'f.
qc
τ
-J i-
M υ S κ υ Μ Κ υ Ν S Ύ 1 . 1 Ε F D Κ
Β Ε S C Η κ Ε ν κ Ν ΕΝ TOEGELICHT
/
υΤΠΕΟΗΤ
.1. L. Β Ε I I Ε Κ Η,
1880.
KUNSTHiSTORISCri IMSTITUUT
DER RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
Stoomdrul· van ΏΕΚΕΜΑ en TAN DITMATi, Vtvecht.
-ocr page 3-De hier volgende bladzijden zijn een iragment van een grooteren
arbeid, die ten gevolge van omstandigheden, waaraan ik niets
veranderen kon, wel nooit in het licht zal verschijnen. Het
kΛvam mij niet ongepast voor, dit gedeelte, dat op zichzelf een
afgerond geheel uitmaakt, afzonderlijk uit te geven.
Het voorafgaande levensbericht van Scouel is zeer kort. Ik
oordeelde een nitvoeriger schets onnoodïg, omdat het door Van
Mander en door KiiAiMsi verzamelde overvloedige materiaal nog
zeer onlangs verwerkt is door den heer C. E. TAiUiiCL· in:
De Christelijke kunst in HalJand en Vhmndercn. Het weinige
nieuws, dat mij tijdens de publicatie van dit werk over Scoiiel
bekend was, heb ik toen den heer Taitrei, medegedeeld ; Avat ik
sedert vond, kreeg hier en daar in de volgende bladzijden
grootendeels eene plaats. En zoo bleef voor eene uitvoerige
biographie van Sookkl geene stof, behalve enkele details, die
ik op p. 1 en 2 nog inlaschte.
Utrecht, Juni 1880.
-ocr page 4-Jan van Scorel werd geboren te Schoor] op 1 Augus-
tus 1495. Hij was de leerling van WJllem Cornelisz.
te Haarlem, Jacob Cornelisz. van Oostzanen te Am-
sterdam, Jolian Gossaert gezegd Mabiise te Utrecht.
Later studeerde hij eenige jaren te Neurenberg bij
Albrecht Durer, te Venetië en te Home. In 1520 maakte
hij eene reis naar het H. Land. Adriaan Vl benoemde
hem tot conservator van het Bel veder e (1522—lö2B).
Τ η 1523 keerde hij naar Nederland terug en ves-
tigde zich te Utrecht, waar hij woonde bij den deken
van Oudmunster Herman van Lochorst, die in 1514
vicaris-generaal van het bisdom geweest was. Hij
schynt toenjji den_g ees telyk en __.s tan d ge treden te
zijn en eer.st (vóór 1525) vicaris van de St. Janskerk,
later 7,ielpriester (prebendatus animaruni) in de
St. Mariakerk geworden te zijn. In 1527, tijdens den
oorlog met Gelder, week hij naar Haarlem, waar de
komm an deur van S t. Jan, Simon Sa en, hem verschei-
dene schilderijen bestelde. In 1528 werd hij, als be-
looning voor het schilderen van het altaarstuk op
het hoogaltaar der St. Mariakerk te Utrecht, ka-
nunnik dier kerk. Hy \voonde"vcrder te Utrecht en
overleed aldaar G December 15^2^ Het grafschrift op
zijne tombe in de St. Mariakerk luidde:
„Finis mors, sic sunt homines, vana omnia,
Praeter qua m cui divino pectus am ore cal et,"
Daarboven was eene tafel opgehangen, waarin een
I
-ocr page 5-2
portret van Scorel door Antonie Mor (dat omstreeks
1700 berustte by „Sipenesse, Scliorelli nepotem") met
de spreuk:
„MORS SCEPTRA LTGONIBÜS AEQUAT."
Verscheidene altaarstukken van Scorel in der
Nederlandsche kerken en de geestelijke gestichten
van België worden vermeld. Ook als architect was
hij beroemd. Een zyner leerlingen was Antonie
Mor. — Zeker was Scorel vermogend, daar hij tot
1551 het groote huis Onder de linden bezat, waar
vroeger Heer Wolfert van Brederode woonde, en
waar in de troubelen eerst het geheele klooster van
Marienhage te Arkel, later dat van Nazareth in het
Gein een onderkomen vond°). Hij liet vier (of zes) kin-
deren na by Aecht Ysacksdochter van Schoonhoven.
1) Vau Engelen, Grafs en wapens. II. p, 175. (HS. Stadsbibl. ν. mreclit.) — Het
ougeschoucleue opsclirii't geeft A. van Buchell in zijn ComnteHiarius re.runi qiioti-
dianarum. (HS. I'i'ov. arch.)
2) Krarom, Levens der sclülders, V. p. 1487. — cl', Buysliug, Oorsprouck van
't convent in 'tGeyn, p. IG, ;
»BS
Α. TRIPTIEK VAN DE FAMILIE VISCHER VAN
DER GHEER.
Paneel. Hg. (met cle lijst) 1.34; br. (geopend) 1.34, (gesloten) 0.89.
De familie Vischel· van tier Gheer is afkomstig uit Vlaanderen. In de St. Nikolaas-
kerlt te Utreclit vond men omstreeks 1700 eene grafzerk met liet familiewapen
(gegeerd van lazuur en goud), het embleem der familie (riet in het water
groeiende met de spreuk: „Flectiinui· non frangimur uncUs") eii het volgende op-
tichrift: „Sepulcrum Guidonis Visoher a Flandria, domini de Bikenberch,
militis, ac D. Beatricis ab Harlebeeckio uxoris, eornmqiie propaginis, postea
vocati Van der Gheer. Qui obiit Ao. 1379 7 Maii. — K. D. loannes Vischer Van
der Gheer hoe mausoleum maiorum suorum senio dissolutum, ut antiquam suam
familiam ab interitu vindicaret, renovari fecit ac in co apud kuos humari voluit.
Qui obiit Ao, 1591 i Martii." Daarbij op een kloineren steen las men: lohan
de Vischer van der Geer" en de wapens van Vischer van Gheer en Culemborch
op één schild 1), — iets verder op een anderen steen „Gnert van den Geer" en
de wapenschilden van Taets van Amerongen (?) en Vischer van der Gheer 2).
1) Van dezen Johannes Vischer van der Gheer is hoogstwaarschijnlijk afkomstig
een «Missale Trajectense" (290 ff. op perkament), in 1859 op de auctie Libri
aangekocht voor het Brit.«che Museum, waar hot thans beschreven is als
No. Gilff. Het vertoont op de beide eerste bladen twee miniaturen : No. 1 hot
embleem der familie Vischer van der Gheer met een banderol , waaroii de
daarbij behoorende zinspreuk (zie hierna p. 7), — No. 2 de wapenschilden der
familie Vischer van der Gheer en Culemborch met helmteekens en lambrequins
en de woorden: „1581. Visscher ," en „1581. Culenborch." Een en aniler is ge-
heel gelijk aan den rug dor zijpaneelen van dit stuk (behalve dat het wapen van
Culemborch 2 en 3 drie leeuwen in iilaats van één vertoont.) Op ff. 9 en 165
komen nog tweemalen de vereenigde wapenschilden van Visscher van der Gheer
eii Culemborch voor. De eigenaar, blijkbaar een veel jonger broeder der op het
altaarstuk afgebeelde personen, schijnt volgens zijne titulatuur op de grafzerk
almede geestelijke te Utrecht ge\vee8t te zijn. Denkeiyk was hij dezelfde als
Johannes Vischer (of Visser), vicaris dor St, Janskerk, die in 1581 „ob infantem
qiiendam more catholico baptizatum" beboet werd , en in het volgende jaar lid
der priesterbroederschap werd. (Arch. v. h. aartsb. Utrecht. VII, p. 371.) Zyne
executeuren verkochten 8 Juli 1595 een huls in de Vuilsteeg aan de wed uwe
van den schilder Joost do Beer. (Akte van 14 Mei 1599 in het archief der Λ'^ΟΓοβη.
Gods- en gasthuizen.)
2) Cf. Van Engelen, Grafs en wapens. II. p. 294, 295, 298. (H.S. St.-bibl. v. ütr.)
-ocr page 7-Over de op het altaarstuk afgebeelde leden der familie valt liet volgeude raede te
deelen. De op het middenpaueel afgebeelde persoon, die door ziju gewaad als
kaïmimik, door zijiio plaats aan do voeten der II. Maagd als een lid van het
kapittel van St. Marie te Utrecht wordt aangewezen, is zonder twijfel Heer Jacob
Vischer van der Gheer, die in do rekeningen der Utrechtsclie priester-broederschap
in 1511/12 optreedt als vicaris van St. Marie, — in 1512, l.'ilG en 1521 kameraar,
1544/45 deken der broederschap was, — in 1522/23, 1525/2G en 1534/35 met
nieuwe benoliciën begiftigd werd, — in 1549 als semiprebendaat (d. i. bezitter
van een der beide halve kei/.erprebenden) der St. Blariekork executeur was van
den kanunnik van St. Mario Jan Goswinsz. van Amerongen, en in 155. van
Thomas van Nykorcken, doken van St. Jan, — in 155G nog vermeld wordt, maar
voor het einde van dit jaar overleed 1). Hij schijnt begraven te zijn in den
voorhof („hot paradijs") dor St. Mariakerk 2). — Do namen der beide personen op de
zijpaneelen, blijkens het onderschrift zijn broeder en zuster uit het huwelijk van
zijnen vader (wellicht Jacob Jacobzoon van Gheer, lid van den Eaad van Utrecht
in 1472) 3) met eene jonkvrouwe van Culemborch, worden door hunne bescherm-
heiligen voldoende aangeduid. Beidon ziju denkelijk opgenomen geweest in een
der meer aanzienlijke Ulrechtsche kloosters, Barbara waarscliijnlijk in het Witte-
vrouwen-klooster.
De H. Maagd met het Jezuskind en Heer Jacob Vischer van der Gheer.
Ter linkerzijde zit naar rechts gewend de H. Maagd op een
steenen bank. Zij draagt een rood kleed met bruinlederen gordel
en een blauwen niAntel. Het rossige haar wordt bedekt door een
witten doek, die op de schouders afhangt. De ontbloote rechter-
voet komt van onder het kleed te voorschijn. De rechterhand
rust op de gevouAven handen van den kanunnik, terwijl zjj ηκΗ
de linker (niet zichtbaar) een doek houdt om het midden van
het Jezuskind, dat op huiar linkerknie staat. Het kind heeft blond
krullend haar en is geheel naakt. Met de rechterhand streölt het
1) Rekeningen dor priesterbroederschap, iu: Archief van het aartsbisdom
Utrecht. VI. p. 433. ~ Dodt, Archief. Π. p. 32, 41, 51.
2) Van Engelen, Grafs en wapens. II. p. 177.
3) Van de Water, Utr. placaatb. III. ρ. 128.
-ocr page 8-het gelaat zyner moeder, met de linker betast liet den baard van
den kanunnik. Aan de rechterzijde ligt voor de H. Maagd ge-
knield Heer Jacob Vischer van der Gheer. Hij draagt kort bruin haar
en een kleinen baard en knevel. Zijne kleeding bestaat uit een
doorschijnend wit priesterlijk gCAvaad (superpellicium) dat een
paarsch onderkleed laat zien, aan hals en mouwen met Ijont om-
zoomd. De mouwen zijn zeer Λvijd en openhangend; aan den hals
komen van onder het bont het Λvitte hemd en een geplooide kraag
te voorschijn. Over den linkerarm hangt de almuis De roode
baret ligt op den grond.
Achter de H. Maagd ziet men een rots, waarop zich drie
boomen en eenige heesters bevinden, liechts verheiten zich ach-
ter een mot struikgewas bezette muur de begroeide ruïnes van
een antieken tempel.
De antieke houten lijst is roodbruin geschilderd met vergulde
randen. Onderaan leest men in vergulde kapitale letters:
1) Hut siipcri)ellicium was hot keumei'keutl gewaad vau allo (seculiere en
reguliere) kaïiuuuikeu, Tegeinvoortlig drageu (uaar men mij iricdodeelt) allecu
de vicarisscu ecu wit kleed van dien naam met wydo mouwen, de kanunniken
een dergelijk overkleed (roclietum) met sluiteude mouΛvcn. De mouwen schijnen
intusschen vau lateren oorsprong. Immers de portretten van kanunniken onder
do hierna bosehreveue H. Laudbroeders vertoonen allen een superpellicium
zonder mouwen; de kanunnik oj) dit (zeker ongeveer twintig jaren later geschil-
dorde) paneel draagt — evenals Heer Gerrit Borre van Amerongen, kanunnik van
St. Marie, op eene schilderij vau omstreeks 1500 in hetzelfde Museum — eene soort
vau mouwen , die geheel openhangen ; een geestelijk persoon op eene schilderü
van omstreeks 1572 aldaar draagt het eerst wijde mouwen.
2) „Welcke pastoor (van het Begijnhof te Haarlem) uaemaels heeft verkregen
do waerdieheyt van Persoon, dat is een stoel in den Domkercke van Utrecht
omier de Domheeren ende Canoniken, \velcke inden jaare 155'J, als Haerlem een
bisdom geworden is, in don Domkercke vau Haerlem uyt vervolgh van liet
nieuwe bisdom is overgedragen, waorom de 1'astooren tot tej'ckon van sulx
Aliuuijseii (dit is de bonte vellen van wit en graauw bout geniaeckt) οχι hunnen
arm dragen." (T. Λ. Ban, Regelen v. d. Beggynhoft' tot Haerlem. HÜ. Inhetarch.
V, h. Beg. te H.) Alle op de hier beschrevene schilderijen afgebeelde kanunniken
en vicarissen dragen \verkelijk dergelijke aliiiuizeu van wit en gramv bont over
den arm; op latere afbeeldingen ziet men, dat ze in den winter dikwijls als
mantel of hoofddeksel gebruikt werden. Daar het recht om de alniuis te dragen
verbonden was aan het bezit van een stoel (of stalle) in het koor, is het niet
onwaarschijnlijk, dat ze oorspronkelijk gediend zullen hebben om ze daarop bij
wijze vau kussen te leggen.
• ο · MATER ■ DEI · MEMENTO · MEI ·
l)e linkerbovenhoek is gesierd met liet wapen van Vischer van
der Gheer, terwijl in den rechterbovenhoek dat van Culeniborch
prijkt. In den linkerbenedenhoek ziet men het wapen van de
familie Van Jutphaas; de rechterbenedenhoek is ledig ')·
b. LINKERPANEEL.
Adriaan Vischer van der Gheer en zijn patroon.
Paneel. Hg. 1.00, br. 0.31.
Adriaan Vischer van der Gheer ligt geknield naar rechts. Hij draagt
het kleed eener geestelyke orde, bestaande uit een wit onder-
kleed met een band om het midden bevestigd, Avaaruit de kleine
geplooide kraag en manchetten te voorschijn komen. Een witte
mantel met hoog opstaanden kraag hangt hem van de schouders.
Het rosse haar is onbedekt; de witte baret ligt voor hem. De
beide handen zyn biddend uitgestoken.
Achter hem staat St. Adriaan in een rijkversierd harnas,
waarover een roode mantel is geworpen. Op het hoofd draagt
hij een met vergulden lauwerkrans getooiden helm met roode
pluimen, die een sphinx tot helmteeken heeft. In de handen
houdt hij zijne attributen: een getrokken zwaard en een aanbeeld.
Een afgebrokkelde nmur dient als achtergrond.
c. RECHTERPANEEL.
Barbara Vischer van der Gheer en haar patrones.
Paneel Hg. 1.00, br. 0.31.
Barbara Vischer van der Gheer ligt geknield naar links in het
witte gewaad der Benedictijnen- (of PremonstreiterV) orde, be-
staande uit een lang afhangend kleed, een halsdoek en een
ir- iTfMi
1) Dc moeder der drie Vi«eliers was wellicht eeue der 34 bastaarden van Heer
Gerard XII van Culeiuborch, van wie sommlgeu althans het wapen van Culemborch
zonder brisuur voerden. Het ontbroken van het vierde kwartier, dat niet door
overschildering verdwenen schijnt, wijst ten minste op eene bastaarddochter van
het huls Culemborch.
liÜÉMgÈtttti
-ocr page 10-groote kap. Een rozenkrans houdt zij in de biddend nitgestokene
handen. Over haar buigt zich St. Barbara. Een bruine mantel
bedekt ten deele het roode, met gouddraad en edelgesteenten
be/ette kleed, terwijl een diadeem haar fraai gekapt haar versiert.
Met de rechterhand wijst zij naar het Jezuskind; in de linker,
die op den linkerschouder der non rust, houdt zij de groene veder
(palmtak) der martelaren. Op den achtergrond verheft zich een
toren (het attribuut van St. Barbara) met eene galerij; links
stuit het oog op een afgebrokkelde muur.
d. ACHTERZIJDE DER ZIJPANEELEN.
Embleem van de familie Vischer van der Gheer.
Paneel. Hg. 1.34, br. 0.89.
Op de achterzijde der zijpaneelen vertoont zich eene schildering,
door een gecanneleerde, rood en goud geschilderde pilaster ver-
deeld. Zij stelt voor een medaillon met cuiri. In het medaillon
ziet men water, waarin riet en lischdodden gi'oeien. In den
rand van het medaillon leest men met vergulde kapitale letters
de zinspreuk der familie Vischer van der Gheer:
• FLECRTIMVR · NON · FRANGIMVR · VNDIS ·
In de beide bovenhoeken ziet men de wapens der familiën
Vischer van der Gheer en Culemborch.
Op een bord onder het middenpaneel staat met vergulde
cursive letters:
jfHic sorot' et duo sut soboles Vischer ia fratrs,
Quos Chro ώ Matri regula sacra ligat.
Hos bonus exprcssit tata Schooreli' arte,
Nohilis vt credi possit ApelUs o^Jiis."
t'^·" - Dit stuk, afkomstig uit hot St. Sebastlaans- of H. Kruis-gasthuis buiten de
' AVittevrouwen-poort tc Utrecht (gesticht in 1408), heeft als altaarstuk gediend op
een altaar in de kapel van dit gesticht. Later hoeft hot (zoo goed het ging)
dienst gedaan als schoorsteenstuk boven den gothleken schoorsteenmautel In de
regentenkamer aldaar. Na de afbraak van het Kruis-gasthuis in 1835 i» het
^alH belioorencle tot den Kel'eolrtliouwclcn schoorHtcenmaiitel" raot het iïies van
dien Hclioorstccn door Kcgontcn der Vereeuigdo Godn- eii gastlmizen aau de start
Utrcclit KcKclioukeii. In de le editie van den Cutalogus van het Stedelijk Museum
komt hot voor onder No. (i, — iu do 2c editie ouder No. 19. In 1873 iiä hot stuk aan
liet genootschap Kunstlieido afgegeven.
Do schilderij is gegraveerd door C. E. Taurel in: De Christelijke kunst in
Holland en Vlaanderen.
Waagen (Handbuch i. ν. Scorel) zegt van deze schilderij : ^In dem einzig beglau-
bigten historischen Bilde van Scorcl in der Sammlung dos Bathhausos zu
Utrecht, einer mit dem Kinde in einer Landschaft sitzenden Maria mit den
Stiftern, erscheint er als ein in der Zeichnung tüchtiger, in der Färbung
besonders heller Nachahmer des Kaphael und Michelangelo. In den Stiftern
(mehr noch in einer von 2Ί ebenda befindlichen Bildnissen von Pilgern nach
Jerusalem, darunter auch das seine,) sieht man dagegen einen iu der Auflassung
lebendigen, in der Farbe warmen, in der Ausführung tretl'lichen Meister in der
Weise der Niederländischen Scliule. Dasselbe gilt auch von den Portraiton von
Mann und Frau vom Jahr 1539 in der Gallerie Wien,"
'mirirriiMii- ---
-.......^-^-fr^'-wr»·^^......
i,
.'J
iS
i
/
B. PORTRETTEN VAN DE LEDEN DER UTRECHTSCHE
JERUZALEMS-BROEDERSCHAP.
Etiiiigc medecleeliiigeu over tle brooclerscliap , welks lodon op dezo eu de drio
volgende paneelen afgebeeld zijn, cn over de plaats, waar zij gevestigd was,
schijnen als inleiding tot do besclu-ijving dezer sclii.lderijen niet ongepast.
Keeds van den tijd der kruistocliten af ontmoet men nu en dan zoogenaaindo
„ridders van het II. Graf," d. z. edellieden, die te Jeruzalem ouder plechtig
oeremoniëel tot ridders geslagen waren. In 149G werden deze ridders, die zich
vroiiger in niets van andere ridders onderscheiden schijnen te hebben, door imus
Alexander VI tot cene militaire orde vereenigd. De pausen zoiidcn grootmeesters
zijn, terwijl aan den gardiaan der Minderbroeders te Jeruzalem de bevoegdheid
verleend Averd om de uitverkorene pelgrims tot ridders te slaan 1). Do ridders
zonden een gouden ketting met een kruis, of een gouden kruis aan een rooden
band om den hals gedragen hebben ; soms ooli wel een rood kruis gestikt op
den linkerschouder 1). Keeds in 1498 werd deze ridderorde door paus Innoccntius
VIIÏ vereenigd met de Johanniter orde; zij schijnt echter later herleefd te zijn.
1) Zie over de ridders van het H. Graf: Moll, Kerkgcsch. II 4. p. 34 Noot 5
en de daar aangehaalde schrijvers. — Zie ook: Van der Kemp, De bedevaarten
onzer landgenooten, in: Stud. eu bijdr. v. hist. theol. IV. p. 40 vlg. — Hist.
des ordres monastiques. ^I'aris. 1714.) II. p. 132—134. — Dat de bevoegdheid der
monnikeu van Siou anderen niet uitsloot, blijkt behalve uit het door Van der
Kemp (Stud. cn bijdr. IV. p. 41) bijgebrachte voorbeeld ook uit hot onderschrift
van hot hierna beschrevene portret van Jan Aertsz. van Buesecom.
2) Men zal opmerken, dat de afgebeelde leden der broederschap allvn deze
zelfde insignes dragen. (Die kruizen werden ovenals do palmtakken hun to
Jeruzalem gegeven, cf. Moll, Kerkgesch. II 4. p, 4G Noot 5. — Zie ook het ouder-
sclirift van het portret van Ilieronymus van Ilavenswaey hierna.) Of nieu een
goudeu kruis om den hals of oeu roodlakensch kruis op den mouw droeg, schynt
volgens deze portretten alleen van de meerdere gegoedheid van den drager te
hei)ben afgehangen. Een ridderteekon was dit kruis zeker niet, zooals Moll
(Kerkgesch. II 4. p. 46 Noot 5) vermoedt, want lueu Ziet, dat uUe JeruzaleiuS'
bro'jdera het droegen.
4
ξ >
■ ^
10
Wat hiervan zij, het 1« zeker, ilat in den loop der 15e eeuw 1) in Nederland
op verschillende plaatsen vereenigingen ontstonden van teriiggelcccrde pelgrims
uit het H. Land. Zulke vereenigingen waren niets vreemds: men vond nagenoeg
in alle kerken tal van zoogenaamde broederschappen gevestigd, wier doel was
het verrichten van zekere diensten aan een altaar door een uit de kas der broe-
derschap bezoldigden priester, — verder het verrichten van zielmissen voor de
overledene broeders en het houden van gemeenschappelijke maaltijden op den
feestdag van den schutsheilige der broederscliap. Bij voorkeiir bestonden zulke
vereenigingen uit personen, die onderling oiJ de eene of andere wijze verbonden
Avaren, en zoo vereenigden zich ook alras de bedevaartgangers naar veel bezochte
heilige plaatsen in verschillende steden tot broederschappen. ïe Utrecht vond
men b. v. in de St. Jakobskerk sedert 1450 de St. Jakobs-broederschap, eeno
verceniging van bedevaartgangers naar het in de Middeneeuwen zoo beroemde
San Jago di Compostella in Spanje 2), die de groote kaïjel ten noorden naast
het koor der kerk in gebruik had; — en verder het St. Jakobsgasthiiis, door
eene andere broederschap gesticlit ter verpleging van oude pelgrims. In de
Buurkerk was reeds in li61 de broederschap „der Komeynen" of „die Roemsche
broederscap" gevestigd, eene vereeniging van pelgrims naar Rome, die aan de
zuidzijde der kerk een altaar en een graf bezat_ 3).
Wat wonder, dat ook de pelgrims naar Jeruzalem eene dergelijke broederschap
stichtten; want al was de reis naar het H. Land zeer bezwaarlijk, ze werd toch
in do Middeneeuwen veelvuldig ondernomen. Deze vereenigingen zijn nog vrij
wel onbekend; maar wy weten toch, dat ze bestonden te Amsterdam 4), Haar-
lem 6), Dordrecht ü), Leiden 7), 's Gravenhage 8), Kampen 9 ) en Antwerpen 10):
het zal aanstonds blijken, dat er ook te Utrecht eene gevestigd was. Hetzij deze
broederschappen al dan niet eenig^zius samenhingen met do bovenvermelde
Λ AÏffiWr
1) A'an der Kemp, in : Stud. en bijdr. v. hist. theol. IV. p. 36.
2) cf. Moll, Kerkgesch. II 4. p. 37.
3) Rekeningen der Buurkerk. 14G1/C2, 14G(i/67, iu: Bijdr. en meded. v. h. Hiet.
Cieu. III. ρ. 102, lül). — De Dordtsche broederschap der Romeinen telde in 1465
reeds 120 broeders en 30 zusters. (Schotel, Kerkel. Dordr. I. p. 13.)
4) Wagenaar, Amsterdam. II. p. 12(). — Lolong, Reform, v. Amst. p. 91,
96 , 417 , 490.
ö) Zie de schilderij van Scorel in het Haarlemsche Museum.
C) Schotel, Kerkelijk Dordrecht. I. p. 13.
7) Orlers, Beschr. der Stad Leydon. p. 107.
8) Van der Kemp , in : Stud. en bijdr. v. hist. theologie. IV. p. 36.
9) ,Item op palmdach schenckt de Stadt den broeders van Jlierusalem een eerlicke
maeltyt," (Verz. van stn. ov. Overijss. regt en gesch. II 8. p. 46 Noot 1.) Ook
te Gouda was er waarschijnlijk eene. (Scheltema, Gesch. v. Gouda, p. 147, 183.)
10) UtrechtsghQ Volksalmanak. 1849. p. 101 vlg.
■
11
stichting van paus Alexander VI 1), zeker is het, dat de leden personen van
aanzien waren 2). Stierf eeu van hen, dau verzuimden do erfgenamen zelden,
zijn graf mot oen fraai gebeeldhouwde zerk te vorKleren, waarop het Jeruza-
lemskruis, do berg Golgotha met zijne schedels, het rad en zwaard van St.
Ctttharina (een der voornaamste heilige plaatsen in Palestina was het graf vau
St. Catharina en het aan haar gewijde klooster op den berg Sinaï 3)) en de palm-
takken („veeren") der pelgrims waren afgebeeld 4). Men vindt de bedevaart-
gangers naar hot H. Land daar betiteld als: Bidders van Jeruzalem 5), Kidders
Gods vau Jeruzalem en vau St. Catharina G), Jeruzalemshecren 7), broeders
van Jeruzalem 8); elders worden zij Jeruzalemsbroeders 9) of H. Landbroeders 10)
genoemd en ook de naam Palmitcnll) of Palmdragers 12) schijnt gebruikt te z^jn.
Keeds op hot laatst der 14e eeuw 13) zag men buiten do muren van Utrecht
1) De Amsterdamsche broederschap Λvordt in 1408 uitdrukkelijk: ^lllddorlijko
Broederschap van den Heiligen Lande" genoemd (Lelong, Reform, v. Amst, p. 417),
hoewel geen der loden van adel was. (Zie hunne namen bij : Van der Kemp,
in: Stud. en bijdr, v. hist. theol. IV. p. 3G.) Toch schijnen mij do ridders vau het
H. Graf geheel niet Identiek met de broeders van Jeruzalem, Bij de door Van
der Kemp (1. c. p. 43, 44) tegen deze identiteit aangevoerde gronden kan nog
het feit gevoegd worden, dat alleen de edelman Jan van Huchtoubroec ouder al
do Utrcchtsche broeders ridder genoemd eu zijn ridderslag te Jeruzalem door ecw
broeder van Jerusalem beschreven >vordt. Ook het bij III No. 13 geciteerde byschrift
bij het portret vau Jelis "Willemsz. vau Iloyen noemt dezen ^ridder en broeder
van lerusalem." Daartegenover staat, dat reeds Buchelius de Λvoordcn Equites,
en Fratros Hierosolymltani blijkbaar van gelijke beteekonis aclit. (Zie hierna
p. 14 Noot 31, en ook do schrijver der Krouijk van Utrecht noemt den Palmiten-
tempel: ^templum Equiium Hlerosolymitauorum". (Zie hierna p. 15 Noot ö.)
2) Moll, Korkgesch. II 4. p. 45. — Utr. Volksalm. 1849. p. 101 vlg. — Beschr. v. h.
Utr. bisdom. L p. 577. — V. d. Kemp, in: Stud. on. bijdr. v. hist. theol. IV. p. 82—84.
3) Van der Kemp , in: Stud. en bijdr. v. hist. theol. IV. p. 38.
4) Do Jeruzalems-broederschap te Utrecht schynt niet als die to Gouda (Schel-
tema, Gesch. ν. Gouda. ρ. 148) een graf in hare kapel gehad te hebben; wel-
licht had de oudere St. Jansbroederschap de geheele kapel als begraafplaats in-
genomen.
£i) „Eqviites Hlerosolyraitani." (Buchelius, Descr, urbis Eheno-ïraiect. p. 32.)
(5) Scheltema , Beschr. van der Goude. p. 147.
7) Schotel, Kerkel. Dordr. I. p. 13, waar ook eene „Jeruzalomsche Vrouwe"
genoemd \vordt.
8) Grafschrift van Frans Bogart in de Buurkerk. Zie hierna.
9) Kameraarsrekening van Utrecht. 1524/1525. fol. 54,
10) Contract van verkoop van een huis op het terrein vau den Pulmiten-tempel,
dd. IG Juli 1583. (Stadsbibl. v. Utrecht.)
11) Plattegrond van Utrecht vau Braun, in: Vau der Monde, Straten en
st<!gen. III 1.
12) ^Fratres Palniigeri." (Buchelius , Descr. urbis Eheno-Traiect. p. 32. — cf.
Jilerna p, 14 Noot 3.)
13) Reeds in 1399 verbood do Raad t« kaatsen en tc kolven pinden nywen
AVeerde opt kerchof tot Jherusalem." (Dodt, Archief. V. p. 69.)
etn
;#
-ocr page 15-diclil, bij de voorstad de AVecrd oeue kapol, Jeruziilem geiiuiimd. Zij droeg haren
naam naar een H. Graf, dat naar hot model vau het gral', waarin volgens do
de overlevering het lichaam van Christus gelegd was, gemaakt was 1). Destijds
en vooral later in de Bllddeleeuwen was zulk een gral' als middel tot stichting
der geloovigen niet zeldzaam eii word veelvuldig in kerken aangebracht 2).
De kapel Jeruzalem is waarschijnlijk do eerste x)laats te Utrecht geweest, waar
een dergelijk monument werd aangebracht; vandaar dat zy daaraan haren naam
ontleende 3). Denkelijk was roods toen aldaar eene Jeruzalems-broodorschap
gevestigd, maar eeuig bewijs daarvan is niet te leveren. In 1418 ontving echt(;r
do kapel oeno andore bestemming. Zekere Aecht Eorstdr., eene vrome Utrechtsche
maagd ol' weduwe, door Johannes Bu.sch ^omnium religiosorum praecipue
Ordinis nostri (d. i. de Begiiliero Kanunniken) et Tertiariorum pia mater et procu-
ratrix" genoenul, zag (naar hot schijnt in de kapel) een visioen, dat bij haar
de aandrift deed ontwaken aldaar oen klooster te stichten. Niet zonder moeite
kocht zij do kapel van hare provisoren, en liet nieuwe vrouwenklooster, naar do
plaats waar het gesticht was Jeruzalem genoemd, verkreog eerlang zulke rijke
bezittingen, dat men do kleine kapel door eene nieuwe, ruimere kloosterkerk
kon vervangen i). Vermoedelijk hebben echter do vroegere bezitters der oude
kapel het H. Graf reeds voor do afbraak 5) van daar naar eene andere plaats
overgebracht.
Op den hoek van het St. Janskerkhof en de Mlnderbroedersstraat te Utrecht,
ten oosten naast hot koor der kerk van het Minderbroedersklooster, stond een
gebouwtje, \vaarvau een rijmpje uit de eerste helft der ICe eeuw zegt:
'1
r
I
1) „Capella ista , extra Traiectum situata, dicta est Hterusalom, quia sepul-
chruni Domini ad instar sepulchri eius, quod est in Ilieriisalem, in terra sancta
in x)elra excisi, in ea est constitutum." (J. Buschlus, Chron. Windesemonso. p. 196.)
2) Roods in 1032 zond bisscliop Moiuwcrk van Paderborn ecu abt naar Jeruzalem
om de H, Grafkapel op te meten; naar deze opgaven bouwde de bisschop oeue
collegiale kerk buiten Paderborn, die in 1030 gewijd werd. (Portz, Monum.
ΧΙΠ. p. 1ί58 vs. 383, 159 vs. 9.)
3) Eene kapel mot een H. Grafuit de 15e eeuw, eveneens „chapelle de Jerusalem"
genoemd, vindt men nog te Brugge, ,
4) Buschius, Chron. Windesem. ρ. 190. |
5) Onmogelijk is het niet, dat het H. Graf (on de Jeruzalems-brooderschap)
in de kloosterkerk gevestigd bleef, totdat het gehoele klooster in 1513 Avogeus
den overlast van vijandolijkis bendon naar de Kromme Nieuwe gracht werd
overgebracht, (cf. Matthaous, Fundationes. p. 237.) Daarvooij^ pleit de bizon-
derheid, dat de overbrenging van het II. Graf naar hel St. Janskerkhof (blijkens
het hierna p, 13 Noot C mode te doelen citaat) na de horvorming nog in het geheugen
der Utrechtenaars leefde. (Λ'gl. ook hierna p. 13 Noot 2, 7, p. 14 Noot 1.) Maar
do medodeeling vau Busch (I.e.), dat Aecht Eerstdr. de kapel „a suis provisoribuB
maximis iiistantiis tundem obtinuit i)ro virginuin moiiaslerlo ibidem conslruendo"
doet toch aan eeu geheolen afstand van het heiligdom met het anuexe terrein denken.
13
„Den tempel.
St. lans Capel is (tl ront,
Si/ heeft te renten menich jmit.
Daer plach nyt te gaen St. Ewouis cas ')
Na den Dom op dit pas."
In deze kapel („capolla nostra Sti. Johannis infra ciniiterinm occlesie noptre |
sitnata" , zegt het kapittel van St. Jan 3)), die reeds vóór 1398 bestond 4), werd
in dat .jaar door eenige aanzienlijke personen eene broederschap gesticht, die
St. Jan Baptist, St. Jan Evangelist en St. Ewout (volgens den Latijnschen tekst
St. Theobaldus) als hare beschermheiligen noemde 5). Van deze broederscliap
ol' van het kapittel van St. Jan kochten zich denkelijk reeds dadelijk in 1418 de
provisoren der oude kapel van Jeruzalem (5) het recht tot het medegebruik 7)
1) D. i. de kas mot de relieken van St. Ewout.
2) flKefereyn van gestichte van kercke ende Godshuyse tutrecht" bij: Van
der Monde, Aant. over de kerken te Utrecht. (H.S. Stads-bibl.) — Eene kopie van
dit rijmpje in do Bibl. de Bourgogne te Brussel (No. 7943) leest den laatsten
regel aldus : „Nu wt den Dom dit pas." Dit zon (in verband met het woord
„plach") aan eene verhuizing van de St. Jansbroederschap naar den Dom doen
deuken, wellicht toen de Jeruzalems-broederschap iiit de kapel buiten deWeerd-
poort naar het St. Janskerkhof verhuisde.
3) Fundatiebrief der St. Jansbroederschap, in: Van Engelen, Brieven nyt
de vijf capittelen. p. 124, 83. (H.S. Stads-bibl.) — „Onser kercken Capelle,
ghenaempt den Tempel", zegt het kapittel in 1581. (Gontr. over den verkoop van
een huis aan het St. Janskerkhof, dd. IC Juli 1583. St.-bibl. Utr.)
4) In den fimdatie-brief der St. Jansbroederschap wordt gezegd , dat de ker-
mis der broederschap gehouden zal worden op de kermis der kapel, die dus
reeds vroeger gevierd werd.
ö) Zie oen afschrift van den fundatie-brief I.e.
6) Dat do Palmitentcmpel op het St. Janskerkhof bex^aaldelijk de xilaatsver-
vangster was der oude kapel Jeruzalem buiten de stadspoorten, bl\jkt uit eene
oude lyst der kermissen van de Utrechtsche geestelijke gestichten, die het vol-
gende zegt; „In templo sepulchri Dominici, quocl pHus fuif extra muros inter
portam S. Catharinae et Werdmiam, postea in civitatem translatum adherens
comiterio S. Joannis (dedicatio celebrari consneverat) Dominica ante festum S.
Joanuis Baptiste." („Dedic.ationes ecclesiarum Ultraioctensium, quibus anni
temporibus eingulae celebrari consueverant", in de Coli. Booth. B. 91, Prov.
arch, v. Utrecht.)
7) Dat de St. Jan.sbroederschap te gelijk met de Jeruzalems-broederschap iu
de kapel gevestigd bleef, blijkt uit het boven medegedeelde rympje, dat niet
alleen de kapel tegelijk Tempel en St. Janskapel noemt, maar ook nog spreekt
van de „cas van St. Ewoutdie zonder twijfel aan de broederschap van St. Jan
(en St. Ewont) behoorde, terwijl de serie rympjes, waaraan dit ontleend Is,toch
blijkbaar kort voor de reformatie vervaardigd Is. (Vgl. echter hierboven
Noot 2.) Op de offlciëele lijsten der broederschappen komt de St. Jansbroeder-
19
der St. JiiDskapol. Dit gebouwtje werd toen waarschijnlijk geheel verbouwd 1);
althans in lateren tijd bezat de kapel de „ronde" of lievA· twaalf hoekige ge
daante (met een uitgebouwd koortje ten oosten), waarvan het medegedeelde
rijmpje spreekt. Niet alleen het daarin geplaatste II, Graf, do kapel zelve
had voortaan den vorm en de inrichting van de Jeruzalemsche H. Grafkapel
of „Tempel." 2) Sedert dien tijd treedt de St. Jan.sbroederschap geheel op don
achtergrond, om plaats te maken voor de naast haar gevestigde „broederscap
van iherusalem," 3) die wij het eerst in de rekening der Buurkerk van 1499/1500
vermeld vinden als hefster eener rente ten laste der kerk 4), cn wier spoor w\j
nogmaals ontdekken in de kameraarsrekening der stad Utrecht van 1524/1.'52.'5,
schap niet meer voor, wel echter eene „Vicarye Scti. Joannis in de Capella
rotunda" (der St. Janskork) en eene andere „Vioaryo Sti. Laurentii in rotunda
Capella" (derzelfde kerk.) ' (Rekening van de kerkel, goed. van ITloris v. Weede.
158G'87. fül. 250.)
1) Wellicht echter eerst veel later. Scorel, die herhaaldelijk als architect werk-
zaam Λvas (Kramm, Levens. V. p. 1487, — V. d. Monde, Tijdschr. III, ρ 117 118);
kan daartoe als vicaris der St. Janskerk, waartoe de kapel behoorde , don eer.ston
stoot gegeven hebben. Het blykt (zie vlg. noot), dat hij bizonderen prijs stelde
op de Jeruzalemsche grafkapel. Wanneer wij opmerken, dat het lid der broeder-
schap Heer Dirok Taets in 1523 de heilige „stede gemeten" had, dan dan de ver-
bouwing der Jeruzalemskapel naar het Jeruzalemsche model onmiddellijk vooraf-
gegaan zijn aan hare versiering met de portretten van 1525. (Vgl. hiervoor
p. 12 Noot 5.)
2) „Sacellum seu oratorium Jerusalomitanorum fratriim, quod; ad similitu^
dinem templi sepulcralis Jerusalemitani conditum, dicebatur exacte formam
sepulcri dominici praeferre." (Buchelius, Comm.) rer. quotidian. ad Aug.
1587, in: Coli. Booth. 0, 50. Prov. arch. v. mrecht.) Een model van het H. Gr.af
liever nog van de gehoele H. Grafkapel, werd destijds voor bijna onafscheideliik
van eone Jeruzalems-broederschap gehouden: de bode der Haarlemsche broeder-
schap op het portret der leden door Scorel houdt een papier met zulk een
model in de hand, — te Leiden in de Jeruzalemskapel zag men eene afbeelding
van het H. Graf, „die het voorwerp van groote devotie was." (Moll, Kerkgesch.
II 4. p. 46.— Orlers, Beschr. van Leyden. p, 107.) Scorel zelf „conterfeytte het
heyligh graf" (Van Mander, Nederl. schilders.'p. 235), wellicht voor de Jeruza-
lems-broederschap te Utrecht of Haarlem.
3) Dat de Jeruzalems-broederschap in den Palmiteutempel gevestigd was,
Λverd (volgens den naam der kapel) reeds gegist in den: Catal. d. histor. atlas
vau Utrecht, p. 30 No. 304 Noot. Zekerheid daarover geeft de volgende mededeeling
van A. Buchelius (Descr. urbis Eheuo-Traiect. p. 32): „Vidi quoque rotxmdum
templum Equitum Hierosolymitauorum, Oannigerorum patrum (lees denkeiyk: Pal-
migororum of Bamigerorum fratrum, doch ook hot H.S. van B. op het Frov. arch
hoeft „Caunigerorum patrum"); hoe simulacrum esse ferebatur templi Hiero-
solymitani, aut saltem saucti sepulcri... Hoe religionis mutatione eversum ;
Insula eins domibus privatorum occupata."
4) Xlekening der Buurkerk van 1490/1500, in: Bijdr. en mededeel, v. h. Hist.
Gen. III. ρ. 222,
(t
3
jW^atÏÏsaniiiMLiaiiBri.i iiii i
VA
Ui
toen äe vier „oversten" der stad op „Palmdaoh" den „brneders van Jerusalem"
24 stadskannen Avijn schonken 1). De kapel zelve veranderde te gelijk
van naam: zij komt sedert voor als „den tempel 2)," „temphim Hierosolyml-
tanv;m3)," „Palmitentempel 4)," „Tempel vande Heylige Lantsbroeders 5),"
„Temphnn equitiim Hierosolymitanorum 6)," „Sacellnm Jerusalemttanorum
l'ratrnm 7)" of „Templum sepulcliri Domlnici 8)." (H. Grafkapel.) Het heilig-
dom bestond naxiwelijks anderhalve eeuw en viel als een der eerste offers van
den korkstormenden ijver der Utreohtsche hervormden. In 1580 beval de magis-
traat tle kapel tegelijk met de nabijgelegene Miuderbroederskerk af te breken 9);
en de kapel „mitten gront vaudien" werd 7 Maart 1581 door het kapittel van
St. Jan in het openbaar verkocht 10). Do koopers, Jelis Janssoen van Hooboecken
en de glazenmaker Claes Florissoen Weyman, haastten zich met de af braak zoo-
zeer, clat reeds vóór 2ß Mei hot werk voltooid was 11).
Tot het meubilair van het heiligdom eener Jeruzalems-broederschap schijnt
gewoonlijk behoord te hebben eene serie afbeeldingen van de leden dor broeder-
schap, die denkelijk onder de kerkramen werden opgehangen 12); het groote
aanzien, waarin de pelgrims stonden, — de zekere heiligheid, waarmede zij omge-
ven werden, schijnt eene dergelijke exceptionneele hulde gewettigd te hebben;
wij weten althans, dat de broederschappen te Haarlem en Amsterdam dergelijke af-
1) „Item opten palmdach hebben ons overste gescenct den brueders van Jeru-
salem XXIIII Stadt kannen wyns ende daichs dair na laten halen XLV quarten
wyns, de quart IUI st. facit OXVII pd." (Kekening v. d. kameraar Ant. van
Beefflant. 1524/1525. fel. 54.)
2) Zie het boven aangehaalde rijmpje.
3) Matthaeus, Fiindationes. p. 253, cf. p. 237.
4) Plattegrond van Utrecht door G. Braun, in: Van der Monde, Straten en
stegen. III. ρ. 1.
5) Contr, van verkoop van een huis aan het St. Janskerkhof, dd. IG Juli 1583.
(St.-bibl. v. IJtr.)
(5) Kronyk v. Utrecht, in: Kron. v. h. Hist. Gen. 1805. p. 540,
7) Buchelius, Comm. rer. quotidian. (H.S, Coli, Booth. C. 5Γ>. Prov. arch.
v. Utr.) ad Aug. 1587.
8) Lijst der kermissen te Utrecht. 1. c.
9) Matthaeus, Fundationes. p. 253. ~ Contract over den verkoop van een huis
aan het St. Janskerkhof, dd. 16 Juli 1583. (St.-bibl. v. Utr.)
10) Buchelius, Comm. rer. quotidian. ad April 1581. (Coli. Booth. C. 56. Prov.
arch. v. Utr.)
11) De grond, waar de Tempel gestaan had, werd 20 Mei 1581 door het ka-
pittel aan de koopers overgedragen. (Contr. over den Eerkoop van een huls aan
het St. Janskerkhof, dd. 16 Juli 1583. St.-bibl. v. Utr.) — Zie ook; Kron. v. h.
Hist. Gen. 1805. p. 546. „Templum fratrum minorum et templum equitum liiero-
solymitanornm illi adiunctum initio Aprilis vendita et funditns diruta.' )
12) Het aanbrengen van de portretten van stichters onder in de kerkramen
was destyds gebruikelijk. Zie het middenkoorraam in de Groote Kerk te 'h Gra-
venhage uit dienzelfden tijd.
beeldsels bezaten 1). Ook de Utrechtsche broederschap besloot in 1525 zichzelve
te doen afbeelden. En wie was daartoe beter in staat dan zij , die onder haro
leden den beroemden Jan van Scorel telde, die destijds vicaris was aan de kerk ,
waaronder haar heiligdom behoorde ? Wij knnnen met zekerheid zoggen, dat de
25 leden der broederschap in 1535 op Ucee pmieelen Averden vereeuwigd. De belde
eerste panoclon werden in hetzelfde jaar vervaardigd, want op beide komen
personen voor, die in 152i en 1525 te Jeruzalem waren. Het derde paneel
is niet te gelijk met de beide eerste vervaardigd, want er Avorden daarop perso-
nen afgebeeld, die eerst in 1535 do reis hadden gedaan, terwijl de beide eerste
vóór 1528 moeten vervaardigd zijn, omdat Jan van Scorel, die In dat jaar
kanixnnik van St. Marie werd, zich zeiven op het eerste paneel nog vicaris
van St. Jan noemt. Toch worden zoowel op de beide eerste als op het
dorde paneel personen afgebeeld, die in 1525 terugkeerden; in dat jaa]· is dus
de eerste serie geschilderd. Dat Jan van Scorel de schilder daarvan Is,
is aan geen redelijken twijfel onderhevig. Wij weten door Van Mauder 2), dat
hij do auteur is van do volkomen overeenstemmende afbeelding dor Haarlem-
Bche Jeruzalems-broederschap, die h\j tijdens zijn verblijf te Haarlem in 1528 3)
moet geschilderd hebben; zoowel op de Utrechtsche als op de Haarlemsche
paneelen beeldt hij zich zeiven af, en het is Avel niet twijfelachtig, dat liij wat
hij als kanunnik voor zijne medebroeders te Haarlem deed, aan zijne Utrechtsche
gezellen, die meestal in rang boven den vicaris van St. Jan stonden, zal gewei-
gerd hebben. Het is dus niet geAvaagd aan te nemen, dat Jan van Scorel in
1525 do beide schilderyen 1 en II vervaardigde, al is er geene enkele over-
levering omtrent zyn auteurschap, geene aanduiding op de schilderijen zelf aan-
wezig, en al is Kramm 4) de eerste, die de stukken met zqkerheid aan Scorel
toeschrijft 5).
Zoo wareil dus de in 1525 aanwezige leden der Jeruzalems-broederschap ver-
eeu>vigd. Maar ook de latere leden wenschten zich op dezelfde wijze in de her-
innering der nakomelingschap aanbevolen te zien. Kort na 1535 werd daartoe
1) Het Haarlemsche portret (door Scorel) berust nog in het Museum aldaar;
zie eene afbeelding van liet Amsterdamsche (van 1563) bij: Lelong, Beforra.
V. Amst. p. 490. Te Leiden in de Jeruzalemskapel zag mtin iets dergelijks,
maar minder kostbaar : de namen der pelgrims werden daar op j.Ollen geschreven
en in de kapel opgehangen. (Moll, Kerkgcsch. II 4. p. 40. — Orlers, Beschr.
V. Leyden. p. 107.)
2) Van Mander, Nederl. schilders, p. 235.
3) Juister: tusschen IC October 1528 (want Scorel komt als kaminnik voor)
en 29 December 1530. (Want toen overleed een der voorgestelde personen Pleter
van Leeiiwerden volgons de later bijgeschilderde grafschriften.)
4) Kramm, Levens der schilders. V. p. 1485, VI. p. 18G5.
5) De Catalogus v. h. Museum v. Oudlieden te Utrecht zegt, dat „eenige der
schilderyen waarschijnlijk geschilderd zyn door Jan van Schorel." Men be-
doelde daarmede denkelijk wel de beide eerste stukken.
I./
pen supplemGnt op do beido eerste paneelen geleverd door de vervaardiging
eener scMlderij, waarop de acht broeders eji éeue zuster werden afgebeeld, die
sedert 1525 leden der broederschap geworden waren 1). Deze scliilderij, die
minder fraai is dan de trouwens sterk overgeschilderde beide eerste, doch
waarvan do geheele dispositie volkomen overeenkomt met die op dc andere, is
wellicht ook het werk van Jan van Scorel, doch daarvoor is geen enkel bewijs.
Kramm 2) en (op zijn voetspoor?) Waagen 3) noemen dan ook alleen de beide eerste
schilderijen als werken van Jan van Scorel. — Eene tweede vermeerdering der
collectie had enkele jaren later plaats. Een gezelschap, dat in 1541 de reis naar
het H. Land gedaan en bij zijne terugkomst vijf leden aan de broederschap
geleverd had, liet zich in of kort na dit jaar op een paneel vereeuwigen. Dit*
maal was echter zeer zeker niet Jan van Scorel de schilder, al bleef de talent-
volle kanunnik gewis tot zijnen dood in 1562 lid der broederschap. Wat de
reden hiervan is, valt niet te zeggen; maar do opvatting der figuren is geheel
.Inders, de uitvoering veel minder stijf, veel moderner dan die op de drie vorige
schilderijen, en ook de dispositie der portretten is verschillend van de vroegere.
Wij moeten dus deze schilderijen houden voor het werk van een onbekenden ,
maar zeker zéér bekwamen Utrechtschon schilder. Kort daarna volgde eene
derde aanwinst voor de broederschap, van nog grooter belang dan de vorige:
In 1544 verkreeg zij de portretten van twee kanunniken ten Dom, waarvan de
een, Mr. Cornelis van Hoorn 4), reeds in li>20 de reis gedaan had, maar denkelijlc
eerst kort voor 1544 als kanunnik naar Utrecht verliuisd was en zich toen (evenals
Scorel in 15Q7 te Haarlem) in de Utrechtsche broederschap had laten opnemen.
Met zijnen jongeren collega in hot kapittel ton Dom, den veelbereisden Antonie
Taets van Amerongen 5), liet hij zich toen op één paneel vereeuwigen door
1) Dat men alle leden der broederschap afbeeldde, met eenigen, die vermogend
genoeg waren om hunne portretten te schenken', blijkt uit het portret ojd dit paneel
van Jacob .Tansz. van Westbroeck, die reeds in 1532 overleden was. (Zie het
rijmpje bij zijn portret.) Ook Jan van der Borch, oi) het eerste paneel afge-
beeld, was reeds in 1509 overleden. (Zie aldaar.) Daartegen pleit, dat men in
de St. Servaaskapel en in den Dom te Utrecht de grafzerken vond van twee
hier niet afgebeelde Joruzalemsheeren: Hoer Wouter van Leewenach (V) (tl Juli
1501) eu Mr. Johan Verliaer, kanunnik ten Dom (j 1 Januari 1515). (Van Engelen,
Grafs en Λvapens. II. p. 425, .52.)
2) Kramm, Levens der schilders. λ'Ι. ρ. 1865.
3) Waagen, Handbuch i. ν. Scorel.
4) In den Dom vond men vroeger eene zerk met (zooveel zichtbaar) hetzelfde
wapen als op hot portret en het half uitgewischte opschrift: „Sepulchrum
dni. Oornelii de Hoern Medicinac doctoris ..." (Van Engelen, Grafs en wapens.
Π. p. 61.)
6) Paus Adriaan VI noemde in 1522 Anthonia van Amerongen in een brief uit
Eome, waar hy zich toen bevond, „familiaris et continuus commensalisnoster."
(Lapp V. Waveren, Aant. ov. paus Adr. VI. H.S. Stads-bibl. van Utrecht). In
1531 werd Aut. v. Amerongen in de Utrechtsche Priesterbroederschap opge-
nomen. (Arch. V. h, aartsb. Utrecht. VII. p. 177.)
'ï'
.Ir
2
-ocr page 21-niemand minder dan den lateren hofsohildei· van Philips II, Soorels beroem-
den leerling Antonie Mor. Deze schilderij heeft overeenkomst met die van 1541,
maar de dispositie der personen is toch eenigszins verschillend 1). — Eindelijk ver-
kreeg de Jeruzalems-broederschap in 1504 nog eono aanwinst (denkelijk wel een
der laatsten 2)) in een paneel, voorstellende de beide zonen van Lnbbei't van
Pallaes en Antonie Laurensz. van Eylevelt. Over deze schilderij zijn ons geene
bizondorheden bekend; alleen vernemen wij, dat zij „seer kunstlch gedaen" was 3).
Vraagt men, hoe het komt, dat van deze en wellicht meerdere schilderijen,
die de Jeruzalems-broederschap bezat, alleen de vier hieronder beschrevene be-
waard gebleven zijn, dan moeten wij het antwoord schuldig blijven. Alle papieren
der broederschap zijn spoorloos verdwenen 4); zelfs haar bestaan Λva8 tot heden
onbekend en kan alleen nit de hierboven vermelde kleine aanduidingen bewezen
worden. Maar het is gemakkelijk, den toedracht der zaken te gissen. Toen de
zelfstandigheid der broederschappen te Utrecht door do magistraat langzamer-
hand beperkt en z\j eindelijk in 1G15 deiinltlef opgeheven werden, is er veel,,
zeer veel verloren gegaan; de leden achtten zich gerechtigd achter te houden
wat zij konden. Zoo zullen ook do vermiste schilderyen verdwenen zijn, die
1. ;
1) Zie eene uitvoerige beschrijving van deze schilderij bij: Kraram, Levens
der schilders. IV. p. 1158. — De rijmpjes luiden volgens eene groote Photographie
in den Historischen atlas van Utrecht ten stadhuize berustende:
„Meister cornelis van hom Doctor wt Weest Vrieslant ghehoren
Canoniek in den dom thutrecht was the iherusalem in de heiUchge stee
Domen screef dusent vypiondert en tnyntich so ghi mocht horen,
}Ii/ hehbe daervoor hier nccmaels den euichghen vree."
„Heer Anthonis taets van Ameronghen wel hecant
Ghehoren van vtrecht canoniek in den Dom
Is ghetoeest the iherusalem in dat heylich lant
The romen sant iaeoxis ende al om end om."
^Sant iacops" nam. te San Jago di Compostella in Spanje, een drukbezocht
bedevaartsoord.
2) Als Utrechtsche Jerixzalems-lieeren vinden wy nog op zerken in de kerken ver-
meld: Willem Ad(riaon).... rad (t 17 April 1570. Biuu'kerk), — Antonie van
Abcoude tot Meerten (f 1573, oud G3 jaren. St. Janskerk), — GiUis Daemgz. van
Schaick (f 15 April 1595. St. Nikolaaskerk), ~ en Heer Johan CoótAvyck, advocaat
voor het Hof van Utrecht. (Buurkerk.^ (Zie: Van Engelen, Grafs en wapens. I.
p. 347, IL p. 140, 295, 38G.)
3) „Een langhwerpigh stuck op een houte peneel en swarte lyst met de
Conterfeytsels en wai^enen van drie lerusalemse Heeren, als namentlyok lan
Lubbertsz. van Pallaes, Floris Lubbertsz. van Pallaes en Anthonis Laiirensz.
van Bylevelt, gedateert Ao. 1564." (Inventaris van den inboedel der Kefectie-
kamer van (Je Fundatie van Maria van Pallaes (1605) in hot Fondatie-boeck.
Stads-arch, v. Utrecht.)
4) De broederschap komt zelfs op geene der officiëele lijsten van de broeder·
schappen te ütreclit voor.
k
-ocr page 22-19
reeds iu Ißl? niet meer bij hare zusters aajiwealg wareu 1). Dat men by
voorkeur de laatste schlklerijeu achterhield is niet vreemd, want behalve dat
zy mtser in den smaak dier tijden vielen dan de oudere, kunnen ook de familie-
betrelcliingen der afgebeelde personen, wellicht zij zeiven, er prijs op gesteld
hebben deze portretten te bewaren. AVij zullen zien, dat de schilderij van
1541 ter nauwernood van een dergelijk lot gered werd, nadat zij reeds door eene
belangstellende ^gelicht" was 2). Het ijaneel van Mor verdween en kwam eerst
weder voor den dag in 1808, toen het berustte in de collectie van den graaf
Von Brabeck op het kasteel Boeder bij Hildesheim 3). Later overgegaan in de galerij
van graaf Andrê van Stolberg, werd het in October 1859 te Hannover verkocht 4).
Thans is deze schilderij eene der parels van het Miiseum te Berlijn. Erger lot
trof de portretten van 156^. Deze schilderij, waarop twee leden der familie
VanPallaes prijkten, schijnt door dit geslacht genaast te zijn: door Vrouw Maria
Van Pallaes, weduwe Schroyesteyn, behoorlijk bewaard werd zij door haar
bestemd tot versiering van de regentenkamer harer Fundatie, waar zy aan de
portretten van hare familie een veilig onderkomen meende verschaft te hebben.
Maar ,de Heere Johan van Pallaes, daer de fondatrice out Moey over was"
dacht er anders over. Hij oordeelde, dat dit ^seer kunstighe stuck" geen ver-
werpelijk sieraad van zijne salons zou zijn en verzocht dus de executeurs van
het testament zijner tante het „tot een gedachten]sse van syne voorouders te
mogen hebben." En toen „tselve hem eyndelyck gratleuselyck vergunt" was,
beloonde hij deze goedgeefschheid door „noch ses andere conterfeytsels (van
leden der familie Pallaes) te lichten", die Vrouw Maria met hetzelfde doel aan hare
Fundatie geschonken had 5). De kinderlooze weduwe had goed gezien, dat de herin-
nering aan hare familie in hare „refectie-kamer" beter dan bij hare erfgenamen
bewaard kou worden, want indien iemand thans het „seer kunstighe stuck" en de zes
andere „gelichte" portretten zou willen bewonderen, hij zou ze vergeefs zoekenI
1) Zie den inventaris van de goederen in de Hopluyden-Oamer dd. 13 Maart
1611. (St.-arch. Utrecht.)
2) Inventaris van de goederen in de Hopluyden-Camer. 1. c.
3) Utrechtsche Volksalmanak. 1848. p. 39.— In den flCatalogue de la galerie de
Soeder, par Ie propriétaire Ie comte de Brabeck" lOassel. Impr. roy. 1808)
wordt het op pl. XX (G. Salon des portraits) beschreven als: „No. 31. Deux
chonoine ä rai-corps am'', gn." Ook de (toen blijkbaar beschadigde) onder-
schriften worden daar opgegeven.
4) HS. aant. van O. Kramm. (Utr. Stads-bibl.)
.-1
5) flFondatieboeck" der Kamers van Maria van Pallaes, (Inventiiris van den
inboedel.) Stads-arch.
T. PORTRETTEN VAN TWAALF LEDEN DER
BROEDERSCHAR 1525.
De leden zij^i allen voorgesteld als borstbeelden met een palm-
tak in de hand, achter een laag houten beschot met profiel. Op
het beschot ziet men onder elk portret een papier, waarop een
vierregelig rijmpje met den naam van den voorgestelden persoon
en het jaar zijner reis; boven elk papier op het profiel van het
beschot het geslachtswapen.
1. Portret van een onbekende '). 1519.
Jeugdig gelaat zonder baard. Zwarte kleeding met bruinen
mantel, een Jeruzalems-kruis van rood laken op de borst. Het
onderschrift luidt:
^Genaemt........op die (Jo)r<l(aen)
l
(Doe)H men schy(ee)f MCCCCC en ne(j(e}ithi)en
God (wil ons in (die no)dc bi(staen)
En geven n(amc()els sijn ylori te sie." ')
1) AVelliclit Willem van Oostmm. Eene grafzerk voor het koor dor Witte-
vrouwoukaiiel, versierd met het embleem van St. Cathariua, droeg toch de
volgeude inscriptie: „Hier leyt begraven Willem van Oostriim, sterft Λ,ο, 153ί2
den '25 dagh in October." (Van Engeion, Grafs en wapens. II. p. 314.)
2) De versjes, gedeeltelijk uitgewischt, zijn hier en daar (tusschon haakjes)
aangevuld volgens een afschrift daarvan, aanΛvezig op het Prov, archief vau
Utrecht. ^Cΰll. Booth. B. 91.) — Dit afschrift, geschreven met eene hand nit het
midden der 17e eeuw, met kanttoekcningen vau de hand vau burgemeester
Dr, C. Booth. (geb. 1G05, ov. 1678) is blijkbaar vervaardigd omstreeks 1CG7, want het
draagt tot opschrift; „Nomina eorum, qui Hierosolymam visitandi gratia
peregrinati sunt et (luorum effigies depictae conspiciiintur hi camera vlricli."
"Wij weten, dat de schilderijen, toen Is. Willaerts ze in 10G7 restaureerde „in de
Groene Camer" ten stadhuize hingen. (Kameraarsrekeu. 1067.) Denkelijk is het
afschrift gemaakt kort vi)or do omvangrijke restauratie vau Willaerts. (Vgl. de
noot over de geschiedenis der schilderij No. III achter de beschrijving daarvan.)
De kopie (bovendien gewaarmerkt door een oudheidkundige van naam als
rr®
mm
-ocr page 24-21
2. Portret van Jan van der Borch. 1472.
Jan van der Borch of Vorborcli wordt iii 116i, 1469, 1471 eu 1494 genoemd
als deken van liet Zadolaarsgild. In 1490 was hij schopcn van Utrecht. Mr.
Jacob van der Burcli was in het midden der 15e eeuw beeldhouwer en Dom-
bouwmeester te Utrecht. De beeldhouwers behoorden onder het ZadelaiirsgiH:
wellicht was dus Jan vau dor Borch beeldhouwer. Hij ovorloed blükens liet
rijmpje in 15Ü9 en werd begraven in de kerk der St. Laurens-abdij te Oostbroek,
Λvaar op eene grafzerk hot op dit portret afgebeelde wapen met do palmtakken
van Jeruzalem (doch zonder naam en jaartal) te zien was 1).
Lang krullend haar, baard en knevel. Gekleed in liet paarsch,
niet Jeruzalems-kruis van rood laken op de borst. Onderschrift:
„(Nu) vertliien ho(n)dert t(tvee en) senentich iaer
I(an v)and(er horch) Jerusalem versoclU.
('tJaer) vt/fthfie)h(on)dert en biegen daer naer
Wort Iii int g(esicht) des vredes gehrocht."
3. Portret van Henric van de Ven. 1525.
Lang sluik haar. Paarscli onderkleed met Jeruzalems-kruis
van rood laken; zwart overkleed. Onderschrift:
„Mme nae es Henric va de ven,
Ic tvas te ierusalein als broeder va prise
Doeme screef MCCCC en
Vj/f en twintich met loairheits bewise."
4. Portret van Henric Nobel Geritsz. 1498.
Grijs haar, op het voorhoofd kort afgesneden. Zwarte kleeding;
om den hals een gouden kruis aan een gouden ketentje. Onderschrift:
„Henric Nobel Geritsz. was teil heiligen lande
Int iaer ons heren dusent vierhondert
En achtcntnegentich. god hoedhem voir scande
Ende voir den brande dairt ewelick dondert."
Booth en onder zijne papieren gevonden) heeft dus ministens evenveel gezag als
de op zeer vele plaatsen overgeschilderde tekst der rijmpjes, op de paneelen
zeiven.
1) Van Engelen, Grafs en wapens. II, p. 349,
-ocr page 25-BA
5. Portret van Cornelis Lambertsz. 1498.
Lang grijs haar. ZAvarte kleeding met Jeruzalems-kruis van
rood laken op de borst. Onderschrift:
„Cornelis Lam{be)rtz. hin ie wilt lesen
Ic was te ierusale en oi'>die iordan
Duysent iaer na goods gehoirt gepresen
Vierhondert en ach en tnegetich dair an."
6. Portret van Herman Krom. 1463.
Hermau Krom was sclieyeu van Utrecht in 1489 on 150C, raad in 1498, 15ü2
en 1508 en meenteman in 1491 en 1492. In 15G9 ontmoeten wij zekeren Herman
Crom als lid van het Zadelaarsgild on wol als schilder. (Do schilders waren leden
van het Zadelaarsgild.) Willem Crom was in 1518 en 1525 deken van hetzelfde
gild en denkelijk ook schilder, (of. Muller, Schildorsvereenigingen te Utrecht,
p. 56, 57, 00. Cf. p. 53 Noot 2.) Niet onwaarschijnlijk was de hier voorgestelde
Herman Krom de grootvader van don eerste, vader van den tweede; hij zelf
behoorde echter onder het gild der Botterluyden.
Lang sluik haar. Zwarte kleeding met Jeruzalems-kruis van
rood laken op de borst; aan de hals is het witte hemd zichtbaar.
Onderschrift:
„Je was te ieriisalem in mijn jonge dage
Nß goods gehoort dnysent vierhondert
En drien sestieh ia(rc) sonder vragen
Herman krom heet (ic) u niet verwodert.'"
7. Portret van Heer Jan van Huchtenbroec, ridder. 1524.
Heer Jau van Hucbtenbroeck werd blijkens het onderschrift in Kleefschland
geboren; werkelijk belioorde zijne familie daar te huis: zijne grootmoeder, eene
jonkvrouwe vau Loc, was „int laut van Cleve ende Gulick" geboren 1). Zijn
vader Albrecht v. H. was in het onrustige jaar 1483, zeker als oen dor aan-
voerders van do Kleefsche hulpbenden, in dienst der stad Utrecht; hij deed daar
in 1491 een hoog huwelijk aan Juifrou Hedwich Gijsbertsd. van Hardenbroeck.
1) Geueal. Λ. Aernt vau Buchell bij de genealogie van Hardenbroeck. (Coli.
i, i geueal. Prov.-arch.)
-ocr page 26-23
Uit dit huwelijk sproot Heer Jau 1). In 1524 als pelgrim te Jeruzalem aanwezig ,
werd hij daar door Jau Aertz. van Buesecom (zie hierna) tot ridder geslagen,
en van daar wellicht οχι zijn grafzerk ^eques auratuB" genoemd. Hy werd
spoedig een persoon van aanzien te Utrecht: in 1527 Λvas hij schepen en werd
met den burgemeester Arnout van Wulven gecommitteerd tot het bestuur der
stad, terwijl de andere burgemeester, de bejaarde Güsbert van Zulen, op zijn
kasteel woonde 2). Hij speelde dan ook in de onlusten van dien tyd een groe-
ten rol. Aernt van Buchell noemt hem 3) „bet hooft van de geconfedereerde
tegens bischop Henrick van Beyeren;" ook als een der hoofdaanleggers van
Maarten van Eossums aanslag op Den Haag in 1528 Avordt hij vermeld.
Hendrik van Bommel noemt hem onder degenen, die „ad quodvis facinus para-
tissimi" waren. Een gelijkiydig schimpdicht (afgedrukt bij: Hortensius, Utr.
gheschiedenissen. p. 352 vlg.) zegt van hem:
„UcJiteiihroecks Heer lan geheeten.
Wie hadde u doch ivat misdacn?
Dat ghy u dus in de partije gincht steeclcen,
Ghtj werter om verdorven saen,
Ghy hebt die Geldersche inne gebracht,
Nu moet ghy sitten in eygenschap onvrye. (d. i. gevangenis.)
Tis toonder dat ghy niet en hebt bedacht
Wat last dat komen mach deur u valsche partye."
Een ander gedichtje (1. c. p. 357) zegt:
„Heer lan van Uchtenbroeck sliei> tot lan van Sant,
Daer deurstacTc hy een crucifix dat hingh aende want,
Van dit feyt hoort hy te dragen een eeuwige naem.
Dese hebben die horgers met groot gewélt aengegaen,
Daerom Salt radt van avontueren eens omme slaen."
Bij de inneming van Utrecht door den bisschop in 1528 werd hy dan ook abi
lid der Geldersche party „van de Bourgoinse gevangen endo den bischop gele-
vert," doch krachtens het vredesverdrag „door intercessie van sommige heeren"
vrijgelaten é).
1) Genealogie d. A. v. Buchell 1. c.
2) Hortensius, Secessiones civiles. p. 68. — Van de Water, Utr. placaatb. III.
ρ. U5.
3) Genealogie. 1. c.
4) H. v. Bommel, Bellum Traiectimim. p. 38, 44, 50. — Hortensius I.e. p. 158,
ICO. — v. Buchell, Genealogie. 1. c.
Hij Avas blijkens een opschrift in den omloop van het koor dor kerk te IJssel-
stein gehiiwd met Jonkvr. Maria Albertsd. van Egmont van Merenstein (f 26 April
1505) en overleed 20 Jiml 1542 1). Hij Averd begraven in de Bnurkerk ouder
een zerk, versierd met het Jeruzalemskruis, het rad van St. Catharina en twee
gekruiste palmtakken 2). Zijn kleinzoon Johan (zoon van zijnen zoon Albert en
Maria Hoxwir), burgemeester van Utrecht en bevelhebber van het fort St.
Andries, sneuvelde voor Ostende 12 September 1601 en werd in de Buurkerk
begraven 3). Met diens zoon Cornelis stierf het geslacht in 1033 uit 4).
Lang zwart haar. Grys onderkleed, dat aan den hals het witte
met goud geborduurde hemd laat zien; zwarte mantel met paar-
schen mouw, waarop zAvart boordsel. Om den hals een dubbele
gouden keten, waaraan een gouden kruis. Onderschrift:
^Hcer Ia va Huchtchroee Rider gcpresen,
Va edelen afcoest i(n CJIeef gehore
Was te ierusale so ghi moccht lesen.
Dair wert hi geeiert -mit gulde f^pore
't Mocht MCCCCC XXIIII tveie
Die iare na goods gehoert vercoren."
8. Portret van Heer Jan van Scorel, vicaris van St. Jan. 1520.
Over het leven van Jan van Scorel zie hierboven (p. 1). Zijn hier afgebeeld wapen
bestaat uit een gcscihuind schild van keel en goud, waarop eene roos geschuind
van goud en keel mot het schilderswapen (drie zilveren schildjes op een veld
van laziiur) als hartschild. Geheel hetzelfde wajien, doch zonder het schilderswapen
als hartschild, staat met de spreuk ^AUi/d ffetrouw" geschilderd boven Scorels
portret op de schilderij der Haarlemsche Jeruzalems-broederschap; mot het
hartschild stond het als vierde schild in eene serie van vijf wapens afgebeeld „supra
ingressu.m cliori D. Jlariae ad tabulata porticus pensilis (hoogezaele dicti)," 5)
1) cf. Van Engelen, Grafs en wapens. (HS. Stads-bibl.) III. ρ. 30. — Geneal.
door A. V. Buchen. (Prov. arch.)
2) Cf. Van Engelen. 1. c. I. p. 348.
3) cf. Van Engelen. 1. c. II. p. 281. — Geneal, door A. van Buchell,
(Prov. arch.)
4) Geneal. door A. v. Buchell. (Prov. arch.)
5) Van Engelen. 1. c. II. p. 154, — Het verdient opmerking, dat op een zegel
der 17e eeuw met onderschrift „S, Matheus van Sypenea" (Prov. arch. Losse
zegels) geheel hetzelfde wapen (doch zonder hartschild met het schilderswapen)
25
Het verdient daarbij opmerking, dat Jan van Scorel de architect was van dit
oxaal van Utrechts St. Maria-kerk 1).
Z\¥art haar. AVit superpellicium met zwarten kraag; het
Jeruzalems-kruis van rood laken op de borst. Onderschrift:
fileer lan van Scorel wt IloUant scildere
Vicarim tsint ians was ten heiligen graue
MCCCCC en XX stildere
Screef me. god geef hem der gloriën haue."
9. Portret van Heer Ariaen Sael, kanunnik van Oudmunster. 1524.
Adriaen Zael, vicarius-perpetuus van St. Marie, werd in 1537 lid der priester-
broedorscliap, in 1547 vicaris in het St. Barhara-gasthuis en blijkens het versje
later kanunnik van St. Salvator, Hij overleed 3 April 1567 en werd in do St.
Mariakerk begraven 2).
Lang haar, op het voorhoofd kort geknipt. Wit superpellicium,
zwarte kraag met bont gevoerd®), het Jeruzalems-kruis van rood
laken op de borst, een gouden ring aan den wijsvinger der rech-
terhand. Onderschrift:
fileer Ariaen Sael ivilt dit amerckc
Canonic to.emoster sach theilich lant
Met Grol voirss. god wü hair stereken
En glorie geuen door sijn hant. MCCCCCXXniI."
10. Portret van Heer Jacob Crol, kanunnik van St. Marie. 1524.
Jacob Kroll, kanunnik van St. Marie, wordt in een gelijktydig painplilet (bij
Hortonsins, ütr. Ghescli. p. 359) genoeniid als een der leden van de Gtelderscho
partij, „die 't vyer wel hebben ondergesteecken." Bij de inneming van Utrecht
is afgebeeld. In verband met de mededeeling van Van Engelen (Grafs en wapens.
II. p, 175), dat Scorels portret omstreeks 1700 berustte bij ^Sipenesse, SchorelU
nepotem" geeft dit feit te denken.
1) Van der Monde, Tijdschrift. I. p. 311.
2) Archief v. h. aartsb. Utrecht. VII. p. 189. — \''an Engelen, Graf« en wapens.
Π. p, 175. -- Arch. v. h. aartsb. Utrecht. ΛΊΙ. ρ. U, 354, 355.
3) Het onderscheid in klceding tusschen kanunniken en vicarissen schijnt volgens
deze en andere portretten iu het Museum Kunstliefde bestaan te hebben in den
met bont gevoerden kraag der kanunniken. De onderscheiding herinnert aan de
prerogatieven, in sommige oude stadskeuren toegekend aan „die luden die bont
draghen." Het dragen van bont schyut dus in de Middeleeuwen een bepaald
recht van zekere klassen van personen geweest te zijn.
26
door bisschop Hendi-lli van Beijeren in 1528 Λνβΐ'ά hij dan ook gevangen genomen,
maar bij het sluiten van den vrede vrijgelaten 1). Hij overleed blijkens zijno
grafzerk in de St. Mariakerk op VIII Idus Apriles (d. i. 6 April) 1540, ua Rome
eu het H. Land bezocht te liobbeu 2.)
Lang grijs haar. Wit superpellicium met bonten kraag en
Jeruzalems-kruis van rood laken. Onderschrift:
fileer Jacob Crol Canonic tsinte Marie
Was te ienisale god ter ere
MCCCCC te dien tijen
Ende XXIIII was tiaer ons heren."
11. Portret van Heer Jan van Gorcom, vicaris ten Dom. 1523.
Wit supei'pellicium met z^varten kraag en Jeruzalems-kruis van
rood laken. Onderschrift:
„Heer lan va Gorcom es my naem
Viearius ten doem als een hroedere
Ic was te ierusalem tsi god hequae
Dair clirist' wou lide os behoede
Met heer dirclc taets neet desen raem
So sidi den tyt os reises vroedere."
12. Portret van Heer Dirci< Taets, kanunnik van Oudmunster. 1523.
Lang sluik zwart haar, op hot voorhoofd kort afgeknipt. Ge-
plooid wit superpellicium met bonten kraag, Jeruzalems-kruis
van rood laken en almuis van grijs bont over den rechterarm.
Onderschrift:
„lieer direk taets bin ic geheten,
Canonik ... en moster hierop let.
Te ierusalem heb ic de stede gemete
Dair god verloste van de wedt
MCCCCC XXIII wilt wete
Soreefme int iaer ons here net."
1) H. van Bommel, Bellum ïraiectiuum. p. ii, 45, 49,
2) Van Engelen, 1. c. I. p. 176, II. p. 109,
-ocr page 30-27
i-diil^^-.
Deze schilderij eu do drie volgenden zijn afkomstig uit den P.almitentempel op
het St, Janskerkhof 1). Met de goederen der overige hroederschapiien zjjn zij
hoogstwaarschijnlijk aanvankelijk onder toezicht van hot stedelijk bestuur gesteld
en denkelijk als historische merkwaardigheden van den algemoonen verkoop
der roerende goederen uitgezonderd; althans reeds in IGll had de magistraat
ze doen overbrengen naar do „Hopluj^den Camer" aan het einde van de Teeling-
Btraat 2) in de onmiddellijke nabijheid van de plaats, waar vroeger de Palmiten-
tempel stond. Men zag daar:
„In eerst een Caerte van heyltge lanthroeders tot XII geschildeyde parsoenen
hesyde de andere staende In een hordt met 1 Itjsten.
Noch een van negenen parsoenen.
Noch een van dertienen parsoenen.
De wedtte van royesteyn heeft gelicht wte cuemere In een hordt v'j/f heyltge
lanthroeders geschildert zynOe, namenthjclc
1. lieer Jan van Dam.
2. Gyshert Mohhertss. van Wych ie Duyrstede.
3. Steven d With.
i. Jan Daemen.
5. Corns. van Aempstel van Mynden 3)."
Do „Hoi)luyden Camer" werd in datzell'do jaar 1011 ingericht tot kamer van
den krijgsraad, maar de schilderijen bleven hangen 4). Toen do krijgsraad naar
het stadhuis verhuisde 5), zijn zij denkelijk medegegaan; althans in 1GC7 vinden
Itbl
Λ
; i
Μ
ι
1) „Vidi quoque rotundum templum Equitum Hierosolymitanorum. Effigies
horum Equitum cum titulis ibi suspensae videbantur, quod religioni» mutatione
eversum." (Buchelius, Descr. urbis llheno·Traject, p. 32.) Dat hier sprake
is van onze schilderden, is duidelijk. Alle twijfel wordt weggenomen door eeue
aanteekening van de hand van den bekenden oudheidkundige Dr. C. Booth op
het afschrift der rijmpjes onder de portretten van 1667. (Ziehiervoor p. 20Noot2):
„Olim nomina et insignia," zegt hij, „suspensa in capella Palmitarum, vulgo dicta
Den Tempell opden hoeck van St. Janskerckhoff." (Zie de aanteekening in:
Coli. Booth. B. 91. Prov. arch. Utrecht.)
2) „Ontfangeu van Jan van Dort dsomme van 395 guldens, daer voor hy ge-
coft ende gedemolieert hooft do materialen vander hopluyden Camer 't eynden
die telingstraet." iThesanr. reken. 1613/41.) Mogelijk is het echter, dat de bur-
gerhoplieden eerst in 1611 hierheen verhuisden en vroeger in de latere krijgs-
raadskamer ten stadhuize gezeteld hebben. (Zie hierna.) De schilderyen waren
dan reeds in 1611 ten stadhuize.
3) Inventaris van de goederen in de Hopluyden Camer dd. 13 Maart 1611.
(St. arch. Utrecht.)
i) Inventaris van de goederen in de Hopluyden Camer. 1. c.
5) De krijgsraads-kamer was in 1758 op de tweede verdieping van het huis
Hasenberch (een gedeelte van het stadhuis.) (Tegenw. Staat v. Utrecht. I. p. 354.)
'ij
V"
mtÊÊ
m
mm
28
wij ze op de zoogenaamde groene kamer ten stadliuize 1). In dit gebouw zijn
de stukken lange jaren gebleven; in 1758 vinden wij ze op een portaal voor de
Stads Flnantie-kamer in Iiichtenberg 2) (een deel van het stadhuis); later, in
1838, kwamen zij in het Stedelijk Museum van Oudheden aldaar. (Vgl. den Cata-
logus; ie editie: Schilderijen. No. 1—5, — 2c editie: Schilderijen. No. 1—5.) Eindelijk
in 1873 verhuisden z\j naar het Museum Kunstliefde.
De schilderijen werden in 1GC7 gerestaureerd (en Avaarschijnlijk grootendeels
overschilderd) door Isaac Willaerts 3), eene operatie, die in 1837 herniemvd
Λverd door C. Kramm 4). Het resultaat is bedroevend.
Naar deze schilderijen zijn in 1875 door E. F. Georges Photographien genomen,
die onder No. 304 voorkomen in den Catalogus van den historischen atlas van
Utrecht.
IL POETRETTEN VAN DERTIEN LEDEN DER
BROEDERSCHAP. 1525.
PaneeL Hg. 0.45, br. 2.74.
De dispositie der portretten is geheel gelijk aan die op de
vorige schilderij.
1. Portret van (Hendrick?) van Ravenswaey. z. j.
Zekere Henrlck van Raveswaey was in 1528 lid van den Kaad.
Paarsche kleeding en zwarte mantel; een gouden kruis äan een
gouden ketentje om den hals. Onderschrift:
„Zc/i; die van thmjs der liaveswaeijen
Geroijst hen na lerusaleni
Sach tlant daer God syn f/unst liet swaeyen
En eertyts sjmick met clacvder stem."
1) „De schilderyen vande Jerusalems reysigers in de Groene Camer."
(Kameraars-rekening. 1067, bij: Dodt, Archief. III. ρ. 318.)
2) Tegenw. staat v. Utrecht. I. p. 354.
3) „Item Isaauq Willaerts voor werck aende schilderyen vande Jerusalems,
reysigers in de Groene Camer, 183 gulden." (Kameraars-rekening. 1G67, bij ; Dodt
Archief. III. ρ. 318.)
4) Notulen Β. en W. dd. 7 December 1837, — Het werk werd door Kramm begroot
op f 100.— ä f 125.—. — Zie ook: Kramm , Levens der schilders. VI. p. 18C5.
5) Deze regel luidt thans: „lek Hendrick van Rauenswaeys." De lezing van
het afschrift van 1CG7 (in den tekst gedrukt) schijnt boter.
c; Er staat thans „hoorë", blijkbaar eene verkeerde aanvulling van eene uit-
gewischte plaats. Ik herstel daarom de lezing van 1607,
~ - .iW
2. Portret van Evert Geerlofsz. van Bueren. 1520.
Lang haar. Groene kleeding met Jeruzalems-kruis van rood
laken op de borst, en paarsclie mantel. Onderschrift:
^Eiiert Geerlof ζ hin (ic geheten) van h(n)cren
MCCCCC en XX was tiaer
(Doen rei/sjdic wt liefden met groot hesueren
(Ten he.yli)gen gr(a)ve verstaet dit daer."
3. Portret van Gerit Cornelisz. van Swol. 1520.
Geryt van Zwoll was eerste liameraar der stad Utrecht iu 1527; hij sneu-
velde bij de inneming van Utrecht door bisschop Hendrik van Boyoren in 1528.
(II. v. Bommel, Bellum Traiectinum, p. 40.) Een gelyktüdifi schimpdicht
(afgedr. bij: Hortensius, Utr. Gheschied. p. 357) zegt:
„Gerril van Swol die hadt dese wercl-e 1) hesocht,
Want hy liadse te ylxperen weUer volhrocht."
Ook een ander aldaar afeedi'ukt gediclit spreekt van liet „moordeu en pion-
deren t'Asporen." — Zijn vader (?) Cornelis van Zwol was lid van de Vijven in 1520.
Lang zwart haar, op het voorhoofd kort afgeknipt. Rood
kleed, dat het witte hemd aan den hals laat zien; grijze mantel
met zwarten omgeslagen kraag. Een gouden .Ternzalems-kruis
aan een gouden ketentje om den hals. Onderschrift:
^Gerit va Swol hin ic Cornelis sone.
Ic was te ierusalem de xilaetsen hesoecken
Na goods gehoirt vander maget scone
Jare MCCCCC en XX te hoecken."
4. Portret van Cornelis Clacsz. 1522.
Lang zwart haar. Grijs onderkleed en zwarte mantel, een
gouden kruis aan een gouden ketentje op de borst. Onderschrift:
tn
■ il
r;
■ i
iU
a -.1
^Cornelis Cluesz. hin ic tsJieilich grofs hesoeckere
/^oi/ue" MCCCCC. XXII screef.
God make mi ten hoge iermale cloeckere
En stiere mi daechdelic so lange ic leef"
1) Nam. oproermaken, glazen inwerpen enz.
-ocr page 33-'ütêii
5. Portret van Dieric Diericsz. 1522.
Krullend zwart liaar. Gr^ze mantel, waarop een Jeruzalems-
kruis van rood laken. Onderschrift:
„MCCCCC XXII men telde
Na (joods (jehoirt die iaren ons heren
Doen ie dieric diericsz. mi ten wetje stelde
Om tJieilige graf te visiteren."
6. Portret van Simon Diericsz. 1523.
Zeliere Syraon Dirxzoeii was lid van deu Kaaci in 1524 on van de Vijven
in 1525 1).
Grys haar. Groen onderkleed en zwarte mantel met zwartbonten
rand; een gouden kruis aan een gouden ketentje op de borst.
Onderschrift:
„/c hiïi Simon Diericsz. ini ivel verstaet.
Ic was te ierusale doeme mocht scriuen
MCCCCC XXlll geraet.
Bid dat goods gratie mi wil bihliuen."
7. Portret van Lambert Geritsz. 1524·.
Lang dun haar. Bruine mantel met blauΛve mouwen en
Jeruzalenis-kruis van rood laken. Onderschrift:
„ic Lambert Geritsz. sach theilige lant
Doeme screef MCCCCC en viere
Met twintich iaren dair an geplant
God gene dattet mi tot salicheit stiere."
8. Portret van Gysbert Garbrantsz. 1524.
Lang krullend haar. Paarsch onderkleed en zwarte mantel met
zwartbonten rand, een gouden kruis aan een gouden ketentje om
den hals. Onderschrift:
1) Van de Water, Utr. placaatb. III. ρ. 14e.
2) Er staat thans: „land" en sgepland"; de lezing van 1607 is waarsehijnlijkei'.
-ocr page 34-^Te ierusalem reisdie Gi/sherf Garhrants soone,
Ter eercn di plaetse daer god won stcruen
Twcfs MCCCCC soiidei' lioone
En ΧΧΙΙΠ (jod laet mi niet hederueny
9. Portret van Jan Aertsz. van Buesecom. 1524.
Jan Aertsz. vau Buesecliom was tweede kameraar der stad Utrecht iu 1522 , lid
van den Raad in 1525, burgemeester „opde straet" iu 152C en schepen in
1528. Ooit hij behoorde als zoovele andere leden dor broedcrschap (bepaaldelyk
zijn ^broeder" Huchtenbroec; tot de Gelder.sche partij. Een gelijktijdig schimp-
dicht (afgedrukt bij : Hortensias , Utr. ghesch. p. 352) zegt van hem :
„lan Aevtsz. van Beusecum een Cellehroeders soone,
Hoe etjdy nu in de pavtije dus vlugge
Ghy siiU korts hryyen genoech te doone,
U oom is heul inde stadt van Brugge
By u oude overste staet ghy in vreden sacht,
Nu syt ghy in eygenschap seer onvrye,
Tis wonder, dat ghy niet en heht bedacht.
Wat last dat komen mach deur u valsche partye."
Ook een ander daar afgedrukt gedicht noemt hem als een van hen, die
^gewelt bedreven."
Lang sluik zwart haar. Groen onderkleed met paarsclie voering,
dat aan den hals het witte hemd laat zien; zwarte mantel. Een
gouden kruis met gouden ketentje om den hals. Onderschrift:
^lan aertsz", hin ic van bueseco kinelick.
Ic omgorde huchtenhroec triddcrlic swairt
Int heilich graf als broeder minelick
Verwinelic ons god laet in duechden gespairt
Tivas MCCCCC dit weest versinnelick
En XXIIIl dair an gepaert."
10. Portret van Henric van Moudwyc. 1524.
Henric van Moudwyc schijnt vau aanzienlijke familie geweest te zjjn, althans
zekere Henricus de Moutwyck (ov. 11 Juni 1517) Λνα» kanunnik ten Dom 2).
1) Zie de beschrijving der vorige schilderij.
2) Yan Engelen, Grafs en wapens. I. p. 73. ~ Zie; Inventaris v. h. Prov.
arch. v. Utrecht. I. p. 60. (^Henricus de Moudwyck, canonicus Traiectensis"
heet hij in den tekst van het daar vermelde proces van 1503.)
32
Lang zwart haar, op liet voorhoofd afgeknipt. Zwart onder-
kleed, dat aan den hals het hemd laat zien, en zwarte mantel
met zwart bont omzoomd. Een gouden kruis aan een gouden t
ketentje om den hals. Onderschrift:
„Jc hhi Henricus van Moudioi/cs geslachte
Tlant van heloften heh ie vcrsoeht
Tims MCCCCC na goods hersnaclite
En ΧΧΙΠ(Ι) ') de {regs) volhrocht"
11. Portret van Aert Wemmersz. z. j.
Lang sluik haar, op het voorhoofd kort afgeknipt. Grijs onder-
kleed met zwart boordsel, dat aan den hals het witte hemd laat
zien; zwarte mantel met opstaanden kraag. Een gouden kruis
aan een gouden ketentje op de borst. Onderschrift:
Weino'sz. hin ic hoort ingn vermanen
lek sach het land daer Christus leed
Omhangen met bebloede tranen
En smolt voor ons in hloedich sweet."
12. Portret van Hieronymus van Ravenswaey. z. j.
Jlieronymes van RaveSAvaey was lid van de Λ'ijven in 1524 en van den Eaad in
1525 2).
Bruin haar. Zwart onderkleed, dat aan den hals het witte
hemd laat zien; bruine mantel met wit bont gevoerd. Een
gouden kruis aan een gouden ketentje op de borst. Onderschrift:
„lek Hieronemiis van Rauensirags geslaehten
Saeh ooelc het laut van Canaan
Daar Ahrams hindren thegl verwachten
Dus bracht ick dese veer diter van."
1) De chronologische volgorde der portretten op dezo KchüderiJ beveelt ook
hier de lezing van IßßT aan boven de tegenwoordige.
2) Van de Water, Utr. placnatb. III. p. Ui, 145.
3) „Doao veer", d. i. de palmtak, dieu hij in de hand houdt eu van Joruzalem
had medegebracht. Hierdoor wordt voldoende weerlegd de meening , dat deze
palmtakken, in hot heiligdom der broederschap bewaard, den terugkeerenden
pelgrim in de haud gegeven werden. (Utr. Volksalm. 1849. ρ. 102.)
33
Deze schilderij heeft geheel deuzell'den levensloop gehad als de tegenhanger.
(No. I.) Ook zij is gerestaureerd door Is. Willaerts (1CG7) en door C. Kramm
(1837), maar zij heeft minder geleden. Bij de eerste gelegenheid schijnt evenwel
het dertiende portret geheel te zijn overgeschilderd.
III. PORTRETTEN VAN NEGEN LEDEN DER
BROEDERSCHAP, (c. 1585.)
Paneel. Hg. 0.46^2, br. 2A6'h. (1.20 +
De dispositie der portretten is geheel gelijk aan die op de beide
voorgaande paneelen.
1. Portret van eenen onbekende. 1525.
"SPP
Blond haar, op het voorhoofd kort afgeknipt. Zwart onderkleed,
dat aan den hals het witte hemd laat zien; breede grauwe mantel
feit:
1) Uit den inventaris der schilderijen van 1611 bl\jkt, dat eene der beide grootste
stukken (No. I en II) dertien portretten bevatte. De ledige plaats aan het einde
dezer schilderij wijst aan, dat hier de ontbrekende Jeruzalemsbroeder heeft ge-
staan, wiens zwaarbeschadigd portret denkelijk door Isaac Willaerts by de
restauratie van 1067 is overgeschilderd. — Bü de kopie der onderschriften van
dat jaar (Prov.-arch. Coli. Booth. B. 91) ligt een log papiertje, waarop ge-
schreven staat: „lek lelis WiUemse mn Royen, ridder en hroedef van lerusalem,
divelcke te lerusalem geweest is int jaer 153i." Deze tekst maakt den indruk,
alsof zij gekopieerd is naar een slecht leesbaar ryraiije, als die onder de andere
portretten staan. Daar het jaartal 1524 juist in do chronologische volgorde van
de portretten dezer schilderij past, is het waarschijnlijk, dat Jelis Willemsz. van
Koyen de hier afgebeelde persoon is geweest. — Ook een ander persoon komt In
de chronologische volgorde in aanmerking: in de 8t. Geertrulda-kerk te Utrecht
ligt begraven: „Hr. Aernt Booth, ridder v. lerusalc hoeft de reyse in den Heyligen
Lande gedaen Ao. 1524 met Vr. Geertruyt Gysbert van Leewensdr. sy huysvr."
(Van Kngelen, Grafs on wapens. II. p. 300.) In dat geval is echter het be-
sluit om zusters op te nemen (zooals de O. L. V.-broederschap ter Predicareu
in 1509 nam) juist tusschen 1524 en 1530 door de Jeruzalems-broederschap genomen.
Anders toch had Geertruyt van Leewen naast Heyltgen Direk Evertsd. op de
paneelen moeten voorkomen. Het wapen van den voorgestelde geeft hier geen
licht; de eerste helft daarvan schijnt dat der familie Vermeer voor to stellen.
3
-ocr page 37-met staanden kraa^. Een gouden kruis aan een rood koord om
den hals. Onderschrift:
Jck-
— loas visiteren
(J)at) heilich graf te ierusalem inde stede
Dit is ge(scJi)iet na de gehoort ons heeren
Vj/ftienhondert (en vgf en twintich m)ede."
2. Portret van Jan van Ede. 1525.
Jan van Ede was schepen van Utrecht on lid van de Vijven in 152G on lid
van den Baad in 1528. Hij stierf tijdens zijne bediening van dit ambt in 1528 2).
Zwart haar, op het voorhoofd kort afgeknipt. Zwart onder-
kleed niet bruinen boord, dat aan den hals het witte hemd laat
zien; zwarte mantel met zwart bont omzoomd. Een gouden kruis
en gouden ketentje om den hals. Onderschrift:
„Ic Jan van ede
Sacli die stede
Dair god iron sternen,
Veel tekenen dede
Om onse vrede
Ewelic te werven.
Int jaer ons here MCCCCC XXV.
Genae(de) hem (g)od."
3. Portret van Heer Jan Verheuil, kanunnik ten Dom. 1530.
Jan Verhoull of Van der Hnell wordt in 1520 on 152d genoemd als lid der
Utrechtsche priesterbroederschap. Hij werd kauunnilc ten Dom in 1535 en
overleed blijkens zijne grafzerk in den Dom 13 December 1543 3).
Lang bruin haar. Wit ge^ilooid superpellicium met bonten
kraag, de almuis van grys bont over den linkerarm. Onderschrift:
I
l·
UiUMiittHtfiliiiiiHÉIii^
1) "Wanneer wij aannemen, dat de laatste persoon der vorige schilderij Aernt
Booth geweest is, dan komt volgens de initialen en den tijd Jelis Willemsz, van
lloyen hier in aanmerking. (Zie χι. 33 Noot 1.)
2) Van de Water, Utr. placaatb. III. ρ. 145, 161, 163.
3) Arch. ν. h. aartsb. Utrecht. VII, ρ. 183, 352. (cf, ρ. 34,188.) — Vau Engelen,
Grafs en wapens. Π. ρ. 53.
van
35
„Heer lan verheuil eaiionick then doeine
Ic was te Hierusalem int iaer ous heren
Vyftienhondert en dertich so iet u noeme
Bidt dattet mi ewelic moet 2)t'ofiteren."
4. Portret van Heyltgen Dirck Evertsdochter, weduwe van
Jan Willetnsz. 1530 ').
Witte muts met lange slippen. Zwiirt onderkleed, dat het
gei^looide hemd op de borst laat zien; zwarte Avijde mantel. Aan
den middelvinger der linkerhand een gouden ring. Onderschrift:
„Ic Heyltgen dirck Euerts dochter retjsde deuotelick
Te Hierusalem hinen met mynen man was
(lan Willemsz.) ahme screef hhtelick
Dusent vyfhondert en dertich dair an was
(Mey ") ) out ivel de XXIIII iaer en
Bidt datmi god wil in vriiechde *) sparen."
5. Portret van Jan van Ravensway. 1533.
Kort zwart haar, op het voorhoofd afgesneden. Zwart onder-
kleed met bruine voering, dat aan den hals het witte hemd laat
zien; zwarte mantel met staanden kraag. Gouden kruis aan een
bruin koord om den hals. Onderschrift:
„lek lan va Raucsway vas ten heiligen lande
Alsme screef Dusent vyfhondert en driendertich
God tvif mey bescerm(en) vor scadelike (sc)ande
En vor alle quaet der sielen smertich."
1) Ook te Kampen, Dordrecht en elders waren enkele vrouwen („Joruzalem-
sche Vromve") leden der Jenizalems-ljroederschappen. (Verz. v. stn. cv.
Ovorijss. regt en gesch. II 8. p. 40. — Schotel, Kerkel. Dordrecht. I. p. 13. —
V. d. Kemp, in: Stud. en bijdr. v. hist. theol. IV. p. 36, Noot 1.)
2) Deze haak.je8 staan op de schilderij: het eerste zal moeten staan voor
^was" aan het eind der vorige regel.
3) Dit thans uitgewischte ΛV0ürd schijnt onverstaanbaar: in de spelling dezer
schilderij beteekent het: ,mij."
4) In het afschrift van 1G07 staat „deuchde"; de lezing der schildery schijnt beter.
-ocr page 39-36
6. Portret van Jacob Jansz. van Westbroeck. 1530.
Kort krullend z\vart haar en korte baard onder de kin. Zwarte
kleeding; een klein gouden kruisje aan een rood koord op de
borst. Onderschrift:
„ Wt die Westbroeck hen ic lacoh lansz. gehete
Te ienisalem was ic ahme screef bloot
Vijfthien hondert en dertich me laet u iveten
Twee iaren daer aen toast dat ie bleef doot."
7. Portret van Mr. Johan Joachimsz. van Bovinia
kanunnik ten Dom. 1534.
Lang wit haar. Geplooid wit superpellicimn en zwarte, met
bont gevoerde kraag. De alniuis van grijs bont over den linker-
arm. Onderschrift:
^Meester lohan loachimtis van bouinia geboren
Canoniek ten doeme (als e)n ygelick weet
Was te ierusalem so gey maecht horen
Ano vgfthien hondert vierendertich gereet."
8. Portret van Evert Henricsz, die Greve. 1535.
Lang grijs haar. Paarsch onderkleed, dat aan den hals het
hemd laat zien; zwarte mantel met zwart bont omzoomd. Een
gouden kruis op de borst. Onderschrift:
Μ!
w
^Euert Ilenrtcus die greve hin ick genaemt
Ic was te ierusalem int iaer ons heren
Vijfthienliondert vgf en dertich wel geraemt
Die heilige plaetsen ginc ick visiteren."
i
1 ■
? ί
)
L·
1) Deze schijubaiir vreemde naam komt te Utrecht meer νοΛ: iu eeue transport-
akte van 16 December 1577 worden genoemd „Miclilel de Bovinia ende Belycb gen
Beerntsdr. zyn Imysfrou." Denkelijk beteekende liet woord alleen, dat de aan-
geduide persoon geboren was te Boiivignes bij Namen, (in liet Latijn „de
Bovinia".) — Volgens zijne grafzerk in den Dom, versierd met zijn Avapen,
Let Jeruzalemskruis, de twee gekruiste palmtakken en de insignes van St. Catha-
riua (?) zou zijn naam anders liiiden. Er staat daar: ^SepulcJu-u lois Waldori
Aelin de BanviUe." De lozing schijnt onjuist, hoewel ze door twee lezingen
bevestigd Λvordt. (Van Engelen, Grafs en wapens. I. p. 73, II. p. 531; maar
het verschil tusschen Bauville en Bovinia zal toch wel niet in het lezen liggen.
wêê^
■■i
-ocr page 40-37
9. Portret van Frans Bogairt. 1535.
Frans Bogairt, ook Bogaert, Bogert en Boomgaert genoemd, was van
li)39—1553 negenmaal raad on in 154G en 1551 kameraar der stad Utrecht. lu 1540
Λν^Β Lij belast met het opzicht over de feestelijke inhaling van Philips II te
Utrecht 1); hij overleed 15 Februari 1555. Op zijne grafzerk in de Buurkerk
siiond te lezen: „Frans Bogert bruer van Jerusalem. Ao. 1555 den XV
Februar ij." 2)
Zwart haar, op het voorhoofd kort afgesneden; korte blonde
baard en knevel. Paarsche mantel met zwart bont omzoomd.
Ken gouden kruis op de borst. Onderschrift:
„Frans hogairt hin iele wilt tvel verstacn
Ic was te ierusalem ter solver teyt
Alsme vyftienhondert vijf en dertich dair aen
Telde na goods gehoirt gehenedyt."
Deze schilderij, vervaardigd na 1535 eu zeker v()or 1541 (zie do volgende
Hchilderij) is evenals do twee vorige afkomstig uit den Palmi ten tempel, Avas in
Kill met hen in de „Ilopluyden-eamer" aamvezig al.s „oen caerte van heyligo
lantbroeders van negenen ραΓ,^οοηεη" en werd in 1007 door Isaac Willaerts
gerestaiireerd. Bij deze gelegenheid schijnt ze in twee stukken gezaagd te zijn;
althans wanneer we haar weder ontmoeteu in 1838 (zie: Catalogus van het
Museum van Oudheden. Ie ed. p. 10 No. 3 eu 4) is ze gescheiden in twee
IJaneelen vau vier on vijf portretten, en in dien toestand verkeert zy nog
heden. Dat de beide paneelen aan elkander behooren, is zeker. De planken,
waarop de portretten geschilderd zyn, passen nauwkeurig aan elkaar en zelfs
een bult op de achterzijde van het hout, die middendoor gezaagd is, loopt op
beide stukken door. Maar in verband mot de vermelding van 1011 wordt dit feit
nog zekerder door de omstandigheid, dat op het afschrift der rympjes vau
1607 (bovenvermeld 3)) de kleine streep, die elk versje afscheidt, later verlengd
is tot een groote streep, zooals die tusschen elk der drie overige schilderyen
is aangebracht. — Het is te hopen, dat thans eerlang weder vereenigd zal
worden wat bijoen behoort. — Overigens deelde deze schilder^ het lot dor
andere drie.
1) Van der Monde, Tijdschrift. III. ρ. 157, 162.
2) Buchelius, Comment. rerum quotidlanar. (HS. Prov. arch. van Utrecht.) fol. 23.
3) Zie hierboven p. 20 Noot 2.
mi
IV. PORTRETTEN VAN VIJF LEDEN DER liROEDERSCHAP.
(c. 1541.)
Paneel. Hg. 0.78, br. 1.63.
De leden zijn allen voorgesteld ter halver lijve naet palmtakken
in de handen, gaande achter een houten beschot zonder profiel,
waarop een doorloopend papier met vijf vierregelige rijmpjes,
doch gecne wapens.
1. Portret van Heer Jan van Dam, vicaris ten Dom. 1541.
Heer Jan vau Dam of Λ*·.!!! eleu Damme werd in 1529,'30 lid van de Utrochtschc
priesterbroederschap ; in 1545—1548 was bij baar kameraar. Hij overleed iii I.'jGS 1).
Grys haar en zwarte baret. Wit superpelliciiim met zwarte
kraag ; aan de linkerhand komt daaronder een mouw van bruin
bont te voorscliyn. Op de linkerarm draagt hy de almuis van bruin
bont; een Jeruzalemskruis van rood laken op do borst. Onderschrift:
fileer lan van dam vicarhis then dorne
llierusalem such ic na myn heycren
Dment vufhondert een en veertieli alome
Sereef men na die gehoort o)is Jteeren."
2. Portret van Gysbert Robbertsz. van Wyci< te Duerstede. 1541.
Gbysbert Kobben of llobbonsz., scbopeu te AVijk bij Duurstede, wordt als
zoodanig vermeld in akten van IG April, 10 Angxistus 1539, 21 October 1542,
26 Juli 1546 in liet archief vau het St. KavovkIh- en St. Elisabeths-gaHthuis aldaar
Zijne zegels, uau die brieven hangende, vertoouen als wapen drie arenden (2. 1)
op een schild 2) met randirchrilt: „S. giübert. robbon", (later: „Ghisbert.
robbou"). Hij overleed 28 Aiigustus 1557 3).
ί
1) Archief v. h. aartsb. Ulrccht. ΛΊ. p. 433.
2) Een ander portret vau Gysbert Robbertsz. geheel gelijk aan het hier be-
scliroveno (denkelyk wol eeue kopie) en berustende bij Ds. P. A. Borger to
Arnhem, vertoont iu deu linkerbovenhoek hetzelfde Λvapeu (drie arenden van
keel op oen zilveren veld); in deu rechterbovenhoek ecu ander schild met drie
leliën van sabel op een zilveren veld. Daaronder hot Jeruzalemskruis eu het
rad en zwaard van St. Cathariua.
3) Blijkens het volgende opschrift οχ) het hierboven vermelde portret in het
bezit van deu heer Borger ;
Μ
1
38
Grys haixr en zwarte hoed. Bruin onderkleed, dat aan den
hals het roode hemd laat zien; zwarte mantel met omgeslagen
rand.
hals. Onderschrift:
^Gyshert liobhertsz". tmn Wyck te duerstede
Was te ierusaleiii tlieiUch graf visiteren
Vyfthien hondcrt screef men eeneveertich ') mede
God wil hem namaels in vreden logeren,"
3. Portret van Steven die Wit. 1541.
Stfven do Wit, blijkens zijne grafzerk zoon van Jan do Wit, ΙκιιηΙ 2 Juni
1597 als „leonmau des Limts van Utrecht" voor in de overdracht to Zoelcn van
het Imis Lichtenberg (het latere stadluiis) te Utrecht door Anna Goertsd. van
Herlï, echtgenoote van Willem van Kossnm, aan do stad Utrecht 2). Uij deed
in 1541 eene bedevaart naar Jeruzalem en volgens zijne grafzerk (tegeiykertyd?)
ook naar Lorette, Homo en liapelB. In 15ü7 bezette hij als „capitain" op last
van Margaretha van Parma de schans of het blokhuis te Vreeswijk mot een
vaandel voetknechten en eenige boeren , en was zoo gelukkig eeu aanval van
de benden van Hendrik van Brederode uit A'ianeu met groot verlies af te slaan.
(2 Mei 1567. 3)) Wegens dit wapenfeit, waardoor Utrecht en Amsterdam be-
veiligd Λvare^, stelde de koning van Spanje hem aan tot drossaard van Vianen;
hij werd tevens ridder geslagen en verkreeg oen gouden penning met zyn por-
„Int iaer oens hecfcn vijfthienhondert ende LVII
slerf gysbert rohbertssz. opdcn XXVIII dach
auyustuR. hit voet· die zilcn."
1) Op de schildery staat „seuevecrtich"; ook het afschrift van 1007 heeft dit.
Toch heeft er ΙδΊΙ gestaan. Heeds op zich zelve in verband met de overige
vier portretten schfjnt deze verandering van eene overschilderde letter noodig.
(Daarmede stemt overeen, dat G. B. in schepenbrieven in het archief van het
gasthuis tc AVijk bij D. van 1539, Oct. 1542, en Juli 1546 als schepen genoemd
vrordt, terwijl hij in eene akte van 31 Juli 1542 ontbreekt,) Op het bovenvermelde
portret van Gysbert liobbertsz. in het bezit van den heer Borger komt
echter hetzelfde rijmpje voor met de woorden ^een en veertich"; dit feit is
beslissend. — In plaats van „vrede" heeft het rijmige aldaar „vretigde". — Zie
over een geheel dergelijk portret te Kampen van 1520: Verz. van stn. ov.
Overijss. regt en gesch. II 8, p. 41.
2) Van Engelen, Oude afschr. van privilegiën, fol. 71. (H.S. Btads-bibl.
V. Utrecht.)
3) Bor, Nerterl. oorl. 3e Boeck. fol. 119 vb.
Een gouden Jeruzalemskruis aan een zwart koord om den
40
trct en omschrift: „Ob patriam defeneam VI Non. Mali lOLXVII 1)." Hij
overleed 5 Jnnl 1571 en Λverd begraven in de St, Grcertruida-kerk 2) te Utreclit;
waar ook zijne eerste linisvroiiw Cornelia rnst. 3) Zijn zoon Jan de Witt, kanuuuik
van St. Marie sedert 1C08, bleef aan liet onde geloof trouw en overleed 30 Sexj-
tember 16i22 te Rome 4). Hot waiien van Steven de AVit was een springende een-
hoorn, links gewend 5). Een tweede portret van hem, op 42-jarigeu leeftijd
geschilderd door J. AVttewaell, wordt vermeld 6); het opschrift bij zijn wapen
met het Jeruzalemskrnis, do palmtakken en het rad van St. Catharina luidt:
„Stephanus de Wit Ultraiectinus Eques Auratus. A. 42. Bellavit miles, debellavit
dux Caosari Carolo V, Kegi Philippo."
Lange bruine baard en knevel. Zwarte hoed, zwarte mantel
met witte manchetten aan de beide handen. Een gouden Jeru-
zalemskruis aan een 74wart koord om den hals. Onderschrift:
„Stenen die ivit was te Meriisalem binen
Alsmen dusent m/fhondert een e veertieh telde
Ir
i
1) Zie den penning afgebeeld bij: Van Loon, Nederl. historieponn. I. p. 98.
2) Hij woonde niet ver van deze kerk op de Oude gracht Üz. ten Z. bij de
Smeesteeg, Λvaarin het huis met eene poort en stal xiitkwam. (Akten van 13
Jimi 1564, 5 Febr. 1572 en 31 Jan. 1575 in do scliepenregisters.)
3) Van Engelen, Grafs en wapens, II. p. 299. — Later is hij hertrouwd met Machtolt
Bruiuinck Foocken dochter, die hem overleefde , en bij wien liij een zoon Jan had.
(Akten van 13 Jnni 15G4, 31 Jan. 1575 en 12 Oct. 1582 in de schepenregis-
ters.) — In hetzelfde graf rustten nog blijkens de zerk Dirck de Wit Janssoou
(t 1500) (blijkbaar de broeder viin Steven) met zijne hnisvroiiw Anna Boll en
Jan do AVit Stevensoon met zijne hui.svrouw Cristina (natuurlijk «/ef Stevens zoon
Jan, die kanunnik was ; wellicht zijn vader en zijne moeder.)
4) Van Loon, Historiepeuu. I. p. 98. — Zie over hem: Hist. episc. ültraject.
p, 126. — Batavia sacra. II. p. 85.
5) Zie de grafzerk 1. c.
C) Kramm, Levens der schilders. VI. p. 1657. — Het stuk is niet meer op te
sporen; de maten waren (volgons Avelwillende inlichting van den heer Maurhi
graaf Nahuys) 0.22 en 0.16 op paneel. Eene kopie door ft, L. Keultjes berust in
het Utrechtsche gemeente-archief. Boven het wapen scJiijnt te staan het jaartal
1571; in geen geval Is dit portret van de Wit, die in 1571 overleed (het stuk
Bchyut eene memorietafel boven zijn graf), van de hand van Joachim Wttewaell.
(geb. 1566.) Het monogram luidt volgens de kopie „J. O. (dooreengesghreven)
W. Wael Fecit." Ook Kramm (1. c.) vermeldt dit monogram, dat hij (blijkbaar
verkeerd) aan den bekenden schilder Joachim Äntonisz. AVttewaell toeschrijft.
Volgens den heer Nahuys bestond het monogram uit do ineengevlochtene letters
lOAOHIM. Eene dochter van Steven de Wits zwager Aelbert Foock huwde
met Jan Jansz. Wttewaell, „schrijver".
hi.. 7-
41
Na goods gehoort om duecht te ivinen
Twair goet dat hem ygelick tot hetere stelde."
4. Portret van Cornelis van Aemstel van Mynden,
heer tot Ruwiel. 1541.
Cornelis (of Wouter) van Aemstel van Myuclen, zoon van Cornelis en Johanna
vaK. Scherpenseel, was tegenwoordig bij de inhaling van Karei V te Utrecht in
1549 en stierf in 1564. (?) Bij zijne eclitgenoote Josina van Sparenwoudo liet
hü drie dochters na 1). Heeds op 9 Mei 1525 werd hij na den dood zyns vaders
verleid met ΚχιλυΙοΙ 2), maar hij schijnt het goed spoedig vervreomd te hebben ;
immers „de huysinge Buwiel, hoffstede, heerlickheijt, goederen ende allen
aencleven vandien" werd door hem op 28 September 15G3 teruggekocht van
Jlu-. Floris vanden Bongaert3),
Korte bruine haren, zwarte hoed. Zwartzijden mantel met
fluweel omzoomd en wit kraagje; uit den. paarschen mouw komt
een witte manchet te voorschyn. In de linkerhand houdt hij een
gouden Jeruzalemskruis, dat aan een gouden ketentje om zyn
hals hangt. Onderschrift:
„ Van Aemstel va mijnde heer tot rmoeel
Bin ic Cornelis ionc van iaren
Te ierusalein was ic god hebs deel
Int iair een e veertich bi wairheits verclare."
5. Portret van Jan Damen. 1541.
Zwarte hoed. Zwart onderkleed, dat aan den hals een wit
kraagje laat zien; zwarte mantel, met bont omzoomd. Een gouden
Jeruzalemskruis op de borst. Onderschrift:
^lan damen tvas oocJc ten heiligen lande
Int iaer een e veertich om clair vermonden
God wil ons betvaren mir scade voir scande
Ende namaels vergeue ons al onse sonden."
1) Van Spaen, Hist. der hoeren v. Amstel, p. 195, lüO.
2) Van de Water, Utr. placaatb. I. p. 280.
3) Akte dd. 12 Nov. 1563, in do: Registers v. transp, en plechten. (Utr. Stads-arch.)
1
-ocr page 45-42
Deze schilclorij is vervaardigd in of kort na 1541 (iu ieder geval voor 1544,
toen Antonie Mor de volgende serie portretten vervaardigde. Zie hiervóór p. 17)
en schijnt een reisgezelschap voor te stellen. In 1611 was zij niet als de andere
drie (zie hiervoor p. 27) aanwezig in de Hopluyden-cainer, maar door ^de weduwe
van Jacob van Eoyestein" van daar zonder machtiging „gelicht." De raad der
stad beval haar echter dit en andere ontvreemde voorwerpen tervig te geven bij
apostll van 11 Maart 1011, en hoewel zij den deurwaarder antwoordde: „Iglc en
hebbe niet wtgenomen off ten vompt myn toe" 1), schgnt aan dit bevel gehoorzaamd
te zijn. Do sghilderij deelde verder denkelijk do lotverwisselingen harer drie
zusters 2) en in 1838 vinden wij haar terug in het Stedelijk Museum van Ond-
heden. (Catal. Ie ed.: Schilderijen No. 5, — 2e cd.: Schilderijen No. 5.) In 1873
verhuisde zij met de anderen naar het Museum Kunstliefde. — Yan do restaura-
tlën, door Willaerts en Kramm ondernomen, heeft deze syhilderij minder dan do
andere geleden; waarsghijnlijk was zij ook minder beschadigd.
1) Bequest van Herrn. Baccke, adjunct-geweldige-provoost aan de magistraat
dd. 11 Maart 1611, bij de: Inventaris der goederen in de Hopluyden-Camer
dd. 13 Maart 1611. (St.-arch. Utreght.)
2) In 1729 vermeldde haar Lelong. (lleform. v. Amst. p. 491.)
i'
ï li
fe.··