i
..VRONHEN PUITSLANÜ.
-ocr page 2-4
\ mmmmcmmH if^simiuT |
! mnmJmimN&mmπiπwscm
over den SMAAK
benevens eene VERKLAARING
VAN
IN BE
tö'
over den SMAAK
benevens eene VERKLAARING
VAN
INDE
Gevolgd naar het Hoogdüit-
sche van i
RAPHAEL Μ ENGS,
door
HARMANÜS NUMAN,
% ooooo
O O O O O O O
^ O O O ^
Ts Α Μ S Ύ Ε R D A^ Μ,
By Μ Α R Τ I Ν υ S de Β R U Υ Ν,
ßoekverkooper in de Kal verft raac.
MDCCLXXil,
%
-ocr page 5-P D R A G Τ
AAN DEN
WEL EDELEN GROOT-ACHT-
BAAREN HEERE
HEERE FAN HONCOOP^&c,
REGEEREND BURGEMEESTER
en RAAD,
BEWINDHEBBER der OOST-IN.
DISCHE MAATSCHAPFY,
ε ν
hoofd-directeur van de teken-
academie DER stad amsterdam..^
3
kunilen , voor zo veel zy uit het
vereenigen van onze denkende vermogens
niet alle die lydelyke eigenfchappen der
itoiFe, welken in het ryk der natuur fpee-
ien, of zich ophouden, en voor de werk-
tuigen dier denkende vermogens gefchikt
zyns
-ocr page 6-zyn, op eene zeer lieiFelyke wyze, voort-
vloeien , ilaan, onder het opzicht van eenen
wyzen Befcherraer, even zo ongekreukt
en veilig, als zoonen van goede verwach-
ting, onder het zorgvuldig beituur eenes
achtbaaren en voortreiFelyken vaders, ilaan
kunneit. De natuur toch van een zodanig
opzicht is van dat nadrukkelyk belarg,
dat geene overilrooming van woestheid,
onzen vaderlande betreffende, al gingen,
in hetzelve, de kunflen in eene Zee van
Wandaalen en Gotten te gronde,
derzelver voortbrengzelen zou kunnen
wegipoelen.
Onder het nederig voordraagen dezer
opmerking en het bezitten uwergunilige
toeileraming, ilelle ik dit werk,onderuwe
hoede en uw opzicht, vriendelyk en er-
vaaren. Beschermer der kunilen ! Ikwyde
het U toe, die u zeiven der vveetenfchap.
ρ
Vir
pen en kunilen gewyd hebt, en, zo vol-
komen als iemant, gefchikt zyt, om zo-
danige kenmerken van der menfchen ver-
hevenheid , boven het gros der ichepze-
len, te handhavenen , te onderileunen,
te verheffen.
Daadeiyke befcherming, des meene ik
my te mogen verzekeren, zal, voor zo
veel ik jong en een vreemdeling ben in
het gemeenebest der letteren, waar nyd
en onkunde oneenzydig-en billykheid
dikwyis het wettig geiloelte ontdringen,
de roekelooze aanvallen van dezen of gee-
nen fluipenden vyand vernietigen en het
werk zelf dekken moeten in zynen eerilen
opgang, ik bidde U Wel Ed. Groot Achtb,
dierhalven ootmoedig, om, ook hier in,
die goedheid t-e doen uitblinken, welke,
benevens veele andere en achtbaare hoe-
danigheden , in het byzonder uw deel is;
VIII ο ρ D R Α G τ.
en gunilig toeteHaan, dat ik my mee allen
eerbied , in het openbaar noeme
U Wel Ed. Gr. Acht. onderdaani-
gen en gehoorzaamen Dienaar
/
VOOR-
-ocr page 9-VAN DEN
R
[Vaphaël Mengs , dien men voor de blom
der kimflenaaren, van ganscb Rome, zo <u'el als
heP land zyner geboorte, kan aanmerken, heeft
zich mllen verledigen, om zyne gedachten over
den S MA AKj gevoegd by eene zeer afgetrokkens,
en , mogelyk daarom, eeniger maate duistere be-
fcbryving der Schoonheid, in de Schilder-
derkunst 5 in het openhaar te verbreiden. ^sMans
aanmerkingen ever den Smaak kwamen my zo
eenpaarig oordeelkundig — zo ervaaren tevens en
vsrßaanhaar te vooren dat ik terflond geloofde ,
dat de ivyze zyner onderrichtingen en de flandy
ixaar in hy zyne voorbeelden fielde, dermaats
geregeld en gelukkige waren ontnwpeii ^ dat elk
leerling, door het leezen en befpiegelen van
heide, zou kunnen opgeleid worden tot eene ken-
nisje , hoedanige hem , ten behoeve der kunst,
m ter nafpooring van meer uitgebreide en ing?-
* 5
χ VOORREDE.
mkkelde onderrichtingen, gelyk men dezulken hy
den ongelukkig vermoorden Winkelman en
anderen kan aantreffen , zou mogen ontbreeken ,·
te gelyk vertrouwende, dat ook in die aamnerkin'
gen en voorbeelden eene onbedriegelyke toets
fchüildey waar op gevorderde en weetgierige kun-
fienaars, ten ware zy onderßelden, allen mees-
teren ontgroeid te zyn , humze bedoelingen of
voorthrengzelm veilig zouden kunnen beproeven.
In dier voege, ten aanzien van den genoem-
den kunfienaar, denkende, heßoot ik, zyne aan-
merkingen , met eenige vryheid , te vertaaien ,
m, om den Leezer, na hem, door eene géeel-
duidelyke befcbryving, over den Smaak in de
'Schilderkunst, met den Schryver te hebben be-
kend gemaakt , tot eene afgetrokken en donkere
hefcbouwing der Schoonheid te leiden, de
gedachten over den Smaak voor die, welke de
genoemde kunfienaar over de Schoonheid
heeft voorgedraagen, te plaatfen,
Hoe ongemeen moeijelyk het valle, eenïg af-
getrokken denkbeeld , volkomen duidelyk en ken-
ne-
nelyk, te maaken, 'iseet zekerlyk een ieder, dk
deze of geene hevattingen, van het een of ander
voorwerp , door vergelykingen, die dihwyls, uit
eigener natuur, donker, of dof zyn, heeft ncilleit
uitiverken en voorftellen. Voor zo veel men de
Ziel-, als eene denkende beilaanelykheid, in.
zich zelve, kan onder fielten, werkzaam te «zos-
zen, door haare daadelyke vereeniging met het
leven, dat gmoegzaavie overeenkomst heeft^
met eenig hyzonder gedeelte der ilofFe, om, door
de bewerking van die iloife , de gedaante zynsr
eigenaartige beweeging te vertoonen, mor zo
veel 5 kan men zekerlyk in ftaat zyn, eenig afge-
trokken denkbeeld, ten aanzien eener denkende
beitaanelykheid , of iets , dat daar mede ten
nauwfie, in het fluk van vergelyking, cverêen-
komty te ontzverpen: maar, mor zo verre men
behoort vasttefiellen, dat de vereeniging van άε
ziel met het leven , niet wel iet anders, dan
eene werkhig., dM' denking op de natuur der
gewaarwording, m de bewerking van het leven ^
op de lloiFe , niet wel iet anders, dan de be-
weeging der gewaarwording in haare betrek-
kingen , en äimmlgens de verbindenis mn th
C
^II ν ο ο R R Ε D Ε.
iïüffe met de floffe , nkt ivel iet anders zyn
•kan , dan eene regelmaatige m daadelyke regee-
ring der werktuigen over de voorwerpen, welken
€nder derzelver bereik vallen, voor zo verre zeg
ik, behoort men teve^is te beßuiten, dat alle ont-
worpen geewe,mededeelbaare denkbeelden zyn
kunnen, ,
Dit fielle ik voor , ojn den Leezer, in het
■algerdeen , van zodanige bevattingen af te trek'
ken, als anderzins zouden in fiaat zyn, om hem
4e bekwaamheden van den grooten kmßenaar ,
mens aanmerkingen ik vertaald hehhe , in het
■wel of duidelyk voordraagen der denkbeelden, van
merkelyk onvermogen te doen verdenken. Ik wil
hem in het byzondsr, door myne voorflelling, in
■overweeging laaten, «ƒ wy de Schoonheid
niet voor zodanig iets moeten houden, waarvan ,
zo wy al mogten bekwaam zyn , om eenig denk-
beeld van het zelve te ontwerpen, echter geen
mededeelbaar denkbeeld in flaat zyn te vormen?
Zekere eigenaartige deelen immers, en niet blo@-
telyk de zodanigen, welken, door de overeenkomst,
iusfchen bet een en het ander voorwerp, kunnen.
plaats
-ocr page 13-plaats hebben of verwekt 'gorden, moeien het lig-
chaam eenes denkbeelds uitmaaken , dut wy be-
vatbaar zullm Ooorßellen.
Men heeft zeer veel over Schoonheid gefchree-
ven. Schoonheid, was het oorfprongelyk
pint des gefchils, en, hy ßot van redeneeringen y
mrden die voorwerpen, waar in men de Schoon-
heid wilde opzoeken, niet zelden y alleenelyk da
onderwerpen der twistgierige behandeling, terwyl
de gevolgtrekkingen, van de eigenlyke bron ver·^
flooken ,zynde f het voorßel onopgelost en onont'
knoopt lieten. Ontelbaareafwykingenbeweezen^
dat ""er afgetrokken, maar te gelyk ook, dat 'er^
met afwyking van het eigenlyk punt des gefchils »
gedacht werdt. Vlugge en reine befpiegelingen
dtr Ziele doolden, met dit alles, door den drang
der afwykingm heenen , en gaven duidelyk te
kennen , dat zy zo angstvallig door de floffelyke
zintuigen gemaakt werden , als zy vry en onbe-
kmmerd zouden onderfieund kunnen worden , door
de loutere vermogens van het leven, indien zy
geene betrekking tot of op de Hoffe gehad of ge-
zocht haddm. Kortom, men trok het denkbeeld
van
-ocr page 14-II
XIV ν ο ο R R Ε D Ε.
van Schoonheid , mor zo veel ik Un dezen aan*
zkn^ over het geene^ ik bier lian geleezen heb,
moge oordeelen, alleenelyk, tot onder het denkbeeld
van waarheid, dat is, men bragt bet onderling
tot dezeflelling, dat 'er eme noezenlyke Schoon-
heid kon plaats hebben , en inderdaad plaats
ladt: maar dat, zo lang die Schoonheid,
tot geen befchomvelyk of kennelyk voor-werp, in
de voorwerpen of zedelyke voorfiellingen, kon ge-
maakt -worden , zy even zo kennelyk en tevens
onkenbaar zou blyven, als de Godheid zelve.
Gelyk men nu over alles, ivat ten aanzien der
Schoonheid geboekt is, naar de natuur zy-
fier vermogens , mag oordeelen , en het, tot nog
toe, niemant beHvist mrdl, zyne gedachten over
de Schoonheid te fchryven, of die van anderen,
tot dezelve betrekkelyk , te leezen , zo kan het
een ieder vryflaan, de gedachten van Raphael
Μ ε ν g s over t^e S c η ο ο ν η ε i d , na dezelven.
geleezen te hebben j helder of donker te noemen,
aan tc neeraen of aftekeuren, zonder eenig recht
te bezitten , om dim kunflenaar, in bet voor den
dag brengen zyner opmerkingen, die volgens zyne
ei'
-ocr page 15-tigene wyzs van morfielkn zyn ingericht, te ver-
eordeelen.
Alles ixat ik u raade, myne Leezers^ heßaai
lier in, dat gy, voor zo veel gy u als minnaars
en liefhebbers der kunflen over het geheel, en der
Schilderkunst in Η byzonder , moogt opdoen ,
de waardy van meesterlyke voorfchriften , ten
aanzien van die deelen der kmflen^ die duidelyks
voorfchriften vorderen, niet onbezonnen aan den
toetsfleen van Ugtvermoeide poogingen, maar aan
die, van een vlytig en mrkzaam oordeel beproeft,
voor dat gy, de eene verklaaring des meesters naar
eene andere wilt afm,eeten', en wanneer gy op
deze wyze, ten aanzien der voorfchriften van den
grooten R. Mengs, wilt te werk gaan, boude ik
myy zonder eenige hekommeringi verzekerd, dat
gy dien welmeenenden Scbryver, wat zyne aan-
merUngen over den Smaak in de Schilderkunst
betreffe, voor een keurig kenner , voortreffelyk
meester en oordeelkundig Scbryver, zult aanzien;
terwyl het u, aan den anderen kant, ten opzichte
van zyne Verklaaringe van Schoonheid, door dis
verklaaring > in geenerlye wyze , zal betwist
wor-
-ocr page 16-^xvi ν ο ο R R Ε D Ε.
•worden, hem, "üoor emen man van letterkundigs
vermogens, te houden. En in diervoege zult gy,
in bet openbaar kunnen bewyzen, dat uwe vor-
dering en s'mans eere ongefchonden, en gelukkig
verknogt %yn.
i
ik
Üftt
-ocr page 17-AANMERKINGEN
OVER DEM
IN DE
G.
eenen der menrchelyke voortbrengzelen
zyn volkomen, en wy moeten blootelyk on-
derileld worden, geene gebreken in zodanige
voorwerpen te ontdekken, welken wy den lof,
van volmaakt of volkomen te zyn j toebrengen.
De volmaaktheid der menfchen, en die hunner
gem-ochten , beftaat dierhalven alleenelyk ia
eene vergelyking met die eener wezenlyke vo^
maaktheid. En uit dien hoofde heeft men ia
de Schilderkunst het woord Smaak willen
invoeren, om te betoogen > dat 'er een S μ α α ε
van volkomenheid, in het een of ander voor*
werp , kan gevonden worden , fchoon he.t
voorwerp in zich zelf onvolmaakt zy. Eenig^
overeenkomst kan ook de Sm aak in de Schil-
Λ ÓQY"
Μ
2.| AANMERKINGEN over des
derkiinst met dien van het gehemelte οιτ-
derileld worden te hebben , nademaal onze
oogen en ons verftand, op gelyfee vvyze, door
denzelven , als de tong en het gehemelte door
den algemeenen en natuurelyken, worden aan-
gedaan: in beide zyn onderfcheiden trappen ^^
die allen , onder denzelfden naam , erkend
worden; want , gelyk onze Smaak het een
of ander 5 voor ztmr, zoet of bitter^ erkent,
niettegenilaande elk, in zyn foort, mindere of
meerdere iterkte bezit, zo erkent ook de
Smaak in de Schilderkunst de grootheid, te-
derheid en flerkte [der [voorwerpen, onder den
zelfden naam, fchoon elk dier voorwerpen, in
zyn foort, en op zich zeiven, eene geringere
of volkomener maate van grootheid y tederheid
en flerkte bezittc.
Dan,gelyk geene zaaken den menichen ktin^
nen welgevallen , welken van het vermogen
ontbloot zyn, om hen te beweegen , even zo
zal ook geene fpyze , zonder wezenlyken of
voorafgaanden fmaak, aan dezelven behaagen»
En gelyk dit, ten dezen, zo is het ook waar,
ten aanzien der Schilderkunst , dat elk voor-
werp , wanneer wy het bezichtigen , eenige
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
beweeging in de fenuwen van ons gezicht moet
verwekken , om het zelve te kunnen behaagen.
Deze is het, die Wy gewoonelyk Smaak
noemen , en , als een Styl of Soort, in
elk mensch genoegzaam onderfcheiden kan ge-
acht worden. Tusfchen den Smaak en het
geen men Soort noemt beilaat alleenelyk
dit onderfcheid, dat men het Soort van iets *
over het geheel, voor goed of kwaad houdt, en ,
naar maate zyner volkomenheid, beoordeelt,
terwyl eene geringere volkomenheid , in het
een of ander, genoegzaam bekwaam is, en daar
voor erkend wordt, om den Smaak te kun-
nen aandoen. Zo noemt men dit of dat zuur
of zoet, niettegenilaande het zeer weinig bezit
van het geen. volftrekt ÄMwr of is, en, op
gelyke wyze ^ kan men de eene of andere af.
beelding, niettegenilaande derzelver onvolko-
menheid , eenen goeden Smaak toewyzen.
Ondertusfchen kan de Smaak in de Schilder-
kunst aan het goede en flechte gewend worden,
gemerkt, in dezen, het oog niet minder lyde-
lyk is als de tonge. Sterke dranken en fpyzeii
verzwakken den Smaak in het geheel, terwj^l
zachter fpyzen daarentegen het teder gevoel
der tonge kunnen bewaar en. En gelyk deze
Α 2 aan-
2.| AANMERKINGEN over des
derkiinst met dien van het gehemelte οιτ-
derileid worden te hebben, nademaal onze
oogen en ons verftand, op gelyfce wyze, door
denzelven , als de tong en het .gehemelte door
den algemeenen en natuurelyken, worden aan-
gedaan: in beide zyn onderfcheiden trappen,
die allen , onder denzelfden naam , erkend
wordenί want , gelyk onze Smaak het een
of ander 5 voor ztiur^ zoet οΐ bitter, erkent,
ïiiettegenftaande elk, in zyn foort, mindere of
meerdere iïerkte bezit, zo erkent ook de
Smaak in de Schilderkunst de grootheid, te-
derheid en fierkte {der fvoorwerpen, onder den
zelfden naam, fehoon elk dier voorwerpen, in
zyn foort, en op zich zeiven, eene geringere
of volkomener maate van grootheid, tederheid
Qn fierkte bezitte..
Dan 5 gelyk geene zaaken den meniehen kun»
nen welgevallen , welken van het vermogen
ontbloot zyn, om hen te beweegen , even zo
zal ook geene fpyze , zonder wezenlyken of
voorafgaanden fmaak, aan dezelven behaagen»
En gelyk dit, ten dezen, zo is het ook waar,
t£n aanzien der Schilderkunst ', dat elk voor-
werp , wanneer wy het bezichtigen, eenige
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
bevveeging in de fenuwen van ons gezicht moec
Verwekken , om het zelve te kunnen behaagen.
Deze is het, die wy gewoonelyk Smaak
noemen , en , als een Styl of Soort, in
elk mensch genoegzaam onderfcheiden kan ge-
acht worden. Tiisfchen den Smaak en het
geen men Soort noemt beilaat alleenelyk
dit onderfcheid, dat men het Soort van iets,
over het geheel, voor goed of kwaad houdt, en ,
naar maate zyner volkomenheid, beoordeelt,
terwyl eene geringere volkomenheid , in het
een of ander, genoegzaam bekwaam is, en daar
voor erkend wordt, om den Smaak te kmi-
nen aandoen. Zo noemt men dit of dat zum*
of zoet j niettegenilaande het zeer weinig bezie
van het geen.volilrekt «i/wr of Äoei is, en, op
gelyke wyze ^ kan men de eene of andere af.
beelding, niettegenilaande derzelver onvolko-
menheid, eenen goeden Smaak toewyzen.
OndertLisfchen kan de Smaak in de Schilder-
kunst aan het goede en ilechte gewend worden,
gemerkt, in dezen^ het oog niet minder lyde-
lyk is als de tonge. Sterke dranken en fpyzen
verzwakken den Smaak in het geheel, terwyl
zachter fpyzen daarentegen het teder gevoel
der tonge kunnen bewaaren. En gelyk deze
Α 3 aan-
2.| AANMERKINGEN over des
De middelmaatige Smaak komt in
voorwerpen te voorfchyn, waar in het minder
en meerder, op eene evenredige wyze, vertoond
wordt, en waar door alles middelmaatig en by
iia van allen wezenlyken Smaak ontbloot
fchynt.
Door den kleinen of geringen
Smaak worden alle kleinigheden, hoofdzaa-
kelyk, aangetoond waar door ook alles, over
het geheel, klein of gering wordt.
De fchoone Smaak fchuilt in het vertoonen
. van de edelite fchoonheden der natuur. Zeer
verre overtreft deze den middelmaatigen, en
oneindig verder den gemeenen en laagcn
Smaak, waar door alleenelyk het flechte eii
het onbevallige der natuur vertoond wordt.
Deze befchouwing heeft ook plaats, ten aan-
zien van den aangenaamen en veel betekenen-
den Smaak, als ook van zo veele overigen,
als men in itaat is te noemen. De Smaak
dierhalven is, in eenen kunitenaar, voor die
hoofdtrek of neiging te houden, waar door hy
alles, wat goed of ilecht is, en, als zodanig,
met dezelve overeenkomt, verkiest of ver-
werpt. En ook is dit de reden j waaiOin men
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
eenen kunilenaar van allen Smaak ontbloot
noemt, in wiens voortbrengzelen men alle zaa-
ken, zonder onderfcheid, op aenerlj^e wyze,
vertoond ziet; gemerkt zich indezelven niets
•onderfcheidenlyk opdoet ^ en het faamenilel van
alle de byvoegzelen , zonder eene wezenlyke
of byzondere betekenis , voorkomt. Het werk
van een kunilenaar hangt dierhalven, in dit op-
zicht, van zyne verkiezing geheel af. Deze ver-
kiezing .fchuiltin verwen, licht, scha-
duw, PLO 01 IN GEN en alle andere zaaken,
die tot de Schilderkunst kunnen betrokken wor-
den ; en het is zeker, dat, Vv'-anneer men het
grootfte en het fchoonfte uitkiest, de voort-
brengzelen der kunst, in alle opzichten, van
den besten fmaak zyn zuilen; hoewel men ook
alles voor fchoon kan erkennen, dat de goede
eigenfchappen eener zaake, en lelyk , wat der-
zeiver onbevallige eigenfchappen aantoont.
Men hebbe dierhalven vooraf, op alle zaaken
nauwkeurig te letten, en toetezienwat men,
'ten haaren behoeve, begeereofwenfche, en
dan die deelen, welken fchoonheden genoemd
worden , en dezelven het naaste betreffen ,
wel uit te zoeken en te beproeven; vooral op
iiet oog houdende, dat men alles, wat ons flecht
en onbevallig toefchynt, en wy gaenie geheel
A4 an«
HP
8 · AANMERKINGEN over dem
anders zien wilden, als onbevallig cn ilecht,in
het geheel verwerpe.
Uit deze overweeging, ten aanzien namelyk
der eigenfchappen eener zaake, vloeit de β e-
T Ε κ Ε ΝI s voort, nademaal de betekenis
eener zaake van haare eigenfchappen afdaalt.
Dat geen is, in het algemeen, goed,wat, voor
voldoende gehouden, onze gevoelens inneemt;
en ook alzo is, in eene tegenovergeftelde verge-
lyking , dat gedeelte der zaake voor kwaad te
houden, dat onze oogen en ons verftand bele-
digt, en tegens derzelver natuur geheel aan-
loopt. Alles zal ons verftand beledigen, dat met
zynen oorfprong , en het einde, waar toe het
natuurelyk moet ilrekken, niet overeenkomt;
't geen plaats heeft, wanneer eene zaake tegens
haare eigene en natuurelyke werkzaamheid aan-
loopt, of wanneer wy, in deze of geene zaak,
geene beweegreden , waarom zy in wezen is,
of onder deze of geene gedaante voorkomt,
ontdekken. Wat het gezicht belange , alles
komt onze oogen ilrydig voor, wat de gezicht-
fenuwen te geweldig infpant; en dit is dere-
den, dat onze oogen , door het befchouwen
van fommige verwen — een te veel afileekend
licht en te geweldige fchaduw, vermoeid war-
SMAAK m DE schilderkunst. 9
den. Onaangenaam komen ons, nit dezen
boofde, de fchrikkelykheden, als ook te ilerk
afffceekende verwen, te vooren, nademaal zy
onze oogenzo ylings, van het een in het an-
der gevoel ilorten , en daar door, te gelyk,
eene te ilrikte infpanning der fenuwen ver-
wekken , waar door onze oogen worden gepy-
nigd. De Harmonie is, om deze reden ,
zo bevallig , doordien zy een middenweg tus-
fchen beide de iiiterffcen invoert: Dan, nade-
maal de Schilderkunst in diervoege beftaat,
als ik getoond hebbe, zo heeft men op te mer-
ken , dat niemant, in alle opzichten, eenen
evenredig goeden Smaak, maar dikwyis in het
een gedeelte, eenen goeden, in andere deelen
weder, eenen flechten, en, in fommige deelen, in
liet geheel, geen Smaak gehad hebbe. Op
deze wyze is de Smaak, onder de giOotfte
kunilenaaren zelfs ^ te onderfcheiden, waar van-
ik, in 't ver volg, zal fpreeken ,en thans eenige
aanmerkingen bybrengen , op welke wyze'de
goede Smaak, in de navolging, te ver-
ftaan is.
De navolging moet, als het eerile en, hoe-
Wel niet voor het fchoonite , nochtans voor
het noodzaakelykile deel in de Schilderkunst
Α 5 er-
2.| AANMERKINGEN over des
erkend worden. Het fierelykfte toch is niet
altyd het noodzaakelykile. Nooddruft is het
kenteken der armoede, gelyk fieraad ten be-
wyze van overvloed gefchikt is: dan jnademaal
de Schilderkunst in zich zelve, en, over het
geheel genomen, meer voor fieraad, dan eene
noodzaakelykheid, in de waereld moet geacht
worden, en wy de voorwerpen goed of flecht
noemen , overeenkomilig de natuur hunner
beginzelen of oorzaaken, zo behoort, in zoda-
nige onderftelling, aan ßerelykheid de rang
boven noodzaakelykheid ^ in de Schiiderkunst,
toegeweezen , en , ten gevolge hier van, die
Schilder, naar maate en uit hoofde zjmer Ideën,
voor grooter erkend te worden, dan een zoda-
nig Schilder, die alleen ter navolging bekwaam
is. Dewyl het met dit alles ondertusfchen waar
is, dat de Schilderkunst in deze beide deelen
beilaan moet, zo fpreekt het van zelfs, dat hy
voor den grootilen meester gehouden moet
worden, die, ter uitvoering van beide, bekwaam
is. Ter faamenftelling nu en vereeniging de-
zer beide deelen , die beide faamengeileld en
vereenigd kunnen worden, komt het volgende
billyk in overweeging. Het Idee, 't welk voor
den voortbrenger van den Smaak erkend moet
worden, hebbe men als eene ziele? en de
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
navolging als een lichaam te befchoiiwen.
Deze ZIELE of oorzaak behoort over het gan-
fche tooneel der natuur te zweeven, en die
deelen der Schepping uit te leezen, die zich,
naar de menfchelyke denkbeelden, als de fchoon-
ile vertoonen, zonder zich tot het voortbren-
gen van nieuwe en zodanige gewrochten, wel-
ken de natuur nimmer voortbragt, te willen
verledigen, gemerkt het uitvinden en voort-
brengen van zulke voorwerpen de kunst, op
zich zelve , vermindert, dewyl zy daar door
de navolging (voor het ligchaam gehouden)
verliezen, en haare fchoonheden voor de be-
fchouwing van anderen menfchen onkennel57k,
of ten uiterilen duister, zou vooritellen. Vei-
lig , uit hoofde dezer ftelling, kan ik befluiten,
dat onder het Idee de verkiezing, dat is het
vermogen, om het goede uit de natuur te lee-
zen, moet verilaan worden, en geenzins eene
verzinning van nieuwe voorwerpen, buiten de
natuur. Uit al het bovenftaande ik afleide, dat
men in een welgemaakt en een zodanig beeld ,
waar in de fchoonfte deelen der natuur, hoewel
uitgeleezen, nochthans natuurelyk en waarach-
tig gevoegd zyn, over het geheel den goeden
Smaak zal zien uitblinken, zonder eenigge-
deelte der navolging verkort te zien.
2.| AANMERKINGEN over des
Onder deze aanmerkingen behoore ik de on»
derfcheiding, welke tusfchen den Smaak ee-
ïies Schilders en het geen wy gewoonelyk β e-
handeling noemen, plaats heeft, te trek-
ken. De Smaak berust in de verkiezing,
terwyl de behandeling uit een foortvan
-verdichting beilaaten tot twee foorten kan
gebragt worden, waar van het een vertoond
wordt, in het uitlaaten van fommige , en het
andere, door het ontwerpen van geheel nieuwe
deelen. Gelyk hier toe de zodanigen ten voor-
beelde verilrekken, die hetgrootegezocht,en,
om het zelve te bereiken, zeer veele geringere
deelen , in zo verre zelfs , achter wege ge-
katen hebben, dat ook, daar door, het we-
zenlyke der zaak veranderd en geheel werdt be-
dorven ; terwyl weder anderen onder de zoda-
nigen, ten einde het verkoorene fchooner,.het
groote grooter en het kleine geringer te maa-
Jcen, dan die allen in zich zei ven waren, in
alle opzichten en deekn, de voorfchriften der
natuur, in vormen, verwe, licht en fchaduw,
€n zelfs in alle bepaalingen der kunst, overtree-
den hebben. De Smaak echter, zelfs wan-
neer hy tot de hoogile volkomenheid kan ge-
.yoerd worden, bepaalt zich, om, by het uit-
kiezen der fchoonite dreien in de natuur, en
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
het verwerpen der niitteloozen, alle de wezen-
lyke eigenfchappen eener zaake te behouden;
waar door alle deszelfs voortbrengzelen, gelyk
ik, ten aanzien van den besten Smaak,reeds
gezeid hebbe , waar zyn en blyven, gemerkt
hier door de natuur, in geenen deele, veran-
derd , maar blootelyk kan worden verbeterd..
Nademaal nu (om vervolgens eenige aanmer-
kingen over de werkzaamheden van den Smaak
voorttebrengen) alle de werken der menfchen
onvolkomen of onvolmaakt zyn, en ons, terS:
aanzien van het goeD'E j geen ander wezenlyk
vermogen is overgebieeven, dan dat eener lou-
tere verkiezing, zo volgt van zelfs, dat
al het GOEDE in onze verrichtingen blootelyk
in verkiezing beila, en die verkie-
zing voor de grootile moet erkend worden ,
die de waardye van eenig voorwerp het bon-
digile begreepen, en, naar maate daarvan,
het voorwerp grooter of geringer heeft weeten tè
fchatten, en zich allenthalve toelegt op de voor-
treffelykfte wezenlykheden der natuur — zyne
befpiegelingen aan dezelven te koste brengt,
en de drift ter uitvoering van die voorwerpen ,
welken hy voor groots en Waerdig erkent,naar
derzelver grootheid en waardye 3, regelt. Hieir
ia
-ocr page 30-34 AANMERKINGEN over den
in nu rust het onderfcheid tusfchen alle kunfte-
naaren , die , van den tyd der oude Grieken
tot op den onzen toe, gebloeid hebben. De
grootftekunlÏenaars hebben de voortreiFelykile
voorwerpen der natuur , voor zodanigen, ge-
houden en hunne poogingen aan de zelv^en wil-
len te kost leggen. De middelraaatigen namen
blootelyk het middelmaatige der natuur in aan-
merking , en waanden , dat zich ook alleen
daar in de voornaamfte kunst verfchuilde; ter-
wyl de geringde kunilenaars op de minst aan-
merkelyke voorwerpen der natuur vielen, en
derzelver kleinigheden voor hoofdzaaken , of
zaaken van het hoogfte belang in de kunst,
aanzagen. Na den bloei dezer onderfcheiden
foarten van kunftenaaren, voerde eene toenee-
niende domheid derzelver nakomelingen, van
het geringe, op het nuttelooze, van het nutte-
looze, op het onbevallige en, van het onbe-
vallige , op loutere uitzinnige en ongegronde
verbeeldingen. De oudite kunilenaars, die
eenen verheven Smaak gehad hebben, waren
de Grieken, (ik bedoele hier geenzins de eerile
uitvinders der kunst, maar alleen de zodani-
gen , die dezelven tot den hoogilen trap van
fchoonheid en den besten fmaak gebragt heb-
ben,) die voor zeker hielden , dat de kunst
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
voor de menfchen gefchikt was, enzy, nade-
maal de menfchen zich zeiven boven alles be-
minden , de menfcheJyke gedaante voor het
waerdigile voorwerp der kunst konden erken-
nen. Deze hunne onderftelling bragt te wege ,
dat zy zich allenthalve toeleiden op dat voorge-
trokken gedeelte der natuur, en, nademaal zy
den mensch waerdiger , dan zyne kleederen,
hielden , denzelven meestal geheel naakt af-
beeldden, de vrouwen alleenetyk, uit een foort
van eerbaare ovenveeging , buiten deze ge-
woonte fluitende. Zy hielden den mensch voor
het waerdigile onder alle fchepzelen, uit hoof-
de zyner oorfprongelyke bekwaamheden, boven
alle andere gewrochten; en, voor zo veel zy
deze bekwaamheid aan der menfchen gedaante
en juiste geregeltheid derledemaaten toefchree-
ven, letteden zy ook hoofdzaakelyk op de even-
redigheid derzelven. Eindelyk gewaar worden-
de , dat de menfchelyke ilerkte uit twee hoofd-
beweegingen voortvloeide , te weeten het faa-
mentrekken der ledemaaten tegens het middel-
punt van hun lichaam en het uittrekken der-
zelven van het middelpunt, begonnen zy da
ontleedkunde te onderzoeken', en op wat wyze
eenig denkbeeld betekend of vertoond wordt.
Hier in kwam de gewoonte hun zonderling te
Imh
-ocr page 32-j6 A/lNMERKiNGEN over üe^ -
hulpe. De voorvallen of eigcnfchappen hun.
ner wedfpelen werden voorwerpen hunner
overdenkingen , en dezen openbaarden den
oorfprong of de oorzaak dier voorwerpen, wel-
ken zy befchöuwd en overdacht hadden; Ten
laatften naderden zy, door hunne denkbeeldige-
befpiegelingen , de Godheid;, en koozen zich
zodanige deelen uit de menfcheljd^e natuur, ter
afbeelding dier Godheid, als zy oordeelden, te
kunnen over een komen met die eigenfchappen
der Godheid, welken door hunne inbeelding
gefmeed waren. Zy begonnen van toen af te
verkiezen — zodanige deelen van de Godheid
te fcheiden, welken zy voor kentekenen der
menfchelyke zwakheid aanzagen,en ileldenzich
Goden te vooren onder menfchelyke, nademaal
zy geen denkbeeld hadden van verhevener, ge*
daantens, zonder evenv/el,met die gedaantensj
de menfchelyke behoefte of nooddruft te ver-
binden. Schoonheid was de loutere en bedoelde
oorfprong. Zy vonden daar na een midden,
flat zy, trapsgewyze, tusfchen de Godheid en
de algemeene menschheid wisten heen te leiden ;
nochtans vereenigden zy deze twee deelen,
langs welke vereèniging zy de gedaante hunner
helden ontwierpen, en de kunst tot derzelver
lleiilte toppunt opvoerden. Want door deze
SMA/\K DS SCHILDERKUNST. 17
twee onderfcheiden , te weeten, Goddelyke en
menfcheljrke, natiiuren , leerden zy ook, in de
ontworpen gedaanténs, de eigenfchappelyke be-
tekenisfen van het goede en het fcwaade ont-
dekken. Maar , behalven· deze voorgeileldc
wyze van handelen , ten aanzien der bedoelde
en eigenlyke gedaantens > werden zy ook door
hunne gewoontens, in het kiezen en plaatfen
van byvoegzelen , gelyk het bezigen van ge-
waaden , dieren en foortgelyken, geoeffend.
Zo lang zich nü de kunst, ais het byzonder ei^
gendom van verheven geesten, vertoonde»
bleef ook dit deel der kunst aan het oordeel,
dat men over ieder voorwerp, naar deszelfs
natuurelyke waarde, gewoon was te vellen, on-
derworpen. Dan , nauwelyks drongen zich
eenige laage zielen, die, in plaats van het oor-
deel der veritandige wysgeeren te vraagen,zich
aan dat van Machtigen , Koningen en Heer-
fcheren onderwierpen, in het gemeenebest der
kunilenaaren, of de kunst ilortte allengskens ,
en op die wyze , als ik reeds getoond hebbe, in
toeneemende kleinigheden, en men begost, van
toen af, loutere zotte verbeeldingen, onbe-
itaanbaare en enkel verzonnen zaaken te maa^
len, en hier door kwam het belagchelyke
te voorfchyn. Sedert dien tyd, fcheen de
i8 AANMERKINGEN over dejj
kunst aan het vernuft ontnomen en onderwor-
pen te worden aan het noodlot^ nademaal zich
fommige Schilders op het navolgen van de
fchoonheden der toenmaalige Ouden, dan allee-
iielyk, toeleiden, wanneer de Man van vermo-
gen , aan welken zy zich wilden onderwerpe'n y
te gelyk een Man van eenigen Smaak was;
en dan nog werden zulke fchoonheden, of der-
zelver navolgingen^ in plaats van door het ver-
nuft , blootelyk door de zinnelykheid van het
oog, ingericht en beiluurd. De toenmaalige
Schilders,volgden wel de wyze,maar geenzins
de beginzelen , waar op en uit welken de Ouden
te werk gingen. Het onderfchéid, dat zich,
dierhalven^jtusfchen werken van dit foorten die
van verheven voorgangeren, opdoet, beftaat
hier in, dat alle die zaaken, welken uit bloote
navolging , naar de bovenftaande wyze inge-
richt, zyn'veroorzaakt, zich, dermaate, on-
gelyk aan zich zeiven vertoonen, dat men het
een gedeelte derzelven, als het voortbrengzel
eenes grooten meesters, en een ander gedeelte,
voor het werk van. eenen onkundigen mensch,
zal moeten aanzien; en men mag, ten dezen
aanzien,ten behoeve derkunilenaaren,tusfchen
beide, aanmerken, dat een Schilder, wanneer
hy eenen anderen kunftenaar wil navolgen,
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
niet minder op de beginzelen, waar uit die kun-
ftenaar te werk ging, dan op het voorwerp der
navolging zelf, belioore te letten. Gebeurde
het ondertLisfchen, dat eenige mannen van aan-
zien eikanderen , als mannen van goeden
Smaak, opvolgden, gelyk zulk eene opvol-
ging plaats hadt, ten aanzien van fommigen der
Roomfche Keizeren , zo daagde een foort van
licht in de kunst op, wiens opgang echter door
eenen zeer fchielyken ondergang gevolgd werdt.
Zo klom en zo daalde de kunst. Ten laatfteii
zonk zy geheel ten gronde, nademaal zich de
kunftenaars , door. verregaande onkunde weg-»
gefleept, als enkele handwerkers vertoonden.
Dit lot bragt de kunst, by voornaaraen en gerin-
gen 5 wyzen en dwaazen, in algeraeene verach-
ting , en ontroofde haar, door dezelven, het
vermogen , om zich te verheffen ; gelyk zy
dan ook, in het einde, niet zo zeer, gelyk wel.
andere weetenfchappen, den algemeenen meii-
fchelyken nooddruft tot haarenfleun hebbende,
maar veel eer een teken van overvloed en ver-
iland zynde , zonder eenig aandenken, ver-
dorde. Te weeten, men vergat haar, gelyk
• alles, wat, in dit opzicht, te vooren voor loffelyk
erkend was, zo dra de waereld door oorlogen
gefchud werdt —' elkeen zich op het onderdruk-
Β 2,: ken
2.| AANMERKINGEN over des
ken zyner medemenfchen toeleide — een alge-
meene flaap van lusteloosheid en onkunde over
de waercld regeerde, en alles, als in een droom,
verricht werdt. Dan , nauwelyks begost de
waereld regeJmaatiger vertooning te maaken,
of de kunst look op nieuw, en als uit niets, op.
In den beginne echter, terwyl de nog overig
gebleeven en onderdrukte Grieken, uit het ge-
bruik der godsdienftige beelden , eenigermaa-
te 5 in de Schilderkunst bedreeven , dezelve
naar Itahë overvoerden, was zy dermaate zwak
en onvolkomen, dat in haare voortbrengzelen
geene andere kenmerken van vermogen, dan de
loutere wil, om'hetzelve te bereiken, te zien
waren; ook kon zy , des tydes, uit hoofde der
toenmaalige armoede, en daar op volgende ver-
achting der kunst, niet boven haare gering-en
zwakheid gebeurd worden. Maar zo dra werdt
zy het voorwerp niet der liefde en achting onder
de Italiaanen, die, toen ten tyde, ryk waren en
gelukkig, of zy werdt allengskens door verfchei-
den kunilenaaren, waar onder met nadruk
gig tt o geteld wordt, eenigermaate, aan
haare donkerheid ontheven. Hoewel dit nu
plaats hadde , gemerkt de kennis de ver-
kiezing vooruitgaat, zo hielden zich alle de
kunftenaars, welken voor Rafaelj Titi-
ΛΝ
-ocr page 37-SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
AN en CoRREGio bloeiden , met de bloote
navolging bezig; uit welken hoofde , de kunst,
zonder eenigen bondigen Smaak , was, en de
beelden , welken voortgebragt werden, een
baierd geleeken; want, offchoon de eerilcn dier
kunitenaaren de natuur wilden navolgen, zo
hadden zy echter, om dat oogmerk te volbren-
gen , geen genoegzaam vermogen , terwyl ee-
nigen , daar op volgende, de natuur wel konden
navolgen, doch, belust zynde, om uit de natuur
het voordeeligilc te verkiezen, onbekwaam wa-
ren , om zich, door eene bondige en gegronde
keuze, te doen gelden. Ten tyde van R α f λ ε l ,
CoRREGio en Titian, de drie grootfte
Lichten, werdt door dezen de Schilder-, en even
zo de beeldhouwkunst door Michelangelo
onder het bereik der verkiezing getrok-
ken, uit hoedanige verkiezing de Smaak
voortkwam ; waar by evenwel moet worden
opgemerkt, dat, in zo verre de kunst eene
geheele navolging der natuur , en, als eenè
zodanige, een te verheven voorwerp voor het
menfchelj7k veriland is, zy nimmer, op eene
volmaakte wyze, door de menfchen kan wor-
den geoeiFend; en het dierhalven niet onwaar-
fchynelyk moet voorkomen, dat al het geen
de eerile Schilders, uit onbedrevenheid en on-
B 3 kun-
22 AANMERKINGEN OVER DEÏJ
kunde, ten aanzien der keuze,aan dezeive ver-
zuimden toetebrengen, door laatere opvolgeren
in de kunst insgelyks nagelaaten en verzuimd
werdt, tot zo lange, dat zich de drie opge-
noemde meesters vertoonden en, zich toeleg-
gende, om fommige dingen,met keurigheid,uit
de natuur te leezen, de gevolgen hunner ver-
kiezing oók terftond volkomen openbaarden.
Elk dezer drie groote Schilderen plaatile zyne
keuze op eenig byzonder gedeelte, en vleide
zich, dat de kunst, ten voornaamilen deele , in
dat gekozen, of in het beoeiFenen van dat geko-
zen gedeelte, haaren grondflag moest onder-
ileld worden te hebben. Raphael leide zich
op de waare betekenisse toe, welke
hy in het faamenilel (*) en de tekening aan-
trof. CoRREGio gaf het bevallige den
voorrang, hoedanig hy in fommige vormen,
en byzonderlyk, in licht en schaduw
gewaar werdt. Titian hieldt zich met den
fchyn der waarheid te vreden, en merkte dien
hoofdzaakelyk op, inde verwen. Hier uit
nu kan men vast ilellen, dat, naar maate een
dezer groote mannen grooter en vollediger deel
bezat, hy ook , naar maate, de twee anderen ,
in dit opzichte , kon overtreffen , en dat, uit
dezen hoofde, aan Raphael, gemerkt de
BE-
o composition.
-ocr page 39-SMAAK IN DE schilderkunst. 23
BETÉKENissE, oiitegenzeggelj^k, voor het
eenig nuttig gedeelte der Scliilderkunst, moet
gehouden en geacht worden , de rang, boven
de twee anderen, moet worden toegeftaan; dat
vervolgens 3 nademaal bevalligheid de bete-
kenis op volgt, CoRREGio VOOr den twee-
den j en, voor zo veel de waarheid minder als
een Sieraad, dan als eene noodzaakelykheid der
kunst voorkomt, Titian,als de derde in we-
zentyke grootheid, ten aanzien der kunst,moet
gefchat worden. Met dit alles, zyn zy alle drie
voor groote mannen te houden, door dien elk
dezer drie meesteren eenig hoofdgedeelte der ge-
heele kunst bezat; terwyl ook de volgende
Schilders, die na hun gebloeid hebben, allee-
nelyk eenig gedeelte van dat deel bezaten, waar-
in zy alle drie gewoon waren uit te blinken:
Uit welken hoofde, het ook geenzins is te ver-
wonderen, dat de Smaak der laateren, voor
veel geringer, dan die van Raphael, Cor-
regio en Titian, moet gehouden worden.
En wanneer men over het geheel wil aanmer-
ken , dat het Idealisch het grootile ge-
deelte en begrip der geheele kunst zy, zo moet
men toeilaan, dat de oude Grieken deze kun-
itenaaren verre boven het hoofd zagen, nade-
maal de keuze vanliunnen Smaak tot enkel
Β 4 ken-
2.| AANMERKINGEN over des
kennelyke volkomenheid uitliep. Voor zo ver-
re ik nu mj-ne gedachten, ten dezen opzichte,
moge blootjeggen, in het nafpooren der wegen,
door welken de genoemde Grieken, tot de voor-
geilelde onderfcheiden hoogte zyn genaderd, zo
houde ik het daar voor, dat zy zich, om my
van eene leenfpreuk te bedienen, geen geheel
uitgebreid veJd, ter bearbeiding,voorwierpen,
maar, eene maate van bepaalde befpiegeling ten
geleide hebbende, veel dieper doorgraven,en,
uit dien hoofde, het middelpunt der volmaakt-
heid, ongeJyk nader dan alle de volgenden, kon-
den bereiken. Ook geloove ik, dat zy tot den
trap der volmar-ktheid, ter onderfcheiding van
ons j die denzelvcn niet hebben kunnen berei-
ken, zyn opgeklommen, doordien, gelyk ik
hier boven ah-eeds terloops hebbe aangeroerd,
de veritandigen by hun, en de onkundigen by ons,
als rechters en beoordeelers, erkend worden:
waar by men kan aanmerken , dat, gelyk een
ivys en veritandig mensch, de voortbrengzelen
der menfchen , als een mensch, beoordeelt, zich
ook alzo een onverftandige alleenelyk toelegt
op fpotternyen, en om zich, langs dien weg, een
tydverdryf, uit hetnadeel van anderen, te bezor-
gen, 'En gemerkt nu de Ouden ongelyk naer-
iliger waren, op hetiireeven naar de volkomen-
heid
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
lieid, dan wy ^ zo bepaalden zy hunne verkiezing
tot een enkel gedeelte — namen, met het beoef-
fenen van het noodzaakelyke, eenen aanvang, en
verkoozen liever, dat uitgezochte deel tot zekere
volkomenheid te brengen, dan een geheel faa-
menfcel van ^deelen, tot een voorwerp hunner
vermogens, te neemen, en onafgedaan of on-
volkomen te doen voorkomen; terwj^l wy, in
tegenoverilelling, op de toejuiching der dwaazen
belust, en afkeerig van den geldeloozen lof der
verilandigen, meer van het oordeel der liefheb-
beren, dan van het vernuft en de regelen der
kunst, willen afliangen. Dierhalven zyn wy, wat
de Schoonheid der kunst betreft, dat volk alle
Awderingen en volkomenheid verfchuldigd, by
het welke de kunst van het vernuft en gecn-
ilns van het fortuin afhing, en by het welk een
w ys geer de grootile der Stad en een kun-
stenaar een w υ s g ε ε r genoemd werdt. —
Zomoeten de landen — zo moet het volk zyn,
wanneer eenige kunst waarelyk zal groot wor-
den. En nademaal men zodanige landen en zulke
volken, ten dezen tyde, niet beloopt of aantreft,
is het bezwaarelyk te gelooven, dat ook, in onze
dagen, de kunst wederom in haaren voorigen luis-
ter zal kunnen opryzen. Maar, hoewel dit nood-
lot der tyden, ten onzen nadeele, plaats heb-
B .5 te 5
2.| AANMERKINGEN over des
be; en willen detegenswoordige kimftenaars, des
niettegenilaande, naar eenen goeden Smaak
in de kunst dingen,zo is 'er een weg teronder-
jieeming , welken ik zodanigen kunilenaaren
wil openbaaren, en zonder welken te bewan-
delen, het den zeiven volftrekt onmogelyk zyn
zal 5 naar den aelouden luister, met eenigen ge-
hoopten uitflag, te kunnen dingen.
Twee middelen zyn 'er voor handen, om
eenen goeden Smaak te kunnen verkrygen,
wanneer het vernuft zich met die middelen zal
willen vereenigen. Het een is moeielyker dan
het ander. Het moeielyke heßaat in het verkie"
%m van het noodzaakelyhße en het ßhoonße uit de
natuur zelve. Het tweede ligt in het keren ken-
nen eener bondige verkiezing uit zodanige wet'ken
der kunst, daar zich dezelve fchoon en bevallig
opdoet.
Door het eerfte middel, verwierven de Ouden
die volmaaktheid der kunst , welke wy
Schoonheid en goeden Smaak noemen.
Ka Raphael, Corregio, en Titian
verkreegen de kunilenaars den goeden Smaak
door het tweede middel, dat ik hier boven heb
voorgefteld, en dat hen de drie opgenoemde
man^
-ocr page 43-SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
mannen , uit hunne eigene verkiezing van de
gewrochten der natuur, en voor een gedeelte
langs eenen middenweg , het navolgen en de
vereeniging met de eigene verkiezing naamelyk,
toebragten.
'T is ongelyk moeijelyker, door middel van
eigene nafpooring der natuur, dan wel door
loutere navolging, eenen goeden Smaak te
verwerven ; nademaal 'er, tot eene zodanige
nafpooring,een foort van wysgeerig vernuften
oordeel, vereischt wordt, teneinde men het
goei>e — betere cn beste bondig on-
derfcheide, terwyl, wat de navolging betreire,
en voor zo veel de gewrochten der menfchen
volilrekt gemakkelyker, dan die der natuur, kun-
nen verftaan of gekend worden, eene geringere
maate van kunde genoeg is. Met dit alles moet
men, om zich van de rechte wyze der navolging
te bedienen, de voorfchriften der grootile mees-
teren , welken men zich ter navolging wil voor-
dellen , ten einde de navolging niet misbruikt
worde , met eene zo juiste onderzoeking des
oordeels, als waar mede die meesters de voort-
brengzelen der natuur befchouwden en doorza-
gen , bezichtigen , voor dat men dezelven op-
volge; want, wanneer men dit verzuimde, zou
men
-ocr page 44-s8 AANMERKINGEN o^er den
men zekeriyk aan de fchoife blyven hangen, en
den oorfprong der wezenlyke Schoonheid, in
zodanige voortbrengzelen, nimmer gewaar wor-
den. En geJyk wy menfchen, van den aan-
vang onzer geboorte, zeer zwak zynde, onzen
kinderlyken ouderdom, naar de.meerdere of
mindere ilerkte of zwakheid onzer natuure, op
ëene oordeelkundige wyze, moeten onder-
Iiouden en voeden, tot dat wy eene genoeg-
zaame natuurelj/ke ilerkte bezitten ,' om het
zwaarile voedzcl te kunnen verdraagen , zo
behoort ook een leeriing, in welke kunst men
hem ook opvoede, naar de vatbaarheid en het
vermogen , beftuurd en onderweezen te wor-
den. Men behoort hem zo weinig de voor-
naamile voorwerpen, als de verhevenile denk-
beelden, in den beginne, te doen opmerken,
of overweegen, nademaal hy, door zulk eene
verkeerde handelwyze, ligtelyk grillig, onver-
ftandig of hoogmoedig zou worden, doordien
zich een leerling vry gernakkelyk laat voorilaan,
den meester te kunnen evenaaren.
Op 'dat men nu, ten dezen aanzien, op den
rechten weg gaan moge, wil ik myne gedachten,
nopens de wyze, waarop de voortbrengzels van
groote meesteren behooren overdacht te wor-
den.
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
den, vooraf op geeveri. En dan merke ik, in
de eerile plaats, aan, dat een leerling zich allent-
halve behoore toeteJeggen, op het verkiezen
van de beste of nuttigile zaaken —-het oog van
alle onbevallige voorwerpen aftetrekken en zich
voor al te wachten, om de zodanigen te volgen.
'T zal hem voegen, de bevalhge voorwerpen,
bondig en regelmaatig na te volgen , zonder
zich 5 in den beginne , in het nafpooren van
derzelver oorfprongelyke fchoon-of bevallig-
heid 5 te vermoeien. Uit zulke eene wyze van.
handelen zal het oog, voor het noodzaakelykile.
werktuig in de kunst gehouden, eene hebbelyke
regelmaatigheid en ilerkte verkrygen. En heeft
de leerling eene zodanige bekwaamheid van het
oog verworven, dan zal hy over de voortbreng-
zelen vangrootemeesteren,gaandeweg, mogen
oordeelen, en de bronnen van fchoon-cfbe-
valligheid in dezen opzoeken; in welke beoor-
deeling en nafpooring hy, op de volgende wy-
ze, zal moeten te werk gaan. Hy ftelle zich,
by voorbeeld, alle de kunstilukken, voor zo
veel hy dezelven zal kunnen bereiken, van Ra-
phael, CoRREGio en Titian voor 00-
gen, en onderzoeke, met opmerking en aan-
dacht, in welk gedeelte van ieder kiinstfliik de
wezenlyke Schoonheid te zien is. Ontdekt
hy.
-ocr page 46-2.| AANMERKINGEN over des
hy, in dit of een ander gedeelte dezer meester-i
lyke werken, eene doorgaande en ilandhoiiden-
de keurigheid van oordeel, zo wel als wezen·
lyke Schoonheid , zo mag hy veilig beiluiten,
dat een zodanig gedeelte het hoofdzaakelyk doel-
wit en de volftrekte keuze van den kiinitenaar
geweest is. En op éven zo vasten grond kan
hy vastftellen , dat, in welke deel en hy de
voorgeitelde byzonderheden niet gewaar
wordt, de ilerkte des meesters, noch in die dee-
len beitaan hebbe, noch deszelfs hoogile doel-
wit of Smaak daar in onderileld of ontdekt
kan worden , en , uit dezen hoofde, en in dit
opzicht, de Schoonheid geen oorfprongelyk
gedeelte, of de wezenlyke oorzaak van dat werk
of dien Smaak geweest is. Ondertusfchen be,
zit de Schilderkunst twee deelen, waar in de
Schoonheid kan uitblinken. Dezen zyn te ke-
king en ν er we. Onder de tekening
trekt men licht en schaduw, en fchetst
door dezelven alle betekenisfenderheerfchende
oorzaak en, terwyl men door de ν ε r w ε ν
de eigenschappen afbeeldt. Heerfchende
oorzaaken noem ik alle menfchelyke
hartstochten en verila door de eigen-
schap ρ ε ν al het geen men gewoon is, week ,
hard , yochtig ^ droog , en wat gelykaartig er-
kend
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
kend wordt, te noemen. Laat ik dit door een
voorbeeld ophelderen. Raphael bezat, in
de volkomenile maate, het vermogen der we-
zenlyke aanduiding, en daarom kan die
aanduiding, of het Vermögen tot dezelve,
de OORZAAK van de Schoonheid in zyne
voortbrengzelen genoemd worden. Deze aan-
duiding is zo wel in zyne geringe als
iiitneemendfte werken te vinden. In zyne
beste ilukken heeft hy licht en schaduw
dikwyls goed en fomtyds, welgekoleurd. Noch-
tans zyn zodanige Schoonheden zynen wer-
ken, door geene loutere overlegging, toege-
voegd , maar blootelyk door het navolgen der
natuur veroorzaakt, en , hierom hebbe men
zich, ten aanzien van de voortbrengzelen
van dezen meester 5 alleen toeteleggen, op
het nafpooren en navolgen van het vermo-
gen diens kunilenaars, om de voorwerpen,
uit de natuur door de kunst genomen, dui-
delyk te kunnen voorftellen. De volkomen-
heid eener zodanige aanduiding nu be-
ilaat hier in, dat men, by voorbeeld, een
toornig, welgemoed of treurig
mensch, en op gelyke wyze eenen mensch, in
alle de overigetrekkenzynerhartstochten,bene-
vens zyne ilerkte, natuur en maate, aan het oog
g2 ' AANMERKINGEN over den
openbaare en voorilelle, en wel op die V7yzc\
dat men, door het befchouwen der gedaantens,
het voorval of de gefchiedenis, in derzelver
waare betekenis of aanduiding, ont-
dekke. Wil men nu vervolgens de voort-
brengzelen van CoRREGio in overweeging
neemen of nagaan, zo zal men zekerlyk in de-
zeiven bondiger bevalligheid, dan in alle ande-
ren kunftenaaren, gewaar worden. Dan, men
behoort vooraf te weeten, door welk gedeelte
der Schilderkunst de grootfte bevalligheid kan
worden veroorzaakt. Nu, de Schilderkunst doet
haare bevalligheid door het oog des befchou-
wers alleenelyk gevoelen of gewaar worden,
en het oog verlustigt zich in eene zachte en
ilreelende ruste. Deze ruste kan geen
gedeelte der Schilderkunst wezenlyker verwek-
ken en aanbrengen, dan dat gedeelte, 't welk
onder licht en schaduw en de onder-
linge eenitcmmigheid (*) dier beide gefteld
wordt, en ten aanzien van het welke Corre-
gio uitmuntte, gelyk men in alle zyne voort-
brengzelen kan gewaar worden. Nademaal hy
zich nu in het byzonder toeleide, om de oogen
door eene zachte ruste te ilreelen , verkoos hy,
met alle omzichtigheid, de grootheid der vor-
men , gemerkt alle kleine voorwerpen de oo-
gen
O Harmonie.
-ocr page 49-SMAx^K in de SCBILDERiCUNST. 33
gen fterker, dan de grooten , vermoeien. De
Schoonheid dierhalven , welke in de werken
van CoRREGio te zien is, vindt, in dit op-
gegeeven gedeelte , haaren oorfprong. Τιτι-
a ν zocht insgelyks, hoewel langs eenen geheel
anderen weg, dan raphael,dewAARHEiD
in zyne voortbrengzelen te vertoonen. 'T was
Raphael eigen, den geheelen mensch, en
voornaamelyk de ziel , benevens de oorzaak^
haarer werkzaamheden, af te beelden; terwyl
Titian zich alleen bevlytigde, om de waar-
heid, ten aanzien der menfchen, in het ilofFe-
lyk deel en foortgelyke zaaken, te vinden ; en
uit dien hoofde, het beilaan en de eigenfchap-
pen van zodanige voorwerpen, door gelykende
verwen, te verbeelden, welk oogwit hy ook be-
reikt heeft. Elk voorwerp, dat hy afmaalde,
draagt zyne natuurelyke kleur. Men kan in het
vleesch, dat hy Schilderde, bloed, vet, voch-
tigheid , zenuwen en aderen ontdekken, waar
door de waarheid, of de fchyn der oorfpronge-
lyke en natuurelyke vertooning der voorwer-
pen , ten klaarilen, kan gezien en erkend wor-
den. Uit al het welk men insgelyks kan beflui-
ten, dat de Schoonheid zyner voortbrengzelen,
in dit opgegeeven gedeelte der kunst, moet gc-
zocht, en het welke ook, ontegenzeggelyk, in
C zy-
2.| AANMERKINGEN over des
zync geringere, zo wel als beste, voortbrengzelen
kan ontdekt worden. De voorgeitelde onder-
fcheidingen zyn , tot opheldering van al het
bovenilaande,aIs deoorfprongen van de werkin-
gen der Schoonheden, in deze drie groote en
beroemde meesteren voorgeileld, en, op dezelfde
wyze, behoort men de kunstilukken van alle
voortrefFelyke meesteren , om de bronnen der
Schoonheden te ontdekken, nategaan en te onder
zoeken. Den weg, om de onderzoeking, op
deze wyze, in het werk te ilellen, hebbe ik ont-
ilooten, door te berichten, dat nauwkeu-
rig, op dat gedeelte van het doelwit eenes kunfle-
naars behoore te letten, dat, eenpaarig , in alle zyne
werken uitblinkt, waar door men de wezenlyke
oorzaaken, die uit het gevoel voortvloeien, zal
leeren kennen. Ten aanzien van welk gevoel,
en, de wyze, waarop zich het zelve tot eenen ei-
gen en afzon derlyken S μ α α κ, in de opgenoem-
de meesteren, gevormd hebbe, ik nog eene op-
merking zal voordraagen. De genoemde mees-
ters waren fnedige mannen, en bezaten, gelyk
ik alreeds hier boven gezeid hebbe, een foort
van wysgeerig verftand. Zy wisten, dat een
mensch, op zich zeiven, nimmer, in alle dea-
len , kon volmaakt zyn , en, nademaal zy dit
wisten, en voor zeker geloofden, poogden zy>
ellc
-ocr page 51-SMAAK IN DE SCFilLDERKUNST. 35
elk, naar zyne begrippen, dat gedeelte, waarin
zy onderileiden , de hoogite volkomenheid te
vinden, in de kunst in te voeren, om daar door,
vooraf zich zeiven, en daar na de befchouweren
hunner voortbrengzelen te kunnen aandoen en
behaagen. Onderling , dierhalven, bezaten zy
een en hetzelfde doelwit: te weeten, het oog-
merk , om aantedoen en te behaagen. Nu,
niemant üieeft het vermogen, om door loutere
werktuigen, in zich zeiven of in anderen, eenig
kenbaar gevoel te verwekken, ten zy hy daar
door het rsiddel, dat hem zou kunnen bewee-
gen , voortbrenge, en dit kan hy niet voort-
brengen , ten zy hy door het zelve, te vooren,
aangedaan of beweegd geweest zy. Dit nu hadt
volilrekt plaats, ten opzichte der genoemde
meesteren. Zy vertoonden, of zochten dat geen
te vertoonen, of aftebeelden, door het welk
zy [te vooren waaren beweegd geworden, en
het was een louter gevolg van hun onderfchei-
den lichaamelyk geftel, (*) dat zy,elk door een
onderfcheiden gedeelte der voorwerpen, welken
zy te gader befchouwden , aangedaan of be-
roerd werden. Raphael fchjmt een gemaa-
tigd gevoel en een werkzaamen geest, waar
door
(*) Temperament.
-ocr page 52-2.| AANMERKINGEN over des
door hy geiladig zekere vaste en wezenlyke
overdenkingen, en uit die overdenkingen een
grooter genoegen in wezenlyke, dan minbeteke-
nende, voorwerpen kon verwerven, te hebben
bezeten. Cor regio bezat, waarfchynelyk,
tederer en zachter geest, die zich, in het na-
fpooren van geheel fcherpe en regtgeldende
voorwerpen, geenzins kon verlustigen, en dus
die voorwerpen uitkoos, welken, zacht en be-
vallig zynde, ook, als zodanigen, konden af-
gemaald en verbeeld worden, en hy ook op
deze wyze, afmaalde en verbeeldde. Titian
komt my als een meester te vooren , wiens
geest ongelyk geringer was , dan die der twee
opgenoemde meesteren ; en daar toch elke
geest, door zodanige voorwerpen, alleenlyk
kan geroerd worden, waar mede hy eenige na-
tuurelyke overeenkomst bezit, zo was die min-
derheid van geest ook de oorzaak , dat dezo
Imnilenaar zich, ongelyk gevoeliger, vertoonde
voor de itoiFelyke, dan de geestelyke of bete-
kenende natuur der voorwerpen: Uit al hen
welk wy veilig kunnen vast ftellen, dat Ra-
phael de grootile, onder deeze opgenoemde
meesteren, geweest is.
In het begin myner aanmerkingen, heb ik
-ocr page 53-SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
Voorgeite]d,fdat de SmaaKjUiC het verwerpen
van zodanige dcclen van dat geene, 't welk men
hebbe iiitgekoozen , befta , die, voor geene
volilrekt noodzaakelyke eigcnfchappen van het
uitgekoozen voorwerp, zyn tc houden — dat
de Smaak der kunfte, in dit opzichte, aan den
Smaak van het gehemelte gelyk is, en, gelyk
men dat geene, in't algemeen, zuur, zoet fi^
bitter noemt, dat geenen anderen hoofdzaake-
]yken Smaak, dan eenen der opgenoemden^ of
oenen zodanigen, die door alle de byvoeg-
zelen, heendringt, bezit, men ook, op gelyke
wyze, in de kunst vonnist, en dat voorwerp,
voor aangenaam, voor duidelyk, en v^at men
hier zou kunnen byvoegen, erkent, wanneer
deze erkende onderfcheidingen , met geene
andere deelen, te onkennelyk, verward zyn,
maar op zich zcl ven ilaan — boven alle anderen
uitmunten, en zich, aan alle nuttelooze en hin-
derlyke belemmeringen, ontheiFen. In gevolge
van welke voorftelling, ik aanmerke, dat R a-
phael, in het ontwerpen zyner voortbreng-
zelen j op deze wyze, begost en te werk ging:
te weeten, hy voegde aan zyne voorwerpen
geene beweegingen welken 'er niet volftrekt toe
behoorden,of het een of ander wezenlyk moest
voorftellen; zelfs maakte hy, in elke afbeel-
C 3 ding
2.| AANMERKINGEN over des
ding, geenen enkelen ilreek, dieniet, op es-
iien ileevigen grondflag, ter waare bstekenisfe,
kan geileld worden. Alles., van de menfche-
3yke Schepping af, tot de minite beweeging
der natiiLir toe, vloeit in zjme kiinstftukken,
tot een eenpaarig einde: en , gemerkt hy alles,
dat daar toe geenzins bekwaam was te llrekken,
verwierp, zweeft 'er eene klaare, en,naar den
goeden Smaak ontworpen, duidelykheid door
alle zyne voortbrengzelen heenen. De reden
echter, waarom de kunstilukken van R apha^
EL niet, zo terilond, eiken aanfchoiiwer be-
haagen, als wel andere werken, beilaat hierin,
dat de Schoonheden, welken in de werken van
dezen grooten meester verfchuilen, voor zoda-
nige Schoonheden moeten gehouden worden,
die door het vernuft uitgeleezen, en,niet bloo-
telyk, door het oog gezocht zyn, en daarom,
vooraf eenen indruk op het verilandelyk ge-
voel moeten gemaakt hebben , voor dat zy het
gezicht kunnen behaagen,na welken indruk,zy
dan ook den befchouwer kunnen aandoen en
beweegen. En nademaal nu veele menfchcn
€en zeer ongevoelig veriland bezitten, zo ge-
beurt het dikwyJs , dat de zodanigen geene
Schoonheden in de werken van dezen Schilder
gewaar worden. Nademaal Raphael de
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
wezenlyke betekenis eener zaak, of de diiide-
lykheid in de zaaken, tot een hoofdvoorwerp
^yner bedoelingen ftelde^ zo bragt hy ook, in
elke afbeelding , naar de vordering van het
voorval of de gefchiedenis, waartoe dezelve
behoorde, eene onderfcheiden betekenis en
aanduiding ; en door dien ^hy zich, in alle de
takken der kunst, op deze klaarheid, in de
voorilelling, toeleidde, gelyk ik,in 't vervolg,
zal aantoonen, zo vormde hy zich deze hoofdbe-
doeling en dit enkelvoudig toeleg, tot eenen ei-
genen en onderfcheiden Smaak. Op dezelfde
Avyze, te wee ten, door het uitlaaten van zaa-
ken of byvoegzelen, die tot de hoofdbedoeling
niet behoorden, verkreeg Corregio eenen
eigenen Smaak van lieftaaligheid, en Titian,
dien der waarheid.
Dan, op dat ik.raynen leezer deze weinige
bladeren, onder geenen nevel, laate doorleezen,
zal ik,een weinig omftandiger, den onderfcheiden
Smaak dezer kunftenaaren befchryven, en den-
zelven, door alle de deelen der kunst, zo veel
mogelyk ophelderen, volgens die wyze, waar-
op ik deszelfs oorzaak', in de werken, en in elk
deel der werken, van deze meesteren, heb leeren
kennen. Ik zal dierhalven met dexEKENiNö
C 4 be.
2.| AANMERKINGEN over des
beginnen, daar na van Jicht en fchaduw, en dan
van het Colorit gewaagen, zullende ik daar
benevens , om eindelyk al het geene ik, ten voor-
deele van dier kunftenaaren Smaak, gezeid heb-
be , te bevestigen , eenige opmerkingen, ten
aanzien der faamenftelling, plooiingcn en cen-
Itemmigheid, bybrengen.
Wat dan Raphael, ten dezen aanzien,
betreffe. Men zal hem, niet altyd en allerwege,
zich zelf gelykende aantreffen; want hy begon,
om dit zo uittedriikken, de kunst ilamèlende
te oefFenen , voor zo veelhy., in den beginne,
niet in ilaat was , om zyne eigene verkiezing
te kunnen iiitfpreeken. Zyn geboortelot echter
bragt hem, in den tyd der onnozelheid, en
ilaande de kindsheid der kunst, in de waereld,
waar door hy veriloken bleef van alle voor-
rechten , om, in den beginne, iet anders, dan het
nabootzen der loutere waarheid , in de voor-
werpen der natuur, te leeren, 't geen, dcsniet-
tegenftaande, het meesterlyk oog eene groote
en juiste bekwaamheid verleende, welke, nader-
hand, den opbouw zyner kunst, tot eenen
hechten en heerlyken grondilag verftrekte.
Geduurende deze eerile werkzaamheden , in
het behartigen der kunst, fcheenhy, van het
daS'
-ocr page 57-SMAAK IN EE 5CHILDERKÜNST. 41
daadelyk beilaan eener künftige'verkiezing, on-
kundig: dan, zo drahy de voortbrengzelen van
Leonard da Vinci en Michael An-
gel ο , te Florenfe, befchouwd iiadt, ontwaakte
Ζ3·η voortrefFelyke geest, terwyl zjm werkzaam
verftand, door deze befchouwing werdt opge-
wekt, om zich in befpiegelingen en overden-
kingen , verder dan de fimpele nabootzing, te
v/aagen. Hoewel nu de voortbrengzelen de-
zer opgenoemde kiinilenaaren niet ontbloot
waren van een foort van uitgeleezenheid, in
voorrang waren zy echter niet fchoon en vol-
komen genoeg, om den berainnelyken Ra-
phael, op eenen beftendigen weg,langs wel-
ken hy eene waare groot- en verhevenheid van
keuze zou kunnen verwerven , te brengen;
M'ant het'is eene volftrekte waarheid, dat zulk
een voorwerp, 'c welk eenen mededeelzaamen
invloed van Schoonheid, op anderen, zal heb-
ben 5 niet alleen goed behoort te wezen, maar
ook eene overvloeiende maate van Schoonheid
en verhevenheid moet bezitten. Dus bleef
deze meester, hoe zeer ook zyn geest ontfonkt
ware, nog eenen tyd lang, in een foort van
donkerheid, met wankelende fchreedcn, voort-
gaan ; tot dat hy, ten laatften, de antieke werken
der kunst, te Rome, bezichtigde j waar ter plaat-
C 5 ze,
2.| AANMERKINGEN over des
ze , zyn opgewekte geest, voor de eerile rei-
ze , eene zekere overeenkomst, tusfchen zich
zeiven, en het een of ander dier voorwerpen ,
bejegende , waar door zyn werkzaam veriland
ontfonkt en verhit werdt. En gemerkt hy.
de nauwkeurig-en bekwaamheid van het oog,
tot eenen grondflag zyn er navolging, bezat, viel
het hem, in geenen deele, moejelyk, zich van
de aêloude kunstilukken, op gelyke wyze, als
hy te vooren de natuur hadt nagevolgd, als
voorwerpen der nabootzing,te bedienen. Dan,
hoewel hy zich hier in verledigde, verzuimde
hy zyne voorige, zeer lofFelyke, gewoonte, om
de natuur natebootzen , in geenerly wyze ,
maar leerde, door het befpiegelen en nabootzen
der Antieken , dc beste voorwerpen, uit de
natuur verkiezen. Hy ondervondt, hoe de
oude kunilenaars, met vermyding van alge-
meene kleinigheden, zich , blootelj^k , hadden
toegeleid op het uitkiezen der Schoonheden in
de natuur, en dienvolgens, al, wat naar over-
tolligheid geleek, te verwerpen; uit welke on-
dervinding hy afleide , dat eene der hoofdre-
denen van Schoonheid, in de werken der ael-
oude meesteren, in zekere bepaalde maatregelen,
welken zy zich voorgeileld hadden , beftaan
moest, en begost, achter volgens deze waarnee-
mingj
-ocr page 59-SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
ming, de kimst, eerilelyk aan deze zyde, te
verbeteren. H}^ onderilelde, dat de bekwaam-
heid, van het menfchelyk geilel, in het geheel,
in deszelfs knokkelen en leden beilondt, en de
Ouden, dit mede geloofd of onderileldhebben-
de , op het iiagacin en voorftelJen derzelven
zich, met alle vlytigheid,hadden toegeleid. Op
deze wyze dan , vondt hy de oorzaaken der
Schoonheid, in de werken der aeloiide meeste-
ren , maar ilelde zich niet, blootelyk, gelyfc
andere kunilenaars, na hem, gedaan hebben,
in het navolgen dezer ontdekte oorzaaken en
meesterlyke werken te Vreden, noch berustte
in de loutere nabootzing, maar ging veel ver-
der : En ik kan niet twyfrelen , of Raphael
zou zekerlyk , wanneer hy genoegzaame gele-
genheid gehad hadde", om loutere zinnebeelden
of beelden, naar zjme Ideen te Schilderen, de
kunstilukken der Ouden niet hebben toegegee-
ven; dan, de gewoontens van zjnien tyd, van
die deraeloude Grieken, merkelryk , onderfchei-
den, en de verheven gedachten vernederd en
bekrompen geworden zjmde, ontilondt het hem,
in de gewoontens van dien tyd , iet anders,
behalven wezenlyke betekenis, te ontdek-
ken, waar mede hy zynen verheven geest zou
hebben kunnen vergenoegen. De^e betekenis
nu vondt hy, voor een gedeelte,in de werken
der Ouden, doch, hoofdzaakelyk, in de ken^
nis van de natuur zelve, en volgde daarom de
oude meesteren, voornaamel^'k in hunne iioofd-
vormen, en koos ook datgeene dikwyls, rer
navolging, dat met dezelven in heC leeven
het naaste overeen kwam. Zyn verheven geest,
ondertusfchenj deedt hem, een uitgeilrekter
weg, dan hy tot hier toe bewandeld hadt, en,
in ieder gedaante der voorwerpen, eene eigen-
aartige betekenis zoeken. Door deze byzon-
dere oplettenheid werdt hy gewaar, dat ie-
der gelaattrek (*) eene byzondere betekenis
hadt, of kon hebben , en , in het algemeen
befchouwd 5 een teken van zeker gestel
moest zyn, en ftelde zich, daardoor, insge-
lyks te vooren, dat, tot zodanige gelaattrek-
ken, en tot zulk een geilel, ook een eigen
foort van leden , als handen en voeten, ver-
eischt werden. Achtervolgens deze gewaar-
wording, voegde hy,met eene juiste oplettend-
heid, alle die onderilelde deelen of leden te
zaamen, waardoor hy de eigenaartige werking,
in ieder zyner beelden , voortbragt. Dan,
wanneer hy tot de beoelFening der tekening
over-
(0 Liniament.
-ocr page 61-SMAAK IN DE SCHILDERKUNST. 29?
overging, ilelde hy zieh, al in den beginne, de
waare hoofdzaaken voor, en wel eerilelyk,ten
aanzien der maate, dan ten opzichte der hoofd-
vormen , vervolgens de leden en knokkelen,
dan hoofdmusculen en feniiwen, en eindelyk
de geringile musculen, aderen zelfs en rimpe-
len , voor zo veel het noodig ware, niet uit-
geilooten ; en ook , in dezen, zyn de hoofd-
deelen door alle de werken van dezen kunfte-
naar, als hoofdbedoelingen, van alle anderen te
onderfcheiden, en mist 'er, in deszelfstekening,
het een of ander, zo beftaat zulks in derzelver
geringile deelen. De geringile voortbrengze-
len van dezen grooten man draagen, allezins,
blyken van zyn veriland en oordeel; want, wan-
neer hy , door Λveinige ilreeken, het een of
ander voor hadt, te willen aantoonen, zo wa-
ren de tekenen of ilreeken, te gelyk, de hoofde
zaaken: En wat dierhalven, in dit opzichte,
onderiteld moge worden, te ontbreeken, is^,
ten aanzien van het wezenlyke der aantooninge,
weinig, gemerkt het noodige, nimmer, maar
het overvloedige, allerwege, door dezen meester
verzuimd werdt. Zyn foort van streeken
beiluit zelfs iet betekenends in zich. Hetvleesch,
dat hy voorilelt, is rond. De s en υ wen zyn
door-
-ocr page 62-2.| AANMERKINGEN over des
doorgaande. De knokkelen toont hy hoekig,
en, op gelji'ke wj^'ze, maalt by al, wat hy wil-
de voorilellen, naar deszelfs eigenfchappen, en
behoudt, in alles,de waarheid der zaaken.
Dit alles zal, naar myne gedachten, genoeg
zyn, om die geenen, welken tot overdenken
gefchikt zyn , eenig licht te geeven, ten op-
zichte der tekening van den genoemden mees-
ter 5 en daarom zal ik, vervolgens', het een en
ander, nopens de tekening van Corregio,
voorilellen.
Corregio kwam , elf jaaren laater dan
Rafael, ter waereld, hoewel de kunst, ten
dien tyde,van haare voorige eenvoudigheid niet
ontbloot was. Hy leidde zich wel, terilond,
op het nabootzen der natuur toe; doch, meer
voor het bevallige, dan voor het volkomene,
gevoelig zynde, ontdekte hy den weg ter be-
valligheid , door de eenvormigheid , en ont-
blootte zyne tekeningen, dierhalven, van 't
geen s c η ε r ρ of kantig kon genoemd worden;
in het vermogen der kunst echter toeneemen-
cle, en, door licht en schaduw, onder-
richt wordende, hoe de grootheid der deelen',
tot het voortbrengen der bevalligheid, behulp-
zaam' ware, begost hy de kleinigheden te laa-
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
ten varen , en de vormen te vergrooten, alle
bekrompenheden te myden, waar door hy een
foort van grooten fmaak , in zyne omtrekken
zelfs, te wege bragt; echter zo niet, dat dezel-
ve , in alle deelen, met de waarheid over een
kwam. Hy maakte zyne omtrekken bogtig,
en , over het geheel , was zyne tekening,
fchoon niet volilrekt regelmaatig , echter
fchoon en bevallig. Uit hoofde van welke
Schoon-en bevalligheid, geen Schilder de wy-
ze, waarop deze kunilenaar te werk ging, be-
hoort te verachten; maar daar uit, even gelyk
biën, zynen honig te zuigen: te weeten, zich
van alle die Schoonheden te bedienen, hoeda-
nigen met de natuur overeenkomen, en voor
zo veel het de eigenfchap der zaaken toelaat.
Wanneer Corregio het een of ander, naar
een fchoon voorwerp , tekende , kreeg ook
deze navolging eene wezenlyke Schoonheid.
En dit bericht, denk ik, zal, wat den kunile-
naar Corregio belange, genoeg zyn.
Omftrecks dezen tyd kwam ook Titian te
voorfchyn. Eene enkele navolging der natuur
was het louter gedeelte, dat hy, ten aanzien
der tekening, onderfteld kon worden, te be-
zitten. Waar hy de natuur fchoon vondt, daar
ver-
-ocr page 64-94 AANMERKINGEN over den ■
vertoonde zich ook zyne navolging fchoon; en
hier over hebbe men zich, ten zynen opzichte,
ook, in zo verre, niet te verwonderen, als
men aanmerkt, dat het geenen Schilder van
dien tyd, aan de bekwaamheid van het oog ha-
perde. Ook is dit zeker , dat, indien alle kun-
ilenaars zo bondig, in hunne verkiezingen,
hadden kunnen te werk gaan, zy ook, als dan,
even zogoed als Raphael, zouden getekend
hebben. Uit hoofde van deze laatfre aanmer-
kingen , oordeele ik het noodeloos, breedvoe-
riger over de tekening van Τ i τ i α ν te gewaa-
gen, en zal my dierhalven tot eenige aanmer-
kingen, over het licht en de schaduw,
in zo verre die by deze meesteren onderfchei,
denlyk voorkomen, bepaalen.
Toen Raphael zich op het beoeiFenen der
kunst toeleidde, bezat hy geene de minfte ken-
nis van licht en schaduw; maar bevly-
tigde zich alleenelyk , om het leeven, in het
geene hy wilde voortbrengen, natevolgen.
En hier van daan ontftondt het, dat, nademaal
de navolging geene Schoonheid kan voortbren-
gen , zonder dat men het een voor, of uit het
ander verkieze, zyne eerile werken van deze
hoedanigheid der kunst geheel en al ontbloot
wa^
-ocr page 65-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
Waren. Dan zo dra was hy niet te Florence
gekomen , en hadt de werken der toenmaalige
meesteren befchoiiwd, of hy ontdekte terftond j
dat 'er eene wezenlyke grootheid, in l i c η "i
en SCHADUW, ware te vinden; en droeg,uiü
zynen ommegang met BartholoMEI Di
SANT MARCO, en de werken Van Μ ASS AC-
c 10, de onderrichting mede, dat aan de verhe-
ven of vlakke deelen zo 'min üerke plooien,
als donkerheden, waar uit eenige verdeeling
ontitaan kost, moesten te zien zyn. Van toeil
af, begon hy, met meer onderfcheiding, naar
het leeven te fchilderen, en zocht zich, van dat
gedeelte, het welk men gemeenelyk μ α s s ε ν j
of een faamenilel van groote lichten en fcha-
diiwen , noemt, wel te bedienen, voegende
het LICHT aan het verhevenile gedeelte, zo
wel in gekleedde als naakte beelden, te zaa-
men, waar door hy eene zodanige duidelykheid j
in zyne werken, verwekte, die het geheel der
figure , zelfs , wanneer zy, op eenen wydeü ■
afiland, befchoiiwd werdt, kon vertoonen; eene
duidelykheid, die, voor een der noodzaake-
lykfte deelen der Schilderkunst, mag erkend
worden. Vervolgens, te Rome komende, eil
aldaar de werken der Ouden bezichtigende,
werdt hem de weg gebaand, om zynen Smaak,
D ten
94 AANMERKINGEN over den ■
ten dezen opzichte, te verilerken, door het
zien en navolgen der kirastilukken, welken h}^
daar ter plaatze , aantrof, verwervende ook
hier door een veel bondiger , helderer en
kundiger begrip, van elk gedeelte dier voorwer-
pen , op zich zeiven ; welk begrip voor die
hoogte moet gehouden worden, tot welke de-
ze meester, alleen, heeft kunnen opklimmen.
Hoewel het nu waar zy , dat hy, dikwyls, de
bovengenoemde μ assen, in zyne werken,
vertoonde, zo is het niet minder waar, dat hy
zich, nademaal betekenis en waarheid zyne
hoofdbedoeling uitmaakten , op dat deel van
licht, en schaduw, 't geen uit de navol-
ging, en, geenzins, uit Ideën of denkbeelden
voortvloeit, allenthalve toeleidde. 'T was zy-
ne gewoonte, om het ilerklle licht en de ilerk-
ile fchaduw op de voorite figuren te brengen,
en, wel in diervoege, dat en Ideederen en an-
dere doelen, hierdoor, eenverwig fcheenen.
Het licht van ieder Koleur, in de voorfte
figuren, deedt hy, tot in het mtte, en zyne
fchaduwen, tot'm \iet z'warte, vallen. En de-
ze zyne wyze van behandeling fproot uit zyne
verkiezing, om,altyd, volgens kleine ontwer-
pen, de voorvallen, welken hy wilde afbeel-
den , te tekenen; en zeer zelden maakte hy ge-
SAiAAK Iii Ds SCHILDERKUNST. 51
fchilderde fchetfen. Hier door geraakte hy ook
in eene ^ewoonte, om de beelden , welken hy
fchilderde, een zodanig licht en fchaduw te
geeven, hoedanig den ilandbeelden eigen is;
te weeten^ hy gaf den zeiven, naar maate zy
nader ónder het oog vielen, een fterker licht
en fchaduw, en vezwakte weder die fterkte
wanneer zy, op eenigen afiland, geplaatst wa-
ren, 'tgeen die meesters, welken het kundigst
in licht en fchaduw waren, niet deeden , waar-
om ik vast ilelle, datCoRREGio, veel veili-
ger , dan Raphael, ten dezen opzichte, zal
mogen gevolgd worden.
Even gelyk R α ρ η α ε l , zo begon ook C ο r-
REGIO, zyne eerfte voortbrengzelen, met
het navolgen van het leeven, te vervaerdigen;
maar, tederer gevoelig zynde,dan zyn meester,
kon hy, volgens deszelfs krachtiger en iterker
gevoel, niet te werk gaan. In den beginne
zyner oeiFening, liet hy alle de flauwelyk zicht-
baare kleinigheden achterwege , en bepaalde
zich , alleenelyk, tot het voortbrengen van
golvende en tedere voorwerpen; door welke
uitlaating van kleine dealen, hem de gelegen-
heid ontbrak, om, door eenen zachten overgang,
het licht in de fchaduw te laaten fmelten, waar
D 2 door
94 AANMERKINGEN over den ■
door zyne werken eene hardigheid verkreegen,
die zelfs, in zyne eigen oogen, onverdraagelyk
was. En deze gewaarwording dreef zyn zwak
en teder gevoel , vervolgens, dieper in de
fchouwplaats der natuur; door welken indrang,
hy ook gewaar werdt, dat de ilille en zachte
beweeging , die door de kleine deelen veroor-
zaakt wordt, tot bevordering der bevalligheid,
in de groote voorwerpen, kunnen ftrekken.
Deze ontdekking, deedt hem zyne hoofdvormen
vergrooten. Vervolgens gewaar wordende, dat
een te fterk licht, (wilde hy anders de natuur
navolgende voorwerpen te geweldig doet uit
komen , vondt hy een middel, om zich van
minder licht, dan zyn meester hadt gebezigd,
te bedienen. Hy ilelde zich het keven ^ op die
wyze voor, dat een gering gedeelte, en wel
in diervoege^ dat de eene helfte van het voor-
werp , door het licht, befcheenen, en de an-
dere befchaduwd of verdonkerd bleef: en waar-
neemende, hoe de duisternis den mensch, in
het algemeen, onaangenaam voorkomt, onder-
ilelde en geloofde hy, dat eene afkaatfing of
weerglans zeer gefchikt was, om de voorwer-
pen behaagelyk te doen voorkomen ; en dit
drong hem, om alle zyne fchaduwen, aan zo-
danig eene afkaatfing, als hy zich vooritelde,
te
-ocr page 69-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
te onderwerpen, waar door liy weinig jicht en
veele reflexiën — veele groote en weinig gerin-
ge — veele affteekende en weinig beduiding-
looze zaaken , in zyne voortbrengzelen, en,
dus, de bevalligfte vertooning, voortbragt.
Door dien hy begreep en vastftelde, dat alle
zaaken en alle verwen, naar maate zy aan min-
der of meerder licht of fchaduw werden on-
derworpen , insgelyks, naar maate, minder
of meerder, fchoon of onbevallig voorkoomen,
zo befnoeide hy, nimmer buiten eene volftrekte
noodzaakelykheid, de maate van licht of fcha-
duw, in de ligchaamen zyner voortbrengzelen;
welke handelwyze hem ook in ftaat ilelde,om
die zelfde duidelykheid, in het vertoonen van
welke, R α ρ η α ε l uitmuntte, en wel met veel
JieiFeiyker bevalligheid, in zyne werken, te ver-
toonen ; gelyk dan ook zyne kunstftukken, zich
fterker en krachtiger voordoen, wanneer zy,
op eenigen afibnd, befchoiiwd worden. Dan,
voor dat hy de volkomenheid van zynen Smaak
bereikte, maakte hy de kanten van zj^n licht,
eenigzins, afgefneeden of fcherp, gelyk zulks
in de natuur , wanneer het licht zylings be.
fchouwd wordt en zeer ilerkis, kan befpeurd
worden ; ten laatften echter, vorderde hy in
zyne beoeiFeningen , ten dezen aanzien , zo
D 3 ' ver-
94 AANMERKINGEN over den ■
verre, dathy, in alle opzichten, de grootfte
zacht-en bevalligheid daarby voegde, Inzyne"
bewerking week hy van de wyze, waar op
Raphael te werk gegaan was, geheel af,
en verdeelde zyn licht en fchadiiw, tusfchen
die plaatzen, die hem, tot het oiitfangen, en
tot eene goede uitwerking van een van beide,
het beste en gevoeglykile toefcheenen. Viel
het licht natuurelykerwyze, en, als van zeiven,
op die plaats, waar hy het zelve begeerde,dan
liet hy het, in diervoege, als het zich opdeedt:
doch, zo het tegendeel plaats vondt,bragt hy,
ter dier plaatfe, eene lichte of donkere ftoiFe,
vleesch, kleedingen ofzoortgelyke zaaken, waar
door de weerfchyn, dien hy begeerde, werdt
veroorzaakt: en deze opmerkzaamheid en be-
werking deedt hem , een denkbeeldig begrip
van Schoonheid, in licht en fchadiiw, verkrygen,
waar door hy ook, ten dezen aanzien, eene (*)
eenitemmigheid veroorzaakte; te weeten, hy
verdeelde het meerder of minder licht, in dier-
voege, dat het meerder ofgrooterlicht, en,
op even zodanige wyze, de grootfte fchaduw,
alleenlyk, op eene enkele plaats in zyne afbeel-
dingen , uitmuntte. Hy hadde het zyne teder
ge-
(j^) Harmonie,
-ocr page 71-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
gevoeligheid te danken , dat hy bewust was,
hoe eene te fterke tegenftelling van licht en
fchaduw, altoos, een fooit van hardigheid ver-
wekte , en, door deze bewustheid,onthieldt hy
zich, nauwkeurig, van het zwarte tegens het
witte te plaatfen , gelyk veele andere meesters,
die de Schoonheid in licht en fchaduw zochten,
gedaan hebben, zich blootelyk bevlytigende,
om die uiterilen, geheel zach ten lieiFelj^k, te ver-
wisfelen; geen zivart tegens mt, maar donker-
grauw tegens het zwart ^ en lichtgrauw tegens
het wit plaatzende, door welke handelwyze hy
zjTien beelden eene ongemeene lieffelykheid
verleende. Zorgvuldig wachtte hy zich, voor
het byeenvoegen van even groote (*) partyëii
van licht en fchaduw, en gebeurde het, dat hy
de eene of de andere plaats, vol van ilerk licht
en fchaduw , aantrof, zo bragt hy, in plaatze
van een ander licht of een andere fchaduw,
daar by te voegen, eene merkelyke ruimte van
middeltoonen, ter zodanige plaatze, waar door.
hy het oog, als, uit eene te iterke in- of uit-
fpanning , in eene aangenaame ruste, terug
leidde. Door deze afwisfelingen, kost het oog
der befchouweren, geiladig, in eene onderfchei-
(*) Μ ASSEN.
-ocr page 72-94 AANMERKINGEN over den ■
den beweeging gehouden en voor allen onlust,
om het voorwerp, waar in zich, uit hoofde der
voorgedraagen behandeling, telkens, nieuwe
bevalligheden konden voordoen, aanhoudend
te bezichtigen, gedekt worden. En dit ook is
de reden, waarpm Corregio, ten aanzien
van dit gedeelte der kunst, voor den grootilen
meester kan erkend worden. Ook is het zeker,
dat het opgegeeven , ten aanzien van licht en
fchaduw, van grooter belang moet gehouden
worden, [als men in het algemeen , gelooft,
Verilandigen beide en onweetenden toch zyn
hier voor, in zo verre5 vatbaar, als zy onder-
ling bekwaam zyn , om te weeten , of licht
en fchaduw in eenig werk is, of niet, terwyl
derzelver aftekening, alleenelyk, door wettige
kenneren kan verftaan worden. Waar men
het licht en de fchaduw, even zo oordeelkun-
dig , geplaatst vindt en aangebragt, als in de
voortbrengzelen van Cor regio, te weeten,
in diervoege, dat licht of fchaduw, op alle de
betrekkelyke dcelen,eener eenpaarigen invloed
bezitte , daar mag men die beide,. \όογ dat
enkel vermogen der kunst, houden, waar door
eenig voortbreiigzel,ten hoogften loiFelyk,kan
gemaakt worden. Ik raade, uit hoofde van
deze en de bovenftaande opmerkingen, eiken
ΐ-ϊί--;· fiSVr-ΤΐΓ,
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
Schilder, dat hy, ten dezen aanzien, den be-
roemden CoRREGio, nauwkeuriglykjin des-
zelfs werken, befchouwe en navolge.
Hoewel Titian, gclyk de twee opggnoem-
de meesters, het navolgen der natuur, insge-
lyks, tot eenen grondilag zyner kunst leidde,
fchoot hy echter, ten aanzien zyner keuze,
in licht en fchaduw , by de genoemde kunfte-
naaren, zeer veel te kort. Men kan, geen-
zins , aan zyne nauwkeurige onderzoeking van
dat gedeelte , waarin hy de Schoonheid ver-
toonde , toefchryven, dat 'er Schoonheid in
geileld en befchouwdwerdt, maar blootelyk aan
deze gevolgtrekking, welke hy uit zyne pooging
om de natuur, in haare verwen, natebootzeii
kon leeren, naamelyk, dat deze navolging niet
kan bereikt worden, ten ware men op de graa-
den van het natuurelyk licht acht gave 5 en, ten
gevolge hier van, kon hy gemakkelyk ontdek-
Jien, dat eene lucht, om haaren natuurely-
ken fchyn te vertoonen , helder of licht zyn
moest, nademaal de Koleiir der lucht zich, als
zodanig, voordoet, en het dierhalven van zelfs
fprak, dat de aarde, voor minder helder of licht
als de lucht, en het vleesch voor lichter als de
aarde, moest erkend worden, cnzigh, ook
D 5· als
94 AANMERKINGEN over den ■
als zodanig opdeedt. Deze, en foortgelyke,
redenkavelingen of opmerkingen maakten hem,
eenigermaate, bekwaam, om, fomwylen, een
foort van Schoonheid , ten opzichte van licht
en fchadiiw bJootelyk, gelyk ik gezeid hebbe,
aan deKoleiiren dernatimr ontleend, in zyne
voortbrengzelen te voeren; dewyl hy zich ech-
ter de grootfte volkomenheid, in het navolgen
der natuur , voorilelde , zo hebbe men hem,
geenzins, als een kunfcenaar, te houden,die,
in de behandeling van licht en fchaduw, zonder
eenig oordeel, te werk ging ; maar men kan
veilig befluiten, dat, de kennis van de Koleu-
ren, zyn deel geweest zynde, ook alzo, die
kennis, blootelyk, voor de oorzaak van Schoon-
heid , waar men dezelve by hem aantreffe, kan
worden gehouden. Dikwyls verviel hy in eene
zeer groote hardheid van licht en bruin, en
niet zelden in eene volkomen vlakte, wanneer
hy derzelver onderlinge tegenllrydigheden wil-
de nafpooren; uit al het welke men zeer ge-
jnakkelyk kan gewaar worden, dat hy zich,met
opzicht tot dit gedeelte der kunst, niet volko-
men, bevlytigde oftoeleidde; maar in hetzel-
ve alleenelyk bedreeven was, voor zo veel
'er, ter aanduiding van de eigenfchappen der
zaaken, vereischt wordt.
Nii
-ocr page 75-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
Nu oordeele ik het niet onvoegzaam, eenige
aanmerkingen , over het Colorit dezer
meesteren , voorteftellen , en , nademaal ik
aan Raphael , in de bovenilaande aanmer-
kingen, de eerile plaatze gaf, zo zal ik ook,
in dezen, met hem beginnen , hoewel ik vast-
ftelle, dat hy , ten aanzien van dit deel der
kunst, en dus ten opzichte van Corregio
en Titian, voor den geringilen moet ge-
fchat worden.
Raphael begost, volgens het gebruik van
dien tyd, de Schilderkunst, door middel van
waterverwen, te leeren. Gelyk het nu moeje-
lyker is, op deze, dan op eene andere wyze,
te Coloreeren , zo deedt zich de Smaak dezes
kunftenaars , even gelyk die zyner meesteren,
ten uiterilen , ruw op. Vervolgens zich be-
paalende tot het fchilderen in (*) natte kalk,
waarin men zich, niet zeer gemakkeJyk, van het
/eevOT kan bedienen, en, voornaamelyk, met
oppervlakkige bearbeiding , moet ophouden,
trok hem deze wyze van Schilderen van den
volilagen toeleg, om de tederheid der natuur-
te volgen,eenigermaate,af: dan, by den Mun-
nik
(*) Fsesco.
-ocr page 76-94 AANMERKINGEN over den ■
nik Β α r τ η ο l ο μ ε ι , te Florence, komende,
maakte hy zich eenen goeden hoofdregel, wel.
ken hy ook altyd behouden heeft, eigen, en
zich, des tydes, in het fchilderen met oliever-
we, naar behooren, bevlytigende, verbeter-
de hy zyn Coloriet, en bragt ook in zyn fchil-
deren, in natte kalk, eenen bevalliger Smaak,
fchoon hy, desniettegenftaande , door zyn
zwaarfchynend Coloriet, beneden de twee an-
dere kmiftenaaren, Corregio en Titian,
moet geileld blyven. Uit hoofde van welke
minderheid , in dezen meester, ten aanzien
zyner twee andere kunstgenooten, ik my niet
langer, ter onderzoeking van het voorgeilelde
deel zyner kunst, zal ophouden; alleenelyk,
by al het voorige , voegende, dat men zich,
in dit deel der kunst, geenzins Raphael,
maar wel Titian, tot een voorbeeld van na-
volging , veiliglyk, kan voorftellen.
CoRREGio fchilderde, van den aanvang
zyner oeffening, met olieverwe, en voor zo
veel deze, meer dan eene andere, gefchikt is,
■ om eenige zachtheid, in de kunst, te verwek-
ken , maakte hy zich het byvoegen eener by-
zondere teder-en zachtheid, in zyne beelden,
ten eerften, hebbelyk. Hy ontdekte, door
π
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
middel van licht en fchaduw, dat geene ver-
wen, ten ware zy zacht en doorfchynende zyn,
eenige wezenlyke fchadiiwen kunnen voortbren-
gen , en leidde zich diensvolgens toe, om, door
eene doorfchynendheid, en zulk een foort van
bewerking, welke men lacfeering noemt, het
geen zich donker moest voordoen , toch voor-
al, en inderdaad, donker te maaken. Dere-
den nu, waarom geheel donkere en lyvige ver-
wen onbekwaam zyn, om eene wezenlyke fcha-
duw te vertoonen, beftaat hier in, dat de licht-
ilraalen op derzelver oppervlakte rusten, en
zy zich, daarom, hoewel donker, echter als
voorwerpen , die verlicht, of van licht over-
dekt zyn, voordoen, terwyl, in tegenilelling,
de zachte verwen, de lichtilraalen, door zich
laaten heen dringen , en eene donkere opper-
vlakte behouden. Voorts begreep hy, dat het,
hierom ^ vooral noodig ware , het licht der
voorwerpen voor al fterk aanteleggen, als
moetende geheel, op die wyze, ingericht wor-
den , dat het daglicht aan hetzelve eenigen na-
druk mogte bybrengen, en, door waarneeming,
hoe alle fchaduwen tot de donkerheid, even
gelyk verlichtingen tot het licht behooren , werdt
hy verzekerd, en ilondt toe, dat hoewel allc
donkerheid, zwart, en het licht, nademaal het
94 AANMERKINGEN over den ■
zynen oorfprong uit de zon heeft, niet wit,
maar geelverwig ware, de weerfchyn echter,
naar de Koleur of verwen des ligchaams, waar
toe dezelve bepaald werdt, moest voorgeileld
worden; en door deze opmerking, ontfing hy
een bondig denkbeeld der hoofdverwen ,' ten
aanzien van licht, schaduw en weer-
s c Η γ Ν ! Ook zyn de verwen , waar mede
CoRREGio fchaduwde, in 't byzonder,boven
-alle anderen, te pryzen; Doch zyne drift, om
het licht en de fchaduw volkomen te willen ver-
toonen , bragt te wege , dat hy zyne luch-
ten, veel te licht en te helder, deedt voor-
komen , waar door hy het vleesch altyd,
eenigermaate , .dik en niet genoeg doorfchy.
nende, vertoonde, en gaf, ten dezen aanzien,
aan het leeven iets toe; zyne behandeling meer
inrichtende, naar de vordering van licht en
fchaduw, dan naar de wezenlyke eigenfchap der
iloffe.
Titian, die, op gelyke wyze, en in de-
zelfde eeiiwe, zich, in navolging, op het fchil-
deren toeleide, en zyne eerfte oeifening met
olieverwe begost, bepaalde zyne gewaarwor-
dende onderzoekingen daadelyk, tot de eigen-
fchappen der voorwerpen; dan, nademaal hy
■ USÜ'·'^
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
EO wel figuren als landfchappen , naar het lee-
ven 5 fchilderde, verkreeg hy eene wezenlyke
kennis der natuur. De gewoonte , om perfoo-
nen te fchilderen , maakte zyne kunde, ten
dezen aanzien , vollediger; want, door dien
jby zich aangezocht en bepaald vondt, om ver-
fchillende zaaken en beuzelingen, en, daar on-
der , ilerke of min waerdige fchoonvenvige be-
kleedzelen en byvoegzelen te fchilderen , was
hy genoodzaakt, zich allenthalve te bevlytigen,
om die onderling te vereenigen, of eene wel-
voegelyke overeenkomst, tusfchen het een en
het ander, te verwekken. Ondertusfchen ge-
waar wordende, dat alle deze zaaken, hoe be-
vallig zy in de natuur, in fchilderyën echter,
ligtelyk,misftaan of onbehaagelyk zynkonden,
befloot hy, de natuur in dezen, regtftreeks, te
volgen. Hy befpeurde, dat zich de fchoonver-
wige zaaken in dezelve wei ophielden, doch
zeer ligt, door weerfcliyn of fchaduwen van
andere hgchaamen , de Koleur des lichts, en
wat daar onder kan gefteld worden, werden
vernietigd, en onderilelde daarom, dat'er, in
elke zaak , veel gebroken Koleur moest opge-
llooten en bevat v/orden. Welke onderftelling
hem aandreef, om zich tot eene regelmaati-
ge
-ocr page 80-94 AANMERKINGEN over den ■
ge (*) eenllemmigheid te bepaalen. Ten laat»
ilen werdt hy gewaar, dat elk voorwerp, in
de natuur, op zich zeiven, eene verfchillende
zaamenftelling van deelen, of eigenfchappen,
bevatte , als van doorfchynendheid , dikte ,
ruwheid, of gladheid, en dat alle zaaken ook
onderfcheiden waren, ten aanzien van donker-
heid in Koleur, 't geen hem aanzette, om, in
het nabootzen dezer onderfcheidingen, de kunst
te volmaaken, of eene volkomenheid in dezel-
ve te behaalen, welke hy ook, eindelyk, door
onvermoeide navolging, heeft mogen treffen.
Voor het overige , ging hy in diervoege te
werke, dat hy het voornaamile aan het geheel,
dat hy bedoelde, voortrok, te weeten, hy
maakte het vleesch, waarin veel (f) mid-
delcoleur plaats hadt, over het geheel, als zo»
danig en waarin zich dezelve minder vertoon-
de, ftelde hy ook geheel, zonder dezelve te
vooren. In gevolge hier van , zal men het
roodachtige (dit hebbe men blootelyk ten aan-
zien , van de navolging der natuur te ver-
itaan) by hem, gelyk ook elk der overige ver-
wen, zonder gebroken of vermengd te zyn,
aantreffen. Al het welk voor de oorzaak van
zy-
C*) Harmonie, (f) Middelteint.
-ocr page 81-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
2ynen goeden Smaak, ten opzichte der ver-
wen, in welken aanzien , hy, als de voortreffe-
lykfte,kan gehouden, en wien men het veiligfte
zal mogen navolgen, mag erkend worden. Hy
vondt, gelyk Raphael door tekening, en
CORREGIO door licht en schaduw,
op gelyke wyze, door het plaatzen der Iioofd-
verwen, de hoofdverdeclingen in licht en fcha-
duw.
Nademaal ik heb voorgenomen, het een eö
ander,over het s aamenvoegen de r fi-
guur ε ν , te fchryven, zo mag ik, billyker wyze^
met R α ρ η α ε l, zonder my, over den voorrang,
welken ik dezen kimilenaar, iu dit opzichte,
toe ila, te ontfchuldigen of te verdedigen, begin-
nen ; want het faamenvoegen der figuuren was
het deel van dezen uitmuntenden meester. Hy,
by de waarheid opgevoed zynde, zocht
haar in haar zelve, en vondt haar by de waare
kracht der aanduiding. Hy begon zyne
kunst, ten uiterften zuiver en onfchuldig; en
hoewel in het eerst zyne voortbrengzelen koud,
zo waren zy echter overeenkomffig de waar-
heid , tot zo lange, dat hy, door ryper ouder-
dom en fterker gemoedsdriften,beftuurdwerdt.
Zyn geest,gelyk ik te vooren reeds gezeidheb,
Ε be-
-ocr page 82-94 AANMERKINGEN over den ■
bezat een wysgeerig veritand, en was niet vat-
baar voor aandoeningen, die door eene geringe
zaake konden verwekt worden, maar gevoelde
zich, blootelyk, door voorwerpen of zaaken
van aanbelang en wezenlyke betekenis, aange-
daan ; ook was hy vatbaarer voor het deugdely-
ke, dan voor het onhebbelyke, der menfche-
lyke natuur, buiten eene eenige misdaad. Der-
maate fcheen hem de waarheid hebbelyk, dat
hy zich niet, buiten derzelver voorfchriften,
konde uitbreiden. Altyd koos hy het beste uit
der menfcheri natuiu' of voorkomen, fchoon
hy, niet zo volkomen, als de oude Grieken,
de wezenlyke menfchelykheid, in zyne bewer-
kingen, kon myden,of voorbygaan. De geest,
waar door de Grieken beiluurd werden, zweef,
de tusfchen den hemel en deze waereld, en,
als in het midden dier beide, terwyl die van
Raphael, met eenen luister van grootheid,
over den aardbodem wandelde. Hy verkreeg
zyne eerile denkbeelden van beeldfpraaldge be*
tekenisfe, door het bezichtigen der voortbreng-
zelen van masacci, en de Cartons van
Leonard da Vinci. Na het ontfangen
van zodanige denkbeelden, doorzocht en door-
fpoorde hy den geheelen omtrek, of het vol-
komen wezen, der natuur, bepaalde zyne on-
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
derzoekingen , echter, hoofdzaakelyk, by de
hartstochten der ziele, en hoe dezelven hec
ligchaam beheerschten. Zo dra liy zieh een
beeld voorftelde , of voorhadt te ontAVerpen,
befpiegelde hy , vooraf, deszelfs waare en we-
zenlyke betekenis, op de nauwkeurigfte wyze;
te weeten, hy overdacht by zieh zelven, wat '
hy zou moeten voorilellen — hoe veelerlye
beweegingen, in afgebeelde menfchen, kon-
den plaats hebben — waarin de ilerkte of zwak-
heid dier beweegingen beilondt — in wat voor
menfchen men dezen of die kan aanvoeren, in
welke menfchen, en op wat wyze, die moes-
ten voorgeileld worden; alsook, op welken
afftand , dat is, hoe naby of hoe verre, de min-
dere van de hoofdbetekenis moest afftaan, om
dit of dat gevoel te behouden. En hier uit,
leidde hy de beilisfing , of zyn werk groot of
klein zyn kon, af. Onderileld, dat een werk
groot ware, dan overdacht hy, in hoe verre
de hoofdgroepen, daar ook het voornaame van
de gefchiedenis in begreepen was, tot de overi-
gen betrekkelyk, kon geacht of gemaakt wor·
den ; of de gefchiedenis , opgenblikkelyk of
langwylig, of de befchryving derzelve zeer be-
llisfend , of 'er , vooraf iets moest gefchied
zyn, met betrekking tot het tegenswoordige,
Ε a en
94 AANMERKINGEN over den ■
en of het een op het ander voorval, zeer fchie-
lyk of onmiddelyk, afliep, en eindelyk, of de
gefchiedenis, op zich zelve, zacht en orden-
lyk — onrustig en onregelmaatig — op eene
itille of verwarde wyze , droevig of vrolyk
voorkwam V Dit alles , vooraf, nauwkeurig
overdacht hebbende, koos hy het noodzaake-
]ykile, uit het geheel, en regelde zyn byzon-
der of hoofdzaakelyk doelwit naar die verkie-
zing , en maakte het voorwerp zyner overden-
king geheel duidelyk. Hy ftelde zyne gedach-
ten , naar derzelver waardye, en, als by trap-
pen , naast eikanderen, de volftrekte vereisch-
tens, boven de min-noodzaakelyke eigenfchap-
pen, gewoon zynde, te kiezen. Ontbrak 'er on-
dertusfchen aan zyne voortbrengzelen, welken
hy, op de voorgeitelde wyze, inrichtte en voltooi-
de, het een of ander, zo fchool dat gebrek
in hetuitlaaten van fommige geringe behoeftens,
terwyl het fchoonile nimmer verzuimd of ach-
terwege gelaaten was ; in onderfcheiding van
de gebreken, in de ilukken dier kunilenaaren,
die, menigmaalen, het noodzaakelyke weglie-
ten , en de behaagelyk- of aardigheden in
nood^looze byvoegzeleii voorileiden. Wanneer
hy zyne gedachten , in 't byzonder, by de
figuren bepaalde , kwam de bevallige houding
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST, 69
of itand eener iigure, en, daar na, de'overden-
king, of eene zodanige figure, als by hem ont-
worpen werdt, tot de gefchiedenis inderdaad
behoorde of niet, geenzins by hem, gelyk wel
by anderen , terftond in aanmerking ; maar
zyne overweeging fpoorde, vooraf, en te ge-
lyk na, hoedanig zich de ziel eenes menfche
bevinden moest, die een wezenlyk gevoel hadt
van het geen , in, of door het voorval, ver-
toond werdt. En wanneer hy zich, hier in,
naar genoegen , voldaan hadt , richtte hy zy-
nen aandacht tot dien gemoedelyken toeftand ,
waar in hy onderitellen konde, dat zich de ziel,
van te vooren, en dus voor dat gevoel, hadt
kunnen bevinden, en hoedanig zy zich in dien
iland, waarin hy zich dezelve voorftelde , ver-
toonde. Overpeinsd hebbende, welke ledemaa-
ten de ziel voornaameJyk , tot het uitvoeren
van haaren wil, gewoon was te bezigen, voor-
zag hy die gevorderde ledemaaten , van de
voornaamile beweeging , terwjd hy de overi- ·
gen 5 als tot het uitvoeren, dikwyls, niet ge-
richt, of dienffig, zonder beweeging, of ge-
heel ftil Jiet. En in deze handelwyze fchuilt
de reden, dat men, in ftukken van dezen kunile-
naar,zeer dikwj-ls,ilille-en geheel eenvoudige
houdingen zal aantreffen, die, ter plaatze, daar
Ε 3 zy
94 AANMERKINGEN over den ■
zy behooren , niet minder fchoon en bevallig
ilaan, dan meer leevendige gedaantens in andere
kimstilukken , gemerkt eenvoudige ilanden ,
even zo bondig eenen inwendigen raenlchely-
ken of gemoedelyken toeftand, als anderen meer
levendigen, en zich ilerk beweegenden, de ui-
terfte bevveeging der menfchen kunnen voor-
ilellen. Op deze wyze, nu, ging Raphael,
in ieder zyner werken, niet meer ten opzichte
van groep , figure, ledemaaten of derzelver
deelen, dan ten opzichte van het hair en de ge-
waaden te werke , waar van ik, nog nader,
zal fpreeken. In de gevallen die hy vertoont,
blinken de innerlyke gemoedsbeweegingen der
menfchen uit. Verbeeldt liy iemand, die in zich
zeiven fchynt te redekavelen,zo ontdekt men,
uit het gelaat van den voorgeftelden, ten eer-
Iten, of deszelfs redekavelingen, uit eene ge-
moedelyke gerustheid, of uit onrust en toorn,
ontilaan. Schetst hy een peinzend voorwerp,
zo fchetst hy, te gelyk, den nadruk en de
fterkte der overpeinzing; en, in het voorilellen
van alle menfchelyke hartstochten , voor zo
veel die eenige nadrukkelyke betekenisfen kun-
nen toeilaan , handelt hy, op die wyze, dat
men deselven, in opkomst, voortgang of einde
cier beweeging, kan onderfcheiden. Een ge-
heel
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
heel boek zou men , ten aanzien der beteke-
ningen dezes meesters, kunnen vervaerdigen:
doch het geen ik reeds aangehaald en bericht
heb, hoe weinig het ook zyn moge, kan ge-
noeg zyn, om die geenen, welken lust hebben,
in eigen overleggingen , en onderzoekingen,
te onderwyzen; voor anderen, die te traag zyn,
om zich, door het aanwenden van eenige moei-
te bekwaam te maaken, heb ik, hoe weinig ook,
reeds te veel gezeid, in zo verre ik my verze-
kere, dat zy, wat ik gefchreven hebbeoffchry-
ve, niet verilaan zullen. Traagen of lusteloo-
zen beklaagen zich, zonder grond, dat zy Ra-
phael, als eenen zo bondigen kunilenaar,
niet kunnen kennen, onderilëllende, datzy,
om hem, voor zodanig te kennen, te R ο μ Ε
moesten geweest zyn; dan, (fchoon ik twyiFel
of zodanigen myne Schriften wel leezen zullen
wil ik hen echter verzekeren, dat zy, al wat'er
meer, dan ik voorgeileldhebbe, kan gezeid wor-
den, in de plaaten van Marcus Antonia,
Agostino Benetiano, en anderen,hoe-
wel eenigermaateminder,dan in deoorfpronge-
lyke voortbrengzelen, zo zy ilechts tot denken
bekwaam waren,kunnen ontdekken en nagaan;
en wanneer zy niet bekwaam waren , om dit
alles in de opgenoemde plaaten te vinden, ins-
E 4 , ge-
94 AANMERKINGEN over den ■
gelyks van het vermogen zouden ontbloot zyn,
om hetzelve in de oorfprongelyke Schilderyën
van Raphael, of in de natuur zelve te ont-
dekken. Ten gevolge ondertusfchen van alles,
wat ik hier boven aangeroerd hebbe en voorge-
Iteld, beiluit ik, dat R α ρ η α ε l, door middel
van gefchetile overdenkingen, aan den wezen-
lyken Smaak der ware betekenis geraakt is.
'T was toch zyn doel, alle niets betekenende
en nuttelooze zaaken, achterwege te laaten, of,
wanneer hy,het een of ander, dat naar iets nut-
teloos, of nietsbetekenends geleek, Z3men ftuk-
ken toevoegde, in diervoege, voor den dag te
brengen , dat het zich , ten behoeve van den
goeden Smaak , als eene behoefte, gelyk zich
brood en water , voor die van den grootften
maaltyd doet erkennen, allenthalve vertoonde.
CoRREGio, wiens neiging de bevalligheden
voortbragt, kon, in tegenftelling van den bo-
vengemelden kunftenaar, het voUcomen of ge-
heel duidelyke en volftrekt betekenende, niet
verdraagen. Gelyk het weenen der kinderen,
dat zeer fchielyk door het lagchen kan worden
vervangen, alzo was het geweldige, droevige
en ftrikt betekenende, dezen kunilenaar hebbe-
k; en het verfchrikkelyke, door hem voor-
ge-
-ocr page 89-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
gefield, gelykt volkomen, naar de toornige vlaa-
gen eener verliefde vrouwe. Zyn geest zweef-
de , eenpaarig, door aangenaame gewaarwordin-
gen , en onttrok zich nimmer aan het verge-
noegen. In alle voorwerpen , welken hy zich
wilde voorftellen, was het itreelende zyn dryf-
veêr, en het volkomen betekenende eene ver-
fchrikking. Hy was de eerite, die zich af beel-
dingen, uit eene andere bedoeling,dan die der
loutere waarheid, ontwierp; ook vertoonde
zich niemant voor hem, die den bevalligen
fchyn eenes beelds, tot zyn byzonder doelwit,
gefield hadt. Te eng waren hem de beperkte
voorflellingen der voorige kunilenaaren, om
zynen hemelfchen geest, binnen derzelver nau-
we bepaaling, onangstvalJig, te fluiten. Zo dra
hy de uitbreiding van licht en fchaduw gewaar
werdt, drong hy, gelyk een gezwollen vloed,
ten dezen opzichte,over den bepaalden oever,
en voerde zyne befchouwing, m'et zich, inde
ruime zee der bevalligheid heenen. Ja, hy·
\"oerde zeer veelen in die ruimte , en bragt
hen, door zyne bevalligheden, als door een
itreelend gezang der vleiende Cyreenen, aan
den oever der dwaaling te lande ; nademaal
het voÜlrekt waar is, dat, wie zyne bevalligeei-
gcnfchappen, in de kunst, zonder zyn gevoel te
Ε 5 ' be.
94 AANMERKINGEN over den ■
bezitten, wil nabootfen , noch het goede, dat
hy voortbragt, noch iets, dat daar mede over-
eenkomt, en dus, in het geheel, niets goeds of
bondigs zal voortbrengen. In den beginne,
volgde CoRREGiode natuur enzyne meeste-
ren. Niet lang echter hieldt hy zich by dezen
op. 'T was hem natuurelyk, uit alle engtens
te dringen, of dezelven te myden. In zyne eer-
He denkbeeelden, vertoont hy zich alleenelyk
bezig, om iets, dat den oogen bevallig zou
kunnen voorkomen", uittevinden; zyne uitvin-
dingen echter vloeiden, blootelyk, uit zyn ge-
voel , en geenzins uit overweeging, voort. Zy-
ne figuren ftelde by voor, op eene wyze, dat
zy meer, door licht en fchaduw, in fommige
deelen drongen, dan dat eene wezenlyke be-
tekenis , (uitgezonderd eene zeer liefFelyke ,
welke hy dikwyls, door zyn gevoel, vondt en
voortbragt,) zich in dezelven opdeedt. Laat
een Schilderuit dit alles diei'halve befluiten,
dat CoRREGio, nademaal hy alles, wat on-
bevallig was, zorgvuldig, ontweek,den wezen-
lyke Smaak gehad hebbe, en dat men, waar men
de bevalligheid, op goede gronden j kan aan-
brengen, dezen meester, in dat gedeelte,mag
navolgen: nochtans, met die bepaaling, dat
men, waar ter plaatze eene rechtilreekfche
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
betekenis moet iland grypen, dezen kmiftenaar
niet, ten voorbeelde , moet aanvoeren. Ik
vermaane eenen iegelyk, dat hy geenen toeleg
koestere, om Corregio natevolgen, wan-
neer hy zyn gevoel, met dat van dien kunfte-
naar, niet zal kunnen vereenigen. Kan een
kmiftenaar ondertiisfchen , wanneer hy zich,
ter uitvinding, toelegt, voor af,zyne, met de
natuur van dien geenen, welken hy wil navol-
gen , verbinden , zo zal 't hem nimmer ont-
ilaan, op dezelfde wyze, als zyn voorganger
te denken, en werkzaam te zyn; maar, zo hy tot
de voorgeftelde vereeniging,nochgefchiktnoch
bekwaam is, is het hem volftrekt geraaden,
naar zyn eigen gevoel te werken.
Titian bezat, over het geheel genoomen,
weinig gevoel, en ging, in zjrne behandeJin- .
gen, minder met zyn gevoel, dan met de algemee-
ne regelen der gewoonte, te raade; ten dezen
aanzien, kan hy dierhalven, voor geen voor- ·
beeld erkend worden. Dikwyls heeft hy, deze
of geene figure, bevallig ontworpen; doch men
mag, dataanmerkende, tevens gelooven, dat
zulks, minder uit kunde, dan wel toevalliger
wyze , ontftaan is , nademaal dat bevallige of
fchoo-
-ocr page 92-94 AANMERKINGEN over den ■
fchoone, telkens, met eenige onwelvoeglyk-
heid vermengd was.
Om, vervolgens, eenige aanmerkingen, over
de gewaaden of kleedingen der beelden, te
maaken, zal ik, als een doorgaand lofredenaar
van Raphael, moeten voorkomen. Wat de
plooien der Ideederen belange; hier in volgde hy
zynen Leermeester. — Maar door het befchoii-
wen der werken van MASACci,en nog meer,
door het nafpooren der kiinstilukken van Β α R τ-
HOLOMAO DE S Α Ν Τ Μ Α R c Ο, Verbeterde hy
dezelven , en verliet eindelyk , zo dra hy de
antieke beelden bezigde , de fchool zynes mees-
ters. Van toen af volgde hy de regelen der
lasrelieven op, en begon de kleedingen, op die
wyze, aanteleggen, waar door hy den besten
Smaak, ten aanzien der plooien, gewaar werdt.
Hy ontdekte, hoe de aêloude meesters de ge-
waaden , minder voor eene hoofdzaak, dan
wel voor een byvoegzel, erkend hadden, om het
naakte, niet zo zeer onder dezelven te verfchui-
len j, dan met dezelven te kleeden; hunne figu-
ren, geeniins, met lappen, maar met wezen-
lyke en nuttige gewaaden, in diervoege, dek-
ken-
cj DRAPPERIe.
-ocr page 93-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
kende, dat ze, noch in kleinheid, een handdoek,
noch in grootheid , het laaken van een bedde
gelyken, maar, naar den iland der grootte of
gedaante des beelds, zouden gefchikt zyn. Voorts
zag hy , hoe de Ouden de groote plooien , op
de voornaame of groote deelen des menfchely-
ken ligchaams, gewoon waren te leggen, en
geenzins 5 door kleinigheden , die groote dee-
len te doorfnyden, maar, wanneer zy, ten wille
van de eigenfchap of hoedanigheid der klee-
ding, van die gewoonte, eenigermaate, mog-
ten afwyken , als dan de plooien, zo weinig
uitfteekende en zo klein, temaaken, dat de-
zeiven voor geene hoofddoelen konden erkendf
worden. In navolging dezer voorbeelden,
maakte hy zyne gewaaden insgelyks groot; te
weeten, hy voegde de breuken dier gewaaden,
onder het vermyden van overtollige plooien,
na de deelen der lendenen, zonder eenigen
fchyn te geeven, als of die breuken, de beel-
den geheel verdeelden of doorfneeden. De ge-
daante der gewaadplooien vormde hy, naar de
meestovereenkomende buiging des beelds, waar
over dezelve moest gebragt worden. Naarmaa-
te het deel, of de musculen , groot waren,
naar maate maakte hy ook groote d ε ε l ε ν.
Ter
-ocr page 94-94 AANMERKINGEN over den ■
Ter plaatze daar zich de deelen, in wyldnge of
verkorting, voordeeden, bragt hy eene zo groote
hoeveelheid van plooien, als hy noodig oor-
deelde 5 hoewel ook die allen, insgelyks, in
verkorting. Hoewel hy, in zynen volkomen-
ften i'tyd, nauwkeurig in acht nam, dat een lid,
in een vryTgewaadjalleenelykopeene zyde,be-
tekenend zyn kon 5 bragt hy, echter, het be-
tekenende , dikwyls, ter weder zyde; doch,
blootelyk, door vrye of losfe plooien. En
wanneer hy de gewaaden vry, dat is, zonder
dat zy iets bedekten, moest voorilellen, droeg
hy , eenpaariglyk, zorge, derzelver plooien ,
niet in diervoege, aanteleggen, dat het kon fchy-
nen, als of hy de grootheid, of de vorm eenes
lids, bekleedde, maar hy bragt zulke kleeden,
door wyde holtens of diepe breekingen, of door
eenen zodanigen vorm, te voorfchyn, die gee-
ne de minile overeenkomst met de leden Jcoii
hebben. Hy koos, niet zo zeer, alle zodanige
plooien, waar door hy de Schoonheid, maar
hoofdzaakelj'k dezulken , waar mede hy de
gedaante van die geenen, welken onder de
kleedingen bedekt, en der naaktheid eigen, wa-
ren , konde te weegbrengen of vertoonen. De
plooien, welken hy voortbragt, waren, gelyk
de musculen der menfchen, onderfcheiden ;
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST, 69
nochtans maakte hy geene vierkante of ronde;
zekerlyk mede uit dien hoofde, om dat de vier-
kante vorm in plooien , het zy dat dezelveii
verdeeld zyn, of twee driekanten uitmaaken,
onverdraagelyk voorkomen. Ten gevolge zy-
ner nauwkeurigheid , in het voorgeilelde,
maakte hy ook de plooiea van de naastbyzynde
grooter, dan die der meer afwykende deelen,
geene lange aan "eenig verkort deel, of aan ee-
nig lang gedeelte geene korte driehoekige plooi-
en voegende, maakende de grootfte dieptens,
en inihydingen , met dit alles, alleen op het
holle, zonder twee plooien, van evenredige
grootte, naast eikanderen, of door licht en fcha-
duw, in de verhooging, of in den omtrek ^ of
door gelyken vorm of overeenkomende ilerkte,
te voegen. De vliegende of losfe kleedingen,
welken hy voorilelde, zyn van eene verwon-
deringwaerdige Schoonheid. Men befpeurt, in
dezelven, de eenpaarige oorzaak, door welke
zy beweegd worden, welke de lucht is. Zy
zyn niet , in den Smaak van zyne andere ge«
waaden , voortgebragt, noch fchynen, door
eenigen last, overdrukt te worden, maar too-
nen , dat, en op wat wyze, ieder plooi, de
een tegen den ander, naar zyne eigenfchappe-
lykheid , voorgefteld en bewerkt wordt. De
vor-
-ocr page 96-8o β AANMERKINGEN over den
vormen der gewaaden heeft hy? hier en daar,
ter befchouwing blootgeileld , op dat het niet
fchynen zoude, dat zyne beeiden in zaklcen op-
gerold of door dezelven om dekt waren. Geen
plooi vertoont zich, zonder oorzaak, het zy die
in deszelfs natiiurelyke zwaarte of de oorfpron-
gelylie trekking der ledemaaten, beruste. Ook
komen in fommigen^, de voorheen gezeten vor-
men te vooren, waar uit te zien is, hoe nauwkeu-
rig deze meester, de wezenlyke betekenis, ook
in dit gedeelte der kunst, bedoelde. Uit de plooi-
en kan men, ten duidelykilen, gewaar worden,
of een been of een arm, ter beweeging ^ voor-
of achterwaard, geftaan hebbe, of het lid zich
van zyne buiging intrekke, of het werke, en
of het, uitgeilrekt geweest zynde, zich om-
buige. Ten opzichte van het hoofdvoorwerp,
nam hy ook nauwkeurig in acht, dat de kleede-
ren , altyd, de leden, wanneer zy dezelven ten
halven bedekken , en ten halven naakt laaten,
fchuins overfnyden, en dat, daar de kleederen
over het geheel driekantige vormen uitmaaken,
de plooien, zo wel als het geheel, te weeten
in driehoeken, voorkomen. De reden nu, waar-
om de plooien driehoekig worden , beftaat hier
in , dat een gewaad altyd, tot uit- of afzakking,
helt, en, wanneer het, aan de eene zyde, tot
SMAAK IN DE SCHILDERKUNST, 69
faam entrekking gedwongen of gedrukt worde,
het zich altyd, aan de andere zyde, zal uitzet-
ten. En hier uit komt het driehoekige (*)
voort.
Door myne beilisfing, dat Raphael de
gewaaden, even gelyk de aeloude kunile-
naars, voor byvoegzelen der kunst, hieldt, wil
ik alleen te verilaan'geeven, dat hy, uit hoof-
de zyner onderilelhng, hoe de mensch en de
beweeging van deszelfs ledemaaten , voor de
oorzaak der ligging en wisfelbeurtige plooien,
in de gewaaden , met welken hy zich kleedt,
moetende erkend worden, in dit gedeelte der
kunst, zyne behandeling en uitvoering, tot die
oorzaak, te rug bragt, of, naar dezelven , ge-
woon was te richten j en, dienshalven, voor ze-
ker en vast hieldt, dat moeite beide en verkie-
zing , daar toe in 't werk gefield of betrekke-
lyk, noodzaakelyk, in dezelven moesten ver-
fchoolen en onzichtbaar gemaakt worden. Dit,
en het geen ik boven voorgefteld hebbe, zal,
naar myne gedachten, genoeg zyn, ter onder-
richting, van die geenen, welken de kunstiluk-
ken van dezen meester, met aandacht, be-
(*) Triangel.
F
-ocr page 98-94 AANMERKINGEN over den ■
fchouweii,en myne opmerkingen metdiekiinst-
ilukken willen vergelyken.
Gelyk nu R α ρ η α ε l alles in het werk ftel-
de, om den wezenlyken Smaak der betekenis
te verkrygen, en voorteilellen, zo leidde zich
CoRREGio allenthalve toe , om zynen ge-
waaden eene bj^zondere bevalligheid te verlee-
nen. Zonder bedenking of verwyling, verliet
hy de gewoonte zyner voorgangeren, en, door
dien hy zich, meest al, van kleine voorbeelden·
(*) bediende, welken hy,als met lappen of ook
wel met papier, bekleede , zocht hy, volftan-
diger en vlytiger, de groote deelen (f) van
licht en fchadiiwen, en in dezen, meer de be-
valligheid , dan wel de onderlinge byéénhou-
ding van eiken plooi, in zyne werken te bren-
gen. Dit is de reden , dat zyne gewaaden ,
hoewel als groots en ligt, echter,als zeer ilecht
in plooiingen, moeten erkend worden. Treft
men hem, fomtyds, ten dezen opzichte als een
navolger der natuur aan, zo vertoont zich zyne
verkiezing, in de plooien, ten uiterften onge-
lukkig , nademaal hy, gemeenlyk , de naakt-
heid der beelden,door dezelven, verfchuildeof
Modeljuen. (O Massen.
-ocr page 99-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
doorfneedt: Dan, wat de Coleuren der gewaa-
den belange , dezen zyn zeer fchoon, meest
al, itil en donker, omhetVLEESCH zoveel
tehelderer te maaken, en een, zo veel te be-
valligeren, fchyn te verkenen.
Titian, gelyk in alles, wat hy in na-
volging voortbragt, zo was hy ook, ten dezen
opzichte, in het fchilderen der kleedingen,uit-
muntend. Hy fchilderde dezelven voortreffelj^k,
en overeenkomilig de waarheid. Zyne Coleu.
ren waren zuiver en afiteekende en, onder an-
deren , waren zyne witte kleeden volkomen luchi
tig, In alles volgde hy, zonder eenige verkiezing
in plooien, de tekening der natuur na, en kan,
uit dezen hoofde, en, in dit opzicht, nietten
voorbeelde gefteld worden.
Na het voortbrengen der bovenftaande aan*
merkingen , oordeele ik, het niet ondienftig,
eenige byzonderheden tot de Harmonie,
welke deze drie kunilenaars, in hunne Hukken ,
vertoonden, betrekkelyk, te laaten volgen.
Ten ware ik, om de voorgeftelde order niet
te verbreeken, myne aanmerkingen, in de eerile
plaatfe, tot Raphael, moeste bepaalen, zo«
Fa ik
94 AANMERKINGEN over den ■
ik dien kiinilenaar, in dit gedeelte, met ftii-
zwygen kunnen voorbygaan ; gemerkt hy zich
geheel bevJytigde,voor het wezen der bete-
kenis, zonder zich tot het bevalhge te be-
paalen; en ook daarom, in dit deel der kunst,
weinig, opmerkingwaerdig, verricht heeft; en
offchoon ik toeila , dat 'er , ten aanzien der
Harmonie, hier en daar,eenfpoor,inzyne
werken, zal kunnen ontdekt worden , zo durve
ik echter verzekeren, dat het zelve, meer uit
zyne onderzoekingen en navolging der natuur,
dan eene bondige kennis, in dat gedeelte dei-
kunst, ontilaan is.
In tegenoverilelling van dezen meester,
praalt Cor regio des tegrooter. Door het
opzoeken van bevalligheid , vondt hy de
Harmonie, die, als de moeder der bevallig
heid, welkeuit een teder gevoel voortkomt,
kan aangemerkt worden. Gelyk hem alles,
wat te geweldig afilak , hinderde , zo werdt
zyne bedreevenheid in de Harmonie,
grooter, gemerkt deze, voor zo iets,ten aan-
zien der kunst, moetge houden worden , waar
door men, tusfchen twee geheel onderfcheiden
zaaken, een middelweg vindt, het zy in tekening
Hellt en fghaduwj of in de Coleuren. Corre-
GIG,
-ocr page 101-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
GI ο, gelyk ik al reeds hierboven, ten aanzien zy-
ner tekening, gezeid heb, vermydde al het fcher-
pe en hoekige , en maakte zyne omtrekken
geboogen, en deze handehvyze ontilondt uit
zyn gevoel Van*'t geen men overeenilemming
of Harmonie noemt. Een Angel is eene te
faamenlooping van twee linien, zonder midden,
en deze, aan C or re gig ten uiterilen onbe-
vallig voorkomende , zo maakte hy tusfchen
die faamenlooping, eene kromte, waar uit de
Harmonie zynes omtreks voortkwam. Op
gelyke wyze, bewerkte hy , tusfchen elk ge-
deelte in licht en fchaduw, en in het Coloriet,
eenig midden: daar en boven nam hy, meer
en beter, dan ooit eenig ander Schilder, in aan-
merking, hoe het oog, na dat het zelve, door
eene uit- of infpanning, ware vermoeid geweest,
naar voorige ruste verlangde. Plaatfte hy, hier
of daar, eene fchooneen, eenigermaate, ge-
weldige ver we , zo bragt hy , tusfchen de-
zelve , eene groote hoeveelheid van middel-
Coleur; en wanneer hy zich weder, tot eene aan-
doening of gevoelverwekkende plaats , wilde
bepaalen, iloeghy, niet terftond, tot die vol-
komen fterkte der verwen , van welke hy af-
gegaan was, over, maar wist, door een wei-
aangelegd midden, tusfchen het geweldige en
F 3 zach-
94 AANMERKINGEN over den ■
zachte der Coleuren, de oogen der aanfchou^
weren, in eene zachte infpamiing, te voeren,
zo dat het oog, op gelyke wyze wakker gemaakt
werdt, als het geluid van een welilemmend
fpeeltuig eenen ilaapenden opwekt,waar door,
eigenlyk, meer eene zachte opwekking, dan
rechtftreekfche verilooring, wordt te weeg ge-
bragt. Door aantemerken, op wat wyze Cor-
REGio, van het fterke tot het zachte in de
kunst, en, daar van daan, tot een gegrond
midden, gewoon was te komen, bedoele ik,
alleenelyk , te berichten, dat men zich, wel
ylings, en zonder eenige verhindering, van de
vermoeijing tot de mste, maar geenzins , op
gelyke wyze, van de ruste tot de vermoeijing,
zonder zich, eenigermaate, te hinderen, ofzon^
der tegenzin, kan afwenden. De reden nu,
waarom ik dus onderfcheidenlyk, ten aanzien
der iterkte in de kunst, oordeele, en niet, een-
paarig, of vooraf, gelyk men zou kunnen aan-
merken, het midden, dat ik daar toe bybragt,
voorilelle, beftaat hier in, dat de overlegging
eenes Schilders, altyd, van het voorile gedeel-
te ;eenes beelds , achterwaard , of, van het
hoofdvoorwerp, naar de uitbreiding, moet ge-
leid worden; Nu, doordien het ilerke, fchoo-
jie en geweldige, altyd, of op den voorgrond,
of
-ocr page 103-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
of ter hoofdplaatze der gefchiedenis, ftaan
moet, zo behoore ik van het ilerke, myne be-
rekening te beginnen , en , gelyk alles, ten
wille der hoofdoorzaake, moet verricht fchy-
nen, zo beiluit ik, dat,ook alzo, een Schilder
verplicht is , op de hoofdzaake de voornaamfte
kragt of werking te brengen, en die hoofd-
zaake , vervolgens, met eigenaartige byvoegze-
ïen, te verfieren , waar uit dan, ontegenzeg-
gelyk, kan voortvloeien, dat een Schilder, dus
te werk gaande, in de hoofdzaak de betekenis,
en in de betrekkelyke byvoegzélen, de ver-
eischte rust zal kunnen verwekken. C ο r r e-
Gio ging, in dit opzicht, in zyne coleuren,
licht en fchaduw, op de volkomenite wyze, te
werke , niettegenilaande hy zich, wat de teke-
ning betrof, de bevalligheid en de Harmonie
niet ontzag te misbruiken. Dan, in zo verre
men toeila, dat de tekening, voor dat gedeelte
der kunst', waarin de Harmonie, het noodzaake-
lykfte, moet gevoegd worden, niet te houden zy,
is ook deze kunftenaar, in zo verre, te veront-
fchuldigen, en voornaamelyk, daarwy al het be-
vallige in de Schilderkunst,gemerkt'er voor zyn
tyd, geene Harmonie in de kunst dooritraalde,
hem hebbe te danken. Uit dezen hoofde,
kan hy voor den uitvinder der Harmonie er-
F 4 kend
94 AANMERKINGEN over den ■
kend en geëerd worden, en wel als iemand,
die , voor zo veel hy dit deel der kunst, in de uit-
voering, tot den hoogften graad gebragt heeft,
door geenen kunilenaar ooit is overtroffen;
ftaande, in het ryk der kunilenaaren, geheel, en,
ijl diervoege alleen , dat men niemant met hem
kan gelyk ilellen: eene waarheid, die my, ten
ware ik beloofd hadde, de bekwaamheden en
uitvoeringen der drie voorgeftelde meesteren,
ook in dit hoofdeel der kunst, eenpaariglyk,
na te gaan en te onderzoeken, tot dezen kun-
ftenaar, in dit gedeelte der kunst, met vermy-
dmg der twee anderen, zou bepaald hebben.
Dan5nadernaal ik my,tot de twee opgenoemde
meesteren, ook bepaald hebbe, zal ik, gelyk
ik met Raphael aanving, met Titian mj-
ne aanmerkingen, over dezer kunftenaaren Har-
monie, beiluiten.
Titian bezat wel een foort van Harmo-
nie , maar blootelyk eene zodanige, die uit
het navolgen der natuur, in zyne voortbreng-
zelen , ontilaan is. By hem toch heeft de traps-
gewyze opmerking, in dit gedeelte der kunst,
gelyk zulks by CoKregio kan nagegaan en
gezien worden, geene plaatfe, en, dewyl hy
zich, door eenvormigheid,gewoon was te hel-
pen,
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
pen, ontfing hy een foort λ'αη eenftemmigheid
of Harmonie uit dezelve.
Dat men echter , van deze myne beoordee-
]ing, geen misbruik maake,maar in aanmerking
reeme, dat alles, wat ik, of iemant anders mo-
ge gezeid hebben, zegge , of in 't vervolg zal
zeggen, met oordeelkundigheid, moet geleezen
en overdacht worden. Wanneerik, aangaan-
de deze drie groote meesteren, getuige, dat
hen dit of dat hebbe gemangeld, zo hebbe men
dat getuigenis, in zo verre, voor beilisfend te
houden, als het, ten aanzien der meerdere
vei-mogens dezer kunftenaaren, en dus, by-
vergelyking, met de deelen hunner meerdere
bekwaamheden, voorgedraagen en vertoond is.
Op evenredige wyze, moet men opneemen ,
dat ik j aangaande de Schoonheden, by andere
groote mannen te vinden , niets getuige, of
een fchyn gee\^e,als ofzy metgeenebehoorely-
ke achting van my beoordeeld of erkend wor-
den , nademaal ik hier toe geen het geringst
opzet gehad, maar my, alleenelyk, van deze
en geene uitdrukkingen bediend hebbe, om
mynen leezeren een volkomen denkbeeld van het
onderfcheid, dat tusfchen deze groote geesten
plaats vondt, te geeven ; allenthalve vastilel-
F 5 len
94 AANMERKINGEN over den ■
lende, dat 'er, in alle menfchelyke voortbreng,
zelen, geene volkomenheid deraiaate volledig
zyn kan, die niet, tot bondiger verhevenheid,
zou kunnen gebragt worden. Ik geleide myne
Leezeren tot dien vloed, waar uit alle kunfte-
naars hebben gedronken. Dit water is het zui-
verite; en kan, by afftrooming, met oordeel
vergaderd, den dorst lesfchen. 'T is geenzins
myn oogmerk, wanneer ik getuige, dat alle
Schilders, welken, na de voorgeilelde kunile-
naaren, gebloeid hebben, den zeiven, in fom-
mige deelen , alleenelyk gelyken, de zodani-
gen te verachten, maar deeerilenbovendelaat-
ilen te roemen; en wanneer ik, met klcinach-
ting van het Coloriet van Raphael, gewaa-
ge,zo hebbe men zulks, alleen elyk, in vergel y-
king met dat van Corregio en Titian,
tebegrypen, gemerkt hy, in dit opzichte, te-
gen Michael Angelo,Julio Romano
en zelfs tegen Caracci gewoogen, en, ten
aanzien zyner tekening en plooien, in verge-
lyking met Tintoretto, Rubens en
Jordaans, voortreiFelyk en Schoon is. Men
verila my dierhalve, op gelyke wyze, en hou-
de het daarvoor, dat, wanneer ik, over het
licht ende fchaduw, by Titian, gewaage,
zulks, met verkleining, voorilelle, in tegen-
over-
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
Overilelling van C ο r r ε g i ο, zynde Titian,
voor alle anderen, in dit deel der kunst, voor
groot en voortrefFelyk te houden. Deze drie
voorgeftelde zyn, dierhalven, daarom voor de
grootfte Schilders te houden, door dienzy, in
alle itukken, doorgaande, groot, en in fom-
mige deelen der kunst onvergelykelyk en
uitmuntend geweest zyn. Onderfcheiden was,
buiten allen twyiFel, de Smaak der drie
voorgeitelde meesteren, gemerkt dezelve,
genoegzaam , uit hunne onderfcheiden ver-
kiezingen, kan ontdekt worden. Raphael
bezat den Smaak der wezenlyke betekenis,
CoRREGio dien der bevalligheid, en Τ i τ i α ν
kon zich beroemen, dien der waarheid te
bezitten. Raphael toch, zocht uit de natuur
alleenelyk het betekenende, Corregio
het bevallige, en Titian hieldt zich
met de waarheid, dat is, met hetvertoo-
nen der voorwerpen, zo als zy zich in de na-
tuur eigen] yk vertoonden, te vreden. En na-
demaal deze Schilders, niettegenilaande de op-
genoemde onderfcheiding, zich op de waar-
heid , in het algemeen, in den omtrek hunner
_ denkbeelden, toeleiden, zo kwamen zy ook hier
in elkanderen dikwylslte gemoete. Want, al het
geen zy onderfcheidenlyk verkoozen, is In de
, na-
8o β AANMERKINGEN over den
natuur te vinden, het betekenende zo wel als
het bevallige ^ en het geen deze meesteren, ei-
genlyk, van eikanderen onderfcheidt, beftaat
hier in , dat hunne verfchillende Smaak de on-
dereengemengde bezittingen der natuur , niet
zo vermengd, opnam, maar elk het deel, dat
zyncn Smaak itreelde, of met denzelven over
een ftemde, onderfcheidenlyk, uit het geheel
uitzocht en voorftelde. Gebeurde het nu of
dan, door navolging der natuur, dat de een,
mmelyk, het deel eenes anderen , zonder hier
in tegens zyne eigene hoofdbepaaling, in den
Smaak , te werken , verkoos, zo voerden zy
dat verkoorene , de een boven den anderen,
eigenaartiger5 volkomen fchoon uit; waarom
het ook waar is, datRAPHAEL, dikwyls, zo
bevallig als C ó r r ε g i ο, en niet minder waar-
achtig dan Titian, en deze zo betekenende
als Ra ρ Η Α Ε L, en zo bevallig als C ο r r ε g i ο
fchilderde. Dan, nademaal deze laatile aan-
merking, ten aanzien dezer drie kunilenaaren,
in derzelver voortbrengzelen, hier en daar,en
ilechts zeer fpaarzaam grond vindt, heb ik het
noodig geoordeeld, van elks byzonderen
Smaak, in het hoofdzaakelyke verfchil]ende,te
gewaagen.
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
. Nu blyft my,voor datikmyneaanmerkingen
over den Smaak in de Schilderkunst iluite, al-
leenelyk het maaken eener vergelyking, tusfchen
den Smaak en het oogmerk, dat by elks onder-
fcheiden verkiezing plaats vondt, ten aanzierj
der oude en laatere kunilenaaren, overig.
- De aêloiide kunilenaars poogden, even ge-
lyk de voorgeftelde meesters, hunne verkie-
zing, tot onderfcheiden voorwerpen, te bepaa-
len, en het verkooren voorwerp, tot eenige
volkomenheid, te brengen. Dit niet tegen-
itaande, hadt,onder alle diegeenen, welken,
na de wedervinding der kunst, gebloeid heb-
ben , eene algemeene oorzaak en een enkele
wil, beide in de navolging der natuur beilaan-
de , over het geheel plaats. Deze navolging,
hoewel zy dezelve, op verfchillende wyzen,
zochten, was de hoofdbedoeling of het uitilee-
kend oogmerk van een ieder derzelven. De
aêloude Grieken hadden, op gelyke wyze, niet-
tegenilaande de verfcheidénheid hunner voort-
brengzelen, een eenpaarig hoofdoogmerk, of
inzicht, hoewel hetzelve ongelyk verhevener
was, dan dat der laatere meesteren. Nademaal
zich hunne denkbeelden tot de volkomenheid
ophieven, iloegen zy den middelweg, tusfchen
de
-ocr page 110-94 AANMERKINGEN over den ■
de opperfte volkomenheid en de menschheid, in,
en namen, daartoe, de Schoonheid, tot
hun byzonder oogmerk, de betekenis der
voorwerpen, alleenelyk, uit de w α α r η ε i d af-
leidende. Dit hun oogmerk of doelwit, is de
wezenlyke oorzaak , dat men eene doorgaande
Schoonheid , in alle hunne werken, aantreft,
terwyl geenen hunner aanduidingen of beteke-
nisfen, in diervoege zyn aangelegd, dat, door
of onder dezelven , de Schoonheid verborgen
of bedekt worde. En hierom, maake ik geene
zwaarigheid ter waereld , om den Smaak der
Ouden, voor die van Schoonheid en volkomen-
heid te erkennen; want, offchoon de voort-
brengzelen der aêloude meesteren, als menfche-
lyke voortbrengzelen aangemerkt, onvolkomen
of onvolmaakt zyn, zo toonenzy,nochthans,
den Smaak der volkomenheid te bezitten, en
wel op die wyze, dat zy, even gelyk wyn, met
water gemengd zynde, zynen natuurelyken
Smaak behoudt, den Smaak der volkomenheid,
fchoon dezelve met de menfchelykheid ver-
mengd of vereenigd zy, bevatten; en hierom
mag het my vry ilaan , den Smaak der aeloude
kunitenaaren, dien der volkomenheid, te noe-
men. De voortbrengzelen der Ouden zyn*
over het geheel genomen, wel zeer onderfchei-
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
den, ten aanzien van betekenis en Schoonheid,
de natuur van den Smaak nochthans is eenpaa-
rig dezelfde. Men vindt drieërly hoofdfoorten
van der Ouden kunstilukken: te weeten , ia
alle die ftandbeelden, welken wy van dezelven
hebben behouden, zyn drie onderfcheiden trap-
pen van Schoonheid. In den miniten trap, blinkt
de Smaak der Schoonheid, door alle voortbreng-
zelen 5 in de volilrekt noodzaakelyke deelen dep
kunst. De tweede trap van Schoonheid, onthoudt
zich in het nuttige; terwyl zich de laatfte of hoog«
ile trap van Schoonheid, in alle de deelen, tevens
van het noodzaakelykite af tot het overtolli-
ge toe, vertoont, en dus als die, eener volko-
men Schoonheid, kan erkend worden. Gelyk
nu de Schoonheid, op zich zelve genomen ,
niets anders zyn kan , of is, dan de volkomen-
heid van elk byzonder denkbeeld, en tnen,uic
dien hoofde,het volkomene,zo wel in onzicht-
baare als bcfehouwelyke voorwerpen, ofbe-
ftaanbaarheden, kan onderilellen, fchoon te we-
zen , zo hebbe men de kunstilukken der Ou-
den , in diervoege , te befchouwen en aante-
merken, dat derzelver Schoonheid, niet altyd,
in een en hetzelfde deel berust,maarvolftrekt,
in de wyze, waar op het deel, 't welk door het
Idéé verkooren en uitgezocht is 3 tenfchoon-
94 AANMERKINGEN over den ■
de opperile volkomenheid en de menschheid, in,
en namen, daartoe, de Schoonheid, tot
hun byzonder oogmerk, de betekenis der
voorwerpen, alleenelyk, uit de w α α r η ε i d af- "
leidende. Dit hun oogmerk of doelwit, is de
wezenlyke oorzaak , dat men eene doorgaande
Schoonheid, in alle hunne werken, aantreft,
terwyl geenen hunner aanduidingen of beteke-
nisfen, in diervoege zyn aangelegd, dat, door
of onder dezelven , de Schoonheid verborgen
of bedekt worde. En hierom, maake ik geene
zwaarigheid ter waereld , om den Smaak der
Ouden, voor die van Schoonheid en volkomen-
heid te erkennen; want, offchoon de voort-
brengzelen der aêloude meesteren, als menfche-
lyke voortbrengzelen aangemerkt, onvolkomen
of onvolmaakt zyn, zo toonenzy,nochthans,
den Smaak der volkomenheid te bezitten, en
wel op die wyze, dat zy, even gelyk wyn, met
water gemengd zynde, zynen natuurelyken
Smaak behoudt,den Smaak der volkomenheid,
fchoon dezelve met de menfchelykheid ver^
mengd of vereenigd zy, bevatten; en hierom
mag het my vry ilaan , den Smaak der aeloude
kunftenaaren, dien der volkomenheid, te noe-
men. De voortbrengzelen der Ouden zyn^
over het geheel genomen, wel zeer onderfchei-
SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
den, ten aanzien van betekenis en Schoonheid,
de natuur van den Smaak nochthans is eenpaa-
rig dezelfde. Men vindt drieërly hoofdfoorten
van der Ouden kunstilukken: te weeten , in
alle die ftandbeelden, welken wy van dezelven
hebben behouden, zyn drie onderfcheiden trap-
pen van Schoonheid. In den minilen trap, blinkt
de Smaak der Schoonheid, door alle voortbreng-
zelen, in devolftrekt noodzaakelyke deelender
kunst. De tweede trap van Schoonheid, onthoudt
zich in het nuttige; terwyl zich de laatile of hoog.
ile trap van Schoonheid, in alle de deelen, tevens
van het noodzaakelykfte af tot het overtolli-
ge toe, vertoont, en dus als die, eener volko-
men Schoonheid, kan erkend worden. Gelyfc
nu de Schoonheid, op zich zelve genomen ,
niets anders zyn kan , of is, dan de volkomen*
heid van elk byzonder denkbeeld, en raen,uic
dien hoofde,het volkomene,zo wel in onzicht-
baare als bcfchouwelyke voorwerpen, ofbe-
ftaanbaarheden, kan onderilellen, fchoon te we-
zen , zo hebbe men de kunstilukken der Ou-
den , in diervoege , te befchouwen en aante-.
merken, dat derzelver Schoonheid, niet altyd,
in een en hetzelfde deel berust,maarvolftrekt,
in de wyze , waar op het deel, 't welk door het
Idee verkoorea en uitgezocht is, tenfchoon-
94 AANMERKINGEN over den ■
verzuimen , maar , alleenelyk , dat geen, 't
welk zy, ter betekenis noodzaakelyk aanzagen,
boven het noodelooze, zichtbaar ofbefchoiiwe-
lyk te maaken.
Uit alles, wat ik dierhalven voorgeileld heb-
be, beiluit ik, dat een Schilder, indien hy in-
derdaad gezind zy, den goeden, dat is, den bes-
ten , Smaak te vinden en zich hebbelyk te maa-
ken, uit deze vier vooritellingen, den Smaak op-
zoeke en leere ; te weeten,uit de aêloudekun-
ilenaaren den Smaak der Schoonheid,
uit Raphael, dien der betekenis of
uitdrukking, uit Cor regio dien der
bevalligheid Of HaRMONIE, en Uit
Titian den Smaak der waarheid of der
verwen. Met dit alles, echter, moethy,
'alle die kunitenaaren, in het zelf nafpooren van
het leven, opzoeken; want al watikgefchree-
ven, en, om het welk duidelyk te maaken, ik
iny bevlytigd en toegeleid hebbe , is in die on-
deritelling , en met zodanige bepaaiing, ont-
worpen, dat de jonge kunftenaars, zich zouden
toeleggen, om eenen proefileen te leeren ken-
nen , naar welken zy, over hunnen eigen Smaak,
zouden kunnen oordeelen; want,zich van den
doolweg te onthouden , is het gewigtigile ge^
volg van bondige overdenking.
dool-
-ocr page 115-SMAAK in de SCHILDERKUNST. 29?
m
G a
Nademaal nu deze opgenoemde en voortref-
felykfte meesters, door zeer veele groote kun-
ilenaaren , dikwyls nagevolgd, maar nimmer
overtroiFen zyn ; zo is het onbetwistbaar waar-
achtig , dat zy onderileld mogen worden, den
eigenlyken weg ter volkomenheid ingeilaagen,
en gegaan te hebben. Zy kwamen my, diens-
halven , tot gefchikte voorbeelden te vooren.
My van dezelven bedienende, toonde ik het
middel aan, om hen tevens weite kennen en wel
te volgen, en befluit ook daarom, dat, zo ie-
inant, vlytig en oordeelkundig, al het geene
ik voorgefteld hebbe, wil overweegen, hy, ten
einde zyner moeite en zyns arrebeids, zich over
beide zal kunnen verheugen, en den besten
Smaak, als het loon voor zyne onderneemin-
gen, wegdraagen.
VER.
-ocr page 116-λ;
ν,;.
VERKLAARING
DER
-ocr page 118-\
ι·^
--'■•ν·,'· .
-Ά
i03
DER
oordieii de volkomenheid, in gee-
nén deele, met de menschheid beilaanbaar, maar
alleen by God is, en niets,dan het geen onder
het bereik der zinnen valt, door het mensch-
dom volitrekt begreepen kan worden; zo heeft
de wyze Voortbrenger hetzelve een kennelyk
denkbeeld der volkomenheid, die wy
gewoon zyn Schoonheid te noemen, willen
indrukken. En, op dezen grondilag, kan ik
vastftellen, dat zy, voor zo verre het denk-
beeld, hoedanig wy van de voorwerpen bezit-.
ten , en ons verilandelyk gevoel, in de werk-
zaamheden der verbeelding, aan de ziehtbaare
iloiFe bepaald is, in alle gefchapen voorwer-
pen inderdaad zy. Dezelve is met de natuur
van een punt te vergelyken, dat, daarliet
voor ondeelbaar erkend wordt, ook in zo ver-
re voor onbegrypelyk moet geacht worden:
Nademaal wy ons echter een kennelyk denk-
G 4 beeld
IÖ4 . V Ε R Κ L Α Α R I Ν G
beeld van het punt moeten vormen, 20
houden wy dat gedeelte voor het punt, in
het welk wy geene verdere verdeeling kunnen
te weeg brengen ί en dit wordt het kennelyk
PUNT genoemd. Men hebbe zich nu alleen
voorteftellen, dat de volkomenheid het Mathe-
matifch of ondeelbaar punt zy. Deze vol-
komenheid beiluit alle treffelyke en loiFelyke
vermogens in zich zelve, die in geene itoiFe,
nademaal dezelve, als zodanig zynde, volilrekt
onvolkomen zyn moet, kunnen ontdekt wor-
den. Wygeraaken dierhalven, blootelyk, aan
een foort van volkomenheid, die overeen-
komt met de vatbaarheid van het menfchelyk
verilandt: te weeten, wy houden dat voor
volkomenheid, waar in onze zinnen geene on-
volmaaktheden meer kunnen gewaar worden,
en ilellen ons als dan de gelykenis eener volko-
menheid , onder den naam van Schoonheid,
te vooren: En die Schoonheid is, gelyk ik gezeid
hebbe, in elk voorwerp, op zich zeiven, en
in allen te zaamen, en kan de volkomenheid
der s τ o f f ε genoemd worden; zynde, tusfchen
de ItoiFelyke enGoddelyke volkomenheid,juist
hetzelfde onderfcheJd, dat wy, tusfchen de twee
PUNTEN, onderileld hebben, en, uit hoofde
van welke onderfcheiding, wy de Schoon-
heid
der S C Η O O Ν Η Ε I D. ιο^
heid eene kennelyke volkomenheid kunnen noe-
men , in geiyken zin, als wy van het kennelyk
PUNT onderilelden. Dan, gelyk in dat kenne-
lyk het onzichtbaar punt inderdaad is, zo is
ook de onzichtbaare volkomenheid in de kenne-
lyke Schoonheid te onderftellen. Geenen de-
zer onzichtbaarheden kan het oog gewaar
worden; de ziel echter gevoelt dezelven , en
wel 5 om dat zy, (de ziel namelyk en de vol-
komenheid) door de hoogfte Volkomenheid, zyn
voortgebragt en uit dezelve voortfpruiten.
Plato noemt (in Pha^dro III. ρ. 249. Ed. St.) de
werking der Schoonheid, eene voorftelling van
de opperile Volkomenheid, welker oorfprong
hy aan derzelver onbegrypelyke kracht toekent.
Dan, het zou my mogelyk niet ontilaan kun-
nen , in even zulk eenen gelukkigen droom te
Horten, wanneer ik zeide, dat onze zielen, door
de Schoonheid geraakt en geroerd worden, door-
dien zy tevens, door dezelve, in eene oogenblik-
kelyke zaligheid, die zy vertrouwen, ten ee-
nigen tyde, by God te zullen genieten, gevoerd
worden, welke vervoering zy echter , by alle
itoiFelyke gewaarvvoriiingen, weder fchielyk
verliezen:
G 5
Laat ik den grond der Schoonheid, ten aan-
zien van zichtbaare voorwerpen , onderzoeken.
Niets, dan het geen ilofFelyk is, valt onder
het bereik der befchoiiwing. Elke iloiFe vordert
eene gedaante, en di(? gedaante is de maat van
derzelver vermogen. Dit deelde de Schepper
aan de iloiFe uit, en het vermogen of de kracht
der ItoiFe is dierhalven de oorzaak zyner ge-
daante. In de eerfte gedaantens of vormen
der natuur, is geene befchouwelj/k s Schoonheid j
nademaal die gedaantens of vormen nietonder-
fcheiden of duidelyk genoeg te zien zyn; en
hoewel zy daarin onderileld en befpeurd, kun-
nen zy echter niet volkomen begreepen wor-
den. Uit dezen vormt de Natuur een faamen-
ilelzel van andere gedaantens, die gezien wor-
den; ten aanzien van welkers eerile zichtbaar-
heid , ons de Coleuren een bewj^s geeven.
Dezen zyn, volgens haare gedaantens, onder-
fcheiden; te weeten, de lichtilraalen verwek-
ken door die gedaantens eene onderfcheiden
werking. Wanneer nu deze eerile, tederile
en zichtbaare gedaantens, in zich zeiven, een-
vormig zyn, zo worden zy zuiver genoemd;
want de lichtilraal maakt alleenelyk ééne w^er-
king in dezelven, en deze werking brengt
Schoon·
-ocr page 123-DER. S C Η Ο Ο Ν Η £ I D. 107
Schoonheid te voorfchyn. En dat dit inder-
daad zo is ; te weeten, dat de Coleuren van de
gedaante cener eenvormige ftoffe voortkomen ,
kan men door het prisma gewaar worden ;
en dat ook eenvormigheid Schoonheid voort-
brengt , is volkomeïi duidelyk; want het Schoon-
fte rood zal, door vermenging, het beste geel, en
het blaauw, op gelyke wyze, het rooi? beder-
ven , en wanneer deze drie, te weeten hlaauw ,
rood en geel^ '^vorden vereenigd, zo zullen zy
ook allen van hunne Schoonheid beroofd wor-
den. Wanneer wy nu ontdekken, dat de na-
tuiir zodanige onderfcheiden Coleiiren aan de
iloiFe verleend heeft 5 zo berust het vastgeftel-
de in het onderfcheid der geringfte, en de ver-
menging .dier onderfcheiden gedaantens. Uit
zodanige geringe of kleine gedaantens heeft de
natuur weder grootere gevormd, die dan niet
langer 3 uit hoofde der Coleuren, maar alleen uit
dien der gedaante, voor fchoon of lelyk, kunnen
erkend worden. Nochtans blyft het, ten dezen
aanzien., zeker, dat de eenvormigheid, met
haaren oorφrong en met zich zelve, dengrond-
iiag der bevalligheid uitmaakt. Uit dezen hoof-
de, is de ronde gedaante, onder alle anderen,
de volkomenile; nademaal de loutere uitbrei-
ding van haar eigen middelpunt de eenige oor-
zaak
io8 V Ε R Κ L Α Α R I Ν G
zaak haarer uitbreiding of vergrooting zynkan;
gelyk het dan ook, hier van ten gevolge, van
zelfs fpreekt, dat alle zodanige voorwerpen,
die, tot hunne vormingen, verfchillende oorzaa·
ken hebben, volilrekt eene mindere maate van
volkomenheid bezitten , niet tegenftaande zy
eene natuurelyke Schoonheid bevatten ; nade-
maal die voorwerpen, welken geene onderlinge
overeenftemming gedoogen, tot onderfcheiden
betekenisfen kunnen verilrekken; gelyk men,
in dit opzicht, in de natuur der zaaken kan ge-
waar wordenj dat zeer veele voorwerpen, in-
dien zy hunne natuurelyke Schoonheid, op zich
zeiven itaande, niet genoegzaam openbaaren,
van die Schoonheid. echter een bondig bewys
geeven, wanneer het een met het ander ge-
deelte , regelmaatig, verknocht wordt: Want
gelyk de geheele natuur tot beweeging is voort-
gebragt, en uit dien hoofde , uit werkende
en lydelyke deelen beilaan moet, zo is het
volftrekt noodzaakelyk , dat 'er eene onder-
fcheiding in de volkomenheden plaats hebbe,
dewyl het van zelfs fpreekt, dat het lydelyk
gedeelte noodzaakelyk onvolkomener dan het
werkende zyn moet. Evenwel zyn deze min
volkomen deelen, uit kracht der voorige be-
paaling, niet voor geringer te houden, wan-
neer
DER S C Η O O Ν H E I D. 109
neer zy tot derzelver oorzaak ilrekken. Zy-
befluiten , in haare geringere volkomenheid,
een zeker foort van eigenaartige Schoonheid ,
die zy bewyzen te bezitten, wanneer zy aan
het einde, waartoe zy gefchikt zyn, beantwoor-
den ! Daar is dan , nademaal de natuur geen
nutteloos gewrocht verv/ekt heeft, in alle zaa-
ken eene wezenlyke Schoonheid, en, gelyk ik
gezeid hebbe, alle voorwerpen kunnen erkend
worden fchoon te zyn, wanneer zy, volgens die
denkbeelden, waar onder zy vallen kunnen,
volkomen of bekwaam zyn. Het denkbeeld
komt uit de bevatting hnnner betrekkelykheden
voort, terwyl de bevattingen uit onze zielen
ontipruiten: En dierhalven beiluit ik, dat men
de Schoonheid in alle voorwerpen veilig kan
onderftellen, wanneer men te gelyk onderilelt,
dat het geheel itoiFelyk faamengefteldemetzyne
betrekkingen over een ilemt. Wanneer ik des-
niettegenilaande zegge , dat 'er volkomen en
onvolkomen deelen moeten erkend worden,
zo ftelle men zich met my voor, dat de gehee-
ie natuur eene gemeente gelyk is, Avaar toe alle
menfchen, of fchoon de een den ander in rang
en aanzien moge overtreffen, of voor by gaan,
zonder uitzondering, behooren. En hier heb-
|;)en wy aantemcrken, dat 5 naarmaate fommige
HO VERKLAARING
voorwerpen volkomener in Schoonheid erkend
worden, dan wel anderen, zy ook, naarmaa-
te, geringer nuttigheid bezitten dan dezoda-
iiigen, welkers Schoonheid minder uitblinkt,
of inderdaad is; en deze ilelling kan door de-
ze beweezen worden , dat die voorwerpen ,
welken voor geringer dan anderen zyn te hou-
den , eenige bewerking lyden, en tot meer dan
ééne zaake kunnen dienen; terwyl, in tegen-
deel , de meer volkomenen, alleenelyk, in ilaat
zyn, tot het verrichten van eene enkele wer-
king , en^ ten dienile van eene enkele zaak.
Dit ziet men in alle Coleuren en in alle gedaan-
tens. De drie Coleuren, die voor volkomen
erkend worden, kunnen geene anderen zyn,
dan de geele, de roode en de blauwe, van wel-
kers volkomenheid wy ons alleenelyk een denk-
beeld vormen, door de evenredige verwydering,
welken wy tusfchen haar en. andere Coleuren
gewaar worden ; terwyl daarentegen de ge-
ringere en gemengde Coleuren ^ als purperverw
violet en groen, van onderfcheidenlyker foort
zyn kunnen , te weeten, door eene nauwere
overeenkomst met de eene dan wel met de an-
dere ver we, en de geringfte Coleuren , die
uit drie verwen voortkomen, op ontelbaare
wyzen, kunnen veranderd worden. Naarmaate
DER SCHOONHEID, iit
nu de Coleur weinig volkomenheid bezit, naar-
maate bezit zy meerder veelvoudigheid, en hier
mede gaat het eindelyk zo verre, dat 'er geen
hoofddenkbeeld, ten dezen opzichte, in dezelve
fchynt over te blyven; uit hoofde van welke
afneeming in dezen , zy als een nutteloos en
niets betekenend voorwerp voorkomt. Met de
eigelyke gedaantens is het op gelyke wyze ge-
legen. Het ronde , gelyk het alleen het vol-
komenst is, (en dit heeft ook plaats ten aanzien
van alle gelykkantige vormen) kan ook alleen
op eene enkelvoudige wyze beilaan. De vormen
echter, die onderfcheiden hoeken vertoonen ,
kunnen verfchillende betekenisfen aanneemen,
en zyn bekwaam, tot het voortbrengen van on-
derfcheiden denkbeelden; zo dat zy, in elke on-
derfcheiding, even zo nuttig zyn, als het ronde
geacht wordt volkomen te wezen. Dengrondilag
dezer Helling heb ik reeds voorgeileld, te wee-
ten , dat zy zo lange het een en ander denkbeeld
kunnen betekenen, tot dat zy zich ten laatilen,
door eene onbepaalde veelvoudigheid, in eene
volkomen onduidelykheid, x^erliezen. Dat, met
dit alles, onze toeilemming van Schoonheid,
in dit of dat voorwerp, uit derzelver overeen-
ilemming met onze denkbeelden voortvloeit,
bjykt ten klaarften uit zeer veele zaaken, die
vol-
-ocr page 128-112 V Ε R Κ L Α Α R I Ν G ^
volkomen tegen elkander overftaan en wy voor
fchoon houden. By voorbeeld , wy noemen
een zeker foort van ileenen fchoon, wanneer
liet volftrekt eenldeurig, en een ander foort
Gok fchoon , wanneer het zeer onderfcheiden
is in Coleiiren en aderen. Indien nu een en-
kel foort van volkomenheid de oorzaak der
Schoonheid alleen ware, zo zou men den ee-
nen ileen als geheel fchoon en den anderen als
geheel onbevallig aanzien. De reden echter,
waarom beide ileenen erkend worden fchoon
te zyn, vloeit voort uit het denkbeeld, dat wy
van dezelven bezitten: En wy houden dien
ileen, van welken wy het denkbeeld der een-
vormigheid bezitten,voor onbevallig enflecht,
zo dra wy eenige vlekken in denzelven gewaar
worden; terwyl wy, op gelyke wyze, over den
tegengeilelden ileen j vonnisfen , wanneer wy
in den zeiven, op evenredige wyze, eenige
eenvormigheid ontdekken; want beiden komen
ons als dan, naar ons denkbeeld, onvolkomen
te vooren. Op gelyke wyze is het met alla
gefchapen voorwerpen gelegen. Een kind zou
ons geheel onbevallig toefchynen, wanneer
het zich, onder de ged^aante van eenen volgroei-
den mensch, vertoonde. Onbevallig zou de man
zyn , die eene vrouwelyk gedaante en even zo
... on-
©nbevallig de vrouw, die de vertooning van een
man hadt. Deze en foortgelyke aanmerkingen,
bezitten genoegzaame aanleiding , om ons de
voornaamfte oorzaak der Schoonheid, te doen
aantreffen. Ik zeg dan, op deze onderilel-
ling, dat de S c Η O ο Ν η Ε iD, uit de overeen-
ftemming der itoiFe met onze denkbeelden,voort-
komt, en onze denkbeelden uit onze bewustheid,
nopens de betrekking of bepaaling des voor·.
werps , en dat die bewustheid j, uit ondervin-
ding en nafpooring der algemeene werking
van het voorwerp afdaalt. De algemeene
werking rust in eene bepaaling, hoedanig haar
de Voortbrenger geiteld of opgeleid heeft, als
eene bediening; hebbende die bepaaling de
trapsgewyze verdeeling in de volkomenheid van
de natuur,ten grondflag, voor al het welk,ten
laatilen, dewysheid des AUerhoogften, als de
opperite oorzaake, kan erkend worden.
Wat nu de werkzaamheid der Schoonheid be-
lange, zo is op te merken, dat de Schoonheid,
volgens onze begrippen, de volkomenheid der
ftofFe uitmaakt, en, nademaal volkomenheid, al-
leenelyk eene eigenfchap der Godheidzynkan,
zo moet de Schoonheid, uit dien hoofde, voor
een goddelyk wezen geacht worden. Ku, hoe
Η groo»
ΙΓ4 V Ε R Κ L Α Α R I Ν G
grooter Schoonheid in een zaake ontdekt wordt,
hoe geestelyker zy dierhalven in der daad is. De
Schoonheid is de ziel der iloiFe , en ^ gelyk de
ziel des menfche de oorzaak van zyn beftaaa
is, zo is, op gelyke wyze, de Schoonheid de
ziel der gedaantens, komende ons dat geene
als dood te vooren, dat van alle Schoonheid
ontbloot is. Deze Schoonheid heeft, vervolgens ,
een onbegrypelyk vermogen , en , nademaal
zy geestelyk is, beroert zy de menfchelyke zie-
len — vermeerdert derzelver vermogen en
leert dezelven vergeeten, dat zy binnen een
zo beperkten omtrek bepaald zyn. Hier door
ontftaat de aantrekkelykheid der Schoonheid.
Wanneer onze oogen iets, dat zeer fchoon is,
gewaar worden, gevoelt het de ziel, en haakt
onmiddelyk, naar eene nauwe vereeniging, met
dat fchoon en bevallig voorwerp. Dit is de
reden, dat elk mensch zo natuurelyk op Sclwon^
heid gefteld is. De Schoonheid verheft het
gevoel boven de menfchelykheid, en werktzo
fterk en geheel in den mensch, dat'er, uithoof-
de van haar aanhoudend verblyf, ten laatften.,
een zeker foort van zwaarmoedige verrukking
opkomt, zo dra namelyk de ziel der menfchen
ontdekt heeft, dat zy zich, door eene louteren
fchyn van volkomenheid, misleid heeft. Hie?
ia
-ocr page 131-in voorziende, heeft de natuur veelerlye, en,
by trapsgewyze , onderfcheiden Schoonheden
gefchapen, ten einde die verandering of onder-
feheiding, onzen geest in eenen eenpaarigenllaaü
van beweeging mögt houden. De Schoonheid
roert eenen ieder, nademaalzy een overeenilem-
mend vermogen heeft,met dat van onzer aller zie-
len. Die zich tot haar wendt, ontdekt en vindt
haar zeer fchielyk, door dien zy het licht der iloffa
en de gelykenis is van de volmaakte Godheid.
En offchoon zich geene volkomen Schoon'·
heid, in de natuur ophoudt, zo kan men daar
iiit, in geenerly wyze, beiluiten, dat zy
zich in dezelve niet zou kunnen ophouden ,
en men gedwongen ware, de regelen der waar-
heid aan eene zyde te zetten, in hetnafpoo-
ren dier Schoonheid; nademaal het hier medé
op eene geheel andere wyze is gelegen. De
natuur toch heeft alles, wat zy voortgebragt;
heeft, op die wyze gefchapen , dat het een en
het ander, ten aanzien zyner bepaaling, vol-
komen zyn kon. Dan, nademaal deze volko-
menheid telkens de opperile Volkomenheid
nadert, zo is haare maate, ten aanzien der uit-
gebreide volkomenheid, zeer gering ·, want de
ivaare volkomenheid beftaat in die- der- öor-
Hz ZAÄn
4i6 V Ε Ε E.L Α Α R I Ν G
ζ Α Α κ Ε Ν, en gelyk ieder gedaante, alieenelyk'^
één middelpunt bezit, zo bezit insgelyks de
natuur, in elk geflacht, een middelpunt, waar-
in de gebeele volkomenheid van den omtrek
berust. Het midden is een punt en de gehee.
Ie gedaante beilaat uit ontelbaare punten, die,
ten aanzien van de volkomenheid des middel-
punts, als onvolkomen kunnen geacht wor-
den. Gelyk nu , onder alle ilcenen de dia-
mant — onder alle metaalen het goud, en onder
alle levendige fchepzelen den mensch, als eeti
enkel foort van volkomenheid is aantemerken,
zo is 'er ook eene wezenlyke onderfcheiding
onder elk geflacht, en de hoeveelheid eener
volkomenheid, ten uiterilen bekrompen. En,
gemerkt de mensch, niet van zich zei ven, voort-
komt ·, maar > voor zynen eigenen toeftand, zelfs
in de baarmoeder en onder het vormen der ge-
daante, van uiterlyke toevallen afhangt, zo
is het volftrekt onmogelyk, dat hy eene vol-
maakte Schoonheid zou kunnen bezitten.. Zei-
den zal men eenen mensch aantreffen , die van
zodanige hartstochten ontbloot is, welken, of
ten deele of in het geheel, zyne gezondheid
vernietigen, of eenenzodanigen, die door geene
gemoedsneigingen voor anderen bezield is.
Deze onderfcheiden eigenfchappen of neigin-
gen
gen, beflaan in het menfchelyklichaamjonder-
fcheiden deelen , in welken zy hoofdzaakelyk
werken. Dit heeft ook plaats ten aanzien van
vrouwen, die bevrucht zyn. Zo lang zich de-
ze! ven zwanger bevinden, is haare gezondheid ,
aan drukking en verhindering der hartstochten 5
en de vrucht aan den ftaat dier gezondheid on-
der worp en; waar uit dan voortvloeit, dat de
2ie] van het kind, ten opzichte van het volvor-
men des ligchaams, van noodzaakelyke vryheid
beroofd wordt, welke, indien zy dezelve kon-
de genieten, haar zou in itaat Hellen, om eene
volkomen fchoone gedaante te voltooien. Uit
dezen hoofde, ftrekt ook de Schoonheid, tot een
i:enteken,van het vermogen der ziele,en doet
ons, zeer voordeelige gedachten ,van den mensch
vormen , in welken zy gevonden of gezien
wordt: dan, doordien de ziel dikwyls gehin-
derd en belet wordt, zo worden 'er zelden ge-
heel fchoone menfchen gevonden. Ondertus-
fchen zyn ook de volkeren, naar de ligging der
onderfcheiden landen, aan onderfcheiden ge-
moedsneigingen onderworpen, en door zekere
gedaantevorming, van eikanderen te onderfchei-
den. Dat, niettegenftaande dit alles, eene
volkomen Schoonheid in den mensch zou kun-
nen plaats hebben, kan men gewaar worden,
Η 3 wan-
,η8·. V E R K L Α Α R I Ν G
-ivanneer men nafpoort, hoe elk mensch,zeker
deel' hebbe, dat volkomen fchoon is, en hoe
de fchoonfte deelen juist met de nuttigheid en
-het einde der vóortkoming , voomaamelyk over-
eenftemmen; waar uit veilig kan bellooten wor.
•den," dat de mensch, ten ware hy aan toevallen
onderworpen was, geheel fchoon zyn kon. In
dit opzichte redeneere ik, in zoverre, over het
menschdom, als ik hetzelve ,voor dat gedeelte,
der geheele natuur,aanneeme, waar in de Schoon-
.heid, wel ten voornaamilen deele, uitblinkt.
Laaten wy nu ook nafpooren, op welke eene
wyze de kunst kan onderfteld worden, de na-
tuur, ten aanzien der Schoonheid, te kunnen
.overtreiFen.
In 't algemeen noemt men de Schilderkunst,
eene navolging der natuur, en fchynt, door het
woord NA, aan dezelve eene geringere maate
van volkomenheid, dan aan de natuur,toe te
fchryven, dat echter, onder eenige bepaaling
alleenelyk, kan onderfteld worden; want men
ontdekt fommige voorwerpen in de natuur, die
de kunst,. hier in ten opzichte der natuur te
zwak zynde, metgeene mogelykheid, kan na-
volgen.; te weelen, het Hebt en de fchaduw,
DER SCHOONHEID. 119
terwyl de kunst in tegenftelling eene byzonde-
re kracht heeft, en waarin zy de natuur zeer
verre voorby ilreeft, ten aanzien van een
hoofdzaakelyk gedeelte, te weeten > de Schoon-
heid. De natuur is, in het voortbrengen van
gewrochten, aan zeer veele toevallen onderwor-
pen— de kunst daar en tegen, is volkomen
vry in haare werking, door dien zy tot haare
werktuigen, geene, dan eene geheel zwakke en
in alle deelen, geheel lydelyke ilofFe bezit.
Het ilaat de Schilderkunst vry, uit de geheels
fchepping der natuur het fchoonile te zoeken 5
-en de iloiFe van veelerleie gewesten, en de
Schoonheid , onder veelerly menfchen ver-
deeld , te verzamelen ; terwyl de natuur, in
het voortbrengen der vrucht, aan derzelver
moederlyke ilofFe bepaald blyft, en zich met
alle toevallen, moet te vreden ftellen, 't geen
duidelyk aantoont, dat de gefchilderde, ongelyk
-fchooner zyn kunnen, dan de natuurelyke of
gefchapen menfchen. Waar toch, zal men, in
een en denzelvden mensch, eene verhevenheid
van ziele, volkomene overeenilemming van de
ledemaaten, een deugdlievend gemoed en wel-
geoefFende leden; ja, in welken mensch zal
jnen eene onafgebrokene gezondheid, onder
alle deszelfs daaden en verrichtingen, ter waè-
H4 reld
Ι2β V Ε R Κ L Α Α R I Ν G
reld aantreffen ? Deze allen kan de Schilderi.
kunst, door eenvormigheid in omtrekken, groot-
heid in gedaante, vryheid in houding? fchoon^
beid in ledemaaten, macht in de borst ^ vlug:
heid in de beenen en ilerkte in de fchoudereii
en armen, aantoonen; tervvyl zy oprechtigheid
aan het voorhooft en winkbrau wen , het ver-
nuft tusfchen de oogen, gezondheid op de wan-
gen, en lieftaaligheid aan den mond kan ten
toori ilellen. Wanneer men, volgens dit bo-
venftaande, in alle deelen, van het grootfte tot
het kleinfte, in mannen beide en vrouwen,
cene betekenis en gedaante, naar elks onder-
fcheidene bepaaling, te wege bragt, en zekere
oplettendheden, naar eiken onderfcheidenftand
der ménfchen, in derzelver betekenis of be-
doeling, gevoegd werden, zo zou de Kunlle-
naargewaar worden, dat de kunst, inderdaad,
de natuur zou overtreffen; want even gelyk
' eene enkele bloem, den honing niet alleen be-
vat, maar alle bloemen eenig gedeelte van den-
zelven beiluiten, dien de Byen opzoeken en
vergaderen, even zo zyn de voortbrengzelen
der natuur,voor eenen Kunilenaar,om uit al-
len het beste te kunnen kiezen, en daar door
• de grootfte bevalligheid in de kunst te verwek-
ken. Dat de verbetering der natuurelyke voor-
wer.
-ocr page 137-Werpen, van eene zodanige keuze af hange jbe-
wyzen twee onbegrypelyke kunsten,de Muzyk
namelyk en de Dichtkunst. De Muzyk beftaat
uit niets anders, dan uit een faamenftelzel van
natuurelyke toonen, in eene regelmaatige
orde vereenigd, welk faamenftelzel, door de
verkiezing der famenvoeging, eene oorzaak,
en daar na eenen geest ontfangt, die den
geest der menfchen kan aandoen ; en deze
^eest is het geen wy Harmonie of wellui-
dendheid noemen. Op gelyke wyze kan men
aanmerken,dat de Dichtkunst, uit niets anders
beftaat, dan uit een zekere welgeregelde orde
-van denkbeelden en woorden der menfchelyke
redeneering, zynde, volgens het uitkiezen van
welklinkende en te famenvoegende woorden,
door een foort van Harmonie, de maat
der lettergreepen veroorzaakt. Gelyk nu de
Muzyk, ongelyk grooter ilerkte bezit, in de
opgegeeven onderftelling, dan derzelver eigen-
fchappen vertoonen, wanneer zy, zonder or-
de en zonder keuze, onder eikanderen gemengd
worden, zo kan men het zelvde, ten aanzien
der Schilderkunst, vast ftellen. Door de orde,
en het wegwerpen van noodelooze en niets be-
tekenende byvoegzelen, wordt zy alleenelyk
-eene kunst, en verwerft, gelyk beide haare
Η 5 Zus-
-ocr page 138-^TERKL Α ARING
Zusters, een verhevener en een meer lïitnee.
mend vermeden,. ^
Geen kunftenaar, deök ik, zal zich verheel-
to, dat de kunst reeds eenen zodanigen trap
van ydkomenheid bereikt heeft > dat zy niet
wel hoogerzou kunnen gevoerd worden; want
dit zou ongegrond en onnut zyn. Niemant der
nieuwe is zo verre op den weg der volkomen-
heid gevorderd, als de oude Grieken , nade-
jnaal zich alle de kunilenaaren, na het weder-
vinden der kunst, blootelyk hebben toegeleid
op het wezenlyke en het bevallige derzelve.
En of fchoon het al plaats hadde , dat zy we-
zenlyk, ten aanzien van die deelen, die zy be-
grypen, tot den hoogilen trap waren geklom-
men , zo zouden zy toch, het nafpooren der
volkomenheid in het te faamenvoegen van het
een met het ander deel, onderftaan moeten.
Geen kunftenaar moet zich dierhalven door de
-bewustheid, dat 'er groote meesters inde kunst
geweest zyn, laaten affchrikken : maar zich,
in tegendeel, door derzelver grootheid laaten
ontfonken, om tegens dezelven, ter bereiking'
der volkomenheid, te kampen; want als dan
nog kan men het zich eene eere rekenen, door
hen overwonnen te zyn, wanneer men dezel-
ven
DER SCHOONHEID. 123
ven alleenelyk heeft kunnen navolgen. Die het
hoogfte zoekt, zal ook in een minder gedeelte
groot fchynen. Gelyk men eenen mensch naar
eene ftad ziende wandelen, en op den rechten
weg onvermoeid voortgaan, oordeelt, dat hy
dezelve eindelyk zal kunnen bereiken, zo zal
men ook, op gelyke wyze, verwachten, dat
een kunilenaar,die den weg der volkomenheid,
onafgebrooken, bewandelt, met den tyd tot de
volkomenheid zelve zal kunnen geraaken. Ja»
ik herhaale, dat onder alle Schilders, van wel-
ken wy eenige voortbrengzelen bezitten, geen
een derzelven den weg der volkomenheid ge»,
zocht heeft. De Italiaanen, voor zo veel die
de grootilre kunftenaaren geweest 2yn, zyn
door hoogmoed, armoede en winzucht, altyd
A^an-dit doelwit afgetrokken. Ook denk ik niet,
dat de kunst oit weder tot haare oude Griek-
fche volkomenheid en fchoonheid zal kunnen
gebragt worden, ten ware zich een ander Athe-
ne opdeedt, 't geen ik hartelyk wenfche, dag
myne Landgenooten moge te beurt vallen.
Alles, wat ik dierhalven ten aanzien der
Schoonheid heb willen zeggen en aantoonen ,
is in het bovenilaande begreepen, en komt hier
op uit. Gelyk de volkomenheid een geest is,
en
-ocr page 140-124 V.E R Κ L Α Α R ï Ν G
:€π niet zichtbaar, alzo kan de fchoonheid, in
tegenoveritelling, de gedaantelyke en zichtbaare
volkomenheid der ftoiFe geacht worden. De ftof-
felyke volkomenheid echter, beilaat, uit eene
overeenilemming met onze begrippen, en die
begrippen , ontilaan uit onze bewustheid der
bepaaling. Ecne zaake kan volkomen ge-
noemd worden, waar van het enkel denkbeeld
en de ftofFe, met eikanderen overeenkomen. De
volkomenheden zyn, even als bedieningen,
in de natuur uitgedeeld; uit hoofde van welke
onderfrelling, men die zaak, in haar foort,voor
de volkomenfte kan aanzien , die het einde,
waar toe zy bepaald fchynt, het bondigile kan
bereilven; in welke bepaaling het verachtelyke
zelfs eenigermaate kan onderfteld worden fchoon
te zyn. Met dit alles blyft het zeker, dat eene
zaake,hoedanige uit ééneoorzaak beilaat, waar
mede de ftofFe geheel over een komt, verre-
weg grootere maate van fchoonheid bezit, als
eene andere , waar in zich veele oorzaaken
openbaaren. Al het geen voller van geest dan
ilof is, is ook, naar maate verhevener. Het
geest-elyke, heeft het vermogen om het iloiFely-
ke zyne volkomenheid te verleenen , en het
itoffelyke ,kan dezelve aanneemen. Wil nu een
kunftenaar iets fchoons voor den dag brengen,
zo
-ocr page 141-DER S C Η Ο Ο Ν Η Ε I D. 125
zozal hy moeten voorneemenj om, van trap
tot trap, uit het ilof op te klimmen, niets
zonder oorzaake, te ontwerpen,en niets doods
of overvloedigs te gedoogen: want daar door
wordt alles , waar zulk eene onachtzaamheid
plaats vindt, geheel en volkomen bedorven.
Myn geest moet, door eene wyze verkiezing,
de volkomenheid aan de ilofFe poogen toe te
brengen. Deze geest nu is het ν ε r ν υ f τ van
een Schilder. Het vernuft moet heerfchappy
Gver het ftof voeren. Deszelvs hoogfte bedoe-
ling , moet, op het wel bepaal en der oorzaaken,
van deze of geene zaaken, en, in een geheel
werk, op het volgen van ééne hoofdoorzaa-
ke, (op dat ook alleen ééne oorzaake daar in
de ware volkomenheid zy , en die oorzaake,
door het geringile deel van het geheel bewaard
worde,) uitloopen. Hy moet het beste en be-
kwaamile, uit de geheele natuur, opfpooren, om
zyne gedachten aan den toeziender, verilaanbaar
te maaken. Gelyk de natuur de volkomenheid
trapsgewyze heeft uitgedeeld, zo moet ook een
kunftenaarjin elkezaake, eene onderfcheidene
betekenis trachten te brengen, welke onder-
fcheidingen toch tot eene hoofdbetekenis af-
vloeien. Daar door zal elk befchouwer,in ilaac
gefteld worden, om aan elke zaake, het eigen-
aar-
-ocr page 142-126 VERKLAARING der SCHOONHEID.
aartig denkbeeld, te verleenen, en in allen de
deelen te faamen, de oorzaak van het geheel,
daarenboven,zal hy een zodanig werk als vol-
komen houden enpryzen, in het welke hy de
ftofFe van het werk en het natuurelyk denk^
beeld te gelyk vindt vereenigd; zynde diever-
eeniging dan voor de fchoonheid van het werk
te houden, die uit alle deelen te faamen vloeit,
en de ziel des toezieners, zal kunnen aandoen:
want, nademaal ieder zaak, gelyk dan een
zodanig werk voorftelt , eene oorzaak en
geest heeft, zo behoort het zelvde werk vol
geest, en, uit kracht daar van, fchoon te we-
zen , en als zodanig, de volkomenheid der ftof-
fe te bevatten. En, gelyk nu de wyze Voort-
brenger der natuur, in alle zaaken, eene vol-
komenheid gelegd heeft, waar door wy de ge-
he ele natuur met verwondering,en den Schep-
per waardig befchouwen , zo behoort ook een
kunftenaar, in eiken trek en eiken Penceel-
ftreek, eenig blyk van zyn veriland te bren-
gen , waar door andere merifchen, ten allen ty-
de, mogen verplicht worden, om zyn voort-
brengzel voor een werk , dat de handeling ee-
Tier vernuftige ziele toont■ waardig te zyn, te
erkennen.