-ocr page 1-

iLGElEENE GESCHIEDENIS

Bibliotheek
lyiINDERBROEDERa
WEERT.

DES

VADERLANDS,

ya5 de

VROECjfSTE TIJDElli TOT OP MEOEll

door

jr. P. ΛΜΕΝίβ,

KKRiSTß DEKL·.

V V\ DK VROEGSTE TIJDEN TOT OP HET JAAR 900 NA CHRISTUS

UKT PÏ^ATEir , liAARTKlV EM POIftTRKTTKlIi.

ΙΈ AMSTERDMI, BIJ
.1. f.

-ocr page 2-

TR^ Τ], ,,

ifyJ ILL^ α'

Li.' Jii ίί

1"·

W ih.

ι

IR TO 1

lÉj JÄ iLa

JEMM^TJE JID^JilJ.

Ji

7Γιο

J . IF . § C IHl IL Ε IUI JE jHi

', 'li'

*ν· Λ ^

; y .·- Γι

-ocr page 3-

η Β JE Μ I Gr τ.

Is reeds de kennis der Geschiedenis in het algemeen belangrijk en gewigtig, nog hclana-
rijker en gewigtiger is gewis voor elk de Geschiedenis zijns Vaderlands. liet is meer dan
ijdele nieuwsgierigheid, dat wij gaarne de menschen leeren kennen, die weleer den grond betraden,
welken ivij betreden; het is meer dan enkel weetlust, dat ivij gaarne vertrouwd worden met hunne
daden en lotgevallen^ zeden en gebruiken'. Het nuttige is hier met het aangename vereenigd. Niels
toch is krachtiger, om de liefde voor het Vaderland, voor zijne grootheid, roem en geluk te
verhoogen en te versterken, dan juist de Geschiedenis des Vaderlands zelve. Even als die
der icereldverkondigt zij de groote waarheid^ dat het geluk van regenten en volken alleen
bestaan kan bij eenstemmigheid en opregte zamenwerking tot het groote doel: de welvaart van het
algemeen. En deze eenstemmigheid kan slechts bestaan, waar én regenten én onderdanen hunne
loeder zij dsche pligten jegens elkander kennen en opvolgen. liet voorbeeld der ouderen is de les der
nakomelingschap. Hunne deugden en gebreken wekken altijd dringender ter navolging op , of strek-
ken nadrukkelijker ter waarschuwing, dan ooit voorbeelden van vreemden, hoe treffend ook, zouden
vermogen. Immers, de daden der voorgeslachten wijzen niet alleen den naneef het mogelijke van
groote verrigtingen en van heillooze dwalingen ook voor hem aan, maar dewijl beider gevolgen hem
meer van nabij betreffefi, daar zij dikwerf nog eenen weldadigen of nadeeligen invloed blijven uit-
oefenen , zoo moeten zij eenen diepen indruk op zijn gemoed achterlaten; de eersten hem aansporen,
om moedig de baan des roems te betreden., welke-de vaderen eenmaal betraden; en de tweeden hem
aanmanen, zich te hoeden voor de misslagen welke zij begingen, en wier wrange vruchten nog in-
ijeoogst worden.

Daarenboven is de Geschiedenis van ons Vaderland in het bijzonder^ hoe gering dit gewest in
omvang zijn moge, rijker aan merkwaardige voorvallen en gebeurtenissen, dan die van vele andere,
zelfs van groote volken; en dit maakt hare beoefening uitlokkend en aangenaam. Zij levert tafercelen
op van dapperheid^ beleid., liefde voor het Vaderland., voor vrijheid en onafhanJtclijkheid. Zij is
ccn tooneel, waarop mannen van de eerste grootte hunne rol met luister vervulden-, en die door hunne

-ocr page 4-

VOORBERIG τ.

wijsheid^ schranderheid^ vlijt en vernuft, van welke het land zelf overal nog de gedenkteekencn
draagt, de ivoorden eens kundigen vreemdelings bevestigen, welke de Nederlanders eene natie noemt
,, die in allerlei soort van eer en luister, van wijsbegeerte, toetenschappen en letterkunde heeft uil-
gemunt , m die , in dit opzigt, even als in alle andere, oneindig verheven is, boven de halfbar-
haarsche overwinnaars, die haar wilden verslinden.'" En eindelijk , onze Landsgeschiedenis kan
teregt als „ eene Geschiedenis der getergde , verdrukte, herlevende en zegepralende vrijheid " beschouwd
worden; eene vrijheid „ die dikwijls op het punt staat van te bezwijken, maar telkens wederom met
nieuwen moed in het strijdperk te voorschijn treedt,''''

Velen, en onder hen mannen van den eersten rang in onze letterkunde , hebben deze Geschiede-
nis , zoo rijk aan grootsche herinneringen, behandeld; minder echter in haar geheel, dan wel, op
het voetspoor van den hoogstverdienstelijken
wagenaar, die van Holland in het bijzonder, zoodat
y, de lotverwisselingen der overige Landschappen, welke thans het Koningrijk der
Nederlanden uitma-
ken , ofschoon niet minder belangrijk , vooral in de Middeleeuwen, alleen in zoo verre door hen
vermeld worden, als zij met die van dat gewest in aanraking komen, of daarop betrekking hebben.'^
Er bestaat dus eene wezenlijke behoefte aan eene volledige
algemeene Geschiedenis des Vaderlands,
dat is: aan eene aaneengeschakelde en zamengevlochten Geschiedenis van al die landschappen, ivelke
wij ons Vaderland noemen, en die door taal, zeden, godsdienst, en staatkundig zoowel als maat-
schappelijk verkeer, sinds meer dan twee eeuwen vast aan elkander zijn gesnoerd.

Wij wenschen in deze behoefte te voorzien, en nimmer bood zich hiertoe een gunstiger tijdstip
aan dan het tegenwoordige, nu de langdurige geschillen lusschen staats- en stadhoudersgezin-
den, slechts in de herinnering bestaan. Ons doel is onzen landgenooten eene Geschiedenis van
het tegenwoordig Koningrijk der
Nederlanden te geven, die hun de belangrijke gebeurte-
nissen voorstelt, in al de gewesten des Rijks, sinds een tijdverloop van twintig eeuwen, voor-
gevallen; deze gebeurtenissen, zoo veel mogelijk, in hare oorzaken en gevolgen opspoort en
ontwikkelt; de groote mannen en karakters schildert, welke dit vaak onstuimig tooneel betre-
den hebben; en hun eindelijk een overzigt levert van de natuurlijke, zoo wel als staatkundige
gesteldheid des Lands, van de zeden en gebruiken, den maatschappelijken toestand des volks, den
staat der wetenschappen, kunsten en letteren in de onderscheidene tijdperken. Immers, tot de kennis
der voorgeslachten , tot hunne geschiedenis , behoort niet slechts het verhaal van de daden der vor-
sten, van oorlogen, staatsstormen en staatsvericisselingen, maar ook dat hunner zeden en gewoonten ,
hunner maatschappelijke en wetenschappelijke beschaving; daardoor toch leeren wij hen geheel ken-
nen en juist beoordeelen. ,, Men begeert niet slechts zegt
riedel , „ een eindeloos verhaal van
oorlogen en der lotgevallen van vorsten en regenten, maar men begeert de volken zeiven ten onder-
Werp, en hunne ontwikkeling zoo ivel in staten en rijken als in de voortbrengselen hunner nijverheid,
de vruchten van hunnen geest, en den invloed daarvan op hunne zeden en zedelijkheid. Men verge-
noegt zich niet meer met algemeene redeneringen en zoogenaamde wijsgeerige beschouwing; alle ge-
schiedkundige redenering moet op wel gewaarborgde feiten", en op echte voortbrengselen van kunst
en wetenschap gegrond en daaruit afgeleid zijn.''''

Wij zullen uitdien hoofde trachten eene volledige, naauwkeurige en onpartijdige pragmatische Geschie-
denis van ons volk voor ons volk te schrijven, en geene wijsgeerige, staatkundige of regtsgeleerde be-
schouwing dier Geschiedenis, gelijk de bekende werken
van stijl , van hees van Berkel, en bil-

ϊ ι

-ocr page 5-

ν ο ο R Β Ε Ii I G Τ, ιιι

deiidijk. Vele bouwstoffen zijn smrfs wagenaar , in het bijzonder voor de Geschiedenis van Gel-
derland, Utrecht, Overyssel, Friesland
en'Ï^ooTdhTaiyAnd, in het licht verschenen. Wij zullen
van deze, even als van de vroegere, en van onderscheidene nog ongedrukte stukken en oorkonden
gebruik maken, om onze taak , zoo veel in ons vermogen is, naar eisch te voltooijen.

De verdeeling , welke wij in de behandeling van de Algejieene Geschiedenis des Vaderlands
zullen volgen , is deze :

I. Aloude Geschiedenis λ^αν Nederland.
Onderverdeelingen,

1. Van de vroegste bevolking van Nederland, tot de Groote Volksverhuizing in het begin der
vijfde Eeuw.

2. Van de Groote Volksverhuizing in het begin der vijfde Eeuw, tot de erflijkheid der Groote
Leenen in
Nederland.

900.

II. Geschiedenis λ^αν Nederland in de Middeleeuwen.
Onderyerdeelingen.

3. Van de erßijkheid der Groote Leenen in Nederland, tol de vereeniging van Holland en
Henegouwen.

900—1300.

2. Van de vereeniging van Holland en Henegouwen, tot die der meeste Nederlandsche Ge-
leesten onder het Huis van
Bourgondiè.

] 300—1445.

i3. Van de vereeniging der meeste Nederlandsche Gewesten onder het Uuis van Bourgondië,
tot aan die van al de Nederlanden onder karel Y.

1445—1543.

4. Van de vereeniging van al de ^ederhndon onder KAREhV,'tot op de afztvering van Pihivs lil.

1543-1581.

III. Geschiedenis van Nederland ten tijde van het Gemeenebest der ζελέν

Vereenigde Landschappen.

Onderverdeelingen.

1. Van de afzwering van filips III, tot den Munsterschen Vrede.

1581—1648.

2. Van dm Munsterschen Vrede, tot dien van Utrecht en het Barrière Tractaat.

1648—1715.

5. Van den Utrechtschen Vrede en het Barrière Tractaat tot aan de vernietiging van het Ge-
meenebest der
Yereenigde Nederlanden.

1715-1795.

fM

-ocr page 6-

1Λ V O O 11 Β Ε R I G Τ.

ly. Geschiedenis van Nederland , sinds 1795 tot 1840.
Onderverdeelingen.

J. Van de urnietiginij van het Gemeencbest der Verecnigde Nederlanden, tot de stichting van
het Koningrijk der
Nederlanden.

1795—1815.

2. Van de stichting van het Koningrijk der Nederlanden, iol den Belgischen opstand.

1815—1830.

3. Van den Belgischen opstand tot den troonsafstand van Koning 1.

1830-1840.

J. P. AREND.

Uitgestrekt is het veld dat ter bearbeiding voor 07is ligt; gewigtig de tank , die wij ons zehen
hebben opgelegd. Mogen ivij echter ons doel bereiken; mogen wij liefde voor het Vaderland op-
wekken en aankiveeken ^ wij zullen onzen moeijclijken arbeid rijkelijk beloond achten.

Mederablik,
den Isien ^an Wijiunaand
1841.

Β ί

'i S

-ocr page 7-

lEBSTE BOEK

υ

VAiV DK

roT Ol' UK

η % in BC V κ I-: I« i4»ii j .,t κ Λ Λ Α Ι' ιι ι«ι ί« τ ί».

-ocr page 8-

t 1 ■ 1 * , ■· . »
iiVfffelttfiifri-i^ifhii-ftit^f^ftl'hj^iiififWtl'iTtilffifi

J

-ocr page 9-

EERSTE HOOFDSTUK.

VAN DE *

VROEGSTE BEVOLKING VAN NEDERLAND

TOT OP DE

KOmST IIIKR ROMKIMKIVj

05DER

.rujjitrs cjiESAit,
50 JAltKIV TOim CHRISTUS.

De Kelten, een Tolk welks oorsprong zich in den nacht der eeuwen verliest, Avarcii
ongetwijfeld de eerste bewoners van
Nederland. Immers is het genoegzaam zeker,
dat zij zich, onder verschillende benamingen, in geheel het westelijk
Europa, van
de
Oostzee tot aan do straat van Gibraltar en voorts langs een gedeelte van de kus-
ten der
Middellands che Zee gevestigd hebben, ofschoon het eigenlijke ÄTe/^i'Äa (GiZ^/i'a)
Insschen den
Ri^n, de Alpen en de Pyreneën beperkt is geweest (1). Wanneer deze
bevolking geschied zij is moeijelijk te bepalen, maar ongetwijfeld stijgt zij tot eenc
hooge oudheid op. De landen aan deze zijde des
Rijns tot over de Wezer en de
Elhe naar den uithoek van Denemarken, waren reeds sinds onheugelijke lijden door
Keltische stammen bezet (2) ; het mag echter bijna als onbetwistbaar aangenomen Avor-
den , dat
Nederland, zoo lang onder do baren der zee bedolven , gelijk \iit aardkun-
dige nasporingen is gebleken, wegens zijne lage ligging, moerassen en poelen , wel
het laatste door hen zal bevolkt zijn.

Deze overoude bewoners of Kelten worden afgeschilderd als menschen van eenc
reusachtige gestalte, die, naar de beenderen, Avelke men van hen in verschillende

(1) Caesar, de Bello Gallico. Lib. l. p. 17. Ed. J. scaligeri. Anisl. 1661. Pomposius mela ,
Lib. III. c. 2. Ed. A. GRosovii. L. B. 1722. Strabo, Lib. III. ρ. 13Ü, 24.5, 285. W. ρ. .507. Ed.
J. cASAüBONi. Par. 1620. Plütarciiüs in mario , p. 413. Ed. g. xylakdri, Francof. 1605. Αμμιανγ?
MARcELLixüs, Lib. XV. c. 10 ct 11. Ed. .1. grorovii. L. B. 1693.

(2) N. AVESTESDORP; Verhandeling over de Ilunnebedden, hl. 222 enz. 289—296. Groninjjcn
1822. Volgens caesar cn tacitüs werden de Bovenrijnsche gewesten door Kelten uit Gallië hr-
Tolkt.
Caesar; Lib. VI. p. 139. Tacitüs^ de Morib, Germ. c, 28. Ed. j. iipsn. Antv. 1648.

-ocr page 10-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

slreken van Frankrijk gevonden heeft, gewoonlijk zes, ja zelfs zeven voet moet ge-
weest zijn.
Zij waren kloek, gezet, welgevormd, en blank van vel, hadden leven-
dige blaauwe oogen, een woest en dreigend uitzigt, lang rosachtig of blond haar, en
cene zware sterke stem, met welke zij in de gevechten een vreesselijk geschreemv
aanhieven (1). Zij waren tegen koude en moeijelijkheden gehard en verachtten dood
en gevaren (2). De vrouwen hadden een niet minder gunstig voorkomen dan de man-
nen , wien zij zelfs in ligchaamskrachten overtroffen (3). Zij werden voor de schoonste
onder de vrouAven der Noordsche volken gehouden.

In den beginne bedekten zich de Kelten slechts met de vellen der wilde dieren , die
zij op de jagt gedood hadden. Later, toen zij vlas en hennep verbouwden, daarvan
doek maakten en het verwdcn, werd hunne kleeding gemakkelijker en meer afwisse-
lend. De meest gewone dragt des volks was toen eene soort van kleinen, vierkanten
mantel
[sagwm) met of zonder mouwen, die aan den schouder met eene gesp of haak
Averd vastgehecht, met bont bezet en somtijds met smalle purperkleurige strooken ver-
sierd Avas. De edelen verwden hunne mantels met verschillende kleuren, en voegdcji
er gouden of zilveren versierselen bij. Deze mantels waren in den winter van zwaarder
.stof dan in den zomer, en langen tijd het eenigste kleedingstuk. Onder den mantel
droeg men later eene soort van open onderkleed of hemd, dat tot op de heupen afhing
en met korte mouwen voorzien Avas; groote broeken voltooiden do dragt, in het bijzon-
dor bij de Noordelijk Avonende stammen.

Men ging meestal barrevoets, doch in den Avinter of wanneer het regende, bedekt»·
men de voeten met houten of kurken sandalen
[gallieae) , die met lederen riemen aan
elkander Avaren gehecht, hetgeen door de Romeinsche vrouwen van rang Avcrd nage-
volgd. Het hoofd Avas met eene muts bedekt, die bij de mannen spits toeliep gelijk een
.suikerbrood.

De mannen droegen den baard gewoonlijk lang, en zoo deze afgeschoren Averd ,
lieten zij hunne knevels groeijen, hetgeen meestal by de edelen gebruikelijk Avas.
Al-
len droegen het hoofdhaar lang, dat nu eens in verwarde lokken langs de schouders
golfde, en dan eens met een knoop in den nek of op het hoofd vastgebonden Averd.
Zij verhoogden de rosachtige kleur van hun haar door kalk^vater, of door eene zeej)
uit vet en asch zamengesteld.
Bij de Keltische vrouwen, Avier kapsel vrij Avonderlijlv
en van eenen driehoekigen vorm moet geweest zijn, AAas de voorkeur voor rood of ros
liaar algemeen.

(1) Florus, Lib. I c. 13. II c. 4. Ed. J. mi.\eilii. Kolcrod. IGüS. kmuK^vs marcelli.xis ,
Lib. XV c. 12.

(2) Am3iianI's jurcellikus , Lib. XV. c. 12. Flouus zcßt van hen juist liet Ifgcnovergcstclclp
Ijib. Π. c. 4. Hij vergelijkt hen bij de sneeuw der Alpen, die voor dc zon a\ c2; sinell,

(3) Ammiasu? MARepiiNüs; Lib. XV. c, 12.

-ocr page 11-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

De kleeding der vrouwen Yerschilde niet veel van die der mannen, behalve dat hare
onderkleederen langer waren. Even als de mannen trachtten zij haren tooi door goud,en
armbanden, ringen en halssnoeren te verhoogen; maar deze soort van versierselen was
Λvaarschijnlijk slechts den adellijken vergund (1).

Hunne levensbehoeften waren zeer beperkt. Hun voedsel bestond uit vleesch ^
wildbraad, visch, melk- en meelspijzen, honig, moeskruiden en Avilde vruchten,;
ook wil men uit de bijzondere achting, in welke de eik bij hen gehouden werd,
afleiden, dat zij zich, in den beginne althans, met de vrucht dezes booms gevoed heb-
ben. Alles werd op de eenvoudigste wijze toebereid. Zij aten veel gezouten varkens-
vleesch, en de visch Averd met zout, azijn en komijn gereed gemaakt. Zij maakten
ook kaas; van de boter is dit minder zeker, doch zeer waarschijnlijk. Brood, nu
eens uit tarwe en dan uit gerst gebakken, Avas hun reeds bekend toen het bij de Ro-
meinen nog niet in gebruik was. Eene soort van bier of brandewijn en mee was (h'.
gewone drank bij die stammen, welke met den wijn onbekend Avaren.

Hunne maaltijden waren even eenvoudig als de spijzen, die opgedischt werden. Zij
lieten zich door hunne kinderen, of door jonge lieden van beide kunne bedienen, eu
plaatsten de tafel digt bij den vuurhaard, die met braadspeeten en ketels, in welke zij
hunne spijzen kookten, bezet was.
Atiia-eneus geeft eene merkwaardige beschrijving
van deze maaltijden. » De Kelten," zegt bij , » zitten op den grond op hooi wanneer
zij eten en hebben voor zich zeer lage houten tafels. Hun voedsel is brood, ofschoon
in zeer geringe hoeveelheid, met veel vleesch, zoo wel gekookt als gebraden of ge-
roosterd. Deze geregten disschen zij op eene zindelyke, smakelijke wijze voor ; doch
nuttigen die zeer ongeschikt; daar zij met hunne handen, gelijk Avilde dieren, gc-
heele stukken grijpen en met de tanden vaneen scheuren. Zoo zjj er niet met de tan-
den kunnen doorkomen, snijden zij het met een klein zakmes in stukken dal zij
altijd bij zich dragen. Hunne rivieren en de twee zeeën, die hen omringen, verschaf-
fen hun visch, dien zij met komijn en azijn toebereiden; want zij gebruiken weinig
olie, dewijl deze bij hen zeer zeldzaam is. Wat den komijn betreft, dezen mengen zij
in al hunne dranken."

» Wanneer zij met een zeker getal aan tafel zijn, is de gewoonte een halven kring
te vormen. In het midden, als de eereplaats, gaat hij zitten, die zich het meest door
zijne dapperheid, geboorte en rijkdom onderscheidt. Naast hem is de plaats van den
gastheer; daarop volgen de overige gasten volgens rang en Avaardigheid. Achter hen
staan de krijgslieden, welke aan hunnen persoon gehecht zijn, en die, gedurende den
geheelen maaltijd, hun schild vasthouden. Voor hen zitten, even als zij , andere krij-
gers met
Speeren gewapend. Beide Avorden overigens gelijk hunne meesters behandeld."

)> De drank der rijken is wijn, dien zij uit Italic of uit de omstreken van Mar-

(1) BI. dewez, nistoire Générale de la Belgique. Tom. I. p. 25—29. Brüx. 1820. Λ. ü. β.
sciiwEs, Les Pays-Bas amnt et durant ladomination Romaine. Tom. I. p. UG—Uü. Brüx, J837.

-ocr page 12-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

scille ontvangen, en welke op deze wijze wordt toegediend. De bediende, met
(leze taak belast, brengt in elke hand een aarden of zilveren vat, gelijkende op een
kookketel, en vol wijn. Elk drinkt er uit, doch weinig op eens, maar dikwijls, en
bijna altijd is de Avijn onvermengd. De scholels, op welke de spijzen gedischt wor-
den , zijn van dezelfde stof als de drinkvaten of bekers. Eenige Kelten echter hebben
koperen, en anderen bedienen zich , in plaats van schotels, van mandjes uit teenen
gevlochten."

» Er bestaat onder hen eene zeer öude gewoonte, die diliwijls hunne maallijden bloe-
dig doet eindigen. Hij , die aanspraak maakt op de eer van de dapperste uit het ge-
zelschap te zy η, grijpt een stuk vleesch. Zoo er iemand onder de gasten is, die
hetzelfde voorwendt, staat hij op, en nu vechten de beide mededingers lot dat een
hunner dood nedervalt (1)."

Op de plegtigste feestmalen dronken de gasten uit de schedels der vyanden, die zij
gedood hadden, en zelfs uit die hunner vaderen en geliefdste vrienden ; gelijk het
eerste een bewijs was hunner dapperheid , zoo was het laatste ecu teeken van achting
en herinnering aan de afgestorvenen. Bij de grooten waren deze schedels in goud of
zilver gevat. Bij minder pleglige gelegenheden dronk men uit horens van buffels of
andere wildedieren.

Niet altyd , of veel eer zelden, zat bij deze maaltijden do matigheid aan de hooger
hand. De Keilen gaven bij dergelijke gelegenheden gewoonlijk den vrijen loop aan
hunne zucht voor den dronk, hetgeen meest altijd de noodloUigste gevolgen naar zich
sleepte, daar de gasten, door den Avijn verhit, over de geringste beleediging in woede
geraakten en handgemeen werden. Somtijds vochten zij vermaakshalve na den maal-
tijd, doch dit veranderde, naar mate zij meer ontstoken werden, in ernst; de zwaar-
den werden alsdan getrokken, en niet zonder bloed geplengd te hebben weder opge-
stoken , indien de omstanders niet spoedig tusschen beide schoten en de strijdende par-
tijen van elkander scheidden. Wanneer de gastmalen niet zoo droevig afliepen, Aver-
deu zij met zang en dans besloten, waarbij de maat door het slaan met de zwaarden of
lansen op de schilden aangegeven werd (2).

Aanvankelijk leefden de Kelten, benoorden de Alpen en Pyrene'ên, als Nomaden
door de bosschen en in de holen verspreid. Later in beschaving toegenomen, woon-
den de rijken zoo Avel als de armen in kleine, ligtgebouwde hutten uit hout en riet
zamengesteld, rondvormig van gedaante, wier dak spits toehep en met stroo be-
dekt was. Zij waren hoogst waarschijnlijk slechts gelijkvloers, en hadden noch ven-
sters , noch schoorsteenen ; het licht drong er in door eene hooge deur , en de keu-
ken diende tevens tot slaap- en woonvertrek. Deze eenvoudige woningen waren eveu

(1) Atiiaeneus, Lib. V. Ed. cvsvinoM. Lugil. 1(157.

(2) ScuAijEs T. I. p, 84—8Ü.

-ocr page 13-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

eenvoudig en slechts met de wapenen des bezitters, die als zegeteekens langs de muren
hingen , versierd. Het huisraad bestond uit eenige aarden vaten , grof bewerkte kleine
Jiouten tafels, en banken. Eenige bossen stroo of dierenhuiden strekten tot leger-
stede ; meestentijds echter sliep men op den blooten grond. Deze hutten lagen van
elkander verspreid over de velden , door de wouden of in de nabijheid van de eene oi
andere bron. Immers steden of regelmatige dorpen waren onder de Noordelijk wonende
Kelten, zelfs ten tijde van
caesar , niet bekend. Wanneer zij eenen vijandelijken aan-
val vreesden, trokken zij naar hunne verschansingen in het midden der bosscheii, al-
waar zij in der haast hutten opsloegen, en zich met hun vee en voorraad opsloten (1).

De ongehuwde staat was niet in eer bij de Kelten, en veelwijverij, onder de gerin-
gen althans, niet in gebruik. De maagden genoten eene groote vrijheid in de keus h;i-
rer echtgenoolen; de vader noodigde op een gastmaal ui de mededingers naar de
hand zijner dochter; en de eerste, wien zij een beker vol Avater aanbood, was de
gelukkige. De trouwplegtigheden bepaalden zich daarbij , dat de bruidegom en bruid
uit éénen beker dronken. De vrouw bragt een bruidschat ten huwelijk, welke dooi-
den man met eene somme gelds van gelijke waarde vergroot, en door den langstle-
vende der echtgenooten, benevens de voordeden, welke dezelve gedurende hun hu-
welijk had opgeleverd, geërfd werd (2). De man onttrok zich zoo lang hij de wape-
nen konde voeren, aan allen landarbeid en hand\A erk, die geheel aan de zorg d(!r
vrouw werden overgelaten en van Avelke zelfs de smarten bij hel moeder worden haar
naauwelijks eenige oogenblikken konden ontheffen. Zij verzelde hem daarenboven in
den krijg, op de jagt, en deelde met hem in dezelfde gevaren en moeijelijkheden.

Meer omslagtig en kostbaarder waren hunne lijkplegtigheden. De lijken werden of
verbrand, of begraven. De wapenen, het paard, de hond en wat den overledene in
zijn leven het dierbaarste geweest was, werden met hem verbrand , ten einde hij deze voor-
Averpen in de andere wereld mögt Avedervinden. Vroeger Averden ook uit dien hoofde
zijne slaven en zelfs lieden, die men Avist dat hij bemind had, aan de vlammen ge-
oü'erd (3). De grafplaatsen der aanzienlijken werden met aardzoden of groote steenen ,
lot zekere hoogte opgestapeld, bedekt.

De opvoeding der kinderen strekte ten eenenmale om er sterke menschen en dappere
krijgers van te vormen. » De Kelten worden onder het zwaard en de wapenen gebo-
renzegt TITUS Livius te regt (4). Immers de eerste wensch eener Keltische moeder
>vas, Avanneer zij een mannelijk kind had ter wereld gebragt, dat het den Goden mögt

(1) Ε. μ. engelberts, Dß aloude staat en geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden,
J). I. bl, 389—301. Amst. 1784, Deavez, T. I. p. 18 -20, 25. Scuayes T. I. p. 89-96.

(2) Caesar, Lih. VI. p. 137.

(3) Caesau , Lih. VI. p. 137.

(4) TiTcs Liviis, Lih. X. c. 16. Ed. j. r. grosovii. Amst. 1679.

I. DEEL. 2

-ocr page 14-

10 Α L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε G Ε S C HIΕ D Ε ί S

behagen, hem met de wapenen in de Tuist Ie laten sterven. Zoodra de kinderen gebo-
ren A\aren, werden zij in kond ^yaler gedompeld, gingen tot aan den jongelingsleeftijd
bijna geheel naakt, en werden ni het z\vemmen , jagen en in den wapenhandel geoefend.
Zij dienden hunne ouders aan den diseli, en mogten niet met hen in het openbaar yei-
scliijnen vóór dat zij de wapenen dragen konden (1). Alsdan ontvingen zij uit de hand
des vaders een zwaard en schild, van welke zij zelfs in den hoogsten en verzwaktslen ou-
derdom geen afstand deden (2).

Een-volk dus opgevoed en aangekweekt, moest den oorlog als het hoofddoel entevens
uls het grootste vermaak des levens beschouwen. » Zij zijn in eiken leeftijd voor deu
krijg geschikt; de grijsaard trekt met even veel moed ten strijde als de jongelingzegt
AMMiANUS MARGELLiJius (3); en CAESAR Verzekert, dat vóór zijne komst geen jaar voorbij
ging, waarin zij niet in de eene of andere.krijgsonderneming gewikkeld waren (4).
Op de groote volksvergadering, die in de lente gehouden werd , moest elk weerbaar
man ten volle gewapend en krijgsvaardig verschijnen. Die het laatste verscheen werd
wreed mishandeld en voor de oogen der vergaderden vermoord. Indien nu een der
opperhoofden besloten had eenen togt te ondernemen, gaf hij in dit
consilium arma-
him
zyn voornemen te kennen, opdat zij die hem volgen wilden, zich lieten werven.
Degenen, die in zijn voorstel genoegen namen, beloofden hem hunne hnlp , en wer-
den door de gelieele vergadering toegejuicht. De geworvenen daarentegen, die hun
opperhoofd niet wilden volgen, werden als wegloopers en schelmen beschouwd, op
welke niemand voortaan eenig vertrouwen stelde. De dappersten en krijgszuchtigsten
onder deze opperhoofden hadden altijd een zeker getal medgezellen in hunne soldij ,
door CAESAR
amhacti, soldiirii genoemd, die zwoeren met hunnen aanvoerder te
leven en te sterven. Indien hun meester sneuvelde, zou het schande voor hen ge-
weest zijn te leven. Zoo heerschend was de zucht naar oorlog onder deze volken.
dat zij in tijd van vrede niet nalieten bij hunne naburen te stroopen, ja zelfs hun
eigen land door burgeroorlog vernielden, en elkander doodden, wanneer zij geene ge-
legenheid vonden buitenlands te oorlogen.
(5)

Onder de zangen der Barden ter eere der helden , en vergezeld door hunne vrou^^en ,
die niet minder krijgshaftig waren dan hare eclitgenooten en zonen, trokken zij ten
strijde, nadat zij vooraf eenen plegtigen eed hadden afgelegd , hun haar noch baard
Ie
scheren, noch hunne dierbaarste betrekkingen ooit weder te zien, indien zij hunne
vijanden niet overwonnen hadden. Zij hielden zich overtuigd, dat zij eene eeuwige

(1) Caesar, Lib. YI. p. 1^7.
(1^) Caesar ,
Lib, VIII. p. 204.

(3) Lib. XV. c. 12.

(4) Lib. Yi. p. 136.

(5) Caesar; Lib. III. ρ. 76; V ρ. VI ρ. 13(5. Λτπε5αει·9, Lib. ΥΠ ο. 13.

-ocr page 15-

DES VADERLAPiDS. 11

oelukzaliglieid zouden deelachtig Avorden, Avannecr zij met de Avapenen in de Yuist
sneuvelden; en kenden geen grooter ongeluk dan een' natuurlijken dood te slcrven. Ook
de dappersten onder hen, AYanneer de jaren hen verhinderden den dood op het slagveld
te zoeken, hraglen zich met eigene hand om liet leven, of ontvinggn deze dienst, als
een hhjk van liefde en gehechtheid, uit die liunner nabestaanden en vrienden. ïen
bewijze hunner stoutheid en doodsveracliting droegen zij , volgens
aelianus , wanneer
zij ten strijde trokken, in plaats van helmen, Lloemkransen (1); en wanneer de slag
zou aangaan ontLlootten z^ het bovenste gedeelte des ligchaams. Er waren echter onder
hen die hoofd en borst met ijzeren w^ipenrustingen bedekten.

Eene eigenlijke legerkunst of krijgstaktiek schijnen deze volken noch gekend, noch
eenige bepaalde krijgstucht gevolgd te hebben. Wanneer de aanval zou beginnen, moe-
digden zij elkander door krijgsgeschreeuw aan, door het geluid van zekere grof bewerk-
te trompetten, door oorlogszangen en scheldwoorden op hunne vijanden. De dappersten
traden, eer de algemeene slag aanving, vóór het leger, en daagden, tot een ])ijzon-
der gevecht, dien der vijanden uit, welke zich met hen durfde meten. Allen, ilie
tot hetzelfde geslacht en gehucht behoorden, werden bij elkander geschaard, en
vormden een driehoek
[euneui) , welke met een of meer man beginnende, trapsge-
wijze vermeerderde tot dat hij eene aanzienlijke breedte bereikt had. De ruiterij,
uit de aanzienlijksten zamengesteld, maakte de kern des legers nit. (2) Elk ruiter werd
door twee slaven gevolgd, evenzeer gewapend en te paard. Zoo eene wonde hem bui-
len gevecht ])ragt, nam een der slaven zijne plaats in , terwijl de andere zijne wonde
verbond. De Kelten bezigden ook strijdwagens, elk met twee paarden bespannen. Dc
krijger, welke dien beklommen had, school een schicht op den vijand , en zoodra men
door eene vijandelijke bende was heengebroken, steeg hij van zijn wagen om te voet
met het zwaard te vecliten. Deze wagens met elkander vereenigd , dienden levens om de
legerj)laatsen te versterken. Van oorlogstuigen bij lielegeringen schijnen de Kelten geen
denkbeeld gehad te hebben, vóór dat zij er door de Romeinen op geliragt werden.
Wanneer zij zich van eene versterkte plaats wilden meester maken, sloten zij die met
hun geheel leger in , beschoten de wallen met sleenen, en als de verdedigers van dc
5 muren verjaagd waren, vormden zij een stormdak, verbrandden de poorten en wier-

> peil de wallen omver (3). Hunne eigene verschansingen waren omringd en versterkt

"l door groüte , zware palen, die evenwijdig twee voeten van elkander geheid waren, en

^ wier lusschenruimle met steenen werd aangevuld. Het geheele werk was met zware

sluitbalken gekoppeld , en van binnen met aarde versterkt. Deze wallen , tot eene be-
kwame hoogte opgehaald, Avaren tegen brand en stormram vrij wel verzekerd, zoodal
het zelfs den Romeinen niet gemakkelijk viel er door te dringen.

(1) Variae Jlistoriac, Lih. XII. c. 23. cur. j. kiiinio. Argent. 1C85.

(2) Caesar, Lih. VU p. 184.

(3) Caesar , Lih. II p. .51, 52.

Γ

2 ^

-ocr page 16-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

De gewone -wapenen Maren een groot, ongepunt slagzwaard [spatha) dat aan ecue
ijzeren of koperen keten langs de zijde bing, en een groot, plat, veelkleurig "vierkant
f child , uit teenen of zeer dun hout rervaardigd, doch niet toereikende om het geheele
ligehaam te bedekken. Ook wierpen zij het dikwerf van zich en vielen met ontbloote
ligchamen op den vijand aan. Zij bedienden zich ook van eene andere soort van zwaardei^
met kromgebogen punten , voorts van zeer lange speren , werpspietsen , bogen , slingers ,
strijdbijlen, en van een korten dikken ijzeren knods, die aan eenen ketting hen op zijde
hing. AI deze Avapenen waren gewoonlijk met gedaanten van viervoetige dieren en
vogelen, in metaal, koraal of andere stollen bewerkt, versierd. Op hunne helmen
Avaren horens van dieren of wel de gedaante eens vogels; meestal van eenen haan, die
ook hunne vanen versierden. (1)

Na den krijg en wapenhandel is de jagt, het beeld des oorlogs, de meest geliefkoosde
bezigheid en uitspanning bij alle min beschaafde volken. Van de jeugd af aan er mede
vertrouwd , betoonden de Kelten daarin veel onversaagdheid en behendigheid, bovenal
in het hoogst gevaarlijk vangen en temmen van elanden en wilde buffels, welke
destijds in de uitgestrekte wouden van Middel- en TuwiA^-Europa, in groot aantal wa-
ren , doch thans slechts in
Litthauen en in de noordelijkste gewesten van ons wereld-
deel gevonden worden. De buffeljagt in het bijzonder Avas het vermaak der jongelingen,
die hierdoor hunne ligchaamskrachten oefenden en ontwikkelden. Het was bij hen een
punt van eer, wie de meesten dezer dieren geveld, en de horens ten bewijze daarvan,
te huis gebragt had. Het gewone jagtwapen was boog en pijl, doch bij het jagen van
Avilde zwijnen bedienden zij zich van voortreffelyke jagthonden, van welke zij eene groo-
te menigte bezaten, en die tevens in den oorlog gebruikt werden. Na de jagt was de
vischvangst een der voornaamste bronnen van bestaan onder de Keltische volksstammen (2j.

Het ligt in den gewonen gang van de maatschappelyke ontwikkeling der volken,
dat de landbouw eerst later wordt aangekweekt, en even als de andere kunsten des
levens, een gewrocht is dier noodzakelijkheid, welke uit behoefte en gebrek geboren
wordt. Wanneer dit kenmerk eener meerdere beschaving zich onder de Kelten geo-
penbaard heeft, is niet te bepalen. Zeker is het, dat zij den landbouw beoefenden,
toen zij den Romeinen bekend werden, en zelfs de legers van
gaesab. van meel voorzagen,
ofschoon zij verscheidene malen hunne oogsten vernietigd hadden, opdat het de vreemde
bezoekers aan levensmiddelen mögt ontbreken. Zij verbouwden benevens tarwe en garst,
ook haver, boekweit en spelt. De kunst van op verschillende wijzen met mergelkalk
en asch de landen te bemesten Aias hun tevens bekend, en men beweert, dat zij dit
den Italianen geleerd hebben, even als het gebruik van den ploegstaart, het ploegijzei-
en de egge, die waarschijnlijk door hen zgn uitgevonden. Zij baakten hunne velden af

(1) Dewez, T. I. p. 124—133. Scdvyes, T. I. p. 100-108.

(2) Caesar, Lil·, YI; p. 141. DeweZ; T. I. p, 42-44. Sciiayes, T. I. p, 108—1Π-

-ocr page 17-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

en verbrandden de stoppels Tóór dat de grond beploegd vrerd. Bij bet inoogsten bedien-
den zij zich van de sikkel en van eene
soort van ΛΥ3η op raderen, wier Toorste gedeel-
te met ijzeren landen was gewapend, doch aan het andere einde een dissel had, waar-
aan een paard of os gebonden werd, die het werktuig voortsliet, terwijl de geleider
het
opligtte of liet vallen tot op de hoogte der korenaren, welke door de ijzeren landen
afgemaaid werden, zonder dat de halm beschadigd werd, die regtop bleef slaan. Oni
het koren te ziften of te zuiveren, bezigden zy eene paardenharen zeef, waarvan de uit-
vinding hun ook wordt toegekend. De garst en gierst echter werden met de schaar eii
een kam gemaaid. De Avijze op welke deze graansoorten nog in eenige Nederlandsche
gewesten, vooral in België^ ingezameld worden, schijnt van deze gewoonte der Kelten
overgebleven te zijn. Van de garst werd bier bereid, en in de armste gewesten bakte
men er brood van. De granen werden in diepe kuilen bewaard, die in eenen droogen
grond gedolven, geheel bedekt en alzoo gewaarborgd waren tegen den invloed der
lucht. Op deze wyze werd het graan vijftig, ja zelfs honderd jaren bewaard. Het koren
werd
waarschijnlijk tusschen twee stecnen klein gewreven; welligt later, hebben zij,
even als de Romeinen, van handmolens gebruik gemaakt. Bij de zuidelijk wonend<i
Kelten werd ook de olijf, de vijg, de druif en eenige moeskruiden aangekweekt (1).

Met den landbouw gaat de veeteelt gepaard. Op de uitgestrekte weiden der Kelten
graasde eene groote menigte rundvee en schapen , wier melk en vacht bewerkt en tot
verschillende oogmerken gebezigd werden. —'De Keltische paarden waren zeer ge-
zoclit en werden met zorg aangekweekt. Ontelbare kudden varkens zwierven door de
bosschen en op de velden in volle vrijheid rond, en werden door een horen weder
bijeen geroepen.

Men vond meer nijverheid en handel onder de Kelten, toen de Romeinen met lien
bekend Averden, dan men in een overigens nog weinig beschaafd land zou verwachten,
dat daarenboven afwisselend eene prooi was van regeringloosheid, inwendige twisten
en buitenlandsclie oorlogen. De Kelten toch kenden niet alleen het linnenweven,
welke kunst zij naar
Opper-Itali'è overbragten, maar vervaardigden ook doek en λυοΙ-
len sloffen van verschillende kleuren en hoedanigheid; pellwerk; velerlei soorten van
zeep, onder welke de voornaamste die was, door welke zij de blonde kleur hunner
lange haarlokken verhoogden; voorts potasch, onderscheidene verwen en knipwerk. Zij
bewerkten ijzer-, koper- en loodmijnen; hun ijzer was van de beste hoedanigheid,
weinig minder hun koper, hetwelk zij door bijmenging wisten te wijzigen; terwijl zij
tevens het geheim bezaten om het tin, dat uit
Brittanje getrokken werd, minder
smeltbaar Ie maken, en het den glans van zilver te geven. Van hen leerden de
Romeinen de kunst van vertinnen.

Met deze voortbrengselen der nijverheid werd een tamelijk levendige handel ge-
tlreven. Linnen en wollen stoffen werden in aanzienlijke hoeveelheid naar
ItaU'è uit-

(1) Schates. T. I. p. 75—Ö3.

-ocr page 18-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

gevoerd ; ingezoulen eetwaren , dierenliuiden , leder , timmerhout, metalen, honig ,
ganzen, jagthonden , paarden en slaven Λvaren mede niet geringe handelsvooiwerpen .
en de graanhandel in het bijzonder, ^as zeer aanzienlijk (1).

De zeeën , die het gebied dezer volken omspoelden, en de rivieren, die het door-
stroomden , boden den koophandel groote Toordeelen en gemakken aan. De scheep-
Yaart moet echter bij hen nog in hare kindschheid geweest zijn, daar de handelaars
en zeelieden weinig gebruik maakten van de talrijke havens, welke de kusten des oce-
aans opleveren, en die zij zelfs naauwelijks schijnen gekend te hebben. Uit de mon-
den Yan den
Rijn, de Seine, de Loire en de Garonne staken de koopvaardijschepen
naar
JBrittanje over.

Deze schepen λvaγen ten tijde van caesar van het hardste eikenhout gebouwd; de
voor- en achtersteven buitengewoon hoog, om de golven en stormen te Avederstaan ;
maar de kiel minder rond, dan die der Romeinsche schepen, hetgeen de vaart op on-
diepten en bij lagen Avaterstand gemakkelijker maakte. De roeibanken waren groote balken,
een voet breed, welke door ijzeren nagels, van een duim dik , vastgeklonken waren. De
zeilen waren niet van doek, maar uit zachte dierenvellen vervaardigd, en de ankers lagen
niet aan kabels maar aan ijzeren ketens
(2). Caesar bewondert de snelle vaart dezer
schepen, en de behendigheid der Keltische zeelieden in het besturen (3). ïer koop-
vaart op de binnenwateren bediende men zich gewoonlijk van kanoes uit een boom-
stam vervaardigd.

Wat de staatsregeling of den regeringsvorm der Kelten betreft, deze was onder de
verschillende stammen verschillend, en deels koninklijk, deels gemeenebestgezind of
liever
theocratisch-aristocratisch. Immers berustte bij de meesten hunner het op-
pergezag in handen der priesters en edelen , of ridders, terwijl het volk zelf volstrekt
geen deel had aan het bestuur van den staat (4). In die gedeelten waar het eenhoofdig
gezag gehuldigd werd, was de koninklijke ^vaardigheid niet erfelijk. In vele gcAvesten
zelfs werd de koning of hel opperhoofd jaarlijks gekozen; zijne magt was zeer bepaald,
en hij zelf eigenlijk slechts de eerste in rang onder zyns gelijken in de legers en
raadsvergaderingen. Gedurende zijn bestuur mögt hij het land niet verlaten, en hel ont-
breekt niet aan voorbeelden, dal de Kelten hunne koningen afgezet hebben (5). Ineenige
gewesten echter Avas hij minder beperkt in zijne handelingen, en had het regt over
leven en dood der onderdanen. Men kan echter in het algemeen aannemen, dat de vol-

(J) Dewez, T. 1 p. 117—12.·}. Scnn-Es, T. I p. 145-149.

(2) C^ÉSAR, Lih. lir. p. 71.

(3) Lib. ΙΠ. p. 71, alwaar een sclicepsstrijd beschreven wordt tegcti de Veneten ^ ccn Reltiscbe
volksstam iii liet tegenwoordig Franscli
Bretagne

(4) Caesar , Lih. VI. p. 134.

(5) Caes.ui, Lib, Vl. p. 142

-ocr page 19-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

slrekte koninklijke magt Lij de Kelten gehaat was, en die magt meer tijdelijk dan
wezenlijk en heslendig geweest is (1). Welke van deze beide regeringsvormen de Ne-
derlandsclie Kelten gehad hebben, is onbekend. Men gist, dat zij aan opperhoofden
onderworpen Avaren , die den titel van koning Toerden ; dat het algemeen beheer der
zaken , en de groote belangen Tan den staat aan eenen raad van aanzienlijken waren
toevertrouwd; en dat in de onderscheidene landschappen plaatselijke besturen bestonden,
«Ue het regt uitoefenden en dc belangen van bijzondere personen behartigden (2).

Meer zeker schijnt het, dat, bijzonder in de Nederlanden, de verschillende onaf han-
kelijke staten en gewesten onderlinge bondgenootschappen Tormden, om in tijd van
nood eenen magtigen vijand wederstand te kunnen bieden. Wanneer een belangrijke
oorlog op handen was, werden de leden des bondgenootscbaps tot eene algemeene ver-
gadering in de bosschen of afgezonderde plaatsen bijeengeroepen, alwaar het aandeel,
dat elk lid, naar mate zijner middelen, ter gemeenschappelijke verdediging moest op-
brengen, bepaald werd (3). Er hadden daarenboven ook jaarlijksche bijeenkomsten
plaats, die in de maand
Maart gehouden werden, en niet beter kunnen vergeleken
worden dan bij de onstuimige Hongaarsche en Poolsche landdagen der latere tijden ,
ondanks het vrij zonderlinge, doch volstrekt niet doellooze gebruik , om hem die eenen
spreker door geraas of praten hinderde, door eene kamerwacht met dc sabel in de vuist
liet zwijgen op te leggen , en te bevelen zich stil te houden. Gehoorzaamde do snapper
niet bij de tweede of derde waarschuwing, dan sneed hem de kamerwacht een stuk
uit zijn kleed, zoo dat het overige hem niet konde dienen , en liij de geheelo vergade-
ring ten spot en speelbal werd (4).

Niet zelden betwistten dc magiigste volksstammen elkander het regt van oppergezag
in de belangrijke zaken, welke het bondgenootschap betrolFen. (5j De oneenigliedeu
welke hiervan het natuurlijke gevolg waren, bewerkten eindelijk den geheelen onder-
gang der Kelten. Velen der ijverzuchtige stammen oilcrden de onafhankelijkheid huns
\ olksbestaans aan kleingeestige bijzondere belangen op, en om hunne gewaande regten
en eischen op de overige staten te bevorderen, riepen zij nu eens do Romeinen en dan
weder de Germanen te hulp, die niet in gebreke bleven, spoedig als meesters te hande-
len en te bevelen. Zonder deze burgertwisten zou
caesar waarschijnlijk nimmer aan de
verovering van
Galli'è gedacht, haar voorzeker nooit zoo gemakkelijk volbragt hebben.

De weinige berigten , welke de oude Schrijvers Ijetrekkelijk den staatkundigen toe-
•jtand des volks zelf hebben nagelaten, zijn niet ])erekcnd om daarvan een hoog of gunstig
denkbeeld te koesteren. Van de drie standen , de geestelijkheid , de adel en het gemeeu .

(1) Dewez, T. i. p. 0Ό.

(2) Dewez , T. I. p. 02.

(<'}) CiESAR, Lih, II. p. 50, Lib. VII. p. loO.

(4) Titus livius, Lih. XXI c. 20. Stbaco , Lib. IV,

(5) Caesar, Lib. 1. p. 33,

-ocr page 20-

36 algemeene geschiedenis

stonden slechts de beide eersten, die elkander >Yedcrkeerig behoefden om hun gezag tc
handhaven, in achting. De Trouwen Tan deze twee standen speelden mede eene belang-
rijlve rol in zaken van regering en werden bij gewigtige omstandigheden van oorlog of
vrede als goclspraken geraadpleegd; doch de gemeene landzaten daarentegen, in dit op-
zigt, door de gezagvoerders en grooten weinig beter dan slaven behandeld, en buiten
allen staatkundigen invloed gehouden. Gedrukt door schulden en zware lasten, waren
de meesten zelfs verpligt hunne vryheid te verkoopen en zich afhankelijk te maken (1).
Om den overmoed, de willekeur en de aanmatigingen der grooten te beteugelen , hadden
zich reeds in een zeer verwijderd tijdperk bijzondere aanhangen gevormd, wier hoofden .
even als de gemeensmannen in
Rome, zich een groot aanzien wisten te verschaffen, iii
alle belangrijke zaken beslisten, en zorg droegen, dal althans hunne aanhangers leed
Jioch onregt aangedaan werden. Doch dit middel was verderfelijker en noodlottiger vooi
iiet volk dan de kwaal zelve, dewijl het de partijschappen en verdeeldheden steeds le-
vendig hield en aankweekte, zoodat onder de Kelten geen staat, geen landstreek, geen
dorp, zelfs geen geslacht gevonden werd, die niet onderhng verdeeld waren en dooi
partijwoede verscheurd werden; terwijl ouder dit alles de uitvoering en handhaving dci
wetten niet Aveinig zullen geleden hebben (2).

Zeer onvoldoende ziju de berigten over de wetgeving en regtspleging dezer volken. Het
schijnt ook trouwens, dat zij meer naar gebruiken, herkorasten en gewoonten, dan naar
eigenlijk bepaalde of beschrevene w etten, die, in elk geval, zeer eenvoudig en gering
in getal zullen geweest zijn, bestuurd werden. De vaders hadden regt van leven eu
(lood over hunne onmondige kinderen, en de mannen over hunne vrouwen (3). Ove-
rigens w^aren de Druïden, volgens
caesar (4), regters in alle burgerlijke en lijfstraiie-
lijke zaken; zij bepaalden de straffen en belooningen. De schuldige, welke zich niet aan
Jiunne uitspraak onderwierp, werd in den ban gedaau, hetgeen voor de schandelijkslt
straf gehouden werd, en elk outvlugtte den veroordeelde als een goddelooze en schelm.
Dieven en struikroovers werden ten vure gedoemd, terwijl de moordenaars slechts ge-
bannen Λverden, indien zij zich niet aan moord van een vreemdeling hadden schuldig
gemaakt. De ter dood veroordeelden dienden gewoonlijk tot menschenoil'ers aan de
goden , en werden te dien einde zoo lang bewaard tot dat zich de gelegenheid voor eene
dergelijke vreesselijke plegtigheid aanbood (5). De vrouw echter die verdacht gehouden werd
liaren man van het leven beroofd te hebben, kon door de bloedverwanten op de pijnbank
gebragt worden, en bij schuldbekentenis werd zij op de gruwelijkste wijze gedood (6).

fl) Caesar, Lib. VI. p. 134.

(2) scn.vyes, τ. i. ρ. 113. Dewez; ï. i. ρ. 02.

(3) Caesar , Lib. vi. p. 137.

(4) Lib. VI. ρ. 134.

(5) Schates, ï. i. ρ. 115.
(β) Caesar ; Lib. vi. ρ. 137-

-ocr page 21-

DES VADERLANDS.

Waar de Druïden niet regtstreeks konden of Avilden uitspraak doen, werd het pleit
op de volgende zonderlinge ATÏjze beslecht, Men koos twee raven, om het lol van par-
tijen te beslissen, en plaatste op dezelfde plank twee meelkoeken die, in oHe en >vijn
gedoopt, aan den oever van zeker meer nabij den Oceaan gebragt Averden. Weldra ver-
schenen de twee raven, -welke een dezer koeken geheel opalen, en den andere verstrooi-
den. De partij aan wie deze laatste behoorde, won de zaak (1).

Er bestond eene wet onder de Kelten , dat hij , die eenige belangrijke lijding verno-
men had , deze voor zich moest houden en haar alleen aan de overheid mögt mede-
deelcn, die er vervolgens over raadpleegde en aan de menigte er zoo veel van ontdekte
of voor haar verborgen hield , als zij raadzaam en noodig oordeelde. (2)

Het volkenregt zal slechts het regt van den sterkste geweest zijn , onder eene men-
schensoort, die eiken aanval op vreenule volken, hoe onregtvaardig en willekeurig ook,
goedkeurde. Een voorbeeld zal dit gevoelen wettigen. Toen dcRomeinsche afgezanten,
dus verhaalt
tiïus livius , den Galliërs, die de stad Clusiuin belegerden, onder het
oog bragten, dat zij volstrekt geen regt hadden op het Aveltig grondgebied van een
vreemd volk, was liet antwoord , dat zij hun regt op de punt van hun zwaard droegen ,
en dat alles aan de dappersten behoorde (3). Men weet, dat de Romeinen dezen Keltischen
stelregel, welken zij loen afkeurden, voor en na dien lijd in den volsten omvang tol den
hunne maakten, overal waar zich hunne adelaars vertoonden.

Vóór de komst van caesar in GalU'è kenmerkte zioh het karakter der Kelten , door
de weinige deugden en de vele gebreken , welke overal den mensch in den staat dei-
onbeschaafdheid aankleven. Bij hem zijn deugden' en ondeugden meer het gevolg van
onbeperkte driften , en der omstandigheden van buiten , dan van vrije keuze; en bren-
gen gewoonlijk elkander Avederkeerig voort; hij is deugdzaam , meer uit onvermogen
• Inn uit overtuiging; en misdadig, meer uit onwetendheid dan uit beginselen. Zoo is de
deugd der matigheid bij hem het noodzakelijk gevolg der armoede ; terwijl zijne Avoesle
wreedheid legen vijanden het uitvloeisel is eener slechte opvoeding en eener zeer be-
Kvompene beschaving.

De Kelt, oorspronkelijk goedaardig, was geheel belangeloos wanneer hij zijn ongelukki-r
uen landgenoot lielpen, of eenen vriend uil den nood redden kon; en geene opofferin-
gen waren alsdan te zwaar of Ie groot. De beleediging eenen nabestaaude of vriend
aangedaan, koude niet ongewroken blijven, zonder zich de verachting van elk op den
hals Ie halen (4), Het ontbreekt niet aan voorbeelden, dat de Kelten somtijds de dap-
perheid, ofschoon ongelukkig, in hunne grootste vijanden zelfs, Avislen te eerbiedi-

(J) Straiio, Lib. IV. γ. 303.

(2) Caesar , ZzZ». VI. ρ. 137. Dewe/., Τ. ί, ρ. 09.

Υ. C. 35.

(4) Strabo, Lib. IV.
I deel.

-ocr page 22-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

gen (1). De gevaarlijke kunst Yan veinzen en vleijen was hun onbekend; zij wa-
ren even eenvoudig van zeden als openhartig en Trij in hunne gesprekken. Getrouw
cn regtvaardig jegens den stamgenoot, zouden zij zich gewacht hebben hem het ge-
ringste te orrtnemen; en het goede vertrouwen was zoo algemeen, dat men zich niet do
moeite getroostte des nachts de deuren der woningen te sluiten.

Hunne matigheid en eenvoudigheid in spijs en drank worden geroemd. Deze deug-
den echler moeten hun niet tc hoog toegerekend worden.
Ammianüs margellikus
zegt zelfs, dat zij den wijn hartstogtelijk beminden (2); en wanneer zij door roof
en plundering zich het overvloedige konden verschaffen, verslonden zij alles wat hen
voorkwam. Gastvrijheid werd onder hen bijzonder stipt cn heilig in acht geno-
men. Zij verloren al hunne woestheid voor den vreemdeling , wien voedsel en huis-
vesting werd aangeboden, zelfs vóór dat deze er om verzocht had; ja, men betwistte
«alkander het genoegen hem te herbergen, en bij zijn vertrek geleidde en vergezelde
men hem op den weg (3).

Moed en dapperheid, die gewoonlijk lot vermetelheid werden opgevoerd en dikwerf
de treurigste gevolgen naar zich sleepten, waren, gelijk bij alle onbeschaafde, oor-
logvoerende volken, de hoofddeugden der Kelten. Bij een eersten aanval konden
geene hinderpalen hen doen wijken, en het gezigt van een' onvermijdelijken dood
scheen hen te meer te ontvlammen. Vrouwen, grijsaards, kinderen, allen werden
door dezelfde geestdrift bezield. Hunne spreuk was:
overwinnen of vergaan^ en
hieraan getrouw, is het geen wonder, dat zij een gedeelte van
Europa en Azië
bemagtigd hebben, dat de helden der oudheid zich beroemden hen onder hunne hulp-
benden te tellen, cn dat de Romeinen op het hooren van hunnen naam beefden, en hen
als de geduchtste vijanden beschouwden met wie zij » niet om eer te behalen, maar om
het behoud des vaderlands streden," gelyk
sallustius zich uitdrukt (4).

De goede hoedanigheden der Kelten werden door groote ondeugden en grove gebre-
ken overschaduwd. Trouwens, waar het verstand niet verlicht, waar de geest niet be-
schaafd , waar het hart niet door godsdienst, opvoeding en voorbeeld veredeld is, rust
de deugd op geene hechte grondslagen; zij is wankelbaar en steeds de slavin der brui-
sende driften, die zij moest beteugelen. Zoo ook bij de Kelten, en het is onbegrij-
pelijk hoe men hen tot voorbeelden van menschen heeft kunnen verheffen (5). De oude
Schrijvers beschuldigen hen van luiheid en zucht tot lediggang, daar zij buiten krijg

(1) TiTDs Livius, Lih. V. c. 46.

(2) Lih. XV. 12.

(3) ScHAYEs, T. I. p. 70, 71.

(4) Jn Hello Jtigurth. p. 137. Amstel. 1675. Verg. fl0rus,/>ii. II. c. 4. wi/m, 1. Caesar, f/e
Uullico Lib, VII. p. 184. Justintjs, Lih. XXV c. 2. Ed. J. sciiefferi. Hamb. 167«. Scuayes ,Ï.T,
p. 72-75.

(5) Zie bijv. ENGELBERTS^ D. 1, bl. 159; 160i

-ocr page 23-

DES VADERLAPiDS. 11

011 jagt, alle bezigheden verachtten en hunnen tijd in volslagene -werkeloosheid door-
])ragten (1). Dit echter wordt door de nijverheid en den handel, welke onder hen
Jjloeiden, gelogenstraft, en het is moeijelijk deze tegenstrijdigheid uit den Aveg
Ie ruimen, ten zij men aanneme, dat deze beschuldiging meer in het bijzonder de
iXoordelijke Kelten betreft, die ongetwijfeld op een' lageren trap van beschavingstonden
dan hunne zuidelijker stamgenooten. Zeker is het, dat allen in dagen van rust en vrede
drinkgelagen beminden, en dat de verslaafdheid aan den drank, welke daaruit voortvloei-
de , de noodlottigste gevolgen naar zich sleepte. GewoSnlijk ontstonden uit hunne dron-
kenschap niet alleen onderling de bloedigste tuisten, zoodat zelden onder hen een
feestmaal was, dat niet door moord van onderscheidene gasten bezoedeld werd, maar
ook dikwerf veroorzaakte deze verderfelijke neiging de nederlaag en de vernietiging
hunner legers. Op deze wijze toch kwam het grootste gedeelte der Galliërs om het
leven, die
Rome bemagtigd hadden (2).

Onwetendheid en bijgeloof, door de priesters aangekweekt, verhinderden hen hel
ware van het valsche te onderscheiden, gaven voedsel aan liunne natuurlijke nieuwsgie-
righeid , wuftheid en onstandvastigheid, en verleidden hen tot daden over welke zij
spoedig reden hadden zich te beklagen (3).

Geheel onderworpen aan hunne onbeteugelde hartstogten, gaven zij zich met he-
vigheid aan den eersten indruk over. Eene zaak van weinig belang bragt hen in
beweging; oogenblikkelijk daagden zij elkander uit en vochten tot op den dood
toe (4). Trotsch en snoevend van aard, tergden zij hunnen vijand door de grofstebelee-
digingen en belagchelijkste snorkerijen, maar bij den minsten tegenspoed werden zij ter
neder geslagen en achtteden zich voor onherstelbaar verloren (5). Onverzadelijk heb-
zuchtig roofden zij gedurig op de naburige volken. Niets werd in dergelijke omstandig-
lieden geëerbiedigd; noch de verblijven der dooden , noch de tempels der goden. Doch
in niets vertoonde zich hun woeste aard schrikkelijker dan in liunne wreedheid tegeneen
overwonnen vijand. Deze kende geene perken, en bleef doof voor de stem van hel
medelijden en der menschelijkheid. Mannen, grijsaards, vrouwen en kinderen moesten
onder de vreesselijkste smarten wegsterven, of werden op de brandaltaren aan hunne
barl)aarsche goden opgeofferd (6).

De godsdienst der Keilen Avas niet berekend hen tot edele menschen te vormen. Hun-
ne eerdienst Aveek, in vele opziglen, niet af van die van onderscheidene andere volken

(Ijl'loris, IaJ). II. 0. 4. num. 2. Scii.vyes, T. I. p. Göj en de aldaar aangehaalde Sclinj\ei\s.
(2) TiTis LiMi's,
bih. Y. O, jusTisis, Lih. XXIY c. 7 oi S.
(.3) Caesar , Lih. UI. ],. 7.'5. Lih, IV. p. 82.

(4) Tiirs Livus, IJh. V. c. 37.

(5) CvESAK, Lih. III. ρ. 7ó, 89.
fO) SciiAYEs, T. I. p. G8-7Ü.

3 ^

-ocr page 24-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

(lei- oudheid. Zij aanbaden vele goden, die in oppergoden, in ondergoden of halfgoden,
en in geesten verdeeld waren.
Teutates (vader des volks) was hun Oppergod, dien zij
aJs den uitvinder aller kunsten, den beschermer van den handel en der reizigers vereer-
den , en die misschien van daar door
cvesar als eenzelvig met mergurius beschouwd
werd (1). Men heeft beweerd, dat deze
teutates dezelfde Avas als de teut der Germa-
nen , de
TAUTÈs der Feniciers, de teutat der Karthagers en de tau der Egypienaren.

Esus of iiEsus (schrik) was de God des oorlogs, en wordt uit dien hoofde door caesar
onder den naam van mars opgegeven. Hem werd het kostbaarste gedeelte van den buil,
op de vijanden behaald , toegewijd, en dieren en menschen, in den strijd gevangen,
moesten aan hem opgeofferd worden (2).

Beal , bel of belek , (do bloudc, dc zon) de apollo der Romeinen , was bij de Kellen
de God der geneeskunst, wiens feest jaarlijks op den vijf en
twinligsten van Wintermaand
gevierd werd, en wiens godspraken alom geëerbiedigd Λverden. Zij hadden insgelijks
eene godheid over de kunsten en handwerken, die
caesar Avel is waar minerva noemt,
maar wier Keltische naam onbekend is (3).
Hercules ogmius was de God der Avelspre-
kendheid, wiens dienst niet geheel onwaarschijnlijk door de Feniciërs , toen deze zich
in
Ziiid-Gallië , onder dc Kelten werd ingevoerd (4).

Taranis, taranus of tiierapiim, (dondcr) de jupiter , de donderaar der ouden, mus
de God des hemels en de meester van den bliksem; terwijl dis of dit (pluto) de God
was van do aarde en der hel of van den nacht. De Kelten beweerden, dat zij uit
dezen god ontsproten waren, en van daar, dat zij den lijd niet bij dagen maar bij
naclilen afdeeldcn (5).

Behalve deze goden van den eersten rang telden zij een overgroot getal ondergoden,
i'U goede en kwade geesten. Bosschen, bergen, rotsen, meren, rivieren, bronnen,
iiJles had zijnen bij zonderen beschermgod.

In geene tempels of bedekte en bemuurde gebouwen, maar op hooge bergen, in
sombere wonden of op uitgestrekte vlakten werden de goden aangebeden (6). Daar
werden tot altaren, die zoo dikwerf van menschenoflbrs rookten, een geheimzinnig ge-
tal ruwe sleenen van twaalf lot vier en twintig voeten hoog , op hunnen kant gelegd , eji

m

zoodanig gerangschikt, dat zij cencn of meer cvenmiddelpunlige kringen vormden, wiei

(1) Caesar , Lih. λ^ ρ. 136. Titus livius , Lib. XXVI. c. 44.

(2) Caesar , Lib. VI. p. 13Ö. Lücakus , Lib. I. ys 144. p. 17. Ed. Amst. 1043.

(3) Caesar, Lih. VI. p. 130. Misscliicn Avcrd zij belisana {ycnoemd. Dezen, naam [faf mn» feu
minste aan de uitvindster der kunsten en wctenscliappen.
Dewez, T. I. p. 7ü.

(4) Uitvoerig over deze godheid liandelt tola.\d, Ilistonj of the Omids, in dc MiaveduncoHa
Works of Mr.
joiin tolaivd , Vol. I. p. 33—45. London 1747.

(5) Caesar , Lib. VI. p. 137.

(0) LucancS; Lib. ΠΙ, V8 3yy. ρ 71.

-ocr page 25-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

jniddelpunt door eenen steen, grooter Tan omvang dan de overigen, aangewezen >verd.
De nitgestreklste kringen telden eenige honderden van deze steenen. Men heeft dit gemis
van eigenlijke tempelgebouwen bij de Kelten vóór hunnen omgang met de Romeinen,
toegeschreven aan het zuivere en verheven denkbeeld, dat zij de goden meenden te ont-
ceren wanneer zij hen in eenen beperkten en omschreven kring aanbaden. Dit denkbeeld
(3chtcr is te afgetrokken en te wijsgeerig, om het in een weinig beschaafd volk , dat meer
handelde dan dacht,
Ie vooronderstellen. Het is Teel waarschijnlijker, dat onbeschaafd-
heid , onkunde en traagheid hen belet hebben hunne goden op eene wijze te vcrecreu,
die meer overeenkomt met de gewone begrippen van eerbewijzing en acliting voor hoo-
gere wezens, en die bij alle volken, welke aan den staat van wetenschappelijkekindsch-
iieid ontwassen zijn, aangetroifen worden. Nevens deze geweldige stecnhoopen, van
Avelke nog vele in
Frankrijk en Groot-Brittanje aanwezig zijn, hadden de Kel-
ten ook eene kleinere soort van uitgeholde altaren of liever bakken, om het bloed dor
slagtoffers op te vangen; voorts beweegbare rotsen of waggelende steenen, zoo ge-
plaatst dat zij met geringe moeite kouden bewogen worden; en afgodsbeelden,
die meestal slechts uit groote ruwe steenen of uit den misvormden stam van eenen eik
bestonden (1). Somtijds echter Averd de afgod onder de walgelgksle en vrcesselijkstc
gedaanten voorgesteld.

De godsdienst-plegtigheden werden slechts op het middaguur, of des middernachts
bij volle en nieuwe maan verrigt. Zij bestonden hoofdzakelijk in statige omgangen
ten einde de gunst des hemels over de vruchten der aarde af te smeeken, in geheim-
zinnige verrigtingen bij het inzamelen van planten, aan welke men eene geneeskundige
kracht toeschreef; in wigchelarijen , die vóór het uitvoeren eener belangrijke onderneming
altijd gcraad])lecgd werden; en in brandoffers , die bij alle groote omstandigheden en go-
wiglige voorvallen plaats hadden. Behalve huisdieren en vruchten werden den goden
ook menschenoiï'ers toegebragt. Gewoonlijk koos men hiertoe misdadigers of krijgsge-
vangenen, en bij gebrek van deze ook slaven en zelfs vrijen, doch in dit laatste geval
werd het slagtoifer door het lot aangewezen. Somtijds wijdden de Kelten zich zelve ge-
willig aan de goden. Zij waanden in hun bijgeloof en hunne dweepzucht, dat een brand-
oil'cr van het edelste wezen op aarde aan de godheid het welgevalligst moest zijn, en dat,
warmeer een groot ongeluk dreigde, men den toorn des hemels m'et beter konde bevre-
digen , dan door met het leven van een' mensch het behoud van den staat of dat van
zijns gelijken te koopen. Deze menschenoffers, die op de verschrikkelijkste Avijze Ter-
rigt, en bovenal aan
teutates , iiesus en tarasis toegewijd werden, zijn, ondanks de
])ogingcn der Romeinen, vóór de invoering van het Christendom in
Galli'è niet geheel
nfgescliaft geworden (2),

(1) Llcanls, Lib. III. Λ8 412. 72. ToLiitu, p. 87—107.

(2) CAESAR, Lih, VI. 136, Licasus, I.VS,444-446.p. 18, Verg.ÜEWEZ; T,I.j).71-108.
.^cuiTEs, T. I. p. 110-128 cl 131.

-ocr page 26-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

De prieslcrs of Ledienaars der godsdienst droegen den naam Λΐχη Druïden, Drijsiden .
Semnothehi
of Saroniden. De afleiding dezer Terscliillcnde benamingen is onzekei·.
Het waarschijnlijkste gevoelen is, dat liet woord
Dru'id afkomt van liet Keltische derx
[dryiv ^ deriinjdd,
meervoudig derxmjddon oï dr ij od) hetgeen eik heteekent, het zin-
nebeeld van den oppersten god der Keilen (1). De oorsprong van het Druïdendom
zelf is niet minder onzeker , en geen der gevoelens, hier over geopperd , leidt tot eenc
waarschijnlijkheid, veel min tot eenige zekerheid (2). De Druïden waren vermoedelijk
in drie rangen verdeeld: in eigenlijk gezegde
Drniden , die de godenleer en boven-
natuurkunde beoefenden; in
Fates [ovcirsiq, Euhates, Eutages, Galisch i^azWi)
of wigchelaars, die meer bijzonder met de uiterlijke godsvereering, en de uitoefening
der geheime kunsten belast waren; en in
Barden of zangers, die den lof der goden
en dien der helden bezongen (3). Van deze drie rangen genoten de Druïden de groot-
ste voorreglen , en bekleedden naast of benevens de opperhoofden of koningen den eer-
sten rang in den staat. Zij waren de bewaarders en uitleggers der wetten, hadden een
aanzienlijk deel in het staatsbestuur, mengden zich in-de algemeene en bijzondere ge-
schillen , en waren vrij van belastingen en krijgsdienst; daarentegen was elk gezin ver-
pligt hun eenc jaarlijksche schatting op te brengen. Terwijl de Vates en Barden onder
het volk verkeerden, onttrokken zich de Druïden aan de oogen des gemeens, en leefden
genootschappelijk in het diepste der bosschen en in de donkerste schuilplaatsen (4) ,
alwaar zij jongelingen uit de aanzienlijkste geslachten , in hunne geheimen inwydden.
Deze leertijd was ten uiterste moeijelijk en duurde dikwerf twintig jaren onafgebroken
voort. De voorschriften en lessen Averden in verzen medegedeeld, die van buiten moes-
ten geleerd Avorden , daar het volstrekt verboden was iets van de leer op schrift te bren-
gen , zoo wel om het geheugen der leerlingen te oefenen, als om de geheimzinnige
leer zelve voor elk ander dan voor hunne ingewijden verborgen te houden (5). Om
hun aanzien te onderschragen en te bevestigen moest het volk misleid en in het diepste

(1) Anderen leiden dien naam af van liet Grielisclic ^ρνς (eik); en sommigen van liet Kehisclie
drau^ drou ol' trau, troii, tru (ffetromv). Zie van der milii, Lingua ßclgica ]), 236. L. β. 1612.
J. smitii in α Tlistory of the Druïds, parlicularhj of those of Caledonia, geplaatst in 's mans
Gaelic Antiqxiitics, Edinb. 1780. ontleent den naam druïd \an het oud Kellisclie woord
druid/i hetgeen wijze man beteekende. In het tegenwoordig Galisch ofBergschotscli heeft het woordje
drudh driidih nog de beleekenis van: ioovenaar, van iemand, die met geheime kunsten om-
gaat.
Zie the Dictionary of the Gaelic Language bij korm vä m.vcleod en dasiei dewau. Glasgow 1833.

(2) Schates, Τ. I. ρ. 129,130.

(3) Ammiams marcellinl's , Lil). XV. c. ü. Straco , Λ/Ζ». iV. p. 302. Virguil.s,/ic/o^. 1\.
vs. 32 - 36. ]). 20.
Ed. IIeiksii. J-. B. 1684.

(4) Licasls, Lyib. vs. 454. p. 131.

(5) Zie caesaU; Lih. Yl. p. 134-136. Dewez, T. I. p, ϋ2-98.100-103. Sciiaves, T. 1, p. 129-133

-ocr page 27-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

ontzag gehouden worden; en de ban , toen niet minder vreesselijk dan later onder dt;
Christenen in de middeleeuwen, werd uitgesproken
OYer dengcne die het waagde de
oppermagt der Druïden te betwisten ofte betwijfelen (1). Zij waren Yerkiesbaar, en
iian hun Jioofd stond een Opper-Druïd, die voor zijn leven gekozen Averd en een onbe-
paald gezag uitoefende (2). Ook vrouwen of Druïdessen waren, zonder eigenlijk prieste-
ressen te zijn, aan deze orde verbonden. Zij werden door het volk als bovennatuur-
lijke , hoogst bevoorregte wezens beschouwd , die afgezonderd van de overige stervelin-
gen , in holen en aan do oevers van groote stroomen woonden, en slechts omgang had-
den met de goden. Men kende haar de gaaf der voorzegging toe, en beweerde, dal
zij alle kwalen konden genezen, het gebied voerden over de hoofdstofl'en, en alle soor-
len van gedaanten vermogten aan te nemen (3).

De Druïden droegen het haar kort en den baard lang. Hunne gewone dragt bestond
in prachtige veelkleurige Avijde kleederen, over Avelke een lange mantel geslagen Averd,
die met groote plooijen op den grond nedergolfdo, en om de schouders toegeknoopt ot
door eenen haak Averd vastgemaakt. Bij godsdienstige plegtigheden en verrigtingen
droegen zij, even als de Druïdessen, lange witte tabbaarden met purperkleurige stree-
pen, die, gelijk de orgelpijpen, steeds verkleinende van de eene zijde naar de andere
liepen. De Opper-Druïd droeg eenen witten tabbaard, door een gordel van goud leder
vastgesnoerd, benevens een hemd met korte mouwen. Zij hadden om den hals een
zeker versiersel in goud gevat, dat men het ei der Druïden noemde, benevens eene gou-
den keten, en de armen waren met armbanden, gelijk de vingers met ringen van het-
zelfde metaal beladen. Het hoofd was met eene eenvoudige witte muls gedekt, die bij
den Opper-Druïd zich door een wollen kwast met twee stoßen banden ondersclieidde ,
welke van achteren even als bij de bisschopsmuts, afhingen. Bij het oil'ercn echter
waren zij blootshoofds en barrevoets, en hun tabbaard
was lot de knieën opgeschort.
Allen droegen handschoenen (4).

In de godsdienstleer der Druïden Averd alles tot het geheimzinnig getal van drie te-
rug gebragt. Wij zagen reeds, dat zij zich zelve even als hunne godheden in drie
rangen verdeelden. Aan elk dier godheden Averden geAvoonlijk drie hoedanigheden toe-
gekend. Drie hoofdpunten maakten den grondslag der godsdienstleer uit, namelijk :

(1) CvESAR, Lib. VII. p. 135. llaec poena (ilc ban) apud cos est gravissima. Quibus ita est
intordictum, ii numero impioruin ac sceleratorum habcnUir; iis oinncs dcccdunt, adituiu corujii
«cnnoncmquc dcfugiunt, nc quid ex contafjionc incommodi accipiant: neque iis petentibus jus rcddi-
»ur, ncque lionos ullus commimicatur.

(2) Caesar , Lib. VI. p. 135.

(3) Veraj. TOLAsn^ p. 10, en voorts op onderscheidene plaatsen zijner Jlistory of l/ie Druïde,
Oewez. T, I. p. 105-107.

(4) Deavez, T. I. p, 103,

-ocr page 28-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

» de onsterfelijkheid der goden, hunne kracht en hun alvermogen," De zedeleer Averd
insgelijks lot drie hoofdpunten gebragt: »dien de goden; doe geen kwaad; tracht
moedig en dapper te worden." Men erkende eene onsterfelijkheid der ziel; het eigen-
lijke gevoelen der Druïden over den staat hier namaals is echter onzeker. Eenigen be-
weren , dat zij aan eene zielsverhuizing in andere aardsche ligchamen geloofden (1) ;
terwijl zij , volgens sommigen, aan eene andere wereld dacliten , waar de opgewekte
(looden een leven, bijna gelijk aan dat op aarde, zouden genieten (2). Dit laatste
gevoelen is wel het waarschijnlijkste. Van waar anders de gewoonte om met den ovei-
ledene alles, wat hem in het leven aangenaam en dierbaar Avas geweest, in het vuur te
Averpen, of te begraven, indien hij niet tot een ander leven , maar slechts tot een an-
der ligchaam overging, om daarin op deze aarde weder te verschijnen (3) ? Het geloof
aan een toekomstig beslaan Avas zoo vast onder de Keilen, dat zij geld uitzetteden, op
voorwaarde dat het hun in het ander leven zou teruggegeven worden (4); en dat som-
migen zich op de brandstapels van Imune vrienden Avierpen, om met hen in een ander
leven te verkeeren (5). Dewijl zij geen lijkgebaar maakten by den dood hunner dier-
])aarste betrekkingen , schijnen zij overtuigd geweest te zijn, dat deze niet verloren wa~
3 CU, maar slechts van woonplaats verwisseld hadden.

De geestbeschaving der Keilen was, overeenkomstig hunne godsdienstige ontwikkeling ,
zeer gering. Zij beschomvden de schoone kunsten en letteren met minachting (6) , eii
werden hierin versterkt door de Druïden, wier belang vorderde dat het volk in on-
wetendheid gehouden werd, terwijl zij zich zelven het alleenbezit dier weinige
wetenschappen wilden verzekeren, welke zij beoefenden. Deze bepaalden zich hoofdza-
kelijk lot natuurkunde , sterrekunde en geneeskunst. Of de kennis dezer onderwerpen ,
wel van dien aard geweest is, dat zij de Druïden tot uitstekende wijsgeeren en geleerden
verheft, welk karakter hun door eenige Schrijvers, op gezag van
caesar en ammianvs
MARGELLiNus wordt toegckeud (7) , mag met rede in twijfel getrokken worden (8).
Waar, gelijk bij de Druïden, groote waarde gehecht Avordt aan voorzeggingen , vooi
teekenen en
Avigchelarijen (9) daar moet de kennis der natuur nog zeer beperkt en

( I) Caesak, Lih. VI. p. 135, L'}G.
i2) L
ucasus, TAb. IV. vs. 454. p. 101.

(3) Engelberts, D. ΙΠ. ])lz. 134.

(4) Valerius maximus, Lih. II. c. G. num. 10, Ilanoviac 1014.

(5) PoMPOXlÜS mela , lAb. III. c. 2.

(6) Aehancs, Var. Jlist. Lih. VIII c. 6.

(7) Caesar, Lih. VI. ρ. 13ß. Ammiancs marcellrriis, Lih. XV. c. i),

(8) Jones , Eist, of JFahs ρ. 215. London 1820.

(ü) Cicero, de Divinatione, Lih. I. c. ÜO, Ed. j. j. hottiagek. Tig. 1793

-ocr page 29-

D Ε S ν Α D Ε R L Α Ν D S. 25

in dikke nevelen gehuld zijn. Zy verdeelden de ongewijde wetenscbappcn even alsluin-
ne godsdienst- en zcdeleer in drie hoofdtakken : de Leweging der planeten, de uitge-
strektheid der aarde en der Avereld , en de natuur der dingen. Zij leerden dal beide stof
on geest eeuwig zijn, dat het heelal onverdelghaar is, dat het water en het vuur de
werkende oorzaken zijn van de omwentelingen, Avelke het heelal ondergaat. Den tijd
splitsten zij in maanjaren. De maand, het jaar en de eeuw begonnen in het eerste kwar-
tier der maan. Van de dertig jaren , uit welke de Keltische eeuw bestond, Avaren er
elf elk van dertien manen. De zesde dag der maan was een heilige dag (1).

Aan de dichtkunst schonken de Kelten eene bijzondere opmerkzaamheid , en de Barden
of zangers deelden in de hoogachting des volks (2). Zij waren in twee rangen, in ge-
wijde en ongewijde Barden verdeeld; genen bezongen den lof der goden ; dezen moedigden
ten strijd aan, en verheerlijkten de daden der helden en. der gesneuvelden (3). Door
hen werden de lofldijke bedrijven der tijdgenooten aan de nakomelingschap overgcbragt;
door hen gingen de daden der vaderen niet verloren. Om deze te bewaren schijnen zij
echter niet van de schrijfkunst, welke onder hen bekend was (4), gebruik gemaakt,
maar huime zangen alleen aan het geheugen toevertrouwd te hebben (5). Op deze wij-
ze werd de geschiedenis van geslacht tot geslacht overgebragt, voorzeker in afwisselende
en nieuwe vormen, doch zonder den oorspronkchjken inhoud geheel te verliezen. De
Barden begeleidden hunne liederen door eene soort van lier, die zij
Crott noemden.

Op een' lagen trap stonden al de overige schoone kunsten en letteren. De beschrijvingen
van de gehuchten en woningen der Kelten in het algemeen, door
caesar en anderen me-
degedeeld, toonen aan, dat zij in de bouwkunst niet meer gevorderd waren, dan de wil-
den onzer dagen. Evenmin pleiten voor hunne kunstontwikkeling hunne altaren en graf-
plaatsen , weinig meer dan groote stecnhoopen, zonder eenig versiersel, zonder eeriig
opschrift, onregelmatig en ruw en dikAvijls als het Avarc daar heen geworpen.

Hunne afgodsbeelden Avaren zoo Avanstaltig, dat men er naauwelijks het werkstuk
eener menschenhand in konde herkennen; en de Keltische munten, in verschillende
plaatsen van
Fraiikrijk gevonden, bewijzen dal deze volken volstrekt met de leeken-
kunst onbekend waren. In een woord, al Avat van hen uil de tijdperken vóór de heerr-
schappij der Romeinen overgebleven of bekend is, wijst op een volk terug, dat zich
nog in de morgenschemering der maatschappelijke beschaving bevindt.

AVal hier, naar aanleiding van de berigten der oude Schrijvers, over de Keilen in het alge-
meen is gezegd geworden, kan niet op al de stammen van dit uitgestrekte volk inde bij-

(1) Dewez, T. I. p. ül-löO. SciiAVEs, T. I. p. 140.

(2) ΛτπΕ.Ν-.vErs, Lib. YI. p. 184.

(3) A)dium's marcellfscs, Lib. XV. c. ü. Aelums , Vur. Ilisi. Lib. XXII. c. 23.

(4) Engelberts, D. 11. bl. 174—178.

(5) Caesar, Lib. VI. p. 135.
I. deel,

-ocr page 30-

2G ALGEMEENE GESGHlEDENiS

zonderheden worden toegepast, dewijl vele hunner Tan elkander Tcrschilden in taal, wellen,
zeden en gebruiken (1). Het is waarschijnlijk, dat die Kelten, welke zich Lenoorden
den
Rijn gevestigd hadden, zich nimmer geheel uit den staat der woestheid verheven
liébben, daar zij zeer zelden met beschaafdere volken in aanraking kwamen. De vroeg-
ste bewoners onzer gewesten althans, zullen slechts die weinige kunsten gekend hebben
m elke de dringendste behoefte leert uitvinden en beoefenen, gelijk de kunstelooze voor-
werpen getuigen, welke in de zoogenaamde
Hunebedden van Drenthe, de onmisken-
bare sporen van hun verblijf in
Nederland^ gevonden zijn, en die een volk aan-
iluiden, dal nog in den eersten kindschen staat van wetenschappelijke onlwikke-
Jiiig verkeerde.

De Hunebedden worden door het geheele landschap Drenthe, en in een gedeelte
van
Νoord-Ooerijssel in aanzienlijke hoeveelheid over de vlakten en barre heidevcl-
tlen verspreid , aangetroffen (2). Vroeger waren zij in nog veel grooter getale aanwezig ,
maar zijn van lijd tot tijd weggehaald, verkocht en verbruikt geworden, voor dijkwer-
ken , waterleidingen, of tot g:rondslagen en muren van huizen en kei'ken. Doch niei
alleen geldzucht, maar ook vaak verkeerde godsdienstijver en l)ijgeloof, hebben, m<'er
dan de tand des tijds, velen dezer eerwaardige gedenkleekenen van een krachtig voor-
geslacht vermeld en verdelgd. De eigenlijke
Hunebedden , die niet met de grafkamers
of kelders, en grafheuvels, van welke
Drenthe insgelijks vele bezit, noch met de altaren
der Druïden moeten verwisseld worden, zijn langwerpige graven, in den grond wél ge-
plaveid met keijen, en ])eschut door eene menigte zware ruwe sleenen, staande in den
grond ter zijde en aan heleinde, en dragende eene zoldering van sleenen, derdelialf
voet boven de oppervlakte (3). Deze liggende of deksteenen, zijn de grootste, en
men vindt er van t\vintig tot zestig voelen in omvang. De slaande sleenen zijn aan-
merkelijk kleiner, maar meer in getal. Overal Avaar deze gevaarten nog in iuuine oor-
öpronkelijke gedaante gevonden worden, zijn zij zoo ingerigt, dal men door een klei-
jien doorgang, welke meestal in het Westen is, kan doorkruipen in de ruimte, welke
door de bovensteenen bedekt wordt. Rondom deze gedenkleekenen , die van zestien tol.
vijf en twintig schreden lang, en van vier tot zes schreden breed zijn, Avaren op eencn
afstand van drie treden, bij wijze van omheining of builenmuur, kleinere sleenen,
van vier of zes voeten hoog, elk omtrent eene trede van elkander, geplaatst, doch deze
zijn meest verdwenen, dewijl zij ligler konden vervoerd worden (4). Slechts een dezei

li;®
li'ï!

(1) Caesab, Lih. I. p. 17. .losEriius; de Bello Judaico. Lib. II. c. IG. f. 806'. (^oloiiiae 16'9I.

(2) Onder de vele };i8siii{jcn over den iiaamsoorsproiijj van Hunebedden, is deze de waarsdjijn-
lijlvste:
Hime betcekcnt jiojt in TFestfalen , een reus ^ en bed h een oud Relliscli woord voor :
Hunebedden zijn dus zoo veel als: graven der reuzen. Zie westendorp , bl. 5—7 , ICÜ. Aant.
].1. 5.

(3) AVestexdori', 1)1. 7.

(4) Engeliserts; D. ΙΠ. hl. 1G2.

ρ

t'

-ocr page 31-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

uierk^aaidigc ovei'bJijfseleii eener liooge oudheid is ongeschonden bewaard geble-
ven , behalve dat ook hier de kring
Tan steenen is weggenomen. Het is een van de
kleinste, en ligt te
Tlnnarloo, aan den weg tusschen /^rm'en ZwiW/aren, inhei
vlakke veld. In de zijden is dit
Hunebed hegenlien voeten lang; de hoogte is zes
voeten en drie duim; de breedte zes en een half voet. Het bestaat uit elf steenen; drie
in elke zijde; drie zware boven, en aan ieder einde één, en staat eenigzins verheven.
De deksteeneu liggen twee en een halven voet boven den grond, en zijn tusschen de
z(!ven en acht voelen breed. De zijsteenen zijn evenwijdig van elkander met eene tus-
schenruimte van ongeveer twee voelen. De ligging is Zuid-Oost en Zuid-AVest. Hel
is in zijne soort fraai, en alles hgt hier zoo als voor eeuwen (1).

De stoutste dezer Drenlhsche steenhoopen, doch zeer gehavend, ligt bij het dorp ^&or-
^er. Hij is bijna tachtig voeten lang; westwaarts beslaat de binnenste ruimte negen
voelen; aan het oosteinde iets meer dan zes.- De zijsteenen, vijf en veertig in getal en
van eene geAveldige grootte, staan drie voeten van elkander, tusschen welke hier en
daar kleinere keisteenen liggen. Drie voeten boven den grond worden zij door negen
ontzaggelijke sleenklompen gedekt, eenige echter zijn in hel midden afgeworpen (2).
De grootte der deksleenen in het bijzonder, Avckt verbazing op over een volk , dat zon-
der eenige, of althans met eene zeer beperkte w erktuigkundige kemiis , en zonder ge-
schikte Averktuigen , met ongeloofelijke moeite en eene krachtsinspanning, die aan hel
onmogelijke grenst, zulke ligchamen heeft kunnen verwerken, Tcrvoeren en in zekere
rangscliikkiiig, hoe kunsteloos ook, opeen stapelen; ligchamen, van welke eenige.n
meer dan veertig duizend ponden ZAvaar zijn (3).

In veenen noch in kleigronden . eveimiin als op hei-of zandgronden die geheel van steen-
soorten verstoken zijn, worden
Hunehedden gevonden. De zware sleenklompen uit welke
zij zijn zamengesteld, biedt de Drenthsclie grond zeifin groote menigte aan. Trouwens
(laar alleen, waar de bouwstof voor deze en dergelijke gedenkIcekencn voorhanden was , wer-
den zij, Avanneer de denkwijze dit medebragl, opgerigt. En van daar ,
Aai'/X]'\\\ Drent hi'
en nergens elders '\n Nederland, aangelroil'en Λνorden. Imniers, behalve den zooge-
naamden duivelssteen te
Namen, en den steenklomp op de heide bij het dorpje /^witró-/
in
Gooiland, beide door velen voor altaren gehouden, zijn er in de Nederlandsche ge-
westen aan den
Rijn, de Maas , de Schelde of den IJssel geene gedenkteekenen aan-
AYczig, die met de
Humhedden eenige overeenkomst hebben (4). De steenen der

(1) aveste.ndori'j bl. 5j.

(2) λ\ EsTEMioRP, 1)1, f)0. Bij Jlummeling in /l/MMiier/oiirf wordt c<;n stcenj^cvaartc aaiijjcvvo-
zen, onder lietwelk een lierder met eene kudde van Jionderd schapen zich verbergen kan.
EifCEi-
HERTS, D. III. bl. 103.

('}) Weste.vdorp, bl, 63. Een dezer steejien konde door eene bende van honderd vijflig sol-
«lafen, die er voorbij «rok, niet van zijne plaats gebrajyt worden.
EkgelbertS; D. III. lil. W4.
(4) Westesdorp, bl. J2, 49.

-ocr page 32-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

Drenllische Hunebedden zijn grove blokken van gedaante en inhoud als die "vvelke men
in
JSoorwegen en elders aantreft. Zij zijn van Jmiten Mitachlig, grijs, of van cent·
])laauwe, ook wel rosse tint. Beze kleuren vertooncu zij ook van binnen, wanneer zij
gekloofd of gesprongen zijn. Eenigen zijn glinsterend, anderen dof; velen uit gruis van
schelpen, anderen uit kleine aaneeugegroeidc keisteentjes zamengesteld, of zandachtig.
Over den oorsprong dezer steenen in den DrenthscJien grond zijn de gevoelens ver-
schillend. Men heeft beweerd dat zij derwaarts zijn aanges[>oeld (1).

Het doel waarom deze verbazende steengevaarten opgerigt Λverden, kan niet langer
twijfelachtig zijn. Niet alleen de uaamsalleiding en eene aloude overlevering, maar ook
de lijkbussen , met asch en beenderen gevuld , de wapenen en andere voorwerpen uil
deze gedenkteekenen opgedolven, bewijzen overtuigend, dat zij voor de vroegste bewo-
ners dezer geAvesten geweest zijn, wat do Piramiden voor de Egyptenaren waren: graf-
plaatsen der Grooten en Magtigen (2).

De hooge oudheid der Uunehedden, en dat zij eeuwen TÓ(k onze tijdtelling moeten
opgeworpen zijn, kan niet betwijfeld worden. De vorm en bouwtrant, de ruwe stee-
nen, zonder ecnige bcv»erking, zonder eenig opschrift, zonder eenig beeldwerk, uil
welke zij zijn zamengesteld , kenmerken den woesten smaak der stichters, en duiden ,
oven als de eenvoudige en ruwe voorweipen in deze grafplaatsen gevonden, een volk
aan dat op cenen \eel lageren trap van beschaving geplaatst was, en Teel ouder moei
geweest zijn dan de oude volken uit het hooge
Noorden, op Avier gedenkteekenen ten
minste de eerste pogingen van ontluikende kunst aangetrolTen worden (3).

Evenzeer schijnt het j)leit voldongen , Avie de oprigters dezer grafteekens geweest zijn.
De treffende oYcreenkomst der
Uunehedden , in vorm en gedaante, met onderscheidene

(1) Engelberts, D. ίΠ, LI. IGi, IG5.

(2) WESTENnoRi', 1)1. 81—ÜO. Ecnc afbceldin,;^ van de oudheden in de Uunehedden f^cvondcn
levert EUGELiiEUTs,
D. 111. 1)1, 170.

Hoezeer de ïluneheddcn in .^edaanle , in praal en in trolscldieid oot van de Piramiden van
mogen verschillen, zou echter de treffende overeenstemming van Imnnc slicliters met diedcrEgyjv
lischc gedenkteekenen, om liet overschot Jumner afgestorvenen onder verhazejide steengevaarten
te hegraven, niet met eenigen grond op een volk van dcnzoHUcn oorsprong, van denzelfden aard,
van hetzelfde godsdienstig gevoel, doen besluiten? En Avordt dit vermoeden niet versterkt doordt;
kruisen, Avelke in een klein rond zijn uitgeAverkt op de ronde steenen van de grootte vaneenlioen-
derei, Avclke, volgens
westendorp, hl. 85, in de 7/?meZ)e(Wen gevonden Avorden? Deze kruis-
leekens toch gelijken volmaakt op die, voorkomende op de Obelisken, de oude gedenkteekenen
van
Thebe en heidensche met beeldspraak versierde munten.

bi het afbeeldsel op eene gouden Feniciscbe medaille aan de rivier de /Ferra gevonden , lieefl
men eene treilende gelijkheid bespeurd met het beeld van den
iiercuies magl-sanvs in Zeeland op-
gedolven, en hieruit, zeker voorbarig genoeg , beweerd, dat/^»iVsc/i/anrf,de iV'ef/er/riHc/cn eii/'/-αλίΑ-

rijk door de Fcnicicrs zijn bevolkt geworden. Zie oonow. Das viagusanische Europa. Mein. ISli).
iß) Westendorp, hl. 171—202.

-ocr page 33-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

ovcroiicle gcdeiikleckciien in Gvoot-Briitanje en Ierland, Spanje, Frankrijk,
Ouitscldand
en Bencmarkcn, alle gewesten waar de geschiedenis onwedersprekelijk
liet beslaan der Kelten vermeldt, dnidt eenen en denzelfden oorsprong aan, en moet
eiken twijfel aan het voormalig hestaan dezes volks in
Nederland vernietigen (1).

» En zoo kondigt onze geschiedenis haar Legin met een vereerenswaardig voorgeslacht
aan. Deze trotsche en rnwe steenhrokken, gevoegd hij de alonde terpen, wierden en
vliebergen, langs den zeeoever en de zoomen onzer groote rivieren gezaaid, verheffen
den moed en de grootheid van ziel van een dapper maar Lezwcken volk"
(2). Reeds
eenwen vóór onze jaartelling Averden de vlakten van
Nederland door dit volk be-
woond , dat buiten twijfel eenen bijzonderen naam gehad heeft, maar van welks lotge-
vallen niets bekend is. De eerste stammen, welke zich in deze gewesten vestigden,
zullen als Nomaden niet steeds bepaald daar gebleven , maar van tijd tot tijd door an-
dere vervangen zijn, en zich elders en meer noord-oostwaarts nedergeslagen hebben.
Ongetwijfeld waren de Bovenrijnsche Kelten magtiger geworden, en hadden zich veet
verder naar het Noorden, dan hunne stamgenooten aan geno zijde dier rivier naar
Italië, uitgebreid. Het kan niet bevestigd, maar even weinig ontkend worden, dat do
Nederlandsche Kelten deel genomen hebben in dc verschillende togten onder
bellove-
tur
, segovetus cu brejN'jVus ; ook is het slechts eene gissing dat eelgius of holgius ,
welke in de vierde eeuw na de ])ouwing van Rome, met eene groote legermagt uit
llhjrië en Pannoni'é verder oostwaarts zou zijn o|)gelrokken , hun opperhoofd geweest
is, tot Avelk vermoeden ten onregte de naam des helds eenige aanleiding gegeven
Jieeft {?)]. Meer waarschijnlijk is het, dat zij langen tijd tegen de indringende volken
uit
Gcrrnanië gestreden hebbende, door deze eindelijk , even als hunne stamgenooten
lot aan de
Marne en Seine , uit hunne woonplaatsen verdrongen , en mede naar ßrit-
lanje
en Ierland overgestoken zijn, ten ware de Kim])ereji, welke in dit tijdperk en 200—
later hier te lande aangetroffen worden, met de Kelten één volk geweest zijn ('i)»

(1) Weste.vdorp, hl. 202—317. Engelberts, 1). III, LI. 160. liet beslaan der KcHcn in ons
\a(lerland wordt ook hcAvczen door een aantal Avoordcn in onze taal, die hunneii Kellischcn oor-
ipron;! aanwijzen; evenzeer door dc namen van verschillende plaatsen.
Nijmegen bijv. is een
Kclliscli Moord, en bcteekcnt vermoedelijk is {jelieel Keltisch.
Weste.s-
DoRp, 1)1. 2, 231—234, 244. Van der miur, Ling. Belg. p. 237. Walcheren, oudtijds JVa-
Incm ,
is van alle eilanden in de monden van de Schelde en Maas liet ecni^-jsle dat een onduil-
sciicn naam
diaajrf. Mose leidt dien uit het Gahsclie ofKeltiscli af. Zie zijn <jc8chrirt: IJeher die
ilicmaih der Nibelungen
in de Quellen und Forschungen zur Geschichte der deutschen Lite-
ratur und Sprache.
TIi. I. r. 1, ^ a. Aachen 1830.

(2) "Westexdorp , 1)1. 314.

(3) Engelberts, D. I, 1)1. 180—204. Scii.vyes, T. l. p. 2ö, 20.

(4) Weste.-ïdorp, bl. 243, 203, 2GÖ.

-ocr page 34-

3ίι Λ L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε G Ε S C Π ί Ε ϋ Ε Ν ί S

200— hetgeen echter niet volstrekt bewezen en zelfs geheel ontkend is geworden (1). Hel
v. (lui!. mogelijk, dat terwijl Keltische stammen de midden- en oostelijke gewesten ταη Ne-
derland Lezetteden, de zeekusten door de Kimberen, bewoond werden (2) , ofschoon
het niet kan betwijfeld Avorden, dat
Zeeland^ en wel bijzonder het eiland JValcheren ^
wegens de Drnïdische altaren aldaar gevonden, door Kelten bezet was. Deze Kimberen
zouden zich met andere stammen van dien naam en de Teutonen
[Teutso7is, zonen van
TEUT of Tuisco) naderhand Germanen genoemd, vereenigd hebljen, toen deze uit hel
I Noordelijk en Oostelijk gedeelte van
Europa, door nieuwe Aziatische horden versterk!

1 of gedrongen, zich op de Bovenrijnsche Kelten wierpen, Avier magt door de lange eji

bloedige oorlogen en volksverhuizingen gebroken was, hen over den joegen en zelf'«
ί tot in het hart van
Gallië drongen (3). Dat de Kelten, die destijds iVei/er/awi/bc-

I woonden, verdreven zijn gewörden, is niet te betwijfelen. Immers ten tijde van gaesak

' waren de Tectosagen van al de lioveinijnsche Keltische volkplantingen de eenigsten .

ί die, ofschoon niet onvermengd met de Teutonen, bestonden (4); al de landen tusschi-n

den linkeroever des Rijns en de Schelde waren toen door de Belgen, grootendeels een
Germaansche volksstam, bezet, welke de vorige bewoners verdreven hadden (5).

(1) Vellejus pATEiicuLi's, Lib. Π, c. 12, noemt de Kimberen een Germaansch volk. Even
zoo
EUTRoi'ius, die lien duidelijk van de Gallisclie of Kcllisctie afscheidt. Zie Lih. Ν, c. I, p. 311,
in ; Jlistoriae Ronianae Epitoniae. Amst. 1637. Dat nu de Xelten en Germanen geene volken

i| van ilenzelfden volksstam waren , lieeft sciioei>fhn met veel sclier])zinnijjheid aanjjetoond in zi/jne i

IHndiciae Cellicae. Arjjent. 1754. Waar de jjcscliiedkundije berijjtcn met elkander strijdeji ^
ontsteekt ilikwerf de taalkunrlc een jjewensclit Jiclit in de dikke duisternis. Zoo ook liier. D··
talen van Kellisclie en die van Germaanselic afkomst, loopen zoo {»elieel uiteen, wijken zoo zeer
in fifccst, in woordvorminjj en Avoordvoening van elkander af, dat men de Kelten en Germanen
met rede niet als volken van denzelfden oorsprong bcschouwen kan, zie c,
g. vov arndt , Ucbcr
den Ursprung und die verschiedenartige Vericandischaft der Europäischen Sprachen.
S. 0.
17 — 57 endo aanmerkingen, S. 231 etc. Frankfurt am Main, 1827.

(2) ENGELBERTS, D. Ι,^Λ. 208, 210, 270.

(3) Caesar, Lih. II, p. 50. Vellejus patercültis, Lih. II , c. 1. Mannli. 17Ü0, Yer<;·. sciiavts,
T. I, p. 27-20. Westendorp, bl. 223, 224, 248.

(4) Caesar , Lih. VI, p. 139, 140.

(5) Caesar, Lih. II, p. 50. Schates, T. I, p. 29 etc. Dewez, T. 1, μ. 7. beweert dat de
Eelgcn uit die gewesten afkomstig waren, welke later
Klein-Tartarijë en Groot-IIongariji·
genoemd Averden. Raepsaet in zijne Memoire sur Vorigine des Beiges (Gend 1811) leidt den
oorsprong der Belgen uit eene Scytiselic volkplanting af, welke drie eeuwen vóór onze tijdrekening
de kusten der
Zwarte Zee verliet, zich aan die der Oostzee tot aan de Elhe en voorts langs den
J)onau vestigde, van daar de Kelten verdreef, en omstreeks het jaar 110 of 112 vóór ciiristis
den Rijn overtrok en zicli in het tegenwoordig België nederlict.

-ocr page 35-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

Ongeveer eene halve eeuw na deze volksTcrplaalsing vielen nieuwe horden van Kim- 113 .1,
heren en Teutonen op deze naauwelijks gevestigde volken aan. Een vieesselijke slorjti
en watervloed uit het Noordwesten, waarschijnlijk met aardbevingen vergezeld, ge-
^voonlijk den Rimhrischen vloed genaamd, hadden hen uit hunne woonplaatsen verdre-
ven en tot nieuwe toglen naar het Zuiden genoodzaakt (1). Ongetwijfeld is toen
Die-
der land,
door zijne kustbewoners althans, verlaten geworden , wier pogingen niet Lestand
waren tegen de indringende zee, die hunne natuurlijke horstweringen overweldigd
jiehbende, met verdubbeld geweld aanstormde en duizenden, die niet in allerijl den
meer en meer versnellenden vloed konden ontvlugten, in de golven deed omkomen.
Aan dezen watervloed, zoo niet aan een veel vroegeren, van welken
epiiorus bijstkaho
gewag maakt (2), worden verbazende veranderingen langs de Noordwestkust van Eu-
ropa
toegeschreven. Engeland zou toen Tan Frankrijk , Zeeland van F laanderen
gescheurd , en de eilanden langs de Friesche kust, zooAvel als die in de Oostzee, ge-
vormd zijn. De
Noordzee zou door de duinen, die weleer de geheele zeekust van ]Se-
derland
omringden, zijn ingedrongen, groote verwoestingen aangerigt, lage oorden in
meren en poelen veranderd, gansche velden van ligte veenstof opgetild, ginds <'u
lierwaarls gestrooid, en er geheele wouden van eiken en denneboomen onder begrave/i
Jiebben. Hiervan getuigen misschien nog de vele onderaardsche boomen, welke overal
in dezelfde rigting, met de wortels naar het Noordwesten en de toppen naar het Zuid-
oosten , dus van de zee afgekeerd, gevonden worden; hetgeen bewijst, dat zij niet
van elders aangespoeld, maar op den bodem waar zg groeiden, omvergerukt en ont-
worteld z^n (3). Trouwens de geheele natiiurlijke gesteldheid van den Nederlandse}»en
grond duidt aan, dat hel waterpas der zee eens aanmerkelijk in hoogte is gestegen cu
aangewonnen (4).

België moest den (^ersten schok dezer volksmenigte, die met vrouwen en kinderen
den geboortegrond verlaten had, doorstaan, doch weerde dien moedig af (5). jWet
afwisselend geluk trok zij door
Gallië naar het Hercynische Woud, en sloeg toen zuid-
oostwaarts den weg in naar de
Alpen. Gelgk een stortvloed sleepte zij verschillende
kleine volksstammen in hare vaart met zich, overal schrik en verbazing en verwoes-
liug verspreidende, want alles wat zij aantrof werd verslonden, vernietigd of verdelgd.

(J) Florus, Lih. ΙΠ, c. 3, num. 2.

(2) Stuabo, Lib. VU, j). 2Ü3.

(3) Esgelbeuts, D. l, bi. 213—215. liet bijgeloof Jiccft dit versdiijnscl toeijesclireveit aati de)»
llcilij;en
willebuord , op wiens gebeden de bosschen, in welke de lieidensche yoden vereerd λνογ-
»Icn, op eenmaal door een Z. W. sforiii werden omver {reworpenj onliimde heeft die boomen onder
<lcn jrrond doen {jroeijen. Zie:
de Provincie Zeeland, in hare aloude gesteldheid en geregelde
vorming hesc/wuwd,
door j. ad vtreciit duesseliiuts , 1)1. 33. Middcll>. 183C.

(4) weste.vdobr, 1,1. 220.

(5) CaesaU; Lib, II; p. 50.

-ocr page 36-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

Met eenc lieirmagt, die ondanks de talrijke geTccliten en verliezen, onder weg tof
300,000 strijdbare mannen, gevolgd door een groot aantal vrouwen en kinderen , Avas
aangegroeid, viel zij in het land van
Noricum en naderde alzoo de grenzen der Ro-
meinsche Overalpisclie wingewesten. De Consul
papikius carbo , voor beducht,

indien deze woeste drommen de Alpen overtrokken, had zich gehaast de gevaarlijkste
posten op dit gebergte te bezetten , ten einde hun den overlogt te beletten. Niets ech-
ter ware van hen te vreezen geweest, dewijl zij slechts eene verblijfplaats in deze ge-
westen zochten, cn den Romeinen vrede en vriendschap aanboden , indien niet de laag-
liartige trouweloosheid des Consuls hen tot een gevecht genoodzaakt had , waarin hij
len eenenmale geslagen en op de vlugt gedreven werd. De Kimberen en hunne boiid-
genooten trokken evenwel geen voordeel uit deze overwinning. In stede van den togt
over de
Alpen te beproeven, begaven zij zich naar Helvetië, Avaarschijnlijk met hel
doel zich aldaar te vestigen (1).

Rome Avas hierdoor voor het oogenbhk van de vrees voor eenen inval dezer woeste
volken in
Italië ontslagen, maar moest steeds eenen vijand duchten, die nu geleerd
had
, dat de Rorneinsche wapenen niet onverwinnelijk Avaren. Het zij hierdoor aange-
spoord, het zij uit roofzucht, of Avel, deAvijl zij nog geene vaste Avoonpluatsen gevonden
hadden , Aveldra vertoonden
zich de Kiniberen en Teutonen met twee Helvetische volken ,
de Ambronen cn Tigurinen , vereenigd,
Aveder aan de grenzen van het Ronieinsche gebied
in het Overalpische Avingewest, Avaar de Consul silanus , zoo het schijnt, gelegerd Avas.
Hem en den Romeinschen Raad zonden zij eenigen uit hun midden, met verzoek:» dat hun
» eenig land mögt Avorden afgestaan; zij zouden , in vergelding , den Romeinen met de
» AA^apenen dienen (2)." Men achtte hel gevaarlijk dit verzoek in te Avilligen, en nu
poogden zij mei geweld datgene te verwerven
Avat hun door gebeden mislukt Avas (3).
Herig vielen zij op de
Romeinen aan. Silanus Avordt geslagen; hetzelfde lot treft den
Consul
cassius , die in eene hinderlaag gelokt, met zijnen onderbevelhebber piso , en een
groot gedeelte zijner benden sneuvelt. Te
vergeefs vereenigt popillius het overschot des
geslagen legers; hij Avordt ingesloten , en koopt het leven voor de uitlevering der Avapc-
uen en krijgsgoederen, en voor de schande van met zijn leger onder het juk door te
gaan (4). Het rijke Tolosa valt in handen der Kimberen, doch Avordt hun Avcldra Avcder
ontnomen door den Consul gaepio , die, Avocster dan de volken, Avelke hij bestrijdt, de

106 J.
v . Cnu.

(1) Livn, Epit. LXIII. Sxn.vBo, Lih. V, p. 214. Engelbe?.ts, D. I, bl. 215-218. M. stuaut,
Ilomeinschc Geschiedenissen , D. XII, LI. 37—41. Amst. 1798.

(2) Flori's, Lih, ΙΠ. c. 3. num, 2, 3.

(3) Florl's, Lib. III. c. 3. num. 3.

(4) Epit. jLivii , LXV. Strabo^ Lih, YII. p. 2D3.

113 J.

λ. cür,

112 J.

y. cim.

ta"· <ί

1

-ocr page 37-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

slad aan de zijnen ter plundering overgeeft (l). Hij was echter niet magtig genoeg, of \\2L
het onthrak hem aan moed, zelf de vijanden in het open veld aan te tasten. Immers in
het volgende jaar werd hem, nu Proconsul geworden, door den Pxaad de Consul
mawliüs ,
of MALLius, te hulp gezonden. Ongelukkig heerschte weldra de noodlottigste verdeeldheid
lusschen de beide veldheeren, zoodat elk afzonderlijk aan de beide oevers der 7?/towe zijn
leger opsloeg. De Kimberen zich deze onberaden daad ten nutte makende, vielen terstond
op
aureliiis sgaurus, den onderbevelhebber van manlius aan, versloegen dekrijgsmagt
(iver welke hij het bevel voerde, en namen hem zeiven gevangen (2). Deze omstandigheid
zou do beide Romeinsche legers met elkander weder vereenigd , en daardoor een vergelijk
met de vijanden voortgebragt hebben, zoo de ontijdige eerzucht, de verkeerde na-
ijver en het onzinnig gedrag van
caepio dit niet verhinderd hadden. Zijne smadelijke
behandeling van de vredeboden der Kimberen verbitterde dit volk, dat, verzekerd van
het voortdurend misverstand tusschen do beide Romeinsche legerhoofden, hen tot een
hoofdtreffen uitdaagde , hetgeen, onvoorzigtig, door deze werd aangenomen. Tachtig
duizend Romeinen, waaronder de beide zonen des Consuls, en veertig duizend tros-
J
)0cven en slaven sneuvelden. Geen tien mannen ontkwamen de handen des vijands om
de tijding van deze nederlaag naar
Rome over te brengen, en onder deze bevond zich
de jeugdige en naderhand vermaarde
sertorius , welke zwaar gewond doch gewapend
de
Rhone overzwom (3). Overeenkomstig eene plegtige gelofte vóór den slag af-
gelegd , behielden de overwinnaars niets van den buit voor zich, welken
caepio
schandelijk en heiligschennend in Tolosa geplunderd had, doch die thans in hunne
handen gevallen was. Het goud en zilver w erd in de
Rhone geworpen , de wapenrustingen 204 J.
werden verbrijzeld of bedorven , de veroverde paarden verdronken, en de krijgsgevangenen ,
zonder onderscheid vermoord. Na deze vreesselijke doch onbaatzuchtige wraakoefening oj»
Romeinsche trouweloosheid en hebzucht, werd geraadpleegd , of men van de algemeene
verslagenheid en schrik welke in
Rome heerschten (4) gebruik maken en regtstrecks,
over de
Alpen naar de wereldstad trekken zou. Dewijl de meeningen hieromtrent ver-
schilden , en eenigen oordeelden, dat men zich vooraf van een ander Romeinsch win-
gewest moest verzekeren, werd de gevangen
aurelius sgaurus in den raad gebragt,
ten einde zijn gevoelen over dit punt in te winnen. Onverschrokken en met waardig-
heid verklaarde de edele Romein, dat men van hem geen raad, die voor zijn vaders
land nadeelig konde zijn, verwachten moest, ofschoon by hun wilde aanraden, wat
voor hen het voordeeligst zou zijn. Hij vermaande hun derhiilve den togt naar
Jlalië

(1) Strvbo, Lih. IV. p. 188, Jcstincs, Lih. XXXII. c. 3. Volgens dezen laatelc bestond de
l)uit uit honderd duizend ponden zilver en vijf millioen ponden goud!!

(2) Livii Epit. LXVII. Vellejes paterccus, Lib. II. c. 12. Tacitüs, de Mor, Germ. c. 37.

(3) Livn Epit. LXVII. Edtropius, JAb. V. p. 311. Stuart, D. XII. bl. 234-236.

(4) EutropiuS; Lib, V. p. 311.

I. deel. 5

-ocr page 38-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

uit den zin te stellen, verwees lien op het lot dat pyrhiius en iiannibal weleer gelrol-
' fen had, en hragt hun met vele vrijmoedigheid onder het oog, hoe zeer zij
hunne onlangs behaalde overwinning meer aan de oneenigheid der Romeinsche vcld-
heeren, dan aan de lafhartigheid en onbekwaamheid der Romeinen verschuldigd wa-
ren.
Bojorix , een Koning of legerhoofd der Kimberen, gebelgd over deze stoute
taal, sliet doldriftig zijn zwaard in de borst des sprekers, Aviens redenen echter eem'gen
indruk moeten gemaakt hebben, dewijl voor het tegenwoordige het plan de
Alpm over
te trekken Averd opgegeven (1). Daar zij land en geen krijg zochten, trokken zij
terug en wierpen zich in
Spanje, welk gewest zij echter door den moed en het Ijcleid
van den Praetor
mirgus fulyius weldra moesten verlaten, waarop zij naar GaUu'
terugkeerden (2).

Ondertusschen vreesde men in Rome de komst van deze geduchte vijanden, fii
maakte zich lot den dappersten tegenweer bereid. Nooit toonden de Romeinen zich
grooter dan in het ongeluk. De Consul
rutilius werd met eene nienw^e werving be-
last, die zoo voortreilelijk volvoerd werd, dat spoedig een geoefend leger op de been
gebragt was, aan welks hoofd de op nieuw benoemde Consul
marius naar het Over-
alpische Galli'ê
optrok (3), terwyl zijn ambtgenoot gatulus aan den voet der Alpen
ter dekking van Italië met eene aanzienlijke legermagt achterbleef.

Terwijl de Kimberen zich nog in Spanje bevonden, en een leger van Marsen (jf
Marezaten, insgelijks een Germaansch volk, en dat men in het vervolg onder de bewo-
ners van
Nederland aantreft, was aangekomen, om zich met hen te vereenigen, had
MARIUS zijn leger op de plaats waar de
Rhone en de Isara zamenvloeijen, nederge-
slagen, alwaar hy zich versterkte en rijkelijk van mondbehoeften voorzag, enhetkrijgs-
volk aan vermoeijenissen en ontberingen gewende (4). Naauwelijks had hij zich hier-
door tot eenen geduchten tegenweer gereed gemaakt, toen de Teutonen en Ambro-
nen, een Helvetische volksstam , opdaagden, terwijl de Kimberen zich van hen afge-
scheiden hadden om den togt naar
Italië over de Alpen te beproeven. Dit scheiden
was verderfelijk, daar nu hunne strijdkrachten gebroken Averden. Intusschen nader-
den de Teutonen en de volksstammen, die zich uit zucht naar buit bij hen gevoegd
hadden, regtstreeks door
Ligurië langs den zeekant de sterke legerplaats van marius ,
welke zij omsingelden. Te vergeefs daagden zij den schranderen veldheer tot een ge-
vecht uit, daar deze besloten had zich hiertoe niet te laten verleiden vóór dat zijn volk
aan hot gezigt dezer schrikbarende vijanden zou gewend zijn, welke hij onderlus-

(1) Livii Epit. LXVn.

(2) Engelberts, D. I. bl. 227. Stuart , D. XII. hl. 242.

(3) Sallustiüs, de Bello Jugurth. p. 137. Amstel. IQlö. Klxroi-ius . Lïb. V. p. 3JJ,

(4) PniTARcnrs in mario ^ p. 413, 414.

104 J.
CliH

101 J.
v. (^πκ.

-ocr page 39-

J) Ε S \ Α D Ε11L Α iMJ S

>cli('ii door ligtgewapenile Lenden, die de omliggende landerijen Tcnvoestlen, afmatlen en in 101 J.
vcilegenlieid ,uat mondbehoeften betreft, brengen wilde. De uitslag bewees, dat hij zeer juist
i;(^oordeeldliad. Het vreesselijk uitzigt, de groote en vreemde wapenen, het woeste krij gs-
uctier dezer volken, geschikt om in den beginne vrees aan te jagen , maakten eindelijk geen
indruk meer op de Romeinen, wier strijdlust ten laatste naauwelijks door het gezag en de
i;('slrenge krijgstucht van marius meer konde beteugeld worden (1). De Teutonen, onge-
duldig wordende, deden drie dagen acliter elkander eenen algemeenen aanval op d(ï
\cvscJiansingen des Consuls, doch werden steeds met groot verhes afgeslagen. Ziende
(lat al hunne pogingen vruchteloos waren om den Romeinschcn veldheer tot eenen slag
if ijcAvegen , braken zij op om hunnen togt verder voort te zetten en over de
Alpen in
hdlië te dringen. Ten einde zich een denkbeeld te vormen van het groot aantal dezei
volken . wordt verhaald, dat zij zes dagen behoefden om langs de legerplaats der llo-
nicmen te trekken, wie zij in hunnen overmoed schimpend toeriepen: »AVij gaan
naar
Italië, hebt gij iets aan uwe vrouwen te zeggen (2)?" Naauwelijks echter was
iiuiine achterhoede uit het gezigt verdwenen toen
marius optrok , hen voorziglig op de
hielen volgde, en bij
Aquae Sexliae, thans Aix in Provence, niet verre van de
^//yyi·«, achterhaalde. De Ambronen , die zich afzonderlijk aan gene zijde van den
Cemis [^Q, Avipie) gelegerd hadden, moesten het eerst den moed en het krijgsbeleid des
llomeinschen veldheers ondervinden. Opgewekt door het geschreeuw van eenige hunner.
die zich met baden en zwemmen vermakende door vijandelijke legerknapen overvallen
waren, staken 30,000 hunner den vloed over, doch werden in verwarring terug
gejaagd, en door de Liguriërs, bondgenooten der Romeinen, lot in hunne leger-
plaals gevolgd. Vlugtelingen en overwinnaars loefde hier een nieuwe en woeden-
de vijand in de vrouwen der Ambronen, die met zwaarden en bijlen gewapend , zoo
wel hunne mannen als de Romeinen te gemoel vlogen ; dezen als verraderlijke vijanden ,
genen als lafhartige verraders beschouwende. Wonden en dood verachtende, streden
(le/.o Amazonen met ontbloote armen, ontwrongen den Liguriërs schilden en zwaarden.
en verdedigden met zoo vele stoutheid en hardnekkigheid de legei'plaats, dat de vijan-
den genoodzaakt Λvaren de met bloed en lijken bedekte rivier weder over Ie trekken.
Het behaalde voordeel op een slechts gering gedeelte der vijanden, was niet genoeg-
zaam om bij de Romeinen de vrees voor een' aanval van het veel ontzaggelijker heir der
Teutonen, dat een weinig van den
Cenus af gelegerd lag, te verdrijven, en die steeds
gevoed Λverd door het akelig gehuil en woest geschreeuw van de overgeblevene Ambro-
nen, welke dien geheelen nacht vlugtend, rond zworven (3).

(1) plitarcnvs in mario , p. 414, 415.

(2) PiiTARcuts in haRio , p. 415. Florcs . Lilt. Hl., c. 3.
f3)
Plctarciivs in mario . ρ. 416, 417.

5 ^

-ocr page 40-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

JOl J. Deze vrees werd den tweeden dag daaraanvolgende verwezenlijkt. De Teutonen door
het voorbeeld der Ambronen geleerd Yoorzigtiger en meer op
hunne hoede te zijn,
liadden gedurende dit tijdsverloop zich behoorlijk Yoorbereid en ten strijde toegerust;
terwijl
marius het zich niet minder ten nutte had gemaakt, door, hetzij voorbedachtc-
lijk, hetzij toevalhg, eene gunstige plaats voor het leger uit te kiezen, den vijand eene
hinderlaag te leggen, en hem des nachts door valsch wapengerucht gedurig in onrust

te houden en af te matlen. Bij het aanbreken van den tweeden dag schaarde hij zijn
volk in slagorde en maakte zich ten strijd gereed. De Teutonen, gloeijende van Avraak
en strijdlust, wachtten den aanval niet af, maar stormden, onder aanvoering van hun
Opperhoofd
teutobod , dapper en geregeld op den vijand aan. Doch krijgsbeleid en ver-
nuft zouden ook hier zegepralen over roekeloozen moed en stoflelijke overmagt. De Ro-
meinen stonden van rondom beschut en als in één hgchaam besloten op eenen heuvel,
van waar zij veilig hunne pijlen en schichten op de Teutonen neder schoten, die met
de schilden boven het hoofd, om do zon die hun in het gezigt scheen, af te weren,
doldriftig tegen deze hoogte oprukten, van welke zij wegens de weinige vastheid van
den grond, aftuimelden of door de Romeinen, met geringe inspanning, afgeworpen
Averden. Ondanks dezen moeijelijken en gevaarlijken stand streden zij tot na den mid-
dag; doch toen, door de hitte en vermoeidheid magteloos geworden , lieten zij af en weken
op den effen grond terug. Juist op dit beslissend oogenblik stortte eene Romeinsche
bende, die den vorigen avond achter het leger des vijands eene hinderlaag betrokken
had, op een teeken van
marius de Teutonen in den rug. Schrik en verbazing grepen
nu de terugwykenden aan, die geheel in verwarring gebragt en moedeloos gcAvorden ,
de vlugt kozen , Λvelke weldra door eene vreesselijke slagting tot laat in den nacht, en
eene volslagen nederlaag gevolgd werd. Het getal der gesneuvelden wordt op meer dan
honderd duizend; dat der gevangenen op niet minder dan zestig duizend begroot, Avaar
onder wviarschijrdijk de vrouwen en kinderen mede zullen gerekend zijn (1).
Teutobod
in de vlugt gegrepen, werd voor de zegepraal van marius bewaard, van welke hij
door zyne buitengewoon groote ligchaamsgestalte, die ver boven de zegeteekens uitstak,
tot een der zeldzaamste voorwerpen verstrekte (2). Anderen tellen hem onder de ge-
sneuvelden en Avijzen de overblijfselen van zijn graf nog in
Provence aan (3). De
krijgsgevangene vrouwen wil men dat zich allen in den nacht na het gevecht van het leven
beroofd hebben, op do weigering van den overwinnaar, haar aan de tempeldienst van
testa te wyden, ten einde hare eer te bewaren (4), Den veroverden buit, die makius

ί

i
■ί

(1) Livii Epit. LXVIIl. plutarciius in iivuiO; p. 417.

(2) Florus, Lib. III. c. 3. num. 10.

(3) Engelberts , D. I. bl. 235.

(4) Valeriüs maximdS; Lib. VI. c. I. Esterna n". 3.

ν. CUR.

5: ι

-ocr page 41-

DES VADERLANDS.

edelmoedig door zijn krijgsvolk werd aangeboden, stond hij hun op eene zeer kiesche 101 .1.
wijze af (1). De beste veroyerde wapenrustingen werden echter tot opsiering van zijne
zegepraal bewaard; do overige den goden geofferd.

Ondertusschen waren de Kimberen ongehinderd tot aan de NoriscJie Alpeno\i^ex\AiL
De Consul cAτuLυs door hunne komst verschrikt, was tot achter de Athesis of Adigo
geweken, een vloed, die uit het Alpische gebergte ontspruit, door Noordoostelijk
Italië
stroomt en zich in de golf van Veneti'è ontlast. Aan de beide oevers dier
livier had hij zijn leger opgeslagen , dewijl hij , geene mogelijkheid ziende de vijanden
aan den voet der
Alpen op te houden, Italië wilde dekken, en misschien vertrouwde
dat zij in dit jaargetyde niet ondernemen zouden, dit gebergte over te trekken. Doch
de geharde zonen van het Noorden lieten zich door zwarigheden en moeiten noch af-
schrikken noch ontmoedigen. In het gezigt en tot verbazing der Romeinen trokken zij
in het midden van den winter, half naakt en blootsvoets met vrouwen en kinderen over
de ijsvelden en besneeuwde kruinen dezer bergen, van wier hemelhooge toppen zij
zich, als om te spelen, op hunne schilden lieten nederglijden, en, als uit scherts, van
de steilten in de afgronden nederstortten (2).

Thans in Italië gekomen trachtten zij door do snelvlietende en breedc Athesis,
welke te diep was om te doorwaden, zich, doch te vergeefs, eenen Aveg te banen ,
door geheele boomen, uit den grond gescheurd, en geweldige steenen aan de
Al-
pen
ontrukt, in den vloed te werpen. Hierdoor werd echter de Romeinsche brug
van vereeniging deerlijk gehavend, en toen de Kimberen , in digte drommen , den stroom
overzwommen, maakte zich de schrik van het leger des Consuls meester, dat in allerijl
opbrak , de benden die aan den linker oever gelegerd waren schandelijk verliet en lai-
hartig de vlngt nam (3). Sinds de dagen van
hannibvl zou Rome in geen hagchelij-
ker toestand verkeerd hebben dan thans, indien de Kimberen, die reeds tot aan de
Po
genaderd waren, geweten hadden van hun voordeel en van den algemeenen schrik ge-
bruik te maken en onverwijld voortgerukt waren (4). Doch evenmin als de Karthagers
in
Capua, konden zij weerstand bieden aan den overvloed en het gemak , dat de bekoor-
lijke landouwen der Venetiërs hun aanboden. Hier wilden zij de Teutonen afwachten,
van wier geheelen ondergang zij onkundig waren. Deze dwaling berokkende hunnen
ondergang. Het voortvlugtige Romeinsche leger had zich ondertusschen hersteld, en de
algemeene plotselinge schrik, door de stoute Alpenbeklimmers in
Italië verspreid , was
allengs verminderd en moed en vertrouwen waren teruggekeerd, toen aan sfARius, voor

(1) Plctauchus in mario, p. 417.

(2) plttarcnus in mario, p. 418. Flords, Lih. ΠΙ. c. 3. num. 11.

(3) Plitarcücs in mario, p. 418. Florus, Lih. III. c. 3. num.Vl. Strako, VII. p, 293.

37

(4) Florus ; Lib. III. c. 3. num, 13.

, Λ;

-ocr page 42-

38 Λ L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε G Ε S C Η1Ε ϋ Ε S

ίΟί) τ. c!.e vijfdcmaal lot Consul benoemd, door den Raad het opperbevel legen de Kimberen werd
' opgedragen. Terstond ontbood deze veldheer het achtergebleven heir uit
Gallië naai
Venetië op , alwaar het zich met dat van gatulus vereenigde, welke tot over de Po
Icrug getrokken was. De Kimberen vernieuwden intusschen hun herhaald verzoek om
land en woonplaatsen voor hen en hunne broeders de Teutonen, wier lot hun nog steeds
onliekend Avas. De smadelijke en bitse behandeling, Avelke hunne afgezanten hierop
van den Consul ontvingen , de ontzettende tijding van den ondergang hunner bondge-
nooten , en do schampere bedreiging, dat hun hetzelfde lot vvachtte, indien zij niel
spoedig terugtrokken, verbitterde hen zoodanig , dat zij besloten
oogenblikkclijk zicli
over dien hoon te
WTeken. Bojorix zelf van eenige ruiters verzeld , daagde maiiius ,
welke thans weder met zijn leger de Po was overgetrokken, in zijne verschansing uil
om tijd en plaats lot een algemeen treffen te bepalen. Do Consul antwoordde onver-
schrokken en met waardigheid, dat ofschoon de Romeinen niet gewoon waren den
vijand te raadplegen, wanneer zij strijden of niet strijden moesten , hij hem thans ech-
ter wilde voorstellen, op den derden dag in de vlakte van
Vercellae slag te le\
ren (1). Deze bepahng Averd door het Kimbrisclie opperhoofd aangenomen.

Ten bestemden dage, den dertigsten van Hooimaand (2) schaarden zich alzoo d*
j)eide legers in behoorlijke slagorde. Het vereenigde Romeinsche heir bestond ui ι
ruim vijftig duizend man ; dat der Kimberen, naar men wil, uit meer dan tweemaal hon-
derd duizend strijders, waaronder slechts vijftien duizend ruiters (3). Yele gunstige om-
standigheden moesten zich derhalve met do schranderheid en de krijgsbekwaamhedejt
Aan MARIUS A'ereenigen, om den Romeinen de overwinning op zulk eene dreigende over-
magt te verzekeren. Hiertoe diende uitnemend, dat hun door de dikke benevelde
lucht in den morgen, en later op den dag door de Avolken van stof belet werd hel
grool aantal der vijanden te ontdekken, die de doorbrekende zon en den
Avind tegtnt
zich hadden. Met moed en beradenheid trokken de Kimberen, in een geregeld vier-
kant geschaard, op het Romeinsche leger aan, Avelks middelpunt door de keurbenden
van
catulus, en de beide vleugels door die van marius bezet Avaren. Hunne reusach -
tige ruiterij, aan den regier vleugel geplaatst, opende het gevecht, docli Averd dooi
jaiarius aan het Avijken gebragt, terwijl catulus , fel door hun voelvolk aangetast,
slechts zoo lang
verdedigenderAvijze behoefde te strijden, tot dat de Kimberen, niet bestand
legen de brandende zonnestralen, die hun in de oogen flikkerden , en het heete stol
dat hun geweldig hinderde,
verflaauAvden en terug deinsden. Catulus viel nu op zijne
beurt met vernieuwden moed den vijand aan, cn Averd spoedig door
marius, die hun

(1) Pli'tarciils in mario, p. 419.

(2) Het .C53ste jaar na de bouwing van Rome. Zie fETAVlvs , Radon. Temp. T, i, Lih. IV.
p. 193. Fran. 1700.

(3) plttarcuus in mario, p. 419; 420.

Ι

μ γ,

-ocr page 43-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

met zijne benden in tien rug TÏel, krachtig ondersteund. De strijd ontaardde weldra lt)0 J.
in eene vreesselijke menschenslagting. De Kimberen, onverwrikt besloten hebbende ^·
Ie overwinnen of te sterven, hadden zich met ketenen en touwen aan elkander gehecht
ten einde den vijand het doorbreken te beletten. Doch hierdoor in hunne eigen bewe-
gingen belemmerd, geraakten zij spoedig in verwarring en den Romeinschen zwaarden
ten gemakkelijken prooi. Het slagveld was reeds bezaaid met lijken, en de overwin-
ning beshst, toen de Romeinen in de vrouwen der verslagenen nog eenen verwoeden
vijand te bestrijden vonden. De Kimberen, even als onderscheidene andere Noordsche
volken, vormden vóór het begin van den slag, uit hunne krijgswagens eene soort van
verschansing of burg in welke de vrouwen, wanneer zij zich, zoo als thans, niet in
den strijd mengden, benevens de kinderen en goederen geplaatst werden. Om de zege
Ie voltooijen moest deze legerplaats. Avorden aangetast, die door de vrouw en met ma nnen-
inoed verdedigd werd. Zij schoten hare pijlen en werpspietsen op de vlugtenden even-
zeer als op de vijanden af, en streden woedend lot dat zij eindelijk , allen verderen tegen-
stand nutteloos ziende, op dezelfde voorwaarde als de Teutonische vrouwen, doch met
hetzelfde ongunstige gevolg, tot de overgave besloten. Minder bezorgd voor het leven
dan voor het verHes van vrijheid en eer, sloegen zij nu wanhopig de handen aan hare
kinderen en aan zich zelve; en toen de Romeinen den wagenburg binnendrongen aan-
scliouwden zij een tooneel waarvoor de menschheid terugbeeft. Moeders en kinderen
hingen verworgd aan de wagens; versmoorde zuigelingen lagen over den grond ver-
spreid ; grijsaards , die achtergebleven , of mannen, die den slag ontvlugt waren , vond men
dood, vaneen gescheurd of stervend aan . den staart hunner paarden, of de hoornen
hunner ossen gebonden; een verschrikkelijk tafereel van vertwijfeling en zelfvvoede (1).

Men beweert, dat meer dan honderd en twintig duizend strijdbare Kimberen met hunne
morsten
bojorix en luigii in dezen moorddadigen strijd omgekomen, en slechts drie dui-
zend , anderen spreken alleen van drie honderd Romeinen, gesneuveld zijn. Meer dan
zestigduizend Kimberen, onder Avelke insgelijks twee vorsten,
clodicen sesorix , wil
men, dat gevangen genomen en later aan de meestbiedenden verkocht Averden (2).
Zeker is het, dat van dit ontzaggelijk heir slechts een klein gedeelte aan de algemcene
verdelging van hun geslacht ontsnapte, van hetwelk de meesten zich met andere vol-
!vcn vermengden en achtergebleven zyn (3); zoodat zeer weinigen naar hun land te-

(1) Plütarciils tn mario, p. 420, 421. Florüs, ZiA. III. c. 3.

(2) PLUTARcni's et FLORts in loc. cif. Eutropiusj Lib. V. p. 311.

(3) Engeleerts, D. I. bl. 244. Volgens dezen Schrijver, bevindt zich in den omtrek van
Ferona en Viccnza nog eene volkplanting, die zich afkomstig rekent van^ de.Kimberen, welke in
Italië vielen. Indien deze overlevering op waarheid berust, en lioe komen zij er anders aan? be-
wijst de taal dier lieden, een Opperduitsche tongval, dat de Kimberen een Gcrmaansch en geen
Keltisch volk gcAveest zijn. .» . ν

-ocr page 44-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

JOO.T. riigkeerden, om aldaar den roem te bewaren voor een later nageslaclil van eenmaal

v. (vilr, j ,

door den » stoutsten togt het schier albeheerschend Jiome in zijne eigene staten te heh-
J)cn doen sidderen." (1).

Gebrek aan eenheid, welhgt uit naijver en kwalijk begrepen eerzucht geboren, had ,
gelijk overal en te allen tijde, de kracht dezer schrikverwekkende scharen verlamd ,
welke , toen zij vereenigd waren , over vijf Romeinsche legerhoofden hadden gezegevierd (2),
Nadat zij zich van elkander gescheiden hadden, Averd het
marius mogelijk hen te vernie-
tigen, en het bedreigde /iome te redden, door eerst de Ambronen, vervolgens de Teuto-
]ien en eindelijk de Kimberen afzonderlijk te bestrijden. Verschillend wordt het verhes
dezer volken te zamen door de oude Schrijvers begroot, maar voorzeker overschrijdt
men niet de grenzen der waarheid, wanneer men het op meer dan driemaalhonderddui-
zend man, behalve de vrouwen en kinderen, bepaalt (3). In het begin van den togt waren
zes duizend hunner bezuiden den /Itjn in
België achtergebleven. Deze hadden zicli
aldaar onder den naam van
Aduatiken gevestigd en uitgebreid (4); of, volgens ande-
ren, en Avaarschijnlijker, met een volksstam van dien naam vereenigd (5). Vijftig jaren
Jater werden zij door
caesar bijna geheel uitgeroeid, en aan hun volksbestaan een
einde gemaakt (6).

Daar de Kimberen met de Teutonen, gelijk wij meenen , van denzelfden oorsprong waren ,
genoegzaam onder dezelfde luchtstreek woonden, en in denzelfden maatschappelijkeu
toestand verkeerden, zullen zij in aard en zeden weinig van de overige Germaansche
volken verschild hebben, die hunne plaatsen in
Nederland bezetteden, en over welke
nader zal gesproken worden. Slechts de loffelijke getuigenis, die
Valerius maxïmus van
hen geeft, mag niet stilzwijgend worden voorbijgegaan. )) Wakkerheid en moed was
zoo Λν^ het karakter der Kimberen als der Keltiberiërs; zij sprongen op van vreugde
als zij ten strijde trokken, dewijl zij hoopten roemrijk en gelukkig te zullen sterven:
daarentegen Aveenden zij in ziekte , vreezende met schande en ellende uit het leven te moe-
ten scheiden. De voortrefTelijke inborst beider volken is te prijzen, dewijl zij de welvaart
des vaderlands krachtdadig voorstaan, en de trouw der vriendschap ongekrenkt be-
waren." (7)

(]) Stüaut, D. XII. bl. 303.

(2) Tacitus, de Morib. Germ. c. 37.

(3) Bijvoegsels en Aanmerkingen voor wagenavrs Fadcrl. Jlist, ücrstc stuk; bl. 4. Amst. 17Ü0

(4) Engelberts , D. I. bl. 246.

(5) Dewez , T. I. p. 9.

(6) Caesae, Lib. 11. p. 64, 65.

(7) Lib. II. c. 6. Externa, nuin, 11.

-ocr page 45-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

Het is niet waarschynlijk dat de Nederlandsche gewesten door den togt der Kimberen 100 .T,
geheel ontvolkt werden. Gelyk wg reeds opmerkten, zijn vermoedelijk slechts die
stammen, welke de zeekusten bewoonden, door den vloed verdreven geworden. (1)
Het is althans geene gewaagde of ongerijmde gissing, dat de Sikamberen, die wij
naderhand onder de Nederlandsche volken aantreffen, alhier gebleven zijn. Zij woon-
den langs den regter Rynoever in
Gelderland, den hoogsten grond van deze land-
streek , en hadden alzoo do minste redcin om te vertrekken; daar hunne la nden bet
weinigst blootgesteld waren aan de vloeden. Hun naam Sikamberen
[Zuid-Kimle-
ren) geeft aan dit gevoelen eene hooge waarschijnlijkheid (2). Nevens hen zullen
nog andere stammen hier gebleven zijn (3). Het is anders moeijelijk te verklaren,
hoe ruim vyftig jaren later deze gewesten reeds weder door zoo vele gevestigde volken
bezet Λvaren. Immers toen de Romeinen den
Rijn overtroklcen, vonden zij in het
tegenwoordig
Nederland de Friezen, de Batavieren, de Kaninefaten, de Mareza-
ten, de Sturiërs, de Tenkteren, de Tubanten, de Chamaven, de Sikamberen, de
Ambivariten, de Brukteren, de Usipeten, de Menapiërs, de Morinen en de Eburo-
nen (4) . Het is onmogelijk de ligging van de meesten dezer volken naamvkeurig te
bepalen, dewyl sommigen wel eens onder meer dan een naam voorkomen, of niet
gelijktijdig op dezelfde plaats gewoond maar elkander vervangen hebben. In zoo verre
de dikwijls uiteenloopende berigten ons voorlichten, strekten zich de Friezen in dien
tijd uit tusschen den regter arm des
Rijns en de Eems ^ en besloegen het tegenwoor-
dig
Holland van den Katwijkschen Rijn af, Friesland en Groningen^ benevens
een gedeelte van
Overijssel^ van Gelderland en Utrecht. De Noordzee bepaalde
hunne grenzen ten Westen, terwijl zij ten Oosten de magtige Cauchen, die tusschen
de
Eems en de Wezer tot aan de Elhe toe woonden, en de Brukteren, vóór dal deze
het land tusschen de
Lippe en de Eems moesten verlaten, tot naburen hadden. Zij
waren in groote en kleine Friezen
[Frisii majores et minores) verdeeld (5). Deze laatste,
waarschijnlijk dezelfde welke
plinius Frisiaboni noemt, plaatst men langs den Oceaan,
tusschen den Rijnmond, die bij
Katxoijk in zee liep, en dien, welke door het meer
Flevo [Flewo, Fliem$er) zijn' loop nam en waarvan de Utreclitsche/^ee/ii een overblijf-
sel is; de groote Friezen woonden van daar af tot aan de
Eems in Groningerland (6).

(1) Zie hiervoor bl. 31.

(2) Engelberts, D. I, bl. 272 , 273. Des roches daarentegen, leidt den naam van Sikamberen
af van
si (sea, zee) en Kamber oi Kimher; dus: Zee-kimheren, Eist. anc. des Paijs~Bas,
p. 5. ■ Verg. schayes, T. H, p. 277.

(3) B. u. LiLOFs, Kort overzigt van de Geschiedenis der Nederlanden, St. L bl. 8. Gron. 1835.

(4) Bilderdijk handelt over den naamsoorsprong van vele dezer volken, welken ons echter over
het geheel meer vernuftig dan juist voorkomt.
Geschiedenis des Vaderlands, D. I, bl. 231. Amst. 1832.

(5) Tacitüs , de Mor. Germ. c. 34.

(6) Zie de geleerde en bekroonde verhandeling des Heeren J. vajs DooaKiHCK; over de vraag:
I deel, 6

-ocr page 46-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

lOOJ. De Batavieren en de Kauinefaten werden ten Noorden en ten Oosten bepaald door
' den regter arm des
Rijns, waar deze zich bij Katwijk in de zee uitstortte; ten Wes-
teii door de
Noordzee^ en ten Zuiden door de Maas, Aan den linker oever dier ri-
vier bezet teden zij, doch waarschijnlijk later, eene smalle strook lands in
Hunne landpalen strekten zich alzoo uit over een gedeelte van het tegenwoordig
Zuid-
Holland,
van Utrecht^ Gelderland en Νoord-Brahand. Hiervan bewoonden de Bata-
vieren het grootste gedeelte van het vermaarde eiland, dat naar hen genoemd is, en
ten Noorden en Oosten door den
Rijn ^ ten Zuiden door de Waal μώ. Maas ten Wes-
ten door de
Noordzee bespoeld wordt; het strekte zich alzoo uit van het tegenwoordige
Schenkenschans tot aan zee (1). De Kaninefaten hadden de zeekust en het westelijk gedeelte
van dit eiland bezet; waar hunne grenzen zich eigenlijk van die der Batavieren scheidden
kan niet bepaald worden. Sommigen beweren, dat deze laatste zich uitstrekten tot aan
de omstreken van
Delft, waar het water de Vliet hen van de Kaninefaten afzonderde.

Minder bepaald kan de ligging der Marezaten en Sturiërs, genen welligt van Katti-
schen , dezen van Frieschen oorsprong, aangeAvezen worden. De Marezaten of Marzaten
hebben waarschijnlijk aan den mond
({ev Maas, ten Zuiden der Kaninefaten gewoond (2);
anderen echter plaatsen hen in
Kennemerland of in de omstreken van Zeic/ew^· waar men
wil, dat het water
de Mare hunnen naam bewaard heeft. De Sturiërs moeten het tegen-
woordig eiland
Texel ^ een gedeelte van het land, dat naderhand Zi^ii/er^^ee geworden is,
lot aan
Stavoren, Avelke naam van hen Avordt afgeleid, bezet hebben. Nog moeije-
Jijker valt het de grenzen der overige kleine volksstammen op te geven, die in ver-
schillende tijdperken hunne zetels tusschen den
Ouden IJssel en den Rij7i verwissel-
den. Gewoonlyk plaatst men de Tenkteren in
Drenthe; de Usipeten en Brukteren in
Overijssel; de Ambivariten in Gelderland tusschen Waal en Maas; de Sikam-
beren, Chamaven en Tubanten in den driehoek welken de
IJssel, de Oude IJssel en
' Rijn
vormen (3). De Menapiërs, naderhand door de Toxandriërs vervangen, woonden

Quinam fuerimt Frisiae termini pro diversis aetatibus diversi; in qiias partes fuit divisa ?
et quae regiotics Ulis fuerunt comprehensae?
p. 9 c(c. Gron. 1835. De Heer feith bepaalt het
{gebied der Friezen tot de kustlanden van de
Wezer iot aan liet rivierfje Kinhem, bij Alkmaar.
7Ac.
I. λ. sunoiF, Bijdragen voor Faderl. Gesch., D. I, St. IV, bl. 219.

(1) Caesab, Lih. IV, p. 83. Ook Pomponitjs mela, maakt melding van dit eiland, Lib. III,
c.
2, num. 75. Even zoo plinitjs, Lib. IV, c. 15. »In Rhena ipso, pro centurn m. ρ. inlon-
{^itudinem,
nobilissima Batavorum insula.'' Tacitüs beschrijft insoelijks dit merkwaardig eiland.
Annal. Lib. II, c. 6. Zie ook c. 12. De Mor. Germ., c. 29.. Met veel oordeel heeft ENcEtBERTS,
de verschillende gevoelens dezer Sclmjvers overeengebragt, D. I, bl.
78--124. Verg. p. cluverics ,
Verh, over de drie uyiloopen van den Rhijn, Hoofdst. IV. bl. 57 enz. Amst. 1719.

(2) Tacitus, Jlist. Lib. IV,.c. 56.

.(3) Caesar, Lih. IV, p. 80, 88. Lib. VI, p. 145. Tacitüs, Annal. Lib. I, c. CO. Lib.W,
c. 55, 50. Hist. Lib, IV; c. 77. de Mor. Germ., c. 32; 33; 38.

-ocr page 47-

f DES vaderlands. 43

■;4

in Ν oord-B rahand, alwaar zij zich, uit Kleefsland gedrongen, geyestigd hadden (1) ; lOO^.L
de Morinen, door
virgilius de uitersten der menschen, genoemd (2), waarschijnlijk
langs de zeekust van
Vlaanderen ι de Eburonen en laler de Tongeren 'm Limburg (2).

In Zeeland had zich Ie dien tijde geen bijzondere volksstam gevestigd; ten minste is
het den oudheidkundigen tot heden toe niet gelukt er eenen met zekerheid in te bepa-
len (4). Het geheel stilzwijgen der Oude Schrijvers in dezen zou doen besluiten, dat
dit gewest toen of geheel niet, of zeer schaars bevolkt geweest is, waardoor het gevoe-
len dergenen versterkt wordt, welke beweren, dat de Zeeuwsche eilanden als heilige
oorden, als verblijfplaatsen van hoogere wezens beschouwd werden , die men niet dan
met eerbied en vrees mögt naderen (5). Geheel onbewoond waren zij echter niet, gelijk
de oude overblijfselen en Romeinsche gedenkstukken op
Walcheren gevonden, over-
tuigend bewijzen. Hier werd daarenboven, volgens
strabo , een der hoofdveren op de
Zuidkust van
Brittanje aangetroffen. De plaats zelve kan met naauwkeurigheid aan-
gewezen worden en draagt nog den naam
ysLn^^-Oom^ol [Homanorumportus) (6). Dewijl

(1) L. j. f. jansen, Grafheuvelen der oude Germanen, bl. 36^ 37. Arnh, 1833.

(2) Aeneid. Lih, VIII, vs. 727.

I

(3) Caesar, Lih. IV, p. 81. Lih. V. p. 110. Tacitüs, Eist. Lih. IV, c. 28. Vergelijk ολχγ
deze verschillende volksslammen: n. jdnius , Batavia, c. 3 p. 40—69. c. 31 p. 692—603. Dord.
1652.
Clxjverius , Germania Antiqua, Lih. II, III. en : de Rheni Alveis, c. 21—24 et c. 26.
Batavische Oudheden. D. I, b. 38—40. Ämst. 1719. G. van loon , Aloude Jlollandsche Historie,
D. I, bl. 6, 7, 50, 107, 211. 'sGravenhage 1734. Wagenaab, Faderl. Jlist. D. I, bl. 14,
40—48, 06, 108, enz. Amst. 1749.
Engelberts, D. I, bl. 272- 277. Schates, T. II,p. 275—289.

(4) JtNius beweert, wel is waar [Batav. c. 4 p. 71) dat dc Mattiaken; en cluveuiüs, in zijne
verhandeling over de uitloopen des
Rijns, H. Π, bl. 19—41, dat de Toxandriërs Zeeland be-
woond licbben. Beide gevoelens zijn reeds lang en op goede gronden, wederlegd geworden. Mis-
schien zal ons de laai eenigzins nader op het spoor brengen. Ih
Zeeland treft men nog overal
Mor, Moer GïiMarelanden aan, benevens vele plaatsen die op maar uitgaan, zoO als: Ellemaar,
Vossemaar.
Dresseluüys leidt dit af van de Morinen, welke in de nabuurschap der Menapiërs
\yoondcn, en dikwijls
Zeeland Avegefts den liandel op Brittan-je zullen bezocht hebben. Zie:
De provincie Zeeland in hare aloude gesteldheid en geregelde vorming beschouwd, bl. 37. Maar
ZQu men dit niet veel natuurlijker kunnen afleiden van de Marezaten? Zou dit volk misschien destijds
of later ook
Zeeland beΛvoond hebben? Marezaten i^ccvzsXcn) en Zeelanders, zijn Avoordcn van
gelijke beteekenis.
Eyndius is van dit gevoelen, zie zijne Chronyk van Zeeland, H. XIII. Deze
Schrijver beweert (evens, doch geheel onjuist, dat ook de Cauchen en Sturiërs
Zeeland bewoond
hebben. H. XIV. Dc naam van de ondergespoelde stad
Kats, en die van het dorp ILattendyk bij
Goes, duiden aan, dat eens hier een volk vanGermaanschen of Kattischen oorsprong geleefd heeft.

(5) Dresselhüts, bl. 9. Aant, 7.

(6) Dresselhuts ; bl. '37.

6 *

-ocr page 48-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

100 J, nu deze kust door de Galedin, de uit BelgUch-GalUë gevlugte Kelten, bezet Λναβ,
'is het zeer waarschijnlijk, dat destyds de bewoners van
Zeeland ILdim geweest zijn,
die zich hier, uit hoofde der handelsbetrekkingen met het Taste land, gevestigd had-
den (1). De oude altaren op
Wahheren althans duiden aan, dat de Druïdische gods-
dienst aldaar is beleden geworden; en men beweert zelfs, dat de terpen in dat gewest
niet zijn opgeworpen tot schuilplaatsen voor de inwoners; maar dat zij Keltische ge-
denkstukken zijn, van \Yier hoogte de Druïden hunne leer verkondigden. Dat
eenigen
dezer hoogten tot een bijzonder doel zijn gebezigd geworden is niet onwaarschijnlijk,
dewijl men er menschenbeenderen in gevonden heeft (2).

De gewesten, welke door deze ten deele gevestigde, ten deele als Nomaden leven-
de volken bewoond werden, vertoonden alom de kenteekenen, dat zij eens de eigen-
dom des Öceaans geweest waren. Men heeft beweerd en tevens betwist, dat in dien tyd de
bodem van
Holland en Friesland zich meer dan honderd voeten beneden de opper-
vlakte der zee bevond (3). De kusten van
Ν oord-Holland zijn nog in onze dagen
verscheidene voeten beneden den gewonen stand der zee, en zouden door de golven
bedekt zyn zonder de schansen, welke de nyverheid en vlijt der inwoners hebben opge-
worpen. Somber en treurig was het gelaat dezer landen in dit verwijderd tijdperk.
Daar Avaar zich thans groote en volkrijke steden verheffen, de zetels van welvaart en
w eelde, van beschaving en kunstvlijt, ZAVorven toen eenige ruwe en woeste volkstam-
men rond, wier schamele hutten de verblyven waren van armoede en bekrompenheid.
Daar waar thans prachtige buitengoederen en bloeijende dorpen, omzoomd door gouden
korenvelden of heerlijke weiden, met ontelbare kudden bezaaid, den wellust der land-
bewoners uitmaken, lagen toen uitgestrekte wouden en dorre heidevelden; of poelen en
moerassen, welke de lucht met schadelijke dampen bezwangerden. Daar waar thans dy ken ,
dammen en sluizen het geweld der zeeën en rivieren beteugelen; of grachten en ka-
nalen het overtollige water afleiden, heerschten toen naar willekeur de baren, indien
geene duinen ^ door de natuur zelve gevormd, aan hare woede perken stelden. In één
woord, het land, thans naar evenredigheid, een der volkrijkste en vruchtbaarste van
Europa , waar handel en kunstvlyt een hoogen graad van volkomenheid bereikt heb-
ben , was toen voor drie vierde gedeelte met bosch, water en moeras bedekt. Zoo
ergens dan heeft hier het vernuft der menschen över het geweld der natuur gezege-
jiraald; en uit wildernissen paradijzen opgeroepen.

Het verloop der eeuwen heeft niet alleen h*et gelaat maar ook aanmerkelijk de ge-

(1) Mone, Ueber die Heimaih der Nibelungen, Lil. E. ^ 1·

(2) Memoire sur les huttes de terrede la Zélande, nomniées communement Jlófuges; ia de
Mém. des Antiq. de France. Τ. 1. ρ. 143, etc.

(3) Scn.vYiJS, Τ. IL ρ. 339. Dit gevoelen is bestreden jjewordcn door j. le fra^cq van βεκκπετ,
Natuurlijke Historie van Holland, D. IL, 1 St. IL 4. hl. 95/Sgg. Amst. 17G9. De gelieele West-
Uist van
Uulland moot eens geheel ouder \yatcr bedolven geweest zijn. jffaiai'. D, 1. hl. 41—46.

44

-ocr page 49-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

daante des lands yeranderd. Waar weleer het waler heerschte is vaste grond gewor- 100 J.
den, doch daarentegen heeft deze laatste wederom elders aanmerkelijk van zijn gebied^'
, aan de golven moeten afstaan. De bosschen zyn verdwenen en de loop der rivieren is
veranderd. Eene nadere beschouwing van den natuurlijken toestand van
Nederland
in dit tijdvak zal dit bevestigen.

Zeeland was reeds in verschillende eilanden gesplitst, en de naam van Helium, door
puNius aan de baai gegeven in welke de
Maas, Waal, Rijn en Schelde zich ontlast-
teden , is in een aantal Zeeuwsche plaatsen, wier namen met
Helle of Elle zijn zamen-
gesteld , overgebleven (1). Indien men de oudste overleveringen geloof mag schenken, was
zelfs een dezer eilanden het eiland
Ee-ee-a, de plaats waar ulysses , na tot het uiterHe
Westen
gekomen te zijn, aanlandde, en de tooveres girge aantrof, wier naaminZ/^rÄ-
zee, gelijk die van ulysses zeiven in P^lissingen teruggevonden wordt (2). Van de
aloude gesteldheid dezer eilanden kan niets met zekerheid gezegd Avorden. Daar zij
echter niet vóór de negende eeuw door dijken omringd werden, waren zij natuurlijk
geheel blootgesteld aan de woede der golven, tegen welke de inwoners op hunne terpen
en vhebergen eene schuilplaats zochten. Zij waren veel beperkter in omvang dan thans,
nu zij door indijking en aanslibbing merkelijk in uitgestrektheid gewonnen hebben (3).

Niet minder dan Zeeland lag de westkust van het grondgebied der Menapiërs bloot
voor de overstrooraingen der zee. De golven bedekten bij eiken hoogen Λvaterstand de
vlakten, drongen door tot in het midden des lands, dikwijls acht mijlen van de kjust
af, en vormden er meren, staande wateren, en moerassen, die eerst laler droog ge-
maakt en in vruchtbaar land herschapen werden (4).

Een even treurig tooneel bood het eiland der Batavieren aan, dat jaarlijks in den
herfst overstroomd werd en een tijd lang onder de wateren verdween. Alsdan ver-
toonde het, gelijk
Egypte wanneer de Ν ijl buiten zijne oevers treedt, een uitgestrekt
meer, boven hetwelk zich hier en daar terpen verhieven, die den inboorlingen ter toevlugt
strekten (5). Houtgewas ontbrak er niet. Het woud
Wilsda, dat van eene ongemeene
grootte moet geweest zijn, strekte zich uit van de iVoorrf^ee tot ver bezuiden de ilfaa# (6)

(1) C.vesar, dc Bcllo Gallico, Lib. VI, c. 31. Verg. dresselhuys in de aanfjchaaldc verlian-
ilcling,
bi. 85. ^

(2) Dit {gevoelen wordt verdedigd door dresselhuts (bl. 39—41) welke beweert, dat de namen van
taliooze stroomen in
Zeeland, en van dorpen langs die stroomen; ia éé uitgaande, op Zeeland
als liet ware land van Ee-ee-ën Leenwijzen.

(3) ScuAVEs, T. II. p. 100. Van LEEmvEs stelt het bedijken der Zeeuwsche eilanden veel vroe-
ger en schrijft dit reeds aan de Kimheren toe.
Batavia Illustrata. D. 1. H. 3. bl. 123, 144.
's Gravenhage 1685.

(4) SCHAYES, T. Π. p. 103. ' '

(5) Wagesaar, D. I. bl. 5, 6. Schates, T. II. p. 340.

(0) ENGELBERTS; D. I. hl 14U.

-ocr page 50-

'40 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

100 J. en bedekte alzoo met het Merwede en Schakenhosch, ook wel het Woud zonder s^e-

V CjQR

' ndde genoemd (1) dat van Gorkum langs den zeekant tot aan Haarlem voortliep, ge-
heel
Zuid-Rolland. Men beweert, dat een gedeelte van dit bosch, tusschen/^oor-
hout en Haarlem, zoo digt begroeid en gesloten was, dat men van boom op boom
zou hebben kunnen gaan, zonder den grond te raken (2). Het
Haagsehe losch'gïi
de Haarlemmerhout zijn ongetwijfeld overblijfsels van dit woud. Meer dan het
westelijk, was het oostelijk of Gelderscli gedeelte van het gebied der Batavieren
met bosschen bezet, die meest uit hooge eikenboomen bestonden. Het grootste
was het zoogenaamde
Rijkswald dat zich van Arnhem tot aan Kleef uitstrek-
te (3). — Meren, poelen en veengronden namen in de landen der Batavieren,
Kaninefaten en Marezaten nog meer ruimte in dan het hout; en men beweert, dat
meer dan de helft van den grond van
Holland oudtyds slechts uit onbruikbare
draslanden en moerassen bestaan heeft, die door eene menigte poelen en meren wer-
den afgewisseld, van welke in volgende tijden velen zijn drooggemaakt en inge-
dekt. De omstreken in welke
Dordrecht ligt, waren zoo moerassig, dat zg eerst eeu-
wen later, door gedurige 'aanslibbing, tot eenen staat van bewoonbaarheid konden ge-
bragt worden (4).

Het grondgebied der oude Friezen kan niet beter vergeleken worden dan by de lage
gronden van
Louisiana en Guiana, wier overstroomde vlakten met bosschen bedekt
zyn. Yan den arm des
Rijns bij Katwijk af, welke de Kaninefaten van de kleine
Friezen en Sturiërs scheidde, tot aan
Haarlem, liep, gelijk gezegd is, het boschJfe»'-
icede yooxl. Van daar oostwaarts tot aan de Zuiderzee ^ was alles een moeras met wilde
struiken en heesters begroeid; en de plaats waar thans het magtige
Amsterdam zich
verheft, vertoonde slechts een diepen kolk. De
Zuiderzee, had toen, even als de
Haarlemmermeer ^ noch de uitgestrektheid, noch de gedaante welke zij later ontving ,
maar bestond uit een groot meer,
Flevo genoemd, en verschillende meerlij es die door
strooken lands van elkander gescheiden werden, en uit eenige eilanden, waarvan som-
mige nog in wezen maar zeer afgenomen zijn (5). Het Vlie^ hetwelk demet
de
Zuiderzee vereenigde, en zich thans met dien zeeboezem vermengt, had slechts de
breedte van een gewonen stroom of rivier. Men zegt zelfs, dat nog in de dertiende
eeuw eene enge beek, die men over eene plank overtrok,
Enkhuizen van Stavoren
SjDheidde. Hierop is aangemerkt, dat indien dit berigt op waarheid gegrond is, de aan-

(1) Van loon, D. I. bl. 215. Aant. 2.

(2) Van leeüwen, D. 1. IL 4. bl. 156.

(3) Schates, T. I. p. 342.

(4) J. SMITS jz., Verhandeling over den alouden staat, de eerste bevolking en vroegste ge-
schiedenis van Zuid-Holland,
bl. 14. Dordrecht 1824.

(5) TacixuS; Annal. Lib. U. c. 8. v. jsiela; Lib. III. c. 2. nunt. 70.

-ocr page 51-

DES VADERLANDS. Ι Γ)

ίϋ

spoelingen der zee sinds eenige eeuwen dit kanaal aanmerkelijk, moesten vernaawvd heb- 100 J.
ben, daar sedert de vereeniging Tan den Rijn met den iJssel doot· drusus , de sclie-^"
pen met de levensmiddelen voor de Romeinsdio legers uit
Brittmije door hèt p^lie in
het meer
Flevo kwamen (1).

Het is een algemeen gevoelen, dat de eilanden tusschen den uitersten hoek van
IS oordholland en den Bollart weleer aan het vaste land gehecht waren. Naauwelijks
echter kan die naam gegeven worden aan het grootste gedeelte van het oude
Friesland zelf, waarvan twee derde gedeelte door eene ontelbare menigte meren,
rivieren , stroomen , onlanden , broeken, veenen en poelen bezet was. Van daar Averd
Friesland in de middeleeuwen dikAvijls Zeeland genoemd (2). Het gebied der kleine
i Friezen in het bijzonder was waterrijk, gelijk de naam van
Waterland^ aan een ge-
deelte van
Noordholland bijgebleven, en die van een groot aantal plaatsen, welke op
meer, veen, broek, poel, dam, dijk uitgaan reeds genoegzaam bewijzen. In ge-
noemd gewest telde men Aveleer 80 meren; in
Pf^est-Friesland alleen 30, die groo-
lendeels allen sinds de 14''® eeuw zijn ingedijkt, en thans de prachtigste weiden opleve-
ren, die den rijkdom des lands uitmaken (3).

De hoogere gronden, dat is te zeggen alles wat niet volstrekt water was, bestonden
uit gebroken landen, eilanden, zandvelden, hoogten, die boven het water uitstaken en
bosschen. Het groote
Kreilerwoud strekte zich uit van tusschen Enkhuizen en
Medemhlik tot aan de Noordzee en het eiland Texel, Voorts was geheel Noord^
Holland
(het Frisia Minor der Ouden) tot ver achter Alkmaar met bosschen bedekt,
gelijk de woorden
hout, losch, woud, haag, die in meer dan dertig dorpsnamen
van dit gedeelte des ouden
Frieslands voorlcomen, nog aanduiden (4). Even zoo
getuigen de naamsuitgangen van verschillende plaatsen op
geest en loo, het voormalig
l' bestaan dier dorre gronden, waarschijnlijk oude zandbanken, welke wat hooger lagen
dan de omliggende landen, en
geesten genoemd werden, die men in de vyftiende eeuw
leerde ontginnen (5).

(1) Schates, T. II. p. 351. Vergelijk cwverius, de Rheni Alveis c. 23. 24.' S. eikelejiberc.
Gedaante en gesteldheids an West-Friesland mor den Jare MCCC. bl. 5. Alkmaar 1714. Engel-
nERTs, D. I. 1)1. 9G—107.

(2) Vas leeinvejf, D. I. II, 1. bl. 50. Zeeland heteclcent niets anders dan eiland, bl. 51.

(3) Eikeleiïberg, bl. 7. enz. Schayes, T. II. p. 353-357.

(4) 11. SoETEBooa, Saen-lants Arcadia, B. II. bl. 117. Amst. 1702. Eikelejsberg daarentegen
houdt deze
Noord·Hollandsche bosschen, even als het Kreilerwoud, zoo ooit de vorige eeuwen,
zegt hij , een bosch te Kreyl hebben gezien, voor rietbosschen, en zegt met kattniüs : tacitüs ge·
denkt
Holland nooit als een boschachtig, dikmaals als een poelaehtig land. bl. 6.

(5) Eikelenberg, bl. 31. Loo en geest, in dezen zin, zijn woorden van dezelfde beleckenie.
Schates T. II. p. 357. .

-ocr page 52-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

'40

lOÜ.T. De landen der groote Friezen ten Noorden en Noord-Oosten yan het meer Flevo Lo-
' den j even als die der kleine Friezen en Sturiërs, eene afwisseling aan van lioutgewas,
van water, en van gronden door de zee bedekt. Hier hebben de omwentelingen dei
natuur en de nyvere handen der menschen eene nog. grootere herschepping voortge-
bragt, dan in
Friesland tusschen den Rijn en de Zuiderzee^ Eene groote uitge-
strektheid lands is daar op de zee veroverd; verscheidene zeeboezems die tot diep in het
land doordrongen, bestaan niet meer; ontelbare meren en polders zijn ingedykt; uit-
gestrekte bosschen uitgeroeid; dorre gronden vruchtbaar gemaakt; en de wildernissen
zijn in lagchende velden en heerlijke weiden, in bloeijende dorpen en eertijds vvelva-
rende steden herschapen. De aanzienlijkste zeeboezem in dit gewest was het zooge-
naamde
JBorndiep, of Bordine welks overblijfsel nu nog het ßoerdiep genoemd
wordt. Dit water lag midden in
Friesland^ van waar het genoemd werd, en

splitste het in twee deelen, Oostergo en JVestergo (1). Het had zijn mond tusschen
do eilanden
Terschelling en Ameland^ stroomde langs Dokkum en Leeuwarden ioi
aan Bolsward en stortte zich van daar door eene breede gracht in het meer Flevo,

Ten Oosten der Middelzee vond men de Lauwers, sinds den tijd van karel dew
groote
onder den naam van Laubach, Lemheek of Lamheek bekend; thans eene
kleine beek, doch toen een breede, diepe stroom, die uit
Drenthe ontsproot en
zich in de
Lauwerzee ontlastte, welke destyds een groote zeeboezem was, die Fries-
land
van Groningen scheiddc, doch thang naauwelijks de helft zijner vorige uitgestrekt-
heid bewaart (2).

Do Donger y een rivier of aanzienlijk loopend water, doch thans slechts een
stroompje, nam zijn oorsprong ten AVesten
\άϊι Dokkum, rigtte zich van daar naai-
de zee, en scheidde
Oost~Dongerdeel van West-Dongerdeel. Van het groot aantal
meren uit dien tyd zijn slechts eenige weinige meer aanwezig, even als van de dras-
gronden , oiilanden en veenen. Het groote water
de Dollart, tusschen Groningen
en Oost-Friesland is ^daarentegen van veel later oorsprong. Het land door hetzelve over-
stroomd , was toen waarschijnlgk met houtgewas bedekt.

Met bosschen was Friesland niet minder bedeeld dan met meren. Indien de Oude
Schrijvers en die der Middeleeuwen hiervan geene melding maakten, zoude reeds
do naamsuitgang van verscheidene plaatsen in
Wolde (woud) dit bevestigen. Ten Oos-
ten van het
Kreilbosoh, hetwelk een gedeelte der Zuiderzee besloeg, strekte zich een nog
grooter woud uit tot ver achtqr de Overijsselsche Vecht. Het wordt in een Charter
van de tiende eeuw
Ftilnaho (Fulanho ^ Follenhove) (3) genoemd, en werd ten

(1) Wagenaar , D. I. bl. 376.

(2) Schates , Τ. Π. ρ. 361, 362.

(3) J. s. magnin, Geschiedkundig Overzigt tan de besturen die vóór de herstelling van
Nededand in
1814, elkander in Drenthe zijn opgevolgd^ St. I. bl. 91. Gron. 183S.

I

Ir

-ocr page 53-

DES VADERLANDS. , 65

Westen door een ander woud lusschen Mijdrecht en Woerden bepaald, Fürs of 100J.
Foreest geheeten dat zich over geheel Utrecht uitbreidde, welk gewest in die dagen
grootendeels volstrekt onbewoonbaar was wegens zijne bosschen, moerassen en woestij-
nen. Ten Noorden en Oosten Tan het
Fuhiaho-iooud waren de Zevenwouden die
Friesland en Drenthe bedekten en in welke men wil, dat het Baduhenna-rcoud
gelegen hebbe (1). ïen Noorden van deze bosschen waren onderscheidene andere
wouden, die het grootste gedeelte van
Groningerland besloegen, en van welke hel
Trentawalda of JDrenterwolde in het Oostelijk gedeelte zich over een deel van den
Dollart tot aan de Eems uitstrekte; terwijl het Westelijke gedeelte door de Silvae
Australes,
die aan liet Trentawalda grensden, ingenomen werd.

Onder de bosschen die Overijssel bedekten, was een der voornaamsten zes mijlen
in omvang, en lag, zoo men beweert, omstreeks de plaats waar later
Zwol gebouwd
werd. Dit woud zou in het jaar 692 door eene aardbeving en eenen orkaan ontwor-
teld en vernietigd zijn. De geheele streek van de grenzen van
Munsterland lot aan
Koeverden, thans weiland, was een dik en duister kreupelhout j en rondom de laatstge-
noemde plaats was alles moeras.
Gelderland aan beide armen des Rijns, doch in het
l)ijzonder do
Veluwe en het graafschap Zutphen, geleek eene aaneenschakeling van
eikenbosschen, van welke nog vele overblijfselen aanwezig zijn, en die door heide-
velden , drassige gronden en poelen afgewisseld werd. — Deze wouden, voornamelijk
Λο Zevenwoude7i en het Fulnaho-tvoud werden door eene groote menigte beeren, Λνοΐ-
ven, wilde paarden, elandpn, herten, reeën en wilde zwijnen bewoond.

Geweldige inbraken der zee, overstroomingen der rivieren, stormen en aardschok-
ken hebben in den loop van achttien eeuwen tot eigendom der golven gemaakt,
Avat dit Aveleer niet was. De duinen langs de zeekusten van
Holland zijn aanmer-
kelijk meer binnenwaarts gedrongen, en het is bewezen, dat vóór acht of tien
ecuwen het strand op vele plaatsen meer dan twee uren dieper zeewaarts in gesprongen
heeft (2). Ook de loop der rivieren, bovenal die des
Rijns en der Maas ^ heeft uit
<leze oorzaken, zoo wel als door aanshbbing, verstoppingen, doorgravingen, grachten
<·η verleggingen eene veranderde gedaante gekregen. De
Maas stroomde toen tusschen
liet gebied der Batavieren en Menapiërs, door het land van
Heusden^ waarschijnlijk lof
nabij
Geertruidenherg waaromtrent nog eene kreek den naam van Oude Maas draagt,
A^an hier liep zij denkelijk door den
Zuid-Hollandschen Waard en het land van
Dordrecht in den Hoekschen Waard, alwaar men niet ver van Maasdam een over-
blijfsel der
Oude Maas ontdekt, en stortte zich langs de plaats Avaar later Schiedam,
liotterdayn
en Flaardingen gebouwd zijn in de iVoori/zee, niet door verschillende
sfroomen of armen, maar slechts door een mond van eene verbazende grootte, bij d<'

(1) AVagenaar, D. I. bi. 83. Aant. 1.

(2) ClvveruS; Oter de wjtloopen tan den Rhijn JI. IV. bi. 75 , 76. Aanm. Scuaves, ï. II. p. 345.
i. deel. 7

-ocr page 54-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

100 J. Ouden Helium genaamd (1) , dewijl het eiland Roozenhurg, de polders de Room en
Portugaal, de eilanden Beijerland, Putten en Voorne, benevens Goeree en Over-
Jlakkee
door het water dezer riviei' bedekt waren (2).

Meer verschillend zgn de gevoelens over den ouden loop en de uitwateringen des
Rijns. liet is echter buiten twijfel, dat deze rivier oudtijds drie hoofdmonden, be-
halve onderscheidene kleine uitloopen gehad heeft. Bij het oude
Lohith tusschen
Kleef en Elten splitste hij zich toen reeds in twee armen, van welke de zuidelijke den
naaiii van
FFaal [Vahali) aannam en omstreeks 20,000 schreden van daar in de Maas
viel, met welke hij in zee stroomde, ^veshalve de mond der Maas ook wel de Zuider-
of Westerniond van den
Rijn genoemd werd. De Noordelijke arm, zyn naam behou-
dende, liep in hetzelfde bed regt voort ter plaatse waar thans
Utrecht ligt. Hier
scheidde hij zich in twee takken. De eene stroomde westwaarts aan, stortte zich bij
Katwijk in zee, en vormde alzoo den middelsten Rijnmond. De andere tak, de
Vecht (Flechta) genoemd, noordwaarts loopende, verloor zich in het meer Flevo,
doch hervatte weder zijn loop ten Noorden van dit meer, en ontlastte zich tusschen
Noord-Holland en Friesland in.de Noordzee (3). Anderen echter houden voor dien
derden of Noorder-Rijnmond den Usseln dewijl
drusus deze rivier, welke zich insge-
lijks door het meer
Flevo in de Noordzee uitstortte, door eene gracht met den Rijn
Tereenigd had (4). De Lek was niet »aanwezig en sinds het ontstaan van deze rivier is de
Hollandsche IJssel geheel van loop veranderd (5).

Gewesten van welke geen twintigste gedeelte wegens do menigte bosschen, rivieren,
meren, moerassen en onlanden bewoonbaar was, en in welke bij de komst der Ro-
meinen noch steden, noch dorpen, naauwelijks gehuchten gevonden- werden, kunnen,
hoezeer door onderscheidene volksstammen bezet, niet dan zeer schraal bevolkt geweest

l'i I

si'

(1) PtiÄius, Lib. IV, c. 15» Immenso ore in Oceanum effunditur, zegt TACifus, van Ai^Maas
sprekende. Annal. Lib. II. c. 6. '

(2) J. van oüDEisnovEN, Out-IIollandt, nu Zuyt-Hollandt, bl. 26. Dordrecht. 1654. Cluveriüs, II. V,
1)1.76—ÜO. St. SmoN^/Iisfoire
de la gnerre desBataves et des Romains. Préfacc; p. VI—IX. Am8t.l770.
J. le FR AS
co vAit uERKjiET, D. I. Ilw 4. bl. 178, 179ί· Engelberts, D. I. bl. 69. Schates^
Τ. II. jo. 98, 99.

(3) \''erg. Caesar, de Bello Gallico, Lib. IV. jo. 84. . Pomponius siela, Lib. III. c. 2. num.65.
PiiNius, Lib. IV. c. 15. Taciths, Amial Lib. II. c.6,.mei jdsius, jBflftima.c. ViII.p.95~125.
Dort. 1652. Clbverius, H. IX en X. bl. 160—217. Eikelenberg, Gedaante en gesteldheid van JFest-
Friesland, bl.
3—5, 73—98. Sr. smoN, Prcßice, ρ. VIII-XXXII. Lefrancq van berkdey,D.I.
If.
bl. 103. Engelberts, D. I. bl. 78—110, 268--270. Schates, T. II. p. 347—349.

(4) Cluveriüs. H. IX. bl. 183. II. XXV. bl. 270. Batav. Oudh. D. I. bl. 59, 0Ό. Eikelen-
berg,
hl. 4. Schates, T. 11. p. 348.

(.5) OcflENüovEN, Out-Eollandt, bl. 25, 27.

-ocr page 55-

DES VADERLANDS. , 65

zijn (1). Van deze stammen hebben zich hoogst Avaarseliijnlijk de Friezen het eerst, lÜÜJ.
althans vroeger dan de Batavieren, in
J^cderland gevestigd. Deze laatsten toch zouden
zich denkelijk niet naar het lage en drassige land tusschen den
Rijn , de Waal en Mäas,
dooL welke het gedurig overstroomd werd , begeven hebben indien de hooger liggende,
landen benooi den den
IJssel onbewoond geweest waren. De zonderlinge yerdichtseleu
over den oorsprong der Friezen, door de Kronijkschrijvers voor waarheid opgedischt,
bewijzen slechts in welk eene diepe duisternis de oorsprong van dat merkwaardig volk
gehuld is. Het waarschijnlijkste gevoelen is, dat zij afkomstig zijn van de
Phiresi,
een volksstam , welken ptoloma.eus op het Scandinavisch eiland, het tegenwoordig
Seeland in de Oostzm plaatst, en die vermoedelijk tot het groote Germaansche volken-
gezin zal behoord hebben (2). Althans de wetten, de zeden en gebruiken der oude
Friezen duiden een Germaansch volk aan ; en de taal, zoo wel het ouder als het later
Friesch, heeft veel overeenkomst met de Duitsch-Noordsche talen (3).

De Batavieren ΛVoonden onder den naam ran Batten oorspronkelijk aan de Adrana nu
de
Eder in Hessenland, en wel daar waar deze rivier zich vereenigt met, de Fulda
en de ff^erre, die hier den naam van ezer aanneemt, en nog twee plaatsen,
Battenberg en Battenhausen ^ van hun voormalig bestaan schynen te getuigen (4).
Zij maakten een gedeelte uit van de Katten, een volk dat onder de Germanen in dap-
perheid , oordeel en gematigdheid uitblonk (5), en welks naam nog in
Katzenelleho-
gen
en Katzen fort in Duitschland, en in heidie Katwijken ^ Kat tendr echt m
Kattenbroek
in Holland en in den Kattenpolder te Zevenhuizen is oyevgehles^u.
Door inlandsche onlusten, Avelker oorzaken onbekend zyn, gedwongen hunne woon-
plaatsen te verlaten (6), zakten de Batten met vrouwen en kinderen, met vee en til-
bare have, Avaarschijnlijk de
Lijype, lot aan de plaats Avaar thans Wezel ligt, en vervol-
gens den
Rijn af, naar het eiland dat door de Noordzee en de beide Rijnarmen omspoeld
wordt (7). Dit gewest, later veelal
Batavia genoemd, was destijds ^onbebouwd, woest

(1) ScuAYEs ])erc]icnt op zeer aannemelijke gronden, dat destijds de bevolking op de 1100
vierkante niylen, die Nederland inneemt, niet liooger dan op 160,000 imvoneis, van welke
40,000 in staat Avaren de wapenen te dragen, mag berekend worden, T. II. p. 292 , 293.

(2) Orbis Aniiqui Tahulae geographicae. Europae IV Tabula. Amstel. 1730.

(3) Lulofs, Gesck der IVederl. D. I. bi, 10.

(4) Speher, Nat. Gepn. Ant. Lib. VI. c. 5, apud Schates, T. II. p. 275. Wageitaar, D. I.
1)1. 12. Engelberts , D. I. bl. 334.

(δ) Tacxtcs, de Morib. Germ. c. 30, 31.

(6) Tacitüs, Ilist. Lib. IV. c. 12. De Morib, Germ. c. 29.

(7) Engelberts , D. I. bl. 333. Volgens eene oude overlevering of sage nog heden bewaard,
zouden de Batten op de ])laats van het tegenwoordig dorp
Angeren in de Betuwe aangeland zijn.
Hier zouden zij hunne kudden en hun vee in eene kil aan wal gebragt hebben. Dit
wa3 lang
bewaard gebleven in een oüd lia^dschrift; dat thans verloren ie. O.
g. Heldbisg, Wandclin-

7 *

-ocr page 56-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

10() J. en bijna onbewoonbaar, zoo wel uit hoofde der oyerstroomingen van zee en rivieren,
"als wegens de menigle moerassen en poelen (1).

Met de Batten hadden de Kaninefaten, een andere Kattische Yolksstam, doch minder
in getal dan zij, hun land verlaten en zich met hen op hetzelfde grondgebied geves-
tigd (2). Wanneer deze verhuizing geschied is kan niet naauwkeurig bepaald worden;
doch gewoonlyk stelt men die ongeveer honderd jaren vóór do gemeene tijdtelling der
Christenen (3). Zeker is het, dat zy vóór de verovering van j&eZ^it} door
caesar is
voorgevallen, dewijl deze veldheer reeds van het eiland der Batavieren melding maakt
en er niet van spreekt als onlangs eerst bevolkt (4).

Geen der oude Schrijvers maakt bijzonder melding van de zeden en gewoonten der
Nederlandsche volksstammen vóór het bondgenootschap der Batavieren met de Romeinen;
van die der Friezen zwijgen zij zelfs ten eenemale. Slechts
caesar merkt aan, dat hel
grootste gedeelte der bewoners aan de monden van den
Rijn, woest en barbaarsch
was, en er onder hen gevonden werden die van visschen en eijeren van vogelen leef-
den (5). Daar overigens de meeste dezer volken, zoo niet allen, van Germaanschen
oorsprong waren, zal hetgeen deze Schrijver over de zeden der Duitschers van zijn' tijd
in het algemeen, en
tagitus van die der Katten in het bijzonder opteekent, ookgrooten-
deels op de bewoners van
Nederland^ in dit tijdstip, toepasselijk zijn,

»De Germanen," zegt de eerste, »hebben noch Druïden die de godsdienst bedienen,
noch offers; zij tellen onder het getal der Goden, slechts die, welke zij zien, en wier

gen ter opsporing van Bataaf sehe en Rotneinsche Oudheden, Legenden, enz. Eerste Stiikjt!,
bi 41. Amst. 1838.

(1) Tacitus, Hist, Lib, IV. c. 12. Den naam Batavië, en Batavi οΐ Batavieren metJiHius,
lanis Douz.v en anderen, van bato den vermeenden aanvoerder der Batten, en Äazje, af te leiden'zal
wel niet meer behoeven wederlegd te worden. Misseliien is die naam beter uit, de taal, en van
Baet-auwe [bet-moe) goed, best land in tegenstellinjj van Fael-auwe [Vel-uwe) dor, vaal land
af te leiden. Naar dit
Baet-amoc kminen de ingezetenen Bataiiioers of Bataviers genoemd zijn ;
ofschoon zich deze naam mede zeer goed uit
Batten, het volk Avaaruit zij gesproten waren, laat aflei-
den.
Engelberts , D. I. hl. 334. Bat-auwe zou dan zoo veel beteekenen als: het land der Batten.
Anderen vinden den oorsprong van dien naam in het Grieksche βαύΐς of βίίτος, zoo veel als hoi
of diep land beteekenende. Baf. oudh. D. I. hl. 38. Verg. clüverius , H. III. hl. 49—57, Heems-

^ kerk, Batavische Arcadia, bl, 90, Amst. 1729. A. pars, Kattoijkse Oudheden, h\. G—3f).
Leiden 1745. )

(2) Tacitus,/Zïsi. Lib. IV. c. 15. -Ea gens (Caninefatum) partem insulae colit, origine, lingua,

>

vivlute , par Eatavis : numero superantur.

V3) Wagenaar, D. I. bl. 15. Engelberts, D. I. hl. 335. '

(4) Oaesar , de Bella Gallico. Lib. IV. p. 83. Mosa profluit ex manie Vogeso, qui est infmi-
hus Lingonum et parte quadam jRAewt recepta, quae appellatur ^
insulaviejficit Batavortim,
neque longius ah eo millihus passuum LXXX in Oceanum transit.

(5) Caesar, Lib. IV. p. 84.

I

'1
i i

-ocr page 57-

DES VADERLANDS. , 65

hulp zij zigtbaarlijk ondervinden, zoo als de Zon,' de Maan en vulganus (het vuur); 100 J^.
van andere hebben zij niet de minste kennis."

»Zij brengen hun leven geheel met jagt en oorlog door. Van de vroegste jeugd
aan gewennen zij zich aan den arbeid en de vermoeijenissen. Zij achten bijzonder
degenen, die lang baardeloos blijven, dewijl zij beweren, dat deze hierdoor krachtiger
en sterker worden. Omgang met vrouwen vóór hun twintigste jaar Avordt voor schande-
lijk gehouden. Zij baden zich door elkander in de rivieren, en bekleeden zich slechts
met eene eenvoudige dierenhuid of eenig ander' klein kleedingstuk, hetwelk het grootste
gedeelte des ligchaams onbedekt laat."

» Zij bekommeren zich niet om den landbouw en leven bijna geheel van melk, kaas
en vleesch. Niemand heeft een bepaald veld in bezit of dat hem in het bijzonder toe-
behoort ; maar alle jaar wijst de overheid er een, Avelk en waar haar behaagt, aan eene
gemeente of huisgezin aan, naar mate het getal déï leden uit welke deze zijn zamen-
gesteld, en bij het einde van het jaar doet zij die weder naar elders vertrekken. Zij
brengen vele redenen bij voor deze gewoonte; het is om te beletten, dat men zich aan
ééne plaats gewenne, Avaardoor de wapenen om den landbouw zouden verwaarloosd
worden; om te voorkomen, dat men lust krijge van zich uit te breiden , of dat de gr ooien
de kleinen verjagen; om te verhinderen, dat men er aan denke gemakkelijke huizen
te bomven, ten einde zich tegen het gure weder te beschermen; en dat iemand het in
den zin krijge zich te verrgken, waaruit verdeeldheid en misverstand geboren worden;
eindelyk, om te zorgen, dat elk stil en in vrede leve, wanneer hij ziet dat de magtigslen
niet ryker zijn dan de overigen."

» Elk Germaanscli volk stelt er eene eer in dat zijn land door groote woestijnen be-
grensd wordt. Het is, volgens hunne meening, een teeken van dapperheid, de na-
buren uit hunne woonplaatsen te verjagen, en dat niemand zich in hunne nabijheid
durft vestigen; daarenboven gelooven zij , dat zij door hunne bosschen veiliger wonen,
dewijl zij er door bewaard worden tegen plotselinge overvallen. Wanneer een volksstam-
in een oorlog, hetzij aanvallend of verdedigend gewikkeld is, kiest hij opperhoofden
om hem aan te voeren, en geeft hun magt over leven en dood. In vredestijd hebben
zij geen algemeen opperhoofd; maar do voornaamsten, elk in zijn gewest of wijk
spreken regt en beslissen de geschillen. Wat men buiten de grenzen des volks rooft
heeft niets schandelijks in zich; dit geschiedt slechts, volgens hen, om de jeugd te
oefenen en werkeloosheid te voorkomen. Wanneer in den raad een der voornaamsten
onder hen zich tot hoofd van eenige onderneming heeft opgeworpen, opdat degenen die
hem volgen willen zich verklaren, staan zij op, die zijn plan goedkeuren en hem voor
opperhoofd begeeren, en beloven hem te ondersteunen, hetgeen met groot gejuich door
de menigte wordt goedgekeurd; maar het is niet geoorloofd zijn woord in te trekken,
ten ware men voor een weglooper, voor een schelm, alle geloof onwaardig, wilde
doorgaan."

» Het regt van gastvrijheid is heilig onder hen; mc en om welke reden ook bij hen

-ocr page 58-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

100J. hulp zoekt, kan verzekerd zijn bescherming, en eene onschendbare schuilplaats te
' zullen vinden; hunne huizen zijn voor hem geopend, en hij vindt er een goed onthaal." (1).

Zij worden voorts afgeschetst 'als menschen van groote ligchatarasgestalte en schrikver-
vi'ekkend uitzigt (2), doch van ruw^e en onbeschaafde zeden (3).
Caesar roemt hunne
dapperheid (4) en de vlugheid hunner ruiters en voetknechten (5) en vermeldt, dat
door de huismoeders de tijd tot het gevecht bepaald vferd (6). Hij beschuldigt hen van
trouweloosheid en veinzerij (7); van onbeschaamdheid en bijgeloof (8). De Germanen
aan de oevers van den Rtjn beschrijft hij als een weinig minder woest van aard,
door het verkeer met de Galliërs, hunne iiaburen, wier zeden en gewoonten zij
aangenomen hadden (9). ...

De Katten met wie de Batavieren en Kaninefaten één volk, in taal, godsdienst, zeden
en gewoonten gelyk, uitmaakten, waren en bleven van al de Germaansche stammen het
meeste en langste aan hunne voorouderlijke instellingen en gebruiken gehecht
(10). Tacitus
zegt van hen: » Zy zijn iorscher van ligchaam, gespierd van leden (stricti arfus) ,
dreigend van uitzigt en van meer wakkeren moed, dan de andere Germanen. Voor
barbaren bezitten zij veel oordeel en schranderheid; kiezen de voortreffelijksten tot op-
perhoofden , gehoorzamen die over hen gesteld zijn, kennen de tucht, maken van de
gelegenheid gebruik, beteugelen opbruisende driften, schikken den dag, versterken
zich des nachts, tellen de fortuin onder de twijfelachtige, de dapperheid onder de
zekere zaken; en, hetgeen allerzeldzaamst en niet, dan bij rede van krijgstucht ver^
oorloofd is, zy verlaten zich meer op den veldheer dan op het leger. Al de kracht
bestaat in het voetvolk, dat, behalve zijne wapenen, nog met gereedschappen en lijftogt
beladen wordt. De andere Germanen ziet men ten stryde gaan, de Katten ten oorlog.
Zelden dat zij een uitval doen en bij geval vechten. Het is voorzeker der ruiterij eigen
snel de zege te bevechten, en snel terug te trekken. Snelheid gelgkt naar vrees;
dralen is der standvastigheid eigen."

»Iets hetgeen elders in Germanië slechts zeldzaam en alleen door <penige stoutmoe-
digen in het bijzonder gepleegd wordt, is bij de Katten tot gewoonte geworden, om het

(1) lAh, YI. p. 138. Vergelijk Lil. IV. p. 80.

(2) Caesar , Lih. I. p. 38. Lib. IV. p. 80.

(3) Caesar , Lih. I. p. 33. Lib. IV. p. 80.

(4) Lih. IV. p. 80. Lib. VII. p. 185.
(53
Lib. I. p. 45, 46. Lih. VII. p. 183.
(δ)
Lih. I. p. 46, 47.

(7) Lib. IV. p. 83.

(8) Lih. IV. p. 85. Lib. I. p. 47.

(9) Lih, IV. p. 81.

(10) TacitüS; de Morib. Germ, c, 32.

hi

m
i;

tl

-ocr page 59-

DES VADERLANDS. , 65

haar en den baard, zoo ras zij tot jongelingsjaren gekomen zijn, te laten groeijen, en dit lOlU.
})ekleedsel des gelaats, aan de dapperheid gewijd en verpligt, niet, dan na het dooden

eens Tijands, af te leggen."

»Over Woed en buit snijden zij het haar des Toorhopfds af, en heggen dat zij alsdan
eerst den prijs hunner geboorte betaald, en zich hunnes vaderlands en hunner ouderen
waardig gemaakt hebben. De blooden en onstrgdbaren behouden dit wanstaltig uiter-
Jijke
[squalor). Oe manhaftigsten dragen daarenboTen een ijzeren ring, een teeken
van slavernij, en onder dit volk verachtelijk, tot dat zij zich door bet dooden eens
vijands weder vrij gemaakt hebben. Deze dragt behaagt het grootste gedeelte der Katten,
en grijs geworden pralen zg er mede bij vriend en vijand. Het zijn deze, die altijd den
strijd aanvangen, en steeds, als nieuw, de eerste voorhoede vormen; want zelfs in lijd
van vrede ^γordt hun woest uilzigt kalmer noch zachter. Niemand (hunner) heeft huis,
of akker, of eenige zorg; waar en bij wien zij komen worden zij gevoed; verkwisten
het goed van anderen, en bekommeren zich niet om het hunne, tot dat de koude
[exsanguis] ouderdom hen tot zulk eene woeste manhaftigheid magteloos maakt (1)."

Even als de meeste Germaansche volken boden de Katten hunnen Goden' menschen-
oifers aan. In eenen krijg tusschen hen en de Hermonduren werd van beide zijden
«'ene gelofte gedaan, dat al de gevangenen, de paarden en het vee, dat buitgemaakt
werd, aan de Goden zouden geofferd worden (2).

In dezen maatschappelijken en zedelijken toestand verkeerdeü onget^vijfeld de Bata-
vieren toen zij zich in
Nederland vestigden, en caesar's zegfevi'erende wapctten zich
aan de oevers van den
Rijn vertoonden. Dezen grooten man, wien de geschiedenis der
volken en die der letteren elkander betwisten, was het opperbevel over het Romeinscho
leger in
Galliër welk gewest door de Helvetische volken bedreigd werd (3}, volgens
een besluit van den Raad opgedragen (4). Na hun een zwaar verlies toegebragt, en ver-
volgens
ARibvisTüs, een magtig opperhoofd der Germanen, den Galliërs te hulp geko-
men , in een enkelen veldtogt overwonnen te hebben (5), trok hij op legen de Belgen
die ontrust over de voortgangen der Romeinen , zich tegen hen verbonden hadden (6).
Deze oorlogzuchtige en dappere volken waren echter niet bestand tegen de groole
krijgsmansbekwaamheden van
caesar. Zij werden verslagen, vernietigd of tot onder- 57^
werping gedwongen; en de schrik voor de Romeinsche wapenen verspreidde zich zelfs ƒ
onder de volken aan den regier Rijnoever, die afgezanten lot
caesar zonden, liet voor
verstandiger en veihger houdende, zich aan eenen overwinnaar te onderwerpen, die, als

(1) Tacitcs, de Mor. Germ. c. 30, 31'.

(2) Tacitcs , Annal. Lib. XIII. c. 57.

(3) Caesar , Lib. l. p. 18. sqq.

(4) Eutropiüs , Lib. VI. c. 15. p. 318.

(5) Caesar, Lib. I. p. 21. usque ad Lib. II. Plütaecihjs in caesaeej». 716. EciRoniisinloc, cif.

(6) Caesar ; U. p. 4ü.

-ocr page 60-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

J. het ware, de fortuin in zijne handeii hield en over haar naar willekeur beschikte, dan
'door een vruchteloozen tegenstand zich een onvermijdelijken ondergang te berokkenen (1).

Caesar thans Gallie bevredigd en verzekerd hebbende keerde naar Italië terug (2).
Hot volgende voorval maakte echter weldra zijne tegenwoordigheid aan den
Rijn nood-
zakelijk. De Usipeten en Tenkteren, Germaansche volken, door de magtige Sneven
sinds drie jaren uit hunne landpalen verjaagd, waren aan die rivier, nabij het eiland
der Batavieren, gekomen , om andere Avoonplaatsen op te zoeken (3). De Menapiërs,
die zich tot benoorden dien stroom uitgebreid hadden, trokken op het naderen dezer
woeste horden, welke geene vaartuigen hadden om hen te volgen, over denzelven
terug. Door eenen geveinsden aftogt wisten deze echter hen weder over te lokken,
overvielen hen daarop onverwachts, en troklien, na alles vermoord en geplunderd te
hebben, met de bemagtigde vaartuigen over den
Rijn, waar de overige Menapiërs,
welke tusschen die rivier en de
Maas woonden, en evenmin op hunne hoede waren,
in een gelijk lot deelden (4). Hierbij bepaalden de vijanden hunnen rooftogt niet.
Door eenige Gallische volken uitgenoodigd, drongen zy door, en stroopten in het land
der Eburonen tot aan de grenzen der Treviren (5).

De togten der Germanen over den Rijn en in Galliër konden in het vervolg voor
de Romeinen noodlottig worden.
Caesar koesterde steeds de zeer gegronde vrees, dal
indien met der tijd deze woeste en onbeschaafde volken zich van geheel
Galli'è meester
maakten, zij zich daarbij niet zouden bepalen, maar gelijk weleer de Kimberen en Ten-
tonen, niet zouden rusten vóór dat zij zich den weg naar
Italië gebaand hadden. Dit
Avas het wat hem gedurig bezig hield, dit was het hoofddoel van al zijne plannen en daden
in dit gedeelte van
Europa (6). Hij had uit dien hoofde naauwelijks berigt ontvangen
van de invallen der Usipeten en Tenkteren, of hij brak met zijn leger op, om hen in
hunne vaart te stuiten en over den
Rijn terug te jagen. Te vergeefs zenden zy hem
boden, dat het hun mögt vergund zijn het grondgebied hetwelk zij met ^de wapenen ver-
overd hadden, in bezit te houden (7j. Hij besluit hun slag televerpn; trekt, naar
zyne gewoonte, met den uitersten spoed op, en vertoont zich onverwachts voor het oog
dezer volken, die vertrouwende op den Λvapenstilstand, gerust de terugkomst afwachten
van een aanzienlijk gezantschap aan den Romeinschen veldheer gezonden om zich over
eene daad van vgandschap tegen de Romeinen gepleegd, doch Avaarschijnlijk uit mis-

ii

p

li
il

mn

il

(1) Caesak , Lib. II. p. 65. ^

(2) Caesar, Lib.lh p. 65.

(3) Ca^au, Lib. IV. p. 80, 81. Wagenaar ^ D. I. bl. 42.

(4) Caesar, ZiÄ. IV. p. 81, 82.

(5) Caesar , Lib. IV. p. 82.

(6) Devvez, T. I. p. 208, 209.

(7) Caesar, Lib, IV. p. 83,

-ocr page 61-

DES VADERLANDS. , 65

versland Toorlgesproten, te TerontschuMigen (1). Schrik en ontsteltenis beTangen -Γ
de Germanen, die OTerrompeld, geen oogenblik hebben om zich te beraden of be-
hoorlijk te scharen en ^vier aanyoerders -zich als gezanten in de magt van
caesar
bevinden. De Romeinen stormen ondertusschen op hen aan; eenigen bieden tegen-
stand , anderen wijken; Trou>Yen en kinderen vlugten, doch worden door
caesars
ruiterij gevolgd , die er een vreesselijk bloedbad onder aanrigt. Door het angstge-
schreeuw en gekerm dezer ongelukkigen verschrikt, werpen de strijdenden hunne wa-
penen van zich, verlaten legerplaatsen en standaarden en vlugten tot dat de woedende
Romeinen hen in do nabyheid van het eiland der Batavieren, ter plaatse waar Maa^i
en
Rijn door de Waal vereenigd worden, achterhalen (2). Hier wordt de strijd of
liever de slagting met verdubbelde woede hervat. Zy die het zwaard der Romeinen
ontkomen vinden hun graf in de golven des
Rijns, wiens tegenovergestelden oever de
vlugtelingen, afgemat en gewond, niet kunnen bereiken. Men wil dat van de vier maal
honderd en dertig duizend Germanen welke over deze rivier waren getrokken, zeer
Aveinigen ontkomen zijn. De Romeinen lelden slechts eenige gekwetsten (3).

Vóór het aangaan van dezen moorddadigen strijd, had zich de ruiterij der Usipelen
en Tenkteren om paardenvoeder over de
Maas bij de Ambivariten begeven (4). 0[>
het hooren van de nederlaag hunner landgenoolen Λvaren zij naar de Sikamberen ge-
vlugt, en door deze opgenomen.
Caesar eischte hen van dit strijdbaar volk op, doch
kreeg ten antwoord » dat de
Rijn de grensscheiding was van het Romeinsche gebied.
Oordeelde hij het onredelijk, dat de Germanen, tegen zijn wil, in
Gallië kwamen,
op wat grond dan konde hij eenig gebied of gezag aan de overzijde des
Rijns voor
zich vorderen (5)." Heerschzucht is doof voor de stem der rede; staatkunde voor die
der billijkheid, en beiden spoorden
caesar aan den Rijn over te trekken (6). Daar-
enboven werd hij lot dien logt aangedreven door de Ubiërs, een Germaansch volk oj)
den regier Rijnoever en bondgenoot der Romeinen, Avelke hem, omtrent dien lyd ver-
zochten , hen tegen de Sneven, door welke zij gedurig gekweld en verdrukt werden, te
beschermen (7). Om den logt over den
Rijn te volbrengen boden zij hem de benoo-
digde vaartuigen aan. Dit echter achtte hij noch veilig, noch overeenkomstig zijne
waardigheid en die des Romeinschen volks. Hij slaat derhalve, ondanks de groote

(1) Caesar , Lib. IV. p. 85.

(2) Caesar, Lib. IV. p. 86. Engelberts; D. I. bl. 295. ßijmcgselß en Amiteekeningen op
wagenaar, St. I. hl. 44.

(3) Caesar , Lib. IV. p. 86.

(4) Caesar, Lib. IV. p. 87.

(5) Caesar ,· Lib. IV. p. 87.

(6) Caesar , Lib. IV. p. 86.

(7) De libiërs woonden waar thans Keulen ligt. De Sueven cn de Katten worden dooi· cli'te-
Rics voor hetzelfde volk jjehouden.

ï. deel. q

-ocr page 62-

58 ALGIMEENE GESCHIEDENIS

54 J. moeijelijkhéden, ift tiea dagen, eejié kunstig be\yerkie brug, volgens zijn eigen be-
""'stek, over den stroom, die hier aanmerkelijk breed, diep en snelvlietend was; en
trekt, na ziich van deii terugtogt behoorlijk verzekerd te hebben, het eerst met een
Romeinsch leger over den
Rijn en op de Sikamberen aan. Deze echter hadden bij de
mare zijner komst, op raad der Tenkteren en üsipeten met hunne vrouwen, kinderen
en tilbare have de wijk genomen in de wouden en bosschen; hunne woningen Averden
uit wraak en spijt door de Romeinen verbrand en linnne landen verwoest. De Sneven
hadden hun voorbeeld gevolgd, doch al hunne weerbare manschap, die eene aan-
2iienlijke magt uitmaakte, in het midden des lands geplaatst om den gevreesden
gaesab.
af te wachten. Deze oordeelde het niet raadzaam hen aan te tasten; trouwens hij
had de Ubiërs verlost, de Germanen voor zijne wapenen doen beven, de Sikamberen
gestraft, en, wat niet minder zijne bedoeling geweest was, »hij had deze volken doen
gevoelen , dat zij tegen anderen niet zoo veel moesten ondernemen maar aan zichzelven
zouden denken, dewijl do Romeinen den
Rijn konden en durfden overtrekken (1)."
Geloovende. genoeg voor den roem en ten nutte van bet Gemeenebest vèrrigt te hebben,
keert hig, na een verblijf van achtlien dagen naar
Gallië terug, en laat de gemaakte
brug afbreken (2). Later is hij weder den
Rijn overgetrokken (3); en deze twee tog-
ten worden onder zijne voornaamste wapenfeiten gerekend, ofschoon zij in
Germaniü,
buiten de schade den Sikamberen, Tenkteren en Üsipeten toegebragt, eigenlijk w^èinig
hebben uitgerigt. Te regt erkent
tagitus ,. dat caesar niet ongestraft den Germaan-
schen grond betreden heeft; dat zyη grootste roem bestaat in het vaardig en kunstig
zamenstellen zijner bruggen over den snelvlietenden
Rijn; maar dat overigens al het
gevaar, dat
Germanië van zijne overwinnende wapenen dreigde, in rook ver-
dwenen is (4).

De grootste vrucht dezer togten was het verbond van vrede en vriendschap met ver-
schillende Germaansche burgerschappen
(civitates) , die te zwak om den Romeinen het
hoofd te bieden, hunne gezanten tot
caesar zonden, terwijl deze tegen de Sikamberen
optrok (5). Hij ontving hen gunstig en vorderde slechts gijzelaars tot waarborg, gelijk
te dien tijde gewoonte was onder Galliërs zoo wel als Germanen (6). Men beweert,
dat onder deze burgerschappen de Batavieren behoord hebben (7). Het is vermoedelijk

(1) Caesar, Lih. IV. p. 86, 89. "-

(2) Caesar, Lib. IV. p. 89. Eene uitvoerige beschrijving van deze brug geeft Caesak
zelf, p. 87, 88. '

(3) Caesar, ZiZ». VI. p. 132.

(4) De Mor. Germ. c. 37.

(5) Caesar, Lib, IV. p. 88. Bijcoegscls en Arnim, op wagenaar, St. I. bL 45.

(6) Caesar, £ib. II. c. 1. Tacitos, I/isL Lib. IV. c. 28. JDe Mor. Germ. c. 8.

(7) Clüverius ; Fan de uytloopen van den Rhijn ^ II. 17. bl, 73,

-ocr page 63-

DES VADERLANDS.. 67

<lat zij begrepen liebben zich wegens hunne kleine raagt aan de Romeinen te moetexi^54.L
onderwerpen
(1); ofcehoon het niet minder waarschijnlijk is, dat caesar hen niet door
de wapenen bedwongen heeft (2); noch hen gemakkelijk wegens de gesteldheid des lands ,
zou bedwongen hebben. Daar zij echter het eerst aan eenen aanval blootgesteld Avaren,
zou het geenszins te verwonderen zijn, dat zij het voorbeeld der omliggende en groo-
tere volken opgevolgd en getracht hadden liever een verbond met de Romeinen aante-
gaan, dan zich vermetel, of uit kwalijk begrepen dapperheid en vrijheidsmin met hen
in den strijd te melen, om zich het lot, dat de Belgen, Sikamberen, Tenkteren
en Usipeten getroffen had, op den hals te halen. Hunne beperkte staatkunde voor-
zag niet het gevaar, dat
Germani'é te eenigen tijde van de Romeinsche wapenen dreig- >
de. Welligt hebben zy zich veel goeds voorspeld uit de bescherming van zulke magtige
bondgenooten tegen de groote volken van
Germani'é^ die de kleinere steeds schijnen
verdrukt te hebben, en waarvan zij zelve de treurige ondervinding gehad hadden (3).
Zeker is het, dat zij eens zulk een verbond, het zij dan in dezen tijd of later aange-
gaan hebben (4), waarbij zij . beloofden den Romeinen met manschappen en \vapeneu
ten dienst te staan (5). Hierdoor werden zij niet alleen als bondgenooten beschouwd,
maar tevens ontslagen van alle lasten en schat-tingen, die de Gallische of Keltische
volken drukten (6), onder welke zij gedeeltelijk behoorden wegens de strook lands, aan
den linker oever
λίιώ. Maas en Waal ^ die hun misschien toen door de Romeinen is af-
gestaan (7). Overigens behoorde hun gewest onder
G er manie ; en zij zelve waren en
bleven Germanen van oorsprong en zeden (8). Denkelijk zijn de Kaninefaten en Ma-
rezaten mede in dit verbond begrepen geweest (9), dat, hoe voordeelig in eenige op-
zigten, echter het onafhankelijk beslaan dezer volksstammen vernietigde. Immers de

(1) Wagenaar . D. I. hl. 49.

(2) CnjvERitis, U. XVn, bl, 75. H. XIX, hl 142.

(3) JSijvoegscïs en Aanm. op wageiïaar , St. I. bl. 45, 4β.

(4) Tacitus, nisl. Lib. IV. c. 14, 32. De Morib. Germ. c. 29. Wagenaar, D. I. bl. 47, 4b.

(5) Tacitüs, Ilist. Lib. IV. c. 12,

(C) Tacitüs, Hist. Lib. V. c. 25. De Morib. Germ. c. 29. Eutropips, Lib. NI, c. 17.

(7) AVagewaar, D. I. bl. 50, 51,

(8) JBijv. en Aanm, op wagekaar, St. I. bl 46, Er is veel getwist, of het eiland der Batavie-
ren tot
Gennanic of tot Gallië behoord heeft. Hadriamcs JüiïIüs (Bat. c. IV p. 69—73) re-
kent het onder
Getmanië. Cluverius (de Tribus Rheni Alveis c. 9 et 11) daarentegen onder
Gallië. De Schrijver der Batavische Oudheden [bl. 49) bcAveert, dat het noch een gedeelte van
Gemianië noch van Gallië geweest ie, maar als een onzijdig grondgebied tusschen deze beide
gewesten heeft ingelegen.

(9) Wagejtaar, D. I. bl. 43.

8 *

-ocr page 64-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

toestand der Batavieren moge het naast aan eene Yolkomene Tryheid gegrensd heb-
ben (1); zij mogen naderhand, terwijl de Galliërs om de vrijheid en de Germanen
om den buit kampten, voornamelijk om de eer gestreden hebben (2) , zij werden echter
steeds als een deel des Romeinschen Rijks beschouwd (3) en niet zelden als een
overheerd volk door de Romeinen behandeld, wien zy overal ten dienste stonden. Voor
dien prijs kochten zy den vveidschen titel, op welken de wereldbedwingers geheel
niet karig waren, van
grienden en Broeders des Romeinschen volks.

Caesar zelf heeft waarschijnlijk het Batavisch eiland niet bezocht (4). Het was hem
genoeg een dapper volk ten bondgenoot gemaakt te hebben, welks benden weldra in
zijne legers overgingen. Hetzij om aan de voorwaarden des opgerigten verbonds te
voldoen, hetzy uit dë gewoonte der Germanen van in vredestijden zich in dienst van
oorlogende volken te begeven (5); ongetwijfeld hebben de Batavieren reeds onder de
Germaansche hulpbenden behoord, welke hem naar
JBrittanje verzelden en bij zijne
terugkomst gewigtige diensten bewezen in het beteugelen der Morinen en Menapiërs (6).
Deze volken hadden zijne wraak opgewekt; de Morinen dewijl zy eenigen zijner man-
schappen vijandelijk bejegend, de Menapiërs omdat zij hunne schuilhoeken verlaten en
zich in hunne oude landstreken nedergezet hadden.
Labienus werd met de uit Brit-
tanje
teruggekeerde keurbenden tegen hen afgezonden. De Morinen, die in de thans
opgedroogde moerassen geene toevlugt vonden, werden vernietigd; de Menapiërs ver-
scholen zich in de bosschen waar zij voor de Romeinen, onder
titurius cn gotta ,
ongenaakbaar bleven; maar hunne landen werden geplunderd, hunne oogsten vernield,
hunne woningen aan de vlammen ter prooi gegeven (7).

"Weldra echter werd caesar Aveder in een nieuwen krijg in Belgtsch-Gallië gewik^
keld. De Treviren, een Gallisch volk in het tegenwoordig Groothertogdom
Luxem-
hiirg,
w aren wel is waar in een verbond met de Romeinen getreden , niaar wantrouwden
derzelver bedoelingen. Het land was echter ongelukkig in twee partijschappen verdeeld,
zoodat terwijl
indutiomar , een der beide Opperhoofden, in hel geheirn eenen opstand
tegen de Romeinen voorbereidde,
cingetorix zijn ambtgenoot, op alle wijze hunne

J.

Y. (jlK.

(1) Tacitüs, Jlist. Lib, V. c. 25.

(2) Tacitus, /iwi. IV. c. 78.

(.'i) Tacitus , de Mor. Germ. c. 29. Wagenaar , D. I. b,l. 49. Aant.

(4) Cluveriüs, H. Π. bi 78. ' > ) - · - - "

(5) Taciti's, de Mor. Germ. c. 14. < ^

' ' (6) Caesar , Lib. IV. p. 90 seq. Lib. V. p. 104 seq. Caesar noemt niet bepaaldelijt de Ba-
iavier.eii; maar dat onder de Germaansche hulpbenden bijna geene anderen dan zij kmmcn ver-
.staan Avorden, heeft
clüveriüs op goede gronden betoogd. H. XVII, bl. 75—77. ·

(7) CAESAR; Lib. ly.p. 97. ; V

54 J.

v. c«r

-ocr page 65-

DES VADERLANDS. , 65

gunst en vriendschap zocht te Terwerven. Isdutiomar werd hierdoor genoodzaakt on- 53 J.
derwerping
Toor caesar te veinzen, welke hierin schijnbaar genoegen nam, dewijl inde^"
havens van
Itium de vloot zeilree lag, met welke hy zijn tweeden togt TiOiAVBrittattje
ondernam, na zich vooraf van de trouw des Trevirschen Opperhoofds door een groot
getal aanzienlyke gijzelaars verzekerd te hebben (1).

Indutiomar liet zich hierdoor niet van zijn voornemen afbrengen; en aangemoedigd
door het vertrek van
caesar , kwam hij er nu openlijk mede te voorschijn. Hij
wist
AMBioRix en cativulcus , de Koningen of Vorsten der Eburonen, in zijne belangen
over te halen, en riep daarenboven de Germanen te hulp. Hönderd en dertig duizend
Tenkteren en Usipeten trokken op deze uitnoodiging over den Rijn^ en werden door
de Sikamberen, hunne naburen, gevolgd, zoodat al het land tusschen de
Schelde, de
Samhre en den Rijn, als het ware, bedekt was met gewapende benden, toen caesaR
uit Brittanje in Gallië terugkeerde (2).

Een schrale oogst door den buitengewoon droogen zomer in dat gewest veroorzaakt,
gebood dezen Veldheer een groot gedeelte zijner benden in
België de winlerkwarliercn
te laten betrekken, daar dit het eenige middel was, gelijk hij zelf verzekert, om in
hun onderhoud te voorzien. Zij werden over de landen der Morinen, der Nerviërs, der
Eduërs, der Rhemers, der Eburonen, der Treviren en in ^«g/^zwm verdeeld. Door dezen
maatregel kwam hij de schaarschheid aan granen te gemoet, en had tevens zijne gansche
magt in den omtrek van slechts dertig uren gaans bijeen (3). De vijandelijk gestemde
volken moesten deze verdeeling van strijdkrachten als een middel beschouwen waardoor
het hun beter gelukken zoude, de Romeinen te overwinnen; en inderdaad, naauwelijks
hadden de keurbenden de legerplaatsen betrokken, toen de zamenzwering het eerst onder
de Eburonen uitbarstte (4). Door
indutiomar aangespoord, wist de listige ambiorix ,
na eenen onverhoedschen doch mislukten aanval op de Romeinsche houthalers en leger-
wallen, door schoonschijnende redenen, de bevelhebbers
sabinus en gotta , welke iu
zijn land gelegerd waren, te verschalken. Na bij hen zijn gehouden gedrag als een
gevolg der noodzakelykheid en niet van den vryen wil verontschuldigd te hebben,
stelt hij hun voor, »dat hij uit erkentelykheid gaarne aan zijne verpligtingen jegens
CAESAR, wien hij zoo veel verschuldigd was, wilde voldoen, en uil dien hoofde zich
gedrongen gevoelde de Romeinen te waarschuwen van op hunne hoede te zijn, dewijl
niet alleen de Galliërs zich tegen hen verbonden hadden, maar ook reeds talrijke Ger-
maansche huur- en hulpbenden door hen over den
Rijn opontboden waren en binnen

(1) Caesar, Lil·, Y, p. 99, 100.

(2) Dewez, T. I. p. 1G2.

(3) Caesar, Lil·. V. p. 109, 110.

(4) CiESAB, Lil·, V. p, 110.

-ocr page 66-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

J. twee dagen verwacht werden , om de Romeinsclie legerplaatsen de eene na de andere
Y, C.iia. jg overweldigen; weshalve hij het aan het oordeel dqr beide bevelhebbers overliet, of
de voorzigtigheid niet vorderde, dat zij zich elders en met andere keurbenden vereenig-
den, hen plegtig verzekerende, dat zij vrij en ongehinderd door zijne stalen trekken
konden (1)." Vrees en gebrek aan doorzigt in
sabisus en zwakke toegeeiiykheid aan
den kant van
gotta., deden de Romeinen in den strik vallen hun door den schranderen
doch trouweloozen
ambiorix gespannen. Na eene lange en hevige beraadslaging, die
tot middernacht duurde, werd bevel gegeven van met den dageraad op te breken,
waardoor de krijgsknechten het overige gedeelte van den nacht moesten doorbrengen met
zich tot den aftogt gereed te maken. Vermoeid van waken en arbeiden begaven zi]
zich met het aanbreken van den dag op weg, en trokken gerust en onbezorgd met een
z6er tangen trein en grooten nasleep voort, alsof de raad, dien men opvolgde, niet gegeven
was door eenen vijand, maar door
ambiguix, den getrouwsten vriend der Romeinen (2).

De verrader echter had den ganschen nacht de bewegingen der Romeinen opmerkzaam
gadegeslagen; en uit de drokte en het gewoel, dat in hunne legerplaats heerschte, op-
makende , dat zgn raad niet te vergeefs geweest Λvas, had hij , op eenen afstand van
2000 schreden zijne benden in een dal, dat aan beide zijden door een bosch be-
schermd werd, in twee hinderlagen gelegd. Naauwelljks zijn de argelooze Romeinen
deze plaats genaderd, of de Eburonen storten regts en links uit hunne schuilhoeken en
vallen met zoo vele onstuimigheid en w^oede aan, dat de Romeinen, ofschoon den vijan·^
den in getal en dapperheid gelijk, maar buiten de mogelijkheid van zich te redden of
te verdedigen, onder de menigte schichten der vijanden bezwyken.
Cotta is door een
slingersteen in het gelaat getroffen, en twee Hoplieden van grooten invloed bg het
krijgsvolk liggen doodelijk gewond op het slagveld (3).

Sabinus , door schrik en verbazing aangegrepen, door Λvanhoop verscheurd en gefol-
terd door berouw over zijne onbedachtzaamheid, ziet van verre
AMsioaix de benden oj)
nieuw aanvoeren, en is nu slechts bedacht ^m zign leven te redden en lafhartig ge-
noeg den Eburoner kwartier voor zich zeiven en voor zijne bendën af te sraeeken.
De overwinnaar laat antwoorden » dat hij zich vleit van zijn volk te zullen verkrij-
gen, dat de overwonnenen menschelijkj behandeld worden , maar dat
sabinüs zelf
moest komen, >vien hij op zijn woord verzekerde, dat geen leed geschieden zoude."
Sabiwus deelt dit antwoord^ den dapperen gotta mede, wien hij tracht te belezen den
strijd te verlaten en nevens hem met
ambiorix in mondgesprek te treden. Maar gotta
in wien het gevoel der eer sterker sprak dan dat des zelfsbehouds, verklaart, dat hij

(1) Caesar, Lib. V. p. 111, 112.

(2) Caesar, ÏAh. V. p. 112-114.

(3) Caesar ; Lib. V. p. 114-115.

•t

-ocr page 67-

DES VADERLANDS. , 65

zich uiet naar een' gewapenden vijand wil begeven; en blijft bij dit besluit onverzeite- ijSJ.
lijk.
Sabiwus vertrekt dus alleen, maar verzeld door zijne voornaamste krygsoversten,
naar
ambiorix, die hem terstond gelast zyne wapenen af tê leggen; hij gehoorzaamt,
en gebiedt hetzelfde aan zyn gevolg, maar wortït, terwijl
ambiouix met voordacht
breedvoerig over de vredesvoorwaarden uitweidt, langzamerhand, en als zonder opzet,
door trawanten omringd, die hem en de zijnen Verraderlijk ter neder stooten. De Ebu-
fonen heffen hierop, naar gewoonte, kreten van overwinning aan, en werpen zich met
vernieuwd geweld en onder een verschrikkelyk geschreeuw, op de Romeinen, die
weldra in verwarring gebragt én overhoop geworpen Avorden.
Cotta en een groot
aantal krijgsknechten vinden met de Avapens in de vuist den dood der helden; de ove-
rigen Avijken naar de legerplaats terug, die zij des morgens verlaten hadden, én verde-
digen zich daar met Ongeloofelijke kraditinspanning tot middernacht;, >vaarna zij , geene
redding ziende, elkander uit wanhoop van het leven beroofden. De weinigen, welke de
slagen ontAveken waren, bragten langs ongebaande wegen, door bosschcn en wildernis-
sen , de tyding Van dezen iioodlottigen dag in de legerplaats van
labienüs , op de
grenzen der Treviren (l).

Ambiorix , stout geworden door deze overwinning, wilde het gunstig oogenblik om
er de vrucht van te plukken niet laten verloren gaan. Hij begaf zich derhalve terstond
aan het hoofd zijner ruiterij naar het gebied der Aduatiken , met bevel aan zijne voet-
knechten hem onmiddellijk te volgen. Weinig meer dan het verhaal zijner feiten werd
gevorderd om dit volk, gelijk den volgenden dag de Nerviërs , tot zijne zijde over te
halen en te overtuigen, dat thans het oogenblik geboren was om de oude vrijheid te
herwinnen en zich op de Romeinen te Avreken. » Twee hunner bevelhebbers," roept
hij uit, )) zijn gevallen; het grootste gedeelte van hun leger is vernietigd! Hoeveel
gemakkelijker zal het zijn de ééne keurbende onder bevel van
cicero hetzelfde lot te
bereiden! Hiertoe bied ik u mijne diensten aan (2)."

Deze aanspraak ontvlamde de hefde voor vrijheid, welke drie jaren van onderdruk-
king niet geheel hadden kunnen uitdooven» Oogenblikkelijk werden renboden naar de
omliggende vijf burgerschappen, die aan de Nerviërs ondergeschikt waren , afgezonden ,
•ten einde zich ten spoedigste te wapenen om de legerplaats van
cicero te overvallen,
alwaar de nederlaag en dood van SABiiius nog niet bekend Avaren. ^ Eenig Romeinsch
krijgsvolk, in het naburig bosch verspreid om hout te hakken, werd door de vijande-
lijke ruiterij opgeligt en de legerplaats zelve weldra door de vereenigde magt der Êbu-
ronen, Aduatiken en Nerviërs aangevallen. De Romeinen vlogen te Wapen en iverde-
digden zich met moed en standvastigheid tegen de steeds in aantal toenemende volken.
^?ct ongeloofehjke vaardigheid werden de versterkingen voltooid, en des nachts de breu-

(1) Caesar, Lib. V. p. 115, 116.

(2) Caesar, Lib. V. p. 110, 117.

-ocr page 68-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

ó.'J J. ken geheeld om zich tegen eene volgende bestorming in behooriyken staat van tegenweer
Λ. i^uR· stellen. Zelfs zieken en gekwetsten offerden te dien einde hunne rust op; en
cicero
xelf, schoon van eene zwakke gezondheid, gunde zich naauwelijks eenige nachtrust vóór
dat het krijgsvolk hem door verzoeken gedwongen had zich te ontzien (1).

Evenzeer als het geweld der vijanden op de dapperheid en waakzaamheid der Romei-
nen schipbreuk leed, mislukte ook hunne list op de schranderheid van
cicero wienzy ,
voorzeker op raad van
ambiorix , even als sabikus en cotta door vrees en beloften poog-
den te verkloeken, hem, als dezeneen veiligen aftogt toestaande, daar zij, zoo het
heette, slechts ingenomen waren tegen ,de Avinterlegering der Romeinen in hun land,
dewijl zij de invoering daarvan in het vervolg vreesden.
Cicero antwoordde )) dat de
Romeinen niet gewoon waren naar de voorwaarden van een gewapenden vyand te luis-
teren ; dat wanneer zij de wapenen nederleggen en gezanten naar
caesar zenden wilden,
hij hun als middelaar bij dien veldheer wilde behulpzaam zijn, van wiens regtvaardig-
heid hij de wegruiming hunner grieven en bezwaren verwachtte (2)."

Door deze mannelijke taal in hunne verwachting te leur gesteld, begrepen de bondge-
nooten de Romeinsche legerplaats te moeten insluiten ,
en voltooiden te dien einde in minder
dan drie uren, ondanks het gebrek aan behoorlijke werktuigen, een muur van elf voeten
hoog en eene gracht van vijftien voeten diep, die een bolwerk van vijftien duizend schre-
den in den omtrek vormen. Indien deze opgave niet overdreven if , kan men zich daaruit
een denkbeeld vormen van het verbazend aantal lieden, dat tot deze werken is gebezigd
geworden. De volgende dagen werden besteed mét het oprigten van schanstorens en het
vervaardigen van stormgereedschappen op de wijze der Romeinen, en waarin zij door
eenige krygsgevangenen onderrigt werden (3).

Reeds zes dagen had het beleg geduurd toen de bondgenooten van eenen feilen wind
gebruik maakten, om brandende pijlen en ballen van eene brandbare stof, (waarschijn-
lijk gloeijende turfkolen), op de hutten of tenten der Romeinen te Averpen , die niet
zoo als gewoonlijk met huiden, maar op de Gallische wijze, met stroo of riet bedekt
waren. Terstond vatteden zij vuur, en de vlammen, door den ge^yeldigen wind voort-
gejaagd , verspreidden zich in één oogenblik door de geheele legerplaats. Intusschen
rigtten de aanvallers, onder een schrikbarend geschreeuw, de stormladders tegen den
legei wal en naderen met hunne torens. De Romeinen, door vlammen omgeven,
overstelpt door pijlen en schichten, spreidden in dit vreessélijk tijdstip eene zeldzame
zielskracht en tegenwoordigheid van geest ten toon. , Slechts aan eed en pligt getrouw,
bekommert zich geen hunner over den brand, die zijn eigendom vershndt, maar blijft
niet mannenmoed, ,den post hem toevertrouwd verdedigen. De bestorming mislukt,

1} ^

(1) Caesar, Lib V. p. 117, 118.

(2) Caesar , Lib. V. p. 118.
(.3) Caesar.
Lib, V. p. 118.

-ocr page 69-

DES VADERLANDS. , 65

die, hoe hevig en fel voor de Romeinen, echter den bondgenooten het meeste Woed 53 j
kostte, dewijl zij te digt aan den voet der Avallen opeengedrongen stonden, om de slagen ^·
der verdedigers te kunnen ontwijken, en al hunne strydkrächten behoorlijk te ont-
plooijen (1).

Ondertusschen bleef de legerplaats steeds zeer naauw ingesloten en de belegering
trerd van dag tot dag voor de Romeinen verschrikkelijker en gevaarlijker, uit hoofde
van het groot aantal gekwetsten en de weinige manschappen, die in slaat waren zich te
verdedigen. Na vele vergeefsche pogingen gelukte het den bevelhebber eindelijk
gaesabl
van zijnen moeijelijken toestand te onderrigten, die daarop ijlings met slechts twee
keurbenden, ongeveer 7000 man, optrok, om hem te ontzetten. De bondgenooten,
hiervan onderrigt, braken de belegering op om
caesar met hunne geheele strijdmagt,
bestaande uit 60,000 man , aan te vallen. De Romeinsche veldheer rukte intusschen moedig
voort en ontdekte spoedig het vijandelijke heir aan de overzijde van een groot dal en
eener rivier. Het was echter gevaarlijk op een onvoordeeligen grond aan zulk eene
ontzagwekkende menigte slag te leveren. De voorzigtige
caesar hield derhalve stil,
te meer daar
cicero nu geen gevaar te duchten had, en koos eene legerplaats uit,
doch zond tevens verspieders rond om den besten uitgang van dit dal op te sporen (2).

Den volgenden morgen vertoonde zich reeds vroeg de vijandelijke ruiterij , en wik-
kelde zich in een gevecht met de Romeinsche. Deze laatste echter week, in overeen-
iätemming met
caesar, bij de eerste ontmoeting terug om de vijanden, door eene
schijnbare vrees, stouter en zorgeloozer te maken. Om hen in dit denkbeeld te verster-
ken werden de bolwerken der legerplaats opgehoogd , de poorten versperd, en alom
een geveinsde angst en verlegenheid ten toon gespreid (3). ,

De bondgenooten hierdoor misleid, namen geene voorzorgen tegen eenen vijand, die
hen scheen te vreezen en wien zij verachteden. Zij verlieten hunne gunstige stelling,
schaarden hunne benden in slagorde op eenen onvoordeeligen grond , naderden, dewyl
geen Romein zich vertoonde, de legerplaats, welke zij van alle kanten met eene hagel-
bui van pijlen begroeteden , en lieten aan alle punten der vesting afkondigen : » dat elk ,
hetzij Galliër, hetzij Romein, vóór het derde uur van den dag veilig lot hen konde
overkomen, maar dat na dien tijd geen kwartier meer zou gegeven worden." En
zoo
ver ging hunne minachting voor de Romeinen, dat te gelijker tijd eenigen hunner de
gracht begonnen te dempen, en anderen tegen den wal opklauterden. Op dit oogen-
blik stortte
caesar met zijne ruiterij en voetvolk uit alle poorten op den vermetelen
vijand, die, door plotselingen schrik getroffen, de vlugl kiest, en zich her- en der-
waarts verspreidt. Een groot aantal werd achterhaald en gedood; allen lieten hunne

(1) Caesak, Lib. V. p. 118, 119.

(2) Caesak, Lib. V. p. 120-123.

(3) Caesar , Lib. V. p. 123.
I. deel.

-ocr page 70-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

53J. wapenen achter, en slechts de bosschen en moerassen yerhinderden hunnen geheelen
ondergang, dewijl de roorzigtigheid
caesar Terbood hen daar te volgen. Tevreden hen
Terslagen en zelf niet éénen man verloren te hebben, kwam de overAvinnaar nog den-
zelfden dag
in de legerplaats van cicero aan. Hier bewonderde hij de krijgswerken
der vijanden, nam de dappere keurbende, van welke het tiende gedeelte gewond was
in oogenschouw, en zwaaide bevelhebbers en krijgsknechten den lof toe, dien hun
moed en hunne volharding zoo rijkelijk verdiend hadden (1).

De tijding dezer schitterende overwinning kwam spoedig in de legerplaats van labiekus
aan de oevers van de Maas op do grenzen der Rhemiers en Treviren. Het luidruchtig
vreugdegejuich hierover bereikte
indutiomar , welke aan den tegenovergestelden oever
dier rivier gelegerd >vas, en deed hem besluiten, ofschoon de volgende dag tot eenen
aanval op het leger van
labienus bepaald was, dienzelfden nacht op te breken en met
zyne benden naar zijn land terug te trekken, om aldaar eene gunstigere gelegenheid
tot verwezenlijking zijner plannen af te wachten; en deze bood zich weldra aan (2).

De zege van caesar , het moedig gedrag van cicero en de vlugt van indutiomar
hadden geen indruk gemaakt op hel gemoed dier volken of burgerschappen, welke
door do nederlaag en den dood van
sabinus en cotta waren aangemoedigd geworden,
de wapenen ter herkrijging hunner vernietigde of bedreigde vr^heid op te vatten;
«n vruchteloos waren de pogingen van
caesar, om hen door goede woorden en beloften
te overreden deze weder neder te leggen. Zij hielden nachtelijke vergaderingen in
bosschen en op de heidevelden, beraamden ontwerpen ter afschudding van het vreemde
cn hatelijke juk, en er verliep geen dag, gedurende den ganschen ivinter, welke niet
' voor CAESAR een voorwerp van onrust opleverde, en zich door de woelingen en krijgs-
zuchtige ondernemingen der bondgenooten kenmerkte. Gisting heerschte in bijna al de
Belgisch-Gallische staten, en er was schier niet een op welken de Romeinen zich ver-
laten konden (3).

IwDUTioMAR, meer ondernemend dan schrander, meer vermetel dan dapper, meer
geschikt eene zamenzwering te ontwerpen en te besturen, dan eene krijgsonderneming
uit te voeren (4) , had ondertusschen een nieuw plan uitgedacht, en door geld en be-
loften getracht eenige Germaansche volken te bewegen te zijner hulpe den
Rijn over
te trekken. HoeAvel dit mislukte, ging hij niettemin met zijne toerustingen voort,
ligtte volk, vormde eene talrijke ruitery , en vereenigde, door hoop op buit en beloo-
ning , eene groote menigte vlugtelingen, misdadigers en ballingen uit de omliggende
streken onder zijnen standaard. Nadat hij door al deze bemoeijingen zulk een aanzien

'M

(1) Caesar, Lib. V. p. 123, 124.

(2) Caesar , Lib. V. p. 124.

(3) Caesar ; Lib. V. p. 124, 125..

(4) Dewez, T. I. p. 181.

-ocr page 71-

DES VADERLANDS.. 67

onder de Gallische Tolken verworven had, dat van alle kanten bescherming en 53 J.
vriendschap Mj hem, den wreker der bcleedigde vrijheid, gezocht werd, riep hij
eene gewapende volksvergadering
{armatum consilium) bijeen (1). Zulk eene oproe-
ping gold onder de Galliërs voor eene oorlogsverklaring. Ciwgetorix , die steeds de
zijde der Romeinen bleef houden, w erd op deze bijeenkomst eenpariglijk voor vijand
des vaderlands en zijn goed verbeurd verklaard; het plan van
ikdutiomar daarentegen
goedgekeurd, en bevel gegeven het ten uitvoer te brengen (2).

Alzoo aan het hoofd van een talrijk leger geplaatst, trok de Trevirsche vorst voe-
der over de
Maas, op de Avelversterkte en gunstig gelegen legerplaats van labienus
aan. Deze bevelhebber door cingetorix en de zijnen genoegzaam onderrigt, Avas op
zijne hoede en liet zich, het voorbeeld van
caesar volgende, noch door de aanvallen,
noch door de beleedigingen des vijands, uit zijne verschansingen lokken, maar hield
zich stil en veinsde eene vrees, welke
indtjtiomar steeds vermeteler en minder behoed-
zaam , maakte. Het gelukte hem op zekeren nacht de hulpruiterij, uit de omh'ggendo
en bevriende burgerschappen opontboden, binnen zijn leger te krijgen, zonder dat de
Treviren dit bemerkten of zelfs vermoedden.
Indutiomar naderde derhalve dqn vol-
genden dag naar gewoonte onbekommerd de legerplaats, wierp er eene menigte
schichten in en daagde schimpend de Romeinen ten strijde uit.
Labienus beantwoordde
dit alles met stilzwijgen tot aan den avond, toen eensklaps al zijne ruiterij iiit twee
poorten op den vaneen verspreiden en zorgeloo^en vijand nederviel, hem in verwarring
bragt en op de vlugt dreef.
Ikdutïomar , op wien het alleen gemunt Avas, werd aan
de oevers der
3Iaas achterhaald, gedood en zijn hoofd, op hetwelk eenen prijs gezel
was, zegepralend in het leger van
labienus gebragt (3).

De dood van den aanvoerder dreef avcI de vereenigde benden der Eburonen en Ner-
viërs uiteen en verschafte aan
Belgisch-Gallië eenige rust, maar doofde niet het vuur
des oorlogs, Avelk het volgende jaar met vernieuwde woede ontgloeide.
Caesar had 52 j
dit voorzien, en zijne strijdkrachten door nieuwe keurbenden verdubbeld , zoo wel om ^·
de magt des Romeinschen volks ten toon te spreiden, als uit noodzakelijkheid, deAvijl
het getal der vijanden dagelijks aangroeide. De Treviren in het bijzonder verbitterd
over het lot dat
indutiomar getroffen had, lieten niets onbeproefd om den opstand te
bevorderen, en bragten door geld en beloften eenige Overrijnsche volken aan hunne
zijde.
Ambiorix volgde, terwijl de Nerviërs, Aduatiken en Menapiërs een bondgenoot-
•chap tegen de Romeinen vormden van hetwelk deze vorst de ziel was (4).

(1) Zie over deze vergaderingen liier voor, bi. 10.

(2) Caesar, Lih. V. p. 125, 126.

(3) Caesar, Lih. V. p. 126, 127.

(4) Caesar , Lih. V. p. 127. Lih. VI. p. 12«.

9 *

-ocr page 72-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

Caesau zag het onweder opkomen dat hem bedreigde, en trachtte het Tóór dat het
OTer hem losbarstte, af te leiden. Zonder het einde van den winter af te wachten,
viel hij onverhoeds de Nerviërs op het lijf, verwoestte hunne landstreek en drong hen
zich te onderwerpen en hem gijzelaars te geven, waarna hij zijne benden naar de win-
terlegeringen terug voerde. Nu lagen de Treviren aan de beurt, welke niet op den Gal-
lischen landdag, door
caesar beschreven , verschenen waren, hetgeen hij als een aanvang
van vijandelijkheden beschouwde. Nadat hij derhalve de Senonen enCarnuten, Gallische
volken en die mede niet opgekomen \varen, onderworpen had, was zijne geheele aan-
dacht op den krijg tegen hen en
ambiorix gevestigd, welken vorst hij met reden zoo
niet als den geduchtsten vijand wegens zijne magt, ten minste als den gevaarlijksten uit
hoofde zijner sluwheid beschouwde (1). Hij wist dat
ambiorix zoo wel in vriendschap-
pelijke betrekkingen stond met de Menapiërs, die in hunne bosschen en moerassen ge-
vlugt, hem eene veihge schuilplaats konden verzekeren, als met de Treviren, door
welke hem eene wykplaats naar
Germani'é gewaarborgd konde worden. Hy achtte hel
derhalve raadzaam hem eerst van deze hulpmiddelen te berooven , vóór dat hij hem
zeiven aantastte (2).

Na de krijgsmagt van labienus versterkt te hebben ten einde de Treviren in ontzag
te houden, trekt hij zelf aan het hoofd van vijf keurbenden, zonder eenigen legertrein,
legen de Menapiërs op, verdeelt zijn leger in drie afdeehngen om hen op alle punten
aan te vallen, en laat met den uitersten spoed bruggen vervaardigen om de rivieren en
moerassen over te trekken. Hij valt langs drie Λvegen in hunne landpalen; roof, moord
en verdelging kenmerken zijne schreden; brandende gehuchten en woningen verkondi-
gen den steeds meer en meer voortrukkenden verwoester; en den ongelukkigen, die hel
vernielend zwaard of verslindend vuur ontkomen zijn, blijft niets anders overig dan de
vreesselijke keuze tusschen onderwerping of dood. Zij smeeken om vrede, en bieden
gijzelaars aan.
Caesar neemt beide aan, en laat comius , koning of opperhoofd der
Alrebaten, met eene ruiterbende achter, om de Menapiërs gade te slaan en in bedwang
te houden. Hij zelf keert met zijne 'zegepralende keurbenden naar het gebied der Tre-
viren terug, waar
labiesus intusschen eene luisterrijke overwinning behaald en eene
tegenomwenteli^ng bewerkt had, door Avelke de Romeinschgezinde
gingetorix , nadat de
bloedverwanten van
indütiomar met de Germaansche hulpbenden gevlugt waren, aan
het bestuur der zaken gesteld was (3),

Caesar vond alzoo bij zyne aankomst den krijg geheel ten einde gebragt, en besloot
hierop nogmaals den
Rijn over te trekken; eerstens om do Germanen te tuchtigen voor
de hulp den Treviren gezonden, en ten tweede om
ambiorix te beletten bij hen eene

(1) Dkwez, T. 1. p. 185.

(2) Caesar, Lib. VI. p. 128—130.

(3) Caesar, Lib, YI. p. 130—132.

52 J.
v. Gür,

W

w

-ocr page 73-

DES VADERLANDS. , 65

69

schuilplaats te zoeken. Hij sloeg derhalve, een weinig hoogerop dan te voren, eene
brug over dien vloed , welken hij even gelukkig als vroeger overtrok. De Ubiërs zonden
hem terstond gezanten, betuigden dat zij hun woord den Romeinen gegeven, niet ge-
schonden , noch in den opstand der Treviren eenig deel genomen hadden, en boden
levens nieuwe gijzelaars ter waarborg hunner trouw aan.
Caesar, met hunne onder-
af erping tevreden, verontrustte hen niet, maar zoude gaarne de Sueven, welke den
onderstand gezonden hadden en door hem als onverzoenbare vijanden beschouwd wer-
den, getuchtigd hebben. Hij moest evenwel van dit plan afzien , dewijl zij hunne benden
en die hunner bondgenooten naar de uiterste grenzen des lands teruggetrokken hadden
en aldaar, door een uitgestrekt woud beschut, de Romeinen afwachteden. Het was ge-
vaarlijk hen daar te volgen, weshalve
caesar over den Rijn naar het land der Treviren
terugtrok, om vandaar zijn krijgstogt tegen
ambiorix en do Eburonen Ie openen (1).

Omstreeks den oogsttijd maakte hij hiermede eenen aanvang en zond zijne ruiterij on-
der bevel van
miisugius basilus door het uitgestrekte Arduenner woud, met last allen
mogelijken spoed te bezigen ten einde den vijand te overvallen. De Eburonen, die
hem nog in
Germanië vermoedden, werden bij hunnen landarbeid verrast, en een
aanzienlijk getal hunner gevangen genomen, uit welke
basilus vernam waar zich ambio-
rix
ophield; en deze vorst van niets bewust, zonder Avapcnen, zonder verdediging,
beroofd van paarden en strijdwagens, zou ongetwijfeld in de handen zijner vijanden ge-
vallen zijn, indien zijne woning niet, naar de wijze der Gallische volken door geboomte
en water was omringd geweest (2). Hierdoor werd het den W'einigen getrouwen, die
hem gevolgd waren mogelijk de Romeinsche ruiters op te houden , en hem gelegenheid
te geven ift de bosschen te ontsnappen. » Dus vond de fortuin zegt
caesar , » er een
behagen in dezen vorst aan het gevaar bloot te stellen en er hem tevens aan te onttrek-
ken (3)." ■ . ■

Waarom ambiorix thans zijne benden niet bijeen riep is moeijelijk te gissen; waar-
schijnlijk vreesde hij, dat het geheelc Romeinsche leger do ruiterij volgde. Hij zond
althans slechts boden uit om de zijnen te waarsóhuwen, dat zij op hunne hoede moesten
rijn en voor zich zeiven zouden zorgen. Het vlugten onder de Eburonen werd hierop
algemeen; sommigen verscholen zich in de bosschen en moerassen; anderen weken op
de eilandjes, die door den vloed der.zee uit de kusten gevormd werden, en velen ver- '
heten ten eenemale den vaderlandschen grond voor eenen vreernden, die hun eene
veihgcre schuilplaats scheen aan te bieden,
cativulcus of gattivulcus, die met am-
biorix
het gebied over do Eburonen deelde, en met wien hij lot hiertoe had zamenge-

■ it..

(1) Caesar, Ith. VI. ρ. 132—141.

(2) Men wil dat deze woning gestaan licbbc waar later het kasteel d^Emhour aan de Ourtke ^
twee mijlen van Luik gebouwd werd. Dewez, T. I. p. 190.

(3) Caesar, Ζιό. YI. p. 142. ♦

:·ΐ:\

-ocr page 74-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

52 J. spannen, thans gedrukt door de jaren en rampen, welke hij niet konde torschen, Tcr-
'"'^· vloekte zynen raadsman, en Tergiftigde zich met het sap of de beziën Tan den
Taxis,
een geboomte toen zeer menigvuldig in Galli'é en Germani'è (1).

Onderscheidene volken van Germaansche afkomst, die zich in de omstreken derEbu-
ronen en Treviren gevestigd hadden, vreezende, dat hun een gelijk lot als dezen trelien
mögt, zonden afgevaardigden naar
caesar , met verzoek hen niet als vijanden te be-
schouwen, betuigende, dat zij nimmer aan vijandelijkheden gedacht, noch met
ambiorix
ééne zaak gemaakt hadden. Caesar , in wien zich menschelijkheid met wreedheid,
edelmoedigheid met wraakzucht vereenigden, overtuigd, dat zij hem niet misleid had-
den , liet hen vrij met de uitlevering der gevlugte Eburoneh; doch zette zijnen togt
tegen dit volk voort, welks geheelc uitroeijing door hem besloten en gezworen was.
Hij splitste zijn leger in drie hoofdafdeelingen; liet al den legertrein benevens ééne keur-
bende en eenige ruiterij onder het bevel van
cicero te Fatuca of Atuatuca , eone
sterkte ongeveer midden in het land der Eburonen, achter; zond
labienus met drie keurbenden
naar den zeekant in de nabuurschap der Menapiërs, en
trebokius met eene gelijke magt
ter plundering en verwoesting bij de naburen der Aduatiken, terwijl hij zelf aan het
hoofd der drie overige keurbenden naar
Schelde optrok ter plaatse waar zich toen deze
rivier in de
Maas uitstortte, cn werwaarts ambiorix, gelijk men meende, zich met
weinige ruiters begeven had (2).

Deze togt leverde bijzondere zwarigheden op. Caesar had hier geene geregelde ben-
den te bestrijden, noch sterkten, of steden, in welke men zich verdedigen konde, Ie
belegeren, maar met eene wijd en zijd zwervende menigte te Avorstelen, die in dikke
wouden en ontoegankelijke moerassen, in diepe holen en ongenaakbare streken aan de
vervolgingen en wraak der Romeinen trachtte te ontsnappen. Van deze verspreide en
ongelukkige verdedigers hunner vrijheid tegen vreemde overheersching had men geen
aanval in het open veld te duchten; maar om hen op te sporen en te vernietigen moest
de krijgsmagt, door de wildernissen verhinderd om vereenigd voort te trekken, in klei-
ne benden verdeeld worden, die gedurig gevaar liepen op de onbekende wegen in de
hinderlagen der vijanden te vallen , hétgeen noodlottiger gevolgen konde naar zich slepen ,
dan zelfs het verlies van eenen veldslag.
Caesar bezigde derhalve om zijnen wraaklust te
voldoen en tevens zijn volk te sparen, het hatelijk middel van de omliggende burgerschap-

(1) Caesar, Lib. VI. p. 142,143. Cattivülcus wordt wegens zijn naam van de Katten oorspronkelijk
gerekend.
Engelberts, D. 1. bl. 318. Anderen houden hem voor zekeren kattenwald of kater-
■wald,
eenen Batavier van wien de kronijk op naam van klaas kolyn verdicht melding maakt,
en die met de Romeinen onder
caesar een verbond zou gesloten hebben. Zie Rijmchronijh van
klaas kolyn ; vs. 64. 's Hage 1745, en var looit , Aloude Holl. Eist. D. I. bl. 24—2ö.

(2) Caesar, Lil·. VI. p, 143. Volgens dewez, was de vcreeniging dier beide rivieren in «Ie
omstreken van het tegenwoordig Bergen op Zoom. T. I, p. 192 Note. Eägklberts , 1). I, bl. 320.

-ocr page 75-

DES VADERLANDS. , 65

71

pen op te roepen en uit te noodigen, onder toezegging Tan al den buit, om de Eburo- 52 j.
nea te vervolgen en te plunderen. Hij wilde, gelijk hij zich ongekunsteld uitdrukt,
eensdeels in deze gevaarlijke onderneming liever het leven der Belgen dan dat der Ro-
meinen op het spel zetten; en ten andere zou hij door deze oproeping het getal van
de handlangers zijner wraak vergrooten en verzekerd zijn den naam cn stam der Eburo-
nen ten eenemale te zullen uitroeijen (1).

Hebzucht is te zeer eene drijfveer der menschelijke daden, dan dat de aanlokkende
uitnoodiging van caesar zonder gevolg zou gebleven zijn. Niet alleen de naburen der
Eburonen daagden van alle kanten en in grooten getale op, om ten behoeve der
vreemde veroveraars het Λverk der verwoesting te volvoerèn; maar het gerucht, dat dit
ongelulikig volk door
caesar verdelgd, en het aan elk vergund Averd in het plunderen
deel te nemen, had ook de Germaansche volken aan de oevers van den Hyn in het
vooruitzigt op een rijken buit, aangespoord hiertoe de behulpzame hand te leenen.
De Sikamberen immers bragten terstond twee duizend ruiters bijeen, en trokken over
de genoemde rivier, omtrent dertig duizend schreden beneden de brug welke
caesar
half afgebroken had achtergelaten. Aanstonds vielen zij in het tegenwoor<lige land van.
Gulik en Lir.ihurg, vingen de ongelukkige vlugtelingen op die verdwaald waren, en
roofden esn groot aantal vee, dat bij hen in zeer hooge waarde gehouden werd. Bos-
schen noch poelen konden den logt dezer krijgshaftige stroopers belemmeren, die reeds
tot aan de oevers van do
Maas voortgerukt waren, toen zij uit eenige vlugtelingen ver-
namen, dat CAESAR en zijn leger deze landpalen verlaten hadden, hetgeen hen slechts
stouter cn ondernemender konde maken. Een der gevangene Eburonen begreep, dat
welhgt thans het oogenbük geboren was om zijn beleedigd vaderland op de Romeinen
te wreken en ontwierp het schrandere plan, die zelfde horden op hen af te zenden,
welke zij legen zijne landgenooten hadden opgeroepen (2). » Waarom roept hij deu
Germanen toe, » vergenoegt gij u met eene ellendige en geringe prooi, terwyl gij u in.
één oogenbhk rijk kunt maken. Binnen drie uren kunt gij voor
Atuaiuca zijn; daar
zult gij al den schat van het Romeinsche leger vinden onder eene bezetting, die, wel
verre van eenen uitval te durven wagen, niet talrijk genoeg is om den geheelen wal te be-
zetten." Roof- en wraakzucht beide sporen de Sikamberen aan om onmiddellijk naar
de
aangewezene plaats op te rukken, onder geleide van denzelfden Eburoon, die hen zoo>
wel had ingelicht (3). ' '

Caesar had bij zijn vertrek beloofd op den zevenden dag terug te zullen zijn. Deze
was nu verschenen toen
cicero , avelke tot hiertoe stiptelijk het bevel des veldheers op-
gevolgd en zelfs geenen legerjongen veroorloofd had de verschansingen te verlaten·,; be^·

(1) Caesar, Lib. VI. p. 144;.

(2) Deayez, T. L p. 194.

(3) Caesae, Lib. VI. p. 144; 145<.

chr.

-ocr page 76-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

52 J. gon Ie wantrouwen of caesar wel zijn woord zou nakomen, dewijl men van zijnen terug-
"'"''keer niets vèrnomen had en zelfs het gerijcht liep, dat hij
Terder was opgetrokken.
Ondertusschen wraakte zijn volk zijn geduld en werkeloosheid en beklaagde zich, dal
zij als in het midden van een beleg, opgesloten Averden. Het morren hierover moede , geeft
hij aan een gedeelte zijner benden , door een groot aantal legerknechlen en lastbeesten
gevolgd, verlof om op de bijliggende velden het graan weg te halen; en vergunt aan
drie honderd herstelde zieken om buiten do vesling frissche lucht in te ademen,
hierin te minder zwarigheid vindende, daar bijna geen vijand meer in den gan-
sehen omtrek te bespeuren oi te duchten is. Doch naauwelijks zijn zij vertrokken
of de Sikambrische ruiters vertoonen zich plotseHng voor de legerplaats, dewijl zij door
een ter. zyde liggend bosch niet waren bemerkt geworden. De Romeinen, die niets
minder dan zulk een onverhoedsch bezoek verwachteden weerden met moeite den eersten
aanval af. De Sikamberen verspreidden zich hierop naar alle punten om er een te
vinden door welke zij in de vesting konden dringen, wier wallen echter, zoo wel door
de natuur als kunst, voor aanvallen van buiten genoegzaam verzekerd waren. Maar van
binnen heerschte verwarring, ontstellenis en verslagenheid; niemand wist eigenlijk Avat
er gaande was; geene maatregelen van voorzorg of verdediging werden genomen; de
een zeide, dat de sterkte reeds veroverd; de andere dat
caesar gesneuveld, het leger
verslagen, en de voorhoede des vijands nu ook gekomen was om de vesting te overval-
len; terwijl de meesten zich het lot dat op deze zelfde plaats
sabiptus en gotta getroffen
had herinnerden , en het bijgeloof hun dezelfde ramp deed vreezen. De Sikamberen
werden ondertusschen door de bedrijveloosheid der Romeinen in het vermoeden versterkt,
dal slechts eene zeer geringe bezetting in de sterkte was achtergebleven, en vonden zich
daardoor te meer aangespoord hun plan voort te zetten, elkander bemoedigende met de
hoop op eenen rijken buit. En welhgt zouden zij geslaagd zijn, indien niet onder de
zieken, welke in de legerplaats Avaren achtergebleven, zich de ernstig ongestelde hop-
man SEXTIUS BAGULUS bevonden had. Reeds vijf dagen achtereen had deze held geene
spijs gebruikt, toen het uiterste gevaar, dat eens hen allen door eenen aanval des vijands
dreigt, zijn moed ontvlamt. Hij sleept zich uit zijne tent; zijne ondermijnde krachten
veroorloven hem niet zijne wapenen aan te gespen; hij neemt die van eenen der ver-
bijsterde krijgsknechten, welke hem ter zijde staan en vat post in de poort tegen den
fel aandringenden vijand. De hoplieden der bende, welke aldaar de Avacht heeft, vol-
gen hem en weren moedig eenigen tijd den aanval af, hetgeen inmiddels den anderen
gelegenheid geeft zich te herstellen. De dappere
bagulus , zwaar gewond, bezAvijkt en
wordt ter naauwernood in de armen der krijgsHeden uitliet gevecht gedragen; zijn
heldhaftig voorbeeld heeft echter de overigen in zoo verre bemoedigd, dat zij zich op
do wallen verloonen en ter standvastige verdediging vaardig schijnen (1).

ι·

,1

i

(1) Caesar , Lió. VI. p. 145—147.

-ocr page 77-

des; vaderlands.

, Oudertusschen hadden de^i^tgetogene! benden het»krygsgeschreeuw gehoord en eenige 52 J:
ruiters
Tooruit gezonden, die ,· grootendeels onervaren in den fcryg, op het zien Tan het
gewoel en gevaar ontzet, stil hielden om de bevelen hunner bevelhebbers af te wachten.
De Sikamberen van hunnen kant niet minder verbaasd, toen zij van verre de Romeinsche
veldtcekenen zagen, dewijl zij meenden, dat de zegevierende keurbenden van
caesar op-
daagden , staakten terstond den storm; doch weldra door het klein getal dat zich ver-
loonde uit hunne dwahng geholpen, vielen zij er met vernieuwd geweld op aan. De
iegerjongens, door een plotselingen schrik aangegrepen, vlugtten naar eenen heuvel
in de nabijheid, doch oogenblikkelijk van hier en naar hunne gelederen gejaagd, ver-
dubbelden zij daar de vrees en verwarring. Men Avist niet wat te doen; eenigen wilden
zich op den heuvel bijeenscharen en aldaar hun lot en de uilkomst afwachten ; de oude
krijgsheden daarentegen volgden een anderen raad; zij vormden eenen driehoek en dron-
gen , gevolgd door de legerknapen en ruiterij , dwars door den vijand naar de leger-
plaats henen alwaar zy allen behouden aankwamen. Te vergeefs poogden zij , die op
den heuvel bijeengetrokken waren en zich niet konden verweren, hen te volgen. Slechts
weinigen gelukte dit door den moed, de doodsverachting en zelfsopoffering van eenige
hunner bevelhebbers ; de overigen werden ingesloten en vielen onder het zwaard der
vijanden. De Sikamberen trokken hierop met den reeds verkregen buit over den
Rijn terug, dewijl zij wanhoopten eene vesting te veroveren wier wallen nu op alle
punten met verdedigers bezet waren. De schrik evenwel hield de Romeinen nog steeds
geboeid; zij konden zich niet voorstellen, dat de vijanden ooit zulk eenen gewaagden
aanval zouden ondernomen hebben, indien zij niet verzekerd geweest waren , dal het
leger van
caesar len eenenmale geslagen was. Zelfs volusenus , welke dien zelfden
nacht met de geheele Romeinsche ruiterij aankwam, konde hen bezwaarlijk tot andere
gedachten brengen. De komst des veldheers alleen maakte een einde aan de vrees en
onrust, en verlevendigde den ter nedergeslagen moed (1).

Teregt gispte caesar de onvoorzigtigheid van cicero , die inderdaad den ondergang
der keurbenden zou berokkend hebben, indien de vijanden onversaagder geweest waren*
Hij konde niet nalaten deze gebeurtenis te beschouwen als een treffend bewijs hoeveel er
in den krijg van geluk pn toeval afhangt. Immers was het opmerkelijk, dat de Sikam-
beren , die over den
Rijn gekomen Avaren om de staten van ambiorix te verwoesten,
juist dezen vorst geene betere dienst konden bewezen hebben, dan dpor diezelfde Ro-
meinen aan te vallen, welke hen tot zijn verderf uitgenoodigd en geroepen had-
den (2).

Het land der Eburonen aan den westelijken oever der Maag, was indezenzevendaag-
schen veldtogt door de Romeinen te vuur en te zwaard verwoest geworden.
Ambiorix

^ )

; T'i ::

73

(1) CiESAU, Lih. VI. p. 147, 148.

(2) Caesar, Lih. VI. p. 148.
I deel.

•i .

. :fi '«i.

10

-ocr page 78-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

ecHteri had imen'nipt iir; hah^ krijgenen^GAESAii ^idie hef alléén op dezen vorst

' gemunt had (1)1, ί hierover' Tertoornd, trok op ^ nieuw ter plundering en TerVölging uit,
ondersteund door een .groot aantal benden hem door; de naburige staten geleverd. " Niets
werd hu weder gespaard : de gehuchten en'woningen werden geplunderd en in de asch
gelegd, de graanvelden door menschen en paarden vertreden, terwijl slecht weder en
stortregens "vernietigdcri wat aan de vernielende woede der menschen ontkomen was. Den
trcurigen wellust,
ambiorix aan zijne wraak op te offeren mögt caesar echter niet smaken.
Ondanks al de nasporingeri der Romeinsche ruiters, die zich wijd en zijd verspreid had-
den; ondanks de begeerte van elk om den veldheel' aan zich te verpligten waardoor
niets dat binnen het bereik van het mogelijke lag,· onbeproefd w^erd gelaten, Avist de
even sluwe als moedige
ambiorix aan zijne vervolgers, die hem nu eens meenden gezien
en dan weder zelfs gevangen te hebben, in de bosschen en moerassen te ontsnappen.
Hij werd slechts door vier vertrouwde ruiters vergezeld, met wie hij zich des daags in
wouden en holen verborgen hield, «n des nachts van schuilplaats verwisselde (2). Ein-
delijk was
Caesar genoodzaakt den togt tegen hem en de Eburonen te staken, dewijl
een nieuwe opstand zijne tegenwoordigheid in
Galli'è noodzakelijk maakte (3).

Ongetwijfeld hadden'de Batavieren, gelijk anderë ómliggende volken, als hulpbenden
der Komeinen, deel gehad in het beoorlogen der Menapiërs en Eburonen. Thans volg-
den ook hunne riiiters
caesar in Galli'è, alwaar zich onderscheidene stalen ter herkrij-
ging der verdrukte vrijheid vereenigd hadden, en bragten niet weinig bij tot demping
van dien opstand.
Verciwgetorix , een jeugdig vorst der Arverners, had zich aan het
Iioofd der bewegingen geplaatst. Het geluk scheen hem in den beginne te volgen, doch
in een gevecht bij
Νoviodunum (IS euvy) , eene vesting welke door de Romeinen bele-
gerd werd, deed eene kleine bende Germa:ansch-Batavische ruiters de kans terstond
keeren (4). De Galliërs die den feilen aanval niet konden wederstaan, vlugteden, en de
vesting viel in handen van
caesar. Vele achtereenvolgende Terliezen konden echter den
moed van
vergiwgetorix niet verzwakken, of hem in zijn besluit doen wankelen. On-
verschrokken en met beleid volgde hij
caesar op het spoor, wien hij niet zelden in de
grootste moeijelijkheden wikkelde , sneed hem den toevoer uit
Ziiid-Galliè en Itali'é
genoegzaam ten eenenmale af , en noodzaakte hem daardoor bij de Overrijnsche bond-
genooten der Romeinen-om hulpbenden te verzoeken (5). Naauwelijks waren deze aan-

51 J.
v. cjir

(1) Dio Cassius, Lih. XL. p. 135.

(2) Caesar, Lih. VI. ρ. 148, 149. ,

(3) Caesar , Lih, VI. ρ. 149.

(4) Caesar, avcI is waar, zegt hier, zoo als elders, slechts : Germaanscke ruiters {Lih. VII. p. 155.)
Hieronder raceten voorzeker geene andere, althans voor Jiet groolsie {gedeelte, dan Batavische he-
i;rcpen Avorden. Zie hiervoor hl.
60 aant. O'. Vergelijk ook engelbbrts , DJ III. hl. 218, 219.

(5) Caesar, Lih. VIL p. 15Ö-183. i V/ . } i;

52 J..

V. (^liiK

-ocr page 79-

:;: „ d e s^ ν a d Ji r l α jv d s. a j λ

gekomen of VERcmGETORix, door nieuwe drommen uit geheel Galli'è versterkt daagde
op en weldra ontwikkelde zich een hevig ruitergevecht. De overwinning bleef lang
weifelend, doch word eindelijk door de Germaansch^Batavische ruiters beslist, die
cenen heuvel vermeesterden, van Avaar zij de vijandelijke ruiterij , na een groot aantal
gedood te hebben, naar de plaats terug joegen waar
verciwgetorix mct,zijn leger in
slagorde geschaard stond. De overige Gallische ruiters namen hierop insgelijks de vlngt
naar het voetvolk, dewijl zij vreesden omsingeld te Avorden, doch vielen onder de zwaar-
den hunner verbitterde vervolgers.
Vercingetorix wiens grootste sterkte in zijne ruite-
rij bestond, trok onmiddellijk na dit bloedig verlies met zijn leger terug en wierp zich ia
Alisia of AUse [Aiixois, in'hel voormalig Bourgondi'è) alwaar hij eene der gedenk-
waardigste belegeringen der oudheid moediglijk doorstond (1).

De gunstige ligging dezer plaats en hare natuurlijke sterkte noodzaakten do Romeinen
tot het opwerpen van talrijke schansen en versterkingen. Terwijl zij hiermede bezig
waren deed
vergingetorix eenen uitval. AVoedend en hardnekkig werd aan beide
zijden gevochten, en do Romeinen begonnen reeds te wijken, toen te goeder.uur do
Germaansch-Batavische ruiterbenden hen ter hulpe snelden. De Galhërs Averden te-
ruggeslagen en namen met zoo vele overhaasting do vlugt, dat zij elkander in de
legerpoorten verdrongen, velen hunne rossen verlieten, en in de gracht sprongen om
zicli te redden. De Germanen volgden hen tot onder de verschansingen, doodden
eene groote menigte en keerden met een goed aantal paarden terug (2).

Vercikgetorix wien het niet aan beleid en schranderheid ontbrak, nam alle maatre-
gelen om zich tegen het beleg in staat te stellen, en besloot zijne ruiters, welke hem
toch van Aveinig dienst zouden zijn, naar hunne haardsteden terug te zenden, om hunne
medeburgers den hoogen nood der bezetting, die uit tachtig duizend verdedigers be-
stond, doch slechts voor dertig dagen van levensbehoeften voorzien was, te kennen
te geven en bij hen aan te houden in dien tusschentijd lot ontzet der vesting op te ko-
men.
Caesar van dit alles onderrigt, versterkte steeds meer en meer zijne legerplaats
door bolwerken, borstweringen, grachten en torens, en liet niets onbeproefd om zich
ongenaakbaar te maken voor den verwacht wordenden Vijand zoo wel,, als voor de
belegerden, die onverpoosd, en dikwijls uit alle poorten te gelijk, de nieuwe werken
besprongen, en hem noodzaakten dezelve door een groot gedeelte zijns legers te dóeu
bewaken (3). , ;:v ;. " ^ - ■'vr/ « . - ri -Ty r-3 , " τ ί

Terwijl deze voorzorgendoorcAESAagennmen werden warende Gallische staten op eenen
landdag te zamen gekomen, en hadden onderling eene strijdmagt van twee honderd en veer-
tig duizend man voetvolk en acht duizend ruiters bijeengebragt. Te regter tijd daagde

(1) Caesar, Lih, VIL p. 183-185.

(2) Caesar , Lih. VII. p. 185.

(3) CaesaB; Lih. VII. p. 18Ö, 187.

75

10 ^

-ocr page 80-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

O IJ. deze verbazende menigte lot ontzet der vesting op, alwaar reeds de honger woedend
' om zich greep , en men tot het wanhopig besluit gekomen was, indien de nood lot het
uiterste mögt klimmen, liever van tijd tot lijd de afgeleefden en zwakken te slagten
en te verteren, dan zich op welke voorwaarden ook, over te geven. De inwoners van
Alisia waren reeds met· vrouwen en kinderen uit de poorten gezet; zij hadden de Ro-
meinen weenend gebeden hen voor slaven aan te nemen , op dat zij niet van gebrek mog-
len omkomen, doch waren onmededoogend afgewezen en teruggejaagd geworden (1).

In dezen benaauwden toestand naderden de Galhërs, die zich terstond van eenen
heuvel, niet ver van de verschansingen der Romeinen, meester maakten , en aldaar
hun leger nedersloegen. VERCiiiGETOKix bereidde zich op dit bemoedigend gezigt ter-
stond tot oenen algemeenen uitval, cu
caesar om dien af te weren. Den volgenden
dag schaarde zich de Gallische ruiterij in de vlakte, en wederstond niet alleen met
veel moed den hevigen aanval van die der Romeinen, maar dreef, ondersteund door
eene menigte boogschutters en ligt gewapend voetvolk, deze meer dan eens terug. Tot
den avond werd dit ruitergevecht, onder het oog der beide legers die op eenigen af-
stand geschaard stonden, woedend voortgezet, toen de Germaansch-Batavische rui-
ters eindelijk den slag beslisten. In gesloten drommen renden zij op de Galliërs aan ,
dreven hen op de vlugt, omsingelden de verlatene boogschutters en ligt gewapenden ,
en wierpen hen over hoop. De Romeinen vervolgden hierop hunne vijanden lot aan
de legerplaats zonder hun den tijd te laten van zich te vereenigen of te herstellen (2).

TSiet ontmoedigd door dit verlies en overtuigd dat het ontzetten der vesting niet lan-
ger konde of mögt uitgesteld worden, viel twee dagen later het Gallische leger, in de
stilte des nachts, onder een woest geschreeuw en eene hagelbui van pijlen én steenen,
de Roraeinsche verschansingen van alle kanten aan , doch werd zoo dapper ontvangen ,
dat het genoodzaakt was onverrigter zake terug te keeren, even als
vergiingetorix ,
wien het krijgsgeschreeuw der Galliërs ten teeken had gestrekt, en die met al zijne
strijdkrachten eenen uitval gedaan had (3).

Deze mislukte poging schrikte echter de Galliërs niet af om haar andermaal te I)e-
proeven. Vijf en vijftig duizend uilgelezen mannen werden te dien eiadc afgezonden om
de Romeinen ter plaatse waar hunne verschansingen het zwakste waren aan Ie tasten,
terwijl de ruiters, benevens do overige benden zich wederom op de vlakte in slagorde
schaarden, en
yergingetorix tevens eenen nieuwen uitval deed, zoo dat de beleger-
aars op eens van rondom aangegrepen en benaauwd werden. Het gevecht ontwikkelde
zich weldra aan alle zyden; de Romeinen hadden moeite om overal het hoofd te bieden,
en CAESAR Avas genoodzaakt steeds hulp te zenden naar hen die bezweken of wijken

ïS'I
)

(1) Caesar, Lib. VII. p. 187—191.

(2) Caesar , Lib. VIL p. 192.
('i) Caesar ;
Lib. VII. p. 192.

■ iS-
'
ÏÖÏ

-ocr page 81-

DES VADERLANDS. , 65

moesten. Zijne tegemvoordiglieid echter boezemde moed en Yertrouwen in, en na een 51 J.
allerheyigslen en bloedigen strijd namen de aanvallers de vlugt. Vreesselijk was nu
de slagting, en slechts een klein gedeelte der duizendtallen ontsnapte aan het zwaard
der overwinnaars. De dappere
vercingetorix van alle hoop op redding beroofd, riep
zijne bevelhebbers bijeen'en bragt hen onder het oog, hoe hij niet uit eigenbelang
maar voor de vrijheid van allen de wapenen had, opgevat en bood, daar men toch voor
het lot moest zwichten, zich tevens grootmoedig tot offer aan voor hun behoud , dewijl
hij bereid was hen door zijn dood met de Romeinen te verzoenen, of dit te bewerken
door zich levend in hunne handen over te leveren. Men zond hierop afgevaardigden
naar
caesar. Deze gebood dat hem de bevelhebbers en de wapenen zouden uitgeleverd
worden. Hij werd stiptelijk gehoorzaamd. De lotgenooten van
vergingetorix , behalve
de Aduërs en Arverners, werden voor slaven aan de krijgsknechten uitgedeeld; hij zelf
moest na eene gevangenschap van zes jaren de zegepraal des overwinnaars versieren,'en
werd daarop van het leven beroofd; ten voorbeelde, dat de verdediging van de edelste
en regtvaardigste zaak, van de hoogste belangen der volken, van vrijheid, onafhanke-
lijkheid en vaderland niet altijd door het geluk bekroond wordt (1).

De val van AUsia mögt door de onderwerping van eenige volksstammen gevolgd
worden , maar kon niet den moed van allen ter nederslaan. Terwijl
caesar zijne ben-
den de winterlegeringen liet betrekken werd eene nieuwe zamenzwering tegen de
vreemde overweldigers voorbereid, die echter door de snelle krijgsbewegingen der Ro-
meinen , maar bovenal door den onbezweken moed en het schrander beleid van hunnen
veldheer, in spijt van bijna onoverkomelijke gevaren en moeiten midden in den winter
verijdeld werd (2). Slechts twee onverschrokken Belgische vorsten,
correus en gomius ,
de voormalige vriend van caesar , waagden het nog den Romeinen wederstand te bieden,
en hadden een groot getal benden bijeengebragt om hen af te wachten. De voordeelige
ligging huns legers, hunne welovergelegde maatregelen en krijgslisten baatten echter niet
toen, bij een hevigen aanval van eene afdeeling hunner ruiters en voetknechten op de
Romeinsche ruiterij ,
caesar plotseling aan het hoofd zijner keurbenden verscheen en de
beide bondgenooten , door schrik overweldigd , op de vlugt dreef. In dit vlugten werden zij
belemmerd door het bosch en den diepen vloed welke het^ strijdveld omringden; en bijna
allen sneuvelden.
Gorreus , het aangeboden kwartier versmadende, streed wanhopig en
viel;
gojiius ontvlugtle in G er manié, en hunne volken onderwierpen zich mot de nabu-
rige staten aan
caesar die hen in genade ontving (3).

(1) Caesar, Lib. Vil. p. 193—196. Een uitgcAverkt en fraai tafereel van deze mcrkwaardißc
belegering, in welke men zegt dat
caesar zich zelvcn overtroffen liccft; schildert stuart , Rom.
Gesch.
D. XVI. bl. 499—525.

(2) Caesar, Lib. VIII. p. 198-500.

(3) Caesar ; Lib. VIII. p. 200-208.

-ocr page 82-

/0 Α L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε G £ S C Η i Ε D Ε ]N I S

oÜJ. ïreuiiger was het lot derjEburonen. Caesar steeds verbitterd, dat hy ambiorix niet
' in zijne magt konde krijgen , zond op nieuw zijne benden in de stalen van den voortvlug-
tigen vorst, om liem daardoor bij zijne onderdanen gehaat, en elk, die nog zijne zijdo
mögt aankleven, van hem afkeerig, en bevreesd te maken. Alles werd eene prooi
des ζ waards en der vlammen,
Ambiorix verliet zijn ongelukkig land, en men meent dat
hi] in
Germanië eene veilige wijkplaats gevonden heeft (1), De verbolgen overwinnaar
stelde echter geene perken aan den gruwel der verwoesting, dan nadat hij wel verze-
kerd was, dat, indien nog eenige Eburonen aan zijne wraak ontsnapt waren, zij, na
den aftogt zyner benden, van ellende, gebrek en wanhoop moesten omkomen. Hij
had alzoo op eene schrikkelijke wijze zijn gruwelijken eed vervuld, en een vrijheidminnend
volk uit de rij der Nederlandsche volken weggevaagd. Hij verliet hierop voor altijd
deze gewesten en trok, na de onderwerping der Treviren aan LABiETius te hebben over
gelaten, naar het eigenlyke
Galli'è terug.

(1) cvesar , Lih, VUL p, 210. Dewez, T. I. p. 200. In rle penninnkasi des Franschen Κυηιπ[;,ί
Itcvindcn
zich, volgens van took . no{j twee munten van ambiorix . met het borstheeld van (Ir^cr
forst.
J/mcde Ih'sL v. JloU. D. 1. bl. 25.

-ocr page 83-

λ li γλ 'ê ·Λ h ά ΐ'Λ

OH-

>1 i. 1'? vi ό

C. ί tx Λ.

'vi'.irv. HToii ;;i5!Jüs -iLLii ·ϋ;ώ iiüY üo 5a\im\'biuvA\5u - ..t>··?·

, - ■'"li 'icoT 3ii'3C-:j: rhcb . fiydibd b-^io^^v üi'ifiß/Ti'iü ijilf-iijbirtuso

KOMST DER ROMEINEN ONDER JÜLIÜS CAESAR

■ ü

tot aa?r

. Λ

»£]« «»ρ§τΛΐνι» Knr ooRi^oa »KR bavatikrk^T

ONDER

cii^vMUS ejrrMjrs

TËG^Ëlir ROMElIlKKlir,

OXCÏEVKIDR 90 JTARKM IVA CHRIISTIJS.

^ ■ ; . i : .. - -^· -""ί!!·. ί:'· .;:(■" .

r;·.! Dv . /

De Germaaiisch-BataTische liulptenden Terzeiden caesar op zijnen logt naar Ga^/ië, en? 50_
handhaafden den roem^harer ^vapenen. j Bovenal bleek^ den moed en de vaardigheid van
haar voetvolk hij het beleg
vam Useellodunmii (1) in het land der Cadurcers, cene sterkte
Avelke na eene dappere tegenweer moest zwichten (2), De^Treviren Avaren ook onder-
tusschen door
labienus bedwongen; en de' onverschrokken comius had, zich eindelijk
mede moeten onderwerpen (3). De krijg was hierdoor geëindigd en geheel
Gallië in
rust en onder de heerschappij der Romeinen gebragt. Caesar trachtte thans door goed-
heid en zachtmoedigheid de rampen te lenigen, welke door negen achtereenvolgende
veldtogten over de volken dezer gewesten verspreid waren; en na de beste schikkingen
gemaakt te hebben vertrok hij naar
lialië werwaarts zijne bijzondere belangen hem
dringend riepen (4). ' ·

De burgerkrijg welke kort daarop onder de w.ereldbedwingers zelve ontvlamde ver- ^^ ^
schafte den Batavieren meer dan eens gelegenheid, bewijzen te geven van dien moed v. (^nn
en die onverschrokkenheid welke hen kenmerkten. Toen
caesar , wien zij overal volg-
den,
Rome naderde was pompejus voor dezen schrandcren en gelukkigen mededinger

w'-ifei/ ίΐι;;θ0/ίι··»0 rir;;^,. i;;.;^ ii»

(1) liet tegenwoordige Usseldun in Quercy, oÏ ypl^ens anderen Cahors»

(2) Caesar, Lib. VIII. p. 213—210. ύί'·^ ot^ih^'.lUü : •.•i-iiuif·^ '·)

(3) Caesar, Lib. VIII.'p: 219-^ΙΐΨ-· ^ ..n. ^^li f

(4) Caesar; Lib. VIII. p. 221—224. Scetoriüs in caesare c. 24 , 09. - Ed! Amk. 1700/

-ocr page 84-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

48 J. naar Brundusium en van daar naar Griekenland geweken. Ca.esar zoude hem gaarne
^" onraiddeliijk der\yaarts gevolgd hebben, doch moest voor het tegenwoordige dit voorne-
men opgeven, dewijl het hem hiertoe niet alleen aan de benoodigde schepen ontbrak,
maar ook dewijl in
Spanje de onderbevelhebbers van pompejus inmiddels een heir kon-
den byeenbrengen, dat voor
Galli'é en Italië gevaarlijk konde worden (1). Uit dien
hoofde besloot hij vooraf zelf naar
Spanje te trekken en voerde, onder de overige
vreemde volken die zijne banieren volgden, de Germaansch-Batavische hulpbenden met
zich, wier moed en stoutheid niet weinig toebragten om hem den weg ter overwin-
ning te banen (2). Zij toch hoofdzakelijk doorwaadden het eerst de rivier
Sicor in
Valentia ^c^n daar de geheele magtvan caesar hen volgde, werd het leger van pompejus
van alle kanten zoo benaauwd, dat het na vier dagen tot een verdrag genoodzaakt werd,
hetwelk eindelijk de geheele onderwerping van
Spanje aan caesar ten gevolge had (3j.
47 J. Geene geringere dienst bewezen zij dezen'veldheer in waar
pompejus zich

• oiidertusschen maglig ten oorloge had toegerust. Caesar had meer dan eens getracht
met hem in nieuwe onderhandeling te treden doch steeds te vergeefs; zoodat de in
Italië en Spanje begonnen burgerkrijg in Epirus en Thessali'é met hevigheid werd
voortgezet. De Germaansch-Batavische hulpbenden ondersteunden
caesar met de
erkende trouAV, en behaalden, niet verre van
Oyrrhachium of Durazzo aanmerkelijke
voordeden in de schermutselingen die dagelijks voorvielen (4). In den vermaarden slag
bij
Pharsalië, Λvaar een ontzaggelijk leger, en zoo als ^ome nog nimmer aanschouw-
de, was bijeengebragt (5), waren zij het vooral welke het lot der beide mededingers
naar de heerschappij der wereld beslisten (6). Reeds was de ruiterij van
caesar door
die van
pompejus overhoop geworpen, toen een aantal uitgelezene Germaansch-Ba-
tavische voetknechten snel en geweldig op de vijandelijke ruiterij aanvielen en streden,
zoodat, volgens
florus, deze te voet en zij te paard schenen te zijn (7). Het paarde-

v.

(1) Caesar, de Bello Civili, Lib. I. p. 224—240. Ed. j. scuigeri. A.mst. 16G1.

(2) Lücanus, Lib. I. vs. 430. p. 28.

(3) Caesar, de Bello Civili, Lib. I. p. 255 sq. florcs, Lib. IV. c. 2. num. 26—30.

(4) Caesar, de Bello Civili, Lib. III. ρ. 316 sq.

(5) Florcs , Ζ IV. c. 2. 44.

(6) I^ella per Einatliios plus quam civilia campos,

"'Jusquc'datum scclen canimus, populumque potentem
In sua victrici conversum viscera dextra:
Cognatasque acies: et rupto foedere regni
Certatum tótis concussi viribus orbis, '

In commune nefas: infestisque obvia signis

Signa, pares aquilas, et pila minantia pihs. Luca.\cs, Lib. 1, vs. 18,
(7) Florus.
Lib, IV. c. 2 nwn. 48.

-ocr page 85-

m

Tolk, waarop! poMPEïusi'izijné'ï'meeste Hoop''gévès'tigd badV'wei'äi^^ tlugf gejaägd
en de boogschutters 'én^slingeraars^ 'tiii 'bhtblo'ot gelatenwerdén weldra^afgertiaakty
heigeen
caesar ruimte 'gaf 'om' met versehe benden op dèri Tijaöd aafl te ïukkendie
te zeifdër tijd dobr de GerWnen'in 'deri ίrüg aangetast, in^yèrwarring'geraakte'en
met POMPÈJÜS zei ven in de grootste haast naar de^ legerplaats vloód'. DezéWverd oogen-
J)likkelijk door
caesar'bestormdf eii YeroTerd; en'poarpejrs, geheel ontmoedigd en zon-
der te denken aan de vele middelend en manschappen over Avelke hij nog beschikken
konde, onlvlugtle in het ge^iOad eens 1 slaafs de handen des overwinnaars om, na
eenen gevaarvollen togt, in
Egypte, als het slagtofler van verraad en ondankbaarheid,'
yjjne eens zoo schitterèndeMoopbaan rampzalig Ie'eindigen (1). t

Intusschen was hem'caesar met allen spoed langs de Aziatische kust over hel eiland-
il/iodus naar gèvolgd. Eerst té Alexandri'ê yexnvaa deze het somber uileinde

des grooten pompejus en stortte tranen toen hem het gebalsemd hoofd en den zegelring 4Π,|.
van zyn voormaligen vriend werden aangeboden (2). Het verraad tegen dezen gepleegd ^''"^·
deed hem, ondanks alle betuigingen van vriendschap, op zijne hoede zijn; en de on-
sluimige aard des volks, verloochende zich ook niet toen hij de belangen vanKLEOPATRA
lot de zynen maakte. Alles geraakte hierdoor in beΛvegίng , en werd het tooneel

van eenen strijd die zich door list, bedrog en geweld kenmerkte. 'Het waren weder de
Germaansche of Batavische ruiters die daaraan een einde maakten. Naar hunne gewoonte
doorwaadden zij, ih spijt der pogingen des vijands om den overtogt te beletten, een riviertje
met steile oevers, hetwelk
caesars leger van dat der vijanden scheidde. Het voetvolk»
werd gedurende hunnen overtogt tijd en gelegenheid gegeven eene brug van boomen te
vervaardigen, laugs welke liét de moedige voorgangers volgde en daardoor eene overwin-r'
ning behaalde, welke
Egyj)te ten laatste aan de Κomeinscheheerschappij onderwierp (3).

Ofschoon het niet bijzonder wordt opgeteekend is het echter zeerlvermoedelijk, dal de ^fj_

Baltivische hulpbenden. caesar op zijne krijgslogten door Jzië m naar Rome gevolgd
hebben. Minder Λvaarschijnlijk is het, dat ziji hem ook naar
Afrika en ten tweeden-
male naar
Spanje vergezelden (4). Bij zynen dood waren zij te Rome (5) en namen·
deel in de staatsstormen welke het rijk na
caesar schokten. Immers in den strijd tns-v. (Ιηλ.
sehen
awtokius en ogtavius behoorden zij lot die oude krijgsbenden (veterani) van

■ü.· L·...·

.•--t'Wr

ί-ί-Ύ ίί^

\.y:'- J

(1) Caesar, de Bello Civili, Lih. III. ρ. 343—3.j0. Γιυτικαπιβ in pompéjo'," ρ. 657—GOl.
Velleics patercolus, Lih. II. c. 52, 53. Fj.orcs, Lih, IV. c. 2. num. 43—53.„ sistohiue in
CAESARE, c. 35. Ltjciisfs,
Lih. VIII.,

r-i — t .1 ■ (V;

(2) PtcTARCHüs in cAESiBE, p. 730. Valerils JiAxiMfs, Lih. V. c. num. 10. . ^ ^

(3) Hirtics, de Bello Alexandrino, p, 371. , . ^ .. , , ,

(4) Eugslberts, D. III. hl. 205, 30a, 310. " vj · ' ' \ ^ - ψ)

(5) ExcELBrnrs, D. III. 1)1. 320. - ' ' ' ^ ' :■

ï. DEEI.. 11

-ocr page 86-

a2 ALGEME3ENE-«SGHIEDENIS

QiESAÄ > > welke de .z.ijd,en:?anKGCTAVïTJS7 yolgdeii: (l). -rHet tertrouwen dat men in de
Germanen pielde)kreeg eciitqr eenen spliók bij het beleg van Jf^ima, liettegemvoordig
ßlodena,I Aoen. e&as· hMniie ruiterij trouweloos tot Ατίτοτίΐιτ« overliep, éii daardoor grooten-
deels de nederlaag, van den consul
pansα veroorzaakte waarby schier de gelieéle Praetori-
aansche [bende van
ógtavius omkwam (2). Zoo ónder deze Germaansche ruiters , het-
geen hoogstdenkelijk is, Batavieren geweest zijn, moeten zij naderhand weder het vertrou-
wen van
oGTAvius gewonnen hebben. Buiten twijfel hebben zij hem uitstekende diensten
bewezen in de vreesselijke dagen van het tweede driemanschap. Althans
dio gassius ge*
tuigt, dat gelijk
ógtavius met de Batavieren den oorlog tegen Antonius begonnen had,
toen hij de
eterani bijeen riep, hij hen ook vervolgens bij zich gehouden heeft (3).
Dit blijkt ook te meer uit de bijzondere achting Avaarmede hij hen boven andere Ger-
manen en hulpbenden behandelde. Zij strekten hém waarschijnlijk, nevens
Ae Feterani^
ter lijfwacht, en vormden een buitengewoon en geheel afzonderlijk hgchaam, dewijl
zij niet alleen een bijzonder volk uitmaakten, maar ook bijzondere wapenen bezigden,
andere krijgsgebruiken hadden en gewoon waren door bevelhebbers uit hun eigen volk
aangevoerd te worden (4).

Do volken in Germanië trachteden ondertusschen voordeel te trekken uit de verdeeld-
heden die
Rome verscheurden, terwijl onderscheidene Gallische stammen beproefden
het vreemde juk af te schudden.
Agrippa , de vriend van ógtavius en de beste van
Romers zonen, trok, na de Galliërs bestreden te hebben, den Rijn over, verloste
dc Ubiers, bondgenooten der Romeinen, van de Sueven, die hen op nieuw schijnen
verontrust te hebben, en verplaatste hen aan den Gallischen oever dier rivier, alwaar
latèr z'jne kleindochter
aurippina de Romeinsche volkplanting stichtte, die met deze
Germanen vereenigd, de geboorte gaf aan de stad
Keulen, naar haar Colonia
Agrippina
genaamd (5). Het blijkt niet wat agrippa verder in Belgisch-Gallie en
Germanië verrigt heeft; evenmin of hij de Batavieren, van wier grenzen hij niet ver
kan geweest zijn en van wier hulp hij zich denkelijk zal bediend hebben, bezocht
heeft; en in
'Nederland gelijk sommigen niet onwaarschijnlijk voorkomt, die openbare
wegen hoeft begonnen aan te leggen, Avelke de Romeinen later voltooiden (6).

Een geruimen tijd nä zyn vertrek uit deze gewesten stonden de Morinen op, die de
kusten van
Vlaanderen bewoonden, terwijl de Sueven hierdoor aangemoedigd >veder

28 J.
Cur

(1) Engelberts, D. lil. bl. 329.

(2) Dio cissios, Lih. XLVI. p. 311—315.

(3) Lih. LV. p. 565, 566.

(4) Engelberts, D. III. bl. 3U7—399.

(5) Dio cissius, Lib. XLVIII. p. 387. Strabo, Lib. IV. p. 104.

(6) Nalezingen op de Faderl. Eist, bl. 17. Amst. 1797.

43J,
y. Cur.

,"59 J.

v. cllr.

-ocr page 87-

DES VADERLANDS. 91

over den Rijn trokken en de Roineinsche volkplantingen en bondgcnoolen Terontruste-
den. De OYer
\Yinning door gajus^ C-vrinas op deze volken behaald was van zoo weinig
invloed op de overigen, dat lerAvijl men er te
Rome over zegepraalde, de Treviren en
eenige Germaansche stammen de vijaiidqlijkheden voortzelteden.j'die later' niet- dan met
moeite door NONIUS GALLUS konden'beteugeld worden (1). i ^ ί ·

Ondertnsschen.was ocTAvrcs ofipcxAViAWus onder den weidscben titel van augustus,
den Heerlijke, aan het alleerigebied der wereld'^geraakt. De heèrsöli- «n 'véroverings'-
Euclit, welke steeds het hoofdkenmerk der Romeinsche gezagvoerders van
romulus af ge-
weest was, bestuurde ook dezen vorst. In de verdeeling der landschappen tüssi^hen hem
endenR.aad, had hij ónder anderenßerwiaWe voor zich bedongen» Zoo het· heette moest
dat vrye 'gewest ter eere van CAESAR, welke tAveemaal den
Rijn Was overgetrokkenfj tot
een gedeelte .des Romeinschen rijks gemaakt j en de Germaan ,'die nog'minder de>g€-
breken. dan liet gebied der Romeinen k&nde dulden ,i oiider het juk gebragt ΛvoΓden (2).
Ter verwezenlijkiag van dit doel gaven de voortdurende Germaansche strooptogten^in
het onrustig Érai/e'tf' éone gewenschte aanleiding
.io M. vinicius had reeds wraak».génomen
over. eenige Romeinsche kooplieden, welke door de' Germanen in koelen bloedo
ΛYaren vermoord geworden , toen
agr,ippa ten tweedenmale in Ga//«« verscheen cnaldaar
de rust herstelde, doch niéts
icgen' G er manie zelve schijnt ondernomen te hebben'(3).
Dit werd echter noodzakelijk toen de Sikamberen, na eenige Romeinen op hun grond-
gebied betrapt en volgens de Romeinsche wijze aan kruisen geslagen te hebben, met de
Usipeten en Tenkleren hunne naburen den
Rijn overstaken om den algcmeenen vijand
in
Gallië afbreuk te doen. De procoïisul lollius zond hun terstond eene aanzienlijke
ruiterbende te gemoet, die echter in eene hinderlaag viel en met groot^verlies in ver-
warring naar de legerplaats terug vlugtte. De Germanen volgden hen derwaarts, ver-
sloegen
lollius zeiven in eenen stoulen aanval, en veroverden den adelaar der vijf-
de keurbende. De tijding dezer onleerende nederlaag deed
augustus terstond Rome
verlaten en met eene gicduchte magt oprukken, hetgeen den Germanen zoo veel ontzag
inboezemde, dat zij over den
Rijn terugtrokken, vrede verzochten en gijzelaars aan
LOLLIUS zonden (4). ..

Ofschoon hierdoor de hoofdzaak zelve vóór de komst van augustus beslecht was, werd
de tegemvoordigheid van dezen vorst nog bijna twee jaren in ë gevorderd om aldaar
de rust, zoo mogelijk, ook voor de toekomst te verzekeren. Bij zijn vertrek droeg hij het

(1) Dio cvssids, Lih. LI. p. 457-459. Engelberts, D. IJL bl. 369. Naïez. op do Faderl,
nist.
LI. 18.

(2) Ftout's, Lib. IV. c. 12. num. 21—24.

(3) Dio cissirs, Lih. LIIL p. 514. Lih. LIV. p. 528.

■t

(4) Dio cassics, Lih. LIV. p. 533, 534. Vellejcs patercnlue, Lih. Π. c. 97. p. 133. Verg.
wtsKUiEBTS; D. III. bl. 3Ü0. Nahz. op de Faderl. nist, bL 19.

28.1.
V. CüK.

2f>J.

v. cßß.

V. CiiK.

14J.
v. ClIB.

11 *

-ocr page 88-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

12 J. hoog bewind over dat gewest en het Yoorzetten des oorlogs tegen de Germanen zynen
y. ^Ί«· stiefzoon Claudius drusos op, een vorst van in de twintig jaren, wiens staatkundig be-
leid het weldra gelukte de woelige Galliërs in zoo verre te bevredigen, dat hij met .'vei-
ligheid den krijgstogt tegen (rermam'è'konde openen.

11 j Do Germanen hadden weder eene aanzienlijke legermagt op de been gebragt om
^ · ^
^ta/Z/è'te verontrusten. Drusus , door hora.tius bij jupiters adelaar vergeleken (1),
voorkwam hen, joeg hen over den
liijn terug., en trok zelfs dien stroom over. Zijne
komst verspreidde schrik en verwoesting ondej de Sikamberen, de Terikteren en üsi-
peten, die zich in hunne wildernissen verscholen, waar zy vóór den vyand ongenaak-
baar bleven. Het eiland der Batavieren, in welks nabijheid dit .voorviel, zal toen,
even als later, de verzameld en rustplaats der Romeinsche benden geweest zijn , en
ofschoon, van het verblyf van
drusus zei ven aldaar in dien tijd wel geene melding,,wordt
gemaakt, is dit echter meer dan waarschijnlijk. Hij zal denkelijk van hier'met eene
vloot den
Mijn tot in de Noordzee zijn afgezakt,' om zich naar de monden Taii
den
Eems en ^qw ïVezer te begeven ten einde de Cauchen in Oost friesland te
beteugelen. De Friezen kregen een bezoek op dezen togt, onderwierpen zich entraden
op denzelfden voet als de Batavieren, zoo het schijnt, doch onder de verpligting eener
jaarlijksche schatting van ossenhuiden, in verbond met de Romeinen, indien zij niet
vroeger, even als andere Nederlandsche volken, in dat van
caesar zijn begrepen ge-
weest, hetgeen niet geheel zonder grond is voorondersteld geworden (2). In dit geval
zijn zij als vrienden en broeders der Romeinen beschouwd en als een vrij volk behan-
deld geworden, dat naar eigen wetten en gebruiken, door opperhoofden , uit hun mid-
den gekozen, bestuurd werd. Doch hoe dit zij, aan hen alleen had
drusus zijn be-
houd te danken, toen zijne schepen of vaartuigen over de zoogenaamde
Wadden ge-
gaan zijnde, bij de grenzen der Cauchen door de eb, welke de Romeinen waarschijn-
lijk niet wisten waar to nemen, aan den grond vast raakten en terstond door de Ger-
manen aangetast werden. De Friezen aan de zee gewoon, redden de Romeinen uit het
dreigende gevaar. Na deze mislukte onderneming bragt
drusus zijne benden in de win-
terlegeringen, volgens eenigen
'wiFriesland ^ volgens anderen, met meer waarschijnlijk-
heid , op het Batavisch eiland; hij zelf begaf zich naar
Rome zoo wel om verslag te
geven van zyne verrigtingen als om nieuwen last te ontvangen (3).

Het verdient opmerking, dat in dezen krijgstogt Germanen, ten behoeve der Romei-
nen , tegen Germanen streden, daar het hen thans vooral evenmin aan gelegenheid en
aan magt als aan moed zoude ontbroken hebben om, gelijk eenige eeuwen later ge-
schiedde, zich op de vreemde veroveraars te wreken. Doch de Germaansche volken

(1) Carmitmm, Lil·. IV. Ode IV.

(2) Tacitus, Annal Lib. IV. c. 72. E.^gelberts, D. IV. bi. 5.

(3) Dio c4ssiüs, Lib. LIV. p. 544.Ver-, e^gelbekts, D. IV. bl. 5, ϋ -12. Stuart, D. XXI. bl. 213^ 214.

-ocr page 89-

DES VADERLANDS. , 65

kenden evenmin ^hun waar belang als] 1 de Gallische, de Spaansche en de overigen bij
nelke zich de Romeinsche!adelaars Tertoondeu. Hun onder-linge naijver, hunne ge-
durige twisten, do yerdrukkiiig der zwakkere stammen door de magtigere', verbraken
den band der eendragt, welke hen'aan elkander'moest snoeren, om met vrucht den
wereldbedwingcren weerstand te bieden. .De Romeinen^'bevorderden deze onderlinge
vijandelijkheden; zij mengden zich in dë'geschillen der Tolkén,'en trokken zich de zaak
dergenen aan, die bij hen eene toevlugt zochten, tervvijl zij steeds de dappersten in
hun belang trachtten over . te halen tot zoo lang zy de! overigen vermeesterd hadden,
om hen dan evenzeer tebedwingen. -'Geheel ih den* echten geest dezer staatkunde
roept
TACiTus uit: »den· I volken blijv'e, indien al niet hunne .genegenheid voor ons,
ten minste ihun onderlinge haati eigen ji daar v,toch, in alen drang der rijksnoodlOttig-
hedeu, de fortuin ons geene grootere dienst kan bewijzen, dan met de Iweedragt,onzer
vijanden (1)." Deze tweedragt én in het bijzonder de vrees voor de'magtigcre nabu-
ren hadden de Batavieren, , de Ubiërs eri eenige andere'Germaanschci volksstammen tot
;een verbond met de Romeinen aangespoord; en de Friezen zullenier niet minder hunne
reden voor gehad hebben. Het is' toch niet te vermoeden, indien zij door DRususjmet
geweld ten ondergebragt waren, dat zy hem terstond zulk eenen bijstand zouden beloond
hebben. Dit kan evenmin bij hen als bij de Batavieren aan laffe onderwerping of gebrek
aan moed worden toegeschreven , daar zij, gelijk dezen,' naderhand moeds genoeg bad-
<len, elke beleediging hunner regten te wreken, en zich tegen elke onderdrukking moe-
dig te verzetten (2).

Met het begin van de volgende lente was drusus weder aan het hoofd zijns legers
\enRljn overgetrokken en opende zijn tweeden veldtogt met eenen aanval op de Sikam-
beren , die juist met hunne geheele krijgsmagt tegen de Katten waren opgetrokken,
dewijl
deze de eenigsten van al de omliggende volken geweest waren, die onderstand
tegen de Romeinen geweigerd hadden. Door niets verhinderd liep drusus hunne lan-
den af; wierp
zich vervolgens op de Usipeten , die op nieuw onder het juk gebragt
werden, en drong voorts door tot in het gebied dér Cherusken, die aan den
Wezer
AYOonden. Ongetwijfeld zou hij ook deze rivier zijn overgetrokken, indien niet gebrek
aan levensmiddelen en de naderende >vinter hem hierin verhinderd hadden, terwijl
tevens een in de
oogen des bijgeloofs noodlottig voorteeken hem te meer lot den terug-
togt zal bewogen hebben. Een bijenzwerm Avas op de tent van den legeropzigter
1I03TIHUS RüFus gcvalleu, zoodat do koorden zich dikker dan het handvatsel eener
speer hadden vertoond (3). Dit zeer natuurlijk verschijnsel in den zomer rnoel even-
wel iets vreemds geweest zijn, indien de winter toen spoedig op handen was, daar het

10.1.
V. <'lIR.

(1) Tacitus, dc Morib. Gcnn. c. 33."

(2) Esgelbekts, ü. IV. 1)1. Ö-éJ. Stuart, D. XXI. hl. 214-217.

(3) Dio CASSICS, Lib. LIV. p. 544. ' " .

II.].
v. Chr.

-ocr page 90-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

jOJ. zelfs Zeldzaam in den herfst zich vertoont (1). Men mag echter vrij vooronderstellen,
dat dit voorval geen indruk op het gemoed van
drusus zei ven heeft gemaakt en dat dit
verschijnsel, indien .het met ^zijoe.plannen in strijd geweest w^re, wel anders door hem
zou zijn verklaard geworden. Thans zal hij de hijgeloovigo denkbeelden, vooroor-
deelen en begrippen des volks gehuldigd hebben, van welke de Grooten zich 'dikwerf
zoo uitmuntend weten te bedienen, en die hij misschien in de tegenwoordige omstan-
digheden niet straiFeloos konde trotseren. " ·

Menigvuldige gevaren toefden hem op dezen terugtogt. . De Germanen legden alom
hinderlagen en omsloten eindelijk zijn geheele leger in eenen engen en hollen weg.
Hun onbesuisde aanval bezweek voor hét beleid en de standvastigheid des Romeiiis; de
stoute aanranders namen de vlugt ren waagden het niet hem verder van nabij op dezen
togt te verontrusten (2). h ji ^j·:. , . = J -c ν ; .

Om hen in het vervolg en beter in toom te houden legde drusus bezettingen aan de
Maas., den Wezer en naderhand aan de Elhe ^ entwierp meer dan vijftig sterkten op
langs den
Rijn, wiens beide oevers tusschen Bonn en Cesonia, hij door bruggen
vereenigde en door schepen liet bewaken. Door het aanleggen van wegen opende hij
het groote Hcrcynische Avoud, dat te voren ontoegankelijk voor de Romeinsche legers
geweest was (3).

Van de rust welke thans in Germanië heerschtc zal drusus zich bediend hebben,
om op het eiland der Batavieren die nuttige veranderingen te maken, en die groote wer-
ken aan te leggen, welke hem worden toegeschreven. Dit eiland was van het uiterste
- gewigt voor de Romeinen, daar hot binnen de armen des
Rijns en der Noordzee be-
sloten , hunne benden eene veilige legerplaats aanbood. De laagte des lands en de ge-
durige overstroomingen maakten echter voor hen het verblijf aldaar in het najaar even
onbehagelijk, als het uittrekken in het voorjaar bezwaarlijk. Uit dien hoofde vereenigde
drusus, tot afleiding des waters, door eene gracht van acht of tienduizend schreden,
den
Rijn met den Tssel nabij het tegenwoordig Doesburg. De naam dezer stad schijnt
eene verkorting of verbastering te zijn van
Drusohiirgam of Drusushurg; hetzij
dat DRUSUS zelf hier eenen burg of sterkte gebouwd hebbe, of dat de stad slechts naar
de bijliggende gracht is genoemd geworden. Voorts verbreedde hij van daar af den
Yssel tot aan den mond dier rivier in het meer Flevo, hetgeen hem van uit het eiland
der Batavieren eenen gereeden doortogt naar de landen der Friezen, Cauchen en andere
Germanen verschafte. Het is aan geenen twijfel onderworpen, dat hij nog meer grach-
ten aan deze zgde des
Rijns met onbegrijpelijken arbeid heeft laten graven, die allen
naar zijn naam genoemd werden; ook beweert men, dal hij de
Maas en den Rijn door

(1) Stuart , D. XXI bl. 225.

(2) Stuart, D. XXI. bl. 226.

(3) Flord», Lib. IV. c. 12. num. 25, 27. Dio casrtw, Lib. LIV. p. 544.

-ocr page 91-

DES VADERLANDS. , 65

de Vliet ibeuedenV en door de tboven ZetWßrt.'vereenigde;'cn misschieui ook een 10 J.
gedeelte van de Lek ter uitwatering in άοΡΓαάΙ geleid heeft, j Waartoe al deze door-
snijdingen.
'strekken moesten Iaat zich niet zeker bépaJen j ^dewijl men iiiet naamvkeurig
genoeg >Teet, Avaar zij eigenlijk'gelegen ihebben j en'ook de yerbéddingen der rivieren·
gedurende het verloop, van zoo ' ve!e eeuwen^ daarenboven alle gissingen deswege zeer,'
•wankelend maken. De doorsnijding van het eiland der Batavieren, om van de Maat
in den Rijn en van daar in het meer-P'/eyo to komen , zonder buiten om te varen ,
was allernuttigst om do gemeenschap gemakkelijker te maken' en het overtollige wa-
ter beter af te leiden; ook strekte zij misschien tot grensscheiding van de Batavieren
en de kustbewonende Kaninefaten. Het wijs beleid van
drüsus laat althans geen twijfel
over, dat deze groote werken tot nuttige bedoelingen ondernomen werden; en schoon
zij eigenlijk ten voordeele der Romeinen moesten strekken', w^erden het gemak en gerijf ^
der landzaten er tevens merkelijk door bevorderd; het water konde door deze grachten
te eerder wegloopen, en de moerassige, onbruikbare landen verbeterd en tot land-i
bouw en bewoning geschikt gemaakt worden (1). , ·

De overstroomingen der rivieren, Avelke, daar het land open en bloot lag, door deze.
doorsnijdingen zoo veel te algemcener konden worden, trachtte
drusus , naar vermogen
te beléugelen door eene waterkéering, de eerste in
Nederland ^ welke naar hem de
moelje of dijk van drusus genoemd werd, en wier nut eerst duidelijk bleek, toen
het vernielen van dien dijk in den Batavischen oorlog onder
civilis, het geheele
land in een moeras veranderde en voor de Romeinen ontoegankelijk maakte (2). Voort»
schijnt het genoegzaam zeker, dat deze dijk aan den linker oever
ytm fiiQn Middel-Rijn
gelegen heeft, en zich waarschijnlijk lot aan den middelsten Rijn-mon^ zou uitgestrekt
hebben, indien de vroegtijdige dood. van
drusus de voitooijing van dit ontwerp niet.
verijdeld had. Het graven der grachten leverde aarde voor dezen dijk, die zoo >vcl
diende om het rivierwater te keeren, als tot vercenigingslinic der sterkten en schan-
sen langs den
Rijn. Al deze veranderingen, vereenigd met de opening van hel*
Hercynische woud, gaven aan het land een geheel nieuw aanzien, en wat
florus over >
het algemeen van Ger7/mme in dit tijdstip zegt, kan in:het bijzonder, en ongetwijfeld,
minder oycrdragtelijk, op het eiland der Batavieren toegepast Avorden, »dathet' $en
geheel ander land, onder'een veel zachter luchtstreek'en door geheel "andere menschen^
bewoond scheen te zijn." (3). Uietzijnu dat
drusus bij déze verbeteringen in den land-en
waterstaat, eigendunkelijk of met loestemraingUn voorkennis der inwoners gdiajadeld

(1) Sdetorics in ctACoio, c. 1. p. 197. Tacitüs, Annat/Hh. II. ei 8. BisU Zti. V.c.19,
vergeleken met vaiï loow, I). I. LI. 45—47; wagekaar, D. I. hl 5Q—5B, likgïlbiiht8/<'i).'lv.
hl. 18—24, cn BiLDERDiJK, D. I. hl. 2U. . .iJ ^V^ f . = λ? (in

(2) Tacitcs, Annal. lib. ¥.!c; i9. i . ·,;:,.; ν ' .fa ,Yl . -.τη: ...imi«^ (^)

(3) Ftonos, Lib. IV. c. 12. num. 27. ,, . - . riC. .. L O .";, - j

-ocr page 92-

se^ Α L G EM Ε Ε Ν E..G ESCH LE D Ε Ν1S

10,ί. heeft,' zijne Terdiensten aisïiherschepper Tan; dit ge'west; zijn^onmiskeiibaarleil heBbeib
aanspraak op de erkentenis en buide der meest i^erwijdérde nakómelingscliap fl)/! ')!?·;:^
Met deze verbeteringeri vangt; in de'geschiedenis Van den indtuurlijken toestand dezèr;
landen een nieuwuiijdperk aan , ( dat ongetwijfeld na denl· afloop van
dtiusus tweeden·
krijgstogt in GerwawVé", tien jaren vóór de gewone tijdrekening, moet bepaald Avorden·,
Velen hebben het, wel is waar, tot de eerste komst van dien veldjbteer in dit gewest
teruggebragt (2); doch behalve dat dit uit de oude berigten volstrekt niet zeker kan
opgemaakt worden, is het ook tevens zeer onwaarschijnlyk, dat
drusus deze belangrijke
werken , die duizenden arbeidzame handen vorderdenj z^ou ondernomen hebben vóór dat hy
de omliggende vijandelijk gestemde volken béteugeld, ontzag voor zich ingeboezemd en
hen tot rust gebragt had. Ook toen eerst konden zijne krygsknechten, welke hij, op
het spoor der schranderste Romeinsclie veldheeren, in tijd van vrede bezig hield en
tot deze weiken gebruikte, hunne taak verriglen (3). Dien zelfden winter vertrok
hij naarÄome, waar hem wel geene volkomen zegepraal toegestaan, doch vergund werd
met de eereteekenen eens overwinnaars binnen te komen. De rang van proconsul
werd hem geschonken, doch de naam van
Imperator, \iem. door zyn krggsvolk
gegeven, niet door
augustus bevestigd (4).
y j De Avoelingen in
G er manie en Pannonië drongen den alleenheerscher weldra zeiven
y. t'iïk. y^jy^^g te verlaten. Nadat hij aan tiberius de bevrediging van het laatstgenoemde gewest
opgedragen had, trok hij met
drusus , die Ger manié móest onderwerpen, naar Ga^/ié',
en hield zich een groot gedeelte van dit jaar
\.q Lugdunum {^Liom) op om zoo veel te
nader bij het tooneel des oorlogs te zijn, en ondertusschen een wakend oog op
GalU'e
zelf te houden.

De Katten, die, zoo het schijnt, wegens hunnen onwil om tegen de Romeinen za-
men te spannen , door de Sikamberen uit hunne bezittingen waren verdreven geworden,
hadden vroeger van
brusus andere landen ter bewoning gekregen, maar deze thans
verlaten en zich met de Sikamberen en andere vyanden van Rom^ in een verbond ver-
eenigd. Wrang waren de vruchten dezer vredebreuk.
Drusus, door de strijdkrachten
van geheel
GalUë ondersteund, deed hen vreesselijk het geweld zijner wapenen ge-
voelen , en bragt hen met hunne bondgenooten spoedig tót onderwerpiag. Na dezen
krijgstogt, in welken waarschijnlijk de begonnen groote Λverken langs den
Rijn verder
Töortgezet of voltooid werden, keerde
drusus zegepralend naar Äome, alwaar hij het
volgende jaar tot consul benoemd) werd i ,..........> ,

α ;:

(1) Engelberts, D. IV. bl. 24, 25, 21 Bilderdtk, D. 1. hl 2U

, j .

(2) Wagenaar , D. I. bl. 56. '

(3) Engelderts, D. IV, bl. 25, 26. " ί

(4) Ekgelberts, D. IV, bl. 25—29. Stuart, D. XXI, bl. 231—233.

(5) Livii Epit. CXXXIX, Dio cassivs, Ltb. UV, p. 540.

-ocr page 93-

DES VADERLANDS. , 65

Het onrustig G er manie ύ^ψ hem'echter spoedig aan de oeTers van den Rijn terug,
welken vloed hij nu; ten vierden male overtrok. Het. geluk was aan zyne STapenen ge-
huwd. Na de Katten in verscheidene bloedige ontmoetingen ten eenenmale verslagen
te hebben, drong hij het gebied derlSueven door t0t;0Yer den /i^eie^;en ïiglte zijne
wapenen tegen de Cherüskenwelke met deze Süeyèn en de Sikamber«n in een ver-
bond getreden waren, dat door den dood van twintig krijgsgevangene Romeinsche
hoplieden, \velke levendig verbrand wären, schrikkelijk was bekrachtigd geworden.
Reeds bij voorraad hadden de Germanèn onderling ovejr den buil beschikt; de Cherüsken
hadden de paarden, de Sueven het goud en zilver, en de Sikamberen de krggsgevanr-
genen, voor wie zij keteiien met zich.voerden, voor zich bedongen.» Doch ook thans
zou de uitkomst, gelijk zoo dikwijls, de berekeningen, verwachtingenen ontwerpen
der menschen te leur stellen. In eenen algemeenen en allerhevigsten veldslag, werden
de fiere Germanen over hoop geworpen; eh de overwinnaar verdeelde en verkocht
hunne paarden, hun vee en hunne mannen (1). Men verhaalt, dat >vanhoop
en woede de Germaansche vrouwen zoo verre natuur en gevoel deden verzaken, dat
zij, door de Romeinen tusschen de wapenschansen ingesloten, bij gebrek van werpluiT
gen, hare zuigelingen tégen, den grond verpletterd, en den vijand in het gezigt ge-
worpen hebben (2). >:):,; ,1.

Drusüs steeds het vlugtend overschot der Germanen vervolgende, plunderde en ver-
woestte hunne landen tot aan de
JElbe, over Welke rivier hij zijne'voortdringende war
penen zou uitgebreid hebben, indien hijs daarin niet, hetzij door den magtigen tegen^
stand Λγelken hy voorzag, hetzij door ,zekere zonderlinge ontmoeting, verhinderd ge-
worden ware. Indien men ,ηιο
gassius geloof mag schenken, zou eene Germaansche
vrouw van bovenmenschelijke lengte hem verschenen zijn, ν juist toen hij oj) het punt
stond om met zijn heir de
Elhe over te trekken, en hem .aldus in het Latijn aangespro-
ken hebben:- »
Drtjsus, waar. toch wilt gij heen?. Zult gij nimmer perken stellen aan
uwe heerschzucht en verwinnende wapenen.? Het noodlot wil niet, dat gij dit geheele
gewest met vijandelijke bedoelingen doortrekt. Keer terug; de grenspaal uwer daden
en van 'uw leven is nabij (3).^' 1 Zoo men hier niet aan een spel der verbeelding, aan
eene droomverschijning, of zeker bezwarjend voorgevoel, maar aan eene wezenlijke ontr
moeling wil denken, dan kan hierin zeer wel eene Germaansche \yaarzegster eene
rol gespeeld hebben. Men weet uit
tagitus , dat de Germanp in ^den raad en Ijet oor-
deel der vrouwen iets, hpli^s ^sn voorspellpnds. waandein, en noch hare venn|tningen
versmaadden noch hare antwoorden in den Λvind sloegen (4). Eene dergelijke vr-ouw,

8 .T.
v.
Cdr.

Λ. .-t.

(1) Floküs, Uh. IV. c. 12..nMni. 24—2ö. Dio CA^fvs, Lib. LIV, p. 648,

(2) Obosids , Lib. VI. c. 21, bi] stuart , D. XXL bl, 2401. _

(3) Dio cassics, Lib, LV. p. 548, Verg. suktomiis w cuüdio, c. 1,

(4) De Morib, Germ. c. 8.

. . ' - ^ .1 ^ .· -1
I.
DEEL. 12

9 .T.

v. Oir.

-ocr page 94-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

8 J. waarzegster of priesteres wier meer dan gewone kloeke gestalte den Romeinen boven-
v. C^^· jjjyj^gpi^giy·]^ ij^an voorgekomen zijn, zal zich aan drüstjs vertoond hebben; en, zoo zij hem
door hare woorden al niet getroffen heeft, zal hij toch misschien daarvan gebruik gemaakt
hebben, dewijl zij met zijn plan van terug te trekken overeenkwamen. Doch welligtis
het geheele geval een verdichtsel van lateretijden,daar de schrijvers, die kort na den dood
van DRUSUS geschreven hebben, er geen gewag van maken (1). Wat hiervan zijn moge,
DRusus verhet de oevers der
Elhe, langs welke hij even als aan den fVezer verschei-
dene sterkten liet opwerpen, en tusschen de beide stroomen een zegeteeken deed op-
rigten. Hy trok hierop naar den
Rijn terug, doch overleed in het midden zijner over-
winningen en in den schoonsten bloei der jaren, vóór dat hij die rivier bereikt had (2).

De voorteekenen welke den dood van dezen dapperen en deugdzamen vorst zouden
aangekondigd hebben (3) , schenke men aan het bijgeloof terug waaruit zij ontsproten
zijn. Het ligt, zoo het schijnt, in de kindsche begrippen der volken, dat een buiten-
gewoon mensch op eene buitengewone wijze het leven intreden en verlaten moet. Zeer
Terschillend worden de oorzaken van
drtjsüs dood opgegeven. Sommigen willen, doch
op geheel onvoldoende gronden, dat hij op last van
augustus zeiven, die hem begon
te wantrouwen, door vergif is omgebragt (4) ; anderen melden, dat eene ziekte hem
in het dertigste jaar zijns ouderdoms wegraapte (5); en eenigen schrijven, dat hy door
eenen val van het paard zijn been gebroken hebbende, den dertigsten dag daarna aan
de wonde overleed (6). Beide laatste verhalen kunnen gemakkelijk met elkander over-
eengebragt worden: de beenbreuk kan in eene doodelijke ziekte ontaard zijn
(7). Tibe-
Rius, die bij de mare van den bedenkelijken toestand zyns broeders zich op bevel van
AUGUSTUS herwaarts had gespoed, vond hem nog levende, en nam uit zijne handen het
opperbevel van het leger over. Zijn dood werd algemeen betreurd; het krijgsvolk
noemde de plaats van zijn verscheiden de
heillooze [seelerata), en niet dan schoor-
voetend konde'het bewogen worden, in het vervoeren van het overschot des beminden
veldheers naar
Rome genoegen te nemen. Met weemoedige plegtigheid werd het ge-
balsemd
lijk door bevelhebbers naar het winterleger, hoogstwaarschijnlijk op het eiland
der Batavieren, en van daar onder de ongehuicheldstë. leedbetuigingen des volks, op
alle plaatsen waar het doortrok^ naar
Rome gevoerd, 'waar de roemrijke held het jaar

i'i il

(1) WIgeiïaar, D. I. bl.'60. '· ·

(2) süïtohios en dio cassius ιλ loc. cit. Engelberts; D. IV. hl. 33—35. StüarT; D. XXI.
hl.
241, 242. " ' " · ' ·■' " ^ -

(3) Dio cassiüs, Lib. LV, p. 548.

(4) suetobids in claüdio, c. I, vergeleken met tacitüs, Annahm Lib. 1. c. 6.

(5) Dio cassius, Lib. LV", p. 548. Vellkjus patergülus^ Lib, II. c, 97.
(C) Livii
Epitome, CXL.

(7) Stuart D. XXI. bl. 245; 24Ö.

-ocr page 95-

DES VADERLANDS. 91

te voren onder het Treugdegejuich eener opgetogen menigte, de eer der zegepraal 8 J.

,, v. vihr«

genoten had. Zijne asch werd met sombere praal in het graf tan augustus bijgezet,
en deze
Torst zelf hield oyèr hem-eene Jijktede den » Gödien smeqkendej om zulk^een
leven voor zijne
nakomelingen, en Zülk een einde voor zich zeiven." — Onder
de gedenkteekenen ter herinnering van
drusus opgerigt, behoorde in het bijzonder het
praalgraf door zijne krijgsknechten voor hem aan den
Rijn bij Mentz gesticht, met de
bepaling om 'sjaarlijks op eenen vastgestelden dag, den elfden van Hooimaand, der-
waarts eene bedevaart te doen, en te zijner eere Avapenoefeningen te houden (1). En
alsof dit niet genoeg ware, werd nabij Elten zelfs een altaar te zijner vergoding opgerigt (2).
De Raad schonk hem en zijne nakomelingschap den eernaam van
Germanicus of Ger-
manenver winnaar
(3). Dichters bezongen, en geschiedschrijvers vermeldden de deug-
den van den edelen held , wiens nagedachtenis in
Nederland meer dan die van eenig
ander Romein verdient in eere gehouden te worden.
Florus getuigde van hem, dal geene
vleijerij maar zijne verdienste alleen zijnen lof verkondigde (4); en
vellejus paterculus
stelt hem treffend en ongetwijfeld naar waarheid voor wals een jonge man van zoovele
en zoo groote deugden, als de natuur eens stervelings slechts omvatten kan; van wiens
geest het twijfelachtig was of hij meer uitmuntte in krijgsbedrijven flan in staatszaken;
wiens zachte en beminnelijke zeden voorzeker even bescheiden waren jegens zijne vrien-
den , als bij andere gelegenheden, zijn gevoel van eigenwaarde onnavolgbaar geweest
is; terwijl hy zijnen broeder in schoonheid van leest evenaarde (5)."

Het opperbevel over het leger in Gertnanië werd thans aan tiberiüs opgedragen, die 7
zich weder naar den
Rijn begaf. Hij was voorzeker geen caesar noch drusus , do ch
schijnt, hoeAvel meer door beleid en list dan door geweld en Avapenen, zoo wel in dezen
veldtogt als in de volgenden het onderling verdeelde
Germanië in ontzag gehouden te

(1) Stuart, D. XXI. bl. 246—250, en de aldaar aangehaalde sclirijvers.

(2) wageffaar, D. I. W. 61.

(3) SüETONius in claudio, c. 1. Vandaar zegt ovidics, Fast.l. vs. 597:

Et mortem, et nomen druso Germania fecit.

ί

(4) Florus, Lib. IV. c. 12. num. 28. ,

r

(5) Vellejus paterculus, JAl·. II. c. 97. A'^ergelijk hierbij de schoonc Ode van noRATius ad
urbem Roman, Lib. IV. Od. 4. »

Men Λνϋ dat do naam -van drusus in onze taal in het woordje drost, wegens het gezag dat
deze vorst Iiicr te lande uitoefehde, is overgebleven, Avaaraan
bilderdijk eehfer twijfelt. Geich,
d. Vaderl.
D. 1. bl. 29. Beter schijnt dat Avoord afgeleid te zijn ran het oude drothin, Heer.
Zie TUINMAN,
Fakkel der Nederd. Taaie bl. 75. Leiden 1722. Eenigen beweren dat het woordje
droes mede van drusus afkomstig is, die zijn' naam in deze gewesten geducht had gemaakt.
Tüii
^mas, bl. 73, Zie ook kiliaak in voce. Ed. 1771. Anderen leiden het woord droes van druïd
af. Vervolg op de Fakkel der Nederd. T. bl. 45. Doch Druïden waren onder de Germanen
niet bekend.

12 *

-ocr page 96-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

7 J. hebben (1). Dat hij echter dit geheele gewest als overwinnaar doorgetrokken, en het
j···» -·.,..
^ · zoo Tolkbmen, zelfs zonder eenig verlies aan zijne zijde, ten onder gebragt zoude hel>-

ben, dat het bijna schatpligtig aan Rome geΛvord€riwas (2), is slechts groot-
spraak door vleijerij ingegeven en die de uitkomst zelve heeft gelogenstraft. Veel*
eer heeft nooit eenig volk den Romeinen meer wèrks verschaft, hun nooit zwaar-
der nederlagen toegebragt, zich nooit minder op hunnen grond ongestraft laten
belee^gen, dan de Germanen, over welke de Romeinen vaker zegepralen gehou-
den, dan hen inderdaad overAvonnen hebben (3). Dio-
cassius verhaalt slechts, dat de'
Germanen, uit vrees voor de overmagt van
tiberius , hem gezanten ter onderhandeling
toezonden, behalve de Kantaberen of Kattuariërs, die men overigens nergens in
Ger-
manië
gemeld vindt, ten \vare men er de Katten onder verstaan moest; en dat au-
gustus
deswege den "vrede weigerde, dewijl hij dien, door eene algemeene onder-
werping aller Germaansche volksstammen algemeen wilde maken. De Kantaberen zou-
den hem daarop een talrijk gezantschap van aanzienlyke mannen gezonden hebben, die
hij, zonder hun gehoor te verleenen, zoo lang in verschillende plaatsen verdeeld en ge-
, vangen hield, dat zij ten laatste, wanhopende aan den goeden uitslag hunner zen-
ding, zich van het leven beroofden (4).

Terwijl tiberius naar Rome vertrokken was om de eer der zegepraal Avegens zynr
verrigtingen in
G er manié ^ te ontvangen, kon dat gewest niet aan zich zelf worden
overgelaten, noch de Romeinsche legermagt, welke aldaar verspreid lag, zonder op-
perhoofd blijven, ten ware men al de vrucht dor zoo duur behaalde overwinningen wil(h>
opofleren. Aan
m. vinicius , die zich reeds vroeger had onderscheiden, is toen waar-
schijnlyk het opperbevel toevertrouwd geworden. Hij Avist den op nieuw ontvlamden
krijg, in sommige streken gelukkig te voeren, en in andere te dempen, weswege hem
de eerbewijzingen van eene zegepraal toegestaan, en zijne daden, die overigens niet-
bekend zijn, in een zeer vereerend opschrift verheerlijkt werden (5). Vóór of na hem
moet ook
l. domitius aetstgbardus , de grootvader van wero , de Germanen beoorloogd
hebben en dieper dan eenig bevelhebber vóór hem in
G er manié, ja, tot zelfs over de
Elhe zijn doorgedrongen, waarvoor hij almede de eer der zegepraal genoten heeft.
Men verhaalt, dat hij eenen dijk of weg door de lage landen en moerassen van Gerwawtë
heeft aangelegd (6).

(1) Tacitüs, Annal. Lib, II. c. 2C. < , ■ r , . . , ,, ^ ,

(2) VEiLEJÜS paterculus, Lib. II. c. 97.

(3) Tacitüs; de Morib, Genn. c. 37. Bijvoegsels en Aanvi. voorde Vaderl. Hist.^i.l.hlA^r

(4) Dio cassius, Lib, LV. p. 551, 552.

(5) Veleljus raterculiis, Lib. II. c. 104. p. 140.

(6) ScKTONius in nerokE; c, 4. Tacitus, Anml, Lib, I, c, 63, Lib, IV. c. 44. Enqblbirts,.
D. lY. bl. 60-62.

-ocr page 97-

DES VADERLANDS. , 65

Inmiddels was tiberius door augustus tot zoon aangenomen, 'en kort daarop naar het 5 J.
steeds woelzieke
Germanië gezonden, waar setjtius saturninus als eerste bevelhebber
[legatus) het gezag voerde. Indien vellejus paterculus , die als hopman der ruiterij
negen jaren onder
tiberius gediend heeft en in GermawVë decooggetuige zijner ver-
rigtingen geweest is, eenig geloof verdient, zou de komst van dezen veldheer alleen ge-
noegzaam geweest zijn om schrik en Trees in de laiiden tusschen den
'Rijn en de· Elhe
te verspreiden. Verscheidene Germaansche volksstammen, moesten weder de'overmagt
der Romeinsche wapenen gevoelen; eenigen onderwierpen zich vrijwillig; anderen wer-
den met geweld ten ondergebragt. Onder deze laatsten behoorden de Kaninefaten, de
dappere naburen en stamgenoolen der Batavieren. De oorzaken van den krijgslogt te-
gen hen zgn onzeker. Men gist, dat zy wegens het omverwerpen Tan een altaar door
DRUSUS opgerigt, zich de ongenade der ilomeinen op den hals' gèhaald hadden. Tot
in Wintermaand bleef
tiberius in het veld, liet toen zijn heir aan de rivier de Lijipc
de winterlegeringen betrekken en begaf zich naar
Rome (1).

Reeds in het volgende Toorjaar beTond hij zich weder bij zijn leger 'm Germanië, (j j
Volgens den geschiedschrijver, dien wij hier Tolgen moeten, doch wiens onpartijdigheid
en eenvoudige waarheidsliefde gansch niet boven alle Terdenking TerheTen zyn, zou
tiberius
wonderen Terrigt, geheel Germanië zegeTierend doorkruist en Tolken , ter naau wer nood
bij name bekend, OTerwonnen hebben. De groote en kleine Cauchen:, welke tusschen de
Eems en den Wezer Avoonden, schoon ontelbaar in menigte y onTer'gelijkbaar in ligchaams-
gestalte en onverwinbaar wegens hunne ligging, leverden, zegthy, hunne wapenen over en
>vierpen zich met hunne aanvoerders , door het gewapend Romeinsche leger in eenen kring
omsloten, voor den zetel des veldhèers neder. De Longobarden, aan^de
Elhe gevestigd
en voor de ontembaarslen aller Germanen gehouden, moesten méde zwichten ; en hetgeen
men nooit had durven hopen noch wagen, de Romeinsche veld teekenen werden geplant tot
aan den vierhonderdsten mijlsteén van den
Rijn af naar de Elhe \ waar deze rivier langs
de grenzen der Semnonen en Hermonduren stroomde. Te dien einde had
tiberius,
buiten twijfel op het eiland der Batavieren, èene vloot laten uitrusten, welke langs; de
kusten van de
Noordzee behouden voor den mond der Elhe aankwam, rijkelyk van
het noodwendige voorzien, dien vloed opstevende en zich met zijn leger vereenigde (2).

Het verschijnen van deze vloot was voldoende geweest om de talrijke gewapende Ger-
manen, welke den overzijdschen oever der
Elhe tegen^de Romeinen moesten verdedi-

•"" » · i ■ - (T ...,.'·

gen, op de vlugt te drijven. Slechts één grijsaard , uitstékehdé boven allen ih ligchaams-
gestalte en achtbaarheid van
Toorkomen, waagde het in 'eene uitgeholde boot, zoo als
de Germanen meestal gebruikten, de riTier over te steken, om den' nieuweni overweldi-

>ί: ί

.i .1 .T

(1) Vellejus paterculüs, Lih, Π. c. 105.

(2) Vellejus paterculrs, Lih, II, c. 106. Ook strabo maakt vau dezen-«chcepsto^ gcwajj.
Lib. VII. p. m, . "

-ocr page 98-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

6 Jt gtjr te. zien. jßÄ Ie. spreken» ..Nadat hem dit was vergund geworden keerde hij onverlet
na
Cur. ^ , ^

naaf de zynen terug (1}* » .

In dezen krijgstogt schijnt ook de verplaatsing der Sueven, of althans van een gedeelte
dezes magligén volks, en der Sikamberen, ten getale van veertig, of naar eeneandere,
onzes inziens, meer twijfelachtige opgave, viermaal honderd duizend menschen, door
TiBERrus aan den linker Riju-oeyer in Belgiscli-Galli'è geschied te zijn. De dapper-
heid en moed dezer volken, welke zich steeds zoo onverzettelijk tegen de overheersching
der Romeinen gekant hadden, maken het hoogstwaarschijnlijk, dat
tiberius hen meer
door onderhandeling en list, dan door het geweld der wapenen zijnen Avil heeft doen
volgen. Het was daarenboven niet vreemd noch bezwarend voor de Germanen om van
woonplaatsen te verwisselen; somtijds verdreef de eene stam den anderen, en dikwijls
noodzaakten de gedurige aanvallen der magtigere naburen, de zwakkere stammen van
zelve een ander en veiliger verblijf op to zoeken, Het is ook zeer mogelijk, dat de
sluwheid van
tiberius geweten heeft hun zijn ontwerp aannemelijk te maken, door hun
betere landen, en de bescherming der Romeinen te beloven tegen wier magt zij op den
duur toch niet bestand waren (2). Deze volken met de Menapiërs vereenigd, maakten
sinds dien tijd slechts één volk uit, maar de naam van Sueven behield de overhand, zoo
dat die nog bewaard is gebleven in de dorpen
Sweveghem en Swevezeele, in de omstre-
ken van
Kortrijk, alsof men zeide: verblijfplaats dei* Sueven^ hof der Sueven (3).
Het is echter mogelijk, dat dit het gevolg geweest is eener latere verhuizing of krijgs-
togt van dat strijdbaar volk. De stad
Doornik werd naderhand de hoofdstad der ver-
eenigde Sueven en Menapiërs (4).
η j Nadat
Gèrmanie weder schijnbaar tot rust of tot onderwerping was gebragt, voerde
na CiiR. TIBERIUS zijne benden in de winterlegeringen, en trok met denzelfden spoed als het
vorige jaar naar
Rome terug (5). Er was echter één volk in overgebleven, dat den
vrijen nek niet onder het vreemde juk gekromd had; dit waren de Markomannen , die des-
tijds do velden binnen het Hercynische woud bewoonden. Hun opperhoofd
maroboduus ,
een man van edele afkomst, stouten geest en zeldzame schranderheid, had van tijd tot

1

(1) Vellejüs patercüLus,, Lib.^ II. c. 107. De slaafsche taal, welke deze Schrijver den ouden
Germaan laat voeren, is geheel onwaarschijnlijk, en behoort niet dezen maar onjjetAvijfeld hem al-
leen toe, ,
Stdart, D. XX.1. bl. 374. Aant.

(2) Sdetohius in axjgtisto, c. 21. in tiberio, c, 9. tacitus, Annal. Hb. XII. c. 39. Eutropids,
lAl·.^ VII. c. 9. p. 323. Verg. EhgIelberts, D. IV, bl.-72—76. Sommigen lezen hij suetomiüs
Ubicrs in plaats van Sueven. Zie sxuart, D. XXI. bl. 376, 377.

(3) Dewez, T. I. p. 238.

(4) Dewez, T. I. p. 238.,

(5) Vellejüs patercültjs , Lih, II. c. 107. p. 143.

-ocr page 99-

DES VADERLANDS. , 65

lijd een groot en welgeoefend leger bijeengebragt, waardoor bij eindelijk voor Äome 7 J.
zelf gevaarlijk begon te worden. Om zich van den ondergang dezes koenen en magti-
gen Torsten te verzekeren, besloot
tiberius hem van twee kanten aan te rallen. Sa-
TURNINUS moest zich door het Hercynisch woud eenen weg banen en den gevreesden
vijand door het land der Katten in den rug vallen, terwijl'hij zelf Tan den kant τ an
Italië hem op het lijf zou komen. Juist toen dit wel overlegde planjtot uitvoering zou
gcbragt worden, werd het verijdeld door eenen opstand in het aangrenzende
Pannonii
en Dalmati'é, welke niet dan ten koste van veel volks en schatten voor de Romeinen,
eindelyk door het wys krijgsbeleid van
tiberius , gedempt werd (1). ; ί'·; 10 J.

Terwijl deze veldheer zich biermede bezig hield was aan qtjintilius Varüs het bestuur
der zaken in
Germanië opgedragen. Niemand was minder geschikt voor die belangrij-
ke en gevaarlijke betrekking dan een man, die vadsig, trotsch , wellustig.en schraap-
zuchtig van aard, tevens te weinig doorzigt, beleid en menschenkennis bezat,;om do
nimmer rustende, vrijheidminnende Germanen in ontzag te houden^ De keuze op zulk
eenen man zou doen vermoeden , dat AUGUSTrs uit het oog verloor, dat'
ér minder wijs-
heid gevorderd wordt om veroveringen te maken, dan die te behouden.' D'cigierigheid
en onstaatkundige handelwijze van
varus verbraken weldra die verstandhouding-, welke
vóór zijne komst tusschen de Romeinen en Germanen heerschte en den schijn gaf eener
volkomene bevrediging. De Romeinen hadden zich reeds ongpoelig door geheel Germ«-
nü' verspreid, en er sterkten of steden en voorraadplaatsen beginnen to stichten,Uerwijï
van lieverlede hunne zeden en gebruiken onder de Germanen ingevoerd werden, toen
VARUS op eens wilde ten uitvoer brengen, wat slechts door-den langzamen maar zekeren
gang des tijds konde en moest verrigt worden. Hij wilde met geweld· en eensklaps de
Germanen hervormen, alles onder hen op den Romeinschen voet brtngen, en hun^land '
als een Romeinsch wingewest inrigten. Zorgeloos en alsof hij isiéjute midden van ge-
heel ten ondergebragte volken had bevonden, was hij tot in het hart van
Germanié
voortgetrokken en had zeer spoedig zijne bedoelingen laten-merken. ' Óm. deze te berei-
ken sloeg hij eenen geheel anderen weg in dan zijn schrandere"Toorgariger, wiens
zachtaardigheid den Germanen de boeijen niet Öeéd bemerken, inUvelke zij »gekluisterd
werden, maar die eerst met den tijd moesten knellen. Zijn trots en onverstand be-
schouwde hen als wezens, die de stem
en gedaante van menschén hadden,,;maarigeene
achting verdienden, en behandelde ben als het Tee, dat men gewoon is,naar goed-
dunken te slagten of te laten leven. De wellustige trotschaard pleegde, alom daden
van geweld en onderdrukking; de ambten, die voorheen aan de verdienstelijksten wer-
den geschonken, verkocht hij aan' 4e meestbi edenden; zwaret lasten en heffingen wer-
den opgelegd; Romeinsche wetten, zoo niet de willekeur des dwingelands, beslisten de

(1) Vellejcs PATERCDLts, Lil·. Π. c. 108—115. Suetorim in tidemo e. 15. Dio cassU'S;
m. LV. p. 568—571, 578, 579. liè. LVI. p. 580—582.

-ocr page 100-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

iOJ. geschillen tusschen de partijen, die hunne belangen aan omkoopbare Roraeinsche pleit-
bezorgers moesten toevertrouwen (1).

Do Germanen waren natuurlyk in den korten tijd der vreemde overheersching niet
zoo geheel aan hunne voorouderlijke zeden en gewoonten ontwend, de zucht naar vrij-
heid en onafhankelijkheid was niet zoo geheel in hen uitgedoofd, dat de liefde voor
die allen niet,op nieuw in hen ontwaakte, toen dezen met eenen geheelen ondergang
bedreigd werden. ! De onderdrukking maakte begeerlijk, wat staatkundige toegeeflijk-
heid en wijze gematigdheid allengs zouden vernietigd hebben. Men verdroeg echter
met schijnbaar geduld wat men niet met openbaar geweld konde straflen, en zocht
slechts de overweldigers op hunne beurt, door list te verkloeken, vaak de eenige toe-
vlugt van den zwakke tegeu de verdrukking der sterkeren. De Romeinen hadden zich
niet alleen midden in
Germanië gevestigd, maar aan deu Rijn een groot leger byeen,
toereikend om eiken openlijken tegenstand te doen mislukken. Men veinsde derhalve
van de zijde der Germanen goedwillige onderwerping, en
varus , wiens waakzaamheid
hierdoor geheel in onbezorgdheid ontaardde, vermoedde zelfs niet het onweder, dat zich
boven zyη hoofd zamenpakte. In zijne gewaande rust verliet hij zijne voprdeelige leger-:
plaats a^n den
Rijn, alwaar hij zijn onderbevelhebber asprenas met twee keurbenden
achterliet, en begaf zich naar den
ffezer. Hier kondigde hem mede alles uiterlijk
vrede en vriendschap aan, en dit verleidde hem tot den onvoorzigtigen maatregel zijne
magt te verbrokkelen, en haar onder verschillende kleine volksslammqn te verdeden,
die hem om eene versterkte bezetting verzocht hadden, ten einde hen, zoo het heette,
hierdoor tegen de aanvallen en
roOverijen hunner naburen te verzekeren. Deze schran-
dere hst, anders zoo geheel in tegenspraak met het rondborstig Germaansch karakter,
werd door eenen jongen lapdgenoot, die in het vertrouwen der Romeinen deelde, be-
dacht en bestuurd (2).

Hermaiï of armijs^ius, een jeugdig Germaan, even schrander als moedig, van eenen
turigen geest, die hem ten oogen uitstraalde, vlug begrip en ongemeen beleid, doch
loszinnig, trouweloos en heerschzuchtig, was de man die het plan ter vernietiging van
de onderdrukking des algemeenen vaderlands ontwierp , geleidde en ten uitvoer bragt»
Hij was de zoon van
sigimer , opperhoofd der Cherusken, en had in de legers der
Romeinen gediend; uit hoofde zijner verdiensten had hij het Romeinsche burgerr'egt
verworven, en zelfs bij
augustus zich in zulk een gunstig licht vertoond, dat hij door
dien' vorst tot den ridderstand was verheven geworden. De zorgeloosheid yan
varus
moest· hem al spoedig in de óogen vallen, en 'zijn scherpziende blik zag even spoedig,
dat nu het tijdpunt geboren was om het gehate juk af te werpen, Hiervan wilde h^

(1) Velleji's patercüws, Lib. II. c. 117. Floris, Lik- IV. c» 12. num. 51; 32. Dio cissipfl^
lib. LVk p. 582. , ,

(2) Dio cASsius, Lib. LVI, p, 582, 683. , ,

-ocr page 101-

DES VADERLANDS. , 65

ook zijne landslieden overtuigen. Met de grootste behoedzaamheid ging hij evenwel l^J.
hierin te werk, eerst aan Aveinigen vertrouwende, daarna aan velen zyn plan openba-
rende , hen vermanende door hunne inschikkelykheid de Romeinen in slaap te wiegen,
en daarna onverwachts aan te vallen; terwijl hij zelf voor
yarüs eene vriendschap hui-
chelde , welke hem het volle vertrouwen van dezen bevelhebber verschafte. Te ver-
geefs werd VARus dikwerf op de onnatuurlijke toegeeflijkheid, de stille berusting der
Germanen in hun lot, op hunne gedAveeheid onder de overheersching, zoo geheel in
strijd met hun geAvoon gedrag, opmerkzaam gemaakt. Zijne kortzigtigheidbemerkteniethet
bedrog dat elk terstond in de oogen moest springen; en
herman had hem zoo omstrikt
cu ingenomen, dat hij aan lage wraakzucht toeschreef, toen segestes, de oom van her-
man,
doch wegens het schaken zijner dochter op dezen verbitterd, hem van de geheime
zamenspanning onderrigtte en
aanried zijnen neef met de andere hoofden op te ligten,
.verzekerende, dat het gemeen ni^ts zou onderniemen, wanneer de aanvoerders van kaïjt
waren (1).

Een opstand met voordacht in een verwijderden hoek van Germani'e begonnen, wekte
varus het eerst uit zijne vermeende zekerheid. Tegen den raad van segestes trok hij
met ruim drie keurbenden, gevolgd door jongens en vrouwen, Avagens en paarden ,
als in vollen vrede, ter demping der beweging op, terwijl de in schijn bevriende Ger-
manen beloofden hem onverwijld met hulpbenden te zullen volgen. Zij hadden zich
reeds in het geheim, doch tot een geheel ander doel, gewapend, en achterhaalden
hem, na de Romeinsche krijgskneiihten die op hun verzoek in bezetting waren ach-
tergebleven te hebben omgebragt, in het woud
Teuiohurg, tusschen de Ltppe en de
fVezer, nabij het stadje Horn in het tegenwoordig Vorstendom Lippe-Detmold.
Afgemat van den moeijelijken togt, omringd door bergen en bosschen, in welke
men voor zich eenen weg moest banen, geteisterd door stormen en geweldige stort-
regens , die niet veroorloofden vasten voet op den doorweekten grond te zetten,
tervïiyl ontwortelde boomstammen en afgeslagen takken elke schrede belemmerden,
zagen zich de Romeinen plotsehng door de Germanen, aan wier hoofd
herman en
zijn vader
sigesmer zich gesteld hadden, van alle kanten ingesloten en aangevallen.
Na een verward en bloedig gevecht gelukte het hun door de talryke vijanden heen te
slaan en eene hoogte te bereiken, van waar zij echter den volgenden dag weder naar
de gevaarlijke bosschen werden gedrongen, terwijl de aanhoudende regen hunne wape-
nen grootendeels nutteloos maakte. Intusschen werd het getal der Germanen steeds
door nieuwe drommen versterkt, en eene vreesselijke slagting geschiedde op den
derden dag onder de misleide Romeinen, voor wie geene uitkomst meer mogelijk
was.
Varus benam zich zeiven uit vrees en wanhoop een leven, hetwelk hij

(1) Vellejus patebcclis; Uh. II. c. 118. Tacitds, Annal Lib. I. c. 55. Dio caseii's,
Lib, LVI. p. 5ii3.

I. deel. 13

-ocr page 102-

algemeene geschiedenis

mm

10 J. 'geen moed bad te nverdedigeii, eö werd ■ hierin door eenige zijner bevelhebbers
(1).

De zelfmoord des yeldheers Terlamde alle kracht tot verderen tegenstand en voltooide
"weldra de nederlaag. Mogten eenigen zich al tot het uiterste verdedigen en hun leven ten
duurste verkoopen, anderen daarentegen wierpen de wapenen van zich en liepen wanhopig
in de hellebaarden en zwaarden der Germanen, terwijl de meesten zich op genade of on-
genade overgaven. Trouweloos had
vala met zijne ruiterij de voetknechten verlaten; hij
werd achterhaald; niet een der zijnen ontkwam; en dit zou het onvermydelijke lot van
al de Romeinen geweest zijn indien de Germanen van moorden en bloed plengen verza-
digd, zich niet te begeerig tot het plunderen van den buit begeven badden. Hierdoor
welukte het eenigen Romeinen, ^yaaronder hoornblazers, te ontkomen Avier gewoon
krijgsgeschal de Germanen misleidde , en in den waan bragt, dat
asprenas mét de ach-
tergebleven keur- en hulpbenden aanrukte, waarop zij het vervolgen dèr^ vlugtendeh
staakten, zoodat eenigen het leven bergen konden. De overwinning was intusschen vol-
komen, en zo® schitterend' mogen genoemd- worden indien zij liiet door listige trouwe-
loosheid, maar door moed eö schrander krijgsbeleid behaald geworden ware. De veld-
Ceekenen der Romeinen en twee hunner adelaars vielen in handen d«r Germanen bij Λνίο
zij nu tot voorwerpen van schimp en verguizing verstrekten; den derden adelaar had de
standaarddrager, in den uitersten nood, onder zijnen draagband verborgen en daarna
in een moeras begraven (2).

Laaghartige wreedheid drukte den schandelijken stempel op db roemlooze overwin-
ning, Zonder genade doemde
hersiaw de krijgsgevangenen ter dood, zoodat weinigen
gespaard bleven om als slaven behandeld en, zonder aanzien des persoons, tot de laagste
diensten misbruikt te worden. De hoplieden werden in koelen bloede vermoord; de
aanzienlijkste bevelhebbers, ter eere der goden, op de boschalfeiren als offerdieren ge-
slagt; de gemeene krijgsknechten aan galgen gehangen of levendig in de aarde bedol-
ven , en de gruwelykste martelingen werden uitgedacht voor hen, die regtspleging on-
der VARUS uitgeoefend hadden, en op welke men het felst gebeten was. Men rukte hun
de oogen uit, hieuw hun de handen af en schaamde zich geenén laffen spot onder het
martelen, toen eenen, wien men de tong uitgesneden en de lippen toegenaaid had, on-
der een woest getier werd toegeroepen: »adder, schuifel nu." Het opgegraven lijk
van YARUS bleef evenmin veilig voor de mishandehng van het gemeen, zelfs niet
voor den hoon van eenige bevelhebbers. Het afgehouwen hoofd werd aan
marobodüus
gezonden; hetzij dat deze vorst mede tot het bondgenootschap behoorde, of om hem

(1) Vellejus pATERcrLus, Ltb. II.c. 118, 1J9, p. 157;, 158. Fiorus,IV.c. 12.imm.θΰ—35.
Dio cAssiBs, Lib. LVI. p. 583, 584.

(2) VELLEjrs PATERCüiüs, Lib. II. C. 110, 120. Florcs, Lih. IV. e, 12. num, 38. Tacitcsv
Jnnal. Lib. I. c. 61. Dio cassiuS; Lih. LVI. p. 584, 5S5,·

Ö8
FSSESi,

-ocr page 103-

Β i β ΛΡ ΕS y kDOi Α cm

daardoor aan^te^ sporen er jdeel. in te aejtneni^helzij dat het jaan hemja als, zijiideicen der JCKJ.
niagtigste Germaansche-.vorsten, ten geschenke of'misschien wel· tenjVerwijt wasjaaingebor
den, daar hij onlangs in onderhandeling met^ de Romeinen ^γas getreden(,, en?om?hem
tevens te toonen, hoe men zich jan, de wereldyeioveraars konde en moest ontslaan. Hij
zond het hoofd naar
Rome aan augustus, die het liet begraven (1). · ? v

Onheschrijfelijk was de indruk welken de tijding dezer ontzettende gebeurtenis in de
wereldstad maakte. De vreugde over de zege onlangs in ji^a/wta/iè" behaald , werd door
deze rampmare geheel verdoofd, en de vrees maakte zich van allen meester. Men her-
innerde zich de Kimberen en Teutonen, en de ontstelde verbeelding zag reeds de
Germanen over den
Rijn en de Alpen in Italië en voor de poorten van Rome. Doch
de schrik des eersten oogenbliks werd weldra door eenen algemeenen rouw gevolgd over
liet verlies van legerscharen, die door ondervinding, krijgstucht, dapperheid en sterkte
boven allen uitmuntten.
Augustus zelf was troosteloos, r. » Varus , varus , geef mij
mijne keurbenden weder gilde hij dikwerf Avanhopig uit, en gaf zich geheel ovev
aan de smart over eenen tegenspoed boven welken hij ziph door kalmte en waardigheid,
althans voor de oogen des volks, had moeten verheffen. Beducht voor oproer liet hij
de stad overal zorgvuldig bewaken, de Germaansche lijfwachten, die door de welover-
legde list hunner landslieden zijn vertrouwen verbeurd hadden, Averden benevens de Gal-
lische afgedankt en op eilanden gebannen, terwijl al de ongewapenden uit deze volken
welke zich in
Rome bevonden, die stad moesten verlaten (2). , ,

De berigten uit Germanië werden ondertusschen geruststellender. Herman had, on-
begrijpelijk genoeg, niet dat voordeel uit zijne overwinning getrokken, welk de vrees
en verwarring der Romeinen hem schenen te verzekeren. Slechts ééne sterkte aan de
Alisa werd door de Germanen veroverd, doch de bezetting sloeg door den overmag-
tigen vijand henen en redde zich bij
asprenas. Deze bevelhebber was ongehinderd
met de benden, welke hij, doch te laat, ter hulp van
varus had aangevoerd, behou-
den in
Νeder-Germanië gekomen , waardoor hy de volken aan den Rijn zoo wel als
'm Belgisch-Gallië, die reeds in gisting Avaren, tot rust gebragt had. En inder-
daad, tot dat einde konde hij geene betere winterlegering uitgedacht hebben dan in
en omtrent het eiland der Batavieren, waar de verschansingen, welke
drusus had
aangelegd, hem tegen de onverhoedsche aanvallen van
herman verzekerden (3).

Augustus verzuimde echter niet zoo spoedig mogelijk een leger ter wraakoefe-
ning byeen te brengen; doch het volk Avas met zulk eenen schrik bevangen dat hij
niet dan door de geAveldigste maatregelen zijn doel konde bereiken. Met eene ge-

(1) Vellejcs patercüms, TAb. II. c. 119, 120. Florus, Lib. IV. c. 12 num. 37, 38. · Taêi-
Tts, Annal. Lib. I. c. Gl, 71.

(2) ScETosics in acgisto, c. 23, 49. Dio cassiüs, Lib. LVI. p.585. . ^

(3) Vellejcs patercülls, Lib. II. c. 120. p. 159. Exgelbebts, D, IV. bi. 104. ^

13 *

-ocr page 104-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

ΙΟΙ

10 J. dwongene ei? uit alle-rangen zamengeraapté menigte zond hij onTerwijld tiberïüs aan
'wiens beleid deze hoogstgewigtige togt werd toevertrouwd, naar
Germanië (1).
jl Door het voorbeeld van varus geleerd, ging deze veldheer met verdubbelde omzig-
tigheid en waakzaamheid te werk. Nadat hij alles in
Gallie op eenen behoorlijken en
veiligen voet had gebragt, trok hij den
Rijn over, doch hier geen tegenstand ont-
moetende, drong hg dieper over de grenzen voort, verwoestte de landeryen, verbrandde
de woningen, verstrooide eenige benden en voerde, zonder éénen man verloren te
hebben, de zijnen in zegepraal naar de Avinterlegeringen terug (2).

Vergezeld door germakigus, den zoon van drusus , trok hij het volgende jaar an-
dermaal den
Rijn over, van welken hij zich echter uit vrees voor eenen onverhoed-
schen aanval, niet verre vervvijdercfe. Hij bepaalde zich derhalve bij het afloopen en
plunderen der omliggende streken, waarop hij naar
Rome terugkeerde (3). Ofschoon
in deze beide veldtogten, om en binnen de grenzen van
Nederland, geen algemeene
veldslag geleverd, geen gewest ten ondergebragt werd, raoeten er evenwel gevechten zijn
voorgevallen; en
tiberiüs zelf had eenmaal gevaar geloopen door eenen Brukterer van
het leven beroofd te worden (4).

13—14 ^^^ ^^^ AUGÜSTUS bleef Germanië in rust, terwijl onder het opper-

perbevel van germanigüs acht keurbenden aan den Rijn gelegerd waren, zoo wel oni
de Galliërs in teugel, als de Germanen in ontzag te houden, wie men de nederlaag
van VARUS niet vergeven konde (5). Het blijkt echter, dat het bevel tot verwijdering der
Germaansch-Batavische lijfwachten uit
Rome, ten gevolge van deze nederlaag, weder is
ingetrokken·; althans
tiberiüs bezigde deze bende ^ toen hij het hoog gezag had aanvaard,
bij het dempen van eenen gevaarlijken opstand, welke in i^awnomé" onder het krijgsvolk
wegens mishandeling en wanbetaling was uitgebroken (6).

Eene even verschrikkelijke muiterij was op denzelfden tgd en om dezelfde reden onder
de krijgsbenden, die onder het bevel van
gajus sinus aan den Boven-^ en van aulus
gaegiwa
aan den Beneden-Rijn lagen ontstaan , terwijl germanigus zich ter heffing
eener schatting in
Gallië ophield. De vier keurbienden 'op· do grenzen der Ubiërs,
grootendeels jong krijgsvolk en onlangs door
augustus geworven, door werkeloosheid
losbandig geworden, verhieven het eerst den standaard des oproers, en wisten de
oude spitsbroeders in hare hersenschimmige plannen te doen deelen. Zij eischten eer-

(1) Dio cassiüs, Lib. LVI.- p. 585, 586. - ^ "

(2) "Velleji's patercülüs, Lih. Π. c. 120. p. 159. Sl'etomus in tiberio^ c. 18.

(3) Dio cassisjs, Lih. LVI. p. 58b'. ; ii :

(4) SüETOKiüS in TiuERio, c. 19. .ï . .. ' ' i

(5) Tacitus, AnnaL· Lih. I. c.^ 3. Lib. IV. c. 5. > ' . :

(G) TacitcS; Amml. Lih. I. c. 24—29, ' c . - 1' ' r

m

-ocr page 105-

ίΙ :»DES VADERLANDS. 101

lijk ontslag ύοογ ιΙθ oude ν ^verhoogde Bezoldiging ίΐνοόί· de jonge krijgsknechten ^ > oor allen 15 J.
het einde der ongemakken en'wraak over de wreedheid derhonderdraannen.» Het rijk,
riepen zij uit »is in onze handen; onzo overwinningen hebbenden staat uitgebreidaan
ons zijn zij die de heerschappij te verwachten hebben , den eertitel van
Germanen-
bedwingers
verschuldigd."^ De' kleinmoedigheid van caecina maakte de onrustige«
steeds stouter, en het morren sloeg Aveldra over tot geweld. Illings en verwoed vielen
zij met ontbloote zwaarden op de voorwerpen van hunnen haat, op de hoofdlieden aan,
verminkten, verscheurden hen en Λvierpen hunne lyken buiten de legerwallen of in den
Rijn. Slechts gassius chaerea , een jong hopman , die naderhand door het vermoorden van
caligula , Rome van eenen dwingeland verloste, baande zich met het zwaard in de vuist
oenen weg te midden der verwoede krijgsknechten. Geen bevelhebber, geen leger-
meester werd meer gehoorzaamd; de muitelingen, alle wettig gezag trotserende, ver-
deelden de dienst onder elkander, bezetteden de wachten en posten, en zonder opper-
hoofd heerschte echter onder hen eene eensgezindheid, alsof zij geregeerd werden (1).

Op de tijding dezer bewegingen snelde germakicus , nadat hij de Sequaners en Belgen
onder den eed aan
tiberius gebragt had, naar het tooneel des oproers. Indien heersch-
zucht meer dan adel van gemoed en vastheid van beginselen den jongen held bezield
had, zou hij zich ongetwijfeld van deze gunstige gelegenheid bediend hebben, om
aan het hoog gebied te geraken. Hij toch was de zoon van den beminden
drusus , deu
afgod des volks en van wien men vertrouwd had, dat zoo hij aan het rijk gekomen
ware, de aloude vrijheid weder zou herleefd hebben. Hier uit was de gunst voor
ger-
MAiïicus en dezelfde hoop op hem voortgesprolen, hetgeen den heimelijken haat en acli-
terdocht van
tiberius had opgewekt, Doch juist daardoor was hij te dierbaarder bij het
volk geworden, dat tevens met leede oogen de bitterheid van
liviA;tegen agrippina ,
zijne echtgenoote, aanschouwde, die, schoon vrij oploopend van aard, door hare deugd
en huwelijksliefde aller achting genoot. Hij vereenigde daarenboven alles in'zich
om de genegenheid van hetr algemeen te verwerven; hij was burgerlijk van aard,
l)yzonder minzaam en zijn voorkomen leverde geheel het tegenbeeld op van het trotsche en
norsche ,in het gelaat en ' in de spraak van
tiberius. Eigen verheffing evenmin als
eigen veiligheid konden. hem, bij het berigt van den opstand zijner benden, in
verzoeking brengen; integendeel, »hoe nader hy zich by de hoogste hoop. gevoel-
de," zegt
TACiTus, »des te yveriger trachtte hij de belangen van tibebiüs te be-
vorderen (2)."' ' ί ■.» '

De .oproerige 'benden van zijne naderende komst onderrigt, verlieten de leger-
plaats ί om hem te,., ontvangen; hare nedergeslagene oogen toonden schaamlo

(1) Taciti;S; ^nna/. Lib. I. c. 31, 32, 33.

(2) Tacitus, Annal. Lib, 1. c. 33. Geräasiccs quantó summae spci propior; tanlo hnpcnsius
jiro TiBERio niti. c.
34. . = ,

-ocr page 106-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

15 Ji en!" berouw doch 'üaaüwlyjks ^yas hij binnengeleid als klagten., getieryen dreigende gebaren
hem het algemeene misnoegèQ) .Verkondigden, i Eenigen grepen zijne hand als wildeo zij
die kussen i," doch alleen iOra hem te overtuigen , dat zij tandeloos waren; anderen toon-
den hem hunne
Tan ouderdom gekroEode en stramme leden. Hij gebood de ondereen-
gemengde menigte zich in rotten te yerdeelen, opdat zij hem beter konde liooren;
en werd, hoewel schoorvoetend, gehoorzaamd. Nu ving hij aan met den lof van
au-
gustus ,
sprak van de overwinningen en zegepralen van tiberius , verhief de heerlijke daden
van dien vorst met die zelfde keurbenden in
Germanië verrigt, en prees de eensgezind-
heid van
Italië ^ de trouw der Gallische volken en de rust welke door het geheele ryk
heerschte. Dit alles, met een onverschillig geduld aangehoord , geleidde hem tot het
wezenlijke punt zijner rede, tot den opstand. »Waar," riep hij uit, »is die wijze on-
dergeschiktheid , die oude krijgstucht gebleven ? Rampzaligen, waar zijn uwe bevelheb-
bers, Avaar uAve honderdmannen?" Op deze Avoorden rukten allen hunne kleederen af,
toonden op hunne ontbloote ligchamen de veelvuldige likteekenen van wonden, en de
striemen der slagen, terwijl elk zich beklaagde over de groote moeite om eenig verlof te
verwerven, de ongenoegzaamheid der soldij en over den zwaren arbeid aan wegen,
bruggen, wallen, grachten en Avat al uit nood en ter wering van lediggang bevolen
werd. Het felste geschreeuw werd door de oude krijgsknechten
[veterani] , die dertig
jaren of langer gediend hadden aangeheven. Z,ij eischten ontslag benevens ondersteuning
in hunnen ouderdom, en vorderden het geld dat
augustus hun door eenen uitersten wil ver-
maakt had; terwijl de stoutsten onder hen
, germanicus gelukwenschende, verklaarden,
dat zoo hij voor zich zeiven het oppergebied begeerde, zij bereid waren hem te dienen.
UERMAwiGus, alsof hij door dit aanbod zelf medepliglig aan het misdrijf geworden was,
springt met afgrijzen van zgnen veldheerlyken zetel, doch wordt door de dreigende
zwaarden der muiters teruggedrongen. » Liever Avil ik sterven, dan mynen eed verra-
^ den!" roept hij in geestdrift uit, terwijl hij het staal van zijne zijde rukt en den arm
opheft om het in zijne borst te jagen, maar hierin door eenen, die met geweld zijne
hand vasthoudt, verhinderd wordt. »Stoet slechts toe," schreeuwen anderen daarente-
gen, en een dezer woestelingen biedt hem zijn eigen zwaard aan met de woorden: »dit
zal scherper zyn." Deze schaamtelooze stoutheid brengt de razende menigte een oo^gen-
blik tot zich selve, van hetwelk de vrienden van
germaäigus gebruik maken om hem
naar zijne tent te brengen (1).

Hier werd een raad bijeengeroepen. De staat van zaken was ten uiterste hagchelijk en
moest met overleg en voorzigtigheid bestuurd worden. Men vreesde dat de benden aan
den
Boven-Rijn die zich tot nu toe stil gehouden hadden, aan het voorstel der op-
roerlingen gehoor zouden geven, van zich met hen te vereenigen, de stad der Ubiërs
Ie plunderen en zich dan met hetzelfde doel naar
Gallië te wenden. De vijandelijk

li

(1) TacitüS; Annal. Lib, i. c. 34; 3u,

-ocr page 107-

DES VADERLANDS. , 65

gestemde Germanen, wie dit oproer niet onbekend was gebleven, dreigden met eenen 15J,
inval, zoodra de keurbenden den
Rij^i zouden Terlaten hebben. De getrouwgebleven
en de hulpbenden tegen de muiiers te wapenen zou het begin zijn van een nieuwen
burgeroorlog. Gestrengheid Λναβ gevaarlijk; inwilliging noodlottig; het was even heilloos
voor den staat hetzij men het krijgsvolk in alles , of in niets te wille^ was." Na lang en
rijp beraad werd goedgevonden om op naam van
tiberius brieven te schrijven, waarin
dengenen volkomen ontslag verleend werd, welke twintig, en oud verklaring hun, die
zestien jaren ί dienst telden, terwijl aan allen verdubbeling der gelden liiin door
augustus
vermaakt, werd toegezegd. De ontslagverleening had dadelijk plaats, 'doch de betaling
werd uitgesteld tot dat men dè winterlegeringën zou betrokken hebben; twéé keurbenden
echter vorderden oögenbliltkelijke voldoening op zulk eenen beslisseiiden toon, dat
GERMAiNiGus geuoodzaakt was haar'genoegenUè geVen. De beidé anderen'trolcken· onder
bevel van
caecina'naar dé ;slad der übiërs, terwyl germanicus zich naar hót leger aah
den
JBoven^Rijn spoedde'en hét','in naam van tiberius',Oriderdèn'eed bragt. De
muitende krijgsbezettirïg ih het 'land der Cauchen was intusschén door den leg'ermèestér
MENWius beteugeld en naar de wiiiterlegeringen-'geleid (1). ■ '>-' :' "i·

Door grootmoedigheid en gematigdheid had GERMATiicus alzoo· eenen opstand gekild',
welke onberekenbare gevolgen naar zich k'onde gesleept hebben, toen een gezantschap vaii
den Raad hem bij het altaar der Ubiërs ontmoette. De'keurbenden, hier gelégerd ,
zich inbeeldende, dat deze gezanten op last van den Raad kwamen om de beschikkin-
gen te vernietigen, welke zij met geweld
afgedAvongen hadden, geraakten op nieuw in
beweging. Onstuimig en verwoed begaven zij zich, in het holste van den nacht, naar
het verblijf van
germanigus en drongen met geweld in het slaapvertrek van den vorst
wien zij ten bedde uithaalden en onder bedreiging des doods het vaandel, bij hem be-
rustende , afeischten, met welk zij langs den weg draafden. De gezanten intusscheu
verwittigd van het gevaar waarin
germahigus verkeerde, spoedden zich naar hem henen
doch werden door de rondzwervende, dolle krijgsknechten ontmoet, welke de scheld-
woorden , die zij hun toewierpen, met bedreigingen vergezelden, en aan Avier moord-
dadige handen zij ter naauwernood door de vlugt ontkwamen. Met het aanbreken van
den dag begaf zich
germanigus naar de legerplaats, alwaar hy den muitelingen het
eigenlijke doel des gezantschaps, dat geheel vreemd was van hunne eischen , openbaarde,
hun herinnerde, dat zij in de personen van do afgezahtcn des Raads het regt der volken
geschonden hadden, en ten slotte de schande betreurde met welke zij zich daardoor
beladen hadden. De menigte door de kracht zijner welsprekenheld bevredigd of liever
verstomd hebbende, liet hij terstond de afgevaardigden onder eene bedekking hulprui'
ters vertrekken (2).

(1) Tacitcs, Annal Lih. I. c. 3G, S7, iiS. '

(2) Taciti'S; Annal, Lih, I. e.

-ocr page 108-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

To vergeefs berispte men hem, dat hij zich in de tegenwoordige omstandigheden,
niet naar het leger aan den
Β oven-Rijn begaf, alwaar hij onder het krijgsvolk gehoor-
zaamheid en. hulp tegen de wederspannigen, die reeds door te veel goedheid bedorven
waren, zou vinden. Slechts liet hij zich eindelijk overreden zijne zwangere gemalin
agrippina en zijn zoontje gajus weg te zenden, op dat dezen ten minste tegen de heilig-
schennende woede der oproerige benden zouden verzekerd zgn. Maar
agrippiwa Avilde
haren gemaal niet verlaten. »Het bloed van den vergoden
augustus stroomt door mgne ade-
ren," riep zij uit, »ik zal in de gevaren toonen, dat ik mijner af komst niet onwaardig
ben."
Germanicüs poogde nu zelf haar tot vertrekken aan te sporen; slechts zijne tranen
en beden om voor hun kind en voor de vrucht in haren schoot te zorgen, konden haar
ten laatste overreden. Met haar zoontje op den arm, gevolgd door de weenende vrouwen
van eenige vrienden haars gemaals, moest de edele
agrippina de legerplaats verlaten, die
thans meer naar eene verwonnene, in rouw en treurigheid gedompelde stad geleek, dan
naar het vrolijk verblijf van eenen jeugdigen veldheer. »Vanwaar dat geween ? Vanwaar
die droefheid, die jammerklagten?" riep de eene krijgsknecht den anderen toe. »Hoe,
moeten aanzienlyke vrouwen, moet de echtgenoole van den opperbevelhebber zelve,
zonder hoofdman , zonder eenige krijgsmans bescherming en zonder het gewoon geleide ,
zich naar de Treviren begeven, en met het kind, onder ons geboren en opgevoed,
veiligheid zoeken bij een vreemd volk?" De haat op de Treviren niet mirider dan
schaamte, medelijden en de herinnering van haren vader
agrippa , haren grootvader
augustus , en haren schoonvader drusus , maken diepen indruk op het gemoed der woeste
scharen. Eenigen volgen haar onmiddellijk, houden haar eerbiedig tegen, en bidden
haar terug te keeren en te blijven; anderen omringen en smeeken
germawigus , die
hun in de eerste vervoering zijner smart en verontwaardiging met harde en doel-
Ireffende woorden hun Avangedrag verwijt, hen de buitensporigheden herinnerI
aan welke zij zich hebben schuldig gemaakt en hoe onverantwoordelijk zij zich tegen
den staat vergrepen hebben; en eindigt met de betergestemden tot gehoorzaamheid aan
Ie sporen en ten blijke daarvan, zoo wel als van hunne trouw, zich van de oproerigen
af te zonderen. Getroffen wierpen zij zich aan zyne voeten, erkenden ootmoedig hunne
schuld en smeekten hem de halsstarrigen te straffen, den misleiden te vergeven, hen
tegen den vijand aan te voeren, doch daarentegen zijne gemahn terug te roepen, en hen
voor den hoon te bewaren, dat de voedsterling der keurbenden aan de zorg van gehate
Galliërs werd toevertromvd.
Gurjïanious willigde in al hunne eischen, uitgezonderd
in de terugkomst van
agrippina ; dewijl hare kortaanstaande bevalling en de naderende
winter dit niet veroorloofden (1).

15 J.
na (jIir,

Φ ï

Het straffen der schuldigsten werd den krijgsknechten zeiven overgelaten, die spoe-
dig op de grootste belhamels aanvielen, en hen geboeid voor den bevelhebber der eerste

(1) Tacittjs, Annal. Lih. i. c. 40—44.

-ocr page 109-

DES VADERLANDS. 105

keurbende sleepten. De grondbeginselen en vormen des regts Averden voorzeker Aveinig
hij deze regtspleging'in het oog gehouden, en de krijgsknechten plengden,met eene
woeste vreugde het bloed hunner makkers, als of zy zich zeiven daardoor van de mis-
daad konden zuiveren.
Germakigus liet 'begaan, wat hij misschien konde, maar niet
wilde verhinderen, dewijl het buiten zijn bevel geschiedde, en deze wreede strafoefening
geheel alleen op rekening van het krijgsvolk zelf moest gesteld worden. Hierop onder-
ging het gedrag der hoplieden een naauwkeurig en gestreng onderzoek; zy die zich,
volgens de eenparige getuigenis, aan schraapzucht of Avreedheid hadden schuldig ge-
maakt , Averden weggejaagd; doch die zich behoorlijk van hunnen phgt gekweten had-
den , behielden hunnen rang. Ondertusschen waren de oude krijgsknechten tegen dc
Sueven gezonden, Avelke, zoo het heette,
Rhetië bedreigden, maar hoofdzakelijk om
hen uit de legerplaats te verwijderen, die overal de schrikkelijke teekenen der^bloedige
middelen van genezing vertoonde, en de herinnering van de gepleegde misdaad steeds
levendig hield (1).

De gelukkige afloop dezer moeijelijkheden bleef zonder invloed op de beide keur-
benden nabij Vetera gelegerd, onder welke het oproer het eerst begonnen was, en dio
zich aan de gruwelijkste misdrijven hadden schuldig gemaakt, terwijl zij thans met hard-
nekkigheid in het strafwaardig opzet volhardden. Om deze muitelingen tot reden te bren-
gen , scheen
germanigus geen ander middel overig dan de wapenen; hij besloot dan ook
met eene vloot en hulpbenden den
Rijn af te zakken , om hen als vijanden te beoorlogen ,
indien zij zich niet goedwillig onderwierpen. Ten einde echter het bloed van Romei-
nen te sparen, en tevens den schuldigen tijd te geven zich aan het voorbeeld hunner deel-
genooten te spiegelen en tot inkeer en berouw te komen , schreef hij , toen het heir bijeen
was, aan
caegina , »dat hij met een magtig leger afkwam en allen over de kling
zou jagen, indien de schuldigen niet onmiddellijk gestraft werden."
Caecina las den
brief aan de arend- en standaarddragers benevens de welgezinden uit het leger heimelijk
voor, vvelke hierop de gemeene krijgsknechten polsten en het grootste gedeelte tot
hunnen pligt terugbragten. Op een gegeven teeken vielen dezen met het zwaard in de
vuist in de tenten en op hunne muitende krijgsmakkers aan, die hiervan noch de oorzaak ,
noch het uileinde bevroeden konden. Het gekerm, de vvonden en de bloedende lijken deden
hen echter weldra de wapenen ter zelfverdediging opvatten. Vele onschuldigen sneuvelden
nu door)het staal> der oproerigen, en de geheele legerplaats'leverde een'vreesselijk
tooneel op van verwarring, woede en moord, dewijl noch bevelhebber, noch honderd-
man perken stelde aan den: wraaklust en de razernij des krijgsvolks; het was geene straf-
uitoefening maar eene slagting; geen middel tol herstel, maar tot verdelging, gelijk
GEPvMANicus onder een vloed van tranen erkende, toen hij kort daarna dit'bloedbad
aanschouwde (2).

(1) Tacitus, Annal Lih. I. c. 44, 45.

(2) TiciTce, Annal Lih. I. c. 45, 48, 49.
I
deel.

14

-ocr page 110-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

De woede der krijgsknechten veranderde, na het verbranden van de lijken der ver-
slagenen, in de schrikkelijke begeerte om de schuld des broedermoords door andere
slagloffers te verzoenen. Zoo vergist zich het berouw meest altyd in de daden door
welke het zich wil openbaren, wanneer zuivere beginselen van zedelykheid en regt-
vaardigheid ontbreken, of het verstand door verkeerde begrippen van eer, en de geest
door vooroordeelen en driften omstrikt worden. Onstuimig eischten zij dat men hen
ten kryg zou voeren; hunne handen en zwaarden rookten nog van het bloed hunner
vermoorde strijdgenooten, en dit, meenden zij, konde niet anders dan door het bloed
der Germanen afgewischt worden.
Germanicüs verzuimde niet van deze geestdrift
des volks gebruik te maken; hij sloeg terstond eene brug over den
Rijn, in de om-
streken van
Xanten, en voerde naar gene zijde dier rivier twaalf duizend keurlingen,
zes en twintig Germaansch-Batavische zoo wel als Gallische hulpbenden en acht vleugels
ruiterij, die volstrekt niet in het oproer deel genomen hadden (1).

15 J.
na CiiR.

De Germanen, verheugd over de werkeloosheid en de tweedragt hunner vijanden,
lagen zorgeloos niet verre van den
Rijn. Zij hadden het gunstige tijdstip om zich
te vereenigen en de oproerige, teugellooze Romeinsche benden geheel van gene zijde
dier rivier te verjagen ongebezigd laten voorbij gaan; en dit verzuim zouden zij nu ,
gelijk meest altijd, ten zwaarste boeten.
Germanicus trok onmiddellijk, ondanks het
verloopen jaargetijde, met verhaaste schreden door ongebaande omwegen en bijna on-
doordringbare bosschen, om den vijand onverwachts op het lijf te vallen. Tot dien aanval
werd zekere nacht bepaald, in welken, naar men vernomen had, de Germanen een pleg-
tig feest met maaltijden en spelen zouden vieren.
Caegiita trok met de ligt gewapende
manschap vooruit om den weg te banen, en de keurbenden volgden op eenen matigen
afstand. Het was een heldere sterrenhemel. Zonder bemerkt te worden kwam men aan
de gehuchten der Märzen, een volk tusschen
Paderhorn en Munster, en bezettede de
uitgangen met wachten. Alles was in eene diepe rust; bedwelmd door drank en over-
daad lagen de onbekommerde feestehngen op hunne legersteden of rondom hunne,tafels
verspreid, zonder eenige voorzorg genomen of posten uitgezet te hebben. Het schijnt
dat
GERMANious geuoodzaakt geweest is hier zijne gewone grootheid van ziel en zachtmoe-
digheid aan den wil zijner bloeddorstige keurlingen op te offeren. De Marzen hadden
tot de nederlaag van
varus het hunne toegebragt; dit moest , naar het gevoelen van den
Romein, ten strengste gewroken worden , dewijl hierdoor alleen de schimmen der versla-
genen konden bevredigd worden; en GERMArficus zal derhalve hunne wraak , volgens het
denkbeeld dier tijden, welligt niet Avettig hebben kunnen noch durven tegenhouden.
Hij verdeelde zijne krijgsmagt in vier benden; vijftig duizend schreden in den omtrek
Averd alles te vuur en te zwaard verwoest; kunne noch ouderdom vond genade; ge-
wijde noch ongewijde plaatsen werden verschoond; en zelfs de wijdberoemde tempel of

i

Ί

i

(1) Tacitüs, Anml. Lib. 1. c. 4Ui

-ocr page 111-

' DES VADERLANDS.

het heilig bosch van tanfatta ^verd met den grond gelijk gemaakt (1). De Romeinen ,·' 15 J.
zonder eenen gewonde te hebben, behaalden eene gemakkelijke zege over eene half-,
slapende, ongewapende, verward door elkander Avaggelende menigte (2). /

Deze gruwelijke slagting bragt de Brukleren, de Tubanten en Usipeten, alle Neder-
ïandsche volken , in beweging. Zij vatteden post in de bosschen door welke de Ro- .
meinen moesten terug keeren, en vielen , zoodra deze genaderd waren, met overleg
van alle zijden, doch het allerhevigst op derzelver achterhoede aan. Reeds hadden
hunne digtgeslotene drommen de ligtgewapende benden der Romeinen in verwarring
gebragt, toen
germanicus naar de twintigste keurbende, die aan het wijken was,
henen snelde en uitriep; )> Nu is het tijd om de schande uwer muitzucht voor al-
tijd uit te wissehen, en uwe eer te herwinnen; voorwaarts!" Hierdoor ontvlamd
storteden zij · met vernieuwe woede op de vijanden, welke naar het open veld terug
gedreven en geslagen werden, terwijl de Romeinsche voorhoede aan de grenzen van hel
bosch gekomen, zich aldaar versterkte. De aftogt werd voorts ongehinderd voortgezet:
en het krijgsvolk, vertrouwende door zijne daden de vorige schuld verzoend te hebben,
keerde vrolijk in zijne winterlegeringen terug (3).

De tijding dezer gewenschte keering van zaken verwekte in tiberiüs blijdschap en
zorg levens. Hij verheugde zich over het dempen des opstands, maar minder beviel
hem dat GERMANieus door het schenken van geld en een^ vervroegd ontslag de gunst
der krijgsknechten gewonnen had; ook de oorlogsroem van den held verontrustte
zyn achterdochtig hart. Intusschen sprak hij in den Raad tot lof
'\an germawicus ,
bekrachtigde λ1 \vat door hem verleend Avas en bestemde te zijner eere, even als voor
DRDSUS, door wien de Illyrische onlusten gestild waren, plcgtige dankoffers in
Home:
zelfs werd hem de eer eener zegepraal over de Germanen taegestaan (4).

De oorlog in Gerinanië echtev Λνβΐ verre van geëindigd te zijn, konde slechts als
begonnen beschouwd A\orden. De volgende zomer :iou eerst der Germanen lot be-
slissen , en de steeds toenemende oneenigheden tusschen de beide opperhoofden der Che-

(1) Welk eene Godheid deze τακγανα geweest is kan slechts bij gissing bepaald worden. Som-
migen denken hier aan eene bosch- of woud-godlicid; en leiden den naam af van
Ta7i, eene den,
en
Fan, in het Oud-Duitsch eene Godheid. Anderen willen liever gedaclit liehben aan Let woord
Aanvank, Η Anvank of Tanfank, het begin. En dan zou tanfaka hetzelfde AVezen zijn liol-
Avelk de Hebreen cn de Christenen, den
Eerste en den Laatste, liet Begin en het Binde aller
dingen
noemden.' Cluverids plaatst dezen tempel fusschen de Eetns cn de Lippe; en jac. gro-
Kovros 'Avil dat de sisid Zutpheti {Zutphania) daarsan haren naam ontleend hchhc. Zte encïi-
üERTs, D. rV. hl. 156—159.

(2) Tacitks, Annal, Lib. I. c. 50^ 51. Engelberts, D. IV. hl. 153—159.

(3) Tacitus, AnnaL Lib. I. c. 51,

{4) Taciti's, Annal. Lib. I. c. 52—55, Dio CASsite, Lib. LVIi. p. 605,

14

-ocr page 112-

102 ALGEMEENE .GESCHIEDENIS

15 J. rusken schenen aan /lo7ne eene schitterende Toldoening over de nederlaag van varxjs
' te beloven. Reeds vroeg in het voorjaar opende geumanigus den veldtogt met eenen on-
verhoedschen aanval in het land der Katten. Vrouwen , kinderen en grijsaards die men
niet in veiligheid had kunnen brengen, vielen terstond in de handen of onder het
7/waard der Romeinen; en te vergeefs zwom de weerbare manschap den
Eder over
om den vreemdelingen den overtogt dier rivier te betwisten. De hoofdplaats
Mattium
werd verbrand; de ilarzen, welke eenen aanval waagden, werden afgeslagen; en na
hel platte land alom verwoest te hebben, keerden de Romeinen ongehinderd naar
den
Β ij η terug (1).

De Cherusken waren voorzeker den Kallen ter hulp gesneld indien de krijgsbewe-
gingen van GAEGiKA, zoo wel als hun eigen onderlinge tweespalt hen daarin niet verhin-
derd hadden. Het was eenen tyd lang twijfelachtig gebleven, Avie der beide partijen
ouder hen de overhand behouden zoude. Eindelijk zegepraalde HERMAii, die ernstig op
oorlog had aangedrongen; en
segestes, der Romeinen vriend, werd in zijne verblijfplaats
met bekenden en nabestaanden , onder Avelke de zwangere echtgenoote van
hermak
zich bevond, door zyne verbitterde landslieden belegerd. Germanigus hiervan onderrigt,
trok dadelijk terug en ontzetlede
segestes met geweld van wapenen. Een groot ge-
deelte van den buit op
varus behaald Averd nu door hen, die zich overgaven, in het
bezit der Romeinen gesteld.
Segestes, zijnen kinderen en bloedverwanten werd
lijfsbehoud geschonken en hun werd eene andere verblijfplaats in het Romeinsche winge-
west, Λvaarschijnlijk aan den linker Rijnoever, toegezegd.
Germanigus trok nu met zijn
heir terug en ontving, op voordragt van
tiberius , den eertitel van Ιηψα-αΙον οΐ
veldheer (2).

Zeer verschillend werd de mare van de onderwerping en het gunstig onthaal van
segestes beoordeeld, en verwekte hoop of smart naar mate men naar den vrede haakle
of den oorlog wenschle.
Herman , reeds uit eigen aard opbruisend en hevig,
ontvlamde in volle woede op het berigt, dat zyne gade in de magt zyner wreedste
vyanden gevallen was (3). Hij vloog door het gewest der Cherusken om allen
te wa-
pen tegen
segestes , te wapen tegen germanigüs ! toe te roepen. Het vuur en de
kracht zyner redenen bragten niet alleen zijnen stam maar ook de omliggende
volken in beweging; zelfs
inguiomer, zijn oom, die van ouds in groot aanzien
bij de Romeinen geweest was, omhelsde zijne belangen. Dit maakte de zaak ernsti-
ger en gevaarlijker.
Germanigus , ten einde niet op één punt al het gewigt des oorlogs
levens te hebben zond, om eene afleiding te maken,
caegina met veertig Cohor-
ten , over het land der Brukteren naar de
Eems, terwijl de overste pedo de ruiterij

(1) Tacitus, Annal. Lih. I. c. 55, 56.

(2) Tacitus , Annal. Lih. I. c. 57, 58.

(3) Zij beviel vervolgens van eenen zoon, die tQ Ravenna opgevoed; een speelbal der fortuin
geworden is.
Tacitus; Annal. Lih. I. c. 5i}.

na

Κκ

-ocr page 113-

DES VADERLANDS. , 65

langs de grenzen der Friezen ook derwaarts geleidde. Hij zelf volgde met vier keur- IG J.
benden te scheep over de meren naar de genoemde rivier, ora aldaar op een bepaal-
den tijd de voetknechten, de ruiters en de scheepsniagt te vereenigen. De Cauchen ,
dewijl zij hulpbenden beloofden, werden als deel- en bondgenooten in dezen kryg op-
genomen. De Brukteren boden tegenweer en staken zelfs alles op eigen bodem iu
brand, doch werden door de ligtgewapende benden van
ltjcius stertinius , een der
onderbevelhebbers van
gebmamctjs, geslagen en verstrooid. Onder de gesneuvelden en
den buit werd de adelaar der elfde keurbende, met
varus verloren, wedergevonden.
Dood en verwoesting kenmerkten alom de schreden der steeds voortdringende Romeinen
tusschen de
Eems en de Lippe tot aan het Teutohiirger woud, waar zes jaren geleden ,
de slag tusschen
varus en herman was voorgevallen. De herinnering van nabestaanden
en vrienden, die er gebleven waren; de beschouwing van het wisselvallig lot der oorlo-
gen en der menschen, stemden elk tot ernst en Aveemoed, en luide en algemeen werd de
begeerte om de laatste eer aan de gesneuvelden, die nog onbegraven lagen , te bewijzen.
Caegina dan, vooruitgezonden om het bedriegehjke woud te bespieden, en er eenen
veiligen weg in te banen, werd door het geheele leger gevolgd. Men herkende dadelijk
do noodlottige legerplaats van
varus , wier verschansingen reeds vervallen, Avier grach-
ten ondiep geworden waren, en die nu een vreesselijk tooneel van woeste wreedheid en
wraaklust aanbood. Hier lagen de uitgebleekte doodsbeenderen verspreid of opeen
gehoopt, naargelang men gevlugtwas of wederstand geboden had; daar zag mengebro-
keu wapenen met de beenderen van paarden ondereengemengd; ginds menschenschedels
aan de boomen genageld , en in de naaste bosschen de schrikwekkende altaren op welke
de ontmenschte Germanen de voornaamste legerhoofden en hoplieden geslagt hadden.
De overblijfselen der ongelukkigen werden zonder onderscheid bijeengezameld en met
sombere plegtighcid ter aarde besteld.
Germasicus zelf legde de eerste zode lot den
graf-heuvel ter eere der verslagenen, wier treurig lot zijne benden met vernieuwde griim-
schap en verbittering op de Germanen vervulde (1). '

Na het verrigten van dezen lijkpligt, zocht germawigus onmiddellijk den vijand op ,
die hem in ontoegankelijke oorden scheen te ontwijken.
Herman echter had zijne benden
in de bosschen vereenigd uit welke hij geheel onverwachts op de doortrekkende Romein-
sche ruiterij aanviel en haar overhoop wierp. De aangerukte hulpbenden dreef hij op de
vlugt en naar een moeras, dat den Germanen bekend was maar den onkundigen vlug-
telingen doodelijk zou geweest zijn, indien niet
germanigus aan het hoofd zijner keur-
lingen ter hulp toegeschoten Avare. De Germanen hierdoor verbaasd gaven den
Romeinen gelegenheid tot eenen eerlijken aftogt (2). - ί

Germakïgus keerde na de^en weinig beslissenden veldtogt naar de Eems terug, al-

(1) TaciteS; Annal. Lib. I. c. 59-03.

(2) Tacitüs ; Annal Lih. I. c. 63.

-ocr page 114-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

16.1. ^vaar hg zijne keurbenden weder inscheepte, en een gedeelte der ruiterij gelastte langs
"''^'""^· het strand naar den
Rijn te trekken. Caeciixa , die zijne eigene benden bleef geleiden,
werd bevolen orn ten spoedigste de
lange bruggen over te trekken, zijnde een smalle
dijk of weg tusschen de moerassen en het houtgewas van het tegenwoordige
Twente en
Drenthe naar den mond der Eems door l. domitius aangelegd. De zware kleigrond
van dezen weg, overal met slooten doorsneden, maakte den togt moeijelijk, en vergunde
iu dit late jaargetijde geenen vasten tred. Onderlusschen had
herman met verhaaste schre-
den en door korter wegen reeds de boschjes bereikt met welke de hoogten langs dezen dgk
bezet waren, zoodat
g-Vegipta , welke den vervallen weg zoo goed mogelijk moest herstellen ,
zich tevens genoodzaakt vond den vijand af te weren. Hij koos te dien einde voor het le-
ger eene plaats uit waar een gedeelte des krijgsvolks het werk konde beginnen, terwijl de
anderen den vgand bezig hielden. De Germanen beproefden gedurig door de wachten
en beschermbeuden heen te breken om de werklieden op het lijf te vallen, hetgeen hun
ten laatste gelukte. Alles liep den Romeinen tegen op een slagveld waar men bij eiken
tred teruggleed, of de moerassige grond onder de zwaar gewapende strijders wegzonk en
geene werpschichten met voordeel konden gebruikt worden, terwijl de rijzige Cherusken
daarentegen, gewoon in de moerassen te vechten, met hunne lange speren zelfs van
verre den Romeinen wond op wond toebragten. Ten gelukke der reeds wykende keur-
benden maakte de nacht een einde aan den ongelijken strijd. De Germanen, aange-
moedigd door het behaalde voordeel, bleven onvermoeid en dachten aan geene rust,
maar wisten het Avater van de omliggende heuvelen in de laagte te brengen, waardoor
alles onderliep en het nieuwgemaakte dijkwerk ten eenenmale vernield werd.
Caecina echter
had geene veertig jaren den kryg gediend om voor zwarigheden te zwichten. Hg gaf dan
ook den moed niet op in deze hagchelijke omstandigheid , maar besloot de Germanen , zoo
mogelijk, in hunne bosschen te houden tot dat de geAvonden en de zwaar gewapende
benden veilig vooruit geraakt waren, dewijl in het midden tusschen de bergen en moe^
rassen zich eene vlakte vertoonde, welke tol het ontplooijen van eene kleine krijgsmagl
geschikt scheen. Een gelukkige uitslag zou vermoedelijk het weloverdacht ontwerp
bekroond hebben indien het slechts wel uitgevoerd ware; doch na eenen akeligen nacht
en toen bij het aanbreken van den dag de aftogt Averd voortgezet, verlieten de keurben-
den , welke de zyden uitmaakten, uit vrees of eigenzinnigheid de haar aangewezene
plaats.
Herman konde nu reeds met voordeel den aanval begonnen hebben; hij toefde
echter tot dat do krijgspakkaadje in den moerassigen grond bleef steken, en hierdoor
verwarring en verlegenheid in het Romeinsche leger ontstond. In dit oogenblik liet
iiij zijne benden aanrukken en riep: )) Ziet daar eenen tweeden
varus en keurbenden
door hetzelfde noodlot overwonnen! " Op deze woorden stortte hij met eene uitgelezene
manschap in de gelederen der Romeinen, en bragt den vijandelijken paarden, op Avelke
hij het bijzonder gemunt had, de meeste Avonden toe. Deze dieren in hun eigen bloed
en in den modder uitglijdende, wierpen hunne berijders af, liepen al wat hen ontmoe-
lede omver en vertrapten degenen die gevallen Avaren. De strijd Avas het hevigst rondom

-ocr page 115-

DES VADERLANDS, 121'

de adelaars, die door de menigte der vijandelijke schichten niet Tooruitgebragt, n^ 10J·
in den Aveelsen grond vastgeplant konden Avorden.
Caegiisa zelf, wiens paard onder hem
gedood werd, ontkwam ter naanwernood aan de handen der Germanen, die hem reeds
omsingeld hadden, en het Romeinsche leger met eenen geheelen ondergang bedreigden.
Daar zij echter het verder moorden uit begeerlijkheid naar den buit staakten, gelukte
het den keurlingen legen den avond van dien gevaarvollen dag, met de uiterste kracht-
inspanning, al strijdende en worstelende het open veld en vasten grond te bereiken,
Maar ook hier was niet de grenspaal der ellende. Nieuwe legerwallen en verschansingen
moesten opgeworpen Avorden, doch het benoodigde gereedschap ontbrak. Geene tenten
voor het vermoeide krygsvolk > geen verband voor de gekwetsten, geene verkwikking
dan de met bloed en modder bezoedelde spijs, die men elkander spaarzaam toedeelde —
zoo moest in de akeligste duisternis, onder kermen en weeklagen de dag, die duizen-
den het leven zoude kosten, verbeid worden. Een losgebroken paard, door het ge-
schreeuw der naroependen op hol geraakt, verspreidde nieuwen schrik en verwarring:
men verbeeldde zich, dat de Germanen ten leger ingebroken waren: alles kwam der-
halve in beweging en vlugtte om zich door de poort, die het verst van den vijand was ,
te redden. Te vergeefs beproefde
gaegina > van het ijdele des geruchte overtuigd, den
krijgsknecht tegen te houden; zijn gezag, zijne beden, zijn moedig tegenstreven vermöge
len
nietSé Eindelijk wierp hij zich zeiven voor den legeruitgang neder : niemand waagde
het over het ligchaam des bevelhebbers te treden, en inmiddels gelukte het den hoplieden
de vlugtenden van de ongegrondheid der algemeene vreeß te overtuigen. Nu'riep
caecina
zijn volk bijeen, en bragt hun onder het oog, dat hun behoud alleen in hunne wapenen
en in eenen welberaden moed gelegen was; dal men binnen de legerwallen'moest blijven
lot dat de vijanden eenen aanval waagden , maar alsdan ook eenen aigemeenen uitval doen ^ .
waardoor men ligt tot aan den
Rijn zou kunnen voortdringen (1) ; ι dat vlugten ten
hoogste gevaarlijk was, dewijl zij alsdan niets dan nog meer bosschen, nog dieper moe*
rassen, nog vermeteler vijand te wachten hadden, en stelde hun daarentegen voor
welken roem, welke eer zij behalen, welke achting hun in het legér en in het vader-
land toeven zoude wanneer zy manmoedig de gevaren trotseerden'en-als'overwinnaar?
terugkeerden. Hierop deelde hij zyne paarden het eerst en voorts die dér onderbevel·'
hebbers, zonder aanzien van rang, aan de dapperste krijgslieden,uit,jom den allereer-
6tcn uitval te doen en voor de voetknechten ruimte te maken (2). , = .

De Germanen waren dien nacht niet minder in onrust; hoop, begeerte naar buit
cn do uiteenloopende begrippen der opperhoofden hielden hen afwisselend bezig.

(1) WiGEN.iAK zegt ten onreglc dat CAEcini van den Rijnkant naar dc Eems cn /fc-ser terugtrok.
D. I.
bl. G7. Deze veldheer immers had zich reeds met germahicus aan dc Eems en de We&or
bevonden en moest nu weder naar de legerplaats aan den Äyn terug.

(2) Tacitüs^ AnmU Lib. I. c. 63-68.

-ocr page 116-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

10 J. Hermapt , door ondervinding geleerd, dat men den Romeinen in deze oorden met
na(]«ii. jj^j. j^ggg^g voordeel op den togt konde afbreuk doen, was van gevoelen hen te
laten aftrekken en dan onverhoeds in de moerassen en op de ongebaande Avegen
aan te tasten.
Inguiomeb. daarentegen wilde hen veeleer in de slecht versterkte leger-
plaats bestormen; hierdoor zou de buit ongeschonden en een grooter getal krijgsgevan-
genen in hunne handen vallen. Dit voorstel, meer overeenkomstig den heftigen aard
des volks, werd aangenomen — en redde
gaegiwa. Reeds met den dageraad vulden
de Germanen met teenen horden de Romeinsche legergracht, en beklommen de wallen,
op welke zich hier en daar wel een krygsknecht vertoonde, maar die als van vrees
versteend, meer een beeld dan een levend Avezen scheen te zgn. Terwijl zij nu van alle
kanten tegen de wallen opklauterden, werd vanbinnen hetteekenten strijd gegeven. On-
middellijk vielen de Romeinen, onder het steken der horens en trompetten, met een
geweldig gekrijsch den bestormers in den rug, hun toeroepende dat » hier geene bos-
schen noch moerassen waren, maar gelijke grond en onzijdige Goden." De Germanen ,
die zich eene geringe, weerlooze bezetting, en eene gemakkelijke verovering hadden
voorgesteld, werden door het onverwacht gezigt der blinkende wapenen en het krijgs-
geschal der Romeinen verbijsterd; en zij wier woeste dapperheid hunne aanvallen
bijna onwederstaanbaar maakten, werden door de ongunstige wending der zaken dra
in verlegenheid gebragt en geslagen.
Iwguiomer moest wegens eene zware wonde buiten
gevecht gesteld Avorden.
Herman , schoon nog ongekwetst, verliet zijn volk , dat nu
geslagt werd zoolang als de dag en de Avoede der Romeinen duurde. De keurbenden
trokken tegen den nacht weder in de legerplaats , waar haar meer wonden en hetzelfde
spijsgebrek kwelden, doch Avaar zij krachten, gezondheid, leeftogt en alles in haro
overwinning vonden (1).

Ondertusschen had zich aan deze zijde des Rijns j in en omtrent het eiland der Bata-
vieren, het gerucht verspreid, dat het Romeinsche heir Avas ingesloten en de Germanen
naar
Galli'è in aantogt Avaren. Dit verwekte zulk eene vrees, dat indien niet agrippika
het verhinderd hadde, men de brug, door drusus , gelijk beweerd Avordt, bij Gelduha
over den Rijn geslagen, zou afgebroken hebben (2), Deze moedige vrouw had gedu-
rende het afzijn haars gemaals de plïgten eens veldheers op zich genomen; zy deelde
den berooiden krijgsknechten kleederen, den gewonden verkwikking en geneesmiddelen
uit, ja, plaatste zich zelve aan den opgang der brug om de terugkeerende keurbenden
vancAEuiTiA met Ιοίτ en dankbetuigingen te verwelkomen. Haar roemwaardig gedrag Averd
pchter door den achterdochtigen
tiberiüs kwalijk opgenomen, Avelke in hare eer- en

(1) ÏACITÜS, Annal. Lih, I. c. 68.

(2) Gelduba Avas eene Romeinsclie lejjerplaats, volgens de Ileistafelen van astoktw , tusschen
Nms en Kalenhusen. Waarschijnlijk moet zij in Gelb of Geldub, een dorpje aan den Rijn, een
weinig boven
Vrdingen gelegen, gezocht Avorden. Wagena,4E; D. I. bl. 68. Aant.

-ocr page 117-

DES VADERLANDS, 121'

113

gunstbetooningen jegens het krijgsvolk niet onduidelijk misdadige bedoelingen meende 16J.

, , , na Cur.

te ontdekken (1).

Terwijl dit alles om en bij de oevers van den /ii/n voorviel had germanicus aan deu
mond der
Eems twee van de vier keurbenden weder ontscheept , opdat de vloot te ge-
makkelijker over de wadden konde varen en minder gevaar zoude loopen van door de eb
op ondiepten te geraken. Onder bevel van p.
vitelliüs moesten deze keurbenden langs
het strand voorttrekken. In den beginne ging de togt naar Avensch j de weg was droog
en de vloed bespeelde slechts spaarzaam den oever. Een hooge springvloed, bij de
herfst-nachtevening zeer gewoon, en nu door eenen hevigen Noordwesten wind buiten-
gewoon opgezet, overstroomde echter weldra de geheele kust. Zee noch land, diepten
noch ondiepten, vaste grond noch moeras waren te onderscheiden. Omvergespoeld
door de golven of door de draaikolken verslonden, dreven de lastbeesten, de pakken
en lijken tusschen de worstelende benden die, verward onder elkander geslingerd, en
nu eens tot de borst, dan tot de lippen in het Avater staande, den grond onder zich
verloren of door nieuwe baren overstelpt en verstrooid Averden. Te vergeefs traclit men
elkander moed in te boezemen; de stem wordt in het bruisend aangolvend water
versmoord; beleid baat evenmin als het toeval; de dappere zoowel als de bloodaard, de
bedachtzame zoowel als de onvoorzigtige, allen zijn de speelbal der woedende hoofd-
stoffen. Eindelijk gelukte het
vitelliüs eene hoogte, vermoedelijk omstreeks het tegen-
woordig dorp
Leens in Groningerland^ te bereiken en daar het overschot zijner ge-
teisterde strijders te bergen, welke afgemat, verkleumd en door de golfslagen gekneusd ,
zonder vuur, zonder voedsel, onder den guren hemel eenen wreeden nacht moesten
doorbrengen, te smartelijker dewijl hun niet de eervolle dood der helden, maar een
roemloos einde te wachten stond. Met het aanbreken van den morgen zagen zij
echter gelegenheid om den stroom te bereiken, werwaarts
germahicus met de vloot,

die mede niet Aveinig door den storm zal geleden hebben, gestevend was en hen in·»

«

nam (2). Het gerucht had zich reeds in de legerplaatsen verspreid , dat zij allen ver-
dronken waren; en hun behoud werd zoo lang betwijfeld, tot dat men
gehmaxïicus met
het heir wederzag. Gelukkiger was
stertiniüs ' geslaagd , welke gezonden zijnde om
segimer, den broeder van segestes , die zich even als deze had onderworpen, in genade

(1) Tacitüs, Annal. Lib. I. c. 69.

(2) Tacitl's noemt dezen stroom, volgens de uitgave van lipsius, de Visurgis {JVemer). Dit
is blijkbaar een misslag der afschrijvers, daar
germamccs van de Wezer was (cruggckeerden
dit volk aan de
Eems had uitgezet, zoo als iipsiis (not. 234, ρ. 35) zeer wel opmerkt. Onjuist
echter wil deze Sclirijver hier de
Vidrus {Overijsselsche Vecht), en ABLiNcouRT den Rijn gelezen
hebben. Meer aannemelijk is het gevoelen van
brotieu, baskod, de la bleterie, ekgelbERTS
cn DEWEZ, welke hier Visurgis in Unsingis (de Iluneza of JIunze in Groningen) verbeteren,
aan wier mond de haven van
Manarmanis was gelegen, en welke thans het Gronitigerdiep of
het
Schuitcdiep genoemd Avordt. Ekgelbeets, D. IV. bl. 185. Aant. DkwEZ, T. I. p. 252 Note.

I. deel. 15

-ocr page 118-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

10 J, te ontvajugen, dit opperhoofd Lpney.ens zijn zooja sezithag, maar de stad der Ubiërs
na(,iiR. ggjjj-ggj gjj j^jjjj beide vergiffenis geschonken had
(1).

Om het geleden verlies des heirs ten spoedigste te herstellen, werden niet alleen uit
, Itali'è, maar ook uit Gallië en Spanje, als om strijd, \yapenen, paarden, geld en
wat slechts het eerst voorhanden was aangeboden.
Gj^rmawigus was zeer gevoelig over
dezen grpotmoedigen ijver; hij nam ecljter slechts de wapenen en striydpaarden aan,
dewijl hij de verdere verzorging des krygsvölks uit zijne eigene kas verkoos te bestrijden.
De herinnering van de uitgestane rampen trachtte hy door minzaamheid en deelneming
te lenigen; hij zelf bezocht de gekwetsten, bezag hunne wonden, prees hunne dap-
perheid; gaf den eenen hoop, den anderen lof; aan allen verzorging en onderstand (2).

^^ De vei-hpogde genegenheid des krijgsvolks, door deze blijken van achting en liefde ver-
worven , en het ontwerp van
tiberius om hem op een ander tooneel te verplaatsen waar
hy nieer . gpvaren en minder roem te waphlen had , deden germanigus te vuriger wenschen
den oorlog in
Gerrnaniè welken hij nu bijna driejaren met afwisselend geluk gevoerd
had, door eenen beslissenden veldtogt voor altijd te eindigen. Om hierin te slagen moest
een ander oorlogsplan gevolgd worden. Door ondervinding was gebleken, dat de Ger-
manen altijd te kort schoten in het open veld en in eenen geregelden veldslag, maar
steeds in de bosschen en moerassen, in eenen korten zomer en vroegen winter hun
steun en voordeel vonden, en dat de Romeinsche benden minder door het vijandelijk
zwaard, dan door de lange en moeijelijke togten vernield werden. Daarbij Avas
Galliè
niet meer in staat de benoodigde paarden te leveren, en een groote legertrein belem-
merde de strijders en lokte gestadig den vijand tot onverwachte aanvallen uit. Een
logt te water zou al deze zwarigheden uit den weg ruimen; men konde dan vroegtijdi-
ger, en eer de vijand er aan dacht, den veldtogt openen, den lijftogt met de keurbenden
inschepen, en gemakkelijk, zonder man of paard te Avagen, door do monden en killen
der stroomen tot in het hart van
Germani'è dringen. Germanigüs omhelsde dit ont-
werp en zond
vitelliu.s en cantius uit om de schatting in Galliè te innen, terwijl
onder toezigt van
siliüs , antejus en caegina in allerijl eene vloot van duizend bodems
jan onderscheiden maaksel, gebouwd werd. Sommigen dezer schepen of vaartuigen
waren kort, en om beter zee te bouwen, spits van voor- en achtersteven en breed van buik;
anderen plat van bodem voor de ondiepten; eenigen met een roer aan beide einden om
even gemakkelijk (of zonder wenden) vooruit en achteruit te kunnen gaan; velen met
zolderingen voorzien om schietgevaarten , paarden, en krijgsvoorraad te vervoeren , en zoo-
wel geschikt om snel te zeilen als om geroeid te worden. Er werd zulk een groot aantal
schepen gevorderd, dewijl het leger, voor dezen togt bestemd, uit meer dan vijftig
duizend Romeinen bestond, behalve de Germaansch-Batavische, de Galhsche, Rheti-

(1) Tacitl's, Annal. Lih. 1. c. 70, 71.

(2) TacitüS; AnnaU Lih. I. c. 71.

-ocr page 119-

. BESIIVADERLANDSJOJf im

sehe en' Vindelische'liiïlpbcnden', dié medé èënigé duizenden zulleh bedrageö^hèbbéö.^ 17 J.
lïet eiland der Batavieren werd iot algemeènWef€enigtngsf)ünt der vloot bé^^ahld'j^ 'aïs zëèi·-^^''
geschikt om ér te laiidën , liét oorlogstoUc Ie en van daar
op Icrggslóglën

uit te zenden. Het is niet onwaarscliijnïrjk dät'èr'zelfs een gédeelté van deze vlodf op
gebouwd is geworden, Avier sdhepén tan'verre kdhdèri noch behoefd én fe kdrriëb. Het
ontbrak er niet aan hout; de winlerlegeringen der Romeinen lagen'om'Ïri'biriheri^ zijne'
grenzen, en het werd door de Romeineri in hiilinë^"·gedurige worstelingeiif W^
manen van het uiterstö belang beschouwd ^ waarom'er steeds eenc'geno'eg^amiékrijgstHagt
bijeengehouden werd (l)v' t * ' . · i>

Terwijl deze vloot werd uitgerust zond germänigus eeri ligtgewapend héir óndeï'beviel
van
siLius, tegen de Katten. Hij zélf rukte met zes keurbenden naar/de'sterkte aan
de
Lippe ^ welke doof d<3' Germarién was ingesloten; doch op'hét gerucht van zijnen
aantogt trokken de belegeraars af, nadat zij den grafheuvel voor de keurbenden van
varus gesticht, en het allaar voor drüsus opgerigt, omvergeworpen'liaddéö, Gèrmani-'
cus herstelde het altaar eri hield er, ter eere zijns vaders, aan het hoofd derikêurben-
den, eeneii· plegiigen optogt; doch den grafheuvel te hernieuwen vond hij ongeraden.
Votfrls versterkte hij alles tusschen den
hxxx^ Aliso en denmet nieuwe'liniën,
dijken en wallen.
Silius voerde, wegens de menigvuldige slagregéns', even weinig en-
niets anders uit, dan dat hij, benevens eenen slechts raatigeri''buit,^ de'gemalin en

de dochter van arpus , een opperhoofd der Katteii, gévangeri'nam (2).' '.....' ·

Onderlusschen was de geliéele vloot nevens den vooruit' gezonden léeflogt op hel
eiland der Batavieren aangekomen.' Dè'schepen werden aldaar onder de'keurbenden^
en bondgenoolen verdeeld, waarop mèn naar de gracht van
drüsus stevehdé'.' Hier ge-
komen riep GERMAificus zijnen overlédenén vader plégtig aan i smeekende, dat hij hem ,
door zijn voorbeeld en de herinnering van zijn beleid en heldendaden in eene gelijke
onderneming, wilde ondersteunen. De togt Averd nu dobr den
Usseln liét meeï Flevo
en de Noordzee langs de Friesche kust tot aän de Eems gelukkig voortgezet. TACitus
gispt, dat GERMANIGUS reeds in den mond en aan'deö linlier-oév.er dier rivier zijne ben-
den ontkhéeple, welke toch op den tegenovergeslelden kant moesten^ gebruikt worden,
dewijl hem dit noodzaakte'verscheidene dagen met het slaah van bi-uggfcn t^ vérspillen (3).'^
Het blijkt echter, dat de Romeinen van· geenc bruggen^gebruik geinaaktraaarMe ri-^
vier doorwaad hebben! De ruiterg en dè keurbenden^'lrbkk%n, eér de vloed nog
aanwies, over de wadden of ondiepten. De hulpbenden echter, welke de achter-
hoede vormden^ en de Balavieren, wien het Avaler een spel was, en die hunne

(1) Tacitbs, Annal. Lib. II. c". 5, 6. E5gelberts\ D. IV. W. 188. Nales. op de Faderl.
//lif. bl. 28. ' . . . } ·:

(2) Tacitüs, ^W. Zii. Π. c. 7. * ■

(3) Tacitüs, Annal. Lil·. II. c. 8.

-Ι?!
Ifeï

15 *

-ocr page 120-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

17 .F. bedrevenheid in het zwemmen wilden toonen, geraakten in Terwarring, en eenigen
' zelfs verdronken. — Eer
germawigus evenwel zijnen togt tegen de Cherusken verder
konde voortzetten was hij genoodzaakt, Avilde hij geene vijanden in den rug hebben,
de Angrivariërs, die van de Romeinen afgevallen ΛYaren, te beteugelen (1). Hij zond in
allerijl eenige ruiters en ligt gewapende benden derwaarts, welke de trouwbreuk te
vuur en to zwaard wreekten (2).

De Romeinen waren nu aan de Wezer gekomen, die hen van de Cherusken scheidde.
Aan den gindsehen oever dier rivier stond
ïïermaw met de overige heirvoerders zijns
volks. Na een verzocht en vergund mondgesprek met zijn broeder
flavius , die in het
leger van
germanigus diende, en Aviens taal al zyne verontwaardiging en toorn had op-
gewekt , kondigde hij den Romeinen den strijd aan. Reeds den volgenden dag stonden
do Cherusken voor den oever geschaard.
Germanigus wilde zijn voetvolk niet wagen
zonder den overtogt door Avelbezette bruggen verzekerd te hebben, doch liet de rui-
terij , onder bevel van
stertinius en aemilius , de rivier op onderscheidene plaatsen
doorwaden, om de magt der vijanden te verdeelen.
Kariovalda , de aanvoerder der
Batavieren, trok den stroom ter plaatse waar deze het snelste was, aan het hoofd der
zynen , door, en bereikte den vijandelyken oever. De Cherusken , veinzende te vlugten ,
lokten hem in eene vlakte, rondom door bosschen omgeven, uit welke zy onverhoeds
van alle zijden te voorschijn schoten en hem met zijn volk in een oogenblik omsingel-
den. De verraste Batavieren boden hier wederstand, bezweken daar al vechtende voor
de overmagt, en vormden ginds te vergeefs eenen kring tegen eenen vijand, welke hen
van naby en van verre met zijne Avapenen bestreed en uiteen dreef. Lang had do
dappere
kariovalda de woedende aanvallen afgeweerd toen hij besluit door den vijand
heen te slaan. Om de zijnen aan te moedigen vliegt hy zelf op den digtslen drom zyner
bestrydcrs aan; zijn paard wordt onder hem geveld, en hij zelf met velen zijner getrouwe
edelen onder duizenden schichten begraven. De overigen verweerden zich tot dat zij
door de ruiters van
stertiniüs en aemilius ontzet werden (3).

Toen GERMAWiGus zelf met het geheele heir den reglcroever der ff ezer bereikt had,
vernam hij uit eenen overlooper, dat
herman reeds de plaats lot eenen veldslag had
iiitgekozen, en dat ook andere volksstammen in een heilig bosch waren bijeengekomen,
om het Romeinsche leger dien nacht to overvallen.
Germanigus , die eenen beslissen-
den slag te gemoet zag, riep zijne keurbenden van wier gunstige stemming hij zich

(1) Dc Anijrivariërs moeien fusschen cle Eems cn den Rijn gewoond hebben; anderen echter
plaatsen hen lussclien de cerst{;cnocmde rivier cn de
TFezer, Wauekaar . D. I. bl. 75. Aant.
Engelberts, D. IV. hl. 191.

(2) Tacitus, Annal. hih. II. c. S.

(3) ÏACiTCS, Annal Lih. II. c. ü—12.

-ocr page 121-

DES VADERLANDS, 121'

vooraf overtuigd had, bijeen, en vermaande haar tot den strijd, welke kort daarop in 17J.
eene vlakte,
Idistavis genoemd, zou geleverd worden (1). uat,uB.

Deze vlakte werd aan den eenen kant door de ff^ezer, aan den anderen door heuve-
len omkronkeld, en van achteren door een hoog bosch met een kalen grond gedekt. Op
de vlakte en in het voorste gedeelte van het bosch schaarden zich de overige Germa-
nen , terwijl de Cherusken de heuvelen bezetleden om van daar, in de hitte des ge-
vechts, op de Romeinen te storten. Dezen rukten bedaard en welgemoed op den vijand
aan, de Gallische en de Germaansch-Batavische hulpbenden in de voorhoede, en ver-
volgens de boogschutters te voet en vier keurbenden. Aan dezen sloot zich
Germanicus
met twee Praetoriaansche benden en de bloem der ruiterij, gevolgd door nog vier an-
dere keurbenden, de ligtgewapenden en de boogschutters te paard, terwijl de overige
hulpbenden de achterhoede vormden. De Cherusken openden door eenen ontijdigen
aanval het gevecht.
Germanigus liet hen terstond door zijne uitgelezenste ruiters in de
zijde aantasten, en gaf
stertinius last hun langs eenen omweg in den rug te vallen,
terwijl hij zelf ter hulp zou toeschieten, wanneer de nood het vereischte. Groote man-
nen wisten steeds de kleinste toevalligheden aan hunne belangen dienstbaar maken; zoo
ook
GERMAifiGus toen men acht arenden naar en in het bosch zag vliegen waar de vijan-
delijke Germanen geschaard waren. »Romeinen!" riep hy uil, »volgt uwe vogels, de
beschermgoden der keurbenden! zij wijzen u den weg aan!" Terstond stelde zich het
voetvolk in beweging en rukte, met de ruiterij voorop , geweldiger voorwaarts. De vij-
anden geraakten geheel in verwarring; die op de vlakte stonden vlüglten naar het bosch,
en die in het bosch waren naar de vlakte, terwijl de Cherusken van de heuvelen >ver-
den geworpen , schoon
herman , met bloed en wonden bedekt, door stem en gebaren alles
aanwendde om hen staande te houden. Woedend viel hij nu op de Romeinsche boogschut-
ters aan en zou hen ongetwijfeld geslagen hebben, indien eenige vaandels hulpbenden
zich niet in den weg geworpen hadden. Hij zelf echter wist door zyne Hgchaamskracht ^
en de vlugheid van zijn paard, zich eenen doortogt te banen, zijn gezigt met het
bloed zijner wonden besmeerd hebbende om onkenbaar te wezen. Sommigen zei-
den, dat hij door de Cauchen, eene Romeinsche hulpbende, herkend maar door-
gelaten >vas. Even dapper of bedriegelijk ontkwam
inguiomer. De overigen werden
verslagen en verstrooid. Velen wierpen zich in do
Wezer doch bezweken onder eene
hagelbui van pijlen of werden door den stroom weggesleept, terwijl anderen door den
geweldigen aandrang der vlugtende menigte en de af brokkelende oevers overstelpt, hel
veilige strand niet konden bereiken. Eenigen hadden eene schuilplaats in de kruinen
der boomen gezocht, maar strekten er ten spot en prooi der scherpschutters, of vielen

(1) ÏAcixiJs, Annal. Lib. Π. c. 12—IG, Lipsiüs stelt deze vlakte ongeveer twee DuKsclie mij-
len zeewaarts van
Breinen en thans Vegesack genoemd. Tacit. Annal. Lib. II. c. 16. Not.
44. ρ. 47. Volgens d'asville was deze vlakte het veld Hastembeck, waai' de maarschalk d'estriï«
in 1757 eene groote overwinning behaalde. EKafiuSRTS; D, IV. bl, 212, .

-ocr page 122-

1.18 ALG EIEENE GESCHIEDENIS

17.1. iiiel; de omvergehakte stammea op den grond. De nacht inaalUe ei'n einde aan het bloed-
vergieten dat van den middag af gediiuvd had. Der Romeinen zege was groot. Tien
duizend schreden in den omtrek was het veld hezaaid met de lijken én wapenen der Ger-
manen. De overwinnaars rigteden op het slagveld uit de veroverde Avapcnen een zege-'
leeken op met de namen der verwonnene volken er onder geschreven (1). i

Deze tergende praalvertooning verbitterde de Germanen; meer smartte hun de hoon dan
hunne wonden; meer de schande dan de nederlaag. Hun verslagen moed ontvonkte we-
der; en zij die zich reeds vaardig maakten de
Elbe over te trekken grepen nu andermaal
hel zwaard op. Edel en onedel, oud en jong, alles vloog terstond te wapen, en met zulk
eciie woede op de Romeinen- aan , dat degenen , welke den eersten schok moesten door-
staan , weldra in verwarring geraakten. Éindelijk koos men eene nieuwe strijdplaats op
eenen beperkten en vochtigen grond door den
TVezerstroom en bosschen omringd, die
van achteren door een diep moeras omsloten waren , behalve ter plaatse waar de Cherüsken
van de Angrivariërs, een hunner bondgenooten, door eenen breeden dijk of wal geschei-
den waren. In deze vlakte, waar zij overwinnen of sneuvelen moesten, schaarden
zich de Germanen , doch hunne ruiterij hield zich in de naastliggende bosschen verbor-
gen, om van daar uit de inrukkende keurbenden in den rug te kunnen vallen (2).

GERMATiicus van de oogmerken, de plaatsing, do openbare beraadslagingen en dc
geheime besluiten der Germanen door zijne bespieders onderrigt, wendde hunne listen
tegen henzelven. Hij stelde de ruiterij en de legerplaats onder bevel van
tubero ; een
gedeelte des voetvolks liet hij naar het bosch oprukken , het andere gedeelte zou den
opgcAvorpen dijk aantasten, terwijl hij zich zeiven den moeijelijksten post voorbe-
Ineld , en het overige aan het beleid zijner onderbevelhebbers toevertrouwde. BoscH-
waarts aan won men veld, maar bij den dijk ontmoette men eenen hevigen tegénstaml.
De strijd was bier ongelijk. De Romeinen moesten dezen dijk als eenen legerwal be-
stormen , en werden gemakkelijk door de verdedigers met spietsen en zware slagen afge-
weerd. Om niet nutteloos volk
te spillen, liet germaniciis de keurbenden aan dien
kant wijken, en door zware schietgevaarten en
Ter reikende stormtuigen vervangen ,
tegen welke de Germanen, gewoon van nabij te vechten, niet be&tand waren. Zij wer-
den dan ook weldra genoodzaakt hunnen voordeeligen stand te verlaten, en
geemanicus
dron^ er het eerst in> door aan het hoofd der Praetoriaansche benden. Hierop werd het
gevecht in het bosch en vervolgens op de enge vlakte voortgezet, waar de Romeinen
door de rivier en het gebergte , de Germanen door het diepe moeras ingesloten waren.
Er was geene uitkomst dan in dapperheid; geen behoud dan in de overwinning 3).

Het strijdperk' was echter het allerongunstigst voor de Germanen. In de beperkte

(1) Tacitcs, Annal, Lib. II. c. 16, 19.

(2) Tacitcs, Annal Lib. II. c. 19, 20. , , ,,;

(3) Tacitbs, Annal Lib. II. c. 20.

-ocr page 123-

DES VADERLANDS, 121'

plaats konden zij hunne strijdkrachten niet ontplooien, hunne lange speren nietTooruit- 171
brengen noch lérüg halen, noch geweldige uitvallen doen, noch snelle achterwaarlsche
bewegingen maken. Zy waren gedwongen op dezelfde ι plek te blijven, terwijl de
Romeinen, bekwamer gewapend, met het schild legen de borst gesloten en het korte
zwaard in de vuist op hen aandrongen , hanne breede ligchamen en bloote aangeziglen
troffen, en al moordende door de opeengepakte drommen henendrongen.
Herman , het-
zij door de gedurige gevaren aan welke hij zich zag blootgesteld , hetzg door het ver-
lies van bloed uitgeput, begon te verflaauwen; zelfs
ingüiomer , die zich overal ver-
toonde, moest zwichten; het krijgslot, niet de moed had hem begeven.;
Germanicus·,
daarentegen, had zijnen helm afgelegd om te kenbaarder voor zijn eigen volk te zijn , ,
en riep hun toe » dat zij met moorden zouden voortgaan , en geen kwartier gevön de-
wijl deze kryg alleen in de uitroeijing des geheelen volks konde eindigen." Ziende
dat dit bevel met wreede naauwkeurigheid gehoorzaamd werd,' trok hy tegen den avond
met ééne keurbende terug om voor de legerplaats te zorgen, '.terwijl de overigen tot
aan den nacht voortwoedden, De ruiterij had wederzijds met gelijk voordeel ge-
streden.
Germanicus zwaaide den volgenden dag den overwinnaars openlijk den wel-
verdienden lof toe, en liet uit de veroverde wapenen een zegeteeken oprigten met dit
pralend opschrift."
na het ten onder brengen van de volken tusscden de^ rijk

en de elbe, wijdt het leger van tiberius caesar deze gedenkteekenen aan mars,

jupiter en augustus (1). Hij noemde zich zeiven niet om geene wangunst op te
wekken, of wel, zoo als
tagitus zegt, » omdat hem de eigene bewustheid zijner da-
den genoeg was (2)."

Ondertusschen was de zomer reeds ver gevorderd. Een gedeelte der keurbenden w erd
derhalve te land naar de winlerlegeringen gezonden, de overigen met
germanicus zeiven
scheepten zich in op de
Eems om door de Noordzee terug te keeren. In den beginne
was de togt voorspoedig, en de kalme zee werd slechts bewogen door de duizend roeijende
of zeilende schepen, welke haar vreedzaam doorkUefden en een prachtig schouwspel op-
leverden. Maar eensklaps wordt de lucht betrokken; donkere wolken pakken zich te za-
men en barsten in eene geweldige hagelbui los; een verschrikkelijke storm steekt van alle
kanten op; de golven, door de strijdende winden tot bergen opgezweept ^ benemen het
uitzigt en belemmeren het sturen der schepen» De verschrikte krijgsknecht, weinig bekemi
met de zee, loopt den bootsheden in den weg of brengt hen door ontijdige en vtirkeerde
diensten in verwarring. Eindelijk schiet de wind naar het zuiden uit. De kustwinden,
do uitstroomende hooggezwollene rivieren, ende zwarte losbarstende regenwolken^
overweldigen de schepen, die in den vollen Oceaan geslingerd, of legen de klipachtige

m

(1) Dcbellalis inler Rhenum Albimque nationibus cxcrciium τιβΕΜί caesaris ca jnonumeula
«ARTi ct jovi ct AÏiGtsTO sacravissc.

(2) Tacitüs^ Annal Lib. II. c. 21, 22.

-ocr page 124-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

17 -Τ. eilanden verbrijzeld , of op de blinde banken vastgezet Avorden. De bodems , Avelkc zee
n,« .HR. ^ konden bij het keeren van den vloed, terwijl stroom en wind dezelfde streek

hielden, het niet langer op de ankers houden, noch de instortende zeeën er uitgehoosd
worden. Paarden , lastbeesten , pakken, zelfs wapenen, werden te vergeefs over boord
geworpen om de kielen te ligten, die ter zijde Avater schepten en door de golven over-
vallen werden. Een gedeelte dezer schepen, die wel berekend waren om in binnenwa-
teren of langs het strand te varen, maar niet om zee te bouwen, vooral niet in zulk een
zwaren storm, ging te gronde; de meesten strandden aan afgelegene en woeste eilan-
den, alwaar het krijgsvolk zich met aangespoeld paardenvleesch moest behelpen of van
honger omkomen. De galei van den opperbevelhebber alleen, die drie roeibanken voer-
de, kwam behouden in het land der Cauchen aan. Troosteloos over het onheil zijner vloot,
waarvan hy zich zeiven al de schuld gaf, liep
germanigus Avanhopend dag en nacht langs
het strand, en naauwelijks konden zijne vrienden hem wederhouden, dat hij zich in
dien zelfden afgrond stortte, die zoo velen der zijnen verzwolgen had. Ten laatste kwa-
men met de eb en eenen gunstigen wind de overgeblevene schepen, maar allen in eenen
gehavenden toestand, opdagen. De minst beschadigden werden in allerijl hersteld en
uitgerust om de naastliggende eilanden te doorzoeken, waardoor nog menig schipbreu-
keling gered werd. De Angrivariërs, thans bondgenooten der Romeinen, losten er ook
grootmoedig velen, welke zich reeds dieper binnen 's lands in slavernij bevonden; en
eenigen, die aan de kusten van
Brittanje gestrand waren, werden door de kleine
vorsten des lands vrijgegeven en teruggezonden. Elk, naar mate hij van verre kwam,
had nu den mond vol van Avonderen wegens dwarlwinden, vreemde vogels , zeemonsters
en gedrogten van menschen- en beesten gedaante, die zij gezien of ten minste —
zich verbeeld hadden te zien (1).

Deze noodlottige zeetogt had in de Germanen de hoop op eenen schoonen krijgskans
verlevendigd, en in
germahicus verdubbelde Avaakzaamheid opgewekt. Om de gevolgen
van dit ongeluk te voorkomen, zond hij
silius met dertig duizend voetknechten en drie
duizend ruiters tegen de Katten, terwijl hij zelf met grooter krijgsmagt in het land der
Märzen rukte, Avier opperhoofd,
malovendus genaamd, die zich onlangs aan de Ro-
meinen had onderworpen, berigtte, dat een der adelaars van het leger van
varus in
een nabijgelegen bosch begraven lag en slechts door eene matige wacht bewaakt werd.
Dadelijk zond men eene bende derwaarts af om den vijand van voren uit te lokken,
terwijl eene andere hem van achteren insluiten en den legeradelaar opgraven zoude;
beide gelukte. Hierop drong
germanicus dieper ten lande in,,alles wijd en zijd ver-
woestende, en eenen vijand verdelgende, die nooit meer verbaasd dan door dezen over-
hoedschen aanval, weinig of zwakken wederstand bood. Men hield de Romeinen voor
onverwinnelijk, die onder zoo vele tegenspoeden niet bezweken waren en verwonderde

(I) Tacitds, Anna\. Lib, II. c. 23, 24.

-ocr page 125-

DES VADERLANDS, 121'

zich, hoe zij , nadat het strand met de lijken hunner mannen en paarden bezaaid was, even 17 J.
onversaagd en met denzelfden moed streden alsof zij in getal toegenomen ΛvaΓen. De^'^
Katten zullen waarschijnlijk in hetzelfde lot als de Märzen gedeeld hebben; althans het
krijgsvolk betrok daarna de winterlegeringen, wel tevreden, dat de geledene zee-rampeu
door eenen gelukkigen togt opgewogen Avaren.
Germa.nicus , wiens milddadigheid zijne
heldendeugd evenaarde, schonk elk rijkelijk vergoeding voor de schade, die men ver-
klaarde geleden te hebben (1). En hiermede besloot hij zijnen vierden en laatsten togt
in
Germanié. ι

Op eenen dezer veldtoglen is de opmerkelijke bijzonderheid gebeurd, welke plinius
met deze woorden verhaalt. »Toen germakigus caesar zijn leger over den äyμ ia
Germanië in eene landstreek aan den zeekant had opgeslagen vond men aldaar slechts
ééne enkele bron van zoet water. Dit water gedronken zijnde, deed binnen twee jareu
de tanden uitvallen, en ontbond de gewrichten of banden der knieën. De geneeskundi-
gen noemden deze kwalen
stomacace (mondeuvel) en sceletyrhe (beenpijnen). Tegen
deze kwaal heeft men een kruid ontdekt,
Brittannica genaamd, dat niet alleen heilzaam
is voor de spieren en voor de ongemakken des mouds, maar zelfs dienen kan tegen den
beet van slangen en adders. Het heeft langwerpige, zwartachtige bladen en eenen zwarten
wortel. Het sap wordt uit beiden gedrukt. De bloemen noemt
men vihones (bottels,)
Deze, verzameld vóór het dondert, en dan gegeten, beveiligen geheel en al. j De Friezen
hebben het ons aangewezen ter plaatse waar de legers zich bevonden. Ik verwonder
mij over den naam van dit kruid, tenzij mogelijk degenen, welke aan de kust woon-
den, dien van den naburigen Brittannischen Oceaan hebben afgeleid (2)." Wat er vaii
deze bron zij , welke zulk eenen nadeeligen invloed op de gezondheid des Romeins uit^
oefende is onzeker. Uit het geheele verhaal van
plinius blijkt, dat het leger van geR'
MANiGus toen over den
Middel-Rijn op de kusten van geweest is,

en zich aldaar eenen geruimen tijd heeft opgehouden. Indien hier zulk eene bijzondere
bron bestaan had, zouden de kleine Friezen, welke dit gewest bewoonden en met de
Romeinen bevriend waren , hen wel terstond op de schadelijke gevolgen' van het ge-
bruik baars Avaters opmerkzaam gemaakt hebben, gelijk zij hun naderhand een heilzaam
middel ter genezing aan de hand gaven. Men schijnt derhalve aan het een of ander
der vele meirtjes te moeten denken, waarbij zich de Romeiiieh gelegerd hadden 'en
welks Avater, zoo als meer in deze lage moerassige gronden, een schijnbaar zoeten
smaak had, maar, gelijk doorgaans zwavelachtig en bitumineus zijnde, op den duur
gebruikt, nadeelig was geworden. Daarenboven zullen de zeedampen en de uitwase-
mingen van den brakken grond bij lieden , aan eenen anderen en zuiverder dampkring

gewoon, niet weinig hebben bijgedragen ter ontwikkeling der opgegevene kwalen, die

■ ' > i ■■l ij·, ; .

IG

(1) Tacitüs, Annal. Lib. IL c. 25, 26.

(2) PtiHiüs, Hist. Nat. Lib. XXV. c. 3.

I, deel.

-ocr page 126-

160 ALGEME,ENE GESCHIEDENIS

57,1. niets anders dan de gewone Yerschijnselen geweest zijn van de scorbut, lot eenen
' hoogen graad gestegen. Over het kruid, door welk de genezing werd voortgebragt ziin
rle gevoelens verschillend. Sommigen hebben het voor het lepelblad en anderen
voor de betonie gehouden. Men schijnt echter aan een ander gewas, en wel aan
eene soort van
Patick, in het Latijn Rumex genaamd, te moeten denken; eene
planl welke aan de kanten van slooten , vaarten, beken en in lage waterachtige gron-
den in ons vaderland in menigte wordt aangetroffen, en veel meer dan het lepelblad
of de betonie met de beschrijving van
plinius overeenkomt. Onder de veelvuldige soor-
ten
dezer plant komt de zoogenaamde groote JVaterpatich, doorgaans Paardik of
fFaterridder , ook in eenige streken IFaier- of Monniken-Rhaharher genoemd , in
nanmerking. Zij schiet somtijds op ter hoogte van vijf voeten, heeft tweeslachtige bloe-
men en ongerande, naakte klepjes; de bladen, dikwerf een el lang, zijn hartvormig,
glad en gespitst. Haar bloeitijd valt in Hooimaand, derhalve moeten de bloemen ge-
plukt worden vóór dat de meeste onweders plaatshebben, en vandaar misschien de
opmerking van
pliisius, dat zij vóór het dondert moeten ingezameld worden. Of nu
deze bloemen, gelijk hij zegt, ook iets vermogen tegen de vergiftige beten van slangen
en adders durven wij niet beslissen. Het sap van den wortel is zamentrekkend, bitter-
achtig van smaak , en wordt als heilzaam tegen de scorbut beschouwd. Het is opmer-
kelijk dat dit kruid bij de Fransche plantkundigen
la Britannique genoemd wordt (1).
De oorsprong van den naam
Brittannuch of Β rijt ten kruid [Herha Brittamiica)
is duister, en de afleiding door plinius gegeven niet voldoende. Misschien is de gene-
zende kracht van dit kruid in
Brittanje ontdekt, vervolgens hier bekend geworden en
deswege deze plant het Brittannische kruid genoemd (2). Vatten wij na dezen uitstap
den draad der geschiedenis weder op.

Er scheen geen twijfel aan of een nieuwe veldtogt in den aanstaanden zomer zou de
Germanen, na zoo vele herhaalde en zware nederlagen ontmoedigd, geheel lot onder-
werping dwingen.
Tiberiüs echter zond brief op brief aan germanicus , hem dringend
üitnoodigende orh toch zijne zegepraal in
Rome Ie komen vieren. En toen deze veldheer
hem niettemin, ter voltooying van den Germaanschen krijg, nog voor één jaar het opper-

(1) Engelberts, D, IV. hl. 357, 358, alwaar tevens ocne afbeelding van deze plant gevon-
den wordt.
Rumex acetosa is onze tuinzuring. Sciiayes houdt dit kruid voor het Hijdrolapathum
of Lapathum Aquaticum. T. Π. p. 360. En bilderdijk (D. I. bl. 231) zegt: » 't kruid Britan-
nica
legen de schorhut gebruikt, bij sommigen 't lapathum, οΐ lapatium geacht, gewoonlijk, de
Coddearia, — ie Tfiijf-tandJ^

(2) Sommigen meenen dat deze naam uit drie woorden is zamengesteld: uit Brit, vastmaking,
Tan, eenen tand en Ica of Hica uitwerping; en dan zou het in het oud Friesch een kruid
heteckenen; dat de tanden, die anders zouden uitvallen, vast
zet, Engelberts, D. IV. hl. 359.
Dat deze naamsafleiding zeer gezocht en die hij van loon [Aloude JIoll. Hist., D. I. hl. 07) zeer
omvaarschijnlijk is, zal "wel geen betoog behoeven. Immers wil deze Schrijver, dat de genoemde
plant haar naam gegeven is ter ccre van zekeren Britschcn Prins, welke hier te lande was geweekt,

-ocr page 127-

DES VADERLANDS, 121'

hevel verzocht, droeg hij hem een tweede coiisulschap op, Avelk zijne tegenwoordigheid 17J·
in
Rome vorderde, en stelde tevens de zedigheid des helds door verschillende aanbiedingen
en voorstellingen op de sterkste proef. Schoon
germanicüs duidelijk inzag, dat dit alles
slechts voorwendsels waren van welke do ijverzucht en achterdocht van
tiberius zich
bedienden om hem van den roem te berooven, den krijg in
Germani'é geheel geëin-
digd te hebben, verliet hij echter deze gewesten waar niet alleen zijne vloten en legere
gedeeltelijk toegerust, en uit welke zij ter beteugeling der Germanen opgetrokken wa-
ren , maar die zelfs voor een gedeelte het tooneel zijner oorlogsdaden hadden uitge-
maakt en wier bewoners, bijzonder de Batavieren en Friezen, in zijne krijgsonderne-
mingen gedeeld hadden (1). Hij had het gebied over
Opper- en Neder-GermanU
gevoerd. Na zijn vertrek kreeg elk dezer gewesten eenen afzonderlijken landvoogd,
wien ieder vier keurbenden ten bevele stonden (2). '

De blijken van toegenegenheid en hoogachting met welke germakicus bij zijne terug-
komst door het krijgsvolk en do burgerij te
Rome werd ingehaald strekten geenszins
om de afgunst en onrust van
tiberius te verminderen. Deze vorst echter was in de
kunst van het veinzen te zeer bedreven, dan dat hij niet door alle uiterlijke teekenen
van gunst en tevredenheid de gevoelens van zijn hart zou bedekt hebben. Eenc
schitterende zegepraal over de Cherusken, de Katten, de Angrivariërs en de overige
volken tot aan do
Elbe w^erd aan germa-nicüs toegestaan, en in het begin des volgen- li?
den jaars op het luisterrijkste gevierd. Onder de aanzienlijke gevangenen >velke de
prachtige zegekar van
germanigus vooruitgingen bevonden zich segismujtd, de zoon
van
segestes, en zijne zuster thuskelda , de gemalin van πεβμαϊτ , met haar zoontje
thumelig op den arm. Voorts sezithag , de zoon van egimer of segisier , der Cherus-
ken opperhoofd, en zijne gemalin
rhamis , dochter van ukromer of waromer een
heirvoerder der Batavieren of meer waarschijnlijk der Katten;
deudorix , een aanvoer-
der der Sikamberen, en
libys (lieve) een opperpriester der Katten. Segestes , die
als trouw gebleven bondgenoot te
Rome in hooge eer gehouden werd, was, en voorze-
ker niet onverschillig, ooggetuige van deze vernedering zijner nabestaanden. Brukteren,
Usipeten, Tenkteren , Chamaven en Sikamberen , alle Nederlandsch-Germaansche vol-
ken , moesten met Cherusken, Katten, Marzen, Angrivariërs en anderen mede den
optogt luister bijzetten (3).

Gevaarlijk is het eenen dwingeland te dienen, en noodlottig wanneer deze diensten
door de liefde en gunst van een dankbaar volk beloond worden. De sombere
tiberïus

(1) Tacittjs, Annal. Lib. II. c. 26.

(2) Nalez. op de Faderl Rist. hl. 30.

(3) Strabo, Lib. mi. p. 291, 292. Tacitüs, Annal. Lib. IL c. 41. Ehgilberts, D. IV.
bl. 225. Bij VAM LOOK vindt men het afbeeldsel van eenen bewaarden penning op de zegepraal
van GERMANicüs over de Germanen geelagen.
Aloude JloUandsche Hist., D. L bl. 62. Ook hij
E^GEiBERTs, D. IV. bl. 374. .

' κ i

16 *

-ocr page 128-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

18 J. zag in den toegejuichten en algemeen beminden germanicus slechts eenen gehalen vij-
na wiens ondergang hij gezworen en voorbereid had. Onder schijn van een nieuNY

eerbewijs zond hij hem eerlang naar Azie, alwaar de held in den bloei der jaren, en
Termoedelijk door
Tergift bezweek (1).

Met eenen Toorspellenden geest had tibbrius in eenen zijner brieven aan germanicus
opgemerkt, » dat de wederspannige Germaansche volken thans veilig aan hunne eigene
verdeeldheden konden worden overgelaten (2)." Immers naauwelijks waren zij door het
vertrek van dezen
veldheer en der keurbenden voor de gevaren van eenen buitenland-
schen
vijand bevrijd, toen zij de wapenei? tegen elkander opvatteden. In deze onlus-
ten, die met den ondergang^ van
maroboduus en den verraderlijken dood van nermazr
eindigden, schijnen de Nederlandsche stammen niet betrokken geweest te zijn (3). Evenmin
moeten zij eenig
deel genomen hebben in den opstand der Belgen onder julius florus , eenen
edelen Trevier, die door de Romeinen voorkomen en geheel ingesloten, zich het
leven be-
nam en daardoor aan deze
vrijheidlievende onderneming een spoedig einde maakte (4).

2ß Met grooter roem A\ierpen de Friezen eenige jaren later het juk der vreemde over-
heersching af, »hiertoe minder door eenen geest van oproer," zegt
tacitus , »dan
door der Romeinen knevelarij aangedreven." De veeteelt schijnt toen reeds den voor-
naamsten, zoo niet den eenigsten rijkdom onder hen uitgemaakt te hebben.
Drusus
had hun uit dien hoofde eene matige schatting, naar hun gering vermogen berekend,
in ossenhuiden ten krijgsgebruik opgelegd, zonder dat naauwkeurig op zwaarte of
grootte gelet Averd. Doch toen
olennius van eersten hopman eener keurbende tot land-
voogd over
Friesland was opgeklommen , begeerde men dat het vel van eenen wilden
buffel tot maatstaf der verpligte ossenhuiden zou strekken. Deze eisch moest in het
byzonder den Friezen bezwaarlijk vallen en Avas te onregtvaardiger dewijl hunne
l)Osschen wel groot roofgedierte genoeg onderhielden, maar hunne weiden slechts vee,
matig van grootte opleverden. Derhalve niet in slaat deze drukkende belasting op te
brengen, moesten zij ter voldoening van het tekortschietende eerst hunne runderen zelve,
toen hunne landerijen afstaan, en eindelijk zelfs hunne vrouwen en kinderen ter sla-
vernij aan de schraapzuchtige Romeinen overgeven. Het ligt inihet karakter der Neder-
landers eerst dan tegen mishandelingen zich te verzetten , Λvanneer dit door den hoog-
sten nood tot den heihgsten pligt geworden is; eerst dan het zwaard voor de beleedigde
regten'op te vatten Avanneer de stem der rede, des regts en der menschelijkheid geenen
ingang meer kan vinden; maar eenmaal, tot dat uiterste gebragt, met onbezweken
moed en standvastigheid voort te gaan om het gewenschte doel te bereiken en slechts

(1) Tacitus, Annal. Lib. II. c. 43, 69—73. Süetoniüs in cvligulA; c. I. Pliwiis,
Lil. XI. c. 37.

(2) Tacitus, Annal Lil. II. c. 20.

(3) TAciTi's/^wwa/. Lib. II. c. 44-.40, 62, 63, 88.

(4) Tacitus; Annal Lib. ΠΙ. c. 40-43. DeweZ; T. I. p. 260-262.

-ocr page 129-

DES VAJ)ERLA]\DS.

126

voor het geweld der orermagt te zwiclilen. De Friezen, wier klagten over dit bedrijf 28 J,
der willekeur onverhoord bleven, zochten zich zeiven regt te verschaffen, en liepen
te wapeni Het krijgsvolk met het innen' der schatting belast werd het eerst gevat en
zonder genadé aan de galg gehangen. OLEitNius ontkwam ter naauwernood aan de
woede der verbitterde gemeente door de vlugt naar eene sterkte,
Flevum genaamd,
alwaar een aanzienlyk getal Romeinen'en bondgenooten ter beveihging der zeekusten,
in bezetting lag (1). Do Friezen sloegen het beleg om dit slot, doch Averden weldra
genoodzaakt af te trekken, en hun eigen haard te beschermen, toen
lucius apronius ,
landvoogd van Neder-Germani'è, met eene aanzienlijke magt voetvolk en ruitery langs
den
Rijn afgekomen, hunne grenzen naderde. De moerassen en ondiepten stevigde
APaoiiius met dammen en bruggen om het gros zijns legers daarover te voeren, maar
ondertusschen eene waadbare plaats gevonden hebbende, liet hij de ruiterij der Kanine-
faten benevens het Germaansch-Batavisch voetvolk, die hem als hulpbenden dienden,

er door trekken met last den vijand in den rug te vallen. De Friezen, reeds in slag-

• »

orde geschaard, dreven de ruiterij der bondgenooten en die der Romeinen, >velke gene
ter hulp gekomen waren, op de vlugt.
Apronius zond nu ter ondersteuning drie ligte
Cohorten, toen weder twee anderen en eindelijk eenert vleugel ruiterij, Avelke den
Romeinen dé overhand zouden verzekerd hebben, indien zij gezamentlijk aangevallen
hadden. Nu bij tusschenpoozen ter versterking gezonden boezemden zij den teruggesla-
genen niet alleen geenen moed in, maar Averden veeleer zelve in de vlugt medegesleept.
Cethigus labeo , bevelhebber der vijfde keurbende , trok derhalve met de overige bondge-
nooten ten strijde, doch bevond zich in zulk eenen benarden toestand, dat hij zonder de
hulp'zijner keurbende geen treilen durfde wagen. Bij de aankomst dezer keurhngen kwam
het tot een algemeen gevecht Avaarin de Friezen, na een allerhevigsten tegenstand terug
gedrongen ί en de reeds door vele geAvonden verzwakte en afgematte hulpbenden gered wer-
den; zoo weinig besliste echter deze strijd dat
aprokius liet niet raadzaam oordeelde de Frie-
zen te achtervolgen, noch zelfs zich den tijd gunde zijne dooden te begraven, ofschoon
vele onderbevelhebbers, honderdmannen en hoplieden van rang gesneuveld waren.
Men vernam daarna uit de overloopers dat er nog negen honderd Romeinen, na zich
den geileden nacht verweerd tb hebben, bij het Avoud'van , waren'iómgé-

komen; en dat vier honderd anderen, welke de hoeve van cruptorix i eertijds den

.1· . . · ΠΛν i'Vil ob

Romeinen, schatpliglig, ingenomen hadden, elkander, voor verraad vrcezende,..i^et

- Π!

·:;. fM "iir - , i·:·

(1) Tacitus,' Lih. IV. c. 72.' Sommigen plaatsen met'ALTiïtG deze sterkte aan den

mond der JIuncsc oï Ilunze, waar thansligt, of aan hel wat erfje de Latmers m hui
tegenwoordige Visvliet. Anderen, en mét meer grond, zijn van gedachten, dat zij aan den uit-
loop van de rivier
Flevo op liet thans verlaten eiland Grind, fusschen VUelaiid cn Terschelling
gebouwd was. Van ι-οον, Aloude Holl. Ilist. D, I. bl. 63. Het is overigens zeer riioeijelijlc-Jiare
ware ligging te bepalen, dewijl de inbraken der zee geeno sporen-meer· van den oudeït itUat des
lands hebben achtergelaten.
Wage^aaR;, D. I. bl. 81. Dewez^ T. i. p. 263.' · jkow jB

-ocr page 130-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

28 J. eenen woesten moed hadden omgebragt (1). Deze strijd voor regt en vrijheid maakte
ondertusschen den naam der Friezen onder de Germanen alom vermaard.
Tiberius
ontveinsde de geledene schade om niet verpUgt te zijn het oorlogsbewind aan iemand op
te dragen; en de Raad bekommerde zich thans ook weinig, of de Romeinsche naam en
mogendheid aan do uiterste grenzen des gebieds te schande werden gemaakt; vrees en
schroom voor den dwingeland beheerschten aller harten in
Rome ^ en elk zocht slechts
baat in vernederende vleijerij (2).

Ca jus caesar galigula , de Onwaardige zoon van den deugdzamen germanicüs en de
edele
aguippina , in het Germaansche leger geboren en opgevoed, was tiberius in het acht
en dertigste jaar onzer tijdrekening in het hoog bewind opgevolgd. Na
Italië met zijne
gruwelen bezoedeld en door zijne krankzinnige buitensporigheden geheel uitgeput te heb-
ben , besloot hij zich in persoon naar
Galli'è te begeven, ten einde dat Λvingewest en te-
vens
Spanje te plunderen, een krijg tegen de Germanen voorwendende, dewijl men wilde,
dat zich aan den
Rijnoever cemga onrust geopenbaard had (3). Hij maakte echter geene
toebereidselen tot zulk eenen krijg; maar op een speeltogtje naar de bronnen van den
Clitiimnus in Umhrië, aangemaand wordende zijne Batavische lijfwacht voltallig te ma-
ken, begeerde hij eensklaps den togt te ondernemen (4). Terstond werden van wijd en
4<) zijd de keur-en hulpbenden opgeëischt en bijeengetrokken, nieuwe ligtingen bevolen en ten
strengste uitgevoerd, terwijl een overvloed van allerlei krijgsvoorraad werd bijeengebragt,
grooter dan nog ooit verzameld was. Indien de stift der geschiedenis niets dan dentogl
van GALIGULA naar
Gerinani'é had opgeteekend, zou zij reeds genoegzaam den dollen
dwingeland ook als eenen bespottelijken dwaas aan de nakomelingschap hebben voorge-
steld. Nu eens maakte hij op deze reis zulk eenen spoed, dat zijne lijfwacht, wilde zij
hem volgen, genoodzaakt was, tegen alle gebruik aan, do veldteekenen op lastdieren
te leggen; dan wederom trok hij zoo langzaam voort, dat hij zich op een draagbed
door acht slaven op do schouders liet vervoeren, en van de inwoners der naastliggende

(1) Onder de verschillende gevoelens waar het woud van Badiihenna gelc{];en hebbe, schijnt dat
van
clüterics het naauwkeurigstc met het verhaal van tacitüs overeen te stemmen. Hij plaatst
het in de
Zevenwolden, tussclien Leeuwarden en Sneek, en wel in of omstreets een dorp nog
Holtpade, dat is: Pader- οΐ Bader-hout of bosch genoemd. Niet verre van dit bosch moet ook
de hoeve van
cruptorix gelegen hebben, doch de eigenlijke plaats is onbekend. Clüveriüs , de
Tribus Rheni Alveis
c. 25. Badiihenna is waarschijnlijk de naam eener plaatselijke godin ge-
weest , welke in dit woud vereerd werd.
Cluveriüs houdt haar voor dezelfde met τακγακα j alting
voor eene andere godin die ook in Gertnanië bekend was, en wier naam in Paderborn nog zou
bewaard zijn.
Emgelberts, D. IV. bl. 435. Baduhenna, zegt bilderdijk, is JFade οΐ JFadvenne,
d. i. TFoud-vene. D. I. bl. 231. Volgens tpey en ackersdijk. beteckent het offerwoud of offer·
plaats. Taalk. Aanm. op den Staten-Bijbel.
D. II. bl. 151.

(2) Tacitus , Annal Lib. IV. c. 72—74.

(3) Dio cAssiüs, Lib. LIX. p. 654. ,

(4) Süetomius in caligüla, c. 43. - .ï

-ocr page 131-

DES VADERLANDS, 121'

127

sleden begeerde, dat de wegen τ oor li em geveegd^ en U^geu het slof bcgolcn'zouden 40 J.
\Yorden (1). Dus Irok hy , vergezeld van eene menigte dansers, 'zATaardveclilers, wor-
stelaars, vrouwen en overige hofhouding door
Gallië naar het Rijnlcgcr en voorts
over den
Rijn (2). Hoogstwaarschijnlijk heeft hij zich, doch slechts een korten tijd,'
op het eiland der Batavieren opgehouden en welligt hier
admunius , den zoon van ci*
KOBALLiNus, koning der Britten, ontvangen en gehuisvest, die door zijnen vader uit
het ryk verjaagd, zich met eenen kleinen aanhang aan de Romeinen overgaf (3). Cx-
LiGULA maakte hiervan in zijne brieven naar
Rome eenen ophef, als had hij geheel
Britlanje overweldigd en aan zich onderΛvorpen (4). Het kort verblijf van den
dwingeland over den
Rijn kenmerkte zich door eene krijgsverlooning, die even belag-
chelijk als doelloos was. Hij beval namelijk aan cenigen zijner Germaansch-Batavische
lijfwachten, zich in een bosch verborgen te houden, en dat men hem, kort na hei
middagmaal met verbaasdheid de tijding zou brengen, dat de vijand in aantogt was.
Op het ontvangen van dit berigt rent hij terstond met zijne tafelvrienden en een ge*
deelte der Praetoriaansche ruiters naar het aangewezene bosch, vermeestert de gewaande
vyanden, en beveelt de zijnen eenige boomen te vellen, om er ter cere zijner over-
winning een zegeteeken van op te rigten. Met brandende toortsen, keerde hij nu
als overwinnaar terug, beschuldigende degenen, die niet gevolgd waren, van bloo-
heid en traagheid , maar daarentegen met nieuwe en zeldzame zegekransen de
kruin der dapperen versierende, die moedig in zijiie gevaren gedeeld hadden
(5). Op
eenen anderen tijd liet hij eenige jonge lieden , die den Romeinen als gijzelaars over-
geleverd waren, heimelijk uit de wapenschool halen, Avaarop hij plotseling zynen disch
verliet, hen als wegloopers met zijne ruiterij nazette, en in ketenen geboeid terug
bragt. Hij noodigde hierop, alsof hij in hel uiterste gevaar verkeerde, zijne deel-
genoolen gewapend bij zich, en vermaande hen met de bekende regels %'an
virgiliüs ;
»Volhardt slechts en hoopt op betere tijden." (6.) Om het kluchtspel te voltooijeu
bleef hij niet in gebreken den Raad en het volk in eenen openlijkwi strafbrief Ie verwij-»
ten, dat zij, terwijl de Vorst aan het oorlogen was en zich aan duizenden gevaren
blootstelde, zich in de genoegens der maaltijden^ in de ren- en schouwspelen of op
hunne buitengoederen verlustigden (7.)

(1) Sl'ETOSIDS m CALIGüLA, c. 43.

(2) Dio cAssii's, Lib. LIX, p. 650.

(3) Van loon, Aloude Holl. Jlisi. D. I. bl. 67. WageraaR, 1). I. hl. S5. Verg. cclilcr
rn
Aanm. op de Faderl. Ilist. Sf. I. hl. 52, 55. Nalez. op de faderh Jliet. LI. 30—32.

(4) süetonii's in caligi'la, c. 44,

(5) ScETOKiüS ZnCALIGULA, c. 45. t

(6) Aeneid. lib. I. vs. 207. ·

(7) ScETONiijs in caligula , c. 45, ' ■ γ μ .

-ocr page 132-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

Zoo buitensporig als zijne dwaasheden in de Bovenrijnsche geweslen, Tvaren ook zyne
knevelarijen in
GalU'è. . Na.ftdat rijke wingewest uitgemergeld, en den roof op de
brooddronkensle wijze yerkwist Ie hebben, keerde hij naar
Rome terug, alwaar hem
de kleine zegepraal werd toegestaan (1), In het volgende jaar verliet hij echter weder
Itali'è onder voorwendsel van eenen togt te^m Brittanje te willen ondernemen. Hijstak
inderdaad met eenige galeijen in zee maar keerde spoedig terug, en schaarde nu zijn
legertweemaal honderd of tweemaal honderd en vijftig duizend man sterk, langs het
strand der zee, welke
Germanië en GalU'è bespoelt, liet de stormtuigen en blijden
aanrukken en de krijgsklaroenen steken. Daar er geen vijand te bespeuren was, wist
noch vermoedde iemand, wat al die toestel beduidde, en de verbazing steeg zeker
ten top, toen hij zijne slagvaardige legerscharen beval — schulpen te rapen en hunne
helmen en borstharnassen er mede te vullen. » Dit waszeide hij , » de buit op den
Oceaan bevochten, dien men aan het Kapilool en aan het paleis der caesars verschul-
digd was (2)." Deze schulptogt kw^am den vader van den naderhand vermaarden Ka-
ninefaat
brinio, en zekerlijk duizenden met hem, zoo belagchelijk voor dat hij er
openlijk en ongestraft den spot mede dreef (3). Niettemin liet
galigula ter herinnering
van deze gebeurtenis op het strijdveld eenen zeer hoogen vuurtoren oprigten, en
schonk eiken krijgsknecht ter vergelding van den beloonden moed honderd denariën (4);
men meent zelfs, dat hij gedenkpenningen ter vereeuwiging van dezen heldentogt heeft
laten vervaardigen (5). Voorts was hy slechts bedacht om alles tot eene luisterryke
zegepraal in
Rome voor te bereiden. Hij beschikte niet alleen over de gevangenen en
overloopcrs der Germanen, maar noodzaakte ook de rijzigste en eenigen der aanzien-
lijkste Galliërs hun haar op de wijze der Germanen te laten groeijeö en blond te ver-
>ven, de Germaansche taal te leeren en Germaansche namen aan te nemen , ten einde
zich als krijgsgevangenen uit dat volk te vertoonen. Eenige galeijen met drie roeiban-
ken die tot den overtogt naar
Brittanje bestemd geweest Ovaren, zond hij over land
naar
Rome terug, en beval tevens zijnen gelasligden aldaar, dat men hem met de
minste kosten eéne-zegepraal zou bereiden, »maar echter eene zoo als te voren nooit
gezien wasgevende hun te dien einde het regt om over aller goederen naar wille-
keur te beschikken (6).

(1) Diocassiüs, Lih. LIX. p. 657.

(2) SüETOMIUS in CALIGÜLA, c. 46, 47.

(3) Tacitus , Ilist. Lih. IV. c. 15,

(4) Ongeveer dertig gulden. Süetonids in CAiicDiA, c. 46.

(5) Van loon, Aloude Holl. Jlist. D. I. hl. Tl, alwaar tevens een afbeeldsel van zulk eenen
gedenlpenning gevonden wordt. . « . .1 . · ...

(6) suetonics in caligüia, c. 58. Dio cassiüs, Lih". UX. p. 663. ■ . ^ ·

40 .Τ.

na (jUK.

41

-ocr page 133-

DES VADERLANDS, 121'

• Het is moeijelijk te beslissen of dit bespottelijke' kinderspel' van caugüla aan de
kusten, op het BataTisch dan wel op het Gallische strand vertoond is.
Suetonius en
Dio
cä.ssius, de eenigste oude Schrijvers, welke er van gewagen, drukken zich hier-
omtrent niet duidelijk genoeg uit. Zij , die hét eerste gevoelen omhelzen, beweren,
dat de loop des verhaals bij
suetowius vrij duidelijk naar het eilaiid der Batavieren
schijnt henen te leiden; dat de onder Avater liggende overblijfselen van eenen toren, inde
omstreken van
Katwijk, door de visschers van dat oord, van oude tijden tot nog niet
lang geleden,
Kalla's toren of enkel Kala en Kaljaart genoemd werden, hetwelk
eene blijkbare verkorting van
caligula. is ; dat deze vorst niet eenige zijner galeijen
geheel over land, maar den
Rijn op en verder landwaarts naar Rome gevoerd heeft,
en uit ,die stad langs deh gezegden weg een aantal huisraad en kostbaarheden van zijne
verbannene zusters liet komen, dewijl hij dächt daaruit aan
Bmedenrijn^ waar
iets dergelijks nog zeldzaam was, meers dan iuf de wereldstad te kunneij maken;
en eindelijk meenen ^zij ook eenig bewys voor hunne stelling te vinden iü de spotternij
van BRimo's vader'den'Kaninefaat. Andere oudheidkundigen voeren hier tegen aan,
dat
DIO GAssiüs eerst van dezen zeetogt melding maakt bij gelegenheid-en na, een'lang
verhaal van
gaugula's misdryven sedert hij dieper in Gallie was dporgedrongen, en
zelfe niet van den schulpenroof rept, dan onmiddellijk vóór
galigula's vertrek uit Ga
naar
Rome ι dat het tegen den aard van hem tlie tot de grootste en zotste buitensporig-
heden in staat was, niet zou gestreden hebben, indien hij uit het binnenste van
eenen springtogt naar de digtstbijgelegene Gallische kust gedaan had, die zeker nog
betere gelegenheid aanbood om naar
Brittanje over te steken, dan het Batavisch strand;
dat de vuurbaak door
caligula gesticht, de vuurtoren by Boulogne geweest is, welke
later
Tour d'ordre, eene verbastering van turris ardem, genaamd werd, nog in het
begin der zeventiende eeuw aanwezig Λva8, en reeds vier eeuwen vroeger door
maeblakt
als een Romeinsch gebouw wordt opgegeven, terwijl men tevens eene versterking in dit
gevoelen vindt in de gedenkpenningen van
caligula in de omstreken van dezen toren
opgedolven; dat de galeyen niet langs den
Rijn waarvan geen Schrijver melding maakt,
maar geheel over land naar
Rome zijn gesleept geworden, en dat hoe verder men dezen
afstand neemt, hoeveel grooter de moeijelijkheid dezer onderneming wordt; dat de spoedige
aanwas van vermogen en rijkdom op het eiland der Batavieren, welke
caligula zouden
bewogen hebben, om geheel
mi Italië de goederen zgner zusters en andere kostbaarheden
te ontbieden, ten einde die aldaar ten duurste te verkoopen, geheel onwaarschijnlijk is,
terwijl ook
suetonius cn dio cassius daarenboven deze schandelijke veiling in GallU
plaatsen; dat, indien caligula zich tijdens dien togt in de'Bovenrijnsche gewesten had
opgehouden, hij tol een teeken zijner voorgewende overwinning op de Germanen geene der
kloekste Galliërs behoefde uit te zoeken en hun te bevelen, dat zij ziph tot Gerihanen
als het ware zouden vervormen, om voor overwonnenen van dien landaard bij zijne
zegepraal te kunnen doorgaan; en eindelijk, dat het bespotten van
caligula door
I. deel. 17

J

-ocr page 134-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

41 J. 'eöiicn Kaninefaat ! niet' bewijstdat zülks in of. nabij hef .landi der. )Kaninefaten ge-
^""'ischied is (1). Γ . - ; : ι ü

- Caligülä ontging de gewenschte zegepraal. De Raad, verlegen hoe zich na zulk
eenen belagchelijken togt jegens hem te gedragen, had eenvoudig zijne terugkomst afge-
42 wacht. Het krankzinnige monster genoot de eerder kleine zegepraal, doch werd spoedig
daarna te jRome door eenige zamengezworenen oragebragt (2). ) De Germaansch-Batavi-
sche lijfwachten , dio hg door verkwistende milddadigheid aan zich gehecht had'j trok-
ken oogenblikkelyk het zwaard om hem te wreken, maar terwijl zy naar de moordenaars
zochten vielen tevens eenige onschuldige raadsheeren, die hen ontmoeteden, als slagt-
offers hunner dolle woede (3).' Zij rusteden niet svoor dat
Claudius, de broeder van
iGERMAwiGüs, het bestuur des rijks, voornamelyk door hun toedoen, in handen gekregen
had· eil legden aan hem den eed van trouw af. Elk hunner werd 15000 Ä^ieriieii
(ƒ 1125) en den bevelhebbers zoo veel meer naar evenredigheid/geschonken (4). Sinds
dién tijd bleef het rijksbestier een speelbal der Praetoriaansche) en Germaansch-Batavische
lijfwathten, welkehet van de eene in de andbre hand wierpen tot dat het dooride volken
uit het'Noorden« vaneen gereten'en vernietigd werd (5). : 's ' 1. ο ; t; .»ü

' 'In" dif tijdperk''voerde sergius galba het bevel in Neder-Germanië, onder hetwelk
de Nederlanden benoorden den Rijn behoorden (6). Hy behaalde eene overwinning
op de Katten ^ en
publius gabiwius secundus , landvoogd van Opper-Gei'mani'é, eene
op de Marzen en Gauchen, waarvoor hem van
Claudius de eernaam van cAucnius,

(1) Zie jünius; Batavia c. X. p. 197—200 Cluverius, Germania Antiqua, Lil·. II. c. 36.
scriveriüs, Oud Batavie, bl. 19. Oüdaan, Roomsche Mogentheyt, bl. 19. Arast. 1671.
V
ak looii, Aloude Holl Hist. D. I. bl. 70—72. Wagenaar, D. I. bl. Bijv. en Aanm.
op de Vaderl. Hist.
St. I. bl. 52—55. Nalez. op de Vaderl. Hist. bl, 30, 31. Dewez, T. I.
γ. 268. Note α. Bruining, Gesc/i. d. Nederl. D. I. bl. 8,9.

I

(2) SüETONius w caligüla, c. 48, 49, 58. Dio cassiüs, Lih. LIX. p. 659 , 660 , 663.

(3) JosEPHUs, Antiq. Jud. Lil·. XIX. c. 1. p. 662 , 663. Ed. Coloniae 1691.

)

(4) JosEpncs, Antiq. Jud. Lil·. XIX. c. 3. 4. Süetokius in claddio : c. 10. Dio cassiüs,
Lil·. LX. p. 664. , , , '

(5) Stuart, D. XXIII. bl. 164. ; , ,

(6) Néder-Germanië strekte zicli van den Moezel, tusschen Bonyi en Andernach, langs de
beide'iiyW-oevers tot aan de
Ell·e^'nii. Het bevatte alzoo mc^e in. zich. Overijssel, OrentJui,
Groningen, Friesland, Noord-Holland en Utrecht
benevens een gedeelte van Gelderland.
Het had Keulen, de stad der Ubiëi'S, tot hoofdplaats. De Nederlandsclie gewesten bezuiden
den
Rijn, Zeeland, Noqrd-Bral·and, bet zuidelijkste gedeelte van Holland en Gelderland
werden, volgens de landverdeeling door augustus, onder het derde Gallië oï Gallia Belgica^QveYcni.

Opper-Germaniëgeheel aari den linker 7?yii-oever en had Mentz tot hoofdplaats. Hef
ovinige^en grootste gedeelte v-an
2?2i7Vic/i/anci heette Groot· oï Barl·aarsch-Germai^ië. Ziel.g.vis-
scuER, Hakdleiding tot de Algemoene Geschiedenis der Nederlanden, bl. 55. Utrecht 18^34.

t. s·

-ocr page 135-

g 1 κ: aß Ε s m:A.D, mi^amßa dja 131

C'öMcAen-vfiiimi/itÄßWii ^werd bijgelegdi( vergezeldeniGermaaóscfe

Batavischefhulpberidén-tlen 'Praetor pxatjtiu^ vi en latéi icladdius/zelvea ^^

dat door caesar scliatpligtig was geworden, maarahetwelk rfien tbans geheeluan bet Romein^
sehe Rijk, wilde ondèrwerpenj Men beweert^ .dat ondeitidezei hnlpbéndeïi Qok<)CLAVDius.
CIVILIS, π als opperhoofd eenei^afdeeling ι Bata:viererii,; geweest is -^ijnDooruhet ^aardig
overzwemmen der snelste;) stroomen, bevorderden deze Germanen de jovervvinpitig over
welke
Claudius naderhand eeiie prachtige zegepraal en i^aarlyksché eerespelen werden
toegekend-'(3)., f')v : ,· . ah

Eenige jaren hierna moedigde de dood ,van sawqumius maximus , wélke het ppperkrijgs- 48
bevel gevoerd' had, de Cauchen aan
Neder^Germanië te verontrusten, en met hunne
ïigte vaartuigen op de kusten van het rijke en weerlooze
GalUè te stroopen. Zijj wer"
den aangevoerd door
gahnasgus , een dér aanzienlijkste Kaninefaten, die langen tyd onder
de Romeinsche hulpbeiiden gediend had, doch sedert tot tlß Caucheii was oyergeloopen,
en zich nu door zijne zeeschuimerijen begon berucht te maken. Met deze rooftogten,
in welke de Friezen vermoedelijk deel genomen hebben ^ begint het eerste tydperk in
de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen.
Zij zyn uit dien hoofde merkwaardig,
te meer dewijl de vlootvoogd uit het midden ,van JVerfer^awö? oorspronkelijk was, en men
in hem eene kennis van de zeevaart mag vooronderstellen, welke hiy zeker in de Romein-
sche landdienst niet had opgedaan. Hij werd echter weldra idpor
domitius gorbulo ,
die middelerwijl sanquinius in jhet bestuur ταη D/eder-Germamè'mas opgeyolgd, be-
dwongen. Zoo ras deze bevelhebber, als krijgsman een der schoonste tydperken van
Home waardig, in zijn gebied was aangekomen, vöerde hij de galeijen mot drie Toei-
banken door de kil van den en de overige bodems door de wadden en stroom-

gaten in zee. De roofschepen van gannasgus werden spoedig in den grond geboord
en hij zelf naar het land der Cauchen teruggejaagd (4), . i- jï) i ,

De dapperheid van gorbulo en nog meer zyne krijgstucht boezemdeiL den Germanen
ontzag in en beteugelden hmine stoutheid. De Friezen zelve, sinds den strijd, npiel
apeo-
iTius wederspannig en vgandig gezind of althans j niet te yertrouwen , jonden hem gijze-
laars en namen' stilzwygend genoegen in de landen, welke hg hun om te bebouwen en
te'bewonen aanwees. Hij gaf hun eenen Raad, Overheden eü Wetten; en om zijne
bevelen en voorschriften te ondersteunen, stichtte hij , waarschijnlijk ter plaatse waar
sedert
Groningen gebouwd is, eene kleine vesting. De hoogst opmerkelgke overeen-
komst welke in de oude landswetten en vroegeren regeringsvorm van
Groningen met ·

.. Iii .V- ■ ■

, . . i ■ j : · .. .... .'tl

(1) Sdetokiüs m galba, c. 6, 7. in claddio, c. 24. Dio cassids, Lib. p. β70. ,

(2) Wagenaae, D. I. bl. 91. Aant. δ. Bildeudijk, D. I. bl. 32.

(3) soetoniüs in ciaüdio, c. 17. Dio cassius, Lib. LX, p. 677—

(4) Tacitds ; Annah Lib. XI. c, 18. Bijv. en Aanm. op de Faderl. Hist. St. I. hl. 56, ^

17 *

-ocr page 136-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

48 J. den Roraeinschen)vorm van bestuur en de Romeinsche wetten bespeurd wordt, houdt men
'voor een gevolg:van
gorbulo's verblijf in dat gewest (1). Men heeft hierop aangemerkt,
dat het niet te vermoeden is', dat de Friezen, zoo spoedig weder van de Romeinen oiil^
slagen', en
zoOjgehecht aan hunne voorouderlijke inzettingen, deze verzaakt en de
wetten, ^door eenen gehaten vijand, die rnogelijk slechts eenige maanden onderhen
vertoefde, gegeven, aangekleefd zouden hebben; dat men derhalve, indien er eenigo
overeenkomst tusschen de Oud-Groningsche en de Romeinsche wetten gevonden wordt,
deze aan de toevallige omstandigheid moet toegeschreven worden, dat beide volken
eenige zaken uit hetzelfde oogpunt beschouwden; of liever dat de Groningsche wetten
in lateren tijd zyn opgesteld , en wel toen men hier te lande veel uit het Romeinsche
regt overnam (2).

Inmiddels zond corbülo zijne boden naar de Cauchen om hen tot onderwerping te
bewegen en tevens
gannasgus, die bij hen gevlugt was , door list van kant te helpen.
Dit laatste gelukte, en ΛVordt door
tagitus geregtvaardigd, dewijl gawnasgus de zaak
der Romeinen verraden en verlaten had^. Deze moord bragt niettemin de Germanen
in opschudding, en dit waarschijnlijk zal
Claudius bewogen hebben om corbulo met het
reeds strydvaardige krijgsvolk orer of naar den
Rijn terug te roepen, ten einde niet al
de Germaansche volken door zijne tegenwoordigheid te verbitteren (3). Met tegenzin
>verd dit bevel opgevolgd. Om den krijgsman ondertusschen den arbeid niet te ont-
wennen , liet nu CORBULO door eene gracht, twee of drie en twintig duizend schreden
lang, den
Rijn met de Maas vereenigen, zoo wel om de overstroomingen dier beide
rivieren te verminderen en het overtollige water af te leiden, als om de gevaarlijke
omreis door de
Noordzee te ontwijken (4). Men wil tevens dat corbulo , van de aarde

V _

uit deze gegravene vaart eenen dijk tegen de Noordzee opgeworpen hebbe; doch dit is
even onzeker als de plaats waar do gracht zelve moet gezocht worden.
ï Sommigen
houden haar voor den dus genoemden
J^liet ^ door eenigen aan dRüsus toegeschre-
ven (5), tusschen eene bogt van den
Rijn even beneden en de Tlfaaj bij
Vlaardingen (6), welligt heeft zy dan!tevens tot grensscheiding van het gebied
der Batavieren en Kariiriefaten gestrekt. Anderen daarentegen beweren dat men er de
Leh van Wijk te Duurstede of zelfs van Krimpen af tot aan Leksmond toe, onder

fl' 'ij

(1) WagenaarV D. I. bl. 93. Aanm.·?. ^· =

ί .■. u

(2) Nalez. op de Faderl. Jlist. hl. 34.

(3) Tacittjs, Annal. Lib. XI. c. 19. St, simoit, Guerre de$ Bataves et des Romains ρ. 4.

(4) Tacitds, ^«no/. LiZ». XI. c. 20. Dio cassidS; ZiÄ. LX. p. 685.

(5) Zie hiervoor bl. 86, δ?!

(6) ClüveriuS; de tribus Rheni Almis c. 6. St. simo5, p. 4. ERUisijfG; Gesch. d. Nederl.
D. I. bl. 10. . ^ ... χ ^ 'M

-ocr page 137-

BES.yADERLANDS:: 133

verstaan moet (1); en eenigen'willen,fidat deize gracht-reeds sinds eeuwen 48 J,

aarde . gevuld i en > dus. tegenwoordigo niet ; het yoltooijen van

dezen arbeid «keerde corbulo naar terug; en.cï,a.ddiüs schoon hij hem in zyne

bedoelingen verhinderd had ,,,vergundè hem de zëgeteekenen (3)^ ίίίΐΠίΐίί n tbia f

De vrede en rust welke in de; gewesten laan den linker Ä^'n-oeverheerschten, wer-
den door eenen nieuwen inval der,Katten-gestoord. iL.
pomponius secundus, bevelvoer-
der in Opjper-Germam'ö, noodzaakte hen weldra,' na eenen algemeenen veldslag, om
vrede te smeeken en gijzelaars te zenden (4)i' Er wordt niet gemeld, dat Noord-Neder-
landsche volken hierin betrokkèn geweest zign; doch buiten twijfel waren zij dit, .althans
de Batavieren , in den kryg, welke op nieuw in
JBrittanje^ waar destyds publius osto- 51
Rius het bevel voerde, ontstoken was, en die, bij gebrek van Romeinsche keurbenden,
alleen door de Cohorten der bondgenooten gestild konde worden (5).

De Germaansch-Batavische lijfwachten behielden hunne waardigheid toen de wreede 55
zoon van AGRippiNA de teugels van het hoog bewind had opgenomen (6). In dientyd was
PAULLiiTUs POMPEJÜS het
Opperbevel over toevertrouwd j en dewyl hier

alles in.rust was, liet deze veldheer, om het krijgsvolk Λverkzaam te houden, den dijk,
door DRusüS tot bedwang van den
'Rijn en om het water dier rivier ;uit de Jfaal te 59
ΛνοΓ6η, langs den linker oever van de middelkil des
Rijns opgeworpen, tot aan de
uitwatering van dien vloed bij ^aifp^'Ä, naar'het schijnt,vyoltooijen. iImmers was deze
afdamming in vollen stand toen
claüdiu^ civilis haar eenige jaren later ivernielde (7).

De lange krygswerkeloosheid der Romeinsche legers gaf voedsel aan het geruchtf on-
der de, Crermanen, dat den landvoogden der .wingewesten de magt benomen was hunne
benden te vekle te brengen. De Friezen voerden uit dien hoofde hunne jonge manschap
door de bösschen en moerassen, en de,-.weerlooze )ouden over de meren naar de oos-
telyke, grenzen huns gebieds ,(8), en, lieten zich aldaar neder op de onbebouwde akkers,.die

» .' .........- 'i...) j : s . · ;; ,'ί,Μϊί/ .'-ii-jH 'y)l) Κ^-,^αα .. Ί· 'i

t " '

(1) Aanm. op de Vert, van cluvbrios.'H. VI. bl. 116, f'Van toon, Aloude Holl. Jlist.

bl. 78, ld. ' Λ iiuv, . , = 5 . '

(2) Vergelijk wagerair, DJI. bl. 94.' K.lcit, ^Wederlegging der Faderl. Oudh. van berT',
§ 37, 74, bl.i 14Ö—155, aangehaald in de Nalez. op de Faderl Hist, bl. 34. Schates, T. 11. p. 349.

(3) Tacitds, Annal Lib. XI. c. 20. ----------—......

(4) Tacitüs, Annai. lib. XII. ci 27/"38. ''' - '' r ^ Η;

' . - Ί; rn-ii'i'snffjM .m- ■ ."Ij, .ri : ΐϊ-ιχ-ϋ'^Ί "j lii-iiljuo !!;;Oi;d ;,ƒ> ·ίϊ-···!ΐ ^nÜia-jt

(5) Tacitüs, ^/ma/. Xir. c. 31—41. , .. \ ,

. , la) in:. .u! ü·; ti-.iüu'rr/ ,! ^ scto,. -u rij;d 1 ov;:

(6) Tacitüs, Annal.^Lib. xm. c. 18.

(7) Tacitus, Annal. Lib' ΧΠΙ. c. Ö3. Wagenaah')^ D. U bl. 96. Brüikirg. 'D. I.'bl. '11;»

(8) Wag EK Α ar zegt, D. I. bl. 96, » tot aan'den óèêer des Rtjnsdit cch^^^

eigenlijk niet ·, zie^ Annal.'Xib. XIII. c. 54. Hij spreekt alleen van oevers (r/paé), zonder bepaling
welke. Het blijkt uit het vervolg, dat men er de oostelijke grenzen van het gebied der Friezen
onder verstaan moet.

-ocr page 138-

m Α L Γχ Ε Μ Ε Ε N E^iG Ε S C Η Ι Ε D E ΝIS

591 toór het Róraeinsche krijgsvolk afgezonderd'Ïwaren, π Hiertoe; werden zij'aan gespoord door
vÉRKitüs eö'
matoïiix, iïünne óppérhoofdén, i)) Topr^-' zoo' verrëzegt' ta;citüs, , = » als
Germanen zieïi door ioppéFhoofden"-'laten:'ïegétenO^' i Reeds hadden^zijs op de'genoemde
velden hunne hutten opgeslagen', én dezelve als hunnett ^aderlyken grond beploegd'eri
bezaaid'^ toen Dümus -of
vibius avitüsv die? patjllintjsi in het'bestier over IVëder-
Germamëjiad opgevolgdhen met de' wapenen bedreigde j ten ware zij naar hunn«
oude .woningen terugkeerden, tot dat de/ Keizer hun nieuwe woonplaatsen had aange*
wezen.
Verritus en'malorix b'ègaven zich fo dien einde naar Rome ^ en daarwERO hun
niet terstond gehoor konde verleenen, geleidde men hen inmiddels' rond, toonde hun het
heerlijke en merkwaardige der wereldstad aan, "en· bragt hen onder-anderen ook in den
schouwburg van
pompejus',' op'dat zy als het ware, met eenen opslag Tän het oog, de
grootheid en praal des Romeinschen volks konden overzien. ' De Friezen, die in eene
tooneelvoorstelhng van welke zij niets verstonden , geen vermaak schepten y hielden zich
slechts bezig met alles om hen henen naauwkeurig gade te slaan,' en vroegen onder an-
deren hunnen geleiders, wie het waren, die in het ruim zaten, en waar de plaatsen der
Raadsheeren en Ridders zibh bevonden? 'Eindelyk trof hun oog eenige lieden in uit-
heemsch gewaad, op de zetels dér Raadsheeren; en op hunne vraag, wie zy waren? tot
antwoord krijgende, dat »deze eer bewezen werd aan de gezanten der volken, die zich
in dapperheiden trouw voor iiome onderscheidden," riepen zij overluid: » Geen volk gaat
den Germanen in wapenen en trouw te boven ;" én verlieten terstond hunne plaatsen
en gingen onder de Raadsheeren zitten. Dit werd door niemand euvel opgenomen; men
beschouwde" het integendeel als een blijk'van'ouderwetsche rondborstigheid en lofielijken
nayver.
Nero zelf schonk aan beiden het Romeinsche burgerregt, doch bekrachtigde niet-
temin het bevel ter ontruiming der ingenomëne landen. De Friezen'bekreunden zich
echter weinig om den vv^il des Keizers ; zij moesten met geweld tot gehoorzaamheid ge-
dwongen worden door de ruiters der bondgenooten, waarschijnlijk der Batavieren, die
de hardnekkigsten versloegen of gevangen namen (1).

De Ansibariërs, die over de Boertange aan de oevers van de Eems schgnen gewoond
te hebben, bezetteden kort daarna de ontruimde akkers (2). Dit volk, magtiger en
talrijker dan de Friezen, was door de Cauchen uit zijn land verdreven, en zworf

(1) Tacitüs, Annal. Lil·. XIII. c. 54. Schotawus dit verhalende, maakt daaruit deze gevolg-
trekking op tegen de hooge oudheid der Friezen: » Hier wort genoechsaem gemerekt, dat de
Friesen, soo 't hun de Romeynen niet verhindert'en hadden, uyt dit (hun) landt souden syn
vertrokken, als hun niet wel aenstaende, ende dat sy vóór dè Roomsche tyden nietseérlangedaer
gewoont en hebben. Zie C. scnoTANBs,
De geschiedenissen Kerckehjck ende Wereltlych vmh
Frieslandt Oost ende JFest,
hl. 10. Franeker 1658.

) ■ I ;

(2) Zij schijnen Eemshauren of Eethsboeren geheeten te hebben. Althans dit is nog de naam
van de ])ewoners eener lange en smalle streek lande aan de
Eems. Wagekaab, D. I, hl. 98.
Aanm. 8. , -

-ocr page 139-

DES VADERLANDS, 121'

thans met Trouwen en kiaderen. rond ο eene yeiÜge^ schuilplaat^ iAan^ hun 59 J.

^ H£l C

hoofd stond een onder (Je, Germanen vermaard krijgsman'bojocalijs genaamd, ,die den"^
Romeinen Tijftig ijaren, 'ook^ zelfe tegen,
herman, 'getrouw, gediend had, en nu..van
AviTus verzocht, dat zgnejlaüdgenooten.de kleine plek grouds» welke: alleen tot wei-
den voor het lastvee der legérs gebruikt ^werd, mogten behouden,: waartegen zij zich
aan het Roméinsch gebied zouden onderwerpen. Om zyη verzoék kracht by te zetten
voegde hij. er bijv »dat eerst de ChamaVen, toen de Tubanten en eindelijk de üsipe-
ten dezen grond bezeten hadden; dat'gelijk de hemel .den Goden,
iaIzoo.de aarde den
menschen gegeven was, en dat de gronden welke niemand toebehoorden de eigendom
van allen waren." ^ Hierop ode oogen mar boven slaande,· riep hij de zon enisterren
aan en vroeg, alsof^ zij voor heini stonden: »Is het uw wil eenen onbebouwden grond
te beschijnen ?· v-Véel liever zoüdt'gij er 'dé Zee-over' storten tot. verderf'der genen, die
er huns g'eiykeiit'van'bier()oven.''*'^^AviTus gaf op deze korte doch treffende voorstelling,
dit trotsché'antwoord: » dat-men'aan •'^deii wil' der magtigen zich moest onderwerpen ;
dat h'et< den Goden, die"^ zij aanriepen,^behaagd had de beschikking'ivanghetgeen de
Hemelmagteii ' den» volken wilden^ geven of>'ontnemen ,1 aan het. Romeinsche Tojk ovér
ie laten,-zonder-daarin andere*r^gters'te gèdoogen." Tegen
JOGA,Lts zeidehij ech-
ter in het- bijzonder,' dat hij hem «tei belooning; voor bewezene diensten eéhige lande-
ryen tot eigen gebruik zou t, afstaan 5 ' maar' de edele Germaan-verwierp, dit 'aanbod i
waarin hij slechts den prijs voor eene lage verraderij erkunde, en barstte, in deze woor-
den uit; »Land om in te leven kan ons ontbreken, niet om in te sterven." Hierop
scheidde men verstoord vaneen (1). ,,,

De Ansibariërs riepen nu de Brukteren, de Tenkteren en eenige nog verder liggende
volken op, om gewapenderhand zich hunner aan te trekken.,
Avitus van zyne zijde,
verzocht
guktilius mancia, landvoogd van O^per-Germanie^ den Rijn ovgx te trek-
ken en den vijand in den rug te vallen. Hij zelf voerde zijne keurbenden in het land
der Tenkteren, die hij· dreigde geheel uit te roeijen· indien zij ziqh niet stil hiel-
den. Hun' afval' van het bondgenootschap benam den Brukteren en den overigen be-
vrienden volken den moed, zoodat de Ansibariërs
, geheel aan zich zeiven overgelaten,
naar de^üsipeten en Tubanten, en door·dezen verjaagd naar de Kailen.en Cherusken
vlugteden; doch overal als'vganden verstooten en behandeld, zworven/zy van land tot
land, en nadat hunne weerbare manschap!in gedurige gevechten versmolten was, werd

het weerlooze overschot huns volks eindelgk als buit onder de omliggende stammen üit*
gedeeld (2). __________

(1) Tacixüs, Annal. Lih. ΧΠΙ. c. 55 , 50.

(2) Tacitüs, Annal. Lih. XIIL" c. 56. Indien de Ansibariërs/ die niet'besland waren tegen
de kleine Nederlandsche stammen; 'evenwel,'zoo als
iaciiüs zegt, nog-magtiger geweest ziin dan
de Friezen, pleit dit mede niet voor den hoogen ouderdom en-jdcn^ krachtig gevormden staat dezes
laatstgenoemden volks in
Nederland, Vergelijk hierbij do aanmerking bl. 15,4 Ko. ^· . ,

-ocr page 140-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

62 J. Terwijl avitus en gurtilius mangia door een wijs bestuur de rust in de beide Ger-
na Chr. handhaafden, liep het Romeinsche gebied gevaar geheel jSW/iatye te verlie-

zen. Het ondragelijke juk en de knevelaryen der vreemde overheerschers moede,
stonden de getergde Britten op, en niet dan met moeite en ten koste van veel bloed«
gelukte het den tegenwoordigen bevelhebber van dat wingewest,
Paulinus suetokius,
den hardnekkigen krgg te dempen in welken zich ook de Germaansch-Batavische hulp-
benden meer dan eens onderscheidden. In het bgzonder betoonden zij hunne onver-
schrokkenheid bg de verovering van
Mona (1), Dit eiland was sterk bevolkt en
daar het slechts door eenen smallen zee-arm van
Brittanje gescheiden werd, strekte
het tot schuilplaats aan overloopers en vlugtelingen. De overtogt des voetvolks der-
waarts geschiedde met platbodemde vaartuigen , terwyl de hulpruiterg nu eens badende,
dan zwemmende en hare paarden bij den toom houdende, overkwam (2).

Het waren minder de gruweldaden en de buitensporigheden, dan de heillooze
voornemens van
kero tegen den slaafschen en verbasterden Raad, welke r.eene zamqn-
zwering tegen den dwingeland voortbraglen, in welke Raadsheerenridders, krijgs-
lieden, zelfs vrouwen, en onder deze de Grieksche
epjcharis, als om stryd, doel
namen (3). Op het punt dat zij haar doel zoude bereiken, lekte het geheim uit door
eenen slaaf, waarop
nero terstond geheel Rome^ de zeekusten en den Tiber met
krijgsvolk, bovenal met zyne Germaansch-Batavische lyfschutbenden bezette, op wier
trouw, als buitenlanders, hg zich het meest verliet. Zy renden door de straten,
ïwermden over de markten, drongen in de huizen en op de landgoederen, en trokken
door de naburige steden om elk, die verdacht gehouden Averd, ter slagtbank te slepen.
Nadat alles was afgeloopen werd de geheele lijfwacht bijeen geroepen, en onder haar
twee duizend
Sestertiën (ongeveer honderd vptig gulden) hoofd voor hoofd uitgedeeld,
met de belofte, dat zij voortaan, zonder betaling, van het noodige koorn zoude voor-
zien worden (4).

De trouw en dienstijver der Batavieren in Rome strekten evenwel niet ten Avaarborg
tegen de onderdrukking en mishandeling hunner landgenooten aan de oevers van den
Rijn. Immers fontejus capito , welke destijds het opperbevel in Neder-Germani'é
voerde, liet eenen voornamen Batavier julius paullus van edelen bloede, den broe-
der van
claudius civilis , onder valsche beschuldiging van weêrspannigheid ombren-
gen , en
civilis zeiven, die meer dan twintig jaren in de legers der Romeinen gediend
bad, in ketenen sjaan en naar
nero voeren (5),

I -

/,1

|i (1) Hoogst waarschijnlijk het tegenwoordig Anglesey. Wagehaar, D. I. hl. 98. Aanra. 9.

I (2) Tacitüs, Mnal. Lib. XIV. c. 29—39. Tacittjs, Eist. Uh. IV. c. 12.

■i

(3) Sdetohids in neroke, c. 37. Tacitüs, Annal. Lib, XV. c, 48.

<i

i: (4) Tacitüs , Annal. Lib, XV. c. 43—74.

'i

ij Tacitüs, Hist. Lib. IV. c. 13.

-ocr page 141-

DES VADERLANDS. 169

Daar zulke euveldaden slrafl'eloos aan de xrienden en bondgenoolen des Ryks konden 69 J.
gepleegd Avorden, is het voorzeker geen wonder, dat de Avingewesten blootgesteld wa-'^^^"'^·
ren aan al de dwingelandij van
nero en de willekeur zijner satrapen. Galliër in het
bijzonder, was langen tijd zwaar gedrukt geworden, en het geduld des volks door aller-
lei onregtvaardighedenknevelarijen en Avreedheden op de proef gesteld, tot dat
cajos
JULIUS YiivDEx, wicn het bestuur over dit uitgestrekt gewest was toevertrouwd, hen de
wapenen deed opvatten. Hij zelf was een Galliër te
Aquitaniè uit een oud koninklijk
geslacht geboren, en had zich, even als zijn vader, tot den rang van Raadsheer vao
Rome zien verheffen. Hij vereenigde bij een schoon, heldhaftig voorkomen eenen
werkzamen , moedigen geest, gepaard" met eene zeldzame schranderheid en ν oorzigtigheid
zoo wel in zaken van staat als van oorlog. Getroffen over de verdrukkingen en ellen-
de zijner landgenooten, riep hg eene algemeene volksvergadering bijeen, in welke hij
met krachtige trekken, de wandaden van
nero, zijne^'wreedheden en afpersingen schet-
ste-, en de Galliërs bezwoer, aan zich zeiven, aan het Romeinsche volk en aan de ge-
heele aarde de vrijheid weder te geven. Allen juichten de aanspraak toe, en
vindex ,·
die slechts den ondergang van nero en niet eenig opperbewind in Rome voor zichzelven
begeerde, schreef aan
galba , die thans over eene aanzienlijke krijgsmagt in Spanje
het gezag voerde, dat hij aan het hoofd stond van honderd duizend welgewapende GaUiërs,
over welke hij hem het opperbevel, benevens de opvolging van
nero aanbood. Dit
voorstel vond eenen gereeden weerklank in het leger van
galba. (1).

Juist op den verjaardag van zijnen moedermoord ontving nero, terwijl hij zich te
iV^a/je/^i bevond, het berigt van den Gallischen opstand , dien hij echter met zorgeloos-
heid en onverschilligheid beschouwde.
Vergibtius rufus , die in Opper-Germanië gebood,
voerde ondertusschen zijn leger met de Germaansch-Batavische hulpbenden tegen
vindex
aan, en""sloeg het beleg voor Vezontio oiBesancon dat de poorten voor hem gesloten
had (2). ViNDEx trok mede van zijne zijde op, om deze plaats te ontzetten, en legerde
zich op een voordeelig punt in de omstreken. De beide bevelhebbers vereenigden zich
inmiddels, door brieven en zelfs door een mondgesprek met elkander tegen
nero , en
kwamen in het geheim overeen, om gezamenlijk
Vezontio binnen te trekken. Vindex
naderde derhalve met zijn leger de sterkte als wilde hij haar ontzetten; maar de benden
van
vERGiNius, die niets van de onderlinge overeenkomst der beide opperhoofden wisten,
noch het bevel van haren veldheer afwachtten , vielen met geweld de Galliërs aan, die op
geene vijandelijkheden verdacht waren. Tevergeefs
poogden de wederzijdsche heirvoerders
de woede hunner krijgers le beteugelen, die, volgens
plutarghus , wilden strijdrossen ge-
lijk wier onstuimig vuur de ruiter niet kan bedwingen, in hunne bhnde drift niet naar
de stem hunner opperhoofden luisterden. Twintig duizend Galliërs wil men, dat in dit

(1) Dio cassiys, Lih. LXIII. p.724 ; 725. Pjujtarchcs in galba ; p. 1054.

(2) Tacitüs, Ilist, Lih. IV. c. 17.
I.
deel.,

18

-ocr page 142-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

•WSü*

69 J. bloedbad^ omgekomen-zijn. Λ ViwDEX^^^ enjradeloos, beroofde zich met

eigen hand Tan een leven dat hij aan het edele doe^had ^toegewijd, om het menschdom
Tan eenimonster te redden, welke het tot schande
en ten geesel strekte (1).

Het lot i'an vindex , hoe schijnbaar gunstig voor ïïero , verhaastte slechts den val des
dwingelands. Het dempen yan den opstand in
Galli'è stortte hem in die Avellustige
werkeloosheid terug j aan welke hij door dezen, gedurende eene poos, Avas ontrukt gewor^-
den. Opschuddingen en bewegingen vertoonden zich nu door het geheele rijk, en de
verachtelijke Avreedaard zag zich weldra van zijne lijfvpachten zelfs verlaten. De acht
Batavische hulpbenden, welke hij
mï Brittanjc opontboden had, en die thans'in
Italië aangekomen iwaren, droegen er naderhand roem op, dat zij het ryk aan nero
ontnomen hadden (2).· Eindelijk door een Raadsbesluit voor vijand des vaderlands ver-
klaard en achtervolgd, onttrok hy zich , door een vrijgelaten slaaf geholpen-, door eenen
doodelijken dolksteek aan de woede des volks (3). Zijn dood herstelde echter geens-
zins de rust in de beide
Germanien. Galba, nu ten troon verheven, vervreemdde ten
eenenmale de gemoederen van zich toen hij den braven
verginius rufus, welke hem uit-
stekende diensten had bewezen, doch dien hij wantrouwde, even ondankbaar als onvoor-
zigtig uit het gebied van Opper-GermaniëAexn^vias^^ en hem terstond
nordeopfius fla.g-
cus , een afgeleefd grijsaard , tot opvolger zond. Hij verbitterde daarenboven het leger
van
vergmus, dewijl hij de krijgsknechten van de vrucht der overwinning op vindex
en de Galliërs beroofde, hetgeen hen dermate belgde, dat zij weigerden den eed anders
dan in den naam des Romeinschen Raads ai to leggen; zelfs zonden zij oogenblikkelijk

iiaar de Praetoriaansche lijfschutbenden te Rome eenen bode , welke uit hunnen naam

t

verklaarde, » dat hun een oppergebieder in Spanje gemaakt, mishaagde, en dat men
er eenen moest kiezen, die'door al-de legers werd goedgekeurd." Niet minder strooide
hij de > zaden van ontevredenheid in
Νeder,~Gfirinanië door den moord van fontjejus
gä.pito
, wiens leger echter zyne . zijde gekozen had. De bedoelingen van dezen trot-
sehen en schraapzuchtigen landvoogd moesten hena voorzeker eenigzins verdacht voor-
komen , daar :
ga.pïto in den opstand der Galliërs, tegen nero , geen dadelijk deel ge-
nomen had.
Aulus vitellius , die geene andere aanspraken of verdiensten bezat, dan
de deugden van zijnen vader, droeg hij, eenjgen tijd daarna, het bewind op overiVeoier-'
Germanië (4). Bij zijnie aankomst te Rome, waar hij zich door gestrengheid en krijgs-
tucht even gevreesd,' als door zyne gierigheid verachtelijk maakte, dankte hij, hetzij

I

t

(1) Dio cassiüs, Lih. LXIII. p. 725. Plbtarcqds in galba, p. 1055,

(2) Tacitus, Ilist. Lib. II.-c. 27. ,

(3) StiETOKius in nerone, c. 50. Dio cassius, Lih. LXIII. p. 727. Aureiii victoeis Epü.
c. 5. p. 238. Ed. Amst. 1647.

(4) Suetonhjs i« galba, c. 11, 16. Tacitüs, Ilist, Lih. 1. c. 7, δ, 58. Lih. IV. c. 13.
D
io cassiüs, Lih, LXIV. p. 729. Plutarchus in galba; p, 1059.

wfm

-ocr page 143-

DES VADERLANDS. 139

uit' vrces' of uit ontijdi-ge spaarzaainbeidi, zijne GerraaanschrBataTische lijfwacht af, ODJ.
wior trouw zoo menigwerf gebleken Avas, en zond haar zonder eenige belooning weg
Ook de Troeger vermelde acht Batavische hulpbenden, door
nero uit Brittanje ontbo-
den , werden gelast te vertrekken en zich door hun vaderland weder derwaarts te be-
geven. Om echter niet geheel de Batavieren van zich te vervreemden, schonk hij aan
CIVILIS de vrijheid weder, die hierop naar
Germanië terugkeerde. (2).

Waar algemeen misnoegen heerscht is weinig noodig om alles in beweging en op-
stand te brengen.
Vitellius'avist van de ontevredenheid des krijgsvolks op den ouden
Keizer gebruik te maken; en
g.vlba vond in den man, die alleen voor zijnen buik
scheen te leven, en van wien hij het minste kwaad voor zyne; regering gewacht had,
eenen gevaarlijken mededinger. Door innemende zorgvuldigheid, spilzieke mildheid,
en de uiterste gemeenzaamheid, die vaak aan laagheid grensde, had
vitellius bij zijne
komst in
Νeder-Germani'è, do gemoederen des krygsvolks voor zich gewonnen, hetwelk
hem, den zoon eens geachten Oud-Consuls, reeds met opene armen, en als een dier-
baar geschenk der Goden had ontvangen (3). Zyn anders trage geest werd door
fabivs
VALENS, een zyner onderbevelhebbers en die verbitterd was over de ondankbaarheid van
galea, aangemoedigd zich van het oppergebied meester te maken, terwijl aelius cae-
ciNA, onderbevelhebber in Opper-G er manié ^ het krijgsvolk aldaar zoo zeer te zyner
gunste wist te stemmen, dat hij op den derden van Louwmaand des jaars zeventig Ie
Colonia Agrippina, άοοτ het gezamenlijke Germaansche leger tot Keizer verheven, en
hem den naam van
germawicus werd toegekend (4). Niet zonder bloedplenging ging
deze verheffing vergezeld. De moordenaar van
fontejus capito viel ter verzoening van
de schim des verslagenen; en
julius burdo , bevelhebber der Germaansche vloot, dien
men als deelnemer in hetzelfde feit schuldig hield, ontkwam slechts door list aan de
toomelooze woede des volks.
Claudius civilis , welke juist op dit tijdstip uit zijne ge-
vangenschap bij dit tooneel van losbandigheid was aangekomen, liep mede groot gevaar,
dewijl het krijgsvolk hem als vyand van
capito en aanhanger van galba beschouwde,
en alzoo Ier lijfstraf vorderde.
Vitellius , >vien de vriendschap en hulp der Batavieren
gansch niet onverschillig konden zijn, onttrok hem aan de woedende menigte (5).

Met eene zeer aanzienlijke krijgsmagt, in twee afdeelingen gesplitst, trok.vitellius
op naar Rome. De eene onder fabius Valens uit Neder-Germanie ^ veertig duizend
man bedragende, zou door de Gallische wingewesten, die hy met goedheid of ge-
weld in het belang van
vitellius moest brengen, over de Cottiaansche Alpen iw. Uali'é

(1) SüKTONlCS in galba , c. 12.

(2) ïacitcs, Eist. Lib. IV. c. 13.

(3) Si'ETOKics in vitellio, c. 7, 8.

(4) Tacitis , Jlist. Lib. 1. c. 52—.57. Suetowiis in vitellïo , c. 8.

(5) Tacitl's, Hist. Lib. I. c. 58, 59. Lib. IV. c. 13.

70

18 *

-ocr page 144-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

70 J. dringen; de'andere uit onder bevel van ca-Égina , welke derlig dni-

zend man telde, zou langs eenen korteren weg door Germanië over liet Pmnijnsch
gebergte derwaarts trekken; beide afdeelingen waren daarenboven door Germaansch-Bata-
vische hulpbenden versterkt , met welke
vitellius , die met den gebeelen oorlogsstoet zijne
bevelhebbers volgde, ook zyne overige strijdmagt aanvulde (1). Slechts eenige zwakke ,
weinig strgdbare benden onder den ouden
hordeonius flagcus bleven in Germanië achter.

Valens werd door niets in zijnen togt belemmerd. Op de tijding van galba's dood
en
otho's troonverheffing, boden de Galliërs, die οτιιο en vitellius gelijken haat toe-
droegen, doch van dezen laatste het meest te vreezen hadden, geenen tegenstand. In
het land der Lingoners
[Champagne) ontmoette hij de reeds gemelde acht Batavische
Cohorten, die op den terugtogt van
Rome aldaar aangekomen, in zijn heir werden
ingelijfd. Er ontstond echter Aveldra een twist tusschen deze Batavieren en de
Romeinsche keurlingen, van welken do oorzaak niet gemeld wordt. Van woorden ge-
raakte men handgemeen, en het zou schier op een volslagen krijg uitgeloopen zijn ,
indien
nietVALEWs in tijds door de straf van eenigen , den Batavieren hunne ondergeschikt-
heid herinnerd had, welke zij schenen vergelen te hebben. Zijn heir trok nu ongehinderd
voort en geraakte door de landen der Allobrogen en Vocontiers aan het Alpisch gebergte (2).

Moord en verwoesting volgden daarentegen de schreden van caegina in ^e/yei/ë,
welks bewoners, niets wetende van galba's dood, geenen vitellius tol opperheer begeer-
den. Vele duizenden hunner sneuvelden; vele duizenden werden gevangen genomen
en tot slaven verkocht,- en naauwelijks ontsnapte hun &taat aan eenen geheelen ondcr-
dergang (3). Juist toen
gaegina gereed stond de Alpen over te trekken, ontving hij
uit
Italië de blijde mare, dat de ruiierbenden, welke aan de Po gelegerd waren, den
eed aan
vitellius hadden afgelegd, daartoe overgehaald door hare bevelhebbers, die
otho niet kenden, doch aan vitelliüs^ gehecht waren, en breed hadden opgegeven van
de magt der naderende keurbenden en van den roem des Germaanschen legers. Vier
sterke steden over
de Pe werden aan gaegina overgeleverd , die na eene genoegzame
bezetting, waaronder ook Germaansch-Batavische ruiterij, achtergelaten te hebben, met
zijn overig leger over de
Pennijnsche Alfen trok (4). -

De trouw der Germanen bleef ongekrenkt. Te vergeefs zond οτπο boden naar do
beide Germaansche legers om hen in zijne belangen over te halen.
Spanje^ zoo wel ala
Galiiëy verklaarde zich voor vitellius , in wiens magt ook al de landen tusschen de
Alpen en de Po gevallen waren. Bij Cremona viel de vooruilgezondfene Pannoriische
Cohorte van οτιιο in de handen der Vitelliaansche benden , die kort daarna tusschen
Pla~

(1) Tacitis, Hist. Lib. I. c. 61.

(2) TacitüS; Ilist. Lib. I. c. 64—66'.
(.•i)
 Taciti's, Rist, Lib. I. c. 67, 6ö.
(4)
 Taciti's, HiiU Lib. J. c. 70.

-ocr page 145-

DES VADERLANDS, 121'

ee/iiirt en nog honderd ruiters en duizend vlotelingen krijgsgevangen maakten. 70 J.

ïlil C^HR

Hierdoor aangemoedigd konden stroom noch oevers den strijdlust beteugelen. Do Bata-
vieren en de andere Overrijnschen Ovaren stout genoeg
de Po tegenover Placentia over
te z\Yemmen, en aan den gindschen oever eenige vijandelijke verspieders op te ligten,
hetgeen den overigen zulk eenen schrik aanjoeg, dat zij al bevende de tijding ver-
spreidden, dat het gansche heir van
gaegijta reeds over,de rivier getrokken en in aan-
togt was (l).

Dit gerucht werd echter verwezenlijkt. Weldra trok caecina de Po over en sloeg
het beleg
^ooï Placentia, nadat liy, zonder gelukkigen uilslag, beproefd had, de
trouw der aanhangers van οτπο om te zetten. Met het aanbreken van den volgenden
dag waren de wallen met verdedigers', en de vlakten met gewapende manschappen
bezet. De keurlingen stonden in digte drommen gesloten, de Germaansch-Bata-
vische hulpbenden meer verspreid. Men bestreed van verre met pijlen en steenen
het hoogste der muren, en trachtte de zwakste of bouwvalligsle punten te bestor-
men. Hierbij, leden, do Germanen het meeste van de schichten der belegerden,
dewijl zij, naar de wijze van hun land, met schier naakte ligchamen, onder
een woest krijgsgezang en het vervaarlyk gerammel der schilden, die zij boven de
schouders hielden, roekeloos aanliepen. De keurlingen, onder hunne stormdaken,
Avierpen intusschen eene schans op, ondermijnden de wallen, en poogden de poor-
ten te ovenveldigen doch de dappere tegenweer der belegerden, welke van de mu-
ren zware molensteenen op de aanvallers néderwierpen, deed
caecina besluiten
het beleg op te breken en over
de Po naar Cremona terug te keeren. Zijn
togt was echter niet geheel vruchteloos geweest.
Turullius gerialis met verscheidene
vlotelingen, en jui-ius
brigawtigüs met een klein getal ruiters verklaarden zich voor
viTELLius, en liepen tot hem over. De eerste was een hopman van rang; de laatste een
Batavier, zusters zoon van
civilis, en bevelhebber over eenen vleugel ruiterij (2).

Ondertusschen was valeks met zijn heir te Ticinum gekomen, alwaar een hevige
twist, welke reeds vroeger ontstaan was, onder zyne benden losbarstte. Do acht
Batavische Cohorten, die zich in het gebied der Lingonen bij hem hadden gevoegd, be-
jegenden reeds van den beginne af de overigen met eenen onverdra gelijken trots, pog-
chende, dat zij het waren, die den val van
nero bewerkt hadden, en van wie than*
alleen het lot des burgerkrijgs afhing. Zulk een toon moest den veldheer, even als zijne
manschappen, beleedigen, en overvloedige stof tot geschil en tweedragt opleveren,
onder welke de krijgstucht bedorven werd.
Valens begon zelfs te vermoeden, dat onder
deze stoutheid der Bataviefen, heimelijke ontrouw verborgen was. De omstandigheden,
die vaak meer en beterde zaken op het ondermaansche regelen, dan de wijsheid der men-

(1) Tacitds, Hist. Lib. 1. c. 74-70. Lib. Π. c. 17.

(2) Ticms, Tlisf, Lib, li. c. 22. Lib, IV. c. 70.

-ocr page 146-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

70 J. sehen, schenen ook hier VALÊTis'te'hulp te komen. Dé tijding dat oxno's vlotelingen,
na(iUR. Treyirsche ruiterbende en de Tongeren Terjaagd hadden, en dat het
]Sarhonesche
Gallië
gevaar liep, verschafte hem eene ongezochte gelegenheid, zich van een gedeelte
der onrustige Batavieren te ontslaan, die hij zoo wel tot onderstand derwaarts beval te
trekken, als om daardoor deze oproerige benden te verspreiden, wier vereeniging gevaar-
lijk konde worden. Deze beschikking verwekte echter misnoegen niet alleen onder de
Batavieren, maar zelfs de keurbenden riepen morrend uit: »men berooft ons van de hulp
der dapperste mannen; men zendt die oude, beproefde krijgslieden , overwinnaars in zoo
vele veldslagen, als uit de spitse weg, nu men den vijand in het gezigt heeft. Is een win-
gewest van meer belang dan
Rome en het behoud des rijks ? dat wij allen hen dan naar
Galli'è volgen; maar zoo de volkomene overwinning alleen in Italië is gelegen, dan
moet men niet de wakkerste en sterkste leden van ons ligchaam scheuren
(1)." Valens,
welke dit stout gemor met geweld door de bijldragers wilde stillen, werd nu zelf door
de menigte, hierdoor verbitterd, aangevallen, met steenen geworpen, en toen hij de
vlugt koos, achterna geloopen en nageschreeuwd, » dat hij den roof der
Gallien, het
goud van
Vienna, en het loon van al hunnen arbeid achterhield." Hierop vlogen
de oproerigen in zijne legertent; scheurden de pakken los, en doorwroetten zelfs den
grond met hunne schichten en lansen.
Valens hield zich ondertusschen in het gewaad
eens slaafs by eenen wachtmeester
{decm iorem equitum) verborgen, tot dat alphe-
nus varus
, de legerraeester, toen de opschudding allengs bedaarde, te rade werd , om
de hoplieden te verbieden de ronde te doen, of de trompetten te laten steken. Over
■ deze ongewoonte verbaasd, zagen de oproerigen elkander verlegén aan, en de onrust,
dat thans niemand het bevel voerde, terwijl de vijand zich in de nabijheid bevond, bragt
hen weldra geheel tot stilte, tot berouw en eindelijk tot beden en tranen om vergifïenis.
Nu kwam
yalens ^ dien zij verloren Avaanden, behouden, hoewel gehavend en treurig
te voorschijn; medelijden, toegenegenheid, vreugde en blijdschap ontwaakten beurtelings
ih het gemoed der krijgsknechten j die hem, met adelaars en legerteekens omgeven, al
juichende onder lof- ^n dankbetuigingen naar zynen veldheerszetel voerden. Eene Avyze
gematigdheid verbood hem iemand ter strafte eischen; slechts om zich niet door te veel
oogluiking verdachter te maken, bestrafte hij eenigen, »wel wetende," zegt
tacitus ,
» dat in burgeroorlogen aan de gemeenen meer vrijstaat, dan aan de bevelhebbers (2)."

Bijna zou dit oproerig tooneel onder de benden van valens vernieuwd zijn geworden,
lóéii zij berigt kregen van
gaecina's nederlaag, en morrende te kennén ^aven, alsof zij
door de schuld des veldheers of wel door zijn verraad, geen deel in den strijd genotnen
hadden. Thans konden zij niet langer stil liggen en rukten, zonder bevelen af te Avach-
tén, voor de legerteekens henen, dreven de standaarddragers voort, en vereenigden zich

(1) Tacitds, Jlist. Lih. II. c. 28.

(2) Tacitüs, nisi. Lih. II. c. 29.

142

-ocr page 147-

DES VADERLANDS, 121'

spoedig met gaegina (1). De onderlinge nijd en afgunst tusschen de beide opperbevel- 70 J.
hebbers hadden gelukkiglijk geenen invloed op het algemeen belang; het vereenigde '
heil' Ycrlangde Turig om met
otho's aanhang tot eenen beslissendcn slag Ie komen, en
sloeg over
de Po eene schipbrug, welke door eenen schanstoren beveiligd werd.
Midden in den stroom lag een klein eiland, hetwelk de zwaardvechters van οτπο met
hunne vaartuigen trachtten te bemagtigen; doch de Germaansch-Batavische benden ItAva^
men hen voor en namen al zwemmende het in bezit. De moedigste zwaardvechters
Averden nu Avel uitgekozen om de Germanen wederom te verdrijven, doch schoten op
hunne waggelende vaartuigen te kort bij hen, die op vasten grond stonden, en van den
wal veel wisser hunne aanvallers, dan dezen hen treflen konden; terwyl zy daar-
enboven de roeijers belemmerden, doordien zij allen naar eenen kant drongen. De Ger-
manen van deze verwarring gebruik makende, sprongen te water, en daar eenigen de
vaartuigen tegenhielden.» beklommen anderen de voorplecht, ofboorden de bodems in den
grond. Dit zonderling watergevecht geschiedde onder de oogen der beide legers, en
hoe meer
zich de benden van vitellius verheugden, des te heviger verwenschtenoTHo's
aanhangers den bewerker dezer bloedige onderneming. De aftogt en vlugt der overg e-
blevene vaartuigen maakten een einde aan den strijd (2).

Kort daarnii, viel in de vlakten van Brediacum, waarschijnlijk tusschen^sremowa en
Verona^ aan de zamenvloeijing van de Po en de Addua, tusschen de legers tan οτπο
en VITELLIUS een moorddadig hoofdtreiFen voor, tot welks gelukkigen uitslag ten be-
hoeve van den laatstgenoemde, de Batavieren niet weinig toebragten, die juist in het
beslissendst oogenblik tot onderstand aankwamen. Door
alpuenus yarüs aangevoerd,
hadden zy de zwaardvechters van
otho, die met schuiten over de rivier gekomen waren ,
in den stroom teruggejaagd en daar afgemaakt; waarna zij den vyand in de zijde aan-
vielen , die daarop naar
JBrediacum op de vlugt gedreven en onder wiens benden eene
vreesselijke slagting gemaakt werd (3). Op de tijding dezer nederlaag eindigde οτπο
door zelfmoord zijne loopbaan met eene kalmte en grootheid van geest, die niet over-
eenstemmen met zijne vorige daden en vroegeren levenswandel (4). Nu werd
vitei^
iius door den Raad en het volk van Rome voor opperheerscher uitgeroepen, en het
Germaansche leger door een plegtig gezantschap met lof en dankbetuiging begroet (5).

Vitellius zelf wist nog niets van hetgeen te zyner gunste was voorgevallen. Hij
had zich steeds aan den
Rijn opgehouden, en was nu korten tijd geleden van daar
met het overschot des Germaanschen legers en 8000 man uit
Briltanje opgetrokken,

(1) Tacitcs, Jlüt. Lib. II. c. 30.

(2) Tacitcs, Jlist. Lib. II. c. 35, 36.

(3) Tacitcs, Jlist. Lib. II. c. 41—44. PtuTABcnts in otuoäe, ρ. 1074.

(4) Tacitüs, Eist. Lib. II. c. 49. Si'etoniüs in otiioke, c. 11. Pivtarchi's Ιποτηολε, ρ. 1074.

(5) Tacitüs, llist. Lib, II. c. 55. Dio cassii-S; Lib. LXV, p. 734.

-ocr page 148-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

70 J. toen hij het einde des krijgs en den dood van otuo yernam, die hem \an het bezit
des Rijks verzekerden. Hij was ondertusschen niet zonder bekommering voor de over.\von-
nene keurbenden, die door
Itali'è verspreid en onder de overwinnaars gemengd , hun-
nen onrusligen geest door hatehjke gesfirekken te kennen gaven. De veertiende keur-
bende in het bijzonder dreef de stoutheid in dit opzigt tot zulk Den uiterste, dat men
te rade werd, haar naar
Brittanje terug te zenden, vanwaar zij door nero was op-
geroepen. Om den overmoed en trotschen geest dier keurbende te beteugelen, moes-
ten de acht Batavische Cohorten zich nevens haar legeren. De oude, wederzijdsche
haat baarde spoedig wrevel, en een gering voorval Avas genoeg om allen in bewe-
ging te brengen. Te
Taurina [Turin) mishandelde zekere Batavier eenen ambachts-
man , dien hij voor eenen bedrieger hield, doch welke in eenen keurling, die bij hem
huisvestte, eenen verdediger vond. Het krijgsvolk schoot van beide zijden toe: van
scheldwoorden kwam men tot daden, en ongetwijfeld zou er een bloedig gevecht ont-
staan zyn, indien niet twee Praetoriaansche Cohorten, die zich de zaak der keurbende
aantrokken, aan deze moed en den Batavieren ontzag ingeboezemd hadden. De Bata-
vische Cohorten werden hierop weder van de veertiende keurbende gescheiden, en, ter-
wyl deze laatste alleen naar
Brittanje trok, op bevel van vitellius , wegens dapper-
heid en trouw, by het Keizerlijke leger aangenomen (1). Uit vrees echter, dat zij
nieuwe onlusten zouden verwekken, >verden zij kort daarop naar
Germani'e gezonden,
alwaar zij den Romeinen eenen binnenlandschen en uitheemschen krijg tevens "hiel-
pen berokkenen. (2).

(1) ÏAciTus, Uist. Lih. II. c. 57-67.
(3)
Tacitds/.fiTisi. Lih. II. c. 69.

■i

-ocr page 149-

DERDE HOOFDSTUK.

DE OPSTAND EN OORLOG DER BATAVIEREN

onder

CJÜAWTMWriS CMJrjJLIS
ΧΈ&ΈΙΙί »Έ ΚΟΜΚΙΙΙΙΈΙΙί,
ΤΚ »κ ϋΤΛΙΙΚΙΙί 9Ö VjTS- IVA CHRISVCü.

Het bondgenootschap lussclien de Batavieren, en Romeinen had nu langer dan eene 70 J.
eeuw bestaan. Ondanks het plegtige verdrag steeds door de Batavieren stiptelijk na-"^*^'"''·
gekomen, hadden do Romeinsche gezagvoerders aan den
Rijn zich van lieverlede aan
de grootste buitensporigheden en geweldenarijen schuldig gemaakt. Hunne hebzuicht
en overdaad legden het volk ondragelyke lasten op, ofschoon do Batavieren niet aan
Rome schatpligtig waren, maar slechts mannen en wapenen aan het Rijk leveren
moesten (1). De schoonste knapen werden weggevoerd om de Romeinsche wulpschheid
ter schandelijke prooi te strekken; én niet alleen de jongelingen, maar, om groot los-
geld af te persen, werden zelfs bejaarde en afgeleefde mannen tol do krijgsdienst opge-
schreven (2). Het afdanken der Germaanscli-Batavische lijfwachten van
kero door gal-
ba
, het terugzenden der acht Batavische Cohorten door yitellius , de mishandelingen
civilis en zijnen broeder aangedaan, en de moord aan gaknasgus , den Kaninefaat, ge-
pleegd , hadden meer en meer de gemoederen der landzaten van de Romeinen vervreemd,
en de zaden van Avrevel en misnoegen uitgestrooid en aangekweekt. Het gevoel voor
vrijheid en onafhankelijkheid was onder hen niet verdwenen, maar slechts door de over-
magt der Romeinen onderdrukt geworden. Toen derhalve na den dood van
hero , de
vreesselijke burgeroorlogen over de verkiezing eens nieuwen keizers ontstonden, en de
Romeinsche keurbenden die aan den
Rijn lagen, opontboden Averden, μ as het geen
wonder, dat onder de Batavieren en de met hen vermaagschapte stammen de begeerte
ontwaakte, de oude vrijheid en staatkundige onafhankelijkheid te herkrijgen, en dat er
in hel geheim een opstand tegen het gehate gezag werd voorbereid.

Claudius civilis was de eerste, die hel zwaard ter bevrijding des Vaderlands aan-

(1) Tacitcs, Jlist. Lib. fV. c. 12.

(2) Tacitis, IlisL Lih. W. c. 14.
1. deel.

19

-ocr page 150-

146 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

70 J. gordde. Ilij was de berocmdsle uit het edel, of zoo men wil, koninklijk geslacht der
Batavische
juliussen, van Avaar hem dan ook taöitüs zoo wel julius civilis als Claudius
(iiyilis
noemt; gelijk zyn' broeder julius paullus en zijn neef julius brigantigus
heette. Den naam van glaudius schijnt hij .aangenomen te hebben, dewijl hij hoogst
vermoedelijk door keizer
glaudius met het .Romeii^sch burgerregt is begiftigd geworden.
Zijn volle naam zal alzoo
julius glaudius civilis geweest zijn (1). Hij behoorde onder
die zeldzame mannen welke de voorzigtigheid, de loosheid en schranderheid van den
staatsman met den moed, het beleid, en de onverschrokkenlieid van den krijgsman
vereenigen; die niet alleen een groot plan weten te ontwerpen, maar ook geestkracht
met standvastigheid zamentparen om het door'te zetten; en die in de wederwaardigheden
zelve eenen spoorslag vinden om op den ingeslagen weg moedig en rustig voort te gaan ;
of de zelibeheersching bezitten van met ee-r en Avaardigheid te zwichten, wanneer vol-
liarding misdaad zijn zou. Niet slechts overtrof hij al zijne landgenoolen in geboorte
en afkomst, maar ook in kennis en krijgsbekwaamheid, en gaf zijne grootsche bedoe-
lingen niet onduidelijk te kennen, Avanneer hij zich bij
sartorius en naiiiiieal, die
Avrekers der menschheid op
Körne's overmoed, vergeleek j- met vVelke hij ook hierin
overeenkwam, dat hij , even als zij, slechts één oog had (2). ^ -

Gewigtige diensten had deze doorluchtige Batavier gedurende meer dan vijf en tmntig
jaren aan het hoofd der Batavische hulpbenden den Romeinen bewezen, en Avas thans
door
vitellius , die hem aan de woede der krijgsknechten te Colonia \Jgrippina ont-
trokken had, naar het Batavisch eiland gezonden, ten einde van daar nog meer strijd-
krachten ter ondersteuning der keizerlijke belangen te verzamelen
(3). Civilis maakte
echter van deze gelegenheid gebruik, om zoowel den hoon en smaad hem aangedaan ^
als het schenden van de heiligste overeenkomsten van de zijde van
Rome, te wreken.
Hij was evenwel voorzigtig genoeg, zyne verbolgenheid te beteugelen, en niet openlijk
het bondgenootschap met de Romeinen te verbreken vóór dat de tijd, om dit met
eenen gewenschten uitslag ten. uitvoer te brengen, geheel tot rijpheid zou gekomen
z;yn. Deze bood zich aan toen
vespasianus door het leger in het Oosten tot keizer
\iitgeroepen en hierdoori een -nieuwe ibiirgerkrijg ontstaan was. Om niet terstond door
dienen openlijken afval van
Rome als vijand beschouwd te worden, veinsde hij de innig-

(1) ïacitcs; Hist. Lib. I. k 50. Wagewaar, D. I. bi. 102 Aant. I. Nalezingen op da
Vaderl. 'Rist,
bl. 36—40. liruiiiing, Gesch. d. IVederl. D. I. bl. 12. Bilderdijk; D. I.bl.32.
Zou misschien liet geslacliit van civilis 'reeds onder julius caesar hel Romeinsche burgerregt ver-
trejfen, en vandaar den stanmaam
jülics aangenomen hebben? Men weet, dat een Romeinschege-
slachtnaam niet mögt aangenomen worden, indien men niet liurger van
Rome was. Vokdel ver-
duitscht den naam van
claümüs civilis; door jiicolAAS bürgeriiart. Zie zijn Treurspel^: Ratavische
Gebroeders ·,
en o.'s. pers door clae» burgers. Romeynschen Adelaer, D. 1. bl. 102, Amst. 1683.

(2) Tacitis, ΛζΖ». IV. c. 13. ' . .

(3) ÏAcme, Rist, Lib. IV, G. 13.

I*

-ocr page 151-

DES VADERLANDS, 121'

sie belangstelling in vespasia;nus, ilietgeen hem, zonder eenigen argwaan op te 70^J.
Aveliken, vrgheid gaf ^ de benden, die
yitelhus aankleefden, te bestrijden. Hij werd
hierin gesterkt door brieven
Tan Antonius primus, een man Tan hel hoogste aanzien in
Rome, die hem Termaände »de hulpbenden door titellius ontboden, niet te laten
Tertrekken; en onder schijn Tan oproer in Germani'è zelfs de keurbenden terug te hou-
den." Tot hetzelfde had hem ook
nordeonius flaggus , de landvoogd λάίχ Germani'è^m
persoon aangespoord, daar deze insgelijks lot vespasiakus overhelde, en Toorden onder-
gang
Tan den staat Treesde, Λvanneer zoo vele duizenden gewapenden indrongen (1).

De Romeinsche krijgsmagt, die Tan den Main af, door het eiland der Batavieren tot
aan de zee in Terschillènde legerplaatsen
Terspreid lag, konde waarschijnlijk te dien tijde
geene twintig duizend man bedragen , welke eerst tegen het einde
Tan den oorlog met
nog vier keurbenden en eenige ruiterij
Tersterkt werd. Men mögt daarenboven Tcrtrou-
wen, dat strijdkrachten, dus Terdeeld en
Tan elkander gescheiden, te onbekwamer^zou-
den zijn om behoorlijken tegenstand te
bieden; en dat de Batavische ruiters, die zicli
er onder bevonden , bij het eerste teeken
Tan den opsland , zich zouden afzonderen (2).
De werving onder de Batavieren, door
titellius bevolen, was reeds, wegens de wreed-
heid en knevelarij, waarmede zij gepaard ging, door de misnoegden Tcrboden en ge-
schorst (3). . ,

CiTiLis maakte zich terstond dezen staat van zaken ten nutte , en oordeelde^ dat hij
xyne oogmerken thans niet langer τοογ de zgnen mögt Terbergcn. In een der heilige
bosschen
roept hij te dien einde de aanzienlijksten en wakkersten des Tolks onder schijn
van een gastmaal, bijeen (4).- En als hg hen laat in den nacht door drank en Trolijkheid
verhit
en opgewonden ziet, Terheft hij den lof en krijgsroem des volks, én schetst Ter-
volgens met sterke kleuren, al de Terongelijkingen , de rooverijen en de andere onheilen
der dienstbaarheid. »Wij worden," zegt hij, »niet meer gelijk eertijds als bóndgenooten
beschouwd
, maar als.slaven behandeld. Zagen wij zelfs ooit de stedehouders, hoe on-
dragelijk
Ook door hun gevolg, en ergerlijk door hunne trolschheid, onder ons? Men

«

geeft ons slechts ter prooi aan oversten en honderdmannen, wélke, wanneer zij \an
roof en bloed Terzadigd zijn, door andere
TerTangen worden , die dan weder nieuwe
listen en Terschillende kunstgrepen uitdenken om te; rooTcn
en te plundereö. Eene
werving is uitgéschreven, door welke de zonen, van; de ouders, de broeders van de
broeders, als Toor allgd afgescheurd worden.
Zullen wij van' dil alles slechts werkelooze

(1) ÏACiTüs, Ilist. Lih. IV. c. 13.

(2) Wagenaar, D. I. hl. 119, 120.

(3) Tacitüs, Eist. Lih. IV. c. 14.

(4) Welk heilig bosch dit gcAveest zij, is geheel onzeker. Ecnigen houden liet Haag sehe-, an-
cleren het Schaken- of Sakrenbosch er voor, terwijl sommigen het tusschen de JFaal en è&Maas
plaatsen. Wageraar , D. I. bl. 120. Bijv. en Aantn. op de Vaderl. Ilist. % l. hl. ζΜ.

19 *

-ocr page 152-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

70 .Τ. aanschouwers blijven? Neen, Bala vieren, de' tijd is gekomen om den geleden lioon
na .nn. ^^ yj^reken. Nooit Avas de Romeinsche staat in eenen hagchelijker toestand dan
thans; en in de winterlege ringen zijn niets dan buit en afgeleefde krijgers. Gij behoeft
slechts üwe oogen op te slaan ora u niet langer door de ijdele namen van keurbenden
te laten rerschrikken. Wy hebben puik van voetvolk en ruiters: de Germanen zijn
onze bloedverwanten; de Galliërs trekken met ons ééne lijn. Den Romeinen zelfs is
deze oorlog niet onaangenaam, van welken de ongunstige uitslag aan
vespasianus zal
geweten worden, terwijl men van de overwinning geene rekenschap verschuldigd is (1).

Met zoo veel goedkeuring werd deze rede door de vergaderde Batavieren aangehoord,
dat allen, naar landsgebruik , onder den voorvaderlijken vloek,
civilis den eed van
getrouwheid zwoeren, hetgeen door hem op de plegtigste wijze, en volgens de ge-
woonte der Germanen, onder belofte van baard noch hoofdhaar te scheren vóór dal
liij de Romeinen verjaagd had, beantwoord werd (2). Zijne voorzigtigheid veroor-
loofde hem evenwel niet zich aan het hoofd van eenen zoo zwakken aanhang te stellen.
Iiy noodigde derhalve door heimelijke boden de acht Batavische Cohorten, die door
viTELLius naar Germanié opgezonden waren, en zich thans te Magotitiacum [Ments)
ophielden, dringend uit om in den/opstand deel te nemen, tot welken de Kaninefaten
reeds opgeroepen waren. Onder deze naburen en stamgenooten der Batavieren bevond
zich zekere
brimo , bri^ jto of biienno , een man van stouten geest, grooten naam en
aanzienlijke afkomst, en die aan zijn volk te meer geviel, dewijl zijn vader door weder-
spannigheid en vele daden van vijandschap tegen de Romeinen, zich had onderscheiden.
Naar 'slands wijze werd hij op een schild geheven, op de schouders der dragers rond-
gevoerd en alzoo tot legerhoofd der Kaninefaten uitgeroepen. Ondersteund door zyne
bondgenooten, de kleine Friezen, overviel hij nabij do
Noordzee de winterlegeringen
van twee Romeinsche Cohorten, welke hg veroverde en plunderde, zonder dat deze
benden den aanval voorzien hadden, noch ook in staat waren dien af te weren (3).
Een gelijk lot werd den burgen of kasteelen der Romeinen, van welke er velen hier te
lande waren, gedreigd, die echter, als niet te verdedigen, door de bevelhebbers zei ven
in brand gestoken werden. Hoe minder tegenstand geboden weid, hoe meer de Avraak
des lang getergden^volks voortholde, sparende noch de weerlooze zoetelaars, noch zelfs
de vreedzame Romeinsche kooplieden, die onbezorgd en als in vollen vrede wijd en zijd
door het gewest verspreid waren. . Eindelijk bragt
aquiuus , eerste hopman eener keur-

(1) Tacittjs, IlisL Lib. IV. c. 14. ,

(2) Tacitus, Rist. Lib. IV. c. 15. St. simoU; Guerre des ßataves, ρ. Π.

(3) In plaats van: duamm Co/iortium hiberna^ pfoximo'occtipato Oceano,irrumpit{tkcitvs ,
Mist, Lib.
IV. c. 15. p. 399)Jezcn anderen: diiarum Cóhortium hiberna, proxima occupatu,
Oceano irmmpit^
en vertalen dan met hooft : » breekt hij, uit den Oceaan^ in, tot de witi'
tcrlepgers van twee rcgementen, die naast waren om ingenomen te moogen worden.'^

-ocr page 153-

DES VADERLANDS, 121'

bende, de Teldteekenen en vaandels benevens al het krijgsvolk uit de onderschei- 70 J.
dene sterkten, naar het opperste gedeelte des eilands en vervolgens te
Castra Vctera^^
bijeen. Deze strijdmagt Avas echter gering, dewijl vitellius , die van do Batavieren niets
meende te vreezen te hebben, de beste benden niet zich naar
Italië gevoerd en door
eenen ongeoefenden hoop Germanen en Belgen uit de naastgelegene gehuchten, had la-
ten vervangen (1).

Civilis bleef steeds veinzen alsof hij geen deel had aan al deze bcAvegingen, en be-
rispte zelfs de Romeinsche bevelhebbers, dat zij de sloten en burgen ontruimd hadd^j
hy vermaande hen naar hunne Avinterlcgeringen terug te keeren, en nam op zich om
zelf met de Cohors, over ^velke hij het bevel voerde, den opstand der Kaninefaten te
dempen. Het bleek echter weldra, dat bedrog onder dezen raad schuilde, met welken
men slechts bedoelde de Romeinen te scheiden, om hen zoo veel te gemakkelyker to
overweldigenterwijl ook de Batavieren, verheugd over den begonnen krijg, duidelijk
genoeg te kennen gaven, dat niet
brinio , maar civilis zelf de aanlegger en het hoofd
■ van den geheelen opstand was (2).

Alzoo bespeurende, dat zijne listen verijdeld werden zcekt hij toevhigt in openbaar
geweld. Hij roept de Kaninefaten,-triezen en Batavieren bijeen, verdeelt hen in drie
krijgsbenden en voert hen tegen de Romeinen aan, die zich nabij den
Boven-Rijn
vereenigd hadden, op welken stroom aqtjilius tevens ecnige schepen gereed had, die,
Tia hel verbranden der burgen, aldaar waren aangekomen. Kort had de strijd geduurd
toen de bende der Tongeren met de legerteekenen lot
civilis overhep , en de Romeinen,
door deze onverwachte troμweloosheid in verwarring gebragt, beide door bondgenoolon
en vijanden geslagen werden. Een gelijk verraad bragt de Romeinsche scheepsmagt in
handen van
civilis. Een deel der roeijers beslond uit Batavieren, die, als uil onkunde,
in den beginne de bootsHeden en voorvechters verhinderden, doch zich daarna openlijk
legen hen verzetteden, den achtersteven naar den vijandelijken oever wendden, en ein-
delijk de stuurhedcn en bevelhebbers vermoordden, uitgezonderd degenen, die mei hen
ééne lijn trokken. De geheele vloot van vier en twintig schepen geraakte in de magt
van
civilis , wien deze overwinning niet alleen eenen grooten naam, maar ook wapenen
en schepen verschafte, welke den bondgenooten ontbraken (3).

De tijding dezer schitterende overwinning maakte den diepsten indruk op de Germanen
en Galliërs, welke
civilis en de zijnen » herstellers der vrijheid" noemden. De Germa-
nen die met afkeer aan de togten van
caesar, drusus , germa>'icüs , cobbuï-o en anderen
terugdachten, zonden hém terstond gezanten met aanbod van hulp. Hij zelf zocht de
Galliërs door treken en gaven te winnen en lot een naauw verbond met hem over te halen. Hij

(1) Tacitus, Jlist. Lib. IV. c. W. St. bijiok, p. 12.

(2) Tacitus, Jlist. Lib. IV. c. IG.

(3) Tacitus, Jlist. Lib. IV. c. IC.

-ocr page 154-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

70 J. behandelde uit dien hoofdei de'Gallische krijgsgevangenen met ide ifieeste minzaamheid ;
na(jiR. de bevelhebbers, zonder )losgeld te vorderen, naar?hmme'haardsteden terug en

liet het aan de kduze der bendent zelve over, bij hem te blijven of te Vertrekken; dezeri
een gedeelte van den Romeinschen buit, genen eenen hoogeren krijgsrang in zyn jleger,
aanbiedende. Hij schetste hun tevens, in het geheim, een tafereel van de ellende, Avelke
zij zoo vele jaren geleden hadden, en bragt hun onder het oog , dat zij eenerampzalige
en schandelijke slaverny ten onregte vrede noemden. » De Batavieren," zeidehij, »heb-
ben, ofschoon niet schatpligtig, de wapenen tegen de algemeene overheerschers opgevat,
en in den eersten slag reeds de Romeinen verwonnen, en op de vlugtgedreven., AVa'n-
neer nu
Galliën mede het juk afschudden', Λvelke strijdkrachten zal tochzelf
♦ kunnen opleveren? Immers door het bloed der wingewesten blijven de wingewesten
onderworpen. Men denke niet aan eenen
vindex ; de Batavische ruiter heeft de Aeduërs
en de Arverners verplet,
verginius heeft Belgische hulpbenden bij zich gehad , én indien
men het wel beschouwd , is
Gallië door eigen krachten geveld. Aller belang is thans
één en wordt ondersteund door de krijgskennis, welke voorheen den bloei en sterkte
der Romeinsche krijgsmagt uitmaakte, maar thans ook tol u is overgegaan. De oude Co-
horten, die onlangs
otho's keurbenden overhoop wierpen, zijn bij mij. Syrië en Azië
en het overige Oosten, aan'koningen gewoon, mogen in slavernij blijven; maar in
Gallië leven nog velen, die geboren waren vóór dat het geheel onder schatting gebragt
werd; en is niet onlangs nog de slavernij uit
irermawiè'gébannen, toen qtjikctilius
varus
verslagen, en niet een vitellius maar-een augustus ten oorlogtiitgedaagd Averd?
De natuur heeft aan de stomme dieren zelve'de zucht tot vrijheid ingegeven; krygs-
deugd daarentegen is het eigenaardig goed van den mensch alleen. De Goden onder-
steunen den moedige: valt dan uwe verdrukkers, daar zij belemmerd zijn, met ruime
handen, en daar zij vermoeid zijnmet onverzwakte krachten aan. Terwijl de een
het met
vespasianus en de ander'het met vitellius houdt, hebben Avij de schoon-
ste kans tegen beide (1)." Ζ,οο sprak
civilis , welke, indien men den Romeinschen
TAGiTus geloof mag schenken, slechts Gallië en i^ten vrijheidskrijg zou op-

geroepen hebben,ï om, wanneer zijn-toeleg gelukte', de rijkste en magligste volken
dezer gewesten aan zijn oppergebied te onderVverpen' (2). -

Hordeokius fl accus, zwak en traag van inborst, had de eerste pogingen van civilis
wier >doel hij niet doorgrondde, tot hiertoe met straf bare'oogluiking aangezien en daar-
door te sterker gemaakt. ' Doch nu tot zijne verbazing vernemende hoe de legerplaat-
8en'veroverd, 'de Cohorten^ verslagèn, de schepèn' genomen Waren, en dat zelfs de
Romeinsche naam uit het eilandj der Batavieren verbannen was, gelastte hij
mumius
LUPERGUS, be velhebber over de winterlegering van twee keurbenden, tegen den vijand.op

(1) Tacitüs, Ilist. Lib. IV. c. 17. ^ . > | :

(2) TacitvS; Ilist. Lib. IV. c. 18. 'F

-ocr page 155-

DES VADERLANDS, 121'

te trekken. Lupergüs stelde zich terstond aan liet hoofd van de keurlingen, die te 70 .1.
zijner beschikking stonden, Tan de naastbijliggende übiërs, deTrevirsche ruiters en van
eene Batavische ruiterbende, die echter reeds afgetroond van de belangen der Romeinen,
zich nog getrouw veinsde, om, bij het aangaan van den slag, hunne gelederen te ver-
laten, en over te loopen. Met deze magt trok
lupercus in allerijl over den Rijn en
CIVILIS te gemoet, die, even als de Romeinen bij hunne zegepralen, omgeven Avasdoor
de veroverde veldteekenen, om door deze versch geplukte lauweren den zijnen moed
en vertrouwen iri te boezemen, en de vijanden door deze herinneringen der nederlaag
te ontmoedigen en te verbazén,- Naar de wijze der Germanen schaarde hij zijne moeder
en zusters, benevens de gehuwde vrouwen en kleine kinderen in de achterhoede zijns
heirs, - om den strijdenden ten prikkel, den vlugtenden tér beschaming te strekken.
Het gezang der mannen, vermengd met het geschrei der vrouwen, was het teeken lol
den aanval, doch werd door geene oorlogskreten van de zijde der Romeinen en hunner
hulpbenden beantwoord. Dadelijk verliet de Batavische ruiterdrom den linker vleugel
der Romeinen en wendde terstond de wapenen tegen hen. De keurbenden, ondanks
dit verraad, hielden stand, tot dat de übiërs en Treviren overhoop geworpen werden,
waarop zij naar.
Castra Vetera, in of omtrent Xanten y de wijk namen, terwijl civilis
de anderen achtervolgde en wijd en zijd over het veld verstrooide. Na deze overwinning
zond
civilis den. bevelhebber der overgeloopene Batavische ruiters, Claudius labeo »
een onrustige geest die hem reden tot klagten had gegeven, en hem in het verder be-
leid van dezen krijg hinderlijk zou geweest zijn, naar
Friesland, om het zaaijen van
alle tweedragt, zoo verderfelijk, in het bijzonder voor eene ontluikende magt, Ie voor-
komen (1).

Genoegzaam gelijktijdig achterhaalden de boden, door hem afgezonden, de acht Co-
horten Batavieren, onder welke zich ook Kaninefaten bevonden, toen zij op bevel van
yitellius, reeds den terugweg naar Italië ingeslagen haddep. Zoodra zij de boodschap
en den Avensch van
civilis vernamen zwol haar de moed dermate, dat zij terstond op
het loon voor den togt, de geschenken, en eene vermeerdering van paarden, alles door
viTELLius beloofd, ten sterkste aandrongen, minder uit hebzucht, dan wel oni hierin
een voorwendsel tot twist en opstand te vinden.
Hordeokius flaccus trachtte de mis-
noegden te bevredigen, doch Bewerkte met veel toe te slaan niets anders dan dat
zg onbeschaamder datgene eischten, wat zij wel wisten, dat hij weigeren zou; en zijne
bevelen in den wind slaande, besloten zij naar
Neder-Germanië op te rukken om
zich bij
civilis te voegen. Flaccus riep terstond hierop eeneri krijgsraad bijeen, in
welken hij voorstelde, dat men hen met geweld lot hunnen pligt dwingen zou;

(1) ΛΥί] li(;bl)cn hier st. simoäs oordeelkundige beschouwing van dit voorval (p. 18) meer gevolgd
dan het verhaal van
tacitds zelf {Hist. Lib. IV. c. 18) of de Bijvoegsels cn /ianniOp de Vnderi,
llist.
St. I. hl. 60.

-ocr page 156-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

70J. tloch zijne wankelmoedigheid, zoo wel als de vrees van de uitvoerders zijner bevelen,
iiai.iii.. j^j andere hulpbenden het voorbeeld der Batavische mogten volgen, en men zich niet
geheel op de keurbenden konde verlaten, die onlangs eerst met nieuwelingen voltallig
gemaakt waren, deden hem besluiten, dit voorstel weder in te trekken, zijn volk binnen
de legerplaats te houden, en den aftogt der wederspannige benden niet te beletten. Dit
onvergeeflijk lafhartig besluit berouwdp hem evenwel en dewijl het, op zijn voorbeeld,
zelfs door diegenen veroordeeld werd, welke er eerst in toegestemd hadden, schreef
hij aan
herennius gallus, bevelhebber der eerste keurbende, die te Bonna {Bonn)
in bezetting lag, dat men den Batavieren den doortogt moest betwisten, terwijl hij
zelf hen in den rug zou vallen. Indien dit terstond ten uitvoer gebragt ware, zouden
de wederspannelingen, tusschen hem en
gallus ingesloten , ongetwijfeld verloren ge-
weest zijn, doch do steeds Aveifelende
flaggus veranderde ten derden male van besluit
en zond tegenbevel aan
gallus. Hieruit rees het vermoeden, dat de Romeinsche
bevelhebbers zelve deel hadden aan den opstand, en dat alles wat reeds gebeurd was
of nog gevreesd werd, meer aan hunne ontrouw dan aan het wangedrag der krijgsknech-
ten of do magt der vijanden , te wijten was (1).

De acht Batavische Cohorten ondertussclien imhiy Bonna gekomen, zonden boden
vooruit, ten einde
hekektkius gallus te verwittigen, » dat zij geen oorlog voerden tegen
de Romeinen, voor welke zij zoo dikwyls gestreden hadden ; maar dat zy ,-afgemat door eene
lange en vruchtelooze dienst, naar rust in het vaderland verlangden ; dat, wanneer
men haar ongehinderd liet voortrukken, niemand eenig leed zou geschieden, maar dat
zij zich met het zwaard eenen weg zouden banen, Avanneer haar deze met de wapenen
])etwist werd." Terwijl
gallus nog aarzelde wat te doen, werd hij door zijn krijgsvolk
gedrongen om het geluk van den stryd tegen den overraoedigen vijand te beproeven.
Drie duizend keurlingen, eenige in der haast bijeengebragte Belgische benden, bene-
vens eene menigte landzaten en legerknechten, stormen allen gelijktijdig de poorten
va,n
Bonna uit, om het veel Icleiner getal van Batavieren te omsingelen. Deze oude
en ervarene krijgslieden echter sluiten zich
terstond driehoekswijze digt aaneen en drin-
gen , aan alle zijden het hoofd biedénde, door de dun geschaarde spits der vijanden
heen. De Belgen wijken het eerst, de keurbende volgt; alles wordt naar de ver-
schansingen teruggejaagd, alwaar de Batavieren eene verschrikkelijke slagtingaanrigten.
De grachten zijn opgehoopt met lyken: velen sneuvelen door het vijandelijk zwaard
velen vallen al vlugtende en >vorden vertreden of storten in hun eigen geweer. De
• overwinnaars, hunnen weg vervolgende, trekken
Colonia Agrippina ongémóeid
voorbij , en komen, zonder verder eenige daad van vijandelijkheid ondernomen te heb-
ben , in het leger der bondgenooten aan. Zelfs verontschuldigen zij hun gedrag te
Bonna, dewijl zij tot dien strijd genoodzaakt waren, naardien hun de vrede, welken
zij verzochten, was afgeslagen (2).

(1) Tacitcs, Bist. Lih. IV. c. 19.
{2} Tacitds, llist. Lih. V^. c. 20.

-ocr page 157-

DES VADERLANDS. 169

Civilis zag zich door deze versterking van geoefende krygers aan liet hoofd van 7Ü J.
een indrukNYekkend leger geplaatst. Na rijp Beraad oordeelde hij het echter vooralsnog
niet raadzaam zich openlijk en regtslreeks tegen-ßo^ne zelf te verzetten; veeleer nam
hij van allen, die ónder zijne bevelen stonden , in naam van
vespasianus den eed van
getrouwheid af, om zich eenen steun te geven zonder even
^γel eenen meester te erkennen.
Door dezen stap gewettigd om ook Romeinen uit te noodigen hunne >Yapenen met de
zijnen te vereenigen, xond hij gezanten aan de twee keurbenden, dienaar
Vetera
geweken waren, om met hem onder dien zelfden eed, gemeene zaak le-maken. Het
antwoord was: » dat zij
vitelhus als hunnen vorst beschouwden, wien zij ten einde
toe wilden getrouw blijven; dat zij nooit met verraders en vijanden raadpleegden, en
dat het een trouwloozen Batavier, eenen overlooper, niet voegde zich als scheidsman
iii de geschillen der Romeinen op te werpen, van wie hij slechts de straf moest ver-
wachten, welke zijne schelmerij verdiende." Vol toorn op dit verwijtend bescheid
roept CIVILIS het gahsche volk der Batavieren te Avapen, en brengt geheel
Germanie
door zijne boden en de hoop op buit en krygsroem iu beweging. De Brukteren en
Tenkleren zijn de eersten, die zich onder zijne veldteekenen scharen (1).

Terwijl de di-eigende oorlogsstorm steeds meer en meer naderde, maakten de bevelheb-
bers te
p^etera, mümius lupergus en nuhisiüs uufus zich tot eenen dapperen tegenweer
gereed. De legerplaats, ten deele op eenen heuvelaehtigen, ten deele op eenen vlakken
grond aan den
Rijn gelegen, was onder augustus voor twee keurbenden aangelegd, van
welke élk op zich zelve , als zij voltallig waren , het tegenwoordig getal der verdedigers , dat
naauwelijks vijf duizend man bedroeg, te boven ging; zoodat de plaats, voor zulk eene
zwakke bezetting als thans , veeï te groot was (2). Zijwas ook niet van behoorlijke verschansin-
gen ]en borstweringien voorzien, dewijl men haar slechts tot een winterleger bestemd had , dat
op zich zelf toereikend was om de Germanen in teugel te houden , en men niet vermoedde , dat
dezen het zouden wagen de Romeinen aldaar te bestormen (3). De vesting zou derhalve
nimmer zulk een vreesselijken aanval, als dien van
civilis , hebben kunnen doorslaan,
indien dat legerhoofd zich daartoe terstond b(?geven had (4). Nu liet hij den Romein-
schen bevelhebbers tyd, de grachten en wa)le^ te versterken, en eene soort van voorstad ,
welke in den langen vrede,
zpp Jiet schgnt, ten behoeve der kooplieden en ^toelelaars,

(1) Tacitcs> Ilist. Lih, IV. c. 21. St. simok, p. 20, 21.

(2) Eene keurbende bestond ten tijde van het Romeinsche gemeenebest, mi iicn Cohorten,
die clk 420 man telden. Onder: αdgbstus en later avas de keurbende zaaaengesteld uit ongeveer
COOO voeikneclitc^ en eenen ruiferdrom van 300 man, welke genoemd werd, omdat hij
aan beide zijden de^curbcndcj gelijk de vleugels het gevogelte, dekte en beschermde. J.
lipsii
Opera omnia, T. III. ρ. 60—80. Ed. Vesaliac 1675; cn ihiupoort, Compendium Jnliquitat.
/{oman.
p. 446, 447. Ed. Traj. ad Rlienum 1723.

(3) Tacitcs, //üf. IV. 0. 23.

(4) St. siïios, p. 21

γ deel,

20

-ocr page 158-

1.169 ALG EIEENE GESCHIEDENIS

70 J. builen de legerplaats gesticht Avas'i te slechten,'opdat de YÏjand zich er niet inmogtnes-
leien. „ In plaats echter van te zorgen, dat al de lij flog tTandaar behoorlijk binnen de
vesting gebragt werd, liet men dien aan elk ter prooi, zoodat in
λυeinige dagen roeke-
loos verspild werd, hetgeen eenen geruimen tijd inide dringendste behoefte zou voorzien
" hebben. Daarentegen ontving de bezetting door de menigte zoetelaars, die zich allen in
deze wijkplaats begeven hadden, eéne aanmerkelijke verligting van diensl (1); '

Civilis dan voorhebbende F et er α te bestormen, bragt al zijne strydkraehlen bijeen
eni»stelde zich aan het hoofd der Batavieren, in het midden des heirs. De hulpbenden
der Germanen dekten de beide oevers van den
Rijn, op welken de schepen hun steven
tegen den vijand gerigt ;hielden, terwijl de ruiters; de vlakten doorrenden en eiken toe-
gang'itot, de*legerplaats afsneden, j Om den indruk bij de Romeinen te verhoogen, weri
den aan do eene zijde de veldteekenen der overgeloopene Batavische Cohorten geplant,
en aan de andere zijde de standaarden der Germanen gevestigd, die uit de heilige
bosschen gehaald Avaren en de gedaante van verschillende Avilde dieren voorstelden ;
hetgeen 'alles in de belegerden het denkbeeld van eenen uitheemschen en burger-
oorlog tevens moest opwekken (2). Vóór den aanval schaarden zich de Batavieren, de
Friezen en de andere Overrijnschen! elk afzonderlijk, om door naijver hunnen moed te
verdubbelen en dien sterker te doen uitkomen. Eene menigte werpschichten was reeds
legen de torens en kanteelen
s der vesten te vergeefs verspild , en veel volk , welk de storm-
ladders aanbragt, dooride steenen, die van boven neder geslingerd werden , gewond ge-
worden , toen de Batavieren en hunne
bóndgenooten met ongeloofelyke dapperheid enlón-
der een geweldig igeschreeuw op den^ muur zei ven aanstormden. Sommigen vlogen onbe-
schermd de ladders op ; i andéren )Vormden een schilddak , doch beiden hadden naauwèlijks
?eneizekere 'hoogte bereikt, iwanneer zij door de zwaarden.en verweertuigen der bele-
gerden nedergestóolen, of onder de brandende houten, en schichten bedolven werden (3).

!U)X

(1) TieixVs, /list Lib. IV. c. 22, 23.
ii·-· ' ■ ·.!('
^ (2) De adelaar f liet aljjemeen vcldteeten der Romeinen, waarbij ^en wapenschild met de let-
ters: S. P. O. R.
(Senatus Populusque Rommms: de Raad en hei Volk van Rome). Mariüs

urj .:··>, 'l·^· f· ^ . rxi - iili', wa ι'-': ; . , .

jjaf, tijdens ziin tweede Consulseliap, aan elke keurbende een gouden adelaar, geplaatst op eene
lans, de vleugels uitgespreid en een gouden bliksemflits in de klaauwen. Voorts had elke
Cokors
en elke Centuria een bijzonderen standdaard of veldtecken, bestaande uit een stuk purperkleurige
stof; waarop in eenvoudige gouden letters de keurbende, de Cohorte en de Centuria waren aan-
gewezen, —r, Bijide oude;Germanen streed elk'volk onder zijhe ;bijzondere veldteekenen, die in de
heilige bosschen bewaard werden, en op welke wel geéne lieeldtenissen der Goden, dit achtten zij ongeoor-
loofd, maar.de gedaante)van levende schepselen nagebqötfttwèrden.
Naleez. op deiFaderl. Hist. y bl. 42.

r ■ ! ' < ■ ■ '

" (3) Ter vorifting van het schilddak, of den zoogenoemden scAtVc^ati (testudo) bij hetbetlimmen
Van de wallen eener vesting, hielden de krijgsknechten hunne langwerpige schilden boven hoofd
en rug, en stonden, aldus gedekt,-op elkanders Schouders digt aaneengesloten tegen den muur.
Men vindt hiervan eene afbeelding in j. ixrsii
Opera Omnia, T. UI. p. 481) gelijk van de
stormladders, p. 487j en eene uitvoerige beschrijving van beide, p. 476—489.^

·. .-fi

' i ii

-ocr page 159-

DES VADERLAJXDS. 155

Niemand baande eeneii weg voor derigenen, die hem Tolgde; de sloutsle aanvallers 70 J.^
sneuvelden, en slechts de begeerte naar buit onderschraagde den strijdlust der overigen.
Civilis liet nu, door hulp der overloopers en krijgsgevangenen, een stormtuig of eene
stormbrug, op de wijze der Romeinen , vervaardigen , waarvan de Germanen zich anders niet
bedienden (1). Dit gevaarte, dat op rollen werd aangevoerd, had de gedaante van
eenen toren, welke in hoogte die der vesting overtrof en van boven platvormig was, Avaar-
door het den strijders gelegenheid verschafte, om vandaar dien der vijanden te treffen,
welke het hun behaagde, totdat eene valbrug werd nedergelaten, over Avelke zij tot hen
konden overloopen; terwijl anderen , door die brug gedekt, onder in de muren oenen
ingang moesten breken. Het werkstuk was echter zoo gebrekkig, dat het spoedig door
de steenen uit de blijden
{halistae) der belegerden vernield werd. De bestormers voer-
den nu tot borstweringen, horden en rijsbossen aan, doch deze werden door do vuur-
spietsen uit de schutgevaarten (iorwew/ae) verteerd, en zij zei ven zagen zich door allerlei
brandstoffen bestreden. Zulk een onverwachte en dappere tegenstand deed
civilis aan
de verovering der vesting door storm wanhopen; hij besloot derhalve haar door hon-
ger te dwingen, wel Avetende, dat zij schaars van leeftogt en rijkelijk van onge-
wapend volk voorzien was; ook vleide hij zich, dat gebrek, verraad en omkooping
zouden uitrigten, wat men te vergeefs door geweld beproefd had (2).

Zoodra hordeonius flaggüs het beleg van V^etcra vernomen had, riep hij dadelijk de
Galli'én op, om zyne legermagt te versterken, en gelastte dilliüs vocula , bevelhebber
der twee en twintigste keurbende, met eene afdeeling uitgelezen voetvolk on^niddellijk
langs den
Rijn te trekken, en de belegerde veste ter hulp te snellen. Hij zelf, vrees-
achtig van aard, bleef in de legerplaats achter, en blootgesteld aan de beleedigingcn des
krijgsvolks, welk hem haatte en ondubbelzinnig van verraad beschuldigde, dewijl
hij de Batavische Cohorten uit
Maguntiacmn had laten treliken, den toeleg van civilis ,
wiens magt dagelijks aangroeide, ontveinsd had , en hij , terwijl der Batavieren opperhoofd
zich slagvaardig maakte, op zijn rustbed bevelen gaf, die den vijand voordeelig
Avaren. Zijn leven zelfs liep gevaar, en^ niet dan met moeite en door de lafbartigsto
toegeeflijkheid van zijnen kant', zoo hier als kort daarna te
Bonna ^ werden de verhitte
gemoederen tot bedaren gebragt (3). Dit oogenblik had bij wel afgewacht om de mui-
telingen te straffen, maar vreezende, door een voorbeeld van to gestrenge rcgtsoefening,
de menigte op nieuw in beweging te brengen, liet hij slechts éénen der belhamels gevan-
gen nemen, dien hij echter niet waagde ter dood te brengen. Hierop vertrok hij met zijn
bevredigd leger uit
Bonna naar Colonia Jlgrtppina, alwaar hem uit verschillende
oorden van
Galli'é hulpbenden toevloeiden, welke in den beginne de belangen van 7?ome

(1) Eene besclirijving en afbeeldinjf dezer stormliiigen vindt men bij Lipsits, T. III, ρ. 528—53ίί.

(2) Taciti's, Jlist. Lil·. IV. c. 23. .

(3) Tacitcs, Bist. IJb. lY. c. 24, 25.

20

-ocr page 160-

156 ALGEMEENE tJESGHIEDENIS

70'J. op het nadrakkelijkste behartigden, 'Doch het toorbeeld en de toenemende magt der
ua '"'^· Germanen , de zucht naar vrijheid en de hoop om, na de afschudding der slavernij , zelve
Ie gebieden , spoorden vele. Gallische Staten aan de wapenen tegen de Romeinen op te
vatten (1). . ';>

Het misnoegen der keurbenden, dat meer gestild dan geheel uil den weg geruimd was,
ontwaakte op nieuw onder deze ongunstige oiïistandighedén. Het boeijen van éénen
krijgsman kon den overigen geene vrees of ontzag inboezemen; en het vermoeden tegen
den landvoogd steeg te meer, toen dezelfde gevangene verklaarde »dat men hem val-
schelijk van eeno misdaad betigt en in ketenen geklonken had uit vrees, dat hij hel
verraad mögt ontdekken, dewijl hij als onderhandelaar tusschen
hordeonius en civilis
gediend had." Zulk.Ieene getuigenis kende bij den tegenwoordigen staat van zaken,
ernstige gevolgen naar zich gesleept hebben, indien niet
vogula eene bewonderenswaar-
dige tegenwoordigheid van geest had aan den dag gelegd. Onverschrokken beklom hij.
in plaats van
flacgus, den veldheerszelel, liet den gevangene voor zich leidenden, on-
danks al zijn tegenstreven, voor aller oogen , terstond ter dood brengen. Deze gestreng-
heid verwekte vrees in de kwaadwilligen, bemoedigde de Avelgezinden, en het krijgsvolk,
welk deze straf als eene daad van regt vaardigheid beschouwde, begeerde eenparig, dal
het krijgsbewind aan
vogula Averd opgedragen, hetwelk do zwakke hordeonius hem
dan ook weldra gereedelyk afstond (2). „

Ondertusschen liep den Romeinen alles tegen. De krygsbezoldiging kon evenmin uitbe-
taald als het volk van leeftogt voorzien worden; de beide weigerden schatting en
manschappen; de Ii{/n Avas door eene voorbeeldelooze droogte schier onbevaarbaar ge-
worden , waardoor de toevoer gestremd en men genoodzaakt werd den geheelen oever te
bezetten, om eenen overtogt der Germanen over de ondiepten te verhinderen; het grootei
getal krijgsvolk hiertoe gevorderd, maakte do mindere vruchtbaarheid des droögenjaars
to voelbaarder, in welke het bijgeloof daarenboven een onheilspellend teeken voor hei
rijk wilde zien, en aan het noodlot of den toorn der goden datgene toeschreef, wat in
vrede welligt als een gewrocht des toevals of der natuur zou zijn beschouwd geworden (3).

Vogula was inmiddels met het heir te JYoDestum {Nuys) gekpmen, alwaar de dertiende
keurbende zich bij hem voegde, wier bevelhebber,
iierenkius gallus, hem den last des
krijgs zou helpen torsclien. De beide opperhoofden waagden het evenwel niet
civilis
tegen te trekken, maar sloegen hun leger bij Gelduha [Gelb] neder, en na het genoeg-
zaam versterkt te'hebben, voerde
vogula een gedeelte des heirs in de nabijliggende

gehuchten der Gugernen die zich voor civilis verklaard hadden (4).. Teiwiil heretv-
--^-- ■

(1) Tacitds, Ilist. Lib. IV. c. 25.

(2) Tacitüs , Ilist. Lih. IV. c. 25.

(3) Tacitus, Rist. Lih. IV, c, 2Θ. /

(4) Naar aanleiding van piinius, /Jb. IV. c. 17, plaatst wageäaar de Gugernen, Cugernen of

-ocr page 161-

sïsa

DES VADERLANDS. 157

Nius GALLUS zich alzoo met de overige strijdmagt alleen in de legerplaats bevond, ge- 70 J. ^
beurde het, dat in de nabijheid een zwaar beladen korenschip in den
Rijn aan den
grond bleef zitten. De Germanen trach-tten het terstond naar hunnen oever te sle-
pen, en de Romeinen dit te beletten. Eene menigte geAvapenden snelde spoedig van
weerszijden te zamen en het kwam. tot een geregeld gevecht, waarin de Germanen, ten
koste van veel Romeinsch bloed, de overwinning behaalden en meester van het vaartuig
bleven. Do nederlaag werd niet aan eigene lafhartigheid maar , zoo als gebruikelijk
was geworden, aan verraad toegeschreven; en de oude wrok noemde
hordeonius den
belegger,
gallus den uitvoerder van het schelmstuk. Deze'laatste werd uit dien
hoofde uit zijne tent gesleept, mishandeld en,' onder bedreiging van den dood, gedwon-
gen te zeggen, »tol welken prijs en met wier medeweten hij het heir verraden had."
Om zich te redden noemde hij
flagcus , waarop hij in ketenen werd geworpen tot dat
vocuLA, in het leger teruggekeerd, hem verloste en de belhamels met den dood
strafte (1). ,

Inmiddels had geheel Germani'e zich met civilis verbonden en hem de edelste van
Duitschlands zonen tot gijzelaars gezonden. Om de Gallische volkstammen, die niet
met hem vereenigd , of welke den Romeinen getrouw gebleven waren, vrees aan te jagen ,
beval
civilis den Germanen de landen der Ubicrs en Treviren, ,naar dat zij ieder hel
naast bij lagen, te verwoesten; en met eene andere slrijdmagt over de
Maas to
trekken, om de Menapiërs, de Morinen en al de volken tot aan de grenzen van
Gallië
te verontrusten en te plunderen. Allerwegen werd weinig verschoond, doch in het bij-
zonder moesten de Ubiërs veel Jijden dewijl zij, een volk van Germaansche afkomst, niet
alleen de Romeinen bij allo gelegenheden ondersteund, maar zelfs hunnen oorspron-
kelijken naam voor dien van
Agrippiners verwisseld hadden. Hunne krijgsbenden
werden in het dorp
Marcodurum, op verren afstand van den Rijn, overvallen en ge-
slagen. Steeds den Romeinen getrouw, zochten zij dit verlies door gedurige strooplogten
op Germaanschen bodem te wreken, hetgeen hun in den beginne gelukte; doch eindelijk
werden zij ingesloten en genood:^aakt zich vooreerst binnen hunne grenzen te houden (2).

Civilis had · al dien tijd Vetera naauw omlegerd, en besloot nu weder, door

Gilberten, door d'anvilli: voor een overschot van de Sitamhercn geliouden^ tusscUcn de Uljters t;n
Batavieren, langs den
litjn. Ό. I. bl. 135. Aant. 2.. St. simoh daarentegen zoekt dit volt tusschcn
de
Moer en den Ht/'n, en wil dat het zich van Guh'A naar A^uijs uitstrekte. Gncrre des Batn-
■ves,
p. 25. Note GO. » Les Tablettes Ge'ographiquesvoegt hij cr bij , » les placent dans Ic duché
de
Cleves, et ortelips ά 1'endroit que je désignc; ce qui me parait d'autant plus vraisctablable
«lue
civilis était maitrc de tout Ie pays de Cleves , ou vocula n'aurait pu faire un coup de main
sans l'attirer sur lui, et c'est ce qui Ie contraignoit a se retrancher ct Λ aller sur sa gauche, ou un
peu en arrière de son camp, cliercher des vivres,"

(1) Txcuvs, Jlist. Lib, IV. c. 2G, 27.

(2) Tacixus, Jlist, Lib. IV. c. 28.

-ocr page 162-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

70 J. 4en günstigen loop der omslandiglieden' sloutcr, en magtiger geworden, zich daarvan
' met ge^γeld meester te maken. De Batavieren belastte hij met de vervaardiging en hel bestuur
der stormtuigen ; doch beval den Friezen en andere Overrijnschen, die op de bestorming
aandrongen, den wal te beklimmen. Zij werden afgeslagen, doch moesten, op zijn bevel,
den aanval hervattendewijl het verlies gering was en hem volks genoeg ter dienstestend,
welk hij thans, naar zijne nieening, niet behoefde te sparen. De nacht maakte geen einde aan
den strijd. Men stak groote vuren aan , de strijders verkwikten zich door spijs en drank,
en hernieuwden, door den wijn verhit, roekeloos het gevecht. De bestormden, die door
het licht der brandende houthoopen hunne vijanden duidelijk onderkenden, troffen steeds
hunnen man, terwijl zij door de duisternis en achter hunne
muren ontrefbaar waren voor
de werpschichten, die tegen hen, zonder bepaald doel, geslingerd werden.
Civilis, dit-
spoedig bemerkende, beval al het vuur uit te dooven en den storm in het donker voort te
zetten. Onverzwakt waren de moed en ijver der aanvallers. Doch wat vermogten dapperheid
en krijgskennis waar men door den diepen nacht en het vermengd geschreeuw van vriend
en vijand belemmerd en verward, niet zeker wist te treffen noch te ontwijken? Waar
het lot zijne rol speelde, en dikwijls de moedigste strijders door de wapenen van lafaards
sneuvelden? Do Germanen vochten met onberadene woede; de Romeinen verdedigden
zich met overleg. Meer ervaren in zulken strijd kwamen hunne met ijzèr gewapende
knodsen , en zware steenen zelden te vergeefs naar beneden, terwijl zij den stormenden
met do schildpennen afstieten, hun schichten achterna wierpen, en degenen, welke
reeds de wallen beklonmien hadden, met hunne daggen doorboorden. Bij het aan-
breken van den morgen zagen zij eenen nieuwen stormtoren van twee verdiepingen
'Voor zich, welken de Batavieren vervaardigd en in den nacht naar den hoofdingang
der legerplaats, waar de grond het vlakste was, gerold hadden. Doch ook dit werk-
tuig week eindelijk voor de sterke planken en balken, die er van den wal aftegen
aan gestooten werden, ten verderf dergenen die er zich op bevonden, terwijl de bele-
gerden op hetzelfde oogenblik eenen gelukkigen uitval deden. De bestorming der
veste Λvas reeds twee dagen en eenen nacht van de zyde der Overrijnsclien en Friezen
moedig voortgezet, toen de Romeinen . onder andëre verschillende krijgsgevaarlen, zich
van eene uitvinding bedienden, die even vernielend als verschrikkelijk was. Zij bestond
uit eene soort van wipbalk waaraan een ijzeren ketting hing, welke „ voorzien met kroo-
nen en kruisen van hetzelfde metaal, van alle kanten scherpe harpoenen aanbood , die alles
vastgrepen , wat hen ontmoette. Deze balk schielijk nedergelaten en met kracht opge-
haald , nam dikwerf verscheidene vijanden in eens met zich in de hoogte op, en slingerde
hen, door de gezwinde draaijing der spil,'binnen den wal. Dit vreesselijk werktuig ,
waartegen men zich niet Avist te verdedigen, en dat door de snelheid en het geweld zijner
bewegingen geheele stormladders vol volks opligtte en omverwierp, verspreidde schrik en
ontzetting onder de belegeraars, en ontnam
civilis op nieuw do hoop om de vesting
stormenderhand te overweldigen. 'llij sloeg derhalve den weg der bemiddeling in, en
trachtte door voorstellen en beloften, de trouw de^r Romeinen aan het wankelen te bren-

-ocr page 163-

DES VADERLANDS, 121'

gen, te meer dewijl hij overtuigd was, dat liét hen aan levensmiddelen ontbrak en zij , 70 J.
vooral hunne gekwetsten, zich in eenen ellendigeu toestand bevonden (1).

In dezen staat yan zaken ontving men de lijding- Tan den slag bij Cremona in
welken de aanhangers yan
vespasianus eenc beslissende overwinning op die van
viTELLius behaald hadden (^). De Gallische hulpbenden der Romeinen yerklaarderi zich
terstond, op aanmaning hunner bevelhebbers, voor den overwinnaar; het oude Ro-
meinsche krijgsvolk te
Bonna aarzelde echter eenigen tijd, doch deed toen, ofschoon
met zigtbaren tegenzin , op aandrang en voorbeeld yan'ïïORüEoiiiusFLACGus en de krijgs-
tribuinen, den eed aan
vespasi-vkus. De brieven van akxonius primus , den veldheer van
yespasianüs, aan civilis werden openlijk yoorgelezen, doch verwekten slechts misnoe-
gen, dewijl zij den Batavier als een getrouwen bondgenoot, het Romeinsch-Gcrmaaiische
leger daarentegen, als oproerig en vijandig voorstelden. Dè bezetting
yowGelduha yolgde
het voorbeeld van die
io Bonna, en vocula zond dadelyk ajlpinus montanus , een ver-
wonnen bevelhebber yan yiTELurs en ooggetuige van de nederlaag bij
Cremona, naar
civilis, om hem te vermanen, terstond-de wapenen neder te leggen, indien hij althans
geene andere bedoelingen onder voorwendsel eens burgerkrijgs bedekte, dewijl
vespasianus
nu algemeen was erkend geworden. Civilis gaf in het eerst ontwijkend en dubbelzinnig
antvroord, doch spoedig in
montanus eenen stoutmoedigen, woelzieken en naar nieu-
wigheden hakenden geest bespeurende, trachtte hij hem voor zijne belangen te winnen,
zich beklagende over zijne veeljarige en gevaarvolle dienst onder de Romeinen. »En,"
riep hij uit, » wat is het heerlijk loon voor al mijne diensten geweest? De dood mijns
broeders, eigene gevangenis, en de bloedkreet des legers, dat mij ter lijfstraf eischt,
doch waarover ik, naar het regt der volken, wraak vorder." Hierop roerde hij voor
MONTANUS, een Trevier van geboorte, eene gevoeligere snaar aan, dewijl hij aldus voort-
ging : »Welk loon verwacht gij dan toch, ο Treviren, en gij overige slaafsche zielen,
voor uw zoo dikwijls vergoten bloed? Welk ander dan ondankbare krijgsdienst, einde-
looze schatlingen, roeden, bijlen en den willekeur uwer dwingelanden? Ik, bevelheb-
ber slechts van éérie Gohors j heb met de Kaninefaten. en Batavierqn ; een klein gedeelte

\

der Galliens, de opene legerplaatsen der Romeinen verwoest, en benaauw hier hunne
best versterkte vesting door honger en het zwaard. Hebt dan moed zoo als wij , en ook
u zal de vrijheid volgen; of, verwonnen, zullen wij nogtans dezelfde zijn (3)." Ont-

(1) Tacitüs, /itsi. IV. c. 28—31. St. simoii, p. 31.

(2) Tacitiis, Hist. Lil·. ΙΙί. c. 26-34.

(3) Men heeft zich van dcAvoorden: Cahinefates Batavique, exigua Galliarumportio, civilis
door TAciTüs in den mond gelegd, bediend ter bewering, dat het eiland der Batavieren onder
Gallië gerekend werd. Hierop is aangemerkt « dat hier tegenover staat, dat cerialis in zijne re-
devoering , Avelke hij
tacitds gevonden wordt, civilis en zijne Batavieren ΛνοΙ degelijk onder de
Germanen tcltj dat zij dit ook inderdaad waren; niettegenstaande
civilis hen en hunne naburen

-ocr page 164-

160 ALGEME,ENE GESCHIEDENIS

7ÜjJ· gloeid en verrukt door deze woorden', 1 keerde mojVtanus naar vÓcula , als van eene'
mislukte onderhandeling terug; αΓ liet overige verzwijgende, hetwelk zich naderhand
genoeg openbaai:de^(l). '' - n; r

Civilis rüogt'thans geen oogenblik^lalen verloren gaan om'de Romeinen te verrassen,'
Hij bleef het beleg van
'Fet era voortzetten ,>'doch zond de oude (Batavische) Cohorten
benevens ligtgewapende Germanen, onder ibeveï van
julius maximüs en Claudius vigtor .
den zoon zijner zuster, om 'de benden vaii voeuLA te Gelduha te overvallen, In hel
doortrekken veroverden zij het winterleger van'eenen ruitervleugel te
Ascihurgium [ly,
en zetten'den togt met "'zulk eenen spoed-voort, dat vocula , verrast, geen tijd had
zijn' krygsvolk behoorlijk ten strijd te scharen, en slechts in der haast bevelen konde,
dat'de Romeinen het midden, ide hulpbenden de beide vleugels zouden uitoiaken. De
ruiterij deed den eersten uitval, doch werd door de welgesloten gelederen der Batavie-
ren ^overhoop en op het voetvolk geworpen. Toen Avas het moorden, geen strijden-
meer. ί De Nerviërs ontblootten, uit vrees of ontrouw, den vleugel der Romeinen en
vluglten; ^^ivaarop de Batavieren op de keurbenden indrongen, welke, met<verlies harer
adelaars, binnen den legcrwal teruggeslagen en geveld werden. Doch nu nam plotseling
de krygskans eenen geheel anderen keer, door de onverwachte aankomst van eenigeGas-
conschè benden. Door
galba geligt en sedert in dienst van vitellius , naderden zij , juist
op dit oogenblik, het tooneel van den strijd, en'vielen, op het krijgsgeschreeuw af, on-
verhoeds den Batavieren in den rug, onder ΛV€lke zij evenveel schrik verspreidden'als zij
den Romeinen moed inboezemden/ dewijl.mendacht , dat de geheele raagt van iVozJe-
sium en Maguntiacurn ter hi^lp' was opgedaagd. De dappersten des Batavischen voet-
volks hielden echter moedig stand, om den oyerigen tijd tot denterugtogt te geven, doch
werden'alleri nedergehouvven ; de ruiters ontkwamen met de legerteekenen en krijgsgevan-
genen, welke zij bij den eersten aanval· vermeesterd hadden. Het verlies der Romeinen
overtrof ver in aantal dat der Batavieren^; maar dezen hadden daarentegen meer de bloem
hunnerf manschap verloren ' I 7 ii -} ! ) i C v; .' : )i

'liTerwijl' vocula nog toefde tot ontzet van /^eiem· op te rukken, trachtte civilis in-
middels . de belegerden te! ontmoedigen, en verspreidde onder hen het gerucht, dat hij
''} tH·' !'li; i:·:.-;:·! ii-vf liV Λ 'i'iliail:- JOlï i'^) .

-Jii ■ ' ^'- ν- ί '•-■'^jon [·ν/ ίl^)<Iα^;, 5 : c·; ijOi-inT·

onder de Galliërs rekende, om daardoor welli{»t de Treviren (en onder deze montanus), die tot de

Galliërs behoorden, te eerder voor zijne belangen te Avinnen." Bijv, en Aanm. opde Vaderl. Uist,

St. I. 1)1. 60. Maar zou men hier ook met anderen'kurinen lezen ei e^igua Gallorum portip ,

en een Jtlein deel der Galliërs? Ongetwijfeld bevonden ;iich4och ίοομ reeds Galliërs in het leger

van CIVILIS. , . l '·

i.uvtö .χ',ν-,νλ:. ■ ■ ^'i^v"· Ϋ-'ΑίΐΛ,j,;-'- : ^· - ώ jr.,-· .'l·,.·

jiil··!!·;·· ,}!: ' biiOiit Π.-

(1),Ö:acitS, JlisL Lib.m. 'c. SI—33.

. ' ..li ,jJ . ....i, .. .

(2) Het tegcnwoorditj dorpje ook vfßl Ossenburg^ iusschQn Äantén QU GeIhJ WAGESAiP^

D. I. bl. 141. Aant. 5, U jn si^im . Sind^// niM^-JO/",. :jjx· ; ri·:

„.il-^.TAciTcs/ ßYs/. Lib. IV. c''3S, - ^ -■ · "ώ , i -"

-ocr page 165-

DES VADERLANDS, 121'

de keurbenden te Gelduha verslagen had. Om hen hiervan Ie overtuigen, werden de 70J.

veroverde veldteekens in zegepraal langs de verschansingen rondgeioerd , en de krijgs-^^

\

gevangenen ten toon gesteld, van welke echter één den moed had met luider stemme
zijnen landslieden de ware toedragt van zaken te openbaren; men dreef hem wel op
het oogenblik het zwaard in het hart, doch dit bevestigde slechts te meer de waarheid
zyner getuigenis. Spoedig vernam men ook in de vesting uit de vlammen die vau
do geplunderde gehuchten opstegen, dat een overwinnend heir naderde. Het was
VOGULA, die, nog niet gezind slag te leveren, zijne veldleekenen in het gezigl der be-
legerden plantte, om zich aldaar te verschansen. Maar de strijdlust zijner benden duld-
de dit niet; schreeuwende en dreigende eischten zij onmiddellijk den aanval, en zonder
den tijd te nemen van uit te rusten of zich behoorlijk te scharen, stortten zij onstuimig
op CIVILIS, die, niet minder vertrouwende op de misslagen der vyanden dan op de dapper-
heid der zijnen, hen reeds genaderd was en ten strijd had uilgedaagd. Het gevecht was
hevig. De grootste belhamels onder de Romeinen gedroegen zich het lafhartigst en wer-
den verstrooid; anderen daarentegen, de onlangs behaalde overwinning indachtig, hiel-
den , elkander Avederkeerig aansporende, moedig stand, en bragten den vijand vreesse-
lijke slagen toe; zij herstelden de reeds verbrokene slagorde en vermaanden do beleger-
den, door teekenen, zich met hen te vereenigen. Deze, die alles van de muren aan-
schouwden , stormden nu uit alle poorten tevens, op den vijand aan. Te midden der
verwarring, Avelke deze plotselinge uitval verwekte, viel
civilis, door hel struikelen
van zijn paard, bewegingloos ter aarde, en weldra verspreidde zich hel gerucht, dat hij
gesneuveld of althans zwaar gewond was. De Batavieren, door schrik getroflen, trokken
terug, en
Vetera was ontzet. Vogula maakt« echter geen gebruik van de voordeelen
welke het ongeluk van
civilis hem aanbood. In plaats van de vlugtende bondgenooten
te achtervolgen en te verontrusten, ging hij voort met de begonnen versterking zijner
legerplaats, even alsof een nieuw beleg
Vetera bedreigde; hetgeen niet geheel zonder
grond deed vermoeden, dat hij , die zoo menig behaald voordeel verwaarloosde, den
oorlog begeerde (1).

Niets ontbrak den Romeinen in/^eiera meer dan leeftogt. Men zond derhalve de legerwa-
gens der keurbenden met de knechten en trosboeven naar om vandaar over land
koorn aan te voeren, dewijl de Batavieren en hunne bondgenooten meester waren van
den
Rijn en den eenen oever dier rivier bezet hielden. Zij kwamen behouden terug
zonder eenigen tegenstand ontmoet to hebben^ vermits
civilis nog niet volkomen van
zijnen val hersteld was. Do schrandere Batavier sloeg ondertusschen de bewegingen van
VOGULA. naauwkeurig gade, en plaatste zich aan lipt hoofd van eeii gedeelte zijns heirs
op het berigt, dat eene tweede zending om koorn te halen van
JSovesinm op den te-
rugtogt Avas. Hij bezette de bruggen en smalle wegen , en vertoonde zich eensklaps Tcor

(1) Tacitcs , Ilist, Lib. IV". c. 34. 35. Sx. eiiiow, p. 34, 35.
I.
deel. 21

-ocr page 166-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

70J. dèti ongeregelden hoop, die achteloos Yoorttrok, terwijl de Cohorten; Avelke dezen ge-
na (jUR. igijjgjj ^ als in vollen vrede, de wapenen op de wagens geworpen hebbende, zich wijd en
zijd van de veldteekens verwyderd hadden. Zij herstelden en schaarden zich M ei in slag-
orde op het eerste gerucht van den aanval van
civilis , doch moesten na een Iwijfelach-
tigen strgd, welken de nacht scheidde, zich in
Gelduha werpen, in welke legerplaats
vogula eene bezetting had achtergelaten. Het gevaar welk de afgezondenen op den
verderen terugtogt wachtte, en het belang de gemeenschap met
Novesiiim te onder-
houden, drongen
yogula. zich, te hunner hulpe, aan het hoofd zijner keurbendeo
te stellen, welke met duizend man uit de vesting versterkt werden. Maar een nog veel
grooter getal volgde hem, openlijk verklarende, dat zij niet langer den honger en
het verraad wilden verduren; terwijl de achtergeblevenen in
Vetera daarentegen klaag-
den , dat zij door bet wegnemen van een getleelte der bezetting verzwakt werden. Dit
verwekte dubbel oproer, daar deze
vogula. terugriepen, en de uitgetrokkenen niet
weder naar
Vetera wilden terugkeeren (1).

De Romeinsche veldheer achtte het niet geraden civilis aan te tasten, maar wierp
zich in
Gelduha ^ vanwaar hij weldra, onder achterlating eener kleine bezetting, de wijk
nam naar
Νovesium. Civilis rukte nu onmiddellijk op , verwoestte Gelduha en leverde
TOGULA, niet verre van
Novesium, een ruitergevecht dat ten nadeele der Romeinen
afliep, welke hierin nieuw voedsel vonden voor hun misnoegen en wantrouwen.
Hordeo-
wius fla.ggu3, diezich met twee keurbenden bij hen gevoegd had, voerde hen niettemin,
legen
civilis aan en drong door langs den Rijn tot ixnn Castra Hordeomi ^ waar de drie
keurbenden zich nedersloegen (2). Hier vernemende, dat er geld van
vitellius gezonden
Avas, drongen zij onbescheiden bij
flaggus op eene uitdeeling aan, welke dan ook ,
doch in naam van
vespasianus , geschiedde, maar deswege morrend ontvangen Averd,
en alzoo slechts strekte om den geest des oproers en den ouden wrok op
flaggüs te ver^
levendigen. In den nacht vhegt het losbandige krijgsvolk, door den wijn opgewonden,
naar zgne tent, sleept hem ten bedde uit, en vermoordt hem onder de' oogen zijner
bevelhebbers, die zich tegen dit geweld niet durven verzetten.
Vogtjla , Aviens wraak
en gestrengheid men vreesde, zou hetzelfde lot getroffen hebben, indien hij niet in een
slavenpak en onder begunstiging der duisternis ontvingt ware. Na het uitrazen dezer
dolle woede keerde de vrees voor den vijand terug; men bevond zich, zonder opperbe-
velhebber en zonder middelen, in de uiterste verlegenheid ,· en zond uit dien hoofde
eenige hoplieden naar de Galhsche Staten, om onderstand in manschap en geld te ver-
zoeken.
Civilis , wiens waakzaamheid nimmer sluimerde, vertoonde zich juist op dit

(1) Tacitus,7/ik Lib. IV. c. 35.

(2) Castra Jlordeonii lag ter plaatse van liet fegenwoordig Ordmgcn (eene blijkbare verbaste-
ring van
Hordeonius) tussclien Düsseldorf en ÏFezel^ maar op den linker i?yn-oever. St. siiion ,
p. 36. Note 68.

-ocr page 167-

DES VADERLANDS. 139

tijdstip yoor de legerplaats der Romeinen en joeg de bezetting in de wapenen, maar ook
even spoedig op de vlugt. De tegenspoed baarde tweedragt, en de beide keurbenden,
welke
hordeowiüs flaggds uit Opper-Gerinanië hdiA aangevoerd, scheidden zich van do
anderen af, na de standbeelden van
vitellius weder opgerigt te hebben j ofschoon
viTELLius niet meer in leven was. De drie overige keurbenden, tot inkeer en berouw
gekomen, zochten den gevlugten
vocula op om met hem , na den eed aan tespasianus
hernieuwd te hebben, Maguntiacum te ontzetten, dat door een gemengd leger van
Katten, Üsipeten, en Mattiaken, welke van deze onlusten der Romeinen gebruik maak-
ten, was ingesloten (1). De belegeraars, meer geschikt om het land te stroopen, dan
een langdurig beleg te voeren, \Yaren reeds, met roof en buit beladen, bij het naderen
van
voGULA vertrokken; zij werden evenwel achtervolgd, doch meer in hunnen aftogt
verontrust dan aangevallen. De Treviren wierpen langs hunne grenzen verschansingen
op om hen tegen te houden; Avederzïjds werd met aanmerkelijk verlies gestreden-, tot dat
de Treviren zelve ten laatste, vermoedelijk hiertoe door hunnen landgenoot
montanüs
aangespoord, het voorbeeld hunner bestrijders vólgende, de wapenen tegen de Romei-
nen keerden (2).

De tijding van den dood van vitellius verdubbelde den krijg in de Gallische enGer-
maansche wingewesten, dewijl
civilis nu genoodzaakt Averd de mom af te ligten en zich 71
openlijk tegen de Romeinen te verklaren. Hij had ondertusschen weder sinds eenigen tijd
óïafira/^eiem ingesloten gehouden, terwijl inmiddels zijn levendige en vurige geest on-
getwijfeld de volken van het
Belgisch Gallië en Neder-Germanië in beweging gebragt
en aangespoord zal hebben , om deel te nemen in het groote plan welk hi} ontworpen had.
Terwijl detwcedragt steeds onder de Romeinen bleef heerschen en de Vitelliaansche keur-
benden verklaarden, liever eene vreemde magt dan
vespasiahus voor opperheer te willen
erkennen, verlevendigde men den moed der Galliërs door het verspreiden van het gerucht,
dat het Romeinsthe rijk zich alom in eenen hagchelijken toestand bevond, en van zijn
geheelen ondergang de braifd van het
Capitolium ten voorlieeken strekte. Druïden en
Barden werden ontvlamd en zongen in den toon der voorspelling:
))Rome werd wdecr
door de Galliërs veroverd ^ maar de zetel van
jijpiter en de Romeinsche staat bleven
Ongeschonden. Thans geeft een noodlottig vuur het teeken v&n den toorn dës hemels
en verkondigt de heerschappij aan de Overalpische volken." Ook
velleda , eene Bruk-
tersche maagd , in groot aanzien bij de Batavieren , welke, evenals de andere Germaanscho
volken, vele waarzeggende vrouwen hadden, Avier woorden als Godspraken beschouwd

(1) De Mattialcen, volgens tacitus, de Mor. Germ. c. 29, den Batavieren· iii alles {ïelijk, be-
halve dat zij stren{jer luchtstreek bewoonden, -worden door sommigen in
Zeeland, doch door an-
deren, en meer waarschijnlijk, over den
llyn langs de Mein op de grenzen der Kallen, niet verre
van de stad
Marpurg geplaatst. Wagekaar, D. I. hl. 48. Aant. 1. St. simoh, p. 38. Note 72.

(2) TacitüS; JlisU lih, IV. c. 36—38. Si. smov, p. 36-39.

21 *

-ocr page 168-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71J, werden, moest mede den ondergang des Romeinsclien Rijks en den voorspoed der Germa-
na
Cur. ^^^^^ ^^^ Galliërs voorspellen , die op de puinen van hel keizerlijk gezag den troon der vryheid
zouden opriglen (1). De zaakgelastigden van
civilis vertelden daarenboven, dat de
opperhoofden der Galliërs, door οτιιο gezonden om
vitellius Ie bestrijden, vóór hun
vertrek zich verbonden hadden, hunne vrijheid en onafhankelijkheid te hernemen, in
geval de magt der Romeinen door gedurige burgerkrijgen en huisselijke rampen mögt ge-
schokt en verbroken worden (2). .

Civilis bepaalde zich niet bij deze middelen, die krachteloos blijven wanneer zij niet
door de wapenen ondersteund worden. Sinds den dood van
hordeonius flacgus onder-
hield hij eene geregelde briefwisseling met onderscheidene Gallische en Belgische opper-
hoofden , in het bijzonder met
classicus , bevelhebber der Trevirsche ruiterbenden.
Deze man, gesproten uit een in vrede en oorlog vermaard koninklijk geslacht, muntte
niet alleen uit in adel van geboorte, maar ook in vermogen boven al zijne land-
genooten, en beroemde zich op eenen overgeërfden haat tegen de Romeinen.
Ju-
lius tutor , mede een Trevier, door vitellius aangesteld tot opzigter van den Rijn-
oever, en julius sabinus, een aanzienlijk Lingoner uit het Keltisch Galli'è ', namen
deel in zijne onderhandeling met
civilis. In het geheim polsten deze mannen de
denkwijze van anderen, en nadat zij de geschiktsten voor hun doel hadden overge-
haald, hielden zij eene zamenkomst in
Colonia Agrippina, op welke ook eenige
Ubiërs en Tongeren werden toegelaten, om over de grondslagen van het beraamde Galli-
sche rijk te raadplegen. De vergadering was onstuimig. Zonder dat het eigenlijke punt
behandeld werd waarom men was bijeengekomen, sprak men slechts van de Romeinen,
door tweedragt verscheurd, te bestrijden, de
Alpen te bezetten, en na de hersteUing
der vrijheid, do grenzen en regten van het nieuwe
Gallië te bepalen. De gevoelens
waren hierover eenstemmig; meer verschilde men over het lot van het overgebleven
gedeelte des Vitelliaanschen heirs. Velen wilden, dat men die oproerigen entrouwloozen,
bevlekt met het bloed hunner eigene bevelhebbers, zoude ombrengen; do meerderheid
echter besloot hen te sparen en, na het ombrengen der onderbevelhebbers, tot het
bondgenootschap uit te noodigen. Hierop zond de vergadering, in haren naam, doch
in het geheim, afgevaardigden door de beide
Gallièn om deze gewesten tot opstand te
bewegen, terwijl men zelf nog alle gehoorzaamheid huichelde om zoo veel te onverwach-
ter de Romeinen te overvallen (3).

VocuLA werd evenwel van alles onderrigt, doch daar het hem aanJirachten ontbrak
om het opgestemd verraad met geweld te verijdelen, dewijl hij zich op zijne zeer ge-
dunde kcurbendeß niet verlaten konde, hield hij het thans voor den besten maatregel

(1) Tacitcs, Ilist, Lih. IV. c. β1.

(2) Tacittis, Eist. Lih. IV. c. 54. St. simon , p. 39.

(3) Tacitcs; TlisL Lih. IV, c. 55, oö.

-ocr page 169-

DES VADERLANDS, 121'

de geheime en Tcinzende Tijauden met dezelfde wapenen te bestrijden, die zij tegen hem 71 J.
gebruikten, en begaf zich met zijne benden naar
Colonia ^ zonder het te ^γagen een'
blijk te geven van zijne gramschap en onrust. Daar gekomen ontmoette hem
cla.udtüs
LABEO die, door omkooping zijne gevangenis in Friesland ontvlugt, zich bij hem
over den geleden hoon beklaagde , welken hij wildo Avreken, en uit dien hoofde aanbood ,
om zelf, indien men hem cene voldoende krijgsmagt toevertrouwde, in het gebied der
Batavieren te rukken, en hel aanzienlijkste gedeelte der inwoners , hetzij door overre-
ding , hetzij door geweld, tot het bondgenootschap der Romeinen terug te brengen.
VoGüLA stelde eenige voetknechten en ruiters onder zijne bevelen, met welke hij echter
het niet waagde iets tegen de Batavieren zelve te ondernemen. Hij deed slechts eenige
Btrooptogten in do landen der Kaninefaten en lÖarezalen, meer als roover dan als open-
baar vijand; zich vervolgens naar het
Belgisch Gallïè begevende bragt hij eenige Ner-
viërs en Betasiërs onder de wapenen, doch ook met deze magt vond hij zich nog niet
sterk genoeg om eenen inval in zijn vaderland te beproeven (1).

Ondertusschen had vogula door de ontrouwe Galliërs die in zijn leger waren, zich
laten verleiden om weder tegen
civilis te veld te trekken, ten einde hem te -noodzaken
het beleg van
J^etera op te breken. Naauwelijks echter was hij in het gezigt dezer
vesting gekomen , toen
classicus en tutor vooruittrokken , onder voorwendsel van de vijan-
delijke stellingen te willen verkennen, doch inderdaad om de heimelijk geslotene overeen-
komst met do bevelhebbers van
civilis in werking te brengen. Vocula bemerkto spoedig
hunne ware bedoeling toen zij zich met de Galliërs van hem afscheidden , en zich iu
hunne legerplaats verschansten, voorgevende zich daardoor tegen de lagen van
civilis
beter te kunnen beveiligen. Vruchteloos was zijne krachtige en fiere laai op^ de hals-
starrigheid der Gallische Opperhoofden; hij staakte derhalve zijn verderen logt en trok
naar
Novesium terug. Classicus en tutor volgden hem aan het hoofd der Galliërs,
en sloegen zich slechts twee duizend schreden van hem op de vlakte neder. Daar zij
nog geene vijandelijkheden gepleegd hadden, en
vocula welligt hoopte hen weder voor
zich te winnen, of vreesde tol eene openbare vredebreuk aanleiding te geven, werd
hun , de toegang tot de Romeinsche legerplaats niet geweigerd. De wederzijdsche
omgang bood hun inmiddels de schoonste gelegenheid aan om de hoplieden en het krijgs-
volk van
vocula aan te zetlen den te overreden de Romeinsche veldtcekenen voor
vreemde krijgsdienst te verlaten," en len onderpand daarvan hunne bevelhebbers dood
of levend in handen der Galliërs te leveren (2). ' »

(1) Tacitus, Jlist, Lib. IV. c. 56. St. «MOiT, p. 40, 41. Dc Belasiërs woonden lusschen de
Maas en de Sambre. Sommijjen houden licn voor hetzelfde volk ddt door caesar Aduatilcen {ge-
noemd Averd. Zeker schijnt het, dat zij
dezelfde landstreek als deze bezet hchhcn. WAGERüt,

D. I. hl. 149. Aant. 7. St. simok , p. 41. Note 7«.

(2) tacitts; Hist. Lib. IV. c. 57. St. simok, p. 41.

-ocr page 170-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. VoGULA , hoezeer bewust van het gevaar dat hem dreigde, kon niet bewogen worden
na Chr. ^^^ koste der eer, zijn leven door de vlugt te redden. Veeleer wilde hij het uiter-
»te beproeven om het krijgsvolk tot hunnen pligt terug te voeren; en dewijl hij te
regt
begreep , dat het nu te spade was om geweld te gebruiken, sprak hij hen minzaam doch
OMverschrokken aan, herinnerde hun den luister des Romeinschen naams, de schande
van aan
eenen Batavier of Trevier te gehoorzamen, en besloot zijne toespraak met eene
bede tot de Beschermgoden des vaderlands, » dat zij het Romeinsche volk voor de mis-
daad behoeden, of
een tijdig en opregt berouw inboezemen wilden." Deze rede, hoe
krachtig
en treffend ook, miste haar doel; en vogula , evenzeer vreezendre de schande
der zijnen te aanschouwen als zelf daarin deel te nemen, zonderde zich ten zelfmoord
ai, welken echter zijne vrijgelatenen en slaven verhinderden. Doch
classicus zond wel-
dra zekeren
emilius lowginus , eenen overlooper, die hem laaghartig van het leven be-
roofde.
ilereivpfius en nümisius >verden in hechtenis genomen, en dit was genoegzaam
om zich van de onderwerping der overige bevelhebbers te verzekeren (1).

Nadat dit alles was afgeloopen deed classicus zijne intrede in de legerplaats der Ro-
meinen, waar hij de standaarden en veldteekenen des Gallischen rijks liet planten en
van elk den eed, in naam des nieuw opgerigten rijks, afnam. Hij beloonde voorts elk
naar gelang zij hem in dezen opstand gediend hadden, en verhief den moordenaar van
vogula tot eenen aanzienlijken krijgsrang. Tutor , die met classicus het oorlogsbewind
deelde, sloeg zich met eene talrijke legermagt voor
Colonia neder, bragt de bezetting
benevens al het krijgsvolk aan den
Β oven-Rijn onder denzelfden eed als dat van den
neden-Rijn, nadat hij tot aan Maguntiacmn sterke benden uitgezonden, den leger-
nieester verjaagd en eenige krijgstribuinen had omgebragt, welke« zich naar dien eed niet
wilden voegen (2).

De belegerden te Castra Fetera waren thans nog de eenigsten die dere Keizers van
Rome getrouw bleven. Classicus zond zijne ijverigste aanhangers onder het Romeinsche
krijgsvolk om hen door beloften, bedreigingen en terugwijsing op het voorbeeld
hunner overige landgenooten, voor zijne belangen te Avinnen. Door vrees en pligt
geslingerdί konden zij tot geen bepaald besluit geraken, terwijl ondertusschen
' civilis , die zoo vaak en vruchteloos eene bestorming beproefd had, de vesting naauw
insloot, in welke gebrek en hongersnood zich in al hunne vreesselijke gedaanten ver-
toonden. Gewoon en ongewoon voedsel ontbrak er, daar niet alleen de lastbeesten
en paarden verteerd, maar ook de onreinste en walgelijkste dieren verslonden waren, en
' ten laatste zelfs bladeren en boomwortels, struiken en kruiden, die tusschen de steeneft
groeiden, den karigen onderstand weigerden. Eindelijk bezweken standvastigheid en ge-
duld voor de overmaat der ellendeen de belegerden bevlekten hunnen behaalden roem

(1) Tacitüs, Ilist. Lil·. IV. c. 58. 59. St. simo«, p. 42.

(2) Tacitüs, liist. Lib. IV. c. 59. Wij licbben hier echter meer sT. siMoirs voorstelling dfczcr
gebeurtenis (p. 43), dan den Romeinsclien Gescliiedsclirijver gevolgd.

-ocr page 171-

DES VADERLANDS, 121'

door eene eerlooze ondenverping. Wel verre van zich met hel z>vaard in de vuisteenen 71 J,
weg door de vijanden te Lanen, of cïerlijke voorwaarden te bedingen , smeekten xij"®^-*""·
CIVILIS om vrijen aflogt en lijfsgenade; en schaamden zich desw ege niet zich aan zijnen
wil te onderwerpen, hun vaderland te verraden, en den eed aan het rijk der
Galli'èn
af te leggen. Civilis, den buit des legers voor de zijnen bedongen hebbende, gaf ter-
stond bevel het geld, de wapenen en den legertrein der bezetting in beslag te nemen,
en voorts de ligt beladen uittrekkende benden te geleiden of te volgen. Maar naauwe-
lijks waren deze ongelukkigen den vijfden mijlsteen van
Vetera af genaderd, toen zy
onverwachts door Germaansche benden aangevallen en velen hunner op dq plaats zelve
of in de. vlugt weerloos nedergesabeld werden (1). De overigen snelden naar do leger-
plaats, wx^lke zij verlaten hadden, terug, docU werden ook derNvaarts door do Germanen
gevolgd, die, ondanks de verwytingen en bedreigingen van
civilis , zich aan al hunne
woede overgaven, de Romeinen, welke hun in handen vielen, om hals bragten, en
met deze wraak niet tevreden, de legerplaats uitplunderden en vernielden (2).

Door de inneming van Vetera en de onderwerping der keurbenden had civilis de
voorwaarden van den eed, bij het opvatten der wapenen
tegen de Romeinen in het
heihg bosch gezworen, vervuld; hij legde derhalve zijn voorover nedergekamd goudgeel
of rosachtig gekleurd hoofdhaar op eene plegtige wijze af (3). Men voegt hier bij, niefc

(1) Dc llomeinen waren gewoon langs de groolc wegen in Italic op den afstand van eiken mijl
of duizend schreden, een steenen mijlpaal op te riglen, op Avelken men zien Ion, hoe ver zulk
eene stad van
Rome lag. In de whigewesten waren insgelijks zulke wegen en mijlpalen j misschien
ook liier te lande, ofschoon het anders bekend is, dat de Romeinen gewoon Avarcn te zeggen, bij
voorbeeld, dat zij
aan den vijfden jHy/juaa/, of eenvoudig aan den vijfden gekomen Avaren, om alleen
te kennen te geven, dat zij
vijf mijlen wegs hadden afgelegd. Wagenaak , D. I. bl. 152. Aant. 6',

(2) Tacitüs, Jlist. Lih. IV. c. 59, 60. St. simon, p. 43, 44. Tacïtus merkt aan, dat het
twijfelachtig is, of het verwijt cn de bedreigingen van
civilis aan de Germanen Avel ernst geweest
zijn, en of hij de woedenden inderdaad niet hebbe kunnen beteugelen. Ons komt het laatste althans
als hoogstwaarschijnlijk voor. Of kan men vooronderstellen , dat
civilis zoude gedoogd hebben , indien
hij het had kunnen beletten, dat de Germanen de legerplaats in brand staken cn uilplundei-dcn>
die reeds, met alles wat er in Avas, aan de Batavieren afgestaan cn hun eigendom geworden was?
»Civilis," zegt
van kampen, »zou het eerste voorhecld niet zijn van een veldheer, die builen
«taat Avas, zijne ruwe benden bij eene plotselinge opwelling van drift te beteugelen."
Faderl. ^
Karakterkunde.
D. 1. bl. 23. Ilaarl. 1826. En indien deze wanbedrijven op zijn bevel en last
gepleegd waren, dan behoefde
tacitüs er waarlijk niet aan te twijfelen, ofdc verwijtingen en
bedreigingen van civilis tegen de Germanen, geveinsd waren. Men meent echter tot die geveinsd-
beid te mogen besluiten uit de omstandigheid, dat cmtrs eerst im den moord der kembenden ^
zich beschouwde als aan zijne plegtige gelofte voldaan te hebben, dewijl hij toen, volgens
tacitd»,

en niet vroeger, zijn hoofdhaar aflegde. Van καμιέκ, Vadert. Karakterk. D. I. bl. 23.

(3) Het gele en blonde of rosachtige haar was bij de ouden, doch bijzonder bij de Kelten en Ger-
manen, zeer hoog geacht, cn zij die het niet
van de natuur hadden, vcrschaflcn bet zich dooi'
kunst.
Ekgelberts, Aloude Slaat der JVederl. D. I. bl. 355. ' .

-ocr page 172-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. als een geschiedkundig feit, maar als een dier twijfelachtige geruchten, Avelke partijdig-
na(iiir.. ijg^j en gekwetste volkstrots zoo gaarne van een gelukkigen vijand verspreiden, dat
civi-
lis
eenige der gevangene Romeinen aan zya zoontje gegeven lieeft, om hen met kinder-
pijlen en schichten te doorboren (1). Hij zelf noch. een éénigo zijner Batavieren legden
den eed af in naam van het rijk der
Galliën; vermoedelijk vleide hij' zich een magtiger
rijk te stichten, steunende op de strijdkrachten der Germanen en zijne eigene ver-
maardheid, wanneer hij den Galliërs het oppergebied zou betwisten.
Mümius lupercus
werd, benevens andere buit gemaakte voorwerpen, aan de maagd velleda ten geschenk
gezonden, die in achting aanmerkelijk was gestegen, sinds zij den voorspoed der Ger-
manen en den ondergang der keurbenden zoo gelukkig voorspeld had.
Lupercus be-
reikte hare verblijfplaats niet; hij werd .onderweg omgebragt (2). Men spaarde, ten
onderpand des bondgenootschaps, eenige Romeinsche hoplieden en kvijgstribuinen, die
in
Galli'è geboren Avaren, als gijzelaars, doch verwoestte en verbrandde al de winter-

(1) T\citcSj Tlist. Lih. IV. c. 61. St. simon noemt deze wreedheid, civilis aangewre-
ven en aan vt'elke
van kampew niet gelieel ongezind scliijnt ecnig geloof te hechten, naar
ons inzien zeer juist: » un oui-dire que
tacite ne rapporto pas comme un fait yrai, maiscommeun
de ces discours vagues qu'on ticnt a la suite de lous les cveneracnts, Icquel montre bien la partialité
d'un Romain qui forcé de décrire Ie trait Ie plus déshonorarit de I'liistoire de son pays, chercho
h jetter du ridicule et du me'pris sur l'cnnemi, pour détourncr Ie lecteur de l'attention qu'il
donneroit u dea éve'nemcnts intéressans, qui semblent conduire a 1'estime et a la vénéralion des
vainqucurs des Ilomains. Ce propos populaire est, que
civilis fit attacher a des arbres des prison-
niers Romains pour que son fils encore enfant les percat de ses petites fléehes; il dit assez claire-
ment encore qu'il est tres peu dccidé, si
civilis ne fit pas semblant de defendre aux Gerrnains de
massacrer les légionnaires qui revenoient implorer la foi des Batavcs. C'est au lecteur a juger si
ces trails ne soht pas faifs pour dégrader un cnnemi, et lui faire perdre, s'il était possiblc, sa
rcputation et son caractere." p. 45. Note 80. ITet is
λvaar, civilis dorstte naar wraak maar levert
dit daarom een genoegzaam bewijs op, dat hij door eene schandelijk woord- entrouwverkrachting de
keurbenden niet alleen met hun bloed wilde laten boeten voor den moord zijns broeders, maar ook
Toor zijn eigen levensgevaar, hetgeen
zij berokkend hadden, zoo als van kampen in het bovenge-
noemde Λverk, bi. 25, beweert? (C
ivilis zou zich hierdoor aan een staatkundigen misslag hebben
schuldig gemaakt, dien wij in den schranderen man bezwaarlijk kunnen vermoeden. Immers bevon-
den zich in het bondgenoot schappelijk leger nog vele Romeinsche benden, wier trouw en genegen-
beid door zulk een wanbedrijf verbeurd zouden worden. !

(2) » Cef te circonstancezegt sx. simon, » prouve bien que les Gerrnains avaient assassiné les
légionnaires de
lupercus de leur propre mouvement, et que civilis n'était point d'aócord avec'eux,
comme
tacite a voulu Ie faire entendre. Si l'on veut faire attention a la maniere dont cespeuples
étaient gouvcrncs et dont ils faisoient la guerre, on verra que la barbarie était aussi commune
'chez ces nations, qu'autorisce par 1'exemple des Jlomains et de tous les autres peuples." p.
45,
Note 81. . . ' ..

-ocr page 173-

DES VADERLANDS. 169

^geringen der Cohorten, ruitervleugels en keurbenden, behalve die van J/ö^^imifffcwm 7| J.

na Oh κ.

en Vindonissa (1). '

De eerste zorg der bondgenooten ΛΥα8 thans in de vesting der Treviren hunne nieuMe
rerdedigers te vereenigen (2). De dertiende keurbende, die zich met hare hulpbenden
had overgegeven, kreeg derhalve bevel, zich op
eenen bepaalden dag van
derwaarts te begeven. Vlottende tusschen hoop cn vrees welk lot hun toefde, gefolterd
door schaamte, berouw en onrust, zagen deze oude krijgslieden het oogenblik van den aftogt
naderen, die nog schandelijker zyn zoude, dan men zich had voorgesteld. Beroofd van
de gouden adelaars, van de beelden der Keizers, èn van hunne overige krijgssieraden,
trokken zij met eenvoudige veldteekens, terwijl de schitterende vaandels en standaarden
der Galliërs van alle zyden zwierden, langzaam in sombere stilte even als een lange lijk-
stöet voort, onder het geleide van
gla.udius sangtus, een woesten Galliër, die één oog
verloren had en mismaakt was van uitzigt maar nog mismaakter van ziel. Eene tweede
keurbende, die hare legerplaats te
Bonna verlaten en zich bij hen gevoegd had, konde
slechts de som hunner ellende vergrooten. Het volk dat weleer op het hoorcn van
den Romeinschen naam beefde, stroomde van overal bijeen op de blijde mare, dat de
keurbenden gevankelijk weggesleept werden, ten einde zich in dit zeldzame schouwspel
te verlustigen. Een vleugel ruiterij , zoo veel smaad en hoon van het tergende graauw
niet kunnende dulden, trok naar
Maguntiacum, ondanks de beloften en bedreigingcui
van
sawctus. Op weg ontmoetten zij longinus , den moordenaar van vogüla, en beroofden
hem, door hunne Averpscliichten, van het leven. Het voorbeeld dezer ruiters maakte
geen indruk op de keurbenden zelve , die zich, zonder morren , voor de ïrevirsche
vesten nedersloegen (3).

Civilis en gi.assicus namen thans in beraad, of zij Colmiia Agrippina aan hun
krijgsvolk ter plundering en ter verdelging overgeven, of haar, uit=.reden van staal,
«paren zouden.
Civilis helde lot het laatste over, niet slechts omdat goedertierenheid
het zekerste middel is om de grondslagen van een wordenden staal te bevestigen, maar
üok dewijl hij zich herinnerde, dat zyn zoon, in den aanvang der onlusten aldaar
aangehouden, zeer goed was behandeld geworden. Zij had daarentegen , ofschoon lot het
Gerniaansche ligchaam wedergekeerd, door hare gehechtheid aan
Rome, haren rijkdom
en aanwas, den nijd en nayver der Overrijnsche volken opgewekt, welke beweerden,
dat do krijg nooit zou eindigen, indien deze plaats niet voor elk Germaan openge-

(1) Tacitüs, Rist. tih. IV. c. 6J. Sjr. simon, p. 44, ,45. FiWowissa is ongetwijfeld het
tegenwoordig
Windisch in Zitiitserland bij den zamenvloed van de Aar cn^Reuss in het Kan(on
Bern.

(2) Colonia Treverorum wordt door allen voor de stad Trier am dc Moezel Qehoudcn. WAfiEKAAR,
D. I. bl. 155. Aant. 2.

(3) Tacitcs., Hist. Lib. IV. c. 62.
I. deel.

22

-ocr page 174-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. steld of anders geheel geslecht ware, en de bewoners, zoowel Ubiërs als Romeinen ,
verdreven zouden zijn. De Tenkteren zonden uit dien hoofde gezanten aan de Agrip-
piners, in wier vergadering een hunner afgevaardigden eene stoute taal voerde, en na
de Goden gedankt te hebben, dat de Agrippiners het Romeinsche juk afgeworpen eu
weder tot
Germanië terug gekeerd waren, zyne aanspaak besloot met den eisch,
» dat lot onderpand der eeuwigdurende vriendschap , de muren der vesting, de gedenk-
teekenen der vroegere slavernij , geslecht, de Romeinen die er zich in bevonden omgebragt,
en hunne goederen ten behoeve van het algeöieene bondgenootschap , prijs verklaard
zouden worden; en dat men voorts van weerszijden, gelijk voorheen, de beide Rijnoe-
vers bewonen zoude." Beducht voör het tegenwoordige, en bezorgd voor de toekomst
durfden de Agrippiners deze voorslagen noch regtstreeks afslaan, noch geheel aannemen;
en na rijp overleg, antwoordden zij zeer voorzigtig, » dat zij de eerste gelegenheid om
zich vrij te maken met meer geestdrift dan onizigtigheid waargenomen hadden, ten einde
met do overige Germanen, hunne bloedverwanten, vereenigd te worden; dat het nu
voor hunne veiligheid noodiger Avas hunne muren te versterken dan te slechten, daar
de Romeinen niet in gebreke zouden blijven een nieuw leger te zenden om het vorige
te wreken; dat de vreemdelingen
νλϊ Italië of uit de wingewesten, die zich onder hen
gevestigd hadden, in den oorlog omgekomen of door huwelijk aan hen vermaagschapt
waren; zij verwachtten derhalve niet, dat men onbillijk en wreed genoeg zou zijn, om
van hen den moord hunner vaders, broeders of kinderen te vergen; dat zij de vreemde
schattingen en belastingen hadden afgeschaft, eu den overtogt des
Rijns y maar bij
dag en ongewapend, vrij en onbelemmerd lieten; en eindelijk, dat zij deze belangrijke
zaak geheel aan de beslissing van
civilis en velleda onderwierpen." De Tenkteren
namen hierin genoegen; en nu zonden de Agrippiners gezanten met geschenken aan
ci-
vilis
en velleda. Men slaagde naar wensch , zonder dat het echter vergund was geweest
in de tegenwoordigheid van
velleda zelve te verschijnen ofhaar aan te spreken. Deze maagdj
om den eerbied voor haren persoon te verhoogen, onttrok zich aan de opgen des gemeens ,
en hield gewoonlijk haar verblijf op eenen hoogen toren, terwijl een harer nabestaan-
den , als tusschenbode harer Godheid , de vragen des volks en hare antwoorden over en
weder bragt (1).

Civilis door het bondgenootschap der Agrippiners versterkt, besloot de omliggen-
de volken mede tot zijne zijde over te halen, of hen door de wapenen te bedwingen.
De Suniciërs onderwierpen zicli ο ogenblikkelijk en hunne jonge manschap schaarde zich
onder zijne benden (2), Hij trok vervolgens naar de
Maas wier overtogt hem door
OLAUDIUS LABEO betwist werd, welke de brug over die rivier, alwaar later
Maastricht

(1) Tacitus ; Hist. Lib. lN, 'c. 63, 64, 65.

(2) De Suniciërs bewoonden, volgens st. simoiï , de beide oevers van den Rijn lusschon
Novesium cn Colónia; volgens wagejvaar , boven Colonia (ussclien Kijn en Maas,

-ocr page 175-

DES VADERLANDS. 139

gebouwd is, met eene ijlings zamengeraapte magt van Betasiërs, Tongeren en NerTÏërs 71 J.
ingenomen en bezet had. De strijd bleef lang twijfelaclilig, tot dat
civilis den Germa-
nen beval den stroom over te zwemmen en
labeo in den rug te vallen, terwijl bij zelf
onversaagd op de Tongeren indrong, wien hij met luider stemme toeriep : » Wij heb-
ben niet de wapenen opgevat, opdat de Batavieren of Treviren over de andere volken
zouden heerschen. Ver is van ons die verwatenheid. Wij bieden u veeleer ons bond-
genootschap aan; ik zelf kom tot u over, onverschillig of gij mij als veldheer of als
gemeen krijgsman aanneemt." Niet minder verrast door deze moedige daad van
civi-
lis
, dan getroffen door zijne edele taal, keerden de benden van labeo de zwaarden in
de scheede, en de Tongeren gingen onmiddellijk lot
civilis over. Lvbeo nam de
vlugt en verscheen niet weder op het tooneel van dezen krijg. De Betasiërs enNerviërs
legden mede den eed van trouw aan
civilis af, wiens magt en heldhaftigheid alom
schrik en ontzetting onder de omhggende volken verspreidde die, deels uit vrees, deels
uit genegenhéid , zijne belangen omhelsden (1).

Dè magt van het Germaansch-Gallisch driemanschap, civilis , classicus eu tutor ,
was aanmerkelijk versterkt door de onderwerping dezer volken, die allen in h(?t ver-
bond getreden waren om do zaak der vrijheid en onafhankelijkheid te bevorderen. De
opstand, aan het Batavisch strand begonnen, omvatte thans bijna geheel
Nederland,
België
en den linker Rijnoever tot bij den Elzas (2). Maar de opperhoofden, zoo
als in alle omwentelingen, hadden een geheel ander doel dan de volken; zij streefden
allen , om aan het hoog bewind te geraken. Men bespeurt dit terstond aan
julius sabi-
Nus den Lingoner, die het bondgenootschap met de Romeinen ten eeneumale vernie-
tigde , en als vermeende afstammeling van
julius caesar , zich tot Keizer liet uit-
roepen. Hij bragt op eigen kosten een talrijk doch ongeoefend heir bijeen, en rukte
legen de Sequaners, zijne naburen, op, die steeds aan ^omß geti'ouw bleven. De
Romeinen hadden geen krijgsvolk in dit gewest, doch de Sequaners verdedigden zich
met zoo veel geluk en dapperheid, dat
sabiwus verslagen werd; het gelukte hem echter
gedurende eenige jaren, aan de nasporingen zijner vervolgers te ontsnappen (3).

Meer nog dan de nederlaag van sabikus, maakte hetberigt, dat een nieuw Romeinsch
heir , onder bevel van
gallus annius en petilius cbrialis , in aantogt was, indruk op
den weifelenden geest der Galliërs, >velke reeds hier en elders weder naar vriendschap
met de Romeinen begon over te hellen. Op raad der Rhemers , om in
eene algemeene ver-
gadering te overleggen, of men de onafhankelijkheid des gemeenschappelijkenvaderlands
l)oven eenen vrede met
Rome verkiezen zoude, kwamen de afgevaardigden der Gaüische

(1) Tacitcs , Rist. Lih. IV c. 6C.

(2) Vak KAMPEN-, Verh. Gesch. der Nederlanden ^ D. 1, bl. W. Haarlem 1819.

(3) Tacitcs, Rist. Lih. IV c. Ö7.

22 *

-ocr page 176-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 ,Τ. Staten tc Rhemi {Rheims) bijeen. Tullius valentiwus , een der hoofdbewerkers van den
"''^'""'opstand, gloeijende van haat tegen de Romeinen , en wegens zijne stoute welsprekendheid
bij velen aangenaam, voerde in deze vergadering, uit naam der Treviren, het woord en
ontwikkelde in eene wel overdachte redevoering, al de nadeelen aan groote heerschappijen
onafscheidelijk verbonden, terwijl hij tevens een levendig en sterk gekleurd tafereel ophing
van do knevelarijen der Romeinen en van het ondragelijke hunner dwingelandij.
Julius
auspex
, een man van niet minder aanzien onder de Rhemers dan valentinus onder de
ïreviren, sprak daarentegen over de magt van
Rome, het naderen der keurbenden, de
voordeden van den vrede en de rampen des oorlogs. De vergadering prees den moed
en de welsprekendheid van
valentinüs , doch leende het oor aan de vermaningen van
AUSPEX en besloot lot den vrede, Avaartoe de wrok op de Treviren en Lingoners,
die in den opstand van
vindex , de zijde van vergiïfius gekozen hadden, niet min
medewerkte dan de onderlinge wangunst der Gallische Staten zelve, Avelke nu reeds
oneens waren en onder elkander twistten waar de zetel des oorlogs, die des hoofdbe-
stuurs en , wanneer alles wel gelukte, die des Rijks zijn zoude. AVelk eene vrees voor
de toekomst moest deze tweedragt niet verwekken ook dan wanneer zelfs de Galliërs de
overwinning behaalden! Men besloot derhalve bij den vrede te blijven, en daar
valenti-
wus benevens de overige Trevirsche afgevaardigden , hierin niet toestemden , noodigde
men, in naam der vergadering, hun volk uit, de wapenen neder te leggen met de ver-
zekering, dat men hunne voorspraak bij de Romeinen zijn
zou , indien zij zich met dezen,
terwijl het nog tijd was, verzoenen wilden.
Valentinüs verzette er zich tegen en Avist
het oor zijner landgenooten voor deze vermaningen te sluiten. Hij betoonde echter min-
der ijver in het toerusten ten oorlog dan in de raadsvergadering, ja, verstond zich zelfs
niet met de Lingoners. Ook de andere in opstand zynde gewesten handelden geenszins
met die voorzigtigheid, noch hunne bevelhebbers met dat eenparig overleg, welke de
omstandigheden vorderden;
classicus sleet zijnen tijd in ledigheid en genot, alsof hij
reeds in het gerust bezit des rijks geweest ware
; tutor , steunende op de onlusten in
Italië f maakte geen haast om de Alpen en den Β oven-Rijn Ie bezetten; en civilis
. vervolgde met rusteloozen ijver den vluglenden Claudius labeo'langs de Belgische gren-
zen, zonder hem te kunnen bereiken (1).

Onderlusschen was de een en twintigste keurbende uit Vindonissa, en sextilius
FELIX met de hulpbenden door Rhetië {Zwitserland) op Germaanschen bodem gedron-
gen. Bij
sextilius had zich een ruitervleugel gevoegd, onder bpvel van julius brigan-
tigus,
zusters zoon van civilis, maar doodvijand van dezen Batavier, die op zijn neef
niet minder fel gebeten was.
Tutor, welke op dit berigt zijn heir, waaronder zich
eenige Romeinsche keurlingen bevonden, door nieuwe aanwervingen onder de Vangionen,

(ifTAciTus, liist. Lib. IV. c. 07-70.

-ocr page 177-

DES VADERLANDS. ' 183

Karakaleu en Triboken versterkt bad (1) , versloeg eene vooruitgezondene bende van sexti- 7l.f.
i.ius; maar bij het aanrukken van het leger zelf, liepen zijne keurlingen met de opge-""
noemde hulpbenden tot de Romeinen over. Hij trok derhalve met zijne Treviren,
Ma-
guntiacum
vermijdende, op Bingium terug, dewijl hij zich op de ligging dezer plaats
aan de rivier de
Nava vertrouwde, wier brug hij had afgebroken (2). Doch sextilitjs
geleidde zijne Cohorten door eene waadbare plaats in den stroom, overviel hein en ver-
strooide zijne benden·, van welke de meesten de wapenen nedermerpen om zich zooveel
beter te redden (3). Eenigen der voornaamsten zelfs vloden naar de Romeinschge-
zinde staten, om de eersten te zijn die hunnen afkeer van het voortzetten van den
krijg betoonden.
Valentinus verliet Colonia Treverorum waar hij het bevel voerde,
om zich met
tutor te vereenigen en alom het volk in de wapenen te roepen. De keur-
benden , welke
glaifdius sangtus uit Novesiiim en Bonna naar der Treviren hoofd-
plaats geleid had, maakten zich zijne afwezigheid ten nutte , verklaarden zich voor
vespa-
siAJfus, en trokken naar de Metliomalriken, bondgenooten der Romeinen (4). Vales-
tinus
, woedend van spijt over dit verlies, liet bij zijne terugkomst met tutor , de beide
bevelhebbers dezer keurbenden,
πεκετίϊίΐυβ en numisius , die nog in zijne handen wa-
ren, ombrengen ,, zoo >vel uit wraak, als om door zulk een nieuw misdrijf het volk
alle hoop en uitzigt op vrede en genade af te snijden, en hen te onverwriktcr in den
begonnen opstand te doen volharden (5).

In dezen staat van zaken was petilius cerialis ongehinderd te Maguntiacum aan-
gekomen, hetgeen de hoop der Romeinschgezinden herlevendigde, die dagelijks uit
de
Gallien naar hem toestroomden. Krijgshaftig van aard en beter om den vijand to ver-
achten dan zich
voor hem to hoeden, wist cerialis het krijgsvolk door'zijne stoute taal
tot den strijd te ontvlammen-, welken hij nooit uitslelde zoodra zich hiertoe eene gelc-

(1) ])e Vangionen, Karakatcn en Triboken woonden ]an{;s de oevers des boven Mcntz·.
De Karakatcn Λvorden nergens, dan hier bij tacitüs , vermeld j en cluverius beweert, dal. de naaais-
opgave dezes volks onjuist is. Zie
wagesaar , D. I. bl. 161. Aant. 0,7,8. Sx. snioN, p. .52.
Note 91.

(2) De Nava is de Nahe die beneden Mentz in den Rijn valt, en waar nog de kleine s(a<i
Hingen aamvezig is. St. simojf, p. 52. Note 92.

(3) In oude lijden waren de krijgslieden van liet overige volk slechts door hunne wapenen Ie
onderscheiden, daar zij gccne bijzondere klecderdragt noch andere onderschcidingsteekcncn hadden,
behalve zekere keurbenden; zoodat een soldaat, zijne Λvapcnen afwerpende, gemakkelijk voor een
l)oer of burger konde doorgaan f die altijd minder dan de gewapendcn aan de woede dos vijands'
zijn blootgesteld.
St. simqh, p. 52. Not. 93.

(4) De Medioraatriken woonden in de omstreken van Metz. Wagexaar. D. I. hl. 16*2. Aanf.U.
St. SIMON, ρ. 53.
Note. 95.

(5) Tacitüs, J/tsi.'ZiÄ. IV. c. 70.

-ocr page 178-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71.Τ. genbeid aanbood. Meer steunende op zijnen moed en dien der zijnen, dan op helgroot
aantal benden, bewust van de wuftheid zijner bondgenooten en hoe gevaarlijk het was
op hen te vertrouwen, zond hij al het aangeworven krijgsvolk in
Gallië naar hunne
liaardsteden terug, verklarende » dat
Rome aan zijne eigene keurbenden genoeg had;
dat de bondgenoten gerust tot hunnen vredesarbeid konden terugkeeren en verzekerd
zijn van den goeden uitslag eens krijgs in Avelken zich de Romeinen mengden."
l)e Galliërs, verre van zich door deze afwijzing beleedigd te achten , bragten nu, daar
zij hunne jonge manschap te huis kregen, gemakkelijker hunne schattingen op (1).

Civilis' en gla.ssicus daarentegen de nederlaag der Treviren en hare gevolgen ter
gunste der Romeinen vernomen hebbende, braglen hunne verspreide krijgsmagt in al-
lerijl bijeen, en zonden bode op bode aan
valentinus om hem te vermanen, elk gevecht
tot hunne komst te vermijden.
Cerialis , die den staat en toestand zijner vijanden ken-
de , rukte met zoo veel te meer spoed voorwaarts , en kwam binnen drie dagen van
Ma~
guntiacmn
, en door de bezetting dezer veste gevolgd, te Rigodulum, eene plaats aan
do eene zijde door bergen, aan de andere door de
Moezel gedekt, en waar zich valeït-
ïiTftrs met een groot aantal Treviren, door grachten en steenschansen versterkt had (2).
Dit alles schrikte den Romeinschen veldheer niet af, en ofschoon de keurbenden
van
Bonna en Novesium, uit het land der Mediomatriken opontboden, nog niet
aangekomen waren, besloot hij met zijn voetvolk den storm te wagen, terwijl zijne
ruiterij ter zijde de heuvelen bezetie. Niet zonder moeite en volksverlies bestegen de
Romeinen de hoogten en verschansingen, maar eindelijk hiervan meester geworden,
wierpen zij er de Treviren als puin af, terwijl de ruiters dén vijanden de vlugt
langs de heuvelen belettende, de aanzienlijksten, en ouder dezen
tullius valeivtiints
zeiven, krijgsgevangen maakten. Wat aan het zwaard en de'ketenen ontsnapte, werd
verstrooid. Den volgenden dag deed
cekialis zijne intrede in de vesting , wier verdel-
ging het^ krijgsvolk als een zoenofl'er voor zoo veel vergoten Romeinsch bloed, voor
'zoo vele vernielde Romeinsche legerplaatsen begeerde. Het gelukte
cerialis hunne
woede te bedaren , en weldra werden hunne gedachten hiervan geheel afgeleid door de
terugkomst der twee keurbenden, die geen deel hadden kunnen nemen aan het ge-
vecht, waardoor zij anders de schande harer trouwverzaking konden uitgewischt hebben.
Door niemand verwelkomd, stonden zij in diep schuldgevoel met nedergeslagen oogen
of hielden zich, meer uit schaamte dan wei voor straf beducht, in de tenten verborgen;
troost noch bemoediging baatte, en niemand waagde het één Avoord, ééne bede ter gun-
ste der meineedige spitsbroeders tot den veldheer te rigten van Λνΐβη men slechts zwy-
gend vergiiï'enis afsmeekte, welke hun dan ook geschonken werd.
Cerialis nam hen

(1) Taciti's, Äisi. Lib. IV. c, 71.

(2) Men houdt dit Rigodnlum voor Jict tcgemvoordiy Rigol aan de Moezel; waar zich deze
rivier in den
Rtjn stort. St. siMOit, p. 54. Note ÜO.

-ocr page 179-

DES VADERLANDS. ' 183

ma

in zijn leger op en verbood 1.en strengste", dat men hen, die nu tot hunnen pligt terug- 71 J.
gekeerd waren, ooit in ernst of scherts, hun vorig wangedrag verwijten zou. De-
zelfde gematigdheid en vergevingsgezindheid betoonde hij aan de Treviren, die overwon-
nen waren, en aan de Lingonei's, die zich onderworpen hadden. Hij riep hunne opper-
hoofden bijeen, vermaande hen in eenetreifende aanspraak, tot rust en vrede, en beloofde,
dat het verledene vergeven en vergeten zou zijn, indien zij zich in het vervolg de vriend-
schap der Romeinen waardig maakten. Hierdoor Avon hij de gemoederen dezer beide
volken, welke eenen geheel anderen toon verwacht hadden (ί).

Cerialis bevond zich nog in de hoofdplaats der Treviren toen hij van civilis en clas-
sicus
een schrijven ontving, inhoudende, » dat vespasianus overleden was, ofschoon zijn
dood geheim gehouden werd; dat
Rome en door burgerkrijg uitgeput, ende

namen van domitianus en mugianus slechts ijdele klanken waren; dat zoo cerialis het
rijk der
Galliën voor zich begeerde, zij met de grenzen hunner eigene staten tevreden
zouden zijn; maar dat zoo hij den strijd begeerde zij dien niet Aveigeren zouden."
De edele Romein antwoordde niets, maar zond den brenger des briefs, en te gelijker
tijd VALENTITNUS met de voornaamste krijgsgevangenen
naar /ié'aan's Keizers zoon

«

en. mederegent domitianus , welke, benevens muciaisus , hem naar Galli'è volgde (2).
DoMiTiATius ontving hen vóór dat hij de
Alpen was overgetrokken; valentinus, wiens
geestkracht zich ook. thans niet verloochende, werd ter dood veroordeeld en toen men
hem onder de strafuitvoering verweet, dat zijn vaderland veroverd was, antwoordde hij,
eener edele en 'moedige ziel waardig, » dat hij dan den dood als eene weldaad be-
schouwde."
Domitianus trok vervolgens naar Lugdumim [Lions) , en mucianus sloeg
den terugweg in naar
Rome\ beiden aan cerialis het bestuur van eenen oorlog over-
latende, welken hy met zooveel geluk begonnen had (3). ■ -

Terwijl civilis, classicus en tutor op het antwoord van cerialis wachtten, trokken
zij inmiddels hunne verspreidde krijgsmagt bijeen; en velen beschuldigden den Romein-
schen veldheer, dat hy dit niet belet en hen, vóór hunne vereeniging, overvallen
had. Het schijnt -dat
cerialis wilde wachten, tot dat nieuwe onderstand hem in staat
zou stellen met meer kracht en middelen te kunnen handelen. Ondertusschen was nu
liet Romeinsche heir genoodzaakt de legerplaats met grachten en wallen te versterken,
hetgeen men te voren onnoodig gekeurd had. De opperhoofden der bondgenooten
waren het mede niet onderling eens.
Civilis begreep, dat men de Overrijnsche volken
verbeiden moest, die in aantogt waren, dewyl men op de Belgen, evenmin als op de
Galliërs, staat konde maken, daar zij zich openlijk en in het geheim den Romeinen
genegen betoonden.
Tutor daarentegen beweerde, » dat door uit te stellen de zaak

(1) Tacitus, liist. Lib. IV c. 71—75.

(2) Tacitüs , Ilist. Lib. IV c. 68.

(3) Tacitüs ; Jlist. Lib. IV c. 75 et 85. Sx. siaios; p. 56.

i

-ocr page 180-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. der Romeinen zou winnen, de\\ijl oude en geoefende kpMxhcnAmviii Brittaiije^ Spanje
nalnr. ^jj //«//ë opontboden, zich inlusschen mei liet leger Tan cerialis zouden vereenigen;
dat de Germanen, op welke men zijne hoop stelde, ondervverping noch krijgstucht
keilden, alles naar hun welgevallen dreven en slechts op buit vlammende, niet onge-
voelig Avaren voor het goud en de geschenken der Romeinen."
Classicus omhelsde dit
gevoelen van
tutor; civilis liet zich mede overhalen, en het leger maakte zich terstond
ten optogt vaardig (1).

De Lingoners, Avier onderwerping aan de Romeinen alzoo niet algemeen moet geweest
zijn, en de Ubiërs maakten, onder bevel van
classicus , het middelpunt, de Batavieren
onder
civilis den regter-, en de Brukteren met de -Tenkteren onder tutor den linker-
vleugel uit. Met den uitersten spoed trok een gedeelte des heirs langs het gebergte, een
ander langs de
Moezel, en zoo onverwachts viel men hel Romeinsche ieger aan, dat
CERIALIS, welke zich dien nacht niet in de legerplaats maar, zoo het schijnt, in de veste
der Treviren bevond, in zijn slaapvertrek, ja, op zijn bed, van het gevecht en tevens
van de nederlaag der zijnen oiiderrigt werd; schoon hij het niet geloovenkonde, vóór dat
hij er zich met eigen oogen van overtuigd had, Z-ijne legerplaats was stormenderhand

*

overweldigd, zijne ruiterij verstrooid, en de brug over de ilfoeze^n de raagt der vijanden ,
die nu meester waren van de beide zijden der veste, welke deze rivier vaneen scheidt.
Onverschrokken te midden der verwarring, vliegt hij ongeharnast tusschen de vijandelijke
pijlen en Averpschichten, houdt met zijne hand de vlugtenden tegen, brengt hen weder
bijeen , en weldra is de brug heroverd en door eene uitgelezene bende bezet. Nu snelt
hij naar de legerplaats en vindt er de keurbenden, die zich bij
Bonna en Novesiuni
hadden overgegeven, rondzwervende en op het punt hunne veldleekens en zelfs de
adelaars, ten prooi des vijands Ie laten. Gloeyende van toorn en verontwaardiging,
verwijt hij de llaauwmoedigen het vertrouwen, dat hij in hen gesteld heeft en verkondigt
hen de naderende, de onvermijdelijke straf, indien zij niet tot hunnen pligt lerugkeeren.
Het gelukt hem eindelijk hen Aveder onder Cohorten en Rotten te brengen; zij houden
stand , doch kunnen hunne magt niet ontplooijen, hierin verhinderd door de tenten
en den legertrein ^ zoowel als door den vvijand, die zich overal in den legerwal vertoont..
De onderbevelhebbers ondersteunen
cerialis eii moedigen het krijgsvolk aan; de een
en twintigste keurbende krijgt ten laatste meer ruimte om zich behoorlijk te scharen ,
en belet hel verder doordringen des vijands,
classicus, civilis en tutor sporen mede
elk van zijne zyde tot den strijd aan; de Galliërs door de liefde tot de vryheid ; de Ba-
tavieren door het gevoel van eer en roem; en de Germanen door de hoop op buit.
Doch juist deze zucht naar bμit >vas iioodlottig. Daar de Germanen aan het plunderen
vielen , zoodra zij zich van de legerplaats meester zagen, en hun voorbeeld spoedig door
de overigen nagevolgd werd, neemt
cerialis deze krijgskans waar, rukt zijne ben-

(1) Tacitüs, Eist. Lib. IV. c. 7G.

-ocr page 181-

DES VADERLANDS. ' 183

/ /

den bijeen, en valt op zijne beurt den plunderenden vyand aan. Door moed en 71 .Γ.
volharding herstelt hij, wat door zijne zorgeloosheid bijna verloren was; niet alleen
jaagt hij de overwinnaars op de vlugt, maar vervolgt hen tot in hunne legerplaats,
welke dien zelfden dag nog overweldigd en vernield wordt. Nu trekt hij, zonder
zijn overwinnend heir eene behoorlijke rust te gunnen, regtstreeks naar
Colonia
Jgrippina
op. De Agrippiners hadden met tegenzin het bondgenootschap van ci-
vilis
omlielsd, en Germanen in hunne hoofdplaats opgenomen. ïoen zij derhalve
do overwinning der Romeinen vernamen, vielen zy terstond en verraderlijk de Ger-
manen, in verschillende huizen bij de inwoners gelegerd, op het lijf, en bragten allen
om het leven. Bevreesd voor de billijke wraak van
civilis over dit snood bedrijf,
hadden zij dringend den onderstand van
gerialis ingeroepen, wien zij, om hunne
trouweloosheid geheel te kroonen, de vrouw en de zuster van
civilis , benevens dc
dochter van
classicus uitleverden, welke als onderpanden des bond genootschaps, en
y.onder schroom in eene stad waren achtergebleven , wier verwoesting door de Germa-
nen verlangd , maar door
civilis alleen was weerhouden geworden. De Agrippiners
schonden alzoo de goede trouw, het regt der volken, en dat der erkentelijkheid vooi
vrijwillig bewezcne weldaden (1).

Ondertusschen had civilis , toen hem do plunderzucht der Germanen meer dan de
dapperheid der keurbenden de overwinning uit de handen had gerukt, zich dadelijk
op weg begeven naar
Tolhiacum [Zülpich) op dc grenzen der Ubiërs, om zich met
eene zijner dapperste Cohorten, uit Friezen en Gauchen beslaande en aldaar gele-
gerd, te vereenigen. Doch op zijnen logt vernam hij, dat dit krijgsvolk, na eeno gul-
zige brasserij , in den slaap en dronkenschap door de Agrippiners was overvallen en
afgemaakt, die, na de poorten bezet te hebben om het vlugten te beletten, de
plaats met inwoners en bezetting aan de vlammen haddeii opgeoiTerd (2). Hij be-
sloot hierop terug te trekken, niet alleen dewijl
cehialis met een heir naderde,
maar ook uit vrees dat de veertiende keurbende, vereenigd met de Britsche vloot,
de kustbewoners'van het Batavisch eiland mögt overvallen. Men vernam echter weldra
dat FABIUS PRiscus deze keurbende, waarschijnlijk aan den zuider^i/wmo/ic?onlscheept,
langs den landweg legen de Nerviers en Tongeren aanvoerde , die zich terstond onderwierr
pen en in genade aangenomen werden. De Kaninefaten daarentegen tastten de vloot aan,

(1) TAciTüs/^üi. Lib. IV. c. 77-^79. Verg. wagenaab, D. I. bl. 165—107. St. simok , p. 57.

(2) Dit bedrijf schijnt door een oud Dichter aan zekeren marsilius, den wijze bijjienaamd,
ioegeschreven te worden, Avelke sedert door de Romeinen aan het hoofd der regering van
Colonia
geplaatst, en na zijn dood zelfs met een praalgraf, bewesten de muren dezer plaats, zou zijn ver-
eerd geworden. Men verhaalt , dat er in de lagtstvcrloopene eeuw nog overblijfsel» van ditgedenk-
teeken aanwezig waren, en dat de inwoners van
Keulen, tot aan het jaar 1500, geWooft geweest
zijn, de herdenking van dit gebeurde, op den vijfden dag na Pinkster te vieren, en alsdan met
krijgsmuzijk, statig rendoin de muren Ie trekken,
Waleezingen op de Faderl. Uist. bl, 43, 44

1. ßrti

-ocr page 182-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71J. die ten deele door hen genomen, ten deele in den grond geboord werd; waarop zij
na (jhr. de Maas opvoeren en de Nerviërs, die nu de wapenen ten behoeve der Romei-

nen hadden aangegord, op de vlugt dreven, classicus viel even gelukkig eene ruiter-
bende aan, welke
cerialis naar JSovesium vOoruitgezonden had. Deze voordeelen
verlevendigden den moed der bondgenooten, en benevelden niet weinig den luister van
de onlangs behaalde overwinning der Romeinen (1).

Civilis voorzag wel dat cerialis , wanneer deze al zyne strydkrachten byeen ge-
trokken had , zich niet de gelegenheid zou laten ontslippen , om eenen meer beslissenden
slag dan dien aan de
Moezel, te leveren; en overtuigd hoe weinig hij op zijne bondge-
nooten konde vertrouwen , wanneer zij in het open veld tegenover de Romeinen stonden,
zocht hij het voordeeligste punt uit om den vijand af te wachten, die niet in gebreken
zou blijven hem op te zoeken, waar hij zich ook mögt bevinden (2). Nadat zyn heif
door Germaansche benden weder voltallig was gemaakt, sloeg hij zich derhalve in
Vetera neder, zoowel wegens de voordeelige ligging dier plaats, ΛYelke den Romeinen
aan die zijde het indringen in het Batavisch eiland belette, als om den moed der zijnen ,
door de herinnering van de aldaar behaalde zege, te ontvonken en levendig te houden.
Cerialis , bewust dat wakkerheid moest vollooijen wat de schrik begonnen had,
welken hij den Batavieren meende ingeboezemd te hebben , spoedde zich met zijn leger,
thans door drie keurbenden benevens verscheidene opontbodene Cohorten ruiters ver-
sterkt, naar
J^etera (3).

Civilis en cerialis beide haakten naar het gevecht, doch waren van elkander ge-
scheiden door eene uitgestrekte vlakte tusschen de rivier en de legerplaats, en welke,
reeds moerassig uit eigen aard ,
civilis daarenboven door het leggen van eenen dwarsdam
in den Ri^n onder water had gezet. Door de onbekende diepten en poelen was dit een ge-
vaarlijk en bedriegelijk strijdveld voor de Romeinen, die zwaar gewapend en beschroomd
waren om te zwemmen, terwijl de Germanen, met den grond bekend en aan het door-
waden der stroomen gewoon, door de ligtheid
hunner wapenen en hunne rijzige gestalten
gemakkelijk bovengehouden werden. De Bataviereny al hun voordeel kennende, na-
derden over de verdronken landen en daagden tergend de Romeinen uit,
wier wakkerste
krijgers daarop den strijd aangingen en weldra door anderen gevolgd werden. Hun
ijver bekoelde echter, toen zij hunne paarden en wapenen in de kolken zagen verzwelgen ,
lerwyl de Germanen over al deze gevaarlijke plaatsen sprongen, en hen in de zyden en
in den rug aanvielen. Het gevecht geleek veeleer een scheepsstrijd dan een veldslag.
Vlottende tusschen de golven, of elkander verdringende om eene drooge plek gronds te
bereiken, werden de Romeinsche voetknechten en ruiters onder elkander geworpen , eu

f ·.)

(1) Tacitus, Hist. Lib. IV.' c. 79. Sr, stuos, p. 59,

)

(2) St·. sijm.on, j)..59. , r ^t

(3) Tiicnvê, J/isL 'Lih, V. c. 14.

-ocr page 183-

DES VADERLANDS. 185

179

in deze verwarring, gekAvetsten en ongekwetstenzwemmers'"én onbedretenen in die 7LT.
kunst in één en hetzelfde verderf weggesleept. De Romeinen werden eindelijk terugge-
jaagd, of door
CERiALis teruggeroepen; althans de Germanen begaven zich weder naar
hunne legerplaats, dewijl zij het niet waagden buiten de moerassen te treden en de vijan-
den te achtervolgen. De nacht werd bij hen in gezang en vreugdekreten; bij de Romei-
nen in wrevel en bedreigingen doorgebragt (1).

De Avederzijdsche veldheeren vonden zich door den uitslag van dit gevecht, schoon
uit verschillende beweegredenen, genoopt den strijd te hervatten
; civilis hoopte zyn
goed geluk te achtervolgen
; cekialis zijne eer te herwinnen. Den volgenden dag be-
reidde men zich alzoo tot een beslissenden veldslag.
Cbrialis verdeelde zijn leger in drie
hoofdafdeelingen. De eerste of voorhoede bestond uit de ruiterij en de hulpbenden om
den weg voor de anderen te banen; de keurbenden volgden op eenigen afstand, terwijl
eene bende uitgelezene manschappen, welke de opperbevelhebber, ingeval van onvoor-
zienen nood, bij zich behield, de achterhoede vormde.
Civilis schaarde zijne krijgs-
magt niet in breede slagorde, maar in driehoekvormige, afzonderlijke krijgshoopen. De
Batavieren en Gugerners stonden ter regier-, de Overrijnsche Germanen ter linker-
zijde naast aan den /ίί/η,
Cerialis moedigde zijn volk aan door hun den ouden roem
des Romeinschen naams en de overwinningen te herinneren welke zij zoo dikwijls
aan de oevers des
Rijns bevochten hadden, alwaar zij hunne eigene legerplaatsen, ten
koste van het vijandelijk bloed, moesten heroveren; en eindelijk, dat het hier minder»
om strijd dan om wraak te doen was, over den trouwloozen moord aan hunne spits-
broeders bij den aftogt van
Vetera gepleegd. Kreten van goedkeuring en toejuiching
beantwoordden de aanspraak des veldhecrs.
Civilis bleef mede niet in gebreken,
don moed der zijnen te ontvonken, en riep de plaats zelve waar zij zouden strijden, tot
getuige hunner dapperheid. » Hier Germanen en Batavieren" — dit was zijne taal —
» hier staat gy in de voetstappen van uw eigen roem, treedt gij op het gebeente en het
overschot van keurbenden. Waar de Romeinen thans de oogen henen slaan, zien zy
niets dan gevangenschap, nederlaag en ellende. Het wisselvallig beloop van den Tre-
vierschen veldslag ontzette u niet! uwe overAvinning zelve is u daar in den weg geweest,
dewijl gij om den buit den strijd vergat. Sinds is u alles mede en den vyand tegen
geloopen. In alles is voorzien waarin de schranderheid eens bevelhebbers voorzien
moest; uwe landen staan onder,ιgy kent die; en uw« moerassen zijn den vijand ver"
derfelijk. De
Rijn gi\ de Goden van Germanië aanschouwen Ui Vangt den strijd on-
der hunnen bystand aan, en denkt aan uwe vrouwen, aan uwe ouders , aan uw vaderland.

I

(1) Tacitls, Ilist. Lib. V. c. 14, 15. De plek op welke dit gcveclit geleverd werd, ie than?
«loer den
Bijn verzwolgen, welke rivier groote veranderingen heeft ondergaan cn nog dagelijks
ondergaat. De gedenkteekenen van alle soort: oude vazen, munten, wapenen, begraafplaateen
enz. in den omtrek van
Xanten gevonden, verkondigen het voormalig aamvezen' der Romeinsclie
keurbenden aldaar. St.
simom ; p. 60. iVote 99i

23

-ocr page 184-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. Deze dag zal de roemrijkste zyn onder al de vorigen , of de schandelijkste otider al die
''■''^'""'volgen zullen." Het gerammel der speren en een vrolijk geliuppel getuigden van dei
algemeene goedkeuring (1), '> " >

De slag ving aan van de zijde der Germanen met het werpen van steenen, kluiten en
ander Averpgeweer (2). De Romeinen, hoezeer daartoe uitgedaagd, wachtten zicli
zorgvuldig van te waler te gaan; en de strijd werd eerst hevig toen al het werptuig
verbruikt zijnde, de Germanen met hevigheid oprukten en met hunne lange speren ,
zelfs op eenen afstand, de vijandelijke voorlioede, die op den moerassigen grond geen
vasten voet konde zetten, geweldig troffen en aan het wankelenbragten. DeBrukteren,
aan den Rijndam geplaatst, zwommen, te gelijken tijd, de rivier over en tastten van
terzijde de Romeinen aan, wier hulpbenden teruggedrongen werden en de verwarring
volLooiden. liet aanrukken der keurbenden ter ondersteuning der voorhoede, stuitte het
verder doordringen der Germanen en herstelde het evenwigt des strijds. De Romeinejt
wonnen geen grond , en de Germanen konden hun evenmin eenigen doen verliezen, toen
een Batavische overlooper
cerialis een pad door het overstroomde land aanwees, langs
welk men deu vyand in den rug konde vallen. Twee ruitervleugels werden den verra-
der medegegeven, door welke de zorgelooze Gugernen verrast en nedergesabeld werden.
De keurbenden hiervan door de zegekreten der ruiterij onderrigt, trokken nu met
nieuwen moed op de Overrijnsche Germanen aan, die de vliigt namen naar den Bïjn ,
in welken zij zich Avierpen om aan den tegenovergestelden oever eene wijkplaats te
vinden. De Batavieren en de andere bondgenooten werden insgelijks genoodzaakt terug
te trekken, zonder echter door de Romeinsche ruiters gevolgd te worden, zoowel om
dat zij do moerassen gemakkelijker overtrokken dan deze, als wegens een geweldi-
gen slagregen Lij het vallen van den avond. Men beweert, dat de geheele krijg dieit
dag beslist geweest zou zyn, indien de schepen van
gerialis tijdig genoeg opgekoniea
waren (3).

Na deze nederlaag waagde hel civilis niet, ofschoon door de hulpbenden der CauclieJi
versterkt,
Castra Vetera legen gerialis te verdedigen (4). Het grootste gedeelte

(1) Tacitüs, Jlist. Lib. V. c. 15, 16, 17.

' (2) Saxis glandibusque et ceteris missilibus proclium incipitiir. Tac. Lib. V. c. 17. Tacitis^
maalt derlialve onderscheid tussclien saxa en glandes, Lij hooft en wagekaar door kogels, Iii]
SIMON door looden kogels vertaald. Welligt moet men er die ronde, van klei gebakken ballen
ut" kluiten onder verstaan, die in het midden van eene ronde openring voorzien Avarcn, en gebezigd
Averden om te vverpen. De
saxa Avaren andere Avei ptuigen uit vuursteen of agaat gevormd, en
met een houten steel voorzien.
Bijv. en Aanni. op dn Vaderl. Hist. St. I bl. 01.

(3) Tacitl's, Hist. Lib. V. c. 17, 18. St. simon, p. 62.

(4) De woorden van tacitis : non ausus oppidum Batavoruni armis tiieri etc. Lib. e. lU,
Itebben de g< leerden in verlegenheid gebragt, welke, plaats men onder dit oppidum Batavorum,
äiid der Bctaiicren^
verslaan moest. Sommigen hielden hiervoor iVymp^e/i, anderen If 'ijk

;

-ocr page 185-

DES VADERLANDS. ' 183

der Germanen en Londgenooten was reeds aan den anderen oever des Rtjns; en 7] j·.
gerialis, aan het hoofd \an een zegepralend leger, konde hem gemakkelijk in deze"^^"*^'
vesting van de land- en van de rivierzijde insluiten, zoo dat er aan geen terug-
togt meer te denken zoude zijn. Zonder genoegzame verdedigings- en levensmidde-
len , met ontmoedigde krijgsbenden vreesde hij met reden, geen wederstand te kunnen
bieden aan de Romeinen, boven alle andere volken bedreven in het aanvallen en be-
stormen van vestingen. Daarenboven was aan de inneming van
etera levens het einde-
van den krijg verbonden, Avelken hij zich vleide nog te zijnen voordeele te kunnen wen-
den (1). Hij besloot derhalve op te offeren wat niet behouden konde worden; nam
al hel vervoerbare mede, en trok, na het overige in brand gestoken te hebben , met zijne
geheele krijgsmagt op het eiland der Batavieren terug (2).

Cerialis kon hem, door gebrek aan vaartuigen, derwaarts niet onmiddellijk volgen.
Civilis liet ondertusschen den dijk langs den linker oever van de middelkil des , door

tirusus van de naar hem genoemde gracht opgeworpen, en waarschijnlijk door paui.lixus
roMPEJus tot aan zee uitgestrekt (3), doorsteken , waardoor die rivier meer naar jBelgüch-
GalU'è
afliep , het eiland der Batavieren aan dien kant voor de Romeinen ongenaakbaar,
en aan den anderen kant met
Germariië \)\]ndi tot één vast land maakte, waardoor civilis
zich eene vrije gemeenschap met zijne Germaansche bondgenooten , en een veiligenterug-
togt naar dat gesvest opende.
Tutor en classicus trokken nu over den Rijn, benevens
honderd en dertien voorname Treviren, onder welken zich ook
alpinds moktakus , van
wien wij boven gesproken hebben (4), vergezeld door zijn broeder
didius alpikus , zich
bevond. Zij begaven zich naar de Germanen om deze krijgszuchtige volken , zoowel door
geschenken, als door een medelijden Avckkend tafereel van de opofferingen , welke zij zich'

bij Duurstede, cn wederom anderen liet Balavodurmn {Balenburg) \an vrotm!ir.\:s, dal, vol{;cns
tacitl's, een gcliuclit of dorpje avas buiten liet eiland der IJalaviercn, en alzoo, even als IFijk hij
Duurstede,
ver verwijderd van de j)iaals waar dc slajj tusschen civilis en cerialis voorviel.
Königen ATilden derlialve in plaats van
oppidum Batavorum,\i(i\cYoppidaBatavorum(^cz\\.[\n^^iin,
Testifjinjjen der Batavieren) gelezen liehben. Docli alle zwarij^licid verdwijnt, indien men de aange-
haalde plaats slechts niet vertale » dat
civilis het niet waande door dc wapenen het oppidum
(ter Batavieren te verdedigen," maar » dat hij het niet waagde het oppidum (namelijk/^ciem)door
<le wapenen der Batavieren tc verdedigen." Het verhaal van
tacitds spreclcl van deze laatstgenoemde
plaatsten geenszins van eene stad
ofo/yjeciMW der Batavieren , van Avelke die Gcscliiedschrij ver nergens
in zijne werken eenige melding maakt. Zie
scdayes , Les Pays-Bas avant et dürant la donti-
nation Romaine.
Τ, II. ρ. benevens den ook aldaar aangehaaldrn ET.fonS; Chron^ Zelan-

diae, Lib, I. c. 16-

(1) St. simojf, p. 63. ;

(2) Tacitus, Ilist. Lib. V c. 19. -

(3) Zie boven bl. 87 en 133. ,

(4) Zie bl. 159.

-ocr page 186-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. Toor do zaak der vrijheid getroostten, aan te sporen de wapenen op te vatten. Civilis
kreeg hierdoor eene aanzienlyke magt bijeen, welke hij in vier hoofdafdeelingen splitste om
over de waddingen, of zwemmend, of met vaartuigen te gelyker tijd vier belangrijke
punten aan te tasten, die inmiddels door een gedeelte van het Romeinsche krijgsvolk ,
te scheep over
Rijn en IJssel getrokken, bezet waren. Te Arenacam of Arenaciutn
lag de tiende keurbende, onlangs uit Spanje gekomen; de tweede keurbende bij Bata-
'Dodurum
, terwijl in Grinnes en Vada eenige Cohorten en ruitervleugels gelegerd wa-
ren
(1). Civilis vleide zich niet die allen te veroveren , maar wel dat ten minste de
een of andere aanval zoude slagen; ook hoopte hy dat
gerialis hem in handen zou
vallen, wanneer deze altijd dappere, maar niet altijd voorziglige veldheer, zonder genoeg-
zame
voorzorg of geleide, van het eene punt naar het andere mögt trekken, om er
bevelen te geven, die waarschijnlijk de aangevallene bevelhebbers op hetzelfdeoogenblik
zouden behoeven. Hij zelf nam het bevel over eene dezer afdeelingen op zich;
classicus
en tutor hadden elk de hunne, en verax , een zusters zoon van civilis , voerde de
vierde afdeeling aan. Deze stootte het hoofd voor
Arenacium, ofschoon de plaats
werd aangevallen juist toen het meeste krijgsvolk zich daaruit verAvijderd had om hout
te hakken, en de legermeester benevens vijfder voornaamste hoplieden met eenige hunner
manschappen gesneuveld waren. Niet gelukkiger was de aanval van
tutor op Bata-
vodurum
, 'alwaar men te vergeefs de brug, welke de Romeinen bezig waren over
de rivier te leggen, wilde overweldigen; de nacht scheidde het gevecht met gelijk
voordeel.
Classicus deed even vergeefsche pogingen op Grinnes, en hoewel het hier
den Romeinen moeijelijker gemaakt werd , Avas hij, gelijk
tutor , genoodzaakt in eene
boot den vloed weder over te trekken.
P^ada was hevig door civilis aangevallen en
er werd moorddadig gevochten; de dappersten der Romeinen , en onder anderen
julius

(1) De ligging dezer plaatsen is, ook na de ijverigste nasporingen, zeer twijfelaclitig gebleven.
TacitüS zegt niet, of zij ,in ot' buiten het eiland lagen, noch Avanneer en hoe die bezettingen
»T gekomen waren. Sommigen houden
Arenacimn voor het dorp Aart in de Over-Betuice;
anderen voor de stad Arnhem, ßatavoduriim ièh\]A(izcn Wijkbij Duiirstede Batcnbiirg.

Wastelai\ stelt twee Batavodurmns ; dat van tacitus zou dan de eerstgenoemde, en dat op de.
kaart van
ptolemaeus , de laatstgenoemde plaats geweest zijn. Grmwes houden eenigen voor iiAewe« ,
anderen voor
Gorkum, en sommigen voor Kesteren, Vada zou, volgens'eenigen, JVageningeti,
volgens anderen. Waardenburg in den Thielerwaard, of een plaatsje, een weinig beneden
Arnhem, omtrent Meijerik geweest zijn. Sx. siMoif houdt Wijk btj Duurstede voov Batavodurum,
Rhenen
voor Grinnes, Wageningeti voor Vada, en Arnhem voor Arenacium. Zie Gnerre des
liataves.
p. 64 Note 103, ρ. 68. Note 107, ρ. 69. Note 108, benevens de kaart in dat werk
voorkomende. Verg.
van loon Aloude Holl. Ilist., D. I. bi. 148. Wagenaar , D. I. hl. 174.
Aant. 4, 5, 6, 7. Brieven van en aan s. vvagenaar, hl. 169. Amst. 1776. Naleez. op de Faderl.
Hist.
bl. 47, alwaar van wyn met st. simon tegen wagekaar vermoedt,· dat de genoemde vier
punten niet
in , maar buiten het eiland der Batavieren lagen.

-ocr page 187-

DES VADERLANDS. ' 183

BRiGAKTiGus de Batavier, doch dienaar^ van Rome, sneuvelden. De overwinning schcen 7J J.
niet meer twijfelachtigtoen
cerialis met eene ruiterbende te' goeder uur opdaagde en
de kans, deed keeren. De Germanen werden naar den stroom teruggedreven en gingeii
te Avater.
Civilis, niet in staat hunne/vlugt tegen te houden en door de zijnen Verla-
ten , geraakte in levensgevaar en sprong van zijn paard in de rivier, wier tegenóver^
gestelden oever hij onder, eenejhagelbui van vijandelijke pijlen al<z\Vemmende bereikte;

Ware de. Romeinsche vloot in dit; beslissend oogenblik aanwezig· geweest db Germa-
nen zouden !bezwaarlijk eenen geheelen^ ondérgangl ontkomen zgh.'
Men had haar wei
opontboden, doch de roeijers waren deels lot andere vverkzaainhedéh gebruiktdeels
uit vrees ginds en elders verspreid. Gewoonlijk vergunde
gerialis maar weinig tijd
ter uitvoering zijner bevelen, die, ofschoon altijd op het oogenblik genomen, meestal
door een gewenschten uitslag bekroond werden; hetgeen hem en zijn volk slechts
zorgeloozer maakte, dewyl het goed geluk zoo dikwerf hunne misslagen bedekte eu
vergoedde (I)^ ' ·· ,

Door deze onbehoedzaamheid en dat vertrouwen op zyn geluk, koude hem eenige
«lagen later de schande eener verrassing niet ontgaan, hoewel hij nog gelukkig hel
gevaar der krijgsgevangenschap ontkwam. Hij keerde toen van eene reis naar
Novesium en Bonna, alwaar hij de winterlegeringen had bezigtigd, over den Rijn
terug, slechts door eene bende krijgsvolk vergezeld, die zich zorgeloos langs den oever
verspreid had. De Germanen dit bespeurende, bedienden zich van eenen stikdonkeren
nacht, in welken zij in stilte den stroom afzakten, en zonder eenigen tegenstand I onder
een vervaarlijk geschreeuw, den vyandelijken legerwal binnendrongen , alwaar zij de Ro-
meinen , door het afsnijden der touwen, onder hunne eigene tenten bedolven enligtelijk
van kant maakten. Slechts eenigen, doch meestal ongeharnast, met het kleed om den '
arm geslingerd en het zwaard in de hand, ontvlugtten het bloedbad. Ondertusschen had
eene andere bende Germanen een weinig verder, de Romeinsche vloot ontmoet en de
hoofdgalei aangeklampt, op welke zij waanden dat
gerialis zich bevond. Deze echter
bragt juist den nacht aan wal door en ontsnapte ter naauwernood, nog half slapende
en schier naakt, aan de nasporingen der rondzwervende vijanden. De Germanen keer-
den bij helderen dag terug en bragten de genomene schepen op ; de galei van
gerialis
werd als een geschenk voor velleda de Lippe op gesleept (2).

Deze gelukkige togt stelde» civilis in het bezit van een genoegzaam aantal bodems,
om eene krijgsvloot tegen de Romeinen uit te rusten. Hij moest thans, na de vlugt
van
classicus en tutor, alleen het spits tegen de reuzenmagt * van Äbwie'afbijten.
Doch de moed des onverschrokken mans scheen met de gevaren te vermeerderen. Hy
bemande al de twee- en enkelriemige galeijen, benevens eene menigte booten. Dertig

(1) Tacitis, Riit. LiL· V. c. 19, 20, 21. St. simor, p. 63-70.

(2) Tacitis, Uist, Lih, V. c. 22. St. simow; p. 70, 71.

-ocr page 188-

184 ALGEMEENE GESGίίίEDE^^^ίS

71 J. of veertig waren als ligte v^aartuigen, op de Liburnische wijze toegerust (1); de "veroverde
'"^''"'■schuiten voerden in plaats van zeilen, veelkleurige wapenrokken, als zegeteekenen op de
Romeinen behaald.
Civilis bragl deze vloot in den groolen zuider Rijnmond, om den
vijanden den toevoer uit
Galli'è langs de Maas af te snijden. Cerialis , meer ver-
wonderd (2) dan bevreesd over deze stoutheid, verscheen met een smaldeel, dat wel
uit een kleiner getal, maar uit grootere galeijen bestond, wier scheepsvolk in kennis en
ondervinding dat van
civilis ver overtrof. De Batavische vloot had den wind, de Ro-
ineinsche den stroom'tot haar voordeel; doch de grootere krijgsvaar tuigen der Romeinen
braken door de linie der Batavieren henen.
Civilis begaf zich toen naar den Rijn ,
aan Aviens regteroever hij zich ontscheepte. Cerialis plunderde ondertusschen het eiland
der Batavieren, doch spaarde de bezittingen van
civilis, om hem bij de zijnen verdacht
Ie maken (3).

De veelvuldige herfstregens en het zwellen der rivieren maakten het reeds op zich
zelf lage en moerassige land, steeds meer en meer een grooten poel gelijk. Onder
de Romeinen, in het midden des eilands gelegerd en buiten het bereik hunner
vloot, heerschte gebrek aan leeftogt, en hunne legerplaatsen werden door den over-
stroomenden Rijti ter nedergeslagen en weggespoeld. De Batavieren konden met wei-
nig moeite de keurbenden, die zich rondom in het water bevonden, verdelgd hebben;
en waren hiertoe genegen geweest, maar door
civilis weerhouden. Ten minsti^

i

vvilde hij zelf dit naderhand den Romeinen doen gelooven, wien zulks niet geheel
vreemd van de waarheid voorkwam, dewijl weinig dagen daarna de vrede tusschen

(1) Deze soort van vaartuigen wordt omstandig besclirevcn hijvEGEXics, de Re militari, Lib.W,
c. 32-38.

(2) St. simon maakt hierbij deze opmerking: » Cette surprise semble imc ironie aujourd'hui qu<i
les Bataves modernes ont poussé si loin Part et la pratique de la navigation, tandis que les Ro-
mains de ce siècle ont ä pcine quelques barques de pècheurs.
II ne faut que se rappeller les tems
pour sentir que tout étoit alors Ie contraire de ce qu'on voit aujourJ'liui. Les Romains étoient les
seuls maitrcs des mers et les Bataves faisoient sous eux un apprentissage dans lequel ils les ont
bien surpasses; ils n'avoient pu prendrc que d'eux des idees de construclion et de marine;
leurs meilleurs vaisseaux e'taient eeux qu'ils leur avoient enie'ves.
Cerialis devait donc regarder
avec surprise la hardiesse de
civilis d'oser lui disputer l'empire de la mer, comme celui de la terre ;
mais rien n'elTrayoit
civilis , et ne lui paroissoit au dessus de la grandeur de son courage; et son
ambition lui fai,soit porter ses projets aussi loin qu'ils se pouvoient étendre et qu'il les pouvoit
suivre," p.
71. Note 111.

(3) Tacitüs, Hist. Lih. V. c. 23.) Verg. biujiking, Gesch. d. Naderl. D. 1. bl. 17. Som-
migen willen dat
Cuilenhurg aan de Lek oudtijds Civilisburg heette, en aan dien veldheer J)c-
lioorde.
St. simon, p. 72 Note 113. Wagenaar heeft hierop aangemerkt, dat Cuilenhurg eerst
in 1144 gebouwd zijnde, het niet geloofelijk is, dat deze naam van
civilis afkomt, die toen reeds
iang vergeten
λν35. Brieven van en aan j. wagks.^ar , bl. 171. . . w.

-ocr page 189-

DES VADERLANDS. 185

de strydende partijen getroffen werd. Het is echter mogelyk , en'zelfs zeer Avaarscliijii-
iijk, dat CIVILIS zich hieraan deswege niet waagde, dewijl hij toen reeds meende zich
op de trouw der zynen niet meer onbepaald te mogen verlaten, en, in dat geval,
heeft de uitkomst zijn vermoeden geregtvaardigd. Immers had
cerialis niet alleen aan
]icm ^ maar ook, in het geheim, onder de Batavieren onderhandelaars met uitzigt op
vrede en vergiffenis gezonden, indien zij de. wapenen nederlegden; en levens
tel-
LEDA en hpar volk vermaand : » om de kans des oorlogs, die hun zoo dikwijls was
legengeloopen, met een tijdig dienstbewijs aan het Romeinsche volk te verwisselen;
de ïreviren toch waren geslagen, de Ubiërs tot onderwerping gebragt en den Ba-
tavieren zelfs hun vaderland- ontroofd; ηΓβΙβ anders dan wonden, vlugt en rouw had
hun het verbond met
civilis aangebragt, die nu zelf als balUng rondzwierf en teu
bezwaar strekte dergenen, die hem ontvingen; zij hadden ook genoeg misdaan, daar
zij zoo dikmaals den
Rijn waren overgetrokken, en indien zy zich verder iets ver-
stouteden, dan zouden zij zich vergrijpen tegen Goden en menschen."
Cerialis
paarde zijne bedreigingen met beloften, en toen hierdoor de trouw der Overrijnschen
aan het wankelen was gebragt, rees onder de Batavieren zelve de bedenking op, »of
men den eisen val wel verder moest laten komen? Eén volk alleen kon toch niet de
slavernij van de geheele aarde verbannen; wat had men uitgerigt door den moord en
de vernietiging der keurbenden, dan dat er andere, talrijker en sterker, waren opge-
daagd; had men den oorlog ter gunste van
vespasianus gevoerd, thans was vespasiawus
aan het hoog bewind; had men bedoeld het Romeinsche volk zelf te beoorlogen, welk
een klein gedeelte van het menschdom maakten de Batavieren dan toch uit; men moest
liever ^aan de Rhetiërs, aan de Noriciers en aan de lasten denken onder welke de andere
bondgenooten gebukt gingen, terwijl van hen daarentegen geene schatting, slechts man-
schap gevorderd werd, hetgeen eenen staat van volkomen vrijheid en onafliankelykheid
het naaste bijkwam; en eindelyk, moest men eene keus van Heeren doen, dan was hel
eervoller Romeinsche Vorsten dan Germaansche wijven Ie gehoorzamen." Dus mom-
pelde het gemeen; de aanzienlijken het^n zich heviger uit tegen
civilis, μ Het was
zyne dolle Voede die hen in den oorlog had gewikkeld, hij had den ondergang des
vaderlands tegen zijne eigene rampen overgesteld." »De Godenvoegden zij er
bij, » zijn op de Batavieren toornig geworden, toen zij de keurbenden injsloten, de be-
velhebbers ombragten, en eenen oorlog aanvingen, noodzakelijk slechts voor éénen,
maar noodlottig voor all^n. Wij zijn verloren tenzij wij verstandig worden en door het
straffen van het schuldige hoofd, ons berouw doen blijken
(1)," Ziedaar het gewone
lol dergenen, die zich aan het hoofd van bewegingen plaatsen; aangebeden, als'l ware,
zoo lang de zon des geluks hen bestraalt; opgeofferd, zoodra de storm der tegenspoeden
om hen loeit!

(1) Tacitcs, Hist, Lib. V. c. 23 , 24 , 25.

i. deel.

t

i.

fi

)

24

-ocr page 190-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. Civilis Heef evenmin onkundig van de lislen en lagen ,ναη cerialis, als van den
.HR, ^ welken zij op de Batavieren maakten, en besloot het lot dat hem dreigde, te

voorkomen. Hetzij dan, volgens tagitus , door Tcrdriet over de vele tegenspoeden, ge-
voegd bij de hoop op lijfsbehoud, welke dikwerf de stoutste harten doet wankelen; hetzij
nit de overtuiging, dat hij bij de ongunstige stemming zijner eigene landgenooten,
door verderen tegenstand nutteloos het bloed zyner vrienden zou spillen; hij begeerde
een mondgesprek met
geriilis op de midden doorgebroken brug over de Navalia (1),
om in .der minne de wederzijdsche geschillen bij te leggen. Voorzeker konde hy geene
wijze van onderhandelen bedenken, meer overeenkomstig zijne eer en gunstiger voor de
belangen zijns volks dan deze, waardoor in het openbaar en in tegenwoordigheid der
zijnen, de vredesvoorwaarden gesloten werden, alzoo alle bedrog of verraad voorgeko-
men, en- hij zelfvan elk vermoeden, wegens verstandhouding rnet den vijand, ge-
regtvaardigd werd (2). De beide veldheeren traden dan tot den afgebroken boog en
CIVILIS vatte het woord op , verklarende, » dat zoo hij met een bevelhebber van
viTELLius moest onderhandelen, zijne daden verschoond, noch zijne woorden geloofd
zouden worden, dewijl hij altijd een openbaar vijand van
vitellius geweest was; dat^
hij 'daarentegen VESPAsiAiïus achtte, die vóór zijne troonsbeklimming, hem met den
naam van vriend vereerde, gelijk bekend was aan
antowius primus, welke hem ten
krijg had aangespoord om te verhinderen, dat de keurbenden benevens de jonge Gal-
lische manschappen naar
Italië trokken; dat hij op aandrang der brieven van dien
veldheer , en de mondelijke aanmaning van
hordeonius flagcus , in G er manié hix.^ verrigt,
wat andere legerhoofden in
Syrië, Maesie gó. 'Pannoni'e gedaan hadden (3)." Hij
voegde hier nog andere redenen bij, Avaaronder welligt deze behoorde, dat men het aan
hem verpligt was, dat de keurbenden in het overstroomde eiland der Batavieren , niet overval-
len en verdelgd waren (4). Doch het overige van dit -mondgesprek ontbreekt. Men weet
échter, dat het door een wederzijdsch verdrag, en eene nederlegging der wapenen aan de

(1) De Navalia is waarscliijnlijk de IJssel, en de plaats der onderhandeling omtrent lietlegeii-
Avoordig
Zutphen geweest. Sx. simon, p. 74. Note 115. IkuinisG houdt de Vecht voor de Na-
valia
van TACiTüs, » Op de ΛvedeΓzijdsche oevers der Vccht stonden civilis en cerialis bij het
vrede maken onbetwistbaar, en niet op die van den
IJsselj Avelks hooge westeroever de Romeinen
in geene zulke omstandigheden, als
tacitüs vermeldt, zou hebben gebragt, en aan Avelken
geenszins , zoo als
wagenaau wil, door ptolemaeüs wordt geplaatst." Gesch. d. JVederl. D. I. bl. 17.
De kaart van
ptolejiaeüs beeft ons echter niet overtuigd dat wagenaar verkeerd gezien heeft. Bil-
DERDiJK houdt nog met Lirsius de Navalia voor de JFaal, ofschoon het ongegronde van dit gevoer
len reeds voorlang door
st. simon, ter aangehaalde plaatse, is aangewezen.

(2) Sx. siMoiï, p. 74. · '

(3) TacixuS; Rist. Lil·. V. c. 26. St. simoä , ρ. 74; 75.

(4) WagexaaR; D. I. bl. 182. . ' 4 . , . i

-ocr page 191-

DES VADERLANDS.

187

zijde van civilis, gevolgd is (1), Het blijkt tevens, dat de Batavieren op den vorigen voet ^ 71 J.
in het bondgenootschap der Romeinen zijn opgenomen (2) ; en het is Avaarschijnlijk, da^
hunne Germaansche hulpgenooten in dit zelfde -verdrag zijn begrepen geweest (3).
Vel-
LEDA echter geraakte in handen der Romeinen (4), en sommigen meenen, schoon zonder
genoegzaam bewijs, jclat zg te
Rome in zegepraal is omgevoerd (5).

De edele pogingen ter herstelling der staatkundige onafliankelijkheid waren dan
door de overmagt der Romeinen, door gebrek aan eenheid onder de bondgenooten,
en eindelijk door .wantrouwen onder de Batavieren zelve verijdeld geworden.
Civilis
was voor den drang der omstandigheden, maar op eene wijze zijner waardig, be-
zΛveken. Hij had gunstige en eervolle voorwaarden bedongen, heigeen evenzeer van
zijn wijs beleid, als van de verstandige gematigdheid des Romeinschen veldheers getuigt.
Cerialis had het, en teregt, verkieslijker geoordeeld, de zaken op den ouden voet
terug te brengen, dan zich aan de moeijelijkheden en gevaren bloot te stellen, welke met
de overwintering in een overstroomd gewest onvermijdelijk gepaard gingen , waar deRomei-
nen , zonder een genoegzaam aantal welversterkte legerplaatsen, gedurig bestookt konden
Avorden door eenen vijand, gewoon op zulk eenen grond en onder zulk eene luchtstreek
te strijden; en in wien hoon en wanhoop weder dien moed konden opwekken, weikeu
zij zoo onlangs nog te hunnen nadeele ondervonden hadden (6).

Het is onzeker, doch zeer waarschynlijk, dat aan civilis de vroeger beloofde ver-
zoening is toegestaan (7). Het lot heeft dezen minder gelukkigen dan dapperen en
schranderen Batavier, eene plaats geweigerd onder de roemruchtigste bevryders en
redders hunner volken. Maar het lot heeft hem geenen eervollen rang onder de moedig-
ste helden die ooit eenen opstand tegen de dwingelandij verwekten en bestuurden, kun-
nen betwisten , en dien hem elk gaarne zal toekennen , welke het verdienstelijke eener daad
niet naar den uitslag alleen wil afmeten , maar al de grootheid gevoelt van den man , die alleen

(1) Tacitüs, Jlisf. Lih. V. c. 24. JosEPntfs, de Jiello Jud. Lih. VIL c. IV.

(2) Tacitus, de Morib. Germ. c. 29. ' '

(3) Wagenaar, D. L hl. 183.

(4) Tacitüs, de Morib. Germ. c. 8. Statius, Lib. 1. Com. IV. vs. 89.

^ (5) Van loon, Aioiude Holl. Jlist. D. 1. bl. 154. Nalcez. op de Faderl. Ilist. bl. 43, 49,
)) Men wagte zich," zegt
van avijn ie dezer plaatse, u zekeren steen, afgebeeld in van Looif,
en in. cannegieter, de Britenhurgo, p. 145, op welken men de gevangene velleda zegt vertoond
te Avorden, voor egt aan te zien. 't Zij die steen 't gevangen nemen van
süsanna, 't zij iets andere
beteekene, de kleding van cenige, daarin voorkomende persoenen, doet twijfelen, of hij niet, na
dit tijdperk, is gemaakt."

{&) Bijv. en Aanm. op de Faderl. Hist. St; I.bl. 63. StdarT; Äom. GescÄ. D. XXV. bl. 384.
(7) Tacitus; Ilist. Lib. V. c. 24. " ,

ί ë

il

24 ■

-ocr page 192-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71J. het waagt zich tegen de raagtigsle mogendheid der Avereid te Terzetten, om op de
"''^'"''■puinhoopen van haar gebied eenen onafhankelijken staat Ie stichten. De
bedoeUn-
gen, daden en zelfs het zedelyk karakter van civilis zijn echter, even als die van
meest al de beroemdste mannen, zeer uiteenloopend en dikwerf zeer ongunstig be-

/

oordeeld geworden (l). Het is echter gemakkelijker een groot man te veroordee-
deelen dan hem naar waarde te beoordeelen; gemakkelijker het vonnis over zijne
daden uit te spreken, dan de geheime drijfveren van zijne handelingen op te sporen.
Bovenal is dit moeijelijk wanneer eene groote tijdruimte tusschen het tegenwoordige
en den leeftijd des helds ,m ligt, het verhaal zyner verrigtingen daarenboven uit
eene verdachte pen gevloeid is, en vele dier kleine omstandigheden onbekend zijn,
Avelke zoo dikwerf de onverklaarbaarste daden ophelderen en regtvaardïgen. Grootscli
voorzeker Avas het pogen van
civilis , om het vaderland van het juk der vreemde
overheersehing te bevrijden, en Avilde men nu deze verdienste verkleinen, dewijl
hij hierbij niet geheel vrij geweest is van dat eigenbelang, welk het besluit vol-
tooit, ja, dikwijls opwekt, om de beleedigde regten eens volks te wreken , hoe vele
stoute ondernemingen, rijk en heilzaam in hare gevolgen, zou men van de lijst der
groote daden moeten wegwisschen. Met staatkundig beleid en' op het gunstigste tijdpunt
opent hij den opstand legen de w^ereldbedwingers , en zet dien met moed en bekwaamheid;
door. Eene ontmenschte krijgsopschrijving heeft het lang getergde geduld der Batavieren
op de wreedste proef gesteld; het grootste gedeelte der Romeinsche raagt aan den
Rijn
15 naar Italië opgetrokken; verdeeldheid heerscht in den Romeinschen staat, en,
aanzienlijke Romeinen zelve moedigen hem aan en verschaiFen hem een geschikt voor-
wrendsel, om de wapenen op te vatten zonder openlijk met
Rome zelf te breken. Nu
is het gewenschte oogenblik gekomen om de Batavieren met zgne oogmerken bekend
te maken, en in het diepste geheim wint hij de Kaninefaten, Friezen en Batavieren,
in Romeinsche dienst, voor zijne belangen. De Romeinen worden overvallen en ge-
slagen. Verschillende Germaansche en bovenal Gallische volken weet hij zich tot bond-
genooten te verwerven, het vuur des opstands tot in
Bourgondi'è te ontsteken en het
groote Gallische verbond met
classicus en tutor tot stand te brengen. Nu eerst verklaart
hij zich openlijk tegen
vespasianus , en dwingt niet slechts Romeinsche bondgenooten ,
maar, en hiervan levert de geschiedenis geen tweede voorbeeld op, haalt zelfs Romeinen
over tot trouwbreuk tegen
Rome, en tot den Gallischen eed, dien hij echter en zijne
Batavieren zoo min zweren als later de Hollanders en Zeeuwen onder
willem I aan
den Hertog van
Anjou. En toen eindelijk door de onbekwaamheid zijner medehelpers ,.
de omkoopbaarheid zijner bondgenooten, de moedeloosheid der zijnen en de magt der

(1) Vergelijk bijv. st. suioii op onderscheidene ])Iaatscn zijns meermalen aangcliaalden Averks^
ou de Bijv. en Aanm. op de Faderl. Jlisi. St. I. bl. 58, 60—β4; j. best , Allervroegste Faderl.
Oudh.
bl. 132—184^ en van kampei, Vaderl. Karahterk. D. 1. bl. 17. Ta citis is te zeer Romein
om alleswat Lij betrekkelijk
civilis zejjt, naar de letter te mojjen opvatten.

-ocr page 193-

DES VADERLANDS. ' 183

189

Romeinen , het groote plan, door liem beraamd , mislukte, regtvaardigde zijn beleid 71J;
Avelligt meer dan ooit, de getuigenis van
tacitus » dat hy schrander Avas meer dan
men in Barbaren gewoon is (1)." Toen immers, bijna door allen verlaten en verraden
en tegenover eenen geduchten vijand, weet hij zijne onderhandelingen zoo te leiden , dat
de staat van zaken , gelijk hij reeds vroeger voorspeld had, op denzelfdcn voet als vóór
het uitbreken van den strijd , gebragt \verd (2).

Niet minder betoont hij zich als siout oorlogsman, wien geene groote krijgsbe-
kvvaamheden mogen ontzegd worden, dan als schrander onderhandelaar (3); zijn moed
blinkt uit by alle gelegenheid , hetzij de voorspoed hem tegenlacht, hetzij het ongeluk
hem vervolgt, en zijne onversaagdheid nadert zelfs de grenzen der vermetelheid, wan-
neer hij na twee bloedige nederlagen , de Romeinen op denzelfden tyd in vier legerplaat-
sen aantast (4). Niet ter nedergeslagen door den ongunstigen uitslag van dezen aanval,
weet hij zich weldra Ie herstellen, overvalt de Romeinsche legerplaats en vloot bij
Bonna, terwijl geriaiïs in de armen van den Avellust sluimert, bemant daarop zelf
eene scheepsmagt en biedt onverschrokken het leveren van eenen zeeslag aan, ^ Moedig
trotseert hij voorts den tegenspoed, wanneer hij met eene kleine magt tegen den sterke- ,
ren en zegevierenden vijand w orstelt, en hem voet voor voet den grond betwist. Zijne
standvastigheid evenaart zijne kloekmoedigheid en veldheersbekwaamheden. Deze
kiatsten spreidt hij ten toon, gelijk
vak καμρεγτ teregt opmerkt ^ )) in het gebruik maken
van al de voordeden der landstreek en der gunstige omstandigheden, Avelke zich aanbie-
den, in het bezigen der onderscheidene volkstammen naar hunne geaardheid, en in het
verschalken der Romeinsche bevelhebbers, zelfs van een
cerialis ," maar bovenal dan
>vanneer hij, om zich voor eene insluiting door de Romeinen te bewaren, den dijk van
DRUSUS doorsteekt en aan den loop des
Rijns eene andere rigting geeft. Zijne standvas-
tigheid en geduld zijn onwrikbaar, en vertoonen zich nergens zoo sterk als bij de bele-
gering van
Castra Vetera, welke hij in weerwil aller hinderpalen, in weerwil zijner
gebrekkige middelen van belegering tegen de geoefende Romeinen, voortzet tot dat
de vesting zich aan hem onderworpen heeft (5).

Het karakter van civilis is voorzeker van veinzerij en heerschzucht geenszins vrij te
pleiten; maar veinzerij is vaak liet eenige wapen tegen overmagtig geweld , eji hocrsch-

(1) Tacitus, Hist. Lih. IV. c. 13.

(2) Verg. vati kampex\, Vaderl. Karakterk. D. Γ. hl. 18—23. Zie bovcii bl. 15ίί.

(3) St. simon, ρ. 20. Note 53. ρ. 64, Note 103.

(4) De Schrijvers van de Bijv. en Aanm. op de Faderl. Ilisl, St. I, bl 62 hcscliuldigjcn"
civilis hier van roekeloosheid, ofschoon st. simok hem reeds, uit een Irijgskuntlig oogpunt, had
verdedigd.
Guerre des Bataves, p. 64, Note 103.

(ο) Vers, va> kampeiï; Vaderl Karaklerh D. 1 bl. 22, 20.

mm

-ocr page 194-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

71 J. zucht ongelukkig dik^yerf het kenmerk van den man, die zijne meerderheid gevoelt (1).
naCnR, ^^^ heeft hem van woordbreuk en wreedheid beschuldigd, doch de weifelende toon op
welken de feiten, waar deze beschuldiging op rust, door eenenblijkbaarpartijdigenGe-
schiedschrijver verhaald en aan hem toegeschreven worden , spreekt zelf reeds genoegzaam
voor zijne onschuld (2). Het sparen van
Colonia Agrippina, alléén aan hem ver-
schuldigd , getuigt van geheel iels anders dan van bloeddorst; het is een blijk van men-
schelijkh'eid en van hoog gevoel voor bewezene weldaden (3). Alles te zamen genomen,
overschaduwen zijne deugden, naar ons inzien, zijne gebreken; en zyne geestkracht,
moed, standvastigheid en beleid ter bereiking van een groot doel, rangschikken hem
naast de beide helden, Avelke hij zich ten voorbeeld gekozen had, en die hem in zoo
vele opzigten geleken.

De verdere lotgevallen van civilis , classicus en tutor heeft de geschiedenis niet op-
geteekend ; zij heeft ons slechts de rampen en het noodlottig uiteinde van
julius sauitius
den Lingoner, en zijne getrouwe echtgenoote εροκινα bewaard. Even weinig geschikt
om zich boven het ongeluk te verheiFen, als den voorspoed met wijsheid te genieten,
had sABiNus, na den verloren slag tegen de Sequaners (4) , in plaats van naar
Germaniè
te vlugten en den loop der zaken af te wachten , zich naar een landgoed begeven , en aldaar
in een onderaardsch gewelf, hem alleen en twee zijner slaven bekend, verborgen. Al
zijn overig gevolg was weggezonden, en het landhuis in brand gestoken om te doen ge-
looven, dat hij in de vlammen was omgekomen. De schoone en deugdzame
eponina zel-
ve , die hij hartstogtehjk beminde, twijfelde hieraan niet, nadat een der beide slaven
verzekerde, dat haar echtgenoot vooraf vergift had ingenomen.

Vreezende voor de smart eener geliefde vrouw, die besloten had hem niet te over-
leven , zond sABiNUs denzelfden slaaf om haar zijn toestand bekend te maken, en te ver-
manen met hét gebruikelijke rouwgebaar voort te gaan, ten einde het gerucht van zijn
dood te bevestigen.
Eponiw a bleef derhalve" haren man beweenen, dien zy , in het ge-^
heim , des nachts bezocht. Reeds waren zeven maanden op deze wijze verloopen, toen
zij , in de hoop van bij den Keizer vergiil'enis voor
sabinus te verwerven, hem zoo wél
vermomd naar
Rome, en bij de teleurstelling harer verwachting, vandaar terug voer-
de, dat hij door niemand herkend werd. Nu bleef hij nog negen jaren in hef
onderaardsche hol begraven, in welken tijd
εροκιλα aan twee zonen het leven gaf.

(1) De Schrijvers der Hijv. en Aamn. op de Vaderl. Hist. St. I. bl. 63, willen aan deze
Jieerschrucht van civilis, de verwijderinj» van den verrader
labio toegeschréven hebben, he;t{jeeh zij
eene groote onvoorzigtigheid noemen.
Van κακρεγγ heeft in dit opzigt liet gedrag van civilis ten
volle geregtvaardigd.
Vaderl. Karakterk. D. I. hl. 25. Zie ook boven, bl. 151.

(2) Zie hoven bl. 167, 168.

(3) Zie hoven bl. 169.

(4) Zie boven bl. 171.

-ocr page 195-

DES VADERLANDS.

Het verblijf dezer ongelukkige echtelingen 'werd eindelijk ontdekt; zg werden in kele- 71 .T.
uen geklonken en naar
Rome gevoerd. De getrouwe eponina wierp zich voor de
voeten van
vespasianüs en terwijl sabinus , als verplet in de tegenwoordigheid des Kei-
zers geen woord konde uiten, bad zij, op hare kinderen wijzende, om vergiffenis.
» Deze onschuldigen," zeide zij weemoedig, » hebben in een graf het leven ontvan-
gen , ο CAESAR, ach, dai; hun lot uw toorn ontwapene. Ik heb hen gebaard om mij
te ondersteunen om van u genade voor hunnen vader af te smeeken."
Vespasiakus was
getroffen; hij schonk den kinderen het leven, doch veroordeelde met eene gestreng-
heid , welke het staatsbelang niet konde wettigen , de ouders, als schuldig aan hoogver-
raad , ter dood. » Ik betreur het verlies mijns levens nietriep de fiere vrouw op ,
den honenden toon der wanhoop uit, » daar ik gelukkiger geleefd heb in den schoot
der aarde, dan ik zou vermogen ,i.zelis in al de pracht en luister van een hof, waar een
VESPASIAKÜS regeert." Zy trad liierpp ter strafplaatse met eene standvastigheid, welke
verontwaardiging tegen den Keizer opwekte, en bewondering voor
epoïsika , het slagt-
offer der reinste huwelijksliefde (1).

(1) Tacitüs, llisi. Lib. IV. c. 07. Dio cassiuS; Lib. bXVl; p. 752. Plutarculs, Amat.
T. li. p. 770 , 771.

t

·;;} :fii'vS7·'t'y:'·^'

■ f : .'v · .n .'1-'"·,·

■ Γ.-ij
■j t'ii }■

ii;"^ !,· ""') ι f/· ', ' - 1 " 'tii 1·· '-ίι ^ ir'i a< ' t

ï ■ I ï ï

. I'.H ■ J ' 'li '

191

i Uil = κ i-.

1>. '.

-ocr page 196-

VIERDE HOOFDSTUK.

VAN DEN

OPSTAND EN OORLOG DER BATAVIEREN

ONDER

CJLAtrMiltrS CTVIMiMS
ΤΈβΈΙί ROMEIIVKIli,

tot aan

DE KRIJGSTOGTEN VAN JULIANUS TEGEN DE GERMANEN.

VAM HET JAAR TOT 35β MA CHHISTUS.

79

6Γ)

(1) TacitüS ^n.agric. c. 17, 18. Anderen verstaan onder deze hulpbenden of helpers, Bntlert
zelve, die zich reeds vóór lanjy aan de Romeinen onderworpen hadden.
Stdart , P. XXVI. 1)1.
75. En inderdaad, de omstandigheid dat deze helpers met de ondiepten van den zeearm tusscLen
het eiland
Mona en BrUtanje, zoo naauwkeurig bekend waren, zou hier mert· aan inhoorlingen
zeiven dan aan vreemdelingen doen denken.
Vak looii tracht deze zwarigheid uit den weg te
ruimen en zegt dat aan de Batavieren » de wadden des oijlands, sedert de voorgaande ondernoe-
fninge als nog bekend waaren."
Aloude HpfL Hist,, D. I. bl. 156.

71— De vrede verspreidde, met de herstelde rust, Terniemvdevvel vaart over iVWir-G^rma/iit,
iiaCuR. lielgeen tegen het gemis van het staalkundig bestaan dezer volken, althans eenigzins, opwoog.
De lotgevallen der Batavieren en andere oude bewoners van iVerfer/a^c? weven zich sinds
dien tijd, even als vroeger, ten naauwste met die der Romeinen ineen, in wier legers
wij hen voortaan weder ontmoeten. Men wil Batavieren onder die hulpbenden of helpers
verstaan hebben, welke door hunne bedrevenheid , om gewapend en te paard breede wate·^
ren en rivieren over te zwemmen, nevens de kennis ταη de wadden, op last van
julius
agrigola
, het eiland Mona [AngUsey], welks verovering vroeger süetonius paullikus
mislukt was, ter verbazing van den v^and, bemagtigden (1), Zeker is het, dat later
in dezen veldtogt, de Batavieren bij name genoemd worden. Immers in een der gevech-
ten tegen de Britten, beslisten drie Batavische en twee Tongrische Cohorten den uitslag,
Met hun kort geweer vielen zij op de onverschrokken , met lange, ongepunte slagzwaar-

-ocr page 197-

DES VADERLANDS. 185

den en korte lialvemaanschildcn gewapende Brillen aan, welken zij terstond geweldige en 85 J.
veelvuldige slooten, Tooral in het gezigt, toebraglen, en hen met hunne spitse schilden
overhoop- en terugdrongen, toen het overige Romeinsche leger opdaagde, en na een hard-
nekkig en moorddadig gevecht, hetwelk tot den nacht werd voortgezet, de overwinning ,
met het bloed van tien duizend Britten gekocht, voltooide en daardoor een einde aan
dezen oorlog maakte (Ij.

Behalve de Batavieren bevonden zich nog andere Nederlandsche volken onder do
Romeinen in
Brittanje. Allhans van eene Cohors Usipeten, onlangs derwaarts over-
gevoerd , wordt eene sloule en gedenkwaardige daad vermeld, >velke aan
agrigola
aanleiding gaf, de Orcadische eilanden en Thüle ^ het tegenwoordig IJsland^ Ie ont-
dekken , geheel
Brittanje ten Noorden om te zeilen, en zich alzoo het eerst Ie overtui-
gen, dat dit ^γaarlijk een eiland was (2). De genoemde Usipeten hadden het jaar Ie
voren den Romeinschen bevelhebber en het krijgsvolk, die hen in de wapenen oefenden,
omgebragt, waarbij zij zich van drie ligle vaarluigen meester gemaakt, en de stuurheden
gedwongen hadden met hen in zee Ie steken. Daar echter een dezer stuurlieden naar
land was teruggekeerd, offerden zij de beide anderen aan hun wantrouwen op, en besla-
ten , dewijl het midden in den zomer was, zee te kiezen vóór dal het gruwelstuk ontdekt
en ruchtbaar werd. Zonder bepaald te welen werwaarts den steven te rigten, schuim-
den zij laugs de kusten en Averden dikwerf, met afsvisselend geluk, handgemeen met
de Britten, tot dat zij ten laatste in zulk eenen schrikkelijken toestand geraakten, dat
zij elkander, eerst de zwaksten, en toen degenen welke het lot bestemde, verslonden.
Geheel
Brittanje omgestevend hebbende, kwamen zij in eenen reddeloozen slaat in de
JSoordzee, en erden gedeeltelijk door de Sneven, gedeeltelijk door de Friezen onder-
schept en als zeeroovers opgebragt (3). Voor slaven verkocht, geraakten eenigen
naar
Italië, waardoor hunne zeldzame lotgevallen den Romeinen zijn bekend ge-
worden (4).

Terwijl agkicola in Brittanje den schrik des Romeinschen naams handhaafde, had
DOMiTiANus dien naam in
Germanië op het spel gezet door eenen veldtogt legen de Kat-
ten , dewijl hij zich bij het plunderen van het gebied der bondgenooten van
Rome aan
den linker
Rijnoever bepaalde, waarna de bloodaard, zonder den vijand opgezocht Ie
hebben , terugkeerde (5). Hij was niettemin onbeschaamd genoeg zich de zegepraal te laten

(1) Tacitls in AGUic. c. iJo—37.
(3) STUART , D. XXVI. bl. 104.

(3) Wagena.ve plaalst met cltjveriijs , Germ. Ant. Lib. III. c. 24, deze Sueveii tussclicn de
Elhe en den Wuichncl, D. I bl. 1Ö4. Aant. 2. Zou men hier ook aan de Sueveii; die 'm ScandL·-
natië
woonden, moeten denken?

(4) Tacittjs in aguic, c. 28.

(o) Dio CASSIC9, Lib. LXVII. p. 760.

I. deel.

25

-ocr page 198-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

85 J. welgevallen, Lij welke eenige omgekochte lieden de rol van Germaansche krijgsgevange-
na
Cur. ^^^^ vervulden (1). Zelfs liet hij zich den naam van GERMAiiicus geven, en wilde Herfst-
en Wijnmaand naar zijnen naam en bijnaam vernoemd hebben, dewijl hij in de eene
geboren was, en in do andere het hoog gezag had aanvaard (2). De vleitaal der dich-
ters , welke aan hem den titel van : » schrik en temmer der Batavieren en van andere
Rijnvolken/'verkwistten (3), en de onkunde der schrijvers, die zijne buitensporig-
heden verhieven (4), waarborgden hem geenszins tegen de algemeene verachting, welke
zijn bespottelijke togt verwekt had. Het ijdele van 's Keizers zegepraal vertoonde
zich onbetwistbaar, toen kort daarna de Katten op de Cherusken, de bondgenooten van
Rome, aanvielen , wier opperhoofd οπακιοβιεβ. te vergeefs bij domitianus om magtigen
onderstand aandrong; do Cherusken werden door do Katten overweldigd en de Fosers,
een aangrenzend volk, in hetzelfde verderf mede gesleept (5). Meer dienst bewezen de
Romeinen, naar het schijnt, om dezen tijd, aan eenen Koning of gezagvoerder der
Brukteren , die met zijn volk oneeuig geworden, toevïugt zocht bij
vestrigius spuritoa ,
een oud veldheer en welligt destijds landvoogd van Neder-Gerinanie hem in zijn

gebied, doch niet in het gerust bezit daarvan herstelde (6). Immers niet lang daarna
vielen eenige naburige volken op do Brukteren aan, van welke meer dan zestigduizend
verslagen en de overigen uit hun land verdreven werden, waarin zich de Ghamaven
en Angrivariërs vestigden (7). Dit schijnt kort vóór of in den tijd, dal
ulpius trajanus
het oppergezag in Neder-Germani'é voerde, gebeurd te zijn (8).

}}4-_-9s Terwijl trajanus deze gewigtige betrekking bekleedde, riep de dood van nerva hem tot
den troon ,
Avaarop hij zich, na het herstellen van de krijgstucht aan den naar

Rome begaf. Eutropius verhaalt, dat deze uitstekende Vorst de steden mOoerrijnsch-

(1) Tacitls inAGRic.; c. 39.

(2) SüETONiusin DOMITIANO, c. 6. et 13.

(3) Siurs iTALicüs, lAb. III. vs. 607. Ed. Golt. 1798. Juvesalis, ^öiyr. Vlii.p.83. Ed. Amst,
1050. Martialis, Epigr. Lib.mi. Epigr. β. Ed. Amst. 1645. j

(4) JosEPnusj de Bella Jud. Lib. VII. c. 14.

(5) Dio cASsit's, Lib. LXVII. p. 760, 761. Tacitüs, de Mor. Germ. c. 36.

(6) Pliniüs, Lib. II. c. 7. Tacitüs spreekt van dezen spürinka ; Jlist. Lib. II. c. 11, 18, 30,
. Naleez. op de Faderl, Hist. hl. 49.

(7) Tacitus , de Mor. Germ. c. 33. Nalees, op de Faderl. Eist. bl. 50. Tacitüs zegt op de
aangehaalde plaats, dat de Brukteren ^geheel uitgeroeid werden. Men vindt echter van hen, nog
eenige eeuwen nadien
li^jd, gewag gemaakt. Van wij«; Hist. Avondstonden B. I. bl.82.Aanm.

Amst. 1800.

(8) Van wijn plaatst dit voorval onder liet tweede consulschap van tkajanüS; ten tijde dat
tacixis zijn incdc-consul was. Jlist, Avondst, B. I. bl. 82. Aant. b.

S6

-ocr page 199-

DES VADERLANDS. ' 183

Germanië hersteld heeft (1). Men zal hieronder de gevestigde legerplaatsen en Terster- 98 J.
liingen moeten verstaan, welke de Romeinen tegen de ii^vallen der Germanen, aan den
oever des
Rijns ^ en zelfs dieper landwaarts in, hadden opgeworpen, terwijl de rivier
zelve nog daarenboven door eene vloot gedekt Averd (2). Men vindt in het bijzonder
melding gemaakt van een burg of kasteel van
trajanus , door eenigen tegenover Ma-
guntiacum
geplaatst, gelijk mede van eene Colonia Trajana aan den Hijn, naar
gissing, tussehen Vetera en Arenacium (3). Door de zachtheid en wijsheid zijns be-
stuurs , en dat zijner onmiddellijke opvolgers
hadriakus , antokinus pius en margusaube-
Lius, bevond zich Neder-Germanië in eencn bloeijenden toestand, en deelde in al de
voordeelen der rust en des vredes. De Batavieren genoten steeds de oude achting in de
legers der Romeinen. Onder
hadrianus , wien zij ook in zijne reistogten naar het 12O
Oosten vergezelden, trok hunne ruiterij , gewapend en te paard, al zwemmende over
den
Donau, en verschafte den Keizer, gelijk deze edelmoediglijk erkende, do over-
winning op de Sarmaten en Roxelaners, welke in i/ZyV/è" gevallen waren (4). Op
dezen togt trok zekere Batavier,
soranus genaamd , in het bijzonder 's Keizers oplet-
tendheid tot zich, wegens de behendigheid met welke hij eenen pijl, door hem opge-
schoten, in het nederdalen, zoo juist met eenen anderen wist te treffen, dat hij dien
door midden schoot. De Vorst zou de herinnering daarvan in eenige dichtregelen, nog
aanwezig, verheerlijkt hebben (5). Hij begaf zich het volgende jaar naar
Germanië, j2[

(1) Lih. VIII. p. '02S.

(2) Nalecz. op de Vadcrl. llist. bi. 53.

(3) Wagehür, D. I. bl. 190. Brui.msg, Gesch. β. Nedcrl 1). I. hl 18.

(4) Dio CASSIUS, Lih. LXIX. p. 792. Van liet verl)liji'der Batavieren aan den Donau, sclujnt
de naam van de stad
Passau [Patavi, naar den Oppert]uifsehen tongval) nog te getuijjen. Wellijjt
heblien zi] op dat puilt eene legerplaats of sterkte gehad. V
an Look, D. I. hl. 233.

(5) Jü.ML's ieekenl dit aan uit suiüas in zijne Baiav. c. VI. p. 91. Jlet he.wuele grafvers luidt:

Ille ego, Pannoniis olim notissimus oris,

Inter mille viros primus fortisque Batavos,

IIadkiako potui qut judice vasta profundi

Aequora Datmhii cunetis tranare subannis,

Emissuraque arcu, dum pendit in aëre teluni,

Ac redit, ex alia fixi fregiquo sagittä:

Quem neque Romanus potuit, nee Barbarus unquam,

Non jaciilo miles, non arcu \inccie Partlms:

liic situs; liic m(?mori saxo mea facta sacravi.

Λ'iderit, anne aüquis post me mea facta sequatur,

Excmplo mihi sum , primus qui talia gcssi.

)> Ik; die eertijds in de Pannonische gewesten^ als dc aanzicidijkstc cn dapperste onder duizend

25 *

-ocr page 200-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

121 J. herstelde de verfallene krijgstucht, beval de nuttigste verbeteringen en voorzag in de
behoeften van dat wingewest (1). Het beroemde
Forum Iladriani, omstreeks het
tegenwoordig dorp
Foorhurg, in welks naam men dien van Forww nog herkent,
inaakt het zeer waarschijnlijk, dat deze Vorst op zijne reize uit
G er manié (Ä Galli'é
naar Brittanje, het eiland der Batavieren bezocht en het genoemde Forum, eene
openlijke markt-, handel- of geregtplaats, gesticht heeft, hetgeen door eenigen echter,
schoon op onvoldoende gronden, aan
marcus atjrelius en lucius verus wordt toege-
schreven (2). Ongetwijfeld is dit gewest, voor
Rome zoo belangrijk , het bijzonder
voorwerp van de zorgen dezer Keizers, zoowel als van die hunner beide voorgangers
geweest. Dat zij voor de groote Avegen hier te lande zorg gedragen hebben , getuigt
een mijl- of grenspaal, in de zestiende eeuw nabij iVaa^i/iüy'Ä opgedolven, op welken
hunne namen prijken (3).

De regering van den wijsgeerigen en vredeminnenden marcus aurelius, Averd
met slechts korte tusschenpoozen, door zware oorlogen tegen de Markomannen
geschokt. (4) Een krijg met de Katten was voorafgegaan, welk volk reeds in
Rheti'è
was doorgedrongen, toen het, even als de Cauchen, die in Belgtsch-Galli'è ge-
vallen waren, door
bidius julianus , gezagvoerder in Neder-Germaniè en nader-
hand, door koop, zelf Keizer van
Rome, verslagen werd (5). Vele volkplantin-
17,j gen van Markomannen, Quaden en andere Germanen vestigden zich, op last en
vergunning van
margus aurelius , na den afloop van den tweeden Markomannischen

Batavieren, algemeen bekend was; die, naar de getuigenis van hadrianus, in volle wapenrusting,
de Λviide breedte van den diepen
Donaiistroom kende overzwemmen; en die een pijl, uit den
boog gesclioten, terAvijl hij nog in de luclit hing en nederdaalde, met eenen anderen pijl getroiren ,
cn aan stukken geschoten heb; ik, die nooit door eenen Romein of Barbaar in liet hanteren van
de werpspiets, nocli door eenen Partlier in dat van den boog konde overtroffen Avorden, lig hier
begraven; en deze gedenksteen vereeuwigt mijne daden. Laat een ander beproeven, of hij mijne
J)cdrijvcn kan navolgen. Ik Avas mij zeiven tot voorbeeld; daar ik het eerst zulke daden veriigt heb."

(1) Spartivnus in iiadruso, c. 10.

(2) Vau log«, D. I. bl. 166', 167. Wagenaar, I). I. bl. 191. Engelberts, D. IV. bl. 3üü,
341—347. Van wijn, I/isf. Avondst. B. II. bl. 14. Sciiayes, les Pays-Bas avant et durant
la dominaiion Romaine,
Τ. II. ρ. 383.

(3) Van loon, D. I. bl. 169—174. De groofe wegen, door de Romeinen ter vervoering van
krijgsvolk cn legervoorraad aangelegd, liepen door de geheele heerschappij cn de landen der bond·
genooten, van het eene einde naar het andere.
Rome zelf was er het middelpunt van.

(4) De Markomannen houdt raepsakt, tegen het gevoelen]van tacitos aan, niet voor één bij-
zonder volk, maar vermoedelijk voor den algemcenen naam van die stammen der Sueven, welke
lusschen de
Oder en de Elbe woonden. Memoire sur V origine des Beiges, p. 34, in de Oeuvres
coviplètes de
j. j. eaepsaeT; T. I. Möns. 1838.

(5) Spartunvs in dioio juliaho , c. 1.

-ocr page 201-

DES VADERLANDS. ' 183

oorlog, in Opper- en ]S eder-G er manié aan den Rijn, en in onderscheidene gewesten
des Rijks (1).

Met den dood van dezen voorlreffelijken Vorst, zonk de luister Tan den Romeinschen
slaat. Onder zijn zoon en opvolger
gommodus, die den troon door wrcedheid en gru-
welen bezoedelde, welken de vader door deugden had verheerlijkt, zouden de Frie-
zen, of eenig ander Overrijnsch volk, door
clodius albinus geslagen en verjaagd zijn
geworden (2). Dio
gassius , een tijdgenoot, meldt echter van dit alles niets. In tegen-
spraak met
eutropius, volgens wien gombiodus gelukkig tegen de Germanen zou geoorloogd
hebben (3) , verhaalt hij de voorwaarden, op welke de dwingeland den
vrede van de Marko-
mannen en hunne bondgenooten bedong, ofschoon deze volken door
margus aurelius bui-
ten staat gebragt waren, den krijg langer door te zeiten (4). ïe korlslondig was de re-
gering van
pertinax en die van didius juuawus , om de misslagen van hel vorig bestuur
te verbeleren. Dit
avas septimius severus voorbehouden, bij wien de Batavische lijf-
wachten in hooge achting stonden, vermoedelijk dewijl zij geen deel genomen hadden
aan den moord van
pertinax door de Praetorianen (5) , noch aan de schandelijke vei-
ling des Rijks, waardoor
didius julianus aan het hoog bewind gekomen was (6). Im-
mers dat zij de gunst des Keizers door hel ontwapenen der Praeloriaansche lijfschutben-
den zouden verworven hebben (7), is geheel ongegrond, daar deze ontwapening door
de Illyrische keurbenden verrigt is (8). AVaarin hunne verdiensten ook mogen bestaan
hebben , zeker is het, dat zij in dien tijd eene bijzondere onderscheiding geuolen, niet
alleen omdat zij eene afzonderlyke Cohors uitmaakten, maar ook het voreerend voorregt
bezaten , om , even als de Romeinsche Hoplieden , wij η gaard stokken , ten lecken van
gezag, in de hand te mogen dragen (9). De Keizer zelf vormde evenwel uit de schoon-
ste en dapperste mannen zijner Illyrische benden eene nieuwe lijfwacht (10), De Brit-
sche veldlogt, met welken deze Vorst zijne werkvolle loopljaan besloot, zal hem op hel

20Ü-

(1) Dio cassics, Lib. LXXI. p. 807-«10.

(2) julii's capitoliküs in cl. albiko, c. 1—7.

(.'i) Lib. vni. p. 332.

(4) Dio cassiüs, Lib. LXKII. p. 817. Vcfr. vah looji, D. I. bl. 183. Wagesaar, D. I.
1)1. 192, 193.

(5) Herodianüs, Lib. IL ρ. 94—98. Ed. Lugd. 1011.
(0)
Bijv. en Aanm. op de Vaderl. Ilist. St. L bl, 65.

(7) Va« loon , D. L bl. 184. Wageraar , D. L bl. 194.

(8) Herodiancs, Lib. 11. p. 97.

(9) Dio cassiüs, ii'i. LV. p. 565. Verg. vah looh, D. L bl. 184, 185.

(10) Dio cassics, Lib, LXXIV. p. 840.

175
na CiiR.

193

-ocr page 202-

132 ALGEMEENE^ CxESCHIEDENIS

20D— eiland der Batavieren gebragt hebben, hetgeen echter door eenigen betwijfeld wordt (1).
naCint. Op ^^o·^ duidt waarschijnlijk het opschrift van eenen steen hier te lande gevonden,

welke van de geloften spreekt door de » Batavische Burgers^ Broeders en Vrienden
des Romeinschen volks gedaan, voor de hehoudene heen- en terugreis van hunne
Heeren
Marcus aurelius aiitowipfus pius y^w^miii^i, ewpublirsseptiaiius geta c'ae^ar,"
])eide zonen van severus , die hem naar ^Wiia^i/e verzelden (2)· Spreekt deze ge-
denksteen niet van
severus zeiven, onderscheidene anderen, mede alhier opgedolven,
getuigen van 's Keizers oponthoud. Het opschrift van een dezer overblijfselen schijnt
van eenen altaar, door hem in het jaar twee honderd vijf hersteld, te gewagen; terwijl
een ander, in het begin der zestiende eeuw te
Roomburg bij Leiden gevonden, to
kennen geeft, dat hij ^ in dien omtrek, een Avapenhuis voor eene keurbende vrijwilli-
gers , welk door ouderdom vervallen was, tijdens de landvoogdij van
Valerius pudeks ,
ouder het opzigt van den overste gaegilius bato heeft doen herstellen (3).

AiiTOïiiiius, meer bekend onder den schimpnaam van caracalla , Avas door derfmoord
aan zijn broeder ,
geta gepleegd, twee jaren in het alleenbezit des troons gebleven, toen
do bewegingen der Allemannen en Gennen of Kalten hem aanspoorden
Rome, het
214 tooneel zijner gruwelen , te verlaten (4). De Allemannen, van welke de geschiedenis in
dit tijdperk het eerste melding maakt, waren , gelijk hun naam reeds te kennen geeft,
eene zamenvloeijing van verschillende Germaansche volleen tusschen den^fj"«, den
Mein en den Donau gezeteld, en die zich, naar het schijnt, tegen de Romeinen ver-
eonigd hadden (5).
Caragalla versloeg hen aan den Mein, en nam, naar gewoonte,

(1) Ten bewijze dat sevep.üs zich aan den Rijn opfi^eliouden lieeft, liaalt wagenaar , D. I. bl. Iü4,
ZosiMus,
Lih. I. c. 13 aan; docli deze jjeschiedsclirijver spreekt aldaar niet van septimius, maar van

ALUKAKDER SEVERUS.

(2) Dio CASSIÜS, Lib. LXXVl. p. 868. IIerodiakus, Lih. III. ρ. 145.

(.3) Vaw Looii, D. I. bi. 185—190, alwaar de afbeeldiiifjen dezer mer]cwaardi{;c ovcr])lijrseIcn
nevonden worden, Avelkc liet buitendien reeds on<Tegronde gevoelen van
nilderduk. tegenspreken,
dat er geen blijk is, dat de Romeinen, sedert liet verdrag met
civilis, legioenen of beyelhebbers
op het eiland der Batavieren hadden, noch ook ten Noorden van dat eiland.
Gesch. d. Vaderl.
D. I. bl. 35. Zie voorts wagenaar, D. L bl. 194—190. Vrijwilligers of Voluntarii Avaren krijgs-
knechten , Avelke noch uit hoofde van hunnen ouderdom, noch uit kracht van bedongen soldij tof
de krijgsdienst konden gedwongen Avorden, maar vrijwillig dienden.
Wageïjaar , D. I. bl. 194
Aanm. 1.

(4) De Cennen, door dio cassius, Lih. LXXVII. p. 876, een Keltisch volk genoemd, houden
eenigen voor Katten, dewijl van hen elders nergens
Avordt geAvag gemaakt. Stuart, D. XXVIII.
bl. 45. Ook duidt het geheele verhaal op een Overrijnscli, niet op een Gallisch volk.

(5) Wagenaar, D. I. bl. 197. Aamn. 3. Stuart, D. XXVIII. bl. 45.

-ocr page 203-

DES VADERLANDS. ' 183

den bijnaam allemanicus aan (1). De Cennen of Katten daarentegen noodzaakten liem,214 J.

H'X C^H R

den veiligen aftogt op Romeinsch grondgebied τοογ geld van hen tè koopen; hetgeen eenige
volken, tot aan de zeekusten by den mond der
Elhe toe, deed verstouten, op gelijke
wijze met den Keizer te onderhandelen, die hunne bedreigingen voor groote geld-
sommen afkocht (2). Mogelijk heeft
caragalla in dien tijd weder het eiland der Bata-
vieren bezocht, indien althans de verklaring van een gebrekkig oud opschrift juist is,
volgens welk hij den altaar, door
severus aldaar hersteld , plegtig zou hebben ingewijd (3).
Om de Germanen aan zich te verbinden, wier verachting voor zijn persoon, door zijne
trouwloosheid en wreedheid was opgewekt, koos hij hunne schoonste en sterkste man-
schap tot lijfwacht uit, en won inzonderheid hunne genegenheid, dewijl hij zijn hoofd
met goudgele lokken naar hunnen smaak tooide, en dikwijls het Romeinsche gewaad
voor de Germaansche kleederdragt verwisselde (4). Van den /^ywetrok hij naar den
Donau, en na op de Geten in Daoi'è eenige voordeelen behaald, en met de Daci ërs
zelve een verbond gesloten te hebben, begaf hij zich door
Thraciëo^gx ^qh Ilellespont:

naar het westelijk Azië, ahvaar het monster, wreeder dan κεκο , doUer dan caligula

»

en achterdochtiger dan tiberius , door eencn zijner Hoplieden vermoord werd. De moor- 218
denaar wilde ontvlugten,, maar bezweek onder de Averpschichten der Germaansch-Ba-
tavische ruiterij ^5).

Na het kortstondig bewind, van macriküs, ende schandelijke regering van heliogaba-
Lus, schepte het Rijk verademing onder alexander severus, wiens laatste regeringsjaren
door de invallen der Germanen in
Galliè verontrust werden. De^ zwakkestrijdmagt aan
den
Rijn, vroeger uit acht.keurbenden bestaande, doch thans op^drie gesmolten, van
Avelke er twee in
Ojyper- en een in Ncder-Gertnaniè gelegerd waren (6) , had onge-
twijfeld de Overrijnsche volken uitgelokt, en deze strooptogten gemakkelijk gemaakt.
Alexander vatte de wapenen op en verliet met eene geduchte krijgsmagt Rome^ doch 235
vond het afgeloopene
Gallie bij zijne komst, reeds door de Germanen verlaten. Niette-
min trok hij voort tot aan den
Rijn en sloeg eene schipbrug over die rivier, doch werd
nog vóór het openen van den veldtogt, door eigen krijgsvolk, niet ver van Jf^iiiz,ver-

(1) ai'relius victor, de Caesarihus, p. 216 in: Hist. Rom. Epilom. Ainstcl. 1647. Spautia-

NL'S in CA«ACALIA,-C. 10.

(2) Dio cAssits, Lib. LXXVII. p. 876 , 8U1.

(3) Vas look, D. I, hl. 193, 194.

(4) Herodianüs , Lib, IV. p. 168.

(δ) Dio cassiws, Lib. LXXVII. p. 882, srarxiamts in caracaila, c, 6; 7. IIerodiahus , LiL·,
IV. p. 185. Aürelii victoris Epit, p. 249-
(6) S
tuart , D. XXVIII. bl. 316.

-ocr page 204-

200 ALGEMEEPiE GESCHIEDENIS

2301. moord (1). Maxoiinus , door het heir 'm Galli'è tot Keizer verheveii, trok met het
luiCiiR. j^jggjjgg leger, door Oostersche boogschutters en Germaansch-Batavische bondgenooten
versterkt, over den
Rijn. De Germanen zochten eene schuilplaats in de wildernissen
en moerassen, terwijl hunne velden verwoest, hunne gehuchten en woningen verbrand,
en hunne runderen en veldvruchten de buil des krijgsvolks werden. De digtbegroeide
bosschen en broekgronden, maakten den Romeinen het verder doordringen ten uiterste
bezwaarlijk, te meer dewijl zij hier den vijand aantroflen, welke zich al de voordeden
van den grond len nutte maakte.
Maximinus echter vervolgde hen in de moerassen; en
poelen noch grondelooze kolken zetten perken aan zijne vaart. Eens de Germanen tot
aan eene uitgestrekte watervlakte terug geslagen hebbende, over Avelke zij al zwemmende
trachtten te vlugten, stortte hij zich alleen, in spijt zijner beschroomde benden , in het
bedriegelijke meer , waarin zijn paard spoedig tot den buik toe wegzonk. De Ger-
manen , die zich terstond tegen hem vereenigden, sloeg hij ter neder en verdedigde
zich, tot dat zijn krijgsvolk het voorbeeld des veldheers volgde. Woedend werd nu in
het water het gevecht, op het lantl begonnen, voortgezet. Er vielen vele Piomeinen;
weinige Germanen ontkwamen de slagting, en heuvels van lijken stegen uit den poel
op, welke door het bloed der verslagenen rood geverwd was. Men vermoedt, dat deze
strijd niet ver van het eiland der Batavieren is voorgevallen (2). In onderscheidene
andere gevechten moest evenzeer Germaansche dapperheid , voor de stoutheid en het ge-
weld van MAxiMiNus zwichten. Met eene menigte krijgsgevangenen en grooien buit
keerde de Keizer, in het begin des winters, naar
Pannonië, met het doel om in het
aanstaande voorjaar
Germanië lot aan den Oceaan toe te onderwerpen, doch werd hierin
door de woelingen des Rijks, in welke de Germaansch-Batavische ruiters hem onder-
240 steunden (3), en eindelijk door den dood verhinderd (4).

PupiEWus MAxiMus cn BALBiNus wareu inmiddels door den Raad met het keizerlijk

gezag bekleed. Beide echter vonden in Rome een hevigeii tegenstand van de zijde des

volks, en bovenal der Praeloriaansche lijfwachten, welke het niet konden verkroppen,

i

dat niet zij , maar de Raad den troon begeven had (5). Het misnoegen bleek teduide-
lijk dan dat niet
haximus , behalve de lijfwacht door balbinüs opgerigt, nog eenige^
Germaansch-Batavische benden in dienst hield, op wier trouw hij zich het veiligst kon-
dq verlaten, en wier genegenheid hij vroeger door zijn gematigd bewind aan den
Rijn

(1) Stuart, 1). XXVIII. bl. 335. Vcrn;. wagenaar, D. I. hl. 198. Bijv. en Aanm. op de
raclerl Jlist.
St. I. bl. 67. rfaleez. op de Vaderl. Ilist. bl. 50, 51.

(2) λλ^vGE«iAR, D. I. bl. lüÜ. Naleez. op de Vaderl. IHst. bl. 52.

(3) IIerodiahls, Lib. VIII. p. 2Ü5.

(4) IIbrodianl's, Lib. VII. p. 258-261. Eütropics, Lik. IX. p. 334.

(5) caritoli.-ii's in μάχιμο et βαιβικο , c, 13,

-ocr page 205-

i

DES VADERLANDS. 201

verworven had (1). Doch deze toegenegenheid Terwekle wantrouwen onder de Praeto- 240 J,

natjUK,

rianen, λγβΐΐνβ vreesden, dat deze Germanen mogten gebruikt Avorden, om hen te
ontwapenen, waarvan
septhhius severus het voorbeeld had gegeven , en dit verleidde
hen, om de beide Keizers van het leven te berooven. De Capitolijnsche spelen, welke
de bevolking van
Rome bezig hielden, verschaften hun hiertoe eëne geschikte gelegen-
heid; en op een tijd dat de Vorsten zich genoegzaam alleen bevonden, rukten zij
naar het paleis op.
Maximus hiervan onderrigt, ontbiedt terstond de Germaansch-Ba-
lavische benden, die talrijk genoeg waren, om de zamengezworenen te wederstaan; doch
BVLBiNus, zijnen rijksgenoot van heersclizuchlige oogmerken verdenkende, geeft tegen-
bevel. Noodlottig misverstand! Terwijl deze gewigtige oogenblikken in ijdeleverwijtin-
gen en onderhandelingen verkwist ^γorden, overweldigen de hofbenden de lijfwacht aan
de poorten van het paleis, en dringen lot de Keizers door, die zij, onder de onbe-
schaamdste smaadredenen, langs de straten naar de legerplaats slepen. Te vergeefs snel-
len de Germanen ter redding hunner Vorsten aan , welke zij vermoord en deerlijk mis-
handeld op den weg vinden liggen. Geen bloed nutteloos willende verspillen, keeren
zij naar hunne legerplaats terug, terwijl de dertienjarige
gordiaivus door het krijgsvolk
lot Keizer Avordt' uitgeroepen (2). ''

De zegepraal der Praetorianen op den Raad konde slechts deoppermagligebeschikking
des krijgsvolks over de openbare aangelegenheden bevestigen, en den ondergang van den
staat verhaasten. »Het Romeinsche Rijkmerkt
Montesquieu aan, »was in deze
eeuw eene soort van ongeregelden staal, nagenoeg gelijk aan dien van
Algiers ^ waar
het krijgsvolk de oppermagt heeft, en er eene overheid, welke men Dei noemt, aanstelt
en afzet (3)." In de vijftig jaren, welke den dood van
alexander severüs volgden,
lelt men meer dan vijftig Caesars, van welke er éénmaal dertig te gelijk Averden aan-
gesteld , die, zoo als dezelfde Schrijver opmerkt, » niet anders waren dan de eerste
staatsdienaars van een gewelddadig bestuur, te bijzonderen nutte van den krijgsman
gekozen (4)." De grenzen des Rijks streklen zich nog Avel uit van den
Atlantischen
Oceaan
lot aan den Tigris, en van het Atlas gehergfe tot aan den Rijn en Donau,
maar de veerkracht van den staat was verlamd, de volksgeest, door langdurige onder-
drukking, uitgebluscht, de nijverheid ontmoedigd en de zeden onder de dwingelandij
ten eenenmale verbasterd. De verwaarloosde krggstucht en de slappe, achlelooze rege-
ring der steeds afwisselende beheerschers, stelden de schoonste wingewesten bloot voor
de stoute aanvallen der woeste volken uit het Noorden en Oosten , welke spoedig het

(1) IIerodiawüs, Lil). Vlli. p. 317.

(2) Herodiambs, Lih. Vlll. p. 319—321. Cipitolimus in μάχιμο cl uatuiao; c. 14.

(3) Considérations sw la grandeur et la décadence des Romains, c. 16'.

(4) Ibidem c. 16.

I. deel. 2G

-ocr page 206-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. verval des Roraeinscheii ryks bemerkten, en zich daarvan bedienden, om hunne roof-en
heerschzucht te bevredigen (1).

De verminderde Romeinsche krijgsbenden in de verwaarloosde vestingen langs den
Rijn waren niet in staat, den steeds meer en meer aandringenden volkenstroom uit
Germani'è te wederstaan. Het eiland der Batavieren, door de krijgsopschrijvingen en
oorlogen der Romeinen grootendeels ontvolkt, en zonder genoegzame verdediging, werd
eene gemakkelijke prooi van de Franken en der naburige volken , Avelke sinds de laatste
helft der derde eeuw, zich beurtelings aldaar vestigden , en thans in onze Geschiede-
nis de plaats der vroegere bewoners vervangen. De Batavieren houden nu op een
gevestigd volk te zijn; zij versmelten onder de Franken, Friezen, Saksers of andere
Germaansche stammen en in de Romeinsche legers, onder welke zij nog twee eeuwen
later genoemd worden. Vóór wij hen geheel uit het oog verhezen, zullen wij de zeden
en gebruiken van dat voor ons merkwaardig volk schetsen, en den toestand des lands,
ten tijde van den Romeinschen invloed, beschouwen.

Ondanks den langdurigen omgang met de Romeinen, waren de Batavieren, even als de
Germaansch-Belgische en andere Nederlandsche stammen, getrouw gebleven aan hunne
voorvaderlijke gewoonten. Van deze af te wijken en die van vreemdelingen te om-
helzen , zou een teeken van slavernij , eene miskenning van het vaderland, eene daad
van lafheid, elk vrij volk onwaardig, geweest zijn. Het verloop van drie eeuwen
had derhalve in hunnen maatschappelijken en zedelijken toestand, slechts weinige en
geene belangrykc veranderingen voortgebragl (2). )) Zij vereerden steeds," zoo ais
civilis zich uitdrukt, »den Rijn en de Goden van Germani'è (3)"; en tacitus , die
eene halve eeuw na het tgdvak van dezen held, de zeden der Germanen beschreef, maalt
hen nog af als halve Barbaren, in vele opzigten niet ongelijk aan de wilden van
Noord-
Amerika,
of aan de Aziatische horden langs de kusten der Zwarte Zee {J^, De Romei-
nen , slechts op oorlogen en veroveringen bedacht, en meer de bedwingers en ver-
Avoesters dan do weldoeners der Avereld, bekommerden zich weinig om de zedelijke en
verstandelijke beschaving der wingewesten of die hunner bondgenooten. Trouwens zij
zeiven waren, over het geheel, slechts met een Λvaas van beschaving overdekt; mogen
eenige mannen onder hen in de letteren en wetenschappen geschitterd hebben, niets
bewijst ons, dal die beschaving ook op het volk is afgedaald, en van weldadigen in-

(1) Verg. gibbon, The Decline and Fall of the Roman Empire, Ch. VII. p. 78. Ed. London 1836'.

(2) Zie le franco van berkueij, Nüt. Jllst. v. JIoll., D. III, St. I. bl. 363. Scuaijes, T. Π.
p. 0'2, 84, 152—155, 320-326', 368.

(3) Tacitus , Ilist. Lib. V. c. 17.

(4) Verg. van kampen, Vaderl. Karakterk., D. I. bl, 13. J. j. raepsaet, in zijne Memoire
sur Vorigine des Beiges,
leidt don oorsprong der Germanen van de Krimsche Tartaren af, uit de
treiTende overeenkomst lusschen de zeden, gewoonten en zelfs de taal der beide volken. Zie
Oeuvres Coniphtes de j. j. raepsaet, T. I. Möns. 1838.

-ocr page 207-

DES VADERLANDS. 203

vloed gCATeest is op de opvoeding en liet onderwijs van hel algemeen, hetwelk veel- 240J.
meer, even als bij de Grieken, altijd in de diepste onwetendheid schijnt verkeerd te
hebben (1). Zij konden alzoo niet werken op de geestontwikkeling der bevriende en
veroverde volken; en de spaarzame berigten der latere Romeinsche schrijvers bewijzen
ook overtuigend, dat de Batavieren der derde eeuw nog dezelfde Avaren als in de
dagen van
tagïtus, Avelke groote zedeschilder de Germanen van zijnen tijd, niet al de
kenmerken der waarheid afmaalt (2). De overstrooming van
Batavië onder en na de
regering van
galiönus , door de stamgenooten der Batavieren, zal 'de gehechtheid dezes
volks aan zijne aloude gebruiken en instellingen nog versterkt hebben (3).

De oorsprong der Teutonen (Teutsohnen), later Germanen genoemd, ligt in het
duister.
Tagitus hield hen voor oorspronkelijke en onvermengde inboorlingen van hun
eigen land (4); men schijnt hunne afltomst echter in het Oosten, en wel in het Noord-
Westelijk
Azië te moeten zoeken (5). Zij waren in verschillende volksstammen ver-
deeld , doch door overeenkomst van taal, zeden en godsdienst aan elkander verbonden.
AVat derhalve de oude Schrijvers van hen, in het algemeen, melden, is op allen, in
het bijzonder, alzoo ook op de oude Noord-Nederlandsche Λolken en bovenal op de
Batavieren toepasselijk, die gewis het meest van allen met de Romeinen in aanraking
kwamen en met hen bekend Avaren (6).
Tagitus teekenl daarenboven naauwkeurig
op, wanneer een der Germaansche stammen zich door iets bijzonders van de overigen
onderscheidde (7). Eene beschouwing van den aard, de zeden en gewoonten, van de
maatschappelijke en staalkundige instelhngen, van de godsdienstige denkbeelden en
plegtigheden der Germanen, ^felke als een nieuw mcnschengeslacht op het tooueel
der wereld verschijnen, zal niet alleen die der Batavieren, maar ook levens die van

(1) Schates, T. 11. p. 55, 56.

(2) Zie va5 wij«, Hist. Avondst. 'IJ. I. bi. 118—122. De vr;ia[j, ol'tacitus zclfin Germanië
j^eweest is, jCje]i]k men uit eene plaats bij i'LInics den oude cn bij tacitus zelven beweerd lieeit,
Avordt door dezen beroemden oudheidkenner echter ontkennend beantwoord.
Uist. Avondst. B. I.
1)1. 109-117.

(3) Schates, T. Π, p. 327.

(4) De Mor. Germ. e. 2.

(5) l\,\Ei>SAET, in de bovcnaanf,ehaalde Memoire sur Voriginc des Beiges.

(6) Le frahcq van uekkiiet, D. III. St. II. bl. 442.

(7) Over de Germanen, Imnne zeden en rjewoonten raadplege inen, belialvc tacïtds, de hoofd-
bron , het belangrijk werk van
ε. μ. esgeiberts , Aloude Staat der Vereenigde Niederlanden,
4 Deelen. Amst. 1784—1799j Gibbon, Ch. IX. p. S5-95j SciiAyE8,T. I. p. 150—320. Meri
Ycrjrelijke tevens met het volgende verslag over de Batavieren, wat wij betrekkelijk dit volk, tij-
dens hunne komst in deze gewesten, hierboven bl.
52—55, gezegd hebben, hetgeen ter staving
zal strekken, dat zij, tot op het einde van hun bestaan, genoegzaam dezelfde gebleven zijn,

26 *

-ocr page 208-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. de volken leeren kennen, λγβΐΐίβ met en lang na hen den Nederlandschen grond
"^· bewoonden, en wier verdere lotgevallen den inhoud van de nieuwere geschiedenis
van
Europa in het algemeen, en die van ISederland in het bijzonder, uitmaken.
» De beschaafde volken van ons werelddeel," merkt
gibbok zeer juist op , » ontsproten
uit de wouden van
G er manié; en in de onbeschaafde instellingen dezer Barbaren,
kunnen wij nog den oorsprong onzer tegenwoordige wetten en zeden onderscheiden." (1)

De Germanen waren van eene rijzige, kloeke gestalte, sterk gespierd en welge-
bouwd van ligchaam, van een krijgshaftig voorkomen, open uitzigt, met helderblaauwe
oogen en blond haar dal langs de breedc schouders golfde, Avanneer het niet opge-
bonden of afgesneden was. Minder door fijne en geregelde gelaatstrekken, dan door
welgevormde leden, eene schoone en ongedsvongene houding, bloeyende gezondheid
en frissehe kleur zullen de Germaansche vrouwen zich onderscheiden hebben , wier
goudgele lokken de Romeinsche schoonen bekoorden, welke deze door kunst trachtten
na te bootsen. Ook de kinderen waren schoon van gedaante en fraai van leest (2).

Wat met betrekking lot de zedelijke hoedanigheden der Germanen kan gezegd wor-
den, is dat hun al de deugden en gebreken aankleefden, welke den mensch in den
onbeschaafden staat eigen zijn. Dapperheid , moed en volharding vormden de hoofd-
karaktertrekken dezer strijdhaftige volken, waardoor het hun eindelijk mogelijk werd,
na eene worsteling van vier eeuwen, het magtigste rijk der wereld te vernietigen.
Niet minder koesterden zij een hoog gevoel voor vrijheid en onafhankelijkheid · de dood
was in de oogen des Germaans minder vreeslijk , dan de slavernij , en de vrouwen zelfs
kozen genen boven deze (3). Eerbaarheid in de mannen, kuischheid in de vrouwen,
en gastvrijheid bij allen Avaren deugden, welke de verbasterde Romeinen het meest
in de Germanen bewonderden. » Geen volk" zegt
t.vgitus , »is guller in het onthalen,
en herbergen. Iemand, wie hij ook zij, buiten te sluiten, wordt voor schandelijk ge-
houden. Ieder neemt hem in en discht op, naar vermogen. Is er niet meer, dan Avordt
hij, bij wien de vreemdeling ingekomen was, zijn wegwijzer naar eene andere woning,
en zij gaan, ongenoodigd, naar het naaste huis, om 't even Avelk. Even heusch wor-
den zij daar verwelkomd. Bekend of onbekend, niemand maakt hierin eenig onder-

(1) Ck. IX. p. 8.5.

(2) PoMPosius mela, Lth. Ι1Γ. c. 3. niwi.5. Tacitis, de Mor. Germ.cA. Ilist. Lib.lV. c. H.
suetoniijs in cu.iGi]L\, c. 47. JosEPiii'8, de Bello Jiidatco. Lib. Π. c. 10. Herodiahüs , Lib.
IV. p. 168. OviDiüs, Amor. Lib. I. Eleg. 14. vs. 4.5. Mautialis, Epigr. Lib. XIV. Epigr.
170. Lib. VIII. Epigr. 33. Le frabcq van berkuev, D. III. St. II. bl. 438—455. Esgelberts,
D. I. bl. 337-348. Indien men sidonius Apollinaris (Lib. VIII. Epist. 9) {geloof mag schen-
ken,
m-as de (gewone ligchaamslengte eens Germaans; zeven voet. Vergelijk caesar, t/e ^e//»
Gallico, Lib. I. p. 38.

(3) Tacitus, de Mor. Genn. c. 7.

-ocr page 209-

DES VADERLANDS. 203

scheid. Zoo de vreemdeliuff , bij ziïn Tertrek , om iels vraagt, is het de gewoonte hem 240 J.

 ·ιι· 1 „..na Cur.

zulks te geven; en men maakt evenmm zwarigheid , iets van hem Ie verzoeken. Li]

houden van geschenken, maar rekenen het gegevene niet toe, noch zich door het ont-
vangene, verpJigt. De omgang met hunne gasten is vroHjk (1)." Evenzeer Avordthunne
trouw en opregtheid geprezen, van welice de Germaansch-Batavische Cohorten
onderscheidene bewijzen gaven, wanneer het leven hunner meesters gevaar liep, en
deze door hunne eigene onderdanen verlaten werden (2). En mogen er eenige voor-
beelden bestaan, welke de tegenovergestelde getuigenis van andere Schrijvers schijnen
te wettigen, dan mag men vooronderstellen, dat de Germanen er door de omstandig-
heden en door het voorbeeld der Romeinen zelfs, toe gedwongen werden. Deregtvaar-
dige
cato toch wilde caesar , na eene overwinning, door trouwloosheid op de Ner-
viërs behaald, aan het overschot der overwonnenen hebben uil geleverd, om den
vloek des meineeds van
Rome af te wenden (3). Tegenover deze deugden en prijzens-
waardige hoedanigheden stonden luiheid en werkeloosheid in tijd van vrede, en de
hieruit ontspruitende zucht om in onmatigheid, drank en spel verstrooijing te zoeken;
ondeugden aan welke de Germanen, bij gebrek van betere uitspanningen , over het geheel,
ten uiterste verslaafd waren. Aan het dobbelspel offerden zij zelfs hunnen dierbaarsten
schat, de vrijheid op (4); en do drank Λvekte vaak in hen die onstuimige woede, die
wreedheid, Avraak- en twistzucht, welke, even als hunne onwetendheid en bijgeloof, de
natuurlijke gevolgen waren hunner opvoeding en der onbeschaafdheid in welke zij ge-
dompeld waren. Van eenige Germaansche volken wordt echter opgeteekend, dat zij
ten strengste den invoer van wijn verboden, uit vreeze voor weelde en zedenbederf (5) ;
en de Tenkteren, een Nederlandsch volk, vermaanden de Ubicrs ten tijde van denBata-
vischen opstand w dat zij die wellusten zouden verlaten, van welke de Romeinen
zich met meer vrucht dan van hunne wapenen bedienden, om de onderhoorige volken
te ontzenuwen (6)."

Tot aan de huwbare jaren gingen de Germanen genoegzaam geheel naakt. In den
mannelijker! leeftijd bekleedden zij zich met een korten mantel uit dierenvacht bereid,
welke met het haar naar buiten gekeerd, om do schouders gehangen en met eeu

(1) Oe 3ior. Germ, c. 21. Ver{jclekcn met c. 31.

(2) Tacitls, Annal. Lil. XIII. c. 54. Suetojsius in claidio c. 25 j in gaida j c, 20. Herooiasls ,
Lib. IV, p. 185. Vlll. p. 319, 321.

(3) Vas kampen , Ferk. Gesch. d. Nederl. D. I. bl. 5. Ilaail. 181Ü.

(4) Tacitüs, de Mor. Germ. c. 15, 22, 23.

(5) Caesar, de Bello Gallico, Lib. II. p. 56. IV. p. 81.

(6) Tacitüs, Ilist. Lib. IV. c. 74. Vergelijk le francq va.t herkuev, Ü. 111. St. II. p. 474—485.
Grenoii, Ch.
IX. p. 88. Schates^ T. I. p. 15Ü-1G0.

-ocr page 210-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. gesp of doom yasigemaakt werd , ten einde wind en regen af te keeren; doch in hunne
woningen lagen zij dikwerf ongedökt om den haard. De rijksten en aanzienlijksten
onderscheidden zich door onderkleederen Tan leder of grof linnen, die zoo eng om
liet lijf sloten, dat zij den vorm der ledematen geheel deden uilkoraen; ook droegen
zij broeken van schapenvacht, die tot de knieën afhingen, en versierden zich >vaar-
schijnlijk met halsketenen en ringen. Veel Averks maakte men van het haar, en poogde
de goudgele tint door zekere kalkloog te verhoogen. Het was gewoonlijk met eenen
knoop in den nek of boven op het hoofd vastgebonden , en somtijds door een teenen
korfje of muisje van dierenhuid gedekt. Lange haren mögt alleen de vrijgeboren dra-
gen. Do baard werd geschorèn, doch men droeg zware knevels, die opgestreken Aver-
den of over de bovenhp afhingen. Sommigen lieten haar en baard wassen, tot dat
zij eenen vijand geveld hadden. De tooi der vrouwen verschilde wat den vorm, niet
wat de slof betreft, van dien der mannen; dewijl haar gewaad borst en armen onbedekt
liet. Zij bedienden zich dikwijls van een linnen kleedje zonder mouwen met purper
afgezet; en doeken van dezelfde stof strekten haar tot hoofddeksels. In de jeugd
droegen zij het haar los, maar vervolgens werd hel op de kruin van het hoofd opge-
bonden, of met een kam of haarnaalden opgestoken, zoodat de einden vrij afhingen.
De .voeten waren, even als die der mannen, alleen in den wintertijd, door eene soort
van schoenen of laarsjes uit dierenhuiden, hout of boombast, geschoeid (1).

Hunne spijzen waren zeer eenvoudig, en bestonden uit wilde vruchten , bijzonder
Avilde peeren en appelen , versch en gezouten vleesch, spek, wildbraad, tam en Avild
gevogelte, gestremde melk, boter en kaas. Uit gerst en haver werd eene soort van brei
of pap bereid; ook is het zeer waarschijnlijk, dat men uit koorn brood gebakken,
doch spaarzaam gebruikt heeft. Kunsteloos werden de spijzen toebereid ; het vleesch
Λverd gebraden of.gekookt, ook wel met de handen of voeten in dierenhuiden murw
gekneed; de vruchten werden raauw genuttigd. Hun gewone drank is buiten twijfel
water geweest, soms met melk of honig gemengd; ook bereidden zij uit gerst en koorn
eene soort van bier, moutwijn of eenig ander bedwelmend, sterk vocht; appeldrank
en mede, uit hop, honig en water zarnengesteld, waren hun insgelijks bekend; en
bij eenige stammen ook de wijn. Op de vriendschappelijke bijeenkomsten en maaltij-
den , verschenen de gasten gewapend. Na zich gewasschen te hebben, Averd elk eene
bijzondere plaats aangewezen, en een laag, klein tafeltje met drie poolen voor hem ge-
plaatst , aan Avelk hij afzonderlijk at van hetgeen hem werd voorgediend. Deze tafel-
tjes werden slechts des Avinters gebruikt en rondom den vuurhaard geplaatst; des zo-

(1) Poiii'osujs mela, Lil). ΠΙ. c. 3. Ïacitus , dc ßlor. Germ. c. 17, 20. Plikius, Lih. XXV^IL
c, 12. Mvktialis, Lih. XIV. Epigr. 26. Ticit. Ilist. Lib. IV. c. 61. Le frascï? van berk-
iiev,
D. III. St. II. ]>]. 455—468. Engelberts, D. I. bl. 349 , 355—360. D. II. bl. 138. Bijv. cn
Annm. op de Faderl. Eist.
St. I. bl. 11. ScuaveS;, T. I. p. 183--189. Janssen, GrafJmivelen
der oude
6'c;'ma»e«, bl. 16—18, ^

-ocr page 211-

DES VADERLANDS. 203

mers nultigde men den maaltijd onder den blooten hemel op het gras , ook Avel op 240 J.
riet, biezen of boombladeren, en de aanzienlijlisten op dierenhuiden. De dapperste
en sterkste der gasten nam de voornaamste plaats in, welke hem wel eens door ecu
ander betwist werd, en dan moesten doorgaans de wapenen het geschil beslechten.
De overigen plaatsten zich, naar ieders rang, naast hem in het rond, en hem werd de
eerste keuze uit de beste stukken aangeboden. Op de groote gastmalen, waar belang-
rijke huisselijke aangelegenheden, of zaken
Tan staat, van oorlog of vrede behandeld
werden, stonden de schilddragers achter de aanzienlijkste gasten, die hun zwaard op
zijde hielden, terwijl de speervoerders tegen hen over zalen, zoo dat zij te zamen
eenen kring vormden. De spyzen Averden zindelijk op aarden, houten of uit teenen ge-
vlochten , somtijds Λνοί op metalen, zelfs op zilveren schotels opgedischt, en voor eiken
gast, rangswijze, nedergezet. Het gastmaal werd met vleesch en brood geopend , en
niet meer dan eene soort van spijs levens aangebragt en afgenomen. Bij de pleglige,
of gelijk men thans zeggen zou, diplomatieke maaltijden, Avaren de vrouwen niet te-
genwoordig. De gasten werden door de jeugdige zonen en dochters van den huize,
ook wel door de wapendragers en schildknapen bediend , die tevens voor hen inschon-
ken, en hun den drank in drinkhorens of bekers toebragten. Het is onzeker, doch
zeer waarschijnlijk, dat de Germanen, gelijk andere Noordsche volken, ook de bek-
keneelen hunner verslagene vijanden lot drinkschalen gebezigd hebben. Allen dronken'
uit éénen hoorn of berkenmeijer, Avelke den voornaamste van het gezelschap hel eerst
werd aangeboden , die er naar genoegen uitdronk en hem dan, weder aangevuld, den-
genen , die naast hem zat, toebragt; de beker ging op deze wijze het gezelschap rond ,
en iemand dien aan te bieden, zonder dat men er eerst zelf uitgedronken had , werd
als eene beleediging opgenomen. Deze maaltijden en drinkgelagen, welke zeer dikwijls
plaats hadden, duurden gemeenlijk den ganschen dag en nacht door, of zoo lang er
nog iets van den voorraad voorhanden Avas. De daden der helden en van het voorge-
slacht werden gezongen, en menige teug aan hunne nagedachtenis gewijd. De zwaard-
dans der jongelingen behoorde mede onder de tafel vermak en, en de toejuiching der
aanschouwers was het eenige loon van dit gevaarlijk Avapenspel. Niet altijd liepen
deze gaslerijen even vriendschappelijk af. Door drank verhit, kwamen de driften, bij
tegenstrijdigheid van gevoelen, ligtelijk in beweging; men bepaalde zich niet lang
by scheldwoorden, de wapenen werden spoedig opgevat, en de dadelijkheden lot uiter-
sten opgevoerd (1).

De Germanen woonden niet in bemuurde steden waarvan zij eenen afkeer hadden (2),
Burgen, of bever bergplaatsen voor wapenen en leeftogt, bezaten zij waarschijnlijk reeds

(1) Tacitds, de Mor. Germ. c. 22, 23, 24. Pomporius meu, Lib. III. c. 3. Pukïus, lib.
XVIII. c. 17. De lasge, Ferh. over de Batavieren, bl. 21, 23—27. 'sHagc 1730. Esgel-
BERTS, D. II. bl. 54—90.

(2) ÏAciTus, de Mor. Germ. c. 16, vergeleken met Ilist. Lib.llN. c. 04. Ammiasus mar-

-ocr page 212-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. vóór de komst der Romeinen (1). Hunne woningen waren van elkander en waar elk
goed dacht, bij een bosch, ^γeide, bron of beek opgeslagen; in de lage streken
doorgaans op heuveltjes of opgeworpene hoogten ,
terpen of torpen en naderhand vlie-
hergen
genoemd, om zich voor de overstroomingen der Yloeden te beveiligen. Voorts
waren deze woningen zeer eenvoudig, meestal van eene ronde gedaante, uit wilgen- en
berkentakken of stammen gevlochten, die bij de aanzienlijksten. tot sieraad en ter Ave-
ring van de buitenlucht, zeer zorgvuldig met eene soort van blinkende klei-of potaarde
bestreken waren. Het dak was met stroo of riet bedekt, en voorzien van eene opening
om den rook en damp uit te laten, en het licht toegang te vergunnen. Elke woning
was door een ruimen hof omringd, waarschijnlijk met schuren tot berging van het vee in
den winter voorzien; de levensvoorraad werd in dat jaargetijde tegen de gestrengheid der
koude, in diepe kuilen bewaard. Het huisraad zal zich bij de allernoodzakelijkste voor-
werpen bepaald, en wegens de schaarschheid van ijzer en koper, hoofdzakelijk uit hout-
en aardewerk bestaan hebben. Beestenvachten, of een weinig stroo op den grond ge-
spreid , strekten tot rustplaatsen; en de bewerking hunner houten banken en tafeltjes
zal met het overige in overeenstemming geweest zijn. De Avanden waren vermoedelijk
met de wapenen des huisvaders bedekt (2).

Huwelijks-verbindtenissen werden onder de Germanen niet vóór den volwassen
leeftijd aangegaan, en slechts jonge lieden even kloek, van gelijke jaren en ligchaamsr
gestalte met elkander vereenigd. 3ïen bepaalde zijne keuze bij ééne vrouw, uitge-
zonderd eenige der voornaamsten, welke zich, uit hoofde van hun aanzien, met
meer dan ééne in den echt verbonden. Wiet onwaarschijnlijk is het, dat de Batavieren,
ais de voortrelTelijksten onder de volken van Germaw/ë, tot die stammen behoord hebben
van welke
tacitus zegt, »dat onder hen geene andere dan maagden huwen , waardoor de
hoop en wensch van huisvrouw te zijn, zich tol slechts ééne verbindtenis bepaalt. Deze
nemen " voegt hij er bij , » op dezelfde wijze éénen man aan, als maar één ligchaani,
één leven, opdat hare gedachten , hare begeerten, zich niet verder zouden uitstrek-
ken, en zij den man niet als echlgenoot, maar als het huwelijk zelf, zouden be-
minnen (3)." In de tegenwoordigheid en met toestemming van ouders en nabestaanden ,

cellinüs, Lih. XVI. c. 2. Be lange/FerA. over de Bat. LI. 54—03. Esgelberts, D. I. 1j1.

CinBON, Cli. IX. p. 87. Schates, T. I. p. 03—00. 178-1Ä}. T. II. p. 169—177.
De woortlen Oppidum, civitas, tirbs, ττολις > ofsclioon allen voor eene stad {yenomcn, moeten
hij de oude Schrijvers, niet altijd in liunne oorspronkelijke beteekenis opgcvat Avorden. Dikwijls
{'■even zij niets meer dan
sterkte, gcineetde, openestad, vlek en dergelijke, te kenneu.

' (1) Van wijn, Rist. Avondst. B. II. bl. 25—27, Terjjeleken met e.^gelberts, I). I. bi. 301.

(2) ÏAciTus, de Mor. (ierni. c. 16. Plisuvs , Lib. XVI. c. I. E^^gelberts, D. I. IjI. 370-394.

(3) de Mor. Germ. c. 19. Verg. giukon , Ch. IX, p. 90, 91.

-ocr page 213-

DES VADERLANDS. 203

Averd op een bepaalden dag, de echtvereeniging Toltrokken. Even als bij de Oosler- 2401.
sehe volken, bragt de bruidegom het binTelijksgoed aan , hetwelk door de bloed verwanten
in oogenschouw genomen en goedgekeurd moest worden. Het bestond uit kleinooden
noch kostbare kleederen, maar uit een koppel ossen, een opgetoomd paard, een schild,
een speer
[framee), en een zwaard. De bruid werd op het aannemen dezer geschen-
ken , door den bruidegom tot huisvrouw ontvangen , terwijl zij hem ,
Tan hare zijde , eenig
wapentuig aanbood. Dit beschouwde men voor den grootsten band en de voornaamste
plegtigheid, met welke het huwelijk gesloten werd ; dit waren voor hen de heilige ver-
borgenheden van den echt, dit de huwelijksgoden voor welke men bij de Romeinen
gewoon was, de trouw te voltrekken. Opdat de bruid niet Avanen mögt, dat arbeiden
en oorlog voeren haar niet aangingen, werd haar tevens nadrukkelijk onder het
oog gebragt, » dat zij deelgenoote Averd van do moeyelijkheden en gevaren des
mans; dat zij met hem een gelijk lot, in vrede en oorlog, in lief en leed moest
deelen; dat de gekoppelde ossen, het opgetoomde paard, *de geschonkene wape-
nen dit te kennen gaven; dat zij ζύύ moest leven , zóó moest sterven; en eindelijk,
dat zij dit alles bekwam, om het eens ongeschonden en harer waardig, aan hare kinde-
ren Aveder te geven, opdat hare schoondochters het zoo moglcn ontvangen, en tot do
kindskinderen overbrengen." Eene verbindlenis, eenvoudig maar zoo veelbeteekenend
ingezegend, Averd streng onderhouden, en zeer zelden geschonden. Do vrouw, die zich
zelve en hare heihgste pligten konde vergelen, werd door den beleedigden echtgenoot,
in tegenwoordigheid harer bloedverwanten, met afgesneden haren en ontbloot ten huizo
uitgezet, en al geeselende door hem de geheele buurt voorlgedrevcn. Andere misdaden
mogten door eene boete afgemaakt worden , voor prijsgegevene eerbaarheid was geene
vergiffenis. Schoonheid , jeugd noch rijkdom , konden de gevallene vrouw of maagd
aan eenen man helpen; » want onder henzegt
tacitus , » lachte men niet om de
misdaad; verleiden en verleid te worden , w erd niet onder hen met den naam van:
toon der groote wereld [hon ton) bestempeld (1)."

Een kinderlooze echt was niet in achting; een talrijk huisgezin daarentegen , Averd
als een zegen beschouwd, en eene groote namaagschap maakte den ouderdom aanzien-
lijk. Het getal der kinderen te bepalen, of jonggeborenen to vermoorden, zoo als bij
de Romeinen en Grieken wel gebruikelyk was, werd bij hen voor een gruwel gehou-
den. De opvoeding strekte meer om de gezonde en krachtige ontwikkeling des lig-
chaams, dan die van den geest te bevorderen. Zoodra het kind geboren Avas, werd het
in het water gedompeld en gewasschen. Bij voorkeur geschiedde dit in den
welken de Germanen, naar het schynt, als eene heihge rivier beschouwden; en dit
wasschen werd dikwerf door de moeder zelve verrigt. Behalve deze reiniging wil men
ook , dat onder hen een zoogenaamde geestelijke en ligchamelijke doop gebruikelijk

(1) Tacitüs, de Mor. Germ. c. 18, 19, 23. Ergelberts, D. II. hl. 100—12G.
I. deel. 27

-ocr page 214-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240J. was, aan welken zij eene bijzondere kracht ter bevordering van het volgende geluk des
na (jiR. ^ toekenden. Bij dezen doop werd den jonggeborene door den vader, bloedver-
want of vriend, welke deze plegtigheid verrigtte, eenen naam benevens een geschenk
gegeven, en levens zijne toekomstige lotgevallen onderzocht, waarna een maaltijd het
feest besloot. De zuigelingen werden aan geene slavinnen of minnen toevertrouwd; elke
moeder zoogde haar eigen kroost. De verdere opkweeking der jeugd zal zich hoofdza-
kelijk bij ligchaamsoefeningen, het leeren doorstaan van koude en ongemakken, en
lot het verrigten van huiselijken en landelijken arbeid bepaald hebben. » Te huis altijd
ongedekt," zegt
tagitus , » groeijen zij op tot die leden, tot die ligchamen, welke wij
bewonderen." In de eerste opvoedingsjaren werd geen acht geslagen op rang cn afkomst;
de kinderen van beeren en die van lijfeigenen wiessen met elkander op, en deelden in
dezelfde voorregten, tot dat de jaren de vrygeborcnen, die zich eens door deugd en
dapperheid moesten onderscheiden, van de anderen afzonderden, en zij , meestentijds
door de vaders zelve of andere bekwame mannen, in den wapenhandel en in andere kun-
digheden daarop betrekkelijk, geoefend werden. De kindéren der lijfeigenen leerden daar-
enlegen den landbomv en de veehoederij. De dochters waren geheel onder het bestuur
der moeder, die haar in do vrouwelijke \verkzaamlieden onderrigtte. Het schijnt echter ,
dat men zich ook van zekere voedsters te harer opkweeking bediend hebbe, Avelke
een vrij groot gezag uitoefenden, en steeds bij de maagden bleven tot dat deze trouw-
den > en zelfs nog, nadat zij reeds in het huwelijk getreden waren. Wat de zedelijke
opvoeding betreft, indien men
diogenes lacrtiijs mag gelooven, dan scherpten de Ger-
manen, do jeugd deze drie grondregels in; )) vereer de Goden, doe geen kwaad,
wees dapper." Stipte gehoorzaamheid en diep ontzag voor de ouders, zullen voor-
zeker vroegtijdig het jeugdig gemoed zijn ingeprent bij een volk, waar het gezag des
vaders, aan welk al de huisgenooten onderworpen waren, ongedeeld en zeer uitgestrekt
Avas. Do kindschheid duurde lang onder hen. De jongeling werd als eenvoudig
hd van het huisgezin beschouwd, tot dat de jaren, kloekheid, kracht en kundig-
heden, hem bekwaam maakten om de wapenen te voeren. Alsdan werd hij door een
der vorsten, door den vader of een der nabestaanden, in de volksvergadering zelve,
met schild en speer
[framee] versierd; hot eerste eerbewijs dat de jeugd ontving en
tevens toonde, dat de jongman thans burger van den staat geworden Avas (1). Nu
voegde hij zich bij de jongelingen die, reeds forscher en sterker dan hij , blijken van
dapperheid gegeven hadden; ook werd het hem tot geene schande gerekend, onder
de volgelingen van den vorst gezien te worden (2).

Even eenvoudig als de Iromvplegtigheden, waren die der begrafenis. Na liet sluiten
der oogen en hot plegtig tot afscheid kussen, door de nabestaanden, werd het lijk onder

(1) Men Avil de plegtige aanstelling en het slaan tot Ridder, uit deze gewoonte der Germanen
affjeleid hebben,
EiVgelberts, D. 11, bl. 377. ' I

(2) Tacitüs, de Mor. Germ. c. 13, 19, 20. Engelberts, D. II bl. 140—169.

-ocr page 215-

DES VADERLANDS. 211

het rouwgebaar der yrouwen, en de zangen der mannen ter eere van den ontslapene, 240 J.
naar de plaats geleid, waar het begraven of verbrand zou worden. Dit laatste heeft
waarschijnlijk alleen met de lyken van aanzieniyken plaats gehad, tot wier verbranding
zeker welriekend inlandsch hout, men meent dat van den jeneverboom, gebezigd
Averd. Een groote houtstapel werd opgerigt, op welken het lijk, behoorlijk gereinigd,
in de gewone kleeding en met eenig reukwerk gelegd werd. De wapenen van den over-
ledene, wanneer hij de laatste van zyn gezin was, anders de afbeeldsels zijner wapenen,
werden met hem aan de vlammen geoil'erd, of met hem begraven (1). Van sommigen
werd ook het paard verbrand. De asch werd zorgvuldig in aarden lijkbussen verzameld ,
en in een eenvoudigen grafheuvel van zoden bijgezet. Vele dezer lijkvelden of begraaf-
plaatsen ,
Woerden genoemd, zyn nog aanwezig. De nagedachtenis der helden Averd
door een grafsteen vereerd (2).

Uit den aard der opvoeding dezer volken vloeide voort, dat krijgsoefeningen en oor-
logvoeren hunne hoofdbezigheden moesten uitmaken, de eenigste kunsten moesten zijn,
welke met ijver aangekweekt en beoefend werden (3). »Het hanteren der wapenen
maakte hunne kinderspelen, dit den nayver hunner jongelingen uit, en de oude Hedeu
volhardden er in," zegt
tagitus (4). Elk edele en vrijgeborene was dan ook geboren
krijgsman; lyfeigenen mogten in dien stand niet opgenomen worden. De voornaamste
kracht der legers bestond in het voetvolk; van minder beteekenis was de ruiterij , wier
paarden in schoonheid, noch in vlugheid uitstaken, en ongezadeld waren. De Tenkte-
ren, en voorzeker ook de Batavieren, maakten, in dit opzigt, eene gunstige uitzonde-
ring ; hun paardevolk was vermaard en volkomen ten krijg geoefend. De krijgsbenden
bestonden niet uit eene toevallig zamengevloeide menigte. De huisgenooten, bloed-
verwanten en naburen uit elk regtsgebied of
gouw, vormden, onder een bijzonder
veldteeken, eene Cohors zoo wel te voet als te paard, van ongelijke grootte. De hulp-
I)enden van elk volk maakten eene afzonderlijke Cohors uit. Het leger werd niet in ge-
lijke rijen en gelederen, die zich aan beide zijden uitspreidden, maar even als bij do
Keltische volken, in de gedaante van eenen driehoek of beitel
[cuneus) in slagorde
geschaard, Aviens hoeken en zyden de dapperste mannen bezetten, die zich met hunne

(1) Van liicr waarschijnlijk, het verbreken der stamwapens bij het overlijden van den laalsten
erfgenaam der adellijte geslachten.

(2) Tacitüs, de Mor. Germ., c. 27. Engelberts, D. III. bl. 151—159. Jahssew, Grafh, d,
oude Germ.
bl. 5, 14, 19, 25. De beschrijving van eenen schoonen grafsteen eens Germaan-
sclien helds wordt bl.
43 van het genoemde werkje gevondenj gelijk onderscheidene Batavische
Woerden of grafvelden In de Betmoe beschreven worden in de Wandelingen ter opsporing van
Bat, en liom. Oudh. Legend, enz.
door o. g. iieldriwg.

(3) Seseca, de Ira, Lib. I. c. 11. p. 8. Ed. lipsii^ Antv. 1652.

(4) De Mor. Germ. c. 32.

27 *

-ocr page 216-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

2iOJ. schilden dekten en deze tegen den vyand keerden (1). Aan de spits des legers stonden
iiaCiiR.j^ moedigste krijgers, die, ten getale van honderd, uit elk regtsgebied gekozen waren.
De vrouwen en kinderen werden met de krijgswagens achter het leger geplaatst.
Het bevel des heirs behoorde den Koningen, of werd in de vergadering. in welke
lot den oorlog besloten was, aan een der dappersten opgedragen, die op een schild ge-
plaatst , en ter inhuldiging, op de schouders van eenige mannen door het leger werd
rondgevoerd; de onderbevelhebbers waren de overheidspersonen of aanzienlijken, die ia
elk regtsgebied het gezag voerden. Meer door Yoorbeeld dan door bevelen werkten de le-
gerhoofden op de onderhoorigen ; zoo zij wakkere , voortreffelijke mannen , zoo zij in den
strijd de
voorsten waren, werden zg uit bewondering door elk gehoorzaamd. Deze
voorsten of
vorsten hadden, even als de Koningen, eene lijfwacht van jongelingen,
welke hen volgde; en eeuwige schande rustte op dengenen, die in den slag den vorst
verliet voor wien hij moest stryden, gelijk deze streed voor de overwinning. Alsdeheir-
vaart besloten was, vereenigden zich do manschappen uit elk regtsgebied, op eene be-
paalde plaats, onder het opperhoofd, en de slag werd aangevangen, nadat de priesters
of wigchelaars, die mede te velde trokken, bevredigend over den goeden uitslag geant-
woord hadden. Het hoorngeschal gaf het teeken ten aanval, waarop het krijgsgezang
werd aangeheven. De ruiterij, meestal verzeld door de rapste en dapperste jongelingen
te voet, en die al hare bewegingen volgden, opende doorgaans het gevecht; eenigen
streden beurtelings te paard en te voet. Spoedig werd de strijd algemeen, en als de
slingersteenen en andere werptuigen des voetvolks verbruikt waren, geraakte men hand-
gemeen. Terug te wijken om weder aan te vallen, hielden zij meer voor een teeken van
beleid dan van lafhartigheid. De gesneuvelden werden uit het gevecht, de gewonden
bij de vrouwen gebragt, die hen verpleegden, en tevens den strijdenden verkwikkingen
aanbragten, wier moed zij scherpten. » Men verhaalt," het zijn de woorden van
TAGiTus; )) dat eenige, reeds deinzende en wijkende slagorden , weder tot stand zijn
gebragt, door het aanhoudend smeeken der vrouwen, door het voorstellen van hare
borsten, en door het vertoonen harer op handen zynde slaverny , welke laatste de Ger-
manen , om het lot hunner vrouwen, als verre het onlijdelijkste vreezen." Was men
genoodzaakt te zwichten, dan zocht men eene toevlugt in de legerwagens of den zooge-
naamden
wagenburg ^ waar het gevecht, niet zelden met gewenschten uitslag, hervat
werd. De vrouwen streden dan mede en keerden dikwerf zelf de wapenen tegen de
vluglenden, wanneer men begreep, dat deze hunnen pligt niet behoorlijk vervuld had-
den. De overwonnenen waren benevens den gemaakten buit, geheel den eigendom des
overwinnaars , uitgezonderd wanneer vóór den strijd, alles door eene plegtige vervloeking,
aan de Goden was toegewijd, in dat geval werden de gevangenen vermoord, en de buit
door het vuur verdelgd. De hoofden der verslagenen werden aan de halzen der paarden

(1) Zie boven bl. 11. Verg. EngeibertS; D. 11. bl. 3S3. ÜU deze driekanten zijn vermoedelijk
de latere
baiaillons quarré ontsproten.

-ocr page 217-

DES VADERLANDS. 203

of op de speren in zegepraal rondgevoerd, en vervolgens voor de woningen opgehangen; 240 .T.
die van aanzienlijke mannen werden somtijds gebalsemd of gedroogd,
en als een roemrijk
bewijs van dapperheid aan vreemdelingen vertoond. De overwinning vierde men door
dans en gezang (1). Genoegzame voorbeelden hebben bewezen, dat de beAvoners van het
eiland der Batavieren en hunne naburen, niet minder stoute zeelieden dan dappere
landknechten waren (2).

Hunne Avapenen van verdediging bestonden uit verschillende soorten van werpgeweren;
de gebruikelijkste werden
frameën of priemen genoemd , die met eene kort e , scherpe
drie- of vierkante ijzeren punt voorzien Avaren, en met welke van verre en van nabij
gestreden werd. Zy waren bijzonder in gebruik bij de ruitery , van welke de
framee^
benevens het schild, het eenigste wapen uitmaakte. Elk krijgsman had verscheidene de-
zer werptuigen zoo als strydbyl, wigge, beitel, knods en slingersteenen by zich, die hij
onbegrijpelijk verkonde slingeren. Groote lansen en zwaarden waren, wegens gebrek
aan ijzer, alleen bij de voornamen en bevelhebbers in gebruik. Korte, regte zwaarden
of daggen waren meer algemeen. Van boog en pijl onder hen wordt geene melding
gemaakt, evenmin als van strijdwagens. De vcldteekenen bestonden uit ruwe afbeeldin-
gen van wilde dieren; de bazuinen uit kromme ossenhorens, doch deze werden later van
koper vervaardigd. Even schaars waren zij van beschermende wapenen voorzien. Dikwerf
wordt gezegd, dat zij naakt vochten, hetgeen men echter niet in den letterlijken zin, maar
in vergelijking met de zwaar gewapende Romeinen , verstaan moet. Enkele voorbeelden zijn
er echter, dat zij zich roekeloos van hunne kleederen geheel ontdaan en in den strijd ge-
mengd hebben, om door niets belemmerd te worden (3). Een groot, langwerpig, vier-
kant schild, meestal digt uit teenen gevlochten en met dierenhuid bekleed, bedekte het
geheele hgchaara , uitgezonderd het hoofd , en werd aan den linkerarm gedragen. Men
stelde er den hoogsten prijs op; het Avas met onderscheidene verwen afgezet, en bij de
voornaamsten met bijzondere teekenen en afbeeldingen versierd (4). Zonder schild uit
den slag terug te keeren , werd voor de grootste schande gehouden; wien dit ongeluk trof
eindigde liever zijn leven door den strop, daar hij anders voor eerloos verklaard, en hem
niet vergund werd, de godsdienstplegtigheden of de volksvergadering bij te wonen. W^ei-
nigen, vermoedelijk slechts de bevelhebbers, droegen borstharnassen en helmen. Men
streed meestal blootshoofds, het haar achter op de kruin zamengebonden, welkeeenigen

(1)Taciti;s, de Mor. Germ. c. 6, 7. Vergeleken met verschillende plaatsen in het vierde en
vijfde bock zijner Geschiedenissen.
Engelberts, D. II. bl, 352—404. Scuayes, T. I. p. 204—211.

(2) Zie hierboven hl. 131, 177, 183. Tacitds beschrijft de vaartuigen van een der Germaansche
Volken, de Suionen. Hunne schepen hadden voor en achter een spitsen steven. Zij bedienden
ïich niet van zeilen, noch plaatsten de roeibanken, regelmatig, aan de zijden. Het roer was los,
en konde, naar omstandigheid, heen en weder bewogen worden,
de Mor. Germ, c. 44.

(3) Zie bijv. TACiTus, Hist. Lib. II. c. 22.

(4) Misschien moet men kieria den oorsprong van de geslachtwapens of wapenschilden des adels zoekeit.

-ocr page 218-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. door krijgsmulsen [galeae) ^ met koppen van wilde dieren overtrokken of daaruit bereid ,
"" bedekten (1). Daar de Germaansche volken berauurde steden noch bebolwerktesterkten
hadden, waren belegeringswerktuigen hun, vóór de komst der Romeinen, geheel on-
bekend. Zelfs onder
civilis , die zoolang de Romeinen gediend had, toonden de
Germanen bij de belegering van
Gastra Vetera en elders, hoe onkundig en onbe-
kwaam zij waren in het belegeren van versterkte plaatsen en vestingen (2).

Na den wapenhandel bestonden in tijden van vrede, de hoofdbezigheden, of veelmeer
de voornaamste tijdkortingen der mannen, in de jagt en vischvangst, waartoe de talrijke
bosschen en Avateren eene gunstige gelegenheid aanboden. De dappersten en oorlogzuch-
tigsten hielden het echter, volgens
tagitus , beneden hunne waardigheid in vredestijd
iets uit te voeren, en sleten hunnen tijd, althans des winters, in werkeloosheid, maal-
tijden , drinkgelagen, dobbelen en slapen. Zwemmen , te paard rijden , met de speer
werpen, schaatsrijden, of liever het snel loopen op lange, aan de beide einden e^nig-
zins omgebogen plankjes, over sneeuw en ijs', en behendig naakt tusschen ontbloote
zwaarden en dreigende/rawem te dansen , waren de uitspanningen der jongelingschap (3).
De zorg voor de huiselijke aangelegenheden werd, onder de aanzienlijken, geheel aan
de vrouwen, de grijsaards en de zwaksten van het gezin, welke de wapenen niet kon-
den voeren, overgelaten (4).

Onder volken, Avelke op elk ander beroep dan dat der wapenen, met minachting
nederzagen, moet de nijverheid zeer beperkt geweest zijn. Zout maken en turf steken
Avaren echter den Germanen evenmin onbekend, als het bereiden van dierenhuiden , het
linnenweven en linnenverwen; ook landbouw en veeteelt Averden , naar de geringe behoeften ,
aangekweekt. Niemand had vaste landerijen in eigendom; deze behoorden den staat toe
door wien zij jaarlijks, afwisselend, aan de bijzondere gezinnen , naar male van hunne tal-
rijkheid en behoeften, werden toegewezen. De uitgestrektheid van grond maakte de
verdeeling gemakkelijk, en ofschoon men elk jaar
Tan akkers verwisselde, schoot er altijd
genoeg land over dat braak bleef liggen, waardoor het bemesten der velden minder nood"
zakelijk Averd (5). Tar\ve, rogge, gerst benevens vlas en hennep werden, doch in

(1) Tacitüs, da Mor. Germ. c. 6. Annal. Lib. II. c. 14. Oüdaeiv!, Roomsche Mogendh. W.
L
'i3, 134. Le franca van beukhey, Nat. Hist, van Holl. D. ΠΙ. bl. 459^ 467—472. Engelberts ^ D.
II. bl. 335-352. Scuayès, T. I. p. 211-216.

(2) SciiAYFs, T. I. p. 216-218.

(3) In Vlaanderen vindt men nog dansers, die lusschen opgcstokene zwaarden en degens in het
ronde springen.
Visscher, Ilandl. tot de Alg. Gesch. der IVederl. St. I. bl. 263.

(4) Tacitüs, de Mor. Germ. c. 15,,24. Engelderts, D. I. bl. 394—416. D. II. bl. 163—165;

(5) ïaciti's, de Mor. Germ. c. 14, 26. Vergeleken met caesar , de Bella Gallico, Lib VI.
p. 138. Zie boven bi. 53, alwaar uit
caesar , de reden dezer landerijen-verdeeling wordt opgegeven , in
welke het verstand dezer volkeren doorstraalt; dewijl deze schikkingen zoo wel met hunne geheelc
staatsgesteldheid overeenkwamen.

-ocr page 219-

DES VADERLANDS. 203

geringe hoeveelheid, Teii»ovn\d; moestuinen en boomgaarden aan te leggen was hun'240 J.

·" (jIÏR»

onbekend. De velden strekten hoofdzakelijk tot weiden voor de runderen, paarden en ν ^ '
het kleinvee; de varkens vonden in de bosschen, de schapen op de heidegronden over-
vloedig voedsel; tam gevogelte werd in menigte aangekweekt. De Friezen schijnen zich
reeds zeer vroeg op de veeteelt toegelegd te hebben. Men ziet dit uit de schatting van
ossenhuiden, hun door
drisus opgelegd en uit den onredelijken eisch van olennius (1).
Het vee muntte echter noch in schoonheid, noch in grootte; de paarden in leesl
noch in snelheid uit; hetgeen het natuurlijk gevolg was van de gedurige Yerwisse-
hng der landerijen, en van de geraeene weiden, die, aan niemand .behoorende, ook
door niemand verbeterd, of goed onderhouden werden (2). ïn de menigte van tam
vee, dat hun voedsel en kleeding verschafte, bestond ondertusschen de grootste rijkdom.
Zij kenden de kostbare metalen, die bij hen echter meer om het
gehruik, dan om het
hezit gewaardeerd werden. » Het zilverwerk, hunnen vorsten en afgezanten geschon-
ken ," zegt
TAGiTus, » achten zij niet hooger dan vaten uit aarde gevormd." Zij die
aan de grenzen der Romeinsche wingewesten woonden, stelden evenwel prijs op goud
en zilver, uit hoofde van den wederzijdschen handel, die echter zeer gering zal geweest
zijn. Handel drijven toch strookte niet met den oorlogzuchtigen en woeligen geest dezer
volken. Men koos het zilver boven het goud , niet omdat er de zin op viel, maar dewyl
het grooter getal stukken, gemakkelyker was bij het aankoopen van die kleine benoo-
digdheden, welke het land zelf niet opleverde (3).

De wetenschappen bevonden zich nog in den staat der kindschheid bij de Germanen,
en waren hoogstwaarschijnlijk, bijna alleen in het bezit der priesters en priesteres-
sen. Zij bepaalden zich tot de beoefening der godgeleerdheid, dat is, de kennis
der godenleer; tot de regtsgeleerdheid, in zoover deze aanwezig koude zijn onder
volken, bij welke » de goede zeden meer vermogten dan elders de goede wetten (4)
tot de geneeskunst, hoofdzakelijk bestaande in eene op ondervinding gegronde kennis van
de heelende en genezende krachten der kruiden, welke het land zelf opleverde; en
eindelijk tot de natuur-' en sterrekunde, dewijl de kennis der hemelligchamen en die der
natuurverschynselen, naauw vereenigd waren aan de voorzegkunde en Avigchelarij. Het
jaar verdeelden zy in drie getijden: winter, lente en zomer; de naam en de voort-
brengselen van den Herfst waren hun, volgens
tacitus , onbekend; Avaarschijnlijk is
het, dat zij dit jaargetijde gedeeltelijk onder den zomer, gedeeltelijk onder den winter
gerekend hebben (5). Het jaar was in twaalf maanden , naar den loop der maan bere-

(1) Zie boven bl. 84, 124.

(2) Ekgelbeets, D. II. bl. 7—35. Bijv. v.n Aanm. op de FadcrL lUsL, Si. I bl. 14-^17.

(3) Tacitus, de Mor. Gcrm, c. 5. Verg. de lange, Ferh. over de Datav. bl. 102—104,
Eägelberts, D. II. bl. 45—49. Schates , T. I. p. IGG—174.

(4) Tacitus, de Mor. Germ. c. 19.

(5) Tacitus, dc Mor. Germ. c. 26. Esgelberts, D. UI. bl. 41.

-ocr page 220-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. kend, verdeeld en begon met den een en twinligslen van winlermaand. Men rekende
naCtiR. j^jj jjg^ßjjjgjj jjj plaats van bij dagen (1). Het is aan geen twijfel meer onderworpen,
dat ook de schrijfkunst, en wel, gelijk sommigen meenen , het Runenschrift bij de Ger-
maansclie volken en ook hier te lande, bekend geweest is (2). De letters, meest uit
aaneengevoegde streepjes bestaande , werden vermoedelijk bij de Batavieren op beuken-of
boekenschors ingesneden, en vanwaar meer dan waarschijnlijk , het Avoord
hoek ontsproten is.

De schoone kunsten stonden onder de Germanen op eenen nog lageren trap dan de
Avetenschappen. Hunne godenvereering strekte ook geenszins om die te bevorderen, en
het weinige Avat van oud Germaansche kunst thans nog is overgebleven, getuigt van eene
volstrekte onbekendheid met de eerste regelen der kunst. Op Avelk eene hoogte zich zang
en muzyk onder hen bevonden, blijkt uit de woorden van
tagitus. » Zij hebbenzegt
hij » eene soort van liederen, door welker aanhef, bij hen
haritus genoemd, zij do
gemoederen ontvlammen en het lot des toekomenden veldslags uit den klank zeiven , voor-
spellen. Want zij verwekken schrik, of schrikken zelve, naarmate van den toon , dien d«
slagorde van zich geeft, en welke minder gelijkt naar zingen, dan naar ecu algemeenen
kreet ter dapperheid. Om een schor geluid en gebroken gemurmel te maken, houden
zij de schilden voor den mond , ten einde de stem , door den weerstuit, voller en gro-
ver tc doen zwellen (3)." Benevens de horens waren vermoedelijk reeds vroeg trom-
mels en trompetten bij hen in gebruik , ofschoon dit door anderen ontkend wordt (4).

Even weinig als de smaak voor de kunsten, Avas die voor de fraaije letteren by de
Germaansche volken ontwikkeld; zelfs die Batavieren, Avelke zich in
Rome en aan het
hof der
Caesars bevonden, waren niet vatbaar voor de schoonheden van de gewrochten
van den menschelijken geest (5). Het ontbrak hun evenwel niet aan zangers, die do

(1) Engelberts, D. II. 1^1. 215—221. Sciivyes, T. I. p. 314—317.

(2) Westendorp, over het oud Rtmisch Letterschrift, in het derde deel, tweede stuk van dc
Verhandelingen der diaatschappij van Nederl. LetteiTi. te Leiden, bi. 146. Schates/Γ. I. p. 313.
Dit jjevoelen is steik te^jenjjesproken door
av. grimm in zijn opstel: zur Literatur der Runen in de
Jahrbücher d. Literatur. \h{\{. vehinxius fortusvtüs, die in liét laatste gedeeUe der zesde
eeuw bloeide, is de oudste Schrijver die van Runische letters gewao; maakt.
Garm. Vil. vs. 18.

(3) De Mor. Germ. c. 3.

(4) Blair, Grit. Dissert. on the Poems o/Ossian , ρ. 178. Verg. engelberts, D. II. bi,
200-204.
sciiAYEs, T. I. p. 317.

(5) Mautialis gelmgt dit, volgens de ongezochtste verklaring van het 82''® puntdicht des zesden
lioeks, en wanneer men niet
aurem severam in plaats van atirem Batavam lezen moet.

Tu ne es, tu ne, 'ait, ille bartialis ,

Cujus nequitias, jocosque novit
Aurem qui modo non habet Batavam?

»Zijt, zijt gij niet," zegt hij, »die maktialis, Aviens vrolijke versjes en snakerijen aan elk
)) bekend zijn, die maar geen Batavisch oor heeft?"

-ocr page 221-

DES VADERLANDS. 203

daden des voorgeslachls en der tijdgenoolen aan de vergetelheid onttrokken, en welke in
gewijde en ongewijde zangers verdeeld waren. Op zich zelve staande Bardengenoot-
schappen, gelijk in
Galliëy waren in Germanië niet bekend (1). Daar schijnt de dicht-
kunst tevens de eigendom des volks geweest te zijn, en elk zong, wanneer hy zich
voelde aangedreven, nu eens den lof der Goden, dan weder dien der helden, of vuurde
door zijne strijdzangen den moed der dapperen aan (2). De stroom des tijds heeft niets
van deze oudste zangen gespaard , wier hoofdinhoud voornamelyk oorlogen, rooftogteii
en wat daarop betrekking heeft, zal geweest zijn; een gevoelen, dat door de oudste
dichterlijke gedenkstukken der Caledoniërs , Angel-Saksen, Bohemers, en die van an-
dere volken, bevestigd wordt. INiets bepaalds kan over het werktuigelyke dezer zangen
gezegd worden, welke ongetwijfeld een byzonder rythmus gehad hebben. Waarschijn-
lijk volgden zij de regelen van het stafrijm of de
alliteratie ^ Avaarvan men veelvuldige
sporen vindt in de latere Oud-Duitsche, Scandinavische en Angel-Saksische gedichten
thans aamvezig. Dit echter is onbetwistbaar, dat taal, toon en klank het oor van den
beschaafden Griek en Romein beleedigden, dewyl Keizer
julianus de voordragt de-
zer liederen, bij het geschreeuw van wilde vogels vergelijkt (3). Men heeft beweerd ,
dat de Batavieren, namelijk de aanzienlijkste η en beschaafdsten, de Latijnsche lier
zouden bespeeld hebben (4). Om dit gevoelen te omhelzen, moest het op bewijzen, niet
op enkele vooronderstellingen berusten, ofschoon het niet zal ontkend worden, dal
vele Batavieren in de taal van
Latium bedreven geweest zijn (5). Civilis zelfs las en
schreef Latijn (6). Wat de volkstaal zelve betreft, deze kennen Λν^ zeer onvolkomen.
Men heeft echter aangetoond, dat zij geene wilde, ruAve, regellooze, maar eene buig-
zame , aan bepaalde wetten onderworpene taal geweest is, die reeds in de vroegste
eeuwen door dichters behandeld Averd (7).

Er Avaren vier standen onder de Germanen : Edelen {adelingi, aethelingi) , de eerste

(1) G. G. GERViNUS, Gesch. der poet. National-Literaiur d. Deutschen, Th. l. S. 3'S, .34,
Leipz. 1835.

(2) Tacitcs, de Mor. Gertn. c.2,3. Hist. Lib. II. c. 22, IV. c. 18.

(3) jüliands in Misopogon, p. 337. Ed. Lips. 1696. Zie mijn opslel-: De Barden, Fiägal,
ossiAif, in het tijdschrift: de Gids voor 1838 No. 6. MengelwerkVergelijkengelberts,
D. II. bl. 190—200. Van wijn, Ilist. Avondst. B. I. hl. 123—133.

(4) Van wijn, I/ist. Avondst. B. L bl. 173.

(5) Le francq van βεβκπευ, Nat. Hist. t. Hall. D. ΙΠ. St. II. hl. 453. Nalees, opde Vaderl,
Hist.hl.
48. Van >yijn, Jlist. Avondst. B. I. bl. 173.

(6) Tacitus, Bist. Lih. IV. c. 13, 32, 75.

(7) Men raadplege over dit punt, de beroemde cn geleerde Deutsche Grammatik van j. crimm,
Böttingen 1828.

l. deel. 28

-ocr page 222-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. en aanzienlijkste rang, die vermoedelijk erfelijk geweest is, en tot Avelken zij , diein dap-·
perlieid, in heldendeugd en in verdienste jegens het vaderland uitmuntten, verheven
Averden; Vrijgeborenen of niet Edelen
{frilingi, ruoda) die, gelijk overal, de eigenlijke
kern, de -ware kracht des volks, den zoogenaamden burgerstand uitmaakten, van nie-
mand afhankelijk, en slechts tot de krijgsdienst verpligt 'vvaren , hetgeen onder de Ger-
manen meer als een voorregt, dan als een last beschou\Yd werd (1); Vrijgelatenen
[lazzi, fvilazzi) wier lot echter Aveinig beter was dan dat van den vierden stand, of
dien der Lijfeigenen en Slaven. Beider ioestand schetst
tagitus. » De slaven gebruiken
zij niet," zegt hij , » als Avij , die elk hunner tot bepaalde verrigtingen in het huishouden
verdeden. Ieder lijfeigene bestuurt zijne afzonderlijke hoeve en woning. De meester legt
den bebouweren van zijn land zekere maat van koorn , of vee, of kleeding op , en, lot
zoo ver, moet de slaaf gehoorzamen (2). De overige huisdiensten worden door vrouw
en kinderen verrigt. Eenen slaaf te slaan en door boeijen of zwaren arbeid te dwingen ,
is zeldzaam. Indien zij er een dooden, geschiedt dit niet door wreede tuchtiging, maar
in overijling en drift zoo als men een vijand doodslaat; doch zonder dat er straf op
slaat. De vrijgelatenen zijn niet veel meer dan de slaven. Zelden van eenig belang in
huis, nooit in den staat, tenzij bij die volkeren, welke onder (alleenheerschende) ko-
ningen staan : want daar klimmen zij somtijds boven Vrijgeborenen en Edelen. Bij de
overigen is het minder aanzien der vrijgelatenen, een bewijs der vrijheid (3)."

Bij do meeste Germaansche volken, stond een koning aan het hoofd van den staat.
Het is echter onzeker, of de Germanen reeds in dien tijd, hunne oppergezagvoerders met
dien titel, welke van kunnen, vermogen, kennen en weten, kan afgeleid worden, be-
noemd hebben (4). Hij was echter meer koning in naam dan inde daad, en niet anders
dan de eerste onder de Edelen en voornaamsten
[principes, prinsen, vorsten, voorsten)
of zijns gelijken
[primus inter pares), uit wier boezem hij , met de algemeene toe-
stemming der volksvergadering , gekozen werd. Niet alle Edelen , zonder onderscheid ,
konden naar die waardigheid dingen ; er waren koninklijke geslachten onder hen, en
uit een zoodanig
avas civilis voortgesproten (5); men schijnt echter bij de verkiezing
uit deze geslachten, zich meer naar de bekwaamheden en den aanleg, dan naar het
regt van eerstgeboorte gerigt te hebben (6). Bij cenige stammen werden de konin-

(1) Tacitüs, da Mor, Germ. e. 11.

(2) Hierin ligt misschien de oorspronfj der tienden^ of van liet liendrcgt, in Nederland.

(3) Tacitüs, de Mor. Germ. c. 25. Zie voorts c. Ί, 12, 20. Ilist. Lib. IV. c. 14. De lak-
6e,
Verh, over de Bat. bl. 1—5. Engelberts, D. I. bl. 360. Raepsaet, Ilist. des Etals géné'
raux et provinciaux des Gaules,
Ch. 5. sect. 2. Schayes, T. I. p. 223—229.

(4) EiiOELBERTs, D. II. hl. 234.

(5) Tacitiis ; Ilisf. Lib. IV. c. 13. . ' !
(G) Zie in het bijzonder hierover eägelderts, D. II. bl. 242—244.

-ocr page 223-

DES VADERLANDS.' 219

geil Toor hun geheel leven, bij andere sleclits Toor een jaar rerkoren, en eeiiige
liadden, even als de Spartanen, üvee koningen. Ίη Avelke hooge achting de vrouwen
anders ook hij Germanen gehouden werden, was het echter eene grondwet, haar nooit
het hoog gezag van den staat toe te staan, eu
tagitüs kent slechts één Ger-
maansch volk, hetwelk van deze algemeene wet afweek (1). De koninklijke magt was, met
uitzondering van die weinige volken, waar zij als onbepaald konde beschouwd worden,
slechts eene uitvoerende magt, terwijl de wetgevende bij het volk berustte. Uit dien hoofde
mögt
TAGiTus te regt zeggen » dat de Germanen door koningen geregeerd werden, voor
zoover zij zich lieten regeren (2)"; en »dat deze koningen noch onbepaalde magt,
noch eigendunkelijk gezag konden uitoefenen (3)." De waardigheid en de magt van
den vorst werden verhoogd door een aantal der voornaamste jongelingen, welke hem in
vrede tot luister, en in den krijg tot lijfwacht strekten; wier hoofdpligt het was hem te
beschermen, te bewaren en hunne eigene dappere daden op zijne rekening te stellen (4).
Daarentegen werden zij van onderhoud en wapenen door den vorst voorzien, wiens inkom-
sten , behalve uit de opbrengsten zijner eigene bezittingen, voornamelijk bestonden uit
den buit op den vijand behaald, uit de boelen op overtredingen en misdaden gelegd, uit
vrijwillige giften des volks, en uit de geschenken van omliggende volken (5). Zelden
kon een opperhoofd straffeloos zijn gezag misbruiken. Hij , die zich daaraan schuldig
maakte, werd, gelijk
marobodijus, afgezet en verdreven; of moest als uerman, de be-
roemde overwinnaar der Romeinen, zijne heerschzucht met het leven boeten.

Nevens den koning was het bestuur der zaken aan verschillende overheidspersonen,
door het volk gekozen, toevertrouwd (6). Immers was het grondgebied van elk Ger-
maansch volk in gewesten
oi gouwen [comilatus), deze in huurten (viei) en die weder
in
tüijken verdeeld, welke alle bijzondere gezagvoerders hadden. Over elke gouw stond
een
grafio of grau, naderhand in graaf verwisseld , in wien de burgerlijke en
militaire magt vereenigd was. (7) Honderd voorstanders uit de gemeente maakten zijnen
raad uit, zonder wiens overleg hij geen besluit mögt nemen (8).

(1) Tacitüs, de Mor. Genn. c. 45.

(2) Annal. Lib. XIII. c. 54.

(3) De Mor. Germ. c. 7.

(4) Tacitcs , de Mor. Germ. c. 13, 14.

(5) Tacitüs, de Mor. Germ. c. 12, 14, 15.

(6) Caisab en tacitüs noemen hen priniores eersten, jn'oceres Yooretandcrs, senaiores raads-
lieeren, magistratus overlieidspereonen j ook wel principes, een titel die niet alleen den ko-
ninjrn, maar allen gegeven werd, welke de
voorsten waren ïn rang cn Avaardiglieid.

(7) Deze {jezagvoerders waren vermoedelijk mannen van gevorderde jaren en ondervinding of grijs-
aards ; het woordje
grau (grijs) zet dit gevoelen waarecliijnlijkheid bij.

(8) Tacitos; de Mor. Germ, c. 12.

28 *

-ocr page 224-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J, De eigenlijke oppermagt berustte alzoo bij het volk , hetwelk als wetgevend ligchaam ,
na CiiR. jjepaalde dagen bij nieuwe of volle maan , te zamen kwam, ten ware dringende omstan-
digheden eene buitengewone byeenroeping vorderden. Nevens deze groote algemeene
volksvergaderingen , had men bijzondere bijeenkomsten van de aanzienlijken uit elk regtsge-
bied of gouw, welke men bij die onzer gewestelyke (provinciale) staten zou kunnen verge-
lijken , in welke zaken van huishoudelijk en ondergeschikt belang afgehandeld, doch
levens de meer gewigtige, welke van de beslissing des volks, als de hoogste regtbank ,
afhingen, vooraf overwogen en doordacht werden, opdat men die in de groote Ver-
gadering , behoorlijk konde voordragen en uiteenzetten. Er verliepen dikwijls eenige
d agen, vóór dat eene zoo talrijke volksvergadering was bijeengekomen, op welke elk
ν rijgeborene, die de wapenen voor het vaderland konde voeren, mögt verschijnen.
Men mag echter vermoeden, dat slechts de hoofden der huisgezinnen, de oudsten der
geslachten, of de aanzienlijkste en schranderste mannen,
als vertegenwoordigers van
hunne buurtschap, opkwamen. Zonder onderscheid van rang nam elk, en gewapend,
zitting. Nadat de priesters, Avelke alsdan met de lijfstraffelijke magt bekleed waren ,
stilte geboden hadden, werd de Koning, of een der aanzienlijken, elk naar hi] in
jaren, adeldom, of verdienste de overigen overtrof, gehoord. »Men verbeelde zich
alzoo geene vergaderingmerkt
engelberts aan, »waar elk, om dat hij meent
even veel regt van spreken te hebben als een ander, het hoogste woord voert, en
zijn gevoelen als het beste zoekt door te drijven. Zulk eene misbruikte vrijheid zou
de oorzaak van de grootste verwarring geworden, en nimmer zou het tot een geregeld
besluit gekomen zijn. De Germanen, opdat alles
met te meer deftigheid en geregeld
geschieden mögt, riepen de godsdienst te hulp. Zij ^belegden hunne vergaderingen in
eene heilige plaats, als onder het oog der goden ; en of dit nog niet genoeg ware,
stonden zij het bestuur af aan de aanzienlijkste priesters, omdat deze als eerste
dienaren der goden, het meeste ontzag by de menigte hadden, en haar, als onzij-
dige personen, in toom konden houden, wanneer er eenig wantrouwen tusschen de
hoofden en het volk begon plaats te grijpen, of de driften der verschillende partijen
te hoog liepen, hetgeen dikwerf, dewijl zij allen gewapend waren, van zeer gevaarlijke
gevolgen konde geweest zyn (1)." Indien het voorstel mishaagde, werd het door een
luid gemor afgekeurd, doch indien het behaagde, werden de frameën of speren gedrild ,
dewijl er geen eervoller teeken van goedkeuring was , dan dat met de wapenen (2).
Deze vergaderingen werden meestal in het open veld, of in een geheiligd bosch gehou-
den , en gingen dikwerf met maaltijden vergezeld, » even alsof dan de geest vatbaarder
ware, en het meest ontvonkt werd tot groote denkbeelden," zegt
tacitus. » Dit noch
listig, noch ergdenkend volk," voegt hij er bij, »opent dan de geheimen van het hart

(1) D. II. bi. 1Ö7.

(2) TacitcS; de Mor. Genn. c. 11.

-ocr page 225-

221

DES VADERLANDS.

onder eene vrije scherts." Men Avas echter Terstandig genoeg, tot den Tolgenden dag 240 J.
de beslissing der zaken uit te stellen, Tt'elke den vorigen aan tafel over\vogen waren.
Met regt mögt alzoo van hen gezegd worden , » dat zij beraadslaagden, wanneer zij niet
konden veinzen, en besloten, wanneer zij niet konden dwalen (1)." Elke onafhankelij-
ke Germaansche staat had zijne algemeene vergaderingen, in Avelke vermoedelijk ook
die stammen toegelaten veerden, welke hem onderworpen Avaren, of onder zijne voog-
dyschap en bescherming stonden. De voornaamste onderwerpen, die op de volks"
bijeenkomsten overwogen Averden, en aan welke de algemeene toestemming of die der
meerderheid, eene verbindende kracht moest geven, betroffen de wetgeving, zaken van
oorlog en vrede, de verkiezing van Koningen, gezagvoerders en legerbevelhebbers, het
bijleggen van vijandschappen, Avaaronder men voorzeker die met vreemde volken zal
moeten verslaan; het sluiten van echtverbindtenissen , Avelke zich echter alleen lot die der
Koningen en vorsten zullen bepaald hebben, welke van belang of invloed konden zijn
op den staat; het slraflTen der misdaden van hoog verraad , het verdeelen der landerijen
en het bepalen der lasten of opbrengsten, die echter weinig, of zeer gering zullen ge-
Aveest zijn , by volken , wier staatsregeling zoo geheel eenvoudig was ingerigt. » Geene
algemeene schatkist werd gevorderd, waar de opperhoofden uit de vrijwillige toelagen des
volks beloond, geene versterkte vestingen of andere openbare werken gevonden, en do
lasten en onkosten des krijgs, door elk voor zich gedragen werden." Mögt inbuitenge-
Avone, zeer zeldzame gevallen iets ten behoeve van den staat vereischt worden , dan
Averd er Avaarschijnlijk een omslag, naar ieders vermogen, gemaakt (2).

De regeringsvorm in de zuivere gemeenebeslgezinde stalen verschilde meer in schijn,
dan in wezen
van het koninklijk bestuur. De bijzondere gezagvoerders (^raum) der
gouAven en hunne bijzitters of raadsmannen, dikAvijls een zeer aanzienlijk ligchaam ,
vervulden dan gezamenlijk de plaats der koningen. Bij opkomenden oorlog, werd in deze
gemeenebcslen een
buitengeAvoon opperbevelhebber, zoolang die krijg duurde, onderden .
titel van Hertog
{Herzog, heirvoerder) uit de dapperste en ervarenste mannen geko-
zen; die echter volstrekt geen gezag in burgerlijke zaken uitoefende, doch Aviens
avaar-
digheid naderhand, even als die der
grauen of graven, altijddurend en zelfs erfelijk
geworden is (3).

De onderhnge gehechtheid der verschillende volken van Germamii aan elkander,
vertoonde zich in tijden A'an algemeen en groot gevaar. Wanneer een ontzaggelijke
vijand de vrijheid en
Avelvaart des gemeenschappelijken vaderlands bedreigde, vereenig-
den zich verscheidene, somtijds zelfs vijandelyke volksstammen met elkander, om hem
niet vereende krachten af te weren. Van daar het verbond der Germaansch-BcJgische

(1) ïacitus, dc Mor. Germ. c. 22. Jlisi. Lib. IV. c. 14.

(2) Esgelbeuts, D. II. bl. 2S3.

(3) Engelüeiits, D. II. bl. 253-256.

-ocr page 226-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240J. eii Gallisch-Belgische Tolken tegen caesar, het groote bondgenootschap van civilis,
glassicüs
en tutor tegen Rome, en de volkenvereeniging der Markomannen, der Alle-
mannen, der Franken en der Saksers, in de derde en vierde eeuw onzer lijdrekening,
tegen de Romeinen (1).

De wellen berustten bij de Germanen op gewoonten en mondeiyke overleveringen; hel
regt en de regtspleging op gebruiken. De beriglen der oude Schrijvers zijn hieromtrent
zeer beperkt en onvolledig. Het ontbrekende konde echter eenigzins aangevuld worden
uit de thans nog bestaande wellen der Allemannen, Franken, Saksers , Friezen, Lan-
gobarden , Gothen en Angelen, indien men overtuigd Avas, dat deze niet eerst veel later
opgesteld waren. Dikwerf echler beA^allen zij bepalingen van straffen, w^lke op de

Germanen uit de lijden van tacitus , toepasselijk schijnen, of uit hunne gewoonten en

/

gebruiken ontsproten zijn. De straffen verschilden naar de misdaden. Landverraders en
overloopers werden aan de boomen opgehangen; de lafaards, en zij die traag en onwil-
lig Avaren, om de wapenen Ie dragen, in den modder of in eenen poel versmoord, op
Avelken eene horde geworpen werd (2). Alle andere misdaden werden als ligtere over-
tredingen beschouwd, en de schuldigen, naar male van het misdrijf, eene grootere of
geringere boete in paarden of kleinvee opgelegd, van Avelke een gedeelte aan den
Koning of den Staat, en een gedeelte aan den beleedigde of zijnen nabestaanden, werd
toegewezen (3). Ook manslag konde bij de betrekkingen en vrienden des verslagenen,
welke vcrpligt waren hem te wreken, door den schuldige met een bepaald getal groot
en klein vee afgemaakt worden (4), Moord met voorbedachten rade, Averd vermoedelijk
met den dood gestraft.

De Germanen schijnen drie soorten van gerigtshoven gehad te hebben, de groote
volksvergaderingen, de gewone vierscharen in elke gouw of reglsgebied, en den krijgs-
raad. Voor de volksvergaderingen, als reglbanken van het hoogste beroep, konde
elk, bij vermeend onregt, zijne zaak brengen, die hij zelf verdedigen moest, dewyl
geene loontrekkende pleitbezorgers geduld werden. Geen vonnis werd geveld dan nadat

(1) Schates, T, L p. 240. Over de slaalsregcling der Germanen raadplejje men: n. de groot,
Tan de Oudheïjdt der ßatavische nu JloJlandscheReimhlique,h\. 10—16,39,42. Haarlem 16-3Ü.
De lange, Verh. over de JJaiav. hl. 27—44, 49—54, G3—71, ÖÖ—114. Van loon, Jloude
Holt. Jlist.
D. L 1)1. 12—-15. Verfjeleken met p. van der schelling, de aloude Vrijheid der
Batavieren,
Rotterd. 1740. Wagen.ur , D. I. hl. 29—36', Bijv. en Aanm. op de Vaderl. Jlist.
St. I.bl.37-44. Engelberts,D. II.hl. 232-2S2. Gibbon, Ch.IX. p.89. Schates,T. Lp.223-243.

(2) Tacitcs in de Mor, Germ. c. 12. Welke misdadigers tacitüs onder de woorden: corpore
infames
bedoeld heeft, is onzeker. Wij vöor ons zouden in dezen, het meest overliellen lot liet
gevoelen van
engelberts , D. II. hl. 286—292 j en van wijn, Eist. Avondst, B. 1. bi. 61.

(3) Tacitüs in loc. cit.

(4) TACixrf, de Mor. Germ. c. 21.

-ocr page 227-

DES VADERLAJXDS. 223

de bescliiikligde, of zijne regiers allhaiis , van zijn misdrijf ovcrluigd waren. In deze 240 J^ |

vergaderingen alleen werden de lijfstraffelijke misdaden onderzocht en doodstraifen ' ' »

uitgesproken. Do gewone vierscharen van elke landstreek, schijnen zich meest bepaalil f

te hehben, bij het beslissen en bijleggen van onderlinge geschillen, het handhaven van |
de openbare rust, en het vonnissen van geringe overtredingen^ De krijgsraad, welke

Avaarschijnlijk uit bevelhebbers, edelen en vrijgeborenen was zamengesteld, onderzocht '

de misdrijven der ten strijde gelrokkenen. Niemand echter dan den piicslercn was het L

geoorloofd, den misdadiger te binden, hem slagen toe te deel eil of aan den lijve te |

straffen, »opdat men niet denken mögt," zegt tagitus , »»lat dit geschiedde óp last è

van den opperbevelhebber en om eene misdaad te wreken, maar alsof die Godheid |l

zulks gebood, welke zij gelooven, dat den strijdenden nabij is (I)." ί

Van het regt van erfopvolging onder deze volken is weinig bekend ; ook hierin zal men i

zich meer naar de gebruiken en de billijkheid, dan naar wellen gerigt hebben, liet ]

maken van eenen uitersten wil was onbekend. De kinderen, zonderonderscheid, waren ï

de erfgenamen en opvolgers hunner ouders; slechts van den Nederlandschen volksstam ]
der Tenkleren wordt gemeld, dat alleen de dapperste en krijgshaftigste zoon , de paarden ' f

des vaders erfde (2). Wanneer er geene kinderen waren, verviel de nalatenschap aan de 1

bloedverwanten; de broeders en ooms, zoowel van vaders- als moederszijde, werden als ■

de naasten beschouwd, niettegenstaande de neven bij den moederlijken oom even geëerd, ι

en deze betrekking bij sommigen, zelfs voor heiliger en naauwer gehouden werd, dan ]

de eigen kinderen zelve (3). Overigens zullen bij verschillen en zeldzaam voorkomende :

gevallen, waar het gebruik niet besliste, de regtbanken uitspraak gedaan hebben (4). 1

Het schijnt bewezen, dat de godsdienst en godenleer der Germanen , zoo niet geheel en, f

in allen deele dezelfde, althans, wat de hoofdleer of de hoofdbegrippen aangaat, zeer naauw j

aan die der Scandinaviërs vermaagschapt geweest is (5). Het zijn derhalve deen i

(1) E-igelberts, D. II. bl. 284—311, 414j vcrodclicn met tacitis, de Mor. Gcrm., c. 7,
12, lü, 25.

(2) Tacitus, de Mor. Gcrm. c. 32.

(3) Tacitüs, dc 3Ior. Gcrm. c. 20.

(4) Esgelberts, D. IL bl. 311—310.

(5) Zie liet {jckcrdc werk van jacod grimm, Deutsche Mythologie, Göllingcn 1835, Avaarin, ge-
lijk dc opdragt; S. VIII, zc^t,
die ursprütigliche, uncrborgte verwaiidtscha/t der deutschen und
nordischen götterlehre zu einer unerschütterlichen wahrheit gebracht wird."
Zie voorfs Seite
7, 8, 67, GS. Schates, T. I. p, 273. Recds de namon van de dagcn deT weck gcvcn tekennen,
dat de Germanen, dc Scandinavisclie Goden vereerd hebben. De twee eerste dagen zijn toegewijd
aan de zon en maan, voor ons de twee voornaamste hemelligcliamen, en die welligt in den beginne,
door de Germanen aangebeden Averden.
Dtngsdag Mas misschien aan zid (τΐο) den oorlogsgod
geliciligd, en wordt nog in het Engelsch
Tuesday geheefen. Deze god was een zoon van otuiw of
oDiii, en van daar waarschijnlijk, dat
Dingsdag, oudtijds Dinsdag, zoo veel als O dinsdag,

-ocr page 228-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. Sagaus van het Noorden uit welke het licht over dit duister punt moet opdagen, waar-
'over de oude Schrijvers slechts een kort, weinig bevredigend en tegenslrydig verslag
mededeelen. Indien wij
caesar gelooven, vereerden de Germanen slechts de zon, de
maan en
vdlganus (het vuur) (1). Tagitus daarentegen, spréékt van eenen God
Tuisco, uit de aarde voortgesproten, die met zyn zoon mawn , de stamvader der Ger-
manen geweest was.
Mans had drie of meer zonen, die hunne namen aan bijzondere
volksstammen gegeven hadden (2). Onder de goden vereerden zij
merguriüs als den
oppersten God, en bragten hem, op bepaalde dagen, menschenoffers toe; gelijk zij
hercules, die even als tjlysses bij hen zou geweest zyn (3), en mars , door zekere
soort van dieren verzoenden (4). Eenigen vereerden isis (5), anderen
herthus (nerthus)
de terra mater (6), sommigen castor en pollux (7), anderen de mater deum (8)
en eenigen
tanfana (9). Men heeft teregt opgemerkt , dat voor de Romeinsche bena-

betcelcent. Woensdag Avas aan wüotan of wodah gewijd. Donderdag tornt van duonar of
THORR, en van daar nog in liet Engelscli
Thiirsdaij geheeten. Vrijdag wordt afgeleid van de
Godin TREYJA.
Zaturdag {dies Saturni) scliijnt de eenigste wiens oorspronkelijke naam, dooi-
den Romeinsclien verdrongen is. Het Duilsche
Samstag en het Fransche Saniedi zijn van
Sabbaturn afgeleid. Zie engelderxs, D. UI. bi. 18. Guimm, Deutsche Myth. S. 86—92. Wij
gelooven alzoo gaarne, dat uit de oud-Noordsclie geschriften, voor een groot gedeelte, de godsdien-
stige begrippen en godenleer der Germanen, kunnen en moeten opgemaakt werden, maar zouden
evemvel nog steeds betwijfelen, of deze begrippen van het liooge Noorden af, tot aan en zelfs over
den
Rijn toe, overal dezelfde geweest zijn. Dit toch blijkt uit tacitus , dat eenige Germaansclie
volken, in het godsdienstige, van de overigen afweken,
[Germ. c. 39, 40, 43, 45). En de
opmerking van
Engelberts (D. III. bl. 14) zal wel niet onjuist zijn, dat die volken, welke zicb
in de Noordelijkste streken van
Gertnanië ophielden, « onder de diepdenkendsten, maar ook onder
de bijgeloovigsten en zwaarmoedigsten in het stuk van de godsdienst, moeten gerekend worden."
De Noordsclie godenleer zal ook in den loop van zoo vele eeuwen, welke sinds de derde eeuw lot
aan de invoering en aanneming des Christendoms in
Scandinavië verloopen zijn, vermoedelijk
aanmerkelijk veranderd, en zeker zeer uitgebreid geworden zijn.

(1) Caesar, de Bello Gallico Lib.'Sl.^.l^S. CitVERiusvondhierin het symbool der dricëenheid ;
en Avaar heeft men dit niet in gevonden , of willen vinden? De zon was de "Vader, de maan de Zoon ,
het vuur de
Π. Geest. Germ. Antiq. III. ρ. 202.

(2) De Mor. Germ. c. 2. Uitvoerig over mann of waräcs en zijne zonen, handelt griïim in zijne
Deutsche Myth. S, 204—223.

(3) De Mor. Germ. c. 3, 34.

(4) De Mor, Germ. c. 9. Annal. Lih, II. c. 12. Rist. Lih. IV. c. 64.

(5) De Mor. Germ. c. 9.

(6) De Mor. Germ. c. 40.

(7) De Mor. Germ. c. 43.

(8) De Mor. Germ. c. 45.

(9) Annal. Lih, I. c. 51.

pi
U

-ocr page 229-

DES VADERLANDS. 203

niing dezer godheden gewis eene Germaansche moet bestaan hetben; dat de Romeinen 240 J.
op Germaansche goden, de namen van die der hunnen toepasten, welke mei dezen in ^^
aard en >vezen overeenkwamen, en slechts die van
nerthus , τακρανα en anderen onver-
taald lieten, dewijl het aan naamvkeurig, daarmede overeenkomende Romeinsche goden
ontbrak (1). De vreemde benamingen, eenmaal in omloop gebragt, verspreidden zich
algemeen, en werden door de Latijnsche Schrijvers der volgende eeuwen, behouden en
nagevolgd. Van daar dat men bij hen, behalve de opgenoemden, nog melding gemaakt
vindt van
jupiteb. (donar of thorr) , juwo (frigg) , venus (freyja) en anderen,
zonder dat men hieruit behoeft te besluiten, dat de Germanen, in later tijd, hunne
godenleer met die van
Rome vermengd, en ineengesmolten zouden hebben. De
eigenschappen der door
tagitus genoemde Romeinsche goden, met die der Scandina-
viërs vergelijkende, staat
mergurius met wodan , mars met ziu, hercules ver-
moedelijk met een der zonen van
wodan , het broederenpaar castor en pollux ,
waarschgnlyk met baldr en uermodhr , in verbinding; terwijl in isis, de eigenschap-
pen van
nerdu, freyja, hold α en van berchta gevonden Avorden (2),

De hoogste en opperste godheid, A-vier dienst men mag aannemen dat allen Germaan-
schen volken gemeen, en aan geen onbekend was, heette
avodan of wuotan (Noordsch
odhinit, οτπινν). Zijno vereering moet tot ondenkbare Igden , lang vóór de beriglen
opstygeó, die ons de Romeinen over de Mercuriusdienst in
Germani'è hebben mede-
gedeeld ; en hoe diepgeworteld zij moet geweest zyn, blijkt uit de namen van velo
plaatsen, gebruiken, gewoonten en
Saga's, die ons dezen God herinneren, naar wieu
de vierde dag der week genoemd is, In
Zuid-Duitschland ging zijno dienst eer-
der dan in het Noordelijk gedeelte verloren; en in de tijden van
willebrord was
zij op hel eiland
Walchercn nog in wezen (3). Voor zoo ver men uit de overblijfselen

(1) Gbimm, Deutsche Myth. S. XI.

(2) GniBiBi, Deutsche Myth. S. 84—86. » Das aufiallendsfe istzcf[t ghimm , « dais jdpiteu (l)ci
TACiTCs) nicht vorkommt, und die auszeichnung ïieroi'rs , der ])ei den Römern nur eine {^otlheit
zweiten rangs liildet, hier als vornelimste unter allen erscheint, dem auch allein menscKenopler
fallen, während
mars und hercules sich mit tliieren begnügen. Das hervortreten mencbßserklärtsicli
wahrscheinlich daher, dass dieser gott auch unter den Galliern als hauptgottheit verehrt und zumeist
abgebildet wurde (
caesar , Lih. IV. c. 17}, die blicke der Römer nach Deutschland immer aber
Gallien im Vordergrund sahen j vielleicht hallen auch gallische Ijerichterstattcr den germanischen
gott in dieses licht gestellt. Beachtenswerth ist dabei die gallische
Verbindung des mins und mer-
coRiüs in bildsäulen, gerade wie tacitüs die germanischen zusammen nennt {Ann. Lih. XIII. c. 57).
Die auslassung
jüpiters hat augenscheinlich ihren grund darin, dose sein cultus bei den Völkern,
die tacitcs zunächst kanijte, dem des mercues nachstand. S. 84. 85.

(3) Tote Westcappel dat hi (willebrord) quam,
Daer hi aenbeden vernam

Merccriuse over eenen God. Melis stoke, Rijmkronijk, D. I. hl. 15. 16. Uitg. van b. huy-
DEcoPER, Leyden 1772.

I. deel. 29

-ocr page 230-

22G ÄLGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. des ouden geloofs, een denkbeeld van zijn wezen kan te zamenvalten, ^vas liijdealmag-
ïiaCuR.^jg^^ alwetende, scheppende kracht, yan ATelke alle geluk en zegeningen, vooral do
overwinning, in de oogen des Germaans het eerste en hoogste aller goederen, afdaalden.
Uit zijne hemelsche woning zag hij op aarde neder; op zijnen troon gezeteld, konde hij
de gehcele wereld overzien en hooren, wat onder de menschen geschiedde. Het Avas
waarschijnlijk steeds het geloof van alle braven en edelen, na hunnen dood in de nabij-
lieid en gemeenschap der goden te worden toegelaten; sterven heet nog:
tot God gaan ,
tot God terugkeeren.
Ook wodan nam de gesneuvelden in zijne zalige verblijf-
plaats, in
Walahalla, op. Later kwam, naast de beteckenis van magiigen en wijzen,
die van wilden, woesten, hevigen god; en de algoede Geest werd nn tevens tot een
boos, diiivelach, wreedaardig wezen verlaagd (1).

De god, die over wolken, stormen en regen gebood, Aviens komst onweders en don-
derslagen aankondigden, wiens bhksemflitsen door de lucht vlogen en op aarde neder-
schoten, de vertoornde, de straffende god , doch die de menschen tegen de reuzen en kwade
geesten beschermde, werd onder den naam van
donar (Noordsch tiiorr) aangewezen.
Na woDAix Avas hij de magiigste en sterkste aller goden; do
Edda stelt hem voor
als OïiiiNWS zoon; gewoonlijk wordt hij nevens, soms vóór dien god genoemd, en
misschien werd hij nog meer gevreesd dan deze. De Noordelijke, verslafgelegenc
stammen vereerden hem in het bijzonder; hij was de eigenlijke landsgod der Scandina-
viërs. Echler was ook door geheel Ger^naTi/é" zijne dienst verbreid ; verscheidene plaatsen ,
bergen, kruiden, planten, zelfs menschen en de vijfde dag der week, dragen nog den
naam van den Noordschen dondergod. De eik was hem gewijd , en het hout van dezen
boom diende, om het geheiligd vuur te onderhouden, dat gedurig op de altaren van
dezen god brandde, dewijl hij voor den eersten gehouden werd, die het vuur Avist te
gebruiken (2). Men vereerde hem, volgens eenigen, in
JSederland, onder den naam
vnn
stavo of stoeffo (3).

Mars of ares , de oorlogsgod, wordt in de oudste berigten der Romeinen en Grieken ,
als een hoofdgod der Germaansche volken opgegeven, en naast
mergtjrius geplaatst (4).
Hij zal bij de Germanen ziu , zio,
er (oud Noordsch tyr , Gothisch tius) geheeten heb-
ben , en was, volgens de
Edda, de zoon van othinw. Even als aan de beide vorige
goden, Avarcn hem waarschijnlijk in
G er manie her gm geheiligd; en bij zulke krijgs-
haftige volken, zal zijne eerdienst algemeen verspreid geweest zijn (5).

(1) Grimm, Deutsche 3Iyth. S. 94—111; cn vcrscliillende andere plaatsen; in het lieg is f er vnn
ilat doorwroclite werk opgegeven.
Schates, T. I. p. 273—279.

(2) Grimbi, Deutsche 3Iyth. T. 112—131 Schayes, T. I. p.280—

(3) Dresselhtjijs ; de Provincie Zeeland enz. bl, 44.

(4) Tacitüs, Ilist. Lib. IV. c. 64.

(5) Grimbi, Deutsche Myth, S. 131—135.

-ocr page 231-

DES VADERLANDS.' 219

De god, Avelke dezen liel naaste aan magt en roem naderde, was fro (Noordscli 24UJ.
freyr) , Aviens dienst onder de Germaansche stammen zeer uitgebreid was. Hij wordt
als de genadige, de liefderijke, de verheugende en Truchtbaar makende god voor-
gesteld ; hij heeft
wodans scheppende eigenschap, maar verrigt geeno krijgsdaden.
Ook van hem hing regen en zonnenschijn af; hij werd om vruchtbaarheid der aarde,
en om vrede aangeroepen. Ossen weerden hem geofferd, en paarden hem gewijd,
die alsdxin voor heilig werden gehouden. In hel hooge
Noorden werden hem men-
schenoffers toegebragt. Van zijne vereering zijn vermoedelijk-nog in in

«en volks bijgeloof, sporen overgebleven (1).

De Noordsche baldb. , de god der welsprekenhcid, en iiermödiir , zonen van otiiiisis',
waren denkelijk in Germanië, onder de namen van baltag en uerimuot vereerd. Hadu ,
vermoedelijk de Noordsche hödhr , een als blind voorgestelde god, maar van geweldige
kracht, die , argeloos , den doodelijken pijl op
baldr afschoot, is, naar het schijnt, voor-
namelijk als een oorlogsgod vereerd geworden.
Forseti, de zoon van'baldr, kan ongezocht
met den Frieschen god
fosite vereenzelvigd worden, die in Friesland zeer hoog ver-
eerd, en wiens tempelen of gewijde bosschen, in de hoogste achting gehouden werden (2).
Hij schijnt een god der geregtigheid geweest te zijn.
ixiordnr (nerdu?) gebood over
wind, zee en vuur (3).
Uogi schijnt een zeegod, agi die der stroomen geweest tc
zijn;
logi (lohho ?) , zoon van forniothr (ferner ?) vertegenwoordigde klaarblijkelijk
de kracht des vuurs, die, volgens
caesar, door de Germanen werd aangebeden. Loki
(grewdil
? KREJiTiL?) slelde het kwade beginsel of booze Avezen voor (4).

»Het aannemen van deze goden in G er manié zegt grimm , »berust op gronden,
welke deels de blijvende naam, deels de overeenstemming der mythen opleveren. Niet
al de aangevoerde bewijzen kunnen denzelfden graad van sterkte hebben; het zekere
mag het vooronderstelde wegnemen. Enkele eigenschappen van verschillende goden
ioopcn in elkander; wat hier van een hunner geldt, kan ginds op eenen anderen zyn
overgebragt, en men gevoelt, dat bij eenige volksstammen, de naam en de vereering
van dezen of genen god kan ontbreken. AVat een zoodanigen god bijzonder onder-
scheidde , Averd dan aan eenen gelijken en vermaagschapten god toegeschreven. Zoo
worden
wodan , donar en fro te zamen, in zekere betrekkingen, als goden des
landbouAAS en van de vruchtbaarheid der aarde gedacht;
wodan , ziu en er als be-
stuurders des oorlogs. De magt en het aanzien der mannelijke godheden, kan echtci
ook op de vrouAvelijke overgaan (5)." De god
fro (freyr) en de godin freyja drukken

(1) Grimm, OetUsche Myth. S. 135—140.

(2) Guimm, Deutsche Myth. S. 141—146-

(3) Grimm , Deutsche Myth, S. 140.

(4) Grimm, Deutsche Myth, S. 146—150.

(5) Grimm, Deutsche Myth. S. 151.

29 *

-ocr page 232-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. hetzelfde denkbeeld uit; en naast den mannelijken kerthus of werdu , zal men ook die
vrouwelijke godheid mogen plaatsen, welke
tagitus, onder dien naam (Germaansch
kerdu? erda) als moederlijke godheid der aarde voorstelt (1).

De vereering van deze nerthus (verkeerdelijk herthus) had zeer vele overeenkomst
met die van de Phrygische godenmoeder (2). Zij vertegenwoordigde dc voorttelende,
voedende aarde, en oefende invloed uit op de daden der stervelingen. Gedurende haren
' geheimzinnigen omgang op eenen overdekten , gewijden wagen , door twee koeijen getrok-
ken , en door zwijgende priesters gevolgd, mögt geen oorlog begonnen, het zwaard niet
opgevat worden, want zij minde slechts vredo en rust. In het bijzonder was hare
dienst in
Noord-Germani'é verspreid, doch ongetwijfeld werd zij ook elders , onder
andere benamingen, vereerd, en welligt is zij dezelfde met die godin, welke
tagitus ,
bij een ander Germaansch volk, den naam van isis bijlegt, wier dienst althans met dc
hare vele overeenkomst heeft, en van welke nog vele volksgebruiken in dc middel-
eeuwen getuigden. Isis immers voerde ook den stervelingen vrede en vruchtbaarheid
toe; zij was de weldadige, goedaardige godheid, die bij het wederbeginnen van den
akkerbouw of scheepvaart, zegeningen onder de stervelingen uitstortte, die haar met
vreugdebetuigingen naderden. Even als
nerthus , werd zij op eenen wagen rond getogen,
en beminde het verblijf aan meren en bronnen ; op het middaguur zag men haar als eene
schoone witte vromv, in den vloed zich baden, en verdwijnen. Ilaarjaarlijkscheomtogtbragt
het land vruchtbaarheid aan. Indien
holda , de vriendelijke, zachte, genadige godin ,
aan wier bijzondere zorg do vlasbouw was toevertrouwd, en welke het oppertoezigt had
in huisselijke en landelijke^ aangelegenheden, doGermaansche naam of een der bijnamen
van isis geweest is, dan word zij in latere tijden, even gelijk
wodan , als eene schrik-
verwekkende , kwaadaardige godheid voorgesteld, en haar de eigenschappen van een
boos wezen toegekend. Een gelijk , of welligt hetzelfde wezen, onder een anderen naam,
was
peratha of berghta , de goede, vreugdaanbrengende godin, maar die ook tevens , als
een vreesselijk en boos monster wordt voorgesteld (3). Het is opmerkelyk , dat de Germanen
den goeden goden ook kwade hoedanigheden toevoegden, en alzoo hel goed en kwaad ,
als uit ééne bron voortvloegende, beschouwden,
hluodajta was de beschermster der
haardsteden, de
latoïca der Germanen, gelijk zisa hunne ceres , en abnoba hunne
diana schijnen geweest te zijn, met welke laatste anderen zekere godin sirona willen
vergelijken, welko ook de heelkunst zou beschermd hebben.
Hrede (hredia , hruoda ?)
is misschien de geluksgodin, en eastre (ostara) de godin van den stralenden morgen,
des opgaanden lichts, geweest
(4). Tamfana of tanfana was welligt eene dier bijzon-

(1) De Mor. Germ. c. 40.

(2) Lucretius, de Rerum Natura, Lih. II. vs. 603—041, vergeleken metTACiTüs, de Mor.
Germ.
c. 40.

(3) GRinai; Deutsche Myth. 8. 157—174.

(4) GrimM; Deutsche Myth. S. 156, 176—189.

-ocr page 233-

DES VADERLANDS. 203

(lere godheden, welke een of eenige volksstammen vereerden, maar wier aard en λυο- 240J.
zen, even als die van burgrina en hehalenkia , onbekend zijn (1). - na

Van de vereering der godinnen uit de Noordsche godenleer, vertoonen zich ook
merkbare sporen in
Germanië. Fäigg (frikka y in JSedersaksen Fau freke) de gema-
lin van οτπιΐίΝ, den oppersten god, heeft den rang boven allen. Zy kent der
menschen lot, neemt eeden af, slaat over de huwelijken, en wordt door kinderloozen
aangebeden.
Frevja , de zuster van freyr , is na of naast frigg de geëerdste godin ;
haar dienst schynt zelfs zich nog verder uitgebreid te hebban , en aanzienlyker geweest
te zijn, dan die van deze; zij verschijnt ook als eene krijgsgodin.
Hel (hellia) zou men
by PROSERpmA kunnen vergelijken. Deze godin was oorspronkelijk noch de dood, noch
een boos wezen, zoo als zij later >verd voorgesteld; zij doodde en vervolgde niet; zij ontving
slechts de zielen der afgestorvenen , en hield die onverbiddelyk in hare woning opgesloten.
Ran (rauarra ?) was de gemalin van den zeegod oegir (uogi) , en woonde in de vloeden;
verdrinkende menschen vielen haar ten deel, gelijk zij, die op het land stierven , aan
hel.

(1) Zie over tanfana onze aanmerking bl. 107. Misschien was zij cene der moedcrgoilessen,
welke door de Germanen vereerd werden.
Bijv. en Aanm, op de Vaderl, lUst. St, I. bl. 32.
Uit de geheele Noordsche of Germaanschc godenleer, heeft nie(8 zoo zeer de pennen der geleerden
bezig gehouden, als de godin
neuaiennia of νεπειιεννια, van welke in 1G47 op het eiland Wal-
cheren^
verschillende afbeeldsels gevonden werden. (M. gargoix, IFalchersche Arkadia, D. I.
hl. 133—153. Leyden 1715. Engelberts, D. III. hl. 111—116). Eenigen houden haar voor de go-
din
ceres (van lijsden van bliiterswijk, in zijne Verh. over κεπαι-εννια in 1790. T. vv. te
water,
Vcrh. over do bürorina in de N. "Verh. v. hetZ.Gen. D. 1. hl. 2ö8 enz,); anderen, gelijk
van leeuwen {Batav. lllustr. bl. 124.), pars {Katw. Oudheden^ bl. 246), van loon (D. I. hl.
294, 295), en
sciiaves, (T. II. p. 270) voor eene plaatselijke godheid van Zeeland^ en dat zij
λvcγd aangeroepen, als de beschermgodin des zeemans in de Zeeuwsche sfroomen. Gargon (ü. I.
bl. 139, 153), engelberts, (D. III. bl. 115, en Bijv. en Aanm, op de Vaderl, Ilist. St. 1. hl.
31.),
van wyn [Naleez. op de Vaderl. Ilist. 7—13) en anderen, beschouwen haar als dezelfde
uiet isis, de moedergodes der aarde j en
dresselduts {do Provincie Zeeland in hare aloude
gesteldfieid,
bl. 47) vergelijkt haar, bij de Noordsche hulpvaardige frigg. Het aannemelijkstc
gevoelen schijnt, dat zij de
Nieuwe Maan is j en haar naam zou dan zijn afgeleid van Neu-hel
(Schein)
, en hetzelfde beteekenen als het N^ä σελι^ν»} der Grieken. Wagekaar , Vadei L
Ilist,
I). I. bl. 26. Domburgsche Oudheden, in het Aanhangsel KiEüWENnois Woordenboek,
hl. 366 , 357. Behalve de opgenoemde Schrijvers raadplege men over reuaieknia : m. τ. vapc
BoxnoRN, Bediedinge van de tot nog toe onbekende a/godinne neualenkia , Leyd. 1647; bene-
vens zijn:
antwoord op de rrage hem voorgesteld over de bediedingo etc. I^yd. 1647. J. o. keys-
lertis,
de Dea neualenkia, Cellae 1717. Κοκ, Vaderl, Woordenb., λτ{. Domburg, h], 428.
en c. pocgess, Doutes et conjectures êur la déesse kenallenu, Paris 1810. Over bürorina zie
men
dresselhuys ia; de Vriend des Vaderlands, voor 1827, Hij houdt haar voor dezelfde met

neuaiennia.

-ocr page 234-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240.1. SippiA, de gemalin van tiiorr , was de godin der schoonheid; anderen houden haar voor
'de CERES van het
Noorden (1).

Naast de algemeene godheden, ^elke door geheel Germani'è^ en de bijzondere,
-welke slechts door een of eenige volken , als beschermgoden vereerd werden, stonden de
helden of halfgoden, de bemiddelaars tusschen de hoogere wezens en de menschen, uit
Avelke beiden zij waren voortgesproten. Berigten ontbreken over den aard en de Avijze
der heroënvereering in
Germani'è. Het is mogelijk dat aldaar, even als bij de Grieken ,
de heldenofTers van de godenoffers verschilden. 3ien weet uit
tacitus , dat de Germanen
aan hunnen
hercules zekere diereu offerden, dat aan hem een bosch gewijd was, en dat,
bij het aangaan van den slag, zijn lof, boven dien van alle andere helden, bezongen
werd (2). Welke inlandsche held onder dezen naam moet verstaan worden, is onzeker.
Vermoedelijk een zoon van
wodan en Avelligt die, welke onder den naam van saksiïot
(seaxneat
) , naast wodan en doktar aangebeden werd, en dezelfde is, wien eenige op-
schriften, aan den
Neder-Rijn gevonden, uergules saxanus noemen (3). Niet minder
onzeker is het ware wezen en do bijnaamsoorsprong van
herculus biagusat^us (magusanus
of MARGUSANUS) , vau wien vele alraarsleenen zijn gevonden, en die, naar het schijnt,
bijzonder in
Zeeland is vereerd geworden (4). Man, de stamvader des algemeenen
Germaanschen volks, werd met zijne drie of vijf zonen, als een halfgod vereerd.
De vereering van
irmin , den derden dezer, zonen, was uitgebreider dan die zijner
broeders
ing en isic. Blijkens talrijke benamingen, onder alle Duitsche stammen,

(1) Griimi, Oentschc Blyth. S. 189—199. Verjjelijk voorts over de godenleer onzer vooroudei's:
pars, Katio. Oudh., bl. 242—249; avagexaar , D. 1. LI. 23—27; Bijv. en aanm. op de Faderl.
/iüi.St.I. bi. 19-33; Naleez. op deraderLIlistAA.l—?») Engelberts , D. III. bl. 9—40 ; N. aves-
TEXDORP, Verh, over do Noordsche Mythologie., inde Niemce woerhen dcrMaatsch. van NederL
Letterk.
D. II, welke vcrliandclinp; echter door grimm, als eene verongelukte proeve bcscliomvd
Avordt;
Schates, T.I, ρ. 273 —2S0; Dresseliiüys , in de bovenaangeliaalde vcrliandcling , bl. 40—48

(2) Tacitüs ; de Mor. Germ. c. 3, 9. A^mal. Lib. II. c. 12.

(3) Grimm, Deutsche Myth. S. 203.

(4) Een van de merkwaardigste dezer gedenkstukken is dat te TJ^estcapelle in JJ^alchereii in
1514 gevonden, (
gargon , Walchersche Arkadia, D. I. bl. 187). Men meent, dat deze gedenk
leekencn
Averden opgerigt door Keizer postiiijmcs na zijne ovcrAvinning op de Franken, bij eent
[jlaats
Avaarscliijnlijk Maciisa genaamd. (Zie den brief van van lijsden van blittersavijk , in vaa
avijns
Huiszittend Leven, 1). I. bl. 335). Anderen bescliouAven dezen hercules als een der
schutsgoden van
Zeeland, en leiden den bijnaam Jllagusanus af van ma, ook mar en mor, een
moer; en
gusan, geozan, giessen, uitgieten, opdroogen, Avaardoor dan Magusanus zoo veel zou
beteckenen als:
Moerasopdrooger, en hij zelf dien Nederlandschen her cuiEs aanduiden, Avelke door
zijne reuzenkracht de stroomen bedwong, en lage gronden in bcAvoonbare plaatsen herscliiep. (Zie
Domburgsche Oudheden, in het Aatihangsel op het Woordenboek van nieüavekhüïs, bl. 367>
U
resselhüys; bl. 46. VissciieR; Ilandl. bl. 2G0. Wage^aar , D. I. bl. 24.

-ocr page 235-

DES VADERLANDS. 203

van menschen, dieren en planten, moet zijn naam in den mond des λ olks, zoo gang- 240 J.
Laar ge^veest zijn, als die van
hercules, of gastor en pollux onder de Romei-
nen.
Westfalen was de hoofdzetel zijner dienst, en het is alzoo zeer ^γaaΓschijnlijk,
dat hij insgelijks in
Nederland is vereerd geworden. De namen van onderscheidene
andere halfgoden, zijn mede in de overleveringen bewaard. Zij waren meestal stamvaders
van volken; su\p die der Zwaben,
vandal die der Vandalen, westfalaii diedcrWest-
falingers,
bato die der Batavieren. Nevens hen scharen zich Siegfried , de held der
]S i behing en, wittigh, herme , aimi, wiolaint en anderen (1).

Als halfgodinnen komen de Nornen [Norni ?) of schikgodinnen voor. Ofschoon er slechts
van drie de namen genoemd worden, waren er echter meer. Eenigen
van haar stamden af
van de goden, anderen van elven, anderen van dwergen. De eerste heette
wurt (werc?)
het verledene (2) , de tweede averdandi {ivordende) het tegenwoordige, en de derde
SGULLT {zullende) het toekomende. Hare dienst was onder al de Germaansehe stammen
verspreid; zij moesten het noodlot,
örlög ook iiaudhr en aldr genaamd, uitspreken,
en zaten op hare zetels, of verschenen den stervelingen, om onder hen de draden
des noodlots te weven, dit te bestieren, gade te slaan en te geleiden. In verbinding
met deze schikgodinnen stonden de halfgoddelijke ^a/A^Wéw
(JValachuribn?) , maagden,
gelijk de
Nornen , van goddelijke en koninklijke afkomst, of geliefden en gemalinnen
van edele helden, om
vvodan in JValahalla te dienen. Strijd en overwinning waren
in hare hand gegeven. Zij werden door -
wodan naar iederen veldslag gezonden ^ be-
slisten den afloop, en voerden de dapper gesneuvelden ten hemel. De gave van vliegen
cn zwemmen was haar eigen; zij konden dó gedaante eener zwaan aannemen, en ver-
toefden gaarne aan den oever der zee; van daar die lieftallige zwanenmaagden, welke
sinds eeuwen in Duitsche overleveringen bekend zijn, enalshoogereenbovenmenschelijke
wezens beschouwd werden. Reeds in dehooge oudheid moet haar algemeene naam mm-
ni , minni geweest zijn , die bij man behoort, en slechts in te zamenzettingen voorkomt,
als
m er ernannt ^ mereminni. Eenige dezer J^alkyri'èn bewoonden ook de bosschen,
welke door de oude Germanen voor verblijfplaatsen der goden zelve gehouden werden.
Oorspronkelijk waren de
Fe'èn insgelijks verkondigsters A'an het noodlot; later werd haar
deze eigenschap ontzegd, en aan bevoorregte vrouwen of maagden toegekend, door
wier mond, de uitspraken des noodlots eene grootere heiligheid schenen te ontvangen bij
de Germanen, welke het teedere geslacht eenen hoogen eerbied bewezen. Als bemiddelen-
de wezens stonden zi] in aanraking met de goden, en voorspelden den sterfelyken men-
schen heil of onheil, zegen of dood. Hare wijsheid doorgrondde het lot, waarschuw-
de voor gevaren, en gaf raad in twijfelachtige gevallen. Zij heetten deswege
schran-
dere, icijze vrouwen {Alrunen?).
Vóór velleda was reeds als zoodanig aurikia in

(1) GRIMM, I^eMisc/ieyü/i/iA. S. 200—224.

(2) Zou liieruit ook de henainin[i[ van woerden, loierdcn, weerden^ voonplaalecii van {jc-
wezene menscUcn; ontsproten zijn?

-ocr page 236-

202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. Gerwam'è" beroemd, en later wordt nog vanzekerè ganna , en eene veel jongere τίποτα ,
naCüR. , /.χ

gewag gemaakt (Ij.

Behalve dezo goden en halfgoden, wier juiste grenslijn, door gebrek aan genoeg-
zame berigten, niet naauwkeurig kan opgegeven worden, telde het Germaansche hei-
dendom eene groote menigte andere wezens, die, als het ware, een afzonderlijk ryk
of eene maatschappij op zich zeiven uitmaakten, en door toeval of drang der omstan-
•iigheden, met de menschen in aanraking kwamen. Zij bezaten het vermogen hen te
benadeelen of te helpen, doch hun lust was steeds hen te plagen; en ofschoon zij,
wat het ligchamelijko betreft, niet tegen hen opgewassen waren, hadden zij echter
in hunne natuur iets bovenmenschelijks, wat hen den goden deed naderen. Zi] waren
onder de benaming van
Elven, Wichten en Dwergen bekend, en in witte en zwarte
Elven verdeeld, die een koning of eene koningin over zich hadden. Allen waren zeer
klein van gestalte; de witte welgevormd, de zwarte mismaakt. Ook hun werd de gaaf
der voorspelling toegekend; zij toch voorzegden der menschen naderend onheil en
dood. Dans, gezang en muzijk vermaakten hen even als de bosch- en watergeesten
of
nikkers, die mede tot hunne soort behoorden, en het gezelschap der menschen
schuwden. Do vriendelijke, vertrouwelijke huisgeesten,
kaboutermannetjes en hijte-
haauwen,
zochten daarentegen de menschen op, en leefden onder hun dak ; zij waren
in uitzigt
Am Elven gelijk, en konden zich als dezen , zigtbaar en onzigfbaar maken (2).

Niet minder is de Germaansche godenleer bevolkt met reuzen en reuzinnen, welke
de menschen in grootte en ligchaamskracht ver overtrefTen, maar minder geest en fijn
verstand bezitten dan zij , welke alzoo tusschen de reuzen en
άβ Elven, als het ware, een
gelukkig midden vormen. Zij komen onder verschillende benamingen voor, en staan tot
de goden en menschen, nu eens in vriendelijke, dan in vijandelijke betrekking. Velen
hunner waren vermaagschapt met hoogere wezens, en allen woonden op rotsen en
bergen.
Westfalen en Hessen zijn bijzonder rijk aan reuzensagen,\ Nederla^id
lieeft de zyne (3). Hun vermaak was, magtige steenhoopen op te werpen, bergen te
verplaatsen, groote stroomen to graven, en vreesselijke gevaarten op te trekken. Van
eene reuzenvereering is echter nergens eenig spoor te vinden, even weinig als van
offers, welke hun, gelijk den vriendelyken
Eloen en huisgeesten, zouden gebragt
zijn (4).

De hoofdstoffen werden mede door de Germanen vereerd; en vele bijgeloovige ge-
bruiken , heden nog aanwezig, zijn uit dezo vereering voortgevloeid. Naast de goden-

f'

(1) Grimm, Deutsche Myth. S. 224—246.

(2) Grimm , Deutsche Myth. S. 246—296.

(3) Zie bijv. iielöring's fVandelingeti, bi. 63—65.

(4) Grïmm, Deutsche Myth. 8.296—325.

-ocr page 237-

DES VADERLANDS. 203

(iienst slond deze natuurdienst, ouder en duurzamer dan zij. Rivieren en bronnenvver- 240J.
den vereerd; het volk bad aan de oevers der etroornen , en bragt dikwerf zijne ofTers
aan de heilige wateren, Avelke het bijgeloof met zwanenmaagden , meerminnen , water-
nimfen en brongeesten bevolkte. Rovenal werd de
Rijn, de heilige rivier der
(xermanen, vereerd, ofschoon geen der inlandsche overleveringen van eenen Rijngeest
gewag maakt (1), De vuurdiensl schijnt van beperkter omvang geweest te zijn dan die
des walcrs; vermoedelijk maakte men onderscheid iusschen weldoend en vijandig vuur.
Het vuur, tot heilige verrigtingen bestemd, moest door houtwrijving voorlgebragt
worden, en dit heette men
noodvimr, aaii welk eene bijzonder vruchlbaarmakende
kracht werd toegekend. liet werd als heilig beschouwd , en do Paasch- en St. Jans-
vuren der Christenen, zijn ongetwijfeld hieruit oorspronkelijk (2). De lucht werd als
een levend wezen vereerd; zij toch was niet slechts het deksel der aarde, maar, naar
de voorstelling onzer heidensche voorouders, ook do hemel, de zetel der goden en der
talige menschen. De regenboog, de hemelsche brug, over Avelke de goden wandelden ,
en de melkweg, geleidden derwaarts. Daar schitterden deuilstekendstehelden en reuzen
als starren ; daarheen steeg de rook der offers en het gebed der menschen op. Men stelde
zich den hemel als een man voor, welke de vrouwelijke aarde omvatte; onder de rij der
goden is hij echter niet opgenomen, terwijl de aarde evenwel onder de godinnen j)rijkt.
Aan de beide hoofdsterren, zon en maan, werd hulde toegebragt, en de verduisterin-
gen dezer hemelligehamen, werden met schrik waargenomen , dewijl men daarmede de
vernietiging aller dingen, en den ondergang der wereld verbond. Vele bijgeloovige
denkbeelden herinneren nog aan de aloude maanvereering van het voorgeslacht. Minder
invloed dan de maan, had de zon op bijgeloovige voorstellingen cn gebruiken. De zon-
nenstilslanden
[Solstitia) werden echter gevierd; aan de overige sterren werd eene
groote kracht op de lotgevallen van enkele menschen toegekend, en hun noodlot er
uit voorspeld; een bijgeloof dat eeuwen heeft stand gehouden, en nog niet geheel ver-
dwenen is. Dag en nacht waren heilige en goddelijke wezens, den goden na vermaag-
schapt. Volgens de
Edda, was de eerste uit den laatste voortgesproten; beide reden,
gelijk de andere goden en de zon, in eenen wagen, doch waren steeds met elkander
in strijd (3). De aarde werd niet alleen onder de voorstelling eener godheid, gelijk
werthus en erda, maar ook als enkele hoofdstof op zich zelve, voor heihg gehouden;
en op deze aardvereering wijzen nog onderscheidene oude gebruiken terug. De jaar-
getijden werden evenzeer als personen in de Germaansche godenleer beschouwd; en
uil de woorden Zomer en Winter, zijn nög onderscheidene persoonsnamen zamen-
gesteld. Even als dag en nacht worden deze twee jaargetijden als vijandig tegenover

(1) Gbimm, Deutsche Myth. S. 321-371.

(2) Gsimm, Beutsche Myth. S. 325-300.

(3) Grimïi, Deutsohe Myth. S. 360-~3GS^ 398-435. 473.

I. deel. 30

-ocr page 238-

234 ALGEMEEiNE G Ε SC Ii lED Ε Ν ί S

240 J. elkander Yoorgesleld. Zomer en dag verbeugen, winler en naclU hedroevea de aarde.

""'De aankomst des zomers werd sinds ondenkbare lijden plegiig gevierd , en op vele plaatsen
in
Duitschland is dit nog gebiuikelijk. De winter daarentegen, werd en wordt nog in
veie volksgewoonten en omgangen, als het beeld des doods voorgesteld. Het denkbeekl
eens naderenden, beilaanbreiigenden , alles nieuwbezielenden zomergods , is geheel in den
geest dezer verwijderde oudlieid (1).

Niet slechts bij de hemelligchamen en de groote, ζοολΥβΙ schrikverwekkende als weldadige
natuurverschijnselen, bepaalde zich de vereering der oude Germanen. Ook aan onder-
."jcheidene voorlbreugselen der aarde werd eene zekere hulde toegebragt. Eene menigte
bergen en heuvelen vereerde men wegens de godheid , welke daarop haren zetel hield.
Boomen en dieren , of liever de hoogere wezens, welke men vooronderstelde dat zich in
eenige dezer voor^γerpen vervormd hadden, werd goddelijke eer bewezen , waarvan
nog sporen in sommige volksgebruiken zijn overgebleven. De eik, en na hem de vher-
boom , genoot eene bijzondere vereering. Aan enkele godheden, misschien aan allen,
waren bossehen, en in het bosch vermoedelijk, nog bijzondere boomen gewijd. Zulk een
bosch mögt niet door ongewijden betreden, zulke
boomen van loof of takken beroofd
noch omgehouwen worden. Ook aan enkele
Ε leen, bosch- en huisgeesten waren
boomen gewijd. Geen dier werd heiliger gehouden 'dan het paard, de edelste, de
vertrouwdijkste medgezel van goden en menschen. Den god
fe.o waren paarden ge-
wijd , die in den heiligen omtrek van de plaats zijner vereering onderhouden werdeu ;
misscliien hadden andere goden ook de hunnen ; althans de gewoonte , om gewijd vee
voor de goden op te kweeken, was algemeen. Deze zuivere en gewijde rossen dienden
bij heilige plegtigheden, zoo als bij het offeren, bij do raadsvergaderingen, en om
de godenwagens te trekken. De witte paarden werden voor de edelste gehou-
den (2). Men bew ees eerbied aan eenige wilde boschdiercn, van welke men overi-
gens eenen afkeer had, zoo als aan den beer, den wolf, en den vos. Bij de Ger-
manen was do beer de koning der dieren, gelijk de adelaar die der vogelen , van welke
ook eenigen als heilig beschouwd werden. Aan velen hunner , gelijk de raven, ooijevaars ,
zwaluwen en bovenal den koekoek, werd een voorspellend vermogen toegekend, waaro[>
nog vele bijgeioovige denkbeelden onder het volk betrekking hebben. Goden en go-
dinnen veranderden zich dikwerf in vogelen, en ook den reuzen was deze gave eigen.
Van eene slangenvereeriug wordt mede melding gemaakt (3).

Gebeden en offers waren steeds de eenvoudigste verriglingen , door welke de mcnsch
den goden zijne vereering te kennen gaf. Over de soorten wijze van gebeden bij de oude
Germanen, zijn geene berigten tot ons gekomen. Gelijk elders , zullen deze in smeekin-

(1) Crhim, Deutsche Mijt/i. S. 3Ö8-371; 435-457.

(2) TacitiS; de Mor. Genn. c. 10,

(3) GrimM; Deutsche SLjth, S.

-ocr page 239-

DES VADERLANDS. 215 ί

gen en in dankzeggingen beslaan, en met opzien ten hemel (1), huigen des lig- 240 J.
chamns, handenvouwen, knielen en hoofdonthlooten verbonden geweest zijn. Dit
laatste toch, benevens het buigen, was eene eerbetuiging, welke de godheid, even
als den koningen en voornamen personen, bewezen werd. De biddende en offerende
Germanen zagen naar het
Noorden, gelijk de eerste Christenen naar hetOoiim. Deoil'crs
werden bij alle plegtige en gewigtige gelegenheden ontstoken; nu eens, om den goden
voor hunne Aveldaden dank toe te brengen, of hunnen toorn te verzoenen; en dan
weder, om in dreigende omstandigheden hunne hulp in te roepen, of den uitslag eener
onderneming uit te vorsehen. Op bepaalde dagen werden aan
wodan menschenoii'ers
toegebragt (2), gewoonlijk gevangene vijanden, gekochte slaven of zware misdadigers.
Volgens de oude Friesche wetten, moest hij , die eene den goden gewijde plaats schond,
aan die godheid worden geofferd, aan welke zij gewijd was. In zeldzame gevallen, kou
de dood der koningszonen, ja der koningen zelfs, geëischt worden. Den overigen goden
schijnen alleen dierenofl'ers te zijn toegebragt (3) , en die slechts uit de zoodanigen be-
stonden, wier vleesch door de menschen koude genuttigd worden; dewijl men het als
ongepast beschouwde, den god eene spys aan te bieden, die de offerende zelf zou ver-
smaad hebben. Vermoedelijk werd een bepaald stuk van hel geslagte dier, aan do
godheid gewijd, het overige rondgedeeld en door de vergadering genuttigd. Runderen,
schapen , geiten, wilde zwijnen, maar in het bijzonder paarden, wier vleesch ongetwij-
feld vóór de invoering des Christendoms algemeen als spijs gebruikt werd, bood men den
goden aan (4). Terwijl het dier op den offersteen zijn leven liet, werd hel afdruipende
bloed in eene goot, of in vaten opgevangen , waarmede de heilige tafels en gereedschappen
bestreken , en de aanwezigen bcsprengd werden. Waarschijnlijk geschiedden ook voor-
spellingen uit dit bloed , en veelHgt werd er een gedeelte van onder bier of mede ver-
mengd en gedronken. Het offervleesch Averd gekookt, en de uitdeeling der stukken
onder het volk door de priesters verrigt, die met hen de spijs genoten. Zuivere
brandoffers, waarbij het dier op de houtmijt in asch veranderd werd, schijnen evenmin
als rookoffers , gebruikelijk geweest te zijn. Van offers uil het plantenrijk vindt men geene
sporen in de oudste overleveringen, ofschoon het niet onwaarschijnlijk is, dewijl ver-
moedelijk , nog eenige volksgebruiken hierop heen wijzen. Bij de plegtige offers en offermalen,
werd den god of goden eenen beker toegebragt. Dit noemde men
7ninne drinken (5);

(1) Taciti's, de Mor. Germ, c. 10.

(2) Tacitis, de Mor. Germ. c. 9, 39. Annal. Lib. I. c. Gl. Uh. XIH. c. 57.

(3) Tacitus; de Mor. Germ. c. 9. Ilist. Lib, V. c. 4.

(4) TacitüS; Jnnal. Lib. I. c. 61. Lh. ΧΠ1 c. 57.

(5) »Minne," zegt crimïIj » hcisst au sich nicht liehen; sondern des geliebten gedenken.",
Deutsche Mytk. S. '06.

30 *

-ocr page 240-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. eene gewoonte die, na do invoering des Ghristendoins , niet werd afgeschaft^ maar in
plaats
tan wodans minne, dronk men toen die van godsgezanten en heiligen, zoo als
krrsts minne, mighaels minne, St. geertruida's of sint geerten minne en dergelijke (1).

Even als bij de Kelten, en ongetwijfeld om dezelfde reden, vereerden do Germanen
hunne goden in sombere bosschen, en ofschoon eenigen dier godheden werden voor-
gesteld , als hun verblijf te hebben op bergtoppen, in rotsholen en in stroomen, had
echter de plegtige, algemeene godsdienstoefening steeds plaats onder de mischende'boo-
men des wouds (2). Daar Avoonden do onzigtbare goden, door geene tempelwanden
omperkt, door geene afbeeldsels aanschouwelijk voorgesteld; daar stonden hunne altaren
en lagen do heilige oiFergereedschappen; daar werden hoogere wezens vereerd en
aangeroepen, en, als in hunne tegenwoordigheid, de volksvergaderingen en het gerigt
gehouden. Eeuwen door, tot op do invoering des Christendoms, hield de aanbidding
der goden in heilige bosschen sXand; het langste onder de Saksers en Friezen; en van
deze boschdienst zijn tot op de jongste tijden, nog È'^Qxanm IS ed&rsaksmQnPP^estfalm
overgebleven. Het is evenwel niet te betwijfelen, dat reeds in een zeer vroeg tydperk
voor
enkele godheden, althans eene soort van tempels of steengevaarten opgetrokken, en
deze misschien met ruwe afgodsbeelden voorzien geweest zijn (3), Naar alle waarschijn-
lijkheid, was het door de Romeinen verwoeste heiligdom van Taw/rtwa geen enkel bosch,
maar een dergelijk van steen en opgehaald gevaarte (4).

Wanneer caesar meldt, dat de Germanen Druïden noch offers kenden (5) , moet dit
niet in den striktsten zin, maar in vergelijking met de Kelten of Galliërs opgevat wor-
den , en zal niets anders beteekenen , dan dat zij zich spaarzamer van offers bedienden , en
geen zulk fijn uitgewerkt Druïdenstelsel kenden, als deze. Het ontbrak hun immers
noch aan offers, noch aan priesters. Behalve in de volksvergaderingen en in de legers,
gelijk reeds is opgemerkt, waren de Germaansche priesters werkzaam bij de openlijke
godsvereering, en plegligheden; zij verrigtten do offers, zonden de gebeden ten hemel,
vergezelden den heiligen wagen, op welken de godheid werd rondgevoerd, en bragten
^ dien in het heiligdom terug (6). Waarschijnlijk was mede hunne taak, de inwijding
der koningen, welligt ook der huwelijken, het afnemen van den eed en andere plegtige
verrigtingen. Van hunne kleederdragt , teekenen en rangen Avordt niets gemeld. Zij

(1) Grimm, Deutsche Myth. S. 19—38.

(2) Tacitüs, de Mor. Germ. c. 7, 39, 40, 43. Annal, Lib. I. c. öl. Lib. 11 c. 12, 25.
Ζίύ. IV. c. 22, 73.

(3) Tacitus, de Mor. Germ. c, 40. Annal. Lib. L c. 51. Grihm heeft dit ^cvoclen zeer
waarscliijnlijk gemaakt.
Deutsche Myth. S. 50 — 58.

(4) Grimm, Deutsche Myth. S. 39—58.

(5) Caesar, de Belh GalUco Lib. VI. p. 136.
(G) T
acitus, de Mor. Germ. c, 40.

-ocr page 241-

• DES VADERLANDS. 237 ||

vormden ongetwijfeld eenen afzonderlijken, Teelligt eenen erfelijken stand, ofschoon 240J.
minder magt en invloed bezittende dan die der Druïden in
Gallie, en maakten
voorzeker het beschaafdste gedeelte des volks uit. Van eigenlijke priesteressen wordt
geen gewag gemaakt; de vrouwen waren echter niet van de heilige bedieningen uitge-
sloten , en groot was haar aanzien onder het volk, dewijl de hooge gave van de toekomst
te voorspellen, haar werd toegekend (1).

Er zijn geene bepaalde berigten over de godsdienstige denkbeelden der oude Germanen
bewaard gebleven ; en in de
Edda's en Sagaus dragen zoo vele begrippen het kenmerk
van Christelijken invloed, dat men die niet tot vóór het Christelijk tijdperk kan terug-
breaigen. De echte en oudste leerstellingen van hel
Noorden, bevat ongetwijfeld de
F'aulu-Spa. Dit merkAvaardig dichtstuk, dat waarschijnlijk tusschen d e vijfde en
zevende eeuw onzer tijdtelling is opgesteld, wordt als de tekst beschouwd, op
welken de
Edda ter verklaring en uitbreiding strekt, en welks onafhankelijkheid
van Grieksche of Romeinsche fabelleer, zoowel als van Christelijke voorstellingen,
genoegzaam buiten twijfel gesteld is (2). Naar luid van dit gedicht, leefde vóór do
schepping de reus
ymer, uit wiens beenderen de wereld ontstaan is, geheel alleen. » Zand,
noch zee, noch wind, noch aarde, noch hemel bestond; alles was een uitgestrekt
ledig, en nergens vertoonde zich eenig grasscheutje (3)." Zon, maan en sterren
waren aanwezig, maar hadden hare bestemming, noch hare vaste loopbanen ontvangen.
De heilige goden regelden ten laatste den mengelklomp. » Zij gaven aan den nacht en
aan de duisternis; aan den morgen en aan den middag; aan de ochtendschemering
en aan den avond namen, en verdeelden het jaar (4)." Eene gouden eeuw heerschte
onder hen ; dwergen en m enschen werden geschapen. Drie goden, magtig en goed ,
vonden
askr en embla. , het eerste menschenpaar, zonder bepaald doel, zonder ziel, zon-
der geest, zonder beweging, gehoor of welgevormd gelaat. OiiiiN gof hun de
ziel,
haenir den geest, en lothr beweging en vorm (5). Hierop kwamen de drie
Nornen of schikgodinnen uit het meer, dat door den esch Yggthrasill, welke de
wereld onderschraagt, overschaduwd wordt, en gaven den menschen wetten , terwijl zij
het lot der stervelingen bepaalden (6), Den braven toeft hier namaals een verblgf van

(1) Grimm, Deutsche MytK S. 58—60. Verg. taciti'S, de Mor. Germ. c. 8. Ekgeiderts , D.
III.
bl. 56—78. Sguayes, T. I. p. 294—2Ü7.

(2) Vaulu-Spé. Uitg. van i. etxmüller, S. XLV. Lcipz. 1830. K. rosenkrakZ; das Helden-
huch und die Nibelungen,
S. 14. Halle 1829.

(3) Vaulu-Spa, v8. 9—13,

(4) Vaulu-Spä, vs. 13—27.

(5) Faulu-Spó, vs. 65—75.

(6) Faulu-Spä, v8. 75-85.

-ocr page 242-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. zaligheid, doch den boozen eene eeuwige vernietiging , nadat zij in de plaats der straf zij ii
aangekomen (1). Uit hebzucht ontsproot de eerste krijg; haat en tweedragt heerscht
onder de hoogere wezens, en het gevolg dezer onlusten zal de ondergang der wereld
zijn (2). Verschillende tijdperken gaan deze vreesselijke gebeurtenis Tooraf. Het eerste is
dat der onschuld en des vredes, waarin de menschen eenvoudig leven, en gerust oud
worden; het tweede, dat der oorlogen; het derde, dat der woedende stormen, en
eindelijk komt de eeuw der verscheurende dieren. Dan zullen hemel en aarde in ver-
warring , de goden in onzekerheid geraken; de wereldboom
Yggthrasill zal beven,
en op het naderen van de vijanden der goden , zullen
dwergen en Elven sidderen.
De strijd zal vreesselijk zijn;
othin zelfs er in sneuvelen, en de verwoesting desHeelals
na zich slepen. » De zon Avordt zwart, de aarde zinkt, de schitterende starren vallen.
Het vuur woedt alom; de vlammen stijgen ten hemel; de hemel zelf valt ineen (3)."
Uit deze algemeene verdelging zal echter eene nieuwe aarde oprijzen, een nieuw tijdperk
van geluk zal aanbreken; de grond zal van zeiven vruchten voortbrengen, alle kwaad
een einde nemen, en de nakomehngen der zonen van ■yiioa zullen in onschuld en vrede,
de vernieuwde aarde bewonen (4).

De Germanen hebben, naar het schijnt, noodlot en geluk van elkander onderscheiden.
Hunne goden verschaffen heil en zegen; bovenal is
wodan de gever en verleener van
alle goed, de schepper'en oorzaak des levens en der overwinning; maar ook hij, evenmin
als de overige goden, vermag iets tegen eene hoogere wereldbeschikking, die zelfs hem
niet van den algemeenen ondergang uitsluit. Het lot van goden, menschen en staten
>vas vooraf bepaald, en hiervan was men evenzeer overtuigd, als van de zekerheid des
doods en de onsterfelijkheid der ziel. Men geloofde dat de ziel, uit de boeijen des
ligchaams verlost, met de vlugheid van een onstoffelijk wezen Avegzweefde, doch dik-
wijls weder verscheen Avanneer zij niet, of niet geheel de zalige rust was deelachtig ge-
worden , en bepaalde gestalten aannam, in welke zij genoodzaakt was, eenen tijd lang
te vertoeven ; ja, somtijds ging zij in dieren en planten, in goedaardige huisgeesten , en
nog vaker in plaaggeesten over. De overvaart der zielen naar de benedenwereld geschied-
de over een water, welk het rijk der levenden van dat der dooden scheidt; veergeld, be-
nevens eenen zoogenaamden doodenschoen, voor de la*ge Avandeling, werd den afgestorvenen
medegegeven.
Walahalla ^ het paleis van wodan* was niet het algemeen verblijf der
gestorvene, maar slechts van uitverkorene helden. Het denkbeeld van eenen opper-

m

(1) raiilu-Spä, VS. 124—140.

(2) Vaiihi-Spä, YS. 85-176.

(3) Deze fraaije diclilerlijke voorslellinij', in den toon der voorzegging, is bevat in vs. 176 — 237.

(4) Faulu'Spa, vs, 237—255. Over de godsdienstige denkbeelden der Germanen vergelyke men
ENGELBERTS, D. ΠΙ. bl. 124—148. Ettmüller, Vaulii-Spä, S. 44—86. Schates, T. 1. p.
303—308, en bovenal grimm in zijne Deutsche Myth. S. 457—668.

:. λ

-ocr page 243-

DES VADERLANDS. , 289

Sien boozen geest of duivel, hetwelk Jater zoo maglig het Yolksgeloof heheerscht heeft, 240 J.
was vreemd aan het Germaansche heidendom; het kent
eenen bepaald goeden, noch
eenen bepaald kwaden geest, gelijk eenen
ormuzd en arimak. Somtijds slechts vertoont
zich de leer der twee beginselen in eenige trekken , zoo als in de mythe van dag en
nacht, van zomer en winter, van witte en zwarte
Elven. Bijgeloof, zoo naauw met
het veelgodendom vereenigd, heerschte bij de oude Germanen in hooge male; en
TAGiTus getuigt, dat geen volk meer acht gaf op Avigchelarijen en voorteekenen dan
zij (1). Het geluid en de vlugl der vogelen werd gadegeslagen, om het noodlot uit te
vorsehen. Uit kampvechten, bijgeloovige verriglingen en geheime kunsten, doch in
het bijzonder, uit het hinneken en brieschen der paarden, werd de toekomst voorspeld,
dewyl deze dieren als deelgenooten van de geheimen der goden , beschouwd werden.
Bezweringen , tooverspreuken , tooverkruiden , toovermiddelen en genezingen , spoken
cn droomverklaringen, stijgen onder de Germanen tot de verwyderdste oudheid op (2).

De natuurlijke slaat van Nederland was ten tijde der Romeinen, ondanks de werken
van
drusus en corbulo , even weinig aanmerkelijk veranderd, als do maatschappelijke
en zedelijke toestand zijner bewoners.
Eumeniijs , een redenaar uit de vierde eeuw on-
zer tijdrekening, beschryft het gebied der Batavieren en Menapiërs, als bezaaid met bos-
schen , meren en heidevelden; als een grond, Avelke eigenlijk geen grond konde ge-
noemd worden , die niet alleen daar , waar hij inderdaad moerassig was, onder den voet
des wandelaars wegzonk, maar daar , waar hij vaster scheen, onder de schreden beefde
en waggelde, en niels anders vertoonde, dan eene liglc dunne aardkorst overeeneuitge-
strekte watervlakte, zoodat men met regt mögt zeggen, dat om op zulk eenen onvaslen
bodem te strijden, de krijgsman zich vooraf in zeegevechten moest bekwaam gemaakt
hebben (3). De mond der
Maas was nog niet door verscheidene eilanden verstopt, noch
stortte zich door verschillende killen in den
Oceaan. Dc Rijn daarentegen, was door
de grachten van
drusus en corbulo, en het vernietigen van denDrwwjc^y'Äbij PFijkte
Duurstede
(4), aanmerkelijk in loop veranderd, en eene middelmatige rivier geworden.
De onmetelijke wouden, door welke geen zonnestraal heendrong, de vochligc dampen,
die uit de meren en moerassen opstegen, zoö wel als de weinige bebouwde en bewoon-
de gronden, maakten in de zeven of acht eerste eeuwen onzer jaartelling,deluchlslrcek
van
Nederland gelijk aan die van Noorwegen (5). De winters waren lang en gestreng;

(1) Z>c /llo)·. Gcrm. c. 10.

(2) GRiMM , Deutsche Myth, S. 457—668.

Panegrjr. Corstaht. Caes. p. 171. Indien de Redenaar zijn tafereel niet te sterk gekleurd
heeft, moet de naluuilijke toestand van ons Vaderland, na het tijdperk van
drusüs cn corbvlo,
althans niet verbeterd zijn. Verg. hiervoor bl. Ö7; 88.

(4) Zie hiervoor, LI. 80, 132, 181.

(5) Schates ; Τ. Π. ρ. 1&2.

w

Ii

-ocr page 244-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. van daar dat de Romeinen, zelfs in Ga/Zié", hunne veldtogten niel vóór Hooimaand openden.

CJ

na hr.jj^ ^^^ \Tinter steeds met ijs bedekt, zoo dat men dien vloed, zonder gevaar ,

te voet en te paard overtrok (1). Bemuurde steden noch uitgestrekte dorpen, slechts
legerplaatsen
[castra), verschansingen en burgen of kasteelen, bood het gewest der
Batavieren en Kaninefaten aan. Deze vastigheden waren groolendeels door de Romeinen
opgeworpen langs de twee heirwegen, welke waarschijulgk onder
augustus aangelegd ,
en op last van
hadrianus , margus aurelius en lugius verus hersteld of vermaakt wa-
ren (2). Een dezer heirwegen liep van
Pons Mosae [Maastricht) langs den lin-
ker
Maasoever tot aan Cevelum ^ aan deze zijde de laatste plaats in Belgisch Galli'é,
van w^aar men, de 31aas overgestoken, het Batavisch grondgebied betrad, en na eenen
togt van eenige uren te
Neoinagiis {Nijmegen) aankwam. De voordeelige ligging dezer
sterkte, maakte haar tot eene van de gewigtigste legerplaatsen der Romeinen in dit ge-
deelte der wereld, en de vele geTondene oudheden getuigen van hun langdurig verblgf
aldaar (3). Tegenover
Neomagas, aan den regter Maasoever, lag vermoedelijk Ζ^αί α-
vodurum [Batenburg) van hetwelk tagitus en ptoleiviaeus , doch niet de kaart van
PEUTiNGER en het
Reisboek van antoni^tus gewag maken. Twaalf uren van iVeama^wi·,
plaatst de genoemde kaart ee^ punt,
ad Duodecim genaamd, eenige uren verder lag
Grinnes, welks juiste ligging echter onbekend is, ey^nsihAiGy^nCaspingiuin ^Tahlae
Flenium
en Helium, alle aan de Maas. Uit eenige overblijfselen en zeldzaamheden,
in het begin der zeventiende eeuw in den mond der
Maas ontdekt, heeft men ver-
moed , dat de Romeinen, op de plaats van het tegenwoordig
Hellevoet sluis, een kas-
teel gesticht hebben, waaraan men insgelijks den naam van
Helium gegeven heeft (4),

(1) IlEuoDrAKTis, Lib, VI. p. 245. ^

(2) Verg. hiervoor bi. 190.

(3) Jon. sMiTH, Oppidum Batavorum seu Noviomagum. Amstcl. 1745. Zie ook Antiquitutum
Romanariim et Batavicarum IVeomagi et inagro Νβοτη,αββηβίίΐηιβιώηΛαηοβτηΐατΜηι Indicidus.
Neoniagi 1784. De naam dezer stad wordt bij de middeleeuwsche Sclirijvers verschillend p,«speld;
men vindt
JVovimagum , JVeomagum, Nuniagum , Nuimaga, Numaga, Novimagium, Novio-
magum, Niumaga, IVeumagum.
Zie Chronijk van de stad der Batavieren, door j. smetiüs,
1)1. 40. aant. X. Nijmegen 1784. Schayes, T. II. p. 372—381, beweert dat Neomaqus eerst na
het begin der tweede eeuw gebouwd is. «Si cette place/' zegt hij, » qui fut Ie poste militaire Ie
plus conside'rable que les Romains occupcrent dans l'ile des liataves, avait existé dès k temps de
tacite et de ptolêmée , il n'est point douteux qu'ils en eussent parle j car nous regardons comme
une erreur des plus grossières, de confondre
Neomagus avec Batavodurum ainsi que i'ont fait quelques
auteurs Ilollandais. Le silence de
tacite et de ptolêmée prouve done que 1'origine de eet établissement
romain, doit étre postérieur au comracneement du deuxième siècle."

(4) Schates, T. II. p. 411.

-ocr page 245-

DES VADERLANDS. , 289

Waarschijnlijk wordt hieronder dezelfde plaats bedoeld, welke anderen ds Oude Wereld 240 J.
of
Oud Flaardingen noemen, op eeneplek grondsten oosten van het eiland ^iwiroorn
of
Goedereede, alwaar weleer, bij laag water, de kenbare merkteekenen van eene digt
bebouwde stad, benevens verscheidene Romeinsche munten en oudheden, zouden ge-
vonden zijn (1). Met uitzondering van
Neomagm, waren al deze punten van weinig
belang. Gewigtiger, en meer dan eenige andere plaats van
Bataoie wegens het opdelven
van oudheden merkwaardig, is het
Forum Hadriani, twaalf uren van Flenium, waar
thans
Voorhurg bij den Haag ligt. Forum duidt eene openbare markt-, handel- en
regtplaats aan; en
Hadriani^ dat het onder den Keizer van dien naam (117—138)
gesticht werd. De
Fora der Romeinen waren groole, vierkante pleinen, met ge-
bouwen en gaandergen voor de kooplieden bezet, en met beelden versierd. Tot in de
negende eeuw was dit
Forum nog een sterke burg, loen het door de Noormannen
verwoest werd. Van dien tyd tot het begin der zestiende eeuw, bleven de puinhoopen
dezer plaats, onder eene dikke laag aarde, met heesters en kreupelhout bewassen,
bedolven; doch in deze en in de beide volgende eeuwen, Averden er merkwaardige
Romeinsche oudheden, bouwkundige overblijfselen, altaren, gedenkpenningen en mun-
ten opgegraven. De laatste opdelvingen echter, van 1827 tot 1830, hoewel slechts over
een gedeelte van dit
Forum, op last der regering ondernomen, hebben de rykste
uitkomsten opgeleverd. Behalve de grondslagen van een uitgestrekt Romeinsch gebouw,
heeft men er overblijfselen van tempels^ badplaatsen, kelders, pulten, vertrekken,
welke door fornuizen onder den beganen vloer verwarmd werden, zuilen, kapiteelen,
aan goden gewijde steenen, en standbeelden gevonden, benevens verschillende gereed-
schappen , huisraad, vazen, beeldjes, oude wapenen, sleutels en sloten van eèn
bijzonder maaksel, en een vrouwelijk geraamte. Het
Forum besloeg, naar

de naauwkeurigste meting, meer dan tien morgen land (2).

De tweede heirweg liep van Pons Mosae naar Cariovallum^ en voorts door Julia-
cum {Gulik)
naar Colonia Agrifpina'^ vervolgens langs den linker Rijnoever enverr
schillende punten, als
Novesium, Gelduha ^Calo ^ Ascihurgium en Vetera, naar Bur-
ginacium
of Quadriburgium, waarschijnlyk ter plaatse waar laler Schenkenschans werd

(1) Pabs, Katw. Otidh. bl. 107—112. Alkebade en van pek schelling , Bescbi ijviitg van den
Briel en fiet land van Foome,
D. I. bl. 167. Κοκ, Faderl. Woordenb., ari. Vlaardingen.
Eenigen echter meenen dat het Oude ^ niet verre ten westen van het teg^enwoordig Vlaardingen
zou gelegen hebben, en reeds, voor vele eeuwen, door de zee verzwolgen is.

(2) cllijverius, Germ. Antiq. Lib. II. p. 186. Van loon , D. I. hl. 166. Waobnaab , D. I.
hl. 191. ekgelnebts, D. IV. bl. 341—348. Van wijn Eist. Avondst.ïi.llM. 14—25. Scdaves,
T. II. p. 386—390. Van westbeenen, Reclißrches awr Vancien Forum Hadriani; en c.j. c. reu-
VEN8, Noiice et plan des constructions Romaines, tromées dans les fouilles faites en 1827—
1829
sur Vemplaoement du Forum Hadriani, ä la campagne nommée Arentsberg, commune de
Voorburg, jnèa de la Ilayc. Zie mede de Staaia-Courant van 12 Oct, 1827 en 5 Sept. 1828.

I. DEEL. 31

-ocr page 246-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. gebouwd, aan de oude scheiding des Rijns, Hierop volgde Arenacium, dat op zes
naLuïi,^^^^ afstands vandaar geplaatst wordt, doch wélks juiste ligging en tegenwoordige
Lenaming, gelijk die
Tan de meeste Romeinsche vestingen hier te lande, tot heden
toe onbeslist gebleven zijn. Even verdeeld zijn de gevoelens over
Castra Herciclis , welk
men waarschijnlijk, in het tegenwoordig
Hervelt in de Betuwe Avedervindt (1).
ïusschen deze sterkte, die in do vierde eeuw door de Germaöen verwoest werd, en
Carvo^ acht mijlen verder, lag vermoedelijk p^ada. Tusschen Caroo en Albiniana^
plaatst de kaart van peutiwger ^ Levaefanum ^ Fletio , Lauri en JYiger Pullus , maar
teekent
Trajectum noch Mannaricium aan, die het Reisboek van AWTOPfinus opgeeft,
>velk daarentegen, de vier opgenoemde punten stilzwijgend voorbijgaat.
Mannaricium
Avordt op -twaalf uren van Carvo geplaatst, en, naar gissing, vijf uren verder Tra-
jectmn [Utrecht)
, dat, blijkens het stilzwygen van ptolemaeus en de kaart van peu-
TiNGER, in de derde eeuw nog niet gesticht was. In den omtrek zijn vele Romeinsche
oudheden opgedolven. Zeventien uren verder, volgens het
Reisboek van antosinus ,
Avas Albiniana of Albamanae [Alphen?), en drie uren vandaar JfaiiVo, van welk
punt het beroemde
Praetorium Agrippinae, ongeveer vijf uren moet verwijderd ge-
weest zijn. Men wil, dat dit
Praetorium oorspronkelijk een buitenverblijf geweest is,
op last van
agrippiwa, do echtgenoote van germawicus, of, volgens anderen, door
Keizer
Claudius ter eere zijner gemalin, op de plaats van het dorp Roomburg
bij Leiden geslicht, doch later in een wapenhuis herschapen. Veranderd en ver-
vallen, werd het op bevel der Keizers
severus en ai. aurelius antowinus hersteld.
Onder de verschillende oudheden hier gevonden, is do belangrijkste het opschrift
van een altaar, door do Batavieren aan het goede geluk der Keizers
garagalla en
GETA gewijd, en waarin zij zich; broeders en vrienden des Romeinschen volks
noemen (2). Op twaalf uren afstands van het Praetorium , en achttien van

het Forum Iladriani, lag, naar de kaart van peutinger , Lugdunum. Dit moet reeds
in de tweede eeuw bestaan hebben, dewijl
ptolemaeus er melding van maakt; en zal, aan

(1) IIeldrings Wandelingen, hl,

(2) fortuii.ve axig. sac.
pro salute, itu ac
reditu d. d. k. n.

m. aïjr. autohini pii

AUG. ET P. SEPTiaiÈ

getae kobiliss. caes.

crv. BATAVI'
iRATRES ET ÄMICI Ρ. 15.

«

ν. s. L. ai.

SciiAYES, T. II. p. 302, Cldveriüs, Germ, Antiq. Lib. II, p, 183, Van tooji (D. I. bl,55—57.) en EPfcfit-
BERTS (D.
IV. bl, 348; 352) plaatsen het Praetorium Agrippime waar het huis te Britten gestaan heeft.

-ocr page 247-

DES VADERLANDS. , 289

de uiterste Avestkust Tan het gebied der Batavieren, bij de vereeniging der twee heir- 240 J.

na

vvegen in JBatavië gelegen, met Neomagus ^ het belangrijkste militaire punt, in
dit gedeelte van het gebied der Romeinen, geweest zijn. Niet onwaarschijnlijk is het,
dat dit
Lugdunum de winterlegering dier beide Cohorten geweest is, Avelke bij het
begin van den Balavischen opstand, overvallen werden (1). Onbeslist is de ware lig-
ging dezer sterkte, doch dat zij op de plaats van het tegenwoordig
Leyden gestaan
heeft, is van alle bewijs ontbloot. (2) Hetzij, dat
Lugdunmn het zoogenaamde Arx
Jjritannica
of Huis te Britten geweest is; hetzij, dat een kasteel van dien naam
niet verre vandaar was opgetrokken, zeker is het, dat een dergelijk gebouw in dien
omtrek gestaan heeft op een bodem, welke voor eeuwen door de zee is bedekt ge-
worden. Immers in de eerste helft der zestiende eeuw,
ontdekte men bij zeer laag water ,
eenige honderd schreden ten Noordoosten van
Katwijk aaw Zee, de overblijfselen van een
aanmerkelijk gebouw , welke zich nog eenige malen in deze en de twee volgende eeuwen
vertoonden, maar die nu geheel verzwolgen zijn. Zij kenmerkten, bij de eerste verschij-
ning in 1520, een vierkant hardsteenen gebouw, aan elke zyde twee honderd veertig
voet lang, met zes ronde, buitenwaarts uitspringende torens. Van binnen vertoonden
zich de grondslagen van een ander gebouw, dat ter inAvoning, gelijk het buitenste ter
verdediging, zal gestrekt hebben. De vloersteenen waren vier voet breed en drie voet
hoog. Ook vond men sporen van woningen, welke er bij geslaan hadden; benevens
verschillende Romeinsche oudheden, afgodsbeelden, lampen, penningen, vazen en
andere merlavaardigheden. Aan den middelslen mond des
Rijns geplaatst, is het
hoogstwaarschynlijk, dat deze sterkte bestemd geweest is, om dien te verdedigen, en
levens de Batavieren en ICaninefaten in loom te houden. Zij werd vermoedelijk door
DRUSUS gesticht, en zal onder die vijftig burgen behoord hebben, welke deze veldheer
aan den linker
Rijnoever liet opwerpen ; althans in de eerste eeuw onzer jaartelling,
was zij reeds aanwezig. Even weinig als de tijd der stichting, is die van den onder-
gang, en den naamsoorsprong van dit gebouw bekend (3). Noordelijker ,aan deuitwate-

ι

(1) Zie lucrvoor bl. 148. Clüverius, Germ. Jlntiq. Lib. II. p. 173. Aitikg, Not. Germ.
Inf. V.
I. ρ. 87.

(2) )) F. π. tjhge-wittkrzegt de Heer visscher (Ilandl. LI. 141) » maatt van Lugdunum ^
» Caput Germaniarum, cene hoofdstad in forma, en voegt er hij, dal die plaats later Amsterdam
)) genaamd werd." Gesch. d. Niederl. Th. Ï. 8. 24.

(3) Zie over het Huis te Britten, jükitjs , Batav. c. 10 p. 192—217 j geheel overgenomen in
VAK LEEUWEN,
Bat. ///«sir. LI. 1255—1258. il,txs\mim, de Tribus Rheni Alveisc. IL· Germ. Antiq.
Lib.
II. p. 175. sqq. Pars , Katw. Oudh. bl. 73—107. bl. 516. H. canregieter , Disseri. dc
Brittenhiirgo.
Hagae Comit. 1734. Van iook, D. I. bl. 55—57. Wagemaar, D. L bl. 70, 85.
Bijv. en Aanm. op de FaderU Hist. St. I. bl. 50, Nakez. op de Vaderl. Hist. bl, 25—27.
Ehgelberts, D. IV. bl. 208—304, 371. Lb trakcq vait berkhet, Natuurl. Hist. v. Holland.
D. l. bl. 164—167. Κοκ, Faderl. Woordenb, in voce. ScaAiTs, T. Π. p. 408-411.

31 *

-ocr page 248-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. ring van eene der kleinere Rijnspranken in de Ν oordzee ^ lag Portitê Epatiacus , wel-
ligt het tegenwoordig
Egmond aan Zee.

In Friesland, waar de Romeinen slechts eenige jaren heerschten, legden zij geeneri
heirvveg aan, en stichtten
er slechts ééne vastigheid, die tevens de eenigste in het overige ge-
deelte van
JSederland, benoorden den regter Rijnarm^ geweest is; het kasteel F/www
namelijk, dat door
drüsus gesticht werd, doch over welks ligging de gevoelens zeer ver-
schillen. Eenigen plaatsen het aan den mond der
Hiinese in Groningerland t anderen
aan dïcn des
IJssels bij het meer Flevo ^ en sommigen aan den Noorder Rijnmond hxy
de Noordzee. Zeker is het, dat op het eiland Texel onderscheidene oudheden van
Romeinschen oorsprong, gevonden zijn. Het is daarenboven zeer denkbaar, dat de
Romeinen den
Noorder Rijnmond niet minder door eene sterkte, voor invallen van
buiten beschermd hebben, dan den
Middel- en Zuid&i^mond dier rivier, door het/T/wV
te Britten en Helium (1). Dokkenhtirg en Medemelacha zullen destijds weiiiigmeer
dan Germaans che gehuchten geweest zijn. Van de
Zeeuwsche dianden was Walch^'en
het meest bewoonde; Domburg en PFestcapel waren reeds aanwezig. De Romeinen
schijnen ook aan den mond der
O os t&r schelde ^ op het eiland Ν oord-Beveland ^ en aan
dien der
W esterscheide, op Zuid-Beo eland, eene stapelplaats of veer, Romxmormn
Portus [Roompot)
en Romanorum Valium {Romers^oaal), ten behoeve des handels
op
Britary'e, gehad te hebben (2).

In dezen staat bevond zich Nederland en z^ne bewoners, toen in het midden der
derde eeuw, de Franken zich aan den
Rijn vertoonden. Na vele en, ijdele gissingen
over den oorsprong dezes volks , schijnt men vrij algemeen overeen te komen, dat hier
niet aan eenen bijzonderen volksstam , maar aan eene allengs ontstane vereenigïng van
verschillende Gcrmaansche volken, tusschen den
Rijn, de Mein ^ de DonauQui^QElbe
moet gedacht Avorden, welke den algemeenen naam van
Franken, zooveel als vrnje
mannen,
had aangenomen (3). Zij waren in Salische en in Ripuarische Franken ver-

(1) Cluveriüs , Crerm. Autiq. Lih. III. ρ. 67. Ρ. vak cCyck , Beschr. van eenige op Texel
gevondene oudheden. Amst,
1780.

(2) Zie J. REYGERSBERGEiS, Chronück van Zeelandt, D. I, bl. 30—37. üitg. van boxhorn ,
Middelb; 1644. Gargoit, Walohersche Arkadia, D. I. bi. 44. Aant. 2. bl. 123—127, 186. Eene
uitvoerige beschouwing over den staat onzes Vaderlands in dit verwijderd tijdperk, geeft
clüveuii's,
Germania, Antiqua, Lih. II. c. 36, p. 169—187, Altimo, Not. Germ, Inf. Ρ. I. Vak loon,
υ. I. bl. 170—183. EtiGEiBERTS, D. IV. hl. 259—366.' Schates, T. II. p. 368—413. Verg.
liclgeen wij over den natuui'lijken toestand des lands hiervoor, bl.
41—50, gezegd hebben.

(3) Eene geheel andere vertkring van het woord frank, dan die van vrij, welke echter door
het gezag van
biloerdijic(6rescA. d, Vaderl. D. I. bl·. 37) ondersteund wordt, geeft feebet. » Le
nom de
Frank ^^ zegt hij, » ne veut point dire lihre ; cette »gnification, étrangère aux lang nes
du
Noid, e«t moderne pour elles; on ne trouvc rien qoi s'y rapporto dans les documcrits origi-
naux des IV, V ^ VI sièoles.
Fr^k^ frdk,fr^Jiki frang^ prang, eelqn les differents dialectes

-ocr page 249-

DES VADERLANDS. , 289

dedd, welke door de rivier de Lippe ran elkander gescheiden waren, en eerst onder de 240 J.
regering van
clovis , in het jaar 507 , vereenigd werden. Men is het tamelyk eens , dat
de Ripuarische Franken hunnen naam ontleend hebben van
Ripa, waaronder do Romeinen
in het algemeen, de oevers des
Rijns verslonden; men vermoedt derhalve, dat zij aan
den
Boven-Rijn tot Keulen, of van do Lippe tot aan Bazel too gewoond hebben,
wdke stad, in latere gedenkstukken, als de hoofdstad van het rijk der Ripuariërs(Oever-
Franken) beschouwd wordt. Meer verschillend zijn de gevoelens over den naamsoorsprong
der Saüsche Franken. Men wil, dat de naam van Saliërs die des volks, en van Fran-
ken die des verbonds geweest is, tot wellc verschillende stammen toegetreden waren;
dat deze Saliërs over
Lijfland^ uit Pannonië gekomen zijn, en hun naam aan de Sala,
Salla oi Salz \n Mecklenburg,
en aan den Ouden IJs sei [1 sala) gegeven, en dien niet
van deze rivieren ontvangen hebben (1). Wat hiervan zij , het gedeelte van OreryVie/,
Salland (land der Saliërs) genaamd, en de naam van Oldenzaal {Salia foetus, oude
>voonplaat8 der Saliërs), schynen vrij" duidelijk, het verblijf dezes volks in dit gewest aan
te duiden. Men vooronderstelt uit dien hoofde, dat de Saliërs, na hunne oude verblijf-
plaatsen verlaten te hebben , zich in dit tijdperk reeds, in
Overijssel, in het graafschap
Zutphen, op de Veluwe en in Noord-Braband gevestigd hadden. Het is moeijelijk,
en misschien onmogelijk, de volken op te geven, welke toen het Frankische verbond
\wmden. Benevens de Saliërs, zullen de Cauchen , Cherusken en Katten er eenaanzienlyk
gedeelte van uitgemaakt hebben; en ongetwijfeld behoorden er de Sikamberen onder (2);
zelfs de Frankische koning
clovis, werd bij zijnen doop door demi. hemigius, Sikamber
genoemd (3). Dit volk, na zijn ouden naam verloren of verwisseld te hebben, had dien

GermaniqueSj repond au mot Latin/efox, dont il a fous les scne favorablce ou défavorables:
fier, infrépide, orgueilleux, cruel. Oëuvres de fkeret , T. V. p. 203. Ed. 1798. Genoegzaam
dezelfde verklaring wordt gevonden in het VU Deel der
Werken van de Maatschappij van Nederl.
LoMerk. te Leiden,
bl. 28, aangehaald door Mr. j. ii. ποειιργτ in zijne Verzameling van Fransche
woorden uit Noordsche Talen afkomstig, of doör sommigen afgeleid,
hl. 184. » Men leidt den
naam van dit volk
[Francs) af van frank, vrt/. Dan de heteekenie van dit woord komt niet
overeen met den toestand en de betrekking waarin
JVeder-Germanië toen nog was. De aankomst
der Franken schijnt, zoo die niet geheel en al vijandig is geweest, met overmagt en geweld ver-
zeld gegaan te hebhen. De geaardheid, welke, volgens het eenparig getuigenis aller Schrijvers,
Imn kenmerk uitmaakt, komt hiermede zoowel overeen, dat het waarschijnlijk is, dat men hun
den naam van
vrangh, scherp, wreed, Avoest, waarvan het ν/οοτά vrenghen, haten, afkeerig
zijn, afstamt, gegeven hebbe, en zij zich die tot eere hebben gerekend." Hoe mag dan wel
het woordje
frank, aan de beteekenis van vry {vrij en frank) gekomen z^n?

(1) Raepsaet, Précis Topographique de Vancienne Belgique, §. 45, 48. Analyse de
Vorigine
eTf des progrès des droits des Beiges et Gaulois, §. 49. in het derde deel der Oeuvres
coinplètes
de j. j. eaemaet, Möns. 1838.

(2) Claüdianüs in Laud, Stilicohis L vsi 219 eqq.

Geegöriüs TüRojf, Eisi^ Eccles^ Franc, Lib, li. c. 21.

-ocr page 250-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

240 J. weder hernomen , toen het deel nam in het verbond der Franken. Behalve de Sikamberen
C^iijv

' en de met hen vereenigde Tenkteren en Usipeten , behoorden de Ghamaven, de Brukteren ,
de Attuariërs, alle Nederlandsehe stammen, tot deze groote volkenvereeniging ,in Avelke
misschien de Batayieren ook deel genomen hebben. » l)e
Noordelijke ]Sederlanden
zegt VAIT KAMPEN, » zgn dus de stamvaders der Franschen, zoo verre is het er van
daan, dat zij , slechts eene aanslibbing der Fransche rivieren betrokken hebbende, het
wettig eigendom van dezen zouden Avezen (1)."

Terwijl onder valerianus en galliei^us de grenzen des Rijks in het Noorden en

254—·

201. Oosten door Gothen, Scythen en Perzen verontrust werden , vielen de Franken op de
Romeinsche bezittingen in het
JVesten aan. Zij trokken over den Rijn·, die sinds de
tijden van
caesar tot grensscheiding tusschen de Romeinen en Germanen had verstrekt,
doch dikwijls door de roofzucht van dezen, en de veroveringszucht van genen, was
geschonden geworden. Men beweert, dat het eiland der Batavieren het eerst door hen
bezet werd; en zij van hieruit voorts hunne toglen te water en te land, tot in
Grie-
kenland
en Afrika gedaan hebben (2). In dit geval, mag Noord-Nederland als de
wieg en bakermat der Frankische heerschappij beschouwd worden. Zeker is het, dat
dertig jaren later, aldaar onderscheidene Frankische volken aangetroffen werden (3).

(1) Ferk. Gesch. d. Nedcrl D. I. bL 24^

(2) » Les Francols se rendircnt les raajtres de la JBatavie, ils s'y établirent, et continuant leurs
irruptions, ils curent souvent les Romains a combatlre; et tantót vainqueurs, .tantót vaincus,
ils iaisoient toujours leurs courses et leurs pilleries. II fut apparemment depuis leur etablissement
dans la
Batavie, qu'ils commencerent a faire des courses sur mer. Ils passerent Ie détroit do
Gades OU Gibraltar, ravagerent Tarragone et toute Ia contrée." BIokfaücon, Monuments de la
Monarchie Francoise,
T. L p. 4. CaesaRj strabo ^ pomponiüs mela, plisius, PTotEMAEUs nocli
TACiirüs maken van de Franken eenig gewag. Trebellios ^pollio {in gallieko) en vopiscüs [in
AUUELIANO, c. 7) zIjn dc eerste Schrijvers, die hen vermelden, en na hen ammianüs marcellisus
{Lih XVII. c. 8. XX. c. 10), ciaïjdianus [in Laud, Stilicon. Lib. I. vs. 219 sqq. Consulat.
noNOR. Lib. IV. VS. 435 sqq.), niERosTMUs [Op. T. I. p. 246. i'c?·krasjii;0;?. rROüErfiüM),Sidonius
APOLLINARIS,
[in Panegyr. ayiti), edmeniüs [Panegyr. constant. Aug. c. 5. numd), zosimüs(ZiZ>.
III. c. 6.), PfiocopiDS
[de Bella Goihico Lib. I. c. 12). De laart van peütinger, vermoedelijk uit
de vijfde eeuw, plaatst de Franken langs den regier
Rijnoever tot aan zee, en Avijst dit in liet bij-
zonder aan op liet punt, waar de oude
Sikamberen woonden. Over de Franken raadplege men —
om geene oudere Schrijvers gelijk cLUVEiiits
[Germ. Antiq. Lib. IIL c. 20. p. 82—87. Lugd, Bat.
1616),
Altirg [Nat. Germ. Inf er. P. I. p. 63—71. Amst. 1697), Dübos, [Eist. Grit. de l'Éta-
hlissement de la Monarchie Franc., Liv.
I. Ch. 17. p. 207—244. Amst. 1735), en gibbon (Ch. X,
p. 101.) aan te lialen — in het Jujzonder de
Considérations sur VHistoire de France, par
A. TiHERRY, Paris 1836 j haepsaet , in de bovenaangehaalde plaatsen, bildesdijk^ Gesch. d, Faderf,
D. I. bl. 38—54. Brüininq, Commentariiis Perpetuns, p. 74 ^ 194, 195.

(3) Eümenics in Panegyr. Cohstarx. Aug. c, 5. num 3.

-ocr page 251-

DES VADERLANDS. , 289

Valerianus had op het eerste herigt der bewegingen in G er manié ^ zijn jeugdigen zoon 254-—
en mederegent
galliehüs , onder toezigt Tan POSTnuMirs, naar het JBelgisch Gallië en ^a Cur.
den Rijn gezonden, om de steeds meer en meer aanstormende Germanen Ie Avederstaan.,
en het rijke
Gallië légen hunne strooptogten Ie heveih'gen. Galliekus had eenige voor-
deelen hehaald, en het was hem gelukt, door het wijs heleid van
posthumius, met
eenen der Germaansche Torslen een verdrag te sluiten, waarbij deze zich verhond, den
Rijn niet over te trekken, noch te dulden, dat eenigGermaansch volk dien overtrok (l).
Men vermoedt, dat toen den Germanen eenige landen in
Gallië, mogelijk wel in het
gebied der Batavieren, zijn afgestaan (2); en welligt dagteekent zich van dien lijd, de
vestiging der Saliërs in
Nederland.

PosTHUMius was door valeriands het bestuur over Gallië en dien uifgeslrektcn zoom
lands opgedragen, welken de Romeinen aan gene zijde des
Rijns veroverd hadden
en die zich in dien tijd, volgens eenigen, van den oorsprong des
Rijns tot aan zee, doch
volgens anderen, alleen van den
Neckar tot aan den Donau uitstrekte (3). Met vasto
hand hield hij de teugels van het hem opgedragen bewind, en verdreef do Germanen,
welke kort na het vertrek van
gallienüs , hunne strooptogten op Gallisch grondgebied
hernieuwd hadden. Om hen geheel te bedwingen, trok hij den
Rijn over, en stichtte
onderscheidene sterkten op den vijandelijken bodem. Hij wist zelfs zich de genegenheid
der Germanen te verwerven. Immers in
Spanje y Gallië cn Rrittanjβ voor Keizer 208.
erkend en uitgeroepen, handhaafde hij zich, ondersteund door de Franken, die waarschijn-
lijk toen reeds het Batavische eiland bezet hadden , gedurende eenige jaren iri het aan-
gematigd gezag tegen
gallienus. Hij konde echter niet verhinderen, dat een woeste
hoop dezer Franken, die zich eenen vernielenden Aveg door Ga/Z/ö gebaand hadden,^
en de
Pyreneën Avaren over getrokken, het bloeijende en vreedzame Spanje, eene
reeks van jaren tot een tooneel maakte van moord en verwoesting. Het rijke
Tarra-
gona
werd door hen bijna geheel verdelgd; en toen het uil geputte gewest, hunne
roofzucht niet meer konde bevredigen, maakten zij zich meester van eenige schepen in
de havens van
Spanje y en stroopten langs de kusten der Middellandsche zee (4).

Bij den dood van posthumius vielen de Germanen onmiddellijk op de legerplaatsen aan,
door hem langs den
Rijn opgèworpen, en stroomden in do Gallien, alwaar zij on-
derscheidene sterkten bemagtigden, doch door
lolliawus of luciüs aelianus, den

(1) ZosiJH3s, Lib, I. c. 30. p. 40, 41.

(2) Wagen AAR, D. I. hl 204.

(3) Nalees, op de Vaderl Ilist., bi. i53, .54.

(4) Wagenaar brengt dit voorval in of kort na den lijd van probcs (D. I. bl. 217)i Aübeliüs
VICTOR
{de Caesarib. p. 220) en ei'tkopics [Lib. IX. p. 335) cchfcr plaatsen het vóór en gedu-
rende het rijksbewind van
iosthümius. Verg. gibbq]» , Cli. X. p. 102. Vermoedelijk doelt op deaceu
rooftogt
KAZARiüs in Panegyr. cokstakt. magri , c. 7.

-ocr page 252-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

268 J. opvolger van posthumius, beteugeld werden, die tevens de vestingen aan gene zijde des
Rijns herstelde (1). Deze sterkten waren echter geene Avaarborgen tegen de invallen
der Franken, die omtrent dezen lijd, naar het schynt, weder geheel Ga/^ië afliepen ,
doch door
aürelianus , toen slechts bevelhebber eener Gallische keurbende, niet verre
van
Maguntiacum [Mentz) verslagen werden (2). Na zijn dood herhaalden zij hunne
aanvallen , en werden door onderscheidene andere Germaansche volken gevolgd, die zich
onder het kortstondig bestuur van
tagitüs en florianus, in Galliê vestigden, en
278. ongestraft dat schoone wingewest verwoestten.
Probus , tot Keizer verkoren, plaatste
zich terstond aan het hoofd van een ontzagwekkend leger, om hieraan paal en perk
te stellen. Men wil, dat in verschillende veldslagen, viermaal honderd duizend Ger-
manen zouden gesneuveld zijn. De overigen werden uit de talrijke Gallische burger-
schappen
{civitates), welke zij in hun geweld hadden, verdreven, en de Franken naar
hunne moerassen teruggejaagd. Wij mogen hieruit afleiden, dat de volkenvereeni-
ging, onder dien naam bekend, toen de vlakke, aan zee liggende landen besloeg,
welke door de wateren des
Rijm doorsneden, en bijna overstroomd werden, en dat
Friesche en Batavische stammen in dit Frankische verbond getreden waren (3). » Onge-
twijfeld moeten sinds dien tijdzegt
wagenaar » » de Franken als de vaste bewoners
der landen omtrent den
Rijn, naar den zeekant gelegen, en ook als beivoners van
Batavie aangemerkt worden. Zij mogen er naderhand wel eens wederom uit verdreven
geweest zijn, doch hebben meer dan eens, de vorige woningen weder ingenomen. Of
zij zich hier te voren, met bewilliging der landzaten nedergeslagen, of hen met geweld
gedwongen hadden, hun woningen en akkers af te staan, is onzeker (4)." Dit weet
,nien, dat zg met
probus vrede sloten, en dat hun een gedeelte der landen, door
hen ingenomen, ter Avoning vergund werd, op voorwaarden, die van hunne onderwer-
ping aan de Romeinen getuigden (δ). Het schijnt, dat de Batavieren, hetzg uit vrees,
het zij uit genegenheid voor hunne Germaansche stamgenooten, hetzy uit onvermogen ,
in do beschikking der RomeiiMm genoegen genomen hebben (6). Dit schenken van

(1) ZosTMDs, Lih, 1. e. 30. TttEnELiius poLtio, in Trig. Tyr. c. 3—7. Flaviüs topiscüs in
probo, o. 13. Orosius, Lih. VII. c. 22. Eütropius, Lih. IX. p. 335.

(2) VopiscDS in aüeeliano , e. 7. Het volfjende liedje werd den overwinnaar, toen hij zich
ion Perzischen krijg gereed maakte, toegezongen :

Mille Francos, mille Sarmata« semel occidimus;
Mille, mille, mille, mille, mille Persas quaerimus!

(3) Gibbon , Ch. XU. p. UI.

(4) Faderl. Hist. D. I. bl. 210, 211.

(5) Vopiscos in prodo, c. 12, 14, 15. Zosimcs, Lih. I. c. 68, 71,

(6) Wagenaar , D. I. bl. 212.

-ocr page 253-

DES VADERLANDS. , 289

landeryen binnen de Romeinsche landpalen of Marken, -vvas reeds vroeger, dbch
zeldzame gevallen, gebruikelyk geΛveest (1) , maar veelvuldiger geworden, sinds het
Ryk de magt begon te ontbreken, den steeds aandringendenTolkenstroom uit
Germanië
te wederstaan. Eeae voorzigtige staatkunde schreef toen den Romeinen voor, op hun
grondgebied akkers, zelfs slaven en vee vrijwillig af Ie slaan aan die Germanen, welke
zich Λvilden verpligten, deze velden voor hen, zoowel als voor zich zei ven, te beploegen,
te hezaaijen, en met de wapenen, tegen vreemde aanranding, Ie verdedigen; en hierin
meent men, niet zonder grond, den oorsprong van het Germaansche leenregt te ont-
dekken (2). Daar echter deze overeenkomsten dikwerf geschonden Averden, trok
PROBUS, om de rust van
Galli'ê op hechter grondslagen te verzekeren, den Rtjn o\ev,
plantte zijne zegevierende adelaars aan de oevers van de
Neckar en Alhis (3) , en liet
eene lyn van grensvestingen opwerpen, die zich van den Rijoiiy lot aan den
Doiiaa
uitstrekte.

De uitkomst toonde weldra, dat probus juist geoordeeld had. De Franken, Avelke
dezen Keizer in den opstand van
progulus in Galliër gewiglige diensten bewezen had-
den, doch volgens den Geschiedschrijver
vopiscüs, »hel breken der beloofde trouw voor
spel aanzagen (4)hielden de gemaakte voorwaarden niet lang. Immers zijn zij ver-
moedelijk die Germanen geweest, w^lke de Romeinsche wachtschepen, onder het bevel
van
bonosus, in den Rijn in brand gesloken, en daardoor aanleiding gegeven hebben
tot den opstand van dezen bevelhebber tegen
probus , Avelke eerst na eenen zwaren en
langen strijd eindigde (5). Hadden zij zich reeds vroeger, gelijk Avij zagen, door eenen
slrooptogt ter zee berucht en gevreesd gemaakt, niet minder wekten zij , omstreeks
dezen tijd, wederom de algemeene verbazing op, door eenen tweeden logt, welke even
vermetel ondernomen, als gelukkig ten uitvoer gebragt werd.
Probus had een deel
Franken aan de oevers der
Z^joarte Zee verplaatst, met oogmerk de grenzen des
Rijks, tegen de invallen der Alanen te dekken. De Franken echter maakten zich mees-
ter van eene Romeinsche scheepsmagt in eene van de havens dezer zee, en besloten,
door onbekende wateren, zich eenen weg naar de boorden des
Rijns te banen. Zij

(1) Zie Lij y. caesar, de Bello Gallico Lib. I. p. 48. Dïo cassius, Lib. XLVI. p. 387. Lib.
LXVII. p. 762. ,,

(2) Wagesaar, D. I. bi. 214. Naleez. op de Faderl Eist. bl. 56, 57.

(3) YopiscES , in probo, c. 14, 15. Wij durven niet beeliesen, doch het komt ons zeer waar·
scliijnlijk voor, dat men hier onder
Alhis niet de Bïbe, maar eene rivier van dien naam in deu
tegenwoordigcn
Elzas, en reeds door tacitus {de Mor. Gertn. c. 41) vermeld, tc verelaan licbbe.
Verg. R
appsaet, Oeuvres, Τ. IV, ρ. 91.

(4) Familiare esse ridendo fidem frangere. Vopiscds in pbocülo.

(5) Vopiscüs , in probo , c. 18. in procülo et bokoso. Adbelii victorïs Epitome, p. 252.
Edtropiüs, Lib. IX p. 337. Verg. wagekaar, D. I. bl. 217. Naleez. op de Faderl. Jlist. bl. 57.

I. deel. 32

-ocr page 254-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

stevenden d oor den Bosphorus en Hellespont ^ en Terspreidden schrik en verwoesting
op do kusten van
Klein Azië en door gobeel Griekenland. Hierop wendden zij den
steven naar
Sicilië en verdelgden het ryke Syraeuse. Eene mislukte poging op
Carthago verhinderde hen niet, de kusten van Afrika lot aan de zuilen van hekgules ,
af ie stroopen. Ongemoeid zeilden zg voorts langs Spanje en GalUë door het kanaal,
en landden , zonder eenig merkelijk verlies geleden te hebben, en met eenen onmete-
lijken buit, aan de Batavische of Friesche kusten (1). Aangemoedigd door dezen ver-
me telen doch welgeslaagden togt, hebben zg zich sinds dien lijd, in vereenigiog met
de Salcsers, op zeeroof loelegd (2). '

Onderwerping en rust konden loch geenszins overeenstemmen met den woeligen en
krijgshaftigen aard van volken »voor wie," gelijk zich een der Ouden uitdrulvt, w de
sneeuw des winters even welkom was als de bloemen der lente (3)." had steeds

van hunne aanvallen te lijden, en ongevoelig strekten zich de Franken uit langs den
linker oever des
Rijns. CABiitüs had eenige voordeden aan dezen stroom op hen
])evochlen (4), doch daarentegen door zijne geweldenarijen, de zoogenaamde Ba-
gauden of gewapende landlieden in
Galliër door aureliakus en probüs onderworpen,
tol vernieuwden opstand getergd, hetgeen de ondernemingen der Overrijnsche volken
legen dit wingewest, slechts konde bevorderen. Om deze inwendige onlusten Ie dempen ,
en de aanvallen van buiten Ie verhinderen , zond
diogletiawus , Avelke ondertusschen het
rijksbewind had aanvaard, zijnen mederegent
biaximianus uergulius derwaarts, wien het
gelukte,
Gallie te bevredigen, de volken aan den Rijn te beteugelen, en met twee
Frankische opperhoofden of Koningen ,
atech of eza-tegh en getsobow of gewoboud ,
welke laatste het bevel over de Batavische Frankeri voorde, eenen vrede Ie sluiten, bij
Avelken hun do onbebouwde velden der Nerviërs en Trevieren werden afgestaan, onder
beding, van naar de Romeinsche wetten Ie zullen leven.' Allen verzekerde hy de vriend-
schap der Romeinen, wanneer zij de wingewesten ongemoeid heten (5).

284.

28()'.

(1) Eumehiüs in Panegyr. CöifSTANT. Cues. c. 12. ZosiJius, Lib. I. c. 71 num. 3—6. Verg.
VA«
LOON, D. I. hl. 202. Wagenaar, D. I. bl. 218. Guhiok, Ch. Χίί. ρ. 133. Dewez beweert,
dodi oiizes inziens met minder waarscliijnlijklieid, dat deze zecsclmimers aan de Belfjisclie kusten
<;cland zijn, cn leidt hieruit af^, dat zij Be]p,cn waren.
Ilist. Gén. de la Belgique, T. I. p. 340.
M
ascou {jist, dat men in vcrvoljj van tijd, dc wonderbare reize en terufjkomst van dezen hoop
Franken, op rekening van het {jeheele volk kan gesteld hebben, en dat hieruit het verdichtsel,
als waren zij van de
Maeotische zee, Troje οΐ Blacedonië afkomsfig, kan gesproten zijn. Nalecz.
op de Faderl. Ilist.
hl. 58. Maar genoegzaam al de volken van ^«röpa , hebben hunnen oorsprong
van de Trojanen afgeleid.

(2) EuTuopius, Lih. IX. p. 338.

(3) Libawius, Orat. 111. p. 137, tóngcjiaald ])ij van kajipeN;, FaderL Karakt. D. ï. bl. 30.

(4) Naleez-, op de Vadcrl. Jlist. bl. 58.

(5) EuTUOiius/ Ζτ'/ί. IX. ρ. 338. MAmEiiTiRtis, Panegyr. biaximiaw. iiebc. c. 5, 7, 10.
KiiMENtcs in
Panegyr. Co?iSTAiiT. Cacs. c. 21, Wagenaar , D. I. bi, 218—222^

280 J.

naCiiR,

-ocr page 255-

DES VADERLANDS. 215 ί

De Frankische en Saksische zeeschuimers gingen ondertusschen Toort, de Gallische 2b7 J.

1 1 ' ·!· 1 /. na Cur.

kust alom te verontrusten en onveilig te maken. Om hunne rooftogten te beteugelen ,

onderhielden de Romeinen eene scheepsmagt in de haven van Gessoriacmn of Bou-
logriQ
, onder het hevel van cahausius , een Nederlander van erkende bekwaamheid ,
krijgsbeleid en geestbeschaving, zoodat hem de opkweeking van
gonstantius ghlorus ,
naderhand tot Caesar verheven, werd toevertrouwd (1). Zijne eerlijkheid en goede
trouw waren echter niet gelijk aan zijne schranderheid en moed. Hij bemagtigde ver-
scheidene roofschepen, doch bekommerde zich weinig, om van den gemaakten buit,
eenige rekenschap aan zyne meesters to geven; zijn gedrag deed zelfs vermoeden , dal
h(j de Germanen oogluUiendo uit hunne havens ter kaapvaart liet uitzeilen, om hen,
op hunnen terugtogt, te onderscheppen , en zich zeiven met den Gallischen roof te
Terryken (2). Het doodvonnis , door MAxmiAiius over dit strafwaardig gedrag uitgespro-
ken , had de sluwe zeevoogd voorzien, en wist het te voorkomen. Hij sloot onmiddel-
lijk een verbond met den Frankisch-Batavischen Koning
genoeoud , door wiens hulp ver-
sterkt, hij met al de schepen, die hij konde magtig worden, uit dehavenvani?oii/i>^//c
naar
Britanje overstak. De Romeinsche krijgsmagt, welke dit eiland bewaakte, bragt
hy spoedig aan zijne zijde, en nam, de billijke wraak der beide Keizers trotserende , met het
purper, den titel van
Augustus aan, en liet, ten teeken der oppermagt, geld op zijnen
naam munten. Het geluk begunstigde zijne stoutheid.
Diocletiapius en maximianus
waren genoodzaakt, na een verloren zeeslag, hem, bij eenen vrede, het bezit van
Britanje af te slaan. Met moed en kracht handhaafde zich cahausius in het bewind.
Hij herstelde den muur van
severus , beteugelde de Caledoniërs (3), riep kunstenaars en
werklieden in zijn gebied, en maakte zijne onbeschaafde onderdanen met de kunst van
krijgvoeren en zeevaart bekend, terwijl de munten, nog van hem aanwezig, van
zijn smaak en rijkdom getuigen. » Onder zyn bestuur," het zijn de woorden van

(1) Eomesii'3 in Panegxjr. Gossta3T, Caesar, c. 5. nuin. 3. Aubeliüs victoe noemt hem een
Menapiër
[Menapiae civis). De Caesaribus p. 226'. Ecmenics zejjt in de zoo even aangehaalde
plaats, dat hij in
JJatavië was opgevoed [Bataviae alumnus), en ëütuoi'Ics , Lib. IX. p. 338,
meldt, dat Jiij van zeer geringe afkomst geweest is
[vilissime natus). ür. stckely echter, maakt
hem, volgens
gibdon, Ch. Xlll. p. 142, tot een inboorling van St. Davids, gesproten uit het
koninklijk bloed van
Britanje. Men wil, dat caRaüsiüs dezelfde geweest is, welke in de gedichten
van
ossiAN, onder den naam ran caros voorkomt, en the king of ships genoemd wordt. Zie het
gedicht:
the war of Caros , in mXcpdersoii's Ossian. Aiilwardt, in zijn Gedichte ossiKii'e aus dem
Gaelischen
wierseizf (Leipzig Ιθΐΐ), komt het voor, dat dit gedicht niet van óssiaw ie. B. III.
S. 205. Ook wordt het in de Gaelische uitgave van
ossiak (London 1807) niet gevonden.

(2) Aürelii's VICTOR, de Caesaribus, p. 226. Eütropiüs, Lib. IX. p. 338.

(3) )) Caral'sxds repaircd aguicola's wallzegt de Engelsclie vertaler van ossiaä , » in order (o
obstruct the incursions of the Caledonians; and Avhen he was employed in tliat work, it appears,
he was attacked by a party , undcr the command öf
oscar , (he son of ossux."'

32 *

-ocr page 256-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

GIBBON, » verwierf Britanje, bestemd om in toekomende eeuwen, het rijk der
zeeën te beheerschen, zijn natuurlijken en eervoilen rang als zeemogendheid (1)." Aan
oenen Nederlander alzoo, is
Engeland het eerst de verheffing tot dien rang verschul-
digd , gelijk het eeuwen later, aan een anderen Nederlander,
willem III, het behoud
van zijne staatkundige en godsdienstige vrijheid verschuldigd is geworden. Na een bewind
van ongeveer zeven jaren, viel de onverschrokken overweldiger^ door het verraderlijke
staal van een zijner staatsdienaren, hetgeen den Romeinen den weg ter herkrijging van
Britanje opende (2).

Terwijl garausius, in vereeniging met de Frankische en Saksische zeeroovers, den
schrik zijns naams van de monden des
Rijns tot aan de straat van Gibraltar
verspreidde, werd constantius chlorus door diocletianus tot Caesar benoemd , en
naar
Galli'ê gezonden, om den overmoed des Britschen beheerschers te beperken,
en diens bondgenooten, de Franken, te straffen.
Boulogne was nog steeds in demagt
van GARAUSIUS gebleven, waardoor deze het beheerschte, en de gemeenschap

met het vaste land onderhield. Om met hoop van eenigen goeden uitslag, eeno
poging tegen
Britanje zelf te wagen , moest eerst deze stad, onder het Romeinsche gebietl
teruggebragt worden.
Goptstantius belegerde haar van do land- en zeezijde, en na
eene hardnekkige verdediging , viel deze belangrijke plaats ^ met een aanzienlijk gedeelte
der scheepsmagt van
garausius, in zijne handen. Terwijl de vloot tot den togt naar
Britanje werd uitgerust, trok gonstantius op de Franken aan, die zich op het eiland
der Batavieren, in
Toxandrïê ^ en langs den linker Rijnoever gevestigd hadden, wier
aanvoerder
gekoboud, door zijne trouweloosheid, zich de wraak der Romeinen had op
den hals geliaald (3). De meren noch moerassen, met welke hel land doorzaaid was, noch
de talrijke vloeden, die het doorsneden en overstroomden,, noch de digtbegroeidcbos-
schen, welke het bedekten, konden coiiSTAifTius verhinderen, den Franken aan te
vallen. Duizenden hunner, indien men het berigt eens lofredenaars geloof mag schenken ,
Averden gedood, verjaagd, gevangen en weggevoerd (4).
Eene overgroote menigte Germa-
nen , welke in den daaropvolgenden winter, den bevrozen
Rijn overgetrokken en in het

2Ü4.

11

(1) Ch. Xlli. p. 143.

(2) AüReliüs VICTOR, de Caesar, p. 226, Eutuópius , Lib. IX. p. 33!S.

(3) Toxandrië was de landstreek, welke thans de Meijerij van den Bosch {benoemd wordt, wier naaii»
eene J«alijn8che verbaslering van:
Tloogezanden zïyx zou. »Sommigen echter schrijven Taisowci/ië''
ze{][t de lieer
van lbknep, » en leiden dan het woord af van de Tassanden (opgestovene zanden)."
J. VAN LENNEP,
Οΐίζβ Vooroifders in verschUleiide Ta/erecleug>escfietst,, ΏΛΙ, hl. 108. Amst. 1839.
)) The paradox of Père daiMcl," merkt
Ginnos op (Ch. XIX, p. 284), that the Franks never ob-
lained any permanent settJement on llns side ofthe
Rhine beförc the tune of clovis , is refuted
Avith mucli learning and good senso by
m. biet, who has proved, by a chain of cvidence, iheir
nnintcrrupted pössession of
Toxandria, ono hundred and ihirly ycars bcfore the accession ofcLovis."

(4) Panegyr. ΜΛΧί^ιίΑίίο et cossTAisfiso'; c. 4.

287 J.

na Cmi,

292.

-ocr page 257-

DES VADERLANDS. , 289

Batavisch eiland gevalleo waren ^ sneed hij, bij het ontlaten des vceders, met zijne 294 J.
sche{)en den terugfogt af, dien zij niet, dan onder teding van een groot aantal gij-
zelaars , verwierven. Onderlusschen werd met al deze overwinningen, het Romeinsche
grondgebied niet uitgebreid.
Gonstantius , uit gebrek aan raagt, of uit begeerte, om
Britanje te heroveren, vernieuwde met do Franken de vorige verdragen, en wees een 29f)
groot gedeelte dezes volks met vrouwen, kinderen en have, de onbewoonde streken in de
Noordelijke deelen van het tegenwoordige
Frankrijk aan, om aldaar onder Romeinsche
Avettoa te leven zich op landbouw en veeteelt toe te leggen, de zeerooverijen te staken, cn
in tyd van oorlog,, de Romeinen met de strijdbaarste mannen te dienst te staan. Op
dezelfde voorwaarden, zag men weldra ook Chaniaven, Friezen en andereNederlandscho
volken zich in
Galli'é vestigen, om, gelijk het heette, ten behoeve der Romeinen het
land te bebouwen en te beschermen (1).

Men konde echter geen vertrouweri stellen op volken, die zich weinig om voorAvaarden en
verdragen bekommerden, wanneer deze in str^'d geraakten met hunne belangen of woeste
harstogten. Toen derhalve
goiïstantius besloten had, Britanje, na den dood van
CARAusius, met eene genoegzame vloot aan te tasten, begaf zich maximianus naar den
Rijn, om de Franken in toom te houden, en te beletten, dat zy gonstantils op den
overtogl in den rug vielen, of hunne landslieden in
Britanje ondersteunden. Door de
vereenigde pogingen dezer beide veldheeren, werd het belangrijke overzeesche winge-
west, na eene scheiding van ongeveer tien jaren, weder onder het Romeinsche gebied
terug gebragt,' en daardoor tevens, voor eenigen tijd, de zee gezuiverd van de Brit-
sche, Frankische en Saksische schuimers, welke de kusten van Ga ^/ië,
Spanje^ Afrika
en van Italië zelfs, onveilig maakten (2).

De rust in de wingewesten bleef nogtans niet lang ongestoord. Terwijl constaktius ,
lot Augustus of Rijksgenoot verheven, zich ïn Britanje bevond, hervatten de Franken
hunne oude vijandelijkheden, en poogden, bij den dood van dezen uitmuntenden vorst,
zich dieper
'mGallië te vestigen. CoiiSTAKxiNus, zijn zoon en opvolger in het bewiud over
dit gewest,
Britanje en Spanje^ stortte onverwachts en met een vernielend geweld op
de woeste horden neder, onder welke hij een vreesselijk bloedbad aanrigtte. Twee
Frankische Koningen of heirvoerders, askarik en gaïzus , werden gevangen genomen en
met een aantal hunner onderhoorigen, bij wijze van schouwspel, den wilden beesten
voorgeworpen. CoNSTArtxiNus verwijlde niet zijn geluk te achtervolgen. Hij trok tc
scheep den
Rijn over en viel in het land der Brukteren, een der Kederlandsche vol-
ken , welke tot het Frankische bondgenootschap behoorden, alles te vuur en te zwaard

(1) Eimerics in Panegyr. cokstakt. Caesar, c. 6, S , 9, 21. Panegyr. coästant. Jug.
c. 5, 6; Eütropiüs, Lib. IX. p. 338.

(2) Acrelids victor, de Caesarib. γ>. 226. Eutropics, Lib. IX. p. 33Ö. Eumejiics in Panegyr.
coästast. Aug.

-ocr page 258-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

306 J. verwoestende. Vrouwen noch kinderen ontwapenden de Avoede des overwinnaars; allen
iia j "· jjg jjgjj^ handen vielen, werden aan de vreesselykste martelingen, öfter verslinding
in do beestenperken prijs gegeven (1). Verscheidene volksstammen , bedncht voor hetzelfde
lot, onderwierpen zich, en zonden ggzeiaars, ten blijke hunner vredelievende gezind-
heid,
Gonstantijtus herstelde en versterkte ondertusschen de vestingen langs den
Rijnoever tot aan do Noordzee, plaatste eene welbemande scheepsmagt op de rivier,
en begon reeds eene brug te slaan bij
Colonia Agrippina, waarschijnlijk om de
Overrijnsche volken aan dien kant te beoorlogen, toen do rijksaangelegenheden in het
310 zuiden van
Gallië, zijnen verderen voorttogt beperkten (2).

Een vleijend lofredenaar mögt meer geestig dan naar waarheid, de gestrengheid van
dezen vorst in het tuchtigen der Franken verheffen, en door de noodzakelijkheid ver-
ontschuldigen , dat een trouweloos en eedschendend volk, door vrees voor straf alleen
konde beteugeld worden (3). De wreedheid van copisxANTiNUS echter, welke zelfs het
staatsbelang moest afkeuren, strekte slechts, om den haat tegen de Romeinen te verhoo-
31<} gen en onverzoenlijk te maken. De Brukteren , Ghamavèn , Tubanten, Gherusken , Van-
gionen en Allemannen vereenigden zich dan ook vier jaren later op nieuw, om zich met
vereenigde krachten op
Galli'è te werpen. Zij werden ten eenenmale door gonstanti-
Kus verslagen, aan wien zich, volgens eüsebius , nu weder do Frankische volken langs
de oevers van den
Rijn m^Qi: Noordzee, onderwierpen (4), Maar ook deze onderwerping
Avas van korten duur. Naauwelijks was de Keizer naar
Italië teruggekeerd, toen de
Franken zich andermaal aan den
Rijn vereenigden. Zijne tegenwoordigheid ivas
evenwel alleen genoegzaam, om hun den overtogt dier rivier te beletten; doch hij
verlangde eene meer schitterende voldoening in den ondergang van deze onverzoenlijke
vijanden des Romeinschen naams. Om hen op Romeinsch grondgebied te lokken, en
alzoo met meer gemak en voordeel te bestrijden, maakte hij van eene list gebruik.
Onder voorwendsel, dal uit
Opper-Gerniani'é door de Allemannen een inval gedreigd
320 ^ trok hij derwaarts aan, doch hield een gedeelte zijner magt in de bosschen

(1) Euüiesiüs, Panegyr. cO-Xstasï. c. 12. » Caesi inniimerabiles, capti plurimi. Quickjuid fuit
pecoris captuin aut trucidatum est, vici omnes igne consumti, pubercs, qui iu rnanus venerunt,
quorum nee perfiJia erat apta militiac, nee feiOcia sei'vituti, ad poenas spectaeulo dati, saovicntcs
beslias multitudine sua Êitigarunt."

(2) Eumkkiüs in Panegyr. Constantino Aug. c. 10—13. Nazauiüs in Panegyr. Cokstantino
c. 16, 18. Eütropids, Lib. X, p. 341. Eüsebius, Vita constant./>iZi. 1. c. 25. Naleez. op de Vaclerl.
liist.
bi. 01. CoNSTANTiNüs bouAvde ongetwijfeld het oudste Nijmeegsche kasteel; en het oudste
Antwerpsclie werd allerwaarschiinlijkst ook door hem gesticht. B
rüihing, Gesch. d. Nederl. D. I;
1)1. 20. Zie ook 's Mans
Co7nmentartus Perpetims, p. 80.

(3) Eumenius in Panegyr. coiiST. c. 10. Verg. pontanus, Ilist. Gelr, Lib. III. ρ. 24.

(4) Eusebius; Fita Constantini ; Lib. III, c, 25. Nazarius in Panegyr. Constantin. ; c. 18.

-ocr page 259-

DES VADERLANDS. , 289

verborgen. De Franken Tiden, gelijk hij voorzien had, in den gespannen strik. Over 320 J.
den
Rijnstroom gelokt, werden zij terstond door de Romeinen uit de hinderlagen
overvallen en verslagen, terwgl
constakttihus inmiddels hunne landerijen verwoestte,
hunne gehuchten verbrandde, en een groot getal gevangenen maakte, die met de
wreedste gestrengheid behandeld Λverden. Deze luisterrijke overwinning verschafte
hem den tilel van FRAWGiGus of Frankenbedwinger (1). r

Hoe zeer men zich te Rome vergiste, dat doOr deze nederlaag de naam en het volk
der Franken , als vernietigd konde beschouwd worden , bleek spoedig uit do hernieuwde
vyandelijkheden tegen
Galli'ê. Crispus, den zoon van cckstatstinus , welke thans als
Caesar aan den Rijn het bevel voerde, gelukte het de Franken in het felst van den
winter te overvallen, en tot vrede te noodzaken (2). Ondanks al deze overwinningen,
scheen men echter de Franken steeds meer en meer te duchten, en wcnschte hen tot
vrienden van
Rome te maken. Geweld' en wreedheid hadden alleen hunne wraak op-
gewekt, en den krijg eindeloos gemaakt;
gonstaktinus trachtte derhalve hen thans door 350
gunsten en voorregten aan zich te verbinden. Hij verleende hun het^M^ connuhiiy of
het regt van over en weder door wettig huwelijk te kunnen verbonden worden;' waar-
door de Franken ophielden voor de Romeinen barbaren te zijn (3). Weldra geraakten
zij aan het Keizerlijke Hof in groot aanzien, en bekleedden gewigtige rangen in de
Romeinsche legers (4). Men wil, dat
cokstantinus de Christelijke godsdie^nst onder hen
verbreid, en hunne plaatsen van aanbidding in Christen· kerken veranderd heeft (5).

Maar deze ontembare volken eerbiedigden slechts de grenzen dos Rijks gedurende het
leven van dezen vorst. Terwijl zijne zonen elkander hel oppergezag betwistten, vielen
zij in
GalU'è en Coïtstaks was , even als vroeger zijn vader cotïstaktikus , genoodzaakt ^^^
uit
Italië derwaarts te snellen. Ofschoon overwinnaar in twee veldslagen, sloot hij
ediler met ile Franken, door middel van aanzienlijke geschenken, een verdrag van
vrede en bondgenoolschap (6).

Vredesverdragen door giften en voorregten gekocht , verkondigden meer het onver-
mogen der Romeinsche wapenen, dan de onderwerping der Franken, die geene gelegon-
heid lieten voorbijgaan , om hunnen ouden haat tegen de Romeinen te openbaren. In
den opstand van niAGifEUfTius, een Neder-Germaan van geboorte, doch in
Gallie opge-

(1) Incerti Panegtjr. coksxawtiiio c. 22, Verg. yalesics, lier. Francic. Lib. X. p.^23.

(2) Nazaeics in Panegyr. cokstastijfo, c. 17, 36.

(3) Wagesaar, D. I. bi. 233. Uilderduk, D. 1. bl. 50.

(4) Ammiakus iiAncEiLiRtJs, Lib. XIV. c. 10. Lib. XV. c. 5. Nalecz. oj) de Faderl,
Ilist.
LI. Cl. .

(5) Wagekaab , D. I. 1)1. 233. Urütring , Commenlarius perpctuus ^ Lib. IJ, p, 81
(0) ZosiMus,
Lih. 11. c. 54.

-ocr page 260-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

355 J. voed (1), schaarde zich eene groole menigle dezer Tolken, langs de oevers des Rijns
naLiiu. ^^ de "westkusten der ]Soordzee gevestigd, onder de banieren van dit eerzuchtig Op-
perhoofd , en vervulde, ook na zijnen val,
Gallié met moord en verwoesting. Zekeren
siLVANus, een Frank van afkomst, werd door
cohstasttius , welke thans het alleengebied
in handen hield, het krygsbevel in het geteisterde gewest toevertrouwd. Hij kweet zich
getrouw van zijnen pligt, verdreef de Germanen, en bewees het Ryk aan den Ήβάβν-
/üi/n de belangrijkste diensten, toen een listige verrader , hem bij den Keizer in verdenking
van hoogverraad wist te brengen.
Silvanus, door het overijld en te laat herroepen besluit des
Keizers tot wanhoop gedreven, trachtte thans door demisdaad, van welke hij onschuldig
was beticht geworden, den gevreesden slag te voorkomen. Hij bekleedde zich te
Co-
lonia Jlgrippina,
den zetel zijns gebieds , met het Keizerlyke purper, en scheen/ia/ië'
met eenen inval te bedreigen, toen hg, na een kort bestuur, op last van
gowstantius ,
door den veldheer ursiginus verraderlijk van het leven beroofd werd (2). »Hij was
een man van zeldzame verdienstenzegt
ammianus mabcellinüs , » maar wien de vrees
voor don kster, met welken eenige booswehten hem in zijne afwezigheid bezwalkten,
lot het uiterste vervoerde, om zijn eigenbehoud te verzekeren. Hoewel hij de erkente-
lijkheid van coiTSTANTius verdiend had, dewijl hij vóór den slag van Mm^sa, ten ge-
schikten tyde, met zgne benden de zijde van
magïtentiüs verliet, om zich onder onze vanen
te scharen, vreesde hem echter steeds de Keizer als eén man, op wiens standvastigheid
en trouw men weinig rekenen konde, ondanks den ophef dien hij maakte van de dap-
pere daden zgns vaders
boiqtüs , welke, ofschoon een Frank, den Keizer constawtiwüs
in den burgerkrijg legen liginius naar vermogen gediend had (3),

(1) Wagenaae, D. I, bl. 333.

(2) Ammiands marcelunus , Lib, XV. c. 5.

(3) Ammiamds marcehirus , Lib. XV. c. 5. sub finem.

-ocr page 261-

VIJFÖE HOOFDSTUK.

' . V

VAN DE KRIJGSTOGTEN VAN JÜUANÜS

XJEG^Ëir »JE ΟΈΚΙΠίΛίνΚΜί,

TOT AAN

DE VOLKSVERHUIZING DER GERMAANSCHE EN NOORDS CHE VOLKEN,

VAIV HKV JAAR 35β VOV 40β.

Terwijl de woede des burgerkrijgs de krachten van het Romeiusche Rijk ondermijnde , 355
hadden inmiddels de Franken zich met de Allemannen en Saksers, legen de Ro-
meinen verhonden.

De Saksers maakten waarschijnlijk in dezen tijd eene volkenvereeniging uit, die
zich van het zuidelijke gedeelte van
Jutland of den Kimhrischen Chcrsonesus,
en drie eilanden ten Noorden van den mond der Elhe, langs de Noordzee uit-
strekte , en vermoedelijk met eenigo Scandinavische volken, ook de Friezen om-
vatte (1). De natuurlijke ligging dezer gewesten, en de noodzakclykheid, hadden
de Saksers tot stoute zeeroovers gevormd, die in ligte vaartuigen, uit hout en leder
zamengesteld, zeeën en stormen trotserende, ongestraft de kusten van
Brilanje ep
Gallië plunderden, en den Romeinen even vreesselijk geworden waren als de Franken
en Allemannen, met welke zij zich thans lot eenen rooftogt over den
Rijti hadden ver-
eenigd (2). Verwoesting kenmerkte allerwegen de schreden der Germanen, die de
onderdanen des Rijks, wie zij ook zijn mogtqn, als hunne natuurlijke vijanden he-

(1) Ptolemael's in Tab. IV. Extropae. Cï-dverius, Germ, ^niiq. Lih. III. c. 21. j). 588. Lib.
III. c. 23 p. .597. Hutdecoper in melis stoke, D. I. bl. 3.53.

(2) SiDoiviDs APOLLINARIS zingt van de Saksers in Panegyr. Ανιτι vs. 309.

Quin et Aremoricus piratam Saxona tractus
Sperabatj cui pellc salum fulcarc Britannum
Ludus; et assuto glaucum mare findere limbo.
Yerjj. denzelfden
sidoniïïs, Lib. VIII, Ep. 6. p. 223. Edit. sirmosd. Van gelijke ioort van vaar--
tuigen als de Saksers, bedienden zich de oude Britten, volgens
caesar, de Bello Civil. Lib, I.
p. 2.51,
lucants, Lib. IV. p. 89. Ed. Amst. 1643. Pliitiüs, Hist. Lib. IV. c. 10.
I.
deel, 33

-ocr page 262-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

355 schouwden. Colonia Agrippina en meer dan veertig andere bloeijende Romeinsche
steden langs den
Rijn^ benevens een nog aanzienlijker getal kleinere plaatsen en dorpen
werden geplunderd, voor het grootste gedeelte in de asch gelegd, de inwoners ver-
moord of voor slaven met den onmetelijken buit weggevoerd, en hunne woonplaatsen
door de barbaren woest gelaten, die, aan de oude zeden getrouw, » bemuurde steden
als grafplaatsen beschouwden, in welke men zich levendig begroef (1)." De landen door
deze Germanen aan den linker oever des
Rijns in bezit genomen, strekten zich uit van
den oorsprong tot aan den mond dier rivier, en evenAvel was het tooneel hunner ver-
delgingen nog driemaal grooter dan dat hunner veroveringen. Geheel
Galli'é, beroofd
van genoegzame verdedigers, van wapenen en leeftogt, beefde bij het naderen, en
zelfs op het hooren van den naam dezer ruwe zonen van het
IS oorden (2).

In dien staat van zaken besloot gojtstawtius zijnen neef julianus lot Caesar te ver-
heffen, en hem het lot van
Galli'ê op te dragen (3). De uilslag regtvaardigde volko-
men 'sKeizers keuze, welke, oppervlakkig, als gewaagd en onheilspellend moest voor-
komen, In een uitgeput gewest, aan het hoofd cener geringe legermagt, tegenover
krijgshaftige volken, door den voorspoed stouter en moediger geworden, eenen jongen
vorst te plaatsen, wiens wgsgeerige afzondering hem van het openbare leven afkeerig
gemaakt, althans geheel onbekend gelaten had met de werkdadige kunst van te regeren
en te oorlogen, was eene daad, welke het belang van den slaat scheen af te keuren,
ook dan wanneer dien vorst een man van die wijsheid, ondervinding en braafheid als
SALLUSTIUS ter zijde stond. Het gerucht had zich dan ook algemeen verspreid, dat
JULIANUS gekozen w^as, minder om de
Galli'én te verligten , dan om in dezen wreeden
krijg om te komen, want men achtte hem zoo weinig bekwaam om het bevel te voe-
ren, dat men zelfs niet eens geloofde, dat hij het gedruisch der wapenen zou kunnen ver-
dragen (4). Maar juist de beoefening der wijsbegeerte had de natuurlijke geestvermo-
gens én deugden van
julianus ontwikkeld en versterkt, welke aan het weelderig Hof
der Caesars en in het gewoel der wereld , Avelligt verslikt waren geworden. Zij had hem
met de voortreffelykste beginselen bezield, do schilterendste voorbeelden der groote
mannen uit vroegere eeuwen ter navolging aangeprezen, en liefde voor de deugd, diep
gevoel voor regt en billijkheid, zucht naar roem en eeno edele doodsverachting in
hem opgewekt. Matigheid, zedigheid, grootmoedigheid en onverpoosde werkzaamheid,
vereenigde hij daarenboven in eene schoone gedaante en edel voorkomen (5).

(1) Ammimjus marcelliiïus , Lih. XVL c. 2.

(2) ZosiMcs, Lib. ΙΠ. c. 1. num. 2. Ammianus mircelxiiius, Lib. XV. c. 11. Julianus, Epist.
ad Athenienses,
p. 279. Ed. Lpz. 1098. Mahertinüs in Panegyr. juliaii. c. 4.

(3) Ammianus marckllirds, Lib. XVj. c. ö. Eutropius, Lih. X. p. 344. Zosimus, Lib. III. c. 2.

(4) AsiaiANus aivacELLiNus, Lih. XVI. c. 11.

(5) Ammlvnüs hancetuiius; Lih,^ XVI. c, 5. Verg. gibbon ; Git, XIX. p.

-ocr page 263-

DES VADERLANDS. 259

Onverwijld begaf hij zich, door eene zwakke krijgsniagt vergezeld, naar zijn bewind, 355
en werd te
Fienna met ongehuicheld vreugdebetoon ontvangen. Onderlusschen Aiaren
de Germanen opgerukt en verwoestten, na eene vergeefsche belegering van ^wiim,
zonder tegenstand, de omliggende plaatsen en vlekken.
Juliakus averd door den win-
ter verhinderd hen op het lijf te vallen, doch opende het volgende voorjaar vroeg den
veldtogt, zich moedig met zijne bende eenen weg banende, te midden der talrijke scha- 350
ren van omzwervende vijanden. Tot
Rheims doorgeworsteld , alwaar het vereenigd
Romeinsch leger hem afwachtte, besloot hij , 'na rijp beraad, de Germanen aan te tas-
ten; doch deze, van zijne komst berigt, vielen op
eenen dik benevelden en rcgenachtigeu
dag zijne achterhoede aan, en zouden twee keurbenden over de kling gejaagd hebben,
indien niet Ie goeder uur, dc benden der bondgenooten te hulp gescholen Avaren. Be-
hoedzamer en voorzigtiger geworden, herwon en handhaafde hij zijn krijgsroem eenige
dagen later legen eene Germaansche bende, en drong door tot aan de oevers van den
Rijn. Hij trok het verwoeste Colonia grijjpina hmr^cn, sloot een verbond met dc
Franken, en begaf zich daarop, ter winterlegering, naar de slad der Sennoncn (1).

De strijdkrachten der Germanen waren echler geenszins gebroken; het scheen veeleer,
alsof de grond van
Germanië de fabel van cadmus tot waarheid verhief, en uit zijnen
vruchtbaren schoot gewapende mannen voorlbragt (2). Tallooze drommen van barbaren
zwierven steeds, met dc loorts en het zwaard in de vuist, op Romeinsch grondgebied.
Julianus zelfs Averd door een ontelbarcn zwerm dezer volken, onder de oogen van mak-
cellus
, opperbevelhebber der ruiterij, welke in de nabuurschap had post gevat, in do
slad
Sens ingesloten en belegerd. Het beleid en de wijze onverschrokkenheid des Cae-
sars, vergoedden het gebrek aan magt, en na verloop van dertig dagen, >varen de bele-
geraars gedwongen met schande en woede af te trekken (3).

Geweldiger dan ooit achtervolgden echter de Germanen hunne verwoestingen, ter-
wijl de trouwloosheid of lafhartigheid van eenen der Romeinscho bevelhebbers,
de voordeden verijdelde, Avelke een oordeelkundig plan van krijgsverriglingcn , dcor
JULIANUS voor den veldtogt des volgenden jaars ontworpen, anders ongetwijfeld zou
hebben opgeleverd (4). Inmiddels hadden de Germanen, langs den linker
Rijnoever 357
gevestigd, bij het naderen des Romeinschen legers, de reeds van nature mocijehjke en
bergachtige wegen, door omgehouwen zware boomen versperd, en de lakijke eilanden
in den Β ovenrijn bezet. Op bevel van julianus trokken eenige hulpbenden , waarschijnlijk
Batavieren, nu wadende, dan zwemmende, met de schilden onder het lijf, doof den

(1) Ammiisus MvncELLiKus, Lib. XV. c. ü. Lih. XYI. c.2,'ó. Sciihnvs, lipist. ad Jihc-
nicnscs,
p. 2Ü7. Dc stad der Scnnonen is het tcjjcnwoordijjc Sens in Chavtpagne,

(2) Dewez , T. I. p. 34i).

(3) Abimiahcs marceu-ihüs, Lih. XVI. c. 4.

(4) Ajimiaki's jiiiicELii.MS, Lib, XVI. c. 11.

33

-ocr page 264-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

357 stroom, laslten onverschrokken eenige der eilandjes aan, in welke zij een vreesselijk
bloedbad aanrigtten en die zij , rykelijk met buit beladen , Tcrlieten.
Julianus herstelde nu
zorgvuldig de verschansingen van
Saverne in een voordeelig punt, zoowel om de invallen
der Germanen af te weren, als om hun den terugtogt af te snijden. Indien
barbatio ,
welke een Romeinsch leger van dertig duizend man aanvoerde, zijn pligt getrouw was
gebleven , zouden de Germanen spoedig genoodzaakt geweest zyn
Gallië te ruimen,
doch de schandelijke terugtogt en nederlaag van dezen veldheer, bragten
juliakus in
den hagchelijksten toestand, en verlevendigden den moed des vijands (1).

Weldra vereenigden dan ook zeven Germaansche Koningen hunne strijdkrachten,
trokken den
Rijn over , waartoe zij dri e dagen en even zoo vele nachten bezigden, en leger-
den zich bij
Argentoratum [Straatsharg). Zij zonden afgevaardigden naar julianus ,
hem trotschelijk gelastende, een land te verlaten, waarop zij, door regt van wapenen en
door vredesverdragen , als hun eigendom aanspraak maakten.
Julianus , ofschoon hij slechts
dertien duizend gewapenden , tegenover vijf en dertig duizend der dapperste Germaansche
oorlogsmannen kondo stellen, besloot met deze onevenredige krijgsmagt, den vijand
aan te tasten. De Romeinen rukten in twee geslotene kolommen op, het paardenvolk
aan de regter-, de voetknechten aan de linkerzijde. Het was reeds middag vóór dat zij
in het gezigt des vijands kwamen; en
julianus wenschte den slag op den volgenden
dag te bepalen, doch de geestdrift zyns volks, weigerde onstuimig die rust, Avelke de
lange en vermoeijende logt noodzakelijk scheen te gebieden. De fiere
chnodomar , de
bewerker en aanvoerder van dezen krijg, stond slagvaardig aan het hoofd zijner bond-
genooten het hoorngeschal en krijgsgeschreeuw weergalmden over de velden, en spoe-
dig waren de beide legers handgemeen. De Romeinsche ruiters zijn reeds aan het wij-
ken gebragt, het voetvolk dreigt te zwichten, en de Germaan houdt zich van de over-
winning verzekerd, toen eene bende Batavieren, in Romeinsche dienst en »bewaard
om in den uitersten nood door te breken en de omsingelden te redden (2)" te hulp
snelt. Do roem der oude dapperheid was dezen geduchten oorlogsmannen bijgebleven ,
die men erkende »als juist geschikt om de Avanhopigste zaken te herstellen (3)." De
I strijd wordt met verdubbeld geweld hervat, doch het voordeel blijft aan beide zijden

gelijk. De Germanen, vertrouwende op hunne rijzige gestalten en sterkere ligchaams-
kracht, vechten met eene blinde woede; de Romeinen, steunende op hunnen moed en
f meerdere krijgsbekwaamheden, strijden met kalmte en voorzigtigheid; door de over-

I magt teruggedreven, weten zij zich dikwerf Aveder te herstellen, terwijl de barbaren,

van vermoeidheid met de linker knie op den grond liggende, nog hunne tegenpartij
Γ ten strijde uittarten. Eensklaps stormt een drom van Germaansche vorsten en koningen,

(1) Ammianüs marcellipius, Lib. XVI. C. 11.

(2) Amsiianus marcellinüS; Lib, XVI. c. 12.

(3) Asimiakus mvrcellikcs ; Lib. XVI. c. 12.

-ocr page 265-

DES VADERLANDS. , 289

door een stoet gemeene krijgers geToIgd , onstuimig op de Romeinsche Lerdcn aan, 357
en dringt tot in het midden des legers. De gelederen, liier meer gesloten en sterkerj
bieden eenen kraclitigeren
tegenstand; de stoute aanvallers vvorden, nadat er velen.ge-
sneuveld zijn, in de uiterste
Terwarring op de vlugt gejaagd, en, met grootYerlies, tot
aan de oevers des
Rijns achtervolgd. Eene menigte Germanen storten zich, ter red-
ding, in den vloed, doch worden door den stroom weggesleept en verdrinken, of ster-
ven onder de schichten der Romeinen. Slechts weinigen bereiken den tegenovergestel-
den oever der rivier, die met het bloed hunner strijd- en lofgenoofen geverwd is. Zoo
eindigde deze merkwaardige en bloedige slag, roemrijk voor
julianus en heilzaam
voor
Gallië. De Romeinen verloren vier krijgstribuinen en twee honderd drie en veer-
tig kry gs lieden; de Germanen zouden zes duizend kampvechters, behalve de lijken die
op den
Rijn dreven, verloren hebben (1). Chisodomar zelfwas met zijne lijfwachten,
die hunnen vorst noch overleven, noch verlaten wilden, in handen van den overwin-
naar gevallen. Hij werd naar
Rome gevoerd, en edelmoedig behandeld, doch over-
leefde niet lang de schande zijner nederlaag en de bezwaren der ballingschap (2).

De Rijnstroom zou niet de grens zijn van de overwinningen des Caesars. Hij trok
dien over, versloeg wederom de Allcmannen en wendde, na de sterkte door
trajanus
op Germaansch grondgebied bij Maguntiacvm geslicht, hersteld te hebben, zijne wa-
penen tegen de Franken (3). Terwijl hij de Allcmannen beoorloogde, had eene bendo 358
dezer volken ongehinderd de omstreken van
Colonia Jgrippina en Jtiliacnm afge-
stroopt, doch zich, op het berigt van zijnen terugkeer, in twee stei kien aan de ΛΓασί ge-
worpen. (4). Hier in het midden van den winter door
julianus belegerd, verdedigden zij
zich vier en vijftig dagen achtereen, ondanks het gestrenge jaargetijde, met onver-
schrokken moed. Wanhopig door de waakzaamheid des Romeinschen Veldheers,
welke hen steeds verhinderde, over de bevrozen rivier te ontsnappen , en afgemat van
honger en vermoeijenis, waren zij gedwongen , zich onvoorwaardelijk te onderwerpen.
Do gevangenen werden terstond naar
cowstantius gezonden, die, ingenomen met

(1) Libanitis, {Orat. X. p. 274.) voegt er nog Ivi'cc duizend verslagenen bij j cn zosimcs, altijd
overdreven en ligfgeloovig, voert
{Lib. III. c. 3. num. 6) dit getal lot zestig duizend op, en zegt,
dat er even zoo veel in den omkwamen. A''olgens den onpariijdigen en waarbeidlievenden am-
mianus makcellini's
{Lib. XVI. c, 12), gelijk wij opmerklen, hestond ondertussclien het gclieele le-
ger der Germanen, slechts uit vijf en dertig duizend man. Verg reitehieier's
Commentarins Jlit-
toricus in
zosimi Lib. III. c, 3, num. 6. p. 567.

(2) Ammiawi's marcellikïs , Lib. XVI. c. 12. ZosiJits, Lib. III. c. 3. Juuaki Ep. ad Aihc-
nienses,
p. 278. Libakiüs, Orat. X. p. 274 , 270.

(3) aüimiaiiüs biarcelli5cs , Lib. ΧΛ^ΙΙ. c. 1.

(4) Dewez gist, dat men onder deze sterkten hat Castelhim Menapiorutn verstaan moet, aan dc
JiJaas, (usselicn Roermond cn Fenloo, liet tegenwoordige Kessel. Τ. I. ρ. 358. Note.

r

-ocr page 266-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

35S hunne rijzige gestalte, hen in zijne lijfwacht inlijfde. Eene menigte Franken, in aan-
togt om hunne makkers te verlossen, keerde, op het berigt, dat deze reeds vervoerd
Avaren, terug. (1). .

De hardnekkige tegenstand van eene hand vol Franken, moest echter met reden de
bezorgdheid van
julianus voor den aanstaanden veldtogt opwekken , indien vele dezer
volken zich met elkander vereenigden. Door eene snelle krijgsbeweging werd deze
vrees uit den weg geruimd, en vóór dat den Franken tijd was gelaten, om te beraadslagen
of zich te vereenigen, had
juliawus , wien men nog in de winterlegering vermoedde,
zijne krijgsmagt tot aan den
Zuider Rijnmond uitgestrekt; De Saliërs, een der voor-
naamste Frankische volken, in het eiland der Batavieren gevestigd , hadden zich over
de
Maas, op Romeinsch grondgebied, en in Toxandri'é sinds eenen geruimen tijd neder-
geslagen; zij zonden een gezantschap aan
julianus , welke zich niet verre van 2 ow-
geren had gelegerd, om hem den vrede te verzoeken, en dat hij hen noch aanvallen,
noch verontrusten zou , wanneer zij zich in hunne bezittingen stil hielden.
Julianus ,
de Saliërs wantrouwende, zotul de gezanten met geschenken en een dubbelzinnig
antwoord terug, doch volgde hen op den voet, en stortte plotseling op deze volken
neder, die verbaasd en ontzet orer dezen onverwachten aanval, zonder wederstand te bie-
den , zich met hunne bezittingen, vrouwen en kinderen onderwierpen. (2). Het is moei-
jelijk te beslissen , doch waarschijnlijk, dat niet toen, rnaar later de logt van
julianus
met zes honderd vaartuigen over den Rijn naar de Saliërs , plaats gehad heeft, van
welken deze Veldheer zelf melding maakt (3). Men heeft insgelijks het vermoeden
opgeworpen , dat de Batavische, zoo wel als de Toxandrische SaÜërs, gezanten naar
julianus gezonden hebben; of ook, dat de laatstgenoemden ï^oirawi/riè"hadden verlaten ,
en
julianus, uit dien hoofde, na het wegzenden der gezanten, zich met zijne vloot,
langs de
Maas naar dón Rijn spoedde en, geheel onverwachts, voor het Batavische
eiland verschijnende, de Verschrikte bewoners bedwongen hebbe. (4). Hoe dit zij, de
Salische Franken werden door
julianus , die steeds door eene wijze staatkunde geleid
Averd , verschoonend behandeld, en als onderdanen en bondgenooten der Romeinen, in
het bezit der reeds ingenomen landen bevestigd. (5).

Een minder gunstig lot was don Chamaven beschoren, die mede tot het groote Fran-

(1) Ajimianüs «akcklliküs, Lib. XMll. c. 2. Jdlunüs, Ep. ad Athenienses, p. 280. Libanius^
Omt. X. p. 278.

(2) ÄMMIAiSXJS MAßCELLINl'S, LH. XVII. C, 8.

(3) Ep. ad. Athenienses, p. 279.

i| (4) Nalees, op de Vaderl. Eist. 1)1. G7. \

(5) ajimiaki's mabcellïrüs j Lih. XVII. c. 8. Zosiaus, Lib. UI. c. 6. Jcliiüi Ep. ad. Atke-
vienses,
p. 280.

-ocr page 267-

DES VADERLANDS. , 289

lasche Londgenoolschap behoorden. Door de Saksers genoodzaakt hunne eigene ·\γοοη- 358
plaatsen te Tevlaten, waren zij met eenige schepen den /Itjn afgezakt, en hadden zich
ongevraagd , op het grondgebied der Romeinen gevestigd. In dezen lijd strekten zij zich
uit van den
/izjn bij Düsseldorf, tot digt aan de Ν oordzee ^ en konden alzoo den
Romeinen den overlogt uit bet Batavisch eiland naar
Britünje bemoeijelijken, en den
toevoer van granen, uit dat wingewest naar de Romeinsche vestingen langs den
Rijn;
belemmeren (1). Door middel van απΑκιβττο , een Frank, althans een Germaan van
afkomst en van buitengewone ligchaamsgrootte en dapperheid, gelukte het
julianus , de
Chamaven, die tot geen openlijken veldslag te brengen waren, bij nacht in hunne bos-
schen en schuilhoeken te overvallen, te verslaan, en die, welke aan het zwaard en de
ketenen der Romeinen ontkAvamen , over den
Rijn lerug Ie jagen. Voor erger beducht,
verzochten zij kort daarna, door een gezantschap, om vrede, die hun werd toegestaan
onder voorwaarde, dat zij tot de plaatsen, naar welke zij gevlugt waren, zouden we-
derkeeren (2).
Julianus begeerde echter, dat hun Koning voor hem zou verschijnen,
en naderde te dien einde op een welgewapend sc],iip den regter
Rijnoever, waar reeds
het Chamavisch opperhoofd gekomen Λvas. De vredesonderhandelingen werden spoedig
ten einde gebragt; doch toen
julianus den zoon des Konings lot gijzelaar begeerde, als
het eenigsle onderpand, waardoor hij zicli van hunne trouw konde en wilde verzekeren,
verkondigde eene treurige stille, door tranen en zuchten afgebroken, de algemeenever-
slagenheid. »Ach dat mijn zoon leefde!'' riep de bejaarde vorst weemoedig uit, »gaar-
ne zoude ik hem uwer grootmoedigheid toevertrouwen; maar hij is onder uwe slagen
gevallen , en ik kan slechts met het verlies mijns zoons, den ondergang mijns volks be-
weenen." De smart des grijsaards, de smeekslem der Chamaven, die knielend aan den
oever lagen, verteederden
julianus; hij kan de rol, die hij zich heeft opgelegd, niet
langer uitvoeren, en plotseling en onverwachts verschijnt tol aller vreugde en verbazing,
de jeugdige vorst, dien men gesneuveld waande. Hij was gevangen genomen, doch met
de uiterslo zorg door den Caesar behandeld geworden. » Ziet hiersprak
julianus ,
»den zoon, den prins, dien gij beweent; het lot des oorlogs had hem u ontnomen, de
Goden en de Romeinen schenken hem aan u terug. Ik zal hem bij mij houden en op-
kweeken, meer ten gedenkteeken mijner edelmoedigheid , dan ter waarborg van den ge-
sloten vrede. Zoo gij de bezworen trouw mögt schenden, zullen de wapenen
van Rome
de trouwbreuk niet op den onschuldige, maar op de misdadigers wreken." Het vrede-
verbond werd gesloten; en onder de juichende zegewenschen der dankbare en verbaas-

(1) Edmenics in Panegyr. Constast. Cacs. c. 9. Excerpta de Legationihus cx eükapio , p. 14.

(2) Ammianüs marceliikds, JAh, XVII. c. 8. zosisroe, Lib. III. c. G—8. Jüliawub, Ep. ad
AtJtenienses,
p. 279. Volgens eürapids, door wagehaau (D. I. bl. 244) f;cvol{jd, zouden de Cha-
maven den Romeinen tromv gezworen hebben, mits men hen in hunne bezittingen ongestoord liet.

-ocr page 268-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

358 de Ghamaven, trok jüliaxus naar den Gallisehen oever des Ät/W terug (1). Hij had
zyn doel berieikt; het overvoeren van leeftogt uit
Britanje was verzekerd (2).

Het hooge gewigt hiervan Yoor de Romeinen vertoonde 'zich reeds spoedig. De voor-
raad van mondbehoeften was in hun leger aanmerkelijk verminderd, en het gebrek werd
dreigend, toen
julianus een gedeelte van het spaarzame overschot >vegnam, om drie
»terkten aan de
Maas, voor langen tijd door de Allemannen verwoest, doch door hem
hersteld, er van te voorzien. De hoop op toevoer van do overwonnene of bevredigde
volken was geheel verijdeld, daar hun voorraad, gelijk bij de Ghamaven, opgeteerd,
het land verwoest, of het koorn nog niet tot rijpheid gekomen was. De Romeinen had-
den ondertusschen al hunne levensmiddelen verteerd, en vonden niets om zich te voe-
den. De algemeene nood gaf zich ondubbelzinnig door dreigende woorden te kennen ,
en juLiATius, om zya volk, naar het schljat, af te leiden, trok over eene schipbrug den
Rijn over, en onderwierp twee der magtigste Germaansche Koningen, wellce hij nood-
zaakte, de Romeinsche krijgsgevangenen uitte leveren , en hem van leeftogt te voorzien (3).
Het is zeer Avaarschynlijk, dat
julia^nus ondertusschen uit de bosschen aan den mond

(1) Excerpta de Legationibiis ex eüiïapxo; p. 15—17. Zosimds, Lib. ΙΙΓ. c. 7. Het stilzwijg
{jen van libanipS; AiiHfASUs aiARCELLiNtis en van jdlianüs zeiven, zegt gibbon (Cli. XiX. p. 288),
maatt de AvaarlieiJ van dit verhaal ten uiterste verdacht.

(2) jöliacïüs, Ep. ad Alhenienses, p. 280. Wij hebben met valesiüs [ad abui. makc, p. 186) op
dezen Ιίΐη^ met de (ihainaven toegepast, wat door zosisius, en door dezen Geschiedschiijver alleen
[Lib. III. c. 6, 7), van oenen inval der Quaden, een Saksische (Suevische) volksstam, en van den
oorlog hun door julianus aangedaan, gemeld Avordt, Zeer juist toch merkt, naar ons inzien, de
Heer van lejxriepop: Vreemd klinkt het zeker, de Quaden, die wij elders (zosimus,
Lib. III. c. 1.
amjiiands marcellinus,
Lib. XVI c. 11. Lib. XVII. c. 12. Lib. X^Nl. c. 4.) aan den Domu en
in Pannonië onder de Sarmaten ontmoeten, hier als een Saxischen volksstam te zien aangemerkt.
Hiervan komt het, dat voor
ΥίουάΙοί, bij zosiaius, sommigen, als reinesius en cluveriüs, Καύχοί,
en petavïus Χκμ^βιι leest. De Cbamaven zijn echter, gelijk wagenaar, D. I. bl. 250 te regt
aanmerkt, altijd onder de Franken gerekend geweest, en kunnen dus niet met de Saxeis gesteld
ΛvordenJ en van de Gauchen, vindt men omtrönt dezen tijd geen melding meer gemaakt. De
cottp de Théatrc bij zosimüs te vinden, /y/i. III. c. 7, lezen wij in άα Excerpta de LegaUonibus
ex
EüKAPio, p. 11, 12, als aan het einde van den oorlog tegen de Cliamaven hebbende plaats
gehad. Dit verschil in beider berigten, en de omstandigbeid, dat zosimüs van den strijd tegen de
Ghamaven geen gewag maakt, terwijl ammianus jiarceliincs en de overigen wederkeerig niet van
de Quaden spreken,
SQhijnen nog al eenigen klem te geven aan de meening der zoodanigen, die,
gelijk wij zeiden, bij eerstgemelden Χαμιίβοι voor KovxSof lezen. De redeneringen gevolgtrekking
van WAGEiiAAU, ter opheldering van de zaak in de noot op bl. 250, verklaar ik niet te verstaan." Zie
Onse Voorouders in verschillende tafereetoi'^geschetst, D. 11, bl. 112, 114. De geleerde hdy-
decoper op melis stoke, D. I. bl. 10.^denkt mede aan Ghamaven j van wijn, in de
Naleez. op da
Faderl. Ilist.
bl. ds, en bilderdijk, D. I. bl. 51, Avillen liever aan Gauchen gedacht hebben,

(3) Ammianus siarcelliküs, lAb, XVII. c. 9, 10.

-ocr page 269-

DES VADERLANDS. , 289

des Rijns , op het grondgebied der Chamaven, eene menigte yervoerscliepen liet ver- 358.
vaardigen, ^γelke uit
Britanje, in korten tijd, zulk eenen overvloed van granen aan-
braglen, dat niet alleen het Romeinsche heir en de sterkten langs den Rijn^ maar zelfs
de omliggende bevriende volken, voorzien en tevens in staat gesteld werden, hunne ver-
woeste akkers te bezaaijen
(l) Men vermoedt, dat julianus den uit zee aangevoerden
voorraad op het Bataviscli eiland in eene soort van riviervaartuigen, door hem zeiven
uilgevonden, deed overschepen en vervolgens den
Rijn opvoeren (2).

De zachtmoedigheid des Caesars, noch de vrees voor zijne wapenen, maakten indruk
op de Germanen, welke zich slechts in schijn onderworpen hadden. Hunne krijgstoe-
rustingen noodzaakten hem weldra tot eenen nieuwen logt over den
Rijn, die schitte-
render en belangrijker zijn zoude dan de vorigen. Hij bezette en versterkte terstond
zeven aanzienlijke vestingen of steden langs den
Rijn, van Gastra , niet verre

van het punt waar deze rivier zich in twee armen scheidt, tot aan Bingium, in de om-
streek van
Maguntiacmn, in Avelke stad hij zijn leger vereenigde. Te vergeefs poog-
den de Germanen hem den togt over den stroom te beletten. Zij werden door eene schran-
dere krijgslist verrast, en na eenen verdelgenden veldlogt, Λν3Γ6ή vijf hunner trotschste
Koningen gedwongen, de vredesvoorwaarden , door
julianus vporgeschreviön, aan te
nemen. Gevolgd door een groot aantal verloste Romeinsche krijgsgevangenen, trok de
zegepralende Caesar over den
Rijn naar de winterlegering terug (3).

Nadat Germanië alzoo tot rust gebragt was, wendde julianus het oog naar j&riVawye ,
welk Avingewest door de invallen der Pielen en Schotten verAvoest werd. In het midden
des winters zond hij eene krijgsmagt, en onder deze de ligtgewapende Batavieche hulp- ,ΗΟϋ.
benden, naar
Boulogne, van waar zij met den eersten gunstigen wind, naar Britanjß
overstaken, en lot Londen voorltrokken (4).

Ondertusschen had de roem der oorlogsfeiten van julianus , en het geluk dat steeds
zijne ondernemingen volgde, den nijd en vrees van
gonstantius opgewekt. Hij zond
bevelen, dat de Germaansch-Batavische en Gallische hulpbenden, benevens drie-
honderd keurlingen van elke afdeeling, uit het heir des Caesars zouden geligt worden,
om in den krijg tegen de Perzen te dienen.
Julianus , even naauwgezet onderdaan,
als moedig bevelhebber, onderw^'erp zich, hoewel met tegenzin , aan den Avil des Kei-
zers , wiens bevel echter door de hulpbenden zeer euvel werd opgenomen, die zich
slechts in Romeinsche dienst begeveu hadden, onder voorwaarde, dat men haar niet
over de Alj^en zoude voeren (,5). Haar haat op
gonstantius steeg dermate, dat zij,

(.1) Zosims, Lib, III. c. 4. niim. 2—4,

(2) Wagekaar , D. I. bi. 247.

(3) Ammianus M.vRCEtiiNts, Lib. XVIIL c. 2. J^ibaki , Orat. X. p. 270 , 280.

(4) aïïmiasfs mabcelliifls , Lib. XX. c. 1.

{ïï) Uit TACiTL's {Ilist. Lib. V. c. 26) blijkt, dat dc Batavieren reeds vrocfjer deze voorwaarde
X deel. 34

-ocr page 270-

266 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

360. Yolgens' de . gèwoonleider Germanen, ,jütuwus'bp éen'schild Terhieven, en hem dwon-
gen met den diadeem, den'titel
ydin Augustus aan te nemen (1).

Terwijl dit alles in de ^^miexle^Qvrng \q Lutetiae Parisiorum [Parijs) gebeurde,
Terwoesllen de Altuariërs, een Frankische volksstam, ongehinderd de grenzen van
Gal-
lië (2).
Julianus trok met zijne benden in het tweede oïNeder-Germanië,\eTmoedG-
lijk bij het tegenwoordig Xanten, over den Rijn. Onverwachts viel hij op de zorgelooze
Attuariërs aan, die op hunne ongebaande wegen vertrouwende, geloofden, dat hun land
voor vreemdelingen ontoegankelijk was. Velen werden gevangen genomen of vermoord;
de overigen onderwierpen zich.
Juliahus trok hierop even schielyk over den stroom
terug, nam de vestingen langs do grenzen in oogenschouw, versterkte de hernomene plaat-
sen in
Gallië, en begaf zich naar Vienna, alwaar hij met het beramen van middelen
ter bevestiging van het hem opgedragen gezag, den winter doorbragt (3).

Bij het naderen der lente riep een inval der Allemannen julianus ten vijfden male naar

361. Jen Rijn, dien hij in het midden van den nacht overtrok. De barbaren worden over-
vallen, die zich verdedigen gedood, die zich overgeven wordt genade geschonken, en
den overigen, onder belofte van zich voortaan rustig te houden, vrede en vrijheid toe-
geslaan (4). Hiermede besloot
julianus zyne veldtogten in Germanië^ waar hij vier
jaren achtereen gestreden had. Driemaal als Caesar en tweemaal als Augustus, Avas
hij den
Rijn overgetrokken, had den Germanen al de bemagtigde steden, benevens
twintig duizend Romeinsche krijgsgevangenen ontweldigd; de Saliërs onderworpen, de
Chamaven beteugeld , de omliggende volken tot vrede genoodzaakt, vele vijanden in
zijne magt gekregen , en eindelijk , hel vervoeren van leeftogt uit
Britanje naar de
Avingewesten en volkplantingen verzekerd (5). Belangrijk waren zijne overwinningen
voor den slaat; zij schorsten, althans voor eenigen tijd, de invallen der Overrijnsche
volken, en vertraagden den ondergang des Westersch-Romeinschen rijks. Na de zaken
en belangen van
Gallië geregeld te hebben, begaf hij zich naar Italië^ terwijl de
dood van
constantius hem kort daarop het alleenbezit des troons verschafte (6).

])edon<;cn liadden. Na julianus vindt men hen echter in de Romeinsche legers in Illyrië, Italië^
Griekenland
en zelfs in Afrika. Nalees, op de Faderl. Ilist. bl. 71.

(1) Ammianüs marcellirüs, Lib. XX c. 4. Zosimus, Lib. III. c. 9.

(2) De Altuariërs, sedert een hoofdtak der Franken, Avorden ook Ansuariërs of Amsivariërs {ge-
noemd.
Wagenaak (D. I. hl. 253) vermoedt, dat zij in Gelderlatid, of in liet graafschap Zutphen
gewoond lichben. Eenigen zoeken de oorspronkelijke Λνοοηρίααίβεη dezes volks in het Osnahrugsche
hij de rivier de Haze ; anderen aan de Lippe en elders. Nalees, op de Vadert. Hist. bl 71.

(3) Ajimiakus marcellikus, Lib. XX. c. 10.

(4) Ammianus marcellikus , Lib. XXI. c. 3, 4.

(5) Julianus ad Athenienses, p. 280.

(6) arumiaifus maRcellinus; Lib, XXI. c. 8—16. Lib, XXII. c. 2. ZosimuS; Lib. III. c. 9, 11.

■ . V

-ocr page 271-

DES VADERLANDS. 215 ί

Twee jaren later sneuvelde in eenen yeldslag tegen de Perzen deze, ook in onze lands- 361.
geschiedenis, vermaarde vorst, wiens schitterende bekwaamheden, zooAvel in vrede
als oorlog, bewonderd worden door hen, welke bij zoo vele deugden en beminnelijke
hoedanigheden, zijn overdreven en yaak belagchehjk bijgeloof betreuren (l).

De dood van julianus verlevendigde op nieuw de hoop der steeds vijandig gestemde
Allemannen. De moord door de Batavische Cohors te
Rheims, aan den schoonvader
des nieuwen Keizers
jovianus straffeloos gepleegd (2), konde hen althans overtuigen,
dat de man gevallen Avas, die met beleid en eene krachtige hand, de teugels van
het hoog bewind gevoerd had. Zy vielen onder de regering van
valentinianus , ge-
Aveldiger dan ooit over den
Rijn op de grenzen van Galli'ê (3), tot wraak over 365.
de beleediging hunnen afgezanten aangedaan, welke men te
Rome met geringere ge-
schenken had weggezonden, dan Avaarop zij , door gewoonte of overeenkomst, bij du
troonsbestijging eens nieuAven Keizers aanspraak maakten. Vóór dat de Romeinen hen
konden tegentrekken, lagen de meest nabijgelegene grensplaatsen van
Galli'è in de
asch, en warende gevangenen met den buit in de bosschen van Germa/iié"geborgen (4).
Aangemoedigd door dezen voorspoed , stortten in het begin des volgenden jaars, te
midden eens gestrengen winters, talrijke zwermen dezer barbaren zich over
Galli'è mï. 366.
CuARiëTTO, die onder den titel van
Comes [graaf) in de beide Germanien het bevel
voerde, ondersteund door
severianus , welke insgelijks als Comes, over eene Gallische
krijgsmagt bij
Cahilona {Chalons sur Marne) gebood, viel, onder eene hagelbui van
pijlen en werpschichten, op de Allemannen aan, die niet minder van hpnne zijde een
vreesselijken tegenstand boden. De Romeinen echter waren niet bestand tegen den ge-
weldigen aandrang der vijandelijke ruiterij ; verwarring en schrik verspreidden zich door

(1) Ammianus ïurcellinus, Lib. XXV. c. 3, 4. Zosiaius, Lih, III. c. 29, Prudentiis , ccn
(Christen dichter uit deze eeuw, zingt van hom :

— Ductor fortissimus armis;
(jonditor et legum celeberrimusore manuque
Consultor patriae j sed non consultor habendae
Religionisj amans tercentum millia Dlvüm.

Perfidus ille Deo, sed non et perfidus orbi. Apotheosis, vs. 450 cfc.

(2) Ammiakus marcellinus, Ζίό.XXV.c, 10. Zosimts plaatst dit voorval te Sirmitim, Lih.lW.c.
35. tium. 2, 3.

(3) ZosiMus, welken wagenaae (D' I. bl. 257) volgt, zegt, Lib. IV. c. mim. 2, data/
de Germaansche volken zich tegen de Romeinen verbonden. Wij volgen echter liever met vah
AviJN [Naleez, op de Vaderl. Jlist. bl. 71, 72), den tijdgenoot ammiands marcellinds, welke al-
leen van eenen inval der Allemannen in
Gallië gewag gemaakt. Lib. XXVI. c. 5. Lih.
XXVII. c. 1.

(4) Ajimiasi's marcelliäcs , Lib. XXVI. c. 5, ·

34 *

-ocr page 272-

268 ALGEMEEN Ε GESCHIEDENIS

366. hunne gelederen, nadat severianus door eene doodelijke wonde van zijn paard was ge-
worpen. Elk zocht zijn behoud in de vlugt.
Charictto trachtte door woorden en ge-
baren de Tlugtenden tegen te houden, en tot hunnen pligt terug te brengen, doch
valt zelf, doodelijk getroffen , op het slagveld. Do standaard der Herulische en Bata-
vische hulpbenden , geraakte in handen der overwinnaars, die onder beleedigend gejuich
en bedreigingen, dit teeken hunner zegepraal omhoog staken (1). De standaard
Λverd wel weder heroverd, doch hiermede was de schuld der Batavieren, in de oogea
van vALENTiNiANus, niet vereffend, daar zij het eerst de vlugt gekozen hadden. Door
het geheele leger omsingeld, Averden zij, op last van den gestrengen regier, van
hunnen rang ontzet, ontwapend en veroordeeld, om als weggeloopene slaven in het
openbaar geveild en verkocht te worden. Op dit schrikkelijke vonnis, voor de hoog-
hartige Batavieren erger dan de dood, wierpen zij zich allen voor de voeten des Keizers^
» Bewaar ons en het leger voor zulk eenen hoonriepen zij smeekend uit, » en wij
zweren u , dat wij ons van nu aan als mannen, des Romeinschen naams waardig, zullen
gedragen.""
Valektiniakus liet zich bewegen , en de Batavieren namen hunne wapenen
Aveder op (2). AVeldra bood zich eene gelegenheid aan, om, onder aanvoering van jo-
vijsus, de smet hunner schande in het bloed der Allemannen weg te wisschen. Deze be-
velhebber der ruiterij overviel, aan het hoofd van een welgeoefend leger,
Scarponna
[Charpeigne)
eene groote afdeeling ongewapende Allemannen, die allen over de kling
gejaagd werden, Even gelukkig verraste hij eene andere bende, die zich, na hei
verwoesten der omliggende velden, zorgeloos langs eenen stroom had gelegerd. Eeni-
gen baadden hunne groote ligchamen in de rivier; anderen kamden of verwden, naar
landswijze, hun haar, en anderen weder vermaakten zich by hunne drinkgelagen , terwijl
de wapenen ginds en herwaarts verstrooid lagen. Spoedig werd de verwarde menigte af-
i gemaakt, en slechts weinigen mögt het gelukken , door smalle en kronkelende paden , aan

het zwaard der Romeinen te ontsnappen. Beter op hare hoede trof jovriNus eene derde
afdeeling vijanden, in de omstreken van
Chalons sur Marne aan, welke hem tot eenen
openlijken strijd noodzaakte. Bloedig en hardnekkig werd den ganschen dag met
gelijke dapperheid en afwisselend voordeel gestreden. Eindelijk bleven de Romeinen ,
ten koste van twaalf honderd gesneuvelden en twee honderd gekwetsten, meester van
het slagveld. Zes duizend Allemannen waren gevallen en vier duizend gewond. De

(1) Ammianijs mircellijftjs, Lih. XSYII. c. 1. Wagenaar (D. I, bl. 253) heeft dit gevecht niet
met zijne gewone naauwteuriglieid geboekt, gelijk van avio teregt heeft opgemerkt;
Naleez. op
de Faderl Uist.
bl. 72-74.

(2) Zosiiiüs, Lih. IV. c. 9. Amïiia^cs verhaalt eclïler van dit alles niets. \yel]igf, zoo als
GiBBOTf opmerkt, is »the disgrace of the Batavians suppressed by the contcmporary soldier,
fi om a regard for military honom'; -ft hicli could not affect a Grcck rlietorieian of the suceeeding age."
Ch. XXV. p. 39ΰ.

-ocr page 273-

DES VADERLANDS. , 289

overigen waren onder begunstiging van den nacht gevlugt. De dappere jovinus zette 300.
hen den volgenden morgen achterna, doch geenen vijand meer aantreffende, keerde
hij, met roem bedekt, naar
Parijs terug, doch verontwaardigd over liet gedrag eener
Romeinsche hulpbende, welke eenen Koning der Allemannen, die in hare handen ge-
vallen was, moedwillig had opgehangen (1).

De Franken en Saksers verontrustten ondertusschen steeds de Gallien y overal waar
zij er slechts, te land of ter zee, in konden doordringen (2). Hunne vaartuigen vor-
derden zoo weinig >Yaler, dat zij gemakkelijk tachtig of honderd mijlen ver de groote
rivieren konden opvaren; deze bodems waren daarenboven zoo ligt, dat zij op wagens
van de eene rivier naar de andere vervoerd werden; en de zeeroovers, die den
mond der
Seine of des Rijns waren opgezeild, konden op den snellen stroom der
Rhone tot in de Middellandsche Zee afdalen (3). Roof, brand en moord vergezelden
hunne schreden.
Theodosiijs , vader van Keizer theodosius den Groote, werd afge-
zonden, om aan dezen gruwel der verwoesting een perk Ie stellen. Het schijnt, dat
hij tegen deze roovers ter zee en op het eiland der Batavieren gestreden heeft (4). Hij
stak vervolgens, door eene Batavische Cohors gevolgd, van
Boulogne over naar Bri-
tanje
, welk steeds door de Pikten en Schotten verontrust werd. De barbaren werden
beteugeld, en het bestuur van het gewest aan zekeren
civilis , een schrander en streng
regtvaardig man opgedragen, welke eenigen meenen dat een Batavier, en zelfs een af-
stammeling van den beroemden
Claudius civilis geweest is (5).

Middelerwyl hadden de ontembare Allemannen, die steeds met eene verbazing
wekkende gemakkelijkheid hunne verliezen herstelden,
Maguntiaciim, de voornaamste
stad van
Opper-Gei'mani'è, onder hunnen aanvoerder rando , terwyl de Christen bevol-
king een der hooge feesten vierde, overvallen, geplunderd, en eene weerlooze menigte
van beide kunne met zich gesleept.
Valentiiviakus besloot eene gestrenge wraak Ie
nemen. Met een ontzagwekkend leger trok hij , door zijn zoon en mederegent
gratianus
vergezeld, den Rijn over, en riglte, na eenen langen en moeijclijken togt, eene
vreesselijke slagting aan onder de Allemannen (G). Om zich echter legen de geduch-
te en altijd hernieuwde invallen dezer volken te verzekeren, versterkte hij met ves-
tingen , kasteelen, torens, benevens d^ken en dammen, den gehcclen
Rijnoever van

(1) Amïiasüs marcelllpics , Lib. XXVli. c, 2.

(2) Ahmiasus jiARcELLijfCs, Lib. XXVH. c. 8.
(.'i) GiiuioN, Cli. XXV. p. 402.

(4) Latisi pacati Panegtjr. Theodos. , c. 5, aangehaald bij wagesaar , D. 1. bl. 2G1.

(5) Ammiakus 3iargei,i-ini'.s, Lib. XXVn. c. 8. Vaä look^ D. 1. hl, 226'.
(0) asijiiajil'S marcelliml's ,
Lib. XXVII. c. 10.

-ocr page 274-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

368; Rheti'ê lot aän^ den> ΟύβααΜ. Zelfs wierp Kij sterkten op over den Rijn op Germaan-
schen bodem;
en alle^werden Tan genoegzame bezetting voorzien (1).

Magteloos waren evenwel deze middelen van verdediging en beteugeling. GalliehluGi
371. steeds ten prooi der Frankische en Saksische volken (2). Een zwerm Saksers had in
dezen tijd, zijne woonplaatsen aan de
Elhe verlaten, de Noordzee doorgestevend, en
verwoestte thans de Noordelijke grenzen van
Gallïè. Nannenus , gezagvoerder in
dit gewest, bood den vijanden terstond eenen moedigen tegenstand, en werd later on-
dersteund door SEVERUS, bevelhebber van het voetvolk, welke hen dwong, den ge-
maakten buit, en eene keur hunner krachtvolle jongelingen ten dienste der Keizerlijke
legers, af te staan. De Saksers bedongen eenen veiligen aftogt, en trokken, zonder
argwaan, op weg. Een onverwachte aanval uit eene hinderlaag, overtuigde hen weldra
van de trouwloosheid der Romeinen, en allen vielen, na een moorddadig geveeht, als
de slagtoffers van Romeinsche laaghartigheid (3). - De strijd viel voor nabij
Deuso,
welke eenigen meenen Duits tegenover Keulen (4) , anderen Doesburg geweest
te zijn (5).

Valentiniakus vermögt thans door het versterken zy'ns legers met vreemde hulpben-
374, den, en eene meer dan gewone voorzorg, om de grenzen des Rijks in staat van tegen-
weer te stellen, voor eene poos de strooptogten der Overrijnsche volken in
Galli'è te
belellen (6). De rustelooze geest der Allemannen echter Avekte steeds zijne bezorgdheid
op, en deed hem ernstig aan vrede denken. Hij sloot uit dien hoofde aan de boorden
van den
Rijn, niet verre van Maguntiacuin, een plegtig verbond met macrianus ,
een maglig Allemannisch Koning, welke sedert de goede verstandhouding met de Ro-
meinen onderhield, doch bij eenen verwoestenden inval in het land der Franken
(Francia), bondgenooten van Rome, sneuvelde (7).

Ondanks de voorzorgen en maatregelen van ΛΆΕΕΝΤΙΓίΐΑΝυβ was de rust in de landen
aan den
Rijn van geen langen duur, en slechts dichterlijke vleitaal kon de beide
oevers dier rivier »den Romeinschen Ryke onderdanig" noemen (8). Immers, terwy 1de
Medekeizer
valens de Gothen in Griekenland beoorloogde, en gratianus in het Wes-

(1) AmMIANUS MARCELLINIS , Lib. XXVIII. c. 2.

(2) Abimianüs marcellircs, Lib. XXVIII, c. 2.

(3) Ammianus marcellinus , Lib. XXVIII. c. 5.

(4) Wagenaau , D. I. M. 264.

(.5) Bruinikg, Comment. perpetuus, p. 87. N. d. In plaats van Demo lezen eenigen: Vso
('11 Alisa. Zie iiuvdecopeii op melis stoke, D. I. bl. 12, 13, 145—152.

(6) Zosiiius, Lib. IV. c. 12.

(7) Ammiancs marcêlliküs, Lib. XXX. c. 3.

(8) Clatjdiascs aangehaald bij wagekaar, D. I. bl. 266. Aanl. 6.

-ocr page 275-

DES VADERLANDS. , 289

r

h

i;
.1

ten het gebied voerde, viel eene afdeeling der Alleraannén met eene geduchte heer- 378. .1

raagt over den bevrozen Rijn bij Argentana [Colmar of Harburg) in Gallie. De
keurbenden, ^velke reeds bevel ontvangen hadden, naar
Pannonie op te rukken, j

trokken onmiddellijk met de Gallische krijgsmagt, onder NANiëNus en mellgba-Udes of jj^

MEROBAUDES, een Koning der Franken en tevens opperbevelhebber der Keizerlijke huis- i1

benden [Comes domesticorum), den Allemannen te gemoet, die na eenen hardnekkigen ||

strijd, verslagen en lot onderwerping gedwongen werden (1).

VALEïis was inmiddels in den bloedigen veldslag tegen do Gothen bij Adrianopel ||

gesneuveld, in welken de Batavische Cohors, op zekeren afstand geplaatst, om in tijd
van nood te hulp te schieten, zich niet behoorlijk van haren pligt schijnt gekweten te
hebben, daar zij te vergeefs door den bevelhebber
vigtor gezocht werd, toen deze
haar tot onlzet des omsingelden Keizers wilde aanvoeren (2).
Gratiakus, door den
dood van
valews met het hoog gezag over het geheele Rijk bekleed, droeg het bestuur over 380. ρ

het Oosten op aan zijn Ryksgenoot theodosius , sedert den Groote bygenaamd; en begaf zich w

uit Pannonië naar Gallië, alwaar de Allemannen, geenen tegenstand ontmoetende, ^

door eenen vernielenden togt alles met schrik en vrees vervulden. Zij werden, doch R

naar het schijnt, niet zonder veel moeite, bedwongen. Kort vóór de aankomst van
GRATiAwus in
Gallië, moet ook een opstand onder do Franken ontstaan, doch spoedig
gedempt geweest zijn, van welken overigens geene bijzonderheden gemeld worden (3).

De ΛYankelende toestand des Rijks had de diensten der Franken noodzakelijk ge-
maakt , en hun ongevoelig eenen grooten invloed op den staat van zaken bezorgd.
Eenige stammen van dit groote volkenverbond hadden zich onder het gebied der Ro-
meinen , in de landen langs den linker
Rijnoever, in Zuid-Nederland, en Noord-
Gallië,
gevestigd; de andere, benoorden den/?/; win en Germaw/è',

waren onder hunne oude staatsregeling gebleven, doch hadden vredesverdragen met
de Romeinen gesloten; en uit beide deze groote afdeelingen waren mannen tot dc
eerste waardigheden des Rijks, zoo wel in do legers, als in staatkundige en burgerlijke
bctrekkingeii, opgeklommen. (4). Zij boden den Romeinen hunne hulp aan tegen de
woeste horden, die steeds meer en meer het Rijk van alle zijden bedreigden en be-
stormden , maar deze hulp werd eindelijk voor
Rome zelf noodlottig. De Franken,
merkt
dewez zeer juist op, door voor de Romeinen te strijden, vormden zich naar

(1) Ajimianbs marcellincs, Lih. XXXI. c. 10.

(2) Ammunüs makcellisüs, Lih, XXXI. c. 13.

(3) Naleez. op de Vaderl. ïlist., bl. 81, en dc aldaar aangehaalde Schrijvers.

(4) De zoo even vermelde Frankische Koning merobaüdes of mellobabdes, was zelfs Iweemaal
Consul van
Rome. Dezelfde waardigheid bekleedden ook de Franken gaiso, dagalaiphcs cniiAtTo.
Dt'Bos,
Jlist. Crit. de la Monarchie Frang. T, I. p. 227 , 228. Naleez. op de Vaderl, Ilist,
bl. 8Ö. Aanm. v.

-ocr page 276-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

38Ü. hunne krijgstucht en krijgstaktiek, die de werktuigen werden van welke zij zich
bedienden , om den kolossus te verpletteren, welken zij onderschraagd en ondersteund
hadden. De naauwe betrekkingen in welke zij lot de Romeinen stonden, hadden
hun daarenboven den staat van verzwakking getoond, waarin
Rome zich bevond,
dat door inwendige verdeeldheden ondermijnd werd, en onder zijn eigen gewigt be-
zweek. De Keizers, door deze verderfelijke noodzakelijkheid, als het ware, aan hunne
383. onstuimige beschermers onderworpen, bevonden zich in het treurig uiterste, om de
speelbal of het slagtoffer van hen te zijn , en waren gedwongen en veroordeeld , zich
naar hunne wetten te voegen, of onder hunne slagen te vallen. (1). Hiervan leverde
gratianus cen treurig voorbeeld op, toen ma.ximüs , in Britanje met het keizerlijk
purper omhangen , uit dat gewest met eene vloot voor den mond des
Rijns verscheen
en aldaar aan land stapte. Laaghartig door Romeinen en Franken verlaten, wier ver-
ontwaardiging hij door het begunstigen eener lijfvvachtbende van Alanen had opgewekt,
vlugtte hij naar
Lions, en viel door de list van een der veldheeren des overweldigers.
Merobaubes , de Koning der Franken en thans Consul van Rome, deelde in het lot des
jongen Keizers, Avien hij misleid en verraden had
(2). Maximus vestigde hierop zijn zetel
in de stad der Treviren, en werd door
valentinianus II in het hoog gezag over Bri-
tanje ,
de Gallien, tot welke een gedeelte onzer gewesten behoorde, en over Spanje
l)evestigd. Doch zijne heerschzucht was hiermede niet bevredigd. Mot een ontzagger
lijk leger, grootendeels zamengesteld uit de allerwoestste volken van
Germanië, viel
hij in
Italië^ het voorwerp zyns verlangens, en dwong valeivtitiiawus naar tiieodo-
sius, den Keizer van het Oosten , te vlugten. Deze groote Vorst nam de wapenen op ten
behoeve van den broeder zijns weldoeners;
maximus Averd verslagen, en niet verre van
Aquileja het hoofd voor de voelen gelegd (3).

De nederlaag des overweldigers bragt de Franken in beweging. Elk der verschillende
stammen uit welke dit groote volkenverbond was zamengesteld, had zijn bijzonderen
Koning, en bijzondere belangen. Van daar gebeurde het dikwerf, dat een of meer
dezer stammen vijandelijkheden pleegden op Romeinsch grondgebied, ter^γijI de overige
zich naauwgezet aan de vredesverdragen hielden, waardoor Franken het Rijk tegen
Franken dienden (4), Onder aanvoering van drie opperhoofden of Koningen,
geno-
BAi.D, MARGOMER cn SUN NO, vieleu dan eenige Frankische volken in Neder-Germanië,
alles lot omstreeks Colonia Agrippina , te vuur en te zwaard verwoestende. Nakicnu^s
en quintinus, twee bevelhebbers, aan welke maxihjus , vóór den logt naar Italië, zijn

(]) T. I. p. 375.

(2)Zosi3ius, Lib, IV. c. 35. Vertj. gibbos, CIi. XXVII. p. 441. NaJeez, op de Faderl,
JlisL,
bi. 82.

(3) Gibbon, Ch. XXVII. p. 451—453.

(4) DüboS; Ilist. Crit. de la Monarchie Franc. T. I. p. 229.

-ocr page 277-

DES VADERLANDS. 273

jeugdigen zoon victor en de -verdediging zijner staten had toevertrouwd, vereenigden, 388
op de tijding dezer vijandelijkheden, hunne krijgsmagt te
Colonia Agrifpina. De
Franken, met rijken buit beladen, trokken nu over den Rijti terug, doch een aan-
zienlijk gedeelte hunner strijdkrachten, op Romeinsch grondgebied achlergehleven , om de
veroveringen te beschermen en de strooptogten te achtervolgen, werd ten eenenmale
verslagen. De Romeinen hierdoor
aangemoedigd , dachten nu de Franken in hun eigen land
aan te tasten, doch een verschil van gevoelen op dit punt tusschen de beide Romeinsche
bevelhebbers, Avas voor hen verderfelijk. Terwijl
nawicnus zich niet sterk genoeg achtte,
den vijand op eigen bodem te bestoken , trok
quiktinüs met zijne benden, bij Noveslum
den Rijn over. De Franken verscholen zich onmiddellijk in de verwijderde bosschen , wier
toegangen zij door verhakkingen en omheiningen moeijelijk gemaakt hadden. DeRomei-
jien drongen er evenwel door, doch werden, toen. zij ook op de drabbige velden die er
naast lagen Avilden inbreken, dooreenige vijanden uit de boomen met eene hagelbui van
vergiftigde pijlen begroet, die doodelijk waren zoodra zij de opperhuid kwetsten. De
verwarring, door dezen onverwachten tegenstand veroorzaakt, werd verhoogd, toen
zich eensklaps een verbazende zwerm Franken vertoonde, welke de Romeinen op do
moerassige vlakte voortdrong. De zwaargewapende ruiters stortten over elkander in de
poelen, en Averden door hunne eigene paarden vertrapt of versmoord, en het voetvolk
trachtte vergeefs op vasteren grond te ontkomen. Allen werden verslagen; slechte wei-
nigen , en onder dezen
qüintinus , gelukte het, onder begunstiging van den nacht,
aan het bloedbad te ontsnappen (1).

GalU'è was door deze nederlaag wederom in eenen hagchelijken toestand gebragt. 38Ü
Aebogastes , een dappere Frank , van onmiskenbare verdiensten, doch stout en heersch-r
zuchtig, had reeds onder
gratiaï.ijs den tweeden rang in het Romeinsche leger be-
kleed , en werd thans tot herstel en regeling der zaken, naar het bedreigde gewestafge-
zonden. Hij drong terstond bij
valektisiawl'S 11, Avelke over hel Westersclie Rijk hel
gebied voerde, ten sterkste aan, om onmiddellijk over den
Rijn, de Franken,
welke weder een rooftogt op Romeinsch gebied ondernomen hadden, te tuchtigen, ten
ware zij onverwijld, benevens den roof des verleden jaars, de bewerkers des krijgs over-
leverden, om als vredebrekers gestraft te worden.
Valektiniaisuö cchicr, onkrijgs-
haftig van aard, hield eenige dagen later een mondgesprek met
sükno en maecomer ,
bedong, tot waarborg van den vrede, eenige gijzelaars, en begaf zich naar de slad der
Trevieren in de winterlegering (2).

's Keizers vredelievende gezindheid was geheel in strijd met de geheime en heersch-
zuchtige bedoelingen van den trotschen
arbogastes , wien alles van de hand vloog. De be-
langrijkste krijgsambten en waardigheden had deze veldheer onder Franken verdeeld, en
zijne aanhangers bekleedden de aanzienlijkste belrekkingen in liel staatsbestuur. Niemand

(1) CiREaoRii's TIT.OKESSIS; Jiist, Lih. II. c. 9.

(2) Geegorics türoaersis, Jii^t. Lib. II. c. ü,

ï. oecl.

35

-ocr page 278-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

389 >vaagde het de bevelen des Keizers te gehoorzamen, die, beroofd van gezag en invloed ,
een gevangene was in zijn eigen paleis. Door geene magt beperkt, en aangespoord door
eenen «volks- of geslachtshaat legen de beide Frankische Koningen, begaf zich
arbo-
GASTES in het raidden eens gestrengen vfinters, naar Colonia Agripyina, dewijl men
nooit veiliger in de verblijfplaatsen der Franken konde indringen en hen verdelgen, dan wan-
neer de ontbladerde boomen en naakte bosschen, hun schuilplaatsen noch hinderlagen
aanboden. Spottende met het verbond door
valentikiakus gesloten, trekt hij aan het

390 hoofd eens Romeinschen legers, den Rijn over, en verwoest de landen der Brnkte-
ren langs den oever des strooms en die der Ghamaven. Nergens ontmoet hij tegen-
stand ; een klein getal Katten en Ansivariërs, onder aanvoering van
marcomer , ver-
loont zich slechts op de kruin der bergen (1). Deze togf werd waarschijnlijk spoe-
dig door een verdrag, of door de onderwerping der Franken gevolgd.

De gelukkige uitslag dezer onderneming voltooide den ondergang van valentinianus,
welke vorst, blijkbaar op last van arbogastes, Ie Fienna vermöord werd. De

392 voorzigtige Frank, ofschoon zijn aanzien en vermogen hem veroorloofden, zich zeiven
de kroon van het westen op het hoofd te zetten, oordeelde het echter raadzamer, on-
der den naam van een zyner afliangelingen Ie regeren, en schonk het purper aan
zekeren
ergeiiius, wien hij reeds vroeger tot hoogen rang verheven had. Eugenius
hernieuwde aan dè Rgngrenzen, de oude overeenkomsten met de Allemannen en Fran-
ken , wier hulp hij tegen den aanrukkenden
tiieodosius zoude behoeven, welke
weigerde hem te erkennen. (2). Vergezeld door
arbogastes , trok hij dien vorst met

394 een magtig heir ran Galliërs en Germanen tegemoet; en Aquileja, nabij de
oevers van den
Frigidiis of koude Rivier, geraakten de beide legers handgemeen. De
nacht maakte een einde aan den bloedigen en hardnekkigen strijd , welkg den volgen-
den dag met vernieuwde woede werd voortgezet, tot dat eindelijk de overwinning zich
beslissend voor
theodosius verklaarde. Eugeixius viel in handen des overwinnaars, en
werd door hel krijgsvolk het hoofd afgeslagen, lerwijl hy knielend voor de voelen des
Keizers om genade smeekte.
Arbogastes zwierf, na het verlies van den veldslag, in
Avelken hij zyne bejtwaamheden als veldheer en als krijgsman had ten toon gespreid,
eenige dagen door het gebergte, en viel in zyn eigen zwaard, toen alle hoop van
zijn verlies te herstellen, of Ie onlvluglen verloren was (3). Door de nederlaag van
eusebius v^ereenigde theodosius de kroon van het Oosten met die van het Westen,
en de Romeinsche wereld koesterde de schoonste verwachting van zijn bewind, loen
Aveinig maanden later de dood van dezen uitstekenden Monarch, in één oogenblik al de

395 hoop op eene betere toekomst vernietigde. Het rijk Averd onder zijne beide onmon-
dige zonen verdeeld.
Argadius heerschte onder het opzigt van rueinius , een Galliër,
in het Oosten, en
honorius onder dat van stiligo , een Wandaal, in het Westen.

■ ■ ..........■"'■ w

(1) Guegorius türonéhsis, Lih. li. c. 9.

(2) Gregoriüs tdroneksis, Lih, II. c. 9.

(3) ZosiMüs^ Lih, IV. c. 58; verg. gibbon ^ Ch. XXVIl; p. 4C0. Nahes., op de Vaderh
Jlist.
H. 87, 88.

-ocr page 279-

DES VADERLANDS. 215 ί

Stiligo echter had niets dan den naam cn de afkomst yan eenen Wandaal (1). Door 395
groote bekwaamheden zoo wel in zaken van staat als van oorlog, had hij het vertrou-
wen van Keizer
theodosius verworven, die, stervende, hem de zorg voor zijne zonen en
voor het Rijk had opgedragen. Zijne schranderheid en geestkracht vertoonden zich reeds
terstond bij den aanvang zijns bestuurs,- Om zich van de vriendschap der oorlogzuchtige
Rijnvolken te verzekeren, toog hij, in het midden van den winter, door een klein ge-
volg vergezeld, de
Alpen over, doorsnelde de landen langs tien Rijn, van den oor-
sprong dier rivier, tot daar waar zij zich in twee armen verdeelt, en , in zee stortende, het
Batavische eiland vormt, sloot met do Franken, Brukteren, Sikamberen, Sueven,
Saksers en andere Germaanscho en Nederlandsche volken een eervol verbond , nam de
vestingen en bezettingen aan
AmRijn in oogenschouw , en zuiverde de kusten Αατ ]Soordzee
en van Gallië van de zeeschuimers (2). Indien men den zanger van stilïco , welke
dezen togt vereeuwigd heeft, geloof mag schenken, heerschte nu van de monden des
Rijns tot waar die vloed ontspringt, en bovenal in onze gewesten, een gelukkige
vrede. » De Saliërs," zingt hij , » bebouwen ongestoord hunne akkers; de Sikamberen
veranderen hunne zwaarden in zeissen, en de reiziger kan niet onderscheiden, welke
Rijnoever door Franken, welke door Romeinen bewoond wordt." (3). Marcomer en
suTOo, door HONORiüs in hun gezag erkend en bevestigd, trachtten wel dezen vrede te storen
en den krijg te hervatten, doch de eerste boette zigne vermetelheid met het verlies der
vrijheid;
sunno , zijn broeder, met het leven; en door stiligo werden andere Koningen
over de Franken , in hunne plaats aangesteld (4).

Intusschen was do tijd genaderd, dat de Westersche wingewesten des Rijks eene prooi
zouden Avorden der woeste horden, welke uit het Noorden en Oosten aanstormden. Reeds
onder
valetttinianus I , hadden de Hunnen, een Kalmuksche volksstam in de step-
pen aan den
Ural en Altai opgewassen, zich op de Alanen geworpen, en hen uit do
landen tusschen de
Wolga, de Kaspische zee^ den Kaukasus en den Don verdreven. ,
Het Noorden van
Europa moet insgelyks door eenen inval van deze of andere Barbaren
in beweging zijn gebragt, die de Gothen, Sueven, Wandalen en Bourgondiërs, welke
het Noord-oostelijk
Germanïè tusschen de Oder en den JVeichsel bewoonden, verder
zuidwaarts opgedrongen hebben. De Gothen waren reeds over den
Donau getrokken;
den West-Gothen door
theobosïüs Vaste woonplaatsen in Thraeië, en den Oost-Gothen
in
Phrygi'è en Lydié aangewezen. Het verdelgend voortdringen van alarik , Koning
der West-Gothen, in
Italië, noodzaakte stu-ico , die alleen den moed had aan weder-
stand te denken, om, ter versterking zijner strijdkrachten, den
Rijn van krijgsbenden
te ontblooten, en deze gewesten aan de trouw der Franken, en den ouden schrik voor

(1) Dewez, T. I, p. 380. Onosica noemt de Wandalen: gene imbellis, avara, perfidaetdolosa.
Lih, VII. 0. 38.

(2) Claudiahus, L· Laudihus stuliconis, Lih. I. ve. 188—242. Antv. 1596.

(3) Clabdianus ; de Laudihus stulicokis , Lih* I. rs. 220—224.

(4) Clatjoiakus , de Laudib. stilicosis, Lih. I. vs. 235 etc.

400-

35 *

-ocr page 280-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

403 den Romeinschen naam, of liever , aan hun eigen lot over Ie laten. Hierdoor werd Italië ge-
red, maar
Galli'ê aan de G ermaansche volken prijs gegeven. Wandalen, Sneven, Bourgondiërs
en andere stammen uit het Oostelijk-, Nóord-ooslelijk-
enWxMen-Germanië vereenigden
zich met de Alanen,
en rukten op naar de verlatene oevers des, terwijl stiligo al de

405 krijgsmagt des Rijks behoefde tegen het ontzaggelijk heir van radagais, een Gothisch of Wan-
daalsch vorst, over wien hij eindelijk, in eenen grooten veldslag bij i^/orewce, zegevierde.

De Romeinen hadden nu onze gewesten, in welke zij meer dan vier eeuwen verkeerden,
voor altijd verlaten; het steeds bedreigd wordendÄome vorderde gebiedend het zamentrek-
ken van al hunne strijdkrachten in
Ita lië. Mogen zij in dat lange tgd vak, geen belangrijken
noch voordeehgen invloed uitgeoefend hebben op den zedelijken toestand , en de geestverhch-
ting der bevriende Nederlandsche volken (1), zoo moet echter erkend worden, dat menige
nuttige inrigting door hen is tot stand gebragt, ofschoon zij ook hiermede meer hun bijzon-
der belang, dan wel het algemeene nut der landzaten zullen bedoeld hebben. Fraaije en grooto
wegen, door hen aangelegd, doorkruisten het geheele gewest; dijken, dammen en waterlei-
dingen , onder hun toezigt opgeworpen en gegraven , beteugelden de woede der stroomen ,
wier oevers door hen met talrijke sterkten, burgen en kasteelen bezet waren , terwijl onder-
scheidene markten of
fora, bijzonder ten behoeve des handels, waren opgerigt. Dit alles vvas
echter door het verlies der vrijheid duur gekocht. De titels van:
vrij volk, vanÄroe</eri en
vrienden der Romeinen
, maakten den toestand der Batavieren niet beter dan dien der >vinge-
Avesten. Ofschoon tot geene schatting verpligt, strekten zij niet minder ten prooi aan de
dwingelandij en de afpersingen der Romeinsche gezagvoerders; en hoewel zij naar hunne
oude wetten mogten leven, en hunne eigene volksopperhoofden behielden, waren en
bleven zij afhankelijk van
Rome. Zij moesten, even als de meer onder hetjuk gebragte
volken , jaarlijks hulpbenden leveren , en in hun eigen land Romeinsche bezettingen
dulden, om de grenzen des Rijks en henzei ven tegen do Overrynsche Germanen te ver-
dedigen, terwijl hunne eigene krachtvolle manschappen, de belangen van ^omeV dwin-
gelanden aan de uiterste grenzen der aarde ondersteunden. Na bijna vijf eeuwen bond-

*

genooten der wereldbedwingers geweest te zijn, eindigde hun volksbestaan mèt dat des
Westerschen Rijks; deels waren zij gesmolten in de legers van
Rottie, deels verdwenen
zij onder de meer vrijheidlievende Franken en Friezen, welke uitgestrekte heerschappijen
stichtten, toen de naam van Batavieren, de getrouwe dienaars
vanRotne, zelfs niet meer
genoemd werd (2). Gewigtige wenk voor de volken, om hunne zelfstandigheid te bewa-
ren, bunne vrijheid en staatkundige onafhankelykheid te verdedigen, en zich niet te laten,
begoochelen door de tooverwoorden van :
vrijheid en hroederschap, welke hun even
gevi'illig door een magtiger volk toegeroepen, als gewetenloos geschonden worden (3).

(1) Zie hiervoor bl. 202.

(2) 'De laatste berigten in welke van Batavieren wordt melding gemaakt; zijn naauwkeurig bij-
eenverzameld door VAJS WIJN.
Naleez. op de Vaderl. Hist. bl. 93 enz.

(3) Verg, hiervoor bl. 59; CO.

-ocr page 281-

TWEEDE BOEK.

TAN I)E

GfltOOTE VOMCSTERIIlJIZIllGi

tot op de

ϋ^^ΙΙϊ^ΕΙ.υκίΙΕΙΟ I^mi OROOTË rSJEilVGIir X^ UrEDKRIiAllID.

V Α IV dloe—OOO.

-ocr page 282-

LLi ί

-ocr page 283-

EERSTE HOOFDSTUK.

VAN DE VOLKSVERHUIZING DER GERMAANSCHE
EN NOORDSCHE VOLKEN,

TOT OP

DE STICHTING DES FRANKISCHEN RIJKS.

ΎΛΊα

Het is onbeAvezen en, naar ons inzien, onNvaarschijnlijU , dat stiijgo zelf, uil heerscli-
zuchtige oogmerken, de Barbaren tot eenen inval in Ga///έ'zou aangespoord hebben (1). 405'
Zeker is het, dat de Wandalen, die zich van hunne bondgenooten gescheiden hadden,
tegen het einde des jaars vier honderd zes, den regier oever des
Rijns naderden. De
Franken boden dezen woeslen drommen eenen dapperen tegenstand , en twintig duizend
Wandalen lagen reeds met hunnen Koning
godigisglus op het slagveld , toen de ruiter-
benden der Alanen ter hulp snelden, het Frankische voetvolk overhoop wierpen , en nood- .
zaakten den ohgelijken strijd te verlaten (2). De overwinnaars , vereenigd met Sneven , Bou r-
gondiërs, Quaden , Herulen , Sarmaten, Gepiden en Saksers , waarschijnlijk voor een groot
gedeelte , hel overschot van het groote leger van
radaga.is , vervolgden hunnen togt, en trok-
ken den laatsten of voorlaatsten dag des genoemden jaars, zonder tegenstand , over den
Rijn in de weerlgoze gewesten van Opper-Germanië en Belgisch-Galli'è. Do verdel-
gende vlammen des krijgs woedden weldra van do boorden des
Rijns tol aan de Pijre-
nciin n
de bloeijendsle sleden werden aan roof en verwoesting prijs gegeven, en duizenden
ongelukkigen vermoord of als gevangenen weggesleept (3). Hel is niet beslist, maar zeer

(1) Orosius, Ilist. Lib. VII, c. 38, cn, in navol{jing van dezen geschiedsclirijvcr, snecorii's
TLRONEssis, Jlist. LibAl, c.^, DUBOs, Hisl. crit, de la Monarch. Frang.T. i, Liv, II. Cli. I p. 200,
λυαοεναλη, D. I, 1)1. 269, 270, beschuldigen stiijco van dit verraad, welkeeclilcreenen verdediger
vindt in gibbon, Ch. XXX. p. 499. Vak wijs,
Naleez. hl. 89, dewez, T. I. p. 382, 383 en
bilderdijk,' D. I, bl.
55, stellen de zaak in twijfel, doch scliijiien de heide laalsfe Schrijvers, het
meest lot het gevoelen van gibbon over fe hellen.

(2) Frigeridüs, aangehaald hij gregoriüs türokensis, Lib. II. c. 9.

(3) Hieronymus maall met een vluglig maar treiTcnd penseel, een iafcrcel van deze cllendö in
Epist. XI. ad Jgeruntiam.

-ocr page 284-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

waarschijnlijk, dat deze overval ook onze oorden, en wel bijzonder Gelderland, Zuid-
Holland
en Noord-Braland getroffen heeft (1). Eenigen meenen, dat zich toen de
, Sneven in
Zeeland nedergeslagen hebben, en van daar de naam van Zeeuwen afluim-
stig is (2). Zeker is het, dat in de negende eeuw de volken, die aan de
Schelde en
Leye woonden, door de Latijnsche Schrijvers, ook Stiem genoemd worden (3). Ver-
moedelijk hebben de Sclaven en Veneden (Wenden) of AVilten , welke deel namen in
den togt der Westgothen uit
Pannöni'è n^ïiv Italië en Galli'è, zich in onze gewes-
ten, eo bijzonder in
Holland nedergeslagen, van waar de stad J^ laar dingen,
Λ oudtijds den naam van iSc/aymiiir^, en Utrecht dien van fViltenhurg, zou gedra-
gen hebben (4).
Bilderdijk vermoedt dat, behalve het in bezit houden van weinige
burgen, deze volken zich hier slechts eene poos ophielden, maar langen tijd het
boschachtig gedeelte van
Vlaanderen , en het land van Luik, met rooven en moor-
den vervulden (5).

XwBritanje was onderlusschen in het jaar vier honderd zeven door hel leger, zekere
GOTiSTANTiNus, wclkè als gemeen krijgsknecht was in dienst getreden, met het Keizerlijk
purper omhangen. Vlammende op het bezit
y^n Galli'è en Spanje ^ stak de nieuwe
Caesar onmiddellijk over naar
Boulogne, en werd door de meeste Gallische Staten er-
kend , wier benden zich onder zijne vanen schaarden. Hij versloeg in onderscheidene
ontmoetingen , de Germanen , die steeds het Romeinsch grondgebied verwoestten , sloot
^ met hen vredesverdragen, en versterkte den linkeroever des
Rijns, dién hy echter kort
daarna weder ontblootte, om al zijne strijdkrachten tegen
hokgriiis in Spanje te kun-
nen bezigen. De Overrynsche volken, hierdoor aangelokt, drongen van alle oorden in
het onverdedigde
Galli'è, teïbwyl gowstantinus , door eenen opstand in het reeds onder-
derworpen
Spanje, en eenen mislukten togt naar /ia/^'è', zich in den hagchelijksten
toestand bevond. Door de Germanen ondersteund, onttrokken zich de volken van

(1) AVagenaau, D. I, bl. 272. Buderdijk, D. I, bl. 56.

(2) A. mattiiaeiis, de NohiUtate, Lih.ll.c.^, p. 181. Oudheden van Zeeland, D. I. bl. 13—17.

(3) Naleez. op de Vaderl flist. bl. 90.

(4) Chronyk van Holland, van den Klerk uit de laage landen, bl. 7. Leyden 1740. Wa-
genaar, ü. I,
bl. 273. Eilderdijk, D. I, bl. 57, past den naam van Wilten beide op de Weii·^
den en Sclaven toe, die liij tevens voor één volk houdt. » AVilten" zegt hij « is geen eigen naam ,
maar de appellative benaming vän
Wilden, en behoorde dus M'aar men ze toepassen kon." Jf'^it-
lam,
in de tiende eeuw eene vermaarde koopstad aan den mond der Maas , Λνϋ men mede van de
Wilten afleiden, gelijk ook de
IFiltsveenen in Rijnland» Van ioon, D. I, bl. 232. Λ'^αν wijn
meent echter te kunnen verzekeren, in oude stukken de icilde veenen \qov PFiltsvcenen, gele-
zen te hebben, en dan zou het
onhetverkte, woeste veenen kunnen aanduiden. Naleez. op_ de
Vaderl Hist.
bl. 90. ^

(5) D. I. bl. 57. i ~

-ocr page 285-

DES VADERLANDS. , 289

Britanje en eenige staten van Galliër onder welke de Toxandriers en de Tongeren, 410
aan de heerschappij der Romeinen, en yormden zich later tot vrije geraeenebeslen (1).

Terwijl GONSTANTINUS door cowsTANTius, een veldheer van honorius , in Arles hele- 413
gerd werd, wierp zich
ïovikus , een der voornaamste Gallische Grooien, te Mentz
tot Keizer op, en trok met een ontzaggelijk heir Barbaren van de oevers des Rijns
naar die der Rhone. Erkend door de Franken, Allemannen, Bourgondiërs en Ala-
nen, vestigde hij zijn zetel te
Trier \ doch zijn bemnd was van korten duur (2).
Verraden door zijn bondgenoot
ataulp, Koning der Westgothen, werd hij, even
als GoiïSTANTiiius, op last van noivoRius vermoord. Te zijner hulp, of om hem te
wreken, zijn de Bourgondiërs, naar het schijnt den
Rijn overgetrokken , en hebben zich
trapsgewgze, deels bij verdragen, deels by verovering , in dat gedeelte van GaiZ^è'geves-
tigd , welk later het Bourgondische Rijk uitmaakte (3). De Franken volgden spoedig .
het voorbeeld der Barbaren, welken zy ten behoeve der Romeinen, zulk een dapperen
tegenstand geboden hadden. Na het verlies van eenen grooien veldslag, in wolken hun
Koning τ
heodemer sneuvelde, uit Trier verdreven , namen zij de wapenen weder op,
en heroverden deze bloeijende stad, die nu in puin en asch veranderd werd (4), Ein-
delijk waren de Romeinen genoodzaakt, hun de uitgestrektheid lands tusschen den 420
Rijn, de Moezel en de Maas af te staan, welke later een aanzienlijk gedeelte van het
rijk der Ripuarische Franken vormde, welk
Keulen tol hoofdstad had.

Galli'è bleef inmiddels een prooi der woeste volken en van binnenlandsche onlusten.
Om de rust aldaar te herstellen, zond de opvolger van
iionobius , valentiptianus ΠΙ,
of liever zijne moeder
placidia, welke op naam van haren jeugdigen zoon regeerde,
AETius met een leger naar het geteisterde gewest. Door een tijdig aanrukken ont- ^25
zette hy
Arles van de Westgothen, en versloeg in eenen bloedigen veldslag de Bour-
gondiërs , welke de Belgische gewesten verontrustten. Ook de Franken werden
overwonnen en uit de Gallische landen verdreven , welke zy langs den linker
Rijnoever

(1) ZosiMus, Lih. VI. c. 3,5. Grigoriüs tduokeksis, Lih, II. c. 9. Onder deze gemeenc-
besten behoorde dat der Amaorichen ofArborichcn, welk wagknaau , D. I. bl. 275, dewez , T. I. p.
380, en anderen, in onze oorden stellen. Vaw wijn heeft echter, naar ons inzien, overtuigend
Irewezen, dat de Armorichen de landen tusschen de
Loire en de Seine besloeg^en. BijVf en
Aanm. op de Faderl. Hiet.
bl. 72—76. Nalees, bl. 91. Hier plaatst hen ook cnmoir,
XXX. p.
528, Bilderdijk daarentegen aan de zeekusten van Bretagne en Vlaanderen, D. h
bl, 5ö; en raepsaet,
Oeuvres, Τ. Π. ρ. 270. Τ, III, ρ. 264, in Normandv:, Artois, Vlaande-
ren
en ßraband aan deze zijde der Dijle. Verg. dübos , Hist. Crit. de la Monarch. Franc.
T. I. Liv. I. Ch. VIII. p. 84, Liv. II. Ch. III. ρ. 297.

(2) Gregorics tbrohensiSj Lih. II. 0. 9.

(3) Prosper, FasH ad anmtm 413, p. 203.

(4) Gregorics ttroimnsts, Lib. II. c. ö.

1. deel. 36

-ocr page 286-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

425—bezet hadden (1). Aetius schijat vervolgens een verbond gesloten te hebben met
den Frankischen Koning
chlodio , welke over de Saliërs, alzoo over een gedeelte
van
Batam 'è, regeerde, waar deze Franken zich reeds voor lang nedersloegen (2) , en
zijnen zetel te
Dispargiim gevestigd had (3). Onderrigt van den Λveerloozen staat van
Belgisoh-Qalli'é ^ trok chlodio , eenige jaren later, door de digte bosschen lusschende
445 Maas en de Schelde door, nam Doornik en Kamerijk'm ^ en strekte zijne veroveringen
uit tot aan de
Somme, Ofschoon aan de oevers dier rivier door aetius overvallen en
geslagen, bleef de Frankische vorst echter in lïet bezit zijner veroveringen, en zette den
krijg met nadruk voort (4). Wel werd weder in het volgende jaar eene overwinning
440 op de Franken bij
Helene, vermoedelijk het oude Ilesdin in Artois bevochten, doch
even weinig beslissend, daar zy door een verbond van vrede en vriendschap gevolgd
werd (5). Te vergeefs moest ook het pogen zijn om volken te breidelen die, naar
de getuigenis van
sidonius , «krijgslieden waren vóór dat zij mannen werden. Wan-
neer plaats of overmagt het voordeel geeft aan hunnen vijand," dus gaat de Dichter
voort,» kunnen zij gedood, maar niet tot vlugten gebragt worden. Zij sterven zonder
den moed te verliezen, en beloonen nog dapperheid, wanneer zy reeds bijna levenloos
zijn (6)." De goede verstandhouding tusschen Romeinen en Franken bleef, naar het
448 schijnt, ongestoord lot op den dood van ciilodio , welke het Rijk aan de oneenigheid
zijner beide zonen overliet.
Meroveüs , de jongste, riep de bescherming in van Rome ^
en werd aan het hof van valentinia.nus met onderscheiding ontvangen; terwijl intus-
schen zyn broeder hulp zocht bij den vreesselijken
attila. , den Koning der Hunnen,
Λvicn daardoor een geschikt voorwendsel gegeven, en een gemakkelijke weg gebaand
werd, om over den
Rijn in Gallië te vallen. Hy werd echter met zijn ontzaggelijk

(1) Prosper, Fasti ad annum 428.
^2) Wagenaar, D. I. bl. 282, 284.

(3) Gregoriüs TtiRONEivsis, Lib. II. c. ü. Disparguni was, volgens dubos , Jiist, Crit. de la
Monarchie Frang.
T. I. Liv. II. Ch. VII. p. 393—397, ciiwagenaar, D. I, bl. 282. Aant. 8.
eene sterkte of vesting tussclien
Leuven en Brussel. Raepsvet beweert, dat men er het tegenwoor-
dig
Duisburg aan den Rijn, in het voormalig gewest der Sikamberen, onder verstaan moet.
Oeuvres Comp. Τ. III. ρ. 270.

(4) Guegorios turobepfsis, Lib. II. c. 9. Verg. ddbos, Hist, Grit, de la 3Ionarchie Franc.
T. I. Liv. II. Ch. XI. p. 462 etc. Giubo« , Ch. XXXV. p. 568, 569.

(5) Wagexaar , B. I. bl. 289.

(G) Sidonius Apollinaris in Panegyr. majoriani, \s. 244.

— Puerilibus annis
Est belli maturiis ainor, si forte premanfur^
Seu numero, seu sorte loci, mors obruit illos,
Non timor, invicti perstant, animoque supersunt.
Jam prope post animam.

-ocr page 287-

DES VADERLANDS. 283

leger in de Telden ran Chalons door aetius geslagen, \vaarop meroveus in het ge-
rust
bezit zijns gebieds, dat een aanzienlijk gedeelte der NedeQ'landen ovayvXie, hersteld
en bevestigd werd (1).
Meroveus regeerde slechts acht jaren; en hoewel weinig van
zijne lotgevallen bekend is·., moet hij een beroemd -vorst geweest zijn, dewijl hij zijn
naam aan den eersten Franschen Koningsstam gegeven heeft (2).

Ondanks het verbond met de Romeinen waren en werden steeds de kusten van Gal- ,
door de Barbaren onveilig gemaakt. Men bew^eert, dat deze zeeschuimers Saksers
geweest zijn, welke zich in de landen beneden
Nijmegen ^ tot aan zee toe, gevestigd
hadden, en met hunne ligle roofschepen dei? een door-

kruisten, zich van verschillende eilanden meester maakten, en Sicilië veïwoeslleïi (3).
Hoe dit zij,
y> Nederland merkt van kampen zeer juist aan, »was toen de woon- en
>vapenplaats der volken, die het Roraeinsche rijk in het Weslen de felste slagen toebraglen ,
en naderhand de magfigsle Monarchien hebben gesticht. Reeds in de eerste eeuwen
der Christelijke jaartelling, zegt w
acïiler , boeijen de Nederlanden ^ als zetel vanDuit-
sche vrijheid en dapperheid, de aandacht der geschiedonderzoekers; hier streed men
roemrijk tegen Romeinschen overmoed en wilde roofzucht der Pfoormannen: hier werd
het geslacht opgekweekt, dat de overwinningen der Duitschers over de onlaarde Ro-
meinen , en de grondvesting eener nieuwe orde van zaken in
Europa, besliste: hier
was het vaderland dier groote heldengeslachten, uit welke zegerijke heerschers van
groote staten en onsterfelijke strijders voor Christengeloof en Ridderpligt ie voorschijn
kwamen: hier hield zich de Duitsche staatsvorm het langst en het zuiverst in wezen (4)

Onder de Germaansche volken welke, in dien tijd iV^erfer/«wc?bewoonden, behoorden
de Angelen, welke met de Saksers en andere volksstammen , naar
Britanje oversta-
ken. Het is boven allen gegronden twijfel gesteld, dat deze volken niet uit het
Noorden van
Duitschland, maar uit Nederland Britanje veroverd hebben (5). De
Britten, thans door de Romeinen geheel verlaten, en in verschillende kleine heerschap-
pijen gesplitst, waren door onderlinge verdeeldheden verscheurd en ten prooi der Pikten

(1) Pbisccs in Excerpt. Leg. p, 63. Gregorii's tcrokeksis, Lib. 11. c. ü. Gibbon, Ch.XXXV.
p. 509.

(2) Raepsaet, Oeuvres Comp. Τ. III. ρ, 272.

(3) Wagenaar, D. I; 1)1. 285.

(4) Van Rampen, Vadefl. Karalterk. . I. bl. 31. - '

(5) Wagenaar was reeds van dit {^e\oc]cn, D. 1. bl. 28ü, welk nader is locgclicht door den
Weleerwaarden p. c. motnuysen, in Jiet, sluijc:
De mingelen in Nederland, opj^cnoinen in
nunoffs
JJijdragen voor Vaderl. Gcsch, D. III. St. I. ])], 50 enz. De Heer moluüysen meldt
levens, dat sciialmann ,
Gcsch. d. Nicdersiichs. Volks, Gött. 1839, S. 25, in hetzelfde gevoelen
deelt. Men zie ook des Heeren d. j. vak lenkepS
Verh. over de Slaven, Willen en Warnen,

■ V

in het zesde Deel van de Verh. der Ttcecde Klasse van kei Koninkl. Nederl. Instiimit,
11. 189-192. Amst. 1839.

36 ^

-ocr page 288-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

451 en Schölten, toen drie Saksische C^w/ei (kielen) of schepen, onder aanvoering van twee
broeders,
hengst en hors, aan hunne kusten landden. Eenige schrijvers melden, dat
dë" Saksers op uitnoodiging der Britten zelve, anderen, dat zij bij toeval
aankwamen.
Het is waarschijnlijk , dat hunne eerste komst toevallig, maar hunne nadere landing en
verder vertoeven het gevolg eener uitnoodiging geweest zijn (1). De Britsche Koning
GWRTHEYRW of VORTIGERN hield deze schepeiingpn bij zich, om hem tegen de Kaledo-
nische en lersche roovers te dienen, die dan ook spoedig voor Saksische dapperheid
moesten zwichten. Het eiland
Thanet, nabij Richhorough , een vruchtbaar oord, werd
den Saksers ten verblijf afgestaan, die daarenboven, overeenkomstig het verdrag, met
kleederen en levensmiddelen voorzien werden. Het >vas echter niet genoeg de eerste
aanvallers verdreven te hebben, wier gewoonte het was t« overvallen, te plunderen ,
terug te trekken eu spoedig weder te koeren. Om meer uit te rigten werd grootere hulp
gevorderd, en onder toestemming, welligt op verzoek des Britschen Konings, ontboden
HENGST en HORS versterking uit hun land (2). Het schijnt, dat hierop de Nederlandsche
Saksers en Angelen hunne woningen aan de zeekusten en den
Rijn verlaten hebben,
waardoor den Friezen gelegenheid gegeven werd, zich van de
Elbe en Lauwers lot aan
den mond' der
Schelde uit te breiden (3). Ongetwijfeld namen de Friezen deel in
dezen togt, en, gelijk men wil, ockk de Warnen en Wilten, wier naam wij mogelijk
in
Warham, Warwich, Warwickshire , Wernford , Wiltshire en andere En-
gelsche plaatsbenamingen wedervinden
(4). De Britten bemerkten te laat de heerschzuch-
tige oogmerken hunner overzeesche bondgenooten , welke zy met gewenschten uitslag , le-
gen de Kaledoniërs te hulp geroepen, doch die intusschenj5r«Va?y'e overstroomd hadden.

455 Te vergeefs drongen zy bg hen aan om te vertrekken; de Angelen en Saksers sloten
veeleer een verbond met de Pikten, en overvielen, metvereenigdekrachten, de onvoor-
bereide en verbaasde Britten. Alles werd aan de verwoesting prijs gegeven; een gedeelte
der bevolking zocht eene schuilplaats in de kloosters, een ander in de bosschen en op de
bergen, en velen vlugtien naar de naburige volken op het vaste land. Zelfbehoud vermögt
eindelijk wat vaderlandsliefde niet had kunnen bewerken; de Brillen vereenigdenzich tot
eenen krachtigen tegenstand, en eindelijk gelukte het hunnen vorst
guortemir den dap-
peren HENGST te verdreven, welke waarschynlyk naar onze kusten de wijk nam, enwien
eene overlevering, doch ten onregte, de stichting van
Leyden heeft toegeschreven (5);
eene overlevering, welke misschien aan het oude kasteel der Romeinen, den naam van
Huis te Britten gegeven heeft. Na den dood -van guortemir keerde hengst met eene

(1) SüAROjT TüRNEn, History of the Anglo-Saxons. Vol. I. B, III. ρ. 254. Ed. London 1828.

(2) Sharon turner , Vol. I. ß. III. p. 256.

(3) Meus stoke, B. Γ, vs. 45—50. üitg. van huydecoper. "

(4) MoLnuYSEW in het bovenaangehaalde stukje, hl. 89. Va« Lennep, t. a. p. bl. 191.

(5) suaron türner, VoJ, l, B. III. p. 262. '

-ocr page 289-

DES VADERLANDS. 285

aanzienlijke legerraagt terug, en verzekerde zich van het bezit van Z^ew/door de overwin- 455
ning, in het jaar^vier honderd zeven en vyftigin den grooten slagbg CrayfordhehBsAA (1).

De oorlogen tegen de Britten verhinderden ondertusschen den Saksers niet hunne 457
strooptogten op de Belgisch - Gallische kust, welke uit dien hoofde Littue Sasoontcmn
zou genoemd zijn, met nadruk voort te zetten (2). De verwarde en zwakke staat des
Westerschen Rijks, welk zijne ontbinding naderde, had de
Gallien^ naden dood
van
AETius en valentinianus , aan de roofzucht der Germaansche volken blootgesteld, en
terwijl de Saksers de zeekusten verwoestten, drongen de Allemannen en Franken van
den
Rijn tot aan de Seine door. Avitus , een Galliër van afkomst, aan wien Keizer
MAxiMus het krijgsbevel had opgedragen, breidelde den overmoed der Barbaren; deAlle-
mannen trokken over den
Rijn terug, de Franken verlieten de nieuw gemaakte verove-
ringen, en de Saksers staakten hunne rooftogten (3). De vriendschappelijke betrekkingen
tusschen Romeinen en Franken werden nu weder aangeknoopt; zelfs zag zich een Romein 459
door en over deze laatsten tot Koning verkozen. De Franken namelijk hadden
childe-
rik
, den zoon en opvolger van meroveüs , wegens grove buitensporigheden, van zync
waardigheid ontzet, eri die aan
Aegidius, den Romeinschen gezagvoerder in de landen
tusschen de
Somme, de Loire, den Oceaan en de Maas, opgedragen (4). Vier jaren
regeerde
Aegidius , en deelde toen gewillig het gezag met den wettigen Vorst, Avien het
volk uit zijne ballingschap had teruggeroepen (5). Naar luid van andere berigten, raoet
AEGIDIUS echter niet zoo gewillig afstand van zijnen rang gedaan, maar eenen aanhang
voor zich gehad hebben. Uit dien hoofde zouden (Ie Franken zich van
Keulen^ waar
hij zich bevond, meestergemaakt, en vele burgers, die zich voor hem verklaard hadden,
vermoord hebben. Hij zelf ontsnapte, en heeft vermoedelijk ook eenen aanhang in
Trier gehad, dewijl deze stad insgelijks door de Franken ingenomen, en, even als het
omliggende land, verwoest werd (6). De Franken schijnen echter steeds met deRomei-,
neu in verbond gestaan te hebban. Immers werden de Saksers, bij eenen hernieuwden
aanval in
Gallië^ door childerik gestuit, die sedert de zoogenaamde ceYawi/eii
Saksers verwoestte en vermeesterde, onder welke men, naar de gissing van "wagenaah ,

(1) Sharon turner Vol. I. B. III. ρ. 265.

(2) Hüydecoper, op stoke, D. I. hl. 10. Raepsaet, Oeuvt^s Conipl T. III. ρ. 106, 108, 116.

(3) SiDONiüs in Panogyr. aviti, vs. 327 etc.

(4) Gregoriüs turonensis, ZiÄ. II. c. 11.

(5) Guegoriüs turonensis, Lib, II. c. 12, schrijft, doch onjuist, aan akgidics eenc achfjarige rej-
gering toe, geliik is aangewezen door dübos, T. II, p. 106.

(6) Gesta Regum Francorum c. 7. p. 545. Verg. wagekaar, D. I. bl. 293, 294. sismonbi eegt,
ofschoon GRÉGORiüs VAN TOURS, nocli de
Gesta Reg. Franc, er aanleiding foe geven. » Α la mort d'
AEGIDICS en 464, les Francs rentrcrent dans leurs foyers, et ils rappellcrent leur rei cniLOKRiK."
llist. des Francais, T. I. p. 87. Brax. 1830.

-ocr page 290-

268 ALGEMEEN Ε GESCHIEDENIS

463 Batavi'é^ of de Zeeuwsche eilanden te verslaan hebbe (1). De verdelgende krijg ein-
digde met een vredesverdrag, waarbig de Saksers zich aan den Frankischen Koning
schijnen onderworpen te hebben (2).

Inlusschen hadden zich de West Gothen in het Zuiden van Ga//iè'gevestigd , en toen het
47(5 waggelende Westersch-Romeinsche Rijk geheel ineen stortte, werden aan hunnen vorst
EVARiK, door ODOAKER, Koning van
Italië, al de landen tusschen de Pyrenëen, den
Rijn en i\ea Oceaan afgestaan (3). De Saksers, Herulen, Bourgondiërs, Sikamberen
en Franken huldigden
evarik , en sloten met hem een vredeverbond , waarschijnlijk onder
beding, dat elk volk in het bezit dier landen zoude blijven, welke ieder hunner reeds
in
GaUi'é bezat (4). Ongetwijfeld zijn de Nederlandsche Rijnlaiiden in dit verdrag be^
grepen geweest (5).

Moeijelijk valt het de volksstammen te bepalen, welke in dit tijdvak van verniehng,
verwarring en dooreen woeling zich in
Nederland nedersloegen. Drie Hoofdvolken wer-
den er in aangetroffen: de Salische Franken , de Saksers of Nedersassen, en de Friezen.
De Franken tusschen de
Schelde, de Maas ^ de Moezel en den Rijn, waren in ver-
schillende, yan elkander onafhankelyke stammen verdeeld, onder welke de Saliërs en de
Cliamaven de voornaamste waren. De Saliërs, onder Avelke de Sikamberen en Bruk-
teren behoorden, woonden in een gedeelte van
Overijssel^ Gelderland, ISoord-JBra^

(1) D. I. bl. 294. Aant. 4.

(2) Gregoriüs tcronensis , Lib. 11. c. 18, 19. wageitaan , D. I. bl. 295.

(3) Procopitjs, de Bello Gallico, Lib. I. c. 12.

(4) SiDoNits geeft eene belangrijke besclirijving van een bezoek bij den magtigen Koning der
Weslgothen. Wij halen er de volgende plaats uit aan, dewijl er eenige Nederlaadsche volken in
geschetst worden.

Illic Saxona caerulum videmus

Assuelum ante salo, solum timere

Cujus verticis extimas per oras

Non contenta suos teuere morsus

Altat-lamina inargiuem comarum

Et sic crinibus ad cutem recisis

Decrescit caput, additurque vultus.

Ilic tonso occipiti senex Sicamber.

Postquam victus es, clicis retrorsuni

Cervicem ad veterem novos capillos.

llic glaucis Herulus genis vagatur

Imos Oceani colens recessus.

Algoso prope concolor profunde

Ilic Burgundio septipes frequenter '

Flexo poplite supplicat quietem. Epist. ZiZ>. VIII. Ep. 9.

(5) W.VGE.'ÏAAB. D. I. bl. 300.

-ocr page 291-

DES VADERLANDS. 285

band, en slreliten zich uit langs de Schelde lot aan Arras (1). De Chainaven be- 470
xelteden een deel van
Zuid-Holland en Braband. In Gelderland aan den Rijn^
tusschen Venlo en Wezel, plaatst men de Thoringers, hel zoogenaamde Thuringia of
Thoringia (2); anderen zoeken het iq de omstreken van de Merioe en den Zuid-
Hollandschen waard
(3). De Sneven schijnen, gelijk wij reeds opmerkten, Zeeland
bezet Ie hebhen (4). De Hernien, die wel eens met de Batavieren genoemd worden,
moeten ook een Nederlandsch volk geweest zijn. Waar zij gewoond hebben is ons
niet gebleken.
Sidonius beschrijft hen als een volk , dat aan den verwijderden Oceaan
woonde, en ligchaam en gelaat blaauw verfde (5). De Saksers besloegen hel bij onze
oude Kronijkdichters zoogenaamde
Nedersassen, bevattende een gedeelte van Gelder-
land. Holland,
en de zeekusten tusschen den Zuider en den Middel Rijmnond (6).
Tusschen de Saksers ingesloten, moeten de Angelen op de
p^eluwe en in de nabijheid
gewoond hebben, waar nog sporen van hun verblijf, even als in
Overijssel, zijn over-
gebleven. Van hunnen logt naar de kust, meent men nog eene herinnering te vinden
in het dorp
Engelen aan de Dieze^ en den polder Engeland in het Land van Put-
ten
(7). De Wernen of Warnen zoekt men aan den midddl uitloop van den Rijn;
in het dorp Warmond schijnt hun naam bewaard (8). De Sclaven en Veneten of Wil-

(1) Bij de Schrijvers dier tijden schijnen Sikamberen en Franken censbeteekenend geweest te zijn.
Zie de liierljoven aangehaalde plaats uit sidonius. Dezelfde Dichter wijst elders diiitlcHjk de woon-
plaats der Sikamberen aan:

« Detonsus Vachalim bibal Sicamber." Carm. XIII. ad Major.

(2) IUepsaet, Oeuvres Compl T. III. ρ. 253 , 269, 271.

(3) MoLnuYSEN, de Angelen in Nederland, bl. 65—68.

(4) Raepsaet vermoedt, dat de Batavieren Zeeland bevolkt hebben, öewvfci Co«/p/.Τ. III. ρ. 49.

(5) Ερ. 9. Lib, VIII.

(6) Maerlant, Spiegel Jlistoriael, D. II. bl. 7. Leyden 1784. «elis stoke, B. 1 vs. 41—50,
Ondanks de tegenbedenkingen van van wijn , ßijv. cnAanm. op wagenaar , St. I. bl. 69—72. Naleez.
op de Vaderl. Eist.
bl. 102—105, gelooven Avij met den Heer mouiüysew , in het aangehaalde stukje
bl. 09, dat er geene reden is, om het berigt dier beide oude schrijvers te verwerpen, dat het land
beneden
Nijmegen , eertijds Nedersassen heette. Het dorp Sassen/leim^ heeft de geheugenie
van het verblijf der Saksers aan de zeekusten bewaard. Zie d. j. van ιεννερ",
over de Slaven,
JFilten
en Warnen, bl. 187.

(7) De Angelen in Nederland, bl. 57 , 69.

(8) Wagenaau, D. I. bl. 313, 314. Bijv. en Aant. op wagenaar St. I. bl. 76—78. Nalees,
op de Vaderl. Hist.
bl. 106. De Warnen (Warnauen) woonden in het Mecklenburgeche, waar
men nog het riviertje de
Warne en de haven Warnemünde vindt. Oorspronkelijk waren zij Ger-
manen , doch de Sclaven, zich tot aan de
Elhe uitbreidende, hadden zich ook bij hen ingedron-
gen.
Van lennep, t. a, p. bl. 183.

-ocr page 292-

- 276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

476 ten hadden zich in Zuid-Holland en Utrecht gevestigd. Slavenburg^ Wiltenhurg
en misschien ook Witlam^ aan den mond der Maas ^ hebben den naam dezer volken
nog langen tijd in
Nederland bewaard (1). — De Friezen besloegen het geheele ove-
rige gedeelte van
Nederland: namelijk Ν oord-Holland tot aan den middel Rijn-
mond, Utrecht^
de Noordölyke strook der Veluwe ^ Overijssel, Drenthe, Fries-
land^
en Groningen tot aan de Elhe,

Het magiigste dezer volken waren de Salische Franken, en de aanzienlijkste onder
hen de eigenlijke Saliërs, wier Koning
childerik te Doorknik zyn verblijf hield. Hlo-
480' dowig, ghlodowig of glovis, zoon cn opvolger van dezen vorst, in Nederland gebo-
ren (2), krijgshaftig, voorzigtig, heerschzuchtig , en even groot veldheer als staatsman,
opende zijn loopbaan als stichter van het Frankische Rijk, dat onder
karel den groote
zich tot eene wereldheerschappij verhief, met eenen gelukkigen krijg tegen afranius sya-
grhjs
, den zoon van dien Aegidius, onder wien de Saliërs zelve een tijd lang gestreden
491 hadden, en welke in
Soissons regeerde (3). Na de nederlaag van syagrius , zette hy
zijne krijgsondernemingen voort, maakte zich meester van verschillende Belgisch-Gallische
landschappen, en onderwierp in het tiende jaar zijner regering, de Nederlandsche Thü-
ringers aan zijn gebied (4). De aanwassende magtvan
hlodo^vig en bovenal zijne verove-
ringen in
Galli'è, moesten de bezorgdheid en naijver der Allemannen opwekken, welke
niet minder dan de Franken, op het bezit van
Gallië vlamden. Reeds hadden zij zich
over den
Elzas en in Lotharingen verspreid, toen de vereenigde legers van hlodowig ,
en siGEBERT, den Koning der Ripuarische Franken, hen bij Tolbiak, vermoedelijk het
490' tegenwoordig
Zulpic, vier mijlen van Keulen, ontmoetten. De Franken waren na een
hevig gevecht, op het punt van te zwichten, toen de moed en schranderheid van
hlodo-
wig
, de krijgskans deden wenden. De Koning der Allemannen werd gedood , zijn volk
overhoop geworpen en achternagejaagd, tot dat zij zich aan de genade van den overwinnaar

(1) Zie hiervoor bl. 280, benevens de aangehaalde Verhandeling des Heeren van lenmep , alwaar
van bl. 176—183 uitvoerig over de Selaven oF Wilten gehandeld ivordt. Men houdt hen voor
oorspronkelijk van den oever der
Zwarte Zee, en de boorden van den Donau en Dniester.

(2) De bisschop van Rheims noemde heni bij den doop Sikamber. Gregorius td«orem8I8 ,/^zä.
Π. c. 31. En dat de Sikamberen in dien tijd aan de
Waal Λvoonden, zagen wij boven, bl. 287,

uit SIDONIÜS.

(3) Gregoriüs toronensis, Lib. II. c. 27.

(4) Gregorïus türonensis,'ziä. II. c. 27. Gesta licgum Franc. c. 14. Het is onnoodig met
ȟbos, T. 11. p. 421, het Avoord
Toringi, bij gregoRius, in Tongriic veranderen. Deze Geschied-
schrijver bedoelde niet de Overrijnsche, maar die Thüringers, welke zich, gelijk Avij reeds opmerk-
ten, in een gedeelte van
Nederland gevestigd hadden. Misschien behoorde lot deze Nederland-
sche Thüringers de moeder van hlodowig , welke haren echtgenoot verlaten had, en met cuiiderik.
gehuwd was. Gregorius toroneivsis,
Lib. H, c. 27.

-ocr page 293-

DES VADERLANDS. , 289

onderwierpen en hem als hunnen gebieder erkenden (1). Men wil, op de getuigenis 490
van een Schrijver der twaalfde eeuw, dat de Friezen en Saksers zich met de Alleman-
nen verbonden hadden, ofschoon de herigten der tijdgenooten hiervan geene melding
maken (2). Zij althans kunnen wel, om dezelfde reden als de Allemannen, de wapenen
t«gen de Franken opgevat hebben. Ook schijnt het boven gegronde bedenking verheven , dat
de volgende en langdurige oorlogen der Franken tegen hen gevoerd , niet minder uit vrees
voor de Frankische overmagt, dan uil Frankische heerschzucht zijn voortgesproten (3).

In de gevaarlijkste oogenblikken van den slag had hlodowig , lot nu toe gehecht aan
de goden zijner vaderen ,eene gelofle gedaan, het Christelijke geloof te ombelzen, indien
hij de overwinning behaalde (4). Zijne gemalin
chlotilde, eene Christen vorstin, do
dochter van
childerik , Koning der Bourgondiërs, had reeds vroeger haren echtgenoot
bewogen, hunne twee zonen te laten doopen, en tevens getracht hem zeiven tot
het geloof aan haren God over te halen, >vien zij hem verzekerde, dat den ZAvakke
ondersteunde en dengene de zegepraal vergunde, Avelke in Hem geloofde (5). Ge-
trouw aan zijne gelofte, en overtuigd, dat zijne bekeering tot de Christelijke godsdienst
alleen hem de gunst en gehoorzaamheid der Galliërs konde verzekeren, omhelsde hij die
leer en hel zich doopen. De plegtigheid geschiedde te
Rheims op den vijf en twiu"
tigsten van Wintermaand door den heiligen
remi of Remigius, welke met eene luido
stem, vóór dat hij het doopwater uitgoot, zeide: »Buig uwen hals, Sikamber, aan-
bid hetgeen gij plagt te verbranden, verbrand hetgeen gij plagt te aanbidden (6)." Drie
duizend Franken volgden het voorbeeld van hunnen heldhaftigen aanvoerder. »Wij
zweren, ο Koning, de sterfelijke Goden af," riepen zij uit, >> en zijn bereid den eeni-
gen God te dienen, welken
Remigius ons verkondigt (7)."

De overwinning bij Tolhiac had iilodowig aan het hoofd van eenmagtigGermaansch
bondgenootschap geplaatst, en zyne bekeering, door welke hij de toegenegenheid der Galliërs 500

(1) Gregohius türokeäsis, Jlist. Lil). II. c. 27, 30. Gesta Regum Franc. c. 15.

(2) Wagenaar, D. I. hl. 305. Volgens nxkcaiar, in f^iia remigii, aangehaald hij »tbos; Jlist. Crit.
dc Ia Monarchie Frang.
, T. II. Liv. IV., ch. 1., p. 483, bevonden zich ookSueven bij de Allcmannen.

(3) Wagenaar , D. I. hl. 306.

(4) Het gebed dat itlodowig in dezen dringenden nood zou uifgestort hebben, liecft crecorius
vajf tocrs
, doch zeker veel uitgebreid en opgesierd, bcAvaard. Lib. IL c. 30.

(5) Gregorius turokessis , Lib. 11. c. 30.

(6) Gregorics tcrokeksis, Lib. II. c. 31.

(7) Gregorius tcbokeksis, Lib. IL c. 31. liet sprookje van de duif met het lieilige olie-
fleschje
[la sainte Ampoule) wordt niet door dezen Schrijver; maar het eerst door iiincmaris,
welke drie ecmven later leefde, in Fiia remigii, geboekt.

I. DEEL. 37

-ocr page 294-

Α L G EMEΈ ΝΈ G ES G ΗI ED EN IS

500 had gewonnen, maakte hem de verovering der Gallien gemakkelijk, zoodat tegen het
einde der vijfde eeuw, het opperhoofd van eenen Frankischen stam aan de oevers der
Waal^ zich meester zag van de landen tusschen den Oceaan, deXoiVe, AeRhóne en
den
Rijn. Heerschzucht en noodzakelijkheid vorderden echter nog uitgestrekter ver-
overingen.
Hlodowig moest, om zijne oorlogzuchtige Franken, welke van den krijg
leefden, te bevredigen, en zyn invloed te behouden, hen steeds van overwinning
^QQ tot overwinning geleiden. Achtereenvolgend werden dan,ook de Bourgondiërs enWest-
—507 gothen met zoo veel geluk beoorloogd, dat de geheeie Ikndstreek, tusschen de
Pyre-
neen
en de Loire, in de landen der Franken Averd ingelijfd, van welke/'aryV thans de
hoofdzetel geworden Λvas
(1). Anastasius, de Keizer van het Oosten, zond de teeke-
nen en sieraden van het Romeinsche Consulschap aan
ulodowig, "wien het volk deswege
met den titel van
Consul, zelfs met dien van Augustus begroette (2). De naam van
den Koning der Franken wordt echter niet gevonden in de
Fasti van het Oosten noch
in die van het Westen, in welke altijd degene' werd ingeschreven, die met de Con-
sulaire waardigheid was bekleed geworden (3). Het Romeinsche Congulschap mögt
sinds lang een ijdele titel geweest zijn, aan welken geen gezag hoegenaamd meer ver-
bonden was, de staatkunde echter konde
ulodowig niet onverschillig laten voor het eer-
bewijs des Keizers, welk zijn aanzien moest verhoogïjn in gewesten, waar de Romeinen
eeuwen achtereen gezeteld hadden, waar zoo vele hunner gewoonten en zeden nog
bestonden, waar de herinneringen van hunne grootheid niet vervlogen waren, waar
men nog waarde hechtte aan titels, welke men zoo vele eeuwen geleerd had te achten
en te eerbiedigen, en waar men zelfs nog eenige meerderheid aan het Romeinsche Rijk
bleef toekennen, ofschoon de Romeinsche vanen zich niet meer tusschen den
Rijn en
de
Pyreneën ontplooiden (4).

Μ et het oude geloof had hlodowig de oude woestheid van zeden noch zijnen wreedèn
aard afgelegd. Hij "was Christen in den geest dier tijden; stichtte kerken en verrijkte
de geestelijkheid, doch kende niet de zedeleer der Christelijke godsdienst en oefende die nog
veel minder uit. De godsdienst was aan zijne staatszucht onderworpen , en om deze te
voldoen, verkrachtte hij gewetenloos de wetten der natuur en der menschelükheid, €n

507

bezoedelde het laatste tijdperk zijner regering met gruwelen en w«,ndadenk Het was

(1) Gregoriüs turonensis,! ϋίό. Π. c. 32—37. Gesta Reg, Franc,, c. Iff. Pbocopiu», de
Bella Gothico, Lib.
I. c. 12. Dvms,] Eist. Crit. de la Monarch. Frang. , T. Π. Zir. IV.
Cli. 5—11. p. 569—735.
Gibbon , Ch. XXXVUL p. 622—626. Sismondï, Ilist. des Frangais,
T. 1. p. 100-111.

(2) Gregobius turonensis ; Lib. II. c. 38.

(3) Gibbon, CL·., XXXYIII. ,p. 625. Sismondï^ T. I. p. 111. Dübos geeft.eenijje redenen op,
-waarom denaam van hlodowig niet op de lijsten der Consuls ge vonden wordt. T.III. Xtr.V. ch.1. p. 1 etc.

(.4) Naleez. op de Faderl. Hist., bl. 105. ,

2 go'

I

-ocr page 295-

DES VADERLANDS. 291

hem niet genoeg, de rermaagschapte Koningen der overige Frankische Tolksstanimen 507
Terre in magt en aanzien Ie overlreflen; hij beschouwde hen nog steeds als gevaarlijke
mededingers, en besloot hunne staten met de zgne te vereenigen. Geene middelen ver-
smadende indien hij zijn doel konde bereiken, spoorde hij door schitterende beloften,
den zoon van
sigebert , Koning der Ripuarische Franken, tot vadermoord aan , en liet,
na het volvoeren der afgrijsselijke daad , het door hem misleide.monster ombrengen.
Veinzerij bij de misdaad voegende, betuigde hy daarop den vergaderdenRipuariërszijne
onschuld aan den moord der beide vorsten, wier kroon hij voor zich eischte; en de
gelukkige geweldenaar werd onder het vreugdegejuich der menigte, op een schild Yer-
heven en voor Koning der Ripuariërs uitgeroepen (1). Geen der overige'Frankische
vorsten, afstammelingen van
meroveus , onder welke kararik , ragnagair en regno- -
MER met name genoemd worden, «ntkwam aan zijne heerschzucht; hij maakte zich
door geweld en list meester van hunne personen en bezittingen, en liet zich door hurino
volken tot Koning erkennen; alles wat tegenstand bood of bieden konde, was ten
laatste door hem uitgeroeid, het Salisch-Frankische rijk met dat der Ripuariërs ver-
eenigd, en de grondlegging der Frankische heerschappij voltooid (2).

Nederland tusschen de Maas, den Rijn en den Oceaan, de Zeeuwsche eilanden 511
er onder begrepen, vormde een gedeelte van dit aanzienlijk rijk (3). De staatsregeling
der Franken vordert niet alleen uit dien hoofde alhier eene bijzondere beschouwing,
maar ook dewijl in haar den oorsprong onzer burgerlijke en staalkundige regten moet
gezocht worden (4).

In de oudste tijden waren de Koningen der Franken slechts bevelhebbers en aanvoer-
ders in den krijg of heirtogt, en worden als zoodanig dikwerf iTIere-^^o^ (ZTcrifo^, Z>//
λ?)

"(1) Gregorios TDRONEKSIS, Lih. II. c. 40.

(2) Gregoriüs tcrokensis, Lib, li. c. 40, 41.

(3) Dagobertüs, palre defunclo, in amplissima regna succedcns, circa annxuu salutis christianac
β31 — dirigitur postea a palrc cum pepino Duce in
Austrasiam, li. e. quidquid inter, Rhenum,
Mosam et Oceanum
interjacet regnatunus. Heda, Uist. Ultra]. c. 5, p. 15. Ed. üllraj. 1643.

(4) Dit is uitmuntend ontwikkeld en «angetoond door baapsaet in zijne Histoire des Etats-gé-
néraux et provincaux des Gaules,
en in zijne Analyse de Voiigine et des progrès des droits
des Beiges et Gaulois.
Uit deze ΛveΓken hebben wij, even als grootendeels oewez , Jlist. Gen.
de la Belgiquc,
T. II. p. 60—70, liet volgende verslag over de sfaatshuishouding onder de Fran-
ken ontleend. De lieer van hees vah berkel sdiijnt de hoogbelangrijte werken van raapsaet niet
geleend, althans niet geraadpleegd te hebben in zijne:
Beschouwing over Geschiedenis en Staats-
regt, vooral in betrekking tot ons Vaderland, onder de heerschappij der Franken en de rege-
ring der Graven,
ütr. 1836. Wij hebben ook met vrucht het werk van scdates, Les Pays-
Bas avant et diirant la domination Romaine,
Τ. I. ρ. 223—273, geraadpleegd j minder was
ons van nut: o. van look,
Aloude regeringwyze van Holland, D. I. Leyden 1744. cn bcbos;
llist. Crit. de la Monarch. Frang. T. ill. Liv. VI.

37 *

-ocr page 296-

292 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

511 genoemd. Na de tijden van hlodówig tot aan ka-REl den groote , was hun gezag
binnen enge grenzen omschreven, en bestond meer in aanzien dan in vermogen. Zrij
werden, uit hetzelfde geslacht, door het geheele volk , de lijfeigenen alleen uitgezon-
derd , verkozen, en hunne verheffing door het plaatsen en rond dragen op een schild
aangekondigd en gewettigd. Eerst de Koningen uit den tweeden stam matigden zich
het regt aan, hunnen opvolger te kiezen (1). Zij konden bij hunnen dood, slechts naar
goeddunken beschikken over de landerijen en allodiale goederen, die hun in vollen
eigendom toebehoorden, waarmede geenszins de willekeurige verdeeling of opdragt des
Rijks gepaard ging (2). In de keuze sloeg men geen acht op het regt van eerstgeboorte:
onmondigheid en onbekwaamheid waren redenen van uitsluiting; men wilde, dal een
Koning sterk, dapper en oud genoeg zou zijn om te bevelen; en zoo geen van de zonen
des Konings deze hoedanigheden in zich vereenigde, koos men een ander uit het Ko-
ninklijk geslacht. Somtijds echter werd bij onmondigheid, een regentschap uit de naaste
betrekkingen van den jongen vorst, en uit do aanzienlijkstendeslands zamengesteld, welk
in naam des Konings regeerde, lot hij mondig was geworden. Vrouwen waren ten
eenenmale van het bezit des troons uitgesloten. Het gezag en de invloed der Koningin-
nen , moet echter onder de Frankische Koningen zeer groot geweest zijn.

Het Koninklijk gezag bestond in de uitvoerende en regterlijke, niet in de wetgevende
magt, welke geheel aan het volk of zyne vertegenwoordigers behoorde; en niets bewijst
meer hoezeer de Koninklijke magt, onder de twee eerste stamhuizen, aan die des volks
onderworpen was, dan dat de groote of algemeene volksvergadering slechts in den Vorst de
onbekwaamheid van te regeren behoefde te erkennen , om hem van den troon te doen stijgen ,
en eenen anderen, uit zijn geslacht, er op te plaatsen. Als hoofd van het uitvoerend
bewind, had hy het bevel over de legers , en het bestuur zoowel over de burgerlijke , als
krijgszaken. Hij stelde de openbare ambtenaren aan, behalve de regters of rai/wAWÄ^r^^e ,
Avelkc door het volk benoemd werden ; riep de groote volksvergaderingen bijeen , in welke
hij het voorzitterschap bekleedde, en mögt eenen aanvallenden oorlog op zijne kosten en
verantwoording ondernemen, maar alsdan niemand dwingen hem te volgen, zelfs niet
zyne vassalen. Was echter op de algemeene volksvergadering de oorlog besloten , of werd
het Rijk bedreigd, dan mögt hy , om de grenzen te verdedigen, zonder echter die over
te trekken, elk oproepen, welke de wapenen konde dragen, en niemand was hel vergund
zich hieraan onttrekken, ten ware hij door de wet was vrijgesteld; men noemde dezen
ban
lantweri, landweer. In zijn naam werd het regt geoefend; hij had eene bijzon-

(1) Dat de Koninklijtc Avaardiglieid bij de Franken niet erfelijk was , is door van hees v\n berkei
[Beschouw.hï.12) op ovcrtuiffcnde gronden tegen van loon {Aloude Regeringioij ze , D. I. bl. 141),
Dübos (T. 1Π. Liv. VI, ch. 2), montes(?üieti {Esprit des Loix, ΪΛυ. XXXI. ch. 3) en anderen bewezen;
jrrondcn, welke meer afdoen, dan de getuigenis van agatbias
I. ρ. 532) » Hune in naodum Franci
vivunt: optime, sibique et fmitiraia imperant,
regno α paire semper ad filiwn transeunte.^'

(2) Dit blijkt onder anderen reeds duidelijk uit de Rijks verdeeling onder de zonen van ulodo-^
v/iG, gelijk SISMONDI liceft opgemerkt,
Ilist, des Fi'angais, T. I, p. 117—-118.

\

-ocr page 297-

DES VADERLANDS. 293

dere reglbank, uit de Grooten des Rijks ea zijne bijzondere raadslieden zaraengesteld , 511
voor welke al de zaken gebragt werden, over welke de mindere reglbanken geene
uitspraak konden of mogten doen. Tevens was zij het laatste beroep, aan Avelks beslissing
de beschuldigdo zich moest onderwerpen, op straffe van bulten de wet gesteld te worden.
Hij had het regt genade en vrijstelling, en mögt by kinderloosheid, het regt van erfenis
toeslaan. De wetten en besluiten der groole volksvergadering moesten door hem be-
krachtigd worden; ook was hem de magtvergund, om instellingen te maken, mits zij
niet streden tegen de oude gebruiken of tegen de wetten. Op straffe des doods en ver-
beurdverklaring van goederen ten voordeele van de schatkist, moest elk hem getrouw
zyn en gehoorzamen, in zoo verre zijne bevelen niet in stryd waren met de wellen.

De inkomsten der Koningen bestonden uit een gedeelte van den buit op de vyanden
behaald; uit de goederen, die aan de schatkist vervallen waren; uit een gedeelte der
boeten; uit de geschenken der buitenlandsche vorsten, en de vrijwillige giften, den
vorst jaarlijks in den naam des volks aangeboden. Even als de Koningen en Opperhoofden
der oude Germanen, onderscheidden zich de Frankische Koningen van de overige
Ryksgrooten door eene grootere menigte van
Lenden {leute y lieden) die aan zgne dienst
gewijd waren; zij maakten zijn hof uit in den vrede, en zijne lijfwacht in lijd van oor-
log, in welken zij hem moesten volgen en bijblijven. Zij werden in gezantschappen,
of andere hoogbelangrijke betrekkingen gebezigd, en
AntrusHones ^ getrouwen, later,
hetgeen op hetzelfde uitkomt,
Fideles regis, Vassi regis genoemd.

Do Koningen uit den eersten stam, vertrouwden de zorg van hun huis aan beambten,
die den titel van Hofmeyer, Groothofmeester, of Overste van het paleis
[Major domus
regiae, Majordome, Maire du palais)
aannamen. Zoo lang de Vorsten hun gezag
Avisten te handhaven , bleef dat der Hofmeijers binnen behoorlijke perken. Maar toen de
schepter in handen geraakte van Vorsten zonder geestkracht en bekwaamheden, trok-
ken de Hofmeijers, als aanvoerders en bevelhebbers des legers, en uildeelers of beschik-
kers der Koninklijke gunsten, ongevoelig het Koninklijk gezag aan zich. Eindelijk be-
stond het Koningschap meer in naam dan in daad. De veelvermogende Hofmeijers regelden
en beschikten alle binnen- en buitenlandsche zaken terwijl de Koning, in zijn paleis
opgesloten,, den tyd in weelderige werkeloosheid doorbragt. Hij vertoonde zich slechts
eenmaal 'sjaars in het openbaar, wanneer hij zich op eenen wagen, door ossen getrokken ,
naar het
Maartveld liet voeren, om de groote volksvergadering bij te wonen, en de
geschenken te ontvangep, Avelke het volk hem aanbood. Na deze ijdele plegtigheid ,
keerde hij naar zyn paleis terug, om weder een jaar onzigtbaar te blijven.

De Salische wellen, waarschgnlijk in de landstreek tusschen de Maas, de Waal, den IJs-
set
en den Rijn, omstreeks het jaar vier honderd twee en twintig, tot één ligchaam ge-
bragt, maakten de grondwet uit van den staat, doch waren en werden gewijzigd naar de
tegenwoordige behoeften van volksstammen, die uit den slaat der omzwerving en der woest-
heid , zich gevestigd, en een hoogeren trap van beschaving bereikt hadden. De wijzi-
gingen , veranderingen, uitbreidingen en verbeteringen, welke de omstandigheden op
deze wetten noodzakelijk maakten, werden door de aanzienlijken, uit het volk gekozen,

-ocr page 298-

292 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

511 verrigt, en door den Koning bevestigd, nadat zij door het voik ivaren goedgekeurd ea
gewettigd. De
algemeene en hooge belangen Tan den staat bleven ter beslissing van de
groote vergaderingen des volks (1). Deze ^yaren zamengesteld uit de Hooge Geeste-
lijkheid, de Grooten des Rijks of de Pairs der kroon, en uit de Landvoogden en Regters,
^ als vertegenwoordigers der steden en van het platte land. Jaarlijks, op den eersten
dag van Lentemaand, werden zij in een open, veld, deswege
h^ï Maartveld [Chamfde
Mars)
genoemd, en door den Koning aangewezen, bijeen geroepen (2). Hier werd be-
raadslaagd over vrede en oorlog, over alles wat betrekking had tot de opvolging van den
troon, over de wetgeving, over het veranderen van aangenomene regtsbeginselen, en over
de misdaden van hoog verraad. Alle
zaken, die kerk of staat in het algemeen be-
troffen , of. door do gewone regtbanken niet konden beslist worden, behoorden tot de
groote volksvergadering, gelijk alles wat van ter zijd« de vrijheid van allen, of de
rust des Rijks in gevaar konde brengen. Wanneer de zaken der vergadering Avaren
afgeloopen, en bare besluiten de Koninklijke bekrachtiging ontvangen hadden, bedank-
te haar de Koning voor hare werkzaamheden en de hem aangeboden jaarlijksche ge-
schenken; terwijl hg eik der leden in het bijzonder aanbeval, om, tegen de volgende zitting,
naauwkeurig te onderzoeken, of er in eenig gedeelte des Rijks onrust heerschte; of
er geen gemor en misnoegen bestond, en wat er de oorzaak van zijn konde; of de
binnen- en buitenlandsche vijanden eenige ontwerpen smeedden tegen de rust en veilig-
heid van den staat, en eindelijk, om naar alles te vernemen, waarmede de groote
volksvergadering zich moest bezig houden.

Naar de aloude gewoonte kwamen jaarlijks alle vrije mannen, doch, volgens anderen, slechts
hunne afgevaardigden, uit en in elk bijzonder gewest of regtsgebied, gewapend bijeen,
om over de loopende en huishoudelijke zaken te raadplegen. Het doel dezer zamenkomsten,
. welke men bij onze gewestelijke Statenvergaderingen kan vergelyken, verschilde alzoo niet
van dat der oude Germanen; het eenigste onderscheid bestond hierin, dat de voornaamsten
of
Principes niet ixi naam des volks, maarzin dien desKonings hun gezag uitoefenden.

Benevens deze volksvergaderingen, had men nog buitengewone zamenkomsten, waar-
aan slechts de Grooten deel namen, zoo als bij de inhuldiging en het huwelijk der
Koningen , het doopen der Vorstelijke kinderen, het verdeden der Koninklijke bezittin-
gen en nalatensQhap. Zij strekten minder om de belangen der volken te behartigen,
dan om de weelde en pracht van den Vorst ten toon te spreiden.

Het Rijk was in gewesten of pagi verdeeld, welke uit een onbepaald getal onder-
graafschappen of gouwen, van meer of minder uitgestrektheid, bestonden. Over deze
gewesten waren bevelhebbers, onder den titel van Graaf, somtyds onder dien van Hertog,

(1) Deze Volksvergaderingen worden genoemd: tnalhtm, placitum regium, generale placiium ;
later : plena synodus, conventus, concilium j nog later: parliamentmn, haute cour, coursplenières,
états généraux;
en in de JVederlanden: Hooge vierscharen, Algemeene Staten, Rijksstanden.

(2) In 755 bepaalde pepim hiertoe den van Bloeimaand, . .

-J

-ocr page 299-

DES VADERLANDS. 293

aangesteld, welke het burgerlijke en krijgsgezag in zich vereenigden.' Zij werdeii door 511
den Koning benoemd, doch kozen zelve hunne onderamblenaren, en njoglen zelfs,
even,als de Vorst en onder dézelfde bepalingen, op eigen kosten en gevaar, een buiten-
landschen oorlog ondernemen. Zij voerden een bijna onbepaald gezag ia hun regtsgebied ,
Maar zij voor de uitvoering der wetten en de bevelön des Konings moesten waken.
Hunne regtbank bestond uit niet minder dan zeveü leden, welke
rathimhurgi (burg-
radeii) , en later
scahini genoemd werden , van waar ons woord sehépenen afkomstig
is. Niemand had liet regt hen tegen te spreken, of zich tegen hen te verzetten. Indien
zy hunnen pligt vergaten, konde men zich tot den Koning wenden, om regt te verwerven.
Sommigen "hunner matigden zich zelfs het regt van genade aan, althans
karel de
GROOTE heeft hun dit verboden. Ofschoon de naam van Graaf eenen hoogen staatsdie-
naar aanduidde, werd eclïter die titel aan verschillende ambtenaren gegeven , welke
den Hertog of Graaf in het bestier der zaken, en ais regters ten dienst stonden. Men
had Graven voor de uitvoering der burgerlijke en voor die der lyfstralTelijke vonnissen,
voor de jagt, voor bruggen, wegen en dergelijke. Van daar nog onze benamingen
van
dijkgraaf, water graaf &Ά pluimgraaf. De bevelvoerders aan de grenzen, wer-
den
Mark (grens) graven; die der steden of burgen, Burggraven genoemd.

Elk gewest was in gouwen, deze in buurten of honderdmanschappen, en die weder .
in verschillende dekenschappen^ verdeeld. Iedere gomv werd door een Ondergraaf
[vice-comes) j later Burggraaf, als plaats vérvanger van den Hertog of Graaf bestuurd,
Over elke buurt stond een Honderdman, en over elk dekenschap een Deken
{deca-
nus).
De Honderdmannen vormden eene regtbank uit niet meer dan drie leden, in
welke de Ondergraaf het voorzitterschap bekleedde. Zij moesten, even als de Graaf, de
wetten kennen, en mogten , etenmin als hij, onder voorwendsel van billykheid, van de
wet afwijken, noch geschenken aannemen. Zij mogten niet vonnissen over lijfstraffelijke
misdaden, noch over de vrijheid en den eigendom van anderen. Ieder hunner moest voor de
veiligheid in zijn honderdmanfichap waken, en mögt, ten behoeve daarvan, zijne onderhoori-
gen oproepen. De bestuurders der dekenschappen maakten zijnen raad uit, zonder wiens
toestemming hij geen vonnis mögt vellen. Hij moest voor zijne onderbeambten instaan,
en, even als de óverige gezagvoerders en bevelhebbers, geboren zyn in het gewest,
waar hij was aangesteld. Wanneer het bevel ter heirvaart was gegeven, riep hij zijne
manschappen bgeen, om zich met die der overige honderdmanschappen van zijn on-
dergraafschap te vereenigen. De gezamenlijke ondergraafschappen met hunne hon-
derdmanschappen, stelden zich vérvolgens onder de bevelen van den Graaf of Hertog,
die dan met allen naar de vergaderplaats des algemeenên legers oprukte.

Dit waren de voornaamste waardigheden en bedieningen onder dé Franken, bij welke
nog die der zaakgelastigden of Missivan den Koning behooren gevoegd te worden. De
Missi majores, regit of dominici werden door den Koning naar de gewesten gezon-
den , om de vonnissen te laten uitvoeren, de klagten aan te hoorén, de knevelarijen
te verhinderen, en straffen en belooningen naar regt uit te deelen. De
Mtêsi di«-
currentes
waren gelastigden, welke in de verschillende gewesten des Rijke, wegens·

-ocr page 300-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

511 bijzondere en zeldzame gevallen, gezonden werden, dikwijls om het gedrag en bestuur
der
Missi majores te onderzoeken. De Missi ßscales waren, naar hel schijnt,
belast met de ontvangst der opbrengsten voor de schatkist, en om te waken over het
beheer der Koninklijke goederen (1).

Er waren vijf standen in den staat; de Grooten des Rijks, de Edelen , de Vrijen, de
Vrijgelatenen en de Lijfeigenen of Slaven. De Grooten des Rijks bestonden uit de
Hooge Geestelijkheid, die eene magtige partij vormde, de Hertogen en Graven benevens
de voornaamste ambtenaren der kroon. De Edelen waren in erfadel en titeladel onder-
scheiden , Avelken laatsten men verwierf door belangrijke diensten aan den Staat
bewezen, of door hooge betrekkingen. Tot genen behoorden de
leuden ; tot dezen
de ambtenaren des Konings. Beide hadden zitting in de groote yolksvergadering.
De Vrijen maakten den derden stand uit, en werden
ingenui genoemd. Zij konden,
even als do Edelen, aanspraak maken op burgerlijke en krijgsbedieningen; insgelijks
hadden zij, door hunne vertegenwoordigers, zitting in de groote volksvergadering; zij
betaalden geene belastingen en waren alleen tot de krijgsdienst verpligt, maar moesten
zich dan op eigen kosten voor drie maanden van levensmiddelen, kleeding en wape-
nen voorzien. De toestand der Vrygelatenen of dergenen, welke, uit de slavernij hunne
vrijheid terug ontvangen hadden, was over het geheel, ellendig. Zij mogten niet voor het
regt tot getuigen verstrekken, noch eenigen openbaren post bekleeden, ten ware zij vrij-
gelatenen des Konings waren , welke soms tot de hoogste waardigheden in den slaat op-
stegen ; zy mogten echter nooit aanspraak maken op adeldom. Overigens waren de
Vrijgelatenen even weinig in aanzien als de Slaven; er waren onder hen twee soorten:
zy die naar willekeur over hunne bezittingen beschikken konden , en zy die slechts eene halve
vrijheid genoten, en niets konden doen zonder toestemminghuunermeesters. Mennoem-
de hena/i//,
liti , frilazzi. Wanneer de vrygelatene zich aan eene hoofdmisdaad schul-'
dig gemaakt, eene slavin gehuwd, of zich ondankbaar tegen zijn meester gedragen
had, verviel hij weder in slavernij. Gestreng was hem het huwen met eene vrouw uit
het geslacht zijns meesters verboden; en hy die de weduwe van izijn heer huwde, werd
met den dood gestraft. De lijfeigenen of slaven waren verpligt de velden hunner mees-
ters te bebouwen , en werden
mancipia, ser vi genoemd , en als beesten voor eenige soldi
verkocht. Zij die men
colonU manentis noemde, waren slechts voor een bepaalden tyd,
of eenige dagen in de week, in dienst hunner meesters; den overigen tijd mogten zij tot
hun bijzonder voordeel besteden. Men was slaaf door geboorte, door het regt van oor-
log, door hoofdmisdaden, door het' huwen met eene slavin, door zyne vrijheid te ver-?
koopen, en eindelyk door het niet betalen der boeten, tot welke men, by de wet,
veroordeeld was; maar in dit laatste geval, Λvas de slavernij slechts tijdelijk.

(1) Dewez, T. 11. p. 09.

..... ........-----------llfll

-ocr page 301-

TWEEDE HOOFDSTUK.

VAN DE

STICHTING DER FRANKISCHE HEERSCHAPPIJ

tot op ^

KAREL DEN GROOT E.

VAIV HKT JAAR ΚΙΙ—νβθ.

513—

Na den dood van hlodowig ^γerden zijne stalen onder zijne Tier zonen, theuderik.
(diedebik) , chlodomir, ghildebert
en chlotair (lotiiarius) Verdeeld. Theuderik, de
oudste , verkreeg de landen, die eeu aanzienlijk deel van het in vervolg zoo genoemde
Austrasië of ^wiir/ë uitmaakten : Henegouwen, IS amen, Luik, Luxemburg, Lim-
burg, Zuid- 671 Noord-JBrahand, Antwerpen, de Zeeuwsche eilanden,
benevens
een gedeelte van
Zuid-Rolland en Gelderland, oudtijds de Maasgouw genoemd ; ea
hield zijnen zetel te
Metz (i). Het M'aren welligt deze Rijksverdeeling en magtverbrok-
keling, \Yelke, weinig jaren later, de Denen het eerst tot strooptogtcn langs de Neder-
landsche en Gallische kusten uitlokten (2). Onder een hunner Zeekoningen
[Sea-Ko~
nunger)
cnocHiLAicn, landden zij Yvaarsehijnhjk aan den mond der Maas, of dien des
Rijns bij Katwijk, en drongen tot in het land der Attuariers, vermoedelijk een ge-
deelte van
Gelderland, door, alles te vuur en te zwaard verdelgende (3). Reeds was
een gedeelte hunner vloot, met buit en gevangenen beladen, gereed in zee te steken
om huiswaarts te keeren, toen de jeugdige
tueudebert , de zoon van theuderik, met
een magtig leger het strand naderde.
Chochilaigh , dio zich nog aan wal bevond,
met het doel om binnen kort met de overige schepen te volgen, werd overvallen en
sneuvelde. Niet minder gelukkig tastte daarop de Frankische vloot, door
theuderik
lerens afgezonden , die der Denen aan , welke geslagen en genomen werd, waarna de ^20

511

(1) Wagenaar , D. I. bl. 310. Raepsaet , Oeuvres Compl. T. III. ρ. 295. Dewijl Austrasië
tle oude landen der Franken aan den Eijnoer,er omvatte, verklaart bildekdijk het woord Austra-
sië
door Oud-streek (niet Oost-streek of, zoo als gewoonlijk, Oost-Frankrijk)j in tegenstellin};
van
Neustrië [JVieuw-streek), welk de westelijke landen, of de gewesten bevatte, door ULono-
VMG aan het ouderlijk gebied toegevoegd.
Gesch. des Faderl., D. I. bl. 61.

(2) Dubos , Hist de la Monarch. Fraup. T. 111. Liv, V. Ch. 5 p. 89.

(3) Volgens BRUiJiiKG, Commentarius Perpetttus, p. 111, zouden zi] Ltigdtmum JBatavorvm en
Forum Adriani verwoest hebben.

I. deel. ^ 38

-ocr page 302-

298 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

520

geroofde buit den eigenaren werd teruggegeven (1). Het komt ons niet onaannemelijk
voor, dat de Nedersassen en Friezen, bevreesd voor de zich meer en meer uitbreidende
magt der aangrenzende Franken,"de Denen tot dezen togt aangespoord en daaraan deel
genomen hebben ; en dat zij die Saksers , gelijk de gevangene Denen die Noormannen
geweest zijn , van welke
theudebert in eenen brief aan Keizer justijiianus getuigt, dat
zij zich aan hem onderworpen hadden (2). De juiste tijd van dezen strooptogt kan niet
naauwkeurig bepaald worden; men moet dien tusschen het jaar vijfhonderd dertien en
vijfhonderd twintig terug brengen.

Onder dezen theudebert , welke zijnen vader theuderik in het Rijk van Metz op-
volgde, viel in het gewest der Warnen, aan den uitloop des
Rijns bij Katwijk, eene
gebeurtenis voor, welke door
progopius verhaald, en door te schrandere geschiedon-
derzoekers voor waarheid gehouden wordt, om haar geheel als een belagchelijk sprookje
te beschouwen (3). Zij draagt te vele teekencn van echtheid, ofschoon in het verhaal
zelf iels overdreven zijn moge, om niet het berigt, althans wat de hoofdzaak betreft,
Yoor waar aan te nemen.
Hermegiskel , een Koning van dat volk, welks staatsvorm
veel overeenkomst met dien der Friezen en Franken zal gehad hebben, was in een twee-
de huwelijk getreden met
tiieudegiiilde , de zuster van theudebert , om zich te in-
niger met dien vorst te verbinden, Aviens Rijk dest^'ds slechts door den
Rijn van
zijn gebied gescheiden was (4). Hij had eenen voorzoon
radigis , radiger of
RADWiGis genoemd, welke, nog zeer jong zijnde, aan de zuster van eenen der Angel-

034

(1) Gkegoriüs turonensrs; Lih. III. c. 3. Qesta Reg, Franc. c. 19.

(2) Wagenaar, D. J. bl. 312, 313. liilderpuk , D.^ I. bi. 01. J. ii. van bolhuis, de Noor-
mannen in Nederland,
bl, 17. Utr. 1834.

(3) ßiLDERDiJK, zoiider evenwel écne voldoende reden op te geven, scliertst en spot er mede in
zijne
Gesch. d. Vaderl. Ώ. I. bL 62 , 63, 290, en in eene Romance geplaatst in den Miizen-
Almanak
van 181Ü. Daarentegen wordt zij voor waarheid erkend door wagesaar , D. I. bl.

van wijn, in de Bijv. en Aanm. op wagenaar, St. I. bi. /76—79 Qu Nakez. op de
Vaderl. Tlist. hl
106, Dewez, T. II. p. 25—29, Van kampen, Ferk. Gesch. d. Nederl., D. I.
bl. 32, IIaepsaet , Oeuvres, Τ. ΠΙ. ρ. 160. 161, Peyronnet , Jlist. des Francs, Τ. II, ρ. 135—
138. La llaye 1835', D. j. van lennep. Verhand, over de Slaven enz. bl. 184—187,.Λν6ΐΙίο Ge-
loerde, even als de Wurzburger Iloogleeraar
muller, volgens molhiIyzen [de Angelen in Ne-
derland,
bl. 64), de teeltenen van cchtlieid opgeeft, en zeer oordeelkundig de reden ont\vikkelt,
waarom dit merkwaardig voorval door
beda niet vermeld wordt, (bl. 185). Hit liet stilzwijgen van
beda laat zicli dat van siiaron turner, in zijne Jlist. of ihe Anglo Saxons, verklaren.

(4) Dat de vorsten der Warnen met de Merovingicrs vermaagschapt Avaren, en de naam van tiieü-
DEciiiLDE ook eldcrs genoemd wordt; heeft van lennep, t. a. p. bl. 185, 186, onbetwistbaar aan·
getoond; en dat deze
theüdeciiilde de hier vermelde vorstin geweest is, wordt door vaw loon.
Aloude Ilist. v. Holland, D. I. bl. 252, en uit dezen door wagenaar, D. I. bl. 319, hoogwaar-
scbijnlijk gemaakt.

-ocr page 303-

DES. VADERLilNÜS. 290

saksische Koningen in Britanje verloofd was (1). Het staatsbelang noopte hem echter, 534
toen hij den dood voelde naderen, de aanzienlijksten der Warnen op hetnadrukkelijkste
te Tcrmanen, om, na zijn afsterven, zijn zoon tè bewegen, de Angel-saksische bruid
te verstoeten, en zijne stiefmoeder, naar lands gebruik, te huwen (2).
Radigis voldoet
aan de begeerte des vaders, viien hij in het bewind opvolgt. DeBritsche Prinses onder-
tusschen, gevoelig over den hoon haar aangedaan, dewijl naar de denkwijze dier tijden
en volken, eene verlatene bruid, schoon ongerept, als geschonden werd aangemerkt,
plaatst zich aan het hoofd van eene legermagt, om zich op
radigis te wreken, wiens
verontschuldigingen haar niet bevredigd hadden (3). Vergezeld door een harer broe-
ders , landde zij aan den uitloop des
Rijns, waar zy zich met een klein gedeelte harer
krijgsmagt verschanste, terwijl haar broeder met het hoofdleger optrekt, om den vijand
te bevechten, welke zich niet verre van het zeestrand had nedergeslagen. De AVarnen
Averden overhoop geworpen, en hun Koning zelf ontkwam ter naauwernood aan de
algenieene slagting door de vlugt. De vertoornde Prinses , die zich dan eerst gewro-
ken achtte, wanneer
radigis zelf in hare inagt zou gevallen zyn, liet den ongeluk-
kigen vorst zoo lang achtervolgen, totdat hij eindelijk in een digt woud betrapt, in ketenen
geklonken, en voor haar gebragt werd. Zij schonk den trouwelooze evenwel genade en
zelfs hare hand , nadat hij, door eene nieuwe trouwbreuk,
theudecuilde verstooten en
naar haren broeder teruggezonden had (4).

Theudebert schijnt den hoon zijne zuster aangedaan, niet gewroken te hebben. Hij
overleed in vijfhonderd zeven en veertig, en werd opgevolgd door zijn zoon
theudebald ,
bij wiens kinderloos afsterven, na eene onbelangrijke zevenjarige regering, het Rijk van ^^^
Austrasiè onder het gezag van ciilotair , den jongsten zoon van hlobowig , met be-
williging van CHILDEBERT, ziju ouderen broeder, gebragt werd. In dit tijdstip stonden
de Saksers, welke men gist, dat onder
theudebert uit Nederland naar hunne oor-
spronkelijke gewesten aan den
Wezer teruggedreven waren, tegen de Franken op, aan
viie zij zich, naar het schijnt, onderworpen hadden. Chlotair behaalde niet verre van
den genoemden stroom, op hen eene bloedige overwinning, verwoestte een gedeelte hunner
landen en van die der Thüringers, hunne bondgenooten, en verpligtte hen op nieuw ^^^
tot eene jaarlijksche schatting in rundvee (5). Indien dit dezelfde veldslag geweest
is van welken een Dichter uit deze eeuw melding maakt gelyk ons niet onwaarschijn-

(1) Sommijfjen Avillen, dat zij de zuster geweest is van CYKRïc/ die in 534. zijn vader cerdic in
liet bewind van
fFessex opvolgde. JValeez. op de Vaderl. JJist.hl, 106. Cykric refjeerde van
534 tot 560. Zie snarow tbrner, Hist. of the Anglo Saxons. Vol. I. p. 274.

(2) In de negende eeuw huwden nog de heAvoaers van Walcheren met hunne zusters en moe-
ders , volgens w.
van goutiioeverf, Chronycke van Holland, bl. 64. Dordrécht 1620,

(3) Procopios bepaalt deze legermagt op niet minder dan 400 schepen cn 100,000 man!!!

(4) Procopiüs, de Bello Gothico, Lib. IV. c. 20. Ed. Bonnae 1Ö33. Vol, II. p. 560—565.,

(5) Gregorics tcrokessis, Lib. IV. c. 10; 14.

38*

-ocr page 304-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

300

555 lyk voorkomt, dan moet dit gevecht aan den inham van de Borda ^ hel tegenwoordig
Boerdiep of de Middelzee in Friesland, zijn voorgevallen, en alsdan mag men ver-
550 moed en, dat ook de Friezen deel in dezen opstand genomen hebben (1). De Saksers over
hunne nederlaag meer verbitterd dan ontmoedigd, grepen reeds het volgende jaar weder naar
liet zwaard. Met vernielend geweld waren zij lot
üidiix Duits oilSuits doorgedrongen, toen
ciiLOTAiR, aan het hoofd van een vrijwillig gevormd leger , naderde om hen te beteu-
gelen. De Saksers, verschrikt door de Frankische overmagt, smeekten om vrede , beloof-
den de opgelegde schatting te voldoen, en deden daarenboven van hunne zijde, de
allergrootste aanbiedingen. De verbitterde Franken waren niet te bewegen , en
giïlotair
zelf liep gevaar het leven te verhezen, toen hij zijne begeerte liet blijken, om de voor-
slagen der Saksers aan te nemen. Zijn eigen volk viel op hem aan , verscheurde zijne
tent, overlaadde hem met verwijlingen, en dreigde hem met den dood, indien hij hen
niet tegen den vijand aanvoerde.
Ciilotair bewilhgt; een hevige strijd volgl; de wan-
hoop ontvlamt den moed der Saksers; en na een allerhevigst gevecht en het verlies van
duizenden , waren de Franken genoodzaakt op hunne beurt den vrede te zoeken, die
hun, ongetwijfeld onder beding van eenige voordeden, werd toegestaan (2).

De ongelukkige krijgslogt tegen de Saksers werd door binnenlandschc geschillen en
oorlogen gevolgd, tot dat
ghlotair , by den dood van cïiildebert al zijne broeders en
558 neven overlevende, de Franken weder onder ééne heerschappij vereenigde. Doch drie
jaren later werd zij, bij zijn overlijden, onder zijne vier zonen gesphlst.
Sigebert
viel Aiistrasiè en alzoo de Rijnlanden met de hoofdstad Metz ten deel; terwijl cha?
ribert
te Parijs, guntram te Chalons sur Saone , en giiilperik te Λ/ίό-οηί·, de
50'i hoofdstad van
Neustrie, het Koninklijk gezag uitoefenden (3).

Eene vreesselijkc aanval der Avaren of Hunnen in de Noordoostelijke grenzen vau
502
Austrasië, riep weldra sigebert tot de wapenen. Hij overwon en verjoeg de vijanden,
en sloot vervolgens iiiet hunnen Khan een verbond. Dit verhinderde evenwel niet»
dat deze Barbaren , weinig jaren later, op nieuw en met meet geluk eenen inval be-
proefden.
Sigebert werd , waarschijnlijk tusschen de Elbe en de Saaie , geslagen , gevan-
gen genomen en moest zijne vrijheid voor rijke geschenken koopen. Hij sloot nu met het
500 Opperhoofd der Hunnen een naauwer verbond , waarbij de beide vorsten beloofden , elkander
niet meer te beoorlogen (4). Inmiddels waren de Longobarden, uit
Jutland of Goth-
land
oorspronkelijk, in Italië gevallen, en hadden zich in het naar hen genoemde
Lomhardif ë gevestigd. Een deel Saksers, die met hen gelogen, doch ontevreden
572 waren over de verdeeling van het veroverd gewest, keerden naar
Austrasië, waar zij

(1) Bijv. en Aanm. op wagenaar, St. I. bl, 81.

(2) Gregoriüs türonensis, Lib. IV. c. 15. Gesta Reg. Franc, c. 27. Wage^xaar; I). 1. bl. 322.

(3) Gregoriüs xcroïfeasis, TAb. IV. c. 22,

(4) Gregoriüs turoj(essiS; Lib. IV. e, 23, 21).

-ocr page 305-

DES VADERLANDS. , 320

toe l)ehoorden , terug; en sigebert veroorloofde hun, die landen weder Ie betrekken , 572
welke zij te voren bewoond hadden, doch nu door Sueven en andere naburige vol-
ken bezet waren. Ongenegen om in eene minnelijke schikking te treden , vallen zij
het zwaard op, doch werden geslagen en hunne strijdkrachten derwijze gebroken , dat
zij zich een reeks van jaren rustig moesten houden (1).,

De lafhartige aanval van ciiilpèrik op de staten van sigebert , toen deze de Hunnen
beoorloogde, had eenen haat ontvonkt welke, aangekweekt door de ijverzucht der beide
Koninginnen
brunehaut of bruniulde en fredegunde , thans in eenen woedenden broe- 574
derkrijg ontaardde. Reeds was een gedeelte van
Austrasi'è door ciiilpèrik. verwoest en
veroverd, toen
sigebert de bevriende Overrijnsche volken, en onder deze waarschijnlijk
ook de Friezen , ontbood , met hen de
Sehie overtrok , en niet verre van Chartres , dèn twist-
zieken broeder tot eenen beslissenden veldslag uitdaagde. Door bemiddehng der Franki-
sche Grooten , werd echter de vrede getroffen, in weerwil der Overrijnsche benden,
welke op den buit vlamden , en wier misnoegen naauwelijks door de onverschrokkeijheid
des Konings van
Austrasi'è gebreideld werd (2). De hernieuwde vijandelijkheden van
ciiilpèrik, noodzaakten sigebert weldra de volken over den Rijn ^ in het rijk vaniVew- 075
stri'è terug te roepen. Theudebert, de zoon van chilperik, trok hen tegemoet, doch
werd geslagen en gedood.
Cuilperiic ontmoedigd, werpt zich met zijne gemalin fre-
deguifde
en kinderen in Doornik ] terwijl zijn volk den overwixinenden sigebert op
een schild verheft en als Koning begroet. Op het oogenblik echter, dat men het
schild nederliet, werd de Vorst van twee sluipmoordenaars, door
fredegunde afgezonden ,
met vergiftigde dolken in de zyde getroffen, en gaf bijna onmiddellijk den geest (3).

Het schynt, dat sigebert reeds de Friezen en de andere Overrijnsche volken had weg-
gezonden; men vindt althans niet, dat zij iels ondernamen ten behoeve zijner weduwe en
kinderen, van welke
cuilperik zich verzekerd had. Door list werd een dezer kinderen
te
Parijs uit de gevangenis gered, en te Metz onder den naam van ciiildebert II,
voor Koning uitgeroepen. Daar hi] slechts vijf jaren oud was, stelden de Rijksgroo-
ten zekeren GOGOJr, onder den titel van Hofmeijer, aan het hoofd der regterlijke magten
der legers, terwijl zij zelve intusschen hunne aristocratie vestigden, en elk inzijnregls-
gebied, gedurende de minderjarigheid van den vorst, het Koninklijk gezag uitoefende;
en toen zij genoodzaakt werden dit af te staan, gedoogden zij echter niet, dat het zich

(1) Gregoriüs tonokefssis; Lib. IV. c. 43. WAGEttAAR , D. I. hl. 324, 325. Uijv. en Janm,
op
wagenaar , St. I. bi. 80.

(2) Gregoriüs türonensis, Lib. IV. c. 50.

(3) Gbegorids türorersis, Lib. IV. c. 52, Gesta Reg. Franc. c. 32. Sigebert was, {jclijk
eenigcn beweren,
Siegfried, de held der Nibelungen, ^viens oorlogsfeitcn legen Denen, Sakscrs
cn andere volken, de Oud-Duitsche liederen bezingen.
Vak kampen , Verk. Gesch. d. Nederl.
D. 1, bl. 31. Yer^.y. u.\ik<im^^Einleittmgmz\\n(i\V\\^.ym: DerNibehwgen Ιλ^ Breslau 1820.

-ocr page 306-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

575 over hen zou uitslrekken. »Tot op het tijdvak der Karlovingiërsmerkt sismondi aan,

»was Austrasië mGQY een leenroerig bewind, dan eene alleenlieersching (1)."
577 Chilperik zette inmiddels de "veroveringen in de staten zijns broeders voort, en toen
guntram, de Koning van Bourgondtë, zich de zaak van zijnen neef childebert had
aangetrokken, zagen zich de landen van het voormalig
Gallie ^ afwisselend de prooi
583 eens vernielenden binnenlandschen krygs, zelfs nadat
childebert door chilperik voor
wettigen Koning van
Austrasiè erkend was. Het behoort niet tot onze taak, de
snoodheden en wandaden te verhalen, met welke de Merövingiërs en twee afgrijsselijke
vorstinnen zich in dit tijdperk bezoedelden, 'ofschoon onze gewesten ongetwijfeld ge-
deeld hebben in do ellenden, welke hunne heerschzucht en gruwelen over de volken
verspreidden (2). Van de onderlinge verdeeldheid der Frankische vorsten, en de buitenland-
sche oorlogen van
childebert, wilden zich deNederlandsche Warnen, naar het schynt,
bedienen, om hunne onafhankelijkheid te herwinnen. Reeds door een der naaste op-
595 volgers van
theudebert , misschien ciilotair I, bedwongen, waagden zij, in het laat-
ste regeringsjaar van
childebert II, eenen opstand, dien zij met den geheelen onder-
gang van hun volk moesten boeten. De weinigen, welke aan het zwaard der Franken
ontkwamen, schijnen voorts onder de Friezen versmolten te zijn. Sinds dien tijd al-
thans verdwijnt de naam van Warnen uit de Jaarboeken onzer Geschiedenis (3). ί
Childebert II, van Avien nog eenige besluiten op eene groote volksvergadering
5Ü6 te , of meer waarschijnlijk te
Maastricht genomen, aanwezig zyn (4), liet twee

minderjarige zonen na, die hem opvolgden; theudebert, de oudste, in Austrasiè,
en theuderik in Bourgondi'è. Brunehaut , hunne grootmoeder, trachtte het Konink-
599 lijk gezag geheel aan zich te trekken, doch verrast door de Grooten van
Austrasiè en
uit dat Rijk gezet, zocht en vond zij eene schuilplaats bij
theuderik in Bourgon-
diê.
Gloeyende van wraak, blies zy het vuur der tweedragt aan, en verwekte eenen
bloedigen oorlog tusschen de beide broeders , die elkander eindelijk ι in de vlakte
gjj bij
Tolhiak {Zulpic) ontmoetten, » Theuderik," dus verhaalt fredegarius , »na de
Ardennes^ te zijn doorgetrokken, kwam met zijn heir te Tolhiac didiü. Theudebert
met de Saksers, Thüringers en de andere Overrijnsche volken , i welke hij konde bijeen-
brengen , trok tegen hem op, en leverde hem op nieuw slag by
Tolbiac. Men
verzekert, dat noch de Franken, noch eenig ander volk der oudheid, ooit zoo
woedend gestreden hebben. En inderdaad, er werd in beide legers een vreesselijk
bloedbad aangerigt. De bataljons, zich om te strijden aan elkander sluitende, hadden

(1) Hist. des Francais, T. I. p. 166.

(2) Zie PEYROKHET, Hist. d. Francs, T. I. Liv. IV, V, VI, Sismondi, Hist. d. Fraufais,
T. I. CIi. 8, 9. - O Ρ '

(θ) Fredegariüs scoLKSTicvs,' Chronicon, c. 15. p. 420, en aimokids, Lib. lil. c. 83. Verg.
mcenaar, D. I. LI. 327, 328, èn van ierkep ; t. a. p.^ bi. 186; 187. ''

(4) Wagewaab ; D. I. bl. 328. . ' '

-ocr page 307-

DES VADERLANDS. , 320

geene plaats gßlalen, dat. de dooden op den grond konden vallen; zoodat de lijken, 611
tegen elkander gedrongen , reglop bleven staan, alsof zij nog leefden (1). Onderlus-
schen overwon
theuderik nogmaals tiieüdebert, want God wandelde met hem, en het
heir van
theudebert werd door het zwaard weggemaaid van TolMac tot aan Keulen,
Op eenige plaatsen bedekten de dooden geheel het gelaat der aarde. Denzelfden dag
kwam
theüderik te'Xew/e/i, en vond er al dé schatten van tueudebert. Hij zond
berthair, zijn kamerheer , om theudebert na te jagen, die slechts niet een klein
gevolg over den
Rijn gevlugt was. Berthair , hem met drift achtervolgende, bereikte
«n bragt hem , beroofd van zijn Koninklijk gewaad , voor
theuderik:. Tiieuderik schonk
aan
berthair de kleederen, de wapenen en het paard van theudebert , maar zond den
vorst zeiven in ketenen naar
Chalons (2)." Men wil, dat theudebert , op last van bruhe-
haut
, in een klooster gestoken, en kort daarna moorddadig van het leven beroofd werd. (jj^
Geheel Austrasië onderwierp zich aan theuderik II, Avelke reeds het volgende

V

jaar te Metz overleed, en vier minderjarige zonen achterliet. Het regerende geslacht
was den Austrasiërs hatelijk geworden , jen de wandaden van
bruneiiaut hadden hel alge-
meene afgrijzen opgewekt. DeGrooten des Kijks en
warnachair , deHofmeijer, ver- ■
klaarden zich deswege voor
giilotair II, den zoon en opvolger van cuilperik ,
welke te Soissons zijn hof hield, en thans met een leger naar Austrasië oprukte.
Brunehaut bragt inmiddels hare strijdmagt, gedeeltelik uit Overrijnsche volken be-
staande, bijeen, en de beide legers ontmoetten elkander tusschen de
Marne en Aisne ,
niet verre van de laatstgenoemde,rivier. Verraad en trouwloosheid verschaften chlotair
eene gemakkelijke overwinning; brunehaut , benevens drie zonen van theuderik , vielen
■in zijne handen ; de vierde ,
ghildebert , ontvlugtte , doch is nooit teruggevonden. De
beide oudsten werden terstond van kant geholpen; de jongste,
meroveus, de peetzoon
van
-ghlotair, moest buiten alle staatsbetrekkingen opgevoed worden, en brunehaut
onder de gruw^elijkste maTtelingen haar leven eindigen. » Afgrijsselijko tijden! tijden,
rookende van bloed en moord , en een evenbeeld van die der
atriden uit de Griek-
sche Heldeneeuwen i" (3)

Chlotair II vereenigde thans het Rijk van Neustrie met die van Austrasië en
Bourgondiër alzoo de geheele Frankische heerschijppij , onder éénen schepter; en
deze uitgestrekte staten genoten, na zoo vele bloedige oorlogen en moordtoonee-
len, eene gewenschte verpozing. De Austrasiërs zagen zich echter met leede oogen den
Koning van
JSeustrië onderworpen, en hun misnoegen bcAvoog chlotair, hel bewind
over
ylustrasië aan zijn jeugdigen zoon Dagobert op te dragen, wien hij tweo Oud-

(1) Hetzelfde Lad plaals in den veldslag van/2osicc in 138"^. Zie fiioissart , Ztr. H. (IIi. 197—lüö.

(2) Fredegarics, c. 18. p. 428.

(3) Lclofs, Kórt overzigt van de Geach, der Nederlanden, D. I. bl. 37. Verg. pevros.net,
llist. d. Francs, T. II. Litu VI. Ch. 12.

-ocr page 308-

304 ALGEMEENEGESGHiEDENIS

027 Frankische Hofmeijers, abnolph en pepin, tot raadslieden toevoegde (1). Het bestuur
over de landen tusschen
Maas en Rijn, benevens de Overrijnsche bezittingen,
schijnt aan
pepin , en dat van het overige gedeelte des Rijks , aan arnolph te zijn opgedragen.
Ciii
-otair II moet echter het oppertoezigt Yoor zich behouden hebben; althans aan hem,
en niet aan
Dagobert , zonden de Saksers, die aan het Oud-Frankische Rijk schatplig-
tig geworden waren, hunne krijgsboden, plegtig verklarende, dat zij voortaan onder
geene vreemde heerschappij staan wilden. Z-eer euvel werd deze boodschap, en de
trotsche toon waarop zij werd voorgedragen , door den Koning opgenomen; en welligt
Avaren de afgevaardigden de slagtoffers hunner zending geworden, indien niet de Bis-
schop van
Meaux hen bewogen had, zich te laten doopen. De Kerkvoogd wist toen
den. Koning te beduiden, dat zij door den doop niet alleen Christenen , maar zelfs ge-
heel andere menschen geworden waren, die niet moesten boeten voor de misdaden,
welke zij als ongeloovigen gepleegd hadden. Zij werden dan lijkelijk begiftigd naar
hun land gezonden, waar zij het eerst de Christelijke godsdienst bekend gemaakt heb-
ben. De Saksers echter, aan hun voornemen getrouw, vereenigden zich met de Friezen en
andere omliggende volken, en rukten, onder aanvoering van hunnen Koning of Hertog
berthold, tegeu dagobert op, die met een magtig heir den Rijn was overgetrokken.
Dapper streden de bondgenooten, en bragten
Dagobert in groot gevaar, wiencHLOTAiR
op dit berigt, onmiddellijk te hulp schiet. De Franken dringen tot aan den ^e^^er
door, w eiken
ghlotair , in toorn ontstoken, over eenige smaadwoorden, hem door
BERTHOLD van den tegenovergestelden oever toegeworpen, te paard overzwemt. Verwoed
jaagt hij den vlugtenden
berthold achterna, en beneemt hem met eigen hand het leven,
Dagobert , intusschen met het leger ook over den stroom gekomen, maakt eene vreesse-
lijke slagting onder de Saksers en Friezen, en plundert en verwoest alom het land.
De krijgsgevangenen , die grooter zijn dan het slagzwaard van
ghlotair , Avorden zonder
genade om hals gebragt, en de overigen, benevens de vrouwen en kinderen, naar GaZ/fè·
gevoerd, en openlijk, ten behoeve des Konings, voor slaven verkocht (2).

Het kan zyn, dat Dagobert toen de Friezen aangetast en hun Utrecht ontnomen
(,'31 hebbe. Zeker is het, dat hij omtrent het jaar zes honderd epn en dertig, binnen dio
stad eene kapel, aan
st. thoma-s gewijd, stichtte, en haar onder het geestelijke bewind
des Bisschops van
Keulen stelde, wien tevens de bekeering der in en om Utrecht wo-

(1) Fredegariüs^ c. 19. p. 432. Gesta Reg. Franc. c. 41. Uit den zoon van arixolpu,enbeg-

I

g\, de docliter van pepin, ontsproot pepin va.\ herstal, de vader van karel martel , grootvader van
γεριν den korte, cn ovcrgrootvader van karel den groote.

(2) Gesta Regum Franc, c, 41. Het is opmerkelijk, dat fredegariüs vau dezen togt geene
melding maakt. Dit is ecliter geene voldoende reden om het verhaal in twijfel te Irekken, gelijk
zeer juist door den Graaf
de peyronnet en anderen is aangetoond. Van loon , Aloude Holl,
Jlist.
D. I. bl. 273, 274. Wagnaar, D. I. hl. 331—336. Een fraai tafereel van den Saksischen
opstand schetst
peyronnet, Hist. d. Francs. T. II. Liv. VII. Ch. 7.

mÊÊmÊÊÊÊm

-ocr page 309-

DES VADERLANDS. , 320

nende ongeloovige Friezen, doch met weinig gevolg, Averd opgedragen. Er moet reeds 627
Tóór DAGOBERT ecnc kerk te
Utrecht geweest zyn, dewijl in de oudste Charters gewag
wordt gemaakt van giften , die aan de ütrechtsche kerk, door
gulotair en theudebert
zouden gedaan zyn. Dagobert herstelde voorts de sterkte Willenburg, Avier slotvoogd
den lol hief van de goederen, die uit zeo den
Rijn opgevoerd werden. Do han-
del moet te dien tyde in deze streken zeer gebloeid hebben, indien onder de haven
cus Ρ ort US ^ welke sterk door Overzeesche koopvaarders bezocht werd, het tegen-
woordig
W^ijk te Duurstede moet verslaan >vorden, hetgeen door eenigen is ontkend
geworden (1).
Dagobert stelde ook ter wederzijden van den Rijn en alzoo, waar-
schijnlijk , mede in een gedeeUe van
"Nederland^ Hertogen en Graven aan. Hoezeer de
magt der Franken door dit alles scheen bevestigd ie zijn, geraakte echter
Utrecht wel-
dra weder in het bezit der Friezen (2).

De Saksers waren bedwongen , maar niet uitgeroeid geworden , en toen Dagobert , door ^^^
den dood van
gulgtair II in het alleenbezit des Rijks gekomen was, ontsloeg hij hen van
de jaarlijksche schatting in rundvee, mits zij de grenzen tegen de Wenden of Winiden , 6iil
een Sclavische volksstam, zoudeu verdedigen (3). De Koning stierf eenige jaren later, 038
nadat hg , door den dood zyns broeders
gharibert en broederszoon chilperik, het Ryk
van
Neustri'è zijn gebied vereenigd , het bewind over .^wiiraiit; aan zijn oudsten zoon
sïgebert II, en dat oyev.NeustiHë aan zynenjongslen , hlodgwig II, had opgedragen (4)·

Was reeds door Dagobert veel ter uitbreiding van het CJirislelgk geloof in onzo ge-
westen verrigt, niet minder werd hiervan werk gemaakt onder zijn opvolger. De Chris-
telijke godsdienst was, meer dan waarschijnlijk, reeds vroeg in
Nederland, bezuiden
den linker
Rijnoever doorgedrongen, en sinds den doop van iilodoavig I, onder de Fran-
ken , de godsdienst van den staat geworden. Het licht harer leer was zelfs hier en daar ,
ofschoon met flaauwe stralen, bij de Overrijnsche volken doorgebroken, doch had bij hen,
over hel geheel, zeer weinig ingang gevonden, in het byzonder bij de Friezen, die van al
de IXederlandsche volken het langst aan de godsdienst en het bijgeloof hunner vaderen
zijn getrouw gebleven (5). De belangrijke taak om hen te bekeeren nam, in de?ien
tijd, de gverige
Eligius of st. eloi , wegens zijne kunde en deugd van goudsmid tot

(1) Bijv. en Aanm. op >vage«aar , Si. I. bl. 8?.

(2) Beka in Froccmio, p. 4. Ed. Ultraj. 1653. ueda, p. 19. De Kronijk van ci-aas qoete Lij
yaä looÄ, Aloude Holl. Hist., D. I. bl. 270. Wagesaar , D. I. LI. 338. Hilderdijk , D. I.
])1. 67.
Van ascii vaw wijk, Geschiedh. Beschouw, van het oude flandelsverkeer der stad
Utrecht, h\. 88, 89.
Utr. 1838.

(3) fredefiariüs, c. 74, p. 441.

• (4) Fredegarius, c. 79, 80, p. 443, 444. Vitd sigeberti Regit, ρ. 592.

(5) Verg. wagenaar, D. I. bl. 338—343. Foeke' sjoerds, Friesche Jaarboeken, D. I. bl.
329—334. Lccuwaidcn 1768. Dewez, T. H. p. 93—111., B. glasiüs, Gesch. d. Christ. Kerk
m Godsdienst in de JYederl. vóór hei vestigen der liervorming,
D. I. bl. 48—53. Leiden 1833,
I. deel, 39

-ocr page 310-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

f)46 Bisschop van Noyon verheven, op zich. Na het bekeeringswerk in Vlaanderen en Ant-
tverpen
voltooid te hebben, bezocht hij de Sneven, onder welke men vermoedelgk de
Zeeuwen verstaan moet, de Friezen en andere barbaren, welke den zeeoever bewoonden.
)) Hij bragt eene groote menigte van hare dwalingen terugzegt zijn levensbeschrijver,
» wierp de tempels, aan de valsche goden gewijd, omverre, en vernietigde alle soorten
van afgodendienst en bijgeloof, waar hij er slechts sporen van ontdekte." Hoe velen ech-
ter door het vuur zijner vermaningen, of de kracht zijner overreding, mogen bekeerd
zijn, schijnt het evenwel, dat verre de meesten spoedig weder de oude bijgeloovig-
heden omhelsd hebben (1).

Ongetwyfeld had Eligius een magtigen steun in sigebert II gevonden, welke zich by
voorkeur en meer met geestelyke zaken, dan met de belangen van den staat bemoeide.
De zwakke vorst liet de zorgen der regering geheel over aan zgnenGroothofmeger
pepiïï
van landen , λviens
waardigheid , alsof zij erfelijk geweest ware, op zijnen zoon gri-
moald
overging, die zich binnen kort bijna als Koning wist te doen eerbiedigen (2).
De vermetele heerschzucht van dezen staatsdienaar trachtte zelfs den Koningstitel, uitliet
geslacht der Merovingiërs op het zijne over te brengen. Uit dien hoofde verwijderde hij
weldra den jeugdigen
dagobeet, den zoon van sigebert, over wien hem de voogdijschap
was opgedragen , liet hem de kruin scheren , en door bemiddeling van
didon , Bisschop
van
Poitiers, heimelijk naar Ierland, in balhngschap voeren. Vervólgens verspreidde
hg het gerucht, dat de Prins overleden was, en plaatste zijn eigen zoon
giiildebert ,
onder voorgeven dat deze door sigebert was aangenomen , op den troon. Het bedrog
werd door de Koningin
imnighilde , de weduwe van sigebert ontdekt; en de Rijks-
groolen, verontwaardigd over het verraad, waarvan zij zelve de speelbal geworden wa-
ren , maakten zich meester van
grimoald en sleepten hem naar Parijs, waar iilodowig II
hem in den kerker, onder de vreesselijkste martelingen liet ombrengen.
Ghildebert werd
afgezet, en wat er verder van hem geworden is, wordt niet gemeld (3).. t

(1) wageïf^ar, D. I. bl. 34Ö. Dewbz, T. Π. p. 111—113. Glasics, D. I. bi. 53, 54. Zie
een oaistandig levensberigt van dezen ijverigen cn braven Geloofsprediker, in het eerste deel der
Batavia Sacra, bl. 1—15. ΑηΙλν. 1715.

(2) Wagenaab acht het waarschijnlijk (D. I. bi. 345), en cilderdijk zegt stellig (D. I, bl. 69),
dat
Geertruidenberg zijn naam aan geertrui , êene zuster van dezen grimoald , en Avelke te dier
plaatse
eene kapel slichtte; te danken heeft. Zij was abdis van een klooster tc7VtW/es in jBr«Z»awt/,
en werd naderhand als eene heilige vereerd. Zij is de
sinte geerte , te wier eere cn nagedachte-'
nis eeuwen achtereen, eene
teug: /Sïwie Geerde Minne genoemd, gedronken werd. Zulk een
dronk werd door graaf FLORis V aan zijnen verrader gijsbrecht van Amstel, toegebragt. Melis
8t0ke,
D. II. bl. 286, en de aant. van hüijdecoper, bl. 343. P. scriverius, Toetssteen op het
oude Goudtsche Kronfcxiten,
bl. 261—263. Amst. 1663. Begüa, do andere zuster van gri-
moald , 20u
de órde der Bi^jnen ingesteld hebben.

(3) Vita 8IGEBERTI Regia, ρ. 593. Gesta Regum Franc, c. 43, p. 568. Verg. ρευεοκ^ετ,
Rist. d. Frmws, T. IH. ch. IV. p. 29-37. SiflaioKi)i,//«»i.ei.iira»pais,T.I.ch.X(.p.3i2,313.

-ocr page 311-

DES VADERLANDS. , 320

Hloüowig II, op wien thans de kroon Tan Austrasi'é ο verging, regeerde slechts 660
vier jaren het geheele Frankische Rijk, en van zyne drie minderjarige zonen
chlotair ,
childerik
en theuderik, wcrd de oudste, onder den naam van chlotair ΠΙ, in zijne
plaats benoemd. Doch de Austrasiërs wilden hem niet erkennen« en verkozen CHiLDiRiK 670
tot hunnen bijzonderen Koning, die na den dood van
chlotair III, en het afzetten van 673
diens opvolger
theuderik , het gebied over geheel het Frankenrijk bekwam. Hij werd
driejaren daarna met zijne zwangere gemalin
bellechilde vermoord, uit wraak, dewijl
hij zekeren
bodilo , een der Grooten van Neustri'è, tegen het regt der Franken, had
laten geeselen (1).

Terwijl de dood van ghilderik II alles in beweging en verwarring bragt, ontvlood de
Groothofmeijer
ebroik , welke met zijnen meesterTiiEUDERiKineenklooster was gesloken,
naar
Autrasië, waar hg zekeren hlodowig, een voorgewenden zoon van chlotairIII,
tot Koning aanstelde, en onder diens naam het hoog gezag uitoefende. Theuderik , intus-
schen ontslagen en op den troon van
Neustri'ê hersteld, greep het zwaard, om zijn regt
op
Austrasi'é ie^en den vermetelen staatsdienaar te doen geiden. Ebroin trad met hem
in onderhandeling, de opgeworpen
hlodowig werd afgezet, en theuderik. voor Koning
erkend, die den sluwen
ebroin in zyne waardigheid van Groothofmeijer bevestigde. Niet 674
lang echter bleef
theuderik in het gerust bezit der beide rijken. Dagobert II kwam,
door bemiddeling en hulp van
wilfrid , den Bisschop van York, terug, en werd on-
middellyk b^ zyne komst door de Austrasiërs met het Koninklyk gezag bekleed. Spoe-
dig bood zich eene gelegenheid aan, om den dienslvaardigen Kerkvoogd een blijk van
erkentelykheid te geven.
Wilfrid , uit hoofde zyner trotschheid en heerschzucht afge- ^
zet ,' was op zijne reis naar Rome^ om zich deswege bij den Paus te beklagen, in
Fi'iesland aangeland, alwaar Koning adgil (athel?) hem en zijn gevolg op de vooiv
komendste wijze ontving.
Ebroin , op wilfrid gebeten , door wiens bedrijf hem het
beheer van
Austrasi'é ontvallen was, liet schriftelijk en mondeling den Frieschen Koning
verzoeken, den Bisschop om te brengen, of in hechtenis te nemen. Met veronl waar-
diging las
adgil den brief, dien men hem gezonden had, den vlugtelingen voor, en
offerde hem voor aller oogen, aan de vlammen op. Daar het jaargetijde het voortzetten
der reis verhinderde, maakte
wilfrid zich dit oponthoud ten nutte om, met vergunning
van
adgil, den Friezen het Evangelie te verkondigen j en men >vil, doch ongetwijfeld
zeer overdreven, dat bijna al de aanzienlijksten en zelfs de Koning, benevens vele dui-
zenden des volks, de Christelijke leer omhelsden en gedoopt werden. Vandaar wordt
WILFRID, door eenigen, als den eersten geloofsverkondiger in
Friesland be-
schouwd; eene eer welke, gelijk wij zagen, bezwaarlijk aan den Heiligen
eligiüs
kan betwist worden. Sinds de prediking van wilfrid echter werden dezo gewesten
aangemerkt, als slaande onder het geestelijke bewind van den Roomschen Bisschop,

(1) FkedegariuS; c. 95, p. 449; 450. Gcsta Regum Franc, c. 43, p. 569.

39 *

-ocr page 312-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

678 wiens geeslelgk oppergezag in hem eenen ijverigen verdediger vond. Nog schilterender
bJijken van hoogachting en eerbied toefden den Kerkvoogd in het volgende voorjaar aan
het hof van
dagobertII.' De Koning wenschte hem-bij zich te houden, en bood hem
het bisdom
yan Straatsburg aan. Doch daar de Bisschop deze aanbieding van de hand
wees, zond
dagobert hem, onder geleide van den Bisschop van Toiil en met rijke ge-
schenken begifligd , naar
Rome (1).

Ten tijde van wilfrid moet Friesland in welvaart en uitgebreidheid aanmerkelijk
toegenomen, en onder
adgil een bloeijend rijk geweest zijn. Met dezen Vorst verkrijgt
de oude Geschiedenis der Friezen meer zekerheid. Immers, de waarheid der heerlijke
daden, wapenfeiten en oorlogen zijner voorgangers, hun door eenen οκκο
van schaarl
(oGGo scaRlensis) , SuFFRinus petri, purmerius , hamcokius cu anderen toegeschreven , is
reeds door
tjbbo emmius met klem van redenen bestreden geworden (2). Wij deelenindit
opzigt, over het geheel, in het gevoelen van dezen schranderen Geschiedschrijver, en ge-
looyen met een ander Geleerde, dat de berigten over do Oud-Friesche Koningen,
»voor
het grootste gedeelte,
onbestaanbaar zijn met hetgeen echte schrijvers ons van den
vroegsten toestand van
G er manie ^ en mededeelen; — fabelen, omtrent welke,

zoo zij op eenigen grond steunden, niets meer te verwonderen zoude zijn, dan dat de
Romeinsche en Grieksche Schrijvers, die ons zoo veel van
maraboduus , arminius, ario-
VISTUS , CLAUDIUS CIVILIS , KARiovALDA en anderen weten mede te deelen , geenen van al
die wereldberoemde Friezen gekend hebben (3)." Ter staving van de juistheid dezer
opmerkingen strekke het volgende overzigt der fabelgeschiedenis van Τ^λ'ίβί^αίίί/, aan welk
wij meenden hier eenc plaats te moeten inruimen, te meer dewijl velen aan deze verhalen
een onbepaald geloof gehecht hebben (4), en anderen daaraan niet volstrekt
alle ge-
schiedkundige waarheid, ofschoon in verdichtselen bedolven, wilden betwisten (5). Zij

(1) Wäger aar; D. I; bl. 349-354. Glasiüs, D. L bi, .57—60. Batavia Sacra ,ΏΛ. hl ΑΊ

(2) Zie insgelijks de Oudheden en Gestichten van Friesland, D. I, bl. 51—62; γοεκε sjoerds,
Friesche Jaarboeken, H. I, bl. 12—16, bl. 36—44, en , ßiblioth. d. IVederL Geschied-
schrijvers,
D. I, St. 1, Inleiding bl. 8—15. Middelburg. 1831.

(3) De wind, ßiblioth. d. Nederl. Geschiedschrijvers, D. I, St. L Inl. bl. II, 12.

(4) Zie onder anderen suffbidüs petri, I)e Frisiorum antiquitate et origine libri tres,
Franeq. 1698, ^pologia suffridi petri pro antiquitate et origine Frisiorum. Cum β. γirsierh
peroratione, adversus übbonem emmiüm. Franeq. 1699. Hendrik soeteboom, Op- en Neder-ganck
van Stavoren,
in het tweede Deel zijner Oudheden, Amst. 1702.

(5))) Wij meenen/' zegt f. sjoerds » veilig te mogen besluiten, dat alle deze vertellingen Roinan.sge-
wijze in de waereld zijn gekomen j en dat er hier en daar Avel
eenige waarheid ruede vermengt
zij; maar dat men dezelve in 't gemeen niet hooger dan versierde fabelen hebbe aan te merken."
Fr. Jaarb, D. 1, bl. 44. Verg. Tegemo. Staat van Friesland, D. II, bl. 169. Amst. 178.5.

-ocr page 313-

DES VADERLANDS. , 320

verdienen daarenboven , evenzeer opgenomen te Avorden in de geschiedenis van Fries-
land,
als de fabel- of heldeneeuwen der Hellenen in die van Griekenland. (1)

Naar luid dezer verhalen zouden, eenige eeuwen voor onze tijdrekening, drie broeders,
FRiso, sAxo en brtjno , uit Azië vlugtende, na lang omzwerven met vele schepen aan
de woeste en onbewoonde kusten der
Noordzee zyn aangeland. Hier vestigden zij zich
met hunne have, vrouAven en kinderen, doch werden weldra door de naburige volken
lot zelfverdediging genoodzaakt, met dat gelukkig gevolg voor hen, dat zij niet alleen
de aanvallers versloegen, maar zelfs nog verschillende volksstammen over den
fFezer
bedwongen. Hierop verdeelden zij de ingenomen en veroverde gewesten onder elkan-
der ; FRISO viel de geheele landstreek van de
Lauwers tot over de Jade ten deel, welko
naar hem
Friesland genoemd is; sa.xo's gebied grensde ten Oosten aan dat van friso,
besloeg de landen langs de zeekust tot aan den Wezer en werd geheeten;

terwijl bruko, Terder landwaarts in, zich in het naar hem genoemde Brunstcijk ves-
tigde (2). Anderen daarentegen verhalen , dat
friso en de zynen kort na den dood
van
alexander den groote, bij Wien zij in groot aanzien stonden, Azië verlieten, en
omstreeks het jaar drie honderd dertien vóór
cüristus , met hunne vloot het yiie bin-
nenzeilden , en zich ter plaatse waar thans
Stavoren ligt, nedersloegen, daar zij een
tempel ter eere van hunnen afgod
stavo stichtten. Onderlinge verschillen echter, dre-
ven , na dertien jaren, de broeders uiteen;
saxo en brurio scheidden zich van friso , en
vestigden zich in de bovengenoemde gewesten (3).

Friso versterkte zijn gebied tegen de inbraken der zee door dijken, en tegen de aan-
vallen der land- en zeeroovers door burgen en slerklen. Hij legde ten behoeve des
handels en der reizigers eenen weg van den
Rijn tot in Denemarken, en stichtte, be-
nevens vele dorpen, de stad
Stavoren, die eenmaal de zetel van zoo vele Koningen,
Vorsten en Heeren zoude worden. Voorts gaf hij zijnen onderdanen wetten, regelde
hunne godenvereering, en oefende hen in de krijgskunst en wapenhandel, waardoor het
hem gelukte, de aanvallen der Noordsche volken af te slaan, en de omliggende vijande-
lijke stammen te bedwingen, terwijlhij, niet minder staatkundig en voorzigtig dan dapper
en wakker, zich gewigtige bondgenooten, door de huwelijken zijner kinderen verschafte.
Een zijner zonen,
VSTyth, υιτπο of jutho , huwde met eene dochter van den Koning der
Kimberen , en heeft zgnen naam aan
Jutland gegeven. Hetto , een andere zoon , rer-

(1) Het volgend verslag is ontleend aan: οκκσ vair scitaarl , Chronijk mn Friesland enz.
Leeuw. 1742; aan de reeds genoemdé werken van süffribcs petri > benevens het boeJcje: Vc
Scriptoribus Frisiae, Decades
XVI. Franeq. van denzelfdcn ScJuijver, cn aan p. wissemus^
Chronique van Vrieslant. Franeker 1622.

(2) Eggertc beniaga ƒ liist. V. Oost—Fvieslandj bl. 10—-14, ίπ λ. μλττιιλει ^tiolcctd j Τ. Η.
Hagac-Comitum 1738.

(•'ί) Occo scARiEnsrs, LI. 2, 3.

-ocr page 314-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

eenigde zich in het huwelijk met eene Kattische Prinses, waardoor de Hessen van hem hunnen
naam ontleenden^
Weemoed , de eenige dochter van friso , trouwde met een aanzienlijken
Cauch,en ontving eene streek lands aan den
Wezer tot bruidschat, welke naar haar Wemodia
oï PFigmodia
genoemd werd. Asge , schelte en hajo , de drie overige zonen van friso,
bleven met hunnen broeder adel , den erfprins, in Friesland. Aan de beide eersten
was het bestuur der regtszaken, en aan
hajo het ambt van Opperpriester opgedragen.
Na eene roemruchtige regering van acht en zestig jaren, overleed
v^iso iG'Stavoren, en
werd met groote plegtigheid aldaar begraven.

Adel, de oudste zijner zeven zonen, geraakte in het jaar twee honderd vijf en
veertig vóór onze tgdtelling, aan het gebied van
Friesland. Hij' wordt afgeschil-
derd als een vredelievend vorst, als de
numa pompilius der Friezen, gelyk friso hun
ROMULUs geweest was. De godsdienstige en burgerlijke wetten werden door hem ver-
meerderd, gewijzigd, in schrift gebragt en in één ligchaam te zamen gevat. Een vriend
van de genoegens , en vijand van de buitensporigheden des gezelligen levens, veroor-
loofde hij genen, doch trachtte dezen te beteugelen, door eene soort van Censores of
toezieners,
Sjuerd genaamd, aan te stellen, wier pligt hel was, zorg te dragen, dat men
zich in de gezelschappen aan geene ongeoorloofde vermaken en ongebondenheid schuldig
maakte.
Adel zou vier en negentig jaren in vrede geheerscht, en zijns broeders zoon
sGiiOTTüs met eene heirmagt naar het Noorden van Britanje gezonden hebben, welke
daar eene volkplanting stichtte en het bezette gewest iSc/ioi/anf/noemde. Ter herinnering
van zijn weldadig bestuur, werden voortaan beschaafde en aanzienlyke mannen , naar hem
Edelen, geheeten. Uit zijn huwelijk met
suobina, eene dochter des Konings
van
Zwahen, ontsproot

Ubijo, ;de derde Prins der Friezen, weUce als een vorst, even ervaren in de Λveteu-
scliappen als krijgszaken, wordt voorgesteld, en die zelfs het leven van
friso, benevens
eene geschiedenis der Friezen zou geschreven hebben. Door het aanleggen van volk-
plantingen, breidde hij zijn gezag aanmerkelijk uit. Immers van eene reis naar zijn
Grootvader, den Koning der Zwaben of Sueven, terugkeerende j, stichtte hij eene volk-
planting aan den Rijnoever nabij het tegenwoordig
Keulen^ dié zich naar hem Ubiërs
noemde. Later zond hij eene andere volkplanting over het
VUe, onder aanvoering van
den jongen
friso, zoon van gruno , den grondlegger van Groningen^ welke een
kleinzoon was van
iiajo den Opperpriester. Deze friso was gehuwd met frouwa , de
dochter van
ubbo , en stichtte te harer eere de stad Frouwgast, naderhand Froonen
genoemd, in de landstreek, die naar hem den naam van JSieuw- oi West-Friesland
ontving. sOmtrent dezen tijd, ruim eene eeuw vóór Christus , zakten de Kimberen,
door eenen geweldigen watervloed uit hunne woonplaatsen verdreven, zuidwaarts af, en
men wil, dat vele Friezen in hunnen togt naar
Italië deel genomen hebben. Na eene
gelukkige regering van tachtig jaren, liet
tjbbo bij \ zijnen dood het gebied aan zijn zoon
Asinga ascon , die alzoo een en zeventig jaren vóór ghristus de regering moet aan-
vaard hebben. Krijgshaftig en heerschzuchtig van aard, verbreidde deze Prins meer

-ocr page 315-

DES VADERLANDS. , 320

da-n een zijner voorgangers, door het geweld der \Yapenen de grenzen zijner heerschap-
pij , en Toerde verscheidene oorlogen met de naburige Tolken, in het bijzonder .legen
de Batavieren, welke
Friesland ten westen van liet/^/i'e, gedurig verontrustten. Ascon,
welke dezen kryg zelf zou beschreven hebben, behaalde menige overwinning, en nood-
zaakte de Batavieren, na een aanmerkelijk verlies, den vrede te verzoeken. Dit moet
omstreeks het eerste jaar onzer tijdrekening geschied zijn; derhalve twaalf jaren nadat
DRusus de Fi iezen onderworpen, en hun eene jaarlijksche schatting in ossenhuiden had
opgelegd (1.) Vruchteloos daarentegen Avas zijn krijgstogt tegen de Denen, in Avelken
hem zijn neef
diocar segon , een geoefend bevelhebber, vergezelde, door wiens beleid
hij aan een dreigend levensgevaar ontsnapte. Steeds onrustig deed hij nu eenen plunde-
renden aanval op het land der Tongeren; en Hertog
karel vanaan Avien
destijds dit gewest behoorde, na hem vergeefs tot het staken der vijandelijkheden ver-
maand te hebben, zag zich genoodzaakt, geweld met geweld te keeren. Hij overrom-
pelde de Friezen, en dreef hen op de vlugt, nadat
ascon , zwaar gewond, in zijne han-
den gei^allen Avas. Grootmoedig zond de overwinnaar den gevangen Prins, toen deze
van zijne wonden hersteld was, zonder eenig losgeld, naar
Friesland terug; hetgeen
door een verbond van vrede en vriendschap tnsschen de beide vorsten, gevolgd werd.
Eerlang maakte de dood een einde aan het twee en tachtigjarig bestuur van
ascojt , on-
geveer ten tijde van de nederlaag van
quiktilius varus. Stavoren was onder zijne re-
gering ongemeen in luister, magt en rijkdom toegenomen; zelfs willen eenigen , dat deze
plaals toen eerst aangelegd, of tot eene stad verheven werd. Hier bloeiden handel en
scheepvaart; hier, de zetel der regering en der godsdienst, vloeide uit alle oorden eene
menigte te zamen, om den God
stavo te raadplegen, wiens godspraken en wonderen, bij
de omliggende volken bekend en beroemd waren. Niet liet minste dier wonderen was
het opbarslen van et
Roode Klif, ten zuiden van Stavoren. Drie dagen lang braakte
het geweldige vuurvlammen , uit wier midden een vreesselijk groote draak in de lucht
opsteeg, die schrik en angst onder de bewoners der stad verspreidde, en, na een half
nur, in denzelfden afgrond verdween, waaruit hij ontsproten was, zonder zich ooit we-
der te laten zien. Grooter wonder echter dan dit zijn voorzeker de lange levensjaren
der vier eerste Prinsen van
Friesland^ wier regeringstijd alleen een tijdvak van niet
minder dan drie honderd vier en twintig jaren inneemt
! Ascon , de laatste dezer lang-
levende Vorsten, schijnt geenen zoon achtergelaten te hebben. Immers zijn neef

DiOGAR SEGON volgde hem op'in het bewind over de Friezen, in het elfde jaar onzer
tijdrekening. Meer staatkundig dan oorlogzuehtig, hield zich deze Prins onzijdig in de
oorlogen der Romeinen onder
tiberiüs en germanicus , tegen de Germanen. Hij ver-
waarloosde echter den wapenhandel niet, maar liet scholen oprigten, om de jongelingen
zoo te paard als te voet in het vechten en strijden te oefenen. Ongestoord liet bij de
Romeinen door zijn gebied heen en weder trekken, doch verzette zich met nadruk te-

(1) Zie hiervoor bl. 84.

-ocr page 316-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

gen ile knevelarijen van olennius, en joeg aproniüs op de vlugt (1). De goede verstand-
houding lusschen de beide volkeren werd echter weldra weder hersteld; en Friezen stre-
den , onder aanvoering van
dibbald , den oudsten zoon van diogar , ten behoeve dei'
Romeinen, in
Britanje (2). Van daar terug ontboden, om met zijnen bejaarden vader
de zorgen des bestuurs te deelen, vond
dibbald bij zijne aankomst, den ouden Vorst
reeds overleden, en nam nu zelf de teugels van het bewind in handen, omtrent zes en
veertig jaren na
ghiustus.

DfBBALD was een beschaafd, doch zeer oorlogzuchtig Prins. Naauwelijks waren door
gepaste maatregelen in de behoeften voorzien , Avelke
een groote hongersnood veroorzaakte,
toen hij ten tweeden male naar
Britanje overstak, en door uitstekende wapenfeiten den
Romeinen in dat gewest, gewigtige diensten bewees. Teruggekeerd wendde hij zijne wa-
penen tegen de Noord-Oostelijke volken, onder welke hij de grootste verwoestingen aan-
rigtte. Minder gelukkig slaagde een krijgstogt tegen de Germanen, en later een aanval
op het grondgebied der Romeinen, welk hij weldra genoodzaakt werd te verlaten (3).
Men verhaalt, dat de heide Friezen, die wegens het bezetten dezer landerijen, naar
nero
werden afgezonden, door petrus te Rome bekeerd zijn; en dat met hen een der twee en
zeventig leerhngen van
jezus , aegistus genaamd, naar Saksen gereisd is, en aldaar
den marteldood geleden heeft. Hij zou pok in
Friesland het Christelijk geloof verkon-
digd , doch een groot tegenstander in
seerp withes , een Opperpriester, gevonden heb-
ben. Ondertusschen hadden de Noord-Germaansche volken, verbitterd over den inval
van
dibbald , het uitvoeren hunner wraak aan den Koning van Denemarken, den na-
tuurlijken vijand der Friezen, opgedragen, en nu werd
Friesland zes jaren lang eene
prooi der Denen, welke met eenen overgrooten buit naar huis terug keerden.
Dibbald
bragt thans eene aanzienlijke vloot bijeen en stevende naar Denemarken, om de gele-
dene schade te wreken; doch stormen en onweders verstrooiden en vernielden zijne sche-
pen. De togt, ofschoon hierdoor verijdeld, bewerkte evenwel een vrede, welke in het
jaar zeventig zou gesloten zijn. Hierdoor was naauwelijks de rust in het
JSoorden verze-
kerd , toen de rustelooze Prins den vrede in het Zuiden verstoorde. Ongetergd en roe-
keloos tastte hij de Sikamberen aan, doch geslagen en teruggejaagd , viel hij, door zoo
vele mislukte ondernemingen ontmoedigd, in eene kwijnende ziekte, welke hem, na
een bestuur van ongeveer veertig jaren, in het graf sleepte, en zijnen veldheer

Tabbo lot den zevenden en laalsten Prins van Friesland verhief. Even krijgszuchtig
van aard als zijn voorganger, ondersteunde
tabbo de Romeinen in hunne oorlogen tegen
do Katten en de Daciérs; doch op,het berigt, dat de Noordsche volken ondertusschen
zijn eigen land verwoestten, snelde hij derwaarts, en bragt eene scheepsmagt bijeen,
om de vijanden j welke vóór zijne aankomst reeds vertrokken waren, te achterhalen.
Tegenwinden en stormen dwongen hem echter den togt te slaken, dien hij nu over land,
doch even vruchteloos, wilde beproeven. Nadien tijd leefde hij ongestoord en in vrede.

(1) Ver^T. Hervoor, bL 124—12ö.

(2) Verjj. hiervoor, hl. 131,

(3) Vcr<r. hiervoor, bl. 133-135.

-ocr page 317-

DES VADERLANDS. , 320

en overleed in bet jaar honderd derlig. Middelerwijl \tas Friesland, onder het te-
stier zijner Prinsen, derwijze in magt en aanzien geklommen, dat

Ascow, de zoon en opvolger van tabbo , besloot den titel van Prins voor dien van
Hertog
te ver^visseleii, in navolging der omliggende Tolken, welke hunnen Opperhoof-
den of aanvoerders dien eernaam gaven. Vredelievend en beschaafd van zeden , wijdde
ASCON zijne twee en veertigjarige regering, geheel aan het welzijn zijner onderdanen,
en zelfs aan dat der naburige v olken , wier onderlinge geschillen door zijne gezanten
bijgelegd, en wier wederzijdsche bezwaren niet zelden door zijne wijsheid uit den
weg geruimd werden.
Dorpen en huizen werden door hem geslicht, de landerijen ver-
beterd, handel
en scheepvaart door de besle maatregelen bevorderd, en bloei en wel-
vaart alom verspreid. Geheel anders gestemd was de oudste zijner zonen

Adelbold of aldeboli), wclké hem in het jaar honderd drie en zeventig als tweede
Hertog van
Friesland opvolgde. Even weinig indruk hadden de deugden van aistonius
PIUS, aan wiens hof hij eenigen tijd verkeerd had, als de vredelievende veririaningen
des vaders, op zijn gemoed gemaakt. Naauwelijks aan het beAvind gekomen, herstelde hij
de krijgsscholen, om de ingesluimerde oorlogszucht des volks weder op te wekken,
welke, hierdoor verlevendigd, de landen der naburen aan gedurige invallen blootstelde.
Zijn broeder
titüs bojogalus , een dapper en geoefend krijgsman, welke te Kome in
de bijzondere gunst des Keizers gedeeld had, ondersteunde hem met evenveel beleid als
geluk in zijne oorlogen, zoo wel tegen de Romeinen in eenen krijg met deu Hertog
van
Braland, als voor hen bij eenen heirtogt tegen de Wenden of V^^andalen, welke
de Noordelijke grenzen van het Romeinsch gebied verwoestten, doch op zijne komst
de vlugt namen. Vereenigd met de Gothen, hervatten zij later de vijandelijkheden,
en waren reeds lot aan de
Eem genaderd, toen titus hen over dien stroom, onverwacht
aantastte, en eene vreesselijke slagting onder hen aanrigtle. Zoo vele uitstekende daden
wettigden het besluit van
adelbold , die in eene luvijnende ziekte vervallen was, het
bestier des lands aan den dapperen held op te dragen. Hij riep te .dien einde op eenen
landdag de aanzienlijksten des volks bijeen, onder wier goedkeuring! r :

Titus bojocalus , ondanks zich zeiven, de Hertogelijke waardigheid in het jaar hon-
derd vijf en tachtig aanvaardde.
Radboud, de jongste broeder van adelbojid, vestigde
zich in de landen bewesten hei Flie^ en liet eenen zoon na,
diederik genaamdwelke
de stamvader der Hertogen en Koningen van
West-Friesland φ^οχάοί is. Adelbold
werd echter eerlang, builen hoop en verwachting, volkomen uit zijno ziekte hersteld,
en nu begeerde
titus hem het bestier der zaken weder af te slaan, hetgeen adel-
bold
van de hand wees, die voorts zyne dagen in rust eindigde, en slechts in
zwaarwiglige zaken den Slaat met zijnen raad diende.
Titus regeerde raet wisheid , eii
leefde met de omliggende volken in vrede. Tijdens zijn bewind opende zich weder het
Roode Klif, en braakte elf dagen achter elkander vreesselijke vlammen uit. De afgod
sTAvo werd door de verschrikte menigte geraadpleegd, en op zijn bevel, drie kruiken
water uit de
Noordzee, door een gewapend ridder in den gloeijenden afgrond geworpen,
1 deel. -^tO

-ocr page 318-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

ivaardoor het vuur geblusclit, en de opening gesloten werd. Na eene gelukkige rege-
ring, onder welke
Friesland ongemeenen trap van welvaart bereikt had , overleed
TITUS kinderloos in eenen hoogen ouderdom, omstreeks hef jaar twee honderd veertig,
en werd met groote pracht te
Stavoren begraven. De Landstenden waren lang in
twijfel, wien zij in zijne plaats bet uitvoerend bewind zouden opdragen. Eindelijk
bepaalde zich hunne keuze bij

übbo , een neef van den overleden Hertog , een verstandig en vredelievend Vorst , doch
stout en onversaagd in tijden van oorlog of gevaar. Ofschoon meer gezind om landbouw,
handel en nijverheid, door het aanbouwen van dorpen en gestichten te bevorderen, dan
om krijg te voeren, deed hij echter eenen heirtogt in
Westfalen y waar hij ter eere zijns
ooms TITUS, het
ύοϊ Titohurgum stichtte, later Te/te/ewZ^wr^ genoemd; en vandaar
misschien beweert men, dat de Graven van
Benthem hun geslachtswapen van de oudo
Friesche Hertogen ontleend hebben. Vervolgeus bouwde hij tusschen de
Lauwers en
de
Middelzee, ten behoeve des handels, de sterkte Dokkenhurg ter plaatse waar thans
Dokkum ligt; ook vergrootte en verfraaide hij Stavoren^ dat nu een zetel van pracht
en welvaart was geworden. Slechts éénmaal werd onder zijne regering de rust van
Friesland gestoord, toen de Batavieren in het jaar twee honderd negen en zeventig,
de grenzen van dat gewest overtrokken en groote verwoestingen aanrigtten , doch weldra
genoodzaakt werden met groot verlies terug te trekken. Twintig jaren later overleed
tjbbo, nalatende twee zonen, haron en odilbald , van welke

Harow , die eene dochter des Konings van Denemarken, aan wiens hof hij was
opgevoed , gehuwd had, hem opvolgde. De keuze ware op
odilbald gevallen, welke
zijnen broeder in bekwaamheden overtrof; doch dewijl hij in groote achting en hoog
aanzien stond bij Keizer
diogletianus , welke destijds Alexandri'é belegerde, wilde deze
hem, uit hoofde zijner uitstekende verdiensten, niet laten vertrekken; en de verslagen-
heid was algemeen, toen zich kort daarna het gerucht verspreidde, dat
odilbald in
Egypte was omgekomen. Harow zelf beweende in hem een zijner getrouwste die-
naars , wiens naam hij ter gedachtenis, zijnen jongsten zoon toelegde. Ondertusschen
was
Friesland ten Westen en Zuid-westen van het Flie, bebouwd geworden door vijf
Edelen, onder welke
diederik , de zoon van radboud , boven allen uitmuntte j en die
omtrent dezen tijd
Medemblik stichtte, alwaar hij zijn verblijf hield, terwijl de vier
overige Edelen in de dorpen
Opdijk ^ fVijdenes, Bennenhroek en Winkel^ door hen
gebouwd, hun gezag uitoefendên, van welk
Medemblik echter het brandpunt uitmaakte.
Diederik nam dan ook spoedig den titel van Koning van-^e^i-jPri'ei/anc? aan, het-
geen door HAROW ten uiterste euvel werd opgenomen, die dit als eene inbreuk op
zijne regten beschouwde, en eeno aanzienlijke krijgsmagt afzond, om den overmoed
zijns onderdaans te breidelen.
Diederik was gedwongen zich te onderwerpen, en onder
den titel van Hertog,
Jfest-Friesland als een leen van haron Ie ontvangen. Hij liet
eenen zoon na,
lem of willem geheeten, die äaar/em (/ir<?er-Zem) zoude gesticht hebben.
Haron oveilced in driehonderd vijf en dertig,het zeven en negentigste jaar zijns levens;

-ocr page 319-

DES VADERLANDS. 315

en dewijl zijn oudste zoon noch de bekwaamheid, noch den lust had om te regeren,
werd het bestuur van den Staat door de Grooten des lands , aan den jongsten zoon -
Odilbald, een in krijgs- en staatszaken ervaren Vorst, overgedragen. Veel deed hij
tor verbetering des lands. Wiet alleen werd
Stavoren met diepe grachten, hooge mu-
ren en sterke bolwerken omringd, maar geheel_
Friesland met een groot aantal
schoone dorpen en vlekken voorzien, terwijl alom scholen werden opgerigt, om de jon-
gelingen in den wapenhandel te oefenen. Met geluk bestreed hij de AVeslfalingers en
de Angriviërs of Engelen, die eenen plunderenden aanval op zijn grondgebied gev?aagd
hadden, ontweldigde hun -^en buit, en bragt zelfs een groot gedeelte hunner landen
onder zijn gebied, over welke hij
iglo lascon, een zijner dapperste veldhceren, tot
landvoogd aanstelde. Naauwelijks zegepralende terug gekeerd , moest hij andermaal het
zwaard aangorden tegen de Batavieren, die op nieuw de grenzen des lands verontrust-
ten ; zij werden na een hevig gevecht, geslagen en op de vlugt gejaagd"; vele hunner
burgen en vastigheden vielen in handen van den overwinnaar, welke "met grooten roof
en buit beladen, terugkeerde. Hy overleed in drie honderd zestig, toen

Udolf haron , zijn zoon, onder toeslemming der Landstenden, het gebied aanvaardde.
Eerzuchtig en krijgshaftig van aard, trachtte deze Vorst de palen zijns gebieds steeds te ver-
breeden. Door het geweld der wapenen dempte hij een opstand der Engelen, welke door
de Sikamberen ondersteund werden; bemagtigde voorts
gGliGcllV estfalen, en bezette de
verlatene landen der Kauchen , welke zich tot aan den
jE*«Wer uitstrekten , en nu den naam
van
Oost-Friesland ontvingen. In de veroverde en ingenomen gewesten , wierp hij ver-
schillende sterkten op, en bouwde de stad
IS orden aan de Lauwer s, doch noemde haar
Esonstad, die zich naderhand tot eene groote handelplaats verhief. Ook veroorloofde
hij, op verzoek der Koningin van
Dencinarken, dat vier Christenkloosters in zijn ge-
bied geslicht Averden. Ondertusschen was
Friesland zoo overbevolkt geworden, dat
UDOLF te rade werd , eene volkplanting naar eenig onbewoond gewest te zenden. Hij
riep derhalve de rqoedigste oorlogsmannen bijeen, die onder aanvoering zijner beide
zonen
hengst en nors, welke vele jaren in de legers der Romeinen gediend hadden,
scheep gingen, door do
Noordzee stevenden, en zich in een verlaten gewest aan den
Eider vestigden, >velk sedert Klein-Friesland genoemd werd, tot dat zij door de
Brillen , tegen de Schotten en Pieten te hulp geroepen Averden (1). In eenen ouderdom
van negentig jaren ontsloeg zich
üdolf , met toestemming der Staten, in vier honderd
drie en dertig van de regering, ten behoeve van zijnen schoonbroeder

(1) Occo scARLEhsis verliaalt, dat uengst en dors onmiildcllijk naar/ir/Zawjie overstaken, en
vele heldendaden verrigtten.
Hors sneuvelde in een {revecht; hekgst, door een der Britsclie Ko-
ninjrcn {gevangen genomen, werd onthalsd, en zijn volk, na een verblijf van vier jaren, uit het ge-
west verdreven.
Chronijk tan Friesland, hl. 24·—2Ü. Verg. r. sjokrds, /'>. Jaarboeken, D.Γ,
bl. 270; welke over al deze beuzelachtige vertellingen een scherp, doch juist oordeel velt.

40 *

-ocr page 320-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

Richold uffo wiens deugden en roem in krijgszaken algemeen erkend waren. Wiet
tevreden met den titel van Hertog, nam
uffo, in navolging der Frankische vorsten, dien
van Koning aan, dewijl
Friesland tot groote magt en luister was gestegen, en zich
thans yan het
FUe tot aan den Eider uitstrekte. Een verwoestende inval der Noord-
sche zeeschuimers en vrijbuiters, dwong hem spoedig het zwaard ter verdediging
op Ie vatten. Na een hardnekkig gevecht bij
Grunenberg, verklaarde zich de over-
winning aan do zijde der Friezen, die met rijken buit naar hunne woonplaatsen terug-
keerden , en door den hierop gevolgden tienjarigen wapenstilstand, ongestoord deel
konden nemen in den togt naar
Britanje onder hengst en hors (1). Rigiïold ver-
fraaide middelerwijl zijn Rijk door onderscheidene Koninklyke werken. Tusschen
Sta-
Doren
en Medemhlih stichtte hij, onder anderen, eenen prachtigen tempel, en in de
eerstgenoemde stad tevens een heerlijk paleis, versierd met al de afbeeldsels der Prinsen
en Hertogen, zyne voorzaten van
friso af, zoo kunstig gemaald, dat zij aller verwon-
dering tot zich trokken, en zelfs vreemde Vorsten herwaarts lokten. Een opstand iis
Westfalen^ die spoedig gedempt werd, en een heirtogt der Franken tegen de Friezen,
uit welken
rigiïold als overwinnaar terugkeerde , hadden voor ecne poos den voortgang
dezer werkzaamheden gestaakt, die nu weder voortgezet werden, en het getal der kastee-
len, burgen , dorpen en lusthuizen aanzienlijk vermeerderden. Zestig jaren zwaaide deze
roemruchtige Vorst den schepter over
Friesland^ en het bij zijn dood, in het jaar vier
honderd zes en negentig, het Rijksbewind aan zijnen zoon

Odilbald, die, onder de algemeene toejuiching des "volks, lot tweeden Koning van
Friesland werd uitgeroepen. Hij was gehuwd met eene dochter des Konings van De-
nemarken^
en wordt voorgesteld als de vader zijner onderdanen en de schrik zijner
vijanden, wiens een en dertigjarige regering door geene oorlogen geschokt werd.
Daarentegen overstroomde, omstreeks het jaar vijf honderd zestien, een vreesselijke
watervloed geheel
Friesland, en voerde duizenden menschen, benevens eene ontelbare
menigte vee met zich. De storm was vergezeld door verschrikkelijke onweders en ha-
gelbuyen, die torens en huizen verpletterden , boomen ontwortelden , en een groot aantal
menschen en beesten ter nedersloegen. Men verhaalt, dat kort te voren, de dienstmaagd
van zekeren ivo
hoppers, een grondbezitter tusschen Stavorén en het tegenwoordige
Hoorn, toevallig uit eene put in haren emmer een levenden haring optrok. Dit bragt
hoppers tot nadenken, te meer dewijl de afgod stavo voorspeld had, dat de vlammen,
Avelke het
Roode Klif had opgeworpen, door Watervloeden zouden gevolgd worden,
die tusschen
West- en Oost-Friesland heendringende, eene geweldige zee zouden vor-
men. Hij verkocht of verruilde derhalve zyne landerijen, en zette zich verre oostwaarts
van
Stavoren neder. Odilbald liet drie zonen na, van welke de oudste

Richold II hem in de Koninklijke waardigheid opvolgde. Geëerd eu bemind door

(1) Verg. hiervoor bl. 2Ö3, 2S4.

-ocr page 321-

DES VADERLANDS. , 320

zijne onderdanen, werd deze Vorst niet minder ontzien door de omliggende volken,
welke dikwerf de kracht zijner wapenen moesten ondervinden. Reeds bij den aanvang
zijns bestuurs bragt hij, op aandringen des volks, eene vloot bijeen, met welke zijne
tweelingbroeders, HEJiGST en noRS, naar
Britanje overstaken , om de mislukte onder-
neming en den dood hunner voorgangers en naamgenooten te wreken. Zy veroverden
dit Rijk, en stichtten er eene nieuwe heerschappij. Middelerwijl plunderden de Denen,
onder hunnen Koning
harald , Frieslands grenzen, doch vlugtten op het berigt, dat
KicHOLD tegen hen in aantogt was. Deze, hiermede niet bevredigd, zond zijnen veldheer
iTERGow, een man sterk en groot van ligchaam, stout en onversaagd van gemoed,
met een heir naar
Denemarken, dat alles te vuur en te zwaard verwoestende, in
zegepraal naar
Friesland terugkeerde. Even gelukkig bedwong hij een opstand der
Sikamberen en Westfalingers , die tot vernieuwde onderAverping genoodzaaktwerden; ook
versloeg hij de Batavieren, Avelke zich reeds van een groot gedeelte van
West-Frics-
land
hadden meester gemaakt, waar thans dibbald regeerde. Te midden dezer over-
winningen overleed
riciiold in het jaar vijfhonderd zeventig, in eenen ouderdom van

«

drie en negentig jaren, van Avelke hij drie en veertig als Regent, aan het geluk zijner
onderdanen gewijd had. Het bijgeloof beschouwde als een voorteeken van zijnen dood,
den geweldigen stormwind en watervloed, welke in hetzelfde jaar, drie dagen en zoo
vele nachten
Friesland onder de golven' bedekt, en er vreessclijke verwoestingen
hadden aangerigt.

Beroald , 'sKonings eenigste zoon, aanvaardde thans het Rijksbewind, en vercenigde
door zijn huwelijk met de dochter van
ritsard , den Koning of Hertog van West-
Friesland ^
dit gewest met zijne staten. De Franken, geprikkeld door afgunst over den
voorspoed van den Frieschen Vorst, deden hem, onder
Dagobert I, den oorlog aan,
doch werden in eenen veldslag overhoop geworpen, en
Dagobert zelf door het
zwaard van
iglo galama , van zijnen helm en een deel zijner haarlokken-beroofd. Culo-
TAiR viel, om zijn zoon te wreken, daarop met eene geduchte krijgsmagt m Friesland.
en leverde niet verre van de Burdo of Middelzee, nabij het dorp Engelum, een al-
lerhevigst gevecht, waar de Friezen ten eenenmale geslagen werden, en hun Koning
sneuvelde (1). Deze nederlaag had hunne magt zoodanig gebroken, dat
cnlotair niet
alleen een gedeelte huns gebieds in zijn Kijk inlijfde, maar hun ook eene jaarJijkschc
schatting oplegde, en zij het als eene bijzondere gunst moesten beschouwen, toen de
overwinnaar veroorloofde, dat

Adgil , de jeugdige zoon van beroald, in zes honderd een en dertig tot Koning van
Friesland werd aangesteld. Verstandig en vredelievend van aard, deed deze Vorst
zijn voordeel met de onderlinge twisten en partijschappen der Frankische Koningen,
en regeerde bijna eene halve eeuw, zync onderdanen in rust en vrede. Hij voorzag hen

(1) Vcrsclijk hiervoor bl, 303; 304. Sjoerds, Fi\ Jaarb. D. I; bl. 320—'328.

-ocr page 322-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

6Ö0 Tan goede weiten, en bevorderde den bloei van Friesland^ zoo wel door het bouwen
Tan sleden en dorpen, als door landaanwinningen, en het opwerpen van terpen langs
de zeekusten, ter wering der Avalervloeden. Zijne edele onverschrokkenheid , beloonde
hij in zijne handelwijze met den geloofsprediker
wilfrid , te wiens behoeve hij de wraak
van den veelvermogenden
ebroin trotseerde (1).

De raagtige Groolhofmeijer, Avelke zijn haat noch den Angelsaksischen Kerkvoogd,
noch den Frieschen Vorst kon doen gevoelen, stortte dien op
Dagobert zeiven uit. Men
Avil immers, dat
Dagobert benevens zijn zoon sigebert , door aandrijven van dezen Staats-
dienaar, op de jagt vermoord werd, opdat
Amtrasi'è weder onder het gezag desKo-
nings van iVewiiWë mögt gebragt worden. De Austrasiërs echter, bevreesd voor de
dwingelandij van
ebroin , riepen tueuderik , een anderen zoon van Dagobert en, naar
het schijnt, nog zeer jong, tot Koning uit, onder het bestuur
Tan twee Rijksgrooten,
pepin taw herstal en martin zijn neef (2). Beiden werden door ebroin aangeval-
len, geslagen,
en martin op de vlugt verraderlyk Termoord (3). Pepin echter wist
zich te handhaven, en tastte , eenige jaren na den dood van den geweldigen Groothof-
6'87 meijer, den Koning van
Neustriè aan. Te Testry ^ niet verre van St. Quentin, sloe-
gen zich de beide legers neder, welke de /^/^wow van elkander scheidde. Vóór het aan-
breken van den dag, liet
pepin, in de uiterste stilte, zijn volk die rivier overtrekken ,
en nam eene voordeelige standplaats in, zoodat hy de opkomende zon in den rug had.
Op het berigt, dat
pepin zijne legerplaats Terlalen heeft, laat berthair , de Opperbes
Telhebber dor Neustriërs, zijn heir onverwachls oprukken. Doch eensklaps vertoont zich
PEPIN, welke men reeds verwijderd waande , en een woedende strijd begint. Het leger
der Neustriërs wordt ten eenenmale Terslagen,
berthair door zijne eigene krijgsknech-
ten vermoord, en
theuderik III zelf valt in de handen des overwinnaars (4). Vree-
zendc het volk to verbitteren, laat
pepin hem den ijdelen titel van Koning, maar maakt
zich Tan hel hoog gezag meester, welk hg bijna dertig jaren over de geheele Franki-
sche heerschappij , onder den tilel van Groolhofmeijer, gevoerd heeft.

Pepin stamde af uit een geslacht, dat zich door ijver voor de Christelijke godsdienst,
in den geest dier tijden, had onderscheiden; hij zelf maakte veel Averks
Tan de uitbrei-
ding harer leer, waartoe hij de geloofsverkondigers door ondersleuning en rijke geschen-
ken, aanmoedigde. Het Avas onder zgn bestuur, en welligt op zijne aansporing, dat de ler-
088 sehe Monnik
egbert besloot, den Friezen het Evangelie te prediken, doch reeds op de
kust
ΎΆη Fng^elanddoor een hevigen storm beloopen , die laak aan Wigbert, een zyner reis-
gezellen , overliet.
Wigbert was twee jaren lang , doch met weinig vrucht, onder de Friezen
werkzaam, en moest naar
Ierland terug keeren , zonder eene overwinning op het ongeloof

(1) Zie liicrvoor bl. 307.

(2) Gesta Rsg. Franc. c. 48. p. .'JTO. Fbbdegauiüs, c. 97. p- 451.

(3) FREDEGiraus, in loco citato,

(4) FuEDE(;\«nJSp c. 100. p, 452. -

-ocr page 323-

DES VADERLANDS. , 320

van Koning radéoud , den opvolger-van adgil, of dat zgner onderdanen beliaald Ie heb- 688
ben (1). Vermoedelijk was de mindere bekendheid met de volkstaal, eeno voorname
oorzaak, dat de prediking van den lerschen zendeling niet met dat gevolg bekroond
werd, als die zijns Angelsaksischen voorgangers. Angelen, Saksers en Friezen, als
volken van denzelfden stam, spraken genoegzaam ééne taal, die ten eenenmale van
het Ersisch of Galisch verschilde, welk in
Ierland gesproken werd (2). Dit schynt dan C9(>
ook
egbert bewogen te hebben, om den Angelsaksischen Priester, willebrord, eneenige
monniken van dien landaard , naar
Friesland te zenden. Met een gunstigen wind lie~ .
pen zij den middelsten
Rijnmond binnen, en voeren den stroom op tot aan iZ/ree/if , dat
weder geheel onder het gebied des Frieschen Konings geraakt was.
Willebrord vond
hier het Christenkerkje verwoest, de bekeerde Friezen groolendeels weder afgevallen, en
Koning RADBOUD geheel ongenegen, om het doel zyner komst te ondersteunen (3). Hij zocht
zyne toevlugt bij
pepo die hem minzaam ontving, en wiens gemalin plecutrüde hem
met eenige landeryen benevens een klooster, nabij het -tegenwoordig
Roermonde, be-
giftigde. Den zendelingen werden tevens, binnen de grenzen des Rijks, gewesten aan-
gewezen, om het geloof te verkondigen , en do overblijfselen der oude afgodendienst uit
te roeijen, terwijl hun intusschen den weg naar
Friesland zoude geopend worden (4).

De Friezen hadden zich sedert do onrustige lijden van sigebertII, van alle Frankische
heerschappij geheel onafhankelijk gemaakt, en middelerwijl hun gebied van de
ElbeXoï
aan het Zwin (Sincfala), omstreeks het tegenwoordig Sluis in Vlaanderen, uitge-
strekt (5), P
epin besloot om dezen lijd, hunnen overmoed te beteugel en, en trok ra et een
magtig leger
radboud I, zijnen gevaarlijksten vijand, te gemoet. De Friezen Averden 694?
geslagen, uit de landen bezuiden den
Rijn verdreven, en schatpliglig gemaakt (6).
Een der vredesvoorwaarden zou geweest zijn, dat
radboud het Christengeloof zoude
omhelzen en gedoopt worden, hetgeen beloofd doch niet nagekomen werd (7).

Ondertusschen was avillebrord , door Paus sebgids I te Rome, onder den naam van
GLEMENS, lot Aartsbisschop over de Friezen ingewijd, herwaarts teruggekeerd. Men

(1) lieda, Lih. V. c. 9. Batavia Sacra, D. I. 1)1. 54—69. Glasiis, D. I. hl 61.

(2) Bekv , van wimedrord en zijne reisgezellen sprekende, zegt: Et quoniam Iii sancd doctores
propagati fuerunt in
Anglia de Stirpe Saxonica, ideo convenienter praedicare poiuerunt Euange-
lium in lingua Germanica, ρ. 9, Zie ook de aant. van
bücheliüs p. 11, 12, en het Chronicon Tic-
lense,
p. 12. Ed. van leedwen. Traj. ad. Rhenum 1789.

(3) Beda, TAb. V. c. 10. Beka, pag. 9 etc. Not. bi'chelii, p. 11. Heda, p. 26. Chron.
Tielcnsc,
p. II, 12.

(4) Wageraar, D. I, bl. 358.

(5) Bij O, en Aanm. op wagenaar, St. I, bl. 83 — 90.

(6) Verg. WAGENAAB, D. ï, bl. 358 en de Bijv. en Aanm. LI. 90.

(7) E. beninci, Jlist. V. Oost-Friesland, bl. 47, in κ. mattiievs, Analect., T. IV.

-ocr page 324-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

6Ό5 yerhaalt, dat hij op Walcheren aangeland zijnde, te Westcafelle een mercurius of
wuotan's beeld omYerhaalde, en de ongeloovigen bestrafte , waarop een der afgodsdienaars
hem met het zwaard, eene zware hoofdwonde toebragt, van welke hij echter spoedig
en gelukkig herstelde (1). De geloofsprediker en zijne niedgezellen zetten thans hun
bekeeringswerk met onvermoeiden ijver voort, en stichtten onderscheidene kerken,
onder anderen te
Vlaardingen^ te J^elzerebiirg {Velzen?) ^ te Heiligerloo
of Heiloo, waar nog eene put, zoo men wil, door hen gegraven, en op het gebed
van
willebrord zoet water opleverende, nog heden gevonden en Sinte Willehrord?s
init
genoemd Avordt (2), te Petten en elders; gelijk mede verscheidene kloosters, en
onder dezen dat van
Epternach ^ niet verre van Trier (3). Of echter de kerken en
kloosters , die den naam dragen van door
willebrord gesticht te wezen , dit' waarlijk zijn ,
gelooven wij met
bilderbijk, dat weinig minder onzeker is, dan de wonderen aan
dezen Apostel van
Nederland en zijnen medehelpers toegeschreven (4). De ijver dezer
mannen beperkte zich niet slechts bij
Friesland, het eigenlijke oord hunner zending ;
zij verdeelden onder elkander de meeste Nederlandsehe gewesten , en
willebrord predikte
zelfs in
Denemarken het Evangelie, doch met weinig vrucht (5). Op zijnen terug-
togt , welke te scheep geschiedde, werd hij door een storm aan een Friesch eiland ge-
worpen, destijds de zetelplaats van
radboud, en, naar eene godheid, die aldaar
vereerd Averd,
Fostland of Fositenland genaamd (6). Men verhaalt, dat de
plaats waar deze godheid Averd aangebeden, zoo heihg werd gehouden, dat het nie·^
mand geoorloofd was, het vee dat in den omtrek graasde, te dooden, eenige der
aldaar zijnde voorwerpen te gebruiken, of uit de beek, welke in de nabijheid stroom-
de water te putten.
Willebrord zou niet alleen van dit geheiligd vee geslagt, en
uit de gewijde bron drie bewoners gedoopt, maar zelfs de beelden van den afgod
omvergehaald en verbrijzeld hebben.
Radboud , ^ vertoornd over den hoon zijnen God
aangedaan, liet een der reisgenooten van
willebrord dooden, terwijl hij den geloofs-
prediker zeiven het ongeoorloofde van zijn gedrag verweet, doch hem, uit ontzag voor
PEPm, verder ongemoeid liet vertrekken (7).

(1) Melis stoke, I). I. bl. 15, en de Aant. van huydecoper , bl. 154. Chronica de Trajecto ^
p, 309; in mattiuei Analecta, T. λ^ Beka , p. 10. Glasius, D. I, bl. 67, G8.

(2) Chron. de Traf. ρ. 311, 312.

(3) joann. α. leydis, II. c. 23, 20. Wagenaau, D. I. hl. 302, 381,

(4) Gesch. d. Fadcrl. D. I. bl. 72.

(5) JoANff. a. LEYDIS, Lih. II. c. 15.

(6) Eenigen verstaan onder dit Fositenland, het eiland Ameland, anderen//e/^o/anrf. Batavia
/^acra, D. I. bl. OU. Aant. I.

(7) JoANS. a. lEYDiS; Lib. II. c. 15. Beda, ρ. 9. Chron. de Trajccto, p. 30Ü.

-ocr page 325-

DES VADERLANDS. , 320

Het was radboud niet genoeg de voortplanting der Christelijke godsdienst in zijne sta- 697
ten te verhinderen, en daardoor zgne minachting voor het gezag der Franken te be- ^
toonen.' Gelijk vroeger, noodzaakte hij ook thans, door gedurige invallen op de
grenzen van het Frankische gebied,
pepin de Avapenen op te vatten. Niet verre van
/Vijk lij Duurstede^ viel, ten nadeele der Friezen, een hevig gevecht voor, en de
meer dappere dan gelukkige
radboud, werd tot diep m Friesland^ benoorden het
F liemeer y teruggejaagd. Utrecht moet toen in handen van pepin gevallen zijn, door
wien tevens de goederen van zekeren
everiiard, een aanzienlijk heer in de Betuwe y
die zich, naar het schijnt, met radboud verbonden had, ten behoeve der Konink-
lijke schatkist verbeurd verklaard, en later aan
karel martel geschonken werden (1).
Sommigen beweren dat toen
Friesland, bewesten het Flie, geheel aan de Franken
is afgestaan; en dewijl men kort daarna gemeld vindt, dat
grimoald , de zoon van
pepm, met theudesinde , de dochter van radboud , huwde, is hel niet onwaarschyn-
lijk, dat deze' kryg met een verdrag geëindigd, en dit huwelijk cene der vredesvoor-
waarden geureest is (2).

Deze schitterende voordeden zullen ongetwijfeld de prediking van de Christelijke
leer in hel westelijk
Friesland bevorderd hebben, ofschoon hiervan geene andere bij-
zonderheden gemeld worden, dan dat
adelbert de Aartsdeken, door willebrord naar
Kennemerland gezonden, velen bekeerd heeft, en te Egmond begraven is (3). Wil-
lebrord
zelf ging voort met prediken, en bouwde te Utrecht een bedehuis en doop- öüt'J
vont.
SuiTBERT, een zijner medehelpers en later insgelijks tot Bisschop gewijd, stichtte
verscheidene kerken zoo
als te Wijk hij Duurstede, JVoudrichem ^ Rijswijk, Hage-
stein , Zandwijk, Oud~IIeusden, Schoondericoerd, Arkel Qn
op andere plaatsen (^).
Pepiit begiftigde, op verzoek zijner gemalin , dezen suiTBERTmethctIlijneiland£/e//^eifi-i/,
welke aldaar een klooster geslicht heeft, en in zeven honderd zeventien overleden is (5).

Inmiddels was theüderik III in zes honderd een en negentig door zijnen zoon iilodo-
wiG III opgevolgd, welke vier jaren later, bij zijnen dood, den Koningstilel zijnen
broeder
childebert ΠΙ naliet, welke dien zestien jaren voerde, en toen in Dagobert III
eenen opvolger vond. Onder deze nietsbeteekenende vorsten , met zoo veel regt in de

(1) Fbedegarus, c. 102, 104. p. 453. ITeda, p. 30. Joan a. i.evdis, Lih. 11. c. 9, Wace-
XAAR, D. I. bl. 363. F. v. MiEnis, Groot Charter-Jioekvan Holland ,'ό. Leiden 1753.

(2) fredeftabics, c. 104· Ver^. van loow, 4loude Holl, ffist. D. ï. 1)1. 301. Wagekaar,
D. 1. 1)1. 3ö4. Vo1[icns eggebic besinga, IJist. v. Oost-FHesl. bl. 48—51, zou deze Iciijfretofjl,
M'elke ecni{jcn in het jaar
700 bepalen, onder aanvoerinjy van PEriiss zoon karel {jescliicd zijn.
3Ien wete echter, dat
karel in 697 niet oiïder dan zes of zeven jaren kan geweest zijn.

(3) C/iron. de Trajecto, p. 312. J. a. letdis, Ltb. U.cAO. Batavia Sacra ,O.l.h\.n3,]2r).

(4) J. a. leydis , Lih. II. c. 12.

(5) J. a. LEYDIS in loc. cit, Batavia Sacra^ D. L bl. 111. Wagesaar, D. I. bl. 30.>.
I. DEEL.

-ocr page 326-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

098 geschiedenis met den naam Tan Rois fainéants gebrandmerkt, Lleef het oppergezag
in handen Tan
pepin , die alles naar Avillekeur beschikkende, het HertogdomC/mwipa^we
zijnen oudsten zoon
drogo schonk , en het beheer van Neustrië aan den jongsien, gri-
moald,
opdroeg (1). Behalve deze beide zonen bij plechtrude , had pepitï nog eencn
derden zoon
karel , naderhand martel bygenaamd, wiens moeder'alpaïde , door eenigen
voor de bijzit, door anderen voor eene tweede of bijechtgenoote van
pepin gehouden
wordt. Immers de zeden dier tijden veroorloofden den aanzienlijken en raagtigen niet
alleen echtscheiding en bijzitten, maar zelfs de veelvvyvery; en
pepin maakte gebruik van
voorregten , Λνοΐΐίβ zich bijna alle Merovingische Koningen aangematigd hadden. Hij werd
hierover ernstig berispt door
Lambert , Bisschop van Maastricht, die echter deze vry-
moedigheid duur moest boeten, en op last van
dodo , den broeder dor beleedigde alpaïde ,
onder het gebed, in zijn vertrek vermoord werd. Lambert ontving terstond op de lijst der mar-
telaren eene plaats, en te
XweÄ werd eene kerk te zijner eere op gerigt. Plechtrude en hare
zonen beschouwden hem als een slagtoffer voor de verdediging hunner regten;
alpaïde en haar
zoon daarentegen , als een vijand, die ter verzoening hunner geschondene eer gevallen
was (2). Vijftien jaren waren na dit feit verloopen, toen
pepin op het lusthuis Jopil,
Γ^γ^ aan de Maas niet verre van Luik , in eene gevaarlijke ziekte stortte, en grimoald ,
dewijl drogo reeds overleden was, ])ij zich ontbood , om hem het bewind van zaken
in handen te stellen. De moord aan
grimoald in de St. Lambcrtskerk te Luik gepleegd ,
terwijl bij op het graf van den Heilig zijne gebeden uitstortte, verijdelde dit plan.
De ware beweegredenen van deze misdaad zijn met eenen geheimzinnigen sluijer bedekt.
Men wil, dat zij het gevolg eener zamenzwering der Grooten van en

gondië geweest is, Avelke, uit vrees, dat deze Rijken als een erfgoed aan het geslacht
van
pepin, den Austrasiër, mogten vervallen, dit door den dood van grimoald, poogden
Ie verhinderen (3).
Radboud, de onverzoenlijke vijand van den Frankischen naam, en
die mede niets vuriger wenschte, dan dat de magt der Franken,
door eene hersplitsing
in drie rijken, gebroken werd, zou in het geheim, de oogmerken derzamengezworenen
legen zijn schoonzoon bevorderd hebben ; en, volgens eenige kronijken , was het een zijner
lijftrawanten,
ragnar genaamd, welke met toestemming zelfs van theudesinde , die door
haren gemaal met minachting behandeld werd, het gruwelstuk uitvoerde (4). Men schijnt
dezen moord echter met meer grond aan
alpaïde en haren zoon karel te moeien toeschrij-
ven , voor wien
grimoalds yereering van den heiligen Lambert , eene beleediging zijn
moest, welke tevens de vrees konde opwekken, dat hij eenmaal het nog ongewroken bloed
van den Martelaar zou wreken. Hpt gedrag van
pepin zeiven geeft niet weinig klem aan

(1) Fredegariüs, c. 101. p. 452.

(2) SisaoKDi, Jlist. d. Frangais, T. I. p. 338.

(3) Peyronnet, Jlist. d. Franc. T. ΠΙ. Liv. Xi. CIi. Iii. p. 139.

(4) Vorji, übbo emmius, Rer. Fris. Eist. Lib. IV. p. 53. L. B! I/IÖ. Va:? looX; Jloude
Holl. Rist.
D. I. hl. 307. PEvnoKSET, t. a. p.p. 140.

-ocr page 327-

DES VADERLANDS. , 320

dit gevoeleni Hem was nog genoeg kracht overgebleven, om de moordenaars te straffen, 714
en over zijne nalatenschap te beschikken. Wel verre nu van aan den dapperen en bekwamen
KAREL, thans zijn eenigste zoon, een gedeelte zijner goederen loe te wijzen, bevestigde hij
veeleer de beide wettige zonen van
drogo , in het bezit van de hertogdommen huns vaders; en
verkoos THEODOALD, den natuurlijken zoon van
gRimoald , naauwelijks zes jaren oud , tot
Groolhofmeijer van
dagoeert III, onder voogdijschap zijner grootmoeder pleghtrude; zoodat
het Frankische Rijk thans met verbazing een knaap van zestien jaren op den troon aan-
schouwde , onder toezigt van een eersten staatsdienaar, die nog een kind was (1).
Pepin over-
leed den zestienden van Wintermaand des jaars zeven honderd veertien , in den vollen luister
zijner magt en grootheid; hij had vier en dertig jaren over-if/wjiraiiè', en zeven en twin-
tig over het geheele Frankenrijk, met roem en voorspoed geregeerd.

Pleghtrude nam terstond de teugels van het bewind in handen, en verzekerde zich
van haren stiefzoon
karel , die te Heulen, thans do zetel van hot Rijk , in eene enge
gevangenis geworpen werd, terwijl zijne moeder
alpaïde in een klooster zich aan betoog
der wereld onttrok (2). De Neustriërs echter, niet gelijk de Austrasiërs aan het ge-
slacht van PEPiN verbonden , achtten het eene vernedering, aan eene vrouw en een kind
te gehoorzamen , en vatten onstuimig de wapenen op , toen
pleghtrude met tiieodoald en
eene aanzienlijke legérmagt
Parijs naderde. Niet verre van Compiegne werd een 715
hardnekkig gevecht geleverd; bijna al de oude krijgsknechten van
pepik sneuvelden,
en THEODOALD vlugtte, doch stierf kort na den slag. Do Neustriërs verkoren nu een
hunner landgenooten ,
raganfrid , tot Groothofmeijer , die een verbond sloot met de Frie-
zen en Saksers, om zich in zijn nieuw gezag te handhaven (3).
Radboud, evenzeer de
vijand van
Austrasi'è als van het geslacht van pepin , konde niets gewenschter zijn dan
deze gelegenheid, welke de fortuin hem aanbood, om zich te wreken over zijne dubbele
nederlaag, zijne verlorene onafhankelijkheid, over de schatting lot welke hij ten twee-
denmale gedwongen was , en over zoovele langverduurdebeleedigingen. Hij trok terstond
zijne krijgsknechten bijeen, en viel op de Noordelijke grenzen van ^«tfimiië aan, terwijl
raganfrid de Zuidelijke aantastte, en beide zetten hunne verwoestingen door tot aan de
oevers der
Maas, toen do dood van dagobert III, den voortgang des krijgs staakte.
De regeling der binnenlandsche zaken, riep nu
ragahfrid met het leger naar Neu-
strië
terug, alwaar ghilperik II den troon besteeg (4).

Middelerwijl was karêl uit zijne gevangenis gevlugt, en met geestdrift door de Austra-
liërs tot opvolger zijns vaders uitgeroepen; doch
Keulen en eenige andere steden, bene-
vens de schatten van
pepin , bleven nog een tijd lang in de handen van pleghtrude.
Hij maakte zich het schorsen der vijandelijkheden ten nutte, en bragt in korten tijd

(1) SisMONDi, Mist di Francais, T. I. p. .541.

(2) Fkedëgarics , c. 104. p. 453. J. a. leyois, Lih. II. c. 17.

(3) Fredegarïus, c. 104. p. 453. Gesta liegum Franc. c. 31. p. .071. J. a. ieïdis in 1, c.

(4) Verg. SisMosDi, T. I. p. 342, 343. ΡευκοκλΕτ, T. ΙΠ. p. ΙδΟ-^ΙΓΛ.

" 41 ^

-ocr page 328-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

716 een leger op de heen, om raganfrid en radboud, die eenen nieuwen aanval op

si'è besloten hadden , het hoofd Ie bieden. Radboud naderde weldra de grenzen, en
geenen tegenstand ontmoetende, maakte hy zich meester van een gedeelte der landen aan
den Rijriy en voerde zijne benden te scheep dien stroom op, tot nabij
Keulen waar hij
aan land stapte.
Karel had hier zijne strijdkrachten bijeen, en viel met stormend ge-
Aveld op de Friezen aan, doch werd na een bloedig gevecht, ten koste van een groot
aantal zijner dapperste krijgers, op de vlugt gejaagd (1). Intusschen was
ragasfrid
met zgn leger door het Ardenner woud getrokken, en vereenigde zich nu met de ze-
gepralende Friezen niet verre van
Keulen. In plaats van karel te achtervolgen en hem
te Yerhinderen, zich weder te herstellen , verkwistten zij , op hoop van rijken buit, on-
Yoorzigtig tijd en krachten voor deze stad, welke moedig verdedigd werd, doch die zij
niet verlieten, vóór dat
pleghtrude, beducht over de gevaren, welke haar dreigden,
door rijke geschenken zich zelve en de stad had vrijgekocht. De beide bondgenooten
scheidden hierop van elkander, en trokken, dewijl de winter naderde, de een naar
Friesland^ de ander naar IS eustrië Xexn^. Karel, even waakzaam als dapper, ver-
raste met eene kleine bende in het
Ardenner woud de Neustriers, en behaalde bij
Amhlef ^ niet ver van de abdij Stahlo, eene beslissende overwinning (2). liet ont-^
moedigde
Austrasiè herleefde op dit berigt, en de geestdrift, welke na den verloren
veldslag tegen de Friezen was uitgebluscht, ontvonkte vuriger en meer algemeen dan
zij voorheen geweest was. Van alle zijden snelden nu oorlogsmannen aan , om zich
onder de vanen van den overwinnaar te scharen, wiens krijgsmagt, zoo gering vóór den
slag van
Amhlef\ weldra tot een ontzagwekkend heir was aangegroeid.

Ondertusschen bleef Austrasïè het toonecl der vreesselijkste verwoestingen. Terwijl
de Neustriërs de Zuidelijkste grenzen des Rijks aanvielen,
verwoestten de Friezen enSak-
sers de landen tusschen den
Rijn, Waal en Maas, vernielden de Christen bedehuizen,
en herstelden de oude godendienst der vaderen.
Karel , onvermogend al deze vijanden te
gelijk en met nadruk het hoofd te bieden, besloot eerst
ra.ganfridte straffen,,en vervolgens

717 de Friezen en Saksers te beteugelen. In de lente van het volgende jaar trok hij derhalve
mNeustri'é, en behaalde op Palmzondag, den een en twintigsten van Lentemaand, bij het
dorp
Fincy , niet verre van Kamerijk, na eenen langen en woedenden strijd, eene
bloedige , zege.
Ghilperik II en raganfrid werden op de vlugt gejaagd, en tot aan
de poorten van
Parijs achtervolgd. Vermoeid van de overwinning zelve, vreesde karel
verder voort te rukken, en trok naar Keulen, welks poorten zich voor hem openden.
Door de Rijksgrooten tot Hertog van
Austrasiè uitgeroepen, plaatste hij, om het volk

(1) Fredegarius; e. 106. p. 453. Gesta Reg. Franc., c. 51. p. 571. Ubbo emmius, Lib. IV.
p. 54. Van loom, Aloude Holl. Jlist. D. I, bl. 309, 310. Pêyronset, Ui&t. d. Francs.
T. III. Liv. XI. p. 156.

(2) Fredegarius, c. 100. p. ^o^, Gesta Rcg. Franc. c. 51. p. 571. Va5 toon, t. a. p. D. I.
LI. 3öy. Fraai beschrijft PEYRox.-fET dit gerecht,
Hist. d. Francs. T. III. Liv. XI. p. 15δ—ICÜ.

-ocr page 329-

BES VADERLANDS. 325

te behagen, gülotair III, een vergeten zoon van theudebik, gelijk men beweerde, op 717
den troon (1). <

Karel , in het hoog gezag gevestigd, wendde thans zijne zegevierende wapenen te-
gen RADBOUD, en viel met een aanzienlyk leger de Friezen zoo onverhoeds op het lp,
dat hun geen tijd overbleef, om zich genoegzaam te Avapenen, of behoorlijk te \veer te
stellen. Reeds is hij in het hart van
Friesland doorgedrongen, toen poppo , een voor-
naam Friesch edelman , en aan
radboud vermaagschapt, hem met een deel krijgsvolk
tegensnelt, en niet verre van de
Middelzee het hoofd biedt. Doch, wat vermoglen de
Friezen, hoe dapper en oorlogszuchtig, tegen de vereenigde strijdkrachten van drie
Koningryken? Aan weerszijden wordt met gelijke dapperheid en hardnekkigheid,
doch niet met gelyk voordeel gestreden. De Friesche bevelhebber sneuvelt met het
grootste gedeelte van zyn volk, de overigen nemen de vlugt, en de overwinning der
Franken is beslist (2).
Radboud zou nu zelf tegen karel, doch even noodlottig, het
geluk der wap^inen beproefd hebben (3). Hoe dit zij, buiten staat gesteld om iets
meer legen de Franken te ondernemen, vond de Friesche Vorst het geraden zich te on-
derwerpen , en bood den vrede aan met de belofte, voortaan ongehinderd het prediken
der Christelijke leer in zijn staten te gedoogen, en zelf die godsdienst te omhelzen (4).

De Franken hadden op hunnen heirtogt in Friesland, alom de tempelen, altaren
en beelden der afgoden vernield. Men verhaalt, dat
radboud op zijn slot te Medem-
blik
het afgodsbeeld van medea omvergehaald vindende, derwijze in toorn ontstak , dat
hij Aveigerde de Christelijke godsdienst aan te nemen (δ). Hij verhinderde echter do
geloofspredikers niet uit ontzag voor
karel , door wien willebrord ernstig werd aan-
bevolen , om met nieuwen moed en ijver de zaak van het Christendom onder de onge-
loovige Friezen te bevorderen. De pogingen van den Kerkvoogd werden krachtdadig
ondersteund door
wulfran , wolfran of vülfram , Aartsbisschop van Sens in Cha7n~
pagne,
welke vele Friezen, en onder hen radbouds zoon, bewoog, de leer der Christe-
nen te omhelzen en zich te laten doopen. De overredende welsprekendheid, de Avijsheid en
deugd van dezen geestelyke , wien het bijgeloof nog daarenboven een groot aantal wonderen
toeschreef, hadden
radboud zelf hiertoe bijna overgehaald. Ύο Iloogwoude ,\o\gensan~ 7i()
deren te
Medemhlik ^ toen waarschijnlijk de hofplaats van den Frieschen Vorst, was
alles lot de doopplegtigheid gereed; reeds zetto
radboüd zijn eenen voet in de heilige bron ,

(1) Fredegaru's, c. 106, 107. p. 454. Gesta Reg. Franc., c. 53. p. 571. Verjj. peyrokket,
Jlist, d. Francs, T. III. Liv. XL p. 161—163. Sismohdi, Hist. d. Frangais ,ΎΛ.

(2) J. de bkka, p. 9. Chron. Tielense, p. 15. Chron. de Trajecto, p, 311. Scotanüs, Frie-
sche liist.
bl. 57.

(3) Occo scarleksis , bl. 45.

(4) J. DE BEKA in /. c. J. A. LBTDiS; CkroHj Lib, II, c. 18, Üébo Mniue, Lib. IV. p. G4,

(5) Occo scABLKüfsiS; bl. 45,

-ocr page 330-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

ΊΙΰ loeii hy zich een oogenblik bedacht, en vulfram , die vaardig stond hemtedoopen, ou-
der eede afvroeg: » Waar is het zoo aanzienlijk getal der Friesche Koningen en Ede-
len ? In dat Hemelsche gewest, welk gij mij toezegt, indien ik geloof en gedoopt
worde, of in de Heische Terdoeinenis? »Dwaal niet, ο waarde Vorst!" antwoordde
vuLFRAM, »God is Zeker van het getal zijner uitverkorenen! Uwe voorgangers, de
Vorsten van het Friesche volk , die zonder het sakrament des doops zijn gestorven, liggen
zekerlijk onder het oordeel der verdoemenis; maar die geloofd zal hebben en gedoopt
zal zijn, zal met
christüs de eeuwige vreugde genieten." Radboud dit hoorende, trok
zijn voet uit de gewijde bron terug. »Ik kan het bijzijn mijner voorgangers, de Vor-
sten der Friezen, niet ontberenzeide hij, » om met een klein getal armen mijn ver-
blijf te houden in het Hemelrijk, welk gij mij belooft. Evenmin kan ik zoo geréede-
lijk aan uwe nieuwe gezegden mijne toestemming hechten, maar Λνϋ veel liever blijven
in die gevoelens, welke ik zoo langen lijd met het geheele Friesche volk bewaard heb."
Te vergeefs betreurde de Bisschop het besluit des Konings , en riep uit: » Ach, nu zie
ik, dat de Verleider des Menschdoms u ook misleid heeft! Weel, dat indien gij geene
boete doet, en gelooft, en in den naam der H. Drievuldigheid gedoopt wordt, gij nooit
de poorten, des Hemels, maar tot de straf der eeuwige verdoemenis zult ingaan (1)."
Radboud verwijderde zich, en volhardde in het geloof zijner vaderen.

De oorzaak van de hardnekkigheid en het ongeloof van radboud , wordt opgegeven
door zekeren Priester ovo of
ono , een bekeerden Fries, die later vulfram in het kloos-
ter gevolgd, en aldaar in zeven honderd negen en veertig overleden is.
Radboud
zou namelijk tegen vulfram , toen deze hem eens tot boete en bekeering vermaande , gezegd

(1) Eenigzins verschillend wordt dit gesprek tusschen radboijd en vclfraji, door ondersclieidenc
Schrijvers geboekt. Zie bijv.
melis stoke, D. I. bl. 23—27. J. a. leydis, Lib. II. c. 21. J. de
beka,
p. ü, 10. Chron. dc Traj. p. 311. Chron. Tielense, p. 16'. Besinga , Hist. v. Oost-
Friesland,
p. 54. scotanüs, Fr. Ilist. bl. 57. AVinsejiics, Chron. v. Friesl.hl. 61. Ubboejimiüs,
Lih, IV. p. 55. Sjoerds , Fr. Jaarh. D. I. bl. 367. Van rampes , Ferk. Gesch. d. IVederl. D. I. bl. 35.
Wij zijn de
Acta S.S. j/eiisis 77/αλίη Zei. III. ^iVa vuiframmi gevolgd Jaangehaald bij van loon
Aloude Holl. Ilist, D. I, bl. 313 en n. westejvdorp, in zijn stukje: Ovei^ den voorgenomen doop
van den Frieschen Komng
radnoud door vülfram, geplaatst in het zesde Deel der f^era. je/· Ticeede
Klasse van hei Kon. Ned. Inst.
bl. 142, Dchcdenk'm^en van klvit , Hist. Crif. Comitat. Holland,
T. I. prtri. II. p. 7 sqr[, tegen dit verhaal opgeworpen, worden door westendorp , in dit geschrift vol-
dingend uit den Aveg geruimd. » Onze Geschiedschrijversdus eindigt deze Geleerde zijne verdediging,
«zullen zich dan ook aan een verhaal mogen houden, dat even zoo zeer op genoegzame geschiedkun-
dige' gronden rust, als duizenden gebeurtenissen van anderen aard. Dat de kunstenaars vrijelijk leven
aan een tafereel bijzetten, welk reeds bij de bloote lezing, zoo velerlei verschillende aandoeningen
des gemoeds opwekt; doch dat zij de doopvonte tegen eene gewijde bron verwisselen. In zoodanige
bron op het
Foseteland doopte do II. willeurcrd eenige nieuwbekeerden. Dc bron te Heiloo, te
Runxputte, en elders, ook in ons gewest, zullen in hunne teekening beter voegen, den geest der
eeuw beter uitdrukken, en het verhaal duidelijker maken." bl. 174. ^Verg.
westendorps Jaarb.
van Gron.
D. 1. bl. 'όϋ, 40. .- · ^' .

-ocr page 331-

DES VADERLANDS. , 320

hebben, dat hem een geest in schitterende kleed eren , met eene gouden kroon op het hoofd 'Ji)
verschenen was, en aldus had aangesproken:
»0 radboud, allerdapperste der Vorsten,
wie is hij , die u aanspoort de dienst der goden te verlaten ? Blijf bij het geloof en de
godsdienst der vaderen, en gy zult voor eeuwig ingaan in de gouden Avoningen. Vraag
den Bisschop der Christenen, dat hij u eens de woning van eeuwigen luister verioone , die
hi] u belooft, Avanneer gij de Christelijke leer omhelst. Dit is hem onmogelijk. Ik daaren-
tegen zal u en hem , het verblijf der heerlijkheid toonen, dat u door uwen God is bereid,
en gij binnen kort zult verwerven." Toen nu
vulfram wederom bij den Vorst aandrong,
dat hij zich zou laten doopen , antwoordde deze ; » Ik zal den doop ontvangen , indien mijn
God mij misleidt, en niet die luisterrijke woning vertoont en aanwijst, welke mij l)cloofd
is. Zend uwen bode met den mijne om dit te onderzoeken." De Bisschop , om den
Koning te voldoen en van het bedrog te overtuigen, zond zijnen dienaar of Diaken,
met cenen Fries, iiiGuoiAR of cnujfiif& genoemd, daartoe uit. Kort bij
Mßdemhlik
ontmoetten zij iemand, die hun den weg zoude wijzen naar het gouden paleis, dat
voor RADBOUD bereid was. Nu gingen zij eenige onbekende plaatsen door, en kwamen
eindelijk op eenen \veg bestraat met gepolyst marmer, en zagen in het verschiet een
gouden paleis met edelgesteenten versierd. In het gebouw zelf stond een prachtige
troon. ))Dit," zeide de leidsman, »is de gouden woning van
radboud, indien hij zij-
nen Goden getrouw blijft." De Diaken van verbazing gelroiTen, sloeg hierop het tee-
ken des kruises, en nu veranderde de leidsman in den duivel, en hel gouden paleis in
slijk. De Diaken en de Fries bleven staan in hel midden van een moeras en wildernis,
en kwamen niet dan na eenen allermoeijelijkslen logt in
Medemhlik terug, Avaar zij
den dood desKonings vernamen , en aan
vulfram hun wedervaren mededeelden (1). Waar-
heid mag hier onder de verdichting verborgen liggen. liet zou althans geen wonder
zijn, dat
radboud eenen droom voor eene werkelijke verschyning had gehouden, even-
min als dat het laatste gedeelte des verbaals, zoo geheel in den geest dier lijden, door
het vrome ])ijgeloof er ter opsiering bijgevoegd ware.

Radboud stierf drie dagen na zijn voorgenomen doop, aan eene slepende ziekte, welke
hem reeds verscheidene jaren ondermijnd had. Hen wil,'dat hij Ic üfec^cwÄ^/Ä overleed,
doch volgens anderen, vond hij in eenen slag aan de
Middelzee, waar eerst to land en
daarna te scheep gestreden werd , met zijnen veldheer
robo den heldendood (2). Z^n
ingewand werd te
Medemhlik, doch het lijk met grooten praal Ie iS'/ai'öri?« begraven (3).
Voorzeker is hij een der merkwaardigste en beroemdste Vorsten uil de oude Geschiedenis

(1) Zie joras in Vita vulframmi , aanj^eliaald door westendorp 1. a. pl. 1)1. 149, vergeleken met
occo scAULERsis, 1)1. 47—49.

(2) Westendorp, Jaarb. v. Gron. D. I. hl. 41. Er is ook vcrscliil over licl jaar van zijnon
ilood. Sommigen plaatsen dtcn in 717, anderen in 718, de mccslen in 7J9.

(3) Μει.ΐ5 STOKE, D. 1. 1)1. 27. i^coTAKOs, Ir, Jlist. hl. 57.

-ocr page 332-

719 onzes Vaderlands, wiens naam even vermaard is in de Fransche , Saksische en Deensche
Jaarboeken, als in die der Hollanders en Friezen; een Held en Regent, die op eene betere
beoordeeling aanspraak heeft, dan men hem tot nog toe waardig keurde. Moed en slandvas-
ligheid waren de heerschende trekken in zijn karakter. Geplaatst aan het hoofd van het τοί-
kenverbond der Friezen en Saksers, zet hy onverschrokken den hevigen Avorstelstrijd
tegen d© Franken voort, en verdedigt, nu eens aanvallende, dan verwerende, de onaf-
hankelijkheid van den geboortegrond. Op het juiste tijdalip, terwijl de Merovingische
Vorsten in volstrekte werkeloosheid en nietigheid verzonken liggen, en de heerschzucht
hunner Groothofmeijers de krachten des Rijks verspilt, valt hij op de landen aan, die
zijnen voorzaten ontnomen waren; en
Utrecht en Nijmegen behooren weldra weder
onder de Friesche heerschappij. Twee nederlagen, hem door
pepin toegebragt, kunnen
den man niet ontmoedigen, welke steeds nieuwe hulpmiddelen vindt, en slechts eene
gunstige gelegenheid afwacht, om zich van alle vreemde afhankelijkheid te ontslaan.
Deze biedt zich aan bij de onlusten en verwarringen, welke den dood van
pepin volgen.
Hij treedt nu in een verbond met de Neustriërs legen de Austrasiërs, dringt lot
άάπ Keu-
len
door, verslaat den vermaardsten Veldheer zijner eeuw , den Held , die slechts éénmaal zou
overwonnen worden, en keert als de wreker van de vrijheid en godsdienst des vader-
lands, zegevierend naar
Friesland terug. Moedig handhaaft hij zich hier tegen het over-
magtige Frankische leger, onder
karel martel zeiven, tot in het binnenste des lands door-
gedrongen , en biedt den hardnekkigsten tegenstand.Eindelijk genoodzaakt te zwichten,
bedingt de sluwe Vorst, om niet alles Ie verliezen , den vrede, op voorwaarden , die
hij slechts gedeeltelijk zal nakomen. Hij laat,
Λνβΐ is waar, de geloofspredikers vrij en
ongehinderd in zijn gebied, maar weigert zelf de Christelijke Godsdienst aan te nemen,
met eene onverzettelykheid , welke met de magt van
karel schijnt te spotten en haar
VI Ie trotseren. ,

De haat en afkeer van eene leer , die ook dan nog wanneer zij door menschelijke instel-
lingen en dwaalbegrippen misvormd is, de hoogste belangen der menschheid zoo krach-
tig bevordert, konden in eenen man van die schranderheid enihelderheid van geest als
radboud ons voqrkomt, niet uit blinde gehechtheid aan oude zeden, gewoonten en voor·'
oordeelen voortspruiten. Men zoeke die veeleer in de staatkunde van den Vorst, wien
reeds van zelf eene godsdienst verdacht moest voorkomen, op wier verspreiding door de
gezworen vijaiiden zijns lands en volks, met zoo veel yver werd aangedrongen. Onder
de voortplanting dier l(^er in
Friesland, verborgen de Franken oogmerken, welke rae-
BOUD evenzeer moesten aansporen dit doel te verijdelen, als hen om het te bevorderen.
Hij begreep evenzeer als de Frankische gezagvoerders, dat do val der voorvaderlijke
godsdienst onder de Friezen zijn gezag, zoo wel als de vrijheid en onafhankelijkheid des
volks, in gevaar zoude brengen. Door het aannemen der nieuwe leer zou de groote^
scheidsmuur tusschen Franken en Friezen wegvallen', de Beide volken zouden meer en
inniger met elkander verbonden en in betrekking gebragt Avorden, de Franken grooter
invloed verwerven , en zij de Friezen allengs en ongevoelig aan zich onderwerpen. Mi^ar

■ï

■li

ï

-ocr page 333-

DES VADERLANDS. , 320

deze staalkundige Terkleefdlieid aan het Noordsche heidendom heeft zijne nagedachtenis,
door den partijdigen ijver der middeleeuwsche geschiedschrijvers, met vloek beladen;
men heeft hem als eenen Avreeden dwingeland, als een monster afgemaald, ofschoon
geen enkel onwraakbaar voorbeeld wordt bijgebragt, hetwelk deze beschuldiging \velligt,
die zelfs door de gehechtheid der Friezen aan zijn persoon, in spijt zijner tegen-
spoeden en de kuiperijen der Franken, wordt gelogenstraft. Het is twijfelachtig, of
liij deel gehad hebbe in den moord van
grimoald; zulk een vermoeden is echter niet
in strijd met zijn opbruisend karakter, dat meer op bevrediging van tegenwoordige
wraak, dan op do toekomst zag, maar welks zelfbeheersching, ten opzigte der Christen
zendelingen, wier heilige ijver niet altijd overeenstemde met de voorschriften van wijs-
heid en voorzigligheid, bewondering verdient.

Als Kegent bezat radboud ontegensprekelijk groole verdiensten. Hij kende de sloffe-
lijke belangen zijner onderdanen, en trachtte die door krachligc,ondersleuning van han-
del, landbouw en nijverheid te bevorderen. De talrijke en welgeoefende legers, welko
hij aanvoerde, de aanzienlijke hulpmiddelen, over welke hij steeds beschikken konde,
de kostbare buit zelfs, door de terugkeerende Frankische legers naar hunne haardsteden
medegevoerd, strekken ten bewijze, tot welk eenen trap van bloei , welvaart en bevol-
king
Friesland onder zijn bewind was opgeklommen (1), Dit alles baart te meer ver-
wondering, indien men aan het berigt eens kronijkschrijvers geloof mag hechten, dat
Friesland, in het eerste regeringsjaar van dezen Vorst, door een hoogen vloed onder-
liep , en door do Denen en Noormannen schier geheel werd overweldigd, welke zes jaren
lang de Friezen onderdrukten, uitplunderden en als de verach lelijkste slaven behandelden ,
terwijl hun Vorst aan het hof des Noordschen Konings gevangen werd gehouden (2).
• Veertig jaren (679—719) had
radboud , eerst, naar het schijnt, te iS^aworew , vervolgens
te
Utrecht, nu en dan op Fositenland, en later te Medemblik, den scheptergevoerd.
Men verhaalt, dat hij drie zonen ,
melger en radboud , die kort na hem zouden overleden
zijn, en
adgil, benevens vier of vijf dochters heeft nagelalen. Tiieudesinde , eene van
deze, huwde, gelijk wij zagen, met
grimoald, den zoon van pepin van herstal ; ueila ,
eene andere dochter, met edeliiard, Koning derSaksers, oom van den vermaarden wite-
ki5(d
; eene derde, wier naam niet genoemd wordt, aan berthoald , den broeder van edel-
hard
; en eene vierde , odilbalda geheelen , met gormo of wormo , Koning^an jöe/iema/*-

(1) Men vergelijke giasius , Geach. d. Christ. Godsd. in Nederl. D. I. JjI. 52. Van ascu vam
viJCK, Geschiedk. Besch, ran het oude Handelsverkeer der Stad Utrecht. BI. 124—126,

(2) ücco scablensis, bl. 39. Westendorp beschrijft raduoüd , zonder evenwel zijne bronnen op
te geven, als een man van een gezond en vast gestel, van eene juannelijke, boven anderen uitste-
kende, gestalte; — ongeletterd, doch in zijne vaderlandsclie Avetten en instellingen wel, en in het
Franscli (Frankisch) matig ervaren. — Twee groote tanden missierden eenigzins zijnen mond;
zijne lange, op hpt voorhooiti gescheidene, haren hingen van zijn zwaar en breed hoofd tot op
zijne schouders af; hij droeg geenen langen baard."
Jaarh. v. Gron. D. I. bl. 41.

I. deel. 42

-ocr page 334-

330 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

............. ............... · . ________

]\d ken^ weJk huwelyk ie Stavoren Aver^ Yoltrokken. Men spreekt, doch niet minder
grond, ook nog van eene dochter,
bolswina , en van eenen natuurlgken zoon, ποκτί
genoemd, die hunnen naam aan de sleden
JBolsward en Hoorn zouden gegeven hebben.
Bolswina zou de gemalin geweest zijn van zekeren hariali), een Deen, die als een
tweede
horatius gogles, alleen het leger der Batavieren (?) , die in W est friesland
gevallen waren, tegenhield, doch sneuvelde, maar Aviens dood door zijn zoon gordia-
ifus dapper gewroken werd. Even onzeker, ofschoon minder fabelachtig, luiden de
daden van zekeren
gerlagus , een veldheer van radboud , met wiens nicht hij gehuwd
was, en vader van dien
poppo , welke aan karel martel het hoofd bood (1).

Het is niet volkomen beslist, wie radboud in het landsbestier .is opgevolgd. Eenigen
noemen zekeren
poppo , welke den Christengeloofsverkondigers onbeperkte vrijheid
verleende, om het Evangelie in
Friesland te prediken, de Christen kerken, \velko
onder het vorig bestuur, lot afgodentempels ontwijd waren, tot haar oorspronkelijk
doel te hervormen, nieuwe bedehuizen te stichten, en priesters te wijden (2). Do
meeste schrijvers echter, houden
adgil II, den zoon van radboud, voor den
Ovaren opvolger, en willen den genoemden
poppo liefst als zijn veldheer aangemerkt
hebben, wien hij, die jong aan de regering was gekomen, het voornaamste beheer der
zaken, naar het schijnt, overliet; hetgeen liglelijk j in vervolg van tijd, aanleiding kan
gegeven hebben, om dezen voor Koning te houden (3), Even uiteenloopend zijn de
gevoelens over de magt en heerschappij der opvolgers van
radboud. Sommigen beweren, dat
KAKEL MARTEL hun cenc soort van oppergezag, doch zonder den titel van Koning , gelaten
liebbe, en zij dus leenmannen van het Frankische Ryk geweest zijn; anderen, dat zij
den titel van Koningen gevoerd, en als Koningen, doch met eene bepaalde magt, gere-
geerd hebben (4). Overtuigend echter blijkt, dat zij, en zelfs'
radboud, nadat hy ten
jare zes honderd vier en negentig, door
pepidt schalpligtig werd gemaakt, onder den
naam van
Hertog^ een binnen grenzen omschreven gezag uitoefenden, en aan het rijk
van ^M^ira^zé'onderworpen waren (5). Dat Somtijds dezelfde Friesche vorsten, in ver-
schillende geschriften, nu eens
Koning dan Hertog betiteld jworden, schijnt geene

ιΡ .

; ί

(1) Occo scaulensis, 1)1. 42—46, 49. Wiksemius, Chron. v. Friesl. LI. GO—{j4. Sciiotaki's^
ßr. Tlist. j bl. 57; 58^ veigoleken niet üubo emmics, Rer. Fris. Hist. Lih. IV. p. 55.

(2) J. de beka, p. 10. Chron. Tielense, p, 10. J. a. leydis, Lih. 11. c. 23. Wage.\aar, D. I,
].1.370, 371.

(3) P. winsemiüs, Chron. v. Friesl. bl. 64. Schotanus, Fr. Hist. bl. 57. Sjoerds, Fr.Jaarb.
I). I, bl. 369, 371. Tegenw. Staat van Friesl. ]). I, bl. 230.

(4) übbo EMMius, Rer. Fris. Hist. Lib. IV, p. 56. Winsemius, Chron. v. Friesl. bl. 66. Oud-
heden en Gestichten van Friesland,
D. H, bl. 158—160, 391. Sjoerds, friesche Jaarh.,
I). I, bl. 369—371, Tegemv. Staat van Friesland, D. I, bl. 232.

(5) De Chron. de Traj. van radboud I sprekende, noemt hem Koning, doch Iaat cr op volgen:
» scd CiOnica
Franciae nominat islum radbodum non Regem^ sed Duccm^ quia Francia (iine
(lominubatur
Frisiae, scd Fi isonps cum habobant ut Regem·; ρ. 309.

-ocr page 335-

DES VADERLANDS. 331

andere reden te hebben, dan dat, na de afschaffing Tan den Koninklijken titel door de 721
Franken, deze echter nog langen tijd op de tong en in de pen der Friezen aanwezig
bleef; wier geschriften onder het oog der Fuldasche en andere Jaarboekschrijvers zeer
ligt gekomen, en door hen, ten deele, gevolgd kunnen zijn (1).

Belangrijk was de meerdere vrijheid, welke thans den geloofspredikers in Friesland
averd toegestaan. Willebrord, die waarschijnlijk nu eerst zijnen Bisschoppelgken zetel
te
Utrecht vestigde, alwaar hij om dien tijd eén klooster, benevens eene kerk ter
eere van
Christus en de H. Maagd moet gesticht hebben, bevorderde thans met ernst
en nadruk de prediking des geloöfs onder de Friezen, aan deze 'zijde van het J^lie (2),.
Velen omhelsden de Christelijke leer, en velen, die onder
radboud waren afgevallen,
werden in den schoot der Kerk teruggevoerd. Men mag echter veilig aannemen , dat,
even als vroeger, de schrik voor de Frankische wapenen meer bekeerlingen gemaakt
heeft, dan de overtuiging der waarheid (3). Door geheel
Noord-Nederland ondertus-
schen was thans, door de ijverige togtgenooten van
willebrord , de Christelijke gods-
dienst verspreid.
Suitbert had haar in Utrecht en Zuid-Holland^ ayerenfrid in Gel^
der land,
adelbert in Kennemerland, en marcelunus in Drenthe en Overijssel y^T-
kondigd. Alom waren kerken en bedehuizen gesticht; te Nijmegen^ Zutphen en Span-
keren,
naar men wil, reeds vóór het 'einde der zevende eeuw;^ en willebrord zelf zou
te
Westkapelle eene kerk ingewijd hebben (4).

De onderwerping aan de Frankische heerschappij strookte echter zoo weinig met den
vrijheidlievenden aard der Friezen, dat zij de eerste gelegenheid, die zich aanbood,
weder aangrepen, om zich van het hatelyk juk der afhankelykheid te ontslaan. Terwijl
de Aquitanische en Beijersche oorlogen
karel martel bezig hielden, verzetleden zij
zich tegen het Frankische gezag, doch werden geslagen, naar hunne bosschen en
moerassen gejaagd, en zouden ook daar niet aan de wraak der Franken ontsnapt zijn,
indien niet het berigt van den inval der Saracenen in het ,
karel martel bc- ^^q

wogen had, de zaak met de Friezen bij te leggen. Eene groote menigte dezesvolks schaarde
zich nu onder zijne vanön, en streed tegen de Arabieren, ondfer aanvoering van zekeren
poppo uit
Emhderland, die groote krijgsdaden verrigtte, en in den grooten slag van

(1) Bijv. en Aanm. op wagesaar , St. I, bl. 92—95, alwaar de zaak in verschil, voldingend
beslist Avordt. »Wat onze Kronijken betrciTcn," dus gaat de schrijver voort, »zij zijn (deFriesche
daaronder begrepen) alle Ic jong, om, in deezen, iets tegen de
Frankische ie. kunnen beslissen,
en, daar ze verschillende schrijvers volgen, zijn zij ook den anderen ongelijk. . Van hier dat de
Egmonder Kronijk radboi'd, nog in den jare 694, Koning, doch naderhand, <lus na zijne neder-
laag,
Hertog, noemt; zo als hij hij stoke en jhaerlaiit allijd gezegd wordt ; terwijl men hem; in
werken van laater tijd, meest
Koning heet!" bl. 94, 95.

(2) J. de beka, p. 10. W. beda, ρ. 30, . .

> '

(ü) Glasiüs, GescA. d, Christ. Kerk in Nedert., D. 1. bl. 74.

(4) GLASïts, Gesch. d. Christ, Kerk in Naderl., D. I. bl. 74 ^ 75.

42 *

-ocr page 336-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

730 Tours sneuvelde (1). Men wil, dat de Friezen, die onder hem gestreden liadden, zich
in
Heloetië vestigden, en dit gewest naar hun overste swittert, Zwitserland noem-
tlen (2). Ondertusschen greep
poppo, de gezagvoerder in Friesland, even dapper,
maar minder omzigtig en geduldig dan
radboud, weder naar het zwaard, in de hoop,
dat KARUL MARTEL , die al zijne strijdkrachten behoefde , om het Rijk tegen de Saracenen te be-
schermen , hem in langen tijd niet zou komen bestrijden (3). Welke blijken de Friezen
van hunnen afval gaven, is onzeker. De Frankische geschiedschrijvers beschuldigen hen
slechts van trouwbreuk, en van wreede vijandelijkheden tegen de Franken (4). Eenigen
willen, dat
karel biartel , na de Saracenen beteugeld te hebben , op aansporing van
wiLiiEBRORD, zicli tegen de altijd hardnekkige en ongeloovige Friezen ten strijde toe-
rustte; en dat deze hierop niet verzuimden, al hunne strijdmagt bijeen te brengen (5).
Het is ook geenszins onwaarschijnlijk , dat de heerschzucht van den Frankischen Vorst, en
de begeerte om de grenzen des Rijks uit te breiden, de ware redenen geweest zyn, welke
hem aanspoorden, de Friezen te beoorloogen (6). Hoe dit zij,
karel martel besloot,
als een ervaren veldheer, deze ontembare volken in het midden van hun eigen land aan
te tasten. Met eene sterke en welbemande vloot stevende hy , vermoedelijk langs de kusten
van het tegenwoordig
Holland, naar dat gedeelte van Friesland, dat beoosten het
f^lie ligt, en tot heden toe zijn ouden naam behouden heeft. De Middelzee scheidde
toen
Oostergo van fV ester go, welke in dien tijd onder den naam van Austrachia en
fVestrachia bekend waren, en vóór het bedijken en aanslibben van dit gnoole binnen-
meer, twee schiereilanden vormden. Hier ankerde de Frankische vloot, en
karel zette,
waarschijnlijk op
Westergo, zijne benden aan land. Poppo , overvallen van eene zijde,
of waar hij dit het minst vermoedde, was verrast, maar niet ontmoedigd ; onverschrokken
tast hij den slagvaardigen vijand aan, en sterft den dood der helden. Met hem sneuvelt
het grootste gedeelte zyner dapperen. De overwinning der Franken is beslist, en onder
de Friezen, die al vlugtende in hunne bosschen en moerassen te vergeefs eene schuil-
plaats zoeken, Avordt eene vreesselijke slagting aangerigt. Door niets belemmerd, stroopen
de overwinnaars het land alom af, verwoesten de tempelen der afgoden, verbranden
de gewijde bossclien, en dwingen de moedige Friezen de oppermagt der Franken
te erkennen. Eerst toen keert het zegepralend leger, met rijken buit beladen, naar
Aastrasi'è terug (7).

(1) Schotanus, Fr. Jlist., bi. 58. Beninga; Ilist. v. Oost-Friesl. bl, 55. Vaiv looK; Aloude
Holl. Jlist.,
D. I. bl. 317.

(2) Beninga, t. a. p. bl. 57.

(3) I'etronnet, Hist. d. Francs, T. III. Liv. 11. p. 175,

(4) Fredegahius, c. 109.

(5) WiiïSEMiüs, Chron. van Vriesl. 1)1. 65. '
• ■ (6) F. SJOERDS, Fr. Jaarh. D. 1. 1)1. 375.

(7) Fredegariüs, c. lOü. Winsemius, Chron. v. FriesL hl. 65,06. scnotaifcs, Fr. /iis/., LI. 58.

-ocr page 337-

DES VADERLANDS. , 320

Adgil π overleefde deze nederlaag niet lang; immers wordt zijn dood lussehen zeven 737
honderd zeven onderlig en zevenhonderd negen en dertig gesteld. Benevens twee zonen,
GONDEBALD cii RADBOUD, die Leiden na elkander in
Friesland regeerden, Nvorden liem
nog twee dochters toegeschreven, De eene, KoifOWELtA genaamd , Avas gehuwd met
zekeren
adelbrik , een man van groot aanzien en stamvader van hel beroemde geslaclit
der
Adelen^ dat nog eeuwen laler in Friesland vermaard geweest is. De andere dochter,
SANDAGILLA geliecten, zou de echtgenoote geweest zijn van aa'^igbert, zoon van den be-
roemden
witekind (1).

De overwinning Tan karel martel op de Friezen zal ongetwijfeld de Chrislelijke leer
cenen weg tot het eigenlijke
Friesland gebaand hebben , waar zij tot nog toe weinig
ingang gevonden had.
Willebrgrd echter mögt. er geene vrucht van inoogslen. Hij
overleed den zesden van Slaglmaand zevenhonderd zeven en derlig, in den ouderdom
van ruim tachtig jaren, en werd begraven in de abdij van
Ε pi er nach ^ welke hij
bij
Trier ^ uit eene gift van Irmina, dochter van dagobert II, gesticht had (2).
Piiet eenparig is het oordeel over dezen beroemden Geloofsprcdiker, die het grootste ge-
deelte zyns levens aan
Nederland wijdde en in heeft doorgebragl. Voorzeker
was hy niet ongevoelig voor aardsche eer en wereldsche goederen. De weidsche titel van:
Aartsbisschop der Friezen, hem te Rome door den Paus verleend, de aanzienlijke ge-
schenken der Groolen aan de Kerk , doch die hy als zijn eigendom beschouwde, en de
uitgestrekte bezittingen in
Noord-Brahand^ Holland^ Gelderland en Utrecht ^ welke
hij grootendeels aan de abdij van
Epternach vermaakte, strekken hiervan ten onmis-
kenbaren bewijze (3). Men bedenke echter, dal uitwendige luister, aanzien en vermogen ,

Van loon, Aloude Holl. /Zisi. D. I. hl. 323—325, en de aldaar aanp,eliaalde8clirijvcrs. Sommigen zijn
van
meening, dat karel martel, na den dood van RAnnotD, slechts eenmaal tofjcn de PViezen, en
Avel na het verslaan der Saracenen, is opgetrokken j en dat umio
emmius, door de verschillende tijd-
rekeningen der schrijvers misleid, twee togten gemaakt heeft van een.
Oudheden en Gestichten van
Frieslandj
D. II.hl. 393—396. In dit gevoelen declen wagenaar, sjoerds en anderen, die slechts
van éénen, en wel van den laatstgenoemden veldlogt alleen melding maken.

(1) WiNSEMiüs, Chron. v. Vriest, hl. 67. ScaoTAKUs, Fr. Ilist., hl. 58. De beuzeltaal van ecnigc
schrijvers verdient geene wederlegging, welke nog van eenen derden zoon van
adgil gewag maken,
die wegens zijne uitstekende godsvrucht,
priester jan, of paap jan genaamd werd, en, met een
deel Friezen en Denen naar het Oosten vertrokken, het vermaarde en groote Rijk van
paap jan ,
of priester jan zou gcsticht hehhen. Zie Batavia Sacra, D. I. hl. 526—529. Oudheden en Ge-
stichten van Friesland,
D. II. hl. 84—87, 349, waar deze fabel in al hare nietigheid ont-
leed wordt.

(2) J. DE BEKA, p. 10. Batavia Sacra, D. 1. hl. 86.

(3) Zie van loon, Aloude Holl. JUst., D. Ι.-Μ. 314, 318-321, 325—331. Wagenaar, D. I.
]>1. 378—382, vergeleken met w.
heda, p. 27—31, hij welke scluijvers de bezittingen, door wil·
lebrord
nagelaten, met name genoemd worden. Het grootste gedeelte dezer goederen werd in elf
honderd zes en vijftig aan Graaf
dirk VI van Holland afgestaan. WageiaaR; D. 1. bl. 381.

-ocr page 338-

334 ALGEMEENE GËSGHIEDENiS

7.37 in eenen geestelijke van dien tgd gevorderd werden, wilde hy zija invloed en gezag
onder bekeerden zoowel als onbekeerden bevestigen of verhoogen; en dat
wille-
BRORB de rijke giften der Grooten, geschonken om hunne belangstelling in het Chris-
telijk geloof te betoonen, tot het slichten of onderhouden van kerken, bedehuizen
en godsdienstige inrigtingen bezigde. Even zoo vindt zijn eerbied voor het Hoofd der
Kerk te Rome^ wiens geestelijk oppergezag in hem eenen ij verigen verdediger vond,
in den lieerschenden geest dier tijden eene verontschuldiging; en er bestaan geene re-
denen , om te beweren, dat de uitbreiding der Pausselijke magt alleen het doel zgner
prediking zou geweest zyn. Een hooger en edeler beginsel bezielde hem; en moge
hij dikwijls meer ijver'dan voorzigtigheid, meer moed dan wijze gematigdheid, meer
volharding dan overredingskunst en menschenkennis aan den dag gelegd hebben, om
zijne oogmerken te bereiken; moge hij zich niet boven de gebreken zijner eeuw verhe-
ven, en slechts spaarzame vruchten ingeoogst hebben van het zaad, dat hij uitstrooide,
de nakomelingschap nogtans mag hare dankbare hulde den Man niet ontzeggen, die
onverschrokken én onwrikbaar, tallooze gevaren, rampen en moeijelijkheden trotseerde,
om het voorgeslacht tot de kennis eener betere godsvereering op te voeren, en door
Aviens pogingen de morgenschemering van eenen meer helderen dag over het in grove
afgoderij gedompelde
Nederland is aangebroken (1).

Het kerkelijk gebied van willebrord strekte zich over bijna geheel ons Vaderland
uit; en onder hem werd niet slechts de grondslag van de geestelijke, maar ook door
de giften van
karel iviartel (2), die van de Avereldlijke heerschappij der Bisschoppen
van
Utrecht gelegd , welke zich in later tijd , zelfs met vuur en zwaard , steeds meer en meer
uitbreidde. Aan den
Rijn, en bijna in het midden van O ud-lYeder land in eenen yruchl-
baren grond gelegen, \vas Utrecht, de bakermat des Christendoms in onze gewesten,
bijzonder gelukkig tot den zetel eens bisschops gekozen. Het was reeds eene stad
van aanzienlijke uitgestrektheid en bevolking, in welke eenige handel en ïiy verheid
bloeiden, »waar het bezoeken der marliten de verspreiding der geloofsleer begunstigde;
waar talrijke middelen van gemeenschap, zoo te water als to lande, zamenliepen, Avelko
door de geloofspredikers in hunne reistogten konden gebruikt' worden; waar de maat-
schappelijke toestand zich reeds had ontwikkeld, en inrigtingen bestonden, van oude
herkomst, welke zich hadden gehandhaafd; waar eindelijk nog iets Avas overgebleven
van die instellingen, eigen aan de steden van Romeinschen oorsprong; en welker be-
trekkingen tot de hoofdstad van 6rerwa7i/a nog niet geheel vergeten waren " (3).

r.

(1) Verg. GLASITJ8, Gesch. d, Christi Kerk in NederL D. 1. bl. 76-79.

(2) Zie de giftbrieven bij w. heda , p. 2Ö—31, var xoon , Aloude IlolL Hisi. D. I.
bl. 314, 318,
^n Van müeris, Gfoot Charterh. id. 'Holland, D. l· bl.· 1—4.

(3) Van asch van wijck, Oiide Handelsverkeer van Uttecht, bl. 157. Een merkwaardig over-
oud kaartjej voorstellende de stad eh bürg
Utrecht iii de Vilde Eeuw, wordt gevonden in het
Tijdsohrift voor Oeschièdenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, bl. 49Ö.

-ocr page 339-

DES VADERLANDS. , 320

Slechts vier jaren na den dood van avillebäord overleed karel marïeIi , meer afgemat 741
door zijne daden en veldslagen, dan door de jaren. Hij had sinds
pepin , zeven en
twintig jaren alg Groothofmeijer geregeerd; en verdeelde op zijn sterfbed het bewind
des Ryks, over welk hy na
theüderik IV, in zeven honderd zes en dertig gestorven ,
geen anderen Koning had aangesteld, onder zijne zonen, alsof hy er naar willekeur
over beschikken konde. Den oudsten,
karloman , viel Austrasiè met Zwahen en Thü-
ringen^
den tweeden, pepiw , ISeuHrië, JB.ourgo^.di'è en Provence im deel. Grifon ,
de jongste zoon, verkreeg slechts eenige graafschappen, welke hij echter eerlang genood-
zaakt Averd, aan zijne beide broeders af te st^an (1).
Karloman heerschte onder den
titel van:
Hertog en Prins der Franken, zonder hooger raagt te erkennen, en voor
zich zeiven, over de Austrasiërs;
pepin daarentegen, vergenoegde zich met den titel van
Groothofmeijer, en benoemde
childerik III, uit het geslacht der Merovingiërs, tot
naamkoning van
Neustrië JBom^gondië (2). Het gezag was hetzelfde; de titel alleen
verschilde. '

Niet minder dan karel martel bevorderden zijne opvolgers de uitbreiding der 742
Christelijke leer, en vonden in den vermaarden bokifacius, Bisschop van Mentg,^ den ,
Apostel der Duitschers en Friezen, zoo als hij genoemd wordt, een man geschikt omdat
doel te ondersteunen. Öp bevel van
karloman wijdde hy gregorius , een Trierenaar,
en, naar men wil, een achterkleinzoon van
dagobert II, lot opvolger van willebrord ,
wiens Bisschoppelijke zetel tot nu toe onvervuld was gebleven. Eeni gen echter willen, dat
BONiFAcius zelf dien lot aan zyrii dood bekleed heeft, en werkelijk staal hij op de ge-
Avone lysten als de tweede,
gregorius als de derde Bisschop van Utrecht aange-
leekend (3). Daarenboven wordt hij in twee brieven van
pepin , uitdrukkelijk Bisschop
der stad Utrecht ^ Aartsbisschop en opziener van St. Maartenskerk ^moem^
(4). Dit
gevoelen echter is weder door anderen , op genoegzaam gezag, bestreden geworden , dewjjl
BOsiFAcius in eenen brief aan Paus
stefakus , in welken^hij de Utrechtsche Kerk legen de .
aanmatigingen des Bisschqps van
Keulen verdedigt, berigt, dat hij op verzoek van karloman,
eenen opvolger van willebrord benoemd heeft, terwijl hy zich zeiven slechts als den he-
schermer
of voorstander van het bisdom , door Willibrord gesticht, doet voorkomen (5).

(1) Fkedegarics, c. 110, 111. p. 43δ. App. ad Gesta Reg. Franc, p. 572 ; 575 , 576. Pet-
RONKET, Jlist. d. Francs. T. III. Liv. 12. Ch. 1, 2, 3.

(2) Volj^cns dc tronijk van Fontanelle was childerik III, de zoon van toeuderir IV. Pev-
ΛΟΝΝΕΤ, Jlist. d. Francs, T. lÜ. Liv, XII. p. 214.

(3) J. de βεκλ, ρ. 14, 19. Héda , ρ. 33, 38. Genf, büciieliüs ad Ii. 1. Chron. de Traj, p. 3J2,
313. Chron. Tiel. p. 21, 20. Egmond Chron. 11. not. 30. Ed. kluit.

(4) W. HEDA , p. 35—37. ^

(5) J. de bika, p. 15. Zie dien brief vertaald bij vait toon, 1). I. bl. 33β; envas»ieris, Groot
Char/erlf, ran Holland, Ώ, ι, hl. 4t,

O

-ocr page 340-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

ammmmmmmmmmm ι

742 Om deze uiteenloopende gevoelens te vereffenen, vooronderstelt men, dat bowifacius ,
op verzoek van kaïloman , wel voor het bestuur des·Bisdoms gezorgd, maar echter aan
niemand de eigenlijke'Bisschoppelijke waardigheid zal opgedragen hebben. Hij zelf be-
hield voor zich het oppergezag, doch stelde, omdat hij met eene algemeene zending
naar
Diiitschland en het Frankische Kijk, door den Paus belast was, Koor-Bisschoppen
aan, die in zijn afzijn, de kerkelijke zaken bestuurden, en onder welken benevens
GREGORius, Zekeren εοβλν genoemd wordt. Dewyl het bezit van twee Bisdommen door
de kerkelijke wellen verboden werd, gelooft men, dat
bonipacius vóór zijn afstand
van het bisdom van
Ment ζ, wel de Utrechtsche Kerk verzorgd, maar eerst na dezen ^
den naam van Bisschop van
Utrecht gevoerd heefl (1). Zeker is het, dat hij na wil-
LEBRORDS dood , dc belangen der Nederlandsche Kerk met onvermoeiden ijver behar-
tigde en bevorderde, ondanks de gedurige woelingen der Friezen en Saksers tegen het
Frankische gezag. '

Immers in of omtrent dezen tijd, vereenigden zich verschillende Duitsche volken, om
de banden, hun door
karel martel omgeworpen, te verbreken, Karloman en pep in
vereeriigden hierop hunne strijdkrachten, en noodzaakten de Beijeren , Alemannen en
Saksers, weldra op nieuw lot onderwerping. Men had overwonnen, maar achtte zich

74.'j niet gewroken. Karlomaiy toog derhalve het volgende jaar tegen de Saksers te veld
doch dewijl
tiieuderik of dirk, hun aanvoerder, in een verbond met de Friezen was

744 getreden, wachtte hij op de aankomst vanPEPiii. Debondgenooten betwisten den Franken
voet voor voet den grond, die alom een tooneel van verwoesting en ellende aanbiedt,
maar moeten eindelyk zwichten.
Theuderijc , die te vergeefs in eene sterkte eene toe-
vlugt zoekt, valt in de handen der overwinnaars, welke hem vergunnen den vrede te
koopen, en hem naderhand, op zijn woord, in vrijheid stellen, Waarschijnlijk zijn de
Friezen mede in dit vredeverbond begrepen geweest (2). · '

746 Te midden dezer overwinningen, besloot karloman ,'nog in den bloei der jaren ;
dapper en grootmoedig, even bemind en geacht door zyne onderdanen, als gevreesd
door do omhggende volken, omgeven van eer en roem, onbekend met den tegenspoed ,
en wien geene hoop te leur gesteld had , noch eenig genot vyas geweigerd geworden
om vrijwillig van al den luister en grootheid der wereld afstand te doen, en levende
zich binnen de eenzame muren van een klooster te begraven. De redenen , die hem tol dezen
stap bewogen hebben, welke op nieuw de Frankische rijken onder één bestuur ver-
eenigde, bepalen zich tot gissingen. Waarschijnlijk liepen godsdienstige en staalkundige
inzigten te zamen, maar die ongetwijfeld zwaar moeten gewogen hebben, daar zij een
gelukkig vorst en vader konden aansporen , om niet alleen zich zeiven, maar ook zijne

(1) Verg. Bat. Sacra, D. I. bi. 196-205, 260, 448—450. GlasiüS; Gesch. d. Christ. Ke,rk
in iVecier/awt/, D. I. bl.9y~102.

(2) Wagekavr, D. I. 1)1. 403. i ' ■ , >

-ocr page 341-

DES VADERLANDS. , 320

kinderen, van dien rang en dat aanzien ie berooven, Avelke hij bekleedde en waarop
zij aanspraak hadden (1). MenAvil, en. niet zonder grond, dat Paus
Zacharias , pepiiveu
boihifagius
geen geringen invloed op dit besluit van karlomaw gehad hebben (2). »Ge-
dreven door eene goddeHjke liefde, en vurige begeerte naar een Ilcmelsch vaderland,"
zegt een oud schrijver,
i> deed karloman vrijvvillig afstand van zijn Rijk en van zijne
zonen, welke hij zijnen broeder
pepin aanbeval. Daarop loog hij naar Rome en kwam
aan de poort van den Heiligen Apostel
petrus niet vele zijner Rijksgrooton, en ontel-
bare geschenken, welke hij voor het graf van den Heiligen
petrus nederlcgde. Toen sneed
hij zijne haarlokken af, en nam het gewaad eens geestelijken aan, op last van den Hei-
ligen Paus ZACHARIAS, bij wien hij eenigen lijd vertoefde (3)," Hij had reeds vooraf op
den berg
Soräcte, niet verre van Rome, een klooster gesticht, en bewoonde het niet
de monniken, die hem uit
Aastrasi'è gevolgd waren. Daarna echter, op raad van
denzelfden Paus, begaf hij zich naar het klooster van den Heiligen
benedictus, op den
berg
Cassino, waar hij zich aan het bestuur van den abt ορτΑΤ pnderw ierp, en de
kloostergeloften aflegde (4).

Door een zeldzamen zaïnenloop van omstandigheden, zag zich alzoo pepin , de tweede
zoon van
karel martel, terwijl zijne beide broeders nog leefden , den eenigen erfgenaam
zijns vaders. Hij schonk nu aan
griffo niet alleen do vrijheid weder, maar ook ver- 747
scheidene graafschappen en rijke inkomsten, die echter den jeugdigen Vorst, welke op
eene heerschappij aanspraak maakte, weinig bevredigden. Weldra wist hij zich een ge-
duchten aanhang onder de Austrasiërs to verschaffen, en den Hertog der Saksers, den
erfvijand der Franken, tot zijne belangen over te halen. Terwijl
pepin de grootc alge-
meene volksvergadering te
Duren ^ in het land van Gulik^ had bijeengeroepen, ont-
snapte
griffo over den Rijn, gevolgd door een groot aantal der aanzienlyksle jonge-
lieden, om aan den anderen oever dier rivier, den standaard des hu rgerkrijgs op te rigten.
ÏHEUDERiK , de Hertog
ytrn Saksen^ zijner gelofte en staatkunde getrouw, kwam insge-
lijks aan, en kenmerkte zijnen logt door het vernielen van de bedehuizen der Christe-
nen, daar hij alleen in het bisdom van
bokifagius, meer dan dertig kerken verbrandde.
Pepin hiervan verwittigd, snelde met zijne krijgsmagt over dpn Rijn, en vervolgde met
de vereenigde strijdkrachten der Friezen en andere Duitsche volken, de Saksers, die
alom verslagen of gevangen genomen werden. Veertig dagen achtereen wisselden moord,
verdelging en roof elkander af in h,et geteisterde gew.est; al de versterkte plaatsen wer-
den ingenomen, de kasleelen onder den voet gehaald, en den Saksers bleef eindelijk

(1) Peyrosnet, Eist. d. Francs, T. Iii. Liv, XII. Ch. 6. p. 22Ü-233.

(2) Wagena^r, D. I. bl. 403. Dewez, T. II, p. 146. Ρευκολλετ, t. a. p. p. 232.

(3) Chron. ßloi'ssiac. ρ. G36, aanj^ehaald bij sissiondi, Ilisl. d. Franc. T. I. p. 373.

(4) Fkedegarujs, g. 117. p. 459. Gesta Reg. Franc. p. 573. peïro.^set ;///ei. ei. z'/ciics.
Tom. III. Liv. XII. p. 233-235. , -

I. deel.. 43

-ocr page 342-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

749 niets anders ovewg, dan zich'te s onderwerpen, en den dood of slavernij , door het om-
helzen van de Christelijke godsdienst, te ontgaan.
Theuderik viel ten derdenmale in de
lianden der Franken, en
griffo vlugtte naar JBeijeren (1).

Pepik , thans in het gerust bezit Tan de grootste heerschappij der Christenheid, be-
sloot te verwezenlijken, wat reeds sinds eene eeuw door de Groothofmeijers uit zgn ge-
slacht , was voorbereid geworden. Onder goedkeuring der Frankische Rijksgrooten, en
met toestemming des Apostolischen Sloels, welke verklaarde, dat men hem, die de Ko-
ninklijke magt reeds bezat, ook den Koninklijken titel niet behoorde te weigeren, werd

7)1 pEpiN de Korte ^ stouter of gelukkiger dan zijne voorzaten, op den eersten van Lente-
maand zeven honderd een en vijftig, te
Soissons op de grooteVolksvergadering, ten
schild of ten troon verheven, en het volgende jaar door
bönifagius , die 's Pausen ant-
woord op den landdag met nadruk had doen gelden, lot Koning der Franken gezalfd.
CiiiLnEBiK. ΙΠ was reeds te Saint-Omer in het klooster van Sithieu opgesloten , waar hij
in zeven honderd vijf en vijftig overleed. Met hem verdween het geslacht der Merovingiërs
van het tooneel der wereld, dewijl ook zyn eenigste zoon
théuderik, in het lot des
vaders deelde, en in het klooster van
Fontenelle ïn Normmidi'é ^ zijn leven weg-
kwijnde (2).

7ö2 De gewigtige diensten door bgnifagius in deze groote staatsomwenteling bewezen,
verschaften dien Kerkvoogd, in verhoogde mate, de gunst van
pepin , welke hij steeds
meer en meer verwierf, in het bijzonder toen hij den Vorst zijn bystand leende, als
(leze zich gedrongen zag, de inkomsten van eenige Bisschoppen, teil behoeve der schat-
kist, te verminderen (3).
Pepin bleef niet in gebreken, zich aan bonifagius erkentelijk
Ie betoonen. Hij bevestigde niet alleen, bij twee opene brieven, de giften door zijne
voorzalen aan de Utrechlsche kerk geschonken (4) , maar deed ongetwijfeld zijnen in-
vloed gelden, in den strijd over de onafhankelijkheid des ütrechtschen bisschopsstoels
van dien van
Keulen. Hildegarïus , Bisschop ^ϊχ\λ Keulen, beweerde omstreeks dien
lijd, dat het sticht van
Utrecht, ofschoon door Paus Zacharias in zeven honderd acht
en veertig, aan het aartsbisdom van
Mmitz onderhoorig gemaakt, aan zijn bisdom was
onderworpen, op grond van'
Dagoberts verordening bij de stichting van het kerkje ter

(1) pREnEGiRiiJs, c. 117. p. 459. Gesta Keg. Franc, p. 573. Sismondi, Hist. 'd. Franc.!.l.
p. 374_37ö. Hist. d. Franc.Ύ. Iii. Liv. XII. ρ. 236—246. Wagen aar, D. I. bl.404.

(2) Fredegakiüs, c. 117. p. 459. Gcsta Resta Franc, p. 574, 576. Sismrim , Eist. d. Franc.
T. I. p. 37Ö, 377. Peyro^'set, Eist. d. prancs. T. III. Liv. XII. p. 246—256.

(3) Wagenaau, D. I. 1)1. 406. . , .

(4) λν. ηεπλ , ρ. 35—37. De eerste dczei· bi-icvcn wordt door mabilloi* voor oncclit {behouden.
I)c titel:
Rex Franconwi, ii\ deii tweeden brief' aan pepin van iiebstai, {jcgeven, zal wel ecu
scbrijfteil zijn voor
Ώιιχ Francorkm. 3. a. leydis, Lib. fll. c. 12, 13. F. van mieris, Groot
Charterboek van Eolland ^
D, I. bi. 5, 6. Leiden 1753.

-ocr page 343-

DES VADERLANDS. 339

eere van den Heiligen thoalis, tQÜtrecht (1), Met ijver verdedigde bohifagius de reg- 752
ten van zijnen zetel, en verklaarde, in eenen brief aan Paus
stefanus III, dat de
aanspraak der Keulsche Bisschoppen vervallen was, dewijl zij niet aan de verpligting
voldaan hadden, op Avelke hun het regt op dit kerkje was afgestaan. »Zij hebben daaraan
niet beantwoord." zegt hij, »Zij hebben het Evangelie, in en om
Utrecht niet gepre-
dikt; de Friezen niet tot het Christelijk geloof bekeerd, want deze zijn heidenen geble-
ven , tot dat Gods dienaar, de eerwaardige Paus
sergius , den Bisschop willebrord ge-
zonden heeft, om bij het gemelde volk te prediken." Voorts meldt hij , dat
willebroäd
het verwoeste kerkje van Dagobert geheel opgebouwd, de Christelijke leer onder de Friezen
voortgeplant, en vóór zijn overlijden een Sledebisschop heeft aangesteld, die sedert, gelijk
wij reeds aanmerkten, op uitdrukkelijk bevel van
karloman , door boniraciüs was inga- ·
wijd (2). Om nog meer ingang by den Paus to vinden, verzekert hij eindelijk, »dat de
Keulsche Bisschop den stoel van den geloofsprediker
avili.ebrori) onder zijn gebied >vil
trekken, om te beletten, dat de Bisschop, die het geloof onder de Friezen moet prediken,
van denRoomschen stoel afhing." » Ik heb hem geantwoord," dus gaat
bonifacius voort,
» dat ik het beter en voordeeliger oordeelde, dat het bevel van den Apostolischen stoel,
de beschikking van Paus
sergius , en de zending van den eerwaardigen geloofsprediker
WILLEBRORD behoorden onderhouden te worden, opdat er ook een Bisschoppelijke stoel,
den Roomschen Paus onderworpen, opgerigt worde, ter bekeering der Friezen, van welke het
grootste gedeelte tot nog toe ongeloovigen zijn, dan dat men acht geve op de vernielde
grondslagen van een verwoest kerkje, door de heidenen verdorven endoor der Bisschop-
pen achteloosheid verwaarloosd. Maar dit stemt hij niet toe (3)." Het is geheel onzeker,
of en hoedanig dit geschil is beshst geworden. Waarschijnlijk echter heeft de Paus
ten gevalle van
pepin en ter gunste van zijnen vereerder bonipaciüs, uitspraak gedaan (4).
Hilöegarius sneuvelde kort daarna in eenen oorlog van pepin tegen de Saksers, die
wederom afgevallen waren, doch bedwongen en lot eene jaarlijksche schatting van drie
honderd paarden genoodzaakt werden (5). Welligt heeft de dood des Keulschen Bisschops een
einde aan het geschil gemaakt. P?ius
stepawus kwam vervolgens in iP/'awÄmry Ä , om pepik 754
ten tweedenmale te kroonen, en 's Koning hulp legen de Longobarden in te roepen. Vermoe-
delijk heeft hij toen het regt van
bonipacius , ten opzigle van ,het Utrechtsche bisdom,
beslist. Zeker echter is het, dat sedert den dood van
bonipacius tot het jaar vijftien
honderd negen en vijftig, de bisschoppelijke zetel van
Utrecht, aan het aartsstift Keur
len
onderhoorig geweest is (6).

(1) Zie hoven hl. 304.

(2) Zie boven bl. 335.

(3) Epist. bomfacii, Ep. 97. p. 132. J. de beka, p. 15. MiraeIj Codex Donat, piar. T. Γ.
c. 10. p. 13.
Van mieris, Gr. Charterb. D. I. bl. 4. Verg. Chron. Tielense, p. 23, 24.

(4) Wagenaar, D. I. hl. 411. Giasius, Gesch. d. Christ. Kerk inlVedcrl. D. I. bl. 103. .

(5) Fredegarios, c. 11b.

(6) Chron. de Traj. p. 314. "^δοελα^ρ., D. I. bl. 412.

43*

-ocr page 344-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

754 - Middelerwijl was de Friesche Koning of Hertog gondebalü , na een twaalfjarig bestuur ,
in zeven honderd negen en veertig overleden. Tegen'alle tijdrekening aan heeft men
beweerd , dal hij deel genomen beeft in den togt yan
karel" den Groote legen de Sara-
cenen in
Sjmnje, welke derlig jaren later voorviel (1). Daar hij slechts twee on-
mondige zonen naliet^ werd de regering door de aanzienlijkslen des lands, aan zyn
broeder nADiJoiTD Π opgedragen. Niet minder dan zijn grootvader en naamgenoot, was
deze Yorst ingenomen tegen de leer der Christenen , en zoo men de verhalen der oude kronijk-
schrijveren geloof mag schenken, zou hij de beginselen van dien haat en afkeer reeds
vroeg hebben ingezogen, aan het hof van den Deenschen Koning, zijn oom van moe-
dersxyde, alwaar hij sinds zijn negende jaar, verkeerd had. Ongetwijfeld kleefde hij
de afgodendienst zijner vaderen ten sterkste aan, en trachtte die weder lot den vorigen
bloei en luister op te voeren. De tempelen en afgodsbeelden werden, gelijk'men Λνϋ ,
alomme opgerigl, en de aloude godsdienstplegtigheden moesten door alle Friezen, op
straiTe'des doods, waargenomen worden. Zij die de Christehjke leer omhelsd hadden,
geraakten om het leven , of verlieten , met verlies van ambten en waardigheden , het
vaderland, om in hel naburig gelukkiger tijden af te wachten ; en onder

hen worden de iiodmaks , de botnia's , de forteivians en andere adelHjke geslachten,
met name opgenoemd (2).

Hel vervolgen der Christenen, onder den tweeden radboud, ontvlamde den hei-
ligen ijver van uoNiFACtus. Ondanks zijne hoog geklommen jaren, ondanks de gevaren,
die hem toefden, besloot hy de Friezen te bezoeken, de geloovigen te versterken ofte
bemoedigen, en de ongeloovigen te leeren en Ie bekeeren. Den laatslen tijd zijns levens
had hy reeds geheel aan
ISederland gewijd , om » daar, waar hij zijne prediking be-
gonnen had, ook hel loon voor zijnen arbeid te ontvangen." Driejaren vóór zijn
jongsten logt naar
Friesland, had hij zijn verblijfte Attingohem,, misschien het tegen-
woordig
Achl tienhoven, aan de Vecht, gehouden, en op meer dan ééne plaats, ten
Ziuiden en Westen van het meer
Almari, waarschijnlijk de Zuiderzee, met vrucht ge-
predikt. Eindelijk stak bij met ruim vijftig togtgenoolen , naar het tegenwoordig of eigen-
lijke
Friesland over, welk gedeelte des ouden Frieschen Rijks door radboudbeheerscht
werd, en zich vermoedelijk van den Noorder
Rijnmond lot aan Aq Lauioers mi-
strekle (3). Aanvankelijk predikten hij en zijne medehelpers mei het gunstigste gevolg;

(1) Occo 8c\rlebsis, 1)1. 52. De schrandere ubbo emmius zelfs vervalt in deze dwaling, dooralles
op Koninjj
gosdebvld toe te passen, Avat betrekkelijk dien togt, van een persoon , welke denzelfden naam
voerde, verhaald wordt.
Rer. Fris. Uist. Lih. IV. p. 63. Even zoo WESTEJiBORP in liet Jaarb.
n. Groningen,
D, I. bl. 44. Verg. sjoerdS; Fr. Jaarb. D. I. bi. 383—-390.

(2) Occo sc\blensis, p. 52. winsemiüs, p. 69. Verg. ιέπο ejimiis, Rer. Fris. Jlist. Lih.
IV. p. 63, en sjoerds , Fr. Jaarb. ^ D. I. M. 391,.

(3) liet later zoogenoemde JFest-Friesland, Groningen en Oost-Friesland, behoorde waarschijnlijk
reeds te dien tijde aan het Frankische Rijk. Verg. Westesdorp, Jaarb. v. Gron., b. I. bl. öl.

-ocr page 345-

DES VADERLANDS. , 320

duizenden ontvingen den idoop , eu veló kerken werden gesticht. Bij had uo- 734

KiFACius zijne tenten opgeslagen, en tegen Sakramenisdag, do nieuwJings gedoopten be-
scheiden , om het vormsel te ontvangen , toen op den vroegen morgen van dien dag, den
vyfden van Zomermaand, eene groole menigte ongeloovige Friezen opdaagde. De gewa-
pende bedienden, waarschijnlijk door
pepin medegegeven, maakten zich ter verdediging
vaardig, en een vreesselijk bloedbad ware onvermijdelijk geweest, indien niet de geloofs-
prediker de zijnen tot lijdzaamheid vermaand en bevolen had, de wapenen niet Ie gebrui-
ken. )) Na de ellende van dit leven," zoo sprak hij, »is de dood een welkome gast, en
een begin der eeuwige vreugde." Noch 's grijsaards bevende slem , noch zijne eerbied-
wekkende gestalte, noch zyne treffende woorden ontwapenen de woestelingen. Woedend
vallen zij op hem aan, en hij sterft, met drie en vyftig der zijnen, den marteldood voor
het Christelijk geloof. De roofzuchtige moordenaars stormen nu in de tenten, plunderen
de schepen , en verstrooijen de boeken , van welke er nog drie in de alxlij van
Fulda,
door BONiFACius gesticht, moeten bewaard worden (1). Wat aanleiding lot dit gruwel-
stuk gegeven heeft, is onzeker. Denkelijk afkeer van de Christelijke leer, aan welke
men, door den dood van
bojnifagius en de zijnen, tevens den doodsteek meende toe te
brengen. Anderen willen bet liever toegeschreven hebben aan haat legen
boäifacius
zei ven, wegens zijne medewerking in de verheffing van pepin (2). Eenigen, echter,
vermoeden, dat Γη deri omtrek van
Dokkum, een groot offerfeest gevièrd weid, dewijl
doorgaans de eerste zendelingen dergelijke gelegenheden waarnamen, om hunne oog-
merken te bereiken, doch zich daarbij aan groot gevaar bloot stelden, en (lat
bonifa-
cius met de zijnen, door deze opgewonden offeraars is afgemaakt. (3). Gestrengelijk
werd de dood van den geloofsprediker gewroken. De moordenaars, welke aan de handen
der Christenen uit dien oord ontkwamen, werden genoegzaam allen van het leven
beroofd, door een der Frankische bevelvoerders in
Friesland ^ omtrent de Ε eins ^
welke met een deel krijgsvolk de Lßuwers was overgetrokken, oni de gepleegde
wandaad te straffen.
Radboud, die, niet ongegrond., aan den moord schuldig
gehouden werd, vlugtte naar
Saksen ^ en van daar naar Jutland, w'aar hij zich
langen tijd heeft opgehouden. Intusschen Averd het lijk van
eokifacius «aar
Utrecht vervoerd, en aldaar bijgezet; vervolgens uit het graf geligt, naar Ments
overgebragt, en eindelijk, overeenkomstig 'smans uitdrukkelijke begeerte, in de abdg
van
Fulda begraven (4). De Engelsche geestelijken wijdden, op eene algemeene kerk-

(1) De afbeeldinjy van een dezer boeken vindt men bij van loos, Aloude Holl. Jlisl. D. 1.
bi. 34.5, en
a. γοκκε , suiossz., VadeH. Hist., vermakélijk voorgesteld, D. i. bl, 2Ö7, Amst. 1800.

(2) Brandt, Ilist. d. Reform., D. I. bl. C, 7. Amst. 1Ö7J.

(3) Westendorp, Jaarboek van en voor Groningen, D. I. bl. 49.

(4) Willibald, Vila bonifaciï, C. X. J. de beka, p. 16. Heda, p. 36. Winsemics, Chron. v.
Friesl.,
bl. 70—72. Ürbo emmiüs, Rer. Fris. Hist., Lib. !V, p. 60 en 61. ScnoTANts, Fr. .
llist.,
bl. 50 eu 60. Batavia Sacra, D. i. bl. 260—265. Van Ixwn, Aloude Uoll hist.,

-ocr page 346-

342 ALGEMEEN Ε GESCHIEDENIS

754 vergadering, één dag aan zijne nagedachtenis, welke nog in de Roomsehe kerk herdacht
wordt; en de Christen Friezen rigtten op de plpk waar hij viel, een klooster op, het
eerste in
Friesland beoosten het P^lie, Ook betoonden zy hunnen eerbied voor den groe-
ten leeraar, door yele en rijke giften, aan de abdy
Tan Fulda geschonken. Dohkum
bleef tot aan de tyden der hervorming een bedevaartsoord , waar duizenden menschen
jaarlgks henen togen, om de overblijfselen van den Martelaar, hier bewaard, te
bezoeken (1).

Bijna veertig jaren had bonifagius , big zijn' doop winfrid genaamd, met onverdoofd
baren ijver in
Nederland de Christelijke leer verkondigd. Even als willebrord ,
uit Saksisch bloed ontsproten, en in Engeland geboren, had hij reeds vroeg het kloos-
terleven omhelsd. Op zijn dertigste jaar tot Priester gewijd,
gevoelde hij zich opgewekt,
om den ongeloovigen het Evangelie te prediken, en begaf zich, omstreeks zeven hon-
derd zeventien, naar onze gewesten, Avaar hy zich eenigen t^'d te
JVijk hij Duurstede
ophield. Naar Utrecht teruggekeerd, poogde hij, doch te vergeefs, van den Friesehen
Koning
radboud, toen in krgg met rarel martel,, vryheid te verwerven, om in zyne
staten het Christelyk geloof te verkondigen. Hierdoor ontmoedigd, vertrok hij wederom
naar zijn vaderland en klooster, doch niet bestemd, om een stil en werkeloos leven te
leiden, begaf hy zich kort daarop naar
Rome, alwaar hem van Paus gregoriüs II uit-
gebreide volmagt verleend Averd, om als zendeling van den Apostolischen stoel, de on-
geloovigen in
Duitsahland, onder welke ongetwyfeld ook de Friezen begrepen zijn ge-
weest, te bekeeren, de Christenen te versterken, en over het gedrag der geestelyken
een wakend oog te houden. Hij trok nu predikende en vermanende door Tirols Bei^
jeren en Thüringen naar Frankenrijk, waar het berigt van den dood van radboud ,
dien onverzoenlyken vijand der Christenen, hem met hernieuwden yver bezielde, om
het geloof onder de Friezen te verspreiden. Hij voer den
Hijn af naar Utrecht, en
werd door
willebrgrd met vreugde ontvangen, wien hij drie jaren in de bisschoppelijke
bediening ondersteunde. Velen werden door hem , bovenal in
West-Friesland, ge-
doopt , en alom de Heidensche tempels door Christen' kerken en bedehuizen vervangen^
WiLLEBRORD wenschte hem, uit hoofde zijner uitstekende verdiensten, tot zynen opvolger
op den Frieschen bisschops-zetel in te Avyden, doch
winfeïd wees dit van de hand,
zich voornamelijk beroepende op zijne pauselijke zending, om
Duitschland te bekeeren.
Hierop trok hij tot aan de
Ε the door, en het gunstigste gevolg bekroonde zijne on-

D. Γ. bl. 342—346. Wagenaar, D. I. bl. 413—417. Over den sterftijd van bottjfaciüs is eenij^
Tcrschil. Men schijnt dien tusschen
7.524-755, en \rel in 754, te moeten bepalen.ëda, p. 36.

(1) Wagenaar, D. I. bl. 417. Westewdorp, Jaarb. t. Gfon., D. I. bl, 50. De Reliquien van
BONiFACiüs, tot aan de Hervorming te
Dohkmn bewaard j bestonden, volgens WESTEriDORP, behalve
nit eenige overblijfselen van zijn lijk, uit een door hem gesclireve;i Grieksqh Testament,
vijf door
hem in stcenen veranderde brooden (?), zijnen zilveren drinkbeker, zijne bisschoppelijke klcedingj
de teekenen zijner kerkelijke waardigheid, en meer andere dingen. ' ·

-ocr page 347-

DES VADERLANDS. , 320

vermoeide en gevaariyke pogingen. Naar Äome ontboden, ^verd liij in zeven honderd 754
drie en twintig, onder den naam van bowifacius , tot Bisschop verheven, ofschoon hem
geen bepaalde zetel werd aangewezen. Met brieven van voorschrijving, niet alleen
aan de geestelijkheid, maar ook aan Vorsten «n aanzienlijken teruggezonden, werd hij
door KA.REL MARTEL, wien fay bijzonder was aanbevolen, gunstig ontvangen, en onder
de magtige bescherming van dezen Vorst, bevorderde hij niet minder de belan-
gen van den Roomschen stoel, dan die van het Chrisleliik geloof. Onder de gunstbe-
wijzen , met welke de Pausen hem overlaadden, was niet het geringste de verheffing '
van het bisdom van
MenU, hem in zeven honderd zeven en dertig door karel martel
geschonken, tot eenen aartsbisschoppelijken zetel, dewijl deze verheven rang, de schier
onbeperkte magt verhoogde, met welke hij de Duitsche en Nederlandsche kerk be-
heerschte. Welken invloed hij sinds dien tijd op den loop van de groole gebeurtenissen
der wereld gehad heeft, hebben wij reeds gezien (1).

Üiteenloopend is het karakter van bowifacius beoordeeld geworden. ïrolschheid,
heerschzucht, blinde ijver voor het gezag van den Roomschen stoel en bemoeizucht,
Averpen eene donkere schaduw op den verlichtsten, welsprekendsten en geleerdsten
geloofsverkondiger zijner eeuw. De zorg voor eigenbelang en eigen verheffing, hem teregt
te laste gelegd, is niet onverklaarbaar in den man, die, meer dan iemand zijner tijd-
genooten, met onophoudelijk gevaar en zelfopoffering, de leer, welke hij voor Goddelyk
erkende, predikte, wiens verdiensten door allen geroemd en geprezen werden, en die
zich zeiven, meer dan anderen, geregtigd konde achten , om lof, eer en giften te ont-
vangen , in eenen tgd toen de eischen der geestelijkheid zelfs aanmoediging vonden bij
Vorsten en leek en (2). Men heeft hem van het jagen naär Vorstengunst beschuldigd,
doch niet begrepen, dat hij de magtige ondersteuning der Grooten behoefde, om hel
doel zijner zending en onvermoeide pogingen te bereiken. Zijn voorbeeldige ijver, zijne
onverpoosde werkzaamheid, zijne zucht naar kennis, zijn onverwrikte moed in het be-
streden van het zedebederf, de onkunde, de boesheid en dwaalbegrippen, zoowel der
geestelijkheid als der ongeloovigen, wegen, naar ons oordeel, ruim op tegen zijne ge-
breken en dwalingen (3). <

Groot waren de diensten van bokifacius , aan de kerk in Nederland bewezen, en
zij bleven lang in dankbare nagedachtenis. Met smart zag men in
Utrecht het vervoeren
van zijn lijk naar
Fulda, en later werd te zijner eere de St. Salvators kerk aldaar naar

(1) Uitvoerifïer berigten over bonifacius vindt men bij williiialdus, Vitu bonifach in ii. cahisii
Lect. AnU T. IL Ρ. I. J. de dekat, p. H'^19, Heda, p. 33—38.> jßaiotjia Sacra, D. I.,
1)1. 207—400. Glasiüs, GescL d. Christ. Kerk in Neded., D. I. bl. 81.-109.

(2) Zie glasius, t. a. p. bl, 94. . , \

(3) G. brandt, Jlist. d. Reformatie, D. I. bl. 3—5. Wagenaar, D. I. bl. 360—402. Mos-
ueiia/ jKer/È. Gesch., D^ III; bl. 83—8.5, Amst. 177G. Glaêiüs, GcicA. d. Chr. Kerk in de
Nederl.,
D. I. bl. 93-97.

-ocr page 348-

344 AlGEMEENE GESCHIEDENIS

704 zijnen naiim genoemd, terwijl men elders den grooten leeraar huldigde, door kerken
(;Ui gestichlen, aan zijne vrienden en tog[genooten toe Ie wijden (l). Vóór; zijnen
dood had hij de zorg van het ütrechtsche bisdom aan
gregorius opgedragen, die, zoo
hy niet eigenlijk ais Bisschop is gewijd, hetgeen door velen betwijfeld wordt, althans
het bisschoppelijk gezag in handen gehad heeft, en door de oude kronijkschrijvers als
derden Bisschop van
Utrecht genoemd wordt (2). Bonifagius had reeds vroeg zynen
voortreiTeliiken aanleg ontdekt, hem zijne vriendschap geschonken, en op eenige zijner
reizen medegenomen. Tot abt in de abdij van
Utrecht aangesteld, had grégorius al-
daar een groot getal aanzienlijke jongelingen , jiit verschillende gewesten, om zich ver-
zameld, die hij met de leederheid eens vaders beminde, en met al den ijver eens leeraars
ondcrrigtte. Velen dezer leerlingen, en onder anderen de Friesche
ludger, stegen na-
derhand tot bisschoppelijke Avaardigheden op , of kenmerkten zich door uitstekende be-
kwaamheden en geleerdheid. -
Gregorius zelf was, voor zijnen tijd, een uitmuntend
redenaar , wiens deugden en verdiensten de keuze van
bonifacius wettigden , toen deze
' Kerkvoogd hem het bestuur des Ulrechtschen bisdoras opdroeg. Tot een voorbeeld van
zijne Christelijke liefde en vergevingsgezindheid , verhaalt men, dat hij niet alleen den
moordenaren zijner beide broeders vergiffenis schonk, maar zelfs hun weldoener en
raadgever werd. In vereeniging met den Koor-Bisschop alxibert, was hij, na den dood
vah BOMFACiTTs , onvermoeid werkzaam , om den nog ongeloovigen Friezen het Evangelie
te verkondigen, en zond andere geestelijken, waaronder vele zijner eigene kweekelingen ,
uil, om ook elders, door prediking, de uitbreiding der Christelijke leer te bevorderen.
Lebhinus of liafwin, n\ï Engeland herwaarts gekomen, vertrok, tot dit doel, met
MARGELLiNUS cn wiNiBALD, op
Zijnen last, naar Overijssel (3).

Utrecht was sinds willebrord het middelpunt geweest, van waar de Christen zen^
delingen zich door alle deelen van
Noord-Nederland verspreid hadden. Door de ge-
lukkige ligging dier oude en yermaarde stad , hare sterkte en betrekking tot geheel
Friesland, was zij, toen de inwijding vau willebrord aan Paus sergius werd voor-
gesteld , niet slechts tot zetel van eenen Bisschop, maar aanvankelyk zelfs tot dien eens
Aarlsbisschops, tot eene hoofdplaats bestemd, aan wier gebied, bij verdere uitbreiding
der Christelijke leer in het land der Friezen, andere geestelijke zetels onderworpen zouden
zijn (4). » Het denkbeeld, fietwelk ziph later ontwikkelde;" zegt een geleerd schrijj-

(1) Gusiüs, t. a. p. bl. 104, 105.

(2) J. db bera , ρ. 19, 20. Hbda, ρ. 38. Chron. d. Traj., ρ. 313. Chro7i. Tiel p. 20.
J. a. leydis, Lib. IV. c. 14, p. 63. Glasiüs, t. a. p. bl. 110. V'

(3) J. de beka, p. 20. Heda, p. 38. Chron. d. Traj., p. 314. Batavia Sacra, D. I. bl.
4.T2-456. Glasiüs, t. a. p. bl. 110, III.

(4) In den giftbrief van kakel, bij heda, ρ. 28, en van mieris, Groot. ClMvterJ), v. Holland f
D. I. bl. 1, wordt wilimrord aartsbisschop genoemd. ^

-ocr page 349-

DES VADERLANDS. , 320

Ter , » was dus, reeds bij die eerste benoeming, gevormd; het aankweeken, namelijk , 7ó8
van eene geestelijkheid, uit'inboorlingen beslaande, door de afstammelingen hunner oude
land- en bondgenooten , de Angelsaksen, opgeleid, om bet nog maglige Tolkcnverbond
der Saksers en Friezen tot het Christelijke geloof te doen overgaan; — een denkbeeld,
welk KAREL
de Groote eerst eene eeuw later ten uitvoer bragt, toendiij tot de eerste
bisdommen in het overwonnen land der Saksers, Friezen benoemde, die te
Utrecht in
de letteroefeningen en wetenschappen onderwezen, en lot den geestehjken stand opgeleid
waren. Er Avas dus in dat denkbeeld iels groots en stelselmatigs; de Christenbanier,
legen het Noordsche heidendom opgeheven, drong voort, ondersteund door de Franki-
sche magt, en
Utrecht werè. lot het punt gekozen, waar zij geplant werd (I)."

Deze banier moest weldra weder opgeheven Λvorden , toen de vrijheidlievende en ontem-
bare Saksers zich op nieuw tegen de gehate Frankische overheersching verzetteden, de
opgelegde schalling weigerden te voldoen, en de toegangen en vestingen huns lands door
eene talrijke krijgsmagt versterkten. Ondanks eene hardnekkige verdediging, werden zij
andermaal door
pepin , die met een magtig heir hun land inrukte, bedwongen, en we-
der tot de jaarlijksche opbrengst in paarden genoodzaakt. Thans wendde de zegevierende
Koning der Franken zijne wapenen legen
waifar , den \lQx\.og,\;xnJquitani'é, bij wie η
GRiFFo, die steeds voor de ijverzucht zijns broeders vreesde, gevlugt was en eene schuil-
plaats had gevonden. AV
aifar werd verslagen en viel, even als griffo , door de hand 76-j
eens moordenaars (2). '

Pepin overleed in hetzelfde jaar, op den achttienden of vier en Iwintigsten van Herfst-
maand, in den ouderdom van vier en vijftig jaren , nadat hij weinig dagen te voren, zijn
magtig en welbevesligd Bijk, onder zgne beide zonen,
karel en karlomaw, met toe-
stemming der Frankische Grooten, verdeeld had (3). Het gebied van
karel strekte zich
uit
y^n Friesland lot aan Aq Pyrene'én, dwars door een gedeelte λάχλ Austrasiii, Nen-
stri'é m Aquitanië t
dal van karloman , van Ztcaien en den Äyvi lot aan den Zeeboezem
van
Marseille, en omvatte den Elzas, Zwitserland ^ Bourgogne en Provence (4).

(1) Vä« asch vapf wuck,, Geschiedk. ßcsch. enz., bl. 133, 134. Over de Jnstelh'tigcn mn
hooger ondericijs in
lilrecht, vóór 1636, hl. 20, 21. u(r. 1836. Verg. hierboven, bl. 334.

(2) Fredegariüs, c. 118, 124, 126, 130, 134, 135. '

(3) Fredegvriüs , c. 136, 137. ErsuiRpi Vila karom magiii, c, 3. p. 20 Hanoverae 1829.

(4) SisMonoi, Jiist. d. Franc. T. I. p. 414. Verg. dewki, Hist, de la Jielg. T. II. pan;.
151. Note
b.

I. deel. 44

-ocr page 350-

DEUDE HOOFDSTUK.

VAN

KAREL DEN GROOTE

tot op de

ERFELIJKHEID DER GROOTE LEENEN IN NEDERLAND.

VAM ΜΚΦ JAJIR ϊββ—900.

771

De Rijksverdeeling ταη pepin leverde eene bron op yan oneenigheden tusscben zijne
beide opvolgers, die slechts met den dood van
karloman , op den vierden van Winter-
maand , zeven honderd den en zeventig, eindigden. De voornaamste Frankische Grooten
erkenden hierop
kaPvEL voor eenig Opperhoofd der Frankische heerschappij; en gileer-
ga
, de wedinve van karlomaw , met hare kinderen, zag zich gedrongen naar diederik,
Koning van Lomlardije, Ie vlugten. Later vielen zij in de handen van karel , en
het diepe stilzwijgen der Geschiedschrijvers over het lot dezer ongelukkigen, Averpt een
ongnnslig vermoeden op het gedrag van den Koning der Franken, met betrekking tot
zijne neven, wier erfstaten hij onregtvaardig aan zijn Rijk getrokken had (1).

Onder de veelvuldige oorlogen, door wier gelukkige beslissing, de grenzen van dit
Rijk zich ten laatste van de
Pyrene'èn tot aan de Oostzee, en van den Atlanti-
schen Oceaan
tot aan het Karjmtische gebergte mlsiveVian , behoort in het bijzonder de
langdurige krijg van
karel tegen de Saksers, tot onze Geschiedenis, dewijl de Neder-
landsche gewesten, deels regtstreeks, deels van ter zijde, er ingewikkeld geweest zyn.

De Saksers besloegen in dezen tijd de landen ten Noorden en Oosten van de JVezer
tot aan de Oostzee; hunne grenzen aan de andere zyden, zyn moeijelijk te be-
palen , doch schynen zich tot aan den
Rijn zelfs uitgestrekt te hebben. Zij Avaren in
drie hoofdstammen, in Oostfalingers aan gene zijde, in Westfalingers aan deze zijde
Agx JVezer, en in ' Angariërs verdeeld, en niet aan cénen beheerscher, maar
bijna aan zoo vele Opperhoofden of Koningen onderworpen, als zij bijzondere gewesten,
of zelfs dorpen telden (2). Jaarlijks had aan de oevers van de
ff^ezer , een algemeene landdag
plaats, op welken de belangen van den gemeenschappelijken staat behandeld werden. Op
eene dezer vergaderingen, waarschynlijk in zeven honderd twee en zeventig, verscheen de

(!) SisMosDi, Iltst. d. Franc. T. 1. p. 421, 430.

(2) Poetae Saxonici Annales c\.ViOii magm. Lib. I. ys. 40. p. 136; aangcliaald bij sismosdi
t. a. p. p. 422.

-ocr page 351-

DES VADERLANDS. 362

Geloofsverkondiger lebuiwus, welke destyds met ijver in de omstreken van jDeomier pre-
dikte, bg welke plaats door hem eene kapel gesticht was. Vrijmoedig sprak hij de Saksische
Grooten aan, vermaande hen tot boete en bekeering, en voorspelde de naderende komst van
den magtigsten Koning van het AVesten, die hun land te vuur en te zwaard verwoesten, en
hun volk verdelgen zoude , om de beleedigde Godheid te Avreken, indien zij aan zijne pre-
diking geen gehoor gaven (1). De ongeroepen boetprediker ware het slagtoffer zijner be-
dreigingen geworden, indien niet een aanzienlijk grijsaard hem in bescherming genomen ,
en zijne vergramde landgenooten vermaand had, den Godsgezant ongemoeid te laten, oui
zich niet de bedreigde straffen op den hals te halen. Men liet hem ongemoeid vertrekken ,
doch verbrandde kort daarna zijne kapel, en vermoordde de Christenen, die er zich in
bevonden. Later bouwde hy haar wederom op, en is er in begraven. De graote kerk
ysLn Deventer vievé. hem toegewijd, en hij zelf tot Beschermheilig van deze stad aangeno-
men , alwaar zijne overblyfselen nog na de kerkhervorming, zijn bewaard geworden (2).

Intusschen waren de Frankische Grooten, onder het voorzitterschap van karel , te
TVorms bijeengekomen , en besloten de Saksers, vermoedelijk wegens hel vermoorden der
Christenen te
Deventer, door kracht van wapenen te bedwingen. Onverwyld voerde
KAREL zyn leger in hun gebied, en dood en verwoesting volgden zijne schreden. De
vesting
Ehreshurg viel hem in handen, en hunne irmensul (hermaksüule ?} werd om-
vergehaald (3). Voortrukkende , rigtte hij nabij het tegenwoordige Oi/iaÄrweÄ , eenevrees-
selijke slagting aan onder de vijanden, wier ellendig overschot over de ^ezervlugtte, en
tot vernieuwde onderwerping genoodzaakt werd (4). Naauwelijks echter verwittigd, dat
de Veroveraar elders in eenen grooten krijg was gewikkeld, grepen de Saksers de wapenen
weder op , en hervatlen hunnestrooptögten.
W^itekind, een hunner Koningen of Hertogen,
die met
radboud II, na de overwinning der Franken , in Denemarken gevlugt was, spoorde
hen tot den opstand aan.
Hessenland werd weldra een prooi der vlammen en van het
zwaard, terwijl
witekikd zelf, aangedreven, zoo men wil, door radboud II, met eene
groote heirmagt in
Friesland rukte (5). Het getal der Christenen Λν38 hier aanmerke-
lijk vermeerderd, sinds dé komst van
Willehad ? een Engelsch Priester, welke onmid- η^^
dellijk na den dood van
bonifacius , te Dokkum zijne prediking begonnen had. Vele

(1) riugbai.dus, Vita ιεβεινι, in Batavia Sacra, D. I. hl. 475,

(2) Batavia Sacra, D. I. bl. 475—483. J^mwih, Daventria Illusirala, Lib. ί.γ.10—\2,
L. B. 1651.

(3) Men houdt deze Innemul, voor eene zuil oï ook wel voor een grooten ouden boom, aan
BEKMAN, den bevrijder van
Duitschland, gewijd, bij Melken de landdagen gcliouden werden, dat
is, de Heirmannen of aanvoerders te zamen kwamen, om met elkander te raadplegen. KAïiELsdoel
met de omverwerping Λνββ, volgens
bilderdijk , alleen om den Saksers te toonen , dat zij gecu
eigen bestuur hadden, maar aan hem onderworpen \varen. D. 1. bl. 2Ü4.

(4) Eikdardi Annales ad annum 772, p. 20L

(5) ScHoTARi's, Fr. Ilist. bl. Cl,

42 *

-ocr page 352-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

774 jonge lieden, uit de aanzienlijkste en edelste geslachten, waren door hem in de Christe-
lijke leer onderwezen, vele afgevallenen tot het geloof teriiggebragt, en eenige iiiciiw-
hekeerden gedoopt geworden (1). Kort vóór den inval van
witekind , had hij Fries-
land
verlaten , waar thans de Christenen door de Saksers schrikkelgk vervolgd, cn tol
omhelzing der oude godendienst gedwongen werden. De Christen geloofsverkondigers
vlngtten, en onder hen de beroemde
ludger , een Friesch edelman, en j^oo men
meent, te
Wierum in Oostergo geboren. Door zijne ouders reeds vroeg lol de gees-
telijke dienst bestemd, genoot hij het onderwys van
gregorius , en vervolgens dat van
den beroemden ALCuiii te
York. Wegens eenen Iwist, aldaar lusschen de Engelschen
en Friezen ontstaan,
Avas hy naar Utrecht vertrokken, en van daar naar Overijssel
gezonden, om den, Saksers, welke toen dat gewest bewoonden, het geloof te verkondi-
gen. Na eenigen tyd begaf hij zich naar
Friesland ^ en had reeds zeven jaren lang
rnet onvermoeiden ijver en gewenschten voortgang in de omstreken van
Dokhum ge-
])redikl, toen hy met zyne beide broeders,
iuldegrim en gerberï , voor de vervolging
van wiTEKiND, naar
Italië vlugtte, en zich eene poos in de abdij te Monte-Cassino
heeft opgehouden, waarin ditmar , ook een geboren Fries, toen als abt het bestuur
had (2).

Middelerwijl had karel de Groote ^ verwiltigd van de geweldenarijen der Saksers in
Friesland, eenige benden afgezonden, om hieraan perken Ie stellen. Hy zelf trok in

77.5 de lente van het volgende·jaar met eene groote heirmagt over den Rijn, nam de Sak-
sische vesting Ä'e^efÄi/r^ in, versterkte
Ehresharg, en drong in i^r/éi/awi/door.
Men wil, dat hi]
radboud II in twee veldslagen overwon, en dien Vorst noodzaakte het
land te verlaten en aan hem af te staan
(3). Radboud zou toen weder naar Denetnar-
ken
gevlugt, of derwaarts door karel in ballingschap gezonden zijn (4). Eenige schry vers
echter beweren, dat de Friesche Vorst met zyne gemalin
amarra , eene dochter van den Ko-
ning der Hunnen, Aveder in onze gewesten is teruggekomen , het Christen geloof, door de
vermaningen van
adalbertus , aangenomen heeft, en te Egmond begraven is. Hij
zou twee zonen,
gokdebald en gerbraind , hebben nagelaten. Gondebald zou eenige
goederen, in heJ, tegenwoordig
Holland, van de Franken als eeu leen bezeten hebben,
en grootvader geweest zyn van
gerolf , den broeder van avalger , ^r^ixïvïxwteisterhand,
Gerbrand zou de heerlijkheid y^wEgmond behoord hebben, en hij stamvader derHee-

(1) Uitno eïimtl's , tier. Frisic. llist. Lih. IV, ]>. Cl. SciiotasuS; t. a. p. hl. CO. Jialatia
Λ'αί·/·«, D. f. ])]. 437, 438.

(2) liuBo emmiüs, I. c. p. Jiatavta Sacra, D. I. LI. 507. Gi-vsil's, Gesch, d. Chr. Kerk
in Ncderl,
I). I. bl. 116'. |

(3) Occo scap.lessis, LI. 54. Verg. avestewdorp , Jaarb, v. Gron, D. J. hl. 06.

(4) SciioTvM's,, Fr. Jlist. bl. Cl. IW emmics, Rer. Frisic. IHst. Lih. fV. p. C3, ,C.5.

-ocr page 353-

DES VADERLANDS. , 320

ren van dien naam geweest zyn (1). Dil alles echler steunt op losse gronden. Ubbo emmius 775
meent derhalve, dat, indien liet geene fabel is, de nakomelingen van
radboud in de
landen over (bewesten) het
Flie het gebied gevoerd hebben, en de graven van Egmond
van hen afkomstig zyn; dat zij met de Noormannen in hun vaderland zijn teruggekeerd,
en, na hef omhelzen van de Christelijke godsdienst, hunne vaderlijke bezittingen, voor
een gedeelte, herkregen hadden. Dit, voegt hij er bij, kan althans met
schijnlijkheid van hem gezegd worden , die onder
icarel den Eenvoudige legen den
Noorman
rollo voor de vrijheid des Vaderlands gestreden heeft (2), Zeker is het, dal
xle Koninklijke waardigheid der Friesche Vorsten , zoo zij toen nog aanwezig was, met
RADBOUD II geheel rernietigd is, en
Friesland sedert door graven of landvoogdenin ·
naam des. Frankischen Konings, is bestuurd geworden (3).

Nadat karel de Groote de Friezen aan zijne heerschappij afhankelijk gemaakt had ,
zette hij zijn krijgslogl legende Saksers voort. Een goed deel Friezen , ongetwijfeld ver-
bitterd op de Saksers, wegens de geleden mishandelingen, vergezelde hem. Aan ^e
oevers van de
Wezer^ bij Brunesberg ^ tróf hij de vijanden aan, om hem den ovcrlogt
dier rivier te betwisten. Zij werden geslagen en op de vlugt gedreven, waardoor de
Franken ongehinderd de
Wezer overtrokken. De Saksers onderwierpen zich, legden
den eed van getrouwheid af, en zonden gijzelaars aan den Overwinnaar. In het midden
van den nacht overrompelden de Westfaalsche Saksers echler een gedeelte van het Fran-
kische heir, dat zich aan den linker oever der
}Vezer gelegerd had , en riglten er een
groot bloedbad aan, vóór dal de Franken zich vereenigen en hen verdrijven konden.
Karel , die kort daarop aankwam , vervolgde hen op hunnen terugtogt, versloeg er
velen en dwong hen , zich op dezelfde voorwaarden als de overige Saksers, te onder-
werpen (4).

Onlusten in Lomhardye noodzaakten karel in hel volgende jaar zijne wapenen der-
waarts te rigten. De Saksers, onder welke
witekind de zucht naar oorlog, de liefde
tot vrijheid, en den afkeer voor het Christelijk geloof en de Franken, wist levendig te
houden, maakten zich deze gelegenheid ten nutte, om het gehate juk af te werpen.
Indien men een oud Saksisch dichler gelooven mag, was op den laatslen rijksdag der
Franken een besluit genomen, niet te rusten, vóór dat de Saksers bekeerd, of leneenen-
male uitgeroeid waren (5); en zeer juist heeft de Geschiedschrijver
gaillard opgemerkt,

(1) Hacmoniü6, in radbodo Π. Verjjcleken met c. ηοκKesberg , Jlist, et Geneaiogt'a Egmond ,
p. 1 — 2, L. B. 158U, cn Oudheden en Gesiichlen van Friesland, D. II. hl. 400. J. vas
i.EYDEs, in zijne Krontjk der ahten van Egmond, meldt van dit alles geen woord.

(2) Rer. rris. Jlist. Lib. IV. p. 05.

(3) Occo sc4rless13. bl. 54. Wift'semils^ Ckion. van VriesL W. 73. Bewirga, Hist, v. Oost-
Friesl.
bl. 59. Sjoehds, Fr. Jaarh. D.I. hl. 406.

(4) Sisäohdi , Tlist. d. Eranc. T. I. p. 432, 433, cn de aldaar aanj^ehaalde Schrijvers.

(5) Pocta Saxo, Lib. I. vs. 186—lUO, aangehaald Itjj sïSïioaDi, ÏJisi. d. Franc, T. I. p. 435.

-ocr page 354-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

776 (lat KAREL de Groote deze volken wilde onderwerpen om hen te bekeeren, en hen be-
keeren om hen te onderwerpen (1). In de lente van zeven honderd zes en zeventig
verrasten de Saksers het kasteel
Elireshurg ^ doch slieten het hoofd voor de sterkte
Siegeshurg ^ insgelijks door de Franken bezet. Karel vond zijn leger op het Meiveld
te
Worms bijeen, viel onmiddellijk in het vijandelijk gebied, en drong overwin-
nende tot aan de
Lippe door. In eene vlakte, wegens de overwinning van iiermain op
VARTJs , JVinfeldt genoemd, versloeg hij de Saksers, die nu, geheel ontmoedigd, om
genade smeekten, zich lieten doopen, en op nieuw gijzelaars aanboden.
Karel her-
stelde het slot
Ehresburg, en bouAvde een ander aan de Lippe ^ waarop hij zijn leger
naar den
Rijn terugvoerde, en zich in de lente des volgenden jaars naar Nijmegen
begaf, alwaar hij het paaschfeest vierde (2).
τη Bijzonder schijnt
karel de vruchtbare en aangename omstreken van deze stad bemind
te hebben. Aan de oevers van de JVaal, in een bekoorlyk oord, had hy een prachtig
hof gebouwd, en was dikwerf gewoon aldaar een groot gedeelte van den winter en het
voorjaar door te brengen (3). Hier teekende hij op den zevenden van Zomermaand des
genoemden jaars, eenen giftbrief, ten behoeve der St. Maartens Kerk te
Utrecht (4).
Eenigen tijd te voren, had hy de giften, door zyne voorzaten aan de Utrechtsche Kerk
gedaan, te
Aken, bij een' openbaren brief, terwijl gregorius nog het bisdom bestuurde,
bevestigd (5). ,

Deze uitmuntende geestelijke, hoewel in de laatste jaren zijns levens geheel verlamd,
had echter steeds getrouw zijne herderlijke phgten vervuld. Men verzekert, dat hij zich
kort vóór zijn dood, naar de St. Salvators kerk deed dragen, en voor het altaar den
vijf en twinligsten van Oogstmaand, zeven honderd zes en zeventig, in den ouderdom
van zeventig jaren, bezweek (6). Hij werd door
albrik of Albertus opgevolgd,
die waarschijnlijk te
York geboren Avas , en zich aan de beroemde school dier stad, op de
wetenschappen had toegelegd. In
Utrecht gekomen, Ayerd hij tot Kanonik verheven,
en ondersteunde
gregorius in het bestuur des bisdoms. Even onzeker is het jaar
waarin hij de Bisschoppelijke waardigheid, tot welke hij te
Keulen >verd ingewijd, aan-

(J) Dkwez, Hist. de la Belg. T. II. p. 155.

(2) Einhardi Annales, p. 203, Annal. Loiseliani ad annum 776apud wagesaab , D. I. bl.420.
et
sisMONDi, Jlist. d. Franc^ T. I. p. 435.

(3) Einhaudi Fita karoli sugni, c. 17. p. 35. Chron v. Nijmegen, hl. 46, 47.

(4) Zie dien brief bij heda, p. 41. τ. mieris, Gr. Charterb. ν. Holl. D. I. bi. 7. V^an loon,
Aloude Hall. Hist. D. II. bl. 4, en Aloude Regeeringswijze van Holland, D. II. bl. 156. Leiden 1744.

(5) Heda , p. 39. v. mieris, Gr. Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 6.

(6) J. de beka, p. 20. W. heda, p. 38. ChroJK de Trqj. p, 314. Chrou. Tiel p. 27- Jßa-
tavia Sacra,
D. I. bl. 457.

-ocr page 355-

DES VADERLANDS. , 320

vaardde, als dat Tan zijnen dood. Men weet slechts dat hg te Utrecht gestorven, cn in 777
de St. Salvators kerk begraven is. Met onverflaauwden ijver was hij werkzaam ter
verbreiding van de Christelijke leer, en bediende zich te dien einde, bovenal in
Over-
ijssel
en Friesland, van de hulp van ludger. Ofschoon overigens van zyne verrig-
iingen weinig bekend is, mogen wij besluiten uit de gunst, welke
karel c?e Grooie hem
toedroeg, dat hij .de pligten, welke op hem rustten, metnaauwgezetheid waarnam (1).

Nadat deze Vorst te Nijmegen het bisdom Utrecht met aanmerkelijke giften verrijkt
had, vertrok hij naar
Paderborn, alwaar hij eeuen algemeenen landdag hield, op
Avelken niet alleen Franken, maar ook Saksers, als leden of onderdanen des Fran-
kischen Ryks, op zijn bevel verschenen, om de voorwaarden door hen aangegaan, te
bekrachtigen, en den doop te ontvangen. Zij onderwierpen zich aan deze plegligheid,
en beloofden tevens, dat zy hunne vrijheid en vaderlijk erfgoed, ja, hun vader-
land zelfs, verbeuren wilden, indien
zij ooit de Christelijke godsdienst verzaakten, of
den Frankischen Rijke ontrouw werden.
W^itekikd , te fier om zich tot veinzen te ver-
lagen , was de eenigste der Saksische gezag"»oerders, Avelke zich niet op deze vergade-
ring bevond. Terwijl zijne landgenooten te
Paderborn de wet van karel den Grooie
ontvingen, zocht hij hulp bij zijnen schoonvader Siegfried , den Koning van Scan-
dinavië
(2).

Naauwelijks waren de Saksers onderworpen, toen karel zyne wapenen naar Spanje
rigtle. Wat hiertoe aanleiding gaf is twijfelachtig (3); en Einhard meldt slechts, dat
der Franken Koning, om dezen tijd, eenen krygslogt naar dat gewest ondernomen
heeft (4). Van alom vloeiden bondgenooten en leenmannen te zamen, om
karel te
vergezellen, en onder hen bevond zich, aan het hoofd van zeven of acht duizend uitge-
lezen mannen,
gondebald , die Koning van Friesland, zoon van adgil II en Heer
van een gedeelte van
Friesland bewesten het Flie genoemd wordt (5). Hij is echter
vermoedelijk de zoon, althans niet de broeder van
radboud II geweest, van wien wij
reeds gesproken hebben (6). Immers
gondebald , de opvolger van adgil II, was bijna der-

778

(1) J. DE HEKA, p. 20. W. iiEDA, p. 40. ChroH. de Traj. p. 315. Chron. Tiel p. 27. J. a.
LEYDis, Chron. Lib. IV, c. 18. Batavia Saciald. I. bl. 481—487. (jLksivs , Gesch. d. Chr. Kerk
in IVedcrl. ï).
I. bl. 116—119.

(2) Einhardi Annales, p. 203. Wagenaar, D. I. bl. 422. Jïijv. en Aanin. op waceüaak,
1. I. bl. Ö9. SisMONDi, Ilist. d. Franc, T. I. p. 436.

(3) Zie bildeunijk , Gesch. d. Vaderl. D. I. bl. 80—83, on sismokdi, His't. d. Franc. T. L
p. 437-442.

(4) Vita karolï Magni, c. 9. p. 26'.

(5) J. α leydis. Lib. IV. c. 22. Chron. Egtnond de gestis Dominorum de Egmonda, c.
aangehaald bij vas loon, Aloude Holl. Bist. D. Π. bl. 8. Wissehiüs, <7/iron. ν. Vriesl. bl. 7Ö,
II
bbo emmiüs, Rer. Fris. Ilist. Lib. IV. p, 82.

(6) Zie hiervoor bl. 340.

-ocr page 356-

ALGEMEENE G Ε S G ίί ί Ε ΰ Ε Ν ί S

778 tig jarea vroeger overleden, gelijk wij opmerkten (1). Do togtwas gelukkig, en kabei/
behaalde overwinningen in
Navarre ci\ Arragon, doch op den terugkeer werilen
zijne benden in de engten van het Pyrenesche gebergte, en wel in de valei van
Ronce-
ναί, door de Gasconjers verrast en geslagen (2). Bij de gesneuvelde Opperhoofden
wordt ook
gondebald geteld, die naderhand onder de Heiligen en 31artelaars is op-
genomen (3) ; eene omstandigheid , welke het gevoelen dergenen schijnt te ondersteu-
nen , die den Spaanschen oorlog van
karel , aan den nood der Christenheid en aan
eenen inval der Saracenen in
Frankenrijk toeschrijven (4).

Misschien werd de aftogt van karel uit iS/jaiye verhaast, door de tijding dat
ΛΥίτΕΚίΝΟ uit
Denemarken in Saksen was teruggekomen, en op zijne stem de helft van
Duitschland de wapenen had opgevat. Friesland verduurde den eersten schok dezer
woeste horden, welke dit gewest, bijzonder het gedeelte aan deze zijde van het VUe,
moordende en verdelgende afliepen. Eenigen meenen, dat
radboud 11 toen nog in leven
was, en de geheime aanstoker dezer gruwelen geweest is (5). Ongehinderd rukten
de woedende Saksers zuidwaarts voort, vernielden
Deventer en legden andermaal de
kerk, door
lebuinus wederom opgebouwd, in asch (6). De oevers van den Rijn lot
aan de zamenvloeijing dier rivier met den
Moezel, leverden een tooneel op van al de
ijsselijkheden eens krijgs, die meer uit wraak dan uit roof- en plunderzucht ontsproten was;
ouderdom, geslacht noch onschuld werden gespaard; paleizen en stulpen, kasteden en
kerken deelden in hetzelfde lot. Op het berigt dat de benden van
karel , die men nog
in do P^reweë'M vermoedde , inaantogt waren , trokken de Saksers terug, doch werden niet
verre van de rivier
Adrana of de Eder achterhaald , juist toen zij dien stroom wilden
overtrekken, en byna allen sneuvelden (7).

In het volgende voorjaar trok karel zelf over den Rijn, en drong door tot aan de
Lippe, waar de Saksers, nabij Buckholz, hem het hoofd boden. Een bloedige veld-
slag besliste den grooten strijd ten voordeele des Konings.
Witekind vlugtte waarschijn-
lijk wederom naar
Denemarken, terwijl de Franken tot aan de vqortrukten ,
aan wier regier oever de Oostfaalsche Saksers en Angriërs, het voorbeeld der Westfalingers
volgende, den overwinnaar om genade smeekten, het Christelijk geloof omhelsden, dat
is, zich lieten doopen , en gijzelaars zonden lot waarborg van den eed van getrouw-

(1) Zie hiervoor hl. .'UO,

(2) εΐιλπλκβΐ Vita karoli magrsi o. 9. p. 27. sismordi, Jlist. d. Franc. T. I. p. 438,

(3) J. λ LEYDis, Lib. IV. c. 24. Ubbo emmus, lier. Fris. Hist. Lib. IV. p. 83.

(4) Bilderdijk, D. 1. bl. 83, 295.

(5) Ubbo emmii's , Rer. Fris. Hist. Lib. IV. p. 83.

(6) Reviu3, Daventria Illustrala, p. II.

(7) Eisavnoi Jnnales, p. 204, SisMoitDi, Jlist, d. Franc. T. I. p. 442.. ^

-ocr page 357-

DES VADERLANDS. , 320

lieid, welken zij zoo dikAverf geschonden hadden (1). De Friezen, lusschen i^QLauicers
en het p^lw, die met de Saksers gemeene zaak gemaakt hadden, Averden, even als
zy , gedwongen Christenprieslers te ontvangen, en zich tc laten doopen. Het schijnt,
dat KAREL in dezen tijd, om de Christelijke leer in
Saksen op hechte grondslagen te ves-
tigen , en den vrijheid ademenden geest dezer volken te beteugelen, die rijke en raag-
tige Duitsche kerkvoogdijschappen instelde , welke met bijna aï de regten der opper-
heerschappij bekleed waren, en eeuwen lang een oorlogzuchtig volk aan het gebied van
priesters en monniken hebben onderworpen (2). Een jaar Jater naderde hij den linker- 780
oever der Elhe^ de uiterste grensscheiding der Saksers , Avier bewoners met even veel
onderwerping en even weinig goede tromv als gewoonlijk , den doop ontvingen en zich
onderwierpen.
Kakel beschouwde nu zijne heerschappij en godsdienst in Saksen ge-
vestigd, liet zijne gestrenge wetten in eene vergadering der Saksische Grooten afkondi-
gen en goedkeuren, en trok naar
Frankenrijk terug (3).

Middelerwijl was een geschil tusschen hem en den Angelsaksischen Koning offa van
Mercia vereil'end geworden. Het was wegens het aanknoopen van onderlingc^ huwe-
lijksverbindtenissen tusschen de beide Vorsten ontslaan , en tot die hoogte gestegen, dat
liet wederzijdsch verkeer "der twee volken er door gestremd werd, tot merkelijk nadeel.
van den handel op
Engeland^ welke in dien tijd te Duurstede^ Thiel en andere Ne-
derlandsche koopsteden, aanzienlijk moet geweest zyn. De twist werd eindelijk bijge-
legd , en
karel zond een geschenk aan offa met eenen brief, in welken hij ook beloofde ,
dat »de Engelsche kooplieden in zijn rijk behoorlijk bescherming zouden genieten,
» en indien zij in hunne regten verkort Averden, zich tot hem of zyne gezagvoerders
»moesten vervoegen, alwaar hun altiyd goed regt zou gedaan worden." Meer is niet
bekend van dit handelsverdrag, Avaarschijnlijk het ecrsfe dat tusschen de Vorsten, die
in
Nederland het hoog gezag gevoerd hebben, en de Engelschen gesloten is (4).

De rust, welke karel thans voor allijd in Saksen meende geslicht te hebben,
duurde niet lang. Terwijl de afgezanten van
Siegfried het verbond met de
Franken aan de
Lippe hernieuwden, en de W^est-Saksers of AVcstfalingcrs zich lij-
delijk aan den wil des magtigen Beheerschers onderwierpen, volvoerde
witekind
het plan van eenen · nieuwen opstand. Door zijne tegenwoordigheid aangemoedigd, 7^2
grijpen zijne landgenooten, tusschen de
Wezer en de Elhe, naar het zwaard.
De nog onvoltooide Christen kerken zijn weldra met den grond gelyk gemaakt, cn de
geloofspredikers vermoord of verdreven. Onder deze laatsten bevond zich -wiLLBHAn,

(1) Eikuardi Annahs, in loco citato.

(2) SisMORDi, Ilist. d. Franc. T. 1. p. 443. Wiksebhus, Chron. v. FricsL, bl. 77-

(3) Eirüakdi Anna les, in loco citato.

(4) Wagesaar , D. I. bl. 436—438, stelt deze oveieenkomst in of Jcort na 791; doch oifa was
reeds in 779 overleden; volgens
sdaron τγελέβ. Jiist. of the Anglo-Saxons. T. I. p. 419.

I. deel. 45

-ocr page 358-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

782 weike Ie scheep naar Friesland vluglle. Karel was onbewust Tan deze vijande-
lijkheden, doch had een leger Auslrasiërs en Saksers, onder aanvoering van drie zij-
ner Yoornaamsle veldheeren, afgezonden, om de
Sorahen, een Sciavische volksstam
lusschen de
Elbe en de Saaie ^ te tuchtigen, dewglzy op de naburige grenzen van ΖΆ«-
ringen en Saksen waren aangevallen. Toen echter de drie bevelhebbers aldaar aankwa-
men , Ternamen zg den opstand der Saksers en de terugkomst van
witekind , tegen
wien zij nu, in slede Tan tegen de Sclaven, hunne wapenen wendden. Weldra voegde
zich bij hen Graaf
theuderik of dirk, een bloedverwant Tan karel, die op het berigt
van de Saksische bewegingen , de Ripuarische Franken, tusschen de
Maas en Neder-
Rijn
, had opgeroepen, aan wier hoofd hij was opgetrokken, om den opstand te dem-
pen (1). H
eda meent, dat uit dezen dirk de oude Hollandsche GraTcn zijn Toortge-
sproten (2). Zeker is het, dat onze middeleeuwsche jaarboekschrijvers den eersten
Graaf van
Rolland^ als uit Frankisch Koninklijk bloed ontsproten, beschouwd heb-
ben (3). Wat hiervan zijn moge, Graaf
uirk, Tan wien wij thans spreken, naderde
de
Wezer ^ om vereenigd^ met de andere bevelhebbers van karel, de Saksers aan te tas-
ten , die zich ten Koorden Tan den berg
Sonnethal ^ nabij het dorp 31 ander ^ in het
legenwoordige
Brunswijk, gelegerd hadden. Noodlottige naijver verhinderde'het wel-
gevormde plan; de drie veldheeren , welke zich Tleiden alleen den roem te TerwerTen,
dien zij niet met den Graaf wilden deelen, trokken, om niets met hem gemeen te heb-
ben , de
ff^ezer over, terwp hij zich aan den linker oever nedersloeg. Begeerig naar
ilen strijd en als zeker Tan de
OTerwinning, rukten zy , zonder hem te verwittigen, en
zonder de Tereischte maatregelen te nemen , op de Saksers aan , die hen weldra insloten,
en bijna al deTijanden over de kling joegen. Twee der opperbevelhebbers , benevens Tier
graven en twintig der aanzienlykste onderbevelhebbers , vonden hier den dood. Zij , die door
(Ie vlugt aan het bloedbad ontsnapten, zwommen de rivier over, en braglen het ben'gt
van liunne nederlaag in de legerplaats van
dirk , die den tijd had ongehinderd terug te
trekken. Onderlusschen had
karel zgn leger byeengebragt, en rukte nog vóór het
einde Tan het jaargetijde, in Saksen, waar hij zijne legerplaats bij dei zamenTloeijing
van den Aller en Wezer^ nedersloeg. Nergens ontmoette hy tegenstand; op zyne aan-
komst hadden de Saksische benden zich ontbonden ,
witekind was weder naar het
Noorden geweken, en de Groolen des lands, aan zijnen wil gehoorzaam, begaTen
zich bij hem, en
smeekten om genade. Maar karel was thans ouTerbiddelijk, en
dorstte naar eene vreesselijke wraak. Het bloed van^vier duizend vgf honderd Saksers
stroomde op éénen dag te
Verden aan den Aller, onder het zwaard Tan den Terbol-

(1) Einhardi Annales, p. 205. Van look, Aloude Holl. Rist. D. II. bl. 11. Graai" dirk
Avas de zoon van bernäbd , oen bastaard van karel martel. iktinind. Gesch, d. Nederl. D.I. hl, 37.

(2) Jlist. Episc. Uliraj. p. 59.

(3) J. i)e βεκλ, p. 28. IIeda, p. .'ïS. J. a. leydis, Lil), VI, c. 1. Chroniß tan Rolland
tan den Klerk uit de lange landen
, M. 20. Verj;. vak look t. a. p.

-ocr page 359-

782

DES VADERLANDS. 355

gen Monarch; en om dit λreesselijk schouwspel nog verschrikkelijker te maken, moes-
ten ontwapende Saksers het schavot omringen, -waar men hunne ongelukkige landgé-
nooten onthoofde, terwijl zij zelve door gewapende Franken omsloten Avaren (1).

Deze barbaarsche strafoefening, zoo geheel in strijd met de gewone bezadigde staatkunde
van KAREL, zou hem spoedig overtuigen, dat wreedheid een even ontoereikend als onzedelijk
middel is, om de volken te regeren. De Saksers, die bijna geheel onderworpen waren,
stonden van alle kanten bp. Niet voor de vrijheid, niet voor de. eer vliegen zij'te wa-
pen; het diep beleedigd gevoel van mishandeling blies hun den moed in, om
karel zelven,
die aan de spits zijner legers legen hen aanrukt, het hoofd te bieden. Te
Theutmold
wordt een allerhevigste veldslag geleverd, doch de benden der Saksers, minder gelukkig
dan dapper, sneuvelen bijna allen in den geweldigen strijd. De Franken moeten insge-
lipcs een aanmerkelijk verlies geleden hebben; althans
karel trok, na zijne overwin-
ning , naar
Paderhorn terug, om nieuwe versterking af te wachten. De Saksers onder-
tusschen, die niets meer van de genade des overwinnaars te wachten hadden, bragten
al hunne overige strijdkrachten aan de rivier de
Haze bijeen, waar karel, nog geene
maand na den slag van
Theutmold, hen ontmoette , en ten tweedenmale overwon , waarop
hy zijn heir, met ryken buit beladen, over den
Rijn terugvoerde (2).

Aangemoedigd door twee bloedige overwinningen, besloot karel niet te rusten, voor
dat hij de Saksers geheel bedwongen had; en om dit oogmerk te bereiken , bleef hem
niets anders^ overig, dan hun land te vuur en te zwaard te verwoesten, en alles uit
te roeyen, wat wederstand bood. De Saksers, welke den dreigenden slorm zagen
opkomen, zochten niet vruchteloos hulp bij hunne naburen de Friezen (3). Bij
gebrek aan berigten, kan niet bepaald worden, welke Friezen dit geweest zijn.
Sommigen noemen de bewoners der landstreek
Hadeleria, ongetAvijfeld Hadelerland
aan de Noordzee ^ in het gebied van Bremen', men twijfelt echter, of deze streek toen
door de Friezen is bewoond geweest (4). Anderen willen liever aan de bewoners van hel
eigenlijke
Friesland, tusschen de Lauwers en het Flie, en Avel bijzonder, aan die van
Oostergo gedacht hebben (5). Men vindt althans aangeteekend, dat de Friezen, door
wiTEKiND aangezet, tot aan het ΡΊιβ toe, de Christen leeraars, die zich niet door de
vlugt reddén, vermoordden, de Christen kerken en bedehuizen verwoestten, en hunne
bekeerde landgenooten noodzaakten het geloof te verlaten, en den oud-vaderlijken go-
den te offeren (6).
Karel was intusschen den Rijn bij Zi^j^ewÄeiw overgetrokken,

784

(1) EinuardI Annales, p. 205.

(2) Eihhardi jénnales, p. 206. P^ita karoli magni , c. 8. p. 25.

(3) J. de beka, p. 21. Va« loon, Aloude Holl. Hist. D. Π. hl. 13.

(4) ScnoTAKüs, Fr. Hist. bl. 62. Sjoerds, Fr. Jaarb. D. I. hl. 416.

(5) Wagesaar , D. I. bl. 429.

(6) Vila i,UDGEBi, Lih. I. c. 18 aangehaald bij vak loojr, Alotide Holl. Hist. D. 11. bl. 15,

45

783

-ocr page 360-

'Si 2 ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

784 en rukte, gevolgd door moord en verwoesting, tot aan de Wezer ^ het voornemen
in het Noordelijkste gedeelte
ΎΆη Dmtsehland door te dringen, en vervolgens de Frie-
zen te tuchtigen, die middelerwijl eene vloot Noordsche zeeschuimers van hunne kusten
zouden verslagen en op de vlugt gedreven hebben (1). Doch de herfstregens verhin-
derden hem in dezen togt, en deden hem besluiten een gedeelte des legers, onderzijn'
oudsten zoon
ka.rel , in Westfalen mchiav te laten, terwijl hij zelf den weg naar TJm~
ringen
insloeg, de velden aan.de Elhe en Saaie verwoestte, de dorpen en gehuchten
der Oost-Saksers of Oostfalingers verbrandde, en over
Steinfurt in Austrasië terug-
keerde. Te
Worms onlmoQVlQ hy zijn zoon, welke bij de Lippe de zege op de Saksers
l)ehaald, en meer dan zeventien duizend dezer dapperen had neergesabeld (2).

Het wintergetijde schonk geene verpoozing aan den Saksischen krijg. Op het einde
van den herfst trok
ka-Rel de Eems over, en rukte voort ter plaatse, waar de Werra
zich in de Wezer stort, alles verwoestende en verdelgende. De Saksers, die hem in
handen vielen, werden onrneêdoogend vermoord, en hunne Avoningen in de asch
gelegd. In het voorjaar ontplooiden reeds zijne legers hunne vanen tusschen de
Wezer

785 en de Elhe, toen witekind , beroofd van alle hoop, de stervende vrijheid lot een ver-
nieuwd leven pp te roepen, zich genegen toonde, den aangeboden Aveg van onderhande-
ling in te slaan. Op verzekeringdat al het verledene in vergetelheid zou begraven
Avorden,
ί verklaarde hij en zijn broeder abbio zich bereid het Christelijk geloof te om-
helzen en zich te onderwerpen. En inderdaad, men zag kort daarna in het paleis van
KAREI-, te
Attigni aan de Aisne ^ de beide Saksische opperhoofden met een talrijk ge-
volg verschijnen, den eed van trouw en gehoorzaamheid afleggen, en den doop ontvan-
gen, Met rijke geschenken keerden
witekiisd en de zijnen naar Saksen terug, dat nu
acht jaren in rust en vrede verkeerde. De Friezen zullen zich ongetwijfeld ook onder-
worpen hebben , en in genade zijn aangenomen ; immers treft men hen kort daarna Aveder
aan in de legers van
ka.rel den G^oote (3). »Van dien tijd," zegt bilderdijk , »zijn
alle Saksen zoowel als Friezen als
karels onderdanen , en geene meer als bondgenoofen
aan te zien. Zij werden tot zoo verr' gefnuikt, dat hun 't recht op ouderlijk erfgoed
ontnomen werd, en zij in dit opzicht ten minste met de Servi Juris Germanici (slaven
naar Duitsch regt) , gelijk stonden. En deze straf was niet, dan hetgeen zij zich-zelven
liij of ingevolge de onderwerping van zevenhonderd zeven en zeventig opgelegd had-
den (4)." Eerst onder
lodewuk den Vrome hebben zij dit regt wedergekregen (5).

(1) Occo sc.vRLEjisis, bl. .58, Reeds lang vóór karel den Groote, was Friesland door Noord-
sclie zccsclmimers verontrust geworden, ja zelfs, bi] (ussclienpoozen, aan Noordsche Vorsten onder-
AvorpeJi geweest, v,
bolhüis , De Noormannen in Nederl. bl. 22.

(2) Einiiardi Annales, p. 206.

(3) Annales, p, 207. ScnoTANiis, i-V,//jsi. bl. 02. Sjoerds, Fr. Jaarh. D. I. bl.418.

(4) Gesch. d. Faderl, D. I, bl. 85.

(5} \VA(iENAAR, D. I. bl, 430, De Schrijver eener ooordeelkundige aanmerking, iu de Bijvoeg-

-ocr page 361-

DES VADERLANDS. , 320

Het Christelijk geloof werd nu met kracht en nadruk onder de bedwongen volken inge- 785
voerd. In
Saksen werden acht nieuwe bisdommen opgerigt, en onder dezen dat van
Mimingarde o{ Mimingar der ode ^ naderhand Munster, over welk aan ludgek , door
KAREL uit
Italië ontboden, het bisschoppelijk gezag werd opgedragen, welke dit
meer dan twintig jaren met ijver uitoefende (1). Zijn broeder
hildegkim bekleedde
den bisschoppelijken zetel van
Salingsteed, en λλίιιο of wytiio , insgelijks een Fries,
dien van
Osnabrück. Willehad werd tot eersten Bisschop van Bremen aangesteld ,
en zoo men eenen brief van
karel voor echt mag houden , was een gedeelte van Fries-
land ^
in het geestelijke, aan zijn bisdom onderworpen. Zeker is het, dat deze onver-
moeide geloofsprediker het volgende jaar op een dorp in
Friesland overleed, nadat hij
vgf en dertig jaren, sinds den dood van
boimifacius zoo onder de Saksers als Friezen,
dikwerf met gevaar zijns levens, gepredikt had (2). Door de pogingen dezer mannen,
ondersteund door den magiigen arm van
karel den Groote, werd hel Christelijk geloof
steeds meer en meer verspreid. De Friezen, zoo ver zij zich uilstreklen, kunnen nu
als bekeerd beschouwd worden, doch hunne bekeering was minder door overtuiging
dan door bedreiging en vrees, beloften en geschenken voorlgebragt. Althans
alguikus ,
Avelkc den Koning op zijnen logt door iSaÄjeii verzeld had, schrijft kort daarna in eenen
brief: »De Saksers en al de Friesche volken zijn nu door Koning
karel gedrongen,
sommigen door geschenken, anderen door bedreigingen, om het Christelijk geloof aan te
nemen" (3). Zelfs door Paus
adriaan I werd de Frankische Koning hiermede geluk
gevvenscht (4).

De Saksers en Friezen, thans onderdanen van het Frankische Hijkj namen deel inde 700—
krijgsloglen van
karel tegen de Longobarden , de Hunnen en tegen Tassilo , Hertog
van
Beijeren, die van zijn gebied beroofd , benevens zijn zoon in een klooster gestoken
Averd
(5). De heerschappij van karel strekte zich te dien tijde uit over bijna al do
volken , welke de Germaansche en Romaansche talen spraken ; ten Zuiden bespeeld door

788

Hels CU Aanmerk, op liet II Deel van wagenaau , hl. J4~21, is van {^[edaclilen, dat kakel de
Groote
liet regt op het vaderlijk erfgoed, niet aan alle Salsers en Friezen, maar slechis aan oen
gedeelte; en wel dat, welk omstreeks de
Elhe woonde, zal ontzegd hehben.

(1) J. de πεκλ, p. 21. Heda , p. 38. Chron. d. Traj. p. 315. Λ. üe iievergerme, (ßiron.
Monasteriense,
in mattiiaei Anal. Τ. V. ρ. 2—8. IJono EMiHits, Rer. Fris. IlisU Lih. IV. j).
(15, 66. Batavia Sacra, D. L bl. 573—578. Westendobp, Jaarb. v. Gron. D. I. hl.Oe—(iü.

i^i) Batavia Sacra, D. I. bl. 442.

(3) Fragm. Epist. alcüini apud du ciiïsne, T. II. p. 222, aangehaald door wageaaab, I). I,])1.432.

(4) Alccini Epist. 30. coli., cum annot. Cajvisii Lect. Ecclcs. T. 11. Γ. I. p. 421.

(5) eisnardi Annales, p. 208. Ejnsdem Fita karoh wagki, c. 11. p. 28, 29. sciiotasts,
Fr. llist. bl. 62.

-ocr page 362-

ALGEΜEENΕ GESCHIEDENIS

788 Ae Adriatische en Middel landsche Zeeën, ien^esien άοοχ Aen Atlantischen Oceaan,
en zich ten Noorden nilstrekkende lot aan den mond der Elhe. De regter oever dier
rivier, van
Holstein tot aan Bohemen, werd door Sclavische volken bewoond, tegen
wier Noordelijkste stammen aan de
Oostzee, de Welataben of Winden, door de Franken

789 Wilze genoemd, hij thans genoodzaakt was, zijne krygsmagt aan te voeren. De Abo-
driten, een volk tusschen de
Blbe en Oder, en bondgenooten of onderdanen der Fran-
ken , hadden de hulp van hunnen magtigen Beschermer, tegen de Welataben , die hen
steeds yerontrustlen, ingeroepen.
Karel trok onmiddellijk nabij Keulen den Rijri
over, en rukte voort tot aan de JSeder-Elhe. Hier vond hij de Friezen, die den^^a-
velstroom waren afgezakt, om zich met hem te vereenigen. Langs twee versterkte
bruggen, over de
Elhe opgeworpen, viel hy in het gebied der vijanden, en een enkele
veldtogt was voldoende, om hen aan de Franken te onderwerpen, die nu hunne gren-
zen tot aan den
Oder uitbreidden (1).

791 Geschillen met de Hunnen over de grensscheiding, welke karel te vergeefs door
minnelyke schikking trachtte te vereffenen, noodzaakten hem de wapenen, ter-verde-
diging zijner regten, tegen dit volk op te vatten. Te dien einde bragt hij een magtig
heir Franken, Saksërs en Friezen te velde, hetwelk in twee legers verdeeld werd.
Graaf
dirk, en 'sKonings kamerheer magenfried, voerden het bevel over het eene
leger, uit Ripuariërs, Nederlanders, Saksers en Friezen zamengesteld, met last den
linker of Noordelijken
Donau-OGSQV te volgen, en in Bohemen te rukken over de
Camh, welke zich bij Chremhs in dien stroom uitstort, en aldaar de grensscheiding
bepaalde tusschen de Frankische heerschappij en die der Avaren, in het midden van
het tegenwoordig Aartshertogdom
Oostenrijk. Karel zelf volgde met het andere
leger Franken en Duitschers, den Zuidelijken oever des langs welke rivier

de mond- en krijgsbehoeften te scheep, door de Eeijeren, volgens anderen, door
de Friezen, nagevoerd werden. Aan de oevers van den
Inn gekomen, welke deBeyeren-
van de Hunnen scheidde, hield
karel drie rustdagen, om door vasten, openbare
gebeden en boetdoeningen den zegen des Hemels over zijne wapenen af te smeeken.
Eene plegiige oorlogsverklaring aan de Hunnen, werd onmiddellijk door een inval in
hun gebied gevolgd , waar de Franken tot aan de rivier de
Raah verwoestend voort-
rukten , en vervolgens , met oenen onmelelijken buit beladen , naar Äe^m^Äwr^ terugkeer-
den , om de winterlegeringen te betrekken. Graaf
dirk en magenfried , die ondertus-
schen hunnen last volvoerd hadden, ontvingen bevel om met de Saksers en Friezen
af te trekken, welke naar hunne haardsteden terugkeerden , nadat zij ^oÄemew, evenals
karel Pannoni'è, verwoest hadden (2).

(1) Einiiardi Annales, p. 20ϋ. Ejusdem Vita karoli magwi, c. 12. p. 29, IncertiAuct. Fita
karoli magni ad annum 789 , bij waaenaar, D. I. bl. 433,

(2) Einüardi Annales, p. 209, 210. Ejusdem Vita karoli magki, c. 13. p. 30, 31. Scho-

-ocr page 363-

DES VADERLANDS. ^ 374

Terwijl de Frankische Vorst zich te Regem burg tot eenen nieuwen veld logt tegen 792
de Hunnen voorbereidde, zou der Friezen Hertog
ubbo zich met de Denen lot eenen
inval in
Engeland vereenigd, de stad Yorlt vermeesterd, en Essex met moord en
verwoesting vervuld hebben (1). Daar echter dit verhaal slechls op de getuigenis van
eenen Legendenschrijver berust, en de naam des Angelsaksischen Konings, doorhem
genoemd, nergens elders gevonden wordt, meenen wij de waarheid van dit berigt te
mogen in twijfel trekken (2). Buiten eenigen twijfel, daarentegen, is hel, dat de Friezen in
de lente van het jaar zeven honderd drie en negentig , op bevel van
karel , onder Graaf 793
DIRK, optrokken, om, dwars door
Saksen, naar Bohemen te rukken, en den Koning
in den beraamden tΛveeden veldtogt tegen de Hunnen, te ondersteunen. In het land-
schap
Rhiustri, of Rustingerland, tusschen de Eems en άβ i^ezer , Averd echter
Graaf
dirk, onbewust van den vernieuwden opstand der Saksers tegen het Frankische
gezag, door deze volken, met wier benden hij waarschijnlijk zijn leger, gelijk twee
jaren vroeger, wilde versterken, overvallen en geslagen. De afval der Saksers, aan
Λvelken ·ννιτΕκιιιιΐ), noch de stammen onder zijn gebied, eenig aandeel hadden, en de
nederlaag [van Graaf
dirk, dwongen karel den logt tegen de Hunnen te staken, terwijl
de toestand des Rijks hem, voor het oogenblik, ook verhinderde, den euvelmoed der
Saksers te tuchtigen
(3). Den Friezen trof ondertusschen, tegen hel einde van dit jaar,
nog een ander onheil. Een geweldig hooge watervloed overstroomde in Slagtmaand eèn
groot gedeelte van hun gewest, en sleepte cene menigte menschen en vee met zich,
waardoor zg op nieuw werden aangezet, om hunne Avierden of terpen nog al meer te
verhoogen en te vermeerderen, zoo als thans ook te
Kondum, ^Imenum, Midlum,
Dronrijp, Utgong,
en meer andere plaatsen, geschiedde (4). Twee jaren daarna
werden de Saksers weder onderworpen, doch zij hernieuwden steeds den worstelstrijd (5).
De Frankische geschiedschrijvers verhalen, dat de Friezen later met de Saksers tegen
KAREL zamenspanden (6); de Friesche jaarboeken echter melden hiervan niets (7). Het
tegendeel blijkt ook genoegzaam uit de verknochtheid der Friezen aan dien Vorst, wien zij op

tanüs, irr. Ilist. hl, 63, benevens de Schrijvers aangehaald door vaïï i.oow , Aloude Holl. J/ist.
1). II. 1)1. 16--18, wagejiaar, D. I.bl,432—430, chsismokdi, Hist. d. Franc. T. I. p.486',4S7.

(1) UcDo emmii's, Rer. Friste. Hist. Lib, V. p. C9. Vak i.ook, Aloude JloU. Jlist. J). II.
1)1.18. W
agenaar, 1). I. bl. 438.

(2) Sharon τυηκΕΠ, de herocmde Gescliiedselirijver der An{];elsali8er8, scliijnl in ons gevoelon fc
(loden ; althans over dezen strooptoßt bewaart hij het diepste stilz\vijß;rn.

(3) Einiiardi Annales, p. 211.

(4) Occo scARLEKsis, hl. 59. WiKSEïiiüs, Chron. t. Friesl. hl. 80. üiottm, Fr. Jaarb.
D. I. bl. 431.

(5) Eikdardi Annales, p. 211, 212, 213.
(0) Zie wagen α ar , D. I. hl. 441.

(7) SjoEnns, Fr. Jaarb. D. 1. hl. 4.')G.

-ocr page 364-

795 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

838

zijnen togt over de Alpen verzelden , en uitstekende diensten bewezen. Immers , volgens

1

eenparige overlevering, hragten zij door hunne dapperheid, ongemeen veel hij lot de
overmeestering van
Rome, waardoor Paus leo IIIwederom in zijn gezag hersteld werd,
In deze stad troffen zij onderscheidene hunner jonge landslieden aan, die zich aldaar
in de scholen , aan de godgeleerdheid en wetenschappen toewijdden , en welke met vaandels
en baanderrollen, onder godsdienstig gezang, den Koning en het leger inhaalden (1).
Naar luid van zeker opschrift, in eene marmeren tafel gegrift, en zoo men vvil,
weleer in de St. Michaels Kerk, nabij het Vaticaan, gevonden, doch hetwelk voor ver-
dicht gehouden wordt, zouden de gesneuvelde Friezen, digt bij het voormalig paleis van
nero begraven, en over hun gebeente, door Paus leo en Koning karel , eene kerk,
aan den Aartsengel
mighael gewijd, gebouwd zijn. Vervolgens zou karel naar Apuli'è
zijn getrokken, en dat landschap onder de gehoorzaamheid van den Paus gebragt
hebben. Onder de Friesche edelen, die den Koning verzelden, worden
ildegar-
nus van Groningen, lemot van iSieyorew, en hiaro , benevens celdui, eene vrome
maagd van
Slingen, genoemd. Deze zouden het ligchaam van den Heiligen magnus
gevonden hebben , en , door Goddelijke ingeving afgemaand, om het naar hun vader-
land mede te nemen, naar
Rome zyn terug gekeerd, en het by de overige
Friezen, die aMaar rustten, ter aarde besteld hebben. Zy bepaalden
Yoorts eene
jaarlijksche inkomst van drie honderd mark zilver, voor de verlossing van de zielen hun-
ner landgenooten , die hier of elders begraven waren, onder beding, dat alle Friezen ,
welke de gemelde kerk van
st, michael en st. magnus bezochten, huisvesting zouden
genieten in de gasthuizen, die men om deze kerk gebouwd had (2). Wat men ook
van al deze verhalen denken moge, er blijkt genoegzaam uit, dat de Friezen zich bij
KAREL in
Italië bijzonder verdienstelijk gemaakt hadden (3), en dat althans eenigen
van dien landaard zich in
Rome bevonden, toen deze Vorst zich door Paus leo III tol
Keizer van het Westen liet uitroepen (4).

800

(1) wiksemius, Chron. v. Vriesl. bl. 82. Benisga, Jiist. v. Oostfr. bl. ΊΒ, 76. Westejs-
dori>,
Jaarb, v. Gron. D. I. bl. 74 , 75. Doch melis stoke, D. I. vs. 247—250. bl. 34. Chron.
v. Jloll. j door den Klerk van de laage landen, bl. 24. Ubbo emmius, Rer. Friste. Hist.,Lib.
IV. p. 68. Ed. 1716. Scuotäkus, Fr. Rist. bl. Sjoerds, Fr. Jaarb. D. I. bl, 441, en
anderen, houden de overmeestering van
Rome, door de Friezen, voor een verdiclilsel. Bilder-
dijk. daarentegen geeft voldoende redenen op, dat het verhaal ten minste niet onaannemelijk is,
en de zaak Avaar Ican zijn, D. I. bl.
90—93.

(2) UuBO emmiüs, Rer. Fris. Hist. Lib. IV. p. 68. AVinsemujs, Chron. v. Vriesl. bl. 82.
Dit opschril't Avordt in zijn geheel vertaald gevonden in de Oudhedeji en Gestichten vari Vriesland ^
D. 1. bl. 9—11 j en de echtheid daarvan uitvoerig Avederlegd door van rijk, in zijne aant. op
het genoemde werk, D. I. bl.
67—76.

(3) Bilderduk, D. I. bl. 92. . .

(4) SisMOKOi, Ilist. d. Franc. T. I. p. 510, 514. ■ ,,

-ocr page 365-

DÉS VADERLANDS. 361

Onderlusschen was de Utrechlsche Bisschop tueotardus (tjard), de opvolger van ÖOO
ALBRiK, in liet zesde jaar zynsbesluurs overleden. Hy was een geboren Fries, die als een
geleerd man, bij uitnemendheid ervaren in de Gewijde Schriften, beschreven, en wiens
deugd niet minder dan zijne geleerdheid geroemd wordt. Ook moet hy in het prediken
hebben uitgemunt, en niet slechts door anderen, maar dikwerf zelf, het geloof onderdo
Friezen, ondanks de onrust der tijden, verkondigd hebben (1).
Harmakarus, volgens
eenigen uit
Tork afliomstig, doch meer algemeen voor een Fries gehouden, volgde
hem op den bisschoppelijken zetel, dien hij dertien, vijftien, of, gelijk anderen bewe-
ren, zeven en twintig jaren zou bekleed hebben. Vroeger was hij Kanonik te
Utrecht
geweest, doch door zijn ijver, vroomheid en voortreffelijke begaafdheden als leeraar en
redenaar , lot den hoogen rang verheven, in welken hij zich met naauwgezetheid van
zijne pligten schijnt gekweten te hebben. Immers verhaalt men, dat hij den nacht in
gebeden voor de zaligheid zijner medemenschen doorbragt, en den dag besteedde om
hen tot godsvrucht op te wekken (2). Meer meldt de geschiedenis niet van de lotge-
vallen dezer beide kerkvoogden, wier rust echter dikwerf door do Noordsche zeeschui-
mers verstoord werd, welke in het bijzonder op do kerken en Christenleeraars, de vij-
anden van hunne godsveieering, hunne woede uitstortten.

Hel is ontwijfelbaar, dat reeds in do zesde, zevende en achtste eeuwen, hel Friesche
Rijk meermalen door deze zeeroovers is verontrust geworden, ja zelfs, bij
tusschenpoo7
zen, aan Noordsche Vorsten is onderAvorpen geweest; doch de berigten zyn dikwerf
zoo verward, zoo in strijd met zich zelve en met hel geen wij uit goede bronnen kunnen
w^ten, dat men er weinig en slechts een zeer bepaald gezag, aan raag toekennen (3).
Thans echter namen deze strooplogten in stoutheid en aantal zoo zeer toe, dat ernstige
maatregelen te hunner beteugeling, noodig geoordeeld Averden.
Karel versterkte Ie
dien einde niet alleen de bedreigde kusten, door talrijke wachten, maar gaf ook bevel
lot het aanbouwen van eene menigte gewapende vaartuigen, om de Noren zelfs op hun
gebied, de zee, te bestryden. Onderlusschen besloot hy de Saksers, aan de oevers der
Elbe,
te tuchtigen, die hunner godenleer en vrijheid waren getrouw gebleven, en, door de
Denen ondersteund , gedurige opstanden in de naburige onderworpen gewesten verwek-
ten. Nadat
karel te Nijmegen het paaschfeest gevierd , en Ie Lippspring het Mei- 804
veld gehouden had, trok hij naar de
Elbe, en doorkruiste de laatste of Noordelijkste
schuilplaatsen der Saksers, die, afgemat en moedeloos, zich weldra onderwierpen. Tien

(1) Occo scarlensis, bl. 61. J. de lieka, p. 21. Heda , p. 43. Chron. Traj, p. 315. Chron.
Tiel.
, p. 29, 30. Batavia Sacra, D. 1. bl. 4Ü0. Jlist. Episcop. Ultraj. T. I. p. 6. Antv. 1733.
Glasius, Gesch. d. Chr. Kerk in Nederland, D. I. bl. 126.

(2) J. de beka, p. 21. Heda, p. 43. Chron. de Traj. p. 316. Chron. Tiel, p. 31, 33.
Batavia Sacra, D. I. bl. 491. Glasics, t. a. p, bl, 127.

(3) J. μ. V. EOLUuis; de Noormannen in Nederland j bl. 17—22.

I. deel. ' 46

-ocr page 366-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

804 duizend hunner, met vrouwen en kinderen , werden naar elders gevoerd, en hun land
aan de Abodriten, bondgenoolen der Franken, weggeschonken (1). Op grond eener
bepaling van
karbl den Groote ^ by welke elk ter dood veroordeelden Sakser, als eene
gunst veroorloofd werd, zich rael zyn gezin en goederen, in een ander gedeelte des
Rijks te vestigen, beweert men, dat deze verhuizing niet op ééns en
algemeen ^ maar
van tyd tot tijd en
persoonsgewijze (individueel) geschied zy. En daar deze verban-
ningen, wegens de verkleefdheid der Saksers aan hunne oude godsdienst, hunne zucht
naar onafhankelykheid , en de begeerte om zich aan de gestrengheid der Frankische
wellen te onttrekken , ongetwijfeld zeer menigvuldig geweest zijn, meent men, dat uit
hoofde van dit groot aantal ballingen , het denkbeeld eener algomeene volksverplaatsing
0 nisprol en is. (2)

De bloedige en meer dan dertigjarige worstelstrijd voor vrijheid en onafhankelijkheid
had nu een einde genomen, de Saksers werden geheel aan de Frankische heer-
schappij onderworpen, en in het Rijk van
karel ingelijfd. De Friezen, immers
die, welke zich tot aan
deze zyde der Wezer uitstrekten, waren dit reeds vroeger ge-
ΛVürden. Ons is althans niet gebleken, dat zij na het jaar zeven honderd vijfentachtig,
de Avapenen tegen de Franken hebben opgevat. Zoo Friezen deel genomen hebben ia
den laatslen opstand der Saksers, zullen het waarschijnlijk^die geweest zijn, welke Aus-
sehen de
JVezer en de Elbe ^ en tusschen de Elhe en den Eider woonden, bijzonder
in
Wigmodi'è of het Breemsche, dat nog in de dertiende eeuw tot Friesland gere-
kend werd, ofschoon het builen de grenzen van het oude gewest van dien naam
gelegen was (3). De Nederlandsche Friezen waren dus niet, gelyk men gemeend
heeft (4) , in het verdrag van
karel mot de Saksers begrepen. Zij hadden de hooge
gunst des Keizers door hunne diensten, hem in /ίαΥ/έ'bewezen, vervvorven , en den
eernaam van
vrije lieden ontvangen, of liever behouden (5), hoewel de thans bestaande
bulle of open brief van dezen Vorst, welke dit moet bevestigen, blijkbaar een gewrocht
van latere tyden is (6). Zij schijnen sinds dien tijd den naam vangevoerd

t

(1) Einhardi Annales, p. 213. Ejusdem Vita karoli magni , c./8. p. 26. Dewez^ Jlist.
(Un. de la Belg.
T. II. p. 160-166.

(2) Mém. de l'Acad. de Jirux. T. III. ρ. 469, bij dewez, t. a. p. p. 164.

(3) Bijv. en Aanm. op wagenaar, St. 1. bi. 99—104.

(4) Wage.xaar, D. I. 1)1. 442. Sjoerds, Fr. Jaarh. D. 1. 447. Bilderduk , D. J. bl.87^88.

(5) Bilderdijkj D. I. hl. 92. ^

(6) Ubiio emmiüs, Rer. Friste. Ilist. Ltb. V. p. 71. Schotanus, Fr. Hist. bi. 63, Oudheden
en Gestichten van Friesland,
D. I. bl. 76—80, 90, 91, 96, 97. Wagesaau , D. I. bl. 445.
Sjoerds, Fr. Jaarb. bl, 448, 449j 467—471. Bijv. en ^omn. op wagenaar , St. I. bl. 107—110.
A.
kluit, Ilist. d. Holl. Staatsregering, D. "V. bl. 42—59. Amst. 1805. Reeds maerlant heeft
met dezen jjunstbiicf gespol, welke in zijn geheel gevonden wordt bi]
beninga, Ilist. v. Oostfr.

-ocr page 367-

DES VADERLANDS. '36?,

te hebben, ondanks het gemis van staatkundige ona£hankelijkheid, en van die regten, 804
welke
vrije en eigene lieden onderscheiden (1). Zij toch geraakten onder Terschillende
hertogen , graven en regters, door
karel en zijne opvolgers aangesteld, of van dezen
afhankelijk ; en
Friesland werd tot een Hertogdom verheven. Men heeft, wel is waar ,
beweerd, op grond van den gemelden open brief des Keizers, dat de Friezen het regt
hadden, een eigen Opperhoofd uit hun midden, onder den titel van
Potestaat, te kie-
zen , en MAGNUS FORTEMAN wordt in acht honderd tien, als de eerste genoemd; doch met
meer waarschijnlijkheid is aangetoond, dat deze waardigheid van veel lateren oorsprong is ,
en niet vóór het verval van het Frankische Rijk is ingesteld (2). Anderen zelfs beweren,
dat alles, wat men dienaangaande vóór de dertiende eeuw gemeld vindt, als een verdichtsel
moet beschouwd worden, en het is zeker vreemd, dat noch in de oude Friesche wetten,
noch, zoo veel ons bekend is, in eenig echt stuk vóór de vijftiende eeuw, van deze
waardigheid melding gemaakt wordt (3). Ongetwijfeld hebben de Friezen vele keuren,
voorregten en vrijheden van den Frankischen Beheerscher verkregen, en hoewel de oor-
spronkelijke brieven, waarbij dit geschied is, niet meer voorhanden zijn, kan echter
de aarheid van vele dier vergunningen niét betwijfeld worden (4). Men verrhoedt dat
KAREL, ten tijde van het verdrag met de Saksers, ook den Friezen eenige nieuwe wetten
gegeven, of die, welke zij reeds hadden, naat de omstandigheden gewijzigd heeft. De
landrègten, nog in het oud Friesch voorhanden, Avorden aan hem toegeschreven. Zy
zijn echter voor het grootste gedeelte, blijkbaar uit het vóór-christelijk tijdvak afkom-
stig , en van daar, dat zij gedeeltelijk in den alleroudsten versbouw vervaardigd zgn,
of uit stafrijmen en korte spreuken bestaan, de orakel- en heilige taal der Heidensche
Priesterschap (5). Behalve deze oude wetten, heeft men ook nog andere in de Latijn-
sche taal, en deze schijnen wel door
karel gegeven te zijn. Duidelijk blijkt echter,
dat ook zij ten deele uit do oude zeden en instellingen des volks ontleend, en naar de
tegenwoordige behoeften veranderd zijn. Later werden zij door de zoogenaamde Friesche
wijzen ,
willemarus of wulmar en saxmundus of saghsmund , met eenige nieuwe ver-,
meerderd. De burgerlijke wetgeving ging met eene geestelijke gepaard; althatis, meii

bi. 78. wiksemii'8, Chron. v. Vriesl. bl. 97, Oudh. en Gestickten υ. Vriesl. D.I. bl. 13. Van

mieris , Charterb. ν. Holl. D. 1, bh 8. » Wat den vorm belreft/' zegt westewdorp , » moge deze

vrijlieidsbrief verdicht zijn; de waarheid van vele dier vergunningen wordt evénwel nietbetwijrcld."

!

Jaarb. v. Gron. D. I. bl. 88. Verg. bilderdijk, D. I. bl. 88.

(1) Over de vrijheid der Friezen in dien lijd leze men a. kluit , Jlist. d. Holl. Staatsrege'
ring,
D. V. bl. 8—42.

(2) Sjoerds, Fr. Jaarb., D. l. bl. 451—453.

(3) Zie de aant. op de Oude Friesche Wetten, bl. 118, nii^ ic Kampen cn Leexmarden, 1182.

(4) Verg. de aanm. van v. mieris, Gr. Charterh. v, Holl, P. I. bi. 9.

(5) Westendorp, Jaarb. v. Gron., D. I. bl. 79.

40 *

-ocr page 368-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ö04 brengt tot dezen tijd de instelling van het Kerkelijk Regt in Friesland, doorgaans
Syndriucht of Seendregt genaamd (1). De voorregten, welke de Friezen onder )iet
Frankisch bestuur genoten, dragen de teekenen der afhankelijkheid op het voorhoofd.
De hoofdzakelijke inhoud komt hierop neder: » Alle hunne zaken mogten zij, naar
eigen goeddunken, gebruiken en genieten. Zij waren alleen aan het Rijk, onder
welks bescherming zij stonden , eene kleine schatting verschuldigd, doch voorts aan
niemand anders onderworpen. Zij moesten zich van wederzijdsche beleedigingen ont-
houden, en hetgeen hun toebehoorde, vreedzaam, volgens de wetten, bezitten en te-
lugeischen. Ter beslechting hunner geschillen, zouden zij regters hebben, die met
eedo aan den Keizer verbonden waren, en naar de wetten des lands uitspraak
moesten doen. De Priesters en alle kerkelijke bedieningen zouden heilig zijn. De
eer der vrouwen en maagden moest ongeschonden blijven , en op alle misdaden eene
boete gezet worden, in geld, vee of andere goederen te betalen. Niemand mögt
met den dood gestraft worden dan vadermoorders, verraders, struikroovers, brand-
stichters, straatschenders en bloedschendigen. Van de aangetigte misdaden had men
zich te zuiveren door een lijfgevecht, gloeijend ijzer, ziedend water, of door een pleg-
, ligen eed. Ieder stond het vrij zijne zaak voor den regter zelf te bepleiten (2)."

Met den ondergang van het staatkundig volksbestaan der Friezen, ging ook die der
voorvaderlijke godsdienst gepaard. Hoe zeer de vernietiging van beide als eene wel-
daad kan beschouwd worden, zal blijken, wanneer wij eenen blik werpen op de go-
denleer, zeden, wetten en gebruiken van dat merkwaardig volk, in de zeven eerste
eeuwen onzer jaartelling.

De Legenden der eerste Christen geloofs-verkondigers in Friesland, en de oudeFrie-
sche wetten, zyn de oudste gedenkstukken , die eenig licht verspreiden over den maat-
schappelijken toestand der Friezen, maar ons tevens overtuigen, dat dit volk in de ze-
vende en achtste eeuwen , nog volmaakt geleek op de Germanen der vroegere tijden.
' Stavo , door eenigen voor denzelfden als thor gehouden , en foste of fosete , waren
de hoofd-godheden des lands. Beide hadden eenen beroemden tempel, op het eiland
Fositeland, hoogstwaarschijnlijk het tegenwoordig Helgoland, of heilige eiland (3) ,
waar men drie donderdagen in elk jaar, drie plegtige feesten ter eere dezer godheden
vierde.
Ludger verwoestte dit heiligdom , en bouwde eene Christen kerk op de plaats.
Men beweert ook, dat
foste een anderen beroemden tempel op het eiland Ame-
land,
bij het tegenwoordig dorp Foswerd gehad heeft (4). Hoewel deze goden door

(1) Westendorp , Jaarb. v. Gron., D. I. bl. 76.

(2) ÜBBOEMMiüs, Rer. Frisic. Ilist. Lib. V. p. 71. Verg. klust, JlUt. d. Holl. Staalsreg.
1), V. bl. 31 enz.

(3) Ze biervoor bl. 320.

(4) Grimm, Deut. Mythol. S. 144, 145; 378. ScnwEsPays-Bas avant et durant la Ώο-
inination Romaine,
Τ. II. ρ. 330.

-ocr page 369-

DES VADERLANDS. ^ 380

het geheele volk vereerd \yerden, bad echter elk gewest, elk regtsgebied, ja zelfs iedei- 804
huisgezin, zijne bijzondere bcscherm-godheid, die van den hoofdgod afhankelijk was,
en wier dienst naar eiscli werd waargenomen (1). Onder deze bijzondere godheden
behoorde de onder West- en Noord-Friezen vereerde godin
meda of medea , voor wie
een tempel te
Medemhlik was opgerjgt, doch wier beteekenis niet bekend is; men
vermoedt, dat onder haar de Maan of
diana, bedoeld werd. Althans deze godin is , schoon
veel minder algemeen , ook elders hier en daar bekend geweest (2). De
wuotass of
OTHiifs-dienst, even als die van freija , Avas ongetwijfeld in Friesland algemeen en
diep geworteld. Over het geheel zal de godenvereering en godenleer der oude Friezen,
niet veel van die der overige bewoners van
Nederland zijn afgeweken , en "uit dezelfde
bron zijn voortgesproten (3).

Tot in de achtste eeuw boden de Friezen hunnen afgoden menschen-ollers aan. De
daartoe veroordeelden werden bij de feesten, op verschillende wijzen geofferd; sommigen
werden door kamp- of zwaardvechters nedergehouwen, anderen aan galgen gehangen ,
eenigen gewurgd, anderen aan de golven ter prooi gegeven. De geloofs-prediker
vul-
fram
redde eenigen dier ongelukkigen uit de handen dezer barbaren (4). Het schijnt,
dat men bij voorkeur jonggeboren, kinderen offerde; en, naar de algemeene gewoonte
der Germanen, besliste het lot de slagtoflers. Zoodra echter een pas geboren' wicht
voedsel genomen had, mögt men het niet, tegen den wil der ouders, slagten. Men
leest, dat eene Friesche moeder het kind , waarvan zij zoo even verlost was, aan de
handen des offerpriesters ontrukte, door het eenige honig toe te dienen, heigeen ver-
hinderde , dat men er zich meester van maakte. De slagloffers onder de volwassenen,
waren gemeenlijk misdadigers, en vooral heiligschenders. Een Fries, die in een tem-
pel gebroken , of iels van het heilige geroofd had, werd aan den oever der zee
gebragt, verminkt, de ooren gespleten, en, ten zoen der bcleedigde godheid, in de
golven geworpen (5).

Aan het hoofd der eerdienst stond een Opperpriester, den Koning of Vorst in hoog-
heid gelyk, en onder hem waren een aantal Priesters, die in dezelfde regten deel-
den, en op welke dezelfde pligten rustten als bij de Germanen (6). Zij waren in hetal-
leenbezit der beperkte wetenschappen, en hun priesterlijk letterschrift zou het runen-

(1) AVestekdorp, Jaarb. v. Gron., D. I. bl. 47.

(2) Westesdobp, t. a. p. bl. 48.

(3) Zie hiervoor bl. 223—23Ö.

(4) Jonas, f^iVa-vüiframmi, aangehaald bij westendobp inde Verh, over den voorgenomen doop

van radbocd, bl. 147, 149. Scdates, t. a. p, p. 329.

»

(5) Additio Sapientium ad Leg. Frison, Tit. XII. Leg. 1. Het is opmerlcelijk, dai deze wet
er door een Cliristen is bijgevoegd.

(6) Zie hiervoor; bl. 236; en westerdorp; Jaarb. v. Gron., D. I. bl. 45, 46.

-ocr page 370-

Α L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε GESCHIEDENIS

306

δ04 schrift geweest»· zijn. Heilige bosschen, * gewijde'bronnen , tempels, afgodsbeeldenen
altaren/,' zullen ongetwijfeld bij'de Friezen in grooter getal, dan elders in
Nederland ^
aanwezig zyn geweest, daar zij zoo vele eeuwen, en langer dan eenig ander Neder-
landsch volk, aan de goden der vaderen getrouw bleven. Men verhaalt, dat in
eenen tempel
ie Rottum honderd godenbeelden pronkten, bij welke het volk schit-
terende feesten vierde. Zeker is het, dat vele der eerste en oudste Christen kerken eu
kloosters in
Fr'iesland gesticht zyn op de plaats , waar weleer goden-tempels en heilige
bosschen zich bevonden (1), '

De staatsinrigting der oude Friezen stond in naauw verband met de godsdienst,
Avaarüit zij gedeeltelijk \vas ontsproten, en vandaar, dat de Friesche wetten in de
goden- of orakel-taal werden overgeleverd. Zij zal, in de hoofdtrekken, niet van die
der overige Germaansch-Nederlandsche volken onderscheiden geweest zijn (2). De
hoogste magt berustte, naar het schijnt, gewoonlijk bij twee Vorsten , die nu eens Prins ,
dan Hertog, en dan weder Koning genoemd werden, van welke de een over deGroole,
de andere over de Kleine Friezen heerschte, doch wier namen door de verschillende
schryvers verschillend, en dikwerf door elkander verward, worden opgegeven. Men
heeft twee onderscheidene stamlijsten dezer Vorsten opgemaakt;
eenesooi Ν eder-Fries-
land, of Friesland
bewesten het Vlie ^ en eene voor Hoog-Friesland, οΐ Friesland.
beoosten het F^lie. Van Neder-Friesland zowéen Falkenhurg en Εgmond ,ydir\ Hoog-
Friesland Utrecht^
en vervolgens afwisselend, Medemhlik , Stavoren en Dokkum,
de zetelplaatsen geweest zyn (3). De magt der Vorsten was binnen enge grenzen om-
schreven , en de gewigtigste zaken van den staat moesten op de groote algemeene volks-
vergadering behandeld worden, die jaarlijks op eenen donderdag, den dag aan den God
STAVo gewijd, op een groot veld gehouden werd. De Priesters regelden deze algemeene,
zoo wel als de bijzondere vergaderingen van elk regtsgebied , en handhaafden door het
geheele Rijk, met hulp der hoofdlieden, regt en veiligheid. Dy het opmaken der
vonnissen, werden zij door wereldlijke personen, hetzij uit den adel of uit den vrijen
stand ondersteund, want elk moest door zyns gelijken beoordeeld worden (4).

Men telde vier standen onder de Friezen: Edelen, Vrye lieden, Vrijgelatenen en
Lijfeigenen of Slaven (5) , die dezelfde voorregten, verpligtingen en lasten zullen gehad

(1) Westendorp, t. a. p. bl. 47.

(2) Verg. hiervoor bl. 218—221.

(3) Westendori', Jaarh. v. Gron. D. 1. bl. 23, 24; en de Lijst van eeni{je Friesche Konin-
gen , bl. 34. ■ ,

(4) Westendorp ; t. a. p. bl. 46. ,

(5) Lex. Fris. Tit. L 5 1-4. Tit. III. § 5. Tit. XIL § 2. -Ed. sibrandi siccama, Leips. 1730.
Waarin eigenlijk het onderscheid bestaan heeft tussclien eenen Edele en een Vrije is duister. Zie
a. k.lcit, flist. d. Hall. Staatsreg. D. V. bl. 38—41.

-ocr page 371-

DES VADERLAPiDS. 36:

«04

hebben , als bij de Germanen, met wier zeden en gebruiken die der Friezen, blijkens
de oude wetten dezes völks, zulk eene treffende orereenkomst hebben (1). Bijna alle
misdaden, manslag en moord niet uitgezonderd, werden, zelfs lot in de achtste eeuw,
met eene eenvoudige boete gestraft. De moord door eenen vrijen Fries aan eenenEdele
gepleegd, was het dubbele van hetgeen de Edele voor den moord eens Vrijen verschuldigd
was. Deze laatste konde zich van de beschuldiging zuiveren door den eed en zeventien
getuigen ; voor den Edele waren een eed en elf getuigen van zijnen stand voldoende.
Voor het dooden van eenen Lijfeigene betaalden beide dezelfde boete; doch de beschul-
digde Edele, indien hy zich door een eed wilde zuiveren, moest drie, de Vrije vijf
getuigen bybrengen. De Avet bepaalde dezelfde boete voor een Lijfeigene zoo wel als
voor een Vrije, welke eenen Edele had omgebragt, als de Edele betaalde, die een van
zijnen stand gedood had. Alleen in geval van ontkenning, moest de Lijfeigene met
dertig getuigen zyn onschuld beëedigen. Het verronselen van eenen Edele of van eenen
Vrije, werd als moord gestraft. Op maagdenroof stond eene boete, welke fusschen den
Vorst, den vader of den meester der maagd, zoo zi] eene slavin was, verdeeld werd.
Overspel, aan de zyde der vrouw, werd met den dood of onteerendewegjaging getuch-
tigd. Vreemder dan dit alles is, dat vadermoord slechts met het verlies van het vader-
lijk erfgoed, en broedermoord met eene eenvoudige schadeloosstelling aan de naaste be-
trekkingen , geboet werd, terwijl op het stelen van een paard of os, en het inbreken in
eene >voning, de doodstraf bepaald was (2). De schuldige, met hot gezigt naar het
Noorden gekeerd, ontving zijne straf door de hand eens Priesters (3).

Op verschillende wijzen werd de eed, van zoo veel belang in de oude Friesche
regtspleging, afgenomen. GeAvoonlijk rukte men met de linkerhand een bos haar uit de
linker zijde van het hoofd, en raakte die met detweevoorstevingersder regterhand aan.
Men legde ook wel de hand op zijn zwaard , of nam het pand van zijnen mantel. Wan-
neer iemand een ander voor het geregt van moord ofmanslag beschuldigde, nam hij hem
])ij het pand van zijn kleed , en bevestigde onder eede do waarheid zijner beschuldiging.
De aanklager was dan verpligt om in een afgesloten veld, met den beschuldigde Ie strij-
den, en zoo deze bezweek, was de naaste erfgenaam verpligt de inoordboete Ie betalen.
In het tegenovergestelde geval, moest de aanklager de straf op den meineed bepaald,
voldoen. Deze bestond in eene boete en het verlies van do regterhand , doch dit laatste
kon door geld, en het leveren van eenige ossenkoppen afgekocht worden. Dikwijls werd

(1) Verg. hiervoor bl. 204-'21ö.

(2) Lex.Fris.Td. L § 1-4. Til. IIL § 3-8. Tit.IV. §5. Tit. XII. §1. Til. XIX. 5 1. Til. XX.
§ 3. Til. XXII.
§ 82. Additio Sapient. Tit. I. § 3.

(3) Het Noorden werd door de Germaansclie Chrislcncii als hel onzalig verblijf der Heidenen
hcscliouwd. Biddende en biechtende Chrisicnen zagen naar liel
Oosten met opgehevenc handen.
Grimm. Veut. Myth. S. 21, 23.

-ocr page 372-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

804 (Ie beslissiag aan het lot of toeval overgelaten. Indien iemand in een oploop was gedood
geworden, moest de beleedigde parlij zeven lieden opzoeken, die met twaalf anderen
zouden zweren. Elk hunner moest eenen hazelaarslok nemen, en een daarvan met een
injzonder kenmerk voorzien, vervolgens alle in wol omwikkelen en op het altaar van de
' cene of andere Friesche Godheid nederleggen. Hierop werd de Godheid aangeroepen ,
waarna de Priester, of een kind, voor de hand een dezer stokken opligtte. Was deze de
gekenmerkte, dan werd de eigenaar voor schuldig gehouden, als zoodanig gestraft, en
de medebeschuldigden vrijgesproken. Droeg de stok, die het eerst was opgenomen,
niet het bedoelde kenmerk, dan moest elk beschuldigde zijn slok teekenen, en die,
welke het laatste bleef liggen, kondigde den misdadiger aan (1).

Nog minder op de Friezen dan op de Batavieren , had deRomeinsche beschaving eeni-
gen invloed kunnen uitoefenen; slechts weinige jaren, waren zij aan
Rome schalpligtig,
en met de Romeinen in aanraking geweest. De Friesche Kronykschry vers kennen hun,
wel is waar, een hoogen graad van wetenschappelijke ontwikkeling toe, doch de levens-
heschry vers der Christen zendelingen uit de zevende eeuw, schilderen hen nog als een
barbaarsch, woest en ontembaar volk af,·^ en dit mogen zij, ten aanzien der Franken en
Angel-Saksers van dien tijd, ook wel geweest zijn (2). Beider berigten zijn niet van
overdrevenheid vrij te pleilen. Men schijnt met grond te mogen aannemen, dat in
de laatste eeuw van het vóór-Christelijk tijdperk, niet alleen landbouw en veeteelt,
maar ook handel en scheepvaart onder de Friezen bloeiden, en de wetenschappen, aan
die takken van bestaan verbonden, aangekweekt en bevorderd werden (3). De land-
bouw bestond hoofdzakelijk in de verbouwing van haver, boonen, rogge en gerst,
uit welke laatste graansoorten bier gebrouwen- werd dat algemeen bekend was. De
veeteelt bepaalde zich bij het aanfokken van paarden, runderen, schapen en vooral var-
kens, wier vleesch eene hoofdspijze bij de Friezen uitmaakte. De verzorging van dit
alles was den lijfeigenen, grijsaards en vrouwen aanbevolen De Edelen en Vrije mannen
iiielden zich alleen bezig met de jagt of met de wapenen en den krijg, zoo Avel te lan-
de als ter zee. De handel bestond meestal in ruiling van de voortbrengselen des lands,
tegen wapenen, metalen werktuigen en versierselen (4). Reeds vroeg waren de Friezen
als stoute ,en moedige zeevaarders vermaard (5), en ongetwyfeld hebben zy steeds deel ge-
nomen in de strooptogten ^ der Saksers, die in hunne broze vaartuigen, winden en

(1) Lex. i''m.,ïit. 3. § 5. Tit. Xli. § 2. Tit. XIV. §5,6. Art. 14, 81 etc.

(2) Zie de plaatsen aangehaald en medegedeeld bij sciuyes , Zes Pays-Bas, avant cl duranS
ia Domination Romaine
, Τ. iL ρ. 329.

(3) Verg. hiervoor bl. 308, 329.

(4) WESTEiVDORP, Jaarb. v. Gron. D. I. bl. 54,

(5) Zie hiervoor hl. 84 en 131. '

-ocr page 373-

DES VADERLANDS. ^ 384

golven trotseerden, om op de kusten van Galli'è en Britänje^ dood en venvoesling lo 804
verspreiden (1). '

Indien men do zeden, de gebruiken en den maalschappelijken toestand der oude Friezen ,
iiicl die hunner slamgenooten , de Angel-Saksers , in
Britanje konde vergelijken , zouden de
geschiedschrijvers dezes volks, in dit opzigt, door ons met vrucht kunnen geraadpleegd
worden (2). Doch de Angel-Saksers wijzigden hunne oorspronkelijke zeden en gewoonten
weldra naar die, welke door en onder de Romeinen in dat gewest Avaren ingevoerd. De
Friezen daarentegen bleven steeds op zich zeiven, of kwamen slechts in betrekking met
volken, even weinig beschaafd als zij , en weerden allen vreemden, vooral Frankischen
invloed, met bezorgdheid van zich af. De kunsten tot gemak en veraangenaming van
het leven, zullen vóór de tijden van
adgil I en radboud I, bij hen weinig meer dau
in den staat der kindschheid geweest zijn. Een geraamte, in eeneFrieschebegraafplaats,
nabij
Fridhiirg in Oost-Friesland, voor eenige jaren gevonden, en waarschijnlijk uit
de eerste eeuwen onzer jaarteUing, toont de hooge eenvoudigheid in kleederdragt aan.
Het Avas gehuld in een langen krijgsrok van grof, ongeweven doek, zonder naden en
knoopen. Het schoeisel bestond uit één stuk leer en zonder zolen. Een leeren riem
diende om dit schoeisel boven den voet vast te maken. De gaten in den riem en in hel
bovenste gedeelte van het leer, waren met eenige eenvoudige versierselen voorzien (3).

De staat van zaken kreeg in Friesland eene geheel andere gedaante onder het welda-
dig bestuur of toezigt van
karel den Groote, rnet wien een nieuw tijdvak in de Frie-
sche geschiedenis een aanvang neemt. Onder de wijze wetten van dien Vorst ontwik-
kelden zich bloei en welvaart steeds meer en meer; alom verhieven zich kerken en
godsdienstige of nuttige gestichten; het land werd beter bebouwd, en vele woeste plaat-
sen ontgind en in vruchtbare velden herschapen. Zoo er in dezen tijd reeds zeedijken
om het land geweest zijn, hetgeen echter zeer te betwijfelen is, waren zij niet bestand
legen den geweldigen aandrang van zee en winden. Een ongemeen hooge watervloed
dreigde
Friesland^ op den een en twintigsten van Wintermaand des jaars achthonderd
zes, met eenen geheelen ondergang. Eene menigte menschen en vee kwam om in de
golven, door wier geweld de kerk van
Minnetsga en het slot van Hermana, waar
velen eene toevlugt gezocht hadden, ineen stortten. Een groot geileelfe van de muren
van
Esonstad, een stedeken aan de Lauwere gelegen, en vijf en dertig huizen wer-
den omver geworpen. Lang bleef het water slaan op de velden, waardoor de winler-
zaaijing verstikte, en geene zomervruchten in den grond konden gebraglAvorden. Ilicr-

(1) Zie boven bi. 257, 209 en eldcrg.

(2) in liet bijzonder sharos turser , Bist. of the Anglo Saxons, T. ΙΠ.

(3) Konst en Letterbode voor ]818. D. L bi. 258, bij scdaves, t. a. p. T. H. p. 337.
i. deel. 47

-ocr page 374-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

806 uit ontstond een hongersnood, welke men zegt de grootste geweest te zijn, dien dit
gewest ooit ondervonden heeft (1).

. Het bestuur over Friesland was ondertusschen by de Rijksverdeeling, in hel begin
dezes jaars door
karel den Groote, onder zyne drie zonen, te Thionville met goed-
keuring der Frankische Stenden bepaald, aan 's Keizers oudsten zoon en naamgenoot
ten deel gevallen. Te
Nijmegen, waar zich thans de groote Vorst bevond, werden
verscheidene wetten uitgevaardigd , bij welke onder anderen bevolen werd, dat men
zich naar deze Ryksverdeeling, als 's Keizers uiterste wil, moest schikken, terwijl tevens
elk eenen nieuwen eed van getrouwheid werd opgelegd (2). Eenigen zijn niet vreemd van
(Ie gedachte, dat het gevaar, Avelk uit het Noorden dreigde,
karel tot deze maat-
regelen bewogen heeft (3). Indien vrees voor de invallen der Noren bij dezen Vorst

807 bestaan hebbe, was zij niet ongegrond. Immers in Herfstmaand des volgenden jaars,
verschenen de Denen met vijf schepen, naar
Friesland bestemd , op de Eems, roof-
den en plunderden de omliggende landstreken, dnch trokken, op het berigtder krijgs-
toerustingen, die legen hen gemaakt werden, met den buit weg. Spoedig echter ver-
toonden zij zich weder, zeilden het
Vlie in, en legden twee dorpen, Westerioierum
en Dijkshorne, in de asch (4). Men verhaalt, dat zekere halfdak , een Noordsch
opperhoofd of aanvoerder, met zijne volgelingen eene toevlugt bij
karel zocht, wien
hij den eed der trouwe zwoer; en acht het Λvaarschynlijk, dat de Keizer hem en de
zijnen gebruikt heeft, om de aanvallen hunner landslieden af te weren, en een gedeblte
onzer gewesten aan zijne zorg heeft toevertrouwd (5).

Hoe vreemd deze handelwijze van karel ons voorkomt, kan zij echter een gevolg
van de verzwakking des reusachtigen Rijks geweest zijn, welke zich toen reeds merk-
baar' openbaarde, en die zich onder zyn opvolger door zoo vele rampen kenmerkte.
Hieruit laat zich de stoutheid der Denen verklaren , welke in dezen tijd voor het eerst
met openbaren krijg de staten van eenen Vorst aanvielen, dien zij tot nu toe met de
uiterste behoedzaamheid ontzien en gemeden hadden (6). Terwijl
godfried , hun Ko-
ning , en, volgens eenigen, de zoon , doch veeleer de kleinzoon, van
odilbalda , eene
dochter van
radboud I, de'Abodriten , de oude bondgenoolen der Franken, tusschen

808 de fVezer en Elhe^ beoorloogde, trok olaus , zijn zoon, met eene aanzienlijke krijgs-
magt naar
Friesland, ΑάΧ vermoedelijk van een aanzienlyk getal strijdbare mannen

(1) Occo scahlensis, bl. 62 , 63. Winsemids, Chron. v.Friesl, bl. 83. Sjoerds, Fr.Jaarh.
D. I. bl. 456. ^Tegenw. Staat v. Friesl., D. I. bl. 250.

(2) Vajt loon, Aloude Holl. Hist. D. II. bl. 23.

(3) Van Bolhuis, de ]Voormanne7i in IVederl.·, bl. 29.

(4) Occo scarlensis, bl. 63, 64. winseimios, Chron. v. Friesl., bl. 83. Sjoerds, Fr.
Jaarb.
, D. I. bl. 456.

(5) Van boluuis, de Noormannen in Nederl. bl. 20.

(6) SisMONDi; Eist. d. Franc., T. I. p. 532.

ί

-ocr page 375-

DES VADERLANDS. 371

was ontbloot geworden, om Saksen te dekken , of de Abodriten te helpen. ' Dezo on- 808
verhoedsche aanval verspreidde in den beginne, eene algemeene verslagenheid onder de
Friezen; doch ten laatste den moed hervattende, -vielen er, met afwisselend geluk,
onderscheidene gevechten voor, en
olaus zag zich eindelijk genoodzaakt, naar de
Eems terug te trekken, oogenschijnlgk met het doel, zich aldaar naar Denemarken
in te schepen. De Friezen volgden hem op de hielen en versloegen zyn leger. Al
de gevangenen, behalve
olaus , die zwaar gewond in hunne handen gevallen was,
werden onthoofd en in de
Ε eins geworpen (1). De nederlaag van olaus wederhield
andere Noormannen niet, naar de
Lauwers te stevenen, waar zij, naar luid der oude
Kronijken,
Esonstad^ bij verrassing, innamen, plunderden, en bijna geheel in ascli
veranderden.
Stavoren ^ Bolsward en Dokkum, rustien, om deze daad te wreken,
veertien oorlogsvaartuigen uit, van welke zes naar
Jutland, en acht naar de kusten
van
Noorwegen stevenden, alles vernielende, wat hun voorkwam. Doch bij de terug-
komst, onder het inzeilen van het Flie, door eenen geweldigen storm beloopen, kwa-
men slechts tien dezer vaartuigen behouden in
Stavoren aan (2). Dit leed konde niet
ongewroken blijven. Weldra verscheen weder eene Deensche vloot op de Friesche kus-
ten , en rigtle de vreesselykste verwoestingen aan.
Stavoren nam al de lasten, ter uit-
rusling eener vloot, op zich, en bragt op nieuw eenige vaartuigen in zee, welke op de
Lauwers en Eems zes Noordsche schepen vermeesterden. Men verdeelde den herover-
den buit te
JDokkum onder diegenen, welke het zwaarste verhes geleden hadden (3).

Karel bevond zich in dien tijd te Nijmegen om het Paaschfeest te vieren, en tea
overslaan der geestelijke en wereldlijke Grooten uit den omtrek, doeltreffende maatre- 809
gelen te nemen legen ingeslopene misbruiken, en ter bevordering der algemeene belan-
gen van den staat (4). Hier kwam hem
eardülf , de onttroonde Koning van iV^or/AMW-
/»er/awc/, bezoeken en om hulp smeeken. Op raad des Keizers trok hij naar Äöme, om
Paus LEO in zijne belangen over te halen. Dit gelukte, en nog vóór het einde des jaars
zag de verjaagde Vorst zich dooi' bemiddeling der Keizerlijke en Pauselijke gezanten,
in zijn gezag hersteld (5).

Kabel , 's Keizers zoon, had intusschen godfried over de Elhe terug gejaagd,

(1) Occo scarlkssis, LI. 04~G7. Wikseïïiüs, Chron, t?. VriesL bl. 84—85. Sjoeiids, Fr.
Jaarb.,
D. 1. 1)1. 459.

(2) Occo scarleflsis, bl. 70, 71. Wiäsemius, Chron. v. Friesl. bl. 86. Sjoerds, Fr. Jaarb.
D. 1. hL 46Ό.

(3) Occo sc.vblensis, bl. 71. WirrsEMiüs, Chrott. v. Friesl. bl. 87. Sjoerds, t. ä. ρ.

(4) Atinales ßertin ad annum 808, bij van loo«, Aloude Holl. Ilist. D. II. bl. 24, cn de
Capitularia karoli mag«! ad annum 808. c. 2, 3, 8, 10, 11, 12, 18.

(5) Vak loon , t. a. ρ. bl. 23. Bij de aldaar aangehaalde Schrijvers voege men eikuardi An-
uales
ad ann. 808. Sharom türker in zijne Iltst, of the Anglo-Saxons, maakt van deze gebeur-
tenis geene melding·.

47*

-ocr page 376-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ÖOÜ en om de strooplogten der Denen aan deze zijde des Rijks voortaan te beletten , ^verd
aan den regier oever dier rivier eene «vesting opgeworpen, en met eene Frankische be-
zetting voorzien
(1). Godfried, dus verhinderd zijne veroveringsplannen van dien kant
cn te lande voort Ie zetten, trachtte zijn geluk ter zee te beproeven, en stavende het
810 volgende jaar, met eene vloot van twee honderd zeilen naar
Friesland» Hoewel nu de
grootte en bemanning dezer schepen volstrekt niet bij die der latere tijden kunnen ver-
geleken worden, was deze vloot echter ontzaggelijk genoeg, om schrik en verbazing
onder do bedreigde volken te verspreiden (2). De eilanden langs de Friesche kust, open-
den het tooneel der verwoesting, die weldra op het vaste land, waar de Denen van drie
kanten binnendrongen, werd voortgezet. De Keizerlijke stadhouder over i^We^/anrf,
door eenigen
egbert , door anderen herik of rerik genaamd , zond hun drie legeraf-
deelingen te gemoet, die echter geslagen werden, en men wil, dat de stadhouder zelf
door GODFRIED met eigen hand is omgebragt. Gelijk een vernielende stortvloed , welke
de dijken en dammen, die hem moesten bedwingen, heeft omvergeworpen, met teugel-
loos geweld, de velden overstroomt, en alom de kenmerken der vernieling achterlaat,
even zoo verdelgend was de togt der Denen. Ouderdom noch kunne, staat noch waar-
digheid, waren heilig voor het moordend staal dezer barbaren. Steden, dorpen, kloos-
ters, kerken, werden geplunderd , en in de asch gelegd.
Groningen, dat reeds'een
tamelijk vlek schijnt geweest te zijn, had inzonderheid veel van hen te lijden; do
St. Maartenskerk werd aan de woede der vlammen opgeofferd, en zekere
walpried ,
benevens andere Christenen, wreedaardig vermoord. Het geteisterde gewest werd daar-
enboven eene schatting van honderd ponden zilvers opgelegd, die terstond moest voldaan
worden. De overmoedige
godfried begon Friesland reeds als zijn wingewest aan te
merken , op welk hij als
radbouds kleinzoon van moeders zyde, een onwedersprekehjk
regt meende te hebben. Doch het bezit van
Friesland alleen , was niet het hoofddoel
zgiicr magtige krijgstoerusting geweest. Hij wilde tot in het midden van
karels staten
doordringen, hiertoe uitgelokt zoo wel door wraak als door den rijken buit, Aveike deze
])locijendo gewesten hem in hel verschiet vertoonden (3).

(1) Verg. wagenaar, D. II. hl. 3(). sisjiondi;, Ilisl. d. Franc., T. I, p. 532. Vaix bolhuis,
de Noormannen in IVederl. bl. '02, 33.

(2) Men leze over tic {jrooltc en Jjcmanninj; der Noordschc vaartuip,en , de belannrijke cn juisfc
aanuierkino; van den lieer
van bolhuis , de iVoorinannen in JVederl., ld. 33, 34. Dezen {>eleerde
kojnt de berekenin,"; van
iiegeavisch , van onffcveer 100 man op elk scliip , door elkander, te lioo^^ voor.
)) In de
Ileimshringla zef;t hij, » vindc ik eens melding gemaakt van een groot seliip, van 32
roeijers, hetwelk hij strooplogten gebruikt werd, en ruim
200 man voerde. Verder leest men er
van sehepen met
20 roeijers, en 100 of 00 man; van bO, GO, 3i>, 30, 20, ]2 cn 10 man; dio
met geringe ])cmanning waren sjiclvarende schepen."

(3) Eikuardi Annales ad annmn 810. Ejusdem yita karoli magsi, c. 14. p. 31, 32. J. λ.
i.Evnis, Lih. V. c. 25. Wi>'S23iil-s, C/iron. v. Vricsl. bl. 03. Sciiota-M'S; Fr, Mist. bl.

-ocr page 377-

DES VADERLANDS. ^ 388

De >vaakzaamheid des bejaarden Keizers Terijdelde dit plan. Immers is bet geheel 810
onwaarschijnlijk, en zelfs in strijd met bet verder verhaal dezer gebeurtenis, dat do
Denen tot aan den
Moezel zouden doorgedrongen zijn, en Utrecht, Keulen en Aken
ingenomen hebben (1). Naauwelijks had karel te Aken den inval der Denen in JFV'iei-
land vernomen , of er werden onmiddellyk naar alle oorden des Ryks renboden ge-
zonden, om een magtig heir bijeen te roepen, en te
Gent werd een aanzienlyk getal
schepen uitgerust, wier vereenigingspunt
Boulogne zijn zoude, ten einde de kus-
ten tegen de zeeroovers te beschermen, of hen zelve aan te tasten. Ondertusschen
trok KAREL den
Rijn over, en wachtte te zijne scharen af, met Avelke '

hij vervolgens ter plaatse oprukte, waar de Aller zich met de JVezer vereenigt. Naar
het schijnt, wilde hij den geduchten Koning van het Noorden slechts verdedigenderwijze
beoorlogen. Hij besloot althans^ hier den uitslag van de snorkende bedreigingen des
Deens af te wachten, die niet alleen
Friesland en Sßksen reeds als zijne wingewesten
beschouwde , maar zich vleide , geheel
Germanië te onderwerpen , en zich beroemde dea
Keizer in
Aken te zullen opzoeken, en tot een tweegevecht uit te dagen (2). De dood
van GODFRIED, en do terugtogt der Deensche vloot, welke FriW/awc? verwoest had ,
gaven, onverwachts, eene geheele andere wending aan den loop der zaken.
Hemimisg ,
de neef en opvolger van godfried op den troon van Denemarken, sloot terstond eenen
wapenstilstand met
karel , welke door de krijgsbevelhebbers van beide volken op de
wapenen bezworen werd, dewijl het slechte jaargetijde hel bijeenkomen van afgezanten,
ter sluiting van een vreéverbond , ondoenlijk maakte (3).

Twaalf Frankische graven , onder welke zekere dirk , die voor een Frieschen graaf gehou- yn
den wordt, en een gelijk aantal Deensche Grooten , kwamen in de Lente des volgenden
jaars, te dien einde, aan den
Eider bijeen, welke stroom in het wederzijds plegtig be-
zworen verdrag, tol grensscheiding der beide rijken bepaald, en hiermede de krijg geëin-
digd werd (4). Wegens het kortstondig verblijf der Denen in heeft men lot

J)encvens de schrijvers aannx-liaakl bij van loon, Aloude Tloll. Uist, D. II. hl. 26—28, wace-
x\an,
D. II. hl. 37—39, en van bolhuis, de Noormannen in NederL bl. 33--37. ,

(1) Monach. S. Gall, de Reh. karoli mag«i, Lib. II. c. 21, gevolgd door van loon, wace-
NAAR, s.ioerds, wiisTENDORp, bilderdijk ch van kampen, dic allcn, zondcf belioorlijk oiiderzoek ^
olkajidcr lichhen afgeschreven, heeft blijkbaar, even als
iienikga , Uist. v. Oost-Friesl. bl. 73,
latere gebeurtenissen, onder eenen volgenden
godfried , met deze verward. » Van deze overwin-
ningen (Dl aan den ^/ocüc/," zegt de Heer
van bolhuis, » lieb ik geen spoor kunnen vinden t. a. p.
Li. 38.

(2) einiiardi Vita karoli wagni, c. 14. ji. 32. Regino ad annum 810, aangehaald door wa-
genaar
, D. ii. 1)1. 40.

(3) Zie de'schrijvers bl. 372, aanm. 1. opgegeven. ^

(4) Regino, Chron. ad annum 811, en Chron, Stator, c. 3, bij van loon, Aloude Hall,
Jlist
D. II. bl. 20.

-ocr page 378-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

811 het gebied der fabelachtige vertelhngen teruggebragt, al wat eenige Kronijken melden be-
trekkelijk de Deensche heerschappij, Ie dien lijde, in onze Noordelijke gewesten (1). Men
verhaalt, dat
godfried eenen landvoogd en eenen ontvanger overi^r«ei/awc?aanslelde , om de
Friezen in bedwang ie houden, en de jaarlijksche schatting te innen. Men noemde deze
schatting omdat de munten, zoo als verhaald wordt, bij de betaling in een bekken

of schild werden geworpen, en de klank (het kleppen) daarvan over twaalf aaneenvolgende
vertrekken, in een gebouw van twee honderd veertig voet lengte, moest gehoord wor-
den. Indien de ontvanger', in het voorste gedeelte des gebouws, de klank van het
muntstuk uit het twaalfde vertrek niet hoordej was het verbeurd, en moest zoo lang
door andere vervangen worden, tot dat zijn oor bevredigd was. Het was den ingezete-
nen niet geoorloofd goud of zilver te dragen; zij moesten, ten teeken hunner slavernij,
houten halsbanden met zich slepen , en mogten in hunne woningen slechts eene deur heb-
ben naar het Noorden, en zoo laag, dat zij, bij het uitgaan , zich voor hunne Noordsche
meesters bogen (2). Andere overleveringen uit deze tyden van moord en roof, leven
nog in den mond des volks, wier juistheid en naauwkeurigheid echter wel op dezelf-
de lijn mogen geplaatst worden, met die der berigten van eenen krijgstogt van
karel
den Groote, om dezen tijd naar Rome ondernomen, in welken hij door een groot
aantal Friezen, onder het geleide van
jiagnus 'forteman, gevolgd werd (3). Men weet
immers uit echte bronnen, dat deze Vorst, na den gesloten wapenstilstand met de De-
nen, zich naar Aken begaf, en, als hadde hij een blik in de toekomst geworpen, die
maatregelen van voorzigtigheid liet ten uitvoer brengen, welke hij, ter beveiliging zij-
ner staten, tegen de Noormannen , noodig oordeelde. Hij bezocht de Westelijke kusten
van zijn gebied, beval het vervallen zeebaken te
Boulogne lot eenen vuurtoren in te
rigten, nam de vloot aldaar en vervolgens de nieuwgebouwde schepen te
Gent in oogen-
schouw, en gelastte zijn zoon
lodewijk , vloten op de Garonne en Rhone bgeen te
brengen. Omtrent het midden van Slagtmaand keerde hy naar
Aken terug, en ontving
hier
aowin en hebei , twee gezanten van hemming , die, ten blijke der vredelievende
gezindheid huns Konings, hem geschenken aanboden (4).

813 Friesland was echter door dit verbond met de Denen niet gewaarborgd tegen alle
strooptogten uit het Noorden. Men vermoedt, dat de zonen van
godfried, die wegens

(1) Ubbo emmius, Rer, Friste. liist., Lib, V. p. 70. SciioTAfd's, Fr. Hist. bl. 65, .Sjoerds,
Fr. Jaarb., D. I. bl. 463.

(2) wiifsemius, Chron. v. Vriesl. bl. 93. Westendorp, Jaarb. v. Gron., D. I. bl. 106, en
de boven aangehaalde schrijvers.

(3) Occo scaulensis, bl. 72—74. Winsemius, Chron. v, Friesl. bl. 87—94. vergeleken met
s
,ioEBDs, Fr. Jaarb. D. I. bl. 465-471.

(4) Eikhabdi Annales ad annuni 811. Regiro, Chron. ad annttm 811, aangehaald bij vak
LOON, Aloude Holl. Hist. D. II. bl. 30.

■ \

-ocr page 379-

DES VADERLANDS. ^ 390

het ombrengen yan hunnen vader, naar Zweden vrnven gevlugt, yersloord over de SI3
hulp door KAREL
deu Groote^ hunnen tegenstanders bewezen, in Friesland gevallen
zijn (1). Zeker is het, dat om dezen tijd Noormannen in dit gewestlandden, er groote
verwoestingen aanrigtten, en rijken buit, benevens een groot aantal gevangenen , met
zich voerden (2). Een geleerd geschied-onderzoeker is van gevoelen , dat ons tegen-
woordig
Friesland toen nog Aveinig of niet van de Noormannen te lijden heeft gehad.
»Wij zien," zegt hij, »bij hen vrij duidelijk het plan doorstralen, om zich naar den
kant van
Saksen uit te breiden; zij hadden het dus meest op het Oostelyk gedeelte van
Friesland gemunt, dat zich (van de Lauwers?) tot aan de/iTezer uitstrekte (3)."

Niet slechts bij de Noordelijke grenzen des Rijks bepaalden zich de togten dezer ver-
metele zeeschuimers. Nog bij het leven van
karel zeiven vertoonden zich hunne roof-
schepen op de Zuid-West-kusten van
Frankenrijk, en zy schijnen zelfs in Aquitani'è
geland te zijn. De schrandere Vorst zag deswege met eene bange doch gegronde vrees, de
toekomst te gemoet, welke hij niet beleven zoude. Afgemat door jaren, ziekte en zor- 814
gen , werd hij , reeds merkelijk verzwakt, in het laatste van Louwmaand, bij het verla-
ten van het bad, door eene koorts aangetast, welke hem, acht dagen later, den acht
en twintigsten dier maand, in het twee en zeventigste jaar zyns levens, ten grave sleepte.
Hij had zeven en veertig jaren over do Franken, drie en veertig over de Lombarden, eu
veertien als Keizer van het Westen geregeerd. Hij werd te
Aken ^ in deSt. Maria-kerk,
door hem gesticht, begraven (4).

Onder de Vorsten, die ooit der mcnschheid ten zegen waren, bekleedt k.arel de
Groote
eenen zeer uitstekenden rang; en de karakterschets van dezen merkwaardigen
man kan weinig anders dan eene lofrede zijn, bovenal wanneer men hem, gelijk
de
onpartijdigheid vordert, uit het standpunt van zijnen tyd beschouwt, en zich door geene
staatkundige of godsdienstige vooroordeelen laat wegslepen (5). Al wat den Vorst groot

(1) Van bolhuis, de Noormannen in Nederl. bi. 42.'

(2) 'EmuK'ROi \Annales ad annum 813, en Chron. Moiss. ad annum 813, bij va\ loóï( ,
Aloude Hall. liist, D. II, bl. 31.

(3) Van bolhuis , de Noormannen in Nederl. 1)1. 46.

«

(4) Eikhardi Vita karoli jiagiii, c. 30. p. 49. Dewez heeft uit het werk van den St. (iaJier
inonnik, iie iiei. karoli magni, aangetoond, dat karel de Groote ook ia Aken geboren was.
Hist. Gen. de la JSelg. T. II. p. 187.

(.5) Voltaire, Essay sur l'esprit des Nations. T. II. (jIi. 15—23. (ϊιββολ, Decline and Fall
of the Roman Empire,
Ch. 49. p. 890. A. v. kotzebue, Gesch. mn hetDuitsche liijk, J>i.
170—
218. Amst. 1815, en anderen, hebben karel met te gToote tegeningenomenheid, Ie zccrn;iar
hunne denkbeelden over godsdienst en s(aalkunde beoordeeld. Gunstiger })eoordceIaar8 en vpk-
dedigers daarentegen heeft hij gevonden in de Middeleeuwsche schrijvers, in
miblv, Obserra-
tions sur l'JUstoire ße Franc. Liv.
II. Ch. 11. p. 36. Vellet, Jlist. de France, Τ. I, ρ.203.

-ocr page 380-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

'S14 maakt en den, mensch veredelt, was in hem vereenigd. Een helder, veel bevallend en
veel omvattend versland, een groote, geoefende en krachtig werkende geest, openbaren
zich in al zijne handelingen als -Regent, als Veldheer, als Wetgever, als Bevorderaar
der wetenschappen, en als Mensch. Men ziet hem met wysheid en kracht overwinnende
en overwonnen volken beheerschen, hunne Woeste zeden zoo veel mogelijk verzachten,
bloedige vooroordeelen matigen, de veiligheid van den slaat door de doellreffendsle
maatregelen, en die van bijzondere personen en eigendommen door Avyze wellen, be-
schermen. Ofschoon Alleenheerscher , luistert hij
naar de stemmen der onderdanen op de
volksvergaderingen, en handhaaft het regt niet naar willekeur, maar naar beschreven
wetten, die het diepe inzigt des wetgevers verkondigen, de misbruiken weren of voorko-
men , en de voorwendsels'tot pligtonlwijking verhinderen. Koophandel en zeevaartstij-
gen tot een ongekenden bloei; land- en tuinbouw Avorden door het voorbeeld van den
Vorst zeiven, fabrijken en handwerken door zijne ondersteuning, aangemoedigd, en
paleizen , kerken en gebouwen , tot nuttige inriglingen bestemd , verrijzen, en woeste
gronden zijn bevolkte steden geworden. Beleid en spoed kenmerken hem als Veldheer;
als door eenen tooverslag , vertoont
hij zich voor het oog zijner verbaasde vijanden, Λvan-
neer zij hem nog aan het andere einde van zijn gebied vermoeden. Hij weelde gevaren te
mijden, maar tevens die het hoofd te bieden; en zijne tegenwoordigheid van geest begeeft
Jiem even min als zijn moed. Grootsch in
het ontwerpen, vaardig in het uitvoeren,
of onverwrikt in bet doorzetten zijner plannen, verandert hy de gedaante van
Europa ,
en sticht binnen de grenzen van een enkel menschenleven, eene heerschappij , zoo uit-
gestrekt als de Romeinen slechls in zes of zeven eeuwen zich konden onderwerpen (1).
De gelukkige veroveraar van een half ΛV6relddeel, is tevens Wetgever der ongelijksoortige
volken, door hem onder eenen schepter vereenigd.
Montesquieu stelt hem, in dit op-
zigl, als een toonbeeld voor, doch terwijl hij de wijsheid van
ka.rel in zijne wetgeving
bewondert, vindt
gibbon in die wetten geen stelsel, maar slechls eene toevallige aan-
eenschakeling van bevelschriflen, in welke hij, schoon ze lof verdienen, noch de alge-
meene inzigten, noch den geest eens wetgevers herkent (2). Doch deze wetten, zij
mogen dan een volledig geheel vormen, of niet aan de eischen van een geregeld Λvetbock
voldoen , waren berekend naar de behoeften der half ontwikkelde volken, voor welke zij

Montesquieu, Esprit des Loix, Liv. XXXI. CIi. 18, 19. robeutsort, The reign of the Em·
pror
cuartes V, p. 322, 392, 393, 360 etc. in zijne Works, London 1836. Van kampen,
Vaderl. Karahtcrk,, D. I. bl. 53—63, maar bovenal in von dalberg's ßeirachtungen über den
Charakter
karls des Grossen, in 's mans schriften, S. 3—33. Heilbron 1821, en in j. α. streso,
constahtyn
de Groote, en ciiarlemagne of Äare/tZe Groote, bl. 87—225. Arnh, 1836.

(1) SisMONDi, Hist. d. Franc. T. II. p. 1.

(2) Moktesquieü , Esprit des Lais, Liv. XXXI. Cli. 18. Gibdon , the Deel, and Fall bf
ihc Roman Empire,
(ΐΐι. XLIX. ρ. 890; Verfj. sismobdi , Hist. d, Franc. T. I. p. 518.

-ocr page 381-

DES VADERLANDS. ^ 392

bestemd ΛναΓβη. In eene eeuw van woeling, worsteling en bloed , handhaafden zij de goede 814
tucht, beteugelden den overmoed der Grooten , beperkten het gezag, of de aanmatigingen der
Geestelijkheid, aan welke, door den drang der omstandigheden, wereldlijke heerschappij
en tienden, waren toegekend geworden. Zg beschermden de regten der geringeren ,
schaften ingeslopen misbruiken af, en omschreven de pligten , welke Avereldlijken en
geestelijken, in verschillende betrekkingen, te vervullen hadden. Op een edeler
en verhevener standpunt dan dat van veroveraar, van beheerscher of veldheer, ver-
toont zich KAREL als de Beschaver zijner volken. Hij begreep reeds wijsselijk in zijne
eeuw van onkunde en duisternis, wat vele Vorsten in opgeklaarder tijden niet konden
of wilden begrijpen, dat kennis en verstands-verlichting des volks, de zekerste waarbor-
gen zijn voor de rust en het geluk der stalen en troonen. Van deze waarheid geheel
doordrongen, bevorderde hij, door eigen voorbeeld , de beoefening en aankweeking der
Avetenschappen. Hij verhief zijn schitterend Hof lot eene vergaderplaats der voorlrefle-
lijkste mannen en der geleerdste vreemdelingen van zijnen tijd, aan wier leiding hij
zich geheel overgaf. Hier werden de verdiensten van oenen
alcuihus, eenen akgibert ,
eenen Einhard , eenen petrus vakt pisa en anderen gewaardeerd; hier deelden dezo
geleerden in den vertrouwelijksten omgang van den grootslen Vorst der middeleeuwen.
De zonen en nabestaanden des Keizers, de Grooten des Eijks, de hovelingen, ja
zelfs de adellijke jonkvrouwen kweekten de nuttige kunsten aan; en
karel , die in de
eerste jaren zijner regering, zijn naam niet konde teekenen, werd eindelijk zelfs eeu
der geleerdste mannen van zijnen lijd (1). In het bijzonder strekte hij zijne zorgen uit
over het onderwijs en de opvoeding der jeugd, en door het geheele Ryk werden Ie ba-
rer vorming, openbare scholen gesticht, welke vóór dien tijd in hel Frankische Rijk
niet bekend, of van weinig aanbelang waren. Door eene bijzondere Rijkswetwerd
het onderrigl in de talen, de rekenkunst en in het kerkgezang dringend aanbevo-
len (2). Niet minder sloeg hij acht op de beschaving der geestelijkheid. De vervallen
kerk- en kloosterscholen, waarin zij haar beperkt onderrigl in lezen, schrijven en zin-
gen ontving, werden verbeterd, vermeerderd, en de vakken van onderwijs aanmerkciijk
iiifgebreid (3). Onder de beroemdste leeraars ,
mi Engeland gxx Ilali'è ^GXOG^m m
rijk bezoldigd, bereikten deze scholen eeu hoogen bjoei, terwijl de geestelijkheid erjti-

(1) Men Avil, dat hij zich in de laatste dajjcn zijns levens, bezig hield met het vcrbefercn
der Latijnsche vertaling der Evangeliën, naar den Griekschen tekst en naar eene Syrische overzet-
ting. F.
lorentz, alcoins Leben, S. 156. Dat kabel tamelijk wel in het Grieksch ervaren was
getuigt
einhard , Vita kaiioli magki , c. 24. ρ. 44.

(2) Karoli magki. Epist. d. a. 788 ^p. Baluz. Capitular I. 202. Zie mede κ. d. iiülisiajin,
Stüdtewescn des Mittelalters, Th. IV. S. 304.

(3) Een uitvoerig berigt over den aard dezer onderscheidene scholen , vindt men bij F, lorestï,
ALcuiKs Leben; S. 56—69; en over de leerwijze zelve S, 26—41.

I. deel. 48

-ocr page 382-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

814 stig, en met een gewenscht gevolg, tot beoefening der letteren, en eenen onberispelijkeu
levenswandel, vermaand werd (l). De boekverzamelingen vermeerderden, de schrijf-
stijl werd veredeld, de geheel verwaarloosde oude letterkunde vond hare beoefenaars,
en de Grieksche taal herbloeide weder in het Westen, »Het was een opwekkende
dageraad, Avelke, na de duisternis van eenen noodlottigen nacht, eenen nieuwen dag
verkondigt (2)." De dagelijksche mensch staat met reden verbaasd, hoe één man,
Ie midden van het gewoel der wapenen, ondanks den last van de gewigtige staatszor-
gen eener uitgestrekte heerschappij, in spijt der vooroordeelen, der onkunde en des
bijgeloofs, zoo veel tot heil der menschheid heeft kunnen verrigten. Het waren zijne
wetenschappeiyke inrigtingen alleen, welke onder de vreesselyke beroeringen en staats-
stormen der volgende tijden, den stilstand van den menschelijken geest verhinderden,
, en
Europa voor eene volstrekte wetenschappelijke barbaarschheid bewaarden (3).

Het is waar, de middelen, welke karel bezigde, om het hooge doel, de bekeering
en beschaving van
Duitscliland, te bereiken, waren dikwerf wreed, verschrikkelijk,
verfoeijelijk. De omstandigheden echter, in welke hij zich bevond, de aard der volken,
welke hij moest bestrijden en beheerschen, de ruwe zeden en gewoonten, do bekrom-
pene begrippen en woeste krijgsgebruiken dier ijzeren tijden, maakten daden van geweld
tot e6ne wreede noodzakelijkheid in eenen Vorst, die liever vergaf dan strafte, en bo-
ven zyne tijdgenooten verheven was in zedelijke ontwikkeling, zoowel als in verstande-
lijke beschaving (4). Eenvoud van zeden, ongeveinsde belangstelling in de godsdienst,
afkeer van dweeperij, bijgeloof en huichelarij , naauwgezette pligtsbetrachting en wijze
spaarzaamheid, versierden dezen ongemcenen man als Mensch (5). Gebrek aan zelfbe-
heersching, in toorn en in geslachtsdrift, werpt eene schaduw op dit groote karakter,
en herinnert de zwakheid der menschelijke natuur (6).

Men heeft getracht de beginselen der daden van dezen grooten en weldoenden geest

(1) Capitiil. k\roll ct nionovici Imp. Lib. I. 72. in lindekborg's Codex. Legum Antiq.
p. 841. Lorenta, t. a. p, 8. 159—1G4. j

(2) Von DviBEßii's Schriften, S. 10.

(3) J. a. streso, t. a. p. bl. 175—20f), lieeft uitmuntend de verdiensten van karel, met be-
trekking tot de verstandelijke en godsdienstige bescliaving zijner volken, ontwikkeld.

(4) Van kampen; FaderL Karakterk. D. I. hl. 58—64. Streso , t. a. p. bl. 92—124.

(5) Streso, t. a. p. bl. 168—174 en bl. 210-225.

*

(6) Von dalbeug , t. a. p. S. 16. Streso heeft ook in dit opzigt karel verdedigd, bl, 208,209.
Van kampen wil de zwakheid, welke karel de Groote met david en hendkik IV gemeen had,
niet verontschuldigen. ».De beschuldiging van bloedschande echter" zegt hij met regt, » is te
algrijssclijk om geloof te verdienen,
soo lang zij op niets meer dan éermoeden riist.^' Vadert.
Karakterk.
D. I. bl. 62.

-ocr page 383-

m

DES VADERLANDS. 379

814

op te 'sporen (1). Laat edele roem- of eerzucht, Iaat menscheiiliefde, laten beide,
gelukkig met elkander vereenigd, de drijfveêren geweest zyn, zij zullen de
zedelijke
^vaarde van karel verhoogen; doch indien zij ook uit eene minder zuivere bron ont-
sj)roten, kunnen zij hem den naam van den grootsten Vorst der middeleeuwen niet
betwisten, wien de oudheid onder de Halfgoden zou geplaatst hebben, gelijk de kerk
van
Rome hem onder hare Heiligen heeft opgenomen.

Het is voorzeker niet te verwonderen, dat onder dezen magtigen Monarch het Konink-
lyk gezag, in aanzien en vermogen, aanmerkelijk werd uitgebreid; veeleer pleit voor de
xvijsheid en gematigdheid van
karel, dat het niet tot volstrekte alleenheersching en
dwingelandij oversloeg. Het was nu, naar regten
{de jure) erfelijk geworden, gelijk het
reeds, in de daad
{de facto), onder de Koningen uit den eersten stam , geweest was (2).
Piog steeds behielden de groote algemeene volksvergaderingen invloed op het bestuur
des Ryks. In haar midden werden, onder voorzitting van den Vorst, de wetten gemaakt,
goedgekeurd of verklaard, en de groote belangen van Kerk en Staat overwogen (3).
» Het Avaren echtergelyk teregt is opgemerkt, » niet meer die oude volksvergaderin-
gen , welke, geheel op zich zelve handelende, vol leven en beweging, meermalen aan
het Koninklijk gezag weerstand boden; — die, steeds op hare hoede, zich veelal Avan-
trouwend tegen haar opperhoofd betoonden, zelfs dan, wanneer zy dezen bewonder-
den,
Karel de Groote beheerschte haar thans geheel door het ontzag voor zijn vermo-
gen, en het over\vigt van zijnen grooten geest (4)". Intusschen zijn Avaarschijnlgk
door hem de landdagen der Friezen, die tusschen de beek
Kinhem bij Alkmaar, en
de
Wezer woonden, ingesteld. Zij werden jaarlijks bij den Opstalhoom, eene hoogte
met opgaand hout omgeven, nabij
Aurich in Oostfriesland gehouden. Het blijkt niet,
dat de Friezen, tusschen de
Kinhem en het Zwin, aan deze volksvergaderingen heb-
ben deelgenomen, of daartoe geregtigd zijn verklaard
(5). In verhoogden graad deelde

(1) Zie VON DALBERG, t, 3. p. S. 12—15. Streso, t. a. p, bl. 207.

(2) Raepsaet, Oeuvres Compl T. i. p. 128-137.

, (3) Raepsaet , Oeuvres Compl T. II. p. 20—29.

(4) Van hees van berkel, Beschouw, over Gesch. en Staatsregt, bl. 23.

(5) BIr. d. f. j. van iialsema, Vcrh. over den Staat en Regeringsvorm der Ommelanden ,
in liet tweede Deel der Verhandelingen van liet Gron. GenooJschap: pro escolendo jure patrio ,
bl. 52—56. BIagninj Geschiedk. Overzigt der besturen in Drenthe, bl. 63. Merlcwaardijj is
liet fragment van een oud Friescli volkslied in het
Hunsigoer Landregt van den jare 1252 bc-
Avaard, doch ongetwijfeld veel ouder dan dit tijdraerk.
Karel Avordt daarin boven pepin, zijn
Vader, geprezen, en den meer beminde, den betere genoemd, die de Friezen niet (rouw en waar-
heid regeerde , en hun vrijlieden , keuren en landregten schonk.

Pippin Rex and sin sune thi minncra kerl.

Hi was minncra,

And Iii was betera.

t

48 ^

-ocr page 384-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

814 KAREL de Groote in al de hooge regten zijner voorgangers (1). De Hertogen, Graven
en de overige hooge ambtenaren van de kroon, ontleenden van hem al huns gezag,
en hingen af van zijnen wil (2). Ongetwijfeld was, in den beginne, door
karel den
Groote
het bewind over Friesland, van de Kinhem tot aan de Wezer of Elbe,
aan eenen Hertog opgedragen. In eenige echte stukken uit de negende eeuw, wordt
dit gewest een hertogdom genoemd. Het is echter even zeker, dat die waardigheid
in deze eeuw verdwenen is, dewijl
karel de Groote genoegzaam al de Hertogen, Avier
magt voor de troon gevaarlijk begon te worden, heeft afgezet en in hunne plaats
Graven aangesteld.
Friesland was in vier graafschappen gesplitst, doch om de steeds
toenemende magt dezer graven, welke een vrij uitgebreid grondgebied onder hun beheer
liadden, te fnuiken, werden deze graafschappen in zeven kleinere gesrnaldeeld, welke
de
zeven Zeelanden genoemd werden, en lot het eerste dezer Zeelanden behoorde
Holland ten Noorden van de Kinhem. Men meent, dat vele van deze kleinere land-
streken geene eigenlijke graafschappen
(comitatus) geweest zijn, maar veeleer zooge-
naamde Go-graafschappen
[Graßae] , welke in grootere landschappen {pagi), over
Avelke een
Comes of Oppergraaf gebood , gelegen waren. Deze 6*0?«ei voerde, in naam
des Vorsten, wien hij hulde en tromv moest zweren , het hoogste gebied in het hem
toevertrouwde gewest, over de burgerlijke, regts- en krijgszaken. Hij moest de onder-
danen naar hunne landswetten regeren , roovers en andere misdadigers straffen, weduwen
en weezen beschermen, deii kooplieden vrijgeleide verleenen, in tijden van oorlog den

Ui stiiï'te and sierde

Triwa ande werde.

Ande hi sette thera Kenej^a jeft,

Ande allere Hude kest,

And Londriucht.

Ande allera londe eocum sin riucht.

Dat is

Pippin de Koning, en zijn zoon de meerbcmindo karel.
Hij was de meer beminde,
En hij was de betere.
Hij stichtte en stuurde
Tromv en Λvaarheid.
En hij zette der Koningen giften ^
En aller lieden keuren,
. ' En Landregt.

En allen landen elk zijn regt.
Zie VAN UALSEMA; t. a. p. bl. 37; en het
Hunstgoër Landrcgt, hl. 2.

(1) Verg. hiervoor bl. 292.

(2) Zie hiervoor bl. 294, 295.

-ocr page 385-

DES VADERLANDS. ^ 381

heirban uil zijn gewest, aanvoeren, en zorgen, dat des Vorsten inkomsten in de schat- 814
liist gestort werden. Hij hield jaarlijks in zijn graafschap drie goodingen of regttijden
en vergaderingen, op welke de Edelen en Vrijen moesten verschenen. De buitenge-
wone regtsdagen, Avelke men noodzakelijk oordeelde en wier getal onbepaald >vas, be-
hoefde de Vrije dan alleen bij te wonen, wanneer hij opgeroepen was. Doodvonnissen
mogten noch doorhem, noch door zijne raden,-die uit de voornaamste ingezetenen des
graafschaps, namens den Vorst, gekozen waren, geveld worden; over alle andere zaken
sprak hij het regt uit in het hoogste beroep. Elke Graaf had een ondergraaf of

Regter van 's Graven wege [Judex ex parte comitis) , tot wiens ambt het innen der
schalling, benevens het opzigt over de gemeene rust en veiligheid, de wegen , dyken ,
maten en gewigten behoorde; bij afwezigheid van den Graaf, nam hij diens ambtsbezig-
heden waar. In elke mark of ambacht des graafschaps stond , onder den Graaf, een schout
of
schelta, door den Keizer uit de welgeboren inlanders gekozen en aangesteld, aan hel
hoofd van hel burgerlyk en krijgsbestuur. Hij hield zijne teregtzittingen, vermoedelijk
eenmaal in elke maand , onder een gewijden boom, of op eenen heuvel, ten overstaan
van twaalf bijzitters of medereglers,
Aiingen [Aesgen) genaamd, welke over de be-
langen der mark beraadslaagden, en de vonnissen over alle burgerlijke zaken opmaakten.
Zij werden door het volk , of de gemeente verkoren, en moesten in de keuren en land-
reglen bedreven zijn, doch moglen niemand ter dood, noch tot verh'es zijner .vrijheid of
goederen veroordeelen. Veelligt zyn deze Friesche
Azingen in aard en amblsbelrek-
kingen, genoegzaam overeenkomstig geweest met de
Azingen in Rijnland, wier be-
diening bestond in het bijwonen van al de bijzondere vierscharen der dorpen , om aldaar,
op den eisch en de aanklaglen van den schout, met en nevens de geburen vonnis Ie
strijken. Elk ambacht of mark Λvas weder verdeeld in
Tienden, Kluften oï Buurt-
schappen
onder het bestuur van Tienmannen , misschien dezelfden, welke anders
of
Reddian genoemd worden, die in hunne kluft voor do rust en veiligheid zorgden,
de misdadigers in hechtenis namen, aan de schellen overleverden , en kleine geschillen
in de buurtschap bijlegden (1).

Behalve deze ambtenaren, en die hen allen in gezag en aanzien overlrofTen, had men
de Zendgraven
{missi dominici), of Koninklijke zaakgelastigden. Deze ontvingen onder
KARELS bestuur hunne eigenlijke magt, die echter slechts tijdelijk schijnt geweest te zijn.
Zij bestonden gewoonlijk uit een geestelijk en een wereldlyk persoon van hoogen rang,
en werden op bepaalde lijden, eenmaal 's jaars, ook wel om de drie maanden, naar de
verschillende landvoogdijen gezonden, om het gedrag der Kerkvoogden, lierlogen en
Graven gade te slaan, van hen rekenschap hunner daden te eischen, en den inwendigen

(1) Van halsema, t. a. p. bl. 32—34, 76—91, Westendorp, Jaavb.v. 6'ro«. ü. 1. bi. 92—Ü7.
Magnin, t. a. p. bl. 76—80, Verg·, wagesaar, D, II. bl. 11—23. Bijv. en-diaimi. op wagejïaar ,
St, II. bl. 6-12,

-ocr page 386-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

I««P

mÊmmm^ÊrnÊmmmÊimimÊmÊÊimmm^mm^mimÊmmemmmÊÊÊmmmÊmm^ÊmmmÊemÊÊÊ^i^immÊÊ^^^mmmm^

814 toestand van hun gebied te onderzoeken. Zij hielden eenen land-of geregtsdag , op welken
de geestelijke zoowel als de wereldlyke hooge ambtenaren van het gewest, benevens de
Edelen en Vrijen, zich voor hén moesten stellen. Met dezen beraadslaagden zij over

t

de belangen van het landschap, ontvingen opening en rekenschap van de kèrkelijke en
wereldlijke zaken, onderzochten de misdrijven, over welke zij moesten vonnissen, en
hoorden naar de klagten, tegen hooge en mindere beambten ingebragt. Na afloop der
vergadering, spanden zij de vierschaar, voor welke alle voortvlugtigen werden gedaagd ,
en spraken over den doodschuldige het vonnis uit, hetgeen aan grafelijke en mindere
reglbanken niet veroorloofd was. De Zendgraven gaven vervolgens den Keizer verslag
van hunne verrigtingen , benevens over den staat van het bezochte gewest, en deden de
voorslagen, welke zij in het belang van dat gedeelte des Rijks, noodig oordeelden (1).

Naast de gewestelijke burgerlijke regtbanken , stond in elk bisdom een geestelgk geregt,
aan welk de uitvoering van het zoogenaamde iSeewc/re^i (iSyre^i) was toevertrouwd.
Schoon ieder bisdom zgn bijzonder Seendregt had, waren alle echter op gelyke begin-
selen gebouwd , en bevatten hoofdzakelijk bepalingen , tegen misdry ven gepleegd , door
en aan geestelijke personen , tegen geweldenarijen, bedreven in en op gewijde plaatsen,
het berooven of vernielen van kerken, kerkhoven en van pastoryen; tegen het schen-
den van de zon- en feestdagen, en over de verschillenbetrekkelijk de kerspehnkom-
sten en de kerkelijke tienden. Tevens komen er maatregelen in voor, omtrent ver-
schillende huwelijks- en familiezaken , namaagschap, den meineed en eerloosheid. De
begrafenis van veröordeelde misdadigers , van verdronkenen , van zelfmoordenaars , van
ongeboren en ongedoopte kinderen op kerkhoven, was bij dit Seendregt verboden, het-
welk tevens boetedoeningen bepaalde voor doodslag, verminking en andere misdrijven
tegen do maatschappij (2). Hoogst nuttig waren derhalve deze seenden , by eene wet-
geving, waar de Edele en Vrije, zelfs wegens moord en manslag, alleen in zijn goed tot
zekeren bepaalden prijs, koude gestraft worden. Het Seendregt maakt met de Ganones
der Conciliën , den Theodosiaanschen Codex , en de Decretalen der Pausen, het kerkelijke
of kanonieke regt uit, en hierop grondde zich het aandeel der geestelyken in zaken,
welke zich, ten gevolge van gemaakte testamenten , opdeden. De aartspriesters, de-
kens en proosten, welke den Bisschop in zijne geestelijke betrekkingen ondersteunden ,
hielden driemaal 'sjaars synode of seend. Op de eerste dezer seenden moesten allen,
ΛνοΠιβ onder den zoogenaamden seeudvrede zaten , onverschillig van welken rang of stand ,
geestelijke en wereldlijke ambtenaren, benevens de gezworenen uit de kerspels verschij-

(1) Capiiulare anni 802 ^ 1, Capit. tertium anni 812 § 4 et 8, Capil. anni 823 § Veq;.
tas iialsema, t. a. p. bl. 34, 78, 79. Magnin, t. a. p. bl. 74, 75. Het is niet vermoedelijk,
dat de Avaardigheid van Zendgraaf lang in wezen gebleven is. R
aepsaet , Oewures (7ö»tj!>/, T. II. p. 279.

(2) Westendorp, Jaarh. v. Gro?i. D. I. bl. 76, 77, 82, vergeleken met winsemids, CAron.
v. Vriesl. bl, 100—104, waar dit Seendregt in het Oud Friesch en in zijn geheel, gevonden wordt.

-ocr page 387-

DES VADERLANDS. ^ 383

neu , want deze laatsten moesten er de gepleegde misdrijYcn aanbrengen. Op de twee 814
andere seenden kwamen slechts de aangeklaagden, of zy , die ter verantwoording opge-
roepen waren. Ook onderzocht men eenmaal 's jaars, bij zulk eene gelegenheid , de ker-
ken en hetgeen er op betrekking had, benevens het beheer der kerkelijke goederen en
inkomsten. Van de vonnissen, op
deze seenden geveld , mögt men beroep instellen aan
den Bisschop, van dezen aan den Aartsbisschop, en eindelijk aan den Paus. Voor
de bisschoppelyke regtbank, die om de vier jaren gespannen werd, moesten alle
Geestelijken, Edelen en Vrijen van het bisdom verschijnen. Hier werden de ingestelde
beroepen van de vonnissen, door de aartspriesters of dekens op hunne seenden uitge-
sproken, beoordeeld, de gepleegde misdryven, tot deze regtbank behoorende, ge-
straft ; de hangende verschillen bepleit en beslist, voor zoo verre zij ter kennis des
Bis-
schops behoorden ; gelyk die over kerken, patronaatregten en dergelijke, en voorts de
belangen der kerken overwogen en behandeld. Ook die soorten van misdryven werden
bestraft, welke reeds door de Zendgraven of door de Graven beboet en gelost
λυβ-
ren; dewijl de wereldlyke boete de geestelijke boetedoeningen niet uitsloot, en beide
regtbanken gezamenlijk de veiligheid en de verbetering der menschen beoogden. De
kerspelkerken en de kerkhoven werden voor vrijplaatsen erkend, en dit was weldadig
in tijden, waarin de wraak zoo hevig, en het regt van den sterke zoo algemeen was.
De misdadiger moest echter,
na de derde opeisching van den Graaf of regter, uitgele-
verd, of mögt gehaald, maar niet
aan lijf of leven gestraft worden (1).

Het bisdom Utrecht^ hel eenigste in Nederland benoorden den Rijn^ was in het
geestelijke, aan het aarts-bisdom
Keulen onderworpen, en in verscheidene aarts-diaken-
schappen verdeeld. De Bisschop stond in rang mét de Graven gelijk , en had een koor-
of wijbisschop, benevens aarts-diakenen, aartspriesters en priesteren onder zich. Door
hem werden de kerkambten bezet, behalve daar, waar de patroon der kerk, schoon
een leek , het regt van voorstelling had. Hy bestierde do kerkelijke goederen en in-
komsten , welke hy noch vervreemden, noch tot andere dan godsdienstige oogmcrkeïi
gebruiken mögt. De wijbisschop behandelde meestal, onder zijn opzigt, de kerkelijke
zaken in
Friesland, waar de Utrechtsche Bisschoppen uitgestrekte goederen bezaten,
gelijk de aarts-diakenen in hunne bijzondere diakenschappen, en de aarts-priesters in
een zeker aantal parochiën of kerspels. In elk kerspel bevond zich eene Parochie of
Kerspel-kerk, welke door een pastoor, in rang den
schelta gelijk, bediend werd.
Onder zijn opzigt stonden de kapellen in de Tienden of buurtschappen, welke de kleinste
of grondverdeeling uitmaakten, en door vicarissen bediend werden (2).

Onder de schattingen en lasten in dien tijd, waren de vredepenning en de huis-

(1) Westendoup, Jaarb, v. Gron. D. I. bl. 81, 82, 83, 110.

1

(2) westesdorr, t. a. p. bl. 91, Ü2. magjsis, t, a. p. bl. 80, 115. Verffclckcn metßalavia
>Sacra, D. I. hl. CIX-CLV.

-ocr page 388-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

814 schatting van overoude herkomst. De eerstgenoemde werd betaald voor den vrede of
de veiligheid; een gedeelte werd ten behoeve der kerk, in de kapel der gemeente ge-
stort , en het andere door den Graaf aan de Keizerlyke schatkist betaald, aan welke
hij ook de inkomsten der tollen, de belastingen op de schepen en koopgoederen, het
vorstelijk aandeel in de gestrande of gevondene goederen en in de boeten, benevens
de verbeurde of vervallene bezittingen en de vrywillige giften, moest verantwoorden.
De huisschatting ofkhpschild werd als eene erkentenis wegens de huishuur of de huur-
waarde 'aangemerkt; de regeling daarvan, mits overeenkomstig het landregt, stond aan
den Aesga. Men vermoedt, dat deze huisschatting de Romeinsche grond- of persoons-
belasting
(census) vervangen heeft. De krijgslasten bestonden in de uitrusting en het
vervoer der krijgslieden, in bijzondere giften of beden, en in het huisvesten der aan-
zienl^ke bevelhebbers (1). Het kerkelijk tiendregt kan niet tot vóór den tyd van
kabel
den Groote opgevoerd worden , en deze Vorst moest verscheidene wetten uitvaardigen,
om den afkeer zijner onderdanen van dat regt te overwinnen (2).

De krijgsregelingen bepalen zich in de Capitulariën, of instelhngen en bepalingen
van KAKEL
den Groote en zijn opvolger, in het byzonder, tot de wyze, op welke elke
onderdaan des Rijks het z^ne moest bijdragen tot de verdediging des lands; hoe hij
to velde moest trekken wanneer de heirban was uitgevaardigd, of gestraft worden,
wanneer hij in dezen pligt te kort schoot. Zij laten echter nog vele twyfelingen over
aangaande de hoedanigheid der lieden, die dienstphgtig zijn. Zeker echter is het, dat de
geestelijke leenmannen van de krygsdienst vrijgesteld waren (3). De Bisschoppen en
priesters volgden slechts het leger, om de godsdienst te verrigten, en vóór en na den
slag de geestelijke pligten te vervullen. De wereldlijke leenmannen en hunne lieden
daarenlegen, schijnen altijd verpligt geweest te zyn, om by de oproeping des Keizers,
ten strijd te trekken (4). Zij moesten, op eigen kosten, elk naar rang en middelen,
op de monsterplaats of het krijgsveld verschijnen; de Edelen met paard, slagzwaard,
harnas, speer en schild; de minder gegoeden met boog en pijlen. De Vrijen , welke
tot den heirban verpligt waren, moesten zich , voor hunne rekening, voor drie maan-
den van levensmiddelen, kleeding en wapenen voorzien (5). Die niet verscheen werd
in boete beslagen. Zij trokken onder hunne plaatselijke en gewestelijke opperhoofden
te velde, en waren door eenen dubbelen eed van trouw aan den Vorst en hunne

(1) Wagenaau, D. Π. bl. 24-29. Westendorp, JaarL v. Gron. D. I. bl. 86-86. 101,

(2) Raepsaet , Oeuvres compl, T. I. p. 308.

(3) Capitulare anni 803.

(4) Capitulare anni 812. ^ 6- Capitulare anni 807, § 2.

(5) Capitulare Π. § 8.

-ocr page 389-

DES VADERLANDS. ^ 385

aanvoerders verbonden (1). Onder kakels opvolger, lodewuk den Vrome y ging 814
ook de heirban of landweer der Edelen en Vrijen jaarlijks Ie velde (2).

Deze Vorst, meer geschikt voor het klooster dan voorden troon, eerbiedwaardig door
iiyne deugden en beminnelijke hoedanigheden, doch zonder zelfstandigheid, geest-
kracht en bekwaamheden, om een uilgestrekt rijk te regeren, had de teugels van
het bewind opgenomen , welk do krachtige vuist van
ka rel den Groote bestuurd
had. Meer genegen om zijne volken door weldaden aan zich te verbinden, dan hen
met geweld en magt van wa])enen te bedwingen, schonk hij den Saksers en Friezen
het verbeurde regt op het vaderlijk erfgoed terug (3). Men heeft de bedenking opge-
worpen, dat het onbegrijpelijk is, hoe een volk, in bezit van koophandel en fa-
l)rijlsen, gelijk do Friezen, geen eigendom zou bezeten hebben, en dat wij uit dien
hoofde door het
vaderlijk erfgoed, Avaarvan karel de Friezen beroofde, terwijl hij
hen nogtans voor vrije lieden erkende, misschien slechts eenigc liggende gronden
moeten verstaan, die de Keizer als
domein deed besturen, doch welke beschikking
door zijn zoon veranderd werd (4). Eu inderdaad, men kan zich bezwaarlijk verbeel-
den, hoe een dapper, kitleloorig, groot volk, dat naar eigene wellen bestuurd werd , en
voorlaan met de Franken één volk zoude uitmaken, niet alleen onder zulk eene wree-
de bepaling als die van verbeurte des erfregts, eenen allijd durenden vrede zou aange-
gaan , maar zich zelfs daartegen, gedurende tien jaren (804- 814), niet zoude verzet
hebben (5).
Lodewijks gunstige beschikking, waarin die ook moge beslaan hebben,
werd door de Franken gelaakt, wien gestrengheid het meest gepaste middel toescheen,
om deze onrustige volken te breidelen (6). De uilkomst heeft bcA'^ezen, dat de Vorst
geene reden had zich te beklagen, dewijl de Saksers en Friezen hem steeds getrouw
bleven, schatting betaalden en ten oorlog dienden (7).

Indien men de beginselen der daden alleen naar den uilslag beoordeelt, handelde

(1) Capitulare IV anni 803. § ü.

(2) Westesdorp, t. a. p. bl. 111.

(3) Zie Jiiervoor bl. 356,

(4) Vas KisiPEw, Faderl. Karakierk. D. I. bl. 05.

(5) Bijv. en Aanm. op wagekaar, St. II. LI. 14—21. De Scbiijvcrs dfzcrBijvocijscls wilUil·, dat
liet ontnemen van het regt op het vaderlijk erfgoed, zich slechts bepaald heeft over dat gedeelte der
Friezen welk omslretlcs de
Elhc woonde, en dié vcimocdelijlc, in den laatsten opstand der Saksers
hadden deel genomen. Zie hiervoor hl. 362. Doch de Friezen, die zich tot aan het/^//e uitstrekten,
Avaren in den Saksischen kiijg van 784 gewikkeld geweest. Zie hiervoor bl. 355. liet is alzoo
niet waarschijnlijk, dat deze in het bezit zouden gebleven zijn van een regt, dat hunnen even
strafwaardigen stamgcnootcn was ontroefd geworden.

(G) Asironcmi Vila hdov. rii, c 24. in ï5om bovqiet, Script. Franc. T. Vi.

(7) Meus stokk; D. I. vs. 2G8-270. hl. 3Ö.

I. deel. 49

-ocr page 390-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

LOTiEWiJK minder voorziglig en staatkundig met de Denen, in wier binnenlandsche ge-
schillen hij zich mengde, waardoor hunne wraak werd,opgewekt, die weklra eene zee van
rampen over de Frankische staten zou verspreiden.
Héreold of harald klag, Koning van
Denenmrken, was door de zonen van Godfried in eenen bloedigen strijd, in welken zijn
liroeder
begenfried en godfrieds oudste zoon gesneuveld waren, verslagen en van den
troon verjaagd geworden. Hij begaf zich naar
Aken, om de bescherming des Keizers in te
roepen, welke beloofd , en hem ondertusschen iS'aÄim tot oponthoud aangewezen werd (1).
Welligt oordeelde de Keizer het van zijn belang, deoneeuigheden der Denen te voe-
den , om zelf des te veiliger voor de aanvallen dezer gevaarlijke naburen te zijn; welligt
streelde hij zich met de hoop, hierdoor eene gelegenheid te vinden, om het Christelijk
geloof onder de Noordsche afgodendienaars te verbreiden (2). Tegen den winter ontvin-
gen de Saksers, onder Avelke ongetwijfeld ook de Friezen moeten gerekend worden, en
de Abodriten bevel, om de aanspraken van
heriold te ondersteunen. Tweemaal wer-
den zij door den opkomenden dooi belet, de bevrozene
Elhe over te trekken, en niet
815 vóór het midden van Bloeimaand, geraakten zij over dien stroom , verwoestten ,

en kwamen voorts over den Eider op Deensch grondgebied. De zonen van godfried
waren op dit berigt, naar een eiland, drie mijlen van de vaste kust, teruggetrokken,
en ofschoon zij eene vloot van twee honderd vaartuigen , en een aanzienlyk leger onder
hunne bevelen hadden, vermeden zij echter het gevecht met de Keizerlijke benden, die
na eenen logt van zeven dagen, aan het strand gelegerd waren. En daar na drie dagen
toevens, de Denen niet tot een treffen te bewegen waren, vernielden de Keizerlijken
de omstreken , en keerden met buit en ggzeiaars naar
Saksen terug (3). Heriold
Vervoegde zich bij den Keizer op den Rijksdag te Paderborn, ontving vernieuwde ver-
zekering van bijstand, en den last, naar
Saksen terug te keeren, ten einde een wa-
kend oog op zijne vijanden te houden. De Denen trachtten te vergeefs door gezanten
den Keizer tot vrede te bewegen; er werd althans door dezen een bevel uitgevaar-
digd , om de Noordelijke grenzen des Rijks in staat van tegenweer te brengen. De
omstandigheden echter gedoogden niet,
heriold met kracht te ondersteunen; hy moest
zich derhalve vergenoegen, zijne tegenstanders door gedurige invallen en strooperijen te
benadeelen, welke deswege besloten een tweede gezantschap met vredesaanbiedingen
naar
lodewijk te zenden. Maar ook deze werden van de hand gewezen, en heriold
in slaat gesteld, zijne vijandelijkheden voort te zetten (4).

(1) EisitARDi Annalcs, p. 174. in oost BototET, Script. Franc. T. VI. Astroriomi Fita ludov.
ΡΠ, c. 24. Υαπ iooii, Aloude Holl. Hist. D. ΙΓ. Jil. 35.

(2) Wagei«aar, D. II. bl. 43. V. bolwüis, de Noormannen in Nederl. 1)1. 50.

(3) είνπνκηι Annales ρ. 178. Astronomi Fita ludov. pii. c, 25.

(4) Eiihiiardi Annahs p. 175, 170.

-ocr page 391-

DES VADERLANDS. '36?,

Krachtiger ondersteunde lodewijk de belangen der geestelijken dan die zijner Lond-
genooten, en de Utrechlsche Bisschoppen deelden in zijne Aveldaden. Hij bevestigde
rixfridüs of äijkfr1ed, den opyolger Tan harmakar op den ütrechtschen Bis-
schopszetel, in al de yoorregten welke zijne voorzaten aan de Utreclitsche kerk
verleend hadden (1).
Rijkfried was een Fries van geboorte, doch de lijd in welken
hij zijne bediening aanvaardde, is even onzeker als die van zijnen dood. Men wil,
dat hij in het negende jaar zijns kerkdijken bestuurs, in hoogen ouderdom, na
eene langdurige koorts, overleden is (2).
Frederik, uit den ouden Frieschen Ko-
ningsstam gesproten en achterkleinzoon van
radboud I, te Scxhierum, nabij Fra-
neker
geboren, werd door of op 'sKeizers aanbeveling, door de Utrechlsche geeste-
lijkheid tot opvolger van
rijkfried verheven, ondér wiens leiding hij gevormd, en
tot deze aanzienlijke waardigheid bekwaam gemaakt was. Met nadruk verklaarde
zich FREDERIK zelf tegen deze benoeming, en slechts hel dringend aanhouden des
Keizers, konde hem» na langdurig weigeren, bewegen den bisschopsstaf te aanvaar-
den. Aan het Hof, waarschijnlijk
Ie Nijmegen, ontboden, omarmde hem de Vorst,
plaatste den nederigen man op eenen zetel tegen over zich, <'n vroeg de omringende
ütrechtsche geestelijken: » Wien zij tot hunnen kerkvoogd begeerden ?" Als uit éénen
mond noemden allen den naam van
frederik , wien de Keizer nu beval, in plegtge-
waad te naderen, om tot deze hooge waardigheid gewyd te worden. Diep getroffen rees
frederik van zijnen zelel op, Avierp zich, onder een vloed van tranen, aan d« voeten
des Keizers, en smeekte, dat men eenen waardiger dan hij was, tot deze aanzienlijke
bediening wilde verheil'en.
Lodewijk hief den knielende op en bezwoer hem, zich aan
den wil des Hemels te onderwerpen.
Frederik, door zoo vele bewijzen van achting
overwonnen, ontving nu den bisschoppelijken staf uit de handen des Keizers zeiven,
in wiens tegenwoordigheid hij, onder het juichen der menigte, door de bij zynde Bis-
schoppen werd ingewijd (3). ]Na deze plegtigheid werd den nieuwen Kerkvoogd onmid-
dellijk door den Vorst de gewigtige taak opgedragen, om
Zeeland, en bijzonder het
eiland
Walcheren, waar onder andere schandelijke gewoonten, bloedschendige verbind-
tenissen met eigene zusters en zelfs met eigene moeders in zwang waren, van deze
grove misbruiken te zuiveren (4). Het verwijtend en bestrallend antwoord des Bis-
schop», dat de Keizer zelf, door het huwelijk met zijne nicht
judith , zich aan eene

(1) De beve8li{jin{jsbrief Avordt gevonden bij w. ueda, p. 45. Vais miüris, Charicrb,DA. hl. 11.

(2) J. de beka, p. 22. W. iieda , p. 43, et uicuelius in aimot: in vita hujus Episcopi apud
üekam, p. 23, et iiedam. p. 46, 47. Chron. de Traf. ρ. 316. Chron. de Tiet. J. a.
leydis,
Chron. Lib. IV. c. 27. Batavia Sacra, D. I. bl. 492—496.

(3) VHa frederici Episc. Traj. c. 2. Lij van ioon, Aloude JioU, Jiist. D. II. bl. 37. uuuo
emmius,
Rer. Fris. Hist, Lib, V. p. 74. Schotamjs^ Fr. Ilist. bl. 65.

(4) J. de beka; p. 23.

40 *

-ocr page 392-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

misdaad had schuldig gemaakt, welke hij in anderen berispte (1), verdient geen ge-
loof (2). Yóór dat
frederik echter den opgelegden last vervulde, zond hij leeraars
naaf de Noordelijke deelen van zijn kerkelijk gebied , waar al de sporen der oude gods-
dienst nog niet geheel uitgewischt Avaren, en zeilde toen met eenen gunstigen wind naar
Zeeland. Bij zyne landing in Walcheren ontmoette hij terstond eenen geweldigen te-
genstand, en inderdaad, niet minder dan »banden door liefde, zinnelijkheid of eigenbe-
lang gelegd, moesten verbroken worden." Doch bedreigingen noch gevaren konden
den ij verigen Kerkvoogd ontmoedigen. Hij riep eene Vergadering
{synodus) bijeen,
op welke slechts eenige geestelijken verschenen, ofschoon alle, onder strafTe des kerk-
bans, opgeroepen waren, om de beste middelen ter uitroeijing dezer zedeloozegewoonte
Ie beramen. Des Bisschops vermaningen en de vrees voor de gestrengheid der kerkelijke
tucht, bragt het volk tot boete, en de onwettige huwelijken werden ontbonden (3). Nadat
FREDERIK de godsdieustige opleiding des volks aan bekwame Priesters had toevertrouwd,
begaf hij zich langs de
Alechmere, waarschijnlijk de Zuiderzee^ naar Friesland^ de-
wijl hier gevoelens omtrent de Drieëenheid gekoesterd werden, welke van die derheer-
schende kerk afweken (4). Reeds op de kerkvergadering te
ff^alcheren had hij een kort
geloofs-begrip, betreffende dit punt, opgesteld, en het naar de pastoors van zyn bisdom
gezonden, om de leer der kerk, over dit onderwerp , beknoptelijk aan de geloovigen voor
te dragen. Ondanks zijne onvermoeide pogingen konden noch hij noch zijne togtgenooten
de Friezen, in het bijzonder die van
IFestergo , lot andere gedachten brengen. Hij ont-
Ijood derhalve
odulpiius , toen Kanonik van St. Salvator te Utrecht, tot zich, wiens
godsdienstijver en deugd niet slechts de achting van den tijdgenoot, maar ook die der
nakomelingschap verwierven, welke hem, als een der grootste Heiligen van de Neder-
landsche Kerk vereerde. Met behulp van dezen volijverigen man, bragt hij do anders
denkenden weldra lot het algemeene kerkgeloof terug, en bepaalde, dat do opgenoemde

(1) J. de bera, in loc. cit. ΠΐίΟΛ, ρ. 47. Chron. de Traj. p. 317. Da Oude Jlollandsche
Divisie Kronijk, Div.
III. c. 84 (bij van goütiioeviïis , c. 80.) Het oude Goudsche Chron.
])]. 12, 13. Ubbo em5hüs, Rer. Fris. Ilist, Lib. V. p. 74. Schotanus., Fr. Ilist. bl. 6ö.

(2) JüDiTH was de docliter van guelfo ofwelro, een Beijersehen Graaf; lodewijk huwde haar eerst
in hot begin van 81Ü. Daarenboven bestaan er geene bewijzen voor de naauwe bloedverwantschap
der Keizerlijke cclite]in<jen, van welke ook geen der oudsle'Schrijvers gewag maakt. Het is een louter
verdichtsel en schandelijke laster door de stiefzonen der Keizerin, en hunne vleijers verzonnen,
(jonf.
liuciiELii Annot. in j. de deka, p. 25. P. scnRivEuirs, Toetssteen op het Goudsche Crön.
hl. 209. Batavia Sacra . D. I. 508 etc.

(3) Fita FREDERici Episc. Traj. e. 4. ^ 21—24. Volgens iieka, p. 24 en het Chron. de Traj.
|). 317, moet de uitslag van fredeuiks pogingen op Walcheren, niet zoo gunstig geweest zijn.
)) Multabona ibi
{Walcheren) perfecit. Sed quidam indurati minati sunt ei. Quividens cos obstinatos
rccessit et venit ad propriam sedem."
Chron. de Traj. p. 317,

(4) Ubbo esmus ia l. c. Fita s. prederici , c, 5. § 29.

-ocr page 393-

DES VADERLANDS. ^ 389

geloofsbelijdenis driemaal daags moest Avorden voorgelezen (1). Bij het vertrek van 817
FREDERIK, bleef ODULPHUS in
Friesland en hield zijn verblijf te Stavoren., alwaar hij
aan het
Flie, een klooster gesticht heeft (2).

Terwijl Bisschop fredebik de gewesten zijner kerkvoogdij, Groningen , Drenthef
Overijssel, Holland
en Zeeland bezocht, en met onverpoosden ijver, de bevordering
der Christelijke leer behartigde, verdeelde Keizer
lodewijk , wien het gewigt des Rijks
scheen te drukken, den Slaat onder zijne zonen. Op de groote Vergadering to
Aken
in acht honderd zeventien, verhief hij lothair , den oudste, onder toestemming der
volksvertegenwoordigers, tot Medekeizer, aan
pepin werd Aquitani'è en aan lodewijk ,
den jongste, Beijeren ^ beiden met den'titel van Koning, afgestaan (3). Vier jaren later
bragt de Keizer eenige verandering in deze verdeeling.
Lothair , onder wiens bestuur
de
Νederlanden gekomen waren, Averd Itali'è toegevoegd; pepin en lodewijk ontvin-
gen insgelijks eene uitbreiding van grondgebied, en te
Nijmegen, eene der meest be-
zochte Hofplaatsen des Keizers, zwoeren de Frankische Grooten deze nieuwe verdeeling
te handhaven (4). Geen der Frankische Koningen, dat wij dit in hel voorbijgaan opmer-
ken , schijnt meer het volk, of liever de wereldlijke en geestelijke Kijksgroolen op-
geroepen te hebben, om over de sfaalszaken te raadplegen, dan
lodewijk. Zij kwamen
ten minste tweemaal des jaars, meestal in Bloeimaand en Wijnmaand, afwisselend to
Aken, Nijmegen y Herstal, Thionville of andere Koninklijke steden te zamen, ge-
volgd door hunne
luiden of vasalen, en boden den Keizer geschenken aan. De Vorst
beschouwde deze algemeenc vergaderingen
[conoentus generalis) als boefplaalsen, en
dikmaals zag men hem, zich in het aanzien des volks verootmoedigende, van de prieslers
vergiffenis voor zijne zonden afsmeken. Het berouw in een groot man is de edele zegepraal
van het geweien over de Irolschheid; maar de boete in een zwak karakter, boezemt slechts
de vrees in, dat een Iweede misslag spoedig den eersten zal volgen (5). De regering

(1) In deze geloofsbelijdenis Avordl [jeleerd : » de Vader is ccuwiij· de Zoon is eeuwig j de Hei-
li,(tc Geest is ccmvig. Er is onderscheid tussclien de personen, maar de natuur is cén. De Vader,
de Zoon en cle Heilijje Geest zijn almagtig. De naam is wel drievoudig, maar^de kracht en magt
is cén. De Zoon is uit den Vader op eene onbegrijpelijke wijze geboren j de Heilige Geest komt
op eene onbegrijpelijke wijze voort van den Vader cn den Zoon. Het is eene magt, die niet v^r-
nieerdert, maar die eeuwig cn onverdeeld blijft. Het is écne gemeenschappelijke oppermagt, een
lUik zonder einde, eene, eemvigdarende glorie, die alleen schepf, alleen zonden vergeeft cn het
Hemelrijk schenkt."
Acta s. fredekici , ^ 30, vert. door glasids , Gesdu d. Chr. Kerhin JVederl.
I). I. hl. 181. Worp van ταβποε , Chron. van Friesl. c. 32. bij sjoerds, Fr.Jaarh.D.ll.h\.'l2.

(2) Vita s. iREDEEici Episc. Traj. c. .5. 30. Vita s. odclpiii in Act. Sanct. T. H.
p. 592 en vertaald in de
Batavia Sacra, D. L hl. 534.

(3) Eikiiardi Annales p. 177. Van looit , Aloude Holl. Jiist. D. H. hl.

(4) Eishardi , Annales p. 180.

(5) SisMo.NDi; Hist. d. Franc. T. H. p. 21; 22.

-ocr page 394-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

817 van lodewijk den Vrome levert hiervan het noodlottig bewijs. Zij was eene aaneen-
schakeling van misslagen, de onvermijdelijlie gevolgen dier halve maatregelen, welke
uit den steeds weifelenden, zwakken en kortzigtigen geest des Keizers voortsproten, en
in zijn gedrag, met betrekking tol
heriold , doorstralen.

De Deensche Vorst bevond zjch nog steeds in Saksen, vanwaar hij door gedurige
strooptogten, zijne vijanden kwelde, doch niet krachtig genoeg ondersteund werd,
om den verloren troon te herwiimen. Het gelukte zelfs den opvolgers van
Godfried, de
Abodriten tot een opstand te brengen, die echter spoedig gedempt werd, en kort daarna
verbond zich deze volksstam met
heriold zeiven, om hem te scheep naar zijn vaderland

819 over te voeren. Twee van godfrieds zonen, in wezenlgke of geveinsde onmin met
hunne broeders, namen hem tot Ryksgenoot aan; de beide anderen werden verdreven,
en deze zyn het 'waaarschijnlijk geweest, welke met hunne roofschepen in dien t^d

820 langs do Vlaamsche kusten stroopten, naar Aquitaniè stevenden en met grooten
buit terugkeerden. Het vermoeden, dat alles slechts een gehuicheld spel was, om
heriold door list in Denemarken te lokken, en een voorwendsel te hebben, om
d e Frankische kusten te plunderen, wordt versterkt door de oneenigheden, ΛveIke

821 spoedig tusschen heriold en zijne Mederegenten ontstonden, welke ten doel hadden,
hem van den troon te stooten. De toeleg, in welken
ceadrugus , de Vorst der Abo-
driten, betrokken was, mislukte. Beide partijen zonden gezanten naar de Rijksver-
gadering te
Frankfort, en ofschoon het onderlinge verschil door lodewijk iii der

822 minne werd bijgelegd , was echter hierdoor de rust in het Noorden op geenen hechten
grondslag gebouwd. De oneenigheden tusschen de mededingers naar den troon van
Denemarken duurden voort; en welligt heeft de bescherming van den Frankischen
Vorst,
heriold bij zijne landgenooten verdacht gemaakt. Naarmate zijne aanhangers
onder do Denen in getal verminderden, trachtte hij zijne betrekkingen met de Franken
naauwer aai) te sluiten; en om zich van de gunst des Keizers te verzekeren, konde hij
geen beter middel bezigen, dan zich by dien Vorst te begeven, en zelf het Christelijk
geloof te omhelzen, gelijk hij reeds vroeger den geloofsprediker in het
Noorden^ ebo ,
Aartsbisschop van Rheims ^ beloofd had, »indien de God der Franken zijne dienaars
beter beloonde dan de Goden der Denen." Te dien einde voer hij met een groot

820 getal schepen en aanzienlijk gevolg den Rijn op naar de Keizerlijke verblijfplaats
Ingelenheim, nabij Μ ent ζ ^ door karel den Groote gesticht, alwaar alles tot de
groote plegtigheid was voorbereid.
Heriold , nevens zijne gemalin thora , zijne
beide zonen,
godfried en rudolf , en zijne twee broeders roruk en hemmikg , behalve
een aanzienlyk getal Denen van beide kunne, werden hier door
otgarius , den Aarts-
bisschop van
Mentz, in de St. Albans Kerk met plegtigen luisler gedoopt. Lode-
wijk
, die als doopgetuige over den Deenschen Vorst gestaan had, gelijk zgne gemalin
judith over de Koningin, begiftigde hem met kostbare geschenken. Heriold droeg
daarentegen het Rijk van
Denemarken den Keizer op, van wien hij het echter onmid-

390

-ocr page 395-

DES VADERLANDS. ^ 391

dellijk wederom als een leen terug onlTÏng (1). Het Staatsbelang speelde alzoo hierin 826
niet minder eene hoofdrol dan ijver voor de godsdienst; doch
lodewijkzag niet, hoezeer
hij zich vergiste, en Vi-elk eene bron van rampen hij voor zijne slaten opende. Hij be-
greep , en te regt, dat door deze godsdienstverandering de Deensche Vorst de toegene-
genheid zijner onderdanen verbeurd had, terwyl, om
hehiold met geweld in zgne
Slaten te vestigen, eene grootere magt vereischt Averd , dan die was, over welke hij
op dit oogenblik beschikken konde. Hij droeg hem uit dien hoofde, bij voorraad, hel
Friesclie graafschap
Riustri of Rustringen aan de Wezer, in leen op (2). Waar-
schijnlijk konde dit gewest in de behoeften van
heriold en zyn gevolg niet genoegzaam
voorzien; het blijkt ten minste, dat de Keizer hem thans, of kort daarna, met bezit-
lingen in
Nederland beleende. Men leest in echte bescheiden, dat heriold Wijk te
Diiuré'tede (vicum Dorestadum)
in leen heeft gehouden, dat rorük of erik met een
graafschap in
Kinhem, het tegenwoordig , en verscheidene bezittingen,

welke zich tot aan de scheiding van .Äi/w en Λ^οα/uitstrekten, beleend was, terwijl
aan
hemming , naar het schynt, leengoederen o^ Walcheren ^ welHgt ook op andere
Zeeuwsche eilanden, zijn afgestaan (3). Uithoofde der onvolledige berigtcn dier tgden,
is het niet mogelijk juist te bepalen , welk gedeelte van
Nederland aan de bescherming
of het bestuur van
heriold en zijne broeders, is toevertrouwd (4), Men vermoedt, dal -
het bijna de geheele kust, van
Walcheren tot aan de Wezery omvatte, ea^üLiWijk te
Duurstede
, de aanzienlgksle stad van het gansche gewest, bloedende door handel en
welvaart, het middelpunt of de zetelplaats van dit gebied geweest is, waar
roruk, bij
afwezigheid en als onderleenman zyns broeders, het bevel voerde (5). Ofschoon men
ook de bezittingen der Deensche Vorsten in iVci/er/a««/binnen enger grenzen omschrijve,
kan men echter niet ontkennen, dat
zij zeer aanmerkelijk waren, en dat het een

(1) EirfHARDi Annales p. 186, Ermoldus kigellus, de Reb. Ludov. pii, Zii. IV. vs. 147—020.
Rimerti Vita s. anscnarii, c. 3. Van look, Aloude Boll. Jlist. D. II. bl. 42, 49. Vait
BOLiii'is, de Noormannen in Nederl., bL 55,

(2) Astronomi Fita ludov, pii c, 40.

(3) Annales Fuldenses ad annos 837, 850, 882. Van doliiijis, t. a. p. I>1. 60. βιιοεηουκ ,
I). I. bl. 101, noemt ten onregle RORtK en demmikg , zonen van herioid. Zij waren de broeders
van dozen Λ^ΟΓβΙ, zoo als hij hen ook later noemt, 1)1. 162. Zie
Annal. Fuld. ad ann. 850,
Adelïii Annal. ad ann. 813.

(4) De geleerde aanteekening van iiutdecoper op melis stoke, 1), I. bl. 173—204, heldert dit
punt geenszins op; zij brengt ons veeleer in nog groofer verwarnng. Verg, v.
bolhcis, t, a. p.bl. 81.

(5) Van noLnuis, t. a. p. bl. 59—60. Te regt spot huyoecoper met de overdrevene berigten der
middeleeuwsclie Schrijvers over den rijkdom en luieter van
Duurstede in die dagen. Aant. op
-MELIS STOKE, D. 1. 1)1. 192, 193. Hij beweert, dat men
mAav Dorestadtim, niet ons Duur-
stede ^
maar eene plaats van dien naam, in de ominestreken van Hamburg, verstaan moet.

-ocr page 396-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

δ20 groote staatkundige'misslag geweest is, aan vreemdelingen, uit den aard zoeroovers en
niet te vertrouwen-p zuik een vasten voet in dezei gewesten te geven, waardoor zij niet
zonder;rinvloed) op den » gang der zaken en op het overige gedeelte des lands blijven
konden. iHoedanig het gezag van
iieriold en zijne broeders alhier geweest is, en hoe
vcr
.ihunnes magt izich uitgestrekt hebhe, kan evenmin met zekerheid bepaald worden.
Zij waren leenmannen des Keizers, die hun eenige gewesten - tot onderhoud, ten
vruchtgebruik had afgestaan , en als Leenheer de oppermagt behield.
Bildeudijk meent,
dat iiEaroLD niet als Graaf maar als Hertog is aangesteld, onder Avien de verschillende
bestaande'Graven en hunne regering in stand en wezen bleven, en dat hij, naar allen
schijn, die waardigheid en de inkomsten, als
heneßcia daarvan, naar leenregt {Jure
feudi) ,
zonder eenige wezenlijke vervreemding [alienatie) zal ontvangen hebben. Hij
was gehouden-de hem toevertrouwde landen tegen buitenlandsch geweld te beschermen,
en had Graven onder zich, -wien hij als vreemdeling en hoogbevoorregte gunsteling des
Keizers, aan wien hij, volgens het kanonieke regt, als doopzoon, geestelijk vermaag-
schapt was, niet aangenaam konde zijn. Deze Graven waren hem, als Hertog, geene
andere gehoorzaamheid schuldig, dan in krijgszaken; en als vruchttrekker, waren zij
hem niets schuldig, dan heigeen zij anders aan den Keizer verantwoordden. Daar de
Noor in dit alles onkundig was, en alleen zijne Deensche, nog onbeschaafde en on-
geregelde Avijze van regeren volgde, moest dit noodwendig botsingen veroorzaken.
Voorts bleven zy onder hem en zijne nakomelingen steeds
Keizerlijke Graven, dewijl
zij door den Keizer in hunne betrekking bevestigd, of door hem op nieuw aangesteld
Averden. Van daar een aantal uitwerksels, die zonder dit op te merken, duister
zijn. Men moet derhalve, eigenlijk gezegd , in de geschiedenis onzes lands van geene
Deensche regering spreken, omdat men het Hertogelijk krijgsgezag bij ons nooit als re-
gering beschouwde (1).

Hoedanig! ook heriold en zyne broeders het opgedragen bewind mogen waargeno-
men hebben; ofschoon ook hun bestuur, op zich zelf, niet zoo nadeelig op het lot van
de bewoners dezer landen gewerkt heeft, als men zich oppervlakkig zou voorstellen,
zeker is het echter, dat de giften van
lodbwijk. aan do Denen, in de gevolgen, aller-
noodlottigst waren voor het Frankische Rijk in het algemeen, en voor
Nederland in
het bijzonder (2).
Heuiold , die zijne aanspraken en uitzigten op den troon van De-
/lemarken nooit geheel schijnt opgegeven te hebben, noodzaakte hierdoor, als het
ware, de Deensche Koningen, indien zij zich tegen zijne aanvallen in hun gebied wilden
verzekeren, hem in zijne Frankische leenen werk te verschallen. Van daar al die roof-
togten, welke, door rijken buit bekroond, steeds hervat, en door den verzwakten

(1) Gesch. d. Faderl. D. I. bl. 102—167. Verjj. v, bolhuis, de Noormammi in IVederl.
bl. 61—66.

(2) \'^ergelijk v. boluciS; t. a. p. bl. 6G, 07 met bilderdijk^ ü. I. bl. 164, 165.

-ocr page 397-

DES VADERLANDS. 393

slaat des Rijks, de inwendige verdeeldheden / de afgunst en haat der graven tegen de 826
vreemde gezagvoerders , het Avanlrouwen der· landzaten'tegen de Denen, wier zeden, »
gewoonten en wijze van krijgvoeren, van'de hunne verschilden, en het daaruit ont-
spruitend gebrek aan éénheid, begunstigd werden (1). Der Noren verbittering op
he-
riold
was ongetwijfeld ontstaan, uit zijne, hetzij opregte, hetzij geveinsde gehechtheid
aan den Keizer, welke men als nadeelig voor de welvaart des Rijks beschouwde, zijne
omhelzing van de Chrislelijke godsdienst, en den onstaalkundigen ijver met welken hij die
leer in zijne staten trachtte voort te planten, doch in het bijzonder door de vreemde hulp,
met Avelke hij zijn regt op den troon ondersteunde.
Lodewijk toch had zich nu met
nadruk de belangen van dezen Vorst aangetrokken, wiens zoon en kleinzoon of neef (we-
pos) aan het Frankische Hof opgevoed en in'de Christelijke leer onderwezen werden.
Heriold zelf was, kort naszijnen doop, met twee Christen zendelingen, ansgharius en
AUTBERTUS, den
Bijn langs Keulen tot aan Duurstede afgezakt, en »had zich van daar
over
Friesland^ naar de Deensche grenzen begeven (2). «Door ondersleuning of be-
middeling des Keizers, namen hem de zoneii van
gotfried tot deel genoot des. Rijks aan ,
doch hij werd weldra weder verjaagd, terwijl men den Keizer, op den landdag^le
Nij- ^27
megen, met vredelievende betuigingen misleidde (3). 'Te vergeefs, beproefde
lodewuk
den verdreven Vorst, door onderhandelingen, in zijn gebied te herstellen ; slechts gelukte het
hem eenen vrede met de Deensche Koningen te sliiiten, doch die zoo weinig aan de
Avenschen van'HERIOLD beantwoordde, dat hij dien trouwloos verbrak, en binnen de ^28
Deensche grenzen eenige gehiichlen of dorpen overviel en'verbrandde. De Denen
trokken hierop onmiddelhjk de
Eider over, dreven lodewij&s benden aan die rivier op de
vlugt, en plunderden de legerplaats; doch, beducht voor de wraak des Keizers, .veront-
schuldigden zij hun gedrag, bij monde van een gezantschap, en boden voldoening aan.
Lodewijk nam hierin genoegen; de vrede bleef vooreerst met het iVoöri/ew bewaard , *
en HERIOLD, in zijne verwachlingen teleurgesteld y schijnt sinds dien tijd, hier te lande,
en wel bepaaldelijk te
Duurstede ^ zijn verblijf gehouden te hebben , waar hy vele ja-
ren in de gunsten des Keizers deelde (4).

De toegenegenheid zijner eigene landgenooten daarentegen, had hij ten eenenmale
verloren. Nimmer mögt hij weder den troon van Z^ewe/narAm bestijgen, ofschoon men
mag aannemen, dat hij steeds al de hulpmiddelen, die hem ,ten dienste stonden, zal
gebezigd hebben, om dit doel zijner vurigste verlangens te bereiken. W^raakzucht, staat-
kunde en die roofzucht, welke de Noordsche volken zoo vaak de plegtigsle verbonden

(1) Bildeudijk en van bolhuis , t. a. p. ' ' ' '-f- __

(2) Rimberti Fita s. asscharii. c. 3. Nigellusv «ie rebus mdov. ni, Lib. IV, vs. 0'2U. Va«
too^, .4hude Holl. Ilist. ]).n,hL 51—53. » J ....

(3) Eisdardi ^rtwa/ee^ p. 187. . ■

(4) EisnARDi Annales, p. 188. Annales Fuldcnses ad annum 852.

I. deel. 50

-ocr page 398-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

828 deed^verbreken ,'lieten hem iiiet iü het ongestoord genot der gewesten, over welke hem
het bewind was opgedragen. De pogingen van
lodewijk , om door Christen zendelingen
de Noormannen tot vrienden en'bondgenooten te maken, mislukten , en de omstandigheden
des Rijks'verhinderden dezen Vorst, zich met de wapenen te doen gelden (1). Immers de
zegepraal, welke hij op-den Rijksdag
Xe\Nijmegen, over zyne wederspannige zonen be-
haaldewerd' weldra door hernieuwde burgeroorlogen gevolgd (2). De Noormannen
maakten zich deze onlusten ten nutte, en terwijl
lodewijk zich in de magt van zijn
834 zoon lothair bevond, verscheen eeneDeensche vloot op de kusten van Friesland. Naar
luid van eenigeFriescheKronijken, zouden do Noren reeds vier jaren vroeger in dit gewest
gedrongen, doch te
Kollum ten eenenmale verslagen zijn door adelbrik van adelen ,
misschien een broeder »of neef van den thans regerenden Bisschop van Utrecht, die tot
derden Potestaat en opvolger van
fokke ludigman gekozen was. Van de lotgevallen
dezer beide Potestaten, wier geschiedkundig bestaan zelfs te betwijfelen is, wordt ove-
rigens niets aangeteekend, en de tijd huns bestiers en van hunnen dood verschillend
opgegeven. Slechts dit wordt gemeld, dat
Stavoren ongemeen in bloei was toegeno-
men, en datde koopvaardyschepen dier stad, de eerste waren, welke uit de W^estersche
landen van
Europa, de Sond en Scandinavië bezochten (3). Hoe dit zij, thans voe-
rèn de Denen, na een gedeelte van verwoest te hebben, langs
Utrecht,

welke stad zij , vermoedelijk, niet waagden te belegeren, naar Duurstede, waar trou-
wens rijker buit te vinden was (4). Deze hoofdzetel des Nederlandschen handels,
reeds door
karbl den Groote aan het bisdom Utrecht in eeuwigdurend bezit gegeven,
werd ten deele geplunderd en in de asch gelegd, een aantal inwoners vermoord en anderen
gevangen weggevoerd (5). Uitgelokt door dezen gelukkigen uitslag , hervatten de Denen in
8,35—tweo volgende jaren dezelfde strooptogten, op welke
Friesland en Duurstede steeds
^^^ het doel waren hunner roof- en moordzucht (6).
Heriold moet zich in dien tijd elders
bevonden hebben,· of onmagtig, zoo niet onwilhg, geweest zijn, de zeeschuimers af te
Averen, dewyl zij, naar het schijnt, steeds zonder tegenstand hunne geweldenarijen pleeg-
den,. en ongehinderd met den buit terugkeerden. Waarschijnlijk werd om dezen tijd

■ i >

(1) V. Bolhuis, t. a. p. bl. 71—74.

(2) Nijmegen was ccne der meest {jeliefkoosde verhlijFplaatsen van lodewijk, en onderscheidene
rijksdagen zijn aldaar gehouden, dewijl deze Vorst meer op zijne Germaansche dan op zijne Galli-
sche onderdanen vertrouwde.
Astrononii Vita ludov. pii c. 45. Chron. v. Nijmegen, hl. 49.

(3) Occo scarlensis, hl. 75—77. winsemiüs, Chron. v. Vriesl. hl. 106—109.

(4) V. UoLHTJis, de Ngormannetp in Nederl. hl, 76. V^an asch van wijk, over hei oude Han-
delsverkeer der stad Utrecht,
hl. 177.

(5) Annales Bertiniani, p. 196. ,

(6) Annales Bertiniani, p. 196; 197. Annal. Fuldens. ad ann. 835,

394

-ocr page 399-

« - D Ε S ν A D Ε R L Α Ν D & . 395

ook Antwerjjen^ en ff^itlam, cene koopstad aan den raond deriUfl«i, door ben gepluu-
derd en in Lrand gestoten
(1). Lodewijk , die inlusschen (weder in het hoog gezag
hersteld was, moet hun
eenige Trees ingeboezemd hebben;» Immers horik , die thans
den Deensehen tröon bekleedde, veïontschuldigde zich door gezantschappen bij den
Keizer , over de gepleegde wandaden , éii strafte zelfs hen, die zich daaraan schuldig
gemaakt hadden,' met- den dood (2). Zoo hij hierdoor beoogde den Keizer in slaap te
Aviegen , bedroog hijtzich,
LoDBwnti:, wien de ondervinding niet veel Yertfomven op de
Yriendschapsbetuigingen 'en' bewijzen Tan vredesgezindheid dezer volken had Jngcboezemd ,
versterkte en bezette de zeekusten van
Friesland ,èn het tegenwoordige Holland. Dit
belette niet, dat in het volgende jaar de Denen'dén steven, nliar /^a/cÄerm wendden ,
waar men de behoorlijke voorzorgen van verdediging verzuimd had; en het met ver-
woesting en 'moord vervulden. Graaf
eg-arnAiiB of eggarb , en hbmming, de broeder
van HERioLD, nevens andere aanzienlijke bevelhebbers des Keizers, (sneuvelden in> een
hevig gevecht tegen hen op d^n zeventienden van Zomermaand;·' De Denen, met rijken
buit en vele gevangenen , vmi welke de voornaarmsten naderhand vrijgekocht wewlen , ver-
lieten , na eenigen tijd , het eiland, en togen naar
Dmirstede j dat tol het opbreiigen
eener zware schatting gedwongen wèrdi' '
Xodewijk spoedde zi^h op dit berigt, naar
hei nabijgelegen
ISijmegcn, waarop de Derien in aller ijl wegfrokke» (3).

BeklagensMaardig was de toestand dezer landen in dit tijdstip. Niet slechts strekten
zij ten prooi aan de Noordsche barbaren, maar ook téri doei aan· de hebzucht dier Keizer-
lijke leenmannen, welke, op hunne'" slerke sloten vertrouwende, do bevelen des Kei-
zers trotseerden, en do landzaien ' beroofdeiiV
Lodewïjk stVafte'de graven , welke in
hunnen pligt ter beteugeling dezer geweldenarijen wären te'kort geschoten, en deed,
op eenen algemeenen rijksdag, onderzoek naar het gedrag dergencn, welken hij de
bewaking der kusten ,had toevertrouwd. Eenige gezagvoerders waren builen de moge-
lijkheid geweest, om behoorlijken wederstand te bieden; en anderen daarin vprhinderd
geworden door de^ ongehoorzaamheid derFriezen, diewelligt te fier, om onder de bevelen
van HERIOLD , den vreemdeling, te staan, geweigerd hadden, hem ten slrijde Ie volgen of
zyne bevelen na te komen. Men meent, dat onder deze, wedcrspannigen zekere Graaf

(1) Wagekaar, D. 11. bl. 54, en htiCliron. St.Bavonis, aangehaald hij ktiiit CnV. Co?«.
H. et Z. T. I. P. 2. p. 106 stellen dit in 837; docli de jinnales Fuldens. en de Annales Berti-
niani
een jaar vroeger. De ligging van Witlam, { Wittham, JVid^lant, Widtant, IFitlaiit,
fVintlant)
is onzeker. Sommigen denken aan den Briel, anderen met van i-oon , {Aloud. Holl.
Ilist.Y).
11. hl. 03) en vvagekaais, (D. II. hl. 54), dat het nabij Goeree lag, maar reeds voor ecuwen
door de zee verzwolgen is. Verg,
kluit, t. a. p. 107, welke meent, dat Witlam aan de Wiedel,
een water dat in den mond der Maas liep, gelegen was en vandaar zijnen naam ontleend had.

(2) Aünales Bertiniani, γ. 197.

(3) Annales Fuldens, ad anniim 8'S7.A?males Bertiniani, p, 198: jdzgkvï Fita lud. pii apucl
v. bolhuis; hl. 80;

50 *

-ocr page 400-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gerolf behoord heeft, wiens bezittingen uit dien hoofde ten behoeve der Keizerlijke
schatkist verbeurd verklaard, doch hem later teruggeschonken ^werden (1). Hoe dit
zij, de Keizer zondi inoedige graven en abten, om,der Friezen euvelmoed te beteuge-
len, en gelastte, op het spoedigste de zeekusten te ^voorzien, en op verschillende punten
schepen-in gereedheid te brengen (2), .Hij zelf begaf zich het volgende jaar naar, NiJ-
megeit, om op de uitvoering zijner bevelen te, letten, ,en liet de kusten met de
uiterste zorg bewaken; Greene Noormannen vertoonden zich, .dewijl hunneijvloot, door
eenen geweldigen storm beloopen, derwyze was gehavend, dat slechtsjweinige schepen
in de Deensche havens behouden terugkeerden. De bedoelingen van noRiic oppnbaarden
zich echter ^weldra duidelijk, toen hij door zijne gezanten, te, f^^ii^wy „ den Keizer be-
rigite , dat bij de voornaamste zeeschuimers , die in het Frankische ,ryk( gestroopt had-
den , met dpn dood had ^ gestraft, ,doch tevens verzocht, dat rnen hem de landen der
Abodriten en Friezen zou afstaan (3). Ofschoon dit vermetel verzoek, met veront-
waardiging werd van de hand gewezen, bewijst het .echterhoezeer het magtige Fran-
kische Rijk zijnen invloed naar buiten en dat ontzag verloren had, welk, het weleer den
])ioorschen volken inboezemde (4)» ^

Even weinig wist lodewijk inwendig de w'etten en,zijn gezag te handhaven, en de
snoodste gruwelstukken werden ongestraft bedreven.(j:,De moord aan Bisschop
frederikl
van Utrecht ^ den achttienden van Hooimaand des jaars acht honderd acht en dertig ge-
pleegd, strekt hiervan ten bewijze. Met onvermpeiden ijver behartigde _deze Kerk-
voogd do belangen van zijn sticht, toen hij, in de St. Jans kapel te,//irecAi, als hij
zich tol het gebed wilde begeven, door omgekochte,^booswichten,, vermoord werd.
Beka verhaalt in den echten geest der, middeleeuwen , dat jFrederik den .volke,zijn

ί ί

f; .

Jii 1't

(1) V. BOLHUIS; t. a. p. bl. 82, 83.' ^Dc giftbrief, welke deze sclienkinij bevat, is van den S«" varv
Hooimaand 839, en wordt {jevonden bij
kluit, Kist. Crit. Com. Tl. et Z. T. II. P. 1. p.

Van Loojf, Aloude Holl. Eist. D. II.'bi. 04, Iioudt dezen Graaf oEROLF voor den zoon van Graaf
υιηκ (ziei boven bl. 373). Waarschijnlijk was hij vader van den Jaferen Frieschen Graaf
gerolf (vas
b1lhüis,
bl. 83) en {jrootvader van dirk. den Eerste, Graaf van Holland. [Bijv. en Aanm. op
>v.\ge,\aar, St. II. bl. 22.)

(2) Annales Bertinimti ,ίγ:· Onder deze abten moet men zich {jeene geestelijken denken,
zegt VAN LOON, maar zoogenaamde Eloostergraven, die uithoofde hunner bijzondere diensten, met
<lc eene of andere abdij beschonken weixlen.
AloudeJ^HolL Hist. D. II. bl. 67.

(3) Annales Bertiniani, p. 199. Wagenaars opvatting van deze plaats komt mij met den Heer
VAN noLUüis, onwaarschijnlijk voor. Deze Geschiedschrijver (1). 11'. bl. 56)heeilhier meer de vertaling
van VAN LOON
[Aloude Holl. Hlst. D. II. bl. 68), dan wel den blijkbaren zin van den oorspron-
kelijken tekst gevolgd, die aldus luidt: Ubi etiam missi
noRicn venientes, pyratarum in nosfros
iines dudum irruentiuni maximos a se, ob bnperatoris fidelitatem, captos, atque iuterfiei jussos
retulerunt, jücienie«
insuper sibi dart Frisiones, atque Abodritos.^^

(4) Annales Berliniani In 1, cv

m

-ocr page 401-

DES VADERLANDS. ^ 397

aanslaandcn dood voorspeld, en onder het gaan naar de kapel den moordenaars toege- 838
iluislerd
heeft: »Volbrengt nu uwen last, dien ik volkomen Avist, eer gij nog in de
.slad kwaamt;" Hierop trokken zij hunne dolken, en doorstaken hem met deze scham-
pere 'Moorden: »Nu is de Keizerin gewroken op hem, die haar zoo veel verdriet be-
rokkend heeft.— » Lieve kinderen riep de gewonde Bisschop uit, » nu gij uwer
Vrouwe boodschap en last volbragt hebt, maakt u spoedig van hier." In allerijl vlugt-
ien de booswichten en trokken over den
Rijn, om der bloeddorstige Keizerin, de vol-
brenging van hunne taak te'berigten. 'Ondertusschèn had
frederik'zijn klerk tot
zich geroepen en gezegd: »Mijn
zoon, ik ben ter dood toe gewond om'^de waarheid,
de deugd, en om dè geregtigheid. -Roep onverwijld de Priesterschap der Utrechtsche
Kerk bijeen, opdat men mijn ligchaam met behoorlijke uitvaart begrave, en mijn geest
in de eeuwige vreugde des Heeren inga." Het, luide geween van den klerk bij deze
woorden, bragt de verwijderde menigte in beweging, dio oogenblikkelijk de wape-
nen opvatte, en naar den stervenden Bisschop snelde, die haar toeriep: » Broeders
en geliefde kinderen ! indien ik eenig deel verwerf onder de heilige Martelaars in den
Hemel, dan zal ik voor u bidden om uwe zaligheid, en dat God u beware voor rampen
en plagen; want om het openbare overspel der Keizerin, welke hier te lande woont,
zullen de Denen komen en hèt bisdom verwoesten." Hierop zegende hij de menigte,
en begaf zich naar den grafkelder 'der kerk, waar hij nederstortte en met de woorden
van den Psalmist: »Ik zal behagen den Heere in het land der levenden," den geest
gaf (1). Vele zijn de gissingen naar de beweegredenen van dezen moord (2). Het
verhaal van
bbka en de getuigenis van heda , wijzen echter de oorzaak duidelijk'aan ,
en bevestigen het gevoelen van
emmiüs en anderen , dat frederik het slagtoiFer ge-
weest is van de wraak der Keizerin
judith (3). Gelijk eenige andere Bisschoppen, had
ook hy , in de huisselijke geschillen van
lodewijk , de zaak van 's Keizers zonen om-
helsd, die, hoe schandelijk en verfoeyelijk hun gedrag ook geweest is, evenwel eenige
reden van misnoegen hadden, dewijl de Keizer zich door zijne tweed« gemalin
judïtii
liet regeren, en te haren gevalle beider jongsten zoon karel te hunnen koste bevoor-
deelde. Was reeds dit genoegzaam, om den haat der Keizerin tegen den Utrechtsche«
Kerkvoogd op te wekken, zoo moest deze geheel ontgloeijen, toen de ijverige Bisschop,
den
gewaanden of wezenlijk misdadigen omgang der Vorstin met berward, Graaf van
Barcelona , den Keizer openbaarde (4).

(1) J. DE ΒΕΚΛ, p. 24. Conf. Chron. de Traj. p. 318, 319.

(2) Baiavta Sacra, D. I, bi. 503—512. Glasiüs, Gesch. der Christ. Kerk in Ncderl. D. I,
hl. 182, vermoedt met
baillet , dat den Bisschop, uit het eiland JFälchereii, waar zijn ijver
licm vele vijanden berokkend liad, den dood zou toegebra{jt zijn.

(3) Heua, p. 50. De oude Holl. Divisie Kronijk, derde Divisie, c. 80. bl. 82. Uutio emmics,
dc lier. Frisic. Ilist. Lib. V. p. 74.

(4) Verg. de aant. van v. rhijn op de Batavia Sacra D. I. bl. 529,

-ocr page 402-

398 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

838

Den rang'onder de Heiligen der kerk, Avas frederik welligt ruim zoo veel verpligt
aan zijnen ongelukkigen dood, als aan zijne verdiensten, ofschoon ook deze, naar den
geest dier eeuw, groot en lofwaardig mogen genoemd, en door zyne tijdgenoolen,
ten hoogste geprezen worden (1). Men heeft hem niet alleen do gave der voorspelling,
maar ook die van wonderwerken te kunnen ' verrigten 'toegeschreven; en het vrome
bijgeloof dier tijden Lezocht de grafplaats van den beiligén Martelaar, om genezing
voor ligchaamskwalen af te smeeken (2). Aani'de bevordering der geestelijke Avel-
vaart zijner, onderhoorigen, had
prederik de wèroldsche belangen zijns bisdoms niet
opgeofferd. De bezittingen der Utrechtsche-Kerk waren, onder zijn bestuur, met aan-
zienlijke t goederen , vooral in het Geldersche , door de imilddadigheid van
gerward de
iieeze
, en zeker edelman wibert met'zijn zoon witbert tan oosterbeeke , aanmer-
kelijk^ vermeerderd (3); ook moet, in het bijzonder, het getal der geestelijken zyn toe-
genomen , daar velen den Bisschop op zijne logten door
Zeeland en Friesland verzel-
den (4). Zij k^yamen onmiddellijk, na zynendood, bijeen, om een nieuw geestelijk opper-
hoofd te kiezen; eenigen stemden voor den Proost der Kerk
kraft of krast genaamd,
een schatrijk man ; anderen daarentegen , benoemden
alfrie. , een broeder van den over-
leden Kerkvoogd,
Avelke dan ook eindelijk, door den invloed van den hooggeachten
ODULI'HUS , verkoren werd (o). Hij Was mismaakt van ligchaam (eia?parie , maar

wordt geroemd als een man van uitstekende zedelijke hoedanigheden, een vriend van gods-
dienst en dengd, dio doihena toevertrouwde geestelijke belangen, met allen ijver behartigde,
en aardsche schallen versmadende , een, gFooÜfgedeelte'zijner eigene bezittingen aan de
Utrechtsche Kerk wegschonk , -wier ^ goederen , in het begin zijner regering, door de
rijko; gift van den Geldersclïen Graaf
rodgarius ^ aanmerkelijk waren vermeerderd (6).
Hoe ^lang^hg het roer·! des bewinds! in handen· gehad heeft is onzeker ;»>6ömmigen be-
palen dit op itwaalf, anderen slechts tot zeven jaixnv · 1π! zijnen tijd'Sirooptoil'de Noord-
schc zeeschuimers
h\ Friesland ^n op ff altheren, ondanks den plegtig bezworen
vrede met
horik (7). Men denkt, dat de Koordsche Voriät'dtóze vijandelijkheden deed

Ö3Ü

(1) Het lofdiclit' van rabakus waïrus^op dozen Bisschop, Avordt vertaald gevonden in het eerste
Deel der
Batavia Sacra, bl. 515—51Ö.

• ■ - ■ ri

(2) Batavia Sacra, D. 1. hl. 506, 520.

(3) De diplomata vindt men in άα Batavia Sacra, D. 1. bl. 522—526. (]onf. iieda , p. 50. Boa-
nAM, Charter!), van Gelderl. D. I. St. I. bl. 16.

(4) Glasius , t. a. p. bl. 183.

(5) J. de beka, p. 27. Heda , p. 51. Chroïi. de TraJ, p. 319. Uubo emmius, de Eer. Friste,
ilist. Lib.
V. p. 74. ,,

(6) De giftbrief van RODGARtus is opgenomen door noinTiiM, Ckarierb. v. Gelderl. D. I, St. I. bl. 18.

(7) J. de beka, iieda , Chroti. de Traj. in 1. c. Chron. Tielense, p. 41, 42. Batavia Sacra,
D. I. bl. 553-556.

-ocr page 403-

839

DES VADERLANDS. 390

voorkoQien als geschied om de Friezen te tüchtigen, wegens de bcleedigingen, die z^
hem aangedaan hadden, over^ welke hij zich, door oen gezantschap, met de gewbiie
geschenken voorzien, bij den Keizer beklaagde, welke hierop eenigo bekwame bevel-
hebbers benoemde, om de zaak te onderzoeken, en den Denen regt te verschaffen (1).

LoDEWtJK prees zich welligt gelukkig, dat hij voor dezen prijs den buitenlandschen vrede
l)ehouden Jvonde, dien hfl binnen's lands door eene vierde Rijkaverdeeling op het spél zette.
Om de heerschzucht der Keizerin te bevredigen, had hij reeds in acht honderd negen
en twintig, ten behoeve van zijnen en haren zoon
karel , naderhand den Kaale bij-
genaamd, een bijzonder rijk uit
Zwßben , Helvetië^n Rheti'è zamengesteld , en hier-
door den Slaat in de uiterste verwarring en zicbzelven eenmaal van den troon gestort.
De ondervinding had hem echtel· niet voorzigliger gemaakt, dewijl hy acht jaren later , in
spijt en ten kosle zijner andere zonen, hunnen halfbroeder
karel, een nog grooterdeel
des Rijks had toegelegd. Hieronder was dat gedeelle van (reWer/«mc? begrepen, dal
weleer tot
Friesland behoord had, benevens het graafschap Bameland^ later Ziitphen
genoemd, en een aanzienlijk deel van het zoogenaamde Overkwartier van (2).

In het volgende jaar was pepin , Koning van Aquitani'ê ^ de achtingwaardigsle van
LODEwuKS zonen, gestorven; zijn Rijk, moest volgens de wetten en overeenkomsten,
op zijn oudsten zoon, insgelijks
pepiït geheeten, overgaan; maar lodewijk aarzelde
niet, ook dit aan
karet weg te schenken. Xqdewijk: , 's Keizers derde zoon en Ko-
ning van
Beijeren, vreezende dat de weifelende Vorst hem insgelijks van zijn gebied
mögt berooven, trachtte zich met de wapenen te handhaven, eu vertoonde zich met
een leger Duitschers aan den
Rijn. De Keizer schaarde zijn lieir Franken aan den
linker oever dier rivier, en trok die eindelijk over, waarop de Duitschors, zonder
handgemeen te worden, uileen liepen, en de jonge Koning naar
JBèiJeren terugkeerde,
dat nu, tot straf van zijnen opstand, zijn eenigste erfdeel ίη do vaderlijke'nalalerischap
blijven zou. Hierop riep de Keizer tegen den dortigsten van Bloeimaand acht honderd
negen en dertig oenen landdag to
Worms bijeen, om, met uitzondering van het
landschap
Beijeren, het Frankische Rijk tusschen lotiiair en karel te verdoelen. Lo-
tiiair , door do Keizerin juditii tot bewilliging gestemd , verscheen, wierp zich aan dc
voelen zijns vaders, en vroeg hem vergiffenis voor het verdriet dat hij hem veroorzaakt
had.
Lodewijk hief zijn zoon getroffen op, bepaalde vervolgens do verdeeling der beide
Rijken, en liet hom de keuze over. Eene lijn van het Noorden naar het Zuiden ge-
trokken , en welke don loop der
Maas en der Rhóne volgde, wees do grensscheiding
aan.
Lotiiair koos voor zich de landen boooslen die lijn, waardoor Noord-Neder-

(1) Annales Bertiniani. p. 199. V. iioliiüis, de Noorm. in Nederl, hl. 80,

(2) BoxDiit, Charterb. v. Gelderl. 1), ί. St. I, bl. 22; waar dc acte van afstand in haar geheel
[jevoiulcn Avordt.

-ocr page 404-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

839 land tol aan de Maas, onder zijne heerschappij geraakte'; terwijl de Zeciiwsche
eilanden, een klein gedeelte van
Zuid-Holland benevens Noord-Brahand, zijnen
broeder ten deel vielen (1).

Niet minder werden deze gewesten dit jaar geschokt door de krachten der Natuui'
dan door de veranderingen der Staatkunde. Het verschijnen eener staartstar, om-
trent het Paaschfeest, had nog aller gemoederen met schrik en vrees voor de toe-
komst vervuld, toen op den zes en twintigsten van Wintermaand , een hevige storm
opstak, en er zulk een geweldige zeevloed ontstond, dat een groot gedeelte van
Λ'^οο/υ/-
]Sederland overstroomd werd. Het zeewater bereikte bijna de toppen der duinen; vele
menschen en beesten verdronken, en een groot getal bosschen en huizen werden om-
vergespoeld (2). Men wil, dat de /?yn-uitloop bij
Katwijk toen door het inge-
woelde zand geheel verstopt is geworden (3). Anderen komt het waarschijnlijker
voor, dat deze verstopping niet op éénen tijd, maar trapsgewijze geschied zij (4). Ver-
moedelijk is de Katwijksche Rijnkil, sinds het graven der grachten van
drusus en cok-
BULO, allengs aanmerkelijk afgenomen.
y40 De dood van lodewijk den Vrojne, den zes en twintigsten van Zomermaand des
volgenden jaars, stortte het Rijk in eenen schrikkelijken burgerkrijg.
Lotiiair , die
op hel alleengebied vlamde, tastte beurtelings nu
lodewijk van Beijeren, dan karel
met de wapenen aan; en de bloedige velden van Fontenai in Bourgondië getuigdca
van den broederhaat. Door heerschzucht verblind, haalde hij, even onzedelijk als
onstaatkundig,
iieuiold tot zijne belangen over, door wien hij de Denen tot een inval
in KARELs gebied aanspoorde. Weldra stevenden deze zeeschuimers naar de kusten van
Ftankenrijk, wier bewaking door de binnenlandsche oorlogen, geheel verzuimd
werd , voeren do
Seine op , verwoestten Rouaan, en kenmerkten hunnen togt door
moord en'verdelging.
Lothair beleende iieriold, ten loon dezer bewezene diensten,
met'het
éA^wè. Walcheren benevens eenige andere naburige plaatsen, en beschikte alzoo
vrymagtig over' landen, welke onder
karels gebied behoorden. Deze gunstbewijzen
aan eenen vreemdeling, wiens magt thans uitgebreider zal geweest zijn dan te voren ,
.strekten niet wéinig, om de gemoederen der landzaten van
lothair te vervreemden;
doch deze Vorst bekommerde zich hierover zoo weinig, dat hij den Noormannen, eveii
als den Saksers, om hen te meer aan zich te verbinden, volkomen vrijheid van gods-
dienst gaf, waarop velen tot de voorvaderlijke plegligheden terugkeerden. Op zijn

(1) Nitiiardi llist. Lib. I. c. 7. p. 71. Jslronomi Fita ludov. rii. c. 60. p. 121. Amxa-
les ßertiniani,
ρ. 202. Melis stoke, D. 1. K. I. vs. 290. bl. 38.

(2) Astronomi Fitahvoow pii in 1. c. Annales Bertiniani in 1. c. Volgens deze JaarLoekcii;,
Averden 2437 huizen omver {ifospocld.

(3) J. a. LEYDis, Chron. Lib. V. c. 30.

(4) Wagekaar , D. II. bl. 59.

-ocr page 405-

DES VADERLANDS. ^ 401

aansporen teisterde heriol» onophoudelijk de landen, welke aan ka rel gehoorzaamden,
en werd hierin door hulpbenden uit het
Noorden geholpen (1).

ïen eiode aan de geweldenarijen van lothair perken te stellen, sloten lodewijk 842
en KAREI, tegen hem een plegtig verbond (2). In twee bloedige veldslagen behaalden
zij eene volkomene overwinning, dreven hem met zyne voornaamsie bevelhebbers,
onder welke ook
heriold, op de vlugt, en verdeelden zijn Rijksgebied, aan deze zijde
der
Alpen, onder zich, ^vaarbij geheel Friesland, oï Nederland benoorden den raid-
delsten Rynmond, aan LODE^YIJK ten deel viel. Doch deze veideeling was van korten 843
duur, door het vermaarde verdrag te
Verdun, waar de noodlottige broedertwist
bijgelegd en eene nieuwe Rijksverdeeling bepaald werd. Geheel het
Frankenrijk,
ten Westen der Maas , der Saóne en Rhóne, met de Spaansche Mark, tusschen de
Pijreneën en den Ebro, vielen karel ten deel, en vormden het Koningrijk Frank-
rijk.
Lodewijk verkreeg al de Frankische Janden ter regter zijde des Hijnsbene-
vens
Spiers , fVorms en Mentz met hun regtsgebied aan den linker Rijnoever, en dezo
werden later het DuitscheRijk genoemd.
Lothair behield de Keizerlijke waardigheid
met
Italië, en ontving de landen ten Oosten der Rhóne ^ Saóne, Maas en Schelde^
en ten Westen des Rijns; of die lange strook lands van de golf van Lyon lot aan de
monden des
Rijns en der Schelde, welke een middeiryk tusschen do Staten vaii
lodewijk en karel vormde, en Lotharingen is genoemd geworden. Nederland, hG'
noorden den Rijn, geraakte dus onder, het bestuur van lodewijk, sedert den Duit-
bijgenaamd; een gedeelte van het tegenwoordig Holland, Utrecht an Gelder-
land,
benevens de Zeeuwsche eilanden en al het land tusschen Maas cn Schelde,.
kwamen onder het bewind van lothair (3).

Het plegtig bezworen verbond der broeders tol wederzijdsche hulp en besclierming, be-
teugelde niet de invallen der Noormannen. De besmettingen aan de monden, der,,rivieren,
de schepen, welke de kusten beveiligden, en de overige middelen vanyerdedigingdoor
karel den Groote genomen, waren onder het zwakke en stormachtig bcifluur van lo-
dewijk
den Vrome, en de twisten zijner zonen geheel verwaarloosd. Terwijl do krach-
ten des Frankischen Rijks werden uitgeput, waren de Noordsche zeeroovcrs in aantal
en vermetelheid toegenomen, en thans konden zij niet, zonder de uiterste krachtinspan-
ning en vereende raagt, met ^goed gevolg geweerd worden. Maar juist deze eenheid
ontbrak, en men vermoedt, datsLoxHAiR, in het geheim, de Noren tot slrooptoglen in

(1) Annales Bertiniani, p. 59, in dom uoüqeet, Script. Franc. T. VIL Nithakdi Ilist, Lik.
H. p. 10—22, hij d. bouquet ï. VII. V«rg. vaw boliidis, de Noormannen in iVerfer/. bl. 86—89.

(2) Nithabdi Hist. Lib. III. c. 3. p. 20. De vcrbonds-ced van lodewijk, in het Romaansch,
is het oudste ffedcnksluk in die taal aanwezig.

(3) Νιτπαιιοι Ilist. Lib. III. c. 6. p. 27, 28. Lib. IV. c. 2. p, 29. c. 5, p. 31—33. An-
nal. ßertinian
ρ. 61; 62. Verg. vvacekaar, D. IL bl. 60—62. Vak uolhuis, t. a. p. hl. 90.

L deel. 51

-ocr page 406-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ö43 de landen zijner broeders'aangemoedigd en hen daarin begunstigd heeft (1). Doch
deze aanmoediging behoefden zij yoorzeker niet; een genoegzamen prikkel vonden zij
in hunne roofzucht, die steeds gevoed werd, sinds men het verderfelijke middel had te
baat genomen, om hunnen'aftogt voor goud te koopen. » Hunne onverzadelyke hel)«
zucht werd daardoor nog meèr opgewekt. Niet langer met den bijeengebragten roof
tevreden, bedreven
zij de ongehoordste wreedheden, en dwongen dus de Vorsten , hun
voor hun vertrek ten duurste te betalen, om weldra, ter afpersing van nog grootere
sommen, terug te'keeren. Ten einde dit losgeld te vinden, werden de inwoners ge-
noodzaakt het gering overschot hunner bezittingen, dat met moeite voor de plundering
dier barbaren was beveiligd, aan de Koninklgke ambtenaren en invorderaars af te staan;
geen wonder, dat zij dikwijls , tot wanhoop vervallen, hun levensonderhoud zochten,
door zieh met hunne stroopende vyanden te vereenigen , en zelfs hef Christendom af te
zweren. Het voorbeeld der Vorsten werd spoedig door de onderdanen, leenmannen ,
bisschoppen, abdijen en kloosters gevolgd; gedurig vindt men vermeld, hoe deze zich
vrij kochten, of hunne gevangenen voor groote sommen losten, schoon zij hierdoor
hunnen ondergang meestal slechts voor korten tyd vertraagden (2}". Bovenal waren
de Noormannen op de geestelijken verbitterd. Langen tijd om het Christendom ver-
volgd , waren zy nu op hunne beurt vervolgers geworden, en. brandden van verlan-
gen, zich op de Christen priesters te wreken, die zonder genade, en vaak onder
de afgrijsselijkste martelingen, vermoord werden. Hel zekerste middel om hunne woede
te bedaren was, op nieuw de eerdienst der' afgoden te omhelzen; en' inderdaad,
men vindt aangeteekend, dat een groot getal kustbewoners, die hunne woningen niet
verlaten wilden , zich de gunst der Noren verwierven, door het geloof der Ghristeneii
voor dat der Scandinaviëre te· verlaten. Kerken en kloosters werden het minste ge-
spaard ; de overblijfselen der heiligen, de voorwerpen van den eerbied' der geloovigen ,
werden onder spot en versmading vernield', en de kostbare kerksieraden als een welko-
me buit weggevoerd'. Wiaar zij zich vertoonden, bleef bijna geen geestelijk ge-
slicht voor hunne woede beveiligd, was geene stad, die niet eens of meermalen door
hen onder brandschatting gesteld, geplunderd, of in de asch gelegd werd. De
verwoestingen der Noordsche barbaren, die der burgeroorlogen, de onderdrukking
der landbewoners, welke, tolde schandelijkste slavernij verlaagd, noch bij de Konin-
gen-, noch bij de geestelijken-, noch in de wetten bescherming vonden, de geheele
verwaarloozing des landbouws, de daaruit voortspruitende hongersnooden, de landpla-
gen , stormen en watervloeden hebben met regt aan deze tijden den naam van de
ijzeren toegekend.

Terwijl karel, om zijn broeders zoon pepin II te vervolgen, de kusten zijns ryks

(1) Wagekaar, D. II. hl, 62. Vak bolhüiS; de Noorm. in Nederl. bl. yi.

(2) Yah bolduiS; t. a. p. bl, 92.

-ocr page 407-

DES VADERLANDS. '36?,

van gewapende manschap ontblootte , yielen de Noormannen met verdelgende woede in
xijne staten, en op hunnen terugtogt,
iu Friesland (1). Hier werden zij in den eersten 845
strijd, ten koste van twaalfduizend hunner manschappen, geslagen, doch bleven ver-
yoigens in twee moorddadige gevechten overwinnaars. Nadat zij het geheele gewest af-
geloopen, geplunderd,, en eene menigte inwoners vermoord hadden, voegden zy zich
bij HORiK, en voeren met zes honderd schepen de
Elhe op, de oevers verwoestende,
tot dat zij door de Saksers tot den aftogt gedwongen werden (2). Het volgende jaar
echter verschenen
zij weder op de Friesche kusten, en ofschoon zij eenen dapperen te-
genstand ontmoetten, drongen zy moordende, verdelgende en plunderende het gewest 846
door tot
ΆΆΠ Duurstede f dat met tw,ee andere plaatsen verbrand werd. Keizer lothair
bevond zich te Nijtnegen, doch waagde het niet hun tegenstand te bieden, waardoor
zij ongestoord den rijken buit wegsleepten , terwijl het gerucht hunner daden alom
schrik en verbazing verspreidde (3),

Ten einde aan dezen gruwel der verwoesting perken te stellen, verschenen LOTnAin,
LODEWUK de Daitseher, en karï:!- de KaU in Sprokkelmaand achthonderd zeven en veertig
te
Marsna {Meersen aan Ag Maas bij Maastricht), om zich »ader met^Jkander te verbin-
den. Hunne vereenigde staten vertegenwoordigden nog het geheeJe Rijk van
karel den 847
Groote ,· want de rooftogten der Noren hadden hun nog geen gewest ontnomen. Zij
beproefden uit dien hoofde, van het ontzag gebruik te maken, welk dit groote Jigchaara
nog moest inboezemen , en zonden gezamenlijk een gezantschap naar
horik , den Ko-
ning der Denen, met bedreiging, h«ra met vereende krachten aan te vallen, indien hij
aan de vijandelijkheden zijner onderdanen geen einde maakte. Ondertusschen zelte» de
Denen hunne rooftogten voort, zeilden de
Garonne ογ y verwoestende oevers dier rivier,
en belegerden
Bordeaux ; terwgl eene andere bende, ondanks den tegenstand der graven
siGAR en LiuTHAR, naar
Duurstede άοοτάχοη^, die stad plunderde .en lendeele ina,6ch
verkeerde. Hetzelfde lot toefde de
Filla Meginhardi , negen mylen verder éenRijn
op, en weldra geraakte de geheeleiJeiwice {Insula Batava) in de magl der Denen (4).

Hel gedurig veroveren en plunderen van Duurstede y moest het vermoeden van on-
trouw en heimelijke vers land houding met den vijand tegen
herïolt) , aan wien het be-
wind dier stad was toevertrouwd, opwekken. Men beweerde, dat hij zyne landslieden tot
deze invallen uitnoodigde, en met hen den buit deelde. Hy werd dan, gegrond of

ongegrond, van 's Keizers wege, of uil bijzonderen haat, door eenige graven , aan welke de 847—

850

(1) Annalcs ßertiniani, ρ, 63. Anmhs Fuldenss ad annum 845.

(2) Annales Bertiniani, p. 63. Annalca Fuldcns. ad ann. 845, 846. Ubbo emmiüs^ Rer.
Frisic. Hist. Lih.
V. p. 75. Schotancs, Fr. Hist. bl. 67. ^

(3) Annales Bertiniani, p. 63. Verß. vak bolhuis, t. a. p. bl. 95.

(4) Annales Bertinianif p. 64. Annales Fuldensis ad annum 847» De Villa Meginhardi
houden ccnigc voor Rhenen. Zie vah boliiijis; t. a. p. bl. 96,

40 *

-ocr page 408-

404 ALGEMEENE-GESCHIEDENÏS

847— bewaking der grenzen tegen de Denen was aanbevolen, overvallen en vermoord (1).
Zijn broeder
roruk , van hetzelfde verraad beschuldigd, werd , ofschoon de openbare
rneeningihem vrijsprak, op 'sKeizers last in hechtenis genomen. Men vermoedt uit
dien hoofdedat de beschuldiging der beide Deensche Vorsten van hoogverraad , slechts
gezocht is, opdat
lothair een middel mögt vinden, zich van hen te ontslaan (2). Het
lot dezer gewesten werd echter hierdoor niet verbeterd.
Roruk wachtte niet het vonnis
af dat hem toefde, maar ontvlood naar
lodewijk den , die zwak of zijnen broe-

der vijandig genoeg ^γas, hem eeno verblijfplaats in Saksen, naby de Deensche gren-
zen , aan te wijzen. De Deen, gloeiyende van wraak, bragt hier eenevloot bijeen,met
w^elke hy als zeekoning,' de kusten van
lothairs Rijk plunderde, Aen Rijn ndidiX Duur-
'opvoer, en" zich hier zoo vast nestelde, dat lothair zich gedrongen zag,
hem bij verdrag die stad, benevens eenige graafschappen , als leengoederen af te staan (3).
Eenigen willen, dat deze graafschappen
'm Gelder-land, of in het Zuidelijk gedeelte van
het tegenwoordig
Holland gelegen waren (4); anderen komt het waarschijnlijk voor,
dat
roruk > niet alleen de leenen, die hij te voren bezeten had, maar ook die van iie-
riold
'zal ontvangen hebben, onder verpligting van 'sKeizers regten en inkomsten in
te vorderen, den leenpligt te houden, en het land tegen buitenlandsche aanranding te
beschermen (5). Door de onlusten in het Deensche Rijk werd zijne magt met een aanzien-
lijk getal Noordsche krygers, die hun vaderland verlaten hadden , versLerkt, hetgeen den
toestand der landzaten niet zal verbeterd hebben, die ongetwijfeld onder het bestuur van
roruk meer te lijden hadden, dan onder zijnen broeder (6). Wagenaar acht het niet
onwaarschijnlijk, dat deze giften aan
roruk aanleiding gegeven hebben, dat eene oude
kronijk
μάπ Minden, om dezen tijd, van een mn/^ö^/awi/gewag maakt (7).

Te róidden dezer jammeren en ellenden was de ütrechtsche Bisschop alfrik over-
leden (8). Even onzeker als de tijd zijns doods, is de naam zijns opvolgers. Men
schijnt echter
egihardus of eginiiardus daarvoor te moeten houden, hoewel deze door

(1) Annales Fuldensis , άΑ annum ö52. ' *

-(2) Van doliiuis , de Noorm. in Nederl. bl. 100.

(3) Annales Fiddens. ad annum 850. Annales Bertiniani, p. 60.

(4) Wagenaar, D. II. bl. 65.

(5) Vah boinuis, t. a. p. bl. 102. Men moet alsdan cclilcr met bilderdijk (D. I. bl. 1.52) dcu
Uijnloop
hi^Fgmondf de Hegge genaamd, en niet dien bij Katwijk, voor de ffrensschaidinjr der
rijken van
lothair en lodewijk den Duitscher aannemen.

(0) Van Boxncis, t. a. p. bl. 103.

(7) Wagenaar, D. II. bl. 65.0ok op het jaar 873 en 878 wordt in genoemde Rronijk, van ccnGraa/sc/tap
Holland
melding gemaakt. Bijv. enAanni. op wagenaar, St. Π. bl. 26. Verg. Bilderdijk , D. I. bl. 150.

(8) Op welk' gezag scnoxAitus, Fr, Hist. bl. 67, het sterfjaar van dien kerkvoogd in 846 bepaalt,
is ons onbewust.
Beka, heda, het Chron. de Traj. enhct Chron, Tiel. geven liet jaartal niet op.

-ocr page 409-

DES vaderlands. 405

de meeste Schrijvers, niet ouder de Ulrechtsche Kerkvoogden geleld wordl. Velen wÜ- Ö47—
len, dat hij slechts de abdij
ym\Utrecht bediend, en de kerk, bij wyze van tusschen-
regering, bestuurd hebbe. In een gunstbrief van Keizer
lotiiair,!<waarvan men de on-
echtheid wel beweerd, maar niet bewezen heeft, Avordt hij jSiiyc/iop, door Godiaan-
gesteld , en
Beheerscher [Praesul) der Utrechtsche kerk genoemd (1). Van zijne daden
en lotgevallen is niets bekend. Sommigen hebben hem, doch zonder genoegzamen
grond, voor den bekenden geheim- en geschiedschrijver van KARELtrfen Gi-ooie ge-
houden (2). Na
egihard heeft ludger, dien men niet met den Munsterschen Bisschop
van dien naam verwisselen moet, eenen korten tijd de Bisschoppelijke waardigheid be-
kleed (3). Hij was een Fries van geboorte en, naar men wil, aan Bisschop
frkderik
vermaagschapt, zoo dat hij uit het vermaarde geslacht der is afgestamd (4).

De Utrechtsche kerk <werd in zijnen tgd, door zeker edelman , bai^drik genaamd en
vermoedelijk een zijner maagschap , met aanzienlijke goederen inden
Thieler waard
en het graafschap Buren begiftigd, doch weder aan dezen en zijne nabestaanden,
benevens eenige andere kerkelyke goederen, tegen betaling van eene jaarlijksche erf-
pacht en op andere voorwaarden, afgestaan (5).
Ltjdger wordt als een zachlmoedig man,
een vriend des vredes, ijverig godgeleerde en als handhaver der kerkelijke tucht ge-
roemd. Hij zou na een vierjarig bestuur in acht honderd vijftig gestorven zyn (6). In
dit jaar schijnt
hunger , insgelijks een Frie?» vermaard wegensj zijne godsvrucht en kun-
de, den Bisschopsstaf van
Utrecht aanvaard te hebben. Ook hij wordt door som-
migen niet onder fde Bisschoppen van
ütreqht geteld, waarschijnlijk, dewyl de in- 850
vallen der Noren hem gedwongen hebben, builen den zi?tcl zijns gebieds rond te zwerven,
en ver van zijn vaderlandv4e sterven ν (7). , , χβ .„fjt. ί > λ j = ü

Immers de vloten ι dezer stoute > zeeschuimers vertoonden zich, ondanks de be-
dreigingen der Frankische Vorsten, weldra en op éénen tijd^jaan de monden des
Rijns, der Maas ^gu der Seine. Friesland^ dat is een groot gede,eile van ^a/-
land, en de Betuwe werden afgeloopen; te Aken, do hofplaats van Keizer lo-
thair
, het paleis van karel den Groote, en de rijkste kloosters in brand gesto-
ken ;
Trier en Keulen in de asch gelegd en de inwoners vermoord; terwyl eene
andere bende het klooster van
St.Bavo te Gent in kolen legde, en tot aan Rotman en

(1) IIeda, p. 52, 53.

(2) Batavia Sacra, D. 1. bi. 556—562. Giksivs, Gesch.d. Christ. Äerk in NederLO. I.bl,185.

(3) Tot dezen misslag veiTalt de geleerde Sclirijver van Batavia Sacra, D. I. bl. 564—578
Het is wonder, dat de schrandere
vaw ruyn , dit niet heeft aangewezen.

(4) ScnoTANUs, Fr. Hist. bl. 68. Beschr. v. Friesl. bl. 55. F. sjoERDs,Fr.i/aari.D.II.bl.45.
(.5) Zie den giftbrief in liet
Aanhangsel op de Kerkelijke Oudheden van Nederland, hl. 287,

Utr. 1744j en met aant. bij bokdam, Charterboek v. Gelderl, St. I. bl. 27.

(6) J. be beka, p. 27. IIeda f p. 54. Chron. de Traj. p. 319.

(7) Glasiüs, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. D. I. M. 186.

-ocr page 410-

406 ALGEMEENE J&1=S€H ï Ε D Ε ΝIS

851 Beauvais doordrong, tallesimet moord , en brand en vewoestingi Yervullende (1). Noch
LOTHAiR, noch KAREii, noch die adel, wien alleen het regt was voorbehouden, de wape-
nen te yoeren, schynen iets verrigt te hebben, om deze geweldenargen te bedwingen;
enrhunne werkeloosheid en laauwheid moesten der; Moren roofzucht nieuw voedsel geven,

852 Onder aanvoering van sydrok en Godfried, den zoon van heriold, die indenk elgk ver-
bitterd om het ombrengen ^ijns vaders, de zijde van
lothair eU iNederland verlaten
had, verschenen «ij in het volgende jaar met eene vloot van twee honderd twee en vyf-
tig schepen in
Friesland^ persten eene zware brandschatting af, voeren vervolgens de
Schelde op , en stevenden van daar naar de Seine. De legermagt door lothaib. en
KAREL bijeengebragt, om de oevers dier rivier te verdedigen , trok, zondePj iets uitgerigt
te hebben, terug; en
karel zelfs was gedwongen, bg een vreêverdrag, aan godfried , een
graafschap, naar gissing
mNormandij'è, af te staan. Dit is het begin van de vestiging
der Noormannen in dat
Frankrijk^ welk zoo vele jaren reeds de prooi hunner woede

853 geweest was, en nu ook evenmin verschoond bleef als het gebied vanrLOTHAiR, waar
zij voortgingen alles te vuur en te zwaard te verwoesten. (2). üi;

Terwijl de onderlinge geschillen der zonen van LODEwuKt/en/^rom« de oiidernemingen
der Noren, die nergens tegenstand ontmoetten, maglig ondersteunden, ontstonden»iu
het
Noorden burgertwisten cti inlandsche oorlogen, die aan de.Fransche en Lotharing-
sche gewesten eenige verademing beloofden.
Morik oferfk: , Koning van Denemarken ^
had eenen doodelijken vijand in zijns broeders zoon godurm of gudrum , welken hij uit
^54 het Rijki verjaagd,, en genoodzaakt had van zeeroof te leven.
iGodurui hierdoor ryk en
magtig geworden, was met zyne wapenbroeders terug gekomen ,,en had zguen oom oenen
bloedigen driedaagschenveldslag geleverd, in .welken het geheele Keininkl^'ke,geslacht,
met uitzondering van één telg, was omgekomen.
Roruk en ^godfried , op hoop van
aan het Rijk te geraken, trokken ^naar
Denemarken^ en de geteisterde gewesten ge-
noten eenigen-~tyd die rust, welke zg zich niet door eigen krachten konden ver-
vschaffen (3).
Lothaïr gaf nu Friesland Weder land ^ voor zoo verre het onder
zijn gebied behoorde, aan zijn tweeden zoon en naamgenoot, Avelke bij de kort daarop-
855 volgende Rijksverdeeling en dood zijns vaders, iii 'het bezit geraakte van de landen tus-
sehen de ÄÄ^we,
Maag, Schelde en -ßy«, en die toen waarschijnlijk eerst het Rijk
van
Lotharingen genoemd werden (4).

nj) Annales Bertiniani, p. 68.

(2) Annales Bertiniani, p. 68, 69, 70. De Annales Fuldens., brengen echter de gift aan
godfried verkeerdelijk op het jaar 850 terug, gelijk door den Heer van BOiiins [de Noorm. in
Nederl.
bl. 104), is aangewezen.

(3) Annales Bertiniani, p. 70.

(4) Annales Bertinianij p. 71. Cegt plutót en effet du roi ιοτπαικε, que de l'empereur, son
père, qu'est venue cette dcnomination
[La Lotharingie); car comme c'est Ie seul état que ce
roi possédaït,
il est plus vraisemblable qu'il lui ait donné 8on nom, que l'^Hipereur, qui en pós-
aódait tant d'autres.
Dewez , Hist. Gén. de la Belgiq. T, II. p. 228.

-ocr page 411-

DES VADERLANDS. ^ 407

Ondertusschen was horik. II, de zoon van den gesneUTclden Koning, op den Deen- 855
sehen troon verheven.
Roruk en gobfried keerden, by het raishikken hunner oog-
merken, herwaarts terug, en vestigden zich te
Duurstede en in hunne vorige be-
zittingen, zonder Jdat iSLOTÊAiB." II zich er tegen verzette (1). Hetnieowde onlusten
in het Deensche^Rgk, 'verlevendigden op nieuw de höop van
äoeue; en ιοτεγαπι II,
die zich ongetvvgfeld gaarne' van den Noorman ontslagen zag, gaf hem zijne toe- b57
stemming ter uitrusting eener vloot, om zgn doelwit op den troon
\Άχα, Demmar-
ken
te bereiken. Roruk slaagde thans meer naar wensch, en horik was genood-
zaakt, hem een gedeelte des Rijks, tusschen
Aq Eider en Oostzee ^ af te staan (2).
Hier lokte hij) eene groote menigte volks uit
Friesland^ en men wil, dat dit de
oorsprong geweest? is vaa de benaming
Strand- en Eider-Friezen, die nog eeu-
wen daarna is bekend geweest (3). Vóór het sluiten dezer overeenkomst, naar het
schijnt, en gedurende
roruks afwezigheid, werd niet alleen Duurstede door eene
bende Noormannen bemagtigd, en de
Betuwe afgeloopen; maar zelfs ütrecht be-
legerd , welks sterke ligging en muren, hun tot nog toe ontzag hadden ingeboezemd.
De bisschopsstad ea^hare sterke burg waren, ondanks eene moedige en hardnekkige
verdediging, niet bestand tegen de stormtuigen, uit welke de belegeraars onophoudelijk
de muren beukten, en de burgers met steenen, pglen en schichten bestookten. Stad en
sterkte werden eindelek stormenderhand ingenomen, en. verschrikkelijk was het lotder bevol-
king, waarvan velen,, zoo wel geestelijken als leeken', door het zwaard sneuvelden. De ge-
denkteekenen van godsdienst en beschaving werden vernield, de kerken van T^aarfew
en St. Salvador^ in puinhoopen veranderd; de burg herrees nooit weder uit zijne verwoes-
ting; en muren, poorten en torens werden met den grond gelijk gemaakt. Bisschop^
huitger
met eenigeKanoniken ontsnapten ter naaiiwernood aan den'algemeenen moord, en vlo-
den naar Koning«
lothair , die hun· het volgende jaar hel klooster Berg aan do Roer y
niet verre' van Roermonde y en nadferhand St. Oditiênherg geheeten., ten verblijf aan-
wees (4), Anderen beweren', dat
hunger en zijne geestelijken, de avijk na^t Deventeif'
genomen hebben, welke stad onder het gebied van lodbwijk deuDuitecher behoorde, en
door dien Vorst aan den Utrechtschen Bisschop ten verblijf zou geschonken zijn , hetgeen
echter door anderen bestreden Avordt (5). De Noormannen versterkten-oiïderlussehen

(1) Annahs Bertiniani, pi 72. Verg. v/kamnTi , D. II, bl. 68. Vak boihuï»; t. a. p. M.
107, 108.

(2) Annales Fuldens. ad annum 857. '

(3) F. sJOERDs, Fr. Jaarb. D. II. bl. 50.

(4) J. de beka, p. 28. Heda, p. 54,. 57. Chron. de Trqj. p. 319. Chron. Tiel, p. 44.
V.
mieris, Charterb. ν, Holl. D. I. bl. 15. Boädam, Charterb. ν. Gelderl. St. I, bl. 35.

(5) ScnoTARüS, Fr. Hist. bl. 68'. DdmbaR; Jieri- en ÏVereldl, Deventer, bl. 222,

-ocr page 412-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

857 op nieuw ide stad , en vestigden daar het middelpunt hunner inagt in iVee^er^awif. Hoe-
danig de toestand'ider. oude bewoners die door het zwaard gespaard bleven, geweest
is , en of alle vroegere inrigtingen van beschaving en welvaart zijn te niet gegaan , kan
niet bepaald worden (1). Het verblijf der Noormannen zelf, heeft de geheele vernie-
ling der stad voorkomen. Ongetwyfeld hebbenjzij uit i/irec/ii hunne strooptogten naar
Friesland en het later genoemde Holland ondernomen, en die stad tot stapelplaats
van hunnen roof gemaakt. Moordendei en verdelgende tot in
Kennemerland doorge-
drongen, vernielden zij de Kerk 'of Kapel van den H.
adalbert ie Egmond, Avaar
naderhand, ter eere van dien Heilig, de beroemde abdy gesticht is (2). Evenzeer
woedden zij in do omliggende plaatsen. Te
Noertich oiiNoordwijk werd een Priester
jeroen, wegens zyn deugdzaam leven geëerd, wreedaardig door hen om het leven ge-
bragt, en bij
Voorhiirg verwoestten zij een sterk kasteel. Tetvergeefs boden de gra-
ven GEROLF en THiETBOLD cenen dapperen tegenstand; beide sneuvelden met een groot
aanlal hunner krijgers; de landerijen in den omtrek wérden afgeloopen en verwoest, de
vrouwen en kinderen in slavernij weggesleept, en de mannen, die hun in handen vie-
len, mishandeld en vermoord. Zij zouden voorts naar het gebied van
Heusden zijn
opgerukt, het kasteel verwoest, en
robert, de eerste Heer van Heusden^ tot de vlugt
naar
Brahand genoodzaakt hebben (3). Nog vóór achthonderds zeventig werd het slot
door
boüdewijn, den zoon van robert, herbouwd, ? a

Buiten twijfel heeft dat gedeelte van Nederland^ welk onder het gebied van lode-
wijk
den Didtscher he\\ooxi{Q, het minst van der Noren woede te lijden gehad, dewijl
do staten van dezen Vorst niet zoo gemakkelijk te plunderen waren, als diejvan
karel
en LOTHAiR 11, welke niet vermogend waren , desNoormannen te wieren (4). Weldra veront-

859 rustten deze roovers de oevers der Ä/ie/of«!?, waarschijnlijk ook Ze'eland ^ en plunder-
den de Betuwe^ terwijl
roruk, naar men vermoedt, zich in ι zijn. nieuvv gebied aan
de jE'i'i/er ophield. Men vindt althans niet , dat hij in dienjijd eenige poging tot we-
derstandbieding beproefd heeft (δ). De Noormannen zetten onafgebroken hunne

(1) V. Ascu v. wijk j Oude Handelsverkeer der Stad Utrecht, 1^1. 184.

(2) Chron. Mon. Egmond bij klcit, Ilist. Crit. Com. Holl. Τ. I. ρ. 7. legende getuijje-
nissen
lan beka , p. 28, deda, p. 54, het Chron. d. Traj. p. 320, de Chron. v. Holl, door den
Klerk uit de laage Landen , bi. 24, j. v. χ-ευοεν, Chron. v. Egmond, bl. 7 en anderen, bren-
gen
van Looif, Aloude Holl. Hist. D. IL bl. 64. Wagenaar, D. II. bl. 55. Kluit, I.e. p. 35.
JN\ 11, en glasiüs, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. D. I. bl. 184, dit voorval, zonder eenige
reden, op het jaar
837 terug.

(3) Nevens de zoo even opgenoemde Schrijvers in de aangehaalde plaatsen, joait. a. leydis.
Lil·. V. c. 33 , 34. Verg. klüit in 1. c. Va« wijn, Hist. Avondst. D. II. bl. 30.

(4) V. bolhuis, de Noorm, in Nederl. bl. 113.

(5) Annales Bertiniani, p. 72, Verg. wagesaar, D. II. bl. 70. V. bolhuis, t, a. p. bl. 114.

-ocr page 413-

DES VADERLANDS. ^ 409

slrooplogien Toort, en er Terliep in deze tijden Toorzeker geen jaar, Avaarin zij nielhier 85ί)
of elders, hunne geweldenarijen pleegden. Zelfs de staten yan LomyyuK den Duitsoher, 8G2
die zich tot aan de
Eider uitstrekten, bleven niet meer geheel verschoond. Het
meeste echter moesten de gewesten van
karel en lothair van hen verduren. In acht 863
honderd drie en zestig voeren zij in Louwmaand den
Rijn op, en hadden het op Keulen
gemunt. Duurstede ^ alwaar de Friesche kooplieden, welke in deze streken handel dre-
ven , op de aankomst dezer roovers eene schuilplaats gezocht hadden, werd weder in-
genomen, geplunderd en gedeeltelijk verwoest. Vele kooplieden vonden er den dood ,
vele ingezetenen gevangenschap en slaverni]. Nu stevenden zij den y^t/w hooger op,
en verschansten zich
op een eilandje, by het kasteel Neuts. Daar lothair met de zij-
nen den eenen , en de Saksers of Friezen den anderen oever bezet hielden ,
trokken zij ,
<loor bemiddeling vanRORUK, in Grasmaand terug , zonder verder daden van vijandschap te.
plegen (1). Het was vermoedelijk ter belooning van deze dienst, dat
roruk in
zijne Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche leenen hersteld of op nieuw bevestigd Averd (2).
De Noorman
rudolf , een zoon van heriold , schijnt zich bij lothair 11 verdien-
stelijk of noodzakelijk gemaakt te
hebben (3). Dezo Vorst schonk hem als huur
[locarii nomine), de opbrengst eener schatting, die algemeen over de landgoede-
ren, ten bedrage van vier
Denariën o\i elke hoeve, werd omgeslagen; benevens
eeue aanzienlyke hoeveelheid meel, vee, en wyn(4). B
ilderdijk gist, dat het geslacht
van
HERIOLD, welk hier te lande den boventoon voerde, en zich, in spyt des Konings,
met geweld handhaafde, zoo al niet de Denen tot invallen uitlokte, zich ten minste van
die invallen bediende, om van
lothair af te dwingen, Avatmen begeerde (5). AVeldaden
en gunsten waren echter niet de middelen i om de Noormannen te bevredigen ; zij noodig-
den hen veeleer tot nieuwe rooftogten ujt. Reeds in het volgende jaar voeren zy weder, na 8fJ4
eenen mislukten aanval op de Vlaarasche kusten , met eene talrijke scheepsmagt,ν den Äyn
op, en drongen moordende en verdelgende tot aan
Xanten door, welke plaats in asch
en puin verkeerd werd (6). Schrikkelijker tooneelen van verwoesting openden zij echter
in het Rijk van
karel, en de ontmoedigde Vorst was genoodzaakt door een schandelijk
verdrag , den vrede voor vier duizend ponden zilver te koopen (7). Zij verlieten hierop de oe-
vers der
Seine , en een smaldeel hunner vloot stevende naar hel Westelijk gedeelte van Fries-
land,
waar het den inwoners, die men onder den vreemden naam van Conkingi ver-

(1) Annales Bertiniani, p. 83.

(2) Annales Bertiniani in 1. c.

(3) A'^crg. wag EN α ar, D. L bl. 71. BuderdijK; D. I. bl. 153. Vak bolhuis, de Noorin. in
ISederl.
bl. 116.

(4) Annales Bertiniani, p. 84.

(5) Gesch. d. raderl. D. I. bl. 154.

(6) Annales Bertiniani, p. 86,

(7) Annales Bertiniani ^ p. 92.

I. DEEL. 52

-ocr page 414-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ö67 meld viudt, eindelijk gelukte hen, en levens roruk , die het gewest zoo kwalijk verde-
digde, te verjagen (1). De verbolgen Noorman echter keerde spoedig met eeneaanzien-
lijke heirmagt terug, terwijl
lothair II, met het leger, ter bestrijding der Noren bijeen-
geroepen , naar
Italië was getrokken, om zijn broeder, Keizer lodewijk II, tegen de
Saracenen te ondersteunen.
Friesland strekte nu op nieuw ten doel aan de roofzucht der
Noordsohe zeeschuimers, die voornamelijk tusschen
heï Flie en AQïiEemstroom, zware
verwoestingen aanrigtten
(2). Hessel hermasa , een even dapper krijgsman als verstan-
dig regent, zou toen Potestaat van
Friesland geweest zijn, do overwinning op de
Noren behaald, en, hoewel zwaar gewond, hen uit het gewest verdreven hebben (3).
Waarschijnlijker is het, dat
roruk zich weder op nieuw in zijn vorig gebied hersteld heeft.

Ondertusschen was Bisschop hunger op den eersten van Louwmaand acht hon-
derd zes en zestig, in hoogen ouderdom overleden. Door de Denen uit zijn bis-
dom verdreven, had hij weinig ter bevordering van het Christelijk geloof in zijn
geestelijk gebied kunnen verrigten, welk al de landen van de
Schelde tot aan
de
Laiiwers omvatte, terwijl van daar tot aan de Eem^ Groningen en de Ommelan-
den,
onder den Bisschop van Munster behoorden (4). Ondanks zijne hooggeroemde
verdiensten, was hij niet vrij van bemoeizucht en het jagen naar vorstengunst. Uit
dit beginsel stemde hij' op de kerkvergadering te
Aken in acht honderd twee en zestig, in het
verstoten van
theutberge , de gemalin van lothair II, en het wettigen van 'sKonings
huwelijk met de bijzit
valdbade (5). Het schijnt dat het bisdom van Utrecht, na
zijn dood , twaalf jaren zonder Kerkvoogd geweest is, toen
odilbald of egilbald met
deze waardigheid bekleed werd. Ook deze was , gelijk de meeste zijner voorgangers, een
Fries van geboorte, wiens vroomheid, regtvaardigheid en weldadigheid geroemd wor-
den (6). De Noormannen bleven echter in het bezit van zijne zetelplaats, in welke zij
zich, ondanks de staatsverandering na den dood van
lothair ΙΓ, in acht honderd negen
en zestig voorgevallen, wisten te handhaven. Ofschoon nu het Rijk van Zoi/tarm^ew op

(1) Jnnales ßertiniani, ρ. 90. De beteekenis van het woord ConMngi is geheel onzeker. Men
verduitscht het door
Kokengers ,en meent dan dien naam in het dorpje Äokenge aan den Atnstel
ΛvedcΓ te vinden. Verg. van loon, Aloude Holl. Hist. D. II. bl. 94. Wagenaar, D. IL bl. 72.
H
üydecoper op melis store, D. L bl. 183. Bilderdijk, D. L bi. 155.

(2) Annales Bertiniani, p. 102. F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. IL bl. 58.

(3) Occo SCARLEJSSIS, bh 78.

(4) ScnoTATfüs, Fr. Hist. bl. 69. Eene lijst van de goederen, welke de Uireclitsche kerk om-
trent het jaar
860, in eigendom bezat, getrokken uit de wei ken van uedv, bockeiVherg , boxhor."«
en anderen, Avordt gevonden bij van mieris, Charterb. ν. Holl. D. Ι. b!. 17, en Sciivtartzenberg,
Charterb. ν. Vriesl. D. L bl. 48.

(5) Annales Bertiniani, p. 75, 76. Wagen aar, D, IL bl. 09.

(6) J. de bera, p. 30. Heda, p. 62. Glasics, Gesch, d. Ch\ Kerl in Nederl. D. L bl. 187.
Zouden toen alle inlanders ook Friezen geheeten hebben? ,

-ocr page 415-

DES VADERLANDS. '36?,

Keizer lodeayijk II, den broeder des overleden Kouings, die geene wettige kinderen 809
naliet, moest overgaan , maakten niettemin
karel de Kale en lodewijk de JDuitscher,
aanspraak op de nalatenschap Tan hunnen neef. Men beselinldigt beide, dat zij de
hulp der Noormannen, ter verdediging hunner gewaande regten , tegen elkander inrie- 870
pen ; zeker is het, dat
karel te Nijmegen met roruk , den Noorman , een mondge-
sprek hield, en een verbond sloot. Men vreesde een openbaren broederkrijg, doch het
volk toonde weinig belangstelling in de geschillen hunner Koningen, en nog minder
ijver, om daarvoor zijn bloed te storten; er werden derhalve door de beide vorsten
zaakgelastigden benoemd, om het Rijk
Tan Lotharingen in twee gelijke deelen te split-
sen. Bij deze verdeeling, welke den negenden
Tan Oogstmaand acht honderd zeventig
Averd aangenomen en openlijk bekend gemaakt, strekte de
Maas weder tot grensschei-
ding (1). Bijna al de landen aan den regier oever dier rivier,
werden aan lodewijk rfew
Duitscher toegedeeld, wiens bezittingen in Nederland hierdoor aanmerkeJijk Termeer-
derden. Behalve do Nederlandsche ge^γesten, benoorden den Rijn, hem reeds in acht
honderd drie en veertig afgestaan.
Toerde hij thans het bewind oyex Utrecht ^ het graaf-
schap
Teisterband, de Betuwe, de landen der Attuariërs in Gelderland, een gedeelte
Tan Maasland aan den regter oever dier riTier, en over twee deelen Tan Friesland ^
die men meent, dat zich hebben uitgestrekt Tan de onde Maas, die eertijds door het
Land van Strijen naar zee stroomde, tot aan de Waal, Merwede en Rijn, welke
bij
Katwijk uitloopt. Karel kreeg een gedeelte ydiXi Maasland aan den linker oeTer
der Maas ^ of het tegenwoordig Noord-Brahand, en het derde deel Tan Friesland},
welk men gist, dat tusschen de Schelde en Maas bepaald geweest is, en alzoo de
Zeeuwsche eilanden,
benevens een gedeelte Tan Zuid-Holland beTatte (2).

Keizer lodewijk Π , gebelgd over deze willekeurige Terdeeling Tan de staten zijns broe-
ders , kon zich echter niet uit verwijderen, Avaar hij de Saracenen beoorloogde,
om met het zwaard zijne regten te Terdedigen. Hij zond een gezantschap naar lodewijk
den Duitscher, en eischte het rijk Tan Lotharingen Toor zich. Hetzij heerschzucht
bij dezen Vorst nog niet geheel hel gcToel Tan billijkheid verslikt had, hetzij uit andere
redenen, hij schonk ten minste aan dit Terzoek eenig gehoor; doch karel was tot'gee·

(1) Annales Bertmiani, p. 109. Capitul. caroli Calvi, Ht. 42, 43.

(2) Zie van l00«, Aloude Holl. Hist. D. II. hl. 101. Wagenaab, D. II. bl. 76, 77. Va«
mieris, Charterb. ν, Holl. D. I. bl. 24. Bopidam, Charterb. ν. Oelderl. D. I. St. I, bl. 38, en
sciiwartzesberg, Charterb. ν. Friesl. D. I. bl. 55. Wij hebben wesselikg , wageifaar en ande-
ren gevolfjd, welke onder den naam van
IJtrech of Utrecht, in de verdeehngsakte, ons Utrecht
verstaan. Vak wijn heeft met vele redenen (rächten aan (e toonen, dat men er Maastricht οΐ Tra-
jectum Superius
Toor Ie liouden bchbe. Verhandel, d. Maatsch, v. Vlisa. D. III. bl. 226—236.
Bijv. en Aanm. op wagenaar, D. II. hl. 30. Het blijkt ecliler, gelijk wij terstond zien zullen,
dat
Maastricht, onder bet gebied van karel moet behoord hebben j ook ligt die stad aan den lin-
ker oever der
Maas.

40 *

-ocr page 416-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

872 nen afstand te bewegen (1). Niet alleen trachtte hy de Lotharingsche Grooten meer aan
zich te verbinden, maar hield zelfs te
Maastricht e^n mondgesprek met den Noorman
RORUic, dien hij door beloften en geschenken tot zijne belangen overhaalde, ofschoon
het niet blijkt, dat hem dit eenige vrucht heeft opgeleverd. Minder slaagde hij met
rudolf, den neef van roruk , welke tot hetzelfde doel te Maastricht was gekomen,
doch wiens buitensporige eischen, en de argwaan, welken hij legen zich verwekte, do
onderhandelingen deden afspringen; zelfs waarschuwde de Koning zijne getrouwen, te-
gen do listige aanslagen des Noormans op hunne hoede te zijn
(2). Lodewijk de Duit-
scher
had ondertusschen der Keizerin engilberga , op eene zamenkomst XeTrente, zijn
aandeel in het Rijk van
lotii-vir afgestaan, hetgeen door karel zeer euvel werd opge-
nomen. Dewijl de drie jaren, welke do Keizer nog leefde, byna geheel aan den kryg
in
Italië gewijd waren, konde Nederland weinig voordeel trekken , uit het bestuur
van eenen Vorst, wien goede hoedanigheden en regeringsbegaafdheden worden toege-
kend (3). 1

De krachtige hand met welke lodewijk de Dmtscher het roer van slaat be-
stuurde, scheen den Noordschen Vorston ontzag in te boezemen. Zij zochlea
door gezantschappen en geschenken 's Konings vriendschap, zwoeren hem vrede,
en dat niemand hunner onderdanen voortaan zijn rijk zou verontrusten.
Roruk
beloofde hem insgelijks onverbreekbare trouw, en werd tot zijn leenman aan-
genomen (4). Spoedig bleek hoeveel vertrouwen men in deze schoone beloften stellen
konde, loen
roruks neef,rudolf, met eene talrijke vloot in Friesland viel. *In

873 Oostergo zette hij zijno bonden aan land, en eischle eene zware brandschatting. Op
het stoutmoedig antwoord der Friezen, dat zij aan niemand schatting schuldig waren
dan aan Koning
lodewijk en zijno zonen, zwoer hij in zijno woede, al d|! mannen te
zullen vermoorden, en vrouwen en kinderen met den buit als roof mede te slepen.
Het bleef niet by bedreigingen; reeds was een groot gedeelte des lands geplunderd en
verwoest, toen de Friezen onder Graaf ABOAGusof
abalgus , welke in naam van lodewijk het
gebied voerde, legen hen oprukten, en ofschoon veel minder in getal dan de vijanden,
hun verlrouwen stelden op den Heer »die hen zoo diluvijls van do vijanden had bevrijd."
Het gevecht was hevig;
rudolf sneuvelde bij het begin van den slag, en vijf honderd,
volgens anderen, acht honderd der zynen vielen nevens hem. De overigen, van hunne
schepen afgesneden, wierpen zich in zeker gebouw of sterkte, waar zij onmiddellijk

(1) Annales Bertiniani, 109.

(2) Annales Bertiniani, p. 113.

(3) Annales Bertiniani, p. 114.

(4) Annales Fuldens. ad annnin 872, ScnoxAivus, Fr. Jlist., W. 69. V. noLiicis, de Noorm.
in Ncderl.
bl. 120; 121,

-ocr page 417-

DÉS VADERLANDS. 361

door de overwinnaars belegerd werden. De Friezen braken echter weldra het beleg STS
op, door tusschenkomst Tan zekeren Chrislelijken Noorman , een hunner aanToerders, eii
die lang onder; hen verkeerd had,Λondcr voorwaarde-echter dat de Denen den geroot-
den buit zouden terug gevenV en zweren, nooit Λveder in het Rijk van LODEWUK'ite
zullen vallen. De voorslag werd aangenomen; de vijand deed den geëischten eed, en
betaalde, vóór zijn vertrek , eene aanzienlijke som gelds (1).

De schoone hoop op geruster tijden voor Nederland verdween evenwel spoedig. Het
vreesselijke Noordsche opperhoofd
irollo, wiens daden zoo magtig op het lot van het
Westelijk en Zuidelijk ^urop« gewerkt hebben, had, op eenen togt
van iFw^e/awc?naar 874
de Fransche kusten, door eenen hevigen storm beloopen, het anker voor
Walcheren
laten vallen. De inwoners trachtten den woesten zeeschuimers met geweld de landing te
beletten , doch
rollo dreef hen, bij den eersten aanval, op dé vlugt; velen sneuvel-
den , eenigen werden gevangen genomen, en de omliggende landen verwoest. Een
ondersland aan mondbehoeften en krijgsvolk uit
Engeland^ verwekte de vrees,
dat de Noormannen zich in
Walcheren zouden vestigen. Men riep uit dien hoofde de
hulp in van
kaginer langhals, Hertog van Hashaincn Henegouwen, en van radboud,
een graaf of Heer in Friesland. De bondgenooten waren niet opgewassen legen de
krijgsmansbekwaamheden van
rollo; hun leger werd op de vlugt en uit het eiland
gejaagd, dat nu geheel aan plundering en verwoesting werd prijs gegeven (2). Een
zelfde lot toefde
Friesland. De Noren, langs den stroom Almera voortgerukt, mis-
leidden, door eene krijgslist, de Friezen, wier talrijke benden geslagen, en vele hunner
aanzienlijkste bevelhebbers gevangen genomen werden (3). Deze nederlaag had de
strijdkrachten en den moed dezes volks gebroken; zij onderwierpen zich aan
rollo ,
Avien zij eene zware brandschatting betaalden (4). Men wil, dat in dien tijd do Noor-

(1) yhinales Fuldenses ad annum 873. StnoxANUS, Fr. Ilist. bl. 6d. Uubo esimits, de lier.
Frisic. Jlist. Lih.
V. p. 77. Wagenaar (I). II. bl. 79) vermoedt, dat de Noorman, welke
(Ie Friezen tot zulk een zaclit besluit overhaalde,
rudolrs oom, roruk , zelf geweest is. Men leest
echter, dat deze den Christenen veel leeds berokkende
[Annales Xantens, bij van bolhuis, M. 121),
en zou dus kunnen betwijfelen, of hij wel zoo veel invloed^ op de Friezen gehad heeft.
B
ilderdijk zegt (D. I. bl. 156) » rorük sneuvelde in een onderneming beide tegen karels en
LoDEWiJKS aandeel, hetgeen een verdrag ten behoeve van den laaisten veroorzaakte, waarop hun
macht inscheepte, cn deze landen verliet." Op welk gezag dit verhaald M'ordt, is ons onbewust,
liet zal onder die geschiedkundige onnaauwkeurigheden hehooren, aan welke
bilderduk zich te dik-
wijls schuldig maakt.

(2) Dodo, Hist. Nordmann. Lih. II. p. 74.

(3) De stroom Ahnera wordt dooreenigen voor de Zuiderzee, door anderen voor het Haarlem-
vier
meer gehouden. Sommigen vermaagschappen dezen naam met Alcmere of Alkmaar,

(4) Düdo, Ilist. Nordm. Lih. II. p. 74. *

-ocr page 418-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

875 mannen de Kapel Ie Ëgmond verwoest, en geheel Holland afgeloopen hebben (1).
Thans moest
raginer langhals voor do hulp, den bewoners van Walcheren verleend,
boeten. De Noordsche vloot stevende de
Schelde op, en rukte, de beide oevers ver-
woestende, tot aan
Condé voort. Raginer schijnt den grond voet voor voet, den
vijand betwist Ie hebben. Eindelijk viel hij in hunne handen, en moest zijne vrijheid
voor een aanzienlijken losprijs en nadeehg vreêverbond koopen (2).
Rollo rigttenuzijn
870 logt naar
Frankrijk, en strekte het meer dan dertig jaren ten schrik en verwoesting , tot
eindelijk
karel de Eenvoudige zich genoodzaakt zag, hem zijne dochter gisela en de
landstreek, sedert
Normandië genaamd, ten bruidschat af te staan (3).

Kort na zijn vertrek uit Friesland behaalden de Friezen, ten Westen van het
Vlie, eene luisterrijke overwinning op de Noordsche stroopers, en veroverden den
rijken buit, welke] door de zeeschuimers uit verschillende gewesten was bijeengeroofd (4).
Naar luid der oude Friesche jaarboeken, zou men aan den Potestaat
hessel heriviaiya,
die gewoonlijk te Minnertsga zijn verblyf hield , de eer dezer overwinning moeten toe-
schreven. In den slag gevaarlijk getroffen, overleed hy kort daarna aan zgnewonden,
en werd in zyne waardigheid door
yge galema opgevolgd. Deze ervaren krijgsman
zou de geheéle Friesche kust met wachten bezet hebben, zoo wel om een wakend oog te
houden op het inbreken der dyken, als op de invallen der Noren, tegen welke hij , in
het bgzonder, de bewoners ^scaEzonstad vermaande op hunne hoede te zijn (5). Men
heeft even weinig genoegzame reden, om dit alles te gelooven, als om het geheel in

(1) Van ioon, Aloude Hall. Jlist. D. II. bl. 100. Wagenaak, D. II. bl. 82. Beide Schrijvers
J)eroepen zich op
j. a. leydis, Chron. Lib. V. c. 34, Avaarschijnlijk, volgens v. bolhuis, {de Noor m.
in Nederl.
St. li. bl. 85) dewijl deze kronijksclirljver der Noren aanvoerder, boland noemt, cn
roiio elders bij hem rollandüs genoemd ΛVOΓdt. J. v. leïdejvs Kronijk van Egmond meldt
niets van dezen togt.
Vas loon, t. a. p. zegt, dat de zoogenaamde jRo/Zefaar/iyeenen of het/ioe/-
ivaartjesveen in Rijnland, den heirtogt van noLLo herinneren. Uit het Epitaphium uolloms,
blijkt, dat de Friezen meer dan éénmaal door rollo overAvonnen werden :

Egit ad hoe Fresios, per plurima viilnera victos,
Ut sibi jurarent, atque fributa darent.

(2) Düdo in 1. 0. Lib. 11. p. 74, 75.

(3) Annales Bertiniani, p. 121. Dddo, Lib. II, p. 77, 82, 83. VVillelmi gemeticensis Ilisl.
Normann, lib.
II. c. 13, 16, 17, 20, 21.

(4) Annales Fuldens. ad ann. 876. Schotanus, Fr. Ilist. bl, 70.

(5) Occo scarlensis, bl. 78. winsemiüs, Chron. v. Friesl. bl. 114, welke echter dit alles
vele jaren later stelt.
Tegenw. Staat v. Friesl. D. I. bl. 275. Van vge galema zou het oude
tweeregelig Avaarschuwingsversje afkomstig zijn;

Haadet goede Avacht tyen da Noordera oord,

Want uwt da Grimma Ilerna komt us alle queet voort.

-ocr page 419-

DES VADERLANDS. ^ 415

twijfel te trekken. De geschiedenis ταη Friesland iu die tijden is niet zelden met -876
dikke duisternis bedekt; en het gevoelen van
ubbo emmius blijft aan veel tegen-
spraak onderworpen, dat de Friezen nu in vrijheid leefden onder de oppermagt, des
Keizers, en onder Potestaten, die uit hun midden gekozen waren (1).

De Noormannen waren den gelukkigen uitslag hunner ondernemingen , evenzeer aan
de verdeeldheden, Avelke onder de opvolgers van
karel i/eii Groofe heerschten, als
aan eigen moed en dapperheid verschuldigd. Deze Vorsten, in stede van hunne staten
tegen elke aanranding van builen behoorlijk te beschermen , verspilden steeds hunne krach-
ten legen elkander, en men vreesde weder een bloedigen burgei krijg, toen
kabel i/e
na den dood van Keizer lodewijk den II, met de Keizerlijke waardigheid was bekleed
geworden. Dit bragt
lodewijk den Ouitscher in do wapenen; hij trok den .ßty«
over, doch was weldra tot den teruglogt gedwongen, en overleed XaFranhfort in acht
honderd zes en zeventig (2). Zijne staten werden onder zijne drie zonen,
karlo-
maw, lodewijk,
en karel, den Dikke bijgenaamd, verdeeld, nadat karel de
Kale
te vergeefs beproefd had, zich met geweld van geheel Lotharingen meesier to
maken. Tot
lodewijks aandeel behoorden de Nederlandsche gewesten, welke lodewijk
de Ouitscher bezeten had, en weldra zou bij al do Hoeder landm onder zijnen schep-
ter vereenigen (3).

Hiertoe baande hem de dood van karel den Kale het eerst den weg. Lodewijk
de Stamelaar, zoon en opvolger van dezen Vorst, vond het rijk in den verwardsten en 877
treurigsten toestand. Verscheurd door binnenlandsche onlusten , strekte het steeds ten
prooi der Noormannen, tegen welke men zich sinds lang niet meer verdedigd had, en
wier ondernemingszucht door de opbrengsten en schattingen, met welke zij werden afge-
kocht, meer en meer werd opgewekt (4). Om hen te beteugelen, sloten
lodewijk de
Stamelaar,
Koning van Frankrijk, en lodeavijk II of ^Qjongere^ Koning van
Duitschland ^ Ie Foron bij Maastricht ^ een verbond van vrierdschap en onderlinge
hulp tegen de Noormannen
[pagarii) , waarbij ook de verdeeling van het Lotharingsche
Rijk in acht honderd zeventig, op nieuw nader bevestigd werd (5). Men had tevens be-
loofd , dat de een, bij het overlijden van den ander, de regten zijner neven zou verdedigen;
doch reeds in bet volgende jaar , bij den dood des Konings van , viel
lodewijk 879

(1) De Rer. Frisic. Hist. Lib. VJ. p. 84.

(2) ännales Bertiniani ,γ. 118—122.

(■'}) Annales Bertiniani, ρ. 122. Annales Fuldens. ad arm. 87ö. JIondaMj Ckarterb. v.
Gelderl. D.
I. St- I. bl. 40. Verjr. hiervoor bl. 401, 411.

(4) Een treilend iafereel dezer noodlottige lijden schelst uikcmar , Aarlshisschop van Ilhetme,
in eenen brief aan lodewijk den Stamelaar. IIiscmari Opera. T. 11. p. IT3.

(5) Annales Bertiniani, p. 31, in Script. Franc. ï. Vlll. Bokdam, Charterb. ν. Gelderl,
D. 1. St. I. bl. 40. Onder het woord Pagani worden waarschijnlijk de Noormannen hcdodd.

-ocr page 420-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

879 de Jongere in zyne stalen, en noodzaakte zijne zouèn lodewukIII en kakloman, hem
het Fransche
Lotharingen af te slaan , waardoor hy thans over al· de 'Nederlanden het
gebied voerde (1). Op den terugtogt uit
Frankrijk tastte hij .hij ΪΆμ«« Ά^ηάα Sainhre,
eene talrijke menigte Noormannen aan , die, de Schelde opgevaren, Lotharingen
verwoestten. V^f duizend vijanden sneuvelden; de overigen ontkwamen door devlugt (2). Deze
nederlaag werd door de Noormannen zoowel in iSaA^ew , als in gewroken (3).
In Nederland verbrandden zy vele dorpen en kloosters, ook eene plaats, Biorzuna ge-
naamd , die grootendeels door Friezen bewoond werd (4). Van daar trokken zy over

880 de fVaal terug, namen Nijmegen en het paleis van karel den Groote in bezit,
en versterkten er zich, ter overwintering, met muren, wallen en grachten. Vruchte-
loos trachtte Koning
lodewijk do stad stormenderhand te bemagtigen; hij moest zich
tot eene insluiting bepalen, die uit hoofde van den gestrengen Avinter, ten uiterste be-
zwaarlijk waSi Deze moeijelijkheden, en het gebrek aan mondbehoeften, welke zich
onder de belegerden openbaarde, leidden lot een verdrag, waarbij de vijanden, onder
belofte van
lodewijks gebied terstond te zullen verlaten , vrijen aftogt bedongen. Zij

881 slaken hierop den brand in het paleis, slechtten .hunne verschansingen, en zak-
ten de
fVaal weder af (5). Vóór het einde des jaars echter, trokken zij, of
andere Noormannen, onder aanvoering van
godfried , den zoon van heriold ,
en SIEGFRIED, van Gent af langs de JVes ter schelde, plunderden de Zeeuwsche
eilanden, en vielen do
Maas in, die zij lot aan Ilaslao opstevenden, en alom de ver-
schrikkelijkste verwoestingen aanrigtten (6).
Maastricht y,,Luik, Tongeren^ Aken,

(1) Regiüo ad annum 87Ü. Anmles Bertiniani, 'è^j- ' -r' :;;·!// ,^

(2) REGiifo, CAro/i. ad annum 879. Annales

dens. dit voorval in 880 plaatsen. ' ' > %-

(3) Annal. Tuldcns. ad annum. 880. > οί

(4) Menso alting [Notit. Germ. Inf. Ρ. Ii. ρ. 17 et 161) houdt dit Biorzuna voor het tegen-

, i 1 i · ■

woordige Sluis in Vlaanderen. Van loon, {Aloude Hall. Jlist. D. II. hl. 111) en wagenaaü ,
(D. II. hl. 84) vermoeden, dat het Bergen op Zoom geweest is. Wij gelooven, datmen dit Bior-
zuna
hooger op aan den , denkelijk bij Bingen, insidien Rheinherg cn Xanten jiocVcnmo^t,
en dat zich aldaar Friezen, om handelszaken, ophielden, wier rijkdom deNoordsclieroovers aan-
lokte. Zoo vindt men ook, Aveinig jaren later, dat friezen, vermoedelijk om dezelfde reden, een
aanzienlijk gedeelte van de stad
Mentz bewoonden. Annal. Fuldens. ad ann. 886'. Verg. van
Boiiims, de Noorm. in Nederl. hl. 136.

(5) Annal. Fuldens. ad ann. 880. Regiko , Chron. Lib. II. ad ann. 881.

(6) Onder Ilaslao [Ascloha, Ilasloa, lïaslou, Haslac) verstaan eenigen Bommenede op het
eiland
Schouwen; anderen Witlam aan de Maas ; sommigen Hasselt, en anderen wederom Els-
loo
aan den regier oever der Maas , niet verre beneden Maastricht. Dit laatste gevoelen is het
aannemelijkfite, en wordt ondersteund door het gezag van
van loon, wagenaar, van wijn en laxjt
tesculügek.

-ocr page 421-

DES VADERLANDS. ^ 417

benevens verscheidene andere plaatsen en aanzienlijke kloosters, vielen in hunne verdelgende 882
handen, en vreesselijk was de slagting, welke zij onder de landlieden aanriglten, wier
wanhoop het waagde » hun tegenstand te bieden. Koning
lodewijk was builen slaat,
om met kracht iets tegen hen te ondernemen; hij kwijnde te
Frankfort aan eene ge-
vaarlijke ziekte; en het leger, door hem bestemd, om de vijanden tegen te trekken,
liep, op het berigt van zijn dood, uileen. De Noren zeiten nu, door niets beperkt,
hunne rooftogten voort, verbrandden TViVr, drongen moordende en verdelgende door
tol aan
PForms, en keerden met den onmetelijken buit naar het veilige Easlao
terug. (1).

De hoop der geteisterde landzalen was thans op Keizer kartil rfew Dikke ^ den
broeder en erfgenaam van
lodewijk, gevestigd. Hij was uit Itali'é te Worms geko-
men , en had aldaar een groolen Rijksdag gehouden, op welken besloten werd, den
algemeenen vijand met kracht van wapenen te verdrijven. Verschillende Italiaansche,
Fransche enDuilsche volken benevens de Friezen, schaarden zich onder zijne vanen, en
aan het hoofd dezes geduchten heirs, sterk genoeg om den magligslen vijand we-
derstand te bieden, sloeg hij het beleg voor
Haslao, en bragt de vesting op hel
punt van te zwichten. Maar
karel wist niet van de voordeelen die zich aanboden ,
partij te trekken. Hetzij op den trouwloozen raad van eenige omgekochte gunstelingen,
hetzij uit vrees voor do wanhoop der vijanden, of wel uit hoofde der buitengewone hitte,
en de besmettelijke ziekte, door de onbegraven lijken der gesneuvelden veroorzaakt, en welke
zich onder de belegerden zoo wel, als onder de belegeraars verspreidde , de Keizer althans trad
met GODPRiED in onderhandeling. Wederzijds werden gijzelaars geleverd, ende Noren hingen,
naar hunne gewoonte, ten teeken van vrede, een schild in de hoogte, en openden de poor-
ten. Eene trouweloosheid van hunne zijde, waartoe echter welligt het gedrag van eeni-
gen van 's Keizers dienaren had aanleiding gegeven, deed
karel niet van besluit ver-
anderen (2). Om de vijandelijkheden af Ie koopen, werd aan
Siegfried een aanzienlij-
ke schal in goud en zilver betaald; de Noormannen bleven echter in de sterkte, en
zonden twee honderd met roof bcladene vaartuigen naar hun vaderland.
Godfried liet
zich doopen, en werd aan
gisela , de dochter van lothair , uitgehuwelijkt, met welke
hij als bruidsgave, de graafschappen en andere goederen, wellte zijn oom
roruk beze-
ten had, van den Keizer in leen ontving (3). Hel schijnt, dat deze bezittingen zich

(1) Regiwo, Chron. ad ann. 822. Annal. Fuldens. ad ann. 882.

(2) liEGEWiscn, Gesch. d. Kar. Mon. S. 150, 151, aangehaald hij v. boi,uü18, hl. 144.

(3) Annales Bertimani, p. 36. Annalea Fuldens. ad ann. 882. Regiko , <7Λγομ. ad ann. 882.
SiGEBERTüs gejiblacersis, ad ann. 882. Wagenaar (D. II, hl. 87) en bjlderduk (D. I, bl. 159),
welke laatste in het vermelden der gebeurtenissen, zonder verder onderzoek, blindelings den
eerste volgt, zeggen, in navolging van
regiho , dat godfried , Friesland ten bruidschat ontving.
Dat men hieronder slechts de goederen, door
rordk bezeten, te verstaan liebhe, wordt zeer waar-

I. deel. 53

-ocr page 422-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

082 van de 'Leek iTw/tem ·^Velligt van het Vlie^ lot aan de scheiding van Rijn en Waal
hebben uitgestrektl'^^'"'·"'' ' - ^ ii^i-y >!·ιί,1.!!!

Een aanzienlijk gedeelte van·iV^ei/ei'/awi/was alzoo'weder'aangiet'bestuur eens geha-
ten Noorinans onderworpen. Zijn bewind werd spoedig den'Eriezen ondragelijk, wier
opstand echter mislukte en hen in de vernederendste slaverhij stortte! '
Godfried
noodzaakte hen, met een strop om den hals te gaan, opdat zij ,^»bij de minste wederspan-
nigheid, onmiddellijk konden opgehangen worden (l)i Even trouwloos als heerschziichlig,
was het op zijne aansporing, 'en welligt om de aanspraken zijns zwagers
'hugo op ΖοίΛ«-
rm^en,'tegen den Keizer te ondersteunen , dat de Noormannen , die in Chmhêijm {Kin-
hem , Kennemerland?)
gevallen Avaren, den Rijn opvoeren , vele plaatsen verwoestten ,
en'zich in'Z^iMiÄMr^ versterkten, om te overwinteren en de omliggende gewesten'af le
stroopén (2) :'
Deventer'^yas, het vorige jaar door'de zeeroovers in'brand'gestoken, en de
bevolking vermoord ; 'thans beteugelde Markgraaf
iienrik hunne slrooperijen,i'versIoeg eene
talrijke bende, die zich builen
Duislarg gewaagd had , en verijdelde'de ondernemingen
der achtergeblevenen, die met het voorjaar hunne legerplaats verbrandden , en weder
naar"den zeekant afzakten (3).
 ü^

Godfried zond, om zijne bedoelingen te bewimpelen en karel van'zijne trouw<to
verzekeren, zijne gemalin
gisela naar den Keizer»,' op de rijksvergadering Xe'^fVorms,
Λvaar maatregelen ter betooming der zeeschuimers genomenwerden ■^(4)ii 'On-
dertusschen waren de Noren weder in
Friesland gevallen, doch bij Nordwide^
het4egenwoordig iV^ori/m, in eenen bloedigen veldslag overwonnen (5); HsMen wil, dat
dit dezelfde'slag geweest is, welks gelukkige uitkomst aan?de bemoedigendeitaal en
wonderkracht" van
rimbertus ,itBisschop van ^i'ewisw, werd toegeschreven (6). ''Deze
Kerkvoogd', welke een Fries schijnt geweest te zijn, bevond zich op de genoemde plaats,
om heb volk te stichleni en le vermanen, toen van elders eene menigteiFriezenmet vrou-
wen en kinderen yiiopihet berigt van den aantogt des vijands, zich orn hem schaarde,

!· . . ||·>',ί i>)lt iVi ,'t ■ (■ · . - J. ).

j L r,/ I ■ t· ■ ,

»!! -"»i-uT^. J'.ft U'VJ li'i . i'i--

.f! .jïtit-tin'jd Μ __ : > | . .·» .'.N ;,.ïr,i> ;.!}.

sehijnlijk gemaakt in de Bijv. en Aanm. op avagenaar , St. Π; bi. 35. Van dit {jevoelen was

reeds sciioiANUs, i'r. Jhst. bl. ió.

(1) J. de beka; p. 31, wiens verhaal, bijna woordelijk, is overnenomen door j. a. leydiS; C/ffow.
Lib. Vl. c. 12. De Klerk uit de laage landen, bl. 32.

·■·> r ' f ■ ;;i·

(2) Dat men ondci- Diiishurg^ niet met sommigen, Doesburg aan den/t/^se/verstaan kan^ lieei't
v. bolhuis [de Noorm. in Nederl. bl. 153) zeer Avaarschijnlijk gemaakt. Eenige schrijvers brengen
dezen strooptögt op het jaar 884.

(3) Regiwo, ad ann. 884. Annales Ftddens. ad ann. 882^ 884.

(4) Annales Fuldens. ad ann. 884,

(o) Annales Fuldens, in 1. c. · . >

(6) V. BOLHüiS; t. a. p. bl. 155. : ■ / " - ' ' r

-ocr page 423-

ƒ DES VADERL-Al^iDS,!

eil plegtig beloofde, zich,.voor godsdienst en vaderland op te offeren. De Noren rukten 884
inmiddels even onbekomnrierd op hen aan, alsof zij van de over^vinning^jcrzekerd wa-
ren. IiiMBERT;US,,riep in deze dreigende oogenblikken de Friezen bijeenj, en sprak hen
met vuur en sgeesLdrift aan: » Nu is de tijd genaderd, om hetgeen gij raet den mond
zoo pleglig beloofd hebt,,door daden(te verwezenlijken. De vijand isnaby ; plaats noch
tijd veroorlooftiide vlugt; het is derhalve niet minder noodzakelijk dan billijk ^n
edel, als dappere mannen, te slrgden. Gedenkt aan uwe godsdienst,{aan uwe vrijheid ,
aan»uw vaderland, aan uwe ouders, vrouwen en kinderen. Trekt, onder^het vertrou-
Λνοη op den Goddelijken bijstand, met kloeken en onversaagden moed, de wreedo vijanden
van God en menschen! te gemoet, tegen welke de naluur in den boezem,,van elk onzer,
eenen afkeer heeft ingeplant. Bedenkt eindelijk, dat het schoon is in den heiligen strijd
voor vaderland en!,godsdienst te sneven ; of heerlijk met zegepraal tol de uwen terug te
keeren." Nu zondihy met hen een gemeenschappelijk gebed ten Hemel, zegende hen,
en ierwyl <aij bemoedigd den vijand afwachtten, begaf hij zich naar eene verhevene
plaats van 4>vaar men de beide slagorden overzien konde, om voor zijn volk de,zege af
te smeken. Geweldig was de aanval der Noren; dapper de tegenstand der Friezen.
Spoedig ontwikkelde zich een .allerhevigst gevecht; de Noormannen , zwellende van spijt,
dat zij ,'^na zoo vele stoute wapenfeiten en zegepralen , door eenen te zamengeraapten hoop
landvolk werden opgehouden, en de Friezen, gedachtig aan hunne beloften, aan hunne
haardsteden en altaren, vochten met wederzijdsche woede en hardnekkigheid. Eigen
leed of wonden Averden vergelen, elk was slechts bedacht om den vijand te krenken.
Lang bleef i het in den moorddadigen strijd'twijfelachlig, tot welke zijde de schaal d<?r
overwinning zou overslaan.. Eindelijk» werden de Noormannen genoodzaaktite zwichten ,
en naari alle kanten! te vluglen. i Vreesselyk was de slagling, >velke )de vervolgende
Friezen onder de vlugtelingen aanrigUen; en de meeslen, die hun zwaard ontkwa-
men, vonden een graf in ide moerassen en de wadden , lusschen het vasle land
en de eilanden. Men verhaalt, doch welligt te overdreven, dat in het gevecht en op
de vlugt, tien duizend vier honderd Noren door het zwaard, en een nog grooleraantal
in het doorzwemmen der wadden en rivieren omkwamen. De behaalde buit was zoo
groot en aanzienlijk, dal zij bijna al de schade vergoedde, welke de Noormannen 'ooit
dit gewest berokkend hadden. Er werd in alle kerken van
Friesland wegens deze
luisterrijke en gedenkwaardige overwinning, een plegtige algemcene dankdag gehouden (1).

Deze nederlaag had echter der Noren magt geenszins gebroken. Hunne ondernemin-
gen en eischen noodzaakten de Fransche Grooten, om, bij den dood van Koning
ïcar-
LOBiATf, met voorbygang van diens jeugdigen halfbroeder, ü^elAieTTLkKEL de Eenvoudige
genoemd werd , de Fransche kroon aan Keizer karel den Dikke op Ie dragen , » dewijl men

. (1) Schotanus, Fr. Jlist. LL 72. Deze Geecliiedschrijver, eren ale vsbo ehbus {deHet'. JFHsic,
Jlist. Lib.
V. p. 78), brengt deze gebeurtenis op het jaar 880 lerug.

53 *

-ocr page 424-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

884 eenen^.yohvasseii enim,agligen iVjorst tegen tde Noormannen belioefde."ir.)Docla, karel was
de man ,niet , om,,aan de hooge; verpliglingen , dieiop hemt rustlens te .voldoen. Door
het bestijgen van denjaangebodenftroon, --was hij, wel is waar^Jiin hetibezit geraakt
van, bijna al de Stalenj, w^keiKAREL
de Groote e^m beheerschte; maar dit was ook
het eenigsle punt van 5 vergelijking ,tusschen dezeibeide mannenijijlnieen log ligchaam-
droeg ,hij ,een tragen geest,om,' en scheen naauweJijks vatbaar voor eenige andere be-
geerte, dan onmatige jtafelvveelde, FmiiÄri^Ä hadshem aan'hetihoofd van «legers ge-
zien , en moest .zichj| van . zijne onvoorzigtigheid,i(oonbekwaaraheid en lafhartig'·
heid overtuigd hebben ,(1}. , Hij bevond zich thans;,in
Lombärdije\ doch begaf zich

885 onmiddellijk; ^ovcf ^Helvetië m , Duitschland, waart,hij, te Worms eenen rijksdag
hield,,,, (naar j,,Inmiddels , had zich eene ibende Noormannen in
Leuven
versterkt , j en hield.de omliggende gewesten in gedurige vrees en beweging , iterwjil hugo
nieuwe toebereidselen maakle , om zich van het rijk Lotharingen te verzekeren.
De dood,van al de,,anderejfYorsten zijns geslachls scheen zijne regten te vermeerderen.
Iiy ,,riep,jde, hulp in van zijnen schoonbroeder
godfried^v en deze, om . gelegenheidj
te, hebben ,, op, nieuw de wapenen op te vatten, zond twee Friesche graven,
igerolf en
GARDOLF, naar den Keizer, met het vermetel verzoek, hem eenige streken langs den jRt/r*
af te staan, pelke Avijn opleverden, die hem in, zij η gebied ontbrak; op deze voor-
waarde ^^
zqu hij zijne trouw niet schenden, en de,rijksgrenzen;itegen de invalleniuilihet
Noorden blijven verdedigen. Men begreep ten hove, hoe gevaarlijk ihet wasdit verzoek
te,weigeren ,,,,daai het^ den Noorman^een voorwendsel zou verschaffen ♦ om de vyandelijkr*
heden te, beginnen ; en tevens , hoe onstaatkundig het zijn zoude , zijne wenschöii te bevre-
digen , dewijl idit , de Noormannen in het hart des Rijks zoudeivoeren. π Men .gaf»der-
halve het ontwijkend antwoord, ,dat zijn voorstel in overweging genomen, enrhem de
uitslag, ^bijj monde van een gezantschap, zou medegedeeld worden ; hij moest slechts in zijne
getrouwheid,^volharden.
Karel besloot ondertusschen , na overleg met den (Markgraaf
henrik, zich,op eeuc verraderlijke wijze van den man te ontslaan ),-Mdien!hijt niet waagde
te bestrijden, en ;\yien hij , niet wist te overwinnen.
Henrik-werd hiertoe uitgekozen
en hcm ^yiLLEBERT , Aartsbisschop van iTew/ew, een eerwaardig man van'hooge jaren,
toegevoegd, om^alle kwaad vermoeden te voorkomen.
Godfried, die inmiddels een aan-
zienlijk leger had bijeengebragt, waarmede hij den Äy^ wilde opstevenen, kwam, op het
berigt, dat de Keizerlijke gezanten in de
Betuwe waren, hen tot Herispich te gemoet,
waar
Rijn en Waal zich scheiden (2). Na het eindigen der eerste bijeenkomst, welke
lot den avond duurde, voeren
iienrik en willebert den Rijn over naar hun verblijf,

li

(1) SisMONDi, nist. d. Franc. T. II. p. lüO.

(2) Alting {IVotit, Germ. Inf. in voce /7ί'm;3^cä, P.II.p.87) Ineld deze plaats voor Spijk in de
Betmoe; wagenaar (D. II. bl. UO) voor liet latere Schetikenschans; volgens anderen was het
Jleenoen of Herwin {Ilerwynen?) Uit het verhaal blijkt, dat de plaats op het eiland, en dus
links van den
Rijn lag. Va» boiduiS; t. a. p. bl. Ιδϋ.

-ocr page 425-

DES VADERLANDS^, 421

terug, om 's anderen daagsi dei onderhandelingen wfeder^ièan 1ë^-köóö"pen. Henrik, raadde öi^S
den Bisschop j'i
gisela. ,ic^Telkei haren?gemaal godfried'^vergezeldeden^Holgenden dag
lot zich buiteni het teiland («?e Ie roepenv» enthaar > Tredelievende gevoelens
in

tc boezemen·; doch, inderdaad, opdat hare tegenwoordigheid, de uitvoering van zijn
plan niet mögt verhinderen zou intusschenimet
^godtrièd"over de zaök ivan zekeren
Graaf EBERHARD spreken», die door den Deen
Van'zijnebezillingen was beroofd geworden/
Vergezeld doorvdezen Graaf begaf hij zich den anderen morgen'naör'de bepaalde plaats; doch
raauwelijks Avas hefrigesp rek-» begonnen ί of
eberharb rees op,'en begon, volgens afspraak
met ^HENRIK ji ernsligUe klagen, over'het leed en onrégt'hem aangedaan. ^^Op'^hètSer-
wachlte bilsei anlwoord^aniGODERiEi), trok de Graaf zijn zwaard\ ën biagt hietid èentn
slag op hetJhoofdi toe^ die hem bewusteloos ter aarde deed storleni^'^Dit wks het teeken
waarop
henriks^gevolg'itoeschoot, en godfried'benevens zijne 4i'awaliteri''aftïiaóktê.''' De
verbitterde landzalen "ïielen nu van alle zijden op de gehale^Nóormatinén^aaü ^'én zoo
velen er
inirfe .^«ίΜΐϋβ waren, werden, zonder genade, vermoord'^ waartoe Avaai'schijn-^
lijk'de krijgsbendedoor
henrik in' het geheim op zeker punt vereenigd^ de behulpzame
hand zal (geboden-»hebben
(l)."· Hugo werd met list gevangen, van het gezigt^reroofd
en in eens kloosler>lgestoken (2).
Gisela.'kreeg de abdij Nivelle als leengoed tot
haar onderhoud , en is later abdis van^dat vermaarde klooster geworderi'(3).

Godfriedv'heerschzuchlig en-igeweldig »van aard, was ontegenstrijdig een mari'van
moed ven bekwaamheidiv'en de laaghartige wijze , op welke men zich van hem ontdeed,
getuigt, dat hij zynenji'ijanden onlzag en vrees wist in Ie boezemen. hem' nam het
gezag der Noor^lsche iVorsten in een einde, ofschoon'velen hüniier landge-

nooten Dog eenigeno tijd Ihier i-en ^elders, zoo däs ia Utreeht ^ genesteld blevenl 'Men
vindt sedert nietvodat eenig gedeelte dezer geweslen aan Noormannen'ié'in'ïcen 'gege-
ven of onder hun« bewind gesleld (4). Zij zettcn^echter hunne strooplogien'cn zee-
schuimerijen avoort en ten tijde van
godfrieds dood , roofde ecne talrijke leende, door
dat Opperhoofdi bijeengebragt of uilgeiioodigd, in
fVcstfalen, Tveeds Avas een klein aan-
tal landzaten, odöt tegenstand bood, door de Noren op de vlugt gejaagd <iu achtervolgd ,
toen een hoop iFriezen of Teisterbanders
[Destarbenson) ^ met zeer kleihe vaartuigen
langs de slroomen aankwamen, en onmiddellijk den vijand inden rug vielen. Devlugteu-
deSakserst hielden hierop stand y en nu ontwikkelde zich een gevecht waaruil men wil,

. -yt

f.'ir'

(1) Regino , Ckron. ad annum '885. Wij hebben inct wageha.\b liever dezen gclijktijdigcn Kro-
nijkschnjver "gevolgd, die van alles naamvkcurig kon onderrigt zijn, en wiens verhaal de ken-
merken van Λvaar]leid en onparlijdiglicid draagt, dan de
Annales Fuldens, welke blijkbaar dc
verdenking van bedrog en sluipmoord, van
uekrik. en den Keizer pogen te verwijderen. Zio
va ff bolhuis, de Noorm. in Nederl, LI. 162.

(2) Reg ING in I, c.

(3) J. c. EccARD, de Reb. Franc. Orient. Τ. II. ρ. 773, 818.

(4} Vau BOLHL'rs, f. a. p. bl. 165.

-ocr page 426-

422 Α LGEMEENE^ GESCHIEDE NIS

885 dat niet réén , Woornian terugkeerde. De oyerwinnaars ipIunderdenrde TijandelijkcjSchepen ,
en keerden'! met eenen overgrooten schat aan goud,, ziker en»anderenirooffterug (1),
Vruchteloos daarentegenfwaren de pogingen van
lik^Ei, den Dikke,^ om |de.Noormannen
uit
Leiwen te Yerdrijsfen.) Niet alleen trok zijn talrijk léger^, '. onder, den billijken hoon
der yijanden , onverrigter zake terug, maarjhij ,ζβΐί was het;volgende jaar,genoodzaakt,
den aftogt ider JS^pren van het belegerde
Parijs Xe koopen. Sigifrid , een derfzeeko-
887 ningen, welke deze stad belegerd had, verliet de óeiwej en »voer naar i^Wei^awo?,,waar
hij ^en dood vonds Niets is verder van dezen togti bekend.i 'WAGENAAR gistt,! dat
siGiFaio, in het zoo even verhaalde gevecht tusschen de Friezen en Noormannen in
West-
falen i
gesneuveld fisdoch dit strijdt tegen de tijdrekening (2). Ongetwijfeld zijn! onze
gewesten wegens hunne digging, dikwerf door de Noordsche zeeschuimers aangevallen
en hebben in de ranapea der naburige streken gedeeld, zonder dat deschryvershetnoo-
dig of der moeitesiwaardig achtten , or melding van He maken (3)..) (1 uiu«

ïjDe onteerende onderhandelingen met de Noormannen voor Parijs haddemde verach-
ting, j die men K'
arel den Dikke reeds toedroeg ,\ΐ voltooid. Nooit * had deze Vorst,
gedurende zyne geheele regering, ééne daad verrigt, die zijnen rang, !zijnen naaraf>of
het vertrouwen der groote volken, die hij moest regeren
,s waardig>[was.,ï Eindelijk,
verzwakt naar ligchaam en geest, zag hij zich van elk verlaten, en ARifULF Hertog
van
Karinthi'ê i den natuurlijken zoon van karloman , den zoon van lodewuk cien
scher ^ m zijne plaats ten troon verheven. Van het toppunt der hoogste menschelijke
S88 grootheid in de diepste vernedering gestort, stierf hij den twaalfden van Louwmaand des
jaars achtfihonderdi acht en tachtig (4), Een byna algemeene oorlogi, beroerten, ,ver-
Avarringen en { ten i laatste eene geheele ontbinding der heerschappg doorVKARELirfew
gesticht, volgden zijne afzetting en dood, en schenen het reeds zoo gefolterde
menschdom in de barbaarschheid terug te storten, aan welke
kakel de Groote be-
gonnenthad het.te ontrukken. ■ . ! ii-v. iv.^m

-ΐ 'i; J ΐ··ί!'ί;:'·>·»ί!ΜΠ -ι-:· λ - \ ',.Ιι.. ^i, i..-i-,ί.-

' (1) Aimaïis^Fuldcns^tid annum'885. J. c. eccard , in 1. c, T. II. p.681. A^an lièt Graafscliap
Teistet^ünd^^^mAt men het eorst in 697 gewa^ gemaakt. Het besloeg een aanzienlijk deel lands
tosscheri'de .ilfeos en
Rijn in Gelderland, en heeft zich mogelijk wel tot Flaardingen cn Maas-
sluis
{Uitgestrekt. Tiel is waarschijn]ijk de lioofdplaats geweest. Zie e^ d* ki«k , Eeschryving
der stad Tiel,
bl. 7—10. Tiel. 1836. Bilderduk (D. I. hl. 161) acht het waarschijnlijk, dat
men onder Xeisterbanders, bij deze gelegenheid, de ])eAvoners van het Sticht en die van het land
tusschen
Mßas en Rijn, en van daar Oostwaarts met Kleef, Berg en Gulih, te verstaan heb-
be.
Van spaen (/n/. lot de Gesch. ν. Gelderl. D. ΠΙ. bl. 96) daarentegen beweert, dat men
hier aan Friezeri, die aan de grenzen van
Saksen woonden, denken moet.

, .k i ja. , / Ά o ■·. · ., ί. . iv. ,

(2) Van BoiUüis, t. a. p. bl. 167. Verg, -vvagepraau, D. IL bl. 92. UbboemjiiüS; de Rer.
Friste. Jlist. Lib.
V, p. 81. Schotanüs, Fr, Hist. bl. 75.

3) "Van dolhüis, t. a. p. bl. 168.

4) Annales Fuldens, ad ann. 888. . . ι . , .

-ocr page 427-

DES V A D Ε RL Α Ν D S^ i) < ^ 423

Arnulp'véreënigde! bij zijne Duitsclie stalen het ^iKm'Lót haringenFr ies-- 888

/a/ic?," on'dérOi;ijn>'gëbied,, en werd weinig jaren lalef j* te 'Äome tot Keizer gekroond.
Hij onderscheidde zich door moed en bekwaamheid boVen'de overige Kotiingenynvelkè
het' Rgkliivan '
fcareii 'r/ew '^lDzÄÄe onder elkandeï· verdeeldi; hadden ^ en do hevig*·
heid'j^ met ΛΤelke hij zi^h tégen''het'schandelijk verdrag mct ^de Noormannen'Voor Has-
lao verzet had, boezemde verltouwén in. Deze roovers, wölke thans meer dan ooit öDl
hunne verwoestingen voortzetten-^'^verscheiien in do landen tusschen de ócAe/rft? en iWaai,
terwijl· AKNULF op de grenzenJyanj^ilföi^öyiè· de Sclaven bestreed. Öróül was de schrik
en ontsteltenis der Rijksgrooten ^^· op'i'den Uanddag te
Ahén bijeengekoiiien;^·toen men
berigttei, dat do'Noormannen'de 'J/eoi bg
Luik reeds waren «overgetrokken en nader-
den!' Eenigen stelden''voor ,' óp' terug te trekken r " anderen zich naarW««i-
tricht te'begeven ^Mvaar' de 'Duitsche^ krijgsmagt, op kst van aiïwüip, moest bijeenko-
men. De laatste raad werd-gevolgd , en op den zes en t\vinligst€n van'Zomermaand
ontmoelte meniden vijand bij het riviertje de
Geith oi G/i/m^ dat Mersm, niet
verïbeneden
Mactsi^icht ,^ίχν'^ϊ^^ Maas stroomt. De slagorde, door do bevelhebbers ge-
regeldi-, werd dooride'menigte nietopgevolgd , die onvoorzigtig , zonder overlegd den
vijand* aanviel, doch spoedig aan het wijken werd gebragt. De Noordsche ruiterij zette
daarop de wijkenden achterna, én sloeg spoedig het geheele leger opdevliigt.
Sünzo,
Aartsbisschop«'Tan« J/ewia-en zekeref>Graaf i aunulf sneuvelden met een groot aan-
tal ikriigsknechten.>ii De ^ overw'innaars vermoordden hunne gevangenen, plunderden de
legerplaats
jueii bereikten; »beladen imet!rijken buit, hunne schepen (1). b αί !< og ^

De Noormannen, sloegen zich nu by Leuven neder, om er de winlerlegeringen te be-
trekken.« Zij'
Verschansten zich Aussehen Dijle en'^een moeras, naar hunne gewoonte,
met aarden· wallen eufiverhakkingen. Ondertusschen was' Konittg «AnNubr·v<ongeduIdig
om'de < nederlaag'·zijneraibenden te wreken, uit Tl/or^y/ë teruggetrokken , en^inhderdc
Leuven, waar de Noormannen hem niet verwachtten. Hij verkende hunne logferplaals,
welke het moeras, de
Dyle en de verhalckingen voor de ruiterij ontoegankelijk maak-
teUi. : iJ)it» bragtvhem , wiens benden niet gewoon waren to voet^.lp streden, in de
uiterste bverlegenheid. Eindelijk riep hij de bevelhebbers bij zich: »Mannen l" dus
sprak hij hen aan, »gij, die den Heer vreest, en door dei genade van .God altijd in
de verdediging van uw vaderland ,onverwinnclijk waart V"tbedenkt*wel bij u zeiven, of
gij het > bloed uwer ouders en nabestaanden wilt wreken, welk deze heidenen, uwe
verwoedste vijanden, geplengd hebben; of gij het schenden van Göds' tempels wilt
wreken, opgerigt ter eere der Heiligen, en welke gij in uw vadcHarid oiiiVergcworpén,
wier heilige bedi'enaÜrs gij vermoord gezien hebt. Krijgsmakkers^! de^ bewerkers van
al deze misdaden hebt gij voor u; wilt gij mij volgen, indien ik het eerst van mijn
paard stijg, en den standaard
iiï de hand draag? Vallen wij deze vijanden aaii in den
naam van onzen God; Avant wij wreken niet onze beleediging, maar die van Hem,

(1) Regiso; Chron. ad ann. 891. Annal. Fuldens. ad ann. 8ül.

-ocr page 428-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

891 welke ialles vermag.'Is Deze aanspraak ontvlamde het volk; jong en oud'steeg" van hel
paard, en verklaarde zich bereid teivoel te strijdenr Noch de erkende dapperheid
der Denen ,i nochr. hunne^ sterke verschansingen, noch hunne'iverschrikkelljke veldtee-
kenen ,> konden den imoed'. der »Franken verlammen. Ondereen luid krijgsgeschreeuw
vielen zijiaan, en drongen, na een kort doch hardnekkig en bloedig gevecht, binnen
de legerplaats* De Noormannen vonden den dood in den stroom welken'zij als hun-
nen verdediger t beschouwd hadden; bij honderden stortten zij zich in zijne golven,
i'i'y hielden elkander bij handen, hals of beenen vast, en zonken te zamen in de diépte,
zoodattdß stroom door de menigte van lijken werd opgestopt. Twee Noordsche Konin-
gen
Siegfried en igodfrien, sneuvelden met duizenden s hunner dapperen, cn zestien
veroverde )Teldteekenen ΛveΓden
arnulp aangeboden en5 naar Beijeren gezonden. De
Koningi>hief :met het gansche leger eenen plegtigen lofzang aan over eene zege, wier
gedaGhtenis nog^eeuwen later te
Leuven is gevierd geworden (!).>'>" '

i.DezC; schitlerendo overwinning had de magt derMNoormannen·^ in deze streken ge-
knakt, doch niet geheel vernietigd ; en nog'vaak herhaalden zij hunne strobptogten,
zelfs len tijde van Koning
arnulf (2). Onder toeslemming der Staten, op de Rijksver-
gadering te
Worms, had deze Vorst do kroon van Lotharingen, en alzoo een ge-
deelte van
Nederland ^ aan zijn natuurlijken zoon zwentibolcii gesbhonken (3) ; hij
zelf werdjhet volgende jaar met het Keizerlijke purper omhangen. >
Ζλυεντιβοιγιη'bezat
noch' de dapperheid ν noch de bekwaamheden van zijnen vader. Het willekeurig' ge-
zag, welk hij zich in den beginne zijns bewinds aanmatigde, verschafte hem de ver-
achting en den haat zijner onderdanen, en wikkelde hem in vele onlusten. Zijne
dwi ngelandij eindelijk moede, verbonden zich eenige Grooten tegen hem, en versterk-
ten zich in zekere vesting
Darfos (4). Hoewel zwentibolgh genoodzaakt was het
beleg voor deze plaals op te breken, waren de zamenverbondenen echter niet bij magte,
hem op den duur weerstand te bieden. Zy boden derhalve de kroon van
Lotharingen
KAREL den Eenvoudige,
Koning van Frankrijk, aan, en geleidden dien Vorst aan
hot hoofd eens legers , in het land.
K vrel maakte zich meester van Aken en Nijmegen.
ZwETiTiBOLcn vlugtle, doch, door den Bisschop van Luik ondersteund en aangemoe-

(1) Rëgino in 1. c. Annales Fuldens. in I. c.

(2) Vau bolhuis, de Noorm. in Nederl. bi, 175,

(3) Regino, ad ann. 895.

(4) Waar Dm/os gelegen heeft, is onzeker. Eenigen vermoeden, doch op ZAvakke gronden ,
dat het dezelfde vesting geweest is, welke naderhand
Dordrecht genoemd Averd. (Bücheliüs ad
SKICVM, p. 33. J. c. EGCARD,
de Reh. Franc. Orient. Τ. II. ρ. 781.) Anderen zoeken het in
Durhui aan de Ourlhe. (SxnuviDs ad regino, p. 85. Dewez, T. 11. p. 250); en sommigen in
het Namensclie. (I. a. nijuoff,
Bijdr. v. d. Faderl. Gesch. St. III, hl. 199.) Verg. ßijv. en
Aanm.
op wagenüb , St. II bl. 42.

Ή

s

-ocr page 429-

/ "iCMSV^BERLANOa iJi 425

jn

(ligd, begaf hij zich^over de ΛΓααί naar Vlaardingen, en bragl zijne strgdkrachten bijeen. 898
K
ajrel trok [hierop vannaar Pruym\ zijnen mededinger ite gemoetJ ï· De
legers^maakten ziicb reeds strydvaardig ,^toeriäde.beide K-oningBii elkander gezanten zon-
' den ,,weJke^eenenHyrede bewerkten, waarop
karel naar-zijne -Slaten terugkeerde. Hier-
mede waren echtere de binnenlandsche onlustemniet gestild. - iötór/oj werd tenitweeden-
maie te- vergeefs door
zwentibolch belegerd ,i die zwellende van spijt en* wraak zij-
nen Bisschoppen beval,,.hel geestelijke]banvonnis overlde bpstandelingeniuitite spreken.
De Bisschoppen Aveigerden ;ρ βη de niisnoegdeïi, stouter geworden 'ha demdo'od vaii
ar* 8U9 .
külf,
vervoegden zich tot- 's Keizers w ettigen zoon lodewuk , Koning »van jöti^VicÄ^
land, een kind van acht jaren , welken zij(inaarnoodigden en te ΓΛ/ομ-
ville kroonden,^ Zwewtibolgih trachtte zich door ^^de« wapenen «in het verloren .»gezag
te herstellen, doch sneuvelde in; eenen bloedigen veldslagViden derlienden van Oogst- gQo
maand, aan de oevers dertJfaei (l).i Zijn rijkvwerdi met dat "^dLtk^DuitschlandKy^it"
eenigd, en onder den titel>van Hertogdom , door Koning
lodewijk aan zekeren "^gbbe-
hard in leen opgedragen,! dieihet echter niet lang schynt bezeten te hebben (2). ^
. ■ --jntitr»:.'Hij \ yfl·-- m· »I;>1 'h...

(1) Regino ad ann.^897—900. i^w/oiews. ad, ann, 900. Heda, ρ.^07./ ίΐ>,. Η

j(2)|GoBEi,iN, PERsoif. Cosmodf., kct. VI. c. 46. Eodem tempore rcgnum'ZoiAanw^i'ae'per lodk-
\ncüm regem redaclum est inDucatum, qui conimissus est οεβεπαβοο. Yerg. >ταοεκαακ ,|D. II», LI. 103,

.vii'jliio '.;'iv - -üiiix 11,1,4 iKjh iv.i

fü'.d O- ·- ■ - .-iimun Jybbaio

.-nv;· rAiWhbwnm «aaoiin'^^ws i-vv;,-^ «.lUtuï .'iiaioü ω .di^K■

i!.> t^m i' . ol t{a iiit^-lq it.u·

Πβ7 uooiil Φ· ir-i^ . nah qo .s^i'·

Hiilb «'ibluob^.fi'^ , iH^e ,, i:-·^ j^UiiUi/i, «r^iWruvi'a aa^i^:.·;:·

w^Äfc. Oi;? hü -= ·! .iami -'JiJ ai .. hoj^oI hïüü bVn.

-..u^^aijiï:;» iMïiföSOfi-iiüü -iil.'..· r'_^_L VJiil'· , Mi ,&ΗψίΙί ll&JOJfl/- » ·

i·"^ ■ ^v·: . ·, it.:

; ■''.· h -CS '

I. deel. 54

-ocr page 430-

VIERDE HOOFDSTUK

BESCHOUWING

van den

MAATSCHAPPELIJKEN TOESTAND VAN NEDERLAND,

in het

vurnvAii. ISKJR dïAMKii^si S'RIKSKK^',

400—OOO.

000 Sinds (ie süchlJng der Frankische heerschappij was de landi)Ouw onder de volken Tan
Germaanschen oorsprong, met gewenschlen uilslag aangekweekt geworden. Geheele
streken lands waren ontgonnen en in vruchtbare velden herschapen , want eiken kun-
digen landbouwer, werd, op zyn verzoek, een gedeelte boschland, heideveld of on-
bebouwde grond, tegen eene geringe opbrengst, geschonken en aangewezen. In het
bijzonder hadden de geestelijken zich in dit opzigt verdienstelijk gemaakt. Door de kloos-
ters waren, mijlen in den omtrek, de woeste gronden ontgonnen; terwijl de monniken,
verpligt om, ver van het gewoel der wereld, op eenzame plaatsen te leven, ten einde
zich geheel aan God te kunnen wijden, in dien tyd genoodzaakt Avaren , zelve voor de
onontbeerlijkste behoeften des levens te zorgen. De landbouw werd derhalve door hen
met ijver beoefend, en allengs werden do kloosters door lagchende en vruchtbare velden
omgeven, die met gebouwen, werkplaatsen en boerenwoningen bezet waren, waar
uit met den tijd dorpen en eindelijk steden ontstonden. Het oude Germaansche vooroor-
deel tegen de nuttigste aller bezigheden Avas verdwenen, en de Grooten bezaten uitge-
strekte landgoederen , voorzien met woningen , ja zelfs paleizen , werkplaatsen , stallen ,
schuren, gereedschappen, en eene groote menigte lijfeigenen, welke den grond bebouwden
en de noodzakelijkste handwerken verrigtten. De Koningen en Edelen leefden hoofdzakelijk
van de inkomsten hunner landgoederen, en vonden op elke hoeve eenen voorraad van
granen , vee en gevogelte , zoo dat zij op hun eigendom, alle behoeften des levens rijkelijk
bevredigen konden. De slaven verschaften hun eigen landbouwers > veehoeders, molenaars,
koks, wagenmakers, smeden en andere ambachtslieden. Elke hoeve stond onder het opzigt van

-ocr page 431-

900

ALGEMEENE GESCHIEDENIS DES VADERLANDS.

427

eenen boer, dien men meijer, vilUcus, schbut, domesticus noemde. De verstandige
maatregel, den slaven een gedeelte van de opbrengst hunner werkzaamheden af te staan,
was een prikkel vöor hunne vlyt en vermeerderde den rijkdom der bezitters. Niet
alleen granen, vlas en hennep, maar ook tuin- en moesvruchten werden aange-
kweekt. De tuinierkunst was echter nog in hare kindschheid. De vruchtboomen groei-
den naar willekeur op; imen dacht niet, dat het mogelijk ware, hen tegen de dikke
muren op te leiden, welke de kasteelen omringden; men nam geene voorzorgen, noch
sloeg er behoorlijk acht op, en liet alles aan do natuur over. De hoven van
karel
den Groote, ondanks den luister, >velken deze beroemde Vorst over alles wist te
verspreiden wat hem omringde, waren slechts groote boomgaarden door gras- en moes-
velden afgewisseld, in welke laatste men, ter versiering, cenige bloembedden had aan-
gelegd. Zij leverden onderscheidene boomvruchten op; appelen, peeren, nooten,
kastanjes, perziken , moerbeziën , kersen, pruimen en mispelen worden met name ge-
noemd. De moesvelden Avaren bezaaid met boonen , erwten, linzen , uijen , kool en
andere groenten; en de bloembedden getooid met leliën, rozen, mankop, rozemarijn,
anemonen en zonnebloemen. Meer zorg besteedde men aan de vee- en bijenteelt. Het
vee behoefde niet meer op de kale weiden naar onderhoud te zoeken; het groot getal
moestuinen en grasvelden verschaften het een veelsoortiger en beter voedsel. Op de
landgoederen vond men geheele kudden paarden, runderen en schapen, benevens eene
menigte tam gevogelte en bijen. De verbeterde cn vermeerderde veeteelt bragt de»
landbouw groote voordeelen aan; de meer voedzame mest, door het betere yoeder
voortgebragt, gaf den grond nieuwe kracht, hetgeen de voortbrengselen vermeerderde,
de vindingrijke vlijt der bewoners tot menigvuldiger bewerking opwekte,^^en alzoo
magtig de nijverheid bevorderde (1). </ -«ϋϋ'

En inderdaad, de nijverheid had van lieverlede eene hoogte bereikt;, welke men in
eeuwen van zoo vele beroeringen en rampén naauwelijks zoude verwachten.,.De verbouwing
van vlas, en de schapenfokkerij leverden genoegzame grondstof op voor de vele^linncn-
en wollen weverij en, welke in eenen bloeijenden toestand waren. Do eerste wollen manu-
facturen waren kleedenen tapijtwerk, later do lakens, die, naar hunne vervaardigers, de
Friesche genoemd werden.
Karel Grooie schonk jaarlijks aan zijne hovelingen mantels
van dit laken, en zond eenigen als een kostbaar geschenk en bewys van achting, aan
den Kalif
harun al eashid , dewijl zij door het geheele Oosten hoog gewaardeerd wer-
den. Zij waren van verschillende kleuren, wil, grijs, lichtblaauw of saflier-kleurig;
er waren er welke
vermiculaia genoemd werden, hetgeen aan het kunstig inweven
van figuren doet denken. Dus niet alleen de weverij, maar ook de vervverij, moet in
die tyden reeds een hoogen graad van volkomenheid hebben bereikt.
Friesland leverde

(1) Le grand d'aüssy , Hist. de la vie pritée des Frangais. T. I. p. 150. Paris 1782, F. o. j,"
nscnER, Geschichte des tentschen Handels. Th. I. S. 58—69. Hannover, 1785.

54*

-ocr page 432-

428 ALGEMEENE iGESCHIEDENlS

ook .5h^'t,(schopii;iit!0i,,iyawaiid op dat f,eeuwen onder, den naam van kamerdoek bekend
geweest is. Het zoutmakerv, zeepzieden ^ bierbrouwen, glasblazen, het bereiden van
huidenjen hettbeweiken der iedels metalen ,nvaren insgelijks,aanzienlijke lakken vanbe-
staan(,(l)é ii Hiertoe.„iiehoorde rook in het bijzonder,de vischvangst. Sinds de vroegste
eeuweni maakte zyscen voornaam middel uit-van onderhoud bij. de kustbewoners langs
de
JSoordzee, ^Qw ving hoofdzakelijk walvisschen, walrussen en haringen, die ten
deele voor eigen , behoefte gebezigd, ten deele gelijk onderscheidene voortbrengselen
van landbouw» on , nijverheid , vooral naar de Noordsche rijken, iuitgevoerd , en tegen
andere koopwaren ingeruild werden (2). (i ,

Def vissGhcriJen jhebben, ongetwijfeld de eerste handelsvoorwerpen van uitvoer bij de
Nederlanders fOpgeleverd.A Voor visch ontvingen zij uit de Oostzeelanden granen , welke hun
ondankbare grondmin schaarsche hoeveelheid opleverde, benevens ijzer, koper en tin. Het
handelsverkeer met het Noorden is alzoo het oudste in
Nederland;; het is ook het ryk-
ste geweest en dat welk de Hollanders met de meeste zorg, eeuwen lang onderhouden
hebben (3). In het Romeinsche tijdvak verkreeg,^de visch- en graanhandel, door de
grootoAvegen, grachlen, sterkten
cnfora, door de Romeinen aangelegd , meer uitgebreidheid;
en in het tegenwoordig^ö/^a/ic?en
Zeeland dreven de Romeinsche kooplieden eenen aanzien-
ken handel in granen met
Engelané-^ waardoor zij de legers en wingewesten van koorn
voorzagen
(4). Men wil, dat de twee voorname voorwei'pen van den handel der Ro-
meinen, het tin uit
Scandinavië, en de barnsteen uit Esthland en Koerland ^ langs
do zeekusleu flaar,,den
Rijn, en ,voorts die rivier op vervoerd zijn (5). =.De bewoners
van den Noordelijken j Rijnmond en van de kusten der
Noordzee, de Friezen en
CaucheUjj^j^.^reeds als stoute zeelieden bekend, zouden eenig handelsverkeer - met
het j Romeinsch bijzonder met den
Middelrijn, onderhouden

en^ de.jj^v,oorwerpen ,(Uit het Noorden en de Oostzee, bij de Romeinen , zoo hoog
geschat jijiiaiigpvoerd hebben (6). Men vermoedt zelfs, dat het vervoer van boler
en kaas ^ uit , > naar
Britanje, tot deze verwijderdeittijden kan terug-

gebragt worden,(7), twijfelen echter zeer, of de landbouw en veeteelt toen reeds

ii-

■M

(]} Le grard.b'aüssy, t. a. p. T. L p. 323. T. III. ρ. 157 etc. Fiscuep., t. a, p. Th. I. S. 70.
73; 450. V. AScJi V. i'WueK.; Over het oude handelsverkeer der stad Utrecht, bl. 144.

(2) Le guand d'aI'ssy^ t. a. pi T. II. 'p. 69. Fischer, t. a. p.'S. 71. ' ''

(3) La Richesse de la Hol lande, T. I. p. 24, 26. Londrcs 1778. ' '

(4) Ambiianus MAncELLiNus, Lib. XVIII. c. 2. Verg. Iiicrvoor hl. 240—245, bl. 263.

(5) V. ASCII V. wiJCK, t. a. p. bl. 30. Verg. Fischer, t. a. ji. Tli. I. S. 113—128.

(6) V. ASCII V. WIJCK, t. a. p. bl. 49. Deze Geleerde geeft ecu uitvoerig en keurig berigt
over den (vennoedelijkcn) staat des handels in
Nederland^ ten lijdc der Romeinen, in liet tweede
HooCdsluk van liet bovengeiiocnidc werkje, bl. 39 en de volg.

(7) V. ASCII V. WIJCK; t. a. p. bl. 53. . "

ÜW

-ocr page 433-

'DES VAD'ERLA.NDS.'' ' 429

in onze gewesten !, 'die hoogte bereikt hadden', dat'zij öok'in^^böitènliïftyisdhë^béhocflè'n
konden^ voorzien', -'-li. , Habtra^iKü ^ q.tii.ttifi.lffcs Jali Jimr^/fi^.

De val van hetiWestersch-RomeinÉclié'Rijk had'eenen gelieel niéuSvelï^kaat? T&h'^kën
in
Nederland gevormd V 'en Gerraaansche stammen hadden^dé plaats dei·· Romeinsche
volkplantingen ingenomen. ^'"'Niet'alle instellingen eii inrigtingen , ten behoeve des ban·»
(leis door de Romeinen gemaakt, ^waren in de vvdelingen en verwalTiiigenV'vvelké defi
ondergang des Rijks
Toorafgingen len volgden , verloren gegaan. Het'handelsverkeer won
zelfs onder de^Friesche en'Frankische Vorsten'aan uitgebreidheid'/'en velé'stédén wer-
den wegens haren handel beroemd. Do Friezen waren reeds lvroég een; handeldrij-
vend, zoowel als zeevarend volk geweest; zij hadden de»Roméinèche jaarmarkten* in
Neder-Germanië bezocht ^^en' ongetwijfeld de zeekusten van'^rria?y'ècAiangedaaii.*Tev-
sterkt door het bondgenootschap met de Saksers en andere Noord-Duitsche volkéstam-
meii , breidden zij' zich,^hetzij door overmeestering, hetzij'door töetreding der landza-
len zelve in hun verbond, tot aan de
Schelde uit, en besloegen van daar lot aan de
Eider de zeekusten, zoodat zij 'meesters waren van de mondenMer groole rivieren,
welke, behalve de Nederlanden\^^üQn groot gedeelte van Zuidelijk, Middel- en Noord-
westelijk
Duitschland met hare^zijtakken doorsnijden, en zich in de Noordzee ontlas-
ten. Door het bezit dezer middelen van^ gemeenschap en volkenverkeer ^' mag' men op
uitgebreide handelsbetrekkingen besluiten van het volk, dat zich langs de zieeküslen
over zulk eene groole oppervlakte uitstrekte. Dit bezit was de hoöfdöorzaiik der ge^-
durige oorlogen lusschen de Friezen en Franken, daar de eerste, meesterè zijndè'i'aii
de monden des
Rijns, den toevoer naar de Frankische landschappen, eiï'voofal*naar
Keulen , belemmeren. Utrecht was hel punt Avelks bezit tukschen dó"beide

volken steeds betwist werd, en dat zich nu eens in dö 'magt van het eéntj M'dan'in
die des anderen bevond; Deze sterkte toch verzekerde den bezitter'van'^dè"\^rije'H'aai'l
op
Atvi Middel-Rijn, en groole handelsbetrekkingen bestonden'er tiisschéil'dit pünfen
Friesland [2). i De vreedzame regering van adgil bevorderde de^uitbreiding'^Yan het
handelsverkeer, en het Friesche Rijk steeg tot een hoogen trap^^tiii''bloei'^en
-Avelvaart (3). De gemeenschap met
Brilanje was steeds levendig.— Langs
den
Middel-Rijn voeren de schepen uit dat gewest komende, hooger op, T^Q'plecht
Avas het middel van gemeenschap lusschen Friesland over het meer Flevio mist den
Middel-Rijn, en bragt Stavoren met Utrecht en 2?in betrekking, welke
laatste stad door haren handel tot eene hooge vermaardheid opsteeg. Zij bezat cepo be-
langrijke rivierhaven , Averd door vele en vermogende Friesche kooplieden bezocht; en hoe-

zeer Utrecht, als een der hoofdzetels van het Friesche gebied , als oude marktplaats,

(1) Verg. liiervoor bl. 215.

(2) Vak asch vaii wijck , t. a. p. bl. 73, 91, 124.

(3) Ubdo emmiüS; de Rer. Friste. Eist. Lih. III, ρ. 49.

ÜOd

-ocr page 434-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

900 en als eene sterkte, zijne belangrgkheid behield, schont zich'echter het handelsTerkeer
in het bijzonder te Duurstede gevestigd te hebben. Men gist, dat reeds in vroegere
eeuwen, een gedeelte der Avateren des
Beneden-Rijns eene westelyke rigting door de
Lek had genomen, waardoor de Middel-Rijn Duurstede niiiiix Katioijk \tmg7A~
merhand minder bevaarbaar was geworden, en welligt eene overlading'Tan koopwaren
daar ter plaatse, de vestiging van een
Emporium heeft veroorzaakt. De stad Avas
volkryk, en dreef haren handel lot
'm Zweden en op de kusten der Oostzee (\). Tiel,
aan de fVaal, was mede eene aanzienlijke handelplaats, die in het bijzonder na het
zoo menigmaal verwoesten van
Duurstede door do Noormannen, bij uitnemendheid
bloeide (2). Ook
Dementer wordt met Duurstede en Tiel onder do aanzienlijke ha-
venplaatsen van het ütrechtsche bisdom genoemd (3).
Witlam^ aan den Zuider Rijn-
mond^
was eene belangrijke zeehaven, die even als het eiland Walcheren ^ met En-
geland
in uitgebreide handelsbetrekking stond. Doch geene dezer plaatsen schijnt Sta-
voren
in bloei overtroffen te hebben. Ofschoon de overdrevene berigten over den uit-
gebreiden handel, do zeevaart, den rykdom -
μϊπ luister dier stad tot het rijk der
fabelen behooren , moet zij echter eene zeer aanzienlijke en bloeijende koopstad ge-
weest zijn (4). De oude Friesche jaarboeken maken ook gewag van eene handelplaats
Esonstad aan do Lauwers. De kostbare buit, welken de zegepralende legers der
Franken zoo dikwerf uit
Friesland met zich voerden, getuigt van den rykdom en
welvaart dezer gewesten in dit tijdperk (5). Er waren groote wegen ter bevorde-^
ring des handels aangelegd. Een van deze ging van
Stavoren naar Keulen. De
Elbe, de Wezer ^ de Eems en de Rijn waren de groote gemeenschapswegen te wa-
ter. Langs den
Rijn dreven de Friezen niet alleen handel tot aan Keulen, maar
zelfs tot aan
Mentz en welligt nog hooger op. Het Frankische gedeelte der Neder-
landen
aan Aq Maas en Schelde gelegen, stond ook met Aevi'Rijn in verbinding (6).

De Friezen, na eene langdurige en hardnekkige worsteHng tegen do Franken , door
KAREI, den Groote bedwongen en onder zijn bestuur gebragt, ijverden voor de hand-
having en bevestiging hunner regten, vooral van die, welke met hunne oude welvaart
en handel in verband stonden; de vrije vaart namelijk op de rivieren, bijzon-
der op den
Rijn (7). De vefeeniging van het Friesche gebied met het Frankische Rijk

(1) Van ASCII ΥΑΛ- WIJCK, t. a. p. bi. 100, 102, 200.

(2) Rink, Beschr. v. Tiel, bl. 12.

(3) Heda, p. 04.

(4) De spoorlooze berinftcii over Stavorens majjt en luister zijn bi] elkander gebrogt dooj· n. soe-
TEnooM, Op-gank en Neder-gank van Stavoren. Amst. 1702.

(5) Zie hiervoor bl. 329, 332.

(G) Van asch van wuck , t, a. p. bl. 95 , 99,

(7) A9CU VAN wijcK, t, a. p. bl, 127. f

-ocr page 435-

900

DES VADERLANDS. 433

had eenen weldadigen invloed op het handelsverkeer .der volken. De landen van de
Eider tot aan den Ehro ^ van den Oceaan tot aan de Save waren nu tot één
Rijk geworden; ééne godsdienst vereenigde thans gewesten, die vroeger van elkander
gescheiden >varen, en uit deze aaneenhechting ontsproot verhoogde gemeenschap en
uitgebreider handelsverkeer.
Karel de Groote en lode"Wijk de Vrome beseften daar-
enboven het hoog gewigt van den handel, als de bron van volkswelvaart en beschaving.
Beide Vorsten trachtten dien deswege door wijze maatregelen en doeltreffende inrig-
tingen, te bevorderen, te beschermen, aan te moedigen en gemakkelijk te maken (1).
De meest gewenschte uitslag bekroonde hunne pogingen; de handel bevond zich gedu-
rende het leven van
karel den Groote en de eerste regeringsjaren zijns opvolgers, in
eenen bloeijenden toestand, en
Utrecht in het bijzonder, steeg onder hun bestuur tot
nieuwen luister (2).

De handel bepaalde zich niet binnen de grenzen van het uitgebreide Frankische Rijk
alleen. Het verkeer mei buitenlandsche Staten werd levendig onderhouden ; en welk een prijs
karel de Groote op handelsbetrekkingen met E'iigeland stelde, blijkt uit het verdrag
met den Angel-Saksischen Koning
offa gesloten (3). De voornaamste koopwaren uit
Engeland bestonden in tin, lood en .andere delfstoffen, in granen en voornamelijk
wol, welke men voor de fijnbewerkte Friesche lakens noodig had. Hot Noorden
van
Europa verschafte koren en huiden; en langs den werden wijnen inge*

voerd, Avaarin de handel zich reeds vroeg te Utrecht schijnt gevestigd te hebben. De
kostbare voortbrengselen van het
Oosten kreeg men langs den handelweg van de
Zwarte Zee naar Kiow, welke zich van daar, in verschillende wegen, zoo naar den
Weichsel, als naar de/^o^Äoio verspreidde. Sleeswijk was eene voorname handelplaats,
werwaarts de goederen uit
Kiow kwamen, om verder naar do Weslclijko landen van
Europa gevoerd te worden (4). Duurstede stond met deze slad in uaauwe betrekking.
De voorwerpen van uitvoer bestonden nu Avelligt uit boter en kaas, doch zeker en
hoofdzakelijk uit Friesche lakens, wier gebruik algemeen onder de hoogere standen
der Maatschappij in
Engeland, Frankrijk en Duitschland bekend was (5.) Do
slaven waren zoowel voorwerpen van uil- als invoer, en maakten in dien tijd eenen
aanzienlyken handelstak uit. Er waren groote slavenmarkten, waar zij dikwerf legen
andere zaken ingeruild, of bij troepen verkocht werden. Men beschouwde hen geheel

(1) ascu van nvijck, 1. a. p. bl. 154—170, heeft dit voorlrciTelijk onlwiLkeld. Verg. fiscukr ,
Gesch. d. teut. Handels, Th, J. S, 133—151.

(2) Van Ascn VAN wiJCK, t. a. p. bl. 161.

(3) Zie liiervoor bl. 353.

(4) Fischer, Gesck. d. teut. Handels. Th. 1. S. 128, 220, 244—256. Vas asch va« wijk,
t. a- p. bl. 117—153.

(5) Vas ASCII VAS wiJCK, (. a, p. bl, 149.

-ocr page 436-

m

Α L G Ε ΜIVE NiEI & S C ΗI ED Ε ΝIS

900 als koopgoederen ,-en betaalde voor eiken» slaaf alsUoUeeneJiS'a/^e óf' penningV wanneer
hiji ter Terko^p werd doorgevoerd μ ι had men ί hem-f echter voor Z eigen' gebruik be-
paald:, r dan \vas 5 hy? tolvrij* De slaven gingen'door den handel, Mik\vijIs zeer spoedig
van'de eene hand in de andere , en geraakten op deze wijze'buiten'slands.
Karel de
, Groote
sVerbood i allen verkoop ? van slaven en wapenen buiten "de Frankische' grenzen ;
de slavenhandel f zelf duurde echter < nog twee of drie eeuwen voort. Bij misgewas en
duren tijd, die niet zeldenidoor de hebzucht der hooplieden verhoogd Averd, verbood
men ook dikwerf, den uitvoer van granen» (1). ii -i^di^ U,

äReeds fbestond het onderscheid tusschen buitenlandschen- en binnenlandschen handel.
Het is althans z^eer ί waarschijnlyk , dat de zeehandelaars en-de kooplieden , welke den
eerstgenoemden drevens
NegoUatores genoemd , ίen van de Mercatores , als kramers
en van hen, die met de el verkochten, onderscheiden werden. Zij reisden niet slechts
in gezelschap, gelijk de Oostcrsche Karavanen, maar ook sterk'gewapend opdat zij
eiken roofzuchligen»aanVal weerstand konden bieden,»' Somtijds dreven zij afwisselend
koophandel en zeeroovery (2). t · .n lijs.' } jυ ίτ , ^ /

Tot onderhoud der wegen, bruggen , veren', grachten en markten, welke ter be-
vordering des handels waren aangelegd, werden fol-, Aveg- en veergelden van alle
goederen geheven, die ter verkoop, niet van die^, welke voor eigen of lands gebruik
vervoerd werden.s i Dikwijls verleende men. den kooplieden vrgstelling van het betalen
dezer tolgelden en verzekerde de veihgheid hunner personen en goederen door bijzon-
dere beschermbrieven. Voor het instandhouden der jaarmarkten werd onder de Karlo-
vingiërs naauwkeurig zorg igedragen ,> en niet veroorloofd, dat'de oudé markten, door
het oprigteni van ,nieuwe benadeeld werden. ' Zg , welke buiten voorkennis'van den
Vorst >varenHopgerigt, moesten veder afgeschaft worden; Op* Zondag'werd geene markt
gehouden«, maar te'talrijker werden zij, wegens de grpote misdes Zatufdags of op
heilige avonden ^bezocht. Boetenden mogten geen handel drijven, » dewijl*het moeijelijk
>vas dit zonder zonde te verrigten." ! De kooplieden werden vermaaiid, bij hunne^ty-
delijke winst het eeuwige heil der ziel niet te vergeten; en dat , gelijk de landbouwer
en ambachtsman van zijn werk een tiende gedeelte aan de geestelijkheid afstond , zij
ook iels aan de kerk moesten afstaan. Alle handel, bijzonder in goud-, en zilverwerk,
edelgesteenten, slaven, paarden en vee moest bij dag in het openbaar, met bijzonder
daartoe verzochte getuigen geschieden; slechts reizigers was het geoorloofd , des avonds
voeder en levensmiddelen in te koopen (3).

Ofschoon de handel nog hoofdzakelijk in ruiling bestond , kwam echter, vooral ten tijde
der Karlovingiërs,'gemunt geld steeds meer in omloop. Reeds vóór de regering van
pepin

(1) Fischer, Gesch. d. teut. Handels. Th. I. S. 28—38, S. 45—57, 144.

(2) Fischer, t. a. p. Tli. I. S. 160, 162.

(3) Fischer, t. a. p. Th. I. S. 140.

432

SS;

Ii

-ocr page 437-

900

DES VADERLANDS. 433

den Korte^^ meQnï meu, waren Utteckt Duurstede ia hezil van het munlregt (1).
In de Capilulariën echter wordt dit regt, Mj uilsluiling, lot Keizerlijke hofplaatsen
Lepaald. Later werd aan elke stad , met het marktregt ook tevens het munlregt ge-
schonken. De oorzaak hiervan lag in de gewoonte, dat elk zijn goud en zilver in
de openlijke munt konde lalen vermunten, doch het dan alleen derwaarts bragt,
Λvannecr hij iets koopen wilde, en zich ook slechts van zoo veel geld voorzag, als hij
voor het oogenblik noodig had. Hierdoor moest belemmering ontslaan, Λvaunefer op de
plaats, waar eene jaarmarkt gehouden werd, niet levens eene munt was (2), Men sloeg
reeds acht op de innerlijke gehalte der munten, en beoordeelde die naar den klank (3).
Do maten en gewiglen weken in eenige gewesten van die der Romeinen af, welke nog>
over het geheel, gevolgd werden. Te vergeefs had
karel ize Groote beproefd, hier-
in eenparigheid te brengen (4). i! ;

De doeltreffende maatregelen van dezen Vorst en van tioDEWUK tim J^róme Ier
begunstiging des handels, schenen eene gelukkige toekomst te voorspellen , toen
de rooftogten der Noormannen en binnenlandsche onlusten, al het bestaande goede en
nuttige dreigden te vernietigen, en de kiem eener groote maatschappelijke ontwikkeling
in haren wasdom vertraagden. De voornaamste handelplaatsen werden geplunderd,
verwoest, en veler bloei was voor altijd verdwenen.
Duurstede ging geheel te gronde
en herleefde nimmer.
Witla^n bleef evenmin als de Zeeuwsche eilanden en Friesche
kusten, door de roofzucht der Noormannen gespaard. Het belangrijke iZ/recÄ^ wasin do
handen dezer zeeschuimers, welke zich aldaar lolin de eerstejaren der iiiende eeuw Avisten
te handhaven. Waarschijnlijk hebben zij uit deze plaats de gemeenschap methun vaderland
onderhouden , ook mag met reden vooroudersteld worden , dat hot handelsverkeer in iVe-
derland niet geheel onder Jien te niet ging,, hoe moeijelijk het ook «is;, som te midden
der verwarringen en verwoestingen, der overstrooming^n en landplagen» iii dit noodlottig
tydperk, zich nog eenige sporen van den vroegeren bloeijenden loestandivoor den geest
te brengen (5). ; De vernielende logten ider Noormannen waren^elfs in eenige opzigten ,

(1) Van Ascu Van wijck, t. a. p. hl. 113.

(2) FiscuEß, t. a. p. Tlv. I. S. 142.

(3) Zie hiervoor bl. ^4. Saxo grammaticus, Jiht. DanicayLib. ^IXLpilQl.MiVavWnlMi.
Ten tijde van kabel den Groote gingen 20 a 22 Solidi of sckellingen ,op een-pond,,van 12 önecu
Romeinsch gewigt of
24 looden, die 6912 grein fijn inhielden. De go^schellingcu goldiai-40
pond, en de evenredigheid tot het zilver was als 1 tot 12. Twaalf Denarii of penningen maakten
eenen schelling, en tien schellingen een lood fijn zilver.
Fischer, t. a. p, Th. I. S. 143.

(4) Fiscuer, t. a. p. Th. ï. S. 147.

(5) Men vindt dit uitvoerig en overtuigend uiteengezet in het belangrijk werkje-· Over het oude
Handelsverkeer der stad Utrecht,
bl. 173—205.

I. DEEL. 55

-ocr page 438-

434 ALGEMEEÏÏE GESCHÏEDENIS

900 dienstbaar aan de uitbreiding van het handelsverkeer met andere gewesten, en de voor-
bereidende oorzaken eener betere toekomst (1). .'· " ■ i;·· c'<'<! ón , {ig»■.«··.·'>■■.

De invloed dezer togten op de meerdere ^ontwikkeling der»zeevaart in'onze· landen,
is voorzeker niet te ontkennen. De scheepvaart der Nederlanders-is zoo oud als hmine
geschiedenis zelve; zg ontstond met hunne vischvangst, en breidde-zich mit met hunnen
handel. Het eiland der Batavieren , tusschen den Oeeaaw en de beide ^^'«arinm bepaald,
strekte ter algemeene legeringsplaats der Romeinen. Hier rigtten deze laatsten hunne
Avapen- en voorraadhuizen op, en trokken van daar uit, hetzij door het meer
Flevo,
hetzij langs de Rijntakken ^ naar de oevers'der Eems ^^Wezer en Elhe. Germatïigus
immers rustte in dit riviereiland eene vloot van duizend schepen^uit (2); en coreulo
eene van drieriemige' galeijen, om op den i^y/ii/room ,»1 en eene andere van ligtere
vaartuigen, om over de ondiepten zijnen togt ter beteugeling der Cauchen voort te zet-
ten (3). Zooi ook ondersteunde eene Romeinsche vloot den krijgstogt van
cerialis tegen
civilis (4); en julianus onderhield meer dan acht honderd vaartuigen op'denji?^'«,
om de invallen der Overrijnsche volken te beteugelen. Ofschooniide Romeinenalzooin
dit gewest den eigenlyken grond der zeevaart gelegd hebben, kan men echter mede aanne-
men , dat de Batavieren, ten tijde der komst van
caesar , reeds eene vrij aanmerkelijke
scheepvaart bezaten, en dat deze Veldheer uit dien hoofde, zoo wel als wegens de ligging
van hun eiland, hen als noodzakelijke bondgenooten beschouwde (5). De rooftogtenvan
GA3iTiAscus,'de scheepsgevechten onder CLAUDIUS CIVILIS tegen de Romeinen , en de daden
van
cARAUsius iibewijzen, dat do Batavieren en Kaninefaten stoute en moedige zeelieden
waren ί (6). ' Meer nog de Friezen, wier ligging langs de iVoori/^ee,» hen reeds vroeg
stormen en golven leerde trotseren en betere gelegenheid verschafte , om de zee te bou-
wen dan de 'Batavieren. Zij waren het, welke
drusus uit een dreigend zeegevaanred-
den, ^ en wier ivermetele zeetogten , in vereeniging met de Saksers en de Franken^ die
Nederland bezuiden »den Middeb'ijn h^vioonAen, schrik en verbazing in het ge-
bied der Romeinen verspreidden (7). Onder het bestuur der Fränkisches vorsten won
met den buitenlandschen diandel, natuurlijk ook de scheepvaart aan uitgebreidheid. Men
had zich reeds lang niet meer alleen bij de kustvaart bepaald , maar zich ook in volle

m

Nis

PI
al'

(]) Van boflhüls, de Noorm. in Ncderl L·!. 252—260. -

(2) Tacitcs, Annal. Lib. H.^c. 0. · j . .. ; -

(3) Tacitus, Annal. Lib. XI. c. 18. ^ . ; .

(4) Tacitus, Eist. Lib. V. cV 22, 23. ; s

(5) Richesse de la Jlollande, T. I. p. 6, 7. '

(6) Zie hiervoor bl. 149, 177, 183, 184,

(7) Zie hiervoor bl. 84, 247, 249, 251, 257, 269, 283, 284. Verg. Fischer, Gesch. d. teuf,
Handels,
Th. I. S. 92—95. Belangrijk is het levendig, doch voorzeker te sterk gekleurd tafereel, welk
SIDONIUS APOLLiMARis van den moed en de bekwaamheid dezer zeeechuimers ophangt.
jE. 17. Lib. VIII.

-ocr page 439-

900

435

ί / ύ t ' . ■ ■ . ι / : :
DES VADERLANDS.

itxaviÊmiK («jwmdmtsiuafiu»-'

zee gewaagd, en kon hij den ^vind zeilen , hetgeen de Romeinen en Grieken niet kon-
den. Bij idonker iwedev, moest men zich?echter dikwijls geheel aan het lot overlaten, of
afwachten,' dat de AYachtfcop iden mast geplaatst, land
zou ontdekken. Rij,helder we-
der bediende imeni zich Ivan vogels·, ;„die men in de lucht lietivliegen en wier rigling ge-
volgd Avcrd.^ Op deze wijze werd//,ί/α??^ door eenige raven ontdekt. Handelsbetrekkingen
Averden nu met meer verwijderde gewesten aangeknoopt; Jerwijl de Tooverijen der Noor-
mannen het uitrusten van ontzagwekkende vloten noodzakelijk niaakten.i,>tom de kusten
te beschermen, en de zeeroövers van\de rivieren te verdryven (l).^vDit moest ongetwij-
feld voordeehg werken op de meerdere uitbreiding der zeevaartkunde,
zoowel als van den
scheepsbouw in nvelke» beide de Noren , boven alle andere »volken, bedreven waren'(2).

De scheepsbouw; i/\tas in»dit'tydperk tot hoogere volkomenheid gcbrngt. De kanoos
of uitgeholde boomstammen der eerste bewoners, en de latere kleine, dikwy Is draagbare
scheepjes uit teenen gevlochten en met dierenvellen overtrokken , waren veranderd in groo-
tere schepenj»van hout gebouwd, met ijzer beslagen, en van alle hoofdbenöodigdhedeu
voorzien.^uEenige, tem zeekrijg
i bestemd , konden twee honderd man bevatten (3).
De vorrafwas, over het geheel , ^ovaal, iVOor- en achtersteven rond en wel een weinig
hooger , ■ om; de golven te (beter weerstand tte bieden. Menigmaal was het achterschip »ver-
hoogd cn diende voor 'stuurplecht. . Het raiddelsloi gedeelte van den romp Was alzoo
eenigzins dieper, 'en bevatte de strijdbare manschappen,· die, bij .eeniinadeelig ge-
vecht, naar het achterschip terugtrokken, alwaar zij zich, wegens do hoogte, nog
eenigen tijd konden, staande houden. iVan binnen waren zij met allerlei soort van
wapenen i'als'lansen, zwaarden, pijlen en bogen behangen, zoo dat het bijna een Ava-
penhuis geleek,') Do voorsteven, die meestal verguld was, prijkte met vele versierselen.
Vooruit stak het afbeeldsel van-den kop van eenen draak , slang, walvisch , stier óf
ander beest, maar bewegelijk, dewijlhet bijgeloof wilde, dat men het bij eene landing
wegnam. Deze vooruitstekende afbeeldsels gaven niet alleen aan het schip den naam,
maar ook do uitwendige gedaante, daar deze eenige overeenkomst moest hebben met
het dier, welks kop het ten merkteeken slrekte. Welligt heeft ook de vorm
b.
v. van een meer plat of een meer scherp gebouwd schip, het afbeeldsel van een
walvisch of slang veroorzaakt. Hieruit zijn de oude vertellingen te verklaren, dat twee
draken , slangen of andere wilde dieren in de zee met elkander gestreden hadden ;
en dat een held of eene vrouw door een zoodanig dier was weggevoerd geworden. De
oorlogschepen lelden twintig, veertig en zestig roeibanken; «loch koopvaarders waren
in het algemeen , slechts met twaalf lot vier en twintig matrozen, dikwerf echter ster-
ker bemand. Het dek der eerslgenoemden liep over het gcheele schip; Avaarschijnlijk

(1) Fischer, t. a. p. Th. I. Sl 95, 105.

(2) Vak boihcis, t. a. p. hl. 259.

(3) Zie onze aanmerk, hiervoor hl. 372.

55 *

-ocr page 440-

436 ALGE MEE NE GESCHIEDENIS

900 mbet! men"»»hietOnder ieeiivloopgangi yerstaan , die· tusscheii doiroeijers'fdoory het acliler-
met het yooi'schip'TéreenigdeJi'-'Vooraani'stond' de 'Yaandrig met dei banier en met de'
heste »manschappenV ih« het'midden bevonden zich de overigen^ enf op iden?achtersteven
hield' zich 'de 'bevelhebber· met zijne onderbevelhebbers' op;''>'Dè masteniwaren menigmaal
verguld V'en de zeilen-^vit, ook dikwerf meti^onte strépén^vcrsierd.'eens waren ^de
schepen al lëen niet roeibanken, dan alleen met zeilen ^^ Vaak'iraet'beiden He'gelijk en bo-
vendien ook met vldggeh voorziën','dieisoratijds'üitigoudstof be\verkt Avareni 'Het anker
bièstond i'uit»ceii steen\''^^Hvaaraan''een''houten dubbele Itaakl wasi vastgemaakt. Van touw-
werk vindt nien niets gemeld ;iidoch ongetwijfekbhebberfzij Het bezeten en denkelijk uil zee-
hondenvéllen vervaardigd.'.v Men bewaarde de sohepenHegen het'indringen des waters met
teer ,"eh"het;htte dè plänken smet spijkers
aaneen Zij werden met-riem en zeil door

zee^'gebragt -'^'ide riviervaartuigen 'Cchter met eene lijn, door slavert' den stroom opge-
sleept" (2).' 'Het »geheim iwas reeds'bekend ,ί'Οηι door het uitgieten van Solie ,' de® woede
der5gölven'te bedarenii(3)i " ^.ρα,ί.υ^ i'.bniKsfi.i .i-n π·> voobMnif iii-'-tuM:

Niet slechts de scheepsbouw, maar ook deibouwkunsl in het>algemeeny·was uit den«
slaat''der kindschheid getreden. Immers uit de beschrijving van het paleis van^KAREL
den
Groo/e'to AkeiV door een ouden Dichter , zou men zelfs moeten besluiten , dat in'deze kunst
grootc'vorderingen gemaakt waren (4). «Erïiblijkt ten'minste uit ν dat erUe dien tijde
vele 'beeld- en istèenhouwers en marmerbewerkers bestonden! De verblijven der Grooten
waren'' met ' jsnijwerk'ien beeldhouwkundige versierselen overladen,
j De kunst van beeld-
snijden schijnt lot eene hooge ouilheid opUe Idirnnien·;! doorhaiar trachtlel·menί dedaden
in J'het'^geheugen'té'bewaren , 'οη zoo veel is ι zeker »dat de> schilden, ι de tapijten en ka-
merbescholten',^ onder do oudste'geschiedkundige 'gedenkstukken 'behooreu (i5)·. De schil-
derkunst 'werd ntede ■■beoefend , 'en men beweert'zelfs, »dat'het ^schilderen'toet olieverf
rebds^vóór do » tiende eeuwtbekend geweest is; De'óudste proeven dfezer kunst wérden
op^ del schilden;»gevonden , aan welke men elkander in hel U'eld herkende:»trilnïden be-
ginne tvaren deze'sohildenislechls met verschillende kleuren'bestreken'^! ver'i^olgens"met'

^ ■ ii:,><ii' ,ί^πομαο i,i'f1i;<v Γ rnsii^ ·(>.■ ·' ä^! ■ :!!'>);)U 'r'ii ƒ ί ! i (d (5 (^! '|(· .rfj!'

iUiitSMiJ» '..iliuJii m ij·· ri'·;^ si-sM Uli ■ /■ ί . iwh!ni,i;l{'(· u .,ίΐίί'ΊυΟ'ί ΐύ -.ι--^'^'. s..|-

(1)iiFiscuER ; S irescÄ. j'di teutitHandels f ïh. I.t S. 9Ü--105. Merkwaardig, scliDoii welligt wat
Ie dichterlijk, is de besclirijving der vloot met welke
kanüt de Groote uil Denemarken naar Εητ
^e/awcZ^,overvoer, door cleii ,pngenocmden, doch gelijktijdigcn Schrijver ^van li^i Encomium^^wnkÏ.,
Zij wordt ^vertaald gevonden in κ.
witsen, Aeloude en hedendaagèche Scheepsbouto^j ,.h\.^^^,
Amst. 1671} en bij van doliiüis, de Noorm. in IVederl, hl. 2()3.

(2) WiTSEN, t. a. p. bl. 47. Nuiiorr's ßijdr. ν. P^aderl. Gesch. St. II. bl. 146'.

(3) Beda de s. cudberto , Ep. Lindisfarn. apud canisii Lect, Antiq. T. IL p. 8. ook aangehaald
1,ij FISCHER', p.'Th. I. S. 110. ^i.

■i Λ J <·|

(4) Poeta feriijs helpekicIjs in quercetani Script. Franc. T. II. p. lOS, bij fiscuer, f. a. p,
Th. I. S. 75. · ' ■

(5) Fischer, t. a. p. Th. I. S. 74. ' .

-ocr page 441-

r^ DiESTVADElMTiDS. f ο

U1

iiguren em eindejyiir met< diereiiiiHbok »andere nOOi^verpen ,^jaozelfs rnettigehe6le geschied' öOO
kundige tafereelen beschilderd. .De kerken en paleizen waren inelischilderslukkeu', meestal
van geschiedkundigeniaard yyrersierd (1)» Tot groolere volkoraenheidf moetiide goud-ou
zilverwerkkunst opgevoerd (geweest /jjniu Pracht aan zilYerwerk.:Avasialgomeen jizeolwel
onder) de geestelijke alsuwereldlijke Grooten; jiMen leest van goudenlen zilveren itafels,»
eu van
ka^rel den Groote twcyrdl gemeld ,ϊ dat rhij'er jdric van; massief zilver liet vervaarr^
digen , welke »nog aanbevelingswaardigertjwaren y juitchoofde derghewerking „ dan. uit
hoofde der sloL. De eerstOfSlelde/^ÄomeVvoor de Iweedei^owitoMiiWjaeZii-ide deiidedej
toen bekende werelddeelen.d vBehalveidezcdiad^hij^oene van zuivei?v.goud.n >S?.t j^IdfilUS ifj
de Igoudsmidi vervaardigde, iopijlast^van?
ghlotair Iii, leen zeleliivan. zuiveriigoudiineU!
λόογί dagobert!« eenen troon van hetzelfde metaal.JjiMen,windt.,dik^verf y^ni kundig be^r«
werkt gouden en zilveren huisraad gewag gemaaktit: KoningnCHiLPERic ,bezatg,een^gou-v
den.t schotel, ί vijftig ponden tz waar,,( en DAGOBERTiiwerd .er eenen; ι aangeboden (van|<jvij|?
honderd ponden, en die bijzonder kostbaar was wegens de schoonheidbderobewerking*
Lothair i-vonduonder ide schatten 'Van den^Keizer zgnen vader j|· een verbazend >groo|.en
zilveren^'Scholel ,-die^ in gedreven(-wérk het heelal met den loop der starren
ten ivoorsteldci! Blijkbaaj· warenidezóimonsierscholelsi Yoor praal gecuszins ^joor, gebruik,
geschikt ;} en hiertoe behoordem ooki de ,3!ijflieu groote zilveren bekkensjipft schalen ^jjwir
welke een jvonderfanderen , honderd zeventig ponden woog, welke de Patriciër
mummol,.
onder eene aanzienlyke menigte ander zilverwerk, naliet .fïDe kunst jvan glasblajsfi»
was bekend ,oen shet Frankische glaswerk,zeer beroemd; . -d οπ·)ϋ jul 1ιΓ(τίΙ:)> noby'iV

Inj de voordeelen welke,, uit handel nijverheid fcn kunstvlijt .voortYlo«id:eftb4Qehlen
slechts de drie ibegunstigde! standen, dor toenmalige'maalschappiji;.dc,Vorst)3ii;K)d^, gpes,-i
lclijken)eu^doiVrijeni tde staat den vrijgelatenen bleeiisleeds vcrnedereind , diOider φγοιι,
ellendig (3).De Vorsten hieldenfhun verblijf in sterk?bevestigde paleizen vbwaar/zyiidcf
landdagenrihieldeniyl of ίη> de, omliggende streken zich ι met dctjagtoirermaiikleni,i· De
meeslciEklelen enu doririjkslo s welgeboren »mannen bewoonden de burgeniea kasteelen
die, op Koninklijk bevel, ter beteugeling der Noormannen waren opgcrigt, dochAvel-
dra zelve in roofsloten ontaardden; en de geestelijken hielden zich op in hunne abdijen
en kloosters. De vrijen deefden , ten ware zij zich geheel· aan de krygsdienst toewydden ,
op 'hunne eigene goederenten platten lande, of in deJstedeny'en dreven, gelgk'ook
vele edellieden^ den handel in het gróót. Slechts den binhenlandschén eni kleinhandel
verachtten zij , W lieten dien over aan de vrijgelatenen en Joderi'^(4). Öë^virijgeliitènen

i! Hik· i - ·/ |i(i 'i'i . -

^!· -'t 'f -n - i ΛΛϊΓ,ί

(1) Fischer, t. a. ρ. Th. I. S. 79—84.

. (2) Le giukd d'atjssY; Ilist. de la rie privée des Franc. Tom. III. ρ. 130, 157; lUÜ. Verg.
8ΐΐΛΚ0Ν TCRHER,
Eist. oj the Anglo-Saxons j Vol. III. ρ. 53.

(3) Verg, hiervoor hl. 29G. .

(4) Fischer, t. a. p. Th. I. S. 162.

-ocr page 442-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

DOO stonden lusscheii de vrijen en slaven in (1); zij woonden, versloken van vele maat-
scliappelyke voorreglen, op de dorpen; en diegenen, welke devVr'inst van hunnen
arbeid voor zich zeiven moglen genieten, lagen echter onder de verpligting. van eene
jaarlijksche opbrengst ^aan den Heer des dorps, jzonder wiens wil, noch fzij noch
de hunnen eenige verbindlenis aangaan, noch van ,woning of. wijze van bestaan ver-
anderen mogten. De slaven, daarentegen waren geheel de eigendom hunner meesters,
Avien alles behoorde, wat er gewonnen werd, doch die hun dikwerf, »gelijk reeds
is opgemerkt, een gedeelte van de opbrengst huns arbeids afstonden. De vrouwen de-
zer rampzaligen deelden in het lot harer mannen, en de slaverny ging van den vader
op de kinderen over (2). Er worden drie rangen van slaven vermeld; lo. de Konink-
lijke slaven, die in de vorstelijke paleizen dienden en 'sVorsten landerijen bewerkten.
2®. de slaven der geestelijken, welke dezen door de vrome milddadigheid der Grooten
geschonken werden; zelfs vrije lieden gaven, uit godsdienstige begrippen, zich zeiven
als slaven, in dienst der kerk, vrijwillig over; en ten bewijze hunner slavernij, werd
hun het touw der kerkklok om den hals gedaan, ten ware zij jaarlijks eenig geld op
den altaar legden (3). 3°. de slaven der vryen, Avant elk vrij man had zijne slaven, en
slavinnen, die onder verschillende benamingen voorkomen; zy zorgden voor den land-
bouw en de veeteelt, verrigtten het huiswerk, terwijl de meeste ambachten en hand-
werken door hen uitgeoefend Averden (4). ρ Zy Avaren lijf- en grondeigenen van hen,
wien zij toebehoorden, en die hen, met vrouwen en kinderen, naar willekeur, ver-
koopen , verruilen, verpanden, of weg konden schenken. Het was» echter niet ge-
oorloofd hen aan heidensche volken te verkoopen. Hierop stond eene boete, en de
Koning ontving daarvoor een zoengeld (5). De meesters voerden over hen eene on-
bepaalde magt; eenigen ontkennen echter, dat deze magt zich ook over leven en dood
zou uitgestrekt hebben (6). Do toestand der Joden was ongelijk gunstiger dan die der
Christenslaven en vrijgelatenen. De handel in het klein , bijna geheel in hunne handen ,
maakte hen rijk en maglig. Uit do besluiten van eenige kerkvergaderingen is op te

(1) Verp,. hiervoor hl. 2üö.

(2) Waamvkeurijj wordt dit alles ontwikkeld door van loon, Aloude Regeringsioijze van Hol-
land,
D. III. bl. 18—60.

(.'3) Van loon, t. a. p. D. III. bl. 60—74. Ktuii, Hist. d. Holl. Staatsreg. D. V. bl. 8S.

(4) Van loon, t. a. p. D. III. bl. 74-110. Kluit, t. a. p. D. V. bl. 92-94. Zie hier-
voor bl, 296.'

(5) Van loon, t. a. p. D. III. bl. 181-205'. Klüit, t. a. p. D. V. bl. 88-91.

(6) Kltjit , t. a. p. D. V. bl. 91, tegen van loon , welke de magt der meesters over hunne
dienstbaren uitvoeiig behandelt, t. a. p. D. III. bl. 122—181.

-ocr page 443-

DES VADERLANDS^, 421

maken , dat zij ge^γigtige krijgsbedieningen en aanzienlijke Lurgerlijkc ambten bekleed- ÜOO
den, groote voorregten'igenolen, en openbare synagogen oprigtlen (1).

De z^γervende leefwijze der oude Germaansche volken was sinds de vestiging dei-
Frankische heerschappij , stieeds meer en meer afgenomen. De uilbreiding van den land-
bomy had aan eene menigte dorpen, de handel aan vele steden het beslaan gegeven.
Van daar, dat do oudste en'belangrijkste steden op zoodanige punten ontstonden, vvicr
gunstige ligging aan bevaarbare stroomen, de verzending der koopwaren bevorderde,
gelijk
TVitlam, Utrecht , Duurstede, Tiel, Nijmegen, Ώeventer, [Ezonstad),
Stavoren Medemhlik,
van welke'eenige reeds in het Romeinsche tijdvak aanwezig
Λτaren.^ Zoodanige plaatsen werden gekozen tot zetels van Koningen, en Bisschoppen.
Koninklijke landhoeven en lustsloten waren allengs steden geworden , gelijk ook die plaat-
sen , waar op bepaalde''ti]dén , ter vereering van eenen Heilige,'eene menigte geloovigen
zamenvloeide." Later noodzaakten de strooptogten der Noren, dal groote dorpenen
kloosters met muren, grachten en torens versterkt werden, waar vele landbewoners be-
scherming en veiligheid'voor hun leven en bezittingen, en de geestelijken eeno be-
waarplaats voor hunne heilige overblijfselen zochten. Men vorme zich echter geen te
groot denkbeeld van deze sleden, welke door de oude Kronijkschrijvers, tot zulk eeno
buitensporige grootheid en magt worden opgisvoerd. Dat zij weinig beter dan dorpen
zouden geweest zijn, komt ons echter, van velen allhans, zeer onwaarschijnlijk voor.
Utrecht zelfs moet reeds onder de Romeinen eeno niet onaanzienlijke plaats geweest
zijn, en daar het aanvankelijk tot eenen aarlsbisschoppelijken zetel bestemd werd,
mag men besluiten, dat die'stad reeds eene vrij aanzienlijke bevolking bevatte, en zoo
wel van maatschappelyke instellingen, als van inkomsten voorzien was. De vermelding van
muren, torens y poorten, kerken, huizen
{domus), gebouwen {aedißcia) eh woningen
[casae) van personen van verschillenden stand, bevestigt dit gevoelen, en lost tevens de
vraag op, waarom »de Noormannen
Utrecht zoo veel later dan vele andere steden be-
magligden
{l)i ^ Stavoren m DuurHede, hoe vergroot hun rijkdom en luister ook zijn
opgegeven ^''moeien
ï even als Nijmegen; meer dan uitgestrekte dorpen geweest zijn.

De kerken, openbare gebouwen en huizen, zelfs de muren cn burgen van eenige
steden, waren van hout, en hieruit laat zich verklaren, dat sommige dezer plaatsen
zoo spoedig weder uit de asch herrezen in welkë zij gelegd waren-(3). De woningen
waren klein en boden den bewoners weinige gemakken aan. De kasteden waren ver-
moedelijk van eene vierkante gedaante, de muren, aan den trans uitgeland, over hel
geheel van groote gebakken of gehouwen steencn opgetrokken, en de hoeken door meesl

(1) FisciiER, Gesch. d. teut. Handels. Th. 1. S. 137, 138.

(2) Verjr. VAN Ascn VAN wiJCK, t. a. p. hl. 66, 67, 76, 132, ^36, 141, 148, 156, 159,
160;
cn hiervoor bl. 331, 334, 344, 407, 408.

(3) Vait WIJ5, Ilist, Avondst. D. Π. bl. 44.

-ocr page 444-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

yOO ronde torens versterkt j -terwijl het gebouw door eene gracht omspoeld werd. Somtijds
rees nog een Lijzondere toren uit den nok des daks ^ dat'met leijen of pannen bedekt was.
Het licht werd door diep instaande glasramen opgevangen; en yóór het^.kasteel Λνββ ge-
'woonlijk een ruim plein, dat aan een ander gehecht was, door eene valbrug, onder wel-
ke de gracht liep. ^Men noemde deze opene plaatseneden
opper- oi hinnen-, en ά&Ά ne-
der-
of Ixuitenhof. Deze laatste werd beschermd door een rond omloopenden, zeer
hechten muur of wal, in welken zoogenaamde
vechthiiizen ^ eene soort van torens,^ ge-
metseld waren, die in tijd van belegering, met burgzalen of andere krijgslieden gevuld
werden, om ι den aanval op het eerste, of ivoorstei gedeelte,des kasteels of burgs, den
voorburg genoemd^ af te weren./ Vaniachteren;had men doorgaans hetgezigtop ruime
tuinen of waranden, π Aan; den ingang des gebouws, dat.imeestal met trappen opging,
was doorgaansi? eene zeer ruime zaal, welke inzonderheid diende tot het houden zoowel
van vrolijke als, ernstige bijeenkomsten, van regtszittingen, landdagsvergaderingen en
plegtige maaltijdenii Het middelste gedeelte des gebouws werd door den eigenaar r de
zijden en torens door het gezin bewoond.ii iDe vloerenjder voornaamste vertrekken wa-
ren met ä glad .gewreven hout of veelkleurige! steenen ingelegd , en de wanden met
fraaije tegels en verglaasd
Mozatk, of met witte kalk ibestreken, die veeltijds met tafe-
reelen uit de geschiedenis beschilderd was, In de vorstelijke verblyven werden de
wanden dikwerf door tapijten versierd, niet bloemen, jagtstuklien of geschiedkun-
dige y voorstellingen > doorweven; ook ontbrak het hier [.niet aan snijwerk en beeld-
bouwkunstige, versierselen. Het huisraad der Grooten was prachtiger -dan men zich in
deze eeuwen zoude π voorstellen. De gouden; en zilveren tafels, bedekt met vaatwerk
van »dezelfde,^ metalen',; of van kristal met edele gesteentén bezets, maakten, naar
het schynt, hèt voornaamste ikamersieraad uit. De !overige voorwerpen beantwoord-
den doorgaans aan deze pracht. De feestzalen f werden door kaarsen f op groote
zilveren":kandelaars, 'dikwijls door toortsen verlicht, «welke, de bedienden in de hand
hielden. Spiegels, niet slechts van staal·,' maar van zilveri, glas jen 'kristal, prijkten
- in , de ' vertrekken , ïdie»van istoelen en rustbanken met kussens of tapijten bespreid ,
voorzien Avaren (1). De ? uit- en inwendige >gesteldheid der gewone huizen is
moeijelijk tei?bepalen. ' Zij moeten, over het geheel, zeer eenvoudig geweest zijn. Het
dak Jbestond uit'stroo j ι even als dat i van onderscheidene.kerken, en het huisraad,uit
voorwerpen van'hout, koper, lood en tin. (2). f

• De tafelweelde» der Grooten evenaarde de praal hunner vertrekken. ,Bij eenen prach-
tigen maaltijd, door zekeren Bisschop· aan twee hooge ambtenaren van
karel den

(1) Van wijs; t. a. p. bl. 59—69. Le grand d'aussy, Ilist. de la vie pivée des Franc.
T. III. ρ! 130, 142; 157—158, 199. Verg. siiaro.^ turner, Eist, of the Anglo-Saxons.
Vol. III. ρ. 48—53.

(2) Le grakd d'atjssy, t. a. p. T. III. ρ. 160. ' ■

\

S

-ocr page 445-

DES VADERLANDS^, 421

Groote gegeven , ora hunne welwillendheid Ie TcrwerTeii , was de \loer met een kost-
baar tapijt hedekt. »Donsen kussens ,zegt de Monnik ταη
St. Gallen ^ » strekten den
Kerkvoogd ten zetel. Koks en pasteibakkers, hadden gelraeht zich zeiven te overtreffen
in het toebereiden der geregten. Alles werd opgedischt in gouden of zilveren vaat-
werk, en in vazen met edelgesteenten versierd; eindelijk werd de raaallyd vervrolykt
door toonkunstenaars, die bij verschillende speeltuigen zongen (1)."

Aan tafel maakte men reeds· gebruik van houten stoelen cn bankjes , op >velke meu
zittende at, en die gemakshalve, met een kleed of kussen bedekt waren; de oude gewoonte der
Galliërs en Germanen, van op den grond liggende te el en, was echter niet geheel af-
geschaft. Men strooide hooi onder de tafel i om de voelen der gasten warm te hóuden;
naderhand werd dit door slroo of biezen vervangens dewijl liien bespeurde, dat de
reuk van het hooi naar hel hoofd steegi? De gewone houten tafels waren met een laken
bedekt, en dikwerf met bloemen'bestrooid, op welke de schotels geplaatst werden. De
tafellakens waren tan eene wollige stof, en dubbeld óver den disch gespreid. Men be-
diende zich van
dwaalm of vaatdoeken, ook wel van het tafellaken zelf, om mond en
handen af te Avisschen. Dikwerf vindt men van gouden of zilveren.messen en lepels
gewag gemaakt; vorken kwamen veel later hier te lande in gebruik. Algemeen was de
gewoonte uit horens ,te drinken; men bezigde echter ook zilveren bekers, en kelken
van goud , zilver, porcelein of aardewerk. De meest gezochte waren die van glas of kristal,
vooral wanneer zy met beeldwerk, kostbare gesteenten of andere versierselen getooid
waren. Daar men geene flesschen kende , >verd do drank in kruiken en vaten, van onder-
scheiden vorm en hoedanigheid , toegediend.»
Fortünatus beschrijft een feestmaal, waar
het vleesch op zilveren, de groentenbp marmeren, cn het gevogelte op, glazen schotels
werd· voorgcdischt; terwijl het ooft in geschilderde korfjes, cn de melk in koppen van
zwart aardevrerk aangeboden werden (2). t .

De spyzên en dranken onderscheidden zich, over het geheel, meer door voed-
zaamheid en kracht, dan door keurigheid. Het brood, uit koorn, garsl of
andere graansoorten bereid, met boter en melk aangemengd, en meestal on-
der de asch gebakken, moet, daar de gest onbekend was, zwaar, onsmake-
lijk, en moeijelijk te verteren geweest zijn. Het Λverd niet gesneden, maar aan lafel
gebroKen. Beschuit of tweebak werd het meest in de kloosters genuttigd (3). Onder
de vleeschen besloeg het varkensvleesch of spek ecne eerste plaats, en werd even on-
gaarne gemist op de tafels der Grooten, als op die der geringeren. Het is opmerkelijk,

(!) Le grand ü'aüssy, t. a. p. T. III. ρ. 225,

(2) Le griro d'atjssy, t. a. p. T. III. ρ. 128, 132, 136, clc. Vcrgelclicn metvaiï wijn, ƒ/?«/.
Avondst. D. II. bK 65—75. 8πακον turner, flist. of the Anglo-Saxons. V. III. ρ. 53

(3) Lb grand d'aussy, 1. a. p. T. 1. p. 5Ü—87.

I. deel. 56

ÖOO

-ocr page 446-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

900 dat dit yleesch, oadaaks de nadeelige gevolgen welke het dikwijls heeft, ,évenwei zoo
lang en . zoojalgemeen, de, hoofdspijs des volks gebleveni is. Aan ;het veelviildigvgebruik
van dit voedsel,^heeftjmenrvoornamelijk die soort van melaatschh^id of Lazarus-ziekte toe-
geschreven, .welke,(gedurende acht eeuwen, in onze
enide omliggende gewesten!zulke
vreesselijke verwoestingen heeft aangerigt (1). Rund- en
.schapenvleeschüWas ,mede zeer
gemeen; Avilde zwynen, «herten ensreeën, wierMtong voorveeno bijzondere, lekkernijjge-
houden werdj hazen,enTkonynen, welke de bosschen en. heiden in menigte.opleverden ,
werden veel gegeten. -Het gebruik van paardenvleesch ^tot spijs
werdj door de kerk
verboden en afgeschaft. Men,nuttigde niet alleendiet wild en tam gevogelte, op onzen
disch bekend) maar, ook het vlees ch van reigers, kraanvogels, kraaijen jooijevaars, zwa-
nen , raven, roeidompen^, ja zelfs dat van verscheurende roofvogeIs.( „^elen van 4it
gevogelte werden op de beste tafels voorgediend, van welke in,het bijzonder de fazant
het sieraad uitraaiilile, die met zijne pluimen getooid , werd opgedischt.j ι Men ,at geen
wildbraad, wanneer het nog jong was; men hield hot alsdan voor onverteerbaar
(2),
Nevens veelvuldige soorten van zee-, rivier- en schelp visschen, thans nog bij i ons ge-
bruikt wordende, ontmoette men, zelfs op den disch. van Vorsten, zeehonden j,bruin-
visschen, meerzwynen, walvisschen en bevers, die zoowel versch als ingezouten gegeten
werden. De tong van den walvisch, in het bijzonder,, werd voor iets lekkers gehou-
den, op de markten bij moten verkocht, en aan het spit gebraden of metboonengege-
ten., ι In·
def. vasten bestond het voornaamste voedsel der armen in het spek van den
walvisch,i(3}.,ijOp Paschen eindigde;imen de vasten met een ham, over welken,in,de
kérk de izegen was uitgesproken; en men vindt ..nog,,in oude?kerkboeken het gebed,
dat bij die gelegenheid! gebezigd werd. Versehe groenten, en yruchten. in het schoone
jaargetijde,1 en >ingemaakte of gedroogde in den winter, strekten.tot eene dagelijksche
spijs (4). Men wist,,reeds den smaak te streelen doorsverschot van soupeni, ragouts,
sausen, jvladea, gebakken, .pasteijen en gesuikerde vruchten (5). Hei.grpve en ,zware
dierlijk ,voedsel) werd sterk gekruid, om de spijsvertering te bevorderen;, cn meujbe-
diende, iZich te dien . einde van verschillende verhittende binpen- en. buitenlandsche
kruiden, biji de toebereiding der spijzen en dranken. In de | laatste eeuwen van dit
tijdvak waren döigember, de,kaneel, de notenmuskaat, de kruidnagelen en de^peper
bekend, die echter wegens de kostbaarheid, slechts door de Grooten konden ,genoten

(1) Bij dc Angel-Sakscrs maakte insgelijks het Tarkensvlccscli de hoofdspijs" ultl Suarok τϋη-
KEn,
IlisL of the Anglo-Saxons. V. III. ρ. 22. ' '' ' ^

(2) Lb grand d'aussy, t. a. p. T. II. p. 15—20.

(3) Le grand d'aussy, t. a. p. T. Π. p. 57·—6ü. Verg. met vaw wijn, t. a. p. D. II. bl. 77—04.
Sharon turner, t. a. p. V. III. ρ. 22—26.

(4) Le grand d'aüssy, t. a. p. T. I. p. 128. Van wijn, t. a.'p. D. II. bl. öl.

(5) Le grand d'aussy, t. a. p. T. 1. p. 123. ï. Π. p. 203-204.

-ocr page 447-

ί w m^ ^ ψ Α D'E R D g; m

Avordem"' De péper weid-'Mjna tegen goud opgewogen p en -^atai ddap dö'^zëgswg^ 900
hêt iê 'pepèrduu¥\f Gezuiverde suiker werd uit het<Ooifèw; gelrokkenV'*ïocli wüè
wegens-'den 'fhoogen> prij^jjo liiet in gebruik fcg' de^ge^Vtirie Iand^atèh.''-Zoo Yèel te meèr
de honig ,- die^T eTén aisiidó !?affraan, in verscheidene spjjzeii^en^draiiken gemengd werd ,
om die smakèlyk •te'TOakeni^(2}ii'· j^rr^^is«.; iiöürf «ö^njii-^i ·

Bier' was^ba het water ;'dat waarschijnlijk zoo wel warm gemaakt, als kotid gebruikt Averd ^
de hoofddranydes volks, ilet Vond echter bok toegang op' dén Kóninkiijkeri disch , en men
kende reeds onderscheidene^ soortetf'van znre, izoete en dubbele bieren dat vah^ffamerijÄ-
werd voor het beste géhoudehi' Appel--^en perenwijn diende men , evèö als driiivén-
Λν^'η, op de'tafels der aanzienlgkën. Men had ook kersen-',' aalbéziëii-, frambozen- eil
andere Vruditvvijnen.'J KAREii 'i/e
Groote beveelt in zijn Capitularc de P^tllu ,^
zijne landgóëdereiiV zich een gendegzaam getal lieden moet bevinden bier, cider ^
en andere'Mrankeïlf te'verTaardigen. DruivenW^'nen waren vermoedelijk reeds in het
Romeinsche tijdvak hier te lande bekend. DeFransrhewijnen werden in deachtste eeuw'j
door Friesche köOpheden 5 aangevoerd de Duitsche ontving men langs dén
Rijn ^ tw
van beide ♦v^'örden velë'soorten genoemd^ die niet meer bestaan, of van naam veran-
derd zijn.'' önder de tafeldranken beïioorden toen verschillende likeuren, welke M|
GREGORiTJS viif vovm^'^ vina Odo¥anun^is immiwiα genoemd worden. Niet zoo als tègeii-
woordigl'maakte brandewijn er hét hoofdbestanddeel van uit, want'dit tocht bezigde
men alleen als geneesmiddel. Zg bestonden uit een aftreksel van Wcliiekende of genees-
kurtdige4iruideny alS^i'%lsem , myrrhe, aloê^^ anijs , hijzop en rósmarijn 5 en werden
daarom èok Wel'kruïderwijnen genoemd: Men hield hen voor'g-ezond , en somtijds werden
zy als gerieesmiddèlën' tbegediendl'' De-mëèste w wijn getrokken ; en'tiïl hoofde der

bitterë'^i-uiden, Weinig 'aiangenaara ; nlen mengde er deswege gewooirtlijk honig.'bndcri
Hiertoe behöbrdeh'de7)^iifc?öM> of J^erfon en de
Nectar , dus> genoemd naai- gevoeleii-,
dat men ovbt^-zijne voortreffelijkheid koesterde ; beide dienden op de itafètó'idiïr Konitiijé·
gen. Dö^ talrijkste eWgeaohtste soorten dezer · kruiderwijnèin' Waren dic|' in welke ,
behalve ^ ife^'honig, bok Aziatische 'specerijen gemengd wérden.Op geeil feestmaai
mogten 'zij ''oiilbleken , f^en de mèest gebruikelijke v^èë genöemd,

zegf men v naar'hipPociiates , den nitvinder. 'Men gebruikte dezen drank zoo Wbl dés
morgensV'-als bij het Begin Van het eten en op het'nagerègt. ■ Men hield ook veel van
honigdrank of mede ξ wanneer die met specerijen was toebereid, werd Ιύ] horge-
rase
genoemd (3). = >

Het overmatig gebruik dezer verschillende dranken, deed de maaltijden, even als bij
de oude Germanen, vaak in drinkgelagen ontaarden. Wanneer men verzadigd was, en

(1) Le grand d'aussy, t. a. p. T. Π. p. 163—168. < .

(2) Le gbakd d'adssy, t. a. p. T. II. p. 183—190.

(3) Le grand d'aüssy, t. a. p. T. II. p. 163, 313. t.ΠΙ.p.42—57. Verj^. met vak wijn, m$t.
jivondst. D,
II. bl. 101—103. Shaeow türker, Jlist of ihe Jnglo-Saxons. V. III. p. 31-35.

56 *

-ocr page 448-

444 Α L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε G E S C Η Ι Ε D Ε ΝIS

^tf-"· .....-r-··-- ■■ ■ mmmÉÊÊÊÊmmmmmmmmÊmmmmmmmmmmm^^mm^mm

de ' taféls'''afgèftöhicii^HvStréh!V'? blee men'i^itten'doordrinken ) en»KAREL !rfe Groote was
gènoodzkakt / vérSdÏeiden& '^ettèn' tegen'ide 'dronkenschap uit te ivaardigen^fidaandieder
kerk'r^z6ndér'"üitWérking' bleven; i- .Men beminde idö Jtafelvermaken ene wist die
met minder^ gróve'^genoegens 'te vereenigen. Zang-i en toonkunst» moesten de vreugde
verhobgen'^'*èn^elk''®der>''gasten''was verpligt op zijne^ibeurtv eeneii zangiaans téi heffen ,
en'de snatcnUé'tokkelen.' Dobbelen·, 'kaatsen, ikegelen,''dansen en andere spelen , die
eetiè sterke ligchaamsbeweging-vorderden j Avaren b^'vrouwen zoo wel als bij man-
neri in' gebrüikt^^ De jagt^^echteir was'by deze laalstenilhet'meest igeliefkoosde (ver-
maakwaarin zélft^'de geestelijken deel namen, hetgeen hun door
karel (ie/ngrooie
verboden'Svefdi^^^ -Eenigen kloosters echter was het jagen'op hertenV 'reebokkent en ver-
scheurende dïéreii-toegestaan. Hoe gevaarlijker jagt', hoe meer men h^é? achlte.i Doch
zij was''niét filleën^ëeri· vermaak , maar tevens een middelcVari >bestaanvj dewijl. men,de
ra'eeslé"dieien'Wttigde die men doodde, hoe hard en onverteerbaar thuni >vleesch
mo'gt geweest zijn.-''"De huid 'der wilde beesten strekte itot ionderscheideneikleeding-
stukken ;"'de^monniken bezigden'haar tot omslagenhunner boeken ,4tot gordels, en tot
dekking der' kapellen. Men kende reeds de kunst van.honden en valken ter jagt af| to
rigtên; met de valkenjagt hielden zich in het bijzondenide aanzienlijkejvrouwen bezig.
Behalve valken, waren ook arenden, havikken'en sperwers op de jagt afgerigt, en de
Vorsten hadden hunne bijzondere opperjagermeesters,» ! een groot aantal geoefende jaag-
vogels 'éri verschillende soorten van jagthondenr(l}.c'i » Het was toen eene heilige^wet in
de^pgi'^^hair mef^ hair en veer met veer, dat isute zeggen, dat=menihazeni b. v. met
honden ,"eftl'vögels^' met vogels 'vangen moest.).'Het (eergevoeli was toen zoo teeder , dat
het ^ zich "'liitstrekte z'elfs omtrenti de redelooze schepsels, ί Een edelman iVan jdie ,dagen
"gaf'lrèt wild^eerie partij'van zijne soort, die te ontkomen was; hij achtte het ver beneden
zicli,"'oni' het Mier'^'door^ een' ovcrmaglig wapen toi.verpletteren·, of vQrraderlyknini zyn
leger tWbverväilen'en af^te'maken (2).'' μγ, ,/> iinfuiiyii bior/

* Warenjagt èn krijg nog steeds de hoofdbezigheden der Edelenten welgeborèn^mannen, ge-
lijk''de hähdel',4andbouw en ambachten die der vrijen en slaven j ihet hoofdwerkider vroii-
wen'eil slavinnen bestond in het vervaardigen van kleedingstoifen en kleedingstukken. Heeds
als'meisjes 'werden zij door hare moeders en voedsters in vrouwelijke handwerken , spinnen,,
weven
en kleedermaken onderrigt, en zelfs de dochters van karel den Groote moesten daar;
in, op bevel des Keizers, vlijtig onderwezen Avorden (3). De aanzienlijkste vrouwen hielden
zich met borduren en weven bezig in een afzonderlijk deel des huizes, het vrouwenhuis
geheelen, dat slechts zelden door mannen mögt betreden worden. Weldra .verkregen

(1) Le grasd d'alssv, t. a. p. T. I. p. 310—323. T. II. p.^12. Verfr. vam wijs; t. a. p. ö.
II. bl. 103. Sii.uos
tcräer, Hist of the Anglo-Saxoiis, V. III. ρ. 62-G7.

(2) J. π. ii\LBERTSMA, Lctterk. Naoogst, bl. 71. Deventer 1840. "

(3) Eikuardi Vita karoli m. c. 4. Λ μ

9οα

-ocr page 449-

? 1 ·Ρ:ίΕβ iΕΛ ι A.N D S,, O j ,, 445

900

zy in \ deze handwerken eeneigroole Ta^irdigheidien bßkNY,äamheid
zelfs een tamelyk hoogen graad jVan volkomenheid, toen zij g«heele kleed<3n eiig'tapijlen,
zoo wel voor kerkelijk alsthuiselijk gebruik, vervaardigden, enpjeitbloemen„j^j^gtslukr
ken en geschiedkundige'itafereelen ^«doorwerkten.»: De meeste kerksieradei^, kramen ujït
vrouwenhanden y!en dengroole banieren en rijksvanen werden door haar«geborduurd,(|l).
Uit de izorg dei?thuismoeders;tvoor de kleeding haars gezins, is Jiet ^g^biijik,.ontsproten,
dat I den vassalen ops zekere dagen en bij groote plegtigh<?den,. ge!^p,c|n|i]k op ^prsmis,
Paschen en Pinksteren, hoikleederen werden uitgedeeld. Men vindt dil,r,eed^ ten tijde
vani
LODEwiJE. den Vrome, wiens hofbedienden en staatsbeaniblqii al,le jaren .^en
kleed ontvingen,'dat, wegens de>gewone aflevering, leverij<(/«yree) genopmd werd , en
welks kleuD st^s met die vanj het Vorstelijk hoofd wapen overqenkjviin^^j Ongetwij-
feld moet hierin· de oorsprong der leverijen en soldaten-uniformeij.^ge^qqlit v\prdcn.

Moeijelijk isubetjde tooi en kleederdragt dier verwijderde eeuAye^^.te jbepalen. De
oude > Frankische Koningen en Koninginnen droegen het blonde, haar in lok-
ken, die' langsic de schouders) over borst of rug nedergolfden. ,iiD,c,,,Me;rovingische
Vorsten werden deswege de
langharige ook droegen deze lange baarden ,

hetgeen waarschgnlyk door karei rfewiGrooie, zeker door zijne opvolgers, werd afge-

^ ' rr

schaft, die zich met eenen kortensbaard vergenoegden. De geestelijken lieten zich, den
baard geheel afscheren. De overigen hadden het haar kort en krings\vijze, op het
hoofd geknipt; kin en wangen waren gewoonlijk glad, doch de kne>!ej^ iüQt den kam
opgestreken. Dit laatste greep insgelijks plaats bij de Saksers, die tevens de gewoonte
der oude Germanen »volgden en ten tetken hunner vrijheid.en onafliankeiijkJbeid^^ihet
haar op'%et-voorhoofd wegsneden, doch van achteren-ilieten aihangpn, ,j:De jff^ezen
hebben ook ongetwijfeld deze gewoonte gevolgd, vuór zij onder de ^mnki^tiJ^e heer-
schappij'geraakten, dewijl het
ί afsnijden van het haar bij hen. λο,ογ qe^ic grov^ belee-
diging werd gehouden, Λvaarvoor in hunne Avetten eene boete bcpaald,.j(Wordt. Het
hoofdii^vasi bedekt met een los of aan de kleederen gehecht kapj^q,. ook wel met
eenef^sobrti van)oironde rmuls of hoed van verfichilIendeny^vorpii,,,?n ,!|tof.,| Me»
vindt'Cechter Jdikwerf 'werklieden en zelfs Edelen, als in de opejEi plueht,. zonder
hoed of kapje! afgebeeld.! 1 ..Op feest- en vreugdedagen, looide ,nxen., h.et hoofd met
rozen-"en bloemkransen. De.ivrouwen hadden een bijzonder hoofddfiksel, dat reeds
in de zesde eeuw onder den naam van
cofia^ clwfia voorkomt, en met ons kuif oïhuif
overeenstemt. Het opperkleed bestond uit een grooten dubbelen, vierpunligen, meeslgrijzcïi
of hemelsblaauwen , dikwijls veelkleurigen wollen of lakenschen mantel
{sagum), welke
van het ligchaam, viin de schouders tot aan de voelen, voor en achter afhing, maar aan
de zijden slechts lot aan de hoogte der knieën reikle. Zij waren onderscheiden van de
kortere mantels, welke in
Gallië bij do komst der Franken, in gebruik waren, en die

(1) Fischer; Gesch, d, teut, Handels, Th. I. S. 2—28.

-ocr page 450-

44G ALGËMEEiiE'G^ËSCHPEDENIS

900 ook later'döor de'Friezen vervaardigd'wérdeni Orfder den maiitferdroeg'tnen een'tab-
baard (iw^/ea) j waarschijnlgk^an'linnenV en deS sinters eene'soort'van borèti^k , uit
ΛνίΜβ'dierenvellen gemaakt. Zijden mantels en- tabbaarden konden^·alleen^ door de
Vorsten'en zeer rijke lieden bekostigd worden. Hemd' en brdek waren van linnen, zoo
niet van lederdeze» laatste^bedekte'meestal de 'knieërtï Do aanzienlijken· gordden over
de heupen een fraaijen draagband, waaraan het
^ZWaard hing, welks scheede van buiten
met kruisjes versierd was,'(' ter aanwijzing , dat men het'kruis''tegeó ^ de" heidenen
wilde verdedigen. In de regterhand droeg men een staf, uit zekere'soort'van knoè-
slig apI)ellioul'vervaardigd, en ' somtijds met'' göüd of zilver beslagen. 'De beenen
Avaren ï gedektiiimet « kousen-, Aoiew genoemd',> die met windsels omz>vachteld wer-
den, en''in tden beginne, met de broek één kleedingstuk uitmaakten. " Uit de
lederen hoseni zijn onze laarzen ontsproten (1). By het paardreden'trok men over de
kousen en broek zeker overtreksel, dat onder den naam'van
tuhritaml^tiihrocusoi
tuhraca (toebroek ?)
Termeid wordt. De schoenen' vani< leder'en meest vrat puntig ,
waren bij de Grooten met edele gesteenten bezet; of aan do punten verguld,^Eenigen, zelfs
aanzienlijken vindt men wel zonder dit schoeisel afgebeeld. De'^'Vrouwen droegen
losse mantels die den grond bereikten, lange mouwen', tabbaarden, en^gordels om hel
lijf.'ί Ha re· versierselen, even als bij de mannen, waren gouden hals- en armbanden,
en ringeri met edele gesteenten bezet. De kunst van blanketien was'haar niet onbe-
kend, <t'Heti onderscheid ' der kleederen tusschen de aanzienlijken en~igeringer«n' be-
stOnd^f over belli geheel, slechts in de meer of mindere kostbaarheid'" der>i stof.'^ De
mantels den rijken waren gevoerd met» sabel-^"'bever-» en·'Vossenvellen; die der ge-
ringeren motx schapen- of kaltenvachten. Vóór,'de inlijving' vani'bet'iFriesche rijk in
de Frankische heerschappij, zal de kleeding der Friezen van die uier Franken verschil-
lend geweest zijn» Het schijnt, dat zij ruime linnen kleederen en'feene'andere'SOort
van mantels gedragen hebben (2). - » vM f J'-uüC? o-b loiü ,Π ίί. ; ,

De aulwikkeling en beschaving van het maatschappelijk leven gaaö aïtijd met dieivan
den geest gepaard,, en bezwaarlijk kan aan eenen vooruitgang van het eeneV zondert aan
dien van den anderen gedacht worden. De toestand der geestbeschaving van
Nederland
in dit tijdperk is echter duister, de>vijl slechts zeer weinig gedenkstukken van deiNe-
derlandsche volkstaal en dichtkunst dier dagen zijn bewaard gebleven.^ Bij de Batavieren
was hoogst waarschijnlijk met de volksonafhankelgkheid de volksdichtkunst! verdwe-
nen. Onder do fiere Friezen daarentegen, zoo gehecht aan vaderlandsche taal en ge-
>voonten, was do volksdicht-geest niet ingesluimerd, zonder dat men daarom ge-
loof zoude slaan aan de letterkundige verdiensten, welke aan eenige, ,oud-Friesehe

(1) J. Π. HALDEUTSMA, LeiterJi. Naoogst, bl. 66, 67.

(2) Van λνυκ, Eist. Avondst. D. II. bl. 120—125. Vergeleken met sdaron tübner, Hist, of
the Anglo'Saxons.
V. III. ρ. 38—47. Fisciieü; Gesch. d. teut. Handels, Th. I. S. 146.

-ocr page 451-

^ glXES iVADERL ANDS.^ ,, 447

Vorsten worden 0 tpegak€n(i (l). ,.j, Op ontwijfelbaar,^jgezag ^leesti in^n dat
het laatste .^gedeelte „ der;}, achtste eeuw, zekero blinde .l ïeeklief .jß Ie
Holwmden im
/'ViVtf^aiii/, 3lielden|-,fjeri krygsHederen Yervaardigde, in welke hijj joaac de gewoonte;
zyns volks ," de roemruchtige, daden;
der oud-Friesche regentenj bezong »i Ofschoon
de Frieschq^ taal·,, blijkens jde oude keuren ten landregten jin{. haar opgesteld »u.reeds
yroeg-feene schrijftaalf. geweest is, ,heeft^geen van deze liederen onzp.tijden bereikt
Zij waren den Christenen een gruwel en gingen met de vooryadeilyke godsdienst, ze-
den en overleveringen, fTerloren..; hi'»·! '' · ί n; g'n/il; j», ·'
Uit de inlijvingi van zoo vele verschillende volken in het groote Frankische bojadge^
nootschap, had ^ch^wel geene algemeene volkstaal gevormd, doch de beide Germaan*
sehe.;hoofdtong.VAlIen, Jjet^^Qpperri en het Nederduitsch, waren laaderttot eikander ge·?·
bragt; en de taal» van,de meestefiletterkundige overblijfselen dezer Igden ist;een waar
Hoog- of Opperduilsch, met eenige f Nederduitsche woorden vermengdi Deze taal
Averd gesproken aan^ihetilHofoder Merovingische Koningen , j en , ondanks hare onbe-
schaafdheid ,1 ter opteekening.jgebezigdi van die dichterlijke overleveringen en zangen uit
het tijdperk der jvolksverhüizing,,.
welke in^de vijfde en zesde eeuw zeer talrijk moeten
geweest zijn,s do,ch van welke doielijdiraede niets verschoond heeft. Hel Nederduitsch
echter was, ,volgens| de opmerking eens,<geleerden taalkenners, reeds ,vóór en in do
achtste eeuw onderscheiden van het Opper-1 of Hoogduilsch, en in een I?iedersaksischen,
Kederrijnschen en Nederlandsch-duitschen tongval gesplitst (4). De gednrigo oorlogen
en verdeeldheden in het Frankische Rijk onder den icersten Koningsstam, de krygsznch-
tige geest >des adels,, iidie met verachting op de kunsten des ivredes nederzag, en de
vooringenomenheid!der. meeste geestelijken tegen hunne moedertaal, die z|j als onheilig
beschouwden!,(■ vertraagden zoo. wel de verstandelijke ontwikkeling des i^olks als de
beschaving.der
ttaal»5 Inmiddels! hadden willebrord en zijne imed^ezellcn in> idcze ge-
westen , met de Christelyke godsdienst levens die kundigheden verspreid, «Hvelket zoo
gelukkig:>'inriiit tijdperk in jE'i?;^efoizc/'aangekweekl werden.) i Tc
Utreekt werden al
dadelijk ins tellingen! van 'geestelijken gevestigd, welke tot? scholen n'erstrekten, om
jongelingGh voor- den geestelijken stand op te leiden, en die spoedig tot een aanmor-
kelyken igraad van ( Vermaardheid opstegen. Reeds tenMyde van witLÈBRORD zeiven
werd Utf eeJits'AoQT kundige mannennbezocht, en onder zijn loezigt geestelyken'gevormd,
die tot de hoogste waardigheden in de kerk opklommen. Niet minder wijdde
uoifiFA-
crus, welke onder de volken wier Apostel hy genoemd wordt, ook levens een beteren

(1) Sdffridus petri , de Scriptoribm Frisiae, p. 1 sqq. Fraïieq. 36Ö9.

(2) Sdpfridus ΓΕΤΠΙ in 1. c. p. 70, welke zich op liet Fita s, lüdgebi beroept. Vam wij»,
HisL Avondst. D. bl> 175). Gölting. 1829. W. grimm, deutsche Eddensage, S. 377. Gotting. 1829.

(3) Zie hiervoor hl. 363; 305, 368.

(4) Ypev, in het Taalhundig Maga&tjn van de jager, St. I. W.70.

-ocr page 452-

448 Α L G Ε Μ Ε EN Ε G E S C ΗIΕ D Ε ΝIS

yOO zin voor de welenscliappen Avilde opwekken, zyne byzondere zorgen aan de scholen Ie
Utrecht ^ Qnyormdp hierdoor ,di^vveekelingen, welke door gelijkheid van taal, meest
geschikt waren, om hem ,in zijne grootsche onderneming behulpzaam ste zijn. De
volgers van.,
bomeagius op _ den ütrechtschen Msschopszetel, meest allen gelijk hij en
zijn voorganger, van Angel-saksische, de ïOverigen, behalve
gregorius, van Friesche
afkomst, traden in zijne voetstappen.. Zij onderhielden de oude betrekking met
Enge-
land.^'
waardoor tevens het verband behouden bleef tussehen de Engelsche scholen,
en die
ydiXi Utrecht^ welke ongetwijfeld naar deze, wat het pnderwijs betreft, waren in-
gcrigt. Later bezochten zelfs Angel-saksers, die zich aan de letteren en wetenschap-
pen wilden toewijden, de Utrechtsche scholen, welke iOp het einde der achtste eeuw
zeer beroemd 1 waren geworden. Het onderwijs zal, vermoedelijk,
'm hQï Trivium,
waaronder ï de ^ Grawiwiaiica , Rketorica en Dialectica, en het Quadrlvium, waar-
οτίάΒχάΰ Arithmetiea, Musica ^Geometriacn j4stronomia behoorden, doch bijzonder
in de Grieksche en Latijnsche letterkunde bestaan hebben. Met mannen in haar opgeleid
en grootendeels Friezen of inlanders, bezette
karel. de Groote, de meeste bisschops-
zetels, welke hij . in het overheerde
Saksen oprigtte (1). Door de eindelijke onder-
Averping, 'ider iFriezen en Saksers, na eenen dertigjarigen hardnekkigen worstelstryd,
konde deze Vorst eenige verademing aan de zoo lang geteisterde gewesten verschaffen,
en in staat' gesteld worden, ook daar al die heilzame inrigtingen ter verlichtingen
verbetering des volks tot stand te brengen, welke reeds in de Zuid-Westelijke deelen
zijner uitgestrekte heerschappij , met zoo veel vrucht waren bewerkstelligd geworden (2),
Zijn hoofddoel .wasif al de volken van Germaanschen oorsprong, door taal, gods-
dienst cntzeden tot één burgerlijk geheel té vormen. In het byzonder trok,de volks-
taal .zijnei opmerkzaamheid tot zich, en de verachting in welke zij bij de geestelyken
gezonkens was, konde Jiem slechts aansporen, om zelf,te beproeven, haar op te bouwen
env tei veredelen, τ Niet, alleen schreef hij in haar, gelijk men wil, gedichten, maar
achtte het zelfs niet beneden zijne waardigheid , oude volksliederen, waarschijnlijk uit
het tijdvakider^Merovingiërs , in geschrift te brengen en in zijn geheugen te prenten (3).
Deze 1'zangen! strekten hem ten grondslag van deivolksspraakkunst, die hy zelf begon ,
doch^giet voltooide,iCn van.welke niets dan de namen der windstreken en maanden zijii

(1) Van asch van wijck, Over de instellingen van hooger onderwijs in Utrecht rdór 1630'.
1)1. G-17. Utr. 183Ö.

(2) A^'erg. hiervoor bi. 377; en streso, co>:stantijn de Groote cn charlemagne , bl. 180—184.
180-190.

(3) Einhardi Fita karoli m., c. 29. p. 48. Verg. j. q. adelung, Gesch. d. jOteut. Sprache,
S. 390. F. schlegel, GescL der alten nnd neuen Liieratur, B. I. S. 245. Grimm, die bei-
den ält.deut. Gedichte,
S. 43, 44. Cassel 1812. Van Wijni Eist. Avoiidst. D. I.'bl. 177—185.
Strkso
, t. a. p. bl. 184. ^ 1 O

Tf.i i

-ocr page 453-

DES^ViÄDERt 449

iliMMHlMMMMHHlilli^^

overgebleverf (1). ^Leerredenen ert andere geschriften der Kerkvaders werden op zyn ÜOÖ
bevel, ten behoeve def'onkundige priesters^'in de landtaal overgebragt/^^Op^^den kansel
en by de regtbanken mögt geene andere taal dan zij gebruikt en in de scholen onder-
ïvezen worden. ' Daar
earel echter in deze prijzens4aardigé bedoelingen geheel alleen
handelde, dewgi hij>in zijne''tijdgenoolen geene medehelpers von<l, ja zelfs door de
geestelijkheid werd tegengewerkt f zoo blykt middagklaardat onder ide rij der ver-
dichtselen die 'zoogenaamde t^cec^m/e moet gerangschikt worden y« welke
alguis aan
het Keizerlijke hof, ter aankweeking der* volkstaal zoude gesticht hebben (2).

Lodewijk Je ^röwe en'eeni gen azijn er opvolgers, inzonderheid karel rfe ifa/e, tracht-
ten het groolsche doel van KAREL
Groote, dè verlichling des volks, tel bevorde-
ren {3). Zij beschermden >en' handhaafden 4het onderwijs, en'^zoGhten,
I door »gepaste
maatregelen, de?kw^"nende wetenschappens op 'te beuren. ^ Doch "-de rampen der tijden
waren maglige'r dan hunne pogingen. De Noormannen op vde Christen * geestelijkheid
in het bijzonder verbitler^", vernielden»alom hare Ikloosterscholen, ί de eenige kweek-
plaatsen der geestbeschaving ,^'hare' nuttige inrigtingen » en boekverzamelingen (4). In
dit lot deelde ook de bloeijcnde school Ivan
Utrecht, die ten eencnmale door de Noor-
mannen vernietigd werd , ι welke meer dan 'eene halve eeuw, deze slad in bezit hiel-
den. Den gevlugten geestelijken werd door
xothair II het klooster Odilienbérg h^
Roermonde^
ten Verblijf aangewezen; en deze Vorst bewaarde dus »een kern dier schoal
door het bijeenhouden vani'het ligchaam' der geestelijkheid, welkianders wijd«en zyd
zoude verspreid ?enalzoo'»geheel'en al· ontbonden'zijn geworden (5).Minder danRAREL
de Groote betoonde ; zij η opvolger^'zucht voor· de «oude volksdichtkunst.o? Geheel van
monnikengefest doordrongenä, i'Veraohtte >tODEWiJK'i </ei heïdensche' of voor-

vaderlijke gedieh tèn«, die ί hg in ^zijne jeugd^ geleerd' had , >- eh duidde niet ji dat Mj aan
anderen geleerd werdeni>" SLoning 'ioBE'wiJK <feni)iiiViCÄer odaarentegki,ii handhaafde
in het bijzonder deivolkstaal,jen aan herardroègide monnik
Iotpried zijneflvangeliën-
harmonie.(Op· ί(6)ί τν h.-sshiïiniinw -if's -ΐ';·'

De gedenktèekenen van volksdicht- en letterkunde uit dit tijdvak-bewaard gebleven, be-
palen zichbehalve het zegelied op de overwinning door Koning
lodewijk III behaald,
geheel tol eenige uit^het Latijn vertaalde kerkgezangen, geestelijke'liederen, Evaflgeliën-
harmoniën, benevens eenige overzettingen van stichtelijke geschriflen in ongebonden

(1) Eirdaed in .1, c. c. 29.

(2) Lorentz, alcüins Leben, S. 164—171. ,

(3) Rist. Lilt, de la Frange , T. IV, p. 583, T. V. p. 483.

(4) Eist. Litt, de la Frange, T. IV. p. 251.

(5) Vak asch van wijck, t. a. p. LI. 21—2B.

(6) Vait λυπϊί; Hist. Jmndst, D. I, bi. 199—214.

I. deel, 57

-ocr page 454-

422 Α LGEMEENE^ GESCHIEDE NIS

900 stijl (t)..,, Aan.ivolksdielilersi moet het evenwel niet ontbroken hebben. Immers , in de
Gapitnlariën!>Tan KAREL
den Gmote en van zijn opvolger , wordt van tooneelspelen jen
andere gedichten, gesproken, » en het zingen van spot- of hekeldichlen iii het alge-
meen, {gelijk i^aan de nonnen in het bijzonder, (het schrijven van minneliederen,
verboden, StraiFen wenden bepaald op het gebruiken van de kleederen van geestelyke
personen bij tooneelvertooningen; ook werd den Friezen en Saksers niet langer vergund
zekere liederen,
DiiiO&lszangen (Carmina diahoUca) genoemd, bij de graven hun-
ner bloedverwanten en .betrekkingen aan Ie heiTen ; veeleer werd , ten behoeve hunner
onbekeerde landgenootenv onder
lodewijk rfew/^rö we , gelijk men beweert, de geheele
i5ijbel in diclitmaat overgebragt, waarvan de nog aanwezige Evangeliën-harmonie in
Neder-Saksische verzen , misschien een gedeelte uitmaakt (2). Moeijelijk is het te bepalen ,
welke van de bewaard geblevene letterkundige gedenkstukken dier tijden , aan
Nederland
zijn toe te schrijven. Ongetwijfeld behooren hieronder de Nederduitsehe Psalmen uit
den tijd der Karlovingers
, van welke een gedeelte gered en door vow der uagen'
uitgegeven is (3). Eenigen beweren, dat de Reliant^ door schbieller , en de Krist

(1) Men verfifelijke sciiilter's Thesaurus Antiq. Germ. T. I et II. F. n. v, d. nvgejf, Nieder-
deutsche Psalmen aus der Karolinger Zeit ,
 Ϊ81β, J. α. schmeller , Evangelii seciindum
ΒίΑΤΧΠΛΕϋΜ vevsio Francica saeculi IX etc. Stntfg^. 1827. Hymnorum veteris ecclesiae XXVIy
interpretatio tkeotisca,
ed. j. griüui, Göttiiitg, 1830. Eene proza overzetting van de ^.ΐ/ίΟΓίαί/ο
ad plehem Christianmn, en de uitlejOpjing; van liet Pater nostcr, Iieeft docen opf^enomen in zijnc
Miscellaneën zur Gesch. d. Deut. Literatur, B. I. S. 6. München 1809.

(2) F. ir. v. d, HÄGEN und j. g. ncsciiisG, Ldt. Grundriss zur Gesch. d. deut. Poesie, S,
XXI. Berlin, 1812. GEisviisus,
Oesch. d. poet. Nation. Literatur, der Deutschen, Tii. I. S.
5'7—7.5 , vergelijkt deze Evangeliën-harmonie met die van den monnik
oteried, ongeveer uitden-
■zelfUen.iijd...,:. ,,,,ϊ·,: t - < ■ ίΐ:·Ί -Λ ■

(3) Déze uitgave begint met het zevende vers van den 53»'«", of volgens onze .rangsclukking,
'den 54ätea Psalm loopt niet verder dan tot den Pgalm ingesloten. De Iloogleeraar xpey
liecft de tijf eerste dezer Psalmen , met eenc overzetting in liet hedendaagsche Ncderlandscli, be-
ilevens taalkundige aanmerkingen , medegedeeld in liet
Taalkundig Magazijn van a. de jager ,
St. 1. bl. 07—101. BoUerd. 1833. De Heer j. n. iiaiberxsma leverde uit dit Psalterium den eer-
sten en tweeden Psalm, benevens de vijf eerste verzen van den derden, in de
Hulde aan
GiJSBERT jAPiKS, St. II. bl. 264—274. Leemv. 1827. Tot eene proeve strekken de volgende verzen
uit den Psalm

vs. 7. Bekere uuel fiundo minon. an uuarheide thinro te spreide sia.

heer af euvel vijanden van mijne, in waarheid van uwe verspreid ze.
Keer het euvel (kwaad) af van mijne vijanden; verspreid hen in uwe waarheid.
vs. 8, Uuiliico sal ic oiïran tlii. in begian sal ic namin tliinin herro, uuanda guot ist.

willig zal ih offeren u. en biechten zal ik naam uwen heer. want goed is.
AVilli g zal ik u olFeren, en biechten (belijden) zal ik uwen naam, Heer! Avant (dit) is goed.
vs. 0. üuandofan allin arbiidin gencredos tu mi. in ouir \fiunda mina scouuuota oga min
ιυαηί vm alk henaamcdheid genaast gij mij, en over vijanden mtjne schouwde oog mijn

-ocr page 455-

Mi

iWO

mm

451

^DES VADERLANDS. '3

of Evangelien-härmonie Tan otfried , door graff in' liet licht'gezonden, mede in de
schrijflaal, die men in
Nederland gebruikte, zijn opgesteld (1).^ Hieronder'Avordl ook
door sommigen ' het'békende
Rludimgslied ^ of Zegezang hij de hehaalde overwinning^
van Koning^A.o'okyvuvi lil op de Noormannen
in 882 of 883, gerekend', welk blijk-
l)aar uit de pen eens' geestelijken gebloeid is
(2}i Het ontbreèkt den ongenoemden zan-
ger niet aan''dichterlijke'gedachten en beelden; en in spijt zijner'worsteling met de onvol-
komenheid der taal, weet'bij zich krachtig, kernachtig ^ en^dikwijls dichterlijk nit te
drükken (3). ^ Ook in een geschiedkundig opzigt'is dit'lied merkwaardig, dewijl het
bewijst, dat de oude Germaansche gewoonte, den moed der strijders, vóór'hèt aangaan

jt^"-·-.. Ij,

.i . : -.'n.

..rh

Want van alle bcnaamvdheid genaast (verlostet) jjij mij; en over mijne vijanden scliouwde
' myn St. IJd. ^
 ümu. , ·:

Ä'·.. ^ η' ·< · >1 I ·( ^ ',1 ■■:/i(-ïi|··

(1) De vertalirifj vanmattoeus, mtTKTiks^s Evangeliën-harmonie, door j. a, sciimeller ^ onderden
titel:
Evangelii secundum matthaeüm versio Francica saccidi IX. uitgegeven j zal men met
geringe moeite verstaan. De woordvoeging duidt, onzes inziens/aan, dat zij veel jonger is dan
de bovengenoemde Nederduitsche Psalmoverzctting, Avelke men welligt tot de zevende eeuw, zoo
niet vroeger, moet terugbrengen. Ten bewijze dienen eenige vei-zen uit bet δ^β Hoofdst.

vs. 3. Saligei sint thie tliar arme sint in geiste; uuanta tliero ist thaz goies rihlii. «

4. Sali ge sint manduuare 5-uuanta thie bisizzeat erda.

5. Saligo sint tliie tbar uuuofent; uuauta tbie uuerdent gifluobrit. ■ ^ y ; . j . , ,

6. Salige sint tbic tbar bungerent inti tburstent rcbt; uuanta tbie uuerdeflt gi6atole»i

7. Salige sint tbic tbar sint miltlierzej uuanta sic folgent miltidun. V;

8. Salige sint tbie· tbar sint subere in berzon; uuanta tbic gisebcnt gpt. , , ,

9. Salige sint tliie tbar sint sibbisame; uyanfa sie gotcs bam sint ginennit-,^^j til ) »jj = ·'/'

10. Saliae sint tbie tbar ablnessic sint tholenle iburub rebt: uuanta iro ist bimilorilihi.,.

(2) Dit lied is opgenomen in schilter's Thcs. Antiq. Germ. T. 11. P. 2. met eene'fJCatijnschc
verlabng; in
avacreknagel's AUdctitsches Lesebuch, Tb. I. S. 45. Basel 183.5ji^nin bttmcller's
Vaubi-Spa, S. XXXYIII. Leipz. 1830. Docen leverde ook eene uitgave te ^TimcAew in 1813 , cn
LACUMAN!*, in zijne
Specim. Ling. Franc. Men vindt bet tevens, benevens cene Nederlandechc
vertaling en aanteekeningen,

bij van BOLncis, dc Noorm. in iWi/er/. St. II. bl. 36—54.( Jfet begin

luidt, volgens de'uitgave van wackernaoel, t. a. p. S. 45. .....

Einan kuning weiz ib, ' j , j,», , .

Ά

.-Mtbitw \

beizit ber nniDwre,
der gcrno gode dionót:
wol
er imos lónot.

Dal is:

Eenen Koning weet ik, · - . . =

(Mij) beet Heer lodewijk., . . f

Die gaarne God dient:

Wel beloont Hij 't bem. . · ·

(3) F. bouterweck ; Gesch. d. Poesie χι. Beredsamkeit. Β. IX. S, 78. Gotting. 1812.

57*

-ocr page 456-

452 Α L G E M EEN El G Ε S G ΗΊ Ε D Ε Ν1S

üOO van«! den slag4 doar ikrijgsliederèii »te ontvonk^^^ in de .negende! eeuw nogigebruikelyk

was' tul>'<■-■,■ »Ï.h m·- . -'(yiionrj.i .,·:>ί|·|!;·.!-ί'Μ!^ -π Ht JH- ΐ!·ιί!

Μ Deipogingen y onii de volksveriicliting door het aankvveeken der volkstaal te bevorderen,
heanlwoorddem eehters nieti aan het oogmerk.- Het Latijn, de taais der kerk ,
μ bleef steeds
die der beschaafden en geletterden ,
ι welke laatsten trouwens uitsluitend geestelyken waren,
en verhinderde nog immer de hoogerei en letterkundige beschaving der Duitsche taaltakken.
Het is evenwel opmerkelijkij idat nergens de volkstaal zoo ,vroeg als het geschiktste middel
beschouwd werds, om de godsdienst te bevorderen en godsdienstig gevoel op te wekken ^
als onder de Duitschejvolksstammen (2), .tiuiü i,· ;=>; ί·.ίΐ5 u.. . ijf ι

. Donker echterj is het tafereel dat ons van,den staat der godsdienst en zeden in dien tijd,
wordt opgehangen; De Christelijke leer had lang vóór zij in
Nederland werd verkondigd ,
hare^verhevene eenvoudigheid verloren , en was niet buiten den invloed dersoude wy ze van
godsvereering gebleven.
lUiterlijké^moi misvormde eene godsdienst, o^dnnerlijke
waarde alleen \gegrond was , doch wier wezen men thans meer,stelde in het naauw-
keurig waarnemen van plegtigheden, feesten, vastendagen, , ligchaamsluchtigingen,
vereeren van Heihgen en Martelaars, en het rijk begiftigen van kerken en gees-
telijken, dan in het opvolgen van de voorschriften des grooten Meesters. De aan-
bidding van éénen God was in een onzuiver veelgodendom ontaard, en de godsdienstleer
door dwalingen en wanbegrippen bijna geheel onkenbaar geworden. En de Dienaars dier
godsdienst zelve, hoe ongelukkig kénmerkteni zywizich, slechts eenigen uitgezonderd,
door'teugellooze heerschzucht, onverdfagelijkenf hoogmoed en ,verwaandheidonverzaad-
bare'hebzucht!,! godvruchtige bedriegerijen , en verregaande domheid en zedeloosheid (3) !
Zij iwaren i magtigei priesters en dienaars van den Roomschen Bisschop ; geworden, in
wiensiJ verheffing )jzij hunne eigene i grootheid beoogden.
3onifagiu3 iklaagt,, dat zij
zich in ontucht en dronkenschap verliepen, tegen de inzettingen der kerk,aan, ter jagt

-»οίί ttiïh i^ilui'jraiort VK'^h vivi·:'
, (llSanff Avas gesunffen

jl-iHiuiJwi, 'Sil . Riix ■

Wlff

ifj was bigunnen:

iriüow ivi'···· ■ = ■ ,

bluot skein in wangon,

!

spilodunder vrankon. S. 46. Verg. f. sciil£G£L ,

Gesch. d. A. u. IV. LtUcrat.B. 1. S. 258.
Dat ii:'-^^®'· (De) zang was gezongen, ί .'>ί »üun . ^ f.

:l,f;ii!ti|i. ίίί,'Ίΐ· strijd was begonnen' . »· ; ■■ -ΐ;,·1.; ·:, ·■

ui ^i}'.)?f iiijiiy! Kloed scheen op de wangen ^^ t ^;; ίϋ ; · ;; ·. ■

c;s(Der) spelende (strijdende) Franken. . ; s,; ' ri · ·] -

(2) Men denke slechts aan de Moeso-gothischeßijbelvcrtaling van ulpdilas , de Angel-Saksisclic Uit-
breiding der H. S.
van caedmon , de Duitsche EvangeHe-harmoniën van tatian en otfried , dc
Psalmenherjgmjng, en de vertaling van andere geestelijke liederen. f

(3) Verg. mosneim, Kerk. Gesch. D. III. bl. 13, 38, 56. Amst. 1776. Glasics, Gesch. d.
Christ. Kerk in JVederl.
D. I. bl. 35—48. Streso , cokstantijs de Groote en charlemagse ,

' .Hi. /I ,11 .■ är^.r.a^i. "

bl. 146-155.

-ocr page 457-

/ ά nm ν Α D Ε RmiN l^Si τ^) J / 45S

gingen ,ι zelfs iten'(strijdiiirokken,iien 'zooι\ν6ΐίαιι·ί8ΐβ1^1ί.Ι=αΙ& Jieidensch bloéd TCrgoten. 900
Men zag hen nu eens den Clirislelijken doop bedienen, en dan weder slieren en l)ok-
ken den afgoden iofferen*,» en;! het^iojffervleesch'» eleni^jnadat liji^zichidoor hetileeketf des
kruizes, meenden 'geheiligd! to hebben, li Velen zelfs beweerden ν datid« doop niet nood-
zakelijk was om iChristenHt&iiworden,''' terwijl anderen vi uitfonwetendheidl;trtVi
nomine
Patria, Filia\et Spiritua Sancta
doopten. 'Do meeste'priesters waren tiiet geordend ,
en vele hadden noch ^ eenei pauselijke,''noch eene bisschoppei|ke'zending, x»Zij leefdèii
builen kerkelijk toezigtfen kleefden^ dikwerf gevoelens'aan^'-welkenn strijd waren met die
der kerk, maar stonden diep in de gunst des volks, dat hen aanhing, en niet'in de
openbare bedehuizen, maar op het land, in eenzame plaatsen of iniboerenitoningeny bij-
een kwam. BowiFjiGius ,^ ondersteund' door den wereldlijkenjarm dcri^yorslenoen den
geestelijken invloed der'Bisschoppen van Romey vooriwier
'gezag hijlijverde ^ kanttezich
met nadruk 'tégen de * misbruiken, en^bragt duizenden onder Üietfvolk tot hetigeloof terug.
Uit eenen brief, hem door zijri vertrouwden vriend, den Bisschop mmWinehesteriii^e-
schreven, kan men eenigzins tot^de wijze van betoogen besluiten, Avelke
hij bezigde,-om
de ongeloovigen te bekeeren. "Er-blijkt ten minste uit j weikeibekrompene begrippen
de geloofsverkondigers'zelve itf dien'tijd koesterden, en dat', zoo BOKiFACiuSiveleFriezen
tot het geloof overhaaldedit minder aan de kracht en
bondigheid zyner »redeneni/>dan
aan andere en meer stoiTelijke oorzaken, moet toegeschreven worden (IjiftuHoe weinig
'sMans vermaningen öp »de'geestelijkenoveri het geheel, hadden uitgewerkt ν blijkt uit
eenen brief van^ zijnen opvolger in-het bisdom
Ment ζ ^ aan den abt GaEGoaitrsiii welke als
derde Bisschop-^van f/ir^cAi'beschouwd wordt.»!« »Laati onsij'?u.dusyschrijftiihijv-id»ide kos-
telijke kleederen V de Wet gevoerde^ paarden, do sperwers, de>.valken metikcommeklaau-
Aven, de scherp bijtende honden V het blinkend goud<en'zilver'TéraohleiuiiDei «achte ma-
trassen voegen ï'óns'^met.iitWiji'behoorden ons'idef hoofdkussens liever vam mannen ι dan
van geAvijde maagden te laten toereiken. Vooral moeten wij de onvoorzigtige gemeen-
zaamheid met vreemde vrouwen mijden: wij worden ligter door heimelijke dan door
openbare verzoeking verleid, wanneer wij niet wel op onze Wde'zijn. Het gedruisch
van menigvuldige dienstboden moet door slille overdenkingen* ove^r^Gpds woord, ver-
dreven worden^),"., ν λ ^^ .r · ' -

Het is bijna nutteloos den toestand der godsdienst onder de leeken te sch^lsetijWelke doo^ zul-
ke leidslieden werden voorgegaan, als
bokifagius in zijne brieven, metzwarlekleuren afmaall.
Ondanks de prediking vanAviLLEBRORD en andere zendehngen,was het getal Christenen welk hij
in ons vaderland vond,in vergelijking met dal der ongeloovigen, zeer gering; zelfs verminderde

TTvTF v,.fTit MB-.· ■ .-...r; 'Λ ·. , ^ ,, Zy ..W HSVÏ ■^μ'ΛΓ,ν

(1) wageiiaar, D. I. bl. Glasii'8; Gesch. d. Christ. Kerk in mdè-lhïin. Ül.

105—109. oTVI .i-iiiA .or ^t-e . kubbok ip^V (£:

' ■ , . üSXMJfcl ;W

-ocr page 458-

. 364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

900 het op »sommige plaatsen, daar veien de gedurige -verleiding tót afgoderij* niet kon-
den w'ederstaanii«Gf wel de nieuwe godsdienst met de oude vermengden. - Men
Tond
Gliristenen die hunne slaven verkochten , ora geofferd te worden.»' Hoezeer nu ook
GREGORitrs en zijne navolgers op den Bisschoppelijken zetel 'χύη'Utrechte, zich waar-
diglijk van hunne pligten kweten, hieven echter hunnen pogingen vruchteloos, zoo-
Avel < bij de mindere geestelijken en monniken als bij het volk, welks afkeer van de
niéuwe godsdienst' steeds door vreemden invloed^ werd! levendig gehouden; duizenden
bleven gehecht aan de voorvaderlijke eerdienst; duizenden keerden tot haar terug. De
bedreigingen en' beloften, maar bovenal het zwaard van
karel den Groote^ verrigtten
eindelgk, wat het gevolg van redelijke overtuiging moest geweest zijn, en men kan
aannemeü , datlonder dezen Vorst, na de onderwerping der Friezen eigenlijk de Chris-
telijke leer algemeen
iwWederland is gevestigd geworden! ; Zijn magtige wil echter leed
grootendeels schipbreuk in het verbeteren en beschaven der geestelijkheid. In weerwil
zijner ijverige bemoeijingen , nuttige inrigtingen en· heilzame bepalingeu te harer verede-
ling, was hij mog in het laatste tijdperk zijns levens genoodzaakttegen de misbruiken
der kerkelijken, wetten uit te vaardigen, die onder zijne-s opvolgers weldra alle kracht
verloren (1). Onder hun bestuur en hot ongeluk der tijden, Averd )) de domheid der
geestelijken grooter, hunne heerschzucht geweldiger, het bijgeloof verschrikkelij-
ker." De ï Christelijke leer werd steeds meer en meer misvormd , het pauselijk gezag
steegi hoe langer zoo diooger, en het imenschdom» zonk al dieper weg in onkunde en
zedeloosheid, i rm... r

Ondanks deze ontaarding had de Christelijke godsdienst veel toegebragt ter beschaving
dep ruwe »volken, die haar» omhelsden; en dat zij geen weldadiger invloed uitoefende
op de zedelijke verbetering in het algemeen., moet grootendeels aan het verderfelijk voor-
beeld der verbasterde geestelijkheid toegeschreven Avorden (2). - Den' beklagensWaar-
digen staat dier zeden in dit tijdperk, leert men het best kennen uit de wetten, welke
ter beteugeling der misdaden werden uitgevaardigd. Niet anders dan voor diep gezonken
en bedorven'volken konde bepaald worden^? »dat elk vrij man^ti die zijn vader, zgne
moeder, zijn broeder of zijn oom doodde, slechts het vaderlijk erfgoed zou verliezen , even
als hij , die met zijne moeder, zuster of moei bloedschande gepleegd had (3).*' Elders
wordt op dit laatstgenoemde misdrijf, bij boete of verbeurdverklaring van goederen, te-
vens geeseling en gevangenslraf gevoegd, en elk verboden', den ontvlugten schuldige
huisvesting, zelfs voedsel te geven, . ,

(1) De Iiooge verdiensten van kabel den Groote met betrckkintj tot de Christelijfce godsdienst,
ïijn uitvocrijj cn uitmuntend ontwikkeld door
streso , t, a. p. hl. 175—207, en gtaslus, t'. a. p.
D. I. bl. 120—144.

(2) gtasitjs, t. a. p. D. I. bl. 143. Streso ^ t. a. p. bl. 154.

(3) Capitul. Ferm. § 8.

-ocr page 459-

> / I m Ε S VADERLAND S.r, j jv

De schaiideJijke onversGliiliigiieid) omtrent de heiligheid des huwelijks^ 46§6ηιΛν6ΐΚ8 900
overtreding zoo vele ^γeiten gegeven werden, vond voedsel in het voorbeeld-der,Vorsten
zelf, bij welke' do;;veelwijverij ongestoord 'gepleegd werd. '
iChlotair Ijwas afin drie
vrouwen levens verbonden, van ! welke twee'zyne eigene zusters waren (1),
Dagobert
telde verscheidene gemalinnenf, (cai pepin van Herbal had nog Iwee vrouw.eö te gelg-
ker tijd .(2). (Deze gewoonte- was ook bij de geestelijken doorgedrongen, tiiiettegen-
staande het iverbod des huwelijks «aann.de geestelijkheid , idoor i memge,ij kerkvergade-
ring herhaald,
ι Karel de Groote ^ welke nieti de gewaande heiligheid \^Van ,idat
ongehuwde leven bitier spotte, Avas genoodzaakt te bepalen, niet dat eenrgetrouwd
geestelijke, maar idat liij ,, diei meer dan ééne vrouw had^ afgezet moest worden
Reeds vroeger waren ■ voor ; de i'geestelijken straffen bepaald tegen overspel, doodslag,
diefstal vvreedheden, ) geldafpersingen en het verspillen, vanif kerkelijke goederen/
Huvvelijksverbinditenissen werden dikwerf, zonder eenige voldoende reden » { verbroken
en nieuwe aangegaan', >vaartoe kerkelijke bepahngen zelfs aanleiding ^igaven, (4). jDe
veelvuldige wetten >sin i de Capitulariën tegen vnouwenschennis en vrouwenmishanile-
ling, tegen dronkenschap,! ontucht, valsche. eeden en getuigenissen, geweldenarijen en
onderdrukkingen, getuigen van.de woestheid en zedeloosheid dier lijden. Te vargeefs
riep men de hulp der Kerk in ter beteugeling der misdrijven ; te vergeefs sprak. !?ij over
de misdadigen den ban uit, ontzegde hun de bijwoning der godsdienst ensverbood eiken
Christen met hen te eten:, te drinken of in 'eènige gemeenschap metJion Je,:lredetir(5).
De Kerk zelve immers moedigde, als het ware, het misdrijf aan, door de: kerk«ntlot
vrijplaatsen voor moordenaars, dieven en andere booswichten te maken y slechts vrouwiin--
roovers 'en slaven uitgezonderdi'^
Karel de Groote bepaalde wel, datίmen hem^ die
derwaarts' loevlugtitnam geen 'voedsel izou geven,' ent wanneerï dei·gee3,löIijkeni?bßyT>
weerden, !»datί'bijl gbvlugt was zij «»dit moesten beKweren, terwp jiiev^ns dö; Q,raaf
gelast werd, ■'hem ^a waaruhij zich bevinden mogtv te·! vatten (6)){u,doeh, deze maat-
regelen -baatten »weinig ,vdaar <le wetten· op demietste misdadea^ !den'>raoordiiiejfejniet
uitgezonderd , slechts meeróof i mindere! geldboeten bepaaidcn (/7)4 lew men zich daar-
.' Γ - 'Μ'ίϊΓΓ^-· ^ififeoid"'lij!' J

iiTU7~----"TTT"^,-:;· ·ΐΙ::·|4ιή 'tr''f ^ ■■"»ictmvj'-tfnp;^ Jt»«^Dllrritfi

(1) GREGORIUS TUKOMENSIS LÏÓ. IV. C. 3, ii.: }«·■■; .it.-, ·

(2) Zie hiervoor bl. 322. Sissiondi, Hüf. d. Fravp. ï. II. p. 124. - »^ii·:-

(3) Stbeso, t. a. p. bl. 14Ü.

(4) Zie bijv. het derde artikel van de Capitukrc va« Vcrnicrië in 752. ^ . ^^^ ^^

(5) Capitulare 9.' ' .·*< ii i · . f«^ ■ ^ , · ;· -lu u l> m ij

(G) Capit. neg. Franc. Ed. bau'UI, T. Lp. 387.' ' ri-J. -I'L .jU ί )

(7) Zie onder anderen de Oude Friesche Wetten, D. I. ^ 30; IV. ^ 24; VI. | 4; Vli. §2,
VIIi; 5 21; X. § 3-9; XL § 7J. tt.·. tf.)

455

-ocr page 460-

900

456 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

enboven nog door de zoogenaamde Godsgerigten Tan de beschuldiging zuiveren
kon (1).

Zedeloosheid is het graf Tan het Tolksgeluk. Door het Tolslagen gebrek aan zedelijke
beginselen, zoo wel by de geestelijken als leeken , konden geene perken gesteld worden
aan do gruwelen en ellenden, Avelke onder de Merovingische Vorsten uit de gedurige
rijks verdeelingen en de bgna onafgebroken binnenlandsche oorlogen ontsproten, en
Avaarvan de gedenkschriften dier eeuwen de afgrijsselykste tafereelen ophangen. Niet
alleen de kring der Magligen, raaar ook het dagelijksche leven leTerde toonee-
len op van moord en bloed; zelfs moest op de kerkvergadering van
Chalons, in
zes honderd Tyftig, een canon uitgevaardigd worden tegen Techteryen binnen de
kerken. De slaven of lijfeigenen, die een groot gedeelte der bevolking en de eigenlijke
landbouwers uitmaakten, want vrije boeren kende men niet, hingen geheel af van de
luimen hunner meesters, en werden als wezens van een minder allooi beschouwd, wier
getuigenis tegen vrijen niet gehoord werd, wien het niet vergund was de Avapenen te
dragen , die van alle bedieningen uitgesloten en tot die verrigtingen veroordeeld Ava-
ren , welke de edelen en vrijen zich tot schande rekenden (2). Do bewoners der steden
l)eslonden ten deele uit lijfeigenen, ten deele uit vrijgelatenen en geheel vrye lieden,
die handel dreven of hun handwerk uitoefenden ; en ten deele uit geestelyke en wereldlijke
Grooten. Men heeft beweerd, dat de sleden, vóór de twaalfde eeuw, niet door eene
afzonderlijke regering, naar voorreglen , keuren en burgerlijkeinstelhngenzijn bestuurd
geworden (3). Het is echter zeer waarschijnlijk, dat
Utrecht reeds in het tegenwoordig
tydperk,eene eigene, door de vrije inwoners zelve gekozene, stedelijke regering gehad
hebbe (4). Doch vrijen zoowel als onvryen, allen kunnen gezegd Avorden , leefden in
slaafsche onderdanigheid aan eene zich alles aanmatigende en diep bedorvene geestelijk-
heid, die steun vond in de Vorsten, welke haren invloed behoefden, om hunne heersch^
zuchtige en staatkundige oogmerken te bereiken. De leek , welke te paard eenen ker-
kelyke, die te voet was, ontmoette, moest afstygen, om den geestelgke te groeten;
en wie de bijwoning van
de openbare godsdienst Terwaarloosde, moest dit met verlies
van ambt of een gedeelte zyner goederen boeten, terwijl de slaaf voor zulk een verzuim ,
een dragt slagen ontving. Het was niet geoorloofd met ketters of Joden te eten; en
deze laatsten moglen niet geregtelijk schulden bij Christenen invorderen, len ware zij

(1) Over de Avetgeving en regispleging in Nederland gedurende de middeleeuwen, zal bij de
beschouwing van den maatschappelijlven toestand in een volgend tijdperk, uitvoerig gesproken
Avorden. Verg. inlussclien hiervoor bl, 293, 364, 367, 380—383.

(2) Zie bijv. het zevende canon der kerkvergadering van FemeWë in 752. Verg. hierboven bl. 438.
Vau wijn, Hist. Avondst., D. Π. bl. 36. Rltiit, Gesch. d. Eoll. Staatsreg. D. IV. bl. 62.

(3) Rlüit , Hist. CriU Holl., Τ. II. Ρ. I. ρ. 400. Gesch. d. Holl. Staatsreg., D. IV. bl. 62-120.

(4) V. ascii v. wijck, Over het oude handelsverkeer dèr stad Utrecht, bl. 76—132.

-ocr page 461-

tT3D'ES^«VA:DERLANDS.«aj·^ - - 457

zicli Tooraf met hun geheele gezin lieten doopen (1). Het hooge gezag en de Tormo-^ ÖÜO
gende invloed der geestelyken, waarborgden dien stand niet voor de rampen , welke
onvermijdelijk uit zedeloosheid en gebrek aan verlichte godsdienstige begrippen voort-
spruiten. ïrotschlieid ent onverzadelijke hebzucht ontslaken^een hevig twistvuur tusschen
de Bisschoppen en monniken ; en daar deze laatsten zich onder de beschermende vleu-
geleu van den Paus,begaven, werden zij aan het regtsgebied on de onderhoorigheid der
Bisschoppen onttrokken. Uit de brieven van
bonifagiüs aan Paus Zacharias , en uit de
antwoorden van dezen laatste, ontwaart men, dat vele gevlugte slaven, landloopers en
booswichten zich de kruin lieten scheren en den titel van Bisschop of priester aanna--!
men, ofechoon zy nooit door eenig kerkvoogd geordend waren, doch langs dezen weg
in het gezag en de rijkdommen der geestelijkheid deeldenr
(2).> 'Bokifacius klaagt, dat
hij op zyne zendelingstpgten, een grooter aantal van deze rondzwervende priesters ,iidau
van geordende geestelijken heeft aangetroffen; en dit gaf aanleiding, dat ten tijde van
i'EPiN den Korte ^ beteugelende'wetten tegen hen worden uitgevaardigd

Karel de Groote breidelde het zedenbederf, welk in alle standen der maatschappij
was doorgedrongen, en onder zijn bestuur steeg de volkswelvaart tot eene nog onge-
kende hoogte. Doch het verderf was te algemeen, te diep geworteld om het, in
weerwil van alle pogingen , geheel uit te roeijen ; en toen de vaste hand van den groolen Vorst
het roer des Staats niet meer bestuurde, vernieuwden gekroonde en ongekroonde boos-
wichten, de oude tooneelen van jammer en verwoesting. De ellende dor ongelukkige
landzaten onder de vernielende burgertwisten, steeg ten top, toen zij tevens blootgesteld
werden aan de invallen, en zich eenen tijd lang onderworpen zagen aan de overheer-ei
sching der woeste Noormannen, wier talrijke benden, »gelijk een heir.,sprinkhanen
de gewesten bedekten en in woestenijen veranderden. Steden, ^dorpen ,,|kloosiors en
kasteelen
jWerden door hen in de asch gelegd, velden en akkers vertreden, hqndel en
nijverheid ver nietigd, en de inwoners beroofd, mishandeld, vermoord of naai het verre
Noorden in slavernij weggesleept. Alles vlugtte eindelijk op de aankomst dier horden,
)) welke gretig naar brand en verwoesting, en dorstend naar menschenbloed , den onder-
gang en het verderf des Rijks bewerkten." Om zich van hen,te onislaan,, werden van de
uitgemergelde onderdanen , boven de gewone, nog bijzondere lasten en opbrengsten geëischt.
Onder
karel den Kale moesten alle kooplieden, zonder onderscheid ,|een tiende gedeelte
hunner goederen afstaan, omdën Noormannen eenen losprys van vier duizend pond zilver
te voldoen; en
lodewijk. de Jonge vorderde om de vier jaren, het twinfigsie gedeelte van

----; .f; ftc ··■ 'l .

(1) Zie liet eerste en vijftiende canon der kerkvergadering van Macon in en het vijftiende

der kerkverfjadering van Parijs in 615. r -

" " -i .-i '^»t'oak , .... '

(2) Zie onder anderen Epist. 10, 13,.,16, 85, 105, 140. ^

(3) Capitul Verm. § 13, 14, 15.
I. D.

-ocr page 462-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS DES VADERLANDS.

458

900 alle zuivere inkomsten (1). Op de stremming des handels, het verval van 4en landbouw
en de ontvolking, volgden hongersnood, ziekten en landplagen, die duizenden weg-
sleepten. in het midden der negende eeuw \Yas, in het Lij zonder aan de oevers van den
Rijv , het gebrek tot zulk een uiterste gestegen, dat ouders hunne kinderen slagtten
en verslonden. Alles was in de vreesselijksle verwarring , en nergens veiligheid. Straffeloos
werd gemoord, geroofd en geplunderd , en zonder talrijk geleide, was het gewaagd de groote
Avegen te bereizen. Het gewigt der rampen had ten laatste aller moed en zedelijke kracht
verlamd; men bood dengenen geenen wederstand meer, in wier verwoestingen men de
straffende hand Gods meende te herkennen; of voegde zich, door gebrek, hebzucht of
wanhoop gedreven, bij hen, om den eigen landgenoot die nog iets te verliezen had , te
plunderen, verzaakte de leer der Christenen en nam Noordsche zeden en godsdienst
aan. Van alles beroofd, kruisten scharen bedelende en stelende vlugtelingen door het
geteisterde land; de banden der maatschappij waren gewelddadig vaneengerukt, geest-
beschaving en wetenschappelijke kennis achteruitgegaan, de wetten krachteloos gemaakt,
en het regt van den sterke alleen werd geëerbiedigd (2).

(1) FiscueK; Gesch. d. teut. Handels, Th. I. S. 139.

(2) Verg. VAN DOLiiiis, de IVoorm. in Nederl. ^ bl, 203—217.

v..· λ λ·^:· - · ■ u··
^ · 1, i:

-ocr page 463-

Α }f-ί.Ι

t, ■ .·.:■■. s;. -i : : 'Ai-

Β IJ li Α O Έΐί

J

TERTAIilUiG HET OPSCHRIF'T^ IW EEKE HIARMEREIV TAF® t.

OEURIFX, E]¥, KOO 9IEW Wllj. WEl.EEU IHT UE SV. ïHICHJiEIili
MEllH, NABIJ HET VATlCAAHi, OEYOIVHEM. b

Zie hiervoor bl. 362.

)) In den naam des Heeren !

Ten tijdo van Paus leo IV, toen karel de Groote het Rijk regeerde, de Kerk
van
st. pieter door de Saracenen ingenomen, en het Hoofd der Wereld ont-
steld was, is do geheele Wereld ook ontsteld geworden, en gansch
Frankenrijk met
Koning
karel aangesneld, om haar te beschermen. Zoo is het dan geschied, dat som-
migen, terwijl zij do oorlogen des Heeren tegen de vijanden des Heeren voerden, ge-
sneuveld en in de onderaardsche groeve bij
nero's Paleis begraven zijn. Te zelfden
tijde hebben Paus
leo en Koning karel, ter nagedachtenis van den Aartsengel miguael ,
eene Kerk over hun gebeente laten bouwen. Hierop is do Koning naar Apuli'è ge-
trokken, en heeft dat gewest onder de gehoorzaamheid van
st. pieter en van jffowe
gebragt. Toen nu het leger weder naar
Frankenrijk toog, bevonden er zich drie
Friesche Ridders onder:
ildegardus van Groningen y lamot van Stavoren^ en niaro,
benevens eene dienares des Heeren, geldui van Slingen geheeten. Deze hebben het
ligchaam van den Heiligen
hagnus gevonden op eene plaats Fondi genaamd, en beslo-
ten het te balsemen en naar hun vaderland te voeren. Doch als zij omtrent
Sutri ge-
komen waren, konden zij het, door medewerking van de Goddelijke genade, niet ver-
der brengen, maar zyn , tot twee en driemalen toe in den slaap vermaand zijnde, naar
teruggekeerd en hebben het heilig ligchaam derwaarts gebragt. Daarom heeft hy (
st.
HAGHus) hun, uit hoofde hunner godsvrucht, toegestaan, een gedeelte van den arm
zijns ligchaams af te nemen; maar de andere deelen zijn in de voornoemde groeve ge-
bleven , over welke, gelijk reeds gezegd is, eene kerk gebouwd was. Daarop hebben
zij besloten eene goede jaarlyksche inkomst aan deze kerk te verbinden: te weten, drie
honderd mark zilvers voor de verlossing van degenen, die daar of elders waar ook ruste-
den; onder beding, dat allen, die uit hunne landen de gemelde kerk van
st, huchael
en van st, magnus bezochten, hetzij rijk of arm, huisvesting zouden hebben in de wo-
ningen , welke zij naast de gemelde kerk gebouwd hadden. Derhalve zij allen en een
iegelijk kundig, zoo wel inlanders als vreemdelingen, dat zij , die zich mogten verstou-

-ocr page 464-

460 Β IJ L Α G Ε.

ten, dit besluit te verbreken, en het niet wederom vergoeden, te eeuwigen dage ver-
foeid , Yerdoeuid , en door de banden van den Pauselijiten vloek , met de duivelen in
de hel gebonden zullen zijn;^ dat zij daare^ifeoven in dit tegenwoordig leven ellendig
zullen wezen, en ovelal zwervèn; en dit zij óp nieuw uit bet boek des eeuwigen levens
geschrapt, en uit het Rijk van
ciiristüs zullen geworpen worden. Doch de bevesligers
en begunstigers van dit besluit moeten, jntegendeel, den zegen van
christus ontvan-
gen, en de vreugde van het tegenwoordige en het toekomende leven genieten."

m m ^ % m Λ. i

■λ v ■ ., '

■ ,1

i'

i \ ,Λ ' '

i ^ .

Λ' --'ΐΓ·,

.Α η-.

' i

Ash Μ·

i'i

Α.ηνΛ.

,

,, ,

/5 } ί ti α 1 ιΐ ^Mi .1 ί

Schoon dit opschrift van geschiedkundige onnaauwkeurigheid en verwarring van ge-
beurlenissen getuigt; schopu lieti| waarschijtjlijk van veel later dagteekening is, dan clo
voorvallen , welke hol moest vereeuwigen , is het evenwel merkwaardig , daar het on~
s getwijfeld op'-eone oude overlevering berust; en Raphael voïaterranüs getuigt, dal liet
'' nog in'zgii tljÜ^Vin'genoemde ter^^ werd.^'.i^

Μ De gewaande gunstbrief van karel den Groote^aan de Friezeti, liiervoor bl. 864 ge-
' ■ meld, is'té dikwerf en laatstelijk'in het
Vriesch Charterhoek , D. I. bl. 46. uitge-
geven , om hier als Bijlage opgenomen te worden.

. ^ .M ,Ι.Η.!. n.·..^ . - UV

< »iS. - in . > ^ -Oi

»-,'Λ^ US! . iii- . VViMVr., As-.S ^ ■ ' , "" ''

Hl -VV - 'U- .1·'· " ·' ■ ■■ .- ■ '

^ \ i 1 . . , Λ, < ^ ' ■ ■■ ' ■ ^

,ΐ'··.·. ivv.'t ■ _ -Λ ■ ■ ·ϊ·· · ν.ν.·: ■ ■·■

Μ ^iWvrv \\ -· .Ut- .Ivi , ■ . ' '''' '

,ν, .Λ,-ί . ''iU.1 i'jS-» Ι\ν ' 'Ί.;'·

'...... ui --nVr1!---— , u V

·Λ - ι.} , ·■ ■■

jii x'vuiu^i χΛ-Λ-» Λ^Ι —^i» JJ '

aA vuvvvi\\ .........r-i .λ ■

nvu.v^W ■ .bll. , UY. : ■ '

Sil,, \ν· v-i'^VX —.. jtlf '·-- Hv; ϊ;' ^ > ■ > üb

, j;,·. ·;| ^ -iijtJl ·ί.·ΛΧ\ W'viui '-V ^-.'.Μ- Sr*;·»./ -ί ;

..... -i'lt; χχ^λ·.,:, v.i ν,ΐ

ulh'.tUü· j» v^W^V. · ·. !i!·· 'Vi^WitiV· :κΛ ··.■..■..·■

'ν4·Ίλν>Λ>--ν «ί^'ν V^v \ ί^Λ^,ί»

1  ■■ Jili- , '^V· V-m «».ι^ιγνην
...... Iii;-/V.· üV. η ^ι» -.....

-ocr page 465-

INHOUD.

mjEUSiTJEBOJE IL·

EERSTE HOOFDSTUK.

TOT 50 JAREN VOOR CHRISTUS.

De Kelten, bladz. 5. — lïimne wooniilaatsen^ ald. Hun voorkomen, bJ.6."— Kleediti^ ^
ald. —
Voedsel, LI. 7. — Feestmalen, bl. 8.— Levensioij ze en Huisraad ,ϋλά.— Tromo-
plegtigheden ,
bl. 9. ■— Lijkplegtigheden , ald.— Opvoeding der kindereti,ïi\(\.— KrijgS"
liaftigheid,
bl. 10. — JVijze van oorlogen^ bl. 11. — Wapenen, bl. 12.— Jagt ,ίχ^.—.
Landbouw,
ald. — Veeteelt, bl. 13. — Nijverheid en handel ^ ald. — Scheepvaart, bl.
14. —
Regeringsvorm, ald. — Staatkundige toestand, bl. 15.— Wetgeving en Regtsple-
ging,
bl. 16. — Volkskarakter , bl. 17. — Ε eredienst, bl. 19.^— De Druïden ,h\.22.—
Jnrigting van dezen stand,
ald, — Hunne kleeding, bl. 23. — Godsdienstleer, ald.—■
Volksheschaving , bl. 24. — Dichtkunst en Β ar dm, bl. 25.— Staat der wetenschappen,
ald. — De Hunebedden, de overblijfselen van dit volk in Nederland , bl. 2G. — Waar-
schijnlijk uiteinde van dit volk,
bl. 29. — De Kimheren, ald. — Hun inval in Neder-
land, bl. 30. —
De Kimbrische vloed, bl. 31. — Gevolgen daarvan, ald. -— Togt der
Kimberen en Teutonen, door
Gallië, bl. 31. — Papiriüs carho door hen verslagen,
bl. 32. — Hun tweede inval op Romeinsch gebied, ald. — Splitsing van deze volke-
ren ,
bl. 34. — De Ambronen door mariüs verslagen, bl. 35. ■— De Teutonen deelen in
hetzelfde lot,
bl. 36. — De Kimberen trekken over de Alpen, in Italië, bl. 37. — Zij
worden door de Romeinen onder
mariüs verslagen, bl. 38. — Ondergang van dit völlig
bl. 39. — Getuigenis van i'-alerius maximus, omtrent hen, bl. 40. — Welke volkeren in
Nederland zijn gebleven, bl. 41. — Opgave der volksstammen in Nederland, tijdens de
komst der Romeinen,
ald. — Hunne icaarschijnlijke woonplaatsen ^ ald, — (Ussingen
omtrent den toenmaligen staat der Zeeuwsche eilanden,
bl. 43. — Aardrijkskundige
toestand van
Nederland in het algemeen, bl. 44. — Zeeland , bl. 45. — Het eiland der
Batavieren,
ald. — Het gebied der oude Friezen, bl. 46. ■— Dat der West-Friezen,
bl. 47. — Bosschen, wateren en rivieren, bl. 48. — De Friezen de oudste bewoners, bl.
51, ^—
De komst der Batavieren in Nederland, ald. — Huni\e afkomst^ ald.— De Ka-
ninefaten,
bl. 52. — Zeden dezer Germaansche volken in het algemeen, ald. — Hunne
godenleer,
ald. — Jugt en oorlog, bl. 53.;— LandbouwRegeringsvorm —
Gastvrijheid,
ald. — Eigenschappen, hun door caepar toegeschreven, bl. 54. — Zeden
der Katten, volgens
tac,itus , ald. — Komst mw caesar aan de oevers des Vä^m ,\)\. 5b.—
De Germanen zenden hem een gezantschap ^
ald. — Overtogt der Tenkteren enUsipeten
over den
Kijn, bl. 56. — Zij verslaan door list de Menapiërs, ald. — Stroopen inGaWié ,
.
ίΚΙ. — Hunne tuchtiging door caesar , ald. — Togt van dezen veldheer over den Rijn ,
bl. 57. —
Zijii timede togt, bl. 58. — Oordeel van tacitüs hierover, ald. ■— Het ver-
hond der Germaansche burgerschappen met de Romeinen,
ald. ■— Of de Batavieren
daaronder behoord hebhen,
bl. 59. — Gevolgen van dit verbond ,'άΜ\,— 0/cAESAR Balavië
bezocht heeft, bj. 6.0. — Zijn togt tegen deTreviren —Hunne oneenigheid en schijn-
bare onderwerping,
ald. — De oorlog ontbrandt op nieuw onder amriorix , bl.61.·—In
den begitine behalen de bondgenooten eenig^ voordeel,
bl. 62.— Moedige verdediging
der Romeinsche legerplaats,
bl. 64. — Deze wordt door caepar ontzet, bl. 65. — Het
1. Deel. ^

-ocr page 466-

ii Inhoud.

gehoV^ ''Êe'^^{HifigmiJ/t steeds onder de bondgenoot en aanhouden,

ald;|—'iJe' fé^ew d^ Romeinen^ op , bl. 67.'— i>oc/i. worden ver-

nïagen en hun d^nvo^'der gedood, ald. —obrlog harst óp niemo' los ^οΧά. — Caesar

/Λ/μ/μλ " VïiV/T/MrZ/j/^^w hovt. tnt iih^eAi lil' ίίβ^ —'.' ffit- f/t^pltf: tJnn vnt^

Caesar begeeft zich derwaarts, gevolgd door

Alisia

aan caesar ,'bl. 70. — Verderen togt ciESAR en zijne
veldheeren) ίΛΑ. -—' Aard van dezen krijgt
ald. —■ List der Rohieinen ^οιή' de vijanden
door hunne eigene landgenooten te laten' bestrijden ,h\.
71.·'·^— Een Εburoon tracht deze
listte^éii henzèlven te keer en ^
bl/71. — De uit èoering mislukt alleen door den moed
eens Romeinschen hopmaiis ,
bl. 72. — De Sikamheren trekken terug over den Rijn, na
d&n Romeinen zwaar verlies te hehhvn toégebragt \
bl. 73. —Caesars gevoelen over deze
gebeurtenis,
ald, ·— XJitslag van zijnen togt tegen de Eburoneii , Nieuweojistand

in Gallic vercingetorix , bl. 74^.

de Batavische ruiterbenden, dXA. — Deze laatste beslissen een' veldslag, bl. 75.

ald.

gen

belegérd ^ ΰλά. '■—De Galliërs rusten zich toe tot ontzet^, ald.— Gevecht met hunne strijd^
niagt, doot 'de Germaansch-Ratavische ruiterij beslist^
bl. 76. — Tweede aanval der
Galliërs afgeslagen^
ald. — Zij tasten op nieuw de Romeinsche legerplaats aan, ald.—
Nederlaag der Galliërs^ bl. 77. — Overgave van Alisia, ald. — Lot der overwonnelin-

Twee Belgische vorsten durven caesar nog het hoofd bieden, ald. — Ook
(leze worden verslagen,
ald. — Droevig lot der Eburonen , 78.

TWEEDE HOOFDSTUK. ^

VAN .50 JAREN VOOR TOT 70 JAREN NA CHRISTUS.

jjlijken van den moed der Batavische hulpbenden, bl. 79. — J^ertrek vanchKSSjx uaar
alië , ald. — Ook in den Romeinschen burgerkrijg bewijzen de Βatavieren hemgewigtige
diensten,
bl. 80. — Hunne verrigtingen onder en wa caesar , bl. 81. — Onlusten onder
de Germanen, door
agrippa gestild, bl. 82. — Ε ene overwinning der Romeinen op de
Morinén en'Suèven, heeft weinig invloed op de Treviren en eenige andere stammen,
Onlusten in
Germanië , onder augustus, ald. De Germanen brengen den Ro-
meinen ecriè schandelijke nederlaag toe ,
ald. — Door liVGiisiliS zeiven worden zij tot rust
(yebragt
, ald.* —' Drusus voorkomt, na het bevredigen van (Λ·ά\\ιέ , de Germanen , en trekt
Rijn — Welke landen hij waarschijnlijk doorgetrokken «V , ald.— On-

derwerping dè^Wriezen, ald. — De Romeinsche schepen door de Friezen gered, ald. —
De Romeinen betrekken de winterlegeringen, en drusus begeeft zich ί^σώΓ■Rome, ald.—
Opmerking over tien volkstoestand en de oneens gezindheid der Germanen, ύλ^. Tweede
veldtogi van dRüs'üs tegen de Sikaynberen, Osipeten en Cherusken, \i\\^^l·~ Een kwaad
voorteeken, of^^lèel^de^noodzakelijkheid noopt hem terug te trekke)i\ ΐύά. Gevaren op
den terugtogt', — Sterkten en wegen, door
drusus aangelegd, aldl —- Zijne ver-

dere groote icerken op het eiland der Batavieren, ald. — De eerste waterkeering in Ne-
derland
door hem aangelegd, bl. 87.— PTanneer deze groote veranderingen zijn gewrocht,
bl. 88. — Augustus begeeft zich met drusus naar Gallië, ald.— tegen de Kalten

en eenige andere volken gezonden, ald. — Hij brengt hen spoedig tot onderwerping en
keert ^maar
Rome terug, ald. ■— Ten vierden male loordt hij door de onlusten in GiQxmOimü
geroepen,
bl. 89. — Zware nederlaag der Germanen, ald. — Ver gedrevene wanhoop en
woede der Germaansche vrouwen,
ald. — Verdere togt van drusus, doOr eene zonder-
linge ontmoeting gestuit,
ald. — Opmerking over dit verhaal — -dooi/ i^am drusus ,
bl.' 90. — Εerbemjzingen hem te beurt gevallen, en vermelding van zijne loffelijke hoe-
danigheden,
bl. 91. — Hij Ïvordt in het bevel door tiberius opgevolgd, ald.— Verrig-
tingen van dezen veldheer in
Germanië, bl. 92. — Bedrijven van zijne onderbevelhebbers
in die streken,
ald. — Tirerius komt in Germanië ißr«^, bl. 93.— Zijne krijgsbedrijven
aldaar en vertrek
waar Rome, ald. — Zijn terugkeer in het voorjaar ,ΐΛά.— Zijneki-ijgs-
hedrijven, volgêns ' de eenigzins verdachte getuigenis van
vellejus paterculus , ald. —
V oihenverhuizing'der Suoven en Sikamheren, en hunne vereeniging met'de Menapiërs ,
bl. 94..'— TiBETiius begeeft zich toeder naar Rome, ald. — Maroboduus , opperhoofd der
Markomanhm
, Ald, — Pepoging vm tiberius , om dit volk ten onder te brengen , verijdeld

-ocr page 467-

1 Ν Η ο ϋ Ö. m

door een. opstand in Pannonië , bj. 95. — QuiUTitip^ ,VAB,tfs heeft het^^opperfieO^^^^
iiianië, — Zijn karakter^ ald, τ^ Zijm onstaat^
ald. — Oe ziicht^mar.^vrijheid bij deJi er manen tmt
regaandfi zorgelooshetd,^van
yarüs, ald. — Rij Imt zich vexhlo^^^
gednagA^an
hèrman,^i)l 97Zijn oo?« segestes ontdekt varus dß f^^f^j&m^^
zamenzweri,?ig,,
ald, -χτχ JOeze trekt op ter dpnping vart eenen opstqiid. ih^e^^^ v
deel van
Germania, wordt op zijnen togt door (Ifi Gertnam^ingßß^^^^

leger vi'eess&lijk gcieiHer4, Varus beneetnt ^ich h^^ lefiß^h., eti vo^tpozt^da^^^

de nederlaag des legers, ald. — Slechts eenigen \Romeiiien gelukt Jiet te onikotnèi^,
hl. 98. j^.err^gaande wreedheid der -pveriOinnaars ^ ald. —^/f^^elkpiijndrj^ d^^^
tenis maakte,
bi. 99. —- Herwas ti'ektgeeiivoof'deel uit ζ jne
Trjs TiBERius met een ijlings zaamgei'aapt /e^er νί/ααη,

trekt den Rijn over zonder een vijamdJe ontmoeten y bl. 100. liet
hij den togt, imarin eenig^^ gevechten moeten voorgevallen zijn,
ald,—- G,ei:^janicjiw
tot den dood van augustus, ald. De Germaansch-JBatavische Ιβμάβιχψβίιμϊ^o^
wijderd^
ald. — F^rsehiHkkeUjke muiterij onder de BomeinschA kr^*gsbe^^^^
Rijn., aid, ~^, Sleehts_.eén hopman ontkomt aan ÄMWwß it'oec/a, bl. IQJ.^
derwaarts, Ιύά^-ττ^ Zijn edel karakter, ald. — Zijn ontvangst in d^^legerpla^is y ^X^t^ -
IIagchelijke toestand(van zaken,
bl. 102. — Germanicus dempt door grpat^^
en gematigdheid den opstand ,ΛΛ,
103.— 'Nieuwe onrust bij de kom$t ν.αχ{> een gezantschap
der ühi'êrs, door
germanicus gelukkig gestild, ald. — \h'OOthartig gedrag van zihie
gemalin
agrippina , bl. 104. — Verslagenheid door haar vertrek verwekt, ald. — Vit
heeft eene volkomene onderwerping der oproerige benden ten gevolge,
ald. — De schul"
digsten door hunne krijgsmakkers zelve gestraft— Qv.ViW^siG'üS,,genoodzaakt tegen
de muitende keurbenden bij
Vetera op te trekken, verwittigt caecina hiervan, bl. 105.—'
Dit schrijven, aan de standdaarddragers en een deel des krijgsvolks bekend gemaakt,
heeft eene algetneene slagting der muitelingen ten gevolge ,τΑ^.— Ophegeerte der moor-
denaars voert
germanicus hen over den Rijn, bl. 106. — Hij overvalt dezprgeloq;zeGer*
manen op een hunner feesten,
ald. ■— p^reesselijke slagting onder hen , ald. —- Ëenige
jNederlandsche volksstam^nen tcillen dit bloedbad wreken , doch tvordan versl^geii,
bl. 107.-r-
fVelken indruk de verrigtingen van germanicus te Rome maakten, ald> —· De oorlog in
Gcrmanië het volgende jaar met vernieuwde woede, en even gelukkig gevolg door deRo'
meinen hervat,
ald. —^ Tweespalt onder de Cherusken , bl. 108. :—^^^Herman
landgenooten tegen de Romeinen in de wapenen, ald. — Germanicus komt op de plaat«
der nederlaag van
varus, bl, 109. — Droevige overblijfselen van dat léger thans ter
aarde besteld,
ald. — De Ro^neinen door herman overvallen en gedipon^en cf'J; te ttekken,
ald. — Germanicus tj\ekt naar de Ecins terug, ald. ■— Caecini op zijn tefugtogt door
herman overvallen, bl. 110. — Jlagchelijke toestand, der Romeinen, bl- ίi\^~ Zij wor-
den door dm onberaden aanval der Germanen gered,
bl. 112. ·— Het gerucht van de na^
dering jder Germanen bereikt het eiland der Batavieren ,
ald. -τ- Moedig gedrag van
agrippina , ald. — Mislukte togt van p. vitkllius, bl. 113. — Edelmoedigheid ger-
manicus
, bl. 114. — Zijn wensch , den oorlog in Gcrmanië te eindigen, ald. ·— Hiertoe
volgt hij een ander oorlogsplan, dXd. — Jn allerijl wordt eene^roote vloot gebouwd,
ald. — Sterkte van het leger , ΐχΧύ. — Het eiland der Batavieren ts het vereenigingspunt
der Romeinsehe krijgsmagt, en daartoe bijzonder geschikt f hl. \
— Germanicus zenrf/
middelei'wij I siLius met een heir tegen de Katten, ald.— Hij zelf trekt naar i/e Jjippe,
verjaagt de Germanen, en herstelt het altaar, ter eere zijns vaders op^erigt, ald. -r-
De vloot gereed zijnde, stevent naar de Eems, ald. -— Aan de Wezer treffen zij^ de Che·'
rusken aan,
bl. IIG. — De ruiterij den stroom overgetrokken, wordt door de Cherusken
in eene vlakte gelokt en omsingeld
ald.— Heldhaftigheid en dood van kariovaloa ; ald. —
Germanicus trekt met zijn geheel leger de Wezer , ald.— Beschrijving van de plaats
van het gevecht
, bl. 117. — Germanicus bemoedigt zijne henden, door zijne uitlegging
van een voorteeken,
ald. ■— Nederlaag der Cherusken, ald. — Hunne aanvoerders ont-
vlugten,
ald. — Fan de veroverde wapenen ivordt een zegeteeken opgerigt^ bl. 118. -r—
J^ er bittering der Germanen hierover, ald. — Allen vatten de wapens op^ ald.— Ger-
manicus
van hunne voornemens onderrigt ^ verijdelt die, ald. — Bloedige nederlaag der
Geviuanen,
bl. 119, — GkrmaNïcus ie scheep naar de wint er legering terug keer ende^ordt
door eenen, .storm overvallen , en de vloot geducht geteiHerd, ~~ Jr anhoqp van
ger-
»iamcus over deze ramp, bl. 120. —'Nieuwe tagten vat* germanicus en zijn onde^-bei^jfi'

* f

-ocr page 468-

xr I Ν Π Ο υ I),

hebber silius tegenide.Marzcn\en Kutten^ ald. ■—xFerhaal van plinius , tiojyens de uil--
,%OGrhin.g van het\xLvhiken.uit\zekere bron, en de geneesmiddelen daartegen.,
1)1. 121. —
Aanmerkingen op^,dit\Kverslagm, :en over het kruid Brittannica ald. ■— Gkumanicüs i/oor
tibeniüs iiaar'.róme
ontbodenbi. 122. —'iZijne schitterende zegepraal aldaar —

^Zijn\dood\ hl. Ii24. —~Nieuioe verdeeldheden onder de Germanen;^ spoedig gesmoorde op-
stand der -.Belgeni,, -— De Friezen \oerj)en het Romeifisché juk af onder den /«Tirf-
«oö^i/blenniïjs , }j1. Vlk. — Hunne krijgsbedi'ijven ^ ijl. 125. ~ Calïgula's ίο^ί naar
.Gallië, bl. 12G. Zi^ne ·,buitensporigheden, ald. — Of hij op het eiland der Batavieren
gewévst
iV, rbL|127. i— Zijne knemlarijen in Gallië, bl. 128, — Zijn tweede togt 7iaar
Gallië >v<?>i ie^e;ti!Brilanje , aldv — Gedenkt eekenen en nieuwe buitensporigheden van dezen
vorst,
ald.irr- Onderzoekvwaarsdeze buitensporigheden bedreden zijn, bl. 129. —
dood doOr de Germaanseh-Batavische lijfwacht gewroken, bi. 130. — Zij verheft clau-
•Biüs teiï troon -— Krijgsbedrijven tegen de Katten en Cauohen, ald. ·— Tegen de
Britten y
bl.» 131. Zeeschuimer ij en der Cauchen onder den Kaninefaal gaxnascus , door
bedwongen^
ald. —Deze veldheer brengt de Friezen tot onderwerping, ald. —
Of\de oud Gr oningsche loetten van hem oor sjjr onkel ijk zij'n, bl. 132. — Openbare wer^
kensxdoorheni aangelegd; ^wiAA.
— Gannascus i^ermoori/, ald.— Inval der Katten en Krijg
in
Brilanje, fbl. 133.---Voltooijing des Rijndijks, onder p. pompejus , ald. ■— De Frie-
zen slaan zich buiteTi hun gebied neder ^
ald. ■— Zenden gezanten naar Ï\.omG , bl. 134.—
Moeien het ingenomen gebied ontruimen.) ald, — De Ansiharièrs vragen den Romeinen
verlof, zich daarop te vestigen,
ald. — Dit wordt hun geweigerd, bl. 135. — Zij vatten
de ivapenen op, \doch tvorden uitgeroeid,
ald. ·— Opstand in Brilanje, bi. 136. — De
Germaansch Βatavische hulpbenden dragen bij tot demping van dien opstand,
ald. —
Even zoo ibij \eene zamenzwering tegen kero , ald. — De Batavier jtjlius paullus owi^e-
hragt, e/iiiclaudius civilis in ketenen naar Rome gezonden, ald.— De Galliërs staan op
ondeo*
YINDEX, ic/i bieden galba het purper aan, bl. 137. — verginius nufus trekt vin-
i)ex
te gemoet , ald, — ]Soodlottig misverstand, en hevige slagting daardoor veroor-
zaakt,
ald.,,—Γ ViNDEX beneemt zich het leven, bl. 138. — F'al van NEUo,\ald, — Zijn
opvolger GAJtiiX verbittert de beide
Germaniëii'en Gallië door zijne maatregelen , ah}. — Rij
dankt zijne fiermaaiisch~Batavische lijfwacht en de Batavische hulpbenden of och geeft
civilis de vrijheid weder , bl. 139. ·—■ vitellius door de Germanen tot fieizer uit ge-
,'ald. irf-,ιέΤ^Μ ald. — Tx)gt van cakcina , bl. 140.— Hij belegert
dachnzonder vrucht,
bl. 141. — Onlusten door de Batavieren ^ in het leger
vjllens , aJdii—- Doer^dezen veldheer gestild^ bl. 142. —-.Xremeht le ewater
der. GßrmamisQh^atavischeJmlphenden ,
bl. 143, — Orno's leger verslagen —\Zijn
dood {en\\des^0rheffing^van \ΙΎΚΙΛΛ\5^ i
ald. — Onlusten in zijn leger ,Ayl. Λ ι, ,
.liTf .J(l ... ^.w.-rA»·'.·, - · ^

ηά An., E,R DE HOOFDSTIJ K..

i(? , Α xv>\v)v4vav>\»A -.nxUXiA JÄAR 70 eh 71. v.,tv>-. \'.\\ ·■ .bl».

, M\i i \ - . -.i > j *■]■}') — it'

\\De\\\)ndrag^lijkf') geweldenarij etv der Rotn einen ontwaken bij de Β α tarier αη. de zucht
naar onafhankelijkheid i^ hl^
145. — Afkomst en aard van Claudius civilis , bh 146,·^—
Hij veinst de zijde vd^xv.&vxnxjsus, te kiezen , ald. — Waarseh.ijnlij kes sterkt e\der Romein-
sohe krijgsmagt\ in deze landen,
bl. 147. —Civilis roept de aanzienlijksten des lands
hijeeit., en moedigt ^hensaan tot een opstand tegen
Rome, ald. — ZAj leggeii den eed van
getrouwheid aan hem af,
bL 148. — Civilis noodigt de Batavische cohorten en Kani-
-nefat^H tot' den opstand >, \ΰ\ά. — Deze laatsten verdrijven onder
brinio , met hulp der
klèiiiê Friezen^ de Ronieinsche bezettingen uit hun land,
ald. — De Romeinen nemen
'iOMG^er AQuiLiüs de xmjk ^aar Caslia Vetera, bl. 149. — Civilis geeft voor I dezen opstand
te zullen xdenip eil Zij^n^ list doorzien zijnde, neemt hij tot openhaar geioeld

zijne\toevlugt, aldi -^vDe Romeinen aan den Boven-Rijn door \ den afval ^ der \ Tongeren
verslagen , ,ίχΙά. De Romeinsche vloot valt cixiiAS in handen,
ald, — h^druk dezer
, óver winning op de Germanen en Galli'èrs,
ald. — De eersten zenden civilis aanbod van
\7^w^Pi»ïald.!·^uCïVl·LIS■-.ίrαe/<.f ook de Galliërs tot zijne zijde over te halen, bl. 150. —
^iiori)eo^iu$ flaccus zendt hem lupercus tegen, Zijne Batavische ruiterbende loopt

tot. civilisioücr^ hij reifte ij kt naar Gastra Vetera , bl.l51.\?-r- Civilis zendt c.labbo «aar
Friesland, eithboden^ tot de naar Italië trekkende Batavische cohorten,'^Ιά, -r- Deze be-

-ocr page 469-

ι Ν Η Οι ϋ D. ν

sluiten zich hij civilis Η voegen ^ èld. —hWuifeletiA g^frfrfl^isbö/t^iöRDEONiUS FLACbüii,
],], j52. — IIerenmus gallus tracht^ bij Bonns dè

nederlaag,■■ ald. — Citilis neemt ^ iAnaamHmn v.EBPXBVXsm·\ί-ζψη^'Φβ^ψ
153. ■— Iii]' nöodigt ook de bezetting van Vetera lüeHóe

en maakt zich tot tegenweer bereid^ aldw-·^ ■'■Téèstand-vdemm«éing, aldl 44 Ées4brmjhg
Vetera , LI. 154:. — Krijgstaigèn dér hehgeraarssoY^. 155. ·—■ Billiüs^^öcüI.a^/ό/^^οΛί-
zet van Vel era afge^ondem,. dklid— OnluHen in h^tiMOikeinsche^ le^èr alds'^'i^'HyjROTO-
mvs FLACCUts Hegert ■ zicfi', na het -^tillen 'dier onMtßny'l.eCoiofiia Aigrippi-na ,«öld, jVfÓtóièe
onlusten (/oo?' yocüla gestild, die het krijgshewind Op zich'neemt bi. 'ite^eii-

spoed der Romeinen , ald. Vgcula vereenigt 'zièh ^met li. ijgalims' ρ
in het Romeinsch e-leger , hlv 157.» civilis, ftldi->—

Het beleg van Vetera mét Ara^A^Avoori^ea'e/de Ro-
meinen I leggen den eed aan
%'ESPASiASiiSi'·®/"bladzj · lö9i>^*V«Cür,AUi'öcAi' dezie reden
civilis tot het nederleggen der wapenenUe höwegen^ hadlt afge-

zant, den Trevier montanus , over d& zijdè der Romeinen te -ttrnhf

de Romeinen hij Gelduba ie , \ i)l. 160. Uitèlag éan^dme'^onderneiniHè

ald. CIΛαLIS poogt de bezetting yan Vetera /sß?

henheid van een'> Romein, 1)1. 1(51. — Vetera'·door onhzet, akll -4^Clvi£iäi'Stijft

hem den toevoer af, ald. — VoculaV^ genoodzaakt \mjk''t^

1)1. 162. ■— Hevige onlusten onder zijne krijgsmagt, iAfval ^der J^revirvn van^ Me

Romeinen, bl, 163. — Civilis hervat het t'awi Vetera ^^nld;» óp alle

wijzen de hondgenooten tegen de Romeinen aan te vuren/^'^tAA^Onderhandeli'tV^^^^^
Colonia Agrippina, over het stichten van een nieuw Gallisch bl·.^vlB4^^iVocüLA',

zich naar Colonia begevende, ontmoet g. die zijne zijde kiest ,

trekt weder^ tot ontzet van Vetera ö^;, ald. — De Treviren scheiden zich nut de Galli'è^s
van hem af,
ald. — Moedig gedragUn rampzalig uiteinde van dezen dapperen krijgs-
man,
bl. 166. — Classicus trekt in de Romeinsche legerplaats, ciUlaa^ ^kêt kr^'gsvolk
daar, gelijk
tütor te Colonia, den eed aan het nieuwe Gallische rijkla/leggèn, aXéi^·^
])e heUgerden te
Vetera, door hongersnood em\gchrek geteisterd^^'smeekemomy^^
tagt ■ en' lijfsgenade
, •■ald. ·— Trouwlooslijk worden zij op.hunnm^

167. CivuAS acht thans zijnen eed van wraak aan de ίίθΜβίη^\νϋτύΗ·Μ^Μ\ '^Mijmzijne
Batavier én leggen geenszins^ dem^ eed af aan het .ndeuièe-G^UUßhs s^.g^,·
hondgenooten ■oereenigen hunne strijdkrathfen,
bl.il69J-^ Cblonia Ag^ipfrinè'^i^^ géééÉary^Ün
vernield te worden,
'ald. ·— Dit wordt hoöfdzakeUjk \doür toedbkn v^wmTiïAS nf^mmd,
ljj> 170. ™ Civilis onderwerpt de SÜmciersmi èeΨslaat^^ί^%κ\L·Q,^wims h'èidenHOtskeiri> oiièr·
gaan,
ald. Magt en-toestand, van het Germaanmh-Gulliisch hmdggndkièehitpiHAïlL
Vergadering der Gallische staten,
ald. — Ε enige hunner neigen tot vrede, bl. 172. —
Eenige Romeinsche henden hetreden Victmixmé , a|cl. Zij ,ινοτ^ίξη door overloopers ver-
sterkt,
bl. 173. — TuVoit geslagen \ ηΐά. -—^' Twèe keiiVIxendhi voegen zich loeder hij

peTILUJS CK" ut «· ii 'ï'·· i ï

staatkunde
Rigodulum

Zijne gematigdheid, ald. ^ ^Ceriams door
ne zijde te kiez&n, antwoordt niet hierop
, bl.A 175. — ^xïjSinTiki^^^^j^èmi'^'er ·der 'Dre-
vir en , ondergaat moedig den d.ood
, η hl.' De. hondgen^otem4rekkenh'%mke ^mègt sbïj-
een ,
ald. -— Zij trekken tègen\CΈ:.lxιXhï% opr^^^·^-—ïOverrwnpeieddei Romeinmh^^^^^
plaats, ])].
176.— Doch moeten >ten laatste^iet'^onderspii: delvenyMviAè^^ ^^ Trm^··
loosheid der Α gr ippinersyvAi^,
Τ er ugt ο gl van) Giyims ald. Me ïtond>gènoèt'en^^hèh<a-
len eenige voordeeien,
ald. legert zich

182» —^ Der zeiver son^mstige ισβοορ , bl. 183. — De Gerrfiaiien nemen cmi^^^Moms^n-
sehe schepen, Met behulp daarvan rust civtusveene vloot Itit tegéü de Romèinen

ald/,—- Die echter door de Romeinen uiteengejaagd loordt D^''Rmnèin4;n nn

froot gevaar op het Miland der^Batavieren, ald. — Onderha^idelingen ocM CEitiALiSiVrói
en,
bl. \%h\'^>^ Stemmiiig te\hijnen voordeele, ald. — Bij houdt eem mondgesprek mikt
cimh^&^ hl/^SQïv^iff^ederzijdsch verdrag tusschen
ceiiulis: m civilis^i'waldi w^ii/^-
merkingen hier over \ ader e beschouwing van mvihiB karakter ehadetde^^

ald. — De rampen en huwelijkstrouw van sabinus en eponin'A , bl. 190.

-ocr page 470-

I Ν Η 01 υ D.

V I Ε Γι D Φ ί Hi Θ Ο F D ι S Τ ϋ Κ.

JAAR 71 TOT 336.

\v.liBy^iieuwdè wehaart na het yherstel der \ rust iw^NcdcivGermanië ,.AbJi 192. i— /fat de

gesßhißdenis^^ vérder ^ van vde
i^jwt^jöAi/izpeie«, ^bl. 193. -
IfiutsLen met de Cherusken, bl. 194. — Verrigtingen der .Batavieren onder trajanus en
zißne^opvolgers — Behendigheid van een Βatamsckeri boogschuttèr,
ald. —

SHchtingivan het Forum^Hadriani, bl. 196. —- Oorlogen tegen de Markomannen,
ald. fH^ Deze vestigen zich met de Qiiaden en andere Germanen^ in verschillende deelm
«a« Germanië, ald. — Wat\de geschiedenis van de Germaansche volken meldt orider
commodus e/4 écm^e zijner opvolgers, bl. 197. — Aanzien der Batavische lijfwacht hij
septimius severus > ald. — Of deze vorst zich hier te lande opgehouden heeft, bl 198.—
y^o^^ïwm caracallawaar Germanië, ald^— Strooptogtender Germanen inOrdAXië, bl 199.—

./ioor alexander severus , en daarna door maximinus beteugeldi\^hh^2{)0. Verrigtingen
der ^Germaansch-Batavische henden te
Rome, ald. — Toestand van'het Romeinsche rijk te
dien tijde,
bl. 201. — De Batavieren gaan hier te lande verloren, bl. 202. — Besehou-
wiugcn va,η dit volk , hunne getrouwheid aan voorvaderlijke zeden
, ald. ■— Oorsprong
der Geiimanen^
bl. 203.i — Gestalte, bl. 20-i.— Zedelijke eigenschappen, ald. — Kleeding,
bl. 205. — Spijzen,'\)\.2QQ.— Gastmalen, h\. 207.— fVóningen en huisraad,ΛΑ. 208.—
Huicelijksverhindtenissen, ald. —■ Opvoeding der Kinderen , bl; 209. — Begraafplegtig-
heden,
bl. 210. — Krijgsoefeningen en wijze van oorlog voeren, bl. 211. ·— Wapenen,
])1../213. ·— Verdere 'bezigheden, bl. 214. — Nijverheid, ald. — Wetenschappen,
jvl. 216. — Schoone Kunsten, ald. — Fraaije letteren. Dichtkunst bl. 217. — VerschiU
lende standen,
ald.— Staatsregeling, bl. 218.— Volksvergaderingen, bl. 220. —Wijze
van raadplegen op dezelve,
ald. — Onderlinge gehechtheid der verschillende Germaan-
sche -polksstamme^i,
bl. 221. — Wetten en regtspleging, bl. 222. — Erfopvolging,
bl. 223. — Godsdienst en Godenleer, ald. — Halfgoden, bl. 230. —^ Half godinnen,
Β ovenaar dsche wezens,
bl. 232.·— Vereering van mihezielde voorimrpen ,
bl. 233i .—- Wijze ν tin eerediens t, bl. 234. — Priesterschap, bl, 236. — Oudste leerstel-
lingén van jiet ]Soorden,
bl. 237. — Natuurlijke toestand ^van Nederland , bl. 239. —
Si er kien., hevr wegen, legerplaatsen en markten, bl. 240—244. — Het Forum, fiadriani,
bl. 241i
—^Jlet Éuis to Brillen , bl. 242. — De Franken verschijnen in onzegcschiedmis ,
bl. Hun oorsprong en verdeeling, ald.— Zij trekken over den'K^n , —Gal-

u^.ÏiXi&ihehaaU eenige voordee^n op hen, bi. 247. — De Sali'èrs vestigen zich in Ne-
<lerlaud , >ald.ijFvrtwÄe/i
verwoesten Spanje onder postiiümius , ald. — De Germanen
vallen na diens dóód-herhaalde reizeni7i Gri\\\ïé ,
ald. —Door viioni:α beteugeld, bl.248.—
De Franken bewonen cl*^-oevers van den Rijn, ald. — Woelingen onder hen , bl. 249. —
Hun vermetele zeetogt en zeeroof, ald. —Nieuive onlusten, i/oor maximunus hekculil's
gestild, bl. 250. — Zeeschuimer ij en der Franken en Saksers , bi. 251. — De Neder-
lander
carausius , bevelhebber der Romeinsche zeemagt, steekt naar Brilanje o^cr , en
maakt zich aldaa^^ vanßhet oppergezag meester,
ald, —^Jl'j de. eerste grondslag

γι

Batavieren ''Koermeldt^ ixA^. —'\Gedenkwaardi^e daad van
Domitianus togt tegen ^de Kattm ^ vlé. — Oorlog dezer

iro '7-·-· , ,7___/ „ .« - . - _ .

Zijn dood na een zevenjarig bewind .
in
Batavië op, en rigt eene groote slagting onder

CoN-

aki.

der Britsche zeemagt, bl. 252.
stantius trekt tegen de Franken
hen aan,
ald. — Herniéuiot het verdrag met hen, bl. 253, — Verplaatsirig van Neder-
landsche volken in
Gallic , ald, — Britanje /ieroyeri/, en de zeeroovers te keer gegaan ,
ald. — Hernieuwde vijandelijkheden der Franken , door constantinus bedwongen , ald. —
Zijne wreedheid verhoogt den haat tegen de Romeirien , bl, 254. — Deze barst hij ver-
schèidene'vólksstammen''in een oproer uit, dat spoedig gestild wordt, -Λά."'—- Dóch
weldra'iveder uitbarst,
ald, — Zware verwoesting van hun land, door constantinus,
bl. 255. -^ 'Dezê traèht later door gunsten en voorregten hen aan zich te verbinden,
αΙάf'^^^'^Zijn zoon'coviSTAHiS is tot dezelfde, handelwijze genoodzaakt ,
ald.·— Opstand
van liikGJiEktws , 'doOr'^Sïi,vANUS gedeinpt,
ald, — Het ongelukkig uiteinde en de verdien-
sten vaii dezen Idatstü'-, ■ Λ- .

'l-U.

ja.·.

*

Λ uiU..-,,

JVf- i j-

-ocr page 471-

N^ Η O^ ϋ D.

V IJ F D E ? Η O Oi F D <S /T U K.

J A All 350-400. I

Fülken-verhond· ' der Franken ^ xAllemannem m ^ SaksiBrs ,Λ bl.v 257}'"^ ' Woonplcu^
zeeroovèrij d^er Ιααΐέί^ηψύά.
— .Julunüs , opperbevelhebher «Va Gallië^^Vbl. l^^i^ '^Zijn
karakter,
ald. — Hij trekt tegen de Gennaneii op, bil 259. JfwL·^ elend gelu^in
dezen krijg,
ald.'·^—^Zeven Germaansche Koningen vèreenigen hmine magt ie^ew^jutiA^
Nus; bl. 260. — Zij %corden na een allerhevigst gevecht Verslagen, ald. —·
zijne veroveringen te midden des wintei-ó- voort, Jlijonderwe'rpt^deSaliërs adu

zich en hehandelt hen verschoonend 262. Hij verslaat de Chmnaven
Slaat hun den vrede toe,
ald; — Edelmoedig gedrag van julianus , ald. —^ iiehrek aün
leeftoqt hij de Romeinen, \Λ. —
juiiianus trekt den overen "doorziet in'ihet
qehrèk, ιύά. ΝogmaalsX loorden de opgestane Germanen tot onderwerping gehragt ,
bl. 265. — Julianus tot Augustus verheven, ald. — Zijn togt^^tegen de Attuüri'èrs,
bl. 266.^— Tegen de Allemannen , ald. — Belangrijke verrigiingen van julianus , ald;
Zijn dood doet de Allemannen toeder opstaan, bl. 267. ·— JSIederlaag^der liometJiefi,
— Dood van
charictto, bl. 268. — De Allemannen door jo^^NUs bedwongen , —
Zeerooverijen der Franken en Saksers, door
theodosius beteugeld, bli 269. ^ Èimwe
ofstand en nederlaag der^Allemannen,
ald.— Sterkten te hunner bedwinging langs''den
Rijn opgeioorpen
, ald. — De Saksers , in Gallie gevallen, worden door eeno trouwloos-
heid dei' Romeinen geheel verslagen ,
bl. 270. — Valentinianus sluit een'verhóiid met

Di^i echter weldra weder met de xcapenen tot ^ust
Een gelijk lot wedervaart hen onder
gratiaNus ,

den Koning der Allemannen, ald.
moeten gehragt worden, bl. 271. _

ald. ^— Invloed-der Franken op den Romeinschen Staat, ald. —Maximus in Brilaiije tot
Keizer verheven , dóet
gratianus ombrengen , bl. 272. — Fait daarophnet èen woesten

hoop Germanen in Italië, doch wordt^ door theodosius verslagen^, ald;»---De, Franken

vallen in Ncder-Germanië , ald. — Een aanzienlijk deel van hen bij hummi t^rugtogt
verslagen ,ΐύά. — Zij brengen de Romeinen daarop eene zware nederlaagytoe ,
bl. 273. —
aunogastes tot bevelhebber over Gallië benoemd, ald. — A^alentimanus sluit met de Franken
een vrede,
ald. — In weerwil daarvavi verwoest^ akbogastes de landen der Brukterm en
Chamaven, Η welk door de onderwerping der Franken gevolgd tvordt ^ ΛΛ.
274.\«—^Λββο-
gastes laat valentinianus'ii'r dood brengen, en bekleedt een zijner ufhangèlingen'met
het purper, xM.— Deze tüordt^echter^door TimoOOSum overwoimen en ter'^dood gehragt,
ald. — ardogastes maakt zich zelf ο an kant, ald. — Stilico hewaart den ^rede^ onder
de Germaansche en Frankische volken,
bladz. 275,— Invallen vmt h^rderi;>>mt het Noor·'
den en Oosten,
ald.'— Stilico brengt tegen deze zijne krijgs^nagt %'emald.)·— De
Germaansche volksstammen rukken naar
i/mllijii, bl. verlaten

voor altijd onze gewesten , ald. —■ PVeiken invloed zij op deze\gehad hébben ψ ύά.
Het volksbestmin der> Βalcivieren eindigt met dat des fr estersehen rijks,
ald) '••wvuV.i hH
Λ. / .·\ i/v Μ . -Λ ... 1 u

■ ν Ο ^ > JB'H'* JRC· i^i'i -V. s\·)j 5. s-h Qxyrn

HERSTE Η b';0 F ■Β'^'^Ιλ

JAAR 40C-511.

w ΊΒ m η Μ Β

s Γ: 5U 'i·»:; ·") >\'.>'>Λ V'V>\

AxHiiViH Λνίχί Λπ'ν^νΐ - bl'·
•Λ ·. ■'< \,·. - ';«.-

De Wandalen naderen den Rijn, bl. 279. — De Franken biedeii hun vruchteloos iegm-
■stand, .ald. — Ferwoeslingen door hen aangerigt,
ald. — Of deze overval ook ^mffi
gewesten getroffen heeft,
bl. 280. — Welke volken zich aldaar icaarschijnlijk hebban
nederges lagen,
ald. — Cqnstantinus in Erilanje tot Keizer verheven, .onSrwerpt Gallië
aan zich, en verslaat de Germanen, ald. — Die echter daarna weder in αύΧϊ^ dringm,
waardoor
Brilanje en eenige Gallische staten zich van de Romeinscke heerschappij ont-
slaan,
ald. — Kortstondig bewind van joviNUS, bl. 281. — De Bourgondiërs vestigen
zich
m Gallië, ald. — Grondlegging van het rijk der Ripuarische Franken, ald. —
De Bourgondiërs verslagen, en de Franken uit GaXWé verdreven, door aetius , ald. —
Verdrag en latere oorlog tasschen dezen en den Frankischen Koning cnLOi)io,bl, 282,—

vit

-ocr page 472-

νιΐί INHOUD.

Getuigenis van sidomüs nopens de Franken, ald. ■— Attila m Gallie^ß^oÄi , doch door
AETlus verslagen , ·ά\Λ.— Meroveus , stichter van den eersten Frankischen Koningsstam ,
L·!. 283, — Zeeschulmerijen der Barbaren ^ aki. —· Belangrijkheid van Nederland reed^t
in dit tijdperk,
aki. — De Angelen, een Νederlandsche volksstam, veroveren met
eenige andere volken ,
Brilanje , aki.— Welke volken aan dien togt hebhen deel genomen ,
bl. 284. — Foortdurende strooptogten in de G-alIiën door avïtus gestuit, bi. 285. —
Binnenlandsche onlusten onder de Franken, ald. — Onderwerping der Saksers aan den
Frankischen Körting,
bl. 286. —■ Evarik , Koning der West-Gothen , sluit een vredever-
bond met verscheiden volken,
ald.— Onderzoek , welke volkstammen te dien tijde Neder-
Jand
bewoond hebben, aW. — iilodowig , stichter van het Frankische rijk, bl. 288. —
Zijne veroveringen, ald,— Ilij omhelst het Christelijke geloof, bl. 289.— Uitgestrekt-
heid zijner heerschappij,
bl. 290.— Zijne wreedheden en list, waar door hij het Salisch-
Frankische rijk met dat der liipuarters vereenigt,
bl. 291. — Nederland een gedeelte
van zijn rijk,
ald. — Staatsregeling der Franken-, ald. —· Koningen en hun gezag,
bl. 292. — llunne inkomsten, bl. 293. — De Groot Ilofmeijers , ald. — De Salische wetten ,
ald. —.Volksvergaderingen, bl. 294. — Rij ksver deelin g, ald. — Waardigheden en be-
dieningen,
bl. 295. — V er schillende standen, bli 296.

TWEEDE HOOFDSTUK.

JAAR 511-7C8.

F er deeling van het rijk iiLonowiGS f/oocZ, bl. 297.— Eerste strooptogten der Denm ,
ald. — Zij worden verslagen, aki.— Verhaal eener gebeurtenis in het gewest der War-
nen voorgevallen
, bl. 298. — De Saksers staan tegen de Franken op, doch worden
verslagen,
bl. 299. — Het volgende jaar komen zij weder te veld, bl. 300. ■— Verslaan
de Franken,
ald. — Binnenlandsche geschillen onder verschillende Frankische vorsten,
— Invallen der Hunnen,
ald. — Onlusten tusschen Saksers en Sueven, bl. 301. —
Oorlogen tusschen de Frankische vorsten, ald. —■ Ondergang der Warnen, bl. 302. —■
Voortdurende oorlogen tusschen de Frankische vorsten, aki. — Chlotair II brengt eiri-
delijk de Frankische heerschappij geheel onder zijn schepter,
bl. 303. — Opstand der
Saksers en Friezen,
bl. 304. — Zij worden verslagen, ald.,— Dagoreut verovert Utrecht
en bevordert de uitbreiding van de Christelijke godsdienst, aki. — De ijverige pogingen
van
eligius daartoe, bl. 305. — Verscheidene Frankische vorsten volgen elkander op,
ald. — Edelaardig gedrag van den.Frieschen koning adgil , bl. 307. — Hij vergunt
WiLFRin het Evangelie in zijn gebied te verkondigen, ix\i\. — Toestand van Friesland te
dHen ti^jde ,
bl. 308. — In hoe verre de fabelgeschiedenis van dat gewest geloof verdient,
nld. —· De fabelgeschiedenis zelve, bl. 309. —· Met augUj verkrijgt de Friesche geschie-
denis meer zekerheid,
bl. 318. — Verhefjlng -ya/i pepin van lierstal, aki. — Hij bevordert
de prediking der Christelijke godsdienst,
ald. — Pepin trekt tegen de Friezen op, en
maakt hen schatpligtig,
bl. 319.— Willebuords ijoerige pogingen tot uitbreiding van
het Evangelie,
ald. — Radboud verzet zich daartegen, en noodzaakt vwpm de ivapenen
op te vatten,
bl.321.—- Waarschijnlijke uitslag van dezen krijg, ald. — Stichting van
verscheidene kerken ,
ald, — Hijksopvolging in het Frankische Rijk, ald. — Bisschop
lambert, te Luik omgebragt, ld. 322. — Grimoald vermoord, ald. — Dood van pepin
van Herstal, bl. 323. — De Neust riërs staan op, ald. — Vixobovo verbindt zich 7net hen ,
ald. — Hij verslaat κ AïiKT, martel Keulen, bl. 324.— Deze verslaat het volgend jaar
de Neustriërs,
ald. — Daarna de Friezen, bl. 325. — Radboud wil eindelijk met hem
een verdrag sluiten en verklaart zich bereid den doop te ondergaan,
ald. — Doch wei-
gert zulks daarna,
326.— Legende hierover ,ιχϊά. ya« radboud , bl.327.—
"Zijne verdiensten, bl. 328.·— Zijne nakomelingen, bl. 329. — Wie hem opgevolgd heeft,
bl. 330. —■ Willebrord vestigt zijn zetel te Utrecht, bl. 331. — Vele Friezen tot het
Christelijk geloof bekeerd,
ald. — Herhaalde opstand der Friezen, ald. — Eindelijk
worden, zij tot onderwerping gebragt,
bl. 332.— Dood en opvolgers adgil II, aki.—
Dood r««'willebrord , ald.— Karakter van dezengeloofsprediker ,ύά.— Hoe verre zijn
kerkelijk gebied zich uitstrekte,
bl. 334.—· Dood van karel marter^, bl. 335.— Zijne
opvolgers,
ald..— Uitbreiding van het gezag der Bisschoppen van Utrecht, ald. — Op-
stand van verschillende Duitsche volken,
aki. — Kauloman legt vrijwillig de kroon

4

-ocr page 473-

INHOUD.

neder , — Pepin de Korte geraakt aan het etow/mi^fwi/337v
opgestane Saksm's^ ald;— Pepin icordt tot Koning der Franken^ gezalfd ,
begünstigt de Utrechtsohe kerk,
ald. — Geschil tmschèn dé Bisschopperi vdn Ulreclit m
Keulen , ald. —
Vervolging der Christenen in Friesland , W. 340. — Eo^Ί^AClüs Äe^Vß/i
zich derwaarts, ald. Zijn dood , bl: 341. —^ Hoe deze géioroken ald. ·— Le-

vensschets van BONfFACHJS , 1)1. 342. —^ Zijn karakter , bl. 343.—^Zljne vierdièisien jegens
de kerk
«« Nederland , ald.-r- Utrecht het middelpimt der Christen

Nieuwe opstand der Saks'er^ gedèhipt, bl. 345. —· Dood van pEpiN den Kbrte, ald. —

erdeeling van zijn rijk, ald.

V υ Ε RvD Ε

urauj IJIKK ιτνκι νν,^κιι, nun /e veiua, im. oot, — uesiretige wraafe
ald. ■— Hierdoor' worden de Saksers op nieuw tot opstand aangespoord,
Zij worden op nieuw overwonnen,
ald. — Vinden hulp hij de Lriezen,

HOOFDSTUK.,

'S'f

jaar 768 -900.

Oneenigheden tussohen karel en karloman, door den dood van den laatste geëindigd^
1)1. 346. — Woonplaatsen der Saksers, ald. — I.ebtjinus tracht hm tot hekeêring over te
halen,
bl. 347. ■— Krijg van kauel tegen de Saksers, ald. — Niemoe vervolging der
Christenen in
Friesland,' bl. 348. — Koning radboud-II door kauel verjaagd, ald. —
Of radboud, of zijne nakomelingen in deze landen teruggekeerd zijn, ald. — Onder-
werping der Saksers,
bl. 349. — Zij staan het volgend jaar weder op, ald. — Doch
li'orden op nieuw tot onderwerping en hekeering gedwongen , bl. 350. — Karel begun-
stigt de Otrechtsehe kerk,
ald. — Dood en opvolger van gregorius , Kerkvoogd van
ülrecht, ald. — Algemeene landdag te Paderborn, bl. 351. — Karel's togt waar Spanje,
ald. —
witekind beweegt de Saksers weder tot opstand, doch wordt geheel verslagen ,
bl. 352. '— Instelling der Duit sehe kerkvoogdijen, bl. 353. — Eerste handelsverdrag
tusschen
Engeland en Nederland, ald. — Nogmaals beweegt 'vitekind zijne landgenooten
tot opstand,
ald. — Graaf DmK trekt tegen hen te velde, bl. 354. — Gestrenge wraak
van
karel,

bl. 355. — „ . ^^

ald. — Uitslag van dezen krijg, bl. 356. —· Het Christelijk geloof met kracht onder
de- bedwongen volken ingevoerd,
bl. 357. — De Friezen en Saksers nemen deel aan
karels togten , ald. —■ Uitgestrektheid van karels heerschappij, ald. ■— Zijne togten
tegen de Abodriten en Hunnen,
bl. 358. — Twijfelachtig vernaai van eencn inval der
Friezen en Denen in
Engeland, bl. 359.— Zware watervloed in Friesland, ald. — Of de
Friezen sedert
karel getrouw zijn gebleven, ald. — Lotgevallen der Ütrechtsche kerk,
bl. 361. ■— Ν oordsche zeeschuimers teisteren' Friesland, ald. — Karel doet nogmaals
een togt tegen de oproerige Saksers,
ald. — Landverhuizing der laatsten, bl. 3G2. --r-.
Einde van dezen langdurigen loorstelstrijd, ald. —- Betrekking der Friezen tot het
Frankische rijk,
bl. 363. — Hun regeringsvorm en wetten te dien tijde, ald. — Ker-
kelijk regt bij hen ingesteld,
bl. 364. — Oude godenleer der Friezen, ald. — Meti-
schenoJJ'ers,
bl. 365. — Priesterschap , ald. — Staatsregeling, bl. 366. — Hoofdplaat-
sen ^
ald. — Verschillende standen, ald, — Hunne voorregten, bl. 367. — PVij ze van

Schoone kunsten,

regtspleging, ald, — Beschaving , wetenschappen en handu, bl. 368.
bl. 369. —
Hooge watervloed, gevolgd door hongersnood, ald. — Friesland aan ^»Kei-
zers oudsten zoon afgestaan,
bl. 370. '— Wat karel dien maatregel bewogen hebhe,
ald. — Verscheidene invallen der Denen, ald. — Die met een wapenstilstand, en het
volgende jaar door den vrede eindigen,
bl. 373. — Β er igt en en overleveringen uit deze
tijden,
bl. 374. — Dood van karel den Groole, bl. 375. — Beschouwing van zijne ver-
diensten
, ald. — Zijne onbeperkte heerschappij, bl. 379. —r Staatkundige toekand &k
regeringsvorm van
triesland te zijnen tijde, bl. 380.—" Geestelijke regtbatmen —

Wijze van regeling der kerkelyke zaken , bl. 383. — Schattingen en lasten, ϋλά. —
Krijgsregelingen,
bl. 384. — Lodewijk de Vrome beklimt den troon , bl. 385. — Hij
schenkt den Saksers en Friezen het regt op het vaderlijk erfgoed terug,
ald. — Bedeh-
kingen over dit regt,
ald. ■— Lodewijk mengt zich in de binnenland sehe geschillen dèr
Denen,
bl. 386. ■—■ Trekt met de Saksers en Friezed naar Denemarken, ald.— De Denen
vermijden een treffen, en de Keizerlijke benden trekken terug,
ald. — De eersten zenden
een gezantschap naar
lodewijk, ald. *— Dit wordt door een tweede gevolgd, doch even-
zeer afgewezen,
ald. — Het bisdom van Utrecht, door lodewijk in al zijne voorregten
1. Deel. - ^^

ix

-ocr page 474-

χ I Ν Η OUD.

heuesligd, bl. 387. — Dood van Bisschop rukpnied, aki. ■— Frederik volgt hem op,
tikl. — Zijne nederigheid, ald. — Hij gaat de misbruiken in Zeeland te keer, aki. —
inj tracht aldaar en in Friesland het geloof te herstellen ^ bl. 388. — Oe verdiensten
van
ODULPiius, ald. — Lodewijk verdeelt het Rijk onder zijne zonen, bl. 389. — Alge-
meene rijksvergaderingen onder
lodewijk , ald. — ITeriold tot rijksgenoot in Denemar-
ken
verheven, bl. 390. — Strooptogten en oneenigheden der Éenen, ald. ■— IIkriold
neemt het Christelijk geloof aan, ald. — Hij ontvangt van lodewijk een Frieschgraaf-
schap, en later andere hezittingen in
Nederland in leen, bl. 391. — De hezittingen en
de aard van het gezag der Deensche Vorsten in
Nederland, bl. 392. —· Gevolgen van
hunne vestiging in
Nederland, ald. — Heriold voert nogmaals een kortstondig bewind in
Denemarken, bl. 393. — Onlusten met de Denen bijgelegd, ald. — Opeenvolgende aan-
vallen der JSoortnannen in
Friesland, bl. 394. — In Zeeland, bl. 395.— Beklagenswaar-
dige toestand dezer landen,
ald. — Oorzaken van demceinigen tegenstand den Ν oren « Fries-
land
geboden, ald. Maatregelen van lodewijk hiertegen, bl. 396. — Bisschop frede-
rik
ie Ulrecht vermoord, aki. — M^aarschijnlijke bewerkers hiervan, bl. 397. — Zijne
verdiensten,
bl. 398. — Zijn broeder alfrik volgt hem op , ald.·— Stro aperij en der
Noren in
Friesland en op Walcheren, ald. —■ Nieuwe rijksverdeeling van lodewijk, bl.
399. — Deze geeft aanleiding tot binnenlandsche onlusten, ald. — Rooge zeevloed^
bl. 400. — Dood van lodewijk den Vrome, ald. — Dit'Stort het rijk ineenvreesselijken
burgeroorlog,
ald. — Lothair spoort de Denen tot een inval in KKwm^^ gebied aan,
ald. — Lodewijk en karel sluiten een verbond tegen hem en verslaan hem, bl. 401. —■
De rijkst wist door het verdrag te Verdun bijgelegd, ald. — Hernieuwde invallen der
Noren,
ald. — Hunne hebzucht en vijandschap tegen het Christendom, bl. 402. — Zij
worden in
Friesland eerst geslagen, doch blijven later overwinnaars, bl. 403. — Lothair ,
3.0dew1jk
en karel zenden een gezantschap naar den Koning van Denemarken, ald. —
Heriold vermoord, bl. 404. — Zijn broeder roruk dwingt lothair Duurstede en eenige
graafschappen aan hem af te staan,
ald. — Dood van den Utrechischen Bisschop al-
frik
, ald, — Zijne opvolgers, bl. 405. — Der Noren invallen worden steeds heviger ,
ald. — Zij vestigen zich in Frankrijk, bl. 406. — Binnenlandsche twisten in Denemar-
ken , ald. —
Lothair staat de Nederlanden aan zijn zoon af, ald. — Roruk verovert den
troon van
Denemarken, bl. 407. ■— De Noormannen overnXeesteren Duurstede enbelegeren
Utrecht, ald. — Verovering en plundering dier stad, ald. —- Zij versterken de plaats
en vestigen er zich,
ald. — Onophoudelijke invallen en strooptogten der Noren, ald. —·
Bisschop nuNGER Overleden, bl. 410. — Het Bisdom blijft twaalf jaren ledig, waarna
odilbald den Bisschopszetel beklimt, ald. — Dood imn lothair ü, ald. — Daarop ge-
volgde onlusten,
bl. 411. — Nieuwe rijksverdeeling, ΰλά. — Keizer i^oniiw uk maakt
aanspraak op een deel van zijn broeders staten,
ald. — Dit wordt door j^odewijk den
Duilscher ,
doch geenszins door karel ingewilligd, bl. 412. — De Noormannen beloven
vrede en trouw,
ald. — Zij verbreken die echter en vallen in Friesland, ald.— Hier ont-
vangen zij eene zware nederlaag,
ald. — Spoedig echter keeren zij onder rollo terug,
1)1. 413. — Zij vallen in Walcheren, ald. — Onderwerpen Friesland aan zich, ald. —
Berigten nopens eene luisterrijke overwinning door de Friezen op hen behaald,h\. kik.—
Dood van
lodewijk den Duitscher, bl. 415. — Diens gebied in Nederland valt zijn
zoon
lodewijk ü ten deel, ald. — Die na den dood να« lodewijk den Stamelaar, ooä rf/e/i.?
Nederlandsche bezittingen verovert, bl. 416. — Onophoudelijke invallen der Noren,
ald. — Dood van lodewijk II, bl. 417. — Zijn opvolger k4Rel den Dikke trekt met een
groot heir tegen de Noormannen op,
ald. — Onderhandelt en sluit een verdrag met hen,
ald. — Hunne ondragelijke dwingelandij en plunderingen, bl. 418.— Luisterrijke over-
winning door de Friezen op hen behaald,
bl. 419. — V erregaande onbeschaamdheid van
den Noorman
godfrieij , bl. 420. — Hij wordt op last van Keizer karel den Dikke ver-
moord,
bl. 421. — Met hem neemt het gezag der Noordsche Forsten in Nederland een
einde,
ald. — De Noormannen zetten hunne plundert οgt en echter steeds voort, ald. ■—
Zij lijden eene gevoelige iiederlaag, ald. ■— Karel de Dikke afgezet, bl. 422. ■—
Arnulp
in zijne plaats tot Keizer verheven, ald. —■ Arnulf vereenigt Lotharingen en
Friesland onder zijn gebied, bl. 423.— Nieuwe plivndertogt der Noormannen, ald. —
Arnulf overvalt hen lij Leuven , ald. — Zij ivorden geheel verslagen , bl. 424. — Hunne
niagt hierdoor aanmerkelijk geknakt,
ald. ■— Arxulf schenkt Lotharingen aan zwenti-
lïolcii,
ald. — Die zich door zijn bestuur gehaat maakt, ald. — Karel de Eenvoudige ,
Koning van Frankrijk, door de 'misnoegden ingeroepen, ald. — Hij sluit een verbond met

-ocr page 475-

1 Ν Ή O υ D.

/.wentibolcii, bl. 425. — Lodewijk, hijgenaamd de Jonge, de wettige zooti van xw'nm.F ^
tut Koning gekroond^
ald. — ZwentibolCh ó-neuvelt, en zijn rijk wordt met üuitsch-
laiul
oereenigd, ald.

VIERDE Π O O I 1) S ï U K.

ing van den landbouw in Nederland ", sedert de stichting van het Frankiache
6. — Verdiensten der Geestelijkheid daaromtrent, ald. — fVijze van bebon-

βΕ8αΐΟϋΛΥ1Λ'α VAK DEN MAAISCUAPPELUKEiN TOESTAND VAN NEÜEllLANU IN DIT TIJDPEKK.

Aankiceeki
/%7e,l)l. 426.

w'im, ald. — Voortbrengselen^ hl. 427. ■— Fee- en bijenteelt, ald. — Ontwikkeling

XI

WW"»·

Manufakturen^ ald. — Fischvangst, LL 428. — Handelen

der nijverheid y ald.
handelsverkeer, ald.

Muntregt,

Foornaamste voorwerpen van in- en uitvoer, bl. 431. — Tol-^

we}>-~ en veergelden, bl. 432. — Jaarmarkten en marktregten, ald.

lil. 433. — Noodlottige invloed van de rooftogten der J^oormannen op den handel ^
ald. — Invloed dezer togten op de meerdere ontwikkeling der zeevaart ^ bl. 434. —
Toestand van de scheepsbouw, bl. 435. — Bouwkunst, ^.436. — Beeldende kunsten,
— Staat der verschillende standen,
bl, 437. — Beroemdste steden van dit tijdvak,
bl. 439. — Staat der gebouwen, ald. — Tafelweelde, bl. 440. — Spijzen en dranken ,
bl. 441. — Uitspanningen en ligchaamsoefeningen, bl. 444. — Bezigheden der vrouwen ^
ald. — Kleederdragt, bi. 445. — Geestbeschaving, bl. 440. — De volkstaal, bl. 447. —
Scholen voor geestelijken, ald. — Ondei'wijs aldaar gegeven, bl. 448. — Zorg van
KAREL den Groüte voor de volkstaal, ald. — Overgeblevene dicht- en letterkund-igc stuk-
ken uit dien tijd
, bl. 449. — Treurige staat der godsdienst en zedeß, bl. 452. — JDom-
heid en zedeloosheid der 'mindere geestelijken
bl. 453. — Langdurige tegenstand der
landzaten aan de Christelijke godsdienst
, ald, — JEenige bepalingen tegen het zedebe-
de.rf,
ld. 454. — De Kerk onvoldoende tegen die misdrijcen, bl. 455, —- Zij bevordert
die veeleer, door de kerken tot vrijplaatsen te maken,
ald. — Staat ,dèr verschil-
lende standen ^
1)1. 456. — Alle ondergeschikt aaii de geestelijken , ald., Onderlinge
twisten tusschcn de geestelijken,
ald. — JS oodlottige staat des ,ald,(j ./(

'.UMI

.. . .·\ν ί ί,π,.Ι.-nV! .. ·
. - 'Λ- .ν . ,

Sil: , Λ ·ί\■■. \\ 1(ί!·1'·!( ΓΊ ·ί ■. ,

; ' ' η ; „ ·,■

. / ■ i'fi(.!i>i!)i>/ sv'v .

^ ' ■■'··· . > Η.«!' λ ι"'. \

• ' ■ ' · " ^ : 1 · Α i ■ \ Λ).· > ν,

^ · iVih ,Γ:., - Λ ν

^ ν. ^ , ,ν

• · i

■ ·\ ·.·'1 ■ uil. ^ Η» Η!)·^\\»·Η η·'·
ϊί i : Ü Av>V\->ti«.i «iia«!.iü \\<Λ ΛγΛ

\·'\ ΥΛΙ^^Λνιν,νΛ ιΝ VVj'u fhiAiJJlvl*:

■ -■· Λ ί (Ι ί .j(i . «Άν,νΛν,ο A^^Ur»

ν. ; S \.J.>V JV/V \ψ

' ; (''iiXt -v-svw-ji . (■«.lir'iüii^

■■ ! . ·,Λ,', ■•vu'j'» 'iii u'vv'-·.-

■ ■ - -i^·. // «Λ svAUr. Y'.X J I I

■ ·■"■'■ ■'h\\"\'\",\-(.\y,\ '.n»· ■·» v-ivw^tiH

 . '-ί-'ί t^iifiii » »UVV t. O

, Μ />u f-'.'iiiiOj ><■■■

■·\ - •.•■■vr> vi^i'^v^xW-·)Λ -.Λ' ' Λ',

f t-


- ^ '' 'Al -hs,':'·' V ■ ■■■

,. - ·- '

^^ ■ - ΛΗ : {.VU'-t ii.·

i

. . i .· ν

' ■ · I,

.1