ejre 5P 't ban mp / bat ih 't minlle Denöen / ik ftoijge buïöen fous
lie/ ennocBminberboen/ ban'tgeneiöbaacnu becpale/ batmen raaöof
δαίρε bp ben ©uibel foeöen faube, t^ 't bp &em niet te fialen / fp meinen
'teüintoel/ bfebergaan: eufaigmatitietachtonreinoffanbete zijn, dien
is'ctonrein. fîom. Hï fiopenocô eerlang te toncn / fioefeeriftfulft
bebiijf berfojpe î rtiaar uit mijne gronöen Die ih öier bebefïige ; niet be genen
Die iH toeDerlegge. î©ant Dit i^ mön feggtii : Dat get gemeeen geboelen bat
tiîen ban ben ©utei Utgft / tneer itoffe tot b$rfc0oniug al^ beftrafftng getft/
boo^ De genen Die om raaö of öuïpe tot ben ©uïüeI gaan. JiBaau tjet mone
toont fo Maar aï^'t tocf8n inaaij; bat Bet lö De giOuSDelate fCfgoDerpe/
ôieoûiiinD8i3^eereiDtoa^: Dea^uioeï/ biegeeeaiSobi^/ bie nieté ΰει-^
tnagïj / bietenöoogiïenbooé i0l Die berüïOÉlite gebangen i0/ om
öie alleen in <0oD^ bermagen son / tot guip te roepen of om raaû te
^^ögctu
§.5. 2&uitenbatfït'mönbemK)Deliffboïgen/ Daïbemenfc&eDoo?gaan^
•'''ε gemein fnne geöacótrn tjualili moet befïieren/ Die met fum εεη ge^
•^•iEien ban te boren ingenomen i©ant ûie bpna gebuiignît aan De ïijîen
^'^^magötDï^Sl^uibeigïDenïu/ geeft ean<SaD Den ^cDepper felf/ nocöt
f ^^ fmte ijgilige €ageien / nociit aan De toare gelobigEu nooit öun Deel. 0ec
Öette
«^SS 3 im
-ocr page 250-Tweede Boeîr,
fsn moet. IBaac Boe ïfflit bic btfioo^ïiii pïaatfe nemen / öflöt öefeïbé weU^
ηκί fcDlîft en n^cfe öooi Dcö ^uiUel^ toerfiteoo^ingenotneni^i ï^oe feöit
βρ ti)û εη püer Ιεδϋεη/ om eoD^ boïmeaSte tBerhen te betcasfttm/ öie
nairtöeïtr kt iioo^t of fict/ ofttotcR öejS ^uioel^ ftomt fiem öaec
inüoa^: fonDedingf Daariec^ongemein/ Daafiet^iöonöedp/ Daar ict^
ùei;fc|)iÎî§ïi£ïii& / en (omDttfotefeggenaï^ ïjet i^) Qaaciet^ omtioseïtjii
Ié ? ïPantDEgoOöEliiiEnïaaentöeiöttoo^D Daar meöe niet genoesö aeëerö
batnien fun gEfagö tot bepaïinge ban De^ tor&ingen uit|ïre^t;
tôanîîeenîîenonïïÉttufTcôeninD t buil betbojbcn fcöcpfeï feïf De Sragfitea
omöetuittetösrficn baff ftfient. £|ae fean iemant regöt ban fimen ia
<ÖijiDiS fs)n gebeö befluiten met beUjDenilTe / Dat fo toel f' î^k^mîî de
kraghc ^ί <1«=·/« de maght öemaïïeene toebeijoo^t. ginbien βρ baflelife ge«
ïooft/ DatDelBagOttoeli^bpiBoDaUem/ om aUe Dingen ftlf te Doen/ m
jctfcgepfeltoetBlatinomte Doen of te beletten / buo| fo beel ijet iiem bt»
)aagt; maarüatebentoel DefiragBtüan D'aUecöïonDeïiijwc Dingen uit te
tjjecsen/ oaSmeteenenbpDeniSutuen^i
6, ^efeerlgft Drijft öct gctioeicn en De taal Der raenfcgen in 't gemein op
Defen fin î enDe feonnen fp DieDatberfegonen üjilien «iet De minfle reoeti bln»
Den ; of fp ballen ban Dit quaaö tot erger/ om<So0^onbeWeitiielttieöE|iltgi
Βείΰ te feo^t te ΰαεπ> î®ant fp öenfien Dat Bp aan öet fioofö Der aUerfnooDile
fcöepfelen/ DieDOa^faait fcBrerbanalleauaöOin Dcfc toeerelD sgn/ Dage'
lijr en obérai iKfe baonDerliftc guntïc bieb ; Dat öp ia en Öoa^ gem öet berbo^·
gmoycnbaart/ En'tonöoenEUjfs uittoeritt/ fulïmen fctóen iet^ö ban Defeh
aartbcmeEmt/ Daar afmen aan Den €>uibeï al^ ban Bern gefcBieo/ D'eerc
niet en geeft. €ere feg ίδ toel te ceggt / fo iU taeet toat eere i^. ÏBant i^
Dat geen grote gemeenfaamBeiD / fo D'aîlerBooglîe Beiïig&eiD ficö Dagelijï en
obérai met D'aUerfnooöfie geelien mengt / om gunnebuile boo^Befü aan De
menfcBen uit te boeren ii^nBebbcnfpgeDacBtenDatbit BeiïiS'^/ ûoo|ûe«
<©utbel(iaag te toerSen'r gene tegen'tBepUg^oenlîerbonû en alle regBt en
reoen finjD. ï|oe Dit bp een berlïanöig oberieg in iemant^ itrifielgfe gemoeO
beîîaat bp mp onbegrijpelijk j Die op Die ttose geûacBten tfamen niet 6a«
Binden ,· maar ben genooDfaal^t een ban tivee te l^iefen ; en fo alleen tot βοο
en ban Den 5^uibelaf te gaan,
§. 7. ilïiaarnocBmeet: BoefaïD'eereDer goöDeïifie biaarBeiö bu^be^
tlaan/ Datmen Bem tot oo;ifaafefleït ban De Doling en'tbebiogB/ Daar De
^uibel iîeeDil op uit 5^ffen in D'IClmagBtigBeiü geen Deel te geben/
fcös'iiftmen <0oDe 't baerh toe Dat i^atuur te booen gaat / maar geféfiiftt oiti
m£nfcôenbûn<îBoûafte treft&en Dooj balfcBe leeringen/ aan bael&en öu?
m iSoD Der bjaarBeiö felffijn ISegel Bangt. 25p oorige gelegentBeiD ijeb i»
Dit al een0 gerept. moet il^ feggen / Dat Bet bol& geen fcôulD en fieefc /.
ΰΰοί ©oDö eigen gulpe ( fcB3Î&lîeli& om Denften! ) ban Den ^uibel bec'
iPtQ ; om m goeDen ernfl te felagenï ach Heere H Ε Ε re ! gy hebt obs
grotelix bedrogen. 3Ierem.4:io. ï^oe fal fjcB De arme menfcD berBoeOe»
fecnaen / Dat ÖP niet de kraght der dolinge geboele / om de leugen te geloveo»
XXXV. Hoofdstuk, 239
ÎHÔÎ^Îîe werkingen des Satans ooit EÎg^n terS/ ΕΠ Dê wonderee der
teugen üjatEiBonöei-enfeonnenjnni ï^icfionnen fp mrc regïjt veroordeeld
gorden, die dc waarheid nii^t geloofd hebben ,· Üjant fp δοΠΠΕΠ onüErniïiDEi
«K ücb^ogen 5ön l fo toel öe leugen aïé öe loaartjeiö aan te ηεηιεη / alf otoerî
ïüigööoD|töonDEEö3erïïen/ öie taaarïmoe latuur te baörn gaan; gft 511
OE^uitiEl.ïïOOitoeïönngE (gdijfinienfpieEfit) bancSoD; iî£t53?<ôoûfdf;'
«fn^Buibeïbaacinbpiïaatïöe/ ( Dat öen <©uiöeï ten geUaUe/
«6ε taie ! ) öat Ujerït öeeft uitgeceggt,
§. 8, ^iEiöanmeteenetioo^/ UJatpïaat^boojeoö^beroEmbe βοεδ®
BeförniiBEnaöebnEitÏDfrï toanneet öeii nienfcBen ijert bEiDum ijSnietge^
öacöten ban De^^Buibelii grote ïijï en maggtj gEöuiig iBEciifoani op fnn
ûnatîiflljerte/ ergecöantoanneec βρ nocD De öienflöaarBeiD met seöutig
b^Efen onöertoo;jpEn toa?\ ï^eb* z: 15* iBanneet faïene geïotjjge%u\ïeoöji
bacmBectigtjeCenroenién ; indienfegeïoofc/ batfeöagöop bagQ ban ötm
aan ben ©ufóeï gEÏeberb of gelaten tooib / otti Baar boo^ beü^ogij en get^elö
totaftiaïeantepogren / en op fîinte tbegen te toerktben i ^aï era ïmiun
tïQn bie aüergrote faliggeib be| lîîiîtoen iEeiîament^ öoo^ gclîaùig met ge=
'ïacfiten ban bat tnerfe be?~ Si^uiüEï^ befett te toefen / reben öebben om te ïi!a=
fien: Godsgoedmierentheid (btefÏc0nuap'tBe£d!ïifïe nioefl openbaren j
houd in eeuwigheid op: detoefegginge, (bie aï lang VsûO^ btfen moeübes
fionnenstjn.) beefc een einde ,· God heeft vergeten genadig te zijn, m enen
tÖbaï^BPbfïoofb&aöOEmeeiiöaQraante benlien,· en fijne barmbertighe-
den nâ baeïâe βρ on^ falig niaafet / door toome toegefloten. Pfaf. 7 7Î 9/ Ï o*
Want God heeft ons niet geileld tot t-oorne,· maar tot verkryginge der falig-
heid, door onfen Heere Jefus Chriftus. i C^f ff. 9· ^USÉ bii)ïir ftct DaU /
ÔoefeerbatbiegebaciîîenbanbenSBuibelaanbEûieptîe eerbiEbigfteib en Ds
ÖoogfïeacBtfnge bie een iiujlenboben al «an <0ob ten booten fcöuïbig i^/
Öen aOermeefïen ôîhOec boet.
9. <i5oûjjÔeUi5e<Sngeïen/ baacmenfoboojfïcnb/ batfeöifemaaïiS/
enöatbao?EigEnel^ragiït/ toonberïi^etoetften/ De|liatuurteboUengaan=
be/ en ben bjanien grotE iienften Drben in ben ouDen ttjbï bao^DEnuiebe
merfeelift onteerö / öat men öeben neutöeïijr aan öunne baöen Denöt. <©en
^uibeï geeftmen aïle ö'EEre / niet θΙίεεηΙΐϊί ban be nrngfit en ftragöt om
"iUaaÖ tt Doen j maar ooii ban fullie ömsen ûte in liunncn aart of ooïï in gim
ÖEbjum aanfcfi onbecfEDilltg 5Ön, J>obanig î^î? 't berfe&tjnen of't bertonen
^^önberfcöeiöeoESÊÖsaöifn/ 'iboo^fyEnenbangdulî of ongeïti^/ en birc^
ÖEïp&e, ^^Ingen Die fo goed ûW «iUâôD / of lieber in fïcïj fclbe goeö nocö
^üaabEnjtjnï fofetmenfcBeUjhberelfitebobEngaaR ·, laat reben iffer om
Ρ»ε meet Den ban ben Engelen be^ ïleeren toetefcölgbeni ^Sud
JInîit genoegfaam öatmen sanDïetroutoeEngebïenlïisebjiEnDEnöersfïa-
menfefien niet fo gcotE gebatBten aï^ ban ben bofen bganb ij£tfr« Wat
°öatet/ oberBeteebEbbe^ llcetEnoptefEggen/ bat toj? feifbegeerigstin/
nitiEu bûiîle fo gewillig en getrouwelijk uit te voeren als de Engelen in den
"eoiei doen ; intiim l33p U'^ngeleiî el^iaDenïlemfifïuUçni fnoîiDEiwf'
nm
-ocr page 252-Tweede Boeîr,
fcijen op öet aar&c bâsr tojs feitsf jtjn / bpSan^ aï toatteï otïi gaat aan 't De^
jïuurDe^bofen^uiöEi^aliEC DOCIH
I ov fcggc / Daar top fcif 5tjn ·, m Daar meöe öenft ίδ berdEt aan öe-
βεηεη öie βίει: met on^ 5ön/ EnniEttoElfiEntopgEDudgïifebfriïEetcn^ ^et
5ipgEto\3igEnofangeIaü!g€EnBoïïlQfe nicnfcöEn: De toettDet Uitfüe fïrc&t
ficfiuft tot allen j EnïïEniagöiTienniEmantoUEcquaaö bEröEn&cn / DatttiEO
ban ÖEin niEt bEtopfen fean ; i&UjilftopgEn/ öatmen oafe met εεπ^ s^IobE»
niagij. IBaac am Dttr nu niet tE f{};e{iEn ban De g^nsn Dte Doo;; atg&oaa»
fonDigen ontrent aïfulfiE lieoen Dîe niEn Cotoeraar^ en CobErefifEn noemt j
aïfo Dat tot Bet iaatfïE boeiibE^oo^: BEtfeomtnocötan^tEpa^/ öatïS'c
felöE fegge op 't geboelen Datmen ban De ^poïien geeft, il^ant niet licBtelife
fal iemant goeD geboelen gebben ban Den genen toïEn^ gedaante gem bec<
fcöEiien iô j 't sp Dat βρ na Oen DooD / of ( fa aï^ mEn feit / en Dat nocg ec^
gec öenht ) aï bp fijn leben fpoofet / toat al QuaDe naDenhingen / mi^uiDin-
gen / becDtcÖtfEïen/ oneinDigtEbEtBalen/ en rgfcn uit Die Doling niet?
iemantonboo^jfmi^/ naenigmilbcD^öf/ ofloopeen^ bofenÏEben^/ oin
öen&öl0geraa&t; ofBEEftepfeifDefianDEnaanfJin ïijf öEïegD î βαε gaalî
î^ öm en tong Den menfcfi gecceD / om baiîteiîeUen/ (Όρ't mintl om te
bermoeöen ) Dat al fuil^en menfcDe Öoo| De^ ^^ibel^ iicagDt Den ftai^ ge·
beoliën iö ? ttJO^D Duii Dan baoieoD^gEtcouöJiwreQötplEgeï en uit»
boeröec fijner ooiDeelen eeacgt î D' (I^ngElen toeûccom / fijne dienaars die
fijn woord doen, gehoorfamende de ftemme lijns monds . (geïljfe gen
m roemt pfai. i ο 5. öie tao|Den Dier bergEten. <&ι nocB öat ban 't mintï:
«îBabfelfsebiulfît/ rnDefenfin/ Den 5^uiUeï/ om fijn eigen balft aan fiera
ten toan 1 en booi fijne bui^fïagfπ ( Dat maat een^ ban cenen ^auïu^ tuoga
gElefen)DeganfcûEtoeceîaôoo^/ op aHe Daggen öie βοδ ftoracn laat / ges
Dutig bloot te fïeUen.
II, jHâaarDatDEmenfcBeen^totgemfeïbega / tn fie goe Dat Φοδ^
bîefe in fijn gect gebElïigD i^ / UaanneEr gp DiE mEt fulöE oberleggingen Dooi »
mengt / al^f Dit geboelen baart. Hant gp beelD gem feloen in / Dat Dl?
fcgiergeenquaaDDoet/ ofûe^^uibElpoitgcmûaac toe aan : επ toannEEC
gp goeD bjtl Doen / DatgouD&8î©utbEltEgEn/ ofDtEftEertgEmDaarbanaf.
JnDien 't flccgé iïEmonucantcn of Socinianen tsarEn Die fa fpjeften / fp j^ou^
Den Itcgter te berfcgonen jijn, ïl^ant D' erfi^nDe / Daa^ al 't quaaû uit rgfï/
Ujo?Q bp Defelben of fo niet gelp bp on^ / ofganfcg niet erlfteno. magÓ
De ï^uibf I gen tE pa|i^ ftomen / al^ De |licöt8r ban 't balDaDigfi mi^bεD^Df /
tuaavtoe berleiDinge Dooi menfcgen ommegang beellicgt niet al te feraggtii
teoa^. iïBaar öat luiDen Die op De aangeborenE berDo^bentgeiD foEmfiiS
Dringen / DiEficg/ fcgoonboo^<!BoD regtbEÉrûig Doo^ bErDiEnfl DEé Jl^tS'
Delaar^/ ecgtErOagelijC tot alle boosheid noch geneigd bEtfilaten
in'tanttiJ00iû0pDe6o.b|ag8 in Dtn «iatecgifmu^ (iaat) Dat De genen Die
fofpjefien en geboelen/ fcgiEtgEenoo^faafegunDerDaDEliSEfonDen Qati Deti
bofen 55utbel toeten : fuïï iiegoojt elft onpartpDigea bEtWonDeringe op 't
gaosiietebcctUEHftsn»
5» λΛ"
-ocr page 253-xxxv. Hoofdstuk. 241
ι ζ, töEEt lîîgn feggen Mtmt goeö te ma&en met uft&jushelil^i
^oa^benaanteniEiDEn/ banDicopfuihentaijfe tian öcn ^uiUtl fcg^Uen:
gjp oft Daar ganfcB g^n <i2cffonDc toare ; tn De nienfcö tot elfeEfon&tg
woaiùoftOEr&ofatDacôtc/ opacïtjftetOîjfeaï^ûnfcKrfle ©uöer^ / ïoatîi
^et nocD in ö' «cite onbetjïeritöeiQ toaren / ban Den ^[^uitîeï moefî betaasca
«Q^Den, ©ε namen fuiftec fcöi^ec^ toU ίδ gunDet eeren fiatbe ftopaen ;
alieenïih feggen / Datfe ban öc grootlïe ïeeraat^ onfer Ifterfeen jijn. Een
Ongevoelig herte is des Duivels ambeeld ; hy formeert daar alle fonden op, en
«e iiagen worden niet gevoeld. ï|oE totet DE menfcBe Dan Dat De fonDen Die
BiaùoEtuanDe^5i>uibelémaa6fd5«n/ fogp't niet aetoeit? flï^'teoD^
«JoojD niet leert (gEUjfiifeinDitboëfe bEtone) en top felf en too^DEn t Riet
fietoaac; HoetaeetmcnDatûefûnûenDietogDoen ban Den ^Jbeï/ en ntet
ban on^ felue 5iin i Wt ôet acne ίδ nu bpbiengen faï / met eene te beclïaan/
ttaunen Den ^utbel ben alle a^DacDtEnenobecleaainsen ontcent De fanDe
tneetlecmaaftt: te toeten/ DatDemenfEDenfcI)gnen naam ban DeugD aatt
filUlite fonDen geben* Hoe aardig weet hy de fonden met de verven van deug-
den te overftrijken ? hoveerdigheid is nettigheid, gierigheid fpaarfaamheid,
dronkenfchap vrolikheid, verquiftinge milddadigheid. Hoe neerftig lett hj
opdenbequaamftentijd ί CnDebOO^t^, Hoeletthy ©ρ het wapentuig dat
hygebruikt? Metdebefteennaafte vrienden komt hy ons beftormen: (mjj
ban Q0& ? ) Jobs vrouwe ende Chrifti Apoftel kunnen, door fp ingevetifeg-
gen, vloekt God ende fterft, ende Meeiter zyt u felven genadig. U^aat feit
öe^egiiftDatDfettoeeDoo^^^ibel^ingeben fo flefpiofeen ïjEööeni ijaDDe
<iSoD Dan bobin ItcBaam oofe De stele ban fijn toijf aan Den 55ufbEltoc«
ÖElatEntemi^BanDelen .' Het laatHe buiten ttoijfeletgecsijnDe Dan 0et eet·
fit ; fobeelaï^ûe^menfcBeasiEle'tlit&aamobectreft : 't if toonDec / Dat
nocgtan^Î De (Seefl get minfte ban beiDen ( en Dat nocg minDec toa^ / fijn
bee ) fo omflanDiglife berfiaalt / en 't anDec fa geöeelbetftoijgt. |lac|} meecj
Dan Dr ^atan alfa toel in Detggi
Ö002 üe^ felf^ ingcben fulfee tooojDen fujefien mocH ί toa^ menfcgilifee ftoaii·
fteiü/ cnonbcïHanDsemengD met lieföe Daar toe nietgenoegöi ïl^aacom
feiDe€0|i1lU0 Dan / gy verfmt niet de dingen die Gods,maar die der raenfchea
»ijn ?in plaats ban Dat öp moeflc scfeïD öebben/die des Duivels zijn ? ^p^aft
Bj? Dan tot #etru0 niet / maar totöen©uit)eïïiicöao<ïï^Etcu^fpiaft/ Ga
achter my Satan ? IBött. 16» ζ 2/ 2 j ♦ €inDelift / om Ecn^ Dier af te fc0Eiöen
(toantfouDeihalle boefeen Diefafp?eftenDoodlopenI DttfauDeoneinDig jgn)
^e Duivel werpt in 't herte fuiken faad, als hy weet dat vrughtbaarft fal zijn :
^ietjöoföan De 5^uibel00& Defecten fient/ eendronkaartftelthy enen fris-
ïchen romer voor, den hoereerder een fchoon vrouwenbeeld, den gierigaart
klomp gouds, den wefluftigen, een lekkere tafel, den eergiengen enen
^roon. Werwaarts het gety van's menfchen herte loopt, derwaarts doet hy
d«n wind van fijne verfoekinge waayen,
h 13. ifîumerSemiin tLtfec/ Dat Dit manieren ban leetinge sön/ Die
"fofoaDaaconbfmiööeUfetoteenDEcbEitte uttetlïen bccbocteni aelp m^
2,41 Tweede Boek.
D'on&eriîInôinge&âtfeïaatWftlEert: « toeten/ öat ÔP trooiïeïoo# ofopse®
iJÏöfen 3Î?. ï©ant fo De ^leïe fanöer toetenfcBap fuift gcoot geboelen üa»
teif ^uftieï^ toeriien geeft t toat faï gaac onüErlleunen tegen De öecfoeüings
tiie fp ban'tonOerbocenWcefclj en bofetöeeiTïö Beeft ί toaac ïieert of toenö
ficö ö'ai'me inenfcB öaar Bp Den ^iucï niet en fiet ? 3|nfanöetBeiö toanneec
fuift een groot geüoeïen ban ûe0 feïben ftragfiten Beeft / al^ öe gcote utBec
jîcBineencfijnecïeffenobecIBôit. i8, ontöallenliet/ Menmeinerhundert
taufend wezen, kundfeich nic^eitien teufel widerftehen. Ï©at fttagijt Of
miûDeï Beeft βρ om fa ilecften bpanö al^ BP ΓκΒ aan Bern becbeelû / in 't minit
tefteeccnoftetoeeceni 't<i5elüüei maatDe^^uibel Binöert B^tn gejïaöig/
öatBpnietgelobenftanj BpbMtBettiInberttonfeiûe geöatBten/ ontttedf
tjem 't jaaö / oBoti^ Beil«9 t»ao?D / en Dat ^eDurig aan. ciBeeft Bp fJcB Dan
ten gebeDe, teriîonô belett Bem Dat De 5^uïbel ooïf. ίίΐ 't j ift ftan niet
îïiûDen / !ft ftan niet geioben, ^e fïuaftfte ^iele geeft Den itioeD teclïonD
Uittoren: roept om Quartier/ (gelijftmcn in Den oorlog fp^eeftt) en geeft
fïcBober; ofbeelD Γκ0 in alfo te Doen/ al0 ban oBaü beclaten/ en ban felf
onmasBtïS oni fo feilen en bofen bpanD te toeerjîaan. ï|oe menigen bgome
^ielcôebiftnietûoQ^iBoûiigenaDeinDenfttjaarÎien tîrgO fulfter geDacBte»
beriicöt of öaar uit berlofï/ Doo^Baarboo^teBoubcu/ Dat Bet niet De î^ui^
bel / maar Bunne eigene fïBaftöeiD/ Bet 5P Der fonöen / of natuurlifie geiïelD^
DeiD ban Bun bloeD Voag / Dat gen fo beimtDûe« mp iemant niet geloben/
Ift fai Degenen felf Doen fp^eften / Die op Defe UJijfe Doo^ in na ban mp beBan^
öelDsijn.
§. 1Λ, ^^ocBDitïpbanfaöantgeng^'DDietoaarit&bangoDbjttgBtige»
gemoeûe en neD^ig ban Betten sfjn. ü^ant fonöer Dat fo too^D De menfcB
Doo^inbeelöingebeöiogen/ DatBpineerDan anDerc/ enDe ükI een Dapper
BtlD in ' t ftviHenDom te acfitcn 3p / Dte ban fulften feilen bpanD aangefireDen/
nocB geDucig ujcer iïan bieDen« i^acB meer toogD Dat ïjobaarDig Bette op^
gefettDoo^ûîenbecfteerDenttûotî/ Dat^SoDDelieUe ftinDeren alfa befoeftt/
Daarmen nooit in fijn BefcB^eben taooiD af la^. U^ant ift mp berfefterD Bou^
De/ OatgecngeeïïeliftïfïtgDin «öoO^ î©ûO^D gemclD too^D/ Dan De gene
Die Daag De ftaiïtjDingc ban <©aD^ BanD / Doqi De berDjuftftinge Der bofe men»'
ftBen/ OaaiDeberbalgingeom't<®elaofont(iaat: toaer Dao^ De gelabigi
^ielDooifboaftBeiDaitemet^inttopfel raaftt/of βαΰ Baar tnei genaDi0
δΡΐ enoffpin't^eiobebipben/ oftoeiDoo^pjangban oberlaH/ Duö oftf
fa / DeBouDen^Baataetoifië (DatDan litBteitfen Daar in raaftt te Dolen)
De toaarBeiD eetfï feeleüeii fai berlecBenen. JIBogBt Bet belieft ban mrjn boefe
Dat iijDen / ift bonD mp Bier gerccD am Dat ö^eDer uit te meten.
Doe ift 't nocB üJel in 't befonDer een^ / fo OBaü tuil en top leben fuilen.
een flroD Daar (ïcB De gelobigen op toapenen ; om op allen bofen oagö Dec
ÏpDangrmeenelanülïrafofbefonDer&ui^toee/ Bet 3p ban algemeenpufbe^
fanoere berbolginge aai 't βείοΐκ / Dat Den Beiligen öebolen i Doo^; eoö^
geBeiitgöe baoifienigBeiD toa^O toegefonDen / te raogeo fïaan cn jïaanDe
biijbin €fei.6ïiK
§.15·
-ocr page 255-xxxv. Hoofdstuk. 245
. IllSaacfafiaaflal^tienmmfcöitv'töoafDfecmt/öaï fuirδΠε^ ban
OEn^utüeli^/ fommgtficó (εη ôat ötftmaaï^ ongeUodia ) öaac roc|j
Οεπ gEbEin^öÓEiti bp. acftt ficD öcotec tm / D«t nieec Dan enöeitn
ocn5[^U!lï£ïDu^totöpanDór£ft: geïobentie/ enôoa^anûEcenin Dat geloue
Jîieecteec1î£i:&t/ öat«©oDtien<©uit3el'tmfeiïe toElaat op öe genen üiefonc
jEffte hinöeren 3ijn« «©een gecmgec onDerUtnDtnge Dan 't Dooggaanöe
pb ιδ in Hen tpö ban 34. iawn ruim Dat ife möen ftEchenbifnlï üerïïeerD ï)eb*
"ε; uanûitflaglôôeci©uilîe{fcDerbe|înjQîngen/ faaï^iiîen aie gcaagjioe»
Rien fouöe, Jpaac aft i0 öe tojoegtnge ban ïjutfgeiiioeö / ober beïoulïöeiö
ban betbojgen raf^eD^tjf/ Dotmen niet befienö toiï jïaanofnii^gunfï obec
önöerö boo^fpocO / of ongcDulö fti eigen tegenfpoeb/ of giertgBeiti met ïup«
mt aangefyannen / om Deel te tsjiïtn Rebben en niet beeï Daarom te öoenïDat
»emanr beintl Den^uibel aan ϊκπ fial^ te Rebben/ban töien öp ôn^ bcffreöen/
pf gcfieeï befeten 5p. ï^et btecöe boeh faï aan Den ?i.ef£C fuUïe flaaïtje^ toneti /
fo <©oo nip nocijöen ttjö öaac toe berleenen toii.
16, jBaar'tergfti^nocB/ Datî)îcceoD^ôfîïjatî ïBoo^ö en jSaam
töi^bguifet / en fijne eeie nocö op 't buiïjl gefeöonüen too^D : Doo^ tcooiîreûei
ben/ öiemenopgebeinfûenftrgDtecbanebrengt,' Doo^jfjui^-en foilï-gebef
αεη/Diemen Dooi gebtin^eïtiö'ec^ en getoaenûe fîcijûet^ Doet.fl&eet iîi'i nietf
%bi[i'tfelbe niet geûaan eer rfe Dit beD^ogöbecfïottói geboi^ iU tcaa nooit
Se&omen in 't geboeien öaap ife ben / fiaboe mp Dat fïagD ban bofe menfcöcn
bietfotoejreôeengeboeïD. 5^at openöe mp D'ogen om te (len/ ôoe eob
biet hanbetgeecliKt too^Den naaceifcBban onéeeloof/ De ïier^e na beïjucen
biet ge(îicôt/ûe faïigôeiû met vrefe en beven bdo? eoD^ aanfcöön niet gcfocôt
baat Dit geboelen fieecfcfit. Jpen ïeeîî nocö biû fa bjeinig niet / of DenUt eec
öat De ï©uibel tegen obecfïaat/ Dan «Soö ter reg^tetBanD -, uecneemt beeï
msec De töerfefng Dan Den bofen geeft ( gelpmen toaant ) Dan ban Den geetï
Uit eoö / berbóït gereeöec tot öet quaaö biaar toe De ©uibel pa^t / Dan Bp
Γΐφ ten gocöe fcöüit / Daac feif toe tre&t, <i5n nocö Decft fïcö De
menfcö/ Die fuift geboeïen fleeft/ beroemen of ten mintïen öenften Dat Bp
<6oûi!îitbeHng/ eigen uitberfioreniïinö,· en feif uit reDen DatôpfJcÔ
fiïöu0 bebinD / een ongetiwiifelö ecfgenaam ban 't ectoig ïeöcn 5p: '©aar üan
fes 't Dat fuift een beei eer eoD öanften fal / boog Dat t)|> ïjem ban
Öbfriittfefienheeftflfïfö/ bJanneerBpfijnenbaDecenDemoeDer (fa te fp^e»
^fb) niet betmoo^D Beeft/ '£ onnofei furgeïing Den Bâl? niet afgefneDeti ^
ibDionitenfcBapnietopBetbeedigfte becfopen/ in builen otitucBt niet bef»
J^bïieni^ ï bteïeer/ fegiS/ Dan Dat Bprrgijtbccoto ban fonöenBebbe Daar;
pmeDeoberlaDeniiS/ beelftoaacDer (fa Bp maar geboeïen BaDDe) Dan
ο'ε aï^ ö'aïlergrootfïe fonDaar onDer fufften la(ï ban Batten fucftt / en tuiend
^^bbouöïgegoDDjugötigBEtöOoo^'tbalïcB gdaat ban Dien gcmaato Dui=
beibjûjfÎElaar tot Deerni^met fim iiecb beUsogen toogD,
. Î7. jfBaacïaat Den menfcöeflïcBs in fijnen boefem gaan/ DaarfaïBp
t baeat; begin / De b?on enQueUe fpner QUcUing fjen, ï|oe toei yafï Biet tt
KSSeîîî wat kîaagt doch een levendig menfche, ftïéof't to UOCB altiïDDc
ζ
-ocr page 256-ip4 Tweede Boeki'
in 't Befonöcc öeüc't gene ïjg een^ aan ö'eerfïc nwnfcöen Beeft scöaan/
en Daar öos^ tm^ öoo^ al'c öErgiftontaE&en/ toaac utt ποεβ βεύεη alle
EMJO^ÖeïQtptÏ ·" ïl^atDani· Een iegelijk klage van wege fijner fonden. LaaC
ons onfe wegen onderfoeken ende doorfoeken, ende laat ons wederkeeren to^t
den HEERE ïlïïflaQÏ« 3* }9/4o, Cu fegt niet in uUj Bccce / de slang heeit
mybedrogen,· endeikben naakt: op Dat <000 nfeC CQ fEQSE/ wie heeft u
aangefeid dat gy naakt zyti hebt gy van dien boom gegeten waarvan ik u ge-
bood dat gy niet eten foud i ]^et i^ oan fïgcn fcBulö, JUSoggCEt 3CDam niet
baten/ maatmüetïetöemnacótottietüJijtfïEeïïfien/ dat hy na da ftemrae
vanfyneigenwyf, ijeni ijan <!Büö tot ene fiulp en töeöecRelft gegeDen een|!
geluifterd hadde ; öüEfaïijetöenUecgaan/ OiefoDi&maai^ D'oren aan fiec
tooo?üüe0©uiüeï0bt£üen/ taeliicn<SoQ Vioo^ bpanû ban fiet menfcöeUjft
ÖcfïagBtenin'tbefanöecfpneruitbetitaccnen becfriaatD 0eefti 3©aac ia^»
men ooit ban iemant in De ^cö|ift/Die ficB tfeOert ^Dam^ ttjD op ï^uibel^
aanD^iftofbedeitiinge beroepen geeft/ toanneec in De ftsaacfle fonDett
bieïi ^eïfûaarDe^eiJ^îftôetfcDijttttefeggen; (DocB boben i^ in't XXI.
ï^aofDftuïionDerfocöt/ toatöanDatfeggcni^ ) nacBtanpenöooitiiienniet
Dat ©abiD feit / de Satan porde my om'c volk te tellen ; «taat Ikhebbefeer
gefondigdin't gene Ik gedaan hebbe. z^aill, 24:10/ <ί5α aï^ gp |ίφ te
fcöanüeUfeinoberfpeïenüooDfïasÖBaöbeclopen / noemt öp Daarna in fp«
befelagBDtn^uibeïooit/ aï^banfieitiDu^bccuoerDi <©cônecn: een man
fofeer begaïben Dit gebaï in öeglis&aö bmiiaatû/ toifl ö'oo^faaft full^ec
grutoeUfeeüaQeninöcmfeïftcüinDen: ^iec (feitgp) ik ben in ongeregh-
tigheid geboren, ©aar Quam ficm 't guaaO ban Daan j^fal, y t : 7. <Bn fuis
ientopoiefobe^re in't fpooi Der ongeresBtiSÜfiö eförer aan lopen/ geeti
coifaaisonfe^DageUj&fcBffanöenUjeten/ ofDei^uibeïBeeftet on^r geöaan,
§. 18. ^ietftrifïenen/ Dati^goDfaiigfieiD/ fogp'tbegnjpt/ Daar ge
ufa boos toCÉCt,· en Dit i^ 't cinDeban Dcnftoaren flrijD toanneer gp't al ge^
teannenöebt,· Dani^De^^uibeïboo^/ maar aï^ een bofe «SoD/ Die meet
^uaaD^Doet/ Dan^oDgoeD^Doet/ felfin'tmiDöenbanDefeerfe/ onDrr't
befle ban «ÖoD^ boIli« ^t menf^ geeft minûec fcguïD / De ^«ibeit baart
Hem in/ De <©utbci boert öemüjecB; D'<i5rffonDeftomt'erniettepa^î toie
toeet {joe toeinig fonDe Dat een menfcD toeï Debe / fo De i^uibeï fjem met bieDi
ïiet. IBaerj&ctaal» toatfarton^bateninDenionglïenDagB/feönientop
met fuiken tale boo^ Den ileggter Die De fierten fecnt ί iient u feïben / menfcD^/
fient utD aangeboren buil,- mer{itBoe'tQuaaDubpIigt/ niet DatuDr^u^
bel telHen^ aanbrengt / maar Dat u ban inoeDer^ liegaam aan^Ieeft«!Bact)(
u booii u felbe / beD^iegt u felbe niet. ©emietigt '0 ï^uibel^ tnecft / De fo»'
De / Die Dooj öem eerft in De toeerelD Quara î Dat / wandelt door den geeft,
ende volbrengt de begecrlikheid niet van het vleefth. (©at îî 16. S0|eeDcC
fioopiit Dit te feggen Daar gettoerK ten einöe loopt: 'tgeneOu^ be^re t^ ge^
feiD / Dient alleemift onj <©oD^ eere fiem alleen te laten / en in 't ftraarflc liegt
tefïellen; ütiftujö ftoning banonraaD/ fo beel Doenlijli / te b^ptn/ e«
Den bjpeti toegang te bereiDen boog alle Die Den ï^eere lief gebben in onberOeC'
fliftgeiO. J^emspDegeerliiigeïOtotineeubjiggeiaHimen. §,19
xxxv. Hoofdstuk. 445
. 19» ^iet öaat «« einûeim / öpïCQijte'acfer^/ ^ftgenemDu^ije^re
Jânben aarttnïiregötOEc ecejîen/ en tjoojnameïiiî De^i ^uiüeï^ re bt^
f üiijbcn öaööe : î©at nienfcfjsn öooii.iifνίεΙϋετ fsragfit tJEtmogm / fa! iii 't
noïö tt bEtiiïöitnfïaan. ©οφ m ifî ben öit ttoeDc fc&döe/
Hioet iö noc& in gofDen ccniï en tn <©üö0 VJ^sife fgggcn / βοε ïh aan mp felfbe--
«inöc öat βεΐ toaar Wt gene iii ban üt0 ^uiMg hïein becilanïi εη onbetma^
ScnfcïJiöUE. îBamfonùecnaDîEn bofen bganö om te fien/ bfUonö îIî ί«
tiaam öit 25οε& te fcSiipbfη ,· en tot öieE tae ^etft mp öc il^ € C îS
δεΒοΙμεη. ^ie bofc geelt / fo fci)?anöec / fa nagaenDe / fa obec aï tip aïle
tiingenopfgnfcôecjlîfî.· 0αεόεcftQ^ε:tn1ίnfίεnfftgεί»εtεn ban bit niijn be-
tïaan/ of nooit gtmecïitïnaïöientnD öat ife mtt βΠε ftraggten befig &εη/
om öEm Oe fecoon ban 't fioofû te εαδδειι / εη fijnen tcoan in 't buur te féftojps
pen? 3^3ci)tan^ ben tïi Bern niet onbooifiEnö op'tiijfgebalten/ niaac ïang
fieö^igOöeb 00& öoo^ gfεn beöehte töegen op fiem aangeïeiDjmaar opentïiii
ίαöatBεtalöεtoeεcεlDîΰeεt. i^e^^uibei/öitntïiüu^ bebecfite/ entoeet'ec
feltfnictaf. <©ftöeetfip 't toeU 0ίε geefi bQo^ii8iû en öft fiobaaröi^st
toe ït)D Bp fulfeenβοοη ^ ï|ac Iaat βρ mg met b^eöe öujS begaani ggïs fie nocg
6oo2fiemni8t; ifefcBiiitboo^fcîjimnocBfpooïi, iPatUoei&öanf· ik (telle
den H Ε ERE gedpjglikvoormy : omdathyaaninijnereghterhandis, fo
en fal ik niet wankele^ !^fai. 16:8.
§♦ io. 5^itbciBr)^/öoc6ragiitig't oakmijn^ oo^dfcï^ in gemfeïben i^:
(toat!tmenba(ianeötocB{nDefcnopQOnfe6ece onöecbinöingebatDt; öaaï
öe mijne fonöeü tεgenfεggen f8&ec / ) fal etfitet niet boïDoen aan fuïüen öie
op alle Dingen uitblugöt binöen ; en fa miflcpn ooft gier. (Φε Doeten / Dat
«e^Buibeïmpmetb^eOeïaat/ (toantifeSaoiOecaïDieficó niet ontfjen aïfa
jEfPieften) om Dat ife fpn cp/ öu^ öoenöe/ racc6eUft boo«fette/ onDec
ooo^geben ban Bet uit te roepen« iBant ik mafte / fomen mp geïooft / Dat
«ε menfiBen boo? öen 5^uibel niet m8ec bgefen fuïlen. <Bn Dat fiebbenfe
^cgBt^ aPaactoatUJiUtien oan > Dat tn^ Wenen op fi)n B^iDen^ onfen
βίεηίϊ na Den fcBiife De^ ©uibel^ aï^ De^ öofen «©oD^ ,· enöe niet na den fchrik
Ces HEER EN, ( fo aï^ ^aulu^ ïeect, iföoM,) ölbanBeitïfeïbegoeöi
GenoegBwiecenfuiicni <@fïeetifeDenmenfcBe (©oöntet berDectcontfien/'
«an Bp 00^ Doo? miöDeï ban Den guaaö töil Doen? il^annecc ίδ feggc/
De ouaaDDoenDec^/ Die in tucBttjuf^ of in boepen fitten / geen Beulen sijnj
^o^Bte u / om Datfe bafi (Ïtten enig ieeD Doen l^onnen : leer t^ Daar Dan meDe
Jat De ^cBout of't «ïBecegBt / Detoeïfte Ben Daac B^eft Doen fetten/niet te b^c»
i éoe onboagfigBtigBEEftonfeï^eetsDan gefpiofeen Γ met eerbicDiga
B^iüfp Dit op fuïften balfcB^n gconö gefeiD)Döt Bp öen^atanyaïgi enen bïiicem
gfn Den l^emeï Beeft fïen hallen Î Huft. 10, en^aulu^ DatDe0 ©uibel^
^tfeftiDoojDe^ïleilanD^DoaübecnietigDstitt,· DatDe^^ooD
flEenen pjtfefeeï / De Igeïle geen obevtoinning meer en Beeft ί föoc. i y, nocB»
befeBuïDiging nocB berDoemeniiTe meec te b^efen iö boo^ De genen Die
[J^JBiitïu^^Éfuö 5ijn, öom.8ïi« ï®atgeDacBtenBebben ful&c menfcBen
wBDenatoten/ oeoregBtöffvöiacwcn fleili;enaen eciD ; Die Den nooD om
ip4 Tweede Boeki'
Rem tt b?efcn in 't setöêïö öe^ ΙΙεϊΙεη ^ βϊ^ üfîîe Öfsfitci bm öt sfitt*
fcfjs niemant na becDiende tïiaffen feonde/fonöcr Dat öe öem
öaatïn tn fianö moet tïaan. Dan b^efcn öat oBaö fonDcr niet
neb^efo fal Ura^öen ; ïaatfc fessen / üjien öe ^uiUel feiöe l3|eetï« ^a öat
OBobi^/ Die öem'teeulöïs buur ömiö geeft Î en öie U^eeflifee ^utöel fiem
aïleenfob^eetï; fa moeten fuïiiEmenfcöen ecs^r öau De ^uiüeï jijn/ toten
<000 aUeeu niet ti^eefïiiii^/ oföe<©uiüelmoet'et lip.
§. it. ©u0.benmnutenöalbeuöoai mijn toecij/enöoo|bnïioepEÏp(ïe
ï)dft : niet alleenit^ om Qen acbetö ban 't bccfjanDeïen / maat ooti m aarfjen
Uanöecescnfp^aaïi / 0ie oyBetboiacn0eapbe(?venafa beeï niet balten feani
toaacin th oüec enige fîuiîîîen meöeïïanöec^ binben faï / öte öaar obec ö'cenc
ofanüecegeöaeöïe/ öenmpen meecscïtifeai^toeïia öffen/ ôebben boa^'
geb^asöt. i^acljtan^ geb ift Daacoîîi niet gelaten / in ött ttoeûe Siiaeft Dat^
gene boo^ De toeerelû bïaot te ilelien ι öaac bec toeetelö mijn^ö ecacötenö aan
geïEsen toaö ,· en ûefôeciîE onfeiéïleetcn toe te dienen / 't gene mg öe ï|eete
in m Bette gaf î gelift tft mp becfeiïErD öouöe/ öat mijn ogfet om Die ötngen
te fc&^ijben ban öen ï|eeie i^. a^tet oat ife mp boa? aïie öoUnge/ in öet
een of aooec (luis Qu^ of fo te befjanïaelen/betïig acDt|.ï maat Dat il^ niet öan
taaarfieiö focfie / en fiïüeite alii ik nacô bebinDen iiafi^pe öooföfaïïE bettefs
fenDeinfiel toaacóciö ïcete, Ï^alDoe iii befonöeten llilaac.é niet / ift foefe
DecaisemcineïeecetcbolDoen: tog&iiï fomtijD^ ban Hitlcggei'^ en #beci
fettct^af/ i^blsjbebjiDe^cöiift. <i3eefm aan ^cö^fden te minDeccere/
nigeefaan<©oQ fabeelte mtetx berSlein ίβ'^ ©ui'Jil^ Ulï en magfjti ife
niaafe öEtoii^Beiö en öeftragörDejsiïIdlanö^ groot Î öeb^efc/ toeiae&'aci
memetïfcöboo^öen ntetlgen ©uibel geeft / gem gogenDe uit ftjn fianfo te
biengen ; fο tcagijt öie^ te meet fijn anytig Bcrte in te nemen met b^£fe bb
Den gcaten βαθ. Doenöe toon ifi / Dat ift geen duiveivreefende, maac
godweefendemenfcÖfnma&entöiL Wydan weeteudeden fchiik des Hee-
ren, bewegen de menfchen tot het Gelove. ζ ïîîOg. ïî 11» töf betPES^
DS^eaÖ!
GElijk ik van het eerfte boek betuigd hebbe, dat daar af by defen twedeR
druk niets uitgelaten, maar wel wat bygevoegd is : fo fal't ook niet oa-
dienftigzyn, den Lefer te berighten, dat in dit twede Deel wel hier en daajr
een woord of twee veranderd is, dat of na myn eigen oordeel den fin bequ®"
melikei uitdrukte, ora mifduidinge te ontgaan ; of in- d'oren van naa.wluifte.'
rende Lefers aangenamer klinken moghte. Om defelfde reden is ook "«^el
uitgelaten, ende eens een ganfch Lid, na'tGriekfch genaamd een Faragrm'
Doch zyn daar voor verfcheiden anderen in de plaats geileld. Had ik na mU'
nen eigenen fin mogen begaan, ik foude meer veranderd hebben: volgens «
gemeen gebruik van alle fchry vers; wien by't hei lefen bunder werken
noch iet meer i of ook wel wat beters ïn gedachten komt; waar door gemeen-
lik by den tweden druk gefteld word vermeerderd en verbeterd. Maar met my
Was't nu Wat anders gelegen; diéden Lefer'teerfte weik Γα als't geweeft ts
hfcbbewilllen wedergeven: op dat elk weten moghte, wat boek't geweeft
daar ïji 't eerft fo veel geraas om was. Doch de vermeerdering is in dit Deel
Vry'brèder dan in'teerfte, om de tegeniprake die't geleden heeft. Diés wil
ïk tot geriefdesLefers hier van ftuk totftukaanwijfen, wat uitgelaten , ver-
anderd of verfet ; en wat infonderheid op vele plaatfen ingevoegd is ofdaar by
gedaan. ' '
Uitgelaten.
Νλ d'eerfie de tiaede afdeeJinge,
§· 457.
616.
645.
XXIII.
- XXIV.
- xxv*
. χχνι,χχνίΐ,
.XXVIII.
. XXIX.
. XXX.
. XXXI.
- XXXII,
.XXXllI.
ΛΧ,
Sxl. ·
XXII..
XXI n.
XXIV. -
XXV. -
XXVI .
XXVïJI..
XXÏX. -
XXX. -
'XXXI, ..
XXXII. .
XXXIV, XXXV.
XXVI op t einde na |.ï 8. zijnde de ig, door breder veïtaBdeling
"p^ 17,15 nietmeernodig.
§. XXIX. vijfregelsop'teinde.
§. 771, 773, door breder Terklaringe in t XXXV. Hooftftuk van defendruk.
Voorts is het geheele XXX Hooftftuk behelfende §.746.--76i.dat uit ket 111. Boek by
een getrokken wa 5 om die twee Boeken als een werk op iich felf beftaande bequ^teliker te
fluiten; en voigens dien ctok §; 77^.'als daar opflaande î hierj om reden van breder verhan-
deling in de t we volgende Boeken, uitgelaten : gelijk mede kcï XXXII. welx inhoud in 't XXIV,
des eerften Boeks breder verklaard is^ ·
Veranderd.
DiHoofdftukkendectH.'idef onderfcheïdingeen uitbreiJinge «ok in't getal TCiineerder'd}
zijn dus met de vorige vergelyken.
??
XI 4. optwe plaatfen iii alles feveii regels,
XXV. §. i6. vijfregeisop't einde.
I, II, 111, IV, V. VI als νΟΓςη, | ||||||||||||||||||||||||
|
3. βρ No. 2. twc regels.
8. in d'eerfte oftwederegel. .
4, een regel op't einde.
}. ontrent feven regels in't midden.
XXII. I I. einde /j.fg^^^n^if j . . .
6t6. detwe laatfte XXV. .7. detweeeerfteregels.
S· C4î-i de veertien laatfte, XXvll' § 7· de achtienlaatfte, en §. 8. de 10, ".en il. tegel.
É61. devierlaitlle. XXVIII. i^. de?. «gel. · .
735. __ XXXII. f u, IJ. ontrent negen regels; en cen-en-timtig tot betere verklawng
Ver^
I 7>4.de vier XXXV §.19. de fes eerfteregels,
voortsvanXXVl «»i,alisijéD«MOMsinplaatfe van Duivkien.
au ^
De kleine Verandering in't Werk felf, is te fien op de plaatfen alhier volgende,
f· -
S 40S. -
VIII. §.
IX.
1'
if»·
Verfett I mits bïyvende defelfde woorden.
§. ifo· ontrent (1* eerfte helft, en
ioo, ruim de tweelaatfte vierde delen verplaatft achter ïjf. So dat het gene by defe·
twedendrukfoudegeweeftzijnop te vinden isop
414.metdevier eerfteregete van achter de dertien volgende gefteidi ende is nu,
§, f44, --XIX, §. 18. defeslaatfte regels in't midden ; en defeventien iiaaûvoorgaaa-
de achter aan gefett.
—— Kxv, 14. komt indeplaatstuffchen §·7,ΐο. enyn·
Ingevoegd.
I. f, van Je vierde regel aften einden uit.
—. §. 9. geheel-
II. n« de negende regel ten einde toe.
~ §, 4. de vier eerfte fcèels.
III. §. 8. in de vier en vijfde regei, va» achteren geteld.
IV. 5. I. vier regels na de we eerften.
VI. 9» 10. geheel.
VII. I. na defivende rege' alles ; en dan voortï
§· »1 4· geheel, en toe in de feûe regel.
~ 9t lO. II, it. geh el. ^
Vlil. §. i, dedrieeerfteendeveertienlaïtfteregeliea d'ecrfteranj,?;
— §. II.—-—ïy. geheel.
IX. J. 1. beginnende jn defe vende regel ; en dan voçrrs ten eiade toe.
— f. tot in d'acfetftete^el. ^
— 17. geheet.
X. §, fS' geheel.
XI. § y.de twelaatfte regeli,
XII. II. de twe eerfte regels.
XIV. I 8.
§. 10. begint in de tiende regûl, ende ioept teis einde t»e. γ
— 3, de vijf laitfte regels} met J. 4, geheel.
XXI. §. 6, ». geheel. ' 'J' J β
XXII. I. Vijfregeljin'traidden
— §, Î. vijfvoerdcdrie laatfien.
— ^.öjS.y, 10. geheel
ΧΧΙΙΙ, §, ip, (fe vier eerfte regels.
XXV. §. 14.
xxvr. §, i. uïtdefefietotinieachli€fege!.
II, ιι,ΐΐ. geheel rotin detwederegel van ί.Ί4,
— 14. uitdereftiendetetepdctweJaatftercffels.
XXVII. §. 1, geheel.
~ §. z, beginnende in de negende regel j en dan voor* §i h 4» U ö» geheel. tet in de feree-
tieade regel van §. 7.
J S, 10, » ? --19. geheel.
XXVIII. li. 17.geheel.
XXIX. §. ί 0,11,14. geheel.
XXXI. §. f. geheel.
XXXII. §, j. tot in de derde regel.
— §, 1Î. de tien laatfte regels.
— »3, 14. geheel.
XXXtll. I. beginnende in de fefie regel van voren, en eindigende ih de ftfde Tan achtefcft.
i. de twee eerfte regels : en dan wederom vande felde aften einde toe.
— §. i. na de vqfderegeJ rot iade veertiende.
— ΗS. geheel.
XXXV. § ιΛ. geheel.
~ f—»8. geheei.