-ocr page 1-

VOORREDEN.

Over de

En over de wyze waar op de Hebrecuwfche ordeniiig gefchikt is.

j^E Jooden hebben nooit in hun ordening van de HeihgeSchrif-
tuur de boeken ontfangcn, die men genieenlyk de Apocryphen,
Γ Deuterocanoniken nocmt.Dit is een waarheid, waar omtrent men
Vereen komt, en waar van men de redenen zoekt, om dat de Jooden
^ eerfte bewaarders der Oraculen van God xynde, en de boekhande-
aarsderChriilenen, gelykthet, dat men in het Oude Teftament voor
o^^n Goddelyke boeken als de geenen, die zy ons geeven, moet erken-
't Geen men daar boven waarfchynlyk zegt, om deie zwaarigheid
^gteneemen , is, dat de ordening der Schriftuuren,doorEfdras op de
^^derkomtt van de Babylonifche gevangenis zyndegcilooten geweeft,
Werken, welke zedert dietyd voortgebracht geweeftzyn, daar
1 niet hebben kunnen koomen , noch daar een gedeelte vanmaaken :
^^eel te meer, om dat de Hebreeuwiche taal zeer vcratadertzynde,
daar niet meêrvan bediende, om daar in boeken zaamen te
«ellen. Onderwylen, gelykGod volherdde, om het Opperhoofd van
^ ^^geflacht te zyn, heert hy't zelve altyd mannen verlchatt, bekwaam,
hun gefchiedenis te fchryven. Daar is weinig aan geleegen, dat
i^^n die menfchen Schryvers of Propheeten noemt. De naam doet
tot de zaak; het voHlrekt dat zy het talent ontfangen hebben, 't
elk hen noodig was om te fchryven.
ï %aldienmen denavorfching vandezeftellingoverde ordening der
J'^oden wilde maaken, en over de ftofte waar uit zygefprootcn is,
j^tidernen daar veel gcbreeken vinden. Eerftelykweet men niet dat
^«tas daar van de uitvinder is. 't Is een zuivere giffing, Welke niet
het getuigenis van eenige ligtgeloovige Jooden is gegrond, en
'er achtbaarheid de geenen niet kan misleiden , die hun ftyl en
^^^fkteeken kennen.

5 ydras geeft zich den lóf van eennaarftigenzeerervaarenSchryver
/• de Wet, welke hy aan't volk uitleide, geweeft te zyn. Maar,
ms volftrekt niet omftiande te houden, dat de Boeken van Mozes
alle de anderen, die het 1 ichchaam van de Schriftuur zaamen ftellen,
erlooren geweeft zyn noch dat Efdras dezelve herftelde, en daar
een nieuwe ordening maakte. DeZeonderftelling volgende, die
®3arblykelyk valfch is, moeft men alleen aan Efdras de geheele Heilige
^chriftuur toefchry ven, om dat hy daar van de waare en eenige Schry-
ïoude zyn. Is daar geen bedrog in Efdras, of in den geenen,
ons hedendaags de Boeken van Mores, endievanSamuel, onder
ρ i|n?-am dier Heilige mannen voortbrengen; zoo't waar is, dat het
g^Qras alleen is, die dezelve zaamengeftelt heeft; en geeft dit bedrog
^en plaats aan de goddeloozen om ons te befpringen, wegens de
^enkbeelden, welke wy van dc Heilige Schriftuur hebben; Efdras
een bedrieger zyn, aan een oneindigheid van anderen gelyk, die
^ groote naamen bedekt hebben, om meer vloed aan hun boe-
u^jegeeven, en diehooger gefchat 2yn, wegens de kunft, diezy
fch ' ^^ Alouden na te volgen, om onder hun

Y^^'^uw te verfchynen. Want, alhoewel men zeggen kan, dathyge-
'gt heeft, 't geen de aloude Schryvers nagelaaten hadden, moet
°flderwylen daar tocvlugt tot een wonderdaad hebben, waar
Qf^ï^ den Heiligen Geeft aan Efdras geopenbaart heeft, 't geen Mozes
jgjj^i^uel gefchreeven hadden, en dat dezelve uitvoerlyk zyn hand ge-
1 heeft; ten einde, op dat hy zich niet zoude misleiden. Maar ,
Sch daar is bedrog, met aan die fchriften de naamen der

nryvers^ die dezelve niet zaamengeftelt hebben, te geeven. Daar Is
^j^^Waarfchynlykheid dat den Heiligen Geeft dc leugen bekrachtigt,
"Jeze bedriegende onderftellingkan aan God niet toegefchreeven
Orden; men kan dezelve zelfs niet doen, zonder de Godsdienft te
gj^etzen. 't Geen de Jooden tot voordeel van de groote Synagoge zeg-
§ Welke de Heilige boeken onderfcheid, en aande Joodlchekerk
Ordening der fchriften gaf, diezy kezen moeft, is niet anders ge-
als op het
getuigenis der Rabbynen, gewent zynde te zeggen,
J^s Waj j^gj^jj, geeft komt, zonder zich met de waarheid te be-
^^len. De Chriftenen nu zo 'lange tyd de fpeelpop van de Rabbynen
Weeft zynde, om dat zy Hebreeuws fpreeken, moeiten zich ontne-
en zien, dat de menfchen, die hoejoodfchzyzyn, dietyden
^.Zoverre afgeleegenc eeuwen beleeven, waarvan zy fpreeken, en
een wonderbaare vryheid geeven, om tot voordeel van hun
te zeggen, 't geen hun inbeelding hen verfchaft, niet veel
d^^" S^looit zyn , als de Chriftenen gemeenlyk vernuftiger zynde,
te ^^ daaden 'inheur waare oorfprong beoeftènen. Zodezegroo-
bgt-'^^'^S^g^i waar van men menigmaal fpreekt, van de tyden van
de J'^^S^'^chiktgeweeft was;Haggai, die alstoen propheteerde, zou-
dao"'^^ dezelve zyn Fropheticn gefchikt hebben, ten einde, op dat zy
Scheidsman of Rechter mocht zyn , en by gevolg het Opper-
aatip herfchikking weezen. Onderwylen hebben wy alreeds

U^gT^^erkt, dat zonder eenig gewag van de opper Richter-ftoel te
all r" in de ftofte van den Godsdienft, zy aan Zorobabel, Jofua en
tro j^^enigte, dc beveelen, welke God haar gegeeven had, toever-
•intv · ·" vergaadering zomtyds zaamen van hondert

Ε^ίαΓ"^'® Pcrzoonen,enmen brengt dezelve zomtydsl weder tot het
1 Van twaalf. Aaniionds ftelt men daar Nchemias,Daniël,Zacharsa,

Haggai, en om dit uitwerkzel ontrooft men alle die van God inges
blaaze menfchen de gaave van Prophetie, die God hen tocgeftaan had j
om dat men eens blyft, dat daar geen Propheeten in de groote Synago-
ge waaren; dewylzyvan menfchen, die do.or den Heiligen Geeft be-
zielt waaren, ontbloot was; Het valtmoejelykte begrypen, hoedaa-
nigEfdrasdaar van het Opperhoofd was; en het isnoch moejelyker
zich te verzeekeren, dat ïy een opperfte achtbaarheid had om de Orde-
ning zaamen te ftellen. Men geeft ook niet een eenig bewys, dafde-
ze vergaaderingeen diergely ke bepaaling gegeeven heeft; en men grond
dezeftellingniet, alsop waarfchynlykhedenen mooglykheden.

Men neemt daar door alle zwaarigheid niet weg; want „ degefchie*
denis van Judith is geplaatft ten tyde, dat Manafle van Babyion weder
gekoomen, te Jerufalemregeerde. Efdras, noch de groote Synagoge
konden onbewuft zyn van een zo verzettende heerlyke uitkomften ge-
fchiedenis voor het geflacht. Men kan niet meer zeggen, dat de Joo-
den, ziende dat de inblaazing van deu Heiligen Geeft inmiddels itei·
dert de gevangenis bad opgehouden, en dat de Schryvers, diezedert
dietydgeleeft hebben, niet anders als door de
dochter van dej1em^Q~
leid waaren deze laat-fte fchryvers inde ordening niet fteldcn, orrt
dat zy oneindig minder de dochter van de ftem waardeerden, als de
andere zoorte van inblaazing. Want, zonder het onderfcheid van de
elf onderfcheidentlyke trappen van inblaazing te onderzoeken, die de
Rabbynen inbeelden, noch
dez.e dochter van de ftem, welke een van hun
harifendroomen is,moet de gefchiedenis van j adith gefchreeven geweeft
zyndoor den Hoogenprieiter Joachim, die mede onder ManaiTeléefs
de, en die geenen zelfs, die veel laager afdaalen, ftaantoe, dat zy^
geduurende de gevangenis verfcheenen is, om de Jooden in hun ban-
lingfchap te vertrooften. Efdras moeft dit werk gefien hebben, in Ghal-
dea ofte Jerufalem, en hy zoude het in zyn ordening, zohydaareeu
gehad hadde, of by aldien hy het boek van den H. Geeft ingeblaazen te
zyn, geloofd had, ingeilooten hebben.

Tobias was mede geftorven, meêr als tachtig jaaren j vöordat de
groote Synagoge aan deze begeerde ordening der Schriftuuren werk-
te. Hy moeft daar in dan niet vergeeten geweeft zyn. Het is wel ge-
dwongen toegeftaan, dat dit H. boek de kennis van Efdras ontvlucht-
te, omdat hyaltc zeer doordezaakcn van't volk belet was, 'twelk
alstoen zich weder iii Jüdea begon vaft te ftellen, omzohaaftigalle
<ie gefchiedeniilen van zyn geflacht weder te verzaamelen. Het ant-
woord kondetoegelaaten worden, zo daar niet gehandelt wierd, als
om een lichchaam van de aloude Gefchiedeniilen zaamen te ftellen, ge-
lyk als de gefchiedenis van Byzance, ofhet lichchaam der gefchiede*.
niilèn van Vrankryk, door de Heer du Chefne verzaamelt^ Maar f
handelende van een Heilig bock , 't welk God had voorzegt doof zyii
geeft, en 't welk tot een richtfnoer kon dienen tot het geloove van't
volli ,zo konde Efdras geen gewichtiger zaak als deze in 't hoofd hebben j
dezelve God , die hem den ftyl van Mozes deed wedervinden, en de
Schriftuuren der andere Propheeten, verliet die hem inde gefchiede-
nis van Tobias. Wyders , Efdras was de eenigfte niet, die aan de or-*
dening werkte; en die twaalf, zeftfg, of honderden twintig Geleer-
den , waar van men de groote Synagoge zaamenftelt, die moogelyk
alle geweeft waaren op de plaatfen, daar het boek van Tobias zaamen*
geftelt was, kondendaarvannietonkundigzyn.

Het is niet waar, dat het de groote Synagoge is, Welke door haar
gezag het getal der Heilige boeken heeft gcilóoten. Men zoude een
diergelyk Raadsbeftuit niet kunnen te voorfchyn brengen, en het is
gemaklyk ftaande te houden, dat daar nooit een geweeft is. Maar, de
ordening der Joodein is door een eenvoudige en natuurlyke wegge·'
maakt. Zedert Mozes tot aan Malachiasziet men een lange ileep
van Propheeten,
die hide^^Kaam Gods Cpraaken^ en zich van een Hei-
lige inblaazing beroemden. Men onderzocht die Propheeten door drie
onderfcheidentlykemerkteekenen. Ten eerften, door de overeenkom-
itevanhun leering met die van Mozes. Ten tweeden ^ door de rei·'
nigheid van hun leeven. Daaruit fpruit, dat men meêr moeite heeft,
om de Schriftuuren van Ezechiel en Daniël te ontfangen, die in dé
vreemde landen, en aan 't Hof van Afgodifche Vorften gewoont heb-
ben , om dat men zich inbeeldde, dar het leeven der ongeloovigen aan
't Hof veel zachter en minder ftrengwas, als svel dat van de Prophee-
ten van den levendigen God weezen moeft. Ten derden , maar, al-
hoewel men deze twee merkteekenen den Propheeten afvorderde, was
onderwylen de vervulling hunner voorzeggingen het aller^^eekcrfte ea
gewoonlykfte teeken hunner Godlykheid. Men verbond zich niet be-
sommertaandeHebreeuwfchetaal, als of dezelve de beteekenis van
een Heilig boek geA^eeft Was:dewyl men de ChaldeeuWfche uitdrukze-
len en fty'l van Daniël ontfing; maar, meahad achiiiig voorde verboi-
gene
waarheid j welke zyoncdekten.

Dc Propheeten maakten drie zoorten van voOrzeggingefi ; de ee-
ne, welke op de komft van den iMeflias, zvn geboorte, zyn dood,
enzynRykzag, die was te verre afgeleegen, orndc valfche en waa^
re Propheeten te kunnen onderfcheiden. Maar ^ zy'voorzeiden aani
dellyken vanSamaria of Jerufalem de onheileB, waar mede zyge-

A dreigt


-ocr page 2-

2 v o o r r

dreigt waarentcroor'iaak van hunne Afgodcry en onreinigheld. Een
geheel geflagt 't welk Jerufalem ingenoomen zag, ea het volk ge-
vangen v/eggeleid, gelyk Jeremiasvoorzegt had, of't geen getuige
was van de uitvoering der dreigementen, vsrelke een ander Propheet
verkondigt had, tegens een hunner Koningen , of een hunner Hoo-
gepriefters, konde niet twyiFelen, dat deze Propheet niet Godlvk in-
geblaazen was. £inde]yk vertrooftte men zomtyds het verdrukte
volk, dreigende de ongeloovigegeflachten. Welke aan hun verwoe-
fting gearbeid hadden, met een einde van hun geluk, en een naby-
zynde val. DcTyriers, Syriers, Ammoniten en Chaldcërs zelve
maakten meenigmaalen de lief der aloude Godsfpraaken, men ont-
dekte de waarheid daar van , door haar vervulling. En dufdaanig
konden noch het volk noch de Priefters niet meer twyfFelen, dat die
geen, die deze
Godsfpraaken verkondigt had, niet in den naam Gods
gciproüken had, gelyk hy zich daar van beroemt had. Men üelde
cianindenreideringeblaazen mannen al ie d&geenen, welkers voor-
xeggingen haar vervulling gehad hadden , en men las hun fchriften
met die achting, die men hen fchuldig was; maar, daar kwam van
de zyde van de Synagoge geen eenig bevel tulTchen, 'twelk het ge-
tal dezer Schriftuuren voor de tockoomende eeuwen reegelde. Daar
uit komt mede , dat zich van tyd tot tyd eenige byzonderen lieten .
vinden; die aan de waarheid van eenige boeken, hoe algemeen ont-
fangen, twyfielden. En zulks is zelfs gebeurt, zedert den tyd, als
wanneer men vermeent, dat de ordening door Efdras gemaakt en
gefchikt gcv/eeft is.
Mch kan detwyfteiingen zien, welke men we-
gens Haggai, Zacharias, Ezechiel en Daniël, gemaakt heeft, waar
van wy aheeds gefprooken hebben. En die twyffelingen zynzo veel
bevvyzen van de vryheid, welke men onder de Regeering van degroo-
te S ynagoge bewaart heeft.

Eenige jaaren , na de wederkeering uyt de gevangenis, merkt
men gevoelig aan, dat de gaave van Prophetie opgehouden heeft, en
dat het meefte gedeelte der Schryvers zich niet beroemde, noch van
gezonden, noch door den Heiligen Geeft ingeblaazen te zyn; enduf-
danig ging door alom het gebruik van niet eeneenig ftuk in de Heili-
ge Schriftuuren te ontfangen. Men ontkent geen twee zekere waar-
heden, de eene, dat men in de algemeene Regifters, devoornaam-
fte uitkomften, welkedenvryenftaatbetroffen, konde fchryven;de
andere, dat God van tyd tottyd eenige bekwaame Gefchiedenisfchry*
^ers., omzaamentefteilen en fchryven, deedvoortkoomen. Maar,
het is verkeerdelyk, een Gefchiedenisfchryver, die gebooren word,
en volgens de gemecne loop van een algemeene voorzienigheid fchryft,
met de Propheeten te ondermengen, wier tong en hand de Heilige
Geeft beftierde. Men zict,zedertMaleachiasgeen jdeezerran God in-
gcblaaze menfchen , die de, veraizynde uitkomften, in eenondoor-
grondelyke toekomfte voor de menfchelyke verlichtingen verborgen ,
voorzegt hebben. Daar is dan een groote zwaarigheid tuffchen deze
Schryversy die de herftelling van den Tempel, en dc Propheeteff, die
hen voorgegaan zyn, gevolgt hebben. Wy moeten zelfs toeiiemmen,
dat de Schryvcrs meenigmaal aan 't Joodfche geflacht ontbrooken heb-
ben , dewyl ,mea Jaion uitzondert, die een ftuk van de Gefchie-
denis en dat men by de vyftig jaaren nagelaaten heeft, moeite heeft, te
ontdekken; 't geen daar zonderling onder dit geflacht voorgevallen
is, oïti dat God , die de Jooden befchernide, 'geen inzicht had, of
hun ydelheid, of de nieuwsgierigheid der vreemdelingen te voldoen,
geevcnde een wel opgevolgde en nauwkeurige gefchiedenis van dezen
vryen ftaat; vergenoegt zynde van zyn Schriftuuren, door den Hei-
ligen Geeft voorzegt, te bcwaaren, heeft hy het overige veronacht-
zaamd.

Dufdaanig is de waare reden, welke gemaakt heeft, dat de orde-
ning der Schriftuuren zich by Maleachias bepaalt , deze, welke wy
zo aanftonds beteekend hebben. De gaave van Prophetie was vol-
koomentlyk opgehouden, men zag niet meer voorzeggingen vantoe-
koomende uitkomHen, noch mannen, die zich rechtmaatig beroemden
door Gods Geeft ingeblaazen te zyn; men konde dan hun fchrif-
ten niet in't gelyk mk den anderen ftellen, noch de werken van den
menfch met die Van den Heiligen Geeft ondermengen. Het is de
groote Synagoge niet, welke de Wet gemaakt heeft. Het is het
gebrek van de Godlyke inblaazing, die deze noodzaaklykheid opge-
legt heeft. Wy zeggen niet nieuws
; Jofephus had deze reden voor
ons aangehaalt, en zonder de ordening der Jooden , op het befluit
van een vergaadering, te vertrouwen, van welke hy niet heeft kun-
nen onbewuft zyn, als om dat zy daar nooit geweeft is , merkt hy
aan dat de Schriftuuren zedert Artaxerces zaamengeftelt, dezelve
achtbaarheid niet hadden als de anderen , om dat her geflacht der
Propheeten uitgeblufcht was. Hy zoude van het befluit van een on-
feilbaare vergaadering niet hebben kunnen onbeAvuft zyn , by aldien
daar een in zyn tyd geweeft was, ofdatdeoverleeveringhemdaarvan
had verzeekert. Hy moeft weeten waar op de Jooden het on-
derfcheid der Boeken, die zy laazen , grondveftten, en dat van de
geenen, welke zy verwurpen hadden. Ten minften zullen de he-
dendaagfe jooden het niet beeter als hywceten. Hy moet dan toe-
itemmen dat de Joodfche ordening niet door Eidras, of door de
achtbaarheid van een ingebedde Synagoge gemaakt is, maar door 4e

EDEN.

toeftemming van 't volk en de Priefters, die van

deGüdlykheidde^

Godsfpraaken door haar vervulling overtuigt waaren. Endewy'*7
niet meer menfchen gezien hebben, die met wonderdaadige gaaven va
den Heiligen Geeft bekleed waaren, hebben zy het geenongeeiW
en menfchelyk was met het Godlyke en geheiligde
niet willen om^^"

mengen.

Dit is't geen de verwerping van de Boeken der Machabeen en ^ '
nige anderen, die men Apoc-ryphen noemt, veroorzaakt heeft. I^® ^ V
fte Chriftenen hebben voor de Joodfche overleevering achting '
hun ordening nauwkeurig volgende. Het volftrektnietby tebrenge»
dat de Vaders van de Kerk zomtyds de Boeken , die daar uitgeiloo^^^
waaren, aangehaalt hebben. Want de heilige Paulus heeft in zyn '
brieven eenige plaatfen van Heidenfche dichters ingevoert, zonder nu
eenig gezag tegeeven. De eerfte Vaders, die aan de
onderwyfing ^^
Chtiftencn arbeidden, verhaalden de heilige Boeken overeenkooöieöd
met het oordeel der Hebreen. Zy zeiden zelfs, dat de Kerk de Boe^c^^
diemenApocryphen noemt, nietaannam, alhoewel zy dezelve
opbouwing van 't volk goed vond. De tegcnftreevers beelden zich ui»
dat daar eenige duifterherd inde Schriftuuren der oude
Leeraarenis·
door het onderfcheid dej ordeningen van de Schriftuur veroorzaaK »
om dat,by aldien zy zonityds als de Jooden fpraaken,zy echter niet nal'^'
ten de ordening van de Kerk, welke veel grooterwas,
aan te neeinC"·
Men kan deze reden niet bybrengen; want de Vaders, die
het volk οζ
de ordening v^aa de Schriftuuren wilden onderwyzen, moeften noc
konden 't zelve niet als van de ordening van de Kerk fpreeken, dic ^
leen geloofwaardig zoude zyn. Zy waaren verplicht die der Hebre^
te verwerpen, die veel korter was. Zo meenigmaal de Joodfche ord
ning voor de oogen van 't Chriften volk te ftellen, was dezelve -
eenige noodzaaklykheid in de dwaaling voortzetten. Eindelyk^ ^^
konde zonder liegen niet zeggen, dat de Kerk de Apocryphe BoeK^
niet aannam,onderwylen hebben deVaders't zelve meenigmaal ë^
men heeft de onderftelling, welke wy beftryden, op een andere, ^^ «
niet veel minder valfch is, gebouwt, dat is, datdeKerken van Aft^^^
zich in de vyfdc Eeuw ten voordeel van eenige der Apocryphen v^*·]
klaart hebben, welke de Raadsvergaaderii^ van Carthago in haar K^
gifter infloot. Dezelve overleevering mpcft zich in alle deKerK^®
van den aanvang van *t Chriftendom laatenVinden. Maar, daer is
d'^'®
geoKender, als de Kerken inde allergewiehtigfte punten te zien vef'
fcheelen, en zelfs over de Boeken van't Nieuwe Teftament, dich»^

meer bekent moeften zyn. Enhetbeiluit, dat men van de eene Kcr»

tot de anderen trekt, en van een Eeuw tot de geenen , welke voof'
gegaan zyn, moet verworpen worden, dewyl men geen ander bcW;
heeft, als dat het zelve geloofdaargeregeert heeft.

De Proteftanten volgen de overleevering der Jooden en Vaders va»
de eerfte Eeuwen,maar zy maaken dris verdeelingen van de ApocryP"
Boeken , alhoewel zy die alle van de Godlyke Boeken afzonderj»'
Deeenenbefluiten, volgens hen, zuivere en gezonde zeddeflêii,
Zelve zyn niet als zinfpreuken van veele Joodfche fchryvers verzaam^*
tulTchen welke men zommigen van Salomon kan gemengt hebben,
zyn kort en leevcndig naar de Oofterfche wne» ea by gevolg meer
gen, om dezelve in zyn geheugen in te drukken, en een bekeering
hart voort te brengen. Men moet in deze eerfte rei *t Bock der vv 1
heid, en Syrachs ftellen, die men van Salomon onderftelt hecij'
ten einde, om haar een veel grooter achtbaarheid te geeven, oi^^^ *
zo men wil, ter oorzaak van oe overeenkomft van 't oogwit ;de
de zyn Gefchiedenis befchryvende, en noodig tot de kennis van by^'^® J
dere ukkomften, welke op den vryen ftaat van Ifraël zien. Alhoe^^^
het Boek van Tobias niet als op een geflacht alleen ziet, laat het ondef'
wylen niet na, verfcheide verlichtingen, tot de gefchiedenis van d^/Γ
vangenis, noodig te geeven. Zonder ftrenglyk te
onderzoeken»of ^
jonge Tobias door een Engel op zyn reis geleid is, en meenigvuWig
omftandigheden, welke men in dat verhaal heeft doen intreeden, "
't zei vewonderbaarlyker te maaken, laat het niet na waar te zyn, "
Tobias en zyn zoon geleeft hebben, en dat zy . onder het getal der oV^ ^
gevoerde Jooden, in Ninive waaren. De Machabeen behelzen een
van een veel gewichtiger gefchiedenis; men ziet daar de waardy, ^f^^
yver en ftandvaftigheid der Afmoneërs, die het geflacht
van't Juk
Koningen van Syrien verloftten,, en zich in het bezit van 't beftjer» .
de Offerpleegingen fteldeo: diedaaden zyn niet alleen waarachi'ft'
maar, zy moeten ook zelfs niet onbekent zyn.

Eindelyk maaken de Proteftanten een derde order van deze ApoCj/j^
phe Boeken, die zy als verfieringen van dichters aanzien, en moogw^^
als uitgevonden verdichtzelen, om de leezers te vermaaken.
vind geen plaats in de Joodfche Gefchiedenis, die vanSufanna is^
veel waarfchy nlyker. Men ziet genoegzaam, dat de Gefchiedenis
den Bel en den Draak, voor Danid verzweegen geweeft is, die ^
den Leeuwen kuil gefprooken had. Onderwylen heeft men hief
gemeen gebruik gevolgt, en om niets aan den leezer van 'tg^ew^"
GeichiedenifTen van den Bybel gevonden word, of van
geen de an^^^
ren ais Godlyk engeheiligt aanzien, te ontrooven, heeft men
len en Afbeeldingen van alle de Schriftuuren getrokken, waaf ovef
onze byzondere aanmerkingen zullen maaken.

Uit-

-ocr page 3-

ε s d r α s iii.

Uitlegging vande xciv. afbeelding.

tweede Tempelboulo op Cyrus groots bevel, Men^ Ιεεβ voor Y volk de IV?t en flyt vol prdcht en praai ^

^ t heuglyk-Looverfeefi geviert met z,mg en fpel, Alom den groot en dag met Vorjielyk onthaal,

M^er-^ekt voor 't joodendom leeer vreugd in z>iel en zinnen. En d'Armoed Ti^erd genood op 'tfeefi ten Hof-zsaal himen.
En fchryft Efdra veel werken toe, die van hem Dit werkituk is een verzaameling getrokken lüt

niet zyn. Men moeil hem voor denUitvoerder het waare boek van Efdra en eenigeKanonyke fchrif-

^an de geheele Heilige Schriftuur erkennen , 20 het ten, maar, de Schry ver, die mooglyk niet zeer be-

^^'aarheid is, dat alle de Affchriften in den brand van kwaam was , heeft in zyn verhaal uitkomilen ge-

Jerufalem verteert gew^eeit zyn, en hy dezelve ge- mengt, die niet volkoomentlijk met de gefchiedenis

overeenkoomen. En zulks is het geen 't welk \ zelve
veel minder aanmerklyk maakt.

IV. HOOFDDEEL. Vers. 3.

Bevel van Cyrus.
( I. ) De Schry ver verhaalt het bevel dat Cyrus in

^eel van nieuws aan weder zaam en geilek heeft. De
Jooden maaken hem, wat meer is, Uitvinder van de
"ygeloovige Joodfche weetenfchap, dat is te zeggen
de mondelyke leeringen, en uitlegging aan de
^ et toegevoegt ^ die zy uitrekken en zaamendruk-

ken volgens him zinlykheid. Men fchryft hem ge- voordeel van de Jooden gaf, tot de heriielling van de
lyieenlyk twee gefchiedenisboeken toe , waarvan StadenTempel van Jerufalem , wy hebben daeral-
"et eene zyn naam draagt, en \ ander die van Nehe- reeds van gefprooken; maar, men moet aanmerken^
^ia. de Heer
Huët vermeent in der waarheid, dat dat deze Schry ver, die de naam van Efdra aanneemt,
^aar eenig bedrog onder gefchuilt heeft, en dat de in zyn verhaal tv\^ee omftandigheden ingeilooten
^es eerfle Hoofddeelen van 't eerile boek van Efdra heeft,die zeer veel van deHeilige gefchiedenisfchry-
yiet van hem kunnen zyn, om dat haar Schry ver te ver verfcheelen. Eerilelyk, alhoewel hy toeftemt dat
^rufalem was onder de Regeeringen van Cyrus en Cyrus een bevel gegeven had , fchynt hy onderwylen
^arius Hyftafpes, in plaats, dat de waare Efdra al- de geheele uitvoering onder de regeering van Darius
Maarniet kwam als door bevel van Artaxerces. De Hyilafpesuit teilellen, diedevryheid tot het her-
^^yfFeling van deze wyzePrelaat word ligtelyk weg- bouwen van Jerufalem^op het gebed van Zorobabel,
^enoomen, om dat het niet volkoomentlyk noodig toeilond,om dat hy als de wyfte der amptelingen van
j dat de gefchiedenis-fchry ver tegenwoordig was zyn Hof voorkwam, de kracht der vrouwen pryzen-
^^ Jerufalem ^ om het verhaal van de heriielling van de.In plaats van naauwkeurig deHeilige gefchiedenis
^en Tempel te doen, en de vertraaging, die de vyan- op te volgen, leeft men dat Darius in deze zaak niet
der Jooden daar veroorzaakten. Hy konde van
't tuflchenkomt, als by geleegendheid der lafteringen
^elve
onderregt zyn, door het verhaal dier geenen, tegen de Jooden uitgefpreit, en het bevel van Cyrus,
^ie aldaar voor hem gekoomen waaren. Daar is veel ^t welk verboren was, en deze Voril deed opzoeken,
ïïieêr zwaarigheid over het derde en vierde boekEf- Ten tweeden, dit was Cyrus, die de Jooden de gou-
, die het meefte gedeelte der Chriilenen als on- de en zilvere vaaten, die Nebucadnezar uit den Tem-
^eekeren onderilelt, verwerpt. De zeventig Over- pel gerooft had, weder gaf. De Schry ver van 't derde
^etters hebben
dit boek ontfangeii, en gereekent als boek van Efdra zegt zulks in volkoome bepaalingen,
^et eerfte boek van Efdra. Zy hadden eenige reden
't toen hy de waare Efdra afgefchreeven heeft, maar,
^elvedufdaanigtefchikken, na 't zelve als wettig een oogenblik daarna vernoegt hy zich aan Cyrus
^''kentte hebbeii, om dat hy de gefchiedenis van een gedachte van wedergifte te geeven,dewelke niet
Pafcha,door joiias een langen tyS voor het innee- als door Darius is uitgevoert geweeft, erinner u, zei-
^en van Jerufalem geviert, en de wederkomit uit dehy tot den Koning Darius, de gedachten, die gy
^^ gevangenis, herhaalt. En zo het waar was, gelyk gehad hebt op den dag van uw Krooning, om Jeruili-
■^uguilinus aanhaalt, dat men in Africa de ordre der lem te herbouwen, en de fcheepen, die Cyrus in 't
7oOverzetters volgde, of veel eer van den Griekzen byzonder gezonden had, weder te zenden,
toenhy
^ybel, zou men eenige reden hebben te beiluiten, van gedachten was Babyion tot den grond om te keeren,
^at deze V ader van de Kerk en zelfs de vergadering en hen wederna Jerufalem te zenden. Deze gedach-
^anCarthago, dit boek ontfangen heeft; maar de ten van Cyrus en Darius zyn weinig bekent; maar,
S^ilingisfyn. Hy dieden naam van Athanafiusaan- tenminilenishetonwederleglyk, datCyruszyn ge-
pnomen heeft,om een kort begryp der Heilige boe- dachten op d'eerilen oogenblik heeft vervult, en den
S^n te maaken, ilelt klaarblykelyk het derde van Jooden ^t geen hen toebehoorde, wedergaf, 'tis
^idra in den rey der Kanonike fchriften, om dat hy noodzaaklyk in ^t voorbygaan die verfchillen van de
J-itvoeriglykhet gelukkig geval van Zorobabel ver- Heilige gefchiedenis aan te merken, ten einde om
j^^alt,die den prys der raadzelen, welke men voorge- dezelve beeter te kennen,
^^^ithad^ wegdroeg, de kracht der vrouwen boven V. HOOFDDEEL. Vers 48.

zaaken verheffende. Sulpitius Severus heeft hem ( x.) Het gefchiedde onder de regeering van den
indit verhaal gevolgt, zonder zich eens te bekom- zei ven Darius, dat de Jooden het Looverfeeft vier-
^eren, of de oorfprong, waar uit men dezelve ge- den; ten minilen, zo men den Schry ver van het der-
^lOkken had. Heilig of onheilig was. Ik weet niet of de boek van Efdra geloofd j onderwylen bleek het
J^n zeggen kan, dat het derde boek van Efdra zig in door de Heilige gefchiedenis en de tydbefchry ving ,
^^ affchriften der Bybels van Carthago^ Roma, en dat de viering van dit Feeil gefchiedde onder de Re-
Gaulen vond, om dat in alle die Kerken eenige geering van Cyrus, onmiddelyk na de wederkeering:
jchry vers zich laaten vinden, die ^t zelve aangehaalt der Jooden, die van de vryheid, door zyn bevel toe-
^^oben. Men moet myns bedunkens eenige Grieken geilaan, zich bediend hadden; maar, deze gefchiede-
^nderfcheiden, en byzonderlyk de Schry ver van den nisfchryver raadfel van Zoro-

f^^hten weg, die dit boek voor Canonyk erkent heb- babel wilde bekrachtigen, heeft onder Darius ge-
den Latynfchen overzetter,die zich vernoegt plaatil,'t geen onder deRegeering vanCyrus gefcliicr
Jj^eft eenige zaaken voor te draagen, zonder dezelve is. Wy ders ilelt hy tronipetten aan de monden van 'c
Volmacht te geeven. ' geheele volk, om het Feeil vesl voortrefFelyker te

Α i maa-

ir

-ocr page 4-

ε s d r α s

4

inaaketi, en ïiOgtans gafde Wet deze bediening niét,
als aan de Leviten en de
Prieilers. Al het volk^ zegt
by, blies op trompetten; maar men
hoordé dezelve
nier, ter oorzaak van 't gefchreeiiw en 't gezucht dier
geenefi, die den ouden Tempel beklaagden. Onder-
wyleil konde het getal der oude mannen, die dezelve
gezien hadden,en weenden,niet a-Anmerklyk genoeg
zynsomhet gefchal der trompetten,door't gantfche
Volkgeftooken^teovertreifenv By aldien het volk op
dit wydlugtig geraas doof was, hoorden de inwoon-
ders van Samaria zulks, alhoewel zy daar zeiUen my-
len van afgeleegen waaren De waare Efdra heeft de
zaak natuurlyker verhaalt, alleenlykhet gerucht daar
van in Samaiia doende overvliegen.

ÏX. Η O O F D D Ε Ε L. Vers ^o.

(3.) Het Feeit wierd geheiligd door de leezing vaii
de Wet, en gevolgelyk gaf zich het volk, door haar
Hoofden verlof gegeeven, aan de vreugd over; men
fprak niet als van gailen en braiïen; de Ryken deeden
zulks met vreugde, en zy bedachten den armen,aan
wie men ichootels zond, teneinde, op dat de geeft
en 't lichchaam gevoed zynde, d'eene door de Wet,
die men voorgeleezen had, en ^t andere door de uit-
gedeelde fpyzen, al het volk d'Eeuwigen God in
lichchaam en geeft zoude looven.

uitlegging

νΑΝΊ)Ε XCV. JFBEELT)ING.

Gods tolk z>iet d'ovengloed om hoog am 's Hemels trans,
Ene en bedrukte VroW^ heflrxalt metheldWeglms,
Op aarde neergedaalt, al kUagend' oplvAarts fireeven,
HjfpeltMeffiaskomfitottreofivan'tjöod'sgefiacht^
Wyl d'Arend door een L ceulv in Zee Ti^erd omgebracht,
En een vuurfpi^end held Gods vyand brengt om 't leven.

AMbrofius\ii!Av^.é. achting voor het vierde Boek
van Efdra, in welke anderen niet alsdroomen
en gezichten gevonden hebben. Hy bediende zich
daarvan, om te bewyzen, dat de zielen na de dood
beftendig bleeven , en dat de geflachten in het Ver-
bond zouden treden, wanneer de Meffias verfchynen
zoude ; en om de bewyzen, die hy uit dit bevel trok,
ineer achtbaarheid by te zetten, hield hy ftaande^ dat
deSchryver deze waarheden niet als door een God-
delyke openbaaring gekenthad.
Cyprimus, een lan-
gen tyd voor Ambrofms, had een plaats van Efdra
iiangehaalt, om een zaak te betoogen j welke men te-
genwoordig voorvalfch aanziet, zulks is de afnee-
ming van de waereld, door Imr ouderdom veroor-
zaakt , in welke de dieren, planten en elementen
verfwakken, en haar kracht verliezen.

Hieronimus verwieφ opentlyk dit boek, welk
Figilantius, een van zyn tegenftreevers, tegen het
gebed voor de doodeii aanhaalde. De Roomfche
kerk heeft daer wel eenige fpreuken uitgetrokken ^
welke zy in de zingende Miiïen op Pinkfterfeeften,
of om de Lofzangen der Martelaareijte vieren, inge-
ilooten heeft. Onderwylen ontfangt zy 't zelve niet
in haar ordening der Schriftuuren. Inderdaad, de
Schryver neemt valfchelyk den naam van Efdra aan,
waar mede hy arbeid om zich te verweeren, en de o-
penbaaringen, die niet altyd met het geloof overeen-
koomen, als Goddelyke verkoopt.

Het eerfte gezicht,'t welk deze Schryver had, was
dat van den Engel Uriel, die zich voor hem vertoon-
de , inhetdertigfte jaarvanhet inneemen van Jerufa-
lem. Dit volftrektjom te bewyzen,dat dezeSchryver
de waare Efdra niet is,waar van hy den naam ontleent
heeft, om dat, by aldien hy alreeds over de ongeluk-
ken van Jcrufaiem geklaagt hadophetdartigfte jaar
iv. boe k.

van haar verwoefting, zoude zy niet meer als veertig
daar na in haar kracht kunnen geweeft zyn, om aan
haar herftelling te arbeiden.

IV. HOOFDDEEL. Vers 7·
Gezicht van een brandende oven.
( ïO De Schryver weende bitterlyk over de HiW"
pen van de Kerk, en de voorfpoed der godloozèn»
omdat hy wegens dit gedrag Gods zich
zelvemec
geen redenen konde voldoen. De Engel Uriel
deed
twee zaken, ten einde, om zyn dwaaling te verbeete-
ren. Eerftely k beval hy hem 't vuur te weegen ^ ^^
wind te meeten, en den verftreeken dag te herroe-
pen : Efdra begreep lichtlyk, dat men hem onmoog-
lyke zaaken afvorderde. Daar was't, dat den Engel
hem wilde geleiden, om hem te leeren, dat, by al*
dien de menfchelyke reden genoegzaam bepaalt was
om de natuur der voorwerpzelen, die in onze
zinnen
vallen, niet te kunnen begrypen, en waar van zy
hevig aangedaan zyn, zo kan men niet willen zonder
buitenfpoorigheid den Heemel meeten, de paaien
van het Paradys kennen, noch de geheimeniflen van
den oneindigenGodnafpooren. Ten tweeden, om
zyn voorfchrift te voltrekken, vergelykt hy de zon-
de by het zaad, dat men in den boezem van de
aarde
werpt, 't welk na verborgen gebleven te zyn, by naar
een oneindige overvloed van kooren-aaren en
zaad
voortbrengt; de godlooze zaait zyn zonden; onge-
lukkig zaad, 't welk, na verborgen gebleeven te heb-
ben , en uit den boezem voortfpruitende, hem een
fchriklyken oogft van onheilen en fmarten voort-
brengt.

V. Η O O F D D Ε Ε L. Versi,

Vernietiging van het Geloove.
(x.) 't Is waar ^ dat daar een lang uitftel van ftraf
voorde godlozen is, en dat deze algemeene en open-
baare ftraf niet zal gefchieden als in het einde van de
waereld. Efdra was daar van door den Engel
verwit-
tigt, die hem de teekenen gaf,\vaar door men de laat-
fte
toekomfte van Gods Zoon zoude kennen.Hy
hem de Waarheid fien met een fluijer bedekt, welk^
de waereld verliet,om den Heemel
in te vliegen, om
dat in de laatfte tyd de dwaaling end
^onweetend-
heid een naare duifternis over de aarde zullen fprei-
jen.
De loogen moet zegepraalen, en het verdrukt
geloof zal in alle plaatfen een fchuilplaats zoeken»
zonder de zelve te vinden.
De uitverkoorenen zeli^
zullen verzoeking lyden , en zy zouden vallen, ^^
zulks mooglyk was.

Het Ryk van den Meffias. Vers 6.
(3.) d'Engel ftelt onder het getal der teekenen
Zon, die de nacht zal verlichten, en de Maan, ^^^
driemaal daags zal verfchynen/ hy voegt'daar ie.tj
wonderbaerlyks
by, waar van de verftaanbaarhei"
niet gemaklyk is te ontdekken, om dat hy ftaand^
houd, dat het bloed uit het hout zalvloeijen. Zulks op
het Kruis van lefus Chriftus toe te paffen, waar vaf»
dat dierbare bloed geftroomt heeft, 't welk tot d^
verloffing der menfchen gedient heeft, zoude zyn ei-
gen gedachten aan den Engel gegeeven weezen ? ^^
zy zouden niet redenmaatig zyn, om dat her bloe^
van Jefus een langen tyd voor zyn tweede toekoinl^^
gevloeit heeft. Men moet zulks liever onder de on-
gehoorde wonderdaaden reekenen^ die
gelykvor-
mig, door welke men, de flem uit den fleen voortkoo'
mende.,
zal verftaan. Figuurlyke uytdrukzelen,die al-
leenlyk beteekenen, dat de ongehoorde wonderdaa-
den als dan meenigvuldig zullen
zyn. Het gelykt 01

hy eerder het Ryk van den Zoon Gods voorzegt^ on-
der-


-ocr page 5-

τ Ö Β

<ierwy zendè diit men dié geen 7ién regeeren,
^^'aar op het volk de minite hoop niet gehad hèeft.De
^>nbeilendighedenende ellende van Gods Zoöndee-
hem by^t volk verwerpen,in plaats van haar hoop
^P te rechten, en als God van Heemel en aarde aan-
S^öeeden te werden.Deze Schry ver heeft nöch klaar-
der van den Meilias gefprooken ^ dewyl hy gezegt
heeft,dat Jefus ten einde van vierhonderd jaarenzoii-
^everfcM ^nen, en dat in die tyd de Chriitus zoude
i^erven. Maar, zyn voorzeggingen zyη met zo veel
i^genftrydige zaaken vermengt, dat het moèjelykis
dezelve met de uitkomftzaamen te voegen.

XI. HOOFDDEEL. Vers i.
Gezicht van èen Arend, die twaalf vleugelen heeft.

(4.) Men zal mooglyk niet minder moeite heb-
ben , zo men het gezicht van een Adelaar, die t waalf
vleugelen had > op het Roomfche Keizerryk wil uit-
leggen of toepalTen; uit deze vleugelën kwaamen
veeren, en kleine hoofden, die eenigeft tyd
regeerden,en vervolgly k in ^t gezicht van den Leeuw
Verdvyeenen, d'Adelaar wasde laatite der dieren, die
God had laaten zien, en de heerfchappy der Roiny-
i^en, zo natuurlyk door den Adelaar, die zy in huli
iiaam voerden, afgebeeld, is de laatfte van allen. Zy
heeft over de aarde geheerfcht, al de volkeren door
haar gewelt,en uitbreiding van haar Ryk in een deer-
lyken Haat gebracht. Van het overfchot van dit Ryk
^yn een groot getalKoningen gefprooten, en andere
kleine Vorften, die na hun hoofden geduurende ee-
ïiigen tyd opgeitooken te hebben, verdweenenzyn.
ï^indelykdeze heerfchappy is geheel vervallen, en
«iaar van zyn niet als geringe voetftappen overgeble-
ven.

XIII. HOOFDDEEL. Vers^.

Hervorming van den Wind in een Man,

(5·.) Ten laatften verhaalt Efdra, dat hy een wind
^ag, die uit de Zee opkwam, en in een Man veran-
derde. Deze man, die noch fpeer noch waapenen
had, maakte een wonderbaare menigte van vyanden
door een wervelwind van vuur > welke uit zyn
J^ond kwam,door de onweeren, die zyn tong voort-
bracht^ en een wind van vlammen met vuur en on-
teer vermengt. Na deze nederlaag riep de overwin-
naar een andere menigte van vreedzamer mannen,
^'aar van de eene luitig en vernoegt was, terwyl de
'droefheid enfmart op het weezen van d'andêren ge-
naak w^as. Dit alles verbeelde het einde van de wae-
^^It, alwaar God zyn vyanden verftroojen zal door
t geblaas van zyn mond, en de uitwerkzelen van
^yn almachtigheid ; hy zal gevolglyk de uytver-
koorenen roepen ^ die hy deelgenooten van ^t ge-
^'ak en Eer zal maaken. Deze denkbeelden zyil
"^^el netter als de voorgaande ; onderwylen kan

JJ^en dezen Schryver niet verontfchuldigen eenige
^aalingen met de waarheid vermengt te hebben.
% vermeent dat alle zielen in eenige, ik weet niet
^elke , wooningen opgeflooten, het genot van
^^ gelukzaaligheid, tot aan den Dag des Oordeels
het einde des waerelds, verwachten. Daarom ver-
S^ly kt hy dit Oordeel by een cirkel ^ waar aen men
'^Och begin noch einde ontdekt, om dat alle zielen in
^n zelve dag voor God verfchynende, die genen die
^od van den aanvang des waerelds gefchapen heeft,
^ndie alreeds reekening hunner daaden gegeeven
Rebben, niet gelukkiger zyn, als de laaft gekoomene.
^^^ is de plaats,
óitJmbrofms aangehaalt heeft: ik
^eet niet, of hy de gedachten van dezen Schryvef
^oor de gelukzaligheid der zielen aangenomen heeft .

i Α , ....... j

Maar, wat meer is, Efdra Beeldde zich in dat het oor-
deel en het einde des waerelds veel eer zoude kóo-
men ; de Engel zeide hem dat de geduyrzaamheid
vandèwaereldintwaalfdeelenis verdeelt gev^i^eefl:,
waar van aireede tien en een half, toen hy fchreef
verloopen waaren. Deze uitreekening volgende,
möeft de waereld 5-00 jaaren of daar omtrent i na des
Engels openbaaring aan Efdra eindigen. Deze Schry-
ver , die een langen tyd voor Jefus Ghriftus heeft ge-
leeft j heeft zich dan zeer misleid, en moeft zo een
tailelyke dwaaling onder den naam van een Engel
niet hebben voorgëdraagen;

uitlegging

VJNVÈ XC^L JFBÉ Ε lading,
Tobias door zyn Vróuw bèkeeven.
Tobias, die in^ β aap het oogenlicht verliep,
Verz,end z>yn Zoon
, die z,ich tot Reisgenoot Oerkieft ^
Oen-EngelRaphd'elin-Afariasi^e'efei} ^
Hy 'vangt een vifch op reis
, dAur hy de gal helpaard,
Trotiivt eenmtheemjche Vrmi»,,en keert naafsVaders haard;^
Om door dit ingeland 's mMs blindheid tegeneez>en.

II. Η O O F D D Ε Ε L; Veh 13.
( i,)'""|^Obias leefde onder de regeering van Salma-
X naffer, die hem met een groot getal van
Jooden in AiTyrien overbracht, alwaer hy eeii gaar-
kok was i terwyl zyn vrouw de koft won met voor
de lieden van aenzien te werken. Hy verdroeg een
wreede beproeving door ordre van Sennacherib, die
verplicht geWeeft zynde de beleegering vanJerufa-
lem optebréeken, toornig op dejooden ^ weder-
keerde. De vervolging ontitak zich, men hing en
onthalsde onbarmhertig alles, dat in handen van den
invorderaar verviel, en men liet de lyken onbegra-
ven. Tobias, die deze wreedheid tegens zyn mede-
vaderlanders geoefFend niet konde verdrageil, had
de barmhertigheid Van dezelve te begraven; men
bracht zulks den rechter aen, 't welk hem verplichtte
zich tot den dood van dezen Vorft te verbergen. Hy
verzeekert dat een Engel hem gebood zyn gevallen
zo wel als die van zyn zoon te fcfchry ven, en men
vermeend ^ dat wy tegenwoordig dat verhaal, door
de hand van Tobias zaamengeftelt, noch bezitten.
Ik weet niet of men zeggen kan , dat dit gefchrift
het waare van Tobias is om dat het oorfprong^
lyke in 't Chaldeteuws gefchreven is j en het waer-
fchynlyk Is dat den duden Tobias, die volkoomen
Hebreeuws verilond, w^elke zyn moederlyke taal
was, dezelve voor een vreemde eigenfchap zoude'
geilek hebben : zommige geeven aan dit klein werk
drie Schryvers, Tobias de Vader en Tobias de Zoon,
en een vreemdeling, die daer 't geen den dood dezer
twee mannen aangaat, bygevóegt heeft, die
Odon
Abt van Clugnials welgeluk^a'aligenhQh^-n.dekheeft.
De Hebreeuwfche Exemplaaren, die men ten geta-
. Ie van drie heeft ^ zyn van eikanderen zeer verfchil-
lende, en noch meer van het Latynfch gefchrift, dat
Hiefonimus in een dag geheel zaamenitelde, door
middel van een Jood , die hem de beteekenis der
Chaldeeuwfche bepaalingen uitleidde. De Jooden
hebben ft zelve in den rey van de Schriftuur niet ge-
fchikt, en de oude Kerk, die de leezing van 't zelve
toeilond, reekende het zelve niet onder de reeks der
Goddelykingeblaaze boeken.
Hieronimus verzee-
kert ons daer van.

Tobias wierd door een zeer bo^efigemeen toeva!
blind. Op een zeekere dag dat hy vef moeit was door
de behandeling van een lyk, dat hy üit barmhertig-
heid ter aarde beftelt had, fchöide hy zich van 't ove-

Α r ^^


-ocr page 6-

6 TOB

rige gezelfchap, dat by hem ten eeten was, en giilg
dicht by een muur nederleggen, daar zeekere vooge-
- leii, den een zegt dat het zwaluwen waaren. d'ande-
re willen dat het mufchen geweeilzyn, hun neft ge-
maakt hadden: de drek dezer voogelen viel by geval
in zyn openilaande oogen, en verwekte daar onge-
neeilyke vliezen. De heelmeeilers kunnen oordee-
ien, of deze blindheid hem door een natuurlyke oor-
zaak overkwam, en of den drek der voogelen de vlie-
zen op de oogen baarde. Men bevat het niet gemak-
Ivk, maer Tobias verzeekert zulks. Hy had boven
dien 't ongeluk van door zyn Vrouw bekeeven te
worden,in plaats van vertrooilingvan haar te ontvan-
gen; zy berifpte hem gelykalsdievanJob, opeen
manier, die zyn barrnhertigheden fel befprong, waer
voor hy een zo droevige belooning ontfing. De goe-
de man, die op zyn deugden en de goede dieniten,
die hy zyn medevaderlanders bewees ^ zelfs roemde,
wierd door droefheid aan ^t hert geraakt, ziende,dat
hy in plaats van gepreezen te worden, zyn vrouw Hof
tot kyvagie leeverde. Dufdaaniggelooft het gemee-
ne volk dat devoorfpoedaltyd onder heu gevolg van
de Godsdienïl moet zweeven, en dat een ongeluk-
kige Godvruchtigheid valfch is.

V. HOOFDDEEL. Vers 21,
Zyn ζ,οοη vertrekt naer Ecbatana.

( z.) Tobias blind geworden zynde, en aireede
een goeden ouderdom berykt hebbende, befloot zyn
Zoon naer een zeekere ilad Raguel genaamt, in Me-
den geleegen, te zenden, om daar een fomme gelds,
welke hy aldaar aen Gabaèl verilrekt had, af te haa-
ien. Hy zocht een medgezel om hem daar te gelei-
den, en Raphaël zich aangebooden hebbende ^ nam
men hem aan door middel van eendragma, welke
men hem yder dag gaf. Dit is hier een der lailige
plaatzen dezer gefchiedenis, om dat deze leidsman,
door Tobias ondervra^t, antwoordde dat hy Azarias
genaamt was, diedeZoonvan Ananiaswas, en el-
ders, dezelve zaak herhaalende,voegdhy daar by,
dat hy uit den itam van Nephtali was, van het getal
der broederen, die men in Ninive overgevoert had,
ondertuiTchen, was dezelve noch menfch noch Jood,
maer , een Engel uit den Heemelnedergedaalt. De
uitleggers poogen de zwaarigheidwcg teneemen,
met te zeggen, dat het een Engel was, die de men-
fchelyke gedaante had aangenoomen, en die Azarias
kon genaamt zyn, om dat de Engelen aan de men-
fchen de byiland Gods overdraagen, dat hy de zoon
van Anamas^x^is, 't welk
de goedheid Gods beteekent,
dat hy uit Ifraèl was, om dat hy
God zag, en eindlyk
dat hy uit den ilam van Nephtali, 't welk
verwyding
beteekent, was, om dat zyn barmhertigheid zeer
wyd uitgeilrekt was: maar, daar zyn eenzinniger
menfchen,die deze uitleggingen al te fyn vinden, en
die deze leugenen met de oprechtigheid, die van de
Engel en onaffcheidbaar moet zyn,niet kunnen over-
eenbrengen j waar van de reizen op de aarde, en de
verfchyningen nooit zo lang geweeft zyn.

VI. HOOFDDEEL. Vers 4.

Hy vangt een vifch en neemt daar degaluit.

(3.) ^t Zy hoe 't zy, de twee Reizigers belandden
aan den oever van den Tygris, alwaar een vifch, die
uit den vloed opkwam, vaardig was om den Jongen
Tobias in te zwelgen, maar hy trok, door bevel van
den Engel, diehy niet kende , den vifch op't land ^
opende de zelve, en nam daar 't hert, de leever en de
gal uit. Men moeft daar een groot gebruik van deze
ingewanden maakenjwantjbet hart en de leever ver-
i Α s.

brand zynde op de wyfe als reukwerk , verdreef de
duivelen, dusdaanig, dat zy nooit vi^eder verfchee-
nen, en de gal genas de vlieiTen, als men de oogen dei'
zieken daar mede beftreek. Men begrypt niet licht-
lyk de eerile dezer zaaken; Want, alhoewel
gezegt heeft, dat een wortel, door Salomon gevon-
den, en in een ring geflooten, de
duivelen verdreef?
en dat Eleazar in zyn tyd daar van een vertoog, in de
tegenwoordigheid van Vefpaiianus
, gedaan hadde,
kan men niet begrypen, hoe de duivelen, die
geeften
zyn, door de reuk van een kruid , of door de fwaare
damp van een hert uit een vifch
kunnen belemmert
worden. De Jooden fchreeven het meeile gedeelte
hunner ziektens de duivelen toe, en zy geloofden
den duivel
te verbannen, als de ziekte, door de deugd
van eenig kruid, geneezen was. Maar, hoedaanig
men uitleggen , ^t geen Tobias van de duivelen zege»
die waarlyk door de gal van een vifch
verdreeveo
wierden. Ziet hier, hoedaanig de zaak zich toedroeg·

vni. HOOFDDEEL. Vers 4·
nieu-getroudeβ aan op om te bidden.

( 4.) Raguel, bloedverwant van Tobias, woon-
de te
Ecbatana, hy had een dochter, Sara genaamt >
die men alreeds zevenmael had uitgetrouwt ,zondei'^
dat het huuwlyk ooit voltrokken was geweeft.
weet
niet, of de duivelen over de vooripoed der ge'
lieven nay verig waaren, of dat zy
uit loutere kwaad-
aardigheid dufdaanig handelden; immers zy brach-
ten alle haar nieuwe bruidegoms om 't leven.
Tobias»
by zyn bloedverwant gekoomen zynde ^ wasilout-
moedig genoeg om zoo een verfoeide dochter te
trouwen, hy floot zich met zyn bruid in zyn kaamer»
welke hy veφlichtte zich haaftelyk op te rechten 0171
God te bidden. Hy deede ter zeiver tyd het hart van
den vifch verbranden, 't
w^elk hy mede gebracht had?
waar van de rook den duivel zodaanig lailig viel, dat
hy niet dorfde verfchynen, noch de minile hindernis
den bruidegom aandoen. Den Engel fchryft deze
vlucht des duivels den vifch toe, de een vermeent?
dat de rook alleenlyk het teeken was, op welkers te-
genwoordigheid den duivel de wilen't vermoogei^
Gods kennen moeft, welke hem verplichtten af te
wyken. Anderen zeggen, dat de duivel gemeenly^^
afwykt by geleegendheid van zeekere teekenen, oiW
de lichtgeloovigheid van de volkeren te beveftigeo r
en het denkbeeld, 't welk zy van zyn macht hebbeiï'
om hen te plaagen. Anderen, min handelbaar, fchik'
ken
deze uitdryving van den duivel door middel va»
planten en kruiden, of door den rook, onder den re ƒ
derverteüingen, die men op een anders
geloof op'
veilt. De gefchiedenisfchryver van Tobias kan dit
tuflchenmiddel aan zyn gefchiedenis
gehecht heb-
ben , om dezelve wonderbaarlyk te maaken.

IX. HOOFDDEEL. Vers. 13-
Tobias verkrygtβngezigt.

C5:.) De jonge Tobias, een vrouw gevondei^
hebbende, zorgde voor zyn geld; doch in plaats vafl
naar Rachuel te gaan, en 't zelve in te vorderen, vet'
noegdehy zich, den Engel derwaarts te zenden, tei"'
wyl hy de zoetigheden van zyn huuwlyk fmaakte.
bewaarder van ^t geld betaalde in gereede
penninget''
d^ngel wedergekoomenzynde, hernam men aaO'
ftonds de te rug reis naar zyns vaders huis; men
daar zeer verwondert menfchen te zien aankooir)^*
die men al over langen tyd geloofde dood tezyn. ^^^

vreugde van den ouden Tobias was zo veel te giOO'

ter, om dat hy het gezigt door de gal viin den vi^^ *
4ie men aan den oever van den Tygris gevonde^


-ocr page 7-

J υ D I τ Η. 7

«ad, wederkreeg. De Engel, ziende, dat men hem Waaren; deze laatile giiïing is alzo ki'achteioóS als dé
öiet meer van nooden had , ontdekte wie hy was, en eerite fbaarblyklyk is. Eindelyk de Gefchiedenis^
Moog weder naar den Hemel. De oude Tobias itierf, fchry ver, door
Scaliger aangehaalt, verhaalt den zee^
een fchryft hem niet meer als honderd en twee jaa- genpraal vanjudith, endej^laatsonderdeMaccha-
^en toe, en de anderen verlengen zyn lee ven tot hon- beërs, geduurende de inwyding van den Tempel.Ea
^erd acht en vyftig jaareü; de laatile iiitreekening 't is zonder reden dat de Overzetter hem een ander
js die der Grieken , en de eerfte die van ^t gemeen, gevoelen toefchryft. Eindelyk zeggen d(^ Joóden>
Grieken hadden hun reden j het leven van Tobias dat de Hoogenprietter beval, datmen alle jaaren een
Over de gemeene bepaalingen te verlengen; want hy feeil zou vieren, om 't geheugen Van deze uitkomft
^ide in 't fterfuur aan zyn zoon ^ dat men het huys te bewaaren. Dit feeil zoude meer bekent zyn, by
^ods, 't welk
verbrandwas, zoude herbouwen ;Je- aldien men *tf zelve van de eerite Eeuwen af gevierc
^ifalem moeildaningenoomen zyn, enden Tempel had. Onderwylenis ^t waar, dat men het zelve hee*
^^ d'aiTche gelegt, toen Tobias ilierf. Onderwylen dendaags noch waarneemt , en dat men dezever-
^^riiepen daar honderd en vier en dartig jaaren, ze- lolling met het feeil der Lichten viert,terecre van de
^^rt het overvoeren van de tien ilammen, tot het in- Macchabeërs ingeilelt.

^^emen van Jerufdem. Tobias kon de verwoeiling Het is dan waar ^ dat de Jooden deze gefchiedenis
^an deze ilad niet gezien hebben, zo hy niet meer, aanneemen^en dezélve onder de uitkomllen,die voo?

honderd en twee jaaren geleeft had, gelyk het ge- hen roemruchtig zyn, ilellen. Maar, dit zyn genoeg-^
^een zeggen is, zo veel te meer, om dat hy alreeds zaame hedendaagfe uitvinders, en de alouden heb-
j^eer als dartig jaaren telde, toen hy in AiTyrien, met ben dezelve als een verdichtzel veronachtzaamt,
i^t overfchot der Samaritaanen overgevoert wierd. ^y heeft een veel eerbiediger Aloudheid by de Chd-
u ttlegging » dewyl Clemens te Roomen , en Clemens
V ^-KT <ΤΛΊ? vmrr τ τ ^ ^ c d c r r cr^ τ λτ^- Jlexandrims in Egypterl dit voorval verhaalt heb-
ζ^Ν <DE XCVIIL AFB EELT>1NG, ^en. Orï^enes bediende zich daar mede van, om te

wltT'h^y ' ' vinden, dat men niet verplicht is, om de eeden, wei-

iSr/^tr^^^^^^^ kemengedaanheeft,naartek„

^yfcheidhethoofdian't lyf, Zt Abrametz,ich draagt, zulks met deed Deze gefchiedenis is dan gelooft ge-
^keertnaêrBethulspoert, eer^tmorgenlichtiveêrdaagt, weeil van de geboorte af van tChriilendom. Laaten

^^^erd het Syrifch heir 'verovert en verdreeven. wy echter de zwaarigheeden niet ontveinzen, welke

I^E gefchiedenis van Judith is zo zonderling, dat men vind, in Judith een plaats in de Jaai boeken Van

U verfcheide Uitleggers dezelve als een overge- de Kerk te geeven.

^taage nieuwigheid aanzien, in welke Judith, wedu- ^ Een verilandig geeilelyk man, die zedert eenige

, het Joodïche geilacht van trooil en byftand be- jaaren deze iloiFe onderzocht heeft, merkt vier wee-

Jooft, verbeeld. Bethulien beteekent het huis Gods, zendlyke merkteekenen aan ^ die men vinden moet.

^ebucadnezar den duivel, en Holophernes den die- Want deze verloifing moet eerilelyk voorgevallen

^^rvan ^t oude Serpent. heeft aangemerkt, zyn weinig tyds na de nederlaag van Arphaxad, de

^^t de Jooden de gefchiedenis van Judith niet ken- Koning der Meden. Ten tweeden, regeerde Nebu-

om dat dezelve in hun voorfchriften niet gevon- cadnezar alstoen te Babyion. Ten derden, was Ma-

^en Word: hy fchynt zelfs het getal dier geenen, die naiTe van dat land te Jerufalem wedergekéert, al-

^aar van fpraaken , tot een eenige Gefchiedenis- waar hy de 39 jaaren van zyn regeering reekende.

chryver te wyfendie noch in zyn tyd leefde: het is Ten vierden, genoot het land van Judea door de ver-

j^ker ^ dat die een zo roemruchtige uit- loiTmg van [udith, den tyd van zeventig jaaren een

jjomfl: van zyn geilacht niet moeil vergeten, dezel- geruite vreede.

^^ ftilzwygendvoorby gegaan heeft; hykondede^ge- VI. HOOFDDEEL. Vers 7.
^llen van d'ouden en jongen Tobias veronachtzaa-
Achior aan de fonteinen van Bethulien gevöert.
^^n j om dat het byzondere zaaken waaren in AiTy- (i.) Arphaxad regeerde in Ecbatana, welke ilad

^n voorgevallen, en waar aan *t geilacht niet gelee- hy gebouwt had, en Nebucadnezar te Ninive; deze

vvas. Maar, hoedaanig kan men een heerlyke laatile beüoot Arphaxad ilag te leeveren, en riep alle

^rloifing verzwygen ? hy konde niet onbewuil zyηj nabuurige volkeren te hulp, in het twaalfde jaar van

't geen men van deze joodfche Heldin zeide, de- zyn Regeering, welke hem zulks weigerden;ik weec

zekeren Clemens daarvan fprak, hy moet het niet of deze weigering de oogmerken van Nebucad-

^elvedan als een verdichtzel ver worpen hebben. De nezar vertraagde ^ maar, de ilag wierd niet als vyfjaa^

J'^en hebben niet volhard in dezelve verachting ren daar na geieevert,volgens de zelve Gefchiedenis-

!oordie ' .....

- -vmjii uicnuer, aie ae wonaereiivaauciuwyuuig ucuiiucluy^^-ii-aaii u^uucu, ic wiccjvca. j.iwiupuci-'
denTempel door de Macchabeërs in zyn vaarzen
nes,bevelhebber dezer benden, trok töt deze uitvoe-
Jagende, aldaar den zegen door Judith behaalt laat ring aan 't hoofd van een talry k leeger, en kwam, m

^p"^»· gebeurt zyn, aieaeneroouwing vaneen iem- nem eüeimoeuig vcnoogue, uai «y liiucnezouclè

^^^ belette, en hy brengt daartwee redenen by, d'ee- hebben een geilacht, dat Gods hand befchermde ^ te

^^» dat dit Boek in 't Chaldees gefchreeven geweeil overwinnen. Holophernes, in toorn otitilooken ,

, ynde, men niet meer twyifelen kan, of de fchry ver deed hem varilbinden, en door zyn Lyffchutten dicht

g^^ft na de gevangenis geleeft; de andere, datmen by Bethulien voeren; deze is de eerile omilandigheid

^ ^ ^rtaxerces vertoogde, dat Jej-ufalem een we- van d'uitkomil; men merkt hiertwee Koningen aan,

^^fP^^inige ilad was, enhy gelooft dat zyn klachten die gekent moeten zyn, naameïwlyk Axphaxad en

Ρ ^e moord van Holopherfles doof Judith gegrojad Nebucadnezai',

in

-ocr page 8-

'II

8 J U D

in het boek van Jiidithde Phraortes van Herodotus
isjdie zich door verfcheide veldilagen beroemt maak-
te. Maar, daar is een aanmerklyker zwaarigheid, als
die van de verandering der naamen;want de Gefchie-
denisfchryver van Judith verzeekert voor dev^^aar-
heid^ dat Arphaxad Ecbatana overmeefterde. On-
dervvylen is het onwederieglyk, dat deze groote ftad
door Dejoces gebouvvt geweeil is. En men zift de
Griekfche bepaaling verkeerd elyk, als of de Gefchie-
denisfchry ver alleenlyk aangeroert had,dat Arphaxad
eenige nieuwe gebowwen by d'oude toegevoegt had,
want hy maakt wel uitdruklyk Arphaxad de ftichter
van die Stad.

Hy maakt hem niet alleen den ftichter van deze
ftad, maar, hy voegt daar een genoegzaamewyd-
loopiger befchry ving by van de manier, op welke hy
de poorten van zyn ilad bouwde. Hy meet de hoogte
af, welke hy haar gaf. Hy befchryft de toorens, wel-
ke hy op die poorten oprechtte, dusdanig ^ dat men
niet meer twyfFelen kan, of dit groot werkftukis aan
Arphaxad toegefchreeven. Men reedentwift te ver-
geefs over de bepaalingen van den oorfprong, als of
zy beteekenen dat Arphaxad niet anders verricht
had, als de ftad, welke zyn Vader gebouwt had, met
nieuwe gebouwen te vermeerderen, en dat men ver-
plicht was over te zetten, dat
άΆ2χpoort en aan dietoo'
rens
waaren; want behalven dat de overzetting die
men maakt, geen Godsfpraakis, dewylde fchryver
zich iliprely k van de bepaaüng,
'van deftad te bouweuy
bedient heeft, en van de poorten van de toorens niet
fpreekt, maar van de toorens, welke men op de poor-
ten opgerecht had. By aldien het waar zoude zyn,dat
de Griekze.bepaalingen zouden beteekenen, al wat
men vermeent, volftrekt het deze woorden te leezen.
Arpha:)cad over de Meden in Ecbatanaregeerende, en
aldaar eenftad gebouwt hebbende, welkers muur en 'uan
fteenen van 6 elleboogen groot waaren,om
te begrypen,
dat hy daar van eenige gebouwen by de Alouden ge-
voegt niet 'fpreekt^maar wel van den oorfprong en de
ftichting van Ecbatana.
Herodotus verzeekert, dat
Dejoces een ilad had laaten bouwen, welke al zo
groot als deze van Athenen was, hy verbeeld de wy-
ze, op welke deze ftad gebouwt geweeft was, en de
verfcheidene verdeelingen ^ waar van hyde laatfte
overgehouden had om zyn Paleis en zyn fchatkaa-
mer te plaatzen. Wyders, dewyl hy 5*3 jaaren re-
geerde , had hy de tyd van een ftad te voltrekken,
waar van hy de grondilaagen in den aanvang van zyn
verheffing gelegt had. De Arphaxad van Judith is
dan de Dejoces van
Herodotus, ofwel, men moet
deze waereldfche Gefchiedenisfchryver verlaaten ,
alhoewel men werk gemaakt heeft, van hem als
een geheel zeekere leidsman op dezen weg te volgen,
om dat hy toeftaat dat Dejoces Ecbatana bouwde,
of wel, men moet eindelyk toeftaan, dat de Gefchie-
denisfchryver van Judith zich misleid heeft, en dat
hv de ftichting van Ecbatana aan Arphaxad toe-
fchryft, alhoewel het zyn Vader is, die dezelve ge-
bouwt heeft. Maar, zullis, alleenlyk uit een mis-
ilag, welke de Schryxer begaan heeft, fpruitende^
zoudeongemakiykzyn. De verftandige
Vferius,vm
wie men defe vaftftelling kan ontleent hebben, heeft
dezelve beeter t'zaamengevoegt
, van Arphaxad de
Dejoces den ftichter van Ecbatana en de Monarchie
der Perfen, maakende, die ten zelve tyde van Saof-
duchin regeerde.

Men heeft noch meeidermoeitejom den tweeden
Verft, die wy zoeken, uitte vinden. Want daar is

ft

I τ H.

geen andereNebucadnezar in deHeilige gefchiedenis;
als die Jerufalem ingenoomen heeft. Het is waar dat
Saofdüchin te dier tyd over Ninive en Babyion re-
geerde ; maar, hoe zal men Saofdüchin in Nebucad-
nezar verwiffelen. Te zeggen, dat men de gemeene
naam der Koningen van Babyion, dewelke
Nebucad-
nezar was,genoomen heeft, gelyk Pharao die der E-
gyptenaaren was, zulks is befpotlyk; want, daar is
maar een eenige Nebucadnezar onder de Babyloni-
fche Koningen, wiens Vader Nabopolaffar
genaamt
was.

De Kronyk van Alexandryen merkt aan, dat nico
zeide dat Camby fes de Nebucadnezar den 11 was »
waar op Judith een roemruchtige zeege behaelt
had.
Africanus, Eufebius, QX\HieronimushéDhQ,nde%é·''
ve zaak voor haar gezegt. Maar, deze twee acht-
baarheden volftrekken niet, om een nieuwe
daad
vaftteftellen. Georgius Syncellus wederlegt dezelve
door twee redenen,, d'eene,
datCambyfes, die
niet langer als acht jaaren regeerde,Holophernes met
geen leeger in 't 1jaar van zyn regeering heeft kun-
nen zenden: de andere,dat Joachim, die ten tyde van
Judith Hoogcnpriefter was ^ van deze bediening niet
eer als twintig jaaren na de dood van
dezen Vorft
bezit nam. Het zy hoe't
zy, hy zoude moeten be-
wyzen, dat de Koningen van Ninive en
Babylon
alle Nebucadnezar genaamt waaren. Gelyk men
zonder moeite bewyft,dat die van Egypten den
naam
van Ptolomeus en Pharao aannaamen. Onderwylen
is 't niet anders als een onderftelling ^ welke zoo veei
tevalfcheris, om dat men alle die Nebucadnezars
voor die van de Schriftuur ^ en in andere afkom^
ften als de zynen ftelt. Mede
te willen , dat de
Jooden aan Saofdüchin in hun gefchiedenis den
naam van hun beruchtfte vyand gegeven hebben ^
zulks is den Schry ver van Judith een zonderling^
ftyl toeeigenen ^ om dat hy gefchiedeniffer wy^
de daaden en de overwinningen van deze Vorft te-
gens Arphaxad verhaalt, op dat hy beeter gekent
mocht zyn.
By aldien een Gefchiedenisfchryver een
verlofling van de Kerk, onder Nebot gebeurt, zo^"
de verhaalen, zoude hy wel wys zyn, als hy hem
Diocletianus noemde, om dat daar een vervolgei^
van dien naam geweeft is;
Xll HOOFDDEEL. Vers 17.

Het Gaftmaalvan Holophernes en Judith.

Men kent Holophernes niet beeter als Ne'
bucadnezar. Maar, zulks is van veel minder aang^'
legendheid, om dat de naamen van al de Bevelheb-
bers van Aflyrien, tot de laatfte Eeuwen
niet over-
gebracht zyn. Deze Bevelhebber,
trekkende aan
''t hoofd van een leeger, 't welk uit meer als hondei»
en tachtig duizend man beftond, beleegerde Bethn-
lien, en zich aanftonds meefter van de fonteinen
maakt hebbende, bracht hy het volk tot de ftreog^
noodzaaklykheid van zich over te geeven. Men^^
verweegde zulks te doen. De bepaaling van
gen was beteekent, om de poorten voor de vyande
te openen, by aldien daar geen ontzet kwam,
wanneer Judith, een weduwe van vyftig jaaren
daaromtrent, maar die in zo een bejaardheid
naliet een zonderlinge fchoonheid, bekwaam o^^
liefde te verwekken, te bezitten, zich in 't veld be'
gaf, en befloot Holophernes aan te doen; ^^J^ft
haar zo haaft niet gezien, ofhywierd geraakt.
zoude over een zo bekoorlyke fchoonheid zwaari^^
heid kunnen maaken; men ftaat toe dat Judith f
jaareaoudwas^ maar, wylmen God een


-ocr page 9-

J υ D

doet uitvoeren, om haar op dien dag veel ichoon-
^er te maak en,zoude men zonder twijffel daar by voe-
δρη, dat God, die zyn weegen tot deze uitkomft vaar-
^Jg maakte,zedert een lange tyd het fris gelaat van J ii-
^ith bewaarde, en belette,dat haar fchoone verwe niet
^^rfchoot, ten einde om den vyandly ken Veldheer
te ligt er in liefde t'ontileeken. Die geenen, die geen
willen geeven aan de wonderdaaden, welke
Onreine driften verwekken , zullen in den rei der
^^akkt verilanden geplaatil werden, die niets buiten-
ê^meens kunnen begrypen, om welkereeden ik my
^^^■genoegden Gefchiedenisfchryver van Judith in te-
S^nileliing met zynSchryvervande verantwoording
^^ 2^etten, want
de laatfte ilelt haar in den ouderdom
^^n 50 jaaren, en d^andere noemt haar,
ee^ jong kind.
^ïi^t is meer waarfchynlyk dat zy een jonge dochter
^^s, dewyl Holophernes beiloot aan haar zyn liefde
^^ Verkoelen. Om daar toe tekoomen, rechtte hy een
P^ootfch gaftmaalaan, en verplichtte deze weduwe
15:elve by te woonen. Men dronk daar, en Holopher-
ï^es meer als d^anderen.

XlII. HOOFDDEEL. Vers 11.
" Het hoofd van HoloJ^hernes aan een T>tènflmaagd

' gegeeven.
w (3.) Na wel gedronken te hebben ging men ruilen.
^ Weduw wierd alleen met den Bevelhebber in zyn
i^nt beilooten ; men zegt, dat hy, zo haail hy onder
^ Wekwas, Hiep , en Judith, zich van zyn ruil bedie-
JJ^nde, iloeg hem 't hoofd af ^ 't welk zy in de zak van
haar Dienftmaagd liet ileeken ^ ten einde, om ^t zelve
f^ kunnen verbergen , en met meer verzeekering uit
pt veld te gaan, onder voorwendzèl van God te zul-
aanbidden.

Vers 16^.

Men ont fleekt het 'uimr, om Η zelve te bezichtigen.
(4.)Zy trok zonder gevaar midden door de benden,
op het gedrag van hun Veldheer mede ruftten, en
^Wam gelukkig voor de poorten van Bethulien; de
^^nildwacht, haar ilem kennende , deed de poort
j men maakte vuur, ontilak de kaars, en men
het hoofd van Holophernes met aandacht aan.
^las, rnet verwondering vervult, riep uit .·
óT>ochter,
^yt ge zeegend onder alle vrouwen.
En eenigemug-
^^^ifters verltaan,dat Elifabeth daarvan de groetenis,
^^Ike zy aan de Maagd Maria deed, ontleent heeft.
XV. HOOFDDEEL. Vers 7.

T>e roof op de Vyanden.
(i.) De gevolgen van deze dood van Holopher-
^Sj waaren zo veel te voordeeliger, dev/ylhetlee-
pr, 't welk haar Bevelhebber verloaren had, begon
^ Verftrooijen, en ver van het beleg krachtig, onder
J^t beleid van
eenigander Veldheer, voort te zetten,
^^cht men niet anders, als om te vluchten. De Jooden
J^rvolgden hevig hun verfchrikte vyanden, en keer-
η^Ώ met buit belaaden^ weder te rug, en de vrede her-
J^Me zich zo volkoomen in geheel Judea, dat men al-
de minile onruil, geduurende het leeven van Ju-
zelfs veel jaaren na haar dood, niet befpeurde.
C^ie omftandigheden baaren nieuwe zwaarigheden,
dewyl zulks in't jaar van Manallemoet
^^Qrgevallen zyn, moeft deze Prins ten tponeel ver-
l^^^enen zyn. Onderwylen zyn daar twee'aanmerke-
''iaaken, d'eene, dat de Heilige Schry vers^ die ons
^^gefchiedenis van Manaife nagelaaten'hebben,nooit
Judith noch Holophernes fpreeken, noch van de
j^jf ^mchtige verloffing onder zyn regeering behaalt,
«oewel zy zaaken van oneindig minder belangen
^"^haalenjd'andere ^ dat de Gefchiedenisfchryver van

I - τ ^ H. ■ „

Judith nooit van Manaffe fpreekt, 't welk heeft doen
zeggen, dat deze uitkomft voorgevallen is, als wan-
neer den Vryen Staat door de Hoogenpriefters beiliert
wierd, en daar geen Koningen te Jerufalem waaren.

Men zegt dat Manaffe zich met niets bemoeide
zedert zyn wederkomil van Babyion, of dat hy, zich
ten hoogften bezig houdende met eenige ilerktens
te Jerufalem te maakeri,
geïyk Jofephus verzeekert,
hy de zorgen over de andere plaatzen aan zyn Hoo-
genprieller overliet; men moet zich dan niet verwon-
&rcn, dat men den Koning vergeètcn heeft , en
van niemand als den Prieiler fpreekt. W ant de ver-
geetenheid zoude groot, en zo veel te verwonderens
waardiger zyn, dat men by de Meden den naam en
de daaden eens Konings ging zoeken, die het minfte
deel aan deze uitkomll niet had, en dat men zyn naam
aan't hoofd van de gefchiedenis gezet heeft,ten einde,
op dat deze omftandigheid dezelve meer waarfchyn-
lyk maakte; hoedaanig zal men Manaffe, de
Koning
van Jerufalem, vergeeten, terwyl men Arphaxad, de
Koning der Meden, geilagen ^ neergemaakt, geftor-
ven,en die in de verloffing niet te paffe komt, ophaalt.

Jofifhus maakt van Manaffe geen ffil man , en
die in de leedigheid geftort is, of wie het veriter-
ken van zyn Hoofditad genoeg bezig houd , om
het overig beftier aan een Prieiler over te geeven,
in teegendeel, bemoeide hy zich met kerkelyke zaa-
ken. Hy rechtte het Altaar weder op , hy her-
ffelde den Godsdicnil: en de zeden van de Wet,
ten einde om daar door zyn zonden te verzoenen.
Een Vorit die den Godsdienit reegeit, vertrouwt
noch de oorlogs zaaken noch het verdeedigen der
plaatzen aan een Prieiler, boven al, dewyl het hem
behaagt veilingen te maaken: by aldien hy zich op
yemand heeft moeten verlaaten , aangaande de Stad
van Bethulien, zoude hy zich veel eer op Ofias ver-
trouwt hebbendie aldaar het bevel had, als op een
Oiïèrprieiler, die gemeenlyk noch beleegering noch
oorlog verftaat. Maar , by aldien men Manafle in
dezen oorlog vergeet j waarom fpreekt men dan van
hèm niet in het vervolgen van den Vyand, waarom
maakt men van hem het minile gewag niet in de daa-
den van Godvruchtigheid en de algemeene vreugde-
teekenen ? De Voril moeil ten minilen aldaar aan
't hoofd van zyn leeger of't volk geplaatil zyn,
in plaats, dat hy niet te voorfchynkomt, alhoewel
hy als toen op den Throon konde geweeil zyn.

De tydreekening lyd mede niet, dat men zulks ge-
looft , wanr, Dejoces begon te regeeren in 't jaar 4004.
van cle Juliaanfche ilyl, en regeerde 5-3 jaaren ^
Phraortes, zyn zoon, ving zyn regeering aan in 'c
jaav 405-7 en wierd zx jaaren daar na, in't jaar 4079
geiiaagen. De verloiling van Bethulien konde niet
voorvallen als een jaar daarna, wyl meniio dagen
met de Feeilen doorbragt, en om dat hy in de Land-
fchappenbeveelen moeil laaten uitgaan. Daar is zelfs
een misflag in de uitbreiding , want, in plaats van
't leeger van Nebucadnezar tegens Judea in ^t
jaar van Nebucadnezar te doen trekken , ftelt zy
het zelve 6 jaaren vroeger in 't veld; dusdaanig -alou-
de de uitvoering van Holophernes niet eer als in
't jaar 4085 van de Juliaanfche ilyl voorgevallen zyn.
Manaffe begon in 't 4016'^" jaar van deze zelve ftyi
te regeeren, het 35>^'jaarvanzyn regeering valt dan
op het 4055 Jaar, alwaar het onmooglyk is, dat Ne-
bucadnezar Krygsbenden in Judea , na dat hy Phraor-
tes, de zoon van Dejoces verflaagen had, gezonden
heeft. Onderwylen moet Mani\ffe noodwendig in

Β deze


-ocr page 10-

10 §alomons

deze gefchiedenis tuiTchen koomen , om dat hy daar
van een der weezendlyke merkteekenen maakt, en
dezelve in 't j^ar van zyn regeering moet voor-
gevallen zyn.

Het katfte weezendlyke merkteeken ontbreekt
daar gelyk alle de anderen; want, waar zal men die
tuiTchenkonift van de vreede zedert ManaiTe vinden
den tydvan 5-0 jaaren verre daarna. Want de Ge-
fchiedenislchryver zegt dat de vreede
veeledagen'i^^
den dood van Judith duurde. En deze dagen betee-
kenen niet alleen jaaren ^ maar, een langen tyd; want
de Geichiedenisfchry ver bedient zich van dezelve be-
paaiing in het zelve vaars, om de 5-5'jaaren te betee-
kenen, welke het leeven van Jadith duurde. De ver-
loiiiBg moeft in't jaar 4080 van de Juliaanfche ityl,
of 5-jiaaren daar na voorvallen. Maar,Necho, Ko-
ning van Egypten, iloegJofias ^ nam Jerufalem in, en
maakte haar in't jaar 4104 van de Juliaanfche ftyl
cynsbaar. De Koning Nebucadnezar ving den oor-
log aan, en verwoeftte Judea tien jaaren daar na, en
de gevangenis begon eindelyk in 't jaar 412*5. Daar
is dan niet meer als een zeer klein getal van jaaren
voor de vreede over.

Laaten wy een laatile merkteeken, welk aan deze
gefchiedenis ontbreekt, daar by voegen, ^t welk is
dat men geen Hoogenprieiler Éliakim in die tyd,
noch in de Heilige Schriftuur ^ noch in
Jofephus,
noch in eenige naamregifters der · Hoogenprieilers
vind.
Jofephus konde onderililzwygen dezelve voor-
bygegaan hebben , en zulks gebeurt hem zomtyds.
Maar, men vind ten minf^enin de Schriftuur, 't geen
aan denjoodfchen Gefchiedenisfchry ver ontbreekt,
in plaats dat men Eliakim niet zoude kunnen ontdek-
ken. Om welke reeden
Georgïus Syncellus zegt,
dat het Jojakim was, maar ^ deze leefde, m de wee-
derkomft van de gevangenis.

De groote reden ^ waar op men ileunt, is de
neederlaag der ISlniviten door Gyaxares. Want, het
fchynt , dat die Voril niet zo gemakiyk over zyn
vyanden had kunnen zeegenpraalen,by aldien zy door
den aaniloot, vyelke zy te Bethulien geleeden had-
den , niet verzwakt geweeil waaren. Maar, hoe veel
andere oorzaaken van verzwakking kan men in een
geilacht vinden. 40 jaaren verliepen zedert het beleg
van Bethulien , tot aan de overwinningen van
Cyaxares. De Niniviten hadden dan de tyd gehad
van zich te herilellen, of van zich door de leedigheid
en zachtmoedigheid te verzwakken. Wyders had
Cyaxares zyn Leeger en Ryk door verfciieide over-
winningen vergroot , 't welke hem machtig genoeg
maakte, om de Mniviten te verwoeften. Eindelyk
vallen de Omkeeringen meenigmaal in de Monar-
chien voor, zonder datmen de oorzaak daar van kan
ontdekken.

Die geenen, die deze gefchiedenis na de Babylo-
nifche gevangenis ilellen, hebben groote voordeelen.
Want , zy zyn van een zwaarigheid, uit den Text
zelfs getrokken, niet verzet, tegens welke geen ant-
woord te vinden is.
l^ejooden, zegt de Gefchiede-
nisfchry ver,
zyn in een vreemd Land gevangen geleid
geweefl^ denTemfelvmhmGodis ter aarde geworpen
gewarden, men &eft haar Steeden ingenoome^·, en onder-
wylen zyn zy , na dat zy wee der tot hun God ge keert
zyn , van de verflroojing weder opgeklommen , en
JeVufakm hm heilige plaats verkveegen hebbende ,
zyn zy weder in het bezit van Ϋ Land en de bergen,
die woed waaren, ge fielt.
Het is vergeefs den TexL^
geweld aan te doen, enilaande te houden, dat den

Η

if

i' I

tï-

Μ '
f

! :

ίί ^

'i!,

. i

:! ,
I
'
i >

W Y S Η Ε I D.

T'empel alleenlyji door de oijgeeilelyken doorzocht
was, 'die dezelve met voeten vertraaden. Men
daar altoos het inneemen van Jerufalem, de verwo^'
fting van dien Tempel, het
wegvoeren der inwooH--
ders in Chaldea, en de wederkomfl; in Judea 2.ien,
alwaar men Jerufalem, daar de Heilige plaats van 't gS'
flacht was, verkreeg. Zulks is zo veel te gevoelit
ger, dat Bethulien,alwaar deuitkomilwas, zichift
den Stam van Zabulon vind, en aan de Koningen vafl
Juda niet toebehoorde. Zy was van niemand als de
Cutheers bevolkt onder de Regeering
van ManaiTe»
en konde by gevolge van Holophernes niet beleegerÊ
zyn, dewy 1 zy alreeds de Koningen van AiTyrien on-
derworpen was. Men heeft een tweede voordeel met
deze gefchiedenis na de gevangenis te ilellen.
Want j
dewyl de gefchiedenis van die tyd minder bekent is y
kan men veel gemaklyker deze uitkomft onderftel-
len. Maar ter zeiver tyd vinden die geenen , die
deze meening verweeren, zich verleegen, wegens
de keur van den Vorft, die geregeert moeil hebben ί
eenigen willen, dat het Cambyzes zy
3 anderen ile^"
len Xerces liever, die deze uitvoering, alvoorens ii
Griekenland te trekken,beval. Een derde maakt Ho-
lophernes den Veldheer van Artaxerces den eerften·
Het is waar, dat daar als t'oen-geen Nebucadnezars
waaren j en dat Ninive verwoeil was. Menonder-
ilelt, dat de Koningen der Perfen toegeilaan had-
den , van dezelve Stad te herbouwen. Maar, dezeon-
deritelling volftrektniet, want, men moeft dezelve
in een zo roemruchtigen Haat geilek hebben, dat de
Koningen van Babyion aldaar hun woonplaats maf-
ten , 't geen niet gebeurt is.

Die deze uitkomft ernftig onderzoeken, vindeii»
(i.) dat deze jonge Weduwe zich aan grootegevaa-
ren bloot ftelde; zo haar kuifcheid niet eenige aaiJ-
ftoot geleden heeft, ten minfte, liep dezelve geva^r>
en de fchroomachtigen zyn verwondert haar zo veel
leugens ftoutelyk te zien voordraagen, na een ee4
gedaan te hebben, van niet als de waarheid te
gen; (z.) het is waar, dat zy niet als byhet leeVfO
v^n Holophernes gezwooren heeft, (3.) maar dex®
eed, op zyn Heidens, is een nieuwe mifdaad, wa^i'
mede men haar belaft, en welke zy in het oogenblil^?
als zy Gods zeegening van nooden heeft, begaat.

u i τ l ε g g I ν ö

VANTiE XCIX. AFBEEL'DING.
't Boek der Wysheid , en Syrachs Prediker.

Zy leid de ziel op V fpoor van· kennis, tucht en deugd.
En kweekt een heiligvuur, dat GodenMenJch verheugf
Bn firemt des Waerelds drift door haare Heemelftrade^·

MEnfchryftSalomon't boek der Wysheid toej
en men zou zich wel eer op de getuigenis vai*
Eufebius verlaaten hebben , die men in volkoom^^
bepaalingen deed zeggenjdat al de Ouden met Irene^^
ilaandehielden, dat het
hoek éeïH^ysheideen
fiuk van Salomon was, zo wel als de SpreukenM'^^'^
oorfpronglyk van Eufebius, en die uitmuntende over^
zetting van de Heer
T>eValois de minfte
righeid niet'over ; want deze Gefchiedenisfchryve*
ïegt eenvoudig , dat de Ouden de Spreuken SalO"
mons genoemt hebben,
een wysheid, welke dege&o^
den van alle deugen bevat.
Men ontneemt ^ ^
r^ieenigmaal de Eer v^n dit boek gefchreeventeheD^
ben, en vernoegt zich te zeggen, dat het een ^^ /
z^ameJing Y^aZjiiiipreftto is, dje deze Vorft heei^


-ocr page 11-

EN S Υ

en die uitmuntende overzetting van de Heer f^a-
lots ^ laaten de minile zwaarigheid niet overj want
deze Gefchiedenisfchryver zegt eenvoudig ^ dat de
Ouden de Spreuken Salomons genoemt hebben,
een
"^'ysheid, welke de gebooden van alle deugdeit hevat.
Men ontneemt Salomonmeenigmaal de Eer van dit
boek gefchreeven te hebben j en vernoegt zich te zeg-
gen, dat het een verzaameling van Zinfpreukenis,
die deze Voril heeft nagelaaten. Ζ ο deze zaamengaa-
dering in de Hebreeuvi^fche ordening zich niet laat
vinden, is 't, om dat men niet geloofd heeft, dat
dezelve een waare voortbrenging van Salomon ge-
Weeft is, alhoewel't een eygenfchap dezer boeken
geweeil is, die moogelyk niet, als lange tyd na Ef-
dra , gemaakt zyn.
Hieronimus zegt dat het daar
niet te vinden was, dat men daer een Griekfche wel-
fpreekendheid erkende, en dat zeer veele Vaderen ^t
iQÏYQ een Jood, Philon genaamt , toegefchreeven
hebben. Dit is de woorden van
Hieronimus geweld
aandoen, met hem te doen zeggen, dat het oor-
fpronglyk Hebreeuwfch in de vierde Eeuw verloo-
ren was ^ dat een aardsgeeitelyke Jood 't zelve op een
vrye manier had overgezet, en dat Philon , waar van
hyfpreekt, veel alouder» als Jefus Chriilus, was.
Het is waar, dat onder de aardsgeeitelyke Jooden
cenen Philon was, beroemt door eenige werkftuk-
ken, en dat hy honderd en zeilig jaaren voor Jefus
Chriilus geleefd heeft; maar, yofephus heeft hem
2.0 onweetend wegens de zaaken van zyn geflacht
gevonden ^ dat hy hem onder de Griekfche en on-
geeftelyke Gefchiedenisfchry vers geftelt heeft; wy-
dersfchryft men 't boek der Wysheit Philon den Jon-
gen gem.éenlyk toe, die ten tyde van Jefus Chriilus
leefde, om dat men daar in eenige Platonifche denk-
beelden aanmerkt. Een nauwkeurig onderzoeker
Verzeekert, dat de Chriitenen zich daarvan bedient
hebben, al
voorensPhilon verfcheen, dewylhyniet
als onder Caligula geleeft heeft; de dwaaling is gevoe-
lig, want, Philon had, alhoewel zeer jong zynde,
^yn werken voor dat J. Chriilus onderwees, en Cali-
gula op den Throon zat ^ zaamengeftelt. Maar, de
ttylvan^t boek der Wysheid is zeer onderfcheiden
Van die van Philon; men heeft ze nooit in het Regi-
ftervan zyn Werkilukken gefchikt.
Grotius houd
ftaande, dat dit boek in den tyd van Simon den Hoo-
genprieiler is zaamengeftelt geweeft,die onder de re-
geering van Ptolomeus Lagus leefde, en dat het zel-
ve door een Chriilen is overgezet geweeft, die in dit
Werkituk verfcheide waarheden van den Godsdienil,
Weinig by de Jooden bekent, ingevoegt heeft. Deze
giffingheeft eeiiige waarfchynlykheid ^ om dat men
daar in zeer klaare b'èpaalingen van het
fVoord
ipreekt;maar,men moet liever toeftemmen, dat men
den Maaker van dit werkiluk niet kent; want men
^öude in de derde Eeuw noch zien een affchrift van
dit boek, in de Chaldeeuwfche taal gefchre§ven. En
^y aldien de Chriilenen de Griekfche voorfchriften,
die onder hun handen waaren* hadden bedorven oif
Verandert, zoude deze Jood
Rambon, die van dit
affchrift fpreekt, niet nagelaaten hebben zich daar
Over te beklaagen. Wyders, was daar een Griekfche
^Verzettingvan dit werk, door den heiligen Paulus
^^nevens Philon den Jood by gebracht, alvoorens de
Chriilenen daar op gewerkt kunnen hebben. Einde-
nioet men de aloude Jooden de kennis van het
Eeuwig oordeel,van de vvederopllanding en de geluk-
ïaaligheid der zielen niet beneemen, of zich inbeel-
j dat zy een uitvoerlyker kennis van die waarhe-

R Α G H. ii

den verkree'gen hadden, zedert zy onder het Ryks^
beilièr der Grieken geleeft hebben; want Divid heeft
daar \=an klaerder gefproken, als den Schry ver van het
boek der W y sheid. Daar is alleen eenige zwaarigheid
over 't geen hy van ^t
fVoordfpreekt.

(Xi) Het tweede Werkiluk, welke men als een an-
dere verzaameling der gefchriften van Salomon aan·
merkt, is in 't Hebreeuwfch zaamengeilelt geweeil
door een, genaamt Jefus, den Zoon van Syrach, eii
door lijn Neef Jefus Overgezet. De Grootvader leef-
de in Egypten, onder de regeering Van Ptolomeus
Philadelphus ^ twee honderd en tachtig jaareil voor
Jefus Chriftus, en zyn Neef^ onder die van Ptolomeus
Ε vergetes, of
de fVeldoender. De Jooden leézen hui-
dendaagsditwerkftuki omdat het zelve een groot
getal van zedeleliën bevat; men zegt zelfs ^ dat zy
zedert eenige lyd 't zelve in de ordening hunner
fchriften, door de eenpaarige zaarnenllemming hun-
ner Leeraaren, ingevoegt hebben. Zo zulks is, heb-
ben zy de leering hunner Voorvaderen verandert j die
de leezing daar van verbooden j om dat het zelve
verfcheide zaaken. bevat, diedeRabbynen niet toe-
ilemmen. Het moet zelfs weezen, 'dat zy zich de
macht toegefchreeven hebben i die men zich anders
geeft, van het getal der heilige boeken te Vermeer-
deren , en de ordening der fchriftuuren te vergroterti
Het is aanmerklyk vermeerdert in de Latynfche o-
verzetting, daardeSchryVer een groot getal van re-
denen , en nieuwe Zinfpreuken ingevoegt heeft. Ge^
lyk Jefus de Zoon van Syrach een verzaameling dëf
fchoonile Zinfpreuken aangevangen heeft, heeft hy
geloofd, dat het hem geoorlofd was dezelve na te
volgetti

(3.) Deze twee boeken namentiyk der Wysheideii
Syrach bevatten een giOot getal van gebruiklykhe-
den der zeden,""t eenemaal bekwaam omden geeilte
onderrechten» het hart te treiFen, en de menfcheri
tot godvruchtigheid te geleiden^ Dewyl de Jooden
als noch in een deerlyke ellende waaren, en
onder hei
juk hunner vyandenX^^iéexi
, vértrooil hen de Schry·^
ver j, vertoogende, dat de ziel der rechtvaardigen iii
Gods handen isjdie dezelve geleid en bewaart, en dat
de fchaamte endefmartdergodloozenbovenmaatig
zullen zyn, als zy de rechtvaardigen tegens hun hoop
verheerlykt zullen zien. Hy ilelt weder voor hun
oogen de wonderdaadige verloffingen, die God hurl
Vaderen toegeilaan had; hy wyil aan dat de god-
vruchtigheid de weg is, welke tot God geleid, eii
die den menfch waarlyk onilerflyk op de Waereld
maakt ^ daar zyn achtingen roem beilendig blyven^

Eindelyk fpot hy met de Afgodendienaars, diö
haar toevlucht tot de invloejing van 't geilarnte nee^
men, en die van d'aarde en de flarren, van vuur eil
hoüt het voorwerp hunner aanbidding maakeUi Dezë
menfch die een boom omhakt, van een gedeelte deif
zelve zyn huisraad maakt, zich by de fpaandereü
warmt, en van ^t overige van den Üam j meenigmaal
geboogen zynde, een Beeld maakt, 'twelk de ge-
daante van een beeil en een menfch heeft, 't welk hy
met vermilioen overilrykt, in een aenzienlyke plaats
ilelt, en aan den muur vailhecht, uit vreeze dat het
vallen mocht; en die het by gevolg aanbid , is dat geeii
dwaas ? Men moet tot den Schepper, die alle dingeii
gemaakt heeft, opklimmen.

(4.) Men vind mede in Syrachs boek een meenigtè'
van Godvruchtige Zinfpreuken ^ en die de weezent-^
lyke plichten der menfchen beiluiten. Hy eindigt
door een Lofreden der Heiligen , die iuiilerryk ori-^

Β % def


-ocr page 12-

12 geschiedenis

der 't Oude Teitament uitgeblonken hebben ; zyn
voorbeelden, welke hy op eenleevendige en medely-
dende wyze vooriklt, en de loftuitingen, die hy hen
geeft, zyn bekwaam om de aandacht der leezers op
te wekken. Men berifpt hem van de woorden Salo-
mons ? welke de wysheid betreften, verkeerdelyk
aangehaakte hebben, en hem te doen zeggen,
dat
zj van bej begingefihda^en is.
Men kan zeggen, dat
daar heen vooroordeel tegens den Schryver fchuilt.
Want de Arrianen konden zich niet bedienen van
dezen Text van het achtile Hoofddeel der Spreuken,
om te bewyzen, dat
den Zoon een Schep zei is. Onder-
Hellende , dat daar van den Zoon Gods gehandelt
word , die men
de eeuwige Wysheid noemt. Maar,
zonder over de inzichten van Salomon te redenee-
ren , is hetzeeker , dat Syrachs Zoon geen oog-
merk geh^d heeft van Gods Zoon te fpreeken, maar
wel van deze eigenfchap van de Godheid en deze
deiigd, welke wy/i^J^i^i^noemen. Dusdanig heeft
hy geen misflag begaan, en by aldien hy daar al een
gehad hadde, moeilmen daar veel eer den O verzet-
ter mede belafteri, die de overzetting van de Zeven-
tig gevolgt heeft, als welden Schryver, die waar-
fchynlyk in zyn oorfpronglyk gefchrift geftelt heeft,
d'-HEERE heeft my bezeeten-y om dat hyin 't He-
breeuwfch gefchreeven heeft.

UITLEGGING

VAN T>E C. A£B:EELT>IKG.

Gefchiedenis van Sufanna.

All^ordCodprmhtighei^ door geile drift hefpiet,
Ontvlucht z>y "trnmlmisdryf ^ en acht de Ufier niet,
Mïar treed de fchande en dood kioskmoedig onder d'oogen,
Hoe z,eer het fmodgedrocht haar treft met hartenleed,
TerT^ylRechtvaardigheid den Richter^oelbetreed,
Enfiraft de Lafieraafs, met d'onfchuld teer belvoogen.

Η Et voorval van Sufanna moet onder de regee-
ring van Nebucadnezar , voor dat hy Jerufa-
lem mnam, en Zedekias naer Babyion gevoert heeft,
gebeurt zyn, tenminiten, zoetwaar is, dat de Pro-
pheet Daniël haar verlofler geweeil is; want hy was
noch jong, en't was noodzaaklyk ^ dat hy noch den
rypen ouderdom niet berykt had, om dat men hem
zoude verdacht hebben, den overfpeelder te weezen,
die de oude mannen ftaande hielden met Sufanna be-
trapt te hebben. Sufanna was jong, fèhoon en kuifch.
Men troiiwde haar aan een zeer ryken Jood, die zyn
Hof aan die van zyn geflacht gaf , om aldaar hutwer-
gaaderingen te beleggen. Sufanna wandelde aldaar,en
baadde zich als ^t volk vertrokken was. Twee Rech-
ters, die datjaarverkoorengeweeft waren, gevoel-
den tot haar een heevige drift ^ en beilooten hun ver-
langen te voldoen, of haar te doen fneuvelen. Men
moét op hun jaaren niet ziften, en noch- minder op
den naam van
oude Mannen flaan ^ welke de^gefchie-
denis hungeeft ; de ilaat van Rechters, waar mede
zy vereert waaren, volftrekte, om hun· dit hoofd-
fchrift te geeven. Zy voorzagen ligt4yk dat Sufanna
veeleer tWee minnaars als een alleen zoude weder-
ilaan, yder verbergde zyn drift, en poogde zich voor
den andere te doen itellen; maar elkanderen in een
en dezelve plaats in den weg van den Hof ontmoet
hebbende, gelyk de 'oogen der Minnaars doordrin-
gend^zyn, ontdekte yder ligtlyk het oogmerk van zyn
med^vryer. In plaats van rood te werden, wegens
een drift, die hen fchaamtemoeil toebrengen, maak-
ten zy4aar van eenvertrouwlingfchap, en werkten
gezaamentlyk aan 't verzaadlgen hunner welliiiten.
Tot deze daad bedienden zy zich van deiY-ryheid-, die

van susanna:

zy hadden van in den Hof na de anderen te bly ven,
en van de afweezendheid van de dienilmaag^en i
welke oly en reukwerken haalden, waar van men
zich gemeenly k in ^t bad bediende. Zy randden Su-
fanna gezaamentlyk aan ^ welke hun omhelzingen
wederftond, en den dood voor de zonde ilelde. "De
oude mannen ziende dat zy verlooren zouden zyn,
20 zy deze Vrouw niet deed en fterven, maakten een
groot geweld, riepen de knegts en den Man ^ en zy
betichtten haar by 't volk , als of zy in overfpel, met
een jong man, gevonden was. Zy was alreeds ter
dood veroordeelt, als de jonge Daniël, die haar ter
ilrafFe zag geleidenden haar onnozelheid bekend was,
de aanklaagers d'een voor den ander ondervroeg, en
hen vernuftig verplichtte zich zelve te wederfpree-
ken. Zyndc dan van de valfchheid hunner befchuldi-
ging overtuigt, deed het volk hen fterven, en zy
wierden waarfchynlyk volgens de Talionifche Wet
geileenigt.

( 2.) Men heeft aan de waarheid van deze gefchie-
denis getwy iFeld, niet alleen om dat mèn daar in eeni-
ge verdichte zaak vind, maar, om dat dezelve niet in
^t Hebreeuwfch, maar in 't Griekfch gefchreeven is,
en in het hoofd der openbaaringen van Daniël zich
niet laat vinden, daarzy natuurlyk moeft geplaatft
zyn. Men leeft dezelve alleenlyk in eenige byvoeg-
zelen, die nadenklyk zyn. Het is redenmaatig al-
hier te verhaalen, \ geen men van d^een en d'anderc
zyde by brengt, om de waarheid van deze gefchiede-
nis te verftaan.

Origenes is een der y verigfte befchermers van Su-
fanna tegen een zyner vrienden geweeft,die haar aan-
zag als een geeltig befchreeven verdichtzel, en die
met zeekere toepailingen uit de Griekfche naamen
van boomen gehaalt , waar onder Sufanna betrapt
was, als lachtte. Hy hield ftaande, dat men niet
verwondert moeft zyn, wegens dat deze uitkomft
in 't Hebreeuwfch niet te vinden was, om dat de Joo-
den zorg gedraagen hadden, alle de Heilige fchriften
te verfcheuren, welke konden dienen om hun ge-
flacht te onteeren. Maar, hyhad, watmeêris, van
een Jood van zyn kennis verilaan, dat die twee Rech-
ters der lii-aëliten meenigmaal de Vrouwen mifleid-
den, haar beloovende, dat den Meffias onfeilbaar
uit de verzaameling, welke men met haar zoude
hebben , zoude gebooren worden , en dat Su-
fanna deze belofte als onbefcheiden verwierp. Men
moet niet, zegt men , zo een fchandelyk bedrog
aiin de nafcoomelingfchap overbrengen , of, te»
minften, moet men niet ontftelt zyn,. wegens dac
men. dezelve verfcheurt heeft. Daar is deze misilag·
in het gevoelen van dat hy^ willende eeU^

zeer klein ftukje van deze gefchiedenis befchermenr
de gantfche Heilige Schrittuur geweldig beleedigt»
want , zoo
de Jooden een 7jo aanmerklyk gedeel-
te van Daniël hebben durven verfcheuren, dien zy ^^
den rey der Heylige Schryvers ftellen , moet men daix
niet verzeekert zyn,dat zy andere
gewichtiger valfch-
heden bega-anhebben, en dat de Schriftuur
verdurven
is. In derdaad', zo de Jooden uit de Heilige bladen
alles wat hen laftig valt, of 't geen het geflacht met
fchaamte overdekt, zouden wegneemen,
moeft men
by naêr alle de boeken van de Propheeten daar van af-
fnyden, zo wel, als de gefchiedenis, waar in het on-
dankbaar en wederfpannigvolk, de Koningen de
Priefters, en hun Aardfchvaderen zich met yzelyk^
zonden bezoedelt vinden; Men kan niet zeggen^ dat
men deze kleine gefchiedenis, welke byzonderly k de

Joo:


-ocr page 13-

,— ., ,--j .- ----- ------ ----------------lit viMc i-^aiaici

_ van de Afgoden der Chaldeërs heeft geze-

-.ccireaenoeDDeniiaaiiucLcauLiucu, u-diucuu twee ^epraalt, was genoegzaam geeflig. Die Afgodendie-

Daniels waaren^ deeenvanKomnglykenbloede, en „aars hadden zeergroove denkbeelden van de God-

d andere een Le\iet, of van den rey der Priefters, j^^·^ ^ ^^^ ^^ inbeeldden, dat de Goden ge-

endat de Daniël van Sufannazeer onderichejden van | ^^ menfchen voedzel noodighadden. Zy waa-

denProphreet is, en dat men dusdanig de gefcuiedems ^^^^^^ ^ om te gelooven dat deBeel-

van Safantia in dezeOodsfpraaken met moet zoeken. ^^^^^ voor men de taafel dekte, eeten konden;

Maar, deze tweede Damel is beuzelachtig. maar,zy vermeinden ten miniten, dat de Godheid zyn

Men vind een andere zwaangheid over de hoedaa- Throon verliet, om in hun Tempels neêr te daalen, en

nigheid der Rechters van ïfrael welke men aan twee ^^ maaken op onkoften van zvn aan-

Lafteraars geeft, om Öat het met waaricliynlyk is, bj^^ers ; dusdaanig laat Homerus zyn Gooden van

dat ae Jooden het rechtliadden, de misdadigers met pj^^^^ ^^^ pj^^^^ wandelen, om den rook der OiFerhan-

Öe dood teflraffen, terwylzym Babyion gevangen den in te zuigen, en zich met het vette der Dieren ,

Waaren. Men kan deze zwaarigheid wegneemen, ^^^^^ opofferde, te voeden. De Prieilers,

om dat de Jooden meenigmaal de vryhad gehad belangen hebbende deze meeningen van "t volk te on-

hebben, van volgens hun wetten te leeven. De Mzho- derhouden, om dat zy daar voordeel uit trokken, ver-

metaanenilaan hen als noch dat voorrecht toe Het fterkten het volk in hun blindheid. Belus was een der

is onwederfpreeklyk, dat zy hun Opperhoofden en gfoote Gooden, die men in Babyion aanbad, dewyl

hun Vorilen van de gevangenis m Chaldea gehad héb- hy Stichter van die Stad was. Nebucadnezar, de

ben.Dusdaanig moet de hoedaanigheid der Rechters, grootheid van deze Stad befchouwende,zeide hovaar-

Welke men aan de oude Mannen geeft, memand be- diglyk, dat hy die geen was, die dezelve gebouwt

kommeren. De muggezifters moetenalleennayor- j^ad , om dat hy dezelve herilelt , en aldaar trot-

fchen, om te weeten ofde Opperhoofden van de Ge- fche gebouwen toegevoegt had. Maar Belus was haar

vangenis alstoen recht van 't fóeyen en de dood had- waarlyke Stichter. Men had van een menfch een

den, 'twelknietwaarfchynlykis. \ olgens Orz^^- verflindende God gemaakt; aan wie men een groote

nes, dien veel uitleggers nag^ojgt hebben, waaren overvloed van levensmiddelen verplicht was te be-

dez.etweeRechters^A^enyié'^^te, tweevallche fchikken. En daar op maakt Jeremias zyn toepaffinff

Propheeten, waar tegen Jeremiasfcbèrpuitgevaaren dewvl God door 7vn Updiptirle Ik zal Belm

Λ. c. Λ' Λ dewyl God door zyn Bediende zegt.

-tót, en died^r een voorbedMyke feffe Gods Babylonfiraffen. elikzal mtzynL·dwederhaalen,

arneenhfinlokt heeft, _ Daniël befpotte de ligt'.

omop ^tvuurgebraadentewordèn. Wyheb^ géomigh^ïdl^^^^
oen gezien , dat het een genoegzaam gewoonl^kt πΔ JJ.-.^
a^ ^-rl "^o-

oven te werpen, die den VSrit mishaagden. ' " ^ """" ^^

Jeremias voorzeide deze twee valfche Propheèten,
^t het zelve hun lot zoude zyn. Maar, ik weet liiet ^
y^'aarom men Overfpeelders en Lafteraars van Sufanna
in Rechters verwiffelt. Want de Propheet zegt niets

oen gezien , dat het een genoegzpm gewoonlykfe ^en God fpyzen nuttigde. ^Ten einde om denK(
firaflèinBabylon was, den geenenm eengloejendèn ^^^^ wegens de ongerymtheid van deze dwaalingi
ovpn rf^ tx7prr.pn Hip Hf-n Vorft misMairden. overtuigen, liet hy alle de poorten van den Tempel

toefluiten en zeegelen, na dathyindezelveafchge-
flrooit had ; men opende dezelve 's anderendaags
's morgens in tegenwoordigheid van 't Hof. De Prie-

datdaarnaêrgelykt. Zodeuitkomft, wanrvanwy f® ' . IfJh ηr^lnntn^iv^^^^^^^

fpreeken. in die tyd gebeurt is, is het niet ffloejdyk Γη. ,Γ Τ ^ « ti^ '

tebegrvpen, dat kar meêr al tweegodloozemeL g^^dden,geloofdenzcekerlyktezegenpraalea

fchenlnderdeJoodenvanBabylonWalren. diezich ^f'^St'"

1 ^^g· Maar, men ontdekte indafchdeoverblyfze-

^ti S fltïvl lendervoetitappenvan Kinderen, Vrouwen en Man-

Dh^. Sn wL de twee valfche Pro- ^^^^ die by der nacht door onderaartfche gangen daar

Pheetenvanjeremias moeiten en gekoomen waaren om te eeten. Men zo&e veel be-

^yn voorzegging isvervultgeweeil; maar detwee §riegeryen^ntdekkea^ zodegeheime leidingenvan

oude mannen van Sdannawierden door t alle Tempelen, en alle Be^n. welke fw eeten of

fteenigt; want de gefchiedems beteekeet beicheident- ^ ^^^^^^ f ^^ ^^^^^^^

[yk , dat dit de meenigte was die hen dezelve ilraf, ^ , ^ Tiraal Vers xx.

( X.) De Bygeloovige geeft zich zo ligt niet over.

----,-----,' ~ ;-----Γ u Maar, zy zouden^ in plaats van een doode Afgod, een

flfe^ r Γΐ/ϋΞ.^^ leevendigen vinden. Daar was een wonderbaare groo-

^oigi^, als te zeggen, dat het vólk hem deed 'ftet^^efi ,
^lïi dat het zelve haar in handen der Ghaldfeeuwfche
peehters overleeverde , ten einde om hen ten' vuur
doemen , of dat Nebucadnezar toeliet , dat
i^en hen ileenigde , alvoorens hen te laaten ver-
^^nden.

Uitlegging

VAM Ί)Ε CL JFBEÈLT>ÏNG,
Gefchiedenis van den Bel ende den Draak.

^y^ T^miel 't bedrog ontdekt vm V Priefierfchap , ,
^ Tempeh^Aartsbeklmt dsn heimeljken trap

te Draak, die men door een gevolg van een oude by-
geloovigheid welke de Serpenten als Goden eerde^
aanbad. Men weet niet, waarom de viering der Ser-
penten zo oud en algemeen geweeft is. Tot het alou-
de
Serpent weder op te klimmen, die onze eerile Ou-
deren bedroog,is een reden aan te haaien, welke moeil
beletten 't zelve aan te bidden , om dat het zelve
^t werktuig van 's menfchen rampzaaligheidgeweeil
is. Laat men vry deze fnelligheid, waar mede 't zelve
zonder voeten,) en alleen door een werking van den
geeft,die
't zelve bezielt,) groote wydtens doorkruiil.

Ba ea

GESCHIEDENIS VAN DEN BEL. 13

Jooden behaagde, meenigmaal in 't Griekfch veorge- d'cfferfys νενβϊηΐ, God Belm opgedradven,

[eezen zynde behouden, en het oorfprongl^k He- WordhytenLcet^enkmlgedoemt, e^i, door Gods hand,
oreeuwfchheeftlaatenvermelen. Want, waarom

ïou men veel eer dit oorfpronglyk eerfte gedeelte der ^'od de^^go^^Mr^^^^ e^^ ^ htilzm d^gen.

gefchiedenisvanDamel, als het overige zyner open- . > JL iT ^ ^ ^ ^ Versa.

Wogen, veronachtzaamt hebben! Men zoude (^· Ε wyze, waar door men meent dat Daniël

][neêr reden hebben ilaande te houden, dat daar twee

-ocr page 14-

14 de geschieüeni

en zyn lange gediuirzaamheid aanhaalen; 't is altoos
waarheid, dat haar fleepende gedaante , en onheilen,
die zy den menfch veroorzaaict, fchrik voor de Ser-
penten moeil verwekken. Onderwylen hadden de
geeitrykê Egyptenaaren een zonderlingen Eerbied
voor den Afpis, en byzonder voor den Thermutis,
die zy geloofden onilerflyk te™, en waar voor zy
Kapellen in alle hoeken hunner Tempelen bouwden.
De Babyloniers bedree ven dezelve dwaasheid., Da-
niël wierd verplicht de deugd van deze ingebeelde
God te beproeven, hy doodde het Serpent met het
zelve een koek, uit vet, hars en wol zaamengeilelt,
aan te bieden, welke het deed barften.

En Daniël in den Leeuwenkuil. Vers 30.

( 3.) De Babyloniers,over het beipringen hunner
Goden ontilooken, eifchten het leeven van Daniël,
om dit ongelyk te vergoeden, zy eifchten 't zelve ge-
waapender hand,en met den mond vol dreigementen,
welke den Vorildeeden vreezen, dat men hem zoude
befchuldigen van Godsdienil verandert te zyn, en dat
men hem van den Throon mocht zetten. Door deze
dreigementen bloohartig gemaakt, offerde hy Daniël
op aan de drift dezer dolle menfchen, die hem in den
kuil der hongerige Leeuwen lieten werpen. Hy bleef
daar ze\ien dagen. De Leeuwen dorfden hem niet
verfcheuren, maar, hy zoude van honger geftorven
zyn, indien niet een Engel den Propheet by zyn hai-
ren gegreepen, en hem dusdaanig van Jerufalem
naar Babyion overgevoert hadde , om Daniël een
zopaan te bieden^ welke hy deMaaijers meinde te
brengen. De koning kwam eindelyk, om te zien
wat deze verwoeilerzyner Goden wedervaarenwas,
en om zyn dood te beweenen. Maar hy bevond met
vreugd, dat zyn God ^ machtiger als de Afgoden,hem
van de ilraf befchermt had.

Men heeft moeite te raaden in welke leevens tyd
van Daniël men deze uitkomft, die men in zyn open-
baaringen verduiitert heeft, moet vaft ftellen. De Ge-
fchiedenisfchry ver fchynt het jaar, in welk Aftyages
ilierf, beteekent te hebben, als wanneer Cyrus mee-
iter van zyn Ryk wierd. Deze aanvang der Tydree-
keningen nauwkeurig opvolgende, moet men zeggen
dat Cyrus den Vorftis, waar van Daniël de gunfte-
ling was, die hem in ^t gevolg uit vreeze, welke
hem den opltand van zyn volk veroorzaakte, ter dood
verwees. Maar, men vind in dit gevoelen onmeete-
lyke zwaarigheeden , alhoewel het zelve klaarlyk dat
van de Gefchiedenisfchryveris. Want, waarom een
vreemd Ryk beteekent, en een Vorftbenoemt, die
alstoen het minile vermoogen in Baby Ion niet heb-
bende , gantfch geen deel in de verwyzing noch ver-
loffing van Daniël had, in plaats van den Uitvinder
van deze daad te noemen, die de geen is, die men
zoekt. In der daad, de zaak viel in Babyion voor
onder een der Vorilen, die daar regeerde, aleer Cy-
rus die Stad innam. De drie laatile dezer Koningen
beminden de Jooden niet. Belfazar zelfs kende
Daniël niet, toenhy hem van nooden had, om de
merkteekenen ^ welke een Goddelyke hand in zyn
Paleis gefchreeven had,uit te leggen.Men is verplicht
totEvilmerodach, den Zoon van de groote Nebu-
cadnezar weder Op te klimmen, en die een byzon-
dere achting voor Daniël had, om dat hy hem met
zich liet fpyzen. Maar, daar is een nieuwe zwaarig-
heid, om dat Evilmerodach voor Aftyages geftorven
was, en alvoorens Cyrus den Throon beklom. Dus-
daanigmoeilmenDanielof zyn Gefchiedenisfchry-
ververlaaten, zomendezegiffing, die een vernuftig

s van den draak

man heeft gepoogd te bewyzen, wilde omhelzen ί
wyders is Evilmerodach, dewy I de Regeering zeldeii
meêr als twee jaaren duurde , door zyn Schoonbroe-
der vermoord. Maar, men bevind niet dat het voll^
tegen hem opitond,nochte dat zyn verfoejelyke onge-
regeldheden hem toelieten groot belangen in een
vreemde Godsdienil te neemen, noch om zyn Goden
te doen befpringen.

DePhilofophen hebben veel moeite te begrypen,
hoedaanig Habakuk by de hairen uit Jerufalem of Ju-
dea naer Babyion kan overgevoert worden, men
vind
in de heilige gefchiedenis geen voorbeeld van een dier-
gelyke opneeming, daardehoofdhairen het gewicht
vaneenmenfchelyklichchaam kunnen draagen, en
daarhetlichchaamzo fnel kan overgevoert worden,
en een zo groote tuflchenwydte van plaatzen door-
vaaren, dewylGodgemaklykin Babyion een goed-
aardig menfch kon vinden, die Daniël had kunnen
fpyzigen. Eindelyk, niemand heeft ooit van deze
Propheet Habakuk gefprooken, die een zo wonder-
baarlyke Reis gedaan,en een zo langen weg in zo kor-
ten tyd heeft afgelegt.

uitlegging

VANT>E CU. AFBEELDING.

Daar 't ]oodfihe &K>aard doorfloot den Joodfchen Afgodiflf

Werd Sdems Τemj>elfchat Heliodoor hetifijlr,

Dnoyl Gods Ridder hem 'u er dry ft met ge ejfelflageny

De dapper' Eléazar "ïvord door den Elephmt,

Al z^egepradende, verplet 5 en· 't Ojfer brand

Op 't Looverhutten Feefl. Gods Wet "Werd voargedraageiP'

I. Β O Ε Κ.

11. HOOFDDEEL. Vers 24.

Mathatias brengt een afgodifche Jood om't leeven.
(I JE Boeken der Macchabeën bevatten een der
XJ fchoonfte ftukken vande Joodfche gefchie-
denis , zy befluiten een tyd van by de vyftig jaaren, in
welke deze Helden dappere wonderdaaden uitvoer-
den , en hun Vaderland van't juk der Koningen vaft
Syrien,die hen een lange tyd onderdrukt hadden,
ont-
iloeg. JoJephus heeft den naam en roem dezer verlof-
fers van Judea zeer verheeven , eenigen zelfs doen
Eufebius ende den Vader Hieronimus zeggen , dat hy
^t is, die hun gefchiedenis benevens de twee boeken,
die ons daar van overig zyn ^ zaamengeftelt heeft;
maar, deze twee Ouden hebben alleen een Boek van
Jofephus, over het ryk der Reden aangehaalt, wel-
ke zommigen de
Macchabeën noemden. Om dat hy
daar in een klein kort begryp van hun leeven, of veel
eer van hun martelaarfchap heeft laaten invloeijen-
Men geeft dezen naam aan twee verfcheide perzoo-
nen.Ten eerften aan de nazaaten van Mathatias, die άο
waapenen tot het verdeedigen van hun Godsdienft
opnaamen. ^ Ten tweeden aan de Martelaaren, die ift
de vervolging van Antiochus leeden.
De eerften
wierden Hoogenpriefters, Vorften, en vervolgen^
Koningen van Judea , om dat zy zich van 't
verval
desRyksvanSyrien, en de meenigvuldige oproeren
en omkeeringen, die aldaar voorvielen, wiften te be-
dienen. Men zag hen bedrt aan beurt de zyde va»
den geweldenaar en den wettigen Koning
neemen, na
dat zulks met hun belangens overeenkwam.
Sinioit
en zyntweeZoonenftierven op een wyze^welke voor
hen niet roemruchtig was; dewylzy dronken waaren,
als wanneer Ptolomeus, hun Bondgenoot, hen in zy»
Kafteel ombracht. Eindelyk zy bezaaten het Hoo-
genpriefterdom, op het geflacht van Aaron, en de
Koninglyke waardigheid op dat van David, met ge-
weld. Want zy hadden gantfch eeen recht tot de

^ Kroon


-ocr page 15-

de boeken d ε r μ α c c η α β ε ε JN.

^roon ^ en hoewd zy uit een Prieiieriyk geil^^cht gelegendheidgaayeó, zlehitieeilervan)u^
Iprooten, waareij zy onderivylen niet van den Stam, ken. Onias was in bezit van deze beciiening, wiens

.1 Η

, ^et ongeluk der JoGden begon door de ilaatzucht fen. ]uda yolharde m het ondefneemen vai
«ünner Haogcnprieilers, die deze bediening en eeni- Vader, hy wier4 verplicht een wpnderbaarlyk
andere voorrechten van Antioehus koopendejhem ger, dat , van

Lee-

San Welke het Hpogenprieilerdom toebehoorde. O- gezag zo veel te grooter wiei^ , oi^ dat daar geen

de j die in zyns Vaders plaats yolgen moeil, Koning nieêr was. Men m^t zich niet v-erwonde-

^lerd niet weeder uit Egypten geroepen,om dit ampt ren , dat Jafon zy η Broeder desweegen nay verig was.

te bedienen : men kan den oorfprong van den niiam Hy,hem niet kunnende verdry ven,kocht hetPneiler-

jer Macchabeers, die zy gevoert hebben,niet ontdek- fchap van Antioehus den Dporliichtigen ^ die toen re-

^en. Diegeenen, die ftaandehouden, dat dezelve geerde. Hy kocht ter zelve tyd het voorrecht van

^an 4 letteren zaamengeilelt was, die Judas in zyn een School te ilichren , om de jeugd in de gemeene

oanieren geftelt had, en welke beteekenden , wie oeffeningen der Syriersteonderwyzen, en geloofde

'donderde Godenu, Jehovah^geiyk ?hebben geen acht zyn Medevaderlaikers veel Eere toe te brengen, met

êeflaagen, dat men dezen naam aan alle den geenen voor hen het hoofdichrift van Antiochiers te er-

gegeevcn heeft, die om den Godsdienil leeden, al- langen.

^Oorens Judas Krygsbenden geworven , en dezelve Antioehus was een wonderlyk gefel; hy was dap*
onder zyn banieren gefchikt heeft. De valfche Jofe- per, en dewyl hy gelukkig genoeg was om de gren-
Phus heeft gezegt, dat men daar door de dapperheid zen van zynRyk door den weg van overwinning uit
^ijkrac'ht van deze Joodfche Helden heeft beteekent. te breiden, gaf men hem den naam van
T)oorluchtig.
^aar uit men beilooten heeft, dat dezen naam van Ondervvylen bezat hy een klein veriland : men vond
^ee woorden zaamengeilelt was, waar van d'eene de hen méenigmaal vermom.t; en langs de ilraaten met
verwoeiling, end'anderei/c^örbetee- het gemeene volk kruiffende, hy maakte gemeen-
■^^nde, en deze twee woorden,
de firaffe kcmt door fchap met fncode guiten, uit den droezem van't ge-
^^ï wyzen de kracht van Judas aan, die zyn vyan- meene volk ^ waar mede hy dronk. Dewyl hy eenige
den verwoeike. Maar , deze tweede giffing is niet tyd als Pandman in Romen gewoont had, wierdhy
"feter als d^andere, in pl^iats dat men daarvan een zomtyds te raaden haar gewoontens en wetten na te
Nieuwe zoudemaaken, welke evenmaatigonzeeker volgen. Zo Koning, als hy was, liet hy zich door
?oude zyn,laaren wy dit woord in de duiftefnis ^ waar 't volk tot Bouwmeeiler of Gemeensman'verkiezen;
iii Wy 't vinden. EtifeH^s heeft het zelve onderijengt en vervulde de bedieningen ter zelve tyd als hy de ge-
dat der Afp^pneers j maar, hy bedroog zic^ woontens der vreemdelingen ontleende. Hy be-
^'ant het zyn twee zeer verichillende naaUiCn , de val, dat daar niet meêr als een Wet, en een eenige
feile ï5 een weinig meer bekent als d^andere, en men Godsdienft in zyn Koninkryk zoude zyn. Hy nam
^ind dezelve in4en Pfalra
,Qm machtige Mannen dierhalven de voorrechten, en de byzondere Goden
Prinfen te beteekenen.Het is niet te verwonderen, van verfcheide LandfchapDen weg; hy had geen moei-
dat men dezelve aan de Macchabeers gegeeven heeft, te zyn Afgodery te Jerufalem in te voeren onder het
^ieuit Math^ti^s gefpropten ^aaren j en de Opper- Bisdom van Jafon , die de vleijery , en nedrigheid
doofden, Vprileji, en eindelyk de Kpnipgf η van \ voortzette, tot zelfs aan Hercules in de Stad Tyr, de^
êeilacht wierden. wyl deVoritdaarwas,oierhandentedoen.DeTem-
Oe tweeB0^keq,4ie bun gefchiedenis bevatten,^yn pel wierd den Afgodendienaars ontruimt , en \ Al-
door zeer otrderfcbeide Schryvers z^iamengeftelt ge- taar door de oiFerhanden der Afgoden ontheiligt. Ma-
^eeft.fylpo fchryft het eerfte Hircan toe,een der Μ ac- thatias. Vader der Macchabeën, wierd verzocht het
'^habeen, die gen zp li^ngen ty4 de opper OfFerbedie- overige volk na te volgen. Men verbeeldde hem > dat
^^iig bezat i en dien
Jofefhiis onderden rey der God- hem zulks ten hoove voordeelig zoude zyn, en dat
^Hyke verlichte menfchenplaatft.Alwat men daar van hy in den grond alleen by zyn Godsdienil zoude bly-
, dat het zelve ganftonds in 't Syrifeh befehree- ven ? ^t welk hem veracht zoude maaken. Hy ant-
is, welke de gemeene taaider Jpoden, zedert hun· woorde niet alleen groothartig, dat, wanneer alle
j^eederkeering uit de gevangenis, was.Het oorfprong- de geflachcen den Godsdienil van den Voril volgden;
ykj 'twelknpch ten tyde vzn Hiermmiu^ in wee- zyn huis echter alleen in het verbond, met God op-
Was j is verlporen» en daar van zyn niet meer als gerecht, zoude volharden; maar hy doodde een Jood
^nekfche en Latynjche fchriften overig. van Modin, hebbende de Afgoden willen dienen, aan
Het tweede Boek is dppr Jafon vanCyrenen in^t den voet van ^t Altaar, alzo wel^ als een Bediende
yriekfch b.efchreeven geweeil. Deze was een van die van den Koning, die den Jood geleid had. Dit was
J^oden van de verilrppjing die meêr Griekfch als He- een ilpute daad; daar is een veel grpoter toeilemming
"reeuwfek vèrftonden. 't Is niet te verwonderen, dat als die van de Gefchiedenisfchryver noodig, om de-
in Egypten gebooren, in 't Griekfch fchreef, zelve wettig te vinden; want het voorbeeld van Phi-
men zulks gemeenlyk in Alexandrien fprak.
 neasis geenRichtfnoervanonsgedragimenmoetwel
^^llimachus , die van een en dezelve Stad als Jafon
 verzeekert zyn dezelve beweegingen, als deze yveri-
^^ > is onder den rey der Griekfche Dichters geilek, ge man, te hebben, om dezelve daad uit te voeren,
geeftelyke Jpoden leerden de Heilige Séhriftuur Daar is altyd iets achterdenklyks in de vervoeringen
<leze taal in hun Synagogen. Dit tweede Boek van den yver, welke tot de vernielmg van ^t Beeld
Veel eer een ilegt genoeg bedachte zaamenhang, en
 Gods zich uitilrekken.
y®ï"?aa4ering,alseennaauwkeurigegefchiedenis.Men VL HOOF DDE Ε L. Vers 4(5.
5^%eurt daar ilukken van verfcheide handen,en mis-
 Eleazar onder een Ele^^hmt geftort.

, die de Leezers moeite baaren. En, inder- (i.) Dit was een verklaarmg van oorlog. Matha-

S^^^ , is 't niet anders als een kort begryp der vyf tias waapende zich met alle de geenen, die hem durf-

^^eken, die Jafon over deze ilof heeft nagelaaten, den volgen , hy fderf wemig tyds daar na , en liet

aan men êenige andere ilukken ingevoegt heeft, zyn kinderen de zorg over van het geilacht te verlof-

]uda yolharde in het ond,efneeröen van zyn

κ

■i

-ocr page 16-

i6 de β oe κ ε ν de

Antiochus Eupator, Zoon en plaatsvolger den
^oorluchtigen
, llag te leeveren. Deze V orft had zeer
voordeelige brieven aan dejoodengefchreeven, als
hy op den Throon klom , om dat hy vreesde, dat een
gedeelte van de misnoegden zich by den Koning van
Egypten mocht voegen, om hem denoorlogaan te
doen, hetfcheenzelfs, dat hyde zaaken vanjudea
zeer veronachtzaamde , dewyl zulks de berifpingen
van zyn onderdaanen tot hem trok, maar, van zyn
onachtzaamheid ontwekt zynde, trokhyteegenJu-
das met een machtig Leeger op. Zyn brieven heb-
ben aan de muggezifters een zwaarigheid veroor-
zaakt, welke hen onteboovenkoomlyk fcheen. Om
dat de Gefchiedenisfchryver der Macchabeën, dezel-
ve niet geplaatil heeft, als na den oorlog en de Vree-
dehandeling, die bcflooten wierd; maar, men moet
de zwaarigheid wegneemen, met aan te merken, dat
deGefchiedenisfchry ver dezen brief op haar plaats niet
geilek heeft, en de ordre van de tyd niet naauwkeu-
rig genoeg waargenoomen had, want de brief des Ko-

jaar 44^·

de krooning van Antiochus Eupator was. Eindelyk
Menelaus leefde noch, als wanneer dezelve gefchree-
ven wierd j dev^^yl men aldaar van hem fpreekt, en
hy wierd in het begin van den oorlog gedood, om
dat men hem befchuldigde van den opftand der joo-
den aan te ilooken : daar is dan niet aan te twyiFelen,
dat men deze brief moet verplaatzen, om dezelve in
het eerile jaar van de krooning te ilellen, welke in
't jaar
148 van den tyd der Seleuciden ^ die men in
Syrien vervolgde , gefchiede. Het zy hoe t zy ;
Antiochus Eupator, na dat hy aan dit geilacht voor-
deelig gefchreevcn, en 't zelve de vrykeid van 't ge-
weeten wedergegeeven had, welke zyn Vader ont-
rooft had, befloot op de vertoogingen van zyn Be-
dienden hen den oorlog aan te doen, hy trok'te veld
aan 't hoofd van zyn Krygsbenden, enieeverde den
Veldflag. Men had eenig voordeel in den aanvang van
den itryd; maar, de Elephanten, die alom fchrik aan-
joegen, veroorzaakten wanorderen. Juda, die zulks
befpeurde, moedigde zyne Zoldaaten aan, om op de
grootile van allen aan te vallen. Zyn ryke en ■prach-·
tige toeruiling deed gelooven , dat de Koning op
heni gezeeten was. Hy had naauwlyks gefprooken,
ofEleazar
ζ^ό broeder droeg zich voor't geflacht op.
Ten einde,'om zynflag zeekerder te ilaan, liethy
zich onder den buik van denElephant glyden, om
dat dit gedeelte het weekileengemaklykileisomte
doorbooren. De Elephant wierd gedood, en ver-
pletterde Eleazar in ^t vallen. Maar den uitfiag vol^
deed de hoop niet, die men verwacht had. DeVoril
had den Elephant door zyn Krysbediende doen be-
klimmen , en hy was daar zelfs niet op gezeeten.
Hy zette zyn overwinning voort, waardoor de Joo-
den verphcht wierden af te wyken, en zich binnenje-
rufalem te begeeven.

Π. Β O Ε Κ.

III. HOOFDDEEL. Vers 25·.

Schrikljkgezicht van een Ridder inde Schatkamer.

(3.) Antiochus den7}oor/uchfige,waarv^n de Schry-
ver van het tweede Boek der Macchabeën de ge-
fchiedenis hervat , befloot op het verzoek van een
Jood, Simon gemamt, die Onias den oiFerdienil wil-

μ α c c η α β ε ε n.

de ontrukken, den Tempel te berooven, en zond om
dit
uit te voeren een zyner Amptelingen, Heliodo-

rusgenaamt, die onder voor wendzel van naêrPheni'

den te gaan , zich in Judea wierp, tejerufalem
den Tempel trad,en Onias wilde dwingen,om hem de
fchatten over te leeveren. Deze antwoorde; dat m^^
den Voril misleid had ^ hem de rykdommen van defl
Tempel verbeeldende, als of zy hem waardig war-
ren. Dat een gedeelte Hircan toebehoorde, en het
andere tot voeding der armen gefchikt was. Die re-
denen wierden niet verhoort, daar moeft een wonder·-
daad zyn om Heliodorus te wéderhouden , die ^^^^
verwondert was een Ridder te paard, ryklyk gewaa-
pent, te befpeuren, door jonge Ruiters van eenwon-
derlykefchoonheid en heerlykheid verzelt, diehei^
hondert ilagen gaven, en hem vol wonden Heten leg'
gen. Men moeil hem buiten den Tempel draage^ >

en op dat Onias van God door zyn gebeden verkreeg

de genezing van dezen Kerkroover , uit vreeze va»
nieuwe uitwerkzelen van der grimmigheid des
nings op zich te trekken.

X. HOOFDDEEL. Vers x.

Herflelling van den Temfel.

(4.) Antiochus ilierf van een wreede ziekte,
ke hem een gedeelte zyner misdaaden deed gevoele^i»
en verplichtte om berouw te hebben, van't geen hi
de Jooden aangedaan had. Onderwylen Juda
Macchabeër , van eenige benden gevolgt j overmj^'
ilerde Jerufajem. Een zyner eerfte Z^orgen was de
Tempel te herftellen 5 en 't Altaar te heiligen, 't ^vel^
'men
20 meenigmaal ontheiligd had.

Trachtig Feefl, Vers 6.

(5-.) Hy vergaderde het volk om een Feeil ter e^
Gods, die'tzelve verlofthad, te vieren. Dit v^^
dat weinig tyds te vooren in de W oeily nen, en i'" ^
hooien gedwaalt had, verplicht aldaar het Looverfe^.^
te houden, wierd met vreugd ingenoom en ^ zie^ ^
de heilige plaats weder te zien, en aldaar hun
te kunnen dienen. Men beval 't gantfche geilac^
deze aandacht, die acht dagen duurde^ na te volg^^ '
en dezelve allejgaren te hernieuwen, opdat het ^^
heugen van een zo groote weldaad nooit zoude i^i^g jJ
wifcht werden. En dit is het Feeft, \ welk men n®^
hedendaags dat van de
Inwyding van de herni^
xving, of veel eer der Lichten noemt, want het xei
d uurt 8 dagen; op den eerilen dag ontileekt meo ^
lamp, de tweeden ontileekt men twee lampen j ^^
men vermeerdert duè alle dagen een lamp
ontfteeken tot den achtilen dag. Zulks gefcW^^g^
gedachtenis , wegens dat de Macchabeërs» ^
Tempel willende reinigen, en aldaar dendieiift^^^j
ilellen, geen oly vonden ,
om de lampen van
grooten kandelaar te ontileeken, als in een klein
welke naauwlyks volllrekte om een nacht te ^^^^ φ
maar, de oly vermeerderde van zich zelve, en
de 8 nachten. Dit Feeil word den ad
gevierd, men arbeid daar, maar men voegt ^^^l^A^n
ge Pfalmen by de morgengebeden, en eenige
in'taanfteeken der Lampen, om God
dankzegg ^
gen te doen , wegens dat hy dit bevel geg^^ ^^^
heeft ^ en om dat hy wonderdaaden voor nen
daan heeft, ten tyde hunner Vaderen, en tegenW^^^^
dig. Eindelyk verklaaren zy aan God, dat
lampen niet ontileeken, om zich daar van te ^^
nen, raaar,alleen]ykomzetezien,
enzyniiaan
verheerlyken.


-ocr page 17-

de boeken de
uitlegging

VANT>E cm. JFBEELT>ING.

Het Martelaarfchap der Macchabeei s.

^Onzaalig Heidendom^ 'verβeenigtenvertooed^
Vermoord d' onnooz^elheid, en V Macchabe'ér bloed,
^^'sMoedersaangez^icht^ ophaareVloekdtaaren·,
^aarzy hdar Zoonen z,elfs^ vol moedy ter βachtbank leid,

fier kt hen in 't geloof door haar Godvruchtigheid,
dezelve doodgetroofi dier z,even Martelaaren.

De vervolging, die Antiochus den Doorluchtigen
denjooden gedaan had ^ deed de lafhertigheid
''^an d^een zien, die onder zynbeveelen boog^ en de
ftandvailigheid van de anderen, die liever wilden fter-
Ven, als Afgodendienaars worden. Deze Vorft wilde
^yn Godsdienil in Judea, gelyk in andere Land-
schappen van zyn gebied, doen ontfangen.

De Heidenen,gewent een groot getal van Goden
^an te bidden, moeflen natuurlyk onder de beveelen
^an den Voril buigen. Twee of drie Goden meer of
'iiin aan te bidden,is geen groote misdaad; dewyl men
pen zwaarigheid maakt,de Heiligen van een verafge-
ïeegen geflacht aan te roepen, die op de verrichtingen
cn verdienden roemen; zoude men zyn dienit aan
Vreemde Goden niet kunnen weigeren; van het oo-
genblik^ dat men toeilemde, dat daar menigvuldigen
^aaren, die de aanbidding verdienden. Maar, de Jood
overtuigt,dat God alleen waardig was aangebeeden te
berden,en dat de Wet van Mozes Godlyk was^moeil
Veel eer Martelaar zyn, als de zelve fchenden; onder-
^vylen vind men een groot getal in dat geflacht, niet
alleen van flauwhertigen j, die voor 't geweld weeken^
jïiaarfchelmen die hun Godsdienil,
en het volk ver-
dochten, en bedienden van de bygeloovigheid, en de
"breedheid van Antiochus wierden.
Deze Voril ontilooken, weêritand in een klein ge-
te vinden, terwyl dat de Steden en geheele Land-
jehappen onder zyn Wetten boogen, zette de wreed-
^^id en woeilheid tegens hen ten uiterilen voort.

Hy verbood aanilonds den Sabbath te vieren, deze
Prachtigen dag, welke men tot den dienil Gods hei-
^^gde. Dit was geen misdaad, zich een dag in de
^eek in ruil te houden, en de vryheid van \ volk
jj^oeft ten minftcn zich dus verre uitflrekken; maar
^aaris niets eenvoudig in de oogen der vervolgers,
^ie aandringen om alles wat heilig fchy nt te fchenden,
^ die geen ander oogmerk hebben, als dat, van een
Godsdienil te doen onderde voeten treeden, welke
^^enbemind, omdat men dezelve gelooft Godlyk te
^yn. De onderzoekingen wierden zo uitvoeriglyk,
men verplicht was inde woeilynen en hooien te
^^Uchten, om aldaar te vergaaderen, endaar eenige
^^ffeningen van aandacht te doen. Den Tempel wierd
de Heidenen ontheiligt, die van dit huis Gods
J^^lkoomen meeiters geworden zynde, aldaar de ui-
^^rfte onreinigheden pleegden. Het Altaarwas met
^'^geoorlofde Slachtoffers belaaden, en die, zeer ver-
^^ Van de Godheid te verzoenen, niet anders, als
^y^ Wraak konden verhaailen. De Leviet kondede
^^ilgeboore kinderen niet befnyden, de Moeders,
^elke naer het voorbeeld van Sephora zich met die
"^^iening belailten, wierden by de Regeerders aan-
geklaagt, enmetde doodgeilraft. Twee befchul-
Moeders hadden de droefheid van langs de
Ji^aaten gefleept te worden,hun Kinderen aan de bor-
mededraagende^ tot dat zy aan een gevaarly-

RMACCHABEEN. 17

ke plaats gekoomen zynde, men heur daar af
wierp. Men deede deze vier menfchen zonder acht te
hebben voor jaaren, of kunnen, onmenfchelyk ller-
ven. Dit was 't niet al, men moeil de plichtpleegingen
der Heidenen waarneemen. Men verplichtte dejoo-
den op het Altaar van den levendigen God aan de Af-
goden te offeren. Deze offerhanden keerden alle
maanden weder. Men onderzocht "de geenen, die na-
lieten dezelve te doen. De Dragondef^ en Officieren
van den Koning greepen indehuizen dé geenen,die
men hertnekkigen en wederfpannelingen des Konin-
gs noemde. Men fteepte hen aan den voet van het
Altaar, en men verplichtte hen,
iiaar hunflicht te
betrachten.
Een Jood raadde Antiochus al de waereld
in den omgang te doen gaan, op dat men dezelve
te ligter konde kennen, en niemand zich van deze
openbaare pleeging van Godsdienil konde bevryden.
De Heidenen geloofden de Goden te eeren door
prachtige ommegangen,welke van den eenen Tempel
naer den anderen gefchiedden. Bacchus had deze eer
by de Grieken en in Syrien. De Jooden waaren door
een Koninglvk bevel verplicht, hem zo wel als de an-
deren deze huldiging te doen.welk een droefheid! aan
te bidden, en een openbaare eerbied te doen ^ aan 'ε
geen men als een droombeeldelyk fchepzel; en de
minile eerbied niet waardig, aanziet.

Eindelyk, dewyl m en wiil, dat de Jooden geen var-
kens vleefch konden eeten, ter oorzaak van de Wet,
welke zulks verbood, beval men hen zulks te doen.
Eleazar een oud Edelman konde van deze wet niet
ontflagen zyn. Zyn vrienden raadden hem om te
veinfen , en de onderzoekers door een liil te bedrie-
gen. Maar, hy wilde hever een broos en verganglyk
leeven verliezen, als het zelve door een zo groote mis-
daad bewaaren. Hyvreefde, dat de jeugd, zich door
zyn voorbeeld misleidende, mocht verboren gaan,
en hy t'eeniger tyd mocht wegens dit verlies aan God
reekening doen.De Joodfchehaat ontilak tegens hem,
zy wierden zyn vervolgers en vyanden: dat gebeurt
dikmaals, om dat de deugd der Heiligen een ilerke
beilraffing is van het gedrag der zwakken; de Beulen
vingen hem, en hy llierf Martelaar.

Een Joodiche Vrouw had zeven Kinderen, die om
dezelve oorzaakmet haar vailgehouden wierden.Men
deed deze arme Moeder de droefheid aan, van al heur
kinderen vóórhaar oogen te zien ilerven, en tot ze-
ven
maaien toe, haar Martelaarfchap te verdubbelen.
De Koning Antiochus was daar tegenwoordig, zo wy
de verkorter van jafon gelooven. Hy vergde aan de-
ze zeven jonge menfchen Varkens vleefch te eeten;
't welk zy weigerden. Op hun weigering beval hy,
dat men hen de tong zou affneiden , en de uiterlyke
ledemaaten, zo dat het hoofd wïerd gevilt, en dat men
vervolgelyk hen op rooilers, en in groote brandende
keetels uitilrekte , daar zy d'een na den andere wicr-
• den verteert. Dit jong volk verloor de moed niet, zy
wierden door het gezicht van den rook, welke het
lichchaam van hun broeder, die men verbrandde, van
zich wierp, niet afgefchrikt, noch door't geweld van
een wreedefmert,welke de onderfcheidentlyke ilraf-
fen veroorzaakten, die men d'een nea d'ander op een
wreede wyze deed volgen; de een moedigde den an-
deren
aan het geloof van hun Vaders ilaandete hou-
den ^
en voor de befcherming van de waarheid te lier-
De Moeder volgde het voorbeeld hunner kin-

ven.

deren; na dat zyhen in't midden van de ilraf on-
derfchraagt had,ondergingzy dezelve met een onver-
fchrokken moed, welke alleen de genade zoude kun-

G nea


-ocr page 18-

' iêi

i8 de boeken der

nen inboezemen. Stervende, betoogden zy Antio- ^

chus, dat hun hoop zich niet met hen Liitblufchte, en UlTLEGGl N^
datzy t'eeniger tyd heerlyk zouden van den dooden
opgewekt worden. Zy hielden zelfs ftaande, dat by
aidien God 't geflacht voor een oogenblik verliet, hy
■'t zelve weder door zyn medelyden zoude oprechten,

en van hun vyanden doen zeegenpraalen. Deze Kerk , ^ · t j- , l iLta i

zeesenpraalde alreeds door de ftantvaftigheid dezer dte t krygsgeluk befiradt.

Manekaren; want de Kerk is veel fchoonder door ^J-f^omeus^ Hen mmmoUt^ .egefr..^,

haar Roozen als haar Lelien, en in het bloed dier gee-
nen, dielyden,alsin de waereldfche voorfpoed, wel-
ke zy zomtyds geniet.

Deze Martelaaren zyn door denakoomelingfchap
zeer geëert geweeil:, want, zeer veel Oudvaders heb-
ben hun LoFreedenen gemaakt. Men viert hun Feeft,
en alhoewel de Chriilenen zelden aan de Oude, die

EJooden houden noch een geweldig bewys voof
de kom ft van Chriftus ftaande, waar van wy ii^
de gefchiedenis van 't Nieuwe Teftament breder

voor J. Chriftus geleeft hebben, dagen toeheiligden, fpreeken zullen. Men moet de zaak hooger ophaa-
hebben deze hier dit teeken van onderfcheid boven len met dezelve uit
JofefhustQ trekken, aan wien
Abraham, Mozes en David gehad. Men vermeent, deze gefchiedenis verfchuldigt zyn. De oude Hif-
datmen, namenigvuldigeovervoeringen van Antio- can liet ftervende vyf kinderen na. Judas, die de
chus naar Conftantinopolen en Romen, hun over- oudftewas, en by het leeven van zyn Vader zich al-
blyfzelen te Keulen in een Kerk ziet, welke hun reedsberoemtgemaakthadj veranderde de gedaante
naam draagt. Dewyl de zorgen der overblyfzelen van de Regeering. Enwas de eerfte, diezedert de
van dejoodenniet gekent waaren, die, verre van de Babylonifche gevangenis met de Kroon het hoofd-
doode lichchaamen eerbied te betoonen, door hun fchrift van Koning aangevaart had; maar, hy genoot
aanraaking bevlekt zouden geweeft zyn , is het moe- het zelve niet lang ; hy vreesde, dat zyn Moeder»
jelyk te begrypen , hoedaanig mendieder Maccha- welke Hircan tot erfgenaame benoemt had, en zyö
been bewaart heeft, .en hoedaanig de Chriftenen, die Broeders hem \ Ryksbeftier mochten betwiften; oin
niet te raaden geworden zyn om dezelve op te zoe- welke reden hy zyn moeder en zyn drie broeders >
ken, als vyf of zes honderd jaaren na hundood ,hen zonder den band van
't bloeden de natuur ontzag toe
hebben kunnen kennen,en hen zonder te dwaalen op- te draagen , in een enge gevangenis liet fterven;
graaven. Laaten wy hier twee zaaken aanmerken, das of Antigonus die hy teder beminde , wierd ii^
welke hun gefchiedenis betreffen, d^eene , dat men plaats van een zo droevig lot te ondergaan, tot med'
ïich niet moet laaten misleiden door de Latynfche gezel van den Koninglyken ftaat aangenoomen; huft
Uitlegger van
Jofephus , die een vernuftig Gefchie- vereeniging' duurde geen jaar. Ariftobulus wiefp
denisfchry ver afgefchreeven heeft, welke verzeekert, zich in Iturien, daar hy de inwoonders verplichtte >
dat deze 7 Martelaaren uit hun nabuurig Kafteel van op ftraf van banlingfchap, zich te laaten befnydefl >
Antiochus gehaalt zyn, die hy Sufandrus noemde^ en Antigonus voerde van zyn zyde den oorlog, oiïi
en die naauwkeurig de naamenvan haare Moeder Sa- de roem van zyn geflacht te verheffen. Hy keerde
lomona, en van deze Martelaaren verhaalt. Deeerfte weder, om het Feeft der Tabernakelen met het volli
was Macchabeus genaamt, dat is gezegt
firydbaare, te vieren,om dat hy verftond dat de Koning zyn JBroe-
en de jonge was Jacob. By aidien zulks waar was, zou der in deze beroemde nabuurige burgt van den Teiïi'
daar geen zwaarigheid meer over den naam van Mac- pel ziek leide, die zedert den naam van Antonia g^'
chabeus zyn, en den oorfprong daar van zoude be- voert heeft, en die haar Vader gebouwt had, om voof
kent zyn. Maa r,
Jofefhus fpreekt van deze naamen zich tot een fchuilplaats te verftrekken, en aldaar in
niet, en de Vader Cambefis, die het Grieks verftond, zeekerheid den BiiFchoplyken Tabberd te bew^areii·
en door wie dit klein werk overgezet is ^ heeft ze niet Eenige kwalykgezinden verzeekerden Judas Ariftö'
erkent, om dat hy ze uit zyn overzetting weggedaan bulus, dat zyn broeder uit het Leeger wederkeerde»
heeft. De aloude Latynfche Overzetter heeft gelooft onder voorwendzel van een Heilige aandacht, maa^f
de gefchiedenis op te zieren, met van deze Martelaa- dat zyn oogmerk was,zich van de Sterkte te verzeek^'
ren zo veel perzoonen van aanzien te maaken, en met ren, en hem het leeven en de kroon te beneemefl·
zich onbekende naamen in te beelden. Men moet Salome , de Vrouw van Ariftobulus nay verig
meer aanmerken,
é.^x.JoJephus de aanfpraaken ver- Ryksbeftier tufTchen twee Broeders verdeelt tezie^i
rykt heeft, die hy hen toefchryft naer de wyzeder beveftigde die achterdocht. Men voegddaarby» ^^^
Gefchiedenisfchryvers, die hun redeneeringen aan de zeeker man, die zich bemoeide met goed geluk te

Helden en Veldheeren der Leegers leenen.

zeggen, tot het ongeluk 't welk gebeurde, zeer veei
hielp. Hy had Antigonus voorzegt, dat hy dien
in de burgt van Straton zoude fterven, welke ver ge-
noeg van Jerufalem afgeleegen was; toen hy den be-
teekenden dag zag verloopen , wierd hy
wanhoo-

pend. De fchande van voor een valfch Propheet aan-

gezien'te werden, maakte hemtroofteloos; en o0
zulks te ontvluchten, trad hy in het oogmerk, ^^^^
men had om Antigonus te dooden. 't Zy hoe 't zp
Ariftobulus gaf bevel, dat men
zyn broeder^ zohy
ge waapend intrad, zoude vermoorden, en by aldieii
hy ongewaapend was, geruft zoude laaten doorgaan*
Salome liet hem heimelyk weeten zyn
waapenen t ^

μagchabe ε

VAnT>E CIV. AFBEELDING,
Veldflag van Ptolomeus tegen Alexander.

Verfchynt Arjïno'é, tot heïden^ugd gefchaapen,
Έη noopt den Vluchteling tot dapperheid en moedy
Die^ T^ederkeerend\ ^/ereekt het uitgefiorte bloed ^
En met Lamarieren ciert Held Ptolomeus t^^aapen.

-ocr page 19-

DE BOEKEN DE

deernen, omdat zyn Broeder het dasdaanigvedang-
Hy deed het, enwierdineenBurgt, die mede
^^n naam van Straton voerde, gedood. De daad was
oaauwlyks begaan, of Ariilobalus gevoelde geweldi-
ge Wroegingen. De Officieren^ die hem droegen, lie-
hem in de plaats, daar het bloed zyns Broeders
§eilort was, vallen ^ hy twyffelde als toen niet meêr,
^at de Goddely ke wraak hem vervolgde, en hy llierf
^aailelyk in geweldige verrukkingen.
Salome, na haar Mans dood niet kunnende regee-
, haalde haar drie Broeders uit de gevangenis,
επ ilelde Alexander de ouditeop denThroon. Men
^egt dat Hircan hem altyd gehaat had, om dat de-
BiiTchop , wegens zyn plaatsvolging met God te
raaden gaande, Alexander zich altoos in zyn inbeel-
ding aangebooden had , in plaats dat hy voor hem
■^rillobukis en Antlgonus, die hy hertelyk beminde,
^ilde ilellen. Een der eerile oogmerken van Alexan-
''^er, Koning geworden zynde, was Ptolomaïs te be-
leegeren : hy wilde zich van den burgerlyken oor-
log bedienen, welke in Syrien, tuffchen twee zeer
^reedlyk verdeelde broeders ontftooken was. De be-
^eegerden hadden aanilonds toevlucht tot Ptolomeus,
' die Cleopatra zyn Moeder van den Throon van Egy-
Pten weggedreeven , en voor zich een andere in
^et Eiland Cyprus opgerecht had; hy trok aanilonds
^an
't hoofd van een leeger om Ptolomaïs te hulp te
i^t koomen, en
Alexander de beleegering te doen op-
t)reeken: maar, hy verftond onderweg, dat de be-
^eegerden van oogwit verandert waaren , en dat op
de betoogingen van een vernuftig Burger j, zy het
Onzeeker lot der waapenen telyden, voor een zeer
gewifie flaaverny, geitel t hadden; om dat by aldien
I Ptolomeus gelukkig genoeg was om hem
te verlof-
' ien , zoude zyn Moeder niet nalaaten uit Egypten
^an ^t hoofd van al haar Leegerbenden tekoomen j
^aar Zoon van daar te verdry ven, en de Stad in te
lie^men.

Alexander liet niet na het beleg op te breeken^
^Ώίΐ dat hy vreesde dat Ptolomeus zich in Judea
^ocht werpen. Hy beiloot door lift te erlangen, 't
§een hy met geweld niet had kunnen ten onder bren-
gen ; hy vleide Ptolomeus, om hem vierhonderd ta-
lenten te betaalen. Hy beloofde groC?se byftand aan
Cleopatra tegen haar Zoon 5 maar, het bedrog wierd
Ontdekt, en Ptolomeus ontftooken , wegens dat
iTien hem bedroogen had , verdeelde zynXeeger,
^'aar van hy een gedeelte onder het beftier van zyn
Generaals liet, die Ptolemaïsbeleegerden j om 't zel-
^e te ftraiFen , wegens dat zy zyn hulp geweigert
Wden, en die 't
zelveinnaamen. Met een ander
^anmerklyk lichchaam ging hy het land van Alexan-
der ilroopen , die van zyn zyde tachtig duizend
bannen verzaamelde, endenflagaan den oever van
den Jordaan leeverde. De overwinning evenaarde
^en langen tyd;maar, het Leeger ?an Alexander week

Μ α C C η α β ε ε in. 19

eindelyk ; men doodde daar dartig duizend, zom-
migen zelfs, alsTimagenes ^ zeggen vyftig duizend
mannen j een gedeelte der overigen bleeven Krygs-
gevangenen, terwyl de anderen verward elyk in Je-
ruzalem weeken. Ptolomeus, om de fchrik gewel-
diger te maaken, burgten vindende, diedeVMers
en Moeders verlaaten hadden , en waar in men een
groot getal van kinderen gelaaten had, beval zyn Zol-
daaten deze kleine fchepzelen te neemen,dezelve aart
ilukken te hakken , en in ziedende keetels te wer-
pen, op dat al die geenen, die daar vóorby zouden
gaan, zich mochten inbeelden ,dat de vyandeiizich
met menfchenvleefch voedden, en, daar doof ver-
fchrikt zynde, zich opgeeven , in plaats van dé
onftuimigheid van den Overwinnaar af te wach-
ten.

Deze nederlaag bracht Alexander en de Jooderi
tot zodaanig een uitterilen ftaat, dat zy zich daar vari
nooit weder ontdaan zouden hebben , by aldien zy
by de Moeder tegen haar Zoon geen byiland gevon-
den hadden. Cleopatra heerszuchtig , kondeniet
verdraagen, dat Ptolomeus tot aan haar poorten zee-
genpraalde, en Egypten durfde dreigen, nadathy
Judea verwoeilhad. Zy verzaamelde baarbenden ^
zy verkoor tot bevelhebberen twee Jooden , zoonen
van Onias, die Ptolomeus ftaande hielden , en be-
letten in Egypten door te dringen, daar hy geloof-
de alles onder zich te zullen buigen. Zy deedetef
zelve tyd Ptolomaïs beleegeren , om hem te ver-
flaauwen, met hem een zo aanmerkelyke plaats të
ontneemen; daar was't dat Alexander haarbefcher-
ming verzocht j zommige Raadsheeren van Staat
oordeelen dat men hem gevangen moeft houden ^
en zich van Judea verzeekeren; maar Ananias Veld-
heer van haar Leeger ^ en Jood van afkomft j deed
de fchande van deze trouwloosheid gevoelem Zy
rechtte met Alexander een verbond tegens haar
Zoon op. En onder de begunftiging van deze yer-
deeling , begonden de Jooden zich te herftelleni
Alexander hernam veel Steden, men had veel moei-
te zich over Gaza, welke Ptolomeus te hulp gé-
koomenwaSi te wreeken. Apollodotus, diein dö
Stad het bevel had, <^ed een uitval met twee dui-
zend mannen, endro%in'tvelddervyanden, wel-
ke zich inbeeldende , .-^at hy door alle de benden van
Ptolomeus onderfteunt
Was, by de duiilerheid van
de nacht afvveeken.·* Maar , den dag verfchynen-
de , en het klein getal der vyanden ontdekkende ^
wierp men zich 'op hen, zy verkochten huii leeven
zeer duur , en de Stad zoude zich niet opgegeeven
hebben, by aldien Lyfimachus , nayverig wegens
de gunft van 't volk, voor zyn broeder Apollodo-
tus, hem niet gedood, en de Stad weder in handen
van Alexander geftelt had, die dezelve met haar in-
woonders aan het woeden der Zoldaaten overgaf.


Gi

Op

-ocr page 20-

Op de TITELPRENT van 't

W Ε V

Ofte tweede Deel .dezes Werks.

Ε R Β O Ν D.

Ν I Ε U

DXJs firttah de Heil'ge Geefi vm boven, ryk van·glans, De Chrifielyke Held^ die V Kerkenrecht bepleit .

Aan 't prachtig voorportaal ine enen Rooz^ekrans Oraagt tot z>yn hoofdcieraad den helm van z,aaligheidy

^et doornen gefchaakeert, daar d'Eik' en Laui»erbladen. Zyn zi^aard van ivaarheidflaat begeerten, fnoode z.ondeft',

Standvaftighetd en Roem^ tTvee Heilige cieraaden^ En ongerechtigheid in 't lichchaan'i diepe Tvonden^

Feβoens-gel>ί>ys gefchikt ^ gevlochten onder een^ En V fchild van 't loaar geloof '^eèrftaat het fmodSerperPt·,

Afvloeijen langs de Ροβ en 't Lyfiloerk naêr beneên, Waar uit de Vmrfiraal fchiet van 't helfche dreigement.

Ό oor d'Engely Leeuie en Os en Adelaar^ vier merken Men z.iet ter linkerhand Gods Kerk , met Zonneftraaleri"»

Van 't Heilig Nieuür Verbond, met tleeepaar vlugge vlerken In 't fneeuDe-^ipit heemels kleed roemruchtig ze^epraaien»

Ver der t en opgetooit^ aan't grootfch geflicht gevleid , Wiens hoofd en fchouderen^ "daarom de haarlok zJlviert ^

Teri^yl men Chrifius z,iet om 's menfchen z>aaligheid Zyn met een Rooz>ekrans en vleugelen geciert.

Gemartelt aan het Kruis, ν er maft door 's'VpaereCds plaagen^ Zy heeft haar lendenen omgort met zoeven banden

't Vervloekt' en heilloos hout op zyne fchouders draagen ^ Der zoeven eeur^pen., z>liiaait^ ten Jpyt der OlvingeU

iijQ-uQ/f ttifwt//'} ^w»»/-») ΐΛΐί./ ■L·'ivingelandeni

De Vreedeveer, en fchuift het duif ter Starrekleed
Van 's Waerelds aangezicht, Ivaar in de volheid
treed
Der blinde Heidenen, die God noch chriftus kennen.
De Godgeipyde Kerk raakt d'uitgefpreidde pennen
Van 's Heemels Lieveling, en noodigt haar vrienditl·
Τe vliegen van der Aard den hoogen Heemel
in j
Haar Koninglyke Kroon den Myter en ge'^aaden
Bezaait metPaarlen, gout, gefteenf en pronkcieraaden 9
Vertoonen dat zy
't Ryk en 't Priefterdom regeert
Van Jefus chnftus, en al 's Waerelds leed braveert.

En opDuaards klimmende lanp V heemels heilig pad,
J)e poorten naderen van Gods gelpydde Stad,
Daar zyn geliefde bruid, in Salems bruilofts z>aalen.
Na zo veel ziels verdriet, in 't eind zal zeegepraaien.
Met 's '^aerelds Heiland, Trooft en Heemelbruidegom,
Wiens uitgeftorte bloed de Wtt van 't Joodendom,
slachtoffers op 't Altaar, enfaaffche plechtigheden
Heeft aan het Kruis voldaan, vernietigt en vertreeden.
Wyl Mozis tafelen, geworpen op den grond .
Den voetftal ftrekken van 't geopend Nieu^ Verbond,

f'

Μ '

In V groot ver zeegeit boek met chriftus bloed gefchreeven, Zy zlpaait de ryksftaf met het merk van duizend jaarett

Tot fnuiking van den vloek gelegt op V fterflyk leeven. Als eeuwig deelgenoot, haar Heilige oogen fiaaren

Τσ rechter zyde treurt Gods Kerk, in angp en nood. Op 's Waerelds Heiland, die haar ziel te ruften leid.

En voert de geef el Gods en 't doodshoofd in zyn fchoot. Om 't draagen van zyn Kruis ^ op 't dons van zaaligheid^

Daar zyn verbrooke hert de traanen per ft uit d'oogen, Tern>yl d'Apoftelen, in hun Godvruchte blaar en.

En fmeekt in roif^gOfaad zynGo^ommededoogen. Het Heilig Heemcis fpoor door Chriftus opcnb*Aren.

m·^

-ocr page 21-

noch Engelen, die bepaaltïyn , tot den grond van Gods wysheid en
werkingen niet kunnen doordringen. Te willen dat God , alhoewel
oneindig, nooit, als volgens on2.e denkbeelden werkt, ïulks is een on-
eindige wysheid en vermoogen omiut maaken. Want, van welk gebruik
Inoden kenden hem met. verwacnucu zullen de oneindige volmaaktheden ^yn, by aldien God dezelve nooit
een ionaen overwinnaar, die het Roomfche ontvouwt ? Wyders , kan wel een Schepel 2yn Schepper, en aan het
luk zoude verbrvïden, en de vryheid, die oneindig wys weezeu wetten opleggen, die hem
in een kleine omi^-
7v verlooren hadden, herftdlen, dewelke trek, enmzonaauwebepaalmgenalsde menfchelyke geeftbefluit? De
^ - - - - j- wysgeerigen wilden van geen God hoeren fpreeken, die volgens des

menichen wil zoude werken, en die niet meer doen zoude, als't geen
het Schepzel doen kan.

Ter goeder uur zal men zeggen, dat God denkt en werkt op een
wyze, welke de uitmuntendheid en de uitgeftrektheid van zyn volmaakt
heid voldoet, maar, hy moet nooit iets doen, 't welkmet demenfche
Jyire reden niet overeenkomt, boven al in den Godsdienft, waar van men
noodzaaklyk de verborgentheden moet omhelzen , om behouden te
zyn.
Dat hy de menfchelyke geeft in de natuur, zoveel hywil, geniet,
alwaar de dwaalingen onnoozel zyn, dat hy daar alle de fchatten van zyn

en '7frn wvchpiH nnt-unnwf ? dat veHpr SrhpnTPI oJr^oir t^^r· nC

I' I

β

trouwen en roem rnaakte wierd met een naerby zynde verwoemng ge- ^iwaai ucuwca.i.i^vu. .« ,vu v<iu iyn

En Zle^hSden^ met dit gebow néér ftorten. Welk' vermoogen en zyn wysheid ontvouwt; dat yeder Schepzel a daar een af-

voor eei νοίΓΤ^^^^^ tel uitterften waardeerde I in grond zy, waarin men zich verheft, en een ondoorgrondelyk raadzel

jn imart voor een voiK, '''' voor de wysgeerigen, hun dwaalingen zullen groot, maar nietmifdaa-

Plaats van een gedachte, welt dig zyn. Men verlieft'zich inden Godsdienft van het oogenblik dat meu

Hetvaltmoeilyk inhet onderzoek van een voorwerp, 'cwelk

duiSaaniRTovln^^^^ dat zy dezelve ni'et kon- men flegtsten halven kennen kan niette dwaalen, omdat het zelve on.

Eindelf^^^^^^^ noch Offerprie- bevatlyk is, en de reden aanftondstotopftand verwekt, omdathette-

fter 2vn tboorw^^^^^ een Doc^ gefprooten uit hét Koninglykege- gens haar verlichtingen aanftoot: het was dan van Go Js wysheid zo on-

fla htt^nDavir^^^^^ fSagin de Kerk niet. Vydirs eindig alshyis,om inde ftoftevanGodsdienft niet te denken noc^

^as dk Huis ii^^afzo w^^^^ verval geftort, dat de Erfgenaame ken, als op een eindige en gefchikte wyze volgens de bêpaahngen van

Vp, , wuiiui-iuddi ft ^ Meffias η plaats van de zie , waar van hy de weinige uitgeftrektheid kende.

Y^l^'v^'^iHonS Op wat wyze nuJzich uitdrukt, fs het al tyd waar, dat men dezelve

SdXloSS^ ^^y wetten God wil opleggen, en't oneindig weezen bepaalen. Hy doet

befïïdtdeh^^^^^^ beftreed hungebreeken, en onsteveel onze zwakheid gevoelen met zich boven ons te verheffen, de

^ zocS raSe;'Sg in de Kerk met twaalf onweetende Vif- mei^ch daarentegen , trcts en hoovaard.g zynde, kan met verdraagen,

άτ een^^r vr^ die hem voleden. Die vooroordeelen tegen dat God zich in een zo groote atftand van hem ftelt, en dat hy hem door

I cTrii os aan't'^^^^^^^ verheffing de vryheid beneemt,om alle zyn gedachten en doenin-'

itdenteimvS gen naauwkeung te weegen. Men moet weeten of God, oneindig

omhet volk hier tnede.zoveel leeven-

X^^'o.f^ .f ^^^^^^^^^^ gehad heeft van vo.

W metboetvaardigheidteprediken, gens zyn natuur en volmaaktheden te werken , wie zoude hem die

gtetot zyn Doop geloopen jaa^ ^^^^ ontnoomen hebben zoude zulks nie? zyn de volmaakthe-

i-eering ,s altyd de fchandvlek der Jooden den wegneemen, met dezelve ledig of onnut te laaten, door ik weet

^umcneenigegeaacnrenoeuu^cu^uc ^^^^^^^ j s dan onwederleglvk door de beginzelen van menfchelyke reden,

Saf onbegr,p|,ke „rborgen.heden ,i„ den.Godsdienft kan hel,:

tUü 1 I ben om dat hy den infteller daarvan is , oneindig wys zynde, al

ïe^Sdénhaddentweezoortenvanvoor zyn wysheid heeft kunnen ontvouwen die oneindig meer als dife

^^teene was he^^^^^^^ godl^ozen, die d^r menfchen uitgeftrekt is : en by ald.en 't iB^ooglyk u dat God

^ichteeem de verb^^^^^^^^^^ Go^dsdienft verhef- in den Godsdienft ondoorgrondelyke verborgentheeden heeft kunnen

^en femeen enSaSTas di^^^^ tj ^'t de uitmuntendheid van doen intreeden, is de eerfte, en mooglyk de grootfte zwaangheid weg-

e;daad hoedaanig zalmen bewyzen dat God het niet heeft

^^edigt betófmS^^^^^^ Óm welke reden een in 't vleefch zyn- moeten doen ? By ald.en men redenen van wel weeten voor den menfth

^«e?fcrveS Go?2nXa2 is. De anderen deeden het bybrengt, naerwiens zwakheid God zich moeft fchikken Wyzullen

cuitervenaevioaeenawadsnciu ^^ui u Helaepheidran Τ Chri- redenen van welweeten voor God tegenvoeren , die oneindig zynde,

I^UgvandeKerk het gebrek van de zendin^^^^^ natuurlyker wyze meer zorg voor zyn c^enheerlykheid en luifte^r hebben

Jt^s en zyn Kru,s,'t welk voor hen moeft, en veel eer volgens zyn eigen natuur werken, als zich door

J neemen niet alle deze voomordeden we^ neemj ^^ar laat ons ^^^^ ^^^^^ fe ^^ ^^ vernederen. Is God zich zelv«

iietsverfchuldig? en is't niet rechtvaardig, dathyaanden menfcheen

neggen, welke van öeganuci^v^ aanvaneenmet Zuiver denkbeeld van zyn wysheid en vermoogen geeft , zyn vol-

de beveftigmg van 't Chriftendom d,en^ ^ maakthedenin al haar uitgeftrektheid laatende werken , of ten minften

y η te bewyzen, dat ie reden tegen de gehcimeniiien niets , om ^^^^^ ^^ menfchelyke verlichtingen ? hy zoude hem beginnen te ver-

^t^y boven haar zyn. j, i von een God verzeekert achten en het denkbeeld van een oneindig volmaakt weezen laaten ver-

j peWysgeerige,dieyandeweezendlykha^^^^^^ flauwèn , by aldien dit weezen niets voortgebracht had, dat zonder

f'IS verplicht hem onendige volmaaktheden toe te icnry ven, eeujupi "V^"? ,%de beareeoen worde

^l»=tydmetflechtche,tstochunenvu.lemifdM^^^ indrseZdedoet, dewyl hy't lelve all= oogenblitkenin dc„ama"

Aftrek,beid van xyndc»^^^^^^^^ ^en welken .aarhdd „ie, onAent ka^^p, is ï ^

Ε Ν over de

V ο

Ε Λ^

Ιη welke het recht van de reden , en de waarheid van den Chriftelykcn Godsdienil bevat word.
Zynde dit het 'vewolgvan' de E^edeneering over Gods Wéezendlykh eid.
D'E Ε R S Τ Ε V Ε R D Ε Ε L I Ν G..

zyn Ryk van d'eene Zee tot de andere
moeft uitbreiden, en zy zaagen een menfch
zonder toeruiling , en zonder gevolg, die
zich bezich hield met waarheden te predi-
ken, welke mishaagden. De Meffias ver-
klaarde baarblyklyk dat hy de Wet van Mo-
^^s kwam vernietigen, voor welke zy een zo veel te grooter eerbied had-
den , als zy wel van deszclfs Godlykheid verzeekert waaren; de Tempel,
'i'Velke zedert een groot getal van Eeuwen het voorwerp van hun ver-
trouwen en roem maakte, wierd met een naerby zynde verwoefting ge-

..........' - --WölV

21

' oT^'iTeV,^^^^^^^^^^^ ma hu^è ën,^ ^ïï^icSaS is een andere cndoorg^delyke verborgenrteidr'D? .

iSSlSrem ondndi?kanui.. voortbrenging van alle l.chchaamen, welke God uit niets getrokken

««Cn daa"en Sndigc macht van te maaken; heeft, is met tegenftrydige zeggjngen en onmooglykheden , welke de

hitvolflrtóehK^ w®". ^"ergtootfte verftanden moejeh,k vallen , omvangen. Het is dan

flraai™ ■ n.qrhriftmir leet meeniimaal waar dat het de gewoonte van God is, op een wyze te handelen, wel-

κ. ontdekt kat, worden, en hetmenfchelyk^ernutt niet be^ll;

S

η

-ocr page 22-

22

Εή, waarom lou God de vryheid niet hebben van dezelveïiak inden
Godsdienft te doer»! byaidietl^t "waar is-, dat God het gehee'lal en die
verzaamelingder Schepselen die't zelve bevolken , 'niet heeft kunnen
fcheppen» zonder op al te verheev ene v^yïe, boven on s begryp om door-
grond te worden, tehahdclcn, heeft God dezelve beweegredenen, en
dezelve redenen gehad om een zo uitgeftrekte wyshë'id in den Godsdienft
afs ίή de natuur te gebruiken.

Het is waar, datdemenfchen eenvesl natuurlyker en ligter ftelling
ofti! te begrypèn van den Godsdienft, als die van God, maaken, en dat is
't geen de groote zwaarigheid maakt. Zy , jeloerfch van hun denkbeel-
den én Verlichtingen , gelooven dat God zich daar toe heeft moeten
fchikken, en rechtmaatig vinden, 't geen hen mooglyk fcheen : men
onderftelthier, zonder eens tedetikenom'tgeen in verfchil is, öf Veel
eer 'tgeenal de waereld kent baarblyklyk valfch te zyn. Inderdaad,
teneindeopdatdeiteliingvatt Godsdienit, die de mer!fc"h Zich maakt,
en welke met zyn reden Vaneenen dezelve verdrè^Ïngis, uoodzaaklyk
zy, moet men onderftellen, datmen al de föchten van deGoddelyke
rechtvaardigheid, én al de middelen vaniyb wysheid kent, dat is gezegt,
dat de bepaalde ziel kent het ^éenbnbepaak is. Ten einde om deze ftel-
ling te maaken, moet men de rechtvaardigheid Gods, en haar Rechten op
den zondigei) m'enfch, tot zeekere trappen naer de menfchelyke wetten
geredenmaatjgt, bepgaJ^ti. In der daad, daar word niet meer gehan-
delt intÊotiderzodien, waarom God de zondetoegëlaaten heeft, dat
)s een ondoorgrondelyke verborgendhcid. De menlch is een zondaar,
«laï''^een gevoelige waarheid, niemand ontkent dezelve. Men werkt
om te weeten, hoedaanigGoddeftrafoaare zal behouden. Dc menfch
Zegt, dat Gods rechtvaardigheid zich tot het afvorderen van een voldoe-
ning niet uitftrekt. Zy kan wel niet werken, zy kan haar rechten nalaa-
ten. Zykanvergeeven zonder iets van den menfch te vereifchen. D'een
ftaat echter toe, datmen haar offerhanden doet, welke de zonden ver-
zoenen , maar, d'andere houd ftaande, dat men 't oneindig weezen mis-
leit met het zelve beeften op te offeren : maar, hyvereifcht een moeje-
lykgebruik der deugden. Een ander, minder ftreng, vergenoegt zich
met eenige beweegingen van droefheid, of meteen bekentenis van zyn
zonden. Yeder trekt in een, of rekt de wetten van God volgens zyn
goeddunken uit, enmenbegryptdetweezaakenniet; d'eene, datwy,
Gods rechtvaardigheid oneindig zynde,gelyk alle zyn volmaaktheden,
daar van noch de uitgeftrektheid, noch de gantfche ftrengheid kennen. En
de eindige menfch oordeelt onderwylen , dat de Oneindige niet als op
een zeekere eenvoudige en zeer bepaalde wyze kan werken. Wyders,
wanneer de rechten van Gods Rechtvaardigheid zo bepaalt waaren, als
men dezelve gelooft te zyn, men zoude dan noch niet zonder vermee-
telheid konnen nafpooren de middelen, die zyn wysheid, welkeonbe-
paaltis, de allereigenfte gevonden heeft om de menfchen tot het eeuwig
welzyn te leiden. En dewyl hy een voldoening gevordert heeft, waarom
God gedoemt, van zulks gedaan te hebben ? Men oordeelt, dat God den
menfch, zonder verzoening van zyn miidaad, kan vergeeven, en weet
men dat wel zeekerlyk ? durft gyde rechten van een onbepaalde recht-
vaardigheid over zyn Schepzel bepaalen , als den geenen, welke den
menfch op zyn evennaaften heeft ? weet gy wel toe hoe verre de liefde
Gods voor de heiligheid gaat, welke aan de rechtvaardigheid een nieuwe
trap van ftrengheid mededeelt ? een Vorft, die ten opperfte de tweege-
vechten haat, en gezwooren heeft deze mifdaad door de dood te doen
verzoenen, geeft nooit genade. God haat de mifdaad; hy zoude geen
God zyn, by aldien zyn haat niet onbepaalt was, en men oordeelt, dat zy
't niet is, of dat zy 't niet moet weezen, dat hy zyn woord kan fchenden,
endenmifdaadigengenaademoetbewyzen. Daar is in dit oordeel meer
als vermeetelheid.

De eenigfte reden, welke Gods Wysheid zoude kunnen beletten van
zo verborgen raadilaagen tebaaren, en in den Godsdienft zo diepe ver-
borgentheden te doen intreeden, is de yreeze, dat de zwakke en mismoe-
dige reden niet opftaat, en zich in de dwaaling of Godslaftering werpt,
'tgeen duizendmaal gebeurt is. Maar, ik zie dat God, altyd te vreeden
zynde, ommet een onbepaalde wysheid te werken, zich over de onge-
vallen, die uit zyn werken fpruiten, niet bekommert. GelykdeZon,
die alle dagen volhard de Aarde te verwarmen, alhoewel hy het ongediert
doet uitbroeden, ter zeiver tyd, als hy het koeren en de vruchten ryp
maakt. Dat is des menfchen zwakheid, hy beeld zich in dat God, altyd
aandachtig tot zyn zwaarigheden, niet moet denken, alsomdcmoei-
lykheden , welke zyn onweetendheid voortbrengt, te verdryven of
voor te koomen. God, in zyn opperfte weezen, en wegens zyn wys-
heid, welke nietdwaalenkan, vernoegt, volgt, omdufdaanig tezeg-
;en, de ftelling die hem de allereigenfte tot zyn oogmerken gefcheenen
; leeft, zonder zich over de zwaarigheden, die voorkoomen, te bekom-
meren. Hy zoude daar van altyd eenige gehad hebben, aan welke zyde
men zich gekeert had. De eenvoudigheid der werken en verborgent-
heden zouden onfeilbaar de verachtingen verwekt, en duizend menfchen
hebben doen twyfFelen, of de Godheid wel veel hoog boven ons was.
Hoe veel godloozen verachten den Godsdienft, en fpotten met de Sacra-
menten, omdatzy dezelve niet ktachtig genoeg vinden. Zy lachchen,
wanneer God met den menfch ftaamelt, om zich naer zyn zwakheid te
fchikken. Maar, die zelve godloozen zyn vyanden van de diepe en boven
de reden hoog verheevene verborgentheden. Hoedanig zal men hen vol-
doen? dewyl zy de eenvoudigheid, en de verheevendheid der verbor-
gentheden evenmaatig verwerpen. God, die niet werkt, als voor den
geenen , die de waarheid ter goeder trouwe zoeken, moeft drie zaaken

gedaan hebben, i. Dat daar eenvoudigheid in den Godsdienft was, om

dat dezelve het verheiFen van de luifter bewerkt, en om dat daar meer
eenvoudige als doorfleepeverftanden zyn.
i. Hy moeft mede, zonder de
tegenwerpingen der godloozen aan te hooren, in deze Godsdienft de ver-
borgentheden, die noodzaaklyk waren, om dezelve volmaakt te maaken,
en om de ziel tot de zaalighcid
tc leiden , doen inkoomen. Dftver-
heeventheid noch de diepte dezer verborgentheden, moeftende minfic
tegenftand niet gedaan hebben, dewyl zy noodzaaklyk waaren , en om
dat God altoos volgens Zyn natuur, en op't goede,
waar op hy doelt,
werken moeb . Eindeiyk was het noodzaaklyk, dat God die verbor-
gentheden klèarlyk openbaarde, ten einde, op dat men niet twyÖèlen
mocht, dathyzeingefteldhad, alhoewel men ze niet bevatten kan. Hjr
heeft dezedrie zaaken gedaan; maar, degodloozen vergen een vierdé*
welke hy aan hen niet toegeftaan heeft, om dat het niet
noodzaaklyk
Was, dat hy zich hun wetten, inbeeldingen, ofte eigenzinnigheden on-
derwierp. Zy zouden afvorderen, dat God, niet te vreeden zynde met
ïyn wil te ontdekken, hen rekening van zyn gedrag gaf, en de redeneii
ontdekte, welke hy gehad heeft, om dufdaanig in plaats van op honderd
andereverfcheide wyzen, welke hy konde gebruiken, te werken, p®
openbaaring zoude nooit paaien gehad hebben, en God zoude verplicht
ge weeft zyn, by aldien hy al de twyfFelingen had moeten voldoen, en io
alle debefpiegelingen tot den menfch loopen,
om hem van zyn dwaa*
lingen wederte rug te leiden. By aldien Gods oogmerk geweeft was, al-
le die zwaarigheden weg te neemen, en de twff èlingen voor te
koomen»
zoude hy verplicht geweeft zyn, het zelve zo wel in de nbtuur, als it
den Godsdienft te doen. Daar zyn veel menfchen, die de onfterflyk-
heid der zielen, en de fchepping ontkennen, om dat zy niet kunnen be-
grypèn dat het geheelal uit niet heeft kunnen getrokken werden, en dat
den menfch een geeftelyke zelfftandigheid heeft, waar van men gecfl
klaar denkbeeld kan hebben. Dat deze zeifftandighdd,
welke noch g^'
deelte noch lichchaamelyke hoedaanigheden heeft , kan vereenigt
met, en van het lichchaam afhangen. Onderwylen zyn daar geen paal^
aan de nieuwsgierigheid der menfchen in de natuurkunde en Godsdienft»
Gods antwoorden moeften oneindig geweeft zyn; maar , hetvolftre»'
dat God de misbruiken heeft herftelt, en de zwaarigheden is
vocwgekoo-
men, met klaarlyk te ontdekken, 'tgeen voor ons niet bevatlyk was.

By aldien God op een wyze g'.werkt heeit, welke dereden niet be-
grypèn kan, heeft hy dat ongeluk door alle hulpmiddelen
herftelt»
die men konde verlangen, met die verborgentheden op een klaare en
baarblykelyke wyze te openbaaren, al het geen de menfch overig is t®
doen, op deze laatften weg, weike God hem baant, is, dathy zynrc-
den onder 't gezag van een God, die fpreekt en gebied , doet buigeO-
Deze offerhande ijs zo groot en ichrikiyk niet , nu men
verzeekertis»
dat God dezelve afvordert, en dat het aan hem is, aan wiemen oiFcrt ?
Men moet zich dan niet meer beklaagen, noch ftaande houden,
God noch diepe verborgentheden heeft kunnen noch moeten geevcn-
Hy, oneindig zynde, is het zelfs, 't gene hy volgens zyn natuur en vol"*
maak theden werkt, en den menfch verlieft daar niets
by, enbyaldieO
zyn reden al te zwak is om ten Hemel te klimmen, en aldaar de voorwer-
pen van de Godheid te zien, zo daalt God op d'Aarde neder, en openbaart
klaarlyk, 't geen men verplicht is te gelooven:dufdaanig heeft men al^y®
evenmaatig de noodzaaklyke middelen, om zich te befchermen, by aldi^J*
het voorwerp onbevatlyk is. God vordert den
menfch geen klaare kenn'S
van de Godheid af, hy eifcht niet anders als 't Geloof, 't welk met duii^"^'
heid vermengt is, en bewaart een veel volmaakter kennis voorden He-
mel. God legt de reden de noodzaaklykheid niet op, om te omhelzco t
geen dezelve beleedigt, enbeftryd; maar, hy wil, dat
zy onder'tge'oot
buigt,
en dat zy Zwygt, alszy haar zwakheid en onweetenheid kent, xiena®
dat de verborgentheden boven haar verheeven zyn. Deze menfch,
men
aan den voet van een hoogen berg laat, is niet ongelukkig, omost
hy daar van de kruin niet ontdekken kan·, en zyn gezicht niet zo verre ka»
draagen. Maar hy zoude een voorwerp hebben, om zich te
beklaagen»
by aldien men hem in een Bofch deed treeden, waar van de dichte taklcen
zyn oogen zouden kwetzen , en hem dezelve kunnen uitbooren; ^^
zien de grootheid Gods niet, noch de voorwerpen, welke op het top-
punt van den berg zyn, de reden is te zwak, om tot de
Hemelen in
dringen; maar. God verplicht ons mede niet, om, 'tgeen de gemeen®
zinnen beleedigt, teomfangen, en om de verborgentheden,
welked®
reden beftryden, of omverre werpen, te omhelzen. Dat men niet zeg'
ge, dat God de reden vernietigt, welke hy ons als een
zeker Leid smap»
en een licht om ons te geleiden, gegeeven heeft, om dat hy dezelve
haar rechtmaatige paaien befluit. God vernietigt dezelve niet, zy P^,'
houd meenigvuldige nuttigheden in den Godsdienft,
in der daad zy
welke onderzoekt ofde openbaaring Godlyk is, en de redenen, di^^jg
haar voortbrengt, overweegt; zy oordeelt over de Godlykheid van
Schriftuur; dit eerfte bedryf van zyn gerichtsdwang is van de
fteaangelegentheid, om dat daar van groote gevolgen afhangen.
verplichten de volkeren niet, om de Schriftuur, op
het gezag der o»*
zekere menfchen , die dwaalingen onderworpen zyn , te
geloove ·

Wy willen dat de geeft van de waarheid, welke men haar voor ooge

leid, overtuigt zy, dat zy weet dat het God is, die tot haar fpreekt^^"^
der deze overtuiging, welke de reden voortbrengt, is
daar geen GO"
dienft. Ten tweeden, is het de reden, welke
debepaalingen van
openbaaring overlegt, wikt en weegt, om zich van de meening
overtuigen, en om verzeekert te zyn, dat hy een
verborgentheid geop"^
baart heeft, en dat hy de menfchen verplicht heeft om't zelve
ven. De reden heefteen derde recht, want, zy
is de Rechter van dep '
ken, welke haar beleedigen en beftryden.. Zy oordeelt dat een
chaam niet te gelyk in den Hemel en op der aarde zyn kan. Zy
zoekt, of de bepaalingen,
dit is myn lichchaam^ niet uitgdegtmoe^
werden volgens de Metaphorifche wyze, en vindende dat den letterΙ^ν
zin een gevoelige ongerymtheid befluit, en dat de verbloemde
recht en redenmaatig is, oordeelt zy, en laat zich uit ten
voordeele ν ^^

denlaatftenzin, tegens de verwandeling van'teene weezen in't an ^

Maar zulks is tegens de Reden aanwerken, met dezelve totRecW®
neemen, in zaaken, welke boven haar 2yn. De reden belyd, dat ^
geen klaar denkbeeld van de ziel, van een geeftelyke '-elfsflandJin ^^
en van God heeft, zo wel in zyn natuur als in zyn werkingen,

voorreedën


-ocr page 23-

over de Ε

'^cllcc boven haar zyn, eii waar van zy niet oördeelen kan, dewyl ζγ bc-
grypt, dat zy onder haar macht iiietzyn.

Dit is niet alleenlyk in den Chriftelyken Godsdienft, dat daar verbor-
gentheden zyn, welke de reden te boven gaan·. De wysgeerigen hebben
^czeive in de natuur gevonden, gy lieden moet dan toeÜaan, dat die Hei-
Qenfche Wysgeerigen, diegy lieden veroordeelt, om dat zy de Schepping
^es VVaerelds, en deonfterflykheid van de ziel verwerpen, gelyk had-
: in der daad de aloude wysgeerigen hebberi met de reden raad ge-
["^^g^ gelyk gy lieden met dezelve raad pleegt, ontkennende dat deze
tvvee waarheden overeen koomen, in plaats dat gylieden het tegendeel
maande houd. Wie zal de rechte bepaalinge van de reden, tuiTchen de
aloude wysgeerigen en uw lieden vaft maaken ? is het om dat zy geen
zwaarightden tegens de geefliykheid van de Ziel, en de Schepping van de
^aereld maaken, gelyk men daar van tegens de vereenigingder twee na-
tüuren maakt? ishetdathun beginzel, van
tdt niets komt mets voort ^mtt
^'Zobaarblykelykvoor deopenbaaringvanMozes was, alsdir, datdrie
geen eenin deDrieenigheidkunnen zyn.
Gylieden moet dan toefraan, dat
^ydie waarheden welke uw lieden bekent zyn, konden verwerpen, of
men naer de reden niet moet luiileren , zo wanneer dezelve van
Maaken wil oordeelen, welke boven haar vermoogen zyn. Ter goeder
^üris'tdaDi datderedeninallezaakenwelke van haar afhanglyk, met-
gezag werkt. Maar, deΛvyI het genoeg is, haar aan te hooren, om van
naar te leeren, dat zy bepaalt is, en dat God onbcpaalt is ;zo moet het 7,yn
Qat Zy na deze belydenis zich verneedert, en met eerbied aanneemt, 't geen
oneindige God door zyn Zoon, en de Apoilelen van dezen welge-

«efdenZoon, geleert heeft'.

De allergrootfte zwaarigheid zal zyn, om d^enfchen te verzeckeren,
«atGodgeiprookenheeft, en dat J.Chriftus, die ons zyn openbaaring
^oegebracht heeft, den beloofden Meffias was j niet tegenftaande de laag-
l'^eid waar mede
hj bedekt was. Dit is de tweede zaak, welke vi'y belooft
j^cbben te verklaaren. Het ftrekt daar toe, om eenige aanmerkingen op
net leevén
van J. Chriftus, en op zyn wondèrdaaden te maaken, alzo wel,
als op de wyze, op welke de Apoftelen van hem gefprooken, en tot de
^akomelingfchapovergebracht hebben, 'tgeen zy vcrftaan, enhunoo-
S^n
Van het w^oorcïltes leevens gezien hadden.

Jefus Chrifius Was de Zoone Gods ende den Meffias, een langen tyd
te
vooren door de Propheeten belooft, om dat hy ai Ie de merkteekenen,
God aan den Verloilèr Ifraëlsgegeeven had,volkoomentlyk vervulde-
•^at men ter eenerzyde de Propheeten leeze, die de een op den anderen
J'olgende, van den Meffias gefprooken, en de voornaamfte omftandig-
«edenvan zyn geboorte, feeven en dood aangeteekent hebben , en dat
^en in het Evangelimn de nauwkeurige vervulling-van al zyn Godsfpraa-
f "^n, zonder doorileepenthcid van geeft, en zonder cenige kracht van in~
"leiding vinde, men zal verplicht zyn toe te ilaaii, dat het een en dezelve
Eccft is, die deze twee deelen van de Schriftuur voorgezegt heeft: en de-
^yl daar niet, als Gods Geeft is, dewelke zo ver af zynde uitkomften
^oft voorzien, en die alle die uitkomften, voor de oogen der menfchen
^gebeurende, kan vervulleH, is men verplicht, als men naêr de reedeu en
^ ^ed geloof wil hooren , toeteftemmen, dathet boek Godiykis.

De Propheeten, welke van J.Chriftus gefprooken hebben , konden
J^enfchelyker wyze die omftandigheden van de geboorte, 't keven, of
Je dood van den Meffias niet voorzien, zy konden de minfte giffing uit
Jgefteltenis der verftanden, die ten tyde van J. Chriftus keven zouden,
Jiiettrekken, omdat zy zeven of acht honderd jaaren, en zelfs meérals
^en Eeuwen, voor deze uitkomftgeftorven waaren. Het is geen eenig
l^^nfch alleen, dieaan't geval eenig woord, 'twelk zich gelukkig ver-
'Ult heeft, gelaaten heeft; want daar is, in een lange reeks van Godde-
y^e menfchen, moogelyk niet een, die van den Meffias η iet gefprooken,
hem nietgemerkteekent heeft. Die Heilige Schryvers fpraaken niet
pZaamentlyk, dewyl zy in zeer van een geftheidene tyden en plaatzen
. ^efden. Jacob leefde veel Eeuwen voor Malachias, Daniël fchreef in
Ba-
.yionien ,Jefaias te jerufalan. Men kan hen noch van belangen noch be-
j^ogachterdenken, om dat zy in hungefchriften eenuitkomft afmaal-
waar aan zygantfch geen deel konden hebben, en waar uit zy het
'^"nfte waereldfche voordeel niet trokken. Alvoorens de Godlykheid
^^er Prophetien , welkers vervulling zo rechtmaatig is, te wederleg-
moeten de wysgeerigen bewyzen, dat de ziel haar kennis tot in
Verafgeleegenfte toekoomende zaaken kan uitftrekken, ên dat zy ons
van natuurlyke redenen geeven ; maar , onderwylen datmen toe
ftaan, en het gevoelen van onze natuurlyke zwakheid ons ovcrtui-
l^'^ï.al, dat de ziel niet in toekoomende zaaken doordringt, zal men
l^'dWongen zyn te erkennen, dat het God alleen is , die de
uhkomfl
Oorzegt, en dezelve volgens de voorzegging vervult heeft; dusdaa-
pS ^yn de twee deelen van de Schriftuur Godlyk. Men kan de zin van
j^^'igeGodsfpraaken befpotten, en daar van de vervulling wederleggen,
jj , de zwaarigheid is daardoor niet weggenoomen ; het volftrekt,
^aar een getal van die Godsfpraaken overig blyft, waar van de waar-
tid gevoelig
zy om van een wysgeer, of van den opftand van de reden
fc ^^^genpraalen , welke weigert het gezag van een God, die tot hem
r'^^ekt, te erkennen. Het getal doet niets, ten opzicht dat daar eeni-

die't geen wyaanhaalen, oogenfchynlyk bewyzen.
Vi η ^ was van Jezus Chriftus niet afhanglyk de merkteekenen te ver-
de
κ ' welke de Propheeten hem gegecven hadden , gelyk zomtyds
jj^ '^driegers doen, die de plaats van ontleende Perfoonadien beklce-
en onderfchraagen. Want, daar waaren duizend zaaken in de
, die gebeurlyk waaren , en niet als door zyn vyandeii
j^Qnden uitgevoert worden, waar van hy geen meefter was, 'by aldien
jV geen God was. Het was van J. Chriftus niet afhanglyk van
uit een
Lr^^^^gebooren te werden, onderwylen was ons deze" uitkoinft door
J laiasbeteekent, als een Wezendlyk merkteeken aan den Verloffer If-
' ^^^ zeide deze
Propheet, zal een Zoon haaf en, en zyn

^^ ^dlEmmenuêlzyMj dat is te zeggen, God met ons. Dat men

Φ

ons in de gèfchiedenis een ander mail, als J. Chrinusaahwyze-, opwfê
men dit merkteeken toepaflen kan. Laat de Jooden redentwiÜen ,
veel zy willeti, op het woord van
Maagd^ hen ontbreeken niet alleeii
voorbeelden , om te bewyten dat Jefaias van een getrouwde VrouVr
gefprooken heeft ; maar, deze uitieggihg zoude de Godsfpraak van deti
Propheet belachlyk maaken, welke in plaats van een wonderdaad, nieè
aodèrsals eeii zeergemeene en gewoonlyke zaak zoude beloovèh. DaE
is ^ dat een getrouwde Vrouw óp zeekeren tyd zoude
bevallen. Het
hing van J.Chriftus niet af omteBethlehemgebooren tewerden^ hoch
van deze Godsfpraak op het oogenblik van zyn geboorte veei klaarder te
maaken,
door de uitlegging van de gantfche vergaaderde Kerk, Welkè
by geleegtntheidder Wyzen verklaarde, dat daiir de plaats van zyn ge«
boorte door de Propheeten beteekent, was. Het was van Jetus niet
afhanglyk, als toen door Auguftus een belchry ving vanzyn Ryk te doeü
beveelen, welke tot de vervuiling van de Godsfpraa!; hielp. Het hing
van hem niet af, om te verfchynen ten tyde, alS dè Scepter vanjuda
zoude verbryzelt zyn, en waar in de 70 weeken van Daniël tich toudeii
vervullen. Het was vau hem niet afhanglyk, om gcduurende den ftand
vaii den tweeden Tempel gebooren te Werden , en den roem van die
tweede Huis veel grooter, als die van't eerfte, gelyk HaggaV voorzegt
had , te maaken. Eindelyk verkoor Jezus Chriftus de wyze vah zyti
dood niet; een Jood zynde, rnoeft hynict gekriiicigt werden. Meti
had een wonderbaare verzaameling van omftandigheden en onderfchei-
dentlyke beweegingen van nooden , gelyk als van de overwinning vari
JudcadoordeRomynen, de herftelling van een bediende vah'c Ryk, dé
jeloerfchheid der Pharizeèn en Priefters, de haat der volkeren, de trouw-
loosheid van een Apoftel, om alle de denkbeelden, welke de Prophee-
ten van deze fchandelyke en wreededood voorzegt hadden, tevervul^
len. J. Chriftus konde geen meefter van alle deze uitkortiften zyn 3
noch die omftandigheden bcftiercn, by aldien hy geen God was, ofbf
aidienGod, die dézeivevoorbefchikt had, om de verloffing der men-
fchen te bewerken, dezelve niet voor hem vergaaderde, ende by aldieii
J. Chriftus die geen is, waarvan de Propheeten gefprOokcn hebben,
men verplicht zyn woord te geloovcn, en't zelve met vefneedcring te
ontfangen.

Dewyl de verborgentheden, diehy verkondigde, het itiehfchelyk be=
gryp overtroffen, en
klaarblyklykheid ontbraaken , kon hy dit gebretó
niet beeter herftellen, noch het geloof door een gevoeliger bewys op-
wekken , en 't welke meerindruk op de volkeren deed, als die der won-
derdaa den. De Wet van Mozes was door een groot getal van wonde-
ren ondcrfchraagtgeweeft,het was dan noodzaaklek,dat hctEvangeHumj
welk een gedeelte van de Wet vernietigde, en van de menfchelyke re-
den een veel grooter onderwerping vereiichte, inet het zelfde behulpmid-
del geWaapend was. Het was mede het algemeene vooroordeel der Joo-
den, dat de Meffias een groot getal van wonderdaaden doen zoude, erf
J. Chriftus beftrafte hen niet, wegens dat zy teekenen afvorderden; maar^
omdatzy, daar vati een groot getal gezien hebbende, altyd nieuwe be^
geerden. De Propheeten ^ die voor den Meffias gewecft waaren, en dd
geleerden van eenen tyd predikten evenmaatig, dat hy de wonderdaaderi
doenmoeft. Denoodzaaklykheid was dringende , dewyl zulks by naêr
het eenigfte middel was om nieuwe leeringen te doen aanneenien ^ eti
't geen de menfchelyke reden verhief. Dat was daar het bewys, 't welk
God voor alle anderen geftelt had. Dit was ten einde om de dwaaling, of
zelfs de twyffeling te ontvluchten ovef het merkteeken, dat JoanneS deii
Dooper, de allcrgrootfte van alle Propheeten , en van alle menfchen j
die tot daar toe verfcheenen waaren, geen wonderdaaden deed. Daar
was geen bewys van de waarheid van 't Evangeliuni, dat rneér gevoeligi
noch meer van de neiging van 't volk, noch veel eigender was, om eeit
noodzaaklyke indruk te geeven, om't geloofvoort te brengen. Eindelyk.
zyn deze wonderdaaden niet ontkent gcweeft, zelfs door den geenen, dié
dezelvemoeften wederleggen, gelyk julianus den afvallige, en eenigd

andere vyanden van den Chriftelyken Godsdienft.

Men kan vier zaaken in dc wonderdaaden van Jezus ChriftuSaanmèf»
ken, welke hem van den geenen onderfcheiden, Welkehet Heidendont
of de bygeloovigheid gebaart heefti Daaris weinig aangelecgen, te on-
derzoeken of de maanzieken, waar van de Heilige gefchiedenis Ipreekf ^
met de bezeetenen van den Duivel moeten ondermengt worden, of veel
eer, ofdeDuivel in. deze afgemeeten ongevallen tuiTchen kwam, teri
einde om dezelve fcherpzinniger en geweldiger te maaken; het is altyd
zeeker, dat zy niet, als door een wonderdaadgeneezen konden werden.
Onderwylen verlofte Jezus Chriftus, in een oogenblik, deze verlaatë
en wanhoopendc 2;ieken, de Duivel gehoorzaamde op zyn ftem, eh
Het ^
in weerwil van de verbittering, welke hy op deze elendigeii had hen in
ruft en gezondheid. Jezus Chriftus oeiFende zyn gebied tot over de dood ^
dewyl hy voor Naïm, een eenige Zoon weder van den dood opwekte^
die men ter aarde droeg. Dit geichiedde niet alleenlyk met zyn kift aan
te raaken. Hydeed daar zyn bevel bykoomen, jongeling ik zeg u ftaatOp^
en hy word levendig. De lykftacy, welke ftaande bleef, cn uit een aan*
merkelyk getal van getuigen beftond, konde aan de waarheid vaft de^é
uitkomft tiiet twyüelen; ondertuiTcheu, dewyl zyn vyandeii zeggen kon^^
den dat dit een enkele bezwyming was, waar van de zieke na eenige
uuren #as herkoomen, liet hy het Lyk van zyn vriend Lazarus fterven.
en o-eduurende vier dagen verrotten, eer hy 't zelve weder uit het graf deed
haaten Hy wekte zich zelve drie dagen, na dat hy gekruicigt geweeft
was, wederopuitdcndooden. DeKrygsknechten, die hem de beenen
hadden willen verbreeken, getuigden, dat hv i?fraarlyk geftor/en Was.
Zyn begraavenis doorJofeph van Anmathea was daar een ander bewys

van Men plaatfte hem in een nieüW Graf, uit vieeze dat de aanraaking dei

beenderen van een Propheet hem't leevcn WedergegeeVen hadden. Hei

erafwierd bezegelt, en door geftelde Schildwachten van zyn vyanden,-en
bevel vattde
Overigheid beWaakt, ten einde om een heimelyke wegnee-
mine voor
te koomen , die aan 'r gerycht van zyn wederopftanding ^
D

V Α Ν G Ε L ί

; li


' '1

-ocr page 24-

24

welkéhy Vöoftegthad , plaatsgeevenmocht. Het bedrogen de mislei-
ding
waaben bynaer onmooglyk, om dat daar boven deze gefielde wach-
ten rondom het Grai'een oneindige Schaare van volkeren waaren, die als
toet] het Paafchteeft te Jerufalemkoomende vieren i en die niet kunnen-
de , noch willende in de Stad verbly ven, den nacht in de nabuurige plaat-
sen, ehmcenigmaalinde naby zynde hooien doorbrachten. De onge-
ruitheidder Offerpricfiers, welke groot was, liet hea niet ruiten, zy
, geloofden zich niet volkoomentlyk van hun vyand ontdaan te hebbfen,de-
wyl hy hen verwittigt had j dat hy op zeekeren tyd uit zyn graf zoü tree-
den. Het was voor hen een ituk van flaat, het bedrog of de valfchheid
van deze wederopftandihg te beproeven. Wat al menfchcn in 't heimelyk

afgevallen, waakten over deze grooteuitkomft, en befteedeh daar toe al
hun aandacht,
ten einde om't bedrog voor te koomet) ! devyandenvan
den Chriftelyken Godsdienft, zyn ten dien opzichte zyn getuigen enbe-
fchermers ; hun ongeriifte Avakkerheid en voorzorge zyn een bewys,
dat J . Chrillus waatlyk wederopgeilaan is. Welk een rrtenfch voor af na
J.Chriilus heeft zich vermeeten dc dood te overwinnen, èndie zich het
leeven wedergegeeven heeft. Men verhaalt van
Da^idelDavid^, dieiich
zeidedeiiMelïiastezyn, en die, om daar van het merkteekente onder-
fchraagen, tegen dén Koning der Perfen opgeftaan was, dat hy gevangen
genoornengeweeitzynde, deze Vorft hemeeii vvonderdaad, gelykHe-
rodesJ.Chriiiusdeed, afvorderde, en dat deze bedrieger hem bad, van
hem het hoofd te laaien afflaan, met vertrouwen, dat het zelve wel haaft
weder met zyn lichchaam zoude vereeHigt zyn, 'tv/elkhet leeven en al
zyn werkingen weder aanncemen zoude. De Joodenin deze hoop zynde,
welke onnut was, gaven honderd Talenten voOf dit hoofd. Daar was
moogiyk meer doorileepentheid als bedrog in het verzoek van dezen be-
drieger, die wilde, dat men hem onthoofde om veel wreeder Üraffen te
ontgaan, gelyk die van leevendig verfcheurt te worden; rria,ir,hy bediende
zich van 'tvoorooideél van't geilacht,'t welk de wederopftanding ah een
nierlaeeken van denMeffias aanzag,om dat dit inderdaad een wonderdaa-
dige doening is, welke bewyft dat die geen, die zich zelfs of anderen we-
der van den dood opwekt, van God gevolmachtigt is. Het is dan niet
noodïaaklyii de natuur der ziektens, welke J. Chriüus geneéiten heeft, tc
onderzoeken, noch te bewyzcn, geiyk een vernuftig Geneesmeéfter ge-
daan heeft, dat zy ongeneeslyk waaren. De wederopftanding van La-
zarus alleen, en Van zyn eigen lichchaam, en zo veèl anderen, is een werk-
ftuk, 't welk de krachten van denatuutte boven gaat, ten opzicht het
2el ve volrtrektlyk beweezen zy.

Men moeteen aandacht op de plaataen maaken, daarjefus Chfiflifè
ayn wonderdaaden deed; en deze omftandigheid is veel gewichtiger, ais
zy aanftondslcheen. Het geheim geeft aan 't bedrog , of ten minflen
aan de de achterdocht plaats. Het Heidendom had haar eigen plaatzen
om wonderdaaden te doen. Zy gefchieden in een hoek van een Tem-
pel , alwaar men niet als een klein getal van begeerde getuigen toeliet.
Daar waaren hooien i en onderaardfche leidingen, waar van men zich
met argliftigheid bediende,naer dat men dezelve noodig had.Men prikkel-
de de inbeelding van den zieke, men gaf hem behendig heimelyke behulp-
middelen , men betaalde hem ten einde om een ingebeelde geneezing
tevermeeten. Hy hing in den Tempel een ftaf en een kruk op , welke
hy nooit gedraagen had, als om van de Priefters eenig voofdeèl té trek-
ken. Hoe meenigmaal heeft men de oogen doen beweégen, efi een beeld
door werktuigen doen fpreeken!* de traanen vloeiden uit haar oogèn ,
met behulp vaneen wynrank. Hoedikmaalshebben e'enige kleine lich-
chaamen, op den Altaar geftelt, en door een verborgen vuür vervvarmt,
gefcheenen te zweeten, en eenige beweegingen te doen , die het zél^e als
een wonderdaad hebben doen uitfchreeuwen, en deze fchandelyke arg-
liftigheid , als een wederopftanding aanzien. Dat men de wederopftan-
dingen, welke J.Chriftus uitgewrocht heeft, onderzoeke, zy hebben een
ander merkteeken : hy houd aanftonds een begraavenis welke voorby
gaat, Üaande, en doet in 't aanzien van 't volk den dooden uit zyn kift ko-
men , hy opent het graf van een anderen, en doet hein leevendig verfchy-
nen, en in 't midden van zyn huisgezin, en *t volk beweegen cn werking
doen. De dooden, die uit haar graaven gaan, in het oogénblik vanzyn
Kruisdood, die doet hy in de Stad treeden,en Gods v^onderheden verkon·
digen. Hyblyft zelfs veertig dagen na zyn vi'edéropftanding, hylaatïich
aanraaken , betaften , onderzoeken , hy drinkt, fpreekt, wrerkt en
doet in tegenwoordigheid van veel getuigen wonderdaaden. Het is in
*t gezicht van 'tvolk, dat zyii lichchaam ten Hemel vaart, men merkt
het aan , men ziet het, en men volgt hem met de oogen, tot dat men
hem uit het gezicht verlieft, en de Engelen de eerfte ver v ondering door
een nieuwe wonderdaad doen ophouden. Men moet het toeftemmen,
dat, byaldien, 't geen de Evangeliften van Jefus Chriftus verhaalen,
waar is, hy noodzaaklyk een Godlyk menfch is,
Datmende andere
wonderdaaden van dezen Mefllas onderzoeke, hy
heeft dezelve nooit
van de gelegentheid van de plaats doen afhangen. Het is op de openbaa-
re ftraaten, en groote weegen, aan
't hoofd van een groot volk, dat
hem volgt, dat men ophoud, dat men hem bid oift de Duivelen tiit te
werpen, endeziekentegeneezen, hy doet het ïónder een bekwaame
plaats tot lift en bedrog te zoeken. Hoe veel getuigen hebben de ver-
meenigvuldiging der brooden gezien ? daar ivierd van een gevoelig voor-
werp gehandelt, waar vanyeder een onder hen de
rechter konde zyn,
ïy waaren tuflchen geen muuren van een donkeren Tefnpel beflooten,
daar men naer de evenredentheid, dat de meenigte talryk is, weinig zien
kan, en alwaar men
20 veel te meer onderworpen is, om door een inoode
Priefter bedroogen te worden, als men gedwongen is, om op de getui-
genis eeniger bygcloovigcn te vertrouwen, die zich aan 't hoofd van an-
deren vinden. Het volk was in
't gevolg van Gods Zoon, in een vlak-
te in ordre gezeeten , van vyf duizend menfchen was daar niet een
eenige , die het brood niet in zyn hand had , en van 't zelve at, dat
Jéfws vermeenigvuldigt had ; yeder een gevoelde zich verzaadigt, en
door dac «laaltyd verfterit. Men wiil genoegzaam, dat daar vaatc
vooretlnoch muilezels ^ noch vaartuigen mét nbodtaakelykc mond-
koft belaaden waaren , om dit groot getal te verzaadigen ; men had
dezelve noch zien voorttrekken , noch aldaar aankoomen. J^e armoe*
de van J. Chriftus liet hem niet toe zo veel leevensmiddelen j hoch een zo
groote toerufting te hebben. Daar was de minfte plaats tot bedrog niet;
hy moeft noodzaaklyk de waarheid omhelzen , gelyk deze meenigte
deed, die hem wilde volgen ^
ter oorzaak van de hrooden. De pl^^"
was bekent, hetvoortverp gevoelig, vyf duizend mannen getuigtien
't, al hun gevoelens kwaamen in deze getuigenis overeen , enverzee-
kerde hen zelve van de waarheid van dezen handel. Hoedaanigzal men
dan dezelve wederleggen ?

J.Chriftus befteedde in zyn vvronderdaaden,r)öch deti tyd hoch dehood*
zaaklyke hulpmiddelen tot geneezing; een oogénblik vvas hem genoeg %
om'tgeenhetallerbovennatuurlykftewas, te bewerken.
Hy gebood
hoofditoiFen, de winden zweegen ftil als hy fprak, en de golven der zee
in't midden van een woedende ftorm, boogen onder zyn beveelen, en
bedaarden op zyn ftem. Een woord , dat ut zyn mond kwam, reinigi^·
eenMelaatichen, en genas een ziekte, waar aan men wanhoopte. P®
wederopftanding van Lazarus koftte hem niet meer, als een kort gebed
aanzyn Vader, een enkele aanraaking vanzyn rok volftrekte,
om den
loop van een kwaad te ftremmen, Welk de inbeelding der
Geneesmee-
fters, een oneindig getal van geneesmiddelen, en de beurs van dc
ïlëks uitgeput had. Zulks gefchiedde niet by geval, jefus wift het, en
gevoelde deze almachtige deugd, welke niet kon werken, en zyn
werkzel voortbrengen,
als met zyn kennis, en door een doening van
zyn wil, dat was daar het groot ondericheld, 'twelk
de eerfte Chrifte-
nen
tuflchen de wonderdaaden van Jefus Chriftus, en die van't Heiden-
dom ftelden. Toont ons, zeiden zy tegens de Afgodiften, een der Too-
veraars, waar op gy lieden roemt, die ooit gedaan heeft 't
geen J. Chri-
ftus uitgewerkt heeft, die zonderbyftand van bezweeringen, hulpmidi"
delen der kruiden, zappen van eenige planten, en zonder naer eenig*
^ordeelige oogenblikken gewacht te hebben, de Zieken geneezen heeft-
Daar is geen wonderdaad, als men daar geneesmiddelen toe befteed :
deugd der planten
is een weldaad van den Schepper, waar uit hét Schept
zei geen vermeetelheid trekken kan. Jefus heeft alles door de eenige
deugd van zyn naafti uitgevoert, zonder voorbéreidzel, zonder byftan<I
cn zonder eenige gevoelige
voorwerpen. En 't geen hy gedaan heeft is
waardig van een God uitgevoert te zyn. Hy heeft niemand gekwetft of
doenfterven, hy heeft meenigvuldigen daar van behouden, en 't getal
diergeenen, die hy geneezen heeft, is by naer oneindig.

Jefus ftelde zich in zyn wonderdaaden geen ander einde voorals om
de menfchen tot zaaligheid te brengen, cn hen een eenig God te doen
aanbidden. Zy hadden reden ömdaar uit te beiluiten, dat hy het
werk-
tuig van den Duivel niet waS, om dat hy tot zyn verwoefting arbeidde·
Inderdaad, daar is geen middèn. Jefus Chriftus Was een Bedrieger,
wel, byaldienalles't geen«κη ons van hem verhaalt waar is, washy
een Godlyk menfch. Zal men zich inbeelden, dat zo
veel Wonderdaa-
den pweeft zyn, als zo veel zeegels tot het bedrog.

vo orréeden

Wyders is de zedeleering van Jeius Chriftus zo rein eft heilig, dat mei*
daar uit een derde, en moogiyk een der uitmuntenfte
bewyzen van d^
waarheid van den Chriftelyken Godsdienft kan trekken,
judas had ect>
zeer eerlyk man geweeft, met J. Chriftus aan de Jooden over te keve-
ren, by aldienhy hem voor een Bedrieger erkent had. De hoedaanig'
heden van Huisgenoot en Meefter ontfloegen hem niet van een zo g^'
wichtige plicht, als die is, van een bedrog te ontdekken, 'tweik d^^
Godsdienft Zyner Vaderen omver wierp. Onderwyien had deze ApO'
fté!, zo gierig en trouwloos als hy was, niets iazyns Meefters gedrag
ontdekt, waar over hy hem by zyn vyanden een misdaad
konde aanvr)"
ven, omdat
hybefchaamtwashu^jxooze/^/oed verrmdentehebben.
Jooden handelden hem verfmaadlyk, na dat zy hem in de misdaad vo^r^'
gezet hadden; en God liet het toe, dat daar een gevoelig engeduurzaam
bewys van dit geval overig bleef, door de koop van een veld, datda^^
van den naam voerde, εη^/ίβ/τ^/^Λ» VWoei^genaamt wierd. Deze^^'
tuigende huisgenoot van de oprechtigheid van Jefus Chriftus, doet
fninftenzien, dat zyn al lerwreedfte vyanden noch in't geheim van '^Iv
hertj noch in zyn daaden iets ontdekten, 'twelk naer bedrog en mis^^''
ding konde rieken.
By aldien de andere Apofteien de eenige getuigeii van Jefus Chn'ft"^

wonderdaaden geweeft waaren, zou men achterdocht krygen, d^t ^
20 klein getal van eenvoudige menfchen, door een vernuftig manP^^,
den kunnen befpot werden, en zich laaten bedriegen;
maar daar _

«•/arï KT/ riO*»r r-k J_________1______^^oftl. ^

ren bynaer zo veel getuigen, als daar menfchen in Judea waaren- "
tuigen welkers belangen was de valfcheid der daaden te
ontdekken ; ^^^
venmaaten yverig tot de ontdekking van dit bedrog, en die de '^'^gu
misdaaden gebruikten, om daar in tegelukken. De
Apofteien he ^^
niet anders gedaan als met veel eenvoudigheid te verhaalen,'t oH'
de anderen gezien
hadden; hun verhaal is met geen Lofredenen
dermengt, om den roem van hun Meefter te verheffen, byaldien ^
roem voor Jefus Chriftus
is, fpruit zy veel eer uit den grond van zy" ^^
den, als uit de woorden der Gefchiedenisfchryvers
; zy beteeketieo '
Plaatzen, daar deze uitkomften verfcheenenzyn, gelyk als Galii'= ^^
Naim, en Bethanien.
Zy noemen de menfchen, die of geneezen »
uit den dooden wederopgewekt
geweeft zyn,gelyk Lazarus. Men KO' ^
mal Ie deze plaatzen, en by de
beteekende menfchen naer de waan·
der daaden verneemen. De Heilige Mattheus heeft zyn Evsngeimi"
Ven of acht jaaren na de dood van Jefus
Chriftus befchreeven;
heugen van die Wonderdaaden konde zo haaftlyk niet
Menreekendegeinaklyk , door de beteekende tyd
vandcEvangei» ^
en de Feeften van 't Paicha . het jaar waar in de wonderdaaden gei .
waaren. Het is zeer moeilyk te begrypen, dat menfchen de onbeicna ^
heid gehad hebben , om een verhaal van daaden gemeen ï^^J^j^gpft
waar aan
20 veel als aan de vaftftelling van een nieuwen


-ocr page 25-

jj is, alzo openbaar als de wonderdaadenzyn, in de plaats zelfi,
«aarzygefchietzyn, tea tydeals duizend en duiZend menfchen 't zelve
leugen hadden kunnen ovcrtuigen, by aldien zy valfch of ond'erftelt
geweeft waaren.

I^e Joöden waaren zodaanig van de waarheid van die wonderdraden
overtuigt, datniettegenflaandedevooroordeelen getrokken in'tderllaa-
gen ftaat en het Kruis van den Meilias, of uit de aloudheid van haar Teiri-
hun plechtigheden, endeWet, zy niet nalieten zich tebekeeren,
cndéh Chriftelyken Godsdienft te omhelzen. Zy hadden niet als deze
^ee bewyzen om hun vooroordeelen af te wyzen, welke gemeenlyk
^P den geeft der volkeren een krachtige indruk maaken, en om zich
an de waarheid der leeringen, boven hun red'enverheeven, te overtui-
fe^n. Eene was de vervulling der aloude Godsfpraaken, en de over-
i^nkomft van het leeven van Jezus Chriftus, met de voorzeggingen der
,J"opheeten. Het andere, meêrgevoeligen na de neiging der eenvoudi-
«p'^g^ichikt, trok zich uit de wonderdaaden, welke zy gezien hadden,
ot die men in Judea waarachtig geloofde. Ditbewysdan, dat hen be-
mlde in weerwil van de tegenftelling der reden en der vooroordeelen ,
l^oet Voor klaarblyklyk by ben doorgegaan zyn , en zy moeten ge-
|ooft hebben , waaragtig te zyn, 'f geen de Evangelillen gefchreeven
nebben.

. % aldien de ]oodcn de eenige waaren > die zich bekeert hadden, kon-
men zich inbeelden, dat het verlangen, om den Meffias te zien, die
'■y Verwachtten, de fchaadüw voor het lichchaam had kunnen doennee-
^en. Maar , de Heidenen bekeerden zich mede. Het getal van die
^.%odiften, dié tot het Ghriftendom overgingen, was groot. Het was
^it alle volken en alle geflachten zaamengeitelt. By aldien zy minder
Vooroordeelen als de Jooden tegen Jefus Chriftus bezaten, hadden zy
^ede minder bewyzen: Mofes en dePropheeten ontbraaken hen. Bo-
Jcn de Heiligheid der leeringen, was hen niet, als de kracht der wonder-
draden overig, welke hen konde verplichten om de reden onder onbegry-
Pelyke verborgentheden te doen buigen. De Heidenen bekeerden zich j
ter oorzaak der wonderdaaden, welke deApoftelen onder hendee-
i^ïi, of ter oorzaak dier geèneh, Welke Jefus Chriftus in Judeagedaa»
f' .^y aidien de Apoftelen volftrekte wonderdaaden deeden, om de
®%odifche geflachten te overtuigen , blyft het bcwys altoos beftendig,
®nby aldjen zy niét als deti geenenvan J, Chriftus toelieten, zoude het
herhaal van zyn wonderdaaden voor onwederfpreeklyk moeten door-
Saan, dewyihet «itwerkzeldaarvan zoleevendig en kragtigwas. En
^öedaanig zal men tegenwoordig openbaare wonderdaaden wederleg-
pn > welke ten tyde van de uitkomft voor waarachtig, by de Jooden en
^y de Heidenen
doorgingen ,a]leonverzoenbaare vyanden van den Chri-
"elyken Godsdienft, en die dezelve öiet omhelsden^ als om dat zy van
^ vpaarheid overtuigt waaren.

y.'

Aanmèrhngen over de inhUazing der Evan^gelifien ^ én de Godlykheid
hunner boeken.

ΤΛΕ Apoftelen , die deze wonderdaaden predikten en beichrefeveli j
^ ten einde
op dat het geheugen daar van tot ons zoude overgaan,
hebben een merkteeken
van een gevoÈlige oprechtigheid. Men maalt
^[ch mcêr af als men denkt in zyn werken. Daar is zodaanig een ver-
«'ntenis tuflchenhethertenden geeft, dat
d'een niet lang zyn gedachten
•^an voortbrengen > zonder dé beweegihgen van den anderen te doen ken-
Men bnderfcheid ligtiyk de Gefchiedenisfchryvers, wier zwakke
Seeft, naêr belachlyke verdichtzelen geylt heeft. Maar, men heeft niet
^eêr moeite om de oprechtigheid en de liefde, van de waarheid, Welke
anderen aanmoedigt, te kennen. Men bcfpeurt, in 't onderzoeken,
ponder vooroordeel vaii her merkteeken der Apoftelen , aldaar zon-
moeite een eenVoüdighcid, die vermaak baart. Zy hebben een op-
f^schtigheid , welke zelfs tot het afmaaien van hun gtoove onweeten-
, hun eergierigheid, hun zwakheid, en andere gèbreeken gaat, wel -
^^ ^y zonder misdaad ftilzwygende hadden kunnen voorby gaan. Zy kun-
^^n liegen; maar,
zy fchynen daar geen luft toe te hebben. Men moet
haar aflchen weder oni gaan roeren, en een vooroordeel maaken , te-
^ens'tgecnonsvan hen voorkomt, omhenoverleugerten tëbefchüldi-
fe^ijS en hen daar van het oogmerk te verwyten.

De leerlingen van Jefus Chriftus konden de grootheid van het onder-
riemen , 't welk zy hadden, niet onbewuft zyn, predikende het Evange-
{''^ni ^ eh de gevaaren, aan welke xy zich bloot ftelden. Ik onderftel in
^^ndeohweetenhéid, verhaafting en een zoorte van blindheid, wegens
ftofFe, datis'tgeengevolglyk kangezegt worden. Want de men-
Tchefa 2yn niet altyd völkoomentlyk beeften noch blinden , wegens 't
J^en de behoudenis van hun leeven betfeft. De uitkömft moeft ten min·
f hunne onweetenheid weg neemen. Haar vermeetelheid konde niet
duuren. Watmoeften zy denken, als zy J. Chriftus aan een kruis
ygcnfterven? het kruis van J. Chriftus
moeft twee uitwerkzelen op de
;^PofteIen voortbrengen, 'r eene dat
deze fchandelyke dood een voor-
^Ordeel, en onverwinlyk beletzel tot het geloof, zoude baaren. Inder-
by aldien J. Chriftus zich niet voor den Mefllas had kannen doen
J^ennen, aleer hy geftorven was, hoedaanig was het dan le hoopen,
.^Pf te
durven ondernèemen, om'tzelvena een zo fchandelyke ftraf
j doen r'men heeftopgehouden naêr de bedriegers ende hunne dood te y-
j ^· Deze is hier een wreede, en fchandelyke, door de Overigheid aange-
onderwylen zyn de andere Apoftelen daar van nietafgefchriktge-
. ^eft: 7V
hMfipn den p-een aan, die men gekruicigt heeft, zy verkondigen

1 '-'lJUV.l ÏV y 11.11 tTl» --------ί , . . , " , J.'

; zy bidden den geen aan, die men gekruicigt heeft, zy verkondigen

, aan'tgantfch Heelal als een God. Het denkbeeld van't kruis moeft
:.^fpofteltncenindrukvanfchriklykheid peven; de natuur ontroerde

& op het aanzien van de ftfaf;men ftelt zich daar niet hcjitlyk voor bloot

Λ le dwong de Apoftelen om het zei ve lot als hun Meefter te onder^^^^^

5 ^as niet meêr by hen; zyn dood oBtfloeg hen, of van de d w.nglandy,

he

Wie

' ·«> met meer bynen; zynaouu^evi^ö—". --------; - --o-----

Xke hy over hen geoeffend had,of van de verplichting,waar in zy te voo-
, hem tc volgen, enzyjii leering te prediken. Zy zagen me-

mand als God alleen,die hen rekening van eeh zo moeielyke gehoortaani'
heid konde eyfcjien, of hen over hun zwakheid ftraffen. De Heilige Pe-
trus had alreeds gevoelt, dat men alzo wel de Difcipulen als den Meefter
haatte, hy moeit leeren, 't geen hem

, met J. Chriftus te verkondigen,^e-
beuiren zoude, dewyltfnen hem vervolgde, als wanneer hy nergens om
dacht, als zich met de vyanden zyns Meefters te warmen. Jezus Chriftus
verwittigde hem zedert, dat hy een geweldige dood zoude ftervèn. Hy
had aan alle zyn Leerlingen banlinglchappen, verdrukkingen, endë dea
haat van de Waereld voorzegt. Hoedaanig zou men ha zo veel waar-
fchouwihgen van gevaar, waar aan men zich bloot ftelt, kunnen twyf-
felen. Ondertuffchen was het de Heilige Petrus, die de eerfte het Evange-
liüm, zo wel aan de Jooden als Heidenen, begon te prediken; hywas'i
die aan de bevelhebbers over't volk, aan deSchryvers, deoudften, ea
de vfergaaderde grooten raad ging zeggen.
Zo zy u allen kenlyk, en den
gantfche volk'e Jfraêls, dat door den mamejefu Chrifii des Nazareners ^
diengygekruifl hebt, welke God -van den dooden heeft opgewekt, door hem ,
Kegge ik, deite hier Tjoor ugezont (laat. Deze is de Steen, die van u de Bouw-
lieden veracht is, -Vjelke tot een hoofd des hotksgeworden is. Ende de zad'
ligheid is ingeen anderen. If-^aat daar is oek onder den Hemel geen ander
waam, die onder de ïnenfchengegeeven is, door welke wy moeten zdalig wor·'
ί^ί"». Handel. vers lo. ii. en ij.. welk een moed, van de jooden
de dood van Gods Zoon te verwyten !
gy hebt hemgekrutjl. Welk eeri
onbefchaamtheid, zo klaarlyk van de wederppftanding totdengéenen
zelfs te fpreeken , dié hem gckruicigt hadden, by aldien de daad niet baar-
biyklykwas! ma-ir, welk een vertrouwen, Van diezelve Jefus aan eeri
kruis geftorven, te prediken, van hem een wonderdaad toe te fchryven,
welke hy zo aanftonds gedaanhad, en openbaar ftaande te houden, dar
men niet als door zyn naamzaalig kan worden ! de Heilige Petrus, die dus-
daanig fprak, konde die onbewuft zyn , dat hy den haat der Jooden op den
hals laadde, en dat hy zich baarblyklyk aan een alzo Wreede enzeekere
doodj
als die van zyn Meefter, blobtftelde. ^iTöiJii voerde voor Areo-
pages gevocJiglyk twyfFelachtige redenen, en dorfde dc meervuldigheid
der Goden niet beftryden , zyn lot verfchriktezynallerlieffte leerlingen j
diewysgeerigen, gelykhy, Avaaren; eti de hooge leerfchool ftelde zich
mooglyk niet in, als ten einde, om de leeringen te kunnen vöorftellen, opi
een wyze, die dezelve voor het onderzoek niet bloot ftelde, en niet meêr
een diergelyke dood, als die van Socrates, tot zich trok j men is bevreeft
voor de vervolging en de ftraf. De Apoftelen zien het kwaad , en vree^
Zen 't zelve niet. In tegendeel fpreeken zy met meer vertrouvircn als
geduurende het leeven van hun Meefter jZy verkondigen zyn leering zoii·
der tweezinnigheid, zy verwyten zyn dopd den geenen , die dezelve be-
vordert hebben.Van waar kwam de Viiïchers een veftfouwen, welke aafit
de wysgeerigen ontbrak ?

Daar was ganfch geen menfchelyke beweëgreeden , welke hen in de
verdraagzaamheden bepaalde. Zy waaren in een verfchillendeKerk vaa
die van Tefus Chriftus opgevoed geweeft: al hun vooroordeelen waaren
tén voordeel van Mofes, der Priefters en den Joodfchen Raad. Zy had-
den het minftevermaak in't gevolg van hun Meefter'van plaats tot plaats
loopende, altyd te voet gaande, en meenigmaal niets hebbende om vati
te leeven, niet gefmaakt; zyn dood was geen luifter aan hun beroep, zy
fcheenen zelfs tot daar toe geengroote verbintenis voor hem te hebben ;
door zyn dood konden zy hem vry verlaaten, en 't Evangelium laaten
vervallen, waar van de verkondiging het minfte uitwerkzel noch niet ge-
daan hadi Maar, dewyl de vervolging hen onmydelyk was, veftigden
zy zich omdezehaatelykej en vandegantfcheaarde verworpeneleering
te prediken, en te fchryven. Dat men het hert des men fcheny endeom°
ftandigheden van dit onderneemen, pylezoveel menwil^ men zal niet
een eenige menfchelyke reden ontdekken, welke noch het oogmerk,
noch het vertrouwen en de moed, welke nóodzaaklyk tot haar uitvoering

waaren, daar van heeft kunnen inboezemen. .

By aldien men verplicht is een daad op het verhaal van een Gefchiede-
nisfchryver te gelooven, kan men zyn geloof, wegens de wonderdaa-
den van J.Chriftus,door de Evangeliften verhaalt, niet weigeren j daar
Λvord in hun verhaal van gevoelige daaden gehandelt. Zy Waaren daar van
ooggetuigen. Alle de getuigen koomen in hun verklaariilg overeen, zy
verhaalen dezelve met een eenvoudigheid en onveifchillendheid, over
welke men zich niet genoegzaam kan verwonderen in menfchen, diege=
meeniyk roemzuchtige dieren zyn. De Joodeh, vyanden van 't Ghriften-
dom, hebben nooit hun gefchiedenis beftreeden. DeChriftenen, verre
van Meefters te Zyn, ömde boeken te onderdrukken , die tegens hen
xvaaren, hebben drie honderd jaareh onder de vervolging der Jooden en
Grieken gezucht. By aldien de Jooden eenig werk nagelaaten hebben,
omde Apoftelen van leugens te overtuigen, zoude Tryphon, die tegen
Juftinus den Martelaar redentwiftte, Celfus , Julianus de afgevallene,·
deze daad niet hebben kunnen onbewuft zyn , en zouden duizend en dui^
zendmaal dezelve déChriftenenverweeten hebben, ten einde, om deri,
voortgang van't Evangelium, en de verwoeftingyan't Heidendom, of
die van den Jopdfchen Raad te ftuiten; waarom ziet men dan niets dier-^
gelyks? die nauwkeurige, doorlleepen, en verbitterde vyanden, hèB*·
ben die een bewys kunnen vergeeten, welk een zo geweldige aandÖèning
aan den Godsdienft gaf, welke zy beftreeden ? onderwylen, by aldien
de wonderdaaden van J. Chriftus , welke de EyangéKften verhaalen
waar zyn, moet men hem als een Godlyk menfch aanzien, en
zyn lee'
ring gelooven. ■ : ;

Laat ons, na de oprechtigheid der Apoftelen erkent te hebben^ eea
woord van hun inblaazing des geefts zeggen. Daar is geen wysgeeriffe
gewecft, dieeetlvoorzienighÈiderkent heeft, welke ter zelverryd niet
toegeftemt heeft ^ dat God aan dên menfch of de toekoomcnde uifkom-
ften, of de gedachten eü voorneemens, welke de Godheid begreepea
had, icondeopeiib^ren.Menkanuide opeubaaringgeen onmooglykheid
vinden, noch vati Gods zyde, noch van die der hielen. God oneindig ,
en dé,ziel zyn werkftuk zynde, kan hy op dezelve, al sop zyn andere
ί> 3 νοοίί·"

óver de évangelie


-ocr page 26-

26

vonrtbrengingen werken. By aldien de ziel weezendlyk is, hangt zy van
haar Schepper alzo wel, als't lichchaam af, enby aldien't waar is, dat
God de beweeging aan't lichchaam mededeelt, kan hy aan de ziel ge-
dachten en een kennis geeven, welke zy niet natuurlyker wyze heeft.
Wy gelooven veel lichter te begrypcn , hoedaanig God een lichchaam
doet beweegen, als de wyze, op wxlke hy zyn deiikingen aan de ziel
mededeelt. Maar, van waar komt dat ? dat is een louter uitwerkzel van
onze inbeelding.
Om dat wy een lichchaam zien, dat zich beweegt, dur-
ven wy een gevoelige waarheid niet tegenfpreeken Begrypt men onder-
wylenhoedaanigGod, die geeftlyk en een rein weezen is, zich tot dit
lichchaam toevoegt , om 't zelve de beweeging medetedeelen ? het
valt ligter te begrvpen, hoedaanig een oneindigen geeft op de ziel, welke
geeftelyk is, werkt, als te bevatten, hoedaanig dit geeftlyk weezen zich tot
een lichchaam kan
toevoegen, om't zelve te beweegen; om dat daar veel
meerevenredenheidis tuflchen een geeft ert een geeft, als tuffchen een
geeft en een lichchaam. Dufdaanig kuimen alle diegeenen , welke
gelooven, dat daar geeften en een God is, de inblaazing onder voorwend-
zei , dat njen dezelve niet begrypt, niet verwerpen. Dewyl men vraagt,
hoedaanig'tmooglykzy, dat de tong van een Prediker, de naerbuurige
lucht voortftootende in't oor van zyn toehoorders, aldaar zekere denk-
Ijeelden van 'tParadys of de hel indrukt, of zeer afgetrokken denkin-
gen , welke zomtyds de ftof van zyn reden maaken; men is verplicht te
antwoorden, dat men niet begrypt, hoedaanig die denkbeelden zich
maaken, ofwel,dathetGodis, die door zekere wetten, welke hy van
de Schepping des men Ichen vaft geftelt heeft, beflooten heeft, dat als
wanneer de werktuigen op een zekere wyze zouden geraakt werden, de
ziel zulke of dufJaanige gevoelens, en zodaanige denkbeelden zoude
hebben. Maar, waarom gelooft men , dat de denkbeelden zich door
't geluid van de ftem maaken, alhoewel men't niet begrypt? en zalmen
Gods inblaazing verwerpen, om dat men zich niet klaar genoeg uitlegt,
By aldien't waar is, dat God gewilt heeft, dat de ziel zekere denkbeel-
denhad, dewyl het bryn, datftoflykis, eenzeekere indrut zou ont-
fangen : waarom .kan hy niet mede beflooten hebben, dat dezelve ziel
veel edeler en veel hooger denkingen zoude hebben, dewyl zy onmid-
delykeenigevoetftappen in het bryn zoude maaken ? kan dan God, die
geeftlyk is, niet zonder ftoiFelyke voorwerpen werken, gelykdetong
cnvoortdryving van de lucht zyn ? wyders, waarom wil men niet dat
Godonmiddelyk op de ziel werkt, om dezelve zeekere denkingen te
geeven, gelyk de menfch die fpreekt op de hcrffenen werkt, en de ken-
nis van zeekere voorwerpen inblaaft ? kan God de ziel niet op een zeeke-
re wyze, als op de herflenen werkende , en op dezelve wyze als de
menfch doen denken ? Dit is't geen men niet kan zeggen, als men de
2aak met eenfge aanmerking onderzoekt. Het is dan zeer mooglyk, dat
God de Evangeliften bezielt heeft. Maar, waarin beftond deze inblaa-
2ing der Apoftden ?

Men zegt, dat daar niet als van daaden gehandelt werdende , waar
van zy ooggetuigen geweeft waaren, en van woorden , welke zy gehoort
hadden, de Heiligen Geeft niets noodig had. als hun geheugen, wegens
deze daaden en leeringen, te herroepen, en 't zelve dufdaanig te verfter-
ken, dat het van geen dwaaling bcvattelyk was. Het gelykt, dat zulks
aldaarzyde moeite Gods, en demoejelykheid der wonderdaaden zeer
veel te verkleinen; maar, van het oogenblik, datmehonderftelt, dat
deH. geeft op de Apoftelen gewerkt heeft, verandert het meerdereof
mindere de natuur noch de moejelykheid van de werking niet: de won-
derdaad is evenmaatig en onbegrypelyk voor de godloozen, het zy dat
Godophetverftand, 't welk hy opheldert, werkt, of op het geheugen,
'twelkhyverfterkt. Maar, zoude de wonderdaad van Pinkfteren niet
gefchiet zyn, als om 't geheugen der menfchen over zaaken, die hen vol-
ftrektlyk bekent waaren, teverfterken ? Wyders,. by aldien men aan-
merkt de onweetenheid der Apoftelen, voor de openbaaring van ]. Chri-
ftus, zal men zonder moeite bcgrypen, dat zy nieuwe hulpmiddelen noo-
dig hadden, en nieuwe verlichtitigen om de heilzaame waarheden te pre-
diken en tefchryven. Inderdaad, hoedaanig zouden zy uit hun dwaaling,
wegens het tydelykeRyk van den Meffias , wedergekoomcnzyn, waar

medezytenminftenzo wel, als de overige Jooden ingenoomcn waa-
ien , om dat zy daar van de eerfte waardigheden afvorderden ? hoedaanig
touden zy verborgentheden ontdekt hebben, welke men nieuwe noe-
men kan.,
dewylJ.Chriftusdezelve niet alszeeronvolmaaktlyk ontdekt
had; by aldien zy geen nieuwe byftand gekreegen hadden, om te ont-
dekken, *t geen zy nietgezien hadden,en men hen niet als zeer ligtlyk on-
derricht had. Hymoeft aan den Heiligen Petrus de beroeping der Hei-
denen , welke voor hem verborgen was, openbaaren; men had niet min-
der Gods Geeft van nooden, omop JefusChriitus zeekere Godsfpraa-
ken van't Oude Teftament, dieduifter Λvaarcn', toetepaflèn. Ik weet
dat de Apoftelen over 't gevoelen der Jooden, en over de uitlegging
dier Godsfpraaken , welke in hun tyd aangenoomen was, redeneer-
den; maar, die onweetende en eenvoudige Viflchers, hadden die niet
noodig de valiche uitleggingen van dc waaren te onderfcheiden, en deze
Chaos en verwarde k lomp van overleevering te ontwikkelen, welke de
Pharifeers, als een zeekere reegel van 't geloof, volgden ? eindelyk, dewyl
de Apoftelen nieuwe bepaalingen zedert de Hemelvaart van hun Mee-
ftef gemaakt hebben, zomoeten dezeinflellingen ophouden, hetvoor-
■vverpvanonsgelooftezyn, of het moet zeeker zyn dat de H. Geeft hen-
lieden dezelve yoorzegt heeft; want, men zoude met geen vertrouwen
op het gisag van twaalf Viflchers durven geruft zyn, die zonder God zaa-
ken zouden verkondigen, welke zy nooit uit den mond van hun Meefter
hadden hooren gaan. Het is waar, dat die inftellingen in een vergaade-
ringgefchiedden; maar kunnen zeer eenvoudige Leeraars een onfeil-
baarevergaadering maaken, immers vol ftrekt de eenvoudigheid en on-
weetenlieid van menfchen over een nieuwe leeringe bepaalende geen-
iinti, omteverpligtenderedenaan 't geloof te onderwerpen, hoe zou-
de zulks dan ten opzigte eener vcrgaadering uit
twaalf menfchen be-

ftaande, genoeg zyn konnen, zonder vooroBderftel dat ïe vandeft
Heiligen Geeft geleyd en bezielt zyn ; men moet dan toeftemmen,
de Apoftelen door den Heiligen Geeft ingeblaazen geweeft zyn, die huO
verftand bewrogt en haar bedenking zo zeker geleitheeft, dat zyniet
konden dwaalen. . ,

Ten einde om deze wonderdaad gevoelig te maaken, deed God zyö
Geeft op de Apoftelen wonderdaadig nederdaalen , welke op hun
hoofden in de gedaante van vuurige Tongen , ruftte. Het zoude
te
verwonderen zyn, dat de gantfche Chriften Kerk , zedert 1700. ja^-
ren, het geheugen van deze uitkomft , door e'en plechtig Feeft vier-
de , by aldien men niet geloofd had van den beginne af, dat het waar-
achtig was. De menfchen ^ van macht en gezag ontbloot, leggen zo
ligtelyk niet op als zy zaaken verhaalen , die voor hen roemruchtig
zyn : het uitwerkzel van deze neederdaaling wierd gevoelig door de
verandering, welke in de ziel van deze Viflchers gefchiedde, die van
hun Opperhoofd en Leeraar ontbloot waaren ; hun geeft vond ziC"
meteen volkoomen kennis zonder oefFening, ofte arbeid, oftyd, ver-
vult. Haar herten, natuurlykzwak, wierden krachtig, zelfs om'tg^'
vaar, en deallerwreedftedood tebraveeren. Zy deelden aan anderen
de gaaven van den Heiligen Geeft mede; diegeenen,
welve zy de han-
den opleiden, wierden gelyk de Apoftelen krachtig
in wonderdaaden <
en herauten van den Chriftelyken Godsdienft. Zy onderfchraagde»
hun leering door wonderdaaden, en door een onwrikbaare ftandvaftig"
heid tot de dood toe : zal men gelooven, dat die wonderdaadige men-
fchen zo veel berugte bedriegers geweeft zyn, welke zich
verkeerde-
lyk beroemden op een werking van den Heiligen Geeft, welke zyniet
gevoelt hadden, en dat zy durfden zeggen, dat de gantfche
Schriftuur
Goddelyk ingegeeven is, by aldien Zy volkoomentlyk overtuigt waaren,daf
de daad val Ich was, en dat zy niet als loutere inbeeldingen
hadden voor-
gedraagen ?

. De Apoftelen hadden een volkoomen bevel van hun Meefter ontfan*
gen, om dit Evangelium tefchryven, en't zelve aan't geheelal te doelt
weeten. Men muggezift verkeerdelyk overeen
bepaaling, tervry»
men de noodzaaklykheid van de Schriftuur betwift, dat
J. Chriftus al-
leenlyk zoude bevooien hebben, van
het EviiKgelium aan alle fcheP^^"
lente prediken,tn
dathy niet bevoolenheeft van 'tzelve te fchryven-Kon"
den dan de Apoftelen niet anders als predikingen doen? liet
JefusChri-
ftus hen niet toe in zaamenfpraak en redentwift, met de tegenftreevefs
van hun eeuw, te treeden, of om deeenvoudigen door een meer ge- "
meenzaamewyze, als die derpredikingen te onderrechten? moeft meo
alleenlyk prediken? en vorderde J. Chrirfus niet anders van zyn leerlingen,
hen de zending opdraagende,als dat ?De Taaie, waar van de Heilige Mar-
cus zich bedient heeft, is Va^de beveelen en wetten, welke men door de
Herauten afkondigt, en die men aan de kruiswegen der Steden aanflaai»
ten einde niemand oorzaak van onweetenheid vermeentte hebben, ont-
leent. Volgende dan de geftrengheid van de plaats, moet men
niet meer
van predikingen en redeneeringen fpreeken, gelyk de overzettingen luf"
den; maar, de Apoftelen waaren verplicht, den Chriftelyken Godscienn»
volgens de manier der Herauten door openbaare uitroepingen,te verkoo'
digen ; zy waaren mede verplicht dezelve aan te flaaii, en is dat geen be-
vel van te befchry ven ? Of wel de uitdrukkinge, welke de Heilige Mat-
theus en de Heilige Marcus gebruikt hebben, zyn algemeen , en beteeke-
nen een bevel door Jefus Chriftus gegeeven om te onderrechten ,
door alle moogelyke en natuurlyke wegen den Godsdienft te doenver-
ftaan, welke hy hen toevertrouwt had.
Ireneus zegt mede, dat het vol'
gensGodswil was, datdc Evangeliftenfchreeven, het zy dat dezeVPÜ
hen, door een nieuwe ontdekking, geopenbaart was, of door bevel, welk
J. Chriftus hen nagelaaten had, alvoorens hy ten Hemel gevaaren is, Duf-
daanig hebben de Apoftelen, ten einde om de meening van hun
Meefter
naer te koomen, niet alleen gepredikt; maar, mede gefchreeven. H^^
zynhunfchriften, welke tot ons overgegaan zyn, en dezelve Evang^"
lien, die wy hedendaags leezen. Men betwift yverig de
manier, waar
door wy deze kennis hebben; d'eenen hebben geen andere ftut van hui»
geloofals de overleevering; maar, hoedaanig haar te ontwikkelen?
anderen merken aan, dat de eerfte Chriftenen, die de minfte maatfchapP/
metde J ooden niet hadden, gefchriftkaamers ontbraaken ,om aldaar bo"
befcheiden en de oorfpronglyke Apoftolifche Schriften te bewaafen,
dat dezelve dufdaanig wel haaft verlooren raakten.
Gmius, en de vej'
maai^e Heer//iifiBiflchop van Orange, die zich daar tcgenftellen, ^f.
ben
Tertulhanus niet verftaan, terwyl zy op de getuigenis van dien Vao^^
gezegt hebben, dat de
oorfpronglyke fchriften in zyn tyd noch
waaren, want hyverzeekert alleenlyk, dat men
in deAfoflolifche
kenauthenttke affchriftm "jande\Schriftuiiren -üond.
Dat is te l^è^ti
affchriften in 't Grieks befchreeven, door tegenftelling van de Latyn^^
overzetting, waar van men zich alleenlyk inAfrica bediende, en weij^
het zelve gezag niet hadden. Eeindelyk, dewyl de Ketters, een
oneindig getal van Evangelien en handelingen onder de eerbiedeiy%
naam der Apoftelen, gemeen maakten, misleidden zy deeenvoudig^^
der eerfte Chriftenen.Hoedaanig zal men dan de waarachtige Evangel'^ J
m een zo affchrikkelyke verwerring van valfche
fchrifturen,ontwikkeie' ·
Hoe voordeehgde oude overzetting voorkomt, kan men niet, by^
dien ikmy niet bedrieg, tegenfpreeken, dat
zy zeer onzeeker was·
aldien ter eener zydedc oorfpronglyke fchriftuuren, en de
authentyke a
fchriften der Apoftelen, verlooren waaren, en dat men van die andc

voorreedên

zyde een groot getal van onderfteldc fchriften zag verfchynen, hoeda
mg zoude men de zeekere en de waare van dè valfche kunnen ontv^l^^ .
en? dat men zodaanig een reegel als men wil van muggeziftery vaU"
Ie,de Ketters en goddeloozen zullen geleegcntheid hebben om te
praaien, om dat zommige Kerken aan verfcheide Godlyke ichniteng
twyffelt hebben ; en om dat daar meenigvuldige zyn, welkers gc ^o
niet, als vyf of zes honderd jaaren na de dood van de Apoftelen r

kent geweeft. Volgens de bepaalingen en de overleeveringen der;


-ocr page 27-

overleevering van deze Apoftolifche Kerk te veilen, zoude dëii brief van
Heiligen Paulusalsvalichonderftelt, en vól dwaalingen,vërworpen
^^bben. Onderwylen is het niet alleen een der fchoonfte werken van 't
^ieuweTeftament; maar, daarwaaren aiidere Apoftolifche Kérken,
dezelve aannaamen. Hoe veel kerkeii en geloovigen hebberi tich
«aten bedriegen in een Eeuw, in welke men een volkoome vryhéid b-
^fr deze ftoffe had,en hebben in hun ordening fchriften geleezen en geitell,
"ie in't gevolg zyn verworpen geweeft, en die een zogroote loop hict
^dden, als door haar eenvoudigheid , en de dwaaling der Lteraarè.
Coor welk een regel zal men bewyzen j dat de brief vandenHeiligeti
Earnabas niet naer de ordening is ? dat zal door de overleevering niet
^yn; wantdealgemeenfte overleevering verzeckert, dat het een werk
Van een Apoftel is, en de ouden die in de Apoftolifche Kerken leefden j
hebben dezelve onder zyn naam aangehaalt. Zou ik, watmeeris,dur^
Venvraagen, waarom de/i/f^sZ/yf/ji· Kerken, wegens de ordening der
Schriftuuren, veel eer gelooft moeten werden, als de anderen, die een
£rooteoudheid hadden? hebben de Apoftelen, dezelve vaft ftellende,
^ie tegensde onderftelde Schriftuuren verfterkt? maar, het meefte ge-
deelte dezer fchriften zyn niet, als zedert de dood der Apoftelen voor den
^aggekoomen. .Maakten zy dan die Kerken onfeilbaar? by aldien zulks
iois, waarom is dat voorrecht opgehouden? hoedaanig waaren
zy in
'Ie tyd dat den Heiligen Joannes zyn Openbaaring fchreef, indwaaling
Vervallen? waaren zy niet onfeilbaar, alsopde ordening der Schriftuu-
ren ? van waar komt het dat deze zo noodzaaklyke onfeilbaarheid aan een
deeltje
alleen bepaalt was ? zy hebben zich nooit vermeeten van dezelve
^ehebben, enRomenzelfszondigdetegensdat voorrecht al te vroeg, de
^rief aan de Hebreen verwerpende.

De Heilige fchryvers lieten hun werken, na dat zy dezelve zaamengc-
l^elt hadden, aan eenige Kerk te pand, dewyizyniet fchreeven, als om
' geloof der volken vaft te maaken, en ten einde om 't geheugen der uit-
"^omften en leeringen, 't welk ligtelyk zoude uitgewifcht werden, voor
nakoomelingfchap te bewaaren. De Heilige Mattheus , by voor-
"^eld, diezynLvangelium te Jerufalem zaamenftelde, liet daar, zon-
der twytFel zyn voorfchrift of een afichrift uithetoorfpronglykgetrok-
De Kerken van Romen, van Corinthen, en van Epheien, die niet
'Nalieten ftaande te blyven, niet tegenflaande de vervolgingen , welke zy
Ondergingen j bewaarden de oorfpronglyke fchriftuurtn, en authenty-
affchriften der brieven ^ welke de Heilige Paulus aan haar gefchree ven
'^ad. Dit gedrag der Kerken is zo natunrlyk, dat zy het zelve niet kun-
gefchonden hebben, zonder tegens den goeden zin, en den geeft van
alle redelyke menfchen , gezondigt te hebben. Het fchynt, dat men
Seeneeniggefchrift in de Chriftelyke Kerk heeft kunnen bewaaren, om
^at zy noch bewaarplaatzen der ichriften, noch gezag in 't burgerlyk be-
^elhad. Maar, die Kerken maakten ydereen zamengeftelt lichchaam
Van verfchcide leeden uit, welke te zaamen vergaaderden, om de Schrif-
^^Juren te leezen, en dezelve tegens eikanderen over te zien. Zy be-
"^aarden die fchriften, welke men tegens die van 't Oude Teftament
«^Verzag : de HiflTchop of de Herder van 'de Apoftolifche Kerk, had
geheim vertrek, 't
welk in plaats van de Joodfche, de bewaarplaats
fchriften was, waar van men zich afgefcheiden had. Geen der A-
Poftolilche Kerken ging in deeerfte vervolgingen te grond. Men konde
^aneen langen tyd de authentyke affchriften , welke deApofteien al-
^aargelaaten hadden, bewaaren; Die geenen, welke de brieven
\'&nlg·
^ttiis aanneemen, kunnen niet twyftelen, dat de oorfpronglyke, ze-
y5''tzyntyd, nochinweeZen Zyn^ MenmoetdczelveZaakvanTerte/-
lanjts Zeggen, die in de derde Eeuw leefde. Ten einde, om de zwaa-
^'gheid weg te necmen, welke men , over de bepaaling van
authen-
Waar van hy zich bedient heeft, maakt, moet men alleenlyk de
^^rfpronglyke fchriften van de hand der Apoftelen onderfcheiden van de
^^chriften, welke door hun bevel over de oorfpronglyke gemaakt zyn,
tl virelke zy aan de Kerken, die zy ftichtten, nalieten. Men noemt
^^authentykhandfchrift, zodaanig een, dat zeer aloud is, en't welk
,'^
Ογ de aloudheid van zyn merktekenen, en door de wyze, waarop
.'Zelve gefchreeven is, maakt dat men'i voor het gediakte ftelt; 't is
deze zin, dat
l^ertullianus van de authentyke affchriften. der Evunge-
ll^fi, welke de Apoftolifche Kerken bewaarden, fpreekt, 2y hadden alle
^r^r een oorfpronglyk fchrift van de hand der Apoftelen. Men bedriegt
, by aldien men zulks zegt; want, zulks was onmooglyk. Maar,
^^febius verzekert, dat de Apoftelen en hun onmiddelyke navolgers,
de Kerken ftichtten j zorg droegen, om
haar de vaorfchriftea der E-
r^^Zelienmtelaaten, Dit waaren die voorfchriften van de hand der A·
S^ftelen, envanden ftichtervan yderKerk ontfangen, welke men au^
^entyke affchriften noemde, en deze affchriften waaren tot dc derde
■^euw toe bewaart,
-υεζε uitlegging, welke eenvoudig en natuurlyk is , opvolgende ,
^enitineneen groot gedeelte der zwaarigheden weg , welke wy over
ji^e ftoffe aangeroert hebben. Het was niet te verwonderen, dat mende
^etters zo meenigmaal tot de Apoftolifche Kerken weder wysde, oin
door hun zeiven van de Waarheid der Schiiftuuren te verzeekeren,
^ ^Ikezy tegenfpraaken. DeWyl men aldaar de oorfpronglyke fchriften
J^ti de hand der Apoftelen vond, of de affchriften, welke zy aldaar gelaa-
hadden, als de Richtfnocr van 't geloof dei volkeren. De bewysree-
Welke men uit het wederwyzen tot de Apoftolifche Kerken trekt,
ZWak, wanneer men dezelve alleenlyk van haar gezag of overleévéring
afhangen. Maar, dat bewys was boven al uitmuntend op de ge-
botte van 't Chriftehdom, al war het geheugen van de daad meer nieuw
en daar men de voorfchriften zag, welke de Apoftelen aan de Ker-
mhet ftichtender zelve, gegsevcnhadden.

ί

T%wy! tnen van de waarheid , of v&n de abu^heid vati e^ handS
fchrift,, yerzeekert wa^ viel het hietzwaar al de Scjiriftuufen der Ketters
tc verwerpen, welke niet volkdomentlyk.met hei Évangeliuip , dat ii etl
waar-Mtig geloofde té zyn j bvereen kwaamen. Gelyk mei; iil S
Joodfche Kerk de fchriftuuren der valfche Propheeten oordeèlde , de-
zelve ijnet die van.Mqiesvergelykende, düsdaanfg overzag men, Iti dë
«erfte Efcuwen van 't Chriftendpm, de fchriftutiren der ketters iegéi > s cJe
iiuthentyke affchriften der Evangeliën, eii, mén oordeelde daar vaii.dppr
deze richtfnoer. Men weet genoegzaam, dat de allervéi Huffigiie be-
•driegers, werken onderftellende, zich zelfs door een valibh inerfefeeken^
't geen zf neemen, ontdekken, door de verfchillendheid van 4e ftyl ^ etl
door de verdichtzelen , welke zy aan de waarheden , die
zy aanheè-
aien, hechten. Ènde de aloude Ketters, boven al, beminden de
dich'tzelen, en onteerden de Zedelcering van 't Evangelium, door onzui-
vere leeringen, Welke hén gevoelig merkteekehdèn. Meti vdltrokheri
aaiïditmerkteeken te erkennen. , ,

Men moet hier echter niet ontkennen^ dat daar noch altyci eenigê
iwaarigheid overbleef, om dat al de Waéreld in de Apoftolifche Ker-
ken niet konde overgebragt werdén , noch zich Zelve van èeh ge-
loofwaardig bewaard handfchrifi veizeekeren. Maar, de zW^ah'gheid
verdubbelde naci de èvenredenheid, dat men Zich van de eerfte oudër-
dom afzonderde^ en dat de aüthentyke affchrifteh vèrlobrexi raafe-
ten. Wyders , aëwyl dé Kerken , in déze eerfte tyd by naér geert
verbintenis, als mét die van hèur nabuurfchap, hadden, eri wel.kede
eéh Van den anderen niet afhingen , volgde yder vry zyn gevpeleii j
over de ordening dèf Schriftuuren , zonder met de andèten raad
tb
pleegen, het welk grobte verwarring veroorzaakte, en de overleeH-
ring al te onzeeker maakte , om het geloof tot een grondilag tè die»
neri.

Men verzaamelde alle middelen en de onderfcheidene hulpmiddel
len. Wélke God gegeeven had, om de Schriftuuren te kennen, en de-
zelve vah de valfche en ondeiftelde Evangeliën te onderfcheiden;;
tkif
wyl inëh deze middelen van een fciieidj en wil dat (iet geloof niet als
bpeén alleen gegrondflaagt zy, waarvan men deuitmüntenaheid en'6
gezag vèrhéft, dus zondigt men, en geeft aan dè gbüdeloozen gelegeht»
heidom te Zegepraalen, die geen moeite hebben tan door de overlee-
vering te bewyzen, dat de overleevering, welkeliien bybrengt als al-
gemeen aangenobmen zynde, valfch is, dewyl daar eèti yèrdeeltheid
van gevoelens in dé Kerk was; in plaats dat het van de wedervereeniging
dier middelen j én van haar vergaadering is, dat men een volkoome vaft
fteuhzel maakt.

Êerft elyk waaren de 4. Kx/ah^élun in degantfehe tVaereïdhekent. I)e»
wyihetcèn Hiftorifch werk was, 't welk vèel tiauWkeuriger den per*
zoon vahJ.Chriftus en zyn leeven, als dé ahdére fchriften der Apofte^
len,
deed kénnen, maakte men daar van een Wondér groot getal νβή
affchriften. Èn
deZe meenigvuldigheid der affchriften , in verfcheide
plaatzen verfpreit, was zeer nut om te beletten, dat men dezelve niet
verdorf ^ en dat haar gezag niet wedèrlegt wierd. Inderdaad
daar was
geenredentwiftoverde^Evaiigelien. ,, - ■ ·? .,
2. De waare en algemeene overleevering begreep, dat de Evangeliën
door de leerlingen van J.Chriftus
gefchréeW,η waaren. , Deze pvei;^
leeveringhad haar gebruik. De Heiden ofde jood hoorde
Vaiidè brou-
wen, en
de leeken aan de geeftelyken zeggen, dat daar boeken waaren^
die degeheimeniflèn van
den Chriftelyken Godsdienft behelsden. Deze
leeken weezen de plaats aan daar deze Schriftuuren beruftten, dat yvaatéii
de Apoftolifche Kerken, daar mende autheatyke affchrifteii vbiid ΐ
■vvelke dé eerfte Predikers of dè Apoftelen aldaar nagelaaten haddeiij
meii hield ftaande, dat die werken altyd in de Chriftene Kerken, zedert
haar geböorfe, bèivaart
gèWeeft waaren, als Heilige panden en Apoftö-
lifche
voortbrengingen. Het wasnatuurlyk, dat de Jood en deHeideri
deze gemeene overleevering geloofde, gélyk wy die övër dè bbekeil |
welke men aan Titus Liviustoefchryft, gelooven. ........,,

Maar, dewyl men, in weerwil van'tvooroordeel, 'tgeeri meti u!f
de overleevering trekt, niet nalaat de werken der ongeeftelykeSchryvers;^
die een doorluchtige naam voeren, te onderzoeken, en by aldien meii
daareenig merktecken befpeurt, welk plaats geeft te gelobveft', dat het
eentedricger is , die zich onder een treemdè naam verborgen
heeft, dé·^
zelve verwerpt.
De Öhriftenén,alhoewel door één overleevering vooft;
gekoomén , Welkers aloudheid en algemeene toeftemming hcdendaagi
het gewicht Verdubbelt j oiiderzochten de fchriften, die men henin han*
denftelden, én oordeelden van haar waarheiddoor de zaaken,' Welke
die boeken behelsden. , · , " · ,·.

Het Evangelium kezende, oiitdeU inen daar een zuivere en Heilige
zedeleering, boven die der nauwkeurigfte wysgeerigen, en bovenalje
Godsdienften verheeven.
Allé mcnfch, die haêr de wetten yan het E-
vangelium zal leeven, en dezelve uitvoerlyk zal willen vervullen,zal vol*
maakt zyn.Dit denkbeeld van volmaaktheid,'t Welk ik in dcSchfiftuur zjef
en 't geen ik nergens anders vind, moet dat zelve alle menfchen, die re^e.
neerenen de deugd beminnen, geen indruk geeven, en moet hy niet ΐ>β-
fluiten, dat ditEvangelitim, van te vooreu onbekent, Heilig eugoe^

is? ' ^ . ' ■ , ; , .

Men vind daar de Vervtilling der alöpde wonderdaaden ^ eft deze over-

eenkooming van ύ Oudeen Nieuwe Teftament,my van de waarheid vati
den
Meffias verZeekereridé, overtuigt my ter zelve tyd van de uitmuntend-
heid van de beroeping dér
Apoftelen, die door Zyn beveeleiï gefchrèèr
ven hebben, efidewelké't zelve hiet als door een bovenfiatuurijkè byi
ftand hebben
kunnen verrichten. In een woord, alle de bèwyZefj vM de
waarheid van den Chriftelyken Godsdienft, welke wy alreeds ^ftgéroert
hebben,
trekkén zich uit het Evangejiuïii^; en ontdekken haai waarhèiïi
en
Godlykheid veel geWiflèr, als alle vreemdè bewyzen.' Het wai ihé-
de door dit onderzoek , dat de geloovige van Berteen tot het geloof
geraakten, of, dat zy
in hun ziel, welke waggelde» deïe deugd Véftigtjên-

over üé Ε V A Ν G Ε L I Ε, Μ

^olifche Kerken lou men dikmaaïs gedwaalt hebben- Ter eebèriydéïou
^en de w^aarachtige Godlyke iSchriftuuren verworpen hebben, eü ter an-
^re lydezou men daar van onderftelde fchriften aangenooinèn hebben,
ketter » die naef ïlomen zoude gegaan hebben, om 2,yn gejópf op de

11

■Ί


-ocr page 28-

ben, dat hy't zelve te Roomengefchreev en heeft, ten einde om
heugen der redeneeringen, Λveike de Heilige Petrus aldaar gedaan had,
te bewaaren, hebben geen aandacht genoeg gemaakt, dat de Heilige Pe-
tras, die dit werk moet beftiert, en het ge7ag aan den Heiligen Marcus
gegeeven hebben, niet te Romen was in 't ^yftejaar van Jefus Chriftus,
de'wyl hy daarniet kwam, als onder de Regeering van Nero.
Ireneus
zegt mede, dat de Heilige Marcus niet fchreef, als nade dood van den

in verfcheide plaafzcn volgt, over het oorfpronglyk Latyns gefchrift van
ïyn Evangelium, is valfch.
Hteronimus, die daar van beeter onderrecht
moeftzyn, alsdeheedendaagfcn, heeft ftaande gehouden, dat hy in't
Grieks gefchreeven heeft.

De Heilige Lucas was een Griek van oorfprong, inAntioehien ge-
booren; om welke reden zyn ilyl veel zuiverder en gladder, alsdieder
anderen Evangeliften is. Onderwyien laat men niet na, daar Hebreeuw-
fche wyzen vanfpreeken in aan te merken, en zelfs Latynfche manieren
vanfpreeken, om dat hy een langen tyd te Romen gewoont had, daar
hy zich in de genceskunft geoeiFend had ; dewyl deze bedieninge, die der
flaavenwas, is hetwaarichynlyk, dat de Heilige Lucas daar vanSyrien
gebracht was, om een Mecfler te dienen, welke vervolgens hem van
zyndienftbaarheid ontfloeg. Te Antiochien wedergekeert zynde, al-
waar een groot getal van Jooden was, verliet hy zyn Godsdienft, om het
Chriftendom aan te neemen, 't welk de Heilige Paulus daar predikte. Hy
verknochtte zich aan dezen Apollel, dien hy in het meefle gedeelte zyner
reizen volgde, en die van hem gefprooken heeft. Dewyl hy J. Chriftus
nooit gezien had, noch geen getuige zyner daadengeweeit was, moethy
gehoord hebben,'tgeen hy ons van de andere leerlingen verhaalt, waar
mede hyeen langen tyd geleeft heeft. Want, men vermeent, dat hy voor
2yn S+ftcjaar niet geftorven is.

De Heilige Geeft moeft den Heiligen Joannes met kenniffe, en met
noodzaakelykeTalenten van't Apoftelfchap vervult hebben, want hy
was den Zoon van een ViiTcher, en zelfs een ViiTcher; hy konde in zyn
kindsheid cenigefchets van de Wet gehad hebben, te weeten zodaanige
als men in de kleine Joodfche Schooien leerde. Vorders had hy de min-
fte oeffening niet. Hy liet niet na de welgeliefde Leerling van J. Chri-
ftustezyn, welk hem in zyn fchoot deed ruiten, en die op zyn fterfuur
hem aan zyn moeder beval. Hy was in zyn ouderdom verplicht zyn Evan-
gelium zaamen te ftellen, ter oorzaak van de voortfpruitende ketteryen.
Dewyl deze Ketters de Godlykheid van J. Chriftus aandeeden, wasby
verbonden: om dezelve krachtiger en klaarder te bewyzen, als diegee-
nen welke hem voorgegaan waarcn. Om welke reden ditEvangelium
meer achterdenken aan de tegenftreevers van de Drieëenigheid baart. On-
derwyien hebben Cf^j·, noch
Porphirus^ noch Jultanus de afvallige,
die aloude en gcvaarlyke vyanden van den Chriftelyken Godsdienft, niet
durven wederleggen,dat ditEvangelium het werk van den Heiligen Joan-
nes niet was.

§. . .

Gebruik dezer aanmerkingen ; modwendigheid isa» een Godsdienfi

te hebhen.

Μ En moet zich van de genade bedienen , welke God ons gedaan
heeft, zo klaarlyk zyn wetten en ί yn wil openbaarende. De eer van

____e braveeren, of zich van 't gemeen te onderfcheiden, trotfchlyk al~

e waarheden van den Godsdienft verwerpende, is niet anders als een
rook, die zich na eenige qogenblikken verftrooit. Men juigt zich zelve
heimelyk toe; maar, na datmen eenigen tyd zyn geeft met verwondering
aangezien heeft, welkers geheelekracht in de ongeloovigheid beftaat, is
men verplicht haar zwakheid te beklaagen, ziende dat zy tegen de zwaa-
righedenftrand, welke zyniet beiliiïèn kan, en duifterhcden ontmoet
tuur voor alle zaaken beoefienen.

't Is doordit ondersoek, dat het groot getal wyzen, die de Kerk ïedert
de ecrüeEeuwen vervulden, ïich vande
Godlykheid der Heilige boeken
Terzeekerden, onder welkers ge'zag xy
hun reeden deeden buigen, om
iich Ghriftenen te maaken. Eindelyk , deze kennis alleen is de wettige

ri

Γ ι-

pi;

Men ontdekt daar dat geluk, 't welk de wyzen van alle eeuwen ge-
Zocht hebben, zonder 't zelve te vinden, en 'tgeen hen zo weinig bekent
was, dat de verdeeling alleen der meeningen,
diezy zich over haar natuur

gemaakt hebben, voliirektomonsvandeafwykingende zwakheid van
de menfchelyke geeft te overtuigen, als God dezelve niet bezielt. Al d®

Heiligen Petrus en den Heiligen Paulus. Deoverleevering, welke men goederen van de Aarde hebben geen uitgeftrektheid genoeg, nocheen

.Λ1 --vai^vï Wlll.»- /^iv-ll «ail LWUI-IVUllUL. UlLlUl-ll, "· 1 f

die zy niet kan uitleggèn.De ouderdom komt,de rimpels van 't voorhoofd de ondankbaarheid en de meenigvuldige wederfpannigheden van
gaan in den geeft, men begint te twyfFelen, en men is meenigmaal het aas volk, een rechtmaatig denkbeeld van den geeft, en 't menfchelyk '

van zyn twyffelingen, en onzeekerheden. Een onvoorziene dood, die τλ;.. u^^-r^r^-.t----------—·-------t

met een flag alles inzwelgt, word het voorwerp van zyn verlangens.Men
zoude wel geen tyd willen hebben van noch op hetgeen voorby was,noch
op
het toekoomende te letten. De denkingen, welke het denkbeeld van
de dood doetvoorkoomen , vallen laftig, men verjaagt ze; maar ,zy kee-
ren wederom : overmaatig onbefchaamt zynde
, veroorzaaken zy een
hartzeer, dat men niet overwinnen kan. Men doet onnutte poogingen
om zich boven 't geen ongemak baart, te verheiFen. Men fterft in die ftaat;
door verichrikkingen, knaagingen en twyitelingen ontroert. Dat is het
gemeene lot der godIoozen,en wy verzwakken moogelyk de handelingen
in plaats van dezelve te verfterken.Heeft God niet al les gedaan,'tgeen van
hem afhanglyk was, om zich te doen kennen ? hy heeft zich in de natuur
afgcmaalt, byaldien men hem daar niet wil zien, vind
men veel netter

Dit was het Taferel van onze zwakheid , het is gemaklyk zich aldaaf
kennen, en zich te vernederen, de afzonderingen ontdekkende,
toe wy bekwaam zyn, want wy zyn noch vaneen verfchillende '
nochnatuurder Joodfche volkeren en Aardsvaderen, Eindelyk dieg^
nen, die den voortgang derkenniiTe des Meffia: willen ontdekken, ƒ
zich van de waarheeden des Chriftelyken Godsdienfts verzeekeren ^ ^
gende den loop der openbaaringen, die op hem zien, vinden jn'ty^'
de Verbond, 'tgeene, waarmedczy zich voldoen kunnen. HetN'^^^
we is metvertrooftingen vervult, welkede Wet den geenen niet «on
deverfchaften, die onder haar beftier geleeft hebben. De
verborgsntne-
denvan den Chriftelyken Godsdienft zyn oneindig meer verheeven.
als die geenen, welke Mozesingeftelt had. De genade en't leeven zj
door Jefus Chriftus verklaart geweeft. Zyn openbaaring
is veelkiaa

Men kan dan de leezing en kenniiTe van alle deze Heilige Boeken

veronachtzaamen, zonder God, die dezelve voorgezegt heeft , en
eeuwig welzyn, 't welk men door dai middel vcrkrygt, te verachten.

XIL zxN-

biliyke evenmaatigheid met onze ziel, zy doen niet anders, als de boven-
vlakte van ons hart aanraaken. De beweeging, die zy
veroorzaaken, i*

voorbygaande, en heurverkryging koftmeêr moeite en arbeid, als heur

genot vermaaken baart. Men is by naêr altyd wegens zyn arbeid beloont»
men ziet tuffchen beide de goederen, diemen verkreegen heeft, enter
Zelve tyd maaken zy zich ï'/ea^i/f α, en ontvluchten ons, daaronzez'"
voor het genot, en op het enkele denkbeeld van vermaaken, welke wy
ons belooven, is begeerig naer geweeft. God alleen kan al
de begeertenS
van de ziel vervullen, en ons eeu wig, als hy zeiven is, gelukkig maaken·
Men vind in de Schriftuur dien God , die den zondaar naa zyn
opftand en
misdaad vergeeft, en de wroegingen en beweegingen van 't geweeten ver-
ftrooit , welke de veri'chrikkingen des doods door een zoete hoop van een
eeuwiggeluk verzacht. Daarisgeen^ii?/indeziel, dat
hy nietverVuU»
hyhelpize van al haar onheilen, hy belooft van al zyn verlangens te verge-
noegen, hy ontdekt de middelen in zyn woord. Het is onze misflag,
aldienwygeen vertrooftingenuiteenzoovervloejende bronader, en die
voor ons open is, trekken.

Men waagt niets in zyn Gebooden en Wetten op te volgen. God ver-
eifcht van ons de reinigheid in onze zeden, zoude men tegens deze We'
zich aanftellen ? Zeiden de Heidenen zelfs niet dat de Goden geen behoor-
lyker verblyfplaatsopde'aarde hadden, als die van een rein hart? God
wil dat wybarmhertig omtrent onze evennaaftcn zyn, dat wy hen
nooit
in de ellende laaten, zonder hen de armen toe te reiken. Hy wil, dat men
nietalleenlykdezondeontvlucht; maar, ook
degeleegentheden'totde
misdaad, en dar men de deugd oeffend met een liefde tot de zelve; zo hy
eenige zaak voor zich van ons vereifcht, is het nietrechtmaatigeenig®
plicht aan dien geen tebetoonen, die ons het leeven gegeeven heeft, di^
alle Schepzelen voor ons gemaakt heeft, die, niet te vreeden
meteen
voorbygaande geluk, onbekwaam om onze verlangens te verzaadigcn»
ons een meer volmaakt in den Heemel aanwyft en belooft? alsofdiebe-
looning niet een cyns was, rechtvaardig aan het Opperfte volmaakt Wc^'
zen verfchuldigt, belooft hy de zelve te betaalen, en onze ongeduld ken-
nende, wacht hy niet dezelve in den Hcmél te beloonen, cn hyzee'
gentinhet tegenwoordige leeven den geenen, welke hem dienen. A^®
of die beloonÏHg niet volftrekt was, belooft hy een oneindige en eeu-
wige. Demenfch waagt dan niets, de Schriftuur opvolgende, als oiU
meer redelyk, meer rechtvaardig , zachter
en volmaakter te werden»
alshyis. En in't gevolg van deze volmaaktheid, verwacht hv oneindi-
ge goederen. De godlooze waagt een eeuwigheid van ftrafFen , οψ
zich van eenige plichten, welde de Godsdienft hem opleid, teontilaan-
welkers rechtvaardigheid hy niet ontkennen kan.

De Waanwyzen vinden inde Schriftuur volftrekte verborgentheden»
om zich veel werks te maaken. De hairkloovers kunnen zich voldoen >
met eenige duiftere zinnen en plaatzen te onderzoeken , welkers u'·^'
legging van de kennis der taaien, zeden en eenige uitkomften af hanê'
Het is behoorlyk de gefchiedenis- van een geflacht, waar van
God "
Koning was, te wecten, en 't welk hy door een lang gevolg van vir''^'
derdaaden behouden heeft ; men vind in haar gefchiedenis een a^n'
merklyk getal van daaden, welke de aandacht der nieuwsgierigen
digzyn. Die geenen, dewelke zich aan de zedekunde binden, ^^"i't

de EVANGELIE Ν.

28 over

ten derwysgcerigen 10beroemt, geftelt, iultgy toeftemmen, datdaar
een oneindig waardiger tafereel van deGodheidis, als dat, 't welke zy
nagefpoort hebben. Ik fpreek noch niet van de goedheid Gods
voorde
menfchen, noch van de hulpmiddelen, welke hy befteed heeft om de ^on·
grondflag van een vaft geloof. daars te behouden. Onafhanglyk van die groote en heilmme
uitvi^erkze-

De Heilige Mattheus verkondigde zynEvangelium te Jernfalem; het len vanxynbarmhertigheid, vind men daar een God, ten opperfte vol-
ineefte gedeelte der Oudvaders zyn overeengekoomen , dat ^hy xulks on- maakt, van alle zwakheden uitgezondert, welke het
allerverlichtfteHe'-
der de Regeering van Caligula deed , negen jaaren nade dood van J.Chri- dendom hem toefchreef. Men vind in hem een vergaadering van alle die

ftus. volmaaktheden, die de wysgeerigennielhebben kunnen verzaamelen, en

De Heilige Maicus heeft niet anders gemaakt als een kort begryp van vvelkezy menigmaal onteert hebben. Zo daar vermaak in fteekt, van zy»
'tEvangelium van den Heiligen Mattheus; degeenen, die gelooft heb- God, zyn Schepperen Meefter te kennen, als dien geenen , van vs^'^®

" " " ' ■■' " hetge- men in het tegenwoordige en toekoomende afhangt, moet men de Schru-


-ocr page 29-

M A T T

Uitlegging

VAN DE cr. AFBEELDING.
Twaalf gelykenilTen Van den Heiligen Mattheus
lütgelegt.

Rmmfche Tollenaar MMtljeus word bekeert,
beroepen door Gods zoon, gèloutert en ge leert,

09g-getuïgen Gods en' j Heilands wonderdaaden,
^en waardig kruisgezant:,die Chriflus grootfch q^efiachti
Van Abrams tyden af y heeft in het licht gebracht;
^ods Engel leidzyngeefl infchryven zyner bladen,

werd de dorre boom ter aarde neërgevelt.
i Licht op den kandelaar, daar 'tfiraaienffreit ;geflelti
•δ» al wat leeft en zweeft bezorgt door Gods genade,
^en zie in 's naaflens oog een kleinefp lint er niet,
^n draag geduldig 't kruis in kwelling en verdriet.
2)ej· zaai in ^t brandend hert Gods heilzaad vroèg en
Jpade.

^ zorgloos menfch ontwaak vry voor dén dageraad,

dat den T^uivelniet in V veld zaai zondig zaad.
Ontroofgeen kindersHbroodnoch werp het voor de honden.

wie zyn fchuld belyd onfangtgenaa b^ God.
^ie in Gods Wynberg flaaft verkrygt een zaalig lot. .
^oedvaardigheidvoldoet.Oe wysheidWaakt voor zonden.

De HeiligeMattheus is de eerfte der Evangeliilen.

Men verbeeld hem hier onder de gedaante yan
een menfch of een Engel , volgens de óverle-evering
Ouden , die Jefiis Chriilus verbeeldden op een
^aagen gevoert , door een gefpan van vier dieren
Voortgetrokken,, en die in deze toerufting dé gant-
iche aarde doorkruifte. Ditdenkbee-ld is van de vier
bieren van Ezechiel of de openbaariiig ontleent. Zom-
migen zeiden ^ dat Jefus ChriftusinzyniGeboorte een
«venfck, een kalf in de OiFerhande, die hy geoiFert
heeft, een Leeuw in zyn opftandin^, en een Ade-
laar , door zyn Heemelvaart was. Anderen hebben
deze vier beeldeniiTen op de Evangeliften,doch qp een
onderfcheidentlyke wyze toegepaft. Vader
Angufli-
'^us, die deze geheimenis uit de Openbaaring trok,
^vilde dat de-Heilige Mattheus een Leeuw was jOm dat
'iiyjefus Chriilus verbeeld heeft als een Koning, door
deWyzen aangebeeden, en dewyl hy zyn geflacht-
boom zaamengeilelt heeft, als zynde de Leeuw uit
■^en Stam van Juda, Vader die zyn denk-

beeld vanEzechiel ontleende, hieltftaande, dat den
heilige Mattheus door een menfch verbeeld was, om
■^at hy zich voornaamentlyk verbond om de menfch-
'heid van Gods Zoon te bewyzen. Men
is verplicht
groote mannen eerbied te betoonen, maar,ik weet niet
^f hun gezag veel volks kan bepaal en om te gelooven,
'öat deHeiligeJoannes in zyn Openbaaringen, en E-
^echiel in zyn Heemelfche ontdekkingen ^ inzicht
bebben , om de
Vier Evangeliilen merkteekenen te
^geeven, of dat men verplicht zy de ordre te volgen,
^ie zy waargenoomen hebben, en den Heiligen Mat-
theus als een menfch aan te zien, om dat de meiifch
eerft e der dieren by den Propheet was, en de Heili-
Mattheus de eerile der Evangeliilen is.
(i.) De eerile gelykenis is die van den Heiligen
loannes denDooper, die God verbeeldde ^ houden-
de een byl, hebbende de armen opgeheeven, om de
pnvruchtbaare boomen neder te houwen, en dezelve
^^ 't vuur te weφen ; zyn oogwit was om het be-
bouw der zondaaren door het denkbeeld van Gods
^^ilyding, waar mede
zy gedreigt waaren , te Ver-
haaften. Deze kaftyding had drie merkteekenen-,
bekwaam om de allefhardile zieltê.vermurwen. iOe-

Η Ε υ S. 29

zelve möeft haailig gefchieden; want -de byl was al-
reeds aan den wortel van den boom; hy was daar zon-
der wederkeering; want, een omgehouwen boom
kan het
leeven niet weder aanneemen. Eindelyk >
dezelve was verfchriklyk ; want de onvruchtbaars
boom moeil in 't vuur geworpen
Werden. Een
beeldenis van de Hel , daar de zielen der onboed*
vaardige zondaaren eeuwig zullen lyden. Het is te
verwonderen dat de voorlooper van een genadige
huishouding op zo een dreigende wyze fprak , en
God met
den byl in de hand verbeeldde, om te ver-
woeden en te vernielen
in plaats van te behouden.
Kwam Jefus Chriilus niet om
te behouden V geen ver-·
looren was 1
En de t^d, welke de Heilige Joannes
met den vinger aanwees^ was dezelve niet
het aan-
genaame jaar des He eren ?
ja! Maar het verderf der
Jöoden was zo groot, dat God verplicht wierd drei-
gementeli te gebruiken, ten einde om ^t volk door
de vreeze te doen gehoorzaamen, om dat zy 't zelve
door de hoop niet zouden hebben gedaan. Inderdaad
de aanmaaningen van Joannes den Dooper openden
de harten tot Jefus Chriilus, en begonden dezelve
veel leerzaamer te maaken.

(7.) Jefus Chriilus verbeeld de Apoilelen gelyk eeii
Stad opeen berg geleegen, en als glansryk licht, ^t
welk men zonder misdaad onder een koorenmaat j
,niet kan verbergen. Men heeft deze woorden me·^
nigmaal misbruikt, om te bewyzen , dat de Kerkal^
toos in een hooge plaats zichtbaar is , zodaanig dat
men dezelve ligtlykzien en kennen kan; men moet
de zichtbaarheid van de Kerk niet ontkennen, want
men kentze aandemeenigte diergeenen, welke de
waarheid belyden. De Kerkis zichtbaar, men kent-
ze aan de Heiligheid van haar zeden, de zuiverheid
van haar leering , en aan de ilandvailigheid van haar
Martelaaren. Deze Stad ^ op den berg geleegen, is
by naer altyd voor den aanloop der Tygers, Leeu·^
wen, wilde dieren , onweeren , en blikzemen, die
menigmaal op de verhieven plaatzen nederilortett ^
blootgeilelt. Zomtyds is zy klein, gelyk Soar, wel·
ke niemand alsLoth en zyn dochters beiloot. Daal·
zyn mede gelukkiger tyden , als wanneer een veel-^
heid der geflachten daar binnen treeden ; onderwylen
is dit de volilrekte zin der woorden van Jefus Chri-»
ilus niet, die alleen leeren wil, dat het leeven der
Herders rein en zonder vlekken moet zyn, om dat >
by aldien zy zich verderven , het kwaad alsdan by«
zonder en buiten hulpmiddel is ; om welke reeden
hy hen leert ^
dat zy het zout van de aarde zyn ^ efi
dat, wanneer het zout den flnaak ver Heft , het niet
meer deugt.
De Harders zyn belaft met het volk te
onderwyzen. Maar, Zfi-^^ö^^i^van't woord, hetgeen
daar de fmaak en uitwerking aan geeft, is de öntioo^
zeiheid der geenen , die ^t zelve verkondigen. By
aldien hun leering of hun zeeden verdorven zyn §
waar mede zal het dan gezouten worden , zy verdie*
nen verwWpen en vertreeden te worden,
. Gelyk dö
Heilige Mattheus fpreekt. Jefus Chriilus leert ver·^
volgens aan dezelve Herders, dat zy> voor de 00-
aen^van 't gemeen bloot geilelt , gelyk een Stad óp
^een berg geleegen
, welke niet verborgen kan zyn, ver-
plicht zyn acht te üaan opalle hunne gangen, uit vree-
ze, dat zy het volk eenigzins mochten ergefen, Dat
is daar de waarachtige zin dier woorden , gylieden
zyt
de Stad op een befg geleegen. Eiüdelyk leert hf
hen , ddt zy 't licht van de/waereld zyn ί ten ein-
de op dat zy hunne,göede werken voor de menfchen
doen lichten, en 4en iiaam Qeds door hen
verheer«
Ε " W


-ocr page 30-

30 Μ Α Τ Τ

lykt zy. Alle deze gelykeniflen beiluiten dan twee
waarheden, welke in 't hart van alle de dienaars van
't Evangelium moeiten gegraveert zyn. d'Eene ,
dat de Heiligheid volkoomentlyk noodzaaklyk is,
om de voortgangen van 't Chriilendom gemaklyker
te niaaken; want de Kerk is nooit talryker, noch het
woord krachtiger , als wanneer het leeven der her-
ders en volkeren rein en Heilig is. De redenen be-
wr:e;Teii, maar de voorbeelden voeren mede. En het
indrSkzel, 't welk de goede werken op de ongeloo-
viijen maaken, is krachtiger en veel gevoeliger, als
dat der Leeringen. Men moet op deze deugden
llilzwygen, want zy fpreeken zelfs genoeg: dedaa-
den, die men voortbrengt, kunnen altyd niet ver-
borgen zyn. De nieren der armen zegenen heur wel-
doender , en prediken zyn barmhertigheid. Daar
fpruit uit onze goede dabden , in weerwil van ons
zelfs, een zeekere ftraal, dewelke de zelve doet ken-
nen, die het hert van anderen treft, en hen het ver-
langen inboezemt om ons na te volgen. Men moet
niet in de W oeilynen vluchten, uit vreezc van zich te
laaten zien. Zulks is de kaars onder den koorenmaat
ilellen ; de groote richtfnoer is goed te doen zonder
de minfte onbehoorlyke begeerte ^ noch verlangen
om de waereld te behaagen, ofte wederkeering op
xich zelve , en aan God den uitflag van onze goe-
de werken over te laaten. Dewyl het licht zonder
hulp en konil brand , laaten zich de deugden ken-
nen , zonder dat men van nooden heeft omilandig-
heden en menfchelyke behulpmiddelen te gebruiken,
om dezelve te dóen verfchynen; de tweede les welke
Jefus Chriftus aan zyn dienaars geeft, is dat het ver-
derf een byzonder groot kwaad is ; de leering ver-
liefl: haare kracht,en het licht onder de koorenmaat ge-
ilek zynde, zonderen zich de volkeren af, en gaan te
gronde. De Kerkdekt zich metduiilernilTen, dwaa-
lingen en bygeloovigheden. God moet wonderdaa-
den doen, om aldaar de waarheid weder in te leiden,
dewyl de dienaars en de gewoonlyke middelen haar
ontbreeken.

(3.) Jefus Chriftus geeft in 't gevolg een uitmun-
tende les over de voorzienigheid. Gaat, itervelin-
gen, ziet de voogelen des Heemels en de leliendes
velds , welke waffen , en alleenig door de zorge
van de Godheid gekleed en gevoed zyn; zy worden
gebooren , zy leeven , zy verkrygen de vaile be-
paaling tot het einde van haar leeven, zonder nim-
mermeer door de zorge van het toekoomende be-
kommert te zyn. Wat zou den menfch gelukkig
zyn, zo hy zich minder bekwaam geloofde te zyn,
en God zo goed, als hy is! Men zoude zich zelve
mistrouwen , en met meer vertrouwen op hem te
ruften vleyen. Men zoude aflaaten gierig, ongeruft,
en mistrouwende te zyn, het goed van zyn evennaa-
ften niet rooven , noch verderflyke middelen aan-
wenden , om zich te verryken, als of de Duivel be-
kwaamer was , zyn aanbidders door onrechtvaar-
digheid en geweld het geluk , 't welk zy zoeken ^
als God door zyn wysheid en voorzienigheid, te gee-
ven.

(4.) De menfch bemint zich zelve met een zo
groote verblindheid , dat hy zyn misflaagen niet
ziet j hy heeft geen oogen, als voor die van zyn ev en-
naaftén; zyn oogen zyn altoos open en doordringend,
en zyn ongerufte gezichten verfchafFen hem yeder
oogenblik ftof van kwaadfpreekendheid en fpoore-
looze oordeelen. Hy vergeeft zich de misdaaden,
en ziet ze niet, hy verblind zich, en fpot met de

HEUS.

ongereegelde zonden. Gelyk hy gdooft het verderf
door kwaade voorbeelden te volmachtigen, of
luifter op de verwoefting van zyn evennaaften op te
rechten ^ vergroot hy zyn misflaagen , hy blaaft ze
aan, en fchept vermaak in dezelve met lift en konft
voort te brengen. Een vreemd bedrog ! Want de
evennaafte, die ons richt , gelyk wy hem richten»
vergeeft ons onze misdaaden niet , om dat wy de-
zelve aan ons zelve vergeeven. Hy h-eeft dezelve ftreng-
heid voor onze gebreeken, welke wy voor de zyn^
gebruiken. Het gemeen , 't welk men als een on-
verfchillend Richter aanziet , laat zich door geen
bedricgery en, welke wy ons zelve aandoen, of wel'
ke men poogt hen aan te doen, misleiden; hy oor-
deelt over de natuur der daaden, in weerwil van de
poogingen, welke men doet, om voor hem de le^'
lykheid en het gebrek der zelve te verbergen. JefüS
Chriftus leert ons het eenigfte middel, om zyn toe-
ftemming en achting te hebben, 't Welk is om ^^
balk, die in ons oog is, uit te rukken , alvooreo®
aan den fplinter, die 't oog van den
evennaaften
kwetft, teraaken. Strem uw beftraffing, tot dat gy
uw eigen hart verbeetert hebt, verbeeter u haaftely^»
by aldien gy recht wilt hebben om anderen te vef'
beeteren.

(5·.) De voogelen des Heemels zyn alzo wel ^^
voorwerpen van de voorzienigheid, als de
menfcheO»
en men ziet vergeefs de allerkleinfte fchepzelen als
Gods zorge onwaardig aan.
Dit denkbeeld veroof
zaakt de menfchelyke hoogmoed zich zeiven.
menfch zoude wel begeeren, dat God op
niemand als
hem zag, hy vind, dat
de Godheid zich te veel ver-
needert, met op 't
gevoogelte neder te daalen. Maar >
in tegendeel is daarin een oorfprong van
vertroofting·
Want, by aldien de allergeringftefchepzelen niet van
lot en ftaat veranderen, noch de voogelen haar vfV'
heid verliezen , en niet als door bevel van een al'
machtig God verkocht zyn, zo moet de menfch, xy^
beeldenis, veel meer verzeekert zyn, dat God zy^
leeven niet zal veronachtzaam en. De Geloovige
veel grooter hoop hebben, en deze hoop zal hem in
't midden zyner verdrukkingen, welke hy niet ont'
vluchten kan , onderfchraagen ; inderdaad, by
dien de Chriftelyke Godsdienft haar onnafpoorlyi^^
zoetigheden heeft, zy heeft mede haar hardigheden
en kruifen. Men moet deze twee zaaken , welKf
God zo nauw vereenigt heeft, niet van een
den. Men hoopt onnut devertrooftingen vangen^'
de te gevoelen , en de fchatten van
heerlykheid ^^
genieten, zo men niet beflooten heeft, zich met ^^^
kruys van Jefus Chriftus te belaaden,Gn ^t zelve te draa"
gen,dat is te zeggen,van alle de proefftukken, \<i/aar to
het Evangelium hem roept,ftandvaftig door te
ftaan-

(6.) Het Evangelium is een zaad, welk den
diker in de ziel der menfchen werpt , en dat
fchillende uitwerkzelen voortbrengt, volgens de
fteltenis, daar zy zich in bevinden De een
hoort d
woorden aan, zonder dezelve te beminnen, meteen

zo Heilige en gewichtige zaak , gelegendheid ,
dezelve hem te ontrooven. Het zaad valt by de
weg , en de zaajer heeft geen zorg gedraagen , ^
het zelve te dekken, en de voogelen, die 't vinden >
eeten 't zelve. Een ander ontfangt het zelve m
vreugde y maar
deze uitterlyke vreugde verdwynt ze
haaft door de zwaarigheden en het verderf, ^t welK η y
in zyn hart viad , 20 dat het geloof en de


-ocr page 31-

Μ Α τ τ

Jaamheid als het vermaak ondergaan,de zon verdroogt
«et. Een gedeelte van ^t zaad valt
tafchen de door-
die't zelve verilikken. Deze doornen zyn de
.^aereldfche zorgen ; men poogt dezelve te recht-
vaardigen en onnoozel en noodzaaklyk te maaken;
JJïaar, Iaat ons door het uitwerkzel, \ welk zy voort-
brengen, Oordeelen; zy verflikken een groejend ge-
^t welk zonder haar eén oVervloedigen oogit
^pu voortgebragt hebben. Gelukkig is die geen ,
het woord met heilzaame geftelteniiTen aanhoo-
J^nde, zyn geloof door goede werken ilaande houd!
^y beantwoord het inzicht van den Zaajer, die het
^vangeliirm niet doet prediken, en het zaad zaajen^
^Is om hondert voor een in te zaameleii.

dat die, welke haar lampen öntftooken hadden , in
de zaal van 't Feeft intraaden. En deze gelykenis
leert ons, dat het Geloof en de goede werken zon-^
der volharding , well^ alleen de krooné weg-

(ix.) Eindelyk, hy vergelykt de meöfcheh , die

(7·) Ten einde om dit geloof tebewiaaren, moet in de Kerk getteeden.zyh, hy een hoop Maagden^'

jj^en waaken en bidden; want de vyand ilaapt nooit, waar van zommigen oly, ontbreekende toen de Brui-

^y ftaat in de nacht op, hy zaait onkruid in het veld degom kwam i de vrucht van haar voorgaande wer-

^es Heeren ;hy verfpreit de dwaalingen in de Kerk, en keil door haar onvoorzichtigheid verlobreh, in plaats^
doet het verderf en de misdag in het hert der byzon-
«ieren. beweegen, 't welk menigmaal het goede zaad
Verdrukt.

(8.) Dit zaad van 't Evangelium , dit brood des

^eevens, was in den aanvang alleen voor de jooden draagt , onnut zyn. God zal ons oordeèleri ^ hi
gefchikt met uitfluiting der Heidenen, die den an- de
gefleltenis, waar in wy op de mire des doods zui-
veren met verachting aanzagen, en als honden han- len zyn. Dat is 't geen de Vader
Hterónimus door die
*^elden. Jefus Chriflüs maakt een tOepafling op dit woorden verflond ,
God zal de uitterfie deelen van
^iOts denkbeeld der Jboden, deWyl hy aan de Ca- de aarde oordeelen. Dat is te zeggen , het einde
^'^^neeiokiQVXQyx^^xe^A'^lmen de honden geen brood der van 't leeven , vvant de aarde is denmenfch; maaf

hinderen van V huis geeft. Het geloofvan deze vrouw, dap is in deze woorden eeü andere gewichtige Waar-

Vreemd van 't verbond zynde, verzet. Want, \''an heid. De dwaaze maagden Vroegen om oly aan deii

^aar konde zy weeten, dat het Evangelium tot de geenen te leen , welke daaf van voorzien waareri,

^ngeloovigen zoude overgaan; dewyl de zaaligheid en konden dezelve niet verwerven , was zulks niet

Mn de Jooden zoude werden opgedraagen, en dat een gebrek van barmhertigheid , en ontbreekt de

^y t^eeniger tyd deel aan de genade zouden hebben ? Heiligen barmhertigheid ? Zyn zy zo jeloerfch vari

^nderwylen is dit het geea zy invoert. EindelykJe- de Zaaligheid , welke zy bezitten , dat zy de by-^

Chriftus antwoordende, dat by aldien het brood ftand aan anderen weigeren om daar in te treedeni

Voor de kinderen van 't huis bewaard was, en voor I^eze gelykenis leert ons, dat by aldien wy in dë

geenen, die onder 't verbond gebooren waaren , uure des doods geen deugden bezitten , wy onnut-

Wden de honden, dat is te zeggen, deongeloovi- lyk vreemden byftand zullen zoekeü , laat men \tf

δ^η, de kruimen, die van detaafeï vielen , verzaa- 20 veel men wil de Heiligen aanroepen , haar ver-^

i^elen. Inderdaad het heil, voor de Jooden gefchikt, dienften zullen ons niet behouden. De oly van M^i

^^ tot de ongeloovige geilachten overgegaan. lampen volftrekt naauwlyks voor haar zelve, koopé

(9.) Dit is het merkteeken der ondankbaafe en de waarheid en verkoopt ze riiet. ^Vervolgt ftaild*

Verharde menfchen, genade van hun rechter te ver- vaftig den loop, die u Voórgeflelt is, met u van dé

Roeken, en dezelve innerlyk aan anderen te weigeren, zonde te ontkaden, en in Jefus Chriftus het Opper-

^en Koning reekeningafvorderende van zyn Bedien- hogfd , en Voltrekker van 't Geloof te befpiegeleni

vond daar een, diehemtenuitterfte fchuldig gy zult indenHeereflerven^ gy zult Van uw arbeid

^as; geraakt zynde door zyn ellende en verneedering, ruften , en uw wetken zullen u volgen,

bergaf hy hem de fchuld. Deze man, byvervoigeen υ J X LE GGINQ
^ynerfchuldenaarenvindende,vorderdemetdeüittcr- irjKTcnP n^t ^ίπηπ πτ ^τκτη
^ewreedheid, al 't geenhyhem fchuldig was. Hoe ^^^ ^^^^ AFBEELJDING.

^Qüde men de onregtmaatigheid van dit gedrag niet Jofeph door den Engel verwittigt.

gevoelen. Onderwylen is't zelve de menfchen ge- Godvfuchte Jofeph worddoorGabriëlgetroofl^ .....

^een. Men heeft genade van hooden , men ver- Eit's Heemels heilft ar ff reit haar held're glans mHÖotii

en verkrygtze. Maar^ men betoont ze zel-
aan anderen. Hoe veel mehfchen roepen tot

Ter^yl Jodnnespreekt én doopt bnteWH zielen.

1. Η O O F D D Ε E L. Vers 13,,
(i.) TEfus komt in de Waéreld ^ hy word uit eeil
I maagd geboören, gelyk Efaias voorzegt had.
Dit wonderftuk ontftelde Jofeph , die dezê
Maagd moeft trouWen; hy ftoiid verzet haar bevrucht
te
zien,maar God verftrooide al zyn twy iFéiingen door

^^ byï:ondere tyden van hun leeven bekeert^ en die dén dieiift van een Engel en een droom,
fan yeder een de heilzaame geüade niet als Op'tfterf- Π· Η O O F D Ε Ε L. Vers

De ddnkomfl der PFjzen.

geeft, en egter niet nalaat al die geenen, welke ^ -- - -.....j..... - -

^^eh bekeeren, volkoomen gelukzaalig te maaken, (t.) God verheerlykte deze geboorte door èen |roöt

Ε

^ies siietfnen dOoferlingvoor Jefis neder knie len ^
T>oor Jofiphs zorg befchermt, die naer Egypten vlucht.

vergeef ons onze zonden , die een oogenblik l^aar Bèthlem^ kindermoord tot aan den Heemel zucht ^

na het overige der menfchen onbarmhertigver- ...........—--- j---

^Qemen.

jj(io.} Jefus Chriftus vergeiykt het Koningryk der
peemeien by een vader des huisgezins, die iverk-
op byzondere uuren van den dag huurt, en
nalaat hen allen een en dezelve belooiiing te
f^even. Dit is Gods beeldenis, die de zondaaren

Η Ε υ S.

zonder op het onderfcheid der tyden en hun dicntt
acht te ilaan.

(ii.) Jefus Chrillus fp'reekt mede vati twee kin-
deren , \Vaar van de eene zyn vader beloofde iii
zyn wyngaardte werken, eh'tniét deed',
de ande-
re Weigerde daar te gaan, en echter niet naliet zulks
te doen ; de eeh was de beeldenis der Joodeh, de-
Welke aah God ee,h uitvoerlyke gehoorzaamheid be-
loofden , eh dezelve niet naerkwaameh j d'andere
Verbeeldde de Heidenen , die zö verre affcheenen
v^n in God te geiooven, en niet naliefen 't zeP
vé te doen ^ als het Evangeliuiti hen verkondigt
wierd.

-ocr page 32-

32 Μ Α τ τ

getal van wonderdaaden. De Engelen boodfchapten
dezelve aan de Herders, endeWyzen ineengroove
Afgodery geilort, kwaamen te Bethlehem, om hem
aan te bidden,en hem hun fchattingen te brengen.Men
is zelfs getreeden in het ontleedigen der kleederen j
welke zy droegen. Men verlaat zich op deze woor-
den Davids; de Koningen van Tarfis, der Eilanden
en van Seba zullen hem gefchenken aanbieden. Doch
deze Godsfpraak ziet hier niet heen, maar op de alge-
mcene beroeping der Heidenen. Die Wyzen konden
uit Arabien gekoomen zyn, want, daar waaren Wy-
zen en Starrekykers in Arabien.
Ttolomeus fpreekt
van een
Eiland der ÏVyzen in de Roode Zee, en dat
een geheele Stam van Arabieren uitWyzcn zaamenge-
ilelt was. Onderwylen waaren de Wyzen meer onder
de Perfen, als onder eenig ander gefiacht bekent, zy
waaren voor de Propheet Jeremias vermaart, dewyl
Nebucadnezar dusdaanigen in dat land liet opzoeken.
'Die titel was aldaar eerlyk, dewyl men dezelve gaf
aan de dienaars van den Godsdienil, aande Wysgee-
rigen, en aan alle de geenen, die zich in de natuur
geoeffend hadden.

Illepenes Terfas magus efi, qui fydera novit,
fciat herbarum vires , culttimque 'Tyeortim.

Wyders die geenen , welke hun huldigingen aan
Jefus Chriitus gingen doen, volgden de gewoonte van
^t geflacht, -'t welk zich nooit voor haar Prins ver-
toonde zonder hem aan te bidden, en gefchenken te
doen. Het Goud , de Myrrhe en Wierook zyn in
Arabien gemeen; maar, de Wyzen van Periien kon-
den zulks van daar gekocht hebben.

Men vraagt, waarom en door wat weg de Perfiaan-
fcheW y zen van deGeboorte van de Meffias verwittigt
wierden, en zulks eerder dan de Heiligen , en Lee-
raars van de Wet of andere geflachten. Hadden zy
de overleevering en de Godsfpraak van Bileam ^ die
van verre een Star in ]acob zag, bewaard, en die, op
den oever van den Euphraat woonende, aldaar zyn
voorzeggingen konde gelaaten hebben ? Of hadden zy
de Godsfpraaken van den Propheet Daniël geleezen,
die zo naauwkeurig den tyd, wanneer den Meilias
moeft verfchynen , gereekent heeft ? Eindelyk za-
gen zy in de ilcrre, die verfcheen, de Beeldenis van
een kind en die van een Kruis, welke hen onderricht-
te , dat het kind dat gebooren was, gekruiit moeil wer-
den, gelyk zulks een aloud uitlegger van den Heili-
gen Mattheus ftaande houd.

Een naauwkeurig onderzoeker van den luifter der
aloude Perfen houd ilaande , dat die volkeren den
Godsdienil bewaart hebbende , welke Abraham in
Chaldea onderweezen had , geen Afgodendienaars
waaren, zy baden een eenig God aan , waar van de
zon ende het vuur de Zinnebeelden waaren. Men
moet dan niet verzet ilaan, wegens dat God dit ge^
ilacht, van Afgcdendienil uitgezondert, voor alle an-
dere geflachten verkoor. De Wyzen onderfcheidden
zich by de Perfen, door een afgezondert en ganfch in-
getooge leeven. Pythagoras was op deze wyze van
leeven , welke hun Godvruchtigheid beteekende,
verilingert, zy hadden meer kennis, als het overi-
ge der menfchen. Want, zy oefFenden zich niet al-
leenlykinden loopderitarren, maar, inde verbor-
gentheden van den Godsdienil. Die geenen, welke
Jefus Chriiliis gingen vinden, daalden af door Elam
van Sem.Zy hadden de overleevering van dezen Aards-
vader bewaart ; zy hadden een Godsfpraak van Zo-
roailres, die de geboorte van een wonderdaadig
nienfch voor?eide,welk den waaren Godsdienil moeil

HEUS.

herilellen.En zelfs,zo men daar 2i'mJkilj>haragesmoti
gelooven , hy had belooft ^ dat
een maagd ontfan-
gen ^ en dat een iler verfchynen zoude , waar iii
men de beeldenis van een kind zoude zien. Gyl^^'
den^ m^n kinderen, zeide hy, gylieden zult de eerflen oü'
der de geflachten zyn, die zyn geboorte zullen aanw^^'
ken, gaat hem aanbidden, en hem uwe gefchenken oJ>dra^'
gen, want, hy is het Woord, dat de waereldgefchaaf^^
heeft.
Dusdaanig is ^t, dat Confucius, meer als 500 jaa-
ren voor Jefus Chriilus zaaken gezegt heeft, welke op
de Geboorte van den Meiiias zagen, en welke den
Keizer Mengti verplichtte, te zenden om dezen won-
derdaadigen menfch, die in 't Wellen gebooren was»
op te zoeken. Maar, die Afgezanten hielden zich bj
de Roode Zee op, en brachten hem van daar een
god , in plaats dat de Wyzen ^ door de iler geleid»
naer Bethlehem gingen ; de Perfifche Gefchiedenis-
fchryvers voegen daar by , dat deze Wyzen perzoO'
nen van aanzien waaren, en dat zy met een talryke n^'
fleep voorttrokken, dusdaanig,
dat Jerufalem daar
'uan verbaaf was.
Eindelyk teldhy daar 13.
dit zyn enkele gillingen, welkers nieuwigheid moo-
gelyk behaagen zal. En het volilrekt aan te mar-
ken , dat de Wyzen by de Perfen niet meer keno^^
van de Geboorte van den MeiTias koften hebben al^
dejooden, en de^Propheeten. Kan men zich ifl'
beelden, of dat de Prophetie van
Bileam in 't Ooile^
bewaart geweeil is, of dat de Perfen belangens g^'
noeg naamen in deze iler,
welke men van verreza^ >
of aan de verloiTer der Jooden , door Daniël beteC'
kent, om met zyn Godsfpraaken raad te pleegeö-
De voorzegging van Zoroailres^ door
Abulfharag^^
verhaalt j is al te klaar , om niet gelooft te werden·
Deze Koning zoude daar van veel netter als Dani^*
gefprooken hebben. Dit is daar een onderilelling
een Arabifche Gefchiedenisfchry ver, of een uitwef^'
zei van zyn ligtgeloovigheid voor een veel alond^^
bedrog. Wyders waaren het de Parthen, die elders
onder den naam der Perfen regeerden. En zoudeO
deze woeile en barbarifche volkeren de kennis vaö
den Meilias in ^t midden van zo veel omkeering^^
in den Staat en Godsdienil, zedert Zoroailres
Daniël voorgevallen ^ bewaart hebben ? Men ïiio^^
die Barbarifche volkeren in dezelve onweetenheid ^^^
de andere geilachten laaten. God ontllak alleenl.P
eenige perfoonen , die hy naer Betlehem gelei"'
de. In der daad; hoe voordeelighet denkbeeld
't welk men van de Perfen, of de Wyzen , en ^^^
de natuurlyke en huislyke byiland maakt, die zy
den, om den MeiTias te kennen , zyn al de ^^'
leggers verplicht tot een inwendige verlichting ^^^^
vlucht te neemen, en van het oogenblik, dat
een toevlucht van een inwendige genaade toeft^^ '
welke de aandacht der Wyzen tot de aloude
fpraaken opwekt, of hen onderrigt ^ dat het nï^^^
geilarnte , 't welk verfchynt hen te Bethlehe^ '
by de Koning der Jooden moet geleiden ; h
niet meer noodzaaklyk , iloute giiTmgen
Godsdienil der Perfen , of over het hcht, dat f»
leam, Zoroailres, of DaniëlverfchaiFenkonden»
maaken. God verlichtte het hert der Wyzen,
blies hen het voorneemen in, om den nieuwen
ning te gaan zoeken , hun gefchenken
vaardig ^^
maaken, en een iler te volgen , waar van zv
den vernoegt zyn den loop te
beteekenen ^
dien zy niet door een Goddelyke inblaazing waai
geleid geweeil. De
Perfifche Gefchiedenisfchry^^^
vermeenigvuldigen 't getal tot 13. waar van zy


-ocr page 33-

Μ Α τ τ

^aamen geeven. Phraortes, Öie alstoen den Throon
^er Parthen bezat, zond hen heen, öf ten miniten ver-
trokken zy met een prachige toeriiiling voort, zodaa-
^igj dat
JeruJakm daar voor verbaaflflondJ^Q Chriite-
^en reekenen niet meer als drie van dezelve, waar van
^y Koningen maaken j aan wie zy mede naamen gee-
J^en. Zy zouden niet ongeftraft binnenjerufalem of de
banden van Herodes hebben kunnen treeden, by al-
pien zy Koningen gevveeft waaren.Mén moet den on-
Seruftenaart van dezen Vorilniet kennen om te ge-
looven, dat hy vreemde Voriten door Judea zoude
Wen kruilTen, zonder daar van verwittigt te zyn ,
afzonder hen telaaten navolgen . Het is zelfs roem-
waardiger , dat dezelve wysgeerigen en Wyzen waa-
^^n, diejefus Chriftuskwaamen aanbidden,als Konin-
gen , die by naer altyd onkundig in de iloiFen van
geloof zyn. Het onderfcheid van haar gefchen-
ken beteekent haar getal niet, waar over zich uit te
^^ggen, in weerwil van het ililzwygen der heilige
Schryvers, verwaand is. Het komt niet te pas met
bekommering te onderzoeken, of de ftar, welke de-
^e Wyzen gezien hadden, den Heiligen Geeft, een
Êngel, een nieuw geftarnte, of een itaartftar was,
^lïi dat men daar over niet als giffingen kan maaken,
Waar van men verplicht is de onzeekerheid te ken-
den, van het oogenblik dat men de zelve met eeni-
gen ernil weegt, ^t Volftrekt te zeggen, dat deze
ftar hen geleidde; zy verdween eenigen tyd. Om
Welke redenen zy recht toe naer Jerufalem gingen,
<iaarzy
verhoopten, dat men ben zeekerlyk den Ko-
ning, die zy zochten, zoude doen kennen ^ om dat
hy voor de Jooden moeft gebooren werden. Zy waa-
ren, zonder twyiFel, wel verwondert, aldaar de Ge-
leerden in twyffeling en onweetendheid te vinden;
^y verftonden alleen, dat het te Bethlehem was^
^aar
hy moeit gebooren werden. Deze llraal van ken-
iiiiTe vermeerderde door't gezicht van de ilar, wel-
^e zich ten tweedemaal liet zien, hen het overige
Van den weg voorttreedende, en hen de Herberg
Weekenende, welke zonder hulp niet had kunnen
gevonden worden. De Wyzen betuigden hun ge-
loof, met dit kind, in een kribbe leggende, aan te
bidden,en dezelve gefchenken,van Goud, Myrrhe en
Wierook
zaamengeilelt, op te offeren, zulks kon
ïiiet gefchieden zonder kennis van Herodes, die op
^yn Throon zidderde, van het oogenblik, dat hy van
Geboorte van een nieuwen Koning hoorde fpree-
l^en. Hy geloofde, dat de Wyzen in het land, daar
by ^t gezag voerde , gekoomen, zyn beveelen niet
houden durven wederitreeven; en dat hy van de ilraa-
len, welke zy van den Heemel ontfangen hadden,
^ich zoude bedienen, om de fnoodile van alle mis-
^aaden te begaan; hy wierd bedroegen, en de Wy,
^en, Godlyk verwittigt, naamen een anderen weg.

Jofeph vlucht inEgypteji. Vers 13.
(3.) Jofeph wonderdaadig verwittigt van het oog-
Wit en de wreedheid van Herodes,- nam de vlucht y
by vond in Egypten en by de Afgodendienaars een
Schuilplaats, welke men hem in zyn Vaderland wei-
gerde. Men doet dit vliigtend kind een groot getal
^^n wonderdaaden doen; want, de Godsfpraaken der
%yptenaaren zweegen ftil, en hun Afgoden wier-
pen omvergeworpen. Maar, de heilige Schry vers van
*^eze wonderdaaden niet fpreekende , is men niet
^'erplicht, de zelve te gelooven of te verhaalen.Het ge-
^^g van de Vader
Athmafius , die dezelve gemeen ge-
haakt heeft, volftrekt niet, om zulks te doen aannee-
^en, alhoewel hy in Egypten woonde, alwaar het ge-

Η Ε υ S.

heugen deswegen zich gemaklyker , ais elders had
kunnen bewaaren. Men fteunt op deze woorden van
Jefaias,
ziet hier ^ de HE Ε RE gaat op een ügte wolk
klimmen, hy zal in Egypten ingaan^ welker Jf^den her-
waarts en derwaards van voor zyn aangezicht z,uU€n
vlieden.
Maar, deze Godsfpraak ziet öp de inti'eede
van Sennacherib in Egypten , die God aldaar zoiidd
zenden, oin, dat geflacht te ftrafFen j dat zich op haaf
Afgoden vertrouwde. Want,de heilige Schry vers ver^
beelden God meenigmaal op een Wolk j wanneer hy
wilnederdaalen, en de volkeren ftrafFen. Maar ^ deze
toerufting komt met Jefus Chriftus niet over een^ een
kind en vluchteling in Egypten zynde. De Afgoden
van dat Land vielen om ver; om dat zy zich tegens
Sennacherib niet konden verweeren.

Kindermoordvan Bethlehem. Vers i6i
( 4.) Herodes, ontftooken en nayvrig wegens zyil
Kroon j vreefde dat een eerftgebooren kind hem de-
zelve mocht ontrukken. Hy zag geen Vyanden in
^t veld, noch noodwendige toerufting om hem ^t zel-
ve te betwiften. Maar, hy ontzag de Godsfpraa-
ken der Propheeten meer als de Leegers. De komft
en ^t vertrek der Wyzen deeden hem beeven. Hy
flaapt niet meer, hy roept zyn Amptelingen, hy ver-
zaamelt zyn zoldaaten, en beveelt hen zich tegens
de zuigelingen te waapenen, en defelve onbarmhertig
aan
's moeders borft te vermoorden^ Dit wreed bevd
wierd uitgevoeft. De raazerny bezat de ziel dezer
Dragonders; zf vertrekken fpoédig naer Bethlehem^
zy treeden inde huizenj en zyfnyden al de kinde-
ren die zy aldaer vinden , onbarmhertig den hals af»
Daar was geen heilige fchuilplaats, welke hun on^
doordringbaar was, noch welke de onnoozelen vooi
haare raazerny en de dood konde befchermen. By
aldien eenige teedere moeder weent, en den flag, die
men haar kind toebrengt, wil ontfangen, is zy door-
ftooken, en valt needer, en zo haar noch eenige
kracht overig is, heeft zy de droefheid te zien ^ dat
haar oiferhande onnut is, en dat men haar kind be-
nevens haar den hals affnyd. Niets Wederhoud die
dolheid, de ilachting laat niet af, tot dat daar
geen kinderen meer zyn. Hoe veel traanen zy η daar
door de bedrukte moeders geftort! Welk een ge*
druis van gefchreeuw en klachten in alle de fteden 1
Een geroep is gehoor t in Rama, Rachel beweende haaf
kinderen, en wilde niet vertroofl zyn, om dat zy niet
meer waaren.
Jeremias heeft deze Godsfpraak uit·»
gedrukt, by 't geval van den Stam van Benjaminj
aan welke hy den naam van Rachel gaf j die daar
van de moeder was, om dat deze Stam haar kinde-
ren door de Chaldeërs had zien vermoorden of weg-
voeren. De heilige Mattheus maakt de toepaiTmg
op deze uitkomft j of veel eer op de woorden van
Jeremias, voor de Benjamiten uitgefprooken > een
verborgen zin befluitende, welke op de moord van
Bethlehem zag.
Jo/ephus heeft deze moord niet aan-
gehaalt. Daar is een kwaad geloof in dit ftilzwy gen 5
want, hy konde van deze uitkomft niet onkundig zyn,
Hy die de bedryvenvan Herodes beoeffent > en zyn
gebreeken niet ontvynft had,na dat hy aPt geen in hem
deugdzaam was, gepreezen had, moeft eindelyk
daai^van fpreeken 5 fchoon zelfs Nicolaas van Damas-
cus, waar van hy de affchryver was, daar van gezwee-
gen had.Men telt 14000 kleine Martelaaren te Bethle-
hem door's Vorften bevel om gebracht, men vermee-
nigvuldigt zelfs dit tot het getal van 144000 ^ om dat
men
onderftelt, dat dit de zielen dier kinderen zyn,
waar van de heilige Joannes fpreekt, die zich op den
Ε 3 feerg


-ocr page 34-

34 MAT Τ

berg Zion met het Lam onthielden, en overal, waar
het ging, navolgden, om dat deze 144000 Martelaa-
ren drie merkteekenen hadden, welke met de kin-
deren van Bethlehern overeenkoomen, dat waaren
de eerftelïngen tot God en V Lam, zy waaren maag*
den^ en met geen vrouwen bevlekt eindeIjk vond men
geen bedrog in beur mortd. Openbaaring
Onder-
wylen is het onmooglyk, dat daar een zo groot ge-
tal van kindéren van twee jaaren te Bethlehern was,
^t welk niet anders als een zeer kleene Stad van ] udea
was. Die geenen, welke de Geboorte van Jefus Chri-
ilus willen vervroegen ^ of de dood van Herodes ka-
ter ilellen, bedienen zich van deze moord, om de-
zelve te bewyzen, en zy befluiten, dat de Meflias
twee jaaren voor de dood van dezen Prins gebooren
was, om dat hy de kinderen van dezen ouderdom
liet ombrengen. Maar, men moet daar een geheel
tegenilrydig bewys uit trekken, want, dê Wyzen
naer Jerufalem reizende, hebben de nette tyd van
Jefus Chriftus Geboorte niet kunnen merken. He-
rodes konde dan niet zeeker zyn om dezelve in de
moord te ontdekken, by aldien hy die tyd niet lang
na de Geboorte uitrekte. En die wreede Vorft wil-
de liever te veel kinderen doen fterven, alszynfiag
miiien, met Jefus te laatèn ontkoomen. Ter eener
xy de, de onzeekerheid, daar de W yzen he m in ge-
laaten hadden, en ter pderen zyde de gewoonlyke
ongeruilheid der Dwinglanden laaten niet toe te
twyffelen, of hy ftelde de moord tot ben langen tyd,
na de Geboorte van Jefus Chriftus uit j die alstoen
niet meer als eenige maanden oud was, dewyl zyn
moeder als noch te Bethlehern in een herberg was, en
zy als noch den weg van haar gewoonlyke woonplaats,
welke Galilea was, niet hernoomen had.

Herodes wierd dat zelve jaar krank; een inwen-
dige hitte verbrandde zyn ingewanden
5 zyn darmen
waaren vol zweeren ^ de wonnen kroopen uit die
gedeeltens ^ die men zorgvuldig verbergt; zyn krach-
ten waaren ge weeken, hy konde zyn adem niet als
met moeite herhaalen, en leed zo geweldige fmer-
ten dat hy zich zelfs wilde dooden, om daar van ver-
loit te zyn. Een zo droevige ilaat vertoont de vin-
ger Gods, welke het wonderbaar getal van misdaa-
den, die hy in dit leeven bedreeven had, begon te
ilraffen. Hy itierf op 't Feeil van Paafchen.

III. HOOFDDEEL. Vers 7.

Joannes deT^ooper predikt.

(5·.) Ter zelve tyd was Joannes de Dooper ge-
^T^ooren, die den weg des Heere moeil bereiden. Ge-
ly k de Koningen voorloopers hebben^die de wegen en
verblyfplaatfen voor de Vorilen bereiden, fchikte
Joannes de Dooper de gemoederen der Jooden om
de leeringen van Jefus Chriftus te ontfangen; ofveel
eer, dewyl Jefaias de aloude Jooden beloofde, dat
al 't gebergte zoude geefiend worden, en dat men
de daalen zoude ophoopen; dat is te zeggen, dat
God al de tegenftanden, welke de wederkeering van
de gevangenis zouden beletten, zoude wegneemen;
alzo mede joannes de Dooper de zwaarigheden, wel-
ke het Ryk van den Meflias hadden kunnen ver-
traagen, kwam wegneemen. Malachias had deze
voorlooper onder den naam van een Engel beteekent,
ofveel eer vaneen boode, die de waarachtige· God
voor hem moeft afzenden. Zommigen hebben ge-
loofd dat deze Engel Elias moeit zyn, die God el-
ders tot dezen dienft verborgen hield. Maar, men
weer tegenwoordig genoegzaam, dat Joannes de
Dooper den naam van dezen Propheet Elias voerde,

Η Ε υ S.

ter oorzaak van zyn y ver én de wyze van leeven. Hy
vóedde zich met w^arlyke foringhaanen, die zeer
talrykinde Woeftynen van Judea zyn,
en waar van
de volkeren
Van Africa eïiLybien, een hunner voor-
naamfte vöedzels maaken. Hy predikte de boet-
vaardigheid^ en doopte aan den oever van denjor-
daan, alle die zich bekeerden. Vyand en ilreng be-
ftraiFer van de huichelaary zynde^beftrafte hy
krachte-
lyk de Pharifeën^ die hem door waarfchynlykheid
van een valfche aandacht wilden misleiden 5 hen 00-
derwyzende, dat de Godvruchtigheid noch in de
verkiezing van kleederen, noch in 't getal der par-
gementen Taafelen der tien Geboöden ^ die de
Pha-
rifeers aan 't hoofd en den arm drbegen, noch zelfs
inde opentlyke maniere van éeh nauw bezet leeveo^
maar, in het doen van goede weirken beftond.

uitlegging

VAK "DE cv 11. APÈEELT^IUÓ.

De Doop van Jefus Chriilus.
^aar Chriflus word gedoopt, Gods "Welgeliefde Zoof^ >
^ie, door den geeft beproeft ^veracht
des waerelds kroon.
En ^s Hoofdmans knechtgeneefl van lydelooze kwaaien·)
Beroept hy
V vifchers rot tot leeraars van zyn woord i
'Dat, door 't geloofgefierkt, aan ^t Heidendom bekoorti
Terwylzyn Godheid heelt, en 'Duivels kan bep aaien.

JOannes de Dooper had alreeds veel achting »
als Jefus Chriftus in den ouderdom van dertig
jaaren,
oïdaar omtrent^ tot hein kwam, oin
door zyn hand gedoopt te werden. Men is verwon-
dert , Gods Zoon zich tot zyn mindere te zien
begee-
ven,envanhemdeBondzeegeIs en teekenen der ge-
nade te verzoeken, waar vanhy de oorfprong
en'tbe-
gin is. De zaak is
20 veel te wonderly ker, dat Jefus
Chriftus, geen zonde hebbende j gantfch geen waf-
fchingdoor den Doop van^ooden had,en dat de iiaer·*
kooming van deze plechrfgheit, die
Joannes de Doo-
per in 't by zonder had, i/iet zoo noodzaaklyk was^ ge-
lyk als die van de befnydenis door de wet Gods inge-
fteld. Te verftaan, dat Jefus Chriftus in den
JordaaO
nedergedaalt is, om waater te reinigen, en •'t
ve de deugd mede te deelen om de zielen te heili-
gen» zulks is zich zelfs te willen befpotten.
de gevoelige aanraaking van
't lichchaam van Gods
Zoon reinigt de voorwerpen niet; het ftoflyk waatef
is niet bekwaam tot de minfte weezendlyke heilig'
maaking. Hy zoude deze deugd niet
medegedcett
hebben als aan dat van den Jordaan; wyders kan bet
waater aan de ziel noch rechtvaardigheid, noch hei-
ligheid mededeelen. Jefus Chriftus liet zich dao
door Joannes den Dooper doopen, om door deze
plegtigheid een aanvang der bediening en van zy®
Ampt te maaken y gely k Aaron een prachtige zalving
deed, en om ons te leeren, dat wy gedoopt moete»
werden. Wy moeten, zegt
Auguflinus, met een bran-
denden y ver den Doop des Meefters zoeken, om
de meefter aanhoudingen doet, om die van den
naar te ontfangen.

Joannes den Dooper kende Jefus Chriftus,
door een heimelyke inblaazing , geiyk die, weike
David aan Samuel kenbaar maakt, en
den Propheet
verplichtte hem de Koninglyke zalving te doen >
't kan zyn om dat het gerucht zich alreeds
in Judea ver-
fpreit had, dat hy de Meflias was. Hy
gehoorzaam-
de na eenige weigering, en doopte zyn Heer en
Meefter.

Dewyl de Doop by de Ouden door den weg ^^o
induiking gefchiede, wierd Jefus verplicht in de»

j Of daan


-ocr page 35-

MATTHE'US.

Jordaan neder te daalen, en zich daar te baaden. Men volg van de duif tot de menfcheid van Jeüis Chri^
ïagaanilonds drie doof ftraalendewonderdaaden. ilus goed was. Maar, men bouwde temeer op een.
in. HOOFDDEEL. Vers 13. valfchégrondflag, en de Marcioniet had inet meer
(i.) De Heemeien openden zich;
Rieronimus reden kunnen zeggen , ^άμ ^N^smQX. als de gedaan^
έη eenige andere Vaders hebben dit openen als ón- te vmt een duif , en gelyk een duif; aldus Vas het
^oogjyk aangezien, om dat zy geloofden, dat de lichchaam van Jefus Chrillus niet anders als in waar-^
Heemeien dicht en onverzetlyk waaren , om welke fchynlykheid aan 't kruis. Eindelyk , men hoorde
^eden zy zich inbeeldden, dat de oogen der aanfchou- een noodwendige ftem, om denMefiias onderfchei-
^■^ers misleid waaren geweeil door eenigen glans en dentlyk te doen kennen , 'twelk God verplicht had
Verfchyning, welke hen verblind had. De Elemen- den Heiligen Geeil uit den Heemel op zyn hoofd te
^^n wierden niet gefcheidcn, maar het oog van 't ge- doen nederdaalen ^ De Oudvaders zenden de Vyanden
loofin den Heemel geopent. Duitiaanig wierd den van de Drie-Eenigheid gemeenlyk aan den oever van
^^iligen Paulus door het Geloof in den derden Hee- den Jordaan; gaat, zeiden zy, gaat naer den Jordaan j
weggevoert, en hy hoorde daar zaaken,
wel- daar zult gy den Zoon zien, die gedoopt is, de Hei-
ige het
oor nooit gehoord had. Onderwylenfpree- lige Geeft, die nederdaald, en den Vader die roept ί
'^en de Evangeliften zo krachtig van deze breuk der
 ^^^^ ^^ welgeliefde Zoon.
Heemeien, dat men niet twyiFelen kan, of dezelve ÏV- Η O O F D D Ε Ε L. Vers
IS Weezendlyk geweeil. De Heemeien beteekenen
 ^y^^ verzoeking "van den duivel.
hier de lucht, want, dusdaanig zegt de Schriftuur, (1.) Jefus Chriftus week na zyn Doop af, en da
^at het Manna uit de Heemeien reegende^ alhoewel Duivel, die hem in de Woeftynen vond, had de
het zelve zich in het middelryk van de lucht vorm- fpoorJoosheid van hem te verzoeken. De zwakge-^
^e. Al de Waereld komt over een, dat die vloei- loovigen zyn over deze verzoeking zodanig gefchand^

vlekt, en beleedigt, een God onder de handen van
den Diiivel te zien, dat zy het verhaal van de Ëvan-
geliiten poogen te verzachten > de Duivel ia een on^
rein en goddeloos menfch veranderende, die den
Meilias als noch niet kende.
Cyprianus wilde, dat

ili

t>aare deelen zich kunnen dunmaaken, en een lee-
'^ige plaats, met zich zaamen te drukken, naka-
len , men vermeent dat een doordraaiend licht dat
ydel vervult. Maar, men moet niets tot de Schrif-
^tiurvoegen, dieniet betcekent waarin de opening

^an de walken en de lucht beilond, daar was alleen- Ayt^ in de inbeelding van Jefus Chrillus Vóorge^
tyk een
zoort van een doortocht voor de duifj wel- "^allenwas, maar, de EvangeJiilenfpreeken opzulk
i^e nederdaalde. · ^e-n naakte wyze, dat zy ons verplichten te gelooven,

In der daad, God deed een tweede wonderdaad, ^^^ verzoeking zaaklyk en gevoelig was. De Dui-
toen de Heilige Geeft in de gedaante
van een duif ^^^ kende Jefus Chriftus waarlyk niet, want hj
op zyn Zoon nederdaalde.
Tertullimus en Augu- fprcekt niet anders als twyfFelende. Zogy Gods Zoon
fiinus
hebben gelooft, dat het een waarlyke d uif was, ^^ aldien hy de verloiTer van 't menfchelyk

^elke zich aan den Heiligen Joannes en Jefus Chriftus geflacht gekent had, hadde hy tot zyn dood, welkë
Vertoonde; maar, drie Evangeliften verhaalen, dat moeft verwoeften,de behulpzaame hand niee

het gelyk een dmfvjas. En de heilige Lucas voegt gebooden. Wyders^ zyn't de kinderen Gods, wel^
by, dat zy daar
de gedaante van had , ge- ke de Duivel met meer geweld ^ als zyn gevaarlykfté
Jyk als wanneer de Engelen aan de Aardsvaders ver- vyanden, aandoet. Hy poogt de Hoofden ter aarde
^eheenen, zy voor eenige uuren zeekere lichchaa- te vellen om het leeger op de vlucht te dryven. Hy
^en,buiten gewoontetot deze verfchyning gemaakt, dnrfde Jefus Chriftus dan, als een onderfcheide per-»
^annaamen, maar, die lichchaamen waaren onbe- ^oon, befchuldigen: maar, hy geloofde niet, d^t
^^elt, het was de Engel die aan dezelve de bevveeging t^VGod was,om dat hy alsdan van de onmatigheid van
doening toebracht / het leeven hielt op, en het ^Y" verzoekingen niet onbewuft had kunnen zyn,
hehchaam wierd na dit voorbygaande gebruik ge, Chriftus had veertig dagen inde Woeftynen
'^opt. God maakte mede een duif, of veel eer de gevaft, en begon te hongeren; de Duivel, fnood
gedaante van dezen voogel, die geen leeven had. De ^ynde, bediende zich van deze omftandigheid, en
Heilige Geeft beweegdenze, ten einde om zich ge- ^ood dezen verhongerden» en van menfchelyke hulp
goeiig te maaken , gelyk zy in ^t vervolg in de ge- ontblooten menfch brood aan. De verzoeking wierd
'^^ante van vuurige tongen nederdaalde , en deze %tlyk door een antwoord, van Mozes ontleent j af-
^Oogel liet afmeer te zyn, en deze gedaante verdween geweezen.
Ί)αΐ demenjch niet alleen van brood leeft^
^^ vernietigde zich, als wanneer "t gebruik, waar ^^^^ ^^^^ woord ^ of alle zaak, welke vanGod komt,
^^e God dezelve gefchikt had, ophielt te zyn. Men befchuldigt J eliis Chriftus van de Schriftuur niet

De Arriaanenbeflooten uit deze wonderdaad, dat rechtmaatig aangehaalt te hebben j om dat het oog-
J^fns Chriftus in zyn Doop de heiligmaaking, en de merk van Mozes was, om het volk te doen gevoelen,
^^aven van den Heiligen Geeft, welkehy van te voo- dat zo God hen brood in de Woeftynen geweigert
niet bezat, ontfangen had , als of dat woord niet h^icl, hy 't zelve genoegzaam door het Manna, \
'^^^genadeenwaarheidy zedert de geboorte geweeft welk uit den Heemel gevallen waSj vertroofthad .
^^s. De Macedoniers zeiden in tegendeel , dat maar , by aldien God zo wonderdaadig tot het
Heilige Geeft zoo veel beneden Jefus Chriftus voedzel van zyn volk in de Woeftynen in een alge-
S^s, als de duif beneden den menfch is, waar van de meene ontblootmg van leevensmiddelen had verzien j
^^on de natuur bekleed heeft, als of de eigenfchap- had Jefus Chriftus reeden te zeggen, dat God hem
J^n en de waardigheid der Goddelyke perfoonen van zonder brood, en door eenig ander uitwerkzel van
^^ti
'appen van uitmuntendheid afhingen , welke de zyn voorzienigheid konde voeden. Jefus Chriftus
plykeniiTen, diezy neemen, hebben'. Eenige Or- wierd gevolglyk gevoert op de tinnen des Tempels,
^^oxen beweezen tegen de Marcioniten, dat Jefus van waar deDuivel wilde dat hy zich zoude nederftor-
Chriftus een weezendlyk lichchaam had, om dat een ten, om, zeide hy, van het vermoogen en de goed-
^aarlykeduif ophera neergedaaltwas; als of het ge- heid Gods, die zyn uitverkoorenen bewaart # eea

proef te neemen. Dit

mm

-ocr page 36-

36 μ α τ τ

Dit is een plaats, welke meer moeite baart, om
dat men niet ligtlyk begrypt, darde Duivel hetlich-
chaam van Jefus'Chriiius van de aaixle heeft kun-
nen opneemen, en^t zelve in delucht, dentydvan
twee dagen van de Woeftyn op den Tempel doen
doorvloeijen. Men kan d'eene Evangelift door de
anderen uitleggen. Inderdaad , de heilige Lucas
fpreekt van geen wegvoering, noch opneeming door
den Duivel gedaan. Maar, hy zegt eenvoudiglyk,
dat de Duivel Jeius Chriilusuit de Woeilyn leidde;
hy had, zonder twyffel de menfchelyke gedaante
aangenomen, en met Jefus redeneerende, bewoog
hy hem naer Jerufalem te gaan, tot den Tempel en
op het hoogile van 't gebouw te klimmen. De dui-
velgingvoor, zeide
Origenes en Jefus volgde hem
gewillig.
Leidmy, waar gy wilt, 't verfcheelt my
niet, want gy zult my in alle flaatzen e-venmaatig
bekwaam vi7ideTi ^ om uwe handelingen te weder-
ftaan.
Jefus Chriftus kan naer Jerufalem mQt gekit en
overgevoert zyn.
De tweede Enangeliil een veel
natuurlyker engemaklykerzin verfchafFende, moet
men zich met de anderen niet verlcegrn maaken.
Want, men kan geen beeter verklaarder van den heili-
gen Mattheus, als den heiligen Lucas vinden. Maar^
de heilige Mattheus zegt niet, dat de Duivel Jefus
Chriftus
wegvoerde ^ gelyk men 'tgemeenlyk over-
zet , hy merkt aan dat hy
hem nam, gelyk Jefus Chri-
ftus zyn drie Difcipulen Petrus, Jacobus en Joannes
met hem nam, om hen op den berg te leiden, alwaar
hy in gedaante veranderd wierd. De heilige Schryvers
bedienen zich van de zelve bepaaling, om deze twee
zaaken uit te drukken. Waarom dan haar dezelve
beteekenis niet gegeeven? De Duivel nam Jefus
Chriftus, gelyk Jefus Chriftus die Difcipulen nam,
die met hem opklommen, om van de gedaante-ver-
wiffeling getuigen te zyn. Gelyk Jefus Chriftus
zyn Apoftelen niet in de lucht opvoerde ^ zo deed de
Duivel zulks aan Jefus Chriftus mede niet, die den
weg van de Woeftyn tot den Tempel te voet afleide,
alwaar hy hem beproefde, vorderende van hem dat
hy zich van boven nederwierp, om de Godlyke be-
fcherming te beproeven.

Men befchuldigt den Duivel de woorden van Da-
vid befnoeit, en deze woorden daaraf gefneden te
hebben ,
zy zidlen u op alle uwe weegen bewaaren.
Om dat hy daar onder het vergif verbergde, en Je-
fus wilde onkundig laaten, dat God de menfchen
niet befchermt, alsdan, wanneer zy hun beroeping
volgen, en dat de nederftorting geen weg is, wel-
ke de menfch moet houden ; maar, hy raadde alleen-
lyk aan Jefus Chriftus van God te verzoeken, in die
verzeekering, dat hy door een overmaat van vertrou-
wen zondigende, hy hem zoude onderbrengen. Zyn
hoop wierd misleid, en Jefus Chriftus verydelde de-
zelve door dit eenige woord:
Gy zult den Heere uwen
God niet verzoeken.
Eindelyk hy droeg hem de Ko-
ningrykén der aarde en haar luifter en roem op,
maar, alle derykdommenvan de aarde wierden ver-
achtelyk verworpen, om dat zy een daad van aan-
bidding aan het fchepzel moeften koften. Men
vraagt, welke deze hooge berg was, van waar Jefus
Chriftus alle de Koningryken des Waerelds en haar
luifter zien konde. Eenigen hebben gelooft, dat
het den berg Ararat was, waar op de Ark ftaan bleef.
Anderen doen Jefus Chriftus tot inCanarien, op de
Tenerif, of dicht by Mufcovienop 't Ripheefch ge-
bergtegaan, alsofhy ooitjudea zedert zyn kinds-
heid ontruimt had, of, dat zulksnoodzaaklyk was

..il-

iif

HEUS.

tot de verftaanbaarheid der Evangeliften. In der daad»
daar waaren zeer veel bergen in Judea, die van Sion,
Carmel, en den Libanon, op welke Jefus Chriftus
die derde ftryd kon ondergaan. Het was
onmooglyk
van daar alle de Koningryken des Waerelds te zien.
Maar, het was genoeg voor den Duivel j aan Jefus
Chriftus groote vlaktensof fteden aan te wyzen, ge-
lyk een ftaal van \ geen hy hem wilde geeven, gV
ziet, zeide hy, deze groote uitgeftrektheid van Lan-
den , van andere volkryke Landichappen gevolgt, ili
zal u dit alles geeven, op voorwaarde, dat gy mf
aanbid. Mozes zag het Land Canaan van den berg
Nebo, gelyk Jefus Chriftus de Koningryken des
Waerelds van den Libanon zag,en deWetgeever ont-
dekte alleenlyk de vlakte van Jericho, endemuurep
van deze Stad, het welke volftrekte, om van het overi-
ge te kunnen oordeelen. Jefus Chriftus zag mede niets
als de nabuurige plaatzen van den Libanon, alwaar
hy
een gedeelte van Syri en en Judea ontdekte, endaar
uit konde hy van de fchoonheid der Koningryken >
welke men hem beloofde, oordeelen. Maar,
hy
weigerde alles, of veel eer hy begreep ligtlyk, dat
deze bedrieger hem wilde bedriegen en misleiden.

Beroeping van den H. Petrus en den H. Andreas.

Vers 18.

(3,) Jefus in zyn bediening, als Middelaar inge-
lyfd , begon te prediken, en Difcipulen te maaken.
De Heilige Andreas en Petrus hadden deeerften dit
voordeel. Zy waaren flegte vifchers in de Zee van Ga-
lilea. Andreas had het getuigenis verftaan ^ welke
Joannes den Dooper van Jefus Chriftiisden Meilias
gaf. Hy had zelfs zyn gedachten aan den Heiligen
Petrus bekent gemaakt, en hem gezegt, dat hy ge-
loofde , dat deze de Meilïas was; maar ^ deze begin-
zelen van bekeering zouden onnut gebleeven zyn >
by aldien Jefus Chriftus dezelve tot geen Goddely-
ke.beroeping gefchikt, en een genade ontvouwt had
die op de wil handelende deze twee broeders van
een leevendige kennis ontbloot zynde, had doen
befluiten, hem te volgen. Jefus Chriftus beloofde
hen vifchers der menfchen te maaken. de
Waereld
was de Zee, waar op deze menfchen zich moeften
infcheepen. De Waereld is zo wel als de Zee het
tooneel van onftandvaftigheid en verandering, p^
viichen waaren de menfchen, die de onrechtvaardig-
heid, als de vifchen het waater^ indronken. De predi-
king van 't Evangelium was het net, waar van de Apo-
ftelen zich met zo goeden uitflag bedient hebben, ^^
dat men niet als met moeite konde beletten, dat bet
door de menigvuldigheid der vifchen niet fcheurde.
Eindelyk den oever en de plaats waar over deze vif-
fchers hun vangft gevoert hebben, is de Kerk en den
Heemel.

VIII. HOOFDDEEL, Vers i?.
Geneezing van een geraakten dienaar des Hoofdw^^^
overhondert.

(4.) Jefus, na dat hy de Difcipulen verzaarnelt
had, beveftigde hun geloof en de Godlykheid van xyi^
beroep door wonderdaad en. Zy waaren
ten opperften
noodzaaklyk, om dat hy de huishouding van Mo^^^
kwam vernietigen,en aldaar een nieuwe vaft te ftellen·
EenHoofdman over honderd vanCapernaum
beproei-
de de uitwerkzelen van zyn wonderdaadig vermoo-
gen; want hy genas zyn zoon zonder derwaards te gaan.

Men moet zich over het geloof van dezen Hooid-
man verwonderen, die zo een krachtig en hoog denk-
beeld van J. Chriftus had, dat hy
hem geloofde inee-

fterte zyn om over deziektens met het zelve gez^^

te


-ocr page 37-

μ α τ τ η ε υ s. 37

te bcvcelen, gelyk hy zyn bevel aan de zoldiiaten van iiet Slachtoffer den hals af ^ een Prieiler onifing het

bende gaf, en ter zelve tyd zo needeiig was, dat hy bloed, en geleidde vervolgens den rrielaatfchen in een

^ch niet waardig geloofde te zyn, dat Jefus Chriftüs kam er, tót die zieken gefchikt. Hy verplichtte hem

ooder zyn dak intrad. zyn hoofd uit dit vertrek in het Voorhof te Iteeken, en

En die met den T)uivel be&eeten waaren. Vers 19. vreef hem het oor met het bloed van dit Slachtoffer,

(5.) Dewyl Jefus de fleutelen van de Hel en 't Para·^ hy Hak vervolgens een hdnd en een voet daar uit, waar

.^ys in handen heeft; deed hy de Duivelen de uit- Van hy den duim en groote teen met bloed befproeide,

^erkzelen van ayn magt gevoelen, door dezelve uit en hy goot oly op de andere deelen van 't menfchelyk

«ielichchaamen, welke zy bezeeten hadden, uit te lïchchaam , en zulks ging , voor de reiniging door.

^erpen.

Uitleg gin

VAN Ti Ε CFIIL AF Β ΕΕΕΊ) ING.
£en Melaatfche word gereinigt. De Zee geililt.

g

De

Zy- geeven voor reden van dit gebruik , dat de me-
laatlche, noch eenig bevlekt perzoon in het Voorhof
niet konde treeden ,"en dat van d^andere zyde men het
bloed niet konde vergieten, en niemand befproejen ,
als in deze Heiligeplaftts, en de melaatfche om aan
zwynen ilorten van de Rotzen in zee. Jefus Chri- het een en 't ander van deze twee W etten te voldoen,
ftus fpyil met de Tollenaars. Een vrouw van de hield zich aan de kamer, of aan de poort van Nica^
Bloedvloed geneezen. nor, en ilak het hoofd, de hand, denvoetenz.de

'^aar een melaatfche zich voor Jeps voetenvieit ^ eene na d'anderen in het Voorhof, alwaar men het
^oonfs WaereMs Heiland hem aanflonds tnedoogentbeid; bloed en de oly u itgoot. Dit was om alle de ge woon-

tens te voldoen , dat Jefus Chriilus den melaatfchen
tot de Offerpriëfters zond.

Den laft was hen gegeeven, om dat aldaar iets plech-
telyks en polityks in deze beveeling was. De offer-
handen , welke men verplicht was aan te bieden ,

HyfliLt op zyn hevelde baar en, 'i^eer en winden;
Ën dry ft den boozengeefi in verkens, die verwoed
^eerfiorten in de Zee ; bekeert het^oBdgebroed,
En wyfl dat door ''tgeloof heilbalzem is te vinden.

(i.) ^En Melaatfche, door de wonderdaaden van
; XliJefus Chriilus genoopt, kwam zyn genee- zagen op de Offerpriefters, en zy herilelden de zie--
Jing mede van hem af te vorderen. De melaatfche ken, met hen tot de Offerhanden, en in de burgerly-
öeid was een ziekte, welke van geflacht tot geflacht ke gemeenfchap toe te laaten. J. Chriilus was verplicht
®verging;zytrofmede den geenen, die de zieken aan- om dezen menfch tot de Offerpriellers te zenden,
ïaalaen, en men bevlekte zich door deze aanraaking. om dat hy als noch de Geeftelykheid erkende, en om
Om welke reden de melaatfchen van de gemeenfchap aan de plechtelykheden van de
W et te voldoen ^ wel-
eer menfchen, en zelfs buiten de Heden,afgezondert ke als noch beilond, maar» dewyl het onnut zoude
leefden, gelyk men zulks ziet in de Gefchiedenis van ^yn dezen melaatfchen geneezen te hebben , by al^
debeleegering vanSamaria. Onderwylen HakJ. Chri- dien de Offerpriefters hem de vryheid van den bur-
ftus door medelyden tot den melaatfchen bewoogen, gerlyken handel niet gaaven, hem gezont en zuiver
gekoomen was om hem aan te doen, zyn hand uit, verklaarende,gelyk zulks astloen ^t gebruik was, moet
raakte hem aan, en genas hem door deze aanraaking. men geen andere verborgentheid in deze zending zoe-
^y deed vervolgens twee zaaken. i. Hy beval de- ken, dewyl de letterlyke zin volftrekt. Men heeft
^en geraakten ftil te zwygen, en verbood hem van een daar groote voordeden voor de Prieilers, alhoewel
Jogroote wonderdaad te fpreeken. Waarom dat.^ ten opperftenverdorven^ uitgetrokken. Maar, hen
^ant de daaden vandeGodlyke macht moeten niet komt daar uit geen andere raem toe , als die van de
Seheim noch verborgen zyn, gelyk de deugden, die natuur der melaatfchheid beoeffenten gekent te heb-
Je menfch voortbrengt. Men kan dit verbod van ben, gelyk dePriefters in Egypten deeden, die dez-el-
J' Chriftus aan zyn zedigheid niet toefchryven. De- velarfhadden; wantdit was eenpolitykeRichtfnoer,
^yl God geen wonderdaaden doet, als ten einde, op en welke niet meer als op de plechtelykheden van de
^at men hem daar over zal looven, kan men niet zeg- Wet zag.

Sen, dat het oogwit van den Zaaligmaaker des Wae- (z.)Jefus Chriftus met zyn Difcipulen in een fchéep^
^elds was het oordeel te verwachten, \ welk de Offer- je op Zee vaarende, wierd dit klein gezelfchap door
ï^ieftérs wegens deze geneezing moeften geven, een onweer overvallen. De onftuime Zee dreigde
dezelve zoude hen verdacht voorgekoomen hebben, hen met een droevige en haaftelyke fchipbreuk; de
^y aldien zy verilaan hadden ^ dat zy van J. Chriftus wind wierp het vaartuig op zyde, het wand en maften
^Wam, het was verre van Galilea, daar de wonder- braaken aan ftukken, de Apoftelen de flaagen van de
^aad gefchiedde, tot Jerufalem daar het oordeel van wind gewoon zynde af te kaatzen,fchreeuwden, werk-
^^ geeftelykheid moeft gegeeven worden. Hywil- ten, en moedigden eikanderen aan; maar, deonge-
dat men zweeg, tot dat men uitgefprooken had, ftuimigheid der vloeden was meefter van al hun krach-
^at de geneezing volkoomentlyk was, en de Offerhan- ten. Onderwylen iliep J. Chriftus. Men wekte hem ·
van den zieken aangenoornen geweeft was; ten ein- niet
eer op, voor al eer daar geen meer hoop was, om
dat men in't vervolg noch tegenftryden, noch het gevaar te ontvluchten.
Heere èehoedons ^ want
J^nige twyffeling over deze doorftraalende wonder- wy vergaan. In zyn ontwaaken beftrafte hy de ligt-
^aad hebben konde. J. Chriftus had reden om aan
geloovigheid zyner Difcipulen. Gy kleingeloovigen,
^^^n melaatfchen het fpreeken te verbieden, en de- vreeft voor't waater, en gy hebtmetul. denMeeftef
melaatfche zondigde niet tegens zyn weldoender, van Heem el en aarde. Onderwylen deed hy de
5y aldien hy de wonderdaad niet als na het oordeel der winden
zvi^ygen, de ongeftuime Zee bedaaren , en
*^i^efters, openbaarde. ' gaf ze haar voorige ftilte weder.

Chriftus zond den zieken, die hy geneezen had, Het fcheepje is de beeldenis van J. Chrifttis ^ men
de Priefters, ten einde om hem te onderzoeken , ziet daar niet den hoovaardigen Phanieef,wiens hoog--
offerhande te ontfangen, en den zeiven tot de bur- moed en denkbeel d van zyn Rechtvaardigheid een
'l^rlyke gemeenfchap toe te laaten. De Jooden zeg- beletzel van de genade is. Men ziet daar den Hoo-
dat men drie (Verhanden aanbood, hy fneed genpriefter niet
mch de andere Hoofden van den

-ocr page 38-

I!'

H E υ s.

moeilen de lichchaamen verlaaten, welke zy zedert
een langen tyd bezeten hadden, en elders een fchuil'

Joodfchen Godsdienft , die fteiinende op hun gezag
en plaatsvolging in den zeetel van Mozes, zeer ver-

gen; of wel, de gierige Jooden voedden dezelve oin
daar handel mede te dry ven , en dezelve in de na-
buurige Steden te verkoopen, welke met Afgoden-
dienaaas vervult waaren. J. Chriilus Hond de Duive-

re van daar waaien , om een leek, zonder pracht en plaats zoeken. Zy vonden daar voor zich geen bee
luiiter predikende , aan te hoorcn. Daar was niet ter als die van in een kudde zwynen te gaan. God
meer als een klein getal van zwakke onwetende en had de Jooden verbooden het vleefch van deze on-
domme menfchen , die menigmaal de Kerk uitmaa- reine en vuile dieren te eeten , om hen te leeren de
ken. Hetfcheepjeisdoor onweerengeilingert, die misdaadige vermaakelykheden, en de vleefchelyk^
het zelve met een
naer byzynde verwoefting drei- welluilen te ontvluchten , maar, men kweekte en
gen. Het geloove waggelt op het aanzien van een onderhield de varkens , het zy dezelve aan de Hei-
onilrembaare vervolging.
De zwakken ergeren zich, denen en Grieken toekwaaméft , die alstoen met de
en dewyl men ziet dat alle menfchelyke poogingen Jooden te Gadara, welk Auguilus aan het Ryk van
onnut werden, valt men ineen misdaadig misver- Syrien toegevoegt had, vermengt waaren. Men kon-
trouwen. Men moet moedig naer den dood treeden, de zich mede daar van bedienen, om de Roomfche
als God ons roept, ten minften moet men den tyd inleegeringen te onderhouden, die men in
zeer veel
van verloffing met een Volkoome onderwerping af- ileden op de been hielt , ten einde om een
geilacbt
wachten. Jefus is altyd in de Kerk ; want dat lich- dat zeer jeloerfch van haar vryheid was ^ te doen bui-

-------------------------------„„T,:„i.j ^^

chaam zou vergaan , by aldien 't ophield bezielt te
zyn : maar , fiaapt daar zomtyds. Men erkent
daar niet altoos de uitwerkzelen van zyn tegenwoor-
digheid , noch de woiKierbaare werkingen van zyn

n * 1 r. r 1 1· ^ _____

Gëeil. Men heeft vergeefs het lichchaam van Jefus len toe, ^t geen zy verzochten, de toeftemming W^s
Chriilus , zyn leering en gebooden , by aldien dat zo haait niet gefchiet, of de Duivels bedienden zich
lichchaam onbeweeglyk en zonder doening blyft, by van dezelve, en zich onder deze kudde varkens ver-
aldien m.en zyn barmhertigheid, zyn liefde, en zyn mengende, Hortten zy dezelve in de
Zee. J. Chriftus
wakkerheid niet heeft, en by aldien men zyn Heili- konde in deze toelaating twee inzichten hebben >
ge wetten niet werkilelijg maakt. Het geroep en de d^eene om zyn kracht te laaten zien over de Dui-
zuchten der bedrukte zielen laaten niet na van hem velen, die aflieten de menfchen te plaagen, en die
op te wekkenen hem te verplichten , om ons een be- de allergeringite en flegtfte dieren zonder zyn bevel
fcherming wieder te geven, die hy ingetrokken had. niet konden ontroeren j hy wilde mooglyk mede de
Men moet onophoudlyk bidden. Maar, men is ver- beleeftheid der Jooden beilraiFen , die met de Grie-
plicht zulks met een vertrouwen te doen , zich op ken ondermengt, de aloude Wet van Mozes fchoo'
een oneindige goedheid
^ en op een onbepaalde magt den, met het aankweeken der varkens, of met het
verlaatende ^ die meenigmaal het licht uit de duiiter- eeten der zelve met hen lieden. Hy ftrafte hun zon-
niflen trekt, en de behulpzaame hand uitilrekt, als den, met hen deze dieren op een geweldige en bui-
wanneer daar zelfs de minile hoop niet is, om dezelve tengewoone wyze te ontneemen. De
Gadareners
te verkrygen. voelden hun verlies; want zy hadden zulx nauwlyk^

(3.) Jefus Chriftüs deed een andere wonderdaad, door het vluchten der varkendry vers verftaan, ο fzy
welke zeer vreemd was. Digt by Gadara, een klei- trokken met een groot gedrang uit, om Jefus Chri"
neStad geleegenaan den oever van het Meir van Ti- itus te bezweeren, dat hy wilde hun land verlaaten·
berias , waar van Gergefa zeer nabuurig was, ver- Dufdaanigftaande waereldlingenvanGodaf, ophe^
borgen zich twee met den Duivel bezeetenen in de oogenblik , dat zyn tegenwoordigheid , leeringe^
graaven, en kwaamen daar uit, als wanneer zy ye- dienft zich met hun tydelyke belangens niet fchik-
mand zagen voorby gaan , en mishandelden hem, ken. zegt, dat men in
zyn tyd noch di^·^

Men heeft gelooft, dat zy deze woonplaats verkoo- by de Zee de plaats aanwees, alwaar de varkens af-
ren hadden, om dat de Duivelen de meening wilden geilort waaren; maar, zulks was niet anders als eeU
onderhouden , welke de |ooden noch heedendaags overleevering der volkeren. Men
voegt daar een afl'
hebben , dat de zielen digt by hun lyken ruften, dere by, die men op de getuigenis van
Strabo doc·^
en dat de Duivel zich daarvan tot verfcheidegebrui- ruften. De aloude Landfchryver verzeekert,
ken bedient. Maar, waarom zo veel fynigheid ? digt by
Gadara een jzeer β Mende j>oel was, enm-^
Die bezeetenen vonden een fchuilplaats m die gra- heeft bellooten^ dat de oorzaak van deze wondei'
ven, en zy bedekten haar aldaar voor de ongemak- baare ftank voortkwam, wegens dat de Duivels en
ken van de lucht, en kwaamen daar uit, als uit een verkens aldaar van boven nedergeftort waaren; maar»
fpelonk, om den voorby gaande kwaad te doen. Zy men bedriegt zich, want het was in de poel van Gadaf^
begaaven zich tot J.Chriftus, zich inbeeldende hem. niet, maar in de Zee van Tiberias, daardeDuivel^
te plaagen , gelyk zy de andere Reizigers deeden. en varkens zich in wierpen.

Maar , zy begreepen dat hun macht geftremt was, (4.) Degemeenfchap der godloozen verongely^^
en dat zy verplicht waaren , om onder hem te bui- meenigmaal de vroomen. Men
kan dezelve niet g^J
gen. Dat is het merkteeken der godloozen, te ge- looven onncozel te zyn: en de barmhertigheid fchyn-
looven, dat men hen veel kwaads doet, als wanneer een mifdaad van het oogenblik, dat zy het gedooge^
men haar belet zulks aan anderen te doen. De Dui- der zondaars inblaaft. Men maakt geen
aandagt g^'
veis, moejelyk zynde, beklaagden zich over de te- noeg tot Gods gedrag, die zyn Zone zo wel ove^
genftand, welke zy vonden; dewyl zy niet kunnen de goeden als kwaaden doet lichten
, en die de zo^
onkundig zyn , dat het laatfte oordeel tot de ver- daars tot het berouw en boedvaardigheid verwac»
zwaaring van hun ftraf, en tot uitroeijing van hun tot in 't oogenblik des doods. De menfch is n^c^
Regeering, welke zy
niet als in de Hel zullen kun- meer verplicht door het gevoelen van zyn eig^^
nenoefFenen, gefchikt is, befchuldigdenzyJ.Chri- zwakheid en zyn plicht om zich met den geenen 1
ilus, dat hy hen onrecht deed met hen
voor diet^d fchikken, die hy bekeeren wil. Onderwyleo
te verdrukken. Hun klachten waaren onnut, zy mint men veel eer eeivwoefte en wreedey ver,

Μ Α Τ Τ

38

-ocr page 39-

Μ Α

|achte barmhertigheid. Om welke reden J. Chri-
«Lis de Pharifeën ergerde, die hem met de pachters
^^gen eeten. Maar, hyweerilond hun ergernis door
^en volkoome vvys antwoord. Men moet de zieken
öiet verlaaten, gelyk men den geenen doet, die een
Volmaakte gezontheid genieten. De geneesmeeiter
^oet zyn zorgen en wakkerheid, voor den geenen
Verdubbelen, naer de evenreedenheid, dat zy dezel-
noodig hebben. De herder is verplicht de kud-
teverlaaten om naer het verilrooide fchaap teloo-
> en de Leeraar moet meer zucht en barmhertig-
^^id voor de gebreklyke én misdaadigen, die hy ver-
^eeteren wil, hebben ^ als voor de goeden, aan wie
^yn hulpmindernoodzaakelyk is.

(5··) Een vrouw zedert een langen tyd ziek geweeit
^yode aan een bloedvloejing, welke degeneesmee-
Jf^rs niet konden ftremmen, van J. Chriilus voordee-
«ghoorende fpreeken, gevoelde twee zeer verfchil-
'^nde beweegingen, d^eene van vertrouwen, en de
Andere van vreeze. Zy was verzeekert, dat deze won-
'^erbaare menfch haar zonder moeite konde genee-
^en. De vrees weerhield haar, zy dorfde aan God
§een nieuwe daad van zyn vermoogen in haar voor-
deel afvergen. In een verlangen om verloil te wer-
den Van haar kwaaien, en de vreeze van afgewezen

Werden j raakte zy den rok van Gods Zoon aan,
^ gevoelde zich aanilonds geneezen. Men bedriegt
^od niet , gelyk het meeile gedeelte der menfchen
^eent. Jefus was niet onkundig van de wonderdaad,
^elke hy kwam te doen 5 hy ondervroeg de omilan-
ders , ten einde om 't geloof van de zieke te be-
proeven. De Heilige Petrus veel ftoutmoediger als
d anderen wilde zyn meeiter verzeekeren, dat hy een
Onnutte vraag deed , met te vraagen wie hem aan-
geraakt had , als wanneer een groot getal van men-
fchen hem omringde. De vrouw alleen wift het oog-
^^it van Gods Zoon, endeed in 't openbaarhaar er-
kentenis en geloof doorftraalen , welk roemruchtig
door deze Lofreden, welke Jefus Chriilus haar gaf,
"eloont wierd.
Gaa in vreede, want uw geloof heeft
^ behouden.

^ Eufibms verzeekert dat deze vrouw ter erkente-
'^is twee Beelden voor de poort van haar huis oprecht-
Je , en dat men dezelve in zyn tyd daar noch zag.
^et eene dezer beelden verbeeldde de zieke in ma-
'^jer als de fmeekfter, welke haar geneezing verzocht^
etid'andere was de Beeldenis van Jefus Chriilus, die
^yn hand uitftrekte om haar aan te raaken, entege-
'^eezen. God , zegt men ^ had dit gedenkteeken
^et zyn erkentenis door een doorilraalende wonder-
daad beloont; want, aan de voeten van Jefus Chri-
^us wiefch een kruid , dat goed was om alle zoor-
^en Van ziektens te geneezen, als wanneer 't zelve
^Qt de hoogte van den Rok" van Jefus Chriilus op-
^^Toeide. Het gezag van
Eufebius heeft veel men-
fchen ingenoomen , die niet aangemerkt hebben ,
d^thyde daad niet anders als volgens een overleeve-
ring verhaalt, waarvoor, gelyk men zegt, hy geen
""^rgwil zyn. En hy heeft reden. Want ,~dat ge-
^iiande gedenkteeken isby de Chriilenen, die voor
^em in Judea geleeft hebben, niet bekent geweeil.
^^P'mus, de
Martelaar , die in dat land was, zou-
^ die 't zelve vergeeten hebben ^ om het · tegens de
peidenen , die geduurig op de wonderdaaden van
^aar beelden en beeldenilTen roemden, te doen die-
^en? Het volftrekt aan te merken , dat de vrouw,
^elke geneezen wierd, een Joodin van Galileawas.
■^^brofms heeft zelfs gelooft, dat het de zuiler

Η E U

van Lazarus was. De Jooden hadden een doode-
lyken affchrik voor de beeldeniiTen en beelden. De-
ze aflceer was noch zo veel te grooter in Galilea,
als elders; om welke reden men het Paleis van He-
rodes ter oorzaak van de gedaante van eenige dieren ί
welke men op de muuren gefchildert had , aldaar
floopte. De bloedvloed had al haar goederen ver-
nielt om hulpmiddelen te zoeken. Zy was arm , en
gedenkteekenen van
kooper , gotid en zilver , gelyk
een Biffchop van Antiochien fpreekt, op te rechten,
al had zy die onkoilen al kunnen doen, zo zouden
de Jooden die openbaare gedenkteekenen in 't mid-
den van een Stad niet geleeden hebben, om dat zy de-
zelve tegens de Wet geloofden te zyn. Een zeeker
Schryver zegt voor de waarheid, datzy de toeilem-
ming tot zulks van Herodes verkreeg, maar, be-
halven dat Paneasin het Viervorilendom van Philip-
pus was, ontdekt de titel alleen 't belachlyke in het
fmeekfchrift, om dat het zelve ^vciHerodes Augufius
opgedraagen is. Eindelyk^ zo wanneer de Jooden
deze beeldeniflen al geleeden hadden , zouden de->
zelve in de ongevallen van Judea niet mede vernielt
zyn geweeil ? zouden de Heidenen, vervolgers zyn-
de, deze gedenkteekenen ter eere van Chriilus op«
gerecht,
vAens Difcipulen zy t'onderbrachten > wel
bewaart hebben ? De Jooden en Heidenen zouden
t'zaam gefpannen hebben , om deze twee beelden,
welke zo gevoelig de Goddelyke macht vanj. Chri-
ilus betoonden, te verwoeilen. Eindelyk de Beel-
den verbeeldden de daad niet; want de zieke aan de
bloedgang had haar geneezing niet verzocht, zvhad
dezelve, om zo te fpreeken , gerooft en geiloólen,
met hetaanraaken der kleederen van J. Chriilus ^ zon-
der te gelooven dat hy 't merkte, in plaats dat de beel-
denis haar de gedaante van een fmeekiler gaf, het is
waar, dat daar twee beelden te Paneas waren, ge-
lyk zegt, en dat men dezelve voor die van
J. Chriilus en de zieke aan den bloedgang nam; maar >
zy waaren de Chriilenen onder d^e Regeering van
Conilantinuszeegenpraalende, die zich dit gedenk-
teeken toeeigenden, onbekent aan den geenen, die
hen voorgegaan waaren , aan de Jooden, vyanden
van de beelden, aan de vervolgers van J. Chriilus zyn
Difcipulen, en zyn boeken, en van alles, ^t geen zy-n
naam droeg Eindelyk men nam deze beelden de
Heidenen af, die dezelve volgens haar gewoonte op-
gerecht hadden ^ om het gedenkteeken van een zee-
kere gefchiedenis te zyn.

u

„^fö.·;;;:·^··

Ν G

I Τ L Ε G G I

VJN T>E CIX. JFBEELT^ING.

De Dochter van Herodias danil.
Herodes fchenkt ^ verrukt door dans enydeWeên,
Joannis dierbaar hoofd, dat van de romp gefneên,
Ter taafel'werdgebracht, in
V laauwe bloed gedolven,
De Zadigmaaker gaat 's nachts wand'Un op den vloed ^
Daar Tetras uit den bootgetreeden, hem ontmoet,
En zinkt door wangeloof; God trekt hem iiit de golven
XiV. HOOFDDEEL. Vers 6. '
(iJU'Et gerucht der wonderdaaden van Tefus
jtIChriilus kwam eindelyk Herodes ter co-
ren. Men moeil zo lang aan 't Hof van zo groote
wonderen in een Land, zo klein als Galilea, o-ebeurt ^
niet onbewuil zyn ; alwaar Herodes regeerde , en
J.
Chriilus het belle gedeelte zyns leevens doorbracht.
'Wasmenbevreeilvan J. Chriilus te verhinderen, die
de Hovelingen belette om van hem te fpreeken, of
wildeii de jeloerfchePharifeën zulks niet Laaten wy
F ζ dit


-ocr page 40-

40 μ α τ τ

dit ililzwygen noch den haat, noch de liefde tocfchry-
ven ; Herodes was niet afweezend , noch aan het
hoofd van zynleeger tegen de Parthen ; want^ de-
zen oorlog wierd niet gevoert, als in het laatile jaar
vanTiberiiis, door de Veldheeren der twee Konin-
gen; maar, men fpreekt zelden aan de Hooven der
Vorften van Godsdienil en wonderdaaden, welke de-
zelve onderfteunen.

Hy Hond verbaaft, toen hy van zo veel wonder-
baars geneezingen , door een menfch alleen uitge-
voert,
hoorde fpreeken. De meening van de verhui-
zing van de ziel in een anders lichchaam , had zo veel
voets by de Jooden gewonnen, dat zy zichverzeeker-
den, dat het de ziel van Joannesden Dooper was, die
onder een anderen naam, en in een ander lichchaam
kwam verfchynen. Dusdaanig houd men ftaande, dat
Adam, David ^ en de Meffias niet als een en dezelve
ziel moeiten gehad hebben, die hen bezielde. Hero-
des gaf zich zo veel te ligter aan deze gedachten over,
denkende dat de beeldenis van ]oannesden Dooper,
die hy aan zyn hertstocht opgeoffert had, menigmaal
voor hem verfcheen, en hem door geweldige wroe-
gingen plaagde. De Evangelift verhaalt hier, hoedaa-
nig de zaak gebeurt is, volgens de uitterile wil van zyn
Vader ^ waar van hy Rechter en Scheidsman was.

Na de dood van den grooten Herodes, had Augu-
ilus het Ryk onder de drie zoonen van dezen Voril
verdeelt. Archelaus had alleen de helft; itrurien met
Traconitien viel Philippus te beurt, en Galilea wierd
aan Herodes,die men
Tetrarcha{dQ Viervoril) noemt,
gegeeven. Men verwart menigmaal die naam met
die der Koningen ; om dat de Viervorilen het zelve
gezag als de Koningen hadden. Herodes de Viervoril
van Galilea, had in zyn eerite huuwlyk de dochter van
Aretas, Koning der Arabieren getrouwt; maar, een
afkeer van zyn vrouw hebbende, en 'op Herodias ver-
lieft zynde, die zyn nicht was, ontroofde hy haar zyn
broeder Philippus, en trouwde haar. Men raad niet
ligtelyk, wie deze Philippus was.

De zwaarigheid fpruit daar uit,terwyl Jofephus\Q.x-
zeekert, dat zy de vrouw van Herodes was; en het is
niet waarfchynlyk dat de joodfche Gefchiedenisfchry-
ver het gedacht der Koningen van zy nLand zo weinig
gekentheeft, om zichzogroflyk te misleiden. Ten
einde om deze zwaarigheid weg te neemen, welke in
de Heilige gefchiederiis aanmerkelyk is , moet men
aanmerken , dat het Herodes Antipas, Viervoril
van Galilea was, die de vrouw van zyn broeder weg-
nam , en met haar trouwde. Deze was die trotze en
hovaardige Herodias, welke hem niet alleen drong om
den Heiligen Joannes te doendoodenj maar,diehaar
man door ilaatzucht verloor; want, niet kunnende
verdraagen, dat Agrippa , wiens zuiler zy was , in
]udea met de Kroon, den titel , en toeruiling van
een Koning verfcheen; verplichtte zy Herodes, om
naêr Romen te vertrekken, ten einde, om aldaar de-
zelve titel te verkrygen; maar, Agrippa zyn zwager
befchuldigt hebbende, van met SejanustegenTibe-
rias zaamen gezwooren te hebben, en een waapen-
magazyn op te rechten, ten einde om een ontwerp ^t
welk hy fmeedde ^ met den Koning der Arabieren uit
te voeren, wierd hy uitgebannen, en
verloor zyn Vier-
vorilendom. Herodes Antipas was dan de tweede
man van Herodias, met welke zy leefde^ en van wel-
ke haar de dood alleen aficheidde. Haar eerite man,
van wie men haar ontnoomen had, was den

zoon van Herodes de Groote , gelyk de Heilige Schry-
vers zeggen. Maar, Herodes had twee zoonen van

HEUS.

dienaam, de een had deel inde uitterile wil van
Vader, en was Viervoril van Itrurien ; hy was de eer-
lykilevan alle de kinderen van Herodes.
Varrus had
hem naer Romen gezonden, om het Landbellier van
Archelaus te verkrygen; maar, niets hebbende kun-
nen verwerven , vergenoegde hy zich met zyn klem
Viervorilendom , alwaar hy geruft leefde ;
vrouw was Salome genaamt; dusdaanigis zy de geene
niet, welke wy zoeken. Maar,
daar was een ande-
ren
Thiltppus, de zoon van Mariamne; deze vrou^
daalde van den ftam, der Afmoneërs niet af; want, zy
was de dochter van een Burger van Jerufalem, Simon
genaamt, die Herodes de groote HoogenprieiteJ^
maakte, ten einde om zyn dochter te erlangen, wel-
ke deze Burger hem weigerde. Zy trad in een z^^'
menzweering tegen den Koning , haar Gemaal,
welk hem verplichtte om zich van haar af te fcheiden;
zy week uit het Paleis j en haar geilacht wierd door
haar ongevallen ingezwolgen,en het was zonder twyi"
fel de reden, welke Herodes veφlichtteJom zyn zoon
Philippus te onterven, alhoewel hy met Herodias zy^^
nicht getrouwt was; het was deze Philippus, de zoon
van een tweede vrouw van Herodes de GrooteM^'
riamne genaamt, gelyk als de eerile, dewelke Hero-
des Antipas Herodias ontnam. De zaak was zo veel te
ligter, om dat het niet als een gemeen, en in ongen^"
de vervallen perzoon was, die in Judea van 't goed zyP^
moeders leefde , en onbekwaam was, om zich vao
een zo gevoelige hoon te wreeken. Herodias verliet
zonder moeite een gemeen man ^ om met een Koning
te trouwen, zulks kwam met haar ileatzucht ovei'
een, welke geen paaien had. Men moet zich niet ver'
wonderen wegens dat
JoJephus van dezen zoon v^o
Herodes niet fpreekt; want, hy voert in zyn gefchie"
denis geen anderen in, als die aan't beftier deel ge-
had hebbende het Ryk gedeelt hebben. Herodes
de Groote had onwederleglyk zeer veel andere
kinderen, waar van men niet meer als van Philippus
gefprooken heeft, en de ililzwygentheid,die men voo^
hem bewaard heeft, was zo veel natuurlyker ,
dat hy als een gemeen man leefde^ en de minileifl'
vloejing in de zaaken van dien tyd niet had. Einde-
lyk
Jofephus en de Heilige Schryvers hebben in dezi?
eenige omilandigheid van zyn leeven aangeweezen >
dat hy verdiende, dat men van hem gewag maakte·
Men moet niet verwondert zyn , wegens dat mei^
hem twee naamen geeft, die van Philippus by
Evangelillen en van Herodes by , want dit

gebmik was by de Jooden gemeen^ en zelfs PhilipP^^
behield den naam van zyn vader Herodes, welk^
in 't geilacht doorluchtig was; maar ^ hy had eei*
andere , om zich in zyn geilacht te onderfchei-
den. , van Archelaus fpreekende, noemt heflj

Herodes, om dat hy zyn zoon, en deze naam veel
bekender als de andere was. Dusdaanig voerden d®
Apoftelen zelfs twee verfcheide naamen , en Agrip'
pa word zomtyds Herodes naer den naam van if^
geilacht, en zomtyds Agrippa genoemt,
om dathy
by dezen laatften naam, en byzonderlyk te Romei"^ 9
alwaar hy een langen tyd geleeft had , meer beke^
was. Deze aanmerkingen volgende , ziet men ^
zwaarigheid, welke men tegens het verhaal der
vangeliften maakt, en de tegenftrydigheid , welke
men tuiTchen hen en den Gefchiedenisfchryver der
Jooden vind,verdwynen.DeHeilige Joannes den Doo'

per verdoemde deze onrechtmaatige en blocdfchaii'

dige ontrooving^welke Herodes Antipas zyn broedei
aangedaan had. j


-ocr page 41-

μ α τ τ

Herodks^ wegens deze beitraffingontilooken, en
Vol vreeze, dat men haar weder naer haar eerilen man
xoude zenden, zocht gelegendheid om hem om te
brengen, zy vond dezelve op een gaftmaal, daar
haar dochter het gelukhadvan Herodes te behaagen.
Öeze Voril bekoort, door haar zo wel te zien danf-
fen, beloofde haar de helft van zyn Ryk te zullen
geeven. Dit was een manier van fpreukwoordelyk
fpreeken, ^t welk men naer den letter niet neemen
moet, om dat men alleen daar door beteekende ,
dat men veel zoude geeven. Dufdaanig beloofde
Philippus van Macedonien aan een Hofnar, hem al-
les , wat hy van hem begeerde, toe te itaan.

Men onthoofd Joannesden'DoGper. Vers lo.
(x.) Herodias bediende zich van een belofte en
eed onder den wyn gedaan, en deed door haar doch-
ter het hoofd van Joannes den Doopereifchen. He-
rodes wierd door dezen eifch geraakt, om dat hy de
deugd waardeerde, zelfs tot in den man, die hem be-
ftraft had. Onderwylen geloofde hy onbehoorlyk te
Xyn, dathy verplicht was een eed naer te koomen,
die hem een onnoozelen ter dood deed doemen.Zom-
migen geloofden, dat de droefheid van dezen Vorll
gevynft was, en dat hy zich door geen eed verbon-
den had, als om verplicht te zyn een man, die hy
haatte, om te brengen. Maar, de Heilige Schry-
vers hebben ons noch van zyn droefheid , noch van
ïyn ontfteltenis, of dezelve ernft of niet ernil was,
gefprooken. De Uitvoerder had bevel Joannes den
E)ooper ^t hoofd af te flaan: en 't wierd volvoert.
't Zelve werd Herodias aangebooden. Vers i ï.
( 3.) De wreede Herodias wilde haar oogen met een
2o droevig voorwerp verzaadigen, zy vreefde dat men
haar bedroog: Teneinde om de minfte ongeruilheid
niet meer over de dood van dezen Heiligen man te
hebben, liet zy zyn hoofd in een fchootel brengen,ter-
Wyl zyn leerlingen het lichchaam wegdroegen ^ om
't zelve te begraaven. De plaats van zyn begraave-
iiis is onzecker genoeg, om dat men niet net den
naam van de Stad of 't Paleis weet, in welke He-
rodes zyn geboortendag vierde. De Chriitenen wil-
len , dat het te
Sebafien was, dat is Samaria te zeg-
gen. Waar aan menden naam van
Auguftus gegee-
Venheeft, welke hy van de cyns uitgezondertSad.
Maar, zy merken niet aan dat Herodes, de Viervoril
Van Galilea, de minfte Gerichtsdwang te Samaria niet
l^ad, en \ is niet waarfchynlyk , dat zyn leerlingen
hem zoo verin een afgefcheurde Stad gebracht heb-
ben.
'Jofephns verzeekert dat joannes den Dooper
het hoofd te
Macheronte afgeflaagen is, daar Hero-
des alstoen was, en deze Gefchiedenisfchryver, die
in die plaats weinig tyds na de uitkomil geleeft heeft,
iiioet voor anderen gelooft werden.

Jefus wandelt op de Zee. Vers 2 5·.
( 4.) De Heilige Mattheus de gefchiedenis van Jo-
annes den Dooper verhaalt hebbende, welke hem in
^en omzweeving ingewikkelt had, hervat die van
J-Chriilusen zyn wonderdaaden. Hy verbeeld hem
inde nacht op de waateren van de Zee wandelende,
de Apoftelen door zyn tegenwoordigheid ver-
schrikkende ^ die hem voor een fpookzel naamen. Zy
kiften door natuurlyke verlichtingen, dat een men-
fchelyk lichchaam, Veel zwaarder als 't waater, daar
moet zinken, en daar mede overdekt worden.
Onderwylen zagen zy een man Wandelende, en hen
^P de Zee naderende. Zy volgden het vooroordeel
Van de Pharifeën en 't volk, die zich inbeelden, dat
^^ Onderaardfche Geeiten zich lichchaamen van

η e u s. 41

lucht maaken, ten einde om de menfchen te bedrie-
gen, en hen byzonder inde nacht te plaagen. Een
fpookzel moeft de leerlingen niet yerfchrikken. Maar,
het denkbeeld van den Duivel en de onderaardfche
Machten, die zich dufdaanig bekJeeden, deed hen
voor een fchipbreuk ^ of een veel droever lot vreezen.
J. Chriilus benam hun vreeze, zich doende ken-
nen , en deed zien dat hy die God was, daar Job van
fpreekt,
die ογ de Zee z>o wel^ als op de aarde wandelt.

Hy trekt den Η Ψ et rus uit het waater. Vers 30.

(5-.) De Heilige Petrus had hem zo haaftnietge»
kent, of wilde, de beweegingen van zyn gemaatigheid
volgende, zich tot hem begeeven. Men geloofd, dat
hy zondigde, met Jefus een onnutte wonderdaad af
te vorderen ^ en die nergens anders toe itrekte, als
om zyn nieuwsgierigheid of ongeduld te voldoen.
Om welke reden Jefus toeliet, dat hy in ^t waater ne-
derzonk, en dat zyn geloof waggelde. Men ont-
fchuldigt hem onder de begunftiging van zyn liefde
voorj. Chriilus, een liefde die al te brandend was ,
om een zo langen tyd afgefcheiden te zyn. 't Zy ^ hoe
\ zy j hy wandelde op 't waater; maar, hem beving
een oogenblik daar na de vreeze, en ^t vertrouwen
verliezende j 'twelk hy zo aanilonds gehad hadde^
bezwoer hy zyn meeiler, met een mifdaadigen yver
om hem te behoeden. Hy geeft ons een gevoelige
beeldenis van het meefte gedeelte der menfchen, die
moedig in de baarenvan de vervolging treeden, ea
die daar zo haail: niet ingetreeden zyn, of hun geloof
begint te wankelen. Gelukkig dat zy, wanneer zy
hun zwakheid kennen, toevlucht tot God hebben,
die hen onderfchraagt, en voor 't gevaar befchermt,
gelyk ]. Chriilus den heiligen Petrus behoed heeft.

uitlegging

νΑΝΊ)Ε CX. AFBEELT>ING.

Na dat het klein gerecht eengroote fchaar verzaad^
Die van den overvloedveel Jpyzen overlaat^
Blinkt Chriflus door een gloed van Goddelyke (Iraalen^
Geneefl op 's vaders heê het teeder maanziek Bnd,
WylTetrusindenmonddesvifchs een flaatervindy
En Chriflus word ge zalft om Koninglyk fonthaalen. -i
XV. HOOFDDEEL. Vers 32..

Vermeenigvuldiging van de hrooden.
(I.) "p En meenigte van vyf of zes duizend men-

Jlifchen, diej. Chriilus gevolgtwaaren, zich
door den honger aangedaan vindende, verzaadigde
Gods Zoon hen alle met zeeven brooden en eenige
kleine vifchen. Men verzaamelde zeven manden vol
van 't geen m de maaltyd overbleef. Deze wonder-
daad van J. Chriflus fluit onwederfpreeklyke bewy-
zenvan zyn waarheid in. Dit isgeenuitkomfl, die
in de duiflerheid van de nacht onder de oogen van
een klein getal getuigen ^ die ligt te bedriegen waa-
ien, voorviel, die menigmaal gelooven te zien ,
^t geen zy niet zien, en die zulks met het zelve ver-
trouwen gemeen maaken, als of zy noch misleid,
noch door een vreemd voorwerp verblind waaren.
Hier waaren vier duizend getuigen, zonder het ge-
tal der vrouwen en kinderen te reekenen, dat moo-
gelyk even groot, als dat der mannen was. Zy ge-
loofden niet alleen hun oogen wegens de vermenig-
vuldiging der brooden, maar zelfs al hun zinnen waa-
ren daar van rechters ^ de honger, die zy gevoelt had
den,en welke dooreen voedzel geftilt was, 't welk zy
gehouden en gegeeten hadden ^ was een andere ge-
tuige, waar over zy geen befpotting
konde lyden.
De wonderdaad gebeurde in een W oeftyn, welke
F 2 men

' 19


-ocr page 42-

42 MA Τ Τ

men ^edèft de taafel van de Apoilelen genoerat heeft,
daar had den Akkerman nooit gezaait, daar had de na-
tuur altoos onvruchtbaar, niets voortgebracht,^t welk
tot ^s menfchen nooddruft konde dienen, en de veraf-
geleegentheid der Steden, Burgers en bewoonders lie-
ten de minile achterdocht van bedrog niet overig.

Jefus Chriilus geeft hier bewyzen van zyn vermoo-
gen, vervullende de onvruchtbaarheid van de na-
tuur en de plaatzen daar hy de zelve ontmoette, en hy
vind in zich zelve toevluchten van barmhertigheid,
welke de Apoilelen noch eenig menfch konde voor-
2ien. Eindelyk, doet hy zyn goedheid uitblinken
door de verzorginge dier geenen, die de moed van
hem in zyn fchuilplaats te volgen, en de aandacht tot
zyn Goddelyke leffen gehad hadden.

Eliashad honderd mannen met twintig garilebroo-
den gefpyili maar,het getal der brooden welke hy om-
deelde was veel grooter,en dat der menfchen die aafen
oneindig kleinder. Wyders verzaamelde men gantfch
geen overfchot van ^t gaftmaal van Elias. Ziet dat zyn
hier drie omilandigheden, welke de wonderdaad van
Gods Zoon boven die van den Propheet verheffen.

XVII. HOOFDDEEL. Vers x.

Chrifius is hervormt.

( X.) J. Chriilus, van de fchaaren afgefcheiden zyn-
de, zonderde zich mede van een gedeelte van zyn
leerlingen af, en nam niemand als Petrus, Jacobus
en Joannes met zich, die hy het tederile beminde,
vi'elkersnaamen hy verandert had, 't welk God nooit
doet, als wanneer hy eenige trap van verheffing, cf
uitmuntendheid mededeelt. Zy waar en de uit ver-
koorenen onder de uitverkoorenen, die ]. Chriilus
met zich op den berg Thabor geleidde, toen hy daar
hervormt wierd. De Schriftuur zegt, dat Jeβs
Chrïflus, in de gedaante van een Godzynde, de gedaan-
te van een naaf aannam.
Een gedaante van een God
te hebben, was zyn weezentlykheid, natuur en on-
eindige volmaaktheden bezitten, gelyk als de ge-
daante van een dienaar aan teneemen, wasdemen-
fchelykheid met haar eigenfchappen en zwakheden
bekleeden. Maar^ toenX Chriilus op Thabor wierd
hervormt, gefchiedde de verandering niet als in de
uitterlyke trekken, en in eenige vreemde toevallen,
welke weinig tyds daar na verdweenen. Zyn wee-
zen wierd glansryk als de Zon; een voordeel dat
God nooit als aan Engelen en Heiligen van de eerile
rang, gelyk aan Mozes medegedeelt heeft, na dat
hy met hem veertig dagen op den berg Sinaïgeblee-
ven was. De kleedcren van J. Chriilus fcheenen wit.
Deze verwe is het Zinnebeeld van eenvoudigheid
en reinigheid; daarom liet de Kerk aan de Catechif-
musfcholieren witte kleederen draagen ^ die van hun
zonden door den Doop gereinigt waaren geworden.
De Heidenen bekleedden daar mede de geenen,die zy
wilden eeren, en zelfs de Goden.
T)emetriiism Afien^
nam een wit kleed, toen hyzich als een God wilde
aangebeden hebben , en Herodes droeg een wit kleed
in dat noodfchiklyk oogenblik, waar in hy met ver-
maak het geroep van zyn volk aanhoorde, ^t welk
riep:
^Dejiemme Gods en niet des menfche. Dat van
J· Chriilus was niet wit, als door de weerilraaling
van dit glansryk licht, 't welk rondom hem fcheen.
Men zag ter zelve tyd Mozes en Elias verfchynen.
De laatile, die tot in den derden Heemel weggerukt
was, had zyn waarlyklichchaam. Maar, Mozes ver-
fcheen met een vreemd lichchaam, ten minile dat
menmetonderilelt, dat God hem opwekte; want,
hy was overeen langen t^dinden boezem der aarde

HEUS.

begraaven geweeil. De Jooden befchuldigden Gods
Zoon van de Wet om ver te werpen , onderwylen
daalden die geenen uit den Heemel
, door welke de-
zelve gegeeven was,en die deiTelfs
onderhouding doof
haar yver gehandhaaft hadden^ om hem hun huldiging
te doen, en als den geenen, die de vervulling van
de Wet was, aan te bidden. Deze twee verheerlyk-
te Heiligen fpraaken ]. Chriilus noch van de eere,
die zy in den Heemel bezaten, noch van die, welke
hy aldaar verwachtte. Alleenlyk opmerkende het geen
^tgewichtigile voor de Kerk was, onderhielden zy
hem van zyn dood. In der daad, hy was alleenlyk
gebooren, om dezelve te lyden, en zich met alle
onze zwakheden tebelaaden. De Apoilelen fliepen
geduurende deze onderhouding; dufdaanig geeven
zich de menfchen aan den ilaap over,en bly ven by
naer
altoos ongevoelig, terwyl God voor hen luifterryke
wonderdaadcn doet. De Heilige Petrus
ontwaakte
niet, als om een fchuldigp begeerte te fmeeden. Door
de heerlykheid verblind, waarmede hy zynmeeilef
omvangen zag, vorderde hy hem zyn
wooning op
't gebergte te ilichten, en aldaar tot dat uitwerkzel
drie Tabernaculen te bouwen ^ het eene voor
Mozes >
het andere voor Elias, en 't derde voor Jefus Chri-
ilus en zyn Difcipulen. Hy fpeelde op het gebruik
der Ooilerfchen, gewent meenigmaal te velde te
gaan, en onder Tenten te woonen, gelyk de oude
Ifraëlieten in de Woeilyn gehad hadden. De be-
geertevan den Heiligen Petrus was dubbeld onvoor-
zichtig, omdat hy twee mannen,
al over een lan-
gen tyd in den Hemel overgevoert, wilde
verplicht-
ten voor de tweedemaal op de aarde te koomen woo-
nen, als of het leeven van deze waereld in vergely-
kingmet
dat van den Heemel geftelt konde werden.
Zyn onweetendheid was zo veel gevoeliger, om dat
hy daar van
de onmooglykheid moeit kennen. Wy-
ders liet hy zich door een vreemde ftraal van heer-
lykheid verblinden, en beelde zich in, dat men de-
zelve j voor dat men geleden had, konde genieten >
in plaats, dat men niet als door fmaadheden en ver-
draagzaamheden tot de heerlykheid opklimt. Om
welke reden J. Chriilus dezen Apoilel beilraft.

Hy geneefl eenmaanzieken. Vers 15'.

(3.) Gods Zoon had een groote trap van gezag en
macht aan zyn Apoilelen medegedeelt; zy bedien-
den zich daar van om deziektens te geneezen, en de
Duivelen uit te werpen, maar, hun macht ilranddei»
^t geneezen van een bezeeten maanzieken. Zyn vader
was verpligt tot den meeiler op het gebrek der be-
dienden toevlucht te neemen, welke de ongeloovig-
heid der Difcipulen beilrafte, en hen leerde, dat deze
zoort van Duivelen niet als door vailen en bidden
verdreeven wierden. Deze woorden fluiten eenige
zwaarigheidin, om dat men moeite heeft te raaden 9
welke deze byzondere zoort van Duivelen is, die
zich door vailen laatenuitdryven. De zieke
was ter
zelve tyd maanziek, en met den Duivel bezeeten, 0ΠΙ
dat den Duivel zich van de zwakke geileltenis van
lichchaam wiil te bedienen, om het op zeekere ty-
den , als de maan in 't waiTen of vol was,
geweldig
te pynigen. Deze aanmerking werpt het gevoelen
dier geenen om ver, welke meenen, dat de Dui^^"
len, het moejelykile om uyt te dry ven die
geenen
^-yn, welke men maanzieken noemt. Dit vermoo-
gen van zeekere Duivelen is een hariTendroom ,
dat het geen groote kunil is den gemeenen
loop van
de maan te kennen.
Te verφeenen dat daar Duive-
len zyn
, met het opperile geweld op de vermaaken


-ocr page 43-

Μ Α τ τ

Van 't vleefr.h verliefd, die niet uitgedreeven kun-
nen werden, als door 't geen hen tegenftrydig is,
^n door de dooding van 't vailen, zulks is een andere
onzeekere giffing aanhaalen. Men moet een van
^eze tAvee deelenneemen, of gelooven,dat daar in der
öaad verfcheide zoorten van Duivelen zy η, maar, de
Schriftuur zegt het niet, en zy fpreekt alleenlyk van
een Prins van de lucht^ die hun Opperhoofd is. Of wel
liien moet zeggen, dat de Duivelen alle van dezelve
ïi^tuur, en by naer van dezelve order zynde, men
^eer moeite heeft die geenen uit te werpen die God
^ot het ilraffen der groote zonden, en tot groote uit-
werkzelen uitzend: daarom hadden de Apoftelen hier
een trap van geloof noodig, die hen ontbrak: men
^oet het vailen- en "t bidden van 't geloof niet onder-
scheiden. 't Is het geloove, 't welk onze Godsdien-
ftigheidj de gebeeden en ^t vailen bezielt, welke zon-
der haar onnut zyn. J.ChriilusverwythierzynDifci-
puien drie gebreeken.d'Eene,dat zy zich tot liet gebed
door de onthouding niet fchikten, d'andere, dat zy
in 't gebed geen brandende y ver gehad hebben , of dat
^y zo niet gebeeden hebben, als Chriilus in zyn won-
derdaaden deed^ en eindelyk,dat zy geen genoegzaam
geloof gehad hebben , om dezen Duivel uit te dry ven.

Hy betaalt de Cyns. Vers 24.

(4.) Jofe;phus merkt aan, dat het Vespafidmis was,
<3ie de Staaters na de gewoonte der Romynen ge-
bruikte j welke de Jooden volgens de Wet voor den
Tempel betaalden. Deze tol was dan tot daar toe aan
öen
Tempel geheiligt, om welke reden men J. Chri-
ftusvraagde, dewylhyineen tydleefde, waar in de
tucht
der Jooden by naer vernietigt was, en men aan
de
vryheid van by zonderen itelde de zelve te betaalen,
dat daar uitzonderingen van voorrechten gevonden
Wierden. waarom men den Heiligen Petrus vroeg, of
^yn Meeiter dezelve wilde betaalen; de plaats daar J.
Chriilus toen was, maakte deze vryheid noch te groo-
ter, om dat Galilea en de Stad Capernaum met Grie-
ken vervult waaren, aan wie men niets voor den Tem-
pel konde opleggen. Dewyl hy van een Heilige tol ^
Welke
men God gaf, handelde, hadjefus Chriftus,
die zyn Zoon was, reden te vraagen,
of de kinderen
der Koningen de tol aan hun vader betaalden. Dit ant-
woord zoude niet goed geweeil zy η, zo daar verfchil
geweeil was over de fchattingdoorde Romynen op-
gelegt, die nooit van Staaters fpraaken, en niemand
Van het betaalen uitzonderden, in plaats, dat dezelve
in den mond van Gods Zoon, voor God zyn Vader
rechtvaardig was. Hy deed den Staater, welke men
hem
afeifchte, in een vifch, die de Heilige Petrus
Vong, vinden, en dit was een nieuwe wonderdaad,
Waar door hy de andere bewyzen, welke men van
^ynGodlykheidhad, beveiligde.

XXVI. HOOFDDEEL. Vers ώ

Zyn zalving door een vrouw.

(5.) Terwylde tyd van zyn dood naderde, ging
^y by Simon den melaaticheii zyn middagmaal hou-
den; aldaar ilortte een godvruchtige vrouw een al-
bailre flesch met koilelyke zalve op zyn hoofd uit; 't
Welk het murmureeren van den gierigen Judas ver*
Wekte, die, ondervoorwendzelvanbarmhertigheid
'^oor den armen de milddaadigheid van deze vrouw
^oor
zynMeeiler beilrafte. Maar, J.Chriilus prees
h^ar, en beloofde, dat het geheugen van haar daad,
tot de verile
afweezende nakomelingfchap, en by de
^Herwoeilile geflachten, aan welke het Evangelium
ï^oeil verkondigt werden, zoude overgaan. Het
i^hynt dat dit reukwerk, 't welk omtrent honderd en

Η Ë, Ü S. 43

dertig gl. waardig was, een tèeken van ovefdaa'd was ^
welke men tot by de Heidenen gedoemt heeft. On-
derwyien waS dat gebruik by de j'ooden zeer gemeen.
Men brengt gemeenlyk by het voorbeeld van de We-
diiw van Sarepta j
welke een weinig oly in haar kruik
had
, om te beteekenen f dat men iers bewaarde om
zich te zalven, tot in.de alleruitterile ellende, ik Weet
nietj of men reden heeft; want dat was eengemee-
ne oly, waarvan men zich onder de maaltyd beSende;
maar, David fpreekt meenigmaal Van deze gewoonte^
en Jacob zelfs zond fpeceryen en reukwerken in
Egypten. Wyders maakte J. .Ghriilu-s dê minile aan-
dacht niet tot de waardy van dit reukwerk, maar wei
tot de liefde van de vrouw, die 't zelve uitgoot^ 't welk
deze uitilorting onfchuldig en eenvoudig maakte.

Eindelyk, was dit aldaar de roèj:uiling en pracht
van de begraavenis van Jefiis Chriflüs: Want, het
was de gewoonte der Jooden, noch réukwefkén op
de doode lichchaamen te werpen, alvoorens dezelve
wierden begraaven,in plaats dat de Heidenen dezelve
op de houtilapel, in 't rnidden der Vlammen, iiitilort-
ten. De Heilige Schry vers, de dood der Koningen van
Juda verhaalende, merken aan, dat men retikwer-»
ken en fpeceryen by hun lichchaamen gebrand heeft ;
het was een zoort van fchande ^ daar van berooft té
zyn 5 en de Heidenen vervveeten de Jooden en dé
Chriilenen, dat, terwyl men wierook en reuk-
werk voor de lyken verkwiilte, men iiartnekkig-
lyk een gryntje van 't zelve ter eere van de Goden wei-
gerde te branden.

UITLEGGING

Fj^JSI T> Ε CXI. AFBEEL Ί) ING.
Vervloekte geldzucht woed in Judas gierig hert
Waar door hy tot verraad zyns Godsgeprikkelt werdj,
En Je Jus met een kufeh te godloos heeft verraaden.
Hy hangt zich aan een boom door wanhoop aangedaan ^
Wyl Tetrus God verzaakt ^doch't kraaijen van den haali
Verwekt in hem berouw met traanen over kaden.
XXVL HOOFDDEEL. Vers 15-.

Judas verkoopt ^yn Meefier,
(i) T^ Ε Jooden, hebbende vaftgeiïelt den Heerë
_LI JefL^s te kruifigen, hadden een teeken van
nooden om hem te kennen, hy was altyd met zyn Dif^
cipulen verzelt, een menigte fchaaren volgde hem ^
men konde zich gemaklyk in deze verwarringen de
duiilerheid van de nacht misleiden j eri een Apoilel
neemen, inplaats van den geen, die het voornaam-'
ile voorwerp van hun haat was; Judas was onder-f
richt, dat' zy o\\°r deze iloiFe raadilaagden, en dewyl
hy geldzuchtig was, ging hy over den perzoon Vari
zyn meeiler met hen handelen. De handeling wierd
wel haaft geflooten ; de Oiterprieilers wilden niet
veel geeven; de Geeilelyken zyn niet milddaadig j
zy willen dat de Godsdiertil hen verrykt j en niets
koil. Men bood Judas dertig zilverlingen aan j eri
hy hield zich daar mede te vreeden j dewyl daar eert
groot onderfcheid van meeningen wegens de waar*
de der zilverlingen is, valt het moejelyk de zelvé rnet
ons geld overeen te brengen; zo de zilverlingen iiiet
meer
als twee-en-twintig iluivers waardig waaren ^
gaaven de Jooden voor Chriilus den prys van een
vrouw ί welke men gemeenlyk voor dertig gulderi
Franfch geld kocht. By aldien de zilverlingen twee^
endertig iluivers waardig waaren, betaalde men voor
J. Chriilus de gemeene prys der ilaaven, die voof
vy fcig gulden Franfch geld verkocht worden.
Hy verraad hem door een kufih. Vers

(iOHet

1: J

9 ?

I ■
!ii

if

'i

s
!

ί·

r ij


"mm

I

U l<i

■ f

-ocr page 44-

44 Μ Α Τ Τ

( ζ.) Hetteekenvan't verraad waseenkufch; dit
is een verdtibbeling van trouwloosheid, die men niet
genoeg verdoemen kan. Het is moejelyk te begre-
pen , hoe dat een man door den Zoon van God be-
roepen , in zyn leerplaats verheevengetuigen zyner
wonderdaaden, aan zyn taafel toegelaaten, en van
T^ynlichchaam-en bloed gevoed, bekwaam was zyn
God voor een geringe prys te verkoopen. De ver-
zoeking was ligt, - en de m'ifdaad gronwlyk.

Die geenen^die J udas hebben willen verontfchuldi-
gen, om dat hy den uitvoerder der bepaalingen van de
voorzienigheid was, welkers onfeilbaarheid des men- ■
fchen
vryheid fchynt om ver te werpen, en hem ee-
nige noodzaaklykheid op te leggen, moeiten zich
daar door overtuigen, dat zy valfche denkbeelden
van de vi'yheid hebben, om dat zyin dezelve na te
volgen veiplicht zyn een vuile daad te rechtvaardi-
gen. Men moet Hever de paaien van de vryheid een
weinig zaamentrekken , als die der feilen tot de uit-
terile overmaate uitrekken.

De kufch by de Jooden, gelyk by andere geflach-
ten, was een teeken van Gcdsdienil en vriendfchap,
men gaf dezelve in de Synagoge treedende ; en daar
van hebben de Chriilenen hun menigvuldige kufchen
in hun Godsdienftige vergaaderingen ontleent , en
doen doorgaan, welke plaats tot laileringen onder de
Hei<^nen hebben gegeeven. De Oofterfchen houden
noch dit gebruik in hun Tempels treedende, byzon-
derlykophunHooge Feeilen. Het gefchiedde door
die waarfchynlykheden van liefde, dat Judas zyn
Meelter aan de Jooden overleeverde. Welk een
wreedheid! W elk een trouwloosheid.

val van den Heiligen Tetms. Vers 70.

( 3.) De zwakheid der vluchtende Apoitelenwas
een ander onderwerp van verwarring en fmert voor
J. Chriilus.
^e harder wierd verflaagen, en de be-
vree/de fchaaPen verflrooiden ;
de Difcipulen verlie-
ten hun Meefter om zich in zeekerheid te ilellen
w^elk een fchande voor de waarheid, dat men zo wei-
nig liefde voor haar heeft! De Heilige Petrus, die
belooft had met zyn Meefter te ileiTen, deed een
doodelyke val. DezeApoilel, die zelf getuige der
hervorming van J. Chriitus geweeil was, kon& zyn
verdraagzaamheid zonder ergernis enfchrik niet aan-
zien. Hy, aan wien de fleutelen van de Kerk ge-
geeven zyn, verwerpt dezelve met verhaafting van het
oogenblik, dat zy zwaar w^eegen, en deze ileen, die
beftendigmoeftzyn, was niet anders als een riet, 't
WTlk door de wind geflingert word; hy waggelt ,
en doet, vallende, het gantfche gebouw zidderen.
De Martelaaren hebben met meer moed de onein-
dig krachtiger verzoekingen onderfchraagt. De na-
tuur lyd in 't aanzien der raaderen en kruilFen , maar
de Heilige Petrus zag niets diergelyks; J. Chri-
llus was noch onder de handen Jooden, zyn
doodvonnis was noch niet afgekondigt, het volk ,
de menigte'der OiFerpriefterSj enCaïphas,
diewil^
den dat daar een menjch voor
V volkfiierf^ te vree-
den J. Chrittus te kruiffigen, liet zich weinig ap de
Apoftelen geleegen leggen. De ilem van een dienft-
maagd deed den Heiligen Petrus beeven, zy vraagt
hem alléén, of hy van 't gevolg van Gods Zoon was,
hy ontkent het. J. Chriilus, wiens aanzien zyn
geloof weder op moeft wekken, was daar tegen-
woordigjonderwylen zondigt hy onder zyn oogen.De
vervolgiler moeil zyn geweeten weder opwekken,
hem de onnuttigheid van zyn leugen doende gevoe-
len , en hem onderrichtende, dat zynGalileefehe taal

Η Ε υ S.

hem deed kennen. Maar, zulks dient niet als om hem
in de mifdaad te fiyven, en zyn wederfpreekingen
verdubbelen. De hervallingen zynfchuldiger, als dé
eerile zonden, en de Heiligen doen dezelven zelden»
Onderwylen viel de Heilige Petrus meenigmaalen.

Zw berouw. Vers 75:.

(4.) De genade het niet na hem weder op te rech-
ten. J. Chriilus wierp op hem zodaanige oogenilraA-
len, welke zyn geloof weder oprechtten.
Zyn be-
rouw was haailig, zyn droef heid leevendig
, en de
traanen vloeiden in overvloed langs zyn wangen.
Hy verliet het Hof van Caiphas, alwaar de gelee-
gentheden om te zondigen meenigvuldig waaren, De-
wyl men in den val van dezen Apollel handelingen
van zwakheid vind, welke den allerheiligften moeten
verneederen; merkt men in zyn berouw merktee-
kenen van een waarachtige bekeering. De traanen
zyn niet weezendlyk tot het berouw; onderwylen»
gelyk zy de gewoonlyke teekenen van onze ontftel-
tenis en droefheid zyn , zouden wy meermaals on-
ze zonden beweenen, by aldien de fchaamte, wel-
ke zy ons veroorzaaken, en het hartzeer van God
vertoornt te hebben, oprecht en leevendig waaren.
Ongelukkig is die geen, welke een langen tyd in de
zonden blyft volharden ; daar is niets als de
haaftigc
boetvaardigheid , welke genade vind. Het is zeld-
zaam , dat God de verilaalde harten doorboort, en
dat de zielen, dronken zynde door de zoetigheden
van de zonde, van die der genaade gevoehg wor'
den. Hetzy, hoe't zy; men moet zich van de voor-
werpen afzonderen, die ons verzocht hebben ; den
handel, die munmet dezelve onderhoud
, beteek ent
een overfchot van liefde voor haar, welke niet oprecht
noch eenvoudig zyn kan. Men vreeil geen gevaar»
als men zich daar voor gewillig blootilelt, de ver^
fcheide voorwendzelen, van niet volkoomentlyk met
haar te breeken, zyn door een zucht en drift ingeblaa-
zen, welke het hoofd niet meq£ durvende opileeken >
zich verbergt en verfchuilt. Gaat moedig en haailig
uit het Hof van Caiphas, gelyk den Heiligen Petrus >
zo gy wilt dat uw berouw oprecht zy, en Jefus Chri-
ilus u zyn liefde weder geeft.

XXVΠ. HOOFDDEEL, Vers f.

Judas dood.

is.) Ter zelve tyd, als wy een Apoilel onder dc
handen van de barmhertigheid zien, en van zyn val op^
gerecht, ziet men een andere van dezelve, wien de
rechtvaardigheid vervolgt,en in een grouwelyke wan-
hoop ilerft j om dat hy gezondigtheeft; dit is Judas ?
die berouw krygt, en wiens berouw onnut is. H/
kent zyn mifdaad,
ik heb het onfchddig bloed verraa-
den.
Hy doet daar een openbaarebelydenis van, hy
geeft het geen hy ontfangen had weder, en werpt
de oorzaak van zyn mifdaad met verachting weg. Hy
heeft de iloutheid van den OiFerprieiler tot in z-y^
Richteriloel aan te grypen, en hem zyn onrechtvaaf'
digheid in den Tempel te verwyten.
OndertuiTchefl
vertrooft hem niets; de knaagingen van zyn gewes-
ten verfcheuren hem,en laaten hem de minile ruil ni^^t
over; hy gelooft dat het geld.het gewicht is, dat
hem bezwaart,hy ontlaftzich daar van,maar
ondertui-
fchen weegt zyn laft niet minder, noch dezelve is nie^
verdraaglyker, hy vleid zich dat de Aanleiders vaU
zyn mifdaad hem zullen helpen,
om dezelve te vei'
kleenen, of met die te ontvynzen; maar, hy vind da^
niet als nieuwe voorwerpen van droefheid, doofde
befpringingen^ welke hy daar ontfangt. De dood, de
Koning der verfchrikkingen, komt hem als de eem^'


-ocr page 45-

μ α τ τ

fte toevlucht voor, daar hy ruft kan vinden. Ach!
Wat moogtgy, ongelukkige , uitvoeren! Weetgy
^let, dat de Hel op den dood volgt ? Hy weet het,maar
Hel komt hem minder verfchriklyk voor, als de
yi'eez'e , welke hem beroert; een droevige ilaat der
■^ondaaren. Wie kan de geeft weder oprechten ^ wan-
neer hy ter neder geflaagen is ?

Judas verhing zich, en borfl door midden , ditsdaa-
^fi dat zyningewandenuitgefiortwierden.X^^.w^XmGXï
^ich inbeeld, dat daar twee zoorten van dooden zyη,
op verfcheide wyzen door de Heilige Schryvers ver-
«aalt, heeft men gepoogt hen te vereenigen, met te
^^ggen,dat Judas zich niet verhing;
maar, dat de droef-
"^id hem verflikte.
Dusdaanig is ^t, dat het hert van
■^^chilochus door droefheid verflikt wierd. Ariflote-
^^ j die deze zoort van fterven verhaalt, gebruikt de-
zelve bepaaling, als de Heilige Mattheus. Anderen
*ioenhem naer de krengenplaats trekken, maar, de-
men geen vleefchkuil dicht by Jerufalem, noch
^at gebruik by de Jooden vind, kan men, zonder toe-
vlucht tot zo veel fyne hairklooveryen te neemen,
peggen, dat Judas ïich in der daad verhing, en dat
5 de koord in zyn dood brekende, voorwaarts over
gevallen en geborften, waar door zyn ingewanden
luierden uitgeilort. Daaris niets, als 't geen natuurlyk
, en gebeuren kan.

Uitlegging

VJNT>E CXII. AFBEEL'DING.

^^ Roomfl:he geejfelzweepflaat wondenflag op flag
^^^sHeilands dierbaar lyfldoor la ft van't Room/ch gezag,
^^n kruisberg opgevoert doorRpomfdf enjoodfchefihaa-
ren ƒ

^efihouw V bezeegelt graf geopend, daar de wacht
'^es Engels hlikzem flraal ontvlucht hy naare nacht,
^nQhriilus weer verfchynt,voor zyn tenHeemelvaaren.
XXVII. HOOFDDEEL. Vers
Jefus Chriflus is ge ge e(feit engevomifl.
(i.) TÉfus Chriflus aan de verwoedheid zynervyan-
I den overgelaaten, wierd voor den Richterftoel
^ van Pilatus gefleept, om daar naer de gemeene
van Rechtspleeging gevonnift te werden. Daar
^'as ^t j dat hy een voorilaandereiTe vond, in een vrouw
. ^^ti't Hof,Heidinne,en Afgoderefle. Wie zoude zulks
f^looft hebben?Deze vrouw was door den Geeft Gods
J^ï^ielt, terwyl zy iliep; een ander wonderwerk. De
Joocj leerj- Godsfpraaken, en die den Meffias als zyn
JerloiTer moeft ontfangen, roept,
kruy/i hem, kruyfl
En deze vrouw verzoekt om zyn leeven, fchikt
i^en om den loop van \ Gerecht te ftuiten , en
^^ar man
zulks te verwittigen, om den dood van den
^^chtvaardigen te beletten.
Heb niet te doen, deedzy
, heb niet te doen met dezen rechtvaardigen, want
^^ heb alflaapende veel voor hem geleeden:
de reinigheid
zeden en Godsdienft was een der merkteekenen,
^^ welke men een waar Propheet kende. Het fchynt
God de wonderdaadige lichten niet als aanHeili-
δ^Π moet mededeelen. Ziet hier onderwylen een
^^ouw, die buiten't verbond is, in Afgoderyen geftort,
die Propheetifcher wyze droomt. Deze uitkomft is
zonder voorbeeld. God heeft zomtyds wonder-
daden onder de Heidenen gedaan^ de droomen van
"^imelech, van
Laban en Tharao j die ten tyde van
Jofeph leefde, zyn daar van be wyzen. God kan boven
I^Woonte zeekere trappen van weetenfchap gee-
, zonder dezelve heilzaam te maaken, en zonder
Heiligheid in 't hart te drukken. Het was noodv^^en-
dat
de qnnoozelheid van J. Chriflus verheeven

HEUS. 45

wierd, en God verrichtte zulks door een vrouw, wel-
ke men niet konde achterdenken.

Pilatus wierd doorde onderrichtinge, welke men
hem gaf, bewoogen; maar't geroep \^an een muitend
volk verdrukte dat goede zaad j en belette't zelve op
te waiTen ; hy moeft voor dat onweer buigen. De
meenigte afvorderende, dat men
Barrahaszowdt los-
laaten , ftondmenhen zulks toe. J. Chriftus wierd on-
der de handen der gerechtsdienaars geftelt, om gegeef-
felt te worden. Pilatus had geen oogwit om te beproe-
ven , of de haat der Jooden door eenige geeiTelilagen
zoude te verzachten zyn, maar^ hy volgde de gewoon-
te der Romeynen,die al de geenen lieten geeiielen, die
ter doodftraf gedoemt waaren. Men zag in deze ge-
leegendheid niemand aan, en
Antigones Koning van
Judea onderging't zelve gelyk de anderen door bevel
van
MarcusAntonius. Men moet zich dan niet ver-
wonderen , dat Jefus Chriftus aan den Pilaar gebonden
wierd, en menigvuldige geeffelflagen ontiing, welke
zyn aderen opendefn, en zyn bloed deede ftroomen.
Men leide hem gevolgly k op de ftrafplaats, daar hy ge-
kruicigt wierd.

Bewaardersrondom^tgrafgeflelt. V^ers 65-.

.} Hoedaanig was de vreugd van den Hoogenprie^
fier en Priefters, toen zy verzeekert waaren door haar
eigen oogen, dat Jefus Chriftus geftorven was! Zy
hadden echter vreeze de vrucht hunner werken door
eenig bedrog te verliezen. De Jooden geloofdcnfiiet,
dat Chriftus weder op zoude ftaan;zo zy dat denkbeeld
gehad hadden, zouden zy hem als een groot Propheet
ontfangen hebben j maar, zy vreesden , dat men 't
openbaar zoude maaken, en dat dit gerucht, onder-
fchraagt door de wonderdaaden, die hy alreeds gedaan
had, en door een voorzegging een krachtige indruk
op de volkeren mocht r^aaken. Zy poogden het be-
drog voor te koomen, en een be wys in handen te heb-
ben , we\k hen verzeekerde dat Jefus een bedrieger
was, een dood lichchaam aanwyzende, waar van men
de wederopftanding zich inbeeldde, en de ongeloovi-
gen naer zyn graf leidende om hen van zyn zivakheid
en leugcnen te overtuigen; hierom verkreegen zy van
Pilatus bewaarders, die zy byhet graf van Jefus ftel-
den. Geloovende voor zich te werken, handelden
zy voor ons, en willende 't bedrog van Jefus Chriftus
gevoelig maaken, verzeekerden zy ons van de waar-
heid van zyn wedeiOpftanding. Men vermeerderde
de Schildwachten, en verdubbelde hun wakkerheid
door beloften en belooningen. Daar was niets van de
Afgodifche zoldaaten te vreezen, die niet wiften wat
de Meiïias was, die niets van hem verwachtten, en die
gantfchgeen zyde in de twiftredenen der Jooden ge-
trokken hadden.

XXVIII. HOOFDDEEL. Vers 3.

' Gezicht van een fchrikkelyke F^ngel.

(3.) Deze wachters, waakende, konden noch het
openen van 't graf, noch de wederopftanding van
Gods Zoon, noch het nederdaalen van een Engel,
die hen verfchrikte , beletten, inderdaad , daar
kwam een Engel om de wederopftanding van J. Chri-
ftus te verkondigen, gelyk daar meenigvuldigen ge-
weeft waaren, om zyn geboorte bekent te maaken.
Deze Heemelbediende veroorzaakte een geweldige
beweeging in de lucht ; de aarde wierd verfchud ,
de fteen, welke het grafvan Gods Zoon floot, week
uit haar plaats, en de wachters wierden verfchrikt.
J. Chriftus had zyn wederopftandig aan de vrou-
wen, welke hem volgden, voorzegt; maar, zy ge-
loofden zulks niet, Het geloof was te dier tyd dai-
G fter


-ocr page 46-

46 Μ Α τ τ

iler en waggelende. In plaats van J. Chriftiis als een
God aan te zien, dievandedoodmoeil zeegenpraa-
len, kwaamen zy hem in zyn graf balzemen, om hem
daar een langer tyd zonder verderving te bewaaren. Zy
konden door de aandacht van den Sabbath belet,hem
als noch die dienit niet aandoen. Maar, de Zon be-
gon nauwlyks des Zondaags ^s morgens te verfchy-
nen, of zy brachten aldaar de fpeceryen ^ die zy
op vrydag 's avonds gekocht hadden, om dezelve tot
dat godvruchtig gebruik te beileeden. Zy kwaa-
men daar niet tyds genoeg om de wonderdaad van
den Engel te zien; want ^ de Heilige Marcus, die
hier den uitlegger van den Heiligen Mattheus is, al-
hoewel zyn verkorter 5 verzeekert, dat de vrouwen
deM fleen afgewentelt vonden. De wonderdaad was
dan gefchiet, maar dè beweeging van de lucht, en
de fchrik der wachters waaren noch niet opgehouden,
èn de Engel was zelfs noch op de aarde; 't welkvol-
ilrekte, om haar van de waarheid dezer wonderdaad
te verzeekeren.

Jefus Chriflus o^geflaan vertoont zich aan de vrouwen.

Vers 9.

f4.) Zy waaren volkoomentlyk overtuigt^ toen
J. Chriilus zich aan haar vertoonde. Daar gefchied-
de
meer als de Engel belooft had; want in plaats van
te wachten , tot dat die vrouwen weder in Galilea
gekeert waaren , komt hy weinig tyd daar na voor
haar. W elke waaren haare beweegingen, en vervoe-
ringen van dezen dooden, en dien gekruiften, lee-
vende en roemruchtig van alle zyne vyanden zege-
praaiende, weder te zien ! Zy hadden hem als een
bovengemeen man j geduurende zyn leeven aange-
zien, enzy baaden hem als een God aan na zyn dood.
De wachters doemden zich zelve van op de drift der
OfFerprieiters te dienen , en befchuldigden zich ge-
flaapen te hebben, terwyl zy moeiten waaken. De
Offerprieilers verkondigden alom , dat , by aldien
het Hchchaam van J. Chriilus zich niet meer in zyn
graf vond , zulks niet als door het bedrog van zyn
Difcipulen ^ die ^t zelve weggerooft hadden, toe-
kwam : maar , de wederopitanding wierd gevoelig
en blyklyk door de tegenwoordigheid en woorden
van Gods Zoon. De lift was in den grond grof;
want konde men een zo groot getal van zoldaaten be-
driegen , fliepen zy alle , en was daar geen fchild-
wacht uitgeftelt ? By aldien zy geilaapen hadden, kon-
de de opening van het graf, de afwenteling van den
ileen , de ontrooving en wegvoering van een dood
lichcbaam met een zo genoegzaame geruftheid en
Itilzwygendheidniet gefchieden, om de allervaililaa-
pende niet te ontwekken. Jerufalem alle de Jooden,
die op het Paafchfeeil kwaamen ^ niet kunnende be-
vatten , was het volk in de voorlieden, en in de na-
buurige plaatfen verfpreit, en bevolkten het veld ,
geduurende deze fchoone dagen. Dit verfpreid en
zweevend volk was tot getuigen, 't welke dit bedrog
onmooglyk maakte.

Hy geeft de bezending aan zyn Apfielen. Vers 19.

(5-.) Jefus Chriilus weder opgewekt droeg zorg,
alvoorens ten Heemel te kümmen, van aan zyn Kerk
Harders te geven , die de waarheid van de zaalig-
heid verkondigden; zonder zulks zoude zyn Vleefch-
werding ^ zyn Geboorte , zyn wonderdaaden , zyn
dood , en zelfs zyn wederopllanding onnutwerden ;
want,
hoe zullen zy den geen aanroepen y in welke zy
niet gelooft hebben, en hoe zullen zy den geen gelooven^
die zy niet hebben hoor en Jpreeken? Het geloof is uit
het gehoor , en
V gehoor uit het woord Gods. Jefus

!

- ■ .Cl-·

Vi

; -S.. ^ i -

lm

■ ■ ■■?
Λν^; 'y

HEUS.

Chriilus bediende zich dierhalven van de macht,
hy ontfangen had.
Alle macht, zegt hy, is my in den
Heemel en op aarde gegeeven. Gaat en predikt ^^^^
geflachten den T>oop
, in den naam des Vaders ^ en des
Zoons ^ en des Heiligen Geefls, en wyflhen aan tebC'
waaren al het geen ik uw lieden hevoolen heb. Ziet 9
ik ben altyd met uw lieden tot het einde des
JVaereU^,
Dit is hier de bezending der Apoftelen. Die geeiien»
welke de plechtigheden beminnen, en dezelve vv^e-
zentlyk aan 't bevel gelooven te zyn , vinden
zich
verleegen , om. dat men met een eenige in de aller-
prachtigile bezending, die ooit gefchiet is, befpeurt'
Inderdaad ,'J. Chriftus leide de Apoilelen de han'
den niet op, die de eerfte Biflchoppen van de
Chriite-
lyke Kerk moeilen zyn, hy maakte hen tot zyn Be'
diendens door een enkel woord zonder
eenige gevoe-
lige plechtigheid. Gaat, zeide hy tot hen
, de geflach-
ten onderwy zen, en haar de Sacramenten opdraagen >
doopt haar in den naame des Vaders, des Zoons jCi^
des Heiligen Geeils.

uitlegging

VART>E CXIH. AFBEELTiING.

De Twaalf Zinnebeelden van Marcus.
T>us word ons Chriflus leer en 'x leevens loop verhaalt,
VanMarciis^doorGodsgeefl,en'sHeemelsgunfibeflraalt,
Terwyl Joannespreekt en omzwerft in woeflynen,
En brult als Judaas Leeuw, wiens donderendeflem
Klinkt over berg en dal tot in Jerufalem.
Dus fluit de Schryveft boek met Ghriftus treurgordynén'

Die ziek is vind zyn heulen trooft by medicyn ;

End'oude leed^re zakbarfl door den nieuwen wp·
Wieft er ken goed ontrooft moet eerfl deft er ken binden-.
Het zaad op V vruchtbaar veld word rykelyk vermeert i
Men heeft nooit een Tropheet in 't Vaderlandgeëert,
Bemoei deβoodeluft op. datgy ruft moogt vinden.
Defchyndeugd wordgeflraft, die 't weduwhuis verflifitf
Men ziet de broederwrok j de Vader moord zyn kind.
T>e weel*ge vygenboom fchietin de Lent eerfl blaar en.
Als God den harderftaat werd al zyn vee verfpreit,
T>e doop fchenkt door 'tgeloof des Heemels zaligheid.

der de gedaante van een menfch ; maar het gS'.
voelen van
Hieronimus heeft hem overtroffen. ^^
Schilders en de Venetiaanen , die dezen Evangeli^^
voor hun befchermheer hebben aangenoomen , ^^^
hebben in den trotfchen Tempel, welke zy hem toe"
geheiligt hebben , de gedaante van een Leeuw gf
plaatft, gelyk daar niets beflendig en zeeker in alle die
inbeeldingen is, heeft zeeker Poëet daar
een AreH"
van gemaakt.

Marcus amat terras int er delumque volare ^
Et vehemens AquiL· flriBo fee at omnia lap fa.

Hy verftaat dat deze Evangeliil de aarde niet ge'
raakt heeft , om dat hy de geflacht-boom van Jef^^
Chriftus aan ^t hoofd van zyn Evangelium niet ge'
Helt heeft, gelyk de Heilige Mattheus; dat hy me^^
den Heiligen Joannes niet in den
Heemel gevlooge^
is ^ om dat hy zeer onbeftendig van de
Godlykhei»
van denMeffias gefprooken heeft; en dat men hei^
een Arend kan noemen, ter oorzaak van zyn korthei^
welke hy llegts doorloopt, en niet anders verricht, ^^^
over de geheimeniffen heen te vliegen. Welk eei^
fynigheid!

(I.) De Heilige Marcus heeft zo wel als de He^'

Uge Mattheus ^ verfcheide fpreuken verhaalt,

van J,Chriftus zich zelve bediende, om het volk

lee-


-ocr page 47-

Α R

keren , ^t welk aan die taal gewent was, cn door
welke hy meer indruk verwekte. De Pharifeën lich
ergerende, wylzy hem met de tollenaars, ten opper-
ilen by de Jooden verbood en ^ zagen eeten , ont-
fingen van 'hem dit antwoord,
die gezond z^yn, heb-
ben de Medicynmeefier niet van nooden^ maar die ziek
zyn. Deze les aan trotfche m.annen gegeeven, hoo-
vaardigop hun verdieniten, was uitmuntend, zy leert
ons dat de genade , het eenigfte geneesmiddel der
zonde, niet voor die geen, die by 't Gericht zit, ge-
fchiktis, welke op zyn deugden verwaant is, en ge-
loofd zich door zyn werken te behouden , maar,
vooreen nederige ziel, welke haar ellende gevoelt,
en zucht wegens haar onvermoogen.

(i.) Die zelve Pharifeën waaren zeer geilek op 't
vallen, zy maakten daar van een hunnervoornaam-
ile oefFeningenvan aandacht, en hérhaalden dezelve
menigmaal. Dit is het merkteeken der gewillige
Godsdienil-pleegingen , de geenen op te blaazen ,
die dezelve oeiFenen; men hegt daar een zekere ver-
diende aan, die ons boven anderen verheft. Men ziet
of in Godvruchtigheid of met verachting de geenen
aan^ welke ons niet navolgen. ]. Chriilus noch zyn
Apoilelen waaren geen menfchen van vailen en ver-
maageren. Zy aatenmet de overige menfchen zon-
der onderfcheid. Die de Bruidegom by haar hebben
kunnen niet vaflen. Ende niemant naait een lap onge-
luk laken op een oitd kleedt anders fcheurt des zeiven
nieuwen aangenaaide lap af van het oude. Ende nie-
mand doet nieuwe wyn in oude Iedere zakken , anders
de nieuwe wyn doet de Iedere zakken b erf en, en de wyn
'wordnitgeflort ^ en de zakken verderven. Jefus Chri-
ftus, die dusdaanig fprak, had dat oogwit om ons te
leeren, dat daar ty den in 't leven zyn, dat de vreug-
de niet alleen toegelaatenis, maar zelfs noodzaaklyk,
en in welke de droefheid of de onthouding misdaa-
digis, en hy wilde mede zeggen, dat hy de leering
der Pharifeën noch zelfs de plechtigheden van de
Wet, met de nieuwe onderwyzing, die hy ging vail
Hellen, niet moeil te zaamen voegen.

(3.) De wonderdaaden , welke tot de bekeering
der volkeren moeilen dienen , maakten een nieuwe
beweegreden van ongeloovigheid ; men lailerde
J.
Chriilus,
hem befchuldigende , de Duivelen door
middel van Beelfebub uit te werpen. De befchuldi-
ging was fmadelyk, en de onrechtvaardigheid baar-
blyklyk. J. Chriilus deed hen 't zelve gevoelen,
door een voorbeeld van een man, die in een wel ver-
fterkt en weerbaar huis wil ingaan, en dewyl hy zich
daar van geen meeiler kan maaken , voor en al eer
hy denilerken man, die 't bewoond ^ binde, J.Chri-
ftus aldus mededen Duivel overweldigde, om dat hy
kwam . om zyn Ryk te verwoeilen, en hem de zie-
len , die hem alreeds onderworpen waaren, te ont-
rooven. Dusdaanig is 't , dat men zyn heerfchen-
de misilagen en driften moet dempen, by aldien men
"U^ii dat de genade zal werken.

(4.) Het zaad, dat op verfcheide plaatfen valt, en
'door de vogelen opgegeten , door de doornen ver-
ftikt, of door de ftraalen van de Zon verdroogt werd,
of wel eindelyk, 't geen, in een goede aarde vallen-
de , een overvloedigen oogil voortbrengt, is de beel-
tenis der verfcheide uytwerkfelen ^ welke ^t Evan-
^gelium heeft, volgens de geileltenis dier ge'enen , die
zelve aanhooren. Daar zyn zommigen , die zich
laaten aanraken, maar, al te zeer aan den Duivel toe-
gedaan , treeden zy weder onder zyn gebied, na dat
een oogenblik daar uit gegaan waaren; daar zyn

c υ S. 47

tydyveraars, wier geloof in de tyden van de vervol-
ging verdroogt en vernietigt. Daar zyn Wareldsge-
zinden, die de aardfche zorgen en ^t gerucht der zaa-
ken beletten tot hun gelukzaligheid te werken. Ge-
lukkig is die geen, dewelke, na de wil des Me'eilers
gek ent te hebben, zich van die kennis bedient ^ en
dezelve door de oeifening der Chriilelyke deugden
werkilellig maakt.

•(5-.) Men berifpte J. Chriilus zyn geboorte; als of
God uit de ileenen zelfs Abraham geen kinderen kon-
de verwekken. Het waaren zyn medevaderlanders,
dp inwoonders van Nazareth , die hem deze berif-
ping deeden. Zy zeiden klaarlyk, dat zy hem den
arbeid van een ambagtsman hadden zien doen, en
dat zyn broeders en zuilers, die in het gebuurfchap
woonden, hen bekent waaren. OndertuiTchen, de-
wyl hier van zyn geüacht gehandelt word, · en het aan
den affchryver zeer gemaklyk valt, op deze plaats,
door de befnoejing van twee letteren , een misflag
begaan te hebben ^ is het waarfchynlyk , dat men
Jefus Chriilus niet verwyt dat hy zelfs gewerkt heeft,
maar, dat hy
den Zoon van een Ambagtsman is. Men
weet, dat de broeders van J, Chriilus zyn volle neven
waaren. Maar, wie waaren , dewyl

pheus, anderzints Cleophas, geen dochters had ? Men
moeil noodzaaklyk een groote uitgeilrektheid aan de-
ze bepaling gegeven hebben. Dusdaanig is 't dat by
zeekere gedachten het hoofdfchrift van
Nicht zich tot
de trappen der verafgeleegenile bloedverwanten uit-
ilrekt. ]. Chriilus vertrooilte zich, wegens het ver-
wyt der inwoonders van Nazareth,
omdatgeenTro-
pheet in zyn landgeeert is.
En ilrafte hen daar me-
de , dat hy weinig wonderdaaden in 't midden van hen
deed. Den Evangeliil zegt, dathy daar geen kon-
de doen. Hoe dat Het is, dat hy 't niet gewilt heeft,
en hy wilde 't niet, ter oorzaak van de grouwlyke on-
geloovigheid, welke in die plaats regeerde. Dusdaa-
nig zegt Jefus Chriilus,
dat de Waereld die geneii niet
kan haat en, die haar gelyken.
En dat de Apoilelen
de Rechters, die hun belailen ilil te zwygen , ant-
woordden.
fFy kunnen niet fil zwygen , maar moe-
ten zeggen, 't geen wy verf aan en gezien hebben.
Dat
is te zeggen, wy willen niet, en't is ons niet geoor-
looft.

(6.) Jefus Chriilus wyil aan tot hoe ver de haat te-
gensde zonde moet gaan, en de behulpmiddelen,
welke men aldaar moet toebrengen. Men moet alles,
't welk een gelegendheid of werktuig van de misdaad
wezen kan, affnyden.
Zo uw hand u doet zondigen,
fnydhaar af.
By aldien men niet fpaaren moet, 't geen
ons de natuur gegeven heeft, meet men met krach-
tiger reden offeren, ^t geen 't verderf tot de natuur
gevoegt heeft.

(7.)Hy doemt ter zelve tyd de huiggelaary, die haar
fchuldige driften onder de waarfchynlykheden van
een Heilige aandacht verbergt. De gierige Geefte-
lykheid heeft over een langen tyd de konil van hetbe-
rooven der weduwen huizen verilaan ; zy openen
den ingang daar van door nederige en kruipende ge-
baarden. De Prieilers zyn daar als Engelen van den
Heere ontfangen , om dat zy het merkteeken en de
uitterlykheid van zyn Bedienden hebben, zy hechten
de Godsdienil en Godvruchtigheid aan hun perzoo-
nen, zy boezemen boven al in een uitgedeelde aan-
dacht , die zich overvloedig over hen uitfpreit. Zy
eten ,
iJ roven, en doen 't geen men hen geeft,
als Offerhanden aan God gedaan, aanzien. J. Chri-
ilus wilde , dat men dat zoort van gevaarlyke men-
G ζ fchea

i j,


λ

-ocr page 48-

Μ Α R C υ, S.

fcheii uit de vergaadering uitzonderde. Wacht u voor zelve tyd, al ^t geen de aarde en de Hel het fchriklyk-
de Schriftgeleerden, die graag in lange tabbaarden wan- ile hebben, en 'r heerly ke ^t geen den Hemel befluit.
delen, en de hulzen der weduwen opeten , ^vynzende Was ]. Chriiliiis niet machtig genoeg , om de wilde
veelte biddéfk beeiten te verdry ven , en den Duivel te beilryden ?

(8.) Een zo leevendige beftraffingvandenhuigge- Waaren de Engelen aan dezen God enmenfchnoo-
laar konde niet als den haat der valfche aandachtigen dig ? De zelve Heilige Geeft, die hem tot in de Woe-
tot jefus Chriilus en zyn Difcipulen verwekken. Hy ftyn gevoert had, was meer eigen als de Engelen om
voorzag zulks, en verwittigde zyn Difcipulen, dat hem tebefchermen. Jefus gebood de natuur,
hun haat zo wreed zyn zoude , dat,
d'eene broeder velhadniets aanhem. Hy moeft zyn verderf en dood
den anderen aan den dood zoude over kever en. Deze zyn. Maar, God wilde dezen ilryd met de tegenwoor-
Godsfpraak is niet als te dikmaals in deoorloogen , digheid der Engelen vereeren, en ons van het begin-
en de tegenftrydingen, welke de Godsdienft gebaart zei-van zyn bediening leeren, dat die geene, wien de
heeft, vervult. Engelen zigtbaarlyk koomen dienen op de aarde, de

(9.) Jefus Chriftus zal het bloed zyner martelaa- GoddesHemelsender Engelen is.
ren en kinderen koomen wreeken; in den Hee-
 Hy werpeenDuivel uit. Vers 24,

mei ingeflooten, zoekt men hem te vergeefs op (z.) De Duivel kende haaft zyn vermoogen ,
de aarde ; maar hy zal op zeekeren dag nederdaa- hy konde zyn tegenwoordigheid zonder ontroering
len , in al zyn heerlykheid, om de leevendigen en in de vergaderinge niet verdraagen. Hy fchreeuwde
de dooden te oordeelen. Niemand weet dien dag overluit , 't welk zyn fchrik beteekende. Zeggen-
van zyn oordeel; maar zy zal van fchrikkelyke tee- de door den mond van een bezeetenen:
Laat af j wat
kenen voorgegaan zyn, die de bewoonders van d'aar- hebben wy met u te doen , zyt gy gekoomen om ons te
de zullen opwekken, gelyk men oordeelt dat de zoo- verderven"^ tkkenneuwie gy zyt ^ namentlyk de Heili-
merJiadert terwylde vygeboom begint te botten.
Men ge Gods. Daar zyn vier aanmerklyke zaaken in deze
zal ervaaren , dat ^t oordeel door de bewecging ■ - - ^ - - _ - - _

der Engelen en wonderen , die voorvallen zullen,
zal gefchi eden.

(10.) Deze verfchyning zal heerlykzyn, in plaats
datdeeerfte, doorde oneere en ellende, welke de-

z.

(3.) Treedende uit de vergaadering, daar deze
wonderdaad de verbaaftheid en verwondering van alle
de byweezenden tot zich getrokken had , trad
Jefus
in 't huis van Petrus ^ daar hy een andere deede ;
vindende de fchoonmoeder van zyn Difcipel door ee»
heevige koorts aangetaft, deed hy haar uit het bed-
de opftaan, en haar by de hand neemende, maak-

zelve verzelden, ergerde. Als dan zalmen den Harder daars, die zich gelpoven verlooren te zyn, zy klaa-

βααη, en de bevrcefde en vluchtende fchaapen zullen gen over de onrechtvaardigheid , welke men hen

en zich in'tbofch verbergen, aandoet , als men hen belet kwaad^e doen, en de

Jefus Chriftus is gekruifigt, en de Difcipulen verlie- menfchen te plaagen. 3 . Hy beleid dat J. Chri-

ten hem op het oogenblik des doods. ftus de Heilige Gods is. Van waar kwam hem de-

(11.) Hy had zelfs moeite hen de opftanding te ze kennifle? Zo hy Jefus Chriftus voorden Meflias

doen gelooven; hy verfcheen voor hen, zy zagen kende, hoe zoude hy zulks openbaar maaken ? Het

hem, en zy hadden moeite hun eigen oogen te blykt niet dat de Duivelen den Meiïias kenden, om

gelooven. Hy was verplicht hen haare oageloovig- dat zy eenlangen tyd daarna aan zyn dood gearbeid

heid ter zelve tyd te verwyten, als hy hen de macht hebben, welke het menfchelyk geflacht moeft behou-

gaf van 't Evangelium aan alle fchepzelen te prediken, den. Zy zien hem hier niet anders aan ^ als een Heilige

Een klaar bewys, dat hun krachtig geloof in 't mid- Gods, en een buitengemeen menfch, en hun getuige-

den der ftraffen, en den uitflag hunner Predikatiën nis konde gedwongen zyn. De Duivelen zyn zo wel als

niet van hen kwam^, die ongeloo vig waaren, maar van de menfchen niet volkoomen bevryd voor ^t kwaad»

den Heiligen Geeft, die hen onoverwinlyk verfterkte. zy doen zomtyds het goede, ^t geen-zy niet willen, en

(ix.) Zulksbleeknoch meer door ^t gezag, ^t welk begaan niet al het kwaad,'t geen zybegeeren. Dit is't

hy hen overdroeg, van de Duivelen cn flangenuitte geen hen menigmaal ontruft. Eindelyk dryft Jefus

werpen , en door een oplegging der handen de aller- Chriftus,in weerwil van de loftuitingen,welke hy ont-

verouderfte ziektens te geneezen. fangen had, den Duivel uit, hy beftraft hem zelfs, om

TTTTT IRi^r^TTSJr^ dat hy van hem zo onbedachtzaame getuigenis gegee-

IJ 1 1 XI» O Vj X ΓΝ Vjr ven had, of hy betuigde veel eerde verachting, die

VAN T> Ε CXIV. AFBEEL'D ING. hy voor een lofreden had, welke uit zo een onreine

Zaaligmaaker word door d'Englen reygeviert, mond kwam. De Atheners wilden geen goeden raad,

Verzocht van V helfch ferpnt, begrimt van V wild ge- die door een fnood menfch gegeeven wierd, en hu»

^i^rt; loftuitingen zyn als noch minder aanneemelyk.

werp den Duivel uit , dieyslyk fchreeuwt in V Geneefl d^fchoonmoeder van den H. Tetrus. Vers 30.
fcheiden-,

Herfielt ογ Simons bêe V wyfs moeder, droefν dn zin;
Geneefi een jichtig menfch gedaalt ter kaamer in,

Enfluitde lafieraars^ die voor hem netten ^reiden.
I. HOOFDDEEL. Vers iz.
Jefas in de Woeflyn van den Duivelverzocht,
en door de Engelen ge dient.

ftaat , waar in Jefus Chriftus zich in de te hy haar weder gezond. Daar door ziet men, dat

JL-/ Woeftyn bevond, was fchriklyk en vertroo- de Heilige Petrus een vrouw en fchoonmoeder had.

ftende. De Leeuwen, Tigers en Serpenten, gemeene Avetius eén Biftchop van Weenen hield ftaande dac

bewoonders van die plaatzen,omringdenhem.DeDui- de Heilige Petrus zyn vrouw in 't gevolg van

vel, die hem aldaar ontdekte, ging hem verzoeken. Jefus Chriftus leidde. Hieronimus zegt in tegen-

Maar , ter zelve tyd daalden de Engelen uit den He- deel, dat hy ze verlaaten had. De verdedigers vao

mei, om hem als zyn dienaars te dienen; hy zag ter 'thuuwlyk leggen zulks uit wegens de maatigheid»

welke

48

uitkomft. I. De aanfpraak van den Duivel. Ζ^ί^ί^/*»
wat hebben wy met u te doen ? Hy verbeeld , dat hy
zich tegens den pérzoon van Jefus Chriftus, en den
voortgang van den Godsdienft niet geftelt heeft.
Men ziet het merkteeken der Duivelen en zon-

-ocr page 49-

μ α r

welke hy met zyn vrouw waarnam , tot dat zy de
martelkroon wegdroeg. Emdelyk geeft men hem een
dochter, welke zyn naam voerde, enGod met jicht
floeg, en de vader wonderdaadig genas. Yeder veilt
't geen hem beha?gt, en dewyl men bewyzen van alle
de daaden zoekt, vind men daar van niet een die waar
is. Laaten wy veel eer aanmerken, dat de Heilige
Petrus getrouwt zynde, by aldien de maatigheid en
ingetoogentheid aan de Bediendens noodzaaklyk was,
hy daar van een Wet zoude gemaakt hebben, en zich
niet vergenoegt zoude hebben, met een twyffelachtig
en w^derfpreeklyk voorbeeld te geeven. Μ aar, men
moet daar niets op vaMellen , dewyl de Heilige ge-
fchiedenis daar niet van fpreekt.

II. HOOFDDEEL. Vers 5.

Vergeeft de zonden aan een geraakten.

(4.) Een derde wonderdaad beteekende de God-
heid van J. Chriilus noch gevoeliger. De toeloop van
Zyn toehoorders was zo groot, dat een jichtige daar
niet door kon dringen, noch zyn bedde by hem laa-
ten draagen : men wierd verplicht het dak te ope-
nen , om hem in de plaats, daar Jefus Chriftus pre-
dikte , neder te laaten. Dit vertoog maakte hem
Ver^ail; hy verwonderde zich over ^t geloof van
den zieken en dier geenen, die hem droegen, en deed
drie wondei'daaden op een en dezelve tyd. Een won-
derdaad
van gezag, vergeevende de zonden aan de-
Zen zieken, alvOorens hem te geneezen.
Dw zonden
zyn u vergeeven
, zeide hy tor hem. Men befchul-
digt zyn vyanden van een valfche uitlegging zyner
Woorden gedaan te hebben, hem berifpende, dathy

zich heeft willen toeeigenen het gezag , om gelyk
God tevergeeven. Men vermeent, dat het oogmerk
van den Zaligmaaker alleen was de vergeeving, wel-
ke God aan de jichtigen toegellaan had ^ te openbaa-
ren; maar, dejoodenzyn niet fchuldig. JefusChri-
ftus wilde dezen menfch de zonde vergeeven. Hy
had daar macht toe, om dathy God was, en hy wil-
de deze Goddelyke macht gebruiken. Zyn woor-
den konden geen andere zin hebben in een Eeuw,
in welke men de vergeeving der zonden in volkoo-
men bepaaling niet behandelde, gelyk men zedert
gedaan heeft. J. Chriilus verklaart aan den jichtigen ,
dat hy hem vergeeft, hy fpreekt niet van zyn vader,
hy deed zulks uit zyn eigen gezag. Eindelyk , hy
Wederilreeft het befluit niet , 't geen men uit zyn
Woorden trok, dat hy God gelaftert had ^ dat is te
Zeggen, dat hy zich tot een God gemaakt had. Je-
fus deed een wonderdaad van kenniiTe, zo menduf-
daanig fpreeken kan : want hy ontdekte de inwen-
dige en heimelyke murmureering zyner vyanden. Hy
kende hen door zyn Geefi. Dat is te zeggen, door
zyn Godlykheid.Eindelyk, hy verfpreidde zyn macht,
doende den jichtigen wandelen , en zeegenpraalde
door deze laatfte wonderdaad, veel gevoeliger als de
anderen, van de twyfFelingenenongeloovigheidzy-
ner
vyanden.

tVord befiraft om dathy den Sabbathdag koorenairen
fkikt.
Vers 24.

(5·.) Dejooden overdachten zyn gedrag, en hem
op zeekeren dag met zyn Difcipulen in 't veld vin-
dende wandelen , die tuifchen hun handen eenige
^iren vreeven, V7aar mede zy hun honger verzaadden,
geloofde men een rechtmaatig voorwerp gevonden
te hebben, om hem als een fchender der Wet van
Mozes te doemen. Niemand is onbekent, met welk
een bygeloovigheid de Jooden den ruftdag waarge-
noomen hebben > zy maakten noch meer gerucht van

c u s. 49

hun aandacht , als daar wel weezendlykheid in zat. .
Want Jefus Chriilus berifpt hen elders, dat zy niet
nalieten na een verllroold fchaap te loopen , om 't
zelve weder te rug te brengen. Hoedaanig dan hier
den Zoon Gods te beilraffen ? Hy ftond over deze be-
ftraffing op, en berifpte de bygeloovige viering van
den Sabbath. i. Hy vergelykt dezelve by de andere
plechtigheden van de Wet, welke men zonder mis-
daad kan fchenden, als de noodzaaklykheid zulks ver-
eifcht. z.Hy doorwandelde de landen; om de zwaarig-
heid dier genen weg te neemen, die op dien dag niet
anders als een klein getal van treeden wilden doen,
^t welk men noemde,
de weg van den Sabbath. 3.Hy
Het zyn Difcipulen koorenairen vry ven, om de dwaa-
ling dier genen voor te kbomen, en te verbeeteren,
die niet begeeren, dat men op dien dag fpy ze bereid.
Hy geneert de zieken , en verklaart dathy barmher-
tigheid begeert, om ons te leeren, datmendeoef-
fening van barmhertigheid, met moeite en werkzaam-
heid verzelt, onder voorwendzel van een leedige en
traage aandacht ^ niet moet veronachtzaamen. Ein-
delyk verzeekert hy, dat
den Sabbath voor den menfch
gemaakt is
, om hem daar door te verplichten een ge-
deelte van den tyd tot zyn dienft te heiligen, zonder
hem te overweligen, of in dezen dag alle zoorten van
vryheidte beneemen.

uitlegging

VAN^DE CXV. AFBEELT>ING.

Bethphages Ezelin, voor Chrifius afgehaalt ^
V^rflrekthet briefchendpaard^ waarop hy zeegepraalt^
Langs wegen dicht beflrooit met kleeden^palm en blaar en.
d^OnvruchtFre vygeboom verdort op Chrifius woord.,
Wiens zweep den Tempelmarkt en beeftenhandel ftoort.
Men hoort hem 's Keizers tol door 's Keizers munt ver-
klaaren.

XI. Η O O F D D Ε Ε L. Vers 7.

Men leid een Ezelin met haar veulen tot J. Chrifius.
(I·) TEfus Chriilus,zyn Koninglykeintreede binnen

i Jerufalem willende doen, zond orn een jon-
gen Ezel te haaien; deze toeruiling fcheen een
Koning der Koningen onwaardig ; men haalt te ver-
geefs aan de voorbeelden van Abraham, Bileam, Me-
phibofeth de Zoon van Jonathan, en Salomon, die zich
daar van bedient hebben; want ten tyde van J. Chriilus
deeden de Koningen niet meer hun intreeden, als op
waagenen geklommen, door paarden of wilde beeilen
voortgetrokken / dit gebruik was zeer afgeflaagen.
Jefus Chriilus bediende zich daarvan, omdeGods-
fpraak van den Propheet te vervullen, die langen tyd
te vooren geroepen had,
verheugt u, dochter Sions,
ziet hier, uw Koning komt op het veulen van een Ezelin
gezeeten.
Men heeft groote geheimeniiTen in deze
twee dieren gezogt. De Ezelin verbeeldde het Jood-
fche volk, gewoon het juk van de Wet te draagen;
en het veulen was de gedaante der Heidenen , die tot
daar toe zonder eenige heerfchdwang geleeft hadden.
Men ontdekt daar de zondaaren gebonden, geknee-
velt en belaft met hun misdaaden.
Athanafius doet
de meeilers daar tuflchenkoomen, dat is tezego-en,
de Duivels, die bitterlyk klaagen, dat de Difcipulen
hen het weinige koomen ontrooven 't geen hun ove-
rig is. De grootile aller geheimeniiTen beilaat in de
manier, op welke Jefus Chriilus beveelt, dat men hem
zyn toeruiling zal brengen, en de ligtvaardigheid van
de meeilers, die dezelve aan onbekenden toeilaan,
van 't oogenblik , dat men hen zegt ^ dat
de Heen
haar van nooden heeft.

G 3 " Hi


-ocr page 50-

JO Ai Α R

Hy treedzeegenpraalendinjerufakm. Vers 8.
( z.) Zacharias verhaalt ^ dat Jefus Chriilus op de
Ezelin en haar veiilen reed; maar hy nam niet als
eene dezer twee dieren , en ging daar op gezeeten
den tienden Maart naer jerufafem; een beruchte dag
door de wonderdaad van Jofua, die de waaieren van
den Jordaan fcheidde, en waar in men de Lamme-
ren en de Slachtoffers fcheidde, welke men op Pa-
fcha moeil opofferen. De intreede gefchiedde on-
der't gedruis der toeroepingen van ^t volk', dat den
weg met bloemen en palmtakken beilrooide. Men
kroonde de Helden en Koningen met palmen. En
de volkeren in Phenicien, alwaar men een groote
meenigte van dezeboomen vond, droegen dezelve
in hun prachtige Feeften, gelyk de Jooden deeden.
Hilarius heeft zich ingebeeld, dat deze meenigte
Jefus Chriilus niet alleenlyk als heur Koning, maar
als een God, aanzagen, om dat zy van voor hem
heen riepen.
Hofanna, gezeegendzy hy, die komt in
den naam des Heere y gezeegend zy het RykeDavids,
onzen Vader. TheophilaMus
zegt zelfs, dat zy het
Ryk van den Meffias,
het Ryk T>avids noemden,
om dat hy afdaalde , en in rechte linie van deze
Vorft moeil afdaalen. Zulks is aan dit volk meer
kennis toefchryven, alszy bezaten. Zoude ^t zel-
ve wyzer als de Apoilelen geweeil zyn ^ die wan-
delendein ^t gevolg aan dezen GoddelykenMeeiler,
en ooggetuigen van zyn wonderdaaden zynde, ech-
ter deze waarheid niet zouden kennen. De toe-
roepingen , den Pfalm ontleent, zyn gedaan
tot navolging van die der volkeren des Waerelds, die
gezangen van overwinningen op den intreede hun-
ner Vorilen voorzingen, \ zy dat ^y bezit hunner
Kroonen neemen, ofzeegenpraalende wederkeeren.
De bepaaling van Hofanna, welke beteekend,
behoed,
ikbidii,
is een zoort van wenfchen, of veel eer van
een gebed, ^t geen men tot God uitllortte, om zyn
befcherming te erlangen. Men riep
Hofanna in de
hoogfleplaatfen
, als of men de Engelen wilde aanwy-
zen, dat het hun plicht was van zich te verheugen,
en met het volk te bidden. Men zag dan Jefus als
een Afgezand Gods aan, die byiland noodig had.
Maar, men maakte hem ter zelve tyd een Koning.
Gezeegend zy bet Ryke Davids onz^en Vader. Deze
zeegenpraal van Jefus Chriilus ontdekt ons de on-
ftandvailigheid der volkeren, en de ydelheid van al de
heerlykheid, welke men in de AVaereld vergaadert j
want, deze zelve meenigte, die haar Koning met
Ho-
fannaas verzclt, zal eerlang roepen, kraifl her^i, kruifi
hem.

Hy -vervloekt de onvrugtbaare Vygeboorri. Vers 14.

(3.) Jefus, des anderndaags uit Bethanien trekken-
de, geloofde zyn honger aan een Vygeboomte ver-
zaaden, welkers groene bladeren hem hoop gaaven
van aldaar vruchten te vinden. De Heilige Marcus
verhaalt ,
dat hy ^ dezelve onvruchtbaar vindende.,
haar vervloekte, om dat het den tyd der vygen niet was.
Deze reden is bezwaarlyk. Daarom heeft men ge-
loofd, dat de Evangeliil gezegt had,
dat aldaar den tyd
der vygen was,
om dat daar plaatzen zyn, daar de hoo-
rnen meer gevordert zyn, ende de vruchten veel eer
ryp, als elders; en deze verbeetering hangt niet als
van een accent af, welke dezelve zeer gemaklyk,
en ter zelve tyd bewyslyk maakt. Diegeenen, welke
niet verilaan dat de allerkleinile/?//
vanHEvangeli-
um overgeüaagen word,
merken aan, dat by de Jooden
tweederley zoorten van vygen waaren; de eenen,
welke men by de Propheeten Ouden noemde, om

c υ s.

dat zy in de lente voortkwaamen, in plaats dat de
anderen niet als in de druiven tyd ryp wierden. De
boomen,welke deze vroegtydige vygen droegen, ver-
loeren nooit heur bladeren. Dufdaanig moeil Je-
fus Chriilus dezen boom in de maand van Maart zeer
groen vinden; maar, zulks neemt de zwaarigheid
niet
. weg, die de woorden van den Heiligen Marcus ver-
oorzaaken, die vaililellig verzeekert,
dat het den
tyd van de vygen met was.
Men poogt dezelve weg
te neemen, met te zeggen, dat
de tyd niet eigen was,
om vygen te hebben ; maar, deze Uitlegging komt
met de fchikking van den Heiligen Marcus niet over-
een. Deze Evangeliil heeft een oogwit om een daad
van J. Chriilus te verhaalen, die verzet en verwon-
dering aan zyn Difcipulen veroorzaakt. Ten ein-
de , op dat dezelve verwondering overgaa tot de na-
koomelingfchap, merkt hy aan, dat het in
'tzaizoeft
van de vygen
niet was. Dit is dan al het geen in de
doening van J. Chriilus, enin ^t verhaal van den Evan-
geliil wonderbaar is, weggenoomen, met daar ver-
zachtingen te zoeken. Wyders ilierf J. Chriilus op
den derden van April, en hy vervloekte den vyge-
boom in de maand van Maart. Het was in dat jaar
zo koud, dat men zich in 't Hof van Cajaphas in
den nacht van het lyden van J. Chriilus warmde ; het
was dan waar, dat het alstoen het
zaizoen van de
Ί'Τ^έ'/^ niet was. Eindelyk, terwyldemenfchenzich
een volkoomen gezag over de boomen geeven, die
zy fnoejen, en nedervellen volgens hunzinlykheid,
en zelfs over de dieren, welke zy den hals affnyden,
hoedaanig durven zy met den meeiler des Heemels
en aarde , en zyn macht over een onvruchtbaaren
boom twiilen in een plaats^ alwaar het getal vandezel-
zo groot was, dat de Burgt daar van den naam voer-
de , want j Bethphage was het
huis der vygen, boven
al, dewyl hy zich daar van bedient, om ons leffen
te geeven. Dat zyn mooglyk die leffen, welke zom-
mige Uitleggers aanilootelyk geweeil zyn: zy vree-
zen, dat men daar uit eenige verdrietige gevolgeii
voor den menfch en voordeeligen voor de Godheid
mocht trekken : om welke reden zy zich aan alle
zydekeeren, om te beletten dat men geen aandacht
tot het Goddelyk vermoogen, en tot zyn waarheid
tegen de zondaars maakt.

De Vygeboom met deze bladeren zonder vruch-
ten verciert, is de beeldenis van den huiggelaar, die
de waarfchynlykheid van Goddelyke aandacht heeft,
maar, als God hem komt onderzoeken, vind hy hem
van goede werken ontbloot, en vervloekt hem. Je-
fus Chriilus heeft ons willen aanwyzen, ten koiten
van een onvruchtbaaren boom van gevoelen ont-
bloot, dat daar geen tyden zyn, in welke men niet
verplicht is vruchten van rechtvaardigheid te draagen.
Een ongeluk voor die, wiens lamp uitgeblufcht is >
zonder licht en warmte, als de Bruidegom op een on-
voorziene wy ze komt, en voor den boom, dieinalle
zaizoenen geen vruchten draagt. De boom had alleen-
lyk geen rype vruchten, maar dezelve ontbrak het aan
vygeknoppen, en zy liet de minile hoop voor het toe-
koomende niet overig. Men is aan de vervloeking van
God du bbeld bloot geilek, als wanneer men niet al-
leenlyk van goede werken ontbloot is, maar als men
zelfs het zaad van 't geloof of van boedvaardigheid
niet heeft ^ noch het minile beginzel van bekeering
niet laat zien.

ver dry ft de verkoopers uit den Tempel. Vers 15".
(4.) Jefus Chriilus keerde weder van Bethanien
naer Jerufalem, en ging j volgens de gewoonte, in

den


-ocr page 51-

Μ Α R C υ

den Tempel^ die hy ontheiligt vond, om dat men eener zyde deRoomfciie Keizers vleide ^ en ter an-
daar Slachtoffers verkogt, en, om de koophandel te dere zyde Judeadeed inboezemen, dat hy de Ver-
bevorderen , een zoort van een wiffelbank hielt. loiTeren de Koning, door de Godsfpraaken belooft
Men maakte ook van den Tempel een doortocht, was. Diegeenen, welke hem in dit oogmerk begmi-
De werklieden die naer heur werk gingen, en ftigdennoemden zich Herodianen. Hun vereeni-
tich met een pak belaaden vonden, verkortten haar ging met de Pharifeen en de vraag, welke zy Jeins
Weg dwars door dit Heilig Huis gaande, gelyk men Chriftusdeeden, fcheeneen zeeker middel om hem
tegenwoordig in de Kerken doet. Jefus Chriftus, onder te brengen. Want de Pharifeen,gelyk het overi-
dle deze ontheiliging niet kon verdraagen, beilrafte ge van 't geflacht, zich een hoog denkbeeld maakende
den eenen, en de touwen verzaamelende , daar men van zyn vryheid onder de regeering van den Meilias,
de duiven en andere Slachtoffers mede gebonden hield itaande, dat men als dan gantfch geen fchat-
had, maakte hy daar een zweep van, waar van hy ting moeft betaalen; om dat zulks een teeken van
ïich bediende om de verkoopers te verdryven. De- ilaaverny zoude zyn. I-Ierodes en zyn navolgers ver-

deedigden het recht der Keizers. Zo ], Chriilus ge-
antwoord had, dat men geen fchatting aan den Kei-
zer betaalen moeil, zouden de Herodianen hem ge-
greepen, en als een vyand van den Keizer gevangen
gezet hebben , enby aldienhy goedkeurde dat men

koophandel gefchiedde eigentlyk niet in den Tem-
pel , maar in het Voorhof der Heidenen. Onder-
Wylen liet Jefus Chriilus niet na daar door geergert
te zyn. Hy had alreeds een diergelyke zaak twee
jaaren tevooren, op het Feeil van de eerile Pafcha ,
gedaan, welk hy onmiddelyk na zyn Doop vierde, hem betaalde, zouden de Pharifeen hem uitroepen
Maar, dewyl deze neering den geenen gemaklyk voor een bedrieger, aan wie het weezendlyke merk-
was, die van het uitterile van Judea, of zelfs van teeken van den waarachtigen Meffias ontbrak. Jefus
Chaldea en Egypten kwaamen, het zy om Slacht- Chriilus verkoor dierhalven delaatfte zyde, neemen-
offers te vinden, die zy van zo verre niet mede kon- ^^ een iluk gelds waar op de· beeldenis van den Voril
den brengen, het zy om geld te hebben, dat gang- ^ond. Hy heeft ons twee uitmuntende manieren
baar was in plaats van't geen zy medebrachten, over- geleert, om aan de Keizer te geeven, dat des Kei-,
Woog dit gemak het gezag en de beltraffing van zersis, enaanGod, 't geen men hem fchuldigis.

J. Chriilus, en de Eerbied, welke men het huis van τττ'-τ^τ· T^/^r^rxTr^
den leevendigen God fchuldig was. De Offerprie- ^ii
L· Ά KJ Kj I Γ^ U
fters hadden daar, zonder t wyffei, belangen by, om ^^N Ί) Ε CXVI. AF Β EELT) ING.
dat men van hen de toelaating, en mooglyk de ^^^'^'erdhetfiioodverraadop'tAvondmaalverrafi^
plaats van dat voorhof kocht. Daarom is 't, dat T>aarjudasmetzynGodineenenfihoteltafi^
ty j in plaats van zich van deze betooging te bedienen, Wiens zielden vader bid in doodsbenauwde t'^den.
Jefus Chriftus vroegen, uit wiens gezag hy deze on - Rechter Jcheurt zyn kleed^die recht noch redenhoort^t
derneeming deede, Dufdaanigis 't, dat de Geeilelyk- wordbefpot, bejpuuwt^am V kruï r vermoortj,

heid verdorven zynde, zich over de gebreeken en En inhetgrafgelegt ^ doch leeft na 't overladen.
dwaalingen, welke men haar verwyt, niet kunnende X Γ V. HOOFDDEEL. Vers 18.'·
rechtvaardigen, altyd het zelve beleid heeft. Zy doet
 Chriftus 'voor&egt Judas zyn verraad.

het gezag van de kerk en de noodzaaklykheid van een (^) Τ Efus Chriilus het Paafchlam met zy η Difcipu*
ïending gelden, zy vordert daar bewyzen van , en i leneetende , verwittigde hen van^yndood,
Verwachtende, dat men haar dezelve betoogt j vol- ^ die niet verre af was. Hy wees hen met den
hart zy in haar onboetvaardigheid en ongeloovig- vinger het werktuig, waar van de Duivel zich be-
heid. Zy moeil, voor alle zaaken, heur verilroojin- dienen moeil om dezelve te vorderen. Het was Ju-
gen verdoemen, hulpmiddel zoeken^ en zich van den das die aan zyn tafel at^ ende hem tot daar toe
doodbevryden.,alvoorensophetgenee^smeeilerfchap gevolgt had. Deze voorzegging ontilelde de gant-
of de zegelen aan de brieven der'Aftféh gehegt, te fche vergaadering. Daar was niet een, die zich niet
inuggeziften. Hetgelykt datdejoodenzichvanden befchaamten ontroert vond; yder onderzocht haa-
ï'aad van Jefus Chriilus bedienen; want zy laaten noch ilelyk zyn gewiffe. Men zag eikanderen aan, om te
i^Oophandel noch doortocht in de Synagogen toe. zien, of de fchaamte op 't aangezicht gernaalt, de
Hy beveelt dat men de fchatting den Keizer misdaad en den fchuldigen niet zoude ontdekken. AI-

zalbetaaien. Vers 17. leen Judas, meer geruil als de anderen, volhardde in 't

(5·.) De Pharifeen beilooten zich van zo veel be- eeten, en zyn beete gemeenzaamer wyze in de
leedigingen, als de Zoon Gods hun aandeed, te wree- fchootel met zyn Meefter doopende. Wat is daar
^en; den ilrik, die zy voor hem fpanden, zich met een verhardheid in de ziel der zondaaren ί noch Gods
de Herodianen verbindende, was fijn. Herodes, tegenwoordigheid, noch de fchaamte van de mis-
die als toen regeerde, was zonder twyffel het Opper- daad, noch het openbaar bericht dat men de fchuldi-
hoofd van deze gezintheid ^ het is waar dat Herodes
gen doet, zyn bekwaam hem te treffen. Alhoewel
de Groote veel meer achting had, en hy zoude by hetgetalderApoilelen klein was, waarenzy alle niet
^yn leeven in de ziel van 't volk genoegzaame ver- heilig. Want van twaalf uitverkooren mannen, was
ichrikkingingedrukt hebben, om zich als haar Mef- daar eene volkoome goddelooze onder. Hy handelt
fias te doen aanzien : maar deze meening zoude ten niet van een gemeene misdaad, maar van een laf-
^inilen na zyn dood vervallen zyn geweeil, want hertige trouwloosheid en kerkroovery.
Een Apoilel
het volk zond als toen omtegens hem voor Auguilus begaat de zelve. Keerde de ergernis
met weder te
pleiten, belailte hem met haatelyke mifdaaden, rug op Jefus Chriilus die een zo onwaardige keurge-
^n verzocht van zyn geilacht ontlailte zyn, beeter daan, en die dezen menfch voor anderen geilek had,
^ordeelende van Afgodendienaars beiliert te zyn. om hem de beurs te vertrouwen, en die hy noch
^yti dood zoude de allergeloovigile beeter bericht door zyn wonderdaaden, noch door zyn goddelyke
hebben. MaarHerodes, tot wie Jefus Chriilus door leeringen niet had kunnen bekeeren, maar zich ge-
^ilatus gezonden was,
was een üimme vos ^ die ter willig aan zyn vyanden opdroeg, om liemte verraa-

deü

-ocr page 52-

52 MAR

den ? die geenen ^ aan wie God zyn fchatten ver-
trouwt, zyn voor'tmeefl; geen lieden van goed. De
voorfpoed, de misdaaden en de verdoemenis der ry-
ken moeten ons niet ergeren. Daar is tuflchen alle
dezezaaken een aaneenfchaakeling, welke zelden
verbreekt. De Heidenen hadden zo weinig fchrik
voor't niet^ en zo veel verachting voor ^t leeven ,
dat zy zeiden ,
dat de gelukzaalig fle aller men/chen die
geen was, die nooit gekeft had ^ en dat de eerfte trap
van geluk na deze was , in het oogenblik te fterven ,
als men
V leeven ontfing. Deze gedachte was natuur-
lyk voor de menfchen, die gantfch geen denkbeeld
van de eeuwige gelukzaaligheid hadden. Salomon
naderde veel dichter tot het Chriilendom , om dat
hy meer
de dooden als de leevendïge achtte , en die
geencn, die nooit als d'een en d^anderen in weezen
geweeft waaren, om dat zy nooit kwaad hadden zien
doen. Volgens deze gewoonte, hadjefus een dub-
belde reden om aan Judas te zeggen ,
dat hetbeeter
voor hem geweef was, nooit gehoor en te zyn,
\V ant,
hy zag niet alleen een verfoejelyke misdaad begaan,
maar hy had daar deel aan, en m.oeil de ih'afte daar
voor lyden.

X V. Η O O F D D Ε Ε L. Vers 34.

Hy bid in zyn fterfuur.

(x.) Jefus 3 na dat hy de fmcrt, welke hem't ver-
raad van een Apoftel aandeed, verdraagen had ^ ge-
voelde de verfchrikkingen des doods, welke nader-
de. 'Zyn ziel wierd ontroert, enzynlichchaam fweet-
te bloeddroppelen. Hy verzocht aan zyn Vader,
dat deze drinkbeeker voor by hem heen mocht gaan.
De drinkbeeker beteekent den dood en de fmerten,
die daar voorgingen, jefus Chriilus, als een God,
wilde dat zyn menfchelykheid opgeoffërt wierd ^ de
menfchelykheid veel zwakker, verichrikte zich, en
verzocht verloffing. Maar, deze zuivere en Heilige wil
zich ter zei ver tyd 'teenemaalden wil van zyn Vader
onderwerpende, riep uit:
Vader , niet zo als ik wil^
maar als gy zult willen.
Daar was niets misdaadig in
deeze verfchillendheid der twee willen. Het is ge-
oorloft te verlangen van 't kwaad bevryd te zyn, ten
opzichte, dat de wil zich ter zeiver tyd voor God
buigt, en het hoofd zich nedervleid, om den flag
te ontfangen, diehy fiaan wil.

DeHoogenpriefterverfcheiirdzyn kleederen. Vers 39.

( 3. )^Men trok J. Chriilus uit den Hof van Get-
femane, daar hy aireede leed. Alstoen onderfchraag-
de hy zyn recht'in zyn tegenwoordigheid, in plaats
van te verbleeken en zich te verfchrikken op het
gezicht van een Richterftoel,diehy verdenken moeil,
ofte poogen den dood te ontvluchten, dooreen blin-
de onderv/erping aan den Hoogenprieiler. DeHoo-
genprieiler ondervraagde hem om te weeten ,
ofhy de
Chriftus de Zoon van den Gezeegenden was.
Eenige
handfchriften voegen daar de bepaaling tuffchenvan
den leevendigen God. Maar, deze by voeging is
onnoodig, om dat de Jooden zich meenigmaal van
deze wydluftigebefchryving bedienen, om de God-
heid uit te drukken, en die geen, welke deze twee
woorden daar toevoegde, heeft dezelve niet noo-
dig gevonden, als om dat hy zich naer onze ilyl
u iide fchikken. J. Chriilus beleed niet alleen dat hy
Gods Zoon was, maar, hy verzeekerdeden Hoogen-
prieiter, dit hy ging zitten ter rechterhand zyns
Vaders, van waar hy hem t'eeniger tyd zoude zien
koomen met heerlykheid en macht omvangen. Zulks
fcheen hem eenGodslailering, welke den dood ver-
diende , en 't geen hem vei-plichtte zyn tabbaard te

c υ s.

verfcheuren. Bit verhaal bewyil onwrikbaar de God-
lykheid van J. Chriilus i. Het was geen misdaad
zich den Zoon van God te noemen, het Joodfche
volk verheerlykte zich
zyn eerftgebooren Zoon te zyn,
en dit hoofdfchrift was hem van God gegeeven
geweeil. Hetmoeftdanzyn, dat de Hoogenprieiler,
diej. Chriilus ondervroeg, aan zyn woorden een
byzondere zin gaf, en hem als een menfch aanzag
die zich zelve een God maakte, z. J. Chriilus had
belangen om de dubbelzinnigheid te ontdekken,
uit vreeze dat zyn heerlykheid mocht gekwetil wor-
den , zo men hem als een Godslaileraar ilrafte, en zyn
dood zoude rechtvaardig geweeil zyn, by aldien
hy zich God gemaakt had, zonder God te zyn: on-
derwylen in plaats van den Hoogenprieiler beeter
te
onderrichten, verilerkt hy hem in zyn gedachten.
De zitting ter rechterhand Gods, welke hy zich ver-
meet , in een zo teedere omilandigheid, en hem bo-
ven de Engelen verheft, want aan wie der Engelen
heeft God ooit gezegt van aan zyn rechterhand
te
zitten ? is een nieuw bewys van ^t geen wy aanhaalen.
4. De Hoogenprieiler maakt een verklaaring die geen
twyiïeling nalaat. Om dat hy over deze eenige daad
oordeelt, dat Jefus de dood verdient had. Men ilrafte
dusdaanig niet, als de Godslaileraars, die een anderen
als den waaren God wilden aanbidden. Jefus ilelde
geen aanbidding vanéenig andere fchepzel vail; hy
was het zelfs, die zich aan de menfchen als de waare
God voorftelde , cn
't is op deze reden , dat men
hem als eenGodslaileraar handelde,
en deHoogenprie-
iler zyn tabbaard verfcheurde, om zo veel te krachti-
ger zyn verontwaarding te beteekenen. Deze tabbaard
was den Prieilerly ken tabbaard niet, welke men in 't
Kaileel bewaarde, en die men niet als op Hoogtyden
droeg, maar, een gemeen kleed. Daarom zyn de Oud-
vaders, die daar uytbeflooten hebben , dat het Jood-
fche Prieilerdom verfcheurt was, mifleid geweeil.

Jofeph van Arimathea verzoekt het Hchchaam
van Jefus Chriftus.
Vers 43.

(4.) Jefus gekruicigt geweeil zynde, had Jofeph
van Arimathea moeds genoeg, om dit dood Hch-
chaam van Pilatus te verzoeken. Deze Roomfche
Rechter, die zich geweld aangedaan had om
hem te
doemen, ilond hem zulks gemaklyk toe: by aldien hy
fchuld gehad hadde,zo was het Recht voldaan, de haat
der Jooden zelfs fcheen door zyn dood ter neêr gezet,
en hun Godsdienilliet niet toe ^ dat de Hchchaamen
aan't kruisten toon geilek bleeven geduurende den
zat urdag van Pafcha, welke de groote Sabbath was.
XVI. HOOFDDEEL, Vers 14.

Hy verfchynt aan elf vergaaderde Difcipulen.

(5·.) Hy wilde zoo veel getuigen van zynwedef-
opilanding hebben, als hy Difcipulen had, op dat zy al-
le, na hem gezien te hebben,zouden gelooven, en Haar
geen onzeekerheid meer overbleef, gelyk gebeurt, als
men de zaaken niet als door overdracht van anderen
weet; om welke reden hy , voor de elf Difcipulen,
die vergaadert waaren, zich vertoonde.

uitlegging

VAR DE CXVII. AFBEELDING.
Woordenen gelykeniiTen van Jefus Chriilus, welke
de Heilige Lucas verhaalt heeft.

Wyl Lucas door Gods Geefi en vinger i^ordgeleid,
Schryft hy Theophtlus dit Boek ter z^adigheid,
Van 's HeiUnds iVaereldkomf zyn leeven, leer en lyden,'
I>ieds een Os ter deod en foodfche Slachtbank gaat
Enboet aan 't kruis den val van 't zondig Adams z>Add,
Teri»yl z,yn Heemelvaart belooft de gul de f^den.

Be-


-ocr page 53-

^t Huis of em Rotsgebouwt tveerfiaat de waatèrflaagen.
1>e droeve vjond beweegt V Samarit aanfchgemoed^
dood ontrooft den vrek^ zyn keven ftaat en goed.
d^Onvriichtb're boom blyft flaan of hoof van vrucht te
draagen.

Een Bouwheer maakt zyn fiaat eer hy dengrondjlag legt;

ËndenVerlooren Zoon wordverkens draf ontzegt. . ^ , i Λνί -------

^ie ontrouw is in 't klein,watflaat in'tgroot te duchten. Hoogenprieiler, het voorbeeld van den Mellias, die

Men weiger Lazarus geen weeldens overfchot. van vooren een goude plaat droeg, met deze woor-

^tGebetdesTollenaarsrechtvaardigthembyGod den , welke hem zyn plicht vertoonden. De Heilig-^

^e Landman moord den Zoon zyns Heers, en houd de heiddes HERREN. Onderwylên waaren die Priefters

vruchten. enOpperhoofden,zonder defi Hoogenpriefter daar van

DAar is weinig aan geleegen ^ om welke reden uit te zonderen, blinde geleiders van andere blinden

men aan den Heiligen Lucas een kalf geeft. Dit geworden. Het was dan onmöoglyk, dat zy in geen

dier komt zo weinig met zyn Evangelium, en 't geen dwaaling verviel, en van daar m den Afgrond Van de

men vanzvnperzoonweet, overeen, dat men daar .byaldiendeeenêbkndedenan·^

over niet als ydele fpitsvinnigheden kan uitvinden, deren leid, vallen zy alle beede tn de gr aft. De Op-

Het is noch 4n andere wel ydele giffing van Salvia- perhoofden van de Kerk kunnen alle bhnden zyn, ón-

nus die zich inbeeldde, dat de Heilige Lucas zyn E^ dertuffchen laaten zy met na van de volkeren een

vangeliumaande//>/^^Gö^Jopgedraagenhad,omdat blinde gehoorzaamheid voor hunbeveelenaf te vor-

hy de naam vanr/;i'ö//^j-aan'thoofd van zyn werken ^ ^t.-n ^ i d f ^ .t? ^

geplaatft heeft. Die naam is Grieks; dusdaanig mis^ (3 ·) Jefus Chriilus is als een Rots der Eeuwen Xjei-
ïeid men zich niet, met tegelooven,datheteenman beeld, om zyn vaftigheid engeduurzaamheid te be^
VanAntiochien, zyn medevaderlander was, aan wie teekenen. Men kan memand als God deze lotrci-
hy dit boek zond, omhemin'tgelooveteverilerken, den geven. Inderdaad, mén kan zyn hoop op de
«let
hem veel naeuwkeuriger van de byzonderheeden Engelen niet veilen ^ zy zyn niet eeuwig , de val
Van ^t leven des Zoons Gods te onderrechten; deze der eenen leert ons, 't geen men van d'anderen kon-'
man moet mede van aanzien geweeil zyn, om dat men de vreezen, by aldien de genaade hen niet beveiligt
hem het hoofdfchnft van//iiMZi^i'É'W, oï zeer goed had. DeWaereld, onilantvaiiigen veranderlyk zyn-
ffeeft/t welk de HeiligePaulus aan Felix in de Hande- de, verblind ons door bedriegly ke beloften ; onge-
lineen der Apoilelen geeft. Trajanus zelfs ilelde hem lukkig zyn die geenen, welke zich daar aan vertrou-
voor alle anderen, om dat, by aldien eenigen zyn waar- wen. J efus leert ons zulks hier gevoelig: het is verkeer-
de en macht beteekenden, diteenlofreeden van zyn delyk een huis aan den oever van de zee te bouwen^
goedheidis
waar van hy meer jeloerfch was. Laatons want het is nauwlyks met veel arbeid en moeite vol-
uien wat dit Evangelium behelft;en door de gelykenif- trokken , of 't valt in verwoefting ; de baareü ver-
ienbeoinnenwaarvanmenhiereenverzaamelingvind. fchudden de gi-ondflaagen, en, geen vaile iland in
(ifivien
merkt aanilonds den Heiligen Joannes den 't beweegende zand kunnende hebben , moet hec
t>ooner aan die uitroept, dat
de bylaan den wortel zelve nederilorten. Dusdaanig is't, dat men nauw-
alle boomen gelekt is\ die geen vruchten draagen, lyks groote voorneemens gefmeed, tot haar uitVOe^
endatdeHeeredefarwegaatverzaamelen,enhetflroo ringen gebragt, en eenige hoop van een gelukkigen
^^'tvuur werpen, om verteert teworden, . De men- mtilag begreepen heeft, of men ziet de^zelve very-
fchen zvn die boomen,welke verplicht zyn haar vruch- delen, als wanneer men zich op menfchen of eigeil
ten in het zaizoen te draagen; men ziet ze haare krui- krachten verlaat. Gelukkig is hy, die op God Ver-
dien tot
aan de wolken verheffen, een groot en fchoon trouwt , die met hem in zyn voorneemens raad-
lommer verfpreiien , en in de aarde diepe wortelen pleegt, om zyn wil te kennen en altya volgens zyn
fchieten, maar, rnen leeft daar geen vruchten van. Het Wetten. Ieeft , van zyn zegemng den uitflag zj^üer
isverffeefs zich in de aarde te wortelen, zich metal 't werken verwachtende. Zyn huis op een rots geibcht,
geen de waereld het prachtigile heeft op te eieren , verfchud nooit; dat de winden vry waajen, en de zee
Schmet7erw^ en zich met heer- oniluimigzy, zy kan de rots door haar fchuimendö

ïykheid te overlaaden; de boom valt eindelyk ; de golven wel geeiielen, maar, zy zullen mets uitvoep,
4ht^Se haar val,en houwt ze meenig- als dezelve wit te maakeij^^zy zullen zich ^fe verbry.

mató ^ en'tgebouw zalftaandeblyven; deWaereld

eeSe te belooven.De zon- dreigt, Jbefpringt, vervolgt de Heiligen, en oeffent

d ar > enGod meeligmaal haar geweld tegens hen. Maa., hun geloof

Ve^Iorfn eenigma^^^^^^^ dagen om zyn llraffe te ver- groeit in de verzoekingen ,^zeegenpraalt m deftrydeiï,
halften
 en hun glukzaaligheid isnm.mermeer verzet,

hy " ch St maS gelyk het ftroo dooi 't vuur (4·) De barmhertigheid ontbreekt meemgmaal iri
Verteert
mL kan dele heerlyke zinfpreuk op het de Kerk , m plaats dat Go^ dezelve be-
Joodfch gelcht toepaiTen, dat ongeloovig en on- veelt, men maakttot^eenplicht^vanden^
vruchtbaf i^s, om goede werken vooit te brengen, donder dezelve te oeffenen. De bygeloovigheid en
het welS door den Meffias moeil verworpen wor- den yver van den tegenihnde^ verbhnden de Gee·^
den ilelyken genoeg om hen hard èn wreed te maak en.

r? ^ Her is het uitterfte ongeluk van een Kerk, Jefus Chriilus leert ons zulfe door de gelykenis v^iii
wanneer de Herder niet weet, waar de weiden een reiziger , die vanjerufaleiti naer Jericho gaan^
^yn, erzvnLidde aldaar niet geleiden kan, dat de de, op den weg doorilocten
en met wonden bedekt

LUCAS

FreiddesHeermwegenmaaktzynpadenrecht. Jeidsmaü met meer den weg weet, ^^^^^^
iaar blM^ bliSden leid won nooit iets goeds Gods fpreekt de wil zyns ^4eefters m^

uaai amiurjcn^ ο J^ent: Bernardus beklaagde zich daar över in zyn

-voorzegt._ ^ ^ . . ^^^ ^^ Joodfche Kerk beproefde dat ongeluk

ten opperilen ^ wannéér Jefus Chriiliis in de W iae-
reld kwam. Öcze Kerk, aan Gods Orakelen verpand *
was alleen in't verbond, zy had de belofte van een
eeuwige gedtuirzaambeid, zyhad in haar boezem zo
veel Propheeten en Heiligen opgekweekt.^ Aan haaf
hoofd was een eeuwigdLUirende verzaamelmi^, en een

O ^ 4 ·

-ocr page 54-

luc α s.

gelaaten wierd. De OfFerprieiler en de Leviet door hun na, de ailergelukkigfte', en het tederfte van den Hee-
bediening verbonden, om dezen ongelnkkigen te hulp melfchen Vader bemint te zyn.

te koomen, gaan voor by, en wenden hun aangezich- (9.) De barmhertigheid maakt ons vrienden in den
ten van een zo droevig voorwerp af, uit vreeze van Heemel. Onze aahnoeiTen klimmen daar op, als ^tge-
daar door geraakt te werden. Een afgefcheurde Sama- roep der kraajen; de nieren der armen zegenen ons »

ritaan, de Jooden van Jerufalem en Jericho haatende, en die zeegeningen veranderen in genaade. Men moet
blyft ilaan, belaad zich met dezen gekwetiten man ^ dan de Rentmeefter navolgen , die zich verplicht
betaalt de onkoften , en beveelt hem barmhertiglyk vindende aan zyn meefterreekening te doen ^ grootc
aan den waard, by wie hy hem huisveft. Dusdaanig fommen aan de geenen, diefchuldigwaaren, kwyt-
i s 't,dat men meenigmaal meer barmhertigheid by den fchold, ten einde om vrienden voor zich te maaken.
geenen vind, die men fcheuringzuchtigen en gedoem- Wy zullen over duizend gedeeltens aan God van geen
den noemt , als by de Geeftelykheid , die op haar een reekening doen. Maar , vergeef aan uw vrien-

Tempel en 't gezag van haar Kerk roemt. den, geef den geen, die niets heeft, en gy zuJt van

(5-.) Men denkt niet genoegzaam om de dood. De uw Meeiler en Rechter gepreezen worden,

ryke telt zyn fchatten , en hy telt zyne jaaren niet. (lo.) In tegendeel de godlooze ryke , die Laza-

De dood komt zelfs als men daar zyn gedachten ^t ver- rus aan zyn poort onbarmhertig van honger en kou-

ite van afzondert, om zyn fchatten te overreekenen, de laat iterven, terwyl hy in 't purper gekleed is, en

en zich daar over te verheugen. Een ryke ^ zegt Je- groote maaltyden aanrecht, beproeft al de ftreng-

fus Chriftus, hadeenzoovervloedigenoogftenwyn- heden van de Godlyke rechtvaardigheid, hy fterft,

tyd, dat hy zyne fchuuren en kelders moeil vergroo- en zyn vermaaken eindigen met hem. Hy vind in

ten. Dit was een gierigaart, die nergens anders om de Hel alleenlyk geen eenige drop wa^ters om zyn

dacht, als om op te ftaapelen ; neen: hy beminde de tong te verfriflen. Hy heeft daar noch ruit, noch

vermaaken, en dacht nietanders, als om zich daar in vertrooiling. Men roept alsdan te vergeefs of God,

tebaaden, Mynziel,verbhduy gy hebt goederen voor of zyn Heiligen te hulp, men moet zonder verpoo-

veele jaaren. " De dood kwam al die ontwerpen van zing eeuwig lyden, en weten dat de anderen geluk'

vreugde omwerpen. God vorderde hem zyn ziel diep zaalig zyn. Men benyd het geluk van den armen

zeiven nacht wederom af, en riep hem tot deeeuwi- Lazarus, die in den fchoot van Abraham ruil; ilaaÉ

ge itrafFen en rampzaaligheden.W elk een omkeering! toch gaade op 't bezit van uw goederen, geduurefl"

Men ontvlucht dezelve niet, als met meenigmaal om de dit leeven , uit vreeze van eindelooze rampzaa^

den dood en d'eeuwigheid te denken. ligheden te ondergaan. Ter anderen zyde, dat de

{6.) God, die dusdaanig den ryken ilraft, die aan ongelukken van Lazarus, en van den tegenwoordig

zyn vermaaken en goederen verknocht is, verwacht gen tyd uw niet affchrikken, want zy zyn tegen dc

meenigmaal het berouw van den allerverhardilen zon- heerlykheid , welke toekomilig is* niet op te

daar. Hy is de meeiler van den onvruchtbaaren boom, wegen.

driejaaren zyn daar verloopen, al eer hy aldaar vruch- (11.) De Pharifeër , die voor God op zyn vaflen

ten aan vind, hy dreigt dezelve om te houwen, en in roemt, is verdoemt; terwyl God den Tollenaar, met

■'t vuur te werpen. Maar, een beweeging van barm- misdaaden bekaden, rechtvaardigt. Deneederigheid

hertigheid weerhoud hem; in plaats van zonder weder- is de allereigenile van alle deugden, om de zaaligheid

keering te ilrafFen, geeft hy nieuwe trappen van genaa- en ^t leeven te verkrygen. De hoovaardigheid is het

de, en brengt eindelykeenheilzaame bekeering voort, allermachtigfle beletzel van de genaade, en denkort-

(7,) Ten einde,om zyn genaade te verkrygen,moet ilen weg tot de verdoemenis,

men alles afiiaan ; men koopt dezelve niet, als tot dien (ix.) God laat zich nooit zonder getuigeniiTe; maar»

prys; het is aan hem, dat hy zich op den weg der zaa- men moet zich daar van bedienen. De Jooden^ die

li^eid verbind, om te zien, of hy zich aan deze Wet den Zoon van God veronachtzaamt en verworpen

wil onderwerpen ^ alvoorens daar in te treeden. Ge- hebben, met hem te kruicigen, zyn in de verwerping

lyk-, die een tooren wH beuwen, zich tot dat ondernee- gebleeven: zy verilonden wel, dat JefusChriilusde-

men 7iiet verbind^ alvoorens zyn inkomfien nagereekent ze waarheid indrukte in de gelykenis der Wyngaarde-

te hebbem en gel'^k een wyzeKoning niet tot den oor- --- - - ' - -
log treed ^ alvoorens de middelen gezocht te hebben, van
dezelve tot zyn voor^ de el te bekaaien.

(8.) Men ziet hier een vader ^ die een verkwillend
kind, dat berouw heeft, weder aanneemt. Dit kind
is de beeldenis dier geenen ^ die na de kenniiTe en eeni-
ge trappen van Godsdienil gehad te hebben, dezelve
laaten verboren gaan, en zich in de vermaaken ilor-
ten. God kailyd dit misbruik van zyn genaade , de

die na dat zy hun meeiler de vruchten, die hy
verwachtte, geweigert hadden, zyn Zoon en d'Eri·
genaam van zyn goederen ombrachten.

uitlegging

VJNpE CXVIII. JFBEELT>ING.

Ousbloeit d'onvruchtbare hoorn door God in d'ouderdom.
Eliziibeth Iperd z.'^Mr, en ZAchAria.s β om ,
Oe MdagdManazal desivaerelds Heilandbaaren.
, j - , j ' - ^j'^^i-ku^ Zy groet Elizjabeth, "^iens vrucht van vreugde fprimt

voorbygaande vermaaken verdwynen, endaar b yft BtniydeMoederi^erd, terivylAHgufiusd4invt, ^
niet anders als een droevig herdenken over,deze kalty- Be Roomfche moogentheid verlofi vm krygsgevaaren
dingen brengen het berouw voort. Na het draf met de I. HOOFDDEEL. Vers 11.
varkens gegeeten te hebben, herroept men de zoetig-
 Een Engel verfchynt aan Zacharias.

heden, welke men in den Godsdienil en handelingen (ι.)Χ^Ε Heilige Lucas klimt weder tot de ge-
van de Godvruchtigheid vond, in zyn geheugen. Men X^ boorte van Joannes den Dooper op , eo
keert weder tot God j byaldien men ^t zelve met y ver verhaalt daar de wonderdaadige omilandigheden vao
en nederigheid doet, uitroepende:
Ik ben niet meer dezelve, welke hy alleen ons heeft te kennen gegee-
waardig uw kindgenaamt te worden, noch myn oogen ten ven. Dewyl het Prieilerlyk huis van Aaron al te tal-
Hemel te ilaan, zo vind men genaade. Hoedaanig de ryk was, om op een en dezelve tyd den Tempeldieni^
vreugde in den Heemel voor een boetvaardige zon- waar te nemen, had Davidhet zelve in
14. dag-orde-
daarzy , laat een kind ^ dat altydin huis blyft, niet ningen verdeelt. Abia was het opperhoofd van eefl

de-

niers

f' i

f-:

-ocr page 55-

55"

L U

üezer deeien; Zacharias, de vader van joannes deti
booper, was een dier geeneU^ die 't zelve zaamen-
üelde, om welke reden de Heilige Lucas zegt, dat

hy Offerprieftervan denreivan Abtawds. . „.„^,

neer yeder deel in dienft trad, trok zy by looting de gel kan op deze wonderdaad een tocpaïïing gemaakt j
bediening van haar ampt; om welke reden dezelve en aan Maria een diergelyke zaak belooft hebben ,
Evangelift zegt , dat hy
door 't lot helafl was, met maar dewyl men niet onderrigt word, dat een won-
het ojferen vm V reukwerk in den Tempel Dat is te dervvolk haar overdekt heeft, kan men dan niet zeg-
?.eggen, in de Heilige plaats, alwaarhet Reukaltaar, gen, dat God daar eenvoudig een wonderdaadige en
enTaafel der Toonbrooden waaren. In déze plaats bovennatuurlyke werking belooft, dewyl David aan
ti^as ^t, daar Zacharias zyn bediening waarnam, dat God dankzeggingen doet, wegens dat hy
zyn ïjoofd
een Encrel hem verfcheeii ^ en hem de geboorte van van alle deekn in dén dag van den firyd overdekt bad.
een Zc^n voorzeide. Dit gezicht verfchriktehem ; De 70. Overzetters hebben zich van het zelve woord
dit was echter de ontroering iiiet, maar , de onge- van
overfchaaduwen, welk de Engel hier gebruikt,
ioovi^heid , welke zyn tong bond. De Evangelift bedient. Dat is daar de wonderdaad j welke men
zegt dat Elifabeth en haar Man
onflrafbaar waaren ; niet moet nafpooren. Gregoritis zegt, dat gelyk de
maar deze daad van ongeloovigheid, en haar zo haa^ fchaaduwe zich door middel van^ het lichten een
ilige ftrafFe zyn een verklaaring, welke ons onderregt, donker lichchaam maakt , men hier iets diergelyks
dat men deze bepaaling niet naer dé ilrengheid moet ziet, dewyl J. Chriilus uit een Vrouw en een God
opneemen. Het is niet als in den Hemel, daar de
God* gebooren word die het eeuwige licht is. Augufli^
vruchtigheid zonder gebrek zal weezen. Zacharias nus vind daar een voorbeeld van de Kerk, de Doch-
had geen <^roote misdaaden ^ maar hy had geen geloofs ter en Maagd van Sion , welke door middel van den
genoe^ByaldiendeouderdomvanzynVrouweeiibe- Heiligen Geeft ontfangt, en m_ haar fchoot voed, eii
vpeegredenvan ongeloovigheidveroorzaakte^ moeft aan God een groot getal van knideren baard , zon-
de vafchyning van een Engel dezelve verftroojen. der haar maagdom te verhezen. Men Vraagt waar-
^e böodfchap aan de Heilige Maagd. Vers aö. om J.Chriftus zich nimmermeer de Zoon ran denHei-
(z ) Dezelve Engel ging by vervolg naar Nazareth, ligén Geeft noemt, maar wel de Zoon van David en
feen Stad in Galilea , aan Maria een oneindige veel Abraham, alhoewel dêHeilige Geeft hetVoornaam-
Sfooter wonderdaad aandienen, deze Dochter uit de fte deel aan zyn geboorte hadde. Men ontdekt de
ftam van David , maar zeer arm ^ ging een ambagts- reden daar van zeer ligtelyk. Jefus Chriftus is Gods
man trouwen, aan wie zy verlooft geweeft wasy Zoon genoemt, om dat hy dezelve natuur als zyn
bv aldien 't gezicht van den Engel haar verfchrikte, Vader heeft;
hy is Godvdn Gö^j enlichtvdn 't licht,
ttioeft zyn groetenis haar v/eder moed geveo. Ge- Maar ten opzichte van zyn Menfchelykheid, vi^elke
zeegent 'mt gy , zeide Gahriël tot haar, gy hebt ge- de Heilige Geeft in den fchoot van de Maagd gemaakt
na^e gevonden, en de Heere is met u. Hy verwittig- heeft, is dezelve van een gantfch verfchillende natuur,
de haar ter zeiver tyd , dat zy de Moeder eens Ko- als die Van dezen Geeft, en by gevolge kan meii niet
ninp-s zvn moeft, die op den throon Davids klim- neggen, dat hy zyn Vader is, gelyk de menfch ^ de
^· men en eeuwig regeerenzoude. De hoedaanighe- Vader niet genaamt is van een aarde vat, dat hy ge-
den ' en de waardio-heid, aan dit Kind beloofd, ver- maakt heeft. Onder de menfchen klimt men veel eer
baasden haar mindS als zyn geboorte.
Ik ken geen tot Abraham en David op, als tot andere voorzaateit
Man, riep zy uit. Hoedaanig datdewyl zy alreeds van J. Chrifttis, om dat het geloove van deze twéé
ïüet Tofeph ondertrouwt was.
Epiphanes vmtt- doorluchtige Mannen hen als twee ftammenvatt t ge-
kert dat Tofephoud zynde, Maria hem niet anders ilacht deed aanzien. Het was aan Abraham , de Va-
3ls om welftaans halven nam . beilooten hebbende der der Geloovigen, dat God deze naKoomelingfchap
W maagdelyken ftaat te bewaaren. Men voegt beloofde, welke zo talryk alsdefterrenaandenHë-
daar bv dat de gewillige Maagden meer gemeen mei, en als het zand aan de Zee zoude zyn, en 't WaS
W de Tooden waaren , als men" wel denkt , dewyl David, aan wie hy een eeuwig Ryk belooft had, en
daar van fpreekt. Deze giffing neemt de zwaa- de vei^vullingvan deze twee bebfteiyvord met als
ridieid niet we^ Waar uit weet men dat Jofeph inden Meilias gevonden.
ΖοοηΊ)ανφ ontfermt uoH^
Oüdw<^ς endatzvhem niet trouwde als om tot een riepen de blinden, diegeneezen zyn wilden,

dekmantel en fchaduwe te verftrekken? demaagde- HetKhdvanElifabeth^^^^

iyke ftaat welke zich niet anders als by een man on- (3.) Maria verwittigt dat Elifabeth haar bloedver^
der eenzeK^dd^^^^ baart achterdocht. Vind wante mede ont angen had en dat een wonderda.
n^enb^^ digkinduithaarichootmoeftvoortkoom^^^

lüetak van zekere dochters ge welke de haar desweegen geluk te gaan wenfchen 5 zy vertrok

Seae Lr » ^^^ van naer de Stad van G.^^i, daar Zacharias mooglyk zy tl

drcriekze^^^^ van een maag- verblyfplaats hield, om dat dit een P/-^ ftad

Mykc lm ontleent hadden. Men moeft liever was , m het gebergte

heggen, It de Maagd zich verzeekerd, datdeont- toont nodi heedendaags m haai ge^ de pum.
f4eni van dat Kind aanftonds aanving voor haar hoopen of grondilaagen van zyn hi s 5 de onderlm-^
CwXk me^ » gelyk zulks in der daad de ge ontmoeting was me bui engewoone teekeneö

^eeS v^n^ Ik ken geen verzelt, het kind dat Ëlifabethin haar fchoot droeg,

^«r ietleLnt, ik ben noch niet getrouwt. De fprong op 20 als de maagd «aderde.^ De bewee-
ï^ncrei nppmr dP zwaarigheid weg , haar onderricht ging was niet natuurlyk , gelyk die is, welke de
teiide
de ZaH des Ηοοφη haar zoude overfchaa^ warmte aan de kinderen veroorzaakt. Had het zel·
^uwen ^edeze Vreugde zonder kennis ? Aug^inus h^^ud

Wnis alXt ^ toege- zulks ftaande , en hy heeft reden , want , alhoe-

ë4js aktardeHeiligeGeeftwaszweevendeopde wel de^gedachte aan de ziel wezendlyk zy , ge^

CAS.

watoen, om deielve Vruchtbaar te inaaken, 7u1ks

is een denkbeeld gegeeven, daar de zwakken zich aan
zouden kunnen llöoten. De wolk en heerlykheid
Gods dekte het Tabernakel vaii aanwyzing; èe En-

-ocr page 56-

56 l u c

lyk de iiitgeflrektheid aan de lichchaamen is, begrypt
men echter niet, dat de kinderen in 's moeders idioot
denken, en noch minder, dat zy door een voorwerp,
't v^elk zy niet zien, kunnen getroffen worden. De be-
weegingvan denHeiligenJoannes wasdan buitenge-
meen. Hy geloofde niet, gelyk men heedendaags
doet, dat de denking de weezendlykbeidvandeziel
was, en dat men dezelve voor de geboorte maaken
kan. Elifabeth had ter zeiver tyd een inblaazing; zy
konde niet raaden, dat haar Nicht zwanger was; de eer
vao haar geflacht , de kuisheid en 't gedrag van de
Maagd moeft haar een geheel andere gedachte inboe-
zemen , en de geweldige beweeging van haar kind vol-
ilrekte niet,om dit gevolg uit te trekken. Het was dan
God, die haar verlichtte, en haar bezielende, na voor-
gaande omhelzingen, deed uitroepen.'
Gy zy'tgez^e-
gent , düt de "vrucht uw's btiiks gezeegent zy; van
waar kmntmy, dat de moeder van myn He ere my komt
zkn ?

Men noemt het zelve Joannes, Vers^o.

(4.) De tyd van Elifabeth kwam aan, en haar kind
gebooren zynde , overwoog ^t geflacht wegens den
naam, welke men hem geeven moeft. De moeder,aan
welke Zacharias door een gefchrift een verhaal van zyn
gezicht gedaan had, wilde dat men ^t kind Joannes
noemde 5 de vrienden ftelden zich daar tegen , om dat
het de gewoonte van die tyd was, aan de kinderen den
naam vaji hun vader , moeder, of van doorluchtige
en aangenaame perzoonen van het geflacht te geeven.
Maar Zacharias 5 gevraagt zynde, beveiligde het oor-
deel van zyn vrouw, op de fchryftafel fchryvende,
zyn naam zal Joannes weezen, en hy kreeg aanilonds
het gebruik van ^t gehoor en de tong weder, welk hy
in den Tempel verloeren had; hy wierd zelfs een Pro-
pheet ; want, aan God zyn dankzeggingen doende,
zong hy de wonderdaaden ^ welke God door den Mef-
iias zoude uitwerken. Men fpreekt van Joannes niet
meer tot den tyd van zyn. bediening, en het is waar-
fchynlyk, dat hy in^'t huis van zyn ouders opgevoed
is ;ik weet niet waarom men hem zo vroeg in de Woe-
ilynen doet zwerven, als of die wild© en woeile op-
voedinghem volkoomentlyk noodig was.

n. HOOFDDEEL. Vers i.

befchry ving van Judea door Cyrenius gemaakt.

(5·.) Alles bereidde zich tot de geboorte van den
Meilias. De Heidenen, en Augitilus zelfs door de
voorzienigheid geleid, hielpen daar toe, zonder.zulks
te weten. Deze Voril door zyn grootsheid opgeblaa-
'zen , wilde daar van een veel nauwkeuriger kennis
hebben, een befchryvinge des getals van alle de on-
derdaanen des Roomfchen Ryks maakende. Zulks
was noodzaaklyk, om de Maagd en Jofeph naer Beth-
lehem te geleiden ^ daar den MeiEas moeil gebooren
werden, 't Bevel wierd gegeeven , en de optelling
gefchiedde door ^irimus , want dusdaanig fpree-
ken de Latynen dezen naam uit ; de Grieken ver-
plicht zynde, aldaar eenige verandering te maaken,
en hem Cyrenius te noemen. Deze naam in de ge-
fchiedenis vandenHeiligenLucas geplaatil,maakt een
zwaarigheid , om dat ^irinïus geen Bevelhebber
over Syrien was , als wanneer J.Chrillus in de wae-
reld kwam; dat was
Saturninus, of veel eer
tilins Varrus. Deze twee naamen te veranderen,
gelyk de muggezifters doen , en te verilaan , dat
men
^lintU'm r of Varrus, in de plaats van ^trïnius
moet leezen , zulks is vermeetelheid en gilTmg.
Wyders ilelt
Jofe^hus , die van deze optelling niet
geiprooken heeft, een andere onder ^lirinius, of

tl·

'I

|1 :

V 'i

μ 1

U

I" >
l·;

V

V
li

α s.

twee jaaren na de geboorte Chrifti: het fchynt dan dat
de Fleilige Lucas zich misleid heeft, en dat men hem
niet kan rechtvaardigen , als met te zeggen, dat dc
befchry ving ^ waar van hy fpreekt,
voor dïe van ^li-
rinius
gefchiet is. Maar, Suetonius verzekert, dat, na
de dood van Auguilus, Tiberius twee boeken van dee-
zen Voril aan den Raad overleeverde
, waar van het
eenezyn Dagregiiler was,en ^t andere het
Breviarhii^
van het Ryk. Dit was de befchry ving ofte optelling
welke hy in de gantfche Waereld had laaten doen, om
de krachten van 't Ryk beter te kennen. Dewyl hy
zulks niet anders als tot zyn eigen en byzonder nut-
tigheid deed , zond hy een buitengewoone Afge-
zonden in Syrien , en deze Afgezonden was ^ir'f
mus. In der daad , de befchryvingen of optellin-
gen gefchiedden niet altyd door den Bevelhebber
over het Landfchap.
Germankus had bevel om de-
zelve in Ga ui en te doen, en hy leide die lail op twee
aanbevoolenen, diehy daar naer toezond. Hetisdan
niet te verwonderen ^ dat
^tnrinius over die van
Judea voorzitter geweeil is, alhoewel hy geen Be
velhebber over Syrien was. De Heilige Lucas leert
ons, dat daar twee befchryvingen waaren , en de-
wyl hy van
de eerfie fpreekt, ziet men wel , dat
hy van
de tweede, waar van Jofephus fpreekt, en
die elf jaaren daar na gefchiedde, niet onbewuil ge-
weeil is.

uitlegging

VAN DE CXIX. J.FBEEL'DING.

Gods Engten neergedaalt hy nacht vm 's Hemels trans ,
Geopend en 'verlicht door Godlykheid en glans,
Ver haaien V Harderdom Ivaar Chrifius is gebooren,
't Ceen in de z,ielgeraakt, verlaat het vee en 't dal,
En vliegt of 's Hemelsftem naer BethUms heefienβ al.,
Daar 's Waerelds Heiland rufi, Gods Zoon en uitverkoorert-

II. HOOFDDEEL. Vers 10.

De Engelen boodfchap^^n de geboorte vanjefös
aan de Harders.
(i.)"|^E geboorte van Jefus Chriilus verdiende

1 3 door de Engelen geboodfchapt te werden»
7;y waaren de Herauten en eerile Predikers van 't E'
vangelium. 't Geheel-al, in een diepen flaap geval-
len , dacht nergens minder om als de
geboorte, va»
haar VerloiTer ; de duiilerniiTen op 't wezen van de
Waereld verfpreit zynde, waaren die der harten
noch
veel zwaarder, als die, welke de aarde overdekten·
Daar waaren niet meer aJs eenige Harders, die, ge-
duurende de nacht, waakten ; dit was de zorg van
hun zaaligheid niet ^ maar , die van hun kudde >
welke hen ongeruil maakte. Onderwylen alles in een
diepe ililzwygentheid begraaven leggende, zo dat de&
eenen nergens om denkt, en de anderen alleenlyk ^^

vreeze kwelt van door de wilde beeilen aangedaan te

worden, opendzich het Paradys, de Engelen tree-
den daar uit, enkoomen verwittigen,^datdeZoö^^
Gods in de Waereld
treed, en dathy teBethlehen^
in een kribbe legt gebooren. De Heilige Lucas ver-
zeekert, dat het een leeger was , om dat hy
door
heeft willen beteekenen , dat hun getal groot
was. De Heilige Paulus boezemt zelfs in, dat,
neer God zyn Zoon in de Waereld bragt , al de
gelen hem loofden. Het is muggeziftery , flaanil^
te houden , dat het veld van Bethlehem niet groot
genoeg was, om de gantfche
meenigtederHeixiel'
fche Engelen te bevatten , en dat daar niet meer al^
een hoop van afgezondenen van
alle de Heirfchaaren
was; want, weet men wel, welk een uitgeilrekt"
heid van land of lucht een Geeii; moet beilaan·

't


-ocr page 57-

L υ C Α

't Zy hoe 't zy, de meenigte van deze Herauten van de Pleemelen > alwaar de Engelen en geliikzaalige welen
vleefchwerdingedesZoonsGodsendehetEvangelium God looven. Hy ilelt de roem tegen de vreede ^ en
Was zeer groot,en byaldien God aldaar is,de Heemel of de hooge pluatzen ^tcgen de Aarde.
drie 'm zyn naam vergdudert z,yn, moeil hy dan niet in De roem moet ten Heemel klimmen, en de zoetig-
't midden van zo veel geeften zyn , die zich nergens heden van de genaade zich op de Aarde en de men-^
anders mede bezig hielden, als met zyn lof, en die fchen verfpi-eyen. Inderdaad de Engelen, nadeee-
Van zyn Zoon te verkondigen ? De Engelen hadden re, welke men God fchuldrg is ter oorzaak van de
de poort van 't aardze Paradys voor den zondigen Menfchwordjng Zyns Zoons, geg'eeven te hebben,
nienfch geflooten,
en ziet zy komen hier nu wederom verkofidigen den vre<?de aan de ménibhen, om dat
3an menfchen verkondigen , dat den Heemel voor hy door J. Chriilus zich met hen ging verzoenen,
haar geopent is. Zy hadden de vervloeking van God, Laat u^jv knecht ht vreedegaan, want myn oogen heb-
op Sinaï afgekondigt bygewoond , en zy koomen ben uwe zaaligheidgezien, zeide Simeon, van het
tegenwoordig hem van een waarachtige eeuwige oogenblik, a!s hy hef Mnd Jefus in zyn armen had.
Vreede verzeekeren. Men viert deze geboorte ge- Eindelyk ontdekken de Engelen de óorfprong van
Woonlyk op den van December, maar, ]. Chriilus een zo groot goed.
Het is de goede ^ίΙΙε Gods vóór
kwam in 't einde van den maand van September in de menfchen. De fchryver van de uitbreiding heeft
de Waereld, devvyl de Herders als noch hun kud- overgezet, vreede wegens de tnenfcheit van een goede
den by der nacht in de velden lieten weiden. W y- wille, en \ gezag van deze Uitlegger heeft het mee-
ders hadden de 14 verdeelingen der OfFerprieftersite gedeelte der Latynfche Oudvaders, en al dehe-
door David vailgeilelt, yeder hun gezette tyd om dendaagfe leeraars, die de menfchelyke wil voorde
den Tempel te bedienen, want, zy bewaarden hun genaade van God ilellen , medegeileept. Ondertuf*
rey tot aan den tyd van Jofephus, die van de eerite fchen verfcheelen de Griekfche handfchriften niet.
Verdeeling waS j en tot aan de verwoeiting van den en alhoewel daar een machtig zaad van het Semipela^
Tempel. Reekenende zedert de hernieuwing van ^/^^/^j^'Mn de Griekfche Kerk is, kat zy echter niefi
dezen Tempel door Judas MachabeuSj zalmen^ vin- na de aloude leering te bewaaren, welke met de on-
den, datdievan Abia, waar van Zacharias was, de ze overeenkomt. De Heiligen Joannes, endeC/^r/y5-
Vader van Joannes de Dooper, in den maand van July
flhomus, die zyn groote Uitlegger is, doet de Engelen
dienden,zoo moeil zyn zoon dan in \ einde van Maart zeggen, dat daar een verzoening met de menfchen
gebooren worden, en J. Chriilus, die meer als zes is.
Leon , die de overlevering, in zyn Kerk ont-'
maanden jonger was, wierd in 't einde van de maand fangen, gevolgt heeft, verzeekert dat de vreede de
September, of wel in 't begin van Oclober geboo- menfchen van een goede wil maakt, zich niet kun-
ren.
Daar is niets dat minder overeenkomt als de ne- nende inbeelden, dat de menfchen de geboorne Mef-
derigheid van Jefus, en de glans en kuiler, met wel- fias door goede geilelteniflên, en door een 'reine en
ke de
Engelen verfchynen, de ellende van eenKo- krachtige wille om hem te volgen, voorkoomen. Hy
ning,
die gebooren word, en de heerlykheid van heeft gezegt, dat Gods genaade hun natuurlykebe^
2.ynbedienden. Een Chriilen moet zich wegens de- weegingen verbeetert had , en in der daad, volgens
Xe laagheid niet beleedigt vinden, het is voor hem de Latynfche overzetting^ fchynt dat God zyn vreede
dat
God zich daar ten toon itek, en ter zeiver tyd ^ niet geeft, en dat de Engelen dezelve niet belooven,
dat
die geen, welke God gelykis, zich op ^t ilroo als aan den geenen, die de genaade door verlangen
met de beeilen in een Μ vindgeleegen ; men ziet enbevi/eegingenvanhun welbehaagen^ en door eeti
Engelen in de lucht, die uk den Heemel nederdaa- vo<^deeiige geileltenis, voorkoomen. Men maakt

"" ' ' ^ ' ' ' ' ^ van^tiimi-

endedwaa-
Engel

bezig waaren , met hun kudden te bewaaken, en legt de wyze niet uit op welke God de genaade op-
dezelve voor de raazerny der wilde beeilen te befcher- draagt, noch hoedaanig de menfch dezelve ontfangt.
men. Dit waaren die eenvoudige zielen, welke God Hy verkondigt alleen aan de Herders de beguniliging
boven de Wyzen van Griekenland, OfFerpriefters en alle de zeegeningen Gods, onder den naam van
en Priefters van zyn Tempel ilelde. Herodes was
vreede en weIbehaagen van God'inde menfchen befiooten^

Zy gaaji naer Bethlehem. Vers 15·.
(2.) De jHarders door zo veel wonderdaaden ont-

een Jood in Godsdienil ; maar, de verheffing
der Koningen op der Aarde, geeft hen in den Hee-

mei de minfte onderfcheidenheid niet; de Engelen fielt, en door de trooitelyke woorden verheugt, ver-
laaten den Tempel en
't Paleis de OfFerprieiler en lieten de kudden, welke hen zo lief waaren, om
den Joodfchen Koning aan en zyde, om de arme ter zeiver tyd hun aandacht en nieuwsgierigheid te
Hardei;s te verwittigen, dat voor hen in die zelve voldoen. Zy liepen naer Bethlehem , om dit kind
nacht de Zaaligmaaker gebooren was. Zy verwekten te zien» wiens geboorte met zo veel wonderen ver-
de aandacht, de vreugde en de erkentenis hunner zelt was, en wiens leeven met noch veel grooter won-
toehoorders, uin-oepende.
Eere zyGod in dehoog^ derdaadenverzelt moeil zyn.
fieplaatzenvreede op der Aarde en de menfchen een Enbiddenhet kind in de kribbe aan. Vers
'isüelbehaagen. Zy geeven eerilelyk God de Eere, die (3.) vonden het kind met zyn moeder in een
men hem door een werk, dat hy alleen door een Hal. Hun geloof door de openbaaring der Engelen
teweeging van medelyden en liefde voor de men- verlicht, wankelde niet. Zy erkenden in dk kind,
fchen ukgevoert heeft, fchuldigis. ^verwekken in doeken gewonden, den Koning, waar van men
de erkentenis van deze meenigte der Engelen,
die hen verwittigt had, en verre van daar van zich aan
m den Heemel by den Throon Gods gebleeven waa- het
gezicht van een zo diepe ellende te ilooten, wier-
ren. Zy willen, dat zy hun toejuigingen in dit ge- den zy op hun beurt de iierauten en Predikers van
lukkig
oogenblik verdubbelen. Éere zy God in ds den gebooren Jefus, in alle plaatzen verkondigende,
hoogfie pkatmi, want de hoogile pkatzcn zyn de wat hen gebeurt was-, en verwekkende door hun

. Η 3 ©εη-

-ocr page 58-

in den geenen, die hen aanhoorden.

uitlegging

VAK Ti Ε CXX. AFBEELT>ING.

OusneedriglegtOods Zoon^ de Heerfcher^uan-^t heelal ^
In
een wruhte krib, en flechte Beeflenfid^
En ivord op d'achtften άα/ζ mêr ifrels -^et hejneeden.
Oaar Simeon het kind omhelfi en hoog ivaardeert.
Verheugt om Ifrels heil
, da.t in den Tempel leert,
Έη keen naer Nazareth vervult met Godbkheden.

11. HO O F D DEEL. Vers 19.

De Maagd overlegt in haar hert het geen de harders uitgeilorte bloed de noodzaaklykheid van de voldoe-

zeggen. ning bewyil. De Jooden gaan noch veel verder, ilaan-

(i.) Ε gelukzaalige Maagd wierd door verbaail- de houdende, dat dit was het bloed van de befny de-

\_J heid en verwondering getroffen, verilaan- nis met dat van een lam vermengt, waar mede de po-
de, 't geen de harders aan haar verhaalden. Inderdaad, ilen der huizen in Egypten beilreeken waaren, en 't
hoedaanig moeil haar ontileltenis zyn, vergelykende welk hen van de flaande hand van den Verderf-Engel
den geringen ftaat van dit kind, zyn doeken, zyn el- bevrydde. God beteékende daar door alleenlyk, dat
lende, en zyn fchaamte ,met de wonderdaaden, welke men zyn natuurlyke begeertens en verderf moeil af-
op zyn geboorte gefchiedden. Zommigen zeggen,dat fnyden. Daar waaren befnyders onder't hoofdfchrift
men de Maagd rechtmaatig moet handelen, en geloo- van een bediening onder de Jooden, en 't is noch een
ven, dat zy de Godsfpraaken van de Propheeten zo bediening van Eer by hen lieden; maar, de Vader heeft
wel als de offerprieilers verftaande, geweeten heeft, altoos het recht gehad van dit Sacrament aan zyn kin-
dat den Meilias te dier tyd binnen Bethlehem moeft deren op te draagen, en't was waarfchynlyk Jofeph,
gebooren worden, dat zy voor hem doeken bereid die dit aan zyn gewaande Zoon deed,aan wie men acht
had, en dat men hem in geen krib gelegt had, als om dagen na zyn geboorte, den naam van Jefus gaf.
dathy aldaar meer veilig zoude zyn, dan onder de on-
'Door Simeon gezeegent. Vers 34.
geloovige en ondankbaare menfchen, die hem, gelyk (3.) Men wilde aan een andere wet voldoen, die
Herodes deed, naer'tleeven zouden geitaanhebben, in 't by zonder op de Maagd zag; zy moeil haaïf
en dat deze kribbe helder zyn moeil, dewyl de En- veertig dagen na dat zy geleegen was, reinigen, meii
gelen die in de nabuurfchap zongen, over dit huis een zegt, dat deze plechtigheid op den zoon zo wel als
groote glans hebben moeten verfpreyen. de moeder zag, om dat hy in haar onreinigheid me-
Dufdaanig is 't, dat de menfchen aan J. Chriilus de deelde, dewyl hy by haar bleef. Daar zyn zelfs
grootsheid en glans geeven, om dat zy wegens zyn handfchriften, daar de Heilige Lucas, zich in't veel-
laagen ilaat befchaamt zyn; waarom doet men hem vuldige uitleggende, aan Jefus zo wel als aan Maria
niet in't purper gebooren werden, gelyk de Conilan- de noodzaaklykheid van de reiniging oplegt; en
tynen, dewyl hy van een Koninglyk geilacht was. men kan daar uit niet beiluiten , dat Jefus eenig
De Heilige gefchiedenis uitleggende, moet men de- zaad van zonden gehad heeft; want, men zoude ^t
zelve van tree tot tree navolgen, maar, zy werpt al zelve ge volg van de befnydenis kurinen trekken, dat
die inbeeldingen om verre. De Maagd konde was daar een loutere wettige plechtigheid. Het rei^
niet onkundig zyn, dat die geen, dien zy in haar nigend waater, 'twelk de vuilenreinigde , en 'toJf-
fchoot droeg, een wonderbaar menfch moeil zyn ; fer, dat de Nazareersofferden ^ als^een doodlich-
maar, zy zette haar kennis tot aan den Meflias niet chaam aangeraakt hadden,was een ofïerhandevoorde
voort, en zy wiil niet dat de Meflias een God moeil zonden genaamt: ondertuffchen was dit niet anders als
zyn, haar kraamlegging te Böthlehem fcheen veel een verplichtige bezoedeling. De maagd zelfs was naer
eer een uitwerkzel van 't gevalt als een leiding van de geilrengheid niet verplicht de wet te volgen ?
haarwysheid. De ilaat, waarin zyzich met haar kind om dat zy van den Heiligen Geeil, zonder man te
in een Hei^berg vond, moeil een gedeelte van de kennen,' bezwangert was, onderwylen offerde zy
voordeeligé denkbeelden, welke zy voor zich ge- twee tortelduiven voor haar reiniging. Dit offer be-
maakt hadde, verduiileren. Men doet deze Heilige wyil, dat zy arm was, en dat de gefchenken def
vrouw het minile ongelyk niet aan, wanneer wyzen niet zeer dierbaar zyn geweeil, om dat men
men haar in den zeiven ilaat der Apoilelen ilelt, die niet nagelaaten zoude hebben ^ van een lam te oife-
deze openbaaringen wiilen, die boven dien oogge- ren, by aldien zy ryk geweeil was. Want, de tor-
tuigen der wonderdaaden van hun meeiler geweeil telduiven waaren de offerhanden der armen. Men
waaren, en onderwylen zo groote en valfche denk- kocht ter zeiver tyd Jefus, die de eerilgebooren was,
beelden van Gods Zoon en zyn Ryk voedden, laa- af. Want, de oudilen van'tgeflachtnaamen gemeen-
ten wy de cierlykheid der windzelen en doeken., lyk den dienil waar. Maar, God de Stam
van Levi
alzo wel als het licht dat nergens als het nabuurig genoomen hebbende, om deze
bediening te vervul-
veld van Bethlehem moeil befcheenen hebben, daar len, moeil men zyn kinderen door vyf
Sikkelen af-
laaten, en zeggen, dat de Maagd zeer verleegen koopen. Men deed zulks
voor den Meflias, gelyk
moeil geweeil zyn, wegens 't geen haar oogen za- men voor de andere oudfl:e zoonen der Jooden gc-
gen, want zy konde zo tegenilrydige zaaken, zon- went was te doen.

der een byzondere openbaaring, niet ontwinden , Deze twee plechtigheden verplichtten Maria om

en men moet zich daar eene van inbeelden, by al- in den Tempel te gaan, en aldaar haar kind te brengen,

dien men haar een nette kennis van alles, 't geen in Zy vond daar Simeon een rechtvaardig enGodvree-

5-8 L υ C Α S. '

eenvoudige en boerfche redeneeringen, maar, wel- Bethlehem en rondom voorviel, wil toefchryven.

ke de indrukking, die zy gevoelt hadden^ en de Het kind is op den achtflen dagbefneeden. Vers ii.

verw^ondering en uitmuntendheid van 't voorwerp (2.) De eerfte zorg van deze Heilige Vrouw was

welfpreekend maakte, gevoelens van verwondering om aan de wet te voldoen, en dit kind te laaten befny-

den. Jefus, alhoewel hy naer de gemeene reegels
niet gebooren was, wilde de plechtige wet vervullen,
alvoorens dezelve te vernietigen , ten einde, op dat
men zich niet konde beklaagen, dathy dit juk ver-
brooken had , om dat hy 't zelve "niet konde draagen.
Dit Sacrament was een teeken van het Joodfch ver-
bond ; de Chriftenen beleedigen de beteekenis daar
van, dewyl zy zeggen, dat de befnydenis van de voor-
huid de geheele vernietiging van de zonde beteekent,
welke door den dood moet gefchieden , en dat h^

-ocr page 59-

L υ

zend man, die met ongeduld het oogenblik ver-
^vachtte, als wanneer de MeiTias moeil verfchynen.
De Prophetie was by de Jooden opgehouden. Maar ^
8lle zoorten van inblaazing was aldaar niet vernietigt.
Daar waaren noch Heiligen,die de inwendige bewee-
gingen van den Heiligen Geeft hadden , die lien be-
zielde, en hen onmiddelyk zeekere waarheeden
indrukte. Of men moet veel eer 'drie zoortcn van
Propheeten Onderfcheiden. De'eene openbaarde de
voorby zynde uitkomiien, welke aan alle menfchen
onbekent waaren, gelyk Mozes, die de Gefchiedenis
Van de Schepping ^ aan de allergrootfte Wysgeerigen
<5nbekent, verhaalt heeft, en waar van het geheugen
ïiiet nauwkeurig genoeg heeft kunnen door den weg
Van overleevering tot hen overgaan. De anderen
Voorzien de toekomende toevallen, ëh verkondi-
gen dezelve, gelyk Jefaias. Delaatilen hebben een
heimelyke inblaazing, die nergens als op het tegen-
woordige ziet,en die in zeekere en byzondere ontroe-
ringen van den Heiligen Geeft beftaat. Dusdaanigee-
ne was
Anna, aan welke de Heilige Lucas het Hoofd-
fclirift van
Tro^hetejfe geeft. Zoodaanig een was 'Joan-
^es den dooier
, de grootfte aller Propheeten ^ die niet
anders als zedeleiTen en opwekkingen tot boetvaar-
digheid inboezemde; dusdaanigeen was
Simeon, die
Jefus Chriftus inzyn armen nam; den Evangelift zegt
jiet, dat hy door de
dochter van de fiem van de ge-
boorte van den
Meffias verwittigt was. Dat is
^iet anders als een harftendroom, welke de fooden
,ïich ingebeelt hebben, om het gebrek van de Pro-
J>hetie te herfteilen, waar van zy onder de geduur-
^aamheid van den tweeden Tempel berooft waaren
geweeft. Dit was den Geeft, die
Simeon bezielde, en
die hem eenigen tyd van te vooren verzeekert had ^
dathy niet fterven zoude, voor dat hy den Verlofler
ïfraëls zoude gezien hebben. Hoedaanig was zyn
Vreugde, als wanneer hy hem met zyn armen omving.
Sommigen beelden zich in dat Simeon de bediening
Van Priefter waarnam, en dat hem belaft was, om
kinderen, welke men aan God opdroeg, en
men de ouders niet wedergaf , als na dat men
dezelve door eenige Sikkelen weder gekocht had ^
^ ontfangen , en deze meening is door de aloude
«eeldeniiïen beveftigt, alwaar Simeon met zyn Prie -
fterlyke kleederen verbeeld is Deze Beeldeniilen heb-
ben
Bdronius getroffen, als of zy aloud genoeg waa-
ien , om een Hiftorifche daad te^ bewyzen, en als
^f hy verzeekert was met de eigenzinnigheid en de in-
beelding der Schilders te volgen. Maar de Heilige
l^iicas had belangens daar by, dat hy den ftaat van Si-
meon verhefte, en niet vergat ^ dat hy Priefter was,
dat zulks een Hecrlykheid aan zyn belijdenis
Onderwy len noemt hy hem eenvoudig,
een Man
^odvreezende.
Hy zag hem dan niet aan als een man,
'iie aan het Priefterdom gehegt was,en als een der eer-
fte Bediendens van den Tempel. Het zien van den
Meffias moeft hem aan de waereld verbinden, hy
^^oeft verlangen, om noch te leeven, om het Ryk
^an dit Wonderkind aan te fchouwen. Daar zyn veel
Menfchen, die zeggen, dat gy niet verlangde te lee ^
^en, als om de verloftlng van de Kerk te zien.
Sl·
^^on^ die in geen diergelyke bedrog trad, zucht naer
dood
, en vordert zyn God de belofte die hy hem
5^daan had, van hem in vreede te laaten fterven, dc-
hy de
Zaaligheid Ifi-aéls gezien had. In 't mid-
^^ van de allerdoorftraalenfte voorfpoed ^ en zegen-
Pi^aalingen van de Kerk, fmaakt men geen zo vol-
maakt welzyn op der aarde ak dat, ^t welk men in

CAS.

den Heemel bezit. Het is een zwakheid elders zyn
geluk te zoeken. De waarachtige liefde Gods en
zyn Heerlykheid wekt ons tot hem op.
Simeon
zag zyn;dood aan, als een eenvoudige ontbinding
der banden, die de ziel aan 't lichchaam hechten.
Dezelve moeft zacht en van een eeuwig welweezen
gevolgt zyn.
Laat wy in vreede gaan, volgens uw be-
lofte
j zeide hy rot God. Hy voorzeide vervolgens
aan de welgelukzaalige Maagd, wat haar overkoo-
men zoude; een zwaard moeft haar ziel doorbooren,
om dat de fchandelyke dood van haar zoon een zeer
bitter voorwerp Van droefheid vóórhaar zyn zoude.
Hy noemt ditkint,
de Zaaligheid^ het licht der ge-
fiachten, en de heerlykheid I/raëls.
Maar, hy leert
ter zelve tyd, dat daar vee,len zouden verloOren gaan,
om dat zy in hem niet wilden gelooven.
Theophi-
Idtfes
houd ftaande, dat Simeon nauwlyks in zyn
huis getreeden was, of hy ftierf aldaar. Maar, het
is een wensch, en gebed 't welk hy aan God deed,
waaf Van meii de Vervulling niet weer. Dewyl
hy alreeds oud was, als wanneer hy ]. Chriftus
in zyn armen hield, is het Waarfchynlyk, dat hy
geen langen tyd, na dat hy deze genade ontfangen
had, gelecfr heeft. Maar^ het is vermeetelheid den
tyd van zyn dood te bepaalen^ en dezelve zo fchie-
lyk te m'aaken. De Jooden zeggeii, dat Simeon
alstoen de Vorft van hungeilacht was, en dat men
zodaanig ontftooken was, wegens dat getuigenis,
vi^elke by aan den gebooren Meftias in den Tempel
gaf, dat men hem de begraavenisweigerde. Maar,
zy zyn in hun eigen gefchiedenis onkundig, als wan-
neer zy zeggen, dat Simeon het Opperhoofd van
^t Geflacht was, want, daai^vas geen Opperhoofd,
en 't geen zy wegens de wMgering van de begraa-
venis daar by voegen, is niet minder verdicht.

Hy onderwyfl in den Tempel, Vers 46.

(4.) Jofeph en Maria brachten dit kind in haar
huis op. Men weet niet wat hy tot de ouderdom van
twaalfjaaren gedaan heeft, en't Evangelium van de
kindsheid van Jefus is een louter verdichtzel; maar, zy
leidden hem alstoen naer Jerufalem en in denTempel,
alwaar hy begon te leeren, en de zwaarigheden, die
mem hem
over de Wet en de propheeten maakte ^ uit
te leggen. J. Chriftus had noch geen beroep om te
fpreeken, ziilks was niet, als na zyn doop, en achtien
jaaren na deze uitkomft, dat hy in de oeffeningen van
zyn bediening trad, maar, zulks was de gewoonte on-
der de Jooden, dat de leerlingen, in de HoOge School
of in den Tempel aan de voeten van hun Meefters, ge-
zeeten , zwaarigheden voorftelden, welke men poog-
de op te loften. J. Chriftus twaalf jaaren Oud zynde,
fprak niet als een Leeraar, maar, gelyk de leerlingen ^
die alle zyn medemakkers overtreffende ^ de by wee-
zenden door zyn wysheid ontzette. Hy ftelde zyn
Meefter zwaarigheden voor, hy onderzocht hun ant-
woorden, gaf daar betere op. Het is waarfchynlyk^
dat hy daar in 'tbyzonder de Godsfpraaken ontvouw-
de, die op den Meftias zagen , en aar van de Lee-
raars weinig verlichting hadden.

Zyn moeder leid hem vDeder naer huis. Vers 5· i.

(5".) Onderwylen dat Jefus dufdaanig onderwees,
keerde Jofeph en Maria weder geruftlyk naer huis,
zonder aan te merken dat zy hun eenig kind verloo-
ren hadden; een kind door zo veel wonderdaaden
beteekent, en dat de liefde en de aandacht zyner ou-
deren moeft opgewekt hebben. De vergeetelheid
van de Maagd baard verwondering, uit den Tempel
te gaan, de iierberg en de Stad te verlaaten^ zon-

® der

lil
ii


ίί y

iHi Ά

lil

-ocr page 60-

6o l u c α s.

der aan te merken of het kind volgt, een lange töcht derde ^ dat hy meenigmaal de allergeringfte perzoo-

te doen, zonder te bemerken, dat de eenige Zoon nen boven die ilelt , die iets van God gelooven te

daar ontbreekt, zo weinig zorg voor hem te draa- verdienen, het zy door hun geboorte, het zy door

gen, en zich door een valfche inbeelding te vertroo- dekennis, die zy van de waarheid hebben. Einde-

llen, dat hy met zy η vrienden in gezelTchap is. In lyk God leert ons, dat, wanneer men zyngenaade

der waarheid, deze onachtzaamheid komt met zo veronachtzaamd, hy de volkeren daar van volkoo-

veel bedriegly ke lofredenen, welke men aan deMaagd mentlyk berooft, en dezelve tot anderen doet over-

wegens haar kennis geeft, en het vermoogen in gaan. Deze laatilewaarheidontftakde inwoonders

't bewerken van de zaaligheid niet overeen. Zy ont- van Nazareth dufdaanig tegen Jefus, dat zy hem uit

dekt zelfs haar onweetenheid, want, als wanneer de vergaadering wierpen ; men voerde hem buiten

haar Zoon haar onderrecht, dathy in de dingen zyns de Stad, men dwonghem op den berg te klimmen,

Vaders moefl bezig zyn, verftaat zy dit raadzel al zo en aldaar bereidde zich het vergrimde volk, om hun

weinig, als of zy dit kind niet op een wonderdaa- oogenmetzyn val te verluiligen; zommigenwilden

dige-wyze ontfangenhad ^ dat zy noch de Engelen, hem ileenigen, en de anderen hem van den top des

noch de Harders, noch de Wyzen, noch de Pro- bergs afwerpen. Hoedaanig ontkwam hy de oogen

pheeten en Propheeteflenjdie haar zo groote verwach- en kwaadaardigheid van een meenigte, die niet an-

tingen van haar Zoon inboezemden, niet gezien noch ders dacht als om hem te verderven ? Gefchiedde de

verftaan had.Het blykt daar door,dat Maria haarZoon wonderdaad in de oogen der bewoonders van Naza-

in haar huis opbracht,zonder daar van zo hooge denk- reth, of in den perzoon van J. Chriftus, die onzicht-

beelden te maaken, als zy desweegen moeil hebben, baar wierd. Sloeg hy die muitelingen met blindheid,

UT TT T V C C ΤΧΤΓ^ ^elyk de Engelen de inwoonders van Sodoma dee-

IX J^XLOVJIJ^MVJ den, die de deur van Loth niet konden vinden, die

FJN T>E CXXL JFBEELT>ING. -

voor hen ftond; of wel, omringde hy zich met een
wolk, welke belette, dat men hem niet zag. De
wonderdaad gefchiedde tot driemaalen geduurende
het leeven van Jefus; want, hy vertrok uit den Tem-
pel op de zelve wyze als van den berg van Nazareth;
maar, men kan de wyze niet nafpooren, op welke
hyvoorzyn vyanden onzichtbaar wierd.Eenige Land-

'/ Weerfpannig Nazareth hefluit des HeiUnds dood,
Doch zyne Godlykheid 'uerlojl· hem mt dien nood.
Hy leen en onder^cyfi ]oanms lievelingen,
Enpryfi Mariaas deel, daitr Martha ivord veracht,
Zacheus in den hoorn den Zaaligmaaker ivacht,
En z^yn Jpofielen op 't Nachtmaal hem omringen.

IV. HOOFDDEEL. Vers

inwoonders van Nazareth willen Jefus van boven befchryvers houden ftaande^ dat J. Chriilus aan de an-

neder (torten. dere zyde van den berg gevonden wierd, en dat men

(ï.) 1" Efus Chriilus zyn bediening vervullende , die plaats zedert genoemt heeft de Sf rong des Heeren.

I ilond een gevieldige vervolging in zyn Va- Als of J. Chriilus niet anders als een fprong van d'eene

^ derland uit, om dat hy aan de ongefoovige berg tot den anderen gedaan had; maar, dat zyn

inwoonders van Nazareth^ deed verdaan, dat hy hen loutere verhaalingen van ^t gemeene volk. De Evan-

zoude verlaaten , om zyn licht en kennis tot andere geliiten van beeter oordeel, doen Jefus Chriilus van

over te draagen.Hy onderwees hen deze waarheid met uit het midden van het gedrang doortrekken, en lang-

een voorbeeldelyke zachtzinnigheid en gemaatigheid. zaam in een verzeekerde plaats afwyken.

Want, in plaats van hun verhardheid teblikzemen, VI. HOOFDDEEL. Vers iz.

en aan hen de oordeelen Gods zo rechtvaardig ver- Hy onderwyfl de leerlingen van Joannes, gezonden ο'β

dient aan te zeggen, vergenoegde hy zich met de hem te ondervraagen.

voorbeelden van EUas mElifa aan te haaien, waar (2-.) Eenige tyd daar na, zond Joannes denDooper

van d'een Samaria verlaatende, by eene Weduwe van zyn leerlingen tot Jefus, om hem af te vraagen of hy

Sarepta ingeweeken was, en de andere Naaman, een den Meiïias was.Hy bekrachtigde hen in deze gedach-

Afgodiiten vyand van zyngeilncht, voor het groot ten , en bewees zyn bediening door wonderdaadeo·

getal Melaatfchen, die in Ifrael waaren, geilelt had. Het is te verwonderen, dat Joannes den Dooper, die

De Weduwe van Sarepta woonde in een Stad, daar op het aannaaderen van Jefus Chriilus, in zyns moe'

men Venus onder den naam van Jfiaroth aanbad; zy ders buik opgefprongen had, en die de wonderdaad

was dan aan die verfoejelyke dienll verbonden. Daar van de Duif, die op het hoofd van Gods Zoon aan den

was een doodelyken haat tuffchen de Jooden en de oever van denjordaan nederdaalde, gezien had,

inwoonders van deze Stad, niet alleen door de ver- wiil, dat hy dat Lam was, dat de zonde des WaereU^

zoude wegneemen, na dat hy ^t zelfs beleeden had.
X. HOOFDDEEL, Vers 41.

Hy befiraft Martha. .

(3.) Jefus, by Martha ingetreeden zynde , dee^^

fchillentheid der Godsdienilen veroorzaakt, maar,
door een onuitvluchtbaare jeloersheid tuffchen de
nabumige volkeren, aan wie de Ifraeliten zo veel
te ontzachlyker waaren, om dat zy de geenen, die

in hun handen vielen, met de fcherpte des zwaards deze dochter, ontzet zynde van twaalf of dertien p^^'

doodden. Onderwylen zond God Elias tot deze zoonen te zien, welke zy niet verwachtte, al wat

weduwe, welke boven anderen, die beeter en waar- doen konde, om zyn gezelfchap te onthaalen.

diger fcheenen, geilelt wierd. Naaman had zich baarde haar zo veel te meer moeite, als haar zuilef»

in den oorlog tegens de Jooden dapper gekweeten; welke zeer geruil aan de voeten van Jefus Chriilus

onderwylen genas hem Elifa. Deze voorbeelden als ofzy niets te doen gehad hadde. Zy beklaagde

fluiten in zich vier zedeleffen. De eeriledat de Pro- over deze leedigheid; maar, zy ilont wel verwondef^^

pheeten niet altoos in die plaatzen, daarzy ^t meeil wegens'tgeen Jefus^ in plaats van haar y ver en verino^'

gekent zyn, geacht worden, wantEhas wierd ver- jende zorge te pryzen, haar werkzaamheid berifp^^'

plicht Samaria te ontruimen ; de tweede, dat God en de geruilheid van haar zuiler prees. Martha, M^^'

niet al tyd zyn Bedienden s aan eien groot getal zend^ tha ,gy bekommert en ontrufl u over veele dingen.

^Tj^nt daar waaren zeer veel weduwen ; maar, hy een dingis noodig, dat is dat van de zaaligheid. ^^

verkoor daar niet meer dan eene alleen uit. De riaheeft hét goede deel ver horen ^ het welke van

-ocr page 61-

υ C Α S. 6x

zalweggenoomen worden. Men viiid in deze twee , XXII. HOOFDDEEL. Vers 19.

huilers een beeldenis van het werkzaam en't befpie- Hy deelt het Nachtmaal om amzynlliifitpulen,

gelend leven j maar daar word hier niet van gehandelt. (5.) Hy ilelde het Heilig Avondmaal, de weder-

^aria was de beeldenis der onweetende perzoonen, gedagtenis van zyn dood in, en den beeker aan zyn

^ie zich in den Godsdienil willen laaten onderrichten, Diicipulen , die een gedeelte van dat Sacrament

en daar toe al haar aandacht beileeden, wanneer zy/en uitmaakte, omdeelende, zeide hy tot hen. Deze

i^ekwaammeeiler vinden. Jefus veroordeelt niet Vol- beeker is het nieuwe Verboid in myn bloed ^ voor ul,

koomentlyk de huiiTelyke zorpen van Martha, maar^ uitgefiort. Daar zyn zeer veel gedaantens, den ee-

een overmaate ten uitterile mïfdaadig, dewyl dezelve nen op den anderen gehoopt. Maar men wil liever

ons van de godsdienilige en Heilige bezigheden af- wonderheden gelooven , welke de zinnen en de

trekt. Men ziet een groot getal van aandachtigen, die reden leiigenilraiFen, als een gelykenis in de w^oor-

ïich gelooven te onderfcheiden, met Altaaren te ver- den van jefus Chriitüs toe te ftaan. Deze woorden

fieren, en Kerken op te toojeny zy onthaalen himHar- de beeker , of kelk is het nieuwe Verbond in myn

^ers, zy hebben beleeftheden en een geduurigeyver t>loed, kunnen in haar letterlyken zin niet genoo-

Voor hen, welke zy met een waarfchynlykheid van ^^^ werden. Men moet noodwendig verflaan, dat de

godvruchtigheid bekleeden, zy vleijen zich, als Mar- beeker verbeeldde het bloed van Jefus Chriftus , door

tha, dat zy daar door God een groote dienil doen. Zy uitfiorting het Verbond , 't welk hy met onsflond

beknorren en beilraffen den geenen, diein_pdaats van ^^ ' ^^^^^^ bevefligt zyn. Want de Kelk is

hen na te volgen,en eeten voor te z^ren,in een afzon- Verbond, gelyk j. Chriftus zegt. Het Verbond

«ieringen overdenking leven. Maar, zy verdienen op ^^ ^^ bloed niet. Dit bloed was noch niet vergoo-

W beurt de beftraffingen van Jefus Chriilus, die ons ^^^ > alhoewel ]efus Chriftus zulks fchynt te verzee-

leert, dat het voornaamfte is, naar zyn woord teluifte- keren; het moeil niet als eenige uuren daar na aan

ren,en2ichindeverborgenthedenvandenGodsdienft ^^t kruis gefchieden. Men moet dan noodzaaklyk

GING

. ^ wegge-

noomen worden. Befteed uw eerfte zorgen aan 't ge- aanilonds beteekent hebben,
loof, en aan de zaaligheid^ byaldien gy dezelve wik UITLEG

verkryge^ HOOFDDEEL. Vers 5·. . ^ΕLT>ING.

Hy roept Zacheus. l^^^aterha^^^^

, 11 1 11 1 i^aarChnims houden-zal zyn laat/femidda^maaL·

C4.)Zacheus was eenTollenaar en ryk;zulks maakte Enjudas dient om Mlo/ddorfitV onderdianen

twee krachtige beletzelen tot zyn bekeermg. De Tol- God heelt des dienaars oor^ en Ivord'van V uolk befpot.^

lenaars waaren by de Jooden ten opperfte berucht en Wyl Simon draagt z.yn kruis naar 't heilloos moordschavot,

Veracht,zv zouden by de Chriilenen niet minder ζvn, ^^^^ njrom^etykgefiacht om ^efus pmelt in traanen.

■ - ■ ' - XXIL HOOFDDEEL. Vers 8.

Je/us laat het Ψαα/εΜαΜ toebereiden.
Elyk Jefus Chriftus alle de plechtigheden
onderhielt, alvoorenshy dezelve vernietig-
de, wilde hy voor de vierde maal hetPaafch-

by aldien men hen recht deede; of veel eer, by aldien
hun rykdommen, de fchoonheid van hun toeruftin-
gen, en die grootheid, welke uit het bloed en de traa-
öen van ^t volk fpruit, hen in geen ontzachlyke men-
fchen hervormde, en de gebreeken niet bedekte, wel-
^eonaffcheidbaarvanhunbedieningfchynen.Zacheus lam eeten. Men bevat niet als met moeite, hoedaa-
had mooglyk niet anders als een beweeging van nieus- nighy'tkonde doen, dewyl de Jooden het Feeftniet
gierigheid, hy wilde een man zien, die door zyn won- voor 's anderendaags vierden. Men heeft gelooft de
^erdaaden vermaart en mooglyk nooit te Jericho ge- zwaarigheid weg te neemen, met te zeggen , dat Mo-
^eeft was.Hy verloor zyn deftigheid,hy deed gelyk de ^es het Pafcha in Egypten in 't begin van de 1van
l^inderen, en klom op een boom, om zich boven 't ge- de Maan deed vieren. Maar, dat men zedert den
^rang, waar door hy niet dringen konde, te verheffen, uittocht het lam op het einde van dezelve dag at,
jefus Chriftus zag deze drift; zal men zeggen dat hy als wanneer de Zon onderging. Want God beval ,
^aar door het aanfchouwen van zyn verlofler waardig dat men
't Feeft in den iy^zoude vieren , als men uit
^'as? Gantfch niet. Een waereldfche nieuwsgierigheid Egypten getrokken was, en de Jooden waaren uit de
^n een
verlano-en van een beroemd man te zien,is geen Aaaverny met eer getrokken , als 24 uuren na dat
^erdienfte in'tftuk van Godsdienft.Degenaade werkt ^^^ gegeeten hadden. Datis'tgeendeSchrif-

in,als 't hem behaagt.Het aanzien van Jefus Chri- tuur noemt, het la7n tuffchen de twee avonden eeten,
ftus was niet alleenlyk lichchaamlyk, anders zoude hy J.Chriftus die de verloffing van het geeftelyk Egypten
^acheus niet meer "als het overige der voorbygaande kwam verzorgen , moeft Mozes navolgen , en het
geraakt
hebben, hy drong door tot in zyn hart, en trof Paafchen op den avond in het begin vandei4'^^ van
hem.Jefus voltrok zyn
werkdaad,met hem te beveelen de Maan eeten, om welke reden hy zeide, myn tyd
^an af te klimmen,en zich by hem te ontfangen. Laat 7taderd Dat is te zeggen , de tyd m welke ik ver-
verwondert ftaan over de vryheid, en uitwerking plicht ben het Feeft te vieren. De Jooden volgden
^'an de genaade, zyn vryheid in de verkiezing van een hun gewoonelyke manier, en aaten het lam niet als
^yk en bloedzuigend Tollenaar,en zyn inwendige uit- - reden zy m ^t Recht-

^erking in de bekeering van een man, waar op Jefus huis niet wilden treeden ter oorzaake van V Feefl.
Chriftus alleenlyk zyn oogengeflaagenhad. Het ge- Zulks is fyn ; en de zwaarigheid zoude vernietigt
^oofwas noch
niet gebooren » want het zelve uit het zyn , by aldien 't waar was, dat men door de twee
^^hoorvanGodswoord.
Maar , het is onwederleg- avonden , een tyd van 24 uuren verftaan konde.
!yk , dat Jefus Chriftus zaligmaakende verlangens Maar , volgensdeRabbynen, dieeengrooter uitge-
m't hart van Zacheus voortbracht , met hem aan te
ftrektheid aan deze woorden geeven , verftaat men
^ien. daar door den tyd, welke van den middag tot den

I nacht

-ocr page 62-

opofferen^ als wanneer de 7jon ondergmt. Wyders legt was daar uit beiluitende, dat hy de beweegingen eii
]. Chriilus zich geen byzonderetyd toe, omhetPaa- de doeningen der menfchen kennen moeit.
Konde
fchen te eeten, zyn uur was die van zyn dood, welke me^i de Godheid op een ongerymder wyze wel belee-
naderde, hy vierde het Feeft met het overige der Joo- digen, als dufdaanigmet dezelve te fpotten ?
den op den avond, als wanneer de van de Maan ΧΧΙίί. HOOFDDEEL. Vers
aanving, en ^t Feeil, welk de jooden belette om in 't
 Simon van Cwsnen draagt zyn kruis.
Rechthuis te treeden, was den tyd van den grooten (4.) Men handelde hem zo wreedelyk , en zyp
Sabbath,welke onmiddelyk volgde.Wy zullen dezelve krachten waaren zodaanig uitgeput, dat hy zyn kruis
indeJaarboekenvandeKerkendeWaereldbewyzen. tot aan Calvarien niet draagenkonde, diegeenen»
Jefus verheerlykte de viering van't Feeft dooreen welke dit werktuig van het lyden zeer hoog maaken»
wonderdaad, want zyn difcipulen heen zendende om ter oorzaak van dat, daar 't koopere ferpent aan ge-
het Lam te bereiden,verzeekerde hy hen, dat zy in het hegt was, en ter oorzaak van den galg van
Haman r
intreeden van de Stad een man zouden vinden ^ draa- welke zeer hoog verheeven was, hebben geen moei-
gende een waaterkruik, die hen in een huis zoude ge- te om zich in te beelden , dat J. Chriilus onder eeö
leiden, daar zygezaamentlyk het Feeil zouden vieren, zo zwaare laft bezweek. Maar, de uitvoerders vao
Hy konde deze omitandigheid niet giffen, noch van ^t Roomfche Recht , dachten zelden om die inge-
dezelve verzeekert zyn. De wonderdaad is groot naer beelde of waarachtige voorbeeldzelen te vervullen-
de redenmaatigheid dat zy onzeker is. God alleen kan Men moet de voorzienigheid, om zo geringe omüaO"
die zoorten van toevallige en onverfchillende uitkom- digheden , niet wonderdaadig doen werken. D^
ften, en die volftrektelyk van de wil der menfchen af· kruiffen waaren van een redenmaatige hoogte , oin
hangen, alleenig weeten. Onderwylen gebeurde de dat de misdaadiger boven 't volk moeit verheeveO
zaak, gelyk men voorzien had. ]. Chriilus at met zyn zyn. Het was dan onmooglyk, dat zy niet zwaarwich-
Apoilelen het Pafcha, en verwittigde hen ter zeiver tig waaren. By aldiende lichchaamelyke droefheden
tyd^ dat hy't zelve niet meer eeten zoude, tot dat en de ontroering in den Hof van GetfemaneJ.ChriituS
het
in 't Koningryk Gods zoude vervult zyn, Hy ver- niet verzwakt hadden,volilrekte de wreede droefheid»
itond mooglyk daar door de huishouding van 't Èvan- waar mede zyn ziel doorboort v/as,om een groote ver-
gelium, waar aan men menigmaal dien naam geeft. En mindering van krachten te veroorzaaken. Hy ont-
alstoen voorzeide Jefus Chriftus aan zyn Apoilelen, iing,zonder twyfFel,-zeer veel ilaagen,alvoorens mefl
dat aldaar de iaatite maaltyd was, welke hy met hen om zyn verlichting dacht. Dit is het merkteeken dei
doen zoude, en dat in plaats van in het toekoomende Krygsknechten en beulen de misdaadigers te mishan-
het geheugen van de verloiTing uit Egypten te vieren, delen. Zy overtuigen zich niet als zo laat het mooglyk
hy na zyn wederopftandingde verloilinguithet Ryk is van een onmacht, die hen hunne wreedheid beiifpt-
des Duivels zoude vieren , welke hy door zyn bloed Maar, men wier deindelyk verplicht {.Chriilus te ver-
ging bewerken; maar, hy konde mede de plaats van ligten , en een gedeelte van den lail door Simon vaO
zyn Heerlykheid verdaan, het Paradys, waar in zyn Cyrenen te doen draagen , het zy men deze
vreemde-
Apoilelen en de Heiligen zaamen een nieuw Pafcha ling,zich daar by geval vindende , minder als een Jood
zullen eeten, God verheerly kende, en eeuwig uit- ontzag,het zyhymeer medelyden als de anderen m^^
roepende,
Eere zy het Lam ^ dat ons vry gekocht eenonnoozele,diemennadeitrafileepte, hadde,
heeft. De Vrouwen weenen. Vers 27.
Hygeneefl Malchus^wiens oor afgshotiwenwdsN^^x^ $1. (5"·"^ Deze onnoozelheid was zodaanig bekent y
(x.) Het lyden van |efus Chriiras volgde kort op dat dezelve de traanen uit de oogen der
aanfchou-
ditgailmaal. Men hield hem vail: en zyn difcipulen wersperite, en byzonderlyk der vrouwen, welkers

verzuchtingen en bloedige traanen de oogen vai^
Gods Zoon tot zich getrokken hebbende , riep
tot haar,
gy docht er en 'van J er itfalem weent over
zeiven, en jtiet over my.
Deze vrouwen verhefteH
zich boven ^t gezag der Pharizeërsenden Hoogeö-

ligePetruszo aanilonds begaan had,en hechtte weder- prieiter, en verdoemden hun vonnis doorheur traa-

om Malchus bet oor aan, met het zelve aan te raaken. nen. Geloofden zy zich dan veel bekwaamer als de

Deze wonderdaad moeit deze menigte,die't zelve zag, Kerk te zyn, om de deugd van de dwaaling en

treffen ; het bloed dat daar uit gevloeit was ^ het afge- bedrog te onderfcheiden ? die vrouwen, zond^^^

fiaagi
woordiir·

ften ^ .. __________________ ______

zemt hebben; maar niets wederhoud de driften, alszy van de vooroordeelen van 't volk en de Kerk ^ vvel-

geweldig gedreeven werden. Men iluit zelfs de oogen ke hem kruizigden. Een uitmuntende leeririg! nie»

voor de wonderdaaden,om dezelve te verzaadigen. moet altoos volgen 't geen men waarachtig geloofd

T>eKrygsknechtenJlaanhem. Vers64. · te zyn, zonder te onderzoeken, wat anderen ge·

(3.) Dit was noch niet anders als een begin van ver- loofd hebben. Men moet een opentlyke belydeni^

draagzaamheden en onheilen. Men ondervroeg Je- doen, van 't geen men geloofd, in 't midden van

fus Chriilus , men vroeg hem, of hy de Zoone Gods volk en de Kerk, welke vervolgt. Men moet de

was; zyn antwoord diende nergens anders toe , als deugdonderfchraagen,zelfsfchoonze onderdrukt is^

om de geeften te ontileeken^ ei^zyn veroordeeling te en J. Chriilus ilervende alJe onze hoopen wegneemt·

verhaailen. Men ilelde hem onder de handen der Waarom berifpt ]. Chriilus dan zo rechtmaatige eii

Krygsknechten, die van hem hun fpeeltuig maakten, teedere traanen ? hy was daar het voorwerp en de

ooi'

62 LUCAS.

nacht verloopt j én de Caraïten , die nauwkeuriger Zy floegen hem , en riepen hem vervolgens toe.

xyn, bepaalden dezelve, tot dat de Zon ondergegaan Raad wie uw geflaagen heeft, Zy maakten een toe-
om dat Mozeszegt,
g^i lieden zult het Ψ aafchen paffing op 't geen hygezegt had, dat hy Gods Zoon

was

oveÏdit geweld verzet, dachten om hunMeeilerte
befcherrnen. ®e Heilige Petrus de iloutmoedigile
van allen trok zyn zwaard uit , en iloeg Malchus het
oor af. Jefus ilremde deze ongeftuimigheid , die daar
nier te ftade kwam^hy herileldehetkv/?iad,dat deHei-

-ocr page 63-

L υ

oorzaak van. Η}?" ftaat toe de ongevallen van de Kerk
te beweenen ; maar, hy wil dat onze zonden het
eerfte voorwerp van onze traanen zyn , om dat die
ionden de oorfpróng der onheilen zyn , welke
J.
Chriilus geleeden heeft, en der vervolgingen, welke
de Kerk ondergaat. Van alle zaaken des waereids,
is daar niets als de zonde, welke onze traanen ver-
dient , om dat dezelve de eenigfte is, welke de ziel
doet lyden, en die haar voor eeuwig van haar Göd
afzondert. Wy geevenhaar , door vreemde voor-
Werpen .meenigmal al te veel belet zynde, onze zor-
gen en verzachtingen over , terwyl wy ons zei ven
Vergeeten. Met om anderen te weenen, gelooft men
ontflaagen te zyn van zyn gewiiTe te ondertailen, wel-
ke een nieuwe bronader van traanen zoude openen.
!« Chriilus beftraft dit misbruik, daar deze medely-
dende vrouwen in vielen , zonder daar om te den-
ken , en welk zich niet als te dikmaals hernieuwt.

Uitlegging

VAK "BE CXXIIL AFBEELDING.

Ï>aar' sWa.ereUs Heiland fier ft heimeegt het aArds gefiicht,
Ï>eluchtfchiet donders uit ^ en Uikzemt fchicht opfchicht.

Petrus heeft int graf den z.'Weetdoek /legt s gevonden
Wyl ch iftus op den D^eg vm Emms loeer verfchynt,
-H» zich aa.n'tvolk vertoont^ dat om z,yn afz,yn, kl»ynt,
'Dcch vaart ten Hemel in gekruifi om 's menjchen zonden.

xxni. HOOFDDEEL. Vers 47.

^e Hoofdman 'verheerlykt God.
(r.) "f"Efus Chriftus wierd aan't kruis gehecht , ert

I 't was in dezen by zonder ^ dat hy zo dooritraa-
^ lende blyken van zyn macht en onfchuld gaf,
dat zyn vyanden hem begonden recht te doen. Een
Heiden, die voor een gedeelte over de inleegering be-
vel had, door de ivonderen, welke hy gezien had , be-
weegt , riep uit, dar deze menich onfchuldig was. De
Heilige
Matiheus drukt zyn getuigenis veel klaarder
uit,
hem doende zeggen , dat hj Gods Zoon was.
En het volk dat zo luide uitgeroepen had, kruifihem^
kruifl hem
, keerde weder, flaande op hunne borilen j
om haar imert en droefheid te beteekenen.

XXiV. HOOFDDEEL, Vers
^e Engelen 'verköndigen aan de vfOWJi'cn de wederop-
fiandïng "jan Jeftis.
(2.) De wederopftanding volgde kort na de dood.
2.y wierd door de Engelen aan de vrouwen aange-
dient ^ welke verzet waaren den ileen van het graf
afgewentelt te zien s en 't lichchaam van heur Meeiler
Weggenoomen. Laat men zich over een wonderbaar
gebrek van geheugenis in deze godvruchtige vrou-
wen niet verwonderen. Zy geloofden in Jefus Chri-
ftus j dewyl zy hem tot aan den voet van zyn kruis ge-
Volgt waaren. Zyn wederopftanding, zo meenigmaa-
ien belooft, was een genoegzaam gewichtige uit-
ïiomft, om haar te verplichten daar aandacht toe te
ïnaaken. Onderwylen hadden
zy vergeeten, dat Jefus
Chriilus weder op moeil ilaan. Noch de afwenteling
Van den ileen, noch het afweezen van Jefus, alreeds uit
^yn graf gegaan j herroepen een zo trooftelyke belofte
ïiiet; de Engelen moeften heur op eeü zachte wyze be-
i^raffèn.
Erinnervw lieden , zeiden zy tot heur, de
'^yze, op welke hy tot id: in Galilea fprak ., als Ί^αη-
neer hy ul· zeide, dat de Zoon des menfche moefige
J^gt werden , en dat hyten derden dage weder op moe β
βααη. Men bedriegt zich dan meenigmaal, als wan-
*ieer men een zeer wyd uitgeilrekte kennis aan de
^^enfchen toefchryft, diealstoen J. Chriilus volgden,
in he m geloofden. De itaat van deze vrouwen leert
^ns, dat daar veel twyiielingen met een klein geloove
^ndermengt waaren*

Α S.

'Hy fpyfl met de geenéh die naer Ëmaiis gingen.VQïS^b·.
■ (3.) de vrouwen waaren niet alleen fchuldig aan
deze twyitelingen, zy waaren noch veel geweldiger
in de ziel der Apoilelen, die of veel ftandvaiHger, óf
beter onderrecht moeften zyn. Daar Waaren twee
dierzelve op den weg van Emaus, die alreeds alle
hoop verlóoren : mcoglyk zelfs , dat zy, om dë
vervolging te ontgaan , zich naer deze Stad, welke
in 't gebergte van ]udea gekegen was, begaaven j
zy beklaagden zich v\^egens dat zy bedroogen w^aa-
ren, of zy konden ten minilen de beloften van Je-
fus Chriftus met bet uitilellen vati i^yii' wederop-
ftanding piet overeenbrengen. Een onbekent Rei-
ziger , die zich by hen voegde , hen het voorwerp
van hun onderhouding afvraagende , berifpten zy
zyn onweetendheid, om dat hem onbewuft was*
dat Jefus Chriftus gekruifigt geweeft was.
Zyt gy
alleen in IJra'èl y die niet weet ^ wat daar gebeurt is 2
Onderw^ylen wiften zy zelfs niet^ het geen daar het
grootfte en wonderbaarlykfte in Jeruialem gefchiec
was. Hy beftrafte op zyn beurt hun dörtiniigheid ^
en leide hun de Godfpraaken , die op den Meiiias
zagen , uit. Een uitmuntend verklaarder w^as dé
Heere Jefus, die de Prophetien voorzegt heeft, en
die den zin daar van ontdekt ί Een zö rechtmaati-
se uitlegging moeft de Apoftelen uit hun dwaaling

getrokken hebben j zy gevoelden een leevendige en
krachtige ontroering, als wanneer hy ifirak, liaar ^
zy wiften niet , wat zulks zeggen wilde. Zy had-
den alleenlyk de beleeftheid van dezen onbekende
te verzoeken van by hen te blyven. De redenkad-
velingen, welke hy was verplicht geweeft te voeren^
om hen te verlichten, had hen opgehouden, en be-
let by tyds in een ftad, welke niet verder als
twëé
uuren vanJerufalem geleegen was j te koornen; duf-
daanig naaderde de nacht. De Godloozen zoekett
daar te vergeefs een leugen in
^t antwoord vanÖöds
Zoon. Hy wandelde alleenlyk eenige fchreeden
voort, ten einde om het verlangen en den branden-
den yver van zyn Diicipulen te beproeven. Μζύν^
hy verzeekerde hen niet , dat hy
veel Verder gaan
wilde. En deze voortgang was niet
bedrieglyk ^ oiii
dat hy zyn weg zoude vervolgt hebben ^ by aldien
men hem niet verzocht had, van zich te ruilens Bè-
proeft God zelfs niet meenigmaal het geloove van zyri
idnderen, veinzende te weigeren
, 't geen hy befloo-
ten heeft aan hun begeertens toe te ftaan ? Onder-
wylen is God geen leugenaar. Jefus met zyfi Difci-
puien ingegaan zynde ^ en
't brood met hen bree-
kende , ligte hy het dekzel, 't welk op hun oogeri
was^
af; of wel , hy deed de verandering , welke
dewederopilanding in zyn weezen veroorzaakt had^
en belette dat hy gckent wierd , ophoudeii. De-
wyl hy zich niet opgehouden had, als om hen van dë
waarheid van zyn wederopil^nding en tegenwoor^
digheid te verzeekeren. Van het oogeTiblik, dat dé
dwaaling der Difcipulenverftrooit was» ftond hy
en trad uit de kaamer. Men moet hem niet op dé
wyze der fpookzels, en
Volgens de meening , wei^
ke-het volk van de
geeften heeft ^ doen verdwyneit
Want als dan zoude daar plaats zyn
geweeft te vree-
zen dat daar eenig bedrog onder mocht gefêhmiÉ
hebben. Maar, den Evangelift wil otis leeren , dafc
hy haaftig Wegging ^ en zyn Difcipiiien in de eerfte
beweegingên van hun verwondering liet.

Hy vèffchynt aan T>ifcipilen. Vers 3 ö.

(4.) Hy verfcheen iioch een maal aan hen; üiaafi
hun verbaailheid was alsCoen zo grootje dat haareziri-
1 %


-ocr page 64-

64 LUC

"Λεη ontroert wierden; zy beeldden iich in, datzy

in plaats van een lichchaam zagen. Om welke re-
den hy alle zoorten van twyfFeling, over een gedeelte
aan denChr iftely kenGodsdienil grondilagtig,volkoo-
mentlyk willende verftrooijen, hen zyn zy de en han-
den toonde, waar in de wonden, welke de fpykers ge-
flaagen hadden,noch overgebleeven waaren. Hoe kan
men na een zo gevoeligbewys twyffelen? De ongeloo-
vigheidder Apoftelen was echter noch niet overwon-
nen- De Heilige Lucas verontfchiildigt hen doorde
overmaate van de vreugde,welke zy gevoelden. Hun
t wyffelingen doen ons zien,dat zy zeer verre af waaren
van zich te laaten bedriegen,en by vervolg de anderen
door een bygeloovige ligtgeloovigheid weder te mis-
leiden. Verre van daar om een valfche wonderdaad aan
hun Meefter toe te fchry ven,twyiFelen zy aan die gee-
ne welke baarblyklyk en waarachtig is; verre van daar
aan onzeekere vertellingen geloof geilaagen te heb-
ben , willen zy zich door de getuigenis van alle de zin-
nen verzeekeren. Jefus Chriftus moet zyn wonden
toonen; zulks is noch niet genoeg, hy moet met hen
eeten om hen te overtuigen, dat hy een menfch gely k
zy is, uitgezondert de zonden , en de onbeitendighe-
den, waar van de dood hem bevryd had.

Hy klimt ten HeemeL V ers. 51.

(5-.) Hy voleind hun geloove te verflerken,met ten
Heemel te vaaren, om aldaar met zyn Vader te regee-
ren,en op zyn eerile geboorene Kerk geheele vloeden
van genaade neder te itorten. Het was in hun tegen-
woordigheid,dat de wolk hem opnam,en dat hy dwars
door het Ryk desDuivels, en der machtigen van de
lucht heenvaarende, in zyn plaats van heerlykheid in-
trad.

UITLEGGING

νΑΝΊ)Ε CXXIV. JFBEELTHNG.

Twaalf Zinfpreuken en gely keniiïen, in 't Evan-
gelium van den H. Joannes.
^odnnesfchry ft uolleert de kracht van- 't Nieul» Verbond ,
Enflïchtin Afien Gods Kerken op dienirond,
Daar η verheeven z,iel^ door Heeme^chegedachten,
Gelyk een Adelaar haar vlugge loteken fprett^
Έη znceeft in 't Heilig Licht V/nn Gods Drie-eenigheid.
Dus kan de fiervelmg een aaalig lot verdachten.

De zondaar vlucht verbaajfvoor 't lieve waerelds
licht.

Des Bruigoms vriend verkwikt door V Bruigoms blyge-
zicht.

Menfielgeen Oogfltyd uit voor rype koor én vruchten.
Wie 'm denfchaapftal breekt is dief ofmoordenaar:
De waare Herder red zynfchaapen uitgevaar.
Men wandelin den dag om tegen fpoed f ontvluchten.
Het tarwengraan verfierft eer V milde vruchten baart.
De vruchtbare wyngaard word door's landmans zorg be-
l^a^rt.

De Geeft des waarheids leidons op de rechte weegen.
Na V baar en van het km d vergeet de vrouw haarfmert.
Gods volk gelyk Gods Zoon op aard gezonden werd.
Wie zich tot Koning maakt,dtefpreekt denKeizer teegen.

De Heilige Joannes is als een Adelaar verbeeld ,
om dat hy zich boven de andere Evangeliilen
verheeven heeft, handelende van de Godheid van Je-
fus Chriftus, welke hytegenseenigeketters, die de-
zelve in die tyd ontkenden, beweezen heeft.

(I.) Hy maalt ons 't merkteeken der Godloozen,
zy ontvluchten 't licht. Men zoekt de ililte en duiiler-
heid van de nacht, om groove misdaaden te begaan ;
men onttrekt zich zyn vrienden, men vordert het ge-
heim vgn zyn medeitandersaf; men zou zyn eigen

Α s.

daaden voor zich zelve verbergen, by aldien ^t moog-
ly k was: hun ο verblyfzelen van fchaamte, waar van de
indrukzelen veel gevoeliger zyn in de welgebooren
zielen,ontdekken ons de leelykheid van de zonde, die
niet te voorfchyn durft komen. Een eerlyk man vreeil
voor geen getuigen ,
en de getuigenis van een goed ge*
weeten^is zyn eere.
Hy wil, gelyk die Romyn,dat zyfl
hart niet als met een doorluchtig glas bedekt zy, ten
einde, op dat men tot zyn allergeheimfte gedachten
konde kennen.
Hy bemint het licht, en wandelt in V
licht.

(x.) Joannes de Dooper predikte zo krachtig de
boetvaardigheid, en zyn leven was met zyn redenvoe-
ringen zo overeenkoomende, dat men hem voor den
Meffias aanzag. Die Lofredenen deeden hem zidde»·
ren, hy riep zyn leerlingen tot getuigen, dat hy nim-
mermeer gezegt had, dat hy
de Chriflus was. Hy ver-
beeldde zich alleenlykals
een vriendvan den Bruide-
gom,die zich in zyn voorfpoed verheugde.
Daar is een
groot onderfcheid tuffchen den Bruidegom en zyn
fpeelnood;dufdaanig en noch veel grooter was het on-
derfcheid tuffchen Joannes den Dooper en Jefus Chri-
ftus , den Bruidegom van de Kerk, die hy door zyn
bloed wedergekogt had. Maar, dewyl de
Speelnood
opftond ^ en zyn vreugde betuigde, als wanneer men
hem de komftvan den Bruidegom verkondigde, gaf
Joannes den Dooper geen bepaalingen aan zyn
vreugd,
leerende, datdeMeffiasonmiddelyk na hem koomen
zoude, en dat hy alreeds zich openbaarde.

(3.) Jefus Chriftus eenigen tyd na'tPafcha de vel-
den doorwandelende,en ziende,dat den Oogft naader^
de,bediende zich daar van, om de leerlingen de natuur
en de uitwerkzelen van hun bediening te ontdekken.
Deze gelykenis uit den Oogft die wit maakt, getrok-
ken , komt aanftonds duifter voor, om dat J. Chriftus
daar twee fpreekwyzen in doet komen, welkemeo
ontdekken moet. De Jooden tellen gemeenlyk vief
Maanden tuffchen het zaaijen van de garft en heur in-
zaameling: maar, J. Chriftus verwittigde zynApofte'
len , dat
zy niet na zouden laaten van eerlang teoog-
ften,alhoewel zy noch niet gezaait hadden.Hy laat hefl
den Oogft alreeds geheel ry ρ geworden zien, om hen
te leeren,dat daar een voordeeliger gefteltenis is, om
zich van hun Ampt te bedienen. W ant,de maaijers zyH
de Apoftelen, en den Oogft was de bekeering der vol-
keren , die zich vaardig maakten. Gelyk de maaijer de
vruchten j welke de aarde voortbrengt, inzaamelt »
moeften de Apoftelen daarvan veele tot het eeuwi'
ge leven inleiden.Gelyk de maaijer van zyn arbeid be'
loont werd,dewyl hem de Meefter gebruikt, moeften
de Apoftelen van God in't veld van de Heere Jefus af-
gezonden,hun werken gekroont zien. De Jooden zei-
den in een fpreekwoord^
de een zaast en d'ander maait*
om dat meenigmaal de een de belooning wegdraagt >
die aan den arbeider toebehoorde, en de vrucht
zy nei
werken geniet. Maar J. Chriftus onderwyft, dat het
tegendeel in de prediking van 't Evangelium zoude
voorvallen. Daar die geen^die 't woord zaait, en die
maait, eveneens beloont zullen werden.

(4.) Het is van aangeleegentheid van God tot de-
zen dienft geroepen te zyn; en de waare Harder heei^
tweemerkteekenenvan zyn beroeping. Hy pleegt
geen geweldenaary aan de Kerk; hy treed door d^
deur in, en de fchaapen zyn zachte ftemme gewent
kennen dezelve, en ontfangenze met vreugde; m^af
de dagloonder meft zich in de kudden, 't koft wat h^t
koft; 't zy ""t geld, *t bedrog, of't geweld hem
oppergezag bewerken, ofampten van een groot


-ocr page 65-

J Ό

koomen, hybekommertlichdesWcegenniet, als hy
daar door ilegts geniet. Dewyl hy daar zelden by is ,
kennen hem de fchaapen niet,xyn ftraiFe en harde ilem
doet heur vluchten; in plaats van dezelve in klaaver-
ryke itreeken te leiden, denkt hy niet anders als om ze
te verfcheuren, en zich met die roof te bedekken.

(5-.) By aldiende wolfde kudde aandoet, laathyze
aan't geweld van die bloedzuchtige beeiten ten buit>
en zoekt niet anders,als zyn geruftheid door een fchan-
delyke vlucht te verzeekeren ; onderwylen dat de
Waare Harder aan "t hoofd van zyn fchaapen trekt.
Voor dezelve arbeid, en veel eer zyn leeven Iaat, als
haartenprooi van den vyand over tegeeven.

(6.) De Difcipulen vreefden dat Jefus, de Oppej^e
Harder der zielen , zich lofchlyk aan zyn vyanden
mocht overleeveren, die zonder moeite de geheele
kudde zouden verflonden hebben ; om welke reden
xy niet wilden, dat hy naer Judea ging. Maar, hy ant-
woord hen,
dat daar twaalf uur en in den dag zyn, en
dat die geen, die by den dag wandelt, niet vreefl zich te
fiooten.
Daar zyn twee antwoorden in plaats van een.
In het eerfte, 't welk zeer kort is, leert hy aan zyn dif-
cipulen, datGodineenoogenblik het hart der aller-
buitenfpoorigile menfchen kan veranderen , en dat
men niet moet befluiten, dat die geen, Welken men
op het eerile uur van den dag goddeloos gezien heeft ^
ïulks des avonds zyn zal. En in de andere drukt hy hen
in j dat hem geen kwaad kan overkoomen, rot dat de
beteekende tydvande voorzienigheid nadert; dat is
'tgeen hy noemt,
by den dag wandelen. Maar, als
Wanneer het raadsbeïluit gebooren word, is het alzo
onmooglyk het gefchikte ongeluk te ontvluchten, als-
het onmooglyk voor den geen is, die by den nacht
reift j van zich voor een val of floot te bewaaren.

Men met de zonde dooden, omrechtvaardig te
leeven, Eerft het kwaad doen laaten, alvoorens het
^oede te kunnen doen. Dit is 't geen Jefus Chriilus
indrukt, door de gelykenis van ^t kooren,
dat geen
'Vruchten draagt, by aldien zelve in den boezem van de
aarde niet fierft.

(8.) Hyverg:elykt zich byeen wynilok, waarvan
hy
de Stam is, de geloovigen zyn de ranken, en de
Vader is de wyngaardenkr, Hyfnoeit de ranken af,
Welke geen vruchten draden; de godlooze gaat niet
tegenilaande zyn Chriitendom voor eeuwig verloo-
ren;ende Geloovige laat niet na menigmaal doorfnee-
denen gekaftyd te zyn ; om dat de kaflydingen het
geloove bekrachtigen, van de waereld aftrekken, cn
de Heiligheid vermeerderen.

(9.) Jefus fpaarde zyn Difcipulen , hy ftaamelde
met hen, hy leide niet als gevoelige of baarblykelyke
Waarheden uit. Hy bediende zich van gelykeniüen
en zinnebeelden, om des te beterde waarheid te doen
begq/pen. Maar, hy verwachtte de nederdaalingvan
den Heiligen Geeft, om hen de groote verborgenthe-
den van den Godsdienft te openbaaren.
Zy zyn, zeide
by tot hen ^
boven uw verfiand, maar, als denGeefi
der waarheid zal gekoomen zyn , zal hy ul. in alk
^e waarheid doen iritreeden.
De tegenwoordigheid en
i^edeneeringen van Gods Zoon volftrekken dan niet
Om de ziel te verlichten ^ en dezelve te onderrechten;
de werking van den Heiligen Geeft is noodwendig,
Om die duifterniffen te verftroojen, en hun onwee-
eenheid te overwinnen.

(to.) Dewyl de Meefter hen alleenlyk van zyn ver-
trek en lyden fprak, verftonden zy hem niet meer.
Het denkbeeld van een affcheiding bedroefde hen.
^aar^ ]. Chriftus leert hen, dat, by aldien zy droef-

1

k.

NES.

heid over zyn dood gevoelen j dezelve zich wel haail
doordewederopftandingin vreugde zal verwiiTelen.
Gelyk een moeder,die wreedefmarten in 't baaren
lyd, alwaar zy geloofd te ilerven, en zich een oogen-
blik daa-r na verheugt, als zy haar kind ziet gebooren
werden, en zy 't zelve aan haar boezem legt.

(11.) Hy bid zy η Vader voor deze difcipulen, ten
einde hy dezelve Heilig maakt, en hen in""t midden
van d^e waereld onderfchraagt, daar hy ze gezonden
heeftgelyk de Vader hem gezonden had.

ï%. De]ood€nbefchiildigden ]. Chriftus , wegens
dathy zich tot een Koning verhefte j daar doordeeden
zy de ftandvaftigheid van Pilatns waggelen ^ die be»
ilooten had hem uit hun handen te verloiièn. De
befchuldigingwas teeder , want, zeiden zy^
al wie
zich tot een Koning maakte kant tegens den Keizer aan.
By aldien ^y dezenmenfcb ontflaat, zyt gygeenvriettd
van Tiberius.
En inderdaad Pilatus verzwakte , uit
vreezevan zyn Vorft te beleedigen, waar van hy in
\ vervolg kwaalyk beloont is geworden. Van alle de
befchuldigingen, is daar geen gevaarlyker, als deze,
welke 't gezag der Koningen raakt; de Duivel die haar
teederheid in dit gedeelte kent, bedient zich menig-
maal van dezelve.

UITLEGGING

VJNTiE CXXV. AFBEELmNG.

't Lam Gods door's Doofers hand in Chriflus Amgetoofit
Verheft Nathanael in geen 'valfhheid T»oont.
Bn maakt 'vm ivaater ivyn door Goddelyk v^rmoogen-,
Wyl Nicodemus hem hy nacht bez,oekt^ beducht
Voor 's Triefiers bitt're lerok en hoord Gods JVoordmet vrmht.
Men doopt het Heidendom tot loaar beloof gebooren.
I. Η O O F D D Ε E L. Verf 29.

Jefüs is het Lam Gods.
(i.) "TOannes de Dooper had Jefus Chriilus als noch
i niet gekent; maar ^ in het oogenblik, dat hy
^ hem aan den Jordaan doopte, gevoelde hy een
heimelykeinblaazing, welke hem onderrichtte, dat
hy den geen was, die den Heiligen Geeft op een over-
vloedige wyze moeft overdraagen ; om welke reden
hy zegt,
dat hy met den Heiligen Geefi zoude doopen ^
en zedert vergat hy niets om hem te doen kennen.
Ziet daar het Lam Gods^ dat de zonde des tVaerelds
wegneemt ,
riephy eens uit, om ons twee zaakente
leeren; deeene, dat, gelyk men een Lam ten oiFer
brengt, alzo ook J. Chriftus voor ons moeft geoifert
werden. De andere, dat, dewyl men geloofde, dat
de zonden door de Offerhanden vernietigt waaren, al-
zo mede Jefus Chriftus, het waarachtige Lam, voor
ons opgeoffert, de verzoening van onze zonden moeft
bewerken. Aldus erkende de Heilige Joannes de waar-
heid van de voldoening voor de zonden van^t men'
fchelyk geftacht betaalt.

Nathanaël erkent hem voor Gods Zoon. Vers 49.
(x.) Nathanaël erkende hem mede voor Gods Zoon.
Van waar kwam hem een zo haaftige en klaare ken-
nis ? Hy had verftaan,
^t geen Joannes den Dooper
van hem geopenbaart had. J. Chriftus had mooge-
lyk alreeds eenige wonderdaad in 't byzonder ge-
daan, 't welk Philippus hem verhaalt had. Zulks
fchynt noch zo veel te meer waarfchynlyk , om dat
wy de Maagd J. Chriftiïs een wonderdaad omtrent den
wyn zien afvorderen , het welk zy noch zoude
moogen noch durven gedaan hebben
, by aldien zy
alreeds geen diergelyke zaak gezien had. Eindelyk
de Evangeliften, wiens verhaal zeer verkort is, ver-
haaien niet alles·, wat daar gefchiedis. Philippus
was niet vergenoegt aan Nathanaël te zeggen ,
I 3 dat

I I


-ocr page 66-

66 J O Α Ν Ν ε s.

dat deze den Meiïias was, hy had zonder twyfFel
zyn redeneering met eenige bewyzen, die den Geeft
van dezen
I/raeliet zonder bedrog voorbereidden, on-
derfleunt; weder tot zyn gefteltenis herkoomen zyn-
de, van het oogenblik, dat hy aanmerkte, datje-
fus Chriilus zyn gedachten, leeven en bedryven ken-
de, waar van hy geen getuigen konde geweeft zyn,
befloot hy dat hy de doorgronder der herten, en
Gods Zoon was. J. Chriilus zegt tot hem , dat hy
hem
onder den vygenboom gezien had^ Zulks fcheen
van
geen aangeleegentheid. Onderwyien Nathanael ^
die
wel verzeekert was, dat J. Chriftushem met geen
lichchaamlyke oogen gezien had, het zy door de
verafweezêridheid der plaatzen, 't zy door de tuf-
fchenftand der huizen of muuren, welke hen van
een fdieidden, had reden te zeggen
, dat hy van God
iTiOeit increblaazen zyn, om deze kennifie te hebben,
lï. Η O O F D D Ε Ε L. Vers 9·
Hy verandert het ijüaciter in W'jn te Cana.

(3.) J.Chriilus deed kort daar na de eerftezyner
openbaarewonderdaaden in Cana, een kleine Stad
van Galilea. Men had hem ter bruiloft genoodigt,
en hy maakte geen zwaarigheid dezelve by te woonen.
De éeeilelyke vergaaderingen, die in 't vervolg der
tyden de Geeilelykheid verbooden hebben ter brui-
loft te gaan, hebben die de zedeleffen van ]. Chriilus
willen veroordeelen,of de Prieflers op een veel hooger
trap van volmaaktheid als de Apoilelen en God ilellen?

De Wyn ontbrak daar al vroeg, en de welgeluk-
liige Maagd verwittigde haar Zoon daar van opeen
wyze, die zyn beilraffing tot haar trok.
Vrouwe watts
daar tiijfchen u en My? Myn uur is noch niet gekoomen.
Hy geeft haarde zucht en teedere naam van tnoeder
niet, maar die van vrouwetot de ondervraaging
gevoegt zynde, eenige zoort van fmaadheid en ver-
achting mededraagt. Hy weert haar af, en weigert
haar.
Wat is daar tujfchen u en My ? Eindelyk zegt
hy tot haar,
Λ^η uur is noch niet gekoomen. Hy Zag
dan haar vraag als een beleediging en hoovaardy aan.
inderdaad, dewyl de Evangelift elders aanmerkt ,
dat men hem niet dorfde vailhouden, om dat
zyn uur
noch niet gekoomen was
, verilaat hy, dat hy noch niet
moeil gevangen gehouden worden, noch ilerven.
Hyfpreekt bier dan van dat doodlyke uur, in welk
de menfchen de Eerbied, die men hem fchuldig was,
krenken moeften, en hem beleedigen^ gelyk He-
rodes en de krygsknechten deeden, wonderdaa-
den afvorderende. Deze beilraffing fcheen krach-
tig. Onderwyien is het moejelyk anderzints de
woorden van J. Chriilus uit te leggen, dewyl zulks de
gemeene zin van deze uitdrukking is. Ilc verwyt
de Maagd de gedachten niet, van aan 't gezelfchap
haar vermoogen by haar Zoon te hebben willen doen
blyken;eenige Oudvaders hebben zulks gedaan.Maar,
deze gedachten was geheim , en hoedaanig dezelve
haar toe te fchryven ? Zy had veel eer een vermee-
telheid van zich met wonderdaaden en den dienil van
haar Zoon te vermengen j, die oneindig boven haar
verheeven was. Daar was mede een bovenmaatige
zorge voor een zaak van geen belang. Waarom was
zy beducht over het ontbreeken van den Wyn? By
aldien hydaar eenige beweeging van barmhertigheid
hadde, moeil zy geen wonderdaad afvorderen, om
dezelve te vervullen. J. Chriilus liet niet na te vol-
voeren, 't geen zy wenfchte, hy beilrafte het ge-
brek van zyn moeder, en beloonde 't geen in haar
verzoek goed was. Het is onnoodig God uit den
Hemel te doen nederdaalen , om haar te openbaa-
ren, dat J. Chriilus haar ging verhooren. Zy beval
aan de huisgenooten om ftiptelyk de beveelen van
J. Chriilus uitte voeren, om dat de verand
erin gvaii
zyn weezen,. of eenige woorden, welke men in eeti
verkort verhaal verzweegen heeft ^ haar de wille
van haar Zoon onderrecht hadden.
Men vulde zé?
groote vaaten met waater, en aanilonds veranderde
het waater in wyn. De wyn maakte zich in een oo-
genblik uit waater. De overvloed daar van was
groot.
Want yeder vat hield twee of drie maaten^ en yeder
maat hield vyf-en-twintig pond waaters. Eindelyk »
de wyn was uitmuntend en beter , als die men al-
reeds gedronken had. Men moet zich daar over niet
verwonderen, dewyl dezelvewonderdaadigwas.
m. HOOFDDEEL, Vers
3.

Hy onderwyft Nicodemus.
(4.) Nicodemus was een zwak en vreesachtig Schrift-
geleerde van de Wet, die de waarheid kende , zon-
der dezelve te durven belyden. Zyn lafhertigheid
heeft zyn naam tot het einde der eeuwen haatelyk
gemaakt; zich by |. Chriilus begeeven hebbende j
deed hem de Zoon Gods zyn onweetenheid over
een der voornaamfte punten van de Godsdienil ge-
voelen. Inderdaad , de Jooden van die tyd hadden
een zeer zwak denkbeeld van de oorfprongly ke zonde
en het natuurlyk verderf. Zy geloofden niet j^^at
men een andere voldoening van nooden had, om de
zonden te verzoenen , als die der offerhanden ; en
terwylheedendaags de offerhanden ontbreeken,beel-
den zy zich in, dat de dood van hun kinderen , en
de rampen, die zy lyden, volilrektlyk hun misdaadeö
verzoenen. Volgende deze beginzelen , beelden
zy zich in , door hun eigen krachten , een genoeg'
zaam groot getal van deugden en goede werken voort
te brengen, om zich te behoeden, zonder genaade
noch wedergeboorte, of een nieuwe geboorte noo^
dig te hebben. Dit was 't geen aan Nicodemus, tot
wie Jefusdaar over fprak , zo groote zwaarigheden
veroorzaakte. Hy, aan de Godgeleertïieid van zyn
eeuw gewent, konde de nieuwe beginzelen van Gods
Zoon niet begrypen. Hy had menigmaal van de we-
dengeboorte hooren fpreeken. Maar, deze bepaaling
paile hy niet als op de Profelyten, en al de verbof-
gentheid vervulde zich door waiTchen en doopen ί
onder welkers beguniliging de Heidenen, die
zich
bekeerden, nieuwe fchepzelen wierden. Hy wiil niet
dat de wedergeboorte in een inwendige verandering
van de ziel beilond , die van haar aloude hebbê'
lykheden afilond, om in dezelve nieuwe te fmeeden·
Hy kende noch de noodzaaklykheid van deze veij
andering, noch de wyze, op welke de Heilige Geeii
die maakt; om welkereden hy vroeg ,
ofeenmenfi"
in de fchoot zyns moeders we der keer en konde, om tc^
tweedenmaalgebooren te werden.
Men heeft met hei^
wegens deze vraag gefpot, en de Chriilenen ,
zulks deeden ^ hebben geen acht geflaagen , dat zy
mede een groove dwaaling begaan hebben. Nici>
demus zondigde , de woorden van J. Chriilus naai'
den letter nemende, die een verbloemde zin moeft^^
hebben. Hy begreep niet, dat daar
een Geefielw
geboorte
was, en nam zyn toevlucht tot de natuurlf'
ke geboorte. Hoort de Oudvaders, en het meeft^
gedeelte van de Aloude en hedendaagfche , de^
Woorden , welke volgen , uitleggen. B^ aldi^
iemand niet uit waater engeeflgebooren is, hy zal in ^
Koningryk Gods niet ingaan,
en gy zult zien , dat ^
door het zelve beginzel van Nicodemus
zondigen^»
)oop des waaters een volkoome noodzaakly^^

aan den Doop des


-ocr page 67-

ο α ν ν ε s. 67

^i/V geévendé J en de kinderen, die daar van berooft wederleide , enden tytel van een Samaritiian aan-

tyn, in de Hel verre van God en zyn heerlykheid nam , om dat hy de wachter van Ifraèl was , die

Verdoemende en opiluitende. GelykNicodemlis over nimmer flaapt ; en Pikronymtis heeft dezelve zaak

de geboorte verwonderd, zich bedroog, dufdaanig gezegt, hy wenfcht aan een zyner Vriendinnen ,

dat de Samaritaan haar bewaare , die altyd waakt,
dat is te zeggen, J. Chriftus zy by haar. Zulks is niet
meerder waarachtig, als 't geen de Grieken zeggen,
dat de Sarnaritaanen hun naam getrokken hadden van
de grafftede , welke
Mars aldaar voor zyn zoon op-
gerecht had.

De Samaritaanfche vrouw maakt een inleiding van

bedriegt men zich heedendaags over ^t ivaater, waar
Van Jefus Chriftus fpreekt. De eene en de andere
ï^yn geeilelyk, de geboorte ziet op de ziel , en ^t
"Waaier beteekent de genaade , die dezelve voort-
brengt. Die geen genaade ontfangen heeft , zal
nooit in \ Koningry k Gods ingaan'. Het dreigement
is zeeker, het heeft zyn uitwerking , en de ilraf is

rechtvaardig. Maar, waarom aan het ftofFelyk waa- haar Godsdienil en Kerk ^ gegrondveft op 't gezag van
ter een evengelyke trap van noodzaaklykheid met de haar Voorvaders, en op de aloudheid vanhaar Gods-
^enaade gegeeven , en voor eeuwig de kinderen te
 onzeVoorvaders hebben op dezenberg aan-
<ioen verloorengaaUj die de dood al te haaftig weg- gebeeden. Zy verftond daar door den Gerizim, na-
rukt, om gedoopt te zyn , of die de onachtzaam- buurig by Sichem , welke de Sarnaritaanen den Hei-
heid van hun vaders van ^t Sacrament berooft ? dat ligen berg noemen , en op welken zy hedendaags
nien aflaatmet Nicodemuste fpotten, ofwel, dat noch him Tempel ^ Altaarenen Offerhanden hebben,
mende meening van J. Chriftus volgt, met aan zyn Abraham had daar aangebeeden, en men vermeend
Woordeneen gedaantelyke zin te geeven, dewylzy dat Jofua aldaar een Altaar oprechtte ^ alvoorens Je-
^ulks baarblyklyk afvorderen. " rufalem gewonnen geweeftis. Saneballat, verkreeg
Hy doop een groot getal van perzQonen, Vers 21. vervolgens de vryheid van aldaar een Tempel te boii-
(5-.) Jefus Chriftus begon te doopen , en
't getal wen, om dezelve tegensdievanjerufalem te ftellen.
diergeenen, die tot hem kwaamen, om dit Sacra- En deze Tempel wierd in'tverwlg het voornaa^mfte
nient van intreeding te ontfangen, was groot; maar, voorwerp van ftrydighcid en jeloerfchheid , tuilcnen
ÖeEvangelift merkt aan , dat hy 't niet was, die de Samaritaanen en Jooden, om welke reden deze
ï-ülks uitvoerde, en dat hy zulks zyn difcipulenin be- vrouw ondernam den Godsdienft, welke men aldaar
Vel overliet. · omtrent God oeffende, te verdeedigen.

De Heilige Paulus verdeedigt hem mede, dat hy Jefus Chriftus het niet na van haar te beftraffen,

niemand gedoopt heeft , uitgezondert het geflacht bid aan ^tgeen gy niet kent ^ de zaaligheid is uit de

Van Stephanus, Was de bediening de^Sacramenten Jooden, deze woorden zyn duifter, omdat men niet

Van minder aangeleegentheid , als de Prediking van
■'t. woord aangezien i"

uitlegging

VJNT>E CXXVL JFBEELTiING.

V S/tmmtdmfche l^yf nder Jacobs bron gegaan,
ïloort met venponAcring des HeÜands reden aan,
^ie op des Vaders beè de ζ,οοη geneefi van kraaien,
^en kranken menfih herflelt door 'thetUaam laoord alleen,
^n. JpyFl een groote fchaar door kracht van Godlykheen.
^en z,iet hem op d^en grond des Tempel· V vonnis maaien.

IV. HOOFDDEEL. Vers
'Onderhoud van Jefus met de Samaritaanfche vrouw,
("^OT^ Aar was een doodelyke haat tuilchen de Sa-

D

raad waar in deze onweetenheid der Samaritaanen
befiond. Men befchuldigt hen , dat zy gelooven,
dat God
flojfelyk is. Maar, de befchuldiging is niet
welgegrond ; en dewyl de beftraffing op "den dienft
ziet j heeft men reden te gelooven , dat Samaria
met alle zoorten van geflachten vervult zynde , en
Herodes de Groote aldaar een volkplanting van Afgo-
dendienaars gezonden hebbende , men daar eenige
vermenging van 't Heidendom in den Godsdienlï,
welke de Samaritaanen buiten de Zaaligheid floot,
had laaten invloejen. Onderwylen floot Jefus Chriftus
hen alle niet uit den Hemel, en hun fcheuring vol-
ftrekte niet om hen te verdoemen , dewyl God zo
. _ maritaanen en de Jooden, om dat deeerften veel Propheeten in 't midden van hen had laaten ge-
niet anders als de nakoomelingfchap van een vermen- booren worden; maar, de zaaligheid, waar van h/
S^ling der Barbarifche en Afgodifche geflachten was, fpreekt, is de Meiiias, die by de Jooden in den Stam
^le men aldaar overgevoert had, om het Land we- van JudateBethlehem moeftgebooren worden.
Myn
Qerom te bevolken, en die zich in ^t vervolg bekeert oogen hebben- ttw zaaligheid gezien ^ zeide Simeon,
hadden. Al hadden zy alle kinderen van Jacob ge- J. Chriftas in zyn armen houdende , deze VerlofTer
^eeft , konde men niet vergeeten dat zy fcheur- voegt daar by, dat men wel haaft zoude ophouden met
^^^chtigenwaaren, zy hadden hun Tempels, hun Al- op dien berg en binnen Jerufaleni aan te bidden, om
^^aren, hun Offerhanden , en baden op de Gerizim dat het Chriftendom den dienft van den waaren God
in plaats van naer Jerufalem te verreizen. Ein-
onder alle geflachten moeft gemeen maaken. Want,
^^lyk, hun Godsdienft was met dwaaüngen en val- in plaats van dezelve aan een zcekere plaats te hegten
^che dienften vermengt. Deze aanmerking is nood- en ze in plechtigheden, ofïèrhanden en oogfchynlyke
"^^akelyk om te verftaan, ^t geen de Samaritaanfche aandachten, gelyk als toen de gewoonte was, te doen
^rouw zegt;
gy die een Jood zyt, eifcht my drinken beftaan , moeft men God aan alle plaatfen op een
^ die een Samaritaanfche vrouwe ben? Want daar geeftelyke en oprechtewyzedienen,
^astuflchen deze twee partyen weinig hand el, welkers Men kan in dit beleid, waarvan Jefus zich in't on-
Seflachten ten uitterften jeloerfch van den anderen der wyzen bediende, nader aanmerken, (i.) Omdat

^aaren. · hy digtby de put van Jacob was, offert hy zyn genade

Pe haat was zo groot, dat de Jooden aan J. Chriftus onder het denk beeld van een leevendig fpringendwaa-

^^iden, dat hy denni>tn'vel had., en dathyeenSamari- ter in Η Eeuwige keven , en van ^t welke al wie

^^m-was. Het gelykt dat het dezelve zaak was, van drinkt nooit dorflen zak Omdat de genaade alle

^en Duivelbezeeten te zyn, of mSamariagebooren waereldfchebegeertensuitdooft, eenvrecdevanGod

t^^yn. de Groote heeft gelooft, dat Jefus doet gebooren worden, welke alle verihnd te boven

^«riftus niet anders als de eerfte deier beleedigingen gaat, en die in den Heemel overvoert, die dezelve ont-

fan-

-ocr page 68-

68 J O Α Ν Ν ε s.

fangen hebben. Die J. Chriflus zyn figuuren en ver- (3 .) Hy kwam weder van Galilea te Jerufalem j al-
blöcmmgenvvegneemen, envoorhem zeekere rege- waar hy een arm man genas, diezedert acht-en-dartig
ien van taal vaililellen, welke hy heeft moeten volgen, jaaren jichtzuchtig geweeft was. Deze zwakke wift >
kunnen zien, ofde Samaritaanfchevrouw weitot de dat hy niet als door
een wonderdaad konde geneezen
figuur voorbereid was, waar van wy zo gefprooken worden. Hy verwagte zulks door middel van het Bad-
hebben , en welke noch heedendaags zo verftaanbaar waater Bethesda, 't welk eigentlyk een bewaarplaats
niet is ^ dat zommige Uitleggers dezelve op de Chrifte- van waater was, waar in men de ilachtofFers wafchte,
lyke Schriftgeleertheid j voorftellig aan de genaade alvoorensmendezelveaanhet Altaar geleidde. Een
niet toepaflen. (z,)DeSamaritaanfche vrouw was zo Engel kwam 't waaier beroeren, en de eerfte zieke,
weinig tot de verbloeming voorbereid, dat zy zelfs te- die zich daar in wierp , was geneezen. Den jichtzuch-
gensChriilusvalfchelyk getuigt. Zy kende nietan- tigen had zich aldaar laaten draagen. Maar, zyn hoo-
ders als het ilofFelyk waater, om welke reden zy hem pen waaren altoos verydelt geworden , om dat een an-
vraagt, of hy meer bekwaam is,
e/t veel gr ooter als Ja- dere hem voorkwam; de ellende tot de ziekte gevoegt
cob, die niet meer als een fprong alleen in 't geheele belettezyn geneezing. Want niemand wierp hem in
Landfchap van Sichar ontdekt had. (3.) De onweeten- ^t waater; of veel eer God bewaarde hem, om 't ver-
heid van de vrouw moeft den Zoon Gods een oogen- moogen van zyn Zoon te doen doorftraalen, die zyn
blik ophouden; maar hy, in plaats van haar twyifeling krachten herilelde, tot hem zeggende,
recht u over-
wegteneemen, voer met zyn verbloemde reden ende ^ neemuw beddeken op en wandel. Daar is weinig
voort. Hy ontdekte haarveel dieper geheimenilTen, aangeleegendat de Jooden de wonderdaad van Be-
die verre van haar aanftootelyk te vallen, haar doen ge- thesda verzweegen hebben , die zommige ongeeilely-
looven,datJefus een Propheet is. De kennis van den ken aan de vettigheid, welke uit de wol der ichaapeo
Godsdienilende verborgentheden zien zo wel op de voortkwam, toegefchree ven hebben, en welke dooi'
eenvoudigile vrouwen, als op de verlichtlle mannen; de ilraalen van een brandende Zon verwarmt,zich ver-
deze hier verliet haar kruik, en ging haar verwonde- dikkende,een wonderbaar behulpmiddel voortbracht,
ring in de Stad overdraagen. De bewoonders trokken Immers de geneezing van dezen jichtzuchtigen door
daaruit,
en waaren niet minder als zy door de rede- Jefus iszeeker, ende de murmureering der Pharifeen
neering van Gods Zoon getroffen ,
wy gelooven niet om dat hy die geneezen was op den Sabbathdag, zyn
meer ter oorzaak van uw woord ^ zeiden zy tot de vrou- bedde droeg, is daar een nieuw bewys van. ]. Chriitus
we,
wy hebben V zelfs gehoor t, en wy weeten, dat hy de vond dezen menfch zedert in den Tempel, en gaf hem
Chriflus, de Zaaligmaaker des waerelds is. Daar is meer deze uitmuntende leering , zondigt niet meer , uit
geloof in 'deze fcneuringzuchtige Samaritaanen, als te vreezedat u niet erger overkoome. De wedervervallin-
Jerufalem, welke de Kerk was. Men vergelykt heden- gen in de zonde zyn gevaarlyker als de zonde zelfs,
daags de Kerk by de Samaritaanfchevrouw, welke ons VI. HOOFDDEEL. Vers 9.

komt zeggen, dat het God is, die in zyn Schrift uuren Hy Jpyzigt de meenigte met vyf brooden.

fpreekt. Ik zoude'tEvangelium niet gelooven ^ by al- (4.) Jefus deed een andere wonderdaad, fpyzigen-
dien de Kerk Η my niet gezegt had. Dat is daar het eerile de vy f duizend menfchen met vyf brooden,. en herzaa-
beginzel van'tgeloove. Maar, wanneer men dit woord melde veel korven met brokken, die daar overig
geleezen,endieverborgenthedenen GoddelykeleiTen bleeven.

overwoogen heeft, geloofd men door zich zelve, zo VIII. HOOFDDEEL. Vers 11.
ter oorzaak der merkteekenen van de Godheid, die
Hy zend de vrouw , welke wegens overjpel befchul·
men daar in ontdekt, als om dat men 't zelfs geleezen digt word, weder te rug,

heeft, en weet, dat het God, de Chriilus en Zaalig- PePharizeen wilden hem beproeven, tot hein

maaker des waerelds is,die gefprooken,en zyne woor- een vrouw leidende, welke aan overfpel fchuldig was>
den en daaden heeft laaten befchry ven. ten einde, om te weeten, of hy haar zoude veroordee-

EenHoovelingver zoekt van hem 'de geneezingvöor zyn len. De Oudvaders hebben geloofd, dat deze gant-
zoon. Vers 47. fche Gefchiedenis door den Heiligen Joannes niet g^'

(2.) Jefus bleef niet langer als twee dagen in 't Land fchreeven is geweeft; om welke reden Chryfoflomu^
van Samaria, enhywas nauwlyks van daar in Galilea dezelve niet uitgelegt heeft. ^//y^^/W onderrecht
overgegaan, of een man van den Koning, een Bedien- zy_ niet als in ^t Evangelium der Nazareërs geleex^i^
de van 't Hof, kwam hem bidden, om in Capernaum wierd, en men achterdenkt ^ dat zy daar uit in de voof"
over t e trekken, ende zyn ilervenden zoon te genee- fchiiften van den Heihgen Joannes overgefchreeven ψ
zen. Deze Koning was Herodes , aan wie men dit Het is ten minilen onwederleglyk ^ dat zyzich in^i^
Hoofdfchrift gaf, en die de wonderdaad door het ver- tyd in een groot getal van Latynfche en Griekze voof'
haal van zyn Bediende kon verftaan; om welke reden fchriften vond, en ik twyfFel niet, of dat zyn nien^'p'^
hy een zo groote zucht had,
om hem eenig teeken te zien lingen geweeit, die het in anderen hebben doen
doen, als wanneer Pilatushem denzelven ten tyde van wiichen, maar om in 't gedrag van Jefus Chriilus, οψ'
zynlydenvt^ederterugzond.GodsZoonnamdemoei- trentdeze vrouw , een voorbeeld van zachtmoedig"
te niét om tot aan Capernaum te gaan; een woord was heid, dan of een misdaadige vryheid te vinden,
hem genoeg , en de zaak had haar uitwerking. Het ke hem veroordeelde, zo vraagen de Pharizeen aan J^'
kind wierd geneezen, in plaats dat Eliza verplicht was, fus, welk een ftraife deze vrouw, op heeter daad b^'
zich overat kind uit'te fpreyen,om't zelve weder te be- trapt, verdiende, daar by voegende^ dat zy wel Wil'
zielen, en het leven weder te geven ; het welk we- den, dat zy gefteenigt wierd.
Deze wreede ilraf is
gens de zwaarigheid en de moeite beteekende , dat den W et voor de overfpeelders niet beteekent. M^^f'
Jefus Chriitus veel grooter , als de Propheeten was. dewyl Mozes dezelve de dochters opgelegthad, ^^^
God, Eeuwig met zyn Vader gezeegent,
fpreekt, ondertrouwt geweeft waaren , en 't gegeeven woor^
en aanilonds word zyn Woord vervult. fchonden,heeft men dezelve tot de overfpeelders k^^'

V. HOOFDDEEL. Vers 8. nen uitrekken, en den Wet onderileunen. DaarW^s

Sr·-

Tify geeft de gezondheid weder aan een , die zedert in deze handel een zo fyne ilrik , dat men dezel^^
acht-eti-dartigjaaren ziekgeweefl is. nipt. ?i1q mpt- mr>f«if-p. nntdekt. Men HiiH een dn""

niet, als met moeite, ontdekt. Men had een

bdds

-ocr page 69-

J ο Α Ν . Ν Ε S. 6p

1)elde inzicht. De barmhertigheid vanJ. Ciiriilus voor
de zondaaren deed hoopen, dat hy tegens deze vrou-
"w^e zoude zeggeii, eveneens als hy tegens de onkui-
fchevrouwegezegt had.,
zonden zyn u vergee-
"^en, en alsdan zou het volk hem als een fchender van
<3e Wet veroordeelt hebben, By aldien hy de mifdaa-
■dige vrouw veroordeelde, zouSemen hem by Pilatus
"^'erdacht gemaakt hebben, met hem te verf oonen,dat
i^en by zonder menfch zonder Prieftërlyk of waerelci-
}yk gezag vonnilTen des doods velde, het welk teedèr
in een ty d was, in welke men den Joodfchen Raad het
recht over 't leeven en de dood kwam ontneeïnen.
Jefus befpotte deze argliiligheden, de befchuldigers
Van deze vrouw afvraagende, of zy niet
aan dezelve
wij-^iZ^^fchuldigwaaren? Jefus vroeg niet of zy vol-
iioomen Heilig waaren ; want by aldien die trap van
Heiligheidin de getuigen, die fteenigden, vereifcht
geweeft was,men zoude nooit een uitvoering ter dood
gezien hebben. Maar, hy zend hen weder tot hun ge-
^'iiTe, wegens de misdaad vaiioverfpel, waar van zy
^eze ongelukkige ontuchtige de ftraf wilden doen
<iraagen; in 't verwachten van hun antwoord, fchreef
% met zyn vinger op den vloer van het V oorhof, als
of hy met zich te bukken hen de vryheid liet van rood
te werden, en zich zelfs verward te maaken; zulks ge-
^eurde.Yeder een week af; en alstoen zeide J.Chriilus
tot de vrouwe, dat hy haar mede niet wilde veroor-
^eelen : dus moeit den affchrik voor haare mifdaad,
haar altoos bybly ven, maar, hy beval geen itraife re-
gens een mifdaad, waar van de uitfpraak voor de
Roomfche Overigheid bewaard wierd, tegens welks
gezachhy niets uitvoerde, om dat hy daar vreeze voor
't iterven had.

UITLEGGING

VANT>E CXXVIL JFBEELT>ING.

^ t Verhar de Joodendom dreigt Jefis met de dood,

2)/>vóórhaar oogverdwyntin V nypen van den nood^
f^n heelt met aard' en Jpogde blindheid voor elksoogen^
^'^kt Lazarus uit V graf na V heilig fmeekgehed.
Maria zalft Gods Zoon, des Judas fiaat verzet,
Terii'yl een donderfiem Gods luifler komt vertoogen.

VIII. HOOFDDEEL. Vers 5-9.

Jefus ontkomt de Jooden , die hem wildenfleenigen.
(1.) TEfus verwekte een geweldige ergernis met te-
I gens de Jooden te zeggen, dat Abraham ver-

langt had om hem te zien, maar, dat hy kem ge-
^ '^^nhad, om dat hy voor deze Aardsvader Wits.
iVlen
^OGdin deze woorden twee ongerymtheden, d'eene,
^^t Abraham, zedert een groot getal van Eeuwen ge-
%rven zynde, een man gezien had, die nau wlyks
vyf-
^^gjaaren oud was. Het gelykt dat de niet wel gezin-

Jooden de woorden van J. Chriftus verkeerdelyk
^Htleiden, die niet zeide dat Abraham zyn perzoon ge-
Jien-had, maar, den dag in welke hy onderwees.Maar,
\ is onmooglyk dat Abraham
den dag des Heeren ge-
zien heeft, God kan niet maaken, dat een dag, welke
^iet als een lange tyddaarnakoomen moet, tegen-
woordig zy. En by aldien Abraham hem niet als in een
gezicht en Openbaaring gezien had, zulks zoude hem
^let boven de andere Propheeten verheeven hebben,
^ie het zelve voordeel gehad hebben. De Jooden dron-
gen gewiflely k in de meening van J. Chriilus, die zeg-
gen wilde dat Abraham den Meffias gezien had. Inder
Qaadhy was hem zeer dikmaals, van zyn Engelen ver-
, verfcheenen, en het was waarly k
de HE ERE,
^^^ aan Abrahardin de vlakten van Mamre verfcheen ,

«n hem een zoon beloofde s het was de HE ERE, die

zeide, zal ik voor Abrahmverzwygen, het geen ik ga
doen ?
By aldien 't de Meffias was, die tot den Aards-
vaderfprak, zo blyft daar gantfch geen zwaarigheid
over, want, het is waar, dat Abraham J. Chriftus ge-
zien heeft, en het is niet minder baarblyklyk, dat deze
zelve Jefus voor Abraham was, om dat hy God van alle
eeuwigheid is. Staande te houden dat de menfcheid
van Jefus van die tyd af w^as, om dat God beflooten
had dezelve voort te brengen, zulks is aan J. Chriflus
een armoede doen zeggen. Want ^ hy had alfdan niets^
;'twelk hem niet gemeen met het overige der men-
fchen Was,
die in het raadsbefluit Gods eeuwig zyn.
Hoedanig zoude dan J. Chriftus zyn wieezentlykheid
Voor Abraham als een merkteken van onderfcheiding
bygebracht hebben ? De Jooden twyifelden niet, dat
hy geen oogwit had, zich by God te vergelyken, en
zich God te niaaken, om welke reden zy fteenen naa-
men, om hem alseenGodslaileraar, naerde bepaalin-
gen van de Mofaifche Wet, te fleenigen. Maar, Je-
fus maakte zich weg uit hun oogen,en week af zonder
dat men 't bemerkte. Wat het overige belangt, hy wa?
geen vyftigjaaren oud, als dit voorviel,
Hierommtis^
diejefus Chriilus tot dezen ouderdom doet koomen ,
heeft zichdoor deze woorden laaten misleiden, maar,
de Jooden rekenden hem niet zo oud te zyn, als door
eenonderllelling, welke deuitterile en buitenfpoo-
rigile was ^ die zy maaken konden. By aldien hy al
vyf-
tig jaar en
was, het zoude voor 't meefte zyn; onder-
wylen was Abraham veel alouder. J. Chriilus had als-
toen niet meer ais drie-en-dartigjaaren,

IX. HOOFDDEEL, Vers ζ.
Zyn T>ifcipulen ondérvraagen hem wegens.^ een ,
blind gehoor en is.

(2.) Hy vond een weinig tydsdaarna een blindg^^
boorén , die langs de ilraaten beedelde, en die aan <e
Apoilelen een ilof tot een zeer fyne vraag, wegens c^
oorzaak van 't kwaad, verfchafte. God moet de mer,
fchen niet anders als ter oorzaak hunner zonden ilraf-
fen. Deze blinde, nimmermeer ^t licht gezien hebben-
de, was geilraft geweeil ^ achten de Apoftelen, alvoo-
rens hy gezondigt had. Zy vonden geen middel om de
voorzienigheid te rechtvaardigen, als met de meening
van de verhuizing der zielen te volgen, welke genoeg-
zaam gemeen onder de Jooden was; of wel met de
zonden van de vaders in de kinderen te doen ilraiïen.
J. Chriilus nam deze zwaarigheid weg, ilaande hou-
dende, dat daar noch in de ouders, noch in de blindge-
booren eenige zonden waaren , ^t welk men niet naer
den letter moet verilaan; want de blinde had de oor-
fpronglyke zonde, en de ouders waaren aan eenig mif-
dryf fchuldig. J. Chriilus verilaat alleenlyk die onge^
ry mde zonden, die Gods voorbeeldely ke kailydingen
tot zich trekken; hy rechtvaardigt ten dien opzichte
de ouders van de blindgebooren, en leert ^ dat God ^
die altoos een volilrekte iloiFe tot zyn kaily dingen in
het verderf der menfchen heeft, dezelve zomtyds op
een gevoelige wyze, als wanneer zyn heerlykheid het
afvordert, ontwind. Inderdaad, Jefus deed het zelve
hier doorilraalen, met de oogen van dezen blindge-
booren te openen.

XI. HOOFDDEEL. Vers 43.

Hy wekt Lazarus uit den doode.

(3 ·) Hy deed veel meer voor Lazarus;want hy wek-
te hem wederom op, wanneer hy alreeds begraaven en
Hinkende was. Hetfchynt, dat deze wonderdaad veel
moejclyker als de anderen was. Jefus bad, en,nage-
beeden te hebben, riep hy dooreen beweeging van er-
kentenis en vreugden uit. Vader, ik dank u, wegens dat

Κ sy


-ocr page 70-

7° Α Ν Ν Ε S.

g^ my verhoort hebt. Hy deed mede aanftonds het graf ilers van een genoegzaam dun albaft zyn, om de ilraa-
openen, en hy riep,
Lazarus^ treeduit, Dedoode, len van ^t licht daar door te laatengaan.Dezelvekonftj
met windzels omwonden, rechtte zich op, en hernam welke dit glans-werk voortgebracht heeft, konde van
by vervolg alle de betooglyke werkingen van 't leeven. de alouden gekent geweeft zyn, en deze giiïing vaft
EpiphanesvQYZQekQÏt., dat Lazarus alstoen 30 jaaren ilellende, kan deze albaitre vlefche door dekunilbe-
oiid was, en dat hy na zyn wederopilanding noch even handelt, dun genoeg geweeft zyn, om zonder moeite
zo veel tyds geleeft heeft.Men voegt daar by,dat hy in te verbryzelen. De overvloed van dit reukwerk ver-
het eiland 'Cyprus ftierf, en dat de Keizer Leon zyn vulde 't huis met een lieflyke reuk ^ die de genoodig-
beenderen vandaar liet overvoeren. Maar, de ouder- den verluftigde, en Judas deed murmureeren. Een
dom van Lazarus^zy η dood,en de plaats waar zy voor- beeldenis der deugden en goede werken, welke deH
viel, zyn eeven onbekent; het is zelfs niet waarfchyn- geenen ten voorbeeld ftrekt, die fmaak en gevoelen
!y k, dat hy Bethanien, alwaar zyn huis en de grafftede daar in hebben, onderwylen dat de aandacht den god-
van zyn geilacht was, verlaaten heeft. Inderdaadjmen loozen ftoot en ergert.

zag daar ten tyde van Hieronimus een Tempel^welke Men hoort een flem uit den HemeL Vers 28.
de Chriftenen aldaar op dat graf gebouwt hadden, ten (5-.) Jefus , uit Bethanien vertrekkende, ging om
einde, om het geheugen van deze wederopitanding 'tFeeftnaerJerufalem. Hy vond daar een groot getal
te vereeuwigen. van Grieken, die gekoomen waaren om aan te bidden,

XII. HOOFDDEEL. Vers 3. en de nieuwsgierigheid hadden van hem te zien. Zy
Maria flort een bus met reukwerken over Jefus. voegden zich tot zyn Difcipulen, die daar van hun
(4.) Daar zyn drie vrouwen, aan welke men de zal- Meefter verwittigden. Ik weet niet of zulks, of wel
ving van J. Chriftus toefchryft, en die men ondereen- het naerbyzyn van de dood in l.Chrillus droevige en
mengt,alhoewel ^t niet moeijelykis dezelve door haar fmeékelyke gedachten verwekten; maar, hy riep uit.
byzonderemerkteekenente onderfcheiden; deeene
Vader ,verlofimy van dit uur. Deze beweeging belet-
was de
zondaareffe, welke men met Maria, de zufter te niet,dat hy om de zaaligheid dier geenen niet dacht,
van Lazarus niet moet ondermengen , aan welke de die hem kwaamen zien. Hy verzocht zelfs een won-
Schriftuur nimmermeer haar ongereegelt leeven ver- derdaad van zyn Vader voor hen.
Vader, verheerl^k
wyt:te zeggen,dat deze bepaaling alleenlyk een vrouw uw Naam. Dat is te zeggen, doe een wonderdaad,
beteekent, welke haar koft won met hulzels te maa · waar door uw heerlykheid mag doorftraalen,en welke
ken,die zy zaturdaags krulde,zulks is iynigheden zoe- aan deze verafgezonderde Grieken, die gantfch geen
ken,om met de kracht van een woord te fpotten,welk gevoelig bewy s van myn beroeping hebben , doet
men niet,als aan menfchen geeft die met bekende mif- kennen, dat gy 't zyt, die my zend. God deed
daaden bekaden zyn. Deze zondaareiTe is in de Schrif- het geen zyn Zoon verzocht; men hoorde een item
tuur niet genoemt; waarom noemt men haar dan Ma- uit den Hemel, welke uitriep.
Ik heb hem verheerlyktt
ria Magdalena? Eindelyk,zy was van Galilea.De twee- en ik zal hem noch verheerlyken. De gevoelens waaren
de dezer vrouwen was waarlyk Maria Magdalena ge- op deze ftem, welke niet onderfcheiden genoeg ge-
noemt j zy was mede van Galilea, en zy was die, welke weeft was, om van allen verftaan te werden , ver'
Chriftus van zeven Duivelen verlofte, waar mede zy deelt; eenige naamen deze beweegingen van de lucht
bezeeten was. Men kan haar met de zondaareiTe niet voor een donderilag, anderen kwaamen overeen, dat
ondermengen, als met te zeggen, dat zeven duivelen men woorden gehoort had, enfchreeven dezelve aan
.beteekenen
zevengebreeken; want eene, welke met een Engel toe. Jefus voltrok de uitmuntendheid van
den Duivel bezeeten was, zoude niet bekwaam ge- zyn bediening te bewyzen, met aan de meenigte te
weeft zyn, om liefde in te boezemen. Maar, deze leeren, dat hy wel haaft ten Hemel moeft klimmen;
overdraagende uitlegging, door
Gregorius de Groote 't welk hun bekeering moeft verhaaften. Maar, in te-
ingebeeld , ftoot de wonderdaad van
j. Chriftus, die gendeel, maakte deze leering een nieuw voorwerp
zeven Duivelen uitwierp, ter neder.Eindelyk, de laat- van twyffeling; want, de meenigte geloofde, dat de
ile dezer vrouwen is Maria. Zy is van alle de anderen Meffias
eeuwig op der aarde moefi bleven, in plaats dat
door haar naam onderfcheiden j want, men noemt de geduurzaamheid van zyn Ryk in den Hemel is.
haar nooit Maria Magdalena door haar woonplaats
 Ύλ O η Ί ^ C

want zy was niet van Galilea j maar, zy woonde te Ui 1 L· L· VjVj iJN Li
Bethanien naer by Jerufolem ; zy had daar haar ge- VJN D Ε CXXVIIL AFBEEL'DIKG.
flacht, 't welk bekent is, want zy wasuitdenftam ^efioodebooswichtfuipvanChrifiusAvondmaal,
vanjuda, een broeder Lazarus genaamt, die Jefus 'Die's leerlings voeten wafcht en afdroogt in de Zaah .
Chriftus uit den doode opwekte, en een zufter Mar- En word by Kedrons beek door Judas zelfs verraadefi 1
tha genaam t. Dit was deze vrouw, waar van de Hei- Geboejent, weggefeept, gefaagen en bejpot,
lige Joannesfpreekt, welke een bus metwelrieken- Verfmaad, tentöongefleltvoor't Joodsverfleenlgtrotr
de balzem op j. Chriftus nederftortte. Dat gebruik Gekruifigtenvermoordnazoveielwonderdaaden.
was zo gemeen by de Jooden in degaftmaalen, dat XIII. HOOFDDEEL. Vers 7.
men zich niet verwonderen moet, dat zulks twee of
 Judas word verzogt.

driemaalenaan J. Chriftus gefchiet is. En by aldien (ι.)ΤΝ het oogenblik dat Jefus aan zyn Difcipulen
deze Goddely ke VerloiTer, die de minfte afzonderlyk- χ een laatfte bewys van zyn liefde gaf,met hen he^^
heid in zyn leeven niet begeerde, een uitftorting ge- Avondmaal houdende, om Éet Heilig Avondmaal ii^
doogde, wierd die door een beginzel van liefde voor te ftellen, dacht Judas niet anders, als om hem te ver
hem gedaan. Dit reukwerk was koftelyk; want het raaden, enfmeedeeenvoorneemen vanhemaan
zyi*
bedroeg omtrent honderd en vier-en-dartig guldens; vyanden voor geld over te leeveren.
't zelve was in een albafte Bus beflooten ; het welk
 Jefus wafcht de voeten. Vers 5·.

eenige moeite aan de Uitleggers baart, om dat het (x.) Jefus ftond op van de taafel, om de voeteii
albaft niet verbryzelt i maar, men fpreekt ons heeden- der Difcipulen te wafchen, en een voorbeeld aan de
I daags van een Tempel in Italien , waar van de ven- Harders te geeven, van hun vermaaken of onnoo"'

weo-

-ocr page 71-

J Ó . Α Ν Ν Ε S. ηι

werftiige beeiighedeh na te kkteri, ten einde , om wierd. Men heeft niet nagelaaten deze daad van J.
'tot de bekeering der zielen te arbeiden. Hy gaf Chriiliïsnaer te volgen, eii dezelve een uitwerksel toe
mede een groot voorbeeld van needrigheid, zich tot te fchryve'n , 't geen zy niet meer heeft. Men heeft
een zo flechte bediening, en
welke oneiridig onder daar zelfs efeh Sacrament van gemaakt ^ Welk Φ Kerk
een M'eeiler Van 't heelal was, verlaagende. God vanMilaanen^, geduurende den loop van veele eeu-
en de Engelen leeren ons deze deugd; want, de wen, gevierd heeft; Men zoude éenigeredeii heb-
Engelen zyïi alle dienilbaare géeilen voor den gee- ben van zulks te doen, by aldienhetvanden.menfch
ïien, die dé zaaligheid moeten vefkrygeii. En Jè- ^fhanglyk was, de genaade aan zeekere plechtigheden
fus wafcht , gelyk eenflaaf, de vdéten van zyn A- tehechten; want hier is^cn minften eén Goddelyke
poilelen. De Heilige Petrus kan eén zo "diepe nee- inftelling: datishet voorbeeld van Jeft», een gevoe-
drigheid van Gods Zoon niet begrypen. Hy ilelt Kgteeken,datde genaadevè^eeld , eengenaade die
zich
daar tegen, en roept uit, Heere i gy zult my hetmtwerkzelvandewafchi'ngfchynt tezyn, deW^^l
nooit de voeten wafchen. Hy beging twee misflaa- mengereinigt was, en eindelykeen uitdruklyk be^
gen, de
eene van veel wyzer als God te willen zyn'; vel, wafcht^piieden malkanderen ae voeten. Maar^
de andere van ^ich alleenlyk te verbinden aan 't geen J. Ghriilus wil alleen leeren, dar de Herders verplicht
■ialdaar gevoelig en iloffelyk in die wafching was^, zyn » hun onderlinge Heiligmaaking té bevorderen j
in plaats van 't oogAerk des Heerén te doorgron- en de Heilige Petrus heeft hier geen i^zondering, om
den, die zich zo ïneenigmaal van waater bediende, dat hy geen zo groote vérheffing heeft, die
ons voor
om zyn 'genaade te
Verbeelden. Men zegt, dat de Beftraffing dekt.

Heilige Petrus de eérite #as, tot wie zich J.Chrt- XVIII. HOOFDDEEL, Vers iz„
ftus voegde, en dit is eene der twaalf voorrechten^ Jefuy dóór KrygsknecBen'gegreepetL

Waar op men zyn voorzittingin de Vergaadering der (B·) Jefus door zyn Difcipel verraaden, wierd in de
Apoftelen en in de Kerk grondveft.
Chryfoflhomus handen der Krygsknechten en aan de meenigté over^
beeft in tegendeel gezegt , dat Judas , veel ilout- geleeveit,dieophemindenHof vanGet:Zemaneaan-

vielen ^ met ftpkkeh en zwaarden gewaapend, fakkels
hebbende om hunfchréedeninde duifterheid van de
nacht te verlichten,en betei" te kennen die zy zochten.

xix. hoofddeel, Vers 2.

, T>e doorne kroon opgezet.
(4.) Dewyl hy zich den Koning der Jooden noemdei

Men. krïiïfigt hem. Vers ie.
(5-.) \Vy hebben alreeds v'eël omftandighedeil 5
welke zyn dood van die der overige menfchen onder-
fcheid ^ aangemerkt. Mén ziét hier twee daar van, die

"moediger, zich den eerilen aanbood om gewafchen te
W'orden, endatj. Ghriilus, in plaats van deze onbe-
Tchaamtheid te ftrafFen , hem voor alle de anderen
ftelde, om te zien of dit teeken van onderfcheiding
'hem niet treffen zoude. Ik ilem toe , dat ik geert
groot voorrecht by 't eerfté of het tweede wafchen

Defpeur. De hertnékkigheid en Wéderiland van den kroonde men hem, rnaar ten einde, om hem wegens
rieiligen Petrus kwetft de heerlykhoid, welke hem ditRyk, welk het volk als ingebeeld aanzag; te be-
de voorilelling van zyn Méefter gaf; maar, volgende fpötten, ftelde men een doorne kroon op zyn hóófd;
het verhaal van Jöannes ^ blykt het in tegendeel ^ dat ^^ befpotting was groot van een riian met dé kroon op
den Heiligen Petrus van den laatften gewafchen is.De hoofd naer de ftraf te ileeperi , maar, Jefus moeft
woorden van den Evangelift,
άειίϋβ hy 'tot Simon Ψε- gekroont zyn, om dat hy ons flachtofFer, en de waar-^
ïrus gekoomen was, onderilellen , dat hy by ande- achtige Koning van de Kerk was, en dat daar dien dag
ren aangevangen had, en dat déze hier niet komt, ^^^ zyn 2,eegenpraal al zo wel als van onze was;

als na dat men alreeds veele gewafchen had j by al-
dien hy alléén genoémt is, gefchiet luiks ^ óm dat
hy alleen door zyn tegenftand zondigde,
J. Ghri-
•ïhis nam zyn twyffeling Weg , liiet te zeggen ,
dat

'byaldkn hy hem de -voeten niet 'wa/chte y hy geen deel nietftilzwygendvoorby gegaan kunnen werden. Eer-

'met hem zoude hebben. Dat dreigement was als eeri ft^lyk, had Gods Zoon bp 't punt van de laatfte fnik te

biikzemilag, die den Heiligen Petrus ter nederfloeg, geeven dorft ^ en verzócht te drinken. David had een

dewelkejefusaltezeerbeininde, oni van hem afge- langen tyd te vooren, van den Meflias fpreekénde,

icheiden te zyn , maar zyn geeft herilelde zich ter gezegt. Ί)e hoon heeft my't hdrt verbrooken ^ ik heb

ielVer tyd; hy begréép lichtelyk, dat d^zv van de Hei- niemand gevonden, Be my vertrooflte, z'^ hebben my

ligmaakint^, zonder welke nie^andGod zien zal, ge- galte eeten gegeeyen ^enrnet edikgelaaft. En dat is dié

Godsfpraakj welke ]. Ghriilus vérvulde. Het gelykt j
dat de Propheet van de voorleede tyd fprèekt , in
plaats van het toekoomende te voorzeggen
j en dat
hy verhaiilt ^ 't geen hem gebeurt is, in plaats van te
beteekenen 't geen mén aan J.Ghriftus doen moeft.
Maar, daar zyn in die Pfalm zo veel zaaken ^ die met
niemand als den Meilias overeenkbomen, dat het
niet
te verwonderen is i datrnen dezelve óp hem loepaft.

f

handelt wierd. De Héiligé Petrus wilde, dat men
hem zo wel het hoofd als de voeten Wafchte;
niaai
}. Ghriilus ftelde zich daar tégen. Het was niet ^
om dat daar onkuiide en dwaaling in het verftand der
Apoftelen was , welke de Heilige Geeft nóch niet
verlicht had, al zo wel als dé gebréeken in hun nei-
gingen , welke de laagedeelen van de ziei zyn. Maar,
]efusChriftüs geloofde , dat hét zoude völftrekken;

door déze ziiiiilebëeldelyké daad de noódzaaklykheid Datwasmoogelyk de zm der Jooden vdn die tyd, én
te beteekenen Van zyn hertstochten te verbeeteren, dufdaanigis^t, datJ.Chnftus enzyn Apoftelen zeer
en dezelve onder zyn gehoorzaamheid te buigen,
veel Godsfpraaken mtgelegt ^hebben , overeenkoo-
Wanneer hy aan zyn Difcipulén verzeekef t, dat zy mende met de toepalimg, welke men daar van in hun
rein zyn, uitgezondert eénalleen^ verftaathyniet; tydmaakte,enwelkemdebynagogebekentwas.Duf-^
dat deze wafching hen zodaanig gereinigt heeft, dat daanig washet geen voor ons duifter kan fchynen
,Voor
daar by hen niet meer de mittfte fthaduwé van ver- hen niet duiften Jefus, die deze Godsfpraak door zyn
derfen zonde overig is. Hyftelt hen tegen Judas, Geeft voorzegt had ^ kende daar de zin van; om wel-
en geeft hen deze getuigenis, dat zy niet de
 keredenhy niet nalaaten wilde dezelve te vervullen,
minfte diet groove én ten oppérften zondigeherts- Het was edikj welkémen hem gaf, omd?.tdé e-
tochten bezaaten, daar den veri'ader
door bewoogen dik met: waater vermengt, den drank der krygsls iiech-

Κ ζ ten

-ocr page 72-

72 J O Α Ν Ν ε s.

ten en armen was. Zy vonden mooglyk geen ande- geilelt had gelaaten. Pilatiis , die van deze Wettefi

re op die plaats, en men geloofde dezelve bekwaam Biet vreemd was, liet niet na de beleeftheid voor de

te zyn om de zinnen al zo wel op te wekken, als de Joodem te hebben van hen toe te ftaan , 't geen zy

dorft teleflchen, men ftak dezelve op een ftokran verzochten, teneinde^ οβ dat hun aandacht, gedmi-

yfop, om dat deze plant, welke laag en broos in an- rende het Feeil, niet geiloort mocht werden. Het

dere plaatzen is, in Judea een genoegzaam langen en is waar dat de Romynen in deze zoort van zaaken zeer

vailen Stam fchiet. En het is niet noodzaaklyk, om ligt te beweegen waaren. Zy ilonden altyd toe de ge-

deze plaats uit te leggen, van een nieuwe zoort van ilraften te begraaven , en Cicero verwyt Verres van
wapenen zichin te beelden, en dezelve aan de Room- die vryheid verkocht te hebben, en de lyken ^ die men

fchekrygsknechtentegeeven. niet weder wilde koopen,ten prooije van de wilde bee-
Een dezer krygsknechten doorilak de zyde van ftengelaaten te hebben. Maar, daar waaren hier twee

I.Chriitus, en daar vloeide bloed en waterliit. Men byzondere omftandigheden, deeene, datjefuswe-

iHUtus leent het oor aan 's Priefiers fmeekgehed,
Men neemt de lyken afnaer 't voorfchrift de Wet.
'En bryz,eit hetgeheent der fnoode moord.eniiaren,
Wyl f.ofeph 'tRoomfchg^ez^ag om Jefus Uchchaam vraagt
En 't '^elgehdz>emd ly% naer 't nieur^e β eengraf draagt,
Waar in 't drie dagen rufi om Heinel'^d&rds te vaar en.

XIX. Η O Ρ F D D Ε Ε L , Vers 31.

*T>e Jooden verzieken, dat men dengekruifen van het vulling van \ geen de Koninglyke Propheet voorzeot
kruis weg zai neemen. had. Hy bewaart zyn beenderen ^ dusdaanig^ dat men

(i.) "l^EJooden hadden wei een klein gezag, maar, daarnieteenvanbreeken zal. Zulks was zelfs door ^t
X^ de Romynen hadden veel beleeftheid voor Paafchlam gedaantelyker wyi^e verbeeld geweeft ,
Α1 u..^ welkcrs beenderen niet vcrbryzelt wierden.

Jofej^h balzemt het Lichchaam van Jefus. Vers 3 9.
(4.)
Jofeph van Arimathea^de dood van Gods Zoon
vernoomen hebbende, ging zyn lichchaam van
Pila-
tus verzoeken, om 't zelve eerlyk te begraaven. De-
ze Jofeph was van Arimathea; maar , daar waaren zeer
veelfteden van die naam, welke alleenlyk
ten Hoogte
beteekent. Daar was een van die naam, in den ftam

leezen, alw aar men zegt dat hy begraaven is. ^iSal· een uitzondering ƒ de andere, dat men hem al te ïiaa-

'vatoris latus in cruce cujpidefxit, Longinus hicja- ftig verzocht, dewylzy noch niet geheel dood waaren.

eet. Men verrl^nt, dat hy het huis van 't hart en Onderwylenitond Pilatus de Jooden hun verzoek toe;

zelfs 't hart van |aus doorboorde, dat het bloed uit het en de voorzienigheid voorbereidde, door het verzoek

hart en het water uit het hartevlies vloeide; by aldien van deeene en de beleeftheid der anderen de wederop-

mea desweegeh de allerberoemite ontleeders, die 't ftanding van Jefus Chriftus op den derden dag na zyn

Noorden gebaart heeft, geloof geeft, volilrekt het begraavenis.

da t men de boril doorilooken heeft, alwaar zich'm ee- Men vind Jefus Chriflus geflorven. Vers 33.
nigmaal een rood en bloedig water vind; zulks is veel (x.) Men bediende zich van de vryheid , welke
waarfchynlyker,want Jefus zoude niet vergeeten heb- men verkreegen had; maar, op dat men het Vonnis
ben van aan Thomas zyn doorftooken hart te vertoo- tegens den gekruiften uitgefprooken, niet zoude be-
nen , by aldien men 't zelve door de opening van zyn fpotten, moeft men zich alvoorens van hun dood ver-
zyde had kunnen zien. En dit bewys zoude veel gevoe- zeekeren. Men twyffelde niet of J. Chriftus was al-
liger, als alle de anderen geweeft zyn. Deze krygs- reedsgeftorven. Maar men was voor de ftruikroo-
knecht had een voorneemeri van zich veel gewiiTer van vers, die met hem aan 't hout gehecht waaren geweeft,
den dood van Gods Zoon te verzeekeren. Men mocht verplicht hen de beenen te breek en, ten einde om hun
vry zeggen, dat hy den geeft gegeeven had, hy wilde ftraf te voltrekken. Men liet de gekruiften gemeen-
een laatfte ilag geeven , waar door men de waarheid lykaan 't hout ll^rven, en die ftraf was ter zeiver tyd
van 't zelve konde begrypen. En moogly k was hy door lang en fmerclyk ^ maar, ter oorzaak van de omftan-
eenige Jooden aangevoert, die bevreeft waaren van digheid van de tyd, verkortte men hun lyden, en 'men
als noch bedroegen te zyn, en dat hy hun geweldenaa- gaf hen den flag van genaade. Het is niet onnut, dat de
ry door een gevynsde of waarachtige verbleeking Evangelift alle die omftandigheden in een gefchiede-
mocht ontvluchten. Het water en ^t bloed, welke nis, w^elke vry kort is, ingeflooten heeft. Het fchy nt
uit deze wond vloeiden , hebben onze twee Sacra- dat een Chriften niet meer belangen by het lot der
menten verbeeld ^ namently k den Doop en 't Heilige ftruikroovers heeft, als by dat van een oneindig geta!
Machtmaal. andere geftraften, die onze aandacht niet waardig zyn;

TT Τ Τ Τ F Cl G T N G I^aar, het omftandig verhaal van den Heiligen Joan-

VANT^E CXXIX. JFBEELTiING. de dood van deze drie gekruiften te verzeekeren In

plaats van zich te bedriegen , onderzocht men alles
ftrenglyk, men onderzocht niet alleen Jefus Chriftus,
maar zyn medegenooten van de ftraf.

Men breekt de beenen der firuikroovers. Vers 3 6.
(3.} Het onderfcheid van J. Chriftus en de ftruik-
roovers , wie men de beenen brak ^ beteekent de ver-

hen over. Als wanneer Jefiis Chriftus ftierf, was hun
achtbaarheid zodaanig vermindert , dat zy alleenlyk
de doode lichchaamen zonder uitdrukkelyke toe-
ftemming van Pilatus niet durfden wegneemen, al-
hoewel hun Godsdienft
't zelve afvorderde. Inder
daad , de Wet behelsde , dat de lichchaamen der
geenen, die men aan
't hout gehecht had, den zei-
ven dag zouden begraaven werden, en verbood die _______________^

daar den nacht over te laaten blyven, om dat dezel- van Ephraim , en men zag een diergelykéinden ftam
ve de aarde zouden bevlekt hebben., welke God hen ge - van Benjamin, welke moogelyk deze is, waar van
geeven had. W yders begon de Sabbath van Pafcha, de Heilige Joannes hier fpreekt. Deze man, die ry k
de allerplechtigfte van alle Feeften, aan te vangen. Eri was, had de plaats van zyn geboorte verlaaten, om zich
men zoude gelooft hebben den dag zo wel , als de injerufalem neder té zetten; men verzeekert dathy
aarde te ontheiligen, by aldien men doode lichchaa- een der Raadsheeren was, waar van Pilatus zich zom-
men voor de oogen van 't gemeen aan 't kruis bloot tyds, gelyk van de byzitters, bediende, om
overzaa-

keö

-ocr page 73-

J ο Α ■ Ν N' Ε S. 73

ken te oordeele-n: msar, de Roomfche Wetten lieten haailigheid dier geenen, die vreezen, zich voor over

niet toe, dat men aan vreemdelingen die bedieningen in ^t graf neder&oog, en twee Eno-elen zap zy zaff

gaf, welke men zelfs aan den geenen niet toeilond, die een oogenblik daarna Chrlllus. ίγ konde hem niet

het Roomfche Burgerrecht gekocht of verkreegen eer kennen , voor daxhy haar hert doorat geluid van

hadden, ten minden in hun Landfchap. Jofeph was zyn ilem, of veel eer door een heimelyke werkin» van

t^eel eer een Raadsheer in den Grooten Raad der] 00- geeft, getroffen had. ^

den; dewyl de Schriftuur zegt, dat hy niet toeilem- Hy toont zyn wonden aan zyn Jpoflelen. Versa/,

de het geen men in die Raad tegens J. Chriftus deed, (x.) Deze nieuwe tyding vloog fchichtig tot de A-

hymoeft daar achting in gehad hebben, ^t Geloof van poftelen. Welk een vréugde! Ondertuiïchen was de-'

'dezen rykenman, diebevreeftgeweeilwas, vanzyn zelve door duizend twyffèlingen^ welke de onweeten-

bedieningte verliezen, belydenis van^t Chriftendom heid en ongeloovigheid deeden voortkoomen , ge-

•doende moeft door den dood van J. Chriftus zich uit- ftoort. Eindelyk verfcheen J. Chriftus in ^t midden

dooven en verliezen. Hoedaanig kon een zwak en be- van hen, en om hen volkoömentlyk van de waarheid,

fchroomt man de fchande van het kruis tegenhouden? van zyn wederopftanding te verzeekeren, wees hy hen

Onderwylen was dat 't geen zyn geloof weder aan- zyn zyde, zyn handen en zyn wonden aan, die noch

moedigde ; hy moedig en yverig geworden zynde, geheel v.rfch waaren, hoedaanig konde men na dit al-

terwy 1 de Apoilelenbevreefl; en vluchtig waaren,ftel- les twyffelen ?

de zich voor Pilatus en vroeg hem om 't lichchaam van Hy overtuigt den ongeloovigen Thomas. Vers
den Zaligmaaker des waerelds. (3.) De ongeloovigheid van Thomas konde door
Men begraaft hem in een nieuw graf. Vers 41. de getuigenis van al zyn medegenooten niet overwon-
(5·.) Hy balzemde het ^ na dat hy het verkreegen nen worden, waar van het eenpaarig verhaal, op 't ge-
had. Zulks was de gewoonte der Ooilerfchen, die
een zicht gegrond veil, hem moeil beweegen ; welk een
Veel langer tyd de doode lichchaamen wilden bewaa- ongeloovigheid! welk een onweetenheid in de zie|
ren. De Egyptenaaren veel vernuftiger naamen de in- der Apoftelen 1J. Chriitus wierd verplicht om dezeziel
gewanden daar uit, en vulden de lichchaamen weder van den Duivel af tefcheuren, en te beletten van ver-
met fpecery en. Maar, de Jooden vergenoegden zich looren te gaan, niet alleenlyk met hem zyn wonden te
dezelve metbalzemachtigekruiden te omringen: men vertoonen, maai'^ daar zyn vingers in tedoenilee-
deed zulks op 't fpoedigite: men had zelfs geen tyd van ken, ten einde op dat hem, dezelve gezien en aange-
^it doode lichchaam zeer verre te vervoeren. De zon raakt hebbende, 'de minile fchaduwe van misvertrou-
was aan't ondergaan. Degroote^abbathvingineeni- wen niet overig bleef. TVelgehtkkig zyn die geenen ^ die
ge oogenblikken aan; de Jooden zouden niet gelee- gelooven zonder gezien te hebben.
den hebben, dat men dezelve, om een doodftacy te XXI. HOOFDDEEL. Vers 9.
doen, en den Zoon Gods verre te voeren, zoude ge- Hy eet vzfih.
fchonden hebben. Men plaatfte het zelve in een-ha- (4·) Hy verfcheen voor de derdemaal aan zes zyner
buurigerots, daar een nieuw graf was. Een omftan- Difcipulen, die vifchten ; na dat zy den gantfchen
digheid, welke de voorzienigheid gefpaart heeft, ten nacht onnut gearbeid hadden, kwaamen zy ^s morgens
einde, om het tegenwerpzei der ongeloovigen voor wederom, en waaren niet verder als tweehonderd el-
te koomen , die gezegt zouderi hebben ^ dat men de leboogen van 't land, als wanneer zy Jefus op den oe-
wederopftanding van den Meflias aan niemand als aan ver befpeurden. De Heilige Joannes kende hem , en
dedeugd, welke aan de beenderen van een Propheet zeide 't zelve aan den Heiligen Petrus; die zich liever
gehecht w^as, dewyl men daar alreeds een voorbeeld wilde natmaaken als af te wachten, dat het fcheepje
Van gezien had, verfchuldigt was. den oever konde bereiken. Hy wierp zich inde zee,

T7 TT* Τ "Ρ C^ C^ ΤΧίΓ^ daar't water niet zeer diep was, en haaftiglyk den oe-

U 1 1 Va 1 IM O verwmnende, vond hy zyn Meeiler. Dewyl menzo

V AN 'T>E CXXX AFB EELT>ING. jii^er by gekoomen was, dat men zich onderling ver-

Watylt^yflervelmg merJefis leedtggraf, ^ ^^^^ ^ Chriftus reekeningvan hun

Die reeds is ofgefiMn; "^ifch vry u tramen af,
XJl» Tr ooft er fpreckt
ïi λλβ uerfchynenA voor uit) eogm,
Daar gyvergaadert zyt en Thomas hem htafl,
i^yl d'overvloed va?ivifh het vifchers rot verrafi^
feO^s rpyz^e neemt om V Ie even te vertoog en.

XX. HOOFDDEEL. VeTs 14.
Maria Magdalena vind J. Chriftus in den Hof
^iOT^ii Difcipulen noch de godvruchtige Vrou-
'XJrwen , welke J. Chriftus gevolgt waaren

vangft af, en ziende, dat zy niets gevangen hadden ?
deedhy 't net aan de rechter zyde van 't fcheepje wer-
pen ; het vervulde zich aanftondsmetvifchen, die,
als zo veelonderdaanen, tot inde nave vandeZee 't
bevel van hun Meefter verftaan hadden, en zich kwaa-
men vervoegen, daar hy lien riep. Het net moeft na -
tuurlyker w^ze door het getal en de groote der vi-
fchen , waar mede 't zelve vervult was, aan ftukken

JL^ wen , WCIKC J. VjUIULUS gtVUl^t waaj^-n , iciH-li , ν ν ^ vv^ivtiii. --

Wachtten de wederopftandingniet af, zy dachten niet, fcheuren. Dewyl de wonderdaad door de kracht zoude
als om hem haar laatfte plicht te betoonen, en omdie
 onnut geworden zyn ,gafjefus aan dit net een fterkte,
reden ging Maria voor'taanbreeken van den dagnaer welke 't zelve niet had; men trok het op den oever,
't graf. Verw^ondert zynde van daar het lichchaam ^ Men braadde daar vifchen,enj .Chriftus at zonder hon-
'cwelkzy zocht, niet meer te vinden, en in plaats van
 geren zonder noodzaaklykheid, alleenly k, om tti he-
in 't binnenfte verheugt te zyn, gaat zy deze droevi- wyzen dat zyn lichchaam na de wederopftanding noch
ge tyding de Apoftelen aandienen. Dieongeruft, en
 van de zelve natuur, als der anderen was, alhoewel
i^ngeloovigtot het graf naaderen; zy zien daar
in , zy de trekken daar van verandert waaren, dewyl de A-
onderzoeken , en niet als een linne doek gevonden poftelen meenigmaal moeite hadden om
hem teken-
hebbende , beving hen de verbaaftheid en vreeze; zy

Hybevefiigt den Heiligen Ψetrus weder in het bedie-
nen'van zjn ampt^ en vertrouwt hem i^yti
fchaapen. Vfix^ji^,
(5-.) Naden eeten vroeg j.Chriftus aan denHeili-

K 3

nen.

beerden verfchrikt w^ederom naer huis, als wanneer
^aria , welke by het graf gebleeven was, in traanen
baadende, en noch eens zien willende, of de Difcipu-
len zich niet misleid hadden door een gewoonlyke

-ocr page 74-

74 . J O Α Ν

gen Petms tot dnemaakn toe of Iiy hern lief had. Ψε-
trus bemint gy my ? En op zyn antwoord vertrouwt
hy hem de zorg z) ner kudden.
JVeidmyn fihaa^en.OQ
Oudvaders hebben in deze vraageenzoort van fchan-
de voorden Apoftel gevonden, om dat zynMeefter
hem de droevige vallen, welke hy gedaan had, tot
driemaalen toe ., op zyn ilérfuur hem verloogenende
verweet; en wilde hem zyn mifdaad doen crrinneren,
'en zulks in tegenwoordigheid van zyn medegenoo-
t€n, ten einde om hem in 't vervolg wederom in 't
poftelfchap te herftellen, waar uit hy gevallen was. Dit
is 't geen hy deede, met tot hem te zeggen,
weid mjn
fchaafen.
Het fchynt voor 't minile dat de Heilige Pe-
trus ongeduldig en moejelyk was , wegens dat zyn
Meeiter hem dezelve vraag tot driemaalen toe deede.
Het moeil zyn, dat hy in de toon en ^t weezen van
J. Chriilus een misvertrouwen vond, dat hem belee-
digde , om welke reden hy, als een man, die door
deze laftige ondervraagingen vermail was, het oor-
deel daar van weder in handen van Jefus ilelt,
Heere ^
gy weet alles j gy weet dan ^ dat ik u bemin.
Waarom
ondervraagt gy my dan ? Men heeft zedert groote ver-
borgentheden'in alle de redeneeringen van J. Chriilus
gevonden, Want, de Heilige Petrus fcheen daar zyn
Meeiler te beminnen,
z^elfs meer als de andere ^>ijci'
;pulen.
Om de deugd van deze liefde, laat Jefus hem
zyn fchaapen weiden. En deze weiding beiluit een op-
perile gezag over de kudde des Heeren ; want jf/isw^-
r^j· noemt een Koning,
de Herder z,yns volks. Ein-
delyk merkt men aan, dat Jefüs zich uitdrukt op een
wyze, welke ons teert r dat alles het gezag van dezen
Opperilen Herder onderworpen is; want hy fpreekt
tweemaalen van lammeren. De lammeren tweemaa^
lengenoemd, beteekenendejooden en Heidenen,
de twee volkeren, die alstoen ^t geheel al verdeelden,
en de fchaapenzyn de Apoilelen en BiiTchoppen, die
men als de moeders van de kinderen Gods kan aan^
zien, om dat zy die geenen zyn, die haar voortbren-
gen.
Ambrofius, anders als wy leezende, heeft de
lammeren onderfcheiden, welke de leeken zyn; de
kleine fchaa^jes^ dat is te zeggen , de Priellers, en
defchaapen, die de BiiTchoppen verbeelden, of wel
die drie ordren, beteekenen de zielen die beginnen,
welke naar de volmaaktheid trachten ^ en die geenen,
die alreeds daar toe gekoomen zyn. Welk een fynig^
heid! Men zoude daar een veel η utter verborgentheid
kunnen vinden ^ waarom niet gezegt, dat de lam-
meren de Geeilelyken zyn, de 1 chaapen de volkeren ^
en leeken ^ die aan hun hoofd Rammen hebben, dat
is gezegt Koningen, en door deze uitlegging zoude
men aan den Heiligen Petrus een volkoomen macht
geeven over het tydelykeen Geeilelyke, en over de
Koningen zo wel als overdeBiflchoppen. By ongeluk
voert het denkbeeld van een Herder, die zyn vee ge-
leid, gelyk Jacob dat van Laban deed, nooit
pen op-
perile achtbaarheid. De wol noch het leeven der
fchaapen behoort den Herder ^ die de kudde geleid,
niet toe, maar, wel aan God j die daar de Meeiter van
is.
Homerus is de verklaarder van 'c Evangelium niet,
en een vaars, waarin hy verbloemder wyze een Ko-
ning onder den najim van een Herder verbeeld, om dat
'zy eenige overeenkooming hebben, volilrekt niet,om
hen in alle zaaken evengelyk te maaken. Men moet
den Text van de Schriftuur veranderen, om daar
lammeren, fchaapjes en fchaapen in te vinden.
Ambrofm doet zulks niet, als om daar, ik weet
niet welk een trap, die hem verblindde , te vinden.
Maar, men ziet niet diergelyks, noch in de Priellers

NES.

vanzyn éeuw, noch in eenige der iiloude voorfchrif-
ten. Men is dan verplicht in 't Evangelium te ilellen,
^t geen men daar in vifiden wil, en onder het begun*
iligen van een zo iloutmoedige verandering bouwt
men fyne giiïingen. Jefus had geen ander oogwit, als
om den Heiligen Petrus op een plechtige wyze in het
Apoilelfchap weder te heritellen 5 hem als een Herdei
aanziende, die, in weerwil van zyn val en lafhertig-
heid, zorge voor de fchaapen konde draagen, om dat
hy zyn Meeiler zo tedei" beminde^ Men moet van zyn
liefde tot God verzeekert zyn, eh iHen is verplicht zyn
hert op dit deel te onderzoeken, alvoorens in de Hei-
lige bediening te treeden. De misilaagen, welke men
begaan heeft, beletten niet, dat men daar niet intreed,
als wanneer men dezelve door een erniligberouw en
door een brandende en teedere liefde tot God herilelt
heeft. Dit is daar het oogwit van de Woorden des
Heere Jefu, doch men verduiilert nieenigmdal daar
denwaarachtigen zin van ^ om een ingebeelde opper^
hoofdigheid te verzieren.

UITLEGGIKIG

. Van cxxïï. apbeelt>ing,

Jefus Chriilus vaart zecgetipraalende ten Hemel.

Gods Zoon "jliegt He^elloaarts door Codlyklicht h^riLdt^
Teneyï Gods Geeft op
't volk in vuurloeer nederda.dt,
En Anmiasβ erft omfnood bedróg en hogen,
Ό e Heilige Stephanus verkrjgt het mkrtellot,
Philippüs doopt een Moor door het gelóóf in God,
En ii>erd dow 's Heeren Geef gevoert uit 's Moormans eége».

Η Et zoude te wenfchenzyn, dat men een nauw-
keurige Gefchiedenis van 't leeven der Apbfteleii
had, hun handelingen zouden tot een Verklaaring voor
zeer veel plaatfen vaii 't Evangelium,die duiileifchee-
nen, dienen j en het gedrag van deze Heilige mannen
zöudeeen groot getal van twyffelachtige zaakén weg-
neemen. De Heilige Lucas is by ongeluk de eetiigilej
die dit werk ondernoomen heeft. En alhoewel hy de
Hemelvaart van J. Chriilus verhaalt j en eenige door-
itraalende wonderdaaden, die de Apoilelen, na dat zy
haar Meeiler verboren hadden, uitgevoert hfebben i
merkt men onderwylen ligtlyk, dat hy de Gefchiede-
nisfchryvervan den Heiligen Paulus is j dieft hy in't
meeile gedeelte van zyn reis gevolgt heeft; hy beiluit
zelfs niet meer als den tyd van vierendartig jaaren, of
daar ortitrent, want hy eindigd ten tyde, als den Hei-
hgenPaulus te Romen onder deRegeerihg vah Nerd
gevangen was. Men geloofd dat de Heilige Lucas al-
daar zelfs met die doorluchtige gevangens was, en dat
hy aldaar zyn Handelingen dfer Apoftelen fchreef. Dit
IS een uitvoerlyk en getrouw Gefchiedenisfchryver^
die daaden verhaalt, waar van hy by naer altyd een
ooggetuige gèweeft was. Zyn ftyl is zuiver en hoog-
draavend, men heeft hem zelfs vef weeten, dat hy de
plaatfen van ^t Oude Teftament niet van woord tot
woord wilde overzetten ^ dewyl zulks met de zuiver-
heid van deGriekze taal niet overeenkwam. Het is
zeeker, dat hy veel meer Grieks als Hebreeuws ver-
ilond , om welke reden hy zich altoos van de ovecZrCt-
ting der Zeventigen bedient.

I. HOOFDDEEL. Vers 9.

Hemehuaart van Jefus Chriflus.

(i.) De Hel is de verblyfplaats der verdoemden, de
aarde die der menfchen, welke ilryden, en de Hemel
de wooning dier geenen, die zeegenpraalen. J. Chri-
ftus had denDuiveljde dood en de zonde overwonnen,
het was rechtmaatig, dat hy zyn vyanden in Zeegen-
)raal geleidde ^ en de eere genoot, welke hy
verdient
lad. W yders was de verloffing der menfchen niet ver-
vult?


-ocr page 75-

handelingen apostelen. 7f

^ïilt, het volftrekte niet te fterven, en de zonde te
Verzoenen^ hy moeil ten Hemel der Hemelen ingaan,
Om bezitting van zyn verworven regt te nemen , en
daarvan God de noodzaaklyke byitand aan degeloo-
J[igen verzoeken, door zynvoorbiddinge. DezetuP
ichenkomit zoude zwak en onvolmaakt op de aarde
geweeft zyn. Het is den Hemel daar J. Chriilus de
Spbeden der Heiligen aanbied, en uitvoerlyk voor hen
J^id. Het welk zyn opheffing noodzaaklyk maakte, hy
^lom op een
wonderbaarlyke wolk ; want, by aldien
natuurlyke wolken de dampen, als zy zich verfwaa-
ren en verdikken, niet konnen ophouden , hoedaanig
^oude zy het lichchaam van J. Chriilus, die, zelfs na
^ewederopilandingniet naliet eenige zwaarte te heb-
^^n, dewyl't zelve van een ilofFelyk lichchaam onaf-
jcheidbaar is, konnen onderfchraagt hebben ? God
^ad dezelve wolk gemaakt om denZoon tot een zeege-
^'aagen te dienen, en de Difcipulen zagen met droef-
«eid den geen, die Ifraël herilellen moeil, opvoeren.
I^oedaanigwasdierhalven hun verwondering en ver-
^aailheidjop't aanzien van een zo verblindend fchouw-
ζ^εΐ! 2y konden aan de waarheid van dit geval niet
^^yffelen. Daar was een groot getal van ooggetuigen
^ie dezelve zaak aanzaagen, en befpiegelden, hun zin-
ïien konden noch verblind noch bedroogen worden^
dat daar niets gevoeliger is, als het overvoeren van
^en menfchelyk lichchaam, dat zich langzaam in de
^cht op een wolk opheft, enverdwynt. Degetuige-
i^is der Engelen beveiligde die der menfchen , dewyl
die gelukzaalige geellen de verblyfplaats van de Heer-
ïykheid verlaaten, om hun Meefler in zyn zeeg;enpraal
te volgen; zyfpreekenenvertrooilen deDifcipulen,
hen onderrechtende, dat die zelve Jefus, dien zy heb-
ben zien opvoeren, op een zekeren tyd de
kevendigen
fn de dooden zoude koomen oordeelen.

IL HOOFDDEEL. Vers i.
Neder daaling van den Heiligen Geefl.
(x.) Deze eerile wonderdaad wierd door een ande-
re mede zo gevoelig en niet minder dooritraalende ge-
^olgt. De onweetenheid der Apoilelen was groot, zy
^iilen, in weerwil der
leiTen, welkej. Chriilus hen
êegeeven had^ de natuur van zyn Ryk noch niet, noch
^e wyze, op welke hy Ifraèl zoude herilellen; ^ de be-
roeping der Heidenen, en andere gewichtige verbor-
l^ntheden waaren voor hen verborgen,zy hadden geen
Meeiler meer om hen daarin te onderwyzen. J. Chri-
ftüs was in den Hemel, hy zond tot hen
den Vertroo-
J^^^
5 den Heiligen Geefl. Inderdaad devvyl zy alle in een
J^oge kamer vergaadert waaren j daalde de Heilige
^eeil op hen. Men hoorde een geluid, niet alleen om
^at God zich meenigmaal van den wind bedient, als
% xich
aan de menfchen wil openbaaren, maar, om
^^t het eigen is den Heiligen Geeil te verbeelden,
die
Haafl ^ daarhywil y en niemand weet van waar deze
"^indkomt. vmrige tongen.
God , die

eer de taaien verward had, ten einde om te belet*
dat de tooren van Babel niet zoude voltrokken
^^rden , moeil dezelve alstoen weder vereenigen,
^P dat zyn Apoilelen het bouwen van zyn Kerk kon-
voltrekken, waar van J. Chriilus de grondilagen
had.
God , die aan den eerilen menfch een
gegeeven had, den adem des leevens in zyn neus-
S^tenblaazende, deelde aan zyn Difcipulen een Hei-
ziel, en vol der kenniiTe, door de inblaazing van
^ynGeeil, mede. De Heilige Geeft moeil hen met
^en Heilig en yver bezielen, en hoe koel en kwynend
^ Waaren , hen heet en kookend voor 't werk des
"eerenmaaken. Inderdaad, hun natuurwierdver-
andert, en hun onweetenheid veril rooit / de fehan«
delyke vreesachtigheid, die hen had doen vluchfen,
en J. Chriilus ilervende , verlaaten , vvierd vernie-^
tigt. Zy kenden baarblyklyk de waarheden, die zy
niet als duiiler zagen , zy befchaamderi de gevaa-
ren , en braveerden den aller afgryzelykilen dood»
en onderteekenden by naer alle de waarheid met hun
bloed.

V. Η O O F D D Ë E L, Vers^.
©f dood van Ananias.

(3). Men zag onder hen een voorbeeldelyke barm·»
hertigheid, en die gelukkige dagen ^ alwaar men zegt,
dat de goederen gemeen Waaren, weder Vooftfprui^
ten. Yder een verkocht zyn Landen ^ zyn wyngaar·^
den, en zyn huizen , ten einde om de Apoilelen ea
armen te voeden , die alstoen het talrykile
en aan-
merklykile gedeelte van de Kerk uitmaakten^
HeÊ
zoude voordeelig zyn , dat deze gemeenfchap van
goederen altoos geoefFent geweeil was. Maar, men
begrypt nier ^ dat het geen tot de geboorte van de
Kerk, en in een klein getal der geloovigen gemaklyk
viel ^ onmooglyk geworden is, als wanneer zy ver-·
rneenigvuldigt zyn.
Ananias en Saphira verkochten
heur goederen, gely k als d'anderen, maar, door een
misdaadig wanvertrouwen , welk de Heilige Lucas
den Duivel toefchryft , weggevoert, behielden zy
voor zich een gedeelte , en gaven het andere óver.
De misdaad fcheen niet groot, onderwylengafmert
hen den tyd van berouw niet. Hoe recht de huis-^
houding van'tEvangelium zy, Het God echter niet
na van hen met de dood te ilraffen. De man en dei
vrouw vielen voor de voeten der Apoilelendoódtet
aarde. Hun misdaad was diergelyk als die van
A*
chan^ die een gedeelte van 'tgeenmenaaiiGodtoe-
geheiligt had , achterhield ^ en de itrafiè daar over
was noch veel haailiger. Een fchrikkelyke les voor
de huiggelaars, die niet begrypen, dat hun bedrog en
argliiligheden zo veel leugens zyn, die zy voor God
liegen, zelfs wanneer zy niet anders denken, als om
de menfchen, die met hun geelt ingenoomen , of
door hun bediening geeert geweeil zyn , te mislei·'

"^^^VII. HOOFDDEEL. Vérs
Martelaarfchap van den Heiligen Stephaniis.

(4.) De waarheid is haatlyk. De Apoilelen koA»
den dezelve niet verkondigen ^ zondei* een geweldi-
ge vervolging tot zich te trekken. De Heilige Ste^
phanus onderging een dezer geweldigile handelingeni
men befchuldigde hem, om dat hy onderwees ^ dat
de wet door ]. Chriilus vernietigt was, het welk dd
Jooden, die de uiterlle eerbied dezelve toedroegen?
niet konden verdraagen. Zy hadden het recht van
leeven en dood niet over de fchuldigen.
Maar j zy
fleepten, door een beweeging van yver, zomtyds een
menfch zonder recht spleeging naer de ilraf, enilee^
nigden dezelve. Deze beweeging van yver was niet
wettig , als tegens de Afgodiilen> en diedendienil
der valfche Goden wilden veftigen. De Heilige Ste^
phanus was aan eenige dezer misdaaden niet fehul-
dig , maar , men liet echter niet na van hem
naer
de ftraf te leiden. De Oiferpriefters begunftigden
dit onderneemen, door den haat, die zy deti Chri-
ftenen en het Chriftendom toedroegen. De Heilige
Stephanus voltrok hun razerny te ontfteekett , met
de waarheid voor zyn dood, te predikeh^ De yve-
raars geleidden hem buiten de
Stad, en de gettiJgen
ontkleedden zich aanftonds, en begonden hem te fte^'
ïiigen» Het gebod wilde, dat zy de cerft© ft^enen


-ocr page 76-

76 Η Α Ν D Ε L I Ν G Ε Ν

wierpen, teö einde, om hen alleen aan de dood van
den befchuldigden fchuldig te maaken, en daar van ^t
volk te ontlailen , dat niet anders als hen navolgde.
Men zag alstoen twee doordraaiende wonderheden.
De eene was de barmhertigheid van den Heiligen Ste-
phanus, ftervende en God voor zyn vyanden bidden-
de ; de andere was de belooning, waar mede God de
Godvruchtigheid van dezen Martelaar na ditleeven
kroonde, denHemel openende, en hem den Zoon ter
rechter zyde doende zien, gereed om de Kroon des
leevens op zyn hoofd te zetten. -

VIII. HOOFDDEEL. Vers 38.
^en T>oop van den Gefneeden van Candace.

(5'.) By aldiendeKerk door haar Martelaaren ver-
rninderde, herilelde zy dat verlies door nieuwe win^
llen, eene der Doorluchtigften was die van de gefnee-
den van de Koningin van Ethiopien. De Etbiopiers
waaren door vrouwen geregeert ^ en deze vrouwen
voerden gemeenlykden naam van
Candace. Men heeft
zich grootlyks bedroogen, als wanneer men gelooft
heeft, dat die volkeren een Godsdienil hadden, wel-
ke met die der Jooden zeer overeenkwam; want de-
zelve had niets gemeens als de befny denis, die, door
het middel der Egyptenaaren, hun voorzaaten^ by
hen overgegaan was. Vorders baden zy Jupiter Ham-
mon aan. Het was dan de overeenkooming der Gods-
dienilen niet, welke de bekeering van den gefneeden
Temaklyker maakte. Ik geloof zelfs niet ^ dat hy van
iet getal dier Heidenen was, die 't vooreen eer reken-
den van tejerufalem te offeren, gelyk
Alexander de
Cmi^deed. Want zoude een Heiden met het zo aan-
dachtig leezen van den Propheet Efaias wedergekeert
zyn ? Hy was veel eer een van die Profelyten, welke
denJoodfchenGodsdienilaangenoomen hadden,en dë
Godsfpraaken beoeffenden. Philippus voltrok in hem
te onderwyzen, en alhoewel zyn geloof noch niet veel
iiitgeilrektheid,noch Vailigheidkonde hebben, dewyl
dezelve de vrucht niet als van een eenige prediking
was, liet hy echter niet na van hem in de Kerk te doeii
treeden, met hem te doopen.

UITLEGGING

VANTiE CXXXIL AFBEELTflNG.
Daar Sawwels moordziek bert in
V Chrifienbloed zich
baat

Verfchynt een donder galm die hem ter neederflant,
Hy werd een ΨαηΙηε en ter Stadsmuur afgelaaten,
Wyl'Petrus door Gods Geefl, Tabitha weder wekt,
Het Hemelfche gezicht op Simons dak ontdekt,
En treed ten kerker uit door V midden der Soldaat en.

IX. HOOFDDEEL. Vers 5·.

Bekeering van den Heiligen Taulus,

(i OX^E jonge Paulus was een getuigen van ^t Mar-
i 3 telaarfchap van den Heiligen Stephanus ge-
weell. De barmhertigheid van dezen Heiligen iterven-
den
man had hem niet getroffen. In tegendeel had
dezewreede uitvoering zy η y ver ontftooken, en ner-
gens anders toe gedient, als om dezelve noch bran-
dender te maaken. De y veraars zyn de wilde beeften
gelyk, die veel wreeder worden, alszyhetmenfche-
lyk bloed gefmaakt hebben , naer de redenmaatig^
heid,dat zy zich zelve daar it^ede voeden.Het Schouw-
fpel alleen van een man, die men ombrengt, die niet
anders misdaan heeft, als te gelooven 't geen hem als
een waarheid voorkomt j moeft de Godvruchtigheid
aan'tbeweegen brengen, de reden herroepen, en de
rechtvaardigheid weder doen koomen, welke een val-
fcheyververdreeven heeft. Maar , men ziet in tegen-
deel, dat van die tyd, als wanneer men zich aan ge-
weldenaary overgegeeven heeft,dezelve
vermeerdert,
men ilaat dood,en men gaat van de moord tot het mar-
telen en de allerwreedfte ftraffe over. Saulus door het
Chriften bloed , waar van hy als noch ilegts eenige
droppelen had zien vloejen ^ verdorven, verzocht de
vryheid te moogen hebben om hen te Damascus te
Vervolgen , dewyl hy geen prooi te Jerufalem meer
vond, van waar de vervolging het meefte gedeelte der
Chriftenen verdreeven had; daar was 't dat de barm-
hertigheid Gods hem afwachtte / hy wilde dat zyn ge-
naade dwars door de beweegingen van razerny en
haat,
die hy voor zyn waarheid had , heen drong, ten einde
op datzyn uitvoering meer mocht doorftraalen. Meii

fift niet ligtely k in welken tyd deze bekeering van den
leiligen Paulus voorviel ί zommigen vervroegen de-
zelve enftellen ze in heteerfte of tweede
jaar na het
lyden van J. Chriftus, om dat zy zich inbeelden^ dat
de nederdaaling van den Heiligen Geeft op de Apofte'
len, het martelaarfchap van den Heiligen Stephanus >
en de bekeering van den Heiligen Paulus onmidde-
lyk eikanderen volgden. Maar, detl^ylde Gefchiede"
nis der Handelingen ^ die z^er verkort is ^ en meenig-
maal zeer veel jaaren in weinig vaarzen belluit, ver-
haalt , dat de Heilige Stephanus een krachtig werktuig
in Gods hand geweeil was, tot de bekeering
der Joo-
den, en dat hygrootewonderdaaden en zeer
veel te-
kenen in de tegenwoordigheid van 't volk gedaan had»
moet men hem eenigen tyd voor zyn Predikingen gee-
Ven, en het Martelaarfchap van den Heiligen Stepha-
nusj en de bekeering van den Heiligen Paulus, die de-
zelve volgde, vier jaaren na den dood van Jefus Chri'
itus, en het
3 7®® jaar van zyn geboorte vetfchuiven·
Dewyl Saulus Damascus tot uitvoering van zyn oog'
merk naderde,zag hy een weerftraalend licht, enhoor^
de eenffem , welke hem by zyn naam riep; die geen»
die fprak ^ was J. Chriftus, en daar toe maakt de HeiÜ^
ge Paulus een toepaffing, dewyl hy ftaande houd, dat
hy het zelve voordeel j als de andere Apoftelen geha^
heeft van ] .Chriftus te zien. Men weet niet of God eeO
wonderdaadige kracht aan 't gezigt van dezen Apoile^
gaf, dusdaanig, dat hy tot
in den derden Hemel door-
drong , om aldaar Jefus op zyn Throon te zien ^ ofd^^
de Zoon Gods
in het middelryk van de lucht neder^
daalde.Dit laatfte gevoelen is meer waarfchynlyk. Goi
zoude het gehoor zo wel als 't gezigt van den Heilig^^^
Paulus moeten verfterkt hebben, om hem de berifpio'
gen van zyn wreedheid tegens de Heiligen te doeö
hooren, of dat het geluid van deze ftem
wonderbaaf
groot was. Waarom God zo veel by naer onbegryp^'
lyke wonderdaaden,zonder noodzaaklykheid, te doeJi
uitvoeren ? het is veel natuurlyker te zeggen, dat J-
Chriftus, tot in het middel gedeelte van de lucht neder'
gedaalt, zich aan den Heiligen Paulus liet zien, en tot
hem fprak. Het is waar,
dat de Hemelen hem tot aan h^^
einde der Eeuwen moeten bevatten en befluiten^ maaff
de gewoonlyke plaats van God op zyn Throon,en.in^^
woonplaats van de heerlykheid belet de
voorbygaaö'
de en zeldzaame verfchyningen niet, gelyk die van dert
Heiligen Stephanus en den Heiligen Paul us, of gelyl^
die der aloude Aardsvaders waaren. Het is al te fy^
te vermeenen dat Saulus uit het geflacht van
den Ko-
ning Saul was, en dat J. Chriftus hem her zelve verwy^
deede, ^t geen David aan die Vorft had kunnen doefl'
Saul^ Saul, waaromvervolgtgymy ? deze naam ^^^
onder de Jooden gemeen, en ^t was niet noodzaaklyl^'
van een Koningly k geflacht af te daalen, om dezel^^
te voeren. Wyders Saulus, van een genoegzaam

eii


-ocr page 77-

der Α ρ ο S τ Ë L Ë Ν. ηη

en arm gedicht, te Tharfus gebooren ^ en had gantfëh welk tot hciii ή^ j fiacht èn eet. Dit bevel vetfehrik-
geen verbintenis met de nakomelingfchap deraloude tëhëm ^ om dathet zelve rechtdraads tegens de Wet
Koningen van Ifraèl. J. Chriiliis verwy t aan Saul zyn ilrèëd. Hy
Vreesde, of het niet Wel éèh Verzoëking
geweldenaaryen tegens zy η uitverkoorenen, opeen zyn möcht, hy weerde't van zich af. Maar» het zei-
Wy
ze, welke doet begrypen, dat hy een zo teeder be- ve beVel hërti gëgëeVen zynde, begon hy de Verbor-
langen in onze ongevallen neemt, dat ons lyden zyn gentheid te begfy^en. pëjoóderigëiaofden, datdë
lydenisj en dat die geen, die de Kerk vervolgt, den Heidenen doof de oii reine dieren beteëkent waare
oorlog niet den menfch, «z^^rGö^aandoet. geweeil, welke dê Wet hen verlDood te eeten. Zyza-

T^e zending van Ananias. Vers lo. gen hen als honden aén y aah welke het niet geoor-

(2.) Saul wierd door deze ilem, welk tot in *t diep- looft was het brood def kindereri të geeVëii. Öe Hei-
ile van zyn hart doordrong, ter aarde geworpen, en lige Petrus was in deze dvVaaling } als watineër God
^gon zich de boetvaardigheid in te boezemen ,
wat hem deze twee waarheden ofitdekte ί de eé'në dat het
'^iltgy, dat ik doen zak Hy trad in de ftad van Da- Evangelium aan de menfchen de vryheid gaf y^ü allë
lïiascus, door de zoldaaten geleid, die met hem waa- zoórten van fpyzen te eeten, eüde andere, ddt daar
ren, want, hyhadhetgezigt verlooren. Hy verwacht- gantfch geen ondërfcheid tuiTchen de Grieken én dë
te deelsge wy ze de genaade van God in 't vaiten en bid- Jooden meer was. Inderdaad, de beroeping der Hei-
den j als wanneer Ananias, door den Heiligen Geeft denen tot daartoe aan den Heiligen Petrus onbekent^
gedreeven, in zyn kamer trad, hem
't gezigt wieder nam door de bekeering van Cornelius en zy tü geilacht
gaf en hem doopte. Hy begon aanftonds zo krachtig een aanvang, die de Heilige Petrus, door dit wónder^
te prediken, dat de Jooden voor de kracht van zyn re- baar gezigt onderwees, ging bekeeren en te Cefafëëii
deneeringen verftelt ilonden.

JVederopflandingvanTabitha. Vers 36.
C3.)Deandere Apoftelenarbeidden medein't onder-
^yzen der volkeren, en het was om die reden, dat de
Heilige Petrus Judea doorwandelde. Hy genas door
Lydda trekkende een iichtige. Het gerucht van deze
onderdaad vloog aanftonds naer Joppe over, alwaar
de Difcipulen zeer bedroeft waaren over het verlies fchuldigen ; de Wrvolging verhefté zich ter zelve
Van een vrouw, welke veel aelmoeflen uitdeelde, en tyd, en de Heilige Petrus wierd door bevel van Hero-
geftorven was. Zy zonden óm de Heilige Petrus af te des gevangen gehouden. Maar, hy vond in zyn o^e-
Kaaien ^ om te zien, of hy geen hulpmiddel tegens den vangems een nieuwen trap van Eer. Élen Engel kwam
dood wift, hy kwam, en wekte door zyn gebeedcn by nacht zyn boejens verbreeken, de poorten ope-
Tabitha weder uit den dood op, het welk zyn barm- nen, en hem in zeekerheid geleiden; een wonderdaad,
hertigheid by al het volk en byzonder by de Heidenen welke de Kerk met verwondering en vreugde ver-
bemmlyk maakte. vulde.

X. HOOFDDEEL, Vers 3.
beroeping van Cornelius.
(4.) De Heilige Petrus was als noch te Joppe, al-
waar de wonderdaad gefchied was , als wanneer een

UITLEGGING

νΑΝΊ>Ε CXXXIII. AFBEEfbmO.
'Daard'EngelGodskafyddenuiTeedenbloedtyran^

ïoldaat van Cornelius en twee zy ner knechten hem ^ord Taulus aangebeén, en door het vloekg^efpan
kwaamen bidden, om hun Meefter te gaan zien, die W?er met de doodgedreigt al/t hoofdderGod-onteerders^
^er een bende der inleegering van Cefarea bevel had. Hy ziet een nacht gezigt 1 'i^aar door hy't Land verlaat ^
De zaak was van veel meer gewicht , als zy fcheen. Terwylde donderjla^ zyn Kerker openflaat.
Cornelius was een dier Heidenen , die niets van den Enbooze Geeft verjaapdeJoodfcheGeefi-hézweeyders,
JoodfchenGodsdienftaangenoomen had, alsdeeen- XII. HOOFDDEEL. Vers 23.

heid van een God, en de gebeeden, die men voor hem Herodes door een Engel geftaagefh

tiitftortte. De Profelyten van de eerfte rei waaren niet (i.) Τ Τ Erodes ontving een voorbeeldelyke ilraÖe
Verbonden de Wet naer tekoomen, noch ofFerhan-
X X over zyn hoogmoed. Deze Vorft was van
den te doen. De Schriftgeleerden vernieenen zelfs ^ zyngefiacht bemint, aan welke hy had willen behaa-
^■^t by aldien zy de Feeften der Jooden naergekoomen, gen met het vervolgen van de Kerk, hy was zelfs by
of den Sabbath geviert hadden, zy ter dood zouden zyn nabu uren ontzaglik, dewyl de bewoonders van
gedoemt geweeft zyn, of ten minften, dat men hen Tyr en Sidon, verfchrikt door de voorbereldzelen van
^ ' , , , , . den oorlog, welke hy tegens hen voerde, van hem de

vreede kochten. Hy droeg zorge, op dat daar nieti
aan zyn geluk ontbrak, om zich by den Keizer Cku-
dius fmaaklyk te maaken , van wie Judea afhanglyfe
was,4ewyl het een der Landfchappen was, welke den
Raad aan Auguftus afgeftaanhad. Ten einde, om
zich

geeiTelde, na dat men hen verklaart had, dat zy de uit-
^erile ftraffeverdient hadden. Maar, dieftrengheid
^iet niet als op de hedendaagfe Jooden, want, de al-
oude Profelyten uit de
Perfen vierden den Sabbath.
^eWet zelfs gebood hen zulks, ïy oefFendeft zelfs
de gebooden van Noach , en baaden in het Voor-

ï^ofder Heidenen aan, waar van wy gefprooken heb- meerin degunft van Claudius in te dringen, ftelde
Oen. Dit was dan de Godsdienft van Cornelius; hy hy fpeelen t'zyner eere in; dit was möoglyk,om dezel-
Jnderfchraagde dezelve door aelmoeflen, die ten veveelplechtiger te maaken, dat hy aldaar de Konin-
iiemel opklommen, en hem een nieuwe byftand be- gen van Komagene, Pontusen Armenientoegetrok-
^erkten. Een Engel daalde neder , om hem te on- ken had.Hyverfcheen daar meen ziIverLywaatkIeed>
{Verrichten waar de Heilige Petrus was, en de Hei- hetwelkzodaamgeftraalenverfpreidde, datzydeoö-
^^ge Petrus geleidde hem tot Chriftus. De Apoftel gen verblindden; een goude poeder overvloedig
doof
^asin 't gebed, als hy een laaken aan de vier hoeken zyn haarlok gemengt voltrok deze pracht te verheerly-
gebonden zag nederdaalen, waar in alle zoorten van ken. Hyfpi'ak tot het volk met een welfpreekentheid,
klieren waaren, enhv hoorde ter zeiver tyd eenftem, die't zelve bekoorde,eöbegoll deze man als eenGoii te

L doéü

doopen.

XII. Η O O F D D Ε Ε L. Vers 7.
Een Engel haalt den Heiligen Petrus uit de
gevangenis.

(;.) De Heilige Petrus te Jerufalem wedergekeert
zynde, leidde de Difcipulen deze groote wonderdaad
uit, .waar door zy hem van een misdaad wilden be-

-ocr page 78-

78 handelingen

doen zien. Men fchreeuvvde luids keels, éenefiemfHe hun Godsgeleerden waar-en, hieldeil, zy zich verzee-

GpisennietdermenfiWn, Dejooden gaven nooit de- k'ert dat hun Goden zomtydsüit den Hemel daalden^

ze eernaam aan hunKoningen ;maar,zy waaren alstoeA tn dat zy de gedaante der menfcheh aannaamen, tejl

door de bewoonders van Gefareen vervoert, die voor einde om niet bekent te zy η, en dat, zy zich door eeni-

't meefte gedeelte Afgodendienaars waaren , en onder ge weldaad beroemt maakten. Men verhaalde verr

wien deze Loff eden voorde Helden genoegzaam ge- fcheide verfchyningen van Jupiter j die meenigmaal

meen was, Hetodes gevoelde een heimelyk vermaak van gedaante veranderde, óm zich de öogen van Juno

door deze toejuigingenjdie de liefde van 't volk en het te ontileelen, en zyn overfpeelen te verbergen. Mer-

denkbeeld, dat hy van zyn grootheid had ^ zo gevoelig curius was gemeenlyk den dienaar van zyn minneryen;

beteckenden. God deed kennen dat hy de heimelyke maar, hy was ter zelve tyd belail met het woord voor

gedachten van den menfch oordeelt; hy illfaftedit in- de Goden over tiebreiigen; zyn Üangen-ilaf,welkfeeeii

wendig vermaak, en iloeg Herodes met een wreede roede was, met twee gevleugelde ferpentèn omflin-

ziekte, welke by naer dicfgeïyk als die van Antiochus gert ^ beteekende zyn welfpreekehtheid. B^rnabas

den doorluchtigen was j die van de luizen opgegeeten wierd door de Lycaoniers voor Jupiter aangezien

wierd. den Heiligen Paulus voor Mercurius > omdathyheii

Zommigen zeggen dat Herodes een Heiden was, onderwees. Maar, d'een en d'aiider, in plaats van de-

die niet naer Jerufalem optrokjgelyk als de Heidenen, ze Goddelyke eerbewyzingen met beleeftheid aan té

om ten tyde van ^t Feeft aan te bidden; zyn wooning neemen, wierdeü daar door afgefchrikt,en verfcheuf

te Gefareen, een Stad welke van bygeloovigheden en den door verontwaardiging φ vreeze hun kleederen i

Afgoderyen overvloeide, beteekende de zucht, welke en verklaarden, dat zy niet andefs als menfcheh waa-.

hy voor dezelve hadde.De beftraffing van den Heiligen i'en, cn naamen daar door gelegentheid om deze νοί-'

Joannes, die hem niet toeliet, de vrouw van zyn over- keren tot deri waaren God te bekeereni

ïeeden broeder te trouwen > beteekent dat hy gèen
Jood.was, dewyl dejooden hun broederen nazaaten
verwekten. Maar,by aldien Herodes een Heiden waSj
hoedaanig zoude dan God de aanrieeming van het
Hoofdfchrift van God geib aft hebben, dewyl de vol-
keren het zelve aan deRoomfche Keizers en de na-
buurige Koningen gaven, zonder dat men di'ergelyké

ν

f

Herodes met de dood ftrafte. Om dat hy het Hoofd
fchrift van God in een algemeenetoejuiging der vol-
keren ontfangen had, ftond hy toe't geenj. Chri-
ftus openbaar onderwees, dat hy Göd den Zoon van
God was, om dat inderdaad d'een niet meer als een
fterflyk menfch, en Jefus waarachtig God was.

XVI. HOOFDDEEL. Vers
God èend hem naer Macedonien.

(3.) De Heilige Paulus nam, alvoorens Lycaonieri

tfe verlaaten, Timotheus aan, de zoöil van een Jood-

, ^ - τ /· vr^ Tl j - fche vrouw, die het Chriftendomaangënoomeii had,

kaftvdingen gezien heeft ? De mifdaad was groot, om ^^^^ ^^^ ^ ^^^ ^ ^^^^ ^^^^ getrouwt wasi

dat Herodes een Jood was, en de eenigheid en je- alhoewel het dëjooden niet geoorloft wasaf-^

loerfchheid Gods kennende, hy njmmermeer gedoo- godifche vrouwen te trouwen i lieten de Joodfche

gen moeil, dat men hem ^neevens t Opperile Wee- trouwen echter niet iia zich aan de Heidenen door de'

zen ftelde. joannes den Dooper zoude hem met be- ^^^^^^ ^^ verbinden. De Heilige Paülus z^g hem vöof

ftraft hebben,byaldienhy.eenHeidengeweeitwa^ een manvan een groote hoop aan, en verinaatfchapté

kerk draagt geen zorg voor di^s van buiten . en die on- ^^^^ ^^^ j^ern om mede te reizen en het Evangelium

geloovigen hadden ge^n recht om aan haar eigen zu- tepfediken. Dewyl zy de inblaazingen van den HeiH^

lier te trouwen. W ydersHerodes Agrippa die door gen Geeft opvolgdk, predikten zy in klein Afia niet,

een Engel geflaagen wierd, was de «lan van Herodias ^^d door een heimely ke reeden niet willende, dat

met, gelyk me.n hem onderftelt Emdelyk, ^fej^hu^r ^y^ waarheid alstoen daar bekent wierd. alhoewel de-

die, voor zo veel men daar van kan zeggen, Herodes ^^^^ ^^^dert groote voortgangen gedaan heeft.

kennen, en de Gefchiedems va^ti zyn leeven weeten verfcheen een Engel in de gedaante van een

moeft, verhaalt de mtmuntende leering, welke hy menfch op zyn Macedonifch gekleed, aandenHeili·^

ilervende den geenen gaf,die-van een menfch een God ^ p^^j^, ^ onderrichtteËem, dit hy derwaards

hadden willenmaaken,endengeenmdenreito Leren moeft , alwaar Timotheus eenige bloedver-
fteriFelyken ftellen, die de dood op een wi^eede wyze ^^^ ^^^^^^^ ^ ^^ . ^

dezen Hemelfchen Raad, zyn eerfte voorneemens >

Ι" '

om eenige Kerken in de plaats, welke God hem be-
teekende, vaft te iiellen.

SDi* deuren van zyn gevangenis openen zich. Vers 16.

XIV. HOOFDDEEL. Vers ü.

(4;) Deze Predikers waaren niet lang tePhilippes
zonder zich te doen kennen. By gebrek van eeii
1>e Lycaoniers bidden den Heiligen Taulus aaiu Synagoge hadden de Jooden buiten de Stad aandeo

' , oever van de rivier eeii Kapel, daar zy baden. V^
(x.)
Men wilde van den Heiligen Paulus mede een ApoftelenbegaaVen zich met hen derwaards, zypire-
Godheid 'maaken, en de volkeren van Lycaonien, dikten ^ en deeden wonderdaaden. De vervolging
tot welke Barnabas en hy gevlucht waaren ^ brachten verhefte zich mede tegens hen ,
nieii befchuldigde
ilachtofFers om dezelve aan hun voeten op te ófferen, hen van een nieuwen dienft en Goden in te voeren,

De oorzaak van dezen Godsdienft was een wonder-
daad, welke de Heilige Paulusln de ftad van Lyftra ge-
daan had, doende door een woord alleen een menfch
wandelen, die lam geböorett was. De Heidenen wis-
tenjdatdiergelykewonderdaadennietalsdooreenbo-

welkeeeiiRoomfche volkplanting zonder toelaating
van deri Raad niet konde toeilaan. Dit was de ge-
woonte , dat den Raad oordeelde over het getal en
de hoedaanigheid der Goden , die men in 't
aanbidden moeft. Het tweemanfchap , ^t welk in

;ennatiiurlyke oorzaak konde. voortgebracht wer- Philippes 't gezag Voerde , liet de Apoftelen , die
den, en op de verdichtzelen der Dichters geftek, die men voor deii voet van haar Richterftoel gefleept

had,

-ocr page 79-

L .Ë

hield hét zeive^lstoen dés avoridsj het zy dit uur be-
kwaamer was öm de vergaaderingen der Chriiüenen
geheim te houden, het zy mede ^ om dat de geloovi-
gentedezer uuralstoeneenmaaltyd
Van barmhertig-
heid hielden ^ ^t welk men door de viering van 't Hei-
lige Sacrament befloot. De Heilige Paulus deed aldaar
een aanfpraak; dewyl hy een langen tyd predikte, fliep
een zyner toehoorders Eutychus genaamt ^ en viel uit
hetvenfterdoödteraaMe. Zyn onachtzaamheid was
mifdaadig, en het gelykt dat den Heiligen Paul as hem
in de armen van deildood, die herti overweldigt had ^
moeiUaaten. Maati God vergeeft de onwillige mif-
daaden, en welke een natuuSyke zwakheid voort^
brengt; hy nam geleegentheid om zyn vermoogen en
heerlykheid te beveftigeri i met hem't
leeven Weder
tegeveii. de Heilige Paulus liet atleenlykdén iiood-
zaaklykentyd verloopen , om te doenbegrypeu dat
het
geen enkele bezwyming , maar, een waarachtig
ge, en vveézendlyke dood was, ten einde op dat men
hem niet zoude kunnen verdenken, van "t volk door
een valfche wonderdaad te bedriegen , en hy weekte
dezen jongman by gevolg weder van de dood op. Het
welk een groote leering voor hem was, om hem tot
liuaaken en bidden té verplicht én, lüt h)reeze να?ι in ver-^
z>öe kingen tekoomeui

XXL Η OOFDE)EEL. Vérs Z7.
Oproer te Jerufalem tegens den HeiligenTatdtis.
(i.) De Apoftel hernam by gevolg zy η reize,en be-
y
Verde dezelve te meer, om dat hy te Jerufalem wilde
zy n, om aldaar het Pinkfterfeeft te tieren. Men ver-
wittigde
herri op den weg, dat hy daar een geweldige
vervolgingmoeft ondergaan.
Agabtts voorzeide hem
dezelve. De Heilige Paulus konde aan de waarheid
van deze voorzegging niet twyffelen. Men had onder ·
de Regeering van
Claudius de doodelyke uitwerkze-
len van de hongers nood gevoelt, welke
deze zelve A-

fabusi, al eer zy voorviel, voorzegt had. De Heilige
'aulus konde het gevaar ontvluchten j met den weg
naerjef ufalem te verlaatèn^om dat hy aldaar moeft ge^
bonden worden. Maar verzeekert zynde,dat men
Voor
God niet vluchten,noch de beveelèn van zyn voorzie-
nigheid niet befpotten kan, gelyk het voórbeeld van
Jonas zulks vertoont, gaat met een onwrikbaareiï
moed en een brandenden yver, voor de eer van zyn
Meefter vervult, voort, en treed het gevaar tot in den
Tempelonder de oogen. De droetheiden traanen van
zyn vrienden hielden hem een weinig
op ; maar, zich
boven al denatuurlyke beweegingeh opheffende ver-,
trooft hy zyn vrienden,berifpt iiun tederheden,en gaat,
ftandvaftig derwaarts, alwaar hem 't gevaar verwacht.
Te Jerufalem gekoomen zynde , verhaalde hyaan
den Heiligen Jacobus en de PriefterS ί welk een voorts
gang 't Evangelium onder zyn bediening gewonneii
had. Weinig dagen daar na ftonden de Jooden om twee
redenen tegen hem op, de eene, om dat deze Apoftel
de Wet vernietigde j doorhetwegneemenvandebe·^
fnydenis,en andere plechtighedenjwelke M§zes ing©.^
ftelthad. Debefehuldigingwas valfch; want, het was
waar,dat deHeilige Paulus de Heidenenjdiehet Chri- ·
ftendom omhelft hadden, van dit juk öntflaagen had;
het was mede waar, dat hy alle déze plechtigheden als
onnut aanzag,dewyl de
doop in de plaats van de befny-
denis getreeden was, en dat de plechtige Wet door
den dood van J.Chriftus vernietigt was; onderwylen
ftond (ie Heilige Paulus,die bevreeft was de Jooden te
verwilderen, door hen al 't geen daar gevoelig en
prachtig in den Godsdienft was, te onfneemen, en die
de
Synagoge met eere wilde teii graave leiden ^ h^t ge-^
L· % bruik'

der A P

had, bloedig gèeffeien, en iond hen by vei'volg ίϋ de
gevangenis. Zy zeegenden aldaar God en zongen zyn
Lofzangen > geduurende de nacht, als wanneer eeii
aardbeéving de gevangenis tot de grondilagen deed
w^ggeten. Dé Stokbewaarder wanhóopende , dewyl
de vluchtder gevangenen hem voor een wreede ilraf
hloot ftelde i wilde dezelve met zich te dooden, voor-
koome'Ê. Dè lïioord van zich zelfs was een zeer ligte
ïondebyde Heidenen, 'tzelve wierd daar zomtyds
voor een daad van moedigheid en groothartigheid
iiangezien. De Jooden waaren van dit beginzel niet
vreemdjVoor ^t welke de Chriilenen een afichrik heb-
ben. De Heilige Paulus hield den Stokbewaarder te-
gen, en zich van dien indruk bedienende, welke de
■v\''önderdaïid op zyn gemoed bewerkt had, bekeerde
hy hem, en doopte hem met zyn geflacht. De Gezag-
hebbers veranderden mede van gedachten en gedrag ^
^n gingen zelfs de Apoftelen in vryheid ilellen, ver-
wittigt zynde, datzyRomynen waaren.

XLX. HOOFDDEEL, Vers 18.

Opro-er te Efhefen voor den Tempel van T>iand.

(jO Daar was een andere bew^eging tegens den
Heiligen Paulus. Ephefen was aan Diana toegevvyd.
HaarTempel wasvoor eender prachtigile Gebouwen-i
van 't heelal beroemt. De bygeloovigheid verrykt
ïïïeienigmaal den geenen, die dezelve dienen , en
lieer veel menfchenfcliyneü godvruchtige die ^t min-
der zouden zyn, by aldien zy van her Altaar niet
leefdén. Alle Godsdienft , welke de rykdommen
of de middelen van dezelve te verkrygen wegneemt ^
is haatelyk. Het Chriftendom beloofd geen fchatten
en eer als in den Hemd; gelyk haar dienft g^efte-
lyk is, beneemt zy de menfchen het voordeel, 't welk
zy van de beeldeniflen en beelden trekken. Dewyl
men te Ephefen den Heilige Paulus de aanbidding vafl
een God alleen hoorde prediken, en de y delheid der
Afgoden van 't Heidendom doende zien, vynfden
de werklieden, die een groot fgctal van kleine zil-
vereTempelen, welke de gedaante van den grooten
Tempel van Ephefen hadden, en waar in een Beeld
Van Diana was, verkochten , ziende > dat met het
omver werpen van dezen Godsdienft, men hen een
groot voordeel ontroofde, in gramfchap voor de Go-
din ontftooken te zyn, terwyl zy voor hun gierigheid
pleitten 5 zy beroerden het volk, 't welk haar verbin-
tenis betuigde, met geroep van
Groot is de Tiiana
der Ephefiers.

Eeii verllandige Overigheid zette het volk ter nee-
i en trok den Heiligen Paulus uit het gevaar, daar
de bygeloovigheid en gierigheid der Ephefiers hem
voor bloot geftelt had. Hy verliet kort daar na de Stad.
Het Evangelium Het echter niet na te zegenpraalen,
oni dat daar een volkryke Kerk was, waar in de Hei^
Hge ]oannes week op het einde zyner dagen, en waar
VanTimotheusBiiTchopgeweeil: is.

Uitlegging

VAK T>E CXXXIV. APBEELTilKG.

^e doodd' Butychus Tverd door PaUIus opge-^ekt,
^ie aan- 't oproerig volk zyn· leevensloop ontdekt,
^och T^ord door't Roomfch gezo-g gèboejent ive^gez^onden.
- -^llvaAr hy voor den· Thróon zyn eigen zaak oepleit ^
^n νογβ Agrtppn iverd verrukt door Godlykheid.
^ Paulus fchipbreuk lyd^^geen adder kan hemK>onden.

XX. HOOFDDEEL, Vers 10.

Wederopflanding ν dn Èutychus
T^E Heilige Paulus zich op een zondag in de
XJStadvanTroas vindende, vergaaderde hy
^daar de geloovigen om 't Nachtmaal re vieren j meil

-ocr page 80-

8ο handelingen

hruik dier plechtigheden noch toe, en kwam verzelt Heilige Paulus zyii zaak bepleitte in ^t Jaar van
van zeven mannen in den Tempel die hen alle in be- Chriitus. Een zeeker nauwkeurig Onderzoeker ver*
loften verplicht hadden, om zich te doen reinigen, meent, dat
Jofijphus den naam van j^grip^a bedrieg-
ii^aar, in de tweede plaats beklaagden zich de Jooden, lyk aan Herodes gegeeven heeft,ten einde om te doen
dat hy den Tempel onteert had, om dat zy zich in- gelooven, dat de Heilige Lucas, die hem nooit zO
beeldden, dat hy aldaar een jong man van Ephefen noemt, zich bedroogen heeft, en dat, dewyl de Chri"
Trophimus genaamt , had doen intreeden ^ die een ilenen het verhad van deii Heiligen Lucasvoordat
Heiden van zyn oorfprong, en Chriilen ge\\ orden van
JoJephüs moeten ilellen, waar van men 't bedrog
was. Daar was in den tweeden Tempel
het voorhof der door zommige gedenkpenningen ontdekt, men ilaan-
Z/Wi/i'/zi·//, daar de Heidenen konden aanbidden.Maar, de houd, dat zulks onder Agrippa den eerften, deo
het was een ongerynKie mifd^ad van hen tot inden zoon van Herodes voorviel, dat de Heilige Paulus
Tempel met de overige Ifraèliten te leiden. Het op- fprak.Dat Berenice zyn vrouw en niet zynzuiler was>
roer, door deze twee^ alhoewel valfche befchuldi^n- en dat uit dit huuwlyk een Agrippa de tweede Iprootr
gen, veroorzaakt, was zo groot dat de BevelheS)er die onder
'Domitianus geleeft heeft. Maar, deze mee-
^enoodzaakt was eenige benden derwaarts te zenden, ning is zo veel zwaarigheden onderworpen, en vaiï
en zich daar na toe te vervoegen, om den Heiligen zo zwakke bewyzen onderfchraagt, dathetbeeter is-
i^aulus uit hun handen weg te neemen, om dat men op den gebaanden weg te wandelen, als zich doof
i^em, zonder dat, inilukken zonde gehakt hebben, een zeer onzeekere nieuwigheid te onderfcheiden.

ΧΧΠΓ. HOOFDDEEL. Vers 23. Het was dan onder Agrippa den tweeden, dat de Hei-
Men kid hem naer Cefareën. ligePaulus zyn verdeedigingdeed, welke zo reden-

(3 ) De Jooden in wanhoop vervallen, wegens dat maatig aan dezen Vorft voorkwam , dat hy hem zou-
mcn hen hun prooi ontrooft had, wierden raazend, de ontflaagen en,in vryheid geftelt hebben, by
en men zette dezelve dolligheidj en't geen men een aldien hy zich niet alvoorens op den Keizer be*
y ver van Godsdienft noemt, zo ver voort, dat veer- roepen had.

tig mannen een eed zwoeren, van noch te zullen eeten XXVII. Η OOFD DEEL. Vers 41,
noch drinken, voor en al eer zy den Heiligen Paulus
Hy yd fihtfbrenk^ hy fchnd een adder van zyn hand.
omgebracht hadden. Het geheim wierd door zyn neef {$.) Dit beroep veroorzaakte hem geweldige moeje-
ontdekt, en de Bevelhebber verydelde hun voor- jykheden; men zond hem ter zee naei Romen, alwaar
neemen, met het overvoeren van zyn gevangen on- hy zich verfcheidereizen Voor de pOort des doods zag-
der een goede wacht naer Cefareën. De fchipbreuk ontkoomen zynde,liep hy in een ander

XX Vi. HOOFDDEEL, Vers i. gevaar. Een adder door de warmte der takken, waar
Hy ^leit voor Agrippa. onder zy verborgen was ^ ontilooken, hechte zicb

(4.) Hy bleef daar twee jaaren onder Felix. De Be- aan zyn hand, maar by fchudiie haar af en gevoelde
velhebber, die in groote achting by den Keizer Clau- het minile uitwerksel niet van haar beet. Men zag
diuswas, wierd in Judea gezonden , n^at
Cumanus alstoendeonflandvailigheid derydele gevoelens va®
ter oorzaak van zyn uitmergeling der onderdaanen in 't geme€;n. De Heilige Paulus door de adder gebee-
banlingfchap verzonden, daar uitgetrokken was. Hy ten, fcheen hun een godloos menfch te zyn ^ wie dc
had Drufilla, een dochter van Agrippa de eerile, ge- Go%ke rechtvaardigheid in alle plaatfen vervolgde,
trouwt.
Tacitus maakt van haar verkeerdelyk een en een oogenblik daar na fcheen die zelve HeiligePau-
nicht van Cleopatra en Marcus Antoniu.s; deze was lus van de dood bevryd, welke het venyn van de ad-
een Joodin , en had haar man verilooten om met Felix derhem veroorzaakenmpeft,eenGodtezyn. Zybe-
te trouwen, en baar zufter, welke zy haatte, weer- droogen zich evenmaatig in
't een en 't andere dezer
iland te bieden, De Heilige Paulus pleitte voor haar, oordeelen ^ die zy al te haailig velden. De Apoitel
en voor Felix haar man, hy fprakhen zo krachtig van deed noch veel grooter wonderdaaden in ■'t zelve Ei-
het toekoomend oordeel, dat deze Bevelhebber daar land, ^twelkhy drie maanden daar na verliet, om
door beweegt wietd. Hy leerde ^ dat het een ontzag- zich naer Romen te begeeven j en 't is door het ver-
lyke zaak was in de handen van den leevendigen God haal van zyn aankomit aldaar, dat de Gefchiedenis def
te vallen. Maar, hem gebeurde, 'tgeen gemeenlyk Handelingenin't jaar 5'6na|.Chriftus, en jpt deinde
de hoovelingen gebeurt, zy hooren met vermaak de jaar van Neroos Regeering eindigt,
welfpreekende menfchen, die hen van 't andere lee-
τ j τ TT Τ "P G G Τ Μ
ven fpreeken, en van de noodzaaklykheid van daar ^ ^ ^^ir r z? >

aan te denken, maar, de zorgen van heur geluk en de _ Kr AFBEELD) ING.

vermaaken wiiTchen Wel haait deze ligte indrukzelen ^^ Zendbrieven der Heilip Apoitelen Paulus, Jaco-
uit. Een nieuwe beweeging volgt de eerile in plaats, , , . , Petrus, JoannesenJuda.
welkeheilzaam was. Men vergeet zyn plicht, men ^Tj^^T^'^'^fi
ziet dc waartód onVerMl^^^^^^ c'nGodilraft

deze verachtmg met verhardheid chriftm Kerk met hoop, gelo^ e» liefde pradt l

Felix ontruimde zyn Bevelhebberfchap, en r eltus Alti>aar de Heil'ge Geefl vmbooven needer daalt,
trad in zyn plaats. Het was onder dezen nieuwen be- En't licht van'tNieti^v Verbond beβraalt de Kerkpilaar en.
velhebber, dat de Koning Agrippa te Cefareën kwam, (i.) "T^Ε Heilige Paulus was van Tariis in Cilicien,
en den Heiligen Paulus begeerde te hooren. Daar
1 #een Land, dat ter oorzaak van de dron^
zyn twee Agrippaasgeweeft, men zegt, dat de eerile kenfchap der bewopnders zéér berucht was. Daar
deze Herodes was, wien de Engel floeg, en mede A- was echter een beroemde Hoogefchool in deze Stad,
grippa genaamt was; hy had een zoon van een zeer daar de verdeedigers van den ityl van den Heiligen

zachten aart, die zich meenigmaal tegens de gewelde- Paulus vermeenen , dat hy zich in w^eetenfchappei^

naaryen der jooden aanilelde, om dat hy de gevolgen geoeffent heeft. Men fchry ft dezen Apoftel een door-

daar van voorzag. En het was Agrippa de tweede , die luchtige geboorte toe , om dat hy een burger van

de verwoefting van Jer4iialem overleefde^ voor wie dc Roomcnwas^ De bewoonders van Tarii^ niet alie

-ocr page 81-

De' zendbrieven der APOSTELEN. 8 ί

^ie zelve voordeden door hun geboorte bezittende, fchap opgebracht was, onvermydelyk waaren. Maar,

ii|oefl:en de ouders van Sml eenige aanmerkelyke hy Iaat niet na van zich klaar uit te drukken. Hywierd

dienft aan 't Ryk gedaan hebben, om dezelve verdient tot in den derden Hemel opgenoomen, alwaar hy on-

ïe hebben. Men verzeekert mede, dat hy geen tenten iiitfpreeklyke woorden hoorde, en diergelyke won-

ïiiaar tafyt-werk maakte , om den tyd te verdry ven, deren zag; eenvoorregt, dat God aan niemand^ als

öfveeleérom aan de gefielde richtfnoer van deRab- aan hem, toegedaan heeft; hy eindigde zyn leeven

vynen te voldoen, hier in beftaande, dat de arbeid der door het martelaarfchap te Romen, onder de Regee-

^anden aande oefpeningvan de wet gevoegt met zyn: ring van Nero.

iiusdaanig was de Koning Jofias een looper, en Jotha- (2.) De Heilige Jacöbus was een volle neef van J.
"^^fn een fchoenmaaker. Maar ik 'weet niet, waarom Chriilus, want hy was de zoon van Cko^has, de broe-
lïïen in gedachten neemt, van eemge aanzienlykheid dervanjofeph, en wat meer is, hy was de Zoon van
aan den Heiligen Paulus te geeven , die voor ons niet Maria ^ dezuiler van de maagd, een zeer godVruch-
als door de gaaven van genaade ^ ontzachlyk moet tige vrouw, welke haar neef tot aan den voet van'c
Voorkoomen. Het handwerk van een
tentemaaker^ ''t kruis volgde. De aller aloudfte Schry vers hebben veel
^'elk hy meenigmaal oefFende,om zyn koil tc winnen, zaaken van den Heiligen |acobus gezegt, welke valfch
^ewyilevenmaatigzy η armoede en nederige gèboor- of verdacht fchynen. Die geen, die hem een goude
ie. Hy was aan de voeten van.Gamaliel onderweezen, plaat doen draagen, en in ^t Heilige der Heiligen doen
^n wierd een yvrig leerling voor zynMeeiter en de intreeden, door een voorrecht, 'twelkhy byzonder
Wet. Deeerite daad, die ons hem doet kennen, was had, in weerwil vanzp Chriilendom, en zyn Bif-
^reed, en kwam met een man van aanzien niet over fchoppelyke waardigheid, kennen de eenvoudigheid
^en, van de mantels te bewaaren,terwyl men den Hei- der eerfte Chriilenen ^ noch de itrengheid der ]ooden
%en Stephanus fteenigde, enby vervolg voor wacht- tegenshen niet. DeOudvaders fchryvenhem noch,ik
ineeftertefpeelen, om de Chriilenen ^ die hy ontdek- weetniet, hoe veel ilrengheid toe, waar doormen
lien kondc, gevangen weg te fleepen. Zyn bekeering, vermeent, dat hy de eerbied der Jooden tot zich trok.
^elke op een en
't zelve oogenblik voorviel,dat hy een 2-y noemen hem };et Hoofd en de Bifchoj^ der Jfoflelen.
Wreed vervolger en een Tyger was, die naer't Chriilen Ter oorzaak om dat hy in den ftoel te Jerufalem ge-
bloed dorfte, was geheel wonderbaar. Jefus, diehy plaatftisgeweeil; redentwiilmen, ofhet J.Chriilus·
mooglyk, geduurende zyn ga.ntfche leevensïoop nooit of de Apoilelen zyn geweeil, die hem het BiiTchoply k
gezien had , fprak tot hem uit den Hemel. Men ge- gezag opgedraagen hebben, en die hem tot dit Bisdom
looft dat dit inzicht van Gods Zoon noodzaaklyk was, verbonden hebben, als of men niet wiil. dat de Apo-
om hem eeïi Apoilel te maaken ; hy wierd eender ttelen zich aan geen byzondere Kerken bonden, en dat
grootfte verkondigers van ^t EvangeUum , en dopr- de noodzaaklykheid alleen hen aldaar, geduurende ee-
wandelde by naer ^t geheelal, om aldaar Kerken te nige tyd, veiligde. Hoedaanig zal men zich inbeelden
ilichten,
om welke reden men hem bydeZon ver- dat de Heilige Jacobus na de zending , diehy vanj.
geleeken heeft, dieinhetOoilen opgeftaanwas, en Chriilus en het nederdaalen van den Heiligen Geeil
in het Wellen te ruft gaat; want hy ftierf te Romen. Hy had ontfangen, de ordening noodig hadde ? Hy bleef
Was
zo veel te bekwaamer tot de bekeering der Hei- zonder twyfel, na de verftroojing der andere Apoilelen
denen
, om dat hy hun Dichters en fchriften geleezen te Jerufalem.En dat is^t geen aanlyding gegeeven heeft
iiad. Daar is niet een der Heilige Schry vers, die zo ver- om te zeggen, dat hy BiiTchop daar van was j hy ilierf
de verborgentheden van den Godsdienil doorgrond daar martelaar; maar, de Gefchiedenis van zyn mar-
^ft, hy heeft 's menfchen nietigheid^ zyn onver- telaarfchap komt zo verdicht voor, dat men moeite
nioogen tot de goede werken, en d'onvolmaaktheid heeft, dezelve te gelooven. Het is zelfs waarfchynlyk,
vanionze deugden op een wyze, welke men nieuw kan dat men in de Gefchiedenis van Jofephus, 't geen hem
ïioemen, ontdekt, en dit heeft hem de
Leer aar van aangaat, ingevult heeft ^ want daar is geen fchyn van
doen noemen. Wy worden alle Pelagianen waarheid, dat deze Gefchiedenisfchry ver, vooriyn
gebooren, en al de Schriftgeleerden, ten tyde van Godsdienil yverende, de dood van een Apoilel van
deh Heiligen Paulus, waaren het door oeffening en J- Chriilus, als een oorzaak van de verwoeiling van den
overdenking, zy gaaven weinig om God, en veel om Tempel en^t geheele geilacht aangezien heeft,hy heeft
de menfchen. De Heilige Paulus heeft het recht van niet als een eenige brief nagelaaten, welke hy tegens
^odover't fchepzel weder opgerecht,en de noodzaak- zeekere menfchen zaamenilelde, die de uitdrukzelen
^ykheid van een genaade, welke van de weerlland der van den HeHigen Paulus misbruikende, door het ge-
netten zeegenpraalt. Nooit verneederde een menfch loof wilden gerechtvaardigt zyn , zonder de goede
gelykenlaager, nochte eenig menfch hefre zich werken te oefFenen. Men heeft eenige tyd aan de God-
^oor zoeter vertrooilingen, machtiger byiland, en lykheid van dezen brief getwy iFelt, maar, zy is tinde-
^deler hoop weder op, alshy. Hy heeft door een aan- lyk algemeen aangenoom en.
tênfchaakeling van waarachtige bewyzen de ydelheid (3.) De Heilige Petrus is al të veel bekent, om van
^er offerhanden voor de verzoening der zonden laaten hem in een plaats te fpreeken, daar wy verplicht zyn
ikn, en de noodzaaklykheid van een veel uitmunten- om onze gedachten te verkorten;zyn eerile briefis hem
der flachtofFer valt geilek. Hy heeft de Godheid van waardig.Maar het onderfcheid van den ilyl,welke men
). Chriilus, die hy boven de Engelen verheft, en door in den tweeden aanmerkt, heeft een langen tyd doen
de bewoonders van den Hemel en de aarde doet aan- twjiFelen, of dezelve van de hand van dezen Apoilel
"idden, veel klaarder als de Heilige Joannes bewee- konde zyn. Onderwylen voert dezelve zy η naatn; het
^en. Zyn zedeleering is ilreng. Welkeen liefde hy fchynt zelfs ^ dat den fchryver by de wonderdaad van
J'oor de Kerken,die hy opgerecht had, gevoelde, heeft dé gedaanteverandering op den berg Thabor tegen-
% dezelve nooit in zyn beftraiïingen gefpaart, gelyk woordig geweeft is. Eindelyk, de ondérfcheidentheid
^ulks door die der Korinthiers blykt. Men heeft hem van den ilyl kan uit die van den Ouderdom fpruiten; en
^e
QilicifcheJpreekwyzen verweeten, die zeer meenig- de HeiligePetrus heeft dezelve mooglyk in zy η ouder-
huldig in zyn werken zyn,en een man,die in dat Land- dom, als zyn vuur uitgeblufcht was, gefchreeven.

L 3 (4 ) Dü

-ocr page 82-

8i __ de ZENDBRIEVEN der APOSTELEN.

(4.) De Heilige Joannes heeft 'zyn naam iaan 't hopfd
van zyn brieven niet geilek ; het welke eenige zwaa-
righeid veroorzaakt heeftbyzonderlyk over de twee
jaatile. Men vermeent dat de eerite aan de Parthen ge-
fchr£evenis,om dat men ditopfchrift daarvan in zom-
mige affchriften gezien heeft j maar , mooglyk, dat
men ^t zelve daar niet geilek heeft, als op de overle ve -
ring, die den Heiligen Joannes in dat land doetovel-
gaan,
om het Evangeliiim aldaar te prediken, Daatis
weinig aan gcleisgen j te weeten, aan wie dezelve tóe-
gefchilvt was, die geeneü ^ welke de zachtmoedigheid
•cn de barmhertigheid beminnen, vinden daar de ge-
bood en van deze deugd op een treffende wyze, en wel-
ke zelfs den geenen dezelve inboezemt, die ze noch
niet bezitten, by aldien gy wik, dat uw hart door de
Hcfde omhelil zy,overweegt 't geen de Heilige Joannes
y.egt.
yille -zyn woorden zyn zo veelvonken van de God-
delyke liefde
, zeïde Gregorms de Croote. Zyn tweede
briefis kort, en luid aan een edele vrouwe, welke het
Chriilendom aangenoomen had. Men weet niet of de
naam van
EleBa, welke de Heilige joannes haar geeft,
haar naam, of wel een loftuiging is, met haar als een
f.chtbaare vrouwe aan te zien. Men weet mede niet
wie Cajus was ^ aan wie de derde brief gefchreeven is.
De Heilige Paulus heeft van t^ee perzoonen van diêü
naam
gefprooken, en mooglyk, dat deze noch een der-
de was. Het blykt door de derde brief,dat de verdeélt-
heid alreeds in eenige Kerken van Aiia de overhand
had, en dat daar een BiiTchop aan ^t hoofd van eene de-
zer Kerken was, die tegens den Heiligen Joannes op-
llond, en voor de brief, welke deze Apoilel gefchree-
ven had ^ geen achting betoonde te hebben, en die ge-
dwaak heeft. Dusdaanig is 't, dat de Heilige Paulus in
de Kerk van Cörinthen ^ welkers grondflag hy gelegt
had, weerilandvond;

(5·.) De Heilige Juda was eeii neef van J,Chriftus,en
de broeder van den Heiligen Jacobus.
Eufeb'ms en E^i-
fhanes
, die van Veele Oudvaderen gevolgt geweeil
tyn, hebben gelooft, dat hy de halve broeder van J.
Chriilus was, om dat hy de zoon van Jofeph was j die
een voorige vrouw gehad hadde, al eer hy met de Hei-
lige Maagd Maria trouwde; de Evangeliileii verhaa-
len, dat Maria, de moeder van Jofeph, en Jacobus aan
de voet van het kruis waareii, en men beflüit daar uit,
dat zy
de moeder van J. Chriftus was, dewyl de Ëvan-
geliilen anderzints deze Heilige Vrouw zouden ver-
'geeten gehad hebben , welke haar zoon tot aan het
ilraftooneel en de dood
vo\gét,flabaÏprope crucem ma-
ter doloroja.
Maar j de Heilige Joannes zegt twee zaa-
ken, de eene dat Jacobus de broeder van den Heiligen
Juda de zoon van Alpheus was. Deze twee Apoftelen
waaren dan uit Alpheus de broeder yanjofeph gefproo-
ten, hy voegt daar by, dat de Heilige Maagd aan den
voet van 't kruis was met Maria de moeder van Cleo-
piias of Alpheus^ dusdaanig zag de moeder der twee A-
poi telen hetlyden van haarneef, benevefïs de Heilige
Maagd die zyn moeder was. De Heilige Joannes heeft
gevult/t geen de andereEvangeliilen ontbrakiCnmen
is niet verplicht om Maria, de moeder van denHei-
ligenjuda,met deMaagd te ondermengen,om de moe-
der van ]. Chriilus aan den voet van 't kruis te vinden.

Men geeft drie naamen aan dezen Apoilel Juda,
Lebbeus, en Thaddeus, zonder dat men de'reden van
dit onderfcheid ontdekken kan. Meil heeft gezegt,
dat 't eene de pltais van zyn geboorte beteekende, om
dat daarin Galilea een flad was, welke menLebba
noemde,
rna^ïLkhtfoof heek zich bedroogen, want
daar is geen ilad van die naam in Galilea geweeil, men
kent alleenlyk eene min of meer daar naer luidende j
waarifanï'/i^/Wfpreekt, welkeJebba genaamt was.
Men heeft mede gezegt ^ dat Juda en Thaddeus dezel-
ve naamen waaren, doch op verfcheiden wyzen door
de Jooden enSyriersuitgefprooken, maar deze giiTmg
isiloLit. Men is van gevoelen dat Thaddeus door den
Heiligen Thomas aan den Koning Agbares gezonden
wierd, om hem te bekeeren, maar, deze zending door
een Apoilel van een ander is een hariTendroom, zy han-
delden alle meteen evenmaatig gezag, en onder de be-
veelen van den Heiligen Geeil, die hen bezielde^ Wy-
ders is de bekéering van dezen Koning Agbares een
dier verdichtzelen, welke men ingebeeld heeft, om
den Chriilelyken Godsdienil een eer aan te doen.

Eindelyk was de Heilige Juda getrouwt j dewyl Do-
jnitianuszond om deze neeven, als de overgebleeve-
nen van het huis Davids, te haaien; Inderdaad de Hei-
lige Juda een neef van de maagd zy nde, daalde uit het
Koninglykhuis. Domitianus vreesde, dat
men zich
van dat voorwendzel mocht bedienen^ om nieuwe op-
ichuddingen in Judea te maaken;maar,de armoede der
nakoomelingen van den Heiligen Juda gekent heb-
bende,zond hy dezelve wederom geruilelyk naei huis.
Men zegt dat deze zoortvan martelaarfchap deGhri-
ftenea verplichtte, vaii dezelve
BiiTchoppentemaa-
ken, en dat ty tot onder de Regeering van Trajanus
geleefthe.bBên, Diis washet gellacht,dennaam en de
nakoomelingfchap vaii den Heiligen Juda.

Hy fchf eef zyn brief ter oorzaak van eenige ketters,
uit het Jöodendom voortgefprooten, die den Chriile-
lyken Godsdienil door onreine zeeden onteerden-
Menvermeend dat het deGnofiike^ waaren, die zich
yoortplantten. Want Juda leefde een langentyd na dc
andere Apoilelen j en het meeile gedeekederzelveiï
waaren geilorven, als wanneer hy dezen brief
fchreef.

Daar zyn drie zaak en die veel zwaarigheid en moeite
ih zyn brief baaren. Eerilelyk, fpreekende van dege'
valle Engelen, fchynt hy hun misdaaden by die van So*
doma te vergelyken.Zoudede Heilige Juda de inbeet*
ding der Jooden aangenoomen hebben, die door deic
woorden misleid;^/*?
Zoonen van Godzagen,dat de döch>
teren der menfchen fihoon waaren
, gelooft hebben, dat
deEngelen op de aarde nederdaalden',en zich met heof
verdorven. Deze zonde zo^de genoegzaam met die
van Sodom overeenkoomendewyl d'eene zo wel als
d^2iTidetttegens de natuur zoude zyn. Men poogt
zwaarigheid wegteneemen, met te zeggen, dath®*-
geen Engelen, maar de bootien en verfpieders waare^
die Mozes in ■'t Land van Canaan zond, maar, de uit'
legging is al te driftig. Men moet liever zeggen dat
overeenkomil tuiTchen Sodoma en de Engelen op ^^
ilraiFe uit ziet j
God heeft de geeneh verwoefiy dienif
gelooft hebben.
Zo wel d'Engelen die hun oorfprong
betvaart hebben, als Sodoma en Gómo7Tha;
Ten tweede»
dezelve Heilige Juda voert d'Aards-Engel Michaëli^ j
die om het lichchaam van Mozes tegens den Dui^'^^
Itryd.Deze ilryd van denAards-Engel met den Duiv^^'
zo wel als het voorwerp,'t welk den ilryd
veroorzaakt?
baart veel zwaarigheid. Ik geloof dat men het waar^
lichchaam van Mozes verilaan moet, 't welk Go^
heimlyk had laaten begraaven, uit vreeze, dat het voll^
't zelve mocht wegne^men, en daar van een voorw^fP
van aanbidding maaken,gelyk zulks in Egypten geoei'
fent wierd. Niet tegenilaande deze Godlyke νοοηοφ
iaaten zommigen der Opperhoofden van de ilam onö^
de Jooden niet na, een zo dierbaar overblyfzel te zo^
ken ; men kan zeggen, dat het de Duivel was, oi
zulks deed, gm dat zulks door zyn inblaazingen


-ocr page 83-

,Ο ρ È Ν Β Α Α, R ί Ν G .van J Ο ,Α Ν Ν Ε S, 8]

ch öiïi Ii'èm dien^ te doen, dat ιτί én zulks deedé. Ëen En *t Hemels heïlig Mmif. haar toegevloeit van ver %
Engel, die boven op déri berg was j, ftelde zich regens 'liaar Thiatiren firaaltgelyk de morgenfier,
;den uitilag van dit onderzoek. Het geheugen van dit Wiens vyand, als een vat verbry^elt, raakt om Η leeven'.
Voorval was noch ten tyde van deh Heiligen Juda in ^aar Sardas word gekleed in 't blinkend Feefigewaad,
Wèezen, en van d^ar heeft hy ^t gehaalt, en zulks komt JViensnaam in's Ie evens boek door Godg^hreeven^aat
niet het oogwit vkn d'Apoftél ο vereert, want ^ men kan Treed Thiladelfhia door 's Hemels foortndé'r bimen,
niet begrypen,hoedaanig de Knielden Duivel, inde TerwylLaodicegeloutertgoudontfapgt, ,
,^elle geftpoten, zó veel eerbied bewets \ dat hy heni En^s WaereUsHeiland klb^t wiens Godlykheidverlangt
,ïïiet dorfde Verdoeiiien, maar,hy wilde een der Opper- Naer V Éetlig^ Avondmaalniet die zyn-woord beminnen',
hdofdèn van de ilammen ïfraëls^dieGbd als noch fpaar- Ε Ope^aaring is door den Heiligen Jo^hnes in 't
de, niet vervloekeh.Dewyl hy iiriet geza^bekleed was, XJ eiland van Tatinos een der Spbradifche Eilan-
had de Heilige Juda reden daar uit te beiluiten, dat den in d'Archipel, ^t welk meenigmaal tot het ftrafïeii
^ende Machten eerbied moet bewyzeii, zelfs fchöoïi def misdkdigen gefchikt was; zamengeilelt geweeft.
xykwaaddoen. Eihdelyk is dit deityl vandeSchrif-
Ef ïphanes verzeekert dat het de Keizer Claudius
tuur den Duivel toé te fchry ven, het geen door zy η was, die heni aldaar in baniingfchap zond, als wanneer
dienft, en voor hem , 't geen kwaad is, gefchiet. hy de JoOden üit Romen verdreef, eh
èeh Wyze lieefc
In de derde plaats haalt de Heilige Juda de woorden hem gevolgt,vermeenende d^t deze Apbilel tweemaa-
Van Enoch aan.Men heeft zedert eenige tyd het Teita- Jen gebannen ge weeft is; dewyl hy door dfeii
feerfteri
ment van de twaalf Aardsvaderen gemeen gemaakt^en Burgermeefter voor Claudids befchuldigt wierd, als
meh vind ih dat van Levi eenige diergelyke zaak vol- een Hoofd van een niieuwen Godsdienft, die de ruil
^ens de aanhaalihg van den Heiligen Juda. Maar, dit van't Ryk iloörde. Men zond hem naer Romen ^ vaii
Onderfteit werk door een Chriften aan
Jofephus bnbe- War de Kfeizeir hem naer Tatmos deed overvoeren, eil
kent, heeft een zo grobte aloudheid niet. Enoch heeft 't was alstoen, dat hy de Openbaaringen) wkr van wy
noch boeken, noch e'cn Teftament nagelaaten ^ maar; fpreeken,had,om dat het,zegt men,fchynt,dat zy voor
ineiifchreef hem zekére woorden toe , waar door de bet inneem en van Jèr ufalem gefchreeven zyn. Meii
groote Kerkenban i3egon, en dit zyn die woorden , voegt daar by, dat Vefpafianus ^ de beveelen vari Ver-
vvelke de Heilige Juda ontleent heeft. Hy heeft dezel - Volging herroepen hebbende, de Heilige Joaniies we-
Ve uit de Boeken der Joóden kunhen trekken, onder der, te Ephezen kwam, alwaar hy 't werk voltooide, 't
den naam van Enoch, gelykde Heilige
Vzulus Aretiis tvelk hy te Tatmos begoiinen had, eil dat in 't vervolg
aanhaalt j die een Heidenfch Dichter was. Wy hebben Domitianüs weder dé beveelen van Claudius ver-
ens liever over den Heiligen Juda willen uitbreiden,als nieuwt hebbende, dé Heilige Joannes daar door ver-
over de andere Apoilelen,die genoegzaam bekent ïyn. plicht wierd ten tweedemaal in zyn baniingfchap we-
Wyders, dewyl wy deze Gefchiedenis niet ondernb©- der te keeren. De achtbaarheid vari Epiphanes, die de
meii hebben, ills om de jeugd te onderwyzen i hebben éerfte deze giffing aangèhaalt heeft, i^oet niet méér-
wy de zwaarighéd^n^welkè zich in zyn brief vinden,zo der als die
vmlrejieus te achten zyn, die in volkoome
Veel in ons vermöogen gewpeft is, moeten ophelderen^ bepaalingzegt, dat de Openbaaring,by naer iti zyn tyd;
ten einde op dat men ih ^t leezen van dezelve minder onder de Regeering van Domitianüs zaamengeftelt is.

Apoilel gefchreeven geweeft is.Onderwylen heeft men was,ën Poly carpus een Difcipel van denHeiligen Joan-
dezelve aangenoomen i en zy gaat Voor rechtmaatig nes gekenthad, konde zich zo, grpflyk niet misleiden

wegëiisdè tyden, in welke hy 'tzaameiigèft^lt had, iri
plaats, dat de dwaaling veel lichter voor
Epiphanes
open was, die niet als veel eeuwen daar na geleeft, en
de tydrekening veronachtzaarht heeft. .Wyders, de-
Ivyl J. Chriftos aan dezèveh Stedèhöudende Kerken
van Afia fchryft, moeilèn, eerilelyk, deze Kerken ge-
iUcht zyn, ten tweede moeften zy ontaart zyn,pm dat
men haar over heur vuiligheid en verderving beftraft.
Tenderdé ^ moeftèn de dwaalingen der Nic(jlaïten eri
Gnoiliken verfpreit zyn. Ten vierdeii ^ mbèften zy ge-
leeden hébben, öm d^t Chriitus haar verdraagzaain-
heid, en itandvailigheM in de vervólging pryft. Maar^

dete vier merkteèkenèn tconnen zich in de Kerken
>,1------·______j. ^ ...

- ----------------------------^------- O ^ J- r —-------^-----; τ ^·---

^erjpreit zich V Hemelfihvuur, uit 's Heilands oog ge- niét vindenals ónder dé Regeering van Dom.ifianus,

_ vaaren. . Want, die tan Ephefen was nauwlyks onder Claudius

^aar't dubbeldfnydénd zwaar duit Jefus lippèii vloeit i door dèh Heiligen Paulus opgerecht., Neró was c\p

ff^J ■ - τ 1· t » τ t . »7.» ·! 1___________1 _ _ Ρ ^ . W . ^ UC

eerfte der vervolgers; want, de vervolging te Romen -
een aanvang genoortièn hebbende , trok in de Land-
fchabpen niet over I Domitianüs plaagde de Chrifte-
nenniet, als omtrent het einde van 2y η Regeering. Eö'
daar waaren tyden genoegverloopen, ómgeleègem^ '
heid aati de dw^aling en 't verderf te geeven van in te ·
iluipen i en itrobpei-yen tedoeniö de Kerken, wélke

de Apoftelen gefticht haddeiv

Eindeiyk , déze vermeehigvuldiging van ballinge

___ χ,Λη ίΙοΛ tJfaili/^ii" ----" " "

^féns voeten blinkend zyn gehk metaal dat gloeit,
Terkvylzynflemverbeeld-tgedruis der waterbaarem
^yn linkerhand bevat de zevenferr en kfansy
^et groot Gezantfchap Gods vokheerlykheid en glans f
bewaarders van het licht der gbude kandelaar en,
^l'erwyl zyn re^terhandjoannés hoofd béde kt,
^n in Gods lievelingweer nieuwegeeflefi wekt\,
Om's Hemels
raadsbéfluit te fchry ven in zyn blaarén,

^phefenword de vrucht van's leevenHoom belooft^ . . ττ , - ,

^n Smirnen 's Hemels kroon op ''t zeegenpraaiend hoofd, fchappen van deö HeUigen Joannes is een nieuwe in-
"I^enKeurfleenTergamumjmtGhriflusnaambefthree' beclding? waar vannismandder Oudvadersgefprob-
ven

door.

U I Τ L È G G I Ν G

VJN.t>Ë txxxkl AFBÈELTilÈG.
De Openbaaring van den Heiligen Joannes.
liet eiland^atmos bergt Joannes Gods Gezant, '

^s vjands wrok ontvlucht en 'i heilloos Vaderland,
^nfchry ft in Afien aan Chrifius Heilagefchaaren,
fiyfiér kt hen in 't geloofdoor V zaaligmaakend woord,
aa7i "tgodvruchtig volk, het Chriflendom bekoóri,
^n Gód hem in den Geef heeft willen 'ópenbaaren.

Wyi Jefus Chrifus is ten Hemel dfgedaalt,
F.n in het blinkend kleed en goude gordel praalt ^

-ocr page 84-

84 OPENBAARING

ken heeft. Dit was dan na dever\^^oeiling vanJerufa- boetvaardigheid , beloovende aan de7tgeen ^ die over-
lem onder ée Regeering van Domitianus in 't 9 jaar winnen zal van den Boom des Leevens, welke in V mid-
van J. Chnitus, dat de Heilige Joanneszyn Openbaa* denvan'tTaradys is, te zullen geeven,
ring in 't Eiland van Tamosichxcd, hy f^eteekent zelfs Hy maakt een toepaiTmg op dezen Boom des Lee-
zyn lyden in dit Eiland, en hy zegt, dat het aldaar was, vens, welke God midden in den Hof van Eden geplant
dat hy die gezichten had. Zynnaam, zomeenigmaal had, en die tot's leevens onderhoud ^ en de onfterf·*
in dit werk ingeilooten, en de brieven, welke hy aan lykheid van den eerften menfch, by aldien hy niet ge-
de zeven Kerken van Aiia fchryft ^ waar van hy, ze- zondigt had, gefchikt was.Men kan door dezen Boom
dert een langen tyd het opzicht had, doen zien ^ dat des Leevens Jefus Chiiilus verllaan,
diiede Boom tot dé
dezelve waarlyk van hem zyn, alhoewel de Kerk daar zaaligheid der gedachten geplant, en de leevetidmaaken^
een langen tyd aan get wy fFelt heeft. de vrucht is, van de welke by aldien yemand zalgegeeten

I. HOOFDDEEL. Vers 8. hebbeny nietflerven zal ^ maar ^ 't leevengenieten^

Jefus is de Alpha ende Omega. Men verilaat mede den Heiligen Gecil, en zommige

(i.) De drie eerile Hoofddeelen behelzen de beflraf- Oudvaders hebben dezelve op het Heilig NachtmaaU
fingen ^ welke). Chriilus de Kerken van Afia deede, 't welk de Heilige Geeit overilroomt f en met zyn
hynoemtzichde-^^^i? en deOw^^^, van deze twee deugd vervult, toegepaft. Hetismeernatmuriykdaaf
letteren is de eene de eerile en de andere de laatile door d'eeuwige gelukzaaligheid, welke de geloovigen
van ^t Alpha Bethby de Grieken. Men laat niet na te in den Hemel zullen genieten, te verftaan; want de
zeggen, dat J. Chriilus met den Heiligen Joannes He- Kerk van Ephefen kende alreeds J. Chriftus , zy had
breeu wfch fprak, die in 't Grieks fchry vende,zich naer aan de gaaven van den Heiligen Geeft deel gehad. Zy
*t Alpha Beth van deze taal heeft willen regelen, hy wil hadden meenigmaal het Nachtmaal ontfangen.Onder-
daardoorleeren, dat J. Chriftus begin ende het ein- wylen belooft Jefus Chriftus iets groots en eeuwigs
de is; 't welk niemand voor hem is, en waarin hem nie- aan den geen, die volharden zal.
mand navolgt, dat hy 't is, die alles van den aanvang
 Morgenfiar. 'De Tzereflaf. Vers ^f,

der Eeuwen gefchaapeb heeft, en alles wederom aan 'f (3 .)Daar was een verderf en onreinigheid in de Kerk
eindedesWaerelds vernieuwen zal. Deze twee lette- van Pergamumjdewyl men daar de leering van Balaam
ren zyn een merkteeken van't Chriftendom geworden- en die der Nicolaiten volgde. De dwaaling dezer na-
Om welke reden men dezelve op verfcheide graaven volgers beftond daar in, dat zy zonder zwaarigheid de
gefneeden vind. Men voegt daar by, dat zy een merk- zaaken aan de Afgoden toegeheiligd aaten ,en net hoe-
teeken van de rechtzinnige leere tegen de Arriaanen, rendom, als onverfchillend aanzagen. J. Chriftus be-
zedert Conftantinus, waaren, die dezelve mede alsecn fchuldigt hen, en belooft den geen, die zyn driften en
beteekenis van de eeuwigheid van Gods Zoon
aan- den ouden menfch overwinnen
merkte% maar men bedriegt zich. dat zyn de inwendige vertrooftingen^ welke de

J. Chriftus verfehynt hierin \ midden der zeven kan- Heilige Geeft in 'c hert der uitverkoorenen verfpreit,
delaars, welke de zeven Kerken van Afia verbeelden, hy moet hen
een witte keurfieen geeVen, op welk ee»
waar aan hy zyn beftraffingen wilde doen.Hy hield ze- nieuwe naam gefchreeven is, welke niemand weet, als
ven ftarren in zyn hand, die de Harders van zyn Ker- dtegeen, aan wie dezelvegegeeven is. Het welk van
ken waaren, belaft met het licht en de kennifle van de de gewoonte der Grieken ontleent is, welke aan den
waarheid te voeren; hy had oogen als van vuur, om geenen, die overwonnen hadden, een brief met hun
dat hy tot in den grond der harten doordringt; en al- naam gaaven,ten einde om in't algemeen magazyn een
les, wat hem wederftaat verteert.; zyn voeten waa- zekere meenigte van kooren tot belooning van hun
ren als van kooper, om de ftandvaftigheid daar van te dapperheid te gaan ontfangen.Hy kan ook een toepaf-
beteekenen.Eindelykjhadhy een zwaard in zyn mond, fingmaaken op de manier, waar mede men de misdaa-
om ons te leeren, dat het niet door geweld, maar,door den door een witte keurfteen ontfloeg, om dat de gé-
een uitwerking van lieflykheid is, dat hy de zielen be- loovigen door }. Chriftus gerechtvaardigt en gevoed
keert. zullen zyn, in't getal der kinderen Gods, waar van zy

De belooning der geloovigen, de Boom des Leevens. v. 7. alreeds den naam voeren, ontfangen zynde; een uit-
(x.) De eerftebeftraffing van Jefus Chriftus ziet op muntende hoedaanigheid, waar van niemand de voor-
de Kerk van
Ephefen,we\\itn liefde zodaanig verkoelt deelen kent, als die geen, welke dezelve geniet,
was j dat God haar dreigt van dezelve zyn kandelaar te III. HOOFDDEEL. Vers
ontneemen, en elders het licht van 't Evangelium over
 De witte kleederen, Defieutelvan Davtd.

te voeren, waar van zy verluftigt was. Dezebeftraf- (4.) Hy belooft aan de geloovigen van J'W^j·, dat
fing verzet, om dat, volgens alle waarfchynlykheden, by aldien zy in hun plicht volharden, zy deel in de ver'
Timotheus, een leerling van den Heiligen Paulus, als kiezing en al die rechten zullen hebben.
hun naH'
toen Bilfchop van deze Kerk was. Die geene, welke men zullen uit het Boek des Leevens niet uitgewi/cht
deze waardigheid aan Apollos toefchry ven, om de eer worden. Het is de gewoonte der Koningen te willen >
van Timotheus te bewaaren,hebben niet
aangemerkt, dat die geenen, welke tot hen naderen, en die zy ee-
dat by aldien deze Jood van Alexandry en eenigen tyd ren, prachtig gekleed zyn. J. Chriftus beloofd dezcl-
te Ephefen onderwees, men geen plaats heeft om te ve eer aan de Heiligen,
zy zullen in witte kleederen
befluiten, dat hy daar ooit Biflchop van geweeft is, zo wandelen ; het zy hy daar door de reinigheid^ waar van
veeltemeer, omdathy dezeplaatsverlietom't Evan- de wittigheid het zinnebeeld is, ofdedoorftraalingen
gelium in Achayen, door bevel van deze broeders, heerlykheid beteekenen wil, Eindelyk, hy beloofd
over te voeren. Het is te verwonderen, dat de misbrui-
denfleutelDavids, om hen in te boezemen, dat 'ly eex»
ken zohaaftlyk in een Kerk, weinig tyds te vooren pooteRegeeringinGods huis zullen hebben, en dat
doordeApoftelen gefticht, en door een hunner aller- hen niemand zal durven tegenfpreeken, noch tegens
iinmuntenfte leerlingen beftiert , ingeflpopen zyn! hun begeertens aankanten.

Onderwylen kan men de daad niet ontkennen, want Menmoet beproeft goud koopen. Vers 18.

Jefus Chriftus bcftraft dezelve, en wekt haar op tot (Eindelyk Jefus Chriftus raad de Kerk van

dice^

-ocr page 85-

' I

van J O Α

4icea j na dezelve haar flaauwighëid voor God en de ei^
.ge liefdejvvelke haar belette om'heur ellende en naakt-
heid te zien, verweeten te hebben, goud te koopen
om zich te verryken, en kleederen om zich tc dekken.
Datiste zeggen , een brandende en oprechte liefde
voor God, welke men verkrygt doOi het onderdruk-
ken van zyn driften, en het verzenden van zyn aard^
fche begeertens;hy wil mede^dat zy een voorbeeldely-
ke.Heiligheid bezittenjgelyk
wy zo aanftonds door de
wittigheid der kleederen ingeboezemt hebben. Daar
zyn vernuftige Godsgeleerden, die den letterlyken
zin, welke men gemeenlyk aan die eerile Hoofddee-
ien vande Openbaaring geeft, verwerpen, of die,dezel-
ve aanneemende, een veel gewichtiger verborgen zin
aldaar ontdekken. Zy merken aan by voorbeeld, dat
men met den letterlyken zin te volgen een gevoelige
beleediging den Diaken Nicolaasaandoet,die men be-
fchuldigt van een Opperhoofd van een onreine fede
geweeilte zyn > alhoewel hy den lof van de Kerk ver-
dient , pm dat men niet begreepen heeft, dat het een
geheime naam is,welke de Apoitel daar geplaatft heeft,
om de Gnoiliken te beteekenen en aan te wyzen. De
Alouden
hebben zich een byzondere Sefte der Nico-
laiten ingebeeld, en hun Opperhoofden niet kunnen-
de ontdekken, hebben zy lailerlyke verdichtzelen den
DiakenNicolaas te laite gelegt,Wyders moet het
alge-
nieene lot van de Kerk, welke door zeven verfcheide
Redenfluitingen in de Brieven, die J.
Chriftusaan de
Kerken gefchreeven heeft, beteekent is, doorgaan;
men zou anderzints kunnen zeggen,dat daar noch ver-
borgentheden noch voorzeggingen in de geheele O-
penbaaring zyn. Dewyl J, Chriilus de Kerk van Ephe-
fen dreigt, van haar de kandelaar te zullen ontneemen^
is zyn voorneemen aan te merken, dat deze Κ erk aan-
ilonds een brandende liefde onder Nert^ hadde; dit
Heilige vuur dekte zich weinig tyds daarna met af-
Iche, maar, 't zelve hernam onder nieuwe

krachten,doch ''t verderf kreeg eindelyk de overhand,
't welk God ontitak, en de vervolging van T>^onyβus
Veroorzaakte: En God doofde eindelyk haar licht uitj
om dat de liefde uitgedooft was, als wanneer de Sama-
ritaanen Afia en Afrika overitrcomden,en alle de Ker-
ken verwoeilten, welke de Apoilelen geplant hadden.
Men vind in de andere brieven groote verborgenthe-
den,maarwy willen dezelve η och toellaan, noch be-
ftryden.Zommige Munniken van de dertiende eeuw
cn byzonderlykden Broeder Ohva begon in deOpen-
oaaring zeekere zaaken te ontdekken, welke de alou-
den aldaar niet ingezien hadden, zy is zedert die tyd
Goudmyn voor eenigeGodsgeleerden geworden,
^ie niet nalaaten nieuwe fchatten voor zich daar uit te
baaien. De anderen gelooven zich zelve daar door niet
Veel rykerte zyn, om dat men in deze verfchillend-
heid van^ritleggingen en verborgentheden niet weet ^
^aarmenden voet vait zal itellen. Om welke reden
^y ons vernoegen, met daar van een denkbeeld te gee-
Ven, en de gevoelens der anderen te verhaalen , in
plaats van ons in nieuwe gronditellingen in te laaten ,
^elke niet beeter zoude kunnen in^t verband gelegt
borden, als die geenen, welke men in die laatile ty-
^en gebouwt heeft, en welke altyd een voorwerp van
groote zwaarigheden zoude zyn.

Uitlegging

'^^AM "DE CXXXVIL AFBEELT>ING.

Gezicht van Gods Throon.

JOannes door den Geeft ten Hemel ingekit ^
BefcJmiwtJehovms Jhroonvol glans en Hecrlyk-
heid,.

Ν ^ Ν Ε S. ,

Ί)αατ 'sHemels retgenbobg verbeeldfniardgdus fimdek
En V Eeuwig Weézen blinkt, als helder §a(pis β eelt j
En Zardis die haar glans fpreit door den Hemel heen.

verre weet &yn geeft Gods hifter nfte madkn.
Ëen Zee Chriflalgekk ^ weerftraalt op 't Hemels licht,
Vlor Gods gêwyddeThroon die bUkzêmfihicht op fchicht^
En donderftaagen fchiet,daar νier-en-twintig Thróonenj
ÈÉ d'Oiiderlingên zyn rondom Gods ooggëfpreit^ (heid^
Diè, wyl 't gédiert verheft Gods kracht en tJeerlyk-
Neerknielen op den galm j en of'ren God hun KroOnen ^ *
^t Lam Gods ^ datzeegenpraalt en voor Gods aanzicht
Het groot ontzèegelt Boek ontvouwt en öpenftaat^ {ftaatf,
En zeven Zeegelen verbreekt door zyn vermoogen,
Zend oorlog, hongersnood^ de dood en hel/cL· ftraf,
T)oor een gerechte wraak , den hoogen Hmel af^
Wyrtbloed der Heiligen wekt Godlyk mededoogèn.
Het aar dry k bèeft en lilt^deZon ν er Heft zy7iglans ^
^e Maan word rood als bloed''t gefterni adn 's Heiheti
Valt neer by naare nacht H^e Hemel is geweeken^ {trans ^
'De bergen zyn verzet j en de aardfihe macht gevlucht ^
In rots en berg fpe lonk, fchreeuwt uit met n-mr gezucht^
Stort neer
, Wie kan beft aan ? verberg ons in uw ft ree kent

DE'HJoannes verbeeld in 't vierdé Hoofddeel
van zyn Openbaaring God op zyn Throon, voof
welke een doorluchtige Zee,alshét gks,en gelyk Kri-
ilal was* Men raad niet als met moeite, wat deze
Zeê
vanKriftalhetQ^kevit, voor Gods Throon geplaatft j
want, dit zinnebeeld is van geen gebruik.
Grotius
heeft gelooft dat de Heilige Joannes een toepafiingo^
de Zee van den Tempel maakt, alwaar de Offerprie-
fterszich wiefchen. Maar, dezekoopere Zee was in
het Voorhof geplaatft, en de Heiligen In den Hemel
overgevoertj hebben niet meer noodig zich te waf-
fchen, om tot God te naderen. Maar, daar is veel
meer waarfchynlykheid > dat de Heilige Joannes de
befchryving van de voetbank van God heeft willéii
doen, of van de plaats, waar op hy zyn Throon ge-
ilek had. D ufdaanig is 't, dat Mozes God zag j
die on-^
der zyn vöeten als een werk van Saphier
ileenen had,
zodaanig,als de Hemel by een heldre lucht voorkomt,
en wanneer het fchoon weeder is. De dieren in Eze-»»
chiel,die Gods Throon droegen, hadden op hun hoof-
den een uitgeftrektheid, diergelyk als ysgelyk Chri-
ilal. De uitgeftrektheid, welke den Throon van God
onderfchraagde, was hier het waater van de Zee ge-
lyk , als wanneer zy ftil is i zy was gelyk Chriftal, dezê
giffing is vaiL De ftemmen, de blikzems en donders
wedergalmden aldaar.Rondom dezen Throon waareü
vier-en-twintig Ouderlingen met witte kleederen be-
kleet, metgoudekroonen óp hun hoofden, en in't
midden waaren gevleugelde dieren ^ waar van 't eene
een
Leeuw gelyk was, het tweede had de gedaante
van een
Kalf, het derde had eens menfchen aange^
zicht, 't vierde verfcheen ds een
AdeUar, die Vliegt.
W at wilden alle deze gedaantens zeggen ? Het gelykt
dat de zee, de blikzems en de donders aldaar niet ge-
plaatft waren, als om te leeren dat GodsThroon onge-^
naakbaar is, en dat de menfchen haar Heerlykheid
moeten eeren, en zich daar verre van afzonderen,

Zommigengelooven,datdevier-en-twiniigOudef-^
lingende gerneenfchap der Heiligen en 't liGhchaam
zo welvandeChriftelykeals Joodfche Kerk vefbeel-'
den, de Synagoge is daar met de twaalf Aardsvaders,
en de Chriftelyke Kerk met de twaalf Apoftelen, die
daar de hoofden van waaren. Zy zyn met witte
kleederen gekleed , een zinnebeeld van onnoozel-
heid en een volmaakte Heiligheid, en zy draagen een
goude kroon, om dat zy in 't Vaderland zeegenpraa-»
len, na dat zy op de feis geftreeden hebben. De
Μ Oud-

I i

a!


-ocr page 86-

86 OPEN BAAR ING

I

i

Oudvaders hebben geloofd, dat de vier dieren de vier ongelukken beteekenen, welke de Jooden tot aan him
Evangeliilen vvaaren, en dat den aanvang van hun E- gantfche verwoeilingin 't jaar moeilen overkoo-
vangelium door deze vier gedaantens beteekent was. men, om welke reden
Grot hts zich beziggehouden
By aldien zulks zeker was, zouden de Heilige Mat- heeft, om in de Gefchiedenis zekere voorteekens, en
thcus en de Heilige Joannes twee onderfcheide plaat- eenige byzondere omftandigheden uitie pluizen,waar
■zen in dit gezicht houden, de eene onder de vier die- op hy de verfcheidekoleuren der paarden enz. toepaft;
ren, en de andere onder de Ouderlingen. Is daar wy- rhaar, men merkt aan , dat het van Gods Heerlykheid
ders eenige waarfchynlykheid, dat God het begin en is, om in een zo bepaalde afleiding van kleine omftan-
't vervolg van yeder Evangelium heeft willen b^etee- digheden en voorteekoien neder te daalen, en dat in
kenen,dewyl zulks gantfch van geen gebruik in dit ge- den grond den tyd,welke verliep,zedert het martelaar'·
zicht was ? 'Dewyl het fchynt, dat het geoorloft is ^ fchap van den Heiligen Stephanus, tot aan de verwoe-
zyngiilingen ineen duiftere zaak temaaken, maakt fting van Jerufalem niet lang genoeg was, nochdever-
yeder een zyn eigen.Men vind in deze vier-en-twintig volgingen der Heidenen wreed genoeg waaren, om
Ouderlingen, de Raadsheeren, die den Hoogenprie- aan de zielen,die onder den Altaar waaren,te doen uir-
iler byftonden, en die hun Raadsvergaadering in het roepen.
IFmineer zultgy ons bloed wreeken I Eindelyfe
Voorhof van den Tempel hadden. Een ander ziet daar de Openbaaring niet eer als na de verwoelling der Joo-
den Joodfchen Raad in. Een derde ontdekt daar de den gefchreeven zynde, zoude de voorzegging, in
Biffchoppen van de Chriftelyke Kerk, op veel hooger plaats van voor te gaan, de uitkomil: gevolgt hebben,
iloelen > als de anderen gezeeten, ten einde om hun α. De anderen houden flaande, dat God hier alles
ilaat en bediening te onderfcheiden,dufdaanig is't dat voorzegt, 't geen in 't Roomfche Ryk zedert Λ«-
men voetilappen van onderfcheid en hoYaardy der guilustotaanConilantinus voorgevallen is.Het witte
Prelaaten tot in den Hemel vind. Zommigen zeggen. Paard was het zinnebeeld van de voorfpoed, welke
dat de vier-en-t wintig Ouderlingen de Harders van de men onder Auguftus, Vefpafianus en Titus zyn
zoon
Kerkzyn, omdatGodeentoepaffing opde vier-en- genoot. Het roode paard beteekent de wreede
twintig Ordeningen der Offerpriefters, die onder 't oorloogen, die Trajanus , Hadrianus ^ enMarcus

Oude Teilament dienden, maakte. En de vier dieren Aurelius de Parthen , Jooden.....en de Marcoman-

verbeelden de Kerk, om dat het volk Ifraëls in vier nen aandeeden. Eindelyk is de vervolging van Dio-
iichchaamen verdeelt was, waar van veder zyn banier cletianus gevolgt, door de herilelling van de Kerk
liad. Juda trok aan ^t hoofd van 't eerite lichchaam op, door Conilantinus daar uitgedrukt,
'r welk de Stammen van lilafchar en Zabulon bevatte, 3. Eindelyk houd men ftaande, dat God veeleer
en voerde een Leeuw in haar banier. Ruben onder een oogmerk gehad heeft, om het lot van zyn Kerk
wiensgeleiddeSimeonenGadtQogen,haddebeelde- te beteekenen, als dat der Roomfche Keizers, en
nis van een menfch in zyn vaandels. Deftandaard van dat hy zelfs eenige deelen vantyd , by naer evenre-
Ephraim; die onder zich Benjamin en ManaiTe had, dig, in de zeven Zeegelen waargenoomen heeft. Men
voerde het teeken van een Os. Eindelyk die vanDan , merkt aan, dat het belachlyk zoude zyn , dat zes
waar onder Afer en Nephthali optrokken, voerde een dezer Zeegelen niet meer als een tuiïchenwydte van
Adelaar. Een ander geloofd in tegendeel, dat de vier- driehonderd verdeelingen befloot, terwyl het ze-
en-twintig Ouderlingen de volkeren zyn : en de vier vende alleen alle de uitkomilen der volgende eeu-
hoofden der dieren de hoedaanigheden verbeelden wen, tot aan het uiteinde des waerelds zoude be-
waar mede deHarders moeten bekleed zyn.DeLeeuw vatten, om welke reden men de zeven Zeegelen in
is het zinnebeeld van dapperheid en kracht. De onver- veel Tyden verdeelt , en men vind aldaar alle
moeibaare Os, die van geduurzaame werkzaamheid, uitkomilen van de Chriftelyke Kerk , zedert haiif
De Menfch verbeeld gevoelig de reden en de voor- geboorte, tot aan haar einde. Wy geeven ditalg^"

wichtigheid, en de Adelaar de verheffing.

V. HOOFDDEEL. Vers i.
Van het Lam met zeven hoornen. En V Boek met de
zeeven Zeegels.
(i.) de Heilige Joannes zag by vervolg een Boek met
zeven zeegels geflooten. De droefheid overviel hem;

meene denkbeeld, 't welk men van deze Zeegelen
maakt, ten einde, om ons te ontilaan , van in een
groote afleiding te treeden.

VI. HOOFDDEEL. Vers z.
Van een Ridder met een boog gewaapent.
(3.) Naer evenredenheid, dat men een zeegel van

hy zuchtte en weende, om dat men 't zelve noch ope- dit Boek opende, zag men een Ridder verfchynen. ^^

nen , noch leezen konde. Maar, een geflacht en eerfte bereed een wit paard , hield een boog in z/^

ieevendig Lam deed het open, en aanftonds weder- hand, en moeft zich door meenigvuldige overwinnii^'

galmde den Hemel van de Lofzangen ter eeren van gen beroemt maaken. De Oudvaders hebben dooi^

't Lam, welk alleen waardig was dit Boek te openen, dit witte paard de menfchlykheid van J. Chr^us yef'

Alen begrypt ligtlyk, dat dit Lam J. Chriftus was^ ilaan , waar op de Godheid door de vleeichwerdii^^

voor de zonden van ^t menfchly k geilacht geilorven, geklommen was; endit paard was wit, om te leereö»

en tot haar rechtvaardigmaaking opgeftaan of leeven- dat de menfchelyke natuur van Chriftus door ge^^

dig, Hy ts de eenigfte die de geheimeniiTenvanden eenige zonde was bevlekt geweeft , of wel ,

Vader w*eet, en dezelve kan openbaaren. heeft gelooft, dat men de verkondigers van'tE^^^'

Inderdaad het Boek , dat door 't Lam geopend gelium moeft hooren, die Habakuk by de paarden

wierd, beteekent baarblyklyk, de Raadsbefluiten, vergeleeken heeft, die ^twaat er beroeren, teni^^^

die voor de menfchen verborgen waaren, en J. Chri- ften in de overzetting der Zeventigen, want het

ftyshenhier openbaart. ^ breeuwfchisverfchi'llende, het geweeten der Hei^^'

Tèn einde oiïi een algemeen denkbeeld te hebben, nen was geruft en llaapende, geiyk de waateren xy^'

van 't geen deze Zeegelen beteekenden ^ moet men welke ftil ftaan; maar, de Evangelifche Harders ^ff

aanmerken, dat men drie verfcheideonderftellingen deze ruft koom en ftooren, en hebben met een

over deze ftoffe zich ingebeeld heeft. i. Zyn eenige zaame ftoot de verharde herten doorboord. ^

Geleerden verzeekert, dat de drie eerfte Zeegelen, de boog is de wet , met doordringende drei^ernent^^

-ocr page 87-

van j o α

tn vervloekingen bèlaaöen. De hedehdaagfe vinden
^ dezen Ridder den Keizer Auguilas , of veel eer

^Jp^fianus ^ die roemhichtig vandejoodenzeegen-
Praalende , een der groote wede'rilreevingèn weg-
^am, welke de vaftftcllihg van ^t Nieuwe Verbond
bonden beletten. Kan men niet zeggen, dat deze ver-
ijl aarde Ridder door zo veel overwinningen de beel-
- enis van den vooitgang was, welke ^t Evangeliurn
ï"noeft doen, en waar van de verachting, wfelke zom-
j^^ge geilachten daar voor hadden , door fchrikkely-
^^ geefiels, die de Heilige Joannes onder de gedaan-
^ Van zo veel Ridders afmaalt, zoude gewrookeri
borden ?

Inderdaad het is zeer veel waarfchynlyket·, dat dé
Schriftuur J. ChriiluS hier afmaalt, door zyn
woord
^ kracht van zyn vyanden zeegenpraalende, als een
^eizer ^ gelyk
Vejpafiamis of Trajanus,
^an den Ridder met een z,w aard gewaag end.
Vers 4.

(4·) Een dezer Ridders, rnet een zwaard gewaa-
pend, was belaft met de vreede Van de aarde weg té
i^eemen.Men vind daar de Keizers
Trajanus of Adria-
, onder wie de Jooden , oproerig geworden zyn-
zes hónderd Romynen deéden Tneuvelen, en in
t vervolg door dezen Vorft óp een wyze, welke by
^aer't geheele geflacht vernietigde , geilraft wier-
den.^ Men gelooft mede , dat deze Ridder de Dui-
"^el is
^ Wélke den oorlog tegéns de verdoemden
Voerde, eii een oneindig getal van zielen heeft doen
^erlooren gaan. Zommigen zien daar de Verfchillen,
^velke de ketters moeften baaren , en^tvUUr^ dat zy
in de Kerk zedert de vierde tot de achtfte Eéu w moe-
ften ontfteeken. Maar, het is zeer veel eenvoudiger
te zeggen, dat God hier de wréede Vervolgingen be-
teekent, wélke de Duivel, jeloerfch over de voort-
gang van 't Evangelium, tegens de Kerk verwekken
moeft.

f^an een Mnder Ridder met de weegfchaat. Vers

(5.) Een ander Ridder had de weegfchaal in zyn
hand, weegéndé de Tarw en de Garft ^ en verkocht
het eene maatje Tarw van 't eene, en drie maatjes
Van 't ander, te zaamen voor twee penningen , hy
riep mede uit» dat men nochd'oly, noch den wyn niet
befchaadigde. Het fchynt dat hy de hongersnood
heeft willen afmaaien; een geéiTel, waardoor God
de geflachten wilde ftraffen, dié't Evangelium ver-
acht hadden, om dat het eeil grobt kwaad is , als
rnen verplicht is dén Tarw by ^t géwicht én de weeg-
schaal te koopen ; én j inderdaad , daar was een
ichrikkelyke hongersnood , die 't Roomfche Ryk
verwoeftte. Men zoude daar dóór den inval der Bar-
baaren kunnen verftaan, die ^t Ryk vérwöeftteö, en
aldaar de hongersnood, al zó wel als den oorlog, toe-
brachten. De anderen volharden daar den Duivel te
binden, die de zielen ^ de wyn en het bloed van Je-
iiisChriftus,en de oly, de zalving van den Heiligen
Geeft, welke de geFoovigen voof de fchichten der
Vyanden befchermt, kochten; Eindelyk, die geenen,
^ie willen ^ dat de Heilige Geeft meer zonderlinge
inzichten gehad heeft, geloovendaar den Keizer
'^erus tn Aléxander den zoon van Mammeus te zien',
openbaare vyanden vanfchelmen en alle onrechtvaar-
digheid , en die volkoomen verftandige béveeleri gaa-
ven tot de uitdeeling van kooren en olyen.

Maar, de anderen gelooven ^ dat de Heilige Geeft
^iev.e bezondere zaak en , welke op de Keizers ,
Afgodendienaars , of een hongeisnood , die zo
^'^'aar niet was, als die van Samaria, zagen i op een zo
^oorftraalende wyze niet voorzegt heeft. Men gelooft

ν ν ë : s. . _ ^

dan, 'dat men door den ftyl vatï den Heiligen jöaiinés^
altoos beeldender wyze gefchikt zynde, hier eehbótl-
gersiiobd verftaan moét j wélke niet van brood is $
maar, vaii het woörd des leevens, en eeh gebrek vaii
barmhertigheid, wélke zeer li^telykin de Chriftely-
ke Kerk aan te inerkéh is.
Conjïantinks had dezé
Kerk doen zeegehpraalen, maar, alstoen begoiidendë
verdeelthedenaantevaügen, én de Biiïchoppeh vie-
len dezen Vorft door hun Verzbekfchrifteh laftig i
welke hy in't vuur wie^. De Arrianen en dé an-
dere kétteryen, die te vborfchyn kwaamen j heb-
ben de liefde verbannen ^ en deil oorlog tot negen
Eeuwen in haar fchoot ondérhóüden.

t^an de dood en de Hel Vers 8.
(i5.) Aldewaereldbegrypt ligtlyk , wat de dood
en de hel beteékent, die in 't gevölg, op vaale eiÏ
leelyke paarden gezeeten zynde, vooirtti-ekkën.Daar
kwam onder
Galienus een peft of een zo gfooté fterf-
té, dat deSchryverS van die tyd verzeekereti, dat
daar niet een huis was, waar in men geen doode vorid,
^eiyk het in Egypten gebéurt was ^ als wanneer dé
Éiigel, de verwoefter, daar door trok; en de Hel was
deftrafvoor de ongeloovigen gefchikt. Onderwylirt
gelooft rtien ^ dat deze Ridder, die den dood genaamt
was, de
^&iqx Maximtnus ^ diééenzofchrik-
lyke flachting in zyn Ryk deed. Hy liet de men-
fchen de huid afvillen , en hy floot hen ^lle lee-
vendig in de lichchaamen der beefteii.
jGült'ehus ^
die in dit zelve zinnebeeld beflooten is^ liet tót drié
duizend menfchen in een dag den hals affnydeh : orri
welke reden, men aan hem den haatelyken naam ^aii
de dood en de Hel gegeevéri hééft. Maar, dewylde^
zeegelen zich zeer lang na dié tyd i waar in die Prinfen
geleeft hebben, uitftrekken, gelóóft men mede, dat
men door die fchrikkelyke Ruiters de Türkéti eti Sar-»
razyneii verftaan moet, die zulke bloedige óorlóogeii
gevóert hebben; by aldien men niet lievér wil zeggen j
dat het den Antichtiftis, die de menfchen tot in den
dood en de Hel geftooten heeft.

uitleggimg

VJN'DE CXXXVIÜ. AFBEELDING,
I Erwyl Gods Lam den throon in zeegepraalbetreét^
JL Van d'En^len 'rey Omringt ^ tot^s fVaerelds firaf

gereed y

Verfpreit Gods Outervmr 'óp 'i Aar dry k donderjlaageHi
Het Graan verdort op 't VeldfDe Vuurbergflort in Zee^
Enβeept een derdendeelvan't volk en fcheepenmee\{^en.
^Dus z^endgerechte isvraak een reeks van V Hemelsplaa·^
Een Ster van ^s Hemels trans beβnet dewwaterfiroom y
Terwyl verwoefling holt langs V Aar dry k zdhder toom,
En d'EngeïGods vier fchynt ^ omringt iHet zonneflraaien ^
En ^s Hemels Regenboog, alwaèr Joannes eet
Het bitter alzemboek, den Heil'gen Tempel meet ,·
En Godsgewydd' altaar, daar Gods getuigen praaleHi
Hy ziet een zwangere vrouw met zonnelicht bekleed,
Een Starre krans óm V hoofd^ daar zy de maan vertreed.
En wedvlucht voor denDraak en dreigendegevaaren,
Die atioter haar een zee van nvaatet^olven braakt ^
Daar 't Aar dry k openbarfl en 'Vöot haar wel&yn waakt 3
γ^γ-η^^^Ι Joannes Jiaat op
V β tand in V Gbg der baar en ^
Een zevenhoofdig beefl werd nü deii draak "vertoont i
Geklommen uit de zee^ en Kófiinglyk gekröönt >
Die uit zyn Leeuwenmuil Gódslaflering laat hoorën^
Daart vinnig ongediert den helfchen zeetel ^lant y
En V merk des z,atans drukt aa€t hóófd éti réchtër^

handy ·

pp aar door veel duizendén in hunne zoftden finóofeni

Μ i


-ocr page 88-

op enbaar ing

νΐΐί. HOOFDDEEL. Vers 7. won het beite gedeelte der Kerken. begon de

Gsbeedm der heiligen. Onweer van vmir en bloed, verdeeling en tegenilryd, door het vuur met ys en

(ï.) I^E Heilige ]oannes voert zeven Engelen in^ haagel vermengt beteekent, te doen uitbarilen. Con'

_L^die op Bazuinen blaazen; en 't geluid van flantïnm zeide, dat hy in de Biffchoppen van zyn tyd

yeder Bazuin is van eenig onweer verzelt, welk het niet als een fnoode drift, jeloerfchheid en fchandely-

derde gedeelte van de Waereld verwoeft. Het valt ke nydigheden zag. Men verftaat mede in't algemeen

ligtlyk te begrypen, dat dezelvezo veel geeflelszyn, de grimmigheid Gods ; welke op de verdoemden

v^'aar mede God een gedeelte van't menfchelyk ge- moeil nederftorten, en waar van de uitverkoorenen

ilacht dreigde, om't zelve over heur ongeloovigheid alleen door J.Chrillusmoeftenbevrydzyη.

t€ ilraifen, maar, het valt zeer moeilyk, om niet on- Een brandende Star valt uit den Hemel. Vers 10.

mooglyk te zeggen, verder door te dringen^ en dit ge- (i.) De tweede en derde Bazuin wierd geblaazen *

deelte van de Aarde te beteekenen,waar op de plaagen men zag een berg van vuur in de zee vallen , gelyk een

moeiten nederftorten, of in ^t byzonder uit te leggen fakkel, die op het derde gedeelte der rivieren neder-

wat yeder plaag beteekent. De Openbaaring heeft hier ftortte. Volgens de eerile onderilelling , was deze

iets byzonders, ''t geen men altoos niet veritaan kan, berg van vuur, deRomynen, onder de Regeering
fchoon zelfs de gevallen, welkezy voorzegt, vervult .
vm Adrianusdie alstoen met een ontzachlyk ver-

zyn. Men ziet ligtlyk het oogwit, waar op de Pro- moogen bekleed waaren. Onderwylen koilte hen den

pheeten, die van den Meilias gefprooken hebben , oorlog , die zy den Jooden aandeeden, veelbloeds-

doelden. Men erkent in hun Godsfpraaken de plaats Men fneed hen in veel plaatzen den hals af, tot dat

van zyn geboorte, de hoedaanigheid van zyn moeder, eindelyk de zee en de waateren door deze berg ont-

en de ftrafheid van zyn lyden; maar, wel moet het zyn itooken wierden; want het allergrootfte gedeelte der

dat een gedeelte der zaaken, welke de Heilige Joan- Jooden fneuvelde op haar beurt. Daar fchoot alles in

nes in zyn Openbaaringen voorzegt heeft, moet ge- alles niet meer als een derde gedeelte der rivieren *

beurt zyn, en dat de uitkom ft gemeenlyk een zeker dat is te zeggen, van't geflacht over. De oorzaak van

en klaar uitleggervan zynvoorzeggingenzy;menkan dit ongeluk was een/^r,dat is te zeggen een Leeraar,

niet raaden, welke alle de uitkomften zyn, die hy een valfcheMeiïias, Barkochebas^ de Zoon van de

beteekent heeft.De Uitleggers verdeelen zich volgens Star, genaamt, en die zich , wat meer is, vermat

hun belangen en vooroordeelen. Daar zyn ν ermee- een Star tot byftand van zyn geflacht uit den Hemel te

telen, dieonzeekere giffingen bybrengen. Daar zyn zyn gevallen. Volgens de tweede onderftelling is het

eigenzuchtigen ^ die nergens toe arbeiden, als om hun geluid van de tweede en derde Bazuin alleenlyk een

Kerk te vermommen, en te beletten, dat men dezel- voorteeken van ^t gevolg van de overftrooming def

ve in deze Schriftuur niet kent; en om de fchooten, Barbaaren. Alarik was den berg van vuur die Roniien

die men fchiet om dezelve te doorbooren, af te wen- innam, en die zee, daar door alle de Ryken des Wae-

den. De anderen, meer zeedig, ftaan toe, dat zy niets relds als ingezwolgen waaren. Eindelyk vermeent

als een flaauw licht dwars door de duiilerniflen ont- men dat God hier de Kerk dreigt van dezelve, door

dekken, en dat daar voor eenige baarblykely ke waar- de hoovaardy en groothartigheid, daar haar geleiders

heden een groot getal is, 't welk men onmooglyk kan toe vervielen, te ilraffen. De rykdommen vloeiden

doorgronden. Wydoen ons'zelve geen fchandeaan, in de Kerk onder Confiantinus, men zag ter zelve tyii

met onze onkunde hier te belyden. Wy willen onze die bergen van hoovaardy en trotsheid, de ^llerdoor-

befpiegelingen tot het toekoomende, 't welk God luchtigfte Biffchoppen, als glinfterende ftarren ^ efl

voor zich bewaard heeft, niet uitrekken. Weinig vol- geftaratens van 't opperfte gezag , de Aardsvaderen

daan zynde wegens de giffingen, welke wy over de van Romen en Conitantinopolen , verfchynen. D®

voorbyzynde omkeeringen, en over de verbloemde Bafilien en de Gregorien van NiiTa betwiftten onder^
bepaalingen, op zeer verfcheide zinnen bevatlyk, lingde trappen van grootheid, gerichtsd wang, enge-
maaken, vernoegen wy ons te verhaalen , 't geen an- zag ; welke zo veel teekens van hun trotsheid waaren»
deren voor ons gedacht hebben. alhoewel zy dezelve met den goeden naam
van y ver

De Engelen verfchynende voor den Throon van overdekten. Eindelyk, de Oudvaders hebben zich
God, gaf men hen zeven bazuinen. Een achtile En- ingebeeld, dat deze berg van vuur den Duivel was,
gel nam een goud wierookvat ^ en offerde het reuk- die mede door een grooteftar verbeeld is , om dathy
werk en de gebeeden der Heiligen; de eerfte bazuin voor zyn val boven de andere Engelen door zyn ken-
wierd geblaazen, en men zag aanftonds een onweer nis en waardigheid verheeven geweeft is, en zedert is
van haagel met vuur en bloed vermengt; dit ziet, vol- hy een brandende fakkel geworden , die 't geheelai
gens zommigen, op de onheilen, welke aan de Jooden oritilooken enin vuur en vlam gezet heeft,
onder de Regeering van Trajanus gebeurt zyn. Het is X. HOOFDDEEL. Vers
10.

echter moejelyk te begrypen, hoedaanig de jooden Heilige Joannes eet een Boek op.

alstoen het derde gedeelte van 't heelal, welk dit on- (3,) De Heilige Joannes hoorde na het geluid der
weer verwoeften moeft, uitmaakten. De anderen wil- Bazuinen dezelve ftem, welke hy in 't begin gehoort
len, dat men de verzaameling van die Barbaarifche ge- had, en welke tot hem zeide, dat hy uit de hand van
ilachten
ditGothen^Wmdaalen en de Alainen, gevoelig een Engel een open boek zoude neemen, en 't zelve
voorzegt heeft, die als een onweer op 't Roomfche opeeten » hem verwittigende , dat het zelve hem
Ryk nederttortten, 't welk een derde gedeelte van de in den mond zoet, en bitter, als het zelve in dc maag
Waereld bezat, en ^t wêlk zy geheel met bloed en nedergedaalt was, voorkoomen zoude. Het is zeer
vleefchflachting vervulden. Eindelyk^ men wil dat waarfchynlyk, dat hier een beginzel
van een nieuwe
God, die van de eerile Hoofddeelen van de Openbaa- Openbaaring , welke van de eerile verfchillende is,
ring aangevangen heeft aan de Kerk van Ephefen haar aangeweezen word. Het boek is open, om de ken-
gebrek van liefde te verwy ten, hier de volharding van niffe, die God van verfcheide uitkomften ging gee-
deze wanordre, welke veel geweldiger jn 't vervolg ven, te beteekenen. De Heilige Jaannes ontiing be-
der tyden wierd, heeft Willen beteekenen. Het kwaad vel van het boek op te eeten > gelyk
Ezechïel een dier-

I

-ocr page 89-

van J ο Α Ν Ν Ε S.

gelyk een langen tyd te vooreh ontfatigen had. Dit
boek moeil zoet en bitter zyn, het zy, om dat de A-
poitel zich aanitonds wegens het verlies der vyanden
Van de Kerk moeil verheugen, en dat vervolgens een
20 groot getal van menfchen ziende die omkMamen,
een zo droevig voorwerp hem droevige fmarten zoude
veroorzaaken, het zy mede, dewyldegenèade, wel-
ke God hem aandeed ,Van hem onderden rey der Pro-
pheeten te Hellen, hem een eer aandeed; itiaar, de
ongelukken van de vervolgde Kerk bedroefden hem.

XL HOOFDDEEL. Vers 8.

*Ïie omgebrachte getuigen zyn op de plaat zen gelegt.

(4.) In deze tweede Openbaaring ontdekt de Hei-
lige Joannes de vervolgingen ^ welke de Chriften Kerk
nioetlyden; maar, men verdeelt zichover de natuur
enden tyd dezer ongelukken. Men vermeent daar de
Vervolging van
^iocletianus te vinden,waar in de twee
igetuigen door het beeft omgebracht, en op de plaats
Vandegroote ftadgelegt zyn. Deze twee getuigen
Van de waarheid , ik wil zeggen de Martelaaren en
vertroofters van 't volk, waaren,in eenige v\7ze,dood^
dewyl
T>mletianus en zyn medeilanders zich vermaa-
ten den Chriftelyken Godsdienft door het geweld van
hun vervolging uitgeblufcht te hebben, en hunlich-
chaamen laagen op de plaats uitgeftrekt, om dat men
hen, zonder zich aan groote gevaaren bloot te ftellen ,
niet begraaven konde. Eindelyk , deze vervolging
duurde niet· langer als twaalfhonderd enzeftig dagen,
pfdrie jaaren en een half? want zy was kort.Men houd
integendeel ftaande, dat de twaalf honderd enzeilig
4agen Propheetifche dagen zyn, die zo veel jaaren van
het Ryk van de Antichrift bet eekenen, geduurende
welke de vervolging wreed zal zyn. De getuigen zyn
degeenen,die de waarheid moedig verdeedigt hebben,
zy zullen met zakken bekleed zyn, want hun ellende
en armoede zullen groot zyn.
'T)e armen van Lion, de
Vaudoifen, en de Albigotten, die twee lichchaamen
maakten, alhoewel wedervereenigt zynde , om de
waarheid te verdeedigen ^ zyn die twee getuigen, die
men onbarmhertig denhals affneed. Volgens zommige
&hryvers is Vrankryk, alwaar de laatite vervolging
heevig gewoed heeft,de plaats van de grooteStad,waar
op de getuigen moeften leggen. De getuigen zyn den
hals afgefneeden geweeft,om dat men een oneindig ge-
tal van menfchen heeft verplicht om van 't leeven, dat
is te zeggen van de waarheid, af te ftaan. Maar, zy
zyn
niet begraaven, want in den grond bewaaren zy noch
hunne aloude Godsdienft, en zy zullen t'eeniger tyd
Weder opftaan, God wil het. Maar, dewyl de betee-
kende jaaren tot
deze wederopftanding en verloiTmg
verftreeken zyn^ kan men zeggen dat daar in't Ryk
van
den Antichrift een algemeene vervolging zal zyn.
En zo groot dat de belydenis van waarheid by naer zal
verbooden zyn. Daar zal niet meer als een klem getal
Van getuigen overig zyn, om de zelve te onderfchraa-
gen.

XU. HOOFDDEEL. Vers
Zeegenpraaüngen van den ^raak en V Beefl.

is.) Den Heiligen Joannes verbeeld de Kerk noch bo-
ven dien onder de gedaante van een vrouw met de zon
bekleed, welke de maan onder haar voeten, en op haar
hoofd een Kroon van twaalf ftarren had, om dat de
^erk met de kenniffe van Jefus Chriftus vervult is^ die
«ie Zon van rechtvaardigheid, en boven de onftandva-
ftigheid der menfchelyke zaaken verheeven is, welke
ïiatuurly k door de maan afgemaalt is, waar van de we-
gens meenigmaal veranderen. Deze Vrouw bezwan-
Smzynde,
wierd door den Duivel die rood was, ze-
ven Hoofden en tien Hoornen hebbende, en haar kind
wilde verflinden,vervolgt.Erihy vervolgde haar zo ge-
weldig i dat zy verplicht was in de woeftynen te vluch-
ten, daar God haar verborg, 't welk ons een denkbeeld
der vervolgingen geeft, welke de Kerk onder de heer*
fchappy van den Antichrift, doör den roodenDraak
beteekent, lyden moet
j waar van hetvermoogen zo
groot zal zyn jdat deKtrk voor de oogén der menfchen
zai verdwynen ^ geen fchuilplaats riieer in de Woefty-
nen en hooien hebben, en tot een zoort van onzicht-
baarheid gebracht werden. De bepaaling van deze ver^
volging zoude kort zyn, by alditn daar niet als van diè
vmDiodetianns ^ en van drie jaaren en een half, in
plaats van twaalfhonderd en zeitig jaaren,die men VoU
gens den ftyl der Propheeten rekenen moet, gehan-
dek wierd.

UITLEGGING

VAK TiÈ CXXXIX. JFBEELTHNG.
'T^ erwyl Gods Heilig Lam op Zion werd omringt,

J Vant ko'ör der hleiligen, dat Lofgezangen zingt j
Stort Baby lok ter neer door V Hemels donderjlaagen ^
En 'j waerelds rype druifwerd van den rankgefiieen,
En in Gods wynpersbakgeworpen en getreên, iplaageiL
Waaruit een bloedvliet flroomt, het merk van 's Hemels
"De Hoef "van Baby Ion in Vpurper Ryksgewaad 5
Verciert Betpaarlen, goudenglinfirènd borficièraad ^
Van 't bloed der Heiligen, Gods lievelingen, dronken,
Op ^t zevenhoofdig beef gevoert in zeegenpraaly
Erlangt van Koningen een Goddelyk
07ithaal ^
Terwylhaarfiadvërbranddoor blikzem vuur én Vonkéii.
Dus trekt Gods Lam tenfryden zwaait deKrygsbamer^
Terwylhet zeegenpraalt van V helfche monfierdier,
HGeen t bloedderHeiligen weer moet ten balg uitbfaaken^
^aar 't groote Baby Ion verwoefi en omge keert >
T)oor Gods gerechte wraak totpuin en afch verteert,
Zinkt als een moolenfleen in zee met muur en daaken^
De Hemelbruid Gods Kerk treed dus ter Bruiloftszaal^
Daar V Lam haar Bruidegom in zyne zeegenpraal^
Zyn zielsvriendin omhelfi en kuft tot tro^ der vroomett.
*t Gevoogelt werd genood op
V Koninglyke bloed;
En 't fchriklyk moordgedrocht fiort in den zwaaVelvloed^
WyPt heilloos overfchot door 't zwaard is omgekoomen.
XIV. HOOFDDEEL, Vers 6.

De Oogfi en Wyntyd,
(i.)l^^ En ziet hier een Engel het Evangeliuitt tuf-
J^JL fchen zyn handen houdende en uitroepen-
de,
vreefi God, en gééft hem Heerlykheid. Eerl andere
volgde hem , en verheugde zich over den val van Ba-
byion ; een derde dreigt den geenen , die het teekeh
van 't beeft zullen aanneemen, om hen uit den drink-
beeker van Gods Toorn te doen drinken. Eindelyk
ziet men Engelen, waar van d^een zyn zikkel zond en
de aarde maaide^ en de ander de Wyn-oogft. De Oogft
beteekent zomty ds in de Schriftuur een overvloed van
goederen; om welke reden J. Chriftus zich daar van
bediend, om de gelukkige gefteltenis te beteekenen,
welke hy in zyn tyd zag ^ om ^t Evangelium te ontfan-
gen,
de Oogfi is groot, zeide hy totzynDifcipulen;
maar, daar zyn weinig arbeiders. Deze bepaaling be^
teekent mede zomtyds een fchriklyke uitkofnftjen een
voorbeeldelyke kaftyding Gods.
De dochter Babylön^
is gelyk de vrucht op een dorfchvloer ^
zeide Jeremias.
Het is tyd, dat zy gedorfl word ^ mrh een weinig tyds ^
en de Oogflzalkoomen.
Volgens :die verfcheide denk-
beelden , legt men het gezicht van den Heiligen Joan-
nes onderfcheidently k »uit; de een vind daar den voort-
eanffvan'tEvangeliura, om dat de maaijers> die de


-ocr page 90-

po ο ρ Ε Ν Β Α Α R I Ν G

Apoilelen waaren, van alle zyden dezen Oogil, die
voorbereid geweefi; was, gingen inzaamelen. De an-
der vind daar de hervormingin; de anderen weerin
tegendeel gelooven aldaar de verwoefting van Romen
dooiAlartk^ in't jaar 41 ο te zien.

De wynparfch beteekent by naer altyd eenig kwaad j
om welke reden J. Chriiius zich droevig verbeeld, als
alleen in den perfch treedende , zodaanig dat het
bloeddaar van zyn kleederen bevlekte.
Treed hen ^ O
God^gelyk zy mygetreeden hebben, zeggen de Prophee-
ten j die voor de verdrukte Kerk bidden. Onderwy-
len verilaan hier zommige aloude Schryvers door
den wynparfch dezelve voortgang van het Evange^
lium, welke de Heilige Geeft in den Oogil beteekent
heeft. Deze wynparfch, waar van d'eene buiten de
Stad getreeden wierd,is mede als een voorzegging van
't geen Romen onder Attica gebeurde, die deze groo-
te ilad verfchoonde, uit achting
voor Leon, die als-
toen BiiTchop daar van was. Déze Vorft verwbeilte de
nabuurige Landfchappen, en liet veel bloed Horten ;
maar, dewyl Romen van de ilachting bevryd was,
kan men zeggen dat den kuip buiten de Stad getree-
den wierdjin het i en jaar. Men vind daar noch
andere geheimeniffen, waar over wy ligt heen treeden,
om dat, als wanneer men een nauwkeurige afleiding
wil maaken ^ men niet als onzeekere giffingen voort-
brengt.
Het is waarfchynlyk, dat de Heilige Joannes,
zonder zich met die byzondere uitkomllen op te hou-
den , niet anders als de wonderbaare omkeeringen van
de Kerk afgemaald heeft.

XVil. HOOFDDEEL, Vers 9.
Het Beefi met zeven hoofden en tien hoornen, ^iSjaar de
hoer ge zeeten is.

(2,.) Men kömt genoegzaam over een, dat de on-
tuchtige vrouw, de moeder der verfoeilykheden, die
zich aan 't bloed der Heiligen dronken gedronken
heeft, en welke men op een beeft met zeven hoofden
én tien hoornen gezeeten ziet, Romen is, wat meer
is, door de zeven bergen, welke een byzonder merk-
teeken van deze Stad maaken, beteekent. Maar, men
verdeelt zich aanftonds. De Roomfch Catholyk, die
vreeft, dat men van die fchoone Stad den ftoel van den
Antichrift mocht maaken , poogt te doen zien, dat
aldaar van het HeidenfchRomengehandelt word, en
van de omkeeringen, welke in^t Ryk gebeurt zyn.
Het purper, 't geen men haar geeft, beteekent haar
Ryk en Overigheden, zy was ten opperften berucht,
om dat zy, buiten en behalven haar byzondere Goden,
die der geilachten, welke zy overwonnen had, aan-
bad. Zy hadden alle hun Tempels binnen Romen.
De tien Koningen , door tien hoornen beteekent,
2yn de Hoofden van die Barbaarifche geflachten, die
Romen en haar Ryk verwoeftten,
Alarik ftak daar de
brand in. De allerdoorluchtigfte van alle fteeden
wierd door een ontfteeking alleen verteert ^ en haar
Kerken weleer zo Heilig wierden in deafchegelegt,
gelykOr^^j verzeekert. De Gereformeerde vind in
tegendeel in het Tafereel van den Heiligen Joannes
cenzoleevendig denkbeeld van het
Chriften Romen,
maar door haar Afgodery en verfoeilykheden bevlekt
geworden, dat het moeilyk valt, daar door niet ge-
troffen te worden.De Kerk had geen belangen genoeg
by het Heidenfch Romen, om te gelooven , dat de

genoomen heeft, om haar
elfs omftandigheden na te
3lik dat men toeftaat, om

Heilige Geeft de moeite ,
omkeeringen met alledef
fpooren. Van het oogen

dat men verplicht is 't zelve te doen, dat de Stad op*
zeven bergen geleegen Romen is, bepaalt men xich

om zyn gedachten op het Chriften Romen te veften ^
dewyl het lot van de Kerk en deHeiligen van haar ver-
heffing en ondergang afhanglyk was. De Schriftuur
verwyt de Heidenen nooit hunne Afgoderyen, on-
der den naam van hoerery en overfpel, om dat deze be-
paalingen een Verbond van God met de Kerk onder-
ftellen, welke zich door den dienft vanhetfchepzel
ten toon ftelt. Deze Stad geeft aan alle geflachten uit
haar kelk te drinken. Onderwyien zocht oud Romeii
niet haar Godsdienft
Voort te planten , in tegendeel
nam zy de Godsdienften en vieringen der andere ge-
flachten aan. Maar hoe veel geweldenaaryen en
moor-
den heeft het Chriften Romen bekrachtigt, om haar
dienft vaft te ftellen. Zy heeft haar aan ^t bloed der
Heiligen dronken gedronken. De tien Hoornen en dë
tien Koningen zyn onder
't Heidendom niet opge-
ftaan ; het Chriften Romen heeft hen zien
voortkoo-
men, haar Landfchappen verwoeften , en zich ver-
volgens onder hun juk buigen^ gel}'k het voorzegt was
geweeft.

Men moet zich niet inbeelden , dat de Gerefor-
meerden deze onderftelling door drift of belangeii
hebben aangenoomen, noch denken dat dit zonder
tuftchenkoomen en gelyk als in eenen fprong, zd
den Heer de
Meau^ zegt ^ van de Manicheën tot dè
Reformateurs overgegaan is , alsof de eeiien de Uit-
vinders van deze meening waaren, en dat niemand
dezelve zedert die tyd, tor aan die van de hervorming^
onderfchraagt had; want de Manicheën hadden het
minfte belangen niet om Romen Antichriftenfch té
vinden, en ^t waaren zelfs de
Aibigoifchen niet, irt
Lmguedocq verfpreid , die dit gevoelen zaaiden^
Het waaren de aloude
Vaudoifen ^ welke geen plaats
aan de minfte achterdocht van het Manicheefch gee-
ven, die hun
'verhandeling van de Antichrifi zaa-
menftelden, welke de eerfte is, waar in de Room-
fche Kerk dien naam voert. De Abt
Joachim komt
vervolgens omtrent het einde van de twaalfde Eeuw>
enhet verderf van de Roomfche Kerk ziende, pafttè
hy op dezelve de Godsfpraaken van de Openbaaring.
Hy wierd door een groot getal van Munniken ge-
volgt , die zich in de volgende Eeuw verledigden offl
tebewyzen, dat Romen
het Babyion en de hoer is,
waar van de Heilige Joannes fpreekt. Hun werkftuk"
ken, welke baarblyklyk de zaak bewy zen, zyn noch
in weezen. Men heeft dan alleenlyk het voorbeeld
der Munniken van de Roomfche Kerk gevolgt, die
het zelve als de zeetel van den Antichrift aangezien
hebben, ter oorzaak van het verderf, in 't welk zy
vervallen is; en men moet toeftaan, dat men de O-
penbaaring zonder hertstocht en vooroordeel leezen-
de , aldaar zeekere merkteekenen vind , welke
volkoomentlyk met de Roomfche Kerk overeenkoo-
men, dat men zyn gezicht nergens anders ep kan las-
ten vallen. Menherk^omt tot haar, als tot het ailerge'
voehgfte voorwerp, fchoon men zelfs de moeite g^"
noomen heeft, om daar toe een ander te zoeken. Meo
moet mede toeftemmen ^ dat alle de merkteekenen
van dit Babyion niet even baarblyklyk zyn. Men be-
leedigtze zelfs, met in een al te groote afleiding te wü'
len treeden, en men gaat zonder twyfïel verder
als de
inzichten van den Heiligen Geeft; maar, daar zyn zf-
kere algemeene verhandelingen van vergelykenis ii*
dit Boek verfpreit, welke maaken, dat men dezelve
moet erkennen.

XVIII. HOOFDDEEL, Vers2.

Verwoefling van Babykn.

(3.) Romen moet vallen, en die val het voorweg

der


-ocr page 91-

van J O Α Ν Ν Ε S. 91

^er toejuigingenvan d'Engelen maaken, die uitroe-
pen zullen,
zy is gevallen ^ de groote Babyion, Zy
nioet de fchuilplaats der nachtuilen,en een woonplaats
derDuivelen wordenden het vertoeven aldaaar is zo ge-
vaarlyk, dat alle menfch,die zyn ziel wil bewaaren,ver-
plicht is daar uit te gaan, volgens de item des Hemels.
^aat uit Baby Ion, myn volk, dat gy geen deel aan haar
^onde moogt hebben, en van haarplaagen niet ontfangen.

Dewyl de Heilige Joannes tweemaalen de bepaaling
Van-
l;^//^;/herhaalt, beeld men zich in, dat daar twee
^ederfiortingenviïi Babyion zullen zyn , dusdaanig is
-t, dat dejoodlche Leeraars zich ingebeeld hebben,
<3at het aloud Baby Ion, alwaar God hen overgevoert
had, tweemaalen gevallen was? d^eene, als wanneer
Cyrus het zelve innam, en het zelve onder de heer-
l^happy der Perfen overging;de andere door een aard-
"^eving, welke ^tinzwelgde. Maar deze laatfte ne-
^erftorting is ingebeeld, want deze groote Stad viel
alleenlyk, als in een verval, zedertdatmen vanSufa

Hoofditad des Ryks gemaakt heefr, en men Se-
i^ucia bouwde. Ik geloof dat men dezelve zaak van
^e tweede verwoeiling van Babvlon moet zeggen. De
Η eiligeJoannes heeft niet tweemaal gezegt,
zy isge-
'^allen, zy is gevallen
, het groote Bab^ylon, als om de
Verwonderingen de vreugd tebeteekenen, welke den
Val van een zo ontzaglyk Ryk zoude veroorzaakcn.
Den tydjop welke deze val zal gebeuren, is verborgen,
en 't is te vergeefs, dat de Schry vérs zich tot noch toe
gepynigt hebben, om dezelve vaftte ftellen, dewyl de
^itkomil op hun al te fchigtigegiflingennietgevolgt
is.

XIX. HOOFDDEEL, Vers lo.

^en Heilige Joannes voor den Engel ge knielt.

(4.) De verwoeiling van Babyion zal een zo groote
vreugde in den Hemel veroorzaaken^ dat alle de En-
gelen daar over nieuwe Lofzangen tot God zullen zin-
gen.
Halleluja, de zaaligheid, en de heerlykheid^ en de
eerey en de kracht zy den He ere onzen God,
zullen deze
Welgelukzaalige Geeften zeggen, om dat zyn oordee-
len rechtvaardig zyn, en hy de groote hoer verdoemt
heeft. Laaten wy ons verbuigen, laat ons vrolyk zyn,
om dat 4e Bruilofts-dagen van 't Lam gekoomen zyn,
enzyn Bruid zich voorbereid heeft. Inderdaad, de

Kerk moet na de verwoeiling van haar vyandin een
groote voorfpoed gemeten; en datis'tgeenmoeilyk
valt te vereemgen, als wanneer men deze uitkomft
tot
Alarik ^ oïTotila toepaft. De Heilige Joannes, die
deze vervoeringen van vreugde en de gelukwenfchin-
gen, welke de Engel aan de geenen deed, die tot het
Avondmaal van 't Lam geroepen waaren, dat is te zeg-
gen , tot het deelgenootfchap van zyn Heerlykheid en
'iyn Regeering, wierd daar door zodaanig ontroert,
dathy zich voor zyn Voetennederwieφ om hem aan te
bidden. Maar, de Engel zeide tot hem,
ik ben een die-
naar als gy, wacht u dan wel van zulks te doen, bid God
^Λη. Men moet zich vry willig verblinden, en een uit-
termaaten denkbeeld van de waardigheid der Evange·
lifche Dienaars hebben, om zich in te beelden, dat de
Èngel de aanbidding van den Heiligen Joannes wei-
gerde, ten einde^ om te doen begrypen, dat de Apoftel
ï^et den Engel evengelyk was. Ten miniten was de
ï^ngel in een plaats, en met een onderfcheide Heer-
lykheid van die van den Apoilel bekleed, en by gevolg
^as hy de huldigmg, die hem de Heilige joannes deed,
^iet onwaardig. Deze huldiging van eengelyke aan
^ynsgelyke, zoude die een zo leevendige beftraffing
^^n een Apoilel in den Hemel gedaan, verdient heb-
ven? En deze Engel den Heiligen Joannes tot God

wyzende, om hem aan te bidden, beteekent genoeg-
zaam, dathy op den dienft zag ^ welke deze Apoilel
hem aandeed j als een zaak, welke niemand als God
alleen toebehoort, en niet geoorloft is zelfs aan de En-
gelen in de alderhoogile doorilraaling van heur geluk-
zaaligheid te ontfangen.

Tl>€ Koningen door Gods Zoon verfiaa^en. Vers i f.

(5·.) Eindelyk verfcheenjefus Chriilus op een wit
paard gezeeten, een gefchrift op zyn kleed en dyen
voerende,^/^
Koning der Koningen^GXX de Heere der Hee^
ren.
Hy ging van deGeilachten zeegcnpraalen door
het zwaard j dat hy in zyn mond droeg, omdatjiy
heur tot zyn kennis door de predikingen van'tEvan-
gelium geleid. De Komngen van de aarde voerenhet
zwaard in hun vuiil om de misdaadigen te ilraffen, en
om de beleedigingen aan hun waardigheid gedaan, te
wreeken. Maar j Jefus Chriilus heeft het zwaard in
den mond; hy vergenoegt zich met het woord, hy
fpreekt met kracht, hy doordringt met zyn Predikin-
gen de verharde herten, en neemt alle gedachten weg,
welke zich tegens zyn kennis verheffen.

UITLEGGING

VJN1JE CXL. JFBEELT>ING.
Dus werd d''aloude draak door 's Hemels afgezant
Ter jammer'pelgefleep, geflaagen in dén band,
Gekerkert tot zynflrafden tyd van duizendjaar en,
Terwyl Gods Kerk om hoog door V Heilands glans be*
firaalt,

Na zo veel ziels verdriet by God weer adem haalt,
Die Hemelthroonen fielt voor zyn geliefde fchaaren.
Terwyl het moordgedrocht uit 's Af gronds Kerker breekt^
En
V Heilig Lam vervolgt, het oorlogsvuur ontfieekt,
En zyn ge liefde Stad vermeet el durft beflryden,
Verflaat hem V blikzemvuur met zyn vervloekte ftoet,
Enfiingert zyn TroPheet in 's afgronds heljche gloed y
Om daar in eeuwigheid de helfche draf te lyden.
Daar God den Richterfioeltenjongften dag betreed^
EnChriflus'sWaerelds troofi Gods rechterhand bekleed^
Verfchynt de naare dood uit d^ aar d^ en woefle baar en,
Voor V Godlyk aangezicht, terwyl V verflrooitgebeent
En 't afgeknaagde vleefch wertmet de zielvereent,
Om daar V zy loon of flrafin eeuwigheid f ervaar en,
Τ?rwylJoannis oog Gods Heil'ge Stadbefchouwt,
Van edelegefteent en paarlenopgebouwt
Daar Goden 't Heilig Lam beid' in het midden woon en,
Verfchynt de Hemelpoort en held're Morgenfier,
De HeilandfDavids fpruitj die firaaien fpreit van Verj
Om degeloovigen met zaaligheidte kroonen.

XX. HOOFDDEEL. Vers z.

Den Draak geboeijent.
(i.)'¥^It is hier een der allerzwaarile en wederleg-
JL/lykile plaatzen van de Openbaaring. Het dui-
zendtal der Oude en heedendaagzen vermeenendaaf
een baarblyklyk bewys van de Regeering en voor-
fpoed , welke de Kerk op de aarde den tyd van duizend
jaaren genieten moet, te vinden.De Ouden begreepeti
de zaak groflyk, dewy
1 zy dit geluk in het genieten der
tydelyke goederen deeden beftaan. Men kan ïien ^t
g^QwJuftinianus de Martelaar enlreneus over deftof
gezegt hebben. Deze dw aaiing had in Egypten onder
^t gezag van een BiiichopjiVr^/'öx genaamt, zo veel voet
gekreegen , dat Denys van Alexandryen zeer veel
moeite had van het volk daar weder uit te doen koo-
men.Het duizendtal der laatile Eeuwen houd ilaande,
dat men in de gantfche Gefchiedenis van de Kerk
geen aanmerkelykentyd vinden kan,geduurende wel-
ke tyd de Duivel afgelaaten heeft de Heidenen te mis-
leiden^


-ocr page 92-

92 ο ρ Ε Ν Β Α Α RIN G van J O Α Ν Ν Ε S.

leiden. Hy vervolgde onder de Heidenfche Keizers,
hy verwoeilte de Kerk , onder
Conflant'mus en onder
zyn kinderen. De Barbaarifche Geflachten ilortten
by vervolg op de allerfchöonileLandfchappen van^t
Ryk, en voerden de dooling en 't geweld met zich.
De Sarrazynen en de Mahometaanen overilroomden
een gedeelte van de Chriftenwaereld. De tiende
Eeuw wierd vruchtbaar in gebrceken en dwaalingen;
men moet dan befluiten, dat de overwinning van de
Kerk noch niet gekooraen is, en dat de Heilige ]oan-
nes dezelve niet belooft, als na het Ry k van den An-
tichriftj welk ix6ojaarenmoerduuren, en'twelk
men van de geboorte van/t Chriilendom niet kan {lel-
len , zonder de order der Openbaaringen van den
Heiligenjoannes te verwarren- Onderwylen zyn daar
menfchen, die gelooven, dat het twintigile Hoofddeel
van de Openbaaring ^waf^r in men de volkoome neder-
laag van den Duivel vind, aan Ijettwaalfde moet ge-
hecht zynj waar in men vanzynnederdaaling en val
uit den Hemel begonnen heeft te fpreeken. Een geluk
van duizend jaaren op de aarde, fchyntJefusChriilus,
noch de Chriilen Kerk niet waardig te zyn, dieniet
als naer de Geeftelyke en Hemelfche goederen zuch-
ten moet. Tc willen, datdemartelaaren voor de an-
deren weder opftaanj» om de W aereldeen zo langen
tyd van jaaren te bewoonen, zulks is de Schriftuur be-
leedigen, die de wederopilanding van alle de dooden
in een zelve dag plaatft, welke die des oordeels zal zyn.
Te vermeenen, dat de wederopilanding voor de her-
ilelling van hun heerlykheid genoomen word, zulks
is aan de Schriftuur een overdraagendeen zeer wydge-
zochte zin geeven , zonder dat dezelve daar eenig-
zints noodig is. Alhoewel de vervolging onder de Hei-
denfche Keizers geweeilis, kan men onderwylen zeg-
gen,dat de Duivel afliet de geflachten te misleiden, de-
wyide Heidenen met een groote meenigte in de Kerfc
traaden, dat men de Tempels en de Altaaren der Ai-
goden leedig liet, en de waarheid by de allerwoeililte
geflachten overging.

In de Hel geflooten. Vers lo.
(x.) Deoverwinningvande Kerk nam toe, enden
Duivel, die door den Engel geboejent geweeilwas,
wierd in een duiftere gevangenis geworpen , als wan-
neer
Conftantinus dat beroemd bevel ten voordeel van
denChriilelykenGodsdienitgaf, waar in hy uitdruk-
lyk beteekent, dat en over-

wonnen geweeft is: alstoen vielen die zo beroemde
Tempels van 't Heidendom , alstoen verlooren de
Ve-
nusvm de Libanon, de van Cilicien, de

Jpllon van Delphos, door zyn Godsfpraaken in zo
veel andere plaatzen gegeeven, vermaart, heur gezag.
Men hield op met hen om raad te vraagen, en de arg-
liftigheden derPrieilers, die geduurende een zo groot
getal
van Eeuwen het volk misleid en bedroogen had-
den, wierden ontdekt. De Kerk regeerde ^ tot dat ein-
delykin de tiende en elfde Eeuw, haar Regeering ,
welke had beginnen te vervallen, door de verzaame-
ling van zo veel bygeloovigheden, dwaalingen. afgo-
deryen en gebreeken, die meenigvuldig in de Kerk
indrongen , vernietigt wierd ; en alstoen hernam de
Duivel, welke
den tyd van duizend jaaren geboeijent
en opgeflooten geweell was^, zyn eerlle kracht.

Het laat β e oordeel. Ver s i i.

(3.) Men komt zeer veel ligter j met het geen volgt ^
overeen. Want, de Heilige Joannes zag God op zyö
Throon gezeeten, die 't heelal oordeelde. De boeken
wierden geopent. Die boeken zyn ■'t Evangeiium en
de W et, waar op het befluit zal gegrond zyn, alwaar
de geweetens, die tot daar toe beflooten geweeft waa-
ren, zich openbaarden; en ^t geheim der zielen oiit·»
dekt wierd. De Raadsbefluiten Gods, dit Boek des
Leevens, dat denaamen der uitverkoorenen.bevat»
openden zich mede. De dooden zullen wederopge-
wekt worden, en zy zullen uit heur graaven opllaan;
de zee, die dezelve een zo langen tyd in haar afgronden
bewaart heeft, zal dezelve weder te voorfchyn bren-
gen , de aarde zal al de lyken, welke zy befluit, weder-
geeven, en al de deelen van onze lichchaamen in ver-
fcheide plaatzen verfpreit, zullen zich vereenigen. Het
lichchaam met de ziel vereenigt^ zal men den Rechter
aanbieden, die, met de weegfchaalin de hand, dedaa-
den en de gedachten weegende, het befluit, waar van
het eeuwig lot van al de menfchen af hangt,zal verkon-

XXI. HOOFDDEEL. Vers i.

Nieuwe Hemelen, en een nieuwe aarde.

(4.) Het gely kt als of de onbezielde fchepzelen deei
aan het geluk der Heiligen moeten hebben, én datge-
lyk de waereld, die voor den menfch gefchaapen was,
bevlekt en onderdaan van deydelheid door
zyn zonde
geworden is, zy mede in een nieuwe luiiter vaftgeftelt
moefl: worden, als wanneer de menfch in het bezit van
een eeuwige heerlykheid zal treeden. Van daar komt
mede, dat de Heilige Paulus haar verzuchtingen, een
arbeid, en brandende verlangens tot de toekömft van
Gods Zoon toefchryft.^
weeten dat alle de fchepzelef^
zuchten^ en tot tegenwoordig in arbeid zyn ^ omdat
hoopen van deflaaverny van 't verderf verlofi, en in vrj"
heidvan de heerlykheid der kinderen Godsgeflelt te Z'^n-
Onderwylen zegt de Heilige Joannes hier,dat de eerile
Hemel was voorbygegaan,en
dat daar nieuwe Hemelefi
en een nieuwe aarde waar en.
En dat de zee niet meer
was. De Heilige Petrus zelfs fpreckt veel vaftftellender
wyze, met te zeggen, dat de Hemelen
met een ge-
druis en loejing van onweer zullen voorbygaan, dat
dc
Elementenen de aarde zelfs door de hitte zullen ver-
brand worden, en dat alles, wat daar in is ^ t
'eenemaal
zal verteert worden. En, inderdaad, het zoude ge^
noegzaam onnoodzaaklyk zyn, dat God de
WaereliJ
bewaarde, of dat hy daar een nieuwe van maakte, de*
wyl zy van niemand moet bewoont worden.

Befchryving van 't Taradys. Vers 10.

(5-.) De Heiligen zullen den Hemel vervullen, en al-
daar een volmaakte gelukzaaligheid genieten
,zy zullen
Gods aangezicht zien,en zyn naam zal op hun voor-
hoofden gefchreeven ilaan:daar zullen geen duifternii'
fen, noch onweetenheeden, noch dwaalingen meer
zyn- Want deHeerezal ze onmiddelykverlichten, en
heurHeiligheid zal altoos volmaakt zyn. Zy zullen ge-
heel in God,é·»
Qodgeheel in henzyn.TAtt hier,hy kom*^
haafl;Iyk,
de belooning is met hem, om dezelve aanyder 9
volgens zyn werken, te geeven.
Welgelukzaalig is die
geen, die zyn gebooden bewaart, want zyn getrou-
wigheid zal, geduurende alle eeuwigheid, heerlyk
beloont worden.


^e genaade van onze Heere Jefiis Qhriflus zy met uw allen. Amen,

Ε I Ν D Ε.